-ocr page 1- -ocr page 2- -ocr page 3-

-ocr page 4- -ocr page 5-

VJEE-AIVTSENIJK.UNMG

DOOK

ir, A. JsmiAN,

RIDDER DER ORDE VAN DEN NEDERLANDSCHEN LEEUW, DIRECTEUR VAN ’s RIJKS VEE-ARTSE-NIJSCHOOL, IIOOGLEERAAR IN DE PRAKTISCHEnbsp;VEE-ARTSENIJKUNDE AAN DEZELVE , SECRETARIS DER COMMISSIE VAN LANDBOUW, TEnbsp;UTRECHT, LID VAN HET KONINKLIJK-NE-DERLANDSCUE INSTITUUT VAN WETENSCHAPPEN, LETTERKUNDE EN SCHOONEnbsp;KUNSTEN, EN VAN ANDERE GELEERDE GENOOTSCHAPPEN.

DERDE DEEL.

.1 (. ¦



^ronnt()ctt,

BIJ R. J. SCHIERBEEK,

1837.

BIBLIOTHEEK \

VAN MET nbsp;nbsp;nbsp;I

PATHOLOGISCH INSTITUUT

UER

VEEACTSENIJKUNOIGE HOOQESCÜOOL

V UTRECHT

-ocr page 6-

gt;\

¦ nbsp;nbsp;nbsp;-';. , .:,V-k.:. .V,'. gt;. •¦•a;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦'

rn.mnii:»Ê0 nbsp;nbsp;nbsp;s*i-

c.--.;. nbsp;nbsp;nbsp;. -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-? ‘t .'¦ ¦ :•;= .

¦ nbsp;nbsp;nbsp;Aj .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;r':,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.’nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,.::-.-h 'SUrC

-is nbsp;nbsp;nbsp;i ¦¦¦ ¦ - .' ;u.i . 'i .,vgt;»ianrv'-

i nbsp;nbsp;nbsp;‘ii-iar.:-’;* lt;ïkfi3i«-

” • *' '^vS ,'Eiï4.frJi ¦ .r3-.v.-; u; ..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;söf^J ' ¦

:fc'4Sto:ögf‘'

-ocr page 7-

VOORBERIGT.

De gebeurtenissen, door den Belgischen opstand f in tfiSo ^ veroorzaakt^ waardoornbsp;zoo vele zaken uit derzelver gewoon verbandnbsp;werden gerukt, hadden ook op de Fee-art-seni/school, en het, in ons land pas ontluikende vak der Fee-artseni/kunde een beduidenden invloed. Het zal niet ongepast zijnnbsp;zulks in eenige by zonderheden aan te wy-zen, dewyl daarmede de schorssing der uitgave van dit Magazyn , sedert dien tyd, innbsp;een onrniddelyk verband staat.

Fan Belgische Kweekelingen y welke toen aan da Inrigting verbonden waren,nbsp;kwamen, by het openen der lessen, op dennbsp;1 October van het gemelde jaar , slechts i onbsp;op, om dezelve hif te wonen. Kort nadat dezenbsp;waren begonnen, werd de algemeene te wa-

-ocr page 8-

IV

pen~ropping geiioord. P'ier der Noord-Ne-derlandsche Kweekelingenwelke op dien tijd het minder getal der leerlingen uit~nbsp;maaktennamelijk 3. h suit , si. emmink ,nbsp;J. E, WINTER en jr. h. hinze gaven aannbsp;de roepstem van 25, M., den geëerbiedigdennbsp;Koning, gehoor , en trokken , als vri/willi-gers, onder de Cavallerie, voor de belangennbsp;des lands uit. De Hoogleeraren, en verdere Ambtenaren, zoowel als de overige dienst-doenden, vonden zich uit zich zelve opgewekt,nbsp;of verpligt, om, hetzij voor de schutterlijkenbsp;dienst of ter plaatseltj'ke rustbewaring y aannbsp;de wapening deel te nemen.

Men zal gemakkelijk bezeffen , dat, onder zoodanige omstandigheden, het onderwijsnbsp;niet dan onregelmatig kon voortgaan. Dezenbsp;redenen , gevoegd bij nog andere y maaktennbsp;het raadzaam de lassen voor een onhepaoldennbsp;tijd uittestellen , en de Kweelingen naar hunnenbsp;betrekkingen terug te doen keeren , in de verwachting , dat het onderwijs weldra wederomnbsp;zoude kunnen worden op gevat: hetgeen echte r ^nbsp;bij de voortduring van den toestand, geenszins mogt gebeuren. De werkeloosheid konnbsp;intusschen niet langer blijven bestaan dan totnbsp;October i83i, toen de lessen werden hervat»

Daar inmiddels geen der Belgische Kweekelingen , waaronder zich van verschillende

-ocr page 9-

aankomst-jaren bevonden , was teruggeko-men, hragt zulks te weeg, dat er eene buitengewone aanvulling van geheel nieuwe en eerstbeginnende Noord-Nederlandsche leer -lingen moest plaats hebben, hetwelk, alsnbsp;van zelf, eerst tot eene mindere, en, in i835,nbsp;tot eene onevenredig ruime aftreding vannbsp;Kweekelingen, die hunnen leertyd haddennbsp;volbragt, aanleiding moest geven.

Voorts werden /1 Vee -artsen , die reeds in de verschillende Provinciën waren geplaatst , ingevolge eene daartoe gedane uit-noodiging, van wege het Departement vannbsp;Oorlog, als iijdeUJke Adjunct~P aarde rnbsp;Artsen, aan ’s Lands Arrnée verbonden,nbsp;waardoor hunne dienst ten behoeve van dennbsp;landman werd gemist. Dit een en andernbsp;dient onder het oog te worden gehouden bijnbsp;de beoordeeling van het getal der Kunst-oefenaren, welke tot dus ver door de Vee-arlsenyschool zi/ri voortgehragt. Indien ernbsp;nog in vele Gewesten behoefte aan bekwamenbsp;Vee-artsen bestaat, en deze by voortduring,nbsp;en meer en meer, vooral bij heerschendenbsp;Vee -ziekten, wordt gevoeld, zoo is het hoofd-zukelyk aan de storenis, welke de gemeldenbsp;onvoorziene omstandigheden hebben na zichnbsp;gesleept, dat daarin tot nu toe niet kracht

liet

dadiger heeft kunnen worden voorzien.

-ocr page 10-

TX

getal Fee artssn, van fS^a tot f836', uit de Faderlandsche School voortgekomen, hedraoginbsp;waarvan io voor den militairen, en 6^nbsp;voor den civielen stand werden opgele 'id,nbsp;zynde van de laatste / 6 in lielgie , en 53 innbsp;de Noordelyke Gewesten gevestigd geworden.nbsp;Eenige van deze zijn evenwel naderhand innbsp;militaire dienst overgegaan. Indien wij nunbsp;voortaan rustig in onze werkzaamhedennbsp;mogen voortgaan, zoo bestaat het vooruit^nbsp;zigt, dat het, binnen korte jaren , in geensnbsp;Provincie aan bekwame Fee-artsenifkundige hulp zal ontbreken. IFy mogennbsp;hierbij intusschen de wensch niet onderdrukken , dat de jonge Vee-artsen die bescherming en dat vertrouwen mogen ondervinden, welke anderen kan opwekken, omnbsp;zich op het vak toe te leggen Sommigenbsp;Provinciën zyn , uit een welbegrepen belangnbsp;voor dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Fee^houder, reeds met een

loffelijk voorbeeld voorgegaan in het ver-leenen van eenige geldelyke ondersteuning aan de Fee-artsen, wanneer hunne bezoldiging uit het Fonds voor den Landbouw heej'tnbsp;opgehouden. Men mag zich vleijen, datnbsp;andere, uit hetzelfde beginsel, dit zullennbsp;volgen, ten einde de pogingen des Gouver-nements te helpen bevorderen: zonder hoe-danige medewerking toch deze niet dan onvol'-

-ocr page 11-

V7Ï

kernen zullen worden bereikt. Wanneer de f^ee-artsen, na volbragten leertijd, in denbsp;Provinciën zijn teruggekeerd, dan hangtnbsp;het voorzeker, bi de eerste plaats, grooten-deels van hunne eigene geschiktheid af, omnbsp;zich het vertrouwen der Vee-houders te ver^nbsp;werven, maar voorts ook van de wijze, waaropnbsp;zich de Provinciale Auctoriteiten, en mannen van aanzien en invloed aan hen latennbsp;gelegen liggen, en zij door deze wordennbsp;voorgestaan, en gehandhaafd tegen onkundenbsp;en de vooroordeelen, die nog omtrent hen vrijnbsp;algemeen worden gekoesterd: van welke vooroordeelen de empirische of zoogenaamde on-dervindings-kunstoefenaren, ten einde zichnbsp;zoo veel mogelijk staande te houden , niet zelden hun voordeel weten te trekken, Blrjft denbsp;jonge Fee-arts als op zich zelven staan, en ondervindt hij geene voorspraak of onderscheiding bij meer verlichte lieden, dan is het voornbsp;hem hoogst moeijelijk, om tegen den minkun-digen , welbespraakten, en veelbelovenden ,nbsp;ja niet zelden snoevenden , empiricus op te werken , en een voldoenden opgang te maken:nbsp;indien hij zich namelijk niet op dezelfdenbsp;wyze verkiest te gedragen, als de laatstbedoelde. Het zal naauwelijks noodig zijnnbsp;onze boven geuitte bedoeling nader te ontwikkelen, dat namelijk de beoogde onder-

-ocr page 12-

VIII

stemiing alleen kan gegrond zijn op de j'i^ere pligtshetrachting en geschiktheid, welke de geregeld opgeleide Fee-artsen in hiinnbsp;beroep aan den dag leggen. Mogten er onder hen gevonden worden , die zich hunnernbsp;bestemming onwaardig gedragen, op donbsp;zoodanige kan onze aanbeveling niet van toepassing worden geacht.

Heeft nu de Fee-houder, door de straks gemelde omstandigheid, op sommige plaatsen,nbsp;de hulp van zoo vele bekwame F ee-artsennbsp;moeten ontberen, wij' verheugen ons, datnbsp;deze den Staat in eene andere betrekking tenbsp;dienste hebben kunnen staan, in een tijd,nbsp;toen dezelve hen voor ’s Lands Armée noo-dig had: in welke behoefte anders voorzeker,nbsp;door het aanstellen van min bekwame lieden ,nbsp;of van zoo vele vreemde Paarde-Artsen,nbsp;zou hebben moeten worden voorzien.

Biet de bovenstaande toedragt van zaken staat de staking der uitgave van dit Tijschriftnbsp;in eene regtstreeksche betrekking. Behalve,nbsp;dat er, in den eersten tij'd, weinig opgewektheid , noch eene voldoende tij'dsbesch'ik-king bij my bestonden tot zoodanige geregelde werkzaamheid, als aan de redactienbsp;van een werk van dezen aard verbonden is,nbsp;gaf ook de Heer ü'itgever mij te kennen,nbsp;dat de buitendien reeds geringe aftrek van

-ocr page 13-

IX

liet Magazi/n nu te zeer ^terminderde, dan dat hij de uitgave van hetzelve , zonder tenbsp;groote schade, kon blijven voortzetten. Denbsp;exemplaren , die naar Belgiegetrokkenwaren,nbsp;werden niet meer gesleten. BJ ons werdennbsp;de uitgaven voor al hetgeen niet volstrektnbsp;noodzakeljk kon worden gerekend, zoo veelnbsp;mogeljk , bezuinigd, bj dezen uit noodza-,nbsp;keljkheid, b J genen , om dezelve tot vaderlandslievende oogmerken te besteden. Ditnbsp;was dan de reden, dat het werk, waarvannbsp;twee deelen vroeger het licht zagen , afgebroken moest worden. Dangen tijd gevoeldenbsp;ik weinig lust, om hetzelve wederom opte-vatten, uit aanmerking , van de schaarschenbsp;belangstelling, welke dit geschrift biJ mijnenbsp;landgenoten mogt verwerven, als gevendenbsp;weinig voldoening voor de ijds-opoffering,nbsp;welke aan de redactie van hetzelve verknochtnbsp;is. Intusschen heeft het bezef der behoeftenbsp;aan een zoodanig werk voor ons land, hoenbsp;beperkt dan ook deszelfs nuttigheid wezennbsp;moge, hoven de geneigdheid, om hetzelvenbsp;onvervolgd te laten , de overhand behouden.

Ik meen uit den aard der betrekking, waarin ik geplaatst hen, niet te mogen verzuimen dat geen , naar mjn vermogen , tenbsp;doen. Wat tot vermeerdering en verspreidingnbsp;van vee-artsenijkundige kennis kan strekken , en inzonderheid, om mjne voormcdige

¦* *

-ocr page 14-

leerlingen eenigermate met den voortgang en de hoogte der wetenschap bekend te hou^nbsp;den, —ook om aan deze de gelegenheid te geven , ten einde de waarnemingen aan hetgeennbsp;hun in de praktijk helangrjks mogt voor-,nbsp;komen, zoowel als da vruchten van eigenenbsp;opmerking en beschouwing, op eene geschikte wijze, te hunnen mededeelen.

Langs dozen weg zullen wj in staat zyn gelijken tred te houden met de vorderingen,nbsp;welke de Vee-artsenjkunde in naburigenbsp;landen maakt. Deze, met name Frankrijk,nbsp;Duitscliland, Engeland en andere, hebbennbsp;hunne Tijdschriften over dit vak, en hetnbsp;zou als eene laakbare traagheid kunnen worden beschouwd, indien wij niet , bij het bestaan eener zoo voortrefelJke Inrigting voornbsp;het onderwijs, by de vee-rijkheid onzesnbsp;lands, en het groote belang, dat hetzelve heeftnbsp;by de vee-teelt, als eene voorname bron vannbsp;volksbestaan, ten minste zouden willen trachten aan die aangelegenheid bevorderlijk tenbsp;zyn, door zoodanige middelen, als daartoenbsp;geschikt moeten worden geacht, en ondernbsp;ons bereik gelegen zijn.

Door de belangstellende ondersteuning van den Deer Administrateur voor de l^ationalenbsp;JiiJverheid aangemoedigd, vat ik dan thansnbsp;de afgebrokene taak wederom op , in de hoop,nbsp;dat het werk voortaan zoodanigen aftrek

-ocr page 15-

XI

moge vinden^ dat daaruit de kosten der uitgave zullen kunnen worden bestreden, Magt dit onverhoopt het geval niet zi/n , dan zal iknbsp;my verder gerustelijk van dezen arbeid mogennbsp;verschooneuy onder de bewustheid van tennbsp;minste het nuttige te hebben gewild. Indiennbsp;nogtans aan den bedoelden wensch wordt beantwoord ^ zoo zal ik, in allen geval, nietnbsp;meer dan één deel van meerdere of minderenbsp;uitgebreidheid jaarlyks het publiek kunnennbsp;aanbieden : daar veelvuldige bemoeyingen mijnbsp;niet veroorloven meerderen tyd aan dit werknbsp;te besteden.

Ik meen, wat den inhoud betreft, het ontwerp te moeten blifven volgen, hetwelknbsp;voor het eerste stuk van dit Magazyn isnbsp;geplaatst. Vermits de Vee-teelt intusschennbsp;thans mede een voorwerp van praktischenbsp;beoefening aan de Vee-artsenijschooluitmaakUnbsp;zal men voortaan tevens enkele onderwer ~nbsp;pan, betrekkely k dit gedeelte der land~nbsp;huishouding, in hetzelve kunnen aantreffen.

Dit deel is grootendeels toegewyd aan de beschouwing der longziekte van het Rundvee,nbsp;^alke, sedert weinige jaren , in eenige streken onzes lands, hoerscht, waarvan de over-weging my dus van het hoogste belang voorr-kwam , te meer, dewijl ik ondervind, datnbsp;deze, indedaadgewiglige en verderfelijke, ziekte bij ons nog slechts onvolkomen in haren warennbsp;aard wordt gekend. De overige stukken zijn

-ocr page 16-

xri

van een gemengden inhouct, waaronder zich vele-van onze jonge Vee-artsen bevinden. Hoewel deze niet alle aan de aanschrijving van 5 Febr,nbsp;/Ssj?, welke zij hy hunne aanstelling., vannbsp;Gouvernements wege, ontvangen'^, om mij de .,nbsp;hun in de praktijk voorkomende , belangrijkenbsp;zaken medetedeelen , hebben voldaan, en andere daarmede hebben opgehouden , zoodranbsp;zij buiten het genot der vijf jarige jaarweddenbsp;uit het Fonds voor den Landbouw warennbsp;gevallen , zoo zijn niettemin sommige hunnernbsp;hiermede voortgegaan. De waarnemingen,nbsp;welke zij hebben geleverd,geven een bewijs vannbsp;den ijver, waarmede zj het vak hunner opleiding beoefenen, De laatstbedoelde Vee-artsen inzonderheid toonen, dat zj geenenbsp;verpligtende aansporing noodig hebben , om,nbsp;naar hun vermogen , ter bevestiging en uitbreiding der wetenschap mede te werken. Ik vleirnjnbsp;dan ook voortdurend op hunne bijdragen, zoo~nbsp;wel als op die van anderen , te mogen rekenennbsp;zullende daarvan door mij zoodanig gebruiknbsp;worden gemaakt, als waarvoor zj ,ter gelegennbsp;tijd, voor het oogmerk van dit 2ijdschrift,nbsp;kunnen dienen.

Ik hoop , dat deze pogingen ter bevordering der algemeene welvaart, voor zoo vernbsp;deze, voor geen gering gedeelte, van dennbsp;gezonden vee-staat onmiddeljk afhangt, nietnbsp;geheel vruchteloos mogen blijven.

Itramp;tiCHT 10 April 1837.

-ocr page 17-

INHOUD.

Algeuieene beschouwing oiutreiit de heei'schandé' longziekte van het Rundvee, en dc middelen, om hare'nbsp;uitbreiding tegen te gaan, als dezelve een besiuctlelij-ken aard aanneemt, benevens overwegingen, lU boenbsp;ver de maatregel van het doodslaan bij deze en anderenbsp;hesmelleliike Vee-ziekteu nuttig en doelmatig kan geacht worden; door Dr, a. human* •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• blz. 1»

Verhandeling over de heerschende longziekte; door ]Dr* J* H* FRAN^ÜE*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;blz* 8/.'

Verslag, omtrent de heerschende longziekte van hel Rundvee, in de Provincie Gelderland, waaigeuomen eunbsp;behandeld, van de maand Jung lot December 1834,nbsp;door den Vee-arls r. mouwen, *nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, blz. 150*

Eerste verslag omtrent de heerschende longziekte, in de Provincie Gelderland, van Augustus tol Decembernbsp;1834; door den Vee-arts i*. R. yaN calca». blz 187.

Tweede Verslag omtrent dezelfde ziekte, van den SOston Jauuarq tot den oOstén April 1835; door den-

ïelfden Vee-arts. , nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.......blz. 204»

Verslag omtrent dezelfde » ekle, in 1835; door den

Vee-arls c. ï. nE comte.......blz. 211.

Verslag omtrent dezelfde ziekte, waargenomen eu behandeld, van de maand Jolij 1835 totAugusus 183C;nbsp;door den Vee-arts l. c. RUïtiERS. .... blz 218.

Verslagen omtrent dezelfde ziekte, waargenomen en behandeld, in 1835 eu 1836; door den Vee-arts n.

manvis ..............hlz. 236.

Verklaring der Platen, voorstelleude een stuk van de gezonde long ecus Ruuds, alsmede ccuige gedeelten.

-ocr page 18-

xrv

I N ii O- Ü 25.

dé ziekc'igke veranderingen aanloonende , welke dil in* gewand bg de lieerschenda longziekte ondcr^

g»at..............blz nbsp;nbsp;nbsp;239.

Dolheid bij twee Kaivaren; waargenomen door den

Vee-arts \V. F. nbsp;nbsp;nbsp;HUKSEN........blz. nbsp;nbsp;nbsp;245.

WaarnenuDg nbsp;nbsp;nbsp;omtrentnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;uitweikingnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;heet

van een dollen Hond, aan onderscheidene dieren toege-bragt, door den Vee-arls T. e. KEOELAAU, . blz, 247, Waarnemingen omtrent de mededeeling der schurftnbsp;van het Paard, het Varken, en den Hond, aan dennbsp;Mensch ; ten aanzien der twee laatstgenoemde dierennbsp;bevestigd, door de Vee-artsen F. bonteicoe, en F. o.

.................... . blz. 253.

Schurft bij eene Koe, waarin zich schurft-mijten bevonden; door den Vee-arts I. B. keqeEAAR. blz. 265.

Waarneming nbsp;nbsp;nbsp;omtrentnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;eennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Veulen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gestorvennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aan

het ojrenbreken van een aneurUma der buik-slagader (arteria coe/iaca)f door dcnzelfJen Vee-arts. blz. 266,nbsp;Middelen, aanbevolen tegen het bloedpissen of de

blz 268,

zoogenaamde wee bij hel' Rundvee,

Waarneming omtrent het ontstaan van eene Traanfistel, na voorafgaande oogontsteking, bg een Paard, en derzelver genezing, door middel van het brandijzer;nbsp;door don Vee,riirts ï. VAN hertum. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. blz 271»

Waarneming omtrent het plotseling ontstaan van doofheid bg een Paard, ten gevolge van het ouvoor-zigtig schieten met een geweer, in de nahglieid vannbsp;belzelve ; door denzeifden Vee-arts, ... blz 275.

Waarneming omtrent bet ontstaan en de genezing van een slijm- of wiltenvloed {Fluor alius, Leuco-rhoea) , bg eene Merrie , gevolgd op hel herhaald ennbsp;onvoorziglig doen dekken vaudezeltde; door denzeifden

Vee-ails, nbsp;nbsp;nbsp;. Llz. 277.

-ocr page 19-

ï TV 11 O U B.

ballende zielile, waargenomen bg een Bund- door

'denzelfden Vee-arts. . nbsp;nbsp;nbsp;. .......blz. 281,

Waarnemingen omlretit bet overtijdig verblgf van vruchten, met opvolgende uitdrooging en verhardingnbsp;¦van dezelve, in den draagzak der moeder-dieren j doornbsp;denzelfden Vee-^arts-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;blz. 283.

Afdrgving der jongen bij dieren, welke over den ge» ^Vonen tijd draglig bleven; door den Redacteur en dea

Vee-arts d. van sjotten. . .......blz. 285.

Waarneming omtrent de bezwangering van een Kalf, op den ouderdom van vier maanden, en de verlossingnbsp;Van hetzelve; door denzelfden Vee-arts; met een bijvoegsel van den Redacteur. ...... blz. 289.

Vruchtbaarheid eener Menie , op den vijfentwintig-jarigen leeflgd..; door den Vee-.uts J. van hehtum;

blz. 294.

niet een bijvoegsel van den Redacteur.

Over de uitwerking der spaansche vliegen, uitwendig «angewend, bg een Paard- door den Vee-arts F. c.nbsp;acKMEiIEB; met een bgvoegsel van den Redacteur.

blz. 297.

Waarnemingen omtrent de blaauwe melk der Kocgcn; ^oor M W. FOBKE.........bJz, 305.

Bloedzweten bg het Rundvee; door den Vec-arts tTAss. ........ .....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. blz. 310.

Bloedvloeijing uit de beenen bij een Paard , waargenomen aan ’sRijks Yee-artsenijschool. . nbsp;nbsp;nbsp;, blz. 312,

Waarneming eener vergiftiging van drie Geiten, door ^8 bladen van den Perzikboom {^Amygdalus Persico^,nbsp;door den Vee-arts e. im-thukN; met een bijvoegsel vannbsp;den Redacteur over de nadeelige uitwerking der voedering van ontkiemde aardappelen, en van spoeling,nbsp;verkregen uit de brandewgn-stokergen van zoodanigenbsp;aardappelen, ...........blz. 314.

-ocr page 20-

INHOUD.

Uitwerking, welke liet voederen van boekweit heeft op witte en wit-gevlekte Varkens en Koeijen. blz. 322,nbsp;Scheikundig onderzoek van haarballen uit de pen?-ijiaag eener Koe; door FiirEoiicU freij, .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;blz.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;328,

Over de prikkelbaarheid van de huid des Paards^

door I. nienNER..........blz. nbsp;nbsp;nbsp;324.

Spiesglans en zwavel, als middelen, welke de nbsp;nbsp;nbsp;vetmesting bevorderen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;blz.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;323.

Verschil van dragttijd bij de Koe , naarmate zij des ochtends of des namiddags wordt besprongen, blz. 326,nbsp;Over het doen af kalven der Koe bij dag. blz, 327.nbsp;Het middel van JA!f be.st tegen de Varkens-zieklenbsp;onvoldoende bevonden. ....... blz. 329.

Eicamens, gehouden aan 's Rijks Vee-arlsenijschool,

in 1831—183S..........blz. nbsp;nbsp;nbsp;332.

Veranderingen In de standplaatsen en sterfgevallen van Vee-artsen, sedert 1831* ..... blz. 336.

£er-bewijs. ..... nbsp;nbsp;nbsp;.....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;blz.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;338,

Bijzonderheden, aangaande 's Rgks Vee-artsenijschool. ............ blz. 338.

Opgave van vee-artsengkundige werken. . blz. 340.

-ocr page 21-

ALGKHIEEKE

BESCHOUWING

OSTREHT DB

HEERSCHENDE LONGZIEKTE

TAH HET

EN DE MIDDELEN, OM HARE UITBREIDING TEGEN TE GAAN, ALS DEZELVE EEN BESMETTELIJKENnbsp;AARD AANNEEMT,

BENEVENS

OVERWEGINGEN, IN HOEVER DE MAATREGEL VAR

het doodslaan bij deze en andere besmettelijke VEE-ZIEKTEN NUTTIG EN DOELMATIG KAN GEACHT WORDEN

D'. A. N U M A N.

Hoezeer de gescliiedenis der Vee-zlekfen, in ons land, van tijd tot tijd, meer ofnbsp;minder algemeen voorkomen r bij het vroegernbsp;ontbreken eener opzettelijke beoefening der Veeartsenijkunde, hoogst onvolledig mag genoemdnbsp;Worden, aoo bezitten wij toch van enkele ziek-

III. D. nbsp;nbsp;nbsp;1

-ocr page 22-

ten,,» die meetinalen geheerscht hebben, zooals van bet Miltvuur, de Tongblaar, de Runder’nbsp;pest, en meer andere, beschrijvingen, door opmerkzame en bekwame mannen nagelaten. Wijnbsp;vinden evenwel, noch in de erhandelingen dernbsp;jdmsterdamsche Maatschappij ter bevordering vannbsp;den Landbouw, noch in het Magazijn van Fo-derlandschen Landbouw, uitgegeven door dennbsp;Hoogleeraar i. kops, noch in de JaarlijkscheStaten van den Ljandbouw, waarin meestal kortenbsp;vermeldingen der voornaamste heerschende Veeziekten worden aangeti’off'en, noch in andere geschriften, iets opgeteekend aangaande die eigenenbsp;ziekte van het Rundvee, welke bij de buitenland-sche Vee-artsenijkundige Schrijvers voorkomt,nbsp;onder den naam van heerschende longziektenbsp;{Pneumonia pecorum epizoötica). Alleen wordt,nbsp;in de Uittreksels uit Berigten enz. der nedeh-LANDSCllE HUISHOUDELIJKE MAATSCHAPPIJ OVer 1829,nbsp;gewag gemaakt omtrent het bestaan der kwaadaardige longziekte , in Luxemburg, Henegouwen,nbsp;Oost- en West - Vlaanderen, en, in dezelfdenbsp;Uittreksels enz. over 1834, van de kwaadaardigenbsp;slijmziekte onder het Rundvee, in Gelderland,nbsp;Hieruit schijnt te moeten worden afgeleid, datnbsp;deze ziekte , in vroegei’en tijd, in Noord-Neder-land of niet is voorgekomen, of achteloos isnbsp;voorbij gezien. Dit laatste kan wel naauwelijksnbsp;worden verondersteld, daar de longziekte, wanneer dezelve eenmaal is uitgebroken, zelden zoonbsp;spoedig voorbijgaat, of zoo onbeduidend is, dat

-ocr page 23-

zij de opmei-kzaamheid van dezen of genen waarnemer niet tot zich. zou hebben getrokken, oiu, even als van andere gewigtige vee-ziekten, er ietsnbsp;van te boek te stellen. Hetgeen in de bekroondenbsp;Verhandeling van J. evenblij (*) omtrent hetnbsp;longvuur gezegd wordt, ” dat de long van eennbsp;keest, door deze kwaal aangetast, gekronkeld ennbsp;zamengetrokken is als eene spons, die door hetnbsp;vuur inkrimpt, is te onduidelijk en onvolkomen,nbsp;om er uit te kunnen besluiten, dat hierdoor dienbsp;ziekelijke verandering wordt bedoeld, welke ditnbsp;ingewand bij de beerschende longziekte ondergaat.” Hoe het hiermede intusschen moge gelegennbsp;ziju, dat de longziekte in Belgie niet onbekendnbsp;IS, blijkt mede uit hetgeen daaromtrent, in het II^*nbsp;Deel ‘oan dit Magazijn, bladz. 507—516, isnbsp;oiedegedeeld. Er bestaan dus ook geeue voldoende redenen, om te twijfelen, dat dezelfdenbsp;ziekte niet nu of dan evenzeer hij ons hebbenbsp;kunnen geboren worden, en geheerscht hebben.

In naburige landen komt deze ziekte, vooral m lateren tijd, zeer algemeen en zoo dikwijlsnbsp;Voor, dat zij , naast de Runderpest, als eene dernbsp;meest verwoestende kwalen van het hoornvee beschouwd , en met regt gevreesd wordt. In bijnanbsp;alle Vee-artsenijkundige hand- en leerboekennbsp;Wordt dan ook over deze belangrijke ziekte met

C) Middelen tegen eenige kwalen van het Rundvee / in de Verh. der Maatschappij ter bevordering van dennbsp;•haiKifrouw, D. VIII, St. 2, bladz. 31.

-ocr page 24-

(lie uitvoerigheid gehandeld, welke zij verdient. Het ontbreekt niet aan bijzondere werkjes, welkenbsp;bij uitsluiting aan bare kennis zijn toegewijd, ennbsp;in de jongste Tijdschriften over Vee-artsenijkunde, Landbouw, en Staatshuishoudkunde , worden,nbsp;bij aanboudenheid, beschouwingen en waarnemingen medegedeeld , betrekkelijk den waren aardnbsp;dezer ziekte, hare oorzaken , middelen van afwering, en geneeskundige behandeling.

Vele der voornaamste schrijvers vindt men in de volgende Verhandeling van D''. franqüe aangehaald. Later zijn over de longziekte nognbsp;meerdere geschriften in het licht verschenen , alsnbsp;daar zijn: j. swaton, Sammlungen und Beobach*nbsp;tungen über die Lungenseuche der Binder, nebstnbsp;ihrer Erkenntriiss, Behandlung und Heilung,nbsp;Linz 1834 ; c. walcb , tJeher die vortrefflichenbsp;JVirkung des bei der Lungenseuche des Bindviehesnbsp;üusserlich angetcendeten Jirechweinsleins, in hetnbsp;Zeitschrift für die Gesavimte Thier heilkunde undnbsp;yiehzucht von nebel und vix, B. I. S, 175.nbsp;Giessen 1834; quidde , üober die Entstehungs-ursache und über das Wesen der Lungenseuche beinbsp;dem Bindviehe; D'. k, w. vix , Neueste Erfahrungennbsp;und daraus geschöpfte winzichten über die Lungenseuche des Rindviehs, B. II. S. 365. en B. III.nbsp;S. 1; t. c. HüBNER, Beobachtungen und Erfahrungen über Lungenzündung überhaupt, nebsteinernbsp;uindeutung über die Lungenseuche des Rindviehes,nbsp;B. III. S. 163, in hetzelfde Tijdschrift; m. h.

GiESKEii, Bericht über^ die in Betref der Contagiö-

-ocr page 25-

sitat der LungenseucJ^ des liindoiehes, auf dem Kreuzkloster vor Braunschweig angestellten Ver-suche, ia het Land- und Forsterwirftschaftlichonbsp;Zeitschrift für Nord» Deutschland, von D'. c. sphen-B. j[^ jjeft I, 5^ BO; fotike, Einige zu^nbsp;^Gmmengetragene Erfahrungen iibtr die Lungen~nbsp;*^uche des Bindviehes, namentlich deren Eigenschaft, sich durch Ansteckung zu verhreiten, innbsp;hetzelfde Tijdschrift, B. lil. Heft I, S. 64; D'.nbsp;J* N. SAUTER, Die Lungenseuche des Bindviehes,nbsp;ihr PFesen , und die Beweise zu ihrer ganzlichennbsp;yerbannung aus unseren Gauen, Winterthurnbsp;1835 ; Noti zen über die Lungenseuche und Rinderpest , von JESSE, in het Magazin für die Ge-•ammte Thier heilkunde, herausgegeben von D'.nbsp;G’ F. gurlt und D'. c. u. hertwig, Zweiten Jahr-ganges Zweites Heft, Berlin 1836. S. 216; omnbsp;van eene menigte andere, hier en daar, in denbsp;veelvuldige Duitsche maand- en week-schriftennbsp;over de Landhuishoudkunde , verspreide berigtennbsp;en Waarnemingen niet te gewagen. Het ontbreektnbsp;dus niet aan geschiedkundige en wetenschappelijke hulpbronnen, waaruit wij, voor de kennisnbsp;dezer ziekte, dat geen kunnen onlleenen, watnbsp;ons la dezen aan eigene ervaringen ontbreekt.

Sedert korte jaren , heeft de bedoelde longziekte zich mede in ons land geopenbaard , en wel het eerst in de Provincie Gelderland. Volgens denbsp;mgekoniene olSciele stukken, werd dezelve het eerstnbsp;waargenomen, in 1833, onder Gent en Doornenburg , terw ijl zij kort daarna tevens te Herwen,

-ocr page 26-

Aerdtf en Pannerden uitbrak. Van dien lijd iszg in deze streken blijven bestaan , en beeft dezelvenbsp;zich ook nog, van tijd tot tijd, tot andere plaatsen uitgebreid, zoo als uit de navolgende verslagen kan blijken.

Daar deze kwaal, tot dus ver, bier onbekend was , is het geen wonder, dat men dezelve, innbsp;het begin, niet in haren waren aard kende, ennbsp;haar dus naar een der hoofdverschijnselen, waarmede zij , in derzelver gevorderde tijdperken, gepaard gaat, namelijk eene overvloedige afscheidingnbsp;en uitvloeijing van slijmstoffe uit den mond , neusnbsp;en de oogen, hield voor eene zinkingaardigenbsp;ontsteking der slijmvliezen van de ademhalings-werktuigen, vergezeld van eene gastrische complicatie, bezittende van het begin een zwakheids-karakter, of hetzelve spoedig aannemende {Pneumonia catarrhalis gastrica asthenica). Men bestempelde dezelve ook met den eenvoudigen naamnbsp;van slijmziekte.

Het ontbreken van genoegzame vee-artsenijkun-dige bulp in de gemelde streken, zqnde de Veearts B. I. c. RiJNDiïRs, als tijdelijk Adjunct-Paarden-Arts bij ’slands armee geplaatst, afwezig, terwijl de Vee-arts GROENENBEHG, te PFinterstvijk, te vernbsp;verwijderd was, om de zieke beesten geregeld tenbsp;behandelen , deed den Heer Staaisraad-Gouverneurnbsp;der gemelde Provincie ernstige pogingen aanwenden bij den Heer Administrateur voor de Nationale Nijverheid, ten einde tijdelijk een of meerdere Yee-artsen uit andere Provinciën naar Gel-

-ocr page 27-

f^rland mogten worden geplaatst, om aldaar de noodige hulp te verleenen. Aan dit aanzoek ,nbsp;door den Heer Administrateur voornoemd, geredelijk voldaan zijnde, ontvingen de Vee-artsennbsp;r. MoüwEN, te Assen, en l. r. van calcar , tenbsp;•Uppingadam, Lij aanschrijvingen van 2 Junij , ennbsp;7 Julij 1834, den last, om zich onverwijld, totnbsp;het bedoelde oogmerk, derwaarts te begeven.nbsp;Later, en wel, volgens aanschrijving van 19 Maartnbsp;1835, is mede de Vee-arts cn. th, le comtu , tenbsp;Middelharnis (Prov. Zuid-Holland), nanv^Gelderland vertrokken. Deze kunstoefenaren zijn aldaar , bij tusschenpoozen en opvolging, nietnbsp;zonder nut (®), werkzaam gebleven, totdat denbsp;kweekelingen J. e. rutgebs en n. p. manvis, metnbsp;1“. Augustus daaraanvolgende , na afgelegd examen,nbsp;yce-artsen der Eerste klasse bevorderd zijnde,nbsp;de Vee-avtsengschool konden verlaten , en, in denbsp;l*rovincie, waarvoor zij waren opgeleid, de eerstgenoemde drie Vee-artsen vervangen.

Ofschoon mij zelven de longziekte, wegens de aangevoelde reden, niet ter behandeling is voorgekomen , meende ik reeds, bij de eerste mede-deeling van het daaromtrent gegeven , naauwkeu*nbsp;’’ige en omstandige, berigt, opgemaakt door dennbsp;Voorzitter der Commissie van Geneeskundig On-^'‘rzoek en Toevoorzigt in Gelderland, den Heer

1*) Zie het verslag van Heeren Gedeputeerde Staten ^an Gelderland, in de Staats-courant van 21 Julij 185!5.

-ocr page 28-

A. Hoti., die dezelve, in vereeniging met den Vee» arts GBOENENBBiiG , op last van den Heer Staatsraad»nbsp;Gouverneur, had onderzocht, met voldoendnbsp;vertrouwen, te mogen vaststellen, dat de bedoelde ziekte voor geene andere moest wordennbsp;gehouden dan voor de heerschenie longziekte, zoonbsp;als deze, door de Duitschers, onder den naamnbsp;van Lungenseuche of Lungen/dule, beschrevennbsp;wordt. Ik mogt tevens de ongunstige voorspellingnbsp;niet verbergen, dat wij van deze kwaal niet zeernbsp;spoedig wederom zouden bevrijd raken. Veeleernbsp;bestond bij mij de vrees, dat dezelve zich nietnbsp;tot de Provincie Gelderland zou blijven bepalen.nbsp;Immers heeft de ondervinding in andere landennbsp;geleerd,dat de longziekte, eens uitgebroken zijnde ,nbsp;doorgaans eenen geruimen tijd, ja zelfs somwijlennbsp;eenige jaren lang, blijft voortduren. Zij houdtnbsp;dan eens een geruimen tijd op, doch verschijnt,nbsp;na kortere of langere tusschenpoozen, als met vernieuwde kracht. Dit vooruitzigt is dan ook bevestigd geworden , daar niet alleen de longziekte innbsp;de genoemde Provincie tot nu toe is blijven voortduren , maar zich ook in December 1835 , ennbsp;Januarij 1836 in eenige gewesten der Provincie Zuid-Holland, namelijk in de Gemeentennbsp;van het fFestland, de Lier, Maasland, Maas~nbsp;sluis, Naaldwijk, Groeneneld, alsmede te 'sGra-nezande, en op het eiland Roozenburg heeft geopenbaard , zijnde daaraan, tot 1° April, 112nbsp;Runderen van verschillenden ouderdom overleden,

-ocr page 29-

terwijl slechts eea klein getal werd genezen {*'}.

Heer

Een nader onderzoek aangaande den oorsprong, de verspreiding, besmettplgkheld en behandelingnbsp;der ziekte , door den Voorzitter der Commissienbsp;van Landbouw in meergenoemde Provincie, den

L. c. J. VAN NISPEN, in vcreeniglng , eerst ^et den Vee-arts groenehberg, en later met dennbsp;Vee -arts mouwen , teu bijwezen van de Plaatslijkenbsp;Burgemeesters en voorname Vee-houders, in hetnbsp;werk gesteld, iu alle Gemeenten, alwaar de longziekte heerschte, heeft haar eerste ontstaan ennbsp;den voortgang nog meer in bijzonderheden doennbsp;hennen , in een verslag, dienaangaande aan dennbsp;Heer Staatsraad-Gouverneur uitgebragt.

Uit hetzelve blijkt, dat de longziekte zich in November 1833, het eerst vertoonde bij dennbsp;Landbouwer jan van de pavebd , te L,eulh, gedurende den tijd, dat het vee nog in de weidenbsp;Was. Eene Melkkoe werd daarvan aangetast;nbsp;3cht dagen later eene tweede , welke beide, 14nbsp;dagen na het uitbreken der ziekte bij het eerst

O Staat van den Landbouw en het Vee in de Pro-''incie Zuid-I[oI!and, gedurende de eerste drie maanden 1836. (Zie de Staatscourant van 18 April 1836.) —nbsp;het verslag over April , Mei, en Junij (zie de Staats-’^^'Urant vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;20 Julij 1836) wordtnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gemeld, dat

longziekte te Naaldmjk, onder Lier , en Groe~ , jjadnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;opgehouden , doch dat dezelve onder

^^'Msiand wederom bij nieuwe Vee-houders was uit-gebroken, terwijl zij zich ook onder Vlaanlingen ''ei’toonde.

-ocr page 30-

10

ziek geworden Uund , op hetzelfde uur overleden. Hij bleef toen omtrent zes weken , en wel tot 15nbsp;of 16 December, verschoond, wanneer wedernbsp;eene Koe en vervolgens 11 of 12 stuks Kunderennbsp;ziek werden. Dit getal groeide, gedurende dennbsp;winter, tot 30 stuks aan, waarvan 26 bezweken, ennbsp;dus slechts 4 hersteld werden. Sedert dat genoemde Landbouwer zijn hoornvee, in de lentenbsp;van 1834, in de weide had gedaan, openbaardenbsp;zich de ziekte, tot op den 11 Junij, niet weder;nbsp;doch werden, op dezen dag, op nieuw eenenbsp;Melkkoe, en, daags daaraanvolgende, eene Hok-keling ziek.

Omtrent denzelfden tijd, toen de ziekte zich bij den bovengemelden Vee-houder vertoonde ,nbsp;brak dezelve ook bij zijnen naasten buurman,nbsp;nERK HENDRIKS, tc Leutk, uit, die weldra daaraannbsp;5 of 6 stuks hoornvee verloor.

De omstreken, en de polder van de Ooy , bleven, tot in de maand Mei 1834, verschoond, ofschoon de ziekte, zoo niet vroeger, dan toch stellig, in het vorige najaar, reeds naar Bemmelnbsp;onder Doornenburg, oversloeg, alwaar toen onderscheidene Runderen, onder anderen van den Heernbsp;Burgemeester van Pannerdcn^ de slagtoffers vannbsp;dezelve waren geworden.

Het getal van het, in de Ooy, op het tijdstip van het onderzoek (7 Junij 1834), ziek gewordennbsp;vee, bestond, volgens de kennisneming, in 5nbsp;stuks hoornvee, toebehoorende aan den Heernbsp;Postmeester ariens , waarvan 3 bezweken en 2

-ocr page 31-

11

hersteld werden ; In 3 Runderen van den melkboer PEELEN, die alle stierven, en In eene, nog zieke»nbsp;Koe van den Landbouwer koolpot.

Ofschoon nu hier geene verdere gevallen, door den Heer Voorzitter en verdere Gecommitteer-» konden worden nagespoord, zoo was hetnbsp;evenwel vermoedelgk, dat er zich nog meerderenbsp;Zieke beesten bier of daar bevonden.

Immers bleek het, dat de eigenaren van zieke Runderen al spoedig bedacht waren op derzelvernbsp;geheimhouding, uit vrees voor maatregelen, welkenbsp;het vertier en den verkoop van vee zouden belemmeren (*).

Onder Pannerden brak deze vee-ziekte omstreeks kersmis 1833, bij den Landbouwer derk van denbsp;sand, uit, wordende eene Maal van 1^ jaar aangetast, welke, zonder vee-artsenijkundige hulp,nbsp;na eene ongesteldheid van drie weken, herstelde.nbsp;Eerst in het laatst van de maand Januarij, vertoonde zij zich aan den Spring-stier van dezennbsp;eigenaar, welke na drie weken stierf. Omtrentnbsp;1^ dag en na den dood van dezen, werd wedernbsp;eene Koe door de ziekte overvallen , wordende

C) Het is te denken , dat, zoowel met betrekking tot de onderhavige als andere besmettelijke ziekten , ofnbsp;'quot;'elke als zoodanig verdacht moeten worden gehouden ,nbsp;aan dergelijke verheimelijkingen zal worden te gemoelnbsp;gekomen door de onlangs, van wege het Gouvernement,nbsp;gedane herinnering aan de strenge bepalingen opzigtelijknbsp;tht onderwerp, bij het Wetboek van Strafregt, Art.nbsp;409, vastgesteld, welke , tot dus ver , in ons land ,nbsp;bijna geheel zonder toepassing zijn gebleven.

-ocr page 32-

12

vervolgens , tot op den 7 Junij 1834, nog 13 andere Runderen aangetast, zoodat, In het geheel , 16 stuks, namelijk 4 Koeijen , 1 Spring-stier, 1nbsp;anderhalf jarig Maal, 5 tweejarige, en 3 eenjarigenbsp;Ossen , benevens 2 eenjarige Malen , ziek werden,nbsp;waarvan de Spring-stier, 2 Koeijen, 4tweejarige,nbsp;en 2 eenjarige Ossen, en 1 eenjarige Maal stierven, zijnde slechts 5 stuks hersteld, terwijl nog,nbsp;op den dag van het onderzoek , 1 tweejarige Osnbsp;ziek, bij den broeder van den genoemden Landbouwer , op de Pleunisse of Tiebenwaardy opnbsp;stal stond.

Weinige dagen na het uitbreken der ziekte te Pannerden , vertoonde zich dezelve mede bij dennbsp;Landbouwer jas weijers, op den Gdderschennbsp;Waard, waar zij bereids in de eerste dagen vannbsp;Januarij 1834 begon te heerschen. Een Spring-stier werd daarvan het eerst aangetast, welke , nanbsp;ruim drie weken, bezweek. Geene veertien dagennbsp;later, greep zij 2 Melk-koeigen aan, en vervolgens bij opvolging nog 13 andere Melk-koei-jen, II guste Koeijen, 9 tweejarige Ossen, 7nbsp;tweejarige Malen, en 11 Hokkelingen of Eenwin-ters, makende te zamen 54 stuks. Daarvan zijnnbsp;de Spring-stier, 2 Melk-koeijen, 3 guste Koeijen,nbsp;2 Malen, en 1 Hokkeling, in het geheel dus 9nbsp;stuks, gestorven, en de ovei'ige 45 Runderennbsp;hersteld. De ziekte had hier, op den 7 Junijnbsp;1834, geheel opgehouden, doch werd , een weeknbsp;later, op nieuw een stuks hoornvee door dezelvenbsp;aangevallen.

-ocr page 33-

13

Vervolgens openbaarde de vee-ziekte zicb, op den 29 Maart , bij den Landbouwer willem vannbsp;DE SAND, op de Pleu7iisse of Tiebenwaard, ondernbsp;de Gemeente Zevenaar. Zij begon ook bier bijnbsp;den Spring-stier ,die echter herstelde. Vervolgensnbsp;tastte dezelve achtereenvolgelijk 6 Melk-koeijen ,

3 tweejarige Ossen, I tweejarige, en 1 driejarige Maal, 4 Eenwinters , en 5 Kalveren, of, in hetnbsp;geheel , 21 stuks hoornvee aan , waarvan , tot opnbsp;den 7 Junij, 10 sinks, te weten 1 Koe, 3 tweejarige Ossen, 2 Malen, 3 Eenwinters, en 1 Kalfnbsp;bezweken , terwijl zich toen nog eene Koe en viernbsp;Kalveren, benevens de reeds vermelde tweejarigenbsp;Os van zijnen broeder derk van de sano, tenbsp;Pannerden , ziek op stal bevonden.

Uit deze berigten valt het gemakkelijk aftelelden, dat de longziekte bij haar verschijnen, in de gemelde streken, geene geringe onsteltenls en gegronde vrees moest inboezemen, hetwelk metregtnbsp;de Provinciale Autoriteiten naar hulpmiddelennbsp;en maatregelen , om dezelve te genezen , en harenbsp;verdere uitbreiding te voorkomen , zoo spoedignbsp;mogelijk, deed omzien. — De voortgang, welkenbsp;de epizootic verder genomen heeft, zal uit denbsp;Verslagen der Heeren Vee-artsen kunnen wordennbsp;**agegaan.

Volgens een berigt, door de Commissie vanLand-^®uw, aan den Heere Staatsraad-Gouverneur van Gelderland , onder dagteekenlng van 5 April 18S6,nbsp;ingediend, bleef de ziekte in enkele Gemeentennbsp;nog heerschende , doch dezelve maakte toen geene

-ocr page 34-

14

aanmerkelijke vorderingen, nocli had zij zich in Districten vertoond, al waar men vroeger verschoondnbsp;was gebleven. Er waren te Gent van Novembernbsp;1835, tot den laatsten Maart 1836, 21 Runderennbsp;aangetast geworden, waarvan 16 zijn overleden.nbsp;Te Nijmegen waren l7 gestorven, zijnde het getal der aangetaste Runderen onbekend. Van 25nbsp;aangetaste, te Loentn op de Veluwe, stierven 12.nbsp;In Maart werden te Heteren 5 zieken, en te Eistnbsp;3 opgenomen , waarvan op de eerste plaats tweenbsp;kwamen te overlijden. Uit deze opgave bleek hetnbsp;dus , dat de plaatsen , alwaar de ziekte nu nognbsp;heei’schte, dezelfde waren, als waar zij reeds sedertnbsp;een gerulmen tijd had gewoed, zijnde slechts enkele gevallen in nieuwe Gemeenten bespeurd,nbsp;zoodat dezelve zich in de laatste maanden nietnbsp;had uitgebreid. Intusschen heeft de longziektenbsp;zich nog later wederom hier en daar sterker geopenbaard, ook op plaatsen, alwaar zg een ge-ruimen tijd had opgehouden te bestaan, en dezelve duurt als nog, hoewel afnemende, voort. (1)nbsp;Het ongewone dezer ziekte moest al dadelijknbsp;aanleiding geven tot de vraag, of dezelve in denbsp;streken , alwaar zij bestond, uit algemeene schadelijke oorzaken van voedsel, drinkwater, weersgesteldheid , of andere bgzondere omstandighedennbsp;van leefwijze en behandeling der Runderen, ware

1

Verslag van Jleeren Gedeputeerde Staten aan de Ileeren Staten der Provincie Gelderland, gedaan in denbsp;vergadering van den S')”” Julij 1836. (Zie Staatscourantnbsp;van 2 Aug. 183G).

-ocr page 35-

15

aftclclden , dan wel of dezelve van buitenlands tot ons mogt zijn overgebragt. Het was van tenbsp;meel- belang bierouitrent de meest mogelijke zekerheid te erlangen, vermits, indien het laatstenbsp;bewezen ware, men zich niet zou behoeven tenbsp;kemoeijen met nuttelooze nasporingen omtrentnbsp;'''ardere oorzaken, waarin dezelve anders zou kunnen worden gezocht. Ook , wanneer de ziekte,nbsp;door besmetting, ware ingesleept, of wel opnbsp;zich zelve voor besmettelijk moest worden gehouden, behoorden maatregelen van afzonderingnbsp;beperking opzigtelijk het vervoeren van vee,nbsp;niet de meeste kracht, te worden in het werk gesteld. Inzonderheid zou, in het eerstbedoeldenbsp;geval, op nieuw eene strenge waakzaamheid innbsp;aanmerking komen op het invoeren van vi’eemdnbsp;vee, waardoor toch zoo dikwijls ook de verwoestende Runderpest tot ons is overgebragt.

Velen meenden, uit vrij geloofwaardige be-i'gten, welke in die streken algemeen verspreid Waren, te mogen opmaken, dat de veeziekte innbsp;1831 zou zijn aangebragt geworden door boven-landsche Ossen, welke door den Heer w. a. vannbsp;oen BOSCH, te Goch, aangekocht, en onder denbsp;^ruissiscbe Gemeenten Mehr en B/iel, aan denbsp;^ollandscbe grenzen gelegen, geweid waren;

, in dat jaar, daaraan reeds onderscheidene hunderen gestoxwen , terwijl de ziekte, van diennbsp;*^lt;1 af, altijd in de Duffeld was blgven becr-schen, zqq jat er, van tijd tot tijd , bestendignbsp;heesteii waren overleden.

-ocr page 36-

16

Deze verorulerstelling kon te racer gerekend wor* den op een waarschijnlijken grond te berusten,nbsp;wanneer de bedoelde Ossen afkomstig waren uit denbsp;hoogere, aan den Rijn gelegene, streken, alwaar denbsp;longziekte in 1829, 1830 en 1831, bij en omnbsp;Keulen, Koblenz ^ Trier, en, in 1832, in denbsp;Districten Bonn , BUtburg , Dhaun, Adenau ,nbsp;Zeil, Krevznach, en nog andere, blijkens hetnbsp;General-Feterhiar-bericht des Königlichen Rhein»nbsp;Medicinal-Collegii, über die Jahre 1829, 1830,nbsp;1831, en 1832 , bijna aanhoudend heeft geheerscht.

Intusschen heeft een opzettelijk onderzoek dienaangaande, door den Heer Voorzitter vii»nbsp;msPEN, bij den Heer van den bosch gedaan,nbsp;deze veronderstelde overbrenging niet voldoendenbsp;kunnen 'bevestigen.

Het berigt, door laatstgemelden gegeven, hield in, dat hij, als eigenaar van eene uitgebreidenbsp;geneverstokerij, waaraan tevens landbouwkundignbsp;bedrijf verbonden is, zijn vee altijd op stal mest,nbsp;en dat dit ook met de, doo r hem, in September 1831, in Duilschlaud aangekochte. Ossen hetnbsp;geval was geweest, waarvan hg er geene geweidnbsp;had. Voorts werd daarbg gemeld, dat hij vroeger slecht en vermagerd vee pleegde te koopen ,nbsp;en gelooft daardoor de longziekte in zijnen stalnbsp;te hebben gekregen, daar deze , reeds in 1829nbsp;en 1830, te Kempen, zeven uren van Qochnbsp;gelegen, heerschte, hebbende dezelve zich hetnbsp;eerst onder het, door hem, in de streken vannbsp;Goch aangekochte en vermagerde, vee geopen-

-ocr page 37-

17

ïgt;aard, hoezeer daarvan later ook eenige der hovenlandscLe Ossen waren aangetast.

De Heer vav den boscu voegt er bij de vaste overtuiging te hebben, dat het bovenlandschenbsp;vee de ziekte niet op zijnen stal heeft gebragt,nbsp;en haalt als een bewijs daarvoor aan, dat hij,nbsp;nog in het vorige jaar, 65 stuks Ossen, waarvoornbsp;hij 4000 Daalders (Berl. Court.) besteedde, in hetnbsp;bovenland had aangekocht, hetwelk hij vast nietnbsp;*ou gedaan hebben, indien er eenigzins twijfelnbsp;hij hem had bestaan , dat het bovenlandsche vee bijnbsp;hem de longziekte had aangebragt, daar hij toch,nbsp;tn dit geval, geen zoo aanmerkelijk kapitaal opnbsp;het spel zon hebben gezet.

Als bijzonderheden worden door hem verder medegedeeld, dat, op zijnen stal, altijd naast hetnbsp;ïieke vee. Runderen hebben gestaan, welke vannbsp;ziekte niet zijn aangetast, boezeer hij , gedurende dat dezelve op den stal heerschte, altijd 50nbsp;i 60 stuks vee bad opgestald; voorts dat hij denbsp;kiekte, door zindelijkheid, namelijk door hetnbsp;bitten en ultwasschen der bakken met onge-hluschte kalk, alsmede door berookingen metnbsp;uit zijnen stal verdreven had. Overigensnbsp;wist hij niet, of de ziekte wel in dien trap voornbsp;aanstekende te houden zij, als men meent, of datnbsp;dezelve uit het voeder, of door de lucht ontstaat,nbsp;Van oordeel zijnde, dat , zoo de ziekte werkelijknbsp;aanstekelijk was, hij nog altijd ziek vee zou moeten hebben, hebbende nimmer minder dan 50nbsp;®lüks Runderen op stal gehad, en de ziekte, nadatnbsp;III. D.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2

-ocr page 38-

18

zij reeds uit denzelven verdwenen was, nog te {yoch en in de omstreken, tot voor omtrent zesnbsp;JUaanden , was blijven beerschen; sedert wanneernbsp;zij ook aldaar niet meer bestond. Dit berigt wasnbsp;gedagteekend 24 Julij 1834-

Ofschoon, volgens dit verhaal, de eerste be-rigten van de overbrenging der ziekte uit Duitschlaud op ons grondgebied, door de Ossennbsp;van den Heer van oen boscii, die te Mehr en Nielnbsp;zouden geweid zijn, en, door de nabijheid ennbsp;aanraking van inlandsch vee, de longziekte aannbsp;hetzelve konden hebben medegedeeld, schijnen tenbsp;worden gelogenstraft, zoo sluit dit evenwel —¦ tenbsp;minder , daar dezelve reeds in 1829 en 1830,nbsp;volgens bovenstaande vermelding, te 'Kempennbsp;heeft geheerscht — geenszins demogelijkheid uit,nbsp;dat zij niet, langs andere wegen, door besmet*nbsp;ling, zou zijn ingesleept, daar deze wegen menigvuldig zijn, en dikwijls niet kunnen wordennbsp;nagegaan. Behalve het ongewone der ziekte , alsnbsp;zijnde hier vroeger niet gekend, kon ook hetnbsp;beloop, zooals dezelve meer en meer vannbsp;Lcuth, tot ofe Ooy 1 Bemmel, Doornenburg ^ Pan-nerden, Jlertvenen en Zevenaar , is dóórgedrongen , het vermoeden eener voortplanting doornbsp;besmetting versterken. Inmiddels mogt dezenbsp;zaak , mijns oordeels, in geeneu deele zoo stellignbsp;voor bewezen worden gehouden, dat zulks eennbsp;voldoenden grond kou opleveren, om alleen,nbsp;ter beperking van den voortgang, op de besmettelijkheid de aandacht te bevestigen, met ver-

-ocr page 39-

19

Waarloozing der nasporing van andere oorzaken^ Waaruit de ziekte zou kunnen geboren zijn ennbsp;voortduren, als ook, om de pogingen ter genezing , onder naauwkeurige afzondering der ziekenbsp;beesten, te staken, ten einde onverwijld tot dennbsp;maatregel van het dooden overtegaan.

Er bestaat een zeer uiteenloopend verschil van gevoelens onder de Vee-artsenrjkundigen omtrentnbsp;de al- of niet besmettelijkheid der longziekte, ennbsp;dezelve staan, voor een gedeelte , lijnregt tegen elkander over. Gelgk sommigen derzelver besmettelijke hoedanigheid geheel ontkennen, nemen anderen die volstrekt of voorwaardelijk aan. Denbsp;meesten echter zijn van meening, dat dezelvenbsp;oorspronkelijk uit leefregelkundige oorzaken,nbsp;namelijk uit schadelijke gesteldheden der voedse-leu, van het drinkwater, uit verwaarloozing, ofnbsp;eene verkeerde behandeling van het vee, alsmedenbsp;uit nadeelige Invloeden der weersgesteldheid, ennbsp;Wat dies meer zij, geboren wordt; doch dat zichnbsp;in het zieke ligchaam vervolgens, onder bijzondere omstandigheden, eene smetstoffe ontwikkelt,nbsp;die, zoo niet altgd, ten minste in vele gevallen,nbsp;iti staat is dezelfde ziekte hij andere dieren, on*nbsp;der eene eigene voorbeschlklheid tot dezelve, tenbsp;¦''erwekken, en zich aldus voortteplanten. Zijnbsp;beschouwen de longziekte dus als gevolgelijknbsp;(secundair) besmettelijk ^ in tegenstelling van zoodanige oorspronkelijke (primitief) besmettelijkenbsp;ziekten, die bij ons niet uit gewone algemeenenbsp;’^f bijzondere schadelijke oorzaken derzelver ont-

2*

-ocr page 40-

20

slaan verkrijgen, maar eenig en alleen door besmetting van bet eene land of streek tot andere worden overgebragt, tot hoedanige de Runderpest, met betrekking tot ons land, behoort.

Enkelen intusschen plaatsen de longziekte onder de laatste of volstrekt besmettelijke ziekten. Totnbsp;deze behoort Inzonderheid de Heer D'. s\üter,nbsp;Medicinal.Raad van den Groot-Hertog van Baden,nbsp;die, op grond zijner uitgebreide en langdurigenbsp;ondervinding en opzettelijke nasporingen, vannbsp;gevoelen is, dat de longziekte , in het Badensche ,nbsp;nimmer oorspronkelijk of van zelve ontstaat, maarnbsp;dat dezelve, zoo dikwijls als zij, sedert vijftig, janbsp;welligt honderd , jaren, plaats vond, is ingesleeptnbsp;geworden, en alleen door eene eigene smetstoffenbsp;wordt voorlgeplant, en zich onderhoudt. Ofnbsp;deze ziekte in sommige streken van Dultschland,nbsp;die daarvoor de geschiktheid bezitten, geborennbsp;wordt, en in zoo ver als inbeemsch kan wordennbsp;beschouwd, dan of zij ook daar, door een langzaam en ongemerkt ronddragen der smetstoffe,nbsp;hetgeen hij liefst aanneemt, jaren lang voortgeplant en onderhouden wordt, is eene zaak, dienbsp;hij nog niet als genoeg bewezen beschouwt. Hijnbsp;oordeelt dit echter, met opzigt tot het Hertogdom Baden, als onverschillig, voor zoo vernbsp;zulks namelijk de maatregelen betreft, welke hiernbsp;tot de afwering der ziekte kunnen en behoorennbsp;te worden in het werk gesleld (®). Men hebbe

(?) a. p. S. 8. 121.

-ocr page 41-

21

slechts het invoeren van [verdacht vee te verhinderen ; en indien dit evenwel mogt geschieden, ïoo kan de verspreiding der ziekte, door strengenbsp;en gepaste policeij-maatregelen, zeer wel wordennbsp;belet.

De aard dezer smetstoffe op zich zelve is ons, volgens dezen Schrijver, even onbekend als dienbsp;der Kinderpokken, der Pest, Runderpest, ennbsp;Gele koorts. Wij kennen, zegt hij, het bestaannbsp;der smetstoffen alleen door hare uitwerkingen,nbsp;en deze toonen ons eerst, met welke smetstoffennbsp;wij te doen hebben.

Voor zoo ver de waarnemingen hem den aard Van de smetstoffe der longziekte , door hare uitwerking, hebben doen kennen, bezit zij de navolgende eigenschappen:

2quot;.

1“. Zij is van een vasten aard , en verspreidt zich weinig door de lucht.

Zij is bevat in het slijm, dat zich bij de long-zieke Runderen uit de longen afscheidt, en het is alleen dit slijm van een ziek beest,nbsp;hetwelk een besmettend vermogen schijnt tenbsp;bezitten. Alle overige zelfstandigheden ennbsp;vochten van een longziek Rund schijnen innbsp;dit vermogen niet te deelen.

® • De smetstoffe is aan het longen-slijm vast verbonden , scheidt zich daarvan niet gemakke-bjk af, maar blijft, wanneer hetzelve op den grond, of aan andere ligchamen droogt, nognbsp;langen tijd daaraan verbonden, met behoudnbsp;Van haar werkzaam vermogen.

-ocr page 42-

22

Het schijnt, dat de smetstoffe slechts dan haar aanstekend vermogen uitoefent, wanneer zijnbsp;wordt Jngeademd, en onmiddelijk in denbsp;longen komt.

De eerste sporen van de werking dezer smet-stofFe openbaren zich in de fijnste hronchi-aalvatjes, en zij veroorzaakt, als het ware, hier eigenlijk eene of meerdere inentings-punten.

De inentings-punten in de longen ontwikkelen zich langzaam , bezitten, zoodra zij eene duidelijk kenbare grootte hebben bereikt, eenenbsp;eigene kenmerkende gesteldheid, die zij bestendig , zoowel in de kleinste als grootstenbsp;massa, behouden; dezelve verdikken zichnbsp;allengskens tot een aanmerkelijke uitgebreidheid , terwijl het dier nog volkomen gezondnbsp;schijnt, en eerst na verloop van verscheidenenbsp;weken neemt deze verdikte massa zoodanignbsp;toe, dat het dier daarbij zigtbaar ziek wordt.nbsp;Behalve andere toevallen, zoo als verminderde eetlust, benaauwde en versnelde ademhaling , vermeerdering van hoest, enz., ontstaat er nu koorts, welke het gevolg is vannbsp;de ziekelijke gesteldheid der longen, dochnbsp;geenszins als oorzaak van deze kan wordennbsp;beschouwd. De Igd , welke tusschen de besmetting en het verschijnen der koorts verloopt, kan niet altijd volkomen zeker bepaaldnbsp;worden, doch, in de meeste gevallen, bedraagt dezelve tusschen 12 en'2ü weken.

-ocr page 43-

23

De reden, waarom vele inenliugs-proeven met Het bloed, met de huiden der gevallene dieretinbsp;enz. , zoo dikwijls mislukt zijn, kunnen niet alsnbsp;een bewgs strekken tegen de niet besmettelijkheidnbsp;der longziekte , dewijl deze zelfstandigheden geennbsp;besmettend vermogen bezitten. Er zijn vele gevallen bekend, dat het vleesch van beesten, diénbsp;m een hoogen trap door de longziekte vrarennbsp;aangedaan, is genuttigd, verkocht, en verspreid,nbsp;zonder dat de ziekte daardoor werd voortgeplant.nbsp;Bovendien heeft elke s'metstoffe hare eigene wijze vannbsp;zich mede te deelen, en die der longziekte vordert , om een besmettend vermogen uitteoefenen,nbsp;dat zij onmiddelijk, door inademing , in de longen worde gebragt.

Hij kent aan de longziekte drie tijdperken toe, Welke evenwel niet overeenkomen met die, welkenbsp;door andere schrijvers worden aangenomen.

Het eerste tijdperk van sauter begint van het oogenblik der besmetting tot de eerste ziekteverschijnselen , welke zoo aanstonds zijn opgege-ven. Dit is het verborgen tijdperk, hetwelk totnbsp;dus vér werd voorbijgezien.

Het tweede tijdperk, hetwelk algemeen voor het eerste gehouden wordt, heeft plaats, wan-’^^er (Je verschijnselen het bestaan der ziektenbsp;duidelijk te kennen geven, en hetwelk duurt ofnbsp;tot de beginnende genezing, of tot den hoogstennbsp;trap der verergering.

Het derde tijdperk heeft plaats, wanneer de ziekte in de hoogste verergering is overgegaan.

-ocr page 44-

24

De ziekte kan tot genezing overgaan , indien zij niet zeer hevig, de verdikking der longen nietnbsp;aanmerkelijk, en de uitstorting van water geringnbsp;is, of wel niet plaats heeft. De zlekte-verschijn-selen nemen dan reeds met 6, 8, of op hetnbsp;langst, met 10 dagen, in het tweede tijdperknbsp;(het eerste der overige schrijvers), af, en hetnbsp;derde tgdperk der herstelling begint. De ziektenbsp;houdt zich hierbij aan geene kritische verschijnselen en dagen, zoo als hij ware ontstekingen,nbsp;en ook bij vele andere besmettelijke ziekten,nbsp;bijv. de pokken, plaats heeft.

De Heer sauter grondt zijne stelling der uitsluitende besmettelijkheid op de overweging der schadelijke oorzaken, welke doorgaans beschuldigd worden de longziekte te verwekken, dochnbsp;die hij niet kon aannemen , dewijl tusschen hetnbsp;ontstaan van deze en de ai- of niet aanwezigheidnbsp;der bedoelde invloeden,geen het minste verbandnbsp;wordt waargenomen (*).

De ziekte toch ontstaat, zoo als hij beweert, meermalen en bij herhaling, daar, waar geenenbsp;der beschuldigde oorzaken plaats hebben, ennbsp;komt voor in alle streken , zoo wel in hoog als laagnbsp;gelegene, op drooge en vochtige of drassige gronden, in alle jaargetijden , onder alle weersgesteldheden, en de meest verschillende wijzen van vei--zorging , bij het gebruik van deugdzaam en slechtnbsp;voeder, van zuiver en onzuiver di-inkwaler , in ruime

p) a. p. S. lOS u. w.

-ocr page 45-

25

en goed ingerlgte , zoo wel als in slechte en be-domjjie stallen. Zij komt integendeel, op andere tijden, wederom niet tevoorschijn , wanneer meerdere dezer invloeden in sterkere of geringere matenbsp;aanwezig zijn, en hunne schadelijke uitwei’king opnbsp;liet Rundvee uitoefenen (**).

Inmiddels valt het, mijns inziens, moeijelijk te bewijzen, dat de longziekte, indien dezelvenbsp;eens in Duitschland, uit gewone epizoötischenbsp;oorzaken ontstaan zij, daardoor ook niet bijnbsp;voortduring nu nog, zoo niet overal, tenminstenbsp;in dezelfde plaatsen, alwaar zij vroeger hare ge»nbsp;boorte ontving, zou kunnen worden voortge-l*ragt. — Ofschoon de inentingen, in de meeste gevallen, geen gevolg hebben gehad, zoo schijn^nbsp;toch uit de latere proeven, door D''. vix genomen ^nbsp;te blijken, dat de ziekte op deze wgze kan worden medegedeeld (f). Hij nam namelijk een stukjenbsp;der ontaarde long, en hragt hetzelve , nog warmnbsp;zijnde , onder de huid van den kossem bij een Stier,nbsp;op de wijze, zoo als men eene elterdragt pleegtnbsp;te zetten, en een dergelijk stuk long, nadatnbsp;liet, tien minuten lang, in koud water had gelegen , en toen uUgedrukt was, op dezelfdenbsp;plaats bij eene Koe. Bij beide had het gevolgnbsp;plaats, dat dezelve ziek werden, zoodat de Koenbsp;®P den 15“’'“, en de Slier op den 18'*““ dag, nanbsp;•Ie inenting, stierven. Bij de opening bleek het,

O 3- P. S, lOa-llS.

(t) a. p. B. 11, S. 368.

-ocr page 46-

20

dat dezelfde ziekelijkc uitwerkingen in de borstholte en longen wax’en voortgebragt, als aan de longziekte eigen zijn, namelijk uitstorting vaunbsp;water, opgezetheid en vastheid van de zelfstandigheid der longen, zijnde dit deel doortrokkennbsp;met enkele donkere , en tevens brandige , strepennbsp;en punten , zoowel op de oppervlakte als inwendig : zoodat de longen duidelijk het eigenaardige,nbsp;gemarmerde, aanzien hadden, door welke zichnbsp;de longziekte van elke andere ontsteking dezesnbsp;deels onderscheidt. Alleen was de zelfstandigheid nog niet zoo vast, als dit gewoonlijk bij denbsp;ziekte wordt aangetrolFen, terwijl ook de bijzondere gele, plastische, zultachtige stolfe op de oppervlakte der longen ontbrak , welke algemeen opnbsp;dezelve gevonden wordt.

Ofschoon de Heer D'. vix derhalve aan de longziekte nog in eenen ruimeren zin dan D'.nbsp;SAUTER een besmettend vermogen toekend, kannbsp;hij zich toch niet met het gevoelen van dezennbsp;vereenigen, dat dezelve alleen door besmettingnbsp;in Duitschland voorkomt^ t®).

Ik waag het niet tusschen de opgenoemde verschillende gevoelens eene beslissende uitspraak te 'doen. Zoo veel meenen wij echter uit dezelve,nbsp;daar zij alle gezegd worden op ervaringen gegrondnbsp;te zgn, te mogen aileiden, dat de longziekte nietnbsp;altijd in dezelfde mate besmettelijk is, maar datnbsp;zij nu eeus eene sterkere, dan eene minder

C) a. p. B. 111. s. 2.

-ocr page 47-

27

sterke , ja somwijlen geene, besmettelijkheid , bezit.

Dan, bijaldien, om tot het ontstaan der longziekte in ons land terug te keeren , de zekerheid der insleping van buiten niet is bewezen, zoonbsp;doet zich de vraag op, of de ziekte zich niet uitnbsp;gelijksoortige oorzaken bij ons hebbe kunnen ontwikkelen , als waaruit zij, volgens het gevoelennbsp;der meeste Vee-artsenijkundigen, in Duitschlandnbsp;en andere landen, geboren wordt? Ik zou denbsp;mogelijkheid of waarschijnlijkheid hiervan voorzeker niet durven ontkennen. Het verschil tochnbsp;der luchtsgesteldheid, levenswijze, en voedselsnbsp;der dieren, Is, op zulke geringe geograflsche afstanden , als tusschen ons land en de noordelijkenbsp;streken van Duitschland bestaat, niet zoo aanraer-l^elijk, dat niet dezelfde ziekten in beide landen,nbsp;onder gelijke levens-invloeden, zouden kunnennbsp;geboren worden.

Daar intusschen de longziekte in ons vaderland, hetzij dezelve vroeger in hetzelve , of thans voornbsp;de eerste maal, als heerschende ziekte, mogenbsp;zijn voorgekomen, hetzij dezelve van buiten ingesleept , of op den eigen bodem haar ontstaannbsp;Verkregen hebbe, niet algemeen in derzelvernbsp;quot;Waren aard gekend wordt, heb ik het nuttig geoordeeld , tot het verkrijgen eener meer volledigenbsp;hennis dezer kwaal, mijne landgenooten de ver-taling aan te bieden eener Verhandeling over de-zelve Van den Duitschen Vee-artsenijkundigen D'.nbsp;I. IJ. fbmsque , welke voorkomt in een, doornbsp;hem uitgegeven werkje , getiteld: Geschichte der

-ocr page 48-

28

Seuchen, weldoe in dem Herzogthume Nassau ^ seit dem Ende des vorigen Jahrhunderts , unternbsp;den Hausthiere geherscht haben , Franlsfiirt 1834.nbsp;In deze Verhandeling vindt men niet alleen denbsp;geschiedenis der heerschende longziekte, voornbsp;zoo ver dezelve is nagespoord, vermeld , maarnbsp;ook wordt daarin over de verschignselen, dennbsp;aard, en de geneeswijze, zoowel als over de besmettelijkheid , en de verschillende gevoelens hiernbsp;omtrent, met uitvoerigheid en oordeelkundignbsp;gehandeld. Zoodat men , in dit geschrift, eennbsp;kort en duidelijk overzigt aantreft der voornaamstenbsp;zaken, welke tot deze ziekte betrekking hebben.nbsp;Deze verhandeling kwam mig dus , tot het bedoelde oogmerk, over bet geheel , meer geschiktnbsp;voor, dan eenige andere, welke over deze ziektenbsp;in vreemde talen bestaan.

Ten einde de eigene ontaarding der longen , welke, als ziektekundige verandering ,bij de heer-scbende longziekte wordt voortgebragt, het warenbsp;kenmerk van haren aard uitmaakt, en waardoornbsp;zij zich van alle andere ziekelijke aandoeningen dernbsp;longen laat onderkennen , aanschouwelijk voort tenbsp;stellen , heb ik gemeend hierbij de afbeeldingen tenbsp;mogen voegen van zoodanige ontaarde longen, welkenbsp;gevonden worden achter het w'erk van den Heer Dquot;’.

wagekfeld , Koninklijk-Pruissisch Districts Pee-azts, te Danzig: Dis Lungenseuchedes Jlindviehes , Danzig 1832 ; alsmede in het werk van denzelfdennbsp;schrijver: Ueber die Erkenntniss und Kur der Krank-heiten des Rindvielies , Koningsberg 1835. Deze af-

-ocr page 49-

29

teeldingen worden, door bevoegde beoordeelaars , gehouden zeer getrouw te zijn (“), zelfs door hen,nbsp;die, wat de beschouwing der oorzaken, en vannbsp;het wezen der ziekte betreft , met dezen schrijvernbsp;niet in allen opzigte eenstemmig denken.

Voorts heb ik de waarnemingen der Vee-artsen MOUWEN, VAN CALCAB , XE COMTË, BUTGERS, CUnbsp;Manvis, betrekkelijk de onderwerpelijke ziekte,nbsp;belangrijk genoeg geacht, om te worden medegedeeld. Zij dragen de blijken, dat de longziekte door hen met oplettenheid is gadegeslagen ,nbsp;en met oordeel behandeld. Hoewel zij niet mogen geslaagd zijn een grooter getal zieke Runde-ï'en in het leven te behouden, zoo moet dit deelsnbsp;aan den eigen aard en de verderfelijkheid der ziekte zelve worden toegeschreven, deels ook daaraan, dat doorgaans te laat bekwame hulp doornbsp;de Vee-houders wordt Ingeroepen. De ziektenbsp;toch eenmaal tot eene zekere hoogte gekomennbsp;zijnde, waarbij de ontaarding der longen reedsnbsp;aanmerkelijk is toegenomen, wordt de genezingnbsp;ten eenemale moeijelijk en onzeker. Is de zelfstandigheid der longen tot eene bepaalde matenbsp;''ast en als vleezig geworden, dan laat het zichnbsp;Maauwelijks deuken, dat deze verharding, doornbsp;‘^^oige middelen, voor ontbinding vatbaar is.nbsp;Men mag aannemen, dat, indien de beesten,. innbsp;gevorderden trap der ziekte, van den dood 1

1

Teutsche Zeitschrift fUr die gesammte Thierheil-hmde von D^ b. buscii , Kassei 1855 , 15. III. S. 125.

-ocr page 50-

JK)

i'

gered worden, de bedoelde ontaarding dezer ingewanden grootendeels blijft bestaan', waannede zij dan alleen zullen kunnen voortleven, wanneernbsp;de verharding slechts zoodanig gering gedeeltenbsp;der longen heeft ingenomen, dat de onveranderdnbsp;of gezond geblevene zelfstandigheid voor denbsp;ademhaling en bloedzulvering nog toereikendenbsp;kan zijn.

De medegedeelde verslagen bewijzen intusschen genoegzaam, hoe voordeelig de geregeld opgeleidenbsp;Vee-ai-tsen zich, door verstandige beschouwingnbsp;cn handelwijze, onderscheiden van die soort vannbsp;meiischen, die alleen, volgens eene zoogenaamdenbsp;ondervinding, hunne kunst uitoefenen, doch welke veelal de ongerijmste en verwaï’dste begrippennbsp;omtrent elke ziekte koesteren, en naauwelijks innbsp;staat zgn een enkel denkbeeld in verstaanbare taalnbsp;uit te drukken: op hoedanige personen, ia onsnbsp;land, en schier overal, nog te veel vertrouwennbsp;wordt gesteld, ook zelfs door vele lieden, vannbsp;wie men een beter oordeel zou mogen verwachten. Het is te wenschen , dat onze jonge Veeartsen zich meer en meer in hunne geschiktheidnbsp;en bekwaamheid zullen doen kennen , maar datnbsp;zij dan ook tevens die meerdere onderscheiding,nbsp;ondersteuning, en aanmoediging bij de Provincialenbsp;Besturen en verlicble Landhuishoudkundigen zullen ondervinden , dan tot dus ver algemeen plaatsnbsp;heeft. Vermits de bedoelde verslagen alle overnbsp;hetzelfde onderwerp loopen, en dus, uitnbsp;hunnen aard, gedeeltelijk met elkander moesten

-ocr page 51-

31

overeenkomen, lieb ik, ten einde eene nuUelooze uitvoerigheid voor te komen , sommige derzelvenbsp;slechts bij verkorting opgenomen.

Daar bet nu niet zal mogen worden ontkend, dat de longziekte, ongeacht het verschil van gevoelen, dat te dezen aanzien bestaat, in velenbsp;gevallen , als besmettelijk moet worden gehouden,nbsp;zoo komt hier de vraag in aanmerking, of hetnbsp;niet nuttig, janoodzakelgk, moet worden geacht,nbsp;dat hier de maatregel van het dooden worde innbsp;bet werk gesteld, ten einde de ziekte op de spoedigste wgze te doen ophouden ? Ik meen verpUgtnbsp;te zijn mijne gedachten omtrent het al of nietnbsp;doeltreffende van dezen maatregel , bij vee-zlektennbsp;van een besmettenden aard , zoo in het algemeen,nbsp;als met betrekking tot de onderhavige longziekte , hier eenigzins bi-eedvoerig uit een tenbsp;zetten, ten einde daaruit moge blijken , ondernbsp;Welke omstandigheden men van denzelven hetnbsp;beoogde nut mag verwachten, en in welke gevallen dit middel slechts gedeeltelijk of in hetnbsp;geheel niet aan het bedoelde oogmerk kan beantwoorden. Ik gevoel mij hiertoe te meer genoopt,nbsp;dewijl velen dit middel te onvoorwaardelijk ennbsp;®%emeen van toepassing beschouwen , ter weringnbsp;uitroeijing van hesmettelijke vee*ziekten. Hetzelve is intusschen van vele omstandigheden afhankelijk , welke de aanwending al of niet geraden maken.

-ocr page 52-

35

De droevige ondervinding , dat de Riinder»pest ^ ¦wanneer dezelve ongelukkig in een land is binnennbsp;geslopen, selder altijd de scbromelijkste gevolgennbsp;na zieb sleept, waardoor het bestaan van dennbsp;Vee-boer meermalen met een volkomen ondergang werd bedreigd, als wordende het grootstenbsp;getal zijner , door deze ziekte aangetaste, beesten , het slagtoffer van dezelve, heeft de Regeringen van sommige Staten doen besluiten, om hetnbsp;vee , dat door dezelve indedaad of zelfs vermoedelijk is aangedaan , onder eene geëvenredigdenbsp;en voldoende schadevergoeding, onverwijld te doennbsp;dooden , ten einde op deze wijze alle gelegenheidnbsp;tot verdere uitbreiding af te snijden. Deze maatregel is reeds vroeg, ter stuiting Van besmettelijkenbsp;vee-ziekten, aangeraden. Reeds bij virgiliüs (1)nbsp;vinden wij denzelven voorgesteld. En 1.A.NCISInbsp;beeft het doodslaan van het vee, bij de Runderpest , toen deze bet eerst in Italië, in het begin der vorige eeuw, door hem werd waargenomen en beschreven, met nadruk aanbevolen. Hijnbsp;zegt, dat men hierdoor de uitgaven voor genees-

1

GEona. Libr. III., 468 , 469.

Continuo ferro culpam compesce priusquam Dira per incautum serpant contagia vulgus.

Eile die Schuld mit dem Stable zn b'andigen, ehe voll schrecken

Durch unsorgsames volk die rasende Pest sich verbreitet.

Overzetting van voss.

-ocr page 53-

33

ïiiiddelen, Vee-artscn , Oppassers , en meer andere tenoodigdheden, welke gevorderd en onderhoudennbsp;moeten worden, voorkomt en bespaart, terwijlnbsp;ook, wanneer de ziekte aan zich zelve wordtnbsp;overgelaten , derzelver verspreiding en mededee-ling aan het gezonde Vee blijft bestaan. Hetnbsp;algemeene welzijn schijnt deze opoffering te kunnen vorderen, vooral in gevallen, waar men nietnbsp;mag verzuimen, maar dadelijk raad moet wordennbsp;verscliaft. Engeland was de eerste Staat, dienbsp;den raad van iancisi heeft opgevolgd, alwaar,nbsp;op last des Gouverneinents, in 1714, door D'.nbsp;BARTHES, 6000 pest-zieke Runderen werden gedood, waardoor de epizootie, binnen drie maanden , werd gestuit. In 1769 werd op dezelfdenbsp;wijze de Piunderpest, in Oostenrijks f^laanderen,nbsp;m 1776 in Frankrijk, en in 1777 in Zwitser-^nbsp;land, gesmoord (*).

Dezelfde maatregel werd, in ons land, bij de wet van 26 December 1799, ter stuiting van denbsp;Runderpest, ontworpen en vastgesleld , en heeft,nbsp;®ooals bekend is, aanleiding gegeven tot de op-figting van het Vee-fonds, strekkende, om daar»nbsp;schadeloosstellingen te verleenen, aan zooda-*iige eigenaren, wier vee, tot het bedoelde oog-, onder zekere bepalingen, op openbaarnbsp;S®2ag, 20U moeten worden gedood. De onder-

( ) J. j. ivx, Originalien iiber Gegenstcinde der ^taalsoeconomie und Veterincirischen, Polizer, Leipzisnbsp;1807. S. lai.

III. D. nbsp;nbsp;nbsp;3

-ocr page 54-

34

vlndifig heeft de voldoende ullwerhing van dezen maatregel bewezen. Toen namelijk in de maandnbsp;December van bet jaarl8l3, de Rundei’pcst, binnennbsp;de Stad Utrecht, door het slagtvee, dat zich in hetnbsp;gevolg der Pruissisch-Russische Armee bevond,nbsp;•werd aangebragt, was men, door de waakzaam1nbsp;heid der Commissie van Landbouw dezer Provincie, inzonderheid door den ijver van haarnbsp;toenmalig medelid, den Heer M'. g. wttewael,nbsp;thans Hoogleeraar in de Landhuishoudkunde tenbsp;Leijdan, aan wien deze taak werd opgedragen,nbsp;gelukkig genoeg de ziekte, door het dooden vannbsp;330 stuks, zoö volwassene als jonge, Runderen,nbsp;(terwijl er 50 gestorven waren) binnen eenigenbsp;maanden, namelijk van 17 December 1813 totnbsp;1 Mei 1814, te verdelgen: zoodat het Vaderlandnbsp;van haren verderfelijken voortgang , waarmede hetnbsp;op nieuw bedreigd werd, toen gunstig is verschoondnbsp;gebleven (1). Aan de bepalingen, bij de gemeldenbsp;wet vastgesleld, is bij het besluit van 1” Octobernbsp;1809, de uitbreiding gegeven , dat niet alleen,nbsp;wegens dé , ter oorzake van de Runderpest, ge-doode dieren, niaal’, in het algemeen, eene billijke schadevergoeding zal worden toegestaan aannbsp;zoodanige landlieden, welke bij ontstane epidemische Vee-ziekten hunne Runderen, Paarden, of

1

Zie het Rapport wegens liet verrigte, tijdens het woeden der Vee-pest, te Utrecht, in 1813 en 1814,nbsp;door M'. G. WTTEWAEi, in den Staat van den Landbouw,nbsp;in de Vereenigde Nederlanden, gedurende den jare ^nbsp;opgemaakt door j. kops.

-ocr page 55-

Schapen, op last van de daartoe bevoegde magt y moeten dooden of, reeds gestorven zijnde, begraven , zonder hiervan hetgeen eenige waardenbsp;heeft, te mogen behouden, mits voldoende blij-Ite, dat zoodanige ziekte niet ontstaan zij doornbsp;hunne onbedachtzaamheid of slordigheid. Ondernbsp;de ziekten, waarbij, behalve de Runderpest, hetnbsp;dooden de pas komt, worden, ingevolge aanschrijving van Z, Exc. den Heer Minister vannbsp;Binnenlandsche Zaken van 15 Mei 1818 N®. 28,nbsp;bepaaldelijk begrepen de kwade Droes , de Schnaps-pokken, en de dolle Hondsbeet.

Het is dus onbetwistbaar, dat het doodslaan van het vee inderdaad als het krachtigste middelnbsp;kan worden beschouwd ter stuiting der Runderpest. En is er eene ziekte, waartegen dezenbsp;maatregel als nuttig en het meest onmiddelijknbsp;aangewezen kan worden geacht, dan is het deze.nbsp;De Runderpest toch ontstaat niet bij het inland-sche vee uit gewone schadelijke oorzaken, maarnbsp;zg is eene uitheemsche ziekte , die altijd van buiten in ons land aarigebragt, en niet anders dannbsp;door besmetting onderhouden wordt. Is men nunbsp;in staat de gelegenheid tot verdere besmetting,nbsp;door het onverwijld dooden van het wezenlijk ofnbsp;vermoedelijk besmette vee, weg te nemen, dannbsp;¦''^ordt daardoor de verspreiding der ziekte, op denbsp;onmiddelgksle wijze , voorgekomen.

Dan, hoe zeer het doodslaan, als het gereedste en vermogendste middel, in sommige gevallen, aan dit oogmerk moge voldoen, zoo is

-ocr page 56-

3C

liet er ver af, dat men daarvan, onder alle om* standigheden, eene even gunstige uitwerking zalnbsp;kunnen verwactten. Immers hangt zulks grooten-deels af van de vorderingen of den voortgang , welke de Runderpest reeds gemaakt heeft, waarnaarnbsp;de toepassing van den maatregel dus ook moetnbsp;gewijzigd worden. Wij zullen de omstandigheden, die hierbij in aanmerking komen, en waaropnbsp;inzonderheid te letten valt, kortelijk overwegen.nbsp;1*. Het dooden kan nuttig zijn en het gewensch-te gevolg hebben, wanneer de ziekte nognbsp;slechts in het hegin is, en zich alleen tot enkele stallen, of eene enkele plaats of beperktenbsp;streek , bepaalt, welke voor afsluiting vatbaarnbsp;is, zooals in 181S te Utrecht plaats had. —nbsp;De afsluiting, door een cordon, moet gestreng worden opgevolgd, en zoo lang blijvennbsp;bestaan, totdat men genoegzame zekerheidnbsp;hebbe verkregen, dat de smetstofFe geheel isnbsp;vernietigd. Zij moet dus nog een lijd langnbsp;voortduren , nadat de laatste zieke dieren zijnnbsp;gedood geworden. Deze afsluiting is volstrektnbsp;noodig, omdat men niet altijd op denzelfdennbsp;tijd bekend wordt, op welke stallen de Runderpest voor en na reeds is overgebragt, zoodatnbsp;dezelve ook dooi’gaans niet op eens kan wordennbsp;uitgedelgd , daar de ziekte zich veelal bij opvolging op andere, meer of min nabij gelegene, stallen, wederom openbaart. Zoonbsp;duurde het dan öok in Utrecht, van Decembernbsp;tol Mei, voordat men aan het doodslaan eeu

-ocr page 57-

37

ciaile koi\ maken. Ware, gedurende dien igd, de handel, en wel bepaaldelijk de uitvoernbsp;van vee vrij gelaten, zoo zou de maatregelnbsp;den zoo gelukkigen uitslag niet hebben te weegnbsp;gebragt (®).

Indien de Runderpest meer algemeen is geworden , dan kan het middel ook in zoo ver de verspreiding verminderen, als, door hetnbsp;tijdig dooden van elk ziek beest, aan hetzelvenbsp;het vermogen wordt ontnomen , om andere'nbsp;Runderen te besmetten. In dit geval intusschen,nbsp;gaat het dooden reeds met eene groote opoffering van vee gepaard , zooals door hetnbsp;aangehaalde voorbeeld in Engeland bewezennbsp;wordt. Het dooden, zooals lux te i-egtnbsp;aanmerkt, is een zeker {specifiek) middel,nbsp;doch kan alleen van nut zijn in het eerstenbsp;tijdperk der Runderpest, wanneer door dezenbsp;ziekte slechts nog enkele beesten wordennbsp;weggerukt. In het vervolg wordt deze kwaalnbsp;ook wel zeker, door het doodslaan, overwonnen , doch niet zonder een groot verliesnbsp;van vee (f).

Opd ezelfde wijze wordt, door bojanü8(§), over deze zaak geoordeeld. Het kan als eene 1

1

wxTïwAEi,, a. p, bladz. 87.

(t) a. p. s. ISl.

(3) Anieitwtig sur Kermtniss und Behandlung der wich~ tigsten Seuchen unter den Haustkiere, Wilna 1820.nbsp;S. 61.

-ocr page 58-

38

3».

dringende policeij-maatregel beschouwd worden , zegt hij, de kudden, door de Runderpest besmet, dood te slaan, vooral wanneer slechtsnbsp;eene of weinige in een land zijn aangedaan#nbsp;Doch, wanneer het laatste niet plaats heeft,nbsp;maar de ziekte reeds zoo ver verspreid is, datnbsp;de moord-kolf haren gang naauwelijks volgennbsp;kan, wanneer in naburige streken, alwaar dezelfde ziekte bestaat, waarmede de betrekkingen niet worden of kunnen worden afgesloten ,nbsp;niet dezelfde handelwijze gevolgd wordt, ennbsp;het gevaar dus voor het gezonde vee niet,nbsp;door het doodslaan van enkele Runderennbsp;of stallen vee, wordt weggenomen, (zooalsnbsp;zulks in onze streken, bij het heerschen dernbsp;Runderpest, gewoonlijk geschiedt) dan isnbsp;van dezen maatregel weinig of niets te hopen,nbsp;Is de Runderpest door een geheel land verspreid , of wél tot vele plaatsen of strekennbsp;doorgedrongen, zoo is de bedoelde maatregel van het doodslaan naauwelijks meer aannbsp;te raden, daar men de ziekte alsdan daardoor niet meer kan uitroeijen, tenzij mennbsp;een groot gedeelte van den vee-stapel wildenbsp;opofferen. De insluiting, met den aanklevenbsp;van dezelve, wordt alsdan hoogst moeijelijknbsp;of wel onuitvoerbaar. De ziekte grijpt bestendig rondom zich henen, en de doodlngnbsp;zou een onbepaalden tijd moeten wordennbsp;voortgezet, zonder de zekerheid te geven,nbsp;dat men de ziekte zal overmeesteren. In

-ocr page 59-

39

zoodanige gevallen toen zal men altijd een groot getal dieren moeten dooden, daar nietnbsp;zelden gevorderd wordt, dat, behalve denbsp;zieke en verdachte Runderen, ook gezondenbsp;beesten moeten worden opgeofferd (1), waaromtrent het altijd twijfelachtig blijft, of dezenbsp;alle door de ziekte zouden zgn aangetast,nbsp;indien zij in het leven waren gebleven, ennbsp;ook een zeker getal daarvan zou kunnen zijnnbsp;hersteld geworden. Het verlies, dat dus hierdoor aan den veestand moet worden toege-hragt, kan niet anders dan overgroot ennbsp;onberekenbaar zgn. En het zal dan voorzekernbsp;geen groot verschil maken, of het vee doornbsp;het doodslaan of door de ziekte wordenbsp;vernietigd.

De Berlijner Hoogleeraar g. f. sicit (¦}'), die zich omtrent het beramen van maatregelen ternbsp;uitroeijing van de Runderpest zeer veel moeite

1

Zooals zulks mede uitdrukkelijk , bij Art. 5 der wet van 26 December 1799 , wordt bevolen, en innbsp;Utrecht meermalen noodzakelijk werd geacht en uitgevoerd. wTTEWAEt, a. p. bladz. 90. Uit de bestaande lijsten blijkt mij, dat hier 15 , 14, IS, 16, 18, ja bij éénnbsp;Vee-houder, 53 Runderen op eens werden ter doodnbsp;gebragt.

(t) Vorschlag uur Errichtung einer Anstalt, durch welche da» nordliche Deutschland vor der Verheerungen,nbsp;mit welche dasselbe von seiten der Rinderpest in Laufenbsp;des gegenwartigen Kriegea bedrohet wird, geschutst werden kan, Berlin 1813, S. 19.

-ocr page 60-

40

heeft gegeven, laat zich opzigtelijk het dooden aldus hooren:

” De maatregel, om, bij het bestaan der Runderpest , zoowel de werkelijk zieke, als ook het enkel verdachte vee dood te slaan, is eene ban»nbsp;delwijze , welke men vroeger, in onderscheidenenbsp;landen, ter uitdelging dezer kwaal , aanwendde ennbsp;voor doelmatig hield, en welke ook nog, in denbsp;jongste tijden, zelfs in eenige streken van dennbsp;Pruissischen Staat,met eene, bijna aan betwreedenbsp;grenzende, gestrengheid, wordt uitgeoefend.nbsp;Dan, hoe weinig door dit middel — om nietnbsp;eens van het gruwzame en afschrik verwekkende,nbsp;waarmede hetzelve gepaard gaat, te spreken —nbsp;het verlangde oogmerk bereikt wordt, zelfs bijnbsp;de wreedste gestrengheid der uitoefening, hieromtrent kan het vier jarcn lang voortgeduurd hebbendenbsp;doodslaan in het ff'irtembergsche tot een krachtignbsp;bewijs verstrekken.”

” Wanneer deze maatregel zal worden uiige-voerd en van een wezenlijk nut zijn, zoo moet dezelve worden opgedragen aan personen , die denbsp;ziekte in derzclver aard ten naauwkeurigste kennen. In het tegengestelde geval, zal men telkensnbsp;wel het vee doodslaan, doch nimmer de ziektenbsp;zelve vernietigen.”

” Ik zelf heb, in vorige tijden, van deze handelwijze gebruik gemaakt; en ik durf mij vleijen, dat dezelve niet zonder het verlangde gevolg tennbsp;uitvoer is gebragt. Desniettemin heb ik dezennbsp;maatregel reeds sedert vele jaren niet meer aan-

-ocr page 61-

41

gewend; en evenwel lieb ik overal, waar ik tot de uitroeijing der kwaal later aangesteld en behoorlijk gemagtigd ben geworden , de zaak, nanbsp;verloop van tien dagen , gelukkig ten einde ge-bragt, en ik kan , vooral op den navolgenden grond,nbsp;roet volkomen vertrouwen vaststellen, dat hetnbsp;doodslaan van het vee, bij bestaande Runderpest,nbsp;als eene treurige toevlugt moet worden beschouwd.”

” Bij de meeste, ja ik mag zeggen, bij alle omstandigheden, alwaar mij de uitroeijing dezernbsp;ziekte werd opgedragen, heb ik bet genoegennbsp;mogen ondervinden, dat van de beesten, welkenbsp;indedaad door de Runderpest waren aangetast gt;nbsp;het derde gedeelte in het leven is behouden, en datnbsp;van de gene , welke als verdacht moesten wordennbsp;beschouwd, twee derde gedeelten, ja somwijlennbsp;nog meerdere, de ziekte volstrekt niet hebbennbsp;gekregen. Al deze dieren zouden , volgens hetnbsp;stelselmatig doodslaan, hetwelk nog altijd doornbsp;velen, die zich op kennis van zaken beroemen,nbsp;wordt aangeprezen , verloren 'zijn gegaan.”

” Die de regtmatige liefde van den bezitter tot zijn vee kent, kau het hem niet ten kwade duiden,nbsp;dat hij het doodslaan van hetzelve voor eenenbsp;even nuttelooze als hoogst onregtvaardige, ennbsp;l^^rbaarschc handelwijze, als eene, indedaadnbsp;gewelddadige, berooving van zijne meest geliefdenbsp;beschouwt, en daardoor, vermits hg aannbsp;het geweld geen weerstand kan bieden , zijne toevlugt neemt tot verloochening, en alles, watnbsp;hem dienen kan, om den bedoelden maatregel

-ocr page 62-

42

te ontduiken. Dit alles is dau eeiie voorname reden tot een langere voortduring der pestziektenbsp;en tot derzelver heimelijke uitbreiding.”

Dan , hoeveel waarheid ook in deze beschouwing gelegen zij, zoo zal men nogtans de nuttigheid en doelmatigheid, om, onder bepaalde omstandigheden , tot het dooden, bij bestaande Kun-derpest, te besluiten , niet zoo ten eenemale mogen ontkennen. Het bijgebragte kan intusschen doennbsp;zien, dat deze maatregel in de toepassing, zelfs bijnbsp;die ziekte , waartegen dezelve eerst bij uitsluiting , innbsp;ons land, is ontworpen, en ook bij Voorkeur heilzaam kan zijn, altijd met oordeel des onderscheidsnbsp;zal behooren te worden aangewend, ten einde hetnbsp;groote en algemeene doel, de vernietiging namelijknbsp;der smetstoffe, en daardoor de uitroeijing der ziekte , zeker te bereiken. Tevens blijkt hieruit, dat hetnbsp;er ver af is, dat men altijd, bij heerschende Runderpest, zal moeten doodslaan, of als eennbsp;stelregel kunnen aanneinen: dat tegen de Jtunder-jgest alleen de slagtbijl en grafkuil kunnen helpen^

Maar mag men hieruit besluiten, dat niet onvoorwaardelijk, in elk geval, van het dooden der dieren, eene voldoende uitwerking kan wordennbsp;verwacht ter spoedige of onmiddelijke en geheelenbsp;uitroeijing van zoodanige ziekten, die alleen doornbsp;de overbrenging eener smetstoffe van buiten totnbsp;ons komen, en eens zich in het land gevestigdnbsp;hebbende , door onophoudelgke aansteking voortnbsp;geplant en onderhouden worden, eene minderenbsp;voldoening heeft men te verwachten van dezen

-ocr page 63-

43

maatregel, bij zoodanige ziekten, die als iiilieemsch moeten worden beschouwd, uit bijzondere of al-gemeene schadelijke oorzaken, op deze en geenenbsp;tijden, geboren worden, en welke slechts, nu ennbsp;dan, als heerschende ziekten, of ook meer aanhoudend , bestaan en voortduren. Behalve onderscheidene koortsige ongesteldheden , kan men hiertoe brengen verschillende uitslag-ziekten dernbsp;huisdieren, zooals het schurft, het •coetzeer bijnbsp;het Schaap , de kwade Droes bij het Paard. Velenbsp;dezer ziekten nemen meermalen, anderen algemeen , een besmettenden aard aan, waardoor zijnbsp;de vatbaarheid verkrijgen, om zich aan anderenbsp;dieren mede te deelen, of een schadelijken invloed op dezelve en op den mensch uitteoefenen.nbsp;Dat dergelijke ziekten zich op deze wijze kunnennbsp;voortplanten, uitbreiden en onderhouden , lijdtnbsp;wel geen twqfel, evenmin als het zal kunnennbsp;worden tegengesproken, dat, door het tijdignbsp;doodslaan van al de dieren , welke door dezelvenbsp;zijn aangedaan, de uitbreiding moet beperktnbsp;worden. Dan hierdoor worden dezelve nietnbsp;uitgeroeid, vermits, wanneer de oorzaken, waaruit zg oorspronkelgk geboren worden, bestaan bigven, deze haar telkens opnieuw wederom vóórtbrengen. Het doodslaan kan hier dusnbsp;slechts als een gedeeltelijk afdoend hulpmiddelnbsp;worden beschouwd. Hetzelve kan, in deze gevallen , voegzaam vei’geleken worden met het besnoei-jen van een boom , aan wlen men, door hetnbsp;herhaald beroven der takken , de te weelderige

-ocr page 64-

44

uitspreiding tracht te beletten , doch die desniettemin, wanneer de wortels slechts ongekrenkt blijven, en voedsel erlangen kunnen, zijne groeikracht volkomen behoudt. Wij meenen, tot eennbsp;bevestigend voorbeeld , te mogen wijzen op dennbsp;kwaden droes, eene ziekte, welke bij het Paardnbsp;door gewone oorzaken, en wel algemeen, immersnbsp;men mag zeggen , het meest, door verwaarloozing,nbsp;hetzij van den gewonen droes, of van anderenbsp;ongesteldheden, door slecht voedsel, oni’egelma»nbsp;tig en te sterk gebruik , wordt voortgebragt,nbsp;doch die , eenen zekeren trap bereikt hebbende,nbsp;meermalen een aanstekend vermogen verkrijgt,nbsp;en zich daardoor kan uitbreiden. Deze ziektenbsp;is dan ook onder die gene opgenomen, waarvoor , indien de Paarden, door dezelve in eennbsp;ongeneesbaren trap aangedaan , op openbaar gezag gedood worden , aan de eigenaren eene zekerenbsp;schadevergoeding wordt verleend (ingevolge Art.nbsp;4 der Ministeriele bepalingen; zie bladz. 35),nbsp;Jaarlijks wordt een meer of minder aanzienlijknbsp;getal kwaaddroesige Paarden gedood , zonder datnbsp;de ziekte hierdoor uitgeroeid of zelfs merkbaarnbsp;verminderd wordt. De reden is eenvoudig daarinnbsp;gelegen , dat dezelve , bij het bestaan blijven dernbsp;aanleidende oorzaken , eiken dag op nieuw geborennbsp;wordt. Zij schijnt, sedert eenlge jaren, zelfs veelnbsp;eer toe- dan af te nemen, waartoe voorzeker hetnbsp;onmatig sterk , ja afbeulend , gebruik des Paards,nbsp;in onze tijden, bij de snelle wijze van vervoer,nbsp;vooral door middel der, voor dit dier, zoo

-ocr page 65-

45

moorddadige, spoed*wagens, niet weinig toe* brengt. Neemt men nu in aanmerking, dat denbsp;kwade droes, in ver de meeste gevallen, de uit-W'ex'king is eener laakbare mishandeling van liet,nbsp;zoo nuttige als edele Paard, of zich ontwikkelt,nbsp;ter oorzake van verwaarloozing , en het verzuimnbsp;van gepaste en tijdig aangewende , hulpmiddelen,nbsp;Waardoor dezelve dikwijls kan worden voorgeko*nbsp;men of genezen, dan valt het niet te ontkennen,nbsp;dat de schadevergoeding voor kwaaddroesigenbsp;Paarden , maar al te dikwijls op verkeerde, ennbsp;met het oogmerk der vastgestelde bepalingennbsp;strijdige, gronden wordt verlangd en verkregen,nbsp;en dat deze te gemoelkoming veeleer moet strekken tot vermeerdering dan tot verbetering der achteloosheid van velen, omtrent de behandeling desnbsp;Paards. Het zou daarom niet ongepast zijn, datnbsp;hieromtrent nog meer naauwkeurlge bepalingennbsp;werden beraamd, ten einde de, in dezen plaatsnbsp;hebbende, misbruiken, zoo veel mogelijk, tegennbsp;te gaan. Er bestaat te minder reden , om voornbsp;deze ziekte ruimschoots vergoeding te geven,nbsp;daar de smetstoffe van den kwaden droes tot denbsp;vaste smetstoffen {conta^ia fixa) behoort, welkenbsp;niet op eciien aanmerkelijken afstand , maar veeleer door onmiddelijke aanraking , een besmettendnbsp;vermogen uitoefenen. De Paarden, door den kwaden droes aangedaan, kunnen diis, door naauwkeu-rige afzondering , zeer wel buiten de mogelijkheidnbsp;worden gehouden van andere te besmetten, terwijl de huiden alnicdc niet zullen behoeven ver- ‘

-ocr page 66-

46

loren te gaan, daar er geen gevaar bestaat, dat deze, voor de looijing bestemd wordende, denbsp;ziekte zullen verspreiden. Het gezegde geldt in-tussclien alleen omtrent den kwaden droes, zooalsnbsp;dezelve gewoonlijk bij enkele Paarden , dat is, afzonderlijk of sporadisch , en onder den slependennbsp;of chronischen vorm, voorkomt. In sommigenbsp;gevallen neemt de ziekte een beerscbend of epi-zoötisch karakter aan, en zij heeft dan een snellernbsp;of acuut beloop , en deelt niet zelden in dennbsp;aard der kwaadaardige typheuse of rot*ziekten,nbsp;waarbij ook de smetstoffe eene meer vlugtigenbsp;hoedanigheid verkrijgt, en zich gemakkelijker ennbsp;verder verspreidt. In deze laatste omstandigheidnbsp;moeten natuurlijk andere maatregelen in aanmerking komen, dan bij den , meest gewonen , ofnbsp;slependen kwaden droes.

Dan, bij aldien de maatregel van het doodslaan, bij deze laatstgenoemde ziekte, op grond vannbsp;het aangevoerde, niet voldoende kan geachtnbsp;worden, om de ziekte uitteroeijen, of zelfs aanmerkelijk te verminderen, er bestaat nog eenenbsp;andere reden , welke hiertoe aanmerkelijk bijdraagt.nbsp;Zij is namelijk deze, dat het over het algemeennbsp;ontbreekt aan een naauwkeurig toezigt op de gezondheid der Paarden. Er wordt toch altijd eennbsp;zeker getal gevonden, waarbij de ziekte, in eennbsp;minder of meer gevorderden trap, bestaat, zondernbsp;dat daarvan kennis wordt gedragen. Wel zijnnbsp;de erkende Vee-artsen, volgens Art. 15 der Instructie van 12 Mei 1819, verpligt zich op de

-ocr page 67-

47

publieke vee-markten te laten vinden, ten einde aldaar den staat der gezondheid van het vee tenbsp;onderzoeken , en daarvan verslag te doen , aannbsp;liet Bestuur der plaats , alwaar de markt gehouden wordt, wanneer er eenige twijfel kan wordennbsp;gevoed omtrent de gezondheid van het een ofnbsp;ander dier; hetwelk, in gewone tijden, in hetnbsp;bijzonder moet worden toegepast op de Paarden,nbsp;bij welke zich eenige verschijnselen van den droesnbsp;of den woi’m niogteu verloonen. Dan deze bepaling, hoe nuttig ook, kan op verre na niet alsnbsp;toereikende worden beschouwd , indien men overweegt , dat er slechts weinige Paarden , aan dezenbsp;kwalen lijdende, ter markt worden aangevoerd ,nbsp;in evenredigheid van de gene, die daarvan terugnbsp;worden gehouden, juist om de reden, dat denbsp;eigenaren hierdoor gevaar loopen, dat de ziektenbsp;ontdekt zal worden. Het grootste getal bevindtnbsp;zich bij den Landman , en vooral bij de Stalhouders en Voerlieden, die dezelve, hetzij uit onwe-tenheid of opzettelijk, verborgen houden, ennbsp;waarvan geene aangifte geschiedt, tenzij zulke Paarden toevallig aan eenen Vee-arts in het oog komennbsp;te vallen, of de aandacht van herbergiers of ande-*¦6 personen op dezelve wordt gevestigd, waardoornbsp;dan het beslaan der ziekte aan het licht wordt ge-Nu kan het toch wel weinig nut aanbrengen,nbsp;dat, om deze besmettelijke ziekte tegen te gaan,nbsp;enkele kwaaddroesige Paarden, hoe groot dan ooknbsp;het getal over de geheele uitgestrektheid des Rijks,nbsp;en hoe aanzienlijk daarvoor de uitgaven van schade?

-ocr page 68-

48

vergoeding jaarlijks zijn mogen, worden gedood, terwijl een even groot,zoo niet aanzienlijker aantal, in het leven blijft. Om den maatregel, met betrekking tot de onderhavige ziekte, ten minste eepig-zins, aan het bedoelde oogmerk te doen beantwoorden , zou het noodig zijn, dat aan de, reedsnbsp;aangehaalde , bepalingen van het Wetboek vannbsp;Strafregt strengelijk de hand worde gehouden,nbsp;terwijl bovendien schier zou gevorderd worden, datnbsp;de Paarden van alle eigenaren, van tijd tot tgd , doornbsp;deskundigen worden nagezien en onderzocht, opdat , indien dezelve bevonden worden door dennbsp;kwaden droes aangedaan of daarvan verdacht tenbsp;zijn, daaromtrent de noodige voorzorgen vannbsp;afzondering, en, des gevorderd wordende, denbsp;dooding mogten worden in het werk gesteld. Innbsp;enkele Provinciën , en wel met name in Groningen ,nbsp;zijn op dit stuk bijzondere verordeningen vastgesteld (1). ïlet ware te wenschen, dat zulks overalnbsp;plaats vond , en dat dezelve dan ook met de noodige kracht wierden gehandhaafd, waardoor hetnbsp;dooden althans meer zou uitwerken ter vermindering dezer ziekte, dan thans het geval is.

Ik meen mijn gevoelen duidelijk genoeg te hebben geopenbaard , ten aanzien van het onderwerp, in hoe ver het doodslaan van dieren, hij Inheem-sche hesmettelijke vee-ziekten , van nut kan zijn,

1

Publicatie van Heeren Gedeputeerde Staten van de Provincie Groningen, betreffende den kwaden droesnbsp;en den worm der Paarden, van 27 Januarij 1819.

-ocr page 69-

49

ter voorkoming van derzelver verspreiding. — De slotsom is , dat hierdoor de gelegenheid totnbsp;besmetting wel kan worden tegengegaan of verminderd, ja, voor een tijd, door het afmakennbsp;van al de dieren, die daarvan zijn aangedaan,nbsp;geheel zal kunnen worden weggenomen; doch datnbsp;deze ziekten, daar zij telkens weder op nieuwnbsp;geboren worden, door dit middel niet gedurendenbsp;een langen tijd kunnen worden voorgekomen ofnbsp;uitgeroeid, en dat dus het doodslaan onophoudelijk gevorderd blijft; eindelijk, dat het doodennbsp;van enkele zieke dieren weinig baat, indien eennbsp;grooter of geringer getal daaraan onttrokkennbsp;blijft; waarvan de nasporing evenwel aan geenenbsp;geringe moeijelijkheid onderhevig is.

Als eene uitzondering op dezen algemeenen regel mag voorzeker de hondsdolheid worden gehouden. Deze, voor menschen en andere dierennbsp;zoo hoogst gevaarlijke, ziekte, ontstaat oorspronkelijk hij enkele individus uit algemeene of bijzondere oorzaken, welke ons nog niet met vol-komene zekerheid bekend zijn, hoewel het waarschijnlijk zijn moge, dat de eigene werking dernbsp;teeldrift bij het diergeslacht van den Hond opnbsp;bet ontstaan derzelve den voornaamsten invloednbsp;hebbe. — De betrekkelijke zeldzaamheid van denbsp;ontwikkeling dezer ziekte tot andere , zooals bijv.nbsp;den kwaden droes, kan te meer waarborgen,nbsp;dat, door de dooding van een of meerdere zoodanige Honden of gebetene dieren, de ziektenbsp;over eene zekere streek dadelijk , immers voor een

4

-ocr page 70-

50

geruimen lijd, wordt uitgeroeid. Zij staat dus, in dit opzigt, eenigermate gelijk met de uit-lieemsclie of ingesleepte besmettelijke ziekten,nbsp;wanneer deze nog niet algemeen zijn geworden.

Maar welke toepassing zal van deze grondstellingen kunnen worden gemaakt, met betrekking tot bet al of niet nuttige en doelmatige van hetnbsp;dooden bij de heerschende longziekte, welke zichnbsp;thans in ons land heeft geopenbaard, en metnbsp;welke!’ bestendiging én uitbreiding wij schijnen tenbsp;worden bedreigd. Wij hebben vroeger over hetnbsp;verschil van gevoelens gehandeld, hetwelk omtrent de al of niet besmettelijkheid dezer ziektenbsp;bestaat tusschen hen, die dezelve van nabij hebben waargenomen en beschreven, terwijl het onzeker moet worden gehouden, of wij deze ziektenbsp;van buiten hebben ontvangen, dan of dezelve bijnbsp;ons wordt voortgebragt.

Indien wij de verslagen onzer Vee-artsen raadplegen , dan vinden wij geenen genoegzamen. grond, om aantenemen, dat de longziekte op alnbsp;de plaatsén in Gelderland, alwaar zij tot dus vernbsp;geheorscht heeft, door enkele besiiietting is voortgebragt, en door deze alleen wordt onderhouden. Veeleer wordt door hen aan algemeenenbsp;oorzaken gedacht, waaraan zij het eerste ontstaannbsp;derzelve meenen te moeten toeschrigven, zooalsnbsp;aan te late opstalling in den herfst, het verblijf innbsp;bedompte en warme stallen, enz. Gelijke invloeden, namelijk het laat weiden in den voorwinter , voornamelijk op zeer vochtige weiden,

-ocr page 71-

51

Igt;ij aanhoudeaJ nat weder, slecht voedsel, als mede plotslinge overgang van flaauw weder metnbsp;regen , en lage winden tot een tegenovergesteldnbsp;schraal droog weder, met Noorde- en Noordoostelijke winden, worden mede door den Heernbsp;Voorzitter der Commissie van Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzigty in deszelfs uitgebragtnbsp;rapport, als aanleiding- en gelegenheidgevendenbsp;oorzaken opgegeven. Hij houdt de ziekte voornbsp;zuiver epizootisch, daar hem geene genoegzamenbsp;duidelijke sporen van besmettelijkheid voorkwamen , om haar voor contagieus te verklaren, ofschoon hij de mogelijkheid, ja de waarschijnlijkheid , niet wil verwerpen, dat dezelve, onder begunstigende omstandigheden, als daar zijn: denbsp;vermeenigvuldiging van zieke beesten in een naauwnbsp;bestek, morsigheid, toenemende hevigheid dernbsp;ziekte zelve, enz. indedaad hesmettelijk zou kunnen worden.

Ofschoon nu, uit dezelfde berigten der Veeartsen, het niet volstrekt zeker blijkt, dat de ziekte, in sommige gevallen, eene besmettendenbsp;eigenschap heeft verkregen, en daardoor van denbsp;eene hoeve of streek naar andere werkelijk isnbsp;overgebragt, zoo geven toch eenige medegedeeldenbsp;omstandigheden aanleiding tot groote waarschijn-lijkheid, dat dit werkelijk hebbe plaats gehad, ennbsp;ik voor mij meen den secundair besmettelijkennbsp;aard der longziekte , zooals dezelve in Gelderlandnbsp;is waargenomen,, naauwelijks in twijfel te mogennbsp;trekken. Zooals reeds gezegd is, verkrijgt toch

4*

-ocr page 72-

52

dezelve, ofschoon niet altijd, nogtans dikwijls deze hoedanigheid, zoo zelfs, dat zij zich somwijlen , hoewel de smetstoffe niet vlugtig zij, doornbsp;de onmiddelijke inademing van dezelve, zeer ligtnbsp;mededeelt. De voorbeelden daarvan zijn zoonbsp;menigvuldig en overtuigende, 'dat men den aan-stekenden aard der longziekte niet kan loochenen.nbsp;D'. FRANQüE haalt hiervan bewijzen uit anderenbsp;Schrijvers aan, die door meerdere kunnen worden gestaafd. Behalve eene reeks van waarnemin.nbsp;gen hieromtrent, door fobke (1) medegedeeld,nbsp;leest men In het ArcMv für Thierheilkunde vonnbsp;der Gesellschaft Sehweizerischen Thierarzle , Beninnbsp;1833, het volgende geval. Een longzieke Osnbsp;werd naar de algemeene drenkplaats geleid, blijvende op den weg liggen. De overige Runderennbsp;van het dorp werden het zieke beest voorbijgedreven , en berieklen hetzelve. Na zes of achtnbsp;weken, werden 12 stuks door dezelfde ziektenbsp;aangetast, terwijl deze zich bestendig uitbreidde.nbsp;De Vee-arts hemmann, die deze waarneming mededeelt , is van gevoelen, dat de besmetting hiernbsp;ook mede heeft kunnen worden verbreid, doornbsp;de vele menschen , w'elke zich met de behandelingnbsp;en wegmaking van den bedoelden Os onledig hadden gehouden. Gelijk nu zulke gevallen onsnbsp;nopen eenen sterken trap van besmettelijkheid aannbsp;leuemen, zoo leiden zij evenzeer tot de waar-sch^nlijke veronderstelling, dat bij dit vee ecne


1

a. p. B. 111. S. 2.

-ocr page 73-

53

groote male van voorbeschlktheld bestond, waardoor de smetstofFe zoodanige spoedige opwekking der ziekte-kiem kon verwekken, welke zich wel-ligt, buiten de besmetting, ook vroeg of laat totnbsp;wezenlijke ziekte zou hebben ontwikkeld. Immersnbsp;mag men gelooven, dat bij dit vee derzelfdenbsp;plaats, en onder nagenoeg gelijke invloeden ver-keerende als de eerst aangedane Os, eene alge-meene voorbeschiktheid tot dezelfde ziekte hebbenbsp;bestaan.

Bij de erkenning der besmettelijkheid, komen wij tot het tweeledig besluit:

J“. De longziekte is van bulten, en wel het meest waarschijnlijk, uit Dultschland, totnbsp;ons gekomen, en bestaat, met betrekkingnbsp;tot ons land, als eene oorspronkelijk besmet-telijke ziekte; of

2*. Zij heeft zich in ons land uit zich zelve ontwikkeld , en moet als eene gevolgelijk besmettelijke ziekte worden beschouwd. In hoever kan het dooden in het een en ander gevalnbsp;nuttig en raadzaam worden geacht, om dennbsp;voortgang te stuiten, en, ware het mogelijk,nbsp;ons, door dit middel, van dezelve spoedignbsp;en geheel te bevi’gden? Ons antwoord komtnbsp;hierop neder.

Indien men de eerste omstandigheid zou mogen aannemen, hetwelk wig , wegens de onzekerheidnbsp;der zaak, onbeslist moeten laten, dan zou hetnbsp;doodslaan in ket eerste begin, namelijk toen denbsp;longziekte in 1833, bij jan van de pavehd, derk

-ocr page 74-

54

HENDRIKS , te Leuth, en enkele meerdere Vee-hou» ders , was uitgebroken, ware de kwaal toen innbsp;haren waren aard gekend , en aan de auctoriteitennbsp;bekend geworden, misschien met nut hebbennbsp;kunnen worden in het werk gesteld, als waardoornbsp;met opoffering van een niet aanzienlek getalnbsp;Runderen, dezelvehad kunnen worden gesmoord.nbsp;liRter, toen de longziekte reeds naar Bemmel,nbsp;Pannerden, en andere plaatsen was overgeslagen,nbsp;kon van het middel minder vrucht worden ver-»nbsp;wacht, inzonderheid daar, zoo als uit de aangehaalde berigten blijkt, de ziekte werd verheimelijkt , en men niet scheen te kunnen nasporen ,nbsp;waar dezelve al bestond. Het zou nu weinig gebaat hebben , indien op enkele hoeven bet doodslaan ware uitgeoefend, terwijl de ziekte op andere aanwezig bleef. Hieruit moge op nieuwnbsp;hlijken, van hoeveel gewlgt het is, dat, vooral iunbsp;geval van algemeene vee-ziekten, dezelve iu hetnbsp;begin met de meest mogelgke zorgvuldigheidnbsp;worden nagespoord, en onderzocht, ten eindenbsp;in haren waren aard te worden gekend, dewijlnbsp;hiervan, voor het nemen der meest gepaste maatregelen, die onverwijld dienen te worden aangewend , bijna alles afhangt, om dezelve, wanneernbsp;zij met besmettelijkheid gepaard gaan, te ondernbsp;te brengen.

Hierbij valt op te merken , dat, zoo als vroeger gezegd is, om eene besmettelijke ziekte, doornbsp;het doodslaan , zeker te verdelgen , het niet alleennbsp;voldoende Is, de reeds indedaad aangetaste

-ocr page 75-

55

of verdachte beesten daaraan Ie onderwerpen, maar dat ook meermalen het nog gezonde veenbsp;van dezelfde stallen.of weiden moet worden opgeofferd. —• Dit zal bij de longziekte vooral gevorderd worden, uit hoofde, dat zij zeer langnbsp;in de ligchamen der dieren kan bestaan, zondérnbsp;dat zulks door uitwendige teekenen kenbaar is.nbsp;Worden nu de zoodanige overgelaten, d^n blijftnbsp;de gelegenheid aanwezig, dat zij zich spoedignbsp;wederom aan het vee, ter aanvulling van het ge-doode aangekocht, op nieuw zal mededeeleu,nbsp;hetwelk bij voortduring hetzelfde middel noodzakelijk zou maken.

Dat toch de longziekte zich doorgaans langzaam en onmerkbaar ontwikkelt, woi’dt, behalve doornbsp;meest alle vee-artsenijkundige Schrijvers, hevestigdnbsp;door het verslag van den Heer President der Commissie van Landbouw, waarin vermeld wordt, datnbsp;jan van de PAvEiiT vier stuks vee, namelijk drienbsp;scharige Ossen , en eene Maal, aan den Slager j.nbsp;DE GROL, teNgmegen, had verkocht, waaraannbsp;slechts eenige neerslagtigheid, doch hoegenaamdnbsp;geene stellige kenteekenen der ziekte bespeurdnbsp;Waren, terwijl evenwel een dezer drie Ossen, dienbsp;dadelijk bij de aflevering geslagt was, reeds toennbsp;hevonden werd, eene zoo sterk gezwollen longnbsp;te hebben, als het vee, dat aan de ziekte gestorven vvas. Dezelfde Slager verzekerde, dat hetzelfde nog bij twee der overige, van gemeldennbsp;Landman gekochte, beesten bad plaats gehad; zoonbsp;dat alzoo drie van de vier stuks hoornvee, reeds

-ocr page 76-

56

tijdens den verkoop, door de longziekte vrij hevig waren aangetast, zonder dat dit uiterlijk zigtbaar was.

Het ligt buiten onze beslissing , in hoe ver voor de, wegens de longziekte gedoode , beesten eenenbsp;schadevergoeding ter volle waarde van dezelve uitnbsp;het vee-fonds zou kunnen worden erlangd,nbsp;zooals deze, in geval van de Runderpest, wordtnbsp;verleend , terwijl bij andere ziekten, slechts doorgaans een bepaald gedeelte der waarde , berekendnbsp;naar den gezonden staat, en wel voor het gemisnbsp;van den afval, wordt vergoed. In de bepalingen der wet van 29 December 1799 , ter afwering en voorkoming van de Runderpest', en oor*nbsp;spronkelijk alleen tegen deze ziekte iiigerigt,nbsp;komen geene termen voor , welke tot aanspraaknbsp;op zoodanige vergoeding , ten aanzien der longziekte , aanleiding kunnen geven. Volgens de uitbreiding , welke hieraan , bij besluit van l Octobernbsp;1809, gegeven is, zou deze laatste welligt kunnennbsp;betrokken worden onder die ziekten, waarvoornbsp;eene billijke schadevergoeding zal worden toegestaan , hoewel, in de Ministeriele aanschrijvingnbsp;van 15 Mei 1818 N”. 28 .hierboven medegedeeld,nbsp;wel, behalve de ware vee-pest, de ktoade droesnbsp;of snot, de schaaps~pokken, en de dolle honds-heet vermeld worden, doch geenszins de longziektenbsp;met name wordt aangewezen, als tot zoodanigenbsp;ziekten te behooren.

D'. SAUTER (®), die , zoo als vroeger door ons is

(?) a. p. S. 165.

-ocr page 77-

57

medegedeeld, de longziekte alleen door eene Voortdurende of permanente sraetstoffe wil hebben voortgebragt, houdt desniettemin het doodslaan voor ontoereikende, om dezelve uittedelgen»

Vroeger, zegt hij ^ toen men den aard der longziekte niet kende, meende men de zaak in eenen stal, ja ook in eene streek, daarmede tennbsp;einde te hebben gebragt, als men. het eerste of denbsp;eerste stuks ziek vee, voor de volkomene ontwik-keling , bij het begin der zigtbare zlekte-verschijn-selen, wegslagtte, doch de door mij medegedeeldenbsp;gevallen bewijzen het tegendeel.” Hij raadt in-tusschen aan het vee tijdig te dooden , als wanneernbsp;het vleesch en de huid nog schadeloos kunnennbsp;wrorden gebruikt, en wil, dat zulks omtrent alnbsp;het vee geschiede, dat zich in den stal bevindt,nbsp;waarin de longziekte bestaat.

Er beslaat, ten aanzien dezer aangelegenheid, nog een aanmerkelijk verschil tusschen de Runderpest ennbsp;de longziekte, hetwelk wel onderbet oog moet worden gehouden, als vloeijende hieruit voort, datnbsp;niet dezelfde regelen, met betrekking tot het dooden, op belde ziekten even geschikt kunnen wordennbsp;toegepast. De eerstgemelde ziekte toch heeft eennbsp;*weer bepaald beloop, en de tijdperken volgennbsp;elkander gelijkmatig en spoedig op. Nadat eennbsp;Rund besmet is geworden, hetzg, zoo als mennbsp;bet noemt, natuurlijk, of wel kunstmatig, namelijk door opzettelgke inënting, zoo wordt het,nbsp;na verloop van twee of drie dagen, reeds ongesteld, als Wanneer de verschijnselen nog oube-

-ocr page 78-

58

paalt! iija; doch op den 6quot;''quot;, 7^'*, of 8“'“ dag, openbaren zich de kenmerkende verschijnselen dernbsp;ziekte, gepaard met koorts. Van nu af aan be.nbsp;zit het zieke dier een besmettend vermogen voornbsp;andere Runderen, en zoo gaat de besmetting voort,nbsp;welke men , bij naauwkeurige waarneming, in harennbsp;gang geheel zal kunnen nagaan , en waardoor mennbsp;berekenen kan, wanneer er wederom nieuwe ziekennbsp;moeten bijkomen. Ontstaan er geene zoodanigenbsp;binnen 10, of uiterlijk 12 of l4 dagen , op den-zelfden stal, dan kan men vrg stellig verzekerdnbsp;zijn, dat de eerstgedoode Runderen hier geene besmetting hebben achtergelaten. Bij de longziektenbsp;daarentegen is de eerste ontwikkeling langzaam , ennbsp;schier onmerkbaar, en wanneer men haar, door uitwendige verschijnselen, kan waarnemen, dan heeftnbsp;de ontaarding der longen reeds aanmerkelijke vorderingen gemaakt. Daar het nu niet met volstrektenbsp;zekerheid te bepalen valt, tot hoe lang de ziektenbsp;nog niet voor besmetteiijk te houden zij, en opnbsp;welken tijd zij deze eigenschap verkrijgt, zoo zounbsp;men bij dezelve steeds een aantal vee moetennbsp;opofferen, waaromtrent het geheel onzeker is,nbsp;of hetzelve heimelijk door de ziekte- is aangedaan , dan of het volkomen gezond is, wil mennbsp;van het doodslaan eenige voldoening verwachten.

Bij het aannemen der tweede omstandigheid, komt hier alles in aanmerking , wat wij omtrentnbsp;het dooden bij gevolgelijk besmettelijke ziektennbsp;hebben aangevoerd. Men zal de ziekte hierdoornbsp;wel eenigermate kunnen verminderen, en, als het

-ocr page 79-

59

Ware, besnoeien, maar niet uitdelgen, boe lang men daarmede ook moge voortvaren,

De bier boven gedachte onzekerheid omtrent het bestaan der longziekte, gedurende hetnbsp;eerste t^dperk, kan nu voorzeker te gereedernbsp;aanleiding geven tot hare verspreiding, doch hierinnbsp;is tevens eene zwarigheid te meer gelegen metnbsp;Opzigt tot het in werking brengen van bet dood-quot;nbsp;slaan, dewijl men hierdoor aan groote misbruiken zou blootstaan, vermits, indien er al eenigenbsp;onbepaalde kenteekenen van ongesteldheid aanwezig zijn, deze gedeeltelijk ovei*eenkomen metnbsp;die , welke aan vele andere ziekten eigen zijn , zoonbsp;dat daaruit niet altijd met zekerheid lot het bestaan van beginnende longziekte kan worden besloten. Hierdoor zou men ligt gevaar loopen,nbsp;dat een niet gering getal Runderen zoude wordennbsp;opgegeven, om onder de laatstbedoelde, en dusnbsp;ook onder de dooding en schadeloosstelling tenbsp;worden begrepen., aan ongesteldheden van een’nbsp;anderen aard lijdende. Immers, om met betnbsp;dooden te wachten tot den tijd dat zich de longziekte in haar waar karakter vertoont, zou tennbsp;eenemale strijdig zijn met het oogmerk van dezennbsp;maatregel zelven, daar toch hierdoor juist voedselnbsp;aan de uitbreiding der besmetting zou wordennbsp;gogeven, welke men door het afmaken trachtnbsp;tlt;2gentegaan. Dit trouwens mag als een algemee-nen en vasten regel gelden, dat, indien mennbsp;oordeelt te moeten dooden, zulks, in welk gevalnbsp;ook, onverwijld behoort te geschieden. Het zou

-ocr page 80-

60

ondoelmatig zijn dit middel eerst dan aatitewen-den, wanneer de ziekte tot eene zekere hoogte is geklommen, zoodat haar besmettend vermogen reeds werkzaam is geworden, en deszelfs invloed op andere dieren heeft kunnen uitoefenen.nbsp;Het zal dan weinig nadeel aanbrengen, wanneer zoodanig dier nog eenige dagen langer blijve leven, ennbsp;evenmin voordeel, Indlen het eerst dan gedoodnbsp;wordt, wanneer er geen vooruitzigt op herstelnbsp;meer bestaat. In één woord , zal het do oden aannbsp;deszelfs doel beantwoorden , dan geschiede zulksnbsp;zoo spoedig mogelijk, met opoffering ook vannbsp;het verdachte, somwijlen zelfs van het gezonde,nbsp;vee. Wordt dit beginsel niet opgevolgd ,5 dannbsp;mag het doodslaan, mijns oordeels , als een nutteloos middel ter voorkoming der uitbreiding vannbsp;elke Lesmettelijke ziekte worden beschouwd, hetwelk dan met zich zelf als in tegenspraak staat.

Letten wij intusschen op het gevaar der longziekte , dan is dezelve voorzeker gewigtig genoeg, dat er krachtdadige maatregelen worden beraamd , om dezelve tegentegaan. D^ fran-QüE bepaalt het getal Runderen , dat daardoor wordt aangedaan en sterft, in sommige omstandigheden , op 5, terwijl meermalen | gedeelten te gronde gaan, verliezende de beesten , die de ziektenbsp;doorstaan, de grootste waarde, wegens terugblijvenden groei. Dat niet altijd deze verhoudingnbsp;hij ons zoo ongunstig is geweest, blijkt uit denbsp;mededeeling van den Heer Voorzitter der Commissie van Landbouw, Jan weiïers verloor van

-ocr page 81-

01

54 sluks hoornvee, die door de longziekte waren aangetast, slechts 9 Runderen , hetwelk werd toegeschreven aan de aanhoudende oplettenheid gt;nbsp;waarmede deze Vee-houder zijn vee gadesloeg, eanbsp;de toediening, in het eerste tijdperk, van hetnbsp;poeder, bij het Promnciaal-hlad van Gelderland, N”. 34,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1834, voorgeschreven , met

water van eikenbast ingegeven, en waarbij nog wijnruit gevoegd werd. Hierdoor werd , volgensnbsp;zijne verklaring, de ziekte , in de meeste gevallen , spoedig gestuit, zoodat dezelve alleen bijnbsp;vier stuks tot in het derde tijdperk doordrong.nbsp;Hetzij nu de gunstige uitkomst aan deze behan-Landellng en geneeswijze geheel zij toeteschrijven,nbsp;hetzij aan de mindere hevigheid, waaronder dezelve, bij het vee van den genoemden Landman,nbsp;in tegenstelling van anderen, plaats vond, zoonbsp;veel valt uit deze waarneming afteleiden, dat denbsp;ziekte niet algemeen die nadeelige wending neemt,nbsp;dat een derde gedeelte van het aangedane veenbsp;verloren gaat, veelmin dat zij altijd als ongeneeslijk zal moeten worden beschouwd. Wij vinden in hetzelfde berigt melding gemaakt, datnbsp;sommige beesten, volgens andere geneeswijzen,nbsp;herstelden en stierven, terwijl eenige er doorkwamen, zonder de toediening van geneesmiddelen. De evenredigheid der gestorvene tot denbsp;herstelde Runderen, welke door de Vee-artseunbsp;later zijn behandeld, kan uit de verslagen, doornbsp;hen medegedeeld, worden opgemaakt. Wij vindennbsp;daarbij tevens aangewezen, van welke omstandig-

-ocr page 82-

62

heden de gunstige of ongunstige uitkomst hoofdzakelijk afhankelijk werd bevonden. Het ralt moeijelijk te bepalen , welke schade, door de,nbsp;tot dus Ver plaats gehad hebbende, sterfte aannbsp;den algemeenen vee-stand is toegebragt, daar hetnbsp;geheele getal der aan de ziekte gestorvene beesten niet schijnt bekend te zijn. Men kan ooknbsp;geene juiste vergelijking maken opzigtelijk hetnbsp;voordeel, hetwelk het doodslaan zou hebben aau-gebragt. In het begin, zou hetzelve mogelijk,nbsp;zooals wg gezegd hebben, met opoffering vannbsp;een niet aanzienlijk getal, hebben kunnen worden in het werk gesteld, later zou een veel groo-ter aantal hebben moeten worden gedood , dannbsp;nil verloren is gegaan.

Wij mogen de heilzame bedoelingen niet misprijzen , welke met de bekendmaking omtrent de kenmerken en geneeswijze der slijmziekte (longziekte), in de Provinciale bladen van Gelderlandnbsp;N*. 34 en N“. 42, 1834, beoogd zijn. Dusdanigenbsp;mededeeling kon inzonderheid nuttig zijn, om denbsp;Vee-bouders op de ziekte opmerkzaam te maken,nbsp;en hun dezelve te doen kennen. Wij vindennbsp;hierbij evenwel niet met dien nadruk de afzondering der zieke van de gezonde beesten aanbevolen, welke voldoende kon zijn , oni de uitbreiding dér besmetting, gesteld, dat dezelve bestond, te voorkomen. Immers wordt, onder denbsp;voorbehoedende, behandeling, in Nquot;. 34, welnbsp;aangeraden, om de zieke beesten, zoo mogelijk,nbsp;van de gezonde aftescheiden, waartoe in N“. 42


-ocr page 83-

63

de ingezetenen op nieuw worden uilgenoodigd, maar zulks wordt niet strengelijk gelast.

Het schijnt dus, dat men aan de afzondering niet dat gewigt heeft gehecht, hetwelk dezelvenbsp;indedaad verdient, daar zij het eerste en voorname middel moest uitmaken, om de verspreidingnbsp;der smetstoffe te beletteu, zoo als wij vervolgensnbsp;nader zullen trachten aantewijzen. Wel wordt innbsp;de verslagen der Vee-artsen gemeld, dat bij denbsp;Vee^houdei’s, wier vee aan hunne behandeling wasnbsp;toebetrouwd, de afzondering werd aanbevolen ,nbsp;en in het werk gesteld. Dan, daar dit slechtsnbsp;bij weinige , immers bij de minste landlieden , plaatsnbsp;vond , kon zoodanige afzondering wel van nutnbsp;zijn voor die weiden of stallen, binnen welke denbsp;ziekte zich reeds bevond; doch, vermits zulksnbsp;niet algemeen werd opgevolgd, waren enkele af-zondex’ingen ten eenemale ontoereikende, om denbsp;uitbreiding der longziekte geheel te onderdrukken. Wanneer bovendien de maatregel van afzondering niet onder de waakzaamheid en hetnbsp;bestier eener strenge en belangstellende policeynbsp;geschiedt, en door deze bij voortduring krachtdadig ondersteund blijft, dan kan daarvan, innbsp;aanmerking genomen de achteloosheid der Vee-hou-ders in het algemeen, hunne onbekendheid met dennbsp;sard der smetstoffen, en de veelvuldige wijzen ,nbsp;waarop zij kunnen worden overgedragen, om vannbsp;sommige vooroordeelen opzigtelijk het stellige nutnbsp;der afzondering niet te spreken, geenszins eenenbsp;voldoende uitwerking worden verwacht.

-ocr page 84-

64

VVg willen mede niet in alle bijzonderheden de geneeswijze beoordeelen, welke bij de gemeldenbsp;Staatsbladen wordt aan de band gegeven; doch mennbsp;duide het ons niet te kwade, dat wij , als eenennbsp;algemeenen regel, liever de aanwending van verkoelende en bloed-ontlastende middelen zouden in hetnbsp;werk hebben willen gesteld in het eerste dan in hetnbsp;tweede tijdperk der ziekte. Zoo men hier toch vannbsp;eene ontstekingwerende geneeswijze nut zal mogennbsp;verwachten, dan zal dezelve meer in het begin dannbsp;in het verder beloop der ziekte zijn aangewezen.nbsp;Mag men aannemen, dat de afscheiding der plastische lympha van bet bloed, welke den grondslagnbsp;der long-verharding of ontaarding uitmaakt, in hetnbsp;begin met eene verhoogde werking van het bloed-vaat-gestel der longen gepaard gaat, dan zal mennbsp;door eene zoodanige behandeling , in het eerstenbsp;tijdperk aangewend, dezelve nog meermalen kunnen verminderen , en den voortgang doen ophouden ; doch is de uitstorting van vezelstofTe reedsnbsp;aanmerkelijk geworden , is de ontaarding der longen en zijn de ziekte-verschijnselen toegenomen ,nbsp;hg vermindering der krachten, dan zal de aderlating, inden regel, veeleer schadelijk dan nuttignbsp;mogen worden geacht. Wij zouden dezelve tennbsp;minste nu niet meer, bij wijze van eeu algemeennbsp;voorschrift, durven aanbevelen. Om deze redennbsp;kunnen wij dan ook het toedienen van prikkelendenbsp;middelen, zooals daar zijn de aloë, gentiaan~tcor-tel, hei teer-water, en soortgelijke, welke, bij hetnbsp;gemelde Staatsblad, als nuttig in het eerste tijd-

-ocr page 85-

65

perk der ziekte, worden voorgesteld, nietbeschou* wen zoo algemeen aangewezen te zijn, dat deze,nbsp;bij wijze van een hoofdregel, in elk geval, doornbsp;den Vee-houder, veilig zouden kunnen wordennbsp;aangewend.

Het is voorzeker hoogst moeijelijk , om alge-meene raadgevingen aan landlieden', ter behandeling van vee«ziekten, zoo interigten, dat zij aan het bedoelde nut kunnen beantwoorden, daar dezelvenbsp;geenszins van dien aard kunnen zijn, of zij vorderennbsp;in de toepassing een geneeskundig oordeel, zondernbsp;hetwelk zij somwijlen even zooveel nadeel alsnbsp;voordeel doen. En bijaldien dusdanige raadgevingen bij gewone, en niet besmettelijke, ziekten ,nbsp;welke in derzelver aard reeds bekend zijn, ennbsp;waartegen dus ook , met voldoenden grond, dezenbsp;of gene wijze van behandeling kan worden aanbevolen , te pas kunnen komen , zoo zijn dezelve minder geraden, ten opzigte van nog min gekende ennbsp;gewigtige vee-ziekten, vooral,wanneer deze wordennbsp;verdacht gehouden van een wezenlijk besmettendennbsp;aard te zijn. Zulke raadgevingen hebben dan hetnbsp;nadeel, dat de Vee-bezitter, op de aangeprezenenbsp;middelen vertrouwen stellende, de behandeling vannbsp;het zieke vee zelf op zich neemt, hetwelk de ver-heimelijking der ziekte begunstigt, en hem van hetnbsp;zoeken naar bekwamere hulp terug houdt, terwijlnbsp;de Vee-arts zelf daardoor veeltijds tegenwerkingnbsp;ondervindt, indien hg, volgens zijne inzigten,nbsp;eene andere behandeling meent te moeten volgen,nbsp;dan bij de algemeene raadgeving van hooger handnbsp;III. D.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5

-ocr page 86-

68

is voorgeschreven. Hetgeen bij besmettelijke veeziekten ten nutte kau worden aanbevolen, moge dus veeleer bepaald blijven tot de aanwijzing dernbsp;verschijnselen , ten einde de Vee-houders in staatnbsp;te stellen de ziekte te onderkennen, om dadelijknbsp;het aangetaste vee te kunnen afzonderen, en geschikte hulp in te roepen, voorts, om hen op*nbsp;merkzaam te maken op hetgeen zij, als schade*nbsp;lijk, te vermijden hebben, dan tot het opgevennbsp;van eene stellige werkdadige behandeling. Dezenbsp;kan indedaad niet, op eene voldoende wijze, voornbsp;eene ziekte als de onderhavige , in weinige regels,nbsp;of als een formulier, aan onkundigen worden voorgeschreven. Men boude toch onder het oog, dat denbsp;vee-artsenljkunde geenszins, evenmin als de geneeskunde, te beschouwen zij als eene wetenschap,nbsp;welke slechlsbestaat in het werktuigelijk toedienen ,nbsp;als het ware, van vaste recepten tegen bepaaldenbsp;ziekten, naar eenen onvei ander lij ken regel, maarnbsp;dat dezelve berust op de kennis van het bewerktuigde dierlijke ligchaam en der levens-krachten,nbsp;van hare afwijkende werking, als het gevolg vannbsp;velerhande ziektekundige invloeden, op de kennisnbsp;der veranderingen , die daardoor in de bewerklui.nbsp;ging worden voortgebragt, voorts op de oordeelkundige gevolgtrekkingen, welke hieruit voort-vloeijen, om de ziekeJijke werking, door zoodanigenbsp;middelen, tot den natuurlijken staat terug tenbsp;brengen, als daartoe, volgens derzelver eigenaardige en bekende krachten , op redelijke gronden,nbsp;het meest geschikt kunnen worden geacht.

-ocr page 87-

67

Tot hiertoe hebben wij alleen gesproken over die maatregelen en middelen, welke als onvol*nbsp;doende , of onraadzaam zijn te achten ter sluitingnbsp;der longziekte , of om derzclver uitbreiding doornbsp;besmetting, zoo veel mogelijk, aftewenden. Billijkerwijze mag men van mij eenige aanwijzingennbsp;verwachten omtrentzoodanigehulpmlddelen , welkenbsp;daartoe dienen kunnen, opdat zich onze beschouwing niet slechts bepale tot dat geen , hetwelknbsp;niet behoort te geschieden, zonder iets op tenbsp;geven, hetwelk zou kunnen en behooren te worden gedaan , om ons van den rampspoed te bevrijden, of ten minste, door het verhinderen vannbsp;de uitbreiding der ziekte, denzelven, naar vermogen, te verminderen.

Wg vinden ons verpligt hier nogmaals terug te zien op de onzekerheid, of de ziekte zich bijnbsp;ons hebbe ontwikkeld, en dus als inheemsch moetnbsp;worden beschouwd , dan of zij, als eene ultheem-sche ziekte, welke is ingesleept, kan worden aangemerkt. In het eerste geval zullen vooral en in denbsp;eerste plaats die oorzaken moeten worden vermeden en uit den weg geruimd , waaraan , volgensnbsp;velen , zooals wij gezien hebben, de ziekte haarnbsp;ontstaan verschuldigd is. — Houden deze oorzakennbsp;op te werken , hetzij nu dezelve in gewone leef-regelkundige of andere onbekende, bijv. abmos-pherische, invloeden moeten gezocht worden,nbsp;dan zal daardoor de longziekte, na korteren ofnbsp;langeren tijd , als van zelve niet meer worden

-ocr page 88-

68

voortgebragt, even als andere epizoötische ziekten verdwijnen met de veranderde gesteldheid of wegneming der oorzaken, waaruit zij voortvloeijen-Andere middelen dan eene doelmatige verzorging ,nbsp;en gepaste vee-arlsenijkundige behandeling vannbsp;het zieke vee , kunnen , in deze omstandigheid ,nbsp;daartegen niet worden aangewend, en wij zullennbsp;met lijdzaamheid den ramp moeten verduren ,nbsp;welke het der V^oorzienigheid behaagt ons te beschikken, tot den tgd, dat zij ons daarvan goedgunstig wederom zal bevrijden. Wij hebben dan,nbsp;met opzigt tot de meer opzettelijke en buitengewone maatregelen, die zouden kunnen dienen,nbsp;om de uitbreiding tegen te gaan, voornamelijk tenbsp;letten op de besmettelijkheid, hetzij de longziektenbsp;moge beschouwd worden als eene oorspronkelijk ofnbsp;wel ^eoo/jre/i/A; besmettelijke kwaal van het Rundvee.

Dat hiertoe krachtdadige maatregelen kunnen worden genomen, meen ik met eenig vertrouwennbsp;te mogen vaststellen , en dezelve alzoo aanbevelen.

Zij berusten eenvoudig daarop, dat eene strenge afzondering van het zieke vee in acht worde genomen. Dit is, onzes oordeels, het eenige, dochnbsp;ook voldoende, middel, om aan de ziekte, voornbsp;zoo ver deze door besmetting moge verbreidnbsp;worden, paal en perk te stellen. Om intusschennbsp;dit middel, hoe eenvoudig het schijnen moge ennbsp;op zich zelf ook is , aan het oogmerk te doennbsp;beantwoorden , zoo wordthlertoe de waakzaamheidnbsp;en medewerking der Policeij gevorderd. Van denbsp;juiste uitvoering der afzondering toch kan bet

-ocr page 89-

alleen af hangen liet middel meteen voldoend gevolg bekroond te zien.

De smetstolTe der longziekte is niet van een zeer vlugtigen , maar van een meer vasten aai’d dannbsp;sommige andere, dat is, zij deelt zich niet sterknbsp;aan de lucbt mede , maar oefent vooral een besmettend vermogen uit, wanneer zij door aanrakingnbsp;van het eene dier op het andere wordt overge-bragt, en wel hoofdzakelijk, wanneer de smetstolFe,nbsp;welke zich hecht aan het slgm, dat uit de luchtwegen vloeit, wordt ingeademd, en in de longennbsp;onmiddelijk wordt opgenomen. Dit is het gevoelennbsp;der meeste Vee-artsenijkundigen, en berust ooknbsp;op den p.lgemeenen gang, welke de longziekte, alsnbsp;epizoötie , gewoon is te houden. Dezelve tochnbsp;grijpt niet spoedig om zich henen, gelijk de Runderpest, maar bepaalt zich eerst slechts tot enkelenbsp;stallen, waarin zij zich bij opvolging aan de beestennbsp;mededeelt, terwijl zij , door overdraging dernbsp;smetstoffen, hetzij door het vervoeren van vee,nbsp;of door menschen en andere dragers , waaraannbsp;de smetstolFe kleeft, ook in naburige en afgelegenenbsp;stallen of weiden kan worden overgebragt. Opnbsp;deze wijze dan blijft de ziekte zich steeds een zekegt;nbsp;ren tijd in een bepaalden omtrek of in enkelenbsp;gehuchten vestigen, en zij breidt zich naderhandnbsp;door de opgenoemde overdraging uit. Niet zelden echter bestaat zij op de eene hofstede, terwijlnbsp;andere,nabij gelegene, daarvan verschoond blijven.nbsp;Zoo toch bestond de longziekte bij wiilem vannbsp;DES SA.ND, terwijl zijn naaste buurman, te Zere-

-ocr page 90-

70

naar, wiens woning nog geene 50 passen van den eersten verwijderd was, er van bevrijd bleef:nbsp;iets , hetwelk moeijelijk te verklaren is , indien mennbsp;aan de smetstofl’e eene vlugtige eigenschap en denbsp;geschiktheid, om zich door de lucht te latennbsp;overvoeren en mededeelen, wilde toekennen. Zijnbsp;kan zich nogtans, door ovei’draging , van eenenbsp;besmette plaats, dadelijk op den afstand vannbsp;eenige uren mededeelen, waartoe vooral hetnbsp;vervoeren van vee aanleiding geeft. Over hetnbsp;geheel heeft de longziekte, zoo als reeds vroegernbsp;gezegd is, een tragen en meestal afgebroken voortgang, hetwelk aan hare langzame ontwikkeling ennbsp;de geringe vlugtigheid der sinetstoffe moet wordennbsp;toegeschreven.

Opdat nu de bedoelde afzondering met die naauwgezetheid worde ten uitvoer gebragt, welkenbsp;gevorderd wordt, om er de gewenschte uitwerking van te kunnen verwachten, is het onvoor.nbsp;waardelijk noodig:

1“. Dat in elke Gemeente , ten minste van zoodanig District, alwaar men weet of vermoedt, dat de longziekte bestaat, eene naauwkeurigenbsp;opneming geschiede van den geheelen staatnbsp;van het Rundvee, waarvan behoorlijke registers moeten worden aangelegd. Deze opne.nbsp;ming dient te geschieden door vertrouwdenbsp;personen , bijgestaan door eenen Vee-arls.

2*. Deze opneming moet alle acht, of naar omstandigheden, ten minste alle 14 dagen ^nbsp;worden herhaald , moetende telkens het ver-

-ocr page 91-

71

slag deswege aan het Provinciaal Bestuur worden ingezonden , of wel aan anderenbsp;Autoriteiten, welke met het bestier dezernbsp;zaak belast zijn, opdat de behandeling hetnbsp;minste verwijl lijde, en de orders tot de tenbsp;nemen maatregelen als van één punt kunnennbsp;uitgaan, terwijl ook de personen, tot denbsp;opneming aangesteld, en bijzonder de Veeartsen , zich met deze Autoriteiten in onmid-delijke en dagelijksche aanraking moeten gesteld vinden, om over de aangelegenhedennbsp;te kuunen raadplegen.

Aan de bedoelde personen , die de opneming verrigten, behoort de dadelijke magt te wordennbsp;verleend , om, bij het ontdekken van een ofnbsp;meerdere stuks vee, welke door de longziektenbsp;zijn aangetast, of daarvan verdacht wordennbsp;gehouden, de eigenaren te gelasten zoodanignbsp;vee afgezonderd te houden, en hetzelve tenbsp;doen verzorgen en behandelen op zulk eenenbsp;wijze, dat het geene besmetting aan ander veenbsp;kunne mededeelen.

4».

Van het zieke vee worden mede registers aangelegd , waarin de ouderdom, het geslacht, het haar, en de teekenen der longzieke Runderen worden opgeteekend. — Van elk zoodanig voorval wordt aan het Gemeente-Bestuur onverwijld kennis gegeven, hetwelknbsp;nu, op deszelfs verantwoordelijkheid, verpligtnbsp;dient te worden, om te zorgen, dat aan de voldoende afzondering stiptelijk voldaan worde,

-ocr page 92-

72

en dat er geene gemeenschap plaats hebbe tus-schen de stallen, waarin zich longzieke dieren bevinden, met die van andere Vee-houders.nbsp;In geval er vele ziekte-gevallen, vooralnbsp;op verschillende stallen , ontstaan, kan hetnbsp;noodig zijn , dat er, voor meerdere Gemeenten of Gehuchten , een gemeenschappelijkenbsp;zieke-stal of lazaret worde aangelegd , waarin de zieke dieren worden overgebragt, ennbsp;voor gemeenschappelijke rekening verzorgd,nbsp;In sommige streken zal een, in het ruimenbsp;veld of van de woningen verwijderd staande , schaaps-stal daartoe gevoegelijk kunnennbsp;worden ingerigt. Zoodanige stal zal aanhoudend, door dienaren derPoliceij ,of, des noods,nbsp;door militairen, behooren te worden bewaakt. De bekwame Vee-arts zal weten , hoenbsp;hij met het vee binnen den stal, naar den trapnbsp;en het tijdperk der ziekte, zal moeten handelen , onder welke voorzorgen het gestorven veenbsp;moet worden begraven, hoe met de huidennbsp;en den overigen afval te handelen, alsmedenbsp;wanneer en onder welke omzigtigheid hetnbsp;herstelde vee den smetstal wederom zal kunnen verlaten, ten einde tegen hel gevaar vannbsp;overdraging der smetstoffe beveiligd te blijven.nbsp;Daar de, aan ’s Rijks Vee-artsenijschool onder-wezene, Vee-artsen hiertoe de noodige aanwijzingen in de lessen over de vee-artsengkundigenbsp;Policeij hebben verkregen, vlei ik mg, datnbsp;zij aan het doelmatig bestier eener dusdanige

-ocr page 93-

73

inrigting niet te kort zullen belioeven Ie komen. D'. sauter (quot;) , die in den maatregelnbsp;van strenge afzondering het eenige middelnbsp;stelt, om de longziekte in geheel Duitsch1nbsp;land uittedelgen, acht het niet volstrektnbsp;noodig, dat een longziek Rund in een ande.nbsp;ren verwijderden stal worde overgebragt. Hijnbsp;oordeelt het, op grond van den min vlug-tigen aard der smetstofTe , voor toereikende,nbsp;zooals tot staving daarvan eene menigte vannbsp;waarnemingen door hem worden aange~nbsp;voerd , dat het zieke vee slechts eenigenbsp;schreden ver van het gezonde worde verwijderd. Door het verplaatsen der zieken innbsp;een anderen stal, of naar eene andere plaats,nbsp;zegt hij, sleept men het slijm rondom , ennbsp;Wordt een tweede stal op nieuw tot eenenbsp;hesmettings-plaats gemaakt. Hoezeer nu opnbsp;deze wijze de afzondering voorzeker mindernbsp;bezwaarlijk zou worden, zoo weet ik niet,nbsp;of ik dezelve stellig zou durven aanbevelen,nbsp;en oordeel op eene volstrekte afzondering,nbsp;voor als nog, meer vertrouwen te moetennbsp;stellen, en deze aanraden.

Met opzigt tot het terugkeeren van zoodanige beesten , die de ziekte hebben doorgestaan, en hersteld zijn, onder het gezonde Vee, komtgroote omzigtigheid in aanmerking,nbsp;dewijl de meeste , zoo niet alle, eene meer-

1

a. p. S. 161.

-ocr page 94-

dere of mindere verharding der longen overhouden, waardoor zij meermalen voornbsp;wederinstorting vatbaar zijn. De ondervinding heeft bevestigd, dat de ziekte, doornbsp;zoodanige, voor genezengehoudene, beesten,nbsp;nog wederom aan ander vee is overgebragt.nbsp;Hieromtrent worden door D'. sauter vele voorbeelden medegedeeld (1). Volgens hem bezitnbsp;de ziekte in de drie tijdperken, welke zijnbsp;doorloopt, zoowel in het eerste, wanneernbsp;nan het dier nog geene ziekte-verschijnselennbsp;kenbaar zijn, als in het tweede, waarin zij opnbsp;het sterkst ontwikkeld is, en in het derde ofnbsp;dat der herstelling, ja zelfs, nog lang nader-hand , een aanstekend vermogen. In het laatstenbsp;geval, in zoo ver als bij het vee, dat de ziektenbsp;heeft doorgestaan, altijd eene verdikking vannbsp;een gedeelte der longen overblijft, waaruitnbsp;zich de smetstofTe voortdurend zoude ontwikkelen (f). Het best en veiligst zal dus zijn,nbsp;dat zulke beesten voor de slagtbank wordennbsp;bestemd, en dat dezelve in eene bijzonderenbsp;weide of eenen afzonderleken stal, althansnbsp;gedurende eenige weken, nog te zamen, ennbsp;dus in afzondering, worden gehouden.

Dat het vervoeren en ter markt brengen van vee , uit besmette of verdachte stallen en weiden, hierbij strengelijk moet verboden en

1

a. p. S. 142. (t) a. p. S. 154.

-ocr page 95-

75

belet worden , zal naauwelijks noodig zijn Ie herinneren ; waartoe , ten einde den geheelennbsp;handel van gezond vee zoo weinig mogelijk tenbsp;stremmen, getuigschriften van gezondheidnbsp;gevorderd worden, aftegeven door de Veeartsen of personen , die met de opneming,nbsp;het toezigt, en behandeling belast zijn, aannbsp;zoodanige Vee-houders, onder wier vee denbsp;ziekte niet heeft bestaan , of bestaan hebbende , heeft opgehouden: en zulks zalnbsp;moeten worden opgevolgd, totdat mennbsp;volkomen verzekerd kan zijn, dat er zichnbsp;geen spoor van dezelve op nieuw hebbe vertoond. Deze maatregel zal, ten einde daaromtrent de behoorlijke zekerheid te bezitten , niet vroeger dan twee of drie maanden ,nbsp;nadat de ziekte zich het laatst had geopenbaard , dienen te worden opgeheven- D'. sac-TKR (*) wil de afzondering , en het daarmedenbsp;gepaard gaand verbod van vervoer, tot 4 ,nbsp;ja tot 6 maanden uitgeslrekt hebben, opnbsp;grond der waarneming, dat de ziekte zich,nbsp;bij een Rund, gedurende 10 tot'20 weken,nbsp;kan gevestigd hebben, zonder dat dezelve tolnbsp;duidelijke ontwikkeling komt. — Het gemeenschappelijk grazen en drenken van het veenbsp;Van verdachte of besmette met dat van gezonde hoeven zal niet van de bedoelde beperkingnbsp;mogen worden uitgesloten.

C) a. p. S. 168.

-ocr page 96-

76

8“. Hoewel de smetstoffe niet van een zeer vlug-tigen aard moge zijn, zoo schijnt zij evenwel langer dan vele andere contagien den invloednbsp;der lucht te wederstaan. Indien wij de uitspraak van D'. SAUTEB (*) mogen aannemen , dannbsp;is dezelve zoo sterk met het long-slijm verbonden, dat zg dagen, weken , zelfs maandennbsp;lang, aan andere ligchamen, als kribben,nbsp;ruiven, drink troggen, en den stalbodemnbsp;blijft hangen , ja, naar verhouding des weders,nbsp;eenige dagen lang, op de weiden, zelfs geheel verdroogd , kan blijven liggen , zondernbsp;bet besmettend vermogen te verliezen. Omnbsp;welke reden de vernietiging en zuivering dernbsp;stal-gereedschappen almede met zorgvuldigheid moeten worden bewerkstelligd. Voor zoonbsp;ver sommige houten gereedschappen weinignbsp;waarde bezitten , zal men veiligst doen dezenbsp;te verbranden. Voor het overige, dientallesnbsp;afgekrabt, met loog gewasschen, en metnbsp;chloor-kalk besmeerd, of wel met overge-zuurd zeezoutzurcn dump^ een tijd lang,nbsp;berookt te worden. De bodems, waaropnbsp;het vee heeft gestaan, zal men best doennbsp;ten minste een voet diep uittedelven, en denbsp;aarde , zoowel als den mest, ter behoorlijkenbsp;diepte te begraven, of mogt men den laat-sten wenschen te behouden, zoo zal dezelve,nbsp;onder de noodige voorzorg , langs afgezon-

f) a. p. S. 126.

-ocr page 97-

77

derde wegen, onmiddelgk naar de bouwlanden kunnen worden vervoerd , om terstond te worden ondergeploegd. — Dat dit nietnbsp;met Runderen geschieden moet, zal eennbsp;ieder van zelf begrijpen.

De uitvoering van dit alles kan niet aan de V ee-liouders zelve worden overgelaten , maar zulksnbsp;behoort te geschieden onder loezigt en het bestier, zelfs tot in de kleinste bijzonderheden toe,nbsp;van hen, die van wege de Gemeente-Besturen ,nbsp;in vereeniging met den Vee-arts, tot de regelingnbsp;van de geheele zaak der longziekte zijn aangesteld.nbsp;Deze personen moeten dan ook met de noodigenbsp;magt van uitvoering zijn bekleed , waaraan denbsp;Vee-houders zich zullen behooren te onderwerpen. — Dat deze maatregelen voor uitbreidingnbsp;en wijziging vatbaar zijn , naarmate de ziektenbsp;zich tot enkele stallen, buurschappen, geheelenbsp;dorpen, of gemeenten bepaalt, zal niet noodignbsp;zijn te herinneren.

Ik veronderstel wel , dat het voorgestelde als omslagtig en moeijelijk zal worden beschouwd,nbsp;en weet ook zeer goed , dat de uitvoering niet gemakkelijk , maar tevens dat zij mogelijk is. Mennbsp;zal zich in zulke gewigtige aangelegenheden , tennbsp;algemeene nutte , eenige moeite en opofferingnbsp;moeten getroosten. Indien de zaak met ernst ennbsp;die gestrengheid wordt behandeld, welke zij vordert , dan houd ik mij ten vollen overtuigd, datnbsp;de verbreiding der longziekte, in zoover zij doornbsp;besmetting wordt voortgeplant, door het middel

-ocr page 98-

78

van afzonderinj;, zeker kan worden voorgekoraen , en (lat het alleen van den vasten wil der bevoegdenbsp;Autoriteiten , gesteund door de kracht der wetten , op besmettelijke vee-ziekten vastgesleld, afhangt , om dezelve binnen weinige maanden tenbsp;overwinnen.

In het voorgedragene liggen de hoofdgronden opgesloten, waarom ik gemeend heb bij mijne,nbsp;nopens de heerschende longziekte, aan den Heernbsp;Administrateur voor de Nationale Nijverheid uit-gebragte , advijsen, het doodslaan der Runderen ,nbsp;als middel om haren voortgang te beteugelen , totnbsp;dusver, te moeten ontraden. Zg komen, bij za-menvattiug, hierop neder :

1®. Het is onzeker , of de longziekte bij ons als inheemscbe epizoötische ziekte bestaat, ofnbsp;als ultheemsche ingesleepte ziekte moet worden beschouwd , hoewel, in beide omstandigheden , hare besmettelijke eigenschap voor-W'aardelijk moge aangenomen en erkendnbsp;worden.

^2®. Gelijk het doodslaan hij besmeitelijke vee-ziekten van uitheemschen oorsprong bepaalde aan wijzingen heeft, om dezelve daardoor tegen tenbsp;te gaan en te verdelgen, zoo worden inheem-sche hesmettelijke ziekten door dit middelnbsp;niet uitgeroeid of gesmoord , en dit vindtnbsp;deszelfs toepassing op de longziekte, als zoodanig beschouwd.

3®. Deuilheemsche ingesleepte besmeltelijke vee-ziek-ten kunnen zonder groote opofferingen door het

-ocr page 99-

79

doodslaan gesmoord worden y wanneer deze maatregel onverwijld wordt aangewend, zoolang de ziekten zich nog slechts tot eenenbsp;enkele plaats of streek bepalen; doch hierinnbsp;is een grooter bezwaar vooruit te zien, tennbsp;opzigle van de longziekte dan van de Runderpest , wegens het verborgen karakter dernbsp;ziekte in hét eerste tijdperk.

4*. De longziekte breidt zich, wegens den min vlugtigen aard der smetstoffe, niet zeer spoedig en algemeen uit.

5*. De hesmettelijke voortgang kan door strenge en zorgvuldige afzondering der zieke van denbsp;gezonde dieren , zeer goed worden tegengegaan. Voor het laatste meen ik het volgendenbsp;ondervindelijke bewijs te kunnen aanvoeren.nbsp;Toen, in Maart 1835, de longziekte te Rens^nbsp;woude, in de Provincie Utrecht, uitbrak opnbsp;den stal van den Landman w. veldhuizen ,nbsp;zijnde aldaar , volgens de meening van sommigen , door besmetting uit Gelderland over-gebragt, overleden aan dezelve 8 Runderen.nbsp;Bet gelukte de Commissie van Landbouw,nbsp;door dadelgk eene strenge afzondering in betnbsp;werk te stellen en te doen opvolgen, ennbsp;voorts besmettingwei’ende middelen aante-Wenden , de uitbreiding der ziekte te beletten.nbsp;Er waren reeds drie beesten gestorven , toennbsp;de Commissie van bet bestaan der ziekte kennis verkreeg, terwijl later nog vijf zijn overleden , en even zoo vele, door doelmatige

-ocr page 100-

80

genees- en voorbehoedmiddelen, zijn behouden gebleven.

6°. Ofschoon , zoowel in de herhaalde berigten , door de Commissie van Landbouw in Gelderland Ingezonden, als in de verslagen dernbsp;Vee-artsen, aan de besmettelijkheid der longziekte wordt gedacht, en deze als oorzaaknbsp;van hare uitbreiding werd aangenomen , zoonbsp;ontbrak het daarbij steeds aan die voldoendenbsp;bewijsgronden, welke het in werking brengennbsp;van eenen zoo kostbaren (1) maatregel konden

1

Uit de , onder mij berustende , lijsten van het ge-doude vee , bij gelegenheid van het bestaan der Runderpest , te Utrecht, in 1815 en 1814 , blijkt het, dat de som, waarop 530, zoo oudere als jongere , beesten toennbsp;zijn gewaardeerd , en welke daarvoor is betaald geworden , niet minder heeft bedragen dan f 24,871—00 ,nbsp;terwijl de uitvoering van den maatregel, met hetgeen daaraan noodwendig verknocht was , zooals het waken tegen hetnbsp;uitvoeren van vee, door het bezet houden der hoofdwegen,nbsp;en wat daarbij verder te pas moest komen , aanmerkelijknbsp;meer dan f 30,000 heeft gekost. Het is , onzes inziens ,nbsp;zeer aan betwijfeling onderhevig , of, indien de ziekte aannbsp;zich zelve ware overlaten, namelijk onder strenge bewaking en afsluiting der stallen, waarin zij was doorgedrongen,nbsp;of der geheele Stad , de geldelijke schade niet mindernbsp;zou gebleven zijn , vooral in aanmerking genomen hetnbsp;getal Runderen , hetwelk meermalen verschoond blijft,nbsp;of van de ziekte opkomt. Zoo waren er , voor dat mennbsp;tot het doodslaan was overgegaan , op eenen stal, 18nbsp;Runderen gebeterd , terwijl later nog 26 werden gedood.nbsp;In het JUürtembergsche werden, in het jaar 1796, toennbsp;nog niet volkomen het vierde gedeelte van den vee-standnbsp;was aangestoken, van 72,676 stuks, 16,677 doodgeslagen ,

-ocr page 101-

81

ireglvaardigen, als het doodslaan , indien zij namelijk op zoodanige wijze zou worden uit«nbsp;geoefend, dat men daarvan met grond de

terwijl 9,618 aan de Runderpest stierven ; (Archiv fiir Thierheilkunde von. einer Gesellschaft Schweiserischenbsp;Thiercirzte, B. 1., S. 241). Men voegt hier , voorzekernbsp;naar waarheid , bij, dat de doodgeslagene beesten niet aannbsp;jle pestziekte kunnen sterven.

Ontbreekt het niet aan de noodige waakzaamheid en gestrengheid , dan zal men ook de verspreiding der Runderpest , bij het eerste ontstaan, zeer zeker voorkomen ,nbsp;indien de stallen en huizen onder zoodanige bewakingnbsp;¦worden gesteld , dat dezelve van alle gemeenschap naarnbsp;buiten blijven uitgesloten , lot den lijd, dat al het, voornbsp;deze ziekte vatbare, vee , hetwelk zich binnen dezelve bevindt , haar heeft doorgestaan of daaraan gestorven is,nbsp;ten einde alsdan behoorlijk te worden gezuiverd; ietsnbsp;hetwelk evenzeer moet geschieden, indien men de Runderpest, door het doodslaan, tracht uitteroeijen. Dewijl hierbijnbsp;bovendien de bewaking en afsluiting evenmin kunnen worden verzuimd, zoo zal, op de eerst bedoelde wijze, hetnbsp;oogmerk even zeker bereikt worden, als bij de laatste;nbsp;alleen met het verschil, dat de afsluiting, in het eerstenbsp;geval, zoo lang omtrent eiken stal zal moeten wordennbsp;voortgezet, totdat de ziekte geheel binnen denzelven isnbsp;afgeloopen, terwijl in het laatste, wanneer het doodslaannbsp;van al het vee op eens geschiedt, dezelve spoediger kannbsp;worden opgeheven. Dan, hiertegen staat over, dat,nbsp;door de eenvoudige afsluiting, een aantal vee gespaardnbsp;zal worden , hetwelk anders , door het wreede slagtmes ,nbsp;binnen weinige uren of dagen, verloren gaat. Ofschoon dusnbsp;aan het laatste middel deszelfs krachtdadig en zeker vermogennbsp;ter bereiking van het doel niet moge kunnen worden ontzegd , zoo zal hetzelve evenwel op eene zachtere en minnbsp;kostbare wijze kunnen worden verwezenlijkt, indien de

III. D. nbsp;nbsp;nbsp;0

-ocr page 102-

82

bedoelde uitwerking mogt verwachten. De besmettelgkheid toch moet, indien ik welnbsp;zie, bij epizoötische vee-ziekten , boven allennbsp;twijfel blijkbaar en bewezen zijn, ten eindenbsp;het doodslaan te kunnen wettigen. Indiennbsp;immers dit beginsel niet wordt in het oognbsp;gehouden, dan blijft de beweegreden, om totnbsp;het dooden te besluiten, onbepaald, ennbsp;moeijelijk te verantwoorden.

7“. Vermits de ziekte , door de Vee-houders , volgens de ingekomene berigten, werd geheimnbsp;gehouden, zoodat met alle stallen, waaropnbsp;dezelve bestond, bekend waren, zou hetnbsp;weinig nut aanbrengen, voor zoo ver met hetnbsp;doodslaan hare volkomene uilroeijing bedoeldnbsp;werd, indien dit op sommige hoeven werdnbsp;bewerkstelligd, terwijl de ziekte op anderenbsp;in het verborgene bleef voorlwoelen.

8*. Zou ook hot doodslaan kunnen strekken, oin de Vee*houders meer en meer te ver-'nbsp;sterken in liunne achteloosheid , met opzlgtnbsp;tot het vermijden van die oorzaken, waarinnbsp;niet zonder grond het ontstaan der longziektenbsp;gezocht wordt, zooals het te lang verblijf innbsp;de welden, gedurende den herfst, het vroegnbsp;uitjagen na denwlnter, het opgehoopl houden

maatregel van afzondering met die naauwgezetheid cn ernst wordt ondernomen , welke de aard en het belangnbsp;der zaak gebieden, liet zal hierbij slechts op eenen vastennbsp;¦wil, grondige kennis van zaken, en eene geregelde ennbsp;strenge handeling in de uitvoering aankomen.

-ocr page 103-

83

van te veel vee in te kleine en bedompte stallen , en wat dies meer zij. — Daar hier toch de eigene schuld niet geheel kan wordennbsp;voorbijgezien, zou het dooden, onder hetnbsp;voordeel van vergoeding, regl,streeks strgdennbsp;met de bepaling van 1 Oct. 1809 (zie bladz.nbsp;34), volgens welke aan de wet van 26 December 1799, de uitbreiding is gegeven totnbsp;het erlangen van schadevergoeding voor andere besmettelijke vee-ziekten, dan de Runderpest. Om niet te spreken , dat, door hetnbsp;vooruitzigt op zoodanig genot, de landman,nbsp;gelijk bij andere ziekten, ook hier nognbsp;meer of geheel zou worden teruggehoudennbsp;van tijdig gepaste geneeskundige hulp interoe-pen, of voorbehoedmiddelen aantewenden ,nbsp;waardoor , blijkens de ondervinding, hoewelnbsp;niet alle , nogtans vele , Runderen kunnennbsp;hersteld, of wel voor de longziekte bewaardnbsp;worden.

Ik heb den maatregel vau het dooden alleen willen beschouwen uit het zuivere oogpunt dernbsp;bedoeling van dit middel op zich zelf, in zoonbsp;ver als het namelijk , met betrekking tol het landhuishoudelijk en algemeen belang , ter wering ennbsp;uitdelging van besmettelijke vee-ziekten, in aanmerking kan komen , en daartoe, naar den aard ennbsp;de omstandigheden dezer ziekten, al of niet nuttignbsp;en doelmatig mag worden geacht. Geenszins wilde ik hierdoor trachten hen , die door dergelijkennbsp;rampspoed , buiten hunne schuld , getroffen wor-

6*

-ocr page 104-

84

den, verstoken te houden van zoodanige te ge* moetkoming, waarop zijhetzij uit de Provinciale of andere fondsen, aanspraak zouden kunnennbsp;maken. Doch, indien ik het oogmerk van hetnbsp;doodslaan wel begrijp , dan strekt hetzelve geenszins , om b^zondere eigenaren, in hunnen onge-lukkigen toestand, door het verlecnen van schadevergoeding, eenige ondersteuning te doen toekomen , maar is en blijft de bedoeling van dezennbsp;maatregel steeds gegi’ond op eenhooger en algemeennbsp;belang, namelijk op het verhinderen der uitbreiding , en de verdelging van besmettelijke ziekten:nbsp;waarvoor alleen dan eene vergoeding in aanspraaknbsp;kan en billijkerwijze moet komen , indien denbsp;Vee-houder , voor dit belang , door de Regeringnbsp;des lands, verpligt wordt, een gedeelte zijnernbsp;bezittingen op te offeren. — Hiertoe behoortnbsp;dan ook de schadevergoeding voor het gemis dernbsp;huid, van het vet, en den verderen afval, indiennbsp;den Vee-houders, op hoog gezag, wordt opgelegd de gestorvene dieren te begraven, zoodatnbsp;zg daarvan niets mogen behouden. Dit is, bijnbsp;sommige ziekten, vooral bij de Runderpest, noodzakelijk , dewijl men meermalen ondervondennbsp;heeft, dat, door middel der genoemde zelfstandigheden , zoowel als door het vervoeren vannbsp;meststoffen, de laatstgenoemde ziekte is verspreidnbsp;geworden.

Zoo toch werd, in het begin der vorige eeuw, de Runderpest uit Frankrijk, door de vervoeringnbsp;van ruwe of onbewerkte huiden, en in 1770, op

-ocr page 105-

85

dezelfde wijze, uit Holland naar Enyeland over-geLragt (1’). — Er bestaan voorbeelden , zegt l. H. bojanus (j-) , dat sommige lieden, die bij betnbsp;sterven der Runderen eenig voordeel hadden , doornbsp;de buid , het vleesch, vet, of anderen afval, opnbsp;eene goedkoope wijze , aan te kunnen bandelen ,nbsp;^lich van het ongeoorloofde middel bedienden ,nbsp;om het vleesch van gestorvene of gedoode ziekenbsp;dieren in gezonde stallen te werpen, ten eindenbsp;dezelve langs dezen weg te besmetten.

Ofschoon, onder het in achtnemen der noodige regelen van voorzigtigheid , de huiden van dieren,nbsp;aan besmettelijke ziekten gestorven, meesttijdsnbsp;zeer wel voor de looijing kunnen worden behouden , indien dezelve op zoodanige wijze worden vervoerd , datgeene, voor besmetting vatbare , dierennbsp;met dezelve in aanraking of nabijheid komen , ennbsp;zij dadelijk in de kalkkuip worden gelegd, zoo kannbsp;men geenszins staat maken, dat de, hierbij ver1nbsp;eischte, voorzorgen altijd worden opgevolgd»

Het zal daarom, ter gemoetkoming aan de achteloosheid in dezen, en ook ter verijdelingnbsp;der kwaadwilligheid en hebzucht , veeltijds veiligernbsp;Diogen geoordeeld worden, dat de dieren met denbsp;huiden, nadat deze, door inkerving, voor eenignbsp;gebruik ongeschikt zijn gemaakt, tot eene behoorlijke diepte,in den grond worden begraven. Het

1

G. H. wALz , Untersuchungen iiher die Natur- und JBehandlungsiveise der Rinderpest, Stuttgard 1805. S. 28.nbsp;(f) Seuchen der Uausthiere , Wilna 1820 , S. 21. ¦

-ocr page 106-

86

gevaar , aan het bewaren en vervoer der huiden verbonden , is evenwel bij alle besmettelijke ziekten niet even groot, daar zulks aanmerkelijk verschiltnbsp;naar den aard der smetstofFe, en of dezelve van eennbsp;vasten of vlugtigen aard is, ook of zij spoedig doornbsp;de inwerking der lucht wordt ontleed of niet. Ofschoon ik mij overtuigd meen te mogen houden ,nbsp;dat de huiden van gedoode of gestorvene long-zieke Runderen , op grond van de meer vaste dannbsp;vlugtige hoedanigheid der smetstoffe, zonder gevaar,nbsp;voor de looijing zullen kunnen worden behouden ,nbsp;zoo wil ik het begraven der lijken, zonder van dezelve ontdaan te worden, niet ontraden, te minder , daar het verlies van waarde, hieraan verknocht , niet zeer aanmerkelijk kan zijn. Aan hetnbsp;zekere mag hier boven het onzekere de voorkeurnbsp;worden gegeven, en het zal voorzeker beter zijn ,nbsp;in gevallen als het ondei-werpelijke , te veel dannbsp;te weinig voorzorgen te nemen.

-ocr page 107-

VERHANDELING

OVER BE

HEERSCHENDE LONGZIEKTE;

D^ J. H. FHANQ UE,

Medicinmlraad mn den Hertog van Nassau, Leeraar der Vee-artsenijkunde aan het Landhuishoudkun-dig Instituut, te Idstcin, enz.

Ov

quot;ver geene ziekte van het Rundvee zijn de gevoelens der Genees- en Vee-artsenijkundi-gen zoo verschillende, als over die heerschendenbsp;longziekte, welke dikwijls voorkomt, en ondernbsp;den naam van epizoötische, ook van rotachtige,nbsp;longziekte bekend is. Ten einde allen misverstandnbsp;voor te komen, vind ik mij genoopt te beginnennbsp;met de aanwijzing van het gezigtspunt, waaruitnbsp;ik deze ziekte , naar haren aard, beschouw. Iknbsp;noem dezelve rotachtige longziekte, (Lungetifau-ie), dewijl zij onder dezen naam, hier te lande,nbsp;algemeen ])ekend is, zonder daarmede evenwelnbsp;te willen aanduiden , dat de ziekte in een roUnbsp;achtig bederf der longen bestaat. Ik geef aan denbsp;gemelde benaming ook daarom de voorkeur, denbsp;wijl de landlieden elke ziekte van het Rund,nbsp;welke met hoest gepaard gaat, longziekte noo^

-ocr page 108-

88

men, waardoor zelfs bij de Vee1artsen dwalingen en verwarring kunnen geboren worden. Niet elke koortsige ziekte toch van het Rundvee, welke van hoest vergezeld gaat, is die longziekte,nbsp;welke hier bedoeld wordt. Deze is veeleer alsnbsp;eene eigenaardige ziekte der longen te beschouwen, welke van alle andere ziekten, waardoor denbsp;werktuigen der ademhaling van het Rundveenbsp;worden aangedaan, wezenlijk verschilt. Dezelvenbsp;beslaat niet in eene eenvoudige ontsteking vannbsp;het weefsel der longen en van het borstvlies,nbsp;zooals DiETERicHS (2) aauneemt, die dezelve daarom pleuro-pneumonia pecorum epizoötica noemt,nbsp;en tot nadere bepaling er bijvoegt, dat zij metnbsp;eene kennelijke en uilstekende plasticiteit desnbsp;bloeds, en eene neiging tot eene eigenaardigenbsp;ontaarding der longen, verhouden is, welke uitnbsp;de bijzondere inrigtlng van dit Ingewand bij hetnbsp;Rund voortvloeijen. Hij onderscheidt de , op zichnbsp;zelve bestaande, ontsteking van het weefsel dernbsp;Jongen [ptieumonia), en de, op zich zelve voorkómende , ontsteking van het borstvlies {pleuri~nbsp;tis), en schijnt van gevoelen te zijn, dat denbsp;ontaardiiig van de longen bij de longziekte {Lun-genfaule) voortvloeit uit de gelijktijdige ontsteking van beide. Dan bij dwaalt te dezen aanzien, en deze dwaling is de oorzaak, dat hij den

1

TJeber die h'dufig herrschende Lungenseuche des

2

Jlindmehes, Berlin 1821, S. 7. Pathologie und Therapie, Berlin 1828 , S. 134—170.

-ocr page 109-

89

XVezenlijken aai-d «Ier ziekte voorbij ziet. Want, boch door de ware longontsteking, noch doornbsp;de ware ontsteking van het borstvlies, noch in-dieu deze ziekten gelijktijdig aanwezig zijn , wordtnbsp;die eigene ontaarding der longen voortgebragt,nbsp;welke de longziekte zoo bepaaldelijk kenmerkt ;nbsp;en, omgekeerd, heeft de eigenlijke longziektenbsp;geenzins de uitgangen der zuivere long- en borst-vlies-ontsteking, zooals in versterf, wezenlijkenbsp;ettering, en doorzweting van water. De beschouwing van wagenfeld (1) komt grootendeels metnbsp;die van dietekichs overeen, alleen in zoo vernbsp;daarvan verschillende, dat de eerste deze ziektenbsp;voor eene rheumatische borstvlies-ontstekingnbsp;houdt, en dezelve op dien grond pleuritis rheu-matico-exsudativa noemt. Bij de longziekte bestaat wel eene ontstekingachtige gesteldheid dernbsp;longen en van het borstvlies, doch deze gaatnbsp;altijd gepaard met de nederzetting van stelbarenbsp;of plastische sloffe in het weefsel der longen , ennbsp;met eene ontaarding van hetzelve, welke van denbsp;gewone uitwerking eener zuivere long- en borsl-vlies-ontsteklng wezenlijk verschilt.

Deze ontaarding van het longen-weefsel is ook niet, gelijk sommigen willen, met name wagew-FEED, alleen gegrond in eenen plaatselgk ziekelijkennbsp;toestand van dit deel; maar zij is de uitwerkingnbsp;eener eigenaardige algemeene ziekeligke gesteld-

1

Die Lungemeuclic des Rindciehes, Danzig 1832. Eene voortreffelijke Verhandeling.

-ocr page 110-

80

heid, voortvloeijendc uit eene bijzondere menging des bloeds, welke zich, inliet algemeen, door een slepend beloop, en door eene aflatendenbsp;koorts, van de eigenlijke borst1 2 3 4 of long-ontsteklngnbsp;onderscheidt, grogniër (1) en miemann (f) houdennbsp;de heerschende longziekte voor eene eenvoudigenbsp;catarrhale ontsteking. Hoe iveinlg gegrond ditnbsp;denkbeeld is, blijkt reeds daaruit, dat de catarrhale koortsen , welke somwijlen epizoötisch onder het Rundvee heerscheu, in den regel, sléchtsnbsp;ligte ziekten zijn , zeldzaam, doodelijk worden,nbsp;en geenszins met de bedoelde ontaarding dernbsp;longen eindigen. Hiermede wil ik niet te kennennbsp;geven, dat zoodanige eenvoudige catarrhale ontstekingen niet den aanleg tot de heerschendenbsp;longziekte zouden ontwikkelen, en het uitbrekennbsp;van dezelve, onder bijkomende omstandigheden,nbsp;bevorderen kunnen, kaüsch (§) noemt de heerschende longziekte eene ontsteking , met neiging,nbsp;om in verzwering over te gaan, hetwelk, volgensnbsp;de bevinding der longen, welke bij de heerschende longziekte geene bewijzen van wezenlijke ette-ring aantoonen, onjuist is. veitii en tbchep-

1

Comte rendu dos travaux da la Société royale d’a-griculture de Lyon , pendant Ie cours de 1817. Lyon 1818.

2

(t) Tassenbttch für Veterinürwissenschaft. Leipzig 1850.

3

S. 295.

4

Original-Semerlcungen Ober die heiden Rindvieh-sterben. Leipzig 1790.

(^) Jlandbiich der Veterindrlcunde, Wicn 1818. B. II. S. 252.

-ocr page 111-

91

iiN (1) onderscheidea de lieerscliende longzleklc, als eene eigenaardige ziekte, van de eigenlijkenbsp;long- en borstvlies - ontsteking ; maar te oiiregtnbsp;brengt veith dezelve tot de typheuse koortsen ,nbsp;daar de verscbgnselen van typheusen aard, namelijk de verstoring van het algemeen gevoel ennbsp;van de zintuigelijke verrigtingen, bij de eigenlijke heerschende longziekte, niet, of niet dannbsp;toevallig, aanwezig zgn. Even weinig kan iknbsp;dezelve met tsciieülin eene onwerkzaamheid ofnbsp;verlamming der longen noemen, daar in denbsp;heerschende longziekte geene wezenlijke verlamming der longen wordt waargenomen, indiennbsp;men niet de toestand der geheeie ontaarding,nbsp;waarbij de longen derzelver verrigting niet meernbsp;volbrengen kunnen , voor verlamming wil houden.

De ontaarding der longen bij de longziekte is zoo eigenaardig en bijzonder, dat men, tot dusver, noch hij menscheu, noch bij andere dieren,nbsp;eene ziektekundige verandering heeft waargenomen,nbsp;welke zich daarmede laat vergelijken, en hetnbsp;allerminst bestaat er eenige grond, om de longziekte , zooals D^ schnEider (f) beproefd heeft,nbsp;met de phtisis ulcerosa van den luenscli gelijk te

1

Lie Kunst, die Jtindvieliseuchen zu erkennen, ih-nen vorzuheugen, und sio sicher zu keilen, Karlsruhe 1815. S. 75.

(f) Lie Lungensewhen untcr dem Mifidvieh im jahre 1829. IIenkk, Zeitschrift für Staatsarzneikunde, Zchnternbsp;Jahrgatig, Vicrtcijaarshcft, S. 270.

-ocr page 112-

92

stellen. Met vegt wordt daarom de longziekte voor eene ziekte gehouden, welke alleen aan hetnbsp;Rundvee eigen is, die aan hetzelve even zoonbsp;eigendommelijk toekomt, als de Runderpest eonbsp;de paarlziekte (FranzosenJirankheit), iets hetwelknbsp;door NIEMANN (1) zonder allen grond wordt tegengesproken, DiETERiCHS (f) heeft het eerst denbsp;ontleedkundige reden dezer ontaarding, alsnbsp;gelegen in de eigene inrigting der longen van hetnbsp;Rund, aangewezen. De kleine en kleinste lapjesnbsp;of kwabbetjes der longen van dit dier, zijnnbsp;namelijk door een zoo los celweefsel verbonden,nbsp;dat zij zich gemakkelijk van bulten laten scheiden,nbsp;en deze losse tusschenruimten maken deultzwetingnbsp;van stelbare of plastische sloffe geinakkelijk. Denbsp;werktuigelijke zamenstelling der longen van hetnbsp;Rund kan evenwel niet beschouwd worden alleennbsp;den grond dezer ontaarding uittemaken, daarnbsp;niet elke ontsteking dezelve ten gevolge heeft.nbsp;Hiertoe moet vooral nog eene eigene, algemeenenbsp;ziektekundige , gesteldheid, eene bgzondere men-ging van het bloed, en de neiging, om stolbarenbsp;stoffen aftescheiden, mede werken. Dat zoodanige eigenschap des bloeds indedaad tot de ont1nbsp;wikkeling dezer ziekte gevorderd wordt, is tennbsp;duidelijkste bewezen, in de jaren 1829 en 1830,nbsp;wanneer, ofschoon men, wegens de toen plaatsnbsp;hebbende weersgesteldheid, had mogen verwach-

1

a1 P-(t) a. p.

-ocr page 113-

9.3

ten, dat de longziekte algemeencr zou zijn voorgekomen, dezelve evenwel veel zeldzamer verscheen dan in andere jaren, bijv. in het veel gunstiger .jaar 1827. Ter o or zake van het krach-lelooze voedsel, waarmede zich het vee, in denbsp;eerstgenoemde jaren, moest vergenoegen, hij hetnbsp;gebrek, waaraan het was blootgesteld, verloornbsp;en miste het bloed deszelfs stolbare bestanddee-len, nam eene waterachtige gesteldheid aan,nbsp;waardoor de bedoelde onlaardingen zich nietnbsp;konden vormen. De opmerkingen van veith(*),nbsp;dat de longziekte de uitwerking zoude zijn vannbsp;ramspoedige omstandigheden , die den landbouwnbsp;treffen , kunnen wij, naar onze ervaring, niet alsnbsp;gegrond houden , daar zij, in zulke ongelukkigenbsp;jaren, waarin het vee indedaad gebrek aan voeder ondervindt, of dit krachteloos en onvoedzaam is, zelden of geheel niet voorkomt. Hoezeer , voor het overige, de voedende levenswerkzaamheid bg het hund geneigd is tot denbsp;afscheiding van stolbare of plastische stoffen,nbsp;blijkt i-eeds uit de gemakkelijkheid, waarmede hetnbsp;gemest en vet wordt, zoowel als uit anderenbsp;ziektekundige verschijnselen, en wel inzonderheidnbsp;uit de ziekelijk werkende vormkracht, in de wei-vliezen , zooals bij de j3aar/sje^lt;e, welke bestaat innbsp;«ene eigene knobbelachlige ontaarding en trosachtige uitgroeijingen dezer vliezen. Het gevoelen

(*) a. p.

-ocr page 114-

94

van niBBE (®), die dc ontaarding der longen daardoor wil verklaren, dat de fijne aarddeelen, welke als slib liet voeder onzuiver maken, en dienbsp;door den bloedstroom, uit de darmen naar denbsp;longen gevoerd, zich hier zouden nederzetten,nbsp;verdient naauwelijks vermeld te worden, daarnbsp;hetzelve in geenen deele op een’ vasten physio-logischen grond berust.

Na al deze overwegingen , moet ik de longziekte houden voor eene eigenaardige, alleen bij hetnbsp;Rund voorkomende, ziekte, welke zoowel vannbsp;de gewone eenvoudige long-ontsteking als van denbsp;catarrhale ontstekingen der ademhalings-werktuigen wezenlijk verschilt, met eene aflatende koorts,nbsp;en een onlsteklngachtigen toestand der longen ennbsp;van het omkleedend borstvlies, verbonden is, ennbsp;altijd eene geheel eigene ontaarding van het organisch weefsel der longen ten gevolge heeft.

Overeenkomstig dc, in latere tijden, gemaakte W'aarnemingen , blgkt het, dat de longziekte innbsp;de meest verschillende luchtstreken, in vlakten ennbsp;op lage gronden , op hoogten en bergen, in denbsp;weiden en bij stalvoedering, voorkomt, en hieruit schijnt de gevolgtrekking te mogen worden gemaakt, dat zij geenszins voor eene ziekte vannbsp;nieuweren oorsprong te houden zij, maar dat

{*) Anlcitung zur Kcnntniss und Beharullung aller in Europa bckannten Seuvlwn der Jlaus- und Nutz-thiere , Borhu ISIS.

-ocr page 115-

49

dezelve, even als het miltvuur , reeds in de vroegste tijden hebbe geheerscbt, ofschoon wij omtrent haar geenszins zulke oude oorkonden bezitten, alsnbsp;ten aanzien der laatstgenoemde ziekte. Columel-lA (1 2) maakt wel reeds gewag van eene ziekte,nbsp;welke hij de longziekte van het Rund noemt.nbsp;Doch uit zijne beschrijving kan niet met zekerheidnbsp;worden opgeniaakt, of daai-door de eigenlijkenbsp;heerschende longziekte van onzen tijd bedoeldnbsp;wordt. De meer bepaalde berigten omtrent dezenbsp;zijn van veel latereu tijd. Deze ziekte schijntnbsp;in 1693 in Hessen te hebben geheerscbt en M'aar-genomen te zijn (-j-), In dit jaar, toen de voorafgegane herfst van 1692 zeer regenachtig ennbsp;koud was geweest , en opgevolgd werd door hetnbsp;zeer warme voorjaar en den zomer van 1693,nbsp;zou dit land, door deze ziekte, het grootste gedeelte van deszelfs Rundvee verloren hebben. Innbsp;het jaar 1769 (§), 1770, en 1794, werd de ziektenbsp;in Frankrijk waargenomen, en door huzard (j)nbsp;beschreven.

1

(2) coiUMELLA, de re rustica, libr. VI. cap. VIII. et XIV. Biponlini 1787.

(t) LAiiBERDER, SeucliengeschicMc, München 1811. B. 1. Abth. I. S. 25.

(§) o. p.

2

De la peripneumonie chronique ou phtisio pultno-naire, qui affecte les vaches laüières a Paris.Obser-rations sur les maladies des animaux domestiques A. V. OW Essai sur la maladie, qwi affecte les vaches laitiores,nbsp;1794 et 1799.

-ocr page 116-

Volgens dezen komt zij menigvuldig voor, te Parijs en in derzelver omstreken , onder de Melk-koeijen, welke aldaar in naauwe en bedomptenbsp;stallen worden gehouden. In de jaren 1778,nbsp;1781, 1782, 1783, 1784, 1790, heerschte denbsp;longziekte in Opper-Sileziê (*), in 1787, 1788 gt;nbsp;1792, 1784, 1798, 1810 en 1811, in onderscheidene streken van Beijeren (-j-), In 1812 innbsp;Zwitserland 1816 innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, in 1815,

1816, 1819 en 1820 in Pmissen (4-), In den zomer en herfst van 1818 in Bohemen (**). Datnbsp;de longziekte ook vermoedelijk, in vroegerenbsp;tijden, even zoo dikwijls als thans, in dit Hertogdom {Nassau), inzonderheid in het hoog gelegen Westerwoud (JVesterwald) is voorgekomen,nbsp;kan uit de , hier hijgevoegdc, tafels omtrent de verbreiding der longziekte worden afgeleid, hoewelnbsp;wij daaromtrent, tot aan het jaar 1817, van uitvoerige en te zamenhangende berigten zijn verstoken gebleven. Zulks wordt ook bevestigd, doornbsp;de berigten van eenige Geneesheeren , die, gedurende 30 tot 40 jaren, in het FF esterwoud gewoondnbsp;hebben, en de longziekte voor eene hier inheem-sche of enzoötiscite ziekte houden. Uit de waar-

(*) KAÜSCH , a. p.

(f) lAVBKKDER , 3. p.

(^) TECFFEi , Magasin, B. I. , Heft. 5. (,.) GR06SIEK, a. p.

(I) DIETERICIIS, a. p.

(**) VBITU, a. p.

-ocr page 117-

97

npmingcn, omtrent dit onderwerp , gedurende de laatste vijftien jareri, bijeen verzameld , blijkt betnbsp;insgelijks, dat de longziekte, in eenige streken desnbsp;lauds , mede als enzoölische ziekte , dan eens hiernbsp;dan daar, en onder eene , gewoonlijk langzaamnbsp;voortgaande, uitbreiding, maanden ja dikwijlsnbsp;jaren lang , voortduurt. Sedert het jaar 1817 totnbsp;het einde van 1832, heersclite dezelve op meernbsp;dan 80 plaatsen, het hevigst in het eerste ennbsp;tweede District, zeldzamer in het derde en vierde ; ill het vijfde slechts in drie j en in het zesdenbsp;alleen in twee streken, In dit tijdsbestek werden,nbsp;ingevolge de daarvan bestaande acten , ongeveernbsp;2,000 stuks Rundvee, door dezelve aangetast,nbsp;waarvan over de 000 (®) werden weggesleept, welknbsp;getal, indien men de verheimelijkte ziekte-gevallennbsp;er hij rekent, nog aanmerkelijk honger magnbsp;worden gesteld. De longziekte moet dus als eennbsp;der zwaarste rampen worden beschouwd , welkenbsp;juist de vee-riikste streken des lands treft,nbsp;en zij verdient uit dien hoofde de bijzonderenbsp;opmerkzaamheid der landlieden en der Besturen, ten einde dezelve, zoo veel als zulks,nbsp;door eene bestendige verwijdering der oorzaken , welke tot haar ontstaan aanleiding geven ^nbsp;geschieden kan , meer en meer Ie voorkomen.

Omtrent de aaiileidende oorzaken der lonsr-

{*) Dc bijgevoegde tafels wijzen het getal van 2047 aangetaste Ruiidereii aan, waarvan 89G zijn gestorven,

A. JN.

III. D. nbsp;nbsp;nbsp;7

-ocr page 118-

98

ziekte worden, door de Sclirijvers, zoo vele verschillende gevoelens opgegeven, dat wij denbsp;uitspi’aak van wagenfield (*) volkomen, kunnennbsp;billijken, wanneer hij zegt, dat men tot denbsp;oorzaken der longziekte al die in- en uitwendigenbsp;schadelijke invloeden heeft gebragt, welke in hetnbsp;algemeen in staat zijn eene ziekte voorttebren-gen. Dat de longziekte door slecht, zuur , metnbsp;slik en insecten verontreinigd of op eenige anderenbsp;wijze bedorven, voeder, waaraan men zoo dikwijlsnbsp;het ontslaan derzelve heeft toegeschreven, zounbsp;worden voortgebragt, wordt door de ondervindingnbsp;weersproken, en wij hebben hierboven reedsnbsp;aangemerkt, dat de longziekte geenszins kannbsp;worden beschouwd, als een gevolg van rampspoedige omstandigheden van den landbouw, dewijlnbsp;hieruit geheel andere ziekten geboren worden.nbsp;Het vermoeden, dat gijps , kalk, en mergel aannbsp;het voortbrengen der longziekte deel zou hebben, is even onwaarschijnlijk, daar zg juist innbsp;die streken het meest algemeen voorkomt, alwaarnbsp;noch gijps, noch mergel, als meststoffen, wordennbsp;gebezigd. Met hetzelfde oiiregt schijnt men ooknbsp;slecht, rotachtig, met slik bezwangerd, drinkwater als de aanleidende oorzaak dezer ziektenbsp;verdacht te houden. Als bijzonder nadeelig wordtnbsp;koud bronwater, alsook ijs- en sneeuwwater beschouwd; en zoo zeker als het is, dat de , hierdoornbsp;ontstaande, verkoeling eene oorzaak van horst-

(?) BEBCKE, Zeitschrift für Staatsarzneilcunde, IV. Er-ganzufiQsheft, 18215, S. 219.

-ocr page 119-

99

ziekten kan worden, zoo kunnen wij, naar onze ondervinding, den scliadelijken invloed van lietnbsp;koud drinkwater, als oorzaak der longziekte,nbsp;niet in die uitgestrektheid aannemen, als zulksnbsp;door wagenfeld (*) geschiedt. In de voederstof-fen kan alleen in zoover eene voorbereidendenbsp;oorzaak dezer ziekte worden gezocht, als hijnbsp;sommige wijzen van voedering, zooals bij eenenbsp;al te spoedige mesting, en bij eene te sterkenbsp;voedering met verslappende soep- of warme spoel-voedering, het vee weekelijk , en voor de schadelijke inwerking des dampkrings vatbaarder wordtnbsp;gemaakt. Op dezelfde wijze wordt ook, doornbsp;het verblijf in naauwe , donkere , onzuivere,nbsp;stallen , en de, daarin opgeslotene , onzuivere,nbsp;vochtige, lucht, het Rund tot deze ziekte voorbereid. Dat voorts onmatige inspanning van hetnbsp;vee tot den arbeid tot borstziekten aanleidingnbsp;geven kan, wordt door de dagelijksche ondervinding bevestigd , ofschoon ook daaraan het ontstaan der ziekte , waarover hier gehandeld wordt,nbsp;niet dan hoogst zeldzaam zal mogen wordennbsp;toegeschreven.

Wij mogen, als de naaste en tot de ziekte aanleiding geveude invloeden, met grond, slechtsnbsp;zoodanige omstandigheden in aanmerking nemen,nbsp;welke eene herhaalde en aanhoudende storing innbsp;de verrigting van de huid én der longen kunnen,nbsp;verwekken. Hiertoe behooren, in de allereerste

D a- P-

7*

-ocr page 120-

100

plaats, eene ruwe, vochtig - koude, eu nevel-achtige, luchtsgesteldheld, alsmede veranderlijk , vochtig-koud weder; het onvoorzigtig gebruik der welden, zooals het al te vroeg ultdrij. ven van het vee, in het voorjaar, wanneer hetnbsp;weer nog ongunstig en koud is, of in dennbsp;vroegen ochtend, terwijl het gras nog met rijpnbsp;of dauw is bezet; het te laat inhalen van hetnbsp;vee des avonds, en het te lang voortzetten vannbsp;het grazen in den herfst ; verder natte , lage, ennbsp;moei’assige weiden, welker uitwasemingen nietnbsp;alleen de werkzaamheid der longen en huid verminderen en verstoren , maar ook, door de mias-matische stoffen, welke zij bevatten, nadeelignbsp;worden. Jn welke male deze nadeelige invloeden in het eerste en tweede District , gedeeltelijknbsp;ook in het vierde, bestaan , is reeds in de inleiding (®) aangewezen, en hierin vindt ook het me-migvuldig verschijnen der longziekte in dezelvenbsp;eene voldoende verklaring. Ook in andere landen, alwaar soortgelijke omstandigheden, als innbsp;onze bergachtige streken, aanwezig zijn , zooals ianbsp;het Salzburgsche, Tijrol, en in meerdere oordennbsp;van Ztcüserland f is de longziekte geen zeldzaam 1

1

Te vinden voor het werk van D'. rnANQrB , waarin eene topografische beschrijving van het Hertogdom Nat-sau, en eene verdeeling van hetzelve in zes Districten ^nbsp;met betrekking tot de landhuishoudelijke inrigting, ennbsp;de natuurkundige gesteldheid des lands, worden aangetroffen.

-ocr page 121-

lOl

verscliijnsel (1). Dal deze ziekle evenwel ook in vlakke en lage streken dikwijls voorkomt, gelijknbsp;in vele schriften wordt vermeld, strookt geenszins met onze nasporingen, noch met de ondèr-vlndingen van anderen (f), volgens welke denbsp;longziekte slechts aan hooge , bergachtige, landstreken ei^en is.

Men heeft nog niet waargenomen , dat dezelve , als heerschende ziekte , zich over geheele strekennbsp;heeft uilgebreid. Zij bepaalt zich veeleer altijd'nbsp;slechts tot enkele plaatsen en streken. Ook ditnbsp;schijnt te bewijzen , dat de longziekte meer vannbsp;de Tiatiiurlijke gesteldiieid, en de landhuishoude-lijke helrekkingen eener plaats of streek, dannbsp;van eenen btjzonderen toestand der lucht, dienbsp;zich ver ulfstrekt, afhangt, en dezelve wordtnbsp;daarom met regt meer voor eene enzoötische ofnbsp;land-ziekte, dan voor eene epizoötische of algemeen heerschende ziekle gehouden. Intusschennbsp;schijnen de plaatselijke omstandigheden op zichnbsp;zelve alleen nog niet voldoende te zijn, om denbsp;ziekte voorltebrengen, en haar als heerschendenbsp;ziekte in eene streek te doen verbreiden. Warenbsp;dit het geval, zoo moest de longziekte daar,nbsp;waar de opgenoemde schadelijke invloeden innbsp;eene plaats of streek zich vereenigen, elk jaar ,nbsp;often minste, binnen korte tijdruimten, voorkomen. Het blijkt evenwel, dat zij te Flacht

1

LA.ÜBENDER, a. p. 21“ Abtlieilung , S. 356. (f) WAGEMELD , a. p. S. 33.

-ocr page 122-

102

en Bleidenstadl, in 14 jaren, slechts tweemalen, en In al de overige streken niet meer dan eenmaal heeft geheerscht. Dat de longziekte zoonbsp;veelvuldig sporadisch zoude voorkomen, alsnbsp;WAGENFELD veronderstelt, en plaats moest hebben, indien zij, volgens de meening van dezennbsp;Schrijver, slechts door het toevallig vatten vannbsp;koude, veroorzaakt werd, moeten wij, met betrekking tot den kring, waarover onze waarnemingen zich uitstrekken, volstrekt tegenspreken.nbsp;Wij vinden ons veeleer gedrongen, om aantene-men, dat nog altijd iets bijzonders bij de plaats-lijke schadelijke oorzaken , welke aan de streeknbsp;eigen zijn , moet komen , en medewerken , tennbsp;einde de longziekte, als heerschende ziekte,nbsp;voorttebrengen. Het is te dezen opzigte met denbsp;longziekte op dezelfde wijze gelegen, als met denbsp;endemische ziekten van den mensah, welke ooknbsp;niet alle jaren onafgebroken en in gelijke uitgebreidheid heerschen, ofschoon de ongezondenbsp;gesteldheid der streek of des lands, waarin zijnbsp;voorkomen, onveranderd dezelfde is gebleven.nbsp;Volgens al hetgeen wij ten aanzien der ziekteoorzaken weten, is het veeleer waarschijnlijk, datnbsp;tot het ontstaan van enzoÓtische en endemischenbsp;ziekten eene eigene gesteldheid of menging dernbsp;lucht gevorderd wordt, welke misschien het naastnbsp;in de miasmatische uitwasemingen van den grondnbsp;moeten worden gezocht. Zoo wordt ook wel-ligt de longziekte door eene bijzondere stolfe,nbsp;welke uit de sompige, moerassige, weiden en


-ocr page 123-

103

valeijeu, in bergachtige streken, uitwasemt, eii in de lucht wordt opgenomeu , tot volkomene ontwikkeling gebragt bij die dieren, welke reeds dennbsp;aanleg of de voorbeschiktheid lot dezelve bezitten.

Welke, voor het overige , de aard dezer miasma-tische sloffe zij , is even zoo onbekend als de ware oorzaak , waardoor zich deze mlasnien slechts opnbsp;zekere tijden ontwikkelen. Men kan alleen metnbsp;eenige waarschijnlijkheid aannemen, dat het ontstaan derzelve van eene eigene gesteldheid desnbsp;weders, of van onbekende cosmische en tellurischenbsp;invloeden afhangt. Alzoo zag men de longziekte, in sommige jaren, zooals in 1831, 1828,nbsp;1827, 1818 en 1817 plaats had, zeer menigvuldig voorkomen, terwijl zij, in andere jaren, namelijk in 1822 , 1823, 1825 en 1826 veel zeldzamer werd waargenomen. Weeke, moerigenbsp;gronden, en eene vochtige, nevelige, weersgesteldheid schijnen het miasma voor de longziekte,nbsp;dezelfde gronden en eene heete luchts-gesteldheldnbsp;dat voor het miltvuur te ontwikkelen. Om dezenbsp;reden breekt dezelve ook het meest algemeen innbsp;de herfstmaanden uit, ofschoon zij in alle jaargetijden kan ontstaan , gelijk zulks door de bijgevoegde tafels wordt aangewezen, blijkende hetnbsp;uit deze, dat de longziekte het meenigvuldigstnbsp;in den herfst, zei dzamer in den zomer, en het allerzeldzaamst in den winter en het voorjaar invalt.

Ouder de oorzaken der longziekte komt ook nog de besmetting in aanmerking. In vroegere

-ocr page 124-

J04

tijden , toen men besmetting als de eenigsle oorzaak der meeste heerschende vee-ziekteii aanzag, werd ook het uitbreken der longziekte alleennbsp;aan besmetting toegeschreven. Men is evenwel,nbsp;reeds sedert lang , van deze dwaling teruggekomen ,nbsp;en dewijl men de longziekte zeer dikwijls ziet ontstaan en heerschen , zonder dat derzelver inslepingnbsp;door eene smetstofFe kan worden nagegaan , zoonbsp;¦wordt het thans niet meer in twijfel getrokken ,nbsp;dat zij tot die ziekten behoort, welke in onzenbsp;luchtstreken van zelve , namelijk zonder besmetting , kunnen ontstaan. Intusschen komt hiernbsp;de vraag in aanmerking, of zich niet, hij hetnbsp;beloop der ziekte eene smelstoffe ontwikke-le, door welke de ziekte zich verder kunnenbsp;uitbreiden? De overweging dezer vraag is vannbsp;bijzonder gewigt, dewijl van bare juiste beoor-deellng en waai’dering de maatregelen afhangen,nbsp;welke tegen de verspreiding der longziekte in hetnbsp;werk moeten worden gesteld. De oogpunten,nbsp;waaruit dit onderwerp , door de Schrijvers , wordtnbsp;beschouwd , zijn verschillende , en de twist , welkenbsp;over de besmetlelijke eigenschap der longziektenbsp;gevoerd wordt, herinnert ons aan een’ gelijksoortig verschil van gevoelens, ook nu nog, omtrent de al of niet besmettelijkheid der gelenbsp;koorts en van den aslalischen braakloop bestaande. Velen , met name rausch («) , hüzahd (t) j

(*) a. p. (t) P-

-ocr page 125-

105

BOJAKUS (*), HAVÜMASK (-)-), GROGNIER (§gt; , DIETE-KfCHS Q, IlOFACKEll (-j-), VVÜNSCH (‘**), WAGEKFELD,

verklaren zicli legen de besmettelijklieid , lerwijl anderen, als chabërt (-}-|-) , tsciieülin (§§),laffe ,

ITEN nbsp;nbsp;nbsp;SANDER (***), VEITHnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, ERNST (§§§)gt;

SCHNEIDER (**o) ' NIEMANN nbsp;nbsp;nbsp;de longziekte,

deels onvooi'waardelijk, deels onder zekere omstandigheden, inzonderheid mei het tijdperk der ziekte in betrekking staande , voor bcsmeltelijk hou-

(*) Anleitwng zttr Kenntniss und Behandhing- der Kwhiigslen Setichen der Hausthiere , Wilna , S. i37.

(t) DiLTEEicas , 'uber die hciufig herrschende Lungenseu-che , S. 41.

Cs) a. p.

(,,) a. p. en zijne Pathologie,

(P) Lehrhmh uber die getoohnlichen algemeinen Kranlc~ heilen , Tubingen 1825, S. 142.

(?*) 3Ied. Chir. Zeüung , 1822 , N». 17.

(b-}-) Instruction sur la peripneumonie ou affection gangreneuse du poumon dans les bétes d conies^ Parisnbsp;1794.nbsp;ftS) a. p.

(**) Ueber die Lungenseuche des Rindviehes, Gottingen , 1818.

(kd) TEurrEL , Magazin , B. I. Heft 5, 1815.

{***) Ileitrage zur Thierarzneikunde , !• Abschnitt.

(ttt) a. p.

(§§§) Archief fiir Thierheilkunde, 3'= Tbeil, 2*= Auflage , Zurich 1825.

(»* ) Hencke , Zeilschrift, a. p.

C*’*'*) TASSENliCCIl , s. 575.

-ocr page 126-

100

tleu. B’'. keckleben (1) leidt daaruit een grond voor den besoietlelijken aard der ziekte af, datnbsp;dezelve vroeger alleen in de laagste streken voorkwam, doch nu ook op hoogere plaatsen verschijnt. Ik heb evenwel te vergeefs in de vee-artsenijkundige werken naar afdoende bewijzennbsp;voor deze gevolgtrekking gezocht. Anderen (fgt;nbsp;willen, dat de eenvoudige longziekte niet besmettelijk zij, doch dal zij deze hoedanigheid verkrijgt, indien zij met de Runderpest of het Miltvuur verbonden is. Om dezen strijd te vereffenen , wil ik vooraf de gronden, welke tegen denbsp;besmettelijkheid worden aangevoerd, aan eenenbsp;nadere beoordeeliug ondei'werpen.

1°. nbsp;nbsp;nbsp;” Niet al het Rundvee^ tot een koppel of

eene landhoeve behoorende, wordt door de long, ziekte aangetast, wanneer het op eene verschillende wijze gevoederd en verzorgd wordt,nbsp;maar alleen die beesten verkrijgen de ziekte ,nbsp;toelke, opzigtelijk de voedering en behandeling ^nbsp;verwaarloozing ondervinden , terwijl het behoorlijk behandelde vee ook dan , wanneer het met denbsp;zieke dieren in aanraking komt, gezond blijft^nbsp;Indien deze stelling ook als eene onweerlegbare daadzaak moge kunnen worden aangenomen , zoo levert dezelve evenwel geennbsp;bewijs op legen de besmettelijkheid, daar

1

Dietemchs , a. p. S. 4b.

(f) WoiLSTEis , iiber die Seuchen und Krankheden des Hornviehes, Wien 1791.

-ocr page 127-

107

iedere besmetting eene zekere ontvang-vatbaarheid des ligchaams voor de smelstoffe doet veronderstellen, welke alleen bij dieren , die op dezelfde wijze gevoederd en ver»nbsp;zorgd zijn geworden ^ kan worden aangenomen.nbsp;Bovendien moet ik ook, naar mijne onder»nbsp;vindingen, de geheele daadzaak tegenspreken ^nbsp;daar ik de longziekte bij goed en slechtnbsp;verzorgd vee, bij de stal-voedering , en innbsp;de welde, heb zien ontstaan en zich uilbrei-den. Dit wordt door bojanus (*) mede bevestigd, en zoo dikwijls als de longziektenbsp;heerscht, kan men zich overtuigen, dat zijnbsp;geen ouderdom, geen geslacht, noch individuele gesteldheid (constitutie) verschoont, ennbsp;de beste, zoowel als de slechtste, dieren vannbsp;een stal of koppel aantast en wegsleept,

” 77e longziekte ontslaat alleen door schadelijke invloeden, welke in de natuurkundige en landhuishoudelijke gesteldheid eener 'plaatsnbsp;of streek gelegen zijn.” Indien ook dit,nbsp;zonder eenige nadere bepaling, onvoorwaardelijk zou kunnen worden toegestemd, zoonbsp;volgt daaruit evenwel nog in geenen deele,nbsp;dat de longziekte ook niet door besmettingnbsp;kunne worden verspreid.

De ondervinding leert ook, dat dezelve. Wanneer zij eenmaal op eene plaats is ontstaan ,nbsp;onder de meest verschillende wisseling des

C) a- P-

-ocr page 128-

108

weders, bij de drooge zoowel als bij de groene voedering, hare langzame uitbreiding onge»nbsp;stoord voorlzet, en daardoor baren besmet-telijken aard duidelijk genoeg te kennen geeft.nbsp;quot;De proeven, door sick (”), tsciieülin (-{-),nbsp;BiETERiCHS (§), wuNSCFi Q in ]it;t werk gesleUi,nbsp;en die mede in Hannover zijn genomen ,nbsp;om de ziekte aan gczortd vee in te entennbsp;met het slijm, dat uit den neus der ziekenbsp;dieren vloeit, gelukten niet (**). Ook heeftnbsp;men gezonde dieren naast ziek vee geplaatst,nbsp;zoodat zij elkander heriekten en belekten,nbsp;en het, met de kwijl verontreinigde, voeder nuttigden , zonder dat de eerste zieknbsp;werden . Daarentegen iulusscben verhaaltnbsp;TSCBEULIN (fj-) ook het volgende geval,nbsp;hetwelk de uitkomst dezer proeven ennbsp;waarnemingen hoogst twijfel achtig maakt.nbsp;Een Os, welke door een’ Jood was ge-

(*) Rudoiphi , Bemericungen aus dem Gehiete der ]Ya-turgeschichte, Medicin, unU l'hierarzneikttndo, ïh. 1. Berlin 1804.

(t) a- P- 84.

(§) Ueber die Lungenseuche , S. ö6.

(*) a. p.

(4-) Bbsch , Zeitschrift für Veteriniirkunde, B. I. Heft 2. S. 49.

(**) Latere proeven intusschen , door D'. vix in het werk gesteld, schijnen te bewijzen, dat de longziektenbsp;door inenting kan worden medegedeeld; vergelijk bladz.nbsp;21); A. N.

, (ft) a. p.

-ocr page 129-

109

Itoclif, werd bij nog drie andere stuks vee geplaatst. Na eenige dagen, begon denbsp;Os te hoesten, en stierf na verloop van twaalfnbsp;dagen, zoo als uit de opening van het lig,nbsp;«haam bleek, aan de longziekte. Eenigenbsp;dagen later, werd het Rund , dat naast aannbsp;den Os had gestaan, insgelijks ziek en stierf.nbsp;Korten tijd naderhand, stierven ook de tweenbsp;nog overig zijnde beesten. Een Smit van hetnbsp;dorp behandelde dit zieke vee , en ook zijnenbsp;eigene Runderen kregen de longziekte, ennbsp;werden door dezelve weggerukt. niemans (*)nbsp;merkt, opziglelijk de vermelde inentlngs-proeven , met regt aan , dat alleen de inenting omtrent de hesmettelijkbeid kan beslissen;nbsp;dezelve kan evenwel nog niet beschouwdnbsp;worden zulks te hebben gedaan, deels omdatnbsp;zij nog niet naauwkeurig genoeg is in hetnbsp;werk gesteld, en deels dewijl de inentingnbsp;nog te zeldzaam is geschied.

Deze gronden schijnen derhalve niet gewigtig genoeg , om het gevoelen , dat de longziekte zichnbsp;ook door besmetting kan vooitplanten , volkomennbsp;te wederleggen. Bovendien kunnen voor de he-smettelijkheid ook nog de volgende grondennbsp;worden aangevoerd,

lquot;- De longziekte verspreidt zich bijna nimmer eensklaps onder een koppel vee , maar altijdnbsp;slechts langzaam. Gewoonlijk worden in het

C) a. p.

-ocr page 130-

HO

Legin slechts een of twee stuks, na eenigen tijd meerdere aangetast , en dan neemt hetnbsp;aantal ziekte-gevallen toe, en langzamerhandnbsp;weder af. Dezen gang evenwel houden allenbsp;besmettelijke ziekten , bij welke de smetstolTenbsp;zich ontwikkelt , wanneer de ziekte op eenenbsp;zekerej hoogte gekomen , en van een weinignbsp;vlugtigen aard is , zoodat zij eene bijzonderenbsp;gelegenheid, en onmiddelijke aanraking vordert , om zich te kunnen mededeelen, Opnbsp;deze langzame wijze duurt de longziekte dikwijls maanden en jaren lang in de stallennbsp;eener streek voort, en houdt eerst dan op,nbsp;wanneer al het, voor besmetting vatbare, veenbsp;is aangetast, of door eene strenge afzondering der zieke dieren, de uitbreiding dernbsp;smetstofFe is beperkt geworden. Het wedernbsp;schijnt daarop geen invloed te hebben, met uitzondering van lang voortdurende, drooge, koude , waardoor de ziekte telkens wordt afgebroken , welke zich dan eerst, bij ontstaandennbsp;dooi, weder openbaart, en op nieuw uitbreidt.nbsp;Voor deze eigene wijze van verspreiding dernbsp;longziekte , welke zich alleen door besmetting voldoende laat verklaren, vindt men, innbsp;de bijgevoegde tafels, vele bewijzen, waarondernbsp;ik alleen Mindersbach, Haiger, Langenau-lach, Kalteiche en ^dllendorf, Schuppach ennbsp;ff'iesbaden wil noemen. Breekt de ziekte uitnbsp;in eene streek, alwaar de stalvoedering algemeen en de gemeenschappelijke weide zeer be-

-ocr page 131-

Ill

perkt is, zoo gaat ook de verspreidingveellang-zamer voort, zoo als zulks in 1822, toen dezelve in fVicsbaden lieerschte , wordt bewezen. Zg dringt dan dlkwgls binnen stallen, waarinnbsp;eene geheele verschillende voederingswijze ennbsp;verzorging plaats heeft. Niet zelden kan mennbsp;ook den overgang der ziekte uit den eenennbsp;stal in nabij gelegene stallen nagaan , zooals iknbsp;zelf zulks in het jaar 1825, hier te Idstein ,nbsp;waarnam. In Junij vertoonde zich de longziekte in eenen stal, waarin 18 stuks veenbsp;stonden. Van deze werden tot aan Octobernbsp;14 stuks aangedaan, waarvan 7 stierven. In-het begin vau October openbaarde zich denbsp;ziekte in een naburigen stal met vier stuksnbsp;vee. Zij werden alle , voor en na , door denbsp;ziekte aangegrepen, en twee derzelve stierven.nbsp;Hetzelfde had plaats met een derden stal,nbsp;die van den eersten ongeveer zes schredennbsp;verwijderd was.

Somwijlen neemt men ook wel waar, dat de longziekte, binnen weinige dagen, in verschillende stallen vele dieren aantast. Denbsp;dorpen Ehlhalten en Ettinghausen leverennbsp;hiervan voorbeelden op. Op de eerste plaatsnbsp;werden, in October 1826, alleen 29, en, innbsp;Ettinghausen, van J8 October tot 10 November 1829, 17 stuks ziek. Aan de laatstgenoemde plaats ontstond de ziekte slechtsnbsp;onder de Koeijen , Hokkelingen, en Kalveren , welke, gedurende den zomer, op eene

-ocr page 132-

112

¦natte , moerassige ¦welde hadden gegraasd, terwijl onder de vare of gasie Koeijen eanbsp;de Ossen, welke op eene betere, drooge,nbsp;weide waren gevoerd, geene zieken ontstonden. Aan zoodanige schielijke uitbreidingnbsp;schijnt de besmetting geen aandeel te hebben ,nbsp;daar de smetstoffe der longziekte niet zoonbsp;vlugtig schijnt te zijn, om zich snel en opnbsp;een verren afstand door de lucht te kunnennbsp;verspreiden. Wanneer evenwel de ziektenbsp;langzaam, van stuk tot stuk, van stal totnbsp;stal, voortgaat, te meer wanneer zulks geschiedt aan eene plaats , welke geene, voor hetnbsp;vee ongezonde, ligging heeft, of waar, voornbsp;het overige, geene andere schalijke omstandigheden bestaan, dan kan de besmettingnbsp;niet in twijfel worden getrokken.

2’.) Breekt de longziekte uit in een stal , waarin meerdere stuks vee hij elkander staan , zoonbsp;tast zij niet op eens alle of de meeste der-zelve aan, maar zij verbreidt zich sleciilsnbsp;langzaam, en verhoudt zich hierin even alsnbsp;elke andere hesmettelijke ziekte , waarbij ziclinbsp;eerst op eene zekere hoogte eene , niet zeernbsp;vlugtige , sinelstolfe ontwikkelt. Eerst wordt,nbsp;in den regel, slecht een stuks vee in dennbsp;stal ziek, van hetwelk de ziekte overgaat opnbsp;de dieren , welke de grootste voorbeschiktheidnbsp;voor dezelve bezitten, en zoo gaat zij voort,nbsp;tot dat alle , voor de ziekte vatbare, hees-teu ia deu stal dezelve hebben doorgestaan

-ocr page 133-

113

of gestorven zijn. Wij hebben reeds voorbeelden van (lezen aard aangevoerd , en dezelve kunnen nog gemakkelijk worden vermeerderd. Zoo werd ielt;Idstein, in eenen stal, het eerste Rund ziek op den 20 December 1825. In denzelven bevonden zichnbsp;13 stuks vee. Eenigen tijd na de eerste Koe,nbsp;werden, in Januari] 1828, nog drie beestennbsp;aangetast. De drooge koude in Januarijnbsp;bad een stilstaan der ziekte ten gevolge , totnbsp;dat dezelve in Februarij, bij beginnend dooi-weder , wederom voortging , en in denzelfdennbsp;stal nog zeven stuks na elkander aantastte.nbsp;Slechts twee Runderen bleven gezond , terwijl vier der ziek gewordene stierven.

Zulke voorbeelden worden in deze ziekte, zoo dikwijls als zij heerscht, waargenomen.nbsp;Men ziet wel ook meermalen, dat slechtsnbsp;een stuks vee op eenen stal wordt aangetast, en het grootste gedeelte der dieren^nbsp;welke zich in denzelven bevinden, er vannbsp;verschoond blijven. Dit heeft evenwel steedsnbsp;hij alle andere besmetlelgke ziekten van dennbsp;mensch en der dieren plaats, en daaruitnbsp;valt alleen afleleldeu, dat niet alle men-schen en alle dieren dezelfde ontvang-vat-haarheld voor eene en dezelfde smelstofFenbsp;bezitten , doch geenszins, dat er geene besmetting bestaat.

3“.) In meerdere gevallen werd gezond vee, dat in dc niet gezuiverde stallen, waarin denbsp;lil. D.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«

-ocr page 134-

1 i4

longziekte geheerscht had , geplaatst was geworden , door de ziekte aangetast. Zoo ¦werden, in het jaar 1822, te fVienbaden,nbsp;in een’ stal, waarin vroeger vijf longziekenbsp;Runderen hadden gestaan, nadat deze deelsnbsp;genezen, deels gestorven of gedood waren,nbsp;vier, nieuws aangekochte, Runderen gebragt ,nbsp;welke insgelijks door de ziekte werden aangedaan. Hetzelfde viel daar nog in een anderen stal voor, waarin verscheidene Runderen aan de longziekte waren gestorven. Denbsp;nieuws aangekochte beesten werden op dezelfde standplaatsen gezet, alwaar de vroegernbsp;gestorvene hadden gestaan, zonder dat dezelve vooraf waren gezuiverd, en ook dezenbsp;weiden ziek. Het ontbreekt ook wel nietnbsp;aan voorbeelden, dat gezond vee, hetwelknbsp;in de zieken-stallen werd geplaatst, gezondnbsp;is gebleven. Dit verschillend gevolg kannbsp;evenwel alleen tot een bewijs verstrekkennbsp;voor een verschillenden trap van vatbaarheidnbsp;voor de smetstotfe der longziekte.

4“.) Ik kan meer dan een geval aanvoeren , dat de ziekte, uit stallen en streken, alwaar zijnbsp;heerschte, door het vee, uit dezelve, naarnbsp;andere plaatsen is overgebragt. In Hirsch-berg werd, in 1817, eerst een Os door denbsp;longziekte aangetast, welke stierf. De anderenbsp;Os, die niet den eersten in het gespan ging,nbsp;en nog gezond scheen , werd van denzelvennbsp;algezonderd , en hij de Roeijen geplaatst.

-ocr page 135-

113

Ook deze Os werd ziek en stierf. Weldra werden ook de drie Koeijen, bij welke denbsp;Os gestaan had , aangetast, waarvan twee overleden. In het jaar 1827 , werd de longziekte, door het vee, hetwelk in Mindersbach^nbsp;alwaar dezelve toen zeer sterk heerschte ,nbsp;gekoclit waren , naar Berod overgebragt.

Niet zelden neemt men ook waar, dat nieuws aangekochte Koeijen en Ossen denbsp;eersten zijn in eenige streek, waarbij de ziekte zich openbaart, en dat dezelve zich vannbsp;deze verder verspreidt. In het jaar 1803,nbsp;werd het eerst in Panroth een Os door denbsp;longziekte aangetast, welke op eene naburige markt was aangekocht. Hetzelfde hadnbsp;plaats in het jaar 1824, te Haiger. Denbsp;ziekte vertoonde zich hier het eerst bijnbsp;een’ Os, die door een looger te Mengers-birchen was gekocht. In denzelfden stalnbsp;werden later nog meerdere stuks aangetast,nbsp;die men poogde te verheimelijken, en lietnbsp;slagteu. ïe Holler was, in 1829, het eerstnbsp;ziek wordende Rund, een nieuws aangekochte Os, en later werd een, naast dezen staande, Os ziek , even als de Koeijen,nbsp;die zich in dezen stal bevonden. Te Jio~nbsp;denbach ontstond de longziekte het eerst bijnbsp;eene, \e Niederrosbach gekochte. Koe, waarop dezelve later nog bij meerdere , in dezennbsp;stal zich bevindende , Runderen volgde.

Zulke daadzaken laten wel geen twijfel

8*

-ocr page 136-

116

ovpr, dat de longziekte zich , door wezenlijk ziek of verdacht , vee, nit den eeneii stal lot den anderen, van streek tot streek, kannbsp;verbreiden , en iiigesleept worden. Doch zoodanige gevallen zijn tot dusver slechts zeldzaam bekend geworden, en men heeft daaruitnbsp;insgelijks een voorwendsel legen den besmet-teUjken aard der longziekte genomen. Want,nbsp;daar deze ziekte dikwijls geheim wordt gehouden , en ziek of verdacht vee niet zeldennbsp;door den handel nog verspreid wordt, zoonbsp;moesten, gelijk men veronderstelt, zoodanige gevallen veel menigvuldiger voorkomen,nbsp;indien de longziekte wezenlijk besmetlelijknbsp;ware. Het is misschien ook waar, dat zulkenbsp;gevallen Inderdaad veelvuldiger plaats hebben , dan men gelooft, en kan aanwijzen,nbsp;liet is toch altijd hoogst moeijelijk dit volkomen uillemakeri, dewijl de vee-handel nietnbsp;zoo naauwkeurig kan worden nagegaan, ennbsp;het dikwijls, voor den Kooper zoo wel alsnbsp;den Verkooper, van even groot belang is,nbsp;de aanleiding, welke zij tot de verspreidingnbsp;der ziekte hebben gegeven, verborgen tenbsp;houden.

5*.) Eindelijk spreekt ook voor den besmetlelij-ken aard der longziekte de mogelijkheid, om bare verdere verspreiding te verhinderen, door eene vroegtijdige strenge afzondering der zieke van de gezonde Runderen, ennbsp;het plaatsen der eerste in eeuen bijzonde-

-ocr page 137-

117

ren, ver genoeg verwijderden , sfal. In vele streken althans, alwaar men de ziekten nietnbsp;trachtte geheim te houden, en waar men,nbsp;bij het uitbreken, de eerste zieken terstondnbsp;van de gezonden verwijdei’de , en in een bij*nbsp;zonderen stal overbragt, werd de ziekte ofnbsp;geheel onderdrukt, of dezelve bleef zich totnbsp;Weinige gevallen bepalen, terwijl daar, waarnbsp;deze maatregel werd verzuimd, en de ziektenbsp;verborgen gehouden, dezelve van stal tot stalnbsp;verder voortging.

Na eene aandachtige overweging dezer gronden j moet ik mij voor het gevoelen verklaren , dat dénbsp;longziekte, ofschoon dezelve in onze lucntstre-ken gewoonlijk zonder besmetting ontstaat, zichnbsp;evenwel ook door aansteking kan verspreiden.nbsp;Waaraan de smetstoffe zich vasthecht, en hoe zijnbsp;zich mededeelt, is tot dus ver niet tot zekerheidnbsp;gebragt. De uitgeademde eu kwalijk riekendenbsp;lucht, hel slijm en speeksel, welke uit den neusnbsp;en mond der zieke Runderen vloeijetr, schijnennbsp;bet besmettend vermogen in de sterkste mate Ienbsp;bezitten. Onderscheidene schrijvers, zelfs die denbsp;besmettelijkheid der longziekte ontkennen , zoo-als DiETEniciis en bojanus, houden deze uitvloeisels en de uitwaseming der longen van de ziekenbsp;dieren voor nadeelig, zonder evenwel dezelvenbsp;smetstoffen te willen grnoemd hebben , of haarnbsp;de eigenschap toe te kennen van dezelfde ziektenbsp;bij gezonde dieren te kunnen verwekken. Denbsp;huiden, het vel, eu vleescli van lougzieke die-

-ocr page 138-

118

Fen schijnen niet aanstekende te zijn. Alleen maakt dieterichs gewag van een geval , dat eenenbsp;Koe, door het omhangen der huid, welke mennbsp;van een, aan de longziekte gestorven, Rund hadnbsp;afgetrokken, in de negende week, door dezenbsp;ziekte werd aangetast. Dat zich inmiddels denbsp;smetstolTe niet terstond in het begin , maar eerstnbsp;in het beloop der ziekte, ontwikkelt, en dat dezelve zich niet ver in de lucht verspreidt, ditnbsp;laat zich uit den tragen of slependen voortgang dernbsp;ziekte in stallen en weiden veronderstellen. Zekernbsp;is het evenwel, dat bet besmettend vermogen dernbsp;longziekte, ’even alsdat van andere aanstekendenbsp;ziekten, door het ophoopen van vele dieren innbsp;naauwe, bedompte, en met vochtigen damp vervulde , stallen verhoogd wordt.

Den tijd, welke tusschen de besmetting, tot de duidelgk kenbare verschijnselen, of het uitbreken der ziekte , verloopt, kent men insgelijksnbsp;nog niet volkomen naauwkeurig. Algemeen worden vier of zes weken als den langslen lijd aangenomen. Even weinig weet men, ol de longziekte hetzelfde Ruud slechts eenmaal of meermalen kunne aandoen. Over al deze , nog twij-felaclitige , punten moeten verdere naauwkeurigenbsp;waarnemingen, en herbaalde, met zorgvuldigheidnbsp;in het werk gestelde , inenlings-proeven beslissen.

De meening eindelijk, dat de eenvoudige longziekte niet besmettelijk zij, en dal dezelve eerst dan een aanstekend vermogen zoude verkrijgen,nbsp;indien zij met de Runderpest of met het Miltvuur

-ocr page 139-

119

vereenigA voorkomt, moeien Vi'ij voor ongegrond houden, ofschoon wij toestemmen, dat de besmettelijke aard derzelve door de complicatie metnbsp;deze ziekten versterkt wordt. Intusschen komtnbsp;de longziekte , in ons klimaat, in verbinding metnbsp;de Runderpest of geheel niet, of slechts ondernbsp;buitengewone omstandigheden , voor, en de ver-eeniging met het Miltvutir heeft niet zoo dikwijlsnbsp;plaats, als wij de verspreiding der longziekte doornbsp;besmetting moeten aannemen.

De longziekte tast dieren van eiken ouderdom en geslacht aan, en indien men aanneemt, datnbsp;Ossen minder dan Koeijen tot dezelve voorbeschikt zijn, zoo is deze veronderstelling misschiennbsp;alleen gegrond in het veel grooter getal der’laatste , welke worden aangehouden. Ik kan tennbsp;minste, door naauwkeurig opgemaakte lijsten,nbsp;bewijzen, dat de Ossen, zoowel als de Koeijèn ,nbsp;Hokkelingen , gespeende Ralveren , cn Drenk- ofnbsp;Zuig-Kalveren, aan de longziekte onderhevignbsp;zijn. Zoo werden te ISiederrosbach 57 Koeijen,nbsp;11 Ossen, 12 Zuig-Kalveren , en 26 Hokkelingen;nbsp;te Stahlhofan, l Slier, 3 Ossen, 1 Drenk-Kalf,nbsp;5 Hokkelingen, 14 Koéijen, en 3 gespeendenbsp;Kalveren; te fVeigonilshain, 7 Ossen, 4 Koei-jen ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3 Drenk-Kalveren ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3 Hokkelingen, en 1

gespeend Kalf; en op hel Stockheimer Hof, 5 Stieren ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3 Ossen , 17 Koeijen , en 9 Hokke

lingen aangetast.

Het bel oop der longziekte is, naar de ver-

-ocr page 140-

123

schillende ligchaamsgesfeldlieid der dieren, ere naar de complicatie met andere ziekten, dannbsp;eens schielijker, dan langzamer. Gewoonlijknbsp;duurt zij l4, 21, tot 28 dagen, en zeldzamernbsp;loopt dezelve reeds voor den 0'^°“ ol 7‘^'“ dag te»nbsp;einde. Door dit langzaara beloop, de afl .lendenbsp;koorts, en de eigene ontaarding der longen, kannbsp;deze ziekte genoegzaam van andere ziekten worden onderscheiden. Wij vinden, volgens onzenbsp;waarnemingen, geenen voldoenden grond , omnietnbsp;veiTH de longziekte in drie tijdperken te verdee-len, noch met wagenfeld, om eene hevigenbsp;(acute), ere een slepende (chronische) longziektenbsp;aantenemen , daar wij deze tgdperken inderdaadnbsp;nimmer duidelijk hebben kunnen opmerken.

Het begin der ziekte kenmerkt zich gevvoonlijk slechts door weinige, in het oog vallende, verschijnselen. Eene zachte huivering of trilling,nbsp;welke des avonds plaats heeft, bel verward ennbsp;overeind staan van het haar over den rug, datnbsp;deszelfs glans verloren heeft, droogheid dernbsp;huid, welke vast over de ribben ligt, zigtbarenbsp;heweglng der flanken bij het ademhalen, ligtnbsp;steenen, herhaalde, drooge, doffe, kuchhoest,nbsp;duidelijke angst, bij het sterk drukken op denbsp;ribben, verminderingen eene dunne waterachtigenbsp;hoedanigheid der melk , zeldzamere herkaau-wing, en spaarzame afgang van drooge zwartach-lige meststoffe zijn meestal, gedurende verscheidene dagen, de eenige ziekelijke verschijnselen,nbsp;welke worden waargenomen. Vermiis de Kun-

-ocr page 141-

121

deren nu nog e''tlust behouden, worden zij door onkundigen gewoonlijk nog voor gezond- gehouden. Ook weigeren de dieren het drinkwater nognbsp;niet, hoewel het drinken, door herhaald hoesten, wordt afgebroken en belemmerd.

Bij den verderen voortgang der ziekte keert de koortsige siddering meermalen en sterker terug,nbsp;het sterkst des avonds; en dezelve gaat van eenenbsp;zeer versnelde ademhaling vergezeld. De oogennbsp;beginnen nu te tranen , en slechts bij enkele dieren zijn deze rood. De neus is nu eens droog ennbsp;warm, dan met een taai slgrn bedekt , en denbsp;Warmte des llgchaams wisselt af, De eetlust vermindert thans schielijk , en de herkaauwing houdtnbsp;op. Het drinken geschiedt met inspanning eunbsp;afgebroken , eii verwekt terstond hoesten. Denbsp;dieren gaan nu nog liggen, doch zelden en nietnbsp;lang, en wanneer zij staan, zoo heeft zulks plaats-met een uitgestrekten hals, en van de krib terug.nbsp;Zij houden de schouders, de boegen, eu denbsp;voorbeeuen ver van het ligchaarn verwijderd, ennbsp;bewegen den kop langzaam van de eene zijde naarnbsp;de andere. De ademhaling vvordt sneller, korter,nbsp;en moeijelijker. De pols is versneld, doch klein.

zich zelve

De hartslag wordt bij de, reeds op zien zei zwakke, Runderen, bonzende ; bij de sterkere isnbsp;dezelve onvoelbaar. Legt men de vlakke handnbsp;aan den borstwand, digt achter de schouderbladen , zoo neemt men aan de regter- of linkerzijde, een eigenaardige ruisching waar, welkenbsp;door de long wordt veroorzaakt, die het sterkst

-ocr page 142-

122

is aangedaan. P.e huid wordt drooger , eu begint meer en meer vast te üggen; het haar staat meernbsp;en meer verward, en de warmte des ligchaainsnbsp;wisselt stei'ker af, en wordt steeds veranderlijker,nbsp;hij de Melkkoeijen houdt de afscheiding der melk,nbsp;geheel op, en dragtige Koeijen verwerpen gewoonlijk het Kalf. Na hot verwerpen neemt de'nbsp;ziekte meestal spoediger toe. Dat het ontijdignbsp;afzetten der Kalveren op de ziekte gewoonlijk eennbsp;gunstigen invloed zoude hebben, wordt doornbsp;onze ondervinding niet bevestigd.

Bereikt de ziekte eindelijk den hoogsten trap , zoo wordt de hoest heescher en pijnlqker; denbsp;ademhaling wordt bezwaarlijk, hijgende, en rog-chende, en de uitgeademde lucht verspreidt eennbsp;kwaden reuk, De hartslag wordt nu bonzend ,nbsp;ongemeen snel, de pols bestendig zwakker, eunbsp;het slijm, dat uit den neus vloeit, is dun ennbsp;stinkend. Somwijlen komt er een groene , stinkende, doorloop bij met opspanning van dennbsp;achlerbuik. Bij andere zieken is de afgang geheelnbsp;onderdrukt, en bij deze is de buik altijd sterknbsp;uitgezet. Ik narrt gevallen waar, in welke denbsp;opspanning van den buik zoo plotsling, en innbsp;zulk eenen sterken trap plaats vond , dat de eigenaars meenden, dal het vee door opgeblazenheid ,nbsp;dat is, door de windzucht, was aangedaan, ennbsp;in deze dwaling den troisqnart deden aanwenden.nbsp;De pis, welke ontlast wordt, is bruin en heeftnbsp;mede een stinkenden reuk. Meermalen ontstaan

ge-

ook aan den hals en de borst walerachli

-ocr page 143-

1-23

zwellen, die een aanraerkel ijken omvang bezitten , hoedanige ik het meest bij de longziekte waarnam, die, in het jaar 1831, te PFallrabenstemnbsp;heerschte. De zwakheid, onrust, en angst dernbsp;dieren neemt toe ; zij zijn omtrent alles onverschillig en ongevoelig; er heeft tandknersingnbsp;plaats, en de dieren kunnen zich op de wankelende beenen naauwelijks meer staande houden ,nbsp;totdat zij eindelijk nederstorten, en langzaamnbsp;of ook plotsllng aan verstikking sterven. Ditnbsp;heeft plaats in verschillende tijdruimten. Ik zagnbsp;den dood na 3,5, 7 dagen volgen, doch Ooknbsp;eerst in de derde, vierde, ja zelfs in de zesde jnbsp;week , na het begin der ziekte.

Men kan de herstelling verwachten , indien de ademhaling gemakkelijker, de hoest zeldzamernbsp;en krachtiger wordt; wanneer de zieke dierennbsp;wederom beginnen te eten, te herkaauwen , zichnbsp;weder belekken , en bij tusschenpoozen neder-leggen. Er heeft evenwel slechts zeldzaam eenenbsp;volkomene genezing plaats, want de meeste houden , ook dan, wanneer zij de ziekte gelukkignbsp;hebben doorgestaan, een hoest over , die nietnbsp;kan worden weggenomen; zij blijven achterlijk iiinbsp;den groei, en sterven eindelijk aan uittering ofnbsp;aan de waterzucht.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;t

De ziektekundige ' veranderingen, welke hij de gevallene diei’en gevonden worden, verschillennbsp;naar den korteren of langeren duur der ziekte ,nbsp;en derzelver verbinding met andere ziekten. Alleen de eigenaardige veranderingen der longen en


-ocr page 144-

124

van het borstvlies, weike de wezeiilijkste onder* scheidings-leekenen der longziekte uitmaken,nbsp;ontbreken nimmer.

Heeft de ziekte lang geduurd , dan zijn de lig-eliamen zeer vermagerd. Het vleescb ia slap en-bleek, en in hel celweefsel onder de huid is altijd geel, zultaclitig, water uitgcsiort. bij sommigenbsp;gestorvene dieren vloeit eene wilkleurige, geelachtig - groene, droesachtige stolTe uit den mondnbsp;en neus. Somwijlen zijn ook de aars en schaam-deelen gezwollen , blaauwachlig rood , en de buiknbsp;sterk opgespannen. In de schedelholte wordennbsp;in den regel, geene aanmerkelijke veranderingen,nbsp;iiangetroffen. Onder 30 gevallen vond ik sleclit.s-tweemalen de hersenen van eene weeke gesteldheid, en water in de holte des schedels en van.nbsp;het ruggeinerg.

Men wil meermalen eene uitstorting van geel , zultachlig , water in de bulksliolle hebben waargenomen , hetwelk ik evenwel bij dertig Runderen, welke door mij zijn geopend, niet gevonden heb. Veeltijds zijn evenwel het net, alsmedenbsp;de maag en -darmen , met i’oode vlekken bezet.nbsp;De boekmaag is dikwijls hard, en de bladen zijnnbsp;witkleurig en murw. De lebmaag is somwijlennbsp;inwendig rood , en bevat eene kwalijk riekende „nbsp;slijmige , vloeistofFe , welke ook meermalen in denbsp;roodgekleurde darmen gevonden wordt. De galblaas is dikwijls sterk opgevuld en uitgezet doornbsp;donker-bruine gal, en bij de Koeijeu, die verworpen iiebben, vindt men , in deu draagzak ,,

-ocr page 145-

1*25

emp pele, bruinaclitige, slinkende stofFe. De overige iDgewanden der bulksholle zijn gewooidijknbsp;bg de eenvoudige longziekte onveranderd.

De gewigtigste en aan merkel ijkste veranderingen treft men aan in de ingewanden der borstholte,nbsp;welke terstond bij het openen der borstkas worden waargenomen. Het weefsel der longen,nbsp;gewoonlijk slechts van een derzelve, en wel hetnbsp;-meest der linker, zeldzamer van de beide kwabben der longen, is zoo zeer ontaard, dat der-zelver los, en teer zamenstel in het geheel nietnbsp;meer gekend wordt. Het borstvlies is aan des-zelfs inwendige oppervlakte met eene laagnbsp;eener witte, 'graauwe, of geelaclilig- graauwe,nbsp;kaasachtige zelfstandigheid, somwijlen ter diktenbsp;van een duim, overdekt, welke losser of vasternbsp;aanbangt, hier en daar bij brokken afvalt, en, opnbsp;andere plaatsen, de hoedanigheid van een dik,nbsp;taai, vlies bezit. Dikwijls vormt deze massa ooknbsp;grootere of kleinere cellen, waaruit zich, bij hetnbsp;insnijden, een geelachlig troebel vocht, dochnbsp;geen ware etter ontlast. Deze bedekking heeftnbsp;het slerkst plaats aan die kwab der long, waarvan bet weefsel het meest door de ontaarding isnbsp;aangedaan. De long zelve is verhard, zoodatnbsp;dezelve met moeite wordt doorgesneden. Zij isnbsp;aanmerkelijk vergroot, en veel zwaarder dan innbsp;den gezonden staat. Ik vond eenmaal, dat denbsp;linker long eene gewigt had van 35 ponden, terwijl de regter geheel week en ingekrompen was.nbsp;In een ander geval, woog de geheel ontaarde

-ocr page 146-

1^6

‘rpgter tong 20 pondon; de linker long was slechts aan de achterste helft verhard, doch de voorstenbsp;helft had nog de losse sponsachtige hoedanigheidnbsp;behouden. Snijdt men zulke ontaarde longennbsp;•door, zoo hebben de snij-vlakten een gemarmerdnbsp;aanzien; er vertoonen zich namelijk vleeschkleu»nbsp;rige , rood-bruine , en blaauwachlige plaatsen,nbsp;welke door witachtig-gele, vaste, strepen worden omgeveu. Dikwijls bevinden zich onder dezelve ook geelachtige plaatsen van eene drooge,nbsp;brokkelachtige, zelfstandigheid. Nimmer evenwelnbsp;treft men wezenlijke etter aan. Ook is in denbsp;borstholte en het hartezakje dikwijls eene grootenbsp;hoeveelheid van een waterachtig vocht bevat,nbsp;lietwelk overeenkomst heeft met bloedwei, waarinnbsp;graauwacbtig-witte vlokken drijven. Het hart isnbsp;bleek, week, en deszelfs liolligbeden zijn metnbsp;geronnen bloed gevuld. De luchtpijp en derzelvernbsp;takverdeelingen bevatten schuim en slijm, ennbsp;liet bekleedend slijmvlies dezer deelen is meermalen verdikt en met roode strepen bedekt. Alnbsp;deze veranderingen zijn des te aaumerkelijker,nbsp;naarmate de ziekte een langer beloop heeft gehad.nbsp;Sterven de dieren reeds op den derden of vijfdennbsp;dag der ziekte , of worden zij op dien tijd gedood, zoo vindt men het borstvlies rood, terwijl de ontaarding der long zich dikwijls slechtsnbsp;tot de grootte van den omtrek eeuer hand ofnbsp;nog kleinere uitgebreidheid bepaalt.

De longziekte kan zich met andere ziekten, zooals met de Runderpest, het Miltvuur, en de


-ocr page 147-

127

Lever-botziekte vereenigen. Somwijlen gebenrl: het, dat door deze verbindingen niet alleen betnbsp;beloop der ziekte bij de afzonderlijke dieren,nbsp;maar ook der epizootic, veranderd wordt, en.nbsp;eene' bijzondere gedaante verkrijgt.

In de laatste veertien jareu werd de complicatie der longziekte met de Rundei’pest, in het Hertogdom JSassau, niet waargenomen. Want,nbsp;dat de boekmaag somwijlen hard, het voeder, innbsp;dezelve bevat, droog, en de bladen murw worden bevonden, kan nog geenszins voor eenenbsp;complicatie der eerste met de laatste ziekte worden gehouden. De vereeniging der longziektenbsp;met het Miltvuur werd integendeel meermalen,nbsp;en met de Lever-botziekte eenmaal waargenomen.

Met het Miltvuur vereenigd, is de longziekte veel gevaarlijker , en schielgker in haar beloop ,nbsp;zoodat de dieren dikwijls reeds op den derden ofnbsp;vijlden dag sterven. Gewoonlijk worden alsdannbsp;gelijktijdig ook andere Runderen door het schielijk verloopend Miltvuur plotsling weggesleept.nbsp;Men herkent deze complicatie, behalve door hetnbsp;snel beloop, ook nog aan de gezwellen, welkenbsp;reeds in de eerste dagen der ziekte aan den halsnbsp;en de beenen ontstaan ; voorts aan de opzettingnbsp;en murwe gesteldheid der milt, aan den ver-grooten omvang der lever, en de zwarte , teerachtige , gesteldheid des bloeds, in de aderlijkenbsp;vaten van den bulk. De ontaarding der longennbsp;is hierbij , dewijl de dieren spoediger sterven, in

-ocr page 148-

12B

den regel, niet van die uitgebreidheid en zoo aanmerkelijk , als gewoonlijk. Onder deze complicatie werd de longziekte , in hel jaar 1825,nbsp;op de Hofstede van röders , bij Fischhach, tenbsp;Idstein, te Schupbach , en in 1827, te Stahlho-fen . waargenomen.

Met de Lever-bot-ziekle verbonden, heerschte de longziekte , in 1830, te Schönhoch. Ooknbsp;deze complicatie bleek gevaarlijk te zijn, dewijlnbsp;in deze Gemeente twee derden van bet getal dernbsp;aangetaste dieren stierven. Het beloop der ziektenbsp;biedt, voor bet overige, geene verschijnselen aan,nbsp;waaraan men deze zamenstelling met zekerheidnbsp;kan kennen. Doch bij de gevallene dieren vindtnbsp;men, behalve de ontaarding der longen, veelnbsp;water in de borst- en buiksholligheden; de levernbsp;is zeer murw ; de galbuizen zijn met lever-bot-ten, en de galblaas is met veel dunne, water-aebtige , gal opgevuld; de darmen zijn bleek ; denbsp;darmscheils - klieren verdikt en witkleurig. In denbsp;rug-holligheid bevindt zich water, en het mergnbsp;in de pijpvormige beenderen is week.

Indien men het verlies der dieren , welke aan de longziekte sterven, in aanmerking neemt, dannbsp;zal dezelve voor eene der gevaarlijkste ziektennbsp;van het Rundvee moeten worden gehouden.nbsp;Onder gunstige omstandigheden gaat een derdenbsp;gedeelte, dikwijls de helft, ja zelfs twee derdenbsp;deelen der aangetaste dieren verloren, terwijlnbsp;de waarde der gene , die de ziekte doorkomen ,nbsp;gvootendcels verloren gaat. De aanmerkelijke

-ocr page 149-

129

veranderingen, welke de ziekte in het weefsel der longen teweegbrengt, kunnen ons overtuigen,nbsp;dat de herstelling alleen dan mogelijkis, wanneernbsp;terstond, bij de eerste verschijning der zickte-teekenen , voor dat nog de verandering in dit deelnbsp;aanzienlijke voortgangen heeft gemaakt, gepastenbsp;middelen worden aangewend. Deze middelen,nbsp;moeten tegen den aard der ziekte gerigt zijn. Denbsp;longziekte bestaat, zooals wij, volgens de bevindingen der lijk-openingen met grond mogen be*nbsp;sluiten , in eene ontstekingachtige gesteldheid vannbsp;het borslvlies en de zelfstandigheid der longen,nbsp;gepaard met eene sterke neiging tot afscheiding vannbsp;stolbave vezelstofl’e. Eene zuivere ontstekingnbsp;evenwel heeft bier geenszins plaats. Er moet dusnbsp;een zoodanig geneesplan worden in het werk gesteld, waardoor de plasticiteit des bloeds, en denbsp;hoeveelheid van hetzelve verminderd, en de ziek»nbsp;tckundige werking der afsclieiding van de longennbsp;naar de oppervlakte des ligchaams wordt afgeleid. De eerste aanwijzing wordt, op de spoedigste en zekerste wijze, vervuld door sterke, aannbsp;den trap der ziekte en de krachten des diers beantwoordende, bloeds-ontlastingen. Deze wordennbsp;door de beste Schrijvers over deze ziekte, met name niETeaicns, üojanüs , wagenfelu, en anderennbsp;aanbevolen. Men moet 8 tot 12 ponden bloeds opnbsp;ecus aftappen, en de aderlating kan zelfs, na 24nbsp;of 30 uren, herhaald w orden. Moe sterker denbsp;dieren zijn, hoe sneller de ademhaling is, hoenbsp;rooder de oogen, hoe drooger de mond en

Hl. D. nbsp;nbsp;nbsp;9

-ocr page 150-

130

neus zijn , des te ruimer moet de bloeds1ontiastirig Worden aangewend. Sommige Schrijvers, zooalsnbsp;VEiTH (1j, beperken de aderlating in de longziekte te zeer, dewijl zij dezelve voor eene ziektenbsp;van tijpheusen aard houden, en op dien grondnbsp;de verzwakkende uitwerking der hloeds-outlas»nbsp;ting vreezen (-j-). Dit steunt evenwel op eene verkeerde beschouwing van den aard der ziekte , ennbsp;de vroegtijdige en sterke aanwending van prikkelende middelen, welke, als op dit dwaalbegripnbsp;gegrond, worden aanbevolen, moet ik, als on-middelijk nadeelig, verwerpen.

Om aan de tweede aanwijzing, namelijk het aüeiden der ziekelijke afscheiding van de longen,nbsp;te voldoen, moet men ettering aan plaatsen van

1

a. p. S. 281.

(t) Wij voor ons durven niet beslissen , in boe ver eene, zoo krachtdadige, ontstekingwercnde geneeswijze, als doornbsp;den Schrijver wordt voorgeschreveii, als regel kan gelden,nbsp;daar de waarnemingen van anderen , ook van de meestenbsp;onzer Vce-artsen, het nut der aderlatingen niet bevestigen.nbsp;Voorzeker kan het meer of minder ontstekingachtigenbsp;karakter der ziekte, voortvlocijende uit de individuelenbsp;ligcliaams-gesteldhcid der dieren, en de algemeen heer-schende of epizoötische constitutie deze geneeswijze innbsp;mindere of meerdere mate noodzakelijk maken, zoodatnbsp;zij op den oenen tijd nuttig, op den anderen min doelmatig, of zelfs schadelijk moet worden geacht. De hoofd-aariwijzing zal intusschen altijd zijn, om de aderlatingen,nbsp;als zij gevorderd worden, vroegtijdig, dat is , in het eerstenbsp;tijdperk der ziekte, in het werk te stellen. (Verg. bladz. 64).

A. N.

-ocr page 151-

131

groote uitgebreidheid, voor of (i.in de zijden der borst verwekken. Dit oogmerk wordt het spoe«nbsp;digst bei’elkt door groote etterdragten « welke,nbsp;ten einde eene snelle werking voorttebrengen,nbsp;me\.terpentijn'olie, of met eene scherpe, prikkelende, zalf bestreken worden, De eenvoudigstenbsp;wijze is de, met terpentijn-olie doortrokkene,nbsp;ctterbanden met poeder van spaansche vliegen tenbsp;bestrooijen, of, iadlen men, bij dragtige Koei-jen, van dit poeder eene nadeellge werking opnbsp;den draagzak mogt vreezen, zoo neemt men, innbsp;plaats van spaansche vliege7i , het poeder vannbsp;euphorbium (‘1). Hoe spoediger de etterdragtennbsp;eene sterke ontsteking en ettering verwekken,nbsp;hoe spoediger men daarvan eene voordeelige uitwerking mag verwachten. Deze dragten moetennbsp;ten minste drie weken lang blijven liggen, en,nbsp;zooals van zelfs spreekt, dagelijks heen en weernbsp;getrokken en gezuiverd worden. Zij voldoen,nbsp;wanneer dezelve vroeg genoeg, en van behoorlijke grootte worden gezet, geheel aan het oogmerk , en maken het branden der dieren aan denbsp;borst, alsmede het inwrijven van scherpe zalven,nbsp;namelijk van de kostbare zalf van bijtend kwikzilver overtollig. Door bloods-ontlastingen ennbsp;eitex-draglen, wordt, om zoo te spreken, aan de

9*

1

Inwrijvingen van de zalf, bestaande uit een once varkens-reusel, en twee drachmen braakwijnsteen , kun1nbsp;non tot dit oogmerk mede zeer dienstig zijn.

A. N.

-ocr page 152-

1?.2

Ijoofd-aanwijzing der behandeling voldaan. Met deze inzigten moet de keus der inwendigenbsp;geneesmiddelen overeenstemmen. Inzonderlieidnbsp;moet ik hier, legen de handelwijze van vele Veeartsen, als een regel, die algemeen dient te worden gevolgd, aanraden, om, zoo veel mogelijk,nbsp;zich van eenvoudige middelen te bedienen. Ooknbsp;zelfs uit hoofde der kostbaarheid , welke bij veeziekten zoo zeer onder het oog behoort te worden gehouden, moet, indien door eenvoudigenbsp;middelen het oogmerk kan bereikt worden, aannbsp;deze de voorkeur worden gegeven. De inwendigenbsp;middelen moeten vooreerst dienen , om de ontlasting der meststolfe , welke in het begin dernbsp;ziekte gewoonlijk traag en droog is , te bevorderen.nbsp;Hiertoe zijn het wonderzout en bitter- of engeiichnbsp;zout het meest geschikt, welke kunnen wordennbsp;toegediend in giften van vier tot zes oneen, omnbsp;de drie of vier uren. Is de afgang niet onderdrukt, dan geeft men salpeter met ammoniak-zout en eenige bloem van zwavel, nagenoeg in denbsp;volgende verbinding:

Neem, Salpeter, 2 oneen,

Ammoniak-zout, ^ once.

Bloem van zwavel, 2 drachmen.

Onder een gemengd zijnde, wordt deze gifte, driemalen daags, ingegeven. Deze middelen worden het best in een half of geheel mingel van eennbsp;dunnen meel-drank o( lijnzaad-toater, of metnbsp;een afkooksel van gerst ingegoten. Wanneer denbsp;etterdraglen behoorlijk werken, de mest meenig-

-ocr page 153-

133

viildrger en dunner afgaat, zoo is het roohend» zee-zoutzuur een goedkoop middel, hetwelk,nbsp;zonder te prikkelen, den o'vergang der ziekte totnbsp;eene te sterke uitputting of wel tot eene rotacht»nbsp;tige gesteldheid tegen gaat. Men geeft dit zuur,nbsp;driemalen daags, tot ëéu lood , in dezelfde hoe ¦nbsp;veelheid der bovengenoemde slgmig/e afkooksels.

Omtrent de uitwerking van het zoete kwik , hetwelk, door eeiiige Vee - artsenijkundigen (®) ,nbsp;ter gifle van een half of geheel scrupel, drie ofnbsp;viermalen daags, ingegeveu , en zoo lang voort-gezet wordt, totdat de afgang begint dun Ienbsp;worden, kan ik, uit eigene ondervinding, nognbsp;geen oordeel vellen, daar ik dit middel niet hebnbsp;zien aanwenden. wagenfeld verwerpt hetzelvenbsp;evenwel als geheel onwerkzaam (f). Ook ten 1

1

VEITH, a. p. S. 2S8 , KIEMAUN , 3. p. S. 302.

(f) De Duitschc Districts-Vee-arts c. walcb , te Hars-feld, roemt bijzonder de uitwendige aanwending van den braakwijnsteen ia deze ziekte, verzekerende hij daardoornbsp;meermalen nog longzieke Runderen te hcWien hersteld,nbsp;die reeds bestemd waren, om te worden afgemaakt. Denbsp;wijze , waarop hij zich van dit middel bedient, is denbsp;volgen^ ; Uit drie deelen braakwijnsteen, één deel poeder van Spaansche vliegen , even zoo veel euphorbiurn ,nbsp;en acht deelen hasilicum-zalf, wordt, met zoo veel ter-pentijn-oLie , als noodig is , eene zalf bereid , ter dikte ,nbsp;dat dezelve zich behoorlijk laat smeren. Deze zalf wordtnbsp;aan de beide borstwanden, op eene vooraf kaal gcscho-renc vlakte , ter grootte van ongeveer vier duimen mid-

-ocr page 154-

Ï34

aanzien der werking van den braakwijnsteen , welke, in giften van één lot anderhalve sciu-delHjns, ingesmeerd, hetwelk, in sommige gevallen, nognbsp;meermalen wordt herhaald.

Na 24, 56, ook 48 uren , ontstaan er aan deze plaatsen gewoonlijk sterke en uitgebreide opzwellingen , welke bij het eene dier zacht, bij het andere harder zijn opnbsp;het aanvoelen. Hebben deze zwellingen de grootte bereikt, welke voor het oogmerk voldoende kan geachtnbsp;worden, zoo wordt daaraan verder niets verrigt. Ofschoonnbsp;de gezwellen nimmer opzettelijk geopend werden, zoonbsp;braken dezelve meesttijds van zelve open ; doch genazennbsp;zeer langzaam en moeijelijk. Zulks moest daaraan worden toegeschreven, dat dezelve als afleidingen der stoffennbsp;konden worden beschouwd, waardoor de ziekte tot scheiding kwam. Van nu aan begonnen bijna alle zieken ,nbsp;waaromtrent echter, zooals natuurlijk is, ook in anderenbsp;opzigten, niets verzuimd werd, te beteren , en dezelvenbsp;werden, met hoogst zeldzame uitzonderingen, alle hersteld. Zelfs cenige Runderen , die men reeds geheel alsnbsp;verloren had gerekend , werden , door het opgegeven middel, oogcnschijnlijk nog hersteld. Onder anderen leverdenbsp;een Os daarvan een voorbeeld op. Dezelve was reeds 9nbsp;dagen ziek geweest , en als tot een geraamte vermagerd ,nbsp;voor dat de blaartrekkende zalf werd aangewend. De Osnbsp;legde zich volstrekt niet meer neder, sloeg zoo sterk metnbsp;de buikwanden, en strekte de tong zoo dikwijls en angstig,nbsp;tot aan do keel toe, uit den mond, dat men iedernbsp;oogenblik meende , dat hij door verstikking zoude sterven, terwijl het dier desuicttegenstaande, binnen 14nbsp;dagen, na de aanwending der zalf, volkomen wederomnbsp;hersteld werd.

De gemelde Vee-arts is van gevoelen, op grond van zijne veelvuldige ondervindingen , omtrent het vermogen

-ocr page 155-

135

pci, tlnemalen daags, nuttig zou zijn, ontln-eekt het tot dus ver aan bepaalde waarnemingen.

Het gebruik van den liamfer, en van prikke1 2 lend-versterkende middelen, zooals van dennbsp;kalmus - wortel, gentiaan- wortel, engel - wortel,nbsp;valeriaan- loortel, alanils-wortel, oordeelen wijnbsp;alleen in bet laatste tijdperk der ziekte nuttig ennbsp;geschikt; zelfs behooren deze middelen niet aangewend te worden, voor dat er een sterke,nbsp;kwalijk ruikende, doorloop plaatst vindt.

Onderscheidene Vee-artsen ('2) raden als nuttig aan, om bij de zieke dieren warme dampbaden aantew'enden, welke worden bereid uit water, waarin garst is gekookt, met bijvoegingnbsp;van azijn. Opzigtelijk de werking dezer damp.nbsp;baden heb ik geene ondervinding; misschien kunnen dezelve tot verligting van den hoest nietnbsp;ondienstig zijn. Ook over de uitwerking vannbsp;het, zoo zeer geroemde , teerwater (-|-) kan ik mijnbsp;niet verklaren, dewijl ik daaromtrent geenenbsp;waarnemingen bezit. Ik ben van oordeel, dat ditnbsp;middel alleen in liet laatste tijdperk te pas kannbsp;komen, wanneer er reeds een sterke trap van


1

van het uitwendig gebruik des braakwijnsteens, ook in andere ziekten , zooals bij de long-ontstcking van hetnbsp;kaard, dat de gunstige uitwerking bier alleen aan ditnbsp;middel moet worden toegeschreven. Zeitschrift non rebelnbsp;und vix, C. L S. 174.

A. N.

2

VEiTH , a. p. S. 2S2.

( ) «is.HA.i'N, a. p. S. 300,.

-ocr page 156-

130

zwakheid, en uitzwellng van waler bestaan. Fiit teei'water wordt'bereid uit 2 ponden teer, welkenbsp;met 4 of 5 ponden water worden overgoten ,nbsp;moetende dezelve dikwijls worden oingeroerd.nbsp;Na vierentwintig uren, wordt het water afgegoten, en van hetzelve, driemalen daags, een pond ,nbsp;aan elk ziek Rund ingegeven.

Ter vervanging van het teerwater zal men ook wel een afkooksel der fijne takjes of uitspruitselsnbsp;van dennen- en jeneverbezien-hoornen kunnennbsp;geven.

Ik moet nog herinneren, dat men ook in e'e'n geval het witte rottenkruid (arsenicum album), innbsp;het laatste tijdperk der ziekte, heeft beproefd,nbsp;met oogmerk, om eene ontbinding, of herstellingnbsp;van het ontaarde weefsel der longen tot deszelfsnbsp;natuurlijken toestand te bewerken. Deze proefnbsp;is, zooals men kon verwachten, zonder uitwerking gebleven.

Is de longziekte met het miltvuur gecompliceerd , dan moeten al die middelen worden aangewend , welke de laatste ziekte vordert, met uitzondering der koude begielingen , welke nietnbsp;overeenkomen met de zlekclijke gesteldheid dernbsp;longen. Bij de zamensteiling der longziekte metnbsp;het miltvuur, heb ik het rookende zee - zoutzuurnbsp;het meest vermogende geneesmiddel bevonden.nbsp;Moeijelijker wordt de behandeling, indien denbsp;longziekte met de lever-bot-ziekte gepaard gaat.nbsp;De bloedsontlasllngeu moeten, in dit geval,nbsp;spaarzamer in het werk worden gesteld; etter-

-ocr page 157-

ia:

dr.igfcn , .salpeter, en ammoniah-zoui, met een aftreksel van jeneverhezien , en de spoedige aanwending van den kamfer zullen bier het meestenbsp;nut doen. Ook zal welligt het teerwater juist bijnbsp;deze complicatie vooral werkzaam kunnen zijn.

Gedurende de gelieele behandeling, moeten de zieke dieren in matig warme en zuivere stallen gehouden, dikwijls met stroo gewreven, ennbsp;de mond en neus, met azijn en water, van slijmnbsp;en speeksel gezuiverd worden. De zieke Kunde-ren, welke nog eten, geeft men zuiver, goednbsp;gedroogd, geweekt, en met zout bestrooid, hooi»nbsp;of meel-dranken , half gaar gekookte knollen ennbsp;aardappelen. Deze wijze van voedering moetnbsp;ook, gedurende de herstelling, nog een tijd langnbsp;worden voortgezet.

Ten einde het uitbreken der longziekte voor te komen, in zoodanige streken, welke dikwijlsnbsp;voor dezelve blootstaan, moeten al zoodanigenbsp;schadelijkheden, welke in de voedering en behandeling van het Rundvee, en andere landhuishoudelijke inrigtiugen gelegen zijn , zooveel mogelijk , worden uit den weg geruimd. Met be.nbsp;trekking tot het Hertogdom Nassau, alwaar denbsp;longziekte zoo dikwijls beerscht, is boven allesnbsp;eene betere, meer gezonde, inrigting der stallen ,nbsp;meerdere zuiverheid in dezelve , en het beter i’eiiinbsp;houden van het vee aan te hevelen. De natte,nbsp;sornpige , welden en hooi-landen moeten, zoonbsp;veel het zijn kan, droog worden gemaakt. Bijnbsp;het gebruikt der weiden moet op het weder.

-ocr page 158-

i33

ïicl jaarsaisoen, cn deii tijd van den dag worden gelet, opdat het vee niet te zeer worde blootgesteld aaa de ruwe, koude voorjaars- lucht, ennbsp;het nevelige, koude, herfst - weder, noch aan denbsp;koude, vochtige morgen-lucht, of aanhoudendnbsp;regenachtig weder. Niet minder van belang is hetnbsp;de trek-Ossen en Koeijen beter te behandelen,nbsp;dezelve niet boven hunne krachten in te spannen,nbsp;en niet, door den arbeid verhit, en uitgehongerd, op de natte, weeke, weiden te doen loepen. De ruwe weersgesteldheid van het eerste ,nbsp;tweede, en gedeeltelik ook van het derde, ennbsp;vierde District mag als de wezenlijke oorzaaknbsp;worden beschuldigd van het, zoo dikwijls, verschijnen der longziekte in dezelve. Er bestaatnbsp;intusschen geen twijfel, of de nadeelige invloednbsp;van het klimaat wordt aanmerkelijk ondersteundnbsp;door de, zoo even opgegevene, nadeelige omstan-standigheden, die, voor een gedeelte althans,,nbsp;kunnen worden weggenomen.

Is evenwel de longziekte eenmaal uitgebroken, zoo is, ten einde eene vei’dere uitbreiding tegennbsp;te gaan, eene verandering en verbetering in denbsp;voedering en verzorging noodzakelijk. Openbaartnbsp;zich de ziekte in den tijd, dat het vee in denbsp;weiden gaat, zoo moet hetzelve de lage, drassige,nbsp;landen verlaten , en op betere en hoogere wordennbsp;gebragt. Bestaat hiertoe geene gelegenheid, of isnbsp;het weder nat , koud , en ruw , zoo moet het vee ,nbsp;indien de voorraad , om het in huis te voederen,nbsp;niet ontbreekt, in den stal worden gehouden.

-ocr page 159-

of men clrijve lietzelve sleeKts, gedurende eenige uren over dag, naar buiten. Breekt de longziekte bij de stalvoedering uit , zoo wordt, ooknbsp;in dit geval, eene veranderde ’ wijze van voederingnbsp;gevorderd. Soep-voeder en jenever-spoelingnbsp;moeten verwijderd, en, in derzelver plaats, alleen goed droog of groenvoeder , en tot dranknbsp;slechts zuiver, eenigermate met zout bedeeld ,nbsp;water worden gegeven, hetwelk een weinig verwarmd raag zijn. Over het geheel is het aan tenbsp;raden, bij welgevoed vee, de voedering iets tenbsp;verminderen. Hierbij mag het vlijtig schoonmaken en borstelen , en herhaald wrijven des lig-chaams niet worden verzuimd. De stallen moeten zuiver gehouden, en dikwijls gelucht worden , zonder dat daarbij het vee aan togt wordenbsp;blootgesteld. Voorts moet het vee steeds vannbsp;goed lig-slroo worden voorzien.

Bij alle dieren , die eene gelijke voedering en, verzorging ondervinden, bij welke men daaromnbsp;de voorbeschiktheid tot de longziekte kan veronderstellen , kunnen nog bijzondere voorbehoedmiddelen worden aangewend, die, volgens denbsp;voorgestelde aanwijzingen, moeten worden bepaald. Alle , goed gevoede, beesten kan mennbsp;6—8 ponden bloed aftrekken ; en bij alle, zonder uitzondering, moeten sterke etterdragtennbsp;worden gezet, die, ten minste gedurende drienbsp;weken, behooren te worden onderhouden.nbsp;Voorts zal men van eene vermenging van gelijkenbsp;deelen keukenzouty jeneverbczieuy en zwavel.

-ocr page 160-

tlrionKilen daags, aan een Os en eene Koe twee eetlepels, aan een jonger beest een eetlepel volnbsp;kunnen toedienen. Daar de longziekte , gelijk bovennbsp;is aangewezen, dikwijls een besmettend karakternbsp;aanneemt, zoo komen altijd maatregelen vannbsp;Policeij in aanmerking, om de verbreiding dernbsp;ziekte door besmetting voor te komen. Denbsp;veehandel moet dus, in de streken, alwaar denbsp;longziekte beersebt, geschorst, en de uitvoer behoort ten minste zes weken lang, nadat het laatstenbsp;beest ziek is geweest of gestorven , streng verboden te blijven. De gezondheids - policeij zal voortsnbsp;daarop moeten toezien, dat de zieke Runderen,nbsp;zoodra mogelijk, van de gezonde gescheiden, ennbsp;in eenen afgezonderden stal, door een bijzonderen oppasser, worden behandeld en verzorgd.nbsp;Men heeft ook voorgeslagen , om het gezondenbsp;vee uit de stallen, waarin de ziekte zich heeftnbsp;geopenbaard, te verwijderen, en elders onder tenbsp;brengen. Zulks is nogtans onultvoerlijk en nietnbsp;noodzakelijk, daar de longziekte, in de eerstenbsp;dagen na derzelver ontstaan, volgens alle ,onder-vindingen, niet besmet. Alles wat in dit opzigtnbsp;kan gevorderd worden , bestaat in de opvolgingnbsp;van het verbod, om de nog gezonde beesten nitnbsp;de stallen, waarin reeds enkele stuks ziek zijnnbsp;geworden, met de overige, op gemeenschappelijke weiden of plaatsen , te zamen te laten komen. Hoe bereidwilliger de vee-houders dezenbsp;voorzorg opvolgen, hoe vroeger dezelve wordtnbsp;in het werk gesteld , en hoe strenger deze maat-

-ocr page 161-

141

Tsgel wordt geliandliaafd, des te zekerder zul de ziekte onderdrukt worden.

Een bijzonder toezigt wordt gevorderd, ten aanzien van hel begraven der gestorvene beesten.nbsp;Do lijken bchooren in eene diepe kuil te wordennbsp;begraven, en, ofschoon er geeue zekere bewijzennbsp;bestaan, dat de snietstofFe zich door de huidennbsp;der afgeviide dieren laat overbrengen , zoo gebiedt echter de voorzigheld, deze onverwijld innbsp;de kalkkuip te leggen. De afval en het stroo,nbsp;waarop de zieke dieren hebben gelegen, mogennbsp;niet op den mest worden geworpen , maar dezelve moeten dadelijk aan eene verwijderde plaatsnbsp;begraven worden. De standplaatsen der ziekenbsp;dieren, en de stal - gereedschappen, welke bijnbsp;dezelve zijn gebi’uikt, moeten zorgvuldig worden gezuiverd, voor dat deze wederom bij gezond vee worden gebezigd. De ruiven en kribben moeten dus met kalk-melk, of met water,nbsp;waarin chloor-kalk is opgelost , worden afgewas-schen. De muren worden op nieuws overgepleisterd, en de stallen, gedurende meerderenbsp;dagen , gelucht. Ten einde de smetsloffe, welkenbsp;zich in de zieke-stallen ophoopt, te vernietigen,nbsp;is het zeer doelmatig daarin meerdere schotels tenbsp;plaatsen, gevuld met eene oplossing van chloorkalk, Dezelve wordt nu en dan omgeroerd, ennbsp;alle drie dagen vernieuwd. De smetstoffe wordt,nbsp;door het chloor - gas , dat zich langzaam ontwikkelt, verstoord en krachteloos gemaakt. Hetnbsp;chloor-gas is in dezen te verkiezen boven de

-ocr page 162-

142

gewone overgezuurd- zeezoutzure beronkingen^ dewijl hetzelve niet lastig is voor de oppassers,nbsp;noch voor het zieke vee. De laatstbedoeldenbsp;zeezoutzure berookingen werken algemeen nadee-lig, dewijl dezelve zoowel bij het gezonde alsnbsp;zieke vee hoest verwekken. Azijnzure dampennbsp;zijn, in allen geval, minder prikkelend en na-deelig dan de zeezoutzure.

Men heeft van het nuttigen van het vleesch en der melk van longzieke Runderen wel nog geenenbsp;zulke nadeelige uitwerkingen waargenomen, alsnbsp;van het gebruik der melk en van het vleeschnbsp;van beesten, door het miltvuur aangetast. Desniettemin behoort het gebruik van het vleeschnbsp;en der melk van longzieke Runderen, als voornbsp;de gezondheid van den mensch nadeelig, strengelijk te worden verboden. Eenige Vee-artsenijkundige Schrijvers, met name unzAnn C1 2), lUVE-

MANN (f) , «OJANUS (§) , DIETRICHS Q, IJOFACKEll (.].) ,

en wagenfeld , verklaren wel het gebruik van het vleesch en der melk van longzieke Runderen voor onschadelijk, en zij raden zelfs aan,nbsp;om het vee, dat slechts kortelings ziek is geworden , nog voor dat het begint te vermageren,nbsp;voor de slagtbank te beschikken. Men beroept

1

a. p.

(f) üeber die h'dufig kerrschende Lungenseuche, a1 P-(?) a- P-(f) a. p.

2

a. p.

-ocr page 163-

143

zich daaromtrent doorgaans op huzabd. Deze doet evenwel daarover geene bepaalde uitspraak,nbsp;maar zegt alleen, dat men , te Parijs, in lietnbsp;jaar 1770 en 1794, toen de longziekte aldaarnbsp;bccrschte, vleesch en melk van het zieke veenbsp;heeft genuttigd, zonder dat daardoor meerderenbsp;ziekten onder de Inw'oners zijn ontstaan. Ditnbsp;levert intusschen nog geenszins een bewijs op tegen de onschadelijkheid van zoodanig vleesch ennbsp;melk, vermits de, hierdoor verwekte, voorbijgaande storingen der gezondheid, en de, welligtnbsp;door dit gebruik vooroorzaakte, zich langzaamnbsp;uitbreidende, ziekten, vooral in eene groote ennbsp;volkrijke stad, altijd moeijelijk zijn nategaan, ennbsp;dus ligt voorbij kunnen worden gezien. Bovendien is het algemeen erkend, dat alleen hetnbsp;vleesch en de melk van gezonde dieren zondernbsp;nadeel en walging kunnen worden genuttigd,nbsp;ïndien toch het vleesch van zeer oud en magernbsp;vee als ongezond en oneetbaar wordt gehouden,nbsp;hoe veel te meer moet zulks het geval zijn metnbsp;het vleesch en de melk van zoodanige dieren,nbsp;welke aan eene koortsige ziekte lijden, die dikwijls met het miltvuur is gecompliceerd , ennbsp;waarbij eene rotachtige ontbinding plaats heeft.nbsp;Daar deze zelfstandigheden hierdoor geheel ongeschikt voor het gebruik , en schadelijk voor denbsp;gezondheid moeten worden , dient tegen het nuttigen derzelve strengelijk te worden gewaakt. Hetnbsp;ontbreekt voorts niet aan ondervindingen, dienbsp;voldoende bewijzen, dat het vleesch van long-

-ocr page 164-

144

zielie Rnnderen voor de gezondheid van den mensch nadeelig worden kan, waaromtrent ik mijnbsp;beroep op de medegedeelde waarnemingen vannbsp;D'. albert C). Zelfs mogen die Runderen , welkenbsp;de ziekte hebben doorgestaan, doch bij voortduring in een staat van zwakheid en vermageringnbsp;blijven verkeeren, niet voor de slagtbanknbsp;dienen.

Met opzigt tot de veeteelt is eindelijk, volgens de waarneming van chabert en dietrichs (-|-), denbsp;opmerking van gevvigt, dat de longziekte op denbsp;Kalveren overgaat. dieteiuchs zag de regter long-kwabbe van een jong geboren Kalf, dat ongeveer acht maanden gedragen was van eene, aannbsp;de longziekte lijdende, Koe op dezelfde wijzenbsp;verandei’d, als hij deze kwaal algemeen wordtnbsp;waargenomen. Op dezelfde wijze vond hij denbsp;eene of beide longkwabben veranderd en ziekelijknbsp;aangedaan, bij Kalveren, van longzieke Koeijennbsp;gevallen, die in de derde tot de zesde maand nanbsp;de geboorte stierven of geslagt werden. Iets dergelijks heeft men bij andere , door longziektennbsp;aangedane , diei’cn, vooral bij Schapen , waargenomen, en het is bekend, dat moeders, welkenbsp;aan gewigtige borstziekten lijden, deze. dikwijlsnbsp;aan de kinderen mededeelen. Mijne nasporingennbsp;bevestigen inmiddels in dezen de waarnemingen 1

1

Hencke , Zeitschrift für Staatsarzneyleunde , Jahr-gang 1852. S. 96.

(j) Veher dio h'dufuj hcrrschcnde Lungcnseuche , S. 52.

-ocr page 165-

145

van cit/vtiRnT en niETERicns niet. Bij drie vol-clragene Kalveren, welke van Koeijen geboren waren, die, gedurende 10 of 14 dagen, doornbsp;de longziekte waren aangedaan , en, na het kalven , daarvan overleden, werden de longen volkomen gezond bevonden. Op dezelfde wijzenbsp;bevond ik de longen volkomen natuurlijk bqnbsp;de vruchten van , aan de longziekte overledene ,nbsp;Koeijen, op den dragttijd van twee, vijf, en zesnbsp;maanden. Het gebruik der melk van longziekenbsp;Koeijen is, volgens de proeven van rodolpui ennbsp;DiETEJiicus (**), geenszins schadelijk voor gezondenbsp;Runderen.

Vermits de longziekte, onder welke omstandigheden dezelve ook moge uitbreken, ernstige policeij - maatregel vordert, zoo is het van hetnbsp;hoogste belang, dat men dezelve van andere ziekten behoorlijk onderkenne , opdat niet deels,nbsp;zonder dringende noodzakelijkheid, de Veehandel bemoeijelijkt, of tot andere lastige bepalingen aanleiding worde gegeven, doch van dennbsp;anderen kant evenmin, door vertraging, opzigte-lijk het nemen van onvermijdelijke maatregelen ,nbsp;bet gevaar vergroot worde. De ziekten, welkenbsp;bier in aanmerking komen, zijn:

1quot;.) De Runderpest. Met deze komt de long- -ziekte, wat de aflatende koorts en den hoest betreft, welke met de Runderpest dikwijls

(») a. p. S. 755. 111. D.

10

-ocr page 166-

US

fiepsard gaat, overeen. Zij ontlersclieldt y.icL daarvan evenwel, door den veel sterkeren hoest, door den vrij lang voortdurendennbsp;1 eetlust , door liet aanVioudeud staan hlijvennbsp;der dieren, met van elkander verwijderdenbsp;voorbeenen , en door de slijni-uilvloeijing uitnbsp;den neus , welke op het laatst verschijnt. Ooknbsp;ontbreken hij de longziekte de verschijnselen der verstoringen van het algemeen gevoelnbsp;en der zintnigelijke verriglingen , alsmede denbsp;raauwe plaatsen in de mondholte. Het zekerste teeken evenwel, waardoor de Runderpest zich van de longziekte onderscheidt,nbsp;wordt door de lijkopening gekend , daar bijnbsp;,„dc ecrsigemelde ziekte nimmer de eigetiaar-' dige verandei’ing der longen gevonden wordt,nbsp;welke de laatste kenmerkt.

2“.) Het Miltvuur. Van deze ziekte wordt de longziekte onderkend , door haar meer langzaam beloop, door de afwezigheid der gezwellen en builen, en inzonderheid door denbsp;bevinding der gestorvene dieren.

3quot;.) De eenvoudige ontsteking van het borstvlies en der longen. Deze ziekten zijn onderscheiden van de longziekte door een snellernbsp;beloop, en de meer aanhoudende koorts.nbsp;Bij de dieren, welke aan deze eenvoudigenbsp;hoi’slonlsleklng gestorven zgn, vindt men denbsp;long of zwart en door het vuur aangedaan,nbsp;of tot ettering overgegaan , of met het borstvlies aaneengegroeid ; of de longen zijn week ,

-ocr page 167-

147

«n in de Lor^holte bevindt zich tevens uitstorting van eene groote hoeveelheid water. Van October 1823 tot Januarij 1824,nbsp;heerschte eene eplzoÖtisclie longontsteking tenbsp;Lnhr, in het Ambt Hadaniar. Door dezelvenbsp;werden 13 stuks Runderen aangetast, waarvannbsp;5 stierven. In de lijken waren de longennbsp;bruin, zwart en murw, doch niet ontaard,nbsp;gelijk bij de longziekte. Deze ziekte deeldenbsp;misschien in den aard van het Miltvuur, ofnbsp;moest welligt voor die ziekte worden gehouden , welke door kausch het longvuur {Lun~nbsp;(jenhrand) genoemd wordt. Bij eene openingnbsp;vond men ten minste ook gezwellen aan dennbsp;hals en de borst, terwijl het vleesch of denbsp;spieren miskleurig wai’en.

4®,) De Catarrhale koorts van het Rundvee, {Das Katarrhal - fieher, Schnupfen - fieber des Rind^nbsp;viehes.) Deze bestaat in eene ligte koortsigenbsp;ziekte, welke in acht of veertien dagen tennbsp;einde loopt, en slechts zeer zeldzaam doodelijk wordt. Somwglen blijft er na dezenbsp;catarrhale koorts een langdurige hoest over.nbsp;In den zomer en herfst van 1830, waren dezenbsp;catarrhale ziekten in sommige streken nietnbsp;zeldzaam. Dezelve waren gedeeltelijk nognbsp;met de gevolgen der lever-bot-ziekte verbonden. De bedoelde ziekte openbaarde zich ,nbsp;volgens het daaromtrent ontvangen berigt,nbsp;behalve door het hoesten, onder de navolgende verschijnselen. De dieren staan, met

10 *

-ocr page 168-

U8

uifgcslrcklen hals en kop , van de krib terug. Zij ademen snel , moeijelljk, met wijd open-gelrokken neusgaten en sterk slaan der llan-ken. Drukt men de ribben te 7-amen, dannbsp;toonen zij pijn Ie gevoelen. Ook neemtnbsp;men, aan de eene of andere zijde der borst,nbsp;een geruiseb waar. Het haar staat opgerigtnbsp;en verward, en is eenigermale van deszelfsnbsp;glans beroofd, De hoest, welke met kortenbsp;tussebenpoozen , vooral bij bel nuttigen desnbsp;voeders , en gevvoonlijk dikwijls achter elkan*nbsp;der, plaatsvindt, is droog, kuchgend, pijn-Iqk, en bij vele dieren zoo hevig, dat zijnbsp;mei verstikking schijnen te worden bedreigd.nbsp;Voor het overige zijn de dieren vlug, eten,nbsp;drinken , en herkaauwen even als in den gezonden staat. Ook de ontlasting van den afgangnbsp;eu der pis is natuurlijk, zoodat, indien mennbsp;de dieren slechts ziet eten, en niet hoortnbsp;lioesteu, zij volkomen gezond schijnen. Denbsp;meeste worden mager, doch andere nemennbsp;in groei toe. bij de meeste Runderen verdween de hoest van zelven, zijnde aan denbsp;ziekte geen enkel dier overleden. Bij denbsp;opening van een gedood Kalf, dat nog ge-drenkt werd, bevond men het ligchaam vermagerd , het haar verward eu ópstaande, denbsp;oogen , alsook bet mond- enneusvlies, bleeknbsp;en het bloed waterachlig. De longen warennbsp;blaauw, en op het gevoel knobbelachtig,nbsp;vooral aan de achtei'Ste gedeelten. De zelf-

-ocr page 169-

1773

1774 nbsp;nbsp;nbsp;O


1782

1783


1785

1786 nbsp;nbsp;nbsp;2)

1792 nbsp;nbsp;nbsp;33

1793

1794

1795

1796


1799

1800


1802

1803'f) 1804nbsp;1806 5)nbsp;1808nbsp;1810nbsp;1811

1813

1814 1817 ï


1818


1819


1820


1821


1822

1823

1824


Verbreiding der longziekte, naar de jaren.


TAl'iiL 2.


PLAATSEN o r

STREKEN.


AMBTEN. AANMERKINGEN.


PLAATSEN

OF

STREKEN.


AMBTEN.


AANMERKINGEN.


Berghaüsen.

Reichenbach.

Niederhausen.

Breithardt.

Eschenbahn.

Rambacb.

Biebericb.

Reichenbach.

Oberems.

Wüstems.

Niederems.

Escbbach.

Kirberg.

Löhnberg.

Lochum.

Brandoberndorf.

Cröftel.

Lorch.

Weisel.'

Dörscheid.

Bornich.

Wiesbaden.

Idstein.

Usingen.

Wehrheim.

Wernborn.

Babenscheid.

Escbbach.

Paroth.

Anspach.

Wüstems.

Ballersbach.

Marienhausen.

Hirschhausen,

Igstadt.

Uckersdorf.

Sinn.

Sessenhausen.

Elbingen.

Hirschberg.

Niederneisen,

Placht,

Brandoberndorf.

Esch.

Freirachdorf.

Marienhausen.

' Seeburg. Altendietz.nbsp;Kördorf.nbsp;Laufenselten.nbsp;Muschenbach.

Op de vonErati-sche Landhoeve. Usingen.nbsp;Bleidenstadl.nbsp;Rodenberg.nbsp;Horbach.nbsp;Langenscheid.nbsp;Crbftel.

Op dé Dapperi' cher Landhoeve.nbsp;Wallendorf.nbsp;Gackenbach.nbsp;Wiesbaden.nbsp;Neunkirchen,'nbsp;Haiger,


Nastatten.

Idstein.

Idstein.

Wehen.

Wehen.

Wiesbaden.

Wiesbaden.

Idstein.

Idstein.

Idstein.

Idstein.

Usingen.

Limburg,

Weilburg.

Hachenburg.

Usingen.

Idstein.

Rudesheim.

St, Goarshausen. St. Goarshausen.nbsp;St. Goarshausen.nbsp;Wiesbaden.nbsp;Idstein.

Usingen.

Usingen.

Usingen,

Berborn.

Usingen.

Wehen.

Usingen.

Idstein.

Herborn.

Settere.

Weilburg.

Hochheim.

Herborn,

Herborn.

Sellers.

Wallmerod,

Dietz.

Dietz.

Dietz.

Usingen.

Idstein.

Sellers.

Sellers.

Sellers.

Dietz.

Nassau.

L. Schwalbach. Hachenburg.

Hadamar.

Usingen.

Wehen.

Hernborn.

Montabauer.

Dietz.

Idstein.

Nennerod.

Herborn.

Montabauer.

Wiesbaden.

Nennerod.

Dillenburg.


0 Volgens de openbare bekendmaking, was de longziekte, innbsp;dit en het vorige jaar,nbsp;wijd verspreid.


2) In dit jaar was de longziekte ooknbsp;over het Westerwoudnbsp;(Westerwald) verspreid.

33 Van het jaar 1791 tot 1793, heerschtenbsp;de longziekte nog innbsp;meerdere streken vannbsp;Braunfeld, in hetnbsp;aangrenzende Darm-stadsche gebied; insgelijks in de jarennbsp;1794 en 1796.


43 In dit, even als in het vorige jaar ,nbsp;heerschte de longziekte mede op het grondgebied van Braunfeld,nbsp;en in het nabij gelegen Darmstadtsche.

53 In hetzelfde jaar en in 1807, heerschtenbsp;de longziekte wederom in het Braun-feldsche.


1824


1825


1826


1827


1828


Niederrossbach.

Oberrossbach.

Driedorf,

Löhnberg.

Niederweisen.

Oberwalluf.

Einsingeii.

Hilscheid.

Schupbach.

Idstein.

Seek.

Ellar,

Ehlhalten.

Mündersbach.

Berod,

Hiitte.

Altstadt.

Willingen.

Stahlhofen.

Rodenbach.

Harlenfels.

Eisen.

Hai'iüngen. Rothenbuch eunbsp;Pfeifensterznbsp;Allendorf.nbsp;Essershausen.nbsp;Riidershof bijnbsp;Fischbach.nbsp;Friicht.

Rossbach.

Oberhattert.

Rehe.

Weigandshain. Kalteiche en Allendorf.nbsp;Langenaubach.nbsp;Steinefrenz.

Op de von Erati-sche Landhoeve. Holzappel.nbsp;Nordhofen.nbsp;Holler.nbsp;Ettinghausen.nbsp;Flacht.

Op de Stockhei-mer Landhoeve. Hachenburg,nbsp;Schüiibach.nbsp;Heiligenrolh.nbsp;Roth.

Op de Nurenber-ger Landhoeve. Kroppach.

Berod.

Oberroth.

Westerburg.

Wallrabensteiu.

Kettenbach.

Rlickershausen.

Bleidenstadl.

Höhn.

Pottum.

Nennerod.

Oberroth.

Wehrheitö.


Dillenburg.

Dillenburg.

Herborn.

Weilburg.

Dietz.

Eltvill.

Limburg.

Montabauer.

Runckel.

Idstein.

Nennerod.

Hadamar.

Königstein.

Hachenburg.

Hachenburg.

Hachenburg.

Hachenburg.

Marienberg.

Nennerod.

Dillenburg.

Sellers.

Wallmerod,

W'alhncrod.

Wallmerod.

Weilburg.

Weilburg.

Köniugslein.

Braubach.

Hachenburg.

Hachenburg.

Nennerod.

Nennerod.

Dillenburg.

Dillenburg.

Wallmerod.

Hadamar.

Dietz. Sellers.nbsp;Montabauer.nbsp;Wallmerod.nbsp;Dietz.nbsp;Usingen,

Hachenburg.

Herborn.

Montabauer.

Nassau.

Wiesbaden.



-ocr page 170-

Tweede vervolg van TAFEL 1.

Ovcrzigt (Ier ultlbreidiiig van de loiigzickie in de bijzondere Districten van het

Hertogdom Nassau»

AMBTEN.

STREKEN

TUD EN DUUR DER IIEERSCIIEN-DE LONGZIEKTE.

GETAL

PLAATSEN.

BEGIN.

j nbsp;nbsp;nbsp;EINDE.

der

der

gestor-

JAAR.

MAAND.

JAAR.

MAAN».

dieren.

VQue

dieren.

lyd. Disxgjcrj,^

Eschbach 34),

1785

In d. herfst

Transport.

1616

610

Usingen,

Brandoberndorf,

1794

Julij

1795

April

29

Usingen,

1800

November

1801

Junij

¦--

21

Wehriieim,

1800

November

—----

Wernborn,

1800

In d. zoffi.

---

----

——'

Eschbach, Anspach,

1802

1804

September

September

.u-

10

Brandoberndorf,

1817

September

1817

September

6

3

Usingen,

1819

September 1820

Mei

20

13

Op den Stockhei-mer Hoeve bij Usingen.

1829

Junij

1829

December

34

20

Wehrheim, Reichenbach35),

1832

Maart

1832

Mei

4

1

Idsfem,

1774

Augustus

--

Niederhausen,

1774

------

Reiclienbach,

1782

-----

-„

Oberems,

1783

October

Wüstems,

1783

October

1784

Maart

Niederems,

1783

October

1784

Maart

Croftel,

1795

Augustus

-----

staks.

Idstein,

1799

November

1801

Julij

29

Wüstems,

1806

In d. zom.

---

Esch,

1817

September

1818

Mei

9

4

Croftel,

1820

September

1820

November

5

2

Idstein 36),

1825

Mei

1826

Junij

44

23

Walrabenstein

37),

1831

October

1832

Mei

29

9

We hen.

Breithardt,

1774

-----

—,—

Eschenhahn,

1774

Augustus

---

—,—

8

Panroth 38),

1803

October

1804

Maart

38

15

Bleidenstadt,

1819

September

1819

September

3

1

Kettenbach,

1831

Februarij

3

1

Ruckershausen,

1831

Februarij

---

Ijanqen-

Bleidenstadt,

1831

Junij

1831

October

23

10

Schwalbach.

Laufenfelden,

1818

September

1818

October

19

10

Naasfülten.

Berghausen,

1773

In d. herfst

---

------

V*quot; DISTRICT. Reichelsheim.

___;___

— —

- .

.

____

—-

__

Königstein.

Ehlhalten 39),

1826

October

1826

December

39

14

Op Röders-Hoeve bij Fischbach 40),

1827

Augustus

1827

Augustus

•5

2

Höchsf.

-------—.

---

-—

eenit'e

Hochheini.

Igstadt,

1813

Julij

stuks.

Flörsheim 41),

1832

Junij

1832

December

44

17

Wiesbaden,

Rambach 42),

l774

----:

——

---

Bieberich,

1874

------

—.—

Wiesbaden,

1796

Februarij

--

Wiesbaden 43),

1822

Januarij

1823

Junij

99

40

Op de Niirnbur-ger Hoeve,

1830

December

1831

Januarij

__

---

TI”* DISTRICT. Eltvill.

Oberwalluf in 2 Midden,

1824

Maart

Rüdesheim.

Lorch,

1796

-----

----

—----;

¦---

St. Goarshaiisen.

Weisel,

1796

•----

Dörscbeid,

1796

---

Bornich,

1796

-

----

Rraubach.

Frücht,

1827

Mei

1827'Junij

5

4

A A N M E R K I N G E N.

36. ) De ziekte was met het Miltviuiur vereenigd. Ernbsp;werden, in Mei 1825, 1, van Jiinij tot het eind vannbsp;September 20, in October 4 , in November 2, in December 4, in Januarij 1, in Februarij 6, in Maart 4,nbsp;in Mei 2 Runderen aangetast..

37. ) In October werden 3, in November 1. in December 5, in Januarij 9, in Februarij 3, in Maart 6, innbsp;April 1, in Mei 1 stuks vee ziek.

38. ) De longziekte werd door een vreemden Os in dezenbsp;streek aangebragt.

39. ) In October werden 29, in November 2, in December 8 stuks door de ziekte aangetast.

40. ) De ziekte zou dikwijls met bet Miltvuur gecompliceerd zijn geweest.

41. J Deze zieken behoorden tot veertien stallen, innbsp;welke zich 75 Runderen bevonden, waarvan derhalvenbsp;31 stuks gezond bleven.

42. ) Volgens eene hieromtrent bestaande bekendmaking, heerschte de longzieke toen in onderscheidenenbsp;streken,

43. ) Er had gêene strenge afzondering van het ziekenbsp;vee plaats. Aldus w erd de ziekte van den eenen stalnbsp;tot den anderen overgebragt, en bleef onmiskenbaar,nbsp;meer dan een jaar lang, door besmetting, voortduren.nbsp;Van Januarij 1822 tot het eind van hetzelfde jaar, werden 64, en van nu af tot Junij 1823, nog 33 Runderennbsp;door dezelve aangetast.


-ocr page 171-

Eerste vervolg van TAFEL 1.


Overzigt der uitbreidiug van de longziekte in de bijzondere Districten van liet

Hertogdom Nasscm,

ambten.

STREKEN

TUD EN DUUR DER HEERSCHEN-DE LONGZIEKTE.

GETAL

PLAATSEN.

B E G 1N.

EINDE.

dor

dor

,estor'

JAAR.

MAAND.

JAAR.

MAAND.

iieren. ^

vene

iereii.

Herborn.

Rabenscheid 19),

1802

3clober

Transport.

904

321

Ballersbach,

1808

\ngustus

Uckersdorf 20),

1814

'iovember

1815

September

—--

Sinn ,

1817

December

1817:

December

8

8

Rodenberg,

1820

October

1820

October

5

1

Wallendorf,

1821

Julij

1821

Julij

2.

1

Driedorf 21),

1824

Maart

3

Schönbach 22),

1830

lunij

1830

October

37

,21

IF’* DISTRICT. Seller-s.

Marienhausen 23),

1810

October

______

60

Sessenhausen,

1817

December

1818

April

20

10

Freirachdorf,

1818

January

1

1

Marienhausen,

1818

April

1818

Junij

5

5

Seeburg, Hartenfels,

1818

Junij

2

2

1827

Augustus

1827

December

67

26

Nordhofen 24),

1829

October

1830

April

68

14

Herschbach,

1833

October

1

——

Montabauer.

Horbach,

1820

September

1820

September

5

2

Sackenbach,

1821

November

1822

February

14

2

Hülscheid,

1825

October

1826

Maart

14

10

Bannberscheid,

1827

September

Mei

2

2

Holler,

1829

Julij

1830

January

14

8

Heiligenroth,

1830

February

1830

Mei

4

1

Wallmerod.

Eibingen 25),

1817

November

1817

December

16

6

Eisen,

1827

Junij

1827

October

6

5

Hartliegen,

1827

October

-----

2

1

Rothenbach en Pfeifensterz,

1827

December

1828

January

14

7

Steinefrenz 26),

1828

October

1829

Maart

26

14

Ettinghausen 27),

1829

October

1820

October

21

13

lir’' DISTRICT.

Weilbtirg.

Löhnberg,

1792

September

Hirschhaüsen,

1811

October

LOhnberg,

1824

October

---:—

Allendorf,

1827

September

1828

Maart

8

4

Essershaiisen,

1827

April

1827

Mei

7

1

Schupbach 28),

1825

November

1826

Julij

110

43

Limburg.

Kirberg 29),

1786

September

1787

April

Eusingen 3Ö),

1824

Julij

-----

3

3

Radamar.

Op de vo» Erati-sche Hoeve,

1819

December

1827

January

16

3

Ellar,

1826

November

1827

Maart

20

13

Op de von Erati-sche Hoeve 31)

1828

Julij

1828

November

11

5

Rietz,

Hirschberg,

1817

Augustus

1817

November

6

4

Niederneisen 32)

1817

October

1818

October

10

8

Placht,

1817

December

1817

December

3

3

Altendietz,

1818

January

1818

April

6

6

Langenscheid,

1820

October

1820

November

6

2

Niederneisen,

1824

January

1824

April

56

11

Holtzappel,

1828

October

1829

January

23

11

Placht,

1829

Maart

1829

Junij

12

4

Nasmu.

Kördorf,

1818 Septembei

1819

Maart

11

8

iNoth (33),

i830lNovember

-----

---

---

Transport. 1616 610

AANMERKINGEN.

13.) De ziekte brak slechts in eenenstal uit; al het vee

14. ) Twee der zieke dieren werden terstond gedood,

I de stal strengelijk afgesloten. De ziekte werd daar-)or onderdrukt.

15. ) De ziekte bleef tot een stal bepaald.

16. ) Dit maal werd , bij de eerste ziekgewordene,nbsp;dieren, eene strenge afsluiting, zooals in 1831 plaats

1, niet bevolen.

17. ) Van Maart tot in Augustus 1824, had er eennbsp;stilstand in de ziekte plaats, en dezelve brak toen wederom met vernieuwde hevigheid uit.

18. ) De eerste sporen der ziekte werden waargenomen in February 1827. Van dezen tijd tot in Octobernbsp;van hetzelfde jaar, ontstonden er geene zieken, toen innbsp;deze maand de ziekte zich op nieuw begon uittebreiden.

19. ) Verdere bcrigten ontbreken.

20. ) Verdere berigten ontbreken.

21. ) Reeds in November 1823, zouden te Driedor/’,nbsp;Rabenscheid, enMademühlen, verscheidene dieren doornbsp;de longziekte aangetast en gestorven zijn.

22. ) De ziekte was met de lever-bot-ziekte veree-nigd.

23. ) Nadere berigten ontbreken.

24. ) Van den 28“'“ October tot het eind van November, werden 17, in December 19, in January 6, innbsp;February 10, in Maart 3, in April 10 stuks ziek.

26.) Ook in het jaar 1810 en 1811, heerschte de longziekte in deze streek.

26. ) In October werden 9, in November 10, in December 6, in February 1, in Maart 1 stuks vee doornbsp;de longziekte aangetast.

27. ) De hoofdoorzaak der longziekte was in de gesteldheid der w'eiden gelegen.

28. ) De ziekte was in het begin met het Miltvuur gecompliceerd. Er werden in November 3, in Decembernbsp;50, in January 17, in February 7, in Maart 12, innbsp;April 7, in Mei 6 , in Junij 7, in Julij 1 stuks veenbsp;aangetast.

29. ) Op dezen tijd zou de longziekte ook ik hetnbsp;Wesferwoud (Westerwalde) geheerscht hebben.

30. ) Een stuks vee overleed, en twee werden doodgeslagen. De zieke-stal werd afgesloten, en de ziekte jnbsp;breidde zich niet verder uit.

31. ) De ziekte zou met Miltvuur gecompliceerd zijnjnbsp;geweest.

32. ) In den zomer van 1818, was de ziekte volkomen uitgedelgd.

33. ) De ziekte bepaalde zich slechts tot twee stallen, j

34. ) Verdere berigten ontbreken.

35. ) De ziekte was in acht stallen uitgebroken.

-ocr page 172-

TAFEL 1.


Overzigt der uitbreiding van de longziekte in de bijzondere Districten van het

Hertogdom Nassau, (1)

AMBTEN.

r*' DISTRICT. Hachenburg.

Marienherg.

Nennerod.

STREKEN

TIJD EN DUUR DER HEERSCHEN-DE LONGZIEKTE,

GETAL

PLAATSEN.

BEGIN.

EINDE.

der

der

gestor-

XAAR.

JAAR.

MAAPti».

dieren.

vene

dieren.

Lochum 1) ,

1793

September

__

. .. _____

Müschenbach,

1819

Augustus

1819

October

51

28

Mündersbach 2),

1827

Jimij

1827

October

106

29

Berod 3),

1827

Julij

1827

September

3

1 S

Hülte 4),

1827

Julij

1827

Julij

1

1

Allstadt 5),

1827

September

1827

September

1

1

Ober- en Nieder-

rossbach,

1828

Jaijuarij

1828

Januarij

__

Oberhattert 6),

1828

October

1829

.Januarij

24

9

Hachenburch 7),

1830

Augustus

1831

Mei

70

25

Kroppach,

1831

October

1832

Januarij

16

3

Berod 8),

1831

October

1832

Januarij

7

1

Willingen 9),

1827

September

1827

October

18

6

Höhn 10),

1832

September

1833

Maart

18

7

Op het Dapperi-

eber Hof H),

1821

Julij

1821

Julij

21

____

Neunkirchen ,

1823

Maart

1823

April

10

10

Seek,

1826

December

1828

December

14

12

Stahlhofen 12),

1827

September

1828

Januarij

27

13

Rehe,

1828

Julij

1829

Januarij

33

10

Weigandsbain,

1828

September

1328

December

18

6

Oberroth 13),

1831

Augustus

0

0

2

Westerburg l'I),

1831

September

---

3

2

Pottum,

1832

November

1833

Maart

22

6

Nennerod 15),

1832

November

__-

4

2

Oberroth 16),

1832

Augustus

1833

Januarij

18

5

Haiger 17),

1824

Januarij

1825

Mei

168

44

Niederrossbach,

1824

October

1824

October

4

2

Oberrossbach,

1824

Julij

1824

December

9.5

30

Rodenback 18),

1827

February

1828

April

27

17

Kalteiche en AI-

lendorf)

1828

Julij

1829

April

68

25

Langenaubach,

1828

Augustus

1829

JuaiJ

54

26

Transport. 904 32l

A A N M E R K I N G E N.

1. ) Nadere berigten ontbreken.

2. ) De ziekte had reeds drie maanden gelieerschtnbsp;)or dat het uitbreken derzeive bekeml was gemaaktnbsp;11 waren in Jiinij 10 , in Jiiüj 38, in Augnsins 28, innbsp;jptember 22, in October 8 stuks ziek geworden.

3. ) De ziekte W'as in deze streek overgebragt, doofnbsp;:e, in Mündersbach aangekocht, en werd, door eenfnbsp;renge bewaking der stallen, onderdrukt. In Septembetnbsp;)uden evenwel op nieuw eenige stuks vee ziek zijnnbsp;jworden.

4. ) Het ziek gew'orden Rund was een aangekochte Os.

5. } In Januarij 1828, werden w'ederom eenige stuksnbsp;nndvee ziek, waarvan het getal onbekend is gebleven.

6. ) De ziekte heerschte hét sterkst in December 1828,nbsp;en er 13 stuks werden aangetast.

7. } In Augustus 1830, werden 3 stuks Rundvee ziek,nbsp;e terstond werden doodgeslagen, waardoor de ziektenbsp;tgedelgd scheen te zijn. In dezelfde maand stierf ooknbsp;me Koe aan het Miltvuur. In November brak de long'

8. ) Er waren reeds sporen der ziekte in 1830 waar-momen.

Dillenburg.

9. ) De meeste ziekte-gevallen, namelijk 14, kwamennbsp;»or in October.

10. ) Voor dat er bekendmaking van het bestaan dernbsp;ekte werd gedaan, waren er reeds 4 stuks vee gevallen-

11. ) Of en hoe vele dieren hier gestorven zijn, wordtnbsp;niet vermeld.

12. ) De ziekte was op het eind der epizoötie met hetnbsp;Miltvuur gecompliceerd.

1

Ik heb geoordeeld deze tafels hier te moeten bijvoegen, vooreerst dewijl zij tot de voorafgaande Verhandeling behooren, doch inzonderheid ook, omdat dezelve ons een duidelijk overzigt vcrschafien, aangaande den gang der longziekte , als epizoötie beschouwd , en zij tevens het bewijs in zichnbsp;bevatten, hoe deze ziekte, wanneer zij zich eens in een land of streek gevestigd heeft, in dezelve jaren lang kan blijven bestaan , terwijl dezelfde tafels inbsp;voorts de verhouding aanwijzen der sterfte, welke de longziekte , over een bepaald tijdvak , na zich sleept, hetwelk den grondslag kan oplevercn voff jnbsp;de berekening der schade , welke door deze kwaal w’ordt veroorzaakt.

Indien het gevoelen van D'. franqtje en andere Schrijvers (zie bladz. 101) gegrond is, dat de longziekte mamelijk iiit haren aard alleen of bij voorJ keur eigen zij aan hoog gelegene, bergachtige , landen , dan mogen wij daaruit eenige hoop ontlcenen , dat dezelve, in ons land, niet bij voortduJnbsp;ring voedsel voor haar bestaan zal vinden, maar dat zij spoediger zal verdwijnen dan de tafels , opzigtelijk het Hertogdom Nassau, aantoonen , wcfnbsp;ke uitkomsten anders voor ons geen zeer bemoedigend vooruitzigt opleveren.

Uit de eerste tafel blijkt, dat, van het jaar 1717 tot 1852, sedert welken tijd men vrij regelmatige registers omtrent de ziekte, in dit Hertog dom, schijnt te hebben aangehouden, dus in een tijdvak van 14 jaren, door de longriekte 2047 Runderen zijn aangetast, waarvan 896 zijn overijnbsp;den. De sterfte staat dus tot het getal zieke Runderen als 1—2 Z??.

° nbsp;nbsp;nbsp;44?

Indien de gevallene Runderen berekend worden naar /“dS - 00 het stuk, hetwelk voorzeker, jonge en oudere door elkander geslagen , niet ad laag zal worden geoordeeld, dan zou het geldeiijk verlies f 40,526 - 00 bedragen. Neemt men voorts aan , dat dc overige l,llö Runderen , diejnbsp;ziekte hebben doorgestaan, ten gevolge van dezelve, slechts de helft van de gewone waarde hebben behouden, die derhalve op ƒ 22 - 80 hetnbsp;worden gesteld, dan bedraagt zulks de som van f 28,897 - 80, beloopende het gcheele bedrag dus f 66,217 - 50.

Deze som, over 14 jaren ¦''erdeeld wordende, zoo komt de schade, welke de longziekte aan den vee-stand, in het Hertogdom Nassau, vva^ zuivere gelds-waarde van het vee betreft, kan geacht worden te hebben toegebragt, het eene jaar door het andere gereekend, op / 4,750-00 ncinbsp;zijnde daaronder niet in aanslag gebragt dc winstderving van het zuivel, welke aan het ontijdig verlies van het vee altijd verbonden is.

A. NJ

-ocr page 173-

:• ti

140

stniicligliekl was meer IcJeraculig ilan yeer-kraclitig, en er waren hier en daar kleine verharde plaatsen in dezelve aanw'ezig, vvor-dcnde, bij hel doorsnijden , hier en daar verdikte etter aangetrolFen. Het hart was gezond; de lever eenigermatc opgezet, murw,nbsp;en onthield vele lever-botten. Waast de,nbsp;overigens gezonde galblaas, bevond zich eennbsp;beuisgezwel, ter grootte van een hoenderei,nbsp;hetwelk met eene gele vloeislofFe gevuld was.nbsp;De darmscheiisklieren waren verdikt, zwart,nbsp;achtig, doch de overige ingewanden gezond.nbsp;Hel merg in de beenderen had wel een ge.nbsp;zond aanzien , doch was zeer week.

5“.) Da Longtering (die I^ungensucht). Deze komt niet als eene algemeen heerschende ziektenbsp;voor. Zij is altijd eene slepende kwaal ,nbsp;welke zes, acht maanden, en nog laliger,nbsp;duurt. Bij de gestorvene dieren vindt nieunbsp;eene volkoraene verwoesting van een grootnbsp;gedeelte der longzelfstandigheld, aan anderenbsp;plaatsen der longen ook waterblazen , etfer-zakken, en verhardingen, hoedanige ziekelijke veranderingen alleen den onkundigennbsp;kunnen misleiden, om deze ziekte met denbsp;ware heerschende longziekte te verwisselen.

-ocr page 174-

VERSLAG

HEERSCHENDE LONGZIEKTE

RUNDVEE, IN DE PROVINCIE GELDERLAND,. WAARGENOMEN EN BEHANDELD, VAN DEnbsp;MAAND JÜNIJ TOT DECEMBER 1854 ;

llOÜIt

P. MOUWEN,

Veo-arts der Eerste Klasse , te Assen.

ien gevolge eener, door den Hoog Ed. Geslr. Heer Administrateur der Nationale Nijverheid , aan mij opgedragene Commissie, om tijdens het hesfaan eener, in de Provincie Gelder-^nbsp;land, grasserende vee-ziekte, aldaar werkzaam tenbsp;zqn , ontwaarde ik , bij mijne komst in de streeknbsp;dier Provincie, alwaar ik bijzonder met het onderzoek en de behandeling der genoemde ziektenbsp;belast werd , dat dezelve , reeds sedert eenigennbsp;tijd, bepaaldelijk in de Gemeenten Pannerden,nbsp;Horteen , en Zevenaar had bestaan, en zich , innbsp;de eerslgemelde plaatsen, nagenoeg gelijktijdig,nbsp;doch iets later te Zevenaar, had geopenbaard.

-ocr page 175-

151

Bij d. van de sand, tc Fannerdèn, was de éérste Koe, ongeveer met kersmis 1833, ziek gewoideiunbsp;Eenigen tijd na deze, werd eene tweede in denzelf*nbsp;den stal, doch op een geheel ander eind van den-zelven , door eene gelijksoortige ziekJe'aangetast,nbsp;welke beide beesten, in het laatst der derde weeknbsp;na het ontstaan derzelve, overleden.

In dezen stal had de eigenaar 26 stuks vee , w'aarvan , toen hij dezelve, in de maand Mei,nbsp;inde weide liet, 16 aan de longziekte hadden geleden , van welk getal 11 overleden waren.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

Van het overige , in de weide gelaten, vee kregen , in de maand Mei, nog twee stuks, insgelijks de ziekte, welke kwamen te sterven. Na dezen tijd,nbsp;bleef men hier van dezelve verschoond, tot innbsp;het laatst van Junij , toen op nieuw een Spriiug-stier en een tweejarigen Os, door de ziekte werdennbsp;aangetast. Door de aanwending van , door niijnbsp;auigeradene, vooi’zorgen , om eene vermoedelijkenbsp;besmetting te voorkomen, en de toediening vannbsp;voorbehoedmiddelen aan eem'ge Runderen, dienbsp;mij voorbeschiklheid tot de longziekte schenen tenbsp;bezitten,, werd misschien de voortgang derzelvenbsp;bier eenigermate gestuit, dewijl zich bij dezennbsp;Vee-mail de ziekte, tijdens mijn verblijf, nii'tnbsp;weer heeft vertoond.

In de Gemeente Herwen ontstond zij op de landhoeve, genaamd AeGeldersche fFnard, hij dennbsp;Vee-houder j. wuers, in de eerste dagen of omnbsp;het midden van Januarij 1834, het eerst bij eeneunbsp;tweejarigen Springstler. Hier bleef zij bij voort-

-ocr page 176-

152

during lot liet laatst van April bestaan , toen dezelve ophield , doch in Jmiij nog weer te voorschijn kwam. Men berekende, dat, van het begin datnbsp;de ziekte zich hier had geopenbaard, tot in hetnbsp;laatst van April, van 70 wel 40 of meerderenbsp;Runderen (®) min of meer door dezelve warennbsp;aangetast geweest, waarvan slechts 9 of 10 stuksnbsp;overleden W'aren.

Hier had men van de middelen, door den Heer Veo-arts groenenberg , zoo tot voorbehoediiig alsnbsp;genezing, aangeraden , een zeer ruim gebruik gemaakt , en, bij de ontdekking van den minstennbsp;aanleg tot de ziekte, de dieren dadelijk wrangwortels gestoken.

Na in het laatst van April tot in het midden van Junij geheel opgehouden te hebben , heeft zij zichnbsp;echter nog, ondanks de aanwending van voorbehoedmiddelen en verdere maatregelen , tot in hetnbsp;midden van October bij vijf onderscheidene beesten geopenbaard.

Bij W. VAN UE sand , op de Pleunisse of Tieten-loaard, onder de Gemeente Zevetiaar , ontstond de ziekte, op den 14 April, nagenoeg bij drie Melk-koeijen tegelijk (f) ; bij dezen Vee-houder waren,nbsp;tot mijne komst, meer dan 20 Runderen ziek geweest , van welke 12 gestorven , en slechts vier 1

1

Vergelijk bladz. 12,

(-[-) Nadat reeds vroeger (29 Maart) een Springstier door dezelve was aangetast, die vaii dezelve was opgekomen. (Zie bladz. 15.)

A. N.

-ocr page 177-

153

genezen waren. Hier duurde de ziekte nog tot in liet begin van Augustus voort ; dezelve hield toennbsp;op , en is , voor zoo verre mij bekend is geworden ,nbsp;niet weder onder zijn vee te voorschijn gekomen.

In Groesse, onder de Gemeente Duivon, vertoonde zich de ziekte met het begin der maand Mei, op het landgoed de Beerenklaauw , in denbsp;stallen van den Heer TEWDRI^GE^f, bij eene , doornbsp;zijn Ed,, des voorjaars aangekochte, Melk-koe ,nbsp;welke hij dadelijk na de ontvangst onder zijn eigennbsp;vee had opgestald. Drie weken na het overlijden van dit beest, kreeg eene Melk-koe van hemnbsp;zelven de ziekte, en , eenigen tijd later, en welnbsp;in de maand Junij , werden nog drie andere , hijnbsp;opvolging, door de ziekte aangetast, van welkenbsp;vijf Plunderen alleen het laatst ziekgevvoi-den,nbsp;vroegtijdig door mij behandeld zijnde, genezen is.

In Julij onslond de ziekte in de Gemeente yingerloo, op eene weide van den Heer kolenbrander , hij vier vette Koeijen, eeuige dagen nanbsp;elkander. Men had , onbekend met de soort dernbsp;ziekte, als naar gewoonte, de hulp van eeneanbsp;Vee-helper ingeroepeii, die deze dieren sterknbsp;had adergelaten, als ook verkoelende en laxeermiddelen toegediend.

Toen echter de beesten, van dag lot dag, erger werden, vertrouwde men dezen man de zaak nietnbsp;meer toe , en men riep mijne hulp in. Bij drie dezernbsp;Kunderen bleef de toediening van middelen viuch-teloos ; het vierde, laatst zlckgew'ordene , genasnbsp;echter onder de aanwending der voorgeschrcveuenbsp;middelen.

-ocr page 178-

154

Vooris liebben zicb nog, in onderscheidene andere plaatsen , gevallen vau lougzieke Runderen vertoond, evenwel zonder dat in dezelfdenbsp;welde of denzelfden stal meer dan een of tweenbsp;stuks werden aangetast. Men kou nagaan, dat hetnbsp;meerendeel van deze uit besmette weiden afkomstig was, of dat de ziekgewordene dieren, wegensnbsp;de nabijheid, door bet overspringen, of op eenenbsp;andere wijze, hiermede in aanraking waren geweest.

Het gevolg van dit een en ander was, dat ik, gedurende den tijd van 6 maanden, dertig stuksnbsp;vee onder mgne behandeling gehad heb , als :

Waarvan i^n geiieïen; 2nbsp;3nbsp;3

gestorven : 2nbsp;3nbsp;2

4 Kalveren'

6 yaarsen 15 Melk-koeijennbsp;10 Vette Koeijennbsp;4 Een- , twee-, cnnbsp;driejarige Ossennbsp;1 Spi'ing-slier

30 nbsp;nbsp;nbsp;17nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;13

Het verdient vermelding, dat men welllgt meerdere Runderen, door de vroegtijdige aanwending van gepaste niiddelen, had kunnen behouden,nbsp;die nu, ter oorzake der, nog zoo veelvuldignbsp;plaatshebbende , kwakzalverijen, of ten gevolgenbsp;eener verkeerde of verzuimde behandeling, kwamen Ie overlijden.

De ontwikkeling dezer ziekte bij het Rundvee is langzaam, eu geschiedt bijkans onmerkbaar.

-ocr page 179-

r55

Het eersie kennievk bestaat algemeen daarin , dat men de dieren lussclien beide, bij het drinken,nbsp;bij vermeerderde beweging, boofdzakelijk Lij eenigenbsp;verandering des weders, of van de temperatuurnbsp;des dampkrings, inzonderheid des nachts en innbsp;den morgenstond, hoort hoesten. Deze hoest,nbsp;welke, bij eenige opmerkzaamheid, door deszelfsnbsp;droog , schelklinkend gelnid, van den gewonennbsp;hoest , waaraan het Rund somwijlen onderhevignbsp;is, in ver de meeste gevallen, gemakkelijk kannbsp;onderscheiden worden, gaat de wezenlijke verschijnselen der ziekte, weken ja niet zelden maanden , vooraf. De dieren geven nu nog geenenbsp;andere ziekelijkheid te kennen; zij eten en drinken als naar gewoonte , en de overige ligchaams-verrigtingen schijnen geregeld te geschieden.

Bij den verdei-en voortgang, merkt men intus-schen op , dat de bloedvaten des oogs, welke in den gezonden staat eene helder roode kleur bezitten , langzamerhand meer donker rood , blaaviw-aebtig of loodkleurig worden , dat de huid vasternbsp;ligt, het haar deszelfs gladheid en glans verliest,nbsp;en, bij een oppervlakkig betasten, veel smeer aannbsp;de hand nalaat.

Middelerwijl neemt ook de hoest toe ; men ziet voorts, dat het dier lusteloozer is, trager gaatnbsp;welden, zich van de overige beesten verwijderdnbsp;houdt, in den rustigen stand meer met deu bulknbsp;ti’ekt, eu , bij het grazen, den kop verder vooruitnbsp;steekt dau gewoonlijk ; — dat het, in de weidenbsp;ópstaande, niet, zoo als in den gezonden staat,

-ocr page 180-

JT lt;¦»

oo

vrij en natuurlijk, maar minder vlug , en niet met een in-, maar opgebogen, rug oprijst, terwijl betnbsp;voorts met een neerhangenden kop, en uitge-strekten hals, onder eenen stijven gang, voorlgaat,nbsp;waarbij het met den muil over het gras strijktzonder behoorlijk door te bijten , zich van tijd tot tijdnbsp;met de tong in de neusgaten likkende, en 'veelvuldige gelegenheid opzoekende, om den kóp tenbsp;suhuren. liet geeft geene geluiden meer,

lu dezen toestand, wordt het Ruud dagelijks zieker, en de tegennatuurlijke verschijnselen ,nbsp;vooral in den bloedsomloop en de ademhaling,nbsp;worden bestendig duide/ijker.

Het lioesteii gescliiedt met grootere mo-eile, onder hevige schuddingen des hgchaains, en metnbsp;sterke beweging der flanken; de diertm hoestennbsp;meermalen achter elkander ; — staan achteruitnbsp;in deu stal, met van elkander gezette voorbee-nen, waarbij het been der zijde, alwaar eJe longnbsp;ziekelijk is aangedaan, niet zelden vooruit wordtnbsp;geplaatst.

De oogen zijn beloopen , sterk met bloed opgezet, staan uitpuilende cn tranen ; de mond is warm, bleek en slijmachtig; de adem onaangenaam riekende. De eetlust duurt als nog voort ^nbsp;doch is verminderd; de herkaauwing geschiedtnbsp;flaauwelijk , zwak , en ongeregeld, op bet meestnbsp;10 of 12 malen achter elkander; de mest wordtnbsp;spaarzaam ontlast, is zeer droog en zwart, somsnbsp;taai en slijinlg; de jns is helder en heet.

Melk kocljcn ncme’n langzamerliaiid iu de melk

-ocr page 181-

Iö7

af; tiezc scliuimt ecliler nog, cn wordt zonder nadeel door den mcnscli gebruikt. De , pols isnbsp;zwak en verbaast; de hartslag zeer voelbaar, ennbsp;telt 55—60 slagen in eene minuut.

Er ontstaan koortsige verschijnselen, die zich eiken dag herhalen ; de horens, ooreu , en ledematen zijn bij afwisseling koud, en na drie ofnbsp;meerdere uren, volgt eene brandende hitte. Ianbsp;dusdanigen aanval van koorts klimmen de polsen hartslag van 90 tot ICO slagen. Eetlust, her-kaauwing, en melkafscheiding houden eindelijknbsp;geheel op , en nadat liet dier, van 6 tot 10 dagen ,nbsp;in zulk eenen toestand verkeerd heeft, vermeerderen de toevallen. De ademhaling wordt he-zvvaarlijker, met sterke in- en uitademingen ; hetnbsp;slaan der flanken w'ordt sterker, en het diernbsp;houdt den kop meer vooruit gestrekt; de hoestnbsp;wordt dof, droog, en kort, de huid zeer onreinnbsp;en vuil, en begint vaster op het ligchaam te liggen,nbsp;terwijl de haren dor en verward staan.

Uit den neus vloeit slijm en eene stoffe als slolbare lijmpha ; de oogen staan mat en vuil;nbsp;het dier ziet dikwijls naar de zijde om, en geeft,nbsp;bij aangehragte drukking tegen de zijde, v.an welkenbsp;de long aangedaan is, zware pijnen te kennen.nbsp;De koorts wordt heviger, de pols zwakker, denbsp;hartslag steeds duidelijker voelbaar. De mest-ontlasting heeft geheel opgehouden; in enkele gevallen wordt nog eene geringe hoeveelheid dunne,nbsp;zwarte, stinkende , mest uitgeworpen. Het diernbsp;legt zich niet meer neder. Nadat de toestand op

-ocr page 182-

158

zoodanigen voet, drie, vier, vgf, of op liet hoogst, zes dagen geduurd heeft, ziet men duidelijk, bij het bestendig klimmen der ziekte, datnbsp;het gevaai' toeneemt.

Het Rund verliest sterk in vleesch, en krijgt een onoogelijk aanzien ; de ademhaling wordt meernbsp;en meer beklemd , en moeijeiijk, en gaat vannbsp;een aanhoudend sleenen vergezeld. De pols isnbsp;naauweiijks meer te voelen , de hartslag evenwelnbsp;duidelijk waar te nemen , en aan de regterzijdenbsp;laat zich veelal eene kloppende beweging ontdekken , welke door het opligten der vergroote ennbsp;ontaarde long schijnt te worden voortgebragt. Denbsp;hoest geschiedt nu met uilgeslrekten kop en hals,nbsp;doch is zwak en heescli; de dieren W'orden onrustig, slaan met opgetrokken rug en zaanigetrokkennbsp;heeneu; de gang is wankelend. De oogen zijnnbsp;gebroken en staan zeer troebel; de uit den mondnbsp;en neus vloeijende slijmstofFe verkrijgt een kwa-lijken reuk ; er hebben nog van tijd tot tijd huiveringen plaats, doch de horens en ooren blijvennbsp;voortdurend meest koud. Somtijds boort mennbsp;bij aanhoudendheid, op andere tijden meer bijnbsp;.afivisseling, sterk knersen met de tanden ; de buiknbsp;'zet zich trommelzuchtig uit, en valt ook wedernbsp;te zamen. Aan den kossem, onder de borst, ennbsp;den buik, komen zuchtige gezwellen te voorschijn,nbsp;die een bloedig water bevatten. Op bet laatstnbsp;schuimbekken de dieren, even als had er eennbsp;speekselvloed plaats, waarbij, tijdens de uit- ennbsp;inademing , eene krampaebtige beweging met den

-ocr page 183-

150

muil wordt gemaakt, even als waren de dieren hczig te licrkaauwen. Eindelijk valt liet dier , nanbsp;aclit, tw'aalf, tot veertien dagen, zeer verzwaktnbsp;zijnde, onder de verschijnselen eener hoogst be-naauwende ademhaling, ter neder, en nu volgt denbsp;dood min of meer spoedig, ten gevolge vannbsp;krachtuilputling en door verstikking.

Bij Stieren , Ossen , en andere krachtvolle Runderen was de ziekte sneller in haar beloop, dan bij minder sterk vee , zoo als bij Melk-koeijen. Bijnbsp;twee, door mg behandelde, Kalveren, gevallennbsp;van gebeterde Koeijen , ging de ziekte, bij haarnbsp;volkomen uitbreken, van den vierden tot dennbsp;zevenden dag, in den dood over.

De geneesbaarheid hangt veel van den gevorderden trap der ziekte af. Runderen, die, bij de eerste verschijnselen van ziekelijkheid, aan eenenbsp;doelmatige behandeling W'erden onderworpen, genazen meest alle, en wel van den tienden, twaalfden, tot den zestienden dag.

Bij andere, waarbij de ziekte reeds cenige dagen bestaan had, ging zij, naar gelang vanhetverzuim,nbsp;langzamer en wel van den zestienden , twintigsten,nbsp;tot den vier en twintigsten dag, in beterschapnbsp;over.

:'1

11

Van Runderen, welke door aderlatingen en te sterk vei koelende middelen behandeld waren, is mij denbsp;genezing nimmer gelukt. Bij eenen enkelen Os ,nbsp;die, wegens verzuimde toediening van middelen,nbsp;reeds in het tweede tijdperk der ziekte verkeerde,nbsp;volgde beterschap met den zeventienden dag.

-ocr page 184-

100

Volgt, bij een gunstigen' uitgang der ziekte, beterschap , dan verminderen de toevallen ; ernbsp;komt ontlasting eener meerdere hoeveelheid wee-ke meststoffe, veeltijds gevolgd van doorloop', denbsp;ademhaling wordt iets vrijer ; de koortsige verschijnselen verminderen; de ligchaams - warmtenbsp;wordt gelijkmatiger; de dieren beginiien weernbsp;meer te eten, geregelder te herkaauwen, en melknbsp;te geven; de huid wordt vochtiger en losser; denbsp;haren nemen weder glans aan, en aan de schouders komt niet zelden een uitslag te voorschijn.

Een geval heb ik gezien van een Rund, waaraan niets gedaan werd , en gedurende het bestaan dernbsp;ziekte, buitenhuis op de weide bleef liggen, juistnbsp;op een lijd, dat het weer afwisselend koud ennbsp;vochtig was, hetwelk met zeven dagen overleed,nbsp;waarbij de veranderingen , aan deze ziekte verbonden, na den dood duidelijk werden waargenomen.

Het herstelde vee, in de weide gelaten of op den stal gevoederd wordende , houdt zich zeernbsp;wel, en is, over het algemeen, ofschoon mindernbsp;dan ander goed gezond vee, weer voor den groeinbsp;geschikt.

Het Melk-vee komt, na de volkomenc herstelling, langzamerhand weder op de melk, en is voor deze bestemming niet minder dan te vorennbsp;dienstig.

Langen tijd na de genezing behoudt het ge-betei’de Rund nog hoest over, welke niet dan onder zeer gunstige omstandigheden van zelven ver-

-ocr page 185-

1

161

tlwijnt. Ook lioort men de dieren eerst Weder, na vier, vijf, zes, of meerdere weken, loeijen.

Indien de toegediende geneesmiddelen, wegens den ver gevorderden trap der ziekte, vruciiteloosnbsp;werden aangewend, ging dezelve, onder denbsp;bovengenoemde verschijnselen, van den zeventienden, tweeentwintigsten, tot den dertigstennbsp;dag , in den dood over.

Van negen, aan de gevolgen der longziekte gestorvene , en door mij geopende, dieren, bevond ik telkens de regter long ziekelijk aangedaan , hetwelk men ook bij vroeger gestorvene en geopende Runderen had opgemerkt.

Bij den dood bevindt men het ligchaam zeer vermagerd; onder den buik en aan de borst ti-eftnbsp;men slappe gezwellen aan , die bloedig water bernbsp;vatten.

Bij het afnemen van den eenen borstwand, vloeit er eene mindere ot meerdei'e hoeveelheidnbsp;eener weiachtige vloeistoffe uit de borstholte,nbsp;welke, naar omstandigheid van den korteren of

langeren duur der ziekte, zoowel in hoedanig


heid als hoeveelheid, verschilt. Dan ecus is deze vloeistoöe geheel dun of vvaterachtig; op anderenbsp;tijden is zij dikker, en van een plastisch- hj?njjha-tieken aard , nu eeiis meer geel, dan meer roodnbsp;van kleur, bepalende zich de hoeveelheid uitge-stort vocht van een halven tot twee gewone wa-ter-emmers vol.

liet ribbe-, doch vooral het long-vlics , is verdikt en met gestolde of plastische lijmpha bedekt, ill. D.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11

-ocr page 186-

1G2

welke stoffe zicli ook , in de uilgestorte vochten., als klonters en vlokken , doet ontdekken. Ooknbsp;op de vergroole en ontaarde long treft men eenenbsp;laag van dusdanige plastische stofFe aan , waardoor'verhinditigen van deze deelen ontstaan, dienbsp;niet dan door het mes te scheiden zijn. Deze uitstortingen zijn des te aanmerkel ijker , naarmatenbsp;de ziekte een meer geregeld beloop heeft gehad , en de dieren langzaam gestorven zijn.

Nadat men deze verdikte en uitgestorte sloffen verwijderd heeft , verschijnt de ontaarde on vcrgroöte long zelve. De zelfstandigheidnbsp;is vast , vleezig geworden , en laat gcene denbsp;ininsle zamendrukking of uitzetting toe; ha-3'e celachlige gesteldheid is geheel verlorennbsp;gegaan. Doorgesneden wordende, bevindt mennbsp;dezelve donker-rood of rood-bruin vairnbsp;kleur, met witte , geelacblige , vaalkleurlge,nbsp;strepen van ondei’scbeidene dikte doorweven; hetgeen aan de massa een marmeraehtig aanzieanbsp;geeft. De grootte en zwaarte van zoodanigenbsp;longen bedroeg algemeen bij volwassene Runderen 20 tot 25 ponden, oud gewigt; bij kleinerenbsp;dieren hadden dezelve, naar evenredigheid, eenenbsp;mindere zwaarte.

De niet aangedane long der linkerzijde had baren natuurlijken omvang en vastheid; doch wasnbsp;meest iets witter van kleur, en, in enkele gevallen , eenigermate ingekrompen. De luchtpijp,nbsp;zoowel als derzelver takverdeellugen , waren metnbsp;geronnen cii schuimend bloed gevuld. Het hart

-ocr page 187-

103

was somtijds vergroot, dè zelfstandigheid week , liet liartezalcje met eene kleinere of grooterenbsp;hoeveelheid weiachtig vocht of plastische stofTenbsp;gevuld. De buiksingewanden hadden, over hetnbsp;algemeen, een vrij gezond aanzien ; de lever was,nbsp;op enkele tijdèn, murw of week , en de deelen,nbsp;in hare nabijheid gelegen, hadden eene gelenbsp;kleur aangenomen. De galblaas werd altijd buitengewoon vergroot aangetroffen, en was dannbsp;eens met eene bloedige, dunne, dan met eenenbsp;dunne, groene, schuimende, en op andere tijden,nbsp;met eene dikkere gal gevuld.

Op de oorzaken lettende, waaraan men het ontstaan der longziekte alhier meent te moetentnbsp;toeschrijven, waardoor zij zich in onderscheidenenbsp;Gemeenten , hoewel slechts in enkele stallen, ennbsp;later bij enkele Runderen, heeft geopenbaard,nbsp;moet ik betuigen , dat derzelver overweging mqnbsp;geenszins eene volkomene zekerheid heeft kunnennbsp;geven, oiii stellig te bepalen, of de longziekte als eenenbsp;eenvoudig heer.ichende , of als eene oorspronkelijk be-smettelijke , dan wel als eene hecrschende en gevolge^nbsp;lijk besmettelijke ziekte moest W'orden beschouwd.

Ik zal inmiddels de invloeden en omstandigheden , welke verondersteld Worden , deze ziekte te hebben kunnen vóórtbrengen , of daartoe te hebbennbsp;bijgedragen, nagaan, waaruit, naar aanleiding vannbsp;ccuigc , door mij waargcaomenc , gevallen , de minnbsp;of meer besnicltelijke aard derzelve, mijns oordeels , voor waarscliijnlijk moet Worden gehouden,

11 »

-ocr page 188-

1G4

Volgens- het gevoelen van den Heer President der Provinciale Commissie van Geneeskundignbsp;Onderzoek en Toevoorzigt, die, vergezeld vannbsp;den Heer Vee - arts .groekenberg , in de maandnbsp;April dezes jaars, onderzoek gedaan heeft naarnbsp;den aard, de oorzaken, en uitwerkingen dernbsp;ziekte, zouden de oorzaken hoofdzakelijk moetennbsp;gezocht vforden quot; in de afwisseling van langdurignbsp;» vociilig flaauw weder en lage winden, metnbsp;gt;gt; daarop volgende tusschenpoozen eener fijne,nbsp;» koude liichtsgesteldheid , en scherpe hoo-» ge winden, en het laat weiden in dennbsp;B herfst.”

,Indien het niet te betwijfelen valt, dat deze oorzaken calarrhale aandoeningen der luchtwegen, en, bij eene aanhoudende inwerking, ziektennbsp;^ier boi’storganen konden voortbrengen, dienbsp;zich bij bet Rundvee onder den schijnbaren vormnbsp;van longziekte openbaarden, zoo blijft het echter , bij eene nadere beschouwing, zeer duister ,nbsp;Waarom juist de ziekte eerstelijk slechts in tweenbsp;stallen, ontstond, en aldaar, eenige maandenlang,nbsp;.voortdurend bleef bestaan , zonder dat men daarvannbsp;eenig spoor bij andere Vee-bouders opmerkte :nbsp;dewijl bet algeineene gebruik, om het vee, zoonbsp;lang raogelijk , buiten te laten , niet alleen doornbsp;WEiJEF.s en VAN DE sAND, maal' door meest allenbsp;landlieden in deze streken jaarlijks wordt opgevolgd.

liet is mij echter gebleken , dat aan de oorzaken, door den Heer President bovengenoemd,

-ocr page 189-

1G5

wpgegevcn, geenszins een alijcmennen Invloed koni Vvofden ontzegd, dewijl steeds werd opgemerkt,nbsp;dat een groot aantal Runderen door eeneu ge-lijksoortigen hoest was aangedaan , als bij denbsp;longzi.ekte bestaat: waaniil de voorbeschiktbeidnbsp;Van drt vee voor de ziekte kon worden afgeleid.

Ofschoon nu-misscliien , door eene , vroegtijdig in het werk gestelde , voorbehoedings -geneeswijze, de verdere ontwikkeling der ziekte veeltijdsnbsp;kan zijn verhinderd gew_orden, zoo was het mijnbsp;echter in het eerst niet genoeg verklaarbaar, hoe,nbsp;hij dusdanige voorbeschiktheid van vele Ruiiflerennbsp;tot de onderhavige ziekte , slechts zulk een ge-ring getal aan dezelve kwam te lijden.

In lateren tijd , is mij dit evenwel duidelijker geworden, toen ik vernam, dat de Vee houders,nbsp;ten einde nog de meeste voordeelen van zoodanignbsp;Vee te trekken, te werk gingen de beesten, innbsp;Let cersie begin , zelfs bij de geringste blijken vannbsp;ongesteldheid,, alhoewel voor eenen minderennbsp;prijs, te verknopen, die dan, wegens de nabijheidnbsp;der Pruissische grenzen (*'), niet zelden bij nacht,

{*) Ten gevolge van dezen uitvoer zijn tater , door de fruissische Regering, maatregelen genomen tegen dennbsp;Invoer van Rundvee uit Nederland, voor zoo ver nietnbsp;voldingend blijken mogt, dat hetzelve werd aangehragtnbsp;uit eene Gemeente, binnen welke de longziekte, sedertnbsp;drie maanden, niet heeft geheerscht; zijnde de Burgemeesters iu Gelderland dan ook door den Gouverneur aangeschreven, om, bij eventuelen vervoer , op aanvrage dernbsp;belanghebbende, ue, daartoe strekkende, verklaring at-

-ocr page 190-

188

heimelijk werden nitgevoerd; en, zoo ik op de Lerigten eenlgzins staat kan maken, zijn zij ook,nbsp;in sommige plaatsen der Provincie Gelderland,nbsp;alwaar minder naauwkenrig toezigt op het slagl-vee bestaat, meermalen verkocht en ter slaglbanknbsp;geleld. Dat men van dezen maatregel veelvuldignbsp;gebruik maakte, is mij naderhand dikwijls gebleken, zijnde mij meermalen zoodanig, vooraf Iernbsp;verkoop aangeboden, vee, dat men niet geschiktnbsp;kwijt had kunnen raken, ter behandeling overgegeven, hetwelk dan , naar gelang van het plaatsnbsp;gehad hebbende verzuim, moeijelijk herstelde,nbsp;of kwam te overlijden.

Daar voorts de Vee-houders in deze streken hun voornaam bestaan vinden in het vetweiden ,nbsp;en jaarlijks veel vee ter markt brengen, die,nbsp;bij het gerucht van het bestaan der lougzicklenbsp;onder hetzelve, het vette vee met geene mogelijkheid aan Duitschers, die hetzelve te Aken ennbsp;elders ter markt voeren, noch aan andere vreemde of inlandsche Vee-koopers, voor de Armeenbsp;of aan particulieren , konden afzetten , terwijl denbsp;Slagters \.e Arnhem, Nijmegen, en elders het veenbsp;uit zoodanige stallen, uit hoofde der bestaandenbsp;te geven , indien daartegen, uit hoofde van het wezenlijknbsp;beslaan der ziekte, geene bedenkingen niogtcn wezen.nbsp;(Verslag van Hoeren Gedeputeerde Staten der Provincienbsp;Gelderland, gedaan in do Vergadering der Provincialenbsp;Staten van igt; Julij 1836. (Zie de Nederlandsche Staats~nbsp;courant van 2 Aug. 1836).

A. N.

-ocr page 191-

1G7

policinj-vci’oi’deaingen, niet clucfilen koopen,. werd men te meer aangespoorcl , om de zaak geheim te houden.

Het ^een bovendien tot de verheimelijking der ziekte medewerkte, was de onzekerheid der genezing , en voorts de ondervindingen , dat het halt'nbsp;vette vee, tijdens het bestaan der ziekte, ondernbsp;de behandeling, veel in groei terugging, en, innbsp;den gevordenden zomer of herfst, niet dan metnbsp;moeite en kosten, ofslechts in enkele gevallen , tegennbsp;den verkoopUjd, deszelfs vorigen toestand kondenbsp;herwinnen, en men dan genoodzaakt was hetzelve, gedurende den winter, optestallen en tenbsp;voederen, of voor minderen prgs te verkoopen.

Dit een en ander heeft mij overtuigd , dat er meerdere gevallen van longzieke Ilunderen bestaannbsp;hebben , dan ter algemeene en mijne kennis zijnnbsp;gekomen.

Aangenomen nu , dat dé bedoelde ongunstige weersveranderingen algemeene nadeelige uitwerkingen ten gevolge hebben gehad, en werkelijknbsp;door derzelver invloed tot het ontstaan der long,nbsp;ziekte veel hebben bijgedragen , voor zoo ver denbsp;dieren daardoor tot dezelve voox’beschikt werdennbsp;gemaakt, of bij een reeds meer of minder bcslaaii-den aanleg , de ontwikkeling konden bevorderen,nbsp;zoo blijft het toch altijd duister, waarom denbsp;longziekte in het eerst, slechts in twee stallen uitbrak, en niet dan later zich onder ander veenbsp;openbaarde, daar men immers, bij liet ontstaannbsp;derzelve, met den aard der ziekte onbekend

-ocr page 192-

1G8

zijnde , gecne redenen liad, om lt;Ie aanweziglieid geheim fe houden. Er dient dus nog naar meerdere oorzaken , die bijzonder in de eerste stallennbsp;gewerkt hebben, te worden gezocht, weiKe’, bijnbsp;«ene aanwezige voorbeschiktheid, de ontwikkelingnbsp;bevorderd en de longziekte voorigebragt hebben.

De nasporingen en het onderzoek naar de leef-regelkundige invloeden, welke op de dieren , ge durende den laatst verloopen herfst en winter,nbsp;zoo in de weiden als stallen, gewerkt hebben,nbsp;zooals daar zijn: de inrigting der stallen, denbsp;vvijze van verzorging, de soort en gesteldheid dernbsp;voederslofFen, hebben mij nergens iets aan denbsp;liand gedaan, waaruit ik eenige aanleiding kreeg,nbsp;om, behalve de bovengenoemde, door den Heernbsp;President der Gerieeskundigo Commissie opgege-vene, omstandigheden meerdere oorzaken voor hetnbsp;ontslaan der longziekte aan te nemen , dan alleennbsp;in destallen van d. van de sanp, te Pannerde7t, ennbsp;3. weijehs, op den Gelderfschvn Waard, waarin dezelve met kersmis 1833 en Januanj 1834 wasnbsp;ontslaan.

Deze beide Vee-houders hadden namelijk , volgens hunne eigene gedachten, een grooler aanlal vee dan gewoonlijk opgezet hebbende, te veelnbsp;Runderen in den stal gehad , waardoor dezelve tenbsp;digt op een stonden , terwijl, bij bet lla-auwe winterweer, eeue meer dan gevvooiic warmte in dcixnbsp;stal aanwezig was geweest ; iets hetwelk men, vooi-al des morgens, bij het openen der stallen, aannbsp;eenen onaangenamen warmen damp had ontwaard,

-ocr page 193-

109

welke aan elk, die zich in den s!al licgif, legenfrok.

Dat deze onzuivere warme stallucht liier wel als mede-oorzaak tot de ontwikkeling der long-ziekte in aanmerking dient genomen te worden ,nbsp;schijnt eenigszins nader te blijken , daar meergenoemde van DE SAND, te Pannerden, in eenen anderen , doch naar evenredigheid ruimeren, stal,nbsp;10 stuks vee had staan, die wel, van tijd tof lijd,nbsp;lioestleden , doch waarvan geen een de longziektenbsp;gehad heeft.

Ik heb voorts, gedurende mijn verblijf alhier, geene andere oorzaken, waaruit de longziekte,nbsp;met eenigen grond, haren voornamen oorsprongnbsp;kon onlleenen , of welke derz1elve ontwikkelingnbsp;bepaaldelijk konden bevorderen , kunnen opspo-ren , dau de veranderingen in do weersgesteldheid ,nbsp;en in de temperatuur des dampkrings, daar s'eedsnbsp;de , door mij behandelde , longzieke Painderen dannbsp;wezenlijk ziek werden, wanneer er een of tweenbsp;dagen te voren regen gevallen was , of de even-redigheid der warmte van nacht en dag zeer veelnbsp;verschilde (_1’).

1

Deze invloed ter voortbrenging of wederopwekking der longziekte schijnt mede bevestigd te worden , door de mededeeling, welke men, ten aanzien dezer kwaal,nbsp;vindt in de Staatscourant van 10 Oct. 1856 ; wordendenbsp;hier gemeld, dat de longziekte , welke sedert eenen gerui-inen tijd te liijmegen heeft geheerscht, bijna geheelnbsp;geweken was, doch dat de regenacnlige weersgesteldheidnbsp;als de voorname oorzaak moest worden beschouwd , dat denbsp;gezondbeids-tocstand later wederom minder gunstig stond.

-ocr page 194-

170

In lioe verre nu deze, misscLien in vereeniging van meerdere, aan mij onbekend geblevene oornbsp;zaken kunnen zamengevverkt hebben, oni denbsp;longziekte bepaaldelijk eerst hier voort te brengen,nbsp;en of alle, hier ziek gewordene hnnderen , tennbsp;gevolge der opgenoemde oorzaken, kwamen tenbsp;lijden, dan wel,, of hier reeds de srnetstofTe, als-mede-oorzaak , te beschuldigen is, durf ik nietnbsp;beslissen. Het vee van den landman vAis ue sand,nbsp;te Pannorden, bij vvien, in deze streken , de ziektenbsp;het eerst om kersmis J833 ontstond, was, voornbsp;zooveel deze zich wist te herinneren, volstrektnbsp;met geene zieke beesten in aanraking geweest,nbsp;noch minder had hi] vee uit besmette strekennbsp;naar zijnen stal overgevoerd. Hier waren, vannbsp;de 20 stuks, welke hij in den eenen stal had ,nbsp;naar zijn oordeel, 10 ziek geweest, waarvan 5nbsp;waren hersteld. De ziekte had zich het eerst vertoond bij eene Koe, welke in het midden vannbsp;den stal stond, en was, eenigen tijd daarna, opnbsp;een ander eind , bij een tweede Ilund iillgebrokeii.

Hier wordt, omtrent den staat der longziekte , bijgc-voegd, dat, door den Heer m. goedings , Vee-arts der Eerste Klasse,, te Nijmeyen, in het tijdvak van 1 Juli]nbsp;tot 50 September des loopenden jaars, behandeld zijnnbsp;geworden 27 stuks Runderen , welke door deze hecrschen-do ziekte waren aangetast, waarvan 11 werden hersteld ;nbsp;¦welk getal, zegt men, ongetwijfeld grooter zou zijn geweest , bijaldien, bij het ontstaan der ziekte, dadelijknbsp;de hulp van voornuemden Vee-arts ware iiigcroepcn geworden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A. N.

-ocr page 195-

171

Hoe verder de ziekte , teu aanzien van de stand-|daatsen , van het eene op het andere beest was overgegaan, wist men niet bepaaldelijk op tenbsp;geven; hij kon zich alleen herinneren , dat, innbsp;twee gevallen , twee, naast elkander gestaan hebbende , Koeijen, drie of vier weken na elkander, de ziekte hadden gekregen. Evenmin alsnbsp;deze, kon WEtJEBS zich herinneren , bij zijn weten,nbsp;immer vee gezien te hebben, hetwelk aan zoodanige ziekte leed. In hel begin of tegen hetnbsp;midden van Januarij 1834 , werd , zij bijnbsp;eenen tweejarigen Springstier ontdekt, die , tus-schen het ander vee in den stal staande , naarnbsp;beneden verplaatst werd. Eenigen tijd na dezenbsp;verplaatsing, openbaai’de zich de ziekte, bij hetnbsp;derde, van af den Stier staande, tweejarige Rundnbsp;en klom zoo, in ongeregelde tijden, naar boven,nbsp;tot het vierde en vijfde beest op, tastende, zesnbsp;weken, nadat de Stier ziek geworden was, de,nbsp;op de plaats van dezen gezette. Koe aan. Nunbsp;werd men opmerkzaam, dat de ziekte welligt be-smeltelijk mogt zijn, en droeg, zooveel mogelijk , voor de afzondering der zieke Plunderennbsp;zorg. Zij duurde intusschen voort, en tastte,nbsp;nu hier dan elders in den stal, de beesten aan.nbsp;Met volkomene juistheid kon men zich echter nietnbsp;meer te binnen brengen, boedanig zich de zaaknbsp;had loegedragen , weshalve het hier , evenmin als hijnbsp;VAN DE SAND, met zekerheid kan worden uitgewezen,nbsp;of de ziekte zich door besmcUlng iu deze stallennbsp;hebbe voorigeplant.

-ocr page 196-

Ofsclioon de longziekte zicli bij weiikps, wiens woning slechts den afstand van een kwartier nursnbsp;van D. VAN DE SAND, te Pannerden, verwijderd is,nbsp;openbaarde, ruim vier dagen, nadat zij in detrnbsp;stal van dezen was ontstaan, kunnen echter hieruitnbsp;geene bew'ijzen voor de besmettelijkheid wordennbsp;afgeleid, daar deze landlieden onderling weinig gemeenschap hadden, en zij vóór, of hij hel uitbreken der ziekte , volstrekt niet met elkander innbsp;aanraking geweest waren.

Anders was het gelegen ten aanzien van vv. van Dii sAND, te Zewnaar^ bij wien de ziekte zicli , innbsp;April i8b4 , nagenoeg bij drie Melk-koeijen te gelijknbsp;openbaarde (®) Het vee van dezen eigenaar had , welnbsp;is waar, even als dat der twee vorige landlieden , laatnbsp;builen geloopen, en misschien van het ongunstigenbsp;weder een nadeeligen invloed ondervonden , maarnbsp;verdere oorzaken konden hier ook niet wordennbsp;opgespoord. Door den omgang , welken hij , bijnbsp;voortduring, met zijnen broeder in Fannmknnbsp;bad, en die, tijdens het bestaan der ziekte aldaar,nbsp;bleef aanhouden, W'as hij meermalen tot het in-goven van geneesmiddelen aan de zieke dieren dennbsp;laatsten behulpzaam gew'eest, en had zich, innbsp;enkele gevallen, niet ontzien, de doode dierennbsp;van de huid te helpen ontdoen. 1

1

In doze opgave bestaat eenig verschil met die van den Heer Voorzitter der Commissie van t.aiidbouw.nbsp;(Zie biadz. 13 cii cle aanmerking op bladz. 13ï!).

A N.

-ocr page 197-

173

Niqt op lt;lc ged.'iclite gokoinen zijnde, dat de ziekte Lesmellelijk kon wezen, was hij onvoorzig-tig genoeg geweest, -bij de te huiskomst, zijn eigennbsp;vee te verzorgen en te voederen, waardoor hijnbsp;waarsclj ij ulijk de smelsloffe aan hetzelve kon hebben medegedeeld.

De hesmettelijke aard, welken de ziekte hier schijnt gehad te hebben, wordt nog meer bevestigd , doordien w. van oe sand , in de maand Mei,nbsp;wegens de sterfte , welke onder zijn vee plaats had,nbsp;gust vee aankocht, ten einde zijn getal aan tenbsp;vullen, van welke drie Koeijen, uit niet hesmettenbsp;streken , en van stallen afkomstig , alwaar zich,nbsp;vroeger of later, voor zooveel mij bekendis, denbsp;longziekte nimmer heeft vertoond, de ziektenbsp;kregen, nadat zij zes, zeven, en acht weken onder het andere vee geloopen hadden.

Een verder bewijs, waaruit ik tot den besmet-telijken aard der ziekte meen te mogen besluiten , heb ik gevonden bij den Heer tendbingen , die ,nbsp;in hel midden van Maart, eene Koe gekocht had,nbsp;op eene publieke verkooping, afkomstig uit dennbsp;stal van voornoemden j. weijees. Na zes wekennbsp;onder zgn vee verkeerd te hebben, kreeg dezenbsp;de ziekte en overleed. Drie of vier weken na hetnbsp;overlijden dezer Koe, openbaarde zich eene gelijksoortige ziekte hij eene van zijne andereMelk-koei-.jen, welke insgelijks kwam te sterven. Wederomnbsp;drie of vier weken later, werden nog drie anderenbsp;Runderen , eenige dagen na elkander, door dönbsp;ziekte aangetast.

-ocr page 198-

Ï74

Bi] deze drie, laatst ziekgewordene beesten, riep men mijne hulp in, toen de derde reedsnbsp;vier dagen ziek was geweest. Twee derzelve overleden al spoedig, bij eenen vergevorderden trapnbsp;der ziekte, en groote zwakheid, Welker spoedigenbsp;toeneming ongetwijfeld een gevolg was van lier-haalde sterke aderlatingen en het dagelijksch toedienen Van eene groote hoeveelheid verkoelendenbsp;iniddenzGuten. De laatste alleen genas, ondernbsp;de aanwending der, door mij, voorgeschrevenenbsp;geneesmiddelen, terwijl levens door het in hetnbsp;werk stellen van maatregelen, ter voorkomingnbsp;eener verdere verspreiding, en de toediening vannbsp;voorbehoedmiddelen aan de reeds voorbeschiktenbsp;dieren , de ziekte hier gestuit werd.

De oorzaken van het eerste uitbreken der ziekte, in de maand Julij , in eene weide van den Heernbsp;KOLENBRANDER, in dc gemeente Angerloo ^ zijn geheel onbekend. Aan welke invloeden dit veenbsp;vroeger, voordat hetzelve in zijne weide werdnbsp;opgenomen , was blootgesteld geweest , kon mennbsp;met geene mogelijkheid nagaan, dewijl deze Heernbsp;alleen vee tot vetweiding houdt, hetwelk, hiertoenbsp;bestemd wordende , des voorjaars, doordenzelven ,nbsp;van verschillende stallen en markten wordt aangekocht- Hier kon men derhalve zoowel eenenbsp;mogelijke besmetting als de uitwerking van alge-meene oorzaken verdenken, hetzij dan, dat alnbsp;het vee, of wel de eerste Koe, ten gevolge vannbsp;de laatstbedoelde, ziek is geworden, én de anderen besmet hehbe, of dat de Heer kolenbrander

-ocr page 199-

J-.l

'een of rceerdere , uit besmette stallen afkomstige , Runderen kan hebben aangekocht; iets hetgeen tenbsp;minder kan bevreemden , dewijl zij, die de ziektenbsp;onder hun vee hadden , hetwelk voor de slagt-bank bestemd was, zoowel als hetgeen, dat opgestald werd , om op een ander jaar vet geweid tenbsp;worden, door andere Vee-houders, in wier stal*nbsp;len de longziekte niet bestond, lieten verkoo-pen : van welke handelwijze men zich, op de na-jaarsmarkten , zoo te Jrnhem als elders, veelvuldig bediend heeft.

En zou öu ook de Heer kolenbrander niet, door dusdanige misleiding, zijn vee kunnen hebben aangestoken , daar hij misschien, even als denbsp;Heer tendringen , hierin bedrogen kan zijn ? Denbsp;besmettelijke aard, welken de ziekte, bij het veenbsp;van eerstgemelden bezat, wordt intusschen vrijnbsp;waarschijnlijk uit de volgende gevallen: Beweidennbsp;van den Heer kolenbrander , wonende te Does-burg, zijn gelegen op een uur afstands dezer stad.nbsp;Hij was diensvolgens buiten de gelegenheid geregeld naar zijn vee om te zien. Het opzigt wasnbsp;derhalve toevertrouwd aan iemand, hier nabijnbsp;wonende, die zelf 4 of 5 stuks vee had , en bij wien,nbsp;toen men mijne hulp inriep , reeds vier vette koei-jen , die, bij opvolging, namelijk vier, vijf, ofnbsp;zes dagen na elkander, ziek geworden waren, opnbsp;stal stonden.

Ofschoon men hier reeds eenen zoogenaamden Vee-arts van ondervinding (Empiricus) lot dehehan-

-ocr page 200-

T-* f* é K)

deling dor zielce dieren in het werk had gesteld , was de toestand echter, onder de aanwending van sterkenbsp;aderlatingen en verkoelende middelen , reeds zeernbsp;gevaarlijk geworden, zoodat alleen het laatst zieknbsp;geworden Rund, door de aanwending van anderenbsp;middelen, is behouden gebleven.

Daar men de ziekte , vóór mijne komst, niet voor de longziekte had erkend , en volstrekt geennbsp;vermoeden van besmettelijkheid had opgevat,nbsp;hadden de lieden , welke de zieke Koeijeii oppasten en verzorgden, bestendigden omgang metnbsp;hun eigen vee blijven onderhouden, en zulks is ,nbsp;mijns inziens, oorzaak geweest, dat, eenige weken naderhand, de ziekte zich hier nog wederomnbsp;hij eenige Runderen heeft geopenbaard, welkenbsp;door mijnen kunstgenoot van calcar zijn behandeld geworden.

Een tweede grond voor het aanstekend vermogen der longziekte bij de Koeijen van den Fleer kolenbrander kan worden afgeleid uit het volgende geval, door mij zelven waargenomen.

In het midden der maand Augustus, kocht zekere Vleeschhouwer, uit Zevenaar, eene vette vaars van den man, die op kolenbranders Koeijennbsp;paste. Aan dit dier kon men niets ziekelijksnbsp;waarnemen; hetzelve zou ter slagtbank geleidnbsp;worden. Een andere Vetweider , die juist toen ternbsp;lijd eene Koe had, bij welke , aan de eene ach-terklaauw de hoornschoen, voor een groot gedeelte, was losgegaau , en vrees koesterde, dat hij

-ocr page 201-

177

dezelve zoude verliezen, kwam in overeenkomst met den slager, om de Koe tegen voornoemdenbsp;Vaars te ruilen; hetgeen geschiedde.

De Vaars werd nu bij zeven stuks ander vee in de weide gedaan, en bij de eerste openbaardenbsp;zich, in het laatst van October, de longziekte.nbsp;Zijn ander vee bleef, tot op den verkooptgd,nbsp;zijnde in het midden van November, gezond. Denbsp;Vaars, uit de weide naar den stal vervoerd wor»nbsp;dende, werd onder mijne behandeling opgenomen, en was met drie weken wederom geheelnbsp;hersteld.

De meeste, verder plaats gehad hebbende, gevallen van longzieke Runderen hebben voorts voornamelijk daar bestaan, waar het gezonde vee,nbsp;wegens de nabijheid van besmette weiden , gelegenheid vond, om met deze in aanraking tenbsp;komen.

Tegen deze gronden voor het besmettend vermogen der longziekte strijden eenigermate de waarnemingen van den Heer Vee - arts guoenen-behg, die, in zijn District, drie longzieke Runderen behandeld heeft, welke, uit de strekennbsp;van Zonenaar afkomstig, na eenige weken , ondernbsp;ander vee, in de weide geloopen te hebben,nbsp;aldaar de ziekte kregen , zonder verdere gevolgennbsp;na te laten.

Dit een en ander, namelijk zoowel het opgegeven langzaam ontstaan der ziekte , als de alge-ineene aanleg, welke vele Runderen, naar mijne bevinding, tot dezelve toonden te bezitten, in

III. D. nbsp;nbsp;nbsp;12

-ocr page 202-

ITS

’vpiband bcscliouwd tot dn onbekende wijï.c, ho® de ziekte , door middel van besmetting , in de stallen van wEiJERS en van oe sand, te Herwen ennbsp;Pannerden zou zijn gekomen , geven grond, omnbsp;te veronderstellen, dat liare eerste oorsprongnbsp;moet gezocht worden in de uitwerking van alge-, ineene ooi-zaken , welke gelegen waren in de ongunstige weersgesteldheid des vorigen najaai’s,nbsp;aan Avelker invloed de diereu, wegens het laatnbsp;verblijf in de weiden , gedurende den herfst, zijnnbsp;blootgesteld geweest; ten minste mag men aannemen , dat hierdoor eene voorbeschiktheid ianbsp;de ligchamen der Runderen is voortgebragt geworden , die naderhand , bij de inwerking vannbsp;meerdere schadelijke oorzaken, hoedanige tennbsp;aanzien van de stallen bij weuebs en van de sandnbsp;opgegeven zijn, de longziekte hebben doen geboren worden. Uit hoofde van gebrek aan echtenbsp;herigten, kon niet bepaald worden, of zij , vannbsp;het begin van haar ontstaan, even als later, eennbsp;aanstekend vermogen hebbe bezeten.

Wat de algemeene handelwijze betreft, welke tlóor mij, ten aanzien der, aan mijne zorg toevertrouwde, Runderen, werd in het werk gesteld,nbsp;7.00 werd, zoodra de ziekte zich onder een koppelnbsp;kwam te openbaren, het zieke beest onverwijldnbsp;uit de weide naar den stal vervoerd, en van allenbsp;gemeenschap met andere Runderen afgezonderd,nbsp;De oppassing en verzorging werd toevertrouwdnbsp;aan iemand, die met het gezonde vee geenea

-ocr page 203-

179

'omgang liad ; wordende tevens afzonderlijke drinït1 emmers en voederbakken gebezigd.

Op het gezonde vee, waarmede hel zieke Rund in dezelfde weide geloopen had, werd naauwkeu-rig acht gegeven, en bij de geringste verschijnselen , welke de ziekte hij een of meerdere vannbsp;deze deden vreezen, werden middelen toegediend , om de verdere ontwikkeling tegen te gaan.

De weiden , waarop de ziekte zich nog nlej; vertoonde, werden door breede grachten ofnbsp;dubbele schuttingen , ter breedte van zes of achtnbsp;voeten, van de besmette landen gescheiden, tennbsp;einde alle gemeenschap of aanraking der Runderen te voorkomen.

Het longzieke Rund werd, tot aan deszelfj volkomene herstelling toe , in den stal gehouden,nbsp;en, voor dat hetzelve weder in de weide ondernbsp;ander vee gelaten werd , onderscheidene malennbsp;geborsteld, van stof gezuiverd, en ten laatste eennbsp;paar malen met zeepwater afgewasschen, en, bqnbsp;warm zomer-weder door de lucht, of andersnbsp;onder dekkleeden gedroogd (1).

12*

1

Hoe zeer de zuivering en wassching van de opquot; pervlakte des ligchaams met zeepwater , zelfs ook metnbsp;chloor-water , allezins nuttig zijn, zoo mogen dezelve nietnbsp;voldoende geacht worden , om aan een , van do longziektenbsp;zigtbaar hersteld , Rund het besmettend vermogen zeker tenbsp;ontnemen. De smetstoffe wordt toch in de longen bereid,nbsp;cn uitgeademd : en dit heeft waarschijnlijk ook nog eennbsp;tijdlang plaats , nadat het dier de ziekte heeft doorgestaan , vermits het deel der long, dat aangedaan is geweest, nimmer deszclfs natuurlijke gesteldheid wederom

-ocr page 204-

180

De stallen, waarin, bij aanboudenlieid , long-zlelie Runderen geplaatst waren geweest, werden telkens, na de verwijdering van liet herstelde ofnbsp;gestorven vee , geboend en gezuiverd.

Na het ophouden der ziekte bij cenige Veehouders , heb ik hun aan geraden , om, vóór dat het vee, tegen den volgenden winter, werd opgezet, denbsp;stallen , waarin de longzieke heesten gestaan hadden,nbsp;te zuiveren , door het houtwerk af te schrapen,nbsp;daarna met kalkwater af te boenen , hetzelve tenbsp;teeren, en naderhand met kalk te bestrijken, denbsp;bestrate stallen op te nemen , nieuwen grondnbsp;onder dezelve te laten brengen, en de steenennbsp;eenige dagen in een kalkloog te leggen. Zandigenbsp;bodems werden , ter hoogte van een of twee voeten , uit den stal verwijderd, en met nieuwe aardenbsp;aangevuld. De overige gebruikte gereedschappennbsp;werden voorts met kokend water gereinigd ennbsp;gezuiverd. Van wege het Gouvernement, werd,nbsp;in de maand Junij, bevolen, dat het, aan denbsp;ziekte gestorven, vee, zoodra mogelijk, op eeuen,nbsp;van de huizen en stallen verwijderden, afstand,nbsp;met de bekleedselen moest worden begraven.

Een overgroot aantal Runderen van onderschei-

verkrijgt, maar, gedurende het geheele leven, gedeeltelijk de voortgebragte ontaarding blijft behouden. Van hier, dat het dikwijls eerst later, bij het slagten, blijkt,nbsp;dat zoodanig beest vroeger aan de longziekte heeft geleden; (verg. bladz. 29.)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A. N.

-ocr page 205-

181

den geslachten en ouderdom, hebben mij gelegenheid gegeven, eene voorbehoedende geneeswijze In het werk te stellen, ten einde eene, bq dezelve bestaande, voorbeschiktbeld tot de ziektenbsp;weg te nemen , of liever derzelver verdere ontwikkeling te voorkomen.

De longziekte, langzaam ontstaande, heeft men veelvuldige gelegenheid , om den meer of minderen aanleg tot dezelve te ontdekken, daar mennbsp;hij de dieren weken, ja soms maanden te voren ,nbsp;een drooge, koi’te, schelklinkende, hoest hoort,nbsp;waarvan de aanvallen zich vooimamelijk tot dennbsp;nacht en morgenstond bepalen, en welke hoestnbsp;zich merkbaar, bij eenige verandering in de weersgesteldheid, verheft. De huid is onreiner, hetnbsp;haar is minder glad en glanzig, dan bij het volkomen gezonde Rund , terwijl de bloedvaten desnbsp;oogs, in plaats van eene heldere, meer eenenbsp;donker-roode , blaauwachtige, kleur bezitten,nbsp;en hel oog een smotsig aanzien heeft. Men neemtnbsp;voorts, in de meeste gevallen , een stinkendennbsp;adem bij de dieren waar (1).

Ofschoon ik bij sterke, volbloedige, en welge. voede Runderen, wegens den ontstekingachtigennbsp;aanleg, meermalen eene aderlating van drie tot

1

Deze verschijnselen kunnen dus, in den eigenlijken zin, niet meer tot den aanleg of de voorbeschiktheidnbsp;worden gerekend , maar dezelve moeten inderdaad wordennbsp;beschouwd als uitwerkingen van. de reeds bestaandenbsp;ziekte.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A. N.

-ocr page 206-

18^

vijf ponden , tot vermindering dezer toevallen’^ aanivendde, zoo Leb ik slechts in enkele geval-len daarvan goede uitwerkingen gezien, maar-ineëslijds opgemerkt, dat de hoest in het eerstnbsp;Wel Verttiinderde, doch , iia eenigé dagen, zichnbsp;des te veelvuldiger deed hboren. Eene meernbsp;voordeelige uitwerking had het zetten van eennbsp;wrangwortéi of eener haarvlecht aan den kossem,,nbsp;waarbij eerst eiken dag, en naderhand om dennbsp;anderen dag, een poeder werd toegediend metnbsp;Water, bestaande uit:

Nitri Depur.

Flor. Sulphur.

Pulv. Aloes.

.....Baéc, Lauri ^ dr. üj.

Wordende dit, naar het gestel des diers en den tneer öf min duidelijken ontslekingachllgen of'nbsp;gastrisch en toestand , gewijzigd.

Aan krachteloozer en minder sterk gevoed vee • vooral aan rnélkgevende Koeijen, werden, naar gelang Van omstandigheden, de afleidende middelennbsp;achterwege gelaten , en alleen het bovengenoemdenbsp;poeder, niet bijvoeging van Herhu Absynthii, Rad.nbsp;“Calami Aromalici, of Gentianae toegediend.

Hierbij werden de Runderen, eenige malen *s weeks , naar den stal gehaald, met stroo gewreven , en geborsteld.

Van deze, bij voortduring opgevolgde, behandeling, zag ik, in dusdanige gevallen, zeer igewenschle uitwerkingen, daar de boest langzamerhand verdween, de dieren wederom vlugger

-ocr page 207-

183

werden , eu alzod de vroeger bestaande, aanleg tot de longziekte hij het vee werd weggenomen.

In gevallen, waar men vrees koesterde, dat de ziekte welligt, onder de minste verandering desnbsp;weders , bij een of ander stuks vee, zich onverwacht zoude kunnen openbaren, oordeelde iknbsp;bet raadzaam, ten einde, zoo mogelijk, het uitbreken en alle gevaar van besmetting te voorko'»nbsp;men , het diar uit de weide naar den stal te verplaatsen, en onder behandeling optenemen.

Ofschoon, in enkele gevallen, eene aderlating , bij bet wezenlijk bestaan der ziekte , in het zeernbsp;vroege begin, misschien nog nuttig zal kunnennbsp;geweest zijn, ter vermindering der congestie naarnbsp;de longen , en ter voorkoming der afscheiding vannbsp;de vezelstoffe des bloeds, zoo is dezelve echter , bijnbsp;eenen gevorderden trap, nimmer met eenig goednbsp;gevolg door mij verrigt, of in het werk gesteldnbsp;gezien, daar zij geene vermindering van toevallennbsp;ten gevolge had, maar de zwakheid veriueefvnbsp;derde , terwijl de werking der afieidende middelennbsp;daardoor zeer vertraagd , ja somwijlen geheel ver-iiieligd werd. Dieren, waarvan de behandelingnbsp;aan mij Werd opgedragen, die men vooraf hadnbsp;adergelaten, schenen hierdoor zoo verzwakt geworden, dat noch ellerdragten , noch inwrijviugeiinbsp;eenige uitwerking deden, of alleiding bevorderden.

De geneeskundige behandeling , door mij In het

-ocr page 208-

184

algemeen aangewend, bestond, overeenkomstig den meer of min duidelijken zwakheidstoestandynbsp;in het begin der ziekte, in het zetten eenernbsp;haarvlecht aan de borst, welke met unguentumnbsp;cum tartara emetico werd aangezet, en waarop , innbsp;de meest gevallen, groote harde zwellingen volgden.

In geval de haarvlecht niet spoedig genoeg eene gewenschte uitwerking deed, werd in dezelve eennbsp;wrangwortel gestoken , waardoor de werking zeernbsp;bevorderd werd.

Gelijktijdig met deze uitwendige behandeling, werd het volgende middel toegediend:

ISitri Depur. dr. ij.

Mere. Dulc.

Tart. Emetic. quot;3 gr. xij.

Pulv. Gumm. Camphor, dr. j.

___. - - Arabic, dr. 115.

m.

S. 3 Malen daags zoodanig poeder, met eenig water naauwkeurig aan te mengen, en in te geven.

Nadat deze poeders, gedurende eenige dagen, waren toegediend geworden, volgde er gewoonlijk met den zesden, zevenden , of achtsten dag,nbsp;eene meerdere mest-ontlasting , welke veeltijds lotnbsp;eenen doorloop overging, en waardoor het diernbsp;zich dan aanmerkelijk beter bevond. Nu werd,nbsp;twee of drie dagen, met het gebruik der poe»nbsp;ders opgehouden, en aan het Rund, bij dennbsp;meerderen trek tot voedsel, goed hooi, soepvoe-dering, wortels, enz. gegeven. Naarmate vannbsp;het aanhouden en de uitwerking van den door.

-ocr page 209-

185

loop, werdea alsdan dezelfde poeders, in ver-eeniging van eenige meer maagversterkende middelen, nogmaals, gedurende eenigen tijd, een of meerdere malen daags, herhaald , en de dragtennbsp;nog in etterlng gehouden of weggenomen.

Had de ziekte reeds eenige dagen bestaan, of waren de dieren, door bloedontlastingen, in eenennbsp;sterkeren trap van zwakheid vervallen, dan hebnbsp;ik van haarvlechten of wrangwortels zelden eenige goede uitwerkingen ondervonden.

In zoodanige gevallen , werd de huid op de ziekelijk aangedane zijde kaal geknipt, gescari-ficeerd, en eenige malen ingewreven met hetnbsp;unguentum cum tartara emetico, waarvan ik dannbsp;meesttijds, als de ziekte niet te ver gevorderdnbsp;was, veel nut gezien heb.

Hierbij werd inwendig, twee of drie malen daags, een poeder toegediend, bestaande uit:

Sal. Ammoniac, uuc. j.

Gumm. Asae Faetid. dr. 15,

--Camphor, dr, j.

Dit middel werd, naarmate van den meer of minderen trap van zwakheid of met water, ofnbsp;een afkooksel van eiltenbast en qentiaan-Acortelnbsp;ingegeven.

Wegens de bestaande verstopping, werden bovendien nog, om de mest-ontlasting te bevorderen , losmakende klisteren aangewend, benevens een poeder ingegeven, uit:

Puh, Aloes y unc. j.

--Bacc. Laur. dr. iv.

-ocr page 210-

]83

laet een afkooksel van lijnzaad, waaronder, nog’ lieet zijnde, hetzelve geroerd werd.

Onder de aanwending dezer geneeswijzen heb ik mogen ondervindén^ dat vele longzieke Runderen, het zg in het eei’ste , of in het begin vannbsp;het tweede tijdperk der ziekte verkeerende, zijnnbsp;behouden gebleven- en hersteld; Bij een verdernbsp;gevorderden trap, namelijk, wanneer de dierennbsp;reeds tot een aanmerkelijken trap van zwakheidnbsp;waren vervallen-^; hetzij ter oorzake van verzuim,nbsp;of door de aanwending van sterke bloedsonllastin-gen, is het mij niet gelukt, dezelve te genezen,nbsp;j Tegen den hoest, welken de herstelde beestennbsp;veelal nog langen tijd na de ziekte hieven behouden, heb ik het volgende middel nuttig bevonden:

Mere. Dulc. drachm, ifi. jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Flor. Sulphur, uuc. iij.

Fulv. Herb, jdbsynth.

--Rad. Gentian, iku unc* vj*

waarvan.

drie malen daags, een lepel vol werd

ingegeven.

Yoorls werd het vee, tijdens en na de herstelling, alleen des daags in de weide gelaten , en, zooveel mogelijk, voor de inwerking van allenbsp;schadelijke invloeden bewaard.

-ocr page 211-

EEF^STE TEÏlSLAG

OHTREiVT JJE

HEERSCHENDE. LONGZIEKTE,

EROVINCIE GELDERLAND, VAN AUGUSTUS TOT DECEMBEIl 183i ;

IKtüJl

Zr. R. rAM CALCAR,.

Vae-arts, te Applngadam..

O,

Fp last van den Heer Administrateur voor de Nationale Nijverheid, heb ik mij, in de maandnbsp;Julij dezes jaars, begeven naar de Provincie Gelderland, ten einde, voor eeuigen tgd , mijne hulpnbsp;ter behandeling der, hier grasserende, longziekte-,nbsp;aan te wenden; tot welk oogmerk ik, door dennbsp;Heer Staatsraad - Gouverneur dezer Provincie -,nbsp;vooiloopig te Doesburtf, en naderhand in de Gemeente Angerloo, werd geplaatst.

Bij mijne aankomst, had de ziekte in deze omstreken genoegzaam opgehouden. Dezelve had, in de maanden Junij en Julij, zich alleen geopenbaard in het Angerloosche Broek, onder de Runderen van den Heer a. kolenbrander, te Doesburg, Het laatst ziek geworden Rund, nog door

-ocr page 212-

188

lt;len Veearts mouwen behandeld , was, in het laatst van Julij, aan deze ziekte gestorven. Daar mennbsp;van mijne komst onderrigt was, werd de openingnbsp;van het gestorven beest en de behandeling dernbsp;Runderen, die verder door de longziekte mogtennbsp;worden aangetast, thans aan mij opgedragen.

De ziekte nu, van dien tijd af, niet meer te voorschijn komende, openbaarde dezelve zichnbsp;wederom op den 13 Augustus, in hetzelfdenbsp;gerloosche Broek, bij een Rund van geraeldennbsp;Heer kolenbrander.

Op den 19 Augustus , werd een tweede Rund door de ziekte aangedaan bevonden, toebehoo-rende aan den Vee-elgenaar n. minkhorst. Hetzelve had reeds eenige dagen ziek geweest, voordat ik daarvan kennis ontving. Het weiland innbsp;het Angerloosche Broek, waarop dit Rund hadnbsp;gegraasd, was evenwel te ver van de weiden dernbsp;vroeger ziek gewordene beesten afgelegen, om tenbsp;vermoeden , dat de ziekte bij mihkhorsx door besmetting zou zijn ontstaan.

Op den 24 Augustus , werd , op den Fratertcaard, onder de Gemeente Rheede , het derde Rundnbsp;door de ziekte aangetast, zijnde een Os , toebe-hoorende aan J. iansen, te Rheede, welke Os,nbsp;eenige dagen te voren, was vervoerd gewordennbsp;van het Angerloosche Broek, uit een weiland, gelegen naast dat, waarin het eerstgenoemde Rundnbsp;van den Heer kolenbrander ziek was geworden.

Op den 1 September, vertoonde de ziekte zich bij een vierde Rund, In den Beinierwaard, onder

-ocr page 213-

189

'dezelfde Gemeente , zijnde eene vette Koe, toe-beboorende aan den Heer pieper, welke Koe, toen de eerste verschijnselen der ziekte bij dezelvenbsp;xvaren opgemerkl, werd vervoerd, uit eene xveidenbsp;in het Angerloosche Broek, in welke het eerste,nbsp;door mij onder behandeling genomen, Rund, denbsp;ziekte had gekregen.

Op den V2, en 14 September, werden op nieuw twee Runderen in het meergemelde Broek, doornbsp;de longziekte aangetast, waarvan het een, zijndenbsp;een Os van jansen , mede in eene weide, naast hetnbsp;land van den Heer kolenbrander gelegen, hetnbsp;andere, een Stier , toehehoorende aan j. abbing,nbsp;op een verder afgelegen weiland hadden gegraasd.

Op den 20 September, werd wederom een Rund, zijnde eene Melkkoe van h. abbing, in dezelfdenbsp;streek , door de ziekte overvallen.

Op den 9 October, vertoonde zich voorts de longziekte mede aldaar bij twee Runderen, op tweenbsp;naast elkander, gelegene weilanden, waarvan hetnbsp;een, namelijk een Vaars-kalf, toebehoorde aannbsp;H. ABBING, het ander, eene vette Koe , aan dennbsp;Heer kolenbrander.

Na dien tijd tot December, zijn geene ziekte gevallen meer in het uingerloosche Broek voorgekomen , althans mij niet bekend geworden.

Op den 3 November, heb ik, in de Gemeente uingerloo, nog een Rund, door de ziekte aangedaan , aangetroffen, zijnde eene Melkkoe, welkenbsp;toebehoorde aan J. laak, en reeds, sedert tiennbsp;dagen, aan dezelve had geleden.

-ocr page 214-

lUO

Deze zijn al de Runderen , welke ik, tot dus ver, onder mijne behandeling heb gehad, zijndenbsp;-een getal van tien, waarvan drie zijn genezen,nbsp;en zeven gestorven. De meeste, welke overledennbsp;zijn , verkeerden reeds in een gevorderd tijdperknbsp;der ziekte.

De verschijnselen, welke ik bij deze longzieke Runderen heb waargenomen, kwamen bq allenbsp;gi’ootendcels overeen.

Van het ontstaan der ziekte tot derzélver einde meen ik geschikt drie tijdperken te mogen onderscheiden.

Indien ik de Runderen in het eerste tijdperk onderzocht, hetgeen echter doorgaans niet plaatsnbsp;had, aangezien men dan eerst mijne hulp vroeg,nbsp;wanneer reeds het tweede of derde tijdperk wasnbsp;ingevallen, werden de volgende verschijnselennbsp;waargenomen.

De dieren zijn eenigzlns stijf in den gang, loo-pen, den kop uitgestrekt houdende, met den muil over het gras, eten nog bestendig, echternbsp;niet met de behoorlijke graagte , en bijten nietnbsp;zoo goed door als de gezonde Runderen.

De ontlasting van mest en pis is veeltijds nog geregeld; de dieren lekken zich veel met de tongnbsp;in de neusgaten ; hij het opstaan rekken dezelvenbsp;zich niet, zoo als gewoonlijk , met een ingehogennbsp;maar met een opgebogen rug en stijven nek ; denbsp;hoest, welke men bg dezelve, vooral des mor-

-ocr page 215-

:gens en des avonds, waarneemt, is droog, scliél-klinkend, en gaat met benaauwirig gepaard.

Er werd vrij algemeen een hoest bij de Run-• deren, die, voor het overige, gezond waren, dn de weiden waargenomen. Dezelve scheen welnbsp;eenige gelijkheid met dien van de longzieke beesten te hebben; doch het boesten bij de laatstenbsp;onderscheidde zich door droogheid, schellennbsp;klank, en krampachtige hoedanigheid.

Dit tijdperk duuid , naar gelang dat de verschijnselen in meerdere of mindere mate plaats hebben, van' acht tot veertien dagen en daarboven , als wanneer het tweede tijdperk invalt,nbsp;-waarin zich meerdere verschijnselen verloonen ,nbsp;terwijl de Runderen een meer ziekelijk voorko-¦men verkrijgen.

De ademhaling wordt alsdan duidelijk verhaast, moeijelijk , eu geschiedt met sterke beweging der bulkwaudeu; de dieren toonen meerdere pijn te hebben, bij de drukking tegen de borstwanden, alsmede bij het betasten van denbsp;ruggraad; zij gaan zelden meer liggen, of,nbsp;Wanneer dezelve zich nederieggen , staan zij spoc-•dig wederom op; zij leggen zich bestendig op denbsp;zijde neder, van welke de long niet is aangedaan.

De inwendige deelen van den mond zijn heet, en met slijm bedekt; de tanden zitten eenigzinsnbsp;losser dan gewoonlgk; de slijmvliezen van dennbsp;neus cn der oogen zijn hiaauwachtig - rood; denbsp;ooghoeken met eene sl^machlige sloffe gevuld j

-ocr page 216-

192

ook beginnen de dieren eenigzlns uit den neus te slijmen.

De huid ligt vaster op het vleesch; het haar staat ruig en is van glans ontbloot; er heeft koortsnbsp;plaats, kenbaar aan de afwisselende temperatuurnbsp;der horens, ooren, en klaauwen.

De eetlust en herkaauwing zijn nu reeds aanmerkelijk verminderd, of hebben geheel opgehouden. De ontlasting’ van mest is doorgaans vertraagd; dezelve is hard, en bezit eene zwartachtige kleur; of er heeft een sterke doorloopnbsp;plaats, welke een stinkenden reuk verspreidt;nbsp;het zieke vee staat steeds met ver van elkandernbsp;verwijderde voorbeenen, met een vooruitgestrek-ten kop, om meerdere ruimte voor de borstholtenbsp;te bekomen, en de moeijelijke ademhaling te ver-ligten. De kloppingen van het hart, en der slagaderen zijn ongemeen verhaast, doch zwak; denbsp;hartslag is aan beide zijden der borst voelbaar.

Dit tijdperk duurt 4 tot 7 dagen , als wanneer er zich verschijnselen op doen, welke het derdenbsp;tijdperk aanduiden.

. Er heeft alsdan eene sterke ultvloeijing van slijm uit den neus en de oogen plaats , welke vannbsp;een stinkenden reuk vergezeld gaat; de ademhaling wordt uiterst moeijelijk, rogchelende, ennbsp;gaat met sterk bulkslaan gepaard; de dieren steenen aanhoudend, en knerstanden, welke tweenbsp;laatste verschijnselen nu en dan ook wel reeds innbsp;het tweede tijdperk worden waargenomen; de tanden zitten steeds losser; de hoest wordt menig-

-ocr page 217-

Vtildiger en geschiedt met groole moeite en pijnlijkheid ; de eetlust en herkaauvving zijn geheel en al opgehouden , en het drinken , hetwelk in het tweede tijdperk nog plaats had , geschiedt niet meer.nbsp;De Runderen vermageren sterk; de huid verkrijgtnbsp;een uiterst onrein en smerig aanzieu, en ligtnbsp;steeds vaster over het vleesch; somwijlen wordtnbsp;er trommelzucht geboren, en er vertoonen zichnbsp;ten laatste zuchtige zwellingen , vooral aan dennbsp;kossem; op andere tijden heeft er kopzwellingnbsp;plaats, waardoor de ademhaling , uit hoofde vannbsp;de drukking der gezwollene deelen op de luchtwegen, des te moeijelijker wordt; de oogen zinkennbsp;in het hoofd weg ; de dieren verspreiden alsdannbsp;meermalen eenen ondragelijkeu slank, en stervennbsp;eindelek aan verstikking, of wanneer de ziektenbsp;een langzamer beloop heeft, aan uitputting, dernbsp;krachten. Dit tijdperk duurt van acht tot veertien dagen, ook wel langer.

Wanneer de Runderen van de ziekte herstellen, bereikt dezelve het derde tijdperk niet.

Bij de opening der dieren, aan deze longziekte gestorven, heb ik de navolgende ziekelijke veran*nbsp;deringen waargenomen. Soriiwijleti.bestaan er zuchtige zwellingen aan de uitwendige deelen der borst,nbsp;welke een lilachtig vocht bevatten; de slijmvliezennbsp;van de luchtwegen , alsmede van de mondholte ,nbsp;hebben eene blaauvvachtige of vull-roode kleur;nbsp;er is een bloedig schuimachtig slijm in de neus-III. D.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;13

-ocr page 218-

194

liolte aanwezig; in eenige gevallen is de buik t'rommelachtig uitgezet; in andere niet,

In de buiksbolte vond ik de ingewanden raeerendeels alle gezond, behalve de lever , welkenbsp;meesttijds zeer murw was, wordende de galblaasnbsp;stèed-s twee of driemalen grooter bevonden,nbsp;dan in den natuurlijken staat; dezelve wasnbsp;sterk met gal gevuld , zijnde deze dan eens dunnbsp;en waterig, dan weder van eene buitéogewoonenbsp;lijvige hoedanigheid. Het buikvlies, in den omtrek der lever, was meesttijds geel gekleurd.

Bij de opening der borstholte, werd steeds eene ophooping van geeiachtig water in dezelve bevonden, welke bij de eerste doorsnijding uit-*nbsp;stroomde 4 en van ée'n tot twee gewone water-elnmers vol bedroeg.

Van de 7 Runderen , aan de longziekte gestorven en door mij geopend, heb ik slechts ée'n aangetroffen, bij hetwelk alleen de linkernbsp;long de eigenaardige verandering , \velke de ziektenbsp;kenmerkt, had ondergaan.

Bij de overige zes was steeds de regter long vergroot, van eene donkerroode kleur, met witgeelachtige strepen van stelbare Hjmpha alsnbsp;doorweefd, zoodat dezelve daardoor het aanziennbsp;van marmer had verkregen; de zelfstandigheidnbsp;van dit deel was, in plaats van sponsachtig tenbsp;zijn, zooals in den gezonden staat, ten eenemalenbsp;vast, zoodat dezelve, bij het doorsnijden, aannbsp;het nies eenen sterken wederstand bood, terwijlnbsp;de zwaarte aanmerkelijk was vermeerderd.

-ocr page 219-

195

Om het juiste gewigt van zoodanige long te weten , heb ik de regter long van een tweejarigen Stier gewogen, welke eene zwaarte had vannbsp;23 halve Nederl. ponden. De longen der overige, aan de ziekte gestorvene, Runderen waren,nbsp;naar het uiterlijk aanzien, nagenoeg van dezelfdenbsp;zwaarte, terwijl eene geheele long van een gezond Rund, mgns oordeels, niet zwaarder weegtnbsp;dan 4 tot 7 halve Nederl. ponden.

Aan de linker long der zes laatste dieren en de regter long van het eerstgenoemde beest, viel,nbsp;behalve dat dezelve eenige meerdere roodheidnbsp;hadden, dan aan den gezonden toestand eigennbsp;is, niets ongewoons optemerken.

Bij alle gestorvene Runderen had, hoewel bij bet een meer dan bij het ander, eene uitstorting vannbsp;plastische stoffe in de borstholte plaats, waarmedenbsp;het longen- en ribbenvlies somwijlen geheel bedekt waren, en door welke stoffe de longen aan hetnbsp;ribbenvlies waren vastgegroeid , zoodat deze dee-len dikwijls niet dan met moeite van elkandernbsp;konden worden gescheiden; in eenige gevallennbsp;lag de plastische vezelstoffe, als eene laag, geheel los in de borstholte, welke de dikte had vannbsp;3 Nederl. duimen en daar boven. Voorts warennbsp;de lucht- en longpijpen met gestold bloed opgevuld.

Wat de oorzaken der ziekte aangaat, deze ben ik niet in staat geweest voldoende op te spo-

13*

te


-ocr page 220-

196

reu; er schijnen meerdere invloeden zamen te werken tot voortbrenging van dezelve.

weersgesteldheid weder met eenenbsp;luchtgesteldheid

Ik ben wel geneigd , om , volgens het gevoelen ^ in het Provinciaal blad van Gelderland N*. 34,nbsp;opgegeven, te gelooven , dat afwisseling dernbsp;zooals langdurig vochtig flaauvvnbsp;daaropvolgende, fijne, koude,nbsp;en scherpe hooge winden, hetnbsp;laat welden in den herfst, en te vroeg weiden innbsp;de lente, tot de oorzaken moeten worden gerekend, of dat deze ten minste eene groote voor-teschiktheid tot de ziekte hebben kunnen te weegnbsp;krengen; want deze oorzaken bi’engcn gewoonlijknbsp;catarrhale ziekten voort.

Wanneer deze echter de eenige oorzaken der ziekte waren, moest dezelve zich, mijns Oordeels ,nbsp;op meerdere plaatsen openbaren , daar bijna allenbsp;dieren aan deze afwisseling der weersgesteldheidnbsp;zijn blootgesteld geweest. En echter ontstondnbsp;de ziekte slechts in enkele weilanden of stallen.

Wat hel laat weiden in den herfst, en het vroeg weiden in' de lente aanbelangt, dit heeft niet bijnbsp;enkele Vee-houders plaats gehad, maar hij schiernbsp;de meeste. Tot de medewerkende oorzaken zoude men ook kunnen hrengen het drinken vannbsp;onzuiver water, daar er algemeen gebrek aan,nbsp;drinkwater in de weiden plaats had.

Intussclien moeten er , mijns inziens , andere , onbekende, niet zeer algeineene , oorzaken opnbsp;deze welden aanwezig zijn, welke op andere niet

-ocr page 221-

197

Lestonden, alsmede In de stallen, alwaar Ik evenwel het eerste ontstaan der ziekte nog nietnbsp;heb waargenomen. Ik heb, tot dus ver, nognbsp;niet kunnen ontdekken, of de besmetting, voornbsp;eene oorzaak van hare verspreiding moet wordennbsp;beschouwd. Daar ik steeds de vooi'zorg heb geno»nbsp;men, om in het begin der ziekte, de aangedanenbsp;dieren van de gezonde afgescheiden , en op den stalnbsp;te doen plaatsen, en het zeer waarschijnlijk is,nbsp;dat de stinkende uitgeademde lucht, de slgmstofFenbsp;en het speeksel, welke de zieke Runderen, innbsp;het laatste tijdperk, veelvuldig ontlasten, hetnbsp;voorname middel van besmetting zal zijn, zoonbsp;waren de gezonde Runderen minder aan dezelvenbsp;blootgesteld.

Een geval kan ik echter aanvoeren , hetwelk wel eenigzins voor de besmettelijkheid der longziekte schijnt te pleiten. Indien men geloof magnbsp;slaan aan de geruchten, welke ik van sommigenbsp;landlieden heb gehoord, dan zou er, in dennbsp;Fraterwaard, onder de Gemeente Rlieede, alwaarnbsp;ik slechts ée'n longziek Rund, in het laatst vannbsp;de maand Augustus, onder behandeling heb gehad , na dien tijd , in de maanden September ennbsp;October, vijf of zes stuks Runderen voor eigennbsp;gebruik zijn gesJagt, welke , naar de beschrijvingnbsp;der ziekte-verschijnselen, alsmede van de bevinding der lijkopening teoordeelen, doen vermoeden , dat zij door de longziekte zijn aangedaannbsp;geweest. Deze Runderen hadden geweid op landen , nabij gelegen aan de weide, waarin ik eerst-

-ocr page 222-

198

genoemd beest had behandeld, ofschoon niet onmiddelijk daaraan grenzende. Dit Rund konnbsp;misschien de andere , door toevallige omstandigheden , hebben besmet; ofschoon ook even goednbsp;hier dezelfde oorzaken in de weiden konden be-ï^taan, als op andere, alwaar de ziekte was voorgekomen.

De genezing der epizoötische longziekte gaat met veel moeite vergezeld, vooral daar men veeltijds eerst geroepen wordt, wanneer de ziektenbsp;reeds derzelver tweede of derde tijdperk heeftnbsp;bereikt, in welk laatste zij hoogst zeldzaam geneesbaar is. Daar ik geene gunstige gevolgen hebnbsp;bespeurd van aderlatingen, welke, voor mijnenbsp;aankomst, aan sommige zieke Runderen warennbsp;in het werk gesteld, noch van sterk verkoelendenbsp;middelen, als welke de zwakheid te zeer vermeerderden, om eene goede uitwerking van oplossende, versterkende, en afleidende middelennbsp;te verwachten , zoo heb ik daarvan geen gebruiknbsp;gemaakt. Goede uitwerkingen heb ik gezien, bgnbsp;zoodanige Runderen, welke ik, in het eerstenbsp;t^dperk der ziekte, kon behandelen , van afleidendenbsp;middelen , zooals van de inwrijving der Authen—nbsp;rietsche zalf f bestaande ml varken-reuzel en braakwijnsteen, aan de horstwanden, na vooraf denbsp;haren te hebben afgeknipt en. de huid gescarifl-ceerd.

Wanneer er verstopping van den afgang , hetgeen dikwijls plaats heeft, met de ziekte gepaard

-ocr page 223-

lüO

ging, ma^ikt^ ijk gebruik van Uel^, ia liet Provia-ciaal-blad aanbevolen, purgeeriniddel, «bestaande uil:

Piulv. gvmm. jiloes,

—’— rad. Genttian, :Sa unc. j; waarbij gevoegd werd : Tart. emetic, gr. x-LV,nbsp;m. f. pulv. N“. Hl.

Hiervan werd, 3 malen daags, een poeder ingegeven.

Na het gebruik van dit middel , gedurende drie dagen , bespeurde men veeltijds eenige beterschap ; er had alsdan eene overvloedige ontlastingnbsp;van dunne stinkende meststofien plaats.

Nu werd met het gebruik van dit middel op-gehouden, en om voorts hoofdzakelijk op de longen te werken , derzelver verslapten toestandnbsp;te versterken, en de uitstorting van stelbare lijm-pha, zoo veel mogelgk, tegen te gaan, stelde iknbsp;daarvoor in plaats , vcrsterkend-prikkelende ennbsp;oplossende middelen , volgens deze zamenstelling:

9? Sal. Ammoniac, unc. iv,

Mere, dulc. dr. j,

Tart, emetic, dr. iC,

Flor, Sulphur.

Fulv. rad. Helen.

----Calam. aromat. 7a unc. ij.

m. f, pulv. N”. vin.

Hiervan liet ik, drie malen daags , een poeder met water ingeven; en, na acht dagen achtereennbsp;van dit middel jte hebben laten gebruiken , volgdenbsp;meermalen de genezing.

-ocr page 224-

200

Bij éëa Rund, door mij Behandeld , en waarhq geene verstopping van afgang plaats had, heb ik,nbsp;in het begin der ziekte, dezelfde goede uitwerkingen ondervonden van de bovenstaande versterkende en oplossende middelen, waarvan dan , driemalen daags, een poeder, acht dagen achtereen*nbsp;werd gebruikt, na verloop van welke eenige beterschap volgde. Evenwel liet ik niet na, van hetnbsp;begin der ziekte af, door inwrgving van bovengenoemde zalf op de borstwanden, en door hetnbsp;zetten van wrangwortels, eene afleiding naarnbsp;buiten te verwekken.

Van nu af aan liet ik een poeder gebruiken, bestaande uit:

Mere, dulcis dr. j,

Camphorue dr. i6,

Flor. Sulphur.

Pulv. sem. Foenicul.

--rad. Calam. aromat.

----Helen. Ta unc. ij.

m. f. pulv. N*. XII.

Van deze werden , driemalen daags, een poeder met water ingegeven, ten gevolge van welke hetnbsp;Rund, na verloop van eenige dagen, hersteldnbsp;was.

Eene vierjarige Vette Koe, bij welke de eerste beginselen der longziekte ontdekt werden, ennbsp;waarbij verstopping van den afgang plaats had,nbsp;genas, na verloop van drie dagen, gedurendenbsp;welke alleen een poeder gebruikt werd, bestaan-de uit:

-ocr page 225-

‘iOl

Pulv- gumm. Aloes ,

---rad. Gentian. ^ uac. ij,

Tart. emetic, dr. ifi,

m. f. pulv. N“. VI.

S. 3 malen daags een poeder. Op dit midde][ volgde eene genoegzame ontlasting van meststoffen. De Lorstwanden waren intusschen metnbsp;het ung. cutn tartar, emetic, ingewreven geworden.

Bij andere Runderen, tot welker behandeling ik geroepen werd, terwijl de ziekte reeds tot in het tweede of derde tgdperk was gevorderd , en waarbij ik vannbsp;deze vei’sterkende en oplossende middelen , alsmede van de inwrijving der genoemde zalf, ofnbsp;van het zetten van wrangwortels, gebruik maakte,nbsp;was de behandeling van een minder gunstig gevolg : aangezien de dieren, hetzij door de ziektenbsp;zelve, of door aderlatingen, of sterk verkoelendenbsp;geneesmiddelen , alsdan reeds in eenen te vernbsp;gevorderden trap van zwakheid verkeerden , oinnbsp;eene gunstige uitwerking van eenige geneeswijzenbsp;meer te kunnen verwachten. De inwrijving dernbsp;zalf, en de wrangwortels hragten dan in het geheel geene werking te weeg, of er werden eennbsp;slechte etter en zuchtige zwellingen geboren,nbsp;waarbij eindelijk de dood volgde.

Ten einde de longziekte, bij de nog gezond zijnde Runderen op den stal, voor te komen,

-ocr page 226-

202

raadde ik aan , om dezelve vooral voor het vatten van koude te hoeden, dezelve, door borstelennbsp;en wrijven, goed zuiver te houden, om daardoornbsp;eene geregelde huiduitwaseming te onderhouden , alsmede om de stallen droog en zuiver tenbsp;houden.

Ik nam steeds de voorzorg, om de zieke Runderen, op eenen, ver genoeg verwijderden ,nbsp;afstand van de gezonde te plaatsen, en het isnbsp;rmj niet gebleken, dat, door besmetting, hetnbsp;eene Rund door de andere, is aangedaan ge«nbsp;worden.

De stallen, waarop de zieke beesten hadden gestaan, liet ik van den mest en het stroo geheel en al ontdoen, en daarna dezelve afschrobben en boenen, en het houtwerk met kalknbsp;aan witten.

Aan sommige Runderen , vooral die , welke nu en dan hoesteden, en reeds eene sterke of geringerenbsp;yoorbeschiktheid tot de longziekte schenen tenbsp;bezitten, voornamelijk daar, waar dezelve bestond, werd, indien de eigenaren zulks verlangden , een poeder gegeven, bestaande uit:

Ijf Nilri depur.

Flor. Sulphur.

Pulv. rad. Gentian,

—— haec. Junap, ^ unc. ij. m.

Waarvan aan ieder Rund dagelijks twee looden werden ingegeven. Door het gebruik

-ocr page 227-

203

van dit middel verminderde de hoest. In hoe ver echter deze middelen de verdere ontwikkelingnbsp;der ziekte geheel hebben helet^ wil ik niet hegt;nbsp;slissen; echter zijn naderhand geene van dienbsp;beesten, welke dezelve hadden gebruikt, daardoor meer aangedaan geworden.

-ocr page 228-

RUNDVEE, IN DE PROVINCIE GELDERLAND;

denzelfden Vee-artv, van den 50*quot;“ Januarij tot den 50*‘”” April 183S.

(adat ik, bij missieve van den Heer Staatsraad-Gouverneur der Provincie Gelderland, onder dagteekening van 3 Januarij 1835, de aanschrijving had bekomen, om naar mijne standplaatsnbsp;jifpinqadam terug te kunnen keeren , ontvingnbsp;ik, bij missieve van den 23“‘°“ dierzelfde maand,nbsp;van den Heer Staatsraad - Gouverneur der Provincie Groningen, den last, om mij op nieuwnbsp;naar de eerstgenoemde Provincie te begeven, tennbsp;einde bij voortduring mijne dienst te verrlgten ,nbsp;ter behandeling der, alhier zich bij vernieuwingnbsp;geopenbaard hebbende, longziekte onder hetnbsp;Rundvee. Hieraan voldoende , werd mij de stadnbsp;Doesburg tot verblijfplaats aangewezen.

Op den l’‘*“ February, vond ik , bij den land-

-ocr page 229-

205

aan G. WEUEBs, in den Fratencaard, onder de Gemeente ii/^eef/e , 2 Melk-kocijen en l Kalf aannbsp;de ziekte lijdende. Dezelve waren, sedert. Letnbsp;midden van Januari] jl. , ziek geweest. De ziektenbsp;was Lier bereids vroeger, namelijk in Decembernbsp;des vorigen jaai's, begonnen, hebbende ik toennbsp;reeds een Kund van gernelden eigenaar ondernbsp;mijne behandeling gehad, hetwelk, nadat ik , opnbsp;bekomen last, was vertrokken, verder aan denbsp;natuur werd overgelaten.

Op deu 2“’“quot; Februari], begaf ik mij naar, den Havekerwaard, mede onder de Gemeente liheedonbsp;gelegen , bij de Weduwe mutter , welke , gedurende den voorafgegauen zomer en herfst, reeds'nbsp;II stuks Rundvee, zoo Melk «koeijen als Ossennbsp;en Kalveren , vermoedelijk alle aan dezelfde ziekte ,nbsp;had verloren. Bij mijn eerste . verblijf ih dezenbsp;Provincie, kreeg ik, in de maand December, vannbsp;deze eigenaresse 7 Runderen onder behandeling'jnbsp;Waarvan 4 zijn gestorven en 3 genezen. Ik rtieeiinbsp;te moeten doen opmerken, dat ik, na de inzending van mijn eerste verslag, voor mijn vertreknbsp;uit Gelderland, nog 9 longzieke Runderen hebnbsp;behandeld, waarvan 5 gestorven 'èn 4 hersteldnbsp;Waren. .Thans vond ik 2 Melk - koeijen en 2 Kal-»nbsp;veren door de longziekte aangedaan , zijnder dernbsp;zelve reeds van het begin der maand Januari]nbsp;daaraan lijdende.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.»

Van den 3^'quot; tot den 6'^*“ Februari], ontstond de ziekte hier nog bij 1 Melk-koe, I tweejarigennbsp;Os, en 1 Kalf.

-ocr page 230-

206

Van den O'*quot;quot; tot den ll'*™ , openbaarde de ziekte zicb ook nog bij 1 Melk-koe en 1 Kalf van bo—nbsp;vengenoemden o. ¦weijers.

Van den 11'*quot;quot; tot den 23*'quot;“, werden op nieuw ffcbtereenvolgende 4 Melk-koeien en 5 Kalverennbsp;bij de Wedw. mutteh aangetast.

Op den 12'*'“, vertoonde zich de longziekte bij 1 jonge Koe van den landman BonoEsa, te Span-kuren, mede onder de Gemeente Rheede gelegen ,nbsp;en, op den 25’quot;“ daaraanvolgende, bij 1 Kalfnbsp;van denzelfden eigenaar.

Op den 18'*'quot; Febmarij , werd , in het Anger-loosche Broek, 1 Rund aangetast, toebehoorende aan den landman godden.

Op den 20quot;'“ en 27’quot;“ derzelfde maand, openbaarde de ziekte zich aan 1 jonge Koe en 1 Melk - koe , te Doesburg , op twee verschillendenbsp;stallen , bij de eigenaars derksen en penwing ; opnbsp;den 25quot;*“, hg 1 Melk-koe van A. wenting, opnbsp;tk Steeg, onder de Gemeente Rheede; op den 7^”nbsp;Maart, bij nog l Kalf van de Wedw. muite» ; opnbsp;den 12'*'quot; en 15'*'quot;, bg 1 jarigen Os en 1 Kalfnbsp;van o. WEWBRS; op den IS**'quot;, bij 1 jonge Melkkoe van de Wedw. binsbergen, te Angerloo ; vannbsp;den 18^quot; tot den 21quot;quot;quot; Maart, bij 2 Melk-koeijennbsp;vans. KOPPERS, Doesburg \ op den 31’quot;quot; Maartnbsp;en den S'*** April, nogmaals bij 2 Ossen van dsnbsp;Wed^v. muiter ; en op den 27‘’*quot; April, bij 1nbsp;Melk - koe van J. popping , te Ellekom, onder denbsp;Gemeente Rheede.

Deze zgn al de longzicke Runderen , welke

-ocr page 231-

Oyerzigt vau iiei behaudeicle Joiigzioke Vee, iu de Provincie Gelderlund ^ van den 30^'“ Januarij tot den 30*'°“ April 1835.


NAMEN

D£R

eigen APtEN.


WOONPLAATSEN.


WANNEER

ZIEK

GEWORDEN.


ONDER BEHANDELINGnbsp;GEN OMEN.


SOORT

DES

DIERS.


WANNEER

GENEZEN.


WANNEER

GESTORVEN.


DAGEEf , WAAROP DE DOOD \OLGDE, OFnbsp;DE DIEREIV ALS HERSTELD KONDEN WÜR-BKN BESCHOUWD.


G. Weijers,


« «

De Wed. Mutter,


G. Weijers,

« nbsp;nbsp;nbsp;«

De Wed. Mutter, «nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«

Burgers,

Penning,

De Wed. Mutter,


« nbsp;nbsp;nbsp;«

A. Derksen, Gudden,

A. nbsp;nbsp;nbsp;Wenting,

Burgers,

De Wed.Mutter, G. Weijers,

« nbsp;nbsp;nbsp;«

De Wed. Bins-bergen,

B. nbsp;nbsp;nbsp;Kuppers,

a nbsp;nbsp;nbsp;«

DeWed. Mutter. «nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«

J. Pupping,


Fraterwaard, Gemeente Rheede 3


Havekerwaard, Gem. Rheede;


« nbsp;nbsp;nbsp;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«

Fraterwaard;

a nbsp;nbsp;nbsp;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«

Havekerwaard;

a nbsp;nbsp;nbsp;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«

Spankeren, Gemeente Rheede; Duesburg;nbsp;Havekerwaard;


Duesburg; Angerluuschenbsp;bruek;

De Steeg, Gemeente Rheede; Spankeren;nbsp;Havekerwaard;nbsp;Fraterwaard;


Angerluu; Duesburg;

« nbsp;nbsp;nbsp;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«

Havekerwaard;

« nbsp;nbsp;nbsp;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«

Ellekum, Gem. Rheede.


Op den nuarij.nbsp;Op den


14 Ja-


25 7 Maartnbsp;12nbsp;15


Op den IFebr


« 26 Febr. «nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9 Maart


Melk-Kue,

Ée'njarig Kalf.

Driej. Melk-Kue, Op den Melk-Kue,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;

Melk-Kue,

Ée'njarig Kalf,

Stier-Kalf,

.lung Kalf,

Melk-Kue,

'Fweejarige Os, Melk-Koe,

Kalf,

Twee Kalveren,

Kalf,

.lunge Kue,

Junge Kue,

Melk-Kue,

Kalf,

Melk-Kue,

Kalf,

Melk-Kue,

Tweejarige Kue, Melk-Kue,

Jonge Koe,


Op den 17 Febr. Op den 34®“ dag


17 Febr. 9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«


17


27 nbsp;nbsp;nbsp;«

4 Maart


15 April


8 Maart 12 u


tt » nbsp;nbsp;nbsp;8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

II 41 nbsp;nbsp;nbsp;20nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;

« nbsp;nbsp;nbsp;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;19nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«

« nbsp;nbsp;nbsp;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1G «

« nbsp;nbsp;nbsp;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;24nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;**

lt;€ « 20 « Den 17 en lSFebnbsp;Op den 1 Maartnbsp;« « 2 «


« nbsp;nbsp;nbsp;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;34'“nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«

« nbsp;nbsp;nbsp;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;20'“nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«

“ nbsp;nbsp;nbsp;“nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;36*“nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«

« « 28'“ « « « 22*“ '•nbsp;lt;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'• 31'“ «

« « 16'“ « «nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;« 13'” «

« nbsp;nbsp;nbsp;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1Q'“nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

« « 18“*

« nbsp;nbsp;nbsp;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9“nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.lt;

« nbsp;nbsp;nbsp;«6eu7'“«

. « 18'“ « « lt;• 18'“ ..


Melk-Koe,

Kalf,

Jong Kalf, Ée'njarige Os,nbsp;Kalf,

Jonge Melk-Koe, Zesjar. Melk-Koe,nbsp;Tweejarige Koe,nbsp;Vierjarige Os,nbsp;Tweejarige Os,nbsp;Melk-Koe.


« nbsp;nbsp;nbsp;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Maart

« nbsp;nbsp;nbsp;20nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«

« nbsp;nbsp;nbsp;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;April

« nbsp;nbsp;nbsp;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«

i Onder behaii-[deling gebleven.


18 April


« 12'“ «


« « 11*“ « « « 20'“ «nbsp;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;25'“


-ocr page 232-





. 'r.


':t:


quot;’'T~ASi: nbsp;nbsp;nbsp;¦gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*•


i



j-asit—I ¦



quot; y.


-ocr page 233-

207

door mij, van den 1**'’“ Februarij tot den 80*'™ April , zijn behandeld, bedragende een getal vannbsp;36, Hiervan zijn 20 gestorven , en 14 hersteld, ter»nbsp;wijl 2 stuks, bij mijn vertrek, nog onder behandeling waren, die ik dus ongenezen heb verlaten.

Ik heb echter meerdere hoestende Runderen behandeld, bij welke de ziekte - verschijnselennbsp;niet zoo duidelijk waren , dat ik dezelve voornbsp;longziek durfde verklai’en. Deze herstelden algemeen binnen weinige dagen, door het aanwendennbsp;van gepaste middelen.

Igt;e verschijnselen der ziekte, zoo als dezelve thans op de stallen werd waargenomen, terwijlnbsp;de ziekte vroeger in de weiden bad bestaan, kwamen , over het geheel, met de, bij mijn eerstenbsp;verslag opgegevene , kenleekenen overeen ; weshalve ik dezelve niet zal herhalen. Er ging ooknbsp;thans, gedurende een geruimen tijd , hoest vooraf^nbsp;welke bij genoegzaam al de Runderen op de stallen , alwaar de longziekte bestond , plaats vond.nbsp;De duur der ziekte, hetzij dezelve tot genezingnbsp;of in den dood overging , kan uit de bijgevoegdénbsp;tafel blijken.

De opening der gestorvene dieren leverde ook wederom gelijke bevindingen op, als vroegernbsp;door mij zgn medegedeeld, namelijk vermeerdering, zoowel in massa als omvang, der regler lóng.nbsp;Bij geen der geopende Runderen vond ik nu denbsp;linker long aangedaan. Ik merkte thans evenwelnbsp;op, dat, naarmate de uitstorting van plastische

-ocr page 234-

208

lijmpka in ue borslliolte aanmerkelijk er wag, welke zicli somwijlen langs de geheele oppervlakte dernbsp;ribben uiislrekte , en eene Jaag van 2 tot 3 Ned.nbsp;duimen dikte uitmaakte, de massa der longennbsp;minder vergroot werd bevonden, terwijl de zelfstandigheid alsdan tevens eene gdringere vastheidnbsp;bezat, en omgekeerd, hoe minder uitstortingnbsp;van plastische sloffe er plaats vond, des te groo-ter en zwaarder was de long , hetwelk doet veronderstellen , dat, in het eersle geval, de ziekelijke werking zich meer tot het borslvlies , innbsp;het tweede meer tot de longen zelve bepaalt.

In zoodanige gevallen, alwaar de ziekte een zeer schielijk en kort beloop had gehad, was denbsp;aangedane long van eene meer donkermode kleur,nbsp;en hare .zelfstandigheid minder vast, dan bij eennbsp;trageren .voortgang der ziekte. Zij scheen, in denbsp;eerste omstandigheid, van ,een meer werkzaam oïnbsp;ontslekingachlig karakter te zijn geweest. ;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Ik ben nog geenszins in staat gesteld geworden, om de ware oorzaken der longziekte nader te bepalen. Daar zij thans bestond opstallen,nbsp;alwaar de Runderen groolendeels gevoederd werden met hooi, van dezelfde landen gewonnen j opnbsp;welke zij , in den vorigen zomer:, had geheerscht,nbsp;namelijk in het Jlngerloosche Broek , zoo zounbsp;men misschien dit voedsel kunnen verdenken;nbsp;dan ik heb in dit hooi geene schadelijke eigenschappen noch nadeelige planten , kunnen ontdekken. Ten aanzien der besmettelijkheid, alsnbsp;oorzaak van de verspreiding der ziekte, zijn mij

-ocr page 235-

209

evenmin nog geene daadzaken voorgekomen,' welke, met volstrekte zekerheid, tot de al- of-niet besmettelijke hoedanigheid der longziektenbsp;mogen doen besluiten. Ik meen evenwel thansnbsp;meerderen grond te hebben , om aan te nemen ,nbsp;dat dezelve niet altijd van besmetting kan wordennbsp;vrijgesproken, bij de meeste Vee-houders toch,nbsp;alwaar zich de ziekte openbaarde, bleef hetnbsp;zelden bij een gering getal Runderen, of bij eennbsp;enkel individu, dat daai’door werd aangedaan,nbsp;maar werden algemeen verscheidene stuks achtervolgelijk aangetast, hoewel deze niet altijd het.nbsp;naast aan elkander waren geplaatst. Zoo ledennbsp;aan dezelve, bij de Wedw. mutteij , van den 18'“nbsp;Januarij tot den S'quot;quot; April 1835, bij opvolging,nbsp;20 stuks R.undvee, zoo Koeijen en Ossen, alsnbsp;Kalveren, aan dezelve. Bij g. weuers werden,nbsp;van den 15“ Januarij tot den 15“ Maart deszelfdeunbsp;jaars, 7 stuks na elkander aangetast: hoewel tel.nbsp;kens de voorzorg werd genomen, om, bij het eerste ontdekken der ziekte, de aangedane dieren opnbsp;eenen afzonderlijken stal te plaatsen, en aanbevolen, dat de verzox'ging der longzieke Runderen,nbsp;door eenen bijzonderen oppasser, geschiedde, dienbsp;zich niet met het nog gezonde vee bemoeide.nbsp;Indien er echter onkenbare schadelijke oorzakennbsp;in het voeder mogten bestaan , dan zou zich hetnbsp;ontstaan der ziekte, bij zoo vele Runderen opnbsp;denzelfden stal, daaruit, zonder besmetting,nbsp;laten verklaren; of men zal moeten aaunemen,,nbsp;dat de voorbescliiktheid of kiem der ziekte, eennbsp;III. D.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14

-ocr page 236-

210

langen tijd, in het Hgchaam verborgen kan blijven, zoodat dezelve zich daarin reeds, gedurende den vorigen zomer of herfst, kon hebben gevestigd , door den nadeeligen invloed der liichfsge-steldheid, en welke zich eerst vele weken laternbsp;hebbe ontwikkeld.

Ik heb mij thans wederom met nut bediend, namelijk in hel begin der ziekte, van verkoelendenbsp;en oplossende, vereenigd met ontbindende, ennbsp;zacht opwekkende, geneesmiddelen, zooals vannbsp;salpeter, ammoniak-zout, met zoete kwik, braak-wijnsteen, poeder van gentiaansoortel, genever-bezien, en bloem van zwavel, met oogmerk, omnbsp;de passieve ontsteking, welke mij voorkomt hiernbsp;steeds plaats te hebben, weg te nemen, de werking der longen op te wekken , en de uitgestortenbsp;stolbare lijmpha , weder te doen opnemen, of welnbsp;de afscheiding daarvan voortekomen.

Voorts heb ik, even als te voren, voldoende uitwerkingen gezien van het insmeren der Authen-rietsche braakwijnsteen - zalf, die, wanneer zijnbsp;in de eerste zes dagen , ettering te weeg bragt,nbsp;steeds gunstige gevolgen heeft gehad, gelijk medenbsp;wrangwortels of haarvlechten, aan den kossem ofnbsp;de borst'Wanden gezet, niet zonder eenige voor-deelige uitwerking bleven.

Voor het overige werd, bij een meer gevorden-den trap van zwakheid, eene meer opwekkende geneeswijze gevolgd, waartoe dan de braakwijnsteen, hel zoete kwik, met Aq kamfer, het poeder van den kalmus-, gentiaan-, alands-, en

-ocr page 237-

211

arnica-ioortel y van geneverbezien , en bloem van zwavel werden vereenigd.

Ter bevordering van den afgang, welke ook nu wederom , in het begin der ziekte , dikwijls vertraagd was, werd doorgaans een purgeermiddelnbsp;uit aloë, wonderzout, en braakiaijnsteen gegeyen,nbsp;welk middel de vereiscbte uitwerking deed,nbsp;waarop de dieren zich algemeen beter bevonden.

Om de ziekte bij het gezonde vee te voorkomen , vooral in de stallen, alwaar zij zich reeds had geopenbaard, heb ik wederom een poeder latennbsp;toedienen , bestaande uit bloem van zwavel, qomnbsp;neverbezien, en den gentiaan-wortel, met bijvoeging van grootere of geringere hoeveelheden sa/-peter, ammoniak-zout, oi iconder-zout, naarmatenbsp;van de meer of minder duidelgke ontstekingachtige voorbeschiktheid der dieren. Ook heb iknbsp;meermalen deze zelfde middelen aangewend,nbsp;wanneer zich werkelijk reeds eenige verschijnselennbsp;der longziekte begonnen te openbaren, zooalsnbsp;lusteloosheid, kortademigheid, hoest, en vermindering van eetlust, welke, op het gebruik daarvan, gedurende eenige dagen, afnamen en ophielden; zoodat ik het daarvoor mogt houden,nbsp;dat de ziekte, door deze middelen, in hare ontwikkeling werd gestuit. Bij dusdanige Bunderennbsp;werden intusschen ook tijdig wrangwortels ondernbsp;of aan de zijden der borst gezet.

Het verslag van den Heer Vee-arts der Eerste Klasse c. I. LE coMTE, die slechs, voor een kor-

14»

-ocr page 238-

212

ten lij*!, te Zcvenaar, deszelfs verblijf, ter behandeling der longziekte, heeft gehad, houdt in , dat hem geene Runderen zijn voorgekomen,nbsp;welke, als door de gemelde ziekte indedaad tenbsp;zijn aangedaan konden worden beschouwd. Hijnbsp;deelt daarom slechts de volgende ziekte-gevalleunbsp;mede, door hem waargenomen.

Op den 5'“ April 1835, viel, bij den landman ARNOLDUS VERHOEZEN, op den Bijlandschen TV aard, onder de Gemeente Lobith, des voor-demiddags te 10 uren, een Ruud plotseling doodnbsp;ter neder, zonder dat aan hetzelve eenig ziekteverschijnsel was opgemerkt. Hetzelfde had zeernbsp;kort te voren nog goed gegeten en gedronken.nbsp;Bij de opening van het beest, waren de bloedvatennbsp;van den kop en den hals sterk met zwart bloednbsp;opgevuld; de luchtpijp en slokdarm hadden eennbsp;donker zwarlachtig aanzien; het hart was geheelnbsp;ledig van bloed; de longen waren rood, naar hetnbsp;hlaauwe overhellende ; de zelfstandigheid was onveranderd ; de eerste en tweede maag bevattedennbsp;drie groote emmers vol vochtige vocderstolFe;nbsp;de derde maag was met droog herkaauwd voedselnbsp;opgevuld; de vierde maag en darmen waren ledig ; de weefsels dezer deelen waren murw ennbsp;rotachtig; de’ lever onveranderd ; de milt, dienbsp;zeer vast aan de pensmaag zat, was zwart; denbsp;zelfstandigheid geheel veranderd en in ontbindingnbsp;verkeerende. De Heer le comte meent dezennbsp;toestand te beschouwen als de uitwerking van hetnbsp;m illvuur.

-ocr page 239-

213

Dezelfde verschijnselen werden waargenomen aan een Slier , door hem geopend , bij den landbouwer vERHOEZEN, op den Ossenwaard, medenbsp;onder Lobith gelegen. Dezelve was drie dagennbsp;ziek geweest, zonder te hoesten, gevende alleennbsp;een steenend geluid. Het dier at of dronknbsp;niet, zijnde ook de herkaauwing opgehouden.nbsp;Op den 0'“ geroepen zijnde, om dit beest te behandelen , was hetzelve , juist bij mijne aankomstnbsp;in den stal, dood ter nedergevallen.

Een ziekte - geval, gelijk aan het eerste , had plaats, te Zevenaar, bij den Vee-houder jansen.nbsp;Een Rund stond, des avonds te elf uren, nog tenbsp;eten, en werd ’smorgens dood in den stal gevonden. De lijk - opening leverde gelijke verschijnselen op als die der vorige Runderen.

Te Groesse, een uur van Zevenaar gelegen j ontstond, bij twee Ossen, nadat dezelve nog alsnbsp;gezond gegeten hadden, plotsling eene sterke opzwelling van den geheelen kop , met uitpuilingnbsp;der oogen, zijnde de lippen vooral ongemeen opgezet. De liitle van den kop, der horens ennbsp;ooren, was brandende. De Smit aldaar door-vlqmde de gezwollen deelen op onderscheidenenbsp;plaatsen, en liet dezelve wasschen met water,nbsp;azijn , en zout, waarop de gemelde verschijnselennbsp;spoedig verdwenen.

Eene dragtige Koe, toebehoorende aan Antonij de bruin, te Duiven, had, op den 30'“ Maart,nbsp;opgehouden te eten, te drinken, en te herkaau-wen, toen de Vee-arts le comte, op den 2'“

-ocr page 240-

214

April daaraanvolgende, geroepen werd, om hetzelve te behandelen. De pols was klein, de hartslag zwak; de ooren, horens, en mull-spiegelnbsp;waren koud. Het beest toonde, bij het opdrukken, pijnlijk te zgn in den rug en aan de linkernbsp;zijde; hetzelve stond treurig, en van den voeder»nbsp;bak terug. Op een aangewend klisteer volgdenbsp;ontlasting van veel drooge harde meststofFe. Ernbsp;Werd een etterdragt gezet, waarbij het dier, hoewelnbsp;bewusteloos henen staande, veel pijn te kennennbsp;gaf. Eene gastrische ongesteldheid voor de voorname oorzaak dezer ziekte houdende, werd eennbsp;laxeermiddel gegeven, bestaande uit wonder zout,nbsp;duhbeizout, keukenzout ^ met gentiaan-poeder , omnbsp;met laauw water en zure karnmelk te worden ingegeven. Hierop volgde vermeerderde afgang, waarnanbsp;de horens en ooren matig warm werden. Het middel, met bijvoeging van twee looden poeder vannbsp;mostertzaad, werd herhaald. Op den 3*“, desnbsp;avonds, waren de ooren en horens, ook de uitgeademde lucht, warmer, alsmede de muil-sple-gel, die, droog geweest zijnde, nu met de gewone zweet-droppels bezet was. De vermeerderdenbsp;warmte deed zich over het geheele ligchaam kennen ; de etterdragt verkreeg eene voldoendenbsp;zwelling, en het beest ging natuurlijk liggen.nbsp;Begerig naar koud drink-water, ondervond hetzelve evenwel steeds , na het gebruik daarvan,nbsp;trillingen. De trek tot hooi kwam eenigermatenbsp;terug. Daar er, sedert den vorigen dag , geenenbsp;ontlasting van mest had plaats gehad, en de pijn-

-ocr page 241-

215

lijkheid in de linker buikzijde vermeerderd scheen, werd het klisteer herhaald, en voorts, om denbsp;twee uren, een lepel vol van eene likking toegediend , bestaande uit braakwijnsteen , wonderzout,nbsp;aloë ^ poeder van gentiaan-wortel, van genever-bezieny en fenegriek , met honig. Hierop volgde,nbsp;op den 4™, voldoende mest • ontlasting, waaropnbsp;de eetlust en herkaauwing behoorlijk terugkeerden. Het beest ondervond evenwel nog beving,nbsp;nadat het gedronken had, en schudde met dennbsp;kop, ook bij het eten. Dezelfde likking werd,nbsp;met vermindering der giften, herhaald, en voort,nbsp;gebruikt tot den 7*“, als wanneer dit Ilund geheel hersteld was, wordende de dragt op dennbsp;11““ weggenomen.

Op den 28'’“ Maart, wei’d, op het huls te Aerdt, eene dragtige Koe onderzocht, welke reedsnbsp;drie weken onder behandeling was geweest vannbsp;iemand, die de Vee-artsenijkundige practijk innbsp;deze streek uitoefent, en door wien dit Kundnbsp;werd gehouden aan de longziekte te lijden. Denbsp;voornaamste verschqnselen , welke vooraf, naar hetnbsp;verhaal, hadden plaats gehad, en slechts gedeeltelijk nog bestonden, waren de volgende:

Er waren, bij het, nog geheel gezond schijnende, Rund, en zonder eenige voorafgegane ziekte-teekenen, vier hee te gezwellen van een bepaalden omtrek ontstaan, op de ribben, ter Imker zijdenbsp;des llgchaams, waaruit zich, toen dezelve geopendnbsp;werden, een geel lilachtig vocht had ontlastinbsp;waarna dezelve spoedig tot genezing waren gebragt.

-ocr page 242-

216

Hierop werd het Rund ernstig ziek, en wel zoo, dat, hij de komst van den Heer le comte , hetzelve schier stervende was; althans trof hij hetnbsp;heest aan onder verschijnselen, die niet andersnbsp;dan een spoedig volgenden dood konden voorspellen. De huid lag los op het ligchaam. Hetnbsp;dier steende zwaar, doch zonder • dat de ademhaling versneld was, of er buikslaan bestond. Harten polslag waren onvoelbaar. Er werd geene pijnlijkheid aan een der borstwanden bespeurd, zelfsnbsp;niet bij een sterk slaan tegen dezelve; er werdnbsp;ook geen ruischend geluld in de borst gehoord ;nbsp;doch het dier gaf alleen pijn te kennen , op denbsp;aanraking der linker zijde, ter plaats, alwaar denbsp;gezwellen hadden gezeten. Er werden dus geenenbsp;verschijnselen waargenomen, die omtrent hetnbsp;bestaan der longziekte overtuiging konden geven.

Dit beest, nog des avonds van den 28'“ gestorven zgnde, werd op den 29'“ geopend. Er bestonden eenige gangreneuse plekken aan dennbsp;linker buikwand, op de plaatsen der gezwellen.nbsp;De long was rood, doch niet ontaard. De| regternbsp;long w'as wel iets vergroot, doch niet verhard,nbsp;zijnde opgevuld met zwartachtig bloed, denkelijknbsp;het gevolg van het bestendig liggen des diers opnbsp;die zijde, zooals het ook gestorven was. Aan hetnbsp;middenrif bestonden , naar de buikszijde, tweenbsp;gangreneuse plekken. Het buikvlies was ontaard,nbsp;vast, en het vet droog en bros als was. Denbsp;eerste, tweede , en derde maag waren geheel metnbsp;drooge voeder-stoffen opgevuld, waarin de toege-

-ocr page 243-

217

diende geneesmiddelen , bestaande grootendeels uit kamfer en duivelsdrek, duidelijk Ie onderkennennbsp;waren. Voor het overige verkeerden de vier inaag-afdeelingen in een ziekelijken, rotachtigen, toestand , zijnde de vliezen miskleurig, ligt scheur-baar , en murw. De lever was onveranderd , dochnbsp;aan het middenrif vastgegroeid ; de galblaas doornbsp;dunne, ontaarde, gal sterk opgevuld; de miltnbsp;verkeerde in een staat van ontbinding, zittendenbsp;zoo vast aan de pensmaag gegroeid , dat dezelve ,nbsp;onder het losmaken van dit deel, van eennbsp;scheurde.

Later kregen , op denzelfden stal, nog twee Runderen gelijke zwellingen op de ribben als hetnbsp;eerstgemelde. Dezelve opengemaakt en tot ette-rlng gebragt zijnde, werden deze beesten, zondernbsp;eenig verder ziekte-verschijnsel, hersteld.

Nog eenige meerdere gevallen van soortgelgken aard, als de hierboven beschrevene, door den Heernbsp;LE coMTE wordende medegedeeld, blijkt het,nbsp;zoowel uit de verschijnselen der ziekte, als uit denbsp;opening der gestorvene dieren, dat dezelve veelnbsp;verschillen van de heerschende longziekte, ennbsp;dat zij veel eer voor gewone gastrische en an-thraxaardige ongesteldheden moesten wordennbsp;gehouden.

-ocr page 244-

VERSLAG

OflTRENT DE

HEERSCHENDE LONGZIEKTE

VAW HBT

RUNDVEE, IN DE PROVINCIE GELDERLAND , WAARGENOMEN EN REHANDELD , VAN DEnbsp;MAAND JüLIJ 1853 TOT AUGUSTUS 1836;

Dooa

J. C RUTGERS, Vee^Arts der Eerste Klasse, te Didam. (1)

N.

la het verlaten der Vee-artsenijschool, mij in deze Provincie gevestigd vindende, ontwaardenbsp;ik, dat de longziekte in dezelve nog, op sommige plaatsen, voortduurde, zoodat ik dadelijknbsp;door den Heer Staatsraad-Gouverneur met der-

1

Wij zullen van dit verslag, ter vermijding van te groote uitvoerigheid , slechts den hoofdzakelijken inhoudnbsp;mededeelen, inzonderheid voor zoo ver hetzelve zich vannbsp;de vorige berigten door deze of gene bijzonderhedennbsp;onderscheidt. De verschijnselen der ziekte, door dennbsp;Heer bctgsbs waargenomen, alsmede de geneeswijze,nbsp;door hem in het werk gesteld, komen grootendeels metnbsp;die, door de Heeren moüwei» en vab caicar gevolgd,nbsp;overeen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A. N.

-ocr page 245-

219

zelver onderzoek en behandeling belast werd. Zg heerscbte nu boofdzakelijk in de Gemeentenbsp;Gent. Vroeger, namelijk in 1834, had dezelvenbsp;in de Gemeenten Nijmegen, übbergen, en Herwen gegrasseerd; doch had zij aldaar een’ tijdnbsp;lang opgehouden. Dezelve brak evenwel aan dezenbsp;plaatsen, in 1835 , bij vernieuwing uit. In denbsp;maanden Januarij en Februarij 1836 , openbaardenbsp;de longziekte zich wijders in de Gemeentennbsp;Huissen, Eist, en Driel.

Te Gent begon dezelve, in de maand Februarij 1835, bij den landbouwer j. h. sam , alwaar eerst 1 Melk-koe, en, eenigen tijd later , 1 tweejarige Os, door dezelve werden aangetast, welkenbsp;binnen veertien dagen kwamen te overlijden. Vervolgens werden, terwijl het vee zich nog op denbsp;stallen bevond, wederom 10 stuks van den-zelfden eigenaar aangedaan, die mede alle zijnnbsp;gestorven. Van de overgeblevene beesten kregen,nbsp;in de maand Junij, nog 2 tweejarige Ossen denbsp;ziekte, ia de weide. Deze werden dadelijk afgemaakt. Na dezen tijd bleef men hier van denbsp;longziekte bevrgd, tot in de maand Augustus,nbsp;toen op nieuw 2 tweejarige Ossen aan dezelvenbsp;kwamen te lijden, welke onder mijne behandelingnbsp;zijn hersteld.

Bij den landbouwer g. breunissen, in dezelfde Gemeente, openbaarde zich de ziekte, in hetnbsp;midden der maand Augustus 1835, bij 1 vierjarigen Os, die overleed. Daarna werden 3 tweejarige Ossen aangetast, waarvan 2 herstelden, en

-ocr page 246-

220

1 overleed. Bij deien eigenaar hebben 22 stuks Runderen, in meer of minderen trap, aan denbsp;longziekte geleden; doch de sterfte is hier geringnbsp;gebleven, zijnde de, door mij voorgeschrevene,nbsp;middelen naauwkeurig aangewend.

Bij den Heer merkes , Ie Gent, brak de ziekte mede in Augustus van hetzelfde jaar uil, bij 1nbsp;Melk-koe, die, onder mijne behandeling, genezen is. Hier kwamen vier weken later, bij opvolging, eenige dagen na elkander, nog 2 Melk-koeijen, en 2 eenjarige Runderen te lijden. Eenenbsp;Melk-koe en een der jongere beesten herstelden ^nbsp;terwijl twee stierven. Nu hield de ziekte op , totnbsp;in Februarij 1838, als wanneer dezelve zich wederom openbaarde bij 4Melk-koeijen, en 2 eenjarige Runderen, waarvan 2 der eerste, en 1 dernbsp;laatste werden genezen, zijnde de overige overleden.

In dezelfde Gemeente, ontstond de longziekte, in de maand December 1835 , bij den Vee-hou-der A, pRuiJN, bij 2 jarige Ossen; vijf weken daar,nbsp;na werden, eerst 1 Melk-koe, en, eenigen tijdnbsp;later, nog 3 Melk • koeijen, en 2 eenjarige Runderen ziek, van welke 4 stuks , namelijk 2 twee^nbsp;jarige Ossen, en 2 Melk-koeijen, door mij zijnnbsp;behandeld. Eene Melk-koe herstelde , doch denbsp;drie overige bezweken.

Ook bi-ak de ziekte, in de maand Mei 1836, bij het inscharen van het vee, op nieuw uit, opnbsp;eene Gemeente-weide, te Gent, alwaar zg, vaunbsp;Mei tot het laatst van December 1835, had ge-

-ocr page 247-

221

lieersclit. 0}gt; deze weide zijn meer dan 50 stuks Runderen overleden/ Het getal , dat van dezelvenbsp;onder mijne behandeling is geweest, bedraagt 20 ,nbsp;waarvan 11 hersteld en 9 overleden zijn.

In de Gemeente übberyen , bijzonder in den Polder de Ooij, openbaarde de longziekte zichnbsp;op nieuw, in Augustus 1835, in eene weide,nbsp;waarop ieder inwoner een stuk vee, voor eenenbsp;bepaalde som, den geheelen zomer door, kannbsp;doen grazen. Hier werden 2 Melk-koeijen aangetast , waarvan eene de ziekte doorstond, denbsp;andere bezweek. Aan de overige Runderen, dienbsp;op bet uitwendig aanzien , nog gezond waren,nbsp;werden geneesmiddelen ter voorbehoeding gegeven, waarna de ziekte op de bedoelde W’eide nietnbsp;verder te voorschijn is gekomen.

Te Herwen , brak de longziekte bij vernieuwing uit op de bouw-hoeve, genaamd de Ossenwaard,nbsp;bij de Erven bkuebs , op eene weide, in het midden der maand Junij 1835, en duurde tot innbsp;Augustus van dat jaar voort, toen zij aldaar ophield. Hier waren 9 stuks vee ziek gewordennbsp;van welk getal 7 overleden, terwijl 2 herstelden.

In de stad Hijmegyn, had de ziekte bijna twee jaren achter elkander geheei'scht. Tijdens mijnnbsp;verblijf evenwel te Gent, deed zij, van tijd tot lijd,nbsp;slechts 2, of somtijds 4 stuks vee aan; en is dezelve tegenwoordig (Aug. 1836) zoo zeer verminderd , dat er weinige longzieke Runderen meernbsp;gevonden worden.

In de Gemeente Iluissen, ontstond zij , op

-ocr page 248-

222

eene welde van den Heer weerts , in liet midden van Augustus 1835, onder eene drift van 9 Ossen,nbsp;waarvan 1 overleed. Deze was door iemand behandeld, die de ziekte voor eene andere dan denbsp;longziekte had aangezien. Onder het gebruik vannbsp;middelen, door mij voorgeschreven , welke aannbsp;de overige Ossen werden ingegeven , heeft denbsp;ziekte zich bij geen derzelve verder geopenbaard.

In dezelfde [Gemeente, ontstak zij zich op nieuw in de maand Januarij 1836 , in eenen stal vannbsp;den vetweider!, potters, eerst bij 1 vette Vaars,nbsp;daarna bij 1 Kalf, hetwelk schuins legen over denbsp;eerste geplaatst stond; eenigen tijd daarna bij 1nbsp;tweejarigen Os, en zulks ging voort tot in Mei,nbsp;zoodat 11 stuks werden aangetast, Tien derzelvenbsp;zijn door mij behandeld geworden, van welk getalnbsp;4 zijn overleden, en 6 behouden, en hersteldnbsp;geworden.

Te Driel, ontstond de ziekte, in February 1836, op een stal van Mejufvrouw de Wedw. burgers.nbsp;Op denzelven werden , eenige dagen na elkander,nbsp;6 Melk-koeyen, en 2 eenjarige Runderen, aangetast , waarvan 6, voor mijne komst, overleden.nbsp;Twee Melk-koeijen en een eenjarig Rund, daarnanbsp;door de ziekte overvallen zijnde, werd mignenbsp;hulp, van wege de Ned.erlandsche Maatschappijnbsp;van Vee-verzekering, te Middelburg gevestigd, voornbsp;dezelve ingeroepen, welke gelukkig herstelden.nbsp;Nu bleef men hier van de ziekte verschoond, tot innbsp;de maand Junij, als wanneer wederom 1 Melkkoe werd aangedaan, die er insgelijks doorkwam.

-ocr page 249-

223

In het geheel heb ik onder mijne behandeling gehad 104 stuks Rundvee; als:

¦waarvan zijn gestorven: hersteld :

14 Kalveren,

65 Melk-koeijen,

8 Vette Koeijen,

22 Een-, twee-, en driejarige Ossen.

104

8 nbsp;nbsp;nbsp;6

50 nbsp;nbsp;nbsp;55

5 nbsp;nbsp;nbsp;2

12

10

51

55

Omtrent de geneesbaarheid en het beloop der ziekte heb ik vvaargenomen, dat deze grootendeel®nbsp;afhangt van de vordering, welke zij gemaaktnbsp;heeft. Wanneer dezelve reeds tot het tweede tijdperk is gekomen, dan is de herstelling reeds zeernbsp;onzeker; doch wordende Runderen, in het eerstenbsp;tijdperk, aan eene doelmatige behandeling onderworpen , dan genezen zij veelal tusscben den 12'®nbsp;en 16‘“ dag der ziekte. Het is als gunstig) tenbsp;beschouwen , indien de afgang niet verstopt, maarnbsp;veeleer dun is. Vier Melk ¦ koeijen, waarbij mijnenbsp;hulp werd ingeroepen , die reeds in een gevorderden trap der ziekte verkeerden, herstelden op dennbsp;26'“ dag. Twee dragtige Melk-koeijen, die denbsp;Kalveren kwamen aftezetten, beterden daarna,nbsp;en herstelden zelfs spoediger dan andere (1).

1

Men vergelijke hiermede de tegenovergestelde uitwerking -van het ontijdig afzetten der Kalveren, gedurende den loop der ziekte, door D'. frarque opgegeven, (bladi. 122).

-ocr page 250-

224

Het gebeierde vee blijft eenigen tijd na de genezing een boest behouden, die somtijds nog wel eene maand voortduurt, en niet dan ondernbsp;gunstige omstandigheden van zelven ophoudt. Denbsp;voeding komt bij vele beesten eerst na verloop vannbsp;vier of vijf weken behoorlijk terug , terwijl mennbsp;ook dan ontwaart, dat de Melk-koeijen weder innbsp;de melk beginnen toe te nemen. De hoeveelheidnbsp;van Water in de borstholte was, bij de gestorvenenbsp;en geopende dieren, zeer verschillende, bedragendenbsp;somw'ijlen van een tot twee , ja in enkele gevallen , tot drie emmers vol. De kleur van dit vochtnbsp;is nu helder en geheel weiachtig, doch ook meermalen dikker, en met vezelstoffe vermengd, ennbsp;geel van kleur. Het borstblies , en vooral hetnbsp;bekleedend vlies der longen, is verdikt, en metnbsp;eene laag van plastische lijmpha bedekt,, welkenbsp;stoffe ook dikwijls als klonters in het wéivochtnbsp;drijft. Door deze stolFe heeft er zamengroeijingnbsp;der omliggende deelen , als der longen met denbsp;ribben, inzonderheid met het middenrif, plaats,nbsp;waardoor deze deeieu somtijds niet zonder moeitenbsp;worden van een gescheiden. Bij al de,, door mijnbsp;geopende, dieren bevond ik de linker long ziekelijk aangedaan en vergroot (1). Dezelve woog van

1

Zulks komt overeen met de waarnemingen van D''. rRANQVE (zie bladz. 12S.) en der meeste Schrijvers. Opmerkelijk is het, dat, volgens de mededeelingen van de Veeartsen MOüWïN en VAB CALCAR , juist het tegenovergesteldenbsp;bij de, door hen behandelde en geopende, Runderen,nbsp;plaats vond.

-ocr page 251-

225

10 tot 15 Ned. ponden, zijnde de zelfstandigheid vast, vleezig, latende geene zaniendrukking nochnbsp;uitzetting toe, zoodat de sponsachtige hoedanigheid geheel verdwenen is. Indien men de ontaarde long doorsnijdt, zoo vertoont dezelve vannbsp;binnen eene donkere roode , of rood - bruinach»nbsp;tige kleur, en is doorweven met wit-geelachtigenbsp;strepen van verschillende dikte , waardoor denbsp;massa eene als gemarmerde gedaante heeft verkregen. De long, welke niet aangedaan is, namelijk der regter zijde, heeft haren natuurlijkennbsp;omvang behouden, doch zij is bleek van kleur,nbsp;en slapper dan gewoonlijk. Somtijds treft mennbsp;ook aan, dat dezelve aan de eene zijde een weinig in de verharding deelt.

De luchtpijp is meermalen met bloedige vezel-stoffe gevuld, terwijl het harle-zakje insgelijks met eene laag van plastische lijmpha is overdekt,nbsp;zijnde het hart zelf vergroot en bleek.

De lever is, in de meeste gevallen, murw en week; de galblaas altijd uitgezet en met eenenbsp;dunne waterige of miskleurige gal gevuld. Denbsp;milt is somtijds week. De boekmaag was, bijnbsp;eenige Runderen, die geene geneesmiddelen hadden gebruikt, met droog voedsel sterk opgevuld,nbsp;zoodat dit deel zich als een bal vertoonde, ennbsp;men het voedsel daaruit niet kon verwijderen ,nbsp;zonder dat zich het binnenste vlies losliet, ennbsp;mede werd afgescheurd (1). Voor het ove-

1

Dit verschijnsel, benevens de gunstige uitwerking, III. D.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15

-ocr page 252-

226

rlge waren de Luiks-ingewanden vrij natuurlijk gesteld.

Bij eene Koe, welke, dragtig zijnde, kwam te overlijden , vond ik in het lamsvlies » water stol-Lare lijmpLa uilgestort, even als in de borstholte.nbsp;In de hersenen en tusschen de vliezen , die hetnbsp;ruggemerg bekleeden , was veel water aanwezig ,nbsp;waaruit de wankelende gang, welke bij de ziekenbsp;dieren veeltijds plaats heeft, waarschijnlijk, althans voor een gedeelte , kan worden verklaard.

De longziekte komt mij voor, in haren oorsprong , van een zuiver epizoötischen aard te zijn , die evenwel een Lesmettelijk karakter kan verkrijgen. Den loop derzelve in aanmerking nemende , zoo ziet men, dat zij op eene of meerderenbsp;hoeven langen tijd, zelfs een of twee jaren,nbsp;heerscht, en zich tot deze blijft bepalen, latendenbsp;nabij gelegene hoeven verschoond. Te Doornen-hurg had dezelve, gedurende het jaar 1834, ge-heerscht, en hield aldaar op bq een Vee-houder,nbsp;die geen veertig schreden van een anderen woon.nbsp;de, in Angeren, welke van de ziekte bevrijd

¦welke men van darm-ontlastende geneesmiddelen algemeen bij de longziekte waarneemt, geeft, mijns oordeels, geenenbsp;onduidelijke aanwijzing, dat dezelve gedeeltelijk in eenenbsp;gastrische oorzaak gegrond is , of daarmede gepaard gaat.nbsp;De algemeene voorbeschiktheid van het Rund tot ziektennbsp;van een gastrischen aard moge deze veronderstellingnbsp;ondersteunen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A. N.

-ocr page 253-

227

LIeef. Gedurende een jaar tijds, zich niet te Doornenburg vertoond hebbende, openbaarde zijnbsp;zich, in het begin van 1835, te Gent, voorts tenbsp;Huis sen, Eist, en Heteren, in welke twee laatstenbsp;plaatsen zij zich slechts tot een gering getal veenbsp;bepaalde. Nu vertoonde zij zich weer, te ^n~nbsp;geren, ook te Westervoort, en Lobith , en wel,nbsp;in de eerstgenoemde plaats, bij den bedoeldennbsp;Vee-houder, in de nabijheid der hoeve te Doornenburg , alwaar dezelve vroeger was blijven staan.

Het besmettend vermogen der longziekte kan niet worden ontkend, doch schijnt het, dat zijnbsp;deze eigenschap vooral verkrijgt in de twee laatstenbsp;tijdperken, wanneer het slijmen uit den mond,nbsp;neus, en de oogen plaats heeft, waarmede eennbsp;ongewone reuk, welken het Rund van zich geeft,nbsp;gepaard Jgaat. De besmetting schijnt voorts meernbsp;door eene onmlddelijke aanraking, dan op eenennbsp;afstand te geschieden. Men merkte op, dat wan-neer het vee eener weide, dat door de ziekte wasnbsp;aangedaan, niet in eene onbesmette weide konnbsp;komen, hetzg dat men deze landen door dubbeldenbsp;schuttingen of breede slooten van elkander scheidde,nbsp;zoodat hierdoor het zieke van het gezonde veenbsp;verwijderd werd gehouden, het laatste, in denbsp;omliggende wei - landen, er van verschoond bleef,nbsp;hoewel de ziekte zich niettemin somwijlen op dennbsp;afstand van vier of vijf weilanden openbaarde.nbsp;Wanneer men nu aan de smetstofFe eene vlugtigenbsp;hoedanigheid wilde toekennen, dan is het opmerkelijk, dat niet het vee in de naastbij gelegene

15*

-ocr page 254-

228

weiden vroeger werd aangedaan, dan in de verder afgelegene, even als zulks plaats heeft, wanneernbsp;de bedoelde voorzorgen niet worden aangewend,nbsp;zoodat bet vee over de slooten of schuttingennbsp;elkander kan berieken; tenzij men mogt kunnennbsp;aannemen, dat de snietstoffe, in de lucht opgenomen , door eene bijzondere rigting van dennbsp;wind, nabij grazend vee kunne verschoonen, ennbsp;het verder verwijderde besmetten.

Ik schrijf aan de longziekte alleen een besmet* tend vermogen toe, wanneer zg , tot de laatstenbsp;tgdpex’ken is gevorderd, hoofdzakelijk op grond,nbsp;dat, indien zij reeds van het begin deze hoedanigheid bezat, dezelve een veel grooter getal veenbsp;zou moeten aandoen, daar het vee, ziek wordende , gewoonlijk nog drie , vier, of meerdere dagen in de weide blijft loopen, voor dat zulksnbsp;wordt opgemerkt. Ik zal nu nog eenige omstandigheden mededeelen, welke omtrent de al- ofnbsp;niet besmettelijkheid der longziekte ophelderingnbsp;kunnen geven.

Bij den landbouwer sam , te Gent, openbaarde de ziekte zich voor het eerst, in het begin dernbsp;maand Februarij 1835, bij eene Melk-koe, daar*nbsp;na bij een tweejarigen Os, die, op twee na, aannbsp;de eerstgemelde op stal stond, vervolgens bijnbsp;een Rund, dat op vier na bij dezelve geplaatstnbsp;was, terwijl de onmiddelijk naast de Melk-koenbsp;staande beesten wel door een sterk hoesten,nbsp;maar niet door de werkelijke longziektè werdennbsp;aangedaan. Daar de ziekte, op deze wijze, in

-ocr page 255-

229

den slai ioeuam, begon men te veronderstellen , dat dezelve de longziekte was, waarvoor mennbsp;haar tot dus ver niet had aangezien. Van ditnbsp;oogenhlik af, plaatste men ieder Rund, dat zoo-danig ziek werd, in een anderen stal. De ziektenbsp;ging intusschen, niettegenstaande deze afzonde»nbsp;ring, welke in April werd ten uitvoer gebragt,nbsp;voort, tot in het begin van Junij, wanneer dezelve vooreerst ophield. Zij kwam evenwel, In hetnbsp;laatst van Augustus, weder te voorschijn bij de tweenbsp;tweejarige Ossen, die onder mijne behandelingnbsp;zijn behouden gebleven. Onder het aanwendennbsp;van voorbehoedmiddelen bij de overige, nog gezonde , Runderen , nam de ziekte geen verderennbsp;voortgang.

Genoemde landman verzekerde mij volstrekt, voor zoo ver hem bekend was, met geen long-ziek vee in aanraking te zijn geweest, noch vee uitnbsp;besmette stallen te hebben aangekocht, hebbendenbsp;hij groolendeels al het vee, dat hij bezat, zelfnbsp;aangefokt. Hier schijnt het ontstaan der ziektenbsp;derhalve aan leefregelkundige of atmospherischenbsp;invloeden te moeten worden toegeschreven, hebbende dezelve zich naderhand door besmettingnbsp;op het andere vee kunnen voortplanten.

Wat het uitbreken der ziekte op de gemeente» weide, te Gent, betreft, hieromtrent kan niets anders worden opgegeven, dan dat zij het eerst ontstaannbsp;is bij twee eenjarige Ossen van den genoemdennbsp;landbouwer sam , die dadelijk, toen de ziekte zichnbsp;openbaarde, zgn afgemaakt, en op dezelfde ge-

-ocr page 256-

2ao

meente-weide begraven. Hier valt dus besmetting te verdenken, vermits bet vee op deze welde ,nbsp;bij het inscharen in de maand Mei 1835, volgens het gevoelen van den Heer Burgemeester vannbsp;Gent, volkomen gezond was, hebbende bepaaldelijk de longziekte zich onder hetzelve nietnbsp;vertoond, dan nadat de twee Ossen van samnbsp;daaraan hadden geleden, en, na eenige dagen opnbsp;deze weide te hebben geloopen , gedood en aldaar begraven waren. Van nu af openbaardenbsp;zich de ziekte onder het overige vee dezer weide,nbsp;en bleef zij onder hetzelve heerschen, totdatnbsp;het ter stal werd gebragt. Behalve dat dit veenbsp;uit een gemeenschappelgk water dronk, moest ooknbsp;de besmetting vooral daardoor bevorderd worden,nbsp;dat het slijm, uit den neus der zieke beestennbsp;vloeijende, het gras verontreinigde, waarover hetnbsp;ander vee bestendig moest blijven grazen. Hiernbsp;kan worden bijgevoegd, dat ook in eenige landen,nbsp;nabij deze gemeente - welde gelegen , volgensnbsp;mededeeling van den Heer Vee-arts groenesberg ,nbsp;te Wintersioijk, voor mgne komst, de ziektenbsp;had geheerscht, terwijl dezelve daar, waar geenenbsp;gemeenschap met de laatste weide plaats vond,nbsp;zich niet vertoonde. Ik heb mede een longziekennbsp;Os van den landbouwer breünissen , uit zoodanigenbsp;nabij gelegene welde , behandeld, die, vroegernbsp;over den sloot gesprongen zijnde, eenige dagennbsp;lang, voor dat zulks door den eigenaar ontdektnbsp;werd, op de gemeente-weide geloopen had. Eindelijk meen ik hier nog te mogen bijvoegen, dat

-ocr page 257-

231

onder een getal van meerdei’e Ossen, insgelijks loopende in de nabijheid van de meergemeldenbsp;gemeente-weide, een door de longziekte werdnbsp;aangetast. Dezelve werd , door den eigenaar ,nbsp;des avonds op stal gehaald, en geplaatst schuinsnbsp;tegen over twee Kalveren. De Os werd, na eeni-ge dagen , af'gemaakt. Na vier weken kwam eennbsp;der Kalveren aan dezelfde ziekte te lijden , ennbsp;acht dagen later het tweede, zijnde beide overleden.

Omtrent het ontstaan der longziekte op eene pacht-hoeve van den Heer merkes, te Gent,nbsp;schijnen deels algemeene oorzaken, deels besmetting te moeten worden beschuldigd. Zijnbsp;openbaarde zich het eerst bij eene Melk-koe, dienbsp;in een binnen-polder gegraasd had, alwaar denbsp;ziekte niet bestond, bij welk beest zij zich dusnbsp;uit zich zelve schijnt te hebben ontwikkeld. Ee-nigen tijd daarna, werden twee Runderen ziek,nbsp;die op de gemeente-weide hadden geloopen. Innbsp;Februarij 1836, ontstond, op deze hoeve, denbsp;longziekte, in een anderen stal, bij vee, waaronder dezelve tot dus ver nog niet had plaats gevonden. Bij het ontdekken der eerste ziekte-ver-schijnselen, werden de aangedane Runderen terstond afgemaakt. Desniettemin duurde de ziektenbsp;hier tot in Maart bestendig voort, zoodat achtnbsp;stuks vee achtervolgelijk door dezelve werdennbsp;aangetast, en slechts twee verschoond bleven.nbsp;Dat ook in dezen stal de ziekte door besmetting was overgebragt , is waarschijnlijk, daar

-ocr page 258-

232

dil vee , in den herfst, had geloopen' in eene weide van breunisse , alwaar zij vroeger in dennbsp;zomer had bestaan , terwijl bovendien het ziekenbsp;vee in dezen stal verzorgd was geworden, doornbsp;iemand , die tevens de gezonden oppaste, waardoor mede de smetstoffe kon zijn medegedeeld.

De oorsprong der longziekte, op de bouwhoeve van A. PRUHÏ, te Gent, kon moeijelijk worden nagegaan. Ofschoon evenwel hier geene bepaalde oorzaak kon worden opgegeven, zoo viel op de vei’zorglng van het vee niet te roemen. Hetzelve verkeerde in eenen ongunstigen toestand.nbsp;Waarschijnlijk ontstond, onder deze omstandigheden , de ziekte eerst uit zich zelve, en werd zijnbsp;later mede door besmetting medegedeeld. Na innbsp;December 1835 zich het eerst geopenbaard te hebben bij twee jarige Ossen , en in Februarij 1830,nbsp;onder de Melk-koeijen, welke vooraan in den stalnbsp;waren geplaatst, ging dezelve nu als van het eenenbsp;heest op het andere over, wordende vier naastnbsp;elkander staande Melk-koeijen aangetast. In hetnbsp;geheel kwamen in dezen stal acht Runderen aannbsp;de ziekte te lijden, waarvan slechts één behouden bleef.

In de Gemeente Huissen , had een soortgelijk geval plaats als te Gent, wordende namelijk eennbsp;Os door de longziekte aangedaan, welke in eenenbsp;weide geloopen had , gelegen naast de gemeente-weide, waarop dezelve in den zomer had ge-heerscht , en alwaar het gezonde vee der omliggende weiden met het zieke in aanraking had

-ocr page 259-

233

kunnen komen. Hier viel geene andere oorzaak dan besmetting te verdenken, zijnde het veenbsp;goed gevoed, en de weide van genoegzaam grasnbsp;en zuiver drinkwater voorzien. De landbouwernbsp;PETERS, te Huissen, bij wien deze Os met meerdere was opgestald, verhaalde , dat een derzelve,nbsp;den geheelen winter door« sterk had gehoest,nbsp;waarom hg op eene afzonderlijke plaats was gezet.nbsp;Door het voederen met boonen - meel was ditnbsp;beest evenwel in dien staat gebleven , dat hetzelvenbsp;met de andere vette Ossen kon verkocht worden.nbsp;Eenigen tijd na de verwijdering dezer Ossen,nbsp;openbaarde zich insgelijks de ziekte onder zijnnbsp;overige Rundvee, waarbij dezelve echter, bg hetnbsp;tijdig gebruik van geneesmiddelen, geen doodelijk gevolg heeft gehad.

Twee gevallen zijn mij bekend van Runderen, die , de ziekte doorgestaan hebbende, bij andernbsp;vee op den stal werden gezet, waarna dezelvenbsp;zich, binnen vier weken , op nieuw bij een gezondnbsp;Rund openbaarde, waarvan het beloop zeer schielijk was.

Op de landhoeve, in de Gemeente Driel, toe-behoorende aan Mejufvrouw de Wed^. burgers, bestond bet voeder uit slecht, muf, haverstroo,nbsp;en hooi, dat geene beste hoedanigheid bezat. Hetnbsp;water, dat het vee in den verleden zomer gedronken had, was onzuiver, stinkend , en vervuldnbsp;met insecten, hebbende hetzelve daarbij veel gebrek aan drinkwater geleden. Men wist niet, datnbsp;dit vee met zieke Runderen in aanraking was

-ocr page 260-

234

geweest, noch waren hier beesten , uit besmette stallen of weiden, aangekocht, en men betuigdenbsp;nimmer zoodanig ziek vee te hebben gezien. Hetnbsp;is niet wel mogelijk te beslissen, of deze omstandigheden, in vereeniging met nog andere, onbekende, invloeden, de ziekte hier hebben kunnennbsp;doen ontwikkelen. Intusschen kan ook de medewerking der besmetting hier welligt niet voorbijnbsp;worden gezien, vermits de landbouwer potters,nbsp;te Huissen, *bij wiens vee de longziekte reeds ongeveer Gene maand vroeger was uitgebroken, hetnbsp;bedrijf van Mejufvrouw de Wed^, burgers administreerde, zoodat hierdoor gemeenschap tus-schen de twee stallen plaats moest vinden.

Het blijft voorzeker moeijelijk Ie bepalen, in hoe ver sommige oorzaken, als afwisseling desnbsp;weders, het laat buitenloopen in den herfst, ennbsp;slechte hoedanigheden der voederstoffen, tot hetnbsp;voortbrengen der longziekte, hetzij ieder opnbsp;zich zelve, of door onderlinge zamenwerklng,nbsp;kunnen toebrengen, daar toch deze omstandigheden in vele jaren plaats hebben, zonder datnbsp;deze uitwerkingen worden waargenomen. Ooknbsp;werken de meeste dezer oorzaken op het vee innbsp;het algemeen, terwijl de longziekte zich slechts bijnbsp;sommige Vee-houders openbaarde, hoewel hetnbsp;zeker is , dat zij bij een grooter aantal vee heeftnbsp;bestaan, dan bekend is geworden , uit hoofdenbsp;van de geheimhouding, welke daaromtrent doornbsp;niet weinigen werd in acht genomen. Intusschennbsp;bevestigde de opmerking, dat, bij eene, vooral

-ocr page 261-

235

spoedige, weersverandering, bijv. bij regenacbtig en koud weder, de ziekte verergerde, en moei-jelijker te herstellen was, of dat er^ nieuwenbsp;zieken bijkwamen. Hieruit valt dus de invloednbsp;des weders op de ziekelijke gesteldheid niet tenbsp;miskennen. Bij voorkeur ontstond de longziektenbsp;voorts op die hoeven, alwaar het vee geenszinsnbsp;de beste verzorging ondervond, of de voeder-stoffen en het drinkwater , of sommige derzelvenbsp;eene min deugdzame hoedanigheid bezaten. Zoonbsp;waren bij den landbouwer sam de inrlgting dernbsp;stallen, en het voeder, zoowel hooi als stroo,nbsp;zeer goed, doch het drinkwater was slecht ennbsp;stinkende, jwelk laatste, wegens [de droogte, innbsp;den zomer van 1835, algemeen schaars en daardoor veeltijds onzuiver en bedorven was geweest-Ook te Gent bestond de longziekte voornamelijknbsp;daar, waar of gebrek aan het noodige voedsel,nbsp;of het gras droog en als verdord was geweest. Alnbsp;deze oorzaken , hoe zeer zg kunnen strekken ,nbsp;om de gezondheid van het vee te storen, en ee-nige derzelve het vermogen mogen hebben, omnbsp;catarrhale aandoeningen der borst-organen tenbsp;verwekken, zoo geeft dit nog geenszins eene voldoende verklaring omtrent het ontstaan der longziekte , als ziekte van een’, zoo geheel eigen,nbsp;aard. Wij zullen dus moeten aannemen, datnbsp;hiertoe nog andere invloeden hebben moeten medewerken, die tot dus ver buiten onze waarne-ming gelegen, en niet gemakkelijk te ontdekkennbsp;zijn.


-ocr page 262-

236

In twee verslagen, als een van 30 September 1835, en een van I Julij 1886, door den Heernbsp;D. V. MANVIS wz. , Vee-arts der Eerste Klasse, tenbsp;Loenen op de Felmoe, aan den Heer Staatsraadnbsp;Gouverneur van Gelderland ingezonden , vindennbsp;wij de waarnemingen medegedeeld van het, doornbsp;hem, aan de longziekte behandelde vee.

Sedert zijne komst ter gemelde plaats, op den 2™ Augustus, tot 80 September 1835, bedroegnbsp;het getal der , onder zijne behandeling gestelde ,nbsp;longzieke Runderen, 9 stuks, waarvan 3 overleden, terwijl de 6 overige, bij het inzenden vannbsp;het eerste berigt, nog niet ten eenenmale hersteld,nbsp;maar toch zoo ver aan het beteren waren, datnbsp;zij spoedig verdere geneeskundige hulp schenennbsp;te zullen kunnen ontberen. Van den 1“ Janua-rij tot 80 Junij 1836 , werden de volgende Runderen door hem behandeld, als:

Te Loenen op de Feluwe, 52, waarvan zgn hersteld 25, gestorven 27.

Te Beekbergen, 3, waarvan zijn hersteld 3, gestorven 1.

Van het eerste getal waren 6 stuks gedeeltelijk onder vreemde behandeling geweest, terwijl 3nbsp;der gestorvene beesten te Loenen , deels , uit verkiezing, door de eigenaren, deels op verzoek,nbsp;wegens bijkomende ongeneeslijke omstandigheden,nbsp;zijn gedood geworden.

De behandeling, door bovengenoemden Veearts gevolgd , komt hoofdzakelijk hierop neder.

-ocr page 263-

237

Daar de ziekte, naar zijn oordeel, reeds van het begin af, het karakter van zwakheid bezat, oordeelde hij het doen van aderlatingen ongepast,nbsp;bepalende hij zich daarom slechts tot het zettennbsp;eener fontanel voor de borst, of het doen vannbsp;inwrijvingen van spaansche-vliegzalf aan de borst-wanden, ter piaatslijke afleiding voor de longen.nbsp;Tevens werd aan ieder Rund , des morgens, eenenbsp;halve flesch teerioater, en, eenmaal daags, eennbsp;poeder toegediend, bestaande uit wijnruit, kalmuswortel , gentiaan-wortel, alsem , genever-bezien ,nbsp;en duivelsdrek. De beesten werden op stal gehouden, bij tusschenpoozen met goed hooi, dochnbsp;weinig op eens, gevoederd. Onder het drinkwater werd een weinig azijn gemengd, tei'wijl, voornbsp;het overige, voor de ligchamelijke zuivering ennbsp;die der stallen de noodige zorg werd gedragen.

In het zeer korte tweede tijdperk, wanneer de zwakheid in de verrigting der ademhaling zichnbsp;nog meer deed opmerken, en dezelve tevens innbsp;andere stelsels van werktuigen , zooals der spijsvertering , kennelijk toenam, werd aan elk dernbsp;zieke Runderen, eenmaal daags, een half medicinaal pond van een aftreksel van kroeze-munt,nbsp;genever-bezien, alsem, en knofiook-hollen toegediend, waarbij, te gelijker tgd, gevoegd werd snbsp;een poeder, bestaande uit kalmus-, gentiaan-wortel , en room van wijnsteen.

Onder deze geneeswijze gelukte het den Veearts MANVIS de longziekte bij vier Runderen te stuiten, en deze allengs, onder toediening van ver-


-ocr page 264-

238

sterkende en opwekkende geneesmiddelen, tot oenen staat van herstelling te brengen. Dezenbsp;laatste middelen, in den vorm van poeders gegeven, bestonden uit valeririan-, kalmus-wortel^nbsp;alsem, room van wijnsteen, en duivèlsdrek.nbsp;Dezelve werden ingegeven met een aftreksel vannbsp;kroeze-rnunt, kamille - bloemen, en genever - bezien.nbsp;Ook werd het teerwater voort gebruikt.

Bij Runderen, die in eene nog sterkere zwakheid kwamen te verkeeren, werden , bij iedere flescb teerwater, eiken morgen, twee drachmen terpentijn - olie gevoegd , en daarbij tevensnbsp;poeders uit valeriaan - wortel, amoniak • zout,nbsp;kamfer, en duivelsdrek gegeven, met een afkooksel van lijnzaad.

Van vijf, in een reeds ver gevorderden trap van zwakheid zich bevindende, beesten, werden tweenbsp;allengs beter. Nadat dezelve de laatstgenoemdenbsp;middelen, gedurende zeven dagen, hadden gebruikt, werd wederom tot de geneeswijze vannbsp;het tweede tijdperk overgegaan.

Voorts wordt de longziekte hoofdzakelijk in het laatste tijdperk, door dezen Vee-arts, voornbsp;hesmettelijk gehouden.

Sedert het midden van Mei 1836, was de ziekte afnemende. Dezelve bestond ook ondernbsp;de Gemeente Brummen, doch, dewijl de behandeling der longzieke beesten aan den, aldaarnbsp;wonenden , Vee - arts werd overgelaten, bleefnbsp;derzelver afloop aan manvis onbekend.

-ocr page 265- -ocr page 266- -ocr page 267-


m


..A\::‘;


â– .-/c a





.'4^%:. â– 


gt;-?â– 




â– 

- 'M


vi'gt;



V k' :â– gt;


V j nbsp;nbsp;nbsp;'




;

'.• *

r i- ' nbsp;nbsp;nbsp;• -iA'





. nbsp;nbsp;nbsp;,. V'^ -*f

^ V •.:■ nbsp;nbsp;nbsp;; ■■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■-



a /


' tk.


-ocr page 268- -ocr page 269- -ocr page 270- -ocr page 271-

Verklaring1 der Plalen,

Dezelve stelt een stuk van de gezonde long eens Runds voor; De oppervlakte is van liet long-vlies omgeven, door hetwelk de long-kwahbennbsp;of lappen 1. 1. 1. doorschijnen; bij 2.2. 2. isnbsp;de scheiding der ‘ kwabben zigtbaar. Dezelvenbsp;worden door 3. 3. 3. op de vlakte der doorsnijding aangewezen. Een der kwabben is uitnbsp;deszelfs verbinding met de overige losgemaakt,nbsp;en naar buiten gelegd; aan den grond bij 4nbsp;dringen lucht- en bloedvaten in dezelve. Doornbsp;5. 5. 5. wordt de afscheidiugswand der long-kwabben aangeduid, en bij 6. 6. 6. worden door-gesnedene bronchien gezien, welke in de lappennbsp;binnen dringen (•).

1

De longen van het Rund komen, in het algemeen , met die der overige zoogdieren overeen, voor zoo vernbsp;dezelve eene bleek-roode, sponsachtige, en veerkrachtigenbsp;zelfstandigheid uitmaken, bestaande uit lucht- en bloedvaten, benevens zenuwen, door celweefsel aan elkandernbsp;verbonden. Deze verschillende weefsels of werktuigen

-ocr page 272-

240

PLAAT ir.

Dezelve stelt een stuk van eene ontaarde long voor. Door 1. 1. 1. wordt de oppervlakte van

vereenigen zich bij alle zoogdieren, en dus ook bij het Rund , tot kleine kwabbetjes of lapjes , welke door celweefsel zoo met elkander verbonden zijn, dat de geheelenbsp;long daardoor, zoowel van buiten als op de doorgesne-dene oppervlakte, een effen of gelijk aanzien verkrijgt.nbsp;Met uitzondering van dit gelijkvormig aanzien, is hetnbsp;op dezelfde wijze met de longen van het Rund gesteld.nbsp;Bij dit dier namelijk wordt een grooter of geringer getalnbsp;der gemelde kleine long-kwabbetjes nog wederom doornbsp;celweefsel zoo bij elkander gevoegd en ingevat, datnbsp;daardoor grootere long-lappen gevormd worden, welkenbsp;zeer zigtbaar van elkander gescheiden zijn. De scheidingnbsp;is zoo duidelijk, dat men dezelve reeds op het uitwendignbsp;gezigt ontwaart, dewijl zij door het longvlies, waarmedenbsp;al de lappen te zamen overtrokken worden, henen schijnt.nbsp;Elk zoodanig grooter longkwabbetje vormt, als het ware,nbsp;eene kleine long, daar hetzelve, door een zeer los celweefsel omgeven is, zijnde zoo vele herhalingen of verlengingen van het uitwendige long-vlies (pleura pulmo~nbsp;tialis). Deze bedoelde longkwabben zijn vóór en achter ,nbsp;boven en onder elkander geplaatst, cn vormen ruitvormige , teerlingvormige, en verschillende andere figuren;nbsp;zij hebben meest van een vierden tot een geheelen ku-biek-duim in de doorsnede. Derzelver verbinding geschiedt door celweefsel, bloedvaten, en takjes der luchtbuizen , welke aan zeer verschillende plaatsen in dezelvenbsp;binnen dringen. (WAOEsrELD, Die Lungenseuche desnbsp;Jlindviehes, S. 24.) Ieder, die zich de moeite geeft denbsp;longen van een Rund, zelfs oppervlakkig, te onderzoeken , kan zich van deze zamenstelling gemakkelijk overtuigen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A. N.

-ocr page 273-

241

dit deel aangeduid, waarvan het uitzweetsel (ex-sudaat) verwgderd is. De pleura of het longvlies is verdikt, doch ziet men de marmerachtige gesteldheid van de, daaronder liggende, zelfstandigheid der longen , nog doorschijnen. Het overige gedeelte van de oppervlakte is met een diknbsp;stremsel van plastische lijmpha of vezelstoffenbsp;bedekt, wordende door .2 aangewezen. Bij 3nbsp;ziet men de ontaarde long op de doorgesnedenenbsp;vlakte. De verharde long-zelfstandigheid wordtnbsp;door 4. 4. 4. aangetoond, en de aderen van stelbare lijmpha door 5. 5. 5.

PLAAT III.

Dezelve vertoont een stuk eener ontaarde long, op de doorgesnedene vlakte voorgesteld.nbsp;Overal ziet men de voortbrengselen eener zeernbsp;weelderige voeding. Door 1. 1. wordt het longvlies aangeduid, van welks oppervlakte een kleinnbsp;gedeelte bij 2 zigtbaar wordt. Hetzelve Is, zooalsnbsp;men ziet, tot twee lijnen en meer verdikt. Doornbsp;3. 3. 3. worden long-kwabbetjes aangetoond, welkenbsp;eene leverachtige of vleezige hoedanigheid hebbennbsp;verkregen, en dus digt en vast geworden zijn.nbsp;Dezelve worden door witte strepen, ter dikte vannbsp;twee of drie lijnen 4. 4. 4., omvat, welke nietsnbsp;anders zijn , dan vezelstoffe , welke op derzelvernbsp;eigen longvlies is uitgezweet. In het midden dezer strepen merkt men verdiepingen op , welke denbsp;doorgesnedene cellen zijn, die water bevatten.

III. D. nbsp;nbsp;nbsp;16

-ocr page 274-

242

Bijvoegsel tot Madz. 3, inden 13*^'“ regel, achter het woord; ondergaat.

J. LE FBANCQ VAN BERKHEiï Spreekt, in zijne iVa» tuurlijke Historie van Holland, Achtste Deel,nbsp;hiadz. 187 en volg., over de Longenzucht, ooknbsp;het Longevuur genoemd, als eene aanstekendenbsp;geduchte, en algemeeU bekende, ziekte, welkenbsp;het Rundvee eigen is. Hg beschrijft dezelve, alsnbsp;bestaande in eene verstopping der fijne bloedva-ten, die zich naderhand tot verharding aanzet,nbsp;daarna den omloop des bloeds in de longennbsp;stremt, en eindelijk de luchtaderen bezet, en denbsp;klieren tot eene wezenlijke verkalking of verteringnbsp;tloet overgaan, waardoor dan de long tot eenenbsp;volkomen verrotting en uittering, of tot eene ge-heele verdrooging overgaat. ” Het is dezelfde ziekte , zegt deze Schrijver, die in de menschen zoonbsp;geweldig woedt, onder den naam van aamborstigheid, tering, benaauwde borst, enz.; het isnbsp;dezelfde smet, die sommigen geloovcn, dat metnbsp;de geboorte van het eene geslacht tot het anderenbsp;overgaat : althans bij de landlieden is het algemeen als aangenomen, dat het longvuur van denbsp;eene Koe tot de andere overslaat , en vooral, datnbsp;een Kalf er mede aan onderhevig is, wanneer hetnbsp;door eene Koe is voortgebragt, welke het longevuur heeft. Evenwel ben ik voor mij niet zoonbsp;sterk in dit gevoelen, ten aanzien van dé besmetting onder de Koeijen, omdat ik bewust ben, datnbsp;men onder eene di’ift Koeijen er veelmalen vindt,

-ocr page 275-

243

die nevens en met elkander grazen en stallen, waarvan er sommigen geheel vrij van het longe-vuur blijven, ofschoon anderen van dezëlve tennbsp;sterkste er mede besmet zijn. Ondertusschennbsp;blgft het ontegenzeggelijk waar, dat deze kwaalnbsp;jaarlijks eene menigte Rundvee wegsleept, en datnbsp;onder die, welke door de vleeschhouwers geslagtnbsp;worden, er een aanmei-kelijk getal is, dat er meernbsp;of min mede besmet is, hetgeen zij ook dadelijknbsp;aan de longen ontdekken. De landlieden erkennen de beginsels van het longevuur daaraan, datnbsp;de Koe sluik en dun wordt, veeltijds hoest ofnbsp;kucht, en steent, en het hart met een zekerenbsp;logge polslag slaat.” Deze hoest moet men welnbsp;onderscheiden van de kuch of hoest, vroeger innbsp;het gemelde werk beschreven , zijnde de hoest,nbsp;hier bedoeld, de Ion gehoest ; zij is altijd vergezeldnbsp;van eene soort van sluipkoorts. Onder het lon-gehoestén breekt de Koe het zweet uit ; de nekharen rijzen en staan stijf. Wanneer deze hoestnbsp;in het begin niet ontdekt en genezen wordt, dannbsp;veroudert zij en wordt ongeneesbaar. Er openbaart zich ook een zeker uitslag aan den muil ennbsp;het verhemelte, en de beesten hebben een bedorven adem. Hij houdt, alle andere begrippennbsp;daarlatende, bedorven bloed voor eene der allervoornaamste oorzaken van de longziekte.

Als de eerste en voornaamste voorbehoedmiddelen worden aangeprezen, een welgezuiverde , schoone stal, frissche waterslooten, eene goedenbsp;weide en goed gezond hooi en voeder; voorts

16*


-ocr page 276-

244

eene aderlating, vooral gedurende de zomerhitte , of op de minste teekenen van drooge kuch, terwijl de landlieden de oude bekende remediennbsp;voor heilzaam houden: namelijk een once Ve—nbsp;neetsche Driakel, met een half pint wijn-azijnnbsp;en pekel vermengd, hetwelk de Koe koud wordtnbsp;ingegeven, Ook neemt men jonge uijen, knoflook,nbsp;of j)rei, en stampt die fijn; men mengt het moesnbsp;met ongezift tarwenmeel en wat sljroop , en geeftnbsp;dit aan het dier te eten. Men mengt er ooknbsp;lijnzaadkoek door, hetwelk de longekuch, ennbsp;ook andere hoest, uit welke oorzaak die ooknbsp;ontstaat, verzacht.

Hoewel in deze beschrijving voorzeker meerdere aanduidingen worden gevonden, welke op denbsp;heerschende longziekte toepasselijk zijn, zoo ontbreekt er toch nog te veel aan, vooral met betrekking tot de kenmerkende ontaarding der longen , het beloop en den duur der ziekte, en dennbsp;gang , welken zij, als epizoötie, gewoon is te volgen , om stellig aan te nemen, dat de, doornbsp;berkheij beschrevene, longenzucht voor de heerschende longziekte, welke thans het onderwerpnbsp;onzer overweging uitmaakt, zal kunnen wordennbsp;gehouden.

-ocr page 277-

246

Dolheid bij ttoee Kalveren waargenomen; door jr. F, RiiKSEN, Vee-arts der Eerste Klasse,nbsp;te Vegchel,

In deze streken wordt algemeen door de landlieden geloofd, en, zooals zij verzekeren, op grond der ondervinding, dat, ingeval een Rundnbsp;door eenen dollen Hond wordt gebeten, hetzelvenbsp;niet zoo ligtelgk dol zou worden, indien mennbsp;hetzelve voor den kop brandt, dan wanneer zulksnbsp;niet geschiedt, of dat, in geval de dolheid zich bijnbsp;zoodanig Rund mogt openbaren, de ziekte alsdan niet met die hevige verschijnselen van razer-nq gepaard gaat, welke gewoonlgk bij de dollenbsp;dieren worden waargenomen , maar dat het zichnbsp;rustiger gedraagt tot den dood toe. Het valtnbsp;moegelijk aan te nemen, dat, door het brandennbsp;voor den kop, het uitbreken der dolheid zalnbsp;kunnen worden voorgekomen, indien het dier,nbsp;door een wezenlijk dollen Hond, aan eenige andere plaats van het ligchaam, gebeten is geworden. ' Dat het gebeten Rund zich echter vrq stilnbsp;gedraagt, nadat het, op de bedoelde wijze, wasnbsp;gebrand geworden,- is mij in twee gevallen gebleken. Ik wil hieruit evenwel geene bewijzen ailei-den voor de gegrondheid der bovengemelde stelling, en zou het bijna niet waardig achten ernbsp;melding van te maken, ware het niet, dat denbsp;bedoelde handelwijze hier algemeen, in het geval^

-ocr page 278-

‘246

dat Runderen, door een dollen Hond gebeten worden, in gebruik was, en schier altijd aangewendnbsp;wordt.

In de maand Junij 1828, werden onderscheiden Runderen in deze Gemeente, op de algemeene Weide grazende, van een dollen Hond gebeten.nbsp;Dezelve werden alle voor den kop gebrand. Drienbsp;jvelsen verloopen zijnde, werd een anderhalf-jarig Vaars'kalf door de dolheid aangedaan , bijnbsp;hetwelk , op den zesden dag, toen het gedoodnbsp;wérd, nog volstrekt geene teekenen van razernijnbsp;wérden opgemerkt. Het Kalf stond stil, en alsnbsp;geheel suf, en zag strak voor zich henen. Ernbsp;vloeide taai slijm uit den mond. Wannéér mennbsp;«ich van hetzelve verwijderde, begon het sterk tenbsp;brullen, even als of het troost en hulp van dennbsp;mensch wenschte te ontvangen. De stem was zeernbsp;schel geworden, en kon vooral des nachts op eennbsp;verren afstand gehoord worden.

, iln Augustus, brak de dolheid bij een tweede Vaars - kalf uit. Hetzelve bleef insgelijks geheel stilnbsp;-staan te kijken; het schuimde een weinig sterkernbsp;dan het voi’ige uit den mond, doch brulde volstrekt niet. Beide Kalveren werden, binnen weinige dagen, zeer mager, en toonden volstrektnbsp;geen lust tot voedsel of drinken.; Men had bijnbsp;-dezelve, weinige dagen voor het uitbreken dernbsp;.ziekte, teekenen van togtigheid waargenomen.

! Of deze rustigheid nu aan het branden moet worden toegeschreven, dan of hel Rund, dat

-ocr page 279-

247

door een dollen Hond gebeten is, zich, onder het uitbreken der ziekte , algemeen zoo rustig ennbsp;ongevoelig gedraagt, durf ik niet beslissen; dochnbsp;zal het, mijns oordeels» niet onbelangrijk zijn,nbsp;daarop in het vervolg acht te slaan. Daar men in-tusachen twee hoofdvormen dezer ziekte, namelijknbsp;de. razende en stille dolheid, bij den Hond en andere dieren kau aannemen , zoo komt het mij voornbsp;als nog het meest waarschijnlijk voor, dat de dolheid zich algemeen bij het Rund, wegens deszelfsnbsp;natuurlijk stompen, min gevoeligen, aard , meernbsp;onder de laatste dan de eerste gedaante zalnbsp;openbaren.

fVaarneming omtrent de uitwerking van den beet van een dollen Hondy aan onderscheidene die^nbsp;ren toegebragt; door /. o. kbgslaar, Vee-arta der Merste Klasse j te Middelburg.

Op den 10*“ en 11*“ September 1833, weigt; den, door een dollen , bruinen, Brak-hond, opnbsp;bet eiland .^fl/cbereft, in .Zee/nnrf, onderscheidenenbsp;dieren, waarschijnlijk 16 Honden , A Koeijen, 1nbsp;Kat, 1 Kalkoen, en 2 Paarden, dus te zamennbsp;24, gebeten. Hiervan werden dadelijk 10 stuks,nbsp;namelijk 8 Honden, de Kat, en de Kalkoen ternbsp;dood gebragt, zijnde bij 9 der overige dierennbsp;Be dolheid uitgebroken, en wel bij :

2 Honden, op den 11'“ dag, na het ontvangen van den beet:

-ocr page 280-

248

1 nbsp;nbsp;nbsp;Houd op den 21“ dag.

1, nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;m.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;23“nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

2 nbsp;nbsp;nbsp;Bnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;24“nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;U

2 Koeqen op den 26“ ¦gt;

1 Koe (eene Vaars) op den 45“ dag.

Van de Honden, welke gebeten waren, bleven twee gezond, terwijl ook aan de twee Paarden ennbsp;eene Koe , omtrent welke men intusscben niet opnbsp;bet stelligst verzekerd was, dat dezelve gebetennbsp;waren, geene ziekte-verschijnselen werden waargenomen.

De Honden niet gezien hebbende, kan ik hiervan alleen melden, dat eenige door de hevige of razende {rabies canina acuta^f' andere door denbsp;stille dolheid {rabies canina paralytica) zijn aangedaan geworden.

De verschijnselen, welke bij de dolle Runderen plaats hadden, kwamen grootendeels met elkander overeen, en op de volgende neder;

In het begin ontwaarde men aan dezelve lusteloosheid ; de dieren weigerden, zoo wel op den stal als in de weide, bijna alle voedsel. Bijnbsp;twee Koeijen bespeurde men ook, dat zij weigerden te drinken , zonder echter watervrees te heb*nbsp;beil; Het derde Rund stak met graagte den ge*nbsp;heeleii muil in het water, en poogde te drinken;nbsp;doch hetzelve kon volstrekt niets binnen zwelgen,nbsp;daar de slokdarm ten eenemale gesloten scheen tenbsp;zijn, zoodat het water, wanneer het dier trachttenbsp;•te slikkeftf^ door de neusgaten terugkwam, evennbsp;gelijk zulks bij eene hevige keelontsteking plaats

-ocr page 281-

249

viodt. Dit verschijasel bleef tol dea dood toe bestaan.

Op den tweeden dag, na de kennelijke aandoening, welke de dieren ondervonden, waren de lusteloosheid en ter neergeslagenheid al meer ennbsp;meer toegenomen; zij hadden nu volstrekt geennbsp;trek meer tot Voedsel noch drinkwater, metiUit-zondering van dit laatste, bij het derdeKund. Dènbsp;oogen zonken diep in den kop ; de blik was pijnlijk, doch de dieren stonden , voor het overige,nbsp;als bewusteloos. De afgang van den mest was gering , de stofFe hard, en glanzig. De beesten gingen zelden liggen, en wanneer zg zulks deden,nbsp;zoo was dit slechts voor eene korte poos. Zijnbsp;trippelden, vair tijd tot tijd, met de achterpooten.nbsp;El' scheidde zich eene overvloedige hoeveelheidnbsp;speeksel af, hetwelk dikwijls als schuim op dennbsp;mond stond, terwijl nu en dan een eigenaardignbsp;heesch of dof gebrul werd gehoord.

Op den derden dag, was de blik reeds bij tusschenpoozen vurig en wild ; de oogen puildennbsp;nu en dan uit, en werden verdraaid; het schuimennbsp;op den mond was sterker; het gebrul deed zichnbsp;menigvuldiger en heviger h o oren. Het laatstenbsp;ging steeds gepaard met ligchaams-bewegingen,nbsp;welke benaauwdheid te kennen gaven, zonder datnbsp;er neiging bestond, om zich los te rukken, ofnbsp;de omstanders aan te vallen. De ontlasting vannbsp;den mest was nu geheel verstopt; er werd slechtsnbsp;nu en dan eene geringe hoeveelheid slgm, ondernbsp;persing, ontlast. De dieren verzwakten en ver-


-ocr page 282-

250

magerJen nu meer en meer, en kregen lamheid in de lendenen, waardoor zij genoodzaakt warennbsp;meer neder te liggen. Dezelve toonden hiertoenbsp;intUBschen steeds ongenegen, te zgn, zoodat zijnbsp;nu -en dan, hoewel met groote moeite, nognbsp;wederom opsprongen.

j,Op den vierden dag, namen de verschijnselen hand over hand in: hevigheid en snelheid toe,nbsp;De, dieren lagen nu naauwelqks tien minuten stilnbsp;op den grond, even als zijnde door den stillen koller aangedaan , ef er deed zich een eigenaardig heesch of dof gebrul hooren, waarbij denbsp;oogen uit den kop gedrongen, in verschillendenbsp;rigtingen krampachtig gedraaid , en de lippen , alsnbsp;door peeshuppeling , o nwillekeurig bewogen wer-jden; het schuim stond bestendig op den mond,nbsp;en de pogingen tot opstaan waren, wegens denbsp;lamheid der lendenen, bijna altijd vruchteloos.nbsp;In dezen toestand zijn deze dieren ter dood ge-hxagt.

JBg eene dezer Koeijen deed ik, op den vierden dag der ziekte, nog eene aderlating uit de melk-aders. Het bloed was buitengewoon zwart, lijvig, geleek veel naar eene dunne sijroop (*).

(?) Men heeft, in la teren tijd, sterke bloedsontlastingen bij de Hondsdolheid, als behoorende tot de hevige ontstekingachtige zenuw-ïiekten, ter genezing aanbevolen.nbsp;Het zou belangrijk zijn, in gevallen, hoedanige hiernbsp;worden medegedeeld , dezelve nader te beproeven.

A. N.

-ocr page 283-

251

Bij eene andere Koe werd, bij elke inademing, welke na het brullen plaats bad, een klepperendnbsp;geluid gehoord, niet ongelijk aan dat der Ooi-jeyaars, doch minder sterk. Ik oordeel dit verschijnsel of aan verlamming, ojf aan een krapap-achtigen tpestand der strotspleet te moeten toe-schrijven.

De verschijnselen, door D*. i. wagenféi.d (^) opgegeven j als: eene eigenaardige rommeling innbsp;de darinen, bet openstaan van den .aars, en eennbsp;^eiTiisch, door indi’inging der lucht io den endeldarm veroorzaakt, benevens het knakken in hetnbsp;kruis, heb ik hij geen dezer Piunderen waargeno-»nbsp;men. Of zulks zoude- hebben plaats gehad, wanneer dezelve langer in het leven waren gebleven ,nbsp;durf ik' niet bepalen; doch ik mee.ri te mogennbsp;vaststellen, dat de dpod j tep gevclgp. ,4^^^ ziekte,nbsp;bij het afmaken, reeds, zeer nabij was (j-j, ; ,

(*)' Die Jirkenntniss , Vofieugutig Kur, mul Tügwri^ derjenigen Krankheiten der Üausthiere, welcKé^ in po-licéïlischer Hinsicia in Betracht, kotnanen, ' quot;Königsbergnbsp;•183!5 S'. 130.

Vooriekèr hébben' in deze, zoo wei aïs ln deiheèg-lé'andere ziekten-, inzonderliei(i'”bij 'die'quot;,' welke van éen zenuwachtigén aa'rd ’zijnwijzigingen pfets , zoódat liietnbsp;altijd völkoinéh dézelfdé versclüj'ósciéri.' wordeii waarge-'nomen. Gbeve {ErfaJiruhgeh ünd Beobachtungén 'iihernbsp;die BTnnJiheiten der IlausfHiere, irv VergteitK niU'dennbsp;Krankheiten der l^Ienscheii, xu .s. w. I' S. 1^.) , dienbsp;de dolheid bij 13 Runderen'w^aarnam , .zegt, dit dé Osnbsp;bestendig brult , inzondeflléid als hh een Hónll ziet of

-ocr page 284-

252

De melk en boter, welke nog, gedurende de eerste dagen der ziekte, van eene Koe verkregen

blaffen hoort. Bij den Stier is de stem dof én hol, doch bij de Koe heesch. Het dolle Rund heeft alge- ^nbsp;meen eene sterke koorts, rekt en schudt dikwijls dennbsp;hals en kop , even als bij de Runderpest, en elke anderenbsp;koortsige ziekte. Bovendien. heeft er eene versterkte afscheiding van speeksel plaats , zoodat hetzelve bestendignbsp;als schuim op den mond staat, en ook wel als slijm afdruipt, In den buik hoort men bestendige rommelingen , en er heeft gedurige aandrang plaats , om te mesten , zoodat de staart aanhoudend van het ligchaam alsnbsp;een boog verwijderd wordt gehouden; de uitwerpselennbsp;zijn evenwel dikwijls zeer hard, De dieren herkaauwennbsp;niet, doch het schijnt , als of het voedsel, even als bij denbsp;herkaauwing plaats heeft, beetswijze, uit de maag naarnbsp;de keel wordt opgebragt, terwijl het weder terstond metnbsp;een sterk klotsend geluid nedergezwolgen wordt, zondernbsp;in den mond te komen. Dit verschijnsel , hetwelk veelnbsp;gelijkheid met het braken heeft , begint vooral, wanneernbsp;^er peeshuppeling of liever afwisselende {clonische) krampen ontstaan. Deze vertonnen zieh het eerst in de vleezigenbsp;deelen aan de omstreek der gebetcne wond, waarinnbsp;zich het dolgif ophoudt. Is het dier aan de achterbeenennbsp;gebeten, zoo beginnen de spieren zich hier bij tusschen-poozen zamen te trekken. Deze kramp breidt zich ver-j.der over het geheele ligchaam tot aan de keel uit, welkenbsp;te zamen wordt getrokken, en terstond daarop komt eenenbsp;groote hoeveelheid kwijl als schuim op den muil te staan ,nbsp;die als slijm afvloeit of afdruipt.

Grkve nam , bij cle Runderen , gedurende de dolheid,

. geene bijzondere aandoeningen der geslachtsdeelen waar, ook geene neiging tot bijten. Integendeel trachten denbsp;dieren met de horens sommige, hun hinderlijke , voor-

-ocr page 285-

253

waren • terwijl ik bij deze eerst op den derden dag» na bet uitbreken derzelve , geroepen werd,nbsp;•is door menscben genuttigd geworden izondernbsp;^at zulks nadeelige gevolgen beeft gehad.

TVaarnemhigen omtrent de mededeeling der schurft van het Paard, het Varken , en den Hond aannbsp;den niensch; ten aanzien der ttcee laatst^nbsp;genoemde dieren, bevestigd, door denbsp;Pee-artsen^ r, bontekoe, ennbsp;F. C. BEKMEIJER.

Er bestaan voorbeelden, dat bet scburft-uit— slag van bet Paard zich aan den menscb'en andere dieren mededeelt, waaromtrent in het l'**nbsp;Deel van dit Magazijn, bladz. 314 , eenige waarnemingen zijn bekend gemaakt. Men vindt de besmettelijkheid dezer huidziekte, waaraan de meestenbsp;huisdieren onderhevig zijn, voor den mensch,nbsp;door meerdere gevallen bevestigd. Onder anderen

werpen, inzonderheid Honden, aan te vallen. Voorts merkt hij aan, dat alle herkaauwend vee, doch vooral het Rund,nbsp;bij de dolheid, zoo schielijk vermagert, dat men zich daarnbsp;van naauwelijks een denkbeeld kan maken. Een vette Osnbsp;gelijkt dikwijls, nadat de ziekte slechts twee of drie dagen heeft geduurd, op een waar geraamte, hetwelk alleen met de huid bekleed is. (Vergelijk de waarnemingennbsp;over de Hondsdolheid , reeds vroeger in dit Magazijnnbsp;medegedeeld, D. I, bladz. 309 , 379 , 420, 462; D. II,nbsp;bladz. S27, S41, ö60, S97.)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A. N.

-ocr page 286-

254

treft men, omtrent de mededeeling van de schurft des Paards aan drie menschen , dié hetzelve afvil *nbsp;den , in de ^ahrbücher der *«- und auslattdischennbsp;gesammien Medicin, yW c. c. schmidt ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1'*°

Suppl. Band, 1836, S. 223, het volgende berigt aan. Drie personen, namelijk de eigenaar des Paards,nbsp;zijne vrouw, en een zijner naburen, die het afvillen hadden ondernomen , werden , eenige dagennbsp;daarna, door een schurftig uitslag aangedaan, hetwelk zich, met uitzondering van het lioofd ennbsp;der onderste ledematen, over het geheele lig-chaam verspreidde , eene ongewone sterke jeuktenbsp;en hitte verwekte , en waarbij uitzweting eenernbsp;groen-witachtige scherpe stoffe uit de , aanmerke»nbsp;Igk ontstokene, huid plaats vond.

Nadèt er veertien dagen verloopen waren, werd dit ongemak, bij de lijders, op openbaar gezagnbsp;onderzocht. De Geneesheer D*!. pachdr liet eerstnbsp;de aangedane deelen,, gedurende eenige dagen,nbsp;meermalen met 01. Terebinth, bestrijken , en dezelve insmeren met eene zalf, bestaande uit zma‘nbsp;vel, koolstofzure potasch, zwarte zeep, en. warmnbsp;«ja/er; voorts werd inwendig, twee malen daags,nbsp;een thee - lepel vol toegediend van een .poeder,nbsp;tkxt i^avel, dubbelzout, en rhabarber, waardoornbsp;de lijders, binnen'14 dagen, van het lastige ennbsp;walgelijke ongemak bevrijd werden.

Minder in getal zijn de waarnemingen, welke men opgeteekend vindt, aangaande de besmettelgk-heid der schurft van het Varken voor den mensch.

-ocr page 287-

255

In de hoogst belangrijke Verhandeling van den Hoogleeraar hbrtwig» Ueber die Kralze oder RdU‘‘nbsp;de-milben {Magazin für die Gesammte Thierheil-kunde, herausgegeben von D'. e, F. gurlt und.nbsp;D'. c. H. HEUTWiG B. I. S. 166), alwaar over denbsp;wederkeerige besmettelijkheid der schurftziektenbsp;van onderscheidene dieren wordt gehandeld,nbsp;vindt men omtrent de schurft van het Varken,nbsp;en haren overgang op andere dieren , geen gewagnbsp;gemaakt, waaruit schijnt te blijken, dat dezenbsp;minder algemeen plaats heeft, of de aandacht totnbsp;dus ver niet bijzonder tot zich heeft getrokken.

Het volgende geval, waargenomen door den Heer F. bontekoe , ee-arts der Eerste Klasse, tenbsp;Winschoten, thans tijdelijk Adjunct - Paarden-Artsnbsp;bij’s Lands Arme'e, levert een belangrijk voorbeeldnbsp;op van de besmettelijkheid, welke de schurftnbsp;van het Varken voor den mensch bezit. Zijnnbsp;verslag luidt aldus:

” Het Varken is een dier, dat, in het algemeen, in deze streken, (in het Oldambt, Prov. Groningen) weinig geborsteld , en gezuiverd wordt.nbsp;Het is uit dien hoofde veelvuldig aan uitslag-ziek-ten onderhevig , waaronder de schurft geene dernbsp;zeldzaamste is. De jeukte, welke de dierennbsp;hierbij, door het aanhoudend schuren en Wrijvennbsp;tegen andere ligcharaen, te kennen geven, kannbsp;reeds tot een teeken van het vermoedelijk bestaannbsp;dezer huidziekte verstrekken. Eerst dan echternbsp;wordt doorgaans eenige hulp van den Vee-artsnbsp;gevorderd, wanneer het ongemak tot zoodanige

-ocr page 288-

256

hoogte is gekomen, dat het Varken, wegens de aanhoudende en sterke jeukte, het voedsel nietnbsp;geregeld meer kan nuttigen, en klaarblijkelijknbsp;begint te verminderen, in plaats van in groeinbsp;vooruittegaan. Het is bij deze gelegenheid, datnbsp;de mensch meer dan gewoonlijk met dit diernbsp;in onmiddelijke aanraking komt, waardoor hijnbsp;aan de besmetting wordt blootgesteld.quot;

” Op den 20'“ November 1830, werd ik verzocht een Varken, zijnde eene oude gemest worquot; dende Zog, te onderzoeken van den Heer p. her-MAKS, Burgemeester te Nieuwolde. Men verhaalde mij , hetgeen ik, bij het eigen onderzoek vannbsp;het dier, bulten het hok , bevestigd vond, datnbsp;het met een sterken uitslag op de huid bezetnbsp;was. De knechten raadden, mij aan, om bij hetnbsp;onderzoek omzigtig te werk te gaan, terwijl zijnbsp;zeiden, dal de mensch onverwijld door dit Varkennbsp;besmet werd. Intusschen liet ik mij niet afschrikken, om, met de meest mogelijke voorzigtig-heid, het onderzoek naauwkeurig te verrigten.nbsp;Ik bevond, dat het schurftuitslag reeds dikkenbsp;korsten, vooral ter zgdeu en onder den buik,nbsp;had gemaakt. Hetzelve was evenwel nog nietnbsp;tot dien trap geklommen, dat de huid de harennbsp;liet uitvallen , hoewel enkele borstels, denkelijknbsp;door het geweldig schuren, los waren geworden.nbsp;Na het dier aldus bezigtigd te hebben, schreefnbsp;ik, tot inwendig gebruik, Flores Sulphuris, yJn~nbsp;timonium crudum, enPulv. rad. Gentianae voor,nbsp;en raadde aan het uitslag te wasschen met eene

-ocr page 289-

257

vette loog van zeep en potasch, en om de korsten daarmede wel te doorweeken. Niemand echternbsp;durfde deze behandeling op zich nemen, vermitsnbsp;twee knechten, die het Varken reeds den vorigennbsp;namiddag met zoodanige loog hadden gewasschen ,nbsp;terstond door eenig huid-uitslag waren aangetast.nbsp;Op mijne aanmoediging werd intusschen het was-schen nu des nademiddags, ongeveer te 2 uren ,nbsp;door dezelfde personen, ondernomen , hetwelknbsp;tot nagenoeg 4 uren werd voortgezet. Nadat zv\nbsp;derhalve twee uren lang, gedeeltelijk ontkleed,nbsp;met onlhlote handen en armen hadden geborsteld,nbsp;-cn zeer bezweet waren, begaven zij zich, zondernbsp;meerdere kleederen te hebben aangedaan, in denbsp;opene lucht, om zich te verkoelen.”

” Vóór dat dien zelfden avond, de klok zes uren had geslagen, gevoelden zich beide deze lieden door eene geweldige jeukte aangegrepen ,nbsp;terwijl het geheele ligchaam , met uitzonderingnbsp;van het aangezigt , met eene vurigheid bezet was,nbsp;welke vrees verwekte. Bij een hunner had zulksnbsp;in die male plaats, dat ik moet bekennen nimmernbsp;zoo iets te hebben gezien. Beide braglen denbsp;twee eerste nachten slapeloos door. ¦ De Geneesheer , die hierover geraadpleegd werd, stond,nbsp;wegens het ongewone des verschijnsels , eerst verlegen, wat daartegen zou behooren te wordennbsp;aangewend. Eene voorgeschrevene zalf, waarmede de huid, cenigc dagen lang, werd besmeerd,nbsp;bragt geene de minste verbetering te weeg. Laternbsp;werd aangeraden , om dezelve slechts, bij herhn*nbsp;lil, D.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;17

-ocr page 290-

ling, met eene vettö zeep-loog, waarin eeuige polascli werd opgelost, te wasschen, waardoor denbsp;lijders weldra genezen werden.’’

Opmerkelijk is voorzeker de spoed, waarmede, in liet medegedeelde geval, de smetstoffe zoodanige uitwerking voortbragt. Hetzij nu betnbsp;huld-uitslag, bij de bedoelde personen voortge-bragt, voor wezenlijke schurft bebbe kunnennbsp;worden gehouden , of wel voor eene hevigenbsp;roosachtige aandoening, het blijkt uit de waarneming , als zoodanig, genoeg, dat de schurft vannbsp;het Varken eene hoogst nadeelige werking op dennbsp;mensch kan uitoefenen, hetwelk dus alle om-zigtigheid bij de verzorging en behandeling vannbsp;dusdanige schurftige dieren doet aanraden. Volgens eene mededeeling , onlangs van den HeerF,c\nbsp;HEKMEijER ontvangen, is het, in de Provincienbsp;Jioord-Brahand, onder de landlieden, niet onbekend, dat de schurft van het Varken op dennbsp;mensch een besniettelijk vermogen heeft,

In het 2*^° Heft der XH' Band van de aangehaalde Jahrbücher van schmiot , wordt, op bladz* 167, eene waarneming aangetroffen , omtrent denbsp;overdraging van een, naar schurft gelijkend, uitslag van Varkens op menschen , medegedeeld doornbsp;den Deparlements Vee-arts van gemmeren , tenbsp;Munster, welke met het bovenstaande geval grootenbsp;overeenkomst heeft.

Een jarig Moeder-varken , door de schurft aangedaan , werd, onder dezen toestand, dragtig ^ cn wierp, op den behoorlijken tijd, vier jongen.

-ocr page 291-

259

waarvan een, kort na de geboorte, stierf. Hoe» wel dit uitslag zich, gedurende den dragttijd dernbsp;moeder, bijna over het geheele ligchaam hadnbsp;verspreid, en zij, ongeacht het goede voedsel ennbsp;den even goeden eetlust, wegens de, nacht en.nbsp;dag onophoudelijk voordurende, hevige jeukte ,nbsp;ten eenenmale was vermagerd, vertoonde zich echter bij de drie, in het leven geblevene, jongen,nbsp;in de eerste vier weken, zelfs geen spoor dezernbsp;huid-ziekte. Eerst in de vijfde week openbaardenbsp;dezelve zich ook bij deze. Nu werden de viernbsp;Varkens te zaïnen, om dezelve, zoo veel mogelijk van de kwaal te bevrijden, door den eigenaar, deszelfs zoon, en knecht, met eene zwakke asch-loog gewasschen. Wanneer deze drie,nbsp;volkomeue gezonde en sterke, landlieden, opnbsp;den avond van den volgenden dag, te zamen aannbsp;den keuken - haard zaten, ondervonden zij plots-ling jeukte aan de inwendige zijden van de hee-nen en armen , waarbij evenwel toen nog geenenbsp;de geringste warmte of roodheid werd bespeurd.nbsp;De jeukte werd nogtaus eerst regt hevig, en verbreidde zich, met een brandend gevoel , overnbsp;bet geheele ligchaam, wanneer de genoemde personen zich te bed hadden begeven, en hierin behoorlijk warm waren geworden. Daarentegen gevoelden zij daarvan niets meer, zelfs geene lig-chamelijke ongesteldheid, toen zij zich den volgenden dag weder in de vrije lucht met den arbeid bezig hielden. Desniettemin keerde de jeuktenbsp;met te meerdere hevigheid, op den avond van

17*

-ocr page 292-

quot;ifiO

lt;]ieri zelfilcn dag , terug, toen de lieden wederom des avonds bij bet vuur zaten, en dezelve steeg ,nbsp;gedurende den naelit, door de warmte van betnbsp;bed, tot een bijna ondragclijken trap. En nunbsp;vertoonden zich, den volgenden morgen , over betnbsp;gelieele ligobaam, namelijk aan de binnenzgdeiinbsp;der beenen, in de knie-holten , en aan de armen,nbsp;eenige meerdere roodheid, benevens eene grootenbsp;menigte kleine puisten, groote gelijkheid hebbende met schurft puisten, welke de eigenlijkenbsp;zitplaats der jeukte schenen uittemaken. Eenigenbsp;dagen later, klaagde ook de vrouw van dennbsp;zoon, die met dezen en een jong kind, als naarnbsp;gewoonte, in hetzelfde bed had geslapen, overnbsp;een jeukend gevoel aan de binnenzijde der bce-nen, terwijl bet kind, waaraan men, tot dus ver,nbsp;geene de minste ongesteldheid bad opgemerkt ^nbsp;buitengewoon onrustig was. Weldra verschenen ,nbsp;ook bij dit en de moeder , een groot getal puisten op de huid, die intusseben, na verloop vannbsp;veertien dagen, weder verdwenen, zonder datnbsp;daartegen iets werd aangewend. Ook bij dennbsp;jongen man en den vader verdwenen dezelve vannbsp;bet ligchaam geheel met den achttienden dag.nbsp;Alleen aan de beenen bleven de puisten, ondernbsp;hevige jeukte, in de warmte, nog tot aan betnbsp;eind der maand aanwezig, toen eene zalf, bestaande uit ejcaue/, groene zeep, en eenige boom-olie,nbsp;werd iugewreven, hetwelk, in twaalf dagen , eenenbsp;duurzame herstelling ten gevolge bad, Daarentegen bleef het lastige ongemak bij den kueebt volle

-ocr page 293-

23-1

Vijf weken bestaan, zonder dat er ecnige vermiit-dering in de ziekte-versshijnselen werd waargenomen, ofschoon de plaatsen der huid, welke het meest waren aangedaan , met eene zachte olienbsp;waren ingewreven. Eerst nadat insgelijks van denbsp;opgegeveue zalf gebruik was gemaakt, werd hij-,nbsp;na ruim veertien dagen, van de ziekte bevrijd,nbsp;zonder dat dezelve lerogkeerde.

Omtrent de overdraging der schurft van den Hond en van de Kat op den mensch, en anderenbsp;dieren, worden onderscheidene voorbeelden doornbsp;HERTvviG vermeld (a. p. ÏU3), zoo door hem zei ven ,nbsp;als door AMüREUx, grognier, viborg, sauvages, ennbsp;anderen waai-genomen. Het volgende geval, doornbsp;den Vee-arls f. c. hëkmeijer medegedeeld-, bevestigd op nieuw het aanstekend vermogen eenernbsp;eigene schurftachtige huid-ziekte van den; Hondnbsp;voor den mensch.

” In de maand September 1830, kwam toevallig onder mijne behandeling een zwart-bonte, langharige, Engelsche Jagthond , den Heer va» galex,nbsp;Vrederegter te Oostertoijk^ toebehoorende. Volgensnbsp;het berigt van den eigenlar, had de, nog slechtsnbsp;twee jaren oud zijnde, Hond, reeds gedurendenbsp;bijna een geheel jaar, aan een bijzonder huiduitslag geleden, hetwelk, door onderscheidenenbsp;Yee-artsen, met in- en uilweiuiige geneesmiddelen, somtijds zelfs met een goed gevolg, was behandeld. Hij beriglle verder, dat hoewel denbsp;Houd soms, veertien dagen of drie weken , geiieel

-ocr page 294-

262

genezen sclieen, de ziekte echter telkens onverwacht terugkeerde; dat, naarmate de ziekte meermalen terugkwam, de genezing steeds langer duurde, en dat, niettegenstaande alle aangewende moeite en kosten, de ziekte thans niet meer wasnbsp;te verdrijven.

Volgens de berlgten van een dier Vee-artsen^ was de Hond, ofschoon met geen zeer gunstignbsp;gevolg, door hem met Flor. sulph,, Merc.dulc.,nbsp;PuUo.bacc. Junip,, en uitwendig met Unp. adnbsp;9cab,, zwavel en olie, Sulph. cupri, Ol. Terebinth. enz., behandeld. Ook hadden wasschlngennbsp;van Chlor. calc. liq. den Hond soms geheel genezen, wanneer echter, na verloop van eenige dagen , de ziekte op nieuw uitbrak.

” Bij mijn onderzoek, verkeerde de Hond in den volgenden toestand', hoogst mager, dochnbsp;vlug; de eetlust zeer goed; nimmer was deze,nbsp;volgens het zeggen van den eigenaar, verminderdnbsp;geweest. Over bet geheele ligchaam, vooral echter op den rug, in de plooijen der huid op denbsp;schoft, aan den buik en de binnenzijden dernbsp;dijen, bevonden zich roode plekken, waarvannbsp;sommige de grootte hadden eener erwt, bestaandenbsp;uit, onder de epidermis uitgestort, veneus bloed.nbsp;Sommige dezer plekken waren open, etterende,nbsp;en met vuile korsten bezet, tevens eene ondrage-lijken stank verspreidende. De afgang was hard,nbsp;en de ontlasting ging met pijn vergezeld. De urien-loozlng geschiedde, wegens de zwelling des praepu-

-ocr page 295-

26S

Hums, (Iroppelsn'ijze. Het praepuUum werd , door eene iasnede, verwijd. Het liaar was op de aangedane plaatsen uitgevallen. De Hond was verdernbsp;zeer gevoelig voor de koude, doch overigensnbsp;tamelijk vrolijk.

Nadat liet dier door mij was opgenomen , be-spenrde ik, dat er meerdere uitstortingen onder de epidenms te voorschijn kwamen, zoodat dezenbsp;opgeligt werd, en zelfs bol stond. Deze plekkennbsp;braken vervolgens open, hetzij door hel krabbennbsp;van den Hond, hetzij door de ontbinding, waartoenbsp;het uilgestorte bloed al spoedig overging. Hieropnbsp;volgden vuile verzweringcu , welke een ondra-gelijken stank verspreidden. Deze genazen echternbsp;spoedig, wanneer men dezelve dadelijk na denbsp;openbreking zuiverde , en met Chlor. cnlcè liq.nbsp;bevochtigde. Het gedurig krabben van den Hondnbsp;was dikwijls oorzaak van het langer openblijvennbsp;derzelve. Waren deze plekken genezen , dan kwamen er echter spoedig, op andere plaatsen, wederom te voorschijn. Baden met eene oplossing vannbsp;potascb, zoowel als de gewoone schurfl-mlddelen ,nbsp;met name Sulph. cupri et ferri, en wasschingennbsp;met Clor. calc. liq. waren ter uitroeijing vruchteloos.nbsp;Ik zag de ziekte aan voor eeiie ware cachexie,nbsp;en de ecchymoses voor een gevolg van de verregaande ontbinding, waarin de vochten verkeerden ,nbsp;en als zoodanig werd de Hond , gedurende eenennbsp;gerulinen tijd, met Acid. sulph. dilut., tot eennbsp;drachma daags, en het, om deszelfs speciGekenbsp;werking in deze ziekte bij den mensch, zoo zeer

-ocr page 296-

284

geprezen poeder van den Ra l. calam. arom. be* handeld, gepaard met onderscheidene zuiverendenbsp;wasscliingen. Dan deze, zoomin als de Sulpfi,nbsp;aurat. aniim,, Cort. peruv., Pulo. rad. Gent.,nbsp;Flor. sulph.f itoavel, zeej)- en koude-baden,nbsp;onderscheidene versterkende smeersels en was-schingen, noch een voedende leefregel, mogtennbsp;iels helpen, en moest de Houd, die, na eene behandeling van eenlge maanden , tevens geheel verlamd was geworden, worden gedood.

Nadat mijn oppasser den Hond eenlge dagen gevoederd, gesmeerd, en behandeld had, gevoeldenbsp;hij eenige jeukte aan de beenen, vooral echternbsp;aan bet linker, en vond hij juist dezelfde plekkennbsp;of bloed-uitstortingen op dezelve, als op den rugnbsp;van den Hond aanwezig waren. De beenen zwollen zeer sterk op , en was het gaan bijna geheelnbsp;onmogelijk, De roode plekken gingen, even alsnbsp;bij den Hond, open , jeukten hevig, en verspreidden een onaangenamen reuk. De Officier vannbsp;gezondheid beschouwde de ziekte als eene bijzondere soort van vochtige schurft, schreef hemnbsp;Cremor tart. voor, en vervolgens, lot uitwendignbsp;gebruik, het gewoone Ong. ad scubiem, waaropnbsp;de beenen, binnen weinige dagen, bijna genezennbsp;waren, doch de ziekte zich tevens meer uitbreid-de, en zich, in de gedaante van gewoone droogenbsp;schurft, aan de handen, armen, en het geheelenbsp;bovenlijf openbaarde; welke schurft echter , doornbsp;de gewoone geneesmiddelen spoedig werd overwonnen , zoodat hij na eeuigeu tijd geheel herstelde.

-ocr page 297-

235

Het verdient opmerking, dat de linkerzijde des ligchaams, vooral het been, en de arm, hetnbsp;meest met deze scabies waren bezet, daar het tevensnbsp;de hand dezer zijde was, waarmede hij den Hondnbsp;behandeld en gesmeerd had.

Verder dient nog vermeld te worden, dat deze oppasser bij zeer zindelijke lieden inwoonde, ennbsp;de ziekte aan hem niet door besmetting van andere personen, aan de schurft lijdende, kon zijnnbsp;medegedeeld geworden, daar er, in het dorp,nbsp;waar buiten hij niet was geweest, noch onder denbsp;inwoners, noch onder de militairen, iemand aannbsp;de scabies leed.

De ziekte deelde zich, om ook dit niet te verzwijgen, evenmin aan een militair, bij wiennbsp;de oppasser, na het uitbreken der ziekte , nognbsp;eenige nachten sliep, als aan zijne huisgenootennbsp;mede.

Schurft bij eene Koe, waarin zich schurft~ ?nijten bevonden; door den Vee-arts j. c, kegelaar.

Op den 8°“ December 1835, onderzocht ik eene K-oe, bij welke de staart - wortel, ter groot*nbsp;te eener hand, door een schubbig, schurftachtig,nbsp;uitslag was aangedaan. De schubben met eenenbsp;loup beschouwende, ontdekte ik, dat daarinnbsp;schurflmijlou aanwezig waren. Dezelve, ondernbsp;een sterker vergrootead microscoop gebragt zijnde, fchenen dezelve volkomen gelijk te zijn aan

-ocr page 298-

‘iCiii

dltv, welke in het Magazin fur die gemmmte Tliierheilamp;unde von D''. e. f. gurlt , en D^ c. h.nbsp;HERTWiG, 2““ Heft, Taf. HI, Fig. 6, 7, zijn afge.nbsp;hecld. Eene wasschlng, bestaande uit Sulphasnbsp;cupri en Sulphas aluminas, in water ontbonden,,nbsp;was voldoende, ona de schurft, binneu. weinigenbsp;dagen, te genezen.

aarnemingen omtrent een Veulen , gestorven aaw hel openhteken van een aneurisma der huik-slagader {arteria caeliaca); door dennbsp;Vee-arts J. g. kegeeaar.

Op den 6‘° Januarij 1838, werd ik geroepen' tot het verleenen van hulp aan een jarig quot;Veulen,nbsp;hetwelk , zooals men boodschapte , aan koliek-pijnen leed. Hoewel mij, met den meesten spoed,,nbsp;derwaarts begevende , was hetzelve echter bij mijne komst reeds overleden.

Men berigtte mij, dat dit Veulen, reeds van het tijdstip , dat het van de moeder was genomen, minder vrolijk dan vroeger was geweest;nbsp;dat het langzamerhand was vermagerd, zondernbsp;dat men iets anders aan het dier had waargeno.nbsp;men, dan de verschijnselen van buikpijnen, waaraan het nu was gestorven.

Ik opende het ligchaam, en ontdekte dadelijk,, dal er eene sterke uitstorting van bloed in denbsp;bekken-holte en tussehen de platen van hetnbsp;darmscheil plaats had. Bij het verder onderzoek

|i '

-ocr page 299-

2Ö7

bevond ik de buikslagader, aanharen oorsprong, sterk atteurismatisch uitgezet en ontaard, zoodatnbsp;zij hier ter plaats naar een knoest - gezwel geleek,nbsp;De, uit dit vat voortkomende, maag-, milt-, ennbsp;lever - slagaderen , deelden, van afstand tot afstand ,nbsp;mede In dezelfde uitzetting en ontaarding. Denbsp;weefsels der maag, milt, lever, en alvleesch-klier, waren min of meer ontaard, en als metnbsp;pokachtige knobbels bezaaid, terwijl de randennbsp;der lever-kwabben met een dikken wrong van eenenbsp;vaste, naar een vetgezwel gelijkende , zelfstandig'nbsp;heid, als omzoomd waren.

Bij het openen der aneurismata, zoowel als bij het verscheuren der genoemde ingewanden, lieten zich duizende gewapende 'pallisaden^toormennbsp;{Strongglus armatus, var. anenrismatious) ontdekken, die, op sommige plaatsen, tot kluwennbsp;of klompen vergaderd waren, en de vaten geheelnbsp;opvulden. 1

1

Dezelfde worm wordt mede veelvuldig aangetrolTen in de opgenoemde slagaders bij den Ezel , waarbij dezenbsp;vaten dan steeds aneurismatisch zijn uitgezet en ontaard.nbsp;Daar de bedoelde pallisaden - worm , volgens de mede-deeling van den Heer Prosector der Ontleedkunde tuuhsnbsp;schoubart, door hem nimmer in volkomen gezonde vatennbsp;zijn waargenomen, schijnt de worm geenszins als denbsp;oorzaak van de ontaarding der slagaderen te kunnennbsp;worden beschouwd, maar zal men het ontstaan van hetnbsp;dier moeten houden het gevolg tc zijn van de ziekelijkenbsp;gesteldheid des deels, waarin het gevonden wordt.

A. N.

-ocr page 300-

268

Middelen, aanbevelen tegen hi t bloedpissen of de-zoogenaamde mee, bij het Rundvee.

Ofschoon deze ziekte, zich evenmin als elke andere, volgens een vasten regel laat behandelen,nbsp;maar, naar verschillende omstandigheden, alsnbsp;daar zijn, het meer of minder ontstekingachlignbsp;karakter der ziekte, de gesteldheid en den ouderdom der dieren, en bijzondere toevallen vannbsp;darm-verstopping, of ook te sterken afgang,nbsp;waarmede zij kan gepaard gaan, en welke dus hetnbsp;onderscheidend oordeel van den kundigeu Vee-artsnbsp;voor eene doelmatige geneeswijze allezins vorderen : zoo verdienen toch zulke middelen, hetzijnbsp;zamengestelde of eiikelvondige, welke ter genezingnbsp;als bijzonder nuttig worden opgegeven, algemeennbsp;gekend te worden, ten einde dezelve, bij voorkomende gelegenheden , nader te kunnen heproe-A en. Het middel , door wijlen den Vee-arls vannbsp;cuiEFF , te Zwolle , bij het bloedpissen , volgensnbsp;het vrij algemeene getuigenis van voorname Veehouders, in de Provincie Overijssel, met veel nutnbsp;aangewend , bestaat, overeenkomstig de mededee-liiig van den Heer D1'. j. h. de honing , te Zalt-Bomtnel, uit 6 looden Salpeter, 4^ ioodea jT/te-riak (,quot;), 3 looden Poeder van Laurier-beziën , ennbsp;4| looden fijn gestampte Kreefts-oogen.

1

De Theriah , hiertoe gebezigd , bestond uit de volgende zelfstandigheden; Opii Cnidi, dr. i3, jPw/c»

-ocr page 301-

3S3

Dit alles wordt in eene genoegzame lioeveelheid ¦melk gekookt, tot dat, na eep kwartier uurs ko-kens, eene flescli voclit overbfijft (®).

Dit middel wordt aangewend , indien de ziekte reeds hevig is; doch is zij nog niet zeer erg, dannbsp;is de volgende zanienslelling voldoende; Salpeter ^nbsp;4^1ooden, Poeder van Laurier-bezien, van Zoethout, van Lijnzaad, van iedei 3 looden , Opiumnbsp;wigje. Deze zelfstandigheden worden evennbsp;als de vorige gekookt. 1 2

1

Rad. Gcntianae , unc. i, Pulv. Rad. Valerianae, unc. fi , Pulv. Paccar. Lauri, unc. i5. Flor. Croci, 3 i3, Mell.nbsp;ordin. q. s. M. F. Elect.

2

Deze bereidingswijze kan voorzeker niet als zeer doelmatig worden beschouwd. Door de koking toch ver-liezen het poeder der Laurier-beztën , en de meeste be-standdeelen van den Theriak derzelve vlugge en werkzamenbsp;beginselen , cn daardoor dcrzclver voornaamste krachten ,nbsp;terwijl de melk , als verzachtend middel, door de bij-mcngselen , geheel veranderd w'ordt , en dus aan het bedoelde oogmerk niet kan beantwoorden. Beter zal hetnbsp;zijn , dat het eerslgemeldc poeder , een half uur lang,nbsp;eenvoudig in warm water wwde getrokken , en de overigenbsp;middelen er dan worden bijgemengd. De melk kan ernbsp;alsdan mede worden bijgevoegd, hoewel het verkieselijker zal zijn , dat deze, van tijd tot lijd, afzonderlijk,nbsp;tot zekere hoeveelheid, en niet onmiddelijk op den drank,nbsp;worde ingegeven. In plaats der kreefts-oogen, zal mennbsp;zich van het minder kostbare poeder vau oester- of mosselschelpen kunnen bedienen.

A. N.

-ocr page 302-

270

Het middel wordt zoo spoedig mogelijk ingegeven. Het is niet noodig den drank vooraf te fillreren; doch volgt er geene onmiddelijke ofnbsp;spoedige beterschap, dan wordt dezelve, na verloop van 4 of 5 uren, ter zelfde hoeveelheid,nbsp;herhaald. Eeiie ruime aderlating mag intusscheanbsp;zeer zeldzaamp;m worden verzuimd,

In de Provincie Luik wordt vrij algemeen, en, volgens eene ontvangene mededeeling, met eennbsp;goed gevolg , tegen het bloedpissen van het Rundvee toegediend een afkooksel van de boschmin-nende drooyhloem (Gnaphalium xylvaticum). Mennbsp;had daarvan zulke treffende uitv^'erkingen ondervonden , dat deze plant aldaar als een specifieknbsp;geneesmiddel tegen de genoemde kwaal wordtnbsp;beschouwd.

In Drenthe wordt , volgens de mededeeling van wijlen den Hoogleeraar p. dbiessen , in deszelfsnbsp;Verhandeling over het bloedpissen {^Magazijnnbsp;D. I, bladz. 117.), de wortel van het bloedkruidnbsp;{Rumex sanguineus) tegen het bloedpissen gebruikt. Hij wil echter aan de groote water^nbsp;patich {Rumex aquations, Herba Brittanicd) dennbsp;voorrang hebben gegeven. Onlangs deelde denbsp;Heer Baron sloet van oldkuijtenbohg mij een be-rigt mede, omtrent de groote nuttigheid dernbsp;bladen van de eerstbedoelde plant, ter genezingnbsp;dezer ziekte. Hiermede waren, in 1835, 21, en,nbsp;in 1835 , 7 Runderen, die alle zwaar aan hetnbsp;bloedpissen leden , en, ten gevolge van dien, persingen hadden , genezen, zonder dat een enkel

-ocr page 303-

271

ïvcest vcTloorcn ging, en zelfs zonder dat de Koeijcn uit de melk raakten.

Zoodra de ziekte ontdekt wordt, worden, zoo spoedig mogelijk, negen bladen van den Rumexnbsp;sanguineus gegeven. Wanneer men des avondsnbsp;ziet, dat de pis niet helder wordt, maar evennbsp;rood blijft, dan wordt eene tweede hoeveelheidnbsp;ingegeven; doch eenmaal is veeltijds voldoende,nbsp;om bet bloedpissen te doen ophouden. De beesten eten deze bladen met graagte, wanneer mennbsp;hun dezelve voorhoudt. Zooras als, bij hetnbsp;melken, ontdekt wordt, dat de gewoone hoeveel»nbsp;held melk ontbreekt, moet men den gehee-len dag naauwkeurig acht geven op het vee, ofnbsp;het ook lot het bloedpissen komt, dewijl eenenbsp;vermindering in de melk dit verschijnsel dikwijlsnbsp;voorafgaat. Alsdan worden de bladen dadelijknbsp;aangewend, waarmede men niet te schielijk tenbsp;hulp kan komen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A. N.

aarncming omtrent het ontstaan van eene Traanfistel na voorafgaande oogontsteking, hij een paard; en derzelver genezing , door middel van het brandijzer; door j. vannbsp;nEUTDM, Vec-arts der Eerstenbsp;Klasse, te Zierikzce.

In de maand Mei van het jaar 1831, werd ik geroepen bij een zesjarig bruin Merrie-Paard,nbsp;toebehoorende aan de Wed’r, g. van duk, Xe Zie-

-ocr page 304-

272

rikzcc, hetwelk, sedert cenige dagen, door ont* steking van het regter oog was aangedaan , waarbijnbsp;de volgende verschijnselen plaats hadden. Hetnbsp;oog was merkbaar warm, gezwollen, en eenigzinsnbsp;pijnlijk , bij het aanvoelen ; het traande sterk.nbsp;Het Paard was schuw voor het licht, en hieldnbsp;dit oog vet'ltijds gesloten. Voor het overige,nbsp;waren er geene teekenen van algemeene ongesteldheid bij hetzelve optemerken.

Gevatte koude viel, als de aanleidende oorzaak dezer oogziekte , te beschuldigen, daar hel Paard ,nbsp;kort voor het ontstaan derzelve, aan sterkennbsp;toglwind, in een straat, was blootgesteld geweest.

Ter genezing dezer oogontsteking, die ik derhalve beschouwde van eenen calarrhalen aard te zijn, deed ik eeue aderlating van vijf ponden uitnbsp;de halsader, en schreef een zacht ontstekingwe-rend oogwater voor, levens zorgende voor eennbsp;gepaslen leefregel van het Paard. Bij het verdernbsp;beloop, liet ik eenc, meer zacht prikkelende ennbsp;versterkende, wassching aanwenden, en, na eenigenbsp;dagen daarmede te hebben volgehouden, scheennbsp;het Paard volkomen van de oogziekte hersteldnbsp;te zijn.

Na verloop van eenige weken echter, ontwaarde men , onder hetzelfde oog , een klein , hard , knobbeltje, dat allengs in grootte toenam, ennbsp;eindelijk van zelf openbrak, waaruit zich toennbsp;eene dunne, liglgekleurde, eenigzins kwalijk ruikende, sloffe ontlastte. Deze opening sloot zich

-ocr page 305-

273

vervolgens, gedurende eenige dagen, en brak dan weder van zelve open, terwijl daarbij somwijlen,nbsp;eene sterke uitvloeijing van traanen uit bet oognbsp;plaats had. Nadat dit gebrek reeds eenige weken op deze wijze had beslaan, werd ik daarover op nieuw geraadpleegd, als wanneer bij hetnbsp;onderzoek het volgende werd waargenomen: denbsp;uitzetting onder het oog had toen reeds den orn-vang van een klein hoenderei verkregen, en namnbsp;voornamelijk bet traanbeen In. Dezelve wasnbsp;bard en ongevoelig; in het midden vertoonde ernbsp;zich eene kleine fistuleuze opening , welker randennbsp;eenigzins opgezet en eeltachtig waren. Door druk-'kliig kon men de bevatte sloffe doen uitvloeijen,nbsp;waarin zich veeltijds bloederige punten en kleinenbsp;beenslukjes vertoonden. Het traanbeen zelfs bleeknbsp;door beenbederf te zgn aangedaan. Het aange-zigt was aan die zijde dikker, en, van tijd totnbsp;tijd, had er sterke uitvloeijing van traanvocht uitnbsp;bet oog plaats, hetwelk dadelijk verminderde,nbsp;indien men de opening en de uitzetting wat vergrootte , zoodat de sloffe zich heter kon ontlasten. Aan het oog zelf kou men overigens nietsnbsp;ziekelijks bespeuren, en scheen hetzelve natuurlijknbsp;gesteld te zijn.

Het kwam mij uit dit alles zeer waarschijnlijk voor , dat er , ten gevolge van de voorafgeganenbsp;oogontsteking, een beletsel in het vliezig traan-kanaal bestond, hetwelk de geregelde afvloeijlugnbsp;van het overtollige traanvocht naar de neusholtenbsp;verhinderde. Hieruit lieten zich het voortdurendnbsp;HL D.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18

-ocr page 306-

274

Iraanen van hel oog, zoowel als het ontstaan der uitzetting en de overige verschijnselen gemakkelijknbsp;verklaren. Ik hield, op dien grond, het gebreknbsp;voor eene eigenlijk genoemde traanfistel.

Ten einde de slepende ziekelijke stemming van dit vliezig deel te verbeteren, en de veronderstelde verstopping uit Ijetzelve te verwijderen,nbsp;kwam het werkdadig brandijzer mij als het meestnbsp;geschikte middel in dezen voor. Ik beproefde denbsp;aanwending daarvan op de volgende wijze: nadat vooraf de uitwendige fisteleuze opening, metnbsp;het mes , van boven naar onderen, was vergroot^nbsp;raakte ik, met een fijn knopvormlg brandijzer,nbsp;het, door beenbederf aangedane, traanbeen aan,nbsp;euhi’andde vervolgens, meteen puntvormig ijzer,nbsp;voorzigtig de uitzetting op dit been zelf, alsnbsp;ook de bovenkaak, zoo veel mogelijk, volgensnbsp;den loop van de beenige traanbuis. Om de, tennbsp;gevolge dezer behandeling , ontstane ontsteking innbsp;het oog te matigen , schreef ik dadelijk een verkoelend oogwater voor, en zorgde tevens voornbsp;een’ gepasten leefregel van het Paard.

Deze handelwijze beantwoordde volkomen aan het voorgestelde doel. Vier weken na derzelvernbsp;aanwending, zag men duidelijk, dat zoowel denbsp;uitzetting onder het oog als der bovenkaak aanmerkelijk in omvang waren verminderd. Hetnbsp;traauen van het oog had geheel opgehouden , alsnbsp;ook het uitvloeijen van stoffe uit de opening.nbsp;Alleen scheen het, door bederf aangedane, beennbsp;nog eenigeu etter voorttebrengeu, waartegen ik

-ocr page 307-

275

de aanraking met het gloeijend ijzer nog eens herhaalde. Hierdoor werd ook dit verbeterd, eanbsp;nu had ik het genoegen van het Paard, in minder dan twee maanden, van dit, niet dikwijlsnbsp;voorkomend , gebrek, geheel hersteld te zien.

Waarneming omtrent het ploteeling ontstaan van doofheid, hij een Paard, ten gevolge van hetnbsp;onvoorzigtig schieten met een geweer, innbsp;de nabijheid van hetzelve; door den-zelfden Veearts,

Op den 10*'“ Augustus 1831 , werd, door jan SCHIKKER, landman onder de Gemeente Zierik—nbsp;zee, een veertienjarig, grijs, Merrie-Paard aannbsp;mijn huis gebragt, waaraan ik, bg het onderzoek ,nbsp;het volgende waarnam; hetzelve stond treurig, ennbsp;als versuft ; het liet den kop naar beneden , en denbsp;ooren horizontaal afhangen. In de laatste deelennbsp;kon men met de vingers voelen, zonder dat zulksnbsp;door hetzelve werd opgemerkt; de sterkste indrukmakende geluiden bleken geene de minste gewaarwording bij het Paard te veroorzaken ; maarnbsp;het bleef daarbij iu eene onbewegelijke houdingnbsp;staan. Overigens waren er geene leekenen vannbsp;ongesteldheid bij dit dier optemerken.

Dat er derhalve volkomene doofheid bij dit Paard bestond, leed geen den minsten twijfel,nbsp;terwijl mij, bij de naspoorlng der omstandigheden,nbsp;die op hetzelve gewerkt hadden, ook even duide-

18“

-ocr page 308-

1276

-lijk (Jc oorzaak bekend werd, waardoor bet verlies van bel. zintuig des geboors was loweeggebragf. Denbsp;voornoemde eigenaar had namelijk hel, bier ver-rjnelde, met nog, een ander, Paard voor een wagennbsp;gespannen, en, bij die gelegenheid, herhaaldenbsp;malen, terwijl hij op den wagen bleef zitten , metnbsp;een geweer, op de, bij den w'eg vliegende, vogelsnbsp;geschoten, en altijd bepaaldelijk langs de zijdenbsp;vaji liet bedoelde doof geworden Paard. Hij herinnerde zich dus ook, dat, na dat tijdstip , hetnbsp;gebrek zich had geopenbaard.

ik mogt dus aannemen, dat er, ter oorzake van dit hevig gewerkt hebbende, geluid, over-jprikkeling der gehoorzenuw, en opvolgervde verlamming van dezelve was leweeggcbragl; ter genezing waarvan ik nog de aanwending van eenigenbsp;prikkelende, opwekkende, middelen beproeide.,nbsp;doch daar dezelve vruchteloos bleven, raadde iknbsp;.den eigenaar aan, om alle verdere behaudebngnbsp;te staken (1),

1

Als eene bijdrage tot bet ontstaan van doofheid bij het Paard , ter oorzake van het kaaon-geschiet, kan hetnbsp;volgende dienen :

Op den 15“'' October 1828, werd ter behandeling aan de Vee-artsenijschool gebragt eerie zevenjarige moorkopnbsp;Merrie, welke, volgens de veronderstelling van dennbsp;oppasser , op den Squot;quot; bevorens, doof moest zijn geworden , door het schieten met kanonnen , hij de toen plaats-licbbcnde militaire oefeningen, in het kamp, tussclicnnbsp;Utrecht en Amersfoort, hebbende (ie eigenaar digt bij denbsp;kanonnen gereden , wanneer deze afgesloken werden. Mennbsp;had evenwel de doofheid nu eerst, sedert een paar dagen ,

-ocr page 309-

277

IVaarneming omtrent het ontslaan en dé genezing vaneen slijm- of witten vloed (Fluor albus *nbsp;Leucorlioea), bij eene Merrie, gevolgd opnbsp;het herhaald en onxoorzigtig doennbsp;dekken van dezelve; door den-zelfden yee-arts^

In de maand Augustus 1830 j werd ik geraadpleegd over een achtjarig, bruin, Merrie-Paard,

opgemerkt. Achter het Paard met de zweep klappende, gaf het geene de minste teekenen van gehoor , (io'or schriknbsp;of beweging , te kennen , lielgeen intiisschen plaats had ;nbsp;wanneer zulks voor of ter zijde van hetzelve gedaan werdlnbsp;De gang en de gewoone verriglingen waren natuurlijk ,nbsp;leunende het Paard , onder het loopen , ook geenszinsnbsp;op de stang; doch stilstaande scheen het bewusteloornbsp;zcr dan gewoonlijk.

Men tapte hetzelve vier ponden bloed uit de hafs-adcr af, waarop het dadelijk vlugger werd. Het volgende middel werd voorgeschreven : nbsp;nbsp;nbsp;Spir. Fitii unc.

xvi , Arnmoniae Liquid, unc. i, Tincturae Cantfiarór. drachm, iv. M. S. 2 malen daags de plaats rondom denbsp;ooien er mede te wrijven, en eenige druppels in dezehenbsp;te laten vloeijen.

Op den October , scheen het Paard cenigzins meer gehoor te geven naar het klappen met de zweep. Denbsp;middelen werden voortgebruikt. Den , verhaalde denbsp;oppasser , dat het Paard , op den vorigen dag , ondernbsp;Let rijden van Utrecht naar Amsterdam, nu on dannbsp;teekenen had gegeven -van goed te hooren, ennbsp;dat het ook heden morgen, toen de deur van den stalnbsp;was losgemaakt, had geliinnikt, terwijl het, wegens denbsp;donkerheid , den oppasser niet had kunnen zien. Het

-ocr page 310-

278

Belioorende aan den landman J. buk , wonende in de Gemeente Overzande , bij hetwelk , sedert zes maan»nbsp;den, eene stei’ke slijm-ultvloeijing uit de scheedenbsp;plaats had, en ter genezing waarvan reeds onderscheidene middelen waren aangewend, zondernbsp;echter het gewenschte gevolg te hebben gehad ,nbsp;terwijl integendeel de toestand van het dier dagelijks verergerde, en bedenkelijker werd. Iknbsp;onderzocht hetzelve, én nam de volgende verschijnselen waar.

Het Paard was mager en slecht gevoed; de huid lag vast en gespannen over het ligchaarn ; hetnbsp;haar stond ruw en mistte deszelfs gewonen glans;nbsp;de huid was, op sommige plaatsen , met een bran-dig uitslag bedekt; de slijmvliezen hadden overnbsp;het geheel eene bleeke kleur; alleen het vlies,nbsp;hetwelk de scheede inwendig bekleedt, was rood,nbsp;opgezet, en, op sommige plaatsen, eenigzinsnbsp;raauw. De pols sloeg zwak, 40 malen in eenenbsp;minuut; hieraan was de ademhaling geëvenredigd.nbsp;Het Paard had goeden eetlust , en de ontlastin-gaf ook nu meerdere teckenen van gehoor, bij lietnbsp;klappen met de zweep, dan op den , en had ooknbsp;een minder bewusteloos aanzien, als bet in den stalnbsp;stond.

Van dezen lijd tot den 30’'quot;quot; , werd met dezelfde behandeling voortgegaan, waaronder het nagenoeg in den-zelfJen toestand was gebleven. Dewijl het Paard verder niet terug werd gebragt, is het ons niet gebleken, ofnbsp;hetzelve geheel of slechts gedeeltelijk van de doofheid isnbsp;hersteld gewordciivnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A. N.

É

-ocr page 311-

270

geil gingen vrij geregeld; de urieii ivas veeltijds dik en troebel. De bovengenoeiiule uilvloeijingnbsp;uit de scheede kwam bijna dagelijks te voor-sell ij n , zijnde de stofle , welke ontlast werd, tamelijk dik, wit van kleur, somtijds eenigzins naarnbsp;bet gele bellende, gelijkende veel naar eiwitstofFe,nbsp;Zijnde van een oiiaangenamen i’eiik, De'hoeveel»nbsp;beid, welke telkens werd ontlast, bepaalde zichnbsp;tot ongeveer een theekopje vol, en deze uitvloei-jingen hadden inzonderbeid sterk en menigvuldignbsp;plaats, zoodra bet Paard tot den ai'beid gebezigd, en daarbij genoodzaakt werk sterk tenbsp;trekken.

De vóornoemde landman verklaarde mij, dat dit gebrek zich bad geopenbaard, nadat dezenbsp;Merrie herbaalde malen , en ouder dwangmiddelen ,nbsp;door den Hengst was besprongen, zonder dat genoegzaam acht was gegeven op de al of nietnbsp;togligheid derzelve. Hg bad zulks toegelaten ,nbsp;alleen nit zucht, om van dat ras Veulens te fokken, waarin hij echter niet was geslaagd, daar betnbsp;Paard niet zwanger geworden was. Ik meendenbsp;hieruit met zekerheid te mogen besluiten, dat denbsp;voorname aanleldende oorzaak van deze ziekelijkenbsp;uilvloeijingen, in de voornoemde handelwijzenbsp;bestond, en op grond daarvan, zoowel alsnbsp;der bestaande verschijnselen, hield ik dezelve,nbsp;voor een zoogeuaamden , eenigzins verouderden,nbsp;witten vloed. Ter genezing werd de volgende behandeling in het werk gesteld. In de eei'ste plaatsnbsp;werd voor een beteren leefregel des Paards gezorgd,

-ocr page 312-

280

door helzslve te brengen op een beter, en droo-ger gelegen , weiland, bel dagelijks toedienen van eene matige hoeveelheid droog en krachtig voedsel , enz. Ik liet het tevens van zwaren arbeidnbsp;verschoonen, terwijl, tot inwendig gebruik, denbsp;volgende zamentrekkend - versterkende middelennbsp;werden voorgeschreven:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Sulphatis aluminas

dr. iv, Pulv. cort, salicis ct quercini Si unc, j, Pulx), rad. calam. aromat., gentian., et sem, lininbsp;aa unc, ij. M. F. c. Melle communi Electuarium,nbsp;S. Hiervan 3 malen daags eene lepel vol w tenbsp;geven.

Na drie weken met deze behandeling te hebben volgehouden, merkte men op, dat de uit-vloeijingen niet zoo sterk en menigvuldig meer plaats hadden. De nog ontlast wordende sloffenbsp;was helder wit van kleur, en veel lijviger dan tenbsp;voren , en het Paard kreeg reeds een beter ennbsp;vrolijker aanzien. Ik herhaalde intusschen dezelfde middelen ; alleen versterkte ik de gift vannbsp;den aluin nog eenigzins bij opklimming. Hetnbsp;voorlgezette gebruik dezer middelen leverde-in alles het gewenschte gevolg op. Het Paardnbsp;nam dagelijks in krachten toe; de oogen stondennbsp;levendiger; de huid lag losser, en het haar herkreeg deszelfs natuurlijken glans, terwijl ook hetnbsp;uitslag, waarmede de huid bedekt was, geheelnbsp;verdween; de uitvloeiingen uit de seheede kwamen maar zeldzaam meer te voorschijn, en hielden eindelijk geheel op; zoodat de volkomenenbsp;genezing in ruim twee maanden tijds volgde.

-ocr page 313-

281

ValUnda ziekte^ waargenomen bij een Rund; door denzetfJen Vee-arts.

In de maand Februari] 1832, werd ik geraadpleegd over eene zwart-bonte melk-Koe, vaa ongeveer tien jaren oud, belioorende aan dennbsp;Heer e. a. van dongen, te Zierihzee, bij welkenbsp;zich, sedert eenigeu tijd, ongewone toevallennbsp;openbaarden, die zich op de navolgende wijzenbsp;deden kennen. Het dier, rustig op stal slaandenbsp;begon, zonder airdere voorafgaande teekenen vannbsp;ongesteldbeid, eensklaps sterk te trillen , bield ee-nige oogenblikken den kop in de hoogte, en vielnbsp;dan plotselings tegen den grond neder, lag nu metnbsp;de beenen uitgestrekt, en was ten eeneniale van allenbsp;gevoel en bewustheid beroofd. Er hadden sluip-achlige bewegingen plaats; de oogen puilden uit,,nbsp;en bewogen zich krampachtig; er vloeide eennbsp;schuimend speeksel uit den mond; deademlialingnbsp;was snorkende , en de halsspieren werden, bijnbsp;aCwissf ling, het sterkst door de kramp aangedaan.nbsp;Ifa in dezen toestand gewoonlijk acht tot tiennbsp;minuten gelegen te hebben, sprong het dier ijlingsnbsp;op, schudde het ligchaam , en begon korte oogenblikken daarna wederom voedsel te nemen. Mennbsp;kon alsdan, belialve eenige matheid, niets zieke-hjks meer aan hetzelve waarnemen. De afscheiding van melk was, gedurende de eerste dagennbsp;na den aanval, minder dan voor denzelven. Dezenbsp;toevallen kwamen op onbepaalde tijden en met

-ocr page 314-

282

ongeregelde iussclienpoozeii lenig. Gewoonljjk kwam er echter e'éa aanval, in den loop van veertiennbsp;dagen ; somtijds hadden ook twee en drie aanvallen in dit tijdsbestek plaats; docli er verliepennbsp;ook drie en vier weken , zonder dat men een aanvalnbsp;waarnam.

De voornoemde eigenaar had dit Rund nog pas aangekocht, en was eerst later te weten gekomen , dat hetzelve reeds meer dan een jaar langnbsp;aan deze toevallen was onderhevig geweest. Dezelve waren, zoo als men zeide , veroorzaakt,nbsp;door het onvoorzigtig en onmatrg drinken vannbsp;koud water , hetwelk men aan het beest gegevennbsp;had , korte oogenblikken , nadat het geregeld hadnbsp;afgekalfd. Van dat tijdstip af, hadden zich dezenbsp;toevallen geopenbaard, en waren dezelve langzamerhand heviger en menigvulJiger geworden.nbsp;Men meende te hebben opgemerkt, dat zij innbsp;den zomer , wanneer het Rund in de weide ging ,nbsp;veel zeldzamer plaats hadden , dan in den winter,nbsp;gedurende den staltijd. Bij eene afgaande maannbsp;Waren de aanvallen ook heviger en menigvuldigernbsp;dan bij het wassen derzelve. Niettegenstaandenbsp;Let naauwkeurigsl onderzoek , kon ik geene anderenbsp;oorzaken ontdekken, waaraan ik met eenigeu grondnbsp;het ontstaan dezer periodische toevallen kondenbsp;toeschrijven , en in hoe verre de bovengenoemdenbsp;omstandigheid daartoe in aanmerking,kan komen,nbsp;durf ik niet stellig bepalen : ofschoon het mijnbsp;niet onwaarschijnlijk voorkomt , dat het onmatignbsp;gebruik van koud drinkwater door moeder-dicreu,

-ocr page 315-

283

die pas de verlossing Lebben doorgestaan, tot ziekelgke en ongeregelde werkingen van het zenuwgestel aanleiding kan geven , vooral indieti zulksnbsp;in den winter, zooals hier bet geval was, plaatsnbsp;heeft. En , in zoo verre , meende ik deze toevallen , als eene nablijvende ki’aamziekte te moeten beschouwen.

Ik ben niet in de gelegenheid geweest middelen ter genezing dezer bijzondere ziekte te beproeven. Het lang bestaan der toevallen, zoowel alsnbsp;de reeds gevorderde ouderdom van het Rund, ennbsp;mijne ongunstige voorzegging deden den eigenaarnbsp;besluiten geene moeite daartoe aan te wenden.

TVaarnemingen omtrent het overtijdig verblijf van vruchten , met opvolgende uitdrooging en verharding van dezelve, in den draagzak dernbsp;moeder-dieren ; door dunzelfden Vee^arts.

Een dragtig Rund , behoorende aan den landman JAN KLOMPE , in de gemeente Dreixchor, gaf, na ruim negen maanden gedragen te hebben, doornbsp;het onsluiten der geboorte-deelen, bet wegvallennbsp;der banden, het zwellen van den uijer, enz.,nbsp;het einde der zwangerheid en eene aanstaande verlossing te kennen. Eenige dagen daarna, kreeg hetnbsp;dier werkelgk harens-weeën; dezelve warennbsp;onregelmatig, duurden slechts eenige oogenblik-ken , en hielden toen eensklaps geheel op, terwijlnbsp;men niets van het kalf, of van de, tot hetzelvenbsp;behooreude, deelen vernam, waarom de eigenaar

-ocr page 316-

2S4

dan ook vermoedde , dal deze vvlt; cën slecdils als een voorbereidenden arbeid moesten worden beschouwd. Hij liet derhalve het moeder-dier stilnbsp;aan zich zelven over. Intusschen sloten zich denbsp;geboorte-deelen ; de uljcr werd slap , en men nam-verders niets meer aan het dier waar. Hetzelvenbsp;werd, na dien tijd, ook niet meer togtig, eiinbsp;scheen overigens eene vrij goede gezondheid te genieten. Na een geruiraen tijd, werd het Rund ge-slagt, en toen vond men, in den draagzak , eenenbsp;verharde en uitgedroogde vrucht, welke nu ongeveer veertien maanden door het moeder-dier*nbsp;Was gedragen.

Een dergelijk geval had plaats bij den landman VAN DER HAVE. Hct Rutid van dien eigenaar kreegnbsp;insgelijks, op het einde van den , voor de Koenbsp;bepaalden, draagtijd, verlossings-weeën; dochnbsp;daar de verlossing niets vorderde , riep meu denbsp;hulp in van een veehelper, die, nadat hij, gedurende eenige uren, vruchlelooze pogingen Ixulnbsp;aangewend, verklaarde, dat het dier onmogelijknbsp;koude verlost worden. Van liet oogeiiblik , datnbsp;men de Koe aan zich zelve óverhel, hieldennbsp;de weeën op; de geboorte-deelen werden droog,,nbsp;sloten zich , en bet Rund keerde , na eenige dagen , tot deszelfs vorigen toestand terug. Hetzelvenbsp;werd ook niet meer togtig, daarna in de weidenbsp;gebragt zijnde. Bij de slagting vond men , in dennbsp;draagzak, een uitgeuroogde en als verbeendenbsp;vrucht, zijnde toen ruim zeventien maanden dooï“.nbsp;de moeder gedragen.

-ocr page 317-

‘285

jifrlrijving der jongen bij dieren , welke over den

gewonen tijd drag tig blijven; door den Bedac* teur, en den Fte-urls d, setten.

De bovenstaande waarneniiagen bevestigen op nieuw, dat het terugblijven der jongen bij denbsp;inoeJer-dieren, met opvolgende uitdrooging dernbsp;eerste, niet tot de zeldzame gevallen behoort*nbsp;Jk lieb hieromtrent reeds vroeger eenige gevallennbsp;medegedeeld C*) , en later zijn mij daarvan meerdere voorgekomen, zelfs van tweeling• vruclileii ,nbsp;die dezeüde verandering gelijktijdig hadden ondergaan , welke voorwerpen in de verzamelingnbsp;van ziektekundige praepavaten der Vee-artsenij-school bewaard worden. Ook vind ik daarvannbsp;waarnemingen door anderen opgeteekeiid (•}•). Hetnbsp;gebeurt mede, dat, onder bijzondere omstandig-beden , lerugblijveude jongen indedaad met denbsp;baarmoeder, door adhaesive ontsteking, zamen-^roeijen , waarvan ik een geval heb beschreven ,nbsp;waargenomen hij een Schaap (§).

Jntusschen heeft ook niet zelden het geval plaats, dat de dieren over den bepaalden tijdnbsp;dragen , waarbij de jongen niet sterven, maar

(*) Vee-artsenijkundig Magazijn, D. II. , St. I. , bladz. 274.

(-|-) Recueil de Médecine Vétérinaire , Tom. VI. , pag, 473 : Gestation de trente sept mois dans une vache.

(§) Nieuwe Verhandelingen der Jlerste Klasse van het Konhiklijk-Nederlandsche Instituut van JVetenschappen,nbsp;Letterkunde en Schoone Kunsten, U. II., St. I.

-ocr page 318-

286

ennige weken later levend ter wereld komen. Daar de vertraging liier , zoo bet schijnt, meermalen in gebrek aan opwekbaarheid van dendraag-zak moet worden gezocht, zoo kan men, innbsp;dusdanige gevallen , van zoogenaamde afdrijvendenbsp;middelen, die de werking van dit deel opwekkengt;nbsp;en tot zamentrekking aanzetlen , met nut gebruiknbsp;maken , gelijk door de volgende waarnemingnbsp;wordt bevestigd.'

Inde zieke-stallen der Veo-artsenijscbool, werd| op den 12'*”° Maart 1835 , eene Merrie opgenomen,nbsp;zijnde aftands van jaren. De eigenaar berigtte,nbsp;dat zij, op den 26'*”“ Febr. 1834, door den Hengstnbsp;was gedekt, en dragtig geworden. Dezelve hadnbsp;eene aanhoudende gezondheid genoten. Op dennbsp;23”“' Januarij 1835 , werden eenige teekenen vannbsp;de, op handen zijnde , verlossing waargenomen.nbsp;Dezelve waren evenwel spoedig geheel weder verdwenen. Van dat oogenhlik was de Merrie, steedsnbsp;vermagerd en kvjijnende geworden , zooals dezelve zich , bij hare aankomst aan de stallen dernbsp;School, nog bevond.

Naar de geringe uitzetting van den buik, het ontbreken der zwelling , de geslotenheid der uitwendige gehoorte-deelen, en de slapheid van dennbsp;uijer, enz. te oordeelen , zou men naauwelijksnbsp;deze Merrie hebben gehouden dragtig te zijn,nbsp;veelmin dat de dragttijd reeds vei-vuld was. In-tnssclien waren reeds zes weken en zes dagennbsp;daarover verloopen. Men veronderstelde vast,nbsp;dat het veulen dood zoude zijn, en er, dien tea

-ocr page 319-

287

gevolge, cenc te geringe werkzaamlield der Ijaarmoedcr bestond , oni hetzelve uit te drijven ,nbsp;terwijl ook de algemeene slappe toestand des diersnbsp;hiertoe kon medewerken. De eigenaar ernstignbsp;verzoekende, om, zoo mogelijk, het Veulennbsp;door middelen af te drijven, wei’d het volgendenbsp;voorgeschreven , waarvan eene gunstigere uitwerking werd ondervonden, dan wij ons haddennbsp;voorgesteld. %gt; Pulv, Herb. Sabince unc. ii,nbsp;Horatis Sodae unc. iv , Olei Terebinth, drachm,nbsp;iii, Mell. ordin, unc. vi. M. F. Elect. S. 3 malennbsp;daags twee lepels vol in te geven. Nadat dezenbsp;llkking was opgchrulkt, werd dezelve nog eensnbsp;herhaald.

Op den 14'*'“, werd aan de Merrie, over dag, waargenomen , dat er reeds eenige w'erking ternbsp;verlossing plaats had, daar zij onrustig stond,nbsp;met de achtei'beenen trippelde, bestendig aandrang tot pisloozing loonde te hebben , en dat ernbsp;zich ook ligte barens-weëen vertoonden, ’s Avondsnbsp;van denzelfden dag,beviel zij zonder moeite van eeunbsp;levend , voldragen, en welgevoed merrIe-Veulen.nbsp;De moeder was evenw'el zwak en uilgeput, kenbaar , onder anderen, aan den openstaanden aars.nbsp;Onder eene hehooi’Iijke verzorging, en het toedienen van eenige versterkende en opwekkendenbsp;middelen, herhaalde zij zich na weinige dagen,nbsp;en kreeg voldoend zog, om het Veulen te voeden.

Deze Merrie werd gesteld onder toezigt van den Rweekeling e. van bek pol, thans Vee-artsnbsp;der Eerste Klasse, te Wilmursum. Deze deelt

-ocr page 320-

288

mede . dat luj hetzelfde middel later racer dan ecns met hel beste gevolg heeft toegediend aannbsp;Koeijen, die, na het kalven, met de nageboortenbsp;blijven staan , voorlvloeijende uit werkeloosheidnbsp;der haarmoeder. Wanneer hij geroepen werdnbsp;bij Koeijen , welke reeds voor twee of meerderenbsp;dagen gekalfd hadden, vond hij dikwijls al denbsp;druiven nog sterk aan de baarmoeder-lepels vast-gehecht, zoodat de afscheiding met de hand onraadzaam werd geoordeeld. Hij liet dan het opgegeven middel, in dezelfde gifte, binnen 24nbsp;uren , toedienen. Den volgenden dag, was altijdnbsp;of de nageboorte reeds uitgedreven , of de druiven waren geiieel afgescheiden, zoodat men dezelve gemakkelijk kon af halen.

De Heer n. van setten , Vee - arts der Eerste Klasse , te Onderdtndam , deelt omtrent de afdrijving van eeu Veulen , bij eene overtijdig dragtigenbsp;Merrie, zijnde acht j aren oud, de volgende waai’-neming mede. Deze Merrie was voor de eerste maalnbsp;zwanger, en droeg de vrucht reeds 12 maandennbsp;en 5 dagen bij zich. Waarschijnlijk zoude zij dezelve langer hebben behouden, ware liet niet,nbsp;dat de genoemde Vee-arts, op uitdrukkel^k verlangen van den eigenaar, genoopt werd middelennbsp;toe te dienen , strekkende om het Veulen af tenbsp;drijven. De laatste drong hierop te sterker aan,nbsp;omdat hij waargenomen had, dat de Merrie,nbsp;ongeveer op den tijd der elfde maand, ontsloten,nbsp;en ook de uijer opgezet was geweest; doch welkenbsp;verschijnselen verdwenen , en nog niet terugge-

-ocr page 321-

280

komen waren. Tot het bedoelde oogmerk werd dan de volgende drank voorgeschreven:

Semin, lini conlusi, unc. ij. Flor, chaniomiU lae vuig, unc. iv. Herb, sabinae , unc. i; Coq. etnbsp;inf. aq. colat, unc. xxx. Adde JSitr. dejjur, unc. i.nbsp;M. S. In twee malen in te geven, telkens denbsp;helft, na verloop van zes uren.

Nog ’savonds van denzelfden dag, na het gebruik van dezen drank, bragt de Merrie een welgevormd, doch dood, Veulen ter wereld, hetwelk , naar het uitwendig voorkomen, reeds eeni-gen tijd gestorven was geweest. nbsp;nbsp;nbsp;A. N.

fi'aarneming omtrent de bezwangering van een Kalf, op don ouderdom van vier maanden, en denbsp;verlossing van hetzelve ; door den Vce-arlsnbsp;D. KdN SETTEN; meteen bijvoegselnbsp;van den Redacteur.

Onder de verloskundige gevallen , welke mij, in het jaar J836, zijn voorgekomen, kan weliigt hetnbsp;volgende als niet geheel onbelangrijk worden geacht, daar hetzelve de verlossing betreft van eenenbsp;Hokkeling of eenjarig Rund, hetwelk reeds alsnbsp;Kalf, toen.het vier maanden oud was, bevruchtnbsp;werd, door een enter-Stier. Voorzeker valtnbsp;dusdanige vroegtijdige bezwangering van het Rundnbsp;zeldzaam voor, en dezelve is te minder wensche-lijk , dewijl, in de meeste gevallen , het moeder-dier zoowel als het Kalf, bij de verlossing, sterven, uit hoofde van het aanmerkelijk verschilnbsp;III. D.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;19

-ocr page 322-

290

lussclien de ruimte ran het bekken bij hel eerste, en de ligchaanjs-grootte van het laatste. Doornbsp;deze onevenredigheid kan de verlossing niet dannbsp;met groole moeite geschieden , en dezelve maaktnbsp;doorgaans de ontleding van het Kalf binnen dennbsp;draagzak noodzakelijk. Deze handgreep moestnbsp;dan ook in het bestaande geval plaats vinden.

Op den avond van den 2'*'quot; Junij 1. 1., geroepen, zijnde tot hulp van het bedoelde dier, toebehoo-rende aan de Wed'^. s. j. van dbjiboom, te Mensin geweer, nadat men reeds, ongeveer vier urennbsp;lang, vruchleloozc pogingen ter verlossing vannbsp;hetzelve had aangewend, ontdekte ik, bij hetnbsp;onderslaan, dal de gehoorle-deelen behporlijknbsp;ontsloten waren; de weeën werkten geregeld;nbsp;doch bevond ik tevens, dat de ruimte van hetnbsp;bekken betrekkelijk veel te gering was 'voor denbsp;zwaarte en grootte des Kalfs, Dit , hoewel in denbsp;natuurlijke ligging geplaatst, kon slechts met dcnbsp;kooten in de bekken-holte indringen. Ik beslootnbsp;dus, vermits alle verwijl hier nadeelig was , en denbsp;verlossing op eene andere wijze onmogelijk scheen ,nbsp;tenzij misschien de buik- of keizersnede hier alsnbsp;aangewezen kon worden beschouwd , om dadelijknbsp;lot de ontleding des Kalfs overtegaan.

Wadat het moeder-dier behoorlijk was vastge-maakt, werd een strikt-ouw om een der voorpoten des Kalfs gelegd, en door een helper vastgehouden. Nu maakte ik de huid, met eene bistourie, boven het koot-gewricht, voor hetnbsp;grootste gedeelte, rondom het been los. Het

-ocr page 323-

291

strik-touw werd stijf uitgehouden, en de liuid, door een daartoe vervaardigd ijzer , naar bovennbsp;toe, om het been en over het schouderblad afgescheiden. Het nog vastzittend gedeelte dernbsp;huid boven het koot*gewricht werd vervolgensnbsp;losgemaakt, en nu het been , door twee helpers,nbsp;uitgelrokken. Dit geschiedt zeer gemakkelijk, indien de huid overal goed van het celweefsel ennbsp;de spieren is losgescheiden. Na eenigen tijdnbsp;werd tevens op dezelfde wijze met het anderenbsp;been te werk gegaan. Daarna nam ik den kopnbsp;weg, na vooraf ook de huid om denzelvennbsp;te hebben afgescheiden; vervolgens werden de hals-wervelen, de ribben, en rug-wervelen, tot aannbsp;de lende-wervelen toe , losgemaakt en uitgehaald.nbsp;Nu werd de huid, die nog voor een groot gedeeltenbsp;aanwezig, en in haar geheel gebleven was, toege-boriden. Zulks geschiedde met oogmerk, omnbsp;voortekomen, dat, bij het terugzetten en draaijennbsp;van de , nog binnen den draagzak zich bevindende , deelen , somwijlen de uitstekende been-ein-den cenige beleediglng aan dit deel mogten toebrengen. Als nu werd het Kalf omgekeerd , zoodatnbsp;de achterpooten zich in de geboorte-deelen aanboden. Er werd een strik-touw om de koot vannbsp;een derzelve gelegd; de huid werd op dezelfdenbsp;wijze losgemaakl als bij de voorbeenen, wordendenbsp;het achterbeen mede , door twee helpers , uilge-trokken. Het nu nog in den draagzak aanwezigenbsp;gedeelte des Kalfs werd eindelijk, bij den tweedennbsp;achtei’poot, in eenmaal doorgehaaid,

19 *

-ocr page 324-

292

Bij (Ie verlossingi-wijie , door de onlleding vati liet Kalf binnen de baarmoeder, dient nieii vooralnbsp;Ie zorgen, dal de huid overal goed losgemaakt,nbsp;ea van de deelen afgescheiden xvorde. Dit geschiedt niet altijd even gemakkelijk aan de knieënnbsp;en ellcboogen bij de voorpooten , en om de hie*nbsp;len hij de achterpoolen. Blijft de huid op dezenbsp;plaatsen vastzitten, dan geeft zulks aanleiding totnbsp;moeijeliike afscheuring en uittrekking der ledematen.

In de tweede plaats is het noodzakelijk, dat het traani-dier behoorlijk worde vastgemaakt, hetgeennbsp;op de doelmatigste wijze aldus geschiedt. Mennbsp;neemt een, van touw of Ieder gemaakten , Paarden-hals boog (alhier hals-bouw genoemd) , waaraannbsp;een touw bevestigd wordt. Het werktuig wordtnbsp;achter de dijen van het Piund oingeslagen, en hetnbsp;touw , op cene behoorlijke plaats, naar vorennbsp;vastgemaakt. Door dit middel ondervindt hetnbsp;moeder dier , bij het af trekken der ledematen vannbsp;het Kalf, eene behoorlijke ondersteuning tegen denbsp;billen. Sommige Vee-houders en Vee-helpers hebben de gewoonte, om alleen het horen-tonw,nbsp;waarmede het dier op den stal staat aangehouden ,nbsp;zoodanig te verkorten , dal hetz^ve hierdoor , ouder het trekken, steun verkrijgt. Deze handelwijze is intusschen , mijns inziens, als zeer nadee-lig te beschouwen , vermits alsdan hel moeder-dier, bij het aftrekken der ledematen van hetnbsp;Kalf, in vele gevallen , zooals men gewoon is ditnbsp;te noemen, uit een wordt getrokken. Daar de

-ocr page 325-

29

ruggraat hierbij sterk uilgsrekt, en liet rnggcmerg liglelijk beleedigd wordt, is hetgeen wonder, datnbsp;men zeer dikwijls dé verlossingen, op deze wijzenbsp;verrigt, achtervolgd ziet van eene verlamming, ofnbsp;bet onvermogeq der beesten om op te staan. Iknbsp;heb mij altijd van de bedoelde bevestiging desnbsp;diers, bij deze en andere zware verlossingen, metnbsp;het beste gevolg bediend , en had ook, in ditnbsp;geval, bet genoegen van bet dier, vier uren na denbsp;verlossing, wederom te zien opslaan, terwijl hetzelve verder geene de minste ongemakken van de

kunstverrigling heeft oudervonclcn of overee-houden.

Het medegedeelde geval van den Heer van SEiTEN levert voorzeker eén mei'kwaarüig voorbeeldnbsp;op van buitengewoon vroegtijdige bevruchting ,nbsp;waarvoor het vrouwelijk Rund vatbaar is, en kannbsp;dus als eene zeldzame uitzondering op den alge-meenen regel worden beschouwd. In de maandnbsp;Februarij van het jaar 1828, zag ik , in de nabijheid van rianen, hij een Vee-houder, een Rund,nbsp;hetwelk, ’sjaars te voren geboren zijnde, nunbsp;weinige dagen geleden , had gekalfd. De bezwangering moet dus ook hier ongeveer op den ouder,nbsp;dom van vier maanden hebben plaats gehad. Denbsp;verlossing was moeijelijk geweest, doch, voorzoo

veel ik mij herinner , bad de ontleding des Kalis

met behoeven te geschieden. Thans bevindt zich in de nabijlieid van Utrecht , mede een jongnbsp;Rundbeest, hetwelk , in Februarij 1835 geboreu

-ocr page 326-

294

zijnde, dragti’gis, en met 1“ Mei aanstaande moet kalven. Hetzelve zal derhalve ongeveer 6 maanden oud zijn geweest, toen het besprongen werd,nbsp;door een Stierkalf van nagenoeg gelijken ouderdom. Dat ook bij den mensch eene zeer vroegtijdige vruchtbaarheid niet zonder voorbeeld is ,nbsp;vindt men onder anderen bevestigd door het geval van zwangerheid , en de verlossing van eennbsp;tienjarig meisje, medegedeeld in de Jahrbüchernbsp;von SCHMIDT, Suppl. Band 1836, S. SOS, en innbsp;het Tijdschrift van moll en eldik, 1835, bladz.nbsp;670.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A. N.

f'ruchtbaarheid eener SJerrie, op den vij’fentwin^ ti(jjarigen leeftijd; door den Vce-arts i. vaunbsp;HERTVM; met een bijvoegsel van dennbsp;Bedacteur.

In het voorjaar van 1831, bragt eene blaauw» schimmelharige-Merrie, behoorende aan den landman B. GOijEBSE , in haar vijfeniw'intigste jaar, eennbsp;fraai en goed gevormd Veulen ter wereld. Dezenbsp;Merrie had, eenige jaren vroeger, opvolgelijk,nbsp;nog drie Veulens geworpen.

Het is moegelijk te bepalen, op welken tijd het Paard tot de voortteling ongeschikt wordt.nbsp;ABisTOïELES {de Natura animalium, libr. vr. cap,nbsp;xxa.) zegt, dat de Menie den Hengst toelaat,

-ocr page 327-

‘295

zoolang als zij leeft. Hij verliaalt van een’ Hengst , die nog op zijn 40'*“ jaar dekte , ofschoon moetende worden geholpen, om de Merrie te beklimmen (*). COLUMELLA (rfe Re rustica, libr. vi.nbsp;cap. xxvin) kende aan den Hengst het vermogen der voorleliog tot het 20“” levensjaar toe,nbsp;doch wilde , dat de Merrie na het tiende jaarnbsp;daartoe niet meer zal worden gebezigd, dewijlnbsp;de Veulens van oude Merrien zwak en traag vannbsp;aard zijn. Hetzelfde vinden wij door pallauiusnbsp;(de Re rustica, libr. iv , cap. xin,) opgeteekend.nbsp;Te veel hangt in dezen, onzes oordeels , af vannbsp;de individuele gesteldheid, van het ras, de levenswijze en behandeling des Paards, om eenenbsp;vaste bepaling te kunnen aannemen.

Het behoort tot de eigenschappen van het Paard, dat de Merrie langer dan de meeste onzer grootere huisdieren de vatbaarheid behoudt,nbsp;om te ontvangen, pilger (Sijstematischus Hand-buch der 1 heorelisch~ prakiischen Felerinar~Wis~nbsp;senschaft , Giessen 1802, Th. 2. S. 03.) verhaaltnbsp;van Merrien, welke nog in derzelver dertigstenbsp;jaar schoone Veulens bragten. Volgens anderen

zou de vruchtbaarheid tot in hel 40*'° jaar

voortduren, doch alleen bij zoodanige iVleirien, die buitengewoon zijn gespaard geworden , tennbsp;aanzien van het gebruik. Bij shbald {iSaturge-

(?) Equum apud Opunta gregarhim fiiisse , qui annos quadraginta natus , posset coire, sed adjinnenium, quoadnbsp;.mi pedes priores attollerentur, desiderahat.

-ocr page 328-

293

schichte des Pferdes , Ansbacli 1815, S. 137) (*) vindt men voorbeelden opgeleekend van Mcrrien»nbsp;die nog op derzelver 26'‘° en 30’*“ jaar Veulensnbsp;hebben geworpen. Merrien van eene edele afkomst blijven tot eenen boogeren ouderdomnbsp;vruchtbaar dan die van onedele rassen.

Over bet geheel zal men kunnen stellen, dat de gewoone tijd, waarop de Merrie ophoudtnbsp;vruchtbaar te zijn, zich bepaalt tot 16 of 18 jaren.nbsp;Zelfs is het reeds eenigermale onzeker, dat dezelve dragtig zal worden , wanneer men haar doetnbsp;dekken, over de 12 jaren oud zijnde, indiennbsp;zij namelijk , in vroegeren tijd , geen Veulen heeftnbsp;gedragen : hoewel oudere Merrien nog algemeennbsp;geregeld togtig worden, en den Hengst toelaten.nbsp;Het werpen van een Veulen op een vijfentwintig-jarigen leeftijd, mag dus gerekend worden tot denbsp;niet zeer gewoone gevallen bij onze rassen te be-hooren , vooral in aanmerking genomen denbsp;vroegtijdige inspanning, waartoe het inlandschenbsp;Paard, vrij algemeen, hoewel verkeerdelijk, gebezigd wordt, wordende hetzelve toch , nadat het 8nbsp;jaren heeft bereikt, meestal meer dan half versleten beschouwd, en is het zulks ook meermalennbsp;indedaad.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A. N.

(?) Verkeerdelijk wordt door dezen Schrijver gezegd , dat door pailadius en coiumelia aan het Paard liet vermogen tot voortplanting slechts tot den ouderdom vaii tOnbsp;jaren wordt loegekend.

-ocr page 329-

‘297

Over (Ie ulltoerh'ng der Spaansche Vliegen , uitwendig aangewend , bij een Paard; door den Vee~arts r. c, tiEKMEUEn ; met een bijvoegsel van den Redacteur.

De Heer bahthelemy de oude scliijnt, door zijne proeven met spaansche vliegen , op Paardennbsp;genomen (zie Magazijn ^ D. II., St« I., bladz.nbsp;J85), te willen bewijzen , dat dezelve , zelfs inwendig gegeven , geene verandering in de nierennbsp;teweegbrengen. Inden zomer van 1831, behandelde ik, toen, als lijdelijk Adjunct-Paarden-Arls ,nbsp;mijn verblijf houdende te Vucht in Noord- Bra-band, een kollerig Paard , loebehoorende aannbsp;JonklP. II. B. MAiiTiNi, waarbij aan beide zijdennbsp;van den hals, terwijl mij eene andere zalf ontbrak, enkel reuzel, waaronder eene groote hoeveelheid poeder van spaansche vliegen was gemengd, werd ingesmeerd. Binnen twee lU'en tijds,nbsp;ontstonden er aanmerkelijke blaren op de plaatsennbsp;der inwrijving. Hoewel ik dusdanige zalf meermalen bad gebezigd , had ik echter nog nimmernbsp;opgemeikt, dat de uitwerking daarvan zich zoonbsp;spoedig op' de pis-werktuigen deed gevoelen. Innbsp;den ochtend van den volgenden dag, nam hetnbsp;Paard herhaalde malen de houding aan , als ofnbsp;het de pis moest loozen , gepaard met sterke persingen en hevig steeuen , wordende hieibij echternbsp;telkens slechts eene geringe hoeveelheid boognbsp;bruine urien ontlast. Op den rug, ter plaats

-ocr page 330-

298

daar de nieren gelegen zijn , drukkende , toonde het Paard pijn te gevoelen. De zalf, die op denbsp;ziekte zelve eene zeer goede uitwerking had gedaan, werd dadelijk afgewreven, en aan het Paardnbsp;eene verzachtende meel-slobbering gegeven, waarna de moeijelijke pisloozing weldra beterde ennbsp;ophield. Twee dagen later , werd de inwrijvlng,nbsp;wegens de goede dienst, welke dezelve had voorl-gebragt, herhaald , en dezelfde moeijelijkheid innbsp;de pisloozing keerde terug; doch hield insgelijksnbsp;wederom op , nadat de zalf, gelijk te voren ,nbsp;was weggenomen. Het verdwijnen van dit toevalnbsp;kon welligt ook mede aan het inwendig gebruiknbsp;van de kamfer eri het salpeter worden toegeschreven , welke tegen den koller werden toegediend ,nbsp;zijnde het Paard voorts in het begin sterk adergelaten en geheel ontstekingwerend behandeld,nbsp;zoodat hetzelve spoedig van de ziekte herstelde.nbsp;Zou men nu deze zalf hebben kunnen voorlge-bruiken, zonder ergere gevolgen? Zou hierdoornbsp;geene nier- of blaas-ontsteking zijn voortgebragt,nbsp;welke tot versterf, verweeking, of eenigerhandenbsp;ontaarding dezer deelen zou hebben kunnen overgaan ?

Uit de proeven van den Heer barthelemy blijkt zulks niet, doch ik zou geenszins durven aannemen , dat het uit-, en veelmin het inwendignbsp;gebruik van spaansche vliegen , zoo als dezelve innbsp;poeder, door dezen Vee-artsenijkundigen, werdennbsp;gegeven, altijd van alle nadeelige uitwerkingen opnbsp;de nieren en overige piswerktuigen ontbloot zoiv

-ocr page 331-

299

zijn. De medegedeelde waarneming heeft mij omtrent de specifieke werking van dit middel opnbsp;deze organen bij het Paard volkomen overtuigd,nbsp;ofschoon het zeker is , dat de spaansche vlieg-zalfnbsp;niet bij alle voorw'erpen zulk eene hevige uitwerking te weeg brengt, als hier werd waargenomen.

De hevige uitwerking van het inwendig gebruik der spaansche vliegen bi^ het Paard wordt medenbsp;bevestigd door eene waarneming van den Heernbsp;DOpoY {Sur l’effet des cantharides sur l’neconomie dunbsp;eheval), te vinden in hel Journalpratique de Mé~nbsp;decine Vétérinaire, Nquot;. d’Octobre 1831), alsmedenbsp;in het Recueil de Médecine Vélónnaire, Tom.nbsp;vni, 1831. Uit dezelve blijkt, dat een vijftienjarig Paard, aan hetwelk men een once poedernbsp;van spaansche vliegen, ter genezing van den kwaden droes, had toegediend, na vier dagen, kwamnbsp;te sterven. Bij hetzelve hadden de volgende verschijnselen plaats. In het begin werden slechtsnbsp;geringe teekenen van ongesteldheid waargenomen;nbsp;vervolgens werd de pi’ikkelbaarheid opgewekt,nbsp;wordende de pols hard en sterk , en de ademha.nbsp;ling menigvuldiger. Hierbij werd de zaadstrengnbsp;zeer pijnlijk , en er had sterke gevoeligheid in denbsp;lende-streek plaats; de regter bal werd ópgetrokken; de roede, welke rood was, drong bij aan-lioudenheid bullen de schacht. De hartkloppingnbsp;werd verhaast en versterkt. De pis, die ontlastnbsp;werd, was dradig, gelijkende naar een af kooksel

-ocr page 332-

300

van lijnzaad. Er vloeide een laai en overvloedig speeksel uit den mond ; de aders der roede warennbsp;opgeviild , en de huid van den balzak was roodnbsp;gekleurd; ook aan den staai-t was de polsslag hard,nbsp;sterk, en verhaast; de pijnlijkheid in de lendenennbsp;nam toe, en er vertoonden zich verschijnselennbsp;van ligte buikpijnen.

Eindelijk verviel het Paard in een staat van zwakheid en slaapzncht; de polsslag werd zacht ,nbsp;ongeregeld, en week voor de geringste drukkingnbsp;van den vinger ; de huid van den balzak verkreegnbsp;eene hlaauwaclitige kleur; eindelijk werden denbsp;uitwendige deeien , tegen het laatst van den derden dag, meer en meer koud ; de zaadstreng ennbsp;de lende-streek werden onpijnlijk ; de huid in denbsp;neusgaten , der oogleden , en van den balzak namen een zwarte loodkleur aan; de roede wasnbsp;koud en uithangende, ais door het vuur aangedaan; de pis was helder, en wei'd dikwijls, bijnbsp;kleine hoeveelheden, ontlast; de ademhaling werdnbsp;kort, hoorbaar en snorkende; de pols zeer kleinnbsp;en kruipende {vermiforme); het dier viel tennbsp;laatste neder en stierf. Bij de opening, welkenbsp;twee uren na den dood geschiedde, werd hetnbsp;celweefsel onder de huid sterk opgespoten bevonden. De lies- en bil-spieren waren slap ennbsp;week; het slijmvlies der dunne darmen had eennbsp;loodkleurig rood aanzien, zijnde week, en gevlekt door talrijke uitstortingen van bloed ; tus-schea dit vlies en den spierrok , die mede in eennbsp;slaat van zwakheid verkeerde , had cene gelul*.

-ocr page 333-

ïOI

Tieuse opliooplng plaats. De nieren vvaren week, als ontbonden , wordende door de geringste krachtnbsp;verscheurd , terwijl de aderlijke vaten van denbsp;bastachtige zelfstandigheid sterk met bloed warennbsp;gevuld. Het slijmvlies van het nier-bekken ennbsp;der pisblaas was zwart, en bovendien door ennbsp;door veranderd en week; de pisleiders warennbsp;zeer rood; de corpora cavernosa penis en denbsp;Lekleedselen der ballen door zwart bloed sterknbsp;opgezet. Hetzelfde had plaats met de klierennbsp;van het darmsclieil en der liezen, als ook metnbsp;het weefsel der longen , welke eene rolachtigenbsp;weekheid schenen te hebben ondergaan. Het hartnbsp;was zwart van kleur, bevattende de linker bolligheid dun, als gecarboniseerd , bloed. Denbsp;groote hersenen waren, cenigermate week, en denbsp;vaten stei'k met bloed opgezet , als mede denbsp;plexus choroïdeus. In de kleine hersenen en betnbsp;ruggemerg was niets bijzonders op te merken. Denbsp;opgenoemde verschijnselen worden aan de uitwerking der spaansche vliegen toegeschreven , terwijl die veranderingen, welke als de gevolgennbsp;van den kwaden droes konden worden beschouwd,nbsp;afzonderlek worden vermeld.

\Vij zien uit bel medegedeelde , dat bet scherp beginsel der spaansche vliegen deszelfs voornaamste werking op de pis- en geslacht-deelen hadnbsp;uitgeoefend, als waarin de sterkste aandoeningennbsp;en grootste veranderingen, gedurende de ziektenbsp;en na den dood, plaatsvonden. Hierdoor wordtnbsp;dus, op eene overtuigende wijze , bevestigd, dat

-ocr page 334-

302

de spaansclie vliegen een wezenlijk specifiek vermogen op deze deelen beziUen; welke,, algemeen aangenomene, meening du , door het geen uit denbsp;proefnemingen van den Heer barthelemi mogenbsp;kunnen worden afgeleid , niet wordt opgeheven.

In hel Journal de Médecine Vétérinaire con-sacré a ïetude des maladies sporadiques des ani-maux , aux epizootics., et a leur therapeulique, Paris 1826. p. 4,04, wordt, onder den titel van:nbsp;Observations sur les effets nuisihles des canthari-des dans les abreüvoirs ou mares, het berigt,nbsp;door den Vee-arts mangot , medegedeeld , overnbsp;de nadeelige uitwerking der Cantharides op hetnbsp;vee, wanneer dezelve zich onder bet water dernbsp;drink-poelen bevinden.

Te nbsp;nbsp;nbsp;namelijk, gelegen in het hoogste

gedeelte van Picardye, is men gewoon rondom de drink-poelen voor het vee boomen te planten, len einde dezelve te meer tegen uildroogingnbsp;te bewaren. Men bezigt hiertoe gewoonlijk Es-sebenboomen (^Fraxinus ornus et excelsior) ennbsp;Populieren {Populus nigra et alba). Op de bladen dezer boomen huisvest eene zekere soort vannbsp;insecten , welke men cantharides (,1) noemt. Dezelve worden daarop in groote menigte aangetrof-

1

Het schijnt twijfclachtig , of, onder de benaming Cantharides , hier de eigenlijke spaansche vliegen (Meloënbsp;vesicatorius, Cantharis officinalis L.) kunnen bedoeldnbsp;worden, of wel eenig ander geslacht of soort van insecten , die soortgelijk scherp beginsel bevatten als de eerste, hoedanige er meerdere bestaan.

-ocr page 335-

303

fea, van de maand Junij tot September. Ten gevolge der koude en vochtige nachten, vallennbsp;deze insecten , in gvootere of geringere hoeveelheid, in het water, op welks oppervlakte zij drijven, Wanneer het vee, naar de driuk-poelennbsp;gedreven wordende, dezelve binnen zwelgt, ondervindt hetzelve daardoor meermalen zeer hevige pijnen 5 er ontstaat eene ongeregelde beweging der kaken , even als wilde hel dier herkaau-wen. En wanneer deze oorzaak blijft bestaan,nbsp;verwekt dezelve den dood. In dit geval, wordtnbsp;zulks, door de eigenaren, geweten aan den arbeid,nbsp;of aan het voedsel der dieren; zij zoeken denbsp;oorzaak zeer ver, welke evenwel nabij gelegen is,nbsp;De Paarden , als zijnde van eene zeer prikkelbarenbsp;gesteldheid, staan bet meest aan deze nadeeligenbsp;uitwerking bloot. De grove zware trek-Paardeiinbsp;schijnen minder te worden aangedaan. In eenenbsp;naburige gemeente, alwaar bet water van dennbsp;drink-poel meerdere banden vol der bedoeldenbsp;insecten bevattede, welke ieder oogenblik door denbsp;dieren konden worden ingezwolgen, werd slechtsnbsp;bij een enkel Paard de dood te weeg gebragt.

De cantharides verwekken doorgaans niet on-middelljk, nadat dezelve op het w’ater zijn gevallen , de gemelde nadecleii. Zij drijven gewoonlijk , vooral door den wind , naar de kanten of den omtrek der drink-poelen, en men vindtnbsp;dezelve eerst na verloop van eenigen tijd overnbsp;het water verdeeld en verspreid. Om deze redenen raadt de genoemde Vee-arts aan, om de

-ocr page 336-

304

drink-poelen niet met Essdien en Populieren te beplanten, rnaar dezelve door andere hoornen Ienbsp;doen vervangen, waarop deze nadeelige Insectennbsp;niet huisvesten.

Het is bekend, dat de spaansche vliegen niet zelden worden ingegeven , met het oogmei’k , oiunbsp;de geslachtsdrift hij de dieren op te wekken,nbsp;hetwelk inzonderheid geschiedt bij Koeijen , wanneer dezelve niet togtig worden, De medegedeelde uitwerkingen mogen den landman omtrentnbsp;de aanwending van dit middel orazigtig maken.nbsp;D''. c. H. iiERTwin, {Praktische Arzneimiitellehrenbsp;für Thierarzte, Berlin 1833, S. 465), zegt in—nbsp;tusschen, dat, door dit middel, onder de noo-dige voorzigtigheid aangewend , gewoonlijk hetnbsp;oogmerk bereikt wordt , zonder dat hetzelve nadeel te weeg brengt. Dikwijls evenwel , voegt bijnbsp;er hij, wordt hierbij onvoegzaamheid gepleegd,nbsp;waardoor bet middel schadelijk wordt. Hij bepaalt de giften der spaansche vliegen, als inwendig geneesmiddel, voor het Paard en Rund, opnbsp;een tot twee scrupels, voor Schapen en Varkens, van 5 tot 10 greinen, voor Honden, vannbsp;een half tot vier greinen, een of twee malennbsp;daags. Men geeft dezelve het best in verbindingnbsp;met bittere, specerijachtige, middelen, en metnbsp;eene goede hoeveelheid slijmachtige zelfstandigheden, in eene vloeibare gedaante, ook in pillen,nbsp;of bij wijze eener likking.

A. N.

-ocr page 337-

305

aarnemingen omtrent de blaautoe melk der Koeijen; door m, w. forkb (*).

Ofsclioon er reeds veel over dit gebrek der melk geschrevea is, loo zal het evenwel nietnbsp;overtollig zijn, eenige, uit de zuivere ondervinding ontleende, waarnemingen daaromtrent medenbsp;te deelen , en een zeer eenvoudig middel, hoewelnbsp;hetzelve geenszins nieuw moge kunnen genoemdnbsp;•worden, tegen hetzelve meer algemeen bekend tenbsp;maken.

Onmiddelijk na het overnemen van een landgoed te Cramme, in 1824, maakte ik de onaangename opmerking, dat de, ter afrooming weggezette, melk, na verloop van 12 uren, met hlaauwe punten als overzaaid was, welke, vannbsp;tijd tot tijd, grooter werden. Alle middelen,nbsp;inzonderheid zuuropslorpende , ook de belladon-fta-, gentiaan •• wortel, en het wonder-zout,nbsp;daartegen aangewend, bleven zonder uitwerking.nbsp;De behandeling, door D'. lappe , Directeur dernbsp;Vee-artsenijschool, te Gottingen, aanbevolen,nbsp;werd mede zonder vrucht in het werk gesteld,nbsp;en maakte deze Vee - artsenijkundige zelfs zwarigheid het gebrek te zullen overwinnen.

Toenmaals nog in de dwaling verkeerende, dat misschien de plaats, alwaar de melk werd be-

e. SPBïNftïi’s Land- und ForstwissenschaftUcher ZeUtchrift , B. II. Heft I, S. 256.

lU. D. nbsp;nbsp;nbsp;20

-ocr page 338-

806

waard, of de vaten eene zoo nadeelige verandering in dezelve mogten te weegbreiigen, werd niets onbeproefd gelaten, wat hieromtrent totnbsp;onderzoek, kou verstrekken. In plaats der ge-woone melk-vaten van steen, werden glazen ennbsp;porqeleinen vaten genomen; de raelk-katner werdnbsp;verwisseld, en op eene tweede verdieping ge-bragt; doch alles bleef gelijk.

Ik had mijne meeste hoop op de verandering des voeders gevestigd, dewijl ik hierin de voorname aanleldende oorzaak veronderstelde gelegen te zijn. De Koeijen zelve waren zeer goednbsp;gevoed, en bij dezelve had geen de geringstenbsp;schijn van ongesteldheid plaats. Toen de jongenbsp;knollen zoo groot waren geworden , dat dezelvenbsp;konden worden gevoederd , werd met de klaver-voedering , waarmede tot dus ver was aangehouden ,nbsp;uitgescheiden, en van de eerste, des morgens ennbsp;des avonds, eene behoorlijke hoeveelheid voorgeworpen , terwijl het vee tevens op eene zeernbsp;goede weide graasde. Intusschen ondervond mennbsp;ook hiervan geene gunstige verandering. Zelfs denbsp;later volgende , zoo zeer verschillende, winter-voedering stelde de opgevatte hoop op verbeteringnbsp;te leur,

De proeven, genomen met de afzondering der melk van eenige beesten , overtuigden mg , dat denbsp;melk van onderscheidene Koeijen niet in gelijkenbsp;mate blaauw werd, doch ik vond de melk vannbsp;geen beest daar van geheel bevrijd. De blaauwenbsp;punten hadden zich intusschen tegen November

-ocr page 339-

307

bestendig meer uitgebreid, en wanneer de melk tot den derden dag stond , was niet alleen hetnbsp;grootste gedeelte der room-laag, maar zelfs de,nbsp;daaronder zich bevindende, dikke melk, tot opnbsp;den bodem des vats geheel indigo-blaauw (1).nbsp;Ook de vrij geblevene room-deelen, en daai’ondernbsp;staande melk , waren niet volkomen wit gebleven;nbsp;men nam aan dezelve een blaauwachtig-graauwenbsp;kleur waar. In het begin werd de blaauwenbsp;room voornamelijk weggenomen en tot voedselnbsp;voor het vee gebruikt, terwijl het vrij geblevennbsp;gedeelte tot boter werd gekarnd. Dit laatste wasnbsp;echter, toen het gebrek den hoogslen trap hadnbsp;bereikt, niet meer mogelijk. De boter, uit dezennbsp;room bereid, had, niettegenstaande dezelve zeernbsp;zorgvuldig was gewasschen, een smotsig blaauwnbsp;aanzien , en kon niet worden genuttigd. Dit zelfde had plaats, ten aanzien der, uit de zure melknbsp;bereide, kaas. Op dezen grond moet ik hetgeennbsp;de verdienstelijke Geheimraad uERMSTaoT , in hetnbsp;17^® Deel van het Journal van erdmann für teohni'nbsp;sche und oeconOtnische Chemie y Leipzig 1833,nbsp;te dezen opzigte, stelt, voor onjuist houden,

1

Wanneer de Heer Districts-Vee-arts hübner, te Marburg, in het Derde Deels vierde Stuk van het Zeü-schrift für die Gesammte Thierheilkunde, stelt, dat de blaauwe vlekken zich alleen tot den room bepalen, zoonbsp;ontstaat deze dwaling waarschijnlijk daaruit, dat hij ditnbsp;gebrek nimmer in een gevorderd tijdperk heeft kiuinennbsp;¦waarnemen.

201

-ocr page 340-

308

wanneer Lij zegt; » Ook de boter, verkregen uit blaauwen room, is in alle opzigten volkomennbsp;gelijk aan die , welke uit ongekleurden wordt bereid; dezelve is van denzelfden smaak, en innbsp;geenen deele blaauw. De blaauwe kleur-stofienbsp;blijft in de karnmelk terug. De kaas, welke uitnbsp;zulke blaauwe melk wordt gemaakt, is insgelijksnbsp;kleurloos en van geene andere te onderscheiden.quot;nbsp;Waarschijnlijk wordt hier gesproken van melk,nbsp;waarop zich slechts enkele blaauwe punten vertoonden. In zoodanige gevallen is voorzekernbsp;geene zeer merkbare verandering in de kleur vannbsp;den boteren der kaas zigtbaar, ofschoon toch denbsp;kleurende stoffe in geringe hoeveelheid in dezelvenbsp;aanwezig moet zijn.

In December van het gemelde jaar, leerde ik de karnmelk als een zeker middel kennen, om hetnbsp;blaauwworden der melk te voorkomen. Voorzeker wordt hierdoor geenszins de, in de voeders, of bij de melkgevende dieren zelve bestaande oorzaak, maar alleen de uitwerking, namelijknbsp;het blaauwworden, weggenomen, hetgeen, watnbsp;het landhuishoudelijk oogmerk aangaat, tamelijknbsp;onverschillig is. Weinige droppels karnemelk,nbsp;bijv. een thee-lepel vol, op vier of zes mingelennbsp;verschemelk, zijn voldoende , niet alleen , om hetnbsp;blaauwworden volkomen te verhoeden, maar ook ,nbsp;om een spoediger en beter uitroomen van dezelvenbsp;te bewerken. De vochtige slikachtige gesteldheidnbsp;van den room, welke het blaauwworden vergezelt, hield tevens op, en de afscheiding van den

-ocr page 341-

309

room geschiedde ran dit oogenbllk af op de beste wgze.

Zonder twijfel kan het melk-zuur, hetwelk door de karnmelk y of ook door fijn geroerde dikkenbsp;melk , wordt aangebragt, hier gehouden wordennbsp;voor een gisting-middel, hetwelk eene geregelde ennbsp;spoedigere zuurwording of room-uitscheiding dernbsp;melk te weegbrengt. Door andere zuren werdnbsp;deze uitwerking niet voortgebragt. Zoo dikwijlsnbsp;als het bijgevoegde ferment, de karnmelk, in denbsp;melk-bekkens werd gedaan, zonder de melk omnbsp;te roeren, beloonde zij hare werking alleen opnbsp;deze enkele plaats, alwaar dan de room wit en droognbsp;werd; de overige oppervlakte bleef door blaau-We vlekken bedekt. In het jaar 1825, en laternbsp;tot in 1830, werd het gebrek, van tijd tot tijd ,nbsp;in geringere mate waargenomen; daar evenwel denbsp;bijgevoegde karnmelk reeds buitendien eene meernbsp;volkomene uitrooming voortbragt, zoo werden ernbsp;altijd, op 4 of 6 mingelen, eenige druppels bij»nbsp;gevoegd, en op deze wijze het blaauwverwendenbsp;beginsel onzijdig gemaakt.

in

Naar alle waarschgnlijkheld moet de oorzaak van het blaauwworden in de groene of gedroogdenbsp;voeder-planten worden gezocht, welke, ondernbsp;bepaalde omstandigheden, eene kleurstoffe bevatten, die met de indigo overeenkomt. Wijnbsp;moeten aan de Natuurkundigen overlaten te verklaren, hoe de, bij het zuurworden der melk,nbsp;door de verbinding met zuur-stoife, zigtbaarnbsp;wordende, kleur-sloffe (blaauw-stoffe) zich

-ocr page 342-

310

zoodanige mate kan ontwikkelen. Voor de praktijk is het genoeg daartegen een zeker middel te bezitten.

Deze uitwerking der karnmelk ter wegneming van het blaauwworden der melk vindt men be-vesligd doormPKE, Districts-Vee-arts, te Aschurs-leben (”). Hij meent met riisz (j-) te mogen aannemen , dal het blaauwworden der melk dikwijls innbsp;eene verkeerde werking der spijsvertering gegrondnbsp;is. Ofschoon dit gebrek doorgaans wordt toegeschreven aan het voederen van sommige planten,nbsp;welke indigo-sioSe bevatten^ zoo lijdt dit, naarnbsp;zijn oordeel, toch uitzonderingen, daar hij denbsp;blaauwe melk eenmaal zag ontstaan bij vee, hetwelk alleen met goed hooi, knollen, en stroo»nbsp;gevoederd werd. Er vertoonden zich hier evenwelnbsp;slechts enkele blaauwe vlekken in en op de melk.

_ A. N.

Bloedzweeten bij het Rundvee; door den Vee-arts TASS, te Gollnow.

Het bloedzweeten bij het Kundvee , zooals hess zulks gezien heeft, en door den Hoogleeraarnbsp;GURLT in zijn Lehrbuch der Pathologischen Anatomie § 71 , is medegedeeld, heb ik insgelijksnbsp;eenmaal gelegenheid gehad waar te nemen.

1

REBEL nnd vix, Zeitschrift für Thierheilhunde wul Viehaucht, B. II. S. 478.

-ocr page 343-

311

In de maand Mei 1828, zag ik, op het land, bij twee driejarige, goed gevoede. Ossen, uit denbsp;huid i over het geheele ligchaam , met uitzondering der ledematen en van den staart, een heldernbsp;rood, waterachlig, bloed sijpelen, gepaard gaande met een sterk jeuken , en neiging der dieren ,nbsp;pm zich te wrijven, en de gewonde plaatsen tenbsp;belekken. Na het lekken en wrijven, vooral wanneer het vee aan de brandende zonnehitte wasnbsp;blootgesteld, nam de bloedvloeijing zigtbaar toe.nbsp;Andere ziekelijke verschijnselen waren er niet aanwezig. De dieren aten goed, gedroegen zichnbsp;yroUjk, en waren, over het geheel, vrij vannbsp;koorts. Er bestond evenmin uitslag.

Mijne behandeling bestond daarin, dat ik de Ossen bloed aftapte uit de hals-ader, inwendignbsp;zout toediende , en de huid vlijtig liet wasschennbsp;met koud water. Dezelve werden van de weidenbsp;teruggehouden, en hij huis op eene koele schaduwachtige plaats gebragt. Na acht dagen liet iknbsp;de huid met eene verdunde loog bevochtigen,nbsp;en de ziekte was met 10 of 12 dagen volkomennbsp;hersteld.

¦VVat de oorzaak dezer ziekelijke afscheidings-werkzaamheid der huid betreft, deze is mij raad-selacbtig gebleven. Ofschoon het M'eder toenmaals ongewoon heet en droog was, zop kon deze gesteldheid niet alleen als de oorzaak dernbsp;ziekte worden beschouwd , dewijl dezelve zichnbsp;slechts tot twee voorwerpen bepaalde, en hetnbsp;ovei’ige vee van het dorp en der omstreek daar-

-ocr page 344-

312

van geheel verschoond bleef. De gesteldheid der weide kon evenmin tot dit verschijnsel aanleiding hebben gegeven, vermits een derde Os,nbsp;die met de twee ziek gewordene had gegraasd,nbsp;gezond bleef, en de ziekte in deze streek vroegernbsp;niet was voorgekomen. Ook aan het steken vannbsp;insecten kon dezelve niet worden toegeschreven,nbsp;daar deze meer de onbehaarde deelen ter verwonding opzoeken , ontstekings*zwellingen, hitte,nbsp;enz. veroorzaken, en veel gevaarlijker toevallennbsp;ten gevolge hebben, indien zij het geheele lig»nbsp;chaam verwonden. {Magazin für die gesammtenbsp;Thierheilkunde von e. f. gurlt und c. a. hertwig ,

B. I. S, 473.).

Bloedvloeijing uit de beenen bij een Paard, waargenomen aan ’s Bijkt Vee-Artsenij school.

Dit, voorzeker niet zeer gewoon, verschijnsel, kwam aan de Vee-Artsenijschool voor, in dennbsp;zomer van het jaar 1832, bij een Paard. Hetzelve scheen uitwendig gezond en was welgevoed,nbsp;doch aan beide de achterbeenen had eene bestendige uitvloeijing van bloed , over de geheele oppervlakte , door de huid plaats; deze was roodnbsp;van kleur , en de beenen waren eenigzins gezwollen. De uitvloeijing duurde , ongeacht de aanwending van plaatslijke en algemeene aderlatingen , van verkoelende, en vervolgens van zamen-trekkende in- en uitwendige geneesmiddelen,

-ocr page 345-

31»

voort. De huid brak, na verloop van cenige dagen, met scheuren open, en geraakte in vuilenbsp;verzweringen. Het Paard verzwakte spoedig, ennbsp;stierf.

In het boven aangehaalde Mogazin van gurlt en hertwig , B. 11. S. 442, wordt de volgendenbsp;waarneming medegedeeld omtrent het hloedzwee-ten hg een Paard, door den Medicinae Veterisnbsp;nariae Doctor Brunswig, te Rostock. Deze werdnbsp;hij eene Paard geroepen, hetwelk, sedert eenigenbsp;uren, ziek was geworden. Bij zijne komst zagnbsp;hij hetzelve in den stal staan, en merkte terstondnbsp;op, dat aan alle deelen van het ligchaam bloednbsp;door de huid uitzweette, hetwelk zoo aanmerkelijk was, dat het langs de beenen afvloeide.

De pols was zwak, en de slijmvliezen hadden een bleek aanzien. Inwendig werd niets toege-diend, doch liet men het Paard, door meerderenbsp;personen , bestendig met koud water begieten , ennbsp;door een spuit bespuiten, om de huidvaten totnbsp;zamentrekking op te wekken. Aan de borstnbsp;bestond eene kleine beleediging, waaruit eenenbsp;sterke bloedvloeijing plaats had.

De aangewende middelen hadden geen gunstig gevolg. Het Paard was den volgenden ochtend,nbsp;na een groot verlies van bloed, overleden.

-ocr page 346-

314

fVaarneming eener vergiftiging van drie Geiten, door de bladen van den Perzikboom {Amygda-lus Persica); door e. im-thvrh , Pee-arts tenbsp;SchafFhauzea; met een bijvoegsel van dennbsp;Bedacteur over de nadeelige uitwerkingnbsp;der voedering van ontkiemde aardappelen , en van spoeling , verkregen uitnbsp;de brundewijn-stokerijen van dusdanige aardappelen.

Den l‘*'“ April 1832, des avonds te 7 uren , geroepen zijnde, om hulp te verleenen aan drienbsp;Geiten , die, een half uur te voren, onverwachtnbsp;en gelijktijdig ziek waren geworden, vond iknbsp;twee dezer Geiten aan een’ boom vastgehonden;nbsp;de derde in den stal. Van de eerstbedoeldenbsp;lag eene op den grond , en hij dezelve hadden denbsp;volgende ziekte-verschijnselen plaats: ongewoonnbsp;schiekelijke, moeijelijke en diepe ademhaling;nbsp;sterke beweging der buikspieren; zeer versneldenbsp;pols- en hartslag; de eerste klein , ongeregeld ,nbsp;en week; onvermogen om te staan; stuipachtigenbsp;trekkingen der ledematen; donkere, doch glins»nbsp;lerende roodheid der zigtbare slijmvliezen; on -beweeglgke verwijding der pupillen; het diernbsp;liet, van tijd tot tijd, een pijnlek geschreinbsp;(Meckern) hooren. Na eenige minuten ontstondnbsp;er schuim op den muil; de stuiptrekkingen namennbsp;toe; de mond werd krampachtig geopend; denbsp;buik gespannen; eindelijk werd de kop terug gebogen; er volgde eene diepe inademing, waarop

-ocr page 347-

315

het dier stierf. Na den dood bleef de pupil onveranderd, en het scheen, als of het hart nog eenige seconden bleef voortkloppen.

De tweede Geit stond bij het onderzoek met een nederhangenden kop, en naar boven ge-kromden rug. De pupil; was zeer verwijd ennbsp;onbeweeglijk; de zigtbare slijmvliezen waren don-ker-rood; de pols- en hartslag versneld; de eerste vol en gespannen. Bij het betasten der buikwanden , gaf het dier pijn te kennen , eir trachtte,nbsp;door wegteloopen , zich daarvan Ie ontdoen ; dochnbsp;tuimelde bij iederen tred, en deed daarbij eennbsp;klagend geschrei hooren.

Hetzelfde bad ook bij de derde, zeer oude, Geit plaats, die in den stal stond , en tevens vrijnbsp;wild en onhandelbaar was, zoodat dezelve dennbsp;genen, die haar wilde onderzoeken, stootte,nbsp;waarbij zij tuimelend nederviel, doch zich dade-Igk weder oprigtte, en hetzelve, gedurende hetnbsp;onderzoek, meermalen herhaalde.

Ik vermoedde reeds, dat er bij de eerste gestorvene Geit eene narcotische vergiftiging plaats had, en mijne veronderstelling werd, na het onderzoek der twee andere, bewaarheid, hoewel,nbsp;volgens het algemeene gevoelen , de narcotischenbsp;zelfstandigheden een geringen schadelijken invloednbsp;op Geiten uitoefenen, De tuinman verhaaldenbsp;nu, dat zijn jonge, een uur te voren, de Geitennbsp;eene groote hoeveelheid bladen en jonge verschenbsp;uitspruitsels van een persik-boom had voorgeworpen, en dat de gestorvene Geit het meest.

-ocr page 348-

316

«ene vierde echter niets, daarvan had gegeten, die dan ook gezond was gebleven, zooals ik mijnbsp;daaromtrent zelf kon overtuigen.

Nadat aan de nog levende zieke Geiten gepaste middelen waren voorgeschreven, werd het lig-chaam der overledene Geit geopend, ongeveernbsp;een kwartier uurs na den dood. Alle deelennbsp;waren verstijfd; het oog was nog glinsterend; denbsp;pupil stijf openstaande ; het bloed zwart, smerig ; doch het stolde niet, nadat het eenigen tijdnbsp;aan de Incht werd blootgesteld. De pensmaagnbsp;was gevuld met eene aanzienlijke hoeveelheid,nbsp;deels verteerde, deels half verweekte, persik-bladen; de uitspruitsels waren geheel brijachtignbsp;en gemacereerd. Hier en daar waren eenigenbsp;donker-roode vlekken op de wanden der maagnbsp;zigtbaar, In de leb-maag bevonden zich drienbsp;haarballen, ieder ter grootte van een kleinennbsp;appel, beslaande uit concentrische lagen van eenenbsp;haarachtige vilt. Dezelve hadden eene groenachtige olijfkleur, en bezaten geen kern. De overigenbsp;deelen der borst- en buiks-holligheid waren allenbsp;natuurlijk gesteld.

De vaten der hersen-vliesen waren sterk met bloed opgevuld. Wegens gebrek aan tijd en hetnbsp;gemis der noodige werktuigen, konden de holte desnbsp;ruggemergs en de oogen niet ondei’zocht worden.

Daar nu deze Geiten niet uit den stal kwamen, (immers de twee, op de gezegde wijze, aange-bondene dieren had men eerst, sedert dat zij zieknbsp;waren, naar buiten gebragt), daar de vierde Geit,

-ocr page 349-

317

welke geene persik-bladen had gegeten, gezond was gebleven, en dewijl de plaatshebbende verschijnselen eene narcotische vergiftiging aanduidden , meen ik met grond te mogen aannemen,nbsp;dat deze drie Geiten , door de bladen en uitspruitsels van den persik-boom, zijn vergiftigdnbsp;geworden. Het is bekend, dat alle deelen van.nbsp;dezen boom, in meerdere of mindere mate, betnbsp;blaauw-zuur {acidum hydrocyanicum) bevatten,nbsp;waarvan welligt de jonge uitspruitsels eene grooterenbsp;hoeveelheid bezitten dan de overige deelen, metnbsp;uitzondering van de kern of pit der vrucht. Nognbsp;merk ik op, dat de twee, in het leven geblevene ^nbsp;Geiten, binnen den tijd van een uur, na het onderzoek , volkomen hersteld en vlug waren. (Z?ernbsp;Ihierarzt, ein Feterindrische Zeitschrift , in ver-bindung met vielen Thierarzten, von edh’jamp;d im-ranBN, 2'quot; Jahrgang , Schaffhausen 1835).

Welligt zijn de bladen en uitspruitsels van den persik boom , in groote hoeveelheid, even schadelijknbsp;voor ander vee, zoo als voor het Rund en Schaap.nbsp;Het zal daarom niet voorzigtig zijn dezelve aan dezenbsp;dieren voor te werpen, waartoe, bij het snoegennbsp;van dezen boom, in den zomer, meermalen denbsp;aanleiding kan bestaan.

Het is niet onwaarschijnlijk, dat dit vergiftig beginsel evenzeer in groote hoeveelheid in denbsp;jonge bladen en uitspruitsels van den persik-boomnbsp;bevat is, als het 2^rincipium solanaceum zichnbsp;inzonderheid in de uitspruitsels van de aardappe-

-ocr page 350-

318

len bevindt. Men zie hierover het Recueil de Mëdicine Vétérinaire: Sur l'existence de la sola-nine dans les germes des tubercules de la pommenbsp;de terre, et les effets nuisibles des germes desnbsp;pommes de terre sur Voeconomie animale, Tom.nbsp;III. Paris 1834. p. 48.

Het voorfgezet nuttigen van uitgeloopen aardappelen zou onder anderen velerhande ongemakken aan het Rund veroorzaken, welke niet zelden met den dood eindigen. De azijn wordtnbsp;als een tegengift aanbevolen, (vix und nebel ,nbsp;Zeitschrift, B. I., s. 475). De schadelijke en vergiftige eigenschap' van spoeling, verkregen uit denbsp;brandewijn-stokerijen van ontkiemde aardappelen ,nbsp;voor het Rundvee , wordt bevestigd door de waarneming van D' FR. JüLius OTTO , medegedeeld doornbsp;den Hoogleeraar a. h. van der boon mescii, in hetnbsp;Tijdschrift ter bevordering van Nijverheid, D. IV.nbsp;bladz. 272.

De Vee-arts l. r, van calcar ondervond, volgens eene van hem ontvangene mededeeling, in de maand Junij 1836, bij Runderen, welkenbsp;met spoeling uit eene aardappel-brandewijn-sto-kerij, in de Provincie Groningen, gevoederdnbsp;werden, mede nadeelige uitwerkingen. Van 50nbsp;Rundbeesten werd een groot getal door eene roosachtige ontsteking der achterbeenen aangedaan,nbsp;welke zich uitstrekle van de bovenste deelen dernbsp;dgen tot aan de klaauwen. Eerst openbaarde zichnbsp;eene sterke jeukte aan de beenen, zoodat de dieren dezelve trachtten te schuren aan de omringende

-ocr page 351-

319

voorwerpen, terwijl zq aanhoudend op dezelve trip* pelden, Vervolgens ontstonden hier en daar berstennbsp;en kloven in de huid, waaruit een helder vochtnbsp;vloeide , dat met korsten opdroogde. Op anderenbsp;plaatsen des llgchaams vertoonde zich een herpetischnbsp;uitslag , waarop het haar hij plekken geheel uitviel.nbsp;Bij het verder beloop des ongemaks, bevond zichnbsp;hier en daar etter onder de korsten; somwijlennbsp;werden de klaauwen door eene kwaadaardige ver^nbsp;zwering aangedaan. Bij eenige Runderen haddennbsp;ook koortsige verschijnselen plaats.

Deze ziekte openbaarde zich steeds ju het voorjaar, eu die Runderen, welke nieuws warennbsp;aangekocht, en voor het eerst met de spoelingvannbsp;aardappelen-brandewijn gevoederd werden, warennbsp;vooral het sterkst aangedaan, hetwelk men meendenbsp;daaraan te kunnen toeschrijven , dat zij aan dezenbsp;wijze en soort van voedering minder dan de overigenbsp;beesten gewoon waren.

In de twee voorgaande jaren , had men hetzelfde ongemak onder de Runderen waargenomen. Ianbsp;den beginne , bij de oprlgling der Fabrijk , hadnbsp;meu daaraan eenige Runderen verloren , hetwelknbsp;men had toegekend aau den schielijken overgangnbsp;van de gewooae tot de spoeling»voedering.

Het leed , naar het oordeel van den Heer van CALCAR , geen tvvqfcl ^ of de voedering van den af*nbsp;val der stokerij moest als de oorzaak van dezenbsp;kwaal worden beschoud.

De Runderen werden, drie malen daags, met de bedoelde spoeling gevoederd, welke door hen met

-ocr page 352-

320

graagte werd genuttigd; zij erlangden daarvan zoo veel als zij lustten. Na deze voedering, ontvingnbsp;iedere rij , ten getale van 17 of 18 stuks, drienbsp;malen daags, slechts eenen arm vol hooi of gras*

Ten gevolge dezer voederings-wijze, waren de beesten sterker gevoed dan op de gewoone boerenstallen. Hieruit vloeide eene sterke voorbeschikt-beid tot ontsteking voor, waaruit de roosachtigenbsp;aandoening der huid kon worden afgeleid. Misschien kon ook het verschijnsel, dat dit deelnbsp;voornamelijk werd aangedaan, daaruit wordennbsp;verklaard, dat de spoeling meestal warm aan hetnbsp;vee wordt toegediend, hetwelk de werking dernbsp;huid opwekt, en eene congestie naar dezelvenbsp;teweeg brengt.

Nog werd ópgemerkt, dat de herkaauwing bij deze Runderen trager en zeldzamer geschieddenbsp;dan bij andere ; hetwelk daarop kan gegrond zijn,nbsp;dat de spoeling, als vloeibaar voedsel, voor eennbsp;groot gedeelte, onmiddelijk in de derde maagnbsp;overgaat, zoodat de pens-maag daarop mindernbsp;werkt, en het voedsel niet behoorlijk aan denbsp;herkaauwing wordt onderworpen. Hierdoor wordtnbsp;hetzelve tevens veel minder geassimileerd, hetwelk aanleiding kan geven, dat er zekere scherpenbsp;deelen in hetzelve overblijven, welke zich aannbsp;de vochten mededeelen , en naar de huid gevoerd worden , om zich door dezelve aftescheiden.

De geneeswijze, door gemelden Vee-arts aangewend , bestond in het toedienen van quot;wonder-zout, salpeter, bloem van zwavel ^ en poeder van

-ocr page 353-

321

gentiaan-wortel. Uitwendige middelen werden niet aangewend, dan alleen bij de kwaadaardigenbsp;verzwering der klaauwen : waartegen eene slappenbsp;oplossing van sulphas cupri In tcater werd voorgeschreven. Aan den leefregel kon niets wordennbsp;veranderd, dewijl, door de vermindering van denbsp;spoeling, en het vermeerderen der voedering vannbsp;hooi of gras, de voordeelen der Fabrijk voor eennbsp;gedeelte verloren moesten gaan. Onder de aanwending van de voorgeschrevene middelen, wasnbsp;de ziekte intusschen veel verbeterd.

De waarneming, dat men deze ongemakken vooral des voorjaars, of in den voorzomer, zietnbsp;ontstaan, pleit voor de waarschijnlijkheid, dat denbsp;oorzaak moet gezocht worden in eene hoedanigheid der spoeling, welke zij op andere tijdennbsp;niet zoo zeer bezit. Daar nu , op dezen tijd ,nbsp;de aardappelen algemeen uitgeloopen zijn, zalnbsp;men mogen aannemen, dat het bezigen van ontkiemde aardappelen tot het stoken van brandewijn ook hier tot de schadelijke eigenschap dernbsp;spoeling aanleiding hebbe gegeven. (Men zienbsp;voorts hetgeen owr de nadeelige uitwerking vannbsp;het voederen van aardappelen, welke uitgeloopennbsp;zijn , en over blindheid der Paarden , waarschijnlijk veroorzaakt door het onmatig voederen vannbsp;raauwe aardappelen , vroeger in dit Magazijn isnbsp;medegedeeld, D. 1, bladz. 163, en D. 11, bladz.nbsp;621.).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A. N.

21

III. D.

-ocr page 354-

322

Uitwerking , welke het voederen van boekweit heeft

op witte en wit-gevlekte Varkens en Koeijen»

Het Is zeer opmerkelgk, dat het zaad, zelfs ook de basten of het kaf, en het stroo van denbsp;boekweit, op de witte en witbonle Varkens eennbsp;geheel andere uitwerking uitoefent, dan op zwarte,nbsp;daar dezelve namelijk bij de eerste toevallennbsp;verwekken, welke veel overeenkomst hebben metnbsp;de verschijnselen, door narcotische zelfstandigheden teweeggebragt, zooals duizeligheid, verdoo-ving, zwakheid in bet kruis, razernij, zwellingnbsp;van den kop , en eeiie eigenaardige ontsteking dernbsp;Qoren. Even zoo bijzonder is het, dat de verschijnselen alleen dan ontstaan , wanneer de Varkens , gedurende de voedering met boekweit, aannbsp;het zonne-licht zijn blootgesteld. Wit-gevleklenbsp;Koeijen zouden hiervan, op de witte plaatsen,nbsp;uitslag verkrijgen. De groene boekweit zou geennbsp;het geringste spoor dezer uitwerkingen veroorzaken. (D'. c. H. HERTwitt, Fractische Arzneiniit^nbsp;tellehre für Thierarzte, Berlin 1833. S. 200. (1).

1

Men heeft ook van het voederen van boekweit, bij zwarte of zeer donkere Paarden , electrieke verschijnselen waargenomen , zoodat, bij het roskammen , stralennbsp;vuur, in een donkeren stal, als uit de huid stroomden. Dit verschijnsel openbaart zich het sterkst, wanneer men, met de bloote drooge hand, na den roskam,nbsp;de streken tegen de haren op herliaalt. Men heeft tevens ondervonden , dat de schapen door zwelling van dennbsp;kop en der ooren werden aangedaan, vergezeld van een

-ocr page 355-

323

Scheikundig onderzoek van haarballen uit de pene-

maag eener Koe; door friedrich FREr, te Aarau.

Deielve werden beVonden te bestaan uit;

Zuivere, witgeelachtige haren. - nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. 69,66.

Maagslijm^ zonder eiwit-stnffe. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6,72.

Zoutzure kalk.......... i 0,84.

Onverteerd voeder eö. Iwutvezeleii. • nbsp;nbsp;nbsp;. 26,8Ö.

Stof, voor de helft uit koolstofzure-kalk, en voor de andere helft uit zand bestaande, w'aar-schijnlijk van binriengesllkt stof der tnüren afkomstig,

Eenig spoor van phosphoörzmre-kalk. (iirchiv' für Thierheilkunde von der Gesellschaft Sohweid-zerischer Thierdrzte, B. VII. Heft 3, S. 222.)nbsp;roosachtig , en sterk jeukend , uitslag over het ligchaam,nbsp;indien zij deze plant eten , wanneer dezelve in bloeinbsp;staat, en het zaad zich begint te zetten. Zie tha.er ,nbsp;Möglinsche Annalen der Landwirtschaft, B, ö , H. I,nbsp;1820; B.6,H. I,S. 110, 851; B. 7 , H.I,S.264, B.8,nbsp;H. 2 , S» 855. JHnwirJcung des Suchwetzens (Heidekorm)nbsp;auf Ihiere; düpct , Effets dangereux du Sarrassin, employé comme nourrüure verte , in het Journal de Méde-cine génerale 1820 , hov. p. 1820, Men vindt over ditnbsp;onderwerp meerdere werken aangehaald in mijne Handleiding tot de inlandsche Schaapsteelt, inzonderheid metnbsp;opzigt tot de verbetering der wolj Haarlem, bij v.toosJES,nbsp;1836 , Tweede St,, bladz. 96, in de noot,

A, N,

2P

-ocr page 356-

a24

Over de prikkelbaarheid van de huid des Paarde ; door r. nicatiER, Leeraar der Vle-artsenijkunde, te Bern.

Het vluclitige smeersel (liminentum volatile), gedurende twee dagen, vier malen, en wel tweenbsp;malen daags, op de huid van het Paard wordende ingewreven, brengt reeds een uitslag te voor-schiju , terwgl hetzelve bij den mensch, en anderenbsp;huisdieren, onder gelijke omstandigheden, denbsp;huid slechts een weinig rood maakt. Schoenennbsp;van Paarde-leder zijn ondragelijk en veroorzakennbsp;een brandend gevoel. Tuigen van dit leder verwekken bij het Paard, nadat dezelve eenigen tijdnbsp;de huid hebben aangeraakt, spoedig afvellingen.nbsp;Bij sterke drukking des zadels of van andere tuigen, of door het hangen in gordels, gedurendenbsp;24 uren, of door het liggen, zelfs op stroo,nbsp;ontstaan brandplekken {gangraena a decubitu).nbsp;Zelden verdeelt zich de roos {erysipelas) bij hetnbsp;Paard; de huid sterft meest bij gedeelten af, ennbsp;er verzamelt zich een dunne etter onder dezelve, die alles verstoort. Ik behandelde een Paard,nbsp;welks halve kop zoodanig geteisterd werd, dat denbsp;oppervlakkige vaten en zenuwen opgezwollennbsp;werden, en, van het celweefsel afgescheiden, geheel vrij lagen. (In het laatstgenoemde Archiv,nbsp;S. 190.).

-ocr page 357-

325

Spiesglans en zwavel, als middelen, welke de vetmesting bevorderen.

Het spiesglans verdeelt het slijm, en ontbindt de verstoppingen in de klieren. Van hier is hetnbsp;indedaad voordeelig voor de mesting van allenbsp;dieren, daar het de vetwording, op eene verbazende wijze, bespoedigt, en zelfs het vleesch verbetert. Bij de Ganzen verwekt het spiesglans,nbsp;behalve eene spoedige vetwording , groote levers.nbsp;Men wrijft het ruwe spiesglans tot een zeer fljnnbsp;poeder, en mengt het onder meel tot een deeg,nbsp;waarvan aan elke Gans zoo veel wordt gegeven,nbsp;als op twee mespunten kan liggen. Hierbij moetnbsp;voor ruim drinkwater worden gezorgd. Aan mest-Varkens wordt wekelijks een half vierendeelnbsp;loods , en vervolgens alle veertien dagen een halfnbsp;lood gegeven. Eene veeljarige ondervinding bevestigt de uitwerking van dit middel op de spoedige metsing. Een Varken, aan hetwelk, slechtsnbsp;een of twee malen, spiesglans wordt gegeven , wordt ten minste 10 ponden zwaarder dannbsp;een ander, hetwelk hetzelve niet erlangt. Bij denbsp;Koe bevordert dit middel ook, met zout vermengd zijnde, de togtigheid. De zwavel doetnbsp;bijna dezelfde uitwerking als het spiesglans, en isnbsp;alzoo mede eene zelfstandigheid, welke op denbsp;mesting voordeelig werkt. Men vermengt denbsp;zwavel met zuiker, en doet het onder het drinkwater. Er zijn weiden, op welke zwavel uitnbsp;het bron-water wordt afgezet; de dieren, welke

-ocr page 358-

a26

daarop grazen, worden binnen korten tijd buitengewoon vet. Varkens, die met spoeling worden gemest, geve men daaronder nu en dan eenige zwavel, waardoor het bederven van ditnbsp;voeder ook wordt tegengegaan, {Die Neueste Er--fnhrungen zur Schnellmcistung; Nordhausennbsp;1836, S. 18.).

yerschil van dragttijd bij de Koe, naarmate zij

des ochtends of des nademiddags wordt besprongen.

Koeijen, welke, togtig zijnde, des ochtends bg den Stier worden gebragt, kalven meest naauw-keurig na verloop van 40 weken ; doch die, welkenbsp;in. den namiddag of ’savonds bij den Stier ko«nbsp;men, plegen wel 5 tot 14 dagen later te kalven*nbsp;{Landwirtschaftliche Zeitung von üüder , Januarijnbsp;1836. S, 32). De Vee-arts meyer, te Eichstetten^nbsp;van wien deze waarneming afkomstig is {Der Thier-arzt, 1835, S, 385), zegt, dat hij zulks doornbsp;eene ondervinding van 30 jaren bevestigd heeftnbsp;bevonden, hoffmann {Die Kunst die Lebens- undnbsp;Dienstdauer der Pferde zu verlangern, Leipzignbsp;1803, S. 58) beweert hetzelfde omtrent denbsp;Merrien, zeggende, dat die, welke des ochtendsnbsp;ontvangen, op den gewonen tijd werpen, terwijlnbsp;de gene, die des nademiddags gedekt worden,nbsp;acht, tien, en meerdere dagen langer dragen.nbsp;Daar deze zaak gemakkelijk voor proefondervin-

-ocr page 359-

327

idelijke uitwijzing vatbaar is , zij dezelve aan de oplettendheid van daarin belangstellende ,Veehouders aanbevolen.

Over het doen afkalven der Koeijen bij dag,

In bet Handboek over de Genees- en Verlos-kunde van het f^ee, Groningen 1819, 1826, 1833, werd door mij, volgens den Almanak tot nut ennbsp;vergenoeging des maatschappelijken levens, vannbsp;wijlen den Hoogleeraar j. a. uilkens, voor 1814,nbsp;het middel opgegeven, om de Koeijen bij dag tenbsp;doen af kalven , daarin bestaande; dat de Koe, alsnbsp;zij voor het af kalven staan blijft, des avonds ennbsp;niets des morgens, voor de laatste keer wordtnbsp;uitgemolken, waarna dan verder geen hand aannbsp;den uijer moet gezet worden, om denzelven opnbsp;nieuw uittemelken.

Ofschoon ik zelf aan deze zaak geen volkomen vertrouwen kon hechten, zijnde mij dezelve,nbsp;evenzeer als de bovenstaande, betrekkelijk hetnbsp;verschil van den dragttijd, naarmate de dekkingnbsp;des ochtends of nademiddags hebbe plaats gehad, tot dus ver, uit onze kennis der physiolo-gische wetten van het dierlijk ligchaam, onverklaarbaar , zoo meende ik dezelve evenwel , wegens eenige stellige berigten van oplettende ennbsp;geloofwaardige Vee-houders, in de Provincienbsp;Groningen, daaromtrent verkregen, ter verderenbsp;beproeving te mogen aanbevelen. Dusdanige on-

-ocr page 360-

328

derwerpen toch hebben geene theorien noodig, om ons van de waarheid of ongegrondheid tenbsp;verzekeren. De eenvoudige ervaring is daartoenbsp;voldoende. Eerst dan, wanneer de daadzaaknbsp;bewezen is, kan het vruchtbaar zijn naar eenenbsp;verklaring te zoeken. Sedert dien tgd hebbennbsp;onderscheidene landlieden in de Provincie Utrechtnbsp;en uit andere Gewesten mij medegedeeld, dat zijnbsp;daaromtrent de proef genomen en ondervondennbsp;hebben , dat de zaak wel niet volstrekt altijdnbsp;doorgaat, en aan enkele uitzonderingen onderhevig is; doch dat zulks toch algemeen het gevalnbsp;is, en dus als regel kan worden aangenomen, datnbsp;Koeijen, die voor de laatste keer des avondsnbsp;worden gemolken, bij dag kalven. Enkelennbsp;hebben mij echter ook het berigt gegeven, dat zijnbsp;de bedoelde handelwijze hebben gevolgd, dochnbsp;bevonden, dat op de uitkomst van het bij dagnbsp;of nacht kalven geen staat valt te maken.

Dit onderwerp is, uit het bovengemelde Handboek, in eenige Duitsche Tijdschriften opgeno-men, en de voornoemde Vee-arts Meyer meldt daaromtrent, in het aangehaalde werk, Der Thier-artz, a. p. , dat hij dezen maatregel, sedert 20nbsp;jaren, n zijne kleine vee-boerderij heeft gevolgd,nbsp;en b ATaarheid bevonden. Hij voegt er bij, datnbsp;vele Vee-houders in die streken deze handelwijzenbsp;kennen, en dezelve volgen, doch met het onderscheid , dat zij den zaturdag avond! uitkiezen ,nbsp;om de Koe de laatste maal, vóór het af kalven,nbsp;te melken. Hij liet de proeven ook op andere

-ocr page 361-

32Q

dagen der week nemen, welke altijd het gevolg hadden, dat zijne Koeijen over dag af kalfden.nbsp;Het voortzetten van opzettelijke waarnemingen kannbsp;in dezen alleen tot eene gewenschte zekerheidnbsp;leiden. De zaak is daartoe belangrijk genoeg,nbsp;dewgl het kalven der Koeijen bij nacht, behalvenbsp;de opoffering van den, voor den werkman zoonbsp;wenschelijken slaap , ook de onkosten van lichtnbsp;en vuur, en het gevaar van brand aan zich verbindt. Dit laatste schgnt vooral aangetoond tenbsp;worden in een werkje, onlangs in Duitschland innbsp;het licht verschenen, onder den titel; Mittel dasnbsp;Kalben der Kühe bei Tage zu beioirken, als Ver-hütungsmittel meier Feuersbrünste, auf dem Lande hochst wichtig. Aus dem Hollandschen XJeber-tragen non einem alten praktischen Oeconomen,nbsp;Hain 1836. Ik heb geene gelegenheid gehad hetzelve , voor het afdrukken van dit blad, tenbsp;verkrijgen, om te zien, in hoe ver het geschriftnbsp;nopens deze aangelegenheid eenige nieuwe bijdragen bevat.

Het middel van jan bent tegen de Varkensziekte onvoldoende bevonden.

In het 2^* Deels 2'** Stuk van dit Magazijn ^ bladz. 638, werd het middel medegedeeld en ternbsp;beproeving aanbevolen, hetwelk, door gemeldennbsp;persoon, is bekend gemaakt, ter genezing dernbsp;jaarlijks heerschende ziekte onder de Varkens, in

-ocr page 362-

330

vele streken van ons land, en waarvan , volgens eene reeks van bijgevoegde getuigschriften , meermalen voldoende uitwerkingen zouden zijn ondervonden, Dat dit middel evenwel niet algemeennbsp;aan de verwachting heeft beantwoord, blijkt uitnbsp;eene ontvangene mededeeling van den Vee-artsnbsp;D. VAN SETTEN, tc OnderdendaM ^ die hetzelve, opnbsp;last der Commissie van Landbouto , in de Provincienbsp;Groningen , bij de bedoelde ziekte , zonder eenignbsp;gunstig gevolg, heeft aangewend. De Heer Med*nbsp;D^ westerhoff, te Warffum^ geeft daaromtrentnbsp;het volgende berigt, hetwelk mij, door den Heernbsp;G. REiNDERS , van den ]Soord-Polder, is geworden.

» Omtrent de uitwerking van het, zoo hoog geroemde , middel van jan bent tegen de bekendenbsp;Varkens-ziekte, kan ik met weinige woorden melden, dat dit, zonderling zamen gestelde, middel,nbsp;volkomen aan mijne verwachting heeft beant»nbsp;wooi’d, door namelgk de ziekte te verergeren,nbsp;in plaats van herstelling te bewerken. Ik hebnbsp;het , volkomen naar het voorschrift bereid, aannbsp;vijf zieke Varkens toegediend, en wel in verschillende tijdperken der ziekte, met dat hoogstnbsp;ongunstig gevolg, dat dezelve daardoor niet alleennbsp;oogenschijnlijk verergerden, maar al de ziekenbsp;Varkens vroeger gestorven zijn, dan wanneer mennbsp;alles aan de natuur overliet. Ik had het geneesmiddel wel aan meerdere Varkens kunnen toedienen, doch de hoogst nadeelige resultaten vannbsp;de, reeds genomene proeven, schrikten mij tenbsp;zeer af, en ook toonden de eigenaars der Var-

-ocr page 363-

331

Icens t bekend met de vijf ongelukkige proeven, daartoe geenen bijzondere lust te hebben.

Wanneer wij de bestanddeelen van bent’s middel, zoowel als de aard der ziekte op het oog houden, dan kan het ook niet anders, of eenenbsp;ongunstige uitwerking van gezegd middel moetnbsp;de eerste gedachte zijn, welke zich bij ons opdoet.nbsp;Ik heb in 1824 en 1825, en ook later, veelvuldige gelegenheid gehad, om de bewuste ziektenbsp;waartenemen , en heb mij, vooral in de eerstgenoemde jaren, bijzonder onledig gehouden metnbsp;het onderzoek der gestorvene Varkens. Indien iknbsp;tijd heb, denk ik , uit mijne aauteekeningen, daar--omti’ent nog het een of ander in het licht tenbsp;geven, daar ik meen, niettegenstaande de verhandelingen over deze ziekte geschreven, nog al eenenbsp;en andere aan den dag te kunnen brengen, welkenbsp;minder algemeen bekend zijn , en opmerkinghedeanbsp;verdienen. Ik houd het daarvoor , dat er geennbsp;middel zal gevonden worden, hetwelk in alle gevallen eene goede uitwerking zal doen, en boudenbsp;mij overtuigd , dat de ziekte, naar omstandigheden, rationeel moet behandeld worden. In hevl-gen trap bestaande, is alle aangebragte hulp tenbsp;vergeefs , en het Varken sterft zeker. Verkoelende ontlastings-middelen zullen altijd meer nutnbsp;doen dan het middel van bent.”

Moge de Heer Dr. westerhoff het bij zijn opgevat voornemen niet laten berusten, maarnbsp;zqne opmerkingen en beschouwingen , aangaandenbsp;de onderwei’pelijke zieke, als eene bijdrage tot de

-ocr page 364-

332

nadere kennis van dezelve , in het l)elang der zaak, mededeelen.

Met deze berigten omtrent de onvoldoende uitwerking van het middel van jan bent tegen de Varkens-ziekte komen overeen de verslagen , tenbsp;vinden in de Uittreksels en Berigten enz. dernbsp;Nederlandsche Huuh. Maatschappij over 1834,nbsp;hladz. 107, en 1835, bladz. 131.

EXAMENS, GEHOUDEN AAN 's RIJKS VEE-ART» SEMJSCHOOL^ IN 1831—1836 O1

ZESDE ALGEIMEENE EXAMEN, or ben 30'““ juLiJ 1831.

Bij hetzelve Is bevorderd.

Foor de Provincie Groningen: iditje REiNDERs VAN CALCAR, tot Fee-orts Vannbsp;de Tweede klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen de stad Appingadam.

1

Aan de drie eerstvolgende algemeene examens zouden 25 Belgische kweekelingen, naar den tijd hunner aankomst ter school, in 1827 , 1828 en 1829, deel hebben moeten nemen, namelijk in 1851,6, in 1852,10,nbsp;in 1855 , 7, indien de voortzetting der stadie niet door de,nbsp;in het voorberigt medegedeelde, tijds-omstandigheden ,nbsp;ware gestoord geworden , terwijl zes jonge lieden, aannbsp;wie , in 1850 , kweekelings-plaatsen , voor eigene rekening , waren verleend, tot het examen van 1854 zoudennbsp;hebben behoord.

-ocr page 365-

S3S

zevende ALGEMEENE examen , eEHOüDEB

OP DEN 17'*®“ joLij 1832.

Bij hetzelve is bevorderd,

Voor de Provincie Drenthe:

PIETEB MOUWEN, lot Vee-urts der Eerste klasse; zijnde hem tol standplaats aangewezen de stad^ssen.nbsp;ACHTSTE ALGEMEENE EXAMEN» gehoddennbsp;OP den 26 en 27**'“ julij 1833.

Bij hetzelve zijn bevorderd,

Voor de Provincie Overijssel;

JAN ANDHiEs HiNZE, tot Veti-arts van de Tweede klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen denbsp;stad Deventer.

Voor de Provincie Drenthe:

MATTUiJs EMMiNK, tot Vee-arts van de Tweede klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezennbsp;Peyze.

Voor de Provincie Zeeland: jean CHARLES KEGELAAR, tot Vce-arts van de Eer-ste klasse ; zijnde hem tot standplaats aangewezennbsp;de stad Middelburg.

Voor het Departement van Oorlog :

jACOBOs ADRiANus DEKKER, tot Vee-arts vau de Eerste klasse,-

JOHANNES HENDRIK SMIT, tot Vee-orts van de Eerste klasse ;

FRANCOIS CHARLES VAN STEENACKER, tOt Vee-Urts

van de Eerste klasse.

NEGENDE ALGEMEENE EXAMEN, gehouden OP DEN 28“'“ jdlij 1834.

Bij hetzelve zijn bevorderd,

-ocr page 366-

3S4

Voor het Departement van Oorlog • iiENRi ELIZA. VAN LAAR, tot Voo-arts vaii de Eerste Masse;

Anu JOHANNES DE BRüiJN, tot Vee-ürts van de Eerste Masse.

TIENDE ALGEMEENE EXAMEN, OEHOODEN OP

DEN 22, 23, EN 24’quot;quot; jüLij 1835.

Bij hetzelve zijn bevorderd.

Foor de Provincie Drenthe:

HENDRIK MOS, tot Fee-ofts von de Eerste Masse ; zijnde hem tot standplaats aangewezen de stad Assen,nbsp;HARMEH HoviNGH , tot Fee-urts vott de Eerstenbsp;Masse, zijnde hem tot standplaats aangewezennbsp;Qasselt.

Foor de Provincie Vriesland;

KORNELis ARF.NT KIM, tot Fce-arts der Eerste Masse; zijnde hem tot standplaats aangewezennbsp;IJ.sbrechtum.

EDUARD VAN DER POL , tot FSc-arts vaH de Éérste Masse; zijnde hem tot standplaats aangewezen FFitmarsum.

Eoor de Provincie Overijssel:

LOUIS JOHANNES SMITS , tot Fec-urts van de Eerste Masse ; zijnde hem tot standplaats aangewezen de stad Almelo.

F oor de Provincie Zeelandr PIETER LYBAART, tot Fee-arts van de Eerstenbsp;Masse; zijnde hem tot standplaats aangewezen denbsp;stad Goes.

Foor da Provincie Gelderland:

DANIEL PETER MANVIS, \.0ï Fee-arts von de Eerste

-ocr page 367-

335

klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen Geldermalsen.

JOHANNES couneeis nuTGERS, tot ee-orts van do Eerste klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen Didam.

Voor de Provincie Noord-Holland : CHRISTIAAN caret. GOEDHART , tot ee-arts van denbsp;Eerste klasse ; zijnde hem. tot standplaats aangewezen de Helder.

Hoor de Provincie Noord-Braband: THEODORUS JOSEPHUS BUKSEN, tot Vee-orts Vannbsp;de Eerste klasse ; zijnde hem tot standplaats aangewezen de stad Heusden,

Voor de Provincie Groningen:

JOHAN CHRISTOFFEL BILTROXH, tot FeO-artS VOn

de Eerste klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen Zuidhorn.

Foor het Departement van Oorlog:

JACQUES JOSEPH MARINÜS WAGELMANS, tot FeC-Urts

von de Tweede klasse.

ELFDE ALGEMEENE EXAMEN, gehouden op DEN 25 EH 26’*'“ juLij 1836-Bij hetzelve zijn bevorderd ,

Foor de Provincie Zuid-Holland:

GERARDUS JOHANNES HENGEVETD , tot Fee-UrtS VOn

de Eerste klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen Oest geest.

jan rorteweg, tot Fee-arts van de Jtveede klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen denbsp;stad Leerdam.

-ocr page 368-

338

f'oor de Provincie N o o r d-H ollan d: STEVEN JOHANNES ijsERSTiTT , lot Fee-orts van denbsp;Tweede klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen Felzen,

VERANDERINGEN m de STANDPLAATSEN en STERFGEVALLEN tan VEE-ART SEN,nbsp;SEDERT 1831.

Bij het uitbarslen der Belgische onlusten zijn tijdelijk, als Adjunct - Paarden - Artsen hij hetnbsp;Leger overgegaan: b. j. c« rijndehs, e. j, w. hek»

MEIJER , E. VEENBOVEN , F. W. BONTEKOE , P. H. VAN HÜLSTIJN, G. J. VAN STEENWIJK, P. L. KIJLSTRA , F.nbsp;e. HEKMEIJER , C. NAGELS, E. W. H. LANTMAN, eu

j. w. SCHOLTEN. De twee laastgemelde , benevens L. MARCHAND, ziju aan de Armee in eene vastenbsp;betrekking verbonden.

E. JANSEN is, bg resolutie van 16 Aug. 1832, van Assen naar A/epjoeZ verplaatst ; oege koopmannbsp;heeft zich, in het begin van 1833 verplaatst vannbsp;Dronrijp naar Berlicuni. a. schuld is, in 1833,nbsp;van Dordrecht naar Hoogvliet vertrokken.

a. gehle is, na in der tijd met de Noord-Hol-landsche Schutterij vrijwillig uitgetrokken , en daarna overgegaan te zijn bij het Corps vrijwilligenbsp;Noord'Hollandsche Jagers, in 1835 vertrokken

-ocr page 369-

337

naar Batavia, w. J. van der dorst, na eenigen tijd, als Adjunct-Paarden-Arts, bij de Batterij Veld-Artlllerie gediend, doch, als zoodanig, ia 1832,nbsp;zijn ontslag bekomen te hebben, heeft, bij resolutie van 1 October 1834, de vrijheid verkregen ,nbsp;om zich van f^ollenhoven naar Zwolle te verplaatsen. N. CLASSEN i?, in het begin van 1835, vannbsp;Roermond naar Maastricht gekomen, w. montensnbsp;is, bij resolutie van 22 April 1836, van Prinsen-hage naar Zevenbergen verplaatst, ca. F. le comtknbsp;die, blijkens de Staatscourant van 16 Decembernbsp;1830 , een vierde van deszelfs iractement, als Veearts , ten behoeve des Vaderlands , had aangeboden , zoolang de, destijds begonnen , onlustennbsp;zouden voortduren, is, in het begin van 1836,nbsp;van Middelharnis naar Sommelsdijk verhuisd, m.nbsp;gobdings Is, in het begin van 1836, van Zioeelonbsp;naar Nijmegen, en p. mouwen , na, op zijn verzoek,nbsp;als bezoldigd Vee-arts, bij resolutie van 29 Junijnbsp;1836, eervol te zijn ontslagen, naar Nijkerknbsp;vertrokken, k. a. kim is, in 1836 , van IJsbrech^nbsp;turn naar Kollum verplaatst.

Op den 23’*“ Nov. 1831, overleed, tot geen gering verlies voor het vak der Vee-artsenijkundenbsp;en de Maatschappij , g. f. hoffmann , en, op dennbsp;20‘'‘“ Januari) 1836, m. f. hoffmann , beide tenbsp;ffZinterswijk ; in December 1835, j. m. useumann,nbsp;te Haarlem,

III. D. nbsp;nbsp;nbsp;22

-ocr page 370-

sas

EER - BEWIJS.

AaiiJ. VAN HERTüM Werd, in 1836, eene gouden medaille , van wege Z. M. den Koning , toegekend,nbsp;wegens zijne loffelijke Lemoeijingen, in vereenigingnbsp;met Dl’, n. goemans , te Zierikzee, omtrent hetnbsp;Vaccineren van Koeijen, ten einde deugdzamenbsp;koepokstoffe te verkrijgen. Aan genoemden Geneesheer viel dezelfde eervolle onderscheiding te beurt.

Bijzonderheden aangaande ’s Rijks ee-artsenij school,

In 1853 , werden, ten behoeve dezer Inrigting, ruim 7 Bunders wei-land aangekocht, hetwelk, innbsp;1836 , door het leggen eener brug over de Bild*nbsp;sche Grift, met de, reeds vroeger tot dezelvenbsp;beboerende , wei-Ianden is verbonden. Hierdoornbsp;heeft de Vee-artsenijschool eene meer landhuishoudelijke uitbreiding verkregen, wat de Vee_nbsp;teelt betreft, en is dezelve tevens dienstbaar geworden, om de kweekelingen van nabij bekendnbsp;te maken met de opvoeding en behandeling dernbsp;dieren in den gezonden staat, iets, hetwelk als eenenbsp;onmisbare voorwaarde moet worden beschouwd voornbsp;de kennis en behandeling van derzelver ziekten.

In 1832 en 1833, werden aan de Vee-artsenijschool, een 15 tal Engelsche Schapen geplaatst van het kortwollige Zuiderduin^ras, met hetnbsp;oogmerk ter verbetering der inlandsche wollen;

-ocr page 371-

339

waartoe de kruisings-teelt met ialandsche Ooi-Schapen, sedert dien tijd, wordt voortgezet. In 1835, werd, voor dezelfde bedoeling, eenenbsp;kudde van het langwollige Engelsche Leicester-ras ontvangen. Deze Schapen worden doornbsp;stal-voedering onderhouden.

22*

-ocr page 372-

OPGAVE ¦VAN

VEE-ARTSENIJKIJNDIGE

WERKEN.

FRANSCHE en EWGELSCHë WERKEN.

Verstoken zijnde gebleven van geregelde boeken-lijs-ten of bibliografien, wegens de, in deze talen, sedert 1830, in bel licht verschenen, Vee-artsenijkundigenbsp;schriften, zoo kon de opgave daarvan niet dan zeernbsp;onvolledig zqn. Wij hebben dus geoordeeld ons, voornbsp;het tegenwoordige, te moeten bepalen tot de vermeldingnbsp;der Tijdschriften , welke in dit tijdsverloop, in Frank-rgh en Engeland, zgn nitgekomen, of voortgezet geworden.

Recueil de Médecine Vétérinaire, Paris 1831 — 1836.

düurnal pratique de Médecine Vétérinaire, consacré k 1’étude et au traitement drs maladies des animaux, Itnbsp;la clinique el aux épizoöties, par M. JOupuy, Paris etnbsp;Toulouse 1830—6.

Journal de Médecine Vétérinaire Théonque et pratique etc. 1831—1835. Dit T^dschrift verschijnt, sedertnbsp;1835, onder den titel van: Journal des progrès desnbsp;Sciences Zooïatriques et de Médecine comparée.

Journal de Médecine Vétérinaire pratique, speciale-ment consacré a 1’étude des maladies du boeuf et du mouton, Toulouse 1836.

The Veterinarian; or Monthly Journal of Veterinary Science, 1831—1836.

-ocr page 373-

341

HOOGDUITSCHE WERKEN.

H. J). Burger, Die Veterinar-Diagnostik, oder die Kunst, die innern und aussern Krankheiten unserernbsp;Dausthiere zu erkennen und quot;von einander zu unter-scheiden, Für Thier'arzte, Kreils-Physiker, u. s. w.nbsp;bearbeitet und init critischen Bemerkungen versehen , Eol,

Berlin, 1830, 1 Rth. 6 gr.

A. Haine, üntersucbungen über die Erkenntniss, Drsachen, Behandlung der Entzundung, und ibrcrnbsp;Debergange bey den nutsbaren Haussaugetliiere, gr. 8.nbsp;niit 1 Tabelle, in gr. Eol. Wien 1830) 1 Rtb. 20 gr.

Dr. Weidenheller, Jahrbuch der praktiscb'polizeili-cben und gerichtlichen Thierheilkunde -von und für Bayern. Nürnberg, Ister Jahrg. 1830. 1 Rth. 14 gr.

Muller, Der nutsliche Rathgeber iu Haus- und Land-wirtschaft, eine Sammiung, wahrend einer lange Reihe \on Jahren bewahrt befundcn. Recepte und Vorschrif-ten über Gesundheidskunde, Thierarzneikunde, Haus-und Landwirtscbaft und Gartenbau, Dinkelsbühl, 10 gr.

Zgt;. Panh, Grundriss der Veterin'ar-Diatetik, Programra. München 1828, 12 gr.

Repertorium für die Arals-Praxis des Personals der Heil- und Thierarzneikunde, Chirurgie, Geburtshülfenbsp;und Pharmacia, in Königreich Würteinberg; Eorlsetzung.nbsp;Tubingen, 1830, 20 gr.

jP. Patel, Handbuch der Thierarzneikunde, oder theor. und pract. Darslellung aller Krankheiten dernbsp;vorzugl. Hausthiere, und deren medizinische und chirurgische Behandlung, u. s. w. Mit 4 lith. Abbild, innbsp;gr, Eol. Aus d. Eranz. für deutsche Thierarzte bear,nbsp;heitel, \on A, W. Pestel, 2ter B, in 2Abtheil,, gr.8.nbsp;3 Rth. 8 gr.

-ocr page 374-

342

Br, J). J. Jgt;. Busoh, Teutsche Zeitsclirift für die gesammte Thierheilkunde, Marburg 1830.

2r. B. Is. Heft, 12. gr.

? 1831.


- nbsp;nbsp;nbsp;4s. - ^ 1832.

H. Alien, Das Schone und Mangelbafte im Exterieur des Pferdes. Mach d. Englis. von F. li. C, Steinhoffnbsp;und CA. M, Peters bildlicb dargesteld, Fol. (19nbsp;Steintafein und 11 Blatter Text,) Hamburg 1830, 4Btb.

Dr. J. F. Alpin, Die gewönlicbsten Krankheiten dér Pferde und des Bindviehes, ihre Erkenntniss und Hei-'lung, Mit 1 Abbild. 8. Chur 1831. | Bth,

Archiv für Thierheilkunde. Von der Gesellschaft Schweiz. Thierarzte, Bern 1831, 8vo. Ster Band, 4nbsp;Befte, 2 Bth.

P. Binh, Theoretisch-praktische Geburtshülfe für die Haussaugethiere, nebst 26 erlaut. lithogr, AbbildungeH,nbsp;8vo. Freiburg 1830, 2 Bth. 12 gr.

JBrunot, Bildhauer in Paris, Anatomische Studium des Pferdes in Bezug auf Knochenbau, Muskulatur und Be-¦wegung, als Hülfsraittel zur richtigen Beurtheilung dernbsp;aussern Conformation der pferde , 1ste und 2te Liefequot;nbsp;rung, Fol, (8 illumin. Steintaf. und 1 Blatt Text),nbsp;Carlsruhe 2| Bth.

J. F. C. Bieterichs, Die Kaninchenzucht. 8vo. Leipzig 1831, 3 gr.

¦ . nbsp;nbsp;nbsp;- Die Pferdezucht, odervolstandige

Anweisung zur Erziehung und Wartung der Pferde* Nebst ein kurzen Anhange über die Esel-j und Maul-thierzucht, für Gutsbezitser und Landleute. Mit 4nbsp;Kupfer-taf, 8vo Leipzig. 1831. 18 gr.

-ocr page 375-

343

J, F. G. Vieterichs, Thierheilkunde, oder die Be« schreibung und Bebandiung sowohl der aüsserlicbennbsp;Kraiikheiten unserer Hausthiere, als auch der inuernnbsp;Kraukheiten der Schafe, Binder, und Pferde. Mit 1.nbsp;Kupfertaf., Leipzig 1831, 1 Bth.

----— nbsp;nbsp;nbsp;.....- nbsp;nbsp;nbsp;- -von der Zucht des Federviehcs,

als Gauze, Enten, Hüliner, Puteii, und Tauben, sowie von den Kraiikheiten deszelben , 8vo Leipzig 1831. 6 gr.

- von der Zucht der Hunde, ihren vorzügl. Bassen und den -wichtigsten Krankheiten der.nbsp;zelben , 8vo. Leipzig 1631. i Bth.

¦¦ nbsp;nbsp;nbsp;quot;quot;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;von der Zucht der Schweiiie,

dein Masten, und von der Bebandiung der Krankheiten derselben, Leipzig 1831. j Bth,

Dr. Alb, L. Düi'nbluth , Der Pferdefuss, die verschie-dene Kruramungen des Kniegelenks und der Röhreh. knochen , die Anziehung des ünterschenkels gégen dennbsp;Oberschenkel nnd deren sichere Heilung, durch einenbsp;neue mechanische Vorrichtung. Mit 1 Steindruktaf.nbsp;in gr. Fol ) 8vo. Bostock und Gustrow. 9 gr.

J. E. L. Falie, Das Auflaufen oder die Trotninel-sucht der Binder, und der anderen Pflanzenfressénden Hausthiere, zur Belehrung für Viehbezitser. Mil einnbsp;Steindr. 8vo. 6 gr.

-Hi ¦F'z', Gunther, Lehrhuch der praktischen Vete-rinar-Geburtshüife, nebst einen Anhang über die Wahl der Zuchtpferde. Mit 3 Kupfertaf. 8vo, Hanover 1830,nbsp;1» Bth.

4

Jahrbucher für Pferdezucht, Pfevdekennlniss, Pferde-handel u. s. w. anf das Jahr 1831, herausgegeben von S, von, Tennecier, 8vo. Iimenau 1831. 1 Bth. 8 gr.

J. A, Ithen, Gemeinnutslicher Unlerricht u. s.

-ocr page 376-

344

(zie Magazgn 2de Deel, bladz. 672), Ster -vermelirle Aufl. Nebst ein Anhange von Dr. J. Fr, Alpiit, Mitnbsp;8 Abbild., Chur 1831. 1 Rth. 4 gr.

J. W, Krause f Die Ziegensucht, oder ausreichender Unterricbt über die Naturgescbichle unj Mannichfall-Benutsung dieser Tfaiere, sowie ihrer Kranklieiten uednbsp;deren Heilung, Hauptsacblich mit Beacbtung des jetztnbsp;¦vielbesprocb. Ziegenflauins zusammengestellU 8vo.nbsp;Leipzig 1821. ^ Bth.

Dr. C. G. Friuz, Allgemeine Krankheits- und Hei-liingslebre der Haustbiere, oder generelie Veterinar-Pathologie und Therapie, 4 Bandchen, 8vo , Dresden 1830. 1 Rth. 12 gr.

Dr. Ig. Hein. Schürmayer, tJeber die Erkenntniss und Kur des Miltzbrandes der Laudwirtschafliche Haus-thiere, 8vo. Carlsruhe und Freiburg 1831, 4 gr.

Dr. Schwab, Anleitung zur aussern Pferdekenntnis.*!. Ein Handbuch zur Zelbslunterricht und für Voriesun-gen, 2te verb. Aufl. Mit 11 litbogr. Abbild. 8vo.nbsp;München 1831. 1 Rth. 11 gr.

Staphau Széchenyi, üeber Pferde, Pferdezucbt, und Pferderenncn. Aus dein Ungariscben überselsl vom Jos,nbsp;Fordisek, 8vo. Peslb 1830, 1 Rth.

Dr. J. Em, Keith, Handbuch der Veterinarkunde, in besouderc Beziehung auf die Seucben dernulsbarstennbsp;ïlaussaugethiere , lür Physiker , Krelschirurgen , Tfaier-arzte und Oeconoraen-, 3te Aufl., mit vielen Zusatsennbsp;versehen und zeitgem'ass vervolstandigt von Prof. J, El.nbsp;Keith, 2 Bande, 8vo. Wien. 1831, 4i Rth.

Der aufrichtige Vieharzt, bei den Krankheiten der Schaafe, des Rindviehcs und derSchweine, oderiDeut-lichtr Unterrichl, wie man d e Krankheiten der drei .ge-

-ocr page 377-

345

nannten Vleh-sorteu snell erkennen 'und kuriren kann. Kebst Angabe derMittel , wie man Schaaf, Bindviehe undnbsp;Scbweine snell und gut inastet, 8vo. Nordhausen 1831.nbsp;10 gr.

Dr. Alfr. Guil, VolhmciJiii, Anatoraia animaliurn , tabulis illustrata, Vol. I. Lib. I. 4to inaj. 12 Stelntaf.nbsp;Lipsiae. 21 gr.

C. TPalch, Ansichten uebev das Viehzucbtwesen des Landraanns, und einige Worle ueber Misshandlungennbsp;gegen Thiere, 8vo. Marbuï’g und Cassel, 1830, ^ Rtb,

Dr. Weideiiheüer, Kalechisnius \on der Pferdekennt-niss, Eowie von der Zucht, Wartung , Pflege und Be-handlang der Pferde. Mit besond. Rücksicht anf die Bayer. Landes-Pferdezucht bearbeltet. 8vo. Nurberg 1831’nbsp;12 gr.

Wörterbucb der Thierbeilkunde von Jlartrel d’Ar-loval, durch Dr. Th. Reiuier, 2ter B. F, bis K. 8vo,

Weimar 1831. 3| Rlh.

Gurlt, Anatomie des Pierdes (Steintaf. i—xxxt. Bogen A. L.) Berlin 1831. 6 Rth.

A Ilayne, üntersuchungen ueber die Erkenntniss, Ursachen, Bedeutung, und Behandlnng derFieber, beynbsp;den nutzbaren llaussaugethiere, Lexicon , 8vo. 1 Rlh.

Dr. Fr. F. Hess, Beschreibung der Missgeburten, ¦weicbe in der blesigen Thierarzneyanstalt aufbewabrtnbsp;•werden. Eine Anatomiscb-Patbologische Abhandiung,nbsp;dem Hrn. Geh. Hofralhe etc. J. D. Busch , ara 22stennbsp;Febr. 1831, des. 50 jahr. Doctor-Jubelauras gewidnet,nbsp;gr. 4to. Marburg 1831. j Rib.

G. J. Lorinser, üntersuchungen ueber die Rinder

pest, gr. 8vo. Berlin 1831. Ij Rth.

H, Möller, Allgemeines Yieharzneibucb für den

-ocr page 378-

346

Biirger uud Laadmauo, Ier Theil. Audi u. d. Titel:' l)er erfahrne Haus- uud Pferdearzt, 4te verb. Aufl. 8«o.nbsp;QuedHnburg 1832. | Rth. Der 2te Theil, die Krank-heiten des Riudviehes, 3te Aufl. Ebend. 1829. 1 Rth,nbsp;Fr. B, Brunswig, Deber die sichere Heilung dernbsp;KoUk des Pferdes. Eine luauguralschrift, 8vo. Rostock

1831. nbsp;nbsp;nbsp;4. gr.

Dr.u4. L. BuchmUller, Aufangsgründe der NaturJehre mlt logiscben, arithmet. uud geometriscbeu Yorberei»nbsp;tuDglehren für augehende TbierSrzte und Oeconomen ,nbsp;Mit 6 Kupf. (iu Fol. und gr. 4to.) 8. Wien 1832. 2 Rth,nbsp;Dr. E. F. Gurlt, Aualoniische Ahbildungen dernbsp;Haussüugethiere, 13te Liefening, Tafel 121—130, gr.nbsp;Folio, Berlin 1832, 1| Rth.

—— — Lehrbuch der pathologiscben Auatomie der Haussaugethiere. Nebst cin Anbauge , welche dienbsp;Bescbreibung der bei den Haussaugethiere vorkonim.nbsp;Eingeweidewurmer euthalt, Ister Theil. Mit 4 Steiudr.nbsp;u. 6. Kupfertaf. (in gr. Fol.) 8. 3 Rth. 18 gr.

Jahrbucher der practisch»polizeil. und gerichtlichen Thierheilkunde von uud für Bayern, von Dr. Weidenkeiler, 2r Jahrg. Mit 2 lithogr. Abbild. 8. Nürnberg

1832. nbsp;nbsp;nbsp;11 Rth.

a

Die Kranklieiten der Hunde und deren Heilung, Nach Dieterick, aus dein Winckell, Donauer, 3ester,nbsp;Rohlwes, Aramon u. and. Breslau 1831, 8. 6 gr.

Jj, Moiroux, Handbuch der Thierarzneimittellehre, oder nach den neuesten Grundzatsen der Chemienbsp;abgefasste Meteria mcdica für Thierarzte und Oecono-xnen, u. s. vv. Aus dem Franz, uud mit Aninerkungennbsp;versehen von Dr. j1. P. TFilkelmi, 8. Leijizig 1832,nbsp;2 Rth. 12 gr.

-ocr page 379-

347

Joh. NicoU Rohlms, Allgemeines Vieharznelbuch, m. s. w. Befliu 1832, 20 gr,

Dr. F. Schmali, Thierveredlungskunde. Mit 25 lithogr. Zeichnungen, Königsberg 1832, 4 Rth. 16 gr.

Dr, M, J. Schmidt, Recepte für die Krankheiten der Hausthiere, Saramt einer Dosenlehre. Zura Gebrauchenbsp;fiir Thierarzte undLandwirthe, 8, Leipzig 1832,1 Rth.

Dr. C. A, S. Schultze, Systematisches Lehrbuch der \ergleichcnden Anatomie rait Tabellen über die Classification des Thierreiches und die Forme der Organe,nbsp;1ste Abtheil., Allgeraeine Anatomie, 8. Berlin 1828.nbsp;1 Rth. 18 gr.

G. Strauss, Die Dorrsucbt der Fullen und ihre sym-toraatische Geleksentzündungcn , beobachtet und dar-geslellt fiir Thierarzte, Oaconomen , und Gestutsmanner, 8. Wien 1832, 10 gr.

Thomas, aus Bunziau in Schlesien, des alten Schafers, seine kuren an Pferde von ihm sebst in seiner Mund- und Schreibart beschrieben und zum bestennbsp;seiner Nebeamenscden herausgegeben von seinera sohnenbsp;dera Schafer Thomas in Weissenborn, 2r Th. ,8,Glogaunbsp;1832, 12 gr.

C. Walch^ Bemerkungen ueber die Rotzkrankbeit des Pferdegeschlechts, und Beobochtungen ueber dasnbsp;Pro und Contra ihrer Ansteckbarkert, 8. Marburgnbsp;1831, 7 gr.

¦yVorterbuch der Tbierheilkunde von Ilurtrel d’Arbo» val, nach dem Franz., durch Dr. Th. Renner, Sternbsp;und 4ter Band. L—Z. 8. Weimar 1832, 7j Rth. Allenbsp;Bande 15 Rth.

Dr. D. J, Jgt;. Busck, Deutsche Zeitschrift für die gcsammte Thierbcilkunde, Marburg 1830, 3r Bandnbsp;Ister Heft,

-ocr page 380-

348

L, JE, Alleison, Abbildnngen der Biudvieh- nud andern Hansthisr-Raceii, aaf den Privat-gütern Sr. Ma-jest'at des Königs ven 'VTürttemberg, uebst angehangternbsp;Bescbreibung \ori A, Tt^echberlin, 5te Liefer. Fol.nbsp;Stnttgard 1831, 3 Rth. 8 gr.

Dr. F. A. Schrader, Der Tbierarzt als Ralhgeber bel allen Krankheiten der Pferde, Rir.der, Schafe , ZIegen,nbsp;Schweine, Huude, Kalzen und des Federviehes. Finnbsp;Handbucli zur Belehrung fur Landwirtbe u. Viehbesit-zer jeder Art. 2 Tbeile. 8. Meissen 1833,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 Rth.

20 gr.

Arcbiv für Thierbeilkunde von der Gesellschaft Schwei» zerischer Thierarite, VI. Band, 4. Hefte Bern, Schreib-pr. 1832. Rth. 2.

F. W.Baumeister, Die Jagd- und anderen Hunde in allen ihren Yerlialtnissen, oder Inleitung zur zweck-massigen BehandJung, Erziehung und Abrichtung diesernbsp;gelehrigen Tliiere, Kennlniss ihrer innernlicben undnbsp;ausserlichen Krankheiten und der sichersten Hailmiltelnbsp;dage gen, gr. 12, üini 1832, 12 gr.

J. R, Benkert, Ueber Eiidührung und einen vorthell-haften Betrieb der Pferdezucbt, gestützt auf Erfahrungs* grundsatze und mit steter Berücksichtigung der übrigennbsp;Oeconomie. In einein Zweigesprache , nebst einemnbsp;Anhange, die gewöhnlichen Fohleu. und Pferdekrank-heiten überhaupt enthallend, gr. 8. Würzburg 1832.nbsp;16 gr.

JHeinr, Möller, Allgemeines Iiaus-\ieharzneibuch für den Bürger urd Landmann. Oder Darstellung der in-nerl. u. ausserl. Krankheiten der Pferde , des Rindviehes,nbsp;der Schafe, Ziegen, Schweine und Hunde, und grüudl.nbsp;Unterricht, sie zu erkennen, zu verhülen und zu hei-

-ocr page 381-

349

len. Dritle verbessarte Auflage. 2r Tlieil. 8. Quedlln-burg 1833 , 18 gr.

3. ClarJi, Hippodoliomla, oder der Wabre Bau , die Naturgesetze uiid Elnnchtutig des Pferde-Fusses, undnbsp;Potophthora, oder die dtirch angestelite Versüche erwie-sene scbadliche Bebandlung der bisber gewöbnlichcnnbsp;Hufeisen, nebst Vorscblagen zu einer, darch \ielfaltigenbsp;Erfahrungeu bewabrt gefuudenen, iieuen Baschlags-Me-tbode. Mit 21 lithogr, Tafeln. Nacb der 2e Ausgabsnbsp;aus dem Engliscben übersetzt. gr. 4to. Franklurt 1832,nbsp;Velinpr. Rtb. 2, 16 gr.

JP. Echert, Abhandlung über die znverlassigeHeilung des akuten und cbronlschen Rollers der Pferde, 8vonbsp;Freybui'g 1832. 16 gr.

Dr. Fraiique , Die Lebre von dem Körperbaue, den Krankheiten und der Hellung der Haustbiere. Für Land-leute bearbeitet irn Auftrage der Nassauscben Regiering;nbsp;2e verb, und \erm. Auflage. Wiesbaden (1832) Druck-\elpr. gr. 8. Rth. 1.;

S. J. F. von Gommeren und W. Mecke, Anweisung zur Vorbauung und Heilung der gewobnlichsien Krankheiten dor Kunde. gr. 8. (14 Bogen) Minster 1833,nbsp;16 gr.

Fr. Gerber und Jos. F~olmar, Anatomlscher Atlas des Pferdes. (Icones anat. equi) Ie und 2e Liefg. Imp.nbsp;Folio. (4 Tafeln und 4 Bogen Test) Bern. 1832. Velinpr. Subscr. Pr. Rth. 5.

Dr. E, F. Gurlt j Anatomische Abbiklungen der Haus-Saüge-Thiere. 14e Liefg, Tafel 131—140. in Steindruck gr. foL Erklarung in gr. 8. Berlin 1832. 1 Rth. 12 gr.

Die Anatomie des Pferdes in 70 lithogr. Tafeln, mit Erklar, Test. 2e Lieferung , Tafel 36—70, gr. Folio jnbsp;Text Bogen K—P, Berlin 1832, 6. Rtb.

-ocr page 382-

350

Ersle Lieferucg Kostet gleichfaUs lUb. 6.

Lehrbuch der patholog. Anatomie der Haus-Saügegt; tbiere, 2e Band, -welcherdie Classification, Beschreibungnbsp;und Anatomie der Missgeburten entbalt. (Mit 25 Steint.nbsp;in gr. fol. in 1 Tabelle^ gr. 8. Berlin 1832. Btb. 5. 6 grgt;

Dr. Ed, Hering, Physiologle mit steler Beriicksichti* gong der Pathologie fiir Thierarzte. Zum Gebrauche beinbsp;Yorlesungen und zu eigner Belehrung, gr. 8. Stuttgartnbsp;1832. Rtb. 1. 4 gr.

Dr. F, S. Leuckart, Eiuleitung in die Organiatrik und iusbesonder die Zoialrik oder Tbierarzneikunde,nbsp;nebst Angabe der vrichtigeren allgemeinen Deutschen undnbsp;Ausl'and. Thierarzneikundigen Schriften, gr. 8. Heidelbergnbsp;1832. 10 gr.

J, G. Muller, Handbucb der Hufbeschlagskunst in bcsonderer Bezieliung auf die Regeln und Anweisungennbsp;zum Anfertigen der Hufeisen. gr. 8. (18 Bogen und 2nbsp;Steintafeln in qu. gr. folio) Berlin 1832. Bib. 1. 16 gr.

Joh. Feterka, Versuch eiuer Systematischen Dar-stellung der Rinderpest-Krankheit, in ibren verschie-denen Richtungen, Geslaltungen und Combinationen , gi\ 8. Leipzig 1833. 16 gr.

Dr. C. G. Prinz, Die Wuth der Hunde als Seuche nach eigenen Beobacfitungen gescbildert. Mit 1 cplor.nbsp;Kupferlafel. (in gr. 4to) gr. 8. Leipzig 1832. 21. gr.

Vollstandiges Receptbuch fiir Thierarzte, Landwirthe, so -wie überhaupt für Eigenthümer von Haiuthierennbsp;jeder Art. Oder Auswahl von mebr als 2(XX) Arznei-formeln für alle innere und aüssere Krankbeiten dernbsp;Pferde , Binder, Schafe , Ziegen , Scbweine , Hunde,nbsp;Katzen, so wie aucb des Eederviehs. Herausgegebennbsp;von Dr, A, J. Wilhelmi, 2 Bande gr. 12. Leipzig 1832.nbsp;Rtb. 3.

-ocr page 383-

351

Dr. K, L, Schwab f Einige Beitrage zur TLeoretischen und PraktiscLen Veterinar-Wissenschaft. Bei Gelegen-heit der öffentl. Preise-Vertheilung der Kön. bair. Cen-Iral-Veterinar-Schule am Schlussa des Schuljahres 1832nbsp;und 33. 8vo. München 1832. Btb. 3, 6gr.

Dr, K. L. Schwab, Verzeichniss der Anatomisclien Pathologischen Prajiarale, -welche sich in dem Museumnbsp;der K. b. Central-Velerinar-Scbule zu München beiintinbsp;den. gr, 8vo. Manchen 1831» 8 gr.

J.]A. F.T. Trciger, Die gewohnlichen Krankheiten des Zug- und Kutzviehes, mit besonderer Eücksicht dernbsp;Verschlage. Eino Kurze und verslandliche Anweisungnbsp;zur Jeichten und sichern Erkenntniss und wchligennbsp;Behandlung derselben. Vorzugsweise fur die Provinznbsp;Sachsen bearbeitet. Svo. Merseburg 1832. 8 gr.

Leichtfasslischer Unterricht, über Fferdekenntniss, Hufbeschlag und die Erkennung und Heiiung der Krank»nbsp;bciten der Pferde. Ein Noth- und Dülfsbücblein liirnbsp;Pferdebesitzer etc. gr. 16°. 1832, Ludwigsburg. 3 gr.nbsp;Dr, A. G. Volhmann, Anatomia animalium, tabulisnbsp;illustrata. Vol. I. Jib. 2. Accedit descriptio ossium adnbsp;Jibr. !• pertinens (4 inaj,), 10 Steintafeln (12 Bogennbsp;Text) t Llpsiae 1833. Kth. 1. 9 gr.

i. TFagenfeld, Grundliche Anweisung die Krankheiten des Pferdcs, sowohl die inneru ais die aussem zu erkennen und zu heilen. Ein nützlicher Handbuchnbsp;fiir Cavailerieofficiere, Stalraeister, Bereiter und Pferde-ziicbter. Mit 4 lithogr. Tafeln. (3. in qu., folio undnbsp;1 in roy. foJ.) Svo. Danzig 1832. Bill. 1. 16 gr.

Das allgemelnes Viebarzneibuch , oder gründlicber, doch leicht fasslicher, Dnterricht, -wonach ein jedernbsp;yiehbesitzer die Krankheiten seiner Hauslhiere auf dienbsp;einfachsle und vvohlfeilsle weise , aucii ohne Hülfe nines

-ocr page 384-

352

Tliierarztes , leicht erkennen und sicher heilen kann, Mit 8 Jithogr. Tafeln (in qu. folio mit tJmschlag) gr. 8vo,nbsp;Königsberg 1832. L Eth. 18 gr.

Die Gnubber- oder Traber-Krankheit der Schaafe. Fiir Mcdiziuül-beamle , Thierarzte und Scbaafzüchter ,nbsp;nach eigenen u, freraden Erfahrungen theoretisch u.nbsp;praktisch aus dem neiisten Standpunkte der Wissen-schaft dargestellt von einem prakt. Thierarzte u. Land*nbsp;wirthe. gr, 8. Berlin 1833. geh. ~ Blh.

E. Hering, über die Einrichtung , die Verhallnisse und Leistungen der Königl. Würteinberg. Thier-Arzney-Schule in den seit ihrer Errichlung verflossenen zehnnbsp;Jahren. Mit 1 lith. Plan (in Echj gr. 8. (.2* B. u. 5nbsp;Tabellen). Stuttgart 1832 9 gr.

Th. Merk, Vollstaudiges Handbuch der praktischeii Hausthier-Heilkunde, eathaltend alle innerlichen u.nbsp;ausserlichen Krankheiten der Pferde, des Rindv’ehes,nbsp;der Schafe , Schweine, Ziegeu und Hunde. Mit einernbsp;kurzeu Anleitung zur Zucht und Wartung der Haus-thiere. — Auch u, d. Titel: Der Haus-ïhierarzt alsnbsp;Hausfreund etc. Ein nüizliches Handbuch fiir Land-wirlbe. gr. 8. Miinchen, 1833. ]|. Eth.

Jahrbuch fiir Pferdezuchl, Pferdekentniss, Pferdehan-del, die militariscbe Campagne- Schul- und Kunstreite-rei und die Eoszarzneikunst in Deutschland u. den angrenz. Landern auf das Jahr 1833, begründet vonnbsp;E, vort Temiecker und fortgesetzt u. herausgeg. vonnbsp;dem Stallraeister Aug. v. Kutzleben. 9r Jahrg. 12. (23nbsp;B.) Ilmenau 1833, l Eth. 8 gr.

Dr. C, H. Hertwig, Praktische Arzneiraittellehre für Thierarzte. gr. 8 Berlin 1833, 4 gr.

Freiherr v. Montetom, Preisschrift über zwei der wichtigsten Lammerkrankheiten (Lammerlahme und weisse

-ocr page 385-

353

Lunge). Nebst einem Vorwort der Deputation der liÖnigI» Mark, okonoin. Gesellschaft zu Potsdam, gr. 8. Potsdamnbsp;1833 , 6 gr.

Dr. Ji. L. Schwab , Lehrbuch der Anatomie der Ilaiisthiere. Mil einem Register. Zweite durchaus ver-liesserle Auflage. gr. 8. München 1833, (2 Rht.nbsp;8 gr.

Zi. TF'agenfeld, Die Lungenseucbe des Rlndviehss. Mil 3 color. Tateln. gr. 4. Danzig, 1832, 1 gr.

Dr. ///ez-o/j. nbsp;nbsp;nbsp;, Specielle Pathologie und The

rapie , Oder Anleitung, die einzelnen Krankheilen def ijutzbarston Ilaus- Saugethiere zu erkennen und zunbsp;heilen, fur angehende Thierarzte u. Landwirthe bear-beiteU 3te Aufl, , mil Remerkungen u. Zusatzen vomnbsp;Prof. Mich, von Erdelyi. 2 Theiie. gr. 8. Wien 1832.

1. gr

Dr. liieron, Waldinger, Wahrnemungen an Pferden , nm über ibren Zustand urtheilen zu konnen, 4te Aufl.nbsp;gr. 12. Wien 1833, 16 gr.

Dr. Hieron. Waldingcr, Abhandlung iiber die ge-wohnlichen Krankheiten des Rindviehes , fur Oekono» men u Thiei arzle. 4le Aufl. Mit 1 Küpfertafel in gr. 4,nbsp;gr. 12 Ebend, 1833. 16 gr.

Teutsche Zeitschrift fur die gesammie Thierlieilkunde. In Verbindung mit mehrern der \orzügl. Thierarztenbsp;Teuschlands herausgcg. vom Ritter, Geh. Hofrathe,nbsp;Director Dr. Joh. Dav Busch, 3r Bd. 2s—4s Heft. gr.nbsp;8. Kassel 1832 , 33, 12 gr.

G. M. S. Fischer, Der Pferdearzt. Ein nothwend. Tlülfsbuch fur Plerdebesitzer, nach dem Manuscriptenbsp;eines erfahrnen Roszarztes mit Benutzung der neuestennbsp;u. besten Hülfsmiltel ausgearbeltel. 8, Halle 1832,nbsp;11 gr.

Ilf. D. nbsp;nbsp;nbsp;23

-ocr page 386-

354

G. M. S, Fischer, der Rindvieharzt. Ein nothwend, Hülfsbuch für RIndviehbesitzer, init Banutzutiquot; dernbsp;neuesten uiid besten Rulfsinittcl ausgearbeilet. 8.nbsp;Ebend. 1833. 9 gr.

Ant. Hayne, Tbeoretisch-praktische Darslellung der in der Thierheilkundc bewahrteu dialelischeu , phar-maceutischen u. chiiurgischen Heilmittel nach ilirernbsp;Natur, ihren Wirkungen u. dhrem Gebrauche. 2 Bde.nbsp;gr. 8. Wien 1833, n. 3 gr.

Jos. Henkel, Die Geburtshiilfe bey den Külien. EIn Buch für jeden Wirtbschaftsstand. 2te verniehrte Aufl.nbsp;8. Wien 1834, geil. 10 gr.

A. L. Hohnaii, Anleitung zur Zucht uod Dressur aller Arleu der Jagdbunde. Nebst den neueslen, bestennbsp;Mittelu, die am bauligsten vorkomm. Kraiikheilen dernbsp;Hunde zu hellen, Eine niilzl. Schrift für Jager u. Jagd,nbsp;freunde. 8. Quedlinburg 1833, 12 gr.

J, Af. Kreutzer , Katechetische Anleit, zur Kenntniss nnd Beurtheil. des Pferdes im gesuuden und krankeunbsp;Zustaude, so wie zur zvveckin'ész. Behandl. der gewöhn-licbsten Pfcrdekrankheiten. Für jeden Pferdeliebbaber,nbsp;insbesondere aber für Cavallerie- und Fuhrwesens-TJn-teroffiziere u. Scbiniede. 2 Bande. gr. 8. Augsburg 1833.nbsp;Rht- 1 , 4 gr. ,

Dessen Katechismus der aussereu Pferdekenntniss. Für jeden Pferdebesitzer und Pferdeliebbaber. Zweitenbsp;Auflage. gr. 8. Daseibst. 1833, 9 gr.

Dessen Katechismus der Pferdebeilkunde. Für jeden Pferdebesilser und Pferdeliebbaber. 8. Daseibst. 1833.

A, Kreyssig, Oekonomiscbe und pbysikalische Bc-leuchtung der wichtigsleu Feldbau- odcr Wirtbscbafls-Sysleme Europa’s , und ibrer Auwendbarkeit zu Verbes-

-ocr page 387-

355

seruiig der Landwirthschaftin Deiitschlancl und Preussen, gr. 8. Leipzig 1833 , Velinp. 2 gr.

W. A, Kreyssig, Huli'sbuch für den kleinern Guls-besitzer und Landmami, zum naturgemassen Betriebe des Feldbaues u. der ganzen Viehzucbt, so wie zurnbsp;Heilung der Krankheiten der Hausthiere, zuin Obslbaunbsp;u. zur vortheilhaften Bewirthschaftung kleinerer Güter.nbsp;gr. 8. Koningsberg 1833 , 2 gr.

Dr. Joh. Jos. Wdh. I^ux, Zoöiasis, oder Heilungen der Tliiere iiach dem Gesetze der Naliir. Zunacbstnbsp;geschrieben für die Stadtthierartzte u. dia Landpfarrherrn.nbsp;gr. 8. Leipzig, 1833, 1 Rth. 2e Auflage 1836, 16gr,

Dr. C.Meuth, Anleitung zur Fleischbeschau. Nach den Erfahrungen des Disirikts-Tbierarztes Anton Ober-mayer in Kaiserslautern für Physiker , Polizeibeamte,nbsp;Thierarzte u. Fleischbeschauer bearbeitet. gr. 8. Mannheim 1833, Velinp. 1 gr.

Dr. Plank, Grundrisz der Epizooniologie oder Tbier-Seuchenlehre. gr. 8. Müncben, 1833 (4). 14 gr.

Dr. Aug. Rysz, Handbuch der praktischen Arznei-mittellehre fürTbierartzte. — Aüch u. d. Titel: Handbuch über die Wirkung, Gabe , innerliche u. auszerl, Anwendung der bekanntesten u. vorzügl. Heilmittel fürnbsp;Thiere, in alphabet. Ordnung. 5te verb, u. vermehrtenbsp;Aufl. gr. 8. Würzburg 1833, 16 gt.

Richard P'ines, Praktische Abhandlung über die Rolzkrankheit und den Hautwurm des Pferdes. Aus d.nbsp;Engl. üborsetzt vom Kreis-Thierarzt L. Wagenfeld. Mitnbsp;2 kolor. Tafeln gr. 8. Danzig 1833, 1 gr.

Dr. J. J. JP'eidenkeller, Vortrage über die Kenntniss des Aussern des Pferdes, so wie über dessen Zucht,nbsp;War tb , Pflcge, Bebandlung u. Benützung; zum Selbst-

23»

-ocr page 388-

35G

timterilcbt u. zur Beleliiung fiir AriJere. Ir. I’d. Mit 8 lith. Abbiki. (in 4to.) 2le •veriiiehile u. verb. Aull.nbsp;8. Dinkelsbühl 1833, 1 gr.

2r u. 3r Bd. Ebend. 1826, 29, kosten 18 gr.

Georg, Christ. nbsp;nbsp;nbsp;, Praclische Beobachtungen ur.d

Erfahrungen übcr die Erkennlniss und Heiluug der cbroniscbeii Leberfauie des Kind- und Scbaafviehes,nbsp;nebst e. Anhange über die Traberkraukheit der Schaafe,nbsp;fiir Thierarzle, Oekonooien u. Landleule. gr, 8. llinc-naii , 1833 4 gr.

Georg Christ. Ziller , Walirntlimungen am Rindvieb, zur riclitigen lieurlbeilung seines gesuiiden und krankeunbsp;Zustandes (ür Tbierarzte u. Ockouonieu. gr. 8. Ebend.nbsp;1833, 10 gr.

Dl. o. Achthoven, Reine Erfabrung über die Rind-vieh-Rrankbeilen des Jahres 1830 aiu Niederriicin. gr. 8, Wesel, 1834. 6 gr.

Dr. Fronque, Ueber die Seuclien , welclie unter den Hausthiereii im Herrogllium Nassau geberrscbt baben.nbsp;gr. 8, Frankf. a. M., 1834 (16 B. luit 16 ïab.) 1 Rib.nbsp;8 gr.

Dr. R, F. W. Funhe , Die Nothwendigkeit einer Be-terin'ar-Organisation in dem Köuigreiche Sacbsen, nacb dem Beispiele des Auslandes. 8 Leipzig, 1834 6 gr.

Th. Götz y Monograpbie des Ilundcs, oder: Bescbrei-bung seiner Zucht, Warlung und Pflege sanimliicber Racen, deren Kraukheiten und der Gebraucbsmiticlnbsp;dagegen, so vtie Bekanntmacbung des ursprüngL Valer-laudes und Gebraucbs jeder Race. Fiir alle, derennbsp;Geschaft und Staud es erfordert, dieses Tfaier-Geschlecbtnbsp;ballen zu inüssen, so wie lür jeden Liebhaber. Mitnbsp;40 ilium. Abbild. gr. 8. Golha, 1834 2 Rth.

F, F, Gurlt, Anatomische Abbildungeu der Haus*

-ocr page 389-

357

Satigcl^icre. I5s u. latztes Heft, Mit 10 Tafeln in Slelu-dnick, lol, Berlin , 1834 1 Rtli. 12 gr.

Desieii riandbucli der verglclehonden Anatomie der Haua- uud Saugetliiore ir ThL Zweite verb, und verin.nbsp;Aüfl. gr. 8. Berlin, 1834 1 lllh. 20 gr.

St. fanosc/i, 50jabrige durohaus erprobte Erfabriin-gen über die Zucht, PliogeWavLung j Kranklioilsheil. tl. lieuutzung aller Daus^ und Na(2thiere. Aus dessennbsp;Wachlass gesainmelt, geordnat und heransg. vaiii ïhier-arït Chr. Mayer. 4 Tide. Ir Tbl. enlb. Fferdezuoht;nbsp;2r Thl. Zucht des Hornviehes, der Schafef Ziegen,nbsp;Schvveine, Huude und Katzeu; 3r Thl. Federviezucht ;nbsp;4r Thl, Zucht der Bieuen und Seidenvyürmer. 8, Leipzig 1834, Rth, 1, 13 gr.

W. Jams, Dia vollslaiidlge Hiifheschlagkunst, oder Anweisung jedu Gatlung von Arbeitsthiereu zu besclda-gen, ihre llufkraukheittn zu verhitten u» dieselbennbsp;zweckm'aasig zu behandeln und zu heilen. Ein furnbsp;Thierarzte, Stallineister, Posthailer und Landwirthe,nbsp;so wie 1'ür andere besitzer von Thieren, bei denen dernbsp;Hufbeschlag anwendbar isl, sebr niitzlicbos Werk. Au,snbsp;dem Frai.zös. u. berausgeg. von J. G. Müller. Mil 1 10nbsp;lithograph. Taleln. gr. 8. Berlin 1834, 3 Rht.nbsp;8 gr.

Dr. Lentin , Die Ilau-S- uiittel für kranke Thiere als freundiieher Ralli 1'ur Yiebbesitzer. 8t Weimar 1833.nbsp;12 gr.

Dr. Carl Lenz, Der Haiisthierarzt oder der Ralhge-ber bei den Verlelzungen uud Kraukheilen der Hunde, Katzeu, Pierde, Kuhe , Schaafe, Ilübner, Ganse etc.nbsp;IXebst eincr Anweis, derViehseuclie des Rindvielies vor-zuhangen und es im vorkomineBden Falie dawider zu

-ocr page 390-

358

schülzen. Ein uucntbehriiclies Noth' und Hülfshüchlein iur Oeconomen , Landleute und alle andere Freunde dernbsp;HausChiere. 8, Leipzig 1834, 8 gr,

Jahrbuch fiir Pferdeziicht, Pferdekenntniss , Pferde-handel, die militariscbe Campagne - Schul- und Kuiistreiterei und die Bossarzneikunst in Deutschlandnbsp;und den angranzenden L'andern auf das Jahr 1834,nbsp;begründet von S. von Tennecher, und fortgesetzt undnbsp;herausgegebeu von dem Stallineister -Aug. von Kutzle-ben. 10 Jahrg. 12. Ilmenau, 1834, 1 Eth. 8 gr.

Jahrbuch der practisch- polizeilichen- und gerichtli-cben Thierheilkunde von und für Baiern, Dirigirt von Dr. Weidenheller, 3e Jahrgang. Mit 2 litbogr. Ab-bildungen. gr. 8. Nürnberg 1833, 1 Eth. 16 gr.

Der Tbierarzt, Herausg, von Im-Thurn, Thierarzt. Zeilschrift in 52 Nummern. 4. Schaffhausen 1834«nbsp;1 Eth. 12 gr.

Xi. Wagenfeldy Algcmeines Vieharzneibuch, oder gründlicher , doch leichtfasslicher Dnterricht, vvonachnbsp;ein jeder Viehbesitzer die Krankheiten seiner Hausthierenbsp;auf die einfachste und wohlfeilste Weise, auch ohnenbsp;Hiilfe eines Thierarztes, leicht erkennen und sichernbsp;heilen kann. Zweite sehr verm. und verb. Aufl. Mit 9nbsp;litbogr. Tafeln. gr. 8. Königsberg, 1834.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 Eth.

18 gr.

Dr. V, Fr. Chr, Wagner, Memoria loannis Davidis Buschii, medicinae doctoris et professoiis. 4. Marburg,nbsp;1834 , 4 gr.

Zeitschrift für Thierheilkunde und Viehzucht in Verbind. mit mehreren der tüchtigsten Thierarztc u. ïhier-züchter Teutschlands, herausg. von Dr. Neiel u. Dr. Fix. In Bandes Is Heft. gr. 8. Giessen, 1834. Dreinbsp;Band. 2 Rth.

-ocr page 391-

359

Francis C/rt/er’s , Pferde-Hausarzt, nach der fiinfund» ïwanzigsten Originalausg. a. d. Engl, iibers. u. herausg,nbsp;von Dr. E. T, Lentin, Webst o. Veterin'ai-Phannacopoenbsp;als Anhang. 8 Weimar 1834, 1 Bth. 12 gr.

Derselbe, die vorherrscheudslen Krankheiten des Hundes, deren Enisteliung und die Art sie zu heilen,nbsp;a, dein Engl, nach der zweilen Ausg. iibers. von Dr.nbsp;E,J, Lentin. 8. Daselbst. 1834, 12 gr.

Delabare-Blaine, Handbuch iiber die Krankheiten der Ilunde, zum Gobiauch fur Aerzte, Jaeger undnbsp;Hundeliebhabcr überhaupt. (Mil 2 lithogr. Tafeln), Ausnbsp;dem Franzosischen von P. Ekkert, gr. 12. Freiburgnbsp;1834, 1 Rth.

C, G. H. Franckel, Der wohlmeinende Rathgeber, ein Noth- u. Hiilfsbucli fiirj den Burger u, Landmann,nbsp;enlbaJtend eine Ausrvahl der vorzüglichsten, diirchausnbsp;bewahrt gefundenen, Mitlel u. Rathschlage aus d.nbsp;Gebiete der Ilaus- u. Landwirthscbaft, Arznei-u. Thier-heiikunde u. mehreren andern Fachern. DrilCe Aufl,nbsp;8. Leipzig 1834, 12 gr.

Der beralhende Freund für das bürgerliche Leben, als erfahrner Arzt, Tbierarzt, Rechlsverslandiger , Haus-uud Landwirtb, als Kapitalist, Gescliaftsmann , Fatni-lienvaler u. s. w. Ein gemeinnutziges Haus- und Fa-inilicnbuch fur alle Slande etc. Zweite Aufl, 8. Eisenbergnbsp;1834, 1 Bth.

Gerber et Folmar, leones anatomicae equi. Anato-niischer Atlas des Pferdes. gr. Imp, Foi. Bern 1834, 2 und 4 Lieferg. (8 Lithogr. Tafeln und 4 Bogen Text)nbsp;4 Rtb.

E. kF', J. Giese, Hausapotheke zum Gebrauch in Thierkrankheiten , od. Aufzahlung u, genaue Beschreib,

-ocr page 392-

360

derjenijen Arzneimittel, welc'ie der YjehWsiUcr auf dem Lande immer vorratliig habeu mnss und g-osseii-iheils selbst einsammeln kana. 8. Magieburg 1834,nbsp;12 gr.

M H. Giesicr, Ueber die Natur u. Beliandlmig der Scbafpocken. (Aus dem In Bande der land- undnbsp;forstwissenschaftliclien Zeilschrift fiir das llerzoglb.nbsp;Braunschweig besond, abgedruckt.) gr. 8. Braunschweignbsp;1834, 6 gr.

Jos. Ilörma/m, Das Pferd, naturhistorisch und technisch dargestellt für Pferdezüchtor , Cavallerie-oQizieie , Bereiter und Thierarzte. gr. 8. Wien 1834, 14 gr.

P. Jessen, Der Rinderpest. Mit besonderer Bezieh-ung auf Russlaud dargestellt. gr. 8. Berlin 1834,

16 gr.

Dr. /. M. Kreutzer, Abliandl. über den Werih, die Selbstst'andlgkeit und den Umfang der Thierbeilkunde ,nbsp;die Lage des Veterinar-Wesens, so wie die Nolhwen-digkeit u. Art und Wcise der Verbcsseiung desseibcn.nbsp;8. Augsburg 1834, 10 gr,

ƒ, C. G. LUpke, Veterinair-Recepttascbenbuch für Tliierarzle u, üekonomen. gr. 8. Quediiuburg 1834,nbsp;12 gr.

Dr. Flank ^ Almanach für wissenschaftlicb-gebildele Tliierarzle. Auf d. I. 1835. gr. 8. Munclicn 1834,nbsp;1 Bilt. 12 gr.

Rychuer, liiijutrlk oder die sporadischen inncrlicben u. ausserliclieii Kiaiikhciten des Uindviehes. gr. 8. Bernnbsp;1834, 1 Bth. 18, gr.

Dr. AT. L. Sekivak, Katechisinus der Iluf bcschlagkunst oder theoret. prakt. Dnlerncbt über don Hufbeschlagnbsp;und die gewöhn'iclisten Krankheileu des Pferdelüsses.

-ocr page 393-

301

Mit 20 liili. Tjf. Secliste verb. AufL gr. 8, Miinclien 1834, 1 Rib.

Or. E. II. Spolir, Veleriniirisches Handbucb , oder Anweisuug, die Krankheiten der Tbiere zu erkenneanbsp;uiid zu heden, für Thier'arzte und Laudwirlbe nachnbsp;alphabetisclier Ordnung Ir Bd. Ie u. 2e Abtiied.,nbsp;enlbaltend A—t'. Zweile Aufl, gr. 8 jNurnberg 1834,

1 RUk 8 gr.

Der vorslclilige Thierarzt, oder 115 erproLl* Mittel für die ürankheiten der Pferde, des Rmdviehes, dernbsp;Sciiweine nnd der Sebaule. Ein uuenlbebrl. Hüilsbuclinbsp;j'iir jaden Plerdebesilzer, Haus- uud Eaadwirlli, Vieii-zdcliter tu Fleischer. Herausg. vou eineiii prakt. Oeko-110 me tl, dutchgesehen und mit eiuer Vorr. sonM. Lux»nbsp;8. Leipzig 1834. 6 gr.

ür. K, tl', yUc, Beschlaglehre, oder die Lehre der Kunst, die Ilnfe der Pferde, Manlthiere, Esel u. dienbsp;Klaueti des Rindviebes diircli Eisen vor d. allzuvielennbsp;Abimtzen zu sicheru , sie gesuod zu eriialten u. dienbsp;kraiil-. u. sebadbaft gewordeuen dureh den Beschiag sonbsp;zu schülzeu, dass die Tbiere bald-mögüclisl wieder zurnbsp;Arbeit zu gebraiichen slnd. Zutiachst f. prakti.schonbsp;Hufschiiiiede. Mit 19 Sicilizeicbiiungeü. gr. 8. Giessen,nbsp;1834. 1 Rib. 6 gr.

E. lEalch, Bemerkungen über die Rotzkrankbeit des Pferdegeschlecbts und Beobaclilungen über das Pro u.nbsp;Contra ibrer Au.steokbai'keit. Mit Beitr'ageu ausge^nbsp;zeichneter Tbierarzte und emeiu Anbaiig. 2te Ablbcilung.nbsp;gr. 8. Marburg. 1834. 8 gr.

U. Waldinger, Wahrnehmiingen aii Scliafen, urn über iiir Beündeu urtheileu zu könuen. Neue Aufl, 12,nbsp;Wien. 1834. 16 gr.

Die Wartung der Pferde in gesundein und krankeii

-ocr page 394-

362

Zustande. Von einem K. Siichs» Cavall.-Offizier. Zweite Aufl. 8. Dresden, 1834. 16 gr.

Dr. H. A, WUstefeld, üeber den Beschlag u. die BehaiidJung gesunder u. kranker Füsse der Pierde. 8.nbsp;Götlingen 1834. 12 gr.

Bew'ahrte Arzneiraittel bei den Krankheiten des Bindviehest der Schafe und der Schweine, Ier Bdchen.nbsp;16°. Rurtlingen 1834. 3 gr.

J. F. C. Uieteric/ts, Ilandbuch der praktlschen pferdekenntniss. Oder: Beurtheilung der einzelnennbsp;Theile des Pferdekörpers seinem gesunden und febler-baften Baue nacli, mit Angabe der Kennzeichen dernbsp;Fehler und Krankheiten , deren Verhiitung und derennbsp;allgemeinc Behandlung; desgleichen \on der Alterkennt-niss, der Kenutniss der Fouragen und von dem Hufbe-scblage. Für Officiere der Kavallerie u. Artillerie , sonbsp;wie für jeden Pferdebesitzer. Zweite verb. Ausg. Mitnbsp;Abbild. gr, 8. Berlin 1835. 1 Rth. 12 gr.

Erfahrungen aus dem Gebiele der Thierheilkunde, oder Anweisung zura Gebrauche echt specilischer , durclinbsp;inebrjabr. Prüfung bew'ahrter horaoïopalischer Heilmittelnbsp;gegen die am haufigsten vorkommenden Krankheitennbsp;der Haus» und Nutsthieren, Für Thierarzle und Land-wirthe. Vom einem prackt. Landwirthe. 8 Düsseldorfnbsp;1835. 12 gr.

E. L, Falie, Die Erkcunnng der gewöhnlich herrschenden, vorzüglich Seuchenkrankheiten unserernbsp;landwirthschaftl. Haussaugethiere, namentlich der Pferde,nbsp;Binder, Sebaafe , Schweine etc., und wie maii sie zunbsp;verhüten und hei denselben sich zu bcnelimen hal, umnbsp;ihr Fortschritlen zu hindern und die Erkrankten wieder herzustellen , oder wenn Hülfe nicht möglich seiu

-ocr page 395-

363

sollte, dcnnoch keinen raerklichen Schaden zu haben. gr. 8vo, Weimar, 1835. 16 gr.'

Heilversuche, homoïopatbische, an kranken Hausthie-ren. Is Heft: Heilung der Pferde. gr. 8vo. Magdeburg, 1835. 10 gr.

Jahrbiich für Pferdezucht etc., 12vo. 1835. Ilmenau. 1 Rth. 8. gr.

Dr. J. R. Köchlin, Ueber die in unsern Zeilen unter den Füchsen berrschende Krankbeit, und die Natur undnbsp;ürsachen der Wutbkrankheit überhaupt, gr. 8vo, Zu»nbsp;rich, 1835. 6 gr.

Magazin für die gesammle Thierheilkunde. Herausgeg» von Prof. Zgt;. Gurlt und Prof. D. Hertwig. Ir, Jabrg.nbsp;1835. 4 Hefte. gr. 8yo. Berlin, 1835. 3 ÏUh,

Die Maul- und Klauenseuche, odor practische An» weisung zur Erkenuung, Vorbauung und Heilung diesernbsp;beiden Krankbeiten , jode für sich allein und in ihrernbsp;Verbindung ucter sich selbst, so -wie in ihren Corn»nbsp;plicalionera mit der Eulerseuche, dem Nervenileber,nbsp;Faulfieber, milzbrandarligem Fieber und andernÜebelnnbsp;betracbtet. Für Thierarzte und Laudwirthe von einemnbsp;praktischen Thierarzt. 8vo. Leipzig, 1835. 16 gr.

V. S, Ritter, Die gesetzlichen Hauptinangel der Hausthiere iin Königreich Würtemburg und den an-gianzenden Staaten, in pollzeilicher und gerichtlichernbsp;Beziebucg, gr. 8vo. P.otlenburg a. N. 1835.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 Rth.

8 gr.

Dr. Schneider, Die gewohnüchen Seuchen der Haus-tbiere. Ein kurzes belehrendos Handbuch für den Landrnann. Svo. Fnida, 1835. 21 gr.

J. Swaton, Die Sammlungen 'ind Beobachtungen über die Lungenfaule und Lungenseuche der Kinder, nebst

-ocr page 396-

36 i

i'lirer Eikennlniss, BehaiiJiung und Heiluiig. gr. Rtq. Prag, 1835 21 gr.

Der Thierarzt , eiiic Yeterinarisclie Zeilschrifi; in Verbindung mit vielen schweizenscheu und deuncliennbsp;Thier'arzleu lierausg. vona Thierarzt E. Ini-Thuru. It.nbsp;dahrg. f. 1835. 12 Hefte» gr. 8vo SchalThauseu, 1835.

1 Rtli. 16 gr,

Thomas, Der alte Scbafer, seine Kuren an Pierden, lerausgegeben von seineni Soline, dein Scbiifer Thomasnbsp;in Weisseuborn. Mit einer Vorrede vorseheu vom Maj.nbsp;/. von Tennecker. 2r AuH. 8vo. Glogau,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1834. 20 gr.

Tlanns Tob. Feiten, Hunderljalirige Scbarfricbler-Kuren an Pferdeii, in allen gewolinlichen kraukkafien Zustanden der Pferde, und iu ausserordentlicbeu, deren Heilung bisher stets als ein Geheinmisa belrachtetnbsp;wurde. Aus d. Nacblasse des obengen. verstorb. weit-bèrühmten Scharfrichters, herausg, viin F, JF. Bruchsnbsp;iriiu. gr. 8vo. Velinp. Augsburg, 1835. 16 gr.

Zeitschrift für die gesamrale Thierheilkunde und Yiehzuclit. In verbindung ruit mehrern der vorziiglicb-Sten Thierarzte und Tiiierzüchter , herausg von Ür. E'nbsp;L. M. Netel und Dr. K. M. Fix, Ir Bd. 3s—4s Helt.nbsp;gr. 8vo. Giessen, 1835.

Dieseibe, 2r Bd. Is Fleft. gr. 8vo Daselbst, jeder Band, 2 Rth.

C. Apelt, Die Arnikatinktur. Eine Anweisung zu ilirer Bercitung und Ariwendung hei einer Menge Krank-heiten der Menschen und Tliiere. Ein unentbehrlichesnbsp;Handbuch quot;fiir Jedermann, insbesondere für Landbewoh-ncr, welche enlfernt von arzliicher Hülfe , sichdadurebnbsp;in scbnellen Krankheilsfallen selbst helfeu können. 12vo

Leipzig, 1835. 4 gr.

-ocr page 397-

•365

Archiv fur Tblerlieilkunde, von der GeseJlscliaft ^cliweizerischei ïiiierarzle. 7r J3d 4 Hefte. Bern, 1835.nbsp;I Rth. 18 gr.

W.BaAler, Deutlicbe Anweisung überWartung, Ab-iichtung, Erzieliung und Krankbeilen der Hunde. Fur Ijiebliaber dieser nützlicben Thiere bearbeitet. 8vo.nbsp;Nordhausen, L835. 10 gr.

H, J, Erclensj Geraeinuutziges Tbierarzneibucb, oder griindl, und leichtfaszl. Unterricbt, wie man allenbsp;Krankbeilen der Pferde, des Rindviehs etc. auf dienbsp;eiofacbsle und woblfeilste Weise ohne Beibülfö einesnbsp;Tbierarztes leiclu erkennen und sicher heilen kann.nbsp;F(ir Gutsbesitzer, Oekouomen, Landwirtbe etc. kl. 8vo.nbsp;Aachen, 1835. 16 gr.

Dr. K. Fr. Tf'. Funhe, Theoretiscb-practiscbes Hand-¦bticb und speciellen Pathologie und Tberapie der

gioszern

einoiii.

cutzbaren Ilaussaugelbiere oder alii

fassl. und Wissenschaft'. Darstellung der Eiscbeinun-gcn, Kennzeichen, Drsacben, Vorbersagung, lleilung und Verbiitung der innern Krankbeiten gedacliterTbie-le, mit besond. Beriicksicbt. ihier Senchen. Ein nüuJ.nbsp;Handbuch Zu Vortragen fur Lebrer der pract. Veleri-n'arkunde, so 'wie zum Selbslunterriclu filr Staatsarzte,nbsp;Polizeibeamle, Thief'arzle und gebildele Oeconomeu,nbsp;Ir Band. Krankbeiten des Anbddungssjstom. gr. 8\o.nbsp;Leipzig, 1835. 2 Rtb.

Jabrbucher, inediciuiscbc, des K. K. Ocsterr. Staales. Enter Mitwiikuug der Hr». Professoren des mediciu.-chirurg, u. des tbierarzll. Studiuins an der Wiener Eni-vcrsitat. Ilerausg. \on Frhr. v Stift ^ u, Joh. Nep.nbsp;Edeln v. Raimaiitt, XVIII. 1—4. oder Neueste Folgenbsp;IX. 1—4. Mit lithogr. Tafeln. gr. 8vo. Wien, 1835^nbsp;4 Rtb.

-ocr page 398-

S66

Körber, Haodbuch der Seucheii und ansleckenden Krankheiten der Hausthiere, mit besondersr Berück-tiguDg der dabei nötbigen pollzeilichen Vorkehrungen.nbsp;gr. 8vo. Quedlinburg, 1835. 1 Rth. 12 gr.

Dr. fFquot;, Kreutser, Lehrbuch der populairen Thier-beilkunde, oder gründlicbe und leichtfasiliche Darstel» lutig alles Desjeuigen , was dera Landwirtlie und Vieh-besitzer aus dein ganzen Geblete d. Veterinar-Medicinnbsp;zu wissen nothwendig ist, und obne ein eignes Studium 'vorauszusetzen, von IXicht.Thierarzten richtig be-griffen, beurtheilt und augewendet werden kann. Zunbsp;Vorlesungen an Landwirthschaftl. Scliulen und zumnbsp;Seibstunterricht bearbeitet. 2 Bde. gr. 8vo. Augsburg,nbsp;1835. 2 Rth. 8 gr,

F, A, Küers, Jahresbericbt über die Fortschritle und critischc Uebersicht der gesammten in- und auslandi-schen Lileratur im Gebiete der Wissenschaft der Vieh-zucht und Thierheilkunst des Jahres 1834. Ir Jahrg.nbsp;gr. 8vo. Berlin , 1835, 1 Rib. 12 gr.

J, C. G, Lüpie, VelerinarRecept-TascIienbuch für Thlerarzte und Oekonomen. Oder: Allgeraein fasslichernbsp;Dnterriclit in Betrell’ der in dor Thierarzneikunde gequot;nbsp;brauchl. Medicamente. Quedlinburg, 1835. 20 gr.

Dr. J. R. Sautei-, Die Lungenseucbe des Rindviehes, ibr quot;Wesen und die Beweise zu ihrer giinzlicben Ver.nbsp;bannung aus unseru Gauen, gr. 8vo. Winterthur, 1835.nbsp;20 gr.

Dr. K. L. Schwab, Anleitung zur ausseren Pferde-kenntniss, bin Handl)uch zum Seibstunterricht und für Vorlesungen, Xdit eineni Register und 11 lithogr. Ab*nbsp;bild. Dritte verb. Aufl. 8vo. Zurich, 1835.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 Rth.

16 gr.

Vieharzneibuch, allgeraeines, 2r. Thl, Cdei : des

-ocr page 399-

367

alten Schafers Thomas aus Banzlau iu Schlesien seine Kuren an Ihndvieh, Schweiaen, Schaafen, 'üegeii undnbsp;den übrigeu Hauslliieren. Von ihm selbst in seinernbsp;Wund- iiiid Sclireibart beschrieben und zuin Kuizennbsp;seiner Kebenmenschen herausgeg. 'vora sciuern Sohuenbsp;dem Schafer Thomas iu Weissenborn. 8vo. Glogau,nbsp;1835. 20 gr.

Dr. C, Kogel, Das Staatsarzlliche Yerfahren nach den in Deutschland geitenden geraeinrechtlicheu Gruud-satzeu theoretisch und praktisch dargestellt. gr. 8vo.nbsp;Jena, 1835. 1 Rth.

Dr. Ij. Tf'agenfeld, Die Erkenntniss, Vorheugung, Kur und Tilgung derjenigen Krankheiten der Hausthie»nbsp;re, ¦yvelche in polizeihcher Hinsicht in Betracht kommen, nebst Angabe aller darüber in Kön Preuss. Slaalenbsp;gegenw'artig geitenden Medicinal-Gesetze, Verordnun-gen , Bescriple etc. Ein ïlandbuch für Medicinal- undnbsp;Landralhe, Physici, Thierarzte und Landwlrthe. Mitnbsp;1 co). Tafel. gr. 8vo. Kdnigsberg, 1835, 1 lUh. 4 gr.

Derselbe, über Erkenntniss und Kur der Krankheiten des Rindviehes. Mit 1 color. Tafel. gr. 8vo. Da-selbst. 1 Rth. 6 gr.

/. G. Wohtein, Uebrr das Paaren und Verpaaren der Menschel! und der Thiere, nebst einer Abliandl.nbsp;¦von den Krankheiten, die ausder Verpaarung entstehen.nbsp;Dritte Aufl. 12vo. Allona, 1835. 12 gr.

Ié. Ph. Wüppermann, gemeinnütziges Vieharznei-buch, oder kurze und gründliche Anweisung fiir Vieh» besitzer , Oeconoinen undLandleule, die gewöhnl. Krank-beiten der Pforde, Kühe, Schweine und Schafe zu erkennen und auf die raögiichst schnellste und -wohlfeil-ste Weise zu heilen, 3te verraehrte und verb. Aufl.nbsp;Svo. Osnabriiek, 1835. ]‘2 gr.

-ocr page 400-

338

Chrisllicb, Die Wüi tembergische Medizlualrerfassung, 8vo. TJim, 1836. 1 Rib. 8 gr,

Bracy Clark^ Der ¦wabre B.iu, die Naturgcseize mid Eiiirlcbtung des Pferde-Fuszes, oder die erwiesenenbsp;ScliSdliclikeit der bisherigen Hufeisen j nebst einer durcbnbsp;vielfaltige Erfahrungen bewahrt gefuudenen neuen Be.nbsp;schlage-Metliode. Zwei te verm. Aufl. 4lo, Frankfurt a.nbsp;Main, 1836. 2 Rth. 16 gr

J, B. Demangeon, Theorie der Zeugung der Pflan-zen, die niedern und höhern Thiere uiid bosonders des Menschen. Eine ausfiibrl. Aufz'ablung und Beurllieilungnbsp;aller Zeugungstbeorien , nebst einer vollslandigen Er-klarung dieses Naturgeschafts und der ersten Entwicke-Jung der Frucht etc., der -Fahigkeit nnd Dnfahigkeitnbsp;zum Zeugen, deren Dauer, Ursachen und Hedung, dienbsp;ScIiWangerscbaA nnd Zwitterbildung elc. Ein prakt,nbsp;Lebrbueh, für Aerzte, Thierarzle, Naturforschcr undnbsp;gehildele l.escr aller Slande. Nach dem neuesten Stand-puiikte der Wissenscliaft und Eifahrung bearb. und mitnbsp;Zusatsen uud Anmerkuugen herausgegeben. 8vo. Weimar , 1836 1 Hlh. 8 gr.

Dr. G. C. II. Brdmann, Lebrbucli der Chemie fur Aerlze und Tbierarzte zura Gebrauch bei Vorlesungennbsp;und zum Selbstunterrichte entworfen. Mit 8 Tafelnnbsp;Abbüducgen. Ie Abtheilung. (Anorganische Chemie.)nbsp;gr, 8vo. Berlin. 1836. 1 Rth. 16 gr.

/Fquot;. Gieleit, Repertorium der Preussischen Veterinar-Polizie-Gcsetze. gr. 8vo. Kordhausen, nbsp;nbsp;nbsp;1836. 2 Rth*

12 gr.

Hcilversuche, homoïopalische , an krenkenHausthieren. 2r. Blief: Ileilung des Hoinviehes. Von einem Laien.nbsp;gr. 8vo. Magdeburg 1836. 14 gr.

ƒ. M, Kreutzer, Lehrbuch der Thierhellknnde oder

-ocr page 401-

369

¦grUadliche unJ leichlfassliclie Dars'ellung alles desjeni-gen, was jadara Laiidwd'tli® und Besitzer der wichtig-sleïi Haussangelhïere aus dein gesaminten G-cbiete der Veterinar-Madicin zu wissen notliwendig ist. Zum gebr*nbsp;füi’ Vorlesungen an landwii'thschafllichen Lehranstaltennbsp;und zum Selbstunterrichlei 48 und 5e Lief* gr, 8.nbsp;Augsburg, 1836. 12 gr.

Magazin für die gesammte Tbierhellkunde. Heraus» gegeben vom. Prof Dr. Gurlt und Prol. Dr.

2r Jahrgang 1836 4t8 Hefle. Mit Abbilduugen. gr. 8vo, Berlin, 1836. 2 lUb. 16 gr.

J.J. Rychrier und E. Im-Thitrn, Encjklopadie der gcsaramten ibeoretiscben und praktischen Pferde- undnbsp;Rindvieh-tleilkunde in alpbabelischer Ordnung. Ie undnbsp;2e Lieferung. gr 8vo. Bern, 1836. 12 gr.

Dr. J. Schneider , Die gevvöhnlicheii Seuchen der gauslhieren; ein Handbuch für den Landinann. Is Bdcb,nbsp;Zweite verb. Aufl 8vo. Fulda, 1836.

Desselben Werkes 2s Bdchen, 8vo. Daselbst. 8 gr,

Jos. Spinola, Saminlung von ihierarzllichen Gutach-teu, Berichten und Protokollen, nebst einer Anweisung der bei Anferligung dersclben zu beobachteuden For»nbsp;men und Regeln, in besonderer Beziebung auf die innbsp;den Kon. Preusziscben Staaten geitenden Gesetze. Einnbsp;Handbuch zunacbst für angehende Kreislbierarzte. gr,nbsp;8vo Berlin, 1836. 1 Rl6. 12 gr.

Allgeraeines Thierarzneibuch, nacb den besten Hülfs-mitteln und Erfahrungen für Oekonomen, Landleuteund Viehbesitzcr überhaupt bearbeilet. Als Anhang. Einenbsp;Anleitung zur Kenutiüss des Pferdes und seiner Theile,nbsp;8vo. Nordhausen, 1836. 8 gr.

J. A. F. L, Trager, Die gewöhnlicbslen Krankheilen des Zug- und Nutsviches, rait besonderer Rücksiciitnbsp;111 D.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;24

-ocr page 402-

370

auf die Yerjchl'age. Eine kurze und verst'andliclie Ati-•weisuTig zur leichten und sicliern Erkeunung und rick-tigen Behandlung derselbcn. 8vo. Leipzig, 1830. 6 gr.

Ockonomisoher und popular-medicinischer Universal-Ealhgeber, Eine Encyclopadie der vorzüglicbsten Lehren, Vorschriften und Mittel zur Erhaltung desnbsp;Lebens und der Gesundheit der Menseken und dernbsp;nutsbaren Thiere , so wie zur Conservirung aller für dienbsp;Bedurfnisse, die Bequemlichkeit und das Vergnügen dernbsp;Menschen bestimmten Einrichtungen, Produkte undnbsp;Waaren. Dritte Auflage , \er*nehrt mit eiuer 2n Abthei*nbsp;lung: Das kalle Wasser, als Bad und Getrauk, demnbsp;inenschllcben Korper sehr hedsain. gr. 8vo. Leipzig,nbsp;1836. 1 Rtb. 12 gr.

Dr. A. G. JVeber, Der Milzbrand, eine unter dem Bindviebe, den Pferden und Schweinen herrschendenbsp;Seucke und deren sichersteii Ileilmittel. gr. 8vo, Leipzignbsp;1836. 16 gr.

Zeitschrift fïir die gesammte Tbierheilkunde und Vieh-zuebt. In Yerbindung mit inebreren der vorzüglicbsten Tbierarzte und Tbierzücbter berausg, vora Geh, Mediz «nbsp;Rath E. L, M. Netel und Prof. Dr. K, M. yix. 3rnbsp;Bd. gr. 8vo. Giessen , 1836. Der Band vom 4 Heften.nbsp;2 Rib.

E. A. Ascheberg, Praktische Mittbeilung über d'C Trabnfistel der Pferde und deren Heilung, so wie aucbnbsp;bierbei über einige begangene Irrtbümer, den Verdachtnbsp;der Rotzkrankheit der Pferde betreilend. Nebst eineinnbsp;Vorworte vom Geh. Med.-Rath von Vogel, Mil 1nbsp;Steindr. 8vo. Rostock , 1836. 4 gr.

J% F. C, Eieterichi, llandbuch der Veterinar-Chirurgie, oder; die Kunst, die ausseren Krankbeilen dci' Pierde uud underer Hauslhiere zu erkennen und zu

-ocr page 403-

371

lieüeB, Vierte, vcrinelirte und verbcsserte Auflage. Mit 2 Kupfertafelu, gr, 8vo. Berlin, 1836, 2 Rth. 16 gr.

/. F, C. Dieterichs, Neuestes Vieharzneibuch, oder Anweisung, we der Laodmanu und Viebbesitzer dienbsp;Zucbt und Wartung der Pferde, Piinder, Scbaafe,nbsp;Scbweine und Hunde leiten , ibre Krankbeilen verbü-tcn, erkennen und beilen soil. Mit 1 Tafel Abbild.nbsp;8vo. Berlin, 183G 16 gr,

E. Eichwald, Menioria Ludovici Henrici Bojani. Ac-ced. icon. Bojani. 4to Vilnae , 1835. 2 Rib.

Eiseie, üeber Erkenntuiss und einfacbe Heilart der ain baufigsten an den Gliedmassen des Pfcrdcs vorkom-inenden Krankbeilen. Fiir Landwirtlie und Pferdebe-sitzer. Mit 2 Steint. 8vo. Sigmaringen , 1836. 12 gr.

Fr. Fischer, Specifiscbes Mittel wider die Hunds-WUtb. Anerkannt voin Königl. Preusz. Ober-Collegio Medico et Sauitatis, Leipzig, 1836. 2 gr.

C. J. Fuchs, üeber den Werth der Vieb-Asseku-ranzen, Köln, 1836. 12 gr.

Mittel das Kalben der Kübe bel Tage zu bewirken. Als Verhülungsraittel vieler Feuersbrunsle auf dem Lande bücbst wicbtig. Aus dem Ilollaiid. übertragen vounbsp;einem alten prakt. Oecouornen. Hain, 1836, 8 gr.

C. G. P/ •iitz. Das Verscbneiden oder die Castration der Milchkübe. Eine landwirlhscbaflliche Operationnbsp;lür Oekonomeii und Thierarzte. 8vo. Leipzig, 1836.nbsp;6 gr.

Repertorium der Ileilung kranker Tbiere nacb bo-moïopatb. Grunds'atzen. gr. 12. Leipzig, 1836. 1 Rib 4 gr.

J. J, Rychner und Ed. Im-Thurn. Encyklopadie der gesamiutcu theoretiscben und praktisnben Pferde- und

-ocr page 404-

372

Bindvleli-Hflilkunde in alpliahetischer Ordnung bcarbai-tet, 3e—6e Lleferung. gr, 8vo. Bern, 1836. 2 Rth.

Dr. A. Schnitzer, Naclitrag zu der Preuszischen Me* dicinal-verfassung, entlialtend die rnediz. Geselze vomnbsp;Jahre 1832—1836. 8vo. Berlin, 1836. 18 gr.

Dr. jpquot;. A, Schrader, üuiversalwörlerbuch der ge* samniten Thierarzneikuust. Eine ausführl. Darstcllungnbsp;aller iunerlichen und ausserlichen Kraukheiten der ver*nbsp;schied. liausthiere, und gründl. Belehrungen, wie sol-che erkannt, verhütet und schneli und sicher gelieilinbsp;werden kdnnen. Webst einer Auswahl von bewahrtennbsp;Recepten aus der Praxis der erfahrensten Tliieiarzte.nbsp;Für Landwirtlie und Alle, 'welcbe zum Dienste odernbsp;zum Yergnügen sich Thiere halten. In 4 Heften. Isnbsp;Heft. gr. 8vo. Weiszen, 1836. 14 gr.

Thomas, des alten Schafers, Kuren an Schaafen. Von ihtn selbst in seiner Mund- und Schrcibart beschriebennbsp;und zum Besten seiner Milraenscbcn berausgegeben vonnbsp;seinem Sobne, den Schafer Thomas in Weiszenborn»nbsp;8vo Glogau, 1835, 10 gr.

J, El Veith, Handbuch der gesammten gericbtlichen Tbierarzneikunde, für Aerzte, Thierarzlc, Oekonomennbsp;und Reclitsgelebrte. gr, 8vo, Wien,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1836. 2 Rth*

4 gr.

Z/. Wagenfeld, Allgemeines Viebarzneibuch oder gründlicher, doch leicbt fasslicher Untcrricbt, wonacbnbsp;ein jeder Viehbesitzer die Krank belten seiner Hausthierenbsp;auf die einfachste und vvoblleilsle Weise, aucb obnenbsp;Hülfe eines Thierarztes ^ leicbt erkennen und sicliernbsp;heilon kann. Dritte, verb, und verm. Aufl. mit 9 li-thogr. Tafeln in Pol. gr. 8vo. Königsberg , 1836. 1 Rib.

-ocr page 405-

373

HOLLANDSCHE WERKEJf.

I)i- A. HUMAN, Verhandeling [over de Koupohuen , zooaJs dezelve natuurlijk bij het Rund voorkomen, ennbsp;door inenting kunnen worden voortgebragt, en over dénbsp;beveiligende mok lt;if pok-mok des Paardsj benevensnbsp;een bijvoegsel, bevattende den uitslag der proefnemingen , om Runderen door kinder pokstülTe te besinetten ,nbsp;en daardoor koepokken voorttebrengen; alsmede denbsp;aanwijzing , om de koepok-stofle in glazen haarbuisjesnbsp;Ie verzamelen on te bewaren, 4to, met Platen; te,,nbsp;Utrecht, bij Van PADDËNJiOBO en COMO. 1831. 4 Gl,nbsp;80 cent.

Dr. A. NUMAN, Waarnemingen omtrent bet langdurig verblql boven den gewonen dragttqd van gestorvenenbsp;jongen bij de moeder-dieren, in de Nieuwe Verhandeling van bet Koninklijk-Nederlandsobe Instituut vannbsp;Wetensebajj, Letterkunde, en schoone Kunsten, Derdenbsp;Deels Eerste Stuk, te Amsterdam hij c. o. sunpsi;,nbsp;1831.

Dr, A NUMAN, Besebrg ving van een misvormd Schaap, met overtolliglieid van deelen ; in dezelfde Verhandelingen , Vierde Deels Eerste Stuk, 1832.

Dr. A. NUMAN, Waarnemingen omtrent de Horsel-niaskers, welks in de maag van bet Paard voorkomen j in dezelfde Verhandelingen, Vierde Deels Tweede Stuk,nbsp;1833.

A. NUMAN, Handboek der Genees- en Verloskunde

P

van bet Vee, derde druk; Groningen 1833.

Dr. w. VKOI.IK, Over den aard en oorsprong dor Cyclopie, ill dezelfde Verhandelingen, Vijfde Deelsnbsp;Eerste Stuk, 1834.

-ocr page 406-

:r74'

r. c. 3?T!trrN'ZEEi., Vcrliancleling over liet Eancivee deszelfs uard en hoedanigheden , verbetering van hetnbsp;ras, bwceking en voorkoming, of hcrs’eJIing der ziekten, enz. kl 8vo. te Rotterdam, bg t. j. iiendriksemnbsp;1834. f l—OO.

J, VAN iiEiiTUM, Bgdr.ige lot de verbetering en veredeling der Vee-teelt in het Koninkrgk der KederJan-dcn, te ZieriJizee, 1836*

-ocr page 407-

M I S S T E ï, L I N G E K.

Op bladz. 24, regel 13 van onderen, staat: ken ; lees ^ kan.

” nbsp;nbsp;nbsp;”nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;26 ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;regelnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;onderen, staat : toekend ,

lees toekent.

» nbsp;nbsp;nbsp;igt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;67 ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;regelnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;onderen , staat : worden ;

lees : wordende.

II nbsp;nbsp;nbsp;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;86,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;regelnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;boven, staat: vervoer; lees:

vervoeren.

» Tafel I, in de tweede kolom, staat: op liet Dapperische Hof; lees : op de Dapperische Hoeve.

-ocr page 408- -ocr page 409- -ocr page 410- -ocr page 411- -ocr page 412-