w
|
||||||||||||||||
^De laetfte Vernieuwde
R A N ï
|
||||||||||||||||
Xj
|
||||||||||||||||
A
|
||||||||||||||||
Of
|
||||||||||||||||
HEMEL-SANG H:
Zijnde het II. Deel van BellerophoN,
Of L U S T tot W Y 5 H E Y D T.
i.. Waer i>l
^eele Hiftorifche en Chriftelijke Gefangen, ftichtelij-
ke Liedekens en Gedichten, uyt de Schriften des Ouden
en Nieuwen Verbondts, tot opweckingedesGodtia-
ligen levens, leerlijck werden voorgeftelt.
Dotr D. P. FÈR.S.
^fen Ifêenfcïjen / ter aenbaefjt / foo kiel tot ïefen aïsS fitW
5en/faettocnt; en op nieuto? betirgacn^ metraeutoe Sefaonben ©opfenfcetmec*bert/neffens anbere treffe- ïyche eefangen op Jl^ufxjcfe-jSoten j^ïett.... fce Mufijck door Cokmi^is DE LEEUW gecorrigeerd
|
||||||||||||||||
j°X.*''*"»**»ÏM«H»»M, Boeck-verkooper, indeEalvat-flract,
wuicaende Sj>a«-j>ot en S. Lucye-fieegh, in de Witts is», i<é».
Met PriviUgit.
|
||||||||||||||||
Extraft uyt de Privilegie.
DE Staten van Hollandt en Weft-Vrieflandt j
hebben aen Willem va» Beaumant, Boeck- verkooper 't Amfterdam , op lijn verfoeck > gheoótroyeert en toe-gheftaen , ghelijck fy oöroyeeren en toeftaen by defen, dat hy alleen in on- fe Provintie fal mogen drucken en doen drucken» uytgeven en verkoopen, dit Boeck begrepen in drie Tractaten, als Bellerophon, ofLuft tot Wijf heyt» Urania, of Hemel-fangh, en Gefangh der Zeden, doof Hink Pieterfz. Pers, en dat voor de tijdt van i? achter- eenvolgende jaren: Verbiedende alle en een yegelijck Ingefetene van defe Landen, dit voorfz. Boeck,binnen den voorfz. tijt van iy jaren, directelijck.of indireöe- lijck, in 't groot of kleen, geheel of ten deelen, in eeni- gër TT al en na te drucken, verkoopen, of uyt te geven» of elders na gedruckt in defe Provintie te brengen > verkoopen of uyt te geven , fonder confent van den Suppliant, op de verbeurte van de nagedruckte Exem- plaren , en daer-en-bovende fomme van 300 guldens» 100 menighmael als bevonden fal werden contrarie de- fen gedaen te zijn, foo by den Verkooper als Drucker te verbeuren. t'Appliceeren als breeder by d'originale Brieven daer af te fien is. Gegeven in 's Gravenbage onder ons groot Zege}, den 17 Maert, 1664.. Ut. JohAN dé Wit,
Ter Ordonnantie van defélve ,
|
|||||
Herbt. van Beaumsnti
|
|||||
FoLj
VOORTREDEN Over
U R A N I A,
Of
HEMEL-S ANGH, Aen den Godtvruchtigen Lefer.
Ckhad.de-, Aendachtige Lefer, voordefep
eenigeflichtige en vermaekfycke dichten en
gejangen, onder de naem Bellerophon, of
Luft tot Wi)fheyt,HjTgegeven,dietkjver-
^erclqe dat by veelen metgroote ltt(i enyver wierden
"fHgenomen5 watrin ickvoornaemlijckd.itooghmercle^
adde, om door defe maniere van dichten,de Jeugt van
Veelegeyle en «nbejchofte Liedekens af te trecken, en
0*der veele niemve voyfen, eenige hefitjcke en z.èdige ft of*
Te» in te voeren, op datfe daer door aengelockt, de andere
yeni>erpen, en defe metter tijdt mochten omhelfen: daer
"f 'ck.der Genees- meefters wijfi na-bootfte,die den kranc*
y-n vergulde pillen vertoonen, waer onder degenejïnge
Verborgen. Want veele mijnegefangtn lefende, wier-
^ te* eerflen terughgehouden, om datfe altejwaer-
te 1 r* en te fchriftKHrlijckfchcenen ; en om defe dan
°£n> bad ick^daer na eenige Toettfche onder ge*
i &*> doch meteen vehéel ander oogh-wit; niet om
van de Schriftunrlijcke af te leyden, matr om haer
ra-1*, feverdoemde maniere, als door een lock^aes,
J lgp te vangen. Want Jy behelfden niet anders als een
A z aen~
|
|||
4 V O O R-R. EPEN.
aenleydinge tot de deughdt,gelijck,yder kan na-[peuren-
En hier door zJjn oockyeelen niet alleen aengelockt,fnaet oockyyerigh gemaeckl, om die f elven t e Iefen en te fin- gen. Doch gelijck^alle koft, niet op alle tongen even fmaeckelijckjs, foo is 't ooc\ gebeurt, datfommiqe defti- ge en goede Mannen, daer over wat fmaelden, als of/i ten deele na de Godtvruchtigheyt, en ten deele na de We* reltfmaeckten; daer 't defigoede Luyden nochtans haddt betaemt, te overwegen, dat ter niet wfchuylde, dat of de , Godtvruchtigheyt of de goede Zeden wasjchadelijck^ En hier op hadickgelet; want wieflechts van een befadight oordeel is , verft aetfeer wel, datmen of de Htftorien of Voeten tot [oodanigh oogh-wit wel magh in-voeren, ge- lijckmen dat meefl by alle Godt-geleerdenfiet gefchieden. 't Bewijs hier van te halen, is de Sonne een kaers te ont- fteken. Sulcx dat ick my daer in niet hcU te ontfchuldi- gen. Evenwel om alle aen(loot den eenvottdigen te bene- men y heb ickjiefe dichten cngefangen, op eenige Winter^ fche avonden, by een ge/lelt, en dtefelve meerendeels ge- trocken, foo uyt de Heylige fttjfen des Ouden en Nieti* Wen Verbondts, als uyt de z,eedelifcke en leerlijcke inval- len , en dat na degebruy'^lijckfte voyfcn veeier Pfalmen Davids en Liedekens, die onder 't volckjverkeeren, ais mede na de nieuwe ftemmen die nu infivanggaen. Hoe XJ E. defe [uilengevallen, daer van verwacht ickjtlléen Ugoedegdhegentheyt, met va/Ier hope , datftcock'tljoo [uilen werden aen-genomen. Want mijn oogh-wit is al" leen, alle menfchen hier door te (lichten, enniemantte ergeren, maer van alle ondeught af te lejden. Doch alfoo • ickjny in defeflojfe meende te verluftigen, bevond' ickj dacï
|
||||
V O O R-R IPER. 'f
dier ia meer arbeydt als ick hadde gemeent. Ten eerflen,
door de ongewoonte, ah die het dichten aireede had achter den banck,geworpcn; oockom dat ick^, eenfoobreedeen overvloedige ftojfe, infoo enge palen mojl befluyten, en de ftiftorien , leerimen, rijm, en woorden, na alle vallen en Voyfen voegen. Want iekjie dat op deftellinge der woor- **»> 'tzydievanfacbtofhartgeluytz,ijn , byveelen, ^tjnigh wort gekt', aengefien dif door 't drayen enjïngen, eenwel honnen werdengeboogen. Voor diegene die hun- "e dichten uyt de geeft toe-ft ellen, daer voor is een breede ^eyde; maerfich aen de Schriftuur e en Hiftorienfio be- fyopt te binden, en de leeringen daer uyt te treckm, daer °P valt meer bedencken,al hoe welick my fomtijdts oocf^ J°° nauw niet heb gebonden. En alfoo de finnen, geftadigh |
||||||||||||
le» laten doorflippen, dat ickniet eenigeinvallen op 'tpa-
P'erfoudeftellen. Ickheb dan de luft hervat, en eenige echten engefangen ontworpen, die ickjoo uyt de Heyltge Schrift, Hiftorien,Philofiphen, als oude ftichtelijcl^e La- tli*fche ^Poëten, hebgetrocken; alles tot dieneynde, om j Jeughdt van vee Ie nieuwe gefangen af te kyden, en °0r defe nieuwe voyfen diefelve weder na de deughdt te |
||||||||||||
J
|
fiert
|
n,- Waer overic\dicmetMufijckNoten hebbege-
|
||||||||||
die ic\hier na, foo my de Heerefpaert, onder de
*»e va» Zeeden Gefangen, hoope in 't licht te geven, ruycktfe dan tot uwerftichtinge. Vaert wel. UE. Dienftwillige
|
||||||||||||
DlRCK PlETERSZ. PEttSi
|
||||||||||||
4
INLEYDINGE
Fan de Scheppinge der
WERRE'LDT.
Nadien ich^ mijne ghedichten van den eerfien Menfcht
hebbe aen-gevangen,foo fal 't niet onaengenaem z>ijny dat ick^een korte Voor-reden van de Scheppinge der Tvcrreldt, als tot een inleydinge toeflelle, en den Lefèr, tot verwonderinge de/er heerlijckhejdt, als buyten Jichfelve voer e, op dat hy met IttftaUe de/i overtrcffe' lijekhej/dt magh aenfchoHwen. A dat de groote oribegrijplijke Godt, en
Schepper aller dingen, defe groote wer* relt, in 't begin, uyt niet haddegefeha- pen, heeft hy die te ghelijck met ver» fcheyde ghedaenten en uytmnntende fchoonhe- den gheciert, als met ontallijckek'iaer-blinckende Sterren, die hy wonderbaerlijck in dccirculcnof ronden heeft gheftelt, en door de ftoffen onder- fcheyden , ftortende in de bovenfte lichamen vreemde invloeyingen, om defe onderfte deelen , te voeden en te onderhouden, ghevende 't vuur kracht om te branden, en alle fchadelijcke dingen te verteeren, en de noodige te verwarmen en te be- waren. En na dat hy dit alles in ordre hadde toe- geftelt, heeft hy de locht met feer fchoone beelde- nifïen onderfcheyden, en die felve met allerhande flagh van lieflijcke en quinckeleerende Vogeltjes vervult: het water heeft hy met Walviflchen en ' Ze*
|
||||
Inleydinge. 7
|
|||||
^ee-fchepfelen, als mede met ontallijckeViflchen
Verforght. En wie foude konnen uyt-fpreken hoc Wonderbaerlijck hy 'taerdtrijckmetverfcheydc re- vieren, bergen, en felfameflagh vanboomen, en Rewaffen, kruyden, bloemen, dieren en krachten Wft gecjert, die als, uyt haer ingewant, voort ko- jtoen, als metalen, te weten, het gout, filver,tin , koper, yfèr, edel gefteenten, fware (reenen om té "ouwen, met fpringende en chriftallijne Fonteynen en Beecken, die overal uyt borrelen. Doch alle defê w°nderheden, waren in Godts oogen niet met alle, tenwarehyinditheerlijckPaleys eenen hadde ge- j^lt, die dit alles metgroote verwonderinge kote °efchouwen en overwegen, en te gelijcktot fijn luft ^ onderhoudinge gebruyeken: op dat hy, daer jjoor , opgeweckt zijnde, altijdt foude ftoffe heb- ben , om den heerlijcken Schepper defer dingen, te loven, prijfenendancken. En om dit uyt te voeren, heeft hy daer in een M enfche geftelt, die daer was Semaeckt na fijn Evenbeeldt, die hy tot defen eyn- ^e daer in (ette, even als een groot Koning, die een Stadt boude, daer eenen inftelt, dien een yderom "jrient wille moet ghehoorfamen en onderdanigh *'Jn > en die door fijn gefagh en aenfien, alles raoft uyt-voeren. Alfoo heeft onfe Godt, de Koning al. jr koningen en Heer aller heeren, den Menfche, , er, >n alle geweiten macht overgegeven, op dat v 'oude heerfchen over alles wat leven hadde ont- f n^en' n'et aNeene» dat hy de dieren en aerde fich _ou.de onderdanigh maken, maer oock dat hy daer A 4 do©
|
|||||
$ Xnleydinge.
door te meer fijnen Schepper en Godt foude bemin-
nen eneeren, diehetopperfteeyndeengoeris, en wserdoorhy een Menfche is geworden, die met reden is begaeft. En akmen dit overweegt, foo heeft men wel (toffe, om uyt te roepen, O groote en goe- pertierne Godt! die ons en alle Creaturen, jaa Hemel cnAerde, met alle venjierfelen, rijikdonmenen welluitigheden gefch;pen, en ons foo veele gaven en weldaden hebt gefchoncken : En in tegendeel » O ghy trage en ondanckbare menfeh ! die foo fliep- righ en verduft, a!!e defe dingen nier erkent, noch fich over defe heerlijckheden en wonderen niet ont- roert noch bewreegt, om dien heerüj ken Schepper van alle defe dingen te prijfen en te dancken.M.ter de redelijcke menfch,wanneer hy alle de werken Godt$ overweeghde, voorwaer hy foude ftoffe vinden , om in yder deel, van de gefehapene dingen, hoe fleght fy oock in onfe oogen mogen fchijnen, des Scheppers wijf heyt, mogentheyt,goetheyt en voor- fbrge te prijfen, die een yder dingh na fijn ordre en sertJbobequaemelijck heeft gevneght en toegeitek, dat al des menfehen wijfheyt,oock in dealderfle^ht- fte dingen daer over moet verftommen. W.mt wat is doch de werreldt anders als een openFoeck.waer UytdevohvafTene, Godt kannen leerenen fien, jaa daer de kleyne Kindcrkens haer voedrfiel uyttrec- ken ? Ja uyt de leefinge van dit Boeck (te weten de VVerreldt) hebben de Hcydenen geleert datter een Godt was, alhoewel d'eene op dees, end'an- der op die wijfe, Jaa als wy de Werrelt van 't ooften tpt
|
||||
Inleydinge." ' &
tot het weften,van 't zuyden rot 't noorden overloo-
pen , en de verloopene eeuwen overwegen , en de ■Koninghrijcken en Herders hutten doorfien, foo (al *tten altijdt bevinden, datfe hare gewoonten, Gods- dienften en Offerhanden hebben gehadt, hoewel verwart en fondergrondt. Niet te min quamenfe «ier in doorgaens over een, dattereen Godt rooft ^ijrj, die dit alles hadde gefchapen. En als mende "^erreldténalledeelenweloverweeght, foo zijnder V)jf dingen, die door een geloovige fpieglinge, ons «ier van konnen overreeden en leeren, te weten: *• Dattereen Godt is. 2.Dat hyeenighis. 3. Dat de werrdt een begin heeft. 4. Dat die van Godt be- «tert wort en onderhouden. 5. Dat alles isgefcha- Pen tot lof en prijs des Scheppers. En dit na 't gevoe- len der Chrifielijcke en geleerde Schrijvers inghe- ^oerthebbende,falfichyd er in de heerlijcke fchep- Jelen Godes verheugen, op dat hy een levendigh, wercktuygh magh 'wefen , om door de kennifle Codts, en Jefu Chrifti, fijne Schepfelen te bemin- den, en Godt voor alle defe weldaden te dancken. ^n om dit alles met ftichtinge en vermaeck te ple- Seri > hebben wyonfe gefangen daer na gerecht, dat £aer in Godts lof over al foude uyt blincken. Ghe- ruycktfe tot ftichtinge , ghelijckfe uyt goeder
eeninge van ons zijn ingeftelt, beginnende van
h nJ^enfcke Adam af, en wat ons voorts foo uyt
]- /^u^e en NieuweTeftament, als andere zede-
Jcke ftofFen* tot opweckinge der Godtfaligheyt is
Vo°r-gevallen, A s Adam
|
||||
to
Adam verwondert over de Wercken
Godts, fpringht alsuyt den
flaep, Gene/, i.
Stemme: O! eenigh Voedtfel van mijn Jeughdt,
. Of, Kits allemande. 2f t fte wk hier rontom mn fïaen t
i©at fie kh hier al toonber aen i 6Mch moet mijn <©obt ben Schepper loben/ W>it 't foc heereftjeft fehiep ban boben: ïfier # £>on/ hier i$ iBaen / hier $ SLocht/ hierigïicht/ i|et gefïernt / het geö?aep en geftoaen / in 't geficht/ ©ooj be macht / en"be ftracht / ban <0obt£ hanbt/
9ft £>ie be aerb'/ het geboomt / en het ftrunbt / en het gras*/ 'fc ^ie be bmcht / en het loof/ het gefpmpt / en 't getoag/ %&t bmcïjtbaerhepbt ban 't lanbt / «Én roept met hert en monbt/ öpt een berheughbe gronbt / 3§oe fal icfc mijnen schepper loben / 'Pie't foocierüjcft fehiep ban boben i j. ïfoelachtmnbefeHufï-hofaen!
3!a 't i.é on$$ allcjs onberbaen/ =©at ich fie booj mijn oogen jtoeben/ Sfneen frifch eri een jeughbigfj ïeben: <?p hoe root / ep hoe paerö / cp hoc blauto / en hoe toit / «£p fjoe geel / ep hoe groen/ en ïjoe bmpn / ak* een git / 'ft ÜMeö'Mppel/ en be Jpeer/ en ïimoen:
1i &k be !5oot/ 'ft fïe be fóarg / 'ft fte be ©ijgh en be iPjupf/ '6 jèie £alaet/ 'ft fie het Moz$/ en het &ruj>t totte Jrtriipf. 'ft ^ie be #mpm / en Citroen / , ©eel term' en'eel gebïoo?/ ©an 3telp / SMoem en Iïoo£ / ©an rupeftenb' ftmobenboo? be finnen/ f&iz fou bit öoeft niet beminnen i m |
|||
Adam verwondert over Godts wercken. 1l
3. 5|oe meeltoigh fpjingftt bit foet gebiert/
3&at taf boo? onfe oogen jmiert / <£n met een bjièhOcItjch getoemel /
Ciert aïfoo frifch op b'aerbfche ïf emeï! &iet het $aerbt/fap Den <§>tier/ en be 3teeuto bn het ,£chaep/ &iet ben ü^oïf/ uj> het Ham / en be ©o£ / bp ben lep / <£n oocfc be 2Sep? bp ben «©Ipphant.
^tet be Jriuaen / bp ben «5an£ / en be ,&trupg / J&apegan/ ^iet be ïf aen / bp be ïfen / en be Hpï / bp be ürap/ ® e ©ifchjeg aen ïjet ftranbt / ï|oe tiertgh pber fpjtnght / ï^oe 't Jiachtegacltje iïngBt / Cn bit *£ tot nut ong armer menfchen / HDat foumen meer nonnen tocnfcfjen i 4. Htëaer noch foo toaé 't boo? mp berfyiet/
SnbienicKïjabmijn Aefjen niet/ w upt mijn Rib <25Qbt heeft gegcben /
^Cotbermeerb'rtnghbanonfeBeben: *?iet të Iiefö' / gier $ b?ee / hier i$ fa|ï / hier # tyeught/ 13[g bol hoop/ bol geloof/ 't ig bol troojl en geneught; ^ <Êp mat heerelijcher Jftarabijg! <©aer noch haet/ baer noch tb#/ baer nocïj nijt/ noch hrafe «©aer noch fo?gft/baer noch b?ee<s/fchuplt in't bjolijch pjieety
«ïlKaer alleen <Bobtp p2tj.sL <© mat een monber-toëftft Sf in bee£ aerbtfche &ercft! «&obt wil baer in ong ïf outo'ujcK jeeg'nen/ «£n met fijnen Dauto berceg'nen. |
|||||||
Eva
|
|||||||
/
|
|||||||
IJ
Eva door de Slangeoverfeedet, ver-
leydt haren Man, Gmef.%,
Stemme: Blijdfchap van my vliet. SSfct eeng op öcn £>taet/ ban bee# eerfl geteoutobe/
^aerbc£nijbet£tjaet/ foabeelonï}epfe*b?outoö8ï ^ J©antbelQDfeJ>ïangïj/boo?beu1tgeb?eben/ ^ooj fijn fcljoone fanglj / öjacïjt ïjacr in ïjct fneben / SLange* ^'e fiet Jtengft geboot / ban bien grootcn <23obt/ ^Icegïj foo pbel in be toinbt'.
*«të Sp beo: be bmcïjt / baer noch, cl* om fucïjt/ ^ ïfabtbit Aefjen foo berbünbt/ ^at fp leenb' ïjaec ooren / en ïjaer liet bcfcoown/ ©oojber ^langen fcfioonepjaet/
<©? bat fp afé <0oben / boben ¥ iemèfeJ bobén/ J>ouben toeten goebt en rjuaet. >
2« «Êpbjatfeïjoonberfmaethlepöoeïiefinb'oogen! evs»
2®"$ fp / toat bermaecfc! ep nu fal kk pogen/
*Jf at mijn fiebe Man / fïcïj ooth macïjberljeugen/
^n be fmaecu ïjier ban / oncft genieten mengen.
^wj! mijn ïicbe b|outo / in toat grooter touto / Adam •
-^ Sfebbpon£epIae£gebzacfjtt
^atgftpïjebt gefmaecnt: lae^topjlaenöiernaccftt!
«ii ,v ©on?<j5nbtenboojon^ge1Tacï)t:
«£pWetï)t©ijge-Waben/ toanticfcöenbelaben/
©ooj fl&obtgi flent en bjengement/
3ra geboeï fijn tooren / 't # met on£ berlooren/ 2f t on? ïupfïer if gcfcfjent
^J? Sfcftfieonfcpaf/ laetcn^nubctfcïmpïen/ H' m 't bontfscr graf/ of in biepc fcuuïen/ ^■antiöitïenuMaet / baticfc^obt^trebeben/ f °° Settoitto afé toacr / rtocMoo? ben ontbloten: ■^mijnnaecateleen/ bieicft nu booten/ . 'h &.*>. ^0^te öccfcen toaé getoocn: ^euöooi öefe baebt/ «fisobfê geboot betfmaet/,
9Etfi ï. ^'e ?t f00 fi»ngï)lijefc babt berboon: ""HJ. Öoogbmoebigï) pogen / jijoe ?iju top bebjogen/ ©003 geblep en obermoebt l
ip bon?'t feïjoon fpjeehen /foo fïracft£$ijn bejtoeefony. «n berooft ban't öoog&iïe SWÖ6;
p 4*
|
||||
14 Tegens de Nijdt
„ 4. 5Eae^!miietiernenfco/ooo?&ce^baI6etip?tenP
,, <£n öe?I bttpten tocnfcïj / iebenbigïj geftojben: „ Wüt ïjcin bic bertoonb / toeberom oj&ecfjten / ,,^atfipinagI)befonb/en ben boobtbebecjjten: ,, 3£at ber ©joutoen jaet / baer ong 8"K>P op fïaet/ „ <©ng een ttoolï jp in ber noobt:
s> 3Ê>at be aerbtfefte luft / in ong toeebt gebfajï/ „ <£n getrcoiï maeeftt in ben boobt:
„ <©at top ong getoennen / utoe toaerfjept fcennen/ ,, €n ?ijn in 't geloof gebeft /
„ ©p bat top boo? logen / noch boo? toaen ïrebjogen/ >, iJlföogen ftiefen 't alberbefi.
DeMufijckhier van fiet inde Luft tot Wijsheydt
Siet eens op detijdt. Fol. i6n Auguftinus in fijne Stadt Godts, doet van
den val onfer eerfier Ouderen, dit verhael.
VAn aen -begin,feyt hy, waren wy heyligh en rechtvaer'
digh: Ibdickwilsalsickfègge.wy waren Jaet ons foo dickwils verluchten, datwy onwaerdeerlijcke fchat- ten verlooren hebben ; wsnt de Menfche , door de edelheyt fijnder natuure, die hy in fijne Scheppinge hadde ontfangen» was de aldervoornaemfte onder alle lichaemlijcke Schepfe- lenj dochdaerna, door fijne veranderlijckheyt in de zonde vervallende , is hy de verachtfte van alle Schepfelen gewor- den , en dat is geen wonder; want daer alle andere Schep- felen haren ftant bewaerden,en van de ordredie hun van den Schepper was voorgeftelt, niet af-weecken > foo is de Men- fche alleen, door het zondigen, van Godtaf>geweken, efl heeft fich felve bedorven. |
||||||
Cai'n en AM. Tegens de Nijdt, Genef.%-
Stemme t Schoonfte Nytnphe.
H2!et en $ijbt bat fnoobe beefï/
%errrfjtfïcl)rtieeft <©nber sloebers* / onöer ©|ienöm / |
||||||
TegensdcNijdt. x$
'<5n fp feept fiaer bitter ga!
<©ber al:
Wastje foecfct gftj fultfe binben. 2. Abel, öie fijn ^cïjaepje? bjegbt/
«©pbcrïjepö/ «En fijn <©ffer <©oöe bjacïjte /
«En {jet malfle ban ïjet %am / (©fbenïiam/
«Cot een bancRbacr offer fïacïjte. 3. 5Pefe hoft oocn niet ontgaen /
't^>toutbefïaen/ «En fijng bjoeber£ mjbigft uoogen /
<©m bat «frobt ftjn ©fferïjanb / ©anïjetStanö/
$iet foo fmaechlijCR toa£ in b'oogen» 4. «ftjbtbie Caïns gramfcïjau fiet
3£cljtfeniet; €>m bat fijnefonbbelette/
3£at fijn offer en be Mam / <©ptoaertgKlam/
«En 't tocrcft in ben gronbt berpïctte. j-. aBanttoaer^aeteniïtjbtgroeiJtaen/ ^aerfalfïaen/
£>onb en onbeugïjb boo2 be beuren; 3£ocf> jjijjï fuït met aller mac!jt ïfoubentaiacfit/
«j^atfe u niet bjengij in treuren. 6 ^icruptftljeptej&ijbtSaergronb/ «Enfnbonb/
£>tof om bmnigpjch te toonben / «En be fnoobe b?oeber-moo?bt / ^optgehoojt/
«P>joepüe boo2 bee£ buplc fonben. 7. <©ube/fnoobcbti£>IcJMjbt/ «©iebetijbt/
3tiet foo bjeebe too'tefé feïjieten / 3£at m' ooeft toaer mên tornt of gact/ _. iMjbtcnüact/ S>tet in fóereft en Cellen Wietenj |
||||
jjS DeTooren-BouwersteBabcfi
8. «© s&P $èfï! bie lïaöigïj tojoet /
g'n'tgenioet/
«ïnïiebtaelmt cn£ goesebacïjten i Sa B&iJ bjcnsïjt / Deo? u bekijf/ gielenlijf/
©at ^ op reebt nocfi reben adjten. „ 9. Itaetban Sfeer bat fnoo gefpupsJ/ ,. tipt on£ ïjurté/
„ €n ong jiefen jijn berfeftoben/ • „^oiunteruefb'éneenbjacfitin/ „€ncenfm/ „ ©ie seneptjïjt i$ <!5obt te lobetu |
||||||
De Tooreii-bouwers te Babel,
Gene f. 11. 4&tetni1te:Ma\imiliaenvan BofTu. <©f/Als mijn ftondieyri
voor handen is. <©f/ Het Heyl isonsghekomen fict.
<©f/ Uyt dieper noot fchrey ick. <©fy O Godt
wy danckendijner goedt.
€' inerreït toa£ bol obermcebt/
S ©al ïuecïbe / p?aeftt en fonben/ Jtëant peber fïofte op fijn gaebt/
<©p lift en flininie bonben i Sla bee.ë bermetelbenbt {troop boojt/ ^>oo bat men JPobt oocfe toilb' aenboo^t/ <£n fijnen raebtbcojgronbem ï. ©ic£ bangftt men eenen Coorcn mn/
a©ien^topbeIocï)tfou ranen/ €>m foo fan trappen op te gacn/ «f n €>cbe£ J)toelaenanen: Mm ntetfl / men nmtjl en tooefter bafï/ «en tojft / men fleept / en bjengt ben ïa|ï/ «&n tatert fijne faftw* |
||||||
Tooren van Babel.
>♦ <®obtfagb ban boben na beneen
«tti op ber menfcïjen poogen / Snfp;ac&menlirofïertnagcen reen/ pii$ fal icit 't niet geboogen: * 3$ een gefïacbt en oocft een tael / ®ieg icnftaer fpjaecfe toil t'ecnemael »ertoarren booj mijn oogen. ^4. 3£aer fïontmenöoeenfóecfebafï&angfi/
ftëen toijl geen hulp te binben /
*»qp b'een om bout / om fealcft / of tangn/
paitatleafébebunben/
i*©a£ aï in 't toilbt en ongebaen /
Pen fcofï malnanber nietberfïaen /
Soebat men 't oocft befïnben»
„.r. ^u^fIrafte<i5obtbertratfen!ijï/
Si hun uptfinnigft öooïen / ®at fp boo? onberjtanbt en ttoifc/ ÏWcïjupIücninbeftooIen: _ „ ®e een bloogh <©ojt / en b'anber 3©efl / Ja pber jtoeefbe op ïjet lefï / 'Cot na bebepbe poolen. «. <©ftp^abeM>outoer£fioubturufc/
fket u bcrbjarbe finnen / *|oe becfbu bu£ upt bertelluft / ü°o Houten baebt beginnen i *?sp Vueet Ijoe eobt ben trotfen ftneït / ^&aet bebjijf tegronbebeït/ ^lt$ fulbp niet getoinnen. j- 7« 3©ant<£oW ^afé eenblambiebtaeent/
ft^/önferuptfalbetfmoozcn: S'ct rDat Sb? 't ïjepïiiTï} boer niet raccbt / ^"m fuït moeten boojen: " ^ÖP neu^-toijjs toilt nujn toeren bcfpien/ " ^nJn ^00^ b'EPE oo^beel ficn / » ©eboeft toecv <£obeg toojcn. 55
|
||||
Abraham onderftaet fijn Soon Ifaac te
offeren, Genef.%i.
Stemme : O flaep , 6 foete flacp, duurt langhe. W3ït fïfttbt en tamp ontraff een bjoom gemoebt i
mat ntopt be menfcl} beel ftojmen op m t WoeM % ïf oe ffeib&eït onfe toil / eet batfe fffl / JMtïjtot's* ïieetenjucK/ enbegbjeteltsSbniCR/ &icfj tot '$ ïfeeten jucfc / totï toennen: <©! *t tg een ^aetot feet quaet om mennen. i. jnaaer Abraham bolfïanbigptbebcugtjbt/
ïtoojt <£obtji bebel / bat ïjp fijn foete bjeugljbt/ £>ijn lief en eentgfj öinbt/ en feet beminbt/ ©oteen#ffctftanb/ inJI&ojiaglanbt/ ^oteen <©fTférftanbfouf(achten: wz tooelt het ïjett bol nate nïacïjten i ^ 3- tpiïonttyoeghopen fabeltb'^elbajt/ m hloofbe ïjout / en lepb' baet op ben lalt: *?P liet fijn ^ienaet^ ftaen / en ïjeeft gelaen / «ac met bet fjont / en booj Ijóope ffout / ^elfëhetme]5enbpetgeb?agen/ «En't ijout ten SCutaet op-gef*agen. 4- 3©el ©abet fep be éocn / 't $ tilt gebaen /
TOaet i$ bet £>cbaep / bat fal ten offet gaen t % fpjaeft «Bobt fal 't becfien / en 't moet gefcnien / »itg neemt ïjn fijn fcinbt / bat bp ff tieftt en Imibt / $&it$ neemt ijp fijn me£ om heelen: ^encfct Ijoe be£ ©abetg finnen fpeelen! ?• i&z €ngel <£obt? belette bit befogf /
Jgitiep / en raecfet u Sünbt niet aen ft;» lijf: §ï£« fie bat gijp <j&obtb?eeft / upt ijett en <&ztft / r^m njjrj ijeöt n £>oon / niet gefebjoomt te boon / X5C bit liebe ttinbt fijn leben / ^J" mijnent toil gantfefj fobctgeben. £?' (Cettorjl bat «Bobtnocb, met Abraham fpjarfi/ • Sl*lW «n aam bettoattinecnetacfc: »|Pofjéttbietenb?anbt/ eenfeecKerpanbt/ J*w fijn banenbaet Jjett/ nu betloftupt f/met t / 7$ z
|
||||
2o Jacobs danckbaerheydt.
<3m fj jn bantfo&aer ïjert te toogen /
3Mg bie baet fïonbt boo? <!Dnbe$5" cogen. 7. ©e<£ngeIfujacK/ «öobtjtooerfoo bieten cefet/
Omutoetrcuto/ batgïjnu&inbtbergeet/ 5£at ijierom u gefïacfjt / in tal en fcracïjt / aèal aïjs 't fanbt aen ^ee / afé be lïerren mee / ^>al in fijne gunlt bet meere/ <&m batsö» ïjebt gebjeejï ben ïfeere. Siet de Mufijck Noten in de Luft tot Wijsheyt. Dte h
't'gewoel', en 'm de hange lucht. Fol. 110. |
||||||
Jacobs danckbaerheyt. Genef.^2.10.
Ick ben te fnoode aller barmhertigheyt en trouwe die
ghy aen my hebt bewefen , want ick hadde niet meer als defen Staf, doen ick over de Jordane gingh, maer nu ben ick tot twee hey ren geworden. $fal. ioy, Eenyder moet tot defen tijden, SccJ
W<aEI op mijn pek toiït bocfj merenen/
<©p <&abzé toonbcrljjche toetenen / <©p fijnen $cgen / bie fjp boet ?&m menfetjen / tot ïjaet nberbloet: «Pus* toiït ïjem een bancn-offét blam «©ntfïeecnen / bit ban ïjerten quam. 2. ©olgïjt Jacobs ftioo?/ bie fijn toelbabeti
«Enjegen/ &em boo? «i&obtg genabe/ ^00 milbelijcK / upt niet / berïeent /
3£ u$S bancft&aerlijcn met 45obt bereent / ^00 bat ï>p poer menfeïj geeft fïof/ (Cot een bolmacc&t en bancnuaer lof. 3. S[chben/fepï|H/<©<©8bt: tefnoobe/
^ocïj foobeel ?egeng niet ban noobe / 9
Wig gfju aen utoen fcnecïjt uctop /
©ie u ban 31e! en &ettcn piijjï / ■ tJtttiuw
|
||||||
Jacobs danckbaertieydt. 21
8 troutoen ubarmïjertigfjepbt/
^iegïjpmpfïecïjteman berepbt» 4- 3©attoa£icH/afêicHmofï berfaten/
Mijn ©aberg ïjuo^ / gaen mijnbcr fïrateni Jtëat Vaaer icfe a^icft bp mijn <©om / ï?em bienenmofï in b?eeg en fcï^oom* *j~n bjijben met beeg Jfecbec fïaf/ ^ijn ©ec en $>tljaeHHen£ ojj en aft f. maet befen fïaf ben ieu getreeben /
&an mijnen ©abec fïeeïjt in ftleebm: Ü&et befen flaf toag icu gelaen / «të icïs trabt ober ben 3!o?baen: ^n befc fïaf bja£ al mijn goebt / •ïlfèijn rijehbom en mijn oberbloebfc. <s. 3ïr& leer! nu fte icfc uwen jegen /
Gpuee igcpjen fteb icu nu berategen / ^:n plaet^ ban befen bojren fïaf / ^en 5cgen bit mp <©obt bug gaf/ ^m jegen / ftonber t bout belaen / *5fê bjuppell op be belben fïaen. 7- ïfoeïjebbpmp na foobeel lijben/
«3oo? utoebielbaebt boen becblijbent <Öïjp ftebt mp na beel fïabemp / «Bemaecftt nu fïabefoo£ en b?p / ^at ich met bee en öup^gefm / ^oo? u berarijcïj bit groot geto&u *»»Stnbien elcu menfdj toon obertoegett/
» ©c goebtïjepbt <ü>ob# en fijnen jegen / " ® ie ïjp een pber geeft befcïjeert / " ^P bleef in fijne ?iel bemeett / " ^n bantfete <©obt in fijn gemoet / " ©ooj aïïe toelcaebt bieïw boet. • 9* ».IHSaectop mif-bmpcKen<©obe^gabeu/ " S^jijn geïijeu onbantu'bre fïaben/ "Jfcupt bc fïabemp berlofï/ "r^P moeten tojoeten om befcofï; s*J*?; »> ^aet nu ong <©obt ge^egent ïjeeft / i
'• «sten pber ttot$S en pjacötigïj feefU - | SJ 3 Jofepb.
|
||||
Jofeph van fijne Broeders verkocht 3 en
Egypten vervoert, Genef 37.
^teitime: Rofemont die lagh gedooken, S«Mbcn bintmen bat «iPe&jüenerg /
3tltijbt treeften eenen ïrjn: ïfangt b'een meer aen 't oogh beg moeöerg / £tracfc£ foo falber afgunfï jijn / ©at oocnhaet en nijöt hier $toeeft / Jofeph u een boojbeelt geeft ï. ^ptjont fijne Djoeber^tTamen/
©ie te Dothan up nwlHaer / ^tracfcgeenfnnóbtberbonbt beramen,/ «Poe fp toierben hem getoaer: ^>Iaen top befen Djoomer boot / ©omp'Ien top hem m ben floot, 3» ©anbermertftthptoatftjn bjoomen/
l©at fijn fconfï hem hetoenfean: 5taet aai baerom gantfeh niet fehjoomen/ 3©ant geen menfehe toeter ban: peggen top bat een geb?otht / jofeph heeft om ha$ gedocht. 4. 't<!BeIgetoetett/biipfentrupgen/
l^anghöe haer ontfïeït gemoebt / 3Ne haer boo?hept foo hcfl bupgen /■ ©at fp fpaerbe 't jonge bloebt / ^ijnb' haer fnoobhept bug gefïut/ 3©icrpeng'hem ineeneunt. y. if ier lagh 't jonge hert te temen/
JRSaer 't getoceten hab geen rufï: *t W&$ eplacp! en och armen! <ên haer ntjbt bie feheen gebluft: Ruben fnjaeft u niet bemojft / Jöoch na '$ Sloebers* btoet niet bo?fl» |
||||
Jofèph van fij ne Broeders verkocht, &c tj
6. £ietfjier ftomen b* ^fmalijten/
3£aet 6p jijn een bientfbaer feneeftt / ®an foo ton men 't nienumbt wijten / <fèan gefcfiiet bien bjoomer rcdjt: ^iertoietb' Jofephboeberhocfjt «En in fïabewp gct»?oc||t, 7. j&utoa^aenöeegbuplefbn&e
3&otft een logen-plaefier bafï 5 SNeg belïreecfct men befeteonbe/ Htèet een fcftanbelijcfte quajï / «En men boopf er Jofephs roeft / Stn 't&foebtbaneen <éepte-bocK. 8. ïfiergingfi'toaeenfïreombantoesrtëtt/
3£ie ooch 't fïeenen gart betfyach •. ©aber! ©aber! Itaecntu fïeenen/ Kiepen fp en ftoubt gemaeft/ t©ant een toilbt beeft hem berfefteurt £ ©abet! niet milïroolfigh treurt, <>♦ 't 3©ag gefcfiiet /' t toag niet te toeeren /
'tHertfeer maft nujijn geleen; Jlï&aer «5obt toijl bit quaebt te toten / Cot bertroofïingl) ban 't gemeen: st <®uaebt ban 'g bjneberg boog gemoebt/ fceerbe töobtbjeerom tntgoebt. 10. „<©!toaerïiefb'entroutomat5tooonen/
»> «En baer bjoeberg eenigft ?P / >»<©aer fal <ff»obt bat fiupg bèftroonen / " «2n berjagen 't quaebt fenijn: »»*©ant be tbiifï en fiaet moet boo?t / * *M£ men na «Soötjs toeten boojt. |
|||||
& 4 Jofephs
|
|||||
M
Jofephs kuysheyt, Gent'f. 39.
Stemme: C' efl ce Mart. <®f/ 'k Wil van het
honingh-byeken, JOfcph na flabernp berïjeben /
<£nontfïen/ Moft nu boo| ijooger geeft gebjeben / öBIcftgebien; ^>oo bat ïjp / fiecrfcfjapijp / ©Derb' ober ïjaeb' en gout / ïjem toeberttout, *♦ ^p Stjnbe frifcïj en nnaubanleben/
<t?n gelaebt/ i©ac&er m tael / en foet ban jeöen / 3©i#iniSaebt/
3©ien^ gemoebt / fïeetjs* &et goebt 2SeoogI)b' in al fijn fajercft/bol oogöe-mercfc. 3. 't <©ogïj gingfi. ïjier op beeg fcïjoonöcpt toepbc/
©aerftptrat:
Potf phars totjf ïjem lagen lepbe / «Bnbergat
Stare pïrcfït / öoo? 't scfïcïjt / Bm befe Jriffclje bloem/ bet bcugfiben roem. 4. $oe beef een oogft boo* min' ontfïeetnen /
3£itueflaen*
&m foo boo? tyift ban geple treecKcn/ Ranbcnacn/
©e fen ftnecftt / bie op?eeï)t/ $>W$ teeten bienp flaet acïjt / pp bagïj en nac&t, ƒ♦ üoe fp ïrem tocMt tot be minne /
't^ert^ftupfeft: «migijbe bie laet ftaer niet bertoinnen / . . J^tfp'tifupsS/ enbeiCrouto/ baneen©?outo/ ^d« ftjjenben / öaer De luji / bacrt ftpjte ntfï. |
||||
Jofephs kuysheyt. ïf
6. ïfoe bat fp oocfc booj flaieftfe tccgtcn /
ïfem befpiet/
Ülïjact; gefmcecn norfj lift b^mocgten / <©pgcmpet:
l?oe fp bfept / flratifeS ftp fcftept / «n ttpt gaer ganbenbwcgt/met naergefucïjt, 7. £>p grijpt ben mantel en gaet ferijten /
ï©ee! acïj ioee!
£>iet gier De fnoobtgepbt en 't bertnijten Ü>anbel|ebjee:
55 cfe baebt / man! bocïj ïaet / ©?p tlraffen boo? u ganbt. #p toat een ftganbt! 8. $ieroptoierb' Jofephlïracfcggebanjje/
<©mfnnbettggbt:
<frobt bit berlofte gem / eer lange / »> 9.JEcnbtafuooggbanpbeïgcben/
"**»,„ 9tteJ)e9!eitg)S)bt:
» wal0f»t han be gcple touïpftggeben/
" «^ J^aersjembicugïjbt /
».Jlfêaerbefmert/m ïjetgert/
>; <J£>ntbonehtbHj?t beo? gaer b>anbt / in'teeïberjïanbt*
»> i o» itcett bocïj ban Jofeph «ttpggept minnen:
JBiïttocggblien/
" «er bat ggp fouöt u Rur#ge finnen/ \ &'€>ntucgtbien: '||cmbt u gup^ / repn en Hupfcg; '»*©ant <&dtt bJDont felber in / bp fultft gefïn» |
|||||
2$ 5 Jtfitf*.
|
|||||
<J!?^ir«-^-PC«-'(-(.«'«<-C-l^:-L^iL^.-<-< ->;<r~>->V^.-->--F-5^-W-y»->.>>>r r r
|
|||
27
|
||||
Jofephs Broeders komen omkooren, en
worden van hem bekent, Gf0.44.45.
^temtne: Amitriïïi miahiïa,
TSiï «©enarampen tegenfteben/
■Cj[ ^e« ijjoome jieï upt ömch nocï> too?t berfjeben/ g.. ïianjoiephtupghni^geben: r16 eetti een fïaef / nn ©ojlï b3D|t aenge&etien / ^ fijn toijf ïjept en jegcn: «,.. Met bjeemDe ©oïtken / *?9« %oeberg baer berfcftijnen/ '»met jjaer tienen / met ïjaer tienen /met ïjaer tienen/ «Ênïjacrtcilchen, *• Jofeph in ficftfelfberfïagen*
5?^Sï>&' Öaer feer fïraf/ mie / en ban toaer fp quanten ! S'Pfepöen 'tïjembp namen: ,«Pt Canaan, toant top ban ftonger Klagen / ^cïjijnt bat <a£>oöt on£ tofl plagen /
*v J^P foetRen booten / « onfen ouben ©aber / ^nihsraüerg/ geen ©erraöer^/geen ©erraber^
ï^eböp booten, ;' ^ 3- 3©p jijn ttoaelf ban eenen btoeöe /
S^J iffer jongïj/ maer b'anber # bertoojen / at bjg j,ae^j moeten ïjoo^en. iS^^f00/ inbienmjptroutouanrnoebe/ Jofeph,
^,lt«flucK£ïjeenenfpoeöen / «©thiw&ieraff.gcbangen.
<* swe bange j mb ïjoe bange! ocft fioe bange!
^atfefongen. &^Pmm mrt öen raflgelaben/
lm K p?en ^ïbt fP 'n Öfl<* facto" bonöw» n mten fp t faem ben ©aber Sertlgcft baben 3
|
||||
*8 Jofcph vewellekomt fijne Broeders.
Jlfèaer ïm bant niet geraben /
J?>tjn,£>oonteberbctt;
<5p bat fijn grjjfe gatijen / ^octj fijn jaren / nocï) fijn jaren / nocïj fijn jaren / ^cïjieïrjcn fierben.
5". JtoeMoptJofephsjjert ban binnen/
t©anneer f»p facto fijn 23|oeber£ totfjem nab'jen l 't •asietbt fcrielb' ïjem boo? bc abjen: %> toefb' ïjaer toel / en toetfïe ïjare finnen / <£m foo ftof te getoirmen: ïlnbulb'ïjaer fatnen/
«£m ïjaer te acïjterïjalen / ©ant een frfjale / bant een feöaïe / bant een ftfjafe Sfnïjaerpaefen*,
6. $ierïagï>'tï>ertgeppigïjtinftï>K>eben: Jofcph.
<Crecftt gijp bjn tttccïj / maer Benjamin blijft mijnen. Sttcïj <&obt toat banger pijnen!
ifoe faï be jicï ons" ©abers" ficïj betyoeben i Broeders.
3ïcö moet &u bit bepjoeben!
3taetons"gebeben/
üïjert en jiel boo?-b?ingïjcn / 2tc|j! toat bingen / atft! toat bingen / arfj! toat bingen / <£efcïjienïjeberu
7. ^ierbojfï lipteen jee ban toeenen/
ütomeer ïjp fpjacfc / afê bat ïjp toaa" ïjaer Sloeber / «En fou 5jjn ïjaer beïjoeber: S©at naer gehnjt toat jammer en toat fïeenen /
«En toat tocugïjbe met eenen! 't ïjert mofï ïjier feïjeuren /
©ooj 'tfcuffen en bcrblijben / Spatte tijben! toatte tijben! toatte tijben! On^ gebeuren.
De Mufi jck fier. in de Luft tot Wijshcy t, Tttyrs ge'fi'
Fol.nj. Mof'
|
|||
^oyfes in't Water door Pharaos Doch-
ter opgehaelt, Exod. i. en z, Caf. Stemme: Engelfche Fortuyn. <©f/ Fortuyn eylaes bedroeft,1
Y-x <ê jegen <£obtg bïoept milten in be &ijbt I'
Xi^OCÏlIfraëltqt&CtEpyptcrsfnijt: **.**+*
T~ £00 batmen pooghb' / boo? een feer lïrengh beflupt/
t%&?eufcïje ©oh* ten gronbt te roepen upt.
- ^en ©joet-toijfê felfbie toierbe fïracft^ geboon /
|*at fp öe ©jucht beg moeberg foubcn boott /
f?co rag een |>oon ter toerrelbt toag gebaert;
■«aer fp berfbepben ©ïjatoog tojeebe aert.
k^Pbjeefben&obt/enfepben/bitgeflacfit
*f efc/boozongKom1ï/ ftaisb?uc!)taluoo?tgcb?acht£
7*« tïercfcè fïagh ban ©joutoen ïjeeft V f ebjee;
■waer haer bepjanghbe ItracKg een anber toec.
&??«n bjjeebtgebebt itëen mojl banl&mbenaen/
gön ïjanben acn het jonge manfehaph |Iaen /
i« m ben bloebt berfmooren befen hoop /
*®?o raeckte ïicïjt gantfeh ifrel op ter loop. "
&^e©|outo ban een ILebtjt / bie berghb' haer ©^ucftt f ,
go lang fp mocht/bol hertfeer en gefucht;* Moy «s Moeder,
«kocÖ alfoononbtbepaelt ig/boo? geen toet/
^qpec&tg' een fcifï / baer fp haer £>oon in fct.
sO?ter bjeef batfehaep in niefen en in riet /
!fe moeöer laeg! ban ber' / bit bjoebigh fiet/
5n $haroog * Uinbt / om baben / upt-gegaen / * Dochter.
^"gb in het fcroog / bit b?iftigh toteghjen aen.
*£«* gfttffer haelt bit fc&tjnften upt öet Bfc& (
l^naepjetoeent. J>p uptmeebcgenig
2?«&t / bit ig hier ban een $etyc' gelept /|
2«roept een min / bie 't aïïeg boe befchepr.
&ntz m<Kber feïf/ bleef moeber / en toojt min / «Si r^tïert bat en heeft'et na haer fm/ » t hreegïj ben naem ban Moyfes, bug bertaeït /
^ni bat het upt het toater toag gehaeït ' ai - ?°tbaIt öan «©obtg befïieringh anberg upt / »*u? t toel be rncnfch in fijn gemoebt bcfïiipt : •><£n
|
||||
tp David van Samuël gefalfr.
M <ên befe Jlfêan ber&ief <#obt tot een ïfeït/
,.©ie hpftjnï©etopSinaheeftberteIt. „ «©je boo? <d5obtg macht boo? Pharao hofïbeflaen/ „ «En '£ ioictjïaer^ fconfl öeeb' in ben gronbt bergaen / „ ~®k 't 3[oobfcïjc bol* bjacht booj &et roobe Mm/ „ 3£>aer Pharao berfoop met al fijn ïf ep?. |
|||||
Tïavidvan Samuël'gefalft.
Eenfdeelsdenifi Pfal.byden Grieken naer-gevolg1
^témme: Doen Daphne d'overfchoone MaegJit. A%$ David in fijn friffche Sfeughbt
Mtt Iteeutoen en SBepren in bofch en op hep / ©aft hampt' / en hab' geen foeter bjeughbt / W£ <J5eptje?' en ^chaepje£ in ftlaberetoep/ ^nngh hp / fpjongfj hp en fïelbe fijn (haren / ( «En fpeelbe op U fouter / foo bjolijcfc liebt; ^p fat in feftabum en onber be blaren / «En (jueelb'er «E>obt£ tof op fijn ï?arber£ riet; Jiienbe fijn toonb'?en aen / ban harten onbelaen / «©acht hp bafï ober in fijnen fin / «&&P ?Üt &rt / o #obt! bien iïk hertelijeft min. 2. <©obt hab bit focte ï^erber^ &inbt /
©oo? hooge / bermogen / om 't eeb'ïe gemoebt / «Defcfticfct/ en upt fijn 23?oer$Söefmt/ ©e fïellcn / en heffen / tot hooger goebt:
Jgarber / #arber / u ©ee en u ^chaepjcjS / ïtëept noch een pooien en lupftert na mn / «&hp fuïter niet Wijben een Sfarbcrg" ftnaepje / JiKaer too?benecn$feer/ bu^Ieefternufypi 3laet nu u «3eptje£ fïaen / feeert u na «Bobtg bermaen: Genekt typ bat hp u in hooger fïanbt/ IMfteiïen booj fijne bermogenbe hanüt. 3. 3©ant David tua^ ban fthoonberfiaet/
©an leöen befneben / en ro£ ban gefïcht/ ïDien£ beughbt en eer&aerlijcfc gelaet/ Sf n pber een£ jiefe mi boo^beelbt fïicfiti ^
|
|||||
David en Goliath. $t
&fai*'tfo/jp£aft<£obt/ en falft&ot&lïefetl
Samuel, befe ig mijn nnecljt /
**>ie icr boo? allen ïjeb ttpt-gelefen /
*©anbelt boo? mp en ïjanöcït opgo^t:
m goot op 't ïjepïisïj b?epn /
gl^Ip feer frift$j en repn:
atatenbe David op 's* Sfeeren fiem /
&oo baelbe <©obtg <©eefl en fijn gonjï ober &em.
|
||||||
1>avid overwint Goliath» r &z*0.27.
&ttttime:Nu kef ik in't verdriet.<©f/ Als ik uyt wandlen ga
H<0e Ijeogïjmoebt/boo? ben bal/Ijet trotfe ijert beftnell/
SBefeljout bacr ban beeg fteu£/bie toonber fierne SelW , <®te«&obe£ Ijep? uefeïjimt/en trotfi bten grooten <©obt/ ^«e al ber fiouten roem en pbeltjepbt befpot. „ i. ^jt '<s Goliath ban Gath, tic rttpm feg ellen groot/ £*n ïjelm en f antjier b?oegf> / en ftcij ten flrijDe boot / ^Knp- ftöinfel^ hiel befcljut/em fchilt tooeg boo? fijn bo?ft/ «en jteare fme? / toaer meeb' &p Sffrel tarten bo?fi. ^}< S©el ifïër ban geen helbt in Sauls gantfefte Ijep? / i©ie met mp inaegft ben fïrtjbt/ en toon fich hanbt gebeerj ?©ie tonberïingl?gebetl)taenbaerbt/oftb'eene3P/ <©e oberininnmrjt» treft / en b'anber flabernp i 4. Wetg fchimp bie bageltjc&sS be gpifteens?bee/
met tergen tot ben fïrijbt / bee saul in 't berte toee; «n David onbertotjl hp 't ©ee b?eef af en aen / ^eegfj lafi bat ïjp na 't Ijep? fon tot fijn u?oeber£ gaen. m.\ ^P seeft firfJ öoo? 't bebel/ft jng ©aberg/ op ben toeïjt/ £-« peeft'er bjoot en feie£ fijn b?oeber0 toe-geb?ocïjt: lf/a-3& Sïfraefê hep? / fiaen toonbcrltjcfc bebeefi / " oreep een ftelben moebt / boo? een bcrbo?gen geefh
nts„ v ®e ®cufe tratter boo? met een bermeetcn acljt / «£" Öeeft Sïfrael^ ftep| bejoutot en upt-geladjt / «al r bit öat&oo?t / bit por&en en bertoijt / v«e ooot fïcfj boo? fret 'Ijep?/ te treben in ben firijbt. ïitea 4P ^oeberjsféer bergramtbefiraftenfijnopfetj fnw ?2.Tld ?? beï°ft bfln Saul Öeefi 0«fet:
"p«^tboo? öemgebjaejjt, JEenfcp/uniet ueb?iegW |
||||||
52 David en Goliath.
Want gftp niet in ben fcrijgft / afê anbje / $t getoieght:
8. $[cr heb fep David, 3leeuto en 23eer toel eer bermant/
f©anneer Die 't jonge ©ee / ten roof haD aengerant; *§>ou icfc Dan b'onbefheen / en Die <(3oDt£ hep? befpot /
<©ntfien l toeï aen / fep Saul, gaet in Den naem ban «PoDt. 9. JlKen gojb hem 't ïfarnag aen en 't jtoaert op fijne jp/
3ifèaer David migetooon/beegharbefiabernp/ aèep Dat een herberg feinbt / niet pafïe fulefe getoeer /
3R&et fïinger en met fiaf / baer toilb' hp hem te teer. 1 o. ©ijf fïeenen upt be beech / hp in fijn taffche ftacfu
3tl£ Goliath bien fónaep hem naboen fagij / hp fpjacfe / HM ben ïcft Dan een honbt / bat gijp feomt met een fïaft Sfcft 3toeer bp <©oDt! u bleefch geraecfet niet in het graf; ii. «Poeh David fep ghp feomt met fpietfe / fcfjilbt en
jtoaerbt/ .ffêaer iclt in '£ peeren $aem / Dieg ben ieft onberbaert: <£n %ftael fal fien / bat niet boo? jïercfte macht / Jlfèaer Doo? be£ peeren fianbt / Dit toert te toeegh gebracht. 12. <&t Keufe jïelt fieh fch?ap / en David grijpt een fieen /
«En flingert in fijn fier / Dat hp Daer tupmeltïjeen: $f p neemt Goliaths jtoaert en hacfet hem af Den feop / «En 't ghilitfijnfche hep? / berfclmcht / bat fpeelb' hac£ op.^ „ 13. J©ie boo? 't geloobe feampt/en oogt alleen op <©obt/ „ <©ntfiet noch trotjS/ noch macht/ noch aller menfchen fpot: „ <£n toieopfijn beloft / Degbpanbtg liftberftoqt/ „ d&ebencfe bat <<5oDt alleen /beeeretoe-bchoojt. ,, 14. J©antfo<©obtboojufïrijbt/entoiIbatghnbertoint/ „ ïf et feinbt bat toojt een man / be Keufe too|t eên mint. „ J§et toepnigh $ genoegh / Ö# groot i>" al te beel / „ Wanneer <S5obt boo? u ftampt Dan hebt ghp 't bejïe Deel. |
|||||||
Siet de Mufijck in deLuft tot Wijsheydt,
Ó heerelijckjuweel. Fpl. 104. |
|||||||
Rey
|
|||||||
ï. ^ietïjierftottienfpmetJÖeelen/
4rn met lieffehjtft geMangft/ ^>ict Ijaer op ;Camöocr en fpeelen/ Mtt een bJicnöriych gefanglj. 3, ^ict'be Kepen fjaer bcrmaêcKert/
#>iet ïjaer 't ïjert een? open gaen: ï?oo^t bee? incnbcrlijchc faeeften/ €n ïjoe $S' op oer t-Jarpc flaen.
4. ^p bdïjeffèn ïjare heeltje£/
©ol gejupglj en foct gcfïiipt/ «fnfp tootftn metïjaerbeeltjeg/ 't3Lófber$?elben oberlupt. 5v Saut bupfentïjeeftbétlïagcn/
jft&aec baet M noc&grootcr ï^cïtJt: i>avid ïjeeftbenpjtj^gebjaaen/ <êntï)ienbunfent neer-gebeft. 6. 't ï.of/ batlmn beesS ©joutotjeng fonge»/
Wpt een gul en repn gertioebt/ Saul lagïj m 'tIjertgetojongen/ i €n bat fltrembe baet in roet. 7» <Ên!)p loerbe feerbooi-fliejatn/
^oe l)p bit boeïj teeechen fou: |
||||
Abigaïl en David.
Saul kreeg?) fijn boofe grepen/
David bic berbjcef fijn routo. 8. 2l!Ié bp op Der harpen fjjccïöe/
©oen nam Saul fijnen fpiet/ ©aer mee 't ttoeemael niet teel fcïjeeïbe/ ©at fjp baer fijn lebenliet. „ 9. ©ttöbaerttoaerbepbtbieKtoilgtoorefl/ „ ©Iepen gunfï / boo? bie baer blept; ,, ©ocft be toaerhepbt moet men jjooren/ „i©aerftepbtbient'er fïeetg gefept. |
||||||
Abigaïl verzoet den toorn Davids,
I Sam. 25-.
Stemme: o ichoone Carklé. H<©e bat een ftrengb gemoebt/
©ooj '£ ©loutoen beugt feer bientoifê toert berfacW ©at fïribligïj en bertooet/ 31 Heen op fïraf en tojaecfe-Iufï toaj? bebacfit; £00 toercKt nochtaité bcr ©^outoen aert/
©at frcft öe gramfcftap feïf bcbaert. u m$ David fimgefhi/ (Cot Nabai fanbt / om fptj£ / tot onberïjoubt/ <Ên liet upt gceber jpjtn'/
Jfem groeten/ fpjach bp fcbarnpcrltjCK en jïout/ ïtpbabtmet David nicttebocn/ 4iBaer mofc baer mee fijn UJerberg boeit. 3. ©ie? David gantfchontftelt/ a&tjn bnapen rufï en maebigfjt tot ben tac§t/ <©p bat'er ftracH^ in 'tbelbt/
2M Nabals boICRfoufeerbetiomgeujocöt: Abigaïl DieDitbcrfïonbt/ 25ebaebte ftracft^ een fcloecfte bonöt. 4,-AÊigaïI bJasTt&oon/ «Een ©?outa met toijf&epbt en met reen begaefty ©ie '£ man£ berlqote §oon/
©002 jebighepbten fcïoecn beïepbt begtaeft: £>p rufï ïjaer «gjefê engefpari/ ©ooj't onöer jianöt ban Öaren man. f- &t
|
||||||
Abigaïl en DavicJ. 35
^ f. £pïaeo'Öaerblee£enbjoobt/
»*el matte ©ijgen / »eel en Ianglj-ïïa$nn/ ^ <©m foo t'ontgaen ben ncobt/ ®aer bu ttoee fleflcïjen bol mufeïjate togti/ €>m foo getrooft tjaer sunfï te bien/
c«foo be£ ©elbt-&eer£ grim t'ontbuetu . <s. ^pftt|sïjtbanb'€;elaf/ ^nbieïboo? David opïjaeraenficötneet: _, €>ïjelbt! bcrjcetu flraf/ Stoomt ii Ö2ift / en Iet boel) op u mh Haijn man foo btoae^ alé onbcbocljt/
ïfeeft on£ in beferamp geb?od)t.
^ 7. £>ootoaerbeïi?ecrc leeft/ ^ie&eeft belet bat ghp geen Wocbt en plengW ^ <©ii5onfcl)HÏtpIaetfe geeft/ ^ bat u «iel bee£ tojcebttjepbt niet geïjengïjts 3©abjengcnutotonbcrflanbt/
3£en jegen ban onjS ©ee en 3ianbt.
A 8. ©ergceft 6 ïfeer'. on£ quaeb/ ®obt fal u ïjup? berrijefcen en gefïactjt/ ,. SBug fêïjcncftt oné u genacb/ * bpanbt o» fal geben in u maeljt: <£n als? u 4&obt beeg toelbaebt boet/
<£ebencfet ban tocöcrom öet goebt.
9. (©dooft ;n (© 3bt ben Sfeer/
&P?acfc David, b'ieuftcbentotinpfenbt: _ <£«eaent noch. beel meer/ ®at icfe mijn ijanben oocfc niet ïjeb gefeïjent: a reben met bebewtrtjtbereent/
©ermurtoen 't ï»ert / ïjoe 't toag berfteens.
^ ,!ö. fjchncemugabenacn/ c« fpjeecfc / foo toaer be <©obt Sfraefê leeft/ „_ 't€nbjaerqïjp'tljabtgebaen/ _ »flfêan en bolcfc toaer beo? Ijet $toaert gefnteft/ 3£>u£ treefct met bjebe na u man/
3©ant u gefnicetfe mp fiilleri l?an.
•' i>. £ietï>oeeenï)artsemcebt/ , , .^. vi&mi '$ ©?cutoenbe«gl)b'entoijfe5eet)tBB^w/ feen toetbensantft&berfoet/ ? -~
|
||||
i6 David en Bathzeba.
„ ©oo? goebt ontïjael / en boo? een Mocck belepr.
45! toie geniet foo tyabc J^outa/
» ©aet jegent «3obt be rccïjtc (Crouto. Siet de Mufijck-Noten in Luft tot Wijf heydt >
Kemt hier mijhoegendt hert. Fol. 12 3. |
||||||
cDavid en Bathzeba, 2 &«#• 11.
Stemme: De May die ons de groente geeft. <©f /
Het vinnigh dralen van de Son. 4&f j Hansjen
fneet het kooren , &c.
D«£ oogen na öe beugfjbt gefïiert /
^ijn fptegefê ban oiijS Ieben: fÊ>oo|'tooglj/ toaerom<*SobtaIIc£ciert/ ï^eeft ïjn 't bennaecïs gegeben. i. «fplae^! toat \f 't een toancM lic&t /
£©anneer on£ oogen fncelen/ IBanner fn loncfccn boo? 't gefïcht / <£n onfe finnen (ïreelen. j. 't 0ijnbenfïcrg in bcgepïemin/
't éijn facMé bie öaer fcanöen: J©anneer ïjet fieelbt baer PontKert in/ 3£an boeren f on?" tot fcïjanben. 4. 3$ 't bjonbec bat een flecïjt berfïan&t/
©00? 't fücR'ren toojbt belogen i «©neenleeng ïtonincl^ïjertebjanbt/ ©ooj 't ftralen ban fijn oogen. f. <Êenjnaan/eeniKanna<!5obe.éScrt/
'©ie Iaet fieö obertoinnen/ ©ie ban be lufï betoober t toetöt/ 55oo? 't toch'Ien ban be finnen. 6. #pfacï}befc&00ne Bathzeba,
gin 'tfilb're fltroomtjebaben 5
©e oogen / toojtfen ban fijn fcïja/ ©ie ïjebben ïjem berraben. 7. %j locKtfe tot onnupfefte min/
«£n fcïjenbt &aer funb're leöen/ |
||||||
David en Bathzeba. 37
«Eenganbergbjouto. ©erboolbefïn!
5?oc£reefb|>tegeng reben». , 8. mg'temequaebtnutoaggefc|}iet/
©erbubbelt ïjp fijn fonben/ Uriam, garen man/ ïjnliet/
©oojin öe fpitfe toonben. 9. ©ciiBanisSboobt. ^e&jontoe treurt/
% toü ijet tlucfe berljeclen •, SiBaer Nathan '^ ïioninob? Bcrtcfcficuct/
<£n bjepgïjtïjem <©obtg bcbeelcn/ 1 o. üp pjangïjt ïjem boa? gelijctanW
ïöaer boo? ëp toert ber jïageti/ ©mi 't ^cJjaephm / bat genomen i$/ <£nï)p begint te Magen. 11. Jgpfcïjjent/ ójfeer! icnfjebm#baen/
<Ên utoen too?Vont(leethen: i©ilt met nip niet in 't oojbeeï gaen/ 'kÏSen ban mijn <£3obt getoeecken. ij. «£op? 'toogftig Eva eerltberboert/
3f a tfercfce en oocfc tejfen: SSetoomt u ïufï / fioe 't oogft ooeft loett/ <2n hebt boo? 't quaebt afijrjjfcn. » 13. ttto' oogen toenbtban pbefljep&t/ »• «5n lïiertf op '# peeren toegen; »<©P bat u luff noch toaen berfept/ » JiBaer fïcetö moogljt Deugftbe plegen. |
||||||
Pfalm ji. Kort gevolght na de laetftc
overlettinge.
Stemme: Ontfermtuovermy.&c. G€naeb' ó <£nbt! na tttoc goeoigtjept/
«f efarjj unt mijn fonb' / na u barmhertiggebtn/ **» * ~P M* nip boch ban b'ongerctïjtighcben/ ÏÏ^'Sl mp ban fonben en boof ïjept: S ^ tot mp altjjbtboo? 't gefteljt/ fclImi-Kb ich a* 't nuaebt^ebjeben/ S*?!)' *teer! rechtbcerbigïj in 't gericïrtV ■w tw^enrecïjt/enrepnm'tbonn^jrebém - C 3 «Bfi»
|
||||||
58 Den 51 Pfalm.
jl&ijn mocber geeft in fonbemp ontfaen/
Sfcfcben in ongerecgttggegibt gebooren; ©ocïj g&p ïjcbt luft De toaerïjepbt fteet£ te ïjooren/i tón Doet in 't ïjert u toijf fjepbt mp berfïaen: <©ntfonbigï) mp niet |f fop / maecft mp repn/ ©at icfe alg fneeuta / tocrb' toitter / boo? u oogen/ ©at mijn gcbcent / Doo^ tt / berfyijfclt klepn/ ©e bjeugïjbe faï en bujbtfcïjap ïjooren mogen- 39oo? mijne fonb' boeg niet af-neerigïj toeefï/
<Èn öelgïj botïj upt mijn' ongRxeljtigJjcben: ^cljep een repn ïjert / 0 <©obt! in mijne leben/ <ên mp berniéuto met utoen baften «éeefï: ©ertoerp mp boch niet bau u aengefïcht/ «Én toilt ban mp u if epl'gc <©cefï niet toeeren: a <©eefï öer bjpmoet 5» mijn fïetm en Iieïjt/ ©e fyeug&b' uto'£ jjcpisS lact in mijn jiclc fceeren, ^>oo faï ich ban bm obertreber?' $ijn/
«Een baecn / toaer boo^ icn fyaet ü toegen leere/ <©p bat ficfj foo be ^onbaer^ recfit befcecre: 1©an bfocbt-fcïjulbt / Doch berïo ji en fupbert mp, <© «5obt mtjnjSïiepfê! ïaet mijne tonglj altijbt/ 5H recht en n gerechtftept betijen Ioben; ©at ieft u roem berftalen magïj met Wijt/ Ücer open mp be lippen baer-en-boben. 3Een <©fferfianb' ïjcbt gftp boeft $eer geen Infï;
i©ant anberg foub' icfc n bi'e toiïïigfi geben: ^anbt-offcr toalgftt boo? u / beo: 't qttaebt bebjeben/ Maet 't offer «Doöts* bat ijS een fïiïfe rtifï; Sfa 't i$ een geefï geloften en berneert j i©ant 0ï)p ftitt geen berfïagen ftert beraefiten/ ©oet Sion toel na utoil en begeert/ Stëiït Salemi muurfjet&outoenbooiu&racïjtett* ©anfulD»$n&öto ö'offëtïjanb'bet&eugljt/
Pooi eènfi|*«Jt-öfftt/bet acetcijti^mw |
||||
Klachte der Joden.
Hfê top be ©arren off ren / booi gebeben/
©P ti autaer / bol «öcbbeljjcfce bjcugöt |
||||||||||||||
59
|
||||||||||||||
Klachte der Joden.
Navolginge van den 137 'Pfalm. Stemme: Aen water vlieten Babylon.*0f/Lof-fangh
van Zacharias. ■*• iH?*topaen55abeï^'toater-Kant/HKetö?uchen
3 ©aft stoeeftien in een b?oebe fïant/ Mat ong ge*
1 routo begooten: <&n$ tranen bjoogen
4 loofê-genooten/
langbj be toangïj/ <©tn Uiong bal en onbergangïj/
<©n£ harpen en ong fnaren/ 2Cen 3Mge-booroen |
||||||||||||||
op-gc&ecïjt/ SSetupgïjben bat top toel te ret&t/
|
||||||||||||||
iPilir3
|
||||||||||||||
3&eeg ftraffé fcïjuïbigïj toa—ren-
2. jflfèaerinalbefebjucBenfmaet/
^ee^ flabernp en banben/ ©erfoeljten fp met fotte pjaet/ «©efangen ban ong Itanben: Sa in ong nieeffe treurigïjepbt/ ^>oofcïjer1lenfp«ptöerteï6epbt. € 4 |
||||||||||||||
éjl
|
||||||||||||||
Klaegh-gefangh der jooden,
€p! toilt en£ bctintfei# fingcH/
3©an Zion, baer gïju öu^ op bcutot/ ©aer u gefïacljt foa bcelaf jjoubt/ 3?a toonberïrjcfe bingen. 3. ^oefoubentopinbitbcrbjtct/
«En in foo fyeembe ïanben/ ©en #eere ftngen cenigïj Sticbt/
©an 't toonber (ïjnber ïjanbcn $ Jerufalem bcrgect icft bp/
8 reeïjte ïjanbt bergelbe mp/
tfer fal nnjn tonge Weben/ «En aen t ge&cmelt jijn geöecljt/ «Eer icït u toacrficpt en u tedjü ©ergeten fal rmjn leben. 4. Jerufalem UbeUgïjbtfllCO:/
©e roem ban onfe tycugijbc:
«&ebencfttaen't j$upgban Edom ïfeert ©attrotgenbol onbeitg&be: üicp/toerpfïracf# Saiems muurenof/ «En grupffe tot een punn en jïof. «Mjp 25abefê SJinbt fult toeten/ ©at gïjp beeï eer / met al n öupjf/ Jlfêet al u «öobbcfoojS geftmp£/ Sfn b'afgronbt toojbt gefinetem $: ©trapper man! ©bjomerïfelbt!
©ie, 't foon ban ijare trotferi/ ©P fjare ninberss toeer bergelt/ (Cc &?ijg'fen aen be rotsen. „ ©eer! toift be ftinberp' ban 't gemoebt/ » Wit m ons? toerbtn opgeboebt/ „ ^Strach^ aen ben fïeèn berpletten/ „ «5p bat be fonb' in ftaer geborot/ »< Mtmfo in ïjacr jonemjeut jtjn gefrmrojt/ *« tf n gewte toojteM fette& |
||||
4*
't Eerfte Oordeel Salomonis, '* Eerfif Boeck^ der Koningen, 3 Capittel.
Stemme: Si tantogratiofa. A%$ Saiomon öe ülomngïj/
£atinfïjnthjoon/eu Davids £>ceuter}toierbe/ ^uaminfnniifofentoooninglj ®en peöei- menfeïj Die fijne toij$)epbt bierbe: «enonberal/inbitgebal/ (Ctoee ©joutoen liegt en moebigïj/ s^Krecïjt berfochten / enï)atefclatï)ten bzoeïjten/ ^>eerbertooebigij. 2. l?eerltoning{jmetongbepDen<' 5tlïecn in ïjup£ / $tjn top in ftcaem bebaïïcn: ïtèilt onfc piept ööcïj feijepben/ «m acïjt niet 00 bejS anb'mi pbel raïïen: ^>ttf öeeft nttjn ^>oon / en fpljaer boo'n/ *©ccr in mijn feïjoot gebjagen/ • wg jen be fmerte / Heer ïioningl) in mijn ïjerte/ %t moet Wagen. 3 • '©ecj? beeft baer hinbt berpïettet/ ^00? biepe flaep en ïjoorenbc mp rontfeen/ |>oo beeft jj' ftaer J>oon gefettet/ Sfn mnnen arm / en met be mijn' gaen pjowken; Sf tk bie getoonn / toaji mijnen £>oon/ 2HI boo? ben bagh te joogen/ .lifêcwfo fecc berlcgen / geen Icbefceng betoegen/ jSDtljgeenoogen. 4. ^ebagïjontbecfttbetoaetïjenbt/ ach fie jjet aen / en binbt mp feer belogen: Jeh toij^ gaer aen be Wacrjepbt: ^Pfepbtoel ffoitt/ ïjetig een grobc logen. .fiabatbe faecfc/ toap- bieb en baetït/ fprcbengfchaelgefiftct: «©on tjeeftbeïïoninglj/ bee^felfatnebertoonmglj/ aectjtgefthiftet. +Zlr%& &to / ft"?3* & / een £abej/
Mbfoof bitüinbt/batleeft/ wcötinttoeeöttltn/ |
||||
4i Koninginneuytrijck Arabien.
4ên repcft een pber aM/
lj>aer reeïjte ïjcïffc / foo epnbigljt bit fcraefceeïen.
#elp <©obt! bit blcebt / tooeïö' in 'tgemoebt/
<Cn fteerb' ïjetonberfl' boben/
i©ant '£ moeber£ fjerte / met ronto toa.ë en met (inerte
<0antfcl) fecbobcn.
6. ©e $?it$ fïenb' cp be mijnen/ <^p 't ïjart gemoebt / en op 't meetoarigö fearmen/ Jüiep ©?ottbj' / ïroubt op ban quijnen/ «2n neemt u ^obn / u JM$jaepften in u armen: «Eens moeber£ trouto / bie blijent in route/ <5ïjp fitlt u ïiinbt bertoerben; ilHlaer bee£ Hldbinne / gaet moeberlijcKe minne/ «T'antfdEj affierben.
;, 7. «Muefcigïisijnbelanben/ ,, J©aer totjf ïjepbt fc£»J>pït in bjoome <©bet-ïf eeren/ ,, «5>ie repn en treubj ban ftanben/ ,, ^M30 njclt aljS arm oprerijtelijcfc regecren; ,, «2n baer ïjet reeïjt / boo? $f eer en ïinecïjt/ „ ©ooj i©eeubj' en Wteë tfaet open/ ,, ©aer nomt <<5obt£ jegen / boog b|omig&cpt bernregen/ „ Jielfjogeloopen. |
|||||
De Koninginneuyt rijck *y£r-abten, van
Saba of Scheba, foeckt de Wijf heydt Salomonü,
1 Reg. 10. a&temme: o Diamante trouw. Of'tlaetfïe beelban 'tber£
ban ben 79 Pfalm, De Licliamen daer naer. ^f/
De Lof-fangh Maria:. D<C? ÏICningÖ'Solomon ,
2i??omb' iipt gefijen een £on/ 5!n toijf fjejLibt en in reben} ^§>oo bat bce£ ïjclb'rc flrael/ ÏÖIonrit in een tpAiit jael/ ©00? Eanben en boo? Mtbm. r. <©efel)janb'reïioningin/ «Buam metïjacr ïfof-gefïn/ Mtt$mtl$/ fpecerpeii/ |
|||||
Koninginneuyt rijck Arabien. 43
jj&et'gout en eeï geffeent/
jifêrt pcerlen en gebcent/
f eni / om fijn toijf Ijepbt / lijpen.
3. Jsptoetfte fijnen gronbt/
©oc? ïïactfefê / en bebonbt <g»aer in berbojgentïjeben/ W>z toijf ïjept en ftacr fcïjat/ 211$ in een rmrn) bebat/ 3M üJcnitttnlijcHe $eben.
4. ^bpbjaclbt ïjaer KÏoecKtlcpbtboojt/
$?» anttooo?bttoco?ötori tooojbt: l|ce beftigl) f» 't boojfteïöc/ Jgpgafferreöenban/ «Én onbertoeeg rjaer ban/
2£I toat be toijf Ijepbt meloe. 5-. ^»p njce£ bat gauto berfïanbt/
€n 'ttocl geïucnigti lanbt/ ï©aer toijf ftepbtmacïjregceren/ ©acraïïe£ toert beïept/ ©DO? reben cnbefcïjept/ <ên bjmome «©bcr-^eercn. 6. Jbp fdjoncn ïjem gouöt en ferupbtT
«ÊenoberKoft'Icbitpt/ «Cn l)p / ïjaer toeer / geftïjenclten: ©ertoonbertljoeeenman/ - ^no bede toijfgepbt nan/ Mtt reben ober-bentnen. „ 7. ©it'rJtotberïOjoutocntof/ „ JBaer boe? top ïjebben ftof/ „ <©ni ïjarebeugïjt te ujijfen: „ <© t^outoelifcK gefïacljt 1 „ <©ie op be totjf öept acïjt/ »<e>ïjp boegïjt u bp be totjfeu. „ 8. üöantinbertoijfcnmonöt/ » ©aer ftfjuplt een goebe gronot/ »> <©aer bloepcn ïjoningïj-bcecnen/ >. <£>aer ijoo?t men niet afë bcug&t/ >» 3tï£ eerbaerijepbt en bjettgïjt/ » €n ban «0oöt<l toijf |jtj?Wfpje«Retn Hooge
|
||||
Hooge-Licdt Sa/omonis, Cap. f.
lekjlaep, maer mijn hert e reaeckt.,
Stemme: 51 Pfalm, lek fteiop u vaft, &c,
S€§outot aen / ïjoe 't lieïjaem lept te ronthen/
%l$ in een bicpe b.'oom/ &$ineenftiIlefïroom/ &fe"»cnebieboo?toijnbefcftoneHen/ / , 3ttgeenebiefïjnleben/ ©en bootfeljijm t'obcrgebem *. 51 tb bib u fïet niet op be finnen/ ©ie iiptternjen in fchijn/ 3EÏ?" boobt beftaben sijn; Sfèacr &oe be jieïe teaccht ban binnen/ <£n jteeeft met fnellc bierenen/ «tüa <!3obcg bjonber-bjerenen. 3. ï^ctblceftft moet boo? ben <©eeftboc|j jtoicljtcn/ ©etoelluften 'tbermateft; a&ant bit '?* een ftooijet facen 5 Üfêaer <£5obt ontfïcceftt in nip fijn licïjten/ 3£I feïjpt ïjet Ijert te fïupmen/ ©e bupfterhepbt moet nipmen. *• aifthgntmijnljertaen'tacrbtfcïjte jjangen/ ©ooj 't feetiri3ï>oo0b beblctnt/ €n ban 'tblcefcï) oberbecM; 3Caet innerlijcK botïj jijn 't berlangen/ 9[n fïapen cnïn bjaccKen/ .^atbcel ftooger faetften. ƒ. 49a 't $emcl.s bat niet fal bertccrai/ <£n baer nedj troeft notfj mat/ fóan hrenenen bcfen feïjat5 Ufêaer bat ich in be b?ee£ be?' ïjecren/ <Poo? fijnen <£eefl gebjeben/ 9!il eeuroigïjepbt magïj ïeben. |
|||||
Hooge-
|
|||||
45
Hooge-Liedt Sdomonü^ Cap< jf.
ïck heb mijnen rock uyt-getogen ,&c. Ick heb mij-
ne voeten gewaffchen, foudeick die wederomme befoetclen ? J>»nime: Pfal. 41. Als een Hert, &c,
1\Y T «Bbntijnleben af-gefonbtrt
f—I ©anbceétoerrelbtgpbelhepbt: •*• -*■ „üiemanöuphier afbertooneert/ 'h ïfeb mijn Meeberg af-gelept/ «3n trien bupicn tochbetreen/ ©iett tel* certijbtg habt gemeen/ Jiactbc menfehen / met De fanben/ «^aerichmebetoasgefchenben. i. ^>al ich tocber 't Weet aen trohen/.
«?n bet fönöen öcclöenig * ^bal ich toeberom bertoechen/ fijner pielen bjoeffén$* ■ .l$een/mnn<©eeftfaIhoogergaen/ <£nhet accötfcï)^ gantfehberfmaen/ <£n in fupb're toater-ulaflen Mijnt $ieï en licfiacm toaffen. 3. 'h ï?eb mijn boeten repnuegooten/ i
2tf-gebatgï)t foo Manch a\f fnee: ' JbaHch£'inbcno?ecBtoecr1tooten/
«2« oiitntfïeti mijne bjee i &sA ich foo mijn eel gemoebt/ J©ecr uertiojffen met het roet/ <£n in fnoobe btipligheben/ üDent ïen mijne fupb're ïeben i 4. «®een / mijn boeten af-gefchepben/
©an be£ toerreïbtg fliub'rigfi pabt/ bullen mp tot «5obt gefcpbcn/ Sin ftjn uptberhooren flabt:
<^aer faï 3tjn mijn Iu|l en bjeughbt/ 3£I mijn toanbefen geneugfjbt/ •©aer fal ich üe bjeught aenftooren/, ©an <apbt en fijn nntberhooren. |
||||
46
lek ben een Roofe te Sar on.
Stemme: Vanden 8 Ffalm. O onfe Godt, &«•
Oï?ecrIijcHftepbtDe£ ïfeeren nopt boïpjefen/
©oo? toien Dat ficff De <©oDtïaofe bjeefen/ J©iei$ mogentftcpDt / al fdjijntfe feec betracht/ 3©ijt oberttefc het menfctjelijtfi gelïacht. 2. <!&hp$nteenïtoo£tc Saron feec berhebcn/
U reuch bernuicht en hotiDt on.s" bp ïjet leben: II fchoone raich /Die onfe <&ecft berheughDt/ ©?inght Deo? De $iel en baert in t herte bjeus&öt. '3. 311 fchijnbp fchoon berfehoben in De Dalen/
3P>acr pDer een met fpot on lept te finalen: &oa haeïDp Dcch bp tttoe hitiDer?" roem/ «En Itipcht it jjooft op afcj een Stelp bloem. 4. ^iet u ©jienDin berght haei: in Doome fïcupeften/
ïfier moctfe fiaen en booj De ttotfe Dupchen: ^p i£ geïrjch een ïïoofc Die berDiucht/ 3fn Diltels fchuplt / Die nicmanDt focefct of pluche. r. 2tl fchijnt gijp nu ban bupten acn bertreDen/
«5 «Üftjitlen .flKenfclj: ghp toeèt Daer ban De reDen/ ï?oe Dat gijp blincfet / bp al Dit tooefïe bolefc/ belijdt De Jë>on bp eene Dupjl're tooien. |
||||||||
Alle dingh is gantfeh ydel.
Prediker 1. Cap.
Stemme: Laeftmael gingh ick ter Jacht. H<©c ftraeft ghp met u flem/
<© Davids lboon berhebcn! ©ojfïbangferafalem/ 5^ooj hooger <!Pee<t geD^eben/ €11 p?eecbt / Dat alle£ tnat'er fchijnt/ 3& iDelftepöt / Die taf berDtoijnt/ 3©aec in De menfeh fïch pijnt. 't^rtbel/pbenjepöt/
'tSf^acbeptenellenöe^ |
||||||||
$ot
|
||||||||
h
|
||||||||
Alles is ydelheydt.
i?oe ficïj be menfcï} occk Mept/
9a ïjoe ïjn 't oock wil toenbe: 381 toat'er fcfiuplt in't ^èonne Kcljt/ «En onber '£ #emels5 aengefïctjt/ ^>lecljt£ moept' en jammer jlicfjt. <£en pber feeert en gaet/
©e toinben en be bloeben/ ^et oogö toojt nopt berfact/ jlSoctj minber be gemoeben: 3W toat men ïjoojt $ al gefeïjiet/ 3©at men boet / $ al berbnet/ ^et$ een pbel niet/ 4- •
311 't nieutoe / bat is\oubt/
ïfet oubt / bat $ betgeten: ©an on?" / mp bit bertroutot/ <£n faï men na niet toeten: Sicn onberfoe|jt ber menfc&en toeren/ aiSet een blijtiglj ocgemerch: Jlfèaer't toa£ een moepujcH toercfe, Scft fpjach / nu Ucnicjt groot/
<£n inijfer al?" mijn ©ab'reu: 33&acrom't mp nopt berbjoot/ (Ce ftipgcntojjffiepb^abren: 3ck Icerbe toijf ïjepbt / btoaef&epbt mee/ 'K ï|ab berlïanbt en Hloeenöepbt ree/ ©oef} nreegf) maer moept' in fïee* 6.
3&u toou 't ïjert bjoltjcfejtjn/
€n goeber bingen leben:,« «EEplaeg! bie toag oocfe pijn ^tracnjs" gingij mn bjeug&b' begebttu 9[th batïjt / ö pb'lepöeüjepbt t ibcl^'t^oebatgöpbiept/ ^Pb'lcpbeffiepöt: |
||||
Lof over de wercken Godts.
a&tenilltei Doet u ooghjens open,
L«©f/3Eof/$ ben Sfeer*/
«E>iebi#homtgcciert/ «©ie met lichte Weeren/ .Sebocn en beerbjeh stoiert/ <©ie öe»i IJeniel^ toolehen/ 3II$s met een tapijt bebeefct/ €n fijn bcpl'ge iCoIchen/ Cot lijn toinben beeft geerecht. i. «©ie beé SïerbtrrjcK'S aronben/
^eeft fbo liaft getlelt/ «Ênbegtagebonben/ 3£ie niet ïjoogcr stoeit/ 20sgbj? hm palen/ $?acr boet rennen aen fiaer oo£t/ «Patfe fnet moet balen/ <©p bet toencben ban u tootvbt. 3. ©ie ber jonnen toeüen/
©an cc bergen stoaept/ «Bn foo langjjji fïritpbellen/
©002 be 9£anben b?a«pt/ *©aer bc biertje^ queïen/ m$ fp laben baren bojfï/ «Bacr be Sfcrberg fpeelen/ ©jonjefc upt een bjpe bojjr. 4. ©aer bet 3LanbtboIb?ucbten/
«Hm bet graf jen toafï: ©acr clcb met genuebten/
«©pbetboorenpafï/
©aer be JBtjn en <©Ip/
*Pieöe;3 menfeben geeft bérïjeugbbt/
«ZPaer bet ïirupbt en jpolp/
Cierigb ?ijn ber belben bjeugbbt.
j-. iPaerbebogeI?b?oeben/
3£aerbeïïengcrg$nn/ ©aer be * ^emfen boeöen/ * Steen tfnbetbetfóomjn;,
|
||||
Elias van den Raven gefpijft- 49
t^aet bt$ peeren lampen/
&\i toeer op / ban onbcr gaen/ ©aerbelteeutoen kampen/ ^ijnbe met oen roof gela'en/ <S <Pie het jaer boet fcroonc/
Met genaeb' en goebt/ *S>atfoooberfchoone/ g2oncKtinoberbIoebt2 "., <©aer De RUbbert jtoieren/
«En öe £>chaepKen£ bet en maW Slnbetoeelbe tieren/ 3|ebbenbe genoegh ban al£ „ 7. ï|eere©obt u toetenen/ „ i&ie jijn toonberbaer: ,> jJIJ&enfch toilt hier op merehen/ „ iFieemt fijn jegen toact •, „ Want fijn eer fal groepen/ „ M\ en in Der ceiitoighepbtt „ i©ilt in bciighbe Moepen/ „ <&n «"Boots" 3tof alfïntj" berbjeuöt. |
||||||
Elias vart denRaven gefpij ft, 1 Reg. if,
En'tWeeuwt en van Zarpihath.
jètemme: Sal ick noch langh iü heete tranen. D«E biere rtjöt baert beel cllenbcn/
311?* <©obt onS met fijn roe berfeïnjnt; 't $Zp toaer top 't fteeren ofootft toenben/ <&e menfch'ban routo en b^oefhept qmjnt/ 2CI^ <©obt£hanbt/geen cnberfïanbt/ ^oet aen het Itanbt / of ftojt fijn ?egenupt/ aifèaer in fijn toom belerb' tn üemel fltipt. 2. Elias toierb'batf<iBobtgej)eeten/
*©m foo t'ontgaen bee£ harbenoobt/ ^atijpaen'tbeeÉftjcn Krit gefeten/ |aith bergen foube boo? ben baobt: mt ■Jtljjifïamjn / foti 3tjn De toijn/ ^e iïaben mee/ tiie fouben hem be fptjjS/ »erfo?gen boo? een toonberbare toijsr. j-- &et£ ïïttpjeë quamen bioegfj *n fpa&e/ |
||||||
50 Elias van den Raven gefpijft.
<ï?n offcrbcn ïjacr ïiebc fa^ttcïjt/
©aerfich blias meeberfabe/ Cot hp toeerom molt op ter bïucht; ©och ^obt toees* ïjem / boo? fijne (ïem/ 3£athpbanoacr/na Zarphath foubegaen/ «2n fpj'ecchen baer een trcurigh toeeutotjen aert. 4. ï|ufaghhacr hout ban b'aerb' op-Iefen/
ï?p riep haer toe / ep ïaeft mijn Do|fi! «Bti umighttoatbjoobtjS; maetfp uptb2ecfen/ <§>pjaclt ronbt / ich heb noch tuoobt noch ho2|ï/ 3theen toat meel /bat $ mijn beel/ Cot onöerhoubt / en <!Mp in mijn ftrupcfe/ ©at ich op 't laetffboo? mp en 't hinbtgctyupcfc. f. ï©erptfojghter5p / bertroutot ben SJcere/
23aeht ecrft boój mp een fclcpn gebach/ $et meel in 't £ab / faï <(3cbt bermecren/ <en fïillen foo u ïaffigh pacfc. ö #Ip faf / in maet of tal/ j&iet minberen / tot 45obt be ï^ecr / bit leeft/ ©an alle befe ramp een upthomfï geeft. 6. ©eeencfojghtoagnictgencfcn/
<©f b'anber routo bolgfjb' op bt (ïraf: .JlEtan <J3obt! moft ghp bt oojfaecfc toefen/ i©aer boo? mijn #>oon geraecht in 't graf i JBÜGet ban mijn fonb' / en be toonb'/ Hun prangen 't jjert bat ich mijn J&oon berïie£/
3©at fal 't ban jtjii ï ben öoobt ich Ketter fcieg. 7. Sfp nam haer ^oon en heeft geboogen/
^ijn lichacm ober 't hinbclijn: «Cn babt tot tyiemacl boo? <©oöt£ oogen;
©at 'jsftnaepje^jielboch tocerberfchijn:
<S5obt heeft berïjoojt / fijn hlachtigh tooo?bt/
ï?et jieïtje ïooch / gelijen een roobe ütoog/
©ie frifch ban bauto ontlupcht öaer fchoon gebtetg.
„ 8. ^oohan<ï5obtb?eughb'/boo2ti3oeffttpÖtfénten/
,, ÜÖanneer men fchoon geen Ijutoc fïet:"
„ ©e rampen ftan hp elberj? toehtfen/
„€n fchenehenhcp:[on£ioöo2bérö2iet:
„^phanöfciïjn'/ uptaooöt èhpln/
|
||||
De wenfch vahAgüt. jt
» 9fa tipt Den boobt/ berlofjen böo? fijn ftracfit/
" «©elijch hp gier aen 't toeeuhrtjen heeft bolbiachfc (
De wenfch van Agur, 'Proverb. 30.
Stemme*. O heylighfalighBethlehem.
A% eer ich fïerf/ foo bib ich ^eer!
3taet bcch mijn toenfeïj u ooj genaeeïten/ fCtoce bingen ?ijn 't bic ich begeer/ ïaet mp baer ban be bnichten fmaechen/ i. 2Cfgoberpnochleugentael/
ïaet J|eer! mijn jiefe niet befmetten/ <©p bat ich ban u tooojbt niet bhjacl/ &och «toe toaerhepbt magh berpletten. 3. jjïoch rnchbom / tóacr upt hooghmoeöt rijff/
>ftoch armoe tot onbcnghbighïeben: ; &002 bepbc / Igeer! i£ 't bat mp pfï/ ©u^toiltfe mp op b'aerb' niet gében.
4. ©erleenmpmijnbcfchepbenmaet/
Jfèijn fpij£ en nöobjnft tot behoebe/ ®n bat ich mp bernoegen laet/ «föoch in bet toerrelbfé niet beb^ocbe^
i f- <©fanbergjboichtóierbetrot£/ ®an foub' ich u / ó ïfecr! niet hennen/ . 3©ant obcrbloebt ben menfeh maccht fpot£/ ®n tuil fich aen geen 1 ucftt rjetoennen. 6 3F>carmoeDooltban'trechtefpon|/
^n geeft (Ich / boo? getyech / tot fonben/ *£ot bieberp / en leent het 00?/ ®ot fchelmêrp en fhooöe bonben. ^ 7. <©eef ba'ercm / ie er! bat ich bernöeghy ^n niet fpieech' tojfê / tote # be igeere i *toeh mp boo? b armoe nietberboegïj/ "^otqnaebtgefelfchap en oneere. »8. O toie ficïj Dan gerufl en fïil/ •• Jn bepbtg han eben raatigh boegen/ " -JL-p Tvth °farm / f"30'1 ^001 öan W
3"©ie faï fieft alttjbt toel bernoegen.
Siet de Mufijck in Luft tot Wijf heyt, O GteJïthjcÈi
Hemth-Stadt, Fol. 146. |
||||
53'
|
|||||||||||||||||||||
Jobs volftandigheydtj Job i.Cap,
^temmt: O Karfnacht fchoonder als de dagen.
|
|||||||||||||||||||||
Wi
|
|||||||||||||||||||||
Sftljeeft
|
eenbjomejielteltj*
|
||||||||||||||||||||
oeni^oemoetöeteeljïeöertöicnfïrij - öen/
ÜflfliillilflüiÉ
n €n fcla- gen ober fijn gefïac&t*ï2eeft<£obtöen
|
|||||||||||||||||||||
-2
|
|||||||||||||||||||||
irdfefeö:^^
|
|||||||||||||||||||||
mm$mmw
|
|||||||||||||||||||||
^lienfcfj nïet fïaet gejegent/ £#i bee en ïjacf met
oaute bere gent/^ijnm'nberfi balgen fïemp en&acïjt.
|
|||||||||||||||||||||
ï. 3£itfagï)öeb?ome Job boo?cogcn/
<^ie <£obe tyeefï na fijn bermogen/ 5&ie flec&t en reeïjt toag ban tretnoebt/ Seeljtbaerbigtj/ en ban 't quacöt afgnjfen/ ïfêaer ban Ijem poer een mofï pnjfen/ *3rjt|j feer feerrtjtïtf ban bee en goeöt. _ 3« üp Ijabt toel feben bupfent ^eïjapen/
©cel Wupjf-ocflnbt^ en öienfftYre ïtnapeti/ <©?ie Du'jfent üsemefê en notfj't ©ee/ »3n<©ffcn en ban ezelinnen: * we'toflmenmcerbersegentoinnen/ "V sNMHtrt met öe foete b|ee \ & 3
|
|||||||||||||||||||||
'*t ^tjtl
|
|||||||||||||||||||||
la
|
|||||||||||||||||||||
54 Jobsvolftandigheydt.
• 4. ^tjnmnbergbacgpjc&siinbattCKCtten/
<©p ftaer bermaeck en toelluft letten •, jjlSacr Job ontftacB een oflfcr-bper/ öBn bocljt / fp mochten ficïj bcrlóopen/ 55p a3obt baer i£ genabe open/ ©ooj al bit toeelberig& getier. f. «Pe^atan/ met^obtgbolcfcgetreben/
©00? «Pobt / biebjaegïjb' ïjcin na be reben/ <©f|)pnietfjabtop Job gelet* |?p i£ be bcfïe ban ben lanbe/ Godt antwoort. «én b?ee(l mp met hert en berftanbe/ Sfa oock een'pbjaer ban mijn toet 6. <©ch fpjatR be Jwtan / bat 'g geen toonber/
<©hp jcgent !jem bus' in 't befonber/ jEetoberbloebten groote macbt/ jltëaer taft hem aen / hp fal u bloecken:
ö 2traberg bielen upt jjaer hoecnen/ <£n hebben Jobs bólchom-jgebjacht- 7. b'€en fioob' op b'anber / tmam geronnen/
«En fp?ack / toat ifier quacbt gefponnen \ %&z bfirem fchaterb' upt be ïucfjt/
«En heeft u berber? en u Schapen/ Cot (tof bergruufï / en ick / ö toapen j ü$om hier alleen / en ben 't ontblucftt. 8. Certoijl noch bees* ben ramp ber telbe/
«©ttam b'anbcr / en fpjack / upt ben belbe ^ijn al u foemels' toegh geboert/ U knechten / boo? Chalbeen / gcflagen/
Sfck hom alleen be boobtfchap b?agen: Jtoch bleef beeg 4©an / a$ onberoerr. 9. ^tracksS boïghb' een anber 25oo baer neten/
«En fpiaeft / u m'nber^ jijn gebleben/ fCcrtoijI fp toaren in' t bancket/
©00? Üojm en Wam 5tjn fpbebojben/ <Ên fchieltjch op bie plaeté geff ortieiu SPrauepofï, ©u^propfet |
||||
Joms vlucht. 55
io. 3&oefcfietirDe Job fijnïjoofbtcnMeeoen/
€n biel ter aerDen / niet gebeDen/ «2n fpjach : .föaecïit ouam icn eer|i in 't lirfjt/ •ïlfètjn moeDer b?acftt mp naetht in 't leben/ Mattht SdcjD' icK 't aerDtrijcH tocer gegebcn/ ÜÏck jtaboo?'g peeren aengcficïjt. 11. 9?" niet mijn ïfacf ban <!&oDt genomen ï
ïfêie anDerg öeeft Die meer genomen i ^enaeniDe^ peeren $p gelooft: Sfnaïlenfjeeft Job nietgefonöigïjt. >• <© mei jjem < Die <Öoi)t$ lof berfeonDigftt/ »'t Zp mat fiem <£oDt fenDt ober 't; ïjooft. Job hadde 7000 Schapen, 3000 Kemelen, 500 Jock-
Oflt-n, 500 Ezelinnen , ende veel geiindt, drie Sounen, en feven Dochteren, |
||||||
Jonas Vlucht.
Stemme: ntfPfalm, lek heb den Heer lief, &c
Jonas 1. 0$/Jonas on/ enfïracHg na Ninivé;
i©ant hare fonD' fcnmt Doo? De boeïjte molenen/ j, <enftincKtbop?mp/eenfc|)anD4)IecBboojDeboItHen/ ^olboert u Iaft en maeent u ftmk$ geree. fe ** %meecnna Jopp' engafficfiineenfeftip/
<&ï ^°at! mat gaen öier. grpumettjehe golbeti: ^gn hreet ban anghfï / ahj? in een ^ee beoolben/ *ljsen pompten roept / Doo? barningft en Doo? Wip. ,-3. «Bieb riep fïjn<£oDr. ©ebaIIa|loberboo?t}
*w? etSem sermeech De baren boft bewegen/ ^«PDtttooelD'enbmt en toagberlegen/ auaaer. Jonas tomfc'/a of bp ma^gefmwit, © 4 4» *S
|
||||||
'$ 'y Jonas vlucht.
4. 3£e „Schipper riep /toeï! i£'t nu fïapeng ttjbt'.
3©p nanipen baft met be boobt en met ïjet leben/ 2£enbibt u <£obt / of bie on£ hulp toou gebcn: ?t 3£ot D'anber nrect/ bat fcljcjiö' on£ oefen flrijbt. 5-. ^atfïommelot/treft Jonas opïjetïjooft:
Wel blagen f» /toat boleft of toat geïïacfite} Wit $p bp boelj I «?en 3!oob / bie <©oot llmacljtigh/ !oaif' ©an tjierten b|ec£ / bie ben iü\ I mp gelopft. 6. tpe fcïpirii beknelt be herten ban matroog/
ï@anneer hp~fp?acft / ï)P toare *&oDt ontbloben: UDerpt mp in Bei I en fïaet niet al? bc blobcn/ 3©ant bie fal jïracK?" getcmt jijn / booj een poo£. 7. ©enoobthjeechttoet. ^efïo^mracjïebenfeer/
<2n Jonas toojbtgetoojpen in be baren: J»p fmeecfcen <0obt /"öie afé befïojben toaren/
©at befeg boobt haer (treeften mocht tot leer. 8. «Mijcfc een ïf engftfï in fijnen ren' gefïut/
SSebaert fich ^ee / en 't tocllen ban be toinben: «föob't fenbt een ©ifclj of bie hem fou berflinben/ ^lEaerïjpbefïiert/bittoerchtot Jonas tuit. 9. ïfier jtoo?f be Man/ boo? Bet/ bol angijfï en ftet/
©oef} in 't gctyocfjt betocent hp fijne fonüen/ 3f p fmeecfct en hermt/ alg eene bie gebonben/
%n *$ ïfellen haecft / benautot / jjeMupfïect toert ,, 1 o. Wit <©oÖt ontblucht bit too?bt fijn ftanbt getoaer/ i
„ <£n ïjp gcboelt be roebe ban fijn tooren; ?,©ocIjfipïaet nopt ben J>onbaer gantfcfj berloortn/ f, Maet toont fijn gunft / in noobt en in gebaer. |
||||
<3ebe4'
|
||||
57
Gebedt Jona in den Walvifch.
Stemme: Lof-fangh Simeonis. <©f/ Marise. <©f/ HctWW
een Jonger Heldt. <©f/ O Diamanten trouw. IM angïjfï en bitt're fmcrt/
SSebtocImt in $iel en ïjert/ ©oen fmeecnt' icn <^oot ben ïfeere s 5a ttjot ber pellen gronbt/ Sfcfc fïracfc£ berlicljtingïj bonbt/ ,$a 't faoojfcljjift ban fijn leere. 2. <fi%iimerptmpmbe2W
©anb'eentotb'anoer ree/ «©mlcgert ban De golben: Sfcfc fpjacft / nu fïe kb ïfeer/
U aenetcfïcïjt niet meer/
jjlSaer blijf ïjter gantfcïj bebolben.
3. i&alicfcopt toeerbefpien/
€nutoen (CempelfienJ <©m bat u mater-baren/
9? a b'afgronbt feïf mijn ïjoofbt/ * ©ertoctben / bat berboofr/ ^üjo^f fef>2icftlijcït in gebaren. 4. (Cotaen ber rotfen gronbt/
gicK mp omcingeït bonbt/ Mzt mo£ en mier omgooten: <£plae£! toat b?ccbigf) to«/ Sfa'taerbtrijeh&abmpmee/ Jlföetgrcnbefë afgeflooten. s. .ïifêaeruptaïbefenoaDt/
^Bn mibben upt ben boobt/ ïfebtgïjpmp lieer! getogen; 3©ant totjï mijn $iel berfmacöt/ cnith/^cer/opubat&t/ poen toon&p u bermogen» & * ft 1<fc$
|
||||
5 8 Boete van Ninivé.
<5. 't <!5eöeDt upt renner toon/
Mom ftraekg boei? uüien ttj?oon/ <£n gijp toonb' u genabe; .HBaer bie in pbeBjieen/ ï?aer tijbt en ïiifl befteen/ ©ie neeren ficlj ten quabe. ,7. ©och. ith toil 't offer-bper/
<£ntfteecften boo? mijn lier/ ©en 3£of-fangfi. mijner fnaren/ <£n boen geloften ftanbt/ H3ant ï)epl baelt ban u ïjanbt/ ©ie mp toel falbetoarcii. |
||||||
BOETE
Van
NINIVÉ.!
Stemme: iaji Pfalm, Van der Jeught aen, &c
W«2ItoatijSbit$ nomt Jonas toeertelanbti
BM moet een bifcfj op <$>obt4 bcbeelen paffen i 3©el moet bit beeft l)em fpotttoen tocer aen ftranbt! «firn jtoerben om boot ïifcïj en toater-plaffen l z, $oobtIetop'tkrupg. ^pgaetbooj^obeglaft/
jf»a Ninivé en tycpgfjtljaer fijnentooren/ «Èn bat beeg ftabt $ aen i&obt? rocbe baft/ 3tfê bie feer Kojtg tot pupn en afcl) fou fmooren. 3. ï?elp<föobt! toat toeeen ober naergeHrijt/
©oo?-b?ingïjt be ïocïjt ban al bit bange ftartnen/ ©e ïifcmcl fcfjier ban al bit fucljten fpïijt/ ©emoebertoeent/ eplacpenocïjarmen! 4. ©e honing!) felffijn purper en fijn ftaf/
Cer jjjöen {Mt / en toepgert elcft fijn ooren/ |
||||||
Boete van Ninivé. 59
j$P fit in b'afcïj in nanifa?" en fcaf/
%> fmeecKt en lubt en fïbbert boo? $obt£ tooren.
f. $ct ffrengïj gcbobt bc?" &onincK$s" clcfc öcnnelf/
S^at M cnfcïj en ©cc fïcïj moft ban noobntft fpcencn; ©itfcïjerpejtoaerbt benlïoutfïenncber-belt/ *%r toa?" geen ff em aï.s" jammer enbe tocenen. 6. ïgBfïampt'eICKin/boo2bafïenengebccn/ '
®at <£>óï>c$ fïraf uw?" booj bêroiuii te üjeecïien; ©at pbcrjS fjert bol oT>obbelijcfcc re'en/ JlSoff om gena / met ernfi en ubcr fmcechcn.
7. <©ntfïupt bacrom $eer u barmïjertigïjeubt/
Omff fjijnt on£ met ben glant?" ban 11 gcnabe: «Mjn Ijocjt tjcc 't ©ce locpt / en be JUScnfcïje fc0Jent/ *?oc bat ftcïj elcn nan in fijn tranen uabcti. 8. <©n£Hinber&cn£/ uarmefcïjaepjc£ftet/
ïfèat uangl) geftccn barfi upt fjaer bleecfte lippen» %i gcciitocn bafï en jam'ren in 't berbjiet/ <&oo rfïjy niet ïjcïpt / toic nan 't gebaer ontflippen i
9. ^>iet aen on£ fmert / fïet aen on£ jtoacfc geloof/
©crgeef on? ï|ecr ber miffebaben fonben/ ©at nrancfte riebt/nocïj 't glimmend' toiecnjen boofy'
Ifèacr ïact gena en jegcn jijn oebonbcn. i o. 3£e ïfcere bit bit $toacn geloof facïj aen/
'©ntfloot ben ftfjat en boïïjcpbt ber gcnabe/ <En bjacH fijn roe. ,, <© ^onbacr bclaen! »<5obt faï u jtoacft geloof doch niet bcrfmade, ■Leeft de Hiftorie van Jonas in mijnen Straf-prediker.
Oock het Liedeken, Wïldy nu de Jonas -weten,
Toaerom dat de Wérreldt raejl, ibeckt in
Bellerophon, Fo/.j6.
|
|||||
Beklagh
|
|||||
|
|||
Beklagh van Jonas over'tonder-
gaen van Ninivé.
^têmttie: loaPfaLGhy Volckeren, &c. ©f/Chrifte
ghy die zijt dagh en lichr, ®f / Onfe Vader ra Hemel»
ri jck, drie verfen voor twee gefongeni
Na fit ich hier en ftfjcfc baft toe/
«En oen fchier ban bit toacijten moe: 3©aer toe Dient ïfeer Dat gijp bertrecfetï ïfet fchijnt 0ï)ï» met mijn pjeetfen gecht. ï. SlcKhenb'ugotbthepbtenutrouta/
«En bat ti 't nuaebt ïjaefl routoen fou» S£e boobt i$ mp nu geen berbgiet/ «Fn baerom acht itft 't leben niet. 3. HM Jona! fp2atft<0obt/$pbpgramï
£>trachjs hp fijn toegh ten «©open nam/ ©aer hp fah berghb' in eene tent/ Cot hp be ^tabt fou fïen gefchenbk 4; W>e ^eere fchie» een b^eebe tacft/
©ie hem befehabutob' onber 't bat»/ ^100 bat hp ftïjeen hier Doo? berheughbt/ €n fc&ept' in 't bert een nieutoe b|eugBbr* y. 3£e b?eughb' eplaeg! nam rag een enW/
«Een toomt hab befen boom gefthent/ ©e ^onne met haer beet gefficfc/ ^iepjanghb'hempberoogenbüCH. 6. ïfier toag 't al toeber in ben tomot/
«En fep / toat ben kb menfchen hinbt i ï?et fferben mp boch boo? getoip/ K>eel foeter alg bit leben #. |
|||||||
7- SJpmnghbafrinfïjngramfchanbooit/
% ^<l*oöthemjirajïe/boo|t5jntooo?bts |
|||||||
(ÉN
|
|||||||
Klachte van Jonas.
«En fep / ïjp ïjabt acn befe plant/
«r»etïccchennoptbermoepbeï}anbk 8. STcït toon tt fTcc&t^ ïjoc b'pörc lufï/
11 feïjijntfe ftljocn fïracké toojDt atulufï; «En boe bc £$ plant' / bic u be rïjetigïjbt/
&i$ teer i£ in foaer nietfïe bjeugfjbt, 9. 3Pat oocli bc?' menfeften leben b:oo£/
5Tg aï£ ten ftïjoon' ontlooehen $oo£/ löien^ukibergiijn tcrfïonbf bcrlcpt/ ï©anneer men jïecïjté bat ïïoogjen rept- 1 o. «jÈ»at tocflufï / §oe fcftoon batfe fcftijnt/
^>co ra£ aï? befe plant bcrbtoijnt: ÏPvit oncb be pjacïjt en booge flact/ ©ecï raffer aïjS een bloem uergaet* "* Sfa bat ootfi feïftt aerbtfcfte ï$ut/
II ftactfe frtfthtjaefcïmjgïjt een but/ «?n bat be menfcb fijn tel gcmoebt/ Ji&cct eieren met een beter gocbt. i i. &m\ itk ban bk bit jam'ren booj/
$iet btpfï'ren met een? ©abeté 00^ I 3"eh üit ben menfcfie ftreel en fmceefc/ «En fïcetg ïjem mijn genabe jjjcecht 13. <©pbatfipbanbefnoobebaen/
^&ou op mijn bcpTge paben gaen/ «en ballen met eën b?ocf gemoebt ©erjïagen fijnen «è>öbt te boet i 14. ^>otucbbce$rtrefltïijcbefïabt/
Cet pttpn en affeïje maecben plat l «En bttpfenben foo menfcb a$ bee ©erbeïgen/ en ïjaer {uitberg mee i 1 f. <® neen / eenp ©aöer^berte bjeecftt/
31$ 't binbt ïjem om genabe fmeeebt: », 3&k$ tuil icb occK ffeer goebertier/ » MW seeflel toerpen in fiet toer. |
||||
'5
"Daniël, uyt haet en nijdt, in den kuylder
Leeuwen geworpen , Daniel 6. Cap.
Stemme: 6\Pfalm, Wilt my niet ftraffen,&c. «©f/ Schoon lief wilt my trooft geven.
<©f / Het Maentjen fchijnt foo helder. SChoon Daniel berheben/
ÏBa£uptcenebenebeit/ <i2ntoteen©ojfïgefct/ ^»00 ko)1 men niet gebogen/ ©at hp boo2 ^obe^ oogen/ 23etrachte 'j? peeren toet. i. Mtn fïoocfct op 's? ïtornngfig ooren/
©ie een bebel gaf booren/ * Men maft <©p fïrenge ongena: 30 dagen
©at toie niet ftjn gebebe/ * den Koningh
Stileen Den Éoningh öeöe/ alleen aen- ©erbiel in '£ leben fcha. bidden.
3. <©obt£ toaerhepbt toou niet feïganeüen 5
JlKaer Daniel bleef«öobt banenen/ <£n acht geenjs menfehen bonbt:
ï$p pat* op geen bebeelen/ <©m foo <£&obt£ eer te jïeefen/ 2M?" jijnb' op <£obt gegronbt. 4. üicctoajJnuliofgcboorett;
©iep' toierp men hem bol tooren/ ^trach^ in ber %tt utoen fcupl: <©oDt£ «Engel hem betoaerbe/ ©ie fijnen bienaer fpaerbe/ «En tyepbelb' haren mupl.
f. ©e&oninghnuberfegen/
&ofï fpjjjJ noeh flaep betoegen/ Jtëant 't hert toag heel ontfïelt; ©ieggingh hp 's* mo&eng Ijecnui/ |
||||
Daniel in den kuyl der Leeuwen. 6 j
<©m Daniel te&etoeenen ;
ffêacr öee£/ fiont afê een ïfelöt.
6. ïleefttöoötutoillenfuareni Koningh Darius.
«SSoötgunn'ubeelejaten/ Daniel, J£eer üloningfj / en bcel bjee i C^oöt^ «engel haft öe haetfecii wn 3£ceutoen/ hefïtjch maeclmi/ <£n afé een 3£am gettoee. 7. «Soöt naat boojgwöt mijn lébcm
'ft i|eb föoninsg niet neöjeben/ «©at boo? u fïrafbaerjp: ^trac&jStoierö'fcu upt-getoogcn/ <£n frifriE} boo? poer?' oogen j «Pie£ iua# öe ïioniiigh blp. . 8. ©egraberê öcfer ftttöïe/
3©ierum' in öer atceutoen niupk/ JPKetHJjjbenenrjefin/ - «&ie öeerltjcft fïraefe£' berfïonöen/ ï?et fnooöe foon uebonöen/ ©an 't fc&atiöeujcK gcïuin. 9'j©oen liet öe &onin0ïj loeten/
5£en fijne $hjrfe?s gefeten/ 3£at poer nu brojtaen/ ^ou Daniels «jfroöteeren/ 5Efé ftoningft allee peeren/ 3©ienj$ öjjeft feu eeiitoiaB fïaen. ^eeringe van Tobias aen fijnen Soonc,
Tob. 4. Cap.
Stemme: Tobias tot fterven genegen,
^SOflfïjn&aoöt hu t'obecbjegeni
|
|||||
'lf#
|
|||||
• 66 Tobias leeringe.
©ic.éljn/ gantfcïjbjp//
«©aifuïcïiij te toone / riep fijnen focme.
i. jiBijtiKhibt/fenb'ïjp/ itjanncericftfferVe/
■^ooïaetmijn licljaci'n't aerbtröcnerbe: Stnnocöt/fjoe groot/ ilMt met bernceren / u maeöer eeren. 3. ïScöjoeftfenopt in utoe basen/
Ütent fp fjeeft finert om u gebjagen ; ^nöoct/ ïjaergoebt/ Wilt fjaer beminnen / met &ert en finnen.
4. iOannecrfe \i ban ïjier gefcïjenoen/
ïBiït nefféng mp ftaer graf üerepöeil; . «T-n l)ouöt / bertroutot/ 3En fyeugïjb' of nooben / aï <&pbt£ gcbooben.
5". ï©acï)tuboD?fcmbEnengebjcetKen/
«En toanbeit retïjt / nujöt fnoobe tfceechen; ©anfal't/Ijoe'tbaït/ &\t\} atojbt boegen / na u genoegen. 6. Wilt alttjot miïbe aeïmoes" plegen/
Sfê 't toepnigï) / 't 1% acn 't ïjcrt gelegen/ gsTtbecl/'tisieel/ • € h ïjebt met armen aïtijot ontfarmcn.
7. ï©acï)tubanï)oererp/b5iïttroutoe/
€-n neemt npt utoe jtam-ceh ©joutoe: JKijnï4inöt/bemint/ ^e iïem' uio'£ moeberé / en eert u bjoeber£.
8. Weeft pjacljtigïj ff out / norïj op-gêufafen;
3©antl)obaerbpepafïbenbteafen: . fMt.èoon/ïjetfoon/ •Pieboo? u to|«c|)tai /nietSoen beriiacï)fctn
9. 3Cet op tl felfènaïu toereken/
<Ên toilt op utoen mnganglj tnewfcem |
||||
Manaffis Geiiédt. tij
©eratijt/'tggfïacfit/
«©er ober-fïouten / en b?ontfcen Douten.
i o. HMt fycobt ben fiong'rigen berfïree&en/
f£n nacchten nietu Meeberg becken j 't SSetyoogft / nopt oog!) «E% aelmoeis pleegïjbe / en 't ïjert betoccgjjbe. ii. 3£ooffc <föobt en bib bat aï u toegen
&teet<? tot ben goeben $jjn genegen/ ^oeraebt/Ueftaet; ® v$ toiït mijn reben / in 't fjerte fmeben. |
||||||
■^ avolginge van 't Gebedt CManaffïs, Ko
ningh in Juda, als hy te Babel fat gevangen'.
Stemme : Mijn Harp bekleedt met rou-ae , <&t G<©bt Abrahams, <£>obtber©ab'ren/
<©nfe toeberlaet/. 3E>ie upt utoe bcftcgbtg ab'ren/ 5tüe^ftftiepininact/ «f ie ben Seniel en tjet aerbtrijch/ Cnbcrupme^ee/ (Cot eer ban u nacm/ fco fcftjiCKltjeft ©afï&ejeeg'Ien bce. i. iber moet u maeï>t toel tyeefett/
j^ant ii toom is jtoaer: «fnbetbjaegiiIijcH fêu toefen/ ^o^nftoutfonbaer: mm ïfeer! ubarm&ertigïjeben/ gtreeftenfeeebtentoijt; -sa ban eeuta' tot eetttoigfieben/ ^BPöarmhertighjijt. 3. <©ocft langömoebigö en genabigïj/
^nbienoo'feapijöt/ 4E s
|
||||||
ManalTis Gebedt.
gijt gftp <©obt / en ooefc toelöabijjö/
©iefijnfonb'belijbt:
^>P gaen 't fanbt aen ^ee te boben/
«énbanuijngebueftt/
«ffinin Mupfterg gantfch betfcljoben/
S&enKftfïaefêaebjucftt.
4. Sftft Be& utoen toojn ontfïeetfteti/
€n beel quaefê bertoeeftt: ïfeer luilt boel) tt gramfcfiaa b?eecften/ <Cn mn troofï berftreeftt. 'ft iBiï be ftnien mijng herten bungen/ ïfeer ieft heb m#baen! Stft toil u mijn fonb betnggen/ l©antieftbenbelaen. f. $?eere<J3obt$ijtttu>genabigïj/
3j&P3enabigft3ijt/ 3,'cftbelp enbiec&t migbabigh/ JHaijnet fonben flrijbt. ïfeer itft fal in tranen baben/ <£n met rotitoen boet/ ILijf en ?ieï in u berfaben/ 3Jc| I u ftraf berfoet. 6. <©an fal itft niet monbt en fierte/
Pjijfen utoen Hof/ <£>at tjhp mp ujJt ramp en fmerte/ <!5ecft te roemen (lof: 'ft ^aï u ban mijn ïeben pjijfen/ ©oojugoeöighepbt: '£ ïfemeféftcpmrtfof betoijfen/ Snoet ecutoigfjenbt. |
||||
^ e drie Kamerlingen desKoninghs Darii,
verfierdcn deje drie vragen , om in Ji\negunfie tege-
'faecken, wie van dryendefterckfteTvas, de Wijn, de Koningh of de Vrouwen ? maer de Waerheydt hiel de over handt: Waer door de laetfie dei Koninghs gunfie verwierf y 3 Efdrae 3. en 4 Capit. **an gefongen werden: Tets moet icku Laura vragen.
De eerfte fprack van den Wyn,
WH n toat fteböp nroote fcracftten/
<©ber öie u niet toil acïjten/ <©ftp berooft bat eelberftanot/ «©JjpmaecRttonmsentotflaben/ ■ ©jpe/ïïijeKen / ©ojffen/ «©jaben/ <t&atfe Wiegen ban u ïjanöfc ï. <©öpm9ecïstfo?0etoop"enlueötig§/
«j^at een poer otoaes? en Wucïjtigïj/ jföiet eens? aen fijn plicht gcüencBt: 3EWe boen Dat toaneng' eerlijcft/ !©aer 't nochtans? & barfcïj en öeerlijch/ 3Wg ghp boljfe hroefen fcïjencFtt. 3. 3ïiefD'enbjienotfehantoo?ötberseteri/
%oeöerIfjcKetrötmi berfmeten; 3fa afë fp ïn oolhepot racff/ @£>**t fp 't jtoaerbt upt om bernieïen/ <©m te moo^oen o'arme jielen/ •Sn maecKt poer. menfeh berbaeft. 4 ^fêmenöanötiggantfcö&eHroofcn/
»oI en 00l ^ gaet „erpoofen/ £.nbanf!aepij?oberraJï/
*öeet men niet ban fijn bebnjben/ £ " bu?" ftftf nt men $iel en Irjben/ *»W men $ ban toijn bermaft. |
||||
De tweede fprack van den Koningh-
^tentltie: Yets moet ick U Laura vragen.
Zgn bit niet toel groote peeren/
©iebaer 9Lanbten0ee rcgecren/ «Bnbeftieren'toberaU ^toacpt be ftoningh flecïit fïjn'feepter/ ©o?ft noch «©nberbaen fich repter/ <®f hun naecfct een tyoebe bal. i. HM be ?ïoningh op ten fïrtjöe/
.ffl£oct een poer bit niet lijbe/ .iiïïoet hu niet meeö' op ben tocht i ï©il hp t'ooren^ / bergen / flechten/ J©iï h» bïaech'rcn / moozben / bethten/ l©02bt fijn tocrcK niet iïfacha bolbjocht* 3." J©int men 't roof/ 't is* booj ben Ifeere/
.Schot en lot i£ fijn berineeren: J«pt hp moort / foo moo?t men bafi/ ^>ept hn fïaet 7 bcr jaeght / belt onber/ Sept hp boutat / en plant; 't # toonber/ Üfoe eïch op fijn tooo^ben paft. 4. üpgactbieten/flippen/jbelgen/
Slapen / ronchen. ï©ie toilt belgen t £>ijn Crautoanten liaen baer om: jöiemanbt berft'er hiefcen / reppen/ jfèocheen£ haren afem fcheppen. ©it ig 't machtigh ïtoningïjbom. |
||||||
De derde fprack van de Vrouwen en van
de Waerheyt.
^teftime: Yets moec ick u Laura vrageu. N^tt be toijn / noen be fóontngh /
502att in fijn gctoelfbe toocmingh; M aer be bjoubjen hebben ftracrjt; ftoitit niet pber ban be Scouteen / Wit be ïüroon of Itanben boutoen l «Slchtoojtbanfjaerboojtsebjacöt. * |
||||||
Van de Vrouwen.
2. jSptoeeftpbereen beMecten/
<©m te becften ïjare ïeben: £>P geeft pber mrnfcï) fijn eer:
ièonber ïjaer magfj niemant lebcn. ©|cutotje£ moet men D' eere geben / Ü>p jjjn aller mannen ï?eer. 3. ,^ietmen goitbt of(ïïb'refcfjtjl-en/
Heerlen / fcïjattcn / laet men tytjbcn; jèiet men flccïjtg een fc&oone ©jctito/ iStracft^ bergaept men ficlj aen 't toefen/ Jf icr boo| toojöt be ©jouto gepjefni/ Jk&oon |p menig!) bjengijt in route. 4. ©aber / jjï&oeber / 5E anbt en ÏJabe/
SCaet men baren / en al? flaben/ Cijtmen met {jaer op be been; 3f a men toaegljt fijn lijf en Ieben:
9^ be ©^otito ban niet bertjebcn/ ©at fp ïjeerfcïjt occk boben reen i r. 't Jstoaerbt bat gojbt men op fijn jtjbe/
<©m te moojben / fïcelcn / fïrijben/ «En men jtoeeft op Sec en Ulanbt/ fn metbupten roofgefaben/ Kan fp in be rocsfóentf babcn/ 3[a ojengïjt meriigfj om 't berfïanbt. |
||||||||||
6, 'H„f>agïj*Apamebpbenï5oningf)/^ittenb' in fijn troon en ióocningij/ d©ien fp nam be Kroon ban 'tïjooft/ nJrtcegïj Jem notïj aen fij'netoange/
|
van
By-wij-
|
|||||||||
ïteecHfpfuur/footoa^&p bange; *eo
©i# biajs ïjp ban bjepn berooft.
7- ïatötefp/footoaéïjnblijbe/
ï??uplbe fp / ïjp fmeecfct' en totjbe/ ®ot ïjp toeer Ijaer tyienbtftftap toan: «f i# fesn ©|ot!toe ferae&t be ffiroonen/ sfoe ontfacïjfijcrt / bïepen / ïjoonen/ Sfeerfcjjenober intjrt en'man. |
||||||||||
Pit uytgefproken hebbende, en de Kp?
ningh en Vorften malkanderen aen-fiende, fprack
hy voorts van de kracht der Waerheydt. Stemme: Sitaxtograticfa <©f/O fchoonfte
Perfonagie. HOefteerlijcn ig bc 2CerDe/
$f oc ïjocbö De ff emcl en haer filb're gAtxtm l <êp ban toat grooter inaerbe/ ©er jonnen loop Die DagcltjCRSï ban berre/ ©oo? 'g ïf cmefcj tent / De 3Locï)t Dooj-rent/ «£n fchict fijn gulDe flralen!
3©fe fal Dee£ toercltcn / ö grootc cj^oöt niet mercften/ e2n berhaïen $ >. <© toaerhepbr! ïf cmcl.é toaerfiepot'.
<&hp jtoceftin glant£ berr' boben alle bingen/ ©e lerDe roemt u hlaerhcpbt/
©e $f emel looft en pjjjfï 11 fonDcrïingen: tóen pber beeft / ja toat'er leeft/ Moet utoc roem bertoïchen/ <£Mjp richt m tyeDcn / en fchjft na recht en reben/ 3Cüeboïcl»en, 3. ©e ïtoningh / ÏBtjn en J9?outoen/
©oen onrecht / en Dacr fullcn£' oach in fïerben: ©een menfeh mach ïjaer betroutocn/ '
^p fullen in haer onrecht heel berberben: ©e tóacrftcpbt blijft / Die baflt beftttjft/ ©an ecuto tot centoighcDcn.
3©ant fp fal bloepen / en 1 teetp in boojfpoet groepen/ üfièr bcncDcn.
4. ,£>ppatr op arm noch rijenen/
<p:aeght gimft noch $n / hoe machtigh of berfchobcn/
Jbp toil boo? iiiemanDt bitjehen:
ïjaer oojDeel if ban hracht en Djijft ftectsJ boten/ $n heerlijchhepDt/ in ectitoighepbt/ ©etoeïö igg ban bef mogen -, &
|
||||
Wreetheyttegens de Joden. 73
*©ant upt ïjaer lippen / fcomt geene balfcïjepöt glippen/
J&ocïj geen logen,
r. 3tof jja ben <6obt Der toaerljcpbt/ «ttp pber een / u gtantg" moet ttabiglj fcïjtjnen. <© Ijoogijberïjeben Maerïjepbt!
« wrlijtnljept / u Ütjch fal nopt berbtoijncn; -sa uine Deugftbt / «Ich menfclj berljeughbt: ^ «s?>?oot! groot! groot i$ De toacrfjenbt/ ®ie met ïjaer fdjichten / fal boben al upt-Iicfjten/ ©ooiöaerWaeröepbt.
|
||||||||
Machabeorum 6. Cap.
Wreetheydt tyfntiochi over de Joden,
Stemme: Watbaetdernijdersargelifh
ANtiochus DetojceCpran/
Wie boot fijn bloebige geboDen/ 5^efIaDt Jerufalem bcrbjatl/
<ffn martelDe De arme 9!oDen/
<©m <©oDep metten af te jiaen/ <£En D'JSepDeiifelje toecr aen te gaen. i. l?proofDe(Cempelen'tderaet/
<©ntünjb' ftaer jf ee|t en ïfepIigfteDen/ inset b;affen / ontucïjt / oberDaet/ #ecft ïjp ftaer «BoDt.é-bicntï gantfef) bertreöen: <©ntfïacKberboDen ^fer-bper/ Jifèet <ü5oDDefoog en bupï getier. 3. Vèk Baccho niet ban eploofë blaen/
«Ben fcranflijn toou ter eeren Dragen/ J&ocft fijn geloof niet af toou gaen/ !©ofï bulben boobt en tojceDe plagen. «ctoee ^>onen bafl aen '£ j&oeDer^ fpecn/ ©erplet men ban De muuren fjecn. v 4-Jpocjj Eieazar toelbeDaegjjt/ «mi ^jiefïEr fcljoon en fecr eertoaerDigïj/ <mt VoierD' oocfc boo? getoelbt gcpïaegfjt/ <&xyfQ Djocg0 ficfj manneïtjcli en baerDigïj: es %i
|
||||||||
74 De Teven Broeders der Michabëen.
$?p fpjacft / bat booöt noclj ftrengï) sefet/
$?em fcïjepöen fou ban <&tsbt$ toet. 5-. Jl&ijnciiöerbomnoetjgrijfeïjooft/
©at bult geen jjupcö'Ietp nocïj tyeefe/ JDeeniebermpïjet leben rooft/ <£er telt baer ban fouö' oojfaech toefen; ^cljaon ich onttoeeca öeê£ acrötfcïje fcïjanöt/ %i toaer kb ben i$ €>oöc£ Ijanbt. 6. ©ie£ toil ieft / alg een toitte j&toaen/
Jiaijn lijf ten offer bjalijcn geben: <© Sleitgïjot! ïaet Dit tt $ijn een bam/
«ffen fboore tot beel beter ïeben; <©p bat gfjp i" <ü5obt£ toet gegronbt/ ©olftanbigïj blijft met ?ieï en monöt. 7. JBannecr fip nu ter flacljt-bancn ginglj/
«Sn flenbe 55eul en booöt boo? oogen: (Wat ig 't geloof een toonber bingo!) èiep fjn / <© i©obt! ban groot bermogen/ BMÖ' icfe u toet en tooojbt berfmaen/ Üjf rft toaer Deeg boobt fcer lictjt ontgaen:
8. ^aer/nabesiel/beegfftafijfoet/
«5n toat ich om fijn toooiöt moet lijöen: gPcftben getrooft en toel gemoeöt/ Scft fal mp in mijn <l5obt berbïijben:
<£n bu£ betupgljö' Ij» / in fijn noobt/ ©at «5oöt fijn troeft toag in ben booöt. |
||||||
2 tSfytAchabeorum 7. Cap.
Van de feven Broeders die voor ha-res Moeders oogen wierden gedoodt.
^tcmmc: Wat baet der Nijdersarge lift. H<©e ftan bat teere „ïfïoeberg fiêrt/
3&eeg jammer en öeeg pijn gebogen/ ©at fp ben boobt en nare fmert/ ©an feben ^oonen ffet boo? oogen I ©i*
|
||||||
De feven Broeders der Machabëen.
SPiefp notfj in Den bocötbcrfrctrcht.
£>iettoat een bajï geloof al toeicfct I i. J>ptoierbenbafïgep?angl)t/ gebcepf/
«Öemarteltcnfeer feïgefïageii; <©p Dat <&obt$ toet / bu£ upt-gercept/ &V ficlj al£ f epöen£ feubcn Djagen; <©f anöerjs Dat'g in't bper gebja'en/ J5iet fnuben '£ ïtonincfcg tco?n ontgacn- 3. ^pblebenbaltaen<*pobe£toD02&t/
<£n toepg'riglj ©ertfcen£ bleefcf} te eeten; 3Ê>ie£ bmüyt men bun ter ftraffé boo?t s IHSaer fp met een cprecïjt getoeten/ «2n toilben noch, om bcobt noch pijn/
^ilEenn-eeöigïj aen (ÖoDt^ toetten $11. 4. b'€cn toierb' na b'anber boo.>t-geb;acï}ty
3Pe le'en gehapt en af-gefheben; .fifëacr 23euï notij to?a%bt!jepbt ïjabber fcracJft/
#m bocben fiaer <tPcbr?"bien|tigïicben: &co batter fe?" in ïjaer gefichr/ ©ooj bïam bcrnielt / #1 geen gericgt. 5-, Antiochus, Der to?eeDtgepbt?fat/
®en jonggfïert Gi>Cson focgt t'cbér-rcfccn/ <©P bat gp fijn geloof af trat/ «£11 fnidcgdo' Ijtm Doo? fecte bebcn; Matt'?" moeber?" innigpïijch opfet/ ©iebefliggb' fjem in <!3obcsS toet. 6. ,êpfp?arfc/ben ieftumoeber niet/
©ie u ter toerrelbt ïjeb gebogen 4 <6ebaert/mItjDen enberbjict* <©nfict baerom geen tojcebc plagen: 3^it rrt?en bat u <&m eerfï gaf/ ^al ïjp bertoeefcen upt ïjet graf. 7- 3HisSfyee>5bacromnecgbpernccgjtoeer&V
s^ant <©obt fat u genabigft toefen: *kP 3tjn gemaecht ban fïof en aerbt/ 5?cbt fal on£ ban ben DecDt nenefen: «;* ïPongelingg riep / in <&oot gerufï/ (Creet aen / en boet u to?eebe ïufï. 0, ©e)ïrafenDie«5eDtï!!erseèenjr&t/
|
||||
?<S Geboorte Jefu Chrifti.
<©ie Itj&en top om onfe jonben/
i&efjoon gftp 't onrioofel bloebt öujl pïensFjt/
<©ïjp toojbt toecr in «PobtjS toom berftonben.
(STpran! (Cpran! «t&obtfalufïacn/
<©hp fuït fijn geeffel niet ontgacn.
9. «©iegjtool Antiochus banfuijt/
©?acht «fèoon en Höoeöer ffracfejS om 't Icben/ 3Jüeen upt bitt're fjaet en nijbt; JiBaer fp boö? <©obe£ «(Seeït gcbjeben/ ïSejtoecf hen noch in nooöt of fmert/ jIKaet foofben «Foöt upt jieï en ïjert. Siethier van de Mufijck-Noten in Luft tot Wijsheydt/
Indien de Rijckdem nfaecktgeruft, Fol. zió. |
||||||
Lof-Gesa n'g e n 1
Uyt het Nieuwe Teftament. De geboorte Jefn Chrifli, Luca 2. Capittel.
Stemme: loj.Ffalm, Mijn ziele wilt, Sec. DCtoerreïbtban AuRufto toajJ bcfcljjebcn/
SPatpbcr in fijn jtabtfou ftïjattingfo. geben; "®it$ Jofeph treeftban Nazareth, enboojt JÜa Berhlchem , alfoo Iju toaégefpjooten/ Kpt Divids fiam cnabeitjcfecïooten/ <©m te bolö oen fijn pïicïj t en '$ ïBepfcré tooojbt 2. ïijp nam met ftcïj fijn 39 jouto / bc onbertroutoöc/
Maria, biebebnieftt/ en baren foube/ ( U^ent ftaer tijk bit quant nu ou ter Ijasibt:)
Jl>p baerbtn baer ïjaer' cerfi-gebooren ^>oone/ «Pii ïepb' &em ftrachg m toinbefê en ten toone 3fn eene ftreb' / toant fp geen nfaetfe banbt. 3. ©e ïjerbergl) toa£ bcfet en geen plaetsJ open/
3ê>ie£ mojt fp toel / upt noobt / ter fial in-Ioopen/ <©m ïjeufeiijcfc ijaer fcïjuplcn upt ben b?angïj. ©e ^eröer£ Die ïjacF fcHbö' up nacïjte ïjceöcn/
|
||||||
Geboorte JefuChriüi. 77
®H 8eene£ toeegljg / bittoonber-toercK berinocben/
®tó tataren boo? 't geficht te toonbcr bangï).
_«K <£en €ngel d3obt£ / bie quam ficïj baer bertogcn/
-*" ÖeerltjCRhepbt en Maerhepbt booz &aer oogen/
;£« %atft tot Ijun / toecfï bcrtigh / niet bebeefï/
«* (eoj ti aen een oberulijbc mare/
®ie ober-nomen fal ber botcR'ren fc&are/
^ieg stjt berfteugbt upt $iel en in ben «töeefï.
ö £ ï©ant ïjeben i£ u faïigïjepbt gebooren/
JMIepIatibt tótgïjbari <©obe imtbcrhooren/
^ie chiiftus f eer! leptnuhï^abibsSltabt.
^it teetnen i$ 't: e>W fuït De m fïen om-toonbeit/
a»i eene urcb' in boetnen flecfjt bcbonben.
**$ faligft # &n / bie bit baonber bat.
0. jètracKs quant een gïant£ / een rep ban ïtemefê fecben/
*pet 3Tof-gefangïj / bie pber quanten nooben: gn longen eere jp n hooge <ü?obt! ^?eeb' ou ber aer'b' / be toenfcft ban utoe bagen/ én allen ntcnftljen een goet toel behanen-, ^ant gïjn berltrtjght ï)ier een {jooghtoaerbigft. lot. »J'©a bat nu 't ïjei« bcr <£ng'len toa£ beroüjcenety :j^%rber£tïraeH$Ste Bethlehcm bcrft&eenen/ ^m fan be Wtjbtfcöap ïjun geopenbaert; *faer bonben fp Mary' en Jofeph bepbe/ £n 't fembeftjn bat in ber kribben lepbt/ ^ciuaerhepbt fdf ban 't g«cn bun to'as berMaert. 8. ^ebjeugbbbja^ groot/ fpholinictjijnbctfioofett/
«&P bjepben 't upt / toaer 't mooghlijch / tot te fooien/ 5* t geen ban Ijun gefjoojt toa£ en geilen: ;5*?aet ober elch toap in be jiel bcrtoonbert/ iw JLn ^11 fae* /öie U!)t oen ^emcI öonbcrt/
7 ¥&& Wt ïjepl / bo ? pber / liet gefcbien. a>„; /na &ieibitaïle^ingebathtcn/ §3? W>e <©obt upt jiel en al haer hraeftten/ 5&Ïai obert»eeg&b' in fïiïle necb?ighcpbt. fcvSrï!0* nu in flWc bjcnghb' ontbonbcn/ ■Cn »,ibe^i ^ «own lofberftonben/ «Pjefen Sffre^ ^oatban eeutoig&epbt. L O Fr
|
||||
7*
Lof-Gesangh
Over de geboorte on fes Heeren Jefu CbftJH.
4&teitline: Ach treurt nu mijn bedroefde Schaepjens.
Ofteopdefe nieuwe gefielde Voys. |
|||||||
<Êf op ö jiel! toiït bjeughö' bertoeefcen/
JMtutoe item ten ' {gentel jtrechen/ |
|||||||
ïfef op u hert/ en fïacr omhoogh/
<£n fchouto met een aenöach-tigï) oogh/ «Ên fie öen&oningh/ ©ie fooïent beracht/
^Êimmêmmmmmi
&ija Hechte toooningh/ ©och feer hoogh geacht/
©ol €>oo-tJeItjche macht.
2. opheeft geen hof/oaerhn mach fehHnlen/
SSp 't ©ee öaer Icsn ïjn in öe ftal: $?P totjcht boo2 $nng noch trotfe fuplen/ J>ijn hecrfchappii firecht ober al; tiPaetnietgêüeöen/
<ên foecfet utoen %é/
gehoon fh bertreben / hier nu lept te neer/ £?cm homt öe hooghfte eer.
Z ïjrj homt tot on£ op 't aerötrtjch balen/
€>p bat hy on?" berloffen foti; Sfcujï toiït niet op fijn armoe fmalen/ . |
|||||||
Geboorte JefuChrilti.
•fèorfj nebjigïjepbtban bee?? 3[onCKbjouto:
3EenfïetbitbJonber/
«ü:n 't <©o&Ddijcïï trclept/
^at in 't befonDer/ «©oDcss JlEajctïept/ ©e bolcfc'ren ijccf t bercpt.
4.3tettooo?bti?"bIeefc5/'t i^nu geboorcn;
%t tooojbt neemt onfe ^toathïjcpDt aen: ^et foeent ben ïnenfcf) tóe nu beriooren/ ^fe Schapen fonbCï geroer gacn: ©odjfonbetfcmbe/
Sféöpon^geltjcft:
wk onfe toonben / ban fjet fcmbigftfltjCK/ ^alfupb'mieeutoigïjiijcli.
y. ©ee£ iftet Dacr ban (£tebrö gjcpöctcn/
^u foo beet eeutoen t»a£ boojfept: *©ien£ fïerr' in 't «©ofïen tea£ gcfeten/ "©aer fjp bc JBifé' ïjeeft toe-gelept/ ©icn b'Cng'Jen fongen/
^wjoberïjebenfanghV
<**aer De $|crDet£ feongen / tot beg peeren banen/ ©at in ben Seniel Manen..
6. 3&it t£ De 3T eeuto' upt Suöa£ jïamtne/
pien *?elbt en 't ïangï)-bclecfbê Baet: *?oe Dat bc 3Ioben fleïj bergrammen/ ^eiTias i£hp. üDenber-ïïaet. ©act ijS geen mcerber/
ïfoeDatmenoochbept/
•n bie on£ eerber. / in {iet lebett lept/ % leeft in bet ecutoigïjepbt
" *J' Iminanuel! toiltong gêleubeny
" fa ,Bethle<« -in u eeutoigïj ïttjen/ »<ui s?ï|emel£ Manna Dacr berepben/ ••^attopuiobcnargeltjds. ■'©ngbolgfttfim toegen/
•> «Enfijnijepl'getïem;
■•«oenuDoc&ftjrisepn/enbelofjïngÏJtötm/ "5fn tnientojcrufaknx
|
||||
s©
Të r ecren der Geboorte Jefu Chrifti.
Stemme: Diesejl l&Hti*. ©f/ De dagh die is foo vreughde»
rijck. <©f/ Een kindelijn foo lovelijck, 't j £ een Öagïi ban B|oIjjcht)cööt/
1 3laetorisS*Öobtnuloben: ï|ier feomt onfe faligljepöt/ ^oo? <©cbt# macfjt ban boben: ©it'p"ecn Kindt, enootftten Sooö, «Pie Herodes focfttteboon/. Kut b?ee£ ban fijn ïtijchen: »EHtOn£ ImmanuelJ
SterckeKracht, en Ifraè'1. ïöaer tg fnng geltjenen i
ï. iBeefïtoelïiom/óGodesSoon!
SticbC Hofianna! 3&ie bacr baelt nut 'g ©aberg STïjjoon/
«©nffg lebend Manna!
<& tföv Heylandt, Vorft en Heldtl
<©116~ itOt Heer en Trooft gcjMt/
<©m ons$ teberblijben/
<© Son' ber cjerecïjtigöepbt! DavidsSoon, in neöjigljepbt/
<©ie boo? on£ toillijDcifc 3. <©gfjn Hoeck-Steen ! ïtcbe Spruyt,
Wachter fonöcr flapell/ Bruygom banuliebe Bruydt, Herder ban u ^>tï)apen. 4&Uty Heer der heerlijckheydtl
Godt gelooft in ceutoigïjcpbt/
Engel berberbonöen/ WijfheydtGodts en Wondcr-raedt.
a?>aet aï onfe ïpop op lïaet/
Offer boejongfonoetn 4. <®qW Koninghi groot ban tttacïjt/
- Biffchop onfer jielen; jéeïjoon be toerrelbt uberacï>t/
«f'Itft moet boo? u fenicfen; O Mei
|
||||
Nieuwe-Jacrs Gefarigh. 81
"^ Meflias eeutoigïi toooj&t!
Sleutel banDejS !-Iemels Poort,
Chriltus, <£>Blit$ fatófeoten/ Jefus, ban<tf>oDtingetotjt/
©ooj öc toerrelDt / booj De tijbt/ S©tlt on£ Doel) berïjooren. 5. <© Lam Goei es ! fonöerfmet/
^atöaerlijtgeöulbigïj/ <©at boo? on? fijn leben fet/ 3tcn ïjet hrupg onfc&ulDiglj: <© berïjebcn Majelteyt'.
<©ÖP tuut niet afé oancH&aeröe£>t/
©oo| uto' groote DaDe; ■fèeemton^iel en offer aen/ *&at top niet in 't oo?DeeI gaerr/ $>tt)encht on?" u genaDe. |
|||||
Nieuwe-Jaers Gefangh.
„Stemme: Weeft wellekom Immanuèl.
W€efr toellehom / ó bjoïtjcit jaer!
<M*roont met eene WijDe tnaer/ «^ ©an foo berljeben fóoninglj* mt of fjp fcijoon ruft in Den ftal/
J>ijn ijeetfcïjappp ftreent ober al/ ©e ïjemel fê fijn toooningfj»
©aerïjw/footop/
mm ban binnen / 't Ijert beminnen/ ... <©n£falgeben/ *?»«/ ennamaefê 'teentoigï).lebétt. ^i' Mü i$ De? ïjemefê &ep? berïieugfjt/ ^e »?oome feïjeppen groote bjeug&t/ . «£at Chriitus igberfcljeenen. ^np tranen $n nu afgebaegfjt/ ^c öooöt en ionb' on?' niet behlaegïjt/ «Öcltjeh fp placfj boo? ïjcenen:
s» -,. ®eöt£ feacïjt / <£cDt? macïjt/ ^eert berbonöen / onfe toonDen/ "Sngcnefen,
. # 3»
|
|||||
%t Wijfe uyt Ooften.
|©elBOom moet bee«S ï?epïanbt toefen.
3. ©ernieutot on£ igecr boo? utoen <J5eefl/
©at top boeft u n,euoo?ten #eejt/ jÉet innighepbt betrachten:
^ernieutot ong toil / betjtanbt en fin/ «En fcftept'er nieutoe menfeften in/ ©ie op u toaerftepbt achten:
ïïoinan/inacchtban/
®n£ geinoeben / tot ugoeben/ Jwo genegen:
^eftenent on£ u genaeb' en $cgen. 4. ©an faï ontfpjingen 31e! en bert/
©at top bit ^aer berloft upt fmert/ ^acftt in tt Ktebbe rullen:
ï©p fullen jupcften ö «3obté ,£>oon! €>groote «frcsDt! inutoe tïuoan. «©boïhepDtaïïcrlujïeü!
lieer/ öjijeer!
Jfofianna: 5?emel^ Jifèanna/ ïBpIoffingeu:
<»5obt: 0 ^chepyer aller bingen. DeMufijck-Notenfietin Lufi: tot Wij f heyt. Weeft
■wellekoomlmmanuel, Fol. óf. |
||||||||||
De Wijfe uyc Ooften, CM.atth.z.
Stemme: Pfal. 1. Die niet en gaet, &c.
|
||||||||||
H
|
<©e nnau en gauto * Herodes lupfïert toe/* Afcalonit»-
$©at toa£ ftp oangft berflagen ban gemoeJ |
|||||||||
35$ftnberjïonbtbat Jefus toaggeoooren
Ce %ethïef)iem / stool ftp ban fptjt en tooren;
©och ftp uebecfct fijn gratnfeftap boo? een ttjbt/
Cot ftp fieft tojeecftt' boo: in-gefcropte mjbt.
ï. ©eï©tjg'upt©ofïnu$tjnbMn,£aIem.sigronbt/ ,
©iebojfefttennatoaerm' gfrefë Koningftbonbt/ t©icn^ ^>terr' in 't <©ofï fp ftabben al bèrnomen/ ©teoint'aenüiböentoarenaen-sjeftonien/ ,4 |
||||||||||
WijfeuytOoftea 8j
^rodes firadfeS bjaeght Der geleerben Item/
^K fepten't mofi seftljien te Bethlehem.
j. 3. ïtëant öaet fïont Waer / bat in het Sfoobtfche lanöt/
!fc^ ^tabt niet ban öc Mecnfte taa£ oehant:
SE" bat Daer uut De gteut^-man fou berfchijnen/
2*» Ifrel foifbeheerfcfien met öe fijnen;
S1^ riep fip ftil De üDijfe tct §t» in/
Wanneer bêeg J>terr' genomen ïjab begin l
#4. Herodes fpmck repfï nu na Bethlem heen/
S1 onbertaft be toaerhepbt ban bcesS re'en/ !*l£ ich 't bctfïa / faï iefc eerbicbigh treeften/ ■£u ttiijH gebebt ooch tot öien Kcningft fïrec&en. >:c &terr' gelept öe Ifëijfcn op De tocht/ 16 Öacr te faem gelucnigh ober bjocftt. >?• &V bojfchen na / en fcomen inel gcfint/
«f^; lp De 4II&oebcr bonben met ïjet ftinbt: P oiböen 't aen en off'ren hare gaben/
^iiöt / ifètcroocfc / jRirrïj' en nofMijcfce haben/ fe" «a bat fii met beel a3oDtg"bienfïigï)een/ '*f plicht bolboert / foo rtpgöen fp toeer heen. ^ f- beseft in ben Djoom $tjn fp ban «Pobt getoec&t/
t^tbatghpna Herodem Doch niet tecefct: aj^ct ftietï boo? hem nu onhefcenbe paben/ £?«nt hp fïetljtsioert om 't Kinblijn te berraDen, ijs' fceerben fp / gelept Doo? «J3oöe£ jjanbt/
^ anber toegf) / toeet na ïjaer ©aberlanöt.
|
|||||||
'. ïöLÜero,des O&P mt u moo?babigft rot/
»&*, 00S&t fcocï» niet te fcampen tegen*? <!Poöt j ,,£:» °°n of aftp foeefct 'tonnoofel bfoebt te plengen/ '.<©;? J9!*?001 Wet u boof fiept nopt gehengen: - fe3£"e ^ aen ötren pjicfiel ffoot/ **«K»Jt hter öe foaf en namaefê heil' en öoofck |
|||||||
f 2 De
|
|||||||
De Kinder-moordt te Bethlehem vatf
Herodes u4fcalunita.
Blijdt/chap der Engefe» over de omtoqfele Zielen\ stemme: QuandjomifoIeRófe.
Uyt Luca Marenzio. Wlliiliilliilllli^
* * <&l op gïfp Cfierulrinen / en ïïen ban £eraï
pïjinen/^iealttjbtbooi <£ob$oopn/ be Wtjötfföap üÜSüËiilüiilflIfi
öoetbertosen: &omt|ïeït uïjelb'rcfnaren/üabefe
bjeugöb' / berlicbe jBarteïami.
i. %efcftoitbjtöeegfiebe£eljaep}e?7
<©nnnc.3Te fbete önaeyjeg/ 3^00? j[Ë>no?öer£ banöt gefcljonöen-/ 35ebloeöt in bare bJonöen; jitëaer 'tjieltje / 't eeïfte Icben/ ^at toojbt bn «JDöbt / in ceutoigfjenbt betïjebeifc 3. SScfcïjotitot öccjï fupb'te leben/
«Becietf in toittc Mecben/ ©ie ontxmojfï met fonben/ jtëacv repn en hïaet bebonben/ ©eifthijnen in <J5pbt? (Cempel/ ^ertocïkHomt / hi fijn getoenbe ö^mpeï. 0i |
|||
Kinder-moordtteFethlehenfc 8$
4. n harpen en Camboeren/
<©! «f ngeltjcg toilt roeren/ ■Ênmetuuevefceeltieg/ söauootfen 'g Igemeljj ©ecltjeg/ « n foo beel tyeug&b' bertoeeben/ <Oat u gefangö / magb, aïleg ober fErecta 5". © «^bjmgSïanbt! ftinber-moojber l
"© frijanbf-bieeb! ruft-berfioojber! ©ol fibb'ren angljft en beben: ^&ng Homngh. moet boel) leben/ $?or bat gijp mon?t bedelen/ «©np ftoningjj leeft / bie bonbp niet bernieïen, <s. 3>"optin'?"ïtemel?toooningtJ/
©ertaelhomtecniglj töontngjj* ^oo jijn bit fijne bobcn/ ^eejj [iet Herodes booben/ Öpt tyeefe ban fijn ïïijtften: • ®ng feoningl) leeft / en Ijeerfcïjt Ster eeutoigfjljjenen, •»7. Wie tegen?" «5obt toil fcsmpen/
M ï©o?bt ober(ttilpt met rampen:
>. Jbijn pjichcl i«5 te fcracötigjj/
.»«En fijne hanbt almacbtiaö»
s> ^UjS fïaeebt ti moo^berpen/
•> «©ng ïtoningïj leeft/ bk$ fiilbp niet bebpen,
8. <© l|eme$ «fl^oo?! totlt Mtlm/
^olblijDtfcöap om beeg jielen/ ^ncfangfttfemetfchalmepen/ ^n met bergoobe Hepen/ tóShW ^oöt öer^epjfcftaren/ *«wt ^ebaoth / bat bn fijn bolcft toil fparen. |
|||||
JF 3 Joannes
|
|||||
8<S
Joanncs de Voorloöper Chrifti, Matth. $■
Stemme: Doet u ooghjes open.
'fe |- TT <©OJ^nt&mmefprefcen/inftetooefïernp/
' r—| 'fc ïfooj joannes pjeften / <©cbt?" rijcft i?" na bv/ *- 55etertu ban fonben/en betreet Der DeugftDcnpabtf i©ilbp 5tjn ontbonben: hier in lept u hooghfce fchat. 2. l»eegjïemigboo2hecnen/Dao2 Etïas monbt/ £>epb' hp 't ©olch bcrfchecncn / Dué Berept terflont/ 361 Deg peeren toegen en maccfct fijne paben fïcctjt* Joannes nuam ter begen / a$ een arm en fober fcnecfit. 3* <êïth quam aengefoopen / om in ben "JojDaen/
^§>ich te laten boopen / henncnb' hoer' mfébaen/ ö2n be J£hari$eene / met ber ,$>abuccnen rot/ g'ijnbaerooehberfcheenentot Joannis Tjoonenfpot. 4. iCot Deeg fpjach hp moebigïj / ghp abb'rcn getyaet!
IBie toaerfchoutot u goébigh / boo? <&6ist$ toom bertooet t JMt ban bmchten bjageïi / tiie ber boete toaerbigh jtjn/ 4&f bertóacht be plagen / ban <®obt? (ïrenge quael en pijn. f. ©enehnietinuherte/ topjijn Abrams jaebt/
«Ml Dit fal u fmerten / en bermeeren 't quaebt: Iïoemtnietaïgboo2heenen/optt©aber Abraham, <5obt han upt Deeg"fteenen / hinoerg toeeften ban Dien ffam. 6. <©e bijt # alrceDe aen ben boom gelept/
©2aeght ban bjurhten mebe / eer sp af gemept/ ,
£©o?t in 't buur gefmeten/toanttoie geen gcebntchtctt bjacff'
§Sijnight fijn gemeten / Dcoj een bjojm Die eeutoigh hnacgF 7. 3tch boop u met mater / tbt berou en boet/
$p $ na en fïaet'er / meer ban macht en goet/ 3É»ien ich niet ben toaerbigh 7 bat kb fijnen fchoenen bjaegft:
3£ug beheert u baerbigh / of tl oberhomt be plaegh. 8. ©efe fal u Doopen / met fijn «5eeft en Bper/
f©ant fijn ftanDt lïact open / en fijn toann' i?' hier/ ,
©ie fijn Dotfch-bloet tseeren / en fijn Carto in fchuuren Dof(/
©ie 't haf fal berteeren / met onbltiffchciijche gloet. » 9* «©.JKenfehbefe reben/jijnoochugefept/ ,/ „ ©t# beheert u jjeben/mt bctg üoeper fchjept/ 0°°%
..Matcht Dan recht fijn paDen/ enbolght chriftum en w „ ©at hp upt genaoe / u gelen na '$ lebend poojt. p |
|||
87
DeDoopChrifti, Matth.^. Stemme: 6 Pfal.<©f/Fy fchaemt u Brabant feere.©f/Schoo«
Lief wilt my trooft, &c. <©f / lek prijs u faligh wefen. WSfchomtfiierop-serefen/
£>oo licflijcn in fijn toefen/ ©an Gahiea aen? ||iet jefus fcomt gcloopen / om fich, te laten boopen/ ■ï'l'ttoatet be Jordaen.
j*. JoannesfecrberlTegen/
~ie bonbt fitïj ïjeelberlegen/
ï" fp?aiR toat toonber bingft!
fM icft ben boop bebienen /'t toaer bcjl bat ich met eenen/
^an u ben boop ontjüncö»
. 3. ©ocï) Chriftus fpjacfc beeg reben/
i?">nestoee|ïtel)?cben/
lJ?afi ong Ijier na te fpoen;
rPöat artrecötboïtosen/bctoaeröepbtbooj elCRjScosen/
J|lN& fjarc tyucljten boen.
*4. ^oenboopteIjnbenïfecre/
fjetach^ faaftmen bacr ban beere/
jT^ lemel^ toijbt gefpan/
^aet ïj|ee sojbijnen fpjepen / en '£ ï?emefé ïjep? berepen/
^ooj 't oogft ban pbermatu
f. «^eïfemelftïjootfjaecfiralen/
^obt^ <i5ce1ï quam op Ijem balen/ SElÖefe een ©upfnen jtoept; iftt 't hen% ïjooft omfeïjeenen/ boo? 't <!3obbeïijch bereenen/
^«toonb'eenji^ajellept. «ar 55cn1ïcmnieWambaetRlintfteu/ SS? Spel faghmen Mincnen/ ^®efchalbo?flobertunt: <ft».l?'Jn ''eveSoone ,^ienntbc5S©aber^(Croone/ , ^" «en Baber tint.
^iPbEerfte van de dagen,
.rSS^^ötelïeer;
"^"«to "ir^60006"/üku^wtbjienbKjt»nooben/ tf 4 »•
|
|||
88
De Verfoeckinge Chrifti in de "W oeftijnCi
Matth. 4,. Stemme: EradiMajo.
CHriftus geb?eben / en ban ben $epl'gcn <ê>ttfi gelept/
<©m in fijn leben te toetfcii fijne tiebjighepbt/ «£atr hp in öe tooejïijn/moeft '£ bupbetë fchoufpeI#' 1. $ a hp beel tijben / en beertiglj bagen hab gebajt/ Sn al fijn hjben / foo toag bc honger hem een lafï; ©je£ be berfoecfter nuam / en bu£ fijn reben nam. 3. ^ijtgï))n!E>oDt,ë^onei feghtbatbeegfteenen toojW1?
"ttjcobt,
ïfp om te tooneh/bat hp noch fttlch? niet hab ban noob'/ jèjpjacft bat be menffch/ ja geen / leeft ban ben ujoob' alleen. 4. JHSaerban<!5obt^ Vööó|ben/ öte balen üpt fijn hcpI'S?
monbt:
jiiopt mp beKoojbe / u fmefcen upt een baïfche grcmbt • 4 <©ocn boerb' hem '£ öupbcfé $toercfc/op' t tinne ban be ïsercfr 5-, Sntghp<ï5obtgjl>onc/fephp/toerptubanoobcnneeiy ©it moet ghp tooncn / toant jjp fal bengelen ban tocer SSebelcn / bat haer hanbt / u boeten ftelsp 't lanbt. 6. 5£aer|ïaetgefch?eben/ fep Jeius toebcromtotïjem/
3üopt in leben / bcrjbeeht u *öobt / maet hoojt fijn ficm. ©e bupbel loog en ergft / bie u?acht hem op een bergh: 7. ©aer hp bc Kijehen/ en 'gtocrrelbtg heerlhc&hepö1
bertoont:
3©iït ghp af-toijcken / met al bee£ pjatht toert ghp hcloont/ Sfnbièn qhp «eber fit / en mp al? .'ftobt aenbibt. 8. $acht utoegh fatati/ toect ghp niet toatghcfchjeW
ftaetJ .
Jficr fcomt al 't quaet ban / dPobt hem alleen aenbibben laef/
ïfp i# be grcotfïe C?eer / hem komt be bienft en eer. , "9. $?icr boe? berbtoeenen / berfioof hp ban fijn acngefitïK
^trachjs" baer berfchcenen / be «Êng'Icn met haer helber litjF Cn bielen bol ootmoct / haer ïf eer en <©obt te boet. „ 10. ï$ict julöp leercn / afê ghp ootft aengebocljten |ijt/ ,. 3M:ghp öeti ïf eerc/ naboïght in fijnen harben |ïrnbt/ ©ie u in b'nsebal / ootk troop befcheeren fal, |
|||
Onthoofdinge van Joannes deDooper,
door Herocks Anti pas, Mare. 6.
Stemme: Pfalm9i. DieinGodcsbewaringhi&c. H<©c bjonchenfeïjap en oberöaeot/
SSancftetten fïemperpen/ $?oe banffen en fjet toulpg gelaet/ ^eeeltïe^ieluelïrpen: |§oe 't b?ontfeeri tyepn in toeelbe jtoemt/ «£n oogljt meer op De Ittflcn/ KIS bat ïjet Ijert fou &n beklemt/ <©m in <@obt.s5toette rnfïcn. 2. Herodes op fijn jariglj Jfcefï/
3©ag bjolücfe en ontbonben/ «Een poer ïfooftman / blo ban geep/
J©agtoeeIb'|igIjinbefonben: . Herqdias ^tftfer / 'tïicïjtebier/ «©.uam metljaer toipfe fpjongen/ ©ol btrtefijcpbt en ifoofs gejtoier/ Cer hamer ingeb jongen. 3. SMboIb' Herodes boben al/
<22n jtooer niet bieren eeben: 't <©ecn 0hp berfoeefct kh feftenefcen faï/ -
£>oo geejiigh jijn u treben:
Sa tnaer 't bp na mijn Uoningb? fcreon/
SMcfoubicfcubereeren/
ö aerbigïjepbt beröient ben loon/
S!a toat ghj fult begeeren,
4 <©oo? ract ïjaerg moeberjS / epftïjt fp 't Ijoott/
Joannis incenbcchcn*. ««odes, boojfnneebt/berbooft/ &m$\ I \t\\ jal 't u her jïreefcen: g>e öercter ü)o?bt met bloebt bernoifï/ *2*t hooft; mo?bt opgetyagen: ^eiT&oeüer bie na 't bloebt Üu$ Ö02jï/ «?ab in beeg moojbt behagen, «tw f^V^ome jiBan! moetï gïjp tjier jtjn/ «enfpelberbjoncfte-bouten/ 5F ? 3©eï
|
||||
5»o Bruyloft te Cana.
J©el mofïen fp Manchet en itëijn/
Mtt uinc boobt befouten l <© tyome! bie fïect^ toojbt rreïjact/ <©m Chrifti tooo?bt enterenen; gehoon gijp H ïijfen leben ïact/ *ï Woebt ijs 't jaebt ber föercften. |
|||||
'tEerfte Wonder - werek Jefu Chrifti j
op de Bruyloft te Cana in Galilca. Joatmis i. Cap.
Stemme : Amaril die door n fier gelaet. I$be,£tabtte Caan' in Galilé, cen23|upIofttoicrbtgeo
ftoubeu/ ©acr Maria felfotidunebetoaétcr 3fcefï/ Jefus oocH/ bee£8?ooghtijbt&ceftberciert/ ter teren ber ge» troutobcn/
«Paer men in be tyeugftb' / toa$ bjoïijen in ben geefï; Ifêaer toat heefeft getopt / reeffer bp be 23jupbt/ i©ant be toijn tn al 't bermaceft toa£ tipt. a. jfóufoo rpjatfe/bejiBocbertothacr ^>oon/be toijn bie fétentpnbe; Jltëaer fop fepbe tyouto! toat gaet mp bit beeft aen >. Want mijn tutr / en tijbt i$ noch niet ftier: bie£ fp ftaer rugg« toenbe/
^>p?atft ben «l>ienaer£ toe/ boet toat gijp fnlt berfïacn: J9a ber Sfoben toet / fenpeften ;ijn gefet/ Ses fteene 3&iz tïtkfticlben ttoee of tyk metret'. Kruycken.
3. jefus fpjaeft/ bee^ürupcftenbttlttcrjïont/ totbobeH
toe/mettoater; ^aegfttfe ban toecrom / fïracïté na ben ^chaffer toe: «Piebcruaefï/ naüatïjp'^ftaöt gej^oeft/ tnettoonbcrUjcfc gefeftater/
(Cot fijn ®ienaerp" pit / ep maeeftt mp bit eeng b?oe ï ^cgft mp ^upbegbm / ftoe nomt bit en toaerom l Stëant ion fla in befefaeefte fïora» 4. V01
|
|||||
Chriftus wandelt op 't Water. 91
4. 3©at té bit! een pDer feïjaft De beft' en eclfïe b|antfc beo i
ïjeencn/
*ifê men té behrcofï ban boïgïjt be f!e tfite toijn; l&aer gï)ii ïjebt ben flcrljtcn cerfl gebtfcljt / be beft' té nu bcr* fcljccnen/
**f at een bjeembe faeen! bit moet een toenber $ijn! s|tft tjeb nopt gefïen / in een toaerfeïjap gefeïjien/ ^*at men 't'befifaï op ïjet laetfte bien. •• S' ï©aermaec Chrift, met fijne tuiïbe ootifï / fjet ïjoitto» Itjchtoilbereeren/
• > £>cïjoon be toijn té unt / en aïïe ïjoop berbtoijnt/ "SNer grijpt moebt/ toant ïjnfalmet gcna'enjegenuber* meeren;
£&cïjoon ï)oe fleeïjt u faeefe oock in tt oorjen feïjijnt -, S^ant fijn toonber-toeren / té f en fefer meren/ ^at fijn maeïjt en Ijanbt té tben fterth. Siet in de Luft tot Wijf heydt, Waer door heeft de
loofe boofe -maen, <&c. Fol. 141. Chriftus wandelt op 't Water by fijne
Difcipelen, Mattk. 14.
Stemme: Te May als al de Vog'len fingen. A%$ Chriftus cp ben 23etgl) gegacn/
€*m «öobt aïlecn te lubben aen/ ïfn fijne tenger? lafte/ 3&at fu ban 'ftr anbt / na 't anöer ïanöt/ STe ober-baren/paften. X42* &V smierben mibben in be See/
*?rt tea^ xico2toacr een bange ree/ ®* fïroom fcotfjt met tt tomben/ ^P?angt)t bcoj fefmen / el* oogenbïicfc/ ^«toie&unfbubetfrnben. J^»f >frf ttnambejsnfttïjt^bpïiaer/
«n toanb'ïenb' ober goib' en bm/ ^oo&wtenfebolbjeefe: |
||||
pi Chriftus wandelt op 't Water.
t©eï ié 't een rooefc / of een gerppocfe l
€>clj toie mach Dit borh toefen I 4. Ifêacr Jefus fpjachhaerbjienö'Itfthtoe/
Bijt toel getroofl: en frifeh te moe'/ Sfch oen 0et / ioiït niet fefpoomen.
3$ 't ti begeer / riep Petrus, igeer i &aa totl ich tot u feomcu. $•- ï^p riep fcomt tapIijCH tot mp aen/
d§>trachg Petrus upuse gehupt gegaen/ (Crat moeöigh op öe baren/ IBacr toinöt en jee / noch gantfeh t'onujee/ 3£>ie Deben hem oerbaren. 6. ïfpïsrcet feer bangh/ $eer mpbeïjoet;
«Eer iefc berfïnch in oefe bloet/ 3©ilt mp u fiulpe fchencnen/
*t€n jp u êanot/öoet onberfïanbt/ ^oo moet itft hier berbjenchen. 7. ïfprepehtehemfïjnreehter-hanbt/
tfEn fpjach / 6 jtoack en nïepn ber fïanbt! 3öacr boo? jijt ghp bejtoeecHen J üMooft ghp niet / Dat in berbjiet/ sliaijn fjulp niet faï ontbjeecheil l 5. ^p jijnhet^theephen in getreen/
©e brinbt bebaert / be ftojm berbiocen/ 2E>aer clch hem guam aenbibDen: <©hp in ^erfoon / jijt 43oöe£ i§>ooii/ «En toaerlych / hier in 't mibben. 7, 9. ï©ie Doch in «J&obtpbetoaringh blijft/
„ <ö?n boo2 't geloof hem in-gelijft/ „ «^icn faï hp niet begeben; „ %l fchoon bat hp / een ïjolïe tn/ „ fCcr toemIDt mofï bcleben. |
|||||
Chri'
|
|||||
95
|
||||||
Chriftus beftraft de Zee en Winden s.
Mattheut 8.
Stemme: 4J.rfalm, Neemt mijnfaeckacn, 8ccv A%$ chriftus toagm't0§>chipgetrtöen/
«2n fijne Statiger^ nebcnp hem/ ïöegoft öe jee / aïg gantfch t'onbjcöen/ f<®ntfJuptcn hare tooeffc $eben/ 3J»ooj 't bttib'ren ban haer felle fïem/ t©a.gpDerin beklem. 3. ©egeetoagbjoeftenfeerber&oïgett
«Pn poer toa£ in 't £>cljip berbacrt: ©e feee bebecHt' haer met öe golben/ b'€en bare moft op b'anber bolgen/ £>p fereten / alg ban angïjftjbejtoaert/' <© ©obt! on? bon* betoaert 3. i^ocï} Chriftus ïagh geruft te flupmcn/
©ie£ toetJtten s>' bent in befe noobt: <© K?ea! top moeten 't |>cf)cepHcn runmen/
^>t Bee lept Dapper op ijatt lupmen/ ï©p hampen in öecö ftaröe floot/ JPet Bet en met De Dooot. 4. 5Se&ceton?"öocïj/aIeerton|ïerben/
©e toellen gaen on£ beeï te ïjoogfï: ataetmig 6 ^eere: troeft bertoerben/ ifcoch ootli u tyienb'lijcK aenfthijn berben/ 2Seïoncft on$J met u «©obtltjcft oogfiy €n ong te helpen poogh.
5"« ^oe pjangfct bc to«eg / bu£ u gemocbra/
a»P?ae h hp / ötc fefcpn geloobigh $t i «pelooft bat ien be fïomi en bïoeben/ «an temmen boefeer batfe tooeöen■; gnjs taeefï hierom in «3obt berbïijöt/ *w SS» beejS ftomi ontglijbt. |
||||||
^003
|
||||||
Verlooren Soone.
|
||||||||||
94
|
||||||||||
6. ©oen ree£gp op en gielöe tomben/
<ên 't uulb'ren ban öc 0ec in toom/ ^>oo Dat f m plaetfe ban berflinben/ Jbicïj lieten afë niet teugefê uinDen/ <Ên bielen in een fliïle b?oom/
3^at elch onttoeecfc öc fcgjoom. 7. ^emenfcgentoarenfecrbertoonöert/
W$ fp Dit bjonöer fagen an: i©at bjeemtj? i^ 't/ Dat onjJ ïjier op bonbert!
't 3!£ nopt gegoort en upt-gefonDert! 3©ie jee en toinDt bebtoingen fcan/ <© Dat '$ een a&oDtiijch Man! „ 8. ICaet Chriftus inu J>egeepfcen<ibaren/
„ 4P»gp Die n bjomc ganöeï ö?gft: „ ©ari fal gp u ooeft toef betoaren/ ,, 3£>at ftam nocg Dntcfc tt fal besnaren i „ ©tié toiè in <©obtè bewaringt) blijft/ „ €>p Die geen ramp bcWijft. |
||||||||||
De verlooren Soone.
Lftce 1 5. C<*/>.
Stemme: 24. rfalm , De Aerd is onfes Godts , Sec Gïf P toulpfcge 3ongeïmgg Die 't goebt/
Uto '5? ©abcrjS Dn^ onnut berboet/ «2n fïempt en Dempt in aller toegen/ 25p poeren / fnoeren/ liegt gefpup^/ 25p «©obtloo^ bofeft en berr' ban gupji/ ©erquift uto '£ <©uber£ miïben 3egen- 1. a&u 't op té / Iae£! nu jïabp Wooöc/
25eropt / en nampt fcfjicr met be booöt/ ©an gonger bleecfc en gantfeg uefïo^ben/ <£n ftobt in 't trogïj bp ©crcften£ öjaf/ <En bjijft be ^bagnen op en af. |?oe3pbp banu fïanot&ebo^eni |
||||||||||
y
|
||||||||||
VerioorenSoone.
3. ©och hphecrt tot fïcft feiten in/
«Bn Denrftt alDujS in fijnen fm: Sfchtoil toeer tot mijn ©aDer hceren/ Sïcft toojöt ban honger afgemat/ Mijns* ©aDer£ DienaerjSeten fat/ €n hebben al toat fn begeeren. 4. Sftnfal Dan tot mijn ©aöergaen/
«£n fchjepen bat ich heb mif Daen/ 3üen hem en aen mijn 4P>obt hier boten/ «Sn Dat ich niet ben toaert geacht/ GS> jjn #>con / maer Dat ich al£ 't geftacht/
«©er minfte (laten blijf berfcfjobcn. f. S|p pit Dan na fijn ©aDer toe/
35ie gantfeh gehjofcen t'an gemoe/ ^>ijn' arme ^ocn ban terr' fach nab'ren: ï?p balt hem om Den hal? en huil/ 't ©crlooren fchaep öatfeer ontrulfy 3!n tranen fmoït / in jiel en aD'rem 6. ifpfchjeptö ©aDer !'n heb mifDaen/
©ooj «öcDt en u nip feer entgaen/ ©ergceft mp Doch mijn uuUpfche Daben. <£>c ©aDer hem met hleeDer^ Decht/ «Cenringh fin aen fijn binger trecht/ Ijaet fchoenen fnel on '*J Ijemefê paDen. » 7. (öhntoiilpfche/Dieintoellufïinboet/
» ©alt Doch u $?ecr en <©obt te boet/ » «En gaet met rcuto u ©aber fmeeeften/ *• "Belijbt ban herten al u tmaebt/ » Met opfet / om Doo? «Babtg genaeD/ •> (Ce mïjDen fonDcn en gebjeechen. " 8* «^eïjcmelfalDan openftacn/
" ^oöt fal Den fonöaer niet berfmaen/ "In 5^bett£ïiaïfban hïijDtfchapflacijten:
" <f e .««tflen fnllcn }tjn berheughbt/ "Z? 'WPt&en in Dc^ï grootebjeughbt: •• ï©el hem i Die op fijn hepl ten achten, |
||||
?d
|
|||||
Auguftinus verklarende de Qelijckemffe vandenverloe*
ren Sone , doet daér over dejè Geejlèlycke upleggmgh. BYden Man , hebbende twee Sorien , verftaetmen Godt J
By detweeSonen , twee Volckefl , waer vand'Oudtfte bleef in den dierift des eenigen Godts; maer de Jonghft* Godt verlatende, diende Veele Afgoden. De jongfté begerig» om na fiineygen fin en wille te leven , begeerde macht o«r de erfnifle van fijnen Vader. Hy verkrijght het. En aldus ver' laet hy fijnen Schepper; om ha fijn wei-gevallen tè boeleereO met de Schepfelen: reyfende in een ver-gelegen landt, van Godtsgehoorfaemheyt: Daérverquift hy door'tmisbruycfc fijnder vryer wille, en in 't hoereéren met de aerdtfchc luften> de goede gaven der nature. Hier op volght honger en gebreck van den Woorde Godts of der Waerheydt. De Burger van dit JLandt, is dePrince des Luchts, behoorehde tot des Duyvels heyr-leger. HetLandt-huys is de mate fijnder macht. De Vercktnszijnde onreync Geeften, die onder defen Prince behooren. De Draf is de aerdtfche leeringe, waer mede hy vergeefs fijnen honger focht te verfadigen. Soo keerde h/ fichdariaf, vandiedingen die'tooghuyttcrlijckverleyden'* en trat binnen in fijn eygen gewiflen Hierbevanthy fijne verdorvehtheyt van honger. Daer wierdt hy indachtigh, da' oock de dienft-boden in fijns Vaders huys van broodtovef" vloeyden : en doe bevandt hy inderdaedt, dat hy laghge' wentelt in den poel der fonden. Hy fprack dan, lek wil op' ftacn: want hy lagh gevallen. ïck wil gaeh,fey de hy.wanth/ merekte dat hy was in verre Landen: tot mijnen Vader,want die is barmhertiger als dele Heere der fwijniger fonden. Wat wil hy dan tot fijnen Vader feggen ï Vader ick hebbe gcfon- dight, niet alleen in den Hemel, dat is, voor alle Heyligen > waer in de wooninge Godts is.maer oock voor u,wiens ooge^ oock in onfe inncrlijkfte gedachten niet zijn verborgen. Wa11' heer hy nu hecnen gingh.en noch verre was, liep hem de V*' der, hoewel hy noch vyant was, doch beminnende in Chrift0' te gemoet, om fich met hem te verfoenen. Hy fich in Chrift0 vernederende , valt hem om den halie: omhelfthem metd^ armen der liefde. K uft hem met den kus des vredes tot ver' giffenifie fijner fonden. Sijn voorige kleedt, is de eer'
vvae-"
|
|||||
Tcgens de Verquiftinge. 97
^raigheytin-Adam'. Dé dieriaers, dié dat aenbrengen ,'
•'jn de verkondigers der verfoériinge. De ringh is het pandt.
chapdes HcyligenGeelies. De lchoenen zijnde voor-be-
3'dingedesvreedfamen Euangehï, om die felve niet meer e bemorffen , met de fiickighe en aerdtfche welluften. Het
Sfnie,le Kalf, is de Heere Chriftus, voor ons aen den Cruycé Senecht, door wiens doodt, dele Soone y die doodt was dooi' ,e. hovaerdye, wederom levendigh is geworden door nc-
rigliey't en ootmoet, &c.
egens de verqiijftinge der Geeftehjckegoede-
r*n, heeft Chnltus de tïtere degetijckevtjje van den v6 loren Sone in-gcvoerv-ydieonaengtfitn hjfijne mid- °-ehnonnuttcïi]ik^,door-oebrtxcbt badde , of'geweckt n •. tot nadenck$n, vdn wederom té k^erem totjïjmti y^der ,dienbjfoo berteltjck^baddc vertoornt, &c. ^atdeverquiftingezy, leeft daer van de Iconologid?
of TJytbeeldinge des verftandts , Fol. 54?« |
||||||||||
w
|
||||||||||
At eygentlijck de yerquiftinge zy, daer van fuik1»
wy U E. een kort bericht doen. Verqutftigezijn die
|
||||||||||
genen , die harer Ouders en Vrienden middelen, fuy-
'ë« en eerlijck gewonnen , fondcr eenige reden of overlegh
Spillen: 't Zy datfe 't felve door flempén ,bra(Ten , of met
"tuchtigh leven of gefelfchap doorbrengen, en als blinde
e.nfchen , hare middelen wegh werpen, en dat aen die gee-
^«i>dié't,nfetzijn'watrdigh, nalatende die felve, met or-
>aen diegeenen mede te deelen die noodighdienen gehol-
j en behoeftigh zijn; haerfelve berovende van dien (tandt,
Ven '^L e^ouc'er'konncneerbaerliick en geluckfaligh le-
]ja ' Oockfoumendefedaer onder wel mogen (lellen, die
n:ee§oe^ei"en verwaerloofeB aen (teentjes, beentjes, bloe-
te]en cn andere onnutte bcufelirigen , die wel de luften ke-
°ftót' ™aerdiegeen (toffe zijn, die haer felf in armoede
res °"derhoudt des levens décken of (tutten, of tot nut ha-
^enf £ Jmcgcn ftrecken- Ën hierom is defe flagh vatt'
»*Kü8udcclltndighfte, die met Rcffiaaca ea gntaebtige
^ '......" '"- FSB:
|
||||||||||
98 Tegens deverquiflingé.
per&nen hare middelen verdoen , die haer alleen uyt-fuype"'
en daer na kael en bloot zijnde, metden voet fchoppen,daer f/ in armoede ellendig moeten om herfwerven.Defe menfche" zijn'er tot allen tijden leer veele geweeft , die't zy uytonbe' dachtzaemheyt of grootsheyt tot foodanigen verloop zijn geJ komen, datiè fooberoyt en kacl zijn geworden, datfe, "> in ellende hebben moeten Iterven , of goede luyden om hu'' pe en onderftant hebben moeten aenipreken. En om gee" ongunft van eenige, noch haet onfes tijdts op onfen hals V -laden , fullen wy uyt veelen , eene ,, voor den dagh brengen' wiens name airede verdonckert, ons geen ondanckfal wetetf' dat wy die felve uytde vergetenheyt op-halen, en tot ee^ ' Voorbeelt van fijne Lands- luyden ten toone ftellen , op dat>e fich voor foodanige fchadelijcke klippen fullen hebben te wachten. Om dit dan te verhalen , fullen wy't fluck ee" weynigh breder toeftellen. Daer was te Hoorn in Weft-Vrief knt eenen Jooft Aelbout Ridder, die een Broeder haddeGef' rit Aelbout Burgermeeftertot Hoorn , oock Schout en C&' fteleyn vanZeeburgh, eene der voortreffelijckfte Regeef' ders der felver Stede, die in den Tare 1 fi 7 ingrootenrijc*' dombloeyde: defe liet na eenen Suonegeheeten Albert A*l' bout, oock Burgermeefter in denjare 15-3S , defe ftierf ofl' trent den Jare 1559. nalatende een natuurlijcke Dochter, o' hy wettigh maeckte , en erfgenaem ftelde in alle fijne goeo^' ren. Dele befteede die felve ten Houwlijckaeneenrijck Büf' gersSonealdaer , geheeten Adriaen Win, diehemdoet^ bjdt in plaets van Tin over Tafel liet aendiflehen met Silvef' dele was oock machtigh rijck, hebbende behalven menigb' Viiii Huyfen, Renten, &c. noch 115 Morgen-lantf. Defe nie ■een Valckop der handt, meenendedat hem geen Zee kon^ tehoogh gaen, noch hy geen gat foude konnen krijgen' fijne goederen , ftofte daer op vermetelijck, foo dat hy oVc ai liet aenfehrijven: IcknMgbtyJetiy ick waghvliegen,ic\machg«en,
lek behoef memandt ten dïenfl tejiaen. _ . Defe dan door de flemperye fijn goet verquiftende , verv1
ten laetften in loodanige armoede , dat hy noch ingroote i lende, in deHoy-fchuure van fijn gewefenPachter, hc £f moeten fterven. Eenmercklijcke voordaet onfes tijdts, ° fich dan alle 'flem.pers en op-geblafcne hebben in teipiege'eflp |
|||
VifTchers der Menfcheru 99
£P datfe hare trotfe kam laten dalen , en niet met fpot en la-
;Fer> hare ellende en trotfigheyt, te fpade beklagen: gedach- 'gh zijnde, 't oude fpreeck-woort, Al vüeght een Vogel j!°ch ibo hoogh in de lucht, foo moet hy doch op de aerde ''in koft foecken. Tot bewijs of yemandt noch foo hoogh braveerde , en fich groots en trots, doorlaetdunckentheydt, °P-blaeft, foo moet hy doch by de aerde blijven , dat is, hy ^oetnochby demenfchen verkeeren , én eyndelijck tot aer- fle Worden. JDaer dan fijne hovaerdye en trotsheyt fal een nemen. Van de VifTchers der Menfcheri, Luc. f.
Stemme: 3 4. Pfalm, lek wil zijnde verblijdt, 8cc.
D<& aentoa?" ban'tgeïjco?/
©anDieDacr Chriftum boïgïjDenna/ <@m fijn toonb'ren bjocgï) en fpa/ ïMoncfc alle lanben D002: 't ©ebolglj toajo aen De S?ee/ lltoaer ttoee ©iffcïjerp* fetjeepjeg bafï/ ©ergeefë aebifcï)t en fonöet laft/ ïgun netten maechten ree. 2. \§p trat in * Simons ftïjupt/ * Fetri,
©iebanhctlanDttoierb'afgefet/
©aer jjn Den bolchen «öcbeg toet/ €n leeriingfjlttepbe upt; 3©anneer öp 'tpjcccfeèn fïaeenty ^>p?ach / piert toat na De Diepe fcant/ <j£n ioerpt Daer in u jgjet en JBanDt/ ^a't QïjiJ aen ©ifcïj geraeefct. 3« ©orfj Simon feu/ Deeg natïjt
SF?" fieel bergeefé gcfïdoft / getojoet/ «f een ©ifcï) $ om? in 't jfttt ontmoet/ «töoojDtfaljijn'bottijatfit. «®P bjierpen 't ober boo^t: f en fcïjool ban ©ifdj fïcïj öaer in floot/ ^P nepen / ïjelpt ot# met u 25oot/ .®n* i©ana' m $e«e ftfieurt, <& * 4, 3£>e
|
||||
ico Wijfe en dwafe Maeghden.
4. ^ebangijfttoagbolenötcfc/
<S»oo bat Oe £>eheep&en.s" oberlaen/ JÊ>a|ï bjepgïjben na Den gronbt te gaen/ <©p pber oogcnblich; ©oei) Simon riep beangljtf / 2Ctljïfeer! ieHueneenfcnbigftlI&an/ ©ujs* bjijcht ban mp. Wie iffer ban / jftietfcb?iekigft m beeg bangljtt i f. «èp simon fïaechtupijn/
^pjacft Chiiirus en gïjpÖulpergmee/* * Jacobu* «iMjpfuIt niet jbjerben meer op 'Bet/ <=n Ioan_ jfiaaer mciifc&en biffcïjerjJ n«de
ïf et J>cïjeepHen raccht' te lanbt/ kinderen
^p lieten .0et en i§>chuptjen fïaen/ Zebed*f,
«Enbolgïjöen Chriftum atljter aen/
3tft> na een beter panbt. 6. «Bobt?» bjonöccen ;ijn groot/
ti!n lïrechen ober ^ec en 3lanot/ ^00 bat elcH fijnberaogen ïjanöt/ 23ebinbtmaHenoobt: „ ï©ic in 'fijn $et gebaen/ „©olgftt chriftum om fijn bjoojbtenltcry „ Cn niet om rtjeftbom / ftaet of eer/ ,,$aJeeutoi$rDUjc& bejlacn. |
|||||||||||
De vijf wijfe en dwafe (JMaeghden.
Matib.z1).
^tcmme: Ach treurt nu mijn bedroefde Schaepjw.
OM Poer een fijn plidjt te toogen/
jèpiach Chriftus bee?' geïjepmeni?"/ <Cn ftelb' fcacr 't ïioningtjrijch booj oogen/ ^^ |
|||||||||||
5&erïfcem'IenÖoo£ geïijt'acni^.
©ooj toten gfonentyontoen/ ©iealébaerbigi» fïacn/ «£n 't ooglj b'ajï ïjouiuen / op ben SSjtrobegom aen/ |
|||||||||||
3110 Ijp ter #ec|t fou gaen.
3. '©e bijf Diebulöen ï>are baten/ |
|||||||||||
Wijfe en dwafe Maeghdcn.
Ifeet <©ïp om te jtjn berept:
3&e anö'rc ötoacs* en uptgelaten/ <©ie öaeftten / toaer toe niet gebept i 3tl£bpfal nomen/
3Ê>an foo i$ 't noeft ttjöt/
«§>Iaep toetftt be tyoomen: tertotjl be tnbt terflijt/ «Megenttjepöt ontglijt.
3. ©e53?ttpb'gom niitibemacötbecftïjcenen/
©erreep getael en ï>eefcf» plupt: <©ntfleeebt ti Hampen / op öe beenen/ Gelept Ö«n eer be öeurc flimt. ©gfgantfclj belaDcn/
(Snalgonberften/ <©m <©Ip baöen / maer 't moebt niet gefdjicn/ 43aet elöcr£ bie befpien. 4. ©e btjf / nu baeröigïj / traben binnen/
K£tr 23mpIoft met ben 25mpbegom/ !|etfjeugfjt ban gantfefier bert en finnen. ®e beur gefloten toicröt aï em. ö'lnö'rebtjf Mopten/
ftecrelaetongin/
afèaer 't 00? ftp fïopte / booj ftaet btoafe Min/ «Sn beel berooolöe fin.
_, •>♦ %fp?ach/icftatï)t niet op u Moppen/ 31 th hen u niet bet té te fpa. " «ÉH$ toacebt en bibt / totlt 't 00? niet floppen/ "«©«tijonebtu Stampen altijötö^a. „JCegbtopulupmen/
„ aap* be toatfjt homt aen/
'• %®üt ban niet fïupmen / maer ïjeel baeröigïj fïaen/ ,.<©f'tigmetugcbaen.
>.<J. Uöcifaliglj bie op «Pobthanacftten/ " M et IamPen ber (©obtbjucbrigbeubt/ » en met op 't uptterfl' oojbeel toaebten/ '?<®m®ïp/en3|jnonbercpt. »<*Mj!Iaetongoogen/
• 5. "^tijbttoacberflacn/ *• cöjet on| bermogen / öoeft genabigïj aen/ »3B>attop ter 2ö?uploft gaen.
|
||||
ïoa
De Pharizeen brengen een Vrouwtje ifl
Overfpel bevonden, om te fteenigen, foan. 8.
Stemme: Lanterlu.
Ofte op defe nieuwe geftelde Voys, •*--*- ©e fïrengïj tötïöp reeïjten/ l|arbe pïjari$ce/
<!Bn De toet öefïetljten/ SSenje nu bug ree i Jl&oet bit arme $|outotje/foo terfïont gefteenigtjt jrjn I
«En boot fïraf/ ,&a ïjacc graf/ «5aen ben SSergïj ban
treuren af.
2. ©eesSmiafgeïcpbcn/
^abeplactfetoe: Jvptet Chriftum fejiben/ Jltóeefïer / macefct on£ tyoe/ ©eegbjoutoig ucbonben/ 9?n be fonb' ban oberfbel: ©ieöetoet/ïjeeftMct/ <Cn tot flraf be£ boo$ gefet. 3. 3&it$ijn Mofis tooojbe/
©ie fïaen Waercn Woot: 3©ie bcesS fonb'öehaojbe/ ftreegtj tot fïraf öebQOöt. JBat is' 11 geboeïen/ ©an be toet en ban beef fyou t Chriitus toifi/aïïjaerirfi/ ^ie£ foo fcfjeub' ij? öare ttoifï» |
||||
Vrouwtje in Over/peJ.
4. ï^nbaeltnaberaerbe/
<&n fcïjjëefbaer in 't fanbt/ öÊleftficlj toatbebaerbe/ «Bn fagf) op fijn ïjanbt» Wie nu iónder fond' is 5
Sprack hy , werp den eerften fteen,
<£ntatïm/öerr. enfin/
<©f' t geteeten Jjier fïeint in. j-. «r-fcRging&fijnberftraten/
<#nö|ocpafter$ti: 't ©joubstje toierb' berlatcty chnitus bleefijaer bn: J©aer jijn u befctager^ * ïfeeft noch, niemanbt«berboemt ï 3!£ 't gefcfjiet / fegljt bott) pet * ^>P fpiacft / ï|eere / niemanbt niet. 6. 'HaMootfsnietberboemen/
<©aet ban Ijeen in tyee: üMt ben ïfeere roemen /
3P>icbccggunf£ ubee: 5©anbeft ïjeen in bjeeben / ^onbigïjt boch, boojtaen niet meer / atëantoefonb'/ ubertaonbt/ öÊnberbjeecfct <0obt?" trouto' berbonbt 7. &ict ïjoe ftreng en fcjjjanber /
JÜBenfclj met menfeïje pïept: 't3f?'bn-!5obtaIanber^/ ©aer '$ mebogentïjept.
^ie fijn arme fonbaer^ / Stfe" 't berouin ban lierren baeït / 3fn ben noot/ nietberftoot/ USaerberiofrfenptbebpobt. |
|||||
G 4
|
|||||
104
Van 't vcrlooren Schaep-, Luc. ifr
*-■ ^temmc: Pfal. 37. Quelt u daer met niet, &c.
D<ê ©&ar%en en 't rot Oer ^cft:ift-gclccrben/
^cljioltftabighaenop chrirtï tooojbtcntocrcfc? 5£at fCollcnaerp' en Jbonbocrtf fïeeté berfceerben/ <&n namen op fijn tooojöt en leerhigh merch: ©at Ijp f ontfingfi en gtttgh met J>onbact eten; Sla bit toa£ in haer oogft éen boncft're jtoergh. 2. jMaer hn fpjaeft tot haer btt$ geiijckeirifFe/
ï©ie iffer bie baer fionbert fthapen heeft/ <2n een berliejl / bk niet bien hoop fal mijlen/
s£n foceken toaet 't berlooren beekje jtoceft t <Cer tijbt hp 't binbt / foo fal hu fich berbïijben/ ©at bit berboolt/ berlooren ^chaepken leeft. 3. $» fal fijn tyicnbt en fijn gebuuren noobcn/
<êi\ fegeen toeeft te faem met mn berhenght: Mijn ^chacpfcen bat berboolt hró toa£ ontblooten/ ©at heb :th toeer gebonben: toat een bjcught! ©113S toilt u t faem in mijne tyeugftt berbïijben/ €>m bat m» tocberbaert foo groote bcught. 4- ©aer fal meer tocttght bu «Dobt in b' l$cmel tocfenf
"Sfn eenen ^o'nbacr bié firfj reti^t beheert/ Mê ober bccl' oprechte bic <&obl tyecfen/ Cn in fijn tooo?bt te recht jtjn afgelecrt. ï©at ©MsirtD is" 't bie een penningh heeft berlooren/ «En bic niet foccht na 't geen f» foo begeert * 5". &p fceert haer fjup^ / ja fal met haerffen fpedten/
Cot fb bcrftrtjgijt 't berlooren in' t gefieht/ ^n haelt haer toienöten buttren unt be haccKcn/ <£n roept/ toat fyettght mijn herte bito' bcrlicht: JCKjjn penningh toa«S berlooren / nü gebonben/ ©uj? ntoe tyeught in mijne bïtjbtfchap / flicïjt- 6. Sfcft fegh u bat be «Êng'len fhflen fpjingen/
3©artncer een j&onbaej; Jioet oprechte bectt'; Sflafiitten «Pobtbaerbooi 5toffangert fingen/ ©at ftn 't berlooren ^tljarp öeeg toelboet &o#: |
||||
Pharizeus en Tollenaer. ï05
^HijS toiït u £>onbaer?s retïjt tot <£oöt beheeren/
*n balt bcrfiagen ufcuen i£cer te boet. 7. ï?p fGccftt en bibt / en ftrecfct upt fijne armen/
<cn fmeéekt / ja roept f)» toilt niet utoe bocbt; Mtm bat Ijp tïclj toit ober u ontfarmcn. ^ftfchijut bcoj (öobt / en fïeït u nar clit en blcoöt/ •«ibt ctn gcna / berfaccfet u fonbigï) leben/ % fal u JicI berloffen upt be noobt.
8. ^tijoon of een © jouto morfjt ïjare bnicjijt fcergeten/
^te fii ir et fmert ter torrreïbt tjeeft gcbaert; Soc feo?bt ban <£obt be ^onöaer niet berfmeten/
J^acr tipt gena / boo? famer' berouto / gcfpaert. ^cbt^ goeöïgjfjepbt tg fonber tal of mate/ *&it onfe boet bcoj 't fïrupchelen bctoaert. |
||||||
Pharizeus en Tollenaer ,* Luc. 18.
^tcmme: Pfalm. ij-. Mijn hert hef ickrotuHeere,
WS!It niet op u beugljö' bcrtroubjen/
„iDotft cpfelfëgerecfittgïjepöt: JMt op cpgcn tnaen niet botteen/ ^malenb' op cenV anbcrg Icpöt/ Wit ghp meerber ^cnbaer acbt; l©ant <£obt fict op 't bert ban binnen/ &iet op J^iefïer of gelïatftt/ Jlfêaec öie Scm in 't gert beminnen. 2. Ctoce öie gingen in ben (Cenipel.
i^ïjarijce en (CoIIenaer/ <©m in c&oörg getoepbe bjcmpel/ ^im gebebt te toogen baer: ^trach^ be ^barijec 't gcfttïjt/ geeft ten Sjemel op-gebeben: h ^aneft ti ciNibt / bie mp berfitfit/ ©at icfc fïreef na 't beftt ieben. 3 • 3[ck ben niet aï£ anö'rè menfeïjen/
Koeberg of bie cntee&t boen: ©berfpeclbcrss- / bte baer toenfefjen/ ï©m fjet qtiaöe fïcttsS te boen: <5 j- $CKï|
|
||||||
ioö 't Cananeefche Vrouwtje.
&t<% afê öefc Coiïenaer;
f©ant icn baft ttoee-maelê ter toefe / 'ft «Beef mijn cijng en fdjatttngt) Dacr / 3©an al 't geen mu i£ gcMene. 4. JIEaer öe (Coiïenaer betffagen /
3£qft fijn oogh, niet optoaertjS flaen; IBSaer ban berre / i3oo| bcel Magen / «^loegijfijn bojft/ m'tftertuelaen. JÊ>p|acK#ïfeere! treetDoei)niet/ USetu ^onDaer in 't gericïjte. 2fef)! mijn rornn en boet aenfiet / 5? eft fcïjacm mp boo| 11 geficfjte. ƒ. ©efe/ fegfjiCK/ $ rccïjtbaeriiig!}/
üdebcr na fijn i)uo.s geneert: £>' «Epgen lief De i3 niet toaeröigh,/ ïPatfe toojt ban JBobt ge-cert. f©icfijnengenDeug!)Den roemt/ f©b?t ban -©ebt te neer gefmeeten: D' <£pgen ïicf De too^Df berDoemt / «En m D' afgronDt neer gereten. „ <S. S©iefiel)Mepnöoiiötboo?eIc-H£oogen/ „ Sfnniglj bjeeft en Dient fijn <S5oDt/ „ Jbal ijp namacfé toeer berfioogen / „ gehoon fu jijn Der toijfen fpot j „ I©ant oBoót^ liefde fïcïj berneert: ,, «Epgcn lief D' tnil fïcö betreffen / „3ÊHi£/ ó^onDacr^l u beheert: „ 3©ant De bal fal D' jjoogtjmoet treffen. |
||||||
't Cananeefche Vrouwtje, Matth. if-
Stemme: Eenmaei gingh ickfpanceren.
«©f/ Ghy Medenblickers. A1T£ Chriftus Doo? öe i&reöen /
€•11 si dons grenfen rtingïj/ SSeflraft' fto Doo? fijn reöen/ JPen 3Poöen foiiDe rlingD / ®ie op 't unttoenöfgft fien / ^ieöooJ fcljijn-f>ep)!igfj wogen / ©ooi
|
||||||
't Cananeefche Vrouwtje.
©so? aller menfchen oogen /
<©ttanfupg het cjuabe blien. 2. <£en Cananeefche ©joutoe /
Gerantöaer Chriftum aen/ «Pie naer en b?oef ban routóe / ©an acht'rcn fcomt gegaen: «omroept/ óDavids^oon! Wilt mijnber Doch ontfarmcn / .ïlBcelijbigh toceft mp armen I «•Mijch ghn 3tjt getooon. 3- *ijn Dochter/ laeg! gebonöen
3P00J Satanas gebiet/
StenDt beerelijcft gefchonbeu /
3lchJ|eere! hoojbpnieti £tjn jonger?" traben toe/ ^tp fepben laetfe baren / ^>P maecht te beel gebaren / ï©P3tjn bit roepen moe. 4- S©aeropf>phaerberhaeïDe/
ï|p cjnam om S[fre$ hupg / J>ijn fehaepfceHö alp berbtoaelbe. .ïlKaerlae^! haerDmcfcte'tHrun£; 'ï&kg babt f hem bperigh aen / % fep toat fou m' ii geben / 't SSjooDt toaer bp ftinberjJ leben /
<£n honben mee bèrfaen ï 5- <g>pfp?acftlfeer! banbeferupmtje^
©an onber'?' peeren Difch / teniet een honDt noch rupmtjè^ /
"t €>een baer bertreeben \$: M$egen$ Doch groot/ a©ilt mp een hrupmften Deefen / 8 gunft mach niet berbéelen / &P i$ een troofï in noot. 6. ©jouto groot i$ u geloobe /
«bochterisSgefonbt/ ^anckt eobt ben ïfeer hier bobeu / |©ethert/ mctjiel/ enmonDt/. ^ieugebebtberhoojt. |
||||
lo8 Niemant kin twee Heeren dienen.
j, ïfecr toilt on£ niet berfmaben/
j, Moet uut lïcfb' en genabe/
„ ©erquichen na u raoo?bt.
» 7. l©iemetgcfr.abighfmcctHen/
» $>ouöt boo? rtebeDcn aen/
„ <&ie |al nopt troofl ontbjectuen/
„.MSaerboó?'t geloof beftaem
„ Wit Klopt en focent Die binbt,
», 311 ountftt u 't fcriroö te bange/
,. <©,Njpt moebt / ten buurt niet lange: '
» «&>bt troofl / bie hem bemhibt.
|
||||||||
Niemandt kan twee Heeren dienen.
Matth. 6.
|
||||||||
■ Stemme: Pfalm^j. welhem ,&cc. ftahoothop
ben 8J^faïmtoerbengefongen. Chrifius fpreeckt.
WSfe fcan geïijefc tluee tegenflrtjöigheoen/
3tl£ hett' en houto / in eetie Klompe ftneben i Wie han geïtjeh ben Süjchbom en ooeft <©oÖt ^ijn onberöaeit / 't en $n tot 'g anberg fpotï l|oe nan bet bper en toater fïeh bereenen i 3©ie han gelijCK ttoee bjecmbe ifecren trienen! <©f ftp moet b'een beminnen / b'anbcr niet; €*elijch men flectjS öoo^al be tocrrelbt fïet. ï. hierom / fegh ich / ghfe fconb niet ebenaren/
<©at IrSijcKbom ftcij met «ènbt te famen paren, hierom / fegh icfc / en fojght niet booj het lijf/ 3&00? ïtofl of fclccbt / boo? botbfcl of gcrijf. 3©el obertreft het leben niet be fpijfe $ Jfcr 3ticftaem niet be Hltcbingh g'ïnefccr toijfe \ &itt aen 't geborteft onber'? #eiucfê bacft; §£ie hebben both" Ijaer beebtfel en gemacfc |
||||||||
Niemsntlcan twee Hceren dienen. lof
te 3. i§>p jaepen niet / nerf} metpen in bebelbeti/
**aer feïumren nopt ban bbcvbloebt feer $toclbcn/ ftot&tang i.é 't <&tbt / bie fjacr / ban all'g boojfiet/ ff *e 3ÖP totjt obertreft / beo? u gebiet. *®ie ban een ril' tot fijne langfjte rechen i ÏÏ&* fo?0&t gfjp ban feat fcïebingl)' u fal testen i *^e ïelp-boom befcljoutot Ijoc f in ïjaer tier/ ® iet (pint noeft. toerefct macr pjontht in bolle tier. „^4. ^o^tdn#fe0|ttfe bat Salomonis ^arijten/
Ju öecrïijcUfjepbt ïjicr bp niet #1 te achten. =TOen bat <©obt / ïjet grag aifoo bcïiïeet/ !®at Ijeöen bloept en nuugen 'tbper geniet; f°al f)P ban niet / meer fojgenboc? be menfcijenl ^oc juop bu£ fojgöbutoiglj in u toenfeïjen/ *«at feofl of b?ancn / gijp tot u boeöfeltreclity' ^f niet toat fclcebt / Dat gi)p u lijf bebec'ht i ^T' «^ittoa£befojcöberJfepbenfcïjegeboben/
'*^aer utoe #obt tocet toat gijp ïjettt ban noobem Spfefet ecr|ï «fco&tg Kijchciifijngcrecljtigïjcptt/ 5» 't auber fel u foojben bp gelept. ^ierom toeeft niet fojgöbiUDiglj boo? ben mo$cn. *,en pötr bagl) inoet boo2 fiet fijne fojgen. ^en pöcr Daglj öie bjenggt ïjaer felfè berbjiet.- ^ IKcnfcl)! u foe'£rtj bie if een pbcl niet. '• e. Sfnbien top bit reeïjt Koffen obertoegen/
" ®°o?toacr De jlÊctifcïj toap nimmer foo berlcgeü/ " ® at hp öoöj bper en toatcr fonbe gacn/ - ««t om het aerbtfcïj / ïjet ©cbbeïijch berfmaen; " ÏÏfai't foo be menfeh / ou <©cbt geruft toon boutoen/ " X? Oeeft genocoö / tot eerlijcfc onberhoutoen: " **aer laeiS! be pwcïjt en töttlpfcfte oberbaebt/ " *«**t ons bolfojgb / Öie nimmer tf berfaet |
|||||
De
|
|||||
De Sondarefïè die Chrifti voeten met ha-
re tranen nat maeckt, drooght, kuft enfalft, uyt-gebreyt. Luc/. 57.
s&temme: &o\e houdt u winden in den toom. WöErh met be pjonch /met gejïreel en rjefftcfc /
Wccif met öc placht en al De bertelheben: i©ccö met Eobtjn/ biamant en gebten / 3©ecïj met paravocfc / met ©act' en ko|ïelheben: t©cch gïip toulpfe oberbaebt/ fKetttïecfternpen: ■ l©eth met gotib' en toept^gctoaet / ©olbojbuurcnjpen/" IBech gcf toier / en getier / «£at bc beughbt berbtmlïert / iBech ghp lufï / bicontrufl/ «En mijn eer ontlupjlert. 2. 3£ch< hoe hebick mijne ebelebloem/
§0?achtigh en trot£ be tocrelt obergeben i ï©at#'tbermaecK7 en be.E"tocIIu1t£roemï Watt i£ mijn jeughbt en frifTche jonge Ieben i ï©aer ig* nu be pbelhept /
3ï»acrieKmninbabe*
S^aer mijn 5'iele nu om fchjept /
SMebug'ig'belabe.
^pi^pcen/ metal'tgeen/
2F>aer icft mu in fïreelbe.
lEccft ghp fmert / upt mijn hert /
JilSet bc pb'letoeclbe.
3. 3tch! hoe lebiehmpboch tegen mijn <0obt/
©00? al 't geblep btr toellujï foo berfoouen ï «^aticFtbcrblmt/ alg" fïabinne / berfot/ H©a£ m ftaer tonen en pbelhept berfoopen l
oT-pi ntttoalgljichbanbeluft/ ©an 't bermaeek ber fbnben: «En icn foccfc in c hrifto rulï / ©an beeg" fatf ontbonben / <Pie niet boet/ afé'tgemoebt/ ■ ©001 be toeelbe b^auben j u |
||||
Bcklagh van de SondareiTe. in
©ochuïfeer/ fcomtbeeer/
©an mijn offérhanben.
4. ïtëatmneerfïpojb'totbeesS bmcftftftebjeught/ utrecht nit alteen/ u f eere te behagen: <!5hp fchept in nebjighept Iu|ï en genetight / ©ie?' toel ich hert en ?iel u gantfch opdagen: £p toeenb' ober hare fonö' /
C-n met ronto bebangen /
©aelbe fp lïracfcg na be gronbt/
M- et beooutobe toangen:
3Cch! hoefoet/ mpontmoet/
'©at ich h»$» bee£ boeten:
HMt.ooth'tquaet/ batichhaet/
^eer.' genabigh boeten.
ƒ. Jbp lagh befchjept boo? fijn boeten te neer / 3©affchenöe/ tyoogeiioe/ falfo'bie met eenen/ 't ïfap? tams haer boccfc/ en fpfaab haren ïgeer/ ©at öp haer tooti barmfjertighept berïeenen. jjoe be phari$ee occfc fmaelt /
©atbeee'fonbareffe/
©us'ban chri-ftotoojtonthaelt/
<©af hphemecnleffe:
Jbthoon ittt$ b^outo / nn bol ronta» /
feeeft beel fonb' bcbjeben /
©ies" böojtoacr / ich acn haer /
%b beel' fonö' bcrgebcn.
6. iBiebatmaerChrifti genabebu^fmectfet/ ©ien faï hp nu noch nimmermeer bcrjïooten: ^>oo maer 't berouto / tipt een repn herte b?eccï>t / «En bat het nomt / cooj 't toaer' geloof gebloote»/ %\$ becs" fonbares' bertoont /
©ooj 't geloof genefen:
<B»icbcef jbnben jijn bcrfehoont/
<©m bat fp «ïPobt bjcefbe:
^au'ghban/ i£beman/
©ie 't bjoojt mach beleben:
Gaetinvree, uismee,
Siet de M r- ^We ^°n^' vergeven. Mulyck- noten in Luie tot v,i jsheyt, mdende Menftk
f tl. 167, Tcgens
|
||||
12
Tegens de vergeeffche forgc der
Mcnkhen.
^tcnimc: PfalmiZ9. Van derjeught, $tc. |
||||||||||||
H
|
«Êttoonbettoercfeban Chrifti mogenthepbt/
ÜBlinctó lïabigh upt gelrjch een fcélb're bahen t |
|||||||||||
|?p toont alfïutg fijn toare 4r>obtlijckhepbt/
Cot onöcrhoubt ber mcnfchelijc&e faken. i. Suis" u bc fojgk berruckt en mactkt gtttoce/
2Hj> of u treoft en boojract meeïjt ontbcerar: töcbenckt hoe ©obt ben menfehen en öet btc/ 3in oberbïoet haer noabmft toil üefchceren. ?. ^>ijn ;cgcit tïrecht firïï iu tsc tocrrclbt
ö2en p?ttt finaccht bc kriipmfccnë ber genabc/ «Een yebrt maeptcen obèmjckcbtipt/ S'a lanot en ;cc M jtoaiiftcr e n aelaben. 4. l?oc foub een niciifcïi fco bapper jtjn ontatrt/
35at ïjpDit niet in 't hert foit oberbiegen i 3Fck banck n öPobt / bie lijf en jicl Detoacrt/ ©oo? utoe 3011(1 en obrrgreote^cgerr. 5-. a nülbe ftanbt i£ nimmermeer berho^t/
jltap heeft bnrh naecht / hef „Sontic liegt omfeftenen/ 2H toat ich keu / ban ii bernregen hjó'jbr/ jEJijn ccrfïc item bmg jammeren en toecnen. 6. «Eê»cc£ oojtpjongh menfrïj! altijbt gcbaefjtt'gft jijt/
«£n toilt u nopt in boojfpect oberheffen; Jdftacc toecfi in <©obt / fjoe bat hp 't boeght / bcr&tjt/ f©ant fbjm en ramp bie faïba» troffen treffen. |
||||||||||||
Chrifti wonder-werck, Matth .14.15:.
stemme: Pfalmioo. Ghyvoldceaj&x.
H<Êtb3onöcr-roerckbat Chriftus boet/
«©atjp een trooft in on? gemoebt: <£>ie met ttoce ©ifchjejS en bjjf SSjoon/ ©jjf Dupfcnt Doft te gajle wpn; |
||||||||||||
Samaritaens Vrouwtje, 't i^
€n trccfcen nocïj / boo? on£ genot/
Ctooelf fto|ben / boo: f)ct obwjiUot. <©fju menfcjjen ftinbt / Die 't öaegtjlijc^ (let/ ©erjmaet fijn gunft en acïjtfe niet. ^Samen-fpraeck van Chriftus en't Sa-
maritaens Vrouwtje, Joan. 4. 6. stemme: Pfalm ij>. De Hemelen feerklatt.
|
|||||||||||
G
|
«Êliicftigl) Mm$ gemoebt
3©an chrifto toert begroet/ |
||||||||||
«2n in 't geloof gebeft:
3Me unt fïjn <t&üötltjcnïteen/ «Sn öoningf) foets reen/ ©erfcrrjgfjt bet alberbelïi 3£it ©joutoenjCRe bceïOt/
©at Ijceft Ijl» ntee geöeeït/ 't «Sejjepai i an fijne feïjatten/ <£n otibé;tn«. ft &acr boojt/ ®en gr in* t ban '£ ifceren tocojöt/ «©oclj;to er bpfjaer te batten. Chnft. 2. ïfal)inbtBaerbjitie25?on/ ©aerljnbernioèrit banton/ Ej'fcht eenen koelen dranck :
Vrou. ïfoe öerficfi bit öeflaen/
Jieiifr.'iCH^amaritaen <t£n g^ïfebjeeufeïje iSantfti ©itjïrect met onfe toet <©p Garazim geftt/
^aertopfoobfiiiaenWeben.
*-«mt. Hyfprack indien ghy'c Vrou
Vcrfocht, iek'fchenclcen fou U't water van herleven. * «I* &pfcn/g'hebt ïmtpeRuocfo bat/
afaer fcnjg&tra ban ïjet nat/ öptöefebrepeulGjü tierlaeftie Jacob't^ee/ |
|||||||||||
ii4 Sarnaritaens Vrouwtje.
«?n fijnen §oonen mee/
IBanneer ïjet bo^ftigl) toa£ Chrift. VVie van dit Water 1'maeikt,
^§>ep Chriftus.ftracks hy haeckt, Jinfchijnt van dorft te fmachten > Maer wie mijn Water drinckt, Dorft nimmer, maer 't ontfpringht t En geeft de ziele krachten. Vrou. 4 «Ep$?eer geef mpljier ban.
Chrift. $pfep roept itracks u Man.
V rou. ^>p fnjatfc ieft Ijebber geen.
Chrift. (SM>p hebt'er.vijfgehadt.
Vrou. «&jjp ïjcbt'et reeïjt gebat.
Chrift. Dus let vry op mijn rten.
Vrou. igeer gijp $gt een ^opfjeet/
«E% alle bingen toeet: Sfiertoo?bt<!&rjbt aen-gebeben: <0l)p noemt f e ru ia 1 e m ,
3£at öaer alleen «ütobtg ffem/
<ïM)oo?t toc^bt en fijn reben. Chrift. f Gelooft dat hier noch daer,
O Vrouw ! mijn woordtis waer.
Is vafte plaets gefet;
Maer dees zijn 't die daer meeft ,
In waerheyt en in Geeft,
Beleven Godes Wet.
Godt is een Geeft, en wil
In waevheyt foet en ftil,
In fachte zielen varen.
Vrou. 3!CR toeft Meftias nactfet/ £»ep fp / baee elcn na Ijaetht/
3£iefal 1 ong openbaren. Chrift. 6 Ickben Mefliasfelf,
Uyt 's Hemels hoogh gewelf j
Dien 't al is onderdaen : Ickfoeckdat fondigh hert, In onverftant verwert, [Te wijfen's Hemels baen. Mijn water is de Geeft, |
|||||
$*
|
|||||
Of rflen den Keyfer fal fchattinge geven ? iif
Wacr in elck die Godt vreeft,
Sich door mijn woordt fal laven, En dorften na geen fond* jDieuyteen vuylegrondt > Bemoriten 's Hemels gaven. „ 7. <© C hrifte! b00£ btl$ bUtbt/ S) «gtfjp on£ een boo?bcelbt laet /
,y ©an groote ^bigfiepbt: „ <tf>öp obertupgfjt meteen/ „ 5^it©joutotjc/ boo|itreen/ i, «En b?ienbehjcB beftftept. » Kaet bit oorh jyn mi tocnfefi/ „ 5£at elöi fïjn eben menfelj/ „ ^èoo ftracKjS niet mocht bcrboemef" ,- „ gehoon been meer \$ berlicht/ „ 3F>at hp aen b'anber fïicïjt/ „ ^oo mach m' on£ C&ifïen.S noemen* **—;—,----------------------------------------------,,.,. ..^, *-bofheyt der Pharizeen om Chriftum té
Vangen, of men den Keyfer fal fchattinge ge- ven ? tJfyfatth. 12. «Stemme* O Karsnacht fchoonderalsde dagee.
De Noten ftaen Fol. 53. D<£ fift langft oberbacftt tebooren/
öpt inge&ropte hact en tooraV 25ji $hari$een loog oberïept/ ]&ee£ met be fnoo ïferobiatten/ ^00? gïabbe/ boch bertoatbe banen/ ^taer fïritften fjabben uj>t-!jefu?ept. ^,2- ^pföjahen/jBeéfïer/iBpbooj-gronben/ ^at:ghp toaerachtish ;tjtbebonüen/ S" °« na <©obe£ tóaerhepbt leeft i «Kjrioch ferfoon noch menfch fultb|eefen/ ^J^ fulbp onj* een btwfclwift toefen/ iS?* Detl ^P^ fc&attmrjïj geeft*
«J; JU^aet Jefus ftennenbeftaer grepen/ ffiSÜ8^ ae^Pnfbe/ argft öoo?-fïepen/ &*m>t mp ffecgjt* temt JMmnsS hier* |
||||
xi6 Chriftns, Maria en Martha^
Wim$ i# Dit beelbt hier op-gefcfijeben i
£>p fepben / '£ ïiepferg beelöt / na 't lebetfc. <§>oo fpjatk Ijp Dan dp Dee£ manier. 4. ^CMjfulbpDaViDenJiepfer gebeti/
£ijn cijn£ en fcïjattingfi baer benebsn/ <£n toat ben ïïepfer toe-beftoo?t; IBacr <S>óijt I boo? al / fult ghp gefooben/ ^jjneerenocftfnnbjaerhepDt roobenj 31®aer tienen na fijn IBet en ï©oo?bt. f. ^pbjoopentoeeft met roobe haften/
Dertoonbert tn beeé hepl'ge faeehtn/ 31$ 5|jnbc in ftaer jicl ontftelr. ,. © toie <0oöté totj^henbt foeeftt te hangen/ » Söljjft fchanbigfo in fijn ötoae^ftentit gangen; „ IBant <©obt Her fnooben fchalcftftepbt belt. |
||||||||
Chrijlus) Murtha-, en haer Sufter Jï/tf rz^
L«c. 10.3§.
JiaDe^temnie: CarelvanManderi Chriften Ecgade
mijn, &c. Ofte opdele nieuwegeftclde Voys. **• 1 jfö't Weeft afej Chri-ftus gingft/ l?em Marth»
3 ©aer 50 met foe-tetael/ «EnjjeufFes 1 tfracftg ontfingft / <Cn nou - bigfit hem albaer:
4 igeft om&ael/ «Enne- ftgh ftanbt-gebaer/ j $ba&M cgtt bingo baff ftjaer / ©an 't geen baer
|
||||||||
Chriflm, Maria en Marrha. tif
^ÊêIêêsêÈêÊêÈÊëIêêêèê
noobigïj fcSeen: Ma - n - a metaenöacïrt/ <©P
|
||||||||||
s^iliüüilüP
|
||||||||||
Chrifti tooojben acïjt/ €n «tëoööelijc&ereen,
i. 3£ocïj Martha 'tbienenmoe/
3£iefp?acHbtig Chriftum toe: ïïMUfeereficijjJniet* JfoebatiCRbefiigïjben/ i|oebatréHfIoofenrenï 't £>cftjnt al toat ftjer flefcfjtet/ Hfêyn J>ufïer fïecgtïS toe-fiet/ «Eiifpfitbugmbjee: <£p fegfjt jjaer batfe tof relt/ <£p leen mp b'ïjanbt / en merefc/ Natalie?? jpgeree. 3. ©ocfj chriftus fïjiac&ïjaeraeö?
& Martha laetDoeh, fïaen/ 3EI bec£ beKommeringft.; 3©aer toe gefïooft / getoaecFtt i «Befojgfjt en moe gebjactftt 4 ©itig een ïtëerrclDtsSömgb/ & felbe boef) beblui'ngfj/ «En toerpt be fojgh. ter 5? ï SJDeefï mattgft, in u boen/ 3£e fojge fean niet boen/ IHaaer'tijSeenflabernp, |
||||||||||
4. 3£oefj f en dingh boven al.
Unoodfghwrfenfal, ®u^ï}ieropnatr(ïigï)Ieti
i«?"af,eeftbitbeel/
^itebelfïejutoeel/
^•nöaeröertgefet:
InmthfrHieftfpbet/
gtëal^toejTelbtfaoeM/
|
||||||||||
&m
|
||||||||||
jti.S Rijcke Man en Lazarus,
^atöief ofaoober erft/
«£n ftroomt geüjtn een btoebt»
»f. JH&aer'tuptberKorenpanbfr/
„ Ban t eeutoiglj ©aberlanbt/ » ©at $ be ijoogjjfte fcïjat: „ <£p foecfet bit boben al/ „ ©e rcfl <£obt geben fal/ «> «©ie 't toanbelt op fijn pabt. „ÜMfaligïjlbiebitbat/ r, «En 't toerrelbtgfoo geniet/ ,. ©at nimmer 'tïjertc Weef/ ,, 3ten 't aertfcïj / maer bancRbaer leef/' ,-. Hfé bic op 't fcemefê fïet. |
||||||
Van dpRijcke Man enLazarusjZ,^.16-19-
^•temme: Die mint die lijdt veel pijn.
H©o?teengehjCKenW . r . „.
ïioe Lazarus bol fctjurft / ïagïj boo? een Kncfcen betff-
©ielecnetaenbenbifri)/ «pn felp en jijbc bjomb' / na aller Ijoben fleur: ©acrb'armeman/ SBibt toat i)p bibben ftan/ <©p bat een 'hrumnnen b?oobt/ IIKotl) ffelpcn fijnen noobt. 2. ©elionbtjegonbertorjï/
^ijn jtoeeren ïetfttcn / baer jjp ïagïj beropt en Moot:
«En Lazarus fïierf in pi/
©an bengelen geboert jtjnb' in Abrahams ftïjoot 1 ©eïïijehemee/
©ol jammer fïierf en toee/
i©ien 't banglj en naer gemoebt/
$?angï)b' in ber ïjeïïcn gtoebt.
3. ïfêanneerïjpftjngefitrjt/
Cenïjemelfloegli/enfagtjbaer Lazarus beteert/ 5n~ Abrams fcljcot berlicljt/
€x\ Jjp ut ijeJIen Wam eïlenbigö ïagïj fcerneert: ïiiep&s/epla^] ^^
|
||||||
Rijike Man en Lazarus. 11$
ïïampfaïigïj en feer btoaeg l
Ontfarmt u mjjner ï|eer J ^at Lazarus bael neer. 4. «&at ïjp fijn bingerjs boop/
«n net mijn öojre tougï) / bk uu berfc&onc&t in 't bper: A «Bn gun mp befe ïjoop! ®Wnt! fepb* Abraham , jjijg jtoorM in toeelö' en tier/ «Paer befe man/
3©a£ 't baegïjfelban öe toann'/
3£ie nu geniet öce^ bjeught/
©aer gfjip niet nomen meug&t.
^f' R- STckbib'ufcnD ijcmïjeen/
^a mijn bijf tyoeberg toe / en na mijng baöerg hup&'
^. €nbat.é'opniijngeueen/
^ntblieben Uk quaelen 't gobbcloosJgcfpupiü
A. Abraham fep/
^jjïjebuttialïeuep'
©och Moi'es en fkopïject/
<©aer tipt men alle£ toeet.
K. <5. ^otfj fco een boo' berreejJ/ ^«Hunbigïjb'Ijun bit aen / fp fïonben af banquaetï K A <© neen / inbien <$obts5 bjeejJ/ ^«n niet bet ftf rte roert / fp fulien niet afjïaen, Sfnüicn fu niet/
^otö Jtëofeö / nocft ^opïjcet
•ïPeloobcn / bteftnn leert/
<5een boob' hun ban beheert,
'i 7' <© uienfcfie! ük in pzacïjt/
" ^n bjeiiiflï jijt berfmoo^t en op geen armen pafï/ stf?.,. "<^W 3ijtban4Pobt beracht/ "*-« oappcr aen fijn roe' en jtrenge geefiél bafï/ »<*£n|ïeetï5geplaegj)t/ i> <ön ban een bjojni gebnaegftk » wu$ Iet op 4F>obt£ gena/ » » Sfë na be boobt te fpa- „feiv^SPWeom Chrifti toiï/
^tmaer befpot/ berjaegbt/enfon beel lijben mest/ »«sat «©oöt al H b|Hcft/in bjeugftt berblijDen öoet.
|
||||
Ito TcgensdeGeveynfde.
, ■ ^cr trotfcii baï/
„ &ztt fchieïtjcH naecfcen faty
„ »©u£ u te faem berbltjbt/
,.©atg$)nboO? Chrilto Iljöt.
SietdeMunjckin Luft tot Wijsheyt, DewerreUt geeft haer leon. Fol. ziz. |
||||||||||||||
Tegens de Geveynfde, Luc. 6.
#temme: Pfal. 38. Wilt in uwen toorn geftadigh. «Of/P0*
liphemu* aen de ftranden. Ofte op dcfe nieuwe
geftelde Voys.
|
||||||||||||||
'$=&^
|
||||||||||||||
w
|
||||||||||||||
&=-___------~---------^^.-t-
|
||||||||||||||
* aJefl ó arm?menfc!&barmf)ertfe&. ;
|
||||||||||||||
^nftoutoïjettigïj/aig 00* u-toe ©abet ü:
«©ojbeelt niet een£ anbetjSïeben / <©p bat eben/
*~ ^oötuoo^eerboojsjetoTsT.
a, ïMtunaejïe nietberboemen/noeïju roemen;
IHSaer bergeeft eeng anber£ fcbult/ ©mi fal «5obt u toeer bergeben / al 't bebjeben/ ©laegljt u naetfe met gebult. 3. <£eeft gejjoopte bolle mate/ pbergbate/
<5n toilt b'epgcn baet boch blien/
ïtëant toaer mee gftu upt fuït meten / fulbp toeten/ 5>at u toebec fal gefcljien. 4. Mm een ulinbe b'anb'ren lepben / bat fp bepben/
$ietgeraecfceninbengraeïjU
^00 moet ooch sen hnecfjt niet toefen / meer ge^efen/ SïI^emeeperjpgeacBt, ^ |
||||||||||||||
Loósheyt derPhirizeen. i2i
ƒ. ï}oe ïpbp öooj 'g 5S2üeïier£ ocge / bug bcbjogen/
^ ©at baer in een fplinter fc|uplt i *®at BÖP «n u ooglj / 6 feïjalcne! fiet geen ualefte/ «©ie boo? poer;* ocgcnpujït.
& ^iult g!)o ïjeiii ben fplinter toogen / baer u oogen/ _ JbeïfeengrootebalcfcüefluptJ ^rpt tt Daïcfc ban cerft te gronöe / ïieelt u toonbe: Crctfct ban'?' 28 jocöcrs* fplinter upt.
» 7. %®ie boo| onberfïanbt/ frfjtjn-ïjepïig/ ficïj toont bcpïig/ >»€ntoiP£nae|ïenfr)iluefjpien/
••wie moet repn $11 ban gemoébe / bjoom in 't goebe/ „ €n ftcfj fclbc eerfï öefien.
|
|||||
Loofheydt der Pharizeen, Luc. ia.
Stemme: Pfalmij. Mijn Godt voedt my,8cc.
M2£cïj nimmermeer ban Chriftus jijninbjebent
Jltëoet ïjp ban b'een en b'anber jijn befn-ebcn i JïaoEt ^ïjari^ee &em aïtijöt acljtecïjaïeni matt pbtr op fijn leer en toonb'ren fmalen i *&te$ b;aegl!t jfjeni fcee?" / ftce fcrijgh itfe 't eeutoigfr leben i *?P fpjacfc tct ïjem / toat '£ in be toet geftifeeben I 2. ü?p fep / Daer fïaet icfe fal mijn <©obt beminnen/
*f an gantfdjer &racf>t / met jiel / en lijf en finnen/ ^ at 't bcr jlanöt / en mijnen naefien meöe/ o?S?* mP f^f: ©it #1 «300$ gulbe reben/ «Wtrecï;tbefcïjept/fp?ach Chriftus,mpgegeben. i ?^0'taI/fooijcbbp'teeutoig& leben.
iB3J« 6? ban afé / ïjcm toiu"cnb' cnberbjagen/ ma*.-5?c faI ich mP "a ^ toetten tyageni t&nZH™ ¥ Die men noemt fijn €ben-nae|ïe i |2* 00C3 genjeftenfê / op 't laetfïc/ IK /£ ^«t / toie b'^beft-nseflc toaren/ * §eÖu£inePSni rocni / Gebaren.
^noaThf»&"r?ffcntn'£tbatb^toettoa^geefIïijc^ nöatbemenfc&epiae^itoa^bJachmbleeflöclV
|
|||||
I2i Levijt en Samaritaen.
«Een fïaef öer fonb' / en onber 't jock gebopm
©at jtë«nfcïj/afé Jü&enfelj/ toagtoanch/ banonbermcgen/
«En Dat be toet behelfbe (ïrenge paben:
ï©ie 't een berujacfc / al b'anöer obertraben.
|
|||||
Volght de gelijckenis van den Priefter?
JLevjjten Samaritaen.
Lhc. io.
Stemme: Pfal. 16, BewaertmyHeer,&c. E«En,jfêan3ijnb'upt Jerufalem gegaen
Jöa jericho AicrtoelhUilSooJbergtjanben/ !Pie baer geftroopt / en toonberiijcfc mif baen/ Mtn noch op 'tjtoaerfl' en alöerfelft' aenranben; Sf a toierbt gefccrft / pat ïjp booj pberg oogen/ ïagfi / aïg booj boobt / bcbloet/ in onbermogen. j. «f en Prieirer jupfï / tjuam baer boojbp getreen/
<S»ie fielj niet fcreunb' / be£ armen inang benautotïjepbt/ «©oeneen Levijt gingljmee biegtoegeg ïjeen/ 3£ie ïjem toel fagfi / borïj acht niet op bceg flautoïjepöt; llfèaereen Satnaritaen, quam aen gerebcu/ 2JÏ? ïjp ïjem fagh / toa? bel bsrmfjertigïjeben. 3. ijp naberb' hein /en fp?achïjem toienbttjeft toe.
<© liebc jifêan! toat ramp ïjt éft ti gefeïjonben t S?oe legïjbp bug berflagen / banglj te moe i
«Cn bug beblocbt / bemo?ft in utoc tocmbcn i Cocnt mp u lijf/ ith fal 'tgetjtietft' berbinben/ .ïHet <©ïp / ïtöijn / en gïjp fcït ïjuïpebinben. 4. % ftoejïerb' ïjem en Icpb' ïjem op fijn J^aeröt/
«En boerb' ïjem foo ter fjerbergïj /om genefen. ï|p bleef ïjem bp/ op bat ïjp baer bctoaert/
JJlÈocïjt toel onrïjaelt / en recht berbonben toefen. JBanncer hp nu / feu 'j? anb'ren baegïj? bertrccKen/ «3af 6p ben toaerbt/ bat ïjp ïjem foubcrlïroften. 5. % fpjaeft bit geït / geef ieït u op be ïjanbt/
, S^aegljt goebe fojgjj / en ïjeegljt iwcï) oefen fcraHcften/
|
|||||
Zacheas op den Vygeboom. ia l
^n oost htm boch gerach en onberfïanbt/
M 't niet genoegh / SÏ)P fult nip na bebantften/ pannest ich heer / fal ith 't u al betalen/ ^iltbefen Man boch bjienbehjch onthalen. 6. J&ie ban bee£ b?pe / ich fyacgh 't u met berff anbt/
■®uncht u be naeft getoeeft te ?ijn ban allen/ ^W hem bit biel in 'f Jlfèoojb'naerg felle hanbt/ *n tm, getoonbt ter aeröen lagïj geballcn \ ~P fpjahen / bie uarmhertighcpbt gitigh plegen/ ^n ket in fmert ben armen niet berlegen. '*J- 't3[precï)tgefcpt/fpjachchiiitus, bolghtbitfpcoj/ J^eejl pber „ïifêenfch bchulpigh in fijn Ijjben/ ~n geeft u naeften altijbtgoet gehooj/" ^J toilt u niet in fijne fmert berölijben; a^aer repchtu hanbt / en toont u fteefê toeïbabigh/ ^an toont fich <©obt / u toebercm genabigh. ^acheus op den Vygeboom , Luca ip
Stemme: Edelicarfbu. AS# Chriftus kia^te Jericho gehomen
ïïaecht'pber op be been. Zacheus mee / bit beubenöc bernomen/ ^ietoilb' Ijemmebefieii. i©ant bee£ toajs rrjeh / en 't hoofbt ber (CoIIenaren/ ©iejS toilb' ftp upt ïufr gebjeben/ ^tenal'ttoeber baren. 2. HEaerfooïiphojtenhlepntoa^banperfoone/
2Beïetten 't hem be fchaer/ **IeS* W fich pit / om fich mee te bertoone/ ^Wc tó *„ ^mt ÖP Sem boïghbe naer: w 'P Öp rag een ©ijgljuoom op-geftegen/ «^m bat hp met groot opmerchen Jlfêochthefpien be toegen. 3 • M$ jefua faB§ Zacheus in be tachen/
£>&acfe ï(p §em biieno'Iijcfi aeii, Zachée
|
||||
ii4 Zacheus op den Vygeboom.
Zachée komt doch haefh'gh nedwfacken,
En wilt ftracks met my gaen:
Want heden wil ick rot u huys in keeren . Opdatghy weit onder wefere
In den wegh des Heeren.
1 4. Zacheus fpxmgftnietulptfcfiapnabenebeti?
«Ên ftcet fjem toclïefeont:
ïtëanneet De J>eïjacr aenïjoojbe befc reben/ &oa IIonDen fg aljTflom:
&m bat jjp ghigïj met oefen ^Éwmbacr fpjeften/ jïtool fjet Ijert bol mifgenocgen/
<2n tooi fnoobe treken.
j. 3Kfê Jefus hjap'ter$et&et$)m-getreben/
^pjacfcïjem Zacheus aen:
Sfcfc ïriot«Iet / ach %m! op öefe reben/ <&oo tö pet heb mif öaen/
«Êeef ich be helft ban mijnen fiaef ben armen/ ^>oo ieftpemant Jjeubebjooen/
't ©ierbóuttoecr Djtftartnen.
6. ©ieg Jefus fp|atfe/ u huys is wedervaren »
Gefuckenlaligheyt ,
Om dat ghy zijt van Abrahams dienaren, Dien 't heyl is toe-gefeyt;
Want 's menfchen Soon die is hier toe verfcheenen < Om't verlooren weer te foecken,
En faligh vereenen.
,", 7. 5©elfaïiaöB«P^toaec Chriftus fchencRtberjjege#
„ 5^aerfp?ingï|teenauïbcfB?on/
„ 3£aer felocpt een jlroom en <i5oböeItjche r,egen/
„ 3P>eg ïf emclg' bltjbe &on.
„ <fèaclt in on?" ïjtrt en toilt u tooomngft maften/
„ Matton upt oprechter hectetV
* SlftetQiwetberfaken,
|
|||||
Va#
|
|||||
lij
Van de rocringe des Waters te Jerufalem s
foan. 5.
Stemme: Onfe Vader In Hemelrijck. Of de riereerde 1
regelen, op De „Stemme /van den hondertften Pialm. , %$ Jefus te Terufalem,
<©p 't ScoDtfcbe tfeejl berpf fijn lïem/
©onDt bp teel branchen fjier bp een/ l©ant poer op Dit 3pce|ï berfc&cen/
«^meer|l in't toater Bethefda,
Ocjeeft te toefen ban fijn fetJa.
2. ïtëantjaernjc&gD'<£ngeItoaggetocttt
Ce roeren 't toater baer ontrent/ «Daer Kreupel' / blinD' op paften rag/ €>m fïracKj* te Dalen in Dce£ pïa£/ «£n toie Dan eerfl in 't toater «pmt/ jibtraebg alïe rampen ban ïjem nam. 3. J|ier Iagb. een Kreupel doch na bp/
5^aer Jefus trataen fijne 5p/ € n taaegbb' of gp toou $n gefont i % fepD / atlj! Daticfceenebonöt/ g>ie mp in 't roeren Daer toe toacjjt/ SfcK ben een kreupel / fonDer rnacïjt. 4. ©ieg Jefus totDenbrcup'taifpjacR/
Üeemt cp is bcDt en toanDelt ftvaOt. Wam fïont bp op / Dat 't pDer fagb/ Suplï op Der gioüen ^»abbat!)-Da0h7 «&iéss fcb?oIöcn fp bol nufeenóedj/ <©at bp 't bcDD' op Den Sabbat! D|ocgïj» tf> i©ie niaeeht u nu Du? onbeleeftt
P fpjatfi / Die nip genefen beeft/ 'K fep mp Dat ieft Dit fou Doen. «01e toag fjp Die u maeebt' Du?" boen I Jfotö lefus bic ïjcmtoa^ontgaen/ »onDt fjem haeer in Den iCenipel jiaen, ij*- »lpfp|acb nu gijn genefen jijt/ ^enaer jtigï>t u met afier bint X« aSp boo^taen geen fonDe öoetf «3p öat met erseng-n ontnioe^ |
||||
ïtè De Zaedt-zafyer.
©oen fepb' ïjp "t,aen be Sfoobtfche fchaer/
©at Jeius fljngenefertoaer. 7. S©aer boo? be Sfoben afë bertootöt/
^tracKjs" boifïen na bit ïjepïtgïj bloebt/ <©m bat be ièabbath toatf gefchent/ «£n hp hem ftab «5nbt£ ^oort befcent; .Waer |efus fepb' hun openbaery ©at hp / bic fpiacfc / vJ^obt^ £one team 8.' liaatlj chriftus niet 6 $harii,ee 1
^itjn toonb'ren boen bp u in bjee l fl&octghp op'tuptterïrjCKfoo fïaenl ^eeft chriftus utoeloptmifbaenï ©ujs bhjcfct hier toeï u nijbigh hert/ 5Poo? toieng «5eeft ghp getyeben toert |
||||||||
Van den Zaedt-zaeyer, Mare.4..
Stemme: Het waren twee gebroeders.
AftjS chriftus banfïranbt/in'tfcheepfentoagS^aet»/
^>P?ath Ijp (jet boIcK in gehjcïs'niffen aen/ ï^tiè een Sïaepcr jaepb' het jaebt/ «Een beel op 't ïanbt / en aen be nant/ ©aer 't gebogelt roben gaet. 2. ïfet anber $aebt biel op eqn lïeenige grtmbt/
©aer 't fnel opfehoot / maer berbo^be ter jionbt/ tfêanneer be £onne fcfteen: <&n 't anber beel / in booreng biel/ Üter onber 't ra£ berbtoeen. ?. ïfet anber raeefct' op een toêelberigïj ïanbt/
©aer het toojtefë" fchoot en goebt boebfei bant/ «Enb/acht houDcrt-bottbe bnirht ( 3fa bïoepb' in fpoebt / bol oberbloeöt/ Sn een gefonbe lucht/ 4. i©ie ooren heeft te hooren / hoore bit tooojöfj
©ieg tyaegböen fp 't bebiet ber g'ftjcB'nig boojt/ ©iep hn haer onberrecht/ $oc&a~f§un bit/afê't rechte toft/ ©an jjem fou jtjn fcefletht* ït
|
||||||||
Verkbringe Chrifti van den Zaet-zaeyer. i %y
*. 8 i$ al 't gegepm ban «F>obeg üoningljrijcfe '
^egeben / maer b'anb're niet bc(gelijch/ •^aer booj geli|chen$/ ®ni bat bit tocrabt / ban riek getocht/ ^anhjinberftotenig. <s. <©p Dat fb bit fienbe $ijn ban reben blinbt/
^» boorer.be bbof/ bit niet toojbtbefsnt/' *n geene toet' Ijen pojt; !©m bat toer fonb' / iwt balfclje gronbt/ l?un niet bergeben too^bt. V. 7. IMt g&p nu befe geïtjcfeeni£ berffaen/ foöjttoatu Chrii>us be^cere toijftaen/ *®ant to ben fijnen ïeert; 3> bat elcfc een / begrijpt beeg reen/ ^" lbo macïjjijn beheert. |
||||||
*erklaringeChrifti over de gelijckeniflê
van den Zaet- zaeyer, Marci 4. Cap.
Stemme: Pfalm 116. Ick heb den Heer lief ,8cc.
I^v^ïetraersaeritgetjacbten Chrifti tooo|bt:
J_/^atbpbentoègïjbalt/ 3ijnbie'ttooo?bt aentooren/ tf 3^acr „Siatan flrafe? ben menfcl) 't tort tornt betoren/ ^" tucfct'er uut fjet tooojbt eer (ï aen-getoo^t. g«' s^et5aet't toelchbielop een fteen-acljte gronbt/ 5&nrh le ^ct to00^t ^rjiont met fyeugto' aenbaerben/ sn°cÖ «•ifpeltmir geen to02tel£ feftiet in b'aerben/ «e inöcn nciobt ficïj ergeren terfiont.
^tin s-^aibt b*t•"" En tufteften Doorenp" Wel/ ynme met fb^ij De? toerrelbtë oberïaben/ •un «bjogh be£ rijetoomé ftch. fïeets? baöen/ ' ^'^beHftengrootfïjetotinbejtel. 3lfea'(* »-2immermeer Jij" ban begeerten fat/ *&a»• >Uf^i en DaB& «a «roote feftatten peogen/ «B fnr, t, lblt Jaeöt twfHCfct too?bt boo? 45cbt^ oogen/ - "^Wtolteobtssjae&t/ foatoaeröenfctot. |
||||||
*z8, Chriftus rpijft 5000 Menfchen.
5"$■. Jlfêaer't$aeDt't toelch biel op 'ttoergeïjeetj&öelauötf
<^ 15Ïjrrfe Die 't tooo?bt ïjooren en betoaren: 3©aet ban men fict bert b?neïjten t faera bergaren/ 3?a ïjanDett-bctit Dooi 3egen ban (SoDtgljanDt. „6. «3eeffr)eereDatittooD?Dtincm^beWt}f/
,, <0>at niet De <jèatan ong berruch ten tjuaDen: „ 3EartDocb u jaeDt met Diepe toojtefë $aDen/ 1, €i\ Dat ïjet niet berftich notb t'onberblijf. ,. 7. ©e DoorensS %tt l Der. fnco ücgeerbjcbfiepDt/
,r3©ieb' upt ong jicl / op Dat top 't tooojbt foo Ijoorai/ „ ©at top bolfranbicft fingen bboj u coren. „ 5Cof 3p u ©oDt / ïjier Dooj / in mitoigbepDt. |
|||||
Daer Chriftus 5000 Menfchen met vijf
Garfte-brooden en twee Viflchenfpijft. Mare. 6.Z1. Luc. 9.
^Stemme: O Schepper fier. W€l faïigbbolcb / Doo? pbet aengebjeben/
©ie u fjebt begeben / te booten 'g Iebcn£ tolcfe/ ©ie aljS een tooïch/ berfpjept fijn tooon en gabeiv' £©aer tipt top on? laben / als" fijne fïem bomt boojt/ 3Mt Dan op «©oDte" gotbtïjèpDt letten/ Cn boïffïjt ttaDigïj <©oDeg toetten/ 3©ant bp 't al geeft / toaer rilcnfcf) en bee bp leeft. *. II? chriftus fagö/foogrootefcljaetboojoogcn/
J©ierD' fjp gantfeft betoogen / en bol meDogentijept/" JBant pDct fiagb / fagïj ïjp al? fehaephenj? Dtoalen/ <S?ie ïjp gingïj berfjalen / fijn leeringh, en toaerljept: ?Efê nu toas" De Dagbberloojjcn/ SSIeef nncb 't boïtfi bp fjem met boopen/ t <G>tbteth toag groot. Itact pber boopen b?oot 3. «t&ctfj Jefus fpjacb/geeft sbpbaerfclf te tetcn.
D $?ier Dient ©ff c gétoetcn / top 31J11 foo niet boojfien. J ■ <©aet tienen ffcaefts" / en telt eerfi utoe toooDen/ «Dactfeban bjp nooDeiu D. toyöebbea toijf gemeen/ -„ |
|||||
Van de genöode tér Bruiloft licj
®n öaêt tuben nccïj tïoec IDiffcïjen •
J, 3©ilt in 't gras' De fbi$ op-Diffeï)en/
*?onbert tm een / en bijftigï) fèt alteen.
to 4. ir$? gil 't gcfïcöt ten Seniel fjab' berïjebett/
f «ft ïjp «flSiïbt gegebcn fijn 3tof met bant ftbaerfjcttf i
Itë tipt een pltcijt b^aen fjn beo? tym öe tyoeöen/
®at g' {jacr fouGen necben / en feoïöen fco berfact.
'Pnee ©iffcljen DetJÏö' men onber allen/
gJ»o bat fp bol tocï gebalïcn/
^«ft ma?s berneegljt in 't geen <Öoöt fjabt Qcbccgïjt
_?. ïöattaanbcrbinglj! ttoaelfftojben oberfejjootert/
gtt bee# bifclj-genooten / Die tearen toet gefpijft.
![** fcnDerlingf)! bijf Dupfent Daer genoegen/
goo ftan 't <$obt al boegen / a$ &p fijn gonfï betoijfl::
cf ^ $ notlj De£ peeren jegen/
't'e on?' al£ een guïbe regen/
^ngoberfeïjot/ Deeltal£ een $êmci£ïot.
^ *• 3tcfj arme menfrfj! treet top mét utoe finnen/ •
Sjï öooïfoccïtt ban binnen / u IjeVt en u gemoebt:
2fa^g&pnaVtienfcb/ nut niet/ $ijttip-gefïcgen
ïr*1 gebt nu berftretten / ban ;J?cDt Dec£ oberbloet 5
öfttt öicrom Den ïferre lobcn/
gte u jegent ban hier bobcn/
^aer gfjp Umt pet / tot t H netïj obcrfcïn'et*
^ an de gerioode ter Bruyioft, CHatth.22.
Stemme: Looft Belgica den Heef.
-*• m{"inen^oonm"ccr / Een^"P^ft&at!tbelïtften/
5&j„>,. *rarc b°o* &» ober al / tor fijn gencobe fenbt/ 2 s£D *!SÖ 00? fo'Mtë &eööeö tce-getornbt.
$^e «,7* «oningij anörtmae l / fenbt sf nócïj anb'rc Dooöett/ *&» S mrt,Crooter ernft / torer tot fijn ©juploft nooDen/ ■ *** **& toe / geniet Der? ^uploft mee*
a 't* m®$
|
|||
ijO Vsn de Genoode ter Bruylofr.
3. M atr bit ban ïjacr bcracïjt/i^ elch fijng teeeg?' gctrc&eti/
' e n b'ecne na fijn Ianbt en flaeffclje befsgljebcn/ ©ecp fjaö een ©jouto getrcutot/ bee£ <©ffen Ijab gekocW ©ecg' mojï gcbiert / en b'anber $ijn befocljt. 4. ö£n boben al bee£ gonji ban op bit Jfecjï te laben/
ÜÖegofrcn fp bee$> bo'on te taft'rcn en te fmaben/ SPa tojeebchjch te toon/ aen bic Jjaer totlbaet boet/ «En btt^crhecrt té 't mcnfcjjeïijcn gcmcebt. ƒ. 5?eïlaningtjboo:Dte?fir.aet/ ingramfcljap/ alsSon^
futen/ ^enb fijn Cratoanfcn af/ om oefen fmacttetojeltcn/ «ï>ie fïracïré ben jftaoo^benaers geboot en acn-gèrant/ €n boo2t<S Jjaer ^tabt / cetn fsecben af-geb?ant. 6. 5F*e föoningïj toebeten i/fenb af fijn bienaeré baerbigï}/
<£n fepa' bat befe l)oop bee£ bjeiigöbe niet toa£ toaerbigö/ «P>act baecom obet al / bp ïircupel en bp blinbV <£n nooöigljtp' at tet ©iuploft bic cfoi binöt.
7. <^e{tnccöten3bjetbenoinbco2tïratencnboo?jïcgen/
«?n noobcn goeb' en rmaeb' / en toat tnm flecïjtg quam tegetv ^>co bat in ïtojjter pi be tafelt ?ijn befet; M«et 'é föoningfoj cogïj / op pberg toefen Iet.
8. Jfier bant §p eenen Mlan/ met feer bemojfie Wecben/
5i>icnfp?achljp aen/ toeïbjienbt! bit paflt geen SSmnloF Iceben/
ïgierbient een fupber Weet: ïjp^toecgïj. &e Sfeer ge&oobt/ ©at men beeg Mm/ fouboevcn in be boobt: 9. ^n nare bupfïcrnté / toaer ftnerfinge bet tanben/
Iï3aer toeenen en geïjttpï en 't to.nngenban be fjanben/ ^P>c bange ;ici benantot / en toaer een b?cef geluut/ 2BIufcljt bon; be fonb' / oeeg blijbe «Siuplofl; upt. , 10. ïl&ant beeï geroepen jtjn / en tocpnigï) uptbcrfcoorc1!'
Sf»e bjoome jijn 't aïlecn/bré 'g2$jupb'gómsü fïem aenboctf"' S©ant toie in 't quaeöt berhart / en paft op geen bermacn/ &al '£ ©junloft^ jael / öaêr boo: gefloten tfaen. ^ ' ii. loiltonobanliebe^obtimet^SBjupto^hlecf»^ eerai/
Op bat top mogen ffsen booj 't aengeficljt be£ peeren/ €11 tot bcii cpnöe toe / botflanbigï) jtjn in beugïjbt/ «En booj 't-rjéloof gemeten '£ Sfemefé tojeug&bt. |
||||
Vaö
|
||||
J3*
Van den Hooftman over hondcrt, Mat.S. Stemme: Daer was een Man in den lande Hus. <©f/ Geeft
my te drincken na mijn dorft. A%$ JeCus re Capernaüm
Wag met fijn Stonger^ in-getreben/ <©mlcere»'tti]a:ngeliüm ,
CSeumpckt'een Hooftman befereben:
Sfcfe tób! ï^ccr! ïjoo^t boclj mijn geücben/ Mi\n hmcht lept boe? be 3icht baer neef* i©ei feafl» boen Jei'us, weeft te vreden,
lek koom ftracks en genees hem weer. X. «©e Hooftman atltltIO0?&'ïjettl13C|j^tttl
SPcfc ben niet toaerb bat r$p fult komen/
€n boen mp en mijn ïjupjs üce$ eer/
^pjeeefct flëeljtj* een tooojbt / en 't fal mp bjoomen/
ö bit bergen fon ith fcf^pmen;
J©ant ick ben ooeft een cnöcrbacn/
«©ntfïupt öoeïj ntoc miïbe fïroomen/
sèpieecfet flec§t£ centooojbt/ ban i$ 'tgebaeit/
3. ^eltljeb polbaren onbermp/
<£>P?acfc ïjp / toannecr ich bit gebiebe/ «?>aet gijp baer ïjeen / en toecrom ghn/ Komt gier en gaet f ot befe Itebe/ ©oet bit en bat en 't fal gefcljteben/ &ca bat mijn teoojt bun # een toet/ t©aerom foti ich ban ban n blieben ï 5©ant i?eer! irfc op u teoc^ben let. 4. lig" lefus metop-mercnenljoojt/
^ee<» reben tipt beg Hooftmans monöc/ fmth ïjptot fijn üabotgergboo^t/ ^iilck groot geloof is niet gevonde
«1 Ifraël; wilt dit door-gronden, Want veel van Ooften en van Weft» l?,e fiillen als van Godt gelonden, °ock mee ter Bruy loft gaen op 't lefh f- Jafullen oock met Abraham ,
Metlzac. Jacob zijn Godts erven, Alsuyt-gdeferi van dien Stam . 9 3 . E*
|
||||
ï$£ De getrouwe Herder.-
En 's Hemels tConinghrijck verwerven:
De Rijcks-genooten fullen derven » En in de afgront neer geftort, In duyfterniffe weenen i'werven > Daer anghft tot tandt-geknars hun port» 6. Reyft heen , O Hooftman na u Huys,
Sprack Jefus, u knecht isgenefen> Na u geloof foo lal dit kruys,
Van u knecht af-gefchcyden wefen : Die niet gelooven, mogen vreeten , Geen ongeloof komt voor Godts Throon , Men kan geen Vijgh van diftels lefen, Gelooft in Godt en fijnen Soon 7. i©ie Chriftum bolgïjtenfioubt jïjntooo2br/
©00? een oprecht en Vtaft geloobe/ <©aet alttjöt tot een beter boo?t/
<ên toojt getroofl ban <!&oüt hier boben/
« Haet ong ban u niet jijn berfchaben/
>, ©oo? ongeloof of balfche toaen/
» <&hp hont flracfc£ onfe quael berboben/
„ 3tlg 'gijp hebt aen beejj Knecht gebaen.
|
|||||||
De getrouwe Herder.
Stemme: Pfalm^ Heerkkwtlu38cc.
W3Ser bintmen opt foo troutoer ïgelbt/
©te 't leben bo'o? fijn £chaepje$ fielt/ <ên bie nnt liefö' in alle hoeeften/ 't JDerlooren toebet opgingft fottfcenï t. ©irg chriftus öiefijn £>cftaepKengtoept/
©ie toebet foeeftt 't geen toag betlept/ Sfa ructttfe nnt Der Xeeutoen ftaeeften/ «En toilt be $toacfce fïerefter maften. 3. ©ie toeber fteeït 't geen toa? bectaont/ ©ie'tfttanche Sehaephen maecht gefont; giabtem'ttoilb' en tooefïeboolen/ ©ergaerthpüanöegtoerrelïJtë poolen» |
|||||||
A
|
|||||||
Tranen Chriftiover Jerufatern. 133
4. ïgoe geeft ï>p fön berfïropbe Jwop/
3£>ie Jgerber-loo.sï en op ter loop/ ©erfpzept op bergen en in balen/ ©00? fijn SSafuun boen arhtcrbalen *. ?. 3£>eeg £>ctjaepjeg hoojben fijnen fleni/
't <©elupt ban'tnieuto Jerufalem, ©ie£ bólgïjöen fp op fijn gcboben/ v&it Ijp Qua1" "'t fw 3>cbaep- fïal noobm 6. %i faal) fijn ftïjacpje? ingeb'aer/
©an Roober en ban jiisocjbenaer/ ©an balfctje ïferberg / Die booj ftcenen/ g[n ,#>cfiape hleeberj* 't bolcfc berfefjenen. 7. «Jlfêaer binnen frfjuplo' een iuolben §ert/
©ol jïanch / tonijn en bitt'refmert/ Hpttaenbigf) ban beleefbescben/ 3[ntoenbig{) 't netf ban bupligfoebcn, 8. ïlöelfaligh bie beeg §cföer ftoo^t/
©ie flccftt en rerftt toa£ in fijn tóocibt/ 3©aer in nopt tna£ betoog!} gebonbcn/ <5ecn bobbeïhept nocl) baifcbe gronben. ?• $?P $ be ïfcrber / biegetrottto/
^Ön bolck berïo)ï itpt fmert en routo/ «Bn boetfe facftt en rtifïigb flapen: 3£of groote berber ban ü „ècljapen I |
||||||
Tranen Jefu Chrifti over Jerufalem.
Stemme: Pfalmpo. Ghyzijtgewecft.Stc.
,Q ^9e*tï|cereiïaecHt/acï> Jgeere! fïaecfttu toeene*:
m- r n &eit moet barfien ban bit (ïcenen
Hiirt h 3J" be^>tabt Jerufalem quamtnab'ren/ «te*i c« a?te «toe ab'ren 'm 0cn ^«fï/ alree te gronbe gaen.
".3T'j *»
|
||||||
ï34 Tranen Chrifti over Jerufalem.
2. U fucïjten %er! bie bo?fïen uut met tranen/
<&m bat at u gcfmeecu en foct bermancn/ <©cen betering») noclj boo?beel nojl beoogen/
<j£n batfe in ïjaer boa$}cpt ftcfj bebjoogen. ©ermeeben laejS'! fp taaren <i3obe£ bjmbt/ 't ©«Koren ©olch en '£ $cme$ iCcoetel-mnöt. 3. «5ï))i riept fjaer toe: arfj! bat gijp in u bagertf
ÏSÜifï utee bjec / en öoo|öct mijne Wagen : .lliaaer mt eplaejs"»ijrt boo^ u oogï} berbojgen/ <Ê,n Dat on? utoe fonb' en fnoobe fojgen. SJcH fie aïree omïegert utoe ,&tabt/
Cot pupn bcrplct en utoe muren plat. 4. Sfcu fïe aïree u ^tabt te neber bellen/
5?ck fie aïree u / en uto' tóinb'ren Knellen: Sfch fie aïree u tooreug af-gebjoKcn/ Mitë gijp beracljt mijn tooo?bt / tot u gefpjolsen/
*®m bat glip niet be tijben naemt in actjt/ «2n mijne b|ee / bie u i$ aen-gefyacïjt. *. Jerufïlem! bieboobefï mijn ©jopljeten/
<£n jteenigïit bit baer b?oom jvjn ban getoeten: ï$oe menigïjmael toilb' ieft a Kinber^ becfeen/ «MijdN een ©enn' / en ïjaer een feïjerm bertïrccKen/ «£eltjcK een ï^enn' I ü& fjare üiettkeng queeeftt; J&aer gijp ïje&t n«t getoilc/ ïjoc bat men pjeecKt. 6. hierom faloocKuliupgjijntooefï gelaten/
45t)P fult mp niet fien rijben langp u fïraten/ (Cot bat u bolcft roept / <©nbt! bie fcomt gepjefrn/ Sfn '£ Sferen naem / fco moet gïjn toelnom toefen/ Cot bat mijn bolth mn in mijn jfl&ajefïept/ ^alficnberöoogötin mijne IjcerlijcKïjept. « 7. IBilt«ïyijfenbolch / toilt niet u i^eorant perffett
„ l^oo? obermorbt / nocij met befonbefcfjerflfen-, „ i©ant aïg tjn ïangij itjbtfaemujCK ïjeeft berb?agcn/ ■. „'t ^tt-tnetfeialj ïject / bun pit ijp met fijn plagen; „ JHaa*r tmït gjjip bat ïjp bgólijen a ontmoet/ „j&ïaetafban'tiiHaebt/enboetoprtt&têbBet. |
||||
ï'35
Opflandinge Jefu Chrifti uyt den
doode, Marcus \6. Stemme: 33. Pfalm. Weeft nu vcrhcught, &c
S<©o ra£ öe ^abbatft toa£ berlcopen/
Jboo gijn be * ©joutotjeé bjaegö bergaert * Mam <®m ferupDt en fpecerp te toepen/ M •lgda- ' ©mfalben Jei'um . nafoaeraert: tena»Ja-
3Mgbenacfttgingl) balen/ cobi en
«Enbejbonfjaerfïraïen/ Salomc.
3Cenbe bergen fp?eyt:
Siljs fp met feaer ftïjicöten/ 't 3derbtrijcR homt berlichten/ <©oo| haer tyelijckftept: 2. ^»00 géjnfe flracfc£ na 't graf geronnen/
©oï obetfegfj en 3toarigftept: ïöiefal Dien fïeen af toent'len tonnen/
«©ieap het graf gefloten lept >. 3£$fptiuamennab'ren/
J»tooI be bjeugftt in b'ab'ren/
3©ant be fleen toa?" af:
^tracfe^ gfjn fu getreben/
©nl <0obt^bientligheben/
^aïenö'mhetgraf
3. ©eb.mtghbt/cpfeesnférasJbcrDtoenctis
SFa 't fterte trilbe haer in 't lijf. «Een 3'ongelingft i^ ïjacr berfeïjecneti/
w haer bertrooft' in haer bebjtjf/ «©ie ter rechter iijbc/
■SfnecnbJitgefihtjöe/
^at feer b2aef geciert/
«öobbeïïjch ban toefen:
<$pjaels haer / toilt nietb?eefen/
.ïliaaer u 4E>obtcbicnft biert.
4. «fötofoecfctfticr iefum fap bc Dcoöeri/
<3ien jeium ó fcan Nazareth !
<^ie baer geftrupfl jg ban Oe Sfoben/
SU ö»
|
||||
?5<S Errmis tTamen-fpraeck«
€]\ fti'cr toasS in bit graf gefct l
&kt ijkt öocïj ter Degen/
ï©aer ïjp heeft gelegen/
Jöiet De plflcrg* recht aen:
<6een graf fsofi ïjcm binben/
.fKaer ghp fait hem binben/
©aer ïjjj $ gegacn/
5". $cght Petro eiiiijnmee-gefcïfen/ ©at hp ban 't graf $ op-gcfïacn/ <*5n batfe fïcïj refamen fneïlen/ s£nlïrack.é na Galilea gacn: ©aerfalftpboo? oogen/
Jfberfieljbertoogen/
cfla fijn <£oDtïijeh bjocubt
©aer fuïbd ficn 't toonber/
©at^obtin'tbcfonbcr/
&geucbtbcrhoo?t.
;, 6. Ofjp cChjifïcn mcnfcïj moet bafï gcïocbeit/ „©at Chriihis rjeeftbcn boebtberrrcen/ »• tfn bat ghn hebt met ïjem ïjier uoben/ f .$ön l^ielbaertenönch gemeen» ,, ©UjS rnfï ban be fonben/
,. «ffii rïjfï op / omtoonben
„ jitëct een herfigh fclepbc:
,. ©an fuïbp «3obt pijfeu/
,, «Én met hem berrijfen/
.^nfijn^eerlijchïjept»
|
||||||
Emaus t'famen-fpraeck, Luc.z^.
Stemme: 118. Tfal. Dancket den Heer, Sec
G«?Iucfcigh toïc bat op fijn toegen/
33crhrijght foo goeüe toanöefeHitmt/ Watt mee men nimmer i<$ berlegcn/ <£n bie be toaerhept Itctetl hun: «©eïijeft fp bic na Émaus gingen/ 3Daii Chrifto fpjafcen en fijn toet/ tfti aiibtt gobbeUjcte Dingen/ 9£*r fc> Üeni ttifPStii &#*«« |8ft |
||||||
Emaus t'famen-fpraeck. i?7
2. Wat fpreeckt gy doch al wonderheden? Jefus Chrt-
^>p fepben/ 5jjöp teecmöelinglj? ftus en Jon.
5fêeetg£pniettoatgefcl)iett§5"fjeben/ geren van
©an jdu ? 'tip' foo beemden bingl): Emaus.
3£ie fcracrjtioö toa£ in toco^ö' en toercta/ ©ooi oüoDt en bno? ten pber menfrfj: ï|oe ö'<©pper-P?ie(Ierp" en öaet' fïercfeen/ ï|em bcobeti / na ïjaer toiï en toenfclj. 7,, 3%gooptcnöatgptoa?s"öiegenc/
W-ic ifrsei berloften fen: ©e berbe baglj if nu berfcijeene/ •ffn te» jijn neeg in anggft en route. <©e ©jcutot)e£ / in bee£ mo?gen-fIouöe/ gijn bjccglj al aen ïjet gr af getocejt/ ©ie fepben / öatfcïieni nictbonbe; JHaaec teel 'tfletlcgt Der Cng'Ien geefï. 4. ©ceiSfepb'ftaer/batnccïj Chriftus feefbe:
0tatt top fïen Dst ber ©^otttocn tooojbt/ ÏT£ toaerfjept / bie£ or$"t ïjerte bcefbe; S&ug toanb'Ien top in Djoefijept bco?t. ©oenfaacfcïmn Chriftus befereöen/ O traegli van herten en verftandt J Jefus Chriftu?,
Dat ghy de Schrift niet kond ontleden!
U overbracht van handt tot handt» J. Moft Chriftus dit te voor niet lijden, ■<
Eer hy gingh in fijn heerli jekhey t > Hy koftu doch niet eer verblijden , Voor hy was in fijn' nedrigheyt. ©oe bingï) lm aeri be J&cpïjccgen/
^an M.yfe af te leggen uyt,
£n ftampt'haerin, dat al fijn lij'en ,
Was in dees fchriften klaerbeduyt.
«. £p quanten tut Jjet ©Fccr te na&'wn/
^aerïtpgclietfïcïjaftegaciu . H? uabcn / laet on?" ïjier bergaö'ren/ SrC- 5a*t senaecht / totlt met m$ gasn, «l? Op mi toag ten öifcïj gefetcn/ £ am hy het broodt en danckte Godt,
L« crack het, tn gaf hun te eeten. 3I y ®eé
|
|||
138 Hemelvaeft Chrifti.
©oefchootcnb'oogen npt het flor.
7. 0>p haiben hem / upt al fijn toefen/
JlKacr hp ontquam urtf ïjaer geficht: J»(i fpjahen / 6 <föobt 1 jp gepjcfen/ ï$óe fcjanD' ctrè hert / geinen een licht/ ïïtoineer hp ónjs op tocgh be Schaften/ ©an fijn opjianöingh eng ontffoot? «Sn toifï tsie alle foo te fchif ten/ ©at top 't ber tïonben Wan- en bloot. „8. 'Haet Chriflus Doch opalutoegen/'
„ «Bn toanbel u gefclfchap jijn/ „ ©an fulbp beugftt en e>obt£-b?ucht plegen/ „ <&n onbcüght fchcutocn al£ bennn. ,, JBie met be bjoome fïect£ berhecren/ „ 5^ie tooien occh baer boo? gefticht/ „ ©er bjoomen mont fal toijf hept leeren/ ,> <ên geben faligh onberricht. DetrooftlijckeHemelvaei't onfes Hcerei1
Jefu Chrifti, Athr.x. j&temmc: Pfklm68. StaetopHcer, <©f/Hetzijn
doch faligh alle die. S^fet Chriftus ottfe ©ojffen ^elbt/
©icjffecutoupt lud^bangetoelbt! ÏBaer boe? be boo*bt moft jtoichtcn/ fSannecr $' hem in hacr hahen noot; Jïï&acr hpberujach be hel enboebt/ «Pocj 'ttoeuchen ban fijn lichten, löacr i?' öiju p:ichel en bijn sceghV tïf£ chriikis b'cbcrtoihnmgh hreegh K <ïP>hp hel en boobt mofl b.'cefcn: K grenbefé heeft hp afgeritcht/ ©e hel en bnebt te onberbmcftt/ «©u£ metifch to:ïtb?clijch toefen. 2. H tranen heeft hp afgtbacght/
ften tic noch »n it fanben ïaegfjt/ |
|||||||
«Ên j^ u toeec berfcheenen:
|
82^
|
||||||
Hemelvaert Chrifti-
$?eeft beerts'gïi bagen u geïcert/
JlKtt u gegeten en berfceert/ «©etoont fijn bleefcfo en becnen. «©m foo Jjet ongelGsbigö &e «*/ ©at noch in ongeloof bertoart/ ©e toaerbepbt aen te toogen: «f n batftp tóacrfijcK toag Die geen/ ©ie Doob't toag / en tui toccr bcrfcljecn/ ©ooj allee menfeftcnoogen. 3. ï?p leerb' haer «5ooeg trou berbonbt/
<£n boe ïjn / boo? beloft' / gegronbt/ ^>ou 't fecninefcrijek aenbangen: ©at ftp ï)im jijnoe nu bebecfi/
(Coefcnben fou fijn ^I'gen <Öee|ï/ Sfn oberbloebt eerïangtn: «ènbatfpfouben tupg'en;tjn/ j&ijn tooojbt m baebt en niet in fchtjn/ ©e toerrelbt npt te fpjepben: «dfnfoubenban ludca aen/ ©eg toerreibtg fcrepté rontomme gaen/ «£n fijne leer berfyepbem 4. 3Mg hp bit aïleë hab berhaelt/
«Een toolcfee upt ben hemel Daelt/ ©ie hem heeft' opgenomen/ <£n boo? gun oogen toech geboert.
ïfier fionben fp al# gantfeh beroert/ ©ol achterbocht en fch?omen. Certoijlfpfïaerben Chriftum na/' ^oo fionben ttoce in hrit getoaeüt/ 3len hare jijb' / en fepbe/ w Chriftus bieten'hemel bacrt/ ^ien Tulbp namaefê fien berfclaert/ ^ehjcfchpbanufcïjepbe. vf • <© ïgeer'. bie nu ten hemel baetty
>»*©irt onfë lirftaem / gantfeh bejtonert/ ' * jj&et u ten hemel boeren; " ©p bat top boog oprechte boet/ » © ceïachtigh ;nW u reutoigh gotttt/ » «Peen quaebt óri^ macbörtotrcn. |
||||
'4o Navolginge, Colcjfenf.?*
„ VMt Ifeer I on?' blcefeïj in toofijcMjent/
„ «©mMeeben met b'onfïerfïtjcfeï}cpt/ „3£at top met uberrijfen/ ,. «En ongbctKlarai met biebjeugïjbt „ "®>tt ühig'Ien / bat top met geneugijöt/ „ » seutoigh mogen pjjjfen. Soeckt het Paefch- en PincxteivfeeG inluft tot Wi jsheydt»
Fol. 67 en 69. |
||||||
Navolginge, Colojf. 3.
stemme; Pfalm ;i. lckfteIopu,8ce, Gï?n bie in <£ebe ;ijt ïjerbooren/
©iaegïjt ooritfim toapen? mee/ 5Liefb' / tyicnb'Iijcfenept en bjee/ «En Meebt u afê fijn uptbernooren/ jfêet ootmoet en mcelijben/ $iet in bepjatljt bankben. z. ?len 't upttcrujcït ié 't niet seïegen/
'tüpttoenbigi) i£ macr feïjijn/ «&obt toil in 't Ijerte 5ijn: SInbten gfip ïjebr ban «©nbtbernregen/ ^tjttjcgenén toclbaben/ ^ancfttïjtmboojfiingenaben. 3. ©erbjaegfjt een anber fijn geu^eenen/
<£n 't geen u ij! mifbaen/ Sus? chrift i$ booj gegaen:
IMt nienianbt^ quaet met quaben to?eetKen/ (Credit aein ber lief ben $eben; «BnftaerboIhDtncntïjeben. , 4. «Sobté tooojbtlaetnjch'ïtjcKmutooonen/
©of toijf fjept en bol bcngïjbt; i©ant bit £ een groote bmigïjbt/
ïf n fal bit goebt in 11 befcroonen:
©u?" leert en tlicïjtmaiïinnb'ren/
4&ïjp fit of gaet te toano'ten.
1 f. £>inght in u ïjerte <J?obe J&faïmeM/
ttof-fangen fort ban toon/ ^
|
||||||
Petrus geneert eenen Kreupel. *4*
©ev bengftben ïjocgïjfïe ftreon/
Mtt 3Uebcncn£ ban jcete galmen/ <ön toilt met ïjelb're neelen/ ©an <©cibt£ genabe queelen. 6. %l toat oï)!? üctt ia tooojb' of toertften/
3B>oetfulch£m chriiti naem/ <Öobt? en bc$ <&ttft$ te faem: 5^an fulbp fijne gocbtljcut merefeen; ©h£ banent booj fjeni ben ©abery l©ant *©obt i£ niemanbt naber. |
||||||
Petrus en Johannes in den Tempel
gaende, genden eenen Kreupelen»
Aftorura 5.
Stemme: Hoeleghickht'erindees ellende.
Ofte op d'efe nieuw gefielde Voys. f il^ilif ÉÉilflïiÉlilÉ
*^*' i <£n ïireupel lam en jiram ge&oorcn/3Eagö
3 «2n ftanuo' om aelmcegbooj eler ooren/ «En 1 NgltjcksS booj be£ Cemnefê öeurJ©at poet menfc&/
+Wm - nier - be met beel getreiir: iüiiitiipllüüiüil
fcaer boo| betoogen/meclijben ïjabt en mebe-öojjetu
». 2Iï£ Petrus en Joannes meenten/
<&m ooeft ben (Cemuêl in te gacn: «reet gji fyo öeerlycft / bat fn 't fiaetWen/ «nfp^aetheiUctJ»em/fieton^aeHj . |
||||||
J4-2 Petrus eeneeft eenen Kreupel.
% frarenbe met groot berlangen/
©p Ijoop ban een gefcifjrnek t'ontfimgtn. 3. iföïacr Petrus fpjacft / bccu «Sobt gcöjeben/
J©P ïjeüöGi flïber / fcïjat norfj goübt; üfèaer toat ich fjeb / fal icft u gtben/ Sn Jfcfn naem/bittoelontitjoubt/ Kijft op! en toanbelt uïner toegen/ €tf)rj ïjeüt bee£ gaef ban «3obt berfcregen* 4. ïfp recijteb' &cm op fijne beencn/
«£n greep frcm bp fijn reefjterhanbt: ^stjr. $b>actefeeben Die berbtoeenen/ <ên toierben bafl en ïjielben ftant: i?js fp;ong|) en toanbelb' in ben Cempel/ <£n Dandue 45aöt in 'g ©ïrojïjofé bjempeL f. <£en pber facïj beeg ftreupelloopen/
(ï©ant fop ba?' alle jflöïan bekent/) ©evtoonbert en berbaefï met hoopen/ <© .nam poer een Dacr aengcrent» Ulij (iep aen öer Dipofï'fen jijöen/ <8>m ftacr fijn toelbaebt tebeïijben. 6. <8>cen Petrus fagftbee^groore^cftarcrt/
^>p?aö; fop fypmaebigfj / mannen ftoojt! Wilt in bee£ ïmzist / op on? niet (laren/ J©ant top boni alle? 000? «J&obtg tooojt: JMet toj> / nocï) on£' «öobtbjuchtigfoebèn/ ,P5aer &oot / Daet befe toonberhcbcn. 7. «£e <©obt 2!bmfoam£ onfer ©aö'ren/
^>tjn J>one Jefum foeeftberhlaert; €>p bat gftp al tot hem foub nab'ren; Jiöaer gftp berbafïert en ontaert/ J?ebt hem berïoochent en boen fchaecfcen/ töanneer Pilatus ftemtoouflaecHen. 8. i&itü ©o;fl bes? lebend naemt gïjp 't febtn/
3Pien <0oöt heeft ban ben boobt bcrtoecfct: löprr ban top hier getupgh'nis» gebcn/ Cot toeïe&erjs* eer bit toonbcr fïrecfct: ®oo| fijnen «aem / geloof en nrachten/ löp Deeg / hcoj u / tot jtercfe&eptbjachten. |
|||||||||||
9. JUSaer 't i?" betoufi: / bat utoe fïnncn/
|
|||||||||||
Stephanus pefreernghr. 143
5&00J rmberfïanbt / bv$ #1 mifïent:
ï©ilt<<E>obt / ïjierom / beo? chriitum minnen/
<fèie langïj fijn lijben Ijaö bc?o?fept.
». &oet öaerom bout / bt tof ent u fanben/
>.©an tucjtgenabp <©cbt gcbonben.
|
|||||||||
De doodt Stephani, Acior. 6. f.
Stemme: Bedroefde Herder fiet. Ofte op defe nieuwe
geit ei de Vuys. pAiiiii^ElllliiillpElisg^
**»—/ 8, jjgj ^tt.£{5tn chnft i gcur/SEn brengt en in ge*
3 ^>co batfe fïelöen in / Upt innigljept en * treitr/fBIcncftieerjiideabet'x/èoItooiiberÏjeben/
+ min/ 23efojger£bcc2'tgcfm/©erarrneleben/ <&.aer s'tephacn inierbc toe bethcoren/ Wk$ stoel be
|
|||||||||
%aristeboïtooren.
*♦ <&nibatïjntoa^boï<©ce|ï/
3E»ic <<5obt ben fijtere b?eefï/ 3©ajs 't -loobtfcfte bolcfi bcbeejï/ ©olbittcrljeben:
^n fejnbf n / bat ïjn <<3obt/ «Snalberöab'retirot/ €n MofeB ïjabtbêfnot/ Sm* ®°I ïafïcrreben. ||P fleeptcn öem boo? balfclje tupgen/ ^m *««&& recöt/foofitomtebHugen. |
|||||||||
?• 't!»
|
|||||||||
144 Stephönus gefteenight,
3« 't 9të &P on?* felf berfïaen/ * * Befchuldinge
©at fjp elcn öerf boo^fïaen tegens Ste- ©at öeeé plaet^ fal bergacn/ phanum* <Cn Moyüs inctten/
«tnbatfou (efus Doen. <&it fept bp fïout en noen/ 3£Me fal öan quaet bermoen/ ©attop't beletten' <£p stepham toefen fïocgïj elcn b'oogen/ «Pat ficïj een?" <£nqd$ qiiam bcrtoogen. 4. «föa'tpïenttoa£acti-geljoo?t/ «Bti 't bolck fcheen gancfcfj gcfïoojf/
JDcrftaelö'op tjun ^obt^ bjoojt/ <£En ai fijn roerenen:
«Sn ïjoe ïjct 3f oobtfcl) geflacftt/ ©oo? trotpgfiept en p?acftt/ <&oot£ roetten §abt beractjt. Moei} roillcn nierenen OpsBobtjSbeloft/ ïjitnroe-gefonben/. ©ie boo? Ijun trourofoo£ roag gefttjonönn' ƒ. «Mjp tybt I fep Jju / gepïaegbt/ 't DMeli <ü3oót moet sijn gehlaegljc/
«&obt£ bienaer£ felf berjaegïjt/ «Mijcn ti ©aoerg/
<ÈSobt#<<3eeft fleet^ toeberfïaen/ gxa in-gebcelbe roaen/ flöepaft noch. op bermaen/ jhoth öenl'ge btebcr£. ©ie u ban chriiü fujmflqn^m melben/ ïïebt ghp geboobt / gefcoont / met feïjelóerti 6. igóe roeit een boos* gemoebt* Jtfoc toert be injbt ïjet btabt l ©ie£ raerben fp bertooet/ 3[n fijne reben:
^>p hnerfien / gantfeh berfïoojt/ «En hJilbcn met ïjcin boojt/ Cn elrft toilb' ficin acn boojDt» jlKacrSpbcIbjeben «èngeefï/ fagl) Jeium fïacn berfjebtn/ 3ïcn <&titx$ ro&terfianbt öaer netoen» f*
|
||||
Sfeph'anus gefr.eeriiglït.s 145
7. ^>p boïgljben 't toilDc fpoo^/
<£n flopten 't nijbigij 00?/ 3ia gunben geen getjoo?/ ©ien Hptberhooren i ifëmt hielen tot ijem in 2CÏ£ecnbcrgifte;t>m«/
Mtt een bcrbnlbe fin/ «Bnïjcetetoorcn: ©aer fiaaelo' ïjet een btin ban fïeeif en/ 3£aer felf i)ct fïecnen hert mof! meenen,; S. ïgp ric^'h ben onbebjeefï/ '$%m! nip genabigh. toeefï! <© Jefu neemt mijn geeft I ©iep* nnielö'ljp moet/ ©ergdt niet öit gcflacljt/ ©at bti£ u tuanjöt beraeljt/ JÜoclj 't nuaebt alljiee boibjatfft/ 23efceertfê laeoer. €n fticr lagïj 't lijf / be ;iel bal leben/ %eft <©obt in fijnen troon berfjeben» „9. (Cpran/gijp Doobt het lijf/ „ I3cl iu^cbcl en rjèïtrjf: „ ©ocïj bat '«5 een fïedjt facbjtjf/ >,ï3oar<©occsIcebén:
„It&acrbWIesiensSb^/ ..©oojutoetjiraunp: „ 3©ant <<$obt ük fraetfe 6pl ©1$ toomt Hjeben/ >. Cm lupjïevt top na 4&abt£ ge&ooen/ <> ©ie Igf en jicï tt faem fcan öooöenv etn.is van den Engel uy t de Gevangeniflè
A verloft, s/lBor. 12.
«Kille; Vande 10 Geboden , Hefopuhert. <©f/Ickarme
^chaepken aen der heyden. <É>f/ Neraea fchoonfte van u gebuuren. S ®£\ b?P » £rfjiïtteatïjt en £oIoaten/
«en ooept en fertfert (00 g&p tolt :■ |
||||
14<5 Petrus uyt de gevanckenifle verloft.
ünelt bafc be bjomen / 't fal niet baten/
Ifêant gïj£> bergeeffclje moepte fpilt. 2. &itt Petrus ïjicrfcerffrengïigebangen/
dPeMupftertaen Der ürijger^ fp/ JBaeriu Herodes ïjaötberlangen/
<©m plegen fijne tprannp. 3. j^acr<©obtbietooufijnbienaerfparett/
Certoijï ftp lagft in (laep gefuft/ ©e ïïrijg|)3-wp boep' en bent' betoaren/
(Cot öefe tojeebtljept toa£ gebluft. 4. <!3ob$ <£ngel quam be plaet?' omlicïjten/
«EntoecKte Petrum aenjjjnfp: J>ta op / fep ftp / en toilt niet jbieftten/
«^mgojt en fcfjoent u / gaet met mp. f. ©e netene / KlupfïcrjS / bielen ïjeenen/
©en mantel om / ftraeft? bolgöt mp ra£: ï?p meenb' fiem inag een iicftt omfeïjeenen/ ©och toifï niet bat 't een «Engel toa£. <?. £p traben boo? be toaeftt na bnpten/
Cot aen be grootc p£'re poojt: ©e beur' gingh flci) ban felf ontflupten/ €n boen berfetjepbe b'€ngcl boojt. 7. ^ptïontbebeefï/totïrpbebaerbe/
$u toeet itk / fepb' ïjp / booj geto#/ ©at o3obe£ «Engel mp betoaerbe/ «En loft' upt bee$ gebancKeni#.
8. Herodes nnjgftt nu roobe naeeften/
jlBct al ber Stfoben nijbigb rot/ ©ie na mijn boobt foo bperigfj Öaecftert;
3l©aer <ö5cbt ïjaer boof ïjept Beeft befpot. „ 9. Cprannenffaecstumjbtgowaeben/
„ «En ptaigtjt bacïj geen onnoofcl bfoebt/ ,,1$ «Bobt be fijnen toilbeftoebcn/ „ ©an i$ 't al pbe{ toat gftp tet. |
||||
ï47
fhilippus en de Moorman 5 ABor.%.26, ^tcmmc: Pfalm 5. Verhoort óGodt,Scc.
|
||||||||||||||||||||
G<®bïf <&ezft beo: toonberfjecn gc&jcVicn/
dèono' fijnen af nrrel na benc'en/ -^ «Fnbie l'hilippo meeberfrïjeen: ^«^ fp:acfe/Mtiina Gjza geben/ <0cbt<s Ia)ï beleben.
c*- ïfpbonb'een Moorman opbentoagen/ >»ndaces ïsanierïingö/een igeer/ ^bpeng&hja^in Moyfe teer; 'e kfenöe / * niet groet beftagen/ Jfp&ttótringftteagen. «J* €»f f)pberftont'5* jjfcopïjeteiireben! fe^cnifepö'ïjp. 'tg^5toacrboo?niP. >?°* teeet icn be'fe l^opljecirt ^'i fp nip pemanbt nan ohtleben/ ©eëï öupilcrïjcöen. jj-* % IwDtv ïjp bjilbe bji &cm fcotnen i &n la.ö öe fpjeuclsc bos: ën naer: j^n toten fpjeecfct bee£ $?c#ete baet i ^l Öcm / cif fal een anbef fcoinen i ïjrt fr&ijiieiio?ocnien. ** ?• «©oen openb' Ijn Ijrni alle tcïjgiften/ ^?n Chnili ïtjbcti en fijn boobt/ ^"önt Mefflas Macrtn bloot/ 'n3& alle toaen / ban toacrïjcnt feïjiften/ 6 3> ^11 'wnfclleri Djiftcn. %n *; e fcïjeiicn breien ban fijn oogen; ^ar'eAV '** sefoof nuboo? gttoijS/ $ahJr nftus ÖC Meffias #/
** °e|en ïjepianöt / toir ich poogen/
|
||||||||||||||||||||
*Efai^3.7J
Philippus»
Moorman. |
||||||||||||||||||||
Philippus.
Moorman. rhilippus»
|
||||||||||||||||||||
Moormaa;
ïhilippus. S. ©e
|
||||||||||||||||||||
,w©anal'tberincgen.
|
||||||||||||||||||||
^'ctto!
|
a* Ombert inn bat icïï in 't toateï
|
|||||||||||||||||||
«©eforfi^' Bcoompeit / na u tooojbt *
^snriï S&P °an ban berten boort/ 'njtös ig<iE>obts5"j§>oon eaenbjpna'ttoater. |
||||||||||||||||||||
ft
|
||||||||||||||||||||
14$ Pauli befceeringé.
8. We toagen ïjteï / eii af-fletreoen/ PhiL ea Uoém
g>oa plben fp na 't beecnjen tfaem; 3P>acr Doopt lip ïjem in 'g ©jnïjeptg naeny
€>p't geloof "ban Chnftu nubeleoeii/ Ji&etïjerten ?ebcn. 9. 3£ujs toil De Ifeer De ftjne fïerefcen/
Philippus toierbe toegfj geboert: We Moorman Doo? ^obtjS ü&eeft gcroert/
Ü5am bjoltjtït op Deeé leer en toereken/ €en groot opmerenen. |
||||||||
Saulus of daer na 'Paulus vervolght <#
Cbrrftenen, en wort ter aerde nedcr-gelbgen, en vlucht om Chrijii wille uyt Da- ma fco, Aüor-y. i. Stemme: Pfalm 13. Hoe langh hebt ghy, 8ce.
OSaule! mofïgfjp 01$ berbmibr/
Wen Jtycfïeré frneeefcen om 'tbetotnbt/ ©an chnfii ^baephcnp'tebetbolffeu/ ïg'oe toonbp u Doch. fbo berboïgen/ <£n bperigfj booj ö^t SUooDtfcj) gefinotï 1. BJprepfbena Damafcum Ijcen/
€11 met jlfn |?b|aers> op De been/ €>mbangen <-hriiti armelebcn/ eFn fleuren ïjaer 43ob$bienftigïjeben/ ©an bic ïjcin quetfïen noeïj miöDcen. 3. <©!09atgïjpboct/<J&oDt£oogïj#&ati^
53ie fïet u Ijert en Daben Maer: <!ft>bt fïo^t een fcftitfrenD' licïit ban boben/
I©ner Doo? Du toierb' ter aerb* gefc&obetV ©ol fcï)?tch en jammerlijch gebacr. 4. €en flemme fïcF» berhief öaer b«:
j <&-Stuie! taatberboTgïjtgïjp mpl |
||||||||
s, J©k 5P op ïfeer. l toien? fïem'm' ick Ijtxxt i
l
|
||||||||
Pauli Bekeeringe. 14*
J- 'h%tn Jefus biengïjptoiltberfïooren.
't ©alt ïjartte jtjn mijn toeerpartp. ?. jjEijn p?icKcI $ boo|toaer te ïjart/
iBie baer aen bwtjft geboelt De (mart. s s©flt üHlDp ï|eer! Dat ith beginne J J. (©aetnaDefïaDt Damaicum binne. «£n al fijn bolcb toa^gantfcf) bcnart. 6. jifêen recijt ïjem op / Iac£! ftp toa£ blfobf/
JÜ3en mo(l fjem lepDeri afë een binDt/ 3F>?ie Dagen fpnDerD?anch of eten:
SCot Ananias, taïcrötgeïjeetcn/ STe banDen / beejs/ ban <0obt bemint: 7. Cnof ftp fep/ Dit i? een man/
«Ben groot berbolger en iCpran/ ©an Die u tooojDt en naem belijDen: «5obt fp?ach Dit fulDp niet benijDen/ 3^at ich een jïeen bermo?toen nan. 8. J©antDee£i£m{jnbcrboorenbat?
3£ie bp hem bjaegïjt een ftemclp" fcftat/ 3E>ie mijne name fal berbjenDen/ 25u ©ojfren / SfoDcn en bp «f epüen/
'5&oo| lijDen / bolgen cp mijn paDt. 9. #p Iep De ftanben op fijn hooft/
3j»afcrl)pui Jefum geeft gelooft: 't «Öefie&t&araani en bnbo! hoope/
Stiet fich in Chrüti nameDoope/
©ol fycught / Dat toaen nu toajS berbcoft
10. Jrtracng Chrifti lecrberbjept/
«En pb'rigft ober al bcrfp?ent: £>oo Dat fjp mofï uvt bjeê?' Der 3oöen/
^nttoijben '$ mcW öe bant Der fhocDen/ <2n met een bo?f jjjn afgelept. ..11. 3Shjigfjp 6 Chrirte 'tfjerreraecftt/
•• <Öftp ban een tooïf een lamncn maerbt: " |©ant toie eer fl fcheen De feuD' te fcftanert/ *• *® °# nu een ©erDer om te taanen. **©e| fabgft Die firtcb ïjcpï genaetïit. |
|||||
Ji 3 Groote
|
|||||
Groote Diana van Epheicn,
Attor. 19.
Stemme: I'hsebus is langh over de Zee.
PAulus nnhebücnbecöiiechenlanbt/
3!nfoobcelefïeben Chrifti toerchen (©epjebicht/ foo batfb'tonbeïtïanot/ J9an haren toaen nu hollen merefcen; &ulcb$ bat b'ïtepbencn ftonben ftom/ ©at ftet geloof ban het €h?iftenbom/ ©erfwmbight toierb' alom. 2. ailjifjp nu binnen Ephefen nuam/
©m Chrifti naemcntooojbtteberhonben: Demetrius bitfeet ra£ betiiam/ ©ie baer bebatfjt beel hfï'gc bonben:
SCaet on£ boch raulum lueberftaen/ ^al bit met onfe <©oubt-fmit£ foo gaen i Kpt 155 het met Diaen! 3. ^ppjebichtenleert'tbolchoberal/
©at men geen «Boben ban menfeïjen hanöen/ <£eren / noch bibben / noch öienen faï/ SSfcj? gefeïjiebenbe <0obt tot fchanbe:
<©n£ taunfï bie toojb' to'in hö|te ttjöt/ Diae n haer lupfïcc en eere qujjt/ ©te nu bc toerreïbt b?tjöt. 4. B&atriugerceffeïoenallenoojt/
«rtjtenbegroote Diaen t'<£:phcfen! <£5jtjpenbe i'auli mccb'-huïper^boqt/ ©aet boo? ooch pber habt te teeefen. 3|oe m' ooch fmeetht baer toa.é geen gehooj/
<èn toatter ooch pemant jïelbe boo?/ st ï©a£ boo? eeng boof man£ 00?. 5. ©e £ehjper hebbenbe 't bolth gefufi/
^epbe/ 6 ghn JHüannen ban «Ephefen/ Ute i$ foo Dom / bie niet $ betaufï/ JBat tmf £>tm i$ bemtaert m befen/
|
||||
Lof der Liefde. i51
3£at in beg ïfemefê $aeï i$ geteelt/
Cnonpigmeegebeelt. 6. iPeeg mannen fijn roberg nccïj berraer^/
©anugroote Diana ttrffebe: 9!fferbanpettoe£ fc&uïbigftë tnïjaer/ Staetfe ben Ktcïjtcr geben rcbe; «&u£ fraecht n rotten/ fcïjcpt ttrfïont; ïïBant toic men acn ö'oprocr fctjulbigfj bonbt/ ^iebouUib' eenlcffe grcnbt =» 7. Jbieteengtjoe bat fïctj bc gicrigïjent/ >, €n 't fnoo getoin ©obt^-bienftigl) han hïeete/ >, 3Cfé fp ïjct bolcft foo fcïjanöigl) rnifto;t/ .. <©f men boo? <©obt£ ccre bu3 ftreefbe: .. JBant toaer men fleemt?" om ffaet# getoin/ 5. 't ©olefo oprothen en ïept na fijn fin/ ,. 3£aer fcïjunltgeen <&ebt£-bmcl)t in. |
||||||
Lof der Liefde.
Stemme: Die mint ciieleytveel pijn,
03§belijcfce ©?outo/
©ie unt ben Hemel baelt/ ©oo? 'een berbojgen nracljt: ©ie aïttjbt blijft getrouto/ <ên met u gonffbefiraelt/ ï?et menfc|enjCB gcfïactjt. <6l)n jijt bie geen/ ©ie'onjS gemoebt alleen/ «&00? <£>obeg o^ecjl bctrïïCïjt/ «En met beel gaben lïirfjt. u Jrtfjoon ick fp^aeh b'€ng'Ien tael/
«Êntoiff ber&o?gent&een/ «Bn ïjabt een ftercït geloof/ «Engaf&etaltemael/ «©en armen / in 't gemeen/ 3fafc!f mijn lijf ten roof. SlöttoasSeenfrelI'/ Ü4 3fa
|
||||||
l$i Lof der Liefde.
Sfa ten Iiujt rucfjtc fcfielP:
^oo 't fonber liefo' gefcïjict/ ©anijs't een pbelnitt. 3. 2MöaötiCK^an1fonsftrati}t/
ïtoft bergen In'er en bacr/ ©erfcttenbanfïjnftce: <Pc Sticfbc bit Ucracïjt/ 3tfê biebcr boo? en naer/ ©e netyighciJt j&oub ree: ^ppaftopfaem/ jSoeïj op boo?Iuri)tcnaein/ JBant al ftaer toit en fint/ éètrecftt tot fjaer\ë nae|ïcii nut. 4« £p ié een gabe <©obt£/
©icaltfjbtfalbcfïaen/ WL$ fcïf' t geloof berttoijnt ? «^elicfbet^mettrot?'/! Jfëaer aftijbt onöcrbaen/ ©ie op ftaer nacfïc fcöjjnt. ^aerfoet begin/ &$ bjeKfe <ü>obtë en min/ «Bn tyicnbcüjcïi ban aert/ 3féfp«nt<£obtgcbaert. f. &p b?aegïjt een bjeebfaem öoty
SEangijitioebigft en beleeft/ 3? bjufp^ ncc& licht ban geejï/ .fBacr fjeeftin onbetigöt fmert/ ©ie nebcr 't fjgre geeft/ «En fieft bc biaerjept mecfï. £>nminbtbeb?ee/ jLÊecr aï# 't geflacfite bee/ «Üebienfïigjfj fember nijbt/ ^>oo Moept^' oocfc t'aller tgbt. 6 £>u leeft tot niemand ftïja/
«En b?ol(jchban gemoebt/ £>oo iffe repn en fcupfcfj: ÜM Ijem! bk öaer bolg&t na / «En féeefS na 't ïjoógïjfte goebt/ €n ïjcrbergj&t ïjaer ra f}up& |
||||
Lof des Gelooft. *53
«Jnfictïjact glan£/
gijJalgeengouDeRtansS/ . ^&it bpct en blammen qucecfct/ ÜDannccr fp met on£ fpjeccnt. 7. «©n^ljerteoatontbjaiiöt/
Sfa fmelt en toojt onthielt/ ©oc| een betbozgen trecu; «act epgen ïtcfb" \$ frfjanöt/ «En '^ tocttelötp licfbe feticlt/ ©olontudjtengebjcctt. <g*co?toatemin/ ïsecrt in een bjoome fin/
<£u beftigïjt ijare gt onöt/ <©p <©oct en fijnbetbonbt. 8. ^pigüefioogïjfïeöeugW
Z&ic aïletf om ^oDtjs tuil/ <©cch frt'f ïjaer naeftc mint. ^>u toetcht in ong een bjeugöV 3^at ton getuft en jïiï/ gin ïjem 3311 eeng geftnt
„«Maetoecgluft!
,, Sin on? niet jijn gebluft/
,. jifèaet Datfe bjanbt en bïaecfe/
»><sEnöaetïjaettoCB3ning5 maeth.
Wc Mufijck-Noten fiet inLufttot Wijsheyt. DeWerreldc
geeft haer loon. Fol, 111. Lof des Geloofs.
Stemme: Arme Menfch, Sec. Bronckhorft-
"tr <©e aenöarijtigïj / ïtan cm? geloof ftclj tuiten/
•*-J. gnon^gemocDt: 't Sfé toaeracf»tig| / inant 't ïjeeft geen anbet luiten/
te„f. ^fé 't Öoogftfte goeot: ZP-y$ alleen/ op oefen gronbt gebeft.• «*ui&g batons finnen/ en't&ertbantónutn/ ©itmnet beminnen/ |
||||
VJ4 Lof des Geloofs.
mg ö'oo?fp?oncB aller bcnghbt/ be beughbt/ be bcu0ljbt/
*§>cï)ept in ftaer bc grootfïe bjcugfobt. i. Slantoer-blaben / baer toojt fp mee omtoonben/ 3§I£biebertoint/
3&ie tmg nuaben / en onfe fnooben fonben/ <£En boobfberflint
$et i$ een 3Camp / Hit 't Dupffer hert berucht/ «82n boet berbtoijnen / ïjet angfoftigh quijnen/ <gn bange pijnen/
Sfaooght alleen op Chrift, op Chrift, op Chrift, 3£ie baer tymbt be£ ©nanbt g lift. 3. 't 3©o?t beruregen / upt uracljt beg <&et$$ ban bobert/
<£nbooj'tgehoo?:
3©el te begen / fta'et onts bat toe te loben/ <©m bolgen't fpoo?/
©an chrifti toet/ Dieon^ ïjetpabt totjffacn/ 3©aerop top treben / niet fupb're IcDeii/ ©rn boo? gebeben/
«Sijn fcrupë te grijpen acn / en gaen / en gaen/ ^tabigh 'op fijn ïjcpl'ge baen. 4. 't Stë 't bertroutoen / ban feetK're en toare faken/
©ie'tooghnietfiet/
<©aer to' op boutoen / r.i baer to' ong in bermanen/ 5?non^berb2iet.
<©aer Abraham opoogftb'in fijne ftrijbt: ©ie in fijn leben / boo? liefb' berïjeben/ <tïnï)oopgcb?cben
a9a 't eetitoiglj Icben omme fagh / en fagï» / en fagh/ <©oo| 't geloof bien ulijben bagft. t,f. 't^toachgeïoobe/ battecrcngliminenb'bonchjen/ „ «En 't HreucKigh riet/
i, ÏBWt niet booben / maer met u liebe ïoncujen/ ,,ü£eer! baer op fiet.
« 3£aet bit niet boobt / macr Icbenb' fijn in bacbt/ „ ©p bat on£ poogen / booj utoe oogen/ „ ^>it& marf) bertogen/
« Hls? op een ftepligh beelbt / een beeïbt / een beelbt/ >, ©atter x$ upt <&obt geteelt. De Mufijck fiet in Luft tos Wijsheyt, Arme menfehen. Fol. 141. LOf
|
|||
*55
LOF DER HOOPE. Wy zijn wel faligh, maer door Hoope. Ram. 8.
Stemme: Catharijntje. <©f/Phillisquam fichbuygea. V<©eö1ïer ban on£ leben/
3Pm» <©obt3 <©eeft geb?eben/ ^ie'talonbcrfjoubt: J©ie / boo? u / in «JDoDt bertroutot/ 3©D?t ban 't scrötrtjcït opgefjebcn/ Stëant gïjp 't al Dooj ïjocp öefcljoutot* 2. ^ljpljeftanfeoogcn/
®at ton ff aren mogen/ W>at in ort£ 't gelocbe fïicljt/
<©m bat top fieet^ fouöen poogen/ $a bat tfPobtüjch 2teiigefïctjt» 3. 2£I# top fien be Jtonfen/
^n be becmtje^ fetoofen/ 3nïjaer bolle tier/ 25?anbt on?? ïjert gelijcfe een bper/
Jatter janent / na langö berpoofen/ Jïa be b|ucïjten / en ïjaer eier. 4 ^ultfc een foet berlangen/
üeet top octk ontfangen/ ^auïjemefëtljjoon: 3&aer top met be£ lebeng fcroon/ Meteen mee-toitfcïeet omfjangett/ bullen öïineftenoberfefjoon. r. iraetmijnïjoopjfrïjgronbén/
SnuroDbetoonben/ 8 beloften tooojbt: ^at ich ftreefna b'enge poo?t/ <&i ban alleqttaebt ontüonben/ ^engtjt ïjeplfamc bjutfjten boo?t <*. ataetinbecgellenbir/
^aesifftfotroftoaiitt/ |
||||
ïjó Geluck-wenHhinge der Vrede,
©itmijnantherjijn:
©at kk neet) in bjeugfjbt noeïj pijn/ iöcrgeng maf ij mijn loop bol-enben/ SÊfêïnu/ en gfjn in mijn. 7. Jntplicrt otig gemoeben/
©ieboo;t ïjoop tiet) boeben/ .KiauJlemel^Kijch: ©at on?' ïjoop Docij niet bejtaJtjcIt. é§>cïjencfct on?" boch 6 ïjeer! u goeben ©ie geburen eeutoigïjlijcn. Sictde Muiijck in Luft tot Wijsheyt, Goude Koninginne,
Fül. 236. |
||||||
Geluck-wenfchinge der Vrede.
Stemme: Omndjomiro Ie R.»fe. ®f/ Wel op ghy Cherub?'
ncn. Siet de Mufijck , Pol.84. LSlet on?" be Vree beminnen/
OrcöeïtjcHe finnen! ©ie pber boet berblijben/ 3fnonTeb?oebe tijben: *©m bat ton op-getogen/ ©e foetc ©«e met bjeughb' omljelfen mogen. *. J©eefftoeIïtomIiebe©jebel
tfpnom/befïtbeflebe/ ©an bit mcojbabigb beefttrn. €*p toilt bicn fïrijbt beflechteu/ ©at IBapen?" en fCamboeren/ &u ujit-geraetc / fïch nimmermeer meer roeren, 3. 3©attjccftbeftrijgf)gefcljonben!
3©at lijehen en toat toönben/ 3©at jamm'ren en toat klagen/ ©erftoo?t men in oné bagen i Wèat moo?ben en tnat Waecnen/ i©at naer'ge&tijt j berncemt men in mi banen * 4* $V/fp/ berboolbe ,41Uienfefien/
©ie fïecBtp" na grooteer* toenfeïjen/ l&j^taet/ na at^ïöt en ïï ycfeeii. |
||||||
Geluck-wenfchinge der Vrede, if?
ï©ilt booj be reben toijcfcen/
toeboerDjfl ö'atme stelen/
»u£ in ben boobt /om frtjenben en berniefon J f. tijtoaerbenmaecHt tot ploegen/ 3Laet <®$ en gaerben jtooegen/ €n 3Eanbt met booren£ fnijben/ <©p bat eïcfc macl) berblnben/ &ooj b'oberbloet ban ïiocren/ Jlföet alle be'ucfjt / gclaben in ben gooren? 6. .nüï acr gïjp ö Tictie ©^eeöe!
<&fjp boegljt u iïa be recbe/ J3a billirtujept en toetten: «firn toilt bcnllür ijgï> berpletten/ <ï£nfïierenon.s*gemoeben/ «©at fich, be qua berfellcn met be goeben» 3. «3>ati©oIfen3£amfitljb3epben/ "©at Jkïjaepfcens" op bcr ï?epbett/ &itlj boo? geen roober?" toeefen: Patelen maclj b'anber toefen/ «töelijcn een jiel genegen. <© liebe D^ee: bergunt on?* befen jegen. 8. "©antoiltenton/öfcljoone!
& ÏJepligft booj-ïjoofbt nroonen/ IBSet hran^henéban bigben: €» toee! toilt by on?" binben/ €n 't oojlogïjg-tupgrjbcrtyanben/
"©at gijp aïïern moogïjt tjeeufclje» in be lanöen»
9. llfitonboo^utoelDabtn/
<©n£ in be$ bjeitg&be baben/ ï©ag 't noobigfj bat ons* finnen/ Sn bjeebe «öobt beminnen; *®ant anber?" i?" 't geen segen. 3« f©aer b?ee met <©obt / baer in i$ 't al gelegen,
»» 10. JBiefichbcrmengfitbpftuaben/ " «2n bolgljt ïjaer boofe paben/ • »> gehoon batfetyeebigöleben/ " ^'e ^0?1 bet1,:Jn acgeben/ "' S!m 000öeli)ch te toonben. •> ^uji leeft in b?ee / bocfc ttampt fïectsS met fee fonbefc Van
|
||||
Van 't lof en lafter der Tonge}
Spreecktjacobns Caj>. 3,
De Tonge is een klcyn üdr, en roemt fich doe»1
gcweldigh. Stemme: Roofemont die lagh gedoken. <©f/Pfalm 14^'
Wel op mijn ziel. Otte op deiè nieuw geitelde Voys. s 1 3fe fon immermeer tjetoobeti/ |?oe De toerrelDt
3 $?ce ïjet onDcrfi' ïilfnit na bonen {€n bJojt afes ee» |
||||||||
rr^
|
||||||||
* j toojtsefoït/tën DatDoo? fooftlejmenöier/
• 4 uaU'seroIt": |
||||||||
©atter ffoocïttfïjn oojIosjFjsSbper.'
j. 3M Dier $ De ïtlepne Tonge:
't édft en fnocDiïe Dat men bint/ «©ft Dier Doet foo b?eemDc fp^onae/ MDantmen'tmetgren fhricïttn bnibt. 't ^tiert on£ alg' een roer ïjct ^tljip/ ,$u in ïfaben/ Dan op ïtfip. 3. Jgetbaertoo?ïo3Ïjentoccrb?ei)c/
tyct baert HefD' / Dan weer troifï/ «©iiber ïjet fcïjtjn-ïjeplirrlj hleDen/ 2S|oitbjt ïjet niet afè' fnooDe tïfï: ^5u ban foet en futir een ujalgïj/
't 2^engtit D'een aen/ en han De gaïgfj,
4. 't 9i?" £en aDDer / en bol Mepen/
üet maecïst recïjt en toeDer ftrom/ ï|et ftan laccïjen / ïjet nan fcfaepen/ Jiu gefp^aecfcfaem / Dan toeer jïbm. |
||||||||
Van't lof en lafter der Tonga. 15?
i?etfcan fmefeen en berraen/
ïfeöen helpen / mo?gen fcfta'en. ƒ. ^etftanlafl'ren en teereeren/
%t fpjeeent toaerfjept en beögicsï)t/ J|et fcan ïjeffen en berneeren/ ï?et fcïjijnt ernft/ enIjctliegljt. 't S$ een bper Dat ficg ber fpjept/ &per bol ongewljtigftept. 6i 't SSaert De öooöt / en meer foet leben;
Mtt öeeg tonge looft men <©oöt: 3lof en laffer fcanfe geben/ ©aer fp met haer nae(ïe fpot. 't 3!g een hemel en een ïjcf/ <©oöt£enöupbeï£ meegefel. 7. ^etöeblechtonpeeö'lesiclen/
©oo? ontuchte bttple reen: t?ct gact alle öingh bernieten/ Ccrbaerhepöt en goeöe ;e'en: °t gaff op reöen noch be'fchcpt/ (Congé bol lichtbaeröigljept. •» 8. ffêacr ó ö^iemaeltoel gejegent/
>• Ife* öit ongetoomöc lit/ .. jftiet al£ goeöe ff of bejegent/ ,, ö2n beoogljt alleen öit fflit: „ 3F>athetfp?eecht met «tBdöt alleen/ » ^toangcr ban gefonöe re'cn • »9. <^an i?" 't een géfchencn ban boben/
» «5n een bjucljtfaan 'g lebend 25oom: » ©ie öaer altijöt <6oöt fal loben/ "ll^ecn &ce£fe/ l,Pt &efcn ffroom/
» Wan iipt melen en ïjonigï) bloept/ •• «Sn boojtss' alle Deughöe groept. v1 o. milt öan ïfeer! on£ tongh befiierm/
>■ «*atfe öoch geen boojshcutf&eecfct: ■ > «É»at|e mach on?- ?iel bereïcren/ *' S:a$ afê een £>on' öoo?b?eecht/ '■^atfe tnefen matlj een licht/ •• ^ateenpeöet menfche fntfit, Vrcugfo-
|
||||
i6o
Vreughde-Sangh over' de genadige
bewaringe Godes. stemme: Pfalm ibi. Van Godts goetheyt, &c.
|
|||||||||
M
|
gn ïjert ontf^ingt) en fingij/ ber bcugïjt gcthidjtigg/
©egoebigfjepten toelbaebt<0obt.e almacljtigb/ |
||||||||
JIBP arme Jflienfch, / aen $iel en lijf gefcfjiet/
«eentosüjchSliebt. i. 3©ant aïg ick fchecn ban utoe gunfï bcrfïootcn/ ^>oo heb' kh troojcfclf in mijn finert genocten: 3?tn öactjt 6 <3&oöt! aï qnijnt mijn bangh gemoebt/ M trooft i^ foet. 3. Kjoebepughnan een bjoomc $iel beringen/
«r n in be fcfrabuto' ban üW bierenen ruften ? <Ê>Ijp fchcncnt ons? in / bat top ban utoen ÜDijn/ 3tIp"b?onchen3ijn:
4. Hot utoe'jtroom ontgingen alle blictcn/
«?n tipt tt ïicïjt / moet poer 't focht genieten/ <Öhp bjcpt ti gonft / ban bic fïctj tot u toenbt/ '?leu'£toerrcTbt£enbt.
^. SM aen mijn <0obt! ick toil een bper ontkenen/ ©ati bancfcbaerhept en Dtt.ö intoenbigft fmefeen/ i©at ben ith ijecr! bat gbp mp arme fóinbt/ ©ujifccr bemint i 6. gehoon batbcfonb' oti.ö morijtöcnljemelflupteu/
©at ©abcr£ bert bat flupt geen Jsonbaerbunten/ " ©ie met berouto / fijn bcpl en gtinft begeert/" <ên ficïj bebcerfc
7. Wilt on£ ban Sfeer.' boo? u gena berWtjben/
«En ons boojtaen ban afie mtaeöt bebjijbcn; <©u bat on? ;iel en Ijert / fmgh utoen tof/
j©oIhemefêlïof. 8. <©ubattopöti#metuberecnigï)tbl|jbcn/
4boe ïact 11 <0eeft in onsS gemoebt belüijben/ ©an ecuto tot eeuto. ©erleen ong befen fcïjat/ ' Sxèalemg^tabt.
TegeH*
|
|||||||||
Tegens de Sonde.
Stemme : Edel Artiften koen.
Wüïe. «Pobtg gebobt berfmaet/
<&n op geenbeugljbt toil acljteri/ 3£ietoo2tban «©obtgeijaet/ <©m bat ïjp niet totl ttacijten/ Jü&et Zkl noch, met gebacljten/ jèa <£>obeg toet en tooojbt/ iföoclj met gemoebt en htacljten/ Ibich, fctjicten foo 'tbeïjoojt. i. ^onb'fêeenfnoobtbenijtt/
©ie bupten aen nomt blepen/ «Sn Die D002 balfcïje fcfjtjn/ <&ngfoetMban 4&obttefcljepetn ITaet u boel) niet beriepen: ©eugtjbt fïiert ten %$ emel-toattt/ ©ie fal berc toegï) berepetr/ ©aer b'eele jiele og fïaert. 3. i©ant alle fonb' en fcïjanbV
gebeurt <©obeg liefb' aen ffwcken/ Sfafenbeober'tlanbt/ Cllcnö' en tmgeluclten/
3©üt upt 4&oDtg toet ban pluefecn/ ©e fcenni? ban u qitaebt: ©an fal u niet meet bmcfeen/ SMggljpbefonbepaet. 4. n^cï faïigfj ié &e geen/
©ie fitf) nietlaetbeHooren/ <£n bie boo? bnple reen/ ^>tout ffjne Kupfclje ooren: ©eeg menfeljé gact betlooren/ ©ieinbefonbebioept: *3taet on? ^ecr m u tooren/ ^Mettoerbcnuptgeroept. . f. ^ono^écnfnoobtgebjocijt/
<©ie Eva fjeeft belogen/ ^nöaerboo?Ktigeb?ocljt/ %
|
||||
ï éz Leerirgen over ,'s Menfchen leven.
©at top toel treuren mogen;
J©ant boo? be fonb' en logen/ ^tjntopinfïecljteftaet: <£eef iifeere bat top poogen/ t'<©ntblieben alle nuaebt. |
||||||||||||||
Leeringen over des Menfchen leven-
Stemme: Waerom bedroeft ghy u mijn hert.
Wëll^iillliilllli
» » «H op mijn 31e! en leef gerufï/ €11 fet op
<©obt uto£ §et - ten lujï/ ïtëant up ïjem \$ De b?cugï)t;
©t$ fïcl u lufï in «3obt ben ïfeer/ «£n ïubt bat ï)P « |
||||||||||||||
KE^SS
|
||||||||||||||
e2=rat===$
|
||||||||||||||
:==zrr=ï::r3ï;
|
||||||||||||||
fyeugïjt bermeer.
2. ifettijbtlijcftbaerbemenfcljom rent/
3£ae£! bat too?t f)em foo ra£ onttoent; ftëaer 't eeutoige gebuurt/ ©at nocï) be tijbt nocï) rocft berbooft/ «En bat nocï) bief ncclj roobcr rooft. 3* Sfnbierfit^obt.fïjnjegen geeft/
£>iet bat gïjp Daer oock tyoom bp leefk <©f anber£ $ 't een bïoecfe/ ©ie u geopen faïtot pijn/ i£n namaefê utoen Ket&ter jijn» |
||||||||||||||
Leeringen over 's Menfchen leven. i$|
4. ^choutobjaffén/ touïp^ïjept/ ofaeröaeöÊ/
3&ie 'g menfchen $iel eltenbigh fchaebt/ ^chöuto ttoilt en hoobaerbp: ÏÏeeftjeebigh met een fob'remonbt/ ^atmaechtulijfensielgefont. . 51. 3f noien u <£obt in fïccïjtc fïact/
23ep?oeben toil / foö houbt bocjj maet/ 9!n 't geen u <ff>nbt berleent: SJg 't hïepn / gftp hebt coch hlepnber fcrtipg/ ^oe grooter tamp / hoe scooter hupg- 6. 'tgnöanufïecht'ofarmoeöjttcht/
<f©f öat u hanbel niet gelucht/ 3Be$totjcfct boch nimmermeer: Bèant a$ ghp ban u befteboet/
^>oo houbt een b^oom en repn gemoebfc
7. 9fn fijnen jentn nopt mté-troumt:
.ïfèet hoop op fijn beloften houïut: S?P meet ben tijbt manneer/
5&at hp fijn ttooft en hulpe fent/ €n 't fcefltjcK aenfchijn tot u toent. 8. SBie fjclj faerlact op tijotltjch gncbt
«©at boch maer i.s" afé eüb' en bloebt/ ©ie leunt op 't hranche riet: ï©ie njchbom Voint ter falighcnt/
©ie heeft een goebe fchat óercpt 9. «a&obtg hanbt iss* miïbt en onberfcojt/
^« bie fijn jegen oberfïo:t/ ^P bic hem bient en bjeêjt:
P« meet mei mat ben mcnfch geujeccut/
m eer hp fUrht / ja eer hp fpjeecht.
", 1°* ©ie<$ mantroutot nimmer m u jiel/
? i*P of Set bug of anberg biel: "©obt meet het aïberbetï; •"«?*Iteft Beruflt in b;eughb' of fmcrt/ »«0ant eobt fïetop 't inmenbigh herr^ m 2 Res
|
||||
wr
|
||||
1<?4
Des Mcnfchcn Leyeit
Leert onsbedenckenydatwj mtettnfierven >
P/alm po. JD« menfchen leven is kort, r<&/ f» v$lmoejte,
iSam. ii. ^tetlime: Lieve Dochters vol van jeughden. ©f/
■Ji c'cjtpour mon fUcelUge. # W3Et i£ Doch beg menfdjen leben/
«2eit fod felfaem branOer fcinsh I 't 3$ boojtoaer te fonDerlingö/ ©aer fjp fteetjS in om-geD?eben/ a&toeeft in een g&fïabe pijn: j&al Dit notl) bet leben jtjn t \ 2. 2M^De J>cï)ippenialan3ö3toerben^
ïUrijgfit De lifaben in 't gefichs; 3©o?t fijn bert Daer D002 berlicftt/ #m alDaet toeer tuft te erben: Jxjo ftaecht ooch een pDer menfeb/ 3ï5a bet upt-euno' ban fijn toenfeïj. 3. SSItjft De menfeb Dan foo gebonDen/
3£cn De toerrelbt / aen De aect/ ©ie Deg menfchen jiel bejtoacrtl $©o? t fin Daec ban foo gefcbonDcn/ ©00? ceii toebb' / Dat onboltopt/ ^ertfeet op benautotfiept plopt ï 4. ©atftp Dan niet fouberïangen/
©atbitjtoacfoenfbnbigbttjcb/ Coe-sefielt uut fïofen flijcb// cïfêagh De rufï en bjcugbbt ontfangen/ ©aer 't ban alle ramp en lept/ ^eugfibigb blijft in eeutoigfiept i f. i|iettoehanDeöooDton^boereiV
©ie mf onbcrniijo'bjcft. rwecfet/ _rf |
||||
Bes Menfchcn leven. , r6$
sEnbergtroöe menftïjen maecnt:
35ie ong Ijert foo toi beroeren/ ■©at Sop upt beeg b?oebe lïanöf banenen na ons* ©aöerlanbt. 6 m&toatigljierfieetsUefïrijbe»/
JB&et oe toerrelöt / met öe fonb'/ 3&ie ong in te jiele toonbt* &u ig 't ramp / ban Vaeer betWijöen/ 't 2sS een ongeftupme gee/ tSoï beroerte / toepnigij bjee. r, 3UionöWijötfcöap#maerfcïjjjnen/
tïa foo falucïjtisö al?" öe toinbt: 3ïfé öe menfclj öitflectjtj* befmt/ «Erft fjp niet afé angött en qutjncn/ «£n boo? ïjoop en bjeeg gefolt. ^ojt&pafëeenbalgeroïr. »• 8. ïlecrtöanJfeeronsSbagenteHen/ h 3^e foo fto?t jtjn en ontoip'/ »■ <Z&at top uptöeegöupfïernipy »II ong ieben baer na pellen/ *' ©P bat top in bjeugljbt of noobr/ »> lüccïjt gcbetienen aen be boobt. ?• ?• 3tótbanonggemoebtbcrIjeben7 »» ^tetop b'aeröe jtjn gebe(l/ ». JCfêaer berhiefen t alöerbejï; >• <©p bat top in boobt of ieben/ 3- Jfóogen Ijooren 't ItcfltjcB tooojbt/ "3&atnoptoorefje«ftse&oo?t. %^__________________________________________________________________________________________ ■ _____________________________^ uendigheydt van des Menfchen leven.
ei*»me; Slc'eftpour monpuceüage. Of/ Lieve Doch-
ters vol van jeughden. |
|||||||||
H
|
|||||||||
5|e ftomt bat top arme menfefien/
^oo? foo op-geblafen ff Ijijn/ |
|||||||||
36a.« .ot? m obermoebigj) jtjn t
Sffi^ÜS D,c&tcn' Poogen/ toenfc&en/ "»een bloem bergaet/ Ï3 ©ie
|
|||||||||
Eüendigheyt des'Menfchen.
©ie bt$ morgens* jcusïjöigïj fïaet.
z. 2ïrme menfcften / bol eflenbcn/
^tofenafch enpbclfoept/ ©ace be tonéöcpt felf om feijjejpt: 3&oobigft i#'t bat gijp eerfï ttenben/ Ödlenbigfteptenacrt/ <©p bat ghp te retftt bebaert. 3. 3©at '$ be menfeft / bte ban fijn Jlfêoeber/
l©ojt in jammer boo:tgeb|acl;tï ï?abt bit Meiifdielijch gefïacbt/
«3eenegiieccfiingh noch behceber/ $?p Weef in fijn fïanch berfmoojt/ «en fïierf fïracn.sï in fijn geboo?t. 4. 3M£ be joncMljept $ aen 't maffen/
4£p ban komt be fbjgfj eerfï aen: ?t ïxinbt bat moet ter fcftosïc gaen/
©an foo moet m'er gauto op paften/ ©at be aSobte'-bmcfiten 't berflanbt/ ©aer ban jonend merbt in-geplant. 5-. ^tracfc? in naumer plicïjt beflootew/
3leert hp haubel / ftonjï of tocrefc/ ©aer bient bhjtigh oogemertfe: <©f berfelt hp beel met grootcn/ ©aer bient fïraf en foetfeermaen/ ©at het paerbt niet upt mach flaen. 6. 2Msj nu meer bemanb're jaren
^iennacenrgh toeber pact/ ©an i£ 't hert oocfc bol gebaer: ©an ijs 't pepnffen en bejtoaren/ 0f beg honfoltjcfc£ jmare oiucfc/ ©rent hunbepben totgeiuch. 7. ïjomt men na tot 1 taet en eere/
<©! toat ig 't een lafïigh ampt: 2Efgonfi fïaet met mjbt en fcampt: ©ni bat b'een#grooteri§eere/ Stoelt het bert ban hoobaèrbp. 't 9!£ een poel ban fïabernp.
8. Sfchlaet ramp en armoe baren/
3?cb neem fïechtg een utfïigh j]fêan/ |
||||
Broosheyt des Meofchen. 167
3£ie in boojfgoet ïeben nan/
^>tratf$ bermanen tjcm fijn ïjagren/ 3£at be tijbt en öcobt genaecnt/ Cn fijn lamp ten ennberaecfct ( 9. ©anfootoojtïietïjetttienoopen/
<£ben toel lm moet'er aen: ttëcu bit ontoeer obergacn! Sla noft lm fijn ïeben noopen/ ècl)oonl>étbolellenben tozoet! Jfp bemiplöe 't om fijn goëbt. „ 10. ^uginljocpenbupfentbjeefen/ » ^toeeft be menfcïj / boo| beel berbjiet/ ., «En ï)u oogtjt ten Seniel niet/ » ©aer i)P Tal ontleebight toefen/ » ©an bee£ ramp en tegenfpoet/ ». «Enomljeïfen 'ttoaerftegoebt, |
||||||
Van des Menfchen broosheyt,
Stemme: Windeken daer het Bofch at drilt.
W30t magt} be bjoofe menfcïj belïacn/
3?>at tmöerf bu£ pjacbtiglj gaen/ ^>oo in 5tben afê in ftleeben/ Cn bajï troffen op fijn goebt/ *®V Öoogc fïaet en obermoebt I 2. £>tel ïjn bm $06$ toet ter ?p/
^ie Ijcm bunchteen fïabernp: %n fïe binnen / met fijn finnen/ Sta fitï) felber en fcïjouto* an/ *©aer op ïjp ficïj berlaten nan. _*♦ «ïÈbcï te 5tjn /1^ öat fïjn fa?cugï)öt ï
f} toat ip Ijet fonber beugljbt t Adam,Eve,in|jaerIeben/
«enbengeenen ebclman.
*ï£ öï» ban fterft / toat të &n ban i
% 4 4- SCflfc
|
||||||
168 Erooshey t des Mentenen!
4 SJfretopttjtfiboni/eer'of goebt*
01 bat ig maer ebfr' en bfoebt ,$uberljeben/ banbèt&ieben/ J&uftiljoogereerentrap/ 3iföo?gen niet een 23ebeiaer£ nap. f. ^pbpopugefont&eptttotgi
't 3$ een jegen utoeg €>obt& Slrfjellcnbigïj! onbeflenbigïj/ Sa bcel b|oofér afé een gla^/ $ynbp ïjet flerijt jS / ïjet bjeetfit foo rag. 6. ^of bpopfcïjoonljeptof berfïanbtl
't <£en $ tombt / en 't anöer fcljanbt/ s||cc rag balt fp / öoe rag rait Ijp: Jitfjoöriöept en be epgen toaen/ #uüerf geljjï&'een bloem bergaen.
7. <©f$pbpinocbigïjop'tgeIucfei
3|eben bjengljt en mojgen b?ucK. ?t 3EUCK laet booren / ïjacr ecrfi Ijooren/
Moet afë 't lucft ïjaer rugge bjenöt/ ®an ïjeeft u b|ienbt notïj maegh/ genent« „8. J©el fjem bie ficg tot <£obe necrt/
„ «5n upt fïjne toercften ïecrt/ „ 3£at beeg &abch/ en bee£ gaben/ „ glijn gefc&encficn ban benl$eer/ „ <©m te geb?upcRen fjfjnber eer. i „9. j^iet tot be p?acfit notft goobaerbp/
>, &ot$j tot '£ tocrrelbtg fïabetnp/ » j^od) tot toeelbe / bit nopt teeïbc/ .,5lfë berteeenbe oberbaebt. 2 „i^oi^banw'öobt^gefcïjentftcn/nlaet. |
|||||
Va*
|
|||||
i6$
de broosheydt des Menfthetijcken levenst
fal om defe dienen, u>*er op de Croote defes Wér-
reldts, hare broosheyt oockjzonnen bemtrchen. ALs Mexander Magnus , na dat hy Darium hadde over-
wonnen, te Babyïonie» was, quam in'tKoninghlijck Paleys een vreemde Vogel vliegen, en dalende in Ah- *ndtrs fchoot, leyde aldaer een Ey ■ vliegende (tracks wegh. j yt dit Ey kroop terftondt een kleyne Worm, die (kh om 't *yflingerende, wederom in't gat vermeende te kruypen, JT'aerdie bleef aldaer doodt. Soo wierde oock een wan-fchep- •*' gebooren, dat boven den Navel, een doodt Menfch, maer goeden een levend dier was. Hy hier oyerfeernieuws-gie- Jgh zijnde, wilde debediedeniffe uyt fijne Wichlaers navorf- _clien. Defe, na datfe lange met een ander hadden beraedt- aeght, verklaerden , dat fi)n eynde was voor handen. Waer ?Vereene, uyt hun alle, defe reede voerde. O Mexander ! dit s y bedied de Werreldt, en de Worm die om 't Ey gekruopen eeft,2ijtghy. Eagelijck als defe Worm om'tEy kruypen- e> isgeftorven; alfoo hebt ghy 6 Mexander\ de Werreldt °ckaireodeom-gereyft, en zijt nu wederom tot het neft , *d Grieckenlandt gekomen. Enhier zuldyfterven. En tot "«veftinge defes, foo heeft een Wijf een Zee-fchepfd ter 'verreldt gebracht, dat boven de navel doodt is, en of dat wel •*en Menfch gelijckt, foo wort ghy daer dporbeduyt Maer *«t onderfte deel zijn dij ne nakomelingen, en die fullende feiten gelijek zijn. Ghy fult fterven, maer fy fullen leven. ^ lcr over ontfettede Alexander fich dapper , foo dat hy ver- achtende uyt-riep, O fufxter \ wat ts des Metif.hen leven \ een jack gefchenck ? 'lek hadde gemeent foo lange te leven, tot ick ^&wle Werreldtfoudehebben t'cndergebraebt. Ey'aest'ick Wifl"*i?0 *"' fterven, alt dejltthfe menfehen: Endatghe- «ïetlf"^ ^e Sro°te JUxmdtr te Balyhmen geftorvcn, ea
eeni>™:5,c,ce Pr»cht foude werden begraven, foo fpraeckea dcsM ri!0'"üp^cn °ndcr malkanderen van de broosheydt - «»enkhelijcken levens. Waer onder eene feyde, voor > 5 WeJ:
|
|||
170 Broosheydt des Menfchen.
weynigh dagen fat Mexander in fijn Konincklijck Taleys»
maer nu leyt hy doot, onder defefarck. De ander fpraek > voor weynigh dagen , was hy een Grootmachtigh Koningh > die den aerdt-bodem te enge was , maer nu wurdt hy in een kleyne hoeck wech gedopt, De derdefeyde, voordefen was fijn Tafel met Koninghlijcke fpijfe opgedifcht, waer mede hy fijn lichaem verzadighde , nu fullen fich de wormen w£' derom met hem verluftigen. De vierde feyde, des menfchen leven is even gelijck een brandende keerfc, engelijck die al* lenskens verteert, foo neemt oock des menfchen lichaem af» en fooder een ftercke wint op aen fet, foo wertfe licht uytge- blafen , fulcx datfe een vuy Ie ftanck na laet: En eren foo ging het oock met den menfche, die men daerom oock ftrack* moftmetd'aerdedecken, hoe lief hy oock was. En om dit nader uyt te drucken, gingh een ander ftilfwijgende. d'cene deureinend'anderuyt. Waer mede hy te kennen gaf • dat ons leven flechts was een ingang en een uytgangh in de wer' reldt. Gregorius feyt, Onfe begeerte» lijn groot, maer een kirt leven breeckt die af. Antiphon feyt: Ons leven is als degevati- gemffe van eenen dagh. En ickfoude het gantfche leven, dintijdt muneene gelyckedaghmogtn noemen, daer door wy /lechts in dl werreldtfien , en den Nakomelingen het licht en het leven nttlti" tfs. Petrarcha finght.- Ickfchick my alfoo veelick kan,
En [te myn eynd'1 van verre art:
't Is morgens als eenjeughdigh kindt,
Maer nu foo wordt ick oudt en blindt.
Ons leven is maer eenen dagh,
Broos , xeanckel ,envolnaer^ geklflgh,
Vol tunieken , dam f en en verdriet:
Hetfchijvt welfcboon, maer 't iffet niet.
o De H. Schriftgelijcktde broosheydt onfes leven, byeei*
bloem, een windt, roock, fchaduw , droom , wevers fpoele t endamp,&c. Waei-over, als fich een Chriften , dit alleste • gemoedt voert, foo heeft hy overvloedige reden om dit K' ven, met ootmoedt en nedrigheyt over te brengen, gedenc- kende, dat yeder dagh de laetfte is. |
|||||
Trootf
|
|||||
IJl
Trooft in fmerte.
f$amen-fj>rdeek,tttjfcheti Maria en Petrus,
^&tettime: Gelijck als de witte Swane fterft. Maria.
GElijck als een Toftelduyfken quijnt,
Als 't haer Egade derft .- Soo oock nu mijn ziel, eylaes 1 fich pijnt» Nu al haer vreughde fterft: Hierom moet ick nu verluchten , In mijn pijn,
En vol hoopen en vol duchten. Treurighzijn. Petrus.
3. <£n; toic $ 't Die fiier Maztfot en fEeent/ ^nqueltfiaetDjoebefiert: \
Wit ip 't Doel) Die gier Dng ftucfit en toeent/
én fïooft fieïj in De fmert ï
Wüt De fo?gïj en Djoefïjent paften/ „ Stéeèfïtetijeen/ Wat gijn 't niet fconD beter maften/ Smient geleen. Maria.
3. Ach! wat vreught is voor mijn bange ziel,
Die in de rouw verflijt.
Al wat my eerft in de vreught beviel, IsAlftenAconijt,
Schr,eyen is nu al mijn vreughde, Lacchen, pijn,
Al mijn welluft , ongeneughde, •En venijn. Petrus.
4. 3©aertoeaIDeioanfioopenDeroiito/
<£n Dee£ mifïroofligfiepbt i
&$t söp flecftt? «SoDt en fijn SBoojDt getrouto/ ^ieMDit&rupg&erenDr. |
||||
ij* Trooft in Smerte.
'tSfê <&t\be$ ftanbtbieu&omtbanöen/
JfOUbtllfïll/
$p fyeecUt ïjacfï u route en banben/
Stë'tföntoil Maria.
f. Ach! hoc licht valttrooit in ongeval, Voor die geen fmert gevoelt: Maer die 't in fijn hert bevinden fal, Daer Ityt een neft dat woelt; Sucht op fuchten , 't hert is bange, En verteert >
Waer uyt fal ick trooft ontfangen ? 'k Ben yerheert. j Petrus.
6. Wit fijn route noch öoo? be route bermeetr/
©erjtoaert frjn epgen fcfiult:
25ibt <&obt Dat hp ban u 't Itjben toeert/ <ên hebt Daetm gebult:
't attjben / ja al 'g teerrelbtg lijoen/ 9$niettoeert/ .
Hl be lufï / en al 'tberbltjben/ <©n£uefcheerc,
Maria.
7. Moet ick dan mijn rouw en fmert verfmaen,
En foeeken trooft in Godt ?
T- Sta/ 0ÖPmoetafe'eenbiefeerbclaen/
ifiet foecnen 't ftoogftfïe lot. M. O ghy Schepper aller dingen!
Die elckvreeft,
Trooft mijn hert, doch fonderlingen, Door u Geeft.
Petrus.
8. ^itVbeteegfttoaerbooimen Chriftum binb|/
'Paer elcb fijn fcrupce bjaeght/
ïfier booj ujoeft Ij? poer bfen hp ttrinbt/ • l|oe jtoaer 't hem bmcUt en plaeght, M. Heylign kruys, 'k wil u om-armen!
Trooft my voort.
Hcere wilt u mijns ontfarmen» NauWoordt.
't Padc
|
||||
't Padt desVrede.Hoe falig zijn de voeten.
$femftK: Schoon lief ghy zijt prijs waert allcyne.
H<©eIiefKjCH?ijn Docft öefc boeten/
©ie na Den tyeebe gacn ï ©ie na/ fc, ïöatit hepï en troeft fal hun gemoeten/
P*ic na ijet tjc^öc fïatn. ©iena/<fc. ^efchoutot betref nebaen/ S'S'sS bepfcgft om te toaitb'len/ ®u£ bjïj^töier al u boen en hanb'fen/ $a 't geen in eeutoighept fal jïeetg uetfaen; _*. ©ceptocgh heeft'chrütus felfuctrcoen gn toacr' onnofeiïjept. Sn toaer/ ($c % taas" De toaerhept en De bjebe/ ^n bol ootmoeDighept. €n bol/ (fc. |te beeft Deeg taicsb berept/ |*orj?b:einhemgclaoben/ *% hoojt fijn fiemmeban &ier boben. ®oet boet' en ïjoubt fijn tooojöt / tot« gtfept. ï. ©e ©?«b'ig een berhebenhroons/
*j«n jegen en cieratt / <i£cn jegen/ $c. •«en bjntht Deg (ièccffé,' ja obcrfchotme/ £en bncltat ban genaeo': <£en Doeltoit/$c> gafaug&téberaebt/ ©an Die na ©jcebe ffrebcn/ &p # in jiel / berftant en Ieben/ ®en licht / een torgh / Die na Dert f emel gaet-. -4. ma faliglj / Die jïcetg op Deeg toegen/ ^P gift noch flangeutreet/ €>p jift/fc. a^aer tot het gceDe toel genegen/ ^tt fonDen pabt bergcet / ©et fonDcn/ (fc • *^ant Die fal ramp noch leet/ gn mn Doen toeDer-baren/ 2|°c «o! oocR gaen De tauecbe baren/ ^ant ooDt tot fijnber bpftant ftaet groet. gj\ ©en bjeeben tocgh toilt bo^bermjjöen/ J'ei5nfaetrDErbc ïert. ©ie ten/ (ft. *?" tortchter af tot allen tijben/ *w tpabtöerfaligöent/^a'tpaöt/lc |
||||
J74 Lijdens Trooft.
Üïtë'tfmaïenMïtjijt/
5©aer bolgljt b?engl}t en berbïijbeit/ 3Ê>e b?ee geeft u trooft in bjucft en lijben/ €n tem üroon / ter Mijber faligtjepbt. |
||||||
Lijdens Trooft.
stemme: lek lijd' in 't hert pijn ongewoon.'
I€n ïijb / ö (£obt! feer b?oebe fmert/
ÜMt bocft, mijn lijben / eeng toeer berblijben/ ó&it tooelt intoenöiglj in mijn Ijttt <2Tot alten tijöen / Sfeer'. gel» mp ftrtjben. 4£m too?m i£ 't bie mp miaegïjt/ «fin tojoet ban binnen/ ©ie£ toarïjt ten troofl/ 6 ^eer! ©at icfc macïj t'utoer eer / bit obertoinnen. 2. 2f Ijs ich fla op mijn hjben acïjt/
©an boel icfc 't ïeben / bat gïjp fconb geben/ <©an fïiït ficïj tocber mijn gebacftt/ ^cftoon fcïjHtfe en beben /noch, in mp nleben. 2telj toat hebt ghp geleen! Sfnalunoobe/ 3t$ gïjp om onfe fonb' / foo beerïijcft jijt getrionbr/
Slatotbenboobe* 3. Sfnbicn boo? lijbennomt be b?eught/
Kct '£ Igetnelg troone / foo oberfchoone/ Itact on£ boo? 't lijben jijn berheught/ <25oöt fal 't befoonen / en on£ Eüéttroonen: ï©tc om <J3obt£ name Itjbt/ ©oo?repngcbaeten/ ©ertoacïjt bc hcerlijcBhept / ben fijnen ïangfc berept/
Cntoegemeeten. 4. Schept troofl mijn jtel upt ixe$ fohtepn/
<£n totlt n laben / in <*&obe£ gaben/ 3Beefï ïnbtfaem en boo? «afrobe Menn/
<©p bat u fiaben / en anghfïigh b?aben/ ©crfcrijgh, öet epnb' ban tjare toenfch/ ^>at
|
||||||
Devalfche en ware rulle. 175
©at gijp afé fcampioene/
©ie om u fonben lijbt / berMnt bien garben jïrgbt/
«föeijartenKoene.
S. ©it lijben buurt raaer no2ten tijDt/
<£n neemt een epnbe / alé 't «Bobt toil toenben/ iï&aer bie om fnoobe boopbept lijbt/ ^toeeft in ellenbe ban eeutoigij fcgenoen/ «2en buur bat jïabigtj ujaubt/ $ijntbengobtloofen: «3eef Heer bat icfe boo? bp / Wijf ban Öe qualen toj/
©eroberboofen. |
||||||
De valfche en ware rufte.
Stemme: O Saligh HeylighBetMehem^
A% roembp arme menfclj! ban rufl:
<©p 't aerbtrijcR toogt geen ruflgebonoen: 't «3een gijp "noemt ruft / bat i$ een Ivfö •©emengfot met gal en groote fonben. • .2. Mfcbsjntbatgöpintoeelbeleefr/ ©at if geen ru)f bie fal beMjjben/ ©e onrufi jïeet£ baer onbcr jtoeefr/ «Jn fpa berouto fal bp u blijben. 3. ^cijoon gbp ontfïaet n ban 't getooel/
«Sn leeft ftfjier eenfaem en ellenbigft/ ?©at fcaet bat / afé'cr tecet een peel/
©ie 't fjert bol onr ufï pïaegljt mtoenbigg, 4. *Mupt l'jn be onruff bupten£ gup£/
gP faï toeer bjïngen boo2 be fpleteu: «aant lafter / acJjtrrnlapV of brurW «On ojoebc boben boe? 't getoeten. _^ 5". 11 blincftt ban bupten bagïj of goot/
~!e Öoobacrijp metgacr tieraben/ % tH?.oncfït öfc1 't ïicftaem p?atg en fïout/ * -Bn al aenfocfcfelé / \U ten ouabe. ^anfalurufleniufttoebloepgn:
|
||||||
IJS Genoegen en MifnoegenC
■ 3!n<©cDtg-b?uehtenoprechtighcpt:
©anfultghpalgoe Cebjen bloeden. 7. ©oigift chrUfotn enfïjninaerheptna/
3xcrt fcrupg en fï jn berfmaetïjept b^age n: Wat <#obt u toefenbt bjoegïj en fpa/ ÏSupght uwe tuil na fijn behagen. £ jèijn fcrupg b?engbt rufï / na beél betfijiet/
19ant ruft moet in be stele tóoorien/ ©c§S toerrelbtg rufl i? bjoog al£ riet/ JKact '£ hemels? ruft bertnint De ftroonem „ 9. 5taetöanutujlbee^onrutï3|jn/ » ©at gijp mooght met be fonben ftrijoen/ »%\ hoft het arbept / moept' en pijn/ »<©hp fult n namaefé toeet berbftjben. |
||||||
Genoegen en Mifnoegerï.
Stemme: Engelfe Fortuyn. <©f/ Indien mijn Godt gaf i"
mijn ouderdom. G. -*-r j 3ft baert be fojgb in menigö menfchberbj'ett
M. V/y 't ("een ghv noemt ibrgh, dat is de lbrge niet.
G. T* SFsii'tbangeienfo?g&/foonoemtïjetIiebcrIutI.
M. Datu dunckttorgn.is my de grootfte ruit.
G. j. $oemtgftp ban nijVDatfoobeelonrojï geeft t
M. Dit is de wegh daer nu de menfeh na (treeft,
G. Wd jïteeft gijp ban niet felf na ongencughbt i
M. O neen ! dit 's mijn een aengename vreughdt.
G. 3. <©fnoobeb?eughbt!biejóobecI rampen baert,
M. Dit feyt alleen eens armen fuffers aert.
G. 3^ 't fufltru bat ich na Deughöe foecfc \
M. 't Swaermoed(gh bloedt ickin mijn ziel vervloeck.
G. 4. ^oojlaeftghp ban alleen om ftaet en gelbt,
M. Hier op is 't hert by my alleen geitelt.
G. 3&tghpbaunietop'trecbchjcftgemoeuti
M. Noyt i'waergcpeyns verkrijjjhf hier fchatengoedt,
G. f. $etgoeot ithtoenfch/ maeraKeginbemaet»
M. Ickfianaccr' lurijckdomennsiggedt. G. m*
|
||||||
Genoegen en Mifnoegen. 177
3©at $ 't foo gftp alleen na fioogftepbt oogftt I
Dit's nu de wegh waer na de werreldt pooght.
©erboolbe menfel)! top moeten berber gaen.
Wel feud ick dan de werreldt my ontflacn ?
5&at leert u <öobt Die ohï" 't genoegen leert.
Ghy fpreeckt wel fchoon.macr oordeelt gantfth verjeeert,
7. <©obt geeft bet goeöt en 't i$ een jegen «Sobtg,
En 't goedt dat maeckt my moedigh, tier en trots.
. <^it ig 't beberf bat u ten quabe lept.
£' Neen 't is 't vermaeck tot rechte vrolijckheyt.
8. ï|oc licht toergaet al bec£ betmombe febtjn i
Is 'tnieteenluft , njeken geacht te zij n ?
■Üfèaer rtjeft in <£>atit bat i£ een beter fchat.
Dir is voor ray ëen,al te flechten padt.
"^it enge pabt moet pcbet menftfi tngacn.
Wel fal ick d an den rijekdom gantfeh verfmaen?
5&e rijefcbom niet / bie eerltjch ijS bp <0obt.
Soo word ick dan cerft aller menfehen fpot.
i o. j©at fchaebt u bit / gbp toojt in «ööbérgcK.
Dit leert my 't goedt verachten als het flijek.
't 9!£ toaer / tot^ foo /bat't bert baet niét aen Weef,
Van 't,gqedtnochtarisick :trots en prachtigh leef.
11. €Ick Chjijïen menfeh in <"?ot>t genoegen leert.
Soo foud' ick dan betomen mijn begeert r
<S>it 9 11 befï / öat rjïjP » feïber fpcent. Heeft myd»nGodt,dees Rijekdom niet verleent >'
12. "©e jegen «Sobt^ if fonber tal of maet.
^Vel fal ick dan verminderen mijn ftaet ?
^ 3©at frihaet afejf gijp 't in beter obérfet l
lek volgh u raedt, en fie op Godes \¥er, ■_ , ,
>'"& l3* ^tbanuöoopnfetóplictbltitfttigïjgoebt^
' ^.et u berlaet / tuanneer gftp fterben moet/ ' ï^fetopbicgeen/ bie lijf erisielterfïont/ **<% tbalfcftgebM'cn/ftoJtinber^elIengronbt; |
|||||
'JU fSaï.
|
|||||
*?8
t'Samen-fpraeck tuflchen Trouw-hert
en Licht-hert.
Stemme: Ach Aiharillis! Segh wat u wil is. ▼ y €s0fn00t»elu(ïen. L. Eyketmy ruften
T/®it#gemrujtöjeubehoo?öe. L. Waertoeal dit ge-
!ilillÖiiil=iiüiSiii
fangh van vijfe woorden ? T. SfcfcfuCijtOmuberÖJtet. j
L. Ick acht u preken met. T.gfcft finst«rmjnOUt>éIieö& |
|||||||
2ttï)!bateIcft't&öojtie.
ï. L. Wat wilt ghy preken ï
T. &anti0eb|efcen.
L. Wilt ghy m ijn ziel vol onruft ftichtefl ?
T. atjjneen.' iefttDilüjielmiÖoöttierlicBtm,
L. Ghy maeckflè droef en bangh.
T. ïfier na ieft féer berlangïj.
L. Neemt elders uwen gangfa.
T. Sthtoantttjtofcöten.
3, L- Mijn ziel is vrolijck»
T. a3!eri^olijc&. L. Sy fwi-mt in weeld' en volheyt..
Tv ©itisTtberöerf öat lept tot rerfjteöonjept.
|
|||||||
L. Ve
|
|||||||
'Trouw en Ltcht-herts tTamen-fpraeck 179
L. De wijn en 't bier zijn foer. T. Sst bbo? een bjöncfceii bloebfc
L. Ey 't maf ckt een licht gemuet.
T. jjlSaer't&erti.ë bcllent.
4. L 'k. Soeck hier "t vernoegen.
T. ©at toil niet boegen..
L. Ick meft my lteets by mijn gelagen.
T. l}ict booj foo fcomen u be ftoare plaegen*
L. Ick ilijt hier in mijn rijde.
T. ^actotu^uöersSfpijbt.
L, Waer toe dient dit verwijt if
T. 3(cb fai't <&obt Magen.
5, L. Moet ick 't dan derven ?
T. ©encfttomufïcrbcn.
L. Ick ben noch longh eninfeh van Ieeden.
T; Jöiei^ubojgjjbcojbcnbagtjtjanfjeebenS
L. 'k Sie het leven dat is kort.
ï. ©jejSutotbeugïibeyojt.
L. 't Schijnt ghy een Prceker wort.
t. Cot bcughb' en reeoen.
ö. L. lek volgh dan reeden.
T. ©oer dPó&t gebee&en.
JL. Salickmy van 't gefelichap fpeehen ?
T. 3fae / flhii fult utoe 31«! met <©obt bercenen.
L. Ick bidt Godtom genae.
T. Jloubt baer. aen bioegh en fpae.
L. Blufcht dan de lult foodrae.'
T. €>obtfaI'tberleenen.
7. L. Godtisgoedtaerdigh.
T. gSaecflCKrec&tbaeroiglj»
L. Die vul mijn hert van't quaedtgeneefen.
T. ^etratljt u pUdht/ en toitt ïjcm bancKbaer- toefert,
L. Hoe wasick dusyrrwondti
T. <©obtmaedïa3ie[gefbnör.,
L. Gefegent zy u mondt.
T. <ï5Döt3P8ép?efen» |
|||||
^K * Tegsai
|
|||||
m
Tegens de Eygen-bacf.
^temitte: Fortuyn eylaes pourquoy. <&f / Nu leef ick itf
verdriet. <©f/ Als ick uyt wand'len ga. SSfe idft be menfchen aen / haer hanbef en beöjtjf/
£>oo foetht elcn een fich felf / fijn boojbeel en gerijf/ Sta toaer ieft 't oogh oocfe heer / fïe icfi Dat peber ttaeïjv $a hooghept / lïaet en eer / en npttcrlrjcfte p?acht. 2. Itëant peber raept en fchjaept/ d^ *t'maec ft>t Uoo|D«^ '
fireckt:
ai toaer 't fchoon / Dat hp fagh / fijn 51'el hier Doo? ueblecW: $?P ftcït het al ter $p / en beneftt tn fijnen fin/ 't 3fjs eeriijcK toat icn Doe / alg 't fïrecHt tot tntjn getouw 3. ^eentomnmghjïrecfcttntecr/ toanseerber ontrok
Mtjdtt/.
©00? 't eerbacr en het nut / 6e balfche baetfucht torjeftt: ©it i$ geen rechte beught / al£ ghp booj epgeu baet/ U eben menfeh berfcloecht / boo? een berraomt gelaet. 4. ©ebeugbefchupltin'tïjert/baerfelf beïïechtettoooti^
©ee£ bonnitf tegen u / §ae fcer ghp 't ooch berfchoont: WèmtxoK boo? epgen-baet/ bjtjftbaléhept ofgetoelbt/ «Z^aertè in fijn gemoebt/het bonn# al gebelbt. f. <©f foo 't gebeuren mocht/ boa? u berbfmbt ber jïanbt/
©at gh» bit alberacht/ en paft op eer noch fchanbt/ «&aer i$ 't getoeten boof / boa? 't ba-ben ban be fmert/ Sfa-'t bljjchtbauccnbcrjiaelt en ongeneefïgcfchert. „ 6. iMght ban in u gemoebt/ 't geen <£obe£ toet u fectf/
y, ^treeft alttjbt na het ueft en toomt u fnoo begeert: ,, Jicrnocght u in ïjet geen / bat eeihjch ïgS en goebt/ »«2n ïjoiibt aïttjbt booj <öobt / een onbcWeeht gemoebt. |
||||
foot
|
||||
ï8ï
|
|||||
Voorbeeldt van de Gerechtigheyt eeniger
Heydenen'. Ïjpk moet, als met verwonderinge, verhalen, 't gene ick
"Y andere Schrijvers hebbe gelefen, hoe AUxundir de W^/'.01'' terwijl hy de werreldt verheerde , verborgender^ ^'IftinfekereStadt van Perfienquam , cm eens te verne- ig cn . hoe men aldaer het Recht en de Gerechtigheydt handt- Cöt *ty gin8n dan , onbekent, mede op 'tRaedt-huys, ^ hoorde aldaer het gedinghof het pleyten aen. Onder aa- |c,rfhoorde hy op defer wijfe de reede voeren.Heer Rechter! kof Van de^e Man' h>er tegenwoordigh, feecker huysge- te .'•enalibo ick daerin heb doen graven om een keldcr-toe ^en ' ^k 'c^ ^aer in een groote fchat van geldt gevon-
a' ende alfoo my die felve niet toe-behoort, heeft defe my
gen^S*' die te ontfangen, en derhalven is de fchat hier te- ^enïj°0r<,,"g^' met Ver'f°eck, den Rechter gelieve hem tela- d,e ' dat hy die felve aenneme, alfoo ick noch recht noch deel verftQe ^ehbe. De ander antwoorde, Heer Rechter! weeft ^«eckert dat defe fchat, die defe vriendt heeft gevonden, kten °yt C toc-benoort' 't Is waer dat ick 't huys wel heb j =ntimmeren,maerhet was doenmaels een gemeene plaets, 1-fic]/ der.0Pvermocht te bouwen; derhalven heb ickgeea ye,., ^atigcoorfaecke, om dit geldt aen my te trecken. Na fcW^eckelinge heen en weder, vonden fy geraden , defen fPract Rechter felve in handen te geven. De Rechter hUyj . V0°rts, ghy bekent dan bey de, dat defe fchat die in u tvatfciS-gevonden. ' U niet toe-bcnoort •' Seghtdan, onder d'e felve^' iau^e lc^ • die hier toe refht noch deel hebbe , my V°0r> dat lVen toe"mat'gen! daer behoeden my de Goden 'kfaèck vr.eemder goederen foudebegeeren. Gyfchuyft ^etraedH" rn,JnarnPt» en op mijn geweten. Welaen! ick ?en> of 1 .en. Daer op vraeghde de Rechter den ee- ty vtiepiL n,,et eenen Soone hadde? hy antwoorde, ja. bees antwo A andercn ' of hy niet een Dochter hadde T nechter fePr Xan ge'ijcken ja. Hier op antwoorde de ^erOmoorHPV|-,J,Ck' ey dat komt recht en wel te paffe: «aeeieickdat u Soone defe Dochter fal ter EchJ M j nemen. |
|||||
iSi t Vernoeghde Leven.
nemen, enickgeve haerdaerby, al dit geldt tot een Bruyo'
fchadt. Als Alexander dit hoorde, konde liy iich over dit WW befluyt, niet genoegh verwonderen , en bort't als in den Ge&L op-getoogen, uyt, en feyde, hy had noyt gelooft, darter in de Werreldt luyden wierden gevonden, die de gerechtigheyt V>° handhaefden als defe. De Rechter, die hem niet kende, a"1' woorde , is 't oock wel mógelijck datter luyden werden ghe° vonden, die anders doen? Voorfeekerantwoorde jlrxanJi" en datdickwils.en aenveeleplaeden. Daeroverdc Rech"-' zijnde verwondert, uyt riep: of dan de Goden indie plaeri2 oock lieten regenen ende Sonnefchijnen' willende re kenn«fl geven dat Godt foodanige luyden , daer men Recht noch öe' fechtigheytoeffende , lijnen Regen en Sonnefchijn behoC' de te weygeren. Tot befchaemtheyt der Chriitenen , die oic' de Gerechtigheyt fich lbo weynigh bevlijtigen. 't Vernoeghde Leven.
J>temme: 14. Pfal. Deaerd'isonfesGodts,&c.
D9t i£ te recht een faligh Man /
©ie ftcïj in 't fijn bernoegen han / €n tsit boo? grootghent niet gebjeben / ©cgulbe mibbeïniaet bemint/ én ip in aïïe?" foo gefmt/ ©at hn beocgftt een rufïigft leben. * ©ie op betoinbt noch hooge fïaet /
rfiocïj fïcïj op ©o?jïen gimft bcrlaet / Matfy op hetfïib'righ pabt bcr Ufoben; jlfêaer bie het al ban bert' befchoutot / d£n necb'righ fich op <J3obt betroute/ 3111? iiit 't hem alleg fehencht ban boben* 3. ©ie op be eerhaerhent fïaet acht /
«En toalght ban groot^hept en ban placht/ <ürn fict bcel lieber op fijn minber / ©ie fïecht en recht fijn tijbt beleeft / <ü?n pbec menfeh Bet ftjne geeft, ©eeg teeft geto# met taepnigh hinber: 4« 2tlflo?mtentooeltbetooejie«e/
|
||||
't Rampfaligh Leven der Grooten. i$z
ï|?nfït op een gerufte ree/
S©ant 53 lirem noeïj geen bonber-fïagen / <©ntruften fijn geruft gemoebt / ï?n tooelt niet al te fcer om 't goebt/ ©at niemanbt fal ten ^emel b?agen. 5-. ©ien tooeefcer b?ucfct nocl) piept gïjcfcï>ff /
.Ifèaer leeft faergeeten bjoom en ftil / ©ernoegf)t m feofl en 5eebïg{j feleeben / ©ie meer fjeeft / en öie min geniet/ Cnfpaerfaem/ op een beter fïet/ Cn toomt fijn tocijtcn / nae be reben. 6. ©ie fijn «Êegaeb' en fijn gefïnt /
«JMijeft een ©aber reeftt beminbt / <ü?n IicïjtfêtJoo? op töobeji toegen / ©ie niet afê recht getein beoogftt / <Gn altijbt na het befte pooght / «En fïet alleen op '$ peeren $ccgcn.
7. ©ee£mantoeetbatbitlebenfê
<§eertoancfcel/ bjocsrenongetoig/ ©ie£ leert hp fcö altijbt bernocgen / <Jf n i?' te b?cen met fijn genot / €n banefct ben $eer boo? 't oberfeïjot /
©ie 't alle? ban ten beften boegen. |
|||||
't Rampfaligh Leven der Grooten-
£tcmme'j OSalighjHeylighBethlehem.
W3Eti?'ftetIebenbanbenmenfch:
©at hoogh in ftaet ftfiijiit upt-gelaten I 2CI keft een g?in£ na bolle toenfefa / *2p Stoeeft in bjeeg ban b'onberfatcn. *. £>ijnfcrQon al blincfetö'al^eenlioöijn/
©«e fé een lafiigh pack om bjagen / «pttoenbigh ban een fchoone fcfitjn / •Jttrtncnöiajj fejfeicft en naere blagen. • 3« Sfaemaecfethp'tnabegeenenftn/ göracfe^ fal 't een aribet toeer benijben: |©at. hropt hp beel berfmaetfjept in/ ^k 9P oock nimmer fcan bermijbew, m 4 4* £d»«W
|
|||||
84 't Rampfaligh leven der Grooters.
4. ^cïjoon bat fijn toencïtcn i?" gtbicn/
;Öoth moet ftp fclf een grooter b;eefen; i@ant <&oist / bien peber moet ontfien/ ©ien£ bienfr-fcnecljt moet een J^ing occft toefen* $■. <©fifTermaer eeneenigftftinbt/
©e tninfïe ramp berfch?icfct boo| 't fierben: igp tyeeft boo? 'r Kjjtfr/ bat fijn oetoinbt/ Oeraften fal aen b'jeembe erbetu' 6. 211 fluppt en uupgftt men boo? fiem neer/
't Sijn mecfi gebeende bienftigljeben: Iffaet Dit aï jijii ontfagjj en eer /
^p # toeer flaef bim jjeöerjÉ jeoen. 7. jlSaer raetht be bpanbt op bc been/
Wat ip fjem fo?gft en moept' befeïjooren t 2£I tooelt ftet tyepn / ftp moet'er heen/ «Cnpcöer^ontoilfïenenöbtireu. 8. IBanneer 't ban uptbalt na fijn tuil/
©an i$S 't met blam en bïoebt bejegelt: *?«" 't anberg / foo is" 't bol bebil/ 3E>an fpjeccfct men fïoirt en ongcregelt.
9. ïtDanncer een anDer rufiigft flaept/
<ön eet fijn tyooót in grager rüfte/ *f p fïupmt / en bjoomt / en geeutot / en gaept/
SSancftet noch toilt-tyacbt fal hem luflen. ie. Sfcftitoijgfiinochbanfcatibigfteen/ ®ie peber nienfcb i£ cnbertoarigft: Sf 55 ftp ban typ * epïaep! neen: 't gp ©ojjl of 23oer / bit gaet eenpartgfi. 11. 3P>e boobt berfeftoont noch ftlepn rjotïj grbot/
5t5e ©opmoet metben bceb'laer repfeni' ïjen otérftömt een feIfbc!noot/
©e boobt treft {jutten en palfepfen. 12. ©tt ïeben # foo fteerhjcft niet/
Sis 't tipttcrhjcft toel ulineftt boo? b'oogen/
ï?et # bcrmengftt met bcel fceröjiet/ 3ÏIfcijtjnt ftet o'ri£ ban groot bermogen. 13. <l!?eri ptber ïcef in «5obt / geruft/
% act Jftyncèn 'jtjn in fiaet berfteben: <êkh 3P bernoeghr. Èaet al bnp Iufi/ ^twtëfïro&etinafietbejteleben, r |
|||
i85
Öer Jongelingen en Dochters cieraet. Stemme: Coridon ontfteken. <©f/Aertjen
dieisaerdigh. Tp\ <@cljter# toilt gï>'«cicrcii / met een peerle Itroon:
II ©leegt geen Dart'Ie ^tuieren / tóe « Duntnen fcgoon/ ^ .jjBacc ö?ucfet D cet'Ic Deuggbè / om u eerbaer öooft/ ^at fal 3ijn een bjcuggbe / Dicöcr noptiberbpoft. |
||||||
;». ©leegter «©oDt^ucïjtjbinnen/ cp Dat licfïtjch ftrupt /
Fat in $iel en finnen / toafï téi fcgoonbet fpnipt/
2££ 't ïjooggmocbigg toefen / bat De ïujïcn iblept/ ^at'ec fcorat gcrefen upt De pertelgept, _3. &ietggpaenDepeetfen/ biefoofupberjjgn/
Sr", boo? b'cogen ötoerlen / in foo gelb're fcggtï $ S^ncfct öan in u gerten / Ut i£ 't JiBaeggDen bcelt/ ^at ong b|gbt ban fmerten / en ong fcgatten Deelt. ^4. ^ietggp bees hlcnnoDen/ en gacr fupber toiti
M> Iaet u Dié nooDen / Dat ggo hupfeg bcfït/ ^en repn eerbaet lebcn / Dafer onbeblecfct/ «* ten fcranjs fal geben D|e ten ïjemcl jïrecfet. *jr- Ciert u met geen jachten / nocg bermotnbc pjaej/
*üet sml krocfe bjaf&ten / "WO met toepte ontïjacl/ ll^aec nieti>?ienD'lgcfcgeDen / en ootmoeDiggept/ a©et gecierDe jcDen / boï facgtmoebtggept. &5«* *®ant in bagg en ringen / en tta obermoeDt/
||wWpIcn balfcge Dingen / maer geen geplfaem goebt/ *fol «fal befclijben / nocg boo? €>obt bcfïacn/ "'^aec bc beuggt faï bigben / afê Dit fal bergacn. „ $2: J^^bereicrtuIebenmcteengepIiggMeet/.
„ ^lh®oö*?ucgtigiJeDen / Die De p?acgt bertreef *. «Sn,, 2W m°oggt licgten / afê ïjet mojgen-root/ ' ^" " mP fïic&ten / 't 5P in b?e«ggt of noot. IB 5 Lof
|
||||||
$6
Lof der rteed'rige Sraec.
Stemme: LaVignone. ^f/OIgierlijckgieraet.
OJSecberige fïaet!
3P>ie bejukgk in (poet en onfpoct kouöt öc mart / Wkiihbmwi/ mctkertenfm/ «£npieicfcatht/ booj groot gebjm/ ZPït bergen noxk balen oiitfïet / 3E>iè niet tyeefl koogk gebiet / £<&aer Die kacr pkcfjt / gelijck een lickt / .^ntbonckt booj pöcrS aengefickt. ï. 3tchtTibberig{)e^of!
«ü»at pjacktigk en trotg / öoo? toeeïbe focckt u lof/ 3©acr bol getooeï / öc£ afgronttf poel/ <£n kaet en nnöt beft ïjarc (loei: 3£aer troutoe en eere berackt / <£n pjackt / krielt öagh en naefjt / ©aer ö' ontroirto teoont / bebfogk gekroont / «£n öcugko' te fckanöigï) tooit gcloont. 3. Stofmibbeibareilanbt/
Wit benligk roent met fchütitje onöcr 't lanbt »■ föat fdeter kift / baert öocij bc ruft / 3f%n£ hert niet i£ pet n,nacDt.s betonft i Wie fTojmen noch toinben niet bjecjt / ïöieng geeft / niet i? bc&eefl / .ïltëaer kouö fsck fïeekt / bjoom en opreckt / ©ernoegkt / toat kein is* opgelcckt. 4« Mazt gfyp berkeben top!
J©ienjs krupnen feer Ijoogk ftepg'rcn op / ^ietkieruflaet/ en toeberlaet I Wie bock foo fnel en rag bergaet: 38$ bupen en bonöer 't getoeïöt / «©ntfïeft / en neöerbelt / a^anoaeItHp?ackt/ cntoo#beracïrt/ 9ï«e ban een 28oere blup$ belacljk |
|||||
ü-
|
|||||
»»7
|
||||||||||
De woelende Menfche.
stemme*. Doenfe, doenfe.
|
||||||||||
D
|
||||||||||
<£ menfcSe rotfï booj bergö en bal/ 3£ooj bof?
ïëliüSililIiiïimüiy
frijen en booi baïen/ en booj baïen/ <£n geeft ficï) in «cel
ongefaaï/ <®m gout en fcïjat te galen/ Jlfêaer op be beugïjt en eet/ top i ïatn j Jifêaer op be beugï)t en eer/ men taepnigö Ier.
2. IPe menfeïj j toceft ober ;ce en fanbt /
^oo? 1ïo?mencn boo? baren/ en beo? baren/ •Sn Ijp bcrlaet fijn §of en lanbt / ®ni geïbt en goebt te garen / |BacropDeeeb'fe$ieI/ lepber! Icpbcr! mm pp be ecö'Icsiel / men toepnigft paft. aJ. JBaer afê 't al is? geraept / gefeïpaept/
,r°°?fcromenfïincfcfetoegen/ funcfefe toegen/ i^nrufïtgïj ïjf rt Dan nimmer fïaept / ■ «Bfltt binbt fïcfi heel berlegen / ^anteenebjo?»n bie ftnaegïjt / b?oebigf) / o?oetóff&/ ^anteenetooim bie ftnaegïjt/ en rooft fijn rufï. 4. £>M*
|
||||||||||
i88 Laflcr der Sonde.
4. £oofoechtmenbanboo2(ïaetenp?acï)fc/
^>tjn finnen te berlufïen / te beringen/ 3HSen fïaet alleen op toclluft acljt/ ö2n foeefct baer in fijn rafieu/ 3!©acr 't ig een bjoofe lufl / blucïjtigï» / Wucïjtigl)./ Jlfêacr 't ijs een tyoofe Iujl/ öie rag berbtognt. ?. 't Sfé beter Dat m- om 't eeutoigïi pepnfï/
3£>at eeutoigï) fal beMgben / fal ueltïtjben/ <©an Dat m' om 't aerbtfebe soeDt foo bepnfï/ ©at fmïlych faï toegf) Dzyben/ Sltëaer'?" ïfemefê goebt gebuurt / eeutoigï) / eeutoigïy 4!Eaer '{S JtemeljS goebt gebuurt ineeutoiggept. „ 6. $eft Dan u ïjert en jiel om googg/
„ <Ên trari&t na 't bejïe leben / 't befïe IebeW ,, <£n fïaert ten ^emcl met u oogg/ „ 3F>ie beter fefjat fal geben: „ 3F>aer blinclü ïjet googljfïe goebt / tfabigg / ftabigfr/ „ W>m büntht öet googljjïc goebt / bat «&obt bekroont. |
||||||
Lafter der Sonde.
STEMME: Snfind'amoHr. v * mi? befonb'in ons? gemoebt •: <êmflacfltbc
bupfïergept/©ic fïabigg to?oet.£o bat gelaten lept/
" €en patft ban tomben op eng gert/ 3Pat on?' bcnawt bol |
||||||
Lafter der Sonde. \%9
fmett: %ax$! onfe fïmien/ 5^c fonb' öemmnen/
"©ie ong bug benart.
i. ^p # een blintfjept in 't berfïanbt/
©erbieccfcfier ban <*3obt£ toet/ «Êenneflbolfcbanb'/
^aerfoöaerïjertqpfct/ ^>p ig berooft ban 'g ïtcmcfê licfit/ <£n ban ö&obtjÉS aéngcflrijt/
3Biengfnoobefofïen/be$ieIontat|ïen/ ■©iefpinongfïicjjt.
3- !uBat#fgcenbergifteffengï)/ "©ie Ijaer bentjnen fpjept l Cn maceftt on?* bangö/
3tl$" g' op ftaer lupmen ïept: £>P ig een Suffer ban be boobt/ «En bie ong bjcngljt in noobt/
€*i booj toïengoogen / top ?tjn belogen/ 3iiJ>*fpb'2!lppeIbaot.
4' «"""•oojtoatbeöjogijenfnoobe lift/ ^>to?t fp on^ in gebaer/ «Ênbjoeptbedttoifï/
©an 't eene jaer op jaer i £>P fïojt ong in ber fjeHcn gronbt/ ©ooj ïjaer bergifte monbt/
Sa fcaaegïjt be stele / cu gact bernicle/ ï©at eerft tyeebigfj ftotibr.
>. f, <© too|mï ük ons$ gctoiffe hnaegö t/' *>"©oo?ubeb«egerp/ .."©ieonsSbeïaegW
»"©at top jijn nimmer b?p. »> ©obt fal ber b|oomen bpfïant jyn/ ..«Bnfmoorenubenijn/
*» "©ie ong geinocben / genepgfjt ten goeben/ » ©19« battqwael en pijn.
Ver-
|
||||
iS>o
Verachtinge der Werreldt.
Stemme: Frattfcbe air.
V„J H i % öie öe toerelt toitt Dienen en eeren / 3Cct op
3 ©ie u fcan {jeffén en toeöer berneren / ©ie u * n leben en blucfttfge luft/ ©ie u berlocnt öooj een
4 «an blepcn eti rooben u ruit/ * bermamöe fcïjiijn/ €n fcïjaftboo? bjeugïjt/ fecr öooüe*
" Itjcfi benijn/i©aer öoo? öe stel/ m beel gebaer en fmert/
^icftjftojt/ Dat fii gelijtft betoobért toert.
t. ïMtgöp ftaerbolgen/fbfaïubeminnen/
J»p faï ftaer toefen en liefbjche bjeugljt / ©jienölijcH betoonen / injiel en in finnen/ <£n u befmetten met beel ongeneng&t. $&mtfpfébalfcft/ Doo? ïjaerlief-hofern/ ©ie u berlept / döo? fnoo beD Jiegern / 4En fcïjencbt u in booj tyeugtjöe bitt'te gaf / '©ieuljicrna/ foofuur benomen faï, ^. £n faïn tfreelenen toeöet berflinöen/
llutoeeere/utijötenugelöt/ % M faï t» Rlupfï'ren en ttraigelijcH binöen /
|
||||
&#
|
||||
Tégensde Foövaefdye 19 r
W>at öïjp berflasen legfjt ncber settelt:
^>p fat u sict / met ftrict%en otoerlacn / Cot u bcrb^iet ' met fcljerpe aecftel?" fïaen / &qo Dat u lijf gemartelt en gepijnt/ ^ier Dooi ge^angïjt / ïn beel' eïlctrtie qutjnt. 4. <j5ïjp toojt een fïabe bic tyienb'liclt moet fpeelen ;
C^pmoctDefeerrtli!tcciiiCtoeteI-fthibt;nn/ . Sügarcbjonben miuuetom teijcelen/ 3Ci? Dooi geücDni met boet en met pijn / «2n inaer bcrouto / Doe? eeii gebjohen gert / ©at öan bcrftqit ceeg ftïjanbettjcnc fnicit 1 ïüaer. Dooj 't ccmoeöt / 600? Gbcriegij ban 't quaet / &icl) fcjjacnit boo? «5oöt / Die alle ftmben pet. » f. ©liet ban bé mcrrclöt / met al ïjare ïufïen/
.. Streeft op ten i?cmel na 't fieglige paöt/ » ©het ïjet bcrgancfcciijCH / laet Desicltutten) ». ïiirft boe?bc tocelbe / b*cg' öcmclftfte fc&at/ =. <©afcê aüc lufl en alle bjcugfjöc tooont/ >. «Jen Daer öe beugbt toon loffcljjch bekroont: >. itëatit '$ toerrelbtg lufl en tjoosljmocbt fal bergaen/ >, 4maer <£obc£ tocojbt fal eeutoigijltjclft bejtaen. |
||||||
Tegens de Hovaerdye.
Stemme: Carile. |
||||||
i9ï TegensdeHoovaerdye.
3©eelbc noch, bjacjjten/ perl nocï> biamant/ H niet bet*
iÜɧiliiilpü!i^i=Iil
Krachten/ maer u Mintbcrfïant/ ©etfengïjt/ en janent
na b'pbeï&een / ©aer aclj! mijn gcftlaglj n fïteren |
|||||||||||
fal na teen.
a. ïïetecngopbctyrogïjcpbtbanülebcn/ opeen toocf*
enïcffetoaen/ ^ie fmclt en rag berbtoijnt / Boe feïjoon 't u fcïjtjnt/ ïfoe gftp 't oocïi berbïocmt / en gaet Htt$ glabbe bacn. ï|aprcn en jaren/ pjöncben en gcp?ael/ Jhcêr fneï toegft baren / al? sïjj» ouöt en fcaei/ a tijbt / berfkjt in hotïelljeen/ &iegöu/aIbptp/moctmanneftjchbertreen. . . 3. «Tiert u bjp/ en milt in RoogRcné baben/ boïgljt be flct»
en ïjooffcïje pjacïjt/ ©erniomt en topt u op / gcIijcH een nop/ Met $loct$ en SBIancnct / en ftreefe toeptfetje öjatïjt: ïtlcercn en becren / baggen noclj juVueel/ ftonnen meeren / hoobacröt maecht niet ceï: 't «öemoebt / u boet / niet fo?gft berfcaen/ «Pat al/bit gemol/moet aïg een bloem bergaen. . , ' 4. Cariié, totft sions bocljter bolgen / mljaereieren^' bigïjfeleebr/
|
|||||||||||
Skacr tijbt / of bange ïuefjt / noeïj nacr gefuröt/
U bier ban berooft / 't ;p in bjeiigijbc noti} Icet/ *£ere en bcughbe / <©obt£-b?ucl)t en geloof/ ^tillen uberjeugftben / meteen öepIigftJoo# Mtt Pfadn / toieng galm / en foete ftem/ |
|||||||||||
l©ien?'t|joon/óberfrï)i5on/Winc{itin jerufalem.'
ƒ. 'tïiïee*.
|
|||||||||||
t)e wegh van 't Menfchelijckleven. 195
*♦ 't ülecbt $u toit/en onucmojfï ban fonben/ baer öe lieffc*
j. en {joop in leeft/ *f aer SÖP / geciert foo fcjjoon / boo? (ü5obe£ töjoon/
5j*ePn en onbebleent a$ een fitöbcr ©mif hen 3iaeeft. ;£!18e[g en ïïeyen ƒ en bejS jgemelg- fc!)acr/ gatten u gelepen / ijcpIigM»^ 't Hiitaer/ ^aer't ^am/bc lïam bet, benomen fiet/ . > ^fe flec&t / en eprecöt / '£ if'eméfê bjetigljbc geniet.
» -
De wegh van 't Menfcïielijck leven.
■Al Kt oude , al 'tfdfde.
Stemme: Fortuynfylaèsbedroeft. <©'f/ Alsickuyt
wand'kn ga. |
||||||||
Vlijen be ^onne fyaeut / fbo b?aept on£ leben oock/.
<©nss bagen jijn foo lïcïjt / gelijcfc een litïjte tooehy r <®n$ leben \f een bloem / ïsie "in ben mojgenfïonbt/ |
||||||||
G
|
||||||||
5" Woepfel ot$ bertoont / en '$ abontg leptte gronbt.
&tr' ^f ki>f»>#een Kindt, batmöetoiegefcïjjcpt/
tfWlp^torïg&t'ernijDe Jcughdt, boïfojoDenjtoarigïjeptï «h iac'C en flacft ^ Man' b0CZ ^°«to e" booj 't gefm/ < a Ouderdom b|cn0|)t ramp/en alle jtoacliöcpt in. ^3. ^>oo roït be rtjbt op ttjbt/getijeneen hlutoenacn/
<&a*i "ct ^ Wpcelt / Dan fcJjeertmen af be b?aen/ ^en »!fsut ban aI 0,$ Slan$ /aI^m &t fïöf bertreen/ «noet grijpt dc fpil / en fpint op metitog toeer Jjeen. ^toaï^f ebt m bIcei)t on$ & 'c 9$ nimmermeer geöaen i
^acr h, 2 ü'mie Idct / öa£lr BtÖPt Set b'anber aen/ ^aturpï3 £l$bO0^Pyöatfecrtmcttoeberom/ e S«ft Ijaèr icebb' al in ben oüben b?om. 5^neeM£F:/*,maePt m WttWtn rooft fjet toeer tot niet/
L^erb,Sfe,^ersact/ mmffaa^m'tanber liet: **« eerKf "Jleb,in 7 « ^cnoïjt toeer boo? ben bagïj/ HWtt? toag bewot / hien nu toeer Woépcn fagï). ' & 6. iSacs
|
||||||||
194 Werfth na Vrede.
6. jm&aertoieitichrifto ïceffc / bltjft ban 't Sjcröcrben tJ|?/
311 fterft hu en bergaet / ftem blijft het leben bn: 't ©erberfelijCK trccfct aen / bat onbcrberflijcft #/ <£n Dit 'i een Chjiflen menfcb / een groot séjjepmenis*. NB. De Poëten verfierden dat'cr waren Par ca, Goddi"'
nen van Leven en Doodt, en dat Ckio het Vlas aen den RoC' ken dede, dat ta^hefii het fpon , en dat /Itropos, als 't hacr dachtgeraden, den draet afïneer. En hiermede wilden »f des Mcnfchen leven af beelden. Doch't is Godt die aller MeH' fchen handelingen belliert, en in wiens handen wy alle zij*' |
||||||||
Wenfch na Vreede» '
^&tettjme: lek roep u Hemelfchc Vader ae«.
H<©e bolt öe toerrelbt ober al/
<êm pber i$ bol tyeefen/ 3£eb! toat rjet ennb' nocb toefen faty ©an bit tyoebigh ong'bal * t©ct houbt nocb maet noch fïaï/ jjfêet al bit gnDtloog toefen. i. Mm hoo?t'er niet aféfcrtjgh?'rumoer/"
©an herben / möojben / bjanben/ iföoch burger toert berfchoont noch 25oer/ Sfa b'alberfnoobff e loer/ ©oertmenigb aen hetfnoer/ «£n bjenght hem tot feïjanben. 3. <£nlaeg! toat boojt men naer geforgV
Jitëen hoo?t trompetten blafen: S^aer fneubelt menigh in Den ffrtjDr./
^oo^ftaet en Dolle ntjbt/ Cot'^ eben naeften fpijt/ <®m in fijn goeDt te grafen. 4. Sfe ©?etD' ij! nuaï toegh gcjacgftt /
©e btoote Degeng hlinchen/ ,£iet Doe Dat b'een Den anb'ren plaegïjt/
5fa 't moet <£obt jtjn gefclaeght/ |
||||||||
*É
|
||||||||
Klachte over de woelende Werreldt. 195
^oe tltb bügonberfaeotit/
,3>ijn 'jS naefren blocbt to;> öjintfceni
f. ©erfcl)fjnbocl>cen^|otfe©?ee<
Jifèet uto' «Mijbe rancfeen: 3&an fal berbfoijnen al öet *»«/ €>p 't lïanöt en in öc £tee/ 5©ant menfcljen en ïjct ©ee/ Sa 11 / 6 ®ztei>c I janchcn. 6. 3MifalbeïïMIefenïjet3Cani/
Sn ecne toepbe fpcelen: «©e to?eebe Sleeuto fal toerben tam/
5£>ie eerft toag ftl en stam: 3£an fal ben iCfjriftoi (lam/ <£en blijbe Stoffatigö quetcn. 7. ©crfcïjtjn / berfcöön / ó fyolrjcn fe&t 1
llfèet irine goube ftralen/ <fi?n t oogtjt u <J5obtIijch aengeficïjt/
3&at pbet Jitëenfcïjc flicïjt/ €>p bat elcn in fijn olic&t/ <6obtsS goetljeutmagPerSafat* |
||||||
Klachte over de Woelende Werreldt-
Stemme: Eylaes t ataour wat gaet my acn.
Wgpconbetoerreïbtacïjt/
ïlêat (iet men jtoerben / nerben/ <©nber 't menfqjelijcn gefïacïjt/ i|oqjt men niet afê ban bevberben/ -*n seïjutïjten / Her* of hlupé/ <© toat i«s 't een lafiigh, hrus$! *. J©at fal bot& 't epnbe jgn/
Ufo al bit moojben / booben l ^iltölininelfehb'enpgn/ *?olgen ffeerg Ijet pabt öer (hoo&en/ *-n op ijoopen tjuaebt op quaebt l mm; «Bobt al u boo^epbt ïjaet. _ 3 ■ mz fean be &aet en nijbt/ «®oobeeithiifi t? famenrocfcenl |
||||||
ij6 Vreede klachfc.
©armen fïabigft in ben ffrijbt/
^èiet haer bp ben fjapren plochen/ «Ên met fpietfe / bu£ en sbwerbt/ delgen upt ber Jiiaenfc&en aerti 4« tfp/fp/ontaertgeffacïjt: ^ult gfip niet een? toeber neeren/ <£n u boeren in gebacïjt/ ©efe troutoe leg beg ïfeeren/ ©at toie met ben jtaaetbe flaet/ üBeber in fijn bloebt bergaet * 5. ^ijtgftp ban togeeber bier/
2Efé be Cijgerg of be Steeutoen/ 25janbt u öert in feller bper/ 6. 9£aet af o Cö?iften JH&enfc&i
©an al bit (©obtloog bjefen/ ©an fcrijgfjbp 'g ^emelp" toenfefi/ «Ên fuït niet boo? 't oojbeelbjeefen j itëant ïjet gobbcloog getal/ «&opt «5obt^ Kijtft befitten fal. 7. üoerteeniógroote<5obtl
't ^ert ban beeé tocrrelbtg booten/
©atfe niet totutoer fpot/ ©ooben meer haer 3£anbtg-genooten; ©at ïjaer fitcht tot fteerfchappp/ ikimmer feeer tot tprannp. |
||||||
Vreede klaclite.
Stemme: ScKoonfte Nymphje, 8cc.
Wier mijnoogft / eentrane &?ra/
©atiebfeon/ II bet ongebal betoeenen/ JBaetom b'arme £hji|ïen fchaer/ ©oïgebacr/
|®oet berfacbtéti en W fïeenra, |
||||||
Vreede klachte. 157
i.. 3ïfê icn fïe 't bertooeflen aen/
<& Dan fïaen/ 3H bee£ grouto'Ien boo? mijn oogen/ <Pan gebencfe icfc / aeïj mgn ^eer I Jionbpmeer/
EI Dit moojbt-gefrhjep geöoogen ï 3. {|ier ber jaegïjt men man en bjcroto/
<z£nboIrouto/
^yn be arme #nberfaten/ 3£ie berjlagen afé get ©ee/ ï©ee!acïjtaee:
2ïjn gejaept on belb' en liraten. 4. 3©eentóöacïjter sions toeent!
£>ucbtentfeent:
ïfoubt niet af ban bitter Wagen/ ^tO£t u tranen al£ een bïoeöt/ «©mfcetcfoeöt/
® at foo Deerlijcfc lept berfïagea. f. «JSoDtfaleemSbanuobenaf/
ïBannen 'tftaf/ «n met fcgerpe gceffcfê tojeefcen/ «1 bee£ bjjcbelmoebt en 't quaebt/ . ©atgpfiaet/
Cnm fijne gramfdjapffeeecïsen.. 6. itëeggggpbooféberr'ban giet/
3©antmijnbper/
^aloputoejieïebpiben/ <&> SÖP fult in Wam en root»/ ©oo?'tgeTpoocft/
^gn berfc^icKt en Mapper-tanben* 7« ^tcecKt ban een£ u jtoaerben op/ j
_ _ <©fnhop ||ai geboeïen «jSobeg tooren/ *®ant een M moo?babigï) ïjert/ fl»^., f^Intetfmert/ ®?n berfeftjicwgcft ooibeel goomt, $ 3 Danck»
|
||||
i98
Danckfegginge over de weldaden Godts-
J>teninie: Treetrasjesmijn voetjes.
• 3tt<©obtIycKet fïraïen/3fn't ïjcrteöaïen/Hpt
pIÉlÈilÉ WêêMêêïMMÊ
'ê ïfemefê jalen/ 3CI^ ban fijn gocöt/ *&&t pber boebt/
l^iii^ilpipiilii^^
©ertyoItjtRt 't gemoebt i 2SI? top beroaefï aenfien/
$©at Deugïjöe ïjn on£ aen fcoir.t trien.
i. <J5ob$gunfïigeoogen/
©ol ban berinogen/ i©e!ftlaer betogen/ ©an fijn gcna / Die b?oegö en fua/ ©n^ïjertenfontya/ <©ntbontftt Doo? eene faanbt/ W>it gïorijt in jiel en bcrfïanbt: 3. JBiefon niet beminnen/
„ïlfêetïjert en finnen/ <£nfien ban binnen/ <% oefen $$m * bic tot on£ leer/
<£>ijn gabcn fenb neer I <fl?n toecfet on£ Doffe ?iel/ STot bjeughDe Die u lieer! bebieL 4. ï©antaIon^ccbattjten/
&a 't ïfemel? traeljteu/ «en'taerbtfeïj'beracïjten/ 3!feji 'teen bergaet/ en ong berlaet/
©.«t'tttHtoit&bejïaet/ |
|||
Om VergiflfenifTe der Soaden. 159
ai>ot> fal Dat ceï gemoeDt/
<0oüt Danenen booj Dit grootegroDt.
f. ï©ic Dan eoöe^3egen/
$|ier heeft betftrcgen/ J?>aIt'aUertoegeH/ «©oDt fmgcn tof / boo? hang en hof/ *2n nemen hierfïof/ , <8>at ïjp Doo? 't aerütfche fïct/
JSa '£ *?emel£ / bat gem <2&oDt aenbiet |
||||||||||||
Om Vergiffenifle der Sonden.
Of de wijfe van C. V Mander.
^te&l: Meer aerd' als gout, meer quaed' als goede menfchen.
Ofte op defe nieuwe gefielde Voys.
lilïiiJiifc! ifefllüüii
<Ch hoorn tot u met jtoare ïa(l ge - ïaDen/
2tch.' Jgee - re laet mijn jicl in u fitfj üaDen/ |
||||||||||||
3K&ijn fonö' eplae^'. Die Diucfct mp na Den gronDt:
SE>ie nn bp-na lepDttot ter DooDtbertoonbt. M -gn hert i$ fjautn/ €n 't aengeficgt Der f nauto/
^aeroogenna jjienfchoonen S?e - nieïfïaen.
|
||||||||||||
©mfcat mp pjanght 't getoeten/ en mp tupg&t/
& 4 w
|
||||||||||||
2po Om Vergiiieniffc der Sondcn.
©atich/ ó <©cbt! heb tegen u mijbaen;
©ie£ mijn gemoebt fith neeöjigïj koo?« bnpght.
»4 <5hp toilt ban ïfeer! niet niet u bienaer treben/
Sin u gerecht / noch jïrafffcn na u toet/ < J©iehanbefïaen* toiefoubergeben reben/ W$ ghp op 't lïrcnghft' u cDibeclbooj on£ fet* i©p treben ban/
«©putocgoebtheptan/
«En toeten bat be fïraf u haeft beroutot/ <£n bat ghp jijt een föaber bie ter|ïont/ ^>tjn roe bettyeetftt / aen bit op u bertroutot/ ïScfpjcnght baerom met ifop onfe toonö'. 3 • gehoon bat be fonb' onj? haprai gaet te boben/
<ü*n i£ foo root afê 't ijoogh fïe Carmofijn: ^>oo fullcn top ban u niet $ijn berfchoben/ ^IKaer bppj tt gunft / foo toit afê tooHe jijn: ^anugena/
SMncht altijbt teoegh en fpa;
Sïa toijber afë beaerb* ban b'i|emel jiaet/ Sla toijber aig het i©efïen ban het <©ofï/ utrecht tttoe ïicfb' / bre nimmermeer bergaet/ 3©ant ghp jijt on£ een toeberlact en troofï. 4- <lPhp hebt bit tobo?bt a$ n\et een eeöt gejtoooren/
<©at ghp niet toiït bep" armen ^èonbaeré boobt; jlUaer bat hp leef/ noch 't £>chaepfcen faïtjf bertooren/ «©möatghp'nopt ben «éonbaer ban u ffoot. fi&mneetftnfeasmt/
<3ftp bjicnbelijch om-armt:
W$ fïeeht$5 't berouto tipt repnber herten fpjtipt/ 3^an toerpt ghp toegh fijn' fonben in be jee/ 43cöcncfccfc niet / ja belghtfe gantfchïtjch upt/ 3fa 't onrepn hert toojbt toitter afê een,fnee. » ƒ. ïMt on£ ban {geer een fjepliglj fcieeöt aen ö**?1^ |
||||
Danck-liedt. 2oï
?> €en roch be$ $?eptë en tjoï gerechtighept':
?> *©ilt ban u «J3ce|i fïeefë in on£ hert bcrtoecfcen/ " ©at top betreen 't pabt utoer ïjeplighepk „ «Mjofanbc il ^tbonn/
„ 3^ie fieïj booj oii£ liet boon/
*• <©p bat'et nicmanöt ooch bedooren ga/ '' ©an bie in hem en in fijn tooojDt gelooft '■ ?©P fmeecfcen ilf eer! en bibben om gena/1 '' ^at ong geloof noch ïicht niet toerbt berbooft. |
||||||||
DANGK-LIEDT.
U/t C. V. MarJer.
Stemme: O Wijn de eed'le Creatuure.
Ofte op defe nieuwe geftclde yoys.
r)ïlliil!lliüllf^lilii
i €■ &tm berfpjept hacr helb're jïralen /
3 «ênhomtcpkrupt en bIoemje£ balen/ |
||||||||
? hel - b're fïraïen/ f^te'taerbtnjchmctftaerliebe
4 bloempje^ balen/ i ^>oo bat al 't Pee/ jafelfëoe \ Sïantjl bcrfjcught • 't<©ebogeït queelt
* Wenfch fcheptbjeught:
li|||^|||EEjEEE|=gEEE|E3E^Ei
^fQqberöebenhlangh/ Wf i*§eppet$riof/ fcoo?
■gi f ' «pt*
|
||||||||
202 Danck-liedt.
|
||||||||||||
upt - gelaten fafï. 3£act Dan ons' öeejï niet tocrDen
|
||||||||||||
upt-gcbïufr/ Mmt looft ü <e>oU hooi een bet*
|
||||||||||||
ïjengft, ------befaügïj.
|
||||||||||||
2. ï©£i banrfeen <©nbt boo; al Den tfgcu/
©ie fjp ané Ijr cfr genab'iijcfc ücfcïjccct: ©ie on^ bcbautot met fijnen regen/ ©ie on? fijn gunfï acn lijf en jicl bernietrt.
jbeftoutot Doch een?" aen / en fict fijn toonberbeen/ tBaer mecö' bp 't lartDt Dus rtjcfoelijch bertiert/ $oe toeelD'rigf) 't ftrupDJ / geboomt en 't gra.öjcn tiert <£n fjoe Dit <öobt Doet booj Den menfeb, alleen. 3. t?efttoïiiifjrenff0fom<öoDtteïcjben/
©ie u / bun atl'i I bui rijcbelijeb boa^fict l $f n fcfjcncUt n aïïe oingh ban bobcn/ ©aer fjp Dwl) féïf ban alïce" niet geniet: SU toat |ct ïanbt ban ©ee en tynebten geeft/ ©ie jijn Den mcnfclj tot ïufï en onDcrfjonDt; SFa toat'cr jtoeeft op bergen en bet itiout/ Sfn loebt of 5cc / om utoent toille leeft. 4. ïfoc fem een ïjert boef) bits" entaerben/
«En al fijn plirbt foo Dertd ober treen % ^otjj ftouben Dit gefc henefc in toaerben/ ©at <0oDt bier fcbicji bcoj D'armc menfeb alleen \ 3tcb neen! ontjteccht ben ÏJccr in u gemoebt/ <£êtt <&ffér- bper / ban toare bantbbaerbept/ <©m Dat bp u becs* gabcn beeft berept/ |
||||||||||||
&n al Öeé9 tyeugbbt en al Dce£ toeïbaeöt boet.
|
<&($
|
|||||||||||
-e
|
||||||||||||
Danckfeggingh over Godts bewaringh. 205
?• <©obt ïjecft bocfi onfer niet ban nóoöen/
aSotl) oocK al 't geen / Dat ï>p geftljapcn tfceft/ fep toert gebient aoq 'j$ ^cmd^ ücoben / <£en ïjeplsglj ^cp? gcllabmïj om öcm jtoeeft / 5©ici$ (bete tcon bol JRISuficacX ge fïupt/ ■§>ijn guïbe $acl gcbuurinl) ober MmCHt. «3obt $ een aeeft / en toil bat gt>p l^m fsngW «Ben gecftltjcR tof met repner tjerten upt. danckfeggingh over de bewaringe Godts.
Stemme: Gilathca geeftigh dier. <©f/ Fredtrick Hendrick
van NaiTouw. L<©oft mijn jicïc / loeft ben Sfeer/
3/. ooft mijn jiel oen ïfeere: <©at ich <©obeg lof bermeer / «sfnfingljt^jnöerecre: <& mijn ©oöt! ffïjp geeft mp fïof/ «©at "ich tct u ïjcpIisB lof/ jlEagtj met Ijelöer neelen/ <©p Der ^arpe fpeelen. 2. SFHempmetgenaeb'engonfï/
SHiefïtjth jjebtomfeïjeenen: 'HMt mp met u focte jonft/ Sltutliefb'bereetnen: &at 000? 't ffralcn / ban om ïjoogï)/ SlCK / al?' b'Slppel ban u noglj/ 3&p I boo? 'g bpanbtj? blepen/ ©oclj niet lact beriepen. 3 • ïfêant gftP / afê een ïferöer boet/
&tocfeljaeuHen$J toepbet/ ®k göp met u .ifêanna boebt/ «fn ben ffafgelepbet: <©iemijn ?iel ten toater-työtl/ ©00? fjtt lïeeffeen ban öe £ön/ 3fo
|
||||
a04 Danckfeggingh over Godts bewaringh,
Sfnu&Iabergrafên/
©ooj u gunjt fcomt aefen. 4. £cftoonoficKm'tboncfter1ïreef/
SfnfiraiJ^eneïIenbe: <©ÖP toêct ifeerc bat ich leef/ ©ie 't fcrup£ foo fccmb toenben / ©at al mijne bmch en pijn / ïian in bjcugïjb' beranbert $ijn / ©at ieft boo? mijn lijben / Ifêp toeer macö berblijben. <;. <©f>p top mpu toegen acn/
©ie ieft moet üetrebent i©el gelucfcigfj öie baer gaen / Sfnutoctcnseben: ^ bie in u blercKcn ru(l! , ©toept toe bolftept en beïufï/ ©ie al.6' fïroomen feïjieten/ ïlpturtjcfceblietcm (?. <© ftmnglj-aber allee b?eugf)t J
«5 ïictjt / fohber bupfïer! <0f>p jijt onfe ïwfï en jeug&bt / 3EÏ on? glmitë en lupfïer: <©fjp toifcfit onfe tranen af / «©fjp treefet on£ upt 't bonefset graf/ ©at top / in 't berberben / Heer/ boo? u / niet (ïerben. 7. 3teeutoen$toerbenomon£fjeen/
3?3bergifreo?aeefcen; Matt gfip fjebt booj on?" gebeett /
©at top upt fiaer naeeften / gijn boo? u genae bebjijt: Ktaet boclj l|eer! tot geener tijbt / <©n£ geloof bejtoijefcen / $oclj ben £atan toijefcett. 8. 3Taetu<£ngeïf)ou&entoa«!tt/
©atcieon^bejjoeoe: ftteitit
|
||||
Èclit-Gefangh. 205
$eemt leer op tmg gangen acht: /
<£n op '£ bnanbtg tooeDen: ^at ficft onfe boet niet floot / jllaer betyijDt on? ban Den booöt / ^pDatbjjiuIcben/ «Eeutoigftljjctt &iet bobetn Siet de Mufijck-Nooten in Luft tot Wijshcydt.»
EredrickHendrkk. Fol 214. |
|||||||
Èchts-gefaiigh.
Stemme: O Saligh heyligh Bethlehcm!
G<£Iucftiglj ó bereenigfit 5?»aer!
5&ie öooj De bjeefe o&obfé geD|cben: U üinb tïi oefen €cht te gaer / Cot een gemjt en bèta leben. 2. J©atgïji'DaerinterhanDenflact/
<?>at ïaet ó itf eère! toeï gelucnen; ï©ant toie Dat in u Voegen gaet / "i&k fal noch ramp noch oiifpoet Douchen* 3 • U 30e ©lienöin en 23eD-genoot /
®e fchócnfre 3luft-haf ban u finnen/ 2£ie falgetronto jijn in DeDooDt/ • «En u met hert en jiel beminnen. 4. «ïSïjniüIt/Doo^hacr/DeTottebjetighbt/
3£e toenfchetgche Iu)ï genieten / l?et beelDtfel ban De toare tieucfot / ^al uut u Itam en af-homft biietea. *•• 5©ant nnt een toel-geheegfibegronot/
^aerVoaflcnDeughDelijcfefpjnpten: ^acrtooont betitelt/ Daerigeenmonbt/ ©te altijDt fal De eobt£-b|UCht untten. |
|||||||
6, ^aet
|
|||||||
jofi Tegens de Werreldtfche Welluften.
6. ©aer fp?cpt 43oötg jegen o?eet en tetjöt/
©aer 5ijn öe recljte toijngaert rancfem / ©act falaent De boojfpoet / boo? öe tijbt / . €en ftaf om jlaöigtj >*&oDt te Dancfcen. 7. <©!taelöanafêgtjpugejlacï)t/
^iet aI3 een bjucljtbaer lanöt in 't groepen/ J©ant jjepl en gonft u öan toe-lach,t/ ©ie al? een tictigjj öoffal bloepen.
S. ©toelgelucïugi)! afébetijtit/
©it tijbtlijcK leben gaet af fnijben: ©at gijp u ban in <©obt berulrjbt / <&n toacijt &icr na beel beter tijöen. •Siet de Mufijck-Notenin Luft tot Wijsheyt. O Geejt?
lijcke Hemels-Jladt. Fol. x\G. |
||||||
Tegens de Werreldtfche Welluften.
Stemme *. Komt ghy fchoone Velt-Goddinne.
K<©mt gijp / bic boo? lufï berfoopcn/
(iEnmtDeelbejtoeeft/ ©aer gijp 3iel en lijf toe-geeft: SPoetutjerteenjS open/ «enna'tbejïejïreeft. 2. £>ict ïjoe Maegïjt botïj töobt be ïfcjrc/
<£ber3Ifrael: ©ie fnn upt-gebjucht Iiebel/ <£n fijn naem ontecre/ ©003 Ijaer beitel fpeU 3. ^ietï)aer$toebenmbelujïeti/
<(Enboloberbaebt; 3fa fpfmooren in ïjaer quaett/ «©p'tpbonjfprujïen/ «üninttotfeltaet, 4*
|
||||||
Tegen-; de Worrddrfche WeHuflctu 2 V
4. ^ietfpbmicncnuptccfcïjafcn/
©ie met Ü?ary en %imi/ J>ien om 3?ofepI)£ fcïjaeb' niet upt/
<£n boï pjaefjt en p?alen/ gijn Der fonbcnünpt. 5. g>kt fjacr in Oe tueïïufï fmoomV
<£5nbolfnoêbtucb?ijf/ 2Ü£ een boel aen tgepletoijf:
©ieber toctftt <&att$ tuoreu/ Jbooaensielaïsïlijf. 6. <© i toatt: tó toeïïttfl fncl-luft/
$oera£(Tupftfeneer/ 2Ü3* een bloem of licïjte beer'/
SFa jbet igS een nitel-ruft/ ©ie Oaer rooft u eer. 7. ^efjtoatspüparmeflaben!
©!cintoemifr"$ioicrt: ©ie ber beugïiben fclecbt ontciert/
€11 ferjent èobes gabcn/ ©icbê tremel biert. 8. «£>p b?engï)t u in beeï eïlenben/
<S?naÏ55"iebenb'boobt; 3f a fp laet u in ben noobt:
#oe Qïyp 't oocfc toilt tuenben/ %ae$! it fmert i£ groot. 9. ïetbanopbee^nojte fyengpbc/
©ie raé fmeit en nuijnt/ ©ie alleen itpttoenbigl) fefujnt:
©us" tlreeft na ïk bciigtjöe/ ©icbaernoptberbunjnt. 1 o. ii&ant De beuobb' faï ceutoKjï) blarpc^r/
?tl^eengoubehroon/ 3tl?' een pcerl aen <@obeg fljjoon: ÏÏèiit in cSobttf-bjucIjt groepen «2u bertoacfjt ïjacr loon. e Mu Gj ck-Nooten in Luft tot Wi j sheyt. -<#«r<«0
wat al vriugbden. Fol.ioó. Waer*
|
||||
ioS
|
||||||||||||
PFaerfchoiïwinge aen de Jeughi.
|
||||||||||||
DEjeughtbedrieght fïch dapper, Wanneer fy door &e
dertelheyt verlockt en tütde Welluften overgevoert' fich laet voorfraen,datfe daer door verheven en voor it Werreldt lullen werden, gefien , om alfoo geacht en ge-eert tê zijn. Maer fy nemen het fnoodfte van allen ter handf,alfoo !ƒ daer door tot geen eerlijck en laligh leven iujlen geraeckefl.' daer fy nochtans de Chriftelijcke en der Ouden vermaning^ behoorden te betrachten , die hun al een geheel andere weg" voor-ftellen , om daer in onftraflijck te wandelen. Doch hel gaet haer alleens, als die de eedele Peerle vertreden, en i" 'tflickder Welluften verlopen, ftadigh leggen te wentelefl' Soodatde gelijcknis waerdighis , die eenige Philofophetf voor-ftellen, dat het feker Man gegaen is, dié welcke tvfic falf- boffen voorgelet zij nde, waer door hy door 't 1'meren v^" d'een , een Valckfoudc weiden, en door't fmeren van d'a^' der een Ezel. Defedoor de hope van verheTcnthcyt , mee' tiende de falf- boffe van een Valck te verkrijgen,krijgt de fait' bofte van eenen Ezel: waer door hy ontaerdende, ftracki ecfi Ezel wierde. -Alfoo meent oeck de domme Jeught en rne' liigh Menfch, dat'fe door de y ver om tothoogheyt te komefl' fy fich moeten fmwen met de falve der Welluften, om alf"0 Valeken te worden ,»maerfy worden rechte Ezels. Slave"1 voor haer felfs, flaven van anderen,ilaven van hare wellufte"', en hovaerdye. Waer uyt ff nauwlijcks, ten zy, tot haer v*f derf en ondergangh konnen werden vcrlofl:, maer die m£* rouw en herten leet, hare ellende te laet fullen beklagen. |
||||||||||||
Opmetckinge.
OM dan een yegelijckaf te manen van de fonden de
Werreldts.foo hebben wy doorgaens de fnoodthevt &' |
||||||||||||
felve vertoont, op dat een yeder fich voor die felve
|
>■
|
|||||||||||
Bruylofts Gefangri. 2Ó9
vte!c mogeli) k is, hebbe te wachten, en dat hy fich met eenea
J^aghtegemoedt voeren, wat vruchten hyuyt de opmerc» *'nge der fonde kan treckeu. '• Soo worden door de ion den , de blinde oogen der Men-
fchengcopent, waer door fy dan fien, in wat verderf hun
de korte Welluft heeft geftort.
*• Beroovinge.van foo veeleheeilijcke deughden» gaven en S'oraden.
*• Bcfchaemtheyt, alfoo dat men isfchaem-root, voorde °ogen Godts en der Menfchen.
*• Het getuygenis en het oordeel des ghewetens , dat den Menfchen na de begangene fonde, aenkheght.
"• üevreefe, en het zitteren voor het gerechte en de ftraffc ^Godts. -________.________' Bruylofts Gefangh.* »
Stemme: Ghy Drinckebroersberooft van finnen.
n IIÉÉilili^flfEÉÖIi
^■~* 1 ^p Die baet jijt uoojö'€cï}tbec&onrjen/ «Sn
3 JJaacfjtuDochVjoojöcfnoo-öcfonDen/ «£n * na ttoee Jjerten fineït in een/ «Sant toie in 'g ï|OHtoKjcft£
j ooegt u ftatH0t) na be reen: ^"anrjt/252Urjtftt reben enberffanüt/ 3IMengïjanDt/ban
^oöe toojt / jlfèet beel $ceneng ober-fïojt.
ï.. 3F»e lieföe ö?aenjjt geïtjefte finnen/
re lieföe bjaeoöt een toffiigfj jucft/ jf °y0<? "eföefcan men 'taïbertoinnen/ £M* Mmtftt in route en öjucfc. nt^cJP^^c"W|jc^&anbt/ $&' « iiil:,P.a^DutoIÖ*3Pnietïiefö'&esopten/ * * ^^jtenotfWensiettoiI«Sf|e»tr
|
||||
2 1© Na de Maeïtijdt.
<©eljjcfc ttaiee liebe J&peel-genooten /
^>oo bjaegfit mattmnberg lief en lept. JBanttoiem'£^outa)Iijrf#banbt/ <fc - 4. ïf et i$ een bleefcft / fctjoon t i$ berftfiepbett /
|Jet $ een jiel / en ftert en tuil / i|et ij» een litftaem met haer bepben / Vereent in b?ce / geruft en ff il. ï©anttoiein'gJl|outaiujcfc£banöt/ £c ƒ. ©Ieehtfiaer met fcranffcengban «Mijben/
<£n b?ueht haer rancrfcenji om pet hooft / <©p öat f m liefo' en bjcc benlijben / 3&0CÏ) ban haer ru ffe jijn berooft. i©ant toie in '$ l|outailijch.é banbt / $c. 6. jHaetjegen inilt haer ffanbt bereeren /
©at haer geflacht in lieföe groep: ©at ïjare {tinberg ilch bermeeren /
. «Bnoathae"röifc&bolboo?fjjoetbfoep. i©ant toie in'^ïfoubjlncfcg banbt/ <Jc. 7. ©an futten fp haer liebe bjuchten/
©00? tacttelijche <gcht bergaert / Sn b'<©uberbom / met beel genuchten /
©ol «&obe£ fyeefe fien gepacrt. 3©ant toie in f Houtolrjcng banbt / £c. 8. ICaet on£ haer t'faem met blnbtfchap toenfcften/
«©etttcft / gelurft / berecnoe (Ctoee j ©eel hepfê bp &ai>t en bp De jBenfcljen /
2M£ Cojtel^ in be liebe ta?ee. J©anttatie in '£l|outoujcM banbt/ <Jc, |
|||||
Na de Maeltijdt.
Stemme: OGodtwydanckendynergoed*, <$f/ MaxiC-
lianus van Boflu. <@f / Het heyl is aen-gekomen fiet. 4£f/ Als mijn ftondüjn. <&f/ Uyt dieper nootfchrey icktotdy, O«pobt! ban toien bebolhepbt Wiet/
5P>e;egenengenabe/ €>p onjS u arme «£>chepfeI0 pet/ #ntoiitone3icïberfab£u: ^
|
|||||
Na de Madtijdr. ui
i©p jptsooj fpijg en D?ancfe berheügljüjt /
f©p banenen u boo? befe beughbt / 3£ie ght> on# hebt gèfchoncfcen. 2. gfa toat be ftebe lucht befthoutot/
«Bn toatter fchuplt berbojgen/ © Sfeer! ghp aïïc€ onberfjoubt/
«£n 't leeft / a$ / fonber fojgen. <!BhtJ opent utoemiibehanbc/ «En fïojt u gaben in het lanbt / %ê>k honbert-faut ong boeben. 3. jüu 't ïicljaem ban fijn boebtfel heeft/
€n bat het fcftept genoegen/ <©ng arme ?ieï' öaer boebtfel geeft/
%> batfe fich mach boegen / Ce fptjfen met u «3obtlrjch tooojbt: 3£at fonb' en oberbaebtgeffoojt/ &p met haer boofe toereken. 4. iüant $f eer ghp geen geballen tyatcfyt/
3len ftercKgebeentnoctj paerben/ «Penbjoome jtefeu hehaeght/ <£n üii höHbt ghp in toaerben 5
®U£" Iaet on? in u b eefr gaen/ 5l»at top 't gemoebt ten ïgemcl fïaen/ €n op u goebthepbt toachten. ■ f. J©ie leeft'er bie be mojgen-^ott/ £>tch feecfcer {tan beïooben J iBat baet hem bie be toerelbt toon/ <6n gingh fijn ?iel berbooben J ^u^ Jet toel op be fenerhept/ w owfe$ieI / eolaeg! berieöt/ ^n toeeft fïeet g op u hoeben. 6. i©eejï ban in <©obt te faem berblijbt/
^n roemt fijn milbc ?egen/ ® « hp on<$ fchencht ter techtet tjjbt/ Sf'tf* een guïbe regen, «faer Chriftus $ bp fpij£ ofbjantfe/ 2?<w c eert men hem met tof en bantfc/ ^tffmgftt ban herten/ Amen. 0 t éteHsi
|
||||
UZ
Gecftclijcke kamptegens de Moordenaers Qor'tft'
Weeft gedachtigh dis dotdts Chrifii.
j&teltwnt: De liefde voort gebracht, door reyn geloof, &£♦, |
|||||||
JL> R <£n WteuMje tootfotf fjet Wcebt/ ï?aer£ J
|
|||||||
*-
|
|||||||
K ^Ban^ / aen Bare J>oo -— nen / ©etuo?(I met Moebt en
* 3toeet/<©pDat?'öaermocï)tbertoo------nen/ <èen
^ .ïjfêanneïijch gemoeöt/ <©m Dooben befeti jflfêoozber/ @ot
fi to^acchc ban bit bïoebt/ *Cn fcïjanot-biech/ben berlïoo?* * öet/berfïoojber/berltoojber/berftoo? —-— öejr.
*. ©e £>onen öooj bee£ routo/
<£n 't wnberltjcft meebocgcn/ ©er$>aberujcfcer trottto/ ©ie fïelben fïelj boo? oogen/ ï?oe fn bee£ fnoobe baebt/ SBegaen aen Baren ©aber/ .piettoebertojaecft enfmact/ "* ©ergelben bien berrraber/berraber/berraöer/b*rrflöef' 3. <©fjt> «r&njxen Dit '£ een fjjooj/
<©m u Ireetjj op te toechen/ ©at gijp ii leben Doo? /
«Suïtboo? een tërrjgï$-rttan Ifrechen/
<i5n ïjouben in 't gcbacïjt/
©it beerltjen bernielen/
Watt in be fonb' on£ bmcW u
Cotonbcvaaii3ïji)er-3ielen/bersicIen/öer5ieïcnAitr?L
|
|||||||
Morgen -Gdangh. 213
4. OpbatgljB'tfupb'reMec&t/
£to£ Heplanöts" moogöt befcljoutoen/ 23etno2|i metbloet en jtoeet/ 3©aer m met anghft en rmitoe/ % boo? öer «rjlkoojöerg fjanbt/ 9?n fijn bebloebe tooiiöen/ Om utoe fbiib' en fcïjanbt/ ^tij? beerlijeft # geftijonben / ge feïj. gefelj. gefeïj. f. <©mbatg})pmocb:gö;yt/
't Onnoofïe bloebt te tojeechen/ <©at bus* onnoofel Itjöt/ ©00? ntoe fnoobe treetften; ©och niet met bas" en jtoaerbt/ Om b'cben jüSenfcfj te fcJjenben/ .Maerfultapttyoomcr aert/ 23etoecnen bées" cïlenbcn/ elienben/ cïlenöcn/ cïïcnOert. 6. <&fyv fuït ftcet^ met öe fon&V
«En mét bén £>atan flreïïen/ Op bat Ijp toert bcrtoonöt/ «^ooj u (éobtfaïfg&ïeben: Oebacljtigïj/beferbooöt/ ^u^fmabelgcft geleben; ©at chriftus fjeeftmnoobt/ »00? u ter boobtgeftreöen/geflre&. geflreö. gefwb» 7- ^u?S;tjtfieet^opuïjoeb7
>, Om boo? öeejs ïfelöt te firijöen/ >• Sa toaer 't oocfc tot u bloebt/ »> Om boo? fijn tooojbt te Itjöen i " i©ant toie fijn leben fielt/ » Om Oobe te bommen/ " ijMjoon ïjem öeboofe Mtït/ j^JPfalin chriit bertoinnen/berin, berin, berto. |
||||||
Morgen-Gefangh.
^__^ Stemme: Uyt mijnes herten gronde.
1 chrifte, {jepl en Ie - ben / O OoDt ban
3 Utoiiicft ö'ee-re ge-ben/Methw-te 01 eem |
||||||
214 Morgen-Gefangh.
" * ceutoiggept! ©mbatg&pmpbetjoebt/ i©iUc&
4 öantfsbaerljept: |
||||||||
Ü _roct&«rt«njtionbe/ ^iibefemojgen-1ïon-De/
©ntfliupten mtjngemoebt. |
||||||||
ï. ölicfltjefcïjept enigen/
23Iincht alg ïjet mo?gen-root / I©acr boo? tcft Ijeb berhregen/ $et leben upt ben boobt: SJIIeenboojugenae/ tyzbt gjjp mijn jiel boo? quaben/ jnaijn Hcfjaem boo? migbaben/ ©eb?ijbt ban aïïe fdfjae. 3. gfcfefjebbantfofteloben/
Uut een ootmoebigïj ïjcrt/ ©at boo? u gunjï ban boben/ jniap bit gefcfjonctai toerbt. <&,\ leet u eeutoigj) ticfjt/ Mijn fbarft geloof ontbonc&en/ ©at icfc boo? 9Liefbeb?cmcfcen/ ©oïboeren msclj mijn piitïjt. 4. ©attchinutoetb?eefe/
<©p recïjten paben tree: «jEp! laetmtjn boeten toeren/ ©erfconbigerg han b?ee: ©at ttoifï noefj fjoobaerbp/ ©at ftfjanb' / on-eer / nocfr fajles/ jjlflp ban be beugljbt berbaflter/ iföoctj 'g toerrelöt^ flabernp. f. Kïfeprge<!3ecflmplepbe/
©at icft mp nergens fïoot/ <£n met tt ï©oo?bt m» toepbe/ ©at iCK b?eeg %l noch, ©oobt; «Seftier mijn ïjert / <© Sfeer! ©at al mtjn boen en toerd»n/ |
||||||||
Avondt-Getëngh. i i $
|
|||||||
<©p utoe gocbïjept merenen /
(Cot uto'g na.emg ïof en eer. 6. %aetmpbanfrifcf}cnttoaec&en/
Sten ïtjfcn jiel gefonbt; <©p bat tcit al mijn faecfcen/
^btel op öeeë bajte gronbt. liegen mpbcrleen/ «i>at iclt uut utoettieten/ JiKacïj aï jjet goebt genieten/ ïöaerom kït Ijeb geneen. 7. ^ieropfoorijf'icïttoacHer/
«En grijp mijn ïjanbel aen: SSeöoutotgöpïfeer mijnacner/ «&anfartboo?fpoebigjjgaen. Godt Vader, JïaempUp:
© Chrifte! met u gaben/
jmijn arme jiel toilt laben/ <£n fcïjenckt u Geeft in nip. |
|||||||
Avondt-Gefangh.
Stemme: ïckdanckdy lieveHeere. #f/ Wilhelmus van
Kaflbuw. <®f/ÖuejlaMceSirena, <©f/i3oPfalm.
Uyt der diepten . 8cc. <©f/ Waeck op ghy Chiiften alle.
GaBItjcït benaeïjt / be Dagen
«©efïaüigfj bolgen na/ M 't^onne-fcljijn/ Dtblagcn/ <©e fmert op toellutï D?ae; «§>oo ïjebt göp I?eer be tijben/ §Hi£ ajibigljaf-gebeeït/ ^at olijbtfcljap en toeer lijöen/ ®aer booj toert af-geueelt. ï. Mu i.ó be bagfi ten epnöe/
^e boncfter nacijt genaecfct: «teer / totft u tot ong toenben/ ®nonreru|lboImaetht. f*a bien foo menfclj ate' bieren/ ' ^Jnmbenacïjtbebzeefï/ *««ft ban on?- flaep bejïiercn/ *mtt itoen goeben èeeff. a 4 f* 8«w»
|
|||||||
% 16 Tegens de vreefe des Doodts*
3. «<£ngefê/ 'sSifemeliS&o&en/
3Eaet Die on?" toaefjtcrg $n; <©pbat$S'inaIlenoben/ ©ern.uicItenonfeptjn: <©p bat geen fïaep bet fonbe/
ifêaer eene ïfepl'ge ruft/ 3Berb' m ot$ jiel bebonben/ ©ol toac&erïiépt en Iufl. 4. ©ergeefbaeromonss'fonben/
©ie baegïjltjc&p" jijn gefcïjtet/ ©erbergjjbiesnutoanben/ «©igeerlgcbencfctfeniet. SSebeeftt 01$ met u blerefcen/ «Sn fcïjcncft ong ü genac/ <@p bat top mogen mercften/
H goebtïjepbt tyoeglj en (pae, ƒ. «gnaféongglagberfoopen/ » ©ejSIebengbjaetfiigtaf: ©at top ban niet toanïiopen/ Snoeft, blijben in fjet graf. Staet onjs in Chrifto feben/ ©at top ter bïijber bagg/ <®v4 in be tyeugïjöt begeben/ ©te nopt geen oogïj befagïj. 6. ^ieropfoorufïójiefe» «En fïaep in <*5obe fHI/ ©ie fal ben boobt berniefen/ ^afïjnalmacfttetoil; ï©ant fïupmeren norfj fTapeiï/ 25ebang|)t ïjem immermeer: ©ug grijpt 't geïoobigö toapen/ <ffn rufl in «Bobt ben i|eer. Tegens devreefèdesDoodts.
F^temme: 50 Pfalm. Godt die der Goden, &c.
Weerom 6 jlfêenfeh..' fefjijnt u be boobt fcuj? angft/
«En jijt baer boo? foo fcftouto tn toonber bmig§ * ©atggnbo"tf) toeetbat niemanbtfcanontgaen/ ©it bafl befïnpt / bat eenmael $ gebaen/ ©at al toat leeft ooeft toeberom moet ftttim/ |
||||
Hemelrijck, of Wegh ten Hemel. 217
*♦ Stfnbien u ©?outo / of ïiinbt / of «öcïbt / of <23oebt/
*®eer trecnt te rug& / met een ontfïeltgemoebt/ Jf f fco be fïaet / of p?aept / of beirteujecn/ ** $n belet / om op bit paöt te treen/ gelooft typ / bat be boobt u fal berraffeti/ ^n op gebirp/ op fïaet/ nocljljoogrjnioeöt paffen. ^3- &eelüetec i£ 't /bateïchtoeetboo? getoig/ ^at befc boobt een toegïj ten ïeben ifl **i bat bie fteete" ons" moet beo? ocgen fïaen/ ^gj bat top on£ niet t; gene" <&aüt mifgaen/ *f ant toie be boobt te recljt fcan obertoegen/ ^inbt in ben boobt fieïj fclbe niet berïcgcn -4. €> faligï) jlfêenfcft,! bie bit in 't gerte pjent/ Ir'e altijbt oogpt op een <<&obtfaIigïj eub: ^ie altijbt poogpt en ftaert na 'g" ï^emeT^ licfjt/ ^aer Ijocp en lief b' in ons" 't €>efaobe ftiept -, ^P bat top fteet£ met bjolgtnïjept ombavigen/ "Pt bit gtfeoel / na beter b^eitghbt berïarsgen. Q,p 3©ant gïjp 0 «Pobt! $ijt onfe jilkebicijn/ jjur ïoft ong jiel upt routo en bjoebc pijn: jkgp beert on£ lijf/ met ramp en fmert geplaegïjt/ jj=aer 't pier en toojm / en 't arm gcöierte ftnacggt/ ™«aer onfe 3icï / foo ïfemelftïj / aïj? oftfterfftjtft/ teniet be bjeugpt / bp <£obt/ en onberbctfïijcft. " e. © chrü're! tsie baer ïjebt ütn toobt bertreen/ " ^eemt aen on$S toenfep / onp" fiicïjtcn / en gebeen/ • '• *©afcgt onfe fonb' / boo? u bctgooten blo'eöt/ " Ün fc&Enckt oitë / «Pt genaeö' / u eeutoigïj gotbt-, " % bat top met een fupber ftleebt omtoogen/ ^^j^igppepj/metluft/befcgoutoen mogen- __ __ HEMELRY C K. ^
OfWegh ten Hen el.
t _ Een Franse Voys, Si vom me voulés.
\ piïiiËi^i?^ IIÉÉ 1 a___ €t ïfemelrijCK bat ftfjoon $? ieel/ 3£at \$ öe
^°n / baèttop~nï praïen/'&ijtiM B»ïbe gtümfm bat""
<® ƒ fcïjoörl |
||||
2i8 Hemelrijck, ofWegh ten Hemel. I
ï=gili'|ël!liiülüii '
* frfjoon 3futoetl/ iéaernabetyoomejifêenfcöber'
ïansöt/ aitoaer ïip ban oeg lebeng Kroon ontfW&t/
R©aer met berijeben Iu(ï/ ï?p bltjbtfcpap btnbt en rufï.
i, <©obt tooont Ijier felfin bcje lïabt/ USaer in geen ootjlj fïcfi nan berfaben/ tfïccïj tn bee£ toelbabeu. «^gelutfugftpabt! IBacr alle tyeugjjö' en fau'gfjept/ 3?n (£obt alleen / en ijier / beringen lept/ GBenlebenbatnubjp/ 31£ ban bc ITabernp. 3. <©ob$ aengeficljt öfineftt gel en felaer/
Sa fclaerber al? be Jhon ban betren / ©f be gulben eterren: ^toelfcIjoonlutaerJ 3B»aer b'i«eng?Ien (iaën met foet gehïangö/ <Cn galmen upt een <s5obbeujcK gefanglj/ ©an 43obejS IjeeriijcMjept / Cn ban fijn JUSajefïept. 4. ©it^arabtjjs/bïtöepligfjilup^/
Jerufalem, öaer top na ïjactfcen/ #m u tyeugïjb' te fmaeefeen/ Cn bat foet geruid/ 3£at ig een erf en lufïigö Ianbt/ ^>eer fcïjoon gcooutot ban «3obe£ epgen fjanöt/ >©e J>toeI ban fijn berbonbt/ <©cfjept op bafïe gronbt. ƒ. ©e25nrgerpbanbitiMep?7
5^at jtjn be liebe J>erapïHJnen/ «Enbe€f)erubtjnen: ' t©aer bat rep?" op rep?7 3©anneer Ijet «ÜIjoo? ber <*2ng'ïen fïngïjt/ Alleluja, ïjetalbanbmigtjbefpnng&t: ©aer't 3Tam fit op benzoon/ . «Enöooit&ien(betentoon» »>*• ï?0* i
|
|||
Gedicht, om een faligh eynde. 219
s. 6. ^oeMirniCKbochten^enicIaen/
». ©m in bee£ Sfepl'ge bieugftb' te raecnen l
» %mt u fclf berfaecfcen /
.,€nufelfupt-gaen.
>. SSegintben ISemeïftierhene'en/
>. Sn $iel en ïjctt met aenbacïjt en gebe'en/
»<ên toeefl <5obt in 't gemoebt/
>, "Mg 3ijnbe 't ftoogftfie goebt.
., j. «Sobt té een töcefï en toojbt alleen/
» Sn <&tzft entoaerljept aenijebeben/
..^ijnoeguïbe reben.
» 3e»aet i£ anber£ geen/
„ i©aec boojmengactten lebené poo?t.
., «JSetocftin Chrift, bt$ ©aberg ceutoigft Jfêoojbt/
» ^tjn bugh ten fcben lept/
>>ï?P$DefaIigftept,
|
||||||
GEDICHT,
Om een faligh eynde , om te leefcn , en kan oock op den
11 Pfalm gefongen werden. Doet ons byftant.Scc.
<©f/ OpdeftemmevanMaldegom.
X >f ü n ïeben loopt en pit ficjj na fjet epnbe/
JlVl Mijn tijbt epïac£! berffupft geïtjcfc be teinbt: inatjnujbti^ho?t/en'tlebenboleïlenbe/
^«1 irfc blijffrcetg'. boo? 't uptterhjCKberblint. 3*. ^tjn fbfio' if groot / cn toepnigft $tjn m{jn bagcn/ Pfeicfcintoaeneri pbelfieptberflfjt: %* 't goebe flof / in 't «jnaeoe Iac£! beljagen/ ^ti bat icfe mp niet na u toetten qutjttV # ?• ïeert mp berjïaen / bat alleg beeft fijn mate/ *a bat mijn ttjbt berbliegftt geïijcfc een fpoel/ !rn bat icfe ben een pelgrim op ber fïrate/ ^en bjeembelingïj / in al bit toaefï getooeï. c|^ 't Sfé hier geen ffaöt om eeutoigbltjcKte tooonen/ S£« foech alleen een beter fteerlijcbbcpt/ S* overtreft be ïioningblijcne nroonen/ ec^obt sebpert too2bt in fijn Jpajettept.
ma' T?at mt 6 ^m! &oe fa* 1* öai* bericijrjnW «pt w lee<*cIj en See^ faocrt een f°c Öarben ttrijö t i »«■ x ■'** fap na bcn SC£ff ö°rt anöfïiaö quijnen/ «töoo^setoelt/jjeiHoebesactbïrbgt. tf.4&ntf*t: |
||||||
220 Gedicht, om een faligh eynde.
6. <©ntfet gfjp i"P / foo kan fcft obertoinnen/
©f anber£ firtipcftt én flibbeit mijnt boet: ^>cIjooji reben toil / foo ftrib'Ien boel) be finnen/ *fti boo? beeg fcamp / foo toanthelt mijn gemoebr. - 7, "©jtjfuptmtjn&ert/bepbeloeptenluffen/ <ên befïigfj nip in ti gerechtigijept: flaet mijne 3iel / fïcfj in u tooojbt berluffen/ 3fn ïjoop en ïiefb' en toare ïjepügijept. 8. «Cpïaetmijnsiflfichuabeninutoonben/
<i">at itïi btrfcfiijn iri 't öoJÜgït ^arabij^. "©elgfj upt oriji nuaebt / Jet Ijanbt-fchjift onfer fottben/
<©p bat ièfe fingij in eeutoigfjept up2ij£. 9. <©ïjp 5Öt alleen b'opftenbingï) en fjet Ieben:
J©ie u gelooft/ bic leeft fcljoon of fjp fterft. «3Ijp ^°no a^een oe toare fu(ïe geben. ÜM faïigft. bic bit toare goebt bc-erft.
1 o. <©m bat Ijet gaet ter toerrelbt Iangl)£ foo bjoeber/
^00 janclten top na 't recljte ©aberlanbt: 3©p ftaen altee en toaefjtcn op ben oeber/ ©ah 't tooefte Mm I bat gijp on£ repeftt be Ijanbt 11. ïïepcïit on$S be fjanüt / en treckt on?* op na bobtn/
ï©aer 't fferftnch lijf treclst aen b'onfierfJijcfe&ept/ "Caet niet ïjet graf mp eeutoigl)l'ijt& berbobes/ j©aer bat ich fcljouto oer tfng'Ien "jeerlijcftljepk 1 i. «Mjpjtjt bepcojt/ toaer boo? ich ga ter fwjïe/
<U Chrift e! cier mp met u 2Smploft3 Ftteebt; <©p bat itït repn en bhjbeïijth ban geeffe/ ©ooj bitbermaeeft / toat toerrelbts" i$ bergeet. 13. 2Laet mp op 't ïaetff / bit tyoujcïs tooojbt aen&ooren:
ftom falfgïj menfeï)! be-erft uto£ ©aberg fitjeft/ J9an aenbangfj aen / berept en uptberkooren/ «èaet in be tyeugljt uto?" peeren ccatoigljlijclf. 't Beeldt eens Chrifiens.
Uyt NI E T ben ick geworden Y E T. Uyt Y E T foo wordt ick weder NIET. En fal dit N IE T, door Godt die leeft, Die Y E T uyt NIET gefchapen heeft, Verri] fen, uyt des doodts gefagh , Geweckt zijnd'op denjonghften dagh. Bladt-
|
|||
Bladt-wijfer over Urania, of Hemel-fang:
de by-gevoeghde ftaen met dit teycken *.
A 3tgi Chriftus np Den bergftgegaen. Chriftus op 't water.91
36ÏP Chriitus toa? in 't fcijip getreöetl. Chriftus beftraft
^ de winden 93
&> Chriftus DoiM ÖC ^teötll. Cananeefch Vrouwtje. 10
^féChrift.toa^'teJcnchogehonié'.VanZacheusdeToll.iï^
2tl^Chriiiusbanfïranör. VandeZaet-zayer. lij"
^ David in fijn ft'lffCÏ)ejeUQ;l)Dt. David geialft. 30
f«eet tcfe fïerffoo biö ïck $eer. Wenfch van Agur. f t
'^1$ jcius te Sflernfaïem. 't Roeren «des water». 12f
3tï^JefusteCapernaüa-i. Vari den Hooft-man. i;i
'e*anderMagnus. Van de broosheyt des levens. 169
^tiochusDetojCeiCpran. Wreedthcyt tegen de joden. 73
5,pi roembp arme jfllenfch ban rujr.' van de rufte. 175-
S¥ Salomon ÖCïloningfj- Eerfte oordeel Salomons. 4't
£'£ bap aen SSabelë toaccr-fcant. Klachte der Joden. 39
^anltiïjncbolQÖn Doch Debjerelt. Tegen d'Hovaerdye. 191 schrift usgeöjeben. Chriftus in de Woeftijne, 88 vfe aenbaï$ ban 't fjeïJCO?. Van de Vifichers der menfchen 99
^e tiere tijDt baert beel eiIenDe.Elias van de Raven gefpijft.49
jjJ^ontligfjSalomon. Vand.e Koninginne van Arabien. 42
^tïiertltcn Chrifti geur. Doodt Stephani. 143 •jfe3£cm?erfaeptijCt$aet. Van de Zaet-faeyer. 117
^£Iifiïmi0&obcrbacljt. Of men den Keyferfal fchattingb.
5jJ^e menfcft rctfï Doo? bergh en Dal. 187
^e Oogen na De Deitgtlöt Selüert. David en Bathzeba. 3<S
e ^öari?ee en 't rot Der Jscfjjift-geïectöcn. 't Verlooren
Sn Schaep. 104
^§onbtrfpjeptïjaer|)etD?efïraIen. Danck-liedt. 201
'Öp SEtre't ban A uSuii:o toap" bcfcf)?ebcn.GeboorteChrifti.75 ^merrcIDttoa^boïoberbloeDt Tooren te Babel. 16 * Begen <©oDtp. Moyfes.i»ï water. 29
* 3& ¥tc ta¥cet1 ^aK9& ^®an- 'c Geruft Ieven- '8 s
HftjfS^^iniltgïj'U tieren. Dochters cieraet. 187
qpe. «[eupeï lam en fïrani gebooren Petrus en Joannei. 141
Mm ;ynD' tipt Jeruialem ghegaen. Van de Samari-
n««eHtotjetoogöD'|jetïaeeötïw^man^t w*
|
|||
* (üSenaö*
|
|||
BLAD T-W Y S E R.
* ö5enabe 6 (*&obt na tttoe gocDigïjept 51 $falm. l[
*©fIi)chaI?"ecnCo^tefDuiiffeenquijnt Trooft-liedt. 17' * ij&erecfttighcnt Der ÜfCöDehen. Van AlexanderMagnus.i»1
* >©hp Die De tóerrelDt tóilt Dienen en ceren. ï °9
«JPftn Die in «3oDe jijt fjcrbooren / Col of 3 1 *° <*P>&n Die Daer ?!jtDoo?D'4BehtberbonDen. Hou wlijcks liet.zo? €^0 tolUpfebe !SoncjeIin*0h. Verlooren Soone. 9*
* «Mtjcfc De ièonne Djacpt. 's Menfchen loop. 19y
«MijcÊsDenaeïjtDeDageri. Avondt-gefangh. *'' <£MucfcïgI)toien£ gemoeDt. Samariraens Vrouwtje. ï'l
«öcltichigii UJie bat op fijn toegen.Emaus t'famen-fprack. J r <3düchiq\) óbereenight paer. Houwlijcks-liedt. t°> <00ötab?ah:am<Sonfcr!M>'reri. Manaffis gcbedt. 6'
t?actcnni|DtDatfnooDebee(ï. Cain en Abel. 'ï
^eftopmtjll3ICÏtoilt bjeugjjD'. Geboorte Chrifli.
'h0?ebmijnlêbenaf-gcfonbert Hooge-Licdtsdomoas. *J
ï?ct ï9emelrijCK Dat fcljoon $JieeI. Hemels-vreughde. j'7 * i^et ïioningrijchc «!5oDe£. Van de Genode ter Bruyloft. i'?
* 'h Si^Qoj een fiemme fpjehen. Joannes in de Woeftijn. °a
l£ocaenDachtighHanonfe$ieI. LofdesGeloofs. 'f> S?oèD;onchenfchapenoberDaeDt.OnthoofdingeJoannis. 8y JioebateenftrengïigemoeDt. Abigaïl en David. *ï|OCftoItDctoerreIDtoberaI. Wenfch na Vrede. i9*A
$c'e FjOOgljmoeDtboO?Dell baf. David verwint Goliath. 3
^ne^ferbjCKi^DeSïerDe. Efra: daer waerheyt overwint. 7^ i|oe kan Dat teere JftaoeDer^ftert. De 7 Broeders der M3'
crnbeen. 1 .
^oeftraeïtgbumetufïcm. Prediker, alles is ydel. +7
^OCfenapengailto Herodes. De Wijfe uyt Ooften. *
ï| oe ÏSOmt Dat top arme menfcljcn.Der menfchen ellende. 16>
*ï?oeIie|ïgch$ijnDocljDefe boeten, 't Padt der Vrede, J73
$?oc na ramp en tegenheben. Jofeph verkoft. *'
l^oelïrengtjtoilöp rechten, 't Vrouwtje in overfpel. ,0g
!|00?t een gelijeftêni^. Lazarus en Rijcke-man. ''
Slh Kom tOtumet3toareïafï.Om vergiffenis derfonden.i?? 9fcn ItjD' in 't fjert feer öjoebe fmert. Lijdens Trooft. * 7*
SPnangtjft en bitter fmert. Jonas gebedt. >'
SfnbefïaDtteCaan'inGalilé. Bruyloft in Cana. " l
Stn'tbletïtal^ChriftusgtngÖ- Martha en Maria. J'
Jofeph na fïabrnipbetfjeben. jofephskuyskcyt. ^
|
|||
BLADT-WYSER.
|tomtgöBbieinDelufïberfoopen Luftdeswerrelts. ioS
«-ïaetongibebKC beminnen Vreedewenfth. ij6 C°f / lof / 3p ben ïjecre. Lofder wei eken Godts. 48
^°oft mijn 3ie(e/ loeft ben ïfcer. Danck-liedt. ioj
v^il^acïj nimmermeer ban Chriftus.Tegen de Pharizeen 121
*wÖn fjert Ontfp?higt)t Danck over de bewaï ingh Godts. 160 ^jjnleben ÏOOpt Om een faligh eynde. 219 Mitt be mijn nocj) OOCh be ÏSÖningtl. V an de Vrouwen. 7 o
*H fit ich ÏJier en fcljCH bafï toe. Beklagh van Jonas. 61 <©3lbelJjcHebjonto. Lof der Liefde. 151
~ Chrifte ïjepl en leben Morgen-gefangh. 213
«l^obtbanraienbeboihentbïiet. Nadcneten. 210
^ i#eorIycfefjcybt be£l|eeren nopt bolp^eefen. Ickbeneea
*N Roofe. 46
^ttlpbercenfïjnplitljttetoogen. Wijfe en dwafe Maegh-
den. 100 |
|||||||||||||
^Jonasop/enfïraCR£"naNinivé. Jonas vlucht, ff
^.JSeeberige ftaet Lofderneedrigeflaet. 186
'Sau!emojïgi))3bH?'berblint. Pauli Bekeringe 148
paiilus ïjebbeh'be «l3?iecftcn-lanbt. Diana te Ephefen/ 150
|
|||||||||||||
r^>elbenbinbtmen bat <!5efooebcr.é.Jüi'eph wort verkoft.
|
21
|
||||||||||||
f'jn bit niet ioelmoote peeren. Van de Koningh. 70
, öl*t een£ op be fiaet ban bee£ nieum-getroube. Eva yerleydt
«, Adam. 12
f'tt Chriftusoilfe ©0?fï en Hfelbt.- Hemelvaert Chrifti. 1 38
*Iet jjiet cen£ bebjeugV beöjijben.Rey der ifraèïijtfe Vrou-
,*., wen 3?
^i»ie icli be menfelien aetl. Tegen de eygen-baedt. 180
^Öoutaenljoe'tÉicljaemlcpt. Hoogh-liedtSalomons. 44
^cÖOonDanie!berljeben. Daniël in der Leeuwen kuyl. 63
• ^rajSbej&abbath, it>a£ bcrloopen. Opftandmghe Chri-
*. fti ijjr
raecïtt Jgeere fïaecftt / $C- Tranen Jefu Chrifti over Jeruia-
*« let». 133
«leltbjpufcpt-toatfjt Petrusvand' Engel uyt de ghe-
>j.~. vanghenis verloft. 14.$ *^f.^etnbagl)banb?olt)Cfel)ept. Geboorte Chrifti. 80
$ Jib,as fïntb' op eobe^3egen. Tobiasleeringe. 6f
^qutpinp&rBwöerra/toattuetë. 9«
|
|||||||||||||
$ceÖ|ïec
|
|||||||||||||
BLAD T-W Y S E R.
©CCtlfïcrbanon^fefaeil. Lof der Hope. If/
Wat fïeicn fjier rontom mp fïaen. Adam in 't Paradijs, i °
*I@at uaert öe fb^jfj in menig?) menfcl). Tegen de forge. 11° *3©ati^ïjct (eten ban Den menfeïj. Der Grooten leven.. i8| *l©at!gDefono'h-ionggemae&t. Tegen de fonde. »8' *i@aet bint men ont fo troutoer ï|elij. Getrou we Herder. 13 \ *U3aet mijn oog?) een tranefajon. Vreede klacht. t96a *i©at«&0Döeïgcterflraïet1. Danckfegginge. 1?'
löattltijöenranip. Abrahams Offerhande. 1?
üiSatJieefteenbwcnieüïeïtelijöen. Jobsvolfrandigheyt. ƒ5
f©at magDc arme menie?) be(ïaen.'sMenfchen broosheyt. i^7 ï®aci^Docï)De£ijtBenfrgenfebett 'sMenfthenleven, iH löaetfcfiatrtningc sen öe )eug?)Dt. i°\ jEBtaecom ö jjfèenfctj! öunrfct u De Öoobt Dus? angïj. *'"
ïiDeg met öe p/Ollfc.'t Vrouwtje dat Chrifti voeten wafcht. i '£
* llèee?) fnOOÖe lufïeit. t'Samen-fpraeck.
* ïüklfaügi) bolcfc. Cfarifrus fpijit 5COO Menfchen.
ï©elop mtjn^iele. Jacobs danckbae^heyr. ï©dtoatiiiöltJ feomt fonas. Niaiva doet boete. ÏSMop gï)^€f)erubgnen Herodes kinder-moordt. |
||||||||||||
i6f
|
||||||||||||
ÏIDeï op mijn pielen leef geruft. Leeringen
H*erfttaCÜchom6b20ÏïjC»jacr. Nieuw jaersgefangh. 8' USeefl 6 arniciifócnfcfj barmfjertig. Tegen de gevey nfdc. i *° j
3Bic«5cöté geboot berfmaet. Tegen de fonde. Jó' Ddie Hangéljjclt ttoeetegen-fïrijbigfjeöen. Van twee üeetej,
te dienen. J<^
*J©ieopöetoerreïÖtacf)t. Woelende werrelt. •»?£ /
JGfcfou immermeer getooben. Lof en lafter der tonge. ir
HMtnietop II Deugt bertroutoetl. PharizeeenTolienaer w J©yn toat fjebDp groote fcracfjten.Of de wijn de fterkfte is?w
T>t "Secckzverltptjiir aen den Lefer.
U E. Werdtbekentgemaeckt, dat by my noch gedrurkt «n wf gegeven wort, de Tranen fefu Chrifti, pjeftortover den onderga"? Jerufalems, door den felven Autheur D. P. P. zijnde feerheeilijck0" gelefen te worden, met kopere Platen verciert. VE. Willtmvan'Bcitum""'
|
||||||||||||
l'AMSTERDAM.
4frtbpcht bp Daniel Bakkamude , op'tfiOCfel'n / VSffi Djie ^apegapen / anno i 669,
|
||||||||||||