-ocr page 1-

Citteraire

Dr. H. 0. van I)aniel

-ocr page 2-

VAN HAMEL

126

E DONATIONE

A. G. van HAMEL

PROFESSORIS ORDINARII INnbsp;ACADEMIAnbsp;RHENO-TRAIECTINAnbsp;1923-1946

-ocr page 3-



•s:-

'[y'-i:



' -f



■■ 'A:.. ;:^‘V '' h. gt;,. ,•


Vgt;o

y r,'’- ^.,1



'ï^v. quot; nbsp;nbsp;nbsp;‘

-•'?*.-'' ■ ■■ nbsp;nbsp;nbsp;T ■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;v'’

•■ gt;•quot; - - .



c,'.quot;


■*; :. Jp .v


'/

-ocr page 4-

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

1172 4964

-ocr page 5-

Litteraire stroomingen sedert de Middeleeuwen.

De Nieuwe Nederlandsche Letterkunde.

Voordrachten door Dr. A. G. VAN HAMEL gehouden voor het Comit voor Hooger Onderwijs buiten de Universiteitennbsp;te Vlaardingen, in den cursus 19181919,nbsp;weergegeven en met aanteekeningen voorziennbsp;door J. P. VAN DER LINDEN.

VLAARDINGEN

N.V. DORSMAN amp; ODɒs BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ

1919

-ocr page 6- -ocr page 7-

^IJ mijzelf zou nooit het denkbeeld opgekomen zijn, mijn voordrachten in druk uit te geven. Immers aan een boek wordennbsp;heel andere eischen gesteld dan aan eennbsp;leergang. Eenerzijds bekreunt men zichnbsp;als spreker minder om de stipte evenwichtigheid van zijn werk: punten vannbsp;bijzondere voorliefde spint men soms watnbsp;te zeer uit, andere loopt men wat te snelnbsp;voorbij. Alle inponderabilia van het gesproken woord kentnbsp;anderzijds de zwarte drukinkt niet. Bovendien, mag wat voor denbsp;intimiteit van een cursusavond bestemd was, wel derden ondernbsp;de oogen komen? En eindelijk, om al hetgesprokene op schriftnbsp;te stellen zou mij de tijd te eenenmale ontbroken hebben.

Maassteden gesleten. Augustus 1919.

Wanneer dit boekje nu toch in het licht verschijnt, en dat nog wel terwijl de voorzitter onzer Rotterdamsche Volksuniversiteit op de jongste vergadering van bestuur en docentennbsp;als zijn meening te kennen gaf, dat een cursus niet voor dennbsp;druk bestemd kan zijn, dan hebben de cursisten van Rotterdamnbsp;en Vlaardingen dit in de eerste plaats aan zichzelve te danken.nbsp;Immers toen zij den wensch uitspraken, het behandelde innbsp;uitgebreider vorm te bezitten dan de gebruikelijke overzichten of syllabi mogelijk maken, kon ik mij niet verzetten.nbsp;Maar daarnaast aan den heer J. P. van der Linden, die eerstnbsp;de uitvoerige verslagen voor de Nieuwe Vlaardingsche Courantnbsp;leverde en later de zorg voor de uitgave, met eigen aanteekenin-gen verrijkt, op zich nam. Bij dezen dank sluit ik mij volmondignbsp;aan. Voor mij zal dit boekje de blijvende herinnering zijn aannbsp;de gelukkige avonden, te midden van mijn gehoor in de beide

A. G. VAN HAMEL.

Zoo gaat dan deze uitgave onder de menschen. Wij danken allen, en niet t minst den geachten docent, voor de waardeeringnbsp;en medewerking. Moge dit werkje opwekken tot zelfstudie!nbsp;De tusschen ( ) geplaatste cijfers verwijzen naar de aantee-keningen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;J. p. VAN DER LINDEN.

-ocr page 8-






^'' , -'ta


-ocr page 9-

INHOUD.

I. LITTERAIRE STROOMINGEN SEDERTnbsp;DE MIDDELEEUWEN.

I. Litteraire wetenschap; hare beteekenis voor het intellectueel, aesthetisch en ethisch leven. De letterkunde en de

menschen...............1

II. De letterkunde van de Middeleeuwsche standen:nbsp;Ridders, Geestelijken en Burgers......9

III. nbsp;nbsp;nbsp;Humanisme en Renaissance. De harmonie der geestelijke verschijnselen. Vrijheid en dwang. Klanken

en rhythmen..............23

IV. nbsp;nbsp;nbsp;De zeventiende eeuw. Beteekenis der Oudheid.

Pozie en nationaal leven. Classisisme .... nbsp;nbsp;nbsp;35

V. De achttiende eeuw. Verruiming van denken ennbsp;voelen. Rationalisme. Neo-Classicisme. Liefde voornbsp;het verleden. Gevoelslitteratuur. Romantiek... 46

VI. De burgerlijke letterkunde van de achttiende ennbsp;negentiende eeuw. Humorisme. Realisme. De litteratuur tegenover individualisme en gemeenschapszin. Naturalisme. De nieuwe tijd......60

II. DE NIEUWE NEDERLANDSCHEnbsp;LETTERKUNDE.

77

91

104

118

137

I. Voorbereiding en Voorspel. Critiek . , nbsp;nbsp;nbsp;. .

II. De tachtigers............

III. nbsp;nbsp;nbsp;Het tweede geslacht..........

IV. nbsp;nbsp;nbsp;Buiten de grenzen. Vlaanderen en Zuid-Afrikanbsp;Aanteekeningen en aanvullingen. Leven en werken.

-ocr page 10-

- ••,*lt; -v*.


:Vti


■i


.t-V



‘:^?é


'■•*'''-v;‘':v.v-:





■' \ '


. ^ .^■. i*

''M



;-i

•l|




K-V

m


l. H- '■/


m


i.\..

', lliT






-V


-?vgt; ■' -v ‘ .







: (■■


ff.


-ocr page 11-

I.

Litteraire stroomingen sedert de Middeleeuwen.

-ocr page 12-

'■ nbsp;nbsp;nbsp;■■ . y quot;i-f VÏ ,;.■:. - - r'.-



■t--


■•ft®


y-s

. \


SS»


:sSv:y


-

.é-^A


*gt;«-


' ^/s: ■’


-ocr page 13-

I LITTERAIRE WETENSCHAP; HARE BETEEKENIS VOOR HET INTELL-ECTUEEL, yESTHETISCHnbsp;EN ETHISCH LEVEN. DE LETTERKUNDE EN DEnbsp;MENSCHEN.

AAN DE SONNETTEN.

Klinkt helder op, gebeeldhouwde sonnetten.

Gij, kindren van de rustige gedachte!

De ware vrijheid luistert naar de wetten:

Hij stelt de wet, die iiwe wetten achtte:

Naar eigen hand de vrije taal te zetten,

Is eedle kunst, geen grens, die haar ontkrachtte: Beperking moet vernuft en vinding wetten;

Tot heerschen is, wie zich beheerscht, bij machte:

De geest, in enge grenzen ingetogen.

Schijnt krachtig als de popel op te schieten En de aard te boren en den blauwen hoogen:

Een zee van liefde in droppen uit te gieten, Zaclil, en voor en ziedaar mijn heerlijk pogen...nbsp;Sonnetten, klinkt! U dichten was genieten.

ET dit eerste sonnetuitdenMathilde-cyclus van Jacques Perk willen we de inleidendenbsp;beschouwingen op ons onderwerp aanvangen en de laatste woorden daarvan,nbsp;Sonnetten, klinkt! U dichten was genieten, beschouwen als onzen tekst.nbsp;Daaruit zien we, hoe de dichter nietnbsp;zijne sonnetten prijst, maar het makennbsp;daarvan. Als het resultaat daar is, is hetnbsp;genot voor den dichter voorbij en kunnen anderen daarvannbsp;genieten- Dichters zijn scheppers. De oude Grieken noemden hen makers, wat hetzelfde beteekent als scheppers.nbsp;Waarom is een dichter een maker in tegenstelling metnbsp;b.v. een timmerman? Omdat dichten niet het rangschikkennbsp;of verwerken van materiaal is, maar het scheppen van eennbsp;andere wereld uit het eigen innerlijk. De hoofdzaak is nietnbsp;het uiterlijke van de verschijnselen, maar het wezen, denbsp;ziel. Bijvoorbeeld in het volgende gedicht van Perk;

1

-ocr page 14-

Inleidende beschouwingen

HET LIED DES STORMS.

Door t woud der pijnen kreunt en zucht de wind,

En machtig wuiven de gepluimde toppen,

En strooien rond de zware schilfer-knoppen.

Die stuiven over t knerpend naalden-grint:

En uit het hemel-groen dier ruige koppen.

Die schudden: ja, en neen, van woede ontzind...

Daalt daar een lied op t bevend menschenkind.

Dat van een grootsch ontzag de borst voelt kloppen:

is het den dichter niet te doen om een natuurwetenschappelijke opmerking te maken over den wind, die in de hoornen een geluid maakt als van zuchten en kreunen, maar omnbsp;een indruk te geven van het geheel en de lezer kan zichnbsp;daarbij veel meer denken, dan de woorden letterlijk uitdrukken. De dichter is visionair, hij geeft zijn visie van hetnbsp;geheel. Het vermogen waarmede de dichter waarneemt isnbsp;zijn intutie. Er zijn twee manieren om iets waar te nemen,nbsp;ten eerste door de zintuigen, verstandelijk dus, en tennbsp;tweede door de intutie, dat is direct, zoo plotseling metnbsp;den geest. De intutie is, in tegenstelling met volwassenen,nbsp;het sterkst bij kinderen. Zij kennen nog niet de begrippen,nbsp;verbonden aan een lamp of deur bijvoorbeeld, en tochnbsp;krijgen zij er een indruk van, zooiets als het deurt,nbsp;omdat zij wat zien bewegen, en komen en gaan van vadernbsp;of moeder waarnemen, iets onpersoonlijks dus, zooals wijnbsp;zeggen het waait.1) De dichter neemt uitsluitend intutiefnbsp;waar en wanneer men niet met zijn eigen intutie tot dennbsp;dichter nadert, kan men hem nooit begrijpen. Men moetnbsp;ook niet trachten een gedicht verstandelijk te ontleden.

Schept de dichter alzoo een andere wereld, zijn gedachten worden wel gewekt door de verschijnselen. Het lijkt misschien wel heel vreemd, te beweren, dat de zichtbare

1

Hierover leze men Dr. J..van Ginneken, Roman van een Kleuter (Nijmegen, 1917).

-ocr page 15-

Inleidende beschouwingen

voorwerpen niet de werkelijke zijn, maar toch hebben vele groote denkers en dichters in dien geest gesproken. Plato ennbsp;velen na hem zeiden, dat er een innerlijke wereld is. dienbsp;inniger en meer werkelijk is, dan de zichtbare, en ook Goethenbsp;zeide, dat al het vergankelijke slechts een beeld is. Voornbsp;den dichter is de innerlijke wereld wezen, de uiterlijke slechtsnbsp;schijn, zooals o.m. blijkt uit Fr. van Eedens Lied van Schijnnbsp;en Wezen.

Ieder kan door den schijn der dingen heen het innerlijke zien. Ieder mensch is dichter, wanneer hij wil, in de betee-kenis van schepper, maker van een andere wereld in zichzelf.nbsp;Byron zeide: Velen waren dichters, die nooit hun inspiratiesnbsp;hebben opgeschreven. Daarom is het resultaat van zijnenbsp;gedachten niet het eigenlijke voor den dichter. Dichter is hijnbsp;die kan genieten van n schoonen zomermorgen, maar dichternbsp;is ook hij, die in de stilte van zijn eigen vertrek zijn hartnbsp;uitstort voor God- In beide gevallen is men in contact metnbsp;de onzienlijke wereld en wie dat niet doorleven kan, mistnbsp;het edelste wat in den mensch is. Als voorbeeld daarvannbsp;kan dienen de Vle Harpzang, van J. van den Vondel:

Och! straf me niet in uwen toren,

Noch leg mc mijne schuld te voren,

In uwe gram-schap, lieve Heer!

Ontferm u mijns; ik leg ter neder.

Ter dood toe krank; genees me weder!

Mijn beenen siddren meer en meer.

Mijn ziel is vol ontsteltenissen;

Help God! hoe lang zal ze U nog missen?

Och! keer uw aanschijn toch naar mij.

En ruk mijn ziel uit zooveel strikken.

Maak mijnen geest van alle schrikken Des doods door Uw genade vrij.

Want niemand, daar de dooden leggen,

Weet prijs en eer van U te zeggen;

Wie looft U in den helschen kuil?

Ik ging in arbeid van al t stenen,

k Zal nacht op nacht in 't bedde wcenen.

En wasschen het, terwijl ik huil.

-ocr page 16-

Inleidende beschouwingen

'k Zal t bed met tranen overspreien,

Mijn oog is rood en blind van schreien;

Van hartzeer werd ik grijs en oud,

Om zooveel haters, die mij pramen.

Nu wijkt, vertrekt van mij al tzamen.

Gij, die van recht noch regel houdt!

Want mijn gekerm kwam God ter ooren;

Gods goedheid wo mijn be verhooren;

Mijn smeeken ging Hem aan het hart.

Dat nu, zoo menige als mijn haten.

Verbaasd en schaamrood t veld verlaten,

En haastig vlin, van schrik benard.

Al kan ieder zoo tot een gebed komen, toch is er verschil tusschen dichters en dichters. Het eerste verschil is denbsp;uiterlijke vorm, het rhytme. In alles is rhytme, al bemerkennbsp;we het niet altijd. Veel rhytme ligt er in den gang der dagelijk-sche dingen en in de gewone spraak ligt dat rhytme al meernbsp;naarmate de gelegenheid en plechtigheid dat noodig maken.nbsp;De oude volksredenaars, die duizenden in vervoering wistennbsp;te brengen, dankten hun macht aan het rhytme. Rhytme isnbsp;een herhaling van klemtoon op verschillende zinsafstandennbsp;en zonder dien klemtoon zou het aanhooren van eene redenbsp;een displeizier worden. Ook in gewoon proza ligt rhytme.nbsp;En dat niet alleen naar den vorm, ook naar den inhoud.nbsp;Ten bewijze hiervan diene het volgende gedeelte van' hetnbsp;oud-Fransche 11e eeuwsche Roelandslied, waarin de doodelijk gewonde Roeland in de passen van de Pyrenen totnbsp;driemaal toe tracht zijn goede zwaard tegen de rotsen tenbsp;breken, opdat het niet in handen van de Saracenen zal vallen.nbsp;Hoewel hij het driemaal toespreekt, wil het niet breken.nbsp;Dan legt hij het onder zich en sterft:

Roland s apergoit qu il ne voit plus. II se dresse surses pieds et sverlue fant qu il peut, mais sou visage est saus couleur. Une roche est devantlui:nbsp;de douleur et de colre, il y frappe dix coups de Durandal. Lader grince,nbsp;mais saus se rompie ni s brcher. Le preux dit: Sainte-Marie, aidez-moi!nbsp;Ah! ma Durandal, si bonne et si malheureuse! etc. Roland frappe sur unenbsp;roche de sardoine. Lacier grince, mais sans rompre ni s brcher. Quand ilnbsp;voit quo lpe demeure intacte, il commence it se plaindre lui-mmc: Hlas!

-ocr page 17-

Inleidende beschouwingen

ma Durandal, que tu es claire et flamboyante au soleil! etc. Roland frappe sur une roche grise. II en abat plus que je ne saurais vous Ie dire. Laciernbsp;grince sans se tordre ni se briser. Lpe ressort contre Ie Ciel. Quand Ie comtenbsp;volt qu elle demeure Intacte, 11 la plaint bien doucement en lui-mme: Ah!nbsp;ma Durandal, que tu es belle et sainte 1 Que tu enfermes de reliques dans tanbsp;garde dore I etc.

De pozie heeft een bijzonder gezuiverd en verfijnd rhytme, dat de taal hooger opheft en meer tot het gemoed doet spreien.nbsp;Men heeft het rhytme trachten te verklaren en de Duitschenbsp;geleerde Bcher heeft daarover een boek geschreven, waarinnbsp;hij o.m. zegt, dat de behoefte aan rhytme ontstaan is omnbsp;den arbeid te vergemakkelijken. Bij den arbeid is rhytmenbsp;noodzakelijk. Op de afbeeldingen, welke men gevonden heeftnbsp;van oud Egypte, ziet men bij het vervoer van de reusachtigenbsp;steenblokken voor den bouw van de pyramieden, steeds denbsp;man met het muziekinstrument, om de maat van den arbeidnbsp;aan te geven. Toch lijkt de bewering, dat rhytme ontstaannbsp;is uit den arbeid, de zaak op zijn kop zetten en veel blijftnbsp;hierin onverklaard. Al staat ons verstand er dan ook bij stil,nbsp;intutief weten we wat rhytme is. Overal waar het is, voelennbsp;we ons meegaan. Het is als een symbool van de oneindigheid. Uit de pozie spreekt de gang van de oneindige wereld.

Er is verschil tusschen dichters en dichters; niet alleen in den uiterlijken vorm, van maat, rijm en rhytme, maar ooknbsp;in diepte van gevoel. Een dichter als Vondel voelt heel diepnbsp;en uit zijne diep gevoelde menschelijke beweegredenen innbsp;schoonen vorm. In het zooeven geciteerde gedicht van hemnbsp;zien we een mensch, die zich in diepe ellende voelt. Wenbsp;zien den ouden Vondel daar worstelen in t donker van zijnnbsp;vertrek. Wat is er gebeurd ? Hij had zich door spaarzaamheid,nbsp;eenvoudigheid en deugd een rustigen ouden dag verzekerd.nbsp;Een van de kinderen, voor wie hij zich veel heeft moetennbsp;ontzeggen, zijn oudste zoon, heeft niet willen deugen, maarnbsp;zijn eigen geld er doorgebracht en bovendien nog vele schulden gemaakt. Voor de schande moet die zoon overhaast

-ocr page 18-

Inleidende beschouwingen

naar de Oost en vader zal de schulden betalen. Daar staat de oude nu, in de ziel getroffen van alle zijden, in zijnnbsp;ouderdom beroofd van alles, afhankelijk van de genade vannbsp;de groote heeren en aangewezen op een baantje, dat hemnbsp;niets geeft voor zijn geest. En toch vloekt hij het lot niet,nbsp;maar put kracht in het gebed. Als we dat alles weten, dannbsp;pas kunnen we ten volle meevoelen, hetgeen het gedichtnbsp;uitdrukt.1) Hieruit blijkt dus tevens het nut en de waardenbsp;van de bestudeering der gewone letterkundige geschiedenis.nbsp;Daaruit spreekt ook het belang van het letterkundig onderwijs,nbsp;dat de richting aangeeft om beter te kunnen leven. Daaruitnbsp;kan men kracht vergaren voor het innerlijke leven.

Het draagt er veel toe bij om ons innerlijk leven te verdiepen, als we kennnis nemen van hetgeen groote menschen vrnbsp;ons innerlijk hebben doorleefd, in moeite en smart, maar ooknbsp;in vreugde. Men leert ook de schoonheid van een dichtwerknbsp;beter zien, verstand en aesthetisch gevoel ontwikkelen. Toch ligtnbsp;er een gevaar in het aesthetisch zien, als men dit begrip tenbsp;uiterlijk opvat. Men moet gedichten niet alleen mooinbsp;vinden, want dan worden hun innerlijke schatten niet geheelnbsp;ontgonnen. Voor ons moet het ethische, het innerlijke gemoedsleven het hoogste blijven. Wij moeten naspeuren het hooge,nbsp;goede, edele en rein menschelijke van die gedichten, ternbsp;verheffing van de menschelijke ziel. Wij zullen daarbij gestaaldnbsp;worden voor eigen moeilijkheden. Vooral daarop moet mennbsp;aansturen bij het onderwijs.

Wij hopen in het vervolg aan te toonen, dat de letterkunde kan zijn de beste school voor het leven, al lijkt dit niet zoonbsp;voor gewone practische menschen ; dat in de letterkunde

1

De Vle Harpzang is een van Koning Davids Harpzangen. Vondel vond in genoemde moeielijke periode van zijn leven troost voor zijn gedruktnbsp;gemoed in het boek der Psalmen en koos daaruit zijn stof. Zijn harpzangennbsp;zijn niet direct vertalingen, maar bewerkingen daarvan. Hij voelde zich in denbsp;stemming van den dichter en vond een uiting voor zijn gevoel in zijn eigen taal.

-ocr page 19-

Inleidende beschouwingen

leeft het diepste wat in de menschelijke ziel is geweest. Met niet veel feiten zullen wij komen, maar met de gedachtennbsp;en gevoelens, om het bruikbare goede en edele daaruit tenbsp;puren, al zal het vaak moeilijk zijn, zich te verplaatsen innbsp;mogelijkheden van zoo lang geleden.

We beginnen met de middeleeuwen, waarin vooral de intutie zooveel zuiverder werd beleefd dan nu. De middel-eeuwsche mensch leefde meer met God in het wereldgebeuren.nbsp;De onzienlijke wereld had voor hem grootere werkelijkheid.nbsp;Zijn intutieve kracht was zoo sterk omdat hij in voortdurendnbsp;contact stond met het oneindige.

Dan komt de Renaissance, waarin die samenhang weggaat en individualisme en rationalisme optreedt. Daaruit ontstaatnbsp;weer het hernieuwd classicisme der 17e eeuw, wat uitkomtnbsp;in de groote treurspelen en grootsche gebouwen.

In de 18e eeuw herneemt de romantiek haar rechten, waaruit in de 19e eeuw het realisme en naturalisme groeiden,nbsp;totdat men ten slotte in onze dagen is gekomen tot eennbsp;inkeer in zichzelf en afkeer van het uiterlijke.

Al die stroomingen, welke niet zoo naast elkaar gaan, maar in en door elkaar vloeien, zullen wij trachten te doennbsp;verstaan. Ondanks de verschillen ligt er een diepe eenheidnbsp;in, welke meer bindt dan de verschillen scheiden- Men moetnbsp;leeren zien datgene wat de ziel is geweest van de pozienbsp;van alle eeuwen, wat het leven door alle eeuwen heen be-heerscht heeft. Immers

Fugatisch schrijdt de wereld naar het einde.

De godheid speelt de toetsen van 't klavier,

Uit wolkt de daavring tot in t verst revier,

En rhythmisch voegt zich de ademtocht van 't zijnde.

Ik, die gestadig op die golving deinde,

Grijp soms heel stil naar t verlucht brevier.

Boek van mijn ziel, waar ik met fijn versier In dicht en teek'ning t eigen zelf omlijnde.

-ocr page 20-

Inleidende beschouwingen

Maar eens als s werelds hooglied polyphonisch Zich opgroept tot orkanen, die daemonischnbsp;De zwaiping zweepen die mij houdt bekoord:

Wg dan 't lief boek van zoet-verdroomde uren,

Nieuw rhythme rijst uit ongedoofde vuren.

En k stuw de fuga mee naar t laatst akkoord.

Het is als een symphonie, die van begin tot einde doorduurt ; een leven, dat door allen heenleeft en waarvan wij zullen meestemmen het laatst akkoord.

-ocr page 21-

nDE LETTERKUNDE VAN DE MIDDELEEUW- SCHE STANDEN: RIDDERS, GEESTELIJKEN EN BURGERS.

]E middeleeuwen kenmerkten zich door drie standen, adel, burgers en geestelijken.nbsp;Die standen waren echter niet zoo gescheiden als de kasten van Indi, maarnbsp;kwamen vaak tot vrij sterkesamenwerking.nbsp;Vooral bestonder veel aanraking van dennbsp;hoogeren adel en de geestelijkheid met denbsp;rijke patricirs in de steden. De ridderpozie vond men niet alleen in de burchten der ridders maar ook in de rijke pracirwoningen. Tochnbsp;onderscheidt men in die pozie een ridderlijk, burgerlijk ennbsp;geestelijk ideaal.

Het ridder-ideaal. De ridderpozie stamt uit Frankrijk. Reeds bij de oude Germaansche stammen was t de gewoonte,nbsp;de helden te bezingen en in liederen te verheerlijken. Van zulkenbsp;heldenliederen zijn metnamein Neder-Duitschland, Denemarken en Scandinavi resten bewaard. De oude Franken warennbsp;ook van Germaanschen stam en woonden oorspronkelijk bijnbsp;de Main. Zij vielen in het oude Galli, overwonnen denbsp;Gallirs en vormden spoedig de kern van het Frankischenbsp;rijk. Zij bezaten in de 7e eeuw en later ook van die heldenliederen. Nu vinden wij bij hen, omstreeks het jaar 1050,nbsp;zeer lange heldendichten van duizenden versregels dikwijls,nbsp;welke, naar Gaston Paris meent, uit die kleine heldenliederennbsp;gegroeid zijn, of waarin tal van kleine gedichten zijn verwerkt.nbsp;Bdier echter beweert, dat ze lang na den bloei dier kleinerenbsp;gedichten uit kronieken in kloosters gemaakt zijn. Hoe hetnbsp;zij, ze waren er en hielden in zich twee belangwekkende

-ocr page 22-

10 De Middeleeuwen

punten, die de kiem van hun gansche ontwikkeling vormen. Van Clovis af namelijk streden de Frankische koningen tegennbsp;de heidenen. Eenerzijds tegen de heidensche Saksen ennbsp;anderzijds tegen de Saracenen of Mooren van Spanje. Maarnbsp;zij hadden ook te strijden tegen hunne leenmannen om denbsp;macht van het rijk. Zoo dient het Frankische epos ter verheerlijking van de eenheid der Christenheid en van denbsp;Frankische koningsmacht.

De belangstelling en het geestelijk leven maakten in dien tijd een grootsche ontwikkeling door.

De idee der ridderschap, haar oorsprong vindende in t Ger-maansche gebruik om den strijdbaren jongeman met schild en speer te begiftigen, had een groep vrije menschen geschapen,nbsp;die in hun sterke, eenzame burchten woonden en daar met denbsp;om hen heen verzamelde mannen en knapen, kleine staatjesnbsp;in den grooten vormden. Het was bij hen een eeuwig levennbsp;van vechten en het bezingen van moed en eergevoel, en denbsp;verhalen van de van ouder op voorouder bestaande veetennbsp;vonden weerklank in hunne gemoederen. De vestiging vannbsp;een centrale koninklijke macht, de strijd om de eenheid desnbsp;rijks bracht echter op den duur andere moreele gevoelensnbsp;met zich mede. Men kreeg verplichtingen tegenover mede-rijksgenooten, voornamelijk leenverplichtingen, die op eennbsp;moreelen grondslag berustten. Dat bracht reeds eenige verzachting in die gemoederen.

Een tweede element kwam in nog sterker mate de gemoederen verzachten, namelijk de in 1096 beginnende kruistochten, welke verband brachten tusschen Noord en Zuid en aanrakingnbsp;gaven met de Oostersche beschaving.

De oudste gedichten zijn nog onvervalscht Germaansch. Omstreeks 1050 beginnen de Chansons de geste, de Karelromans (een roman was toen een verhaal in pozie, thansnbsp;in proza). In die verhalen, welke alle een min of meer geschiedkundigen grond hebben, groepeert zich alles om Karei

-ocr page 23-

De Middeleeuwen 11

den Groote. Die verhalen zelve zijn vaak veel ouder, uit den Merowingischen tijd, maar de namen van die vroegere vorstennbsp;verving men veelal door dien van Karei den Groote en brachtnbsp;het geheel over in den Karolingischen tijd. Karei de Grootenbsp;was de heldenfiguur bij uitstek. Hij was de verpersoonlijkingnbsp;van de twee groote idealen, die voortaan de ridderschapnbsp;bezighielden: het koningschap en de bestrijding der heidenen.nbsp;De zedelijke plichten, die zij den ridders oplegden, warennbsp;eenerzijds den leenheer trouw te zijn, anderzijds vroom ennbsp;rein te leven en voor het geloof zijn leven te offeren. Daarbijnbsp;kwamen dan verder nog eerlijkheid, hoffelijkheid, het beschermen van weduwen en weezen, en andere plichten. Mennbsp;ziet in den loop der tijden de zedelijke kracht der ridderpozie groeien.

Het Roelandslied (1) verhaalt hoe de achterhoede van Karels leger, op den terugtocht van de overwinning op denbsp;Saracenen, in de Pyrenen door verraad wordt overvallen,nbsp;waarbij de dappere Roeland en vele ridders met hem sneuvelen.

In de Vier Heemskinderen (2) komt de strijd van den koning en zijne vazallen om de macht uit. Een van de viernbsp;zonen van Haymijn, Reinout van Montelbaen, wil zich nietnbsp;onderwerpen, maar wordt ten slotte toch overwonnen. Dannbsp;moet hij Beyaerd, zijn edel ros, offeren.

De Chanson des Lorrains, de roman der Lorreinen (3) verhaalt van twee van die groote vazallengeslachten, dienbsp;eeuwen met elkander in oorlog waren.

Het karakteristieke van die werken is, dat ze ons brengen in een cultuurtoestand, die uiterst ruw en oorspronkelijk is.nbsp;Het is een sombere tijd, zelden dringt er een zonnestraalnbsp;in door. Het is als leeft men mee in die sterke burchten,nbsp;met hunne dikke muren, waarin het leven zwaar en sombernbsp;moet geweest zijn. Het is altijd maar vechten en t edelstenbsp;gevoel is slechts de onvoorwaardelijke trouw jegens koningnbsp;en godsdienst tegenover den onverzoenlijken haat jegens de

-ocr page 24-

12 De Middeleeuwen

vijanden daarvan. De vrouw, ook de edelvrouw, is daarin nog de slavin van den man, zij wordt nog getrapt en geslagen en bij de haren gesleept.

Eigenaardig bij dat alles is t kinderlijk geloof van diezelfde woestelingen, dat hoe naif ook, toch een lichtje is in diennbsp;ruwen tijd. In het Roelandslied houden de engelen de wacht,nbsp;men bidt tot God om de zon te doen stilstaan : dat gebeurtnbsp;als in de dagen van Jozua en men achterhaalt en verslaatnbsp;de vijanden. Dit soort geloof, zoo innig en vroom, doet reedsnbsp;zien, dat daarvoor een schooner bloei is weggelegd.

Al spoedig kan er dan ook een ontwikkeling van de moraal waargenomen worden, namelijk in de Arlhur-romans (4),nbsp;chansons of contes daventure, sedert ongeveer 1150. Zulknbsp;een jaartal geeft natuurlijk een vrij willekeurige grens. Ongetwijfeld waren er toen nog ouderwetsche dichters, die denbsp;Karel-romans mooier vonden, maar als geheel had die stofnbsp;toch afgedaan.

De Arthur-romans betreffen alle koning Arthur. Men weet met zekerheid slechts van hem, dat hij een legeraanvoerdernbsp;der Britten was. De Britten waren een Keltische volksstam,nbsp;die, van de Romeinsche heerschappij vrij geworden, zichnbsp;wilde handhaven op de Britsche eilanden tegen de aanvallennbsp;der woeste Pieten van Schotland. Zij riepen daartoe omstreeksnbsp;450 de hulp in van de Germanen van Sleeswijk-Holstein,nbsp;de Jutten, Angelen en Saksen. Die hulp strekte zich echternbsp;wat verder uit, dan de bedoeling was. Want toen de Germanen, van hun woeste streken overgestoken, den rijkdomnbsp;van het Brittenland zagen, trachtten ze op hun beurt denbsp;Britten te onderwerpen. Een van de legeraanvoerders dernbsp;Britten in dien strijd (db 500) was Arthur. Een paar eeuwennbsp;hoort men nauwelijks van hem, totdat er in 1135 een zoogenaamd geschiedverhaal verschijnt van n zekeren Geoffreynbsp;van Monmouth, de historie van de koningen van Brittanni.nbsp;Daarin kwam een uitgebreide geschiedenis van koning Arthur

-ocr page 25-

De Middeleeuwen 13

en de zijnen voor, waaruit eerlang de gansche historie van de Ronde Tafel groeien zou. Daaruit spreektn heel anderenbsp;geest dan uit de Karelromans. Het verhaalt van groote prachtnbsp;en verfijning. De ridders zijn niet meer in de eerste plaatsnbsp;de woeste vechters, maar de ridders van gemoed. De verhouding tot de vrouwen is ook anders. Nu zijn de riddersnbsp;de gedienstige slaven van de edelvrouwen, uit wier handennbsp;zij gaarne het teeken der overwinning ontvangen.

Het boek van Geoffrey beantwoordde geheel aan de gevoelens der menschen van de 13e en 14e eeuw. Het kwam in handen van de dichters en deze maakten Koning Arthurnbsp;tot held van hun romans in plaats van Koning Karei. Zijnbsp;spreken voortaan niet alleen van ridderlijke gevechten, maarnbsp;daarnevens van wonderlijke avonturen met monsters ennbsp;allerlei fantastische wezens. Dat had de aanraking met hetnbsp;Oosten tijdens de kruistochten geleerd. Nu geen ruwe gevechten meer, maar ridderlijke tournooien, vol kleur en praalnbsp;en behendigheid. Er werd ook een hoogere wijding aan denbsp;ridderschap gegeven door het zoeken naar het Graal, dennbsp;schotel van Jozef van Arimathia, waaruit, naar men zeide,nbsp;Jezus het Avondmaal gebruikt zou hebben en waarin bij denbsp;kruisiging Zijn bloed opgevangen zou zijn. Die schaal wasnbsp;verloren gegaan en de ridders moesten ze opzoeken om zenbsp;aan de menschheid terug te geven, waarop een tijdperk vannbsp;heil voor die menschheid zou intreden.

Van het Graal is e\enals van de speer, waarmede Jezus doorstoken werd, bij Geoffrey van Monmouth nog geen sprake.nbsp;Doch dichters, die de Arthur-sage tot grondslag voor hunnbsp;heldendichten namen, hebben de historie op allerlei wijzennbsp;uitgebreid. De beroemdste van die dichters is Chrestien denbsp;Troyes, van wien verscheidene chansons daventures overgeleverd zijn, al is de Tristan verloren gegaan. Ook buitennbsp;Erankrijk werden de Arthur-romans populair, vooral innbsp;Duitschland, dat er zijn hoofsche epos aan te danken heeft.

-ocr page 26-

14 De Middeleeuwen

o.a. van Wolfram von Esschenbach. Zoo dringt de geest van het ridderwezen in heel Europa door.

Tot de uitbreidselen, die de dichters in de Britsche sage opnamen, behoorden allereerst de eindelooze schilderingennbsp;van kleeren, paarden en wapenen, de beschrijvingen vannbsp;draken, reuzen en wonderen, maar vooral de graalhistorie.nbsp;En in verband met dit geestelijk element ontwikkelen zichnbsp;de voornaamste karakters van de Arthur-romans. De koningnbsp;zelf treedt op den achtergrond voor zijn ridder Lancelot,nbsp;den volmaakten ridder, die echter om zijn overspelige liefdenbsp;voor koningin Ginovere de vinder van het Graal niet zijnnbsp;kan. Want het Graal te vinden is slechts voor den volkomennbsp;reinen ridder weggelegd. Volgens sommige verhalen wasnbsp;Perceval de bevoorrechte, volgens andere de traditie werdnbsp;gaandeweg onzeker Galaad, Lancelots zoon, de volstrektnbsp;zuivere.

Nu treedt ook het mystieke geloof op den voorgrond, en de mystieke zending van het zoeken naar het Graal brengtnbsp;de ridders onder het schijnsel van heiligheid. De eisch vannbsp;volkomen reinheid, die gesteld wordt, bewijst de hoogheidnbsp;dr christelijk-ethische opvattingen van de ridderschap. Denbsp;graalzoekers zijn de ideele godzoekers op aarde.

Het kinderlijke verdwijnt echter tegelijkertijd. Zulk een verfijning moest tot overbeschaving worden en de ridderschapnbsp;blijkt dan over haar hoogtepunt heengeleefd. Wat kracht wasnbsp;en verteederd geworden was, werd verwijfdheid en omstreeksnbsp;1200 kon deze stand van menschen niet meer de eerste standnbsp;blijven, maar had zich overleefd. De figuren in de Arthur-romans raakten te zeer los van de werkelijkheid; kondennbsp;geen steun meer geven aan het leven. In zoon geval heeftnbsp;de litteratuur hare beteekenis voor het leven verloren. Dannbsp;is de tijd rijp voor een ommekeer, hoe geleidelijk die ooknbsp;schijnt plaats te grijpen. De tijd van de ridderschap isnbsp;voorbij. De burgers treden op den voorgrond.

-ocr page 27-

De Middeleeuwen 15

Het burgerlijk ideaal. De ridderschap is van huisuitFransch, de burgers zijn vooral Nederlandsch, bijzonder Zuid-Neder-landsch. Vroeger had men in Vlaanderen rijke handelssteden,nbsp;zooals Gent en Brugge, en de burgerij was rijk en machtig.nbsp;Men wilde het geestelijke leven opheffen. Frisch als zij stondnbsp;tegenover de vooze ridderschap, verklaarde zij den oorlognbsp;aan de ridderpozie. Zij had bij haar macht en rijkdom welnbsp;behoefte aan geestelijke verheffing, maar wilde daarbij vannbsp;geen draken en gralen weten. Waarheid bovenal. Weg metnbsp;de leugen.

Jacob van Maerlant(5) was de voornaamste woordvoerder in den strijd tegen de leugens der Walsce boecken. Denbsp;burgerij wilde kennis die haar geluk kon zijn. Want dit isnbsp;de middeleeuwsche opvatting, dat kennis geluk kan geven,nbsp;mits zij goed wordt aangewend. Kennis toch doet den menschnbsp;dieper in de verschijnselen doordringen, die zelf weer symbolen van innerlijke waarheden zijn en den mensch dusnbsp;dichter tot God voeren. Wetenschap en kennis was ondergeschikt aan den godsdienst. Het doel van die kennis wasnbsp;God nader te leeren kennen en ook uit religieus oogpuntnbsp;bestreed men die leugengedichten. Daarom begon men allerleinbsp;Latijnsche werken over wetenschappelijke onderwerpen tenbsp;vertalen.

Het heldendicht van de burgerij is de Reinaert de Vos (6). Dit heldendicht geeft eene voorstelling van de menschen-maatschappij onder het beeld van dieren. Het dierendichtnbsp;mag naar zijn oorsprong uit Indi afkomstig zijn, en bij talnbsp;van volken populariteit genoten bebben, onze Reynaertnbsp;is een zuiver Vlaamsch werk. (Men leze de schoone bewerkingnbsp;van Stijn Streuvels). Alle rangen en standen zijn er in vertegenwoordigd. De wolf is de roofzuchtige adel en de vosnbsp;Reinaert is de burgerman, die maar sluw en listig moet zijnnbsp;om zich tegenover adel en geestelijkheid in de maatschappijnbsp;te handhaven.

-ocr page 28-

16 De Middeleeuwen

De Reinaert is ongetwijfeld het beste product van onze middeleeuwsche letterkunde. De vos heeft onder de grootennbsp;niet n vriend, wordt door iedereen aangeklaagd, zal gedoodnbsp;worden en weet zich toch uit al die moeilijkheden doornbsp;leugen en bedrog niet alleen te redden, maar gaat met eernbsp;overladen naar huis terug.

Toch is het ontzettend pessimistisch, te denken, dat men alleen door sluwheid en bedrog in de maatschappij kannbsp;staande blijven. Daarom is, naar wij meenen, de Reinaertnbsp;het werk van een van de laatste ridderlijke dichters, die ziet,nbsp;dat de wereldmacht in handen van de burgers overgaat. Hijnbsp;kent die burgers niet, begrijpt ze niet en ziet bij hen slechtsnbsp;list en bedrog.

Maerlant daarentegen ziet list en bedrog bij de roofzuchtige ridders en laat zijn stem hooren tegen hun misbruiken. Hijnbsp;roept ze nog eens ter kruistocht op met het

Kersten man! wat s di gliesciet?

Slaepstu, lioe ne dienstu niet

Iticsura Ghristum dinen Here! enz.

Maar hij verschoont ook de verdorven geestelijkheid niet, doch hekelt hun hebzucht en hoogmoed. Tot de burgersnbsp;zegt hij: zoekt je weg bij recht en waarheid, dat is de echtenbsp;burgerroem.

Het forsche geluid van Maerlant zou echter niet altijd kunnen klinken blijven. Wat in hem een brandend vuurnbsp;geweest was, bleef na hem slechts smeulen. De menschen,nbsp;die hij tot hoog zelfbewustzijn gewekt had, waren voor zijnnbsp;ideen nog niet rijp. Maerlants hooge moraal werd vergeten en de burgermans-moraal van Jan Boendale en anderennbsp;kwam er voor in de plaats. De ethische opvatting omtrentnbsp;kennis en wetenschap wordt steeds meer in een intellectualistische richting gedreven. De middeleeuwsche burgerij is innbsp;de 14e eeuw te zeer een gevestigde stand geworden. Haar

-ocr page 29-

De Middeleeuwen 17

krachten zijn dan niet meer toereikend voor de taak, die Maerlant haar had toegedacht.

Ook andere landen hadden hun Maerlant. In Frankrijk was t Rutebeuf, een man van nog sterker menschelijkheid dan zijnnbsp;Vlaamsche geestverwant, omdat hij in zijn jeugd een zondignbsp;bestaan had geleid en op later leeftijd den zegen van dennbsp;geestelijken inkeer leerde kennen. Toen ging hij het Kruisnbsp;prediken, daarbij koningen noch heeren of geestelijken sparend.

In Engeland kan men wijzen op William Langland, die weliswaar een eeuw later leefde, doch naar den geest in denzelfden gedachtenkring behoort. In zijn Visioenen trekt de ganschenbsp;wereld langs zijn oog. Maar de figuur, die onder alles het sterkstnbsp;spreekt, is Piers Plowman, Pieter Ploeger, de werker op dennbsp;grond, die geduldig is en volhardt. De man, die vol gewetennbsp;en rede is, van wien niemand weet, doch die allen draagt ennbsp;voedt. De vergetene, die de beste schatten der aarde en desnbsp;hemels bezit. In hem is alles waarheid en ernst en voornbsp;die twee gloeit de dichter van vuur. Hoe dicht staat dezenbsp;denker i*an het roerige Engeland der 14e eeuw bij onzennbsp;Maerlant en hoe ver van den Reynaert-dichter!

Het geestelijk ideaal. Naast den adel en de burgerij had men in de middeleeuwen een derden stand, de geestelijken.nbsp;Het is bekend, dat de Katholieke kerk in de middeleeuwennbsp;verteerd werd door veel strijd niet alleen, maar ook doornbsp;veel misbruiken der hooge geestelijkheid, waartegen Maerlantnbsp;en anderen reeds gesproken hadden. Het voornaamste geestelijke leven kwam uit de kloosters en ook wat er aan geestelijkenbsp;letterkunde geschreven is, kwam van daar.

Het kloosterwezen dateert uit den ruwen tijd. De eerste kloosters van Egypte zijn van omstreeks 300, en een paarnbsp;eeuwen daarna vindt men ze ook in West-Europa. Zij stondennbsp;oorspronkelijk met de hirarchie in weinig verband. Zij warennbsp;bestemd voor een leven van overpeinzing en geestelijkennbsp;inkeer. De kloosterlingen legden den nadruk minder op denbsp;2

-ocr page 30-

18 De Middeleeuwen

leer, dan op de praktijk van t leven. Waren zij oorspronkelijk, los van de kerk, voor zichzelve of voor de maatschappijnbsp;werkzaam, langzamerhand trachtten zij toch ook op hetnbsp;kerkelijke leven invloed uit te oefenen, vooral toen zij denbsp;vele afdwalingen van de hooge geestelijkheid zagen, waarvannbsp;de overdaad en weelde, de gierigheid en hebzucht grootnbsp;geworden waren. Zij trachtten het tekort aan geestelijke leidingnbsp;te verhelpen en hun invloed op het zedelijk leven was groot.

Allereerst waren het de Begijnen of Begharden, geen bepaalde kloosterorden, die aanstuurden op een leven van armoede, soberheid en eenvoud. Zij streefden in de maatschappij zelf die idealen na, behielden hun bezit en kondennbsp;in de wereld terugkeeren. Als stichter van die richting noemtnbsp;men n zekeren Lambertus Beghe, die in de 12e eeuw leefdenbsp;en zich deed kennen door zn innigheid, zn vroomheid ennbsp;eenvoud. Hij kreeg een grooten aanhang en het is bekend,nbsp;dat bijv. in Straatsburg niet minder dan 40 begijnhoven geweest zijn. Ook in de zuidelijke Nederlanden, altijd eennbsp;middelpunt van godsdienstig en vroom leven geweest, wasnbsp;de invloed der Begijnen groot en zij zuiverden maatschappijnbsp;en kerk van vele zonden. Daarnaast ontstonden in de 12enbsp;en 13e eeuw andere richtingen, wier doel zuivering der kerknbsp;was, zooals de Waldenzen, Albigenzen, enz., die min of meernbsp;als ketters beschouwd werden. In den boezem der kerk kwamnbsp;ook een ontwaking en een streven naar dieper, inniger leven.nbsp;De orden der Franciscanen en Dominicanen ontstonden. Hetnbsp;was alles n sterke geestelijke beweging, die vele gemoederennbsp;aangreep en die, vooral door de Begijnen, in de Zuidelijkenbsp;Nederlanden en het Rijnland het sterkst was.

Daar heeft dan ook de geestelijke litteratuur gebloeid. Allereerst de levens der heiligen en daarnaast de visioenen der heiligen, verhalen van heiligen, die gezien hadden in denbsp;geheimen Gods, die de belooningen en straffen gezien haddennbsp;in hemel en hel. Verder de legenden, vooral de Maria-

-ocr page 31-

De Middeleeuwen 19

legenden, roerende getuigenissen van dat ne onverwelkbare wonder in den mensch, grooter dan alle wonderen, die denbsp;middeleeuwsche geest zich scheppen kon : den inkeer.

Doch het klaarste teeken des tijds, dat uit die litteratuur naar voren komt, is de mystiek. Mystiek is het onmisbaar bestanddeel van eiken godsdienst, het is een onafscheidelijk elementnbsp;daarvan, omdat het wezen van den godsdienst dit is: dat denbsp;mensch, zich de genade Gods bewust geworden zijnde, tot zijnnbsp;oorsprong tracht terug te keeren en God te benaderen. Denbsp;mystiek komt het sterkst uit bij die menschen, die zich nietnbsp;tevreden kunnen stellen met een verstandelijke godsvereeringnbsp;alleen, maar in heel directe aanraking met God willen leven.nbsp;De mystiek is de kunst, het directe besef van den godsdienst.

Omdat het lichaam hinderlijk was voor de directe aanraking met God, ging men het lichaam bestrijden tot verkrijging vannbsp;reinheid van het gemoed ; men geeselde en kastijdde hetnbsp;lichaam en wijdde zich aan ascese. Naarmate de mysticusnbsp;meent dat de geest zich van het lichaam bevrijdt, wordt zijnnbsp;verrukking grooter; hij komt in extase. Hij wordt visionair.nbsp;Daarvan is zooveel in de pozie en het proza van de middeleeuwen opgeteekend, omdat het godsdienstig leven toen zoonbsp;sterk was. Zonder eenige mystiek is wel geen godsdienstnbsp;denkbaar, maar als we bedoelen de mystiek in de middeleeuwen, bedoelen we daarmede een tot het uiterste gedrevennbsp;zucht tot schouwen Gods.

De eerste van de mystieken der middeleeuwen was Bernard van Clairveaux (7) uit de 12e eeuw, van de Cistercinzer orde.nbsp;Hij is de theoretische mysticus en werkte in het klooster tenbsp;Citeaux in Frankrijk. Zijn leer verbreidde zich over Duitsch-land en Nederland. Hij keurt kennis niet af, doch het moetnbsp;zelfkennis zijn, die leidt tot ootmoed, de bron der deugd.nbsp;In die jaren waren er ontzaglijk veel Cistercinzerkloostersnbsp;^ daar hooren we van vele mystieken, ook vrouwen, o.a.nbsp;Hildegard van Bingen, Elizabeth van Schnau; en vooral

-ocr page 32-

20 De Middeleeuwen

Hadewych (8) uit het klooster Cantimpr in Noord-Frankrijk, heeft geschriften nagelaten vol van mystieke extase.

De geestelijke vader van de Duitsche mystiek is Meester Eckehart (9), geboren ongeveer 1260, later o.a. prior vannbsp;een klooster in Thringen en leermeester aan de Dominicanernbsp;school te Keulen. Zijn leer was niet in alle opzichten metnbsp;de kerkleer in overeenstemming en al verdedigde hij zijnnbsp;werken, hij kon niet verhinderen, dat zij kettersch genoemdnbsp;werden. Hij schreef een practisch systeem van mystiek, waarinnbsp;hij de verhouding tusschen God en den mensch uitwerkte.nbsp;De weg om de ziel met God te vereenigen is de dienendenbsp;liefde. Deze gaat vr de extase. Hij zegt, wanneern menschnbsp;zich in een oogenblik bevindt van de hoogste extase en hijnbsp;vindt gelegenheid een zieke te helpen met sterkende spijs,nbsp;dan zal hij dat eerst moeten doen. Eckehart maakt de mystieknbsp;niet los van het leven, maar wil de menschen beter maken.

Heinrich Suso (10) ging veel verder dan Eckehart. Die wit den mensch ontgeestelijken. Is men door ascese geheel geestelijk geworden, dat geestelijke moet ook weg; de heele menschnbsp;moet uit den mensch wegvallen. Zijn leer komt dicht bij dienbsp;van de Indirs, die het hoogste geluk vinden in het verdwijnennbsp;in het Nirwana.

Johannes Tauler (11) komt dichter bij de menschen. Hij was, wat men zou noemen, een volksprediker, die overalnbsp;rondtrok. Zijn doel was, de menschen hun gemoed te doennbsp;ontledigen van alle begeerten en voorstellingen, om, zooalsnbsp;hij het noemde, Jezus te ontvangen.

De voornaamste figuur van de middeleeuwsche mystiek in Nederland is geweest Johannes Ruusbroec, in 1294 geboren in Brabant. Door zijn moeder opgevoed, openbaardenbsp;zich bij hem zeer vroeg een drang naar het geestelijke. Nognbsp;zeer jong zijnde gaat hij naar zijn oom, die kanunnik wasnbsp;aan de St. Goedele-kerk te Brussel. Hij ontvangt daar denbsp;priesterwijding en blijft er tot zn 60ste jaar. Dan zoekt hij

-ocr page 33-

De Middeleeuwen 21

met nog enkele vrome mannen de eenzaamheid in het Soninbosch en sticht de abdij Groenendaal. Daar schrijft hijnbsp;vele mystieke geschriften en vele menschen komen daarheennbsp;om hem te hooren. Hij heeft een uitvoerig systeem vannbsp;mystiek, een duidelijk sprekend document nagelaten. Rims-broec verdeelt het mystieke leven in drie stadin : ten eerstenbsp;het werkende, ten tweede het innige, en ten derde hetnbsp;schouwende leven. Het werkende leven is het leven vannbsp;dienende liefde en zelfverloochening. Het is de navolging vannbsp;Christus. Het is voor de huurlingen Gods. Dan een opstijgennbsp;tot het innige leven, waarbij het gemoed doorstraald wordtnbsp;van ongewone klaarte en helderheid en opklimt tot de eenheidnbsp;der godheid. Dat zijn de trouwe knechten Gods. En dan tennbsp;derde, het schouwende leven, waarbij de persoon geheelnbsp;versterft en met de Godheid samenvloeit, dat is voor denbsp;kinderen Gods. Ruusbroec is het met Eckehart eens, dat denbsp;schouwer niet het werkende leven moet nalaten.

Het mag menigeen een onwerkelijke wereld toeschijnen, de middeleeuwsche mystiek. Hoe velen onder de modernenbsp;menschen zullen niet klaar staan met woorden als fantastischnbsp;of ziekelijk! En toch ligt dit alles zoo oneindig dieper dannbsp;de oppervlakkigheid van onze dagen vermag te peilen. Welnbsp;zijn wij ver afgedwaald van die vroege eeuwen, toen zoonbsp;velen in kloosters of begijnhoven gedreven werden ennbsp;daaronder heel gewone alledaagsche menschen alleen omdatnbsp;zij de zondigheid der wereld niet konden verduren en geennbsp;bevrediging vonden buiten de innige gemeenschap met God.nbsp;Het past ons niet te glimlachen over een streven z hoog,nbsp;dat onze tijd nauwelijks zijn waarde schijnt te kunnen beseffen.nbsp;Liever moeten wij ons eerbiedig afvragen, of wij in dit middeleeuwsche denken niet een diepere waarheid benaderen dannbsp;m veel redeneeringen van heden. Zoo ergens, dan betaamtnbsp;ons deemoed tegenover de oude mystici. En door diennbsp;deemoed zullen wij ons rijker schat verwerven dan door

-ocr page 34-

22

De Middeleeuwen

ongerechtvaardigde hooghartigheid. Want niets schijnt zoozeer in staat om hoopvolle gedachten te wekken omtrent de bestemming van ons menschen als juist dit ne : dat denbsp;menschelijke geest eenmaal geroepen is geweest om dezenbsp;diepten der mystiek te ontwaren.

Een beeld van de mystiek in de werken van Ruusbroec, geeft het volgende citaat uit De chierheit der gheestelekernbsp;Brulocht of het geestelijk huwelijk, dat handelt over denbsp;wijze waarop de ziel zal komen tot de eenheid Gods.

Wanneer de zon des hemels komt in het hoogste punt, dat zij kan bereiken, dat is in den Cancer, dat is in de Kreeft, omdat zij niet hooger kan komen,nbsp;maar achteruit begint te gaan, dan i de hitte het grootst van het geheelenbsp;jaar. Kn de zon trekt op de vochtigheid, en het aardrijk wordt het droogstnbsp;en de vrucht rijpt het meest.

Zoo ook, wanneer Christus, de goddelijke zon, in onze harten zich het hoogst verheft, dat is boven alle gaven, en troost, en zoetheid, die wij vannbsp;hem kunnen ontvangen, zoodat wij op geen lust, die God in onze harten stort,nbsp;gaan rusten, hoe groot deze ook zij. en wij dan ons zelf hebben overwonnennbsp;en altoos naar binnen ons keeren, zooals te voren is aangetoond, met oot-moedigen lof en innigen dank tot denzelfden grond, waar alle gaven uit vloeiennbsp;naar de behoefte en de waarde der schepselen; dan staat Christus, en heeftnbsp;de hoogste hoogte bereikt in onze harten en Hij wil trekken naar zich allenbsp;dingen, dat zijn aiie onze krachten.

Wanneer dus de lust en de troost het minnende hart niet kunnen overwinnen en hinderen, maar dit allen troost en alle gaven wil voorbij gaan, opdat hetnbsp;dengene vinde, dien het bemint, dan ontspringt hier de derde wijze der innerlijke oefeningen, waarmede de mensch wordt opgeheven en gesierd, in zijnenbsp;aandoening en in het laagste deel van zich zelf.

Het eerste werk van Christus en het begin van deze wijze bestaat hierin: God trekt hef hart en de begeerte en aile krachten der ziel opwaarts ten hemel,nbsp;en eischt, dat zij zich vereenigen met Hem en Hij zegt in den geest tot denbsp;harten: Gaat uit u zelven tot mij, naar de wijze dat ik u trekke en opioepe.nbsp;Dit trekken en dit oproepen kan ik niet bewijzen aan grove en ongevoeligenbsp;menschen; maar het is een innerlijk hartenooden en nproepen tot zijne hoogenbsp;eenheid. Deze innerlijke uitnoodiging is voor het minnende hart genoegelijknbsp;boven alle dingen, die het ooit gevoelde, want hieruit ontspringt een nieuwenbsp;wijze en eene hoogere oefening.

Hier ontluikt het hart in vreugde en in begeerte, en alle aderen liggen open en alle krachten der ziel zijn bereid, en begeeren dat te volbrengen, hetgeennbsp;werd geischt door God en door zijn eenheid.

Dat die mystiek er geweest is, is de adelbrief van de middeleeuwen.

-ocr page 35-

m HUMANISME EN RENAISSANCE.DEHARMO-NIE DER GEESTELIJKE VERSCHIJNSELEN. VRIJHEID EN DWANG. KLANKEN EN RHYTHMEN.

^IJ de behandeling van de middeleeuwen vonden wij gelegenheid te wijzen op denbsp;hoogtepunten in dien tijd, perioden vannbsp;geestelijken bloei. Het is duidelijk, datnbsp;daarop een tijd moest komen van verwelking en achteruitgang. Achteruitgangnbsp;althans van het persoonlijk element in denbsp;pozie. De kunst wordt oppervlakkiger,nbsp;gemakkelijker, bevattelijker en zij kannbsp;dus een grooter publiek bereiken. Hierdoor heeft het overgangstijdperk, dat de vroege middeleeuwen met den nieuwennbsp;tijd verbindt, naast een ongelukkigen ook een goeden kant.nbsp;Er treedt een tijdperk in van geestelijke democratie, waartegen de reactie van een aristocratische beweging als hetnbsp;Humanisme later des te sterker afsteekt. Een kunstvorm,nbsp;die in Noord- en West-Europa veel bewondering vindt, is dienbsp;der allegorie. Men kiest den vorm der abstractie om het persoonlijk element zooveel mogelijk te elimineeren. Het begintnbsp;met de Roman de la Rose, waarvan Guillaume de Lorris innbsp;1230 de eerste 4000 versregels schreef en Jean de Meungnbsp;in 1270 de verdere 15000 (reeds in plm. 1300 in t Nederlandschnbsp;vertaald). Dit werk, waarin de strijd tusschen liefde en redenbsp;wordt behandeld, stelt als het ware symbolisch de nwordingnbsp;der drie middeleeuwsche standen voor: de vorm is die vannbsp;den ridderroman, de inhoud is grootendeels burgerlijk-didac-tisch en de geest is sterk mystiek. De allegorische dichtvormnbsp;wordt aangegrepen door de Rederijkerskamers (..puys),nbsp;lichamen waar men te zamen de kunst beoefent en haar

-ocr page 36-

24 Humanisme en Renaissance

dus met geweld van het persoonlijk element tracht te ontdoen. Nu gaat ook de tooneelkunst, de voor velen bestemde socialenbsp;kunst bij uitstek, bloeien. Al is zij uit den kerkdienst ontstaan (mysterie- en mirakelspelen), al ras treedt daarnaast hetnbsp;wereldlijk tooneel, en vooral het allegorische drama, dat dennbsp;strijd tusschen goed en kwaad vertoont. Eerst als de politieknbsp;zich op het tooneel gaat uitspreken, ziet men gaandeweg hetnbsp;persoonlijk element terugkeeren. Dat vindt dan een sterkennbsp;steun in de nieuwe beweging van Humanisme en Renaissance,nbsp;die zich van uit het Zuiden baanbreekt, waar de middeleeuwennbsp;reeds lang ten onder waren gegaan.

In Itali was het verval op alle gebied misschien het grootst geweest.in de eerste plaats door den Keizerlijken-enPauselijkennbsp;strijd, die telkens het land verwoestte. Geen van de partijennbsp;kon ten slotte de overwinning behalen en de langzamerhandnbsp;machtig geworden steden gingen over hun eigen lot heerschen.nbsp;Dat was de noodzakelijke voorwaarde voor een herleving.nbsp;De rijke steden als Milaan, Veneti enz., voerden heerschappijnbsp;over hun eigen gebied en vestigden bovendien nog kolonin,nbsp;zooals b.v. Veneti en Genua. Zij vormden hertogdommen ennbsp;republieken en die Italiaansche republieken werden brandpunten van kunst en beschaving. Daar kon de nieuwe bloei van denbsp;Renaissance en de Humaniteit welig opschieten. Die stedennbsp;konden hun volle kracht ontplooien, zij voelden, dat het gingnbsp;om hun eigen roem en eer.

We komen nu ook in t tijdperk van de groote ontdekkingen. In de eerste plaats van het kompas, van zoon buitengewoonnbsp;groot belang voor de scheepvaart, en dus den rijkdom, vannbsp;die steden. Daarbij kwam de uitvinding van de boekdrukkunst,nbsp;die groote geesten met elkander in verbinding bracht.

In die rijke Italiaansche steden vormden zich al spoedig aanzienlijke geslachten tot cultuurcentra en de weelde en pracht lokte de kunstenaars naar de hoven. Dat alles werkte mee omnbsp;n nieuw gebouw op de puinhoopen van 't oude op te trekken.

-ocr page 37-

25

Humanisme en Renaissance

Het nieuwe gebouw was allereerst het Humanisme. Men zegt altijd, Humanisme is de herleving van de klassieke oudheid.nbsp;Men moet echter weten, hoe men die definitie moet beschouwen. Want ook in de middeleeuwen was men de klassiekenbsp;oudheid niet vergeten. In de R.-K. kerk stond de Griekschenbsp;wijsgeer Aristoteles in hooge eere; en naast de Arthur-romansnbsp;had men verhalen van Achilles, den held vanTroje, en iEneas,nbsp;den voorvader van de Romeinen. Wanneer men echter innbsp;de middeleeuwen iets aan de klassieken ontleende, dan werdnbsp;dat pasklaar gemaakt voor den tijd waarin men leefde. Innbsp;de bewerking van den middeleeuwschen dichter werden denbsp;Grieksche en Romeinsche helden middeleeuwsche ridders, metnbsp;harnas en wapenen en levensgewoonten als in de middeleeuwen. Alles kreeg een middeleeuwsche kleur. Nu ging mennbsp;ze kleuren in de Grieksche en Romeinsche kleur Daarbijnbsp;kwam de nationale trots van de burgers der Italiaanschenbsp;republieken. De inwoners van Florence b.v. hadden t gevoel,nbsp;dat ze geheel met de middeleeuwen hadden gebroken. Zijnbsp;voelden zich de directe nazaten der oude Romeinen.

Ook op godsdienstig gebied kwam verandering. De Katholieke kerk had in de middeleeuwen alles beheerscht. Daar maakte men zich meer en meer los van, werd eigen heer ennbsp;meester, men vormde zelf nieuwe staten en zocht nu naarnbsp;voorbeelden in het verleden van het antieke Rome. Men wildenbsp;niet meer uitsluitend zien door de bril van de Katholieke kerk.nbsp;Men ging uit naar de grootste der republieken, het machtigenbsp;Rome van den ouden tijd. En het was den Flumanisten nietnbsp;voldoende een uiterlijk beeld daarvan te vormen, men wildenbsp;zich de beschaving, den geest en het wezen van het oudenbsp;Rome eigen maken. En dien geest wilde men putten uit denbsp;litteratuur, de geschriften van de oude dichters en schrijvers.nbsp;In de eerste plaats van de oude Romeinen. Maar de Grieken voegden er zich spoedig bij.

De Grieksche beschaving was het langst staande gebleven

-ocr page 38-

26 Humanisme en Renaissance

in Byzantium, de oude hoofdstad van het Oost-Romeinsche rijk, het latere Constantinopel. Toen het oude Griekenlandnbsp;door twisten werd verteerd, waren vele Grieksche geleerdennbsp;naar Byzantium uitgeweken. Toen echter in 1453 het Byzan-tijnsche rijk bezweek voor het opdringen der Turken, trokkennbsp;velen van die Grieken naar Itali.

Daar bloeiden toen naast de Romeinsche ook de Grieksche kunst en wetenschap op. Dat is het Humanisme. Dat is nietnbsp;alleen kunst, ook niet alleen wetenschap, maar beide moetennbsp;dienen om levende krachten te putten voor den tijd der 14enbsp;en 15e eeuw uit de klassieke oudheid, levenwekkende krachtennbsp;voor de nieuwe, vrije republieken. Het Humanisme was eennbsp;strooming, welke t gansche staatkundige en maatschappelijkenbsp;leven doortrok. Men wilde immers het voorbeeld van dienbsp;groote, machtbewuste Romeinen navolgen? Nu was er voornbsp;den Romein niets hoogers denkbaar dan het Romeinschenbsp;burgerschap. Dat gaf rechten, maar ook plichten. En n Romeinnbsp;had een hoog besef van plicht. Deze gevoelens nu moestnbsp;men overnemen en daarvan moest het geheele ethische levennbsp;doortrokken worden. En dat het Humanisme het leven dernbsp;menschen doortrok, was ten koste van het Christendom. Hetnbsp;Humanisme toch droeg een sterk heidensch karakter en dat isnbsp;zoo gebleven tot de 16e eeuw, tot de hervorming. De hervorming bracht een vernieuwing en verdieping van het godsdienstig leven, middellijk ook in de Katholieke kerk.

De middeleeuwen zijn het tijdperk van organischen samenhang. Men had de standen, de gilden en de kerk, organisaties, die het geheele leven beheerschten. Als men later de Rederijkerskamers krijgt, is die macht der organisatie nog zoonbsp;groot, dat de namen van de dichters niet eens bekend zijn,nbsp;omdat de roem van den dichter kwam op naam van denbsp;Rederijkerskamer, waartoe hij behoorde. Het Humanismenbsp;komt daartegen op. Men wil vrijheid, innerlijk en uiterlijk,nbsp;maar innerlijk bovenal, want de mensch beschikt over zijn

-ocr page 39-

Humanisme en Renaissance 27

eigen lot, zeide men. Geen uiterlijke omstandigheden kunnen den geest knechten. Sterke individuen treden op den voorgrond. Naast de vrijheid stelde men echter plicht. Plicht tegenover zichzelf, tegenover zijn vrienden, maar ook tegenover zijnnbsp;vaderland. Die echt Romeinsche plicht hield de vrijheid aannbsp;banden. De middeleeuwer zou daarbij geplaatst hebben denbsp;plicht tegenover God, en de humanist deed dat ook wel, maarnbsp;niet zoo sterk. Het humanistisch levensideaal wordt uitgedruktnbsp;door het woord deugd (virtus), dat dus een heel andere be-teekenis had dan zijn tegenwoordige, christelijk-ethische.

De vrijheid en de plicht brachten de rede mede. Want als men moest uitmaken wat in zekere gevallen plicht was, leerdenbsp;men over zijn gevoelens redeneeren. Men mocht zich vooralnbsp;niet door zijn gevoel van zijn plicht laten afbrengen en alzoonbsp;leerde men zijn gevoel wantrouwen, wat werd versterkt doornbsp;voorbeelden uit de klassieke oudheid. Daardoor ontstond eennbsp;eerbied voor de rede en het redelijk besef ter beheerschingnbsp;van de hartstochten.

Die rede is ook de fout geweest van het Humanisme, want zij leidde tot de uiterste consequentie van het Rationalisme,nbsp;dat zoo gevaarlijk is, omdat men alles wat niet door de redenbsp;verklaard kan worden, als minderwaardig terugwees.

Vooral de kunst, waarin zooveel gevoel en schoonheid is, die niet kan beredeneerd worden, zou daaronder veel te lijdennbsp;krijgen. In het begin was t niet zoo erg, maar al meer doortroknbsp;het rationalistisch Humanisme ook de dichtkunst. Het Humanisme was ook tgen de massa.was aristocratisch, en had alleennbsp;oog voor de studie in het Latijn. Alle geleerde werken werdennbsp;dan ook in die taal geschreven en het gewone volk kon ze dusnbsp;niet lezen. Bovendien was het Humanisme geweldig kritisch.nbsp;Kritiek en spot tegen t oude dat te licht bevonden werd, werdnbsp;als een bevrijdende weldaad verheerlijkt.

Het ideaal van het Humanisme was echter harmonische ontwikkeling. Alle krachten in den mensch moesten ontwikkeld

-ocr page 40-

28 Humanisme en Renaissance

worden, maar in harmonie met elkander. Niet in ne kunst of wetenschap uitblinken, maar in alle min of meer. Ook nietnbsp;enkel geestelijke ontwikkeling en slecht verzorgd lichaam, allesnbsp;moest harmonisch zijn, dat was het ideaal. De dichter moestnbsp;midden in het leven staan, men moest wat aan zijn werknbsp;hebben, het moest nut afwerpen voor het leven. In die richtingnbsp;breken zich opvoedkundige denkbeelden baan.

Bekend is de school van Vittorino da Feltre, te Mantua, als een zuiver humanistische school. Zij was alleen voor de zonennbsp;van edelen en vorsten. Staande onder ijzeren tucht, werden denbsp;leerlingen opgevoed in geestelijke en lichamelijke harmonie ;nbsp;Grieksch, Latijn, andere wetenschappen en alle soorten vannbsp;sport. Door deze wijze van opvoeden verkreeg men n geslacht,nbsp;dat zich Romein voelde en Latijn kende vr Italiaansch. Mennbsp;kreeg een geslacht, dat gevoed was met de wolvinnenmelk vannbsp;het oude Rome. Dat de 15e en 16e eeuw zulke groote karaktersnbsp;opgeleverd hebben, kwam door het Humanisme. Het trachttenbsp;de leer der classieke philosophie in practijk te brengen.

Voor Nederland wasdebekende Dirk VolkertzCoornhert (12) (15221590) een van de zuiverste vertegenwoordigers van hetnbsp;Humanisme. Hij leefde in den roerigsten tijd der Hervorming.nbsp;Hij verfoeide de gruwelen van de R.-K. Inquisitie, maar ooknbsp;van de Calvinisten en werd door beide partijen om beurtennbsp;gevangen gezet, waarover hij vol spot schrijft, maar innerlijknbsp;onaangetast blijft.

Van groote beteekenis voor Itali wasten eerste Petrarca(13) (13041370). Hij is bekend door zijn Italiaansche minnepozienbsp;en beroemd door zijn moralistische geschriften in het Latijn.nbsp;Hij vereerde zeer de oude Romeinsche schrijvers en schreefnbsp;o.a. brieven aan Cicero en Vergilius. Alles zocht hij in de oudheid en legde zelfsn tuin aan, zooals Vergilius hem beschrevennbsp;had. Hij heeft zich bijzonder verdienstelijk gemaakt voor denbsp;studie door het verzamelen van oude handschriften. De oudheid is voor hem een land van voorbeeld, verlangen en troost.

-ocr page 41-

Humanisme en Renaissance 29

Hij ziet er de eenheid van zijn vaderland in, toen het machtig was. Dante (14) was nogToscaner, doch Petrarca was Italiaan.

Zijn tijdgenoot was Boccaccio (15) (13131375), bekend om zijn Decamerone, doch die zelf zijn Latijnsche geschriftennbsp;ver boven dat eene populaire werk stelde, dat hij voor zijnnbsp;minder ontwikkelde landgenooten gemaakt had.

Florence groeide toen tot het machtige gemeenebest, dat het onder de Medicis worden zou en men was er trotsch op Romeinen te zijn. Men schreef Latijn, zooals Cicero en Vergilius hetnbsp;hadden gedaan. Men verzorgde bovenal ook den vorm, die innbsp;de M iddeleeuwen niets waard was. Zoo ontstond de aesthetischenbsp;kunstopvatting.

De beweging kwam ook in andere landen, en Erasmus (16) (14671536) was wel een van de beroemdsten. Hij was eennbsp;typische humanist, schreef nooit anders dan in het Latijnennbsp;voelde zich geenNederlander,maar wereldburger, individualistnbsp;en classicist. Hij was op en de op aristocraat en hield hetnbsp;vulgus, de massa, van zich af. Hij was priester, maar liet zichnbsp;de gelofte weder teruggeven. Hij was een zwerveling. Mennbsp;vindt hem te Parijs, in Zeeland bij Anna van Borselen, innbsp;Engeland, te Leuven, in Itali en aan den Rijn. Hij stierf tenbsp;Bazel. Zijn kritiek richtte hij tegen de gansche samenleving vannbsp;zijn tijd. Vorsten, geestelijken en geleerden bespotte hij in zijnnbsp;Lof der Zotheid. De eersten vindt hij ruw, de geestelijkennbsp;dom, de geleerden onbehouwen. Hij schreef ook verschillendenbsp;samenspraken over allerlei onderwerpen. Erasmus liet denbsp;kritische zijde van het Humanisme uitkomen.

Een heel ander man was de Franschman Montaigne (17) (15331592). Hij was de uiterste consequentie van de humanistische idee ken den mensch. Om het bovennatuurlijkenbsp;bekreunt hij zich niet. Zijn hartstocht is; de mensch, de aarde,nbsp;de werkelijkheid. Om den mensch geheel te leeren kennen ennbsp;in de eerste plaats zichzelf, onttrok hij zich aant gewone leven,nbsp;las veel en ging veel op reis. In zijn beroemde Essais vindt

-ocr page 42-

30 Humanisme en Renaissance

men moraal en zielkunde, toegelicht met voorbeelden, die hij uit zijn ontzaglijke lectuur verzameld had. Vrij te staan is hetnbsp;eerste beginsel van die Essais. Goed te leven en goed te stervennbsp;is zijn ideaal: dat is de humanistische deugd. Door zijn velenbsp;studie komt hij tot de ontdekking, dat er buiten de Griekschenbsp;en Romeinsche wereld nog veel belangrijks was; hij bestudeertnbsp;ook de middeleeuwen en, daar nu ook Amerika ontdekt was,nbsp;ook het leven der wilde volken. Maar vooral bestudeert hij zichnbsp;zelf en wordt dus psycholoog. Al begint hij als een stocijnschnbsp;bewonderaar der Rede, al zien we hem later als scepticus ofnbsp;pyrrhonist, in zijn grootslen tijd grijpt hem een hartstocht aannbsp;voor de feiten, de natuur. Hij komt tot de ontdekking, datnbsp;de menschelijke natuur van huisuit goed is en verheft zichnbsp;daardoor tot een vereering der natuur. Rousseau volgde laternbsp;zijn spoor en zoo ziet men hoe de kiemen van de geestelijkenbsp;omwenteling der 18e eeuw in het Humanisme liggen.

Behalve Coornhert, had Nederland zijn vertegenwoordigers vant latere HumanismeinSpieghel (18) en RoemerVisscher(19)nbsp;Engeland in Francis Bacon (20). Bij Bacon wordt het diepnbsp;psychologisch essai van Montaigne oppervlakkig en-practisch.nbsp;Van de litteraire schoonheid van den Franschen denker blijftnbsp;slechts een handleiding voor het dagelijksch leven over. Dochnbsp;n ding heeft Bacon voor: hij is sociaal. Daardoor wordt hijnbsp;de brug naar de latere spectatoren.

De Renaissance. Wanneer men het Humanisme doet uitgaan van de wetenschap der Antieken, dan gaat de Renaissance uit van hun kunst. Toch is zij niet alleen een herleving vannbsp;de klassieke kunst. Zij is een poging om de humanistischenbsp;denkbeelden te verzoenen met de nationale traditie. Zij is denbsp;herleving van den antieken geest in ten deele bestaande vormen. Dat komt uit in de bouwkunst, waar men ook, naastnbsp;het klassieke, rekening hield met de nationale traditie.

Van het hoogste belang is daarom in de Renaissance het gebruik van de nationale taal Niet het Latijn komt hier op den

-ocr page 43-

Humanisme en Renaissance 31

voorgrond maar de talen der naties. Het tweedebelangrijke punt is het losmaken van de kunst van den godsdienst, die geheelnbsp;de middeleeuwen door, de kunst beheerscht had. De kunstnbsp;om de kunst ontstaat en daarmede komt het aesthetische in denbsp;kunst in de plaats van het ethische van vroeger. Toch wordt denbsp;schoonheidsgedachte niet zoo op de spits gedreven als in hetnbsp;laatst van de 19e eeuw; de kunst blijft vooral een sociaal iets,nbsp;iets dat voor het leven moest zijn. De kunst, los geworden vannbsp;den godsdienst, behoeft al het aardsche niet meer als eennbsp;afschijnsel van Gods heerlijkheid te beschouwen, maar gaatnbsp;het aardsche leven om zichzelf liefhebben. Men zegt: de aardenbsp;is schoon, laten wij haar genieten, en de levensvreugde wordtnbsp;naar voren gebracht. De aarde is niet meer het tranendal, waarnbsp;wij moeten boeten voor onze zonden, doch een oord volnbsp;schoonheid, vol vreugde over den mensch en het leven. Dat isnbsp;merkbaar in de schilderkunst, aan de rijkgevarierde kleuren,nbsp;in de bouwkunst, aan den minder zwaren bouw, in de dichtkunst, aan de luchtige klanken. De vorm wordt losser. Schoonenbsp;zwier komt na het innige van de middeleeuwen. De taal is nietnbsp;meer alleen middel, maar ook doel: zij moet mooi zijn. Daardoor verandert de vorm geheel, er komt muziek in en het isnbsp;vaak lyrische pozie, bezingende de liefde en de blijdschapnbsp;over de natuur. Men dichtte op zangwijzen en met nieuwenbsp;klanken; er komt een sterke rhythmiek in de verzen, eerst innbsp;de lyriek, weldra ook in epos en drama. Het ronde spel in denbsp;rhythmiek is het eerst toegepast in den Renaissancetijd. Bekendnbsp;zijn de kunstige strofen en de sonnetten van Petrarca.

Men gaat in de leer bij Horatius (21) en Vergilius(22), maakt oden en herdersdichten met nieuwen vorm en inhoud.

Het is moeilijk den inhoud van deze pozie uit te drukken, maarditis de algemeene geest die de pozie beheerscht: vreugdenbsp;over het leven en vreugde over den mensch. Het leven moetnbsp;genoten worden. Men aanvaardde echter nog niet de modernenbsp;opvatting, dat ook in het leelijke, het afstootende, het sombere

-ocr page 44-

32 Humanisme en Renaissance

en het schamele leven stof voor kunst te vinden was. Daarin zag men veeleer de negatie van het leven.

Hoe anders was het in de middeleeuwen! Het was daar alles voor de Eeuwigheid, het oogenblik was niets; nu is het: laatnbsp;ons het oogenblik genieten! Dit is het vooral wat in de pozienbsp;van de Renaissance tot uiting komt.

De aarde is het middelpunt van het heelal, de mensch is de beheerscher der aarde. De mensch is het hoogste wezen. Denbsp;verheerlijking van den mensch richtte zich tot de grooten opnbsp;aarde. De mensch van karakter bovenal werd vereerd als eennbsp;godheid bijna en daardoor werd de pozie soms ongodsdienstig.nbsp;De dichter was de grootste mensch, want hij verleende denbsp;onsterfelijkheid. Hoe zou men zich nog veldheeren en grootennbsp;herinneren als de dichter hen niet bezong? De roem is hetnbsp;hoogste goed en dus te leven in gedichten het hoogste ideaal.nbsp;En vooral de nationale roem en het nationaal gevoel komt innbsp;de Renaissance-pozie sterk naar voren. Sterk in Itali, sterk innbsp;Frankrijk, maar ook sterk in Nederland. De Hollanders op hetnbsp;eind van de 16e eeuw voelden zich Romeinen. Dat nationaliteitsgevoel uifte zich in het streven om de landstalen te makennbsp;als het Latijn. Ze te beschaven en te verfijnen.

Al dit nieuwe kwam uit in de rijke lyriek over de liefde en de natuur, roem en vreugde, maar ook in het heldendicht en hetnbsp;drama. In de laatste soort komen alleen de groote mannen totnbsp;hun recht en wat er in hen omgaat: groote daden, geweldigenbsp;hartstochten. De gewone menschen vond men niet interessant.

Dichters in die dagen zijn de reeds genoemde Petrarca, de eerste Renaissance-dichter (door zijn Canzoniere of minneliederen), evengoed als de eerste Humanist; Michel Angelo(23),nbsp;eveneens n genie, dat zijn gaven als t ware maar te verkwistennbsp;had, dichter, beeldhouwer, schilder, bouwmeester, veldheer,nbsp;enz.; Ariosto van Ferrara (24), bekend om zijn Orlando Furioso,nbsp;De razende Roeland, een bewerking van de middeleeuwschenbsp;Roelandsagen, in 1503 ontworpen.

-ocr page 45-

Humanisme en Renaissance 33

Ariosto schreef het Toscaansch van Dante en bevorderde daardoor het groeien van de Italiaansche eenheidstaal. Hij isnbsp;vr alles schilder met woorden. Hij draagt een wereld vannbsp;classieke en romantische fantaziebeelden in zich, die hij naarnbsp;eigen smaak herschept. Juist daardoor is hij een typischnbsp;Italiaansch Renaissance-dichter, dien huwelijk van nationalenbsp;en classieke gedachten nastreeft. Hij beheerschte het geestelijknbsp;leven te Ferrara, dat zijnganschen roem op kunstgebied aannbsp;hem te danken had. Want in opdracht van den hertog had hijnbsp;een schouwburg gebouwd, waar hij de leiding gaf. Daarvoornbsp;schreef hij ook tooneelstukken.

Ver staat Ariosto met zijn vliegende verbeelding van den strakkenVergilius. Dichter bij dezen komtTorquafoTasso (25),nbsp;met zijn heldendicht GierusalemmeLiberata, Jeruzalem Verlost. Deze volgde Vergilius ook als herdersdichter na, toen hijnbsp;zijn Aminta liet verschijnen. De pastorale pozie typeert denbsp;laatste periode der Italiaansche Renaissance. De grondslag dernbsp;Renaissance-kunst, liefde voor het leven en de natuur, begintnbsp;dan te bezwijken onder den geweldigen last van eenige eeuwennbsp;van de hoogste cultuur. Als de gemaniereerde herderspozienbsp;eenmaal gevierd wordt, is het met de scheppingskracht vannbsp;Itali voorloopig uit.

Onder Frans I begon ook in Frankrijk de Renaissance-pozie zich baan te breken.

De humanist Dorat vereenigde in 1549 aan het Collge Coqueret een groep jongelui, die Sophocles, yschylus, Pindarusnbsp;en Homerus bewonderden. Hier treedt dus het Griekschenbsp;element op den voorgrond. De roem van Frankrijk wekte bijnbsp;hen den lust om ook hun taal in klank en rhythme met hetnbsp;Latijn en Grieksch gelijkwaardig te maken. Hun denkbeeldennbsp;legde Joachim Du Bellay in 1549 neer in zijn manifest: Dfensenbsp;et Illustration de la langue frangaise. Hier dezelfde dichtertrots,nbsp;dezelfde idealen als bij alle Renaissance-kunstenaars. Hiernbsp;dezelfde bewondering voor de Classieken, ten deele ook voornbsp;3

-ocr page 46-

34 Humanisme en Renaissance

de Italianen; zij zijn de voorbeelden, wier navolging Frankrijks roem verhoogen zou.

Vooral Pierre Ronsard (26) bracht die navolging in pracfijk. In 1550 verschenen zijn Oden, die over de gansche wereldnbsp;bewonderd werden. Tasso kwam hem te Parijs bezoeken, Marianbsp;Stuart zond hem een zilveren Parnassus, Elizabeth een diamant.nbsp;Ronsards pozie is vol taalmuziek, want hij zocht aansluitingnbsp;bij het lied en de volkspozie. Ronsard was overal bekend ennbsp;van hem ging vooral de uitbreiding der Renaissance-ideennbsp;naar andere landen uit. Van hem en van zijn vriendenkring,nbsp;de Pljade. Naast de Italiaansche Renaissance staat voortaannbsp;de Fransche.

Ook naar Engeland en Holland breidde de beweging zich uit. Hier waren daarvan de vertegenwoordigers o.a. in Zuid-Nederland Karei van Mander(27), Jonker Jan van der Noot(28),nbsp;en ten slotte P.C. Hooft(29) in Noord-Nederland. Bij hen vindtnbsp;men denzelfden dichtertrots, dezelfde taalliefde, waardoor zijnbsp;het Hollandsch lieten zingen als muziek, en dezelfde levensvreugde, vrijheid en begeerte om het eigen lot te drijven. Zoonbsp;zijn zij de dichterlijke wegbereiders van den komenden tijd.

-ocr page 47-

T\r DE ZEVENTIENDE EEUW. BETEEKENIS

A V . der oudheid, pozie en nationaal

LEVEN. CLASSICISME.

zeventiende eeuw wordt gewoonlijk ten opzichte van Nederland en Frankrijk denbsp;Gouden eeuw genoemd. Er moet dusnbsp;wel iets ongewoons aan die eeuw zijn, wilnbsp;daarmede zoon titel gerechtvaardigd worden en bij de bestudeering daarvan springtnbsp;dan ook een zeer bijzondere ontwikkelingnbsp;in het oog. * Al de stroomingen van denbsp;jviiddeleeuwen, het Humanisme en denbsp;Renaissance, elk met een afzonderlijk karakter, komen in denbsp;17e eeuw bij elkander, om aan het eind daarvan samen tenbsp;vloeien tot het breede water van het Classicisme. Er moet heelnbsp;Wat gebeurd zijn om n samenvloeiing van zulke uiteenliggendenbsp;elementen te veroorzaken. En dat is ook zoo. Het is een eeuwnbsp;yan bevestiging en de schijn van samengegroeidheid geeft ernbsp;iets grootsch aan, vandaar de naam Gouden eeuw.

In de eerste plaats is het een eeuw van staatkundige bevestiging, bij voorbeeld voor Frankrijk en Holland. Frankrijk is van vele afzonderlijke deelen tot n staat geworden meteennbsp;steeds groeiende macht. En ook Holland vormt een staat, dienbsp;een eenheid begint te vertonnen. Overal gaat het dus naar dienbsp;bevestiging toe, zoowel op staatkundig- en handelsgebied, als opnbsp;het gebied van de litteratuur. Bij het begin der 17e eeuw staannbsp;de afzonderlijke elementen van middeleeuwsche volkscultuur,nbsp;Humanisme en Renaissance nog naast elkaar. Honderd jaarnbsp;later is er een cultuur-eenheid uit gegroeid.

In de Middeleeuwen was een eigen volksleven ontwaakt en de daarop gevolgde Renaissance had met het Humanisme dat

-ocr page 48-

36 De zeventiende eeuw

nationale leven niet in n slag kunnen dooden. Een rest van dat eigene was overgebleven.

In Itali, waar in Ariosto nog heel wat leefde van de oude volkssagen, sterft dat met hem uit. Maar nu is het Spanje, datnbsp;in Zuid-Europa op den voorgrond treedt. Men let gewoonlijknbsp;niet op Spanje, maar in de 16e en 17e eeuw heeft het een belangrijke rol in de letterkunde vervuld.

Spanje, altijd een conservatief land geweest, zeer gehecht aan de oude tradities, had een overgeleverde litteratuur vannbsp;middeleeuwsche sagen. Een der bekendste daarvan is de sagenbsp;van den Cid (30), een overlevering vol ridderlijke gevoelensnbsp;en gebeurtenissen.

Die stof uit den ouden tijd verbreidde zich ook naar Frankrijk, waar Corneille zijn Cid schreef, en naar Holland, dat eveneens zijn Cid kreeg. Zoo brengt Spanje in de 17e eeuw herinneringen aan de Middeleeuwen.

Vooral het drama bloeit in de 16e en 17e eeuw op. Het Spaansche tooneel vormt daarin een tegenstelling met hetnbsp;klassieke. Het Humanisme bracht ernst en soberheid, Spanjenbsp;daarentegen pracht en praal, druk en bont van kleur. De planken worden gevuld met een groot aantal personen van allerleinbsp;stand, komische en ernstige. De taal was nu eens,hoogdravendnbsp;en dan weer populair en grof zelfs. Men wilde alle tegenstellingen van de werkelijkheid er in opnemen.

Uit Spanje kwam die beweging naar de andere landen over. Engeland had ook.uit zijn verleden n eigen tooneel-litteratuurnbsp;gerfd en op dien bodem konden eerlang de stukken vannbsp;Shakespeare opschieten. Daarin vindt men ook een afwisselingnbsp;van ernst en luim en grove tusschenredenen, men denke slechtsnbsp;aan het gesprek der doodgravers in Hamlet.

In deze twee landen bleven de Middeleeuwsch-nationale stroomingen het krachtigst voortleven.

Ook in Holland komen in de 17e eeuw nog merkwaardige allegorische zinnespelen voor, waarin de Deugd, de Waar-

-ocr page 49-

De zeventiende eeuw 37

heid, enz. optraden. Die spelen waren niet klassiek, maar een erfstuk, bewaard gebleven uit den tijd der voorvaderen, van denbsp;15e eeuw.

Naast de stroomingen van de Middeleeuwen is er ook het Humanisme van de 15e en 16e eeuw en dat komt nu in de 17enbsp;eeuw tot grooten bloei. Het aristocratische Humanisme wordt,nbsp;doordat er veel onderwijs in de Latijnsche taal wordt gegeven,nbsp;populairder, meer bereikbaar voor een minder geleerd publiek.nbsp;Ook de humanistische moraal van rede, plicht en vrijheidnbsp;komt daardoor de 17e eeuw binnen. Daarnaast ontwikkelt zichnbsp;de Renaissance-kunst, met de schoonheid van vorm en inhoud.

De taak van de 17e eeuw was om dat alles tot eenheid te leiden en dat het tot eenheid moest komen, lag in den aardnbsp;der zaak opgesloten. Het Humanisme was het sterkst en datnbsp;bracht naar voren een streven naar n richting in de kunst.nbsp;Een noodzakelijk gevolg daarvan was, dat deze kunst slechtsnbsp;was voor de ontwikkelde menschen. In de Middeleeuwen konnbsp;het heele volk bereikt worden, de groote kunst der 17e eeuwnbsp;was alleen voor de ontwikkelden. Daardoor kwam grootenbsp;scheiding tusschen ontwikkelden en onontwikkelden. Er wasnbsp;ook langzamerhand meer verschil gekomen in standen, zooalsnbsp;3del, hofadel, het patriciaat in de steden van ons land, met dennbsp;daaraan verbonden afstand in cultuur. Die afstand was heelnbsp;foot en werd door allerlei factoren in de hand gewerkt, nietnbsp;het minst door het onderwijs. De kinderen der beerschendenbsp;standen bezochten zoo niet de Latijnsche, dan toch de Franschenbsp;school. Daartegenover stond de massa met zn eigen nationalenbsp;traditie en dit brachtn geweldige afscheiding in levensbeschouwing, in de basis, waarop het gansche leven wordt opgebouwd.

Daardoor is veel geestelijk bezit verloren gegaan. In de Middeleeuwen kwam de heele maatschappij tot haar recht;nbsp;^n had de ridderpozie en daarnaast de kunst van Maerlant,nbsp;die het volk leerde wat adel en waarheid was. Nu hadden heelenbsp;^oepen in de maatschappij geen eigen kunst. Wel is er eenige

-ocr page 50-

38 De zeventiende eeuw

volkskunst geweest, maar de kluchten en blijspelen voor het volk hadden niets verheffends: ze misten het hooge doel denbsp;menschen te verheffen. Zoo heeft de 17e eeuw aan volksverheffing bitter weinig gedaan.

Het aristocratisch karakter der zeventiende eeuw is echter ook weer de oorzaak, dat de kunst tot zulk een groote hoogtenbsp;komen kon. De Oudheid wordt.het middelpunt van alles ennbsp;in de litteratuur van die dagen kan men dan ook telkens denbsp;humanistische moraal terugvinden, echter niet geheel zuivernbsp;meer, maar wat gematigder: behalve de nationale traditie komtnbsp;ook het christelijk element er bij.

Een eigenaardig voorbeeld van het samengaan van uiteenliggende geestelijke elementen vindt men in het gedicht van J. van den Vondel (31), Vertroostinge aan Geeraerd Vossius.nbsp;Vossius was een van de voornaamste klassieke geleerden vannbsp;de 17e eeuw. Hij had zijn zoon Dionys verloren en Vondelnbsp;troost hem met het volgende gedicht, waarin de christelijke-en humanistische moraal samengaan.

VERTROOSTINGE AAN GEERAERD VOSSIUS,

Kanonik te Kantelberg,

OVER ZYN ZOON DiONYS.

(Qeb. II Mt. 1612, f 25 Okt. 1633).

1. nbsp;nbsp;nbsp;Wat treurt gij, hooggeleerde Vos!

En fronst het voorhoofd van verdriet!

Benij uw zoon den Hemel niet.

De Hemel trekt; ai, laat hem los!

2. nbsp;nbsp;nbsp;Ai, staak dees ijdle tranen wat.

En offer, welgetroost en blij,

Den allerbesten Vader vrij

Het puik van uwen aardschen schat!

3. nbsp;nbsp;nbsp;Men klaagt, indien de kiele strandt;

Maar niet, wanneer ze, rijk gelaan.

Uit den verbolgen Oceaan,

In een behoude haven landt.

-ocr page 51-

39

De zeventiende eeuw

4. nbsp;nbsp;nbsp;Men klaagt, indien de balsem stort,

Om t spillen van den dieren reuk ;

Maar niet, zoot glas bekoomt een breuk.

Als 't edel nat geborgen wordt.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Hij schut vergeefs zich-zelven mo.

Wie schutten wil den starken vliet.

Die van een steile rotse schiet.

Na haren ruimen boezem toe.

6. nbsp;nbsp;nbsp;Zoo draait de wereldkloot: het zijnbsp;De vader t liefste kind beweent;

Of t kind op vaders lichaam steent.

De Dood slaat huis nocht deur voorbij.

7. nbsp;nbsp;nbsp;De Dood die spaart nocht zoete jeugd,

Nocht gemeiijken ouderdom.

Zij maakt den mo.nd des reedners stom.

En ziet geleerdheid aan nocht deugd.

8. nbsp;nbsp;nbsp;Gelukkig is een vast gemoed.

Dat in geen blijde weelde smilt.

En stuyt, gelijk een taaye schild,

Den onvermijdbren tegenspoed.-

Vondel en Vossius hadden tweerlei levensbeschouwing. Vondel, toen nog doopsgezind, was door-en-door vroom, hieldnbsp;veel van Vossius en denkt zich in het zieleleven van den humanist in. Hij wil hem ook troosten met een humanistisch-klassieke gedachte. Dat hij die voor zichzelf niet noodig had,nbsp;blijkt uit de gedichten op zijn kinderen gemaakt.

In het geciteerde gedicht begint hij in 1. met een religieuse gedachte, vervolgt in 5. met een overgang tot het Humanismenbsp;om in 8. geheel klassiek en zuiver humanistisch te eindigen.nbsp;Gelukkig is een vast gemoed is zuiver aardsche en Stocijn-sche filosofie. Wees gelijkmatig van gemoed, geef niet toe aannbsp;groote vreugde, noch aan diepe smart, is een theorie, die geheelnbsp;heidensch is en tallooze malen, ook door Montaigne, is geleer-aard. Het gedicht typeert zoo goed de 17e eeuwsche wereld-

-ocr page 52-

40 De zeventiende eeuw

beschouwing, waarin humanistische- en christelijk-nationale stroomingen bij elkaar komen.

De Ouden moeten dus in alles nagevolgd worden; in denken en doen moest men klassiek worden. Daardoor ontstond eennbsp;kunstwetgeving, welke door alle kunstenaars moest nagevolgdnbsp;worden. Niet alleen in de litteratuur, maar ook in de overigenbsp;kunsten. Men droomde zich in het leven van het oude Rome.

Meende men eerst, dat de Romeinen de modernen in alles overtroffen hadden, omstreeks 1680 begint men de vraag tenbsp;opperen of dat wel waar is. Na een eeuw van naspeuren ennbsp;toepassen had men het gevoel, dat meft het eigenlijk beternbsp;gedaan had, dan de Romeinen zelf, men was nog klassiekernbsp;dan klassiek.

In de dichtkunst voerden vooral Aristoteles (32) en Horatius de heerschappij. Beiden hadden werken nagelaten over potiek,nbsp;dichtkunst. De laatste had voor eigen gebruik wat regelen uitgedacht of verzameld en deze werden nu door de 17e eeuwersnbsp;geproclameerd tot wetten, waarvan niemand mocht afwijkennbsp;op straffe geen dichter genaamd te worden.

DeOuden hadden de pozie onderscheiden in verschillende soorten, zooals tragedie, heldendicht, ode, elegie, satire, enz.nbsp;Nu zeide men, en dat begon in Itali en Frankrijk; een gedichtnbsp;moet zijn, f een elegie f een ode, f dit f dat. Men kan zichnbsp;indenken, hoe belemmerend dat was. Wanneer men van denbsp;tegenwoordige dichters moest bepalen welk gedicht een elegie,nbsp;ode of zooiets was, zou men vaak in moeilijkheden komen,nbsp;daar n gedicht verschillende soorten in zich kan vereenigen.nbsp;Maar dat mocht toen nog niet, alles moest in het keurslijf vannbsp;de wetten en dat was noodlottig.

Bovenaan stelde men niet de gevoelslyriek. Het korte lierdicht, voor ons dikwijls de liefste potische uiting, werd nauwelijks alsn ernstig kunstwerk beschouwd. Sommigen erkenden het lierdicht slechts als onderdeel van een groot werk, niet alsnbsp;iets zelfstandigs. Waarom is dat zoo? Omdat het Humanisme

-ocr page 53-

De zeventiende eeuw 41

redelijken arbeid boven gevoel en intutie stelt. De hoogste redelijke arbeid nu is : samenstellen, compositie. Daaromnbsp;plaatst men in de pozie het heldendicht en het drama bovenaan. De groote voorbeelden voor het eerste zijn Homerus (33)nbsp;en vooral Vergilius, voor het treurspel Seneca (34) en de Grieken, voor het blijspel Plautus (35) en Terentius (36). Uit hunnbsp;werken moet de aankomende dichter de kunst leeren. Zondernbsp;redeneering komt men er niet; het hart alleen laten spreken,nbsp;dat past niet bij de klassieke richting. Wie het zich makkelijknbsp;maken wil, kan de kunstregels direct bij Aristotelesen Horatiusnbsp;nalezen, met de verklaringen der Italiaansche humanisten ernbsp;bij. Daar de aesthetiek van den Griekschen wijsgeer velen tenbsp;duister was, stelden zij zich met de oppervlakkige regels vannbsp;den Latijnschen dichter tevreden. Voorwaar niet de weg, omnbsp;een ruime ontwikkeling der kunst voor te bereiden. Verbeelding en bezieling raken in het gedrang.

Bovendien maakte men van het gezegde kunst is navolging van de natuur, bedoelende dat de dichter de beelden voornbsp;zijn gedachten zoekt buiten hem, in de natuur, iets veelnbsp;beperkters, nl. dat men de natuur zoo getrouw mogelijknbsp;moest nabootsen. Men moest waar zijn en mocht daarvannbsp;nooit afwijken.

In het drama moest men dus, als het een geschiedkundig persoon gold of gebeurtenis uit de historie, zoo dicht mogelijknbsp;bij de waarheid blijven, in ieder geval bij de waarschijnlijkheid;nbsp;fantasie en verbeeldingskracht werden op zij geschoven. Verbeelding is niet waar, heette het. De Spaansche dramas, zeidenbsp;de 17e-eeuwer, zijn niet waar, want zij houden zich ook nietnbsp;aan de wet van plaats. Het tooneel kan niet nu eens een salonnbsp;en dan weer een straat voorstellen.

Zoo wordt onder het Rationalisme, onder de bekrompen leer van waarheid en waarschijnlijkheid de kunst langzamerhand van haar schoonsten sier ontdaan. Van de rijke, vrijenbsp;Renaissance-pozie is niet veel meer over. Toch hebben die

-ocr page 54-

42 De zeventiende eeuw

strenge lijnen de pozie weder eene eigenaardige, verheven schoonheid gegeven.

Het was voor de 17e eeuwers nmogelijk om geheel buiten de werkelijkheid te blijven, zooals het strenge Classicismenbsp;eigenlijk verlangde. Het nationale gevoel bracht het klassiekenbsp;met de werkelijkheid in verband. Dit spreekt vooral uit denbsp;litteratuur van Spanje, Frankrijk, Engeland en Nederland, denbsp;vier belangrijkste kunstlanden van de 17e eeuw. Itali is uitgedoofd en Duitschland spreekt nog niet mee.

Het nationale gevoel blijkt daaruit, dat men aan iedere natie een uitgesproken eigen karakter gaat toekennen. Zoo spreektnbsp;men bijv. telkens opnieuw van de hooghartige en ridderlijkenbsp;Spanjaarden.

In Frankrijk, dat zich gaat voelen als het ideale land bij uitnemendheid, ontwikkelt zich onder LodewijkXIV de kunstzin, de statigheid en geestigheid van stijl, welke speciaal voornbsp;Fransch wordt gehouden.

In Engeland daarentegen komt sterk een romantisch realisme naar voren, met het komische in de blijspelen en het gruwelijkenbsp;in de treurspelen.

De Nederlanders hebben misschien het zuiver klassieke element het sterkst tot uiting gebracht. Men kreeg de klassiekenbsp;wetenschap direct uit Itali. De komst van den Italiaan Jozefnbsp;Scaliger, die naar Leiden kwam om daar te doceeren, kan mennbsp;opvatten als een symbool van de vestiging van de klassiekenbsp;wetenschap in Holland, waar zij onder Heinsius (37) ennbsp;Vossius (38) tot grooten bloei zou komen.

Door de strenge toepassing van de klassieke kunstwetten werd het drama de kunst bij uitnemendheid, mede omdatnbsp;Ovidius gezegd had, dat het treurspel de kroon spande bovennbsp;alles. Want men kon de natuur nooit beter nabootsen, dannbsp;door de personen levend te laten optreden. Men kon bijv.nbsp;beter Achilles zelf laten spreken, dan over hem te spreken innbsp;een heldendicht.

-ocr page 55-

De zeventiende eeuw 43

Men zocht naar voorbeelden, voornamelijkbij de Romeinen, omdat men met het Grieksch nog niet zoo vertrouwd was. Mennbsp;bediende zich het meest van het voorbeeld van den treurspeldichter Seneca. Diens spelen zouden we naar onzen smaaknbsp;niet zoo heel mooi vinden. Sterk op den voorgrond treedt hetnbsp;gruwelijke. Wij zoeken tegenwoordig met de Grieken meernbsp;naar helden, die ons medelijden opwekken. Senecas stukkennbsp;zijn echter alle noodlotspelen, waarin alle grootheid door hetnbsp;noodlot, dat eigenlijk de eenige handelende persoon is, wordtnbsp;neergestooten, vaak na de gruwelijkste kwellingen. Gruwelennbsp;pakken het publiek, evenals toovenarijen, geestverschijningennbsp;e.d. Wij zouden dat geen verheven smaak noemen. Maar mennbsp;ging destijds in de eerste plaats naar den schouwburg om tenbsp;zien. En het sobere Grieksch-klassieke tooneel gaf op datnbsp;gebied veel minder te bewonderen dan Seneca.

Tegelijk komt ook de romantiek van het Spaansche tooneel in Nederland. Men heeft nagegaan uit oude schouwburglijstennbsp;welke stukken het meest geliefd waren en daaruit blijkt, dat denbsp;Spaansche stukken meer in den smaak vielen, dan de klassieke.nbsp;Geen wonder; daarin was nog veel meer te zien. Maar denbsp;Horatiaansche kunstleer liet dat niet toe, die verzette zich tegennbsp;den romantischen stijl der Spaansche spelen. Zoo werd eennbsp;strijd geleverd tusschen het rom antische en het klassieke drama,nbsp;die op den duur ten gunste van het laatste beslist werd. Aanvankelijk zegevierde het gruweldrama in den trant van Seneca.

Het ijzingwekkende kon zich echter niet staande houden. Ook Vondel volgde eerst Seneca, maar werkte later meer naarnbsp;het voorbeeld der Grieken. Toen schiep hij het echte klassiekenbsp;Hollandsche treurspel, de edelste letterkundige uiting van onsnbsp;volk in die dagen.

In Frankrijk ontstond intusschen het z.g. Fransch-klassiek tooneel en dat ging in het laatst van de 17e eeuw alles beheer-schen. Het werd het meest typische voorbeeld van 17e eeuwschenbsp;kunst. Dit is het eigenlijk gezegde Classisme.

-ocr page 56-

44 De zeventiende eeuw

Het hof van Lodewijk XIV werd het artistieke middelpunt en de voornaamste dichters uit dien tijd zijn Corneille (39) ennbsp;Racine (40). Hun kunst had haar roem daaraan te danken, datnbsp;de klassieke kunstwetten daarin hetzuiverst werden nagevolgd.nbsp;De beruchte eenheden van tijd en plaats, met de eenheid vannbsp;handeling van Aristoteles, werden pijnlijk uitgevoerd.

Het tooneel mocht dus nooit nu eens een straat en dan weer een bosch voorstellen en het tweede tooneel bijv. mocht nooitnbsp;een maand na het eerste spelen. Het hoogste meende men tenbsp;bereiken, als de gebeurtenis, welke men wilde voorstellen,nbsp;geen grootere tijdruimte besloeg dan noodig was om het stuknbsp;te spelen. Maar omdat dit niet altijd kon, had men n maximumnbsp;van 24 uur vastgesteld.

Men mocht verder, b.v. om het publiek wat af te leiden, nooit bijverdichtselen gebruiken, dan alleen als zij met het hoofdverhaal waren saamgeweven. Het tooneel mocht nooit ledignbsp;zijn. Om dat te verhelpen liet men de vertrekkende spelers bijv.nbsp;zeggen: H, kijk, daar komen die en die aan, en zoo verbondnbsp;men de verschillende tooneelen met elkaar.

Dat alles moest leiden tot dor en dwaas rationalisme. Ziet men dan ook uitsluitend dat redeneeren over details, met al dat kleinenbsp;en peuterige, dan zou men den 17e eeuwers een brevet vannbsp;onbekwaamheid willen toekennen, maar als men de werkennbsp;der groote dichters van dien tijd als geheel beschouwt, krijgtnbsp;men den indruk van iets geweldigs en grootsch, z sober ennbsp;streng van lijn, dat daarin hun eigenlijke schoonheid reeds zit.nbsp;De groote dichters stonden boven hun eigen kunstwetten.

Wanneer men de Renaissance-schoonheid ziet, voelt men de schoonheid van kleur, klank en geluid. De 17e-eeuwer heeftnbsp;vooral oog voor de groote lijn. Dat komt uit in den aanleg vannbsp;parken, zooals bijv. van Lodewijk XIV, de tuinbouwkunst, denbsp;bouw- en meubelkunst. Ook in de schilderkunst. De Zonnekoning liet zich uitbeelden in de pracht en praal van kroon,nbsp;schepter en mantel, maar vooral: in grootschheid van lijnen.

-ocr page 57-

De zeventiende eeuw 45

Kwam in de Middeleeuwen de innigheid, in de Renaissance de vrijheid tot uiting, de 17e eeuw is de eeuw van de verhevenheid, vooral tegen het einde. De verhevenheid van de grootenbsp;lijn was bedoeld om de menschen te overweldigen en van denbsp;dichters is Racine daarin t beste geslaagd. Bij hem zal niemandnbsp;aan gepeuter denken, terwijl dat bij de navolgers, vooral in onsnbsp;land, zoo sterk aan het licht treedt. Daarom is de invloed vannbsp;de Fransche klassieke kunst niet altijd een invloed ten goedenbsp;geweest, maar heeft vaak aanleiding gegeven tot veel onhandignbsp;getob en gepeuter. Dat kwam vooral door het werk van dennbsp;derden invloedrijken man van dien tijd, door Boileau (41), dienbsp;in zijn Lart potiqueeen verzameling regels gaf, welke men,nbsp;zoo scheen het, maar te volgen had om dichterte zijn. Inspiratienbsp;scheen oppervlakkig niet noodig om een goed vers te maken,nbsp;maar ijver. Polissez-le sans cesse et Ie repolissez! Polijstnbsp;je gedichten, leg je werk nooit uit je handen, dan zal er tennbsp;slotte nog iets goeds uit worden!

Men vergat, dat Boileau vr alle andere dingen juist aanleg, gave, bezieling voor den dichter opeischt. Wanneer die aanwezig waren, zoo meende hij, dan kon de studie der kunstwettennbsp;het talent verder ontwikkelen. Maar juist over dat eerste gebodnbsp;lazen de tijdgenooten zoo dikwijls heen. Zij meenden het dannbsp;met studie alleen te kunnen doen.

Dat men door studie en redelijk overleg tot de kunst wilde komen, was het ongeluk van de classicistische kunstopvatting.nbsp;Toch heeft de zeventiende eeuw, ondanks de regels, grootenbsp;kunst gegeven, door hen die boven de regels stonden. Dienbsp;evenwel een klein talentje hadden en er met ijver alleennbsp;wilden komen, zijn voor de moeilijkheden bezweken.

-ocr page 58-

VDE ACHTTIENDE EEUW. VERRUIMING VAN DENKEN EN VOELEN. RATIONALISME. NEOCLASSICISME. LIEFDE VOOR HET VERLEDEN.nbsp;GEVOELSLITTERATUUR. ROMANTIEK.

ET Fransche Classicisme is in het begin der achttiende eeuw nog oppermachtig en be-heerscht nog de gansche litteratuur, omdatnbsp;Itali en Spanje omstreeks 1700 niet veelnbsp;meer beteekenen, Duitschland nog nietnbsp;meespreekt, Nederland Frankrijk in allesnbsp;navolgt, terwijl alleen Engeland nog watnbsp;eigen tradities heeft vastgehouden. Als wenbsp;echter de periode van 16601700 vergelijken met die vannbsp;17001740-50, dan zien we een groot verschil. De eerstgenoemde periode is de tijd van de opkomst van het Franschenbsp;Classicisme. Dan heeft t nog de groote taak, alles van majesteitnbsp;te doordringen, verhevener te maken, in objectieve grootenbsp;lijnen te projecteeren. Na 1700 heeft het dat doel bereikt. Denbsp;belangrijkheid neemt af; er staan geen groote mannen alsnbsp;Corneille en Racine meer op; de heele litteratuur is vannbsp;classicisme verzadigd en de menschen ook. Het bijzonderenbsp;was er af; het gros der menschen kon er van genieten, hetgeennbsp;het doodvonnis van een kunstrichting beteekent.

Uit die beweging kan dan ook geen nieuw leven meer geboren worden; dat moet ergens anders gezocht worden. Het nieuwe leven, dat we omstreeks 1750 zoo krachtig zien pschieten, is dan ook geheel iets anders, iets gansch nieuws, datnbsp;alles veranderde.

Naar het wezen is de 18e eeuw een revolutionaire eeuw geweest en het is geen wonder, dat het einde daarvan in denbsp;groote Fransche revolutie uitliep. Wat er aan voorafging is de

-ocr page 59-

De achttiende eeuw 47

voorbereiding daartoe geweest. Als onderstroom bereidde dat nieuwe zich voor. Alzoo zien we reeds in het begin der 18enbsp;eeuw een sterke classicistische bovenstroom, maar tegelijkertijdnbsp;een onderstroom, welke op den duur de overwinning moestnbsp;behalen. Het zou echter lang duren, voordat het nieuwe kunstbeginsel gevonden was, vooral in Frankrijk, waart Classicismenbsp;aan het ideaal van het koningschap beantwoordde.

Het beste bewijs, dat het Fransche Classicisme de menschen niets meer te geven heeft, is wel, dat het publiek zich metnbsp;allerlei bijgenres gaat bevredigen. Het statige gaat vervelen ennbsp;de Opera doet haar intrede en maakt ontzaglijken opgang.nbsp;De opera vormt een tegenstelling met het klassieke treurspel,nbsp;dat stijf en streng was. De opera gaf veel te zien en te hooren;nbsp;daar waren costuums, daar werd gezongen enz. Daarbij kwamnbsp;de pastorale- of herderspozie, onnatuurlijke pozie, waarinnbsp;de z.g.n. Arkadische herdertjes en herderinnetjes, met pruikjesnbsp;op en zijden kleedjes aan, hun zoetelijke liedjes zongen. Ditnbsp;waren bijgenres, die in het gemis van levendigheid, afwisselingnbsp;en gewoon amusement moesten voorzien. Daar ze echter nietnbsp;aan de klassieke kunstwetten voldeden, werden ze niet alsnbsp;officiele kunst beschouwd. Het Classicisme gold nog voor hetnbsp;ware. Dat blijkt wel daaruit, dat de belangrijkste figuur uit diennbsp;tijd, Voltaire, de sterk revolutionaire geest, de beeldstormer,nbsp;wiens spot niets ontzag en voor wien geen godsdienst heilignbsp;was, er niet aan dacht, wanneer hij treurspelen of gedichtennbsp;schreef, van de regelen van Boileau af te wijken. Zelfs ontzagnbsp;hij zich niet, Shakespeare in statige alexandrijnen te vertalen.

Als die regelen daar dan z oppermachtig waren, dan is het duidelijk, dat uit Frankrijk het nieuwe niet komen kon.

Het kwam uit Engeland, dat zich op litteratuurgebied een zekere onafhankelijkheid bewaard had. Omdat het de Renaissance ook direct uit Itali had leeren kennen en niet alleennbsp;niiddellijk uit Frankrijk, was de Fransche invloed daar mindernbsp;sterk dan in Nederland. Bovendien had Engeland vele natio-

-ocr page 60-

48 De achttiende eeuw

nale tradities overgehouden en in den bloeitijd der Engelsche letterkunde onder Koningin Elizabeth, in het einde der 16enbsp;eeuw, is een van de schitterendste vertegenwoordigers daarvannbsp;Shakespeare (42), wiens kunstn sterk nationaal karakter droeg.nbsp;De Stuarts wilden later het hof wel even schitterend makennbsp;als dat van LodewijkXIV, maar, nadat zij van den troon ge-stoofen waren, kwam Willem III daarop en diende hoogerenbsp;belangen dan de pracht en praal van het hofleven. Ook leefdenbsp;in Engeland nog de oude volkspozie der balladen. Zoo bleefnbsp;de nationale traditie bewaard onder de Fransche overheerschingnbsp;en kon daaruit het nieuwe voortkomen. En groep vannbsp;schrijvers is er geweest die daartoe sterk heeft bijgedragen.

Zooals men weet, had Michiel de Montaigne in zijn Essais het eigen innerlijk geschilderd. Hij was de eerste psycholoog,nbsp;omdat hij in zijn Essais den mensch en zijn ziel in het middelpunt plaatste. Die richting nam in Frankrijk niet op, maar innbsp;Engeland was het Bacon, die hem daarin volgde en na hemnbsp;kwam een heele reeks van essaischrijvers. Dat werd de onderstroom, die in de tweede helft der 18e eeuw uit het verborgenenbsp;opschiet. Een van de voornaamste mannen uit de voorbereidingsperiode was John Locke(16321704) (43), een filosoof ennbsp;Destisch godgeleerde, die een essai schreef over het onderzoeknbsp;van het menschelijk verstand: An Essay concerning humannbsp;understanding. Daarin geeft hij een studie van innerlijkenbsp;waarneming; een beschrijving van gebeurtenissen alzoo, dienbsp;Locke in zichzelf waarneemt. Dat had misschien niet directnbsp;met litteratuur te maken, maar toch heeft het veel invloednbsp;daarop gehad.

In 16881730 verzamelde zich in Londen een groote groep Rfugis, uitgewekenen uit Frankrijk onder Lodewijk XIV.nbsp;Daartoe behoorden mannen als Saint-Evrmond en Basnage.nbsp;Ook in Amsterdam vonden zij een goede wijkplaats. Lockenbsp;ging veel met die rfugis om. Deze menschen waren meestalnbsp;industrieelen en kooplieden, die behoorden tott ontwikkeldste

-ocr page 61-

De achttiende eeuw 49

en beste deel der Fransche natie. Met groote belangstelling namen zij kennis van de denkbeelden van Locke en dachten,nbsp;dat die ook voor Frankrijk wel goed zouden zijn. Men richttenbsp;de eerste tijdschriften op, waarvan in ons land De Boeksaalnbsp;der geleerde Wereld wel het bekendst is, maar ook in Engeland verschenen ze. in de Fransche taal. In al die geschriften isnbsp;de mensch het onderwerp van studie.

Die beweging heeft, behalve op godsdienst, wijsbegeerte en politiek, veel invloed uitgeoefend op wetenschap en kunst ennbsp;overal nieuw leven gebracht. In Engeland vooral nam de natuurwetenschap n groote vlucht. Toen Aristoteles alles beheerschte,nbsp;bleef het eigenlijke natuuronderzoek op den achtergrond, omdat men opbouwde op vastgestelde grondbegrippen. Nu ontstond in Engeland de proefondervindelijke natuurwetenschap.nbsp;Haar methode stamt van Bacon en staat tegenover die vannbsp;Descartes. Men ging nu, juist in omgekeerde richting dannbsp;voorheen, uit de verschijnselen en uit proeven het wezen vannbsp;de zaak na. Vooral Newton is daarom bekend. Het inductievenbsp;denken maakte plaats voor de deductieve methode.

Daar moest op den duur de kunst van profiteeren. Men kwam ten slotte tot het inzicht, dat, wanneer men kunst wilde scheppen, men niet moest uitgaan van een vooropgesteld beginsel.nbsp;Kunst is gegeven en inwendig weet de mensch wat kunst is.nbsp;Wil hij de aesthetica leeren kennen, dan moet hij die maar uitnbsp;de kunstwerken zelf afleiden. De redeneerende wetenschapnbsp;wijst aldus den weg ter bevrijding van de kunst. John Locke ennbsp;de essayisten, vertegenwoordigers van den onderstroom, welkenbsp;op de beginselen van Aristoteles de overwinning zou behalen,nbsp;zijn dus zelve voortgekomen uit het Rationalisme, dat echternbsp;mede door hun werk zijn ondergang tegemoet gaat.

Het moderne Rationalisme, gelijk met het Humanisme ontstaan, had in den loop van de 17e eeuw een meer populair karakter gekregen. Men sprak niet meer van de rede, maar vannbsp;het gezond verstand. Het vervlakte daardoor geheel. Vooral op

-ocr page 62-

50 De achttiende eeuw

den godsdienst toegepast, gaf dat gezond verstand niets meer voor de menschen en aangewend op kunstgebied, bood hetnbsp;weinig verheffing en geen gloed. Wilde het goed worden, dannbsp;moest de leer van het gezond verstand overboord en het gevoelnbsp;moest daarvoor in de plaats komen. En tot die omwentelingnbsp;zouden de essayisten den weg vrij maken.

Bij hun studie van den mensch, moesten zij stuiten op het gevoel, de intutie enz. en mt en ondanks hun rationalismenbsp;hebben zij dat dan ook ontdekt en tengevolge daarvan moestennbsp;de geesten komen tot een geheel nieuw kunstleven, gegrond opnbsp;het gevoel. Tegelijk won het inzicht veld, dat naast de klassiekenbsp;oudheid ook de moderne mensch zijn rechten had, ja, dat dezenbsp;de antieken soms overtroffen had. Tot den groei van dit zelfvertrouwen droeg het succes der natuurwetenschap het zijne bij.

Er moest alzoo een geweldige reactie tegen de gezond-verstand-leer ontstaan. Wanneer de mensch tot de ontdekking komt, dat hij tot nu toe een verkeerd systeem heeft gevolgd,nbsp;slaat hij in een ander uiterste over. In dit geval gaf men zichnbsp;geheel over aan het gevoel. Daarbij openbaarde zich ten eerstenbsp;een geweldige belangstelling voor het verleden. De meeningnbsp;kwam op, dat de studie van het Grieksch en Latijn tot hetnbsp;gezond verstand geleid had. Maar tusschen Oudheid ennbsp;Renaissance, in de Middeleeuwen, was een tijd geweest vannbsp;fantasie en gevoel. Daarheen ging nu de belangstelling. Mennbsp;verzamelde de oude volksliederen en balladen, welke nognbsp;leefden onder de plattelandsbevolking in de verschillende landen en vond die mooi. Dit is de kiem der historische romantiek.

Ten tweede strekte die belangstelling zich uit naar de diepten van het menschelijk gemoed. Racine had in zijn dramas personen geschapen die niet bedoeld waren als volle menschen,nbsp;met een veelheid van tegenstellingen in zich, doch veeleer alsnbsp;vertegenwoordigers van n alles overheerschenden hartstocht.nbsp;Men heeft ze wel genoemd aangekleede hartstochten, omdatnbsp;hij al het andere negeerde om n trek sterk te doen uitkomen.

-ocr page 63-

De achttiende eeuw 51

Het schijnbaar strijdige, het weeke, het wankelmoedige bestond voor hem niet. Nu gaat men onderzoeken wat er in de ziel leeftnbsp;en ontdekt daar allerlei samengestelde karaktervormen vannbsp;twijfel en vastheid. Het uiterste, dat hieruit zou voortkomen,nbsp;was een overgevoelige litteratuur met meer tranen dan bladzijden, ja soms met meer tranen dan letters.

Ten derde kwam er meer belangstelling voor de gewone menschen. Het Classicisme had alleen de grooten der wereldnbsp;belangrijk gevonden, terwijl het de gewone menschen slechtsnbsp;goed genoeg vond om in de kluchten te worden uitgelachen.nbsp;Nu ziet men, dat ook de gewone mensch een held kan zijn,nbsp;vooral een zedelijk held, dat hij een karakter heeft, waardnbsp;om uitgebeeld te worden. Daardoor ontstond een burgerlijkenbsp;litteratuur.

Ten vierde ging men het klassieke zelf wat verstandiger beschouwen. Vroeger hield men de klassieken voor onfeilbaar; men moest ze bewonderen en navolgen. Nu bekeek men ze nietnbsp;meer volgens de kunstwetten van Aristoteles, niet meer alsnbsp;volmaakt systeem, maar zag men bij die dichters ook fouten ennbsp;menschelijkheid. Daardoor ontdekte men een nieuwe wereld.nbsp;Men zag, dat de Grieken en Romeinen geen dorre rekenmeesters waren geweest, maar menschen, wier kunst direct uitnbsp;het hart voortkwam. Er ontstaat een nieuwe navolging van denbsp;Klassieken, vooral van de Grieken, die de ziel en de schoonheid der Ouden tracht terug te vinden. Deze strooming isnbsp;bekend onder den naam van Neo-Classicisme en zij brak metnbsp;de kunstwetten.

Wat het opkomen der laatste strooming betreft, dat geschiedde vooral onder invloed van de wijsgeerige studie der aesthetica,nbsp;die door philosophen als Leibnitz en Baumgarten en schoon-heidszoekers als de Engelschen Lord Kaymes en Danil Webbnbsp;zoozeer verruimd werd, dat de ontoereikendheid der z.g.n.nbsp;aristotelische kunstwetten in al schriller licht kwam te staan.nbsp;De Engelschen beseften, dat het beginsel der kunst niet uit

-ocr page 64-

52 De achttiende eeuw

theorien, doch uit de kunstwerken zelve gekend moet worden. De Duitschers zoeken den grondslag der schoonheidsgewaarwordingen niet in de rede, doch in het gemoed. Moses Mendelsohn gaatbij zijn beschouwingen over het schoone uitsluitendnbsp;van het gevoel uit. Winckelmanns Geschichte der Kunst desnbsp;Altertums wordt overal druk gelezen. Lessing (44) bestrijdt innbsp;zijn Laokon de leer, dat de pozie een sprekende schilderijnbsp;zou zijn : zij doet meer dan schilderen, in haar stort het gevoelnbsp;zich uit. In zijn Hamburgische Dramaturgie, een reeks theaterkritieken, breekt hij den staf over het Fransch-classiek tooneel,nbsp;met zijn uiterlijkheid en holle karakters. Hij beweert, dat denbsp;Franschen Aristoteles niet begrepen hebben, en wil den echtennbsp;Aristoteles aan de wereld teruggeven. Hij heeft de schoonheidnbsp;van den grootsten aller romantici, van Shakespeare, beseft.

In alle landen breekt het Neo-Classicisme door, zelfs in Frankrijk, in de Revolutie, met Andr de Chnier. In Duitsch-land behoeft men slechts Goethe (45) en Schiller (46) te noemen.nbsp;Maar ook hun jongeren, de romantici als Kleist en Tieck, zijnnbsp;in de nieuwe klassieke schoonheid geschoold; en dit classicismenbsp;kan de romantiek de hand reiken. In Engeland, het land waarnbsp;deze geestesrichting misschien de zuiverste en subtielstenbsp;schoonheid gegeven heeft, dichtten Keats (47), Shelley (48),nbsp;Byron en vele Victorianen na hen. In Nederland dringt ditnbsp;alles eerst in 1880 door, hetzij door Engelschen of Duitschennbsp;invloed, hetzij uit Griekenland direct. In dichters als Perk ennbsp;Kloos, met hun schoonheidsvereering, kunnen wij onze Neo-klassieken zien. De tegenstelling met de Renaissance worteltnbsp;vooral hierin, dat men het ideaal meer in Griekenland, dan innbsp;Rome zocht. Daar vond men een nieuw leven van schoonenbsp;vormen, gevuld met schoonheid.

De liefde voor de natuur en voor de natuur in den mensch, vooral den eenvoudigen, onopgesmukten mensch, was hetnbsp;sterkst in Jean Jacques Rousseau (17121778) (49). Zwitsernbsp;van geboorte, leefde hij te Geneve als republikein, los van het

-ocr page 65-

De achttiende eeuw 53

Fransche koningschap. Hij vereenigde in zich al het nieuwe en het zoekende van zijn tijd. Van hem zijn bijna alle modernenbsp;ideen uitgegaan. Op hem berust al het latere individualismenbsp;en naturalisme. Hij aanvaardt den strijd tegen de samenlevingnbsp;en het rationalisme. Hij stond in nauwe betrekking met denbsp;groote mannen in Engeland (Defoe, Addison, Richardson).nbsp;Zijn werken zijn wegbereiders geweest. In zijn Contrat Socialnbsp;gaf hij dat nieuwe op staatkundig gebied. Hier verheerlijkt hijnbsp;den volksstaat; ieder heeft zijn rechten aan de gemeenschapnbsp;afgestaan om ze gewaarborgd terug te krijgen. Voor dit werknbsp;werd hij in Frankrijk vervolgd. In zijn Emile brengt hij hetnbsp;nieuwe op het gebied der opvoeding. Rousseau was optimist.nbsp;De natuur is goed. Grijp niet in bij de opvoeding, maar houdnbsp;alleen het slechte weg. In zijn Emile gaf hij dan ook de opvoeding van een mensch, die in een rechten weg omhoognbsp;gevoerd wordt.

Ook in de litteratuur bracht hij nieuwe denkbeelden. In zijn Julie, OU la nouvelle Helose gaf hij een roman, welke gebaseerd was op het innerlijke. Het is een der heerlijkste werkennbsp;van alle eeuwen. Rusteloos zingt Rousseau hier zijn liefde uitnbsp;Voor deaiatuur, vooral ook voor zijn natuur: de oevers van hetnbsp;Meer van Genve. Het is de geschiedenis van twee menschen,nbsp;die elkander liefhebben en niet tezamen komen kunnen. Eennbsp;roman in oneindige speling van de teerste stemmingen. Het isnbsp;de stem van het menschenhart, van het gevoel, dat sterker isnbsp;dan alle uiterlijke krachten. Rousseau heeft de natuur aan denbsp;inenschheid willen teruggeven, om haar weer n met haarnbsp;oorsprong te laten worden.

De nieuwe Helose heeft vele navolgers gehad, maar veel minder in waarde, overslaand in vaak dwaze sentimentaliteit.

Zoo reikte Rousseau den essayisten de hand, om de menschen tegelijk echter en dieper te maken. Rousseau zeide, terug naar de natuur; en de essayisten zeiden, terug naar uzelf.

De belangstelling in de Middeleeuwen, die ook onder de

-ocr page 66-

54 De achttiende eeuw

teekenen van den nieuwen tijd genoemd werd, bracht de middeleeuwsche kunst uit den volksmond weder naar voren.nbsp;Het rationalisme en de onbeperkte bewondering voor hetnbsp;Classicisme hadden een diepe minachting voorde duisterenbsp;Middeleeuwen in de wereld gebracht. Nu de volken naar hunnbsp;eigen verleden terug wilden, was er van de middeleeuwschenbsp;cultuur met haar mystiek en chevalerie weinig over. Slechts innbsp;enkele landen had de oude pozie der volksziel zich in denbsp;vergetelheid gehandhaafd. Vooral in Scandinavi, Schotland ennbsp;Engeland leefden onder het volk nog volksliederen en balladennbsp;en die hadden alle iets in zich, dat de gemoederen van dien tijdnbsp;moest aangrijpen. Die volksliederen zijn geen gewone pozie, zenbsp;grijpen ons onmiddellijk aan door sprekende karaktertrekken,nbsp;bijv.de herhaling van een zeker gezegde (rhythme) en dan ooknbsp;het onuitgesproken laten van hetgeen men juist wilde zeggen.nbsp;Dat werkt zoo roerend in de Oud-Vlaamsche ballade van hetnbsp;sprekende hart, waarin een knaap verleid wordt door eennbsp;booze vrouw. Ten slotte noopt zij hem, het bloedende hartnbsp;zijner moeder te halen. Wanneer hij dat doet en over het bloednbsp;uitglijdt en valt, dan zegt de ballade: Toen vine dat herte tenbsp;spreken aen: mijn kind, hebdi u seer gedaen? Het zwijgzamenbsp;in deze pozie is het pakkende; het laat ruimte voor de fantazie,nbsp;die het Classicisme zoolang geboeid had gehouden, en hetnbsp;geeft een gevoel van de hoogere machten, die het leven be-heerschen. Maar ook geeft zij toestanden en personen weer,nbsp;die iets nieuws, iets vreemds hebben. Men denke slechts aannbsp;Robin Hood, den vogelvrije, den held uit de Engelsche ballade.nbsp;Welke onvermoede diepten van het leven gingen open, toennbsp;men zulk een figuur met groote en goede eigenschappen innbsp;epische grootte afgebeeld zag!

In Engeland gaf Bisschop Percy in 1765 zijn Reliques of ancient English poetry int licht en ook in Frankrijk verschenen door Moncrifeen soort van balladen, romancen genoemd.nbsp;Toen ontstond een ware balladenwoede en ook in Duitschland

-ocr page 67-

De achttiende eeuw 55

verschenen balladen, maar meer bewerkingen van oude verhalen, zooals G. A. Brgers Lenore (50). Ook wij hebben in Bilderdijk (51) en Staring (52) onze balladendichters gehad.

Deze machtige beweging van het gevoel, hetzij het zich uitte in historische fantazien, hetzij in extatische aanbidding dernbsp;natuur en in al dieper graven in s menschen innerlijk, wasnbsp;een voorbereiding van de Romantiek, die vooral omstreeksnbsp;1800-1840-50 bloeien zou.

In 1760 ontstaat de vroege Romantiek als tegenstelling van het Classicisme. Naar het wezen was deze al hetzelfde als denbsp;latere groote Romantiek. Doch de vormen waren nog niet zoonbsp;grootsch. Het verzet tegen het Classicisme is echter al dadelijknbsp;Waar te nemen. Dit was het vaste, het symmetrische, hetnbsp;beheerschte en weloverwogene.

De Romantiek is het losbreken van alle banden van de verbeelding. Het is de vrijheid, de ruimte, de volle persoonlijkheid, de macht van het onbewuste en het eeuwige. In de 16e en 17enbsp;eeuw, had men het in de Spaansche en Engelsche dramasnbsp;gekend. Ook nu in de 2e helft der 18e eeuw is het weer datnbsp;zoeken naar het ongebondene en vrije Romantiek, die heen-zweeft naar alle rijken der verbeelding. Er komen in dien tijdnbsp;dan ook veel van die ongebondene, romantische naturen voor,nbsp;zooals b.v. Rousseau er al een was. Waren het dichters, dannbsp;waren zij ook vol van den furor poticus, de dichterlijkenbsp;razernij, die de uiterste reactie vormt tegen den zacht en effennbsp;kabbelenden rhythmus der dichterzielen van een vorig tijdperk.

Deze nieuwe richting bracht ook een geheelen omkeer in het ethische leven. Er ontstaan romantische persoonlijkheden.nbsp;Menschen van uitersten, onvast en onberekenbaar als de golvende zee, maar even geweldig als zij. Wat hen aangrijpt is nietnbsp;het beheerschte en het bereikbare, maar het onbeheerschte ennbsp;onbereikbare, niet de rust en de vrede, doch strijd en eindeloosnbsp;streven, en het succes is hun onverschillig. Men denke slechtsnbsp;aan Faust.

-ocr page 68-

56 De achttiende eeuw

In de litteratuur zoekt de Romantiek primitieve versvormen, rijmlooze verzen en proza. Zij haat het gepolijste, het heldere,nbsp;het verstandelijke. Zij ziet niet naar het lichte Zuiden, dochnbsp;naar het duistere Noorden, het mistige Westen. Daarom zoektnbsp;zij in vertalingen de pozie van oude Noormannen en Kelten.

De man, die nu het drama gaat beheerschen, is Shakespeare. Goethe bewonderde hem het meest van allen, zooals uitzijnnbsp;Wilhelm Meister blijkt. Bij Shakespeare loopen comedie ennbsp;tragedie dooreen, zijn personen zijn vaak duister, hun hartstochten geweldig. Het karakter van Hamlet bijv., waarvoor hetnbsp;Classicisme geen goed woord zou gehad hebben, heeft Goethenbsp;innig lief. Het gecompliceerde in het karakter van Hamlet, hetnbsp;nu eens moedig zijn en dan weder zoo wankelmoedig, is voornbsp;Goethe het hoogste, dat een dichter scheppen kan.

Geen wonder dat men van Romantiek, die dus heel wat meelis dan liefde voor het verleden alleen, overliep tot overgevoeligheid. Goethe begint zijn Die Leiden des jungen Werther te schrijven, een boek vol tranen ook, maar dat toch nog eennbsp;roerend kunstwerk is, omdat het overgevoelige nog niet tot innbsp;het belachelijke is gekomen.

In Nederland volgdeRhijnvisFeith (53) die gevoelsromantiek en schreef zijn Julia en Ferdinand en Constantia, die allenbsp;aanraking met het gewone leven misten. Deze soort van romans,nbsp;waarvan de schrijver op iedere bladzijde buien van traantjesnbsp;liet vallen, moeten de tijdgenooten toch ook hebben aangegrepen, al lachen wij daarom.

Een werk, dat in die periode een grooten opgang maakte, waren de gedichten van Ossian (54). James Macpherson, een totnbsp;predikant en onderwijzer opgeleide boerenzoon, gaf in 1760nbsp;enkele gedichten in het licht, welke hij-, naar hij zeide, verzameld had in Schotland. Het waren volgens hem oude zangennbsp;der Bergschotten, die hij uit het oude Keltisch in rhythmischnbsp;proza in t Engelsch had overgebracht. Die oude volkspozienbsp;viel algemeen in den smaak. De prozagedichten waren ook

-ocr page 69-

De achttiende eeuw 57

geheel in den geest van den tijd. Zij spraken van somberheid en mist, van dood, van helden, die slechts liefde kenden ennbsp;strijd. Na den strijd vereenigden zij zich in de hal des koningsnbsp;en de barden namen de harp van den wand en zongen vannbsp;liefde en smart en van bitteren strijd. Het was hier alles zwelgend gevoel. Aangemoedigd door het groote succes, brachtnbsp;Macpherson in 1762 een groot heldendicht Fingal in t lichtnbsp;en in 1763 Temora. Omdat er echter hier en daar al getwijfeldnbsp;werd aan de echtheid van het werk, gaf hij van Temoranbsp;gedeeltelijk ook den z.g.n. oorspronkelijk Keltisch-Schotschennbsp;tekst uit. Men was echter nog niet overtuigd en het is steedsnbsp;duidelijker gebleken, dat het inderdaad producten zijner eigennbsp;fantasie waren en dat hij den ouden tekst met zijn vriendennbsp;zelf gemaakt had. Na zijn dood verscheen nog de volledignbsp;Keltische Schotsche tekst, die echter zoo klaarblijkelijk maakwerk van Macpherson en zijn gezellen was, dat de Schottennbsp;zelve hem niet eens begrijpen konden.

Maar al was Macpherson dan een mystificator, al berustte zijn voorstelling geheel op een verzinsel, dat neemt niet weg,nbsp;dat het werk zeer veel groots en schoons bevatte, waarovernbsp;Macpherson zich geheel niet had behoeven te schamen, maarnbsp;toen zijn eerste bundel zoon geweldig succes had, durfde hijnbsp;zijn bedrog niet bekend maken. Ossian wordt werkelijk alsnbsp;naam van n dichter in zeer oude tijden genoemd en er leefdennbsp;nog wel Schotsche zangen opzijn naam, maar die hadden in hunnbsp;ruwen eenvoud de wereld van dien tijd niet kunnen bekoren.

De pseudo-Ossiaansche gedichten hebben een geweldigen invloed gehad op de litteratuur van dien tijd en wanneer in hetnbsp;boek van Goethe Lotte en Werther voor het laatst bij elkaarnbsp;zijn, lezen ze slechts de gedichten van Ossian, om hun bedroefdnbsp;hart te troosten. In alle talen werden die gedichten vertaald ennbsp;het was als een storm, welke over de wereld heenging en dienbsp;nog lang nawerkte. Deze vage mystieke pozie was wat denbsp;mensch noodig had. Zoo gaat het naar de groote Romantiek,

-ocr page 70-

58 E ACHTXrENDE EEUW

welke bij het begin van de 19e eeuw de machtige is geweest. Dan is de oude tijd voor goed dood.

Welk een overgang! Eerst het strakke en strenge en dan het vage en vrije. De Renaissance zocht de helderheid van den dag,nbsp;de Romantiek het sombere van den nacht. In het Classicismenbsp;staat alles monumentaal en scherp omlijnd in wit zonlicht. Innbsp;de gedichten van Ossian is het de maan en zijn het de sterrennbsp;en de teedere wolkensluiers, de dampen en de misten, denbsp;dunne nevelkleederen, welke de atmosfeer aangeven.

Zoo komt in 1800 de groofe Romantiek. In Engeland over-heerschte de richting, die haar ideaal in een schoon verleden zoekt. Daar ontstond de historische roman. Walter Scott (55),nbsp;die ook eerst oude volksliederen verzameld en gemaaktnbsp;heeft, ontwikkelde uit die oude gegevens zijn eerste historischenbsp;roman, zijn Waverley,uit de Schotsche grenslanden. Na hemnbsp;kwam bijv. in Nederland de talentvolle mevrouw Bosboom-Toussaint (56) en in Vlaanderen H. Conscience (57).

De Duitsche Romantiek bleef grootsche, soms overslaande gevoelsromantiek, bleef in het Ueberschwangliche. Bekendenbsp;romantici zijn o.a. Ludwig Tieck (58), de Schlegels, Novalis.nbsp;De gevoelens kenden geen grenzen. Men hield van helden,nbsp;die het eene oogenblik moedig en blij waren als onbeperktenbsp;heerschers over hun eigen lot, en het andere in ellende vergingen door den schrik voor eigen kleinheid en holheid, omnbsp;door n blik van een geliefde vrouw hun zonnigen trots weernbsp;terug te krijgen. Bij Ludwig von Tieck naderen de figuren somsnbsp;tot het krankzinnige. De moderne smaak lacht daar wel om.nbsp;Voor de romantici was het een hooge werkelijkheid. Wijnbsp;kunnen er de onweersbui in zien, die het verdroogde landnbsp;gedrenkt heeft.

De Fransche Romantiek stond sterk onder den invloed van Ossian. Vooral hetsombere, grootsche en woeste, de natuurlijkenbsp;woestheid der landschappen enz. komt daarin zeer uit. Alsnbsp;vorm aanvaardt zij naast de pozie gaarne het proza. Bekend

-ocr page 71-

De achttiende eeuw 59

is o.a. Chateaubriand (59). Na hem stijgt de Fransche Romantiek omhoog, om in Victor Hugo haar hoogtepunt te bereiken. Als dichter en als romanschrijver is hij de verkondiger vannbsp;het grootsche. Dat is het wat de Fransche Romantiek heeftnbsp;gegeven, het grootsche.

Toen het Rationalisme vervlakte, had de menschheid gevoel noodig. Dat gaf de Romantiek en uit haar ontstondnbsp;in de 19e eeuw de moderne roman, welke voor onzen tijdnbsp;het meest typische genre in de litteratuur is en waarin zichnbsp;het geheele leven weerspiegelt. De negentiende eeuw heeftnbsp;daarin haar richting gevonden.

-ocr page 72-

\rT DE BURGERLIJKE LETTERKUNDE VAN DE V 1. ACHTTIENDE EN NEGENTIENDE EEUW.nbsp;HUMORISME. REALISME. DE LITTERATUUR TE-GENOVERINDIVIDUALISME EN GEMEENSCHAPSZIN. NATURALISME. DE NIEUWE TIJD.

5IJ behandelden in het voorgaande reeds de omwentelingin degeesten van de 18e eeuwnbsp;en het zoeken naar nieuwe waarden dernbsp;verschillende richtingen, ook schetsten wijnbsp;reeds t ontstaan der burgerlijke litteratuur,nbsp;in tegenstelling van de hof-litteratuur,nbsp;welke slechts een verheerlijking was vannbsp;de grooten der aarde. De gedachte, dat hetnbsp;goddelijke ook in de ziel van den gewoon-sten mensch spreken kan, moest in de 18e eeuw opnieuwnbsp;geboren worden. Daardoor staat die eeuw dichter bij denbsp;Middeleeuwen, waarvoor zij zoon warme liefde koesterde,nbsp;of ook bij het Humanisme, dan bij het Classicisme.

Die hernieuwde belangstelling in het verleden en in de gewone menschen, ontstond in Engeland, in het begin dernbsp;18e eeuw, door de omwenteling van 1689, die de val vannbsp;den hofadel en de opkomst van de burgerij bewerkte. Lockenbsp;heeft in dien tijd grooten invloed op de geesten gehad. Hijnbsp;is het, die het Desme aan de wereld gegeven heeft, dat ondernbsp;de gezeten burgers van Engeland grooten aanhang vond. Denbsp;klasse, die voortaan heerscht, is streng protestantsch-geloovignbsp;met een redelijk christendom. Wij zien dan ook n vernieuwdenbsp;beteekenis ontstaan van het woord deugd. Het duidt nietnbsp;meer den moed der middeleeuwsche ridderschap, noch denbsp;plicht en de rede van het Humanisme aan, maar de zelfopoffering van de christelijke deugd. Onder de Engelschenbsp;protestantsche burgerij der 18e eeuw kreeg door het Desme

-ocr page 73-

Burgerlijke letterkunde der 18e en 19e eeuw 61

dat woord een sterk christelijke beteekenis. Met de Stuarts was veel verderf en wuftheid uit Engeland verdwenen en nu geldtnbsp;het voor den besten adelbrief, wanneer men die christelijkenbsp;deugd in het hart heeft. Dat is het wat de litteratuur nu tenbsp;verkondigen heeft.

Een van de belangrijkste personen is in die dagen geweest Richard Steele (16751729) (60). Behalve om zijn Spectatorialenbsp;geschriften, is hij bekend om zijn The Christian Hero, denbsp;Christenheld, waarin geleerd wordt, dat de christelijke deugdnbsp;het hoogste goed is, dat den mensch sieren kan: daarom moetnbsp;hij het Woord Gods als zedelijk raadsman gebruiken.

Metdie deugd bedoelde men niet alleen de zelfverloochening, maar het zonder uiterlijke en toevallige beweegredenen goednbsp;zijn. Die deugd was iets mystieks, dat in het innerlijke vannbsp;ieder mensch moest leven.

Reeds werd gesproken over de vergaderingen in de koffiehuizen en over de weekbladen. Steele bezocht die bijeenkomsten en richtte in 1709 TheTatler, DePraatvaar, op, waarin hij naarnbsp;aanleiding van hetgeen hij in de stad opmerkte, n zedencritieknbsp;gaf. Deze wekelijksche uitgaven, waarin de maatschappelijkenbsp;ondeugden in het licht werden geplaatst, vielen zeer in dennbsp;smaak. Locke had gezegd, de geest van den mensch is tabulanbsp;rasa, de weg staat hem open tot goed en kwaad, dus goednbsp;geleid, zal hij goed worden. Nu verkondigde Steele in zijnnbsp;Tatler de deugd, de ingeboren deugd en de stukjes, welke innbsp;TheTatler verschenen, zijn dan ook een vroom proza. Bespraknbsp;hij aanvankelijk daarin gebeurtenissen uit het stadsleven ennbsp;litteraire kwesties, op den duur gaat hij hetgrof-geteekend beeldnbsp;der samenleving geven en wordt hij moralist.

In 1711 breidde hij door de medewerking van Joseph Addison (16721719) (61), zijn blad uit en noemde het Thenbsp;Spectator. Dit blad, dat dagelijks verscheen, was veel belang-' ijker. Men ging uit van de gedachte om de menschen doornbsp;lachen het betere te leeren. Men vormde de z.g. Spectator-club

-ocr page 74-

62 Burgerlijke letterkunde der 18e en 19e eeuw

(Steele, Addison, Swift, Berkeley, Budgell) en stelde het voor, alsof een zekere Sir Roger de Coverley, een oude heer, metnbsp;een gevoelige verbeelding en een humoristisch gemoed, dienbsp;verschillende maatschappelijke verhoudingen en gebeurtenissen besprak. De menschen hadden er schik in en lazen denbsp;ieder met een eigen stijl geschreven stukjes graag.

Overal ontstonden zulke bladen, in Nederland ook, en de Spectator van Justus van Effen is welbekend. Het aantal isnbsp;oneindig en de beteekenis er van is, dat men zich begon bezignbsp;te houden met den gewonen mensch. Deze had zedelijken steunnbsp;noodig en daarom verlangde Addison van ieder waarlijknbsp;bezield werk een moreele strekking.

Die richting, welke met Locke en Addison begon, uitte zich ook in de roman. In Engeland waren in die dagen begaafdenbsp;proza-schrijvers, o.a. Jonathan Swift (16671745) (62) ennbsp;Danil Defoe (16611731) (63). Swift is bekend om zijnnbsp;Gulliver's Travels, de reizen van Gulliver, en zijn Taleofnbsp;a Tub, het Verhaal van de Ton. In beide boeken hekeldenbsp;hij verschillende maatschappelijke misstanden. Defoe is vooralnbsp;bekend door zijn Robinson Crusoe een boek dat allerminstnbsp;bedoeld was als een werk voor jongens geschreven, maar voornbsp;volwassenen. Daarin laat de schrijver uitkomen, hoe een onbedorven mensch, aan zichzelf overgelaten in de natuur, zichnbsp;weet te helpen en te ontwikkelen. Hij schreef alzoo in de richting van Rousseau. Al dit proza onderscheidt zich van dennbsp;17e-eeuwschen avonturenroman doordat het een dieperen zinnbsp;en dus moreele waarde heeft.

De echte burgerlijke roman echter, ontstaat door Samuel Richardson (16891761) (64). Deze behoorde met zijn ganschenbsp;hart tot de leer van Steele, Addison, enz. De vroomheid en denbsp;christelijke deugd staat bij hem bovenaan. Die deugd moetnbsp;altijd de overwinning behalen, niet omdat de dichterlijkenbsp;rechtvaardigheid het eischt, maar om dat het zoo in de goddelijke wereldorde ligt. In 1740 kwam zijn eerste roman Pamela

-ocr page 75-

Burgerlijke letterkunde der 18e en 19e eeuw 63

in het licht en dit boek maakte een ontzaglijken opgang. Pamela is een eenvoudig boerenmeisje, dat in dienst komt bijnbsp;een slecht heer, wiens zoon haar tracht te verleiden en daartoenbsp;zelfs geweld pleegt. Haar deugd behaalt echter de overwinningnbsp;en door die deugd wordt zelfs die slechtaard zoo benvloed, datnbsp;hij zijn leven betert en ten slotte haar trouwt. Een nieuw beginsel treedt ook hierin op ten opzichte van t standsvraagstuk.nbsp;Richardson verheerlijkte dit huwelijk uit liefde van twee vannbsp;ongelijken stand, terwijl de oude wereld het een msalliance,nbsp;een gruwel, zou genoemd hebben.

Zijn tweede werk was Clarissa Harlowe, een verhaal in denzelfden geest. De hoofdpersoon wordt, na met opiumnbsp;bedwelmd te zijn, het slachtoffer van den schandelijken toelegnbsp;en de zedeloosheid van n lichtmis met buitengewone talenten.nbsp;Zij overleeft het verlies van haar eer niet, maar stervendenbsp;schenkt zij den misdadiger nog vergeving.

In zijn derde werk, Sir Charles Grandison, is het een mannelijk hoofdpersoon, die zijn onuitroeibare deugd moetnbsp;handhaven tegenover de aanvallen der boosheid.

Richardsons hoofdpersonen zijn figuren van een ideaal christendom en men zal gedeelten van zijn werk nog metnbsp;genoegen lezen, al kleven er groote gebreken aan zijn romans.nbsp;Het zijn namelijk romans in brieven, en om het verhaal voornbsp;den lezer duidelijk te maken, moet soms zelfs in een tragischnbsp;conflict de hoofdpersoon een langen brief gaan schrijven, watnbsp;erg onnatuurlijk is.

Deze bezwaren gelden ook voor het in Holland verschenen Werk van Wolff en Deken (6Sj. Voor het tegenwoordige geslachtnbsp;doet men, althans waar het lange werken als Willem Leevendnbsp;betreft, het beste met een uittreksel daaruit te maken.

Behalve die geest van deugd en zelfverloochening, is het ealisme in Richardsons boeken belangrijk. Opvallend goednbsp;geslaagd is de teekening van personen en maatschappelijkenbsp;toestanden, vaak in het leelijke en gruwelijke, die van een

-ocr page 76-

64 Burgerlijke letterkunde der 18e en 19e eeuw

scherpe waarneming en een moedige wedergave getuigt. Het is de opkomst van de kunst van realistisch schilderen.

Behalve realist is Richardson ook sentimentalist en al is het gevoel bij hem nog gezond en krachtig, toch storten zijnnbsp;personen veel tranen.

Wat ons als onnatuurlijk treft, doch uit de opvattingen van dien tijd best te begrijpen is, zijn de uitersten in de karakter-teekening, waarnaar Richardson streeft. Zijn figuren zijn fnbsp;heel braaf, f heel slecht, maar de zondaar krijgt ten slottenbsp;berouw.

Zoo was dan de burgerlijke litteratuur ontstaan. De invloed van Richardson was geweldig. Vooreerst op Rousseau, al zounbsp;het een doodzonde zijn, de Nouvelle Helose een navolgingnbsp;van Clarissa Harlowe te noemen! Verderop Diderot. Bij onsnbsp;wezen wij reeds op de begaafde vriendinnen Wolff en Deken.nbsp;In Duitschland begon Gellert met het Richardsonisme. Denbsp;Messias-dichter Klopstock wilde zelfs van Kopenhagen naarnbsp;Londen overgeplaatst worden om dichter bij Richardson te zijn.

Een heel ander, maar zeker niet minder begaafd schrijver, was Lawrence Sterne (17131768) (66). De romans welke hijnbsp;schreef behooren tot de beste die er ooit geschreven zijn. Hoenbsp;lang zij ook zijn, (zijn Tristram Shandy bestond uit 8 deelen)nbsp;altijd blijven zij geestig en levend. Sterne is een kunstenaar dienbsp;boven Richardson staat, omdat hij psycholoog is. Zijn werk isnbsp;als een epos, een heldendicht van den gewonen mensch. Tochnbsp;hangen de avonturen, welke hij zijn helden talloos veel laatnbsp;beleven, veelal als droog zand aan elkander. En dat hij dat zelfnbsp;wel weet, bewijst hij, door er soms een grafische voorstellingnbsp;bij te geven van de uitweidingen, die hij gemaakt heeft. Hijnbsp;heeft een sterk gevoel voor het komische maar nooit wordt hetnbsp;bijtende spot, en zijn Sentimental Journey, een verhaal vannbsp;een uitstapje naar Frankrijk, is vol van geestigheid en gevoel.nbsp;Het onvoltooide, dat in beide werken opvalt, doet zien, dat wenbsp;met een romanticus te doen hebben. Zijn personen zijn vrij

-ocr page 77-

Burgerlijke letterkunde der 18e en 19e eeuw 65

gevonden naturen en de stemmingen zijn altijd gevoelig, nu eens komisch en dan weer tragisch. Een lachen en weenennbsp;door elkaar.

Zoo is met Sterne weer een nieuwe richting in de litteratuur gekomen: het Humorisme.

Wanneer wij van humor hooren, denken we vaak aan de grappen van een misschien geestig mensch, maar toch zondernbsp;dieperen grond. Dat is echter niet de oorspronkelijke beteekenisnbsp;van het woord, en in den term humorisme moet men dannbsp;ook wat anders zoeken. Humor of humeur wit eigenlijk nietsnbsp;anders zeggen dan vocht. Vroeger zeide men, dat het men-schelijk organisme uit vochten samengesteld was en hetnbsp;overheerschende vocht het temperament bepaalde. Al naardatnbsp;men meer bloed, slijm of gal bezat, was men opvliegend ofnbsp;traag en flegmatisch of zwartgallig en zwaartillend. Humorismenbsp;moet men dus in dit geval verstaan als het afschilderen van dennbsp;mensch naar zijn karakter. Humor is het individueele in dennbsp;mensch, maar vaak van een komisch standpunt bekeken, zooalsnbsp;bijv. Sir Roger de Coverley het in de Spectator deed. Sternenbsp;gaat dan ook niets in zijn karakters voorbij. Geen kleinigheidnbsp;in t leven van Tristram Shandy slaat hij over. Geen stemming,nbsp;geen gevoel, geen gedachte die hij niet met liefde weergeeft.nbsp;Hier is de hartstocht voor de werkelijkheid aanwezig. Die zietnbsp;hij met de warmte van een gevoelig hart, maar tegelijk met dennbsp;glimlach der eeuwigheid. Uitersten worden hier n.

Het wezen van het Humorisme is levend gebleven en heeft tal van navolgers gevonden, al werden de tegenstellingennbsp;scherper en schriller.

In Duitschland was het later o.a. Heinrich Heine (67), die zoowel in het proza van zijn Harzreize als in zijn gedichtennbsp;dat na volgde. Hij begint vaak droevig om met een schrillen lachnbsp;om zijn eigen gevoel te eindigen.

Onze voornaamste schrijver in dat genre was Beets (68) met zijn Camera Obscura, waarin hij o.a. in het schetsje

-ocr page 78-

66 Burgerlijke letterkunde der 18e en 19e eeuw

Humoristenzijn gedachten en gevoelens daarover uitspreekt.

Het nieuwe, dat de Engelsche litteratuur bracht, was dus ten eerste het burgerlijke, ten tweede het humoristische, en mennbsp;kan daar bij voegen; ten derde het realistische element. Metnbsp;dit v/oord, dat eigenlijk slechts zin voor de werkelijkheidnbsp;beteekent, duidt men die richting aan, die in de schilderingnbsp;van alle, ook de afstootende, werkelijkheid haar behagen vindt.nbsp;Want dat is de werkelijkheid, die alle idealiseerende kunstnbsp;vermijdt. Dat realisme is van alle tijden. De Middeleeuwennbsp;hadden er veel van gehouden. Wij vonden het in de 18e eeuwnbsp;bij Richardson terug.

Dat realisme is na Richardson en Sterne niet dood gegaan, maar van al destroomingen, welke vanuit de 18e in de 19e eeuwnbsp;overgaan, heeft dit zeker niet het minst sterk de romantieknbsp;doortrokken. Het was toen een nieuw kunstmiddel van denbsp;schrijvers om den lezer een sterken indruk te geven van hetnbsp;gruwelijke van het leven, dat niet langer verzwegen mochtnbsp;worden.

Daartoe droeg de ontwikkeling van de negentiende-eeuwsche maatschappij sterk bij. In Engeland vooral ontwikkelde in denbsp;negentiende-eeuwsche samenleving zich de groot-industrie.nbsp;Door de groote vlucht der natuurwetenschap en hare toepassingnbsp;op de practijk, ontstonden groote fabrieken en daar de oudenbsp;kleederen van de maatschappij niet zoo snel door nieuwe tenbsp;vervangen waren, leidden groote bevolkingsgroepen in denbsp;fabrieken een ellendig leven. De strekking der litteratuur vannbsp;de 19e eeuw was steeds dichter tot de werkelijkheid te naderen,nbsp;en de romantiek, die grootsche gegevens voor de kunst zoekt,nbsp;kon die het best vinden in de ellenden der toenmalige maatschappij. Zoo werd het realisme een harer voor de handnbsp;liggende methoden. Het realisme wordt steeds sterker, zoowelnbsp;in Frankrijk als in Engeland. In Frankrijk, met zijn hartstochtelijke vrijheidsvisioenen der Juli-monarchie, schrijft Victornbsp;Hugo (69) zijn Les Misrables. In Engeland is het Charles

-ocr page 79-

Burgerlijke letterkunde der 18e en 19e eeuw 67

Dickens (70), die groote populariteit verkreeg door zijn sociale romans, waarin hij sterk realistisch wordt, wanneer hij denbsp;ellende van het donkere Londen schildert. Hen, die dezenbsp;ellende bestendigen, wil hij door liefde tot inkeer brengen.

Deze kunst blijft nog subjectief. De schrijvers willen nog niet objectief zeggen, dat het z is, zooals ze het beschreven, maarnbsp;ze zien het nog subjectief. Het is nog romantiek en gevoels-kunst, die uitgaat niet van een hartstochtelijken waarheidsdrang,nbsp;maar veeleer van het diepe besef van de ellende, welke de men-schen te doorleven hebben. Door schrille schildering van denbsp;ellende wil men de wereld verbeteren, verontwaardiging overnbsp;het onrecht wekken. Hier is nog n moreele strekking aanwezig.nbsp;Dit realisme is geen onafhankelijke strooming, het is een denkvorm der romantiek- Men leze slechts een roman van Eugnenbsp;Sue. Hoe romantisch is de techniek nog! Hoe scherp zijn denbsp;tegenstellingen tusschen de zelfvoldane bourgeoisie en denbsp;verdrukte volksmassa! Het realisme had de romantiek wel vannbsp;individueele tot sociale kunst gemaakt; maar subjectief was zijnbsp;gebleven.

Kort na het midden van de 19e eeuw gaat de romantiek over in het naturalisme, wat te danken is aan de wetenschap. Ennbsp;hierdoor wordt een geweldige ommekeer voorbereid. Hetnbsp;wetenschappelijk denken wordt van groote beteekenis voornbsp;de litteratuur. Omstreeks het midden der 19e eeuw heeft denbsp;wetenschap zich ontzaglijk ontwikkeld, vooral op het gebiednbsp;van de geneeskunde en de psychologie, t proefondervindelijknbsp;onderzoek ook van de menschelijke ziel. Met kinderlijknbsp;optimisme zag men dit alles gebeuren. Men verwacht van denbsp;wetenschap de oplossing van de moeilijkste vragen. De wetenschap zal het geluk en de moraal geven, zooals Berthelot nognbsp;in 1895 zeide.

Omstreeks 1850 zien we de natuurwetenschap een steeds belangrijker plaats innemen en daardoor komen de wijsbe-certe, de godgeleerdheid en de geschiedenis meer in het tweede

-ocr page 80-

68 Burgerlijke letterkunde der 18e en 19e eeuw

gelid. En zij nemen de natuurwetenschappelijke methode over. In de theologie ontstaat de bijbelcritiek en in de geschiedenisnbsp;het critisch bronnen-onderzoek. Men onderzoekt de kleinstenbsp;bronnen en alle bijzonderheden, zooals men dat gewoon wasnbsp;in de natuurwetenschap. Deze strooming moest op den duurnbsp;invloed hebben op het voelen in de litteratuur.

Wat nu ontstaat is het intellectualisme. Dit is wel te onderscheiden van het rationalisme, al is het daaruit voortgekomen. Want het rationalisme nam zijn uitgangspunt uit algemeene,nbsp;als redelijk aanvaarde waarheden, het intellectualisme daarentegen uit de feiten. Dien maatstaf zal men ook aan de kunstnbsp;gaan aanleggen. De kunstcritiek, waarbij de ziel van dennbsp;schrijver als het ware met het mes wordt ontleed, ontwikkeltnbsp;zich onder Sainte-Beuve (71) en Taine (72) tot een systeem. Denbsp;mensch is een natuurproduct en ontvangt zijn aard naar denbsp;omstandigheden. Tijd, ras en milieu vormen zijn karakter. Eennbsp;Europeaan, van het Arische ras, in een zekere periode ennbsp;onder zekere omstandigheden, moet zoo en zoo zijn. Dienbsp;factoren bepalen de hoedanigheid van de menschelijke ziel.

Positivisme en waarheid^worden de leuze van alle beschouwingen. Maar die waarheid is dan intellectueele waarheid, niet die welke in de synthese der geestelijke wetenschappen ligt.nbsp;Men snijdt slechts met het mes van de critiek om de kunst aannbsp;de waarheid te toetsen. Bij de ontwikkeling van dit procdnbsp;had de kunst n ding op de zoozeer bewonderde wetenschapnbsp;vr: dat de synthese haar van zelf eigen is. Het naturalismenbsp;is ontstaan uit het huwelijk van den wetenschappelijken geestnbsp;en den realistisch-romantischen roman. Zijn rechtstreekschenbsp;vijand is de ethiek, die aan de begrippen goed en kwaadnbsp;vasthoudt: dat zijn slechts subjectieve waardeeringsoordeelen.

Het gevoelige verdwijnt, het is geen ethische maar intellectueele kunst, het is eerlijk weergeven van gruwelijke en ellendige toestanden en menschen, in hun natuurlijke ontwikkeling, bij voorkeur van ziektegevallen. Het subjectieve is weg en het

-ocr page 81-

Burgerlijke letterkunde der 18e en 19e eeuw 69

objectieve is er voor in de plaats gekomen. Deze richting, die geheel zonder moraal en godsdienst is (men zegt niet, denbsp;toestanden zijn slecht, ze moeten verbeterd worden, maar tee-kent ze slechts), is bestemd om zich ten slotte tegen de moraalnbsp;te keeren. De leuze is: waarheid boven goedheid. Een grootnbsp;schril ver is niet hij, die de menschen beter maakt, maar die waarnbsp;is. De roeping van de kunst, zoo zeide men, is om waar te zijn.

Gustave Flaubert (1821 1880) (73) zeide: een kunstwerk mag niet persoonlijk zijn, omdat A het anders ziet dan B ; hetnbsp;persoonlijke kan alzoo niet waar zijn en waarheid is het hoogste.nbsp;Dat was wel naif van hem, daar hij toch zelf een groot, persoonlijk kunstenaar was. Echter, al mag men voor deze kunst allennbsp;eerbied hebben, waarop zij recht heeft, wie zich op een ethischnbsp;standpunt stelt, zal er niet in kunnen berusten.

Na Flaubert kwam in dat genre o.a. Zola (74) en ook in Duitschland vond het aanhangers. Engeland hield zich ooknbsp;nu weder meer aan de nationale tradities.

In Nederland is het Van Deyssel, die in die richting gaat. Hij schreef echter in 1893: het naturalisme is dood en dat wasnbsp;het inderdaad ook. In Frankrijk was het toen naar den geestnbsp;reeds gestorven.

Waarom moest het naturalisme ondergaan? Omdat hetvoor de menschen niet genoeg was. Omdat het hard en koud wasnbsp;met zijn passie alleen voor de waarheid. Omdat die waarheidnbsp;niet de volle waarheid is, de echte diepe waarheid, die wij allennbsp;in ons diepste geweten dragen, en die te sterker zal spreken,nbsp;naarmate wij haar moedwilliger onderdrukken. Demaatschappijnbsp;ontwikkelde zich geweldig, haar nooden werden met den dagnbsp;feller, en degene die haar troosten kon, de kunst, stond zwijgendnbsp;met het ontleedmes tegenover haar. De wereld had warmte,nbsp;toewijding, medelijden noodig. Toch zou de oude realistischenbsp;romantiek niet meer terugkeeren. Het ingrijpen in het socialenbsp;gebeuren had de kunst lang afgeleerd. Zij had van het naturalisme geleerd den gang der wereld te zien als de uiting eener

-ocr page 82-

70 De nieuwe tijd

onwrikbare macht, waarin men te berusten had. Daarom kon zij ook de techniek van het naturalisme niet prijsgeven. Maarnbsp;het gevoel eischt zijn rechten weer op om de kunst te reddennbsp;en haar als een levende kracht voor de menschheid te behouden.nbsp;En zij geeft zoo al geen richtsnoer, dan toch medelijden.

Deze kentering was mogelijk, doordat enkele volken, die hun stem nog niet hadden laten hooren, begonnen mede tenbsp;spreken. De Russische litteratuur werd bekend door Denbsp;Vogs boek Le roman russe (1886). Door de werken vannbsp;Toergenieff (75), Tolstoi (76), Dostojefski (77) kwam men innbsp;aanraking met de Slavische volksziel, de onuitputtelijke bronnbsp;van instinctief leven. Weldra voegt zich daarbij de invloed uitnbsp;Scandinavi, allereerst door Ibsen (78) op het drama, later ooknbsp;door romanschrijvers uit de noordelijke* landen. In de plaatsnbsp;van het begrijpen van het leven treedt nu het bewonderen ennbsp;het liefhebben. En daarom is onze tijd te prijzen boven dennbsp;onmiddellijk voorafgaanden.

Door de velerlei invloeden, die voortaan werken, ontwikkelt de prozalitteratuur zich in verschillende richtingen. Duitschlandnbsp;staat het dichtst bij de groote Russische voorbeelden. Frankrijknbsp;blijft iets dichter bij het naturalisme staan, Engeland houdt hetnbsp;humoristisch en ethisch karakter van zijn beste kunst vast, ennbsp;Holland hervindt zijn godsdienstzin in Van Eeden en zijnnbsp;picturale gaven in den lateren Van Deyssel en Van Looy.

Nu nog een woord over de moderne pozie. In het begin der I9e eeuw heerscht hier het Neo-Classicisme : Chnier,nbsp;Schiller en Goethe, Keats en Shelley. Alleen Holland deednbsp;onder invloed van Bilderdijk daar niet aan mee. Bewust zoektnbsp;deze pozie aanknooping bij het oude Griekenland, met namenbsp;bij de lyriek en het drama, en ook bij de Renaissance. Datnbsp;blijkt uit den wel verzorgden, sym metrischen vorm dezer pozie,nbsp;en ook uit den inhoud, die graag classieke themas zoekt. Maarnbsp;het meest uit de strekking. Want hoe individualistisch ook gedacht, de pozie raakt nooit los van haar tijd. Evenals de

-ocr page 83-

De nieuwe tijd 71

Grieksche dichters het hadden gedaan, nemen ook de modernen van het begin der 19e eeuw een warm aandeel in de schokkende gebeurtenissen van die dagen. Hoe heeft Shelleynbsp;niet trillend meegeleefd met het revolutionaire Itali!

Tegelijk komt de Romantiek. Tegenover de sierlijkheid van het Neo-Classicisme plaatste zij het groote en grootsche, tegenover de gebondenheid de vrijheid, tegenover de lyriek denbsp;epiek. Maar dan was het romantische, subjectieve epiek, dienbsp;dus dichter bij Ariosto stond dan bij Vergilius. De romantischenbsp;pozie vraagt naar het nationaal verleden, en om uit hetnbsp;rationalisme weg te komen, zoekt zij de geheimzinnige machten.nbsp;De vorm is minder gebonden, maar daarom niet minder rijknbsp;(men denke slechts aan den rijmrijkdom van Victor Hugo!)nbsp;Het rhythme is minder streng, maar sterk bewogen, overeenkomstig de romantische gemoedsstemming.

In Engeland was het George Noel Gordon lord Byron (79) (17881824) die hoewel zeer het klassieke toegedaan (hij vochtnbsp;zelfs voor Griekenland tegen Turkije) de romantische pozienbsp;groot maakte. In zijn Manfred gaf hij een tegenhanger vannbsp;Goethes Faust, een fel-romantischen Faust wien de omgangnbsp;met menschen ondraaglijk is en die evenals Dokter Faustus denbsp;geesten tot zich bezweert. In de woeste ontoegankelijkheid vannbsp;de bergen komt hij dan eenzaam voor het probleem van denbsp;verlossing zijner zonden staan.

De potische romantiekgrijpt alle geesten als n razernij aan. In Frankrijk o.a. Lamartine (80), Victor Hugo en Musset (81).nbsp;Het is een streven om alles te omvatten. Lamartine, onder denbsp;inspiratie van Ossian en Byron bouwde een lyrisch heldendichtnbsp;der menschheid op (Les Visions), waarvan slechts fragmentennbsp;bestaan. Hetzelfde wilde Victor Hugo met zijn Lgendes desnbsp;Sicles (1859). Geen gegeven is deze pozie ruim genoeg. Bijnbsp;Musset wel een beperking, maar ook een dieper graven naarnbsp;innerlijkheden. Het is romantiek van het onbevredigde.

In Duitschland zijn het, na de groote romantici van het begin

-ocr page 84-

72 De nieuwe tijd

der 19e eeuw, Heine en vooral Richard Wagner (82), de dichter-musicus, die alles willen omvatten. Wagner schrijft muziekdramas, waarvoor hij de stof ontleent aan deoudeGermaansche en Keltische sagen. Het is alles romantiek tot in het uiterste.

Doch de mensch ziet zich voor grenzen geplaatst. De wereld moet even ademhalen. Het klassieke komt weer boven, in denbsp;begrenzing van de lijnen, zooals de klassieken dat willen. Zoonbsp;heeft men in Frankrijk de groep der Parnassiens. Verlainenbsp;is echter weer meer romantisch; gaat voor hem niet muzieknbsp;boven alles?

In Nederland breekt met Perk en Kloos het neo-classieke in in 1880 door. Maar meer dan dat. Er komt een stroom vannbsp;individualisme als nergens anders. En een ongekende schoonheidszucht. In zijn volle kracht heeft zich dit nieuwe levennbsp;slechts tien jaar gehandhaafd. Dan, na 1890, komen twee richtingen tot uiting. Ten eerste een streven naar het persoonlijke,nbsp;zuiver innerlijke; een streven om alle uiterlijke verschijnselennbsp;in verband te brengen met het innerlijke. Dat is de richtingnbsp;van Verweij en de zijnen. Daarin is iets van n nieuwe mystiek.

Ten tweede is daar de sociale richting, vertegenwoordigd door Gorter, HenritteRolandHolst en Adama van Scheltema.nbsp;Die richting wil niet, dat de kunst voor den enkelen mensch is.nbsp;Wel een diep ingraven in het innerlijke, maar voor denbsp;samenleving.

In Duitschland gaat Stefan George in de richting van het innerlijke zooals Verweij.

In Engeland echter ontwikkelt zich de mystieke richting schooner dan elders. Er gaat een innerlijke kracht van uit, welkenbsp;den mensch zoekt te vereenigen met de Groote Kracht, die denbsp;wereld drijft. Zij brengt een saamhoorigheid met het Eeuwigenbsp;en een sterken opbloei van het godsdienstige. Kan zonder datnbsp;de pozie ooit het hoogste bereiken ? Is het toevallig, dat zijnbsp;denzelfden weg gevonden heeft als de jongste wijsbegeerte ?

Zoo zijn we dan aan het einde van dit overzicht gekomen.

-ocr page 85-

De nieuwe TUD 73

Wat zal de toekomst brengen? Zal daar nog pozie zijn? We zullen ons niet aan voorspellingen omtrent haar aardnbsp;wagen, maar n ding is zeker, de mensch zal niet zondernbsp;pozie kunnen. Pozie is niet iets toevalligs, alleen om dennbsp;mensch te vermaken, pozie is net zoo noodig als water ennbsp;brood. De pozie is een afschijnsel van den gang der oneindigheid. Daarom is zonder haar ons leven een luidendenbsp;schel. Dat men dan rustig en met open ooren afwachte,nbsp;wat de toekomst geeft.

-ocr page 86- -ocr page 87-

II.

De Nieuwe Nederlandsche Letterkunde.

-ocr page 88-


. ;'•-. -rï ji: ■' 5;


-ocr page 89-

DENIEUWENEDERLANDSCHELETTERKUNDE VOORBEREIDING EN VOORSPEL. CRITIEK.

BESPREKEN wij nu de jongste litteratuur van ons eigen land. Vroeger gingen onzenbsp;gedachten vaak naar elders, thans zullennbsp;wij blijven bij het land waarin wij zelfnbsp;wonen, bij onze eigen taal. Daarom zalnbsp;ons dat alles nader staan. Een tweedenbsp;reden is er, waarom de litteratuur van dezenbsp;periode, waarin we zelf leven, ons nadernbsp;staat. Zij bevat namelijk gedachten, welkenbsp;als het ware in de lucht zitten, en die voor ons dagelijksch levennbsp;daarom veel meer beteekenen, dan de gedachten van lang vervlogen eeuwen. Het spreekt dus van zelf, dat de mensch zichnbsp;aangetrokken gevoelt tot de letterkunde van zijn tijd. Daardoornbsp;Wordt echter het oordeel minder objectief.

Als onze tijd ons het naaste staat, dan staat de periode, welke daar het dichtst bij is, het verst van ons af. De dichters van dennbsp;laatsten tijd hebben een verwoeden oorlog gevoerd tegen hetnbsp;Voorgaande geslacht, en zij scherpten hun eigen blik door denbsp;leemten en fouten, die zij in hun voorgangers vonden. Daaromnbsp;waardeeren wij de dichters van de voorlaatste periode, waartegen de tachtigers zoo geweldig tekeer gingen, het minst.

Maar ook objectief beschouwd lijken die dichters van minder beteekenis dan ooit te voren en na 80 is de letterkunde vrijwelnbsp;een eeuw vooruit gebracht.

Het jaar 1880 heeft een geweldige omwenteling in de geesten Van ons land gebracht, en het belangrijkste, dat daarbij in hetnbsp;oog springt, is, dat de dichters van 80 een kunst en richting vannbsp;kunst brachten, waarop kon worden voortgebouwd. De jongstenbsp;eneratie mag in veel opzichten verschillend zijn van de tach-

-ocr page 90-

78 Voorbereiding en voorspel. Critiek

tigers, zij is er toch uit voortgekomen. Zooals de 17e-eeuwers de Renaissance-dichters als hun geestelijke vaders beschouwden, zoo liggen ook de geestelijke grondslagen van de heden-daagsche litteratuur in de tachtigers. Wat er na de tachtigersnbsp;gekomen is, is geen navolging, doch een voortbouwen op hunnbsp;denkbeelden. Dat bewijst, hoeveel er in de tachtigers zat.

Het is niet gemakkelijk die revolutie van 80 in haar juiste beteekenis te schatten. De een zal zeggen, dat de tachtigersnbsp;gelijk hadden, maar de ander zal oppierken, dat de strijd watnbsp;te heftig was, dat men te ver ging; dat er in de voorgaandenbsp;periode ook goeds was. De laatste meening is de wetenschappelijke, de eerste de artistieke. Intusschen moet men niet vergeten,nbsp;dat dit te ver gaan in den strijd om het nieuwe noodzakelijk was.

Omstreeks 1860 was Nederland bijna een eeuw ten achter bij de rest van de wereld. Vanaf 1780 is in onze politiekenbsp;geschiedenis een gestadige achteruitgang op te merken, welkenbsp;door het verlies van onze onafhankelijkheid heen voerde totnbsp;de daarop gevolgde verarming.

Men heeft wel opgemerkt, dat dikwijls geestelijke bloei met stoflfelijken samengaat. Hier was althans het tegendeel hetnbsp;geval en zoo kwam bij de verarming ook geestelijke achteruitgang. Dat werd ook wel gezien en in 183040 zijn er genoegnbsp;pogingen gedaan om het geestelijke leven op te heffen, maarnbsp;dat kon niet verhinderen, dat in 1860 het diepste punt werdnbsp;bereikt. Het beste bewijs daarvoor is, dat de besten zich uit denbsp;wereld terugtrokken, zat van de slapheid en slaperigheid, dienbsp;overal heerschte.

De eerste was Everardus Johannes Potgieter (18081875), (83) die 20 jaar geleden de Gids had opgericht, en die getrachtnbsp;had een gids te zijn tot meerdere ontwikkeling en opbloei. Hijnbsp;had de menschen gewezen op de grootheid van hetvoorgeslacht,nbsp;op de kunstwerken van voorheen, maar wat baatte het? In 1865nbsp;was er in de redactie nog n man over, waarvoor hij sympathienbsp;gevoelde, dat was Conrad Busken Huet (18261886) (84).

-ocr page 91-

Voorbereiding en voorspel. Critiek 79

Deze waagde het echter in datjaarineen artikel de Hollandsche deftigheid en de oude liberale, slappe regeering aan te tastennbsp;en werd nu gedwongen uit de redactie te treden. Potgieternbsp;volgde, trok zich terug, zich bezig houdende met het schrijvennbsp;Van zijn beste gedichten. Daar zat de oude, voortaan werkendnbsp;aan de Nalatenschap van den Landjonker. Huet ging naarnbsp;Indi, (min of meer verkocht aan de eerst zoo aangevochtennbsp;regeering) met een zending tot breideling van de pers aldaar;nbsp;hij die altijdzoo voorde vrijheidgeijverd had. Maar zijn scherpnbsp;vernuft bleef leven, waarop als het ware de vloek rustte, overalnbsp;fn altijd alle gebreken onfeilbaar juist te zien. Toen hij in 1877nbsp;m Nederland terugkwam, schrikte hij van de slapte en laksch-heid, ook in de litteratuur. Hij weigerde in Nederland te wonen

vestigde zich te Parijs, vanwaar hij zijn bliksems slingerde naar de poten in Nederland.

De derde was Multatuli (Eduard Douwes Dekker (1820-1887) (85), die zijn publiek verachtte, en zich ook om de slaptenbsp;buitenslands vestigde. Ook hij is criticus. Maar meer dan dat:nbsp;hij is de wekker van nieuw, innig leven. Daarom had men hemnbsp;hef en vereerde hem. Doch Multatuli, de romanticus, wilde datnbsp;niet en trok zich terug. Hij heeft nog het voorrecht gehad, hetnbsp;nieuwe te zien komen. Met blijdschap zag hij Van Eedennbsp;beginnen. Want hij kon niet nalaten Holland lief te hebben.nbsp;Minder was hij ingenomen met Van Deyssel: Multatuli eischtenbsp;''an de kunst het ethisch hooge, de kunst had bij hem een doelnbsp;buiten zich zelve. Van Deyssel schreef om mooi gevonden tenbsp;''borden : kunst om de kunst.

Daar zaten dan die mannen, van de wereld teruggetrokken,

zeer verbitterd om de nieuwe schoonheid in haar vollen Slans te kunnen zien.

Enkele anderen onder de ouderen hebben het nieuwe voorbereid. Er waren mannen, die zagen, dat Nederland verachterd 'vas en die, uit liefde voor het land en de taal, de litteratuurnbsp;quot;leer omhoog trachtten te brengen.

-ocr page 92-

80 Voorbereiding en voorspel. Critiek

De voornaamste was Johannes van Vloten (18181883) (86), hoogleeraar in t Nederlandsch aan t Deventersch Athenaeum.nbsp;Hij wist met een bijzonder talent de oude litteratuur aan denbsp;menschen te brengen en bezorgde vele uitgaven van ouderenbsp;werken. Hij nam ook de hartelooze, zelfgenoegzame slaptenbsp;waar, werd zelf het slachtoffer van den tijdgeest, maar gaf hetnbsp;niet op, maar bleef strijden. Hij was de man van de polemiek.nbsp;Hij voerde polemiek tegen het heerschende liberalisme,nbsp;tegen de modernistisch godsdienstige voorstellingen en tegennbsp; de onbeduidende kunst van dien tijd. Door die polemiek, somsnbsp;grof persoonlijk, heeft hij den weg gebaand voor de tachtigers.

De tweede was Allard Pierson (18311896) (87), een man vol klassieke en innerlijke schoonheid, zoon van het Rveil.nbsp;Zijn rijke, ontvankelijke geest stond ruim open voor alles watnbsp;goed en schoon was. Vooroordeel was hem een gruwel, ennbsp;daardoor kon hij de tachtigers met sympathie begroeten.

De derde was Carel Vosmaer (18261888) (88), de dilletant-classicus, bekend om zijn roman Amazone (1880) en Inwijding (1889), die niet voltooid is. Hij heeft met blijdschap het nieuwe zien komen en hij is het ook geweest, die met Kloos denbsp;uitgave van de gedichten van Jacq. Perk mogelijk heeft gemaakt.nbsp;Er waren dus in die woestijn van dorheid en slapte enkelennbsp;die naar den weg van het leven drongen.

Jongens, broekjes nog, zouden echter dien weg vinden. Ons land, dat zoo deftig is, dat in 1880 zoo vreeselijk deftig was, zoonbsp;bang zich te vergooien, zou dat dan zulke jongens toejuichen ?

Naast Van Vloten, Pierson en Vosmaer was er nog een, die veel gedaan heeft in het belang van de nieuwe beweging. Datnbsp;was Josephus Albertus Alberdingk Thijm (18201889) (89),nbsp;de vader van Van Deyssel. Zijn kunst was Katholieke kunst,nbsp;daarop gericht om den godsdienst te schragen. Kennen wijnbsp;thans een bloeiende Katholieke kunst in ons vaderland, toennbsp;stond Thijm vrijwel alleen. In roeping en inzicht voelde hijnbsp;zich ver van de jeugd, maar hij wist hun toch de hand te reiken.

-ocr page 93-

Voorbereiding en voorspel. Critiek 81

Hij was een bijzonder man, die te zijnen huize om zich heen velen verzamelde om letterkunde te beoefenen en te bespreken.nbsp;Die samenkomsten bezochten o.a. Da Costa en Ten Kate en innbsp;1880 ook de jongelui Kloos, Verwey en ten laatste ook Jacq.nbsp;Perk. (Een en ander kan men lezen in de Inleiding tot denbsp;nieuwe Nederlandsche dichtkunst, van A. Verwey).

Thijm bewonderde de klassieken. Vondel en Hooft; hij leerde de jonge dichters grijpen naar de dichters van het verleden en de schoonheid daarin opmerken.

Zoo zien we de sporen van het leven uitspruiten, niet alleen bij de z.g.n. Nieuwe Gidsers, maar ook bij anderen. In denbsp;pozie komt dan t individualisme en in t proza t naturalisme.

Vr de Nieuwe Gids er was, was Marcellus Emants, later de schrijver van tooneelwerken, de eerste die het nieuwe kunstbeginsel in practijk bracht. Hij schreef naturalistische novellennbsp;in den geest van Taine. Taine had gezegd, de mensch is hetnbsp;product van milieu, ras en tijd, een uitspraak, die met hetnbsp;materialistisch denken verwant is. Weg met ethische en socialenbsp;oogmerken, zeide men, de kunstenaar moet de dingen uitsluitend om der wille van de waarheid weergeven, zooals die in zijnnbsp;geest afgespiegeld wordt.

Nu zijn wij van het straffe naturalisme wat afgegaan. Wij moeten dus trachten niet onder den indruk te geraken van dennbsp;eigen tijd, maar zoo objectief mogelijk dat naturalisme bezien.

Marcellus Emants dan schreef novellen in De Banier. In dat tijdschrift hanteerde hij ook het ontleedmes van de critieknbsp;en ofschoon van alle zijden aangevallen, wist hij van geennbsp;wijken. Voor het eerst hoort men hier de zoo bekende klankennbsp;der latere critiek.

In De Gids van 1889 schreef hij zijn Pro Domo, zijn oratie '^oor zijn eigen huis, voor zijn eigen kunstrichting. Daarinnbsp;verdedigde hij de richting vanTaine, die gezegd had, dat deugdnbsp;en ondeugd voor hem zaken waren gelijk suiker en vitriool ennbsp;lt;lat men als kunstenaar afstand had te doen van ethische

-ocr page 94-

82 Voorbereiding en voorspel. Critiek

bijoogmerken. Emants dacht er precies zoo over. Men leze slechts die zinsnede uit Pro Domo, waarin het o.a. heet, datnbsp;wij aan al wat naar absoluut goeds of kwaads zweemt, al langnbsp;ontgroeid zijn en dat de kunstenaar geen menschen moet scheppen als in de oude romans voorkomen : De somber slechte ofnbsp;vroolijk goede romanpoppen, de zelfbewuste kwaadaardigenbsp;repoussoirs naast de het-goede-willende, hoogstens van eennbsp;klein, haast bekoorlijk vlekje voorziene helden en heldinnen,nbsp;de verharden, die hun straf nooit ontgingen, en de bekeerden,nbsp;wien door een ontoereikend motief de booze schellen ten slottenbsp;van de verblinde oogen mochten afvallen ... uit de werken dernbsp;kunstenaars aan wier ontwikkeling de wetenschap niet al tenbsp;vreemd bleef, zijn zij voor immer verdwenen.

We mogen zulke theorien in onzen tijd afkeuren en blij zijn, dat het godsdienstige ook in de litteratuur weer mag gehoordnbsp;worden, het was een stadium, dat de jonge litteratuur doornbsp;moest. Al dat slaperige en suffe had men zonder die hardhandigheid nooit weggekregen. Daarom is Emants voor de nieuwenbsp;richting zoo belangrijk geweest.

Het meest kreeg hij te hooren over zijn groot gedicht Lilith. Later schreef hij nog Godenschemering, dat meer bekend isnbsp;en minder aangevochten werd, maar Lilith is t belangrijkste.nbsp;Lilith is een van de oergeesten, de wellust, die Adam met denbsp;geestelijke zonde besmet en die met haar booze geesten ooknbsp;Eva besmet: zoo zijn wij menschen gedoemd om in zonde tenbsp;leven.

In dat werk heerscht pessimisme en volstrekt determinisme. De mensch is tot het kwade besteld. De Christelijke heilsverwachting wordt hierin niet gekend en de levensvreugdenbsp;moet ook uit het kwade geput worden.

Hevig ging men tegen Emants te keer, maar de jeugd juichte en daar was reden voor. Er was dan ook veelnbsp;schoons in het gedicht, zooals bijvoorbeeld blijkt uit hetnbsp;volgende natuurtafereel:

-ocr page 95-

Voorbereiding en voorspel. Critiek 83

De_ heete zonneschijf zinkt statig neder.

Op aarde naakt het eind van d eersten dag.

Nog eenmaal dekt een stralend viammenmeer Gebergte en boomspits met zijn vuurge tinten.

En spiegeit in het effen waterviak De hemelboog zijn gloeiend aangezicht.

Dan trekt de koele schemering haar sluier.

Uit avondrood en frisschen dauw geweven.

Verkwikkend over Edens velden heen.

Het vooglnlied verstomt in t donker woud.

De bloemen sluiten zich en buigen 't hoofd.

Terwijl de dartle vlinder in haar kelken Voor 't ranke lijf een veilge rustplaats vindt.

De blaadren zwijgen stil, van '1 ruischen moe.

In zoete sluimering zinkt al wat ademt.

Vergaart voor nieuw genot weer versche krachten____

(Uit Lilith.)

Men voelt, dat is pozie, geheel anders dan Beets en Ten Kate bijvoorbeeld ze dichtten. Waar had Emants dat gehoord? Zijnnbsp;gedachten over kunst vond hij bij de Franschen, maar hetnbsp;geluid, de muziek bij de Engelschen. John Keats, zoo ontzaglijknbsp;hoog door de tachtigers gesteld, had veel invloed, ook opnbsp;Emants, en daarnaast ook Shelly. Keats was het, die in vijf-voetige verzen, in den geest van Het vooglenlied verstomt innbsp;t donker woud, verbeelde natuurverschijnselen en gemoedsstemmingen gegeven had. Emants nam dat van Keats over.

Emants was dus om Lilith heftig aangevallen, heden ten dage zouden dat velen wr doen, maar met andere tegenwerpingen. Het echte naturalisme is voorbij, dus zou het nu tegennbsp;iets ouds gaan. Maar wie tegen het nieuwe strijdt, en het tennbsp;slotte moet afleggen, verschijnt voor het nageslacht altijd in eennbsp;ongunstige positie: daarom maakt de critiek van die dagen opnbsp;ons zoon onbeholpen indruk. Emants en de tachtigers lachtennbsp;dan ook om de kleinzieligheid en hij had al de hatelijkhedennbsp;met een schouderophalen kunnen voorbijgaan.

Twee jaar na Lilith verscheen Godenschemering en dat werd veel vriendelijker ontvangen. Die gunstige ontvangst is

-ocr page 96-

84 Voorbereiding en voorspel. Critiek

het beste bewijs, dat er iets groots gebeurd was, dat de nieuwe ideen meer ingeleefd waren. Dat groote was de beweging vannbsp;80, het hoorngeschal voor een nieuwen dag, ingezet door eennbsp;kleinen kring van jongelui. De inleider of voorlooper daarvannbsp;was Jacques Perk (18591881), reeds op 22-jarigen leeftijdnbsp;gestorven. Als het spreekwoord waar is, dat de gden hunnenbsp;lievelingen het eerst tot zich nemen, dan is dat woord aan Perknbsp;bewaarheid. Zijn leven is het leven geweest van een lievelingnbsp;der gden. Na het volgen van de Hoogere Burgerschool, waaropnbsp;hij door zijn vader geplaatst was, leerde hij Latijn en Griekschnbsp;om eerlang te kunnen studeeren. Leerling was hij van den man,nbsp;die door al die jonge menschen op de handen werd gedragen,nbsp;namelijk Dr. Doorenbos. Onder leiding van hem kreeg Perknbsp;gevoel voor pozie en schoonheid. Hij las o.a. Vergilius en denbsp;groote Duitsche dichters Goethe en Schiller, benevens Hooftnbsp;en Vondel en vond bij de laatsten een schoonheid in deNeder-landsche taal, welke de eigen tijd miste. In zijn pozie is dannbsp;ook de invloed te vinden van Vondel en Hooft en de klassiekennbsp;en Duitsche dichters.

Perk maakte een reis naar de Ardennen en het Maasgebied en de grotten van Han. Welkeen indruk moest die romantischenbsp;natuur van rivieren, bosschen en bergen maken op een jong,nbsp;ontvankelijk, dichterlijk gemoed! Op die reis zijn de eerstenbsp;bloemen van zijn pozie ontbloeid. Wel maakte hij reeds vroegernbsp;verzen, maar wat nu ontstond was echte, groote pozie. Op dienbsp;reis is ontstaan de bundel die wij kennen onder den naam vannbsp;Mathilde. Perk stierf in 1881 en daarna gaven Kloos ennbsp;Vosmaer de gedichten uit.

Wie onzer kent de klanken van Perks sonnetten niet? Een heel geslacht heeft zijn eerste gevoelens van schoonheid in taalnbsp;daarin beleefd. Zij zingen de meesten onzer in het hoofd sindsnbsp;het oogenblik, dat hun rhythmen ons het eerste verschiet eenernbsp;onbekende, eindeloos lokkende wereld openden. En al zijn wijnbsp;later critisch geworden, al beginnen wij soms in onze liefde

-ocr page 97-

85

Voorbereiding en voorspel. Critiek

voor die pozie fe weifelen, de bekoring der gedragen verzen van Perk wint toch altijd. Wij Hollanders hebben minder dannbsp;andere naties pozie, die nationaal bezit mag heeten. Maarnbsp;tot dat weinige hoort de Mathilde-cyclus. Daarom werden zoonbsp;velen kregelig, toen aan Perks sonnetten, in den vorm, waarinnbsp;ze ons lief geworden zijn, getornd werd.

Er werd dan beweerd, dat Kloos dien bundel verkeerd had uitgegeven, naar een vooropgezet beginsel gewijzigd. De heernbsp;Greebe had kennis genomen door middel van den zoon vannbsp;Vosmaer van een handschrift, waarin, afgezien van kleinerenbsp;verschilpunten, enkele sonnetten ontbreken, die in Kloosnbsp;gedachtengang onmisbaar zijn, en waarin bovendien de volgorde anders is. Wij meenen echter, dat Greebe zich heeftnbsp;vergaloppeerd. Want waaruit leidt hij af, dat Perk juist datnbsp;handschrift voor den druk bestemd had, en dat Kloos naarnbsp;eigen inzicht wijzigde? Daaruit, dat het handschrift van denbsp;Mathilde, aan Carel Vosmaer geschonken, netjes gebonden ennbsp;verzorgd was, oogenschijnlijk gereed voor de drukpers. Maarnbsp;dat was niet lang na Perks reis. Eerst veel laterzou de Mathildenbsp;verschijnen en vooral in de laatste maanden van zijn levennbsp;maakte hij een sterke geestelijke evolutie door. Kloos, de vriendnbsp;van Perk, heeft met hem gesproken over Mathilde, over pozienbsp;en schoonheid, en de nieuwe gedachten, die nu in Perk groeiden, werden belichaamd in de ingevoegde sonnetten en in denbsp;nieuwe schikking, waardoor de Mathilde, door Kloos geordend,nbsp;n groeiende gedachte vertoont. De geheele cyclus is verdeeldnbsp;in 4 groepen. De eerste groep vertelt van de reis en de liefde,nbsp;die bij Perk ontstaat voor een meisje. De tweede groep, hetnbsp;afscheid van Mathilde wordt beheerscht door droefheid. Denbsp;donkere gewelven van de grotten van Han zijn een symboolnbsp;van zijn droef gemoed. De derde groep spreekt van verstrooiing,nbsp;die den dichter afleiding moet geven. In de vierde groep komtnbsp;het tot een volkomen oplossing. De liefde voor een persoon isnbsp;verdwenen om plaats te maken voor de liefde tot de schoonheid.

-ocr page 98-

86

Voorbereiding en voorspel. Critiek

Wat de verstrooiing niet kon, doet de schoonheid. Zooals Dante door Beatrice geleid wordt, zoo wordt Perk door Mathildenbsp;tot hoogere schoonheid gelouterd. Zoo is de heele krans volgensnbsp;Kloos de groei tot de schoonheidsidee geweest en die vergoddelijking der schoonheid was de idee der tachtigers. Perk was innbsp;zijn laatste levensmaanden met zijn heele hart tot die tachtigersnbsp;gaan hooren.

In de uitgave van Kloos treft ons dan allereerst als buiten de Mathilde-pozie staande, het tweede sonnet van den cyclus:

SANCTISSIMA VIRGO.

(De heiligste Jonkvrouw).

t Was bladstil, en een lauwe loomheid lag En woog op beemd en dorre wei, die dorstten;

Zwaar zeeg, en zonder licht, een vale dag Uit wolken, die gezwollen onweer torsten.

Toen is het zwijgend zwerk uiteengebrsten.

En knetterende donders, slag op slag,

Verrommelden en gromden. Vol ontzag Look ik mijne oogen, die niet oogen dorsten:

Een schelle schicht schoot schichtig uit den hoogen.

En sloeg mij, ik bezwijmde ... ontwaakte en zag De lucht geschraagd door duizend klcurenbogen.

Daarboven, in een kolk van licht te pralen.

Stond reuzengroot de Jonkvrouw, en een lach Voelde ik van haar verengeld aanschijn stralen.

Het volgende dat de schoonheidsidee moet vertolken is:

HEMELVAART.

De rondende afgrond blauwt in zonnegloed.

En wijkt ver in de verte en hoog naar boven,

Mijn ziel wiekt als een leeuwriks-Iicd naar boven.

Tot, boven t licht, haar lichter licht gemoet:

Zij baadt zich in den lauwen aether-vlocd.

En hoort met hosiannas 't leven loven,

Het floers is weg van de eeuwigheid geschoven,

De Godheid troont... diep in mijn trotsch gemoed;

-ocr page 99-

87

Voorbereiding en voorspel. Critiek

De hemel is mijn hart, en met den voet Druk ik, loodzwaar den schemel mijner aard,

En, nederblikkend, is mijn glimlach zoet:

Ik zie daar onverstand en ziele-voosheid ...

Genoegen lacht... ik lach... en met een vaart.

Stoot ik de waereld weg in de eindeloosheid.

Het andere, dat zich hierop richt is :

DEINE THEOS.

(De geweldige godin).

Atet weekblauwe oogen zag de oneindigheid Des hemels naar den donzen rozer.glans.

Waar Zij in daagde: een brecd-gewickte krans Van zielen had zich onder haar gereid.

Den geur van zoraer-bloesems begeleidt

Den zang der zonnen duiven die heur trans

Doorgloren in eerbiedgen rondedans

Om Haar, wier glimlach sfeeren groept en scheidt:

Schoonheid, o Gij, Wier naam geheiligd zij,

w wil geschiede: kme Uw heerschappij;

Naast U aanbidde de aard geen anderen god 1

Wie nmaal U aanschouwt, leefde genoeg:

Zoo hem de dood in dezen stond versloeg...

Wat nood? Hij heeft genoten t hoogst genot!

Het eerste en laatste sonnet van den cyclus zijn aan de sonnetten zelf gewijd; ook zij staan los in den cyclus.

In de vijf genoemde sonnetten waait eenzelfde geest; de inhoud van de overige staat daar ver af. Maar deze, en vooralnbsp;de drie, die geciteerd werden, heeft Kloos noodig om toe tenbsp;lichten, hoe uit Perks liefde voor de ne persoon groeidenbsp;de liefde tot de Schoonheid en het zou Kloos onrecht aandoennbsp;zijn, wanneer men aannam, dat hij den cyclus daartoe opzettelijk vervalschte. Het geval is z aannemelijk te maken:nbsp;Perk had de sonnetten gemaakt op de reis en ze toen aannbsp;Vosmaer gegeven. Daarna kwam hij op de avonden bij Thijmnbsp;en leerde met de andere jongeren door Shelly en Keats de

-ocr page 100-

88

Voorbereiding en voorspel. Critiek

schoonheid kennen, zooals zij door de Engelsche dichters verkondigd was. Met Kloos zal hij in de laatste maanden vannbsp;zijn leven gesproken hebben over de Mathilde: hoe zij doornbsp;invoeging van de vijf genoemde sonnetten de uiting konnbsp;worden van den schoonheidsdrang die in den kleinen vriendenkring woelde.

Door dat jonge leven was de nieuwe kunst, de nieuwe taalmuziek ingeleid en dat die kunst ten slotte overwonnennbsp;heeft, is vooral te danken aan de critiek.

In ons land was de critiek, afgezien van de enkelen, die genoemd werden, onbeduidend. Men stelde zich op een eigennbsp;standpunt, welks juistheid bij voorbaat aanvaard moest worden,nbsp;en als de schrijver en zijn kunstwerk daarmede overeenkwamen,nbsp;dan was het goed. De tachtigers, Kloos, Verwey, Van Eeden,nbsp;Van Deyssel (de jonge Alberdingk Thijm) en Van der Goes,nbsp;dachten er anders over en uitten zich eerst in het weekbladnbsp;De Amsterdammer en na 1885 in het eigen tijdschrift Denbsp;Nieuwe Gids. Vooral in Kloos had de nieuwe critiek haarnbsp;zuiversten vertegenwoordiger. Grondbeginsel zijner critieknbsp;is: door te dringen in de ziel van het kunstwerk.

Uit de critische werkzaamheid der tachtigers kan men het wezen der nieuwe kunst het best leeren kennen. In de pozienbsp;is er het individualisme, in het proza het naturalisme, dochnbsp;de ziel van beide is: de waarheid. De pozie vat de waarheidnbsp;innerlijk op, zij is hier oprechtheid tegenover zichzelf en hetnbsp;innerlijk beleefde. Doch het is gevoelswaarheid, emotioneele,nbsp;geen verstandelijke waarheid. Onwaar is echter alles wat nietnbsp;doorleefd is, wat traditioneel en gedachteloos overgenomen isnbsp;Slechts naar dit beginsel is voor de tachtigers critiek mogelijk.nbsp;Bijbedoelingen blijven ter zijde, waar dit beginsel in het spel is.

Kloos stelt kunsttegenover rhetorica. Kunst is de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie, zij is de behandeling van het oorspronkelijk beeld. Rhetoricanbsp;is de behandeling van het geijkte beeld. Al kan ook dit goed

-ocr page 101-

Voorbereiding en voorspel. Critiek 89

bedoeld zijn, het geeft geen kunst. Hierop heeft de critiek te letten. Zij moet zich in het kunstwerk volkomen inlevennbsp;en het dan naar waarheid en schoonheid beoordeelen.

Wij missen hier het sociale en het ethische element. Wij kunnen thans niet goed buiten die twee. Maar men moetnbsp;de critiek der tachtigers beschouwen als de noodzakelijkenbsp;reactie op een vroegere periode. Zij hebben goed gedaannbsp;door hun eigen wetten te stellen, en hun volk te minachten.nbsp;Daardoor hebben zij het meer omhoog gevoerd, dan wanneernbsp;ze ter wille van de anderen hun eigen peil verlaagd hadden.nbsp;Zij waren hooghartig en ultra-revolutionnair. Daaruit is denbsp;geweldige oppositie tegen hen te verklaren. Toen echter laternbsp;de toenadering kwam, bleken publiek en dichters elkaar tenbsp;kunnen verstaan.

Ondanks al haar afbrekend krachtsvertoon heeft de critiek ten slotte toch opbouwend gewerkt. Dat kwam doordat zijnbsp;inleving, overgave, waarheid en schoonheid verlangde. Kloosnbsp;leerde zijn landgenooten lezen. Hij gaf hun echter niet denbsp;volmaakt objectieve critiek, waarvan hij droomde. Dat kon,nbsp;ook niet. Kunstcrifiek kan ondanks Taine altijd maar totnbsp;Op zekere hoogte objectief zijn. Wel moet zij naar objectiviteitnbsp;streven. En dat deden zoowel Kloos als Verwey.

Van Deyssels critiek was zeker niet objectief. Men denke slechts aan zijn van hartstocht laaiende stukken, waarin hijnbsp;nu eens hoog ophemelde zonder grenzen van bewondering,nbsp;on dan weer schold, raasde en als Jupiter donderde om hetnbsp;geweld zijner verontwaardiging over de wereld uit te storten.nbsp;Hij gaf hartstochtelijke critiek.

Intusschen hebben wij leeren inzien, dat het zoo objectief niet gaat en al is in de critiek van Van Deyssel zelfs geennbsp;streven naar objectiviteit, waarom zou het niet goed zijn, dat eennbsp;dichterlijke natuur in schoonheid over een kunstwerk spreekt?

Belangrijker is het, dat de verschillen der karakters van de tachtigers langzamerhand te sterk voelbaar werden dan dat het

-ocr page 102-

90 Voorbereiding en voorspel. Critiek

lang goed kon blijven gaan. Toen de gezamenlijke strijd tegen den ouden tijd voorbij was, werden de verschillennbsp;steeds grooter.

In 1887 vertrekt Verwey naar Noordwijk. Spoedig verlaat hij nu de Nieuwe Gids om in 1894 met Van Deyssel hetnbsp;Tweemaandelijksch Tijdschrift te stichten, dat in 1902 dennbsp;naam van De Twintigste Eeuw kreeg. In 1909 groeide ditnbsp;met de Nieuwe Gids samen, nadat Verwey in 1905 eennbsp;eigen tijdschrift, De Beweging, had opgericht.

Heeft al dat splitsen, hebben al die verschillen den groei onzer letterkunde geschaad? Wij gelooven van niet: laatnbsp;ons er liever het symbool van een rijk ontwikkeld levennbsp;in zien.

-ocr page 103-

II

DE NIEUWE NEDERLANDSCHE LETTER- KUNDE. DE TACHTIGERS.

bespraken reeds kort de oprichting van De Nieuwe Gids in 1885. De jongenbsp;dichters, die aan de beweging deelnamen,nbsp;waren in 1880 nog student, Kloos was 20nbsp;jaar, en vooral de invloed van Jacq. Perknbsp;gaf aan die beweging kracht. In dien tijdnbsp;is de begeerte opgekomen bij de jongerennbsp;om hunne nieuwe ideen te plaatsen tegenover de oude, maar zij hadden geen eigennbsp;orgaan. Van Deyssel schreef eerst nog in het Katholieke bladnbsp;van zijn vader, De Dietsche Warande, en viel daarin dennbsp;dichter Schaepman aan. Tegelijk schreven Kloos en Van Eedennbsp;in het door De Koo geredigeerde weekblad De Amsterdammer. Bij hen kwam toen het besef, dat ze een eigen orgaannbsp;moesten hebben, maar dat was een heele onderneming, wantnbsp;wie zou aan jongelui, die tegen het toen nog hooggeschatte oudenbsp;te keer gingen, het kapitaal verschaffen ? Van Eeden kreeg watnbsp;geld los van zn familie, terwijl Kloos van eene vriendin, eenenbsp;oude dame, een bankje van duizend kreeg. Alzoo kwam er innbsp;1885 De Nieuwe Gids. Hun streven nam daardoor een meernbsp;bepaalde richting aan. In de redactie kwamen Kloos, Vannbsp;Eeden, Van der Goes (meer politicus) en Paap; de laatste isnbsp;niet zoo bekend geworden, maar is toch de schrijver van eenigenbsp;romans. Verwey sloot zich weldra bij de beweging aan.

Wat bond hen? Iets positiefs, maar vooral iets negatiefs. Het oude neer te werpen; het vormelijke en stijve, de willekeurigheid van bepaalde regels n het gebrek aan oorspronkelijkheidnbsp;aan de kaak te stellen, dat was het negatieve. De naturalistischenbsp;beschouwing kunst om de kunst, onverschillig of zij ethisch

-ocr page 104-

92 De Tachtigers

goed was of niet, dat was het positieve, echter met al zijn consequenties niet door allen aanvaard. Daarom is t negatieve,nbsp;de critiek, het voornaamste van de Nieuwe Gids geweest ennbsp;daarin was Kloos nummer n. Kloos stelde de nieuwe kunstbeginselen op den voorgrond. Hij maakte, gelijk gezegd, eennbsp;groot onderscheid tusschen kunst en rhetoriek. Voor hem isnbsp;kunst oorspronkelijk, rhetoriek namaak, en het verschil is tenbsp;herkennen aan de beelden, die de schrijver gebruikt: zijnnbsp;die echt, oorspronkelijk, dan is het kunst, zijn het algemeennbsp;gebruikte of conventioneele beelden, dan is het rhetoriek ennbsp;al kan de dichter het goed meenen en het geijkte beeldnbsp;doorvoeld hebben, uit hem is geen kunst geboren. Omdatnbsp;in die dagen de dichters veelal dezelfde stereotype beeldennbsp;gebruikten, werd de heele oudere pozie door rhetoriek be-heerscht en dus trokken de jongeren daartegen op.

Kloos ging uit van destelling: pozieisdeallerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie. Het is een stelling,nbsp;die slechts n kant van de zaakbeziet. Het is ongetwijfeld waar,nbsp;dat kunst persoonlijk moet zijn. Maar zij moet tevens sociaalnbsp;zijn. Want zij is een der vele maatschappelijke verschijnselen,nbsp;en wel een van de verhevenste. De dichter moet zijn gedachtennbsp;en gevoelens niet voor zich zelf uitspreken, doch anderen moeten ze kunnen hooren en verstaan: anders is de pozie geennbsp;levende kracht in de wereld. Daardoor werd Kloosstelling tevensnbsp;oorzaak,dat spoedig leemten in de nieuwe kunst gevoeld werdennbsp;en hierin openbaarde zich'ook het eerst de zwakte der Nieuwenbsp;Gids. Want door het weergeven van uitsluitend eigen emotie,nbsp;ontstond vaak kunst, die in de harten der tijdgenooten geennbsp;weerklank vond, omdat zij geen zin in de woorden vindennbsp;konden. Z persoonlijke pozie ontstond er door het welbewust verwaarloozen van den socialen factor. Het was sommigennbsp;dichters dan ook geheel onverschillig of zij begrepen of gelezennbsp;werden: hun kunst was er voor hen zelve. Dit nu is een fout,nbsp;want de kunst is er toch om een kracht ten goede te zijn.

-ocr page 105-

93

De Tachtigers

om de menschen op te heffen. Men moet echter niet te streng oordeelen, maar deze beweging zien in de lijst van den tijd, ennbsp;dan moet men erkennen, dat er opstand noodig was om denbsp;oude sleur weg te krijgen, dat de persoonlijkheid buiten haarnbsp;natuurlijk machtsgebied moest gaan, om haar echte waardenbsp;erkend te krijgen. Later is de kentering wel gekomen.

Van al de individualisten is Kloos de grootste geweest. Hij heeft in zijn pozie tot het laatst aan het individueelenbsp;vast gehouden.

Kloos begon met te bewonderen de Neo-klassieken Shelly en Keats en in hun trant waren zijn eerste gedichten Rhodopis,nbsp;,Sapphoen Okeanos. Het waren echter slechts fragmenten;nbsp;het was niet zijn talent groote gedichten in epischen stijl tenbsp;maken. Hij was de meester van het sonnet, zooals blijkt uitnbsp;het bekende :

Nauw zichtbaar, wiegen op een lichten zucht De witte bloesems in de scheemnng ziet,

Hoe langs mijn venster nog, met ras gerucht.

Een enkele, al te late vogel vliedt.

En ver, daarginds, die zacht gekleurde lucht Als perlemoer, waar iedre tint vervlietnbsp;In teerheid... Rust o, wondervreemd genucht!

Want alles is bij dag zoo innig niet.

Alle geluid, dat nog van verre sprak.

Verstierf de wind, de wolken, ailes gaat Al zacht en zachter... alles wordt zoo stil...

En ik weet niet, hoe thans dit hart, zoo zwak.

Dat al z mo is, altijd luider slaat.

Altijd maar luider, en niet rusten wil.

Vooral zijn eerste sonnetten zijn de mooiste, maar ook bij latere treft men nog schoone aan, al schijnen anderenbsp;lOms maakwerk te zijn. Dat ligt zoo geheel in Kloos natuur;nbsp;'quot;5 zoozeer te verklaren. Voor zulke gevoelige naturen isnbsp;een grens. De gloed en de aanstormende gevoelens van denbsp;i^'ugd zijn verdwenen en nu staat zoon man te zoeken, alsof

-ocr page 106-

94

De Tachtigers

hij iets dierbaars mist. Soms komt in hem toch weer het oude terug, gelijk men hooren kan uit dit sonnet van 1899:

Laat allen van mij weggaan, want ik treed Mijn Liefste tegen, die, niet zachte schreden,

Orastuwd door tere en gratie-volle beden.

Wier dartel zwieren ora haar hoofd zich breedt,

Aanzweven komt, om me at haar heimlijk leed.

Al wat zij heeft gedroomd of stil gestreden,

Al wat zij heeft gehoopt of schuw gemeden.

Te fluistren zachtjes aan mijn hoofd, dat weet...

En k zal mijn sterkende gedachten breiden,

Alsof er vleugelen der liefde gaan Over de lokken, die al glanzend glijden.

Liggend zoo rustig, waar mijn schoudren staan ...

Maar 't allerliefste, wat ik weet te zeggen.

Zal ik als bloemen in haar handjes leggen 1...

En dan is het of door de rijpheid van den dichter, in wien de stormen van de jeugd gekalmeerd zijn, de kunst nognbsp;veredeld is. De pozie in dit sonnet is, door volmaakterenbsp;vers-techniek, ng reiner.

Kloos bleef de Nieuwe Gids getrouw en is na de vereeniging met de XXe Eeuw nog steeds de leider.

Albert Verwey, geboren 1865, werd op 17-jarigen leeftijd reeds als dichter door de nieuweren erkend. Hij bleef echternbsp;niet lang bij hen. Want hij paste niet in hun kring. Toen hij denbsp;Nieuwe Gids verliet, ging hij naar Noordwijk, waar hij nu nognbsp;woont, en verdiepte zich in de vele vragen, die het wereldlevennbsp;ieder stelt, die oogen en gemoed open heeft. Al jong had hijnbsp;die vragen tegenover zich gezien, en ze zouden hem voortaannbsp;geen rust meer laten. Daarin verschilt hij van Kloos, dienbsp;de behoefte niet kende aan de redelijke verdieping van hetnbsp;latere leven, die bleef zingen, zonder voor het directe contactnbsp;met de oneindigheid een meer redelijke bespiegeling in denbsp;plaats te stellen.

Als Verweys stem na zeven jaar weer gehoord wordt, heeft

-ocr page 107-

95

De Tachtigers

hij een schat van gedachten en ideen vergaderd, welke zijn dichtkunst bijzondere waarde geven. Hij gaf ook studies vannbsp;den door hem bewonderden Potgieter en van Vondel en na denbsp;andere tijdschriften verlaten te he'bben.richttehij De Bewegingnbsp;op, dat nog heden zijn tijdschrift is.1)

Het bijzondere in Verweys pozie is het gevoel van het niet alleen op de wereld staan van den dichter, van zijn socialenbsp;roeping, althans zijn innig verband met het wereldgebeuren,nbsp;en dat wordt bij Kloos gemist. Voor Verwey is de pozie hetnbsp;middel, dat uit de uiterlijke zaak het innerlijke wezen puurt,nbsp;de stem, die de idee doet kennen in den toevalligen schijn.

Men staat verbaasd hoe deze dichters, die begonnen zijn met ook tegen den godsdienst op te trekken, nu tot zoo dichtnbsp;daarbij gekomen zijn, want zooals Verwey over de Ideenbsp;schrijft, zou men evengoed van God kunnen schrijven. Denbsp;dichter ziet in alle uiterlijke dingen de Idee, zegt Verwey. Zijnnbsp;dichtvorm is ondergeschikt aan den inhoud. De vorm is nietnbsp;zoo effen, zoo glad: de zak wordt z vol gestouwd, dat denbsp;oneffenheden van buiten zijn te herkennen. Hij gaf zijn denkbeelden ook in het proza.

In zijn gedicht Cor Cordium, het hart van mijn hart. Spreekt de dichter zichzelf aldus toe;

I. Ziel van mijn Ziel! Leven, dat in mij woont!

Veelnamig Mysterie, die ik noem

Mijn Ik, mijn Zelf, mijn Wezen, die u toont

Altijd een andre, en uw eigen doem

Spreekt op u zelve en dit mijn lichaam maakt

Het werktuig uwer woorden, T instrument.

Dat gij bespeelt, en maakt aan de aard bekend

Uw melodien, dat aanstonds ontwaakt

Dit menschdom heinde en veer; roep ik aan;

Opdat gij spreke en van mijn lippen drijv

Lente van zang, die over de aard zal gaan.

En 'k thans niet mijn, maar uwe woorden schrijv.

1

In Augustus 1919 wegens gebrek aan abonns opgeheven.

-ocr page 108-

96 De Tachtigers

n. k Heb u altijd gezocht en trachtte altijd

Te luistreii naar uw woorden; maar als een,

Die staat aan 't strand der zee en hoort aldoor Der waatren ruischen en hel wijd en zijdnbsp;Breken der golven, en zijn voeten trennbsp;Krakende schelpen; en hij nijgt het oor.

Om in t geluid te grijpen n geluid.

Omdat, als hij het hoort, hij zal verstaan Ontzachbre wijsheid, zulke als de Natuur,

Eens in een eeuw, aan n verkorene uur,

Megeeft, opdat, die ze uitlegge en beduid'

Den grootste van die dan op aarde gaan;

Maar vruchtloos: z hoorde ik in mijne ziel.

Van dat ik kind was en der wereld droom Kleurde mijn oogen met zijn bonte beeld,

Een heir van stemmen in mij, en 'k hiel

Mijn ooren wakker in den nacht, vol schroom Biddend, dat me w geluid niet bleef verheeld.

In het volgende gedicht hoort men een nog diepere wijsheid. De dood is schijn, de Idee is het leven :

De stilte, die ik om mij voel als de avond Om mij, mijn huis en kalme duinen staat

Daar '1 tikken van de hangklok luider gaat

Dringt in me, heldrer mijn gedachten stavend.

De stem van mijn gedachten tokt aldoor.

Als 't boblen door de tuit van 't borlend water;

Als 't zingen van die onverraoeibre prater Beweegt en spreekt wat ik diep in mij hoor.

Dichter, het zijn is schoon maar merk het worden.

In u is al wat ge om u heen begeert.

De schat die zich in eenzaamheid vermeert Zal op zijn tijd voor andren zichtbaar worden.

Wat in uw cel bij 't gele licht geschiedt Zal eenmaal in de zon zich openbaren.

Het hoofd dat buigt over vermolmde blaren Verliest daarmee den lach van 't leven niet.

En als u stemmen uit de dooden spreken En gij hun luistrend zelf een doode lijkt.

Schrik dan niet zeer als wen de nanacht wijkt Een levenskreet uw lippen uit zal breken.

Zoo begrijpen we, hoe Kloos, die deze wijsgeerige levens-verdieping niet vond, een dichter is die achteruit gaan moest,

-ocr page 109-

97

De Tachtigers

terwijl Verwey vooruitging. Verwey heeft dan ookn schaar van jongeren om zich heen verzameld, want bij al de dichters vannbsp;De Beweging vindt men een zoeken, met het zijne verwant.

Een dichter naast Verwey is Herman Gorter, geboren in 1864. In 1889 verscheen zijn eerste werk, Mei, een gedichtnbsp;nog vol naklanken van zijn klassieke 'studin, maar ook vol vannbsp;echtheid en oorspronkelijkheid. Weinige werken zijn znbsp;populair geworden als de Mei: wie heeft er bijv. niet bij denbsp;handhef bekende Een nieuwe lente en een nieuw geluid?nbsp;Gorter dichtte uit zijn eigen hart en zijn werk is door-en-doornbsp;Hollandsch. Wat een muziek zit er in; het is dikwijls meernbsp;muziek dan gedicht.

Mei is de uiterlijke schoonheid, gedoemd tot sterven aan het eind van het Ie boek. In het 2e boek komt Balder, de muziek,nbsp;de innerlijkheid, het wezen. Mei wil huwen met Balder maarnbsp;wordt afgewezen, want de uiterlijke schoonheid is gedoemdnbsp;om te sterven en Balder is hier het eeuwige.

De inhoud volgt alzoo geheel zijn eigen weg ten opzichte van de individualistische kunstleer en is van een dieperenbsp;schoonheid. De Mei bevat een overstroomende massa pozie,nbsp;zoo Hollandsch echt als een schilderstuk van Poggenbeek, zoonbsp;malsch en zoo versch als het weiland zelf. Men voelt, hier staatnbsp;men voorzn eigen land,in al zn natuurlijke pracht. Hoorslechts

Weet iemand wat op aard het schoonste is.

Het ailerschoonste? welks gelijkenis Hij ziet in alles wat hem vreugde geeft?

Waarom hij lief heeft wat rondom hem leeft?

Waarom di rijkdom wil en di een vrouw En n zichzelf, hoewel ze allen nauwnbsp;Weten dat ze iets zoeken dan een woordnbsp;Alleen? Weet iemand dit? Wel hoort.

Het is waarom het kuiken zoekt de hen.

Het kind de moederborst, waarom ik ben Bang voor den winter en den herfst, den nachtnbsp;Van t jaar waarom een jong kind niet de prachtnbsp;Der sterren lief heeft, wel een vlam en vuur

-ocr page 110-

98

De Tachtigers

Van een wit kaarsje met een klaar getuur Ligt hij op 't kussen wakker, lang, en metnbsp;Zijn oogen volgt hij 't waaiend flikkren, hetnbsp;Vlammetje brandt nog in zijn droomen voort.

Het is waarom zang en muziek bekoort.

Maar marmer mij verschiikt en witte kleur.

Ik rozen liefheb en den geur

Van blinkend fruit en verf van donzig ooft.

Het is waarom een meisje een man belooft Te stoven in haar armen en verlangtnbsp;Naar 't warme, mooie huwlijksuur, ze danktnbsp;Hem voor zijn liefde, of hij anders kon.

Het is het vuur, de warmte, t is de zon.

De Mei maakte een ontzaglijken opgang en plaatste Gorter in het midden van de belangstelling. Vele oudere landgenootennbsp;begonnen de nieuwe beweging al te waardeeren, vooral nu zijnbsp;zagen, dat de nieuwe richting al dieper ging. Zelfs de Gidsnbsp;begon sympathie te toonen.

De Mei was Gorters meesterwerk, waaruit een streven naar voren komt om door woordklanken gevoelens, het dieperenbsp;zielsgeluid, weer te geven, waarvoor geen woorden zijn. Innbsp;deze richting ging Gorter nog verder in de latere Verzen, dienbsp;op Mei volgden. De taal is hier meer bedoeld als gevoel vertolkende muziek dan als zinverbeelding. Daardoor gaf hij innbsp;die z.g. sensitivistische pozie veel dat niet te begrijpen was,nbsp;meer muziek dan gedicht.

Gorter besefte, dat hij de grenzen van zijn kunst te buiten was gegaan, vond er daardoor geen bevrediging meer in, ennbsp;verdiepte zich verder in de wijsbegeerte, welke hem echter ooknbsp;niet voldeed en zag toen nieuwe vergezichten in het socialisme.nbsp;Behalve zijn Klein Heldendicht en Pan, gaf hij ook verdernbsp;nog veel socialistische pozie, meenende, dat dit het beste wasnbsp;dat hij geven kon. Hij spreekt daarvan in de Schoolder Pozienbsp;van 1897. Anderen vinden ze echter z vol politieke strekking,nbsp;dat ze er geen pozie meer in kunnen ontdekken. Soms vindtnbsp;men evenwel nog wel echte pozie daarbij, bijv. dit vers:

-ocr page 111-

De Tachtigers 99

Wanneer men tusschen een schaar mannen treedt, van jonge arbeiders, die daar staan als vlammennbsp;zoo zuiver, die daar staan als hane-kammennbsp;zoo onschuldig, waarvan geen een iets weet.

Wanneer men dan het brood dat men zelf eet, het brood der kennis, breekt, ze omstaan als rammennbsp;u, en dringen hun koppen gretig samen,nbsp;gij geeft het hun, zoodat een ieder vreet.

Wees dan voorzichtig, en houd uwe ziel rein, en denk geen dwaze trotsche gedachien,nbsp;maar denk ze zuiver sterk als de Natuur.

Opdat gij rein zijt als het vlammenvuur, dat daar vr u, zoo zuiver in hun vachten,nbsp;de kennis graast die van uw lippen viel.

In het volgende echter is al heel v?einig van pozie te bespeuren :

De arbeiders dringen zich aan den trog der kennis, en ze eten ze, ach zoo graag,nbsp;hoe talrijk zijn ze, en leeg is hun maag,nbsp;hoe slobbren ze allen aan het karig zog.

Ze zijn hongrig, ze zijn slank en niet log, ze zijn vurig, hongrig, ze zijn niet traag,nbsp;ze dringen, o dat het er komen inog,nbsp;het volk, en eten zich zat alle daag.

Hoe heerlijk is het een van t volk te zijn, zoo gretig naar kennis, zoo slank van lijve,nbsp;zoo dorstig naar geluk, zoo hongerig.

Een zoon van 't volk wil ik zijn en blijven, met hen strijden en tusschen hunne rijennbsp;dringen naar het voer, zooals een mager big.

Hierin heeft de dichter de pozie vaarwel gezegd om de politiek te volgen en daardoor verdween hij geheel uit hetnbsp;vaarwater van de Nieuwe Gids. Dit had hij trouwens gewild,nbsp;want hij hield de kunst van 1880 voor gestorven en meende,nbsp;dat de nieuwe kunst eerst zou opbloeien in de socialistischenbsp;maatschappij.

Latere Nieuwe Gidsers zijn nog Hlne Swarth en Hein Boeken.

-ocr page 112-

100

De Tachtigers

De man die het minst bij de Nieuwe Gids-beweging paste was wel Fr. van Eeden en hij is er nu dan ook geheel aannbsp;ontgroeid. Al heel spoedig bleek, dat de dichter Van Eedennbsp;niet bij de individualisten behoorde, maar dat in hem denbsp;begeerten van een geestelijk leider scholen. Van zijn vaknbsp;medicus, in het bijzonder psychiater, heeft hij dezen grondslagnbsp;van zijn geestelijk bezit duidelijk in zijn werken tot uitdrukkingnbsp;gebracht. In het begin schreef hij eenige blijspelen en critischenbsp;studin, maarden meesten roem behaalde hij met zijn eerstenbsp;groote prozawerk, dat in stukken in de Nieuwe Gids verscheen : De Kleine Johannes.

In het eerste deel komt Johannes, na zijn groei in de natuur, in de stad bij Cijfer en Pluizer, om te eindigen met het besluitnbsp;om Windekind en het sprookjesland te verlaten om demensch-heid te dienen. Een sociale strekking dus, welke sterker uitkomtnbsp;in het tweede en derde deel.

Van Eedens richting was niet die van de Nieuwe Gids. Als redacteur (188793) schreef hij vele bijdragen, maar dat hetnbsp;met dezen man, die bijna al zijn kunst aan de strekking ondergeschikt maakte, eenmaal spaak moest loopen, was te voorzien.nbsp;De bekende zelfcritiek, die Van Eeden onder den naam Lievennbsp;Nijland inzond, was ten slotte de naaste aanleiding totoneenig-heid en tot Van Eedens uittreden.

Met zijn pozie zocht hij steeds in de richting van de verheffing der menschheid, alleen in zijn kleinere gedichten geniet hijzelf, los van de wereld, uitzeggend zijn eigen gemoedsleven.

Uit Ellen, het lied van de smart, en Het Lied van Schijn en Wezen blijkt een zin, verwant met de idee van Verwey, datnbsp;het uiterlijke maar schijn is. In De Broeders, tragedie vannbsp;het recht, bracht hij een vraagstuk ter sprake, dat voor iedernbsp;onzer, die met moeite zijn weg zoekt door deze wereld vannbsp;weifelingen en onzekerheden, ht probleem is, doch dat voornbsp;de naturalisten in het geheel niet bestond, n.1. het vraagstuknbsp;van goed en kwaad. De dichter geeft ons deze troost, dat er

-ocr page 113-

De Tachtigers 101

verlossing is voor den zondaar, als hij uit liefde tot God en medemensch, maar getracht heeft zijn best te doen. In dezenbsp;groote tragedie, waarvan de tafereelen afwisselend spelen innbsp;den hemel en op aarde, overwint het goede door de liefde. Denbsp;Broeders is het best geslaagde werk van den dichter; daarin isnbsp;hijzelf het beste te herkennen en daaruit blijkt ook, dat hetnbsp;leven hem de menschen heeft leeren kennen, zooals wij hen innbsp;hun diepste wezen vermoeden. In zijn laatste werk, Sirius ennbsp;Siderius, (waarvan nog maar een gedeelte gereed is) behandeltnbsp;hij weer zijn liefste onderwerp: den groei van een jong mensch,nbsp;die tot het goede moet komen, als hij maar den goeden wegnbsp;weet te vinden.

Van Eeden is proza-schrijver, niet proza-artiest. Zoekt men dien onder onze tachtigers, zoekt men den man, die in hartstochtnbsp;ontbrandde voor het proza, die het alleen zocht om zijn kunstnbsp;erin te leggen, dan is datKarelJoan Lodewijk AlberdingkThijm,nbsp;geboren 1864, schrijvende ondert pseudoniem Lodewijk vannbsp;Deyssel. Toen hij van het R.-K. gymnasium te Katwijk kwam,nbsp;stond hij heel anders te kijken in de wereld, dan de anderenbsp;jongelui, die van de H.B.S. in de groote stad kwamen. Hijnbsp;waagde het niettemin spoedig, om den toenmaals geerdennbsp;Schaepman aan te vallen. Behalve zijn critieken in de Dietschenbsp;Warande, de Nieuwe Gids en het Tweemaandelijksch Tijdschrift, schreef hij een naturalistischen roman Een Liefdenbsp;(1881 85), waarin hij zich een leerling der Fransche naturalisten toont van ongemeene genialiteit. Hij had zich niet ontziennbsp;het beginsel waarheid vr alles tot het uiterste in practijk tenbsp;brengen. De al te natuurgetrouwe weergave van dingen, waarover men zwijgt, bracht Van Deyssel in botsing met de heer-schende moraal. Dat was het noodzakelijk uitvloeisel van hetnbsp;a-moreele kunstbeginsel. Want a-moreel (wat zonder moraal is)nbsp;is nu eenmaal immoreel. De eerste uitgave van dit boek (dienbsp;begint zeldzaam te worden: er werden maar 500 exemplarennbsp;van gedrukt) verwekte een storm en ook Van Eeden noemde

-ocr page 114-

102

De Tachtigers

het een onzedelijk boek (Studies I). Van Deyssel lachte er om: er bestond voor hem als kunstenaar immers geen moraal?nbsp;Toch zijn uit den tweeden druk de ergste aanstootelijkhedennbsp;verwijderd. Ook Dekleine Republiek(1888) is een naturalistisch boek. In 91 moest hij echteruitroepen, dat het naturalismenbsp;dood was. De zucht naar waarheid bleek als hoogste kunstuitingnbsp;onvoldoende. Of liever, er is een dieper waarheid dan denbsp;verstandelijk uitspreekbare. Er is een waarheid die intuitief tenbsp;beseffen is, die sensitief te beleven is. Om die waarheid tenbsp;geven, zocht Van Deyssel n kunstmiddel, verwant aan Gortersnbsp;sensitivisme. Hij wil proza-gedichten schrijven, waarin de lezernbsp;het beschrevene niet alleen geteekend voor zich zal zien, dochnbsp;het ook als sensatie zal doorleven. Daartoe daalt hij in zijnnbsp;Zwemschool en Adriaantjes tot in de kleinste bijzonderheden der beschrijving af. De waarneming, observatie ennbsp;impressie, moet groeien tot sensatie. Hij die de Zwemschoolnbsp;leest moet alles tot in het fijnste meemaken, om de sensatie tenbsp;krijgen, dat hij in een zwemschool zich bevindt. Van de sensatienbsp;wil hij ten slotte komen tot extase (Apocalyps).

Alzoo is Van Deyssel gekomen tot een kunstgedachte, te vergelijken bij de mystiek van den modernen Maeterlinck.nbsp;Wat wij hem het meeste te danken hebben, is wel, dat hij hetnbsp;Hollandsch proza gemaakt heeft tot een kunst, zooals blijktnbsp;uit het volgende fragment Over Literatuur uit Verzameldenbsp;Opstellen (I):

Ik houd van het proza, dat als een man op mij toe komt, met schitterende oogen, met een luide stem, ademend, en met groote gebaren van handen.nbsp;Ik wil den schrijver er in zien lachen en schreyen, hooren fluisteren ennbsp;roepen, voelen zuchten en hijgen.

Ik wil, dat zijn taal als een tastbaar en klinkend organisme voor mij opdoerae, ik wil, dat, als ik hem lees op mijn kamer, hij mij, uit zijn voornbsp;mijn oog bevende letters, een geest doe gewaarworden, die mij nadert ennbsp;van zijn bladzijden uit in mij op schijnt te varen.

Ik houd van het proza, dat van uit de oneindigheid der kunstenaarsziel als een klankenzee komt aanstroomen, met zijn wijde golving kalm voortspoelend, naderend, naderend, altijd nader, effen en breed, plotseling verlichtnbsp;door hevige glansplekken.

-ocr page 115-

De Tachtigers 103

Ik houd van het proza, dat op mij toedruischt, op mij aanraast, op mij neerdondert in een stoomenden stortvloed van passie.

Ik houd van het proza, dat onbewegelijk en ontzachlijk is als bergcnruggen.

Ik houd van het proza, dat dartelt en jubelt als een waayend zomervvoud vol vogels.

Ik houd van het proza, dat ik daar zie staan met zijn volzinnen, als een stad van marmer.

Ik houd van het proza, dat over mij daalt als een gouden sneeuw van woorden.

Ik houd van volzinnen, die loopen als scharen mannen met breede ruggen, zich rijend schouder aan schouder, steeds elkaar in breeder rijen opvolgend,nbsp;berg op, berg af, met het gestamp hunner stappen en den zwaren voortgangnbsp;van hun schrijden.

Ik houd van volzinnen, die klinken als stemmen onder den grond, maar opkomen, stijgen, stijgen, luider en meer, en voorbijgaan en stijgen en zingendnbsp;doorklinken hoog in de lucht.

Ik houd van woorden, die plotseling aankomen als van heel ver, goud te voren schietend uit een bres in den blauwen horizont, of als donkere steenklompen hoog in de lucht kantelend, diep uit een worstelenden en brandendennbsp;afgrond.

Ik houd van woorden, die op mij nerbonken als vallende balken, van woorden, die mij voorbijsissen als kogels.

Ik houd van woorden, die ik ineens zie staan als klaprozen of als blauwe korenbloemen.

Ik houd van woorden, die mij uit den loop van den stijl plotseling toegeuren als wierook uit een kerkdeur of als reukwater van een vrouwenzakdoek op straat.

Ik houd van woorden, die eensklaps onder den dreun van den stijl door, als een neurinde kinderstem zachtkens opklinken.

Ik houd van woorden, die heel even ritselen als gesmoorde snikjes.

Ik houd van proza, dat zijn vreugde en zijn verrukking boven mij uitsterrclt, dat gloeyende zonnen van liefde ontsteekt, dat mij voert over het ijle ijsnbsp;zijner minachting, door de ruige, zwarte nachten van zijn haat, dat mij dennbsp;groenen, koperen klank van zijn spot en lachen tegenschettert.

-ocr page 116-

III.

DE NIEUWE NEDERLANDSCHE LETTERKUNDE. HET TWEEDE GESLACHT.

^ESPEKEN wij nu, om een scheidingslijn te hebben, de litteratuur na 1890. De tachtigers waren begonnen met als n eenheidnbsp;front te maken tegen het oude. De beweging viel evenwel uiteen in verschillendenbsp;stroomingen, toen de oorzaak die allennbsp;vereenigde vervallen was en de strijd ophield, een verschijnsel, dat hij elke beweging gezien wordt: eenerzijds verzwaktnbsp;de energie, anderzijds komen persoonlijke verschillen sterkernbsp;tot uiting. Wij zagemhoe Kloos het sterkst in de individueelenbsp;richting bleef, Verwey afweek naar het sociale, doch met eennbsp;sterk innerlijke strekking in zijn pozie, terwijl Van Eedennbsp;geheel de sociale richting uitging.

Het jongere geslacht was de directe erfgenaam van de beweging van 1880 en had in het geheel geen reden om bij elkaar te blijven. Het nieuwe had gezegevierd en de jongeren zochtennbsp;ieder een eigen leidsman voor hun kunst. Wij zien daarin dannbsp;ook verschillende richtingen. Dikwerf is daar zeer persoonlijknbsp;streven onder en het is moeilijk groote lijnen te trekken. Datnbsp;is ook moeilijk omdat we zelf in dezen tijd leven, waardoor wenbsp;niet objectief genoeg zijn om er over te oordeelen. Het is nognbsp;geen historie en daarom kunnen we het eindpunt niet aantonnennbsp;en zeggen, zie, dit is de groote lijn en daar ging het heen.nbsp;Daarom is het zoo lastig en blijft het altijd een vraag: als wenbsp;meevoelen met de huidige litteratuur, wat voelen we dan daarin,nbsp;en voelen we wel het wezenlijke ervan ? Het latere geslacht zalnbsp;er anders over oordeelen dan wij, omdat het doel en eindpuntnbsp;van de beweging ziet, terwijl wij zijn als een schip dat nog te

-ocr page 117-

H ET TWEEDE GESLACHTnbsp;105

midden van de zee is en nu eens hier en dan weer daarheen gedreven wordt.

Het tweede geslacht is zwakker dan de tachtigers waren. Er afgegaan is het geweldige, dat een Kloos en Van Deyssel hadden, dat beeldenstormige. Men kan zeggen, dat zij zich vergaloppeerd hebhen, rriaar er zit iets geweldigs in hen. Zijnbsp;wierpen om zonder bijgedachten, alleen omdat zij in zichnbsp;zelve zeker wisten, dat het noodig was. De vaste innerlijkenbsp;ingeving was hun eenig richtsnoer. Hetmachtigezelfbewustzijnnbsp;van een Kloos in het bekende Ik ben een god in t diepst vannbsp;mijn gedachten is bij de jongeren verdwenen. Hetstrijdlustigenbsp;van de tachtigers is voorbij: er moest na zoon periode vannbsp;groote actie ontstaan een geslacht van bewonderaars en navolgers, een geslacht van epigonen, nakomelingen. Gewoonlijknbsp;gebruikt men dit woord in ongunstigen zin, men bedoelt ernbsp;zwakkelingen, minderwaardige nakomelingen mee; dat willennbsp;wij niet doen. De nieuweren hebben veel van de tachtigersnbsp;overgenomen, maar er ook van zichzelf bijgedaan. Vooral hetnbsp;uiterlijke, de woordmuziek, het rhythme en de woordvorming,nbsp;zijn het directe uitvloeisel van de kunst der tachtigers. Daaromnbsp;heeft men reeds kunnen zeggen : wl vochten de tachtigers tegennbsp;de rhetoriek, maar nu is er weder een nieuwe rhetoriek ontstaan.nbsp;De moderne dichters hebben inderdaad veel van de taalbeelden hunner voorgangers overgenomen, vooral de Beweging-groep heeft veel van Verwey geleerd. Zoo zal er dan, ennbsp;Scharten zeide het reeds, in de toekomst werkelijk een nieuwenbsp;rhetoriek, een conventioneele sesthetiek komen; dien kant gaatnbsp;t uit. Men heeft zich in het onvermijdelijke daarvan te schikken.

Mag echter het nieuwe geslacht aan kracht verloren hebben, aan Innerlijkheid heeft het gewonnen. Men heeft getracht denbsp;pozie weer tot de menschen te brengen, wat de Nieuwenbsp;Gidsers te zeer hadden nagelaten. Pozie is van mensch totnbsp;mensch, en de nieuwste dichters zijn er op uit om meer voor denbsp;menschen te zijn. Daartoe behoeft men zich nog niet tot het

-ocr page 118-

106 Het tweede geslacht

publiek te verlagen. Integendeel. Wanneer pozie het beeld is van een hoogere werkelijkheid, dat als een achtergrond achternbsp;al ons dagelijksch doen en denken staat, vast door zijn rhytmiek,nbsp;dan zal, mits het ideaal daar onvertroebeld te lezen staat, al hetnbsp;menschelijk streven onder een reiner, echter licht vallen. Maarnbsp;ontbreekt overeenstemming tusschen voor- en achtergrond,nbsp;dan mist de pozie haar kracht en haar uitwerking op het leven,nbsp;dan heft zij datieven niet hooger. En juist daarnaar heeft zijnbsp;te streven, omdat zij een verschijnsel van de menschelijkenbsp;gemeenschap is, en wel een van de allerbeste.

Dit streven is al merkbaar in de moderne critiek. Wanneer men die vergelijkt met de critiek van Van Deyssel, dan valt hetnbsp;verschil direct in het oog. Het onbeperkt geweld, het genialenbsp;schelden, zooals men het we! noemde, is weg. Er is meernbsp;waardeering, meer sympathie gekomen, al wijst men daarbijnbsp;toch ook op de fouten, maar het afkeuren, om eigentwille totnbsp;een kunst verheven, zoodat er niets goeds meer aan of in denbsp;dingen overblijft, zooals Van Deyssel dat deed, is verdwenen.nbsp;Daarom al is de kracht en de oorspronkelijkheid van een Vannbsp;Deyssel weg, er is meeleven gekomen. In dat genre is Carelnbsp;Scharten wel debeste en ook Van Campenkan genoemd worden.

Het voornaamste evenwel is de letterkunde zelf; allereerst dan het proza.

De moderne romans schilderen het geheele leven, het schoone zoowel als het leelijke. Die romans zijn niet meernbsp;zuiver Fransch-naturalistisch. Er is, waar zij een uiting zijnnbsp;van een werkelijkheid, die gruwelijk is, een gevoel van deernisnbsp;in gekomen. Dat kwam door den invloed der groote Russen,nbsp;Tolstoi, Toergenief, Dostojefski, terwijl Scandinavi veel verbeelding en gevoel in de litteratuur bracht. Men denke bijv.nbsp;aan de boeken van Selma Lagerlf.

Echte naturalisten hebben we genoeg, maar het is heel wat anders dan het Fransche naturalisme, dat zij geven. Onze eerstenbsp;naturalistische romans waren Fransch-naturalistisch, zooalsbijv.

-ocr page 119-

Het tweede geslacht 107

Een Liefde van Van Deyssel, en stonden volstrekt onder den invloed van Zola en Flaubert. Dit is langzamerhand veranderd, er is meer Hollandsch in gekomen. Onze litteratuur isnbsp;nu sterk nationaal en daaruit blijkt haar levenskracht. Denbsp;vreemde invloeden hebben gunstig gewerkt want een nieuwnbsp;gewas van den eigen bodem is ontstaan. Dit bewijst het werknbsp;van Herman Robbers en bijv. Joh. de Meesters Geertje.

Het Fransche naturalisme is weg en het intieme is er voor in de plaats gekomen. Het is geworden een kunst van details,nbsp;maar die te zamen een innigheid geven, die het groote ervan is.nbsp;En een innigheid, niet gebaseerd op kunstrijke effecten, dochnbsp;op volledige overgave aan de werkelijkheid. Waarheid is hetnbsp;wat het naturalisme wil en dat heeft toch eigenlijk onzenbsp;Hollandsche kunst altijd gezocht; dat blijkt uit het werk vannbsp;onze Oud-Hollandsche schilders. Zij gaven de werkelijkheid,nbsp;maar verinnigd; onze natuur is gematigder, zachter. Dat kannbsp;men zoo zien bij Jac. van Looy (die ook schilder is). Bij hemnbsp;vindt men een liefdevolle schildering van de werkelijkheid,nbsp;die ieder Hollander pakken moet. Dit is echte nationale kunst.

Men vraagt zich wel eens af waarom worden onze echte, goede boeken zoo weinig vertaald, terwijl bijv. de Scandinavische werken in alle landen verslonden worden. Dat komt,nbsp;omdat onze boeken zoo moeilijk te vertalen en te genieten zijn.nbsp;Wel een Multatuli en Van Eeden werden wereldberoemd,nbsp;maar hun kunst is ook niet speciaal Hollandsch. Die van Vannbsp;Looy daarentegen wel. Jaapje bijv., het roerende van hetnbsp;leven van een kleinen jongen in het Haarlemsche burgerweeshuis, zooals Van Looy het zelf doorleefd heeft, beschrevennbsp;als het ware met een Hollandsch schilderspenseel, zou zeernbsp;moeilijk te vertalen en in vreemd gewaad te genieten zijn,nbsp;terwijl het toch ieder Hollander zal pakken. Als men hetnbsp;gelezen heeft vraagt men: wat staat er nu eigenlijk in ? En tochnbsp;Is het zoo mooi. Dus net als bij een schilderstuk van Vermeer of Pieter de Hoogh.

-ocr page 120-

108 Het tweede geslacht

Maar we hebben niet alleen naturalisten, doch ook idealisten of liever fantasten, zooals Arthur van Schendel met zijn boekennbsp;Een zwerver verliefd en Een zwerver verdwaald. Hij gafnbsp;ook een Shakespeare-studie, welke misschien weinig historischenbsp;waarde bezit, maar de ziel van Shakespeare dieper en juisternbsp;treft, dan menig zuiver historisch werk. Hier heerscht hetnbsp;streven tot nwording met de stof door de verbeelding.

Hetzelfde streven komt ook uit in Adriaan van Oordts historische romans Irmenloen Warholdt. In de modernenbsp;historische roman is niets meer te vinden van het verstandelijknbsp;historisch weergeven, zij het oquot;ok van het zieleleven, zooals innbsp;de oude historische roman, maar er is een streven gekomennbsp;van direct meeleven met en inleven in het verleden. Als derdenbsp;in dit genre van idealistische fantasie is Nico van Suchtelen,nbsp;die ook dichter is, en de schrijver van Quia absurdumen Denbsp;Stille Lach.

Wij staan echter zoo subjectief tegenover de litteratuur van heden, dat wij niet zuiver kunnen indeelen. Er zijn nog zoonbsp;veel schrijvers, die men niet in een bepaald hokje kan plaatsen.nbsp;Neem bijv. den Schiedammer Ary Prins, met zijn boek Denbsp;Heilige tocht. Dit is iets z afzonderlijks, dat het een geheelnbsp;eigen plaats inneemt. Hier is geen stijl met een normalennbsp;zinsbouw, maar een plaatsen van woorden z eigenaardignbsp;naast elkaar, alsof een schilder werkt met klonters verf. Denbsp;schrijver bereikt, dat hier geen verhaal ontstaat met beeldennbsp;na elkaar, doch een schilderstuk, waarin de beelden naastnbsp;elkaar verschijnen. De volgende bladzijden uit De Heiligenbsp;tocht en uit Warholdt zullen het verschil duidelijk maken.

DE BODE, fragment uit De Heilige tocht.

Een slingerweg met hoornen door eenzame velden. Door winter-wind in heftig vlagen kraak-kraakten zwarte vocht-stammen met nat-donker mos opnbsp;het uit de aarde glibber-wortelen, en ijzel-koude droppelen van jammer-knokke-takken, die dreig-arm-schudden onder het roet-rafel-vlierien van lagenbsp;donkerheid door storm gereten, waarboven straf, grauw wolke-overspannen,nbsp;dat niet te drijven scheen.

-ocr page 121-

109

Het tweede geslacht

Schuins-tegen-in een man langzaam ging tusschen de twee karre-sporen, die dof water-blonken tot ver-aaneen op den leegen, nat-glimmenden oker-aarde-weg met regen-plassen vol wind-onrust in rimpelingen.

Soms stond hij stil, het hoofd vooruit met onraad-oogen, want vreezen, dat slechts schijn-van-veiligheid was om hem op de velden, die vlak tot innbsp;het verre neveiden met grauwheid van het wiide gras om eenzaamheid vannbsp;wortei-straiken, die ruig door winterbruin.

Gestalten van zijn vreeze in het donkeren van den avond-dag, en invlaag-kreten, iang-gerekte scheuringen van de avondlucht, hij hoorde geluiden van Wapenen en dreig-stemmen, maar dit was augst-bedrog, en behoedzaamnbsp;verder gaand door de wolken, die vlied-vlogen over in sombere wissel vormen.

Bezorgd wel voelen naar den brief, die in zijn wambuis was genaaid, en naar de wapenen, die hij droeg____

De vroege duisternis bracht blankheid mede. Een neveling van warrel-viokken uit donkerheid, die als een nacht-mist omrae-steeg. Eerst sneeuw de narde niet bedekte, siechts langzaam kwamen witte plekken in holten en omnbsp;boomen, die spoke-donker zwaaiden in het ongestuime dolen.

Door het storm-blank omnachten de man zich voelde ingesloten, en minder Veilig dan voorheen, alsof gevaren naderbij, nu hij ze niet kon zien.

De vrees niet voor zijn leven, maar om hetgeen hij bij zich droeg, zwaar drukte in zijn borst, en knelde in den hals, zoodat hij open hield den mondnbsp;en moeilijk adem haalde.

HET GEVECHT, fragment uit Warholdt.

Hij steeg te paard, stelde zich aan de spits zijner ruiters, de vrouwen, Welke daar stonden, bevelend, de poort te openen.

Als katten sprongen zij tegen den houten met ijzer gebalkten poortreus aan, 'okken en stieten met griffe handen, elkander plettend, alsof ze tegen denbsp;Poort op wilden onder afwachtende stilte der mannen een traag geknersnbsp;gekerm der sloten een kier, en daar opende zich de poort, ging denbsp;ophaalbrug omlaag.

.Staveren, Staveren, en de paarden zetten af en sprongen, omsprongen van voetvolk, door de holle poort over de holderdebolderende brug naarnbsp;Puiten, den weg op, vliegend langs boomenrijen, het voetvolk dicht aan dennbsp;iJuik en de billen der paarden, behendig ontwijkend, om als een keten vannbsp;nienschenlijven achter en bezijden Kostijn te komen.

En op een vlakte ontdekten zij juichend het vijandelijke lager, mannen, nauwelijks gereed, nog naar hun wapens zoekend en zich ondereen geharrewar tusschen de paarden opstellend, waar Herbert van Putten vloekend heennbsp;weer liep, tot snelheid aandrijvend.

_ En dan alle man het wapen aan de vuist, en Herbert en Aernoud van Hutten zich in het zadel zwaaiend.

Onder een dondering van kreten stormden Kostijn en zijn mannen, n pvend gevaarte tegen ze aan, zoodat de aarde dreunde. Slagen van ijzer tegennbsp;izer, soms verdiept in vieesch, kwamen aan, terwijl het voetvolk onder huil-Heschreeuw tusschen den kop der schuimbekkende paarden, als van der dierennbsp;PJ gereten, te voorschijn schoten, den spies onder den oksel, om feller tenbsp;stooten of met beide handen bijl of knods aan het hoofd, om schedels te

-ocr page 122-

no Het tweede geslacht

kraken en schouders te kloven, waaruit het bronnende bloed als een rijke covertuur over de lijven hing, en de mannen, in hun bloed getooid, neerzonken,nbsp;amechtig roepend, uithuilend hun wee, boven hen het geweld van den strijd,nbsp;waar Kostijn en zijn mannen bij schokken voortrukten, het zwaard niet aannbsp;de lucht, of neergehouwen kwam het op weeke plekken of kletterend opnbsp;ijzeren platen.

Een ander schrijver, die een eigen plaats inneemt, is Louis Couperus. Hij is het type van den decadent. Door zijn eerstenbsp;verzen kwam hij in de sfeer der Nieuwe Gidsers, doch alnbsp;spoedig bleek, dat zijn bijzonder talent op het gebied van hetnbsp;proza lag. Begonnen met Eline Vere, een roman uit hetnbsp;Haagsche leven, gaat zijn fantasie daarna uit naar het Oosten,nbsp;naar sprookjes, naar Indi en naar het weelderige oude Rome.nbsp;Bij zijn rijke verbeelding past de zeldzame pracht van zijn taalnbsp;en stijl. Dit is werk, dat ons er aan herinnert, dat er ook eennbsp;groep Nederlanders is anders dan de stoere, de stille, de braaf-eenvoudige of brutaal-luidruchtige die wij allen kennen; namelijk de Indische menschen, met hun slanke lichamen ennbsp;raadselachtige gedachten, hun droomende verbeelding en hunnbsp;rassche daden.

Vertegenwoordigt Couperus als t ware het Indische element van Den Haag, Is. Querido geeft in zijn boek Menschenwee,nbsp;maar vooral in zijn epos De Jordaan, het hoogtepunt vannbsp;zijn kunst, het Joodsche type van Amsterdam te aanschouwen.nbsp;Dat type verloochent zich nooit. Ook in Da Costa is na zijnnbsp;bekeering tot het Christendom steeds de Jood te herkennennbsp;geweest. Zoo zijn n Couperus n Querido eigenlijk geennbsp;oer-Hollanders, maar vertegenwoordigers van het weelderigenbsp;en bloemrijke Oosten, dat in ons Holland, cosmopolitisch-gezindnbsp;als het is, kolonies heeft gesticht.

In de pozie zien we de twee stroomen van de voortgezette individueele en sociale richting. Onder de poten van de laatstgenoemde richting is Henriette Roland Holst wel de grootste.nbsp;Is het socialisme in Gorters kunst geworden tot strakke verstandelijkheid, bij haar is het een brandend vuur. In 9293

-ocr page 123-

Het tweede geslacht 111

gaf zij haar eerste sonnetten, waarin reeds een eigen geluid gehoord wordt, hoezeer ook verwant met dat van de Nieuwenbsp;Gids. Daarna is het socialistisch besef bij haar levendig geworden en zij gaf dit weer in De nieuwe geboort, Opwaartschenbsp;wegen, het drama Thomas Morus en ten slotte in haarnbsp;dichtbundel De vrouw in het woud. Vooral in Opwaartschenbsp;wegen en De nieuwe geboort, komt het mooist uit wat er innbsp;haar omgegaan is en hoe zij haar overgang tot het socialismenbsp;beschouwde als een nieuwe, geestelijke geboorte. Dit moet denbsp;lezer meevoelen en haar oorspronkelijkheid van taal en dictienbsp;en vooral van gedachten zegt ons, hier is een dichteres aan hetnbsp;woord, die een zeer eigen weg in onze litteratuur gevondennbsp;heeft. Ten bewijze hiervan het volgende:

Eens zag ik een vrouw op den drempel Van een hut in avondzon staan,nbsp;zij speelde met haar kindjenbsp;en moedigde t lachend aannbsp;~ want het probeerde te loopen nbsp;en riep het en lachte weennbsp;toen deed zij haar armen opennbsp;en knielde, het opvangend, neer.

En ja, ik zag den band

en zag het hart, open en zacht

als een bloem, als een roos ontloken,

geurig____En in den nacht

Voelde ik een handje op mijn borst en een mondje, dat dronk uit mijnbsp;en bezat u in droom, mijn kind,

'naar met morgenrood dreeft ge voorbij. Ik hoorde de merels zingennbsp;'n het koele grijze lichtnbsp;en verwonderde mij hoe te tillennbsp;den dag en zijn gewicht.

Vreemd dat de rook van een droom hangt over den dag zoo zwaar...nbsp;Soms bracht het leven mij samennbsp;met de vrouwen der volgzame schaarnbsp;(zij wisten niets, voor hen was iknbsp;de vreemde, moedige, dienbsp;durfde en deed boven hun denken)nbsp;ik nam hun kindre op mijn knienbsp;en beluisterde 't lied hunner dagen,nbsp;maar verstond ik alles? er lagnbsp;een waas tusschen hen en mij,nbsp;een scheiding die k altijd zag,nbsp;en ik wist niet wanneer ze spraken:nbsp;toonden ze t blijde nietnbsp;om mij niet afgunstig te makennbsp;of heimlijkten ze een verdrietnbsp;en benijdden mij 't vrije en 't weten?nbsp;Maar hiervoor hielden we stilnbsp;want we ontweken eikaars diepstenbsp;door een gemeenzamen wil. [gronden.


Soms zag ik omwolkt en donker den hemel van hun oognbsp;en hoorde den druk der dagennbsp;in de klank van hun stem, die niet loog;nbsp;hun kinderen tierden en bloeiden,nbsp;zij zagen week en matnbsp;of moederschap iets verschroeidenbsp;en geluk iets geschonden had;

-ocr page 124-

112

Het tweede geslacht

dan dwaalden hun oogen hongrig

naar verten buiten de sfeer

van de vreugd en t leed hunner levens

en hun hand wierp oproerig neer

het naaiwerk en preste hun hart

en nam de mijne in dank

voor een woord dat ik gesproken had

en gewaand ijdelen klank;

en ze zeiden: dat deed ons goed,

ja er is nog een ander bestaan

dan zwegen ze, wij

zagen eikaar niet aan____

En dit vers uit De Nieuwe Geboort :

O nieuwe stem en toch niet vreemd geluid,

wist ik niet reeds als kind dat gij zoudt komen hoe anders klinkt ge dan ik had gedacht!

Ik hoor en hoop omwindt mijn ziel met ranken, want alles wat ge zingt, troost en verblijdt,nbsp;maar nog ben ik bedeesd en blij met schromen :nbsp;ge komt van ver, ge spreekt in andere klanken,nbsp;dan die ik kende en altijd had verwacht.

O vreemde daagraad 1 wel had ik gespand de hemelen doorreisd: de breuk der luchtennbsp;zelve te vinden, heb ik niet vermocht.

Nog hangt de schaduw als een sombre nacht waar lang mijn oogen waanden t hoopvol landnbsp;wijl diep en donkers, die ik nooit doorzocht,nbsp;als een ster, die zich wendt door wolken-vluchten,nbsp;ge stralend oprijst, o hel licht en zacht.

Het is mij, alsof iets begint te leven waarvan ik niet begreep dat het bestond:nbsp;hoe worstelde ik en heb mij lang geweerd!

Maar eenmaal werd ik door een wind gedreven waar ik niet wilde, en hoorde een mondnbsp;spreken wat ik geweigerd had te weten;nbsp;toen werd de richting mijner ziel gekeerdnbsp;en waarlijk is die dag voor mij geheetennbsp;drempel van alle vreugd die ik verkond.

Ook zij die gelooven, dat het uiteindelijke heil der onsterfelijke ziel elders ligt, kunnen meedroomen dezen schoonen droom der aarde. Want alleen wie geen geloof en geen droomnbsp;hebben, zijn te blind en te doof om hierin pozie te vinden.

-ocr page 125-

Het tweede geslacht 113

De innerlijk-sociale pozie van Adama van Scheltema is veel meer populair dan die van Henriette Roland Holst, dienbsp;moeilijk en soms duister is. Adama van Scheltemas pozie isnbsp;helder als de zon. Hij wil d@ pozie weder aan de menschennbsp;teruggeven en in zijn boek De grondslagen eener nieuwenbsp;pozie breekt hij voor goed met de tachtigers, omdat zij volgensnbsp;hem de pozie van de menschen weggenomen hebben. In zijnnbsp;Eenzame liedjes e.a. geeft hij van die echte, lichte, populairenbsp;pozie, zooals blijkt uit dit vers:

HOLLAND.

Wat zijt gij klein Holland

.Met al uw velden en vlakke wegen.

Met uw rampzalige aardappellanden,

Ea uw vreeslijk droefgeeslige regen.

En uw lage goedaardige stranden--

Maar groot toch is de zee Holland

Waaraan gij langzaam zljt verschenen,

Waaruit ge als een schelp zijt geboren,

Die zingt door uw heele land henen Dat elk in zijn ziel haar kan hooien.

Doch wat zijt gij klein Holland Met uw simpele wilgeboomen

Met al uw kleine kabblende plassen,

E:i die paar platte geinakklijke stroomen.

En uw bloemen en tamme gewassen--

Maar groot toch is uw hemel Holland Met zijn matelooze klaarten.

Met al zijn oneindige kleuren.

En die verandrende wolkengevaarten, Waarmee groote dingen gebeuren.

Doch wat zijt gij klein Holland

Met uw verlegen zwijgende menschen.

En al uw langzame stille levens,

En al uw vele denkbeeldige grenzen.

En ol met nergens ooit iets verhevens Maar groot toch is uw volk Holland,

Verwant aan uw heerlijk verleden.

Dat tusschen uw hemele en zeen bleef groeien, En tusschen die wisslende eeuwighedennbsp;Zich bereidt om opnieuw te gaan bloeien!

-ocr page 126-

114

Het tweede geslacht

En ook uit het volgende, hoe verschillend ook van bouw en inhoud :

AAN MIJN PARTIJGENOOTEN.

Het leven schatert in de rondte zijn wilde waan,nbsp;het stort van alle horizontennbsp;tegen ons aan!

Wij zien de barre tijden klimmen, wier onweer wast,nbsp;slechts onze hand houdt aan denbsp;de wereld vast! [kimmen

Door nevelige sferen gaan wij, waar niets meer schijnt,nbsp;aan t stuurrad van de wereld staan wijnbsp;recht overeind 1

Voor ons zien wij de diepte deinzen,

den dag gedoofd --

in nacht en storm twee starren rijzen ^ ons hart ons hoofd !

Hun licht hangt over blinde zeen gerust gericht,

hun stillen schijn houden zij tween in evenwicht.

De boorden en de naven stampen, haar bodem kraakt

de aarde barst uit alle rampen, haar koers bewaakt!

Ons wordt de schemer der gevaren n harmonie,

ons wordt het lied der witte baren n melodie 1

Ons rijst achter de verre zwerken een bleeks schijn,

ons kan dit leven lief en werken gelukkig zijn 1

Als eens ons hoofd, teruggebogen, ten onder gaat,

glimlacht in onze doode oogen de dageraad 1

Wij voelen de aarde onder ons beven, wij richten haar!

Broeders! het is zoo mooi dit leven! Broeders--zoo zwaar.

Dit is pozie, waarin de hoogste eenvoud de hoogste kunst is.

P. C. Bontens is de hyper-individualist, de voortzetter van de individueele richting van 80. Zijn verzen zijn moeilijk ennbsp;duister, maar zoo wel gevormd en beheerscht, dat ze klassieknbsp;zijn te noemen. In zijn bundels Praeludin en Stemmennbsp;gaf hij pozie van een rijkdom van klanken, maar die moeilijk te begrijpen is vaak, omdat de dichter zoo ver van denbsp;stoffelijke wereld af is. Sprekender is zijn Beatrijs, maar wilnbsp;men hem leeren kennen, dan moet men zijn bundel Praeludinnbsp;lezen en herlezen. Het is pozie die te benaderen is voor wienbsp;er lang naar luistert. Vooral uit zijn Zwerverslied spreekt denbsp;dichter, die nooit rust vindt: Alleen de dooden wonen, maarnbsp;het leven is op reis.

-ocr page 127-

115

Het tweede geslacht

ZWERVERSLIED.

Moest zoovele zonnedagen Zich mijn hart onnoodig plagen,

Met Verlangen me te jagen In haar zwerven en haar klagennbsp;Om een tijdlijk huis?

Achter open hartedeuren Noodden duizend bonte kleuren nbsp;In der kaamren klare kleuren,

In der hoven zwoele geuren. Nergens vond ge u thuis!

Langs de late schaarsbeschawde Lanen huivert de eerste koude.nbsp;Dieper schilnt de terbeblauwdenbsp;Hemel in doorzichten goudennbsp;Avond van het jaar:

Ruimer haalt de ziel de luchten Der oneindige genuchten.

Als de donkere geruchten Van voorbije vogelvluchtennbsp;Roepen boven haar.

Onbezwaard en ongebogen Vleugellicht omhoog getogennbsp;Die haar schatten ongewogennbsp;In den afgrond veler oogennbsp;Gul en gaarne liet.

Zweeft ze uit doolhof van Verlangen Waar in diamanten zangennbsp;Haar versteende tranen hangennbsp;Weer het oud Geluk te vangennbsp;In het nieuw verschiet.

Zij wier jonge en onbewuste Blijde heimwee niet berustte.

Nooit van werelds halve lusten Bloedelooze lippen kustenbsp;Aan der wegen rand.

Vindt zich uit haar lange zwerven.

Na de leege koorts van derven Eindeloozer toekomst erve.

Komend leven, komend sterven Stijgendhellen brand.

t Oog uit eigen droom geheven.

Na zijn eerste blinde beven.

Groet den andren droom van Leven Onveranderlijk gebleven,

Even diep en groot;

Ziet in 't licht van voller jaren Raadslen die gescheiden waren.

Zich tot schooner eenheid paren,

t Lichte leven zich verklaren In den donkren dood.

Rapper raapt zij gouden stonden, Luchtger streelt zij langs de blondenbsp;Haren, kust de roode monden;

Eerder wordt het woord gevonden: Welkom of vaarwel;

Rijker, trouwer oogen sonden, [peilen] Heelen gaver liefdes wondennbsp;In haar eeuwige verbonden.

Weinige uitgezette ponden Meerderen zich snel.


Uit den breeden, diepen vrede .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Van de horizontsche reeden.

Uit de sterdoorstraalde steden Van Gods blauwe oneindighedennbsp;Luidt de zoete wijs;

Al de wonderen van schoone

Lichtgeklaarde zuivre tonen

Die den stouten zwerver loonen ...

O alleen de dooden wonen.

Maar het leven is op reis!

Dichters in het spoor van Verwey zijn o.a. Nico van Suchtelen en Alexander Gutteling. Bij hen is een zelfde streven op te

-ocr page 128-

116

Het tweede geslacht

merken tot wijsgeerige bezinning omtrent dit leven, tot verinnerlijking der toevallige verschijnselen dezer wereld.

Uit de twee genoemde richtingen schijnt zich echter weder een nieuwe kunst te kristalliseeren ; een nog nieuwere pozie,nbsp;welke een toon weet aan te slaan, die het Hollandsche hart paktnbsp;door haar gezonden eenvoud. Een pozie, die op n lijn kannbsp;gesteld worden met het proza van Van Looy. Zoon dichter isnbsp;bijv. Jan Prins, die in zijn bundel Tochten pozie geeft, dienbsp;in gevoeligen eenvoud het krachtige en gezonde benadert vannbsp;Adama van Scheltema. In De Bruid bijv. is het niet denbsp;groote oorspronkelijkheid, maar het echte Hollandsche, hetnbsp;eigen geluid dat pakt:

DE BRUID.

De lucht, over den jongen dag was helderder dan ooit.nbsp;tets ongewoon verblijdends lagnbsp;in weide en veld gestrooid.

De torenklok zong wat ze kon, de vlaggen staken uit.

De bruigom was de lentezon en Holland was de bruid.

Ze was des morgens opgestaan, een ranke, frissche meid.

Ze deed haar gazen sluier aan van dunne dauwigheid.

Ze stak zich van den pereboom den bloesem in het haar,nbsp;die witter dan een winterdroomnbsp;is wonder, wonderbaar.

Een ooievaar trad op den deel, gewichtig, met zijn stok.

De merel was in zwart fluweel, de zwaluw kwam in rok.

Toen keken, daart z prachtig was, en Holland is de bruid, nbsp;de madeliefjes in het grasnbsp;haar gouden oogjes uit.

De bruigom is een edelman, de bruid is jong en sterk.

Daar komen schoone kinders van en blijdschap bij het werk.

De bruid waar zag men weeker leest, een vriendelijker mond, nbsp;de bruid, die maakten zeewind meestnbsp;en ruimte zoo gezond.

Ze deed een gladden gordel om van zilverig allooi,

van zuiveren waterglans, wat glom

die ronde gordel mooi 1

Toen hechtte ze als een donzen vacht

aan haar satijnen kleed

den schuimrand, dien de zee haar

Toen was de bruid gereed, [bracht.


Nu komt ze met haar lief gezicht den bruigom tegemoet.

Wat is de hemel wijd, en licht. Wat is het leven goed.

De wereld is een wonderbron van telkens nieuw geluid.

De bruigom is de lentezon en Holland is de bruid.


Het volgende gedicht op den dood van Swinburne, van Geerten Gossaert, laat ons voelen, dat in de nieuwe pozie iets

-ocr page 129-

Het tweede geslacht 117

natuurlijks en ongedwongens en tegelijk iets gevoeligs en peinzends is, dat allen kenmerkt.

IN OBITUM CHARLES ALGERNON SWINBURNE.

De Noordzee geeselt de flanken Der aarde en de bruisende brandnbsp;Der baren beukt op de banken,

De borst van het dorstende strand; De sporen van 't luchtige schrijdennbsp;Der vluchtige voeten besproeitnbsp;Met lichtend schuim het getijdenbsp;Dat vloeit.

Qeenzijds van de fiitsende luister Der reve die breekt op de ree,nbsp;Speeit, souverein van het duisternbsp;Onmeetiijk domein van de zee,

In den droom van zijn hartstocht

[bedolven,

De wind, die ruischt door het ruim, Met de eeuwige bloesem der golven,nbsp;Het schuim.

Ataar allengs bij t vergiijden der uren, Verstilt het geweld van den wind;

Aan den hemei verdooven de vuren ; En de mist, die te dalen begint.

Legt langzaam en loom zich te rusten Op t leger der brandende kil,

En de branding, die bruist om de kusten, Zwijgt stii..:

En alleen, door de vochtige kilte Der nevelomsluierde nacht.

Koraal met de stem van de stilte, Ruischt uit de melodische klachtnbsp;Der golven, tot de strekennbsp;Des winds, door de windlooze sfeer,nbsp;Om de stem van haar stem die zat

[spreken

Niet mr.

Is dit niet het beeld van het gedachteleven van onzen tijd? Wij hebben geleerd de natuur en de waarheid in iederen vormnbsp;lief te hebben. Maar daarna hebben wij leeren inzien, dat denbsp;edelste natuur en de beste waarheid die in ons eigen gemoed is.nbsp;De buitenwereld en de wereld in ons zijn n en worden bewogen door n kracht. Het besef van de eenheid is het, watnbsp;wij ook in onze pozie zoeken.


-ocr page 130-

IV.


BUITEN DE GRENZEN. VLAANDEREN ZUID-AFRIKA.


EN


^EN overzichtvan dehedendaagscheVlaam-sche letterkunde kan niet den indruk van volledigheid maken. Daarvoor is de beweging te nieuw nog, te zeer in haar begin.nbsp;Vlaanderen heeft nu een bloeiende litteratuur, maar dat zou men een jaar of dertignbsp;geleden zoo niet gezegd hebben. Toennbsp;was er slechts hier en daar een stem tenbsp;hooren. Dat is geheel veranderd. Nu kannbsp;Zuid-Nederland met Noord-Nederland wedijveren. Dat is znbsp;snel in zijn werk gegaan en de toestand was er vr dien tijdnbsp;z achterlijk, dat die ontwaking een nog grooter wonder is,nbsp;dan de herleving onzer eigen letteren. Van het einde der 16enbsp;eeuw had Vlaanderen geslapen, slechts hier en daar bespeurtnbsp;men n figuur van beteekenis. Hoe is het ontwaakt? Eenerzijdsnbsp;kan men zeggen: er was zooveel geestkracht, die jaren onderdrukt was en die nu zooveel te krachtiger moest opschieten.nbsp;Anderzijds kan het zijn, dat de tijd vopr Vlaanderen pas rijpnbsp;geworden was.

Natuurlijk heeft Vlaanderen een sterken steun gehad aan de opbloeiende Noordnederlandsche letterkunde. Men bedenkenbsp;echter ook eens omgekeerd, wat Vlaanderen ons een steunnbsp;geeft, wat het voor ons beteekent. Hoevele elementen brengtnbsp;het niet in het geestelijk leven onzer natie, die wij heel slechtnbsp;kunnen missen, en die wij toch zelve nu eenmaal moeilijknbsp;bijbrengen kunnen. Het geeft ons het spontane, het enthousiaste,nbsp;het onbewuste. Het geeft ons de kleur van het leven, waar

-ocr page 131-

V LAANDEREN 119

wij zelve meer de vormen zien. De beelden van de schilderachtige Vlaamsche stadjes met hun licht en vroolijkheid, van het wazige Vlaamsche land met zijn droomen zijn ons thansnbsp;onontbeerlijk geworden. We mogen er soms oppervlakkigheidnbsp;in vinden, we putten er ook levensvreugde uit, ongerepte blijdschap, om het leven zelf zooals het is, zonder zware bekommeringen en gepeinzen. Ook geeft het ons warme, innige mystieknbsp;en zin voor rijke romantiek. Het rukt ons los uit de eeuwigenbsp;bespiegeling en geeft ons in de plaats de onmiddellijke aanraking met het leven zelf. Ziedaar n deel onzer taalgemeenschap,nbsp;dat veel Romaanscher is dan wij. De Fransche invloedennbsp;hebben er directer gewerkt en de geaardheid van het volk isnbsp;anders. Wie zou niet dankbaar zijn, dat de rijkdommen vannbsp;dit zuidelijk geestesleven voortaan ook voor ons opgetastnbsp;liggen ?

Na 1830 begint de Vlaamsche taalstrijd. In die dagen werd het Vlaamsch niet gelijkgesteld met het Fransch. Langzamerhand is dat vooruitgegaan en werden de twee landstalen bij denbsp;wet gelijkgerechtigd, ofschoon daarvan in de praktijk niet altijdnbsp;veel werd gezien. De moderne opleving van de litteratuur isnbsp;voor een groot deel aan dien strijd te danken, al was hij in hetnbsp;begin vooral sterk politiek getint. Het ging vooral tegen denbsp;Fransche orintatie van het nieuw gestichte koninkrijk Belginbsp;en vr de banden die vroeger bestaan hadden. Men heeft welnbsp;gezegd: wat heeft Belgi aan dat boerentaaltje, dat niet eensnbsp;goed Nederlandsch is, maar dat dit argument niet goed meernbsp;te gebruiken is, heeft de nieuwe Vlaamsche litteratuur bewezen.nbsp;De bloei dier litteratuur heeft ook het goed recht van de taalnbsp;bewezen. De volle krachten kunnen zich in een volk nooit ontwikkelen, zoo men het dwingt een andere taal aan te nemen.nbsp;Hoofd en hart kunnen zich slechts uiten in de eigen taal. Zoonbsp;ook in Vlaamsch Belgi. Wat daar echter vr 187080 geschreven is, had niet veel te beteekenen. Men volgde meestalnbsp;Noord-Nederland na en bijzonder Bilderdijk en Tollens.

-ocr page 132-

120 V LAANDEREN

Alleen Hendrik Conscience (18121883) heeft romans geschreven, welke met eere kunnen genoemd worden naast dienbsp;van mevrouw Bosboom-Toussaint, Een vergelijking van dienbsp;twee teekent de Noord- en de Zuidnederlandsche kunst. Nanbsp;Conscience is er tot aan den nieuwen opbloei geen groot werknbsp;meer geleverd. In de pozie schrijft alleen Jan van Beersnbsp;(1821 1888) een zangerig vers. Na 1860 echter beginnen zichnbsp;de eerste sporen te vertoonen van het nieuwe leven. Dan beginnen zich twee richtingen te ontwikkelen, nl. de vrijzinnig-cosmopolitische en de West-Vlaamsche particularistischenbsp;richting.

De vrijzinnig-cosmopolitische beweging werd ingeleid door een groep van lieden die opkwamen tegen den druk van hetnbsp;clericalisme en vr de vrije geestelijke ontwikkeling. Hetnbsp;Vlaamsche geestelijk leven stond sterk onder den invloed vannbsp;de kerk en die jongelui wilden door het scheppen van een vrijzinnige litteratuur daarin verandering brengen. Zij zochtennbsp;daarvoor aanraking met Nederland en Frankrijk. Hun eentranbsp;waren Gent en Brussel.

De particularistische richting ontstaat in West-VIaanderen. Daar in dat afgesloten droomende land, was het leven nognbsp;Katholiek als in de Middeleeuwen, vol van innig geloof ennbsp;vrome overgave. Daar schoot een bloei uit den akker op, evennbsp;roerend schoon als in de dagen der oude mystieken. Buitennbsp;West-Vlaanderen is het vooral Leuven, waar dit zaadnbsp;ontkiemen gaat.

In 1854 stichten eenige studenten te Gent onder Heremans het gezelschap t Zal wel gaan en gaven een almanak uit,nbsp;waarin zij hun letterproeven plaatsten. De uit dien kring voortgekomen dichters, Julius Vuylsteke (18361903), Julius denbsp;Geyter (18301905), Frans de Cort (18341878) hebben denbsp;nieuwe liberale Vlaamsche letterkunde voorbereid. Zij hebbennbsp;de traditie van t Zal wel gaan vastgehouden. Zij hebbennbsp;altijd de banden met Holland gezocht. De leus bleef: Klauwaert

-ocr page 133-

Vlaanderen 121

en Geus. Toch, hguren van beteekenis zijn er niet direct uit voortgekoraen. De gloed voor het groote was er nog niet; het wasnbsp;nog maar vechten voor kleinigheden. De belangrijkste figuurnbsp;in de litteratuur was de prozast Anton Bergman (18351874).nbsp;Zijn Ernest Staes (onder pseudoniem Tony) geeft een mooinbsp;beeld van het leven in een klein Vlaamsch stadje. Men heeftnbsp;dat boek wel de Vlaamsche Camera Obscura genoemd.

We zien de vrijzinnige Vlaamsche beweging groeien en na de even genoemde mannen een nieuw geslacht opkomen, datnbsp;in 1893 het tijdschrift Van Nu en Straks opricht, dat denzelf-den invloed had als De Nieuwe Gids bij ons. In de redactienbsp;kwamen Em. de Bom, Cyriel Buysse, August Vermeylen ennbsp;Prosper van Langendonck. De laatste dichtte verzen in dennbsp;trant van Kloos, terwijl Buysse en Vermeylen naar Frankrijknbsp;keken en naturalistisch of critisch werk schreven, zooals Vannbsp;Deyssel bij ons het deed. Daaruit blijkt de verwantschap metnbsp;de beweging hier te lande.

De Vlaamsche dichter van den eersten rang, die uit dezen kring voortkwam, is Karei van de Woestijne, verwant aannbsp;Bontens bij ons.

Wij vinden bij de Vlamingen niet den stoeren trots van de Nieuwe Gidsers, maar toen Van Nu en Straks opgerichtnbsp;werd, was het reeds 93 en bovendien, de strijd openbaardenbsp;zich in het Zuiden ook anders. Wij vinden daar meer denbsp;kleurigheid en vroolijkheid, de levenslust, maar ook een zekerenbsp;oppervlakkigheid van het Zuiden. Al zijn Bontens en Van denbsp;Woestijne dan ook beiden moeilijk. Bontens is dieper ennbsp;moeilijker omdat hij beelden gebruikt, die buiten onze concretenbsp;voorstelling staan, geen tastbare, maar innerlijke beelden. Vannbsp;de Woestijne daarentegen is concreter; al is hij dan ook denbsp;hyper-individueele, de zwevende, die vooral den indruknbsp;weergeeft door hem in muziek vast te leggen, zijn beeldennbsp;zijn toch vaster. Hoor van hem het volgende gedicht uitnbsp;zijn bundel Het Vaderhuis:

-ocr page 134-

122 V LAANDEREN

WIJDING AAN MIJN VADER.

O Gij, die kommrend sterven moest, en Vader waart, en mij liet leven, en me teeder leerde levennbsp;met uw zacht spreken, en uw streelend hande-beven,nbsp;en toen ge sliept, wat late zon op uwen baard;

ik, die thans ben als een die in den avond vaart, en moe de riemen rusten laat, alleen gedrevennbsp;door zoele zomerwinden in de lage reven,nbsp;en die soms avond-zoete waterbloemen gaart,

en zingt soms, onverschillig; en zijn zangen glijden wijd-suizend over t matte water, en de weidennbsp;zijn luistrend, als naar eigen adem, naar zijn lied ...

Z vaart mijn leve in vrede en waan van dood begeeren, tot, wijlend, in de spiegelrust van dieper meren,nbsp;neigend, mijn aangezicht uw aangezichte ziet.

Als proza-schrijver van die richting geeft Herman Teirlinck in zijn Mijnheer Serjanszoon verfijnd naturalisme.

De West-VIaamsche richting staat in zekeren zin verder van ons af. Daar lag het land van Brugge en Yperen verloren nog te droomen in de transparante middeleeuwschenbsp;nevels. Daar is de kerk de alleenheerschende, die al hetnbsp;leven richt; daar zijn nog groote kloosters, waar vrome gepeinzen bloeien en zich voorttelen; daar staat men verafnbsp;van de moderne beweging, van de wereld. Uit dat droo-mende land komt een nieuwe richting, echt Vlaamsch, veelnbsp;eigener dan de vrijzinnige richting, die er zelfs onder dennbsp;invloed van gekomen is.

Aan het begin er van staat de zoo buitengewone figuur, de geestelijke Guido Gezelle (18301899).

In 185860 verschijnen zijn eerste gedichten. Hij was toen leeraar aan het Seminarie te Rousselaere. Echte Vlaming alsnbsp;hij was, achtte de Franschgezinde hooge geestelijkheid hemnbsp;een gevaar om zijn geweldigen invloed op jongeren. Hij werdnbsp;verplaatst als onderpastoor naar Brugge en later naar Kortrijk,nbsp;totdat hij weer naar Brugge terugkeerde. Toen werd het goed

-ocr page 135-

Vlaanderen 123

recht van de Vlaamsche beweging ook door de hooge geestelijkheid erkend en Gezelle hersteld. Dat deed hem goed. De terugzetting had hem zeer gesmart, maar op zijn pozie ver-reinend gewerkt. Groot was Gezelles invloed. Constant Eeckelsnbsp;spreekt in het volgende gedicht van degroote bewondering vannbsp;de jongeren voor Gezelle en hoe zijn stem alles wat in Vlaanderen leefde ophief en sterkte :

AAN GUIDO GEZELLE.

Hoe sc.hoon slaat ge in den gouden der jaren, die een blanken krans [glansnbsp;rond uw vergrijsde haren stralen.nbsp;Hoe groot staat ge in dit blijvend licht,nbsp;dat uit uw peinzend aangezichtnbsp;gedurig op uw volk zat dalen.

Gij zijt de zon die nimmer nijgt, maar immer hooger klaarder stijgt,nbsp;met altijd heller kleurschakeeren.

Ge zijt de dag die nimmer deinst, maar immer voortbloeit in het reinstnbsp;gegloor, dat alle nacht zal weren.

En in dit licht, in dit gelach van nieuw gerezen eeuwgen dag,nbsp;gaan wij, uw zonen, naar de verte,nbsp;de verte die ge op igen aard,nbsp;in igen tale hebt ontwaard,nbsp;en in uw al-bevattend harte.

Want alles blijkt van u, van ons.

Het is ons eigen /Stemgegons dat we in uw lieve lieders hooren.nbsp;Het is t gekraai van spelend kind,nbsp;het luw gewaai van lentewind,nbsp;en 't reuzlend ruizelen van koren.

t Is onze ziel die uit u spreekt.

Het is ons hart dat in u breekt.

Het is ons lieven en ons lijden dat in uw priesterboezem wringt,nbsp;dat in uw zoete wijzen zingtnbsp;en zingen zal door alle tijden.

Uit schijnbaar barren, harden grond, waarin men schaars een droppel vond,nbsp;hebt gij een breeden vloed gedolven.nbsp;Nu baart en bruist en zv/oegt en zweltnbsp;hij machtig over t Vlaamsche veld,nbsp;met fier gekulf van felle golven.

In t blij omvonkeld straalgespeel zien we ieder vers als klaar juweelnbsp;van klank en zulvre zegging glimmen.nbsp;De lucht verhoogt. Het land verwijdt.nbsp;Nieuw leven wortelt en gedijdtnbsp;bij t blaken van ververde kimmen.

Wij gaan naar u als naar een vorst.

In onze stormig-jonge borst deint zwaar de zee van uwe zangen,nbsp;en klotselt voort, en klotselt voortnbsp;met statig rhythme in ieder woord,nbsp;uit uwe groote ziel ontvangen.

Zijn taal ontleende Gezelle aan het West-Vlaamsch. Niet dat die in zijn gewest precies zoo gesproken werd, maar hij vormdenbsp;er een eigen kunsttaal naar. Want hij zocht de levende woordennbsp;en uitdrukkingen waar hij kwam onder het volk, en smeeddenbsp;zijn schatten met meesterhand aaneen. Zoo ontstond Gezellesnbsp;taal, die onverbrekelijk n is met den inhoud zijner pozie.

-ocr page 136-

124 Vlaanderen

In Gazelles pozie is de heele natuur en de heele mensche-lijke ziel te vinden. Men heeft wel gezegd, alles is toch maar klein bij Gezelle. Dat oordeel is echter zeer onjuist. De heelenbsp;reeks bundels is te zien als n loflied aan God en daardoornbsp;houdt die pozie op klein te zijn, al liefkoost zij bij voorkeurnbsp;het kleine. Door de openbaring Gods in het kleinste te ziennbsp;nadert Gezelle de groote middeleeuwsche mystiek.

Uit de volgende verzen blijkt de groote verscheidenheid van rhythme, waarover deze dichter beschikte.

HET BORELINGSKE.

Zijn landelooze mond lacht lieflijk: ongewonnennbsp;zoo is het woord hem nog,nbsp;en 't weten onbegonnennbsp;van mannelijk verdriet,nbsp;van vrouwelijk misbaar;nbsp;een kerstekind en is 1,nbsp;een borelingske maar.

o Mochte t, immer voort, eenparelijk verblijden;nbsp;een borelingske zijn,nbsp;dat lacht ten allen tijden,nbsp;zoo t nu doet; onbewust,nbsp;het milke rood en rond,nbsp;waarom zoo lustig lachtnbsp;zijn tandelooze mond!

Zijn tandelooze mond zal, eenmaal, tanden moeten;

't zal woorden spreken; 't zal,

't zoet wichtje, eens, wel ontzoeten; t zal wakker worden, en,nbsp;gewassen, meer als eens,nbsp;zijn oogen wasschen, naastnbsp;de bronnen des geweens.

DEN OUDEN BREVIER.

Als zorgen mijn herte verslinden, als moeheid van 's werelds getier;nbsp;dan zoeke ik weerom den beminden,nbsp;dan grijpe ik den ouden brevier.

o Schat ongevalschter gebeden, brevier, daar in 1 korte geboekt,

Gods Woord en Gods wonderlijkheden, nooit een ongevonden en zoekt.

o Werk van gezetelde Pausen, wat zegge ik, Gods eigen beworp;nbsp;o sterkte, en, als t lijden doet flauw zijn,nbsp;onsterfelijk lavend geslorp I

o Weldaad wellustiger koelheid, o schaduwomschietende troost,nbsp;al t vier, en de onmachtige zwoelheid,nbsp;gestookt door den vijand, mij roost...

Dan zuchte ... dan zitte ik alleene; dan biede ik den booze: Van hier!nbsp;dan bulge en dari bidde ik,

[en weene ...

dan grijpe ik den ouden brevier.


Als de druppels van een regenbui, z uit de natuur, is dat rhythme ontstaan. En evenals de regen altijd anders valt,nbsp;zoo ook de cadans van Gezelles syllaben. Hoor deze nog:

-ocr page 137-

Vlaanderen 125

MEIDAG.

De kerzelaar zijn trouwgewaad heeft aangedaan;

vandage moet hij, meidag is 't, ter bruiloft gaanv

Elk taksken is een priem nu, die bewonden, wit,

tot tenden, in een witte schee van blommen zit.

Te winter was zijn schoonheid als een beeltenis

des levens; koud en ijdel, zoo de schaduwe is.

Geen schaduwbeeld en is hij nu, geen schijn, maar al

dat schoon is, al dat levende, en dat liefgetal.

Beruwrijmd was hij schoon, wanneer de winter woei:

veel duizenmaal is schooner nu zijn blomgebloei.


t Is bruiioft, en t is zomerweer; de zomermeid

den bruidegom verwacht, die haar was toegezeid.


Tot den kring van Gezelles volgelingen en vereerders behoorden ook Hugo Verriest en de vroeggestorven Albrechtnbsp;Rodenbach, om zijn vroegen dood wel de Vlaamsche Jacq.nbsp;Perk genoemd. Hij was de voorman van de Blauwvoeterij,nbsp;van de hartstochtelijk-romantische beweging tegen de ver-fransching van Vlaanderen. Hij schreef behalve het dramanbsp;Gudrun, studenten-liederen en andere gedichten.

Groote proza-schrijvers hebben zich bij de richting van Gezelle aangesloten. Stijn Streuvels (Frank Lateur) schreefnbsp;in zijn schoone werken, waarin hij een beeld geeft van hetnbsp;Vlaamsche boerenleven, de taal van Gezelle. Toch is bij hemnbsp;de invloed van de Russische litteratuur te herkennen : zoo kannbsp;dus ook de West-Vlaamsche richting zich niet vrij houdennbsp;van vreemde invloeden. Zoo komen de beide richtingen dernbsp;Vlaamsche litteratuur naar elkander toe.

Gesar Gezelle en Ren de Clercq dichtten ook in dien geest en de laatste gaf echte volkspozie, zooals Adama vannbsp;Scheltema vroeg. Dit blijkt wel uit de volgende liedjes:

HET PUITEKEN.

Geen kloef en kletst er in 't krakende kruid,nbsp;of, plompe I daar pletst ernbsp;een puiteke uit.

Het dompeit in t water zoo pootig te per,nbsp;een kringetje gaat ernbsp;een voetje ver.


-ocr page 138-

126 Zuid-Afrika

Het schiet hem zoo stille en het rept meteennbsp;zijn buik en zijn billenbsp;en zijn achterbeen.

Het strekt hem en strijkt, en hoe dieper het duikt,nbsp;hoe lomper het lijkt, ennbsp;hoe dikker gebuikt.

Het stribbelt en strevelt, en, eer ge 't ziet,nbsp;daar kruist het en krevelt,nbsp;in t roerende riet.

En maak maar gedruisch en stamp maar een keer;nbsp;het zit in zijn kluis ennbsp;'t en toont hem niet meer.


LABEUREN.

Onder grijzen overhang, aitijd drooger, altijd droever,nbsp;n van lijn en n van gangnbsp;paard en ploeg en boever.

Rechtevoorts en diep genoeg trekt de man zijn voor tot tenden,nbsp;waar hij, langzaam, paard en ploegnbsp;weer zal ommewenden.


Door de ploegschaar afgeveurd, slaan de schellen op de schellen,nbsp;dat de bouwlaag, omgebeurd,nbsp;zwart begint te zwellen.

En zoo gaat hel, jutojukl aitijd droever, altijd drooger.

t Avond ligt het heele stuk schier een vuistjen hooger.


Hij is de echte volksdichter, zooals wij zelf er geen hebben. Jammer dat hij later het meer in een wijsgeerige richtingnbsp;zoeken ging.

Wat omtrent de onvolledigheid van het overzicht van de Vlaamsche litteratuur gezegd is, geldt ook voor de Zuid-afrikaansche. Ofschoon die letterkunde nog nieuw en jong is,nbsp;heeft zij voor ons wel beteekenis. omdat ook zij eigenschappennbsp;heeft, die wij missen. Zij heeft vooral ruimte en jeugd. Wij,nbsp;die in klein land wonen, ontkomen zelden aan den invloednbsp;van het kleine en bekrompene. Daarom is het goed, dat er eennbsp;gedeelte van onzen stam woont in de wijde en woeste velden,nbsp;waar het leven zoo vast en sterk wordt. En ook van het oudenbsp;raken wij moeilijk los. Wij zitten vast aan gewoonten en tradities van eeuwen, en wij schuiven het nieuwe en oorspronkelijkenbsp;zoo graag van ons af. Maar het verwante volk daar ver weg, datnbsp;voor alles eigen wegen en eigen middelen heeft moeten zoeken,nbsp;kent die vastgewortelde deftigheid niet.

-ocr page 139-

127

Zuid-Afrika

Toen Afrika een goede litteratuur kreeg, moest die ophouden Hollandsch te zijn. Er was ook hier een taalstrijd. De boerennbsp;wilden het Engelsch niet en het Nederlandsch had daar geennbsp;levenskracht, want het was er dood. Als derde kwam daardoornbsp;het Afrikaansch op den voorgrond : dit alleen kon op den duurnbsp;de taal der nationale letterkunde van Zuid-Afrika zijn. Daarinnbsp;herkent men invloed van het Portugeesch, Maleisch en Franschnbsp;en vooral van de Negertalen. Men bedenke, dat de kinderennbsp;al heel vroeg aan de kafferbedienden worden toevertrouwd.nbsp;Maar in wezen bleef de taal Nederlandsch. Daarnaast had hetnbsp;hoog-Nederlandsch van den bijbel, die steeds in eere bleef, veelnbsp;invloed. Doch die zou zich steeds meer tot de kerk gaan beperken; de pozie werd Afrikaansch.

De hooge bloei van de Afrikaansche litteratuur valt in het begin van de 20ste eeuw, na den grooten boerenoorlog. In ennbsp;door de smart werd zij geboren. De oude pozie was niet vannbsp;veel beteekenis. Maar in al die smart van den tijd is bij denbsp;nieuwere generatie een kunst geboren, die genoemd kan wordennbsp;naast die van de Nieuwe Gids en Van Nu en Straks.

De eerste echt Afrikaansche dichter was F. W. Reitz, nog eenvoudig en als dichter van weinig beteekenis, maar die tochnbsp;een overgang vormt tot het nieuwe geslacht. Hoor dit vers:

SANNIE BEYERS.

Sannie Beyers, eer ons skei,

Qee mijn hart terug an mij!

Of, nou dat dit verloor is,

Vat dan mar al wat oer is!

Voor ek weggaan, sweer ek nou: Hartjie, ek het lief ver jou!

Ag, die lokkies ongebind.

Die heen en weer waai met die wind; Ag, die wange rond en mooi,

Nes 'n perske sag en rooi!

Ag, die ogies, hemelblou!

Hartjie, ek het lief ver jou!

Mar o! die lippies 1 Al mij vee Sal ek ver n soentjie gee;

Mij hart wil sommar overstort.

En woorde kom mij nou te kort; Altijd blijf ek an jou trou:nbsp;Hartjie, ek het lief ver jou!

Sannie, ek gaan van jou weg Mar, als jij so allenig leg,

Dink om mij: bij jou dig bij Sal mij hart en siel nog blij.

Kan mij liefde ooit ophou? Hartjie, ek het lief ver jou!


-ocr page 140-

128 Zuid-Afrika

Het is nog niet ht diepe van de jongere generatie. Het zijn nog maar meest komische en gemoedelijk-patriottischenbsp;verzen. Hij durft ook nog slechts een zeer Hollandsch getintnbsp;Afrikaansch schrijven. Na den oorlog met zn gruwelen ennbsp;smarten zou eerst de krachtige wil om te blijven leven ondernbsp;alle omstandigheden en de ontembare liefde voor den eigennbsp;grond tot hartstochtelijke uiting komen. Toen was de tijdnbsp;rijp voor het ontstaan van groote pozie.

Het Afrikaansch is vaak moeilijk te verstaan, de uitgangen zijn afgesleten, maar toch moet men zich wachten, het als ietsnbsp;minderwaardigs te beschouwen. Het is een natuurlijke ontwikkeling, welke het Nederlandsch in Afrika onder allerleinbsp;vreemde invloeden heeft doorgemaakt.

De eerste kolonisten waren meest boeren van de Zeeuwsche en Zuid-Hollandsche eilanden. Om de kolonie te doen voortbestaan heeft men er later Amsterdamsche weesmeisjes heengebracht. Ook vele Duitschers en Hugenooten trokken er heen.nbsp;In alle bevolkingselementen die daar samenkwamen zijn denbsp;Hollandsche vasthoudendheid, de liefde tot den grond en denbsp;geloovigheid heerschende gebleven. Daarbij is iets nieuwsnbsp;gekomen, de ruimte. De invloed van het wijde land, denbsp;woestheid van het veld met zijn koppies en spruiten,nbsp;de groote boerenplaatsen in het uitgestrekte veld, de Bijbel,nbsp;het koppie koffie en pijpie tabak en vooral de ossenwagens, die zooveel diensten bewezen hebben bij den trek,nbsp;die s avonds in een kring geplaatst, dienden tot beschermingnbsp;van het leven en die ook in den oorlog de vrouwen ennbsp;kinderen met de strijdbare mannen meevoerden, van datnbsp;alles spreekt deze jonge litteratuur. Maar vooral van leed ennbsp;Godsvertrouwen. En zijn die twee niet de echte bronnen,nbsp;die pozie uit het menschelijk hart doen wellen? De aandoenlijke rhythmen van Jan Celliers, Louis Leipoldt, H. D.nbsp;Keet, Th. Wassenaar e.a. zijn er, om deze vraag te beantwoorden.

-ocr page 141-

Zuid-Afrka 129

Jan F. E. Celliers, geboren 1865 te Wellington (Kaapland), ging in 1874 per ossenwagen naar Pretoria, studeerde, behalvenbsp;in verschillende plaatsen van Zuid-Afrika, ook aan de Polytechnische school te Delft. Na volbrachte studie werd hijnbsp;landmeter, later staatsbibliothecaris te Pretoria, totdat denbsp;Transvaalsche oorlog uitbrak en hij op commando meegingnbsp;tot het einde. Hij heeft veel voor de Afrikaansche taal gedaan en is ook mede-oprichter van Die Brandwag. Denbsp;volgende verzen zijn van hem:

DIE OSSEWA.

Die osse stap aan deur die stowwe, geduldig, gedienstig, gedwee;nbsp;die jukke, al drukkend hul skowwe,nbsp;hul dra dit getroos en tevree.

En stille, al stuiwend en stampend, kom stadig die wa agterna,nbsp;die dowwe rooi stowwe, al dampend,nbsp;terzlj op die windjie gedra.


De mlddag-son brand op die koppe, gebuk in hul beurende krag,nbsp;hul swaai heen en weer In die stroppenbsp; en ver is die tog van die dag.

Dit kraak deur die brekende brokke; die opdrans is ver en is swaar,nbsp;dit knars in die knakkende knokke,nbsp;maar hul beur en die vrag breng hul daar.


So, stom tot die uur van hul sterwe, blijf ieder 'n held van die daad.

Hul bene, na swoege en swerwe l ver op die velde verlaat...

TROUW.

Ik hou van 'n man wat sij man kan staan; ik hou van n arm wat 'n slag kan slaan,

'n oog wat nie wijk, wal n bars kan kijk

en 'n wil wat so vas soos 'n klipsteen staan 1

Vas soos 'n berg van grouw graniet op vaderlands-grond, sij hartsgebied,nbsp;aan haar getrouwnbsp;soos aan kind en vrouw,nbsp;en wat in haar ere ook sijne siet.

Ik hou van een man wat sij moeder eer in die taal uit haar vrome mond geleer,nbsp;en die bastergeslagnbsp;in sij siel verag

wat, haar verstotend, hulself kleineer.

-ocr page 142-

130 Zuid-Afrika

Die oog wil ik sien wat 'n traan nog ween vir n helde-geslag, in hul rus daarheen,nbsp;maar n blits van trouwnbsp;in die traan van rouw,

wat aan liefde weer gee, wat haar bron is ontleen.

Vir mij d Afrikaner van durf en daad, wat Mammons eer en loon versmaad,nbsp;sij hoofd en sij handnbsp;vir sij volk en sij landnbsp;en n trap van sij voet vir laag verraad 1nbsp;O, ik hou van n man wat sij man kan staan;nbsp;ik hou van een daad wat soos donder slaan,

n oog wat nie wijk wat n bars kan kijk,

en 'n wit wat so vas soos 'n klipsteen staan 1

Totius (Dr. J. D. duToit), geboren in J 877 te Paarl (Kaapland), is de zoon van Ds. S. J. du Toit, de vader van de Eerste Afr.nbsp;Taalbeweging. Hij studeerde, behalve in Zuid-Afrika, aan denbsp;Vrije Universiteit te Amsterdam, werd na zijn terugkeer predikant te Potchefstroom en is sedert 1911 hoogleeraar aan denbsp;Theologische school aldaar. Hoor van hem dit vers:

OGQENDSTOND OP 'N BOEREPLAAS.

O, die oggendstond op 'n boereplaas! Daar trek at op die eerste rook.

Hul het gistraand die vraag besiis, wie of sn beurt dit more isnbsp;om ketel te kook.

Die kraalvee is al moeg gel; hul rek die stramme lijw uit.nbsp;Daar kom die kaffer ook al aan,nbsp;wat koulik oor die douwveld gaannbsp;en eers die kalwerhok ontsluit.

Die mre-ster het opgegaan; daarbinne roer at een;nbsp;daarbuite blij die rokie draai,nbsp;omdat daar nou geen windjie waainbsp;deur vroe mre-wreld heen.

Die haan het op sijn beul geblaas; hij spring al van sijn tak;

n mens sal s dat hij die baas (so stap hij) is van werf en plaas,nbsp;en die transport dra in sijn sak.

Hom volg sijn vrind, die kallekoen,

'n oue towenaar;

hij worsel met zijn slange, wat

hij nukrig teken in die pad

sn stof, met duister vlerkgebaar.

Sijn emmer ruis van puur musiek, so vloei dit nou uit volle speen;nbsp;musiek ook vir die kalfie, alsnbsp;hij kort-kort om sijn moeder walsnbsp;op nog onvaste horrelbeen.

Maar kijk hoe staan die osse met groot o naar die hek te tuur,nbsp;totdat die sware hinderpaalnbsp;wordt uit die mikstok uitgehaal,nbsp;waaraan hul saands hul lijwe skuur.

Die son gaan op, die vee verdwijn. Net in die onverstoorbre verfnbsp;'n osse-span slap voor die ploeg,nbsp;en agteraan die man wat swoegnbsp;bij 'n rukkerige stert.


-ocr page 143-

Zuid-Afrika 131

Die more smelt weer met die douw, die vrede alleen blij soos dit was.

Net n hen spring van haar eiers af met groot geraas, en die brakhond blafnbsp;vir die enkele kuiergas.

Dr. C. Louis Leipoldt is medicus; sedert 1914 medisch schoolinspecteur in de Transvaal. Als oorlogscorrespondentnbsp;maakte hij den Transvaalschen oorlog mede. Hij deed vele ennbsp;groote reizen en is ook medewerker aan verschillende bladennbsp;en tijdschriften. Van hem zijn o.a.

AAN 'N SEEPKlSSiE.

Hulle het jou in England gemaak, seepkissie.

Om hier in ons land als 'n doodkis te dien;

Hulle het op jou letters geverwe, seepkissie.

En ik het jouselwe als doodkis gesien.

Klein Jannie van ouboetie Saarl, seepkissie.

Het hier in die kamp met sijn sussie gekom

En jij was bestem, soos jij weet, seepkissie.

Daar oorkant in Englandjals doodkis vir hom 1

Klein Jannie van ouboetie Saarl, seepkissie.

Was fluks en gesond, vir sijn jare nog groot;

Maar hier in die kamp, soos jij weet, seepkissie.

Was hij maar drie weke, en toe was hij dood!

Onthou jij vir Jannie ? Jij weet, seepkissie.

Hij het in sijn speletjies met jou gespeel;

Die son het sijn krulkop geskilder, seepkissie.

So blink als sijn strale, als goud so geel.

Op die Vrijdagmre, onthou jij, kissie.

Het Tannie ges: Ag, klein Jannie die hoes!quot;

En die Vrijdagaand, soos jij weet, seepkissie.

Was Jannie sijn lewe al half verwoes.

Hulle het jou op Saterdagmiddag, seepkissie,

Gedra naar sijn tent als 'n doodkis daar!

Die wit gesiggie jij weet, seepkissie.

Die handjies gevouw en gekruis oormekaar.

Hulle het jou in England gemaak, seepkissie.

Om hier vir ons kinders als doodkis te dien:

Hulle het vir jou lijkies gevinde, seepkissie.

En ik het jouselwe als doodkis gezien.

-ocr page 144-

132 Zuid-Afrika

SLAMPAMPERLIEDJIES.

Ik sing van die wind, wat tekeer gaan; Ik sing van die ren, wat daar val;

Ik sing van ons vaal ou Karrooland; Van blomme, wat bloei bij die wal;nbsp;Van water, wat bruis oor die klippe;nbsp;'Van duikers, wat draf oor die veld;nbsp;Van voois, wat daar sing In die bossiesnbsp;Maar nooit nie, nee nooit nie, van geld 1

Vir mi] sing maar liewers van blomme; Van al wat die vlei laat verkleur;

Van al wat die sonskijn laat spartel; Van voorjaar en najaar se geur;

Vir mij sing maar liefs van die water; Van duikers, wat draf oor die veld;nbsp;Van rotse en branders en wolke nbsp;Maar nooit nie, nee nooit nie, van geld!


Klim op, klim op, met die slingerpad! Klim op, klim op, langs die slingerpad! Klim op, klim op, tot jij staan daar bo, Kiim op, tot jij bo-op staan; en kijknbsp;Waar jij al ons land inn oomblik vat Hoe mooi ons wreld is! Dan weetnbsp;Van die Suurveld af tot die kaal Karroo! Jouw siel die;waarlieid want jij is rijk!

Die see het juwele, robijne,

Soo rooi als n korrel granaat;

Die see het sijn lijke, geraamtes,

Van elke verdrinkte Janmaat.

Die see het sijn skulpe, wat, mooier Dan ooit ook 'n mens dit kan maak,nbsp;Daar pronk in paleise van seegras.nbsp;Waar eeuwig die branders om kraak.

Die see het n hart: in die diepte Waar zelfs nie n kreef kan bestaan.nbsp;Waar lewens nog lar als muggiesnbsp;Qebore word om te vergaan

Daar setel sijn siel, en dit uiter In elke verandring sijn wii!nbsp;Verslinger die rotse die branders.nbsp;Die see sal daar nimmer van gril;


Want eeuwig en altijd onsterflik Is diep in die diepte sijn krag.

En laag in die land van sijn lewe n Siel, wat vir eeuwig kan wag.

aan

A. D. Keet werd geboren in 1888 te Alice (Kaapland). Hij studeerde te Kaapstad in de Filosophie en in de medicijnen tenbsp;Amsterdam ; werd arts in 1918. Hij is eveneens medewerkernbsp;verschillende bladen en tijdschriften. Hoor van hem;

AMSTERDAM.

Aan mijn vriend Eduard Karsen.

Ou Amsterdam is toch so mooi Met al sijn iiggies uitgetooinbsp;In donker, donker nagte.nbsp;Dis Iiggies hier en Iiggies daarnbsp;In lange rije aanmekaar.

Wat flikker in die gragte.

En honderd duisend ogies loer Op spielgladde watervloernbsp;Daar bowe uit die hemel.

Dis Iiggies hier en Iiggies daar En bootjies, wat so saggies vaar.nbsp;Dat ligte golfies wemet.


-ocr page 145-

Zuid-Afrika 133

Die liggies soek mekaat weer op In water, wat teen walle klopnbsp;Op stormagtig nagte.

So toweragtig, lief en skoon Is liggies, wat op walle woonnbsp;En flonker in die gragte.

AWENDMIJMERINQ.

(Op die stoep van n boereplaas).

Dis stil ....

Geen blaartjie roer.

En die heele werf

Rus sag in die skoot van diepe vergetelheid.

Die dag is dood En l begrawe

Stil.

Soals op Sabbat mrens n torrelduif Die stilte in die lug nog stiller maak.

Deur af en toe te koer en dan te swijg

So kan jij hoor Daar onder bij die voor.

Waar nou net modder van vroere strome vertel, Hoe die paddetjies die ontsaglike stilte verstoor.nbsp;Hulle kwik en kwek en kwaak.

Dat dit kraak!

Om dan weer almaal op te hou Ineens!

Maar nie vir lang nie;

Ontevrede bid En soebat hul vir ren

Hulle ween

En gaan dan slaap vermoeid en uitgeput.

Ver in die veld

Gaan 'n skreeuwende kiewiet te keer.

Hij vlieg op en neer,

Heen en weer.

Verschrik

Deur 'n jakhals wat tjank in si] buurt ....

Dis roerloos stil.

En die sterre,

O God, die sterre 1 Hoe mooi

Is die firmament versier En uitgetooi.

Alsof daar altijd feeste word gevier Daar bo in die hemel.

Ver Ver van hier 1

-ocr page 146-

134 Zuid-Afrika

Ten laatste noemen wij nog Theo Wassenaar, geboren in 1892 te Middelburg in Transvaal. Ook hij studeerde tenbsp;Amsterdam in de medicijnen en keerde in 1918 als artsnbsp;naar Zuid-Afrika terug. Van hem is o.a.

AFSKEID BIJ DIE GROOT TREK.

Hier in die ho bloekomboora Sal als ons weg is, net soos nou,nbsp;Die duifies eike middag weernbsp;Kom sit en koer in eindloos rouw.nbsp;'n Ander sal in hierdie huisnbsp;Tot wet verhef, wat hij verlang;

'n Vreemde hand die vrugte pluk, Wat rijpend aan die bome hang.

Vaarwel dan, onvoltooide werk,

Gebraakte akkers sonder saad 1 Jij is mij als n kind, wat sterfnbsp;Juis als hij wil begin te praat.nbsp;Maar beter is dit sonder iets.

Dan met besit, self niks te wees; Die grootste rijkdom van die mensnbsp;Dit is n frisse, vrije gees.

Vaarwel dan land, van soveel vlijt! Die band van langverduurde smartnbsp;Is sterk, maar sterker is die sugnbsp;Naar vrijheid in 'n vrije hart.

O, skoon en heerlijk is die gaaf. Wat God in menseharte l:

Die sug om op die groot heelal n Plekkie vir homself te h I 1)

Die sweepslag klap, die osse vat. Die langtent-wa beweeg en kraak:nbsp;Vaarwel, o land van al ons leed,

Die laaste sugte is geslaak 1 Vaarwel, geliefd geboorteplek.

Met alles, wat ons teer bemin. Waaraan vir altijd smart ons bind nbsp;Ons gaan 'n nuwe wereld win 1

Laat slaaf wees, wie si] nek wil buig Soats 'n tamgeslaande dier.

Ons is uit vrije bloed gespruit.

Nog bruis dit warm deur eike spier. Geen juk wii op ons skouers pas.nbsp;Hui is te breed en fier gebouw;nbsp;Alieen vir vrijheid is ons borsnbsp;Uit Fransman en Germaan gebouw.

Vaarwel, al wat ons dierbaar is. Beminde, trouwe ouerhuis!

So dikwels als ons trug sal denk. Vind ons gedagtes hier 'n thuis.nbsp;Hier l, wie ons die liefste was nbsp;'n Vader, moeder, suster, broer,

n Kindjie op die kerkhof stil,

Vir eeuwig hart en mond gesnoer.

Hiermede is het einde dezer voordrachten bereikt. Rijk bloeit onze taal in het eigen land, en nieuwe schatten wordennbsp;haar dagelijks uit Vlaanderen en Afrika toegevoerd. Het is eennbsp;voorrecht voor ons dit alles te mogen beleven. Want onzenbsp;zielen worden er door verruimd. In het geestelijke heeft Neder-

1

Deze verzen werden door den spreker geciteerd uit Dichters uit Zuid-Afrika. Bloemlezing voor Groot-Nederland. Met inleiding en woordverklaring door E. C. Pienaar, B. A., uitg. J. H. de Bussy.

-ocr page 147-

Zuid-Afrika 135

land geheel nieuwe wegen gevonden, verre verschieten hebben onze stamverwanten ons geopend. Onze taal vertoont eennbsp;oorspronkelijkheid van zeggingskracht, die sedert de zeventiende eeuw verloren was. De Hollandsche zin voor hetnbsp;schilderachtige bloeit zoo schoon als ooit te voren. Vrijnbsp;ontwikkelen zich velerlei schakeeringen der persoonlijkheid.nbsp;Maar bovenal spreekt uit proza en pozie een innerlijkenbsp;bewogenheid, die het kenmerk is van alles waar werkelijknbsp;Leven in is. Niet langer is de Nederlandsche letterkundenbsp;een doode rivierarm, straks verzand en vergeten; zij is eennbsp;van de levende waterwegen, waarlangs de stroom van hetnbsp;menschelijk denken zich voortspoedt naar de groote zee.

-ocr page 148- -ocr page 149-

AANVULLINGEN.

Aanteekeningen en

LEVEN EN WERKEN.

ET doel van deze aanteekeningen is aan te vullen en te verduidelijken, zoo mogelijknbsp;te bewijzen met proeven van het werk dernbsp;schrijvers, hetgeen in het voorgaande doornbsp;Dr. Van Hamel slechts kort kon besprokennbsp;worden. Van leven en werk der nieuwerennbsp;namen wij niets op en van de ouderennbsp;alleen datgene, waarvan men in bloemlezingen weinig of niets ontmoet. Daarmede zij dan ook denbsp;onvolledigheid van deze aanteekeningen verontschuldigd.nbsp;Voor een mooi overzicht onzer letteren verwijzen wij naardenbsp;bloemlezingen van Leopold, Van Elring, Pol de Mont e. a.

1. HET ROELANDSLIED. In De Gids van 1914, dl. II, komt een interessant artikel voor van Prof. Dr. J. J. Salverdanbsp;de Grave over Het Roelandslied en de theorie van Prof.nbsp;Bdier. De schrijver daarvan stelt zich geheel op t standpuntnbsp;van Prof. Bdier, waar deze beweert, dat het Roelandslied niet,nbsp;zooals Gaston Paris meende, samengesteld was uit oude,nbsp;kleinere heldenliederen, maar dat het n groot karakter-werk is, van den dichter Turoldus, die, volgens Tavernier,nbsp;bisschop van Bayeux moet zijn geweest. Hoe het daarmeenbsp;echter gesteld is willen we in het midden laten, belangstellenden naar genoemd artikel verwijzende. Er komt echternbsp;een schoon verslag van het geheele Roelandslied in voor ennbsp;dat willen we er uit lichten om een beeld te geven van denbsp;karakterschildering door den middeleeuwschen dichter. Omnbsp;tevens het eigenaardige Middel-Nederlandsch uit dien tijd te

-ocr page 150-

138 Aanteekeningen

doen uitkomen, voegen we er een paar brokken van een oud-Vlaamsche vertaling tusschen. Alzoo begint Prof. Salverda de Grave dan zijn parafrase van het Roelandslied, in de vereenvoudigde spelling:

Zeven jaar lang heeft Karei de Grote oorlog gevoerd in Spanje; alle steden heeft hij onderworpen, op n na: Saragossa. Marsile, de heidenkoning dienbsp;er regeert, is ontmoedigd; op raad van zijn edelen zendt hij een afgezant naarnbsp;de keizer, met geveinsde beloften van onderwerping. Als Blanchandrin, dienbsp;met de zending is belast, in het kamp der Fransen is aangekomen, raadpleegtnbsp;Karei de rijksgroten. De meningen lopen uiteen. Roeland, 's keizers neef, herinnert aan al de verraderlijke handelingen van Marsile jegens zijn vijanden ennbsp;raadt aan zijn aanbod te weigeren en Saragossa te belegeren. Maar Oaneloen,nbsp;Roelands stiefvader, verwijt hem het ieven der Fransen in gevaar te brengennbsp;om voor zichzelf roem te behalen en ook de anderen overreden de keizer denbsp;onderwerping van Marsile te aanvaarden. Een der Fransen zal worden afgevaardigd om met Marsiles afgezant naar Saragossa te gaan. Maar wie? Roelandnbsp;vraagt er om voor zichzelf, doch Karei weigert; ook de andere pairs biedennbsp;zich aan, eveneens tevergeefs; de keizer wil zijn beste mannen niet met zulknbsp;een gevaarlike zending belasten. En als hij zijn edelen verzoekt iemand andersnbsp;aan te wijzen, dan zegt Roeland: Laat Ganeloen er heen gaan; een wijzerenbsp;zoudt gij niet kunnen kiezen. Karei wenkt Ganeloen, maar deze stuift driftignbsp;op tegen Roeland, die hem een wisse dood tegemoet zendt; hij zweert hemnbsp;eeuwige haat en dreigt hem met zijn wraak. Roeland herhaalt, dat hij zelfnbsp;genegen is te gaan, maar Ganeloen is een te trouw dienstknecht van zijn heernbsp;dan dat hij een opdracht zou weigeren, waarmede deze hem belastte. Hij vertrekt in gezelschap van de gezant van Marsile en onderweg spreken zij samen.

Blanchandrin, blijkbaar niet onkundig van wat er aan hethof is voorgevallen, begint met de lof van de keizer te verkondigen en Ganeloen erkent, dat ernbsp;nooit een vorst zal zijn, die met hem is te vergelijken. Blanchandrin zegt dan:nbsp;Maar zijn raadslieden doen verkeerd die hem aanraden ons in ons eigen rijknbsp;aan te vallen. En Ganeloen werpt de schuld daarvan op Roeland, wiensnbsp;overmoed verdient gestraft te worden; doch de Fransen houden z veel vannbsp;hem, dat ze hem nooit in de steek zullen laten. De dichter gaat voort: Ganeloen en Blanchandrin reden naast elkander en zwoeren elkander de doodnbsp;van Roeland. Aan het hof van Marsile aangekomen, brengt Ganeloen op uitdagende loon de boodschap over waarmede de keizer hem heeft belast: zijnnbsp;meester eist dat Marsile zich zal bekeren tot het Kristendom en hem de helftnbsp;van Spanje zal afstaan; zo niet, dan zal Karei hem in boeien naar Aken meevoeren en hem daar laten doden. De heidenkoning siddert van woede bij hetnbsp;vernemen van deze trotse woorden en Ganeloen trekt zijn zwaard half uit denbsp;schede om zich te verdedigen tegen de dreigende Sarracenen, die hem omringen. Maar de raadslieden van Marsile manen hem tot kalmte. En opnieuwnbsp;spreekt Ganeloen: Voor al het goud van de wereld zal ik niet nalaten tenbsp;zeggen wat Karei aan zijn doodsvijand heeft te melden. De heidenen bewonderen zijn moed, maarMarsile,aangehitst door zijn zoon, bedreigt opnieuwnbsp;het leven van de afgezant. Deze gaat zich met getrokken zwaard plaatsen tegen

-ocr page 151-

Aa-nteekeningen 139

een pijnboom. Dan zegt Blanchandrin aan de koning welke eed Ganeloen en hij hebben gezworen en plotseling verandert Marsiles houding: hij biedt denbsp;gezant zijn verontschuldigingen aan. Zij spreken samen en Ganeloen geeftnbsp;hoog op van de deugden van Karei, van de dapperheid van Roeland en denbsp;twaalf pairs. Zolang Roeland leeft, zal de keizer onoverwinnelijk zijn; tevergeefs zult gij hem bestrijden; maar zend hem gijzelaars, dan zal hij naarnbsp;Frankrijk terugkeren en bij zijn achterhoede zal hij Roeland en zijn makkernbsp;Olivier plaatsen; hun dood zal zeker zijn, ais gij die achterhoede aanvalt.nbsp;En hij belooft te zullen bewerken dat zijn stiefzoon met de leiding ervan zalnbsp;worden belast. Marsile kust hem, geeft hem geschenken, de Sarrececnse hovelingen begroeten hem als vriend en koningin Bfamimonde belooft kostbarenbsp;armbanden aan zijn vrouw te zullen zenden. Ganeloen keert naar het kamp terug.

Karei maakt zich gereed het kamp op te breken. Ganeloen heeft, wel wetende dat Roeland een gevaarlike post nooit zou weigeren, zijn naam genoemd, toennbsp;de keizer zijn groten raadpleegde over de keus van een aanvoerder der achterhoede. En van nu af treedt Roeland op de voorgrond, vult het gehele toneel.nbsp;Hij weigert een talrijk leger, dat de keizer, in zijn bezorgdheid voor hel levennbsp;van zijn geliefde neef, hem aanbiedt; ook daarvan was Ganeloen, die Roelandsnbsp;dapperheid kent, reeds vooraf verzekerd. Een keurbende van 20.000 man, ennbsp;met hem de beste Franse aanvoerders, in de eerste plaats zijn krijgsmakkernbsp;Olivier, voegen zich bij hem. Terwijl Karei heentrekt, naderen de Sarrecenennbsp;van de andere zijde.

De slag bij Roncevaux begint. Olivier, Roelands boezemvriend, bestijgt een heuvel en ziet dat de bergen en valleien rondom bezet zijn met vijanden.nbsp;Roeland denkt er niet aan zelf een onderzoek in te stellen naar het aantalnbsp;der Sarrecenen, aanvaardt de strijd en is verheugd over het vooruitzicht:nbsp;Voor onze vorst zijn we hier. Voor zijn heer moet men rampen lijden ennbsp;koude en warmte verduren. Laat nu ieder dapper strijden, opdat men geennbsp;smaadiiederen op ons zinge. De heidenen hebben ongelijk en de Kristenennbsp;hebben het recht aan hun zijde. Ik zal een goed voorbeeld geven. Maarnbsp;Olivier, die voorzichtiger is, raadt hem aan de horen te blazen, opdat Kareinbsp;terugkere en hen helpe tegen de heidenen.

Eer wlllic vechten haerde Mei Durandale minen swaerde,nbsp;Ende saelt hen doen rouwen,

Des mochdi mi betrouwen.

Dat si hier comen sijn,

Behout mi God dat leven mijn. Eer wille sterven eerlike.

Eer lachter hebbe Vrankerike. Doen sprac te Roelande Olivier:nbsp;Ic neme den lachter op mi hier,nbsp;Van ons allen hier, te voren,nbsp;Wildi blasen den horen.

Wi hebben luttel hulpen hier; Twine') blaest ghi den horen ?

Ons heer die coninc sout hooren, Ende sal ons te hulpen comen.

Als hi den horen heeft vernomen. Doen sprac Roelant die grave;

,Ic wilre niemant lachter ave;) Want het waer een vule dinc,nbsp;Dadic dus comen den coninc,

Dats onse viande niet-en wisten; Si soudent tien in quader listen,nbsp;Wanneer si hadden vernomen.

Alzoo zegt het door Prof. J. H. Bormans genoemde fragment van Loos; Doen sprac te Roelande Olivier; Dat mi van blootheidenS) waer comen.

') Waarom niet. ) Ik wil er voor niemand schade van. ) Lafhartigheid.

-ocr page 152-

140 Aanteekeningen

.Trouwen seet hi, neen ic niet;

Dat en wilde God niet dat ghesciet Dat Vrancrijc sijn eere veriiese bi mi.

Bestu anders bedacht, hets sonde di.

Peinsen wi heden om die eere,

Ende dat die machtige coninc ons heere Ons omme grote slaghe sal minnen,

Ende wi hemelrijc daer mede ghewinnen.

Roelant was des lives goet gt;)

Olivier gheradigh ende vroet.

In dit fragment hooren we dus, en we volgen nu weer Prof. Salverda de Grave, hoe Roeland op stelligen toon weigert: AI mijn roem zou ik innbsp;Frankrijk verliezen. Ik zal strijden en de heidenen verslaan; geen van hen zalnbsp;overblijven. God verhoede, dat door mijn toedoen Frankrijks roem zou verminderen. Ik verkies de dood boven de schande. Omdat wij goed vechtennbsp;houdt de keizer van ons. Roeland Is dapper en Olivier is wijs zo spreektnbsp;de dichter en beiden zijn bewonderenswaardige krijgers.

Bisschop Turpijn zegent de Fransen en belooft aan hen die mochten sneuvelen het paradijs; hij geeft hun de absolutie. Drie fazen van de veldslag beschijft ons de dichter. In de eerste is Roeland zeker van de overwinning.nbsp;De strijders zijn vol goede moed en schertsen zelfs. De heidenen vallen ondernbsp;hun slagen en vluchten. Maar daar nadert koning Marsile met een ontzagliknbsp;leger. Het aantal der Fransen is geslonken en langzamerhand komt over hennbsp;het voorgevoel van een onvermijdelike dood en de gedachte aan de nederlaagnbsp;die dreigt. Als Turpijn de troepen opnieuw zegent, is zijn toon geheel anders:nbsp;Allen zullen sterven, maar het paradijs is hun verzekerd. Roeland ziet omnbsp;zich heen steeds meet doden vallen, en bij hem komt twijfel op of hij goednbsp;heeft gehandeld. Hij wendt zich tot Olivier en zegt hem: Makker, ik zienbsp;zoveel baronnen ter aarde liggen. Broeder, wat kunnen wij doen? Het isnbsp;alsof hij hem er toe wil brengen de raad van straks, om de horen te blazen,nbsp;te herhalen. Maar Olivier wil hem niet begrijpen en antwoordt op ironiesenbsp;toon: Liever sterf ik, dan schande te lijden. Roeland zegt: ik zal de horennbsp;blazen en de keizer, mijn heer, zal terugkeeren. Maar dan kan Olivier zichnbsp;niet langer bedwingen: Indien gij dat doet, zult gij nooit rusten in de armennbsp;van mijn zuster Aude, uw verloofde. Gij zijt de schuld van alles, want dapperheid, verbonden met gezond verstand, is geen lafheid. Door uw lichtzinnigheid zijn de Fransen omgekomen. Nooit zal Karei meer dienst van u hebben.nbsp;Voordat de avond valt, zal het moeilike scheidingsuur komenquot;. Turpijn verzoent de wapenbroeders: Roeland zal de horen blazen, niet om Karei te hulpnbsp;te roepen, want daarvoor is het te laat, maar opdat de keizer de lijken legennbsp;de roofdieren zal kunnen doen beschermen.

Driemaal blaast Roeland de horen en de slapen van het hoofd barsten hem van inspanning. Karei haast zich terug te keren op zijn schreden. Maar reedsnbsp;is de ontknoping van het drama van Roncevaux begonnen. Een nieuw legernbsp;van heidenen nadert, nadat het tweede met koning Marsile op de vlucht isnbsp;gedreven. Olivier wordt door een steek in de rug dodelik getroffen. Zijn laatste

) Was sterk van lichaam.

-ocr page 153-

Aanteekeningen 141

slagen vallen zwaar neer. Zijn ogen zien niet meer en als hij over het slagveld warende, Roeland tegenkomt, dan treft zijn zwaard de wapenmakker op de helm. En Roeland vraagt op zachte toon: Makker deed gij dat met opzet?nbsp;Olivier antwoordt: ik hoor uwe stem; vergeef mij dat ik u heb geslagen.quot;nbsp;Zij buigen voor elkander; in liefde zijn zij gescheiden. Ten derde male vluchtennbsp;de heidenen; Turpijn en Roeiand zijn aliecn overgebleven. De bisschop isnbsp;ter aarde gezonken; Roeland verbindt zijn wonden. Dan gaat hij heen om denbsp;lijken der pairs op te zoeken en ze vr Turpijn neder leggen, om ze doornbsp;deze te doen zegenen. Van de inspanning valt hij neer en Turpijn neemt denbsp;horen en sleept zich naar een beek om water voor zijn makker te halen. Maarnbsp;hij kan niet verder en als Roeiand tot zichzelf komt, ziet hij de edele heldnbsp;liggen. Hij vouwt de mooie witte handen van de dode over de borst en, nanbsp;vergeefs getracht te hebben zijn getrouw zwaard stuk te slaan, opdat het nietnbsp;in handen der vijanden zal vallen, plaatst hij het onder zich en legt zichnbsp;neder, het gelaat gekeerd naar de vijanden.

Ay Durandalequot;, sprac Roelant,

,Ic wane God maecte die metter hant. Du en raoghes niet sijn ghebroken;nbsp;Du hebs Gods viande ghewroken.

Di en draghe nemmermeer man, Daften lemen vercoenen can.

Ic bidde Gode datti nien ghehinghe. Dat dit sweert die Kersten dwinghe,nbsp;Ende dat aen onse side blive.

Hets ghedaen met minen livequot;.


Roelant crancte seere Ende riep: Ghenade lieve Heere 1nbsp;Ende claghede sijn sonde haerde,nbsp;Ende viel neder op die aerde.

Doen leitti onder hem wale Beide, den horen ende Durandale.

Hi bad Gode met sueter bede Dat hi sijn siele ten paradljse ghelede.nbsp;God selve sinen inghel sendenbsp;Daer die grave Roelant ende.quot;


De ontmoediging die hem heeft bevangen gedurende de strijd, heeft plaats gemaakt voor vrede; hij heeft overwonnen en als trouw dienaar van zijnnbsp;keizer sterft hij. Zijn ziel stijgt ten hemel.

Karei, aangekomen op het, met doden bezaaide, slagveld van Roncevaux, haast zich verder, na een deel zijner mannen ter bescherming van de lijkennbsp;te hebben aangewezen, en achtervolgt de vluchtende heidenen. Op zijn bedenbsp;laat God de zon stilstaan om hem de tijd te geven hen te bereiken en tenbsp;doden. Aan de oevers van de Ebro slaat hij zijn kamp op en brengt er denbsp;nacht door.

Reeds aan het begin van de oorlog had Marsile, de heidenkoning, de hulp ingeroepen van zijn leenheer Baligant, emir van het oosten. Eerst tans landtnbsp;deze in Spanje. Baligant dan komt aanzeiien met een ontzaglike vloot. Hijnbsp;zendt boden naar Saragossa, waar Marsile op het ziekbed ligt, terwijl aannbsp;zijn zijde koningin Bramimonde staat. Zij barst los in weeklachten, maar denbsp;koning gebiedt stilte en zegt; Heren, spreekt met mij; gij ziet dat ik ten dodenbsp;getroffen ben; ik heb geen zoon meer, geen erfgenaam; n had ik er, hij isnbsp;gisteren door Roeland gedood. Vraagt mijn meester hierheen te komen, opdatnbsp;ik hem mijn rechten op Spanje afsta en hem goede raad geve tegenover Karei.nbsp;Baligant snelt naar Saragossa, Bramimonde snelt hem tegemoet en valt aannbsp;zijn voeten.

-ocr page 154-

142 Aanteekeningen

De dichter verplaatst ons naar Kareis legerplaats. De keizer heeft in zijn harnas geslapen, niet uit vrees voor een overval der vijanden de mannennbsp;van Marsile zijn er niet meer en van Baligants komst weet Karei nog niets nbsp;maar als een eerbewijs voor Roeland: zolang deze niet is betreurd en begraven,nbsp;is Kareis taak nog niet afgedaan. De volgende morgen begeven de Fransennbsp;zich op de terugweg naar Roncevaux. De keizer beveelt de mannen achternbsp;te blijven; het past hem het eerst op het slagveld aan te komen. Hij herinnertnbsp;zich Roeland vroeger te hebben horen zeggen dat hij, in de vreemde stervende, zijn mannen altijd n pas vooruit zou zijn naar de kant van de vijand.nbsp;Karei bestijgt een heuvel, terwijl zijn krijgslieden aan de voet stilhouden. Hijnbsp;laat zijn blik gaan over het met doden bezaaide slagveld van Roncevaux.nbsp;Dan afdalende, gaat hij zoeken naar Roelands lijk en als hij het heeft gevondennbsp;neemt hij het in zijn armen en uit zijn smart in een dier dodenklachten dienbsp;behooren lot de vaste stijlmiddelen der eposdichters en die ons opnieuw doennbsp;zien, dat wij hier met een primitieve kunst te doen hebben. Men verwitiigtnbsp;de keizer van de nadering van Baligant. Een ogenblik vermeestert hem eennbsp;gevoel van smart bij die tijding, doch daarna heft hij fier het hoofd op, zietnbsp;rond naar de mannen en roept met forse stem: .Baronnen van Frankrijk, tenbsp;paard, wapent U.

Zijn leger wordt in slagorde geplaatst; uitvoerig beschrijft de dichter de angschikking der verschillende volkeren, die het samenstelden. Ook het legernbsp;van Baligant wordt uitvoerig beschreven. De strijdt vangt aan en op een gegeven ogenblik komen Karei en Baligant tegenover elkander. Zij raken handgemeen. Hun zadels raken los en beiden storten op de grond; onmiddeilijknbsp;staan zij weder op en het gevecht wordt te voet voortgezet. Het is een duelnbsp;op leven en dood; het vuur spat uit de helmen als het zwaard van de tegenstander er op neervalt. Daar geeft Baligant zulk een vreselijke slag aan Karei,nbsp;dat deze wankelt. Het ogenblik is spannend. Maar de heilige Qabril nadertnbsp;de Keizer en zegt; Grote koning, wat doet gij? En als Karei de stem vannbsp;zijn schutsengel hoort, heeft hij geen vrees meer, dat hij zal sterven; hij voeltnbsp;zijn krachten toenemen en brengt zijn tegenstander een dodelike houw toe.nbsp;De heidenen vluchten en de Fransen zetten ze na tot Saragossa. De koninginnbsp;staat op de toren en ziet de vluchtelingen naderen. Zij roept tot Marsile; Wijnbsp;zijn verlorenquot;. Als Marsile die woorden hoort, keert hij zich naar de muur,nbsp;zijn ogen zijn vol tranen, zijn hoofd zinkt weg; hij sterft van smart.

Wanneer de keizer de stad is binnengetrokken, zegt de dichter; Trots is de grijze vorst, als Bramimonde hem de torens heeft overgegeven; hem, dienbsp;door God wordt geholpen gaat het goedquot;.

Karei is teruggekeerd in Aix. Ganeloen, die gevangen was genomen toen de Fransen op het horen-appl van Roeland, naar Roncevaux zijn teruggekeerd,nbsp;is in ketenen meegevoerd. Karei verzamelt in de kerk te Aix zijn mannen, dienbsp;hij uit vele landen heeft opgeroepen; hij nodigt hen uit Ganeloen te vonnissen,nbsp;die de oorzaak is van de dood van duizenden Fransen, van Roeland en Olivier.

Ganeloen zegt: Ik zou dwaas zijn het langer te verhelen; Roeland heeft mij schade berokkend aan goed en aan bezittingen; daarom heb ik zijn doodnbsp;gewild; maar aan verraad erken ik mij niet schuldigquot;. Hij staat daar fier, zijnnbsp;lichaam is fors, en zijn gelaat schoon gekleurd; als hij geen verrader wasnbsp;geweest, zou hij wel een echte held hebben gelekenquot;. Dertig verwanten staan

-ocr page 155-

Aanteekeningen 143

bij hem. Roeland haatte mij en had mijn dood besloten. Ik heb hem en Olivier en alle pairs uitgedaagd, Karei heeft het gehoord. Ik heb mij gewroken, maarnbsp;verraad pleegde ik nietquot;. Pinabel, een der verwanten van Ganeloen, belooftnbsp;hem te zullen bijstaan. De raadslieden van de koning overleggen samen en,nbsp;uit vrees voor Pinabel, stellen zij de keizer voor Ganeloen vrij te spreken.nbsp;Alleen Thierry verzet zich er tegen en zegt tot de keizer, die bedroefd is overnbsp;de raad van zijn edelen: Heer Koning, mijn plicht is u te dienen; wat ooknbsp;Roeland voor onrecht heeft bewezen aan Ganeloen, nooit had deze hem mogennbsp;verraden, omdat hij daarmede te kort schoot in zijn plicht jegens u. Tegenovernbsp;u heeft hij misdaan. Met het zwaard wil ik mijn mening verdedigenquot;. Pinabelnbsp;neemt het tweegevecht aan en wordt door Thierry gedood. Daarna wordtnbsp;Ganeloen gevierendeeld.

Het Roelandslied eindigt zonder besluit.

Als Roeland is gestorven en zijn dood gewroken, dan trekt de grote keizer zich terug in zijn slaapvertrek. De heilige Gabiil verschijnt hem en kondigtnbsp;hem, in naam van God aan, dat hij zich tot nieuwe strijd moet opmaken:nbsp;Karei, roep de legers van uw rijk op; gij moet gaan naar Epirus; de koningnbsp;Vivien moet gij in Imphe gaan bijstaan; in de stad die de heidenen belegerennbsp;roepen de Kristenen om u. De keizer zou er liever niet heen zijn gegaannbsp;O God, wat is mijn leven zwaarquot;; wenende rukt hij aan zijn grijze baard

2. DE VIER HEEMSKINDEREN. De roman van Reynout van Montelbaen of de Vier Heemskinderen is een bewerkingnbsp;van een Germaansche sage uit het Ardenner woud. Eerst is zijnbsp;bewerkt door de Fransche trouvres en kwam alzoo gewijzigdnbsp;in de tweede helft van de 13e eeuw tot ons. Van die Middel-Nederlandsche bewerking zijn nog slechts fragmenten over, innbsp;1872 door Prof. Matthes uitgegeven. Men bezit echter eennbsp;volksboek uit de 16e eeuw, waarin de heele inhoud der sage isnbsp;bewaard gebleven. Het schoonst is het verhaal weergegevennbsp;door Jos. Alb. Alberdingk Thijm in zijn Karolingische Verhalen. Deze begaafde schrijver zegt daarin o.a.: De Nederlanders hebben de Heemskinderen met eene trouwe, eenenbsp;ridderlijke, eene middeleeuwsche liefde bemind; niet alleennbsp;toen zij aan de hoven der vorsten op de hooge burchten dernbsp;baanrotsen verkeerden, ook toen zij als kermisgasten, in roodenbsp;en gele lompen gekleed, door den modder onzer pleinen ennbsp;bruggen gevoerd, bij het orgel van een straatmuzikant, hunnbsp;armen ouden Beyaert kunsten moesten afdwingen.

De vertelling schijnt dus zeer populair geweest te zijn en

-ocr page 156-

144 Aanteekeningen

vooral het beroemde paard van Reynout, Beyaert, liefst met de vier Heemskinderen er op, kwam voor op uithangsbordennbsp;van dorpskroegen e.d. en, als het nieuwste, komt k nog voornbsp;in het bekende boek van Felix Timmermans Pallieter. Zulkenbsp;oude voorstellingen hebben dus wel een taai leven. Doch nu hetnbsp;verhaal. Wij vonden de volgende ruwe omtrek der sage ennbsp;zullen er slechts een klein stukje (bijna onverstaanbaar) Middel-Nederlandsch tusschenvoegen. Belangstellenden verwijzen wenbsp;naar de bovengenoemde Karolingische Verhalen en naar Dr.nbsp;G. Engels, Middelnederlandsche Epische en Lyrische Pozie.

Onder de pairs van Karei was Haymijn van Ardennen het minst begunstigd door zijn heer. De oude veete hieromtrent werd bijgelegd door een huwelijknbsp;tusschen Haymijn en Aye, de zuster van den koning. Maar de wrok bleefnbsp;bestaan. Haymijn zwoer de kinderen te zullen dooden, die hem uit zijn echtnbsp;met Aye mochten geboren worden. Zoo blijft het den Pair dertig jaren verborgen, dat hij vier zonen bezit, Ritsaert, Adelaert, Writsaert en Reynout. Alsnbsp;koning Karei zijn zoon Lodewijk tot koning wil kronen, zendt hij boden naarnbsp;Haymijn, die hen niet wil hooren en zelfs zijne vrouw Aye in het aangezichtnbsp;slaat, omdat zij hem zijn dorperheid verwijt:

Anderwerf sprac Roelant,

Een ridder stout ende becant: Spreict jeghen ons, Haymijn here.nbsp;Dat u God geve ere!

Wi biddens u ghenadelike')

Ende segt, of ghi Lodewike Cronen wilt; laet sijn Iief!gt;)

Qhl sout andworden enen dief Of enen gerechten mordenaerenbsp;Al waert dat hi ver(oor)deelt ware,nbsp;Noebtanne soudire spreken jeghen.nbsp;Nochtoe zweech Haymijn die degen.nbsp;Doe sagen die tandesherennbsp;Mallyc) up andren sere.

Doe stont up die scone vrouwe.

Die hovesch was ende getrouwe. Ver*) Aye was soe) gnant,')

Een scale nam soe te hant,

Ende ginc ten alre besten wine, Daer of quam hare sint pine (pijn)nbsp;Ende brochtse vul wijns altehant,nbsp;Ende seide: drinct, neve Roelant,

Desen verscen coelen wijn;

U scinker willic heden sijn, '

Ende ooc mijns heren Willems medequot;. Doe gaf si drinken up die stedenbsp;Oonen (die) rudders altemalenbsp;Ute gonre (die) goutscale,

Ende hietse willecome sijn.

Des balch die grave Haymijn Soe seide: spreict grave here,

Ende andwort dor uwes selves ere Minen neven enten uwen mede:

Het sijn de beste van kerstenede*)

Dat ghi so lange swijcht es dorperhede.quot; Ende eer soe twort vulseidenbsp;Haymijn die hant verdrough,

Daer hi de vrouwe mede slouch:

So vruchtelijc enen slach.

Dat soene horde no sach.

Daer dorste niemen seggen: laet,

No daertoe spreken goet no quaet, Nochtan dat haer dat bloetnbsp;Nederstorte up den voet.quot;

gt;) Op deemoedige wijze. ') Laat het u aangenaam zijn; wees zoo goed. gt;) leder. *) Vrouw. *) Zij. ') Genaamd. *) Christenheid.

-ocr page 157-

145

Aanteekeningen

Bij deze gelegenheid verschijnen zijne vier zonen, daar Haymijn zijn eed herroept. Inzonderheid Reynout, de jongste, munt uit door reusachtigennbsp;lichaamsbouw en spierkracht. Hij doodt een paard met een vuistslag en daaromnbsp;schenkt Haymijn hem een wonderpaard, Beyaert genaamd, sterker dan tiennbsp;andere paarden en vlug als een zwaluw. Thans trekt Haymijn met zijne viernbsp;zonen ten hove van Keizer Karei. Toen Bodewijk Reynout zag werd hij gramstorig over de schoonheid en de kracht van den jongen ridder. De vier Heemskinderen worden derhalve aan den disch naar een hoek verwezen, waarnbsp;honden plagen te liggenquot;, maar Reynout wreekt zich door den kok en dennbsp;drossaart met n slag te dooden en zich van alle spijzen meester te maken.nbsp;Karei verdroeg dit alles geduldig, maar de toorn van zijn zoon Bodewijk klomnbsp;gedurig hooger. Nadat Bodewijk door Reynout in het werpspel was overwonnen,nbsp;lokte hij op raad van den valschen Qelloen, Adelaert aan het schaakbord,nbsp;omdat deze, naar Qelioens leugens, zich zou beroemd hebben, beter schaakspeler te zijn, dan s konings zoon. Doch Adelaert overwint Bodewijk, en denbsp;laatste grijpt in woede het schaakbord, om er Haymans zoon mee in hetnbsp;aangezicht te slaan. Adelaert wil zijn geschonden gelaat voor ieder verbergen,nbsp;maar Reynout dwingt hem, om te bekennen wie hem dus beleedigde.

Haymijn wapent zich nu met zijn vier zonen en dringt in s konings hofzaal door, waar Reynout Bodewijk bij de haren grijpt, het hoofd afslaat en het dennbsp;koning in t aangezicht werpt. In de algemeene schrik ontsnapt Reynout metnbsp;zijne broeders op den Beyaert Haymijn blijft gevangen. De vier Heemskinderen dienen nu eerst verscheidene jaren een Moorschen koning in Spanje,nbsp;daarna koning Ywe van Dordogne, die Reynout zijne schoone blonde dochternbsp;ten huwelijk geeft, met de vergunning aan de Qironde een burcht te bouwen,nbsp;door den jongsten der Heemskinderen Montalbaen genoemd, daar de sterktenbsp;op wit marmer gevest was.

In monnikspijen vermomd brengen de Heemskinderen nu een bezoek aan hunne moeder, vrouwe Aye, maar deze herkent Reynout, omdat hij meer wijnnbsp;drinkt dan zes andere ridders Hunne tegenwoordigheid wordt nu bekend aannbsp;Haymijn, die den koning heeft moeten zweren, dat hij zijne zonen zal uitleveren,nbsp;zoodra zij in zijne macht zijn. Na een hevig gevecht ontsnapt Reynout op hetnbsp;paard Beyaert, maar zijne drie broeders worden door Karei gevangen genomen.

De koning wil van geen verzoening weten, de broeders versmachten in den kerker door list wordt Reynout nog het paard Beyaert ontstolen, dat mennbsp;den koning aanbiedt. Nu komt Reynouts oom Malegijs, die de konste verstondnbsp;van Nigromantie, om zijn neef bij te staan. Vermomd in pelgrimsgewaad ennbsp;door tooverkracht uilerlijk zwak en grijs van voorkomen, dringen zij tot Kareinbsp;door en bemachtigen wederom den Beyaert. Malegijs verschijnt in den kerkernbsp;en verandert de drie gevangen broeders in knechten, waarop hij ze met zichnbsp;naar Montalbaen voert.

Karei belegert nu den burcht Montalbaen. Toen echter de nood zoo hoog gestegen was, dat men dagelijks het ros Beyaert een ader moest openen, omnbsp;zijn bloed te drinken, ontsnapten de vier Heemskinderen naar den vaderlijkennbsp;burcht in de Ardennen, waar ze weldra opnieuw door Karei worden ingesioten.

Vrouwe Aye smeekt den koning om verzoening, waarin hij toestemt, zoo men hem het paard Beyaert uitlevert. Na veel strijds berusten de Heemskinderen in deze voorwaarde.

10

-ocr page 158-

146 Aanteekeningen

Koning Karei doet het edele dier molensteenen aanbinden en zoo in de rivier werpen, maar Beyaert houdt het oog op zijn heer gevestigd, bevrijdt zichnbsp;van de steenen en loopt naar Reynout. Adelaert kust Beyaert voor zijn muil.nbsp;Nogmaals wordt het paard met molensteenen bevracht en wederom duiktnbsp;het uit de rivier op ook ten derde male keert Beyaert uit den stroom. Maarnbsp;ten vierde male wordt nu het arme dier zwaar beladen int water geworpen;nbsp;toen het weer boven kwam hinnikte het naar zijnen meester, evenals ofteennbsp;mensch ware, die naar een vriend bitterlijk schreide... eindelijk dook het innbsp;de diepte en verdronkquot;. Nu was wel de zoen getroffen, maar Reynoutsnbsp;geweten knaagde hem om den dood van Beyaert. Hij begaf zich naar hetnbsp;Heilige Land, hielp Jeruzalem veroveren en eindigde zijn kommervol levennbsp;door aan den Dom te Keulen te bouwen voor n penning daags.

3. DE ROMAN DER LORREINEN is niet zoo populair geworden als die der Vier Heemskinderen. Het is ook niet eennbsp;aaneengesloten verhaal, maar een verzameling van vele minnbsp;of meer geschiedkundige feiten of voorvallen uit den strijdnbsp;tusschen de geslachten der Lorreinen en der Bordeloozen.

Het is een heel oud, oorspronkelijk Fransch lied; het oudste gedeelte begint in de dagen van Karei Martel. De zeden dernbsp;ridders zijn er nog buitengewoon ruw tot zelfs in de hoogstenbsp;kringen. Toch komen er wel schilderingen van edelen'moed ennbsp;schoone trouw in voor. Het oudste Fransche deel moet in denbsp;eerste helft der 12e eeuw te boek gesteld zijn door zekerennbsp;Jehan de Flagy. De vertolking in Middelnederlandsch door eennbsp;Brabantsch dichter waarschijnlijk, moet omstreeks 11901218nbsp;gesteld worden.

Verhaald wordt dan, hoe Garijn en Begge, zonen van Hervis, Hertog van Lotharingen, gelijk met Fromond en Willem, zonennbsp;van Hardr van Bordeaux, worden opgevoed aan het hof vannbsp;den Franschen koning. Nu wordt Begge door den koning metnbsp;Gascogne beleend, dat Hardr voor Fromond eischte en dat isnbsp;de oorzaak van een bloedveete, die, ofschoon er soms verzoening plaats heeft, door kleine voorvallen telkens tot bloedi-gen strijd aanleiding geeft en velen ten gronde richt. In handennbsp;van diverse bewerkers breidde t aantal geslachten en avonturennbsp;zich meer en meer uit, zoodat het werk ten laatste meer eennbsp;kroniek dan een epos geleek.

-ocr page 159-

147

Aanteekeningen

4. DE ARTHURROMANS. De volgende schets van den Lancelot vonden we bij G. C. Mulder. Beknopte Geschiedenisnbsp;der Nederlandsche Letterkunde;

De held van het lied, naar wien het zijn naara draagt, is Lancelot, de zoon van den koning Ban van Benoyc. Nog jong zijnde, werd hij, na den doodnbsp;zijns vaders, aan zijn moeder ontvoerd en door eene tooveres, de vrouw vannbsp;het meer genoemd, op den bodem van een meer gevoerd. Toen hij tot denbsp;jongelingsjaren gekomen was, werd hij door zijne beschermster naar het hofnbsp;van Arthur gebracht, ten einde zich in aiie ridderlijke deugden te oefenen. Bijnbsp;zijne komst aldaar ontstak hij in eene hevige liefde voor de schoone koninginnbsp;Ginevra, Arthurs echtgenoote. Deze liefde wordt de bron van eene aaneenschakeling van heldenfeiten, waardoor hij zich weldra boven alle riddersnbsp;onderscheidt. Intusschen worden die daden door hem bedreven, zonder datnbsp;hij zich als dien uitstekenden ridder heeft doen kennen. Deze onbekendheidnbsp;bevordert hij, door zich van tijd tot tijd van het hof te verwijderen en opnbsp;avonturen uit te gaan. Op deze tochten heeft hij de zonderlingste ontmoetingen:nbsp;nu zijn het ridders, die vrouwen vervoigen en die door hem overwonnennbsp;worden; dan komt hij in aanraking met reuzen of in de macht van eene ofnbsp;andere toovergodin of geheimzinnig wezen; een ander maal wordt hij tennbsp;tweestrijd gedaagd om zijne belasterde eer te handhaven. Op zijne tochtennbsp;heeft hij ook menig avontuur in verschillende ridderkasteelen; zelfs geraaktnbsp;hij eenmaai in een put gevangen, waaruit hij door eene jonkvrouw verlost wordt.nbsp;Intusschen had hij de iiefde der koningin Ginevra verworven en zij, vaaknbsp;ongerust bij het omzwerven van Lancelot, zendt dikwijls andere ridders omnbsp;hem op te sporen. Deze en andere oorzaken brengen eene menigte tusschen-verhalen teweeg van de bijzondere avonturen, die ook deze ridders op hunnenbsp;tochten ontmoeten. Niet alleen met booze ridders, maar ook met leeuwen,nbsp;draken en andere ongure wezens hebben zij te kampen. Hoewel nu de heldnbsp;van het gedicht, Lancelot, zich overal den dappersten der dapperen toont, zoonbsp;is hem toch de gunst ontzegd om de Graalavonturen ten einde te brengen.nbsp;Door zijne zondige verstandhouding met de koningin, is hij deze eer onwaardig. Alleen de reine helden Bahort, Percheval en Galaad zijn bestemd om hetnbsp;Graal te vinden, welks vinding ook in het gedicht wordt bezongen. Lancelotsnbsp;verstandhouding met de koningin wordt ontdekt en hieruit vloeien nieuwenbsp;tooneelen van ridderlijke daden voort. Eindelijk komt Arthur op eene wondervolle wijze om het leven; Ginevra zoekt eene schuilplaats in een klooster;nbsp;Lancelot zegt ook der wereld vaarwel, en munt weldra even zoo door zijnenbsp;vroomheid, als vroeger door zijne dapperheid uit. Ook de andere overgeblevennbsp;ridders volgen zijn voorbeeld. Als Lancelot sterft, dragen de engelen jubelendnbsp;zijne ziel naar den hemel, terwijl zijn lijkgesteente door menigeen als eennbsp;heiligdom bezocht en gekust werd.l

Behalve dit gedicht hebben nog meerdere romans bestaan, zooals: Walewein, Torec en Ferguut. Maerlant noemtnbsp;bovendien nog Percheval, Galehoet, Lenval en Tristram, waarvan echter in het Nederlandsch niets over is.

-ocr page 160-

148

Aanteekeningen

In De Beweging van 1912, dl. I, komt een studie voor van G. Busken Huet over De Chevalier du Lion van Chrtien denbsp;Troyes. De schrijver daarvan houdt een pleidooi voor denbsp;theorie, die in de Arthurromans, althans in de oudste, zeernbsp;primitieve mythologische elementen terugvindt. Behalve eennbsp;verklaring van den roman, geeft Busken Huet er een schoonenbsp;parafrase van, waarin hij vertelt van de wonderlijke avonturen,nbsp;welke die Ridder met den Leeuw doormaakt.

^ 5. Van JACOB VAN MAERLANT zegt Dr. G. Engels in zn boekje Middelnederlandsche Epische en Lyrische Pozie:

Jacob van Maerlant, de vader der dietsche dichtren algader, zooals zijn leerling Boendale hem noemt, kan met recht als vertegenwoordiger van denbsp;opkomende burgerij van zijn tijd dienen en verdient door zijn Strophischenbsp;Gedichten den dichternaam ten volle. In zijn jeugd was hij koster van eennbsp;plaatsje in de buurt van Den Briel, waaraan hij zijn naam ontleent en ondernbsp;bescherming van Hollandsche edelen dichtte hij ridderromans, die zich weinbsp;eenigszins onderscheiden van die zijner tijdgenooten (bijv. Torec) maar hemnbsp;toch niet beroemd zouden hebben gemaakt. Eerst na zijn terugkeer in zijnnbsp;geboorteplaats Damme, waarschijnlijk als scepenclerc, ontwikkelt hij zijnnbsp;volle kracht; hij vertaalt uit het Latijn boeken over de natuur, den godsdienstnbsp;en de geschiedenis, waarin zijn groote kennis duidelijk uitkomt. Zijn dichterlijk talent openbaart zich in zijn Strophische Gedichten: de Drie Martynszangen,nbsp;Disputacie van Onser Vrouwen ende van den heilige Cruce, Van den Vyfnbsp;Vrouden, Van ons Heren Wonden, Die Clausule van der Bible, Van den Landenbsp;van Oversee en Der Kerken Clage.

Wel zijn sommige gedichten vertaald uit of bewerkt naar het Latijn, maar de gloed, die er uit spreekt, toont duidelijk hoe zeer de dichter van zijnnbsp;onderwerp vervuld is. In dit opzicht munten vooral uit Der Kerken Clage,nbsp;een klacht over het verval van de kerk en haar dienaars, en Van den Landenbsp;van Oversee, een opwekking aan de Edelen om het Heilige Land op denbsp;Heidenen te gaan heroveren. Dit gedicht is geschreven na 129! (val van St.nbsp;Jean dAcre) en hiermee hebben we ook een aanwijzing voor Maerlants sterfjaar.

De volgende proeve van zijn kunst is uit Van den Lande van Oversee: Kerstenman! wats die ghesciet! 'tLand, daer hi sijn bloet in sciet^)nbsp;Slaepstu? Hoene dienstu nietnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Gaet al te quisles) als men siet.

Jesum Christum, dinen Here? nbsp;nbsp;nbsp;Lacy! daer en is ghene wereD)

Doe hi hem vanghen ende crucen liet, Int herte steke metter spere?

Peins! doghede hi) doerdi verdriet, Daer houdt dat Sarracijnsche diet5)

Ende di en dunkents min no mere?7)

Die kereke onder sinen spiet) Daerneder ende doet haer groet onere;

*) Hulp. 5) Volk. 6) Spies.

) Leed hij. 2) stortte. 2) Geheel verloren. 2) Gij denkt er in 't geheel niet aan.

-ocr page 161-

Aanteekeningen 149

Aanteekeningen 149

Die kercke is van haren lene Ontervet; dijn herte is van stene,nbsp;Kerstijn! en gaet het di nit na.

Si is dijn moeder, die ic mene,

Die di zuver maect ende rene,

Ais men di in die vonte dwa.') Satanas kijnder aighemencnbsp;Hebben die mammorie ailenenbsp;Beset, op dat di toe besta.

Nu roept die kercke met groter wenen: Jhesus! kijnt van Nazarenen!

Men rovet dat erve, dat di toega: Pugna pro patria!

Kercke van Rome! tree dijn svvaert, Dat di van Qode ghelaten waert!nbsp;Kerstijnheit hevet te doene heden.nbsp;Besie oft vlegghe hevet of scaert.nbsp;Ant einde ofter midden waert,

Hoert, ghi Heren, ghi Baroene!

\Ves2) die kercke u vermoene.)

Si zeit, si hevet tiende ghegeven, Daersi noyt of, te haren doene,

Profijt gecreech van enen boetoene,^) Dat sijt weet of heeft beseven.

Wat dadi in Tunes, in Arragoene? leghen wien waer di daer coene?

Wat ere hebdi daer beweven?

Waert dattu die duvel niet en spocne,) Ghi naemt mettu, tuwen verdoene.

Endeoftuutoverwaervindsversneden. Rike, daer altoes is ghenaden.

Van uwen rechten goede beneven, Ende hulpt der kercke, daersi moet bevennbsp;Coninghen, Graven ende Hertoghen!nbsp;Die op anderen orioghennbsp;Ende om een cieen dine verraden.nbsp;Peinst wat Jhesus wilde poghennbsp;Om u te brengen ten hoghen

Soo spoeldi danne metter vaert, Ende doe, al ongespaert.

Een van wat betren snede smeden! Quake is het geachterwaertnbsp;Diere cardinaien aert.

Die is van al sulcken zeden.

Hi trect nu scat met allen leden.

Zijn huus, zijnlant, staet doergevloghen Ende verwoest, als men mach toghen,nbsp;Ende u en dunct niet siere scaden!nbsp;Ghi hebt Hem sijn bioet ontsoghen;nbsp;Twi') ontkeerdi Hem uw oghen?

Ghi hebt enen anderen last gheladen Ende iaet uwen God versmaeden.nbsp;Neemt den seiit vermeiioene.

Die jhesus droech omtrent noene Op den goeden vridach,

Doe hi den camp vocht, alse die coene,

Daer hi verdingh maecte ende soene Ons jeghen Hem, dietal vermach.

Vonde men prence ende baroene,

Alsmen hier voermaeis plach te doenc.

Die kercke en dade niet zulc gelach:

Want si was des onghewoene Bi Godefroits tiden van Bulgoenenbsp;Ende bi Carle, die node sachnbsp;Datsi stoet ontfinc of slach.

6. VAN DEN VOS REYNAERDE geeft Dr. G. Engels in zijn onder 5. genoemd boekje het volgende:

De Reinsert is het epos van de opkomende burgerij, waarin de gebreken der ridderwereld en der geestelijkheid gehekeld worden. De Nederiandschenbsp;bewerking staat ver boven het Fransche voorbeeld en munt uit door eenheid

lt;) Knoop, iets van luttel waarde.

I) Wascht. 2) Van wat. 3) Vermaant. Beseft. ) Verleidde. ) Waarom.

-ocr page 162-

150

Aanteekeningen

van handeling. Van den auteur is ons niets bekend dan dat hij zich Willem noemt; misschien is deze slechts de bewerker van het laatste deel en moetnbsp;hij zijn roem deelen met Arnout, van wien we ook verder niets weten.

De inhoud is de volgende; Koning Nobel, de leeuw, houdt op Pinkstercn hofdag, waar alle dieren verschijnen, behalve de vos. Spoedig blijkt de redennbsp;van zijn afwezigheid; allen hebben over hem te klagen. Alleen Grimbeert, denbsp;das, durft Reinaert verdedigen, maar terwijl hij nog aan 't woord is, komtnbsp;Cantecleer, de haan, zich beklagen over de gewelddaden van Reinaert tegenover zijn kinderen. Als bewijs voert hij zijn pas doodgebeten Coppe mee.nbsp;De vos zal worden ingedaagd, eerst wordt Bruun, de beer uitgezonden. (Dezenbsp;wordt door Reinaert bedrogen en komt deerlijk gehavend aan het hof terug).nbsp;Niet beter komt de tweede afgezant, Tibert, de kater er af. Ook deze vergeetnbsp;zijn opdracht, als Reinaert belooft hem te brengen op een plaats, waar hijnbsp;zich aan muizen kan verzadigen. In plaats van het beloofde krijgt Tibert eennbsp;flink pak slaag van Martinet, des pastoors zoon. Eindelijk trekt Grimbeert ernbsp;op uit en dezen gelukt het Reinaert mee te krijgen. Onderweg biecht Reinaertnbsp;zijn euveldaden, maar zoo, dat men heel weinig merkt van berouw en als hijnbsp;absolue heeft gekregen, probeert hij al gauw weer een jongen haan te pakken.nbsp;De verdediging van Reinaert aan 't hof baat hem niet; hij wordt ter doodnbsp;veroordeeld en de galg wordt opgericht. Nu biecht Reinaert opnieuw en weetnbsp;daarin te zinspelen op een schat, dien hij gestolen heeft om een aanslag, doornbsp;Bruun, Isengrira, de wolf, Tibert, Grimbeert en Reinaerts vader tegen het levennbsp;van den koning gesmeed, te doen mislukken. De koningin is zeer begeerignbsp;naar dezen schat en Reinaert geeft nauwkeurige aanwijzingen, waar hij hemnbsp;verborgen heeft, maar hij kan niet mee om den weg te wijzen, omdat hij eennbsp;pelgrimstocht naar het Heilige Land moet doen. Nu zijn de bordjes verhangen:nbsp;Reinaert wordt losgelaten, Bruun en Isengrira gevangen genomen. De eerstenbsp;moet Reinaert aan een reistasch helpen, die uit zijn huid gesneden wordt;nbsp;Isengrira moet zijn klauwen afslaan, Belijn, de ram, en Cuwaert, de haas,nbsp;zullen Reinaert naar huis vergezellen, waar hij afscheid zal nemen van vrouwnbsp;en kinderen. Cuwaert gaat met Reinaert naar binnen en wordt door hem verscheurd ; zijn kop doet hij in de tasch, die Belijn aan den koning moet geven;nbsp;er zijn belangrijke brieven in. De woede van den koning en de hovelingen isnbsp;groot, als ze 't bedrog van Reinaert ontdekken; Reinaert wordt vogelvrij verklaard, maar hij heeft zich al met zijn gezin door de vlucht aan de strafnbsp;weten te onttrekken. *)

Zoo eindigt het eerste, meest bekende deel van het gedicht. Het tweede deel vertelt, hoe Reinaert weder ten hove komt,nbsp;daar o.a.een tweegevecht houdt met den wolf, zeer humoristisch,nbsp;hoe hij ten slotte door vrouwe Rukenauwe, de apin, geholpen,nbsp;zich van alle smetten weet te bevrijden, zoodat de koning hemnbsp;tot zijn baljuw verheft over het geheele land. Reinaert keert in

?) Men zie verder Dr. G. Engels. Middelnederlandsche Epische en Lyrische Pozie. Zutfen 1911. Letteik. Pantheon.

-ocr page 163-

Aanteekeningen 151

eere en vreugde weder naar zijn kasteel, waar hij metsijn wijf ende sijn kinder seder in grooten bscap bleef. Dit laatste deelnbsp;getuigt van de groote bekendheid van den dichter met allerleinbsp;verhalen, ook uit de Grieksche oudheid.

Van het Middelnederlandsche gedicht willen we slechts een klein stukje opnemen, nl. de interessante samenspraak tusschennbsp;Reinaert en Tibert, den kater, die door Nobel uitgezonden isnbsp;om Reinaert aan hethoftenoodigen. Reinaert heeft echter nietsnbsp;dan honing voor den avondmaaltijd, zegt hij. Tibert lust diennbsp;niet graag; hij heeft liever een vette muis, waarop Reinaert zegt,nbsp;dat hij er genoeg te vinden weet. Tibert, steeds begeeriger, zegt:

Gavedi mi ene vette muus,

Daer mede lietic u gewaert.

Ene vette muus? sprac Reinaert,

Soete neve, v/at sechdi?

Hier woont noch ene pape') bi.

Een scure staet an sijn huus,

Daer es meneghe vette muus;

Ic waense niet ghedroegne een waghen^)

So clicked) hordic den pape claghen.

Dat sinelt;) driven iiten huse.

nbsp;nbsp;nbsp;Reinaert, sijn daer so vette muse?

Vergave5) God, waer ic nu daer!

nbsp;nbsp;nbsp;Tibert (seithi) sechdi waer?

Wildi muse? Oft icse wille?

Reinaert, doet dies een ghestille!)

Ic minne muse vor allen saken.

Wetti niet, dat muse smaken Bet dan enich venisoen?tr)

Zooals wij weten, bracht de looze Reinaert hem in den strik en kreeg de arme kater een flink pak slaag, in plaatsnbsp;van vette muizen.

7. BERNARD VAN CLAIRVEAUX werd geboren 1090 te Fontaines bij Dijon, in Bourgondi, en begaf zich in 1113nbsp;in het in 1098 gestichte klooster te Citeaux. Door zijn wijsheid

') Priester. 2) Geen wagen dunkt mij kan ze wegvoeren, s) Dikwijls. Zij hem. 5) Gave God, dat ik daar nu was! ) Zwijg stil, bijv. houdt op! ) Wild.nbsp;2) Bij al wat heilig is. s) Byzantijnsch goudstuk.

Wildi minen wille doen.

Dat ghi mi laet daer si sijn,

Daer mede mochti die hulde mijn Hebben, al haddi minen vadernbsp;Doot, ende mijn glieslachte algader!

nbsp;nbsp;nbsp;Neve, houdi uwen spot?

nbsp;nbsp;nbsp;Nenic, also helpe mi God!

nbsp;nbsp;nbsp;Weet God, Tibert, wistic dat,

Ghi souther sijn nog tavont sat.

nbsp;nbsp;nbsp;Sat, Reinaert? Dat ware vele.

nbsp;nbsp;nbsp;Tibert, dat sechdi tuwen spele!

nbsp;nbsp;nbsp;In doe, Reinaert, bi miere wet!)nbsp;Haddic een muus, ende waer soe vet,nbsp;Ic gaefse niet omme een bisant! s)

nbsp;nbsp;nbsp;Tibert, gaet met mi te hant,

Ic lelde u daer, ter selver stat,

Daer icker u sal maken sat.

Eer ic emmer van u sceide!

-ocr page 164-

152 Aanteekeningen

verwierf hij zoozeer de achting, dat hij in 1115 tot abt te Clair-veax bij Langres werd benoemd. Hij bracht de Cistercinser-orde tot grooten bloei; hij was, naar men zegt, een deugdzaam, wonderdadig geloofsheld, mystiek ijveraar, indrukwekkendnbsp;prediker,gestreng zedeleeraar en schrander scheidsrechter. Hijnbsp;had een zeer grooten invloed op de vorsten en kerkgrootennbsp;van zijn tijd. Hij stierf 20 Augustus 1153. Zijn geschriften bevatten veel schoons en edels zooals uit dit stukje blijken moge;

De vreeze Gods is het beginsel der wijsheid.quot; Het weten moge geleerd maken, eerst de gezindheid maakt wijs. Gelijk de zon niet allen verwarmtnbsp;voor wie zij schijnt, zoo zijn er velen, die, hoewel hun geleerd werd wat zijnbsp;te doen hebben, er toch niet tot dit doen door bezield en gedreven worden,nbsp;'t Is iets anders van schatten te weten en iets anders ze te bezitten, en nietnbsp;de kennis maar het bezit maakt den rijke. Zoo is het ook geheel iets andersnbsp;van God te weten en hem te vreezen; en niet de kennis alleen, maar denbsp;vreeze Gods, die het hart beweegt, maakt wijs.quot;

8. nbsp;nbsp;nbsp;HADEWYCH was zuster in het klooster te Aywires,nbsp;aan wie Thomas van Cantimpr zijn werk opdroeg. Een geheimzinnig waas omgeeft deze dichteres. Men weet niet veelnbsp;van haar leven; uit de beelden, die zij gebruikt, en uit haarnbsp;ontwikkeling, meent men te moeten opmaken, dat zij van adelnbsp;was. Haar werk, dat ons in handschriften van de 13e en 14enbsp;eeuw bewaard is, bestaat uit visioenen in proza, berijmdenbsp;brieven, voor een deel gericht aan een verwante ziel, om haarnbsp;den weg te wijzen naarde hemelsche minne, ze te waarschuwennbsp;voor de beroeringhen van onghecuster minne, en gedichten,nbsp;waarvan de minne als de hoogste mystieke zaligheid eigenlijknbsp;het eenige onderwerp is. Haar werk staat naar inhoud ennbsp;vorm zeer onder den invloed van het Hooglied en van denbsp;Openbaring van Johannes. (Zie Dr. J. Prinsen J.Lz., Handboek tot de Nederlandsche Letterkundige Geschiedenis).

9. nbsp;nbsp;nbsp;MEESTER JOHANN ECKEHART werd geborennbsp;tusschen 1250 en 1270, waarschijnlijk te Hochheim bij Gotha.nbsp;Hij was prior van de Dominicaners te Erfurt en vicaris innbsp;Thringen; in 1300 was hij aan de Parijsche Universiteit, in

-ocr page 165-

153

Aanteekeningen

1304 provinciaal-prior van Saksen, in 1306 vicaris-generaal van Boheme, in 1314 magister en professor in de godgeleerdenbsp;faculteit te Straatsburg, later te Keulen; in 1317 werd hij naarnbsp;Frankfort overgeplaatst; in 1326 leidde de Keulsche bisschopnbsp;Von Ochsenstein een inquisitie-proces tegen hem in; hij appelleerde bij den Paus en stierf in 1327. In 1329 verscheen er eennbsp;pauselijke bul, waarin 26 stellingen van Eckehartals ketterschnbsp;verdoemd werden. Van hem is het volgende:

Geen mensch kan het in dit leven z ver brengen, dat hij niet ook uiterlijke werken doet. Immers, wanneer de mensch zich overgeeft aan een leven van overpeinzing, dan kan hij zich van groote volheid niet inbonden, hij moetnbsp;uitstrnomen en bezig zijn in het werkende leven. Het is ermee als met eennbsp;mensch, die heel nieis heeft, die kan wel mild zijn, want hij geeft alleen metnbsp;den wil: wanneer echter een mensch grooten rijkdom heeft en toch niets geeft,nbsp;dan kan hij niet mild heeten. En evenzoo kan geen mensch een deugd bezitten,nbsp;of hij geeft zich aan die deugd over, wanneer tijd en ruimte het mogelijknbsp;maken. En daarom zijn allen, die zich aan een beschouwend leven overgevennbsp;en niet aan uiterlijke werken en die zich geheei en al afsluiten van uiterlijkenbsp;werken, op een dwaaiweg en niet op den goeden weg. Ik zeg: de mensch,nbsp;die een beschouwend leven leidt, kan zich wel en moet zich zelfs van allenbsp;uiterlijke werken vrijmaken, zoolang hij in beschouwing is; doch daarnanbsp;behoort hij zich te wijden aan uiterlijke werken, want niemand kan zich tennbsp;allen tijde en onafgebroken aan het beschouwende leven overgeven en hetnbsp;werkende leven wordt een rustpoos van het beschouwende levenquot;.

10. HEINRICH SUSO werd geboren in 1300 en trad op zijn dertiende jaar te Constanz in de orde der Dominikanen.nbsp;Later werd hij langen tijd prediker te Ulm. Hij stierf aldaar innbsp;1366. Hij moet een edele figuur geweest zijn, meteen teeder,nbsp;innig vroom gemoed. Dit blijkt ook wel uit dit fragmentje:

Wie geeft mij. o God! dat mijn hart zich geheel in uwen lof verzadige? O, kon ik U toch loven met al het snarenspel, dat immer geklonken heeft;nbsp;kon ik toch ieder kruid en grasplantje U ten prijze in uwen hemelschen lusthof doen ontspruiten! Heer van alle goedertierenheid, al ben ik ook nietnbsp;waardig U te loven, nochtans begeert mijne ziel U te loven, als de hemel,nbsp;wanneer hij in de heerlijkste schoonheid met den glans der zon of de ontallijke menigte van schitterende sterren op ons afstraalt; als het schoone heideveld, zooals het met lentebloemen pronkt, en als die zalige gedachten, welkenbsp;een zuiver hart vol liefde bij het aanschouwen van de schittering der natuurnbsp;gesmaakt heeft. Heer! als ik aan uwen verheven lof denk, is het alsof mijnnbsp;hart wegvliet; het denken vergaat en ik heb geen woorden. Aanschouw iknbsp;uwe levende afbeeldsels en al de wonderen uwer schepping, dan zeggen zij

-ocr page 166-

154 Aanteekeningen

tot mijn hart: Zie, hoe lievenswanrd Hij is, van wien alle schoonheid haren oorsprong heeft.quot; ik doorloop hemel en aarde, wereld en afgrond, bosch ennbsp;veld, berg en dal; alles doet mij een vollen toon van uwen grondeloozen lofnbsp;in het oor klinken. Dan word ik stom en sprakeloos en gevoel, dat hij, dienbsp;meent U naar waarde te kunnen loven, den wind najaagt en de schaduwnbsp;grijpen wil.

11. nbsp;nbsp;nbsp;JOHANNES TAULER werd waarschijnlijk te Keulennbsp;geboren. Vroeg trad hij in de Dominikaner-orde en trok velernbsp;aandacht door groote gaven en welsprekendheid. Hij wasnbsp;echter aanvankelijk niet zonder zelfbehagen en men verhaaltnbsp;van hem, dat hij, door een leek tot inkeer gebracht, zich verootmoedigde en zich lang van prediken heeft onthouden. Toennbsp;hij weer op den kansel kwam, moet hij hiermede begonnen zijn:nbsp;Geef mij, barmhartig God! te spreken tot Uwen lof en eere,nbsp;en tot dezer menschen zaligheid. Hij stierf 15 Januari 1361.nbsp;Tot een kleine proeve van zijn schrijfwijze diene het volgende:

Wij weten: ieder mensch moet sterven, indien er iets uit hem worden zal. Hoe zullen wij dien ten doode verwezen mensch noemen of aanduiden? Hijnbsp;is of heel: de eigenwilligheid of de eigenliefde. Zoolang toch deze eigenwilligheid en deze eigenliefde in ons blijft en niet waarlijk wegsterft, dringtnbsp;zij door alle krachten van den innerlijken en uitwendigen mensch, totdat zijnbsp;alles bederft waarin Christus eene gestalte moest verkrijgen. Hoevelen niet,nbsp;die in hun geestelijk leven groot schenen en met wie God groote dingen hadnbsp;aangevangen, gingen ten onder, doordien zij de waarheid niet zuiver betrachtten, maar innerlijk en uiterlijk, in geest en natuur, hunneszelfs bleven! Gelijknbsp;het tarwegraan moet sterven, indien het vrucht zal d;agen, zoo moet gij ooknbsp;innerlijk uwen eigen wil grondig a'sterven. Maak daarom uw binnenste losnbsp;van al waaraan gij het verpand hebt; want alles waarmee gij niet in Godnbsp;eindigt, is u ten afgod.quot;

12. nbsp;nbsp;nbsp;DIRK VOLKERTZ. COORNHERT werd geborennbsp;in 1522 te Amsterdam, uit een welgestelde poortersfamilie. Opnbsp;19-jarigen leeftijd trad hij zr tegen den wensch zijner oudersnbsp;in het huwelijk. Hij werd onterfd en moest Amsterdam verlaten.nbsp;Hij vestigde zich te Haarlem en verdiende daar van 1542 totnbsp;1567 zijn brood met etsen. Hij is ook nog pensionaris vannbsp;Haarlem geweest, maar was genoodzaakt, uit vrees voor .\lva,nbsp;uit het land te vluchten. Na 1572 teruggekeerd, werd hij Secretaris der Staten van Holland. Later, door de onverdraagzaam-

-ocr page 167-

Aanteekeningen 155

heid der Hervormden in den kerker gekomen en weer ontslagen zijnde, vond hij een wijkplaats in Gouda, waarbij in 1590stierf.

Hij heeft in zijn veelbewogen leven veel geschreven. Hij leverde een vertaling van Cicero over de plichten en van Botiusnbsp;over de troostgronden der wijsbegeerte. Gaf verder een Neder-landsche bewerking van Vijftich lustighe Historin vannbsp;Boccaccio, schreef vele gedichten en nog meerdere prozawerken, waarvan zijn Zedekunst, dat is Wellevenskunstenbsp;wel het beste is. Zijn proza bezit kracht, verheffing, vuur, maarnbsp;zijn gedichten komen niet boven het gerijmel der Rederijkersnbsp;uit. Hij was een van de werkzaamste leden van de Rederijkerskamer In liefde bloeiende. Al zijn werken zijn uitgegeven tenbsp;Amsterdam in 1630, drie dln. in folio. Daaraan is het volgendenbsp;ontleend:

Men leest oock een stichtelijclc fabclken van een smif, ghcnaanit Focus. Deze was beklaaght voor den Keyset van opten dagh synre ghebooricn tegennbsp;syn ghebodt ghesmedet te hebben. Onse smit bekende daanklaghte. Des denbsp;Keyser hem vraaghde, wie hem so stout hadde ghemaackt? Eeti moghendernbsp;dan ghy zyt, Heere. De Keyser verwondert vraaghde, wie is dat doch? Denbsp;noot, Heere. lek moet wereken, of met myn ghesinde vasten. Want alle daghenbsp;behoeve ick acht silveren penningen; te wete twee, die ick moet uytleenen,nbsp;twee die ick self behoeve, en twee die ick verliese. Ghevraaght vande Keysernbsp;wa'. hy daar met meynde, sprak de smit also; ick hebbe jonghe kinderen,nbsp;haar leene ick alie daghe twee penningen tot haar voedtsel, om my dat tenbsp;betalen tot myn voedtsel in myn swacke ouderdom, als ick, gelyck sy nu,nbsp;niet en kan winnen: twee penningen betale ick alle daghe myn oude swackenbsp;ende winneloose vader, die hy my in myn kindtsheyt heeft gheleent; twee penningen behoeve ick alle daghe selve tot myn noodtdruft, ende twee verteerternbsp;alle daghe myn wyf, en dat is verloren kosten, want het is een quaat wyf.nbsp;Wil nu myn Heere my alle daghe acht penningen doen gheven, ick vier desnbsp;Keysers gheboorte wel al myn leven. De Keyser lachte, en liet den smit nyetnbsp;onbegiftight van sich ghaan om syn dankbaarheyt tot syn vader ende ghe-trouwheyt tot synen kinderen.

13. FRANCESCO PETRARCA werd 20 Juli 1304 te Avezzo in Itali geboren en heeft een zeer bewogen levennbsp;gehad. Zijn invloed op het staatkundig en kerkelijk leven vannbsp;zijn land was groot, want hij vervulde de hoogste betrekkingen.nbsp;Ook voor de kunst in het algemeen, en voor de dichtkunstnbsp;in het bijzonder, is zijn leven van het grootste belang geweest.

-ocr page 168-

156 Aanteekeningen

Hij had,evenals zoovele dichters vr hem, mt hem (o.a. Dante) en na hem, (o.a. Perk en wellicht ook Van Eeden) een werkelijke of gefantaseerde ongelukkige liefde. Hij had zijn Laura,nbsp;zooals Dante zijn Beatrice, Perk zijn Mathilde en Van Eedennbsp;zijn Ellen had. Wie die Laura geweest is, is niet zeker. Patrarcanbsp;zelf zegt er van, dat hij haar in 1327 op Goeden Vrijdag in denbsp;kerk van Sint Clara te Avignon voor het eerst gezien heeft ennbsp;dat zij hem 21 jaar daarna door den dood werd ontrukt. Hij -is echter niet met haar getrouwd geweest, want zij was reedsnbsp;gehuwd. Misschien is het een gefantaseerde Laura geweest; denbsp;geleerden zijn het er niet over eens. Zeker is, dat de kunst aannbsp;deze Laura een werk dankt, dat de eeuwen getrotseerd-heeft,nbsp;zooals het werk van Dan te gedaan heeft en de werken van Perknbsp;en Van Eeden zullen doen, omdat zij alle de onvergankelijkenbsp;schoonheid van menschelijk voelen in zich dragen.

Na een leven van veel reizen, dikwijls voor heel belangrijke zendingen, begaf Petrarca zich in 1370 naar het dorp Arqua,nbsp;aan de zuidelijke helling der Euganesche Heuvels, waar hijnbsp;zijn laatste levensjaren doorbracht in het gezin zijner dochter.nbsp;Hier werd hij, gebogen over folianten, doorn beroerte getroffennbsp;en overleed 18 Juli 1374. Hij heeft zeer veel werken nagelaten.nbsp;Tot op dezen dag is zijn invloed groot geweest op de dichtkunstnbsp;door zijn bundel minnezangen, in tween verdeeld; het eerstenbsp;gedeelte bevat de gedichten: In vita di M. Laura (226 sonnetten, 21 canzonen, 8 sestinen en 10 balladen); het tweede:'nbsp;In morte di M. Laura (90 sonnetten, 8 canzonen en 1 ballade).

Uit dit werk nemen we de volgende sonnetten, naar een vertaling van J. J. L. ten Kate:

Gezegend zij bet jaar, de maand, de dag.

Het land, de plek, waar ik, op eens gevangen,

Voor t allereerst die henielsche oogen zag,

Waaraan voortaan geheel mijn ziel zou hangen!

Gezegend zij het eerste zoet verlangen Der Liefde, ontwakend bij dien Englenlach,

Een straal, zooals geen zon ze werpen mag.

Een zonnestraal der ziel op rozenwangen.

-ocr page 169-

AA-NTEEKENINGEN 157

Gezegend ieder lied en ieder woord,

Waarin ik haar verheerlijkte! al de klachten En tranen, in mijn eenzaam hart gesmoord Inbsp;Al de arbeid van mijn slapelooze nachten,

De lauwren die ik won en die mij wachten,

Wijl alles, lles Laura toebehoort!

In vita M. Laura XLVII.

Al de uitverkoren zielen, al de scharen Van Englen, ijlden met een blijden spoednbsp;Van eerbied en verbazing haar te moet.

Ten dage als zij ten Hemel was gevaren.

Zij fluisterden: Wat licht is dit? zoo zoet.

Zoo rein! Waarom, sinds zooveel duizend jaren Het welkomstlied weerklinkt uit onze snaren.

Werd zoo iets heerlijks nooit door ons begroet?...

Zij, zalig in de wissling haar geschonken,

Zij hoort het niet, in stil gepeins verzonken

Maar wendt zich nu en dan verlangende om.

Of ik ook volg ik, nog aan t stof geklonken!

Dies hef ik oog en wensch naar 't Heiligdom,

Want in mijne ooren ruischt haar bede: Ei kom!

In morti di M. Laura LXXV.

14. DANTE (of eigenlijk DURANTE ALIGHIERI) werd 8 Mei 1265 (volgens sommigen 27 Mei 1263) te Florence geboren. Hij leefde in een woeligen tijd in Itali en heeft daarvan alnbsp;de narigheid ondervonden. Hij stierfin ballingschap teRavennanbsp;op 14 Sept. 1321. (Men leze het boek van Prof. H. Hauvettenbsp;over Dante, uitg. W.B.)

Ook Dante heeft veel geschreven. Zijn goddelijke comedie (Hel, Louteringsberg en Paradijs, ook in de W.B. uitgekomen)nbsp;en Het nieuwe leven (uitg. W.B.) zullen echter wel altijdnbsp;gelezen worden en zullen velen blijven ontroeren door hunnbsp;machtigen inhoud, schoonheid en diep gevoel. Het nieuwenbsp;leven is gewijd aan zijn geliefde Beatrice, met wie ook hij nooitnbsp;gehuwd is, maar die hij alleen uit de verte beminde. Ook in denbsp;goddelijke comedie speelt die Beatrice een voorname rol. Denbsp;hooge stemming van den dichter blijkt wel uit dit sonnet uitnbsp;La Vita Nuova (Het nieuwe leven):

-ocr page 170-

158 Aanteekeningen

Elk edel hart, dat huist der Lieide gloed,

Tot voor welks aanschijn deze woorden dwalen

Opdat het mij zijn meening moog verhalen

In naam van Amor, zijnen Heer, mijn groet!

Reeds henen was dra t derde deel gespoed Der uren waarin alle sterren stralen.

Toen plotsling Amor tot mij neer kwam dalen.

Z, dat de herinnering ng mij beven doet.

Vol vreugde scheen hij me eerst terwijl zijn handen

Droegen mijn hart, en in zijn armen had

Hij mijn Meesteres, sluirarend in lichtrood kleed;

Toen riep hij haar; en van mijn hart dat brandde.

Zag k hoe zij schuchter, schoon gehoorzaam, at____

En klagend vlood hij als in bitter leed.

15. nbsp;nbsp;nbsp;GIOVANNI BOCCACCIO, geboren 1313 te Parijs,nbsp;was de zoon van een koopman te Florence. Aanvankelijknbsp;voor den koopmansstand bestemd, liet men hem, toen hij geennbsp;lust daarin had, in t kerkelijk recht studeeren. Na zijns vadersnbsp;dood wijdde hij zich echter geheel aan de fraaie letteren. Hijnbsp;schreef tal van Latijnsche werken, maar bekend is hij vooralnbsp;om zijn Decamerone, zijn 100 vertellingen, waarvan de W.B.nbsp;een bloemlezing uitgaf. Hij stierf 21 December 1375,

16. nbsp;nbsp;nbsp;DESIDERIUS ERASMUS werd 28 October 1467 tenbsp;Rotterdam geboren. Zijn ouders, Gerrit Elias van Gouda ennbsp;Elizabeth, de dochter van een geneesheer te Zevenbergen,nbsp;waren niet wettig getrouwd en terwijl zijn vader te Rome was,nbsp;werd Erasmus te Rotterdam geboren. Meenende dat Elizabethnbsp;gestorven was, werd Gerrit Elias geestelijke en toen hij wedernbsp;in Holland terugkeerde en moest zien, dat men hem n valschenbsp;tijding had medegedeeld, bleef hij zijn gelofte getrouw, maarnbsp;zorgde goed voor zijn zoon Gerrit Gerritszoon, die zijn naamnbsp;later, naar de gewoonte van dien tijd vertaalde in Desideriusnbsp;Erasmus. Na een zeer onrustig leven stierf hij te Basel, 12 Julinbsp;1536. Hij was een van de geleerdste mannen van zijn tijd ennbsp;heeft zeer veel geschriften nagelaten. Zijn bekendste werk is

-ocr page 171-

Aanteekeningen 159

wel De lof der Zotheidquot;, waarvan de in W.B. een vertaling uitkwam, mt twee bundels van zijn samenspraken.

17. nbsp;nbsp;nbsp;MICHEL EYQUEM DE MONTAIGNE werd geboren 28 Februari 1533, op het kasteel Montaigne in Perigord,nbsp;Hij ontving een wetenschappelijke opvoeding, zoodat hij alsnbsp;kind reeds Latijn en Grieksch vloeiend sprak en aanvaarddenbsp;in 1554 de betrekking van raadsheer in het Parlement vannbsp;Bordeaux. Na den dood zijns vaders legde hij zijn ambt neder,nbsp;reisde in Duitschland, Itali en Zwitserland en keerde daarnanbsp;terug naar zijn voorvaderlijk kasteel. Daar gaf hij zich geheelnbsp;aan de letteren en de studie en daar ook schreef hij zijn beroemdnbsp;werk: Lesessais de messire Michl, seigneur de Montaignenbsp;(1588, 3 dln.) Hij overleed 13 September 1592.

18. nbsp;nbsp;nbsp;HENDRIK LAURENSZ. SPIEGHEL (1549-1612),nbsp;was Amsterdamsch koopman en daarbij rederijker, lid van denbsp;kamer In liefde bloeiende. Hij was de rustige burger, metnbsp;dichterlijken aanleg, die zich hield buiten alle partijtwisten vannbsp;zijn tijd. Hij bleef Katholiek, maar was vrijzinnig in zijn opvattingen, een waar humanist van zijn dagen. Hij was rijkennbsp;schreef zn meeste gedichten op zn buiten plaats Meerhuyzennbsp;aan den Amstel. Hij stierf te Alkmaar, aan de kinderpokken.

Hij moet een uitstekend mensch geweest zijn, hoogstaand in zijn begrippen van zedelijkheid en deugd. Dit blijkt uit zijnnbsp;gedichten, die tevens, hoewel soms niet van gezochtheid vrij tenbsp;pleiten, getuigenis afleggen, dat hij de Nederlandsche taalnbsp;uitnemend verstond.

Zijn voornaamste werk is de Hertspieghel, met het onderwerp: deugd schept vreugd. Hij schreef verder nog kleine zedelijke gedichten e.a. Het volgende gedicht drukt zeer goednbsp;zijn levens- en wereldbeschouwing uit:

MEI-LIED.

Wat dolheid is 't die u bekoort.

Dat eik om strijd elkander moordt. En zoekt naar magt door booze wegen?

Gij, die op burg en sloten bouwt.

En weet niet, als gij t wel beschouwt. Een waar rijk, waar 't in is gelegen.


-ocr page 172-

160 Aanteekeningen

Van alls te hebben overvloed,

Kisten gevuld met geld en goed. Noch ook een sterke hooge woning.nbsp;Een purpren of een gulden rok.

Veel dieners met een schepterstok Of gouden kroon, en maakt geen koning.

Een koning is t, die vreeze derft En die zijn booze lusten sterft.

Die in zijn doen hier is goeddadig. Die op geen valsche eerzucht steunt.nbsp;Aan 's volleks gunst zich niet en kreunt.nbsp;Die toch altijd is ongestadig;

Die al t gegraaf van Westerland Klein acht, en Tagus gulden zandnbsp;Met 't ongeachte goud der Mooren.nbsp;Die storm en vloed lijdt onbedeesd.nbsp;Geen scheeve donderslagen vreest.nbsp;Noch krijgers ijselijke toren;

Die veilig en zich neder houdt,

Die t al beneden zich aanschouwt En geen bezwaar en heeft van sterven.nbsp;Men roept de koningen bijeen.

Die t rood koraal en kostel steen Hoog achten, dat hij ligt kan derven;

Die met een uitgetogen zwaard Zoo onbedacht ais onvervaard.

Hun rijk, ja rust en leven wagen Om Turksche zijde en paarlen rond.nbsp;Der Rus en Tarters kostel bontnbsp;Te nut niet, maar tot pronk te dragen.

t Gemoed heeft in zich konings schat: t Behoeft geen spiets of paarden rad,nbsp;Geen harnas, boog, pijl, roer of klooien;nbsp;'t Behelst in zich zijn eigen nut,

t En hoeft geen dondrig grof geschut Om burg of schansen ner te stoeten.

Een vorst ist, die geen vrees aankleeft. Dit rijk ellek zich zelven geeft.

Hij klinim, door 't avontuur verheven. In wankel hoogen staat, dien t lust:

Ik kies in onbekendheid rust.

Een onbekommerd zoet zacht leven.

Dat mij noch boer noch elman ken, Wensch ik in stilt te varen hennbsp;En een vergeten burger sterven.

Het valt voorwaar een lastig end.

Bij elk te zijn heel wel bekend En zelf zijns zellefs kennis derven.


19. ROEMER VISSCHER (1547-1620) was eveneens koopman te Amsterdam en lid der kamer In liefde bloeiende.nbsp;Zijn huis was de verzamelplaats der vernuften van zijn tijd ennbsp;de school, waarin Vondel en Hooft gevormd werden. Ook hijnbsp;stierf te Alkmaar.

Hij heeft zeer veel in het belang van de Nederlandsche taal gedaan. Zijn zinrijkheid deed hem den naam van Nederland-schen Martialis verwerven. Toch leed ook hij aan overdrijvingnbsp;en de zinrijkheid kwam vaak voort uit zucht om zonderling tenbsp;wezen, gelijk reeds uit de titels zijner werken op te maken is.nbsp;Hij schreef o.a. Brabbelinghen, waaronder Byschriften,nbsp;Puntdichten, Rommelso, Tepelwerken, (knutselwerken),nbsp;Jammertjens(elegin), Quikken(grappen),Sinnepoppennbsp;(zinnebeelden), enz.

-ocr page 173-

Aanteekeningen 161

20. nbsp;nbsp;nbsp;FRANCIS BACON werd 22 Januari 1561 te Londennbsp;geboren. Hij onderscheidde zich al vroeg door zijn ontwikkeldnbsp;verstand, maar al spoedig werd hij in het staatkundig leven vannbsp;zijn tijd gewikkeld en heeft zich daarbij niet altijd eervol gedragen. Hij bekleedde hooge posten aan het Hof, maar vielnbsp;in ongenade. De laatste jaren van zijn leven bracht hij in aannbsp;de studie gewijde afzondering door. Hij stierf 9 April 1626.

Hoewel een vat vol tegenstrijdigheden moet Bacon voor zijn omgeving een goed mensch geweest zijn : zijn bediendennbsp;hielden van hem en zijn vrienden bewonderden hem. Baconsnbsp;werk en karakter hebben eenige overeenkomst. Hij wil wel veelnbsp;en hij kan wel wat ook; hij heeft groote gedachten, maar mistnbsp;de kracht tot in practijk brengen en doorzetten. Uitzijn werkennbsp;blijkt echter wet een vrziende blik op het gebied van denbsp;wetenschap : hij heeft reeds vele uitvindingen, zooals telefoon,nbsp;vliegmachine, enz., voorspeld. Hij schreef, behalve zijn Essaysnbsp;meerdere werken op wetenschappelijk gebied.

21. nbsp;nbsp;nbsp;HORATIUS (Quintus Horatius Flaccus), was eennbsp;beroemd Romeinsch dichter. Hij werd geboren 8 Dec. bSjaarnbsp;V. Chr. te Venusia in Apuli en ontving zijn opleiding te Romenbsp;en te Athene, waarvoor zijn vader, een vrijgelatene, zich allenbsp;mogelijke opofferingen getroostte. Zijn opvoeding was voorspoedig en zijn talent trok de aandacht van Variusen Vergilius,nbsp;die hem voorstelden aan Maecenas, de rijke begunstiger dernbsp;pozie in die dagen, en aan Augustus. Een groot gedeelte zijnsnbsp;levens bracht H. door nabij Tibur in Sabinium op zijn landgoed stica, dat hem door Maecenas ten geschenke was gegeven.nbsp;Daar schreef hij de meeste zijner gedichten en stierf plotselingnbsp;27 November van het jaar 8 vr Chr.

Het meest bekend zijn zn Oden of Carmina, zooals hij ze noemde, het meest gewichtig echter is zn Ars Potica,nbsp;omdat hij daarin de beginselen der dichtkunst heeft ontwikkeld.nbsp;Verder schreef hij nog Hekeldichten en Brieven.

II

-ocr page 174-

162 Aanteekeningen

22. nbsp;nbsp;nbsp;VERGILIUS (Publius Vergilius Maro) leefde van omstreeks 70 j. V. Chr. tot 19 j. na Chr. Hij wordt wel de prins dernbsp;Romeinsche dichters genoemd; zeker is, dat zijn invloed zrnbsp;groot is geweest. Men denke maar eens aan de vereering, dienbsp;Dante voor dezen meester koesterde. Zijn grootste werk is denbsp;.^nes, groot heldendicht in 12 boeken, waarmede hij zichnbsp;onsterfelijk gemaakt heeft. (Vondel gaf er een bewerking van).nbsp;Vergilius overig werk bleef in schoonheid beneden de ./nes.

23. nbsp;nbsp;nbsp;MICHEL ANGELO BUONAROTTI, schilder, beeldhouwer en bouwmeester van den eersten rang, werd in 1474 tenbsp;Caprese of Chiusi geboren. Hij beeldhouwde o.a. te Rome hetnbsp;mausolem voor Paus Julius II. In 1508 begon hij aan zijnnbsp;grootste meesterstuk, waarvan de afbeeldingen een zekerenbsp;populariteit verkregen hebben, de frescos aan het groote welf-dak der Sixtijnsche kapel, voorstellende het Laatste Oordeel.nbsp;Zijn laatste werk was de voortzetting van den bouw der Sintnbsp;Pieterskerk te Rome, die zoover vorderde, dat reeds dadelijknbsp;na zijn dood de grandieuse koepel voltooid kon worden naarnbsp;zijn plans. Michel Angelo stierf 17 Februari 1563 of64 en werdnbsp;te Florence in de kruiskerk begraven, waar een gedenkteekennbsp;op zijn graf is geplaatst. Hij was ook dichter.

24. nbsp;nbsp;nbsp;ARIOSTO (LUDOVICO) VAN FERRARA, eennbsp;der voornaamste Italiaansche dichters werd geboren te Reggio,nbsp;8 September 1474. Hij onderscheidde zich reeds vroeg doornbsp;zijn dichterlijken aanleg. Hij verkeerde eerst aan het hof vannbsp;kardinaal Hippolytus van Este en later aan dat van den kunstminnenden Alfons I, hertog van Ferrara, broeder van den kardinaal. Ariostos beroemdste werk is de Orlando Furiosonbsp;(Razende Roeland), welk werk hij in 10 jaar voltooide. Hijnbsp;schreef verder nog komedin, satiren en Latijnsche gedichten.nbsp;Ariosto stierf te Ferrara 6 Juni 1533.

25. nbsp;nbsp;nbsp;TORQUATO TASSO, geboren 11 Maart 1544, tenbsp;Sorrento, gaf in 1562 zijn ridderdicht Rinaldo in het licht.

-ocr page 175-

Aanteekeningen 163

kwam in 1565 aan het hof van Hertog Alfons II, te Ferrara, ging in 1571 met kardinaal van Este naar Frankrijk, liet bij zijnnbsp;terugkeer te Ferrara, in 1573, zijn herdersdrama Aminta tennbsp;tooneele verschijnen en voltooide in 1575 zijn Gierusalemmenbsp;Liberata (Jeruzalem verlost). Hij stierf 25 April 1595, na eennbsp;leven vol ellende, in het klooster San Onofrio te Rome.

26. nbsp;nbsp;nbsp;PIERRE RONSARD, geboren 10 September 1525,nbsp;op het kasteel Mapoissionire in Vendmois, was de telg vannbsp;een Hongaarschen stam, werd page van koning Jacobus V vannbsp;Schotland en keerde daarop naar het hof van den koning innbsp;Orlans terug, die hem met zendingen belastte naar verschillende landen. In 1541 verliet hij wegens doofheid het hof, bestudeerde de klassieke schrijvers der oudheid en wijdde zichnbsp;aan de letterkunde. Hij overleed als prior van St. Cosme tenbsp;Tours 27 December 1585. Hij schreef 5 boeken met oden, 2nbsp;met hymnen, 4 met sonnetten en 2 met eclogen, alsmede hetnbsp;onvoltooide heldendicht La Franciade.

27. nbsp;nbsp;nbsp;KAREL VAN MAN DER werd geboren in Mei 1548nbsp;uit een adellijk geslacht, te Meulebeke, in West-Vlaanderen,nbsp;legde zich reeds vroeg op de schilderkunst toe, oefende zichnbsp;onder leiding van Peter Vlerick, te Kortrijk, en keerde in 1569nbsp;terug naar de ouderlijke woning. Na dien tijd werkte hij metnbsp;het penseel en met de pen, ging in 1574 naar Rome, toefde ernbsp;3 jaren en maakte zich beroemd in zijn vaderland. Te middennbsp;der kerkelijke beroeringen kwijnde echter de kunst en bovendien werd zijn woning door het Waalsche oorlogsgrauw zoonbsp;deerlijk uitgeplunderd, dat hij in 1583 de wijk nam naar Haarlem, waar hij 20 jaren bleef, schreef en schilderde en eennbsp;school voor jeugdige kunstenaars opende. In 1604 vestigde hijnbsp;zich te Amsterdam en overleed aldaar 2 December 1606.nbsp;Hij liet talrijke geschriften na, oorspronkelijke en vertaalde.

28. nbsp;nbsp;nbsp;JONKER JAN VAN DER NOOT (1539-1595?)nbsp;was een van onze vroegste Renaissance-dichters, sterk onder

-ocr page 176-

164

Aanteekeningen

den invloed van Ronsard en Du Bellay, maar- met een eigen stem. De invloed der ouden en der Italianen, o.a. Petrarca,nbsp;blijkt wel uit het volgende sonnet, waarin de verheerlijkingnbsp;der abstracte schoonheid duidelijk uitkomt.

AAN JONKER ADRIAAN DE VOOCHT.

Nacht ende dag, deur kracht der schoonster Vrouwen,

Koomt Eraton, zedig en goedertieren.

Opdat ik zou mijns iands sprake versieren,

De deugden mi] mijns Liefs veur oogen houwen;

Hemelsche vreugd doet zij mij klaar aanschouwen En gaat ter deugd mijn ziele vlijtig stieren,

Mij doende God en heur op t spel der lieren Loven, eer koomt Aurora t veld bedauwen.

Wie zou de deugd, t verstand, t el hert en d eere Volprijzen toch kunnen van mijn Lief teere.

Die mij 't bedrijf der kwa-menschen doen vlieden?

Mijn Lief heeft mij den weg ter Deugd gewezen.

Dies t alder tijd men heuren lof zal lezen.

Ook uw eer Voocht, en d eer van veel vroom lieden.

En dit naar Ronsard :

Dan ben ik een half God, wanneer ik ben gezeten Bij mijn Meestresse goed, en daar zoo met geraakenbsp;Heur go-manieren zie, en hoor heur zoete sprake.

Die dan ook altemet gebroken en vergeten

Wordt met een zoet gelach, of zuchten kwaad om weten.

In heur schoon oogen zoet, daar ik altijd naar hake.

Merk ik de liefde rein, die maakt, dat ik dus blake.

Die mij even gedicht deurwondt naar zijn vermeten.

Ik ben mijns zins geen heer, wanneer ik heb gezogen Het bitter zoet vergift uit heur zoete bruin oogen,

t Welk mij betooverd heeft, en houdt even gedichte.

Ik ontvang meerder vreugd met heur oogen t aanschouwen Dan door slaap, spijze of drank, om 't lichaam t onderhouwen.nbsp;Zoo wel behagen mij heur deugd en eerbaar wezen.

29. PIETER CORNELISZOON HOOFT (1581-1647) te Amsterdam, was Drossaart van Muyden, wonende meestalnbsp;op het aldaar nog bestaande thans gerestaureerde slot, waar hijnbsp;een uitgelezen kring van kunstvrienden om zich heen verzamelde, in onze letterkunde onder den naam van Muyderkring

-ocr page 177-

Aanteekeningen 165

bekend. Hij overleed te s-Hage, waarheen hij zich begeven had om de begrafenis van Prins Frederik Hendrik bij te wonen.nbsp;Hij heefteen rijk, aan kunsten schoonheid gewijd leven geleid.nbsp;Bijzonder zijn liefdeleven moet zeer afwisselend geweest zijn,nbsp;wat in zijn werk te zien is. Vooral zijn kleine lierdichten moetennbsp;daarvan veel vertellen.

Hij heeft tal van werken nagelaten. Behalve het genoemde schreef hij nog de treurspelen Geeraerdt van Velsen ennbsp;Baeto en het blijspel Warenar met de Pot. Verder verschillende historische werken; minnedichten, heldenzangen,nbsp;brieven, vertalingen, enz. Hooft was werkelijk een kunstenaar.nbsp;Zijn groote dichtergave blijkt reeds uit de eerste bladzijdenbsp;van zijn Granida :

DORILEA.

Het vinnich stralen van de Son nbsp;nbsp;nbsp;Mijn hartje treckt mij wel soo scer,

Ontschuil jck in 't bosschage; nbsp;nbsp;nbsp;Soo seer, dorst jck het wagen,

Indien dit bosje clappen con, nbsp;nbsp;nbsp;Maer neen, jck waeghet nemmernieer.

Wat melden t al vryage! nbsp;nbsp;nbsp;Haer minnen sijn maer vlaegen.

Maer vlaegen, die t'hans overgaen, En op een ander vallen;

Nochtans jck sie mijn vryer aen Voor trouste van haer allen.


Vryage? neen. vryage? jae,

Vryage sonder menen;

Van hondert harders (ist niet schae?) Vindtmer getrouw niet eenen.


Maer oft t u miste domme maeght, Ghij siet hem niet van binnen.

Dan t schijnt wel die geen rust en waeght, Can qualijck lust gewinnen.

Een wullepsch knaepjen altijd stuirt Nae nieuwe lust sijn sinnen,

Niet langer als het weygeren duirt,

Niet langer duirt het minnen.

Oft jck hem oock lichtvaerdich von,

En t bleef in dit bosschage.

Indien dit bosje ciappen con.

Wat meldet al boelage!

(In het Klassiek Letterkundig Pantheon, uitg. Thieme amp; Cie., Zutphcn, zagen verschillende werken van Hooft het licht. Men leze die!)

30. DE SAGE VAN DEN CID is verbonden aan den naam van een Spaansch edelman van aanzienlijken bloede,nbsp;Rodrigo (Ruy) Diaz, bijgenaamd Cid (heer) en Campeadornbsp;(voorvechter). Hij moet graaf van Oud-Castili geweest zijn ennbsp;geboortig uit Vivar. In Spanje was hij het ideaal van een held,

-ocr page 178-

166

Aanteekeningen

uitmuntend door ridderlijke dapperheid, deugd en edelmoedigheid, zooals Karei de Groote in Frankrijk en koning Arthur in Engeland was. Talrijke verhalen van zijn krijgsbedrijvennbsp;zijn van hem in omloop, die ons nu niet meer interesseeren,nbsp;maar die in de dagen, waarvan in deze voordracht gesprokennbsp;wordt, in de letterkunde verwerkt en met graagte gelezen werden. De ridder, waarnaar de sage genoemd is, moet te Valencianbsp;gestorven zijn op 10 Juli 1099.

Reeds vroeg is de Cid in volksliederen bezongen ; het oude gedenkstuk van Castiliaansche pozie, het Poma del Cid,nbsp;dagteekent waarschijnlijk van den aan vang der 13e eeuw en isnbsp;blijkbaar aan die volksliederen zijn oorsprong verschuldigd.nbsp;De Cid-romancen schijnen niet ouder dan de 16e eeuw te zijn.nbsp;Ze zijn in 1550 voor t eerst in zn geheel te zijn uitgegeven ennbsp;sindsdien in alle talen telkens opnieuw vertaald en bewerkt.

31. JOOST VAN DEN VONDEL (1587-1679), werd geboren te Keulen en opgevoed te Amsterdam. Zijn oudersnbsp;waren burgerlieden, die handel in kousen dreven en hun zoonnbsp;tot hetzelfde beroep bestemden. Doch spoedig reeds toonde denbsp;jeugdige Vondel een onweerstaanbaren trek voor de dichtkundenbsp;en daar hem de kennis van het Grieksch en Latijn ontbrak,nbsp;ondernam hij op mannelijken leeftijd de studie dier talen metnbsp;goed gevolg. In de staatkundig-godsdienstige twisten van zijnnbsp;tijd koos hij de zijde van Van Oldenbarneveld c.s. en door znnbsp;treurspel Palamedes berokkende hij zich vele onaangenaamheden. Op zn ouden dag werd de groote dichter met n postjenbsp;aan de Bank van Leening te Amsterdam begunstigd, hetgeennbsp;hem voor gebrek behoedde, waartoe de verkwistende leefwijzenbsp;van zn zoon hem anders zou gebracht hebben. Tien jaren namnbsp;hij deze betrekking waar, toen men hem wegens zn hoogennbsp;leeftijd, met behoud van jaarwedde, f650., ontsloeg. (Mennbsp;leze Potgieters Vondel in burgemeesters kamer). Deovergangnbsp;van Vondel tot het Katholicisme heeft veel pennen in beweging

-ocr page 179-

A ANTEEKENINGEN 167

gebracht. Hij stierf te Amsterdam en werd aldaar begraven in de Nieuwe Kerk, door veertien dichters er heen gedragen. Innbsp;1772 richtte het genootschap Diligentiae Omnia voor hemnbsp;een gedenkteeken op.

Over zijn talrijke en schoone werken behoeven wij niets te zeggen; jammer is maar, dat Vondel, en velen met hem, meernbsp;bewonderd dan gelezen wordt. Dat dit nog eens verandere!

32. nbsp;nbsp;nbsp;ARISTOTELES, naast Plato de grootste wijsgeer vannbsp;Griekenland, stichter der peripatetische school, werd geborennbsp;384 j. V. Chr., te Stagira in Macedoni. Twintig jaar lang (vannbsp;368 j. V. Chr. af) was Aristoteles te Athene Platos leerling. Innbsp;343 werd hij door koning Philippus van Macedoni benoemdnbsp;tot leermeester van diens zoon Alexander. In 331 richtte Aristoteles in de gangen van het lyceum (n gymnasium bij Athene)nbsp;een eigene school op voor wijsbegeerte, welke de peripatetischenbsp;genoemd werd, hetzij naar de plaats waar zij zich bevond,nbsp;hetzij omdat A. de gewoonte had zijne voordrachten ten deelenbsp;wandelend (Grieksch : peripatein) te houden. Zijn leerlingennbsp;werden daarom Peripatetici genoemd. Hij verliet Athene,nbsp;omdat men hem beschuldigde van ongodisterij en vluchtte naarnbsp;Chalcis op Eubea, waar hij in 322 j. v. Chr. stierf. De grootenbsp;menigte van zijn geschriften omvat het gansche gebied dernbsp;Griekschewetenschappen, doch inzonderheid dat der filosofie.nbsp;De talrijke studies over hem, die nog steeds verschijnen, getuigen van zijn grooten invloed op wetenschap, godsdienst ennbsp;kunst.

33. nbsp;nbsp;nbsp;HOMERUS was de oudste en beroemdste der dichtersnbsp;van Griekenland. Met zekerheid is aangaande zijn persoonnbsp;niets bekend, zelfs niet of hij inderdaad geleefd heeft. Waarschijnlijk was hij geboortig uit loni in Klein-Azi, doch reedsnbsp;in de oudheid betwistten zeven steden elkander de eer Homerusnbsp;geboorteplaats te zijn. Zijn bloeitijd moet tusschen 1105 en 850nbsp;j. V. Chr. gesteld worden. Hij stierf hoogbejaard, maar als arme

-ocr page 180-

168 Aanteekeningen

zwerveling en blind, zooals men zegt. Men noemt hem de dichter van de Ilias en de Odyssee, d Grieksche heldendichtennbsp;bij uitnemendheid, door geen werk in lateren tijd op datnbsp;gebied overtroffen. Men heeft daarvan in het Nederlandschnbsp;schoone vertalingen, o.a. van Vosmaer. De Wereldbibliotheeknbsp;gaf van de Ilias een bewerking door Karei van de Woestijnenbsp;in t licht. Men make eens kennis met deze werken!

34. nbsp;nbsp;nbsp;SENECA (Lucius Annaeus), de philosoof, geboren 2nbsp;of 3 jaar na Chr. te Corduba, kwam reeds vroeg te Romenbsp;en wijdde zich hoofdzakelijk aan de wijsbegeerte, waarin hij denbsp;Stocijnsche school aanhing. Onder Claudius beschuldigd vannbsp;kuiperijen, werd hij naar Corsica verbannen (41 j. na Chr.) waarnbsp;hij acht jaren bleef. Toen werd hij door keizerin Agrippinanbsp;aangesteld als leermeester van Nero, die hem echter 65 na Chr.nbsp;wegens samenzwering ter dood veroordeelde, waarop Senecanbsp;zich de aderen liet openen en doodbloedde. Hij liet velenbsp;werken na, waaronder 10 treurspelen. Waarschijnlijk echternbsp;moeten deze treurspelen niet aan den filosoof, maar aan eennbsp;ander, een dichter Seneca worden toegeschreven.

35. nbsp;nbsp;nbsp;PLAUTUS (Titus Maccius), Romeinsch blijspeldichter,nbsp;geb. omstr. 227 v. Chr. te Sarsina in Umbri, gest. 184 v. Chr.,nbsp;heeft, naar men zegt, 130 blijspelen vervaardigd, waarvannbsp;echter maar een 20-tal in hun geheel tot ons gekomen zijn. Innbsp;de W.B. kwam van hem uit De Tweelingbroeders.

36. nbsp;nbsp;nbsp;TERENTIUS (Publius), ook een Romeinsch blijspeldichter, geb. omstr. 194 v. Chr. te Carthago, kwam als slaaf metnbsp;den Romeinschen senator Publius Terentius Lucanus naarnbsp;Rome, ontving later zijn vrijheid en kwam in t jaar 155 bij eennbsp;schipbreuk om t leven. Van hem zijn n 6-tal blijspelen bekend.

37. nbsp;nbsp;nbsp;DANIL HEINSIUS, geboren 9 Juni 1580 te Gent,nbsp;kwam jong naar Holland, had Scaliger en Douza tot leermeesters en werd in 1605 professor der geschiedenis en staatk.nbsp;wetenschappen. Hij bezorgde uitgaven van Hesiodus, Horatius,

-ocr page 181-

Aanteekeningen 169

Vergilius, Ovidius, Terentius, Seneca en Maximus Tyrius. Hij was een halve eeuw n sieraad der Leidsche Hoogeschool, maarnbsp;verloor zn geheugen en stierf 25Febr. 1655. Hij was ook dichter:

38. nbsp;nbsp;nbsp;VOSSIUS, eigenlijk Gerhard Voss, werd geboren innbsp;Heidelberg. Hij heeft zich op het gebied van de mythologie,nbsp;rhetorica, dichtkunst, geschiedenis en taalkunde zeer verdienstelijk gemaakt. Hij stierf in 1649 als professor te Amsterdam.

39. nbsp;nbsp;nbsp;PIERRE CORNEILLE, geb. 6 Juni 1606, te Rouaan,nbsp;gest. 1 Oct. 1684, werd bestemd voor de balie, maar gaf denbsp;voorkeur aan het tooneel. Hij was dichter; deGrooteCorneillenbsp;is hij wel genoemd. Hij schreef, behalve n menigte blijspelen,nbsp;ook n aantal treurspelen, welke als meesterstukken op datnbsp;gebied aangemerkt zijn.

40. nbsp;nbsp;nbsp;JEAN DE RACINE, geboren in 1639 te La Fert-Milon (dept. Aisne) en gestorven 1699 te Parijs, wordt denbsp;grootste treurspeldichter der Franschen genoemd. Binnen denbsp;beperking van de regelen leverde hij het hoogste. Hij leefdenbsp;veelal aan het Hof en was gehuwd met de vrome Cathrine denbsp;Romanet uit Amiens. Schreef hij eerst veel treurspelen aan denbsp;klassieke oudheid ontleend, na zijn huwelijk wijdde hij zichnbsp;aan vrome bespiegelingen en schreef nog twee bijbelschenbsp;treurspelen, nl. Esther en Athalie.

41. nbsp;nbsp;nbsp;NICOLAS BOILEAU geboren te Crosne bij Parijs,nbsp;op 1 Nov. 1636 en gestorven 13 Maart 1711. Hij studeerdenbsp;eerst in de rechten, toen in de theologie, maar liet beide studinnbsp;varen om zich geheel aan de fraaie letteren te wijden. Door znnbsp;Art Potique en zn Lutrin nam hij een eerste plaats innbsp;onder de dichters van zn tijd. Hij woonde veelal op een buitennbsp;en had omgang o.a. met Moliere.

42. nbsp;nbsp;nbsp;WILLIAM SHAKESPEARE werd geboren 25 Aprilnbsp;1564 te Stratford aan den Avon, waar hij ook op 23 April 1616

-ocr page 182-

170 A A.NTEEKENINGEN

gestorven is. Eerst lang na zijn dood is zijn werk pas op de rechte waarde geschat, al wil men ng wel beweren, dat nietnbsp;Shakespeare de schrijver is van de onderzijn naam bekendenbsp;werken, maar Bacon. Tot zijn meesterwerken behooren o.a.nbsp;5 treurspelen: Macbeth, King Lear, Othello, Hamlet en Romeonbsp;and Julia, waarvan nog steeds opvoeringen plaats hebben.nbsp;Een van de grove tusschenredenen, waarover in de voordrachtnbsp;gesproken werd, is het gesprek der doodgravers, die het grafnbsp;van de verdronken Ophelia delven. Dit laten wij hier volgennbsp;naar de Hamlet-vertaling van Jac. van Looy:

Eerste Grafmaker. Moet zij die eigenrechtig haar eigen salvatie zoekt begraven worden in christelijke begrafenis?

Tweede Grafmaker. Ik zeg je van wel; maak daarom kwiek haar graf; de lijkschouwer heeft over haar gezeten en vindt, 't moet zijn: christelijke begrafenis.

E. G. Hoe kan dat wezen, tenzij zij zich verdronk om haar eigen te verdedigen?

T. G. Wel, 't is zoo bevonden.

E. G. t Moet zijn se offendendo; het kan niet anders zijn. Want hier ligt het punt: wanneer ik mijzelf verdrink met voorbedachten rade, onderstelt ditnbsp;een daad; en een daad bevat drie vertakkingen; te weten; handelen, doen ennbsp;volbrengen; ergel, zij verdronk zich met voorbedachten rade.

T. G. Neen, maar hoor eens, gezellige doodgraver.

E. G. Met je verlof. Hier ligt het water; best: hier staat de man; best: wanneer de man zich wendt naar dit water en zich zeil verdrinkt, het is nolus,nbsp;volus, hij wendt zich, begrijp dat goed. Maar als het water zich wendt naarnbsp;hem en hem verdrinkt, verdrinkt hij niet zichzelf; ergel, hij die niet schuldignbsp;is aan eigen dood, verkort ook zijn leven niet.

T. G. Maar is dit recht?

E. G. Waarachtig is dit recht, lijkschouwers schouwrecht.

T. G. Wil ik je er eens het ware van zeggen? Als dit niet een edelvrouw was geweest, zou ze worden begraven zonder christelijke begiafenis.

E. G. Wel, dat zeg je daar goed; en des te erger is het, dat groote lui in deze wereld het voorrecht zullen krijgen boven hunne christelijke medemen-schen, om zich te verdrinken of op te hangen. Kom, mijn spa. Er bestaatnbsp;geen oudere adel dan die van tuinlui, sloot- en doodgravers; zij houden hetnbsp;beroep van Adam in eere.

T. G. Was die dan van adel?

E. G. Hij was de eerste die een wapen droeg.

T. G. Wel, hij had er geen.

E. G. Wat, b-je een heiden? Hoe versta je de Schrift? De Schrift zegt: Adam spitte, hoe kon hij spitten zonder zich te waapnen met een spit ofnbsp;spa? Ik wil Je een andre vraag voorleggen, wanneer je me niet met eennbsp;antwoord van pas daarop dient, erken dat je

T. G. Vooruit.

-ocr page 183-

Aanteekeningen 171

E, Q. Wie is hij, die sterker bouwt dan hetzij een metselaar, een scheepmaker of een timmerman?

T. Q. De galg-maker, want dat geraamte overleeft een duizendtal pachters.

E. G, Ik mag je geestigheid wel, waarachtig; de galgestrop doet hel goed; maar hoe doet hij goed? hij doet goed aan dengene die kwaad doet; nou jijnbsp;doet kwaad te zeggen dat de galg sterker dan de kerk is gebouwd; ergel, denbsp;strop jnoge je goed doen. Nog eens; kom op.

T. Q. Wie bouwt sterker dan een metselaar, een timmerman of een scheepmaker?

E. Q. Ja vertel jij me dat eens, en zie dat je je er uitdraait.

T. Q. Waarachtig, ik kan het je vertellen.

E. G. Vooruit.

T. G. Te droes, nou weet ik het niet.

E. G. Breek er je kop niet langer mee, want jou luie ezel zal door ransel zijn stap toch niet verbeteren; en wordt je die vraag nog eens gedaan, zegnbsp;dan: een grafmaker; de huizen die hij bouwt duren tot den oordeelsdag.nbsp;Loop, ga naar Schalkx en haal me een pint.

(De tweede grafmaker af, de eerste grafmaker graaft en zingt.)

Men zou verkeerd doen den inhoud van Hamlet naar het bovenstaande af te meten. Gaarne hadden we ook eennbsp;-schoon gedeelte geciteerd, maar het zou ons te ver voeren.

43. nbsp;nbsp;nbsp;JOHN LOCKE, geboren 29 Augustus 1632 te Wringtonnbsp;bij Bristol, gestorven te Londen 28 October 1704, leefde in eennbsp;woeligen tijd. Hij ging ook met zijn leerling, de latere graafnbsp;Shaftesbury, in 1682 in ballingschap naar Holland, bleef er totnbsp;1688 en keerde tijdens de omwenteling met den prins vannbsp;Oranje naar Engeland terug, waar hij van 1695 tot 1700 eennbsp;betrekking vervulde aan het departement van kolonin. Zijnnbsp;voornaamste werk is Essayconcerninghuman understanding.

44. nbsp;nbsp;nbsp;LESSING (Gotthold Ephraim),geboren 22 Januari 1729nbsp;te Kamentz in de Saksische Oberlausitz, gestorven 15 Februarinbsp;1781 te Brunswijk. Hij heeft veel geschreven. Bekend zijnnbsp;vooral Minna van Barnhelm en Laokoon, oder ber dienbsp;Grenzen der Poesie und Malerei. Omstreeks 1767 werd hijnbsp;directeur van een Duitschen schouwburg te Hamburgen uitdatnbsp;tijdperk dagteekent zijn Dramaturgie. Sedert 1770 als biblio-tecaris te Wolfenbuttel aangesteld, kwam hij reeds spoedig innbsp;theologisch twistgeschrijf tegen de orthodoxe richting en uit

-ocr page 184-

172 Aanteekeningen

dien tijd dateert zijn beroemde, in dramatischen vorm inge-kleede, geloofsbelijdenis Nathan der Weise, (een vertaling verscheen in deW.B.), zijn GespracheberdieFreimaurereinbsp;en zijn laatste werk Die Erziehung des Menschengeschlechts.

45. nbsp;nbsp;nbsp;GOETHE (Johann Wolffgang von), geboren 28 Aug.nbsp;1749 te Frankfort a. Main, gestorven 22 Maart 1832 te Weimar.nbsp;Hij studeerde in de rechten, werd advocaat en bekleedde achtereenvolgens de hoogste betrekkingen. Hij is een van de weinigenbsp;dichters geweest, die zich tijdens hun leven in aanzien mochtennbsp;verheugen. Er is en wordt zr veel over hem geschreven ennbsp;alle bijzonderheden van zijn leven zijn tot in het oneindigenbsp;nagespeurd. Van zn vele werken is de Faust wel het meestnbsp;bekend en beroemd. Allereerst verwierf hij roem door hetnbsp;treurspel Gtz von Berlichingen en niet te vergeten metnbsp;Werther, dat een geesteskind van dien tijd was en waarinnbsp;de invloed van Ossian op te merken is.

In de Wereldbibliotheek kwamen verschillende werken van en een studie over Goethe uit.

46. nbsp;nbsp;nbsp;SCHILLER (Johann Christoph Friedrich von), geborennbsp;11 November 1759 te Marbach in Wurtemberg, studeerde eerstnbsp;rechtsgeleerdheid, toen geneeskunde, doch gaf zich weldranbsp;geheel aan de dichtkunst: in 1777 maakte hij zijn eerste stuknbsp;Die Rauber. Inmiddels in krijgsdienst gesteld als officier vannbsp;gezondheid, zocht hij ontslag daarvan te bekomen en toen ditnbsp;niet gelukte, vluchtte hij in 1782, verbleef te Bauerbach en tenbsp;Mannheim, waar hij na 1783 tooneeldichter werd. Onaangenaamheden dreven hem echter in 1785 naar Leipzig, daarnanbsp;verbleef hij te Dresden en te Loschwitz, ging in 1787 naarnbsp;Weimar, werd in 1789 benoemd tot buitengewoon hoogleeraarnbsp;te Jena en van toen af kwam hij in aanzien: de hertog vannbsp;Weimar benoemde hem tot hofraad; de Fransche republieknbsp;verleende hem het burgerrecht; de keizer van Duitschlandnbsp;vereerde hem met brieven van adeldom.

-ocr page 185-

173

Aanteekeningen

Schiller en Goethe worden vaak in n adem genoemd. Zij waren ook vrienden en hun beteekenis voorde Duitsche litteratuur was groot. Schiller had echter een zwakke gezondheidnbsp;en hij stierf reeds 9 Mei 1805, te Weimar, tal van schoonenbsp;werken nalatende.

47. nbsp;nbsp;nbsp;JOHN KEATS werd geboren te Moorfields bij Londennbsp;29 October 1795 en hij stierf 27 Februari 1821 te Rome. Hijnbsp;werd op 15-jarigen leeftijd bij n wondheeler in de leer gedaan.nbsp;De meeste uren gaf hij echter aan de pozie en reeds in 1817nbsp;zag een dichtbundel van hem het licht. In 1818 volgde daaropnbsp;een langer gedicht, getiteld Endymion, dat n vinnige critieknbsp;in de Quarterly Review had te verduren. De dichter, fijngevoelig als hij was, trok zich deze ongunstige en scherpe critieknbsp;zeer aan. Hij was tuberculeus en stierf te Rome, waarbij herstelnbsp;dacht te vinden. Keats bezat groote dichterlijke gaven, die eerstnbsp;later recht gewaardeerd zijn. Aan een diep en teeder gevoelnbsp;paarde hij rijkdom van gedachten en n onbegrensde fantasie.nbsp;Vooral de nieuwe Nederlandsche letterkunde heeft veel aannbsp;hem te danken. In de Nieuwe Gids van 1914 werden eenigenbsp;pas ontdekte sonnetten van hem gepubliceerd.

48. nbsp;nbsp;nbsp;PERCY BYSSHE SHELLEY, gesproten uit een oude,nbsp;aanzienlijke familie, werd op 4 Augustus 1792 te Field Place innbsp;Sussex geboren. Hij was reeds in zn jeugd zeer prikkelbaar ennbsp;twijfelzuchtig en later werd hij volslagen athest. Op de hooge-school te Oxford onderscheidde hij zich door ijver en onvermoeide studie, maar ook door ongeloof. Hij gaf zelfs eennbsp;geschrift uit, waarin hij zn athesme onverholen uitsprak. Ditnbsp;had tengevolge, dat hij van de school verbannen werd en, daarnbsp;hij tevens een verbintenis had aangegaan met een meisje beneden zijn stand, brak ook zijn familie allen omgang met hemnbsp;af. Van toen af leidde Shelley n zonderling en over het geheelnbsp;ongelukkig leven. Om in zn behoeften te voorzien schreef hijnbsp;gedichten. Hij liet zich vervolgens scheiden van zn vrouwen

-ocr page 186-

174 Aanteekeningen

begaf zich buitenslands. In Zwitseland sloot hij een innige vriendschap met Byron. Shelleys afkeer van burgerlijke ennbsp;maatschappelijke wetten nam nog toe, toen de Engelschenbsp;rechtbank hem de voogdijschap over zn kinderen ontnam. Nunbsp;vertrok hij voor goed naar Rome. Daar schreef hij de meestenbsp;zijner gedichten. Shelley oefende door zn vriendschap veelnbsp;invloed uit op Byron.

De dood van Shelley was zeer tragisch. Hij verdronk n.1. op een zeiltochtje doorbet omslaan van de boot buiten Livorno innbsp;de golf van Spezzia, in t jaar 1822. Toen zn lichaam eenigenbsp;dagen later op de kust werd geworpen, gingen Byron en Leighnbsp;Hunt het op de manier der ouden verbranden; de asch werdnbsp;te Rome bijgezet. Shelleys voornaamste werken zijn : Queennbsp;Mab, geschreven op 16-jarigen leeftijd; Alastor, or the Spiritnbsp;ofSolitude; The Revolt of Islam en Prometheus Unbound.nbsp;Van het laatste drama kwam in de W.B. een vertaling uit,nbsp;terwijl van Alastor of de Geest der Eenzaamheid Dr. K. H.nbsp;de Raaf een vertaling leverde, welke, met een voorrede vannbsp;Willem Kloos voorzien, bij Brusse te Rotterdam verscheen.nbsp;De geestverwantschap van Shelley met onze tachtigers blijktnbsp;wel uit het volgende fragment uit Alastor:

De middagzon

Scheen nu op t woudgeboomt, n groote massa Van schaduwraengeling, wier bruine prachtnbsp;Een eng ravijn omhult. Reusachtige holen.

Gegroefd in donkren voet. van hun luchthooge Rotsen, die spotten met zijn wee-geklaag.

Weergalmen daar en brullen eeuwiglijk.

Gadrende twijgen en vervlochten loover Weefde over 's Dichters pad een schemering.

Geleid door liefde, of droom, of god, of machtger Dood,

Zocht hij in t liefste hoekjen van Natuur Een zodenbank, haar wiege en zijn graf.

Al donkerder vergaren zich de schaadwen.

De eik, zijn knoestge reuzenarmen spreidend.

Omhelst de lichte beuk. De pyramiden Der hooge ceders bouwen, overwelvend,

Binn'in zeer plechtge kerke, en ver beneden.

Als wolken, hangend in smaragden lucht.

-ocr page 187-

Aanteekeningen 175

staan of ze zweefden eschboom en acacia.

Bevend en bleek. Als rustelooze slangen,

Gekleed in kleur van regenboog en vuur.

Vloeit t bloesem-weemlend parazietenvolk Om grijze stammen en als speelsche kinderoogen.

Met lief bedoele' en listjes, heel onschuldig.

Vouwen hun strale om t hart van hen die minnen.

Zoo strenglen deze hun ranken om de paren Van takken, innigen echt nog nauwer snoerend;

't Geweven loof maakt kant van 't diepblauw daglicht En van nachts middagklaarte, wisselendnbsp;Als wolkgetoover. Onder dees baldakijnennbsp;Strekken zich zwellend van mos de zachte lanen.

Van zoet kruid geurend, en met bloemenoogen.

Klein wel maar mooi. Een dal, het donkerste.

Zendt uit struweel van muskus en jasmijn Ziel-zwijmelenden reuk, om uit te noodennbsp;Tot lieflijker mysterie. Stilte en Scheemring,

Die tweelingszusters, houden hier in 't dal Heur middagwake en glijden door de schaduwnbsp;Als vage nevelvormen. Verder beeldt.

Zwart, glanzend, en met zeer doorzichtig nat.

Een bron al boven haar geweven twijgen.

En elk neerhangend blad, en elke plek Azuren lucht, stralend door hun mazen;

En niets baadt anders in dien vloeibren spiegel Zijn beeltenis, dan een onstaadge ster.

Klaar flonkrend door ne loovertralie.

Of bonte vogel, slapend benen de maan.

Of schitterend insekt, beweegloos zwevend.

Niet wetend van den dag, aleer zijn wieken Heur glorie spreide in 't stralend middaglicht.

49. JEAN JACQUES ROUSSEAU, geboren in 1712 te Geneve, waar zijn vader horlogemaker was, heeft in de Confessions zijn leven tot het jaar 1765 te boek gesteld. Dat levennbsp;is zeer ongeregeld geweest. Mevr. dEpinay, met wie hij tenbsp;Parijs in betrekking stond, liet in 1736 in het dal van Montmorency de vermaarde buitenplaats Ermitage voor hemnbsp;bouwen, waar hij de Nouvelle Hloise, het Contrat social en denbsp;roman Emile schreef. Het laatste boek werd door beulshandennbsp;verbrand. Doordat uit Parijs een bevel tot inhechtenisnemingnbsp;tegen hem werd uitgevaardigd, nam Rousseau te wijk naarnbsp;Zwitserland en toen hij ook daar niet blijven kon, nam hij de

-ocr page 188-

176 Aanteekeningen

gastvrijheid aan van Hume en ging naar Engeland. Het duurde echter niet lang of hij raakte in onmin met Hume, verliet Engeland en kwam in 1770 te Parijs, waar hij het voorwerp van denbsp;algemeene oplettendheid was. Daar zijn gezondheid geknaktnbsp;was, bood in 1778 graaf Girardin hem het bekoorlijke buitengoed Ermenonville tot verblijfplaats aan, waar hij, op 3 Julinbsp;1778 reeds, plotseling stierf. In de Wereldbibliotheek kwamen werken van en over Rousseau uit.

50. G. A. Burgers LENORE. Gottfried Aug. Brger, geboren 31 December 1747 te Molmerswende, gestorven 8 Juninbsp;1794 te Gottingen, waar hij sedert 1789 buitengewoon hoog-leeraar was, is een bekend Duitsch volksdichter geweest. Hetnbsp;genoemde gedicht Lenore, waarvan Omer Wattez in zijnnbsp;Germaansche Balladen (uitgave Van Looy) een vertaling gaf,nbsp;volgt hier in het oorspronkelijke.

LENORE.

Lenore fuhr urns Morgenroth Enipor aus schweren Traumen:

Bist untreu. Wilhelm, oder todt? Wie lange willst Du saumen?quot;

Er war mit Knig Friedrichs Macht Gezogen in die Prager Schlacht,

Und hatte nicht geschrieben,

Ob er gesund geblieben.

Der Knig und die Kaiserin,

Des langen Haders mde,

Erweichten ihren harten Sinn,

Und machten endlich Friede;

Und jedes Heer, mit Sing und Sang,

Sie frug den Zug wotil auf und ab, Und frug nach alien Namen;

Doch Reiner war, der Kundschafl gab, Von Allen, so da kamen.

Als nun das Heer vorber war, Zerraufte sie ihr Rabenhaar,

Und warf sich hin zur Erde,

Mit wthiger Geberde.

Die Muiter lief wohl hin zu ihr:

Ach, dass sich Qott erbarme!

Du trautes Kind, was ist mit Dir? Und schloss sie in die Arme.

Mit Paukenschlagund Kling und Klang, Nun fahre Welt und Alles hin!

O Mutter, Mutter, hin ist hin!

Geschmckt mit grnen Reisern,

Zog heim zu sei.nen Hausern.

Und berall, all berall,

Auf Wegen und auf Stegen,

Zog Alt und Jung dem Jubelschall Der Kommenden entgegen.

Qottlob!quot; rief Kind und Gattin laut, Willkommen!quot; manche frohe Braut.nbsp;Achl aber fr Lenorennbsp;War Oruss und Kuss verloren.

Bei Qott ist kein Erbarmen.

O weh, o weh mir Armen!quot;

Hilf, Gott, hilf! Sieh uns gnddig an! Kind, bet ein Vaterunser!

Was Gott thut, das ist wohl gethan. Gott, Gott erbarmt sich unser!quot;

O Mutter, Mutter! Eitler Wahn!

Gott hat an mir nicht wohl gethan! Was half, was half mein Beten?

Nun ists nicht meer von nothenquot;

-ocr page 189-

Aanteekeningen 177

Aanteekeningen 177

Hilf, Qott, hilf! WerdenVaterkennt, Der weiss, er hilft den Kindern.

Das hochgelobte Sacrament Wird Deinen Jammer lindern.quot;

O Mutter, Mutter! was mich brennt, Das lindert mir kein Sacrament!

Kein Sacrament mag Leben Den Todten wiedergeben.quot;

H8r, Kind! Wie, wenn der faische lm fernen Ungeriande,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[Mann,

Sich seines Qlaubens abgetlian,

Zum neuen Ehebande?

Lass fahren. Kind, sein Herz dahin! Er bat es nimmermehr Gewinn!

Wann Seel' nnd Leib sicii trennen, Wird ihn sein Meineid brennen.quot; nbsp;O Mutter, Mutter! bin ist bin!nbsp;Verloren ist verloren!

Der Tod, der Tod ist mein Gewinn! O war ich nie geboren!

Liseb aus, mein Licbt, auf ewig aus! Stirb bin, stirb bin in Nacbt und Graus!nbsp;Bei Gott ist kein Erbarmen.

O web, o web mir Armen!quot;

Hilf, Gott, biif! Qeb nicht ins Gericht Mit Deinem armen Kinde!

Sie weiss nicht, was die Zunge spricht. Behalt' ihr nicht die Snde!

Ach, Kind, vergiss Dein irdisch Leid, Und denk an Gott und Seligkeit!

So wird doch Deiner Seeien Der Brautigam nicht fehlen.quot;

O Mutter! Was ist Seligkeit?

O Mutter! Was ist Holle?

Bei ihm, bei ihm ist Seligkeit,

Und ohne Wilhelm Hlie!

Lisch aus, mein Licht, auf ewig aus! Stirb bin, stirb bin in Nacht und Graus:nbsp;Ohn ihn mag ich auf Erden,

Mag dort nicht selig werden.quot;--

So wthete Verzweifelung Ihr in Gehirn und Adem.

Sie fuhr mit Gottes Vorsehung Vermessen fort zu hadern;

Zerschlug den Busen, und zerrang Die Hand, bis Sonnenuntergang,

Bis auf am Himmelsbogen Die goldnen Sterne zogen.

Und aussen, horch! gings trap trap trap! Als wie von Rosseshufen;

Und klirrend stieg ein Reiter ab.

An des Gelanders Stufen;

Und horch! und horch! den Pfortenring Ganz lose, leise, klinglingling!

Dann kamen dutch die Pforte Vernehmlich diese Worte:

Holla, Holla! Thu auf, mein Kind! Sch!afst, Liebchen, oder wachst Du?nbsp;Wie bist noch gegen mich gesinnt?nbsp;Und weinest oder lachst Du?quot; nbsp;Ach, Wilhelm, Du?.. So spat bei Nacht?nbsp;Geweinet hab ich und gewacht;

Ach, grosses Leid erlitten!

Wo kommst Du hergeritten?quot;

Wir sattcln nur um Mitternacht.

Weit ritt ich her von Bhmen. ich habe spat mich aufgemacht,

Und will Dich mit mir nehmen.quot; Ach, Wilhelm, erst herein geschwind!nbsp;Den Hagedorn durchsaust der Wind,nbsp;Herein, in meinen Armen,

Herzliebster, zu erwarmen!quot;

Lass sausen dutch den Hagedorn, Lass sausen. Kind, lass sausen!

Der Rappe scharrt; es klirrt derSporn. Ich darf alhier nicht hausen.

Komm, schrze,spring und schwinge Auf meinen Rappen hinter mich! [Dichnbsp;Muss heut noch hundert Meilennbsp;Mit Dir ins Brautbett eilen.quot;

Ach! wolltest hundert Meilen noch Mich heut ins Brautbett tragen?

Und horch! es brummt die Glocke noch, Die elf schon angeschlagen.quot;

Sieh hin, sieh her! der Mond scheint Wir und die Todten reiten schnell. [heil.nbsp;Ich bringe Dich, zur Wette,

Noch heut ins Hochzeitbettequot;.

Sag an, wo ist Dein Kammerlein? Wo? Wie Dein Hochzeitbettehen?quot; nbsp;Weit, weit von hier!.. Stilt, khl und klein!nbsp;Sechs Bretter und zwei Brettchen!quot; nbsp;,Hats Raum fr mich?,Fr dich und mich!nbsp;Komm, schrze, spring und schwingenbsp;Die Hochzeitgaste boffen; [Dich!nbsp;Die Kammer steht uns offen.quot;

12

-ocr page 190-

178

Aanteekeningen

Schn Liebchen schrzte, sprang und Sich auf das Ross behende; [schvvangnbsp;Wohl um den trauten Reiter schlangnbsp;Sie ihre Liljenhande;

Und hurre hurre, hop hop hop! Gings fort in sausendem Galopp,nbsp;Dass Ross und Reiter schnoben,

Und Kies und Funken stoben.

Zur rechten und zur linken Hand, Vorbei vor ihrcn Blieken,

Wie Hogen Anger, Haid und Land! Wie donnerten die Brcken!

Graut Liebchen auch? Der Mond scheint Hurrah! die Todten reiten schnell! [heli!nbsp;Graut Liebchen auch vor Todten?quot;nbsp;Ach nein!.. Doch lass die Todten!nbsp;Was klang dort fr Gesang und Klang?nbsp;Was Hatterten die Raben?..

Horch Glockenklang! horch Todten-Lasst uns den Leib begraben!quot; [sang: Und ndher zog ein Leichenzug,

Der Sarg und Todtenbahre trug.

Das Lied war zu vergleichen Detn Unkenruf in Teichen.

Nach Mitternacht begrabt den Leib, Mit Klang und Sang und Klage!nbsp;Jetztfhr' ich heim mein junges Weib.nbsp;Mit, mit zum Brautgelage! [Chor,nbsp;Komm, Kitster, hier! Kommmitderanbsp;Und gurgle mir das Brautlied vor!nbsp;Komm, Pfaff, und sprich den Segen,nbsp;Eh wir zu Bett uns legen!quot;

Still Klang und Sang... Die Bahre Gehorsam seinem Rufen, [schwand...nbsp;Kams, hurre hurre! nachgerannt.

Hart hinters Rappen Hufen.

Und immer weiter, hop hop hop! Gings fort in sausendem Galopp,nbsp;Dass Ross und Reiter schnoben,

Und Kies und Funken stoben.

Wie Hogen rechts, wie Hogen links Gebirge, Baum und Hecken!

Wie Hogen links, und rechts, und links. Die Drfer, Stadt und Flecken! nbsp;Graut Liebchen auch? Der Mond scheintnbsp;Hurrah! die Todten reiten schnell! [heil!nbsp;Graut Liebchen auch vor Todten?quot;nbsp;Ach! Lass sie ruhn die Todten.quot;

Sieh da! sieh da! Am Hochgericht Tanzt um des Rades Spindel,

Halb sichtbarlich bei Mondenlicht,

Ein lustiges Gesindel.

Sasa! Gesindel, hier! Komm hier! Gesindel, komm und folge rair!

Tanz uns den Hochzeitreigen,

Wenn wir zu Bette steigen!quot;

Und das Gesindel, husch husch husch! Kam hinten nachgeprasselt.

Wie Wirbelwind am Haselbusch Durch drre Blatter rasselt,

Und weiter, weiter, hop hop hop! Gings fort in sausendem Galopp,

Dass Ross und Reiter schnoben,

Und Kies und Funken stoben.

Wie flog, was rund der Mond beschien. Wie flog es in die Femelnbsp;Wie Hogen oben ber hinnbsp;Der Himme! und die Sterne!

Graut Liebchen auch? Der Mond scheint Hurrah! dieTodten reiten schnell! [heil!nbsp;Graut Liebchen auch vor Todten?quot; nbsp;O weh! Lass ruhn die Todten!quot; nbsp;Rappl Rapp! Mich dunkt, dcrHahnnbsp;Bald wird der Sand verrinnen. [schon ruft.nbsp;Rapp'! Rapp! Ich wittre Morgenluft...nbsp;Rapp! Turamie Dich von hinnen! nbsp;Vollbracht, vollbracht isl unser Lauf!nbsp;Das Hochzeitbette thut sich auf!

Die Todten reiten schnelle!

Wir sind, wir sind zur Stelle.quot;---

Rasch auf ein eisern Gitterthor Gings mit verhangtem Zgel.

Mit schwanker Gert ein Schlag davor Zersprengte Schloss und Riegel.

Die Flgel Hogen klirrend auf,

Und ber Graber ging der Lauf.

Es blinkten Leichensteine Runum im Mondenscheine.

Ha sieh! Ha sieh! im Augenblick, Huhu! ein grSsslich Wunder!

Des Reiters Roller, Stck fr Stck, Fiel ab, wie mrber Zunder.

Zum Schadel, ohne Zopf und Schopf, Zum nackten Schadel ward sein Kopf;nbsp;Sein Krper zum Gerippe,

Mit Stundenglas und Hippe,


-ocr page 191-

Aanteekeningen 179

Hoch baumte sich, wild schnob der Und sprhte Feuerfunken; [Rapp,nbsp;Und hui! wars unter ihr hinabnbsp;Verschwunden und versunken.nbsp;Qeheul! Qeheul aus hoher Luft,nbsp;Qewinsel kam aus tiefer Qruft.nbsp;Lenorens Herz, niit Beben,

Rang zwischen Tod und Leben.

Nun tanzten wohl beim Mondenglanz, Rundum herum ira Kreise,

Die Geister einen Kettentanz,

Und heulten diese Weise;

Geduld! Geduld! Wenns Herz auch Mit Gott im Himmel had re nicht! [bricht!nbsp;Des Leibes bist du ledig;

Gott sei der Seele gnadig!quot;


51. nbsp;nbsp;nbsp;WILLEM BILDERDIJK, geboren te Amsterdam innbsp;1756, gestorven te Haarlem in 1831, werd in 1782 advokaat tenbsp;s-Hage, zag zich door zijn gehechtheid aan de stadhouderlijkenbsp;regeering in 1795 genoodzaakt het land te verlaten, ging eerstnbsp;naar Engeland en toen naar Brunswijk. In 1806 teruggekeerd,nbsp;vond hij veel waardeering bij koning Lodewijk Napoleon. Nanbsp;de omwenteling van 1813 leefde Bilderdijk als ambteloos burgernbsp;eerst te Leiden en daarna te Haarlem, waar hij ook overleed.nbsp;Bilderdijk had al de eigenaardigheden van het genie, en daaronder vooral een onberekenbaar impulsieve natuur. Hij goldnbsp;dan ook, bijv. in het staatkundige en in de vriendschap, voornbsp;uiterst wispelturig van karakter. De veie tegenspoeden maaktennbsp;hem lastig en knorrig. In de reeks boekdeelen, die hij volschreef,nbsp;is heel wat bombast, doch evenzeer parelen van pozie. Ooknbsp;was hij een geleerde van verbijsterende veelzijdigheid, maarnbsp;ook van niet minder verbijsterende fantazie.

52. nbsp;nbsp;nbsp;STARING (eigenlijk Christiaan Winand Staring vannbsp;den Wildenborch), geboren 1767 te Gendringen, gestorvennbsp;1840 op zijn landgoed Wildenborch bij Vorden, is een vannbsp;onze beste dichters geweest. Hij was zinrijk en geestig (mennbsp;denke aan zijn puntdichten), kinderlijk van gemoed en gevoelignbsp;(men denke aan zijn balladen).

53. nbsp;nbsp;nbsp;RHIJN VIS FEITH, geboren in 1753 te Zwolle, was o.a.nbsp;ontvanger van convoyen en licenten in zijn geboortestad. Aanvankelijk was hij een groot vriend van Bilderdijk, maar dienbsp;vriendschap bekoelde later omdat beiden verschillende staatkundige partijen waren toegedaan. Rhijnvis Feith sleet zijnnbsp;laatste levensjaren op zijn landgoed Boswijk bij Zwolle,

-ocr page 192-

180 Aanteekeningen

waar hij in 1824 overleed. Hij liet tal van dicht- en prozawerken na, die ons nog slechts zelden boeien kunnen.

In 1783 verscheen de eerste druk van Mr. Rheinvis Feiths Julia. Dit boek is geheel een product van den ziekelijken geestnbsp;van dien tijd. Dit blijkt al uit de wijze, waarop Julia ontstond,nbsp;door Feith in het voorbericht medegedeeld. Hij vertelt, hoe hijnbsp;in 1781 op een dichterlijkepartij bij zekere mevrouw Sophienbsp;genoodigd, het plan daartoe opvatte. Op het vermakelijknbsp;landgoed van die mevrouw n.1. werd hij aangezocht, om na denbsp;vermoeiende hitte van den dag met eenige vrienden ennbsp;vriendinnen ook den nacht te blijven. Nooit heeft hij dien ver-rukkelijken nacht vergeten! Het was de schoonste dien hij ooitnbsp;zag. In een donker priel aan den oever van den Rijn, bij geheimzinnig maanlicht spraken de heeren en dames over ... denbsp;Liefde. Feith verdedigde de meening, dat Liefde zonder denbsp;deugd niet bestaan kan. Men was het niet eens met hem.nbsp;Alleen de gastvrouv/ koos zijne partij. Daarom vroeg zij hem,nbsp;of hij voor haar zijne gedachten omtrent de Liefde in eennbsp;tafereel van twee gevoelige harten ontwikkelen wilde.

Op deze wijze werd Julia, een roman in brieven, geboren.

Het verhaal begint ergens in een groot dennenbosch, waarin een eeuwig duister heerscht. In het diepste van het woudnbsp;was een groote kom, wier midden de eenigste verlichte pleknbsp;was. De held, Eduard, heeft bij die kom een rustplaats vannbsp;zoden gemaakt, waarop hij gewoon is zich aan wellustigenbsp;droefgeestigheid over te geven, onder het storten van verkwikkelijke tranen. Bij zoon gelegenheid ontmoet hij denbsp;teedere maagd Julia en terwijl zijn hart sprakeloos hetnbsp;teederst gesprek aanheft, smelten hunne zielen onscheidbaarnbsp;ineen. De vader van Julia heeft voor haar echter een rijkernbsp;echtgenoot gekozen en na vele aandoenlijke scenes, zelfs opnbsp;een doodkist in een grafkelder onder een tempel, gaat de armenbsp;Eduard zwerven in den vreemde, totdat een brief hem de veranderde gevoelens van Juliasvadermeldt. Hij sneltterugmaar

-ocr page 193-

Aanteekeningen 181

ziet zijn geliefde nog juist begraven. Hij gaat bij haar graf wonen en sterft ten slotte met een hymne aan de maan op de lippen.

54. OSSIAN. Omtrent de kwestie-Ossian is reeds uitvoerig gesproken. In ons land werden de gedichten van Ossian ofnbsp;Macpherson eveneens gretig ontvangen en vertaald. Wij latennbsp;hier een paar brokken volgen van verschillende vertalers.

Uit: DE GEZANGEN SELMA.

(Vertaling Mr. P. Ster van den vallenden nacht!

Wat flonkert gij schoon in het Westen 1

't Ongeschorene hoofd

Steekt ge uit uw wolk in de hoogte;

En uw staatlijken stap

Zet ge op de scheemrende heuvlen.

Waarom neigt gij uw oog

Naar de zwijgende vlakte?

t Stormen des winds is bedaard; Tot ons komt het gemurniernbsp;Van den ver afzijnden stroom;

En het geklets van de baren,

Verre van hier, in de zee.


L. van de Kasteele).

Klimmende tegen de rotsen.

De Avondvlieg zweeft om ons heen. Op haar teedere vleugels,

'k Hoor het gegons harer vlugt Op den rustenden akker.

Waar hebt gij 't oog op gerigt, Flonkrende ster, die zoo schoon zijt?nbsp;Maar; gij lacht, en vertrekt.

Vrolijk komen de golven.

En omsinglen uw glans.

Badende uw lieflijke haren.

Zwijgend geflonker! vaarwel!

Ossians licht moog verrijzen!


Hetzelfde naar de vertaling van Bilderdijk:

Star des vallenden Nachts! Omhuld met goud en stralen. Heft gy t omschitterd hoofd van nit zijn sluier op 1nbsp;Met stateiijken tred bestijgt gy 's heuvels top 1nbsp;Maar wat beschouwt gy in de dalen ?

De stormwind zeeg in diepe rust;

Het bruischend zeegegolf beklimt de waterkilst;

De mommlende avondzwerm, met d avond nergestreken. Gonst op zijn dunne vlerkjens rond.

En zoekt den stillen boord der beken.

Wier murmling zich van ver aant luistrend oor verkondt. Maar wat beschouwt gy in dees streken?

Wat trekt uw aandacht in dees stond?

Gij lacht my toe, en gaat verdwijnen.

De golven scholen zich met blijdschap om uw licht.

Zij wasschen u het zweet van t glinstrend aangezicht.

Vaarwel, vaarwel, vertrouwlijk licht! Laat het licht der ziel in Ossiaan herschijnen 1

Hetzelfde naar de vertaling van Ten Kate:

O heldre star der nacht, hoe lieflijk glanst uw licht In t westen! Gij verheft het blinkend aangezichtnbsp;Van achter t wolktapeet, dat de effen hemelboogennbsp;Omhult: uw tred is fier; maar waartoe richt gij deoogen

-ocr page 194-

182

Aanteekeningen

Naar t gindsche heuve\vlak? Hel woedend stormenheir Lag eindlijk sluimerziek zich op 't gebergte neer;

Ik hoor den waterval van ver me in de ooren klotsen;

De golven hupplen rond om de afgelegen rotsen,

En de avondmuggenstoet snort door het ruim der lucht Volvrolijk af en aan met gonzend wiekgerucht.

O spreek dan, tintlend licht! waar blijft gij nog op staren ?

Maar lachend vlucht ge heen! De wit-bestoven baren Omringen u met vreugd en netten u 't gelaat.

Terwijl ge in t spattend schuim de zilvren lokken baadt.

Vaarwel, gij stille straal! zink vrij in 't stroombed neder:

Gij wekt in Ossiaan het vuur der Dichtkunst weder!

Hoewel nooit naar waarde geschat en thans geheel vergeten, zal de dichterlijke en sobere vertolking van Mr. Van de Kasteelenbsp;tegenover het maakwerk en de woordenpraal van Bilderdijknbsp;en Ten Kate voor ieder duidelijk zijn. De volgende regelennbsp;(en zoo zijn er velen) getuigen van diepen weemoed en het isnbsp;geen wonder, dat deze gedichten in een sentimenteelen tijd alsnbsp;toen zoon grooten opgang maakten.

k Hoor het geroep van de jaren; zij zeggen, terwijl zij voorbijgaan: Waarom zingt Ossian nog? Welhaast zal hij uitgestrekt liggennbsp;In hel enge verblijf; en geen bard zal zijn glorie vermeldenquot;.

Rolt vrij daar henen, gij donkere jaren! gij brengt in uw afioop Geen genoeglijkheid me. Dat het graf zich voor Ossian oopne!

Want zijn kracht is voorbij: en de zonen des lieds zijn ter ruste.

Maar mijne stemme blijft over als 't koeltje, dat nzaam blijft ruischen Tegen een rots, in de zee, nadat de wind is gaan liggen.

'tMos suist er zacht; en van ver ziet de zeeman de golvende boomen.

55. nbsp;nbsp;nbsp;WALTER SCOTT, geboren den 15 Augustus 1771 tenbsp;Edinburg, gestorven 21 September 1832, was een van de befaam-ste Engelsche schrijvers, wiens boeken ook hier nog steeds totnbsp;de gewilde lectuur behooren. Aanvankelijk advokaat, maaktenbsp;hij zich spoedig beroemd als dichter en schrijver, wat hemnbsp;zooveel geld opbracht, dat hij aan den Tweed een buitenplaatsnbsp;kocht, die hij later weer door een bankroet verloor, waarop hijnbsp;gedwongen was voor den broode te schrijven.

56. nbsp;nbsp;nbsp;Mevr. A. L. G. BOSBOOMToussaint werd geborennbsp;te Alkmaar ISSeptember 1812 en is gestorven tes-Gravenhagenbsp;13 April 1886. Haar historische romans worden in onze dagen

-ocr page 195-

Aanteekeningen 183

meer gewaardeerd dan een twintig, dertig jaar geleden. Haar vroom, edel gemoed hebben wij lief, haar fijne menschen-kennis bewonderen wij. Alleen maken de uitvoerige beschrijvingen van bijkomstige zaken sommige stukken van haar werknbsp;wat te lang, vooral voor het groote publiek.

57. nbsp;nbsp;nbsp;HENDRIK CONSCIENCE, geboren 3 Dec. 1812 tenbsp;Antwerpen, gestorven 1883 was een van de beste Vlaamschenbsp;schrijvers. Hij is o.a. secretaris en archivaris aan de akademienbsp;van beeldende kunsten te Antwerpen geweest. Zijn gevoelignbsp;geschreven boeken worden nog gaarne gelezen. Hij is denbsp;vader van het Vlaamsche proza.

58. nbsp;nbsp;nbsp;LUDWIG VON TIECK (1773-1841) vormde metnbsp;de gebroeders August Wilhelm en Friedrich Schlegel, Novalisnbsp;(Fr. von Hardenberg) e.a. een groep dichters, in de Duitschenbsp;litteratuur bekend onder den naam van rojnantische school.nbsp;Deze Romantiker hadden een bijzondere voorliefde voor hetnbsp;wonderbare en fantastische. Hun stof ontleenden zij bij voorkeur aan de Middeleeuwen en aan het Oosten.

59. nbsp;nbsp;nbsp;CHATEAUBRIAND (Frangois Auguste, vicomte de),nbsp;geboren te St. Malo, 4 September 1769, gestorven 4 Juli 1848,nbsp;was aanvankelijk krijgsman, later staatsman en letterkundige.nbsp;Hij leefde in den woeligsten tijd der Fransche geschiedenis, nl.nbsp;kort vr, tijdens en na de regeering van Napoleon. Hij wasnbsp;een geniaal schrijver, die aan het hoofd van de romantischenbsp;school gesteld wordt. Hij moet een romantische natuur geweestnbsp;zijn, die alles in een dichterlijk waas zag, dat ook door denbsp;schrilste werkelijkheid niet voor zijn oogen week.

60. nbsp;nbsp;nbsp;RICHARD STEELE, geboren 1675, was gedurendenbsp;de regeering van koningin Anna een voornaam lid der Whig-partij en had zitting in het Lagerhuis. Na eenige blijspelen geschreven te hebben, begon hij in 1709 de uitgave van The Tatler.nbsp;Hij stierf in armoede te Carmarthen in Wales, in 1729.

-ocr page 196-

184 Aanteekeningen

61. nbsp;nbsp;nbsp;JOSEPH ADDISON, geboren 1 Mei 1672 te Milstonnbsp;in Wiltshire, gestorven 17 Juni 1719, was dichter, geleerdenbsp;en staatsman. Zijn roem verwierf hij voornamelijk door zijnnbsp;schetsen in The Spectator.

62. nbsp;nbsp;nbsp;JONATHAN SWIFT werd in 1667 te Dublin geborennbsp;en stierf aldaar 19 Oct. 1745. Hij is een groot satiriek schrijvernbsp;geweest, die door zijn geschriften veel invloed gehad heeft opnbsp;de menschen van zijn tijd. Hij verviel op het eind van zijnnbsp;leven tot een geestelijke verdooving en moet de drie laatstenbsp;levensjaren geen woord meer hebben kunnen spreken. Zijnnbsp;boeken van de reizen van Gulliver worden nog steeds gelezen.

63. nbsp;nbsp;nbsp;DANIL DEFOE, geboren 1661, gestorven 1731, denbsp;zoon van een slager in Londen, was achtereenvolgens kousen-kooper, pannebakker en lakenkooper van beroep. Eerst opnbsp;lateren leeftijd scj^reef hij romans, waarvan zijn Robinsonnbsp;Crusoe het meest bekend is.

64. nbsp;nbsp;nbsp;SAMUL RICHARDSON, in 1689 te Londen geborennbsp;in nederigen stand, kwam als knaap bij een boekdrukker in denbsp;leer, waar hij zich weldra door zooveel ijver en geschiktheidnbsp;onderscheidde, dat zijn patroon hem als compagnon aannam.nbsp;Van toen af rees de werkzame man gestadig op den maatschap-pelljken ladder. In 1740 verscheen zijn eerste werk in brievennbsp;Pamela, dat 5 drukken in n jaar beleefde. Het tweede ennbsp;beste werk was Clarissa Harlowe, het derde Sir Charlesnbsp;Grandison. Hij stierf in 1761.

65. nbsp;nbsp;nbsp;WOLFF EN DEKEN. Elisabeth Bekker, geboren innbsp;1738 te Vlissingen, huwde met den predikant Wolff en leefdenbsp;na den dood van haar man in 1777 tezamen met haar vriendinnbsp;Agatha Deken, geboren 1741 te Amstelveen. In 1788 weken denbsp;beide vriendinnen uit en keerden eerst na 1795 in t vaderlandnbsp;terug. Sedert dien tijd leefden zij van de vruchten der pen.nbsp;Zij stierven kort na elkaar te s-Gravenhage. Samen schreven

-ocr page 197-

Aanteekeningen 185

zij de eerste grooteNederlandsche romans, in brieven, met echt nationale zeden. De historie van Sara Burgerhart (2 dln.) isnbsp;als geheel leesbaarder dan van Willem Leevend (8 dln.), dienbsp;gerekt is en vol van theologische uitweidingen. Verder schreven zij nog Oeconomische Liedjes, Brieven van Abrahamnbsp;Blankaert en de Historie van Cornelia Wildschut of denbsp;gevolgen der opvoeding. (Men leze de uitgave van denbsp;Wereldbibliotheek).

66. nbsp;nbsp;nbsp;LAWRENCE STERNE werd 1713 in Ierland geborennbsp;en stierf in 1768 in armoedigen en verlaten toestand in eennbsp;herberg te Londen. Zijn karakter was even eigenaardig als zijnnbsp;werken. Zijn leven moet geen voorbeeld van ingetogenheid ennbsp;deugd geweest zijn.

67. nbsp;nbsp;nbsp;HEINRICH HEINE werd 12 December 1799 uitnbsp;Joodsche ouders te Dsseldorf geboren, studeerde in de reehten,nbsp;ging in 1825 te Gottingen tot het Christendom over, hield vervolgens te Berlijn, Hamburg en Mnchen verblijf en vestigdenbsp;zich in 1830 te Parijs, waar hij 17 Februari 1856 stierf. Zijnnbsp;Buch der Lieder bevat een schat van pozie. Zijn gedichtennbsp;zijn vol smart en weemoed.

68. nbsp;nbsp;nbsp;NICOLAAS BEETS, geboren 1814 te Haarlem, gestorven in 1903, aanvankelijk predikant, later hoogleeraar,nbsp;was een sympathiek, gewild en productief dichter, die op allenbsp;gelegenheden en jaargetijden een aardig vers maakte en wiensnbsp;puntdichten wel geestig zijn. Men stelt tegenwoordig echternbsp;andere eischen aan de pozie. Zijn Camera Obscura, ondernbsp;pseudoniem Hildebrand, is wel zn beste werk. Het stukje overnbsp;de humoristen is een satire op de humoristische richting in denbsp;litteratuur. De Camera moet ieder Hollander hebben gelezen!

69. nbsp;nbsp;nbsp;VICTOR HUGO (graaf Victor Marie Hugo), geborennbsp;26 Februari 1802 te Besanpon, trad reeds op 14-jarigen leeftijdnbsp;als dichter op. Hij schreef ook dramas en romans; zijn Les

-ocr page 198-

186 A ANTEEKENINGEN

misrables, De Ellendigen, wordt nog heden veel gelezen. Is ook een meeslepend werk!

70. nbsp;nbsp;nbsp;CHARLES DICKENS werd 7 Februari 1812 te Lands-port onder Portsmouth geboren. Hij was de zoon van eennbsp;Parlementsverslaggever en is dat zelf ook geworden. Hij hadnbsp;daardoor gelegenheid Londen in alle richtingen te doorkruisennbsp;en met de buurten, straten en eigenaardigheden van de grootenbsp;wereldstad bekend te worden. Hij schreef tal van werken, dienbsp;het volksleven in alle schakeeringen uitbeelden, vroolijkheidnbsp;en ellende, licht en donker, door en naast elkaar. Voor dennbsp;oppervlakkigen lezer zijn niet al zijn werken even genietbaar;nbsp;voor den ontwikkelden en geduldigen lezer echter zijn ze allenbsp;een bron van genot. Zijn werk lijdt onder de vertaling. In denbsp;Wereldbibliotheek kwam uit Een Kerstlied in proza.

71. nbsp;nbsp;nbsp;SAINTE-BEUVE (Charles Augustin) werd geborennbsp;23 Dec. 1804, te Boulogne sur Mer en is gestorven 13 Oct. 1869.nbsp;Hij studeerde in de geneeskunde, maar hield zich als studentnbsp;reeds met letterkundigen arbeid bezig, waartoe hij zich laternbsp;uitsluitend bepaalde. Hij schreef romans en kritieken, was aanvankelijk de romantiek toegedaan, maar verliet dit standpunt.

72. nbsp;nbsp;nbsp;TAINE (Hippolyte), geboren 1828, gestorven 1893,nbsp;was een van de invloedrijkste Fransche schrijvers op hetnbsp;gebied der litteratuur-historie en sesthetica.

73. nbsp;nbsp;nbsp;GUSTAVE FLAUBERT, geboren 1821 te Rouen,nbsp;gestorven aldaar 7 Mei 1880, studeerde aanvankelijk in denbsp;geneeskunde, maar legde zich later op de dichtkunst toe. Hijnbsp;volgde spoedig de realistische richting. Wegens zijn romannbsp;Madame Bovary werd hij van kwetsing der zedelijkheidnbsp;voor het gerecht beschuldigd, doch vrijgesproken. Het boeknbsp;trok daardoor natuurlijk de aandacht. Hij liet nog meerderenbsp;werken na, waaronder Salammb, van zeldzame schoonheid.

-ocr page 199-

Aanteekeningen 187

74. EMILE ZOLA, geboren te Parijs 2 April 1840, was denbsp;zoon van een Italiaansch ingenieur, brachtde jaren zijner jeugdnbsp;door in het zuiden van Frankrijk en werd aanhankelijk voornbsp;den boekhandel bestemd. In zijn vrije uren echter greep hijnbsp;naar de pen. Zijn werken maakten veel opgang, maar trokkennbsp;door hun geweldig realisme ook minder hoogstaande lezers.nbsp;Helaas worden hier in Nederland zijn boeken in allerlei prul-vertalingen door het minste publiek gelezen. Hij had een zeernbsp;vruchtbare pen en zijn invloed is groot geweest.

75. nbsp;nbsp;nbsp;TOERGENIEFF (Iwan Sergjewitsj), geboren 1818, wasnbsp;dichter en romanschrijver. Hij schreef o.a. Gedenkschriftennbsp;van een jager, Rudin en Vaders en Zonen, welk \Yerknbsp;in de W.B. uitkwam.

76. nbsp;nbsp;nbsp;TOLSTOI (Lew Nikolajewitsj, graaf Tolstoi), geborennbsp;1828, gestorven 1910, leidde als student een losbandig leven,nbsp;huwde in 1862, kwam tot inkeer en bleef voortaan op zijn landgoed Jasnaja Poljana. Daar trachtte hij verbetering in dennbsp;zedelijken en stoffelijken toestand van zijn onderhoorigen tenbsp;brengn. Hij werd boer met de boeren en schreef of verteldenbsp;in de avonduren. Hij deed afstand van alle weelde. Hij liet talnbsp;van schoone werken na, die in alle talen vertaald, ook hier veelnbsp;gelezen worden en een grooten invloed op het denken hebbennbsp;gehad. Zijn leer van het lijdelijk verzet, meeslepend eenzijdig,nbsp;vond in Rusland op den duur veel aanhang, maar voert totnbsp;anarchie, omdat niet al de volgelingen de groote liefde van hunnbsp;meester kunnen meevoelen.

77. nbsp;nbsp;nbsp;FEDOR DOSTOJEFSKI werd geboren te Moskounbsp;in 1822 en is gestorven in 1881. Na 1843 wijdde hij zich geheelnbsp;aan de letterkunde. Hij wandelde niet op rozen in zijn levennbsp;en heeft o.a. een zestal jaren in Siberische ballingschap doorgebracht! Van zijn schoone werken is de roman De gebroedersnbsp;Karamazow het meest bekend. Daarin worden de uitersten innbsp;het Russische volkskarakter scherp geteekend.

-ocr page 200-

188 Aanteekeningen

78. nbsp;nbsp;nbsp;HENRIK IBSEN werd geboren te Skin in Noorwegennbsp;20 Maart 1828 en hij stierf in 1906. Aanvankelijk apothekers-leerling, wijdde hij zich later geheel aan de letterkunde. Hijnbsp;woonde een groot gedeelte van zijn leven buiten Noorwegen.nbsp;Ibsen was een strijder tegen de halfheid en tegen de voozenbsp;romantiek en zijn talrijke schoone dramas hebben overalnbsp;veel opgang gemaakt. Ze hebben alle iets te zeggen.

79. nbsp;nbsp;nbsp;BYRON (George Noel Gordon lord Byron) werd 22nbsp;Januari 1788 te Londen geboren uit een oud adellijk geslacht,nbsp;kenmerkte zich in zijn jeugd door een hartstochtelijk, eigenzinnig en gemelijk karakter en later door zijn ongeregeldenbsp;levenswijze en verachting voor orde en tucht. Hij was een mannbsp;van uitersten, die vurig bloed in zijn aderen had en een sterke,nbsp;onbegrensde verbeeldingskracht bezat. Dat alles weerspiegeltnbsp;zich in tal van schoone werken, die hij naliet. Hij stierf 19 Aprilnbsp;1824 toen hij in Griekenland aan n veldtocht tegen de Turkennbsp;zou deelnemen.

Van zijn Manfred nemen we de eerste bladzijden (naarde vertaling van G. G. van t Hoog, uitg. Van Looy) waaruit duidelijk de overeenkomst n het verschil met Goethes Faust zalnbsp;blijken.

MANFRED.

De lamp moet nieuw gevuld, en dn zelfs niet Brandt zij z lang, als ik hier nog moet waken:

Mijn sluimring, als ik sluimer, is geen slaap.

Maar stage drtred van mijn rustloos denken.

Dat ik niet kan weerhon, want in mijn hart,

Is morgenwakkert, de oogen sluit ik slechts Tot inwaarts zien en 'k leef nog en draag rondnbsp;Gestalte en aanschijn van een levend mensch!

Maar smart moet zijn, de opvoeder van den wijze.

Weedom is Wijsheid! Hij wiens weten t grootst is,

Moet rouwen 't diepst om deez nootlottge Waarheid:

De Boom der Kennis is niet die des Levens!____

Philosophic, de V/etenschap, de sprengen,

Van 't Wondre, en de Wijsheid dezer wereld,

'k Heb ze onderzocht, en in mij woont een macht.

Dit alles tot overwonnen land te maken____

Maar baten doet dit niet____

-ocr page 201-

Aanteekeningen 189

k Deed menschen goed,

En k heb zelfs onder menschen goed ontmoet;

Maar baten doet dit niet____

k Had vijande ook.

En geen verijdelde, dat velen vielen____

Maar baten doet dit niet____en goed of kwaad.

En macht en passie t leven al, dat k zie.

Voor mijn ziel is t als regen op dor zand.

Sinds dat niet noembaar uur!....

Ik ken geen vrees.

En vloek ist, dat k geen menschelijke angsten ken.

Noch zoete ontroeringe van hope en wenschen.

Of van verholen Liefde of iets ter wereld!____

Thans, p tot werk!____

O mysterieuze bent,

Qi] Geesten van het onbegrensd heelal.

Die k heb gezocht in duister en in licht.

Gij die deez aarde uittreden kunt en toeven In ijler luchten.... Gij, voor wie de toppennbsp;Van ongenaakbre bergen woonste zijn.

Die diept van aarde en zee gemeenzaam kent

Ik roep u p;____geschreven toovering

Geeft macht mij tegenover u____verschijnt!

(Een Pauze).

Gij komt nog niet? Dan bij de stem van Hem,

Den Oppermachtigste onder u,.... bij 't teeken.

Dat u doet beven,____bij het recht van Dien,

Die nimmer sterven zal... Stijgt op!____Verschijnt!____

(Een Pauze).

Of stug gij zijt, o Geesten van t heelal.

Gij zult mij niet ontduiken! Bij een macht.

Veel sterker nog dan die k tot nu beproefde,

Bezweringsdwang, gebore op star verdoemd.

Het brandend wrak van een verwoeste wereld.

Een dolend helvuur in de oneindigheid,

Bij zwaren vloek, die rust op mijne ziel,

De zorg,, die rond en in mij grijnzend loert.

Ik dwing u tot mijn wil.... Verschijnt! Verschijnt!

(Daarna verschijnen de geesten en Manfred spreekt met hen).

80. LAMARTINE (Marie Louis Alphons, Prat de), geboren 21 October 1790 te Macon, moet een der edelste geesten van Frankrijk zijn geweest. Gevoelsmensch als hij was, hieldnbsp;hij geen evenwicht en ook geen rekening met de praktijk. Hij

-ocr page 202-

190 Aanteekeningen

was staatsman en letterkundige en heeft den lof en den smaad der wereld ruimschoots ondervonden. Hij stierf te Passy bijnbsp;Parijs 1 Maart 1869.

81. nbsp;nbsp;nbsp;ALFRED DE MUSSET, geboren 11 November 1810,nbsp;gestorven 2 Mei 1857, was reeds op 18-jarigen leeftijd een dernbsp;hoofden van de romantische school. Behalve talrijke romans,nbsp;schreef hij ook gedichten, die uitgegeven zijn onder den titelnbsp;Posies compltes.

82. nbsp;nbsp;nbsp;RICHARD WAGNER, geboren 1813 te Leipzig, gestorven 1883 te Veneti, is een van de beroemdste toondichtersnbsp;ter wereld. Zijnoperas DerRingderNibelungen, Parsifal,nbsp;Tannhauser, Lohengrin, Tristan und Isolde en Meister-singer hebben een wereldreputatie. Zijn stof ontleenende aannbsp;de oud-Germaansche en Keltische sagenwereld, heeft hij hetnbsp;muziekdrama tot de hoogste ontwikkeling gebracht.

83. nbsp;nbsp;nbsp;EVERARDUS JOHANNES POTGIETER, geborennbsp;1808 en gestorven 3 Februari 1875 te Amsterdam, waar hij eennbsp;gezien handelsman en letterkundige was, die te zijnen huizenbsp;vele dichters en schrijvers om zich heen verzamelde. Zijn be-teekenis voor de Nederlandsche taal en letterkunde is grootnbsp;geweest en zijn gedichten en prozastukken, hoe zwaar om tenbsp;lezen de laatste vaak zijn, behooren tot de beste die in onzenbsp;taal zijn geschreven.

84. nbsp;nbsp;nbsp;CONRAD BUSKEN HUET, geboren 28 Decembernbsp;1826 te s-Gravenhage, uit een geslacht van rfugis, studeerdenbsp;vanaf 1844 te Leiden in de theologie en werd daarna predikantnbsp;bij de Waalsche gemeente te Haarlem. In dien tijd schreef hijnbsp;zijn Brieven over den Bijbel. Later wijdde hij zich geheelnbsp;aan de letterkunde en was o.a. redacteur van de Haarlemschenbsp;Courant. In 1868 vertrok hij naar Java, waar hij redacteur werdnbsp;van het Bataviaansch Handelsblad. In 1876 teruggekeerd, vestigde hij zich te Parijs, waarbij 1 Mei 1886 overleed. Zijn kracht

-ocr page 203-

Aanteekeningen 191

was het wapen der kritiek en zijn verzamelde beoordeelingen onder den titel Letterkundige Fantasien staan ver bovennbsp;zijn ander werk.

85. nbsp;nbsp;nbsp;MULTATULI (Eduard Douwes Dekker) werd geborennbsp;te Amsterdam in Maart 1820. Op zijn 20e jaar ging hij naarnbsp;Indi, waar hij ambtenaar werd bij het Gouvernement. In 1857nbsp;nam hij zijn ontslag en schreef zijn Max Havelaar, waarinnbsp;hij de Indische toestanden met schrille keuren teekende. Datnbsp;werk bracht heel wat gemoederen en pennen in beweging ennbsp;is Multatulis roem geweest en gebleven. Hij leidde verder innbsp;en buitenslands een zwervend leven, gedeeltelijk door zijnnbsp;vrienden onderhouden, gedeeltelijk levende van zijn letterkundigen arbeid. Hij stierf te Nieder-Ingelheim in 1887. Hijnbsp;was een geniale geest zonder evenwicht, een mengsel van goednbsp;en kwaad, een gevoelsmensch, waarmede het moeilijk wasnbsp;samen te leven. Zijn talrijke geschriften behooren tot de bestenbsp;die in onze taal zijn geschreven.

86. nbsp;nbsp;nbsp;JOHANNES VAN VLOTEN, geboren te Kampennbsp;in Januari 1818, studeerde te Leiden in letteren en theologie,nbsp;werd in Juni 1843 tot dokter bevorderd, was eerst leeraar aannbsp;het Gymnasium te Rotterdam, later hoogleeraar aan helnbsp;Athenaeum te Deventer en vestigde zich daarna ambteloosnbsp;te Haarlem, waar hij in 1883 overleed, tal van geschriftennbsp;op letterkundig gebied nalatende.

87. nbsp;nbsp;nbsp;ALLARD PIERSON werd 8 April 1831 te Amsterdamnbsp;geboren. Hij groeide op onder die innige godsdienstigenbsp;herleving, die het Rveil genoemd wordt en bracht uren langnbsp;door in het schemerend studeervertrek van Da Costa. Toennbsp;ging hij te Utrecht in de theologie studeeren en vertrok nanbsp;zijn promotie in 1854 naar Leuven, waar hij geen prettigennbsp;werkkring vond. Daarna kwam hij te Rotterdam, werd vervolgens hoogleeraar te Heidelberg en later te Amsterdam.nbsp;Hij stierf in 1896.

-ocr page 204-

192 Aanteekeningen

88. CAREL VOSMAER werd 20 Maart 1826 te s-Hage geboren en studeerde te Leiden in de rechten, waar hij 18 Jan.nbsp;1851 promoveerde. Daarop werd hij griffier van het kantongerecht te Oud-Beyerland, kwam vervolgens aan t gerechtshofnbsp;van Zuid-Holland, daarna bij den hoogen raad tot hij die betrekking in 1874 voor een ambteloos leven vaarwel zeide.nbsp;Hij overleed 12 Juni 1888 te Montreux. Van hem zijn denbsp;beste Hollandscbe vertalingen van Ilias en Odyssee. Hijnbsp;schreef, behalve tal van gedichten en schetsen, de romansnbsp;Amazone en Inwijding.

89. JOSEPHUS ALBERTUS ALBERDINGK THIJM geboren 13 Augustus 1820 te Amsterdam, gestorven aldaarnbsp;17 Maart 1889, was Hoogleeraar in de aesthetica en kunstgeschiedenis aan de Rijksacademie voor beeldende kunstennbsp;te Amsterdam en hoofd der firma C. L. van Langerhuysennbsp;en Zoon, Boekdrukkers, -handelaars en -binders. Hij heeft talnbsp;van uitmuntnde proza-werken nagelaten, die blijk geven vannbsp;een groote liefde voor het verleden. Bekend is zijn grootenbsp;invloed op de dichters en schrijvers van zijn tijd.

gt;1

-ocr page 205-

I ;

-ocr page 206-


■.v


\



-ocr page 207-







V



■ - quot;■,,.;:?W''

■ :¥#É«



: '\ 'i




■ *;


■X'


■■ ■ ’. •' -.' ■





' ['/■'.1'.' ^./è''


-ocr page 208-