-ocr page 1-


m i.|w:

'ii • I-vT'tcr.

'V^; ® |?»S»

-1 nbsp;nbsp;nbsp;-.T^- . »kv.v.'.*

I (,v . nbsp;nbsp;nbsp;! W • ?gt;,'•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-

. f'i I'll -Éi®-

-ocr page 2-

-ocr page 3- -ocr page 4-

, nbsp;nbsp;nbsp;' quot; quot;'Ji*-' ' • -C-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦

Éif

-ocr page 5- -ocr page 6- -ocr page 7-

3/


'/lt; i é


VEE-ARTSENIJKUNDIG

POOR

RIDOSR 1)£R ORDE TA.\ BEN NEBERXANDSCREN EEEVW $ DIRECTEUR TAN 'iSTEE-ARTBENIJSCHOOE, HOOG»nbsp;lEERAAR IN DE PRACTISCHE VEE-ARTSENIJKUNDEnbsp;AAN DEZEETE, SECRETARIS DER COMJHI5S1E TANnbsp;XANDROUW» TE UTItJ^CJIT, XID VAN HET KONINK-XIJK-NEDERXANDSCHE INSTITUUT VAN -WETEK-SClIAPrUN, XETTERKUNDE EN SCIIOONE KUNSTEN » EN TAN ANDERE GEXEËRDE GENOOTSCHAPPEN.

V. Deel. I. SiuKi

MET PLATEN.


ri.ikriiNIVERSITEITte utrecht

2043 9471

UTltKCIlT,

N. VAN UEU Monde»

- ^

1845.

^ BIBLIOTHEEK ^ PATHOLOGISCH INSTITUUT

DER

VEEARTSENIJKUNDIGE HOOGESCHOOL V UTRECHT. gt;

-ocr page 8- -ocr page 9-

I ]gt; H o U D.

Over eene /.iekie van het Rundvee, in sommige streken van ons land, bekend onder den naam vannbsp;Pestbrand, Pestvuur, ook van de heerschende Kling-ziekte. Blaar-ol Spruw-ziekte der geslachtsdeelen (Avu-THAE EPizoöTicAE GEsmucM); door D^. A. NumiIn :nbsp;naar aanleiding van de deswege ingekomene verslagennbsp;omtrent deze ziekte, door A. Schuld, Vee-Aris tenbsp;Dordrecht, den Heer Slotemaker van Molenaarsgraaf,nbsp;Lid der Commissie van Landbouw in de Provincienbsp;Zuid-Holland, Korndörffer, Vee-Arts te Rotterdam^nbsp;den Heer Pesant, Lïd 4er Commissie van Geneeskundig Onderzoek en ïoevoorzigt, te Dordrecht, den Heernbsp;J. F. van Mens , Lid der Commissie van Geneeskundignbsp;Onderzoek en Toeverzigt in Noord-Brand, T. A. Bern-UARD, Veo-Aris te Maasland, S. H. Bokkelkamp, Vee-Arts te ’s Gravenhage, den Heer G. L. H. Hooft,nbsp;Vice-President der Commissie van Landbouw, in Zuid-

Holland...........bladz. 1—92,

Overzigt der beschouwingen omtrent de Halver-ziekte, of het liggen-blijven der Koeijen bij het afkalven,nbsp;en der verschillende wijzen, welke daarbij wordennbsp;aangewend; door D''. A. Nüman , en over de uitwerking der braaknoot (Nux vomica) en van haar alco-

-ocr page 10-

VI, nbsp;nbsp;nbsp;1 N H o U D.

holiscl» uittreksel bij verlammingen van verschillende

Huisdieren.........Lladz. 93—HS.

Waarnemingen omtrent de werking van de braaknoot bij verlammingen van Koeijen , bijzonder na het kalven;nbsp;door W, Montens , C. Nagels , B. J. G. Rijndebs ,nbsp;J. A. Alers en G. J. W. Bèrguüis.

Waarneming eener nbsp;nbsp;nbsp;anderdaagschenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;koortsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bij eene

Koe; door B. J. C. Runders , met een Bijvoegsel van den Redacteur.......bladz. nbsp;nbsp;nbsp;116—164.

Geschikte handelwijze, om den uitgezakten en om-gekeerden draagzak bij de Koe geraakkelijk binnen te brengen; door F. H. van Dommelen, mei een Bijvoegselnbsp;van den Redacteur......bladz. nbsp;nbsp;nbsp;164—178.

Waarneming omtrent het afzetten van den uitgezakten en omgekeerden draagzak bij eene Koe ; door denzelf-den VeC'Arts........bladz. nbsp;nbsp;nbsp;179—181.

Slokdarms-snede, verrigt aan eene Koe; door J. C. Billroth.........bladz. nbsp;nbsp;nbsp;181—184.

Waarneming omtrent de aanwezigheid eener Slang in de darmen van een Rund; door denzelfden Vee-Arts,nbsp;met een Bijvoegsel van den Redacteur, bladz. 184—190.

Veelvuldig voorkomen van vermoedelijke Hondsdolheid, in de omstreken van Zwolle , in 1843, door J. Jennes,nbsp;met een Bijvoegsel vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Redacteur,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bladz.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;190 202,

Wormachtige Longziekte (Pneumonia verminosaj bij Kalveren; door D^ A. Nüman. . . bladz. 202—203.

Waarnemingen omtrent het voorkomen van eigenaardige , op paarlemoer gelijkende, korrelachtige lig-chaampjes, in de zijdelingsche vaatvlechten der kleine hersenen, met eene gekleurde Afbeelding, door Fnbsp;G. Hekmeijeu; met een Bijvoegsel van den Redacteur...........bladz. nbsp;nbsp;nbsp;20Ö—226.

-ocr page 11-

vit.

INHOUD.

Geschikte wijze, om het Rund, tot het doen ondergaan van eenige heelkundige kunstbewerking , neder te werpen; door D’. A. Numan, naar aanleiding eenernbsp;ontvangene mcdedeeling en teekening van P. Mouwen...........bladz. 227—228.

Nadere bepaligen . omtrent de jaarlijks te houden Examens aan ’s Rijks Vee-Artsenijschool, en de bezoldiging der Yee-Artsen, die voor eigene rekening aannbsp;gemelde School zijn opgeleid. . . bladz. 229—240.

Examens , gehouden aan ’s Rijks Vee-Artsenijschool, in 1857—1S43.......bladz, nbsp;nbsp;nbsp;231—232.

Veranderingen, ten aanzien der Standplaatsen, betrekkingen en Sterfgevallen van Vee-Artsen. bladz. 242—249.

Verandering in het Personeel der Ambtenaren aan ’s Rijks Vee-Artsenijschool. . . . bladz. 247—249.

Verklaring der Platen I. en II. . bladz. 250—251,

Opgave van Vee-Artsenijkundige Werken, uitgekomen van 1837—1840.........bladz. 252.

Berigt over de Uitbreiding der Vee-Artsenijkunde in de jaren 1841, 1842 en 1843; door den Hoogleeraarnbsp;D'. P, II. J. Weilenbergh. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. bladz. 1—80


-ocr page 12- -ocr page 13-

OVER ESNE ZfEKTE VAN HET RUNDVEE, IN SO.MMtGE STREKEN VAN ONS LAND BEKEND ONDER DEN NAAM VANnbsp;PESTBRANÜyPESTrUUR, OOK VAN DE HEERSCHENDEnbsp;KLING-ZIEKTE, {bLAAR- OF SPRÜIE-ZIEKTEnbsp;DER GESLACHTSUEELEN, APHTHAE EPIZO-OTICAE GEMTALIUM) ;

DOOR

D^ A. NUMAN.

Sedert eenige jaren heeft men, ift sommige streken der Provincie Zuid—Holland, alsmedenbsp;in enkele aangrenzende Gemeenten der Provincienbsp;Noord—Brahand, eene ziekte onder het Rundveenbsp;waargenomen, waaraan door de landlieden algemeen den naam wordt gegeven van den Pestbrandjnbsp;het Pestvuur, ook van de Klingziekte. Dezenbsp;ziekte, in de ligtere en meest gewone trappennbsp;voorkomende, kenmerkt zich hoofdzakelijk doornbsp;eene ontstekingachtige zwelling der schaamlippen,nbsp;en het ontstaan van eene blaar—, hlein— of blaas-achiig uitslag, of van puisten aan de inwendigenbsp;oppervlakte dezer deelen cn der scheede, hij denbsp;V. Dl. 1. Sr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

-ocr page 14-

Koeijen, en bij Slieren en Ossen van den aars en somwijlen van den roede—koker, gepaard met koortsnbsp;en nog andere verschijnselen, welke cene algemeenenbsp;ongesteldheid der Runderen te kennen geven.nbsp;Wanneer de ziekte sterker aantast, zoo gaat dezelve niet zelden reet hevige ontsteking der inwendige deelen gepaard, waarbij zij hoogst gevaarlijk wordt, en veeltijds een spoedigen dood te weegnbsp;brengt.

Het schijnt wel, dat deze ziekte in enkele der bedoelde streken vroeger meermalen heeft plaatsnbsp;gehad5 dan, sedert hoe langen tijd zij aldaar heeftnbsp;beslaan, en of zij ook in andere oorden onzesnbsp;lantls voorkomt, hieromtrent ben ik tot dus vernbsp;onzeker gebleven, zijnde dezelve ons eerst bekendnbsp;geworden in het jaar 1831, toen zij te Ridder^nbsp;kerk en Ido—Ambacht in de Provincie Zuid—nbsp;Holland werd waargenomen, door den Heer Vee-Arts A. Schuld Dz. , te dier tijd te Dordrechtnbsp;gevestigd. Volgens dezen Vee—Arts komt de ziektenbsp;in die omstreken meermalen jaarlijks voor, hoewelnbsp;niet altijd in eene even sterke mate heerschende.nbsp;Blijkens de mededeeling in het Algemeen Verslagnbsp;van den Staat van den Landbouw in het Koninkrijk der Nederlanden (’) van dat jaar, werden de Runderen mede te IJsselmonde, ennbsp;in den Zwijndrechtschen JVaard, even als innbsp;vorige jaren, met Pesibrand bezocht, welke ziektenbsp;echter nu minder li.waadaardig was. In 1835 en

(‘) Bladz. ,91.

-ocr page 15-

1836 , lieerschte de Pestbrand in de Gemeenten Oud~Alhlas, Streefkerk, Zuid-Beijerland, JVeet-maas, JVumansdorp, in den Polder van den Moerdijk, te Strijen en op andere nabij gelegene plaatsen ,nbsp;alwaar zij toen werd onderzoclit door de Commissienbsp;Van Landbouw in Zuid—Holland, de Commissienbsp;Van Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzigt innbsp;de Provincie Noord—Brahand, met en benevensnbsp;door de Vee—Artsen F. W. Kobndörffer te Rotterdam , en W. H. Montens Zevenbergen. In betnbsp;Algemeen Veerslag van den Staat van den Land-hoitiv enz. van 1835 wordt, bij wijze vannbsp;overzigt, een Verslag medegedeeld omtrent dennbsp;Pestbrand in de Gemeenten Zuid-Beijerland,nbsp;de Korendijk , alsmede te Oud—Alhlas en Groot-Ammers. üe ziekte wordt opgegeven, als aldaarnbsp;vreemd te zijn. In Oud—Alhlas waren omtrentnbsp;800 Runderen ziek geweest, en slechts 22 gestor-venj te Ammers 300, waarvan slechts 7 a 8 stuksnbsp;overleden. De ziekte heersclue alleen in dezenbsp;Gemeenten, terwijl er in andere niets van. werdnbsp;opgeraerkt. Hel opmerkelijkste was, dal eene gebeelenbsp;weide, waarin soms 10 lot 15 Runderen bijeennbsp;liepen, alle gelijktijdig in eenen nacht werdennbsp;aangetast. De ziekte hield in October geheel op,nbsp;en heeft men er geene sporen meer van kunnennbsp;ontdekken. Verscheidene Vee—Artsen werden, zoonbsp;door het Gouvernement als particulieren geltezigd,nbsp;om de ziekte te onderzoeken, maar alle betuigden

(') Bladz. 91.

-ocr page 16-

4

eenparig niet te weten, onder welke soort van ziekte dezelve te brengen. Zekere dk Bkuin, oudnbsp;Vee—Arts te Krimpen, had alle bouwlieden dranken voor bet aangetaste Vee geleverd, en met betnbsp;beste effectj dan deze liet zich ook niet uit, welkenbsp;ziekte het Vee had gehad. Uit de bovenstaandenbsp;onbekendheid der ziekte schijnt dus te moetennbsp;worden afgeleid, dat dezelve hier niet dikwijlsnbsp;moet hebben plaats gehad; daar toch, in het tegengestelde geval, de overlevering of geheugenisnbsp;daarvan wel bij meerdere Veehouders zou zijn bewaard gebleven. In denzelfden Staat van dennbsp;Landbouw over 1836 (’), vindt men alleen tennbsp;aanzien van den Pesibrand gemeld, dat dezelve innbsp;eenige Gemeenten in de Beijerlanden heeft ge-heerscht, waartegen de Bbüin van Krimpen metnbsp;goed gevolg middelen voorschreef; zijnde er weinignbsp;beesten aan gestorven; doch in het Algemeenenbsp;'Handels— en Advertentie—hlad van 14 Octobernbsp;van dat jaar, werd uit Zuid—Beijerland gemeld,nbsp;dal de Runderpest aldaar zou zijn uitgebroken.nbsp;In 1841 had dezelfde ziekte plaats in vele Gemeenten van het JVestland, namelijk te Maasland,nbsp;J^laardingen, Poeldijk, Monster, Hodenpijl,nbsp;Schipluiden, Loosduinen, Hondsholredijk, en bijnbsp;en om ’s Gravenhage, alwaar zij werd waargenomen en behandeld door de Heeren G. H. Bokkel-kamp te Gravenhage, en F. A. Bernuabd tenbsp;Maasland.

{gt;) Bladz. 78.

-ocr page 17-

5

Er werden loen wederom aangaande deze ziekte zeer verontrustende , hoewel ongegronde , geruchtennbsp;verspreid, alsof zij overeenkomst zoude hebben metnbsp;den asiaiischen braakloop (’).

Daar wij nog geene geregelde beschrijving omtrent den zoogenaamden Pcsthrand of de K-ling-ziekte van het Pundvee bezitten, hebben wij het niet ondoelmatig geacht de waarnemingen der bovengenoemde Vee—artsen nopens deze ziekte medenbsp;te deelen. Wij zullen dezelve tot dat einde naarnbsp;tijdorde laten volgen, en er eenige beschouwingennbsp;aan toevoegen, betreffende den aard dezer, bij onsnbsp;nog weinig gekende, heerschende vee—ziekte.

Mededeeling omtrent den Pesthrand, in de Gemeente Ridderkerk en Ido—Ambacht, in 1831 waargenomen, door A. Schüld Dz,, Veearts der Pquot; Klasse te Dordrecht.

Deze ziekte, welke reeds vroeger, en meer of minder bijna jaarlijks, hier of daar, vooral ondernbsp;de Gemeente Ridderkerk, de Runderen aandoet,nbsp;wordt door de I.andlieden, bepaaldelijk ook doornbsp;den zoogenaamden Vee—arts de Bruin, wonende tenbsp;Krimpen, aan de Lek, met den naam van Pest-brand l)eslempeld.

De verschijnselen van twee jonge Runderen, welke ScHutD behandelde, bestonden hoofdzakelijk

l‘) Algemeen Handels- en Advertentie-blad van 18 Sept. 1841.

-ocr page 18-

in eene buitengewone roodheid van het slijmvlies der scheede, gepaard met sterke zwelling, eii bijnbsp;één der voorwerpen tevens met zware kloven, voorzien van eeltachtige gele randen,'en hier en daarnbsp;met kleine puistjes op hetzelfde slijmvlies. Denbsp;hartslag was duidelijk voelbaar en de pols vol eunbsp;vrij geregeld. De ontlasting der pis, zijnde helder,nbsp;had natuurlijk plaats; die der mestsiolTc was rae-nigvuldiger en dunner dan gewooulijk. Overigensnbsp;liepen de Runderen vrolijk door de weide. Dezelve waren beide kalfdrageude, en goed bij vleescU.nbsp;Volgens het berigt der Landlieden eu van genoemden Vee—arts de Brüin, boden die beesten, bijnbsp;welke het beschreven uitslag aan de scheede ofnbsp;kling te voorschijn kwam, doorgaans meer hoopnbsp;op genezing, dan zulke, bij welke dit niet plaatsnbsp;vond, waarvan er nu en dan onverwachts aan denbsp;ziekte stierven. Het meest algemeen ontstond denbsp;ziekte bij Runderen, die werden vet geweid.

Wat de oorzaken betreft, daaromtrent durfde SciiüLD voor als nog niets bepalen, daar zij oudernbsp;alle weersgesteldheid, eu bij Runderen, die opnbsp;hooge en goede weiden liepen, te voorschijnnbsp;kwam. Het is intusschen opmerkelijk, zegt hij,nbsp;dat deze ziekte in de Gemeente van Ridderkerknbsp;en Jdo—Ambacht, doch zelden, ja bijna nooit, opnbsp;andere plaatsen in dit district wordt waargenomen.nbsp;Zou ook, vraagt genoemde Vee—arts, een tenbsp;sterke groei op eene vreemde weide, zooals ditnbsp;met vetweiders plaats vindt, die veeltijds van eldersnbsp;worden aangekocht, als aanleideude oorzaak in aan-

-ocr page 19-

merking komen? ^ De velste Runderen stierven dikwijls het eerst en hinnen zeer korten tijd.

Ter genezing werd reeds vroeger, en nog steeds, door DE Bbuin een drank, als antidoot, gegeven.nbsp;Waarvan aan elk beest, gezond of ziek, eene fleschnbsp;vol, kostende ƒ 1,50, werd loegediend, en, gelijknbsp;Verhaald werd, bij velen met goed gevolg.

Volgens de ondervinding van sommigen, zouden de aderlatingen in vele gevallen schadelijk zijnnbsp;bevonden. Scuüld had ook, in de vorige maandnbsp;Mei, drie beesten, welke door een anderen empi-rischen Vee—arts adergelaten waren, op denzelfdennbsp;dag bijna gelijktijdig zien sterven.

• Rij de opening der gestorvene Runderen, zou men, zooals Scuüld later van den Viller vernam,nbsp;niets van eenig belang hebben waargenomen.

Aan de twee jonge Runderen, welke door hem behandeld waren, werd een outstekiugvverendenbsp;drank toegedieud, bestaande uit een once salpeter,nbsp;twee oneen ammoniak—zout, met honing ennbsp;water, onder bijvoeging van tien greinen kamfer.nbsp;De scheede werd meteen mengsel van azijn, waarinnbsp;eenige salpeter en wouderzout waren opgelost, meernbsp;malen daags bevochtigd en gezuiverd. Onder dezenbsp;behandeling verminderden binnen weinige dagennbsp;de zwelling en het uitslag, en herstelden zich denbsp;laeesten volkomen.

Op den. 16 September 1835, gaf de Heer Burgemeester der Gemeente Oud jdlblas 'nim den. Ueer

-ocr page 20-

8

Staatsraad Gouverneur van Zui^^Halland berigt, wegens het uitbreken eener ziekte onder het Rundvee aldaar, waarvan de aard moeijelijk kon wordennbsp;bepaald, doch aan welke bereids 11 beesten warennbsp;gestorven, terwijl ongeveer nog 700 andere doornbsp;dezelve zouden zijn aangetast. Hierop werd de Veearts Korndörffer gelast, om zich onverwijld naarnbsp;Oud—Alblas te begeven, ten einde de ziekte tenbsp;onderzoeken, met het Plaatselijk Bestuur voorloopignbsp;de noodige maatregelen van voorziening te beramen, en verder in overleg met de Gjmmissie vannbsp;Landbouw te handelen.

Het Verslag van den Heer KorndÖrffer betrekkelijk het onderzoek der bedoelde ziekte, gedeeltelijk in het bijzijn van den Burgemeester der gemelde Gemeente, en voorts in vereeniging met den Heer Slotemaker van Molenaarsgraaf, Lid dernbsp;Commissie van Landbouw in Zttid—Holland, innbsp;het werk gesteld, uitgebragt op den 22 Sept.nbsp;1835, hield hoofdzakelijk het navolgende in :

Bij eenen Veehouder in de Gemeente JBleskens-graa/quot; was voor eenige dagen een Rund overleden, zijnde aldaar in het begin van den zomer tweenbsp;Runderen gestorven. Volgens getuigenis van dennbsp;eigenaar, was de geheele koppel op denzelfden tijdnbsp;meer of minder aangetast geweest, doch warennbsp;deze Runderen, na toediening van eenige voorbehoedmiddelen , hersteld. Men hield de ziekte,nbsp;volgens de uitspraak van den Empiricus Kortlever,

-ocr page 21-

9

in de Gemeente Wijngaarden woonachtig, voor het kwaadaardige rotachtige longevuur. De Heernbsp;Kobndörffeb meende, volgens de verschijnselen dernbsp;ziekte, en de bevinding der lijk—openin gen, welkenbsp;hem werden medegedeeld, reden te hebben, omnbsp;dezelve te houden voor eene gewone of zuiverenbsp;longontsteking, voortvloeijende uit eene sterke ge—nbsp;voedheid der dieren^ grazende op oude, welige,nbsp;goed toegemaakie, weilanden, vooral in de nabijheid der woningen, onder den invloed eener zeernbsp;warme weersgesteldheid enz.: hoedanige gevallennbsp;men bijna ieder jaar ziet plaats hebben, vooralnbsp;onder het jongere vee. Er bestond dus, naar hetnbsp;gevoelen van Korndorfpek, geene vrees, dat de ziektenbsp;hier vooreerst meerderen voortgang zoude nemen.

Te Oud—Alhlas hadden eenige sterfgevallen plaats gehad onder de melkgevende Runderen,nbsp;Waarvan de verschijnselen werden opgegeven tenbsp;bestaan in koortsige aandoeningen, verloren eetlustnbsp;en herkaauwing, sterke uitvloeijing van kwijl uitnbsp;den mond, zwelling van dit deel, volkomen op—nbsp;hoitden der melkgeving, ontlasting eener dunne,nbsp;slinkende, met bloed en vellen vermengde, drek—nbsp;stoffen. Onder deze verschijnselen bleven de dieren»nbsp;liggen met uitgestrekte ledematen, vertoonende allenbsp;teekenen van eene verregaande verzwakking en vannbsp;den aannaderendeu dood, welke binnen twee ofnbsp;drie dagen plaats vond.

Men had tegen de ziekte, uit vooroordeel, dat dezelve als ongeneeslijk te beschouwen zoude zijn,nbsp;en op aanraden van empirische Vee—artsen, geene

-ocr page 22-

10

krachtdadige geneeskundige behandeling aangewend. Eén Rund echter, waarbij dezelve werd in hetnbsp;werkgesteld, was behouden gebleven; waaruitnbsp;men mogt besluiten, dat, indien de overige gestorvene voorwerpen tijdig aan eene doelmatigenbsp;behandeling waren onderworpen, misschien veienbsp;van dezelve zouden zijn gered geworden. Het wasnbsp;voorts niet volkomen bewezen, of de gestorvenenbsp;Runderen alle aan de thans grasserende ziekte waren overleden.

Bij de lijk—openingen had men waargenomen, dat de magen met eene overgroote hoeveelheidnbsp;voederstoffen waren opgevuld; dat de inwendigenbsp;bekleedselen derzelve zich los lieten, zijnde dezenbsp;deelen met bloedige plekken bezet, en sterk metnbsp;bloed opgespoten, én de galblaas met dikke groenenbsp;gal opgevuld, hoedanige verschijnselen door dennbsp;Vee—arts Korndorffe» ook vroeger in de Zuid—nbsp;Beijerlanden, te Histerd en Korendijk, werdennbsp;waargenomen.

Bij de nog, ten grooten getale aanwezige, aangetaste Runderen bij den Landbouwer P. Dbink-WAARD, te Oud—Alblas, hadden geene andere verschijnselen plaats dan eene meer of minder sterke ontsteking en zwelling der kling, gepaard gaandenbsp;met beginnende ontlasting van etter, zijnde hetnbsp;inwendige bekleedsel van dit deel geborsten, minnbsp;of meer miskleurig, en gevoelig op het aanvoelen. Bij de Ossen nam men zwelling van dennbsp;roede—koker waar. Van deze echter werd geennbsp;enkel voorwerp in die male aangetast, dat de

-ocr page 23-

11

dood er het gevolg van was. De herstelling volgde binnen twee of drie dagen.

Het melkgevende Vee genoot daarbij overigens eene goede gezondheid, zijnde alle verrigtingennbsp;ongestoord. Volgens de verzekering van sommigenbsp;Veehouders, gaven de Koeijen zelfs eene beterenbsp;en grooiere hoeveelheid melk en boter dan gewoonlijk.

Ook in de Gemeente udlblasserdam, bij den Landman H. Maa.t, op het Buitengoed het Hof'nbsp;genaamd, in de nabijheid van Oud~Alblas, vertoonde zich, tusschen den 18 en 19 Sept. 1835,nbsp;dergelijke zwelling aan de geslachtsdeeleu dernbsp;Koeijen. Tot den 21“‘“quot; kwamen er geene ziektegevallen bij. Men veronderstelde dus, dat de ziektenbsp;tot staan was gekomen. Het was opmerkelijk, datnbsp;dezelve zich vooral aan de zuidzijde der Gemeentenbsp;Oud—Alhlas vertoonde, zijnde slechts een enkelnbsp;geval aan de noordzijde voorgekomen.

Volgens het gevoelen van den Heer Kousdörfpkk, moest de ziekte gehouden worden voor dezelfdenbsp;heerscbende ziekte, door hem, op last van den Heernbsp;VAN Andkl, te Klaaswaal, 01^ A.eu. 18'*'quot; der vorigenbsp;maand, onderzocht in den Histerd, Xq Korendijk,nbsp;enz., waarvan het rapport aan de Commissie vannbsp;Landbouw in Zuid—Holland was toegezonden.

Het was tot dus ver bewezen, dat geen enkel sterfgeval had plaats gehad, alwaar zich alleennbsp;zwelling der kling bij de aangetaste Runderennbsp;vertoonde. Men wendde met goed gevolg voorbehoedmiddelen aan. De Landbouwer Albertnbsp;Bouwman deed zijne beesten sterk aderlaten, en

-ocr page 24-

12

diende aan elk Rund eene flesch karnmelk met gewoon keukenzout toe, waarbij al het Vee vannbsp;de ziekte bevrijd bleef. Een ander naastbij wonendenbsp;Veeman, met name R. van Vühen, wendde totnbsp;dien tijd niets aan, en bleef evenzeer verschoond.nbsp;Bij het Vee van den Landman C. Boüman, die denbsp;aderlatingen misschien niet krachtdadig genoegnbsp;bad in het werk gesteld, openbaarde zich de bedoelde zwelling later nog in geringe mate.

De meer genoemde Vee—arts was van oordeel,, dat, door het vroegtijdig aanwenden van sterkenbsp;aderlatingen, dragten, en krachtdadige ontsteking-werende geneesmiddelen, de ziekte kan wordennbsp;voorgekomen. Voor twee jaren had hij, te Ter~nbsp;hregge aan de Rotte, bij den Bonman J. Vis,nbsp;dezelfde kling—zwelling behandeld, welke door denbsp;aanwending eener bloedsontlasiing uit de halsader, het toedienen van karnemelk met wondet—nbsp;zout, het begieten des ligchaams met koud water,nbsp;binnen weinige uren werd weggenomen, zoodatnbsp;het zieke Rund dadelijk weder ter weide konnbsp;worden gebragt.

De beschrevene zwelling der uitwendige geslachts-deelen is, volgens hem, ontegenzeggelijk te beschouwen als eene plaatselijke ontsteking, voorfc-vloeijende uit eenen ontstekingachtigen toestand des bloeds, hetwelk eene donkere kleur en eenenbsp;dikke teerachtige hoedanigheid bezit, weinig bloed-wei bevattende. Tot deze gesteldheid zouden,nbsp;naar het oordeel van Kohndörffer, hoofdzakelgknbsp;aanleiding geven: de welgevoedheid van het Vee,

-ocr page 25-

13

ea eene daardoor voortgebragte vatbaarlieid van liet Rund voor ontstekingacbtige aandoening, aanhoudende droogte en felle warmte, minder goed, en zelfsnbsp;somwijlen brak, drinkwater, spoedige verandering vannbsp;den dampkring, hel vallen van koude,ophooping vannbsp;eene groote hoeveelheid van drooge, onverteerbare,nbsp;voedersioffen in de verteriugs—werktuigen,het grazennbsp;op oude, vette, goed loegemaakte kleilanden. Ongegrond en bespoltelijk, zegt hij, is de meening, welkenbsp;algemeen in deze streken omhelsd wordt, volgensnbsp;welke de oorzaak van dit onheil onder het Vee aannbsp;de kwaadwilligheid van een bijzonder persoon wordtnbsp;loegeschreven. Een ieder snelt daarom lot hem,nbsp;zijnde L. de Bebiis, te Krimpen^ die legen dezenbsp;ziekte dranken verkoopt, zoo men zegt, legennbsp;ƒ 2:20 de flesch. Elk Rund behoeft slechts éénnbsp;drank te gebruiken, wordende daarbij verzekerd,nbsp;dat hetzelve niet zal sterven. Men houdt de Bbciknbsp;liier voor den eenigen, die deze kwaal kent ennbsp;kan genezen, hetwelk bij velen gegrond is in hetnbsp;bedoelde vooroordeel.

Een ander Empiricus, namelijk N. Kobtieveb, wonende ia de fjemeente W'ijngaarden , biedt,nbsp;volgens geruchten, zijne dranken aan voor 90 Centennbsp;de flesch. Daar deze drank echter niet bitter ofnbsp;geestrijk is, heeft dezelve geen aftrek, ofschoonnbsp;ook Kobtieveb de dieren voor zijne rekening neemt.

Ik heb, zoo eindigt het Verslag van den Heer Kobndöbffeb, de ziekte door andere middelen, doornbsp;mij zelven en anderen aangewend, spoedig ziennbsp;herstellen.

-ocr page 26-

14

Ten aanzien der ziekte in Zuid—Beljorland en omliggende Gemeenten , werd door den Heer J. C.nbsp;VAN Andel, Lid der Commissie van Landbouw innbsp;Zuid—Holland, in het District der Beijerlan-den enz., als met het onderzoek, der ziekte vannbsp;wege die Commissie belast zijnde, onder dagtee*nbsp;kening van den 10 Oct. 1836, een uitvoerig rapport uitgebragt, waaraan de volgende hoofdzakennbsp;zijn ontleend.

Uit hetzelve moet worden opgemaakt, dat de Pesibrand, in het vorige jaar, mede in Zuid—nbsp;Beijerland heeft geheerscht, hebbende de ziektenbsp;toen dezelfde verschijnselen opgeleverd, welke nunbsp;worden waargenomen.

De Heer Pesant, Lid der Prcvinoinle Commissie van Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzigt, innbsp;Zuid—Hollandy te Dordrecht, had bij twee K.oei-jen, toebehoorende aan den Heer J. M. Stoop,nbsp;Burgemeester van Strijen, die aan de laatst beslaan hebbende ziekte gestorven, en geojDend waren, bevonden, dat de lever en milt door versterfnbsp;waren aangedaan, doch dat aan de longen nietsnbsp;óngewoons werd waargenomen. Hieruit meendenbsp;men te moeten besluiten, dat de ziekte alhiernbsp;geene overeenkomst had met die, welke in hetnbsp;Westland heeft geheerscht (de Longziekte), alwaarnbsp;de longen sterk aangedaan Averden bevonden.

Ten aanzien van het zoo veel gerucht makend berigt, voorkomende in het Algemeen Handelsblad

-ocr page 27-

15

Van den 14 October j.1. meldt de Heer van Andel, dat hetzelve, behalve dat het, tijdens deszelfs dag-teekening, onwaarheid bevatte, tevens als overdre*nbsp;ven moest worden beschouwd. Op den 12 diernbsp;maand toch was de ziekte reeds tot staan gekomen,nbsp;ïn evenredigheid van het getal der aangetastenbsp;Runderen, was dat der gestorvene niet groot, zoo-als straks nader blijken zal. Hij had ook nietnbsp;kunnen vernemen, dat de Runderen na hevigenbsp;folteringen, zooals in het Handelshlad gemeldnbsp;wordt, zijn bezweken. Volgens de ingewonnen be-rigten, waren eenige Runderen wel spoedig, doch 'nbsp;uiterlijk weinig lijdende, en andere wederom langzaam en kwijnende, gestorven. Daar de ziektenbsp;zoo te Streefkerk als te JSfumansdorp reeds voorbijnbsp;was gegaan, kon hier geen onmiddellijk onderzoeknbsp;meer plaats hebben.

Overeenkomstig de ingewonnen berigten, werd de ziekte aan het Melkvee het eerst ontdekt bijnbsp;het opligten van den staart, als wanneer de klingnbsp;zich omstoken en gezwollen liet aanzien, terwijlnbsp;men aan de schaamlippen, geopend of van elkandernbsp;verwijderd wordende, wederzijds vuile blaasachtigenbsp;zweertjes ontwaarde. Bij de Ossen had de zwellingnbsp;zich aan het fondament vertoond. Bij sommigenbsp;Runderen werden ook gezwollen en loopende oogennbsp;waargenomen. Na hét gebruik der middelen vannbsp;de Buüin, verminderde de zwelling spoedig, ennbsp;daarmede was de ziekte genezen. »

Het geneesmiddel of de drank werd slechts eens ingegeven, namelijk aan een eenjarig Rund, een

-ocr page 28-

IG

vierde gedeelte van eene flesch, aan een tweejari'j e:ei\e halve flesch, aan een driejarüj of daar bovennbsp;eene tjeheele flesch.

Of DE Bkdin zich ƒ 2:10 voor eene flesch der geneesmiddelen liet betalen, scheen nog zoo zekernbsp;niet te zijn, daar hij, zoo als de Heer van Andelnbsp;vernam, bij de af haling geen geld wilde ontvangen, doch hetzelve later zou komen af halen. Denbsp;Ijeesten, waaraan de drank werd loegediend, warennbsp;grootendeels niet door de Bruin gezien. Zoodranbsp;vele Veehouders ontdekten of zich verbeeldden, datnbsp;hun Vee ziek was, trachtten zij slechts middelennbsp;van dezen Ie bekomen, en dezelve werden meestalnbsp;ingegeven, zonder dat de Bruin, of wel deszelfsnbsp;zoon — zijnde de oude de Bruin zelf niet bij hetnbsp;Vee geweest — hetzelve hadden bezigtigd, of tenbsp;kennen gegeven, dat het Vee door den Pestbrandnbsp;was aangetast. Van de, vroeger legen de Bruinnbsp;bestaan hebbende, vooroordeelen, werd niets nadersnbsp;vernomen: waaraan trouwens ieder weldenkendenbsp;ook geen geloof had gehecht. De Heer van Andelnbsp;vereeiiigt zich met het gevoelen van den Heernbsp;Burgemeester van JSumansdorp , dat het wensche-lijk ware, om zich met de Bruin te verstaan, tennbsp;einde deszelfs geneesmiddel te ontdekken.

De Landlieden verzekerden toch, dat al de Runderen, aan welke het bedoelde geneesmiddel tijdig werd toegediend, geheel herstelden; doch dat dienbsp;beesten , aan welke dezelve te laat werd ingegeven,nbsp;of wanneer de ziekte in te hoogen graad geklommen was, stierven.

-ocr page 29-

17

liet geial der genczene en zoogenaamd genezene (vrij geblevene ?) Runderen kon moeijelijk wordennbsp;bepaald. De genezene bedroegen voorzeker eenigenbsp;honderde; dan, indien men bet geial wilde nemen ,nbsp;hetwelk de geneesmiddelen had gebruikt, zou hetzelve veel aan merkel ijker zijn, daar de Veehouders,nbsp;zoodra zij één of twee zieke Runderen ontdekten,nbsp;aan al de overige, in dezelfde weide loopende,nbsp;de dranken mede toedienden.

Hel getal der gestorvene Runderen kon ten hoogste op 40 of 50 stuks worden gesteld. Ditnbsp;getal kon voorzeker, in verhouding tot het ge—nbsp;drankte Vee, niet groot worden genoemd. In denbsp;t Gemeente TVestmaas en Numansdorp waren geenenbsp;Runderen gestorven, en bepaalde zich de sterftenbsp;dus hoofdzakelijk tot de Gemeente Slrijen.

Omtrent dett Pestbrand, in den Polder der Moerdijk in 1836 hebbende geheerscht, behelst het, door den Heer Vee—arts W. H. Montens te Ze—nbsp;veuhergen, aan den Heer Burgemeester dier Gemeente ingezonden Verslag van 25 October vannbsp;dat jaar, de navolgende bijzonderheden (‘) ;

(') Het tedoelde Verslag werd, door den liccr Staatsraad Gouverneur der Provincie Noord-Braband, onder dagteekeningnbsp;van 28 Oct. 1136 Nquot;. 32, ingezonden aan Z.Excel, den Heernbsp;Minister van Binuenlandsche Zaken, cn door dezen aan Z Excel,nbsp;den Heer Minister van Builenlandsche Zaken, tot welk Departement destijds de Administratie voor de Nationale Nijverheid behoorde.

V. Dl. I. St. nbsp;nbsp;nbsp;2

-ocr page 30-

18

De sedert de laatste weken, in de Provincie Zuid—Holland, zoo veel oplief makende Rundvee—nbsp;ziekte, welke aldaar vele slagtoffers moet liebliennbsp;veroorzaakt, had zich ook in den Polder der Moerdijk geopenbaard. Op den 20’*'quot; October j.1.nbsp;werd de ziekte slechts bij eenige Runderen ontdekt,nbsp;welk getal zich binnen drie dagen zoo zeer vermenigvuldigde, dat op nagenoeg alle weiden, aan de

Naar aanleiding van het ingekoraen berigt van den Vec-arts Monxeks , werd door den Heer Gouverneur voornocmd, de Heernbsp;President der Provinciale Geneeskundige Commissie uitgenoodigd,nbsp;om ecu der naastbij wonende leden dier Commissie te committeren , ten einde met genoemden Vec-arts, in den Polder dernbsp;Moerdijk, het noodig onderzoek omtrent den aard dier ziektenbsp;te bewerkstelligen, en of het gebruik van vlecsch der aan dienbsp;ziekte lijdende of gestorvene beesten voor den mensch al dannbsp;niet nadeelig moest worden gehouden, en voorts, om dat onderzoek al mede uit te strekken tot het, aan het zieke Veenbsp;toegediend wordend, geheim geneesmiddel van den Vee-artsnbsp;»E Bruin te Krimpen, alsmede, om, zulks noodig oordce-lende, met onderling overleg, de vereischte middelen en maatregelen , zoo tot genezing als tot voorkoming van verderenbsp;verspreiding der ziekte , voor te schrijven, en om van hunnenbsp;bevinding en verrigtingen rapport te doen; zijnde de Burgemeesters van Zevenbergen , Hooge- en Lage Zwaluwe en Klun-dert tevens aangeschreven, om bij het bedoelde onderzoeknbsp;de behulpzame hand te bieden , te zorgen, en te doen toenbsp;zien, dat de te geven voorschriften naauwkeurig w'erden opgevolgd, — dat geen Vee van het terrein, alwaar de ziektenbsp;zich had geopenbaard, naar elders werd vervoerd, en dat innbsp;hunne Gemeente geeue beesten voor de consumtie zoudennbsp;worden geslagt, dan na alvorens door deskundigen geëxamineerd en voor ’smenschen gezondheid onschadelijk te zijn bevonden.

-ocr page 31-

19

noordzijde van den straalweg gelegen, de ziekte ziek openbaarde, en het getalRunderen, door de ziektenbsp;aangedaan, wel op ruim 300 kon geschat worden.

De ziekte openbaarde zich bij de Koeijen hel eerst door eeiie zwelling en ontsteking van danbsp;scheede, zoodat de lippen soms zeer sterk warennbsp;opgezwollen, en inwendig in het begin een zeernbsp;rood aanzien hadden, en meermalen met kleinenbsp;pukkels bezet waren. Na korten tijd werd hetnbsp;slijmvlies wit, en liet zich van het spiervlies los,nbsp;zoodat bet er bij velen kon worden uitgetrokken.nbsp;Vervolgens namen de inwendige deelen eene miskleurige gedaante aan 5 dezelve werden bleek,nbsp;purper—kleurig en zwartachtig. Bij de Ossen zwolnbsp;de aars op, en dit deel zag inwendig als de scheedenbsp;uit. Bij één’ Os, die omtrent acht dagen in hetnbsp;leven bleef, werden alle verschijnselen van denbsp;Tongblaar opgeinerkt. Bij sommige beesten zwollennbsp;de oogleden zeer sterk, en deze scheidden velenbsp;dikke slijmig—etterachtige stolTe af, welke de oogleden omkorstte. Overigens schenen de beestennbsp;vrolijk en gezond, aten en berkaauwden als naarnbsp;gewoonte; zelfs bij de Melkkoeijen bad dikwijlsnbsp;geeiie vermindering iu de melk plaats, en was denbsp;melk somwijlen iets dikker dan gewoonlijk. Gedurende de twee eerste dagen waren dezelve zondernbsp;koorts of andere ziekelijke aandoening.

In de gevallen, waarbij de ziekte een ongunsii-gen loop nam, voegden zich, Lij de reeds vermelde, nog andere verscbijnselen, namelijk lievige koortsige bewegingen, als sidderen en beven,

-ocr page 32-

20

koude der horens, ooren en ledematen, ontlasting van slijm uit den neus en mond, opspanning vannbsp;den buik, ophouden der melkgeving; en onder dezenbsp;¦verschijnselen stierven de de dieren zeer schielijk.

Op den 22 en 23 October, stierven, voor zoo veel den Vee—arts Montens bekend was, zes Runderen , waarvan hij gelegenheid had één te openen.nbsp;Op den 24’“'* stierf nog een Rund, hetwelk insgelijks door hem werd geopend. Bij dit laatstenbsp;waren de verschijnselen dezelfde als bij de vorige,nbsp;betreffende de sterke opzwelling des ligchaams. Ondernbsp;de huid, in het celweefsel, werden op sommigenbsp;plaatsen uitstortingen van een zultachtig vochtnbsp;waargenomen. Inwendig had er hevige ontstekingnbsp;plaats van de vierde of lebmaag en der dunnenbsp;darmen, welke op vele plaatsen volkomen totnbsp;versterf waren overgegaan, en inwendig opgevuldnbsp;met rood bloedig doorgezweet vocht j de endeldarm,nbsp;de scheede, de draagzak waren door ontsteking aangedaan, insgelijks de blaas, die klein en tezamen-getrokken wasj de lever was weeker dan natuurlijknbsp;en met zeer zwart bloed gevuld; de milt medenbsp;voor een gedeelte met bloed beloopen; het hartnbsp;aan de oppervlakte met sphaceleuse plekken Ijezet;nbsp;de overige ingewanden verkeerden in een natuurlijken staat.

Zes dezer Runderen waren zonder de aanwending van eenige geneeskundige hulp gestorven. De Koe, overleden op den 24’“’“ October, had hetnbsp;geheim geneesmiddel van den Vee—arts de Bhuin,nbsp;wonende te Krimpen aan de Lekj die gezegd

-ocr page 33-

21

wordt tegen deze ziekte een onfeilbaar middel te bezitten, ingenoinen. De aftrek van betzelvenbsp;Was zoo groot, dat, op den 23“‘“quot; en 24*'““ dezernbsp;maand, geheele vaten van den drank waren gehaaldnbsp;geworden, zijnde dezelve genoegzaam aan alianbsp;beesten toegediend. Er zouden nagenoeg 1500 lotnbsp;2000 üesscbcn van denzelfden drank zijn gebruikt.nbsp;Ook wist men de menscben wijs Ie maken, datnbsp;hel Vee, hetwelk door andere middelen of denbsp;natuurkrachten hersteld werd, in den volgendennbsp;winter, nog aan de gevolgen der ziekte zoudenbsp;sterven: hetgeen echter, zooals te denken w'as,nbsp;niet is geschied. Wijders werd aangeraden, datnbsp;het Vee, niettegenstaande het ongunstige weder,nbsp;in de weiden moest blijven, ten einde van dennbsp;goeden uitslag van den drank verzekerd te zijn.nbsp;Dezelve bestaat, zooals Montbss berigtte, in eennbsp;heet, bitter vocht, waarin het afkooksel van citroen—schellen duidelijk door den reuk en smaaknbsp;te ontdekken valt. Ook schijnt er eenige aloë innbsp;te zijn opgelost.

Wat bel beloop en de^i aard der ziekte betreft, deze was, in de meeste gevallen, niet zeer kwaatl-aardig. Mü^lTE^s zag, op den 20quot;““ October, Runderen, die vrij hevig waren aangedaan, welke opnbsp;den 24quot;““ zonder eenige hulp bijna hersteld waren,nbsp;liij meent het wezen of den aard der ziekte tenbsp;moeten houden voor eene ^catarrhale ontsteking,nbsp;misschien van eene anthraxaardiye natuur, dienbsp;vooral de Luiks—ingewanden, en het slijmvlies dernbsp;scheede en de oogen aandoet.

-ocr page 34-

22

Als oorzaken, welke tot de ziekte aanleiding gaven, konden in aanmerking komen eene aanhoudende natte, regenaclitige, weersgesteldheid,nbsp;waardoor de huid—uitwaseming gestoord of beletnbsp;werd, waarbij de slijmvliezen in eene ziekelijkenbsp;stemming en in een geprikkelden toestand geraakten, terwijl nog andere onbekende plaatse—nbsp;lijke en atmospherische invloeden tot het vóórtbrengen der bedoelde ontsteking hem toeschenennbsp;mede te werken. Of de ziekte al dan niet eenenbsp;besmettelijke eigenschap bezat, liet zich voor als nognbsp;raoeijelijk met zekerheid bepalen. Aan Montems kwamnbsp;dezelve op dat oogenblik meer als eene eenvoudigenbsp;epizoötie voor. Daar evenwel de ziekte het voorkomen had van in den aard der anthrax-ziektennbsp;te deelen, moest het gebruik van het vleesch der,nbsp;aan dezelve lijdende of gestorvene, Runderen voornbsp;den mensch als nadeelig worden beschouwd.

Een nader onderzoek dezer ziekte in den Polder der Moerdijk, door den Heer Med. Doet. J. F.nbsp;VAN Mens, Lid der Provinciale Commissie van Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzigt in Noord—nbsp;Brahand, wonende te Breda , den Heer Vee—artsnbsp;MoNTKN’s,en den Heer Burgemeester y^To. Zevenher-lt;jen, op 28 October en volgende dagen in hetnbsp;werk zijnde gesteld, werd door eerstgemelden, onder dagteekening van 2 November daaraanvolgende,nbsp;een Verslag aangaande de bevinding aan den Heernbsp;President der genoemde Commissie, den Heer Med.

-ocr page 35-

23

Doctor A. Boisius, uitgebragt, behelzende, behalve hetgeen ten aanzien van het uitbreken en den,nbsp;voortgang der ziekte, sedert 20 tot den 24“‘“nbsp;October, was voorgevallen, zooals zulks reeds innbsp;het bovenstaande Verslag van den Yee-arls Mos-TENs van 25 October — na welken tijd tot hedennbsp;geene slagtoffers meer waren voorgevallen — isnbsp;medegedeeld, nog eene en andere bijzonderhedennbsp;en beschouwingen, welke verdienen vermeld tenbsp;worden. Dezelve luiden als volgt;

De Pestbrand tastte voornamelijk Koeijeu, Vaarsen en Kalveren aan. De zieke Runderen waren door onderscheidene Vee—artsen, namelijk doornbsp;Montens, Rütte en FnANgoïs, op drie omliggendenbsp;plaatsen wonende, op verschillende, en zelfs metnbsp;het geheim middel van de Brüin strijdige wijzen,nbsp;met het beste gevolg behandeld. Vele aangetastenbsp;Runderen, die dezen drank gebruikt hadden, warennbsp;desniettemin verergerd en gestorven, doch ooknbsp;langzaam beter geworden, even als zulks met die,nbsp;welke door de genoemde Vee—artsen met aderlatingen, en vuursteken (wrangen) , waren behandeld,nbsp;plaats hadj waarvan sommige zijn gestorven, dochnbsp;andere hersteld : zoodat het nog niet door denbsp;ondervinding bevestigd was, welke behandelingnbsp;voor de beste moest worden gehouden. Daar echter de geheime drank van de Bruin slechts in denbsp;weide behoeft te worden ingegeven, en men daarbijnbsp;ook herstellingen ondervindt, verwijl de sterfte,,nbsp;als het ware, ophoudt, wordt aan deze laatstenbsp;geneeswijze de voorkeur gegeven, moetende men

-ocr page 36-

24

2 gulden 25 centen voor de öesch heialenj terwijl men anders verpligt is den Vee—arts meermalen tenbsp;ontbieden, en hem daarvoor te voldoen. Hierdoornbsp;wordt de faam van dit middel vergroot.

Na eenige zieke Runderen in den omtrek van Zevenbergen, de Klundert en de Zwaluwe , alwaarnbsp;de meeste aan de beterende hand waren, onderzochtnbsp;te hebben, werd op Maandag den 3l®quot;“ Octobernbsp;vernomen, dat, in den vorigen nacht, namelijknbsp;tusschen den SO®'®quot; en 31“'°“, de ziekte naar dennbsp;Polder over den straatweg was overgeslagen, waardoor aldaar GO a 80 stuks Runderen waren aangetast, hetgeen een onderzoek daar ter plaatse dringend noodzakelijk maakte.

Daar het genoegzaam bewezen scheen, dat de ziekte, ofschoon zeldzaam voorkomende, het voorkomen had van een catarrhalen of zinkingaehligennbsp;aard te zijn, en dat het verblijf in de weiden bijnbsp;de schielijke weersveranderingen , niet dan een al—nbsp;lernadeeligsten invloed kon hebben, werd door denbsp;Gecommitteerden den belanghebbende aangeraden,nbsp;het Vee vroeger dan gewoonlijk stalwaarts tebren-alzoo men nog geen voorbeeld had, datnbsp;Runderen, die reeds de stallen hadden betrokken,nbsp;waren aangetast, met dien verstande echter, omnbsp;de zieke wel afgezonderd van de gezonde beestennbsp;te plaatsen, en onder de voorwaarde, dat de ge--storvene voorwerpen, volgens de bestaande verordeningen, dadelijk op eenen afstand zouden moetennbsp;worden begraven, terwijl voorts, na de verwijdering der zieke en gestorvene Runderen, de stallen

-ocr page 37-

25

mei de Guiionsche beroolting moesten worden gezuiverd.

Volgens de schouwing der gestorvene Runderen, door eenen Vee—arts en een^ Slager, was gebleken,nbsp;dat het vleesch, den volgenden dag na de slagtin g, een zwart aanzien had gekregen, waaromnbsp;het voor de consumlie niet dan gevaarlijk moestnbsp;worden geacht. Om deze reden was dan ook,nbsp;door den Burgemeester dier plaats, dadelijk denbsp;maatregel ingevoerd, omhel slagten der aangetastenbsp;en gestorvene Runderen te voorkomen. Deze maat ¦nbsp;regel werd, door de Gecommitteerden, in de drienbsp;bovengemelde Gemeenten, als verpligtend aangenomen, en door de Besturen in uitvoering gebragt.

Daar nu hier en daar in de weiden Runderen werden aangetast, zonder andere aan le steken, ennbsp;ook, gelijk in den Polder aan de overzijde van dennbsp;steenweg, in eenen nacht, een groot aantal beestennbsp;ziek werd, zonder met andere zieken in aanraking te zijn geweest, werd de ziekte niet directnbsp;beschouwd te zijn contagieus per contactum , maarnbsp;wel door overvoering der smetstoffe door dennbsp;dampkring. Men meende, dat het terrein, alwaarnbsp;zich de ziekte had geopenbaard, niet als oorzaaknbsp;kon worden beschuldigd. Door de Burgemeestersnbsp;werd te kennen gegeven, dat aan den maatregelnbsp;van het niet vervoeren van het Vee uit de gemeldenbsp;Polders moeijelijk gevolg kon worden gegeven, aan-gezien zich in dezelve vele Runderen uit afgelegenenbsp;plaatsen, namelijk van Oosterhout, Dongen ennbsp;omstreken, bevonden, die aldaar bij de aanslaande

-ocr page 38-

26

ea vervroegde opstalling niet konden verblijven; weshalve nopens dat vervoer uit de aangetastenbsp;plaatsen, alsmede over het herwaarts komen vannbsp;Vee uit de, reeds vroeger in Zuid—Hollandnbsp;aangetaste, streken, nadere bevelen van den Heernbsp;Gouverneur moesten worden ingewacht.

Daar dé ziekte reeds veel was verminderd en als opgehouden kon worden beschouwd, scheen dezenbsp;strenge maatregel thans minder uoodzakelijk, en tevens nadeelig voor den handel te zijn (‘). Volgens eennbsp;later ingekomen berigt van den Vee—arts Montensnbsp;van 19 November 1836, werd de ziekte aan denbsp;zuidwestzijde van den straatweg van een mindernbsp;hevigen aard bevonden, zijnde aldaar geen enkelnbsp;Hund gessorven : zoodat het geheele getal der totnbsp;dien tijd overledene liuuderen niet meer dan 12nbsp;stuks bedroeg. Het getal der aangedane beestennbsp;binnen den dijkring van den Koyalen Polder kounbsp;op ruim 1000 worden geschat, terwijl, voor zoo 1

1

Naar aanleiding van dit Verslag, werd door den Heer Staatsraad Gouverneur van Noord-JSraband, de bij deszelfsnbsp;aanschrijving van 28 October bevorens N». 32. aau de burgemeesters van Zevenbergen, Hoogc- en Lage Zwaluwe, en denbsp;Jilundert, nopens het niet vervoeren van Vee van het terrein,nbsp;waar de ziekte zich had geopenbaard , ingetrokken, en aannbsp;hen overgelaten, om den maatregel, met betrekking tot hetnbsp;vooraf doen keuren van het, voor de consumtie geslagtc, Vee.nbsp;te doen voortduren, zoolang als zij zulks noodig inogtennbsp;oordeelen; zooals daarvan door den Heer Staatsraad Gouverneurnbsp;voornoemd mcdcdeeling werd gedaan aan Z.Eic. den Heernbsp;Minister van Binucnlaudsche Zaken van 7 Nov. 1830. A. N». 9.

-ocr page 39-

27

veel aan Montens belieaid was, buiten dien Polder slechts weinige of geene Runderen waren aangetast.nbsp;Daar de ziekte nu nagenoeg als geëindigd konnbsp;worden beschouwd, mogtzij, naar het oordeel vannbsp;gemelden Vee-arts, met regt onder de goedaardigenbsp;epizoStien worden gerangschikt. Bij het ontstaan hadnbsp;dezelve een meer ernstig aanzien, iets hetgeen bijnbsp;meer andere heerscheude vee—ziekten het geval is.

Het eerste berigt van het ontstaan der ziekte in 1841, in de Gemeente Maasland, werd ingezonden aan de Commissie van Landbouw in Zuid—nbsp;Holland, onder dagteekening van 14 Sept. vannbsp;dat jaar,door den Heer Vee—arts F. A. BitaNHiRD,nbsp;destijds aldaar gestationeerd. Hij gaf daarvan hetnbsp;volgende Verslag ;

«Bijna al de aangetaste Koeijën in die ètreek verminderden in de melk—afscheiding, terwijl zijnbsp;evenwel hun voedsel als gewoonlijk gebruikten3 ernbsp;vloeide eenige kwijl uit den mondj de scheede wasnbsp;ongewoon gezwollen, inwendig ontstoken, en bezetnbsp;met kleine witte puisten of blaasjes. Er vormdennbsp;zich klompen eener verdikte slijmige etterstolfenbsp;binnen dit deel, welke nitvielen; de schaamlippennbsp;en scheede werden alsdan dunner; de melk kwamnbsp;weder terug, en de Runderen waren spoedig wederom hersteld. Dit was de gunstige afloop dernbsp;ziekte; dan bij sommige Runderen was de ziektenbsp;vau een meer ernstigen aard, als wanneer de volgende verschijnselen plaats vonden: dadelijk verloren

-ocr page 40-

28

eeilust, hevige dorst, ophouden der melk—afscheiding, ontsteking der slijmvliezen, uitvlöeijing eener groote hoeveelheid van waterachlig vocht uit dennbsp;neus, en van taai slijm uit den mond, geenenbsp;zwelling der scheede, zijnde dit deel echter inwendig purperkleurig j hij eenigen had ontlastingnbsp;van waterig bloed uit den endeldarm plaatsj spoedige opzwelling van den huik, even als hij denbsp;opgeblazenheid, De Runderen begaven zich naarnbsp;het water, en liepen er somwijlen in, terwijl andere zich als woest gedroegen, benaauwd waren,nbsp;en plotseling dood neder vielen.

Bij de lijkopeningen werden in deze gevallen de navolgende veranderingen in de ligchameu waargenomen ;

Bij eene Koe van den Landman Jas Klapwijk, welke slechts twee dagen ziek was geweest, en desnbsp;ochtends dood lag, en sterk was opgezwollen, opnbsp;den 10 Sept. geopend, vloeide bloedig water uitnbsp;den neus; de oogen stonden uitpuilende; er kleeldenbsp;geronnen bloed aan den anus.

Inwendig waren de buiks— en borst—ingewanden algemeen ontstoken, het hart met donker verkooldnbsp;bloed opgevuld, de longen met zwarte plekkennbsp;bezet, de pens—maag sterk met gaz opgevuld, denbsp;lever zeer vergroot, hard; er bevonden zich innbsp;dit deel, zelfs in de kleinste galbuizen, eenenbsp;menigte leverbotten, zijnde de lever wijders donker rood; de pisblaas rood van kleur, bevattendenbsp;weinig urien, hoewel bij dit Rund belette pislozingnbsp;had plaats gevonden; de linker nier zeer vergroot,

-ocr page 41-

29

ea met zwart bloed gevuld j de sclieede inwendig donker rood en met de bedoelde wille sloffenbsp;gevuld.

Op denzelfden dag werd een Rund geopend bij den Veehouder C. van Bduken, hetwelk op dennbsp;vorigen dag was overleden, zijnde mede slechtsnbsp;twee dagen ziek geweest. Hel lijk was insgelijksnbsp;sterk opgezwollen. Bij de opening ontlastte zichnbsp;veel lucht, welke een ondragelijken stank verspreidde.nbsp;In de maag bevond zich echter weinig lucht, doclinbsp;veel voedsel} de boekmaag was gebarsten; allenbsp;buiks—ingewanden zonder onderscheid waren roodnbsp;gekleurd, en hier en daar door versterf aangedaan,nbsp;en als geheel vermurwd, bezittende zwarte plekken,nbsp;welke bij het aanraken in gaten vielen; het hartnbsp;met zwart bloed opgevuld, alsmede de longen; denbsp;slokdarm en luchtpijp inwendig gegangrenesceerd.

Bij dit Rund was een onleschbare dorst waar. genomen, en het was aan den kant van den slootnbsp;met den kop in het water gestorven.

Op den nbsp;nbsp;nbsp;September, werden den Vee—arts

Beiinhaiid, bij den Veehouder Jan de Leede, drie doode en twee nog zieke Runderen aangewezen.nbsp;Bij een der eerstbedoelde, zijnde eene Melk—Koe,nbsp;had, op den 12'*'“ bevorens, de melk opgehouden,nbsp;terwijl zij den volgenden ochtend reeds dood was.nbsp;Men had aan dit beest, gedurende zes dagen,nbsp;eene vrij sterke kwijling waargenomen, zondernbsp;eenig ander ziekelijk verschijnsel. Een Rund, gestorven bij den Landbouwer Klaas van Vliet, hetwelk insgelijks den vorigen dag was ziak geworden,

-ocr page 42-

30

Ijad sleclils gedurende eenen dag gekwijld. Een Rund, bij Jacob Dijkshoorn, had des ochtends slecliisnbsp;de helft der gewone hoeveelheid melk gegeven,nbsp;en stierf reeds des namiddags van denzelfden dag,nbsp;te 3 uren, onder hevig kennen, en uitermatenbsp;sterken dorst, uitpuilen der oogen, en sterk schuimen van den mond.

Al deze Runderen gaven bij de lijkopening dezelfde verschijnselen te kennen, als die bij dennbsp;¦Veehouder C, van Büüren werden waargenomen,nbsp;hoewel in eenigzins mindere mate. Opmerkelijknbsp;was het, dat bij alle de boekinaag gescheurd was,nbsp;en de scheede purperachtig gekleurd en ontveld,nbsp;en met de reeds vermelde witte stolfe gevuld.

De twee zieke Runderen, waarvan hier boven is gespreken, verkeerden, op den 13'*“'”, in geennbsp;gunstigeu toestand. Door den Vee—arts Bernhardnbsp;werd eene verkoelende geneeswijze aangewend. Hijnbsp;vreesde echter, dat, wegens de hevigheid dernbsp;ziekte, deze behandeling vruchteloos zoude blijven.nbsp;Omtrent de oorzaken der ziekte viel niets metnbsp;zekerheid te bepalen. Men had evenwel de opmerking gemaakt, dat de algemeene zwelling dernbsp;scheede, en de verminderde melkgeving enz. werden waargenomen op den Sept., en dus onmiddellijk na het uitbreken van het onweder opnbsp;den 31'”“'“ Augustus 1841.

De overweging der verschijnselen, zoo bij de levende als gestorvene Runderen, bragten den Veearts tot de gevolgtrekking, dat de bestaande ziektenbsp;lot de anthraxaardige behoorde, hoewel de zoo-

-ocr page 43-

31

genaamde antlirax—hiiiUn, welke somwijlen worden waargenomen, liier ontbraken,

W^eldra openbaarde ziclt dezelfde ziekte in andere nabij gelegene Gemeenten, met name Poel‘ dijk, Hodenpijl, Schipluiden, en meer andere,nbsp;beiwelk ten gevolge had, dat, van wege de Gom*nbsp;missie van Landbouw in Zuid—Holland, bij au-tliorisatie van 18 Sept. 1841, naar aanleiding dernbsp;bier over gewisselde stukken met den Heer Staatsraad Gouverneur dier Provincie en Z.Exc. dennbsp;Heer Minister van Binnenlandscbe Zaken, hetnbsp;verder onderzoek werd opgedragen aan den Heernbsp;^ee—arts J. H. Bokkelkamp te ’s Gramnhage, innbsp;vereeniging met den reeds genoemden Vee—artsnbsp;Bkrnhard,

Het hieromtrent uitgebragte Verslag van eerst-gemeklen Vee—arts hield in, dat hij zich, op bekomen aanschrijving van den Heer G. L. H. Hooft, Vice-President der Commissie van Landbouw innbsp;Zuid—Holland, van 17 Sept. N®. 137, onverwijldnbsp;liad begeven naar Maasland, om de, zich aldaarnbsp;kortelings voorgedaan hebbende, ziekte onder hetnbsp;Rundvee na te gaan, en dat hij zich met dennbsp;hier gevesiigden Vee—arts Bernuari» deswege hadnbsp;verstaan, en, na zich nopens eenige punten tennbsp;aanzien der ziekte te hebben doen inlichten, hetnbsp;Vee, door de kwaal aangetast, had onderzocht,nbsp;zoowel ter plaatse, alwaar Bernhard thans zoodanig Vee onder behandeling had gekregen, als ooknbsp;van oudere dagteekening.

Bij de Wed. Stioter, in de Zuidbuurt, ’/»

-ocr page 44-

32

uurs van het dorp Maasland gelegen, werd hem op een, geheel van ander Vee afgezonderd, stuknbsp;land, een vijfjarig zwart—bont Koebeest aangewezen, zijnde met een touw aan een’ paal vast gemaakt. Hetzelve was slechts gedurende twee dagennbsp;door de ziekte aangetast. Het Rund werd liggendenbsp;bevonden, herkaanwde niet, en kreunde zacht,nbsp;niet steunende, gelijk bij de Longziekte het gevalnbsp;is. Men deed het opstijgen, hetgeen als naarnbsp;gewoonte plaats had. De houding was neerslagtig,nbsp;met eenigzins neerhangenden kop. De horens ennbsp;ooren, benevens de andere uiteinden des ligchaams,nbsp;waren tamelijk warmj de oogen eenigzins ontstonbsp;ken én droevig j de hals en voorborst of kossemnbsp;eenigermate gezwollen5 de ademhaling verhaast,nbsp;en pols vermenigvuldigd. De Koe was dorstig; ernbsp;vloeide slijm uit den neus en muil, hetwelk daaraan geelkleurig gedroogd zat;^ het haar stond alsnbsp;in den gezonden staal; de afscheiding der melknbsp;was gering, of liever zoo goed als opgeliouden;nbsp;doch de geringe hoeveelheid, welke nog werdnbsp;afgetapt, was van eene gezonde hoedanigheid. Denbsp;kling was uitwendig gezond, inwendig door eenigenbsp;kleine wondjes aangedaan, welke een rood, ontstoken, aanzien hadden; do afgang was iets dunnernbsp;dan gewüonlijk; de drekstoffe zwart van kleur.

Van daar zich begevende naar den Landman C. VAN VtiET, mede in de Zuidbuurt woonachtig,nbsp;trof genoemde Vee—arts Bokkelkamp, insgelijks opnbsp;een afgezonderd stuk land, en aan een boomnbsp;vastgemaakt, een zwart zesjarig wit-kop Koe^beest

-ocr page 45-

33

aan, hetwelk bereids drie dagen door de ziekte was aangetast. Dezelfde verschijnselen werden bijnbsp;hetzelve waargenomen als bij dat van de Wed.nbsp;Stigters, boven vermeld, met uitzondering evenwel, dat de uiteinden des ligchaaras hier allenbsp;kond waren, en de melk—afscheiding geheel wasnbsp;opgehouden. Hetgeen met moeite nog werd afgetrokken, geleek naar etterstolTe; de ontlastenbsp;drekstolfen waren waterig, slinkende, zwart, ennbsp;met bloed vermengd. Dit Rund mogt dus alsnbsp;verloren worden beschouwd.

Vervolgens begaven de beide Vee—artsen zich bij den Veehouder P. van Berkel, insgelijks aldaarnbsp;in de Zuidhuurt wonende, alwaar, ook op eenenbsp;afgezonderde plaats, een zesjarig blaauw—bontnbsp;Koebeest werd aangewezen, hetwelk, volgens denbsp;mededeeling van Bernhard, sedert elf dagen, aannbsp;de ziekte laboreerde. Dezelfde verschijnselen, alsnbsp;bij het Rund van C. van Vliet, waren hier aanwezig. De drekstolïen echter waren dunner dannbsp;bij de Runderen der laatst voornoemde eigenaren,nbsp;zwarter van kleur, en met meer bloed en ooknbsp;met slijm vermengd.

Vermits nu al de opgenoemde verschijnselen op hetzelfde neder kwamen, en de Heer Bernhardnbsp;verklaarde, dal al de overige, in de Gemeentenbsp;aanwezige, zieke Runderen geene andere bijzonderheden opleverden, zoo werd de inspectie gesloten, zijnde men buiten slaat de inwendigenbsp;gesteldheid des ligchaams op te iieraen, vermitsnbsp;de vijf voorwerpen, die den vori^n avond warennbsp;V. Dt. ï. Sr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3

-ocr page 46-

34

geslorven, juist des morgens vroegtijdig waren lx!graven

Daar Bokeblkamp zich, ten aanzien der geneeskundige en voorbehoedende behandeling, geheel kon vereenigen met de geneeswijze, door BnaMiAm»nbsp;aangewend, oordeelde hij het onnoodig, hierinnbsp;cenige verandering voor te stellen. Ook vannbsp;wcge het Gemeente—Bestuur waren, in afwachtingnbsp;van nadere instruclien, de meest mogelijke maatregelen van voorzorg genomen.

Naar het oordeel van Bokkelkamp, zou eene afsluiting der Gemeente of eene dadelijke doodingnbsp;der aangetaste Runderen, of een verbod van uitvoer van Vee of vleesch, voor een^ bepaalden tijd,nbsp;in hel gegeven geval, allerdoelmaligst zijn.

Wat verder de ziekte aangaat, zoo kwam het, uit de opgenoemde verschijnselen, in verband beschouwd met den inwendigen toestand, volgens denbsp;lijk—openingen, door Beiimiaud verrigt, en aannbsp;Bokkelkamp medegedeeld, dezen voor, dal dezelvenbsp;moest worden beschouwd tot de anthraxaardigenbsp;ziekten te behooren; te meer, daar de persoon, die met het openen der gestorvene beesten belast was geweest, eene hevige ontsteking aannbsp;den arm had bekomen, zoodat de Heelmeester tenbsp;Maassluis er op aan had gedrongen, dat denbsp;lijk—openingen raogten achterwege worden gelaten.nbsp;En wat nu verder de oorzaken van het ontstaannbsp;der ziekte betreft, deze lagen voor Bokkelkampnbsp;nog in het duister; doch kwam het hem opmerkelijk voor, dat juist na den 31“*“ Augustus j.1..

-ocr page 47-

35

wanneer in die streek een zwaar onweer had gewoed, de ziekte was uitgebarsten, en, gedurendenbsp;de daarop gevolgde hete dagen, meer was toegenomen. In hoe ver zulks aan het luchtverschijnselnbsp;moest worden toegeschreven, lag buiten zijn bereiknbsp;te bepalen, en moest gemelde Vee—arts dit aan.nbsp;de beoordeeling van wijzeren overlaten.

Voorshands viel er, naar zijne meening, nog weinig te zeggen aangaande de besmettelijkheidnbsp;dezer ziekte, hetwelk zich echter welligt binnennbsp;weinige. dagen zou kunnen oplossen. Het wasnbsp;iniusschen niet te ontkennen, dat dezelve van eennbsp;bedenkelijken aard moest geacht worden, en allenbsp;oplettendheid vereischte; weshalve bepaalde voorschriften van hooger hand als wenschelijk warennbsp;te beschouwen (‘). 1

1

Bij dispositie van den Heer Staatsraad Gouverneur van Zuid-Holland van 22 Sopt. 1S41, Afd. Nquot;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt; wer

den de Besturen der Gemeenten, alwaar de ziekte zich had geopenbaard, aangeschreven, om te zorgen voor dc naauwkeu-rige inachtneming van Art. 459 cn volgende van het Wetboeknbsp;van Strafregt , herinnerd bij dc Circulaire van 9 Maart 1836nbsp;CU 14 Junij 1838 (Provinciaal-blad van Zuid^HoUand N“. 31nbsp;CU 52), hetrefTeude het afzonderen op stal cn in de weidennbsp;van het zieke cn gezonde Vee, cn om onverwijld gepastenbsp;inaalvcgclcn te nemen, dat, tot nadere voorzieningen daaromtrent, geen, door de bovengemelde ziekte aangetast. Vee ge-slagt, ter markt of in consuintic gebragt, of naar elders uitnbsp;dc Gemeente vervoerd werd, in strijd met dc stellige voorschriften , vervat in de circulaire van 22 Julij en ig Sept.nbsp;1837 (rrovinciaal-blad N“. 59 en 73), waarvan de stipstenbsp;nakoming den Burgcmecsteren bij dezen almede ernstig werdnbsp;aanbevolen. Wijders werden de Stedelijke en Gemeente-

-ocr page 48-

30

Aan denzellden Vee—arts werd, door den Heer Vice-President der Commissie van Landbouw andermaal de last opgedragen, om zich naAt-Maasland te begeven, ten einde zich nader met denbsp;ziekte bekend te maken, eu om mede een Verslagnbsp;in te dienen aangaande de inwendigen toestandnbsp;van een, aldaar aan dezelve gestorven, beest.

Hij vond, naar luid van hel deswege uitgebragte Rapport vad 25 Sept. 1841 , bij den Heer van dernbsp;Lelv, 7 Koebeesten, loopende in weide, welke allenbsp;door de ziekte waren aangetast, vermeld in het

Besturen van Itoiterdam , Schiedam, Delft, quot;s Gravenhage, Vlaardingen, Maassluis , de Lier, Kethel en Schipluiden, oudernbsp;medcdeeling van hel bovenstaande, verzocht, om mede vannbsp;hunne zijde de noodige maatregelen te nemen, dat zoolangnbsp;het verbod van uitvoer niet zou zijn opgeheveu, geen Rundvee of geslagt vlccsch uit de Gemeente Maasland in hunnenbsp;Stad of Gemeente ingevoerd of in consumlie gebragt werd.

Tevens werd aan de Commissie van Landbouw in Zuid-JIol-land, onder goedkeuring van hetgeen aanvankelijk door haar was verrigt, en in afwachting van de toegezegde nadere voorstellen, van de, door den Heer Staatsraad Gouverneur geno-mene maatregelen, ten aanzien van de ontstane nieuwe Veeziekte te Maasland, kennis gegeven, en aan haar in overweging gegeven, om zich mede, opzigtelijk de onderwerpelijkenbsp;aangelegenheid, in verband te stellen met de Provinciale Commissie van Geneeskundig onderzoek en Toevoorzigt, te ’s Gravenhage.

Bij Besluit van den Heer Staatsraad Gouverneur voornoemd, van 19 Nov. 1841, werd de bovenstaande verordening ingetrokken , voor zoo ver betreft het vastgestelde Verbod van allennbsp;uitvoer van Rundvee uit de Gemeente Maasland.

-ocr page 49-

37

vorige Rapport van 18 Sept. j.1. Dezelve waren alle slechts in den eersten graad der ziekte aangedaan; waardoor hij in staat gesteld werd verschijnselen waar te nemen, welke hij in het laatstnbsp;bedoelde berigt omtrent de zieken bij de Wed.nbsp;Stigtkr, C. van Vliet en P. van Beiikel, niet hadnbsp;kunnen opgeven, als zijnde in een sterkeren trapnbsp;aangetast, zoodat de eerste verschijnselen reedsnbsp;voorbijgegaan, of met het verder beloop der ziektenbsp;veranderd, en voor zijne waarneming verlorennbsp;waren gegaan.

Aan de opgenoemde Koebeesten werd oppervlakkig weinig ziekelijks waargenomen, daar zij alle liepen grazen. Dezelve van nabij beschouwende,nbsp;waren zij, wat het uitzigt betreft, niet zoo vrolijknbsp;als gewoonlijk. De kling was uitwendig een weinig gezwollen, inwendig rood, ontstoken, en metnbsp;eene menigte kleine pukkels bezet, ter groottenbsp;eener gierstkorrel. Deze zwelling en puistjes waren, zoo als men verhaalde, niet bij alle Runderen, welke door de ziekte waren aangetast, waargenomen. Bij sommige beesten werd de staartnbsp;krom getrokken, terwijl het uiteinde slap neder-hing.

een ander Veehouder, met name J. van Gelder, was, in den nacht van 24 Sept., eennbsp;driejarig, wel gevoed, zwartbont Koebeest overleden. De Eigenaar had de eerste ziekteverschijnselen , eerst drie of vier uren voor den dood, aannbsp;hetzelve opgemerkt. Het lag op een afgezonderdnbsp;stuk land. Het ligchaam was ongemeen sterk

-ocr page 50-

opgezwollen, en er was uit den aars en dé sclieede veel bloedige slijm gevloeid. Uitwendig lieten ziel»nbsp;geene vlekken of anthrax—gezwellen waarnemen.nbsp;Bij bet openen waren de bloedvaten sterk metnbsp;zwart bloed opgevuld, en drong er eene stinkendenbsp;iucbl uit de buiksbolte. Het nel was murw, metnbsp;vele vurige plekken bezet, en had eene vuil—gelenbsp;kleur. De dunne en dikke darmen waren metnbsp;voederstoffen gevuld, en bijna zwart, vooral denbsp;eerstbedoelde; even zoo was de baarmoeder gesteld.nbsp;De milt bad hare gewone grootte, en was uitwendig, voor een groot gedeelte, omkleed metnbsp;gestolde Ijmpha van eene gele kleur. De regternbsp;nier bleek natuurlijk te zijn; de linker ontstoken;nbsp;de lever vast, gevuld met donker gekleurd bloed,nbsp;bevattende op verschillende plaatsen kleine galsteenen; de galblaas klein en ten halve gevuld metnbsp;dikke, donker gekleurde, gal; het middelrif ennbsp;de longen waren niet veranderd, doch het hartnbsp;violetkleurig, en gevuld met eene groote hoeveelheid zwart verkoold bloed. Het strottenhoofd wasnbsp;natuurlijk; doch de keel in eene hooge mate doornbsp;ontsteking aangedaan, en bijna tot versterf overnbsp;gegaan; het vleesch over het geheel bleek vannbsp;kleur.

Nog werd bij den I.andman G. van Leeuwen, eene zesjarige, goed gevoede, zwartbonte. Koenbsp;geopend, aan dezelfde ziekte overleden, waaraannbsp;de Eigenaar twee dagen voor den dood de eerstenbsp;ziekte—verschijnselen had waargenomen. Hier werden nagenoeg dezelfde inwendige veranderingen

-ocr page 51-

39

aangeiroflfen, als bij bet boven beschreven Runi. De galblaas had echter hier hare gewone grootte,nbsp;en waren de nieren natuurlijk gesteld, hebbendenbsp;het vleesch desiselfs gewone kleur. De hersenen,nbsp;die bij het voorwerp mede werden onderzocht,nbsp;bevonden zich in den gewonen staat, behalve datnbsp;de bloedvaten sterk waren opgevuld.

Zoo ver de Vee—arts Bokkblkamp bij dit onderzoek kon iiasporen, waren geene Ossen, Stieren, noch Kalveren, door de heerschende ziekte aangetast, en hadden de meeste sterfgevallen plaatsnbsp;onder het wel gevoede Vee van lusschen de viernbsp;en zes jaren.

Hij vernam ook hier de bevestiging, dat de ziekte het eerst in de Zuidbuurt (Gemeentenbsp;Maasland) was uitgebrokeu op I Sepx. 1841,nbsp;nadat er onweér had plaats gehad ; dat dezelvenbsp;zich vervolgens had geopenbaard te Vlaardinger—nbsp;Ambacht, Vlaar dingen, en wijders in den Dijk—nbsp;Duider, TVest— en Oostgang (onder dezelldenbsp;Gemeente), en zich allengs had verspreid.

Deze voortgang, merkt gemelde Vee—arts aan-, in verband beschouwd met de verinoedelijke oorzaak, waaruit de ziekte ontstaat, en de verschijnselen, bij de gestorvene Runderen waargenomen,nbsp;leveren nog geene voldoende bewijzen, op voor denbsp;besmettelijkheid. Men zou hieromtrent eerst denbsp;bevestiging kunnen erlangen, indien gezonde Runderen, uit eene streek, alwaar de ziekte niet heerschtjnbsp;werden aangevoerd, en onder het zieke Vee geplaatst, en met gezond voedsel, mede uit een-

-ocr page 52-

40

onbesmet oord .langebragt, werden gevoed. Uil dusdanige proef zou men dan, naar den uitslag,nbsp;of de bedoelde Runderen al of niet door denbsp;ziekte werden aangetast, tot hare al— of niet—nbsp;besmettelijkheid kunnen besluiten (‘).

Wanneer de ziekte reeds vorderingen had gemaakt, dan werd eene geneeskundige behandeling onvoldoende geoordeeld : maar bij de eerstbeginnendenbsp;verschijnselen slaagden de, door Bokkëleamp ennbsp;Bebnhard beraamde, voorbehoedmiddelen, aan 42nbsp;beesten toegediend, gunstig, gelijk zulks eveneensnbsp;het geval was met het voorbehoedmiddel van dknbsp;Bjidin.

Daar Intusschen de ziekte, gelijk Boeeeleaup aanmerkte, moest beschouwd worden nog slechts innbsp;haar begin te zijn, diende men het verder beloopnbsp;af te wachten, en werd de Ijehandeling, zoo alsnbsp;dezelve tusschen de twee Vee—artsen was besproken,nbsp;vooreerst aan Bebnhako opgedragen, tevens metnbsp;den last, om deswege de noodige berigten, zoonbsp;dikwijls noodig, aan de Commissie van Landbouwnbsp;in te zeuden.

Op den 27*'*quot; Sept. 1841 begaf de Vee—arts Boeeeleamp, op liekomen last, zich naar den Poeldijk (Gemeente M-onuter), ten einde een nadernbsp;onderzoek te doen bij den Veehouder N. van dernbsp;Klügt, naar den toestand eener Koe, die, bij eene

(') Mcq zie den uitslag dezer proefnemiDgen hierna.

-ocr page 53-

41

eerste visitatie, twee dagen te voren verrigt, verdacht scheen van te zijn aangedaan door dezelfde ziekte, welke te Maasland grasseerde; hetwelk nunbsp;hij het onderzoek niet meer twijfelachtig bleek tenbsp;zijn. Het zieke beest was vermagerd, stond innbsp;eene stijve houding en treurig , op een afgezonderdnbsp;stuk land, van tijd tot tijd zich nederleggende,nbsp;en weder oprijzende. Bij toenadering, gaf hetnbsp;eetlust te kennen, en toonde het bijzonderen treknbsp;tot roggenbrood, hetwelk door den Eigenaar meer

Het nuttigde weinig

malen werd aangeboden.

gras; of het dorstig was, kon bij het bezoek niet worden opgemaakt; het land, waarin dit Rund zichnbsp;bevond, was van een ruim en goed water voorzien;nbsp;de melk—afscheiding had, van het begin dernbsp;ziekte, geheel opgehouden. De vier speenen warennbsp;van eene purper—roode korst omgeven; de huidnbsp;was natuurlijk gesteld; de oogleden waren gezwollen, en het inwendige vlies geheel rood opgezet,nbsp;gelijkende naar een klomp bloed, zooals ooknbsp;het inwendige neusvlies; de pols was verhaast;nbsp;de ademhaling kort; de ooren en horens warennbsp;warm; de spiegelmuil was vochtig. Er vloeidenbsp;slijm uit den neus en mond; de onderkaak bewoog zich dikwijls pijnlijk en bevende, even alsnbsp;de Runderen zulks gewoon waren te doen bij denbsp;blaarziekte. De long was eenigermate gezwollen,nbsp;en de punt purperachtig gekleurd. Ten aanziennbsp;der mest—ontlasting werd weinig verandering opgemerkt.

De pisloozing had dikwijlsj doch slechts bij ge-

-ocr page 54-

42

ringe hoeveelheden, plaats. De schaamlippen waren ontstoken, en inwendig met witte puistjes bezet. De Eigenaar had het heest adergelaten,nbsp;en aan de linker bil gekropt, doch zonder eenignbsp;zigtbaar gevolg.

Nadat de opgenoemde verschijnselen waren opgenomen, werd het dier, volgens ontvangen last, gedood, en onmiddellijk geopend. Bij het afiie-men der huid, werd, langs den geheelen rug ennbsp;de lendenen, eene aanzienelijke hoeveelheid geel-achlig water ontdekt, hetwelk zeer heet was. Denbsp;maag was gedeeltelijk met purperachtige vlekkennbsp;bezet, waarvan de kleur echter niet zoo donker ivasnbsp;als vroeger bij de lijkschouwing te Maasland wasnbsp;waargenomen. De dunne- darmen waren over hetnbsp;geheel eenigzins purperachtig gekleurd. In denbsp;borstholte, zoowel als tusschen de darmen, bevondnbsp;zich deels vloeibare, deels gestolde, plastische lymphajnbsp;de lever was uitgezet, hard, en er bevonden zichnbsp;steentjes in de galbuizeuj de galblaas was klein,nbsp;en gevuld met dunne gal; de milt vergroot, uitwendig natuurlijk van kleur, doch inwendig donkerder en weker dan gewoonlijk; het nier— ennbsp;ribbe—vet had eene vuil—gele kleur; de pisblaasnbsp;was gezond, weinig water inhoudende; de baarmoeder verkeerde in een’ gezonden staat, bevat^nbsp;tende eene vrucht van twee maanden dragts; denbsp;keel was ontstoken; de longen waren slap en ingevallen, op verschillende plaatsen purperachtigenbsp;vlekken vertoonende, en voor een groot gedeeltenbsp;overdekt met vloeibare en gestolde lympha, en aan

-ocr page 55-

43

het ribbevlies vastgegroeid. Het vloeibare (jereuie) gedeelte der lympha was zoo heet, dat de Veearts Bokkelkahp, zooals hij zegt, de hitte, bijnbsp;het uiliiemen der longen, niet wel aan zijne handen kon verdragen. Aan het hart bestond eennbsp;purperaclitige plek, ter grootte van eene handpalmjnbsp;hetzelve was ledig, ten gevolge der uitbloedingnbsp;door het slaglines.

Er bevonden zich bij denzelfden Veehouder, onder elf Runderen, in twee afzonderlijke kampennbsp;grazende, nog 5 stuks, waarbij de kenteekenennbsp;der ziekte in een zeer ligten trap bestonden. Dezenbsp;werden onder geneeskundige behandeling genomen,nbsp;en zijn hersteld.

Wijders werd nog in dit Verslag opgemerkt, dat de weiden, waarin de gemelde Runderennbsp;graasden, hoog gelegen waren, en aanmerkelijknbsp;hooger dan die te Waasland, van waar de eerstenbsp;ruim 1'/, uur gaans, hemelsbrcedte, verwijderdnbsp;waren, en, door eene breede, zuiver stroomende,nbsp;watering van 20 tot 25 voeten breed, gescheidennbsp;van de geburen, alwaar, zooveel bekend was, zichnbsp;geen ziek Vee bevond.

Terwijl nu, volgens het ingekomen berigt van den Vee—arts Beunhabd van 5 October, de ziektenbsp;te Waasland nKl was toegenomen, zijnde er toen,nbsp;sedert twee dagen, geene nieuwe zieken bij hemnbsp;aangegeven, en er dus geene dooding, waartoenbsp;aanvankelijk last was gegeven, meer behoefde plaatsnbsp;te hebben, zoo brak dezelfde ziekte, op den 4 Oct.nbsp;bevorens, plotseling, en in een hevigen trap, uit

-ocr page 56-

44

le Hodenpijl ea te Schipluiden^ zoodat bij den Veehoudei’ Mklis vak Haasten, aldaar woouacliiig,nbsp;vier Runderen op eenen dag stierven. Bij eenennbsp;anderen Veehouder, met name Leendert Züidgeest,nbsp;Jtevonden zich één dood en twee zieke beesten.nbsp;Hier werd, door gemelden Vee—arts, volgensnbsp;ontvangene aanschrijving van den Heer Staatsraadnbsp;Gouverneur van 28 Sept. j.1., overgegaan tot hetnbsp;dooden der twee zieke Runderen, die hevig warennbsp;aangetast, na gedane aangifte bij den Heer Burgemeester, meenendehij aldus te moeten handelen,nbsp;omdat de ziekte hier nog in het begin was (‘).

(‘) Naar aanleidiug der ongunstige en overdrevene geruchten, welke omtrent deze ziekte in sommige dagbladen waren verspreid (zie bladz. 5), was, overeenkomstig hetgeen bijnbsp;de Wet van 30 Mei 1840 (Staatsblad N”. 16) , en bij d«nbsp;daartoe betrekkelijke Handleiding van 15 Junij 1840, en meernbsp;bepaaldelijk op bladz. 13 van laatst gemeld stuk, gezegd wordt,nbsp;onder schrijven van 23 Sept. j.1., de Heer Staatsraad Gouverneur, door Z. Excel, den Minister van Binnenlandsche Zaken,nbsp;gemagtigd, om, onder inachtneming der bij opgeraelde Wetnbsp;bepaalde vormen, in de Gemeente Maasland zoodanige Runderen onverwijld te doen dooden, welke door de Vee-artsennbsp;Bokkelkamp en Bernhaud zouden verklaard worden door denbsp;bedoelde ziekte te zijn aangetast, en zulks ten einde, indiennbsp;nog mogelijk, het kwaad in deszelfs beginselen te stuiten.

Ten einde de Eigenaren te gereeder tot eene gewillige medewerking in dezen te doen besluiten, werd hun de verzekering gegeven, dat, indien de tauxatie, welke vooraf, volgens de bijnbsp;de Wet bepaalde wijze, door deskundigen behoorde te worden gedaan, geene gegronde reden tot bezwaar opleverde,nbsp;hun, volgens die tauxatie, vier vijfden der waarde van hetnbsp;bedoelde zieke Vee uit het Fonds voor den Landbouw zounbsp;worden vergoed. Vooreerst werd echter geraden geoordeeld.

-ocr page 57-

45

Wijders ontstond de ziekte mede le Rozenburg, Wateringen, Naaldwijk, Rijswijk , Wassenaar,nbsp;Voorburg, Voorschoten, Hondsholredijk, ondernbsp;’s Gravenhage, en misschieu nog iu andere nabijnbsp;gelegene Gemeenten.

De uitbreiding, welke de ziekte .al meer en meer scheen te zullen verkrijgen, gaf inmiddelsnbsp;aanleiding, dat overeenkomstig mijne, vroeger aannbsp;de Commissie van Landbouw in Zuid—Holland,nbsp;nopens de onderwerpelijke ziekte, onder dagteeke-ning van 21 Sept, j.l., medegedeelde beschouwingen, waarmede Z. Excel, den Heer Minister, doornbsp;lusschenkomst der Commissie, l)ij missive van 2nbsp;Octoljer daaraanvolgende, was bekend gemaakt,nbsp;door Z. Excel, zwarigheid werd gemaakt, om dennbsp;maatregel van bet dooden, onder toekenning eenernbsp;hoogere dan de gewone schadevergoeding, verdernbsp;uit te strekken, iudien niet vooraf door een meernbsp;om dezen maatregel te bepalen tol de eerste 50 stuks Vee,nbsp;welke bevonden zouden worden door de ziekte te zijn aangetast, kunnende vervolgens nader worden overwogen, of denbsp;voortzetting van het dooden, in het algemeene belang van dennbsp;Yce-stapel, gevorderd mogt worden.

Daar inmiddels, volgens eene missieve van den Heer Staatsraad Gouverneur voornoemd van 2 Oct. 1841, meer gunstige berigten uit Maasland nopens den toestand der ziekte warennbsp;ingekomeu, zoo kon de maatregel van het dooden, waartoenbsp;’s Ministers schrijven van 25 Sept. bevorens betrekking had,nbsp;thans gelukkiger wijze als overtollig worden beschouwd, ennbsp;werd dus de authorisatie daartoe , bij aanschrijving van Z.Excel.nbsp;den Heer Minister van Binnenlandschc Zaken van 7 Octobernbsp;deszelfden jaars, ingetrokken.

-ocr page 58-

46

Ijepaald onderzoek lol meerdere klaarheid zou zijn gebragt, of de ziekte inderdaad door besnieitingnbsp;vaii bet eene op bei andere dier overging, en ofnbsp;mitsdien van den maatregel, in bet algemeennbsp;belang van den Vee—stapel, werkelijk bet beoogdenbsp;nut te wacbten zoude zijn, dewijl men andersnbsp;noodeloos geld zoude verspillen.

Het was, uit dien hoofde, dat ik door Z. Exc. den Heer Minister werd uiigenoodigd, om mij,nbsp;zoo spoedig mogelijk, te willen begeven naar denbsp;Gemeenten, alwaar de ziekte zich bad geopenbaard, en aldaar zoodanig onderzoek te doen alsnbsp;mij bet meest gepast zoude voorkomen, met verzoek tevens, om, na den afloop van bet onderzoek,nbsp;daarvan een Verslag in te zenden, bevattendenbsp;consideralien en advijs nopens de vraag, wat in dezenbsp;zaak verder zou beboeren te worden gedaan, zoowelnbsp;ten aanzien van bet al dan niet doen dooden vannbsp;bet, door de ziekte reeds aangetaste, of verdernbsp;aangetast wordende Vee, als opzigtelijk het aanhouden der gezonde Kunderen, welke bij wijzenbsp;van proefneming lusscbcn de zieke waren geplaatst.

Ik begaf mij op den 18 October derwaarts, en Stelde, vergezeld van den Heer Vee-arts Bokkel—nbsp;KAMP, op den 19 daaraanvolgende, bet verlangdenbsp;onderzoek bij twee Veehouders, alwaar de ziektenbsp;plaats vond, in bet werk, waarvan de uitslagnbsp;bevat is in bet, onder dagieekening van 23 Oct.nbsp;1841, aan Z. Excel, den Minister uitgebragt Rap-I)ort, hetwelk ik bier, bij wijze van uittreksel,nbsp;meen te mogen mededeelen.

-ocr page 59-

47

«Tol hel liedoelde onderzoek, door den Veearts Bokkelkampj het eerst gebragt zijnde bij den Veehouder L. Meijer aan den Loosduinschennbsp;Weg y nabij Gravenhage, werden aldaar op dennbsp;stal bevonden 20 stuks volwassene Runderen, ennbsp;3 stuks jong Vee, nog in de weide loopende. Denbsp;ziekte had zich voor ongeveer acht dagen bij allenbsp;beesten schier gelijktijdig geopenbaard, kenbaarnbsp;aan de vermindering der melk, afgenomene eetlust,nbsp;vei’Üaauwde herkaauwing, en koortsige verschijnselen, Jienevens roodheid der oogen, ontsteking—nbsp;achtige zwelling der schaamdeelen, en van denbsp;aars—opening 5 welke deelen, doch meer bepaaldelijk de eerstgemelde, inwendig met blaasachtigenbsp;zweertjes bezet waren, die eene slijmig—etterach—nbsp;tige sloffe afscheidden, om van enkele andere verschijnselen, die voor de onderkenning der ziektenbsp;van minder belang konden geacht worden, ennbsp;welke ook bij de onderscheidene dieren in verschillende male bestonden, niet te gewagen.»

«De ziekte was, ook bij het ter stal gebragte Vee, reeds waargenomen, tijdens hetzelve zidinbsp;nog in de weide bevond, zijnde het volwassennbsp;Vee op den 17 Oct. binnen gebragt. »

«Sedert den 16 October, en dus gedurende ffrie of vier dagen , hadden al de Runderen eennbsp;drank gebruikt, door Bokkelkamp voorgeschreven,nbsp;bestaande uit zeezoutz'UtiT' met genoegzaam Wdtevnbsp;verdund, en met tyroop verzoet, welke bij verdeelde giften werd toegediend. De sterkste ennbsp;meest krachtvolle voorwerpen waren door hem

-ocr page 60-

48

adergelaten en gewrangd; doch aan het jonge Vee was zulks niet geschied, zijnde aan dit alleen denbsp;drank, in geëvenredigde giften, ingegeven. »

« Thaus waren de beesten, volgens de verklaring van Bukkeleaiup en den Eigenaar, in betrekkingnbsp;tot de vorige dagen, aan de beterende hand.nbsp;De melk was reeds wederom toegenomen, ook denbsp;eetlust en herkaauwing waren verbeterd, terwijlnbsp;de koorts—verschijnselen mede veel waren afgeno—nbsp;men. De inwendige oppervlakte der scheede wasnbsp;])ij de meeste Koeijen nog wel rooder dan gewoon ¦nbsp;lijk, en waren de blaasachtige puisten bij sommigenbsp;nog aanwezig, doch de zwelling der deelen wasnbsp;reeds aanmerkelijk afgenomen, hebbende over hetnbsp;geheel het Vee een vrij goed aanzien. Er bestondnbsp;dus hier, op het oogenblik van het onderzoek,nbsp;geen oogenschijnlijk gevaar, dat eenig stuk vannbsp;het aangetaste Vee zou verloren gaan^ integendeelnbsp;kon men alle verwachting koesteren van eenennbsp;gunstigen afloop. »

« Vervolgens begaven wij ons naar de Landhoeve van B. F. Oldshoorn, in den Broek, Gemeentenbsp;Hondholredijk, alwaar zich 37 stuks, zoo jougalsnbsp;ouder Vee bevonden, welke nog alle in de weidennbsp;graasden. Het Melkvee liep op gewoon graslandjnbsp;het jonge Vee op klaverweide. Bij dit laatste wasnbsp;de ziekte iets later ontstaan dan bij het eerste.nbsp;Dezelve was voor acht dagen het eerst waargenomen. Hier hadden dezelfde verschijnselen plaatsnbsp;als bij het Vee van den eerstgemelden Landman.nbsp;Bokkelkajup had het Vee van Oldshoobn op den

-ocr page 61-

49

15 Oct. bezoekt, en hetzelve was op dezelfde wijze door hem behandeld, als dat van MeijEb ,nbsp;zoowel wat de inwendige geneesmiddelen als denbsp;aderlatingen bij de sterkste beesten, en het zettennbsp;van etterdragten of wrangen, betreft. Ook hiernbsp;bestond, volgens de getuigenis van Bokkelkamp,nbsp;en de huisgenooten van den Veehouder, die zelfnbsp;afwezig was, bij alle voorwerpen reeds kennelijkenbsp;beterschap. Bij één Rund echter ontlastte zich nognbsp;bloedige slijm met den dunnen afgang. Overigensnbsp;bestond hier insgelijks het gunstigst vooruitzigtnbsp;op een goeden afloop, welke men te meer mogtnbsp;verwachten, indien het Vee ten spoedigste ternbsp;stal kon worden gebragt, waartoe ernstig doornbsp;ons werd aangeraden, en hetwelk men dan ooknbsp;voornemens was den volgenden dag te bewerk~nbsp;sielligen.

« Ik meende nu, dat het onderzoek niet verder zou behoeven te worden uitgestrekt, vooreerst, omdat iknbsp;door Bokkelkamp onderrigt werd, dat, voor zooveelnbsp;hem bekend was, in de Gemeenten Maasland^nbsp;Hodenpijl^ Schipluiden,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Gravezande enz., zich

thans geene Runderen bevonden, in zoodanigen hevigen trap door de ziekte aangedaan, als waarvan in de vroegere rapporten, door hem en dennbsp;Vee—arts Bernhard ui tgebragt, gewag was gemaaktjnbsp;voorts uithoofde van het allerongunstigste weder,nbsp;van de groote afstanden der wijd uit elkandernbsp;gelegene hofsteden, en wegens de onbruikbaarheidnbsp;der binnen—wegen, waardoor de toegang tot dezelve op dat oogenblik, ten gevolge van den hoogennbsp;V. Dt. I. St.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4

-ocr page 62-

50

waterstand, hoogst nioeijelijk werd gemaakt. Eindelijk kon ook de beschouwing van het Vee bij d« hiervoren genoemde Landlieden mij genoegzaam innbsp;staat stellen, om, in verband tot de schrifielijkenbsp;rapporten der genoemde Vee—artsen, over d^nnbsp;aard der ziekte te oordeelen.»

«De ziekte, welke met den naam van Pest~ brand bestempeld wordt, moest, ook mijns erach-tens, immers in derzelver hevige trappen, gerangschikt worden onder de anthraxaardiye of zoogenaamde bloedziekten. Wij zullen hierop nadernbsp;moeten terug komen.»

«Hoewel zij dus behoorde tot de zoodanige, welke, even als het Miltvuur^ het Dartnvuur,nbsp;het Ruggebloed, de Tongblaar enz., als besmettende ziekten kunnen worden beschouwd doornbsp;aanraking, en het nuttigen van het vleesch ofnbsp;zelfs ook der melk van, door dezelve aangedanenbsp;of daaraan gestorvene beesten, algemeen niet zonder gevaar kon worden geacht, zoo kon de smet—nbsp;sloffe van den Pestbrand nogtans , naar onze mee-ning, geenszins van dien vlugtigen aard wordennbsp;beschouwd, dat zij zich door den dampkring zoudenbsp;uitbreiden, waardoor vrees kon geboren worden,nbsp;dat de ziekte zich van afstand tot afstand zoudenbsp;voortplanten, zoodat zij op deze wijze eene geheelenbsp;streek of Provincie zoude innemen, gelijk zulks bijv.nbsp;met de Longziekte en andere vee—ziekten het geval is.»

Op dezen grond werd dan ook door mij aan Z.Excell. den Heer Minister vooruoemd geadvijseerd.

-ocr page 63-

51

dat de ziekte, welke het onderwerp van het onderzoek uiimaakte, geene aanleiding kon geven, om tot het dooden der zieke dieren over te gaan,nbsp;met oogmerk, om haren voortgang te stuiten, alsnbsp;zijnde van een oorspronkelijk zuiver epizo'ótiscJiennbsp;aard, welke, op de boven beschrevene wijze, indennbsp;bepaalden zin, wel alsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;besmettelijk kon

worden geacht, maar die zich niet zoodanig zoude uitbreiden, dat daardoor de algemeene Vee—stapelnbsp;in gevaar zoude komen.

De proefneming, ten einde de zekerheid le erlangen omtrent den al— of niet— besmettelijken aard der ziekte, door het plaatsen van gezondenbsp;tnsschen zieke Runderen, kon niet anders dannbsp;als hoogst belangrijk worden geacht. Dezelve wasnbsp;op de volgende wijze ondernomen :

De Vee—arts Bokkelkamp werd, bij dispositie van Z. Excell. den Heer Minister voornoemd van 28nbsp;Sept. 1841, gemagtigd, om buiten de Gemeenten,nbsp;Waarin de Pestbrand zich had geopenbaard, viernbsp;stuks volkomen gezond Rundvee lot de minstnbsp;mogelijke prijzen aan te koopen, en deze Runderen, nadat dezelve door hem kennelijk en onuit—nbsp;wischbaar zouden zijn gemerkt, op eenen stal,nbsp;naar dat zulks, ter bereiking van het voorgesteldenbsp;doel, het best zoude voorkomen, onder toezigtvannbsp;vertrouwde personen, zoodanig le doen plaatsen,nbsp;tnsschen bereids kennelijk door de ziekte aangetast Vee, dat men het er voor mogt houden, dat.nbsp;Wanneer die ziekte inderdaad besmettelijk ware,nbsp;zij zich ook op de gemelde gezonde Runderen

4*

-ocr page 64-

53

zoude overplanten; wordende aan hem Vee—arts overgelaten, om te dezen aanzien, in gemeenschappelijk overleg met den Vee—arts Bekniiard,nbsp;zoodanige verdere schikkingen te maken, als hunnbsp;ter bereiking van het beoogde doel meer gepastnbsp;mogien voorkomen: waarbij intusschen de meestnbsp;mogelijke zuinigheid en het vermijden van noode-looze uitgaven werden aanbevolen. Ten einde mennbsp;te gereeder een gegrond oordeel omtrent den uitslagnbsp;der voorschrevene proefneming zoude kunnen vellen, werden de Vee—artsen tevens aangeschreven,nbsp;om te zorgen, dat zoowel het voeder als hetnbsp;water, waarvan de bedoelde vier gezonde, benevens de verdere Bunderen, op den stal gebruiknbsp;zouden maken, naar de Gemeente Maasland wier-den aangevoerd van eene, op eenen genoegzamennbsp;afstand daarvan verwijderde, plaats, alwaar zichnbsp;nog geene kenteekenen der ziekte hadden opgedaan. Wijders werd aan den Vee—arts Beuishakdnbsp;den last opgedragen, om dagelijks den toestandnbsp;der vier Runderen waar te nemen, daarvan geregeld aanteekening te houden, en deswege, naarnbsp;gelang van omstandigheden, onder bijvoeging zijnernbsp;consideratien, en overleg met den Vee—arts Bok—nbsp;KELEAMP, verslag te doen.

Drie, tot het bedoelde oogmerk, te Rijswijk aangekochte, gezonde Runderen, zijnde zwartenbsp;Koe, oud 7 jaren, eene hijs—hontej oud 3 jaren,nbsp;en eene zwarte, oud 3 jaren, werden, op dennbsp;jsien October 1841, naar de Gemeente Maaslandnbsp;overgebragt, en, onder toezigt van laatstgenoemden

-ocr page 65-

53

\ee—arts, aan de proefneming onderworpen. Dc-*elve werden op een’ afgezonderden stal geplaatst, ten huize van den Heer van der Vldgt aldaar,nbsp;terwijl het, mede van Rijswijk aangevoerde, hooinbsp;op een afzonderlijken zolder werd geborgen, wordende de Runderen gedrenkt met zuiver water uitnbsp;de rivier de Maas, hetwelk in tonnen werd gehaald.

Op den October deed de Vee—arts Bernhard tusschen deze Runderen eene wit—bonte, zesjarige.nbsp;Koe plaatsen, toebehoorende aan Counelis Leeflang,nbsp;Veehouder onder Maasland, welke aan hel anthrax—vuur leed, onder verschijnselen van hevigennbsp;dorst, uitpuiling der oogen, uitvloeijing van slijmnbsp;uil den neus en mond, vastligging der huid,ontbreken van den eetlust, ontlasting van dunnen, bloedi-gen afgang, gaande inde laatste dagen vooral, alsnbsp;een gevolg van gangreen in de buiksingewanden,nbsp;gepaard met bestendig trappen met de achterpooten.

Dit Rund, in den nacht van 7 Oct., overleden zijnde, leverde de lijkopening de navolgende verschijnselen op ;

De buiksingewanden algemeen door versterf aangedaan; het vleesch donker rood; de milt ontbonden; de borstingewanden natuurlijk, doch de keel en het strottenhoofd ontstoken; de kling blaauwnbsp;en ontaard.

Op den 4'*'“ October werd een tweede Rund, zijnde eene zwart—getijgerde Koe van vijfjarigennbsp;ouderdom, tusschen de gezonde Koeijen geplaatst,nbsp;aan dezelfde anthraxaardige ziekte lijdende, toebe»

-ocr page 66-

54

hoorende aan Corneus Sonneveed, insgelijks onder Maasland woonaclnig.

Dit Rund was door de ziekte in een minder lievigen trap aangetast dan het voorgaande, ennbsp;gaf nog ongeveer twee kannen melk. Het stondnbsp;treurig, had weinig eetlust, uitpuilende oogen,nbsp;dunnen afgang, welke evenwel niet bloedig was.nbsp;Het dier steende een weinig, en toonde geen sterken dorst te hebben. Deze Koe is hersteld, zijndenbsp;langzamerhand wederom begonnen te eten ennbsp;herkaauwen, en in de melk toe te nemen.

Op den S'*™ October, werd een derde Rund, bet eigendom van den Veehouder Jan van Veen,nbsp;mede onder dezelfde Gemeente M'oonacbtig, zijndenbsp;eene vette Koe, 8 jaren oud, en zwart—griemelnbsp;van haar, op den zieke—stal, als voren geplaatst.nbsp;Dit Rund was zoo hevig aangedaan, dat het desnbsp;ochtends niet kon vervoerd worden, zoodat denbsp;Vee—arts Bebnhabd gevreesd had hetzelve des middags dood te zullen vinden, doch hetwelk laternbsp;nog eenigzins beter was geworden, na het ingevennbsp;van een’ verkoelenden drank.

Hetzelve had allen eetlust verloren, en toonde geen dorst te bezitten; de mest was dun, waterach-tig en bloedig; de houding van het dier treurig;nbsp;de pis hrandig; al de slijmvliezen waren opgespoten en donker rood van kleur; de oogen uitpuilende; de adem stinkende; er had slijm—uitvloeijingnbsp;uit den neus en mond plaats; de keel was heetnbsp;op het aanvoelen, de buik opgetrokken en gespannen ; het dier trippelde met de voor— en

-ocr page 67-

55

achterpooien. Aan de kling lieten zich geene merkbare verschijnselen waarnemen. De doodnbsp;volgde reeds op den 12'“quot; October.

Lijkopening. Blaauwe vlekken op alle borsten buiksingewandeu; de lever ongemeen vergroot, zonder ontaard te zijn. Dit Rund kwam van eenenbsp;hoeve, alwaar bijna jaarlijks het ongans heerscht.nbsp;De galblaas zeer uitgezet, en met dikke groenenbsp;gal opgevuld5 op vele plaatsen, vooral op denbsp;buitenste oppervlakte der maag, in de nabijheidnbsp;der milt, uitstorting van gele plastische lympha;nbsp;de milt ontbonden5 de nieren zwart; de pisblaasnbsp;donker rood gekleurd; zoo mede het vleesch.

Eienige uren na den dood was het Rund reeds sterk opgezwollen; uit de peusmaag ontlasttenbsp;zich bij de doorsteking eene groote hoeveelheidnbsp;stinkend gas. De verzorging der Runderen wasnbsp;aan een bijzonderen persoon opgedragen, die zichnbsp;verbonden had, om, gednrende de proefneming,nbsp;uitsluitend het in den stal voorkomende werk tenbsp;verrigten.

De drie proef—Runderen, die tot dus verre alle gezond waren gebleven, werden op den 17quot;quot;° Oct.,nbsp;in volkomen welstand, aan den Vee—arts Boksgleaupnbsp;overgeleverd, om de proefneming elders te vervolgen.

Dezelve werden nu overgebragt naar Loosduinen, bij den Veehouder Leendert Meijer (quot;), die dezenbsp;beesten kosteloos opnam. Hier werden zij geplaatst

(‘) zie bladz. 47.

-ocr page 68-

5C

óp eenen stal tusschen de 20 beesten, waarvan de meeste, in meerdere en mindere mate, door denbsp;anthrax—ziekte waren aangedaan.

Nadat de Runderen eenige dagen onder dit Vee hadden gehuisvest, ontdekte Bokkelkamp bij eennbsp;derzelve kenteekenen der ziekte, en spoedig daarnanbsp;werden ook de andere aangetast. Bij de minstnbsp;zware Koe nam de ziekte in hevigheid toe, zoo-dat de Vee—arts vrees voedde hetzelve te zullennbsp;verliezen} bij de twee andere nam de ziekte welnbsp;toe, doch dezelve werd bij deze niet van eennbsp;bedenkelijken aard. Door de toediening van hetnbsp;geneesmiddel, hiervoren vermeld, hetwelk overalnbsp;eene gewenschte uitwerking deed, gelukte het ooknbsp;de drie proef—Runderen volkomen te herstellen,nbsp;doch dezelve waren, door afmatting en de huisvesting onder het zieke Vee, ongemeen afgevallennbsp;en in de melk verminderd.

Men ziet hieruit, dat de aangekochte beesten, hoewel, gedurende 17 dagen, te Maasland in aanraking zijnde geweest met aangetaste Runderen,nbsp;zonder dat de smelstoffe op dezelve eenige uitwerking te weeg had gebragt, zij echter later hijnbsp;den Veehouder Leendert Meijer aan den Loos—nbsp;duinschen weg zijn aangetast geworden.

Hierdoor wordt dus op nieuw de besmettende eigenschap der anthrax—ziekte bevestigd j maar opnbsp;welke wijze had dezelve hier plaats ? Zooals denbsp;gezonde Runderen hier tusschen de zieke, en metnbsp;deze in onmiddellijke aanraking, geplaatst waren,nbsp;bestonder eene, schier onvermijdelijke, gelegenheid

-ocr page 69-

57

tot eene ware iaenling, zoo door het belekken vaa het zieke Vee, als door de bezoedeling met de uit-vloeijeade slijnistóffe uit den neus en mond, en uitnbsp;de geslachtsdeelen, welke, door de beweging dernbsp;staarten, gemakkelijk aan dezelfde deelen der gezondenbsp;proef—Runderen kon worden medegedeeld, gelijknbsp;ook door de meststoffen en pis, In zoo ver konnbsp;dus deze proefneming geenszins tot een bewijsnbsp;verstrekken van het geen, waartoe zij eigenlijknbsp;ondernomen werd en dienen moest, namelijk, omnbsp;te onderzoeken, of de bestaande ziekte van zooda-nigen besmeitenden aard mogt kunnen worden gebonden, dat daardoor gevaar voor eene algemeenenbsp;uitbreiding bestond, waartegen het dooden van hetnbsp;aangetaste Vee zou kunnen en behooren te wortfennbsp;in bet werk gesteld.

Het anthrax—gif lo(A\ is te beschouwen als eene vaste smetstoffe, w’elke zich niet, gelijk anderenbsp;smetstoffen, met name der Longziekte, Runderpest en Schaapspokken, aan den dampkring mededeelt, en zich door dezelve tot op eenen zekerennbsp;afstand uitbreidt, en daardoor in staat is de ziektenbsp;om zich been te verspreiden, tegen hoedanigenbsp;uitbreiding bet dooden van het zieke of verdachtenbsp;Vee, zoo niet uitsluitend, althans voornamelijk,nbsp;als middel, om den voortgang te beletten, innbsp;aanmerking kan komen. Om het gezonde Veenbsp;tegen de besmetting van ziekten te vrijwaren,nbsp;bij welke eene smetstoffe van een vasten aardnbsp;{contagium fixwn) ontwikkeld wordt, is betnbsp;voldoende, dat de gt'zonde dieren op zoodanigen

-ocr page 70-

58

afstand van de zieke worden gehouden, dat zij buiten onderlinge aanraking blijven, en dat geenenbsp;onmiddellijke mededeeling der smetstoffe op eenenbsp;der boven bedoelde wijzen kunne geschieden.

Hoewel de Vee—arts Bokkeleamp , op mijne aanwijzing, nadat de ziekte bij de proef—Bunderen geweken was, dezelve in eene tegenovergesteldenbsp;rigting van het zieke Vee, in den stal liet plaatsen, om te onderzoeken, of de lucht in denzelvennbsp;een besmettend vermogen had verkregen, zoo konnbsp;daarvan geene uitwerking bespeuren, zelfs nietnbsp;tij eene volkomeue afsluiting der buitenlucht.nbsp;Alleen werden door hem bij een dezer Runderennbsp;op nieuw eenige blaasjes in de kling waargenomen.nbsp;Dan daar dit juist bij het sterkst aangetaste beestnbsp;plaats vond, moest dit, volgens zijne meening,nbsp;eerder worden toegeschreven aan een overblijfselnbsp;der ziektestolfe, dan wel aan eene nieuwe besmetting door de lucht van den stal, te meer, daarnbsp;deze latere blaasjes trapswijze opdroogden. Denbsp;reden, dat er geene herhaalde of nieuwe besmettingnbsp;zoude volgen, kon ook reeds worden verwacht,nbsp;naardien de Runderen de ziekte kort te vorennbsp;hadden doorgestaan, en dezelve dus vooreerst alsnbsp;gebeterd konden worden beschouwd,

De Pestbrand duurde op sommige plaatsen nog eenige weken, onder steeds af nemende sterfte ennbsp;kwaadaardigheid, voortj doch kon dezelve op hetnbsp;einde der maand December als volkomen geëindigdnbsp;worden beschouwd.

Hoewel het juiste getal Runderen, welke door

-ocr page 71-

'9. gt; nbsp;nbsp;nbsp;.



'i\'■j'j i ,;i ;•-■■■■


'j-\




-ocr page 72-

(Tegenover Jjladz. 59.)

STAAT DER RUNDEREN, LIJDENDE AAN DE ANTHRAXAARDIGE ZIEKTE, DE PESTBRAND GENAAMD, WELKE, VAN DEN 7 OCTOBER TOT DEN 15 DECEMBER 1841, ZIJNnbsp;BEHANDELD, DOOR DEN VEE-ARTS H. W. BOKKELKAMP.


N A M E N

DER

G E M E E N T E N


’s Oravenhagc. . idem.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

idem. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

idem. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.


idem.

idem.


idem.

idem.

idem.

idem.

’s Gravezande.

idem.

idem.


idem.

idem.


Bonsholderedijk. . toosduinen, .

idem. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

idem. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦

idem. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

idem. nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.


idem, . . idem. . ,nbsp;idem. . .nbsp;Monster. . .nbsp;idem. . . .

idem. . . .

Rijswijk. . . idem. . .


NAMEN

DER

EIGENAREN.


J. Bakker......

W. Bakker.....

V\L Hendriks. . . . JanKIij.......


G. van der Kroft. . . s Rijks Koebeesten.


H. Starrenburg.. .

J. F. Starrenburg.. P. Smeele......

J. Wouters.....

.A. Boers......


De HcerNcdcrenburg. H. Overklift.....


J. van der Pot. AI. Zonneveld. ,


F. Olshoorn. . . P. van den Berg.

J. Kalfvink, . . .

D. Kok......

P. Korrendorffer. N. Laugclaau.. .


J. Rubbezwaan. . . . De Heer Tortike. . .nbsp;N. van der Voort. . .nbsp;Van der Horst. . . .nbsp;Wed. van der Klugt.

L. Langelaan.....

H. van Leeuwen. . . P. van Leeuwen. . .


Voorburg.....D. van der Lee. .

idem.......1. van Zante. . .

Voorschote. ... Be Heer Stcengrachl van Duivenvoordenbsp;Wassenaar. . . . J. van der Drift. . .nbsp;Wateringen. . . . Wed. Bckenkainp..


idem.


Totaal.


SOORT EN GETAL VAN HET ZIEKE VEE.


Aanmerkln gen.


28


36


28


Een beest was onherstelbaar ziek.

Eenbeestwas gevaarlijk door de ziekte aangetast.

Een der beesten was door de Longziekte aangetast, en kreeg den Pestbrand, waarop het dier spoedignbsp;stierf.

Deze drie Runderen zijn te Maasland, gedurende drie weken, terbeproefneming gesteld bij zieknbsp;Vee, en werden van daar gezond terugontvangen,nbsp;zijnde toen onder het zieke Vee gezet op den stalnbsp;van H. Starrekburg, anders gezegd L. Meijer.nbsp;Nadat dezelve ruim 8 dagen op dien stal gestaannbsp;hadden, werden deze Koeijen mede door den Pestbrand aangetast, doch zijn onder behandelingnbsp;hersteld.

Vier dezer Runderen waren vrij sterk door de ziekte aangetast.


DitRund was reeds in een bedenkclijken toestand toen het in behandeling kwam.

Een beest was onherstelbaar; het tweede was gevaarlijk ziek. is echter onder het gebruik van het, door mij aangewende, geneesmiddel hersteld.

Een Rund, hetwelk bij het begin der behandeling j reeds gevaarlijk ziek was, en één, hetwelk denbsp;ziekte in een ligtereu trap scheen te hebhen ,zijnnbsp;I bezweken.

r|

1

( Twee dezer Runderen waren sterk door de ziekte I aangetast.

¦ nbsp;nbsp;nbsp;Was gevaarlijk ziek.

LI

¦ nbsp;nbsp;nbsp;AA^as reeds overleden voor mijne komst.

i Een beest was voor mijne komst overleden; van j de overige waren 7 Koeijen sterk door de ziektenbsp;: aangetast.

Een beest was gevaarlijk ziek.


14


Vier beesten zijn in behandeling geweest; het vijfde werd op hooge last afgemaakt.

DitRund was reeds in een bedenkelijken toestand toen het in behandeling kwam.

Twee Koeijen waren door de Longziekte aangetast, gecompliceerd met Pestbrand, waarvan eeneisnbsp;hersteld en het andere kwijnende gebleven.


Een dezer Runderen was gevaarlijk ziek.


P. van der Lelie.


i't


46o


10


14


Daar de ziekte te ver gevorderd was, werden geene geneesmiddelen aangewend, en is het Rundnbsp;spoedig gestorven.


341 iBij eenigc Veenouders waren de Koeijen, vóór of met den Pestbrand, gelijktijdig door brandigenbsp;uijers en kloven derspeenen aangedaan, op de-I zelfde wijze als toen het Mondzeer heerschtc.


-ocr page 73-

öO

de ziekte in de opgenoemde Gemeenten zijn aanaangetast geweest, en daaraan gestorven, niet is

bekend geworden, zoo biedt echter de bijgevoegde tafel van de, door den Vee—arts Bokkeckamp behandelde, zieke Runderen een overzigt aan, hetwelk dienen kan , om eenigermate over de uitgebreidheid en belangrijkheid der epizoötie en harenbsp;uitkomsten te oordeelen.

Ik heb geoordeeld de voorstaande waarnemingen en berigien, betreffende den zoogenaamdeii Pest-~nbsp;brand, en de Blaar— of Spruw—ziekte der ge-tlaohtsdeelen, naar volgorde der jaren, waarinnbsp;dezelve, in onderscheidene Gemeenten der Provinciën Zuid—Holland en Noord—Braband , hebben geheerscht, te moeten mededeeleii, zooalsnbsp;zij in der tijd door verschillende Vee—artsennbsp;waren ingezonden, met weglating van sommigenbsp;bijvoegingen, welke mij toeschenen zonder nadeelnbsp;onvermeld te kunnen blijven.

Deze wijze van behandeling kwam mij te meer doelmatig voor, ten einde de ziekte te beter tenbsp;leeren kennen, zooals dezelve zich op verscliilleudenbsp;tijden heeft toegedragen.

Wij zien uit de mededeelingen, dat de bedoelde ziekte onder twee hoofd—vormen voorkomt, welkenbsp;zich door bijzondere verschijnselen, vooral doornbsp;meerdere en mindere hevigheid, en een grooter ofnbsp;geringer gevaar, onderscheiden. In den hevigstennbsp;trap aautastende, komt de Pestbrand voor, alseeue

-ocr page 74-

60

tevige en kwaadaardige ontstekingsziekte, welke algemeen een spoedigen dood ten gevolge heeft.nbsp;In de meeste gevallen echter doet dezelve zichnbsp;kennen als eeue, niet zeer gevaarlijke ziekte,nbsp;waaraan, naar evenredigheid van het aanzienlijkenbsp;getal der aangetaste Runderen, slechts weinigenbsp;sterven, terwijl de meeste, onder eene gepaste geneeswijze, en zelfs sommige door de krachten dernbsp;Natuur alleen, herstellen.

Bij zulk een aanmerkelijk verschil, wat de uitkomsten betreft, in verband tot het beloop, de ziekte—verschijnselen, en de uitwerkingen, welkenbsp;in de ligchamen der gevallene dieren wordennbsp;waargenomen, zou er schier twijfel kunnen geborennbsp;worden, ol de beide ziekte—vormen voor dezelfde,nbsp;dan wél voor ziekten van een verschillenden aardnbsp;zijn te houden, die gelijktijdig te voorschijn komen,nbsp;en als tusschen elkander inloopen. Men zou denbsp;vraag kunnen opperen; verschillen zij slechts innbsp;trap of tevens in aard ? Vloeijen zij uit een ennbsp;hetzelfde ziekte—beginsel, of uit verschillende hoofd—nbsp;oorzaken voort ?

De ondervinding leert, dat dezelfde, hetzij reeds in het ligchaam, gedurende. een zekeren tijd,nbsp;voorbereide, of eerst kortelings op hetzelve inge—nbsp;werkt hebbende, ziekte—prikkels bij het eeue voorwerp, naar deszelfs individuele voorbeschiktheid,nbsp;ziekten kunnen voortbrengen, welke in trap aanmerkelijk verschillen, waarvan de uitwendige gedaante, de hevigheid, het beloop, en de uitwerkingen, welke zij voortbrengen, grootendeels af-

-ocr page 75-

61

hankelijk. zijn. Ten aanzien der anthraxaardige ziekten, heeft zulks ten duidelijkste plaats, daarnbsp;deze onder verschillende vormen, namelijk alsnbsp;dusgenaamd : Miltouur of Venyn (in de Provincienbsp;Vriesland draagt de ziekte den laatsten naam),nbsp;als Tongblaar of Tong—anthrax, als Kwaadaardige Keelziekte en uitwendige Hals—anthrax ofnbsp;Kropbuil der Varkens, voorts als Harmouur,nbsp;Ruggehloed, Lendevuur, het Vliegende vuur, denbsp;Kwaadaardige Roos , Kopzwelling enz. voorkomen ,nbsp;welke, hoezeer in verschillende opzigten, bepaaldelijk wat de uitwendige verschijnselen betreft, gewijzigd zijnde, echter, ten aanzien van derzelvernbsp;inwendigen aard, in zoo ver overeenkomen, datnbsp;alle gegrond zijn in meer of minder hevige ontsteking met groote neiging tot versterf, voortvloei-jende uit eene eigene ontmenging of bederf desnbsp;bloeds, waarbij zich meestal een scherp beginselnbsp;ontwikkelt, hetwelk op andere dieren overgebragt,nbsp;hoogst nadeelig op deze werkt. Hetgeen bij dezenbsp;en vele andere ziekten plaats heeft, geldt ook tennbsp;aanzien van den Pestbrand, en men zal ter verklaring van het verschil, hetwelk te dezen wordtnbsp;opgemerkt, geenszins verschillende oorzaken behoeven aan te nemen, kunnende zoowel de anthraxaardige Pestbrand als de Klaar— of Spruivziektenbsp;der geslachtsdeelen, naar ons inzien, als wijzigingen van eene en dezelfde ziekte-gesteldheid wordennbsp;beschouwd.

Meerdere aanwijzingen geven eene overeenkomst van den Pestbrand met het Miltvuur en andere

-ocr page 76-

62

nnthraxaaf'duje ziekten te kennen, als daar zijn: het schielijk ontslaan en hevig beloop der ziekte,nbsp;de algemeene ontsteking der inwendige deelen,nbsp;haar schielijke overgang tot versterf, de spoedigenbsp;ontbinding der lijken, de kleursverandering vannbsp;het vleesch (zie bladz. 25), de nadeelige uitwerking,nbsp;ondervonden, ten gevolge eener verwonding bij hetnbsp;openen van een gestorven Jtlundbeest (zie bladz. 34)nbsp;enz. Voorts leert ook de geschiedenis van dennbsp;Pesibrand, dat de sterkste en best gevoede dieren,nbsp;even als bij de overige anthrax-ziekten in dennbsp;regel plaats vindt, bij voorkeur en in den hevig-sten trap aangetast, en daarvan de slagtoffers worden, terwijl die ziekten in het verder beloop dernbsp;epizootic een zachteren aard aannemen. Dit laatstenbsp;zien wij ook bevestigd ten aanzien der ziekte,nbsp;waarover gehandeld wordt, hebbende telkens innbsp;het begin der verschillende epizoölien van dennbsp;Pestbrand de hevigste' ziekte—gevallen en meestenbsp;sierfien plaats gehad, terwijl later weinige Run—nbsp;defen zijn overleden.

Ofschoon men niet zoo zeer anthrax—huilen bij den Pestbrand schijnt te hebben waargenomen, zoonbsp;was echter de kossum bij één Rund gezwollennbsp;(zie bladz. 32). Nu is het intusschen bekend, datnbsp;deze builen niet altijd bij de anthrax—ziektennbsp;voorkomen, en, hoewel zij van de bedoelde builennbsp;hunnen naam ontleenen, deze niet als wezenlijkenbsp;of karakteristieke verschijnselen der zoogenaamdenbsp;Moed—ziekten kunnen worden beschouwd. Zijnbsp;komen in het algemeen te minder voor, naarmate

-ocr page 77-

63

de onlsteking hare kracht voornamelijk op de inwendige deelen des ligchaams uitoefent. Het niet bestaan der anthrax—gezwellen kan derhalve geennbsp;grond opleveren, om den Pesthrand niet ondernbsp;de categorie der anthraxaardige ontstekingen opnbsp;le nemen.

In de zachtere trappen, namelijk waar de ziekte , als ontstekingachtige zwelling der geslachtsdeelennbsp;met Maas— ojquot; spruwaohtig uitslag aan de inwendige oppervlakte der soheede hij vrouwelijke, ennbsp;van den anus en den roede—koker, bij mannelijkenbsp;dieren voorkomt, valt èene overeenkomst of ver»nbsp;wandschap, met het epizootisch Mondzeer of denbsp;Spruw—ziekte der Runderen {^Apthae epizoöticaenbsp;pecorum) niet te miskennen. Bij enkele voorwerpennbsp;bestonden verschijnselen der laatstbedoelde ziektenbsp;(zie hladz. 41) , hij andere werd uitslag aan den uijernbsp;waargenomen. Bokkeikamp behandelde, na het ophouden van den Pesthrand, nog Runderen metnbsp;verhardingen en kloven aan de uijers en spenen,nbsp;en met hardnekkig klaauwzeer, doch alleen zoodanige, welke niet door eerstgemelde ziekte warennbsp;aangetast geweest, zijnde bij de Runderen, welkenbsp;daaraan geleden hadden, waarschijnlijk de voorbe-schiktheid voor de laatstbedoelde ziekten weggenomen.

Hierdoor schijnt dus op nieuw de verwandschap, en de oorzakelijke betrekking, waarin ziekten vannbsp;uitwendig verschillende gedaanten, en ook naarnbsp;hare meerdere of mindere kwaadaardigheid onderscheiden, meermalen tot elkander staan, te wordennbsp;bevestigd.

-ocr page 78-

G4

Hoewel het Mondzeer of de Spruw—ziekte, door de meeste Vee—artsenijkundigen, niet onder denbsp;antkraxaardige yee—ziekten wordt gerekend, zoonbsp;beschouwen sommige, met name Pessina en Wae-uiNGE», dezelve als de stolverplaatsing van eenennbsp;zachteren vorm van het Miltvuur (‘). Men neemtnbsp;waar, dat, tijdens het heerschen van het Mondzeer,nbsp;waaraan gewoonlijk, onder eene tijdige en gepastenbsp;behandeling, weinige Runderen sterven, gevallennbsp;voorkomen, waarin de ziekte een meer hevig ennbsp;gevaarlijk aanzien en beloop verkrijgt, zoodat ernbsp;Ijeesten aan overlijden, als wanneer bij de openin1nbsp;gen soortgelijke verschijnselen van ontsteking ennbsp;versterf der inwendige deelen worden aangetroffen,nbsp;als bij den Pesthrand en andere anthrax—ziekten.nbsp;Het schijnt wel, dat schier elke ontsteking bij hetnbsp;Rund nu en dan meer of minder eene anthrax^nbsp;aardige natuur kan aannemen, en van daar hetnbsp;verschijnsel, dat verschillende ziekten, waaraan ditnbsp;karakter op zich zelve niet eigen is, daarin meermalen deelen, zooals bijv. de Longziekte ('), ennbsp;de Runderpest, waarvan de geschiedenis der laatstenbsp;ziekte in Boheme en Neder—Oostenrijk, ook nunbsp;wederom (1844—1845) de bevestigende ondervinding heeft opgeleverd. Meermalen ziet men helnbsp;Mondzeer gelijktijdig met andere epizoötische ziektennbsp;heerschen, welke er meerdere of mindere overeen-

1

Verg. J. E. Veite, Die Veteriniirkunde als Erfahrungs-Wisschenschaft, E. II. S. 201.

P) Zie Magazijn, D. IV. bladz. 448 en verv.

-ocr page 79-

65

komst mede hebben. Zoo komen, in sommige jaren, het Miltvuur, het Mond— en Klaauwzeer,nbsp;uitslag aan den uijer, als gelijktijdig heerschendenbsp;ziekten, voor (‘). In eenige jaren heeft men,nbsp;in sommige streken, het Miltvuur waargenomen,nbsp;terwijl in andere het Mondzeer, gepaard met hetnbsp;Klaauwzeer, algemeen heerschte (’). Een soortgelijk verband van oorzaken en uitwerkingen zal mennbsp;ten aanzien van den Pestbrand, zooals dezelve,nbsp;verschillend gewijzigd, bij ons werd waargenomen,nbsp;mogen aannemen.

Als eene bijzonderheid, waardoor deze ziekte zich in de waargenomene epizoötien onderscheidt, verdient vooral opmerking de vorm, waaronder zijnbsp;als ontstekingachtige zwelling der geslachtsdeelen,nbsp;bij ver het grootste getal der aangetaste Runderen,nbsp;en wel bij de Melkkoeijen, voorkwam. Wij zouden oordeelen, dat zij slechts als zoodanig dennbsp;naam van de Blaar— of Spruwziekte der ge—nbsp;slaclitsdeelen of van Klingziekte kan dragen,nbsp;terwijl die van Pestbrand of Pestvuur —¦ indiennbsp;men dezen naam wil behouden — alleen op denbsp;ziekte zal kunnen worden toegepast, wanneer zijnbsp;met hevige en algemeene ontsteking en versterf dernbsp;inwendige deelen gepaard gaat, en als zoodanignbsp;meer bepaaldelijk in de verschijnselen en dennbsp;waren aard der anthrax—ziekte deelt.

Hoewel het niet aan voorbeelden moge ontbre-

{') Veith, a. p. 200. a. p.

V. Dl. l. St,

-ocr page 80-

6G

1lt;en, dat raen liij eeiaige anthraxaardige ziekten, eii wel bijzonder bij de Tongblaar [Glossanthrax'),nbsp;welke vele eigenschappen met bet Miltvuur gemeennbsp;heeft, Ijlaren aan den endeldarm, beeft waargenomen, en dit deel in een staat van ontsteking verkeerde en brandig werd (*), zoo weet ik niet, datnbsp;dit verschijnsel elders zoo algemeen is waargenomen, als in lt;le opgemelde jaren, bij de plaatsnbsp;gehad hebbende epizoötien, het geval is geweest ;nbsp;alwaar deze zwelling, en het daarmede gepaardnbsp;gaande puist— of blaasachtig uitslag een hoofd-verschijnsel der ziekte uitmaakten. Als zoodanignbsp;mag derzelver beschrijving voor de geschiedenis ennbsp;het leerstuk der epizoöiische ziekten niet onbelangrijk worden geacht, te minder, dewijl zij voor alsnbsp;nog niet dikwijls, noch op vele plaatsen, schijntnbsp;te zijn waargenomen. De Vee—arts Schcltz (bladz.nbsp;5), geeft te kennen, dat de Pestbrand in denbsp;streken van Ridderkerk, reeds vóór 1831, meernbsp;of minder jaarlijks voorkwam: doch voor Bokkel—nbsp;KAMP was dezelve, even als voor Bernhabd, eenenbsp;nieuwe en onbekende ziekte. Dewijl eerstgemeldenbsp;Vee—arts, sedert vele jaren, eene uitgebreide praktijk in de streek van het JVestland uitoefent, zounbsp;er voorzeker wel eenige geheugenis van bewaard

I}) D'. Lappe , Beytrag zur Beschreibung und Heilung der Zungenkrebs-seuche, in het Magazin fiir theoretische undnbsp;practische Thierheilkunde und thierarzliche Policeg^ heraus-gegeben von S. J. Tecffel, Karlsruhe 1813. B. I. Heftnbsp;3. S. 260.

-ocr page 81-

ïijn gebleven, indien zij aldaar vroeger algemeen en meermalen had gelieerscht. Wanneer nu denbsp;bedoelde verschijnselen aan de geslachtsdeelea wer

den

waargenomen, had de ziekte algemeen een

guustigen afloop. Indian de zwelling dezer deelen ontbrak, zoo was zulks algemeen een teeken, datnbsp;de ziekte hare kracht meer op de inwendige deelennbsp;had gevestigd; in welke gevallen dezelve grootnbsp;gevaar aan zich verbond, en algemeen den doodnbsp;ten gevolge had. Men raogt het te voorschijnnbsp;komen der meergemelde zwelling dus te regtnbsp;aaumerken als eene weldadige poging der Natuur,nbsp;om den ziekte—prikkel van de inwendige deelennbsp;af te leiden, en dezelve kon derhalve gelijk wordennbsp;gesteld met de hé!^enA.e antlirax—huilen, die, bijnbsp;het Miltvuur voorkomende, doorgaans als voor-¦deelig zijn te houden, In het algemeen toch isnbsp;deze ziekte gevaarlijker te achten, wanneer zichnbsp;in het geheel geene bullen verloonen, daar zulksnbsp;tot een teeken verstrekt, dat de ontsteking zichnbsp;geheel tot de edele ligchaamsdeelen bepaalt, of datnbsp;de natuurkrachten te zwak zijn of verhinderd worden den ziekte—prikkel naar buiten te drijven.

Op de aan gevoerde gronden oordeelen wij, naar de kennis, welke wij tot dus ver omtrent dennbsp;Pestbrand bezitten, den zachteren en meest alge-meenen vorm dezer ziekte te kunnen beschouwennbsp;als eene wijziging van het 3d.ondzeer i of wel vannbsp;de wezenlijke Tonghlaar, met dat verschil na-nielijk, dat de ziektestoffe, of wil men liever, denbsp;ziekte—prikkel, zich bij de laatste bepaalt tot de

-ocr page 82-

68

mondholte, of het slijmvlies van het bovenste gedeelte der spijshuis, terwijl dezelve zich bij de eerstbedoelde werpt op het slijmvlies der genitaliën,nbsp;en van het uiteinde des darmkanaals.

De vergelijkende ziektekunde van den mensch en der dieren, welke, in vele gévallen, opheldering kannbsp;geven omtrent de ziekten van beide, leert, dat denbsp;spruwacbtige zweren Êij den eersten zich van denbsp;mondholte meermalen dieper in het darmkanaalnbsp;uitbreiden, en dit deel in deszelfs geheele lengtenbsp;overdekken. Bij een sterken trap der spruw—ziektenbsp;heeft men gezien, dat de zweren zich aan denbsp;opening van den endeldarm vertoonden op hetnbsp;slijmvlies, en dat zij zelfs, bij het vrouwelijke geslacht, aan dë inwendige schaamdeelen en dennbsp;moedermond gevonden werden. Daar de spruw—nbsp;zweren het strottenhoofd en de luchtpijp niet ver—nbsp;schoonen (’), bewijst zulks, dat de inwendigenbsp;slijmvliezen in het algemeen de vatbaarheid be-

{’] Gullen , Anfangsgründe der practischen Armeihunst, Leipzig 1800, B. 2. S. 224; Aüg. Goitl. Kichier, Speciellenbsp;Therapie, herausgegeben von DL G. Aug. Bichter , Berlinnbsp;1821, S. 586. «Bij de spruw-ziekte, wanneer die bij den]nbsp;mensch, hetzij kinderen of volwassene voorwerpen, voorkomt,nbsp;ziet men, dat de blaasjes of puisten zieh meermalen door denbsp;slikbuis tot de maag en darmen uitstrekken, en zich zelfs aannbsp;den anus vcrtooncn. Ook heeft men dezelve in de asperanbsp;arteria waargenomen.» Verg. mede DL Eizemann, Zur JVoso-logie der Aphthen, nit Hensle’s und Pfenser's Zeitschrift, innbsp;Smidts Jahrbücher der in- und ausland. Gesammte Medicin,nbsp;1845, S. 40.

-ocr page 83-

69

zitten, om door spruwachtige verzwering te worden aangedaan.

De wijze, waarop zoowel ket gewone Mondzeer, als de meer kwaadaardige en gevaarlijke Tong—nbsp;blaar en de beschrevene zwelling en spruw— ofnbsp;blaasachtige puisten der geslachtsdeelen bij eennbsp;aanzienlijk getal Kunderen, binnen een bepaaldennbsp;omtrek, in een zeer korten tijd, en, als het ware,nbsp;plotseling uitbreken, en de waarneming, dat de genoemde ziekten, hoewel van geen volstrekt Ijepaaldennbsp;duur,nogtans algemeen tot de spoedig voorbijgaandenbsp;epizoötien behooren, en slechts weinige weken ofnbsp;maanden blijven bestaan, kunnen almede dienennbsp;tot ondersteuning van het gevoelen der verwantschap, wat hare oorzaken en aard betreft, welkenbsp;wij tusschen dezelve ineenen op te merken. Ennbsp;eindelijk mogen wij ook nog op deze belangrijkenbsp;bijzonderheid opmerkzaam maken, dat, gelijk bijnbsp;de voor weinige jaren gelieerscht hebbende spruw—nbsp;en klaauwziekte onder het Rundvee, de melknbsp;somwijlen niet alleen van eeue goede hoedanigheidnbsp;bleef, maar zelfs bevonden werd rijker aan room—nbsp;of botergehalte te zijn dan die van gezondenbsp;Koeijen ('), zulks ook bij de, aan de klingziektenbsp;lijdende, in eenige gevallen, werd waargenomen.

Ofschoon, gelijk ik hier boven opmerkte, men deze ziekte, zoo veel mij bekend is geworden, nog

(’) zie mijne Verh. Over de Inenting van het Mond- en Klaauw-aan Runderen en Schapen, ens,. Utrecht, 1842^bladz. 27.

-ocr page 84-

70

ia geene Vee—artsenijkundige werken beschreven vindt, zoo heb ik echter in het eerst getwijfeld,nbsp;of dezelve zou kunnen worden gehouden voor die,nbsp;welke bij de Duitsche schrijvers voorkomt ondernbsp;den naam van Aphthenkrankheit der Genitaliën,nbsp;(Men zie hierover Kaissr, in het Archiv förnbsp;Thierheilkunde der Sohweidz, Tliierarzte, B. IV.nbsp;S. 3905 Meijer, in hetzelfde Tijdschrift, B. VI.nbsp;S. 70; TON Aschmann, Band VII. S. 13; Ammon,nbsp;Handbuük der Gestutekunde, S. 294; voortsnbsp;Veith, Dieterichs en Rychner in derzelver Handboeken; J. G. WiUTH, Lehrhuck der Seuehenundnbsp;antteckenden Krankheiten der Hauamp;thiere, Zurichnbsp;1838, S. 346). Volgens dezen laatsten schrijvernbsp;wordt daaronder verstaan : eene pustuleuse uiislatj'nbsp;ziekte, waarbij voornamelijk het slijmvlies dernbsp;¦voorttelings—werktuigen lijdt. Veith noemt dezelvenbsp;chanker—ziekte ; Ammon slepende zenuw—koortsnbsp;Meier sgphilis j Rychner J^enus—ziekte {Lust—nbsp;aeuché). Wirth houdt evenwel de benaming vannbsp;spruw—ziekte der geslachtsdeelen voor meer gepast, dewijl zij minder dan de overige namennbsp;aanleiding geeft tot het denkbeeld, alsof dezenbsp;ziekte overeen zou komen met de syphilis vannbsp;den mensch. Men kan deze ziekte, volgens Wirth,nbsp;onderscheiden in goed— en kwaadaardige, en innbsp;die van het Rundvee en het Paard.

Hoewel nu inderdaad zoowel de benaming als sommige verschijnselen, welke door laatstgenoemdennbsp;schrijver worden opgegeven, betrekkelijk de ziekte,nbsp;zooals zij daar gezegd wordt bij het Rund voor te

-ocr page 85-

71

komen, met den Pestbrand in deszelfs zachtere» vorm overeenkonxst aanduiden, zoo verschillen zijgt;nbsp;toch in te vele opzigteii van elkander, dan dat wijnbsp;ze voor dezelfde ziekten zouden durven verklaren.

De spruw—ziekte der genitaliën openbaart zich bij het Huud, luidens de beschrijving van Wihth,nbsp;op de volgende wijze ;

« De koortsverscliijnselen zijn doorgaans zeer ge* ring of ontbreken geheel. Daar dezelve aanwezignbsp;zijn, bestaan zij in eene geringe lusteloosheid,nbsp;verminderden eetlust, verhaasten pols, en vermindering in de melk—afscheiding. Hierbij, zeldennbsp;een of twee dagen later, komen verschijnselen vannbsp;plaatselijke aandoening. Bij mannelijke dierennbsp;zwelt de voorhuid, en dezelve is warmer dannbsp;gewoonlijk. De Stier bespringt dé aangebragtenbsp;Koe slechts ongaarne, en breekt den sprong af.nbsp;Onderzoekt men de voorhuid en de huid dernbsp;roede, zoo vindt men op dezelve kleine blaasjesnbsp;ter grootte eener linze of van een hennepzaad,nbsp;dikwijls ook reeds kleine, met eeueu witachtigennbsp;etter overdekte, zweren aan deze deelen, vooralnbsp;aan het laatste, wordende de blaasjes, zoodra zijnbsp;opengebroken zijn, in zweren veranderd. Somwijlennbsp;worden de liesklieren te gelijk opgezet, inzonderheid, indieii er vele blaasjes aanwezig zijn,nbsp;terwijl de zweren te zamenvloeijen, en eene grootenbsp;oppervlakte verkrijgen.»

K Bij de Koeijen hebben soortgelijke verschijnselen aan de schaamdeelen en de scheede plaats. Het slijmvlies dezer deelen wordt gezwollen, en is

-ocr page 86-

72

rood5 er bevinden zicli blaasjes en zweren, in grooter of geringer getal, op dezelve, die somwijlen slechts op een gedeelte, doch ook nu en dannbsp;over de geheele scheede verbreid zijn, hoewel dannbsp;niet regelmatig verdeeld, maar op de eene plaatsnbsp;meer dan op de andere gevonden wordende; waardoor dan ook dikwijls eenige tot grootere zweren tenbsp;zamenvloeijen. Tevens toonen de vrouwelijke dieren hierbij aandrang tot pisloozing, en geven,nbsp;nadat de ontlasting is geschied, door het krommennbsp;van den rug, en het kwispelen met den staart,nbsp;pijn te kennen. Uit de meer of minder gezwol-lene kling begint, na den derden of vierden dagnbsp;van het ontstaan der ziekte, eene etterachtige slijm-uitvloeijing plaats te hebben, welke eenige dagennbsp;aanhoudt. »

« Wanneer de ziekte een geregeld beloop houdt, duurt zij zelden langer dan veertien dagen. Denbsp;blaasjes veranderen, reeds na eenige dagen, innbsp;zweertjes, en wanneer er vele bij elkander zitten,nbsp;worden deze te grooter. Die, welke met denbsp;lucht in aanraking komen, worden met korstennbsp;bedekt, doch die dieper gelegen zijn, wordennbsp;met eene kaasachtige sloffe overtrokken, ondernbsp;welke zich de opperhuid reeds na eenige dagennbsp;herstelt. Met het ontstaan der blaasjes en dernbsp;zweren begint eene slijmige stoffe uit de scheedenbsp;te vloeijen, die, zoodra als de zweeven beginnen tenbsp;genezen, dikker en zachter wordt, in hoeveelheidnbsp;vermindert, en waarvan de uitvloeijing weldra ophoudt. »

-ocr page 87-

73

« Bij het Paard vooral neemt de ziekte dikwijls een minder gunstigen uitgang, daar zich boosaardige, zich meer en meer uitbreidende, zwerennbsp;aan de geslachtsdeelen, dikwijls zelfs aan de oppervlakte der baarmoeder, vormen, in welke gevallennbsp;deels verschijnselen ontstaan, welke een algemeennbsp;lijden van het slijmvlies te kennen geven, deelsnbsp;een cachectischen toestand verraden, en eindelijknbsp;de zoodanige, welke een medelijden der zenuwennbsp;in het algemeen, en in het bijzonder van die,nbsp;welke uit de kruisvlechten ontspringen, aanduiden.nbsp;Hel slijmvlies der schaamdeelen wordt miskleurig,nbsp;de zweren op hetzelve verkrijgen opstaande randen,nbsp;en éene oneffene grondvlakte 5 zij vergrooten zichnbsp;bestendig, doordien de enkele zweren steeds omnbsp;zicli henen knagen, en meerdere in elkander vloei-jen. De dieren vervallen eindelijk in een^ geheelnbsp;kwaadsappigen toestand, gepaard met kwaaddroesigenbsp;verschijnselen, inwendige vereiteringen, verlammingnbsp;in het kruis enz., waaraan zij sterven ('),

(‘) Men vindt in het Tijdschrift, getiteldMittheilungen österreichischer Veterinare, Gesammelt, und in xwanglosennbsp;Heften herausgegeben von D'. G. Fr. Eckel, Erstc Heft, S.nbsp;d38 und V/., cene hoogst belangrijke Verhandeling over denbsp;Lamheids-ziekte (Ldhmungs-Krankheit, Schanker-seuche) vannbsp;het Paard, door den Hoogleeraar G. Straoss, te Weenen;nbsp;waarin deze ziekte uit een nieuw oogpunt, wat derzelvernbsp;afgelegene eu naaste oorzaken betreft, wordt beschouwd.nbsp;Het wezen der ziekte bestaat, volgens Strauss, in een ge-prikkeldeu toestand van het romp-zenuwstelsel, en eene ontsteking van het ruggemerg, en der daaruit voortkomende hoofd-zenuwen. De voorbeschikkende en aanleidendc oorzaken worden

-ocr page 88-

74

Nemen wij in aanmerking, dat hier geene melding wordt gemaakt van het bepaald epizoötisclrnbsp;ontstaan en beloop der ziekte, bepaaldelijk nietnbsp;van hare spoedige geboorte en snelle uitbreidingnbsp;over eene zekere streek, van het algemeen voorkomen in een zeker jaargetij, — dat hier ook vannbsp;geene anthraxaardige verschijnselen wordt gesproken, — dat de voortplanting voornamelijk aan be-

iii verhand gebragt tot de gcheele opvoeding cn levenswijze, vooral ook in betrekking tot de kruisings-veredeling, de uitoefening der geslachts-verrigting, enz. Hierbij komt echternbsp;mede eene bijzondere gesteldheid des dampkrings in aanmerking , waardoor de ziekte somwijlen het karakter eener epi-ioötie of enzoötie verkrijgt. De zoogenaamde Venerie ofnbsp;Lam heids-ziekte der Paarden, die tot de voortteling dienen,nbsp;{Zucht-Pferde), komt ouder diervormen of wijzigingen voor;nbsp;1». a\s Lamheids-ziekte, in alle vormen van ruggemergs-tering,nbsp;gedeeltelijke lamheid en jeukziekte; 2”. zweren aan de mannelijke roede, zonder uitzondering, benevens vet-ophoopingnbsp;en miskleurigheid der algemeeue bcklecdsclen van den balzaknbsp;(Tettschlauch);nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3». Slijmnitvloeijing uit de schaamdeelen der

Itloeder-Merricn, in verbinding met onmatig cn ziekelijk opgewekte tecldrift, zonder dat er tevens zweren aan de inwendige oppervlakte der scheede aanwezig zijn, welke door Stiiaussnbsp;niet zijn waargenomen; eindelijk 4'’. zweren aan of boven denbsp;schaamlippen, zonder uitvloeijing van slijm uit de scheede.

Hij houdt al deze vormen der Schanker-, Franzosen- of Lamheidsziekle, op daarbij aangevoerde gronden, voor niet be-smettelijk, maar verklaart het ontstaan van meerdere ziektegevallen op denzelfden tijd uit het toevallig zamentreffen vannbsp;meerdere sporadische gevallen, of uit algemeene enzoötische ofnbsp;epizoötische invloeden, welke zich over gehecle streken uitstrekken , waardoor do ziekte bij de reeds vroeger voorbeschiktenbsp;dieren van beiderlei geslacht te ligter het karakter eenernbsp;hecrschcndo ziekte aanneemt.

-ocr page 89-

'75

smelting door de voortteling wordt toegesclireven, — dat de ziekte ook meermalen een clironiscli beloopnbsp;aanneemt, en tot een volkomen bederf der wei—nbsp;voebten en van liet systhema lymphalicum , vooralnbsp;bij het Paard, doch ook, zoo het schijnt, bij hetnbsp;Rund, aanleiding geeft, waaraan de dieren doornbsp;uittering sterven, dan moeten wij twijfelen, ofnbsp;men de Spruwziekte der geslachtsdeelcn bij ons,nbsp;als eene wijziging van den Pestbrand voorkomende,nbsp;met de ^pthen—Krank heit der genitaliën, doornbsp;WiRTH en anderen beschreven, voor ziekten vannbsp;denzelfden aard zal mogen houden, ongeacht denbsp;overeenkomst, welke, ten opzigte van sommigenbsp;plaatselijke verschijnselen, bij beide worden aangetroffen.

Het Rund is ook onderhevig aan eene ontsteking-achtige aandoening van het slijmvlies, der pisbuis bij mannelijke, en der scheede en schaamlippennbsp;bij vrouwelijke dieren, welke met uitvloeijing vannbsp;slijm vergezeld gaat (leucorrhaea'), waarbij ooknbsp;meermalen blaasjes op dit vlies worden gevormd,nbsp;welke tot eene oppervlakkige verzwering overgaan.nbsp;Hierbij hebben ook meestal koortsige verschijnseleii-plaats, en de dieren toonen, vooral bij de waterlozing,nbsp;pijn te gevoelen. Deze ziekte schijnt van een zuiver catarrhalen aard te zijn, of door eenvoudigenbsp;verhitting van het ligchaam te worden voortge-bragt. Inzonderheid schijnt het veelvuldig dekkennbsp;der mannelijke dieren daartoe aanleiding te geven,nbsp;doordien de teeldeelen daarbij in een gedurigenbsp;Slaat van prikkeling worden gehouden, waardoor

-ocr page 90-

76

het slijmvlies in een staat van ontsteking geraakt. Althans neemt men dit ongemak het meest waar,nbsp;Wanneer Stieren met een groot getal Koeijen innbsp;gemeene weiden grazen, waarbij een gedurig bespringen en verhitting der dieren plaats heeft. Denbsp;ondervinding leert, dat de ziekte van een besmettenden aard is, en dat de smetstoffe door denbsp;paring wordt medegedeeld. Dezelve ontstaat eerstnbsp;bij de Stieren, door welke dan de Koeijen besmetnbsp;worden, die haar vervolgens wederom aan anderenbsp;Spring—stieren, bij de vereeniging, kunnen overdragen. De verschijnselen des ongemaks openbaren zichnbsp;doorgaans acht dagen, nadat de besmetting heeftnbsp;plaats gehad. Wij vinden de beschrijving vannbsp;deze ziekte der geslachtsdeelen, zooals dezelve tenbsp;jiigle in Zwitserland werd waargenomen doornbsp;Morier, bij Gohier in zijne JMéinoires et Observations sur la Chirurgie et Médecine Zétérinai-res. Tom. 11 pag. 371 ; onder het opschrift: Surnbsp;une Jüaladie catarrhale des or^anes de la generation des Taurcaux et des teaches, en doornbsp;Grote, Vee—arts te Achim in het Koninkrijknbsp;Hanover, wordt eene ziekte beschreven, onder denbsp;benaming van pseudo—syphilis van het Rundvee ,nbsp;welke in de hoofdverschijnselen met de hier bedoelde overeenkomt.

De eigene vvijze van het ontstaan dezer ziekte, en hare mededeeling, gevoegd bij de waarneming,nbsp;dat, door de blaas— of spruw—ziekte der geslachtsdeelen, bij ons waargenomen, de mannelijke dierennbsp;slechts zeldzaam worden aangedaan, en dat zij

-ocr page 91-

77

voorkomt op tijden, wanneer bij het Rund eene voorbeseUikibeid tot anthrax bestaat, leveren genoegzame gronden op, om ook deze ziekten, hoewel dezelfde deelen aandoende, en in eenigeopzig-len dezelfde plaatselijke verschijnselen aanbiedende,nbsp;ki inweudigen aard van elkander verschillen en nietnbsp;voor gelijksoortig kunnen worden gehouden. Hieruitnbsp;valt dan wederom de gevolgtrekking af te leiden,nbsp;dat, even als verschillende ziekte—vormen uit hetzelfde ziekte—beginsel kunnen geboren worden, gelijknbsp;biervoren is aangetoond (bladz. 61), zoo ook verschillende ziekte-oorzaken of 23rikkels meer of min gelijksoortige ziekte—vormen kunnen te weeg brengen.

Wat de oorzaken van den Pestbrand aangaat, zoo stellen de tot dus ver verkregene waarnemingen ons voor als nog buiten staat, om op eenennbsp;voldoenden grond de invloeden te bepalen, welkenbsp;lot het ontstaan dezer ziekte in de verschillendenbsp;opgenoemde jaren aanleiding hebben gegeven, veelmin om te verklaren, waarom zij in enkele streken,nbsp;zoo niet bij uitsluiting, dan toch bij voorkeur,nbsp;schijnt geboren te worden, iets hetwelk voorzekernbsp;aan bepaalde, hoewel tot nog toe geheel onbekende,nbsp;plaatselijke omstandigheden zal moeten worden toegeschreven. De waarneming echter leert, ten aanzien der epizoötien, welke in de jaren 1831,1835,nbsp;1836 en 1841 hebben geheerscht, dat de Pestbrandnbsp;in den gevorderden of na—zomer, namelijk vannbsp;Augustus tot in November ontstond, en zelfs nog

-ocr page 92-

later voortduurde. Slechts door den Vee—arts Schold wordt melding gemaakt vau eenige gevallen,nbsp;welke vroeger in den zomer zouden zijn voorgevallen (bladz. 7). Indien misschien eene regenachtige weersgesteldheid, hoedanige in 1841 vooralnbsp;plaats had, terwijl ook het jaar 1840 zich steedsnbsp;door natheid had gekenmerkt, en welke gesteldheidnbsp;ook in 1836, gedurende de laatste helft der maandnbsp;September tot het laatst van December, bestond,nbsp;tot het voortbrengen van den Pestbrand raogt kunnen geacht worden vooral te hebben medegewerkt,nbsp;zoo kon echter het jaar 1831, toen de ziekte medenbsp;heerschie, onder de aangenaamste jaren, wat hetnbsp;weder betreft, geteld worden, zijnde toen op eennbsp;matigen winter eene vroege en fraaije lente gevolgd,nbsp;die door een schoenen en vruchtbaren zomer, ennbsp;door een doorgaans zachten en weldadigen herfstnbsp;besloten werd (‘). Men zal dus uit de natte en koelenbsp;weersgesteldheid op zich zelve het ontstaan vannbsp;den Pestbrand geenszins kunnen verklaren. De zomer van 1835 was tot in Augustus bijzonder droog.nbsp;Het verdient opgemerkt te worden, dat in 1841,nbsp;van half Augustus tot half September er vrij sterkenbsp;warmte plaats had, terwijl het weer vóór en nanbsp;dien lijd koel, regenachtig en ongunstig was.nbsp;Misschien kan deze spoedige verandering tot denbsp;ontwikkeling der ziekte hebben medegewerkt. Dat

(') Men zie den staat der weèrsgesteldhcid over deze jaren, in het Algemeen Verslag van den Staat van den Landbouwoyeinbsp;1831, 183Ö, 1836, 1840 en 1841.

-ocr page 93-

79

intussclieii deze oorzaak niet voor de eenige en voldoende kan worden gehouden, mag men daaruitnbsp;Iwsluiten, dat de ziekte slechts in eenige strekennbsp;te voorschijn kwam, terwijl de bedoelde weersgesteldheid op al het Vee, zoo niet algemeen,nbsp;nogtans in de nabij gelegene oorden, alwaar zijnbsp;was uitgebroken, dcnzelfden invloed uitoefende.nbsp;Wij zijn dus genoodzaakt bijzondere schadelijkheden aan te nemen, welke in de weiden zullennbsp;moeten worden gezocht, hetzij deze mogen bestaannbsp;in vergiftige of nadeelige planten, of in hetnbsp;-een of ander scherp beginsel, hetwelk zich, vooralnbsp;in het opgegeven jaargetijde, onder eene bijzonderenbsp;gesteldheid van den dampkring, misschien in andersnbsp;onschadeiijke planten kunne hebben ontwikkeld.nbsp;De laatste vooronderstelling schijnt de meeste waarschijnlijkheid voor zich te hebben, daar de planten,nbsp;welke uit haren aard vergiftig, scherp, of na-deelig kunnen worden gehouden, indien zy in denbsp;weiden bestaan, daarin bestendig aanwezig blijven,nbsp;en jaarlijks op gezette tijden wederom te voorschijnnbsp;komen, terwijl inmiddels de Pestbrand slechtsnbsp;zeldzaam verschijnt. Ware de ziekte dus hieraannbsp;toe te schrijven, dezelve zou meer algemeen ennbsp;schier telken jare moeten voorkomen. Anders isnbsp;het gelegen ten aanzien der ontwikkeling van eenignbsp;scherp of nadeelig beginsel in sommige planten,nbsp;die op zich zelve niet schadelijk zijn te houden.nbsp;Waarvan het ontstaan afhangt van de eigene gesteldheid des dampkrings, gf andere oorzaken, dienbsp;op den groei invloed hebben, en eene ziekelijkheid

-ocr page 94-

80

der gewassen te weeg brengen, zooals bijv. het ontstaan van honigdauw of crjptogamisch bederf.

Het zou inderdaad belangrijk zijn, dat hierom— treilt opzettelijke nasporingen werden in het werknbsp;gesteld, en dat de weiden, waarin zich onverhooptnbsp;de Pestbrand op nieuw niogt komen te openbaren,nbsp;door een of meerdere plantkundigen wierden onderzocht.

Men heeft waargenomen, dat het sterkst gevoede Vee meer dan de minder goed gevoede Runderen aan den Pestbrand onderhevig waren,nbsp;en ook het eerst door de ziekte werden aangetast,—nbsp;dat volwassen Vee daaraan meer bloot stond dannbsp;jonger en Kalveren, en dat ook de Ossen ennbsp;Stieren minder dan de Melkkoeijen aan dezelvenbsp;onderworpen waren. Deze verschijnselen kunnennbsp;gedeeltelijk worden toegesclireven aan de meerderenbsp;gevoeligheid van het Melkvee boven andere Runderen, en de daaruit voortvloeijende ligtere aandoening en terugwerking op den ziekte—prikkel.

Bokkelkamp bevond in 1841, dat alleen Koeijen en Kalveren door den Pestbrand werden aangetast,nbsp;doch geene Stieren, hoewel deze steeds met denbsp;eerste in aanraking waren geweest. Misschiennbsp;bieden deze aan de veronderstelde schadelijke oor*nbsp;zaken, wegens hunne sterkere bewerktuiging ennbsp;meer stompe of trage gevoeligheid, een sterkerennbsp;wederstand. Men zal hierbij echter het mindernbsp;getal der mannelijke Runderen, in evenredigheidnbsp;tot de vrouweiijke, welke worden aangehouden,nbsp;steeds in aanmerking dienen te nemen.

-ocr page 95-

81

Ten aanzien der behandeling van den Pesibrand, blijkt uit de medegedeelde waarnemingen, dat,nbsp;in de hevigste gevallen, waarbij de ontsteking dernbsp;inwendige deelen tot een spoedig en somwijlennbsp;schier plotselijk versterf overging, de aanwendingnbsp;van geneesmiddelen doorgaans ten eenemale vruch-,nbsp;teloos bleef, gelijk zulks mede bij de overige an~nbsp;tliraxaardige ziekte het geval is: vermits de snellenbsp;voortgang der ziekte den dood te weeg brengt,nbsp;vóór dat eene geregelde geneeswijze kan in het werknbsp;worden gesteld. Somwijlen, namelijk in het begin,nbsp;zal eene krachtdadige ontstekingwerende behandeling, door aderlatingen, etterdragien en verkoelendenbsp;middelen, voorzeker aangewezen zijnj dan , bg hetnbsp;verder beloop zullen deze minder te pas komen,nbsp;en als nadeelig moeten worden beschouwd. Mennbsp;zal bij den Pestbrand dezelfde aanwijzingen ennbsp;legeuaanwijzingen in acht behooren te nemen,nbsp;welke bij de anthraxaardige ziekten algemeennbsp;moeten worden opgevolgd.

In de ligiere trappen der ziekte, namelijk daar zij onder de gedaante van zwelling der geslachts*nbsp;deelen met blaas— of spruwacblig uitslag te voor-schijn kwam, liep de ziekte algemeen gunstig af.nbsp;Door de Vee—artsen Schold Dz., Korndörpfek,nbsp;Montens, Borkelkamp en Behishaud werd eene oui-stekingwerende geneeswijze, bestaande uit verkoelende zouten, aangewend, alsmede uitvven-lt;iig verzachtende, in sommige gevallen zacht zanten trekkende, wasschingen. Aderlatingen werdennbsp;y. Dl. I. Sr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6

-ocr page 96-

82

naarde meerdere of mindere gevoedheld, ouderdom en sterkte der Runderen, en overeenkomstig dennbsp;min of meer gevorderden trap der ziekte, aangewend of nagelaten. En onder deze behandelingnbsp;herstelden de Runderen algemeen binnen weinigenbsp;dagen volkomen.

Ik meende dan ook bij mijn bezoek der stallen, waarop zich de hier boven (bladz. 46 en verv.)nbsp;vermelde zieke Runderen onder behandeling vannbsp;den Heer BoKKitLaaMP bevonden, dezen te moetennbsp;aanbevelen met dusdanige geneeswijze voort te gaan,nbsp;om namelijk, bij sterke en welgevoede dieren,nbsp;dadelijk bij het verschijnen der ziekte, en wanneernbsp;de ontstekings—zwelling der geslachtsdeelen of vannbsp;den anus aanmerkelijk mogt zijn, eene bloeds—nbsp;ontlasting te bewerkstelligen, en de ontstokennbsp;doelen dikwijls te wasschen met een laauw—warmnbsp;afkooksel van lijnzaad, heemst^ of kaasjes—nbsp;Maden, of daarvan inspuitingen in de scheede ennbsp;den endeldarm te doenj terwijl, nadat de zwellingnbsp;zou komen te verminderen, of ook in het geval, datnbsp;de blaren een ander karakter mogten aannemen,nbsp;zoodat het slijmvlies een droog en miskleurig aanzien kwam te verkrijgen, en er zich bersten ofnbsp;kloven in mogten vertonnen, waarbij de opperhuidnbsp;zich zou loslaten, of ook de oppervlakte totnbsp;eene vuile verzwering dreigen over te gaan, was—nbsp;schingen uit opwekkende en zamentrekkend—versterkende middelen door mij werden aanbevolen,nbsp;waarmede dan tevens eene versterkende inwendigenbsp;geneeswijze zou dienen gepaard te gaan. Volgens

-ocr page 97-

83

later ontvangene berigten van gemelden Vee—arts, beeft deze behandeling, gewijzigd naar de bijzondere gevallen, volkomen aan liet doel beantwoord.

Met bijzonder goed gevolg was reeds, vóór mijn bezoek, door Bokkelkamp aangewend de drank,nbsp;Waarvan reeds vroeger (bladz. 47) melding is gemaakt, beslaande uit- één of anderhalf onoe zoutzuur (aoidum hydro—chloricum') met drie ofnbsp;vier ponden water verdund, en met eene zekerenbsp;hoeveelheid yeioone syroop verzoet, bij verdeeldenbsp;giften, op eeneii dag in te geven, namelijk aan volwassen Vee, terwijl het middel aan hét jongere innbsp;evenredig geringere hoeveelheden werd loegediend.

Dit geneesmiddel scheen vrij algemeen eene gunstige uitwerking op de ziekte te weeg te brengen, daar de koorts— en andere verschijnselen ernbsp;door gematigd werden. Men zal met voordeel hetnbsp;zoutzuur, op de voorschrevene wijze, met eennbsp;afkooksel van lijnzaad, of van slijmige wortelennbsp;of Maden kunnen ingeven, ten einde het zuur,nbsp;zoo veel mogelijk, te omwinden.

Wij zullen nog met een woord dienen te handelen over den drank van L. de Bruin, waarover in de hiervoren medegedeelde berigten reeds op onderscheidene plaatsen is gesproken. Uit dezelvenbsp;Idijkt, dat dit middel bij de Veehouders, in denbsp;streken, alwaar de Pestbrand in de opgenoemdenbsp;jaren heelt geheerscht, als genees—en voorliehoed-tniddcl tegen deze ziekte, een schier onbepaaldnbsp;vertrouwen had verkregen, zoodat daarvan, bij het

G*

-ocr page 98-

84

uitbreken van dezelve, een algemeen gebruik werd gemaakt, en de drank meermalen bij gcheele vatennbsp;werd verkocbt. Dezelve werd, door eenige Autbo-riteiten, als een specifiek middel tegen den Pest1nbsp;brand aan geprezen. In de Nieuwsbladen en anderenbsp;Schriften werd gelezen, dat de Buüin, door zijnnbsp;geheim geneesmiddel, in Zuid—Holland, aan denbsp;sterfte van de verderfelijke heerschende, dus genaamde, Pestziekte paaien perk wist te slellen

Indien wij de berigteii raadplegen, welke aangaande de werking van dezen drank melding maken, dan blijkt daaruit, dat dezelve op verrenbsp;na niet altijd aan bet oogmerk beeft beantwoord,nbsp;veelmin dat bij als het «enige genees— en voorbehoedmiddel kon worden beschouwd, daar ooknbsp;andere geneeswijzen, en zelfs de zoodanige, \velkenbsp;met bet geheime middel van de Brdin strijdignbsp;waren, met het beste gevolg werden aangewendnbsp;(bladz. 23). Sommige aangetaste Runderen herstelden, bimten weinige dagen, zonder de aanwending van geneeskundige hulp (14).

Hetgeen dezen drank zulk een groot vertrouwen bij den boerenstand heeft doen verwerven, berustnbsp;voorzeker voor ver het grootste gedeelte daarop,nbsp;dat dezelve werd afgegeven onder de bijvoeging.

1

Algemeen Verslag wegens den Staat van den Landbouw over het jaar 1833. Art. Runderen. De benaming van hetnbsp;Pestvuur of Pestbrand schijnt het eerst door de Bruin zelvennbsp;aan deze ziekte te zijn gegeven. Dezelve kon dienen, om donnbsp;Veehouder te meer schrik aan te jagen, en hem tot het spoiT-dig aanwenden van deu geheimen drank aan te sporen.

-ocr page 99-

85

dat liij zonder uitwerking bleef, ingegevèn- tvor— dende, wanneer de Plunderen zoo ziek zijn, datnbsp;zij ophouden te eten of te herkaauwen, met andere woorden, wanneer de inwendige deelen doornbsp;ontsteking waren aangedaan, zooals de bevindingnbsp;leerde bij de gestorvene dieren plaats te hebben,nbsp;zijnde ook meermalen de boekmaag gescheurd agt;an-getroffen. De bedoelde voorwaarde kon strekken,nbsp;om het eenmaal opgevalte vertrouwen op het middel bij den onnadeukenden te onderhouden en tanbsp;bevestigen. Vermits toch de Veehouders, met dezenbsp;bij—bepaling bekend zijnde geworden, den, dranknbsp;voornamelijk ingaven aan die beesten,, bij, welkenbsp;zich de ziekte in de goedaardigste trappen vertoonde, wetende, dat dezelve in. de meer hevigenbsp;trappen niet kon helpen, terwijl , hier echter altijdnbsp;de gereede verklaring overbleef, dat, wanneer denbsp;aangetaste, Runderen, ongeacht .de drank aair dezelve was loegediend, niet beterden,, maar kwamennbsp;te sterven, dezelve te laat was aangewend..

In dusdanige hevige gevallen nu viel , bij den Pesibrand, zooals door Müntens (‘) werd aangeraerkt,nbsp;meestal aan geene herstelling, noch door den drank,nbsp;«och door. andere middelen, te denken, daar denbsp;ziekte—prikkel zich van het begin af op, de inwendigenbsp;deelen had gevestigd. Bij sommige Runderen hadden weinige of geene uitwendige verschijnselen plaats,nbsp;dezelve stierven meermalen plotseling en onverwachts, zoodat de drank, al had men dien zelfj

(’) Berigt van 19 Nov. 1836.

-ocr page 100-

86

dadelijk bij de hand gehad, met geene mogelijkheid tijdig genoeg kon worden toegediend, om de dieren te redden. Wijders merkt gemelde Veearts aan, dat bij al de Runderen, alwaar de ziektenbsp;zich tot de uitwendige deelen, namelijk de schee-de, aars—opening, of de oogleden bepaalde, dezelvenbsp;even spoedig door de natuur—krachten als door hetnbsp;geheim geneesmiddel herstelden, vooral, indiennbsp;zij op stal werden gebragt, en de belette uitwaseming, onder eene warme verhouding, door wrijvennbsp;en borstelen, hersteld werd. De beesten, welkenbsp;door gepaste aderlatingen, wrangen, enz. behandeld werden, genazen evenzeer. Ook bestonden ernbsp;meerdere voorbeelden, dat de gezonde Runderen,nbsp;door het toedienen van den geheimen drank, alsnbsp;voorbehoedmiddel, niet tegen de ziekte werdennbsp;beveiligd. Volgens eene mededeeling, van Bok-KELKAMP ontvangen, waren hem 17 Veehoudersnbsp;bekend, die den drank van de Bbüin aan hunnbsp;Vee hadden toegediend, bij hetwelk desnietteminnbsp;de ziekte was uitgebroken.

Letten wij verder op het groot getal van Runderen, hetwelk door de ziekte, binnen korten tijd, in de liglere trappen tverd aangetast, in betrekking tot het geringe getal, hetwelk ia de meernbsp;hevige en kwaadaardige trappen werd aangedaan,nbsp;en op de betrekkelijke geringe sterfte, welke indenbsp;verschillende epizoötien plaats heeft gevonden, dannbsp;is hierin voorzeker mede eene voorname oorzaak tenbsp;vinden, welke heeft kunnen medewerken, om hetnbsp;middel in deszelfs roem te versterken.

-ocr page 101-

87

Van 800 Runderen, welke in 1835 in de Gemeente Oud~Alhlas ziek waren geweest, stierven sleclits 225 te Ammers stierven van 300 zieken 6nbsp;of 7 stuks (’). In de Gemeenten van den Moerdijk, de Z wal wee , Zevenbergen exx Kdwidert,nbsp;alwaar de ziekte in liet begin mede een verontrustend aanzien had, bepaalde zich in 1836 hetnbsp;getal der gestorvene van bet groot aantal aangetastenbsp;Runderen, toen de ziekte zoo goed als geëindigdnbsp;kon worden beschouwd, tot 12 stuks (®) (bladz.nbsp;26), en, volgens de opgave van Bokkeleamp, stiervennbsp;onder zijne behandeling van 465, zoo Koebeestennbsp;als Kalveren, 10 voorwerpen.

Op deze wijze valt het als van zelf in het oog, dat schijnbaar een overgroot aantal Runderen, tennbsp;gunste van het winstgevende middel, moet geachtnbsp;Worden door hetzelve te zijn genezen of voorbehoed,nbsp;die intusschen ook door eene andere gepaste geneeswijze , of welligt door de natuur zouden zijnnbsp;hersteld geworden, of wel, zonder de aanwendingnbsp;van eenig middel, van de ziekte ten eenemalenbsp;zouden zijn bevrijd gebleven.

Wat de zaoïeustelling van den bedoelden drank aangaat, zoo valt aan te merken, dat dezelve, alsnbsp;geheel uit plantaardige zelfstandigheden bestaande,nbsp;niet voor een juist en volledig scheikundig onder-

(‘) Algemeen Vcrslog wegens den Staat van den LandboiÉw over 1833. a. p.

P) Berigt van 19 Nov. 1836. Vergelijk het Algemeen Yer-van den Staat van den Landbouw over 1836.

-ocr page 102-

88

zoek vatbaar W-as, zijnde bet bekend, dat het niet mogelijk is eene scheikundige analyse in het werknbsp;te stellen van een, uit meerdere Ijestanddeelennbsp;zamengesteld, mengsel van organische stoffen opnbsp;zoodanige wijze, dat elk bestanddeel van het gebezigde eenvoudige ligchaam afzonderlijk wordtnbsp;uitgescheiden, en in hoeveelheid bepaald.

Intusschen deed een oppervlakkig onderzoek den drank kennen als uit bittere, eetiigermate specerijachtige, en hete zelfstandigheden bestaande. Volgens het onderzoek der Commissie van Geneeskun-kundig Onderzoek en Toevoorzigt der Provincienbsp;Noord—Prahand, bestond dezelve uit een afkookselnbsp;•van alsemknoppen f het kruid van gezegende distel, en misschien nog eenige andere bittere kruiden (‘). Daar het middel bij de ontvangst reédsnbsp;eenigennate bedorven was, kon het onderzoek nietnbsp;anders dan onvolkomen zijn, Montens noemde dennbsp;drank een heet, bitter, vocht, waarin duidelijk denbsp;reuk en smaak van citroen—schellen te ontdekkennbsp;waren, schijnende er tevens eenige aloë in te zijnnbsp;opgelost.

In het jaar 1836, eene flesch van den bedoelden drank, van wege den Heer Administrateur ¦voor de Nationale Nijverheid, aan de Vee—artsenijschool zijnde toegezonden, werd door mijnennbsp;geachten Ambtgenoot, den Hoogleeraar P. J. I.nbsp;DK Fkemeiiy, een naauwkeurig onderzoek van den-(‘) Rapport van Dec, 1836. N“. 161,

-ocr page 103-

89

zelven in liet werk gesteld, volgens hetwelk is gebleken, dat hij bestond uit water, waarin zichnbsp;eene zekere hoeveelheid aloes hepatica bevond,nbsp;misschien vereenigd met een ander kleurend beginsel, hetwelk de meeste overeenkomst aantoondenbsp;met dat van den meekrap, zijnde bovendien aannbsp;den drank de reuk van citroen—olie kenbaar, welkenbsp;daaraan kan zijn toegebragt door de bijvoegingnbsp;van enkele druppels dezer olie, of van eenvoudignbsp;citroen—bitter, of wel, door het doen trekken vannbsp;eenige citroen—schellen op het water.

De hoeveelheid der alo'è bedroeg nagenoeg 2*/* drachmen op 25 medicinale oneen, kunnende denbsp;hoeveelheid van den meekrap of van het kleurendnbsp;beginsel ten naaste bij op 25 greinen, en dernbsp;citroen—olie op 5 druppels worden berekend. Eennbsp;drank, uit deze zelfstandigheden zamengesteld, leverde een mengsel op, hetwelk eene voldoendenbsp;overeenkomst met dien van de Brdin bezat. Bijaldien er, behalve de aloë, nog eene andere bitterenbsp;stoffe in den laatsten niogt aanwezig zijn, zoo konnbsp;dit, volgens het oordeel van den Hoogleeraar dbnbsp;Fkemery, het bitter van gentiaan—wortel of vannbsp;quassia—hout zijn. Dit bleef echter onzeker, ennbsp;kon niet door scheikundig onderzoek worden uit—nbsp;gemaakt. Zulks was intusschen van te mindernbsp;belang, wat de geneeskracht betreft, daar de onbeduidende hoeveelheid van zoodanig inmengselnbsp;aan den drank geen bijzonder vermogen kon bij—nbsp;zetten.

Volgens eene berekening der geldswaarde van de

-ocr page 104-

90

opgenoemde zamenstellende deelen, kwam de drank, de kosten der bereiding, van de flesch, kurk enz.nbsp;daar ouder begrepen, op 15 centen te staan. Mennbsp;zal hieruit gedeeltelijk kunnen afleiden, dat denbsp;aflevering van den drank, tegen de vroeger opge-gevene prijzen van f 1;50 tot ƒ2:20 de flesch,nbsp;aan de Brüin geene onbeduidende winsten moetnbsp;hebben opgeleverd, vooral in aanmerking genomen,nbsp;dat die handel sedert meerdere jaren heeft plaatsnbsp;gehad, en, in lateren tijd, zoo zeer was toegenomen, dat het middel niet slechts bij flesschen,nbsp;maar bij vaten, gezegd werd te zijn afgezonden.

Indien wij de geneeskrachtige bestanddeelen, waaruit de drank is zamengesteld, en welke als denbsp;meest werkzame zullen moeten worden beschouwd,nbsp;zijnde namelijk de aloë en de hittere beginselen,nbsp;in overweging nemen, dan zal men niet kunnennbsp;aannemen, dat hij, in alle gevallen, registreeks alsnbsp;doelmatig tegen den Pestbrand kan worden beschouwd, of onvoorwaardelijk als onschadelijk magnbsp;worden geacht. De ziekte, als van een ontstekiug-achtigen aard zijnde, schijnt, in de meeste gevallen althans, veeleer eene tijdige gematigde anti—nbsp;phlogistische behandeling te vorderen, dan eenenbsp;opwekkende en versterkende. En ofschoon de dranknbsp;slechts in zoodanige geringe mate prikkelende ei-,nbsp;genschappen moge bezitten, dat de ziekte bij de aangetaste Runderen , door zijne aanwending, niet zigt.nbsp;baar zal verergerd worden, zoo is dezelve geenszinsnbsp;over een te brengen met eene oordeelkundige beschouwing van haren aard. Het is dan ook geen

-ocr page 105-

91

wonder, dal het middel, zooals hel werd loegediend , zelfs zonder dat de beesten door de Biiuin werdennbsp;gezien of onderzocht, niet altijd de gewenschtenbsp;uitwerking deed, maar niet zelden faalde : en datnbsp;het vooral in de hevigste gevallen van ontstekingnbsp;der inwendige deelen vruchteloos werd toegediend.

In de ligtere en meest voorkomende gevallen van zwelling der uitwendige geslachtsdeelen of vannbsp;Kling—ziekte, kon de drank , wegens de niet zeernbsp;aanzienlijke hoeveelheid van, in denzelven bevatte,nbsp;aloë en hitterstojffe, wel niet als volstrekt schadelijk worden beschouwd, maar was hij hier veeleernbsp;als een vrij onverschillig middel aan te merken,nbsp;hetwelk, slechts eenmaal, zooals algemeen geschiedde , wordende ingegeven, weinig of -geen nadeel,nbsp;maar evenmin groot nut kon uitwerken. Indiennbsp;de Veehouders voor het vervolg., met voorbijgaannbsp;van den erkenden Vee—arts, van een gelijksoortignbsp;middel als dat van de Bküin , bij voortkomendennbsp;Pestbrand, mogten willen gebruik maken, zij zullen zich hetzelve voor eene geringere som kunnennbsp;aanschaffen, dan waarvoor de drank door laatstge-melden wordt bereid en afgeleverd.

Een dusdanig grof empirisme, als wij ten aanzien van den onderwerpelijken drank zien plaats hebben, verdient, in ons oog, allezins afkeuring.nbsp;Om niet te spreken van de onbehoorlijke winst,nbsp;welke met dit middel gedreven werd, verschaftnbsp;zulk eene handelwijze voedsel aan de onkunde ennbsp;ligtgeloovigheid. Dezelve levert een beletsel op,nbsp;om tot de nadere en ware kennis der ziekte te

-ocr page 106-

93

geraken, vermits, bij de algemeene aanwending van bet, eenmaal in gunstigen roep» staande middel,nbsp;de Irekwame Vee—arts grootendeels buiten de gelegenheid gesteld blijft, om nopens dezelve geregelde waarnemingen te doen.. Hiervan is almedenbsp;het gevolg, dal de Authoriteiten, wie zulks aangaat, onvoldoende kennis erlangen omtrent denbsp;uitgebreidheid, den wezenlijken aard, en het ge-wigt der bestaande epizootic. Dat het gemis eenernbsp;tijdige en juiste kennis dienaangaande tot zeernbsp;verkeerde opvattingen en geruchten aanleiding kannbsp;geven, wordt bewezen door de overdrevene en ongerustheid verwekkende berigten, welke bij hetnbsp;ontstaan van den Pesibrand, in de jaren 1836 ennbsp;1841, in de dagbladen werden medegedeeld.


-ocr page 107-

OVERZIGT DER BESCHOUWINGEN OMTRENT DE KALVER-ZIEKTE, OF HET IIGGENBLIJVEN DER KOEIJEN BIJ HET AFKAEVEN, EN DER VERSCHILLENDE GENEESWIJZEN, WELKE DAARBIJ WORDEN AANGEWEND J

DOOtt

D'. A. NUMAN.

De Kalverziekte, bij' ons bekend onder den naam van bet liggenhlijven der Koe hij hetnbsp;af kalven, komt in ons land vrij algemeen voor.nbsp;In de Jaarlijksehe Kerslagen omtrent den Staatnbsp;van den Landbouw in het Koninkrijk der Nederlanden, vindt men doorgaans, naar aanleidingnbsp;van de ingekomene berigien der Vee—artsen, melding gemaakt, dat dezelve in sommige streken vannbsp;bet een of ander Gewest, of wel in meerderenbsp;Provinciën, bij een grooter of geringer aantal Koei-jen, beeft plaats gebad.

Wij treffen, vooral in de Duitscbe Vee—artsenijkundige Scbriften over de Kalverziekte der Koeijen, belangrijke Verhandelingen aan, in welkenbsp;de verscbillende gedaanten, waaronder zij wordtnbsp;Waargenomen, worden onderscbeiden en uiteengezet. ïen aauzien ecbter van den aard der ziektenbsp;loopen de gevoelens zeer uit een, daar sommigenbsp;de Kalverziekte bouden voor eene ontstekings—

-ocr page 108-

94

koorts, andere voor een Typhus. Gdntukr ('), die de melk— of kalf—kooris voor eene nerveusenbsp;ontstekings—kooris houdt, onderscheidt drie hoofdvormen van dezelve; als: de nerveuse ontstekingskoorts met bijzondere aandoening der hersenen,nbsp;welke de zeldzaamste wijziging is; 2“. de nerveusenbsp;ontstekings—koorts met bijzondere aandoening vannbsp;het ruggemerg, welke mede zeldzaam is, dochnbsp;menigvuldiger voorkomt dan de eerste; 3“. denbsp;nerveuse ontstekings—koorts, als algemeen zenuw—nbsp;lijden , met bijzondere aandoening der verterings—nbsp;werktuigen, welk de meest gewone vorm is.nbsp;Rychneb (^) meent mede drie vormen der kraam—nbsp;koorts {Febris puerperalis hom. ? Adynamia ner-vosa generalis'), welke, volgens hem, voor eenenbsp;ware zenuwkoorts te houden is, hij de Koe tenbsp;kunnen aannemen, namelijk: de Febris nervosanbsp;versatilis, stupida en lenta. Naar de door hemnbsp;opgegevene verschijnselen te oordeelen, treffen wijnbsp;in de derde soort van Gunther en in de tweedenbsp;van Ktchner, hoewel geene volkomene, nogtansnbsp;in vele opzigten groote, overeenkomst aan met denbsp;Kalverziekte, zooals dezelve bij ons, onder dennbsp;vorm van eenvoudige kruislamheid {Paralysisnbsp;lumbalis), het meest voorkomt, en waarvan het

(•) Lehrbuch der Practischen Veterindr-Gehurtshülfe u. s. w. mit 3 Küpfertafeln, Hanover 1830. S. 144. u. w.

p) Bvjalrik oder Systhematisches Handbuch der ausserlichcn und innerlichen Krankheiten des Rindviehes, Sern iSii. S. 637.

u. w.

-ocr page 109-

95

onvermogen, om met het achterste gedeelte des ligchaams te kunnen oprijzen, gepaard met hewus-teloosheid, en eene eigene matheid en ongevoeligheid van het werktuig des gezigts, de eigendom—nbsp;melijke en meest standvastige hoofdverschijnselennbsp;uitmaken. Volgens Rychneu hehben bij de Feltrisnbsp;nervosa stupida, behalve de algemeene verschijnselen der zenuw—koorts, welke ook aan de tweenbsp;andere vormen eigen zijn, alle teekenen der grootste stompzinnigheid plaats, als gevoelloosheid, geslo-tene oogenenz., terwijl, bij het openen der dikwijlsnbsp;gezwollene of beloopene oogen, de pupil sterknbsp;verwijd is. Günthek houdt, behalve de koortshuivering en trillingen, de verstoorde werking dernbsp;verterings—werktuigen, en het ophouden der her-kaauwing met of zonder opgeblazenheid, het trippelen met de beenen, waarop volgt, dat de Koenbsp;gaat liggen, zonder wederom te kunnen opstaan,nbsp;voor de karakteristieke kenmerken van dezen vormnbsp;der Kalverziekte, en Rychnek stelt mede dezenbsp;wijziging voor als hoofdzakelijk gepaard gaandenbsp;met een bijzonder lijden van het zenuwknoopen—nbsp;stelsel. Indien wij echter in aanmerking nemen, datnbsp;bij de Kalverziekte meermalen, blijkens de daarvannbsp;medegedeelde gevallen, sommige verrigtingen vannbsp;het voedend leven, namelijk de eetlust, herkaau—nbsp;wing, de melk—afscheiding, de ontlastingen nietnbsp;altijd van het begin der ziekte aanmerkelijk gestoord zijn, maar somwijlen nog vrij regelmatignbsp;voortduren, terwijl ook vooral uit— en inwendigenbsp;zenuw—opwekkende middelen nuttig worden be-

-ocr page 110-

96

vonden ter genezing, dan schijnt daaruit te moeten worden afgeleid, dat de verschijnselen van verlamming, en van gevoel— en bewusteloosheid innbsp;sommige gevallen hoofdzakelijk primitief gegrondnbsp;moeten zijn in eene onderdrukte of verzwakte werking der zenuwen, welke voor het gevoel, denbsp;beweging en gewaarwording, bestemd zijn. Rych-KER raadt inmiddels ook de opwekkende geneeswijze aan, en houdt de sterke antiphlogistischenbsp;behandeling, door sommigen, die de Kalverziektenbsp;als eene onlslekings-ziekte beschouwen, aangepre—nbsp;zen, volgens eigene ondervinding, als schadelijk.nbsp;Behalve herhaalde klisteren , geeft hij het zoutzuur,nbsp;en poeders, bestaande uit cortex cascarillae,nbsp;Valeriana en halmus—wortel, met water ennbsp;wijn (1). Giesker zag van den zwavel—aether, totnbsp;een half lood in een glas hrandewijn, en metnbsp;aftreksel van aromatische kruiden ingegeven, denbsp;gewenschte uitwerking.

Nog anderen hebben zich met goed gevolg bij de Kalverziekte bediend van den kamfer, vannbsp;hier, elixir aromaticum Mynsiehti, liquornbsp;ammoniae succinati, en soortgelijke, voorts vannbsp;bittere en zamentrekkend—versterkende middelen.nbsp;Prikkelende wasschingen van het kruis en der verlamde ledematen worden almede doorgaans nuttignbsp;bevonden: al hetwelk ten bewijze kan verstrekken, dat de Kalverziekte op zich zelve veeleer alsnbsp;eene zuivere zenuwziekte dan als eene ontstekings—nbsp;ziekte moet worden beschouwd.

1

a. p. S. 341.

-ocr page 111-

97

Eenigen willen van eene za men ges telde geneeswijze alleen eene gewenschte uitwerking ondervondennbsp;hebben. De Opper—Vee—arts Stohreb (‘) in Calwnbsp;deelt mede, dat hij vroeger de Kal verziekte alsnbsp;eene zuivere ontstekingskoorts beschouwde, en opnbsp;dien grond eene streng aniiphlogistisehe geneeswijze,nbsp;ook zelfs eene aderlating, in het werk stelde, dochnbsp;dat hij de onaangename ondervinding verkreeg,nbsp;dat de patient spoedig na de bloedsonttrekkingnbsp;zigtbaar zwakker werd, en geslagt moest worden.nbsp;Intusschen ondervond hij ook van slijmige middelen, olie en zuiver vet, van narcotische en koorts—nbsp;temperende middelen, namelijk zuren, zwavel—nbsp;aether en andere, even zeldzaam gunstige gevolgen, als van de zuiver ontstekingwerende behandeling. Een aftreksel van Herh. cioutae, Flor.nbsp;arnicae, Herh. menth. piperit, Flor. chamomill.,nbsp;verbonden met tusschen—giften van een Decoct,nbsp;sem. lini, onder bijvoeging van Nitras potassaenbsp;en Sulpit, potassae, en ondersteund door weekmakende klisteren, voldeed in eenige gevallen naarnbsp;wensch; dan daar ook deze laatste middelen laternbsp;bij eenige zieken mislukten, zoo beproefde hij, nanbsp;eene voorafgaande aderlating, en nadat hij eene sterkenbsp;gift wonderzout (een half pond in laauw water)nbsp;gegeven had, prikkelende en zenuwversterkendenbsp;geneesmiddelen, zooals kamfer, valeriana, anye •nbsp;lica en soortgelijke, welke insgelijks door klisteren

(*) Das Milch- Oder Kalhefieher {fehris puerpiralis) in Herings Repertorium der Thierheilhunde, 1842, S. 291.

V. Dl.. I. Si. nbsp;nbsp;nbsp;7

-ocr page 112-

98

en uitwendige prikkelende invvrijvingen van terpentijn—olie en ammotiiak—peest laxigs de rugwervel— zuil ondersteund werden. Bij deze behandelingnbsp;bleven echter de prikkelende en zenuwversterkendenbsp;middelen van even gering gevolg, als de vroegernbsp;aangewende. Door den uitslag dezer behandelingnbsp;niet bevredigd, en lettende op de omstandigheid,nbsp;dat bij de opening der geslagte dieren de boek-maag altijd zeer vol, hard, en met droog voedernbsp;opgevuld, en insgelijks, bij al de gestorvene voorwerpen, in de galblaas eene groote hoeveelheidnbsp;groene, dunne, gal aanwezig was, vatte Stohrer,nbsp;op grond dezer verschijnselen, en wegens het ner-veuse, paralytische, karakter der ziekte, het besluitnbsp;op, om, zoodra hij weder ter behandeling vannbsp;dezelve werd geroepen, eene minder antiphlogisti—nbsp;sche, maar daarentegen eene meer ontlastendenbsp;behandeling, in verbinding met maagversterkende,nbsp;de spijsvertering opwekkende, en vlugtig prikkelende middelen in het werk te stellen, terwijl hijnbsp;tevens stellig voornam alleen in de meest drin.nbsp;gende gevallen eene aderlating aan te wenden,nbsp;vermits de Vee—arts slechts hoogst zelden zoo spoedig geroepen wordt, dat hij de ziekte in het zuivernbsp;ontstekings—tijdperk te behandelen heeft. Hij isnbsp;over het geheel meer tegen dan voor de aderlating, te meer daar hij van de volgende behandeling eene meer gunstige uitwerking ondervondnbsp;dan van de reeds opgegevene. Naar gelang vannbsp;den ouderdom en de constitutie van het dier, laatnbsp;Stohrbb, bij het eerste onderzoek, dadelijk een

-ocr page 113-

99

half, ook een geheel ponji iconderzout, in laauw water ontbonden, ingeven. Hierop wordt een aftreksel van Flores arnicae, sambuci, Rad. an-~nbsp;glicae et valerianae bereid, waarvan, een uur nanbsp;het ingeven van het zout, anderhalve mingel metnbsp;een drachma asa foetida, twee scruppels kamfer,nbsp;één drachma nitrum (*), en twee drachmen Rad.nbsp;altheae eu gentianae wordt toegediend. Dezenbsp;gift wordt alle twee uren herhaald.

Indien binnen twaalf uren geene ontlasting volgt, zoo wordt andermaal een half pond wonderzoutnbsp;ingegeven. Voorts worden aanhoudend weekmakende klisteren aangewend, en het ligchaam dikwijls met wollen lappen gewreven. De melk moetnbsp;bij herhaling worden afgetrokken, en, indien ernbsp;verharding of ontsteking van den uijer aanwezignbsp;is, moet het deel met ceratum saturninum ennbsp;unguentum mercuriale worden ingewreven.

Door deze behandeling verzekert Stohreu in late-ren tijd meerdere Koeijen van de Kalverziekte te hebben hersteld. Hij erkent deze behandelingswijze hoofdzakelijk te hebben ontleend aan eennbsp;geschrift van Dikteuichs, te vinden in de Allge-meine Enoyclopadie der Gesammten Land— undnbsp;Hauswirtschaft, Leipzig 1831, gelijk ook dezenbsp;geneeswijze met eene geringe wijziging in het, in

(') Deze onbeduidende hoeveelheid salpeter zal weinig kunnen toebrengen, om de verhittende eigenschappen der overige prikkelende middelen te temperen: waartoe toch waarschijnlijknbsp;deze bijvoeging alleen dienen moet.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;N.

7*

-ocr page 114-

100

1838 ill het licht verschenen, door Professor Hè-RING uit het Engelsch vertaalde, werk: Het Rundvee ('), gevonden wordt. Hij wil echter deze behandeling niet aanprij'zen als eene zoodanige, welke in alle gevallen eene goede uitkomst zoude verzekeren.

De Vee—arts Rüchte te Isny (*) beschouwt de ziekte uit hetzelfde oogpunt, en neemt aan, datnbsp;door ophooping en eene spoedige uitdrooging dernbsp;voedersioffen in de verterings—werktuigen, de vegetative werkzaamheid onderdrukt, verdoofd ofnbsp;omgestemd wordt, door welke verdooving (^Ahstump-fung) het dierlijk gewaarwordingsvermogen medelijdend wordt aangedaan; terwijl de ziekte mindernbsp;gevaarlijk is te achten, indien de uitdrooging dernbsp;voeder—massa niet zoo sterk is. Hij ondervond,nbsp;in een bijna hopeloos geval, de beste uitwerkingnbsp;van de aanwending van vij oneen zwavelzure pot^nbsp;asch, vereenigd met viij druppen oleum orotonis ^nbsp;in drie gelijke giften verdeeld, waarvan alle uren

(‘i Waarschijnlijk -wordt hier bedoeld het werk, getiteld : Cattle; thier breeds, manegement , and deseases; publishednbsp;unter the superintendence of the Society for de diffusion of useful knowledge. London 1834, door AV. Yoüait. (Zie hetnbsp;Hoofdstuk : Milk- {Puerperal Fever], Dropping after Calving ,nbsp;pag. 816). Hier wordt het Engelsch zout van één tot anderhalve pond , met specerijachtige middelen, voorgcschreveu. Denbsp;ziekte wordt als van een ontstekingachtigen aard beschouwd,nbsp;waarbij aderlatingen van zes tot tien pinten [quarts] wordennbsp;aanbevolen.

(*) Hbrings Repertorium 1843, S. 114.

-ocr page 115-

101

eén werd ingegeven, welke gift nog denzelfden dag versterkt werd, zoodat xij oneen duhhelzout^nbsp;en xij druppen eroton—elie, in vier malen, werden aangewend. Er volgden des avonds sterkenbsp;rommelingen in den buik, en men kon verwachten, dat weldra ontlasting zoude volgen. De Koenbsp;had vruchtelooze pogingen gedaan om op te staan;nbsp;de ooren en horens waren warm geworden. Zijnbsp;had ook eenig water gedronken, en eene enkelenbsp;gekookte aardappel gegeten. In den volgendennbsp;nacht stond de Koe opj zij nuttigde des ochtendsnbsp;haar gewoon voeder, herkaauwde, en ontlasttenbsp;weeken mest. Er werd verder niets voorschreven,nbsp;en het dier bleef gezond.

Voorts vindt men, door den Heer J. J. van den Eyde, Gouvernements—Vee—arts te Opwyok (Prov.nbsp;Zuid—Br ah and!) een zestal waarnemingen medegedeeld (’) omtrent de buikvlies—baarmoeder—nbsp;ontsteking {niétro—peritonite), aldaar algemeennbsp;bekend onder den naam van Kaloerziekte {M.a—nbsp;ladie de veau'), gelukkig behandeld door kwik~nbsp;middelen, zoowel inwendig als uitwendig aangewend , in vereeniging met het extractmn bella—nbsp;donnae, warme baden, slijmige dranken, waarinnbsp;eenige salpeter was opgelost, voorafgegaan vannbsp;eene ruime bloeds—ontlasting uit de onderhuid—nbsp;buiks—ader. Van den Evde beschouwt de ziekte

(') Journal Vétérinaire et Agricole de Belgique, T. 2. pag.

-ocr page 116-

103

als eene ontstekingachtige aandoening der geboor-tedeelen, namelijk der baarmoeder, en van bet buikvlies, waarvan de aandoening van het rug—nbsp;gemerg het gevolg is, welke zich door verlammingnbsp;der achterste ledematen doet kennen. De Gou—nbsp;vernements—Vee—arts Breolet, te Bertrix in hetnbsp;Groot—Hertogdom Luxemburg, deelt (*) de herstelling mede eener Kraamkoe, lijdende aan baar—nbsp;moeder—ontsteking, gepaard met verlamming dernbsp;achterste ledematen, waarbij niet minder dan viernbsp;aderlatingen, namelijk eene van 7, twee van 8, ennbsp;eene van 4 ponden (bedragende dus te zamen 27nbsp;ponden bloeds) werden aangewend, in vereenigingnbsp;met verzachtende dranken, en klisteren, en hetnbsp;opleggen van zakken met warm gemaakte zemelennbsp;op het kruis, het bedekken van den buik metnbsp;wollen dekens, het wrijven der ledematen, enz.

Ook de Engelsche Vee—artsenijkundigen laten ons niet onbekend met hunne beschouwingen omtrent den aard en de behandelingswijze der Kal-verziekte, welke door hen beschreven W'ordt ondernbsp;den naam van kraam— of melkkoorts {Drop,nbsp;Puerperal— or M.ilk—fever). In het Compendiumnbsp;of Cattle Medicine van White (Zesde uitgave,nbsp;door W. C. Spooner (®) ), wordt daarvan eene vrijnbsp;uitvoerige beschrijving gegeven, zooals dezelve on-

(‘) Journal Vétérinaire et Agricole de Belgique, T. 2. p. 416.

(*) Men zie een Uittreksel hiervan in The Veterinarian, Vol. XV. pag. 83. In hetzelfde deel vau dit Tijdschrift wordt nog

-ocr page 117-

103

der verscVjillende vormen en coraplicatien voorkomt, en omtrent de behandeling, welke zij dienovereenkomstig vordert. De Schrijver merkt op, datnbsp;er bijna geene veeziekte bestaat, welke nog vannbsp;zoo veel geheimzinnige duisterheid omgeven is, ennbsp;waarover zoo veel verschil van gevoelen bestaat,nbsp;als deze. Hij neemt twee vormen of wijzigingennbsp;der ziekte aan, waarvan de eerste zeer gevaarlijknbsp;is, de andere evenredig met minder gevaar gepaardnbsp;gaat: waaruit de verschillende uitspraken kunnennbsp;worden verklaard, welke omtrent de doodelijkheidnbsp;der ziekte bestaan. Men is te dezen veel verschuldigd aan den Heer Friend te WaUall, die het eerstnbsp;de aandacht heeft doen vestigen op de hersenennbsp;en het ruggemerg, als de voornaamste zitplaats dernbsp;ziekte uitmakende. Inden hevigsten trap zijn beidenbsp;organen in de aandoening betrokken. In dennbsp;zachteren trap schijnt dezelve zich te bepalen totnbsp;het zenuwmerg der lendestreek. Zelden wordennbsp;Koeijen door deze ziekte aangetast, voor dat zijnbsp;meerdere Kalveren hebben ter wereld gebragi, cnnbsp;het kort gehorende ras is er meer aan onderhevig,nbsp;dan de overige soorten. Men heelt gewild, datnbsp;de baarmoeder de voorname zitplaats zou zijn der

een tweetal gevallen medegedeeld omtrent de Kraamkoorts der Koe, namelijk een van den Heer Cookb , Yee-arts te Noliing-ham, onder het opschrift: Singular effect of Puerperal-fevernbsp;in a Cow, en een van J. Relph, Yee-arts te Sebergham:nbsp;¦^n account of a peculiar and hitherto unnoticed disease of thenbsp;Cow, en in het XIY Deel eene waarneming van Husoes , alsmede cene uitvoerige Yerh. over dezelfde ziekte van Jambsnbsp;Dawbkr ; An Essag on Puerperal Fever.

-ocr page 118-

104

ziekte; dan zulks wordt niet bevestigd, daar dit deel, in tien gevallen, niet eenmaal aangedaannbsp;werd bevonden. Er kan echter toevallig ontstekingnbsp;van den draagzak en der overige inwendige deelennbsp;bestaan, waarmede de ziekte dan gecompliceerdnbsp;wordt, en zij is alsdan gevaarlijker te achten. Denbsp;derde maag wordt bijna altijd met droog en onverteerd voeder opgevuld bevonden. Ter voorkoming der ziekte wordt door J. Hawthorn aangeradexrnbsp;de voedering eenige dagen vóór en na het kalvennbsp;te verminderen, en den uijer op denzelfden tijdnbsp;te ontledigen. De behandeling moet geregeld worden naar de omstandigheid of de ziekte in dennbsp;hevigen of zachteren vorm aanwezig is. De noodzakelijkheid der bloedsontlasting hangt af van dennbsp;toestand van den pols. Somwijlen is eene herhaaldenbsp;aderlating noodig. Het is van groot belang denbsp;darm—ontlasting te bevorderen, waarvan de herstelling grootelijks afhangt; doch het is schier onge—nbsp;loofbaar, welke groote hoeveelheden van purgeermiddelen somwijlen gevorderd worden, om eenenbsp;behoorlijke uitwerking voort te brengen. Het volgende voorschrift wordt als doelmatig aangeradeii:nbsp;R, Sulph, magnesiae, libr. i; Flor. sulph.nbsp;unc. ij; Pulv. rad. zingiheris, Spir. nitr. dulc.,nbsp;ana unc. p; om met warm water in te geven.nbsp;Men kan, in geval van noodzakelijkheid, er 10nbsp;of 15 droppels oleum crotonis bijvoegen. Hiervan wordt, met uitzondering der croton—olie, omnbsp;de zes uren, een derde gedeelte of de helft inge—nbsp;geven. Verder wordt eene werkdadige prikkeling

-ocr page 119-

105

langs de geheele ruggraat, bijzonder op de leiide-streek aangewend, door de inwrijving van tinc-tuur van spaansche vliegen, hertshoorn—geest en olie, welke meer dan eens herhaald wordt. Denbsp;ontlastende middelen worden ondersteund doornbsp;herhaalde klisteren, en de blaas moet ontledigdnbsp;worden door middel van den catheter. Wanneernbsp;er voldoende buiks—ontlasting is voortgebragt, mogen plantaardige versterkende middelen, zooalsnbsp;gentiaan en gemher, van ieder twee drachmen,nbsp;worden toegediend.

Door den Heer J. Sarginson ('j. Vee—arts te Appleby, wordt de Kalverziekte gehouden geenenbsp;overeenkomst te hebben met de kraarakoorts dernbsp;Vrouw. Hij heeft meermalen eene ziekte aange—nbsp;troffen bij het mannelijke dier, zoowel als bij hetnbsp;Vrouwelijke, in geen verband staande tot de haring,nbsp;waarbij dezelfde ziekte—verschijnselen en gelijkenbsp;veranderingen na den dood plaats hadden, als bijnbsp;de kraamkoorts. Onder welke omstandigheden denbsp;eerste ook moge ontstaan, zij is steeds gegrond innbsp;eene ontsteking der vliezen van het ruggemerg,nbsp;en wel oorspronkelijk van het lende—gedeelte,nbsp;welke, op verschillende tijden, uit onderscheidenenbsp;oorzaken voortvloeit, en die, met geringe wijziging,nbsp;steeds eene gelijksoortige behandeling vordert. Denbsp;oorspronkelijke ontsteking van het lende-gedeeltenbsp;des ruggemergs heeft verlamming der achterste

{') The Veterinarian, Vol. XVI, pag. 2ö8. On Puerperal Fever or Paralysis,

-ocr page 120-

lOG

ledematen ten gevolge. Zij blijft zich niet altijd tot dat gedeelte bepalen, maar, trapswijze ennbsp;somwijlen zeer schielijk opklimmende, doet zij denbsp;geheele rugstreng en het hersengestel aan.

Het ontstaan dezer ontsteking wordt door Sar— GiKSON afgeleid uit den, te sterk en te lang voort-durenden, geprikkelden toestand, waarin de baarmoeder en het buikvlies vóór de baring verkeerden, ter oorzake van den verhoogden zenuw—invloed, welke, onmiddellijk na de geboorte, vannbsp;den draagzak op den uijer moet worden overge *nbsp;bragt, doch welke prikkeling, in de eerste deelennbsp;aanwezig blijvende, een ontstekings—toestand in denbsp;wervel—kolom opwekt, waardoor het oogmerk dernbsp;natunr verijdeld wordt, door de zenuwen te verlammen, welke haren invloed moeten mededeelennbsp;aan de melk—afscheidende vaten van den uijer.

Een algenieene regel ter behandeling kan, volgens den schrijver, niet worden opgegeven, evenminnbsp;als bij elke andere ziekte, daar dezelve moet gewijzigd worden naar de omstandigheden, waarondernbsp;de ziekte plaats heeft. De geneeswijze, welke wordtnbsp;opgegeven, heeft hem over het geheel zoodanigenbsp;voldoende uitkomsten gegeven, als hij redelijkerwijzenbsp;in zulk eene onhandelbare ziekte mogt verwachten,

In het begin bijna standvastig bloeds—onttrekking, zoo veel als geraden wordt geoordeeld. Men wordtnbsp;echter veeltijds te laat geroepen, om zulks tenbsp;ondernemen, zijnde het dier reeds liggende bij denbsp;komst van den Vee—arts, zonder te kunnen oprijzen.nbsp;Tevens purgeermiddelen, beslaande uit: Sulph.

-ocr page 121-

107

magnesiae, Oleum seminis croton is, Aloë, met bijvoeging van Pulo. zingib. en Spir. nitri dulc,nbsp;wordende ingegeven met gruel; voorts blaastrek—nbsp;kende inwrijving op de lendestreek en somwijlennbsp;langs de geheele ruggraat, benevens herhaaldenbsp;klisteren met zeep en terpentijn. Wijders wordtnbsp;ook gebruik gemaakt van het volgende middel ;nbsp;R. Tinturae cantharidum, unc. vi; Tincturaenbsp;crotonis, unc. ij; Spir. aeth. nitric., unc, ij;nbsp;waarvan, alle twee uren, drie spijslepels vol innbsp;een pint afkooksel van lijnzaad worden gegeven.nbsp;Indien er aandoening der hersenen bestaat, wordtnbsp;een seton achter elk der ooren geplaatst. Wanneernbsp;na 14 of 16 uren geene beterschap volgt, dannbsp;wordt de behandeling gewoonlijk in eenige opzigtennbsp;veranderd, daar eene verandering van geneesmiddelnbsp;als nuttig wordt gehouden. Er worden dan 12nbsp;oneen murias sodae en 6 drachmen aloes innbsp;een pond afkooksel van garst toegediend, hetwelknbsp;wordt opgevolgd door het ingeven van een poeder,nbsp;en znlks om de twee uren, bestaande uit Pulvisnbsp;cascarillae , Axa.c\3.vo. Pulo. zingiheris , drachm,nbsp;iij; Pulv. capsici, scrup. i; Subearh. ammon.nbsp;drachm, ij; waarmede vvordt aangehouden , totdatnbsp;het geval beslist wordt.

De Heer Sabginson heeft ook meermalen ontsteking van het buikvlies kort na het af kalven waargenomen.nbsp;Dezelve wordt mede gewoon!ijk kraamkoorts genoemd;nbsp;doch deze ziekte moet van de vorige onderscheidennbsp;Worden, en vordert eene tegenovergestelde behandeling. De peritonitis komt meer overeen met de

-ocr page 122-

108

kraamkoorts der vrouw dan eenige andere, welke hij, als het gevolg der halving, in zijne praktijknbsp;heeft ontmoet, en zij zou dus, als zoodanig, indiennbsp;men deze benaming wil behouden, kraamkoortsnbsp;kunnen worden genoemd.

Men zal voorzeker aan de Engelsche geneeswijzen bij deze ziekten geenszins een werkdadig vermogennbsp;kunnen ontzeggen.

Hoewel sommige andere onzer grootere Huisdieren, na de werping der jongen, meermalen niet vannbsp;koortsige verschijnselen bevrijd blijven, welke metnbsp;deze verrigting in verband slaan, en dus als eenenbsp;kraam— of melkkoorts kunnen worden beschouwd (‘),nbsp;zoo schijnt het Rund echter daaraan bovenal onderhevig, en komt deze ziekte bij hetzelve voornbsp;onder eene eigene gedaante, hoedanige tot dus ver,nbsp;zooveel ons bekend is — hoe vele overeenkomst ernbsp;tusschen de koortsverschijnselen op zich zelve bijnbsp;de Koe en andere dieren moge bestaan — bij denbsp;laatstbedoelde niet wordt waargenomen. Welligt isnbsp;de oorzaak daarvan, gelijk van andere ziekten ennbsp;onregelmatigheden, tot de voortteling en verlossingnbsp;in betrekking staande, ook van bijzondere misvormingen der geslachtsdeelen en andere monstrosi-teiten, te zoeken in de gedwongene en van dennbsp;natuurlijken staat afwijkende leefwijze, waarin hetnbsp;Rund meer dan eenig ander onzer Huisdieren

(') SronRER. a. p. S. 291 eu 296.

-ocr page 123-

109

gt'houden wordt ('). Niet ten onregte behoort daartoe ook, onzes oordeels, de verwijdering vannbsp;het Kalf, onmiddellijk na de geboorte, van denbsp;Moederkoe, welke handelwijze mede door Gun-THEK (’) en anderen voor eene medewerkende oorzaak der Kalverziekte wordt gehouden. Laatstgenoemde schrijver voegt er bij, dat, indien zijnenbsp;ervaring, dat deze ziekte het meest daar wordtnbsp;waargenomen, waar de gewoonte bestaat, om denbsp;Kalveren, dadelijk na de gelworte, van de moedernbsp;te scheiden, men hierin eene oorzaak te meer, ennbsp;levens een middel zal leeren kennen, om de ziektenbsp;te voorkomen en te genezen (^). Niet minder kannbsp;ook eene te sterke voedering der zwangere Koeijennbsp;tegen het eind van den dragtijd tot het ontstaannbsp;der ziekte mede werken, vooral bij zoodanige voorwerpen, die vroeger spaarzaam waren verzorgd,nbsp;of ook van zulke, die reeds op zich zelve te sterknbsp;zijn gevoed. Hiervoor schijnt mede te pleiten, datnbsp;veeltijds wel gevoede, volbloedige, en melkrijkenbsp;Koeijen Ijoven magere en minder krachtvolle aannbsp;de Kalverziekte onderhevig zijn. Er bestaat te

-ocr page 124-

110

ligter aanleiding tot ophooping van onverteerde voederstoffen in de derde of boekmaag, wanneernbsp;dezelve droog zijn, zooals in den gewonen kalftijdnbsp;meestal plaats beeft, terwijl de vertering alsdannbsp;door geene beweging wordt bevorderd, weshalvenbsp;ook de storing van de werktuigen der spijsverteringnbsp;als de meest gewone complicatie of oorzaak van denbsp;onderdrukte zenuwwerking bij de Kalver—ziektenbsp;wordt waargenomen. Zulks wordt door de lijkopeningen bevestigd, daar men dikwijls de boek—nbsp;maag met drooge voederstoffen sterk vindt opgevuld,nbsp;zoodat dezelve zich als een harden klomp laatnbsp;aanvoelen, terwijl, bij het openen van dit deel,nbsp;het slijmvlies zich van den spierrok heeft afgescheiden, en aan de buitenste laag der voederstoffennbsp;blijft vastgehecht

Volgens Fisscher (®) wordt de Kalf— of Melkkoorts bij alle soorten van Koeijen, zij mogen goed of slecht gevoed, sterk of zwak, jong of oud zijn,nbsp;waargenomen; en hij houdt de zwakke, teedere,nbsp;prikkelbare Koeijen, die aan geene wisseling vannbsp;voedering gewoon zijn, en bij welke de verlossingnbsp;zeer moeijelijk is geweest, daaraan bij voorkeurnbsp;onderworpen.

llvcHNiiii (®) integendeel neemt de tegénoverge—

p) Fisscher , a. p. S. 34. Stohrbh , a. p. S. 294. p) a. p. S. 41.

(’) a. p.

-ocr page 125-

Ill

stelde omsiandiglieid in overweging, namelijk de schielijke ontlediging van den draagzak, op grond,nbsp;dat de ziekte het meest voorkomt bij Koeijen,nbsp;welke zeer snel en geraakkelijk haren. Ziet mennbsp;toch, vraagt hij,bij plaatselijke spoedige ontlastingennbsp;van gezwellen van verschillenden aard, niet eenenbsp;ongewone zwakheid, en zelfs onmagt ontstaan ?nbsp;Neemt men daar zelfs niet de vroeger bestaandenbsp;spankracht ontbreken? en hoe zal zich, bij eenenbsp;snelle ontlediging, de vezel van het ontledigdenbsp;deel wederom kunnen zamentrekken? Rvchnernbsp;twijfelt dus, of niet de uitwerking, welke dusdanige schielijke ontlasting op het gevoelige zenuwstelsel te weeg brengt, als eene oorzaak te houdennbsp;zij der onderwerpelijke ziekte, waarop, naar zijnnbsp;oordeel, lot dus ver niet genoegzaam acht is gegeven. Dat intusschen deze omstandigheid geenszinsnbsp;als de eenige, veelmin uitsluitende, oorzaak magnbsp;worden aangenomen, blijkt daaruit, dat zoowel denbsp;langzaam en moeijelijk, als de spoedig en gemakkelijknbsp;barende K.oeijen, en wel de eerste nog meer dannbsp;de laatste, door de Kalverziekte worden aangetast.

Er bestaan vele andere oorzaken, zijnde deels van een’ mechanischen, deels van een dynamischennbsp;aard, welke beschuldigd of verondersteld wordennbsp;in staat te zijn op zich zelve de Kalverziekte voortnbsp;te brengen, of daartoe, onder bepaalde omstandigheden, te kunnen mede werken, welke hiernbsp;t'iei alle in overweging kunnen worden genomen.

-ocr page 126-

112

te minder, daar ik alleen aan eene en andere hoofdzaken wilde herinneren, waarop bij de beoor-deeling der Kalverziekte te letten valt, en eenigenbsp;algeineeue aanwijzingen wenschte te geven, welke,nbsp;naar haren gevvijzigden aard, bij de behandelingnbsp;in aanmerking kunnen komen. De onderstaandenbsp;Geschriften kunnen, hehalve de reeds aaugehaaide,nbsp;met vrucht over de Kalverziekte worden geraadpleegd ('). In de onlangs uitgekomeue Verhaude-

(') Michel, Veher eine Krankheit frisch Kalbender Kilhe, ia het Archiv. Schweiierischer Thierarste, B. 11, Heft I; S. 10.nbsp;C. Wnvrn, Ueber Verslopfung des Losers; in hetzelfde Archiv,nbsp;B. 11, Heft 2. S 1. u. w.

J. J. Kundig , XJeber das undchte Kalbejicber der Kühe , in hetzelfde Archiv, B. VI. S. 38.

P. Binz, Geburtshülfe für Hauss'dugethiere. Freiburg 1830, S. 219.

M. 11. F. PiLGER, Systhematisches Handbuch der theoreti-schen Practisch, Velerindr-Wissenschaft, Giessen 1804, B. 2. S. 1109.

E. ViBORG, Beschreibung des Alilch-fiebers jVeler. Seis. Schrift. Kiohenh. 1818, 3 Deel, S. 118.

D''. D. J. G. G. JÖRG, Geburtshülfe für Thierdrzte, u. s. w., Leipzig 1818, S. 181.

M. H. Giesker , Bemerkungen über das Kalbe- und Milch-fieber des Rindviehes in der allgemeine Pferde-Arzt van von Ïennecker. Leipzig 1820, Heft I, S. 39.

Lami’Ert , Ceber das Kalbe-fieber der Kühe, in het Archiv für Pferde-kenntniss. Altenburg 1824, Heft I, S. 39.

J. F. Chr. Dieierichs, Handbuch der Speziellen Pathologie und Therapie für Thierdrzte u. s. w. Berlin 1828, S. 210.

A. Hoi'emann , Bemerkungen über das Kalbe-fieber, in het Zeitschrift für T hier heilkunde von D'', J. ü. Buscn, Marburgnbsp;1830, B. I, Heft 2, S. 68.

-ocr page 127-

113

ling van den Hoogleeraar—Directeur der Vee—artsenijschool te Lyon, den Heer Rainard , getiteld: jyLémoire uur les maladies, qui succèdent au partnbsp;chez les femelles des animaux domestiquesnbsp;wordt bij de beschrijving der melkkoorts alleennbsp;gesproken van complicatien van het hersen— ennbsp;rug—zenuwstelsel, waarmede dezelve kan gepaardnbsp;gaan, waardoor men niet zelden congestien ennbsp;ontstekingen van de zijde van dit stelsel ziet geboren worden, welke voorbijgaande of voortdurendenbsp;verlammingen ten gevolge hebben. Hier schijntnbsp;dus de verlamming slechts als een toevallig ofnbsp;bijkomend verschijnsel in aanmerking te komen,nbsp;terwijl bij de eigenlijke kalverziekte het onvermogen der beweging, dat is, om op te rijzen, hetnbsp;standvastige en kenmerkende verschijnsel uitmaakt.nbsp;Zal men hieruit moeten afleiden, dat deze ziekte,nbsp;onder den bedoelden vorm, in Frankrijk, nietnbsp;als eene gewone kraamziekte van het Ilund, gelijknbsp;bij ons en in andere landen, voorkomt?

Men ziet uit het bovenstaande beknopte overzigt, dat, gelijk over den waren aard en de oorzakennbsp;der onderwerpelijke ziekte, door de voornaamste

J. E. Veith , Jlandbuch der Teterinarkunde, Wicn 1831, B. II, S. 91 uncl 389.

Eisele , Veber Erkennung, Verhütung, u. s. w. des lialber-oder lUich-fiebers, Sigmaringen 1842.

(’) Journal de Médecine Vétérinaire, publié par l’École de t-yon, 1843, Tom. I, pag. CO.

V. Dl. I. St. nbsp;nbsp;nbsp;8

-ocr page 128-

114

Vee—artsenijkundigen vau onzen tijd, zeer verschillend wordt gedacht, ook ten aanzien der therapeutische behandeling van zeer uiteenloopendenbsp;geziglspunten wordt uitgegaan, en dat de geneeswijze der Kalverziekte tot dus ver in geenen deelenbsp;op een vast beginsel berust. Hiertoe draagt voorzeker bij, dat de ziekte, zooals reeds boven is gezegd, niet altijd van een en denzelfden aard, ennbsp;aan zich zelve gelijk is, daar zij met aandoeningnbsp;van bijzondere stelsels van werktuigen, namelijknbsp;der hersenen, der geslachtsdeelen, en van de werktuigen der spijsvertering, kan gepaard gaan,nbsp;welke complicatien op de behandeling een gewig-tigen invloed moeten hebben, terwijl ook sommige ziekten, waaraan de Koe na hel af kalvennbsp;onderhevig is, ten gevolge waarvan haar ook meermalen het vermogen ontbreekt, om te kunnennbsp;oprijzen, ten onregte voor de eigenlijke Kalver~nbsp;ziekte worden gehouden (').

Deze onbepaaldheid van beschouwing, en der daarop berustende geneeswijzen is te meer te betreuren, dewijl de onvoldoende uitkomsten hiervannbsp;grootendeels afhankelijk moeten zijn, terwijl hetnbsp;verlies eener Koe, juist op den tijd, dat vannbsp;dezelve het meeste voordeel zal kunnen wordennbsp;getrokken, als eene groote winstderving te houdennbsp;is; weshalve het van het grootste belang magnbsp;worden geacht, dat wij ons bevlijtigen, om tennbsp;aanzieu der Kalverziekte, en de zekerste middelen.

*) Vergelijk Magazijn D. U, bladz. 3S4,

-ocr page 129-

115

tot hare herstelling kunnende dienen, door oplettende waarneming en opzettelijke nasporingen, eene meer naauwkeurige kennis te verkrijgen.

In het Tweeden Deels Eerste Stuk van dit M.a-gazijn (‘) zijn onderscheidene waarnemingen me* degedeeld omtrent de uitwerking der braaknootnbsp;{Strychnos nux vomica'), en van haar alcoholischnbsp;uitstreksel bij verlammingen van verschillendenbsp;Huisdieren, namelijk het Paard, den Hond en hetnbsp;Rund. In het Tweede Stuk (^) vindt men meernbsp;bepaaldelijk, door den Heer B. J. C. Rijnders , denbsp;gunstige uitwerking van dit middel aangetoond innbsp;die verlamming, welke vooral bij de Roe kort vóórnbsp;of na de verlossing voorkomt, waardoor zij onvermogende is, om op rijzen, en welke bij ons algemeen bekend is onder den naam van het liggennbsp;blijven hij het kalven, of ook van de Kalverziekte,nbsp;waarover tot dus ver gehandeld is. Het bedoeldenbsp;middel beveelt zich, door eenvoudigheid van za-menstelling en toediening, en ook wegens goedkoopheid, boven vele anderen aan.

Sedert dat de bovenbedoelde waarnemingen zijn medegedeeld, is de braaknoot in dezelfde ziekte,nbsp;en ook in andere verlammingen der Koe, en vannbsp;andere dieren, beproefd, en meermalen met zigthaarnbsp;nut aangewend.

Het kan niet onbelangrijk zijn de waarnemingen, welke mij dienaangaande door onderscheidene

(') Bladz. 171gt;—184. l®) Bladz. 333-363.

-ocr page 130-

IIG

Vee—artsen zijn toegezonden, benevens eenige proeven aan de Vee—artsenijschool omtrent de uitwerking der Nux vomica, en van haar alcoholisch extract, alsmede van de bijzondere bestanddeelen,nbsp;welke in de braaknoot gevonden worden, mede tenbsp;deelen. Ik zal mij vooreerst bepalen tot den uitslag van dit middel, aangewend bij de Koe,nbsp;zullende de uitwerking van hetzelve in verlammingen bij andere dieren later volgen.

Ik heb niet opgemerkt, dal van dit middel door de buitenlandsche Vee—artsen bij de Kalver-ziekte voor als nog een algemeen gebruik wordtnbsp;gemaakt} althans vind ik in de hier boven aangehaalde Verhandelingen de braaknoot niet ondernbsp;de geneesmiddelen genoemd, die bij dezelve worden aangewend. Alleen maakt Gunther (‘) ernbsp;gewag van, als in de meeste gevallen een specifieknbsp;middel zijnde, in de kruisverlamming bij de Kal-verziekte. Hij voegt er bij, dat indien de verlamming voor de braaknoot niet wijkt, zij hersteldnbsp;wordt door Rhus toxicodendron.

J/^aarneming omtrent de werking van t/e Braak noot hij verlamming eenerKoe, na het Kalven j doornbsp;W. H. Montens, Vee—arts der Eerste klassenbsp;te ’s Prinsenhage, thans te Zevenbergen,nbsp;{Prov. Woord—Braband).

Het behoort tot de niet zeldzaam voorkomende

Der homoóimthisehe 'l'hierarzt, Sonderhausen 1843, Theil, S. 78.

-ocr page 131-

117

gevallen, dat de dieren, na eene moeijelijke of tegennatuurlijke, docli ook na gewone en natuurlijke verlossingen, door verlamming van het achterstel worden aangedaan, waardoor zij buitenstaatnbsp;raken zich op de achterpooten te kunnen oprigten.nbsp;Deze verlamming schijnt mij toe veeltijds het gevolg te zijn van beleediging, door rekking, drukking of kneuzing der zenuwen, welke zich doornbsp;de spieren der achterste ledematen verspreiden,nbsp;zijnde namelijk de heup— en heiligbeens—zenu--wen (‘).

Ik nam dergelijke verlamming waar bij eene Koe. Dezelve bleef den volgenden dag, nadat zij,nbsp;op den 28 Januarij 1829, eene zware verlossingnbsp;had doorgestaan, liggen, kunnende zich wel op denbsp;voorpooten oprigten^ zonder echter van achteren tenbsp;kunnen rijzen. De eetlust, melk—afscheiding, ennbsp;de overige verrigtingcn bleven, even als bij gezondenbsp;dieren, voortduren. Op den 4 Februarij , werd iknbsp;verzocht het dier te onderzoeken, als wanneer iknbsp;het in den gemelden toestand bevond.

Er werden uitwendig vlugtig prikkelende middelen aangewend, bestaande uit xij oneen brandewijn en iv oneen ammomiak—geest ^ om er tweemalen daags het kruis en de lenden mede tenbsp;wrijven. Inwendig werden i once aloë en vi oneen

(‘) Fisscher houdt dusdanige rekking of drukking der zenuwen voor de oorzaak der Kalverziekte, alleen na moeijelijke geboorten, alwaar het jong eene tegenuatuurlijke ligging heeft,nbsp;en de ruimte van hebbekken evenredig te gering is voor dennbsp;doorgang van het te zware Kalf; a. p. S. 43.

-ocr page 132-

118

2wavelzi(re soda voorgeschreven, om in tweemalen in te geven.

Op den O'*®quot; Februarij, werd het volgende middel toegediend. R. Caphurae drachm, i; Fulv, rad.nbsp;valerian, unc. i. lederen dag in tweemalen in tenbsp;geven. Met de wassching werd aangehouden.

Deze behandeling werd tot den 18'®“ Februarij voortgezet, zonder eenige beterschap of verergeringnbsp;te ondervinden, waarna met dezelve werd opge~nbsp;houden, terwijl nu het volgende middel werdnbsp;aangewend : R. Fxilv. nwis vomicae, scrup. x;nbsp;Rad. Valerianae, Rad. gentianae ana unc. ij;nbsp;om in twee dagen, in vier gelijke giften, in tenbsp;geven.

Hiermede werd tot den 28’*°“ voortgegaan. Deze giften bragten eene zeer hevige werking op hetnbsp;zenuwgestel te weeg. Er werden niet alleen schokken, maar zelfs stuipachtige bewegingen der achterste en voorste ledematen waargenomen. Vannbsp;den 25 tot den 30’quot;quot; werd eiken dag de helft vannbsp;het voorgeschreven middel toegediend, waarop denbsp;hevige werking naar evenredigheid verminderd werd.nbsp;Er had slechts nu en dan eene ligte schok plaats,nbsp;even als of het dier schrikte. Deze aandoeningennbsp;hadden nogtans de gunstige uitwerking, dat denbsp;Koe op den 29’quot;”, uit eigene beweging, was opgestaan. De ledematen werden vervolgens dikwijlsnbsp;met stroo gewreven. Zij kon later steeds zondernbsp;hulp op de beenen komen, en scheen overigensnbsp;volkomen gezond.

Op den 14 Maart daaraanvolgende , werd ik op

-ocr page 133-

119

uieuw uitgenoodigd de Koe te onderzoeken, ter oorzake, dat het linker achterbeen sterk was gezwollen, zoodat zij niet dan met veel moeite konnbsp;opstaan. Het deel was van het spronggewricht totnbsp;aan de klaauwen gezwollen, heet en pijnlijk. Ernbsp;had zich op verschillende plaatsen onder de huidnbsp;reeds etter gevormd; de hoeven hadden zich vannbsp;de onderliggende deelen, vooral aan den boven— ofnbsp;kroonrand, losgelaten.

De etter werd door insnijding ontlast; er werden gedurende twee dagen pappen van lijnmeel omnbsp;den voet gelegd en de verzwering werd vervolgensnbsp;mul tinctuur van myrrhe, hrandewijn en terpentijn—olie verbonden.

Op den 21*““ waren reeds de beursband en de binnenste zijband van het hoef— en kroonbeennbsp;der linker klaauw door verzwering verwoest. Hetnbsp;ontbloote kroonbeen stak buiten de oppervlakte uit.nbsp;Ik raadde den Eigenaar aan het dier te dooden,nbsp;hetwelk geschiedde.

Het is mij eenigermate twijfelachtig gebleven, of dit toeval als het gevolg moest worden beschouwdnbsp;van de aangewende geneeswijze, namelijk als eenenbsp;uitwerking van de hraaknoot, al dan niet.

B.j een nader ingezonden Verslag van ,3 Fe-bruarij 1841, deelde de Heer Montkns nog omtrent de Kalverziekte mede: dat deze aldaar, gelijk elders in ons land, niet zelden voorkomt,nbsp;'daaraan de Koeijen dikwijls spoedig sterven, en

-ocr page 134-

120

wel op een tijd, dat zij de meeste voordeelen helooven, zoodat de ziekte alle aandaclit verdient.

Volgens zijne waarneming, verschijnt de ziekte voor • namelijk onder twee vormen, namelijk als zenuwkoorts, waarbij eene volkomene onderdrukking dernbsp;zenuwwerkzaamheid, vooral van het zintuigelijknbsp;leven, plaats heeft {Fehris nervosa stupida). Denbsp;dieren liggen,bij de volkomen ontwikkelde ziekte,nbsp;geheel bewusteloos en verlamd daar neder, metnbsp;den kop in de zijde geslagen, of daarmede leunende op een vast ligchaam, als in een verkwik-kenden slaap, wordende naauwelijks iels anders dannbsp;eene langzame diepe inademing bespeurd. Allenbsp;afscheidingen en ontlastingen, namelijk der pis,nbsp;melk, en van den mest, zijn geheel of gedeeltelijknbsp;onderdrukt (‘), en in dezen toestand sterven denbsp;dieren dikwijls binnen weinige uren.

De tweede, niet minder veelvuldig voorkomende, vorm is die, waarbij eene verhoogde werking ofnbsp;geprikkelde toestand van het zenuwstelsel plaatsnbsp;heeft. De dieren liggen, even als bij den vorigennbsp;vorm, bewusteloos daar heen, zonder op de omringende dingen acht te geven, doch gedragennbsp;zich ijlhoofdig, slaan met den kop en ledematennbsp;tegen alles aan, welke verhoogde gevoeligheid zijnbsp;reeds van het begin der ziekte tooneu te bezitten.nbsp;De afscheidingen en ontlastingen zijn hier insgelijks geheel of gedeeltelijk opgehoudeu.

De oorzaak dezer ziekte schijnt hem toe zeer

(‘) Hierop bestaan echter uitzonderingen, blijkens het hier voorstaande en eenige volgende gevallen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;N.

-ocr page 135-

121

dikwijls in een’ gastrisclien toestand gelegen te zijn. Het is daar en elders, zegt liij, de gewoonte denbsp;dieren, kort vóór en na het af kalven, sterk te voederen , en wel dikwijls met eene of andere graansoort,nbsp;om, gelijk men meent, de Koeijen goed te doennbsp;uijeren. Hij zag de ziekte dikwijls onder zoodanige omstandigheid ontstaan. De Heer Montens isnbsp;van oordeel, dal zulks zeer goed physiologisch is tenbsp;verklaren. Hij zag dezelve insgelijks op de stallennbsp;bij Bierbrouwers voorkomen, alwaar de Koeijennbsp;overvloedig met borstel en spoeling werden gevoederd.

Bij de lijkopeningen vond hij meermalen het darmkanaal en de maag—afdeelingen met verschillende voederstoffen overladen. Minder trof hij ontsteking of eenige uitgang van dezelve hij de Kal—nbsp;verziekte aan, welke niet met ontsteking van dennbsp;draagzak moet worden verwisseld.

Ten aanzien der genezing deelt hij eene toevallig gemaakte waarneming mede, welke hij later nognbsp;tweemalen in de gelegenheid was te herhalen. Hijnbsp;werd namelijk in het warmste van den zomer gevraagd, om hulp te verleenen aan eene Koe, liggende in de weide, in een hevigen en gevorderdennbsp;trap, door de Kal verziekte aangedaan, zoo zelfs,nbsp;dat de herstelling hopeloos scheen. Na hierovernbsp;een oogenblik met den Eigenaar te hebben geraadpleegd, was deze genegen het dier te slagten, omnbsp;het vleesch des te geschikter aan arme lieden tenbsp;kunnen uitdeden. Montens gaf hem in overwegingnbsp;nog vooraf iets te Iteproeven, hetwelk hem werdnbsp;loegestaan. Hij kwam op de gedachte, om te

-ocr page 136-

122

beproeven door stortbaden, zoo mogelijk, eene reactie bij het dier op te wekken. De Koe werdnbsp;dus terstond met ruim 30 emmers water uit denbsp;sloot overgoten, waarna zij op een stroo—bed werdnbsp;gelegd, wordende het ligchaam duchtig gewreven,nbsp;en vervolgens warm toegedekt. Nu werd eennbsp;aftreksel van vlier— en kamille—bloemen metnbsp;ammoniak—zout en braakwijnsteen ingegeven.nbsp;De drooge mest werd met de hand afgehaald, ennbsp;op dezelfde wijze de pisblaas ontledigd, terwijlnbsp;vervolgens klisteren uit 'water met zeep en olienbsp;werden aangebragt.

Den volgenden morgen was het dier reeds veel beterj het verlangde naar voeder, en stond nognbsp;dien zelfden dag alleen op, zoodat twee dagennbsp;later niets van de bestaanhebbende ziekte meer konnbsp;worden bespeurd.

Bij de twee later, aan Montehs voorgekomene, gevallen, had nagenoeg hetzelfde plaats. Hij meentnbsp;aan den indruk van het koude stortbad de genezing te moeten toeschrijven.

Jammer intusschen, voegt hij er bij, dat de Veearts te zeer op zijne hoede moet zijn tegen verkeerde opvattingen en beschujdigingen, welke aan soortgelijke proefnemingen niet Zelden verbonden zijn.

TVaarnerning omtrent het liggen blijven eener zesjarige Koe, na het Kalven, en genezing j door

C. Nagels, Kee—arls te Heusden,(Prow. Noord— Braband).

Op den 22’quot;” Maart 1831, werd ik uitgenoodigd

-ocr page 137-

123

ter behandeling eener Koe, welke haar vierde Kalf had geworpen. Zij was daarvan op den 14 bevorens met grooté moeite verlost, zijnde het Kalfnbsp;door achttien sterk gespierde mannen afgetrokken.nbsp;De Eigenaar had eerst poeders ontvangen vannbsp;eenen Smit, doch dezelve waren vruchteloos aangewend; weshalve hij nu mijne hulp inriep.

De Koe was gezond, daar alle verrigtingen natuurlijk waren; het achterstel alleen was verzwaktnbsp;en verlamd, waardoor de oprij zing onmogelijk was.nbsp;Er werd eene wassching voorgeschreven, bestaandenbsp;uit hrandewijn en water, van ieder xxx oneen,nbsp;terpentijn—olie iv oneen, en zwavelzuur iv drachmen : om er het lenden— en hekken—gedeelte, ennbsp;de achterste ledematen, twee malen daags, mede tenbsp;wasschen. Voorts werden inwendig de volgende pillennbsp;toegediend: R. Pulv. nucis vomicae, drachm, vi,nbsp;Pulv. rad. valer. , arnioae, unc 1 '/a Mell. ordinar.nbsp;q. S. M. F. Pil. N“. xviij. s. 4 m. d, eene pil.

Nadat op den nbsp;nbsp;nbsp;met deze behandeling een

begin was gemaakt, stond de Koe, terwijl zij reeds op den 24'“™ eenige beterschap had doen blijken,nbsp;op den 26quot;“’“ des nademiddags, met zeer geringenbsp;moeite uit zich zelve op, doch bleef zij nog slinnbsp;gerende in den gang. De middelen werden dennbsp;28quot;‘““ en 29quot;*“quot; voortgebruikt. Op den 30“‘™nbsp;bevond de Koe zich bijna zoo vast in het opslaannbsp;en den gang als vóór het Kalven. Zonderling wasnbsp;het, dat bij het dier, na het ingeven der derdenbsp;pil, eene trekkende beweging der ledematen, metnbsp;neiging om op te staan, werd waargenomen, welke

-ocr page 138-

124

onwillekeurige beweging later niet meer werd op-gemerkt. Zijn liet nu de pillen of de wassching, of beide, welke de genezing bier hebben te weegnbsp;gebragt ?

JVaarnemingen omtrent de uitwerking van de Braak noot in verlammingen bij Koeijen jnbsp;door B. J. C. Rijndees.

JVaarneming en genezing eener bijzondere ver^ lamming der achterbeenen bij eene Koe.

Op den 7'*®“ September 1831, werd ik geroepen te Rumpt in den Tielerwaard, bij den Landmannbsp;W. VAN As, die eene Koe had, lijdende aan verlamming der achterbeenen. Bij bet onderzoek we rdnbsp;door mij het volgende opgemerkt, De bedoeldenbsp;Koe, in de vijfde maand dragtig zijnde van hetnbsp;vierde Kalf, scheen uiterlijk gezond. De eetlust,nbsp;herkaauwing en het drinken gingen den natuurlijken gang. Zij was wel gevoed j de haren lagennbsp;glad en waren glanzig van kleur j de huid wasnbsp;los; de ademhaling geregeld, doch de hartslagnbsp;voelbaar; de pols vol en sterk. De ontlasting vannbsp;den mest en der pis was naar behooren. De eerste teekeneu, welke men had opgemerkt, bestondennbsp;daarin, dat de Koe, op den S'*-” dezer maand, bijnbsp;hel opstaan, aan het linker achterbeen overkootnbsp;scheen te zijn geraakt, knikkende voorwaarts metnbsp;de koot op den grond; welk gebrek zich, na verloop van twee dagen, ook in liet regter achterbeen

-ocr page 139-

125

had geopenbaard, zijnde bet dier nu onvermogend om op te staan. De beeuen waren tot aan denbsp;spronggewrichten zeer koud, krachteloos, zondernbsp;gevoel als het ware, en in de koot— en kroon—nbsp;gewrichten zoo los en slap, even als of de kooteiinbsp;met de hoeven er los aan hingen. Onder denbsp;spronggewrichten was geen polsslag te ontwaren.nbsp;Boven dezelve waren de ledematen warmer; dochnbsp;was, tot aan het kruis toe, geene de minste pijnlijkheid in de deelen te ontdekken.

De Koe was eene sterke melkgeelster, zijnde Vroeger nimmer iets ziekelijks aan dezelve opge—nbsp;merkt. Zij had met meerdere Kunderen, welkenbsp;alle een frisch en gezond aanzien hadden, op eenenbsp;goede weide gegraasd, en, niettegenstaande denbsp;ijverigste nasporing, bleef de ware oorzaak dernbsp;verlamming onbekend.

De welgevoedheid en den zigtbaren aanleg tot een ontstekingstoestand in aanmerking nemende,nbsp;deed ik uit de halsader eene aderlating van viernbsp;Nederl. ponden bloed, waarop zich bij de bekoelingnbsp;eene vrij dikke spekkorst vertoonde.

Aan den kossem werd eene groote fontanel ge--plaatst, welke, ten einde eene spoedige en stei'ke werking te doen, met de braakwijnsteen—zalfnbsp;Werd aangezet. Verder werd de Koe op een zuivernbsp;stroobed gelegd, en met gras gevoederd. Over hetnbsp;geheele ligchaam, doch bijzonder op het kruis eunbsp;de achterbeenen, werden drooge wrijvingen metnbsp;¦Wollen lappen aangewend; ook werden de laatstgenoemde deelen, drie malen daags, gewasschen met

-ocr page 140-

126

liet

volgende

middel : R. Spir. vini unc. xij , Camphor, drachm, iv, 01, terebinth, unc. ij, 01.nbsp;spioas unc. i. M.

Op den 12'*“’quot; daaraanvolgende, vond ik het dier nog in denzelfden toestand, hebbende ik hetzelve,nbsp;uithoofde van den verren afstand niet eerder kunnen bezoeken, doch de aanleg tot ontsteking wasnbsp;verdwenen, en de fontanel deed eene krachtigenbsp;werking.

Ik liet met dezelfde behandeling voortgaan, met bijvoeging van het volgende poeder tot inwendignbsp;gebruik: R. Pulv. Rad. valerian. Pulv, Rad.nbsp;arnic. ana unc. iij, Pulv. nuc. vomic. drachm,nbsp;vi. M. f. pulv. N“. vi. S. Een poeder daags metnbsp;water.

Na verloop van zes dagen de Koe wederom bezoekende, was zij aanmerkelijk veel beter, kunnende reeds zonder hulp opstaan, terwijl alleen in die koot, waarin zich de verlamming het eerstnbsp;had geopenbaard, nog eenige verzwakking wasnbsp;overgebleven.

Inwendig werden er geene middelen meer gegeven, en het kruis, zoowel als de achterste ledematen, waarin de warmte was teruggekeerd, werden nu nog alleen met brandewijn en terpentijnolie , twee malen daags, ingewreven, met dat gevolg, dat ik mij, op den 22“‘°” derzelfde maand, over de volkomene herstelling mogt verheugen.

-ocr page 141-

127

TVnarnemingen omtrent de uitwerking rferNux Vomica in de Kruisverlamming 'Ava.\y sisnbsp;lumbalis) bij Koeijen na het kalven^nbsp;door B. J. C. Bijwdehs.

Eerste waarneming. Reeds vroeger (’) eene mededeeling gedaan hebbende over het onvermogen der Koeijen, om op te staan na het afkalven,nbsp;en bet werkzaam vermogen der nux vomica innbsp;deze ziekte, zoo was het steeds mijn voornemennbsp;gebleven, de uitwerking van dit middel in dezelvenbsp;verder gade te slaan- De tijdsomstandighedennbsp;echter en mijne veranderde betrekking als tijdelijknbsp;Adjunct—Paarden—arts bij het leger hadden mijnbsp;tot dus ver belet die waarnemingen te vervolgen.nbsp;In den winter evenwel van 1837, mogt het mij gelukken weder drie gevallen waar te nemen , waardoornbsp;de gunstige uitwerking der braaknoot in dezenbsp;eigenaardige kruis—verlamming der Kraam-koeijen,nbsp;mijns bedunkens, op nieuw gestaafd wordt.

In de maand Maart van het gezegdejaar namelijk, bij den Heer Bax van Dongen te Heusden, tweenbsp;Melk—Koeijen met gastrische ziekten behandelende,nbsp;maakte ZijiiEd. mij opmerkzaam op eene andere Koe,nbsp;welke, op den avond van den vorigen dag, hadnbsp;gekalfd, en zooals hij had opgemerkt, niet kondenbsp;stilstaan, maar waggelend heen en weder trippelde. Onderzoek doende naar dit verschijnsel, bevond ik werkelijk, dat deze Koe op het punt stond.

(‘) Zie Magazijn a. p. bladz. 353, 303.

-ocr page 142-

128

om door de bedoelde verlamming te worden aangetast. Niet dan met inspanning kon het dier zich zijdwaarts bewegen, en het had alsdan moeite,nbsp;om van achteren op de beenen te blijven staan,nbsp;terwijl het aanhoudend heen en weder waggelde.nbsp;Drie of vier uren na dien tijd, het dier wedernbsp;ziende, konde het naauwelijks op de achterbeenennbsp;meer staande blijven, en bleef de Koe ook werkelijk, een uur later^ reeds ten eenemale liggen. Zijnbsp;was tamelijk wel gevoéd, en de verlossing hadnbsp;natuurlijk, gemakkelijk, en regelmatig plaats gehad.nbsp;Zij lag stil, met den kop op den linker schoudernbsp;terug gebogen, met strakke en onbewegelijk staandenbsp;oogen. De eetlust en herkaauwing waren opge—nbsp;houden. De dorst was vermeerderd, en er haddennbsp;koortsige huiveringen en afwisselende koude en hittenbsp;aan de ooren en hoornen plaats. De mest wasnbsp;vast, droog, en werd spaarzaam ontlast. De hartslagnbsp;was duidelijk voelbaar en de pols hardj de adem haling geregeld, doch eenigzins versneld. Het diernbsp;gaf eene behoorlijke hoeveelheid melk, welkenbsp;schuimend werd gemolken.

De werkzaamheid der braaknoot in deze ziekte vroeger ondervonden hebbende, zoo aarselde iknbsp;geen oogenblik , om dit middel nu weder aan tenbsp;wenden, en wel, de hevigheid , waarmede de ziektenbsp;aanviel, in overweging nemende, in sterke giften,nbsp;met voorzorg echter, om hetzelve met mlphasnbsp;sodae te verbinden, waartoe de vertraagde afgangnbsp;der harde meststoffen eene gepaste aanwijzing gaf,nbsp;te meer, daar de nux vomica mede een zamen—

-ocr page 143-

129

trekkend vermogèn öp de daröibuis uitbeFent»'^' Ef werd een wrangwortel aan dé dije gezet, een verzachtend lavement aangewend^' en het kruis metnbsp;gelijke deelen brandewijn én genever gewasschen,nbsp;terwijl inwendig de volgende drank werd gegeven : R. Decoct, gem. Uni libr. vi, Pulv. Nuo.nbsp;verniic. drachm, iv, Sulph. sodae ünc. iv, M. S.nbsp;om de vier uren ‘/^ gedeelte.

Den volgenden dag vond ik bet dier nog in denzelfden verlamden toestand} echter mét geregel-den afgang van natuurlijke meststoffe, eenigennbsp;eetlust, minder harden pols en verminderde snel-lieid der ademhaling. Ik deed dezelfde behandeling voortzetten, met weglating der lavementen,nbsp;en liet denzelfden drank nogmaals gebruiken, dochnbsp;slechts met twee oneen sulphas sodae.

Op den derden dag het dier weder bezoekende, vond ik het reeds op de beenen, zijnde hetzelvenbsp;in den morgenstond opgestaan, terwijl het reedsnbsp;herkaauwde en goede eetlust bezat; weshalve geenenbsp;middelen meer werden toegediend, kunnende denbsp;Koe als hersteld worden beschouwd.

Tweede waarneming. Drie dagen na het waargenomen geval, werd mijne hulp, in den avond van den 25““quot; Maart, ingeroepen door Joh. Vehbruguknbsp;te Herpt, Deze man bezat slechts eene Koe, wélkenbsp;des middags ongeveer te 2 uren, zeer natuurlijknbsp;en gemakkelijk was verlost, en nu reeds (des avondsnbsp;om 10 uren) niet meer konde opstaan. Met uitzondering, dat de ademhaling niet zoo versneld,nbsp;en de pols minder gespannen was, als ook, dat denbsp;y. Dz. I. St.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9

-ocr page 144-

130

afgang minder hard en in meerdere hoeveelheid ontlast werd, was de ziektetoestand , gelijk aan diennbsp;van het voorwerp der vorige waarneming; weslialvenbsp;ook dezelfde geneeswijze, met uitzondering dernbsp;lavementen, werd in het werk gesteld. Ook werd,nbsp;ter oorzake van den geregelder! en natuurlijkennbsp;afgang, inwendig de sulphas sodae met gegeven,nbsp;en alleen dezelfde hoeveelheid nux vomica in eennbsp;Decoct, sem. lint, gelijk in het vorige geval,nbsp;toegediend.

Den volgenden dag, namelijk op den 26’*'“, verkeerde de Koe, bij mijn onderzoek, nog volkomen in denzelfden toestand, waarom dezelfde geneesmiddelen nogmaals werden herhaald, en wel metnbsp;hel gunstig gevolg, dat zij des morgens van dennbsp;derden dag, wederom opgestaan en geheel en alnbsp;hersteld was.

Derde waarneming. Een derde geval kwam mij voor op den 29’*'“ Mei j.1., bij eene Koe, toe-behoorende aan den Landman J. Vos te J^een,nbsp;welke, des avonds van den 26’*““ te voren, zeernbsp;natuurlijk was verlost.

Den 28’*'“ des morgens, had men opgemerkt, dat de Koe van achteren sterk in den gang slingerde, zonder nog eenige andere ziekelijke verschijnselen te kunnen ontwaren, welke echter doornbsp;den Eigenaar ook onopgemerkt konden geblevennbsp;zijn. Op den avond van denzelfden dag, was hetnbsp;dier reeds onvermogend, om te kunnen opstaan.nbsp;Bij mijn onderzoek, des nademiddags van dennbsp;29’*'quot;, vond ik de Koe reeds in eenen gevaarlijken

-ocr page 145-

131

toestand. Zij was onrustig, de afgang dunner dan gewoonlijk, de buik door lucbt uitgezet j de ademhaling versneld} de pols tusschenpoozende, terwijlnbsp;de oogen zoo strak én onbewegelijk stonden, datnbsp;dezelve zich door het aanraken met den vingernbsp;niet meer bewogen, noch de oogleden zich sloten.nbsp;Overigens waren de verschijnselen gelijk aau dienbsp;der eerste waarneming.

Alhoewel ik den Eigenaar met den hopeloozen toestand, waarin het dier verkeerde, bekend maakte,nbsp;zoo zag hij echter gaarne, dat er nog geneesmiddelen werden toegediend; aan welk verlangen dannbsp;ook voldaan werd, door de toediening van hetnbsp;volgende middel; R. Sem. anisi unc. vi, InJquot;.nbsp;aq. ad. Colat. libr. iij adde JPulv. nuc. vomic.nbsp;dr. iij, M. S. om de 3 uren ‘/a gedeelte, voorafnbsp;goed omgeschud.

Niettegenstaande de Koe te 12 uren van denzelf-den nacht reeds stierf, zoo deden echter de geneesmiddelen nog eenige werking, aangezien, na het iugeven van het tweede gedeelte, het dier iets beternbsp;scheen, en nog pogingen aanwendde, om op te rijzen.nbsp;De ziekte echter was te ver gevorderd, en de geneeskrachten der natuur, hoewel ondersteund doornbsp;de aangewende geneesmiddelen, te zwak, om dezenbsp;te kunnen overwinnen. Tot mijn spijt was ik nietnbsp;in de gelegenheid, om het dier na den dood tenbsp;onderzoeken, hetw'elk welligt nog een nader lichtnbsp;zoude verspreid hebben over den ziekelijk veranderden toestand des ruggemergs van de lenden— ennbsp;heiligbeens—streek. Overigens schijnt het mij toe,

9*

-ocr page 146-

135

dat ook in dit laatste geval de nuttigheid der -nux vomica niet geheel zal kunnen worden on't«nbsp;kend, en zoude dit middel voorzeker deszetfsnbsp;werkzaamheid bewezen hebben, in geval hetzelvenbsp;vroeger ware aangewend, daar, mijns bedunkens,nbsp;de schijnbare beterschap, en de pogingen, welkenbsp;het dier nog aanwendde, om op te staan, ditnbsp;mogen doen veronderstellen. Hoe het zij, in denbsp;beide andere gevallen zal men de nuttige werkingnbsp;dezes middels geenzins mogen voorbijzien, en valtnbsp;deze als van zelve in het oog, terwijl ik zoudenbsp;durven verzekeren, dat als men tijdig genoeg ternbsp;hulp geroepen wordt, men meestal door dit middelnbsp;in deze ziekte zijne pogingen ter genezing metnbsp;eenen gewenschten uitslag zal bekroond zien. Vooralnbsp;komt deze vroegtijdige hulp in den zomer bij warmnbsp;weder in aanmerking, aangezien in dit saisoen denbsp;ziekte heviger aantast, en een spoediger beloopnbsp;aanneemt, dan in den winter en het voor— ennbsp;najaar.

De redenen, dat anderen van dit middel in de bedoelde verlamming geenszins die gunstige uitwerking ondervinden, kunnen misschien daarin tenbsp;zoeken zijn, dat deze ongesteldheid aldaar uit andere oorzaken voortvloeit, en, op onderscheidenenbsp;plaatsen, aan verschillende invloeden haar ontstaan verschuldigd is. Zou het ook niet waarschijnlijk kunnen zijn, dat de ziekte niet altijdnbsp;behoorlijk onderkend wordt? vermits dit niet zoonbsp;gemakkelijk is, als men in den eersten opslag welnbsp;zoude veronderstellen, daar men niet elke Koe,

-ocr page 147-

las

die, na het af kal ven, onvermogend is, om op te rijzen, of dit niet wil doen, als aan de Kalvei—nbsp;ziekte lijdende zal mogen beschouwen. Men dientnbsp;hierbij op vele bijzondere omstandigheden te letten,,nbsp;daar toch ook bij de ontsteking van den draagzak,nbsp;bij de melkverplaatsing, en het tpringvuur, ennbsp;welligt nog bij andere ziekten der Kalfkoeijen,nbsp;dezelve blijven liggen en onvermogend zijn , ornnbsp;op te staan, of dit soms niet willen doen. Er behoort een geoefend oog en praktische ondervindingnbsp;toe, om de Itedoelde ziekten goed van elkander tenbsp;onderkennen. Hij, die dezelve meermalen behandeld heeft, zal mij zulks toestemmen. Naar hetnbsp;mij voorkomt, geeft het strakke en onbewegelijke,nbsp;ja als gebroken staande oog, een eigenaardig kenmerk in de Paralysis lumbalis der Kalfkoeijennbsp;aan de hand. Is de ziekte eenmaal als de warenbsp;onderkend, dan durf ik mij vleijen, dat men, innbsp;de meeste gevallen, van het bedoelde middel, innbsp;gepaste giften , naar de omstandigheden toegediend,nbsp;de meest voldoende uitwerking zal ondervinden, ennbsp;men zelfs, in sommige gevallen, boven verwachting,nbsp;de aangewende pogingen zal beloond zien.

Vierde waarneming. Uit de tijdelijke militaire dienst, als Adjunct—Paai’den—arts, met de meeste mijner Ambtsbroeders, het eervol ontslagnbsp;hebbende bekomen, en in Februarij 1838 alsnbsp;Burgerlijke Vee—arts te Nijkerk op de Vsluwenbsp;zijnde geplaatst, werd ik in de gelegenheid gesteld, ook in deze streken de ziekte waar te nemennbsp;en te behandelen, bekend onder den uaam van.

-ocr page 148-

134

het liggen blij een der Koetjen na het af kalven f of de zoogenaamde Kaloerziekte {Paralysis lum-balis). Hier zegt men: de Koe blijft aan denbsp;melk liggen, niettegenstaande de melk goed innbsp;den uijer schiet.

Op den 26“'“ Fehruarij van het gemelde jaar, werd mijn raad gevraagd hij H. van den Hasel, zijndenbsp;een daglooner te N ij kerk, hebbende eene Koe,nbsp;die op den 25“““ Fehruarij, bevorens natuurlijk ennbsp;voorspoedig was verlost van haar vierde Kalf. Desnbsp;ochtends van den 26“'”, bespeurde men , dat zij nietnbsp;konde opstaan en het voeder weigerde. Bij hetnbsp;onderzoek ontwaarde ik reeds dadelijk, dat de Koenbsp;aan de bedoelde ziekte leed, hebbende hier dezelfdenbsp;verschijnselen plaats, als reeds vroeger door mijnbsp;zijn opgegeven, waarbij de eigenaardig strakke bliknbsp;des oogs niet ontbrak.

Ik aarzelde geen oogenblik, om ook hier wederom de nux vomica aan te wenden, welke mij vroeger in gelijke gevallen elders zulke goede diensten had bewezen. Het middel werd dan ook,nbsp;even als te voren, toegediend tot eene gifte vannbsp;een drachma, drie malen daags. Aan de dijennbsp;werd een wrangwortel gezet, en de rug en hetnbsp;kruis werden gewasschen met gelijke deelen brandewijn en genever.

Den volgenden dag,den 27“°” Fehruarij, was de toestand van het dier reeds eenigermate verbeterd,nbsp;als zijnde de eetlust vermeerderd, en de herkaau-wing weder begonnen j ook deed de Koe pogingen,nbsp;om weder op te slaan. Met dezelfde geneeswijze

-ocr page 149-

135

werd voorigegaan, en wel met dat gelukkig gerolg, dal het dier , op den 28“^quot;quot; February des morgens,nbsp;uit eigene Ireweging opstond, en bevonden werd,nbsp;even als een gezond Rund, te eten en ook her—nbsp;kaauwde, zoodat het als geheel hersteld kou worden beschouwd.

Vijfde waarneming. Nog voordeeliger was de uitwerking van dit middel in de gemelde ziekte,nbsp;bij eene Koe vaü den Veehouder E. van Willigen*nbsp;BüRG te Nijkerk, die mijne hulp inriep op dennbsp;23““° Maart j.1. Deze Koe was op den 22“quot;“ Maartnbsp;natuurlijk verlost van het vijfde Kalf, en beternbsp;gevoed dan de vorige. Toen de'Eigehaar des morgens van den 23*‘“ in den stal kWam, was het diernbsp;onvermogend, om te kunnen oprijzen, alhoewel hetnbsp;hiertoe pogingen aanwendde, De eetlust was gé-’nbsp;noegzaam verdwenen, en men zag het dier nietnbsp;herkaauwen. De Koe lag, even als de vorige,nbsp;behalve dat zij pogingen deed , om op te komen,nbsp;zeer stil. Overigens kwamen de verschijnselennbsp;overeen met die, welke vroeger reeds zijn vermeld.

Dadelijk werd dezelfde geneeswijze aangewend, als in de vorige gevallen, met die gelukkige uitkomst, dat de Koe des anderen daags, den 24“'°“nbsp;Maart, reeds zonder moeite weder opstond ennbsp;volkomen hersteld was. Ik meen nog te moetennbsp;aanmerken, dat in geen der beide laatste gevallennbsp;sulphas sodae bij de braaknoot werd gevoegd,nbsp;aangezien de voldoende ontlasting van mestsioffe,nbsp;welke plaats had, zulks geenszins noodzakelijknbsp;scheen te maken.

-ocr page 150-

136

Zesde waarneming. Op den 20“'quot; April 1838, werd ik ontboden bij den Landbouwer J. Hessi*nbsp;sciiE te Hoevelakenj om hulp te verleenen bij eenenbsp;zijner Koeijen, welke op den 19 te voren wasnbsp;verlost van het zesde Kalf. Aangezien ik op datnbsp;oogenblik verhinderd werd het dier onverwijld innbsp;©ogenschouw te nemen, gaf ik den Eigenaar, opnbsp;zijn vrij duidel^k verhaal, drie poeders mede,nbsp;bestaande ieder uit een drachma Pulo, nuoisnbsp;vennicae en een once Pulv. rad, gentianae, omnbsp;van dezelve, om de vier uren , een in te geven, metnbsp;een Decoct, seminis lini y en beval het kruis tenbsp;wasschen met gelijke deeleri hrandewijn en genever,nbsp;en een wrangwortel aan de dije te zetten, ondernbsp;belofte van den volgenden dag in persoon de Koenbsp;te zullen komen zien.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

Des anderen daags, nbsp;nbsp;nbsp;April, trof ik het dier

in een zeer gevaarlijken toestand aan, zoodat ik den Eigenaar niet dan met moeite kon bewegen, omnbsp;nog eenige middelen aan te wenden, daar hij dennbsp;dood der Koe als ,zeer nabij veronderstelde, en zichnbsp;overtuigd hield, dat geene j geneesmiddelen meernbsp;konden baten. Ook mij kwam de toestand hoogstnbsp;bedenkelijk voor; doch stelde ik er belang in hetnbsp;uiterste te beproeven. De Koe was welgevoed ennbsp;zelfs eenigermate vet. Zij lag steunende ter neder,nbsp;met den kop op den regter schouder terug gesla*nbsp;gen, doch geheel stil zonder de minste bewegingnbsp;te maken. Zoodra men den kop regtuit bragt,nbsp;werd dezelve, los gelaten zijnde, dadelijk weder,nbsp;als door eene krampachtige beweging, op den schou-

-ocr page 151-

der leruggebogen. De ooren, horens en uiteinden der ledematen waren koud. De oogen stonden strak,nbsp;als gebroken, en schenen gevoelloos voor de in—nbsp;drukken van het licht. Dewijl het in den stalnbsp;donker was, had men een lantaarn aangestoken,nbsp;en, door de kaars nabij het oog te houden, werdnbsp;noch in den oogbol, noch in de oogleden, eenigenbsp;lieweging opgemerkt. De melk was goed in dennbsp;uijer geschoten. Alle voedsel en drinkwater werdennbsp;geweigerd; er had geene herkaauwing plaats; denbsp;mest was dun en waterachtig; de breede bandennbsp;waren slap en niet zamengetrokken; de hartslagnbsp;was onvoelbaar, de pols klein en snel. Met hetnbsp;ingeven der poeders en de wassching van het kruisnbsp;werd voortgegaan, en voorts ook een wrangwortelnbsp;aan de andere dije geplaatst, hebbende de vorigenbsp;nog geene werking gedaan.

Op den 22’“quot;, was de toestand dezelfde, hoewel de Koe eenigen trek tot drinken had betoond, ennbsp;ook, ofschoon slechts eene onbeduidende hoeveelnbsp;heid, meerdere melk had gegeven.

Toen ik de Koe op den 23“™ op nieuw bezocht, vond ik haar staande, zijnde des ochtends, toennbsp;men er bij was gekomen , om haar te melken, ennbsp;de geneesmiddelen toe te dienen, uit eigene beweging opgestaan; zij was begonnen te eten, lagnbsp;des avonds natuurlijk te herkaauwen, en bevondnbsp;zich op den 24’'™ volkomen hersteld.

Zevende waarneming. H. van Dasselaar , Land-Iwuwer te Nijkerk^ verlangde op den 21''™ April 1838 mijn raad bij eene zijner Koeijen, die in den

-ocr page 152-

381

ftacht van den 20““quot; te voren, zeer natuurlijk was verlost van het derde Kalf, doch nu onvermogendnbsp;was, om van achteren op te rijzen, hoewel telkensnbsp;pogingen aanwendende , om op de heenen te komen.nbsp;Behalve deze verlamming in het achterstel viel’aannbsp;het dier niets ziekelijks waar te nemen. De Koenbsp;at, dronk en herkaauwde natuurlijk, terwijl denbsp;overige verrigtingen den gewonen gang hielden.

Behalve het wasschen van het kruis met genever en brandewijn , en het zetten van een wrangwortelnbsp;aan de dije, werd het poeder der hraaknoot toe-gediend, drie malen daags telkens een drachma,nbsp;in een afkooksel van lijnzaad. Verder werd denbsp;uijer behoorlijk door uitmelking ontledigd, zooalsnbsp;het uitmelken door mij in al deze gevallen steedsnbsp;wordt aangeprezen.

Op den 22““quot;, verkeerde het dier nog in denzelf-den toestand. Dezelfde geneeswijze werd voortgezet. Op den 23“'quot; stond de Koe, uit eigene beweging, gemakkelijk op, en was geheel hersteld.

yicIiMe waarneming, In het jaar 1839 als Veearts aan ’s Rijks Vee—artsenijschool te Utrecht zijnde geplaatst, werd ik, op den 2'*'“ JNov. 1840, doornbsp;den Veehouder J. B. Moiiman, buiten de Tolsteeg,nbsp;poort dezer stad verzocht, om naar ecne zijnernbsp;Koeijen te zien, welke daags te voren in den avondnbsp;goed en wel, en op den bepaalden tijd, had genbsp;kalfd. Dit Rund was welgevoed, van het vierdenbsp;Kalf verlost, en eene bij uitstek goede melkgeefster.nbsp;Gedurende de zwangerheid was het dier altijdnbsp;gezond geweest. Op den morgen van mijn bezoek

-ocr page 153-

139

weigerde zij, om te staan, en kon zulks, hoewel daartoe aangezet wordende, niet verrigten. Denbsp;verschijnselen waren hoofdzakelijk dezelfde, als iknbsp;bij de vroeger opgegevene gevallen heb waargenomen en medegedeeld. Vooral was de onhewege-lijkheid der oogen hier wederom in eene hooge matenbsp;kenbaar 5 de ademhaling was benaauwd en steunende, terwijl daarbij de linker buikzijde ongemeennbsp;was opgezet, ten gevolge eener sterke ontwikkelingnbsp;van lucht in de pensmaag. Al de verschijnselennbsp;deden zien, dat de ziekte zeer hevig aantastejnbsp;zoodat de Eigenaar zelfs in beraad stond, om hetnbsp;dier te slagten, ten einde er op deze wijze nognbsp;het meeste voordeel van te trekken.

Op mijn aanraden echter, om nog eerst de herstelling te beproeven, daar het Rund zulk eenenbsp;goede, winstgevende. Koe was, werd de volgendenbsp;behandeling dadelijk in het werk gesteld.

Aan elk der dijen werd een wrangwortel gezet j de rug en het kruis werden met gelijke deelen brandewijnnbsp;en genever 3 a 4 malen daags gewasschen, en,nbsp;om de drie uren, i drachma Pulo. nue. vomicae,nbsp;met */, once Pulv. sem. anisi, in een afkookselnbsp;van lijnzaad toegediend. Daar er behoorlijke ontlasting van den roest plaats had, werd geen won.nbsp;derzout bij de geneesmiddelen gevoegd,

Des anderen daags, den S'*®” November, was het dier over het geheel in denzelfden staat gebleven,nbsp;uitgezonderd, dat de ophooping van lucht wasnbsp;verminderd, zijnde dien ten gevolge de ademhalingnbsp;veel minder benaauwd. De wrangwortels hadden

-ocr page 154-

140

t»og niets gewerkt, en nu werd alleen de hraak-noot in dezelfde doses en tijdruimten zonder anijszaad gegeven.

Op den 4'*'quot; November, toonde de Koe eeuigen trek tot voeder, en begon liggende een weinignbsp;hooi te eten. De braaknoot werd tot de voorge-schrevene drie giften op dezen dag als voren in*nbsp;gegeven. De wrangwortels hadden nog geenenbsp;uitwerking gedaan.

Den S'*'” deed het Rund alle pogingen, om op de beenen te komen, doch kon zulks nog niet. Iknbsp;raadde den Eigenaar geene hulp aan te wenden,nbsp;om het dier tot opstaan te noodzaken, daar denbsp;ondervinding mij heeft geleerd, dat zulks algemeen eenen nadeeligen invloed op den toestand tenbsp;weeg brengt (‘). De eetlust was veel vermeerderd,nbsp;en de herkaauwing begonnen. De behandelingnbsp;bleef dezelfde.

Bij mijn bezoek op den 6'*™ November, vond ik de Koe overeind, zeer smakelijk het voeder nuttigende j zij gaf eene behoorlijke hoeveelheid melk,,nbsp;en had geene de minste sporen van ongesteldheidnbsp;overgehouden, maar was volkomen gezond. Denbsp;wrangwortelen hadden geene uitwerking gedaan.

Op grond mijner ondervinding , dat die Koeijen, welke eenmaal de Kalverziekte hebben gehad, totnbsp;dezelve eene bepaalde voorbeschiktheid overhoudennbsp;of bezitten ('), en alzoo ligter, bij eene volgende

(') Vergelijk Magazijn D. II. bladz, 338. O t. a. p. bladz, 359.

-ocr page 155-

UI

verlossing, wederom door dezelve worden aangedaan, gaf ik den Eigenaar den raad, om deze Koe niet weder bij den Stier te brengen. Daarnbsp;dezelve echter zoo goed voor den emmer was,nbsp;had dit hem verleid, om haar weder te doennbsp;dekken, zoodat zij in December 1841 van hetnbsp;vijfde Kalf moest bevallen.

Tot den 5''™ December nu van 1841, was de Koe volmaakt gezond; zij werd, op den avond van diennbsp;dag, zeer gemakkelijk van een gezond voldragennbsp;Kalf verlost, doch werd reeds in denzelfdeii nachtnbsp;door de, in het vorige jaar doorgestane, ziekte wederom aangetast, en was op den 6“*”“ Decembernbsp;geheel onvermogend, om te kunnen opstaan. Denbsp;ziekte—verschijnselen waren dezelfde als in hetnbsp;vorige jaar, met dit onderscheid, dat de ademhaling minder beuaauwd en de groole maag nietnbsp;door lucht was uitgezet.

Er weid bij de vorige uitwendige behandeling, om de 3 uren, wederom i drachma Pulv. nuc.nbsp;vomicae met een lijnzaad—afkooksel toegediend,nbsp;met het gunstig gevolg, dat de Koe, op den Squot;'”quot;nbsp;December, als geheel hersteld kon worden aangemerkt.

ISu W'as de Eigenaar voorzigtiger géworden. De Koe werd niet wederom gedekt, maar gust gehouden en vet geweid.

Negende waarneming. Op den 6'''“ Augustus 1841, des middags omstreeks te 12 uren, kalfdenbsp;eene, aan ’s Eijks Vee—artsenijschool toebehoorende.nbsp;Koe voorspoedig van een voldragen, vrij groot,

-ocr page 156-

142

Stierkalf. De nageboorte volgde na verloop van een uur zeer natuurlijk. Bij het melken ontwaardenbsp;de knecht echter, dat, zooals men zegt, de melknbsp;niet goed wilde schieten, ofschoon de uijer behoorlijk was gezwollen. Tegen den avond kwam hierinnbsp;geene verandering, en weigerde de Koe daarenbovennbsp;grootendeels het voeder j hetwelk echter nog aannbsp;de vermoeijenis van den verlossings—arbeid werdnbsp;toegeschreven, zoodat men geene aanwending vannbsp;geneesmiddelen noodig keurde.

Des morgens van den 7'*“° Augustus, was de toestand echter niet verbeterd, De eetlust wasnbsp;verdwenen, en het dier herkaauwde niet meer. Ernbsp;bestond koorts, kenbaar aan de afwisselende tem-peratuur der ooren en horens. De Koe was lusteloos, en stond met moeite op. De afgang wasnbsp;vertraagd, en de weinige mest, welke ontlastnbsp;werd, was zwart van kleur en stijf. De afscheiding der melk was bijna geheel opgehouden.

Er werden verzachtende en ontlasting—bevorde • rende klisteren gezet, en een openende drank metnbsp;aloë voorgeschreven, om in drie malen op diennbsp;dag in te geven.

Tegen den middag was echter de ziekte reeds zeer in hevigheid toegenomen. Er volgde op denbsp;klisteren geene de minste ontlasting van drek—nbsp;stoffen. Men deed nog eene kleine aderlating, ennbsp;met denzelfden drank werd voortgegaan. Te 7nbsp;uren des avonds van dezen dag , kon de Koe nietnbsp;meer opstaan, en scheen zij van achteren geheelnbsp;verlamd, wordende de kop aanhoudend krampach-

-ocr page 157-

143

lig naar de linker zijde op den schouder gelegd. De Koe werd meer en meer onrustig, en de ziektenbsp;nam van uur tot uur in hevigheid toe. Om 10nbsp;uren werden nog eenige versterkende poeders metnbsp;Aq nux vomica voorgeschreven, waarvan echternbsp;slechts een koude worden ingegeven, aangezien hetnbsp;dier, onder steeds toenemende hevigheid der ziekte,nbsp;reeds in den nacht van den 8quot;°“ Augustus overleed.

Lijkopening. Bij de opening, welke des morgens te 10 uren van dien dag werd verrigt, werden in denbsp;borstholte geene ziekelijke veranderingen waargenomen. In de holte van den buik vond men denbsp;boekraaag opgevuld met drooge voederstoflen, terwijlnbsp;de overige ingewanden dezer holte geene ziekelijkenbsp;verschijnselen deden kennen.

In de baarmoeder waren een paar baarmoeder-tepels of zoogenaamde klieren een weinig ontstoken, doch niet in dien graad, dat men daaruit dennbsp;spoedigen dood zoude kunnen verklaren.

Het ruggemerg der lenden—wervelen en van het heiligbeen deelde in eenen hevigen graad van ontsteking, en de bekleedende vliezen waren, even als hetnbsp;merg zelf, sterk met bloed opgespoten, in welkennbsp;zelfden toestand tevens de heiligbeens—zenuwennbsp;verkeerden; alhoewel ik niet die zwarte punten innbsp;het ruggemerg ontdekte, welke wel bij Runderen,nbsp;aan de genoemde ziekte overleden, in hetzelvenbsp;worden aangetroffen

Tiende waarneming. In het voorjaar, en wel

{*) Verg. Magaitjn, D. It. bladz. 338.

-ocr page 158-

144

ia dc maand Maart 1843, werd mijne hulp en raad ingeroepen bij eene Koe van den Heer 3, C.nbsp;VAN S. op Jaffa nabij de stad Utrecht, Dezenbsp;Koe, welke op den 7*'® Maart zeer natuurlijk ennbsp;gemakkelijk van het zevende Kalf was verlost, vondnbsp;men, op den morgen van den S’quot;”, met bet achterstel in de groep liggen, bet vermogen missendenbsp;van te kunnen opstaan. De verschijnselen kwamennbsp;met de vroeger beschrevene gevallen overeen, dochnbsp;gaven geen hevigen graad der ziekte te kennen.nbsp;Er jjestoiid nog eenige eetlust, en de koorts wasnbsp;gering; ook de mest—ontlasting was natuurlijk, evennbsp;als de volgende gevallen.

Niet dan met groote moeite werd het Rund uit dc groep gewenteld, en in den stal op droog ennbsp;zuiver stroo gelegd. Het kruis en de rug werden,nbsp;gelijk vroeger , gewasschen; doch er werd geennbsp;wrangwortel aan de dijen gezet, evenmin als hijnbsp;nog volgende ziektegevallen. Verder werd, om denbsp;4 uren, i drachma Pule. nuc. vomicae toegediend,nbsp;met eene flesch Ujnkoek—drank.

Gedurende den werd met deze behandeling voortgegaan, als wanneer het Rund reeds veel moeitenbsp;deed, orn op te staan, hetwelk hetzelve dan ook opnbsp;den 10®'quot; Maart volkomen gelukte, als wanneer hetnbsp;geheel hersteld kon worden gehouden.

Ik moet nog aanmerken, dat de uijers dezer en der volgende kalverzieke Runderen om de 3nbsp;uren werden uitgemolken.

Elfde en twaalfde waarneming. Deze kwamen voor bij denzelfden Eigenaar, op den Maart

-ocr page 159-

145

daaraan volgende, en wel twee Koeijen gelijktijdig, die beide op den 13'*““ Maart volkomen gezond, ennbsp;ieder van een voldragen gezond Kalf verlost waren.

Een dezer Runderen wierp het zesde, en het andere het vierde Kalf. Bij beide bestond nognbsp;eenigen trek tot voeder, en tastte de ziekte nietnbsp;hevig aan. Bij beide werd de meergemelde was-scbing over het kruis aangewend, en aan elkenbsp;Koe, om de 4 uren, i drachma poeder van denbsp;braaknoot als voren gegeven, met het gelukkignbsp;gevolg, dat het jongste Rund op den 16, en hetnbsp;oudste op den 17 daaraanvolgende, geheel hersteldnbsp;waren.

Dertiende icaarnemimj. Op den nbsp;nbsp;nbsp;Maart

daaraanvolgende, ontving ik van denzelfden eigenaar op nieuw bet berigt, dat een zijner Koeijen des nachts had gekalfd, en die wederom bleefnbsp;liggen. Bij mijne komst vond ik eene welgevoedenbsp;Koe, met een groot uijer, waarin de melk behoorlijk was geschoten, midden op den dorschvloernbsp;liggen, waar dezelve naar toe was gekropen. Zijnbsp;had het zesde Kalf geworpen. De ziekte tasttenbsp;hevig aan, en de sterk afwisselende temperatuurnbsp;der ooreu en horens, en de versnelde ademhalingnbsp;gaven een’ meer hevigen koortsigen tegenstand tenbsp;hennen dan bij de vroeger vermelde gevallen plaatsnbsp;vond. Ook de eetlust was in dit geval geheelnbsp;opgehouden. De overige verschijnselen kwamennbsp;met die der vorige overeen.

De behandeling was geheel dezelfde als bij de vorige ziekeu, doch de ziekte tastte zoo hevig aan,

V. Dl. 1. Sr. nbsp;nbsp;nbsp;10

-ocr page 160-

14G

clat eerst op den 29’'®“ eenige beterschap werd opge-merkt, en de Koe niet voor op den 30*'*'quot; Maart opstond, en als hersteld kon worden aangemerkt.

Daar op dezen zelfden stal zoo kort na elkande-ren vier Runderen door dezelfde ziekte werden aangetast, deed ik, zoo veel mogelijk, nasporingennbsp;omtrent de aanleidende oorzaken, waaraan het ontstaan derzelve zou kunnen worden toegeschreven,nbsp;doch met een onbevredigenden uitslag, aaiigeziennbsp;geene liepaalde oorzaak door mij is kunnen wordennbsp;ontdekt, welke met voldoenden grond kon wordennbsp;gehouden hier tot de Kalverziekte aanleiding tenbsp;geven.

V^eertiende waarneming. Op den O'*'quot; Maart 1845, werd op de Hofstede het Klooster, aan de Bildt,nbsp;hij den Landman M. van Volpen, op den bestemden tijd, vrij voorspoedig eene oude Koe van eennbsp;Vaarskalf verlost, welke Koe op den T**®quot; verschijnselen te kennen gaf, die het vermoeden deden ontstaan ,nbsp;dat zij door de Kalverziekte was aangetast. Vroegernbsp;had deze Koe de beste gezondheid genoten.

Op den 7'*'° echter merkte men op, dat het dier met moeite opstond, op de achterbeenen slingerde,nbsp;traag en zwak in het kruis was. De eetlust wasnbsp;verminderd, de herkaauwing opgehouden, en denbsp;melk—afscheiding voor de helft afgenomen. Op dennbsp;8'*'“ was de toestand zoodanig verergerd, dat hetnbsp;dier niet meer staan kon, maar geheel liggen bleef.nbsp;De eetlust was zoo goed als verdweenen; de mestnbsp;stijf, wordende in geringe hoeveelheid ontlast. Denbsp;oogen stonden strak en onbewegelijk in den kop.

-ocr page 161-

147

De volgende behandeling werd uit— en inwen• dig in het werk gesteld ; het kruis drie of viernbsp;malen daags met gelijke deelen brandewijn ennbsp;jenever gewasschen; de uijer meermalen daagsnbsp;uitgemolken, en inwendig toegediend: R. Pulv.nbsp;nuc. vomicae drachm, i, Sulph. sodae unc. iij.nbsp;M. S. vier malen daags zoodanige poeder met eennbsp;flesch lijnkoekwater in te geven.

Den 9'*'’“ Maart; geene verandering van eenig belang op te merken, zoodat met dezelfde middelen werd voortgegaan.

Den 1 O'*™ Maart; over het geheel vlugger, meerder eetlust, en eene genoegzame ontlasting van mest.nbsp;Dezelfde middelen voortgebruikt, met uitzonderingnbsp;echter van de sulph. sodae, om reden, dat denbsp;mest—ontlasting thans natuurlijk was.

Den 13“°° Maart; op dezen dag de Koe wederom bezoekende, vond ik haar opgestaan. Er werdennbsp;nu geene middelen meer uoodig geacht j zij namnbsp;dagelijks in krachten toej zoodat men haar opnbsp;den lOquot;*'quot; Maart als volkomen genezen kon aan—nbsp;merken.

Vijftiende waarneming. De Landman Dave— LAAR, mede aan de Bildt woonachtig, verzochtnbsp;mij, op den 39®““ Maart 1845, om eene vierjarigenbsp;Koe bij hem te komen bezoeken, welke op dennbsp;S8®““ Maart bevorens, natuurlijk hebbende gekalfd,nbsp;was blijven liggen en niet konde opstaan, ofschoonnbsp;zij daartoe telkens pogingen aanwendde. Bij mijnnbsp;onderzoek bevond ik het Rund zeer goed gevoed jnbsp;er bestonden geene andere aanmerkelijke afwijkin-

10*

-ocr page 162-

148

gen van den gezonden toestand, dan het onvermogen van te kunnen opstaan. Even als hei vorige Rund van M. van Vülpen, bleef deze Koe vrij stilnbsp;liggen, zonder vele bewegingen te maken. Denbsp;eetlust en herkaauwing waren ook wel verminderd,nbsp;doch niet geheel opgehouden; de ontlasting vannbsp;den mest was geregeld. De oogen stonden straknbsp;en onbewegelijk in het hoofd. De afseheiding dernbsp;melk was weinig verminderd.

Ook bij deze Koe liet ik het kruis en de len— deristreek drie malen daags wassehen met eenenbsp;opwekkende wassching, en vier malen daags éénnbsp;drachma Pulv. nuo, vomicae toedienen , met eenenbsp;flesch lijnkoekdrank, zonder wonderzout, metnbsp;zoodanig gevolg, dat het beest reeds op den S'*™nbsp;April wederom opstond, en toen zoodanig in beterschap toenam, dat het op den 8*‘™ April als geheelnbsp;hersteld kon beschouwd worden.

Zestiende waarneming. Bij W. Holtehman te Utrecht, kalfde, op den 29®‘™ Maart 1845, eenenbsp;zevenjarige Koe zeer gelukkig en gemakkelijk; dezelve was tot op den 31quot;*™ Maart volkomen gezondnbsp;en gaf veel melk, doch bleef, op den namiddagnbsp;van dien dag liggen, volstrekt niet kunnende ópstaan; zij weigerde alle voeder en drinken, hadnbsp;geene ontlasting van mest, lag rusteloos en woelende plat voor den grond, aanhoudend klagendenbsp;en steunende, vergezeld van koortsige aandoeningen. De oogen stonden strak, stijf en als gebroken. De buik was trommelzuchtig opgezet.

Er werden dadelijk lavement ten gezet van water.

-ocr page 163-

149

met zeep en oliej het kruis en de lenden werden ge-wasschen met opwekkende en prikkelende middelen. Inwendig werden, om de 4 uren, in eene fleschnbsp;lijnzaad—afkooksel y één drachma Pulo. nue.nbsp;vomicae en drie oneen Sulph. sodae, zonder eenignbsp;gunstig gevolg ingegeven. Er volgde op de lavementen evenmin eenige mest—ontlasting. Het diernbsp;werd, van uur tot uur erger, de buik werd sterkernbsp;door lucht uitgezet, en de Koe stierf in den vroegennbsp;morgen van den 2'*'“ April.

Bij de naauwkeurige lijkopening vond ik niets dan opvullig der boekmaag met droog voeder, ennbsp;het ruggemerg in de lendenslreek eenigzins rood,nbsp;en met bloed opgespoten.

Zeventiende icaarneming. Op den 3^*“ April 1843, kalfde in den nacht bij A. van Devc te Utrecht ynbsp;eene achtjarige Koe van een groot dood Kalf,nbsp;waaraan men nog al sterk getrokken had, om hetzelve te doen geboren worden. Deze Koe bleefnbsp;dadelijk na de verlossing liggen, zonder te kunnennbsp;opstaan, ofschoon zij zulks telkens beproefde. Overigens kon men geene afwijkingen van den gezonden staat aan het dier opmerken.

Ik liet het kruis wasschen, even als in de vorige gevallen, en twee malen daags een drachma poedernbsp;van de hraaknoot geven in een slijmigen drankynbsp;waardoor het Rund op den 5'*^quot; April wederom goednbsp;kon opslaan en geheel hersteld was.

Achttiende waarneming. Bij J. van Doorn te M.aarsseveeny bragt op den 13'*'’quot; April 1845, eenenbsp;cersibarende Koe of Vaars een groot Stierkalf toe

-ocr page 164-

150

ter wereld, hetwelk nog al met kracht had moeten worden afgetrokken, waardoor het moederdier vrijnbsp;wat geleden had. Dit Rund hleef evenwel gezondnbsp;tot op den 15'’'“ April, weigerde toen het voedernbsp;en het drinkwater, en was tevens onvermogend , omnbsp;op te staan. De Koe steunde, had koortsigenbsp;huiveringen; de melkafscheiding was eenigzins verminderd, de ontlasting traag en de mest stijf.nbsp;De oogen stonden strak en onbewegelijk.

Het kruis en de rug werden, drie malen daags, met gelijke deelen brandewijn en genever gewas-schen; de uijer werd meermalen daags uitgeinolken,nbsp;en voorts werd vier malen daags één drachmanbsp;Pulv, nuc. vomicae, telkens met twee oneen Sulph.nbsp;sodae, in een lijnzaad—drank ingegeven.

Op den IG'*quot;” April, berigie mij de Eigenaar, dat de toestand van zijn Rund in zoo verre was verbeterd,nbsp;dat de eetlust terugkeerde, en ook de herkaauwingnbsp;en ontlasting van den mest wederom natuurlijknbsp;waren, doch dat de Koe nog geen vermogen had,nbsp;om te kunnen opslaan.

Met dezelfde behandeling werd voortgegaan, met weglating van de Sulph. sodae,

Den 20®'*“ April. Voortgaande beterschap. De Eigenaar berigtte mij, dat het dier voortdurendnbsp;pogingen deed, om op te rijzen, en dal bij merkennbsp;kon, dat het daartoe dagelijks meerdere krachtennbsp;kreeg. Behandeling bij voortduring dezelfde.

Den 24®quot;“ April. Door J. van Doohn werd mij gemeld, dat de Koe was opgestaan, en als hersteld kon worden aangemerkt. Zij nam dagelijks in krachten

-ocr page 165-

151

toe, en de melk—afscheiding was ook veel vermeerderd.

Negentiende waarneming. Op den Mei 1845, kalfde aan ’sRijks Vee—artsenijschool, des ochtendsnbsp;ongeveer te 7 uren, na eene dragt van 40 wekennbsp;en 2 dagen, eene zesjai-ige grijs—bonte Koe, aannbsp;gemelde school toebehoorende. Het Kalf kwam metnbsp;de achterbeeuen in de geboorte, doch werd spoedig,nbsp;en zonder veel moeite geboren, terwijl de nage-Iworte, na verloop van drie uren, geregeld werdnbsp;ontlast. Tot aan den tijd der verlossing had denbsp;Koe zich gezond en vrolijk geloondj doch eenigenbsp;uren daarna begon zij lusteloos te worden; de eetlust ging verloren, en de melk (biest) schuimde bijnbsp;het uiimelken buitengewoon sterk. Deze warennbsp;de eerste verschijnselen, welke aan het dier werden waargenomen. Later werd de melkafscheidingnbsp;veranderd, door vermindering van hoeveelheid ennbsp;eene dunne waterachtige gesteldheid van dezelve.nbsp;De herkaauwing hield op, de mest werd traagnbsp;ontlast; er vertoonden zich koortsverschijnselen,nbsp;namelijk afwisselende temperatuur der horensnbsp;en ooren, zoodat somtijds de eene horen koudnbsp;en de andere warm was. De hartslag was totnbsp;66 slagen in de minuut gestegen, de adem -haling eenigzins versneld, terwijl de blik desnbsp;oogs zoo strak was, dat men het oog tot aanraking toe kon naderen, zoiider dat hetzelvenbsp;gesloten werd. Des avonds van den 8“quot;quot; Mei,nbsp;werd aan de Koe de volgende drank toege—nbsp;diend; R. Flor, cliamomillj Uerbae rnenth.

-ocr page 166-

152

piper, ana unc. ij; Inf. nq. Colat. mic. xxvij adder Sulph, godae unc. vi; Tart, emetic, drachma iij;nbsp;Syrup, comm. unc. iv. M. S. in twee malen innbsp;te geven, heden avond de helft, en morgen ochtendnbsp;de andere helft.

Des nachts, te 12 uren ongeveer, ging de Koe liggen, en kon niet weder opstaan. Op het gebruik van het toegediende middel, volgde geenenbsp;beterschap, terwijl de verschijnselen over het algemeen toenamen, en de ademhaling steeds henaauw-der werd. Ook begonnen de oogen te tranen.nbsp;Des morgens werd een klisteer van zeepwater ennbsp;olie aangewend, hetgeen echter dadelijk zondernbsp;meststoffe werd uitgeperst. Verder haalde men dennbsp;mest met de hand af, en zette nog een klisteer,nbsp;gelijk aan het vorige, hetwelk even spoedig werdnbsp;uitgedreven. Daarop werden de volgende middelen voorgeschreven; R. Decoct, sem. lini unc.nbsp;xvi; Pulv. nuc. vomic. drachma i; Sulph. sodaenbsp;unc. iv; M. S. in eens in te geven. R. Spir. vininbsp;unc. xvi 5 01. terebinth., Ammon, liquid, ana unc.nbsp;Y25 Sap. ordinar. unc. iij. M. S. om de 2 urennbsp;bet kruis en de lenden er mede te smeren.

De patiënt werd nu hoe langer zoo meer be-naauwd; de buik trommelzuchtig opgezet; een algemeen zweet brak over het ligchaam uit, ennbsp;bet dier stierf, onder eene rogchelende ademhaling,nbsp;des nademiddags ongeveer te 1 uur.

Bij de lijkopening vond men de groote maag met voeder opgevuld, de netraaag ledig, de boekmaagnbsp;tot proppens toe gevuld, de lehl^e wederom ledig3

-ocr page 167-

153

de darmen met bloed opgespoten en hoog rood van kleur. De baarmoeder was reeds wederom tenbsp;zamen getrokken, en de moedermond gesloten.nbsp;De longen waren natuurlijk, alleen de linker Iong-kwab was sterk met bloed opgevuld. Aan bet hartnbsp;en de hersenen viel niets tegennatuurlijks waar tenbsp;nemen 5 het ruggemerg was in de streek van hetnbsp;kruis eenigzins met bloed heloopeu. Overigensnbsp;werd niets ongewoons aan het doode ligchaamnbsp;waargenomen.

Het verdient opgeraerkt te worden, dat deze Koe, gedurende eenige weken vóór het kalven,nbsp;was gevoederd met een zwaar soort van hooi,nbsp;hetwelk in het vorige jaar sterk gebroeid had, ennbsp;voorts met eenigen lijnkoek. Intusschen had dezelfdenbsp;voederingswijze bij de overige Koeijen van den—nbsp;zelfden stal, ten getale van 8 stuks, plaatsnbsp;gehad, die bij de kalving geene de geringste ongesteldheid hadden ondervonden.

JVaarneming omtrent de gunstige uitwerking der braaknoot (Nux vomica) in de Kalver—nbsp;ziekte (Paralysis lumbalis) hij eenenbsp;Koe j door J. A. Aleks, f^ee—arts dernbsp;Eerste klasse te Zuidland (JProv.

Noord—Holland).

Op den 1*quot;'“ Mei 1844, werd, door den Veehouder Helderkamp, onder de Gemeente yüAewJroeA (Prov.nbsp;Zuid—Holland), mijne hulp ingeroepen bij eene

-ocr page 168-

Iö4

Koe, welke haar elfde Kalf moest haren, en die reeds meerdere uren iu arbeid was geweest. Bijnbsp;het onderzoek vond ik den staart in de geboorte,nbsp;het regter achterbeen dwars onder het ligchaamnbsp;geslagen, met de hiel naar den mond dernbsp;baarmoeder gekeerd; het Kalf was met den rugnbsp;naar dien der moeder gelegen, terwijl de linkernbsp;achterpoot langs het ligchaam regt naar voren wasnbsp;geschoven.

De onmogelijkheid, welke er bestond, om de linker poot te ontwikkelen, nadat de regter in denbsp;geboorte was gebragt, maakte het raadzaam, daarnbsp;de ruimte van het bekken het toeliet, de vruchtnbsp;in de gezegde ligging door te halen, zijnde dezelvenbsp;bovendien reeds dood. De verlossing werd dan ooknbsp;zonder werktuigelijk nadeel voor de moeder volbragt.

Tegen het eind der verlossing echter was de Koe gaan liggen, en van dat oogenblik tot geen opstaannbsp;meer te bewegen. Den volgenden dag kou zijnbsp;zelfs niet door menschelijke hulp oprijzen. Denbsp;eetlust, herkaauwing, melk—afsclieiding enz., gingen derzelver natuurlijken gang. Ik twijfelde niet ofnbsp;hier bestond verlamming, voorkomende uit eeiienbsp;onwerkzaamheid van de zenuwen, uit het rugge-merg der lendestreek ontspruitende, waaraan hetnbsp;onvermogen der spieren van de achterste ledema'nbsp;ten, of het liggen blijven, als naaste oorzaak,nbsp;moest worden toegeschreven.

Deze ziekte, beschreven op bladz. 353 en verv. van het Tweede Deel van het Vee—artsenijkundignbsp;Magazijnf door den Heer B. J. C. Pujnders, gaat

-ocr page 169-

155

niet alleen meermalen gepaard met verschillende ziekelijke aandoeningen, maar komt ook voor,nbsp;zonder dat er bijna andere verschijnselen bestaannbsp;dan alleen de verlamming van het achterstel, ofnbsp;het onvermogen om te kunnen opstaan : zooals doornbsp;liet onderhavige geval bevestigd wordt. Wegensnbsp;de eigenzinnigheid van den Eigenaar bleef denbsp;Koe, gedurende twaalf dagen, zonder aanwendingnbsp;van eenige geneesmiddelen, en eerst op dennbsp;Mei gelukte het mij hem over te halen, om denbsp;Koe, welke bij voortduring in denzelfden toestandnbsp;verkeerde, aan eene behandeling te onderwerpen.

Ik liet haar nu, twee malen daags, van de volgende zamenstelling een poeder geven: E. JPulv, nucis vomicae f Rad. valerianae, (jentianae ananbsp;unc. ij; M. F. Pulv. Nquot;. viij. Het gevolg hiervan was, dat de Koe, op den 15'*'’“ Mei, op denbsp;plaats, waar zij lag, staande gevonden werd, etendenbsp;van een hoop hooi. Het staan duurde nog slechtsnbsp;korten tijd, en bij tusschenpoozen, tot na het gebruik van al de poeders. Er bleef nu nog eenenbsp;eenigzins wankelende gang over, hetwelk echternbsp;ook spoedig overging, toen het Ruud op den 17**'“nbsp;Mei in de weide werd gebragt, waaruit hetzelvenbsp;echter veiligheidshalve, nog gedurende eenigen tijd,nbsp;des nachts te huiswaarts werd gehaald. Ofschoonnbsp;de gunstige uitwerking van het aangewende middel misschien gedeeltelijk aan de bijgevoegde Vale riana zal kunnen worden toegeschreven, zoo magnbsp;ik niet onvermeld laten, dat dit en andere opwekkende middelen vroeger door mij in andere geval-

-ocr page 170-

156

len zonder een gewenscht gevolg zijn aangewend ; zoodat men de voorname uitwerking hier aan denbsp;hraaknoot zal mogen toeschrijven.

Ik moet nog omtrent het gebruik van de haccae juniperi in deze verlamming aanmerken, dat, innbsp;twee vroegere gevallen van ware Kalverziekte, zichnbsp;onder de aangewende geneesmiddelen ook het Poet/er van jenever—bezien bevond. In beide dezenbsp;gevallen ontstond zulk eene sterke afscheiding vannbsp;slijm in de werktuigen der ademhaling, dat dezelvenbsp;schuimende, en met bloed vermengd, in grootenbsp;hoeveelheid uit de luchtwegen werd ontlastj welkenbsp;overvloedige slijm—ontlasting ophield, toen het be*nbsp;doelde poeder werd weggelaten. Ik heb, in hetnbsp;hier beschreven geval, dit middel niet in de za—nbsp;menstelling opgenomen, en de bedoelde slijm—nbsp;afscheiding niet opgeraerkt.

Het zal niet onbelangrijk zijn hierop verder de aandacht te vestigen, ten einde na te gaan, of denbsp;hier medegedeelde ondervinding moge bevestigdnbsp;worden, dan of de vermeerderde slijm—afscheidingnbsp;als een toevallig verschijnsel zal moeten worden beschouwd, afhangende van het gebruik der bacoaenbsp;juniperi. Dat de genever—bezien een krachtignbsp;vermogen bezitten, om de slijm—ontlasting uit denbsp;luchtwegen te bevorderen, is bekend (*).

(* Men zie D'. C. H. IIertwiu, Practische Arzneimittdkhre für Thierarzte, Berlin 1833, S. 321.

-ocr page 171-

157

Drietal waarnemingen omtrent de Kalverziekle, door G. J. W. Berghcys Hz., Vee~arts dernbsp;Eerste klasse te Elburg(ProiJ. Gelderland).nbsp;Eerste waarneming. Op den 4'*®quot; Novembernbsp;1844, des avonds te 6 uren, werd mijne hulpnbsp;iiigcroepen bij eene Koe van den Landman Helmiönbsp;Spijkerboer, wonende in de Buurtschap het Eekt,nbsp;Gemeente Doornspijk, een half uur van mijnenbsp;woning verwijderd. Op weg derwaarts kwam iknbsp;te weten, dat gemelde Koe, daags te voren, desnbsp;morgens, zeer gemakkelijk een goed voldragen Kalfnbsp;had ter wereld gebragt, dien zelfden dag nietsnbsp;ziekelijks had te kennen gegeven, en goed hadnbsp;gegeten, tot den namiddag van den volgendennbsp;dag, zijnde 4'*‘” November, als wanneer zij het voeder weigerde, met de achterbeenen steeds heen ennbsp;weder trippelde, en na gelegen te heblien moeije-lijk opstond, dat zij dit evenwel nog lot tweenbsp;malen toe herhaald had, doch toen was blijvennbsp;liggen, en zeer benaauwd geworden. In dezennbsp;toestand vond ik dan ook bij mijne komst de Koenbsp;op den bodem liggen, achter in den stal. Zijnbsp;was goed gevoed, van een fijn ras, en vijf jaren oud.nbsp;Overigens nam ik bij dezelve eene matige warmtenbsp;waar over het ligchaam, alsmede aan de ooren,nbsp;neus en ledematen, stei'k slaan der flanken, ennbsp;steunende ademhaling; de slijmvliezen der oogennbsp;en van den neus waren rood, de hartslag was onvoelbaar, de pols duidelijk voelbaar, vol ensnelj denbsp;melk—afscheiding duurde voort. Door deze verschijnselen geleid, bleek het mij, dat hier de Kal-

-ocr page 172-

15»

verziekte bestond. Ik diende eenige verkoelende ontlastende middelzouten toe. Den volgenden dagnbsp;(5 November), vond ik de Koe veel erger; zij sclieennbsp;zeer afgemat, lag beurtelings met den kop regtnbsp;uitgestrekt, of op een der schouders teruggeslagen;nbsp;zij had nog niets genuttigd, steunde aanhoudend,nbsp;en was nu zeer onrustig; de oogen lagen diep innbsp;het hoofd terug gezonken; de ooren, neus en ledematen waren koud. Beurde men den kop op,nbsp;bewusteloos liet zij denzelven weder nedervallen.nbsp;De afgang was nu ook vertraagd. Bij mijn onderzoek ontdeed ik den endeldarm van eene hoe.nbsp;veelheid harde zwarte meststolFe. Kortom, allesnbsp;duidde bewusteloosheid en eene groote mate vannbsp;zwakheid aan.

Aanstonds diende ik nu, alle 3 uren, i drachma Pulv. nuc. vomioae toe, benevens de volgendenbsp;versterkende en opwekkende middelen. R. Pulv,nbsp;rad, arnic, , Pulv, rad. valerian, Pulv, rad.nbsp;calam. arom. aiia unc. iij, Camphor, dr. ij. M.nbsp;F. Pulv. S. Alle 3 uren een lepel vol met laauwnbsp;water in te geven.

Het kruis liet ik wasschen met een mengsel van gewone zeep, ol. tereb. en ammon. liquid. Hieropnbsp;volgde zigtbare beterschap; want bij mijn bezoek,nbsp;des middags van den 6‘‘‘“ November, en dus nanbsp;ruim 24 uren bovengenoemde middelen gebruiktnbsp;te hebben, had de Koe een stuk roggenbrood genuttigd; de natuurlijke warmte aan alle ligchaams-deelen was teruggekeerd, en ook het bewustzijn.

Den 7‘*‘quot; November, onder het voortdurend gC'

-ocr page 173-

159

bruik derzelfde middelen, die nu slechts drie malen daags werden ingegeven, was de ontlastingnbsp;van zelve weder geregeld geworden, en at en dronknbsp;de Koe weer naar behooren. Opstaan kon zij nognbsp;niet, hoewel er nu en dan pogingen toe aanwendende; dit gelukte eerst op den 8’“'quot; November,nbsp;toen zij een oogenblik op de beenen kwam. Langzamerhand herstelde ook dit geheel, nadat zij nognbsp;vele dagen daarna de beenen van achteren wijdnbsp;uit elkander zette, terwijl zij deze bij het liggen-gaan niet goed scheen te kunnen buigen. Reedsnbsp;op den 10“'“ November had men opgehouden geneesmiddelen aan te wenden.

Tweede waarneming. Een tweede geval van Kalverziekte kwam mij ter behandeling voor, opnbsp;den ochtend van 23 February 1845, bij eene zevenjarige, welgevoede. Koe van Eibert Ponstein,nbsp;Voerman te Elburg, Ruim 14 dagen te vorennbsp;was deze Koe, op verzoek van de Eigenaar, doornbsp;mij adergelaten. Ook zij had den vorigen morgennbsp;zeer gemakkelijk gekalfd en dien ganschen dagnbsp;niets ziekelijks vertoond. Nu evenwel weigerde zijnbsp;het eten, en kon, schoon op de voorknieën liggende, niet opstaan. Ooren, horens, neus en ledematen waren koud, en de hartslag was duidelijknbsp;voelbaar. Ook hier duurde de melk—afscheidingnbsp;in meerdere of mindere mate voort. Bewusteloosheid was nog niet aanwezig. Dadelijk was hiernbsp;mijn besluit genomen, en diende ik de Pulvisnbsp;nucis vomicae toe, in afgedeelde giften van inbsp;drachma, drie malen daags, en liet ik het kruis

-ocr page 174-

ICO

als voren wasschen. Dien zelfden avond was de Koe veel verergerd, liggende ter neder, bijna zondernbsp;merkbare teekenen van leven. Ik voegde dus bijnbsp;bovengemelde poeders, waarvan ik nu alle 3 urennbsp;ééne liet ingeven, dezelfde middelen, als in hetnbsp;vorige geval.

Den volgenden dag dezelfde toestand j de afgang nu ook verstopt en de buik hevig opgezet. Iknbsp;liet daarom viij drachmen Tart. emetic, in tweenbsp;verdeelde giften ingeven j des morgens en des avondsnbsp;ontdeed ik den endeldarm telkens van eeue grootcnbsp;hoeveelheid harde, zwarte, meststoffe.

Des middags van den nbsp;nbsp;nbsp;February was de

Koe iets beterj ooren, horens en ledematen, en wel het eerst de voorste, eenige uren later ook denbsp;achterste, werden warmerj er was eenige mestnbsp;ontlast, en buitengewoon veel pis, en toen wij,nbsp;nadat de Koe des middags reeds een stuk roggenbrood had gegeten, des avonds bezig waren, omnbsp;haar eenige slobbering van gekookt lijnmeel toe tenbsp;dienen, en ik met het eene been over de Koenbsp;heen stappende, den kop wilde opbeuren, in betnbsp;voorgebouden vat, sprong zij eensklaps tot allernbsp;verbazing geheel overeind, en maakte den Veearts tot Ruiter, terwijl gelijktijdig dunne mestnbsp;ontlast werd. Eenige oogenblikken later lieten wijnbsp;haar weder zacht nederliggen, daar zij zigtbaarnbsp;vermoeid was.

Van nu af aan herstelde deze Koe van lieverlede, onder het gebruik van dezelfde middelen, die ik, van toen af, nog twee dagen lang, drie

-ocr page 175-

161

malen daags liet ingeven. Op den SS^'^'Pebruarij, kreeg zij nog eene hevige koorts, denkelijk tennbsp;gevolge van het niet spaarzaam genoeg toedienennbsp;van voeder. Eenige raaagversterkende middelen,nbsp;weinige dagen achter elkander gebruikt zijnde,nbsp;bespeurde men verder geene ziekelijkheid meer.

Derde waarneming. Het was, in den namiddag van den 18''®“ Maart 1845, toen ik verzocht werd, mij aanstonds te begeven naar eene ziekenbsp;Koe van den Landman Peter Koster, aan dennbsp;Zandweg te Doornspijk^ een uur afstands vannbsp;Elhurg, De mededeelingen, mij op eenige vragennbsp;gedaan, nopens de verschijnselen der ziekte, lietennbsp;mij over dezelve niet lang in het onzekere.

De Koe, oud 6 jaren, had twee dagen tevoren zeer gemakkelijk gekalfd, en was zeer wel geweestnbsp;tot op den dag, dat men mij kwam roepen, alsnbsp;wanneer zij des morgens reeds niets wilde eten nochnbsp;drinken, eindelijk was gaan liggen zonder wedernbsp;te kunnen opstaan, en toen ook afgenomen was innbsp;het melkgeven. Op raad van eenen, in de buurtnbsp;wonenden Landman, had men de Koe eenigenbsp;lijnolie ingegeven met gebrande koffiji dan mennbsp;vond hierbij geen baat, en de toevallen verergerden.

Bij mijne komst, vond ik mijn vermoeden bevestigd; ook deze Koe leed blijkbaar aan de Kal— verziekte. De verschijnselen kwamen met de bovengemelde gevallen grooiendeels overeen. Zij lagnbsp;echter minder rustig, maar sloeg met den kop,nbsp;onder angstig steunen, dan naar de zijde om, dannbsp;weder liet zij dezen bewusteloos op den grond val-V. Dt. 1. St.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11

-ocr page 176-

162

len. Even te voren had men eenigen mest uit den endeldarm afgehaald, die harder dan gewoon-lijk was.

Ook hier diende ik dezelfde middelen toe, als in de bovenvermelde ziekte—gevallen, namelijk inbsp;drachma Pulvis nucis vomicae, om de 3 uren,nbsp;met een bijvoegsel van Rad. arnicae, Valerianae,nbsp;Calami arom. en Camphor, en liet het kruis metnbsp;genever wasschen. Te gelijker tijd liet ik, in tweenbsp;giften, eenige uren na elkander, telken reize ivnbsp;drachmen Tart. emetic, ingeveu. Den volgendennbsp;middag vond ik, tot mijne blijdschap, de Koenbsp;veel beter; even te voren had zij wel uurs gestaan, iets gedronken j goed gemest, en tevens eenenbsp;niet geringe hoeveelheid melk gegeven. Ik lie—nbsp;paalde van toen af ook hier de toediening op drienbsp;malen daags, en hield daarmede nog twee dagennbsp;aan, als wanneer de Koe geheel hersteld was.

Wat nu deze drie ziekte—gevallen betreft, indien dezelve met elkander worden vergeleken, zoo kwa*nbsp;men de hoofdverscliijnselen, wanneer de ziektenbsp;volkomen ontwikkeld was, overeen. Onvermogennbsp;om op te staan, koude der uiterste ligcliaamsdee-len, bewusteloosheid enz. De twee, eerste gevallennbsp;werden bespeurd één dag, het laatste twee dagen,nbsp;na het afkalven, lu alle drie gevallen duurde denbsp;melk—afscheiding, hoewel verminderd, nogtansnbsp;voort. De afgang van den mest was vertraagd,nbsp;zwart en hard, meer echter bij de twee eerstgenoemde dan bij de laatste, denkelijk doordien hiernbsp;al aanstonds de Tart. emetic, werd aangewend.

-ocr page 177-

163

Aandrang oni den mest te ontlasten bespeurde ik niet, zelfs ook dan niet, wanneer ik met de handnbsp;den endeldarm er van ontdeed. Dit deel scheennbsp;deszelfs zaraentrekkingskracht geheel verloren tenbsp;hebben. Wel werd de mest door de peristaltische beweging der darmen van voren naar achteren gestuwd, doch dezelve bleef in den endeldarmnbsp;opgehoopt, werd hard, zwart en niet ontlast.nbsp;Meer naar voren vond ik den mest steeds weeker.nbsp;In het tweede geval bevatte ook de blaas ongemeennbsp;veel pis, die bij de eerste teekenen van beterschapnbsp;ontlast werd, gelijk dan ook tevens bij alle voorwerpen de mest weder van zelven afging. Voornbsp;het licht waren de oogen ongevoelig; zij stondennbsp;strak, op ëën punt als het ware gevestigd; bij aan-raking der oogharen werden de oogleden evenwelnbsp;digt geknepen. Gedurende de geheele ziekte blevennbsp;de oogen koud. De eerste teekenen van beterschapnbsp;waren toenemende warmte der uiterste ligchaams*nbsp;deelen, en het terugkeeren der bewustheid.

Wat de oorzaken betreft, zoo kan ik slechts opgeven, dat de Koeijen behoorlijk verzorgd werden, en tamelijk goed gevoed waren. Dezelvenbsp;behoorden tot stallen, die met een goeden Veestapel bezet waren, en alle drie hadden zeer spoedig en gemakkelijk gekalfd. Bij de twee laatstenbsp;kon welligt als aanleidende oorzaak in aanmerkingnbsp;komen overvoedering met aardappelen. Overigensnbsp;kan ik hieromtrent niets met zekerheid bepalen;nbsp;want voedsel, stalling, verzorging, en wat diesnbsp;meer zij, waren als naar gewoonte.

II*

-ocr page 178-

164

Die Koe, welke het rustigst nederlag, gaf de eerste teekenen van beterschap op den derden, denbsp;overige reeds op den tweeden dag, na het toedienen der geneesmiddelen.

Ter behandeling durf ik, gerugsteund door deze gevallen, de opwekkende, versterkende geneeswijzenbsp;aanbevelen, terwijl men tevens zorge voor eenenbsp;behoorlijke ontlasting der meststofle. De wasschingnbsp;Vian het kruis durf ik niet afraden. In het laatstenbsp;geval is zij echter, door verzuim, slechts eenmaalnbsp;in het werk gesteld, en enkel met genever.

Het vervolg der waarnemingen omtrent de uitwerking derbraak-noot in verlammingen bij andere dieren hierna.

JVaarneming eener anderdaagsche koorts hij eene Koej door B. J. C. Bijndebs, Vee—arts tenbsp;Zalt—Bommel, {thans aan ’# Rijks Veeartsenijschool te Utrecht).

Op den 29®'°“ Maart 1839, werd mijne hulp ingeroepen bij den Heer Vrede—Regter A. vannbsp;Dikdkn, te Waardenburg (Prov. Gelderland:),nbsp;ter behandeling eener Koe, welke op den 28®*°“ tenbsp;voren ziek was geworden. Op den dag, toen hetnbsp;dier door mij werd onderzocht, werden de na--volgende verschijnselen waargenomen, waarbij mijnbsp;door den Eigenaar, zijnde een ervaren Veehouder,nbsp;verdere opmerkingen werden medegedeeld.

De bedoelde Koe had op den 21°'°“ Maart j.1., gekalf. De eetlust en herkaauwing waren thansnbsp;verminderd, de dorst vermeerderd, de melk—afscheiding bijna geheel opgehouden. Er hadden

-ocr page 179-

165

koortsige rillingen over het geheele ligchaam plaats, welke des ochtends ongeveer te 9 uren begonnen,nbsp;vergezeld van ter neergeslagenheid, koude ooren ennbsp;horens, droogen spiegelmuil en glinsterende oogen.nbsp;Omtrent vijf uren daarna, en dus te 2 uren desnbsp;achtermiddags, werden de ooren, horens, ennbsp;het geheele ligchaam warm, en daarna heet, terwijl de rillingen ophielden. Gedurende de koortshitte sloeg het dier met den staart, trippelde opnbsp;de beenen, en sloeg met dezelve tegen den buik,nbsp;zag dikwijls naar dezen om, zoodat het scheen,nbsp;dat er, bij het afgaan van den koorts—aanval,nbsp;buikpijn plaats had. Zoo lang de koorts duurde,nbsp;was de ademhaling versneld en steunende. In hetnbsp;tijdperk der koortskoude was de pols menigvuldignbsp;en krampachtig onderdrukt, doch in de koortshittenbsp;menigvuldig en vol. De ontlasting van den mestnbsp;en der pis had natuurlijk plaats. De Koe wasnbsp;tamelijk goed gevoed, doch’ niet vet.

De eigenaar deelde mij mede te hebben opge— merkt, dat de Koe om den anderen dag gezondnbsp;scheen te zijn, en welzoo, dat zij , op den zooge-naamden, goeden dag, natuurlijken eetlust, en nietnbsp;meer dan gewonen dorst had, ook behoorlijk her-kaauwde, hebbende de melk—afscheiding alsdannbsp;mede geregeld, en in de behoorlijke hoeveelheidnbsp;plaats. Daar dit berigt mijne belangstelling hadnbsp;opgewekt, besloot ik, om het dier den volgendennbsp;dag wederom te bezoeken.

Naar het oordeel van den Heer van Dibden, moest de ziekte worden toegeschreven aan het vatten van

-ocr page 180-

166

koude, daags na de verlossing, len gevolge van logiwiud door eene opening in den stal achternbsp;de Koe. Ik liet haar vooreerst v?arm houden, doornbsp;het onihangen van dekkleeden, deed de huid metnbsp;stroowisschen wrijven, terwijl, tot inwendig gebruik, de volgende drank werd voorgeschreven;nbsp;K. Flor. sambuci unc. jij, Sem. anisi cont. unc,nbsp;ij, Inf. aq. Colat. lihr. iij, adde: Sulph. »odaenbsp;unc. vi. M. S. om in drie malen, gelijkelijknbsp;verdeeld, op dien dag in te geven.

Den volgenden dag de Koe wederom bezoekende, vond ik de waarneming van den Eigenaar volkomen bewaarheid, daar het mij bleek, dat zijnbsp;nu geheel zonder koorts was, en zich geene ziekelijke verschijnselen bij haar vertoonden. Alhoewelnbsp;zij nu goeden eetlust had, raadde ik aan haarnbsp;op den koortsvrijen dag spaarzaam te voederen.nbsp;Dezelfde drank werd herhaald.

Op den 2D‘“quot; Maart*, hadden dezelfde koorts— verschijnselen plaats als op den 29*““, doch innbsp;mindere hevigheid, en van kortoren duur. Ooknbsp;was de huid losser en smeriger op het gevoel geworden. Met dezelfde geneeswijze werd voortgegaan.

Tusschen den toestand op April en van 30’““ Maart, was alleen het verschil op te merken, datnbsp;er meerdere geneigdheid der huid werd opgemerktnbsp;tot uitwaseming. Dezelfde middelen werden nogmaals aangewend.

Met steeds afuemende koortsverschijnselen om den anderen dag, en gevolgde uitwaseming, nam de

-ocr page 181-

167

beterschap steeds toe; zoodat zij op den O'*™ April als hersteld kou wordeu beschouwd.

Uit deze waarneming blijkt derhalve, dat ook de Koe vatbaar is, om door tusschenpoozende koortsnbsp;te worden aangedaan.

Het bovenstaande geval is mij belangrijk vóórgekomen, vooral, omdat, zoo veel ik weet, nog geeue voorbeelden van tusschenpoozende koorts bijnbsp;het Rund zijn bekend gemaakt. Het is echternbsp;zeer mogelijk, dat daaromtrent waarnemingen zijnnbsp;medegedeeld, welke aan mijne aandacht zijn ont*nbsp;gaan.

De reden, dat men tot nog toé geene tusschen— poozeude koortsen bij het Rund heeft opgemerkt,nbsp;kan mede daarin gegrond zijn, dat de oplettendheid er minder op is gevestigd geworden, daarnbsp;de Vee—arts dikwijls niet in de gelegenheid isnbsp;het zieke Rund bij de landlieden geregeld en metnbsp;de vereisehte naauw keurigheid gade te slaan.nbsp;Waarschijnlijk zal het aan soortgelijke omstandigheid moeten worden toegeschreven, dat men vroeger het bestaan van tusschenpoozende koortsen hijnbsp;de dieren, bepaaldelijk bij de plauteteude, heeftnbsp;ontkend, Mundigl (')} Gbeve (*), Houtbel b’Ar—

Comparativ physiologisch und nosologischc Ansichte-n von den Krankheiten der Menachen und der vorziiglichaten Haus-ihiere, ina beaondere von dem Fieber, ala sporadiach und epi-demiacher Krankheitaform, Munebeu 1818, S. 98.

’) Erfahrungen und Beobachtungen ueber die Kranliheilen


-ocr page 182-

168

BovAt (‘) en andere willen, dat de dieren aan deze koortsen niet onderworpen zijn. De laatstenbsp;meent, dat er geen zeker voorbeeld van bij denbsp;dieren bestaat. Rüdolphi (®) wil, dat het niet—nbsp;voorkomen van tusscbenpoozende koorts bij de dieren met eenige zekerheid voor een hoofd—onderscheid tusschen deze en den mensch kan wordennbsp;gehouden.

Intusschen leeren de waarnemingen van vroege-ren en lateren tijd, dat, hoewel de tusschenpoo— zende koortsen bij de dieren wel zeldzaam zijn,nbsp;zij echter nu en dan voorkomen. De la Gderi—nbsp;NiÈRE en Rcini spreken van tusschenpoozende koortsen met drie— en vierdaagschen typus, hoedanignbsp;ook Pozzt (®) en Misley willen hebben opgemerkt.nbsp;Kebsting (*) schijnt eene ware tusschenpoozendenbsp;koorts bij het Paard te hebben gezien, ofschoonnbsp;zijne bepaling der koude koorts op zich zelve geen ¦nbsp;zins het juiste begrip van den tusschenpoozendennbsp;typus in zich bevat. Hij spreekt echter op anderenbsp;plaatsen duidelijk van enkele koorts—aanvallen, ennbsp;van derzelver kritische beduiding, ook van den koorts-

Hausthiere, im Vcrgleich mit den Krankheiten der iUenschen, Oldenburg 1821, S. 172.

{*) Dictionnaire de Médecine et de Chirurgie Vétérinaires, Tom. II. pag. 33 ct 463.

P) Grundriss der Physiologie, B. I. S. 33,

' (3) Giov. Pozzi, in Zoöiatria, Milan 1809, Tom. III. p. 336.

(‘) Nachgelassene Schriften über die Pferde-arzneiwissenschaft, S. 131, u. w.; overgenomen uit Füncke und Prinz , Hand-buch der Speziellen Pathologie und Therapie der grosserennbsp;nutzbaren Haussdugethiere, Leipzig 1841, B. I. S. 211.


-ocr page 183-

1G9

vrijen tijd, waarin men alleen koorisverdrijvende geneesmiddelen (antij’ebrilia) behoort toe te dienbsp;nen, zoodat er geen twijfel kan bestaan, of bijnbsp;beeft daarmede eene tusschenpoozende koorts willen te kennen geven. Ook zou Waldingër, volgens ViiiTH ('), bij bet Paard reeds koortsen, rnetnbsp;regelmatige lusschenpoozen hebben opgemerkt.

Men wil dezelve hebben waargenomen bij den Leeuw, en bij Hüzakd de zoon (*) vindt men eenenbsp;zeer omstandige beschrijving van tusschenpoozendenbsp;koorts bij een vijfjarigen Hengst, waargenomennbsp;door Damoiseaü, welke van 3 December 1807 totnbsp;in Maart 1808 voortduurde. Het Paard werd eerstnbsp;behandeld met eene likking, bestaande uit eennbsp;half pond honig, twee looden aloë, en een oncenbsp;zwavelzure magnesia, eiken ochtend in te geven,nbsp;bij een verzachtenden leefregel. Van den 15'*'“nbsp;December, werd een aftreksel van gemalen koffij,nbsp;alandswortel, en gentiaan—wortel, van ieder eennbsp;once, met eene halve flescb witten wijn toegediend,nbsp;waarop, bij eene sterke wrijving van het ligchaam,nbsp;een overvloedig zweet volgde. Op den 1 S'*'”, zijndenbsp;de koortsdag, bleef de aanval weg. Op den 19'*““,nbsp;werd hetzelfde middel gegeven. Er volgde eennbsp;aanval van koorts, welke zich drie uren vervroegde. Met bet middel werd aangehouden tot den

(') Handbmh der Velerinarkunde, W ien 1840, II, II. S. 276 und 277.

p) Esguisse de Nosographie Vétérinaire, Paris 1820, pag. 270—273.

-ocr page 184-

170

22*quot;“, waarop het acoes teriigkeerden. Op deti 24“'“ volgde wederom koorts, eu vervolgens elkeanbsp;dag, maar met minder hevige verschijnselen.

Nu werden de koffij eu de bittere middelen, in plaats van in aftreksel, in poeder gegeven, en denbsp;gift der kojffij op twee oneen gebragt. Met dezenbsp;geneeswijze werd tien dagen lang aangehouden,nbsp;gedurende welken tijd slechts drie koorts—aanvallen volgden. Het Paard had weinig in het vleesclxnbsp;verloren, doch was zeer zwak geworden. Het gebruik van de gentiaa7i werd nog een geruimeu tijdnbsp;voortgezet, en het Paard kon eerst in de maandnbsp;Maart als hersteld worden beschouwd. Men vindtnbsp;insgelijks gewag gemaakt van tusschenpoozende koortsnbsp;bij het Paard, door Eusleben (‘). LtÉGABD(®) namnbsp;eene volkomen regelmatige alleudaagsche tusschenpoozende koorts waarbij een Paard, welke 17 aanvallen had, en waarbij eene borst—aandoening ontstond, die na acht dagen den dood ten gevolge had.nbsp;Clicuy (’) zag insgelijks eene zeer regelmatige allen*nbsp;daagsche koorts bij het Paard, welke 20 aanvallen had,nbsp;en later door de koorsbast volkomen genezen werd.nbsp;Roüstow (*) maakt melding van eene epidemische

(‘) Vieharxneikunst, von Zwigiilein, Göttingeu 1771; Verg, Th. H. ÜEnGMANN, Dissertatio inaugvraUs sistens primas lintasnbsp;Pathologiae comparatae, Goettingae 1804, pag. 30.

p) Journal Pratique de Médeeine Vétérinaire, 1828. p. 323. p) Jiecueil de MédcrAne Vétérinaire, Toiu. VU. p. 401.nbsp;p) Medical and Physical Journal, Febr. 180'J; aiingeliaaldnbsp;door n. F, Thvssen , Over de Jlerfstkoortsen, te Amsterdamnbsp;1826, b!?dz, 113.

-ocr page 185-

171

derdendaagsclie vee-koorts, welke, gedurende liet jaar 1809, in de moerassige streken van Cambridgeshire werd waargenomen. Czermak (‘) namnbsp;tusschenpoozende koortsen waar bij eenen Hond ennbsp;een Aap. Door den Engelsclien Vee—arts Lau—nbsp;TOUR (*) worden twee gevallen beschreven van lus-sclienpoozende allendaagsche koorts bij het Paard,nbsp;naWlijk bij een tweejarigen Hengst, die in dennbsp;loop van drie weken 12 of 15 Merrien had gedekt,nbsp;bij wien de koorts van 18 tot 27 Mei aanhield,nbsp;en onder eene verkoelende en verzachtende behandeling, gepaard met wrijvingen van het ligchaam,nbsp;dampbaden en twee aderlatingen,' langzamerhandnbsp;afnam, en eindelijk uitbleef; voorts bij eene Merrie,nbsp;bij welke de koorts van II tot 19 November voortduurde. Ook hier werd eene soortgelijke geneeswijze aangewend, doch slechts ééne aderlating innbsp;het werk gesteld.

Hoewel bij de dieren meerdere ziekten voorkomen, waarvan de terugkeering of verergering aan meer of minder bepaalde en vaste tijdperken verbonden is, zooals daar zijn oog—ontstekingen, denbsp;vallende ziekte, en sommige andere zenuw—ziekten, bijv. sommige soorten van kolder, zoo wordtnbsp;de allendaagsche, anderdaagsche en derdendaagsclienbsp;periodiciteit minder bij de ziekten der dieren dan

(') Wiener Jahrb. 1834, aangehaald door IIering , Specielle Pathologie und Therapie für Thierarzie, Sluttgard 1842, S.nbsp;232.

(®) The Veterinarian, Vol. 8, pag. 37.

-ocr page 186-

172

bij die van den mensch waargenomen, aan welke laatste deze typen bijzonder eigen zijn, hetwelknbsp;uit de grootere gevoeligheid, als het gevolg vannbsp;het sterker ontwikkelde zenuw—leven bij den menschnbsp;boven de dieren, zal moeten worden verklaard (‘).nbsp;Het blijkt echter, dat dezelve zich in enkele gevallen bij de dieren openbaart. Intusschen is hetnbsp;twijfelachtig, of de tusschenpoozende koortsen bijnbsp;deze in èenig oorzakelijk verband staan tot zoodanigenbsp;endemische invloeden, als waaraan deze koortsennbsp;bij den mensch worden toegekend.

Fdncke (®) merkt op, dat te Leipzig en in hare omstreken, alwaar de tusïchenpoozende koortsen bijnbsp;den mensch, jaar uit jaar in, endemisch heerschen,nbsp;door geen der Vee—artsen, die eene zeer uitge—nbsp;breide praktgk uitoefenen, een enkel geval bijnbsp;dieren is waargenomen, hoewel zij daarop opmerkzaam waren. Ook in ons land staan voorzekernbsp;de tusschenpoozende koortsen bij de laatste in geenenbsp;de minste verhouding tot die van den mensch.

Dan, hoewel de voorbeelden van ware tusschen— poozende koortsen bij de dieren zeldzaam zijn, zoonbsp;valt echter de anderendaagsche verheffing bij aflatende koortsen, namelijk bij catarrhale, rheumati-sche en andere koortsen, bij eene oplettende waarneming, niet te ontkennen, gelijk mede de avond— 1 2

1

(‘) VeitH, a. p. S. 297; Bürdach, Die Physiologie als Er-fahrungswissenschaft, B. lil. S. ööO—553 : Vom Vmlaufe des Lehens, is, ten aanzieu der verklaring van dit merkwaardignbsp;verschijnsel, hoogst belangrijk.

2

a. p. S. 201.

-ocr page 187-

173 verliefilngen bij gewone wondkoortsen, namelijk nanbsp;de castratie of andere operatien, niet ongewoon zijn.

Nog onlangs werd aan de Vee—artsenijscbool zoodanige koorls—verheffing om den anderen dag,nbsp;opgemerkt bij een 'Paard, lijdende aan longontsteking, gepaard met hevige henaauwdheid, waaronder het schier dreigde te stikken, terwijl de eetlustnbsp;zoo goed als verloren was. Om den anderen dagnbsp;waren de toevallen kennelijk minder hevig, ennbsp;het Paard vlugger. Het had, sedert een geruiraeanbsp;tijd, aan borslaaudoening geleden, doch werd, opnbsp;den 22®^'quot; April 1845 , aan de ziekestallen der Schoolnbsp;ter behandeling opgenomen, alwaar het, onder steedsnbsp;toenemende verergering, op den 6'’®“ Mei overleed.nbsp;Bij de opening werden de luchtpijp en longen doornbsp;eene vrij hevige ontsteking aangedaan bevonden,nbsp;alsmede dat gedeelte der maag, hetwelk tegen hetnbsp;middelrif is gelegen. De lever was vermurwd. Denbsp;overige ingewanden waren niet ziekelijk aangedaan.nbsp;Alleen waren de hersenvliezen met bloed sterk opgevuld , hetgeen als het gevolg van passieve congestienbsp;moest worden beschouwd, ter oorzake der hevigenbsp;henaauwdheid, waarmede het dier geworsteld had.

____ A. N.

Geschikte handelwijze, om den uitgezakten en omgekeenden dnaagzak hij de Koe gemakkelijknbsp;binnen te hvengenj F. H. van Dommelen,nbsp;Vee—arts der Eerste klasse te Baarn {Provincie Utrecht).

In de meeste gevallen, waarin eene volkomene

-ocr page 188-

174

omstulping der baarmoeder bij de Koe, die kon te voren verlost is, plaats heeft, is de Veehoudernbsp;verpligt de hulp van eenen Vee—arts in te roepen.nbsp;Immers heeft dit voorval, zooals zulks dikwijls hetnbsp;geval is, onmiddellijk met of weldra na de verlossingnbsp;plaats, en is de nageboorte nog met den uteruxnbsp;verbonden, dan zal de Veehouder zelf de afpellingnbsp;en losmaking der moederkoeken wel niet ondernemen. Geschiedt de omkeering van den draagzak,nbsp;ten gevolge van krampachtige persingen, eenigennbsp;tijd na het af kalven, terwijl de nageboorte reedsnbsp;geheel is los geworden en ontlast, dan is het dikwijls bezwaarlijk de herstelling te bewerken, wegens de voortdurende pei-singeu, welke de Koenbsp;aanwendt. Het zijn deze, welke den voornaamstennbsp;tegenstand bieden, om het uitgezakte en omge—nbsp;stulpte deel wederom op zijne plaats te brengen.nbsp;Het zijn dezelfde persingen, tvelke bij het uitzakken der inwendige scheede — bij den Landmannbsp;in deze streken bekend onder den naam van fot—nbsp;lijven — almede de meeste moeite ouder de herstelling veroorzaken.

Daar het mij, door de aanwending der volgende handgrepen en middelen, altijd gelukt is dezenbsp;persingen te doen ophouden, en alzoo de herstelling der uitgezakte en omgestulpte deelen op eeuenbsp;vrij gemakkelijke wijze te bewerken, zoo vlei iknbsp;mij, dat de mededeeling mijner handelwijze nietnbsp;onbelangrijk mag worden geoordeeld.

Na de uitgezakte en omgekeerde baarmoeder goed gezuiverd, met laauw—warme melk overgoten, in een

-ocr page 189-

175

doek gewikkeld, en opeene omgekeerde zeef (zijnde dit voor den helper het meest geschikte werktuig)nbsp;gelegd te hebben, laat ik, indien de Koe in eennbsp;hollen zandsial ligt, vóór dezelve eene ruime ennbsp;diepe kuil graven, en haar met de voorbeenen ernbsp;in zetten. Staal de Koe echter op een’ vlakkennbsp;steenen stal, dan laat ik haar omkeeren en metnbsp;het voorste gedeelte van hel ligchaam in de groepnbsp;of mestgoot zetten, terwijl zij, door het onderslaannbsp;van twee dekkleeden, staande gehouden wordt.nbsp;In deze, met het achterste gedeelte des ligchaamsnbsp;hooger staande, houding, zal het, met de gewonenbsp;en bekende handgrepen, dikwijls gelukkig de baar ¦nbsp;moeder weder op hare plaats te brengen eu tenbsp;houden, terwijl, door de staande houding, hetnbsp;persen veel gebroken wordt, en het aanleggen vannbsp;den rooster of de broek, na de volbragie inbrenging,nbsp;veel gemakkelijker wordt verrigi, indien de Koenbsp;slaat, dan wanneer zij nederligl. Veeltijds echternbsp;kan men de Koe met geene mogelijkheid op denbsp;beenen houden, en is men genoodzaakt de kunstbewerking liggende te doen, en daar nu, in datnbsp;geval, de Koe met meer kracht de persingen kannbsp;doorzetten, en het aanwenden van geweld doornbsp;den Vee—arts niet dan hoogst nadeeiig en volstrektnbsp;vruchteloos is, zoo geef ik de Koe eene, tot aannbsp;den hals gevulde, üesch brandewijn in, vermengdnbsp;met 2 of 3 eetlepels gewone syroop. Nadat zijnbsp;dit middel ongeveer vijf minuten in heeft gehad,nbsp;begint zij den kop plat tegen den grond of in denbsp;zijde te leggen, toont teekenen van bedwelming.

-ocr page 190-

176

waarbij de persingen afnemen, of geheel ophouden, en nu bevindt men zich in staat, de wederinbren-ging van den draagzak met gemak te verrigten.nbsp;Meestal is deze hoeveelheid hrandewijn genoegzaam; enkele malen echter beu ik verpligt geweestnbsp;deze dosis twee ja drie malen te herhalen, zooalsnbsp;b. V. in het volgende geval.

Den 29“quot;quot; Maart 1843, werd mijne hulp ingeroepen door de Erven Pkrier te Eemnes, bij eene Koe, welke, volgens berekening, over vier wekennbsp;moetende kalven, thans zoo sterk fot—lijfde, datnbsp;bij mijne komst, de uithangende inwendige scheedenbsp;zoodanig gezwollen was, dat dezelve den omvangnbsp;had eener gewone lamp—ballon. Vruchteloos wa-ren, na het inbrengen van het uitgezakte deel,nbsp;alle middelen reeds aangewend, om hetzelve binnen te houden; de kling was zelfs, tot tweemalennbsp;toe, sterk digt genaaid. Altijd werd hetzelve doornbsp;de Koe tusschen de naden, en bezijden de tweenbsp;voorgespannen roosters henen geperst.

De boven beschrevene kuil hebbende doen graven, en na de Koe er met de voorbeenen in geplaatst,nbsp;en het uithangende, reeds stei'k beleedigde, deelnbsp;met veel olie besmeerd te bebben, gaf ik de Koenbsp;eene flesch brandewijn met syroop in, volbragtnbsp;de gevorderde kunstbewerking, en deed twee sterkenbsp;roosters aanleggen. Na verloop van een half uur,nbsp;had de Koe het deel weder uitgeperst. Hieropnbsp;gaf ik twee flesschen brandewijn op ééns in, ennbsp;nu eerst begon zij te slapen, vergat later het persen,nbsp;terwijl zij op haar tijd gezond en goed afkalfde.

-ocr page 191-

177

Enkele malen, dat ik geen brandewijn erlangen kou, heb ik van genever gebruik gemaakt. Hetnbsp;is mij echter duidelijk gebleken, dat de brandewijn sneller werkte en beter voldeed. Zoude zulksnbsp;behalve van de meerdere geestrijke sterkte, ook vannbsp;de meer verwarmende kracht des brandewijns kunnen afhangen? En zoude het niet juist deze verwarming zijn, welke, bij de herstelling eener om—nbsp;gestulpte baarmoeder, zoo veel tot den goedennbsp;afloop toebrengt? Hoe dikwijls toch komt hetnbsp;den Vee—arts niet voor, dat, bij zijne komst,nbsp;het omgestulpte deel reeds koud en gezwollen is,nbsp;en, hoewel hieraan, door de aauw’ending vannbsp;laauw—warme baden kan worden te gemoet gekomen, zoo zal echter, in vele gevallen, de wedernbsp;ingebragte baarmoeder veel van hare natuurlijkenbsp;dierlijke warmte verloren hebben, hetwelk, zoo ernbsp;geene verwarming door dekking als anderzins wordtnbsp;aangebragt, zeker veeltijds tot weder uitpersingnbsp;aanleiding geeft (’).

(') Naar onze wijze van zien, is de werking van den brandewijn hier alleen te beschouwen als een kalmerend of kramp-bedarend vermogen op het zenuwgestel uitoefeueude. Dezelve brengt de Koe in een staat vau bedwelming of roes, waardoor de hevige zenuw-werking, en daardoor tevens de ongeregelde werking van de baarmoeder voor een lijd onderdruktnbsp;eu verlamd wordt, even als, bij een zekeren trap van dronkenschap, de bewustheid en het beweeg-vermogen der spierennbsp;geheel of gedeeltelijk ophouden. Het is van dezen, half-apoplectischen, toestand, dat men tot het inbrengen van denbsp;uitgezakte deelcn gebruik kan maken,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A. N.

V. Dl.. I. St. nbsp;nbsp;nbsp;12

-ocr page 192-

178

Hoe nu ook de werking van den brandewijn hier zijn moge, het is genoeg, dat dezelve mij, innbsp;onderscheidene gevallen van boven gemelden aard,nbsp;groote diensten heeft bewezen, en de persingennbsp;altijd heeft doen ophouden. Ook bij moeijelijkenbsp;verlossingen, wanneer de ontleding van het Kalf,nbsp;of de aanbrenging van het een of ander werktuignbsp;binnen den uterus, mij door de persingen dernbsp;Koe ondoenlijk gemaakt worden, laat ik, op eenenbsp;vlakke schaal een of twee ponden syroop doen,nbsp;en meng daar onder eene halve flesch brandewijn.nbsp;^il de Koe zulks niet uit eigene lust oplikken,nbsp;dan laat ik er de neusgaten mede besmeren, hetwelk mij tot nu toe ook steeds veel nut bewezennbsp;heeft.

In geen dezer gevallen heb ik eenige nadeelige gevolgen, hoe genaamd ook, van de aanwendingnbsp;dezer middelen, ondervonden; daar, waar de persingen door eene ruwe afhaling der nageboorte,nbsp;door eene geweldige behandeling bij de verlossing,nbsp;in één woord, door beleedigingen veroorzaakt werden, heb ik, na de toediening van brandewijn,nbsp;steeds de gelukkigste herstellingen ondervonden vannbsp;het toedienen van ongekookte lijnolie, van 1 tot 3nbsp;ponden, in verdeelde giften; zekerlijk, doordien,nbsp;na de uitwerking van den brandewijn, de verzachtende werking dezer olie op de beleedigde deelen,nbsp;de herhaling der persingen voorkwam.

-ocr page 193-

179

TV aar neming omtrent het afzetten van den uit-

gezakten en omgekeerden nbsp;nbsp;nbsp;eene

Koe j door F. H. v.vm Dommeikn.

In den nacht van 26’‘““ op 27“‘«quot; April 1843, werd mijne hulp verzocht, door den Veehoudernbsp;Bastiaaim SciiDTTEBHOFF, te Eemnes, om, zooals hijnbsp;zich uitdrukte, eene Koe het lijf weder in te brengen, hetwelk een uur na het kalven door haarnbsp;was uitgegooid (‘). Bij mijne komst aldaar, vondnbsp;ik de Koe op den achterdeel op stroo liggen,nbsp;zijnde toen geheel rustig. De omgestulpte baarmoeder met naauwkeurigheid beschouwende, vertoonde het deel zich blaauwachtig—rood van kleurnbsp;en buitengewoon gezwollen, terwijl ik bij een nadernbsp;onderzoek onderscheidene beschadigde plaatsen, ennbsp;zelfs twee bloedende openingen aantrof, waarschijnlijk teweeggebragt doordien deze of gene ernbsp;tegen had gesloten. Dit alles aan den Eigenaarnbsp;tooneiide, verhaalde deze, dat de Koe, in dennbsp;avond van den 26®‘'“ April, omstreeks te achtnbsp;uren, goed en op haren lijd had gekalfd. Eennbsp;uur daarna er weder bijkomende, vond hij denbsp;baarmoeder reeds geheel builen de kling hangende.nbsp;Hij liet eenige naburige Veehouders roepen, waarvan sommige met dusdanige gevallen goed bekendnbsp;waren. Geen hunner was echter in staat den

(') Men -weet, dat het lijf-bieden of uitwerpen de gewone nitdrukking is, welke de Landlieden bezigen voor de uitzakking of onistulpiug van den draagzak.

12*

-ocr page 194-

380

otngekeerden en uitgezakten draagzak weder in te brengen, vooral tegen wordende gebonden door denbsp;zware persingen der Koe. Ongeveer te 12 urennbsp;des nachts, werd besloten een zoogenaamden Koe—nbsp;helper uit het naburig dorp Laren, een kwartiernbsp;uurs van daar verwijderd, te doen halenj dannbsp;ook deze mogi het, na herhaalde inspanning, nietnbsp;gelukken deze inversio uteri te herstellen. Doornbsp;wien de beleediging aan het deel mogt zijn te weeg-gebragt, kon door den Eigenaar niet naet zekerheidnbsp;worden bepaald. Dewijl het, door den verren afstand mijner woonplaats, en verder oponthoud, nunbsp;reeds 3 uren in den morgen was geworden, zoonbsp;beloofde ik mij weinig goeds van de weder—inbren-ging der zoo gezwollene, miskleurige, beleedigdenbsp;en gewonde baarmoeder, welke reeds zoo langnbsp;buiten het ligchaam was geweest. Ik deed dusnbsp;den Eigenaar het voorstel, om het deel af tenbsp;binden, en daarna af te snijden. Na lang en veelnbsp;hierover te hebben moeten spreken, om te betoogeu,nbsp;dat deze operatie het eenige middel kon zijn, omnbsp;het dier misschien nog voor een anders onvermij—nbsp;delijken en spoedigen dood te bewaren, stondnbsp;ScHüTTEBHOFF mij toe dczelve uit te voeren.

Ik gaf de Koe eene flesch hrandewijn, met siroop verzoet, in, ten einde de persingen te doennbsp;bedaren. Deze opgehouden zijnde, bond ik, zoonbsp;na niogelijk, aan de schaaiiideelen, om den draagzak , welke door twee helpers werd opgehoitden ennbsp;uitgestrekt, eene met was bestreken koord, welkenbsp;onderbinding met de noodige vastheid bevestigd

-ocr page 195-

181

werd. Nu werd de draagzak met de bistourie, op twee vingerbreedten afstands buiten den band, tennbsp;eenemale afgesneden.

Twee uren na de operatie, lag de Koe rustig te herkaauwen, gaf denzelfden dag, in drié malen,nbsp;27 kannen melk, en bleef vervolgens lang eenenbsp;der meest melkgevende en best gevoede Runderennbsp;van den genoemden Landman.

Zooals men mij later verhaalde, is de afzetting der baarmoeder, in soortgelijke gevallen van om—nbsp;stulping, elders, bepaaldelijk ook in Vriesland,nbsp;geene zeldzame operatie. In deze streken bad mennbsp;er nog nimmer van gehoord. Van hier, dat mijnnbsp;voorstel, om dezelve aan te wenden, zoo veelnbsp;tegenstand ontmoette.

Slokdarmssnede, verrigt aan eene Koe y door J. C. Billroth, Vee~arts der Eerste klasse,nbsp;te Zuidhorn {Provincie Groningen).

Op den avond van den 27*‘'“ Januarij 1837, werd ik geroepen bij den Water—Molenaar Beubnonbsp;Bakker, bij de Scheef til (Gemeente Grijpskerknbsp;Provincie Groningen'), ten einde hulp te verlee-nen aan eene Koe, die zeer benaauwd was, doordien zij, volgens het zeggen, hoogst waarschijnlijknbsp;een’ grooten aardappel in den zoogenaamden hals-dann had vastzitten. Bij mijne komst vond ik denbsp;Koe uiterst benaauwd, staande het schuim op dennbsp;mond, terwijl zij van tijd tot lijd pogingen aan-

-ocr page 196-

182

wendde, even als of zij wilde braken, waarbij echter niets dan eenig schuim te voorschijn kwam.nbsp;De kop was buitengewoon sterk gezwollen; dé oogeunbsp;stonden eenigzins uitpuilende; een telkens herhaaldnbsp;heesch, doch kort afgebroken, geloei of gebulknbsp;deed zich reeds van verre hooren; de buik wasnbsp;sterk opgezet en gespannen, even als van een Rund,nbsp;dat aan trommelzucht lijdt; de hals, ongeveer totnbsp;op den afstand van 6 Ned. duimen van de ronding der kaak, was buitengewoon dik en gezwollen; bij naauwkeurig onderzoek kon men hier eennbsp;hard ligchaam ontdekken.

Dit harde ligchaam was hoogst waarschijidijk een aardappel, welken het dier van den nabij zijndennbsp;stal had kunnen bekomen, welke, aldaar gelegene,nbsp;aardappelen, zeer groot zijnde, moeijelijk door dennbsp;slokdarm konden passeren. De eigenaar en zijnenbsp;naburen hadden reeds, door een stuk hout aan dennbsp;eenen kant te plaatsen, en met een’ hamer aannbsp;den anderen kant er tegen te slaan, onderscheidenenbsp;reizen beproefd, om den aardappel te verbrijzelen,nbsp;alsook , om, door middel van eenen stok, denzelvennbsp;door te siooten; doch alles was vruchteloos geweestnbsp;en zonder gevolg gebleven.

Ik deed aan de regter zijde van den hals met moeite eene aderlating, en stelde de penssteek innbsp;het werk, waarop wel verligting der toevallennbsp;volgde; doch waardoor de oorzaak niet werd weggenomen. Na rijp beraad, besloot ik tot het doennbsp;der slokdarmssnede, waartoe ik van den Eigenaarnbsp;niet dan met moeite de toestemming verkreeg.

-ocr page 197-

183

Aan ternederwerping van het Rilnd, zooals Dib-TEBicHS aanraadt (‘), was, uit hoofde der groote benaauvvdheid, niette denken, waarom ik dan, zoonbsp;goed mogelijk, het dier deed hinden en vasthouden.nbsp;Ik deed nu aan de linker zijde van den hals, opnbsp;de plaats, waar zich het harde ligchaam bevond,nbsp;eene, met den slokdarm parallel loopende, snede,nbsp;ter lengte van 6 Ned. duimen, doorkliefde denbsp;huidspier, de arm wervel—tepelspier, en de borstbeens-kaakspier. Ik deed de hals—ader en hals—slagader,nbsp;Ixinevens de aldaar liggende zenuwen, door een*nbsp;helper, met twee dunne houten pennetjes ter zijdenbsp;houden; daarna doorkliefde ik den slokdarm, ennbsp;haalde met de vingeren den nu te voorschijn gekomen aardappel door de gemaakte opening naarnbsp;buiten.

Men zal beseffen, dat deze operatie, in het onderhavige geval, niet zeer gemakkelijk te verrigten was, wegens de buitengewone benaauwdheid vannbsp;het dier, terwijl de kunstbewerking staande moestnbsp;worden verrigt. De geweldige rukken, als hetnbsp;gevolg der benaauwdheid en pijn, welke bij iederenbsp;snede door het dier herhaald werden, leverdennbsp;groote moeijelijkheid op voor de goede bestieringnbsp;van het mes, en waarbij gemakkelijk tot gevaarnbsp;lijke verwondingen aanleiding werd gegeven.

Ik voorkwam het uitglijden der bistourie, welke ik in de regter hand gevat had, telken male door

(‘) Handboek der Vee-artsenijkUndu/e Heelkunde, D. Ut, bladz. 48.

-ocr page 198-

184

den duim en voorsten vinger der linker hand, die bestendig als beschermmiddelen voor de meer edelenbsp;deelen, namelijk de bloedvaten en zenuwen, moesnbsp;ten dienen.

De aardappel, door mij uitgehaald, had den omvang eener matige vuist, zijnde aan de eenenbsp;zijde eenigzins afgeplat.

Ik heb vervolgens alleenlijk de uitwendige be • kleedselen door naald en draad gehecht, en bevalnbsp;het dier, gedurende den opvolgenden nacht, behalvenbsp;eenig drinken, zonder voedsel te laten, doch hetnbsp;den volgenden morgen eenige slobbering te gevennbsp;van gerstenmeel en water.

Des anderen daags was de Koe koortsig, en de plaats der verwonding zeer gezwollen en ontstoken.nbsp;Zij gebruikte de slobbering naar behooren. Ik deednbsp;eene aderlating, en liet de wond met natte dweilen koud houden. De genezing volgde spoedig.nbsp;Op den 1*‘'quot; Februarij werden de hechtdraden reedsnbsp;verwijderd, en het dier was binnen kort geheelnbsp;hersteld.

TVaarneming omtrent de aanwezigheid eener Slang in de darmen van een Rund;nbsp;door J. C. Bulroth.

Onder de menigvuldige moeijelijkheden, welke de jonge Vee—arts in zijn beroep ontmoet, is hetnbsp;bepalen der ziekte, waaraan het voorwerp, dat aannbsp;zijne behandeling wordt toevertrouwd, lijdende is.

-ocr page 199-

185

geenszins als de geringste te achten. Behoort nu ieder verstandig Vee—arts zijn ziekte—onderzoek metnbsp;die naauwkeurigheid, en, volgens de gronden zijnernbsp;wetenschap, zoodanig in het werk te stellen, datnbsp;daaruit, zoo veel mogelijk, de zekerste aanwijzingen kunnen voortvloeijen voor het aanwenden dernbsp;middelen, welke tot de genezing der bestaande ziektenbsp;kunnen strekken, hij zal, bij het ontbreken dernbsp;juiste kennis omtrent den aard der kwaal, en dernbsp;oorzaken, waardoor dezelve is voortgebragt, nimmernbsp;met zekerheid van zijne pogingen eene gunstigenbsp;werking mogen verwachten.

Meermalen echter wordt de Vee—arts in zijne pogingen te leur gesteld, om den waren aard dernbsp;ziekte te kennen, en niet zelden slaat hij te dezennbsp;aan misleiding en dwaling in de onderkenningnbsp;bloot, waardoor hij dan tevens op een verkeerdennbsp;weg ten aanzien van zijn geneesplan wordt gevoerd.nbsp;Het volgende geval kan hiervan op nieuw ter bevestiging dienen,

In de maand Maart 1836, werd mijne hulp gevraagd door A. P. Dvkstra, Landbouwer op denbsp;JVaarden (Gemeente Grijpskerk), bij eene zwartbonte, zeer goed doorvoede, tweejarige Vaars, hiernbsp;Twenter genaamd, welke, sedert 14 dagen, zieknbsp;geweest zijnde, van toen aan onder behandelingnbsp;van een’ ondervindings-Vee-arts iEntpiricus) wasnbsp;gesteld, die aan de ziekte den naam van het lende-bloed had gegeven. Hoewel deze ziekte, naarnbsp;zijn oordeel, zoo als het geval nu stond, onvermijdelijk den dood moest na zich slepen, raadde

-ocr page 200-

I8ü

hij den Eigenaar ecluer aan mij hier nog eens over te raadplegen.

Bij mijne komst stond het dier treurig op den stal, met den kop naar beneden, en krommen opgebogen rug; de buik was buitengewoon sterk uitgezet, zoo zelfs, dat bet scheen, alsof bet beest aannbsp;de trommelzucht leed; de staart werd bestendignbsp;van het lijf verwijderd gehouden, even alsof betnbsp;dier de pis wilde ontlasten; de muil was droog,nbsp;even zoo de spiegel en het inwendige neusvlies;nbsp;de pols krachtig en snel; de hartslag niet voelbaar;nbsp;de huid gespannen, de ademhaling en bewegingnbsp;der flanken waren eenigzins versneld. De, in geringe hoeveelheid ontlaste, pis was donker—bruinnbsp;gekleurd; meststolTen waren er in het geheel nietnbsp;afgegaan, behalve nu en dan eenige kleine klompjes klaar geronnen bloed, met slijmachtige stoffennbsp;vereenigd, die met veel ^moeite, en onder teekeneunbsp;van pijn, ontlast werden. De eetlust was geheelnbsp;verloren, en er had geene herkaauwing plaats, alnbsp;hetwelk nu ongeveer zes dagen had geduurd. Denbsp;Koe nam nog eenig drinkwater tot zich, doch nietnbsp;dikwijls; en telkens slechts eene geringe hoeveelheid.

Men verhaalde mij, dat, van den beginne af, sterke aderlatingen waren in het werk gesteld, ennbsp;purgeermiddelen toegediend, doch dat het een zoonbsp;min als het andere eenige verandering had te weegnbsp;gebragt. Naar de opgegevene kenteekenen te oor-deelen, scheen mij het denkbeeld van den bedoelden Empiricus, om de ziekte voor het lendebloednbsp;te houden, geenzins geheel ongegrond toe, doch,

-ocr page 201-

187

wegens den duur en de tegenwoordige gesteldheid der zaak, raadde ik den Eigenaar aan het beestnbsp;te dooden, ten einde er nog eenig voordeel vannbsp;te trekken. Deze raad werd niet opgevolgd, voornbsp;en aleer ik, op den 10'*®“ Maart, wederom in mijnnbsp;opgevat gevoelen ten aanzien der ongeneesbaarheidnbsp;bij hem was blijven volharden.

De dooding en opvolgende lijkopening had juist plaats op een tijd, dat mijne tegenwoordigheidnbsp;elders naar eene meer afgelegene plaats werd ver-eischt, en ik kon dezelve dus, tot mijn leedwezen,nbsp;niet bijwonen. Evenwel is mij aangaande de bevinding van een getrouw ooggetuige het volgendenbsp;medegedeeld:

Bij de opening van den buik bleek, dat de pens geheel met voederstoffen was opgepropt, en wel innbsp;eene zoo groote hoeveelheid, dat er bijna niets meernbsp;in kon j de darmen waren naar achteren op denbsp;meeste plaatsen door roode en blaauwachtige plekken aangedaan, en, als het ware, met bloed opgevuld j eene enkele plaats was aanmerkelijk uitgezet, en geheel met bloed opgehoopt, en, bij denbsp;doorsnede van dit gedeelte, zag men hierin eenenbsp;te zamengerolde Slang, zijnde dood en met eenenbsp;groote hoeveelheid taai bloedig slijm omtogen. Iknbsp;zag deze Slang den volgenden dagj zij was ongeveer vier palmen lang, en scheen nog niet langnbsp;dood te zijn geweest, en wel waarschijnlijk eerstnbsp;sedert 14 dagen, juist zoo lang als de ziekte hadnbsp;geduurd, of althans zoo lang als men de ongesteldheid had waargenomen. Zij behoorde tot de

-ocr page 202-

188

zoet—waterslamjen, en moet voorzeker reeds in den vorigen zomer in het ligchaam van het Rundnbsp;zijn gekomen door het drinkwater, wordende dezenbsp;Slangen veelvuldig in de weiden en sloten aangetroffen. Het voorwerp was misschien toen nog zeernbsp;klein, zoodat het ligielijk kon worden ingezwolgen.nbsp;Zij is waarschijnlijk in de pens verder ontwikkeld,nbsp;langs de spleet des slokdarms in de derde en vierdenbsp;maag—afdeeling gekomen, en zoo in het darmkanaal,nbsp;door de wormswijze beweging zijnde voortgedreven.nbsp;In de darmbuis werd de ademhaling der Slang,nbsp;wegens volslagen gebrek aan dampkringslucht, belet, hetwelk den dood moest veroorzaken. Nunbsp;evenwel werkte zij als vreemde prikkel op een bepaalde plaats in de darmen van het Rund, ennbsp;werd hier de werktuigelijke hindernis voor dennbsp;doorgang der meststoffen en eene dynamische oorzaak tevens tot het voortbrengen der ziekte—verschijnselen (‘).

{1) Hoewel hier geene bepaalde beschrijving van de Slang door den Heer Bulroth wordt medegedeeld, waardoor kannbsp;worden uitgewezen, tot welke soort hij heeft behoort, zoo isnbsp;het toch waarschijnlijk, dat dezelve voor den Coluber natrixnbsp;£., Tropinodotus torquatus van der Hoeven, of de Ringslang (1)nbsp;zal moeten worden gehouden. Deze Slang, die hare eijeren,nbsp;nagenoeg ten getale van 30, in het najaar, in mesthoopen en’nbsp;schaaps-kooijen legt, bezit de eigenschap, dat zij niet alleennbsp;de melk- en roomvaten bekruipt, om zich aan het voortbreng-

1

J. vArt Libb, yerhandeling ouer de Drentsche Slangen en Adders ^ Groningen 1781 , bladz. 77. J. vak dbr Hoiviin, Handboek der Dierkunde,nbsp;Aiast. 1833, D. II. St. 2. bladz. 323.

-ocr page 203-

189

Uit deze waarneming kan worden afgeleid, dat scl der Runderen te vergasten, maar zelfs, dat zij de liggendenbsp;Koeijen dikwijls uitzuigt. Het blijft steeds onzeker, langsnbsp;welken weg dit dier in het ligchaatn der Koe is binnengeslo-pen. Dat hetzelve met het drinkwater zou zijn ingezwolgen,nbsp;is mogelijk; maar, indieu wij aannemen, dat de Slang, alsnbsp;vast ligchaam, in de pens-maag kwam, cn zich daar verdernbsp;heeft ontwikkeld, en vervolgens uit de tweede of net-maag,nbsp;met de voederstoffen wederom naar boven werd gebragt, omnbsp;te worden herkaauwd, hoe ontkwam zij aan de verbrijzeling?nbsp;Kan zij welligt, nog zeer klein zijnde, met het drinkwaternbsp;onmiddellijk tusschen de bladen der boek-maag zijn doorgegaan, en aldus in de lebbe of vierde maag zijn overgebragt,nbsp;en aldus tot in de darmbuis zijn voortgedreven. Of de Slangnbsp;in de maag of ingewanden van het Rund eenigen tijd heeftnbsp;kunnen blijven leven, cn in groei toenemen, schijnt mede aannbsp;twijfeling onderhevig, daar dit verblijf voorzeker daartoe tenbsp;veel verschilt van de natuurlijke gesteldheid der plaats, alwaarnbsp;het kruipende dier zich gewoonlijk ontwikkelt. Is het misschiennbsp;niet waarschijnlijker, dat de Slang van achteren in de darmbuisnbsp;is binnengekropen, zich daarin van het begin af is blijvennbsp;vestigen, en de oorzaak der plaatselijke prikkeling, der ontstekingachtige plekken, en bloeduitstorting, geworden? Warenbsp;de Heer Billroth bij de opening van het Rund tegenwoordignbsp;geweest, dan zou voorzeker meer bepaaldelijk zijn aangewezen,nbsp;in welk gedeelte der darmbuis de Slang zich heeft bevonden,nbsp;en zoude misschien nog op andere omstandigheden zijn geletnbsp;geworden, welke nopens dit zeldzaam en inderdaad niet onbelangrijke geval meerdere ophelderingen zouden kunnen geven.

Ook andere Slangen schijnen de Koeijen niet ongemoeid te laten. Men vindt in het Repertorium der Thierheilkunde vonnbsp;E. Bering , B. IV. S. 310, de waarneming medegedeeld vannbsp;gezwollene en ontstokene uijeis, met vele kleine gebetene wonden bij twee Koeijen, te Weüsenhorn, waarvan de oorzaak innbsp;het eerst onbekend was. Bij de nasporing in den stal, vondnbsp;men twee zware en dertien half volwassene Huis-slangen {Coltt-

-ocr page 204-

190

men niet te voorzigiig kan zijn ten aanzien van het bepalen van vele ziekten, indien de oorzaken,nbsp;welke tot haar ontstaan aanleiding hebben gegeven,nbsp;buiten onze kennis en nasporing gelegen zijn, vannbsp;welke kennisneming echter de Vee—arts niet zeldennbsp;ten eenemale verstoken blijft.

Veelvuldig voorkomen van vermoedelijke Honds— Dolheid, in de omstreken van Zwolle, innbsp;1843; door J. Jennes, Vee—arts dernbsp;Eerste klasse te dezer stede.

Het 3 aar 1843 heeft zich in de omstreken der stad Zwolle bijzonder gekenmerkt door het veelvuldig voorkomen der Honds—dolheid , althans vannbsp;eene, bij de Honden in dat jaar veelvuldig waar-genomene, ziekte, welke met dezelve de meestenbsp;overeenkomst toonde te bezitten. Inzonderheid wasnbsp;het de stille dolheid, die ik meermalen meen waargenomen te hebben.

Op den 10*'quot; Februarij, bood de Heer Müssen te Zwolle mij eeneu zwaren ketting—Hond van hetnbsp;mannelijke geslacht ter behandeling aan, welke,nbsp;sedert een paar dagen, teekenen van onpasselijkheid

ber austriacus), als een bal te zamen gerold, welke gedood werden; waarna de overige Kocijen van den stal van de ontstc-kings-zwelliug der uijers verschoond bleven.

A. N.

-ocr page 205-

191

had te kennen gegeven, en die zich, hij mijn onderzoek, hoofdzakelijk op de volgende wijze vertoonde : afhangen der achterkaak; de mondholtenbsp;en tong beslagen met taaije slijm, welke zich metnbsp;lange draden uit den mond ontlastte} van tijd totnbsp;tijd leppen in water, waarbij de uit den mondnbsp;vloeijende kwijl zich met hetzelve vermengde, ennbsp;waardoor dat vocht een schuimend aanzien erlangde,nbsp;doch waarvan het dier niets binnen kreeg} eennbsp;volstrekt onvermogen om den mond te sluitenjnbsp;wanneer het dier met een stok werd gesard, poogdenbsp;het vruchteloos in denzelven te bijten; de mond»nbsp;holte kon wel werktuigelijk worden gesloten, doch,nbsp;wanneer men de achterkaak losliet, viel dezelvenbsp;als verlamd weder af. In plaats van te blaffen,nbsp;deed het dier een eigenaardig huilend geluidnbsp;hooren.

Vermits mij geene ziekte bij de Honden bekend is, waaraan de vermelde verschijnselen eigen zijn,nbsp;behalve aan de stille dolheid, en men veel overnbsp;dolle Honden had hooren spreken, en daar denbsp;genoemde Hond steeds buiten lag, waardoor welnbsp;onmerkbaar eèn andere dolle Hond bij denzelvennbsp;koude geweest zijn, aarzelde ik niet denzelven tenbsp;verklaren, als hoogst verdacht van stille dolheid,nbsp;en aan te raden hel dier te doen doodschieten.

Eenige weken later werd mij een kleine Huishond van het mannelijke geslacht, tot onderzoek aangeboden, met eene verlamde, afhangende, ach-

-ocr page 206-

192

tcrkaak, en ontlasting van taaije, draad vormige, kwijl uit den mond, met een volstrekt onvermogennbsp;om de achterkaak te bewegen en den mond tenbsp;sluiten, zijnde de Hond daarbij korzelig en grimmig, welken ik dadelijk beb doen verdrinken.

Een paar maanden later werd ik ontboden bij den Heer Düfoük, om een kleinen Huishond, vannbsp;het mannelijke geslacht te willen behandelen. Dezenbsp;Hond toonde lust tot bijten, doch kon, uit hoofdenbsp;van beginnende verlamming der achterkaak, zulksnbsp;niet uitvoerenj er had ophooping en uitvloeijingnbsp;van taaije kwijl uil den mond plaats, en, bij hetnbsp;blaffen, maakte het dier een eigenaardig huilendnbsp;geluid. Deze Hond was eerst des morgens in dennbsp;beschreven toestand bevonden, terwijl eeuige dagennbsp;te voren dezelve eene groote opgewektheid dernbsp;geslachtsdrift had doen blijken, terwijl heni denbsp;gelegenheid was benomen daaraan te voldoen.nbsp;Welligt was hierin eene mede—oorzaak der ziektenbsp;gelegen. Uit hoofde van verdachte stille dolheidnbsp;heb ik dezen Hond doen verdrinken.

Later, op den 7'*°“ September, kreeg ik van den Heer B. J. vav Sonsbeeck, eene dringende uitnoo-diging, om , zoodra mogelijk, op deszelfs Landgoednbsp;Alerdinek te willen komen, ten einde deszelfs tweenbsp;])esle Jagthonden te behandelen. Bij mijne komstnbsp;vond ik twee Jagthonden van het mannelijke ge—

-ocr page 207-

193

skclit, waarvan men verhaalde, dat de een sedert twee dagen, en de ander sedert eén dag, onge~nbsp;steld was. Bij den eersten had eene volkomenenbsp;verlamming en afhangen der achterkaak en ophoo-ping van taaije kwijl in de mondholte plaats; denbsp;oogen stonden dof en waren beloopen; bij dennbsp;anderen Hond hing de kaak ook reeds af, doehnbsp;niet in zulk eenen trap als bij den eersten. Dezenbsp;kon, evenmin als de ander, iets binnen krijgen,nbsp;terwijl beide Honden van tijd tot tijd in het water lepten. De oogen waren bij dezen, even alsnbsp;bij den eersten, beloopen en stonden dof. Bijnbsp;beide Honden had reeds een eigenaardig huilennbsp;bij het blaffen plaats; geen van beide was nogtansnbsp;kwaadaardig, terwijl zij soms nog wel eens tenbsp;zamen speelden, wanneer ik ze opzettelijk metnbsp;elkander in aanraking bragt. Zij lagen in eenennbsp;donkeren stal. Indien ik hen aan de ketting buiten huis bragt, betoonden beide eenige vrolijkheid,nbsp;en schenen genegen om te loopen. De ontlastingnbsp;der meststoffen was bij beide onderdrukt.

Ik wil niet ontkennen, dat ik begon te twijfe* len, ten aanzien van de ware onderkenning dernbsp;onderhavige ziekte, terwijl ik onophoudelijk peinsdenbsp;over eene ziekte, waaraan , behalve bij de stille dolheid, de gemelde verschijnselen konden eigen zijn.

Ik gaf een en ander ronduit aan den Heer van SoNSBEECK te kennen, en nam mij voor, over denbsp;ziekte der beide Honden nog eens ernstig na tenbsp;denken, en beloofde den volgenden dag terug tenbsp;komen.

V. Dl. ï. St. nbsp;nbsp;nbsp;13


-ocr page 208-

194

Hoewel ik toen, evenmin als op dit oogenblik, nog iets wijzer nopens het wezen der ziekte geworden was, en ik er nog niets anders van weet tenbsp;maken, dan dezelve voor de stille dolheid te houden, zoo besloot ik nogtans de dieren in hellevennbsp;te laten, om den afloop te zien. Ik vond dennbsp;toestand der Honden over het geheel verergerd;nbsp;de toenemende verlamming en het diep invallennbsp;der oogen waren onmiskenbare teekenen van voortgaande zenuw—zwakte.

Ik gaf een Infus, valer, et arnic. met Camphor, en goot de Honden deze geneesmiddelen in de keel, hoewel dezelve na korten tijd wederomnbsp;nit de keel ontlast werden; tevens zette ik eennbsp;klisteer, waardoor eenige vaste meststoffen werdennbsp;ontlast.

Op den 11'’'quot;, ontving ik het berigt, dat de toestand der Honden hand over hand was verergerd,nbsp;en de eerst ziek geworden, des morgens van dennbsp;lO'’quot;quot;, en de ander, in den nacht van den 10'”’quot;nbsp;op den 1H'°, gestorven was.

Ik moet doen opmerken, dal beide Honden gewoon waren vast te liggen, en voor eenige weken, uit hoofde dat de jagtiijd begon te naderen, desnbsp;avonds eenmaal waren los gelaten, terwijl dezelve,nbsp;den daarop volgenden nacht, in vrolijke dartelheidnbsp;en blaffende, in het bosch hadden rondgeloopen,nbsp;en den morgens wederom waren vaslgelegd.

Ik heb niet kunnen ontwaar worden, of er in die streken een wezenlijk of vermoedelijk dollenbsp;Hond aanwezig was geweest, hoewel men, gedu-

-ocr page 209-

195

rende het geheele jaar, door de geheele Provincie, veel van dolle Honden hoorde gewagen j nogtansnbsp;moeien beide Honden aan gelijke oorzaken zijnnbsp;blootgesteld geweest, en is het wel waarschijnlijk,nbsp;dat de nacht, waarin zij in het Ijosch hebbennbsp;doorgebragt, de oorzaak van hel ontstaan der ziektenbsp;in zich sluit, terwijl omtrent andere invloedennbsp;niets Ihjzonders en zekers bekend is geworden.

Ecnige weken later in den jagtlijd, kreeg ik eene uituoodiging van den Heer Westenberg te Zwollefnbsp;om deszelfs Jagthond te willen behandelen, die,nbsp;zooals men mij voorloopig reeds verhaalde, welnbsp;iels in de keel zoude hebben vastzitten, waardoornbsp;hel dier belet werd te kunnen slikken.

Bij mijne komst echter vond ik de bekende verlamming en het afhangen der achterkaak. Den vorigen dag was de Hond nog met zijn meesternbsp;op de jagt geweest, en had hij nog een patrijs geapporteerd.

Uit hoofde ik geen kans zag het dier te kunnen genezen, en het toch verdacht was van stille dolheid, liet ik hetzelve doodschieten.

Later werd mijne hulp nog eens ingeroepen wegens een kleinen Huishond, waarbij dezelfde verschijnselen plaats hadden, die echter, na een paar dagennbsp;aan de ziekte geleden te hebben, des avonds, bijnbsp;gelegenheid dat de deur los was, naar buiten ont’nbsp;snapte, en waarvan later niets meer gehoord is.

13*

-ocr page 210-

196

Het is zeer opmerkelijk, dat eene ziekte in dat jaar zoo veelvuldig voorkwam, die in de hoofd—nbsp;verschijnselen telkens zoo vele overeenkomst had,nbsp;en noch vóór, noch na dien tijd, meer door mijnbsp;is waargenomen, en waarvan nimmer de regtstreek-sche oorzaken hebhen kunnen ontdekt worden.

Ik moet hier nog bij voegen, dat, in den loop van dat jaar, binnen de stad Zwolle, nog drienbsp;Honden, wegens verdachte dolheid, zijn doodgeschoten.

Ter reqiiisitie der Stedelijke Policie, heb ik deze Honden geopend.

De eerste werd, op den 29®“quot; April, doodgeschoten. Het w'as een groote, bruin gevlekte Hond, afkomstig uit de Gemeente Zalk, die op den wegnbsp;en in de stad Zwolle, vele Honden gebeten had,nbsp;terwijl de lijkopening het vermoeden van dolheidnbsp;nog meer bevestigde. Het bloed was dik en zwart;nbsp;de hersenen waren opgespoten; de keel was rood;nbsp;het slijmvlies in de mondholte blaauwachtig, terwijl de maag was opgevuld met onverteerbarenbsp;stoffen. Blaasjes van Mabochetti onder de tongnbsp;kon ik niet ontdekken.

Hierbij kwam nog, dat, eenige weken vroeger, te Kampen, ook een Hond, wegens verdachte dolheid, was doodgeschoten, mede uit Zalk afkomstig, en wel van den naasten buurman, aan wiennbsp;de hier boven vermelde Hond toebehoorde, allenbsp;welke omstandigheden bijdroegen, om het vermoeden van bestaande dolheid te versterken.

-ocr page 211-

197

De tweede was een jonge zwarte Hond met witte vlekken, die, om bet leeren van kunstjes, zeernbsp;mishandeld en geslagen was. Hij was weggeloopennbsp;naar buiten de stad, en had, vooral inde Buurtschap iHersum, een half uur van de stad gelegen,nbsp;rondgeloopeu 5 was daar ook reeds van dolheid verdacht geliouden, en bij zijne terugkomst in de stad,nbsp;om dezelfde redenen, doodgeschoten. Vermits doornbsp;het schot de deelen van den kop en der keel tennbsp;eenemale verbrijzeld waren, waardoor gewigtigenbsp;deelen voor de lijkopening ongeschikt waren ge-worden en gemist werden, zoo kon ik uit der-zelver beschouwing geene gevolgtrekking afleidennbsp;omtrent het bestaan der werkelijke dolheid, ennbsp;evenmin of de Hond niet dol geweest was.

Ongeveer vijf weken later echter, is, in de Buurtschap liter sum t eene Koe doodgeschoten, die voor dol gehouden werd. Ik heb dezelve bij het levennbsp;niet gezien, doch is de Vee-arts van der Horst, innbsp;consult met eenen empiricus, aldaar tegenwoordignbsp;geweest. Ingevolge de mij gedane mededeelingen,nbsp;moet de Koe zeer wild en woedend geweest zijn.nbsp;Hoewel gerequireerd, door den Heer Burgemeesternbsp;van ZwoUei’ke7’spel, tot nader onderzoek, zoo hebnbsp;ik zulks niet dan oppervlakkig kunnen bewerkstelligen j doch meende ik het er voor te moetennbsp;houden, dat de Koe inderdaad dol was geweest,nbsp;ook om dienovereenkomstig maatregelen van Policienbsp;te nemen.

Ten laatste nog had de Heer Bruine een Jagt* hond van het mannelijke geslacht, die, door een

-ocr page 212-

108

vreemd gedrag, veranderd geluid bij liet ]gt;lafïen, en bijtzucht, zoo wel tegen Honden, als ten aanzien van een jongeu, dien hij in de borst gebetennbsp;had, als hoogst verdacht van dolheid was doodgeschoten, terwijl mij, bij de lijkopening, op dennbsp;O'*'” September, bleek, dat er zeer verdachte lee-keuen van werkelijk bestaan hebliende dolheidnbsp;voorhanden waren. De eigenaardige matte en be-loopene gesteldheid der oogen, het dikke en donker gekleurde bloed, de blaauwe loodkleur vannbsp;het slijmvlies der mondholte, de zeer duidelijknbsp;roode en opgespoten toestand der keel, inzonderheid van het strottenhoofd, en de aanwezigheidnbsp;van vreemde, onverteerbare, stoifen in de maag,nbsp;deden mij oordeelen, dat er noodzakelijkheid bestond, dat de gebetene Honden werden doodge -schoten. Ik raadde aan, dat de, door den Hondnbsp;gebeten, jonge aan eene voorbehoedende geneeswijzenbsp;werd onderworpen.

In hoe verre de gedoode Honden met de overige, welke door mij, als verdacht van door de stille dolheid te zijn aangedaan, zijn opgegeven,nbsp;in eenige gemeenschap geweest zijn, hieromtrentnbsp;heb ik niets met zekerheid kunnen ontdekken.

Behalve de opgenoemde Honden, zijn mij, in het begin van het jaar, nog eenige voorgekomen,nbsp;die door hun gedrag en wegens bijtlust welnbsp;iets verdachts van dolheid aan den dag legden,nbsp;en daarom ook werden doodgeschoten; doch welkenbsp;gevallen mij minder belangrijk voorkomen, omnbsp;daarbij opzettelijk stil te staan. Van één nogtan^

-ocr page 213-

199

zijnde een kleine Huishond van het mannelijke ge» slacht, wil ik opmerken, dat eene ziekelijk ver»nbsp;anderde eetlust, veranderd geluid hij het blaffen,nbsp;onvermogen om vloeistoffen door te slikken, bijt—nbsp;lust tegen eenen anderen Hond, en den zoon desnbsp;huizes, dien hij boven het oog een schram gebetennbsp;had, mij verdacht voorkwam van dol te zijn : terwijl ik meende te moeten aanraden, de beidenbsp;Honden te laten doodschieten, en dat de gebetennbsp;zoon voorzigtigheidshalve met zijnen geneesheer zounbsp;dienen te raadplegen. Ik bood mij aan dezennbsp;alle mogelijke inlichtingen nopens den toestandnbsp;van den Hond te willen geven. Buiten mijn weten ging men echter eerst nog een Apothekernbsp;raadplegen, die, zonder den Hond te zien, den—nbsp;zelven voor niet dol verklaarde, en aanraadde, omnbsp;even zoo min den zieken als den gebeten’ Hond tenbsp;laten dooden. Hij was nogtans niet ongenegen otnnbsp;drankje te leveren. Nu werd wel de zieke, dochnbsp;geenszins de gel)eten Hond afgeinaakt. Na vijf ofnbsp;zes weken ontmoette ik den man des hnizes, dienbsp;mij verhaalde, dat de- gebeten Hond thans ook wasnbsp;afgemaakt, uit hoofde dat zich bij dezen dezelfdenbsp;verschijnselen liadden geopenbaard, als bij den vroeger doodgeschoten.

Hetzij nu de gezegde Honden dol zijn geweest, al dan niet, zoo kan het voorval zelf toch dienennbsp;tot eene kleine bijdrage, hoe onvoorzigtig zulke raadgevingen zijn, als waaromtrent ik gemeend heb, tennbsp;aanzien van den bedoelden Apotheker, hier, in hetnbsp;belang der zaak, melding te moeten maken, en

-ocr page 214-

200

aan te toonen hoe gevaarlijk dezelve voor de maatschappij kunnen worden.

Ten slotte wtl ik nog met korte woorden melding maken van een Hond, die mij in den nazomer van 1844 tot onderzoek werd aangeboden. Het was een jagihond, die met zijn hok op hetnbsp;midden van een grasperk stond, en met een doffennbsp;blik zat te kijken, van tijd tot lijd in de hoogtenbsp;sprong, als wilde hij vliegen vangen, het voedselnbsp;weigerde, doch zijne eigene meststoffen opat, voornbsp;en na in den grond heet, en denzelven, als hetnbsp;ware, rondom zich omploegde, hij het blaffen eennbsp;eigenaardig huilend geluid maakte, gaarne leptenbsp;in water, en daarbij taaije kwijl in lange dradennbsp;uit den mond ontlastte, hoewel hij geen droppelnbsp;vocht scheen te kunnen doorslikken , op het ziennbsp;van eenen anderen Hond en Kippen, kwaadaardignbsp;werd, en er op los wilde, hoewel zulks vroegernbsp;zijne gewoonte niet was. Al deze verschijnselennbsp;deden mij besluiten tot het hoogst verdacht bestaannbsp;der dolheidj waarom ik mij verpligt achtte, hetnbsp;dier, zoodra mogelijk, te doen doodschieten.

Alhoewel de zomer vochtig en koud was geweest, zoo was de weersgesteldheid in die dagen drukkendnbsp;warm, terwijl er eene electrieke spanning in dennbsp;dampkring bestond, welke ik voor eene mede—oorzaak meen te moeten houden van het ontstaan dernbsp;ziekte hij gemelden Hond, terwijl ik niet konnbsp;nagaan, dat er een dolle of van dolheid verdachte

-ocr page 215-

201

Hond in die buurt geweest was. Juist in die zelfde dagen was er des nachts in mijne buurtnbsp;een Hond geweest, die, door een akelig huilendnbsp;blaffen, zijnen meester had doen opstaan; welkenbsp;Hond veel vreemds in zijn gedrag had getoond,nbsp;en de Kippen in den stal had doodgebeten. Dezenbsp;Hond was des morgens los geraakt, ontsnapt, ennbsp;werd aan de Dedemsvaart, als verdacht van dolheid, doodgeschoten. Dezelfde Hond was, hetnbsp;vorige jaar, op den 28*“quot; Ajiril gebeten, door dennbsp;toenmaals, wegens verdachtte dolheid doodgeschoten en door mij geopenden Hond, afkomstig uitnbsp;Zalk; en vermits men denzelven toen niet gaarnenbsp;wilde missen, had ik aangeraden denzelven vijftignbsp;dagen vast te leggen.

Of nu de oorzaak van de vermoedelijke dolheid bij dezen Hond nog aan dien beet mag wordennbsp;toegeschreven, dan wel aan de eigene gesteldheidnbsp;van den dampkring of andere schadelijke oorzaken,nbsp;wil ik niet beslissen; alhoewel ik voor mij in ditnbsp;geval eerder het laatste zou willen aannemen, dannbsp;het eerste.

Uit het medegedeelde Verslag blijkt, dat van de 9, daarin vermelde Honden, 4 als van het mannelijke geslacht worden opgegeven, terwijl van denbsp;5 overige de kunne niet wordt bepaald. Daar hetnbsp;waarschijnlijk is, dat van deze laatste ook nognbsp;eenige tot het eerstgenoemde geslacht zullen hebben behoord, zal zulks tot eene vernieuwde beves-

-ocr page 216-

202

liging kunnen Terstrekken, dat de mannelijke Hond, hoewel niet uitsluitend, echter hovenal aannbsp;de Hondsdolheid onderworpen is, voor zoo ver hiernbsp;namelijk aan van—zelf—ontwikkeling der ziekte kannbsp;gedacht worden.

Wij zien, dat bij al de Honden, welke door den Heer Jennbs werden gezien, afhangen dernbsp;onderkaak of onvermogen om dezelve te bewegennbsp;plaats had, hetwelk dus als een der meest standvastige en kenmerkende verschijnselen der stillenbsp;dolheidf onder welken vorm de ziekte hier plaatsnbsp;vond, mag worden aangemerkt. Men zie hierovernbsp;Drietal Waarnemingen, hetrehkelijk de Dolheidnbsp;hij den Hond, door D^ A. Noman, in het 10''“nbsp;Deel der Nieuwe Verhandelingen van de Eerstenbsp;Klasse des Koninklijk—Nederlandschen Instituuts,nbsp;bladz. 120, Amst. 1844.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A. N.

JVormaehtige Longziekte hij Kalveren (Pneumonia verminosa); door D\ A. Noman.

Op den 4'*'quot; Augustus 1845, werd aan ’s Rijks Vee—artsenijschool, van wege den Heer van dennbsp;Hbüvel te Maartensdijk, een dood Kalf gebragt,nbsp;met verzoek, om hetzelve te openen, ten einde tenbsp;onderzoeken aan welke ziekte het gestorven was,nbsp;zijnde, binnen den tijd van acht of tien weken,nbsp;bij dien Heer reeds 13 Kalveren aan dezelfde ziektenbsp;te gronde gegaan.

Volgens verhaal van den brenger, nam men,

-ocr page 217-

203

gedurende de ziekte, de volgende verschijnselenwaar ; hoest met uitwerping van slijm uit dea Heus, benaauwde en bezwaarde ademhaling, zoo-dat de dieren naauwelijks korten tijd konden blijven liggen, maar telkens van beiiaauwdheid wederom opstonden, den hals regt uitgestrekt houdende. De Kalveren behielden goeden eetlust, ennbsp;bleven herkaauwen, waarbij echter het ligchaamnbsp;steeds vermagerde. De ziekte had over het geheelnbsp;een slepend beloop.

Bij de opening van het gestorven Kalf, werd het volgende waargenomen. Men had bij de vorigenbsp;gestorvene Kalveren opgemerkt, even als bij dit,nbsp;doch in mindere mate, dat dezelve na den doodnbsp;slap bleven en niet stijf werden 5 vermagering vannbsp;het geheele ligchaam; ophooping eeuer groote hoeveelheid slijm in de luchtpijp en de bronchien,nbsp;welke er schier geheel mede opgevuld waren, innbsp;welk slijm zich bevonden een overgroot aantalnbsp;Kulver-yallumden—wormen {Slronyylus vitulorum

hüüOLl'Hl).

Op het oogenblik, toen het beschreven doode Kalf ons tot onderzoek werd aangeboden, warennbsp;bij den genoemden Eigenaar nog 9 aan dezelfdenbsp;ziekte lijdende. Daar nu de lijkopening ons volkomen moest overtuigen, dat de overige twaalfnbsp;Kalveren , waarbij dezelfde ziekte-verschijnselen hadden plaats gehad, ook daaraan waren overleden,nbsp;zoo werd het volgende middel voorgeschreven :nbsp;B. Asae foetid, unc. i; JDissolv. aqua unc. xvj;nbsp;adde; 01. Chaherti unc. ij. M. D. S. Om aan

-ocr page 218-

204

elk Kalf, lederen dag, een lepel vol in te geven, met ‘/j pint melk.

Onder het gebruik van dit middel, hettvelk tot op den 14quot;“quot; September werd voortgezet, werdennbsp;de zieke Kalveren langzamerhand alle beter j denbsp;benaauwde ademhaling verminderde van dag totnbsp;dag zoodanig, dat de dieren, op den 13quot;““ September, reeds wederom rustig lagen te herkaau—nbsp;wen, zouder dat eenig bezwaar meer in de ademhaling werd bespeurd. Dezelve namen in groeinbsp;toe, zoodat, op den 15quot;““ September, geene tee-kenen van ongesteldheid bij een der Kalveren meernbsp;kon worden waargenomen. Het verdient opmerking, dat van het begin af, dat dit middel werdnbsp;toegediend, verbetering in den toestand wCrd bespeurd, en geen enkel Kalf meer is gestorven.

Op den 6quot;““ September daaraanvolgende, werd de Heer Vee—arts Rijndehs geraadpleegd door dennbsp;Veehouder H. van Eu ven, te Ingen, in Ae Neder -Betuwe (Provincie Gelderland), over zijne Kalveren, zijnde drie in getal, die sedert een geruimcHnbsp;tijd hoestende waren. Het kwam gemelden Veearts voor, dat zij lijdende waren aan de wornt-achtige longziekte, daar de verschijnselen, volgens mededeeling van genoemden Eigenaar, geheelnbsp;overeenkwamen met die, welke bij de Kalverennbsp;van den Heer van den Heovel waren opgemerkt.

Do gewenschte uitslag, welke de behandeling bij de laatste had opgeleverd, deed den Heer

-ocr page 219-

205

IlijNDERs besluiten de Kalveren van van Erven aan dezelfde geneeswijze te onderwerpen, weshalve doornbsp;hem hetzelfde middel werd voorgeschreven, om opnbsp;gelijke wijze te worden toegediend.

Op den 13'*'quot; gaf de Eigenaar berigt, dat zijne Kalveren dadelijk na het gebruik van het geneesmiddel vlugger waren geworden, en dat de hoestnbsp;w'as verminderd, terwijl hij, op den 19“'“* daaraanvolgende, mededeelde, dat zij van den hoest bevrijdnbsp;waren, en als volkomen hersteld konden wordennbsp;beschouwd.

Wij meenen, op grond dezer ondervinding, het opgegeven geneesmiddel ter nadere beproeving bijnbsp;de wormachtige long— of kuch—ziekte ^ waaraannbsp;de jonge Kalveren, vooral in natte jaargetijden, nietnbsp;zelden onderworpen zijn, en ten gevolge waarvannbsp;vele verloren gaan, te mogen aanbevelen.

JVaarnemingen omtrent het voorkomen van ei— genaardigcj op paarlemoer gelijkende ^ korrelachtige ligohaampjesj in de zijdelingscke vaat-vlechten der kleine hersenen; door F. C. Hek-siEiJEK, Vee—arts der Eerste klasse, Adjunct—Paardenarts hij het Regementnbsp;Rijdende Artillerie , te Amersfoort.

Het was op den 4*™ Julij 1844, dat ik de opening deed van een 17jarig Paard, gestorven aan de gevolgen van eene ontsteking der hersenvliezen,nbsp;of van het spinnewebvlies (*). Behalve eene bui-(') Uersenontstekingea, en ontstekingen van de hersenvJie-

-ocr page 220-

20G

ïengewone oniwikkeliug eu opvulling der bloedvaten van het zachte hersenvlies, en van de arach— no'idea, of liever, van het, onder de sereuse plaatnbsp;van dit vlies gelegen, celweefsel, werd eene grootenbsp;hoeveelheid der hersen—ruggemerg—vloeistolfe {Jlui-dum cerebro—spinale Magbndie) in de holte tus-schen het spinneweb—vlies en rondom de hersenennbsp;opgemerkt; ook de hersen—holten waren daarmedenbsp;gevuld. De hersen—zelfstandigheid was niet zeernbsp;bloedrijk, en week voor het overige iriet van dennbsp;gezonden toestand af.

Bij het onderzoek der kleine hersenen, werd mijne aandacht bijzonder getrokken, door eene grootenbsp;menigte kleine, zilverwitte, hlaauwachtige, ofnbsp;volkomen op paarlemoer gelijkende, ligchaampjes,nbsp;welke zich in de heide zijdelingsche adervlechten dernbsp;ïen komen bij de Militaire Paarden veelvuldiger voor, dan bijnbsp;het burger-Paard. Sedert 14 jaren, heb ik deze ziekten innbsp;gvooten getale gezien «n behandeld. Iloewel nu, in de meestenbsp;gevallen, deze beide ziekten te zamen voorkomen, ja slechtsnbsp;zeldzaam elk op zich zelve bestaan, en ook, wat de verschijnselen betreft, de grootste overeenkomst bezitten, zoo meen iknbsp;evenwel opgeraerkt te hebben, dat bij hersenvlies-ontstekingennbsp;(^meningitis), en vooral bij ontstekingen van het spinnewebvliesnbsp;(arachnoiditis), meer hevige convulsien van de ledematen, krampachtige zamentrekkingen of wel sidderingen der bals- en aan-gezigts-spicren, en somtijds, vooral des morgens, cenigzinsnbsp;tcrugkccrcnde bewustheid, aanwezig waren. Ook zetteden denbsp;Paarden in al de, door mij waargenomeue, en steeds door denbsp;naauwkeurige opening der schedelholte bewezene, hersenvliesontstekingen, en vooral van het spinnewebvlies, in de be-wusteloozc oogcublikkcp, deo neus tegen dc ruif, en drongennbsp;vooruit.

-ocr page 221-

207

kleine hersenen bevonden. Dezelve bezaten bijna alle eene volkomen ronde, doch meest platte, gedaante, in grootte weinig van elkander verschillende, hebbende de grootste niet meer dan ongeveer Wederlandschen duim diameter. Zij lagennbsp;meestal in groepjes van ongeveer 8 tot 10 in getalnbsp;bij elkander, doch wei-den dezelve ook afzonderlijknbsp;aangetroffen. Zij bevonden zich in het lumen dernbsp;vaten, en verstopten die grootendeels. Werdennbsp;dezelve door verscheuring der vaten, waarin zijnbsp;gelegen waren, te voorschijn gebragt, alsdan kwamnbsp;de schoone paarlemoer—glans nog meer uit. Denbsp;beide genoemde adervlechten waren zeer rood, metnbsp;bloed opgevuld, en meer dan de helft grooter dannbsp;in den gezonden toestand. In de kleine middelste adervlecht der kleine hersenen waren dezelvenbsp;niet aanwezig, zoomin als in de adervlechten dernbsp;groote hersenen. Ook aan het spinnewebvliesnbsp;werden dezelve niet opgemerkt.

Ik hield in het eerst deze, op paarlemoer gelijkende, korrels voor gevolgen van de plaats gehad hebbende ziekte, hoewel ik mij niet herinneren konnbsp;daarover iets gelezen te hebben. Alleen vermeldtnbsp;Gendbin {Histoire anatomique des injlammationsnbsp;1836. Tom. I. 2iag. 87—89), dat, bij den mensch,nbsp;het spinnewebvlies, na acute ontsteking, een paarlemoerachtig aanzien of glans verkrijgt, en hieldnbsp;ik dezelve voor een’ hoogeren graad van den, doornbsp;dezen Schrijver beschreven, toestand, hoewel dienbsp;korrels dan ook niet aan dat vlies zelve aanwezignbsp;waren, noch dit de gemelde glans vertoonde.

-ocr page 222-

208

Nadat ik deze ligcliaarapjes hel eerst had waargenomen, heb ik eenendertig lijkopeningen ver-rigt of bijgewoond (*)• Daaruit, en uit de vergelijking der omstandigheden, die den dood waren voorafgegaan, alsmede uit de, iu het werk gestelde,nbsp;physische en chemische onderzoekingen, is mij hetnbsp;volgende gebleken:

1“. Het meest trof ik de beschrevene ligchaamp-jes aan bij oude Paarden, en waren zij bij deze steeds in de grootste hoeveelheid aanwezig, ofschoonnbsp;ik ook wel bij Paarden van gevorderden ouderdom,nbsp;namelijk van 16 tot 19 jaren, te vergeefs naarnbsp;dezelve heb gezocht. Bij Paarden, jonger dan 8nbsp;jaren, heb ik dezelve slechts eenmaal, doch alleennbsp;in eene geringe hoeveelheid, van 1 tot 5 korrelsnbsp;of plaatjes gevonden j doch moet hierbij wordennbsp;opgemerkt, dat, onder het bovengenoemde getalnbsp;der door mij geopende Paarden, zich slechts 1 vannbsp;vierjarigen ouderdom, 2 van vijfjarigen, 4 vannbsp;zesjarigen , en 2 van zevenjarigen ouderdom bevonden.

2quot;. Bij oude Paarden waren de plaatjes zoowel •als de randen derzelve dikker dan bij jongere. Ooknbsp;de paarlemoer—glans was bij de eerste meestal nietnbsp;zoo schitterende als bij de laatste. Het scheen alsnbsp;of de glans met den toenemenden ouderdom afnam.

3° Onmiddellijk na het openen van den schedel, was de paarlemoer— of zilver—glans het schoonste.

(‘) Later heb ik nog bij 12 Paarden dc hersenen onderzocht, zoodat het gehecle getal 43 beloopt.

-ocr page 223-

209

Door liet bewaren in spiritus frummti van 15 graden, en het droogen, werd deze glans mindernbsp;in het oogvallend.

4'’. Slechts eenmaal vond ik, doch maar een paar dezer plaatjes, in de vlechten der groote zij-delingsche hersenholten, en twee malen slechtsnbsp;kwamen 3 of 4 plaatjes in de middelste adervlechtnbsp;der kleine hersenen voor. Aan het spinneweb—nbsp;vlies, of aan de overige hersenvliezen, zoomin a1snbsp;aan de hersenen zelve, heb ik dezelve niet kunnennbsp;bespeuren

5°. In al de, door mij waargenomene gevallen, hadden de plaatjes steeds dezelfde grootte en ge-

(*) Later héb ik nog twee malen vcrgrooting en opgezetheid van de adervlechten der zijdelingsche hersenholten waargenomen. Bij één, wegens kwaden droes, gedood zeer oud Paard,nbsp;had de zwelling de grootte eencr kers. Bij het ander, gedoodnbsp;wegens ouderdom en verzwakking, was de uitzetting mindernbsp;aanmerkelijk. Ik overtuigde mij ten duidelijkste, dat, in beidenbsp;deze gevallen, de zwelling en uitzetting eenig en alleen doornbsp;de ophoopiug eencr groote menigte der paarlemoer-glanzige lig-chaampjes werd veroorzaakt. Sommige derzelve waren reedsnbsp;verhard, verheend, en dan ook minder glanzig.

Bij het laatst bedoelde Paard, werden ook eenige, namelijk 3 of 4 adersteentjes, dat is, verbeende paarlachtige ligchaamp-jes, in de zijdelingsche adervlechten der kleine hersenen aau-getroffen. Bovendien heb ik nog twee malen enkele plaatjesnbsp;in de middelste adervlecht der kleine hersenen gevonden.

Is de zoo veelvuldig waargenomene vergrooling van denpïe,®u* choroideus der zijdelingsche hersenholten bij den kwaden droesnbsp;altijd van dezen aard , en dus als verkraakbeening of verbee-Bïng te beschouwen? Ik geloof, ja. Ik zal daarop iu tietnbsp;vervolg bijzonder aandachtig zijn.

Y. Dl. I. Sr. nbsp;nbsp;nbsp;14

-ocr page 224-

210

daante. Hoewel ook wel kleinere voorkwamen, vond ik de grootste nooit meer dan van ‘/t Ned.nbsp;duim in doorsnede.

6“. De adervlcchten, die het grootste getal dezer ligchaampjes bevatteden, waren tevens het meestnbsp;vergroot en verbreed. Ik heb adervlcchten gevonden, welke meer dan drie malen den omtrek vannbsp;de gewone vlecht hadden, terwijl de geheele vlechtnbsp;een schoonen glans verspreidde, en bijna geenenbsp;aderen derzelve te zien waren.

7“. Waren slechts enkele plaatjes in de adervlech-ten aanwezig, dan waren die altijd geplaatst aan de bovenste randen van dezelve. De vorming dernbsp;plaatjes of korrels scheen van daar uit te gaan,nbsp;immers in geen geval vond ik dezelve in het middelste gedeelte der vlechten, zonder dat zij in denbsp;bedoelde randen werden aangetrolTen.

8°. Ik meen opgemerkt te hebben, dat er in de regter adervlechl altijd een meerder getal plaatjesnbsp;aanwezig was dan in de linker, ofschoon dit verschil niet merkelijk in het oog viel.

9®. Bij ongeveerde helft der, door mij geopende. Paarde—schedels, werden dezelve in een meerdernbsp;of minder getal aangetroffen.

10®. Het kwam mij voor, dat deze ligchaarajes veelvuldiger en tevens in een grooter getal bij Minbsp;litaire Paarden werden gevonden, dan bij de burger—Paarden.

11®. Dezelve zijn geenszins het gevolg van eene ontsteking der hersenen of derzelver vliezen. Iknbsp;vond ze ook bij Paarden, waarvan ik stellig wist, dat

-ocr page 225-

211

ïi] nooit, immers niet na liun vierjarigen onderdora, aan eenige ziekte der gemelde deelen hadden geleden.

12°. Het is mij niet gebleken, dat zij bij de cene ziekte meer dan bij andere voorkomen. Iknbsp;heb Paarden geopend, gestorven aan of gedoodnbsp;wegens hwaden droes en wornij bij andere, gedoodnbsp;wegens beenbreuk, bij twee, gestorven aan belangrijke verwondingen, bij andere, gestorven aannbsp;long—ontstekingen, borstvlies—ontstekingen, darmontstekingen, beroerten, kolijk, enz. Bij het eenenbsp;voorwerp werden dezelve aangetroffen, terwijl zijnbsp;bij andere, aan dezelfde ziekte gestorven of gedood, niet werden gevonden.

13°. Ik geloof niet, dat deze ligcliaampjes na-deelig voor de dierlijke huishouding en bepaaldelijk voor de verrigtingen van het hersengestel zijn. Bij Paarden, die vroeger altijd gezond, vlug, zelfsnbsp;levendig van temperament, zeer leerzaam, goednbsp;gedresseerd, en zeer aangenaam onder den mannbsp;waren, heb ik dezelve somtijds in eene groote hoe-veelheid aangetrolFen, terwijl in andere gevallennbsp;geen enkel plaatje of korrel aanwezig was.

14°. Ik heb geene bepaalde oorzaak voor het ontstaan derzelve, of waarom de ligcliaampjes juistnbsp;altijd op die bepaalde plaats, en niet of slechtsnbsp;zeldzaam in de overige vlechten der hersenen, ofnbsp;op andere plaatsen, voorkomen, kunnen ontdekken.

15°. De plaatjes of korrels lagen, ofschoon meestal niet vrij, binnen de vaten, welke de adervlechtennbsp;zamenstellen. Dit was bij de groolere vaten som-

14*

-ocr page 226-

212

tijds duidelijk met het bloote oog te bespeuren. Bij eenige vergrooting bleek zulks ook, wat denbsp;kleinere betreft, ten duidelijkste.

lOquot;. Ik heb, hoe naauwkeurig daarop lettende, slechts enkele malen de gemelde ligchaampjes,losliggende in de aderen aangetroffen. Dit was alleennbsp;met de grooterc en meer vaste of harde het geval,nbsp;welke dan ook bleken uil beenstoffe te zijn zamen-gesteld ('). Zij waren veel minder paarlemoer—nbsp;glanzig, en werden vooral hij oude Paarden aan—nbsp;getroffen. Die korreltjes, welke eene grootere doorsnede hadden dan de vaatjes, waarin dezelve gelegen waren, hadden deze laatste aanmerkelijk uitgezet , en op dal punt verwijd.

17°. Het scheen mij toe en meen ik, bij onderzoek met het microscoop bespeurd te hebben, dat verre denbsp;meeste dier ligchaampjes in een bijzonder dunnbsp;vliesje waren besloten. Ofschoon het zeer waarschijnlijk is, kan ik evenwel niet met zekerheid zeggen,nbsp;of dit vliesje of beursje door de wanden van hetnbsp;vat, waarin ze aanwezig waren, gevormd werd, ennbsp;de korrels alzoo gezegd konden worden in het cel-

(') Deze vaste, harde, somtijds los in de aderen liggende, ligchaampjes heeft men, vooral bij den mensch, meermalennbsp;waargenomen, en dezelve den oueigenlijken naani van ader-steentjes (phlebolithm) gegeven. Gcuit (Palhol. anat. S. 316)nbsp;trof dezelve in de kleine aderen van hel darmscheil, en in dienbsp;van de dunne en dikke darmen, bij het Paard aan, doch waren zij aan de inwendige wanden van die aderen vastgehecht,nbsp;die echter niet aderspattig waren uitgezet. Grai.x is de eenigenbsp;Vee-artseuijkundige Schrijver, die over de adersteentjes spreekt.

-ocr page 227-

213

weefsel tusscheu de wanden der vaten gelegen te zijn. Ik geloof, dat de inwendige of algemeene rok dernbsp;aderen, hetzij dan de eerste, tweede of derde laagnbsp;derzelve, of wel de drie lagen, waaruit men tegenwoordig aanneemt, dat deze rok bestaat, het beursje, dat meestal hoogst fijn en teder was, vormde.

18“. Werden deze wanden verwijderd of open-geknipt, dan bespeurde men eene witte, paarlemoer—glanzige, zachte, zeer fijne sloffe, welke zich, bij de minste aanraking, iii kleine, hoogst dunne,nbsp;insgelijks paarlemoer—glanzige, plaatjes scheidde.nbsp;De ligchaampjes bestonden dus meestal uit verschillende lagen van zeer dunne plaatjes.

19®. Onder het microscoop (‘), bij eene meer dan eene 250 malige vergrooting, na de bevochtiging met eenig gedestilleerd water, bleek het inwendig zamenweefsel van dezelve veel overeenkomstnbsp;te bezitten met het kraakbeen der vrucht of dernbsp;lijdelijke, later verbeende, kraakbeenderen, zooalsnbsp;dit door Güblt {Lehrb, der Physiologie u. s. w.,nbsp;Berlin, 1837. S. 35, en vervolg. Plaat II), endoornbsp;Manbl {Leerb. der alyern. Ontleedkunde, vertaaldnbsp;door D'. Kloppebt, 1844. 2® Deel bladz. 67, en vervolgens, Plaat III. fig. 10 en 11) is beschreven ennbsp;afgebeeldj doelt was de zilver—glans, vooral wan—

(’) Ik gebruikte daartoe eeo Hand-microscoop,. dat tot 600 malen vergroot, behoorende tot het Kabinet van Physischenbsp;Instrumenten van het Regemcnt Rijdende Artillerie. Er staatnbsp;op gegraveerd: «Microscope de Charles par Pixii, Snee'', denbsp;Dumotiez. Paris.»

-ocr page 228-

214

neer de plaatjes meer droog waren, in het oogvallende. Bij andere Bleek de buitenste omtrek of rand meer op kraakbeen te gelijken, terwijl hetnbsp;middelste gedeelte volkomen op de beenstoffe ge*nbsp;leek, zooals dit door Gürlt en Mandl insgelijksnbsp;wordt beschreven en afgebeeld. Somtijds warennbsp;daarin zeer duidelijk de kanaaltjes en beenige iig-chaampjes te bespeuren. Andere korrels, die harder, vaster en grooter waren, waartoe ook die,nbsp;welke los in de vaten lagen, lgt;elioorden, en welkenbsp;op een stukje glas of porcelein geworpen, geluidnbsp;gaven en opsprongen, en veel minder paarlemoer—nbsp;glans hadden, bleken, onder het microscoop ge-bragt, geheel uit beenstoffe le bestaan. Warennbsp;de korrels daartoe te dik en ondoorschijnend, dannbsp;werden dezelve doorgekliefd met een zeer fijnnbsp;mesje, en met gedestilleerd water bevochtigd, ternbsp;bevordering der doorschijnendheid. Andere korrelsnbsp;werden voor het microscopisch onderzoek geschiktnbsp;gemaakt, door ze eerst met aether te behandelen,nbsp;af te wasschen, en daarna eenigen tijd in chlorium—nbsp;waterstof zuur te leggen. Andere plaatjes, en welnbsp;bepaaldelijk die de kleinste en zachtste waren, bestonden daarentegen uit eene vormlooze sloffe.

20“. Na een zeker getal der plaatjes en korrels in een zandbad met kokenden aether te hebbennbsp;behandeld, ter verwijdering van het, mogelijk aanwezige, vet, werden dezelve vervolgens met gedestilleerd water afgewasschen en daarna voorzigtignbsp;met chlorium—Êter slof zuur begoten. Hierbijnbsp;had, hoewel dan ook slechts geringe, opbruising

-ocr page 229-

215

plaats. Er sclieeri dus eene geringe hoeveelheid van koolstofzuurzout aanwezig te zijn. Ter verdunning van het zuur werd hij het mengsel eenignbsp;gedestilleerd water gevoegd, en daarna voorzigtignbsp;eenig zuringzuur (aoidum oxalicum) ingedroppeld.nbsp;Er ontstonden lichte wolkjes van een praecipitaat,nbsp;dal des anderen daags iets was gezakt en vermeerderd, en merkelijk vermeerderde, toen men er,nbsp;zooals Fresbnics (Handl. bij qualit. scheikundigenbsp;Ontledingen, 1843. bladz. 74) wil, eenige ammonianbsp;of scheikundig zuivere koolstofzure soda bijvoegde.nbsp;Uit alles scheen te blijken, dat er koolstofzurenbsp;kalk aanwezig was.

Een ander gedeelte dezer ligchaampjes werd, zoo zorgvuldig mogelijk, van de vliesjes of allenbsp;organische deelen ontdaan, en in een fleschjenbsp;gedroogd. Vervolgens werd alles met chemischnbsp;zuiver acidum muriaticum gewreven, en daarnanbsp;gekookt. Na bekoeld te zijn, werd er eenige zuivere ammonia liquida bij gevoegd. Er zonderdenbsp;zich nu een overvloedig praecipitaat af, in een’nbsp;zeer fijn verdeelden toestand. Er was dus phos-phorzure kalk (^phosplias caleis) aanwezig. Uitnbsp;de, naar evenredigheid van de gebruikte hoeveelheid korrels, groote hoeveelheid praecipitaat scheennbsp;te blijken, dat dezelve voor het grootste gedeeltenbsp;uit genoemd kalkzout bestonden (’).

(‘) De Heer J. A. F. Meganck , Apotheker, te Amersfoort hij den Heer Apotheker van dek MAATH woonachtig ,nbsp;heeft de goedheid gehad, mij bij deze scheikundige bewerkin-

-ocr page 230-

216

Waar voor ziju nu de bedeelde ligcbaampjes te houden ?

Uit het hiervoren medegedeelde meen ik met grond te mogen besluiten, dat dezelve te houdennbsp;zijn voor nederzettingen van kraakbeen en been—nbsp;stoffe tusscheu de wanden van de aderen der meermalen genoemde vlechten, en e wel bepaaldelijknbsp;onder de eerste, tweede of derde laag, of ondernbsp;al de lagen van den inwendigeu rok.

Het is eene bekende daadzaak, dat alle beenderen bij hunne eerste vorming kraakbeen zijn, of, met andere woorden, gevormd worden door ver—nbsp;beening der tijdelijke kraakbeenderen. Van daar,nbsp;dat sommige dezer ligcbaampjes, wat het inwendig zamenweefsel betreft, onder het microscoop,nbsp;volkomen overeenkwamen met laatstgemeld kraakbeen, terwijl andere slechts aan den omirek ditnbsp;maaksel vertoonden en in het midden bleken uitnbsp;Ijeenstoffe te bestaan; terwijl nog andere geheel uitnbsp;deze laatste gevormd waren. Dit verschillend maak.nbsp;sel beeft dus slechts zijnen grond in den meer ofnbsp;minder gevorderden trap van volvonuing of ontwikkeling der ligcbaampjes. De vorm of gedaan-lelooze stoffe (dekiemsloffe van Manbl, deblaaskiem»nbsp;gen wel behulpzaam te willen zijn, waarvoor ik hem mijnennbsp;welgemeendcn dank betuig. Wij zijn voornemens, wanneer iknbsp;wederom eene genoegzame hoeveelheid dier ligcbaampjes zalnbsp;verzameld hebben, deze scheikundige onderzoekingen voort Ienbsp;zetten.

-ocr page 231-

217

sloffe {cysto—blastema) van Schleiden), waaruit heC mij voorkwam, dat sommige en wel de kleinste,,nbsp;de weinig of niet paarlemoer—glanzige, bestonden',nbsp;schijnt het eerste begin der kraakbeenige zelfstan-diglieid te zijn. Dit waren deze ligchaampjes bijnbsp;hunne eerste vorming. In den hoogsten trap vannbsp;ontwikkeling zijn dezelve geheel uit eene zeer hardenbsp;beenstoffe gevormd, en|alsdan insgelijks weinig ofnbsp;niet paarlemoer—glanzig, en ik geloof, dat in ditnbsp;tijdperk, hetzij door te sterke uitrekking of doornbsp;welke oorzaak dan ook, het vlies, dat hen bekleedt,nbsp;breekt of berst, en dezelve alzoo geheel los in denbsp;aderen komen te liggen. Ook Andbal helt tot ditnbsp;gevoelen over. Ofschoon ik nu voor deze stellingnbsp;geene nadere bewijzen kan aanvoeren, dan alleennbsp;dat, wanneer ik los in de aderen liggende korrelsnbsp;aan trof, er in die zelfde vlecht meestal andere,nbsp;hoewel dan ook iets kleinere van die vaste korrelsnbsp;gevonden werden, welke nog in hun' wand ofnbsp;lieursje besloten lagen, of tusschen de wanden dernbsp;vaten aanwezig waren, geloof ik toch, dat dezenbsp;wijze van verklaring voor de waarschijnlijkste tenbsp;houden is. Immers het gevoelen, door Fb. Tiede-MANS, A. W. Otto (Zie Abnold , Haiidb, der Phy-siologischen Pathologie u. s. w., Zurich 1 amp;37. 2quot;' Bd.nbsp;S. 345) en andere aangenomen, dat zij onmiddellijk uit het bloed worden afgescheiden, welke afscheiding in verwijde aderen, zoo veel te gemakkelijker zoude plaats hebben, als het bloed zichnbsp;hier trager en langzamer beweegt, ja somwijlen zelfsnbsp;geheel stilstaat, komt mij minder gegrond voor.

-ocr page 232-

218

vooral omdat eene zoodanige vorming van been-stoffe binnen de wanden van het vat, en dus i» de bloedmassa zelve, onbewezen is. Er liestaatnbsp;thans wel geen twijfel meer, of het bloed kan,nbsp;gedurende het leven, in het vat stollen, en in ditnbsp;geval kan het gestolde bloed, of liever het bloed—nbsp;vocht, hel plasma van Schültz, het liquor sanguinis van Müllëb, ofschoon dan ook in zeldzamenbsp;gevallen, in organisatie overgaan, vast worden,nbsp;en valsche vliezen, gezwellen, verkraakbeeningen,nbsp;enz. daarstellen, zooals vele Schrijvers hebbennbsp;waargenomen; doch in al die gevallen stond hetnbsp;stremsel met de wanden van het vat in verband.nbsp;Werden deze producten later losliggende gevonden,nbsp;dan hadden zij zich van die wanden afgescheiden;nbsp;dit is het algemeen aangenomen gevoelen. Andhalnbsp;meent echter kraakbeenachtige producten, welkenbsp;altijd vrij in de holten aanwezig schenen geweestnbsp;te zijn, gevonden te hebben. Het slaat evenwelnbsp;te bewijzen, of deze producten niet vroeger metnbsp;de wanden der holle, waarin dezelve gevondennbsp;werden, in verbinding hebben gestaan; iets , hetwelknbsp;vele Physiologen (Laennec, Béclaiii)) als stellignbsp;aannemen, en tevens, of het wezenlijk kraakbeennbsp;was, dat alleen door het microscoop en de aanwezigheid van chondrine (van Mülleb) te bewijzennbsp;is. Van beide evenwel spreekt Andbal niet.

Wat de zilver—witte, eenigzins blaauwe of glinsterend—grijze Ideur, of paarlemoer—glans dezer ligchaampjes betreft, hieromtrent behoeft alleen tenbsp;worden aangemerkt, dat het bekend is, dat het

-ocr page 233-

319

palhologiscli of accidenteel kraakbeen, waartoe deze ligchaarapjes, zoo lang zij nog niet geheel ver—nbsp;beend zijn, behooren, een zoodanig aanzien of glansnbsp;heeft.

Andbal namelijk onderscheidt de anormale kraakbeenderen in drie klassen; dat der eerste klasse Ijestaat uit kraakbeen en vezels, en stelt het vez(;l-kraakbeen in den ziekelijken toestand daarj dat dernbsp;tweede klasse bezit geene vezelen, maar komt nietnbsp;geheel overeen met het kraakbeen in den normalennbsp;toestand; het nadert meer aan het kraakbeen—nbsp;weefsel van de vrucht, wanneer de ontwikkelingnbsp;daarvan nog niet geheel geëindigd is. Vrij dikwijls vormen zich beenvormige nederzetsels in ditnbsp;weefsel. Laesnec wil hebben opgemerkt, dat hetgeen eene meer gele kleur heeft, vooral tot ver-beening geneigd is, eene opmerking, die ik meennbsp;bevestigd gevonden te hebixnt. Andbal slaat voornbsp;dit weefsel den naam van onvolkomen of half—nbsp;kraakbeen voor. Tot deze klasse schijnt het pathologisch product te behooren, dat wij Ijeschrevennbsp;liebben. Het ziekelijke kraakbeen der derde klassenbsp;komt geheel met het gezonde kraakbeen overeen,nbsp;en bezit ook dit eene schoone zilver— of paarlemoer—glans.

Ik heb een groot aantal Vee-artsenijkundige werken doorgebladerd, doch geen enkel Schrijvernbsp;spreekt, ook slechts met een enkel woord, overnbsp;deze, in de adervlechten der kleine hersenen voor-

-ocr page 234-

220

komende, verkraakbeening en verbeeuing. Bij het naslaan dier schrijvers, heb ik evenwel omtrentnbsp;zoogenaamde eoncrenienten of versteeningen, in denbsp;hersenen hij het Paard (‘) gevonden, hel volgendenbsp;gehoekt aangetrolFen, en acht ik het niet overtollig zulks, hier en daar met eenige aanmerking,nbsp;mede te deelen.

Hdktrel d’Akboval {Dictionnaire etc., Mruxelhs 1838. Tom. I. pag. 128), en zoo hel schijnt, innbsp;navolging van hem, Vatel {Handb. der Thier—nbsp;arzneik. u. s. w. aus d. Franz, von A. W. Pesteinbsp;lquot;Bd. S. |461) beriglen, dat er in zeldzame gevallen, in de kamers der groote en kleine hersenennbsp;ronde, gerimpelde steenen, van eene meer of minnbsp;onregelmatige gedaante worden aangetroffen, doornbsp;hem her^ensteenen (oalouls cerebraux) genoemd.nbsp;De oorzaken, waardoor dezelve ontstaan, zijn volgensnbsp;hem, geheel onbekend. Ook kent men geen enkelnbsp;teeken, waaruit men bij het levende dier lot derzelvernbsp;aanwezigheid zoude kunnen besluiten. Omtrentnbsp;de geneeswijze is gevolglijk niets bekend, Hcrthelnbsp;d’Arbovai beschrijft dezelve in het Artikel: ealcuhnbsp;pierreuses te gelijk met maag—, darm—, pissteeneunbsp;enz. Ik geloof, dat deze, in de hersenen voorkomende, zoogenaamde sleenen, voor verbeeningeu

(‘) Bij het Rund, en vooral hij Ossen, wil men menigvuldig verbeening der hersenen waargenomen hebben. Het moet evenwel nog bewezen worden, of de hersenzelfstandigheid zelve innbsp;verbeening kan overgaan. De meeste Physiologen betwijfelennbsp;zulks. (Verg. A.W. Otto, Handbuch der pathologischen Anatomie der Menschen und der TMere, Breslau 1814, S. 128).

-ocr page 235-

221

Eijn le houden, die met de zoogenoemde adevstecneu eenen gemeenschappelijken. oorsprong hebben, ennbsp;ontstaan uit eene, voor organisatie vatbare, sloffe.nbsp;Met de maag—, darm—, speeksel— en pissteenen,nbsp;en soortgelijke concrementen is dit echter geenzinsnbsp;het geval; deze ontstaan op eene geheel andere wijze.nbsp;Ten onregte beschrijft Hürtbel d’Akboval dezelvenbsp;dus onder dat opschrift (Ziier hierover Goklt undnbsp;Heutwig, Magazin u. s. w. 10 Jahrg. S. 147).Funrenbsp;{Handh. der Spez, Pathol, und Therapiie, 1841.

Bd. 2‘°' abth. S. 424) deelt alleen mede, wat Hdrtrel d’Arboval, omtrent deze steenen vermeld.

Volgens Rvchner en Im—Thuru {JEncyclopddie u. s. w. 2‘quot; Bd. S. 709—710) komen deze, innbsp;de hersenholten aanwezige, steenen hoogst zeldennbsp;voor; zij zijn onregelmatig rond van gedaante,nbsp;blaauwachtig van kleur, doorschijnend of wel wit.nbsp;Itiiisn bezit, volgens deze Schrijvers, twee zulkenbsp;hersensieenen, elk ter grootte van een kleinen noot.nbsp;Hij vond dezelve bij een Paard, dat, gedurendenbsp;een langen tijd, aan den kolder had geleden, ennbsp;daaraan ook was gestorven. Dezelfde Schrijversnbsp;berigten {JEncyclopadie P^Bd. S. 45), dat men innbsp;de adervlechien der hersenen somtijds, zonder bemerkt voorafgaand lijden, concrernentachtige lig-chaampjes vindt, zonder hieromtrent evenwel ietsnbsp;verder mede te deelen.

Rodolphi {ËemerkungeM aus dem Gehiet der Naturgeschiclite, u. s. w. Berlin 1805. 2“' Theilnbsp;S. 58) zag, in het Pathologische Kabinet der Veeartsenijschool le Alforty drie concrementen in twee

-ocr page 236-

222

l?aar(ie—hersenen gevonden, van nbsp;nbsp;nbsp;duim lang

«n '/j duim breed, alsmede (aldaar S. 71) twee ronde, witaclitige, met vele punten bezette, sieenennbsp;van ongeveer twee lijnen in de doorsnede, weltenbsp;gevonden waren in den plexus ohoroideus vannbsp;een Paard, en twee langwerpige, 5—6 lijnen lange,nbsp;en 2—3 lijnen breede, steentjes gevonden innbsp;de plexus choroideus van een kwaaddroesig Paard.nbsp;Beide waren vol gaten, de een meer blaauwaclitig,nbsp;de andere meer graauwachtig van kleur. De viernbsp;laatste worden te gelijk met maag—, darm—, speeksel— en pissteenen beschreven , onder het opschrift:nbsp;Vreemde liyahamen, in dieren gevonden. Ooknbsp;Bduolphi scheen dezelve dus voor ware steen—con-crementen te houden.

In het Verslag der werkzaamheden aan de Veeartsenijschool te udlfort over het dienstjaar 1821— 1822, door den Hoogleeraar Giraiid, de zoon,nbsp;(vertaald medegedeeld in het Vee—artsenijkundignbsp;Magazijn van D'. A. Nümaim, 2° deel P stuk,nbsp;bladz. 149 (Zie ook Verhandeling over den Koldernbsp;der Paarden door ]Nüsk.en, omgewerkt en vertaald door ï'. C. Hekmeuer, Breda 1841. bladz.nbsp;30 in de noot) wordt berigt, dat in de beidenbsp;zijdelingsche hersenholten van een Paard, eenenbsp;gele zelfstandigheid gevonden werd, waarin eennbsp;groot aantal kleine, harde, ligchaampjes werdennbsp;aan getroffen. Men vond in deze massa eene eiwitachtige sloffe, eenige vetstoffe, en eene, naarnbsp;evenredigheid groote , hoeveelheid phosphorzure kalknbsp;en magnesia. Vóór den dood had men niets zie-

-ocr page 237-

223

kelijks aan het dier opgemerkt. In het Reeueil de M-édecine V^étér. 1841. pag. 766, wordt nog melding gemaakt van twee concrementen, ter grootenbsp;van een klein hoender—ei, gevonden in dennbsp;choroideus van een kolderig Paard, zonder datnbsp;het uit die beschrijving blijkt, van welken aardnbsp;die concrementen waren.

Men vindt voorts in de Vee—artsenijkundige werken eene groote menigte waarnemingen vannbsp;vergrootte of gezwollene adervlechten van de zijde-lingsche holten der hersenen bij het Paard, vooralnbsp;bij den Kwaden Droes, die evenwel meestal nietnbsp;naauwkeurig genoeg beschreven zijn, om met juistheid te kunnen bepalen van welken aard die gezwellen of uitzettingen waren, of onder welkenbsp;klasse van pathologische voortbrengselen dezelvenbsp;zijn te rangschikken. Zij hebben daarom voor denbsp;ziektekundige ontleedkunde weinig of geene waarde.

Ziedaar alles wat ik omtrent de zoogenaamde adersteenen, hersensteenen, verbeeningen of concre-meuten, aan of in de hersenen gevonden, heb aan-geiroflèn.

Ten einde eene meer duidelijke voorstelling te geven van de beschrevene paarlemoerachtige lig—nbsp;chaampjes en der daarmede gepaard gaande opgezette bloedvaten der kleine hersenen, heb ik hetnbsp;nuttig geoordeeld er eene afbeelding van bij tenbsp;voegen.

Mogt deze mededeeling iets omtrent de nadere kennis dezer paarlemoer-glanzige ligchaampjes hebbennbsp;bijgedragen, en anderen aansporen tot een naauw-

-ocr page 238-

S24

lieuvig onderzoek van de scliedels der gevallene dieren, dan zal ik mij ruim beloond rekenen voornbsp;de uren, aan de bewerking van dit opstel besteed.

Door de bovenstaande mededeeling van den Heer Heeueijer op de besclirevene vorming der paar*nbsp;lemoeraclitige zamengroeisels in de zijdelingsclienbsp;adervlechten der kleine hersenen opmerkzaam zijndenbsp;geworden, zijn daaromtrent aan de Vee—artsenijschool mede nasporingen gedaan, en hebben wijnbsp;inderdaad dezelfde korrelachtige plaatjes bij meerdere Paarden, doch tot dus ver uitsluitend bij denbsp;zoodanige, die reeds een zekeren ouderdom haddennbsp;bereikt, waargenomen.

Onder deze behoorden ;

1quot;. Een 15 of lOjarige Klophengst, die reeds sedert zeven of acht jaren aan de School tot dennbsp;land—arbeid was gebezigd , zijnde alleen tot ditwerknbsp;gescliikt, wegens volvoetigheid, waaraan hij reedsnbsp;bij den aankoop onderhevig was, en welk gebreknbsp;met den toenemenden ouderdom niet was verbeterd.nbsp;Overigens bezat het dier doorgaans nog veel moed,nbsp;cn was het onvermoeid in den arbeid, zonder datnbsp;men eenige afwijking in de gezondheid, en evenmin verschijnselen van gestoorde hersen—verrigüngnbsp;aan hetzelve kon waarnemen. De bedoelde lig-chaampjes waren hier niet in een overgroot getalnbsp;aanwezig, en hadden geenzins zulk eene schitterendenbsp;kleur als dezelve somwijlen bezitten.

2°. Drie Paarden van 10 tot 14 jaren, alwaar

-ocr page 239-

2-25

dezelfde ligchaampjes aanwezig waren, docli niet in groeten getale, en van eeiie weinig heldere ofnbsp;schitterende kleur. De plaatsing en gedaante kwamen voor het overige met de bovenstaande beschrijving overeen. De hersenen dezer Paardennbsp;kwamen ons voor eenigermate eene meer dannbsp;gewone kleur te bezitten.

Deze drie Paarden hadden alle aan den Kwaden Droes geleden, en werden, in den herfst van 1844,nbsp;aan de School gedood. Voor het overige bleef denbsp;gescliiedenis dezer Paarden ons onbekend.

3°. Twee Paarden, welke ten minste den ouderdom van 16 tot 18 jaren hadden bereikt. Bij deze werden mede op dezelfde plaats de paarlemoer—nbsp;achtige korrels gezien, hoewel niet vele in getal,nbsp;en weinig glanzend van kleur. Deze Paarden waren gezond, hoewel mager en in verval, waaromnbsp;zij werden afgemaakt, om voor de ontleedkundenbsp;te dienen. Van hunnen vroegeren toestand werdnbsp;niets vernomen.

Bij de Schriften, door den Heer Hekmkher aangevoerd, meenen wij nog te mogen voegen de belangrijke Academische Verhandeling van J. M. E. VAN Ghert , getiteld; Disquisitio Anatomico—nbsp;pathologica de plexubus choroïdeis, Trajecti adnbsp;Bhenum 1837.

Men vindt daarin over steentjes of korrelachtige ligchaampjes gehandeld, vergezeld van fraaije afbeeldingen, welke in de vaatvlecht der hersenennbsp;meermalen bij den mensch voorkomen, zijnde innbsp;eigene zakjes bevat, van eene, somwijlen onregel-V. Dt. 1. Sr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15

-ocr page 240-

220

matige gedaante, en bestaande uit koolstofzure en phosphorzure kalk, met een weinig koolstofzurenbsp;poiasc.h. Volgens Sthomeïer zouden dezelve zijnnbsp;te zamengesteld, voor liet grootste gedeelte, uitnbsp;phosphor zure kalk , eene geringe lioeveellieid kool-stof zure magnesia, een spoor van koolstofzure kalk,nbsp;en eene gestolde dierlijke zelfstandigheid van eennbsp;eivvtaclitigen aard. Deze korrels zijn door G. H.nbsp;Bergmann {Neue Untersuchungen üher die innernnbsp;Organisation des Gehirns, Hanover 1831), ennbsp;andere, in de genoemde Dissertatie vermelde, Ont-leedkundigen, beschreven.

De Hoogleeraar Scti roedek van der Koek vond dusdanige korrels mede in den plexus choroïdeusnbsp;van het Varken, bestaande in onregelmatige, wrat*nbsp;achtige ligchaampjes, welke, door het microscoopnbsp;lieschouwd, hier en daar met regelmatige, langwerpige, kristallen bezet waren. Somwijlen waren zijnbsp;aanmerkelijk grooter dan die bij den raeusch worden aangetroffen. De uitdrooging scheen geenenbsp;verandering te weeg te brengen, hetwelk ook geldtnbsp;ten aanzien der korrels, in de vaatvlecht van dennbsp;mensch aanwezig. Zij waren in water onoplosbaar,nbsp;en de scheikundige zaraenstelling scheen nagenoegnbsp;met die der laastsbedoelde overeen te komen. (Mennbsp;zie de aangehaalde Dissertatie p. 44—47 en 59).nbsp;Uit deze beschrijving blijkt, dat de hier liedoeldenbsp;korrels, met de, bij het Paard voorkomende, watnbsp;de scheikundige en organische eigenschappen betreft, veel overeenkomst hebben (’).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A. N.

lgt;) Men vergelijke over dit onderwerp mede D». E. Harless;

-ocr page 241-

Gesnhikte wijze , om het B.und, tot het doeti ondergaan van eenige heelkundige kunstbewerking, neder te werpen; door D'. A. Ncman, naarnbsp;aanleiding van eene ontvangene mededeelingnbsp;en teekening van P. Mouwen, T^ee—artsnbsp;der Eerste klasse, te Nijkerk op de Ve-luwe, thans te Zevenaar (^Provincienbsp;Gelderland).

Hoewel men het Rund op gelijke wijze kan nederwerpen, zooals men zulks gewoon is hetnbsp;Paard te doen, door namelijk de beenen doornbsp;kluisters te verbinden, en de dieren, volgens denbsp;bekende handgrepen, door het aanhalen der touwen,nbsp;tot omvallen te noodzaken, zoo geschiedt zulks nietnbsp;altijd even gemakkelijk, en ondergaan de dieren hierbij meermalen beleedigingen, hetzij aan den kop,nbsp;of ander ligchaamsdeel. Ribbe—breuken, ook hetnbsp;bersten van inwendige deelen, zijn niet zelden hetnbsp;gevolg van het sterk nedervallen, indien de ver—nbsp;rigiing niet behoorlijk wordt bestuurd, of ook denbsp;dieren, vóór dat de touwen behoorlijk worden aangetrokken, en de beenen tot elkander zijn gehragt,nbsp;opspringen, en alzoo onregelmatig en zwaar ne—nbsp;derstorien. Het Rund staat daarbij ligt bloot,nbsp;dat een der horens wordt afgebroken. Men is

Veher die Ahlagorungen anorganischer Substanzen auf dem, Plexus Chore ïdeus; in het Archiv für Anatomie und Phy-siologie u. s, w., von Jon. Muller , 1843, Heft IV. S. 354,

15*

-ocr page 242-

228

daarom, met opzigt lot liet Paard, reeds voor lang bedacht geweest, om toestellen te vervaardigen,nbsp;ten einde hetzelve, tot het ondergaan van heel-kundige operatien, op eene zachtere en meer doelmatige wijze neder te leggen, en te bevestigen,nbsp;zonder dat daaraan het bedoelde gevaar van be—nbsp;leediging verbonden is (').

Dan, hoe gepast die toestellen op zich zelve zijn mogen, zoo kan de Vee—arts daarvan in denbsp;gewone praktijk slechts weinig gebruik maken, daarnbsp;dezelve niet gemakkelijk her— en derwaarts kunnennbsp;worden vervoerd. Hij zal steeds verpligt blijvennbsp;zich meestal van de gewone, hier boven vermelde,nbsp;werktuigen te bedienen.

De Heer P. Mocwen deelde mij reeds voor eenige jaren de beschrijving mede eener zeer geschiktenbsp;wijze, om een Piund, tot het ondergaan van heelkundige operatien, ter neder te werpen, door eenenbsp;afbeelding opgehelderd. Vermits _deze handelwijzenbsp;aan de Vee—artsenijschool is beproefd, en tot hetnbsp;bedoelde oogmerk zeer geschikt is bevonden, hebnbsp;ik het niet ondienstig gemeend dezelve algemeennbsp;bekend te maken, en de ontvangene afbeeldingnbsp;er bij te voegen.

(‘) Men vindt dusdanige toestellen besehreven en afgebeeld bij GouiEa, Mémoires et Observations sur la Chirurgie et lanbsp;Médecine Vétérinaires, Tom. I, p. 118 et suiv. Lyon ct Parisnbsp;1813, en bij P. Vatel , Élémens de Pathologie féUrinairc etc.nbsp;Tom. II, 1'« Partie, p. 143. Paris 1828.

-ocr page 243-

329

Nadere bepalingen omtrent de jaarlijks te houden Examens aan 's Rijks T^ee—artsenijschool,nbsp;en de bezoldiging der ï^ee—artsen, dienbsp;voer eigene rekening aan gemeldenbsp;School zijn opgeleid.

Bij Koninklijk Besluit van 25*'°quot; Junij 1835 N°. 6, is de benoeming eeuer Commissie tot bijwoningnbsp;der Jaarlijksche Examens van de Eweekelingennbsp;der Nee~artsenijschool opgelieven, zijnde liierdoornbsp;Art. 4 van Zijner Majesteils Besluit van 21“'“ Fe—nbsp;bruarij 1826 N°. 136 ingetrokken.

Bij Koninklijk Besluit van S'*'quot; Julij 1841 N°. 21, is bepaald, met aanvulling van Art. 2 van Z. Maj.nbsp;Besluit van Z**'” September 1826, N°. 119gt;, dat denbsp;Kweekelingen aan ’s Bijks Vee—artsenijschool tenbsp;Utrecht, die na, gedurende aldaar den lijd vannbsp;vier jaren, hetzij voor eigene rekening, of voornbsp;rekening van hier te lande bestaande Provinciale of Plaatselijke Collegien of Instellingen, denbsp;lessen te hebben bijgewoond, lot Burgerlijke Veeartsen worden benoemd, en als zoodanig geplaatst,nbsp;na, gedurende de vijf eerste jaren, uit het Fondsnbsp;voor den. Landbouw de jaarwedden te hebbennbsp;ontvangen, welke hun bij Art. 2 des laatstge—nbsp;melden Besluits zijn toegestaan, bovendien nog,nbsp;gedurende de drie eerste, daarop volgende jaren,nbsp;uit everaeld Fonds zullen genieten eene jaarwedde.

-ocr page 244-

230

namelijk voor de Vee—artsen van de Eerste Klasse, van twee honderd Guldens, en, voor die van denbsp;Tweede Klasse , van een honderd en zestig Guldens ,nbsp;met dien verstande echter, dat deze bepaling, welkenbsp;toegepast wordt op de Kweekelingen, die voor hetnbsp;eerst met den Cursus van het loopeude jaar 1841nbsp;en vervolgens, in voege voorschreven, in ’s Rijksnbsp;Vee—artsenijschool zullen worden opgenomen, innbsp;geen geval zal terug werken op Kweekelingen,nbsp;wier opneming aldaar bereids in een der vroegerenbsp;jaren heeft plaats gehad, terwijl deze bepalingnbsp;evenmin toepasselijk is op Kweekelingen, die aldaar, hetzij nu of later, voor rekening van hetnbsp;Fonds voor den Landbouw mogten worden onderwezen.

Bij Koninklijk Besluit van 21’**“ October 1844, N”. 74, is vastgesteld,^dat aan die gene der Kweekelingen van ’s Rijks Vee—artsenijschool te Utrecht,nbsp;aan welke aanvankelijk slechts de titel van Veearts van de Tweede klasse zal kunnen worden toegestaan, na verloop van één jaar, bij het alsdannbsp;te houden examen, nader de gelegenheid zal wordennbsp;aangeboden, om zich ter verkrijging van den Eer.nbsp;sten Kang te doen examineren ; zijnde hierdoornbsp;Art. 3 van Zijner Majesteits Besluit van 7'*®“ Sept.nbsp;1826 Nquot;. 119 in zoo verre gewijzigd, als volgensnbsp;hetzelve de bedoelde tijd op twee jaren was bepaald.

-ocr page 245-

2U

EXAMSiMS , gehouden aan ’S KIJK» VEE-AHTSEXUSCHOOE, In 1837-IS4S.

TWAALFDE ALGEMEENE EXAMEN, gehouden OP DEN 20*'®“ EN 27*'“quot; JULu 1837.

Bij hetzelve zijn. bevorderd,

F'oor de Provincie Zeeland ;

Maginds Lüteijn Mazühe, lot Vee—arU van de Eerste klassej zijnde lierii tot standplaats aangewezen de stad Oosthurg.

f^oor de Provincie Drenthe :

Jacob Eckhabt , tot Eee—arts van de Eerste klassej zijnde hem tot standplaats aangewezen denbsp;Gemeente Zweeloi

Voor de Provincie Overijssel ;

IzAAK Jennës, tot Eee—arts van de Eerste klns^ se; zijnde hem tot standplaats aangewezen de stadnbsp;Kampen.

Voor het Departement van Oorlog: Pietee Nookdijk, tot Vee—arts van de Eerstenbsp;klasse.

Cobnelis Gebbit vAJt Setxen, tot Vee—arts van de Eerste klasse.

DERTIENDE ALGEMEENE EXAMEN, gehouden OP den 26*'®quot;, 27*quot;“ EN 28“®“ jdlu 1838.

Bij hetzelve zijn bevorderd.

Voor de Provincie Zeeland:

Laobentiüs van Kaimthoüt , tot Vee—arts van de Tweede klassej zijnde hem tot standplaats aangewezen de stad Goes.

-ocr page 246-

Dihk Fagel, tot V^ee—arls van de Ticeede klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen de Gemeentenbsp;TVissenkerke.

V^oor de Provincie Zuid—Holland :

Duik van Holst, tot Vee—arts van de Tweede zijnde hem tot standplaats aangewezen denbsp;Gemeente Oude JVetering.

Jacob Willem Ebnst Donckerman, tot Vee—arts van de Eerste klasse^ zijnde hem tot standplaatsnbsp;aangewezen de Gemeente Haastrecht.

Voor de Provincie Groningen;

Hermands Kappelhof, tot Vee—arts van de Tweede klasse j zijnde hem lot standplaats aangewezen denbsp;Gemeente Zand.

Voor de Provincie Vriesland;

Tammo Gerrits de Jong, tot Vee—arts van de Eerste klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen de Gemeente Gorredijk.

Ebbe Plantenga .

Vee—arts van de Eerste

klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen de Gemeente TVolvega.

Voor het Departement van Oorlog.

Jan Pieter Coenraau Smit, tot Vee—arts van de Eerste klasse.

Johannes Jacobüs van Laar, tot Vee—arts van de Eerste klasse.

VEERTIENDE ALGEMEENE EXAMEN, gehooden

OP DEN nbsp;nbsp;nbsp;EN 26*‘““ juLij 1839.

Bij hetzelve zijn bevorderd.

Voor de Provincie Zeeland :

Gerardus Gornelis Stern, tot Vte—arts van de

-ocr page 247-

233

Tweede klassej zijnde hem lol standpluals aangewezen de slad Tkolen.

Voor de Proveneie Gelderland ;

Albert Frederik Feichman, tot Vee—arts van de Tweede klasse,- zijnde hem tot standplaats aangewezen de Genieenie Huntmelo.

Voor de Provincie Z» u i d—H ol 1 and ;

Fréderik Adolf Bernhard, tot Vee—arts van de Tweede klasse j zijnde hera tot standplaats aangewezen de Gemeente Maasland.

Leendert Swart, lot Vee—arts van de Verste klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen denbsp;Gemeente Oost— en TVest—Barendrecht.

Voor de Provincie Utrecht :

Frederik Hendrik van Dommelen, tot Vee—arts van de Eerste klasse ; zijnde hem tot standplaats aangewezen eene der Gemeenten Baarn, Eemnes, of Soest.nbsp;Voor de Provincie Noord—Braband.

Louis Simon Cornelis Doorenweerd , tot Vee—arts van de Tweede klasse; zijnde hem tot standplaatsnbsp;aangewezen de stad Tilburg.

Voor het Departement van Oorlog:

Hendrik Boüdewijn Stolkert, tot Vee—arts van de Tweede klasse.

Anthonu Willem Mulder, tot Vee—arts van de Eerste klasse.

VIJFTIENDE ALGEMEENE EXAMEN, cehouden OP den 27'““% 28“‘“quot; en 29“*'quot; julu 1840.

Bij hetzelve zijn bevorderd.

Voor de Provincie Overijssel:

Jan Jacob Unico Smits, tot Vee—arts van de

-ocr page 248-

234

Eerste klassej zijnde Uem lot slaiidplaais aange wezen de slad VoUenhove.

Jan Timmgrs, lol Vee—arts van de Eerste klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen de Gemeentenbsp;Zuilichem (Provincie Gelderland).

Voor de Provincie Zuid—Holland:

Simon van der Vaart, tot Vee—arts van de Eerste klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen de Gemeente Soetermeer.

Voor de Provincie Gelderland :

WntEM VAN Hattüm, lol Vee—arts van de Eerste klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen denbsp;Gemeente Druten,

Abraham Giisbkrts, tot Vee—arts van de Eerste klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen denbsp;Gemeente Kesteren.

Voor de Provincie Drenthe:

Jannes Tietema, tot Vee—arts van de Eerste klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen denbsp;Gemeente Ruinen.

Voor de Provincie Noord—Brahand;

Elardus Albertos Rovers, tot Vee—arts van de Tweede klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen de Gemeente Steenbergen.

Voor de Provincie Zuid—Holland ;

Petros Franciscos Runenberc, tot Vee—arts van de Tweede klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen de stad Brielle.

Voor de Provincie Noor d—H o 11 a n d:

Gerardos Voorting, lot Vee—arts van de Tweede

-ocr page 249-

235

klasse; zijnde hem lot standplaaU aangewezen de stad Zaandam.

ZESTIENDE ALGEMEENE EXAMEN, gehouden

OP DEI» 27'*“'% 28'*“'“ EN 29““’“ jüLij 1841.

Bij hetzelve zijn bevorderd,

Voor de Provincie Noord—Braband :

Petuos Counelis Bot, tot Vee~arts van de Tweede klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen denbsp;Gemeente Ravestein.

Johannes Gerardus Hm, tot Vee—arts van de Tweede klasse; zijnde hem lol standplaats aangewezen de Gemeente Prinsenhatje.

Voor het Hertogdom Limburg :

Augustus Janné, tot Vee—arts van de Tweede klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen denbsp;Gemeente Heerlen.

Voor de Provincie Noord—Holland :

PiETEB Louwrens IzAAK Gritéb , tot Vec-urts van de Tweede klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen de stad TVeesp,

Voor het Departement van Oorlog:

Derk Christiaan van der Linden, tot Vee—arts van de Tweede klasse.

JoHAN Elias Christoph Schook, tot Vee—arts van de Tweede klasse.

ZEVENTIENDE ALGEMEENE EXAMEN, gehouden op den 26®“, 27quot;““, 28®quot; en 29®“ julij 1842.

Bij hetzelve zijn bevorderd.

Voor de Provincie Zeeland :

Christiaan Mazuue, tot Vee—arts van de Eerste

-ocr page 250-

23G

klasse,- zijnde hem tot standplaats aangewezen de stad IJzendijke,

Voor de Provincie Noord—Brahand :

Pethüs Dobbelaebk, tot Vee—arts van de Eerste klassei zijnde hem tot standplaats aangewezen denbsp;Gemeente Rozendaal.

Herman Antoniüs Fbanciscus Bosman, tot Vee—arts van de Eerste klasse; zijnde hem tot standplaatsnbsp;aangewezen de Gemeente Boxtel.

Voor de Provincie Groningen :

Boele Halmingr Smit, tot Vee—arts van de Eerste klasse; zijnde hem lot standplaats aangewezen de Gemeente Beerta.

PiETEB Werkman, tot Vee—arts van de Eerste klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen hetnbsp;Dorp Weke of Leens.

Voor de Provincie Drenthe:

Hendrik Beimebs, tot Vee—arts van de Eerste klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen hetnbsp;Kerkdorp Dalen,

Voor de Provincie Overijssel:

Abraham Hermen Voetelink, tot Vee—arts van de Eerste klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen de stad Almelo.

Geert Jan Bergiioïs, tot Vee—arts van de Tweede klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen denbsp;stad Enschedé.

Voor de Provincie Noord—Holland :

CoRNELis Andries Wilhelm VAN HooRN, tot Veearts van de Eerste klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen de stad Alkmaar.

-ocr page 251-

237

Voor de Provincie Zuid—Holland :

JoiuN Jacob Giksse, lol Vee—arts van de Tweede klasse; zijnde hem tol standplaats aangewezen denbsp;Gemeente de Helder.

Voor de Provincie Utrecht :

Johannes Jacobus Noest , tot Vee—arts van de Tweede klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen de Gemeente Ameronyen.

Voor de Provincie Vriesland:

Peter van Staa, tot Vee—arts van de Tweede klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen denbsp;stad Sneek.

Antonios Fuancicos van Ghert, tol Vee—arts van de Eerste klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen de Gemeente Kollum,

Voor het Departement van Oorlog;

Francois Güieiaume Edouard Thiange, lot Veearts van de Eerste klasse,

Antonij Frbdeuik Meilink, tot Vee—arts van de Eerste klasse.

ACHTTIENDE ALGEMEENE EXAMEN, gehouden op den 25*quot;quot;, 26*quot;quot;, 27*quot;quot; en 28*quot;quot; julij 1843.

Bij hetzelve zijn bevorderd,

Voor de Provincie Zeeland ;

JoHAN Hendriküs Bijbau, tot Vee—arts van de Eerste klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen de Gemeente Kortgeen,

Jannes Vevs, tot Vee—arts van de Eerste klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen de Gemeente Domburg,

-ocr page 252-

238

Gerrit KiiLtER, lot Vee—arts van de Eerste Masse j zijnde hem lot standplaats aangewezen denbsp;Gemeente Heinkenszand.

Voor het Hertogdom Limburg:

Johannes Hübertüs Nüss, tot Vee—arts van de Tweede klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen de stad Gulpen.

Voor de Provincie Zuid—Holland :

Jouus Adam Alehs, tot Vee—arts van de Eerste klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen denbsp;Gemeente Heenvliet.

Johannes Baptistus Hbysmans, tot Vee—arts van Tweede klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen de Gemeente Maasland.

Voor de Provincie Noord—Holland :

CouNELis Adrianüs Kühleb , tot Vee—arts van de Tweede klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen de stad Zaandam.

Willem Henriküs Lampe, tot Vee—arts van de Eerste klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen de Gemeente ISieuwer—Amstel,

Gornelis Adrianüs van Zutphen, tot Vee—arts van de Tweede klasse; zijnde hem tot standplaatsnbsp;aangewezen de Gemeente de Helder.

Voor de Provincie Groningen:

Jacobus Ebens, tot Vee—arts van de Eerste klasse ; zijnde hem tot standplaats aangewezen de Gemeentenbsp;Niewolda.

Voor de Provincie Utrecht:

Johannes Josephus de Block, tot Vee—arts van

-ocr page 253-

239

lt;/« Tweede Klasse j zijnde hem tot standplaats aangewezen de stad Amersfoort.

NEGENTIENDE ALGEMEENE EXAMEN, gehod-

BEiy OP DEN 23®““, 24®““, 25'“quot; en 26®‘““ jüuj 1844.

Bij hetzelve zijn bevorderd.

Voor de Provincie Gelderland:

Bahbnd Boks, tot Vee—arts van de Eerste klassef zijnde hem tot standplaats aangewezen de Gemeentenbsp;Kesteren.

Dirk Aibebs , tot Vee—arts van de Eerste klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen de Gemeente TVijehen.

Albert de Vos, tot Vee~arts van de Eerste klasse, zijnde hem tot standplaats aangewezen denbsp;stad Zutphen.

Geert Jan Willem Beughdis, tot Vee—arts van de Eerste klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen de stad Elhurg.

Voor de Provincie Noord—Braha nd :

PiETEa CoBNEiis Kleczes, tot Vee—arts van de Tweede klasse; zijnde hem tot standplaats aange—nbsp;w'ezen de stad Tilburg.

Leonardos van Driel , tot Vee—arts van de Tweede klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen denbsp;stad Eindhoven.

Poor de Provincie Groningen ;

JoHAN Pieter JacobOS Reyntjes, tot Fee—arts van de Eerste klasse, zijnde hem tot standplaats aangewezen de Gemeente TJithuizer JMeeden.

Voor de Provincie Overijssel:

Hieronimüs Jan Daniël Franciscos van DoornoMj

-ocr page 254-

240

tot Vee—ar 1$ van de Tweede klasse j zijnde hem tol standplaats aangewezen de stad Almelo,

Voor het Hertogdom Limburg;

Kauël Hendkik Mattheüs Hoüba , tot Vee—arts van de Eerste klasse^ zijnde hem tot standplaatsnbsp;aangewezen de Gemeente Bergen.

Voor de Provincie Noord—Holland;

Jacob Blaaüw, tot Vee—arts van de Eerste klassej zijnde hem tot standplaats aangewezen de Gemeentenbsp;Wormerveer.

Voor de Provincie Vriesland;

Eelko Foppo van den BoscHj tot Hee—arts van de Tweede klasse; zijnde hem tot standplaats aan*nbsp;gewezen het Dorp Akkrum.

Hoor de Provincie Utrecht ;

Johannes Christiaan Dirk Minlot, tot Hee—arts van de Tweede klasse; zijnde hem tot standplaatsnbsp;aangewezen de Gemeente Kollum (Prov. Hriesland).

Jacobds Hendrikbs Houtzagers , tol Hee—arts van de Tweede klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen de Gemeente Kockengen.

twintigste ALGEMEENE examen , GEHOUDEN

DEN 22’“'quot;, 23'‘quot;quot;, 24quot;quot;quot; EN 25quot;quot;quot; julij 1845.

Hoor de Provincie Zuid—Holland ;

Willem Dogterom, tot Hee—arts van de Eerste klasse; zijnde hem tol standplaats aangewezen denbsp;Gemeente Strijen.

Frederik Willem Booth, tot Hee—arts van de Tweede klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen de Gemeente Zuidland.

-ocr page 255-

241

Voor de Provincie Groningen :

Harm Stratingh, tot Vee—arts van de Verste klasse j zijnde hem tot standplaats aangewezen denbsp;Gemeente Oude—Pekel—

Voor de Provincie Gelderland:

Hendrik van Raalten, tot Vee—arts van de Verste klasse j zijnde hem tot standplaats aangewezen de Gemeente Zeddam.

Frans Anthonij Deijeumans, tot Vee—arts van de Tweede klasse ^ zijnde hem tot standplaats aangewezen de stad Schiedam, (Prov. Zuid—Holland).

Barthold George Sutherland , tot Vee—arts van de Verste klasse; zijnde hem tol standplaats aangewezennbsp;de Gemeente Oud-Hl bias, (Prov. Zuid- Holland).

Voor de Provincie Vriesland :

Johannes Lambertus Hoegen, tot Vee—arts van de Verste klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen de stad Hokkum.

Toor de Provincie Noord—Holland :

JoHAN Hüefnagel, tot Vee—arts van de Verste klasse; zijnde hem tot standplaats aangewezen denbsp;stad Haarlem.

J. J. M, Wagelmans, Vee—arts van de Tweede klasse, is, bij het examen, gehouden in 1837,nbsp;bevorderd tot Vee—arts van Verste klasse.

J. W. ScHOLTEN, Vee-arls van Tweede klasse, is, bij het examen, gehouden in 1840, bevorderdnbsp;lot Vee—arts van de Verste klasse.

Dirk van der Linden, Vee~arts van de Tweede V. Du I. St.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;16

-ocr page 256-

242

klasse^ is, bij het examen, gehouden op den 25*““, 26*'“, 27*'“ en 28*'““ Julij 1843, bevorderd totnbsp;Vee-arts van de Eerste klasse. Aan denzelven is,nbsp;op zijn verzoek, bij Koninklijk Besluit van dennbsp;21*'*” Junij 1844, N”. 92, eervol ontslag verleendnbsp;uit de betrekking van Surnumerair Adjunct—Paarden—Arts bij ’s Lands Armee, zijnde hij thans opnbsp;de lijst der Rijks Vee—artsen voor de Provincienbsp;Gelderland gebragt.

P. Bol en L. van Driel, Vee—artsen van de Tweede klasse, zijn bevorderd tot Vee—artsen vannbsp;de Eerste klasse, bij het examen, gehouden opnbsp;den 22*'““, 23*'*quot;, 24*'*quot; en 25*'*quot; Julij 1845.

VXIISAliUiËRIIVOElV, ten nanzlen der Standplaatsen , en Betrekkingen der Yee-artsen, en Sterfgevallen sedert 1S36.

De Vee-arisen B. J. C. Rijndehs, E. J. W.

Hekmeuer, E, Veenuoven, F. W. Bontekoe, P. H. VAN Holstun, C. J. van Steenwijk, P. L. Kijlstra,nbsp;F. C. Hekmeuer, C. Nagels, E. W. H. Lantman,nbsp;L. Marchand en J, W. Sguolten , in 1831, alsnbsp;lijdelijke Adjuncl—Paarden—Artsen, bij het Legernbsp;hebbende gediend, zijn, voor zoo ver zij niet innbsp;vaste Militaire dienst zijn gebleven, later tot denbsp;Burgerlijke betrekking, als Vee—artsen, op hunnenbsp;vroegere of andere standplaatsen teruggekeerd.

M. Goedings, beroepen yauZweelo (^loy.Drenthe), als Stads Vee—Arts naar Nijmegen, in April 1836.

É

-ocr page 257-

243

P. Mouwen, beroepen van Nijherk op de Veeluwe (Zie Magazijn D. iï[, bl. 337) naar Zevenaar ^nbsp;in Januari] 1837.

P. Manvis, verplaatst van Geldermalsen (Zie Magazijn, D. III, bladz. 334) naar Loenen op de Fe-luwe, in April 1837, en in Februari] 1841, naar Voorst.

B. nbsp;nbsp;nbsp;J. G. Rundeks, geplaatst te Nijkerk op denbsp;Veluwe, in Maart 1838.

L. R. VAN Cai-cas, verplaatst van Appingedam naar Sappemeer, Prov. Groningen, in September 1838.

C. nbsp;nbsp;nbsp;C. Goedhart, verplaatst van de Helder naarnbsp;de stad Hoorn, in October 1838.

J. G. Rutgers, verplaatst van Didam naar Hum-melo, en, in Mei 1839, naar Arnhem.

Th. J. Rijksen, verplaatst, in Sept. 1839, van Heusden naar de stad Oosterhout; in 1840, naarnbsp;de stad Tilburg, en, bij Koninklijk Besluit vannbsp;den 7“quot;“ Febr. 1843, N“. 63, benoemd tot Vee—nbsp;Arts naar Oost—Indie.

P. Lijbaart, verplaatst van Tkolen naar Zie-rikzee, in October 1839.

G. Kegelaau, verplaatst van Middelburg naar Hulst, in October 1839.

J. VAN Heutüm, verplaatst van Zierikzee naar Middelburg, in October 1839.

L. J. Smits, vertrokken van Almelo naar de stad Nijkerk, op de Veluwe, in November 1839.

P. H. VAN Hulstijn, verplaatst van Jutphaas naar de stad IJsselstein, in December 1839.

J. E. W. Hekmeijer, verplaatst van Loenen

16*

-ocr page 258-

244

naar de stad Wijk hij Duurstede, in December 1839.

J. W. A. Hart, geplaatst, in Dec. 1839, te Loenen, en verplaatst, in Febr. 184.5, van Loenennbsp;naar Breukelen (Prov. Utrecht).

A. ScHüiD is vertrokken van Hoogvliet (Prov. Zuid—Holland) (Zie Magazijn, D. IIÏ, bladz.nbsp;336) naar Hoogland (Prov. Utrecht), en vannbsp;daar naar Zuidland bij Brielle.

P. F. Rijnenberg, verplaatst, in 1840, van Brielle naar de Gemeente Heenvliet; in Sept.

1842 nbsp;nbsp;nbsp;naar Maasland, en in Aug. 1843 naarnbsp;de stad Delft.

E, W. H. Lantman, in 1840, met on]gt;epaald verlof uit de Militaire dienst naar Almelo teruggekeerd, heeft eervol ontslag ontvangen uit de betrekking van bezoldigd civiel Vee—arts, zijnde in

1843 nbsp;nbsp;nbsp;overgeplaatst bij het 4'’° Regiment Ligtenbsp;Dragonders.

H. Kappelhop, verplaatst van ’t Zand naar Lop^ per sum, in Augustus 1841.

J. J. U. Smits, verplaatst van Vollenhooe naar Deventer, in September 1841.

L, H. Hinzb, verplaatst van Deventer naar Hol-lenhove, in Sept. 1841; in 1843 van de Lijst der erkende Rijks Vee—artsen geschrapt.

J. Eckhart, verplaatst van Zweelo (Provincie Drenthe) naar de stad Kampen, in October 1841.

J. Jennës, verplaatst van Kampen naar Zwolle, in October 1841.

J. Timmeks, verplaatst van Zuilichem naar

-ocr page 259-

245

Tuil (Gemeente Haaf ten, Prov. Noord—Braband), in November 184G

D. VAN DKu Hclst, verplaatst van Alkemade naar Nieuwe Veen, c. a., in December 1841.

A. Gijsbebs, verplaatst van Kesteren naar Bde, in Junij 1842.

P. A. Bbhnhard, bij Ministerieel Besluit van den 12''“ Sept. 1842, N°. 166, uit de betrekking, alsnbsp;Rijks Vee—arts ontslagen.

J. Tietema, verplaatst van Ruinen naar de Gemeente Peize, in November 1842.

G. VooBTiNG, verplaatst van Zaandam naar de stad Purmerend, in Augustus 1843.

J. J. Giessb, verplaatst van de Helder naar Sohagen (Prov. Noord—Holland), in Aug. 1843.

A. J. Vobteung, verplaatst van Almelo naar Steenwijk, in October 1843.

L. S. C. Doobknweerd , uit de betrekking van Rijks Vee—arts ontslagen, in Februarij 1844.

J. C. Billeoth, verplaatst van Zuidhorn naar Noordhorn (Prov. Groningen), in April 1844.

P. DobbelaEre, verplaatst van Rosendaal naar de Gemeente Waspik (Prov. Noord—Braband),nbsp;in September 1844.

C. A. Kühleb, verplaatst van Zaandam naar Velzen (Prov. Noord—Holland), in Sept. 1844.

H. A. F. Bosmans, verplaatst van Boxtel naar Oosterhout, in September 1844.

G. Fagel , op zijn verzoek eervol uit de betrekking van Rijks Vee—Arts ontslagen, bij Ministerieel Besluitnbsp;van den 25®'™ Sept, 1844, Nquot;. 132, Afdeeling.

-ocr page 260-

246

J. A. Aleks, verplaatst j iii Nov. 1844, van Heenvliet naar Zuidland, en in Sept. 1845, naarnbsp;de Stad Gorinchem.

J. H. Bijbaü, verplaatst van Kortgeen naar Co-lijnsplaat, in Julij 1845.

Jr Veijs, verplaatst van Domburg naar de stad ’Axel (Prov. Zeeland), in September 1845.

A. F. VAN Ghbrt, verplaatst van Kollum naar Balk, (Prov. Vriesland'), in September 1844.

J. J. IJsEESTiTT, op zijn vcrzoek uit de betrekking van Rijks Vee—arts eervol ontslagen, bij Ministerieel Besluit van den 2'*'quot; Sept. 1845, N°, 88.

M. Emmink, in 1833, als Adjunet—Paarden— Arts in Militaire dienst getreden, is, na, met onbepaald verlof, naar zijne standplaats te zijn teruggekeerd, wegens voortdurende ongesteldheid,nbsp;voor de uitoefening van bet beroep als Vee—artsnbsp;buiten staat gebleven.

Aan den Vee—arts W. T. Booth is, bij Ministerieel Besluit van den 3p‘“ October 1845, N°. 129, 9'^® Afdeeling, de vergunning verleend, omnbsp;zich uiet der woon te vestigen aan de Nieuwer sluisnbsp;(Gemeente Heenvliet), in plaats van te Zuidland.

De Vee—artsen A. Schold D. Z. , G. Kulstra en F. W. Bontekoe zijn tot Platte—Lands—Heelmeesters bevorderd, en oefenen als zoodanig denbsp;Geneeskunde uit.

C. Koopmans, na van Dronrijp naar Oosterlit-

-ocr page 261-

247

tens (Provincie Vriesland) té zijn verplaatst, in 1843 overleden.

P. L. Kijlstba, (Zie Magazijn, D. I., bladz. 484) in 1831, als Adjunct-Paarden-Arts, in Militaire dienst overgegaan, in 1843 overleden.

C. J. VAN Steenwijk, gedurende de onlusten, als Adjunct—Paarden—Arts in Militaire dienst getreden , beeft daaruit eervol ontslag bekomen, en isnbsp;in 1839, terwijl hij zich tot de studie der Geneeskunde had begeven, overleden.

L. Maechakd, in 1831, als Adjunct-Paarden-Arts in Militaire dienst bij ’s Lands—Armee geplaatst, en, na daaruit te zijn ontslagen, in jBeL ^ie overleden, in 1843.

C. G. VAN Setten, na uit de betrekking van Adjunct—Paarden—Arts bij ’s Lands—Armée te zijnnbsp;ontslagen, overleden te Asperen (Provincie Ge^nbsp;der land), in 1843.

TEKASTOERllVCl, In het personeel der AIOBTElVAliKIV van RldKli V£Ë.nbsp;ARTSENIJSCHOOL.

Bij Koninklijk Besluit van den 18'*''“ Sept. 1839, 27, is aan den Vee—arts J. W. A. Hakt,nbsp;Vee—arts aan ’s Rijks Vee—artsenijschool uit dienbsp;betrekking op zijn verzoek eervol ontslag verleend,nbsp;en is, bij hetzelfde Besluit, de Vee—arts B. J. C.nbsp;Rundebs, in zijne plaats benoemd.

Bij Koninklijk Besluit van den 20®“quot; Aug, 1841,

-ocr page 262-

248

N®. 18 j is de Heer P. H. J. Wellenbergh, Med, Doctor, na een anderlialfjarig verblijf aan ’s Rijksnbsp;Vee—artsenijschool, benoemd tot buitenyeicoonnbsp;Hoogleeraar in de Practische Dakhen aan dezelve.nbsp;Vervolgens eene buitenlandscbe wetenschappelijkenbsp;reize van nagenoeg 15 maanden hebbende ondernomen, waarop hij de Vee-arlsenijscbolen te Al-fort , Lyon , Berlijn , TVeenen , Slutlgard ,nbsp;Giessen, München, Bern, Zurich, Milaan ennbsp;Napels, benevens eenige Duitscbe Stoeterijen ennbsp;Landhuishoudkundige Inrigtigen bezocht, aanvaardenbsp;hij, na zijne terugkomst, genoemde betrekking,nbsp;op den 12'*'° April 1843, met het houden eenernbsp;Redevoering over de waarde, welke de wetenschappelijk heoefonde Nee—artsenijkunde heeftnbsp;voor den Staat, voornamelijk in betrekking totnbsp;den Landbouw, en welke de pligten zijn, dienbsp;de Vee—arts te dien opzigte heeft te vervullen :nbsp;tot het bijwonen van welke plegtigheid aan hetnbsp;locaal der Vee-artsenijschool onderscheidene Autoriteiten waren uitgenoodigd, die dezelve met harenbsp;tegenwoordigheid vereerden.

Bij Besluit van Z. Exc. den Heer Minister van Binnenlandsche Zaken van den 28'*'quot; April 1842,nbsp;N°. 74, O'*' Afdeeling, is aan den Heer Toersnbsp;Diesbergen Schübart, uit deszelfs betrekking, alsnbsp;Prosector bij de Anatomie aan ’sRijks Vee-artsenij •nbsp;school, op zijn verzoek eervol ontslag verleend,nbsp;zijnde hij aan de School verbonden gebleven als

-ocr page 263-

249

Repetitor der Anatomische lessen, en als Custos van het Anatomisch—Physiologische Kabinet. Bijnbsp;hetzelfde Besluit, als boven, is tot Prosector bijnbsp;de Anatomie aan ’s Rijks Vee—artsenijschool aan-gesteld de Heer Lambeutüs van der Wüuff, ennbsp;zulks op daarbij voor beide Ambtenaren vastge-sielde Instructien.

In October 1844, hebben de Heeren H. Rouan, D. VAN Setten J*'. , L. R. VAN Calcar, J. C, Billroth, H. Kappelhoff, P. Werkman, B. H. Smith,nbsp;J. Ebens en J. P. J. Reijntjes, alle Vee-artsen,nbsp;in de Provincie Groningen gevestigd, eene ver*nbsp;eeniging opgerigt, onder den naam van Gronin~nbsp;ger T^ee—artsenijkundig Gezelschap. Aan hetzelvenbsp;hebben zich mede de Heeren J. Tietema en H.nbsp;Mos, Vee—artsen te Peize en Assen (Provincienbsp;Drenthe) , aan geslo ten.

Het doel des Gezelschaps is zoo veel mogelijk werkzaam te zijn aan de bevordering en uitbreiding der Vee—artsenijkunde in haren geheelennbsp;om vang, vooral door wederkeerige mededeelingennbsp;van practische waarnemingen, en door het lezennbsp;van zoodanige schriften, welke tot het bedoeldenbsp;oogmerk nuttig kunnen zijn.

Deze onderneming kan voorzeker niet anders dan prijzenswaardig worden genoemd, en mag alsnbsp;navolgenswaardig voor de Vee—artsen in de overigenbsp;Gewesten worden beschouwd.

-ocr page 264-

YERKIARirïG DER PLATEN.

Db zij-kwabben kleine hersenen.

De middelste kwab der kleine hersenen of de worm {vermis cerebelli).

Het verlengde merg {medulla ablongata].

De ruitvormige groeve {fossa rhomboidea), waarin de middelste adervlecht der kleine hersenen gelegen is.

De bovenste slagaderen der kleine hersenen {art. cerebelli superiores).

De onderste slagaderen der kleine hersenen {arf. cerebelli infer.)

De bovenste ruggemergstakken {rami spindles superiores) van de onderste slagaderen der kleine hersenen.

De paarlemoer-glanzige korrelige ligehaampjes, in de beide zijdelingsche adervlechten der kleine hersenen.

-ocr page 265-

PLAAT II.

Fig, 1. Afbeelding, voorstellende de wijze, om een Rund , tot het ondergaan van heelkundige operatien, geinakkelijknbsp;neder tc werpen.

Volgens de aanwijzing der Plaat, valt het Rund, bij het aantrekken van het touw, op de linker zijde neder, terwijl,nbsp;naar gelang de knoopen van den mast-worp ter regter- of linkerzijde van den rug worden aangelegd, het dier meer naar dezenbsp;of gene zijde komt over te vallen, zoodat, indieu de beidenbsp;knoopen en de helper, aan den kop geplaatst, in de stedenbsp;van nu regts, meer links waren aangelegd en gesteld, hetnbsp;dier op de tegenovergestelde, namelijk de regter, zijde zoudenbsp;nedervallen. De mast-worpen worden onmiddellijk achter denbsp;schouders, en om den buik, voor den uijer geplaatst.

Fig. 2. Strik, waarmede het werptouw aan de kruin onder de horens wordt bevestigd.

-ocr page 266-

OPGAVE

VAN

YEE-ARTSEHIJKUKDIGE

WERKEN

VAN

18371840.

FRMSCHE, ENGELSCHE, ITALIAANSCHE EPEEÏSCIIE WERKEN.

Dupuy, Traité historique et pratique sur les Maladies épizootiques des bètes a cornes et è laine, ou sur lanbsp;picote et la clavelée. Paris 1837 , cliez Mequignon Marvisnbsp;père et fils. 8.

Beauvais (de Saint Gratiën), Effets toxiques et patho-geniques des médicamens, sur Tecononiie animale dans l’état de santé. Recueillis et mis en tableaux synoptiques.nbsp;d Livr. 8vo. Paris 1837, 2 Fr. 50 C., 2‘*“ Livraisonnbsp;1838, 2 Fr. 50 C.

De Carrère Saint-André, Traité sur la maladie des bêtes a laine, connue sous Ic nom de cachexie aqueusenbsp;OU pourriture, vulgairement sous Ie nom de tin-véneux,nbsp;gamegamcr, galamon, bouteille, et dans Ie dialecte de

-ocr page 267-

253

quelques provinces, pariicuUèremcnt de la gascogne, raco, qui signifie maladie niortelle et sans reméde.nbsp;8vo. , 2 Fr., Paris 1837.

O. nbsp;nbsp;nbsp;Delafond, De la morve des solipédes. Histoirenbsp;de ia raorvc, résumé de ses causes, distinction de sesnbsp;espèces, contagion el non contagion, moyens de policenbsp;sanitaire, usage des debris cadavériques, contagion anbsp;1’espèce humaine , 8vo., Paris 1837.

---------- Traité sur Ia police sanitaire des ani-

mau.v domestiques, 8vo., Paris 1838, 9 Fr.

Ilurtrel d’Arboml, Dictionnaire de Médecine, de Chirurgie et d'IIygiène vélérinaircs, S'*® édition, Tomnbsp;1. (A—G) 8vo., Paris 1837, 8 Fr.

J. B. fils. JrJuzard, De la garantie el de vices redhibitoircs dans Ie commerce des animaus domestiques, édition, 12vo., Paris 1837, 3 Fr. 50 C.

L. Moiroud, Traité élémentaire de matière médicale OU de pharmacologic vétérinaire, suive d'un formulairenbsp;pharmaceutique raisonné, 8vo., Bruxelles 1837, 7 Fr.

Nouveau Manuel du médecin vétérinaire, 2 vol. avec 2 PI., Paris 1837, 3 Fr.

P. nbsp;nbsp;nbsp;Rayer, De la morve et du farcin chez l’homme,nbsp;avec 2 PI., 4to., Paris 1837, 9 Fr.

W- C. Spooner, A treatise on the influenza of horses, shewing its nature, symplomes, causes and treatment, 12vo., London 1858, 3 S. 6 D.

C. G. With, Haandbog i Veterinair videnskaben, udarbeidel med stadigt Hensyn til Landoeconomien, 1*®nbsp;Deel, Hesten, 8vo., Med 9 lithogr. Tavler in Folio,nbsp;KJobenhavn b. Schiellernp 1838.

- Haandbog i Veterinairchirurgien, Ite

Dcel, l»te llefte, gr. 8vo., Kjobenh. be: Gildendal 1858.

-ocr page 268-

254

James Apperley, Nimrod ou I'araaleur des clievaux des courses, observations sur les méthodes les plusnbsp;nouvelles de propager, d’élever, de dresser et de monter les chevaux des courses. Dedié a Son Altesse Royalnbsp;Ie Due d’Orleans, en 8vo., Bruxelles 1858, S Fr.

Balcklock, A treatise on sheep with the bést means for improvement, general menagement etc. Illustratednbsp;with plates, 8vo., Glasgsw 1838, 2 S. 6 d.

Thomas Bryan, Calendrier des courses des chevaux ou Racing calendre francais, pour les années 1836—183?,nbsp;avec une appendice contenant les courses de Belgiquenbsp;et celles d’Aix-la-Chapelle pendant les mémes aiinées.nbsp;Vol. 111., 12vo., met 1 Kapf., Paris 1837 , 10 Fr.

Buisson, dit Dubuissons F. S. , De 1'héraite, ou Doctrine médicale nouvelle appliquée a beaucoup de maladies des animaux domestiques, specialement a la pousse, a la morve, a la gourme et a la fourbure du cheval.nbsp;8vo., Paris 1838, 8 Fr.

O. Delafond, Traité de pathologie et de therapeu-tique générales vétérinaires. Ire partie. Pathologie générale , 8vo., Paris 1838, 4 Fr. SO C.

Ant. Duyès, Traité de physiologic comparée de ITiomme et des animaux, Tom. I., 8vo., avec 7. Planch,nbsp;et 1 Tab. Montpellier 1837, Tom. II., avec 12 Planch.nbsp;1838, Tom. 111., 24 Fr,

Jlurtrel d’Arboval, Dictionnaire de médecine, de chirurgie et d’hygiène vétérinaire, 2“'® edition, Tom II.nbsp;III. D. — Mal. 8vo., Paris 1838, 8 Fr.

F. Jauze, Médecine legale hippiatrique: Abrègé de la pratique vétérinaire ou Guide du commerce desnbsp;animaux domestiques, d’après la nouvelle législationnbsp;sur runiformité des cas redhibitoires et la duréc de

-ocr page 269-

255

la garantie dans touie la France. livr., 8vo., Paris 1838, 60 C.

F. Lëlut, De l’organe phrénologique de Ia destruction chez les animaux, ou Examen de cctie question: Les aniniaux carnassiers ou feroces ont-ils, a l’endroitnbsp;des tempes, et, par suite Ie crane plus large propor-tionellemet a sa longueur que ne Tont les aniniauxnbsp;d’une nature opposée? 8vo., Paris 1838, 2 Fr. SO.

A. Louchard, Un mot sur Téducation du clieval en France, du clieval de guerre, de la niorve, de sa iion-con-tagion et de son iiicurabilité , 8vo., Toulouse 1838,4 Fr.

Manuels-Iioret, Nouveau manuel du vétérinaire, con-tenant etc., par Mr. Leheaud et par un ancien Profes-seur de l’école vétérinaire d'Alfort. Nouvelle edition, avec 2 Planches, Paris 1858, 2 Fr.

Achill de Montendre, Des institutions hippiques et de l’éleve du clieval, dans les principaux états denbsp;FEurope , Tom. I., 8vo., Paris 1838 , 10 Fr.

----Hetzelfde werk onder denzelf-

den titel, niet het bijvoegel: Ouvrage , compose d'après de documens officiels, des écrits publiés en Allemagne,nbsp;en Anglelerre et en France et des observations faitesnbsp;sur les lieux a differenles époques.) Edit, beige, Tom.nbsp;I., 8vo., Bruxelles 1838, 6 Fr.

Nysten, Dictionnaire de niédecine, de chirurgie, de pharmacie, des sciences accessoires et de l'art vétérinaire, 7iènie edition, augmentée de plus d’un quart,nbsp;et ornée de figures interlacées dans Ie texte. Par M.nbsp;M. Bricheteau, O. Henry et Briand, 1 Vol. gr. 8vo,,nbsp;Paris 1838, 11 Fr.

Rossi, Franc, cavalliere, Analisi della Materia puru-Icnia proveniente della cavita nasali di cavalli affetti da

-ocr page 270-

ïttorva con csperienza di questa malattia nei cani, Torino 1858, 4tü.

Vilatte, Nouveau manuel de botanique élémentaire et de botanique appliquée a I’agricuUure , k la médecine desnbsp;hommes et des animaux, aux arts industriels et a l’éco-nomie domeslique, 2 Vol. avec 6 Planch., Paris 1858.

G. Vincenzo, Trattato di patologia vétérinaria, Vol. I., 8ver, Padova 1839, 3 Liv. 48.

F. White, Nouvel abrégé de 1’art. vétérinaire; an-noté par M. Delaguetle, S'*® édition, 12vo., Paris 1859, 3 Fr. SO C.

Hurtrel d’Arboval, Dictionnaire de médecine, de Chirurgie et d’Hj'giène vétérinaires. 2'^“ édition, entiè-rement refondue. Tom. V., (Sq—Zoot) 8vo., Paris, 8 Fr.

O. Leblanc, Des diverses espèces de morve et de farcin, considérés corame des formes variées d'une memenbsp;affection générale contagieuse. 8vo., Paris 1839.

Pierquin, (Officier de TUniversilé, ancien Médecin de l’hospice de la Charité etc.), Traité de la Folie desnbsp;Animaux, de ses rapports avec celle de riiorame etnbsp;les legislations actuelles. — Revu par Georg Fredericnbsp;Cuvier, Magendie, Schnvell, Mathey, Hazard, etc.nbsp;Paris 1859. 2 Vol. 8vo. 16 Frcs.

Sage, Traité sur la raorve chronique des chevaux, considére dans sa nature, son siege, ses causes specialesnbsp;dans I’armee et son traitement. Paris 1839, 8vo.,

1 Fr. 50 Cent.

L. Auzoux, LcQons élémentaires d'anatomie et de physiologic, ou Description succinte des phénomènesnbsp;physiques de la vie dans Thorame et les différentesnbsp;classes d’animaux, a I’aide de 1’anatomie plaslique, 8vo.,nbsp;Paris 1839, 4 Fr.

-ocr page 271-

257

P. J, van Beneden, Exercices zoolomiques, ito. Bruxelles d8ö9.

Bernard, (Directeur de l’école vétér. de Toulouse, etc.) Du typhus contagieuse des bêtes a comes, etnbsp;des mesures administratives qu’il convient de inettre ennbsp;usage pendant Ie regne de cette maladie; ouvrage cou-ronné etc., Lyon, 1839, chez Barret.

A. J. Brogniez, (Professeur i l'école vétérinaire de l’état a Guregliem-les-Bruxelles etc.) Traité de cliirurgienbsp;vétérinaire; ouvrage contenant, corame accessoire, Ienbsp;Résumé du cours sidéroteclinie vétérinaire. Orné de planches dessinées et coloriées d’après nature par D. Meulen-bergh, Livr. 1, 2. Gr. 8vo., Bruxelles, a la Societénbsp;encyclographique des scienc. medic. 1839 und 1840.10 Fr.

L. F. Delwart, De la parturition des principalcs femelles domesliques. 8vo., Bruxelles 1839.

U. nbsp;nbsp;nbsp;Lehlanc, Recherches expériraenlales et comparatives sur les effets de l’inoeulation au cheval et a 1'anenbsp;du pus et du mucus morveux. Paris 1839, 8vo.

Achille Montendre, (Gomte). Des institutiones hip-piques et de Télève du cheval dans les principeaux étais de l’Europe. Torn II. 8vo., Paris, 10 Fr.

W. J. T. Morton, (Lecturer, at present Assistent-Pro-fessor at the Veterin. Gollege to London). A Manual of Pharmacy for the Student of Veterinary-Medicine, containing the Substances employed at the Royal Veterinarynbsp;College, with an attemt at their classification, and thenbsp;Pharmacopoea of that Institution. 2 Edit. London 1839,nbsp;Longman and Co. 8vo.

--On the Diniodide of Copper. A.

paper read at the Veterinary-Association 1839. London 1839, 8vo., Longman and Co.

V. nbsp;nbsp;nbsp;Dl. I. St.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;17

-ocr page 272-

258

Raimrd, Traité de pathologie et de thérapeutique générales vétérinaires. Tom. 4. 8vo., Paris et Lyonnbsp;4840, 4 Fr. 50 C.

Seon J. B. Rochas, Vétérinaire, chevalier de la Legion-d'honneur etc.) Histoire d’un cheval de troupe,nbsp;dédiée è tons les cavaliers de France. Oiivrage qui anbsp;obtenu une medaille d’or de la Soc. roy. et centralenbsp;d’agricult. Paris 4839, chez Bouchard-Huzard.

Vicomte d' Aurc, De l'industrie chevaline en Franco, et des moycns pratiques d’en assurer la prospérité,nbsp;8vo. , Paris 4840, 5 Fr.

P. B. Gellé, Pathologie bovine, ou Traité complet des maladies du boeuf, Tom I., II., III., 8vo., Paris 4840, 40 Fr.

Prof. David Low, Illustrations of the breeds of the domestic animals of the british islands. With descriptive memoirs. Part. 4, 4lo., Londen 4840, 4 L. 4 sh.

----The breeds of the domestic animals

of Great-Britain. Part. II. With 4 coloured plates. Atlas 4to., London 4840, 4 L. 4 Sh. Part. HI., 4nbsp;L. 4 Sh.

W. J- T. Morton, A Veterinary Toxicological Cart, containing those Agents which are known to causenbsp;Death in the Horse, with the Symptoms, Action onnbsp;the Tissues, and Tests. London 4840, gr. Fol. 6 Sh.

Renault, Gangrène traumatique. Mémoire et observations cliniques sur une de ses causes les plus fré-qnentes dans les animaux domestiques, 8vo., Paris 4840, 2 Fr. 50 C.

Tableau synoptique des cours de Saumur et d’Alfort sur l’extérieur du cheval. Par un ancien officier denbsp;l’armée impériale. In plano, Paris 4840, 2 Fr. 50 C.

-ocr page 273-

259

Math. Bonafous, Traité de I’education des vers it soie etc,, edition, 8vo., Paris 1840, 7 Fr.

Brogniez, Traité de chirurgie vétérinaire etc., Livr. 3 u. 4. Gr. 8, Bruxelles 1840, Chaque Livr. 6 Fr. 50 G.

Low, Illustrations of the breeds etc., Part. IV., 4. London 1840.

Bainard, Traité de pathologie et de thérapeutique génerales vélérinaires, Tom IL, 8vo., Paris 1840, 4 Fr. 5 C.

C. W. Sj^ootier, On the structure, functions and diseases of the foot and leg of the horse. With illustrations, 8vo., London 1840, 7 Sch. 6 d.

Sage, (Vétérinaire de première Classe des haras roy-aux, ancien répétiteur a l’école vétérin. de Lyon etc.) Traité complet du Koiradaimatisme du cheval, vulgai-rement connu jusqu’a présent (dans son état avancé) sousnbsp;Ie nom impropre de morve chronique, considéré dans toutnbsp;ce qui y a rapport. 8. Paris 1840, chez Ballière. 3 Fr.

Bigot, Traité complet de 1’anatomie des animaux domestiques, 1''“ livr. Syndesmologie, on descriptionnbsp;des articulations, Paris 1840, 8vo., 3 Fr. 50 G.

J. B. C. Bodet, De la ferrure sous Ie point de vue de Fhygiène, on de son influence sur la conservation tant des animaux que de leur aptitude au travail;nbsp;suive etc., 8vo., Paris 1841, 3 Fr.

L, Y. Collaine, Moyens de conserver la santé des co-chons; apergu hygienique renferment etc., Metz 1840, 8vo.

Gahillot, Étude nouvelle des phénornènes généraux de la vie, OU Recherches sur la vilalitc, 1’organisation,nbsp;les ra?es humaines et animales, les forces ou puissances naturelles et morbifiques, qui accoropagnent la manifestation de la vie, pour servir a I’Histoire du règnanbsp;animal etc,, 8vo., Paris 1840.

17*

-ocr page 274-

260

Girard, Traité d’anatornie vétérinaire, 4quot;quot;' edition, 2 Vol., 8vo., Paris d840, 42 Fr.

Delafond et Lassaigne, Traité de I’histoire naturelle et médicale des substances employees dans la médecine desnbsp;animaux domestiques; snivi etc., 8vo., Paris 4840, 8 Fr.

Lignée et Daumy, De la Pénurie des chevaux de cavalerie en France, 8vo., Paris 4840, 2 Fr.

TIJDSCHRIFTEN.

Recueil de Médecine vétérinaire pratique, Tom. XIII., XIV., XV., XVI., XVII.

Journal de Médecine vétérinaire Théorique, publié par M. M. Bracy-Ciarck, Crepin, Delaguette etc.nbsp;Tom. VII.

Journal des Vétérinaires du Midi, redigé par Bernard, Paris, 8 Fr.

The Veterinarian, 4836, 1837, 1838, 1839,1840.

Mémoires de la Societé Vétérinaire des Departements du Calvados et de la Manche, N®. 3, 4, fS, 6, 7,nbsp;8 , 9, Bayeux et Paris 1837—1843; N®. 1—9 ,nbsp;1830—1834.

HOÜGDUITSCIIE WERKEN.

Albildungen sammtlicher Pferderacen, nacli dem Le-ben gezeichnet, lithographirt und herausgegeven von R. Kuntz, mit naturbist. Beschreibung von E. d’Alton, 1—IV.nbsp;Lief. in Placatform. Stuttgart bei Ebener. (12 BI. Textnbsp;u. 25 Abbild.) 12‘/s, Thlr.

J. J. Amster, geprüfter Flcischbeschauer, Anleitung, nach welcher der Gesundheitsiuetaüd bei deq schlachl-

-ocr page 275-

261

baren Haustliieren, sowoJil im lebenden als geslachteien Zustande zu erkennen ist. Zum Gebraucli für Vieh-; o,nbsp;Fleisclibeschauer etc. 8. Wien. bei Kupfer u. Singer.nbsp;V, Thlr.

Bibliolheli, kleine , für praktische Landwirthe, oder Sammlung nülzlicher und erprobter Ralhschlage aus demnbsp;Geblete der Thierheilkunde, Sehaf- u. Rindviehzucht u. s.nbsp;w. M. Kpf. Herausg. von mehreren. prakt. Landwirthen undnbsp;Thierarzten. L bi? UI. Lief. — Auch unter dem Titel:nbsp;Ratbgeber für prakiisclte Landwirthe von J. R. Rohl*nbsp;wee. Neue Ausg. Berlin bei Heymann. Subscr.-Pr. aufnbsp;42 Hefte ü Bogen ‘/la Tl*!*quot;*

K. M. Dammer, Sommerweide, Winterfülterung, Tranke und Stallung, die vorzüglichsten Förderungs-mittcl der veredelien und gemeinen Schafzucht. 42.nbsp;Nürnberg bei Riegel u. Wieszner. Thlr.

J. F. C. Dicterichs, Anleitung das Alter der Pferde, so wie auch der Riuder und Schafe nach dem. nalür-lichen Zahnwcchsel und den Veranderungen der Zahnenbsp;au erkennen; nebst einer Abhandlung über das Koppennbsp;der Pferde. Mit. 42 Kpstaf- gr. 8. Berlin bei Hayn.nbsp;Pr. ^6 Thlr.

n. Pil. Enslin, Die höhore Scliafzuclit, ihre Vor-theile, mit Rücksichtnahme auf die gewöhnlichsten Krank-heiten und deren Heilung. M. einer lithogr. Abb. gr. 8. Würzburg bei Oettlinger. gt;/a Thlr.

H. J. Erhens, die Zucht, Wartung und Pflege der Hausihiere, nebst einem Vieharzneib. 8. Aachen beinbsp;Roschütz. Thlr.

J. C. L. Genzke, Homeopathische Arzneimittellebre für Thierarzte, nebst Anweisung zur Bereitung der ho-moopaihischen .Arzneieii und Hinweisung auf deren Aut-^

-ocr page 276-

202

wendung ia verschiedenen Krankheitsformen. gr. 8. Leipzig bei Schumann. 2*/,.

F. nbsp;nbsp;nbsp;R, A. Günther, Der homeopathische Thierarzt.nbsp;Ein Hülfsbuch für Kavallerieofïiziere, Gutsbesitzer, Oe-konomen und alle Hausviiler, welche die an den Haust-hieren am hausigsten vorkommenden Krankheiten schnell ^nbsp;sicher und wohlfeil selbst heilen wollen, nebsl einernbsp;Abhandl. über das Wesen der Homöopalhie iin Allge-meinen und ihre Anwendung zur Heilung kranker Haust-hiere insbesondere. I. Th. Krankheiten der Pferde.nbsp;Auch u. d. Titel: Die Krankheiten des Pferdes undnbsp;ihre homöopathische Heilung. Ein Hülfsbuch für Kaval-lerieoffiziere re., mit Beitragen von J. F. R. Kerl.nbsp;gt. 8. Sondershausen bei Cipel.

G. nbsp;nbsp;nbsp;C. Haubner (Kreisthierarzt), Die Magenverdauungnbsp;der Wiederkauer nach Versuehen, nebst einer Prüfung dernbsp;Flouremchen Versuche. gr. 8. Anclara bel Dietze. Vj^ Thlr.

Dessen allgemeines Handbuch der Thierheilkunde für Thierarzte. dr Thl. Auch u. d. Titel: Einleitung in dasnbsp;Studium der wissenschaftlichen und popularen Thierheilkunde, für Thierarzte, Landwirthe etc. Zum Gebrauchenbsp;Lei akademischen Vorlesungen und zum Sclbststudium.nbsp;gr. 8. Daselbst. 4*/, Thlr.

Prof. Hayne, Die Seuchen der nutzbaren Haussiiuge-thiere in Bezug ihrer Erkenntnisz, Ursachen, Behandlung, Vorbauung durch therapeutische und veterinar-polizcilichenbsp;Mittel und Vergleichung mit den Krankheiten der Men-schen. gr. 8. (Wien, Mayer u. Comp. in Komm.) 5 Thlr.

E. Hering, Vorlesungen für Pferdeliebhaber, mit 233 bildlichen Darstellungen auf 21 Blatter gezeichnet vonnbsp;IF. BaurmisUr, Stuttgart, Ebnersche Kunstliandl. 5 Thlr.

Chr. Jösch, Bcitrage zur Kenntnisz und Beurtheilung

-ocr page 277-

263

der Pferderagen in Asien, Afrika und Europa. 8. Wien bei Heubner, l'/s Thlr.

Die Krankheiten, der Scbafe und ihre Heilung nacU liomöopathischen Grundsatzen. 8. Leipzig bei Fort.

J. M. Kreuzer, Handbuch der thierarztlichen Araiei-verordnungslehre. gr. 8. Augsburg, v. Janisch u. Sta-gesche Buchhandlung. l’/, Thlr.

Dessen Lehrbuch der Thierheilkunde, oder gründ-liche und leicht faszllcbe Darstellung alles desjenigen, was jedem Landwirthe und Besitzer der wicbtigslen Haus-saugethiere aus dem gesammten Gebiete der Veterinar-mcdizin zu wissen nolhwendig ist. YIII. u. IX. Lief.nbsp;gr. 8. ‘/s Thlr.

F. G. Ledebour, Allgemeine Thierheilkunde nach homöopathischen und isopatliischen Grundsatzen. Nebstnbsp;vollstandiger Belchrung über Bereitung und Wirkung dernbsp;bis jetzt geprüften und in den Krankheiten der Haus-ihiere mit Erfolg angewandter homöopaih. u. isopath.nbsp;Heilmiliel. Nach den besten Quellen und eigenen Er-fahrungen bearbeitel. 8. Nordhausen bei Köhne. */, Thlr.

J. Chr. G. Lüpke, Handbüchlein der Hufbeschlags-lehre für Kavalleristen, Pferdebesitzer und Beschlag-schmiede. Zweite verbesserte u. vermehrte Aufl. mit 8 liihogr. Taf. Quedlinburg bei Basse.

M. F. J, W. Lux, Zoöiasis, Zeitschrift für die spe-zifische Thierheilkunde. 2r Bd. dstes Heft. gr. 8. Leipzig bei Kollmann. 1‘/, Thlr.

Das Pferd, seine Zucht, Behandlung, Struktur, Mangel u. Krankheiten, mit einer Abhandl. über das Fuhr-wesen. Nach dem Engl. von E. Sering. Mit 105 Holzschnitt. 2. u. 3. Lief. gr. 8. Stuttgart bei Met-’nbsp;zier. a Lief. ’/* Thlr.

-ocr page 278-

264

Jgn. Reska, (Riilmeister), die Pferdewisscnschaft in ilirem ganzen Umfange, popular dargeslellt, 4r Thl. gr. 6.nbsp;Prag bei Haase Söhne. “/j Thlr.

J. J, Rychner, u. Ed. Jm-Thurn, Encyklopadie der gesammten Pferde- und Rlndvieliheilliunde. 2r Bd. I—V.nbsp;Lief. gr. 8. Bern bei Fischer u. Comp.

F. nbsp;nbsp;nbsp;X, J. Schreiner, Die Bebandelung des Pferdes,nbsp;Enthaltcnd: die Beschaffenheit der Pferderacen, die (ilia-raclere der Pferde, die Pferdezucht und Geslüleinricl»-tung etc. Neue Anfl. mit Zeichnungen zum Behuf dernbsp;Erklarungen über den Hufbeschlag. gr. 8. München beinbsp;Lindauer. 1 Thlr.

Taschenroszarzt, homöopalbischer. Ein unentbebrlicbes Hand- u. Hülfsbüchlein für diejenigen, welcbe die Krank-lieiten der Pferde leicht, sicher und wolilfcil heilennbsp;wollen. Leipzig bei Fort. ’/a quot;Thlr.

S. V. Tennecher, JalirbucU für Pferdezucht, Pferde-kennlnisz etc. 43ter Jahrgang 4837. 42. Weimar bei Yoigt. d'/g Thlr.

Unterricht für Liebhaber der Kanarienvögel, nebst andere Singvögel zu fangen, zu zahnien, zu unierrichten.nbsp;2te Aufl. Quedlinbtirg bei Ernst.

D. L. Wagenfeld, Grundrisz einer speziellen Pathologie und Therapie des Pferdes, 4r Th. 8. Dresden bei Arnold. l®/g.

G. nbsp;nbsp;nbsp;C. Ziller, Universal-Thierarzneibuch, oder gründ-Jiche Anweisung aller auszerlichen und innerlichen Krank-heilen der Hausthiere etc. Schleusiugen bei Glaser.

Arcliiv für Thierheilkunde, Von der Gesellsehaft Schwei-zerischer Thierarzte. Bd. VlII. oder; Neue Folge. Bd. 1. Heft 4. 8. Zürich 4838. Preis des Jahrg. 4 Thlr. 34 Gr.

Bibliothek , kleine , für prakt. Landwirllie, oder Samm-

-ocr page 279-

265

lung nützlicher und erprobler Raihschlage aus dem Gebiele der Tbierheilkundc, Schaf- nnd Rindviehzucht, Technologie etc, — Mil Kupfern und Abbildungen. Herausg. vonnbsp;inehreren praktischen Landwirthen und Tbierarzte. 4te bisnbsp;12ie Liefrung. — A. u. d. T. Raihgeber fur praktischenbsp;Landwirlhe von J. N. Rohlwes. Neue Ausg. Berlinnbsp;bei Heymann. 8. Subscriplionspreis pro Heft 8 Gr. (Biosnbsp;neuer Titel auf alten Sachen).

Joh. Samuel Billing, Grundlinier till Hippologie eller Kunskap oni hastens bygojad, natur och behandlung.nbsp;Met 5 pi. 8. Stockholm 1858. 2 Rbr. 56 SI.

Fr. Claier, Der Jager als Arzt seiner Hunde. Eine volstandige Anleitung für Tbierarzte, Jager, Jagdliebhabernbsp;und jeden Besitzer von Hunden, den Krankheiten diesernbsp;Thiere vorzubeugen, und die zura Ausbruch gekomme-nen auf die leichteste, sicherste und wenig kostspieligenbsp;Art zu heilcn. Mit 6 Holzschn. Nach der 23 Aflagenbsp;des engl. Originals. 8. Leipzig, Belgische Buchh. (9®/^)nbsp;V, Thlr.

Neueste Entdeckung den schwarzen Staar der Pferde auf eine untrflgliche und auszerordenllich leichto Weisenbsp;zu erkennen. Nebst einigen Bemerkungen fiber die Augennbsp;und Augenleiden der Pferde, unJ einer kurzgefasztennbsp;Naturgeschichte des Pferdes, besonders der Arabischennbsp;Race. Eine wichtige Schrift für jeden Pferdekaufer. 16.nbsp;(I'/j B.) Nordliausen, Ffirst. geh, u. verklebt. 8 Gr.

Geheimnisse, recht wichtige, für Pferdebesitzer, Oder: Anweisung, den Pferden auf sclinelle und leichle Art dasnbsp;Durchgehen, Statischsein, Beiszen, Schlagen, Boeken,nbsp;Steigen, Kóken und Niederlegen im Wasser abzugewöhnen.nbsp;Von eineni Cavallerie-Officiere. 8. (63 S.) Nordliausen,nbsp;Ffirst. geh. 8. Gr.

-ocr page 280-

266

Gestüts-Zciclien, Sanomlung aller, in der Proving Preuszen und Litliauen^ Litliogr. 16. (20 Blatter, Berlin, Ende) cart. 12 Gr.

J. JET. Fr. Gunther, Untersucliungen und Erfalirungen im Gebiete der Anatomie, Phjsiologie und Tliierarzenci-kunde. Ite Lief. Die Erection des Penis, nach lleobach-tungen und Versuchen an Thieren, besondcrs an Pfer-den. gr. 8. (8’/a B) Hanover, Helwingsctie Hofbuclih.nbsp;geh. 16 Gr.

Fr. Aug. Günther, Der homöopatbische Thicrarzt. Ein Hflifsbuch etc. 2ter Theil. Krankheilen der Binder etc.nbsp;Auch unter d. T. Krarikheiten der Binder, Schafe undnbsp;Schweine, und ihre horaöopatische Heilung. Ein Hülfs-bucli für Landgeisiliche, Landwirlhe und alle Besilzernbsp;von Haus- und Nutzthieren, bearbeitet und herausgege-ben von etc. gr. 8. (VI. und 202 S.) Sondershausennbsp;bei Engel, geh. 18 Gr.

Dr. E. F. Gurlt, Lehrbuch der verglcicbendcn Pby-siologie der Haus-Saugethiere. Mit 3 Kupfertafeln. gr. 8. (247a B.) Berlin, Hirschwald. geh. 2 Thlr. 6 Gr.

G. C. Haubner, allgem. Handbuch der Thierheilkunde für Landwirthe etc. 2 Thl. 1 Abth. — A. u. d. T.:nbsp;Arzneimittellehre rc. gj. 8. Anclam, Dietze (8.) 16 Gr.

G. Ch. Haumann, (Pfr. zu Gzroskórner bei Mühl-hausen). — Praktische Schweinezucht, oder gründlicher und gemeinfaszlicher Unterricht über Zucht, Pflege, Mastnbsp;und Benutzung der Sclnveines, so wie über die Erken-nung, Verhütung und Heilung seiner Krankheiten, Einnbsp;Hand- und Hülfsbuch etc. gr. 8. (XII u. 312 S.) Weimar, Voigt 1'838. 18 Gr.

Heilvcrsuche, homóopathische, an kranken Haustliie-rcn. Von cinem Laien. Ir. Brief. —¦ A. u. d. T.: Ho-

-ocr page 281-

267

möop. Heilversuche an Pferden, 2le ganz umgearbeit. Ausg. gr. 8. (21 B.) Magdeburg, Heinricbsbofen. 1nbsp;Thlr. 8 Gr.

Dr. E. Herbst, (prakt. Thierarzt) Die Krankheiten des Rindviehes, der Schafe, Ziegen, Schweine, Kunde, Hüh-ner, Tauben etc. ihre Heiluug und die Art und Weisc,nbsp;diese Thiere zu masten. Ein praktisches Noth- und Ilülfs-buch für den Oekonomen und Landmann. 8. (284 S.)nbsp;Leipzig, Krappe 1838. 18 Gr.

Hippologische Blatter. Eine Zeitschrift zur Veredlung der Pferdezucht. Herausgeber Graf v. Holmer. Kielnbsp;(Hamburg, Perthes, Besser und Mauke in Comm.) 5nbsp;Thlr. 16 Gr.

Klöppel aus Apolda, des Karameijagers Fr., vielfach bewahrte, durch öiTentl. Zeugnisse bestatigte Mittel widernbsp;Krankheiten der Menschen und Thiere, Vertilgung dernbsp;Insekten u. s. w. Für ledermann. 8. (1 B.) Leipzig, Dro-bisch. geh. 3 Gr.

F. G. Ledebour, Der wohlunterrichtete Pferdekaufer. 8. Nordhausen, Köhne (6) “/g Thlr.

Dr. L. Maier, Uher den Nachtheil der Schafpocke-nimpfung für die Slaats-Oekonomie. 8. Braunsberg etc. lm Bücher-Magazin für Preuszen. (2) ‘/i Thlr. (Frühernbsp;schon in d. Mögliner Annalen Bd. 25 gedruckl).

Dr. Carl. Wilhelm Méhlisz, (prakt. Arzt ete. in Liebenwerda.) Ueber Virilescenz und Rejuvenescenz thie-rischer Körper. Ein Beitrag zur Lehre von der regel-widrigen Metamorphose organischer Körper von etc.nbsp;gr. 8. (114 S.) Leipzig, Schreck 1838. 18 Gr.

Th. Merk, (Regimentspferdearzt) Leicht faszliches Hand-buch übcr die Viehseuchen. Für Aerzte, Thierarzte und Beamte, besonders' aber für Oekonomen und Landleute.


-ocr page 282-

268

Herausgegeben von etc. liC S. etc. i Tab. in Fol. München, Fleiscbmann.

Th, W. Pabst, Lclirbuch der Landwirthschaft. 2 Bd. 1 Abthl. Die Lehre von der Viehzucht. gr. 8. Darmstadt ,, Leske.

Das Pferd, seine Zucht, Eehandlung, Struktur etc. Nach dem Engl, mit Anmerk. und Zusatzen von E.nbsp;Bering. Mit Holzschnitten 4 (letzte) Liefr. gr. 8. SluUrnbsp;gart, Metzlersche Buchh. geh. */» Thir.

Preisschriften über die Schafpockenimpfung, deren zweckmaszigste Anwendung und Berrichtung , von Dr, Fr.nbsp;Müller, Dr. C. A. Schmidt und Kreisthierarzt König.nbsp;Bekannt gemacht und mit Zusatzen v. d. Kurmark. öko^nbsp;nom. Gesellsch. z. Potsdam. Potsdam 1837.

Reichenbach, Der Hund in seinen Haupt- und Neben-raeen, durch 193 naturgetreue Abbildungen in Kupfer-und Stahlslich dargestellt. Besonders abgedruckt aus der praktisch-gemeinnützigen Naturgeschichte von etc. 2ienbsp;durch vollslandige Beschreibung und durch 56 Abbildungen vermehrte Ausgabe. Schmal gr. 4 (90 S. u. 24nbsp;Kpft.) Leipzig, Wagner 1856 Cart. 2 Thl. 12 Sgr.nbsp;Ilium. 5 Thl.

Das Rindvieh, seine Zucht, Behandlung und Krank-heiten. Nach dem Engl, mit Ammerk. und Zusatzen von E. Bering. Mit 90—100 in den Text eingedruck-ten Holzschnitten. 1 Lief. gr. 8. Stuttgart, Metzlerschenbsp;Buchh. geh. Thlr.

Die Rindviehzucht, und deren Endzweck. Beschrieben zum Besten der Landwirthschaft. 8. Karlsruhe, Artist.nbsp;Institut. (11) br. Thlr.

J. J. Rychner, Stand und Fortgang der Thierheil-kundc bis zum Jahre 1857. Line Berichterstaltuug an

-ocr page 283-

269

die Versammlung schvveizer. Thierarzte zu Ollen am dl. Sept. 1837. gr. 8. (3gt;/* B.) Bern, Fischer undnbsp;Comp. geb. 6 Gr.

Rychner und Im-Thwm. Encyklopadie der gesamm-ten theoretischen u. praktischen Pferde- und Rindvieh-Heilkunde. 3r B. 2—3 Liefr. u. 4r Band in 5 Liefr, gr. 8. rest. IV. 2—S. Ebcnd. geh. 4 Thl. 12 Gr.

Paul von Schmid, die vervollkommnete Viehzucht. Grundliche Anleilung zur richligen Zucht, Warlung;nbsp;Fülterung, Veredlung und Heilung des Rindviehes, dernbsp;Pferde, Schafe, Schweine etc. Das neuste Haus- undnbsp;Ilülfsbuch für Viehbesitzer und Viehpachter. 2 Thle. 8.nbsp;Peslh, Heckenast. br. 1 Thlr.

David Seyffert, (prakt. Thierarzt). Die Geburlshiiife bei den Kühen, oder die prakt. Hülfsleistungen beiinnbsp;Kalben der Kühe, für Landwirthe, angehende Tliierarztenbsp;und Viehpachter bearbeitet von etc. 8. (VI. und 40 S.)nbsp;Grimraa, Verlagskomptoir. geh. 4 Gr.

J. B. von Sind, Sicher und geschwind heilender Pferdearzt, oder gründlicher Unterricht etc. Völlig um-gcarbeitet von Carl W. Ammon. Mit Anraerkungen undnbsp;Zusiitzen versehen von S. von Tennecker. dOie sehrnbsp;vermehrte uiid verbess. Anfl. — Auch u. d. T.:nbsp;Handbuch für angehende Pferdearzte etc. gr. 8. (XII.nbsp;u. 619 S.) Frankfurt a. M. Bronner. geh. d Thlr. 18 Sgr.

J. Stewart, Rath für Pferdekaufer. Eine kurze und genauc Abhandlung über den Bau des Pferdes, dessennbsp;Gesundheit und Krankheit, nebst vielen Anweisungen,nbsp;die Krankheiten vor dem Kaufe zu entdecken. A. d.nbsp;Englischen übers. v. Dr. E. Hoyer. M. 5 Abbild.nbsp;d2mo. Hannover bei Helwing. 1 Thlr.

Neueste Stimmen aus England über den jctzigen

-ocr page 284-

270

Zusland der Zucht edler Pferde daselbst. Deulsch m, Anmerkiingen herausgeg. vom Grafen R, vm Veltheimnbsp;und E. von Hochstdtter. gr. 8. M. 14 lithograph. Taf.nbsp;in queer Roy. 4. Berl. u. Leipz. bei Leich Thlr.

E. Viborg, Beschlaglaeren eller Kunsten at Besiaer Hesten, Esler, Maulesler, Oxen etc. 8. Kopenhag. beinbsp;Gildendal. 2 Thlr. 32 Szl.

D. Weber, Offenes Sendschreihen an den Kreisthier-arzt Professor Dr. Vix in Gieszen, veranlaszt durch dessen Rezension meiner 1836 herausgeg. Schrift: Der Milz-brand etc. gr. 8. Leipz. bei Neclam. 3 Gr.

G. C. Ziller, Kurzgefaszter, jedoch raöglichst gründ-licher Unterricht über die Geburtshülfe der gröszeren land-wirihschafll. Hausthiere. 8. Schleusingen bei Glaser. 4 Gr.

J. Ch. H. André, (Univ.-Stallmeister zu Halle). — Grundsatze und Belehrungen über die zweckmaszigenbsp;Behandlung und Dressur des Gampagnepferdes von dernbsp;Aufstallung bis zur Vollendung. Für Offiziere und allenbsp;Reiter, welche sich mit der Drussur ihrer Pferde selbstnbsp;befassen wollen, von u. s. w. Mit einer liihographirtennbsp;Abbildung (in qu. g. 4.) gr. 8. Leipzig, Hcmrichs.nbsp;geh. 2 Thlr.

C. J, Apperley, Das Rennpferd, seine Erziehung und Vorbereitung für die Rennbahn. Die neuste Methode der Englander. Nach der Original-Ausgabe über-setzt. Mit einer Abhandlung über die zum Trainirennbsp;crforderliche Condition des Pferdes von C. T, Sticker,nbsp;Depart. Thierarzt in Cöln. Mit einer lithographirtennbsp;Abbildung. gr. 8. (XVI. u. 134 S.) Köln u. Aachen,nbsp;Kohncn. geh. 1 Thlr.

Fr. Autenrieth, (Slallraslr. u. s. w. in Marbach). Die Pferdezucht und das Landgestütswesen mit beson-

-ocr page 285-

271

deror Pdicksiclit auf Wuricmberg. gr. 8 (XX. und 127.

S ) Tubingen, Osiander. 16 Gr.

A. J. Bachmam, (Inspektor beim Hauptgeslüt zii Trakelmen). — Kurze Anleitung zur Verbcsserung dernbsp;Pferdezucht. Ein Hulfsbucb für den Landmann. 4tenbsp;mermelirle und vcrbesserte Auflage. Mit zwei Steindruck-lafelen. (in 4.) 8, (VIII. und 208 S.) Paderborn,nbsp;Crüvell. geb. 15 Gr.

Fr. Barthels, Die nalurgemasze Behandelung der Schafwolle durch scbneeweisze Wascbe vor der Schur,nbsp;oder das Bleichen der Wolle und die Krafiigung desnbsp;lliieriscben Organismus zur Erhöliung der Eigenschaften _nbsp;der Welle, ohne Benutzung fremdartiger Stoffe. Nachnbsp;vielfachen cignen Versuchen und Erfahrungen bearbeitetnbsp;ven etc. Mil 10 lilliograplnrten Tafeln (deren 3 in Fol.nbsp;und 1 in 4) gr. 8. (VIII. und 333 S. Leipzig, Brock-baus. 1838. geh. 2 Thir.

Das Buch für den Landmann, odcr was Pferdc- und Viehbesitzer thun und lassen sollen, um zu Nulz undnbsp;Freud Ilausliiiere aufzuziehen, anzukaufen, zu fütternnbsp;und zu pflegen, in gesunden wie in kranken Tagen.nbsp;Mit 3 Holzscbinlten (2 in 4 u. 1 in Fol.) gr. 8, (299nbsp;S.) Bern, Fischer, geh. 1 ThIr.

J. G. Elsner, Gründlicher Elementar-Unterricht in der rationellen Schaferei. 8. Stuttgart und Tübingen, Colla.

H. J. Erltens, (Thierarzt). — Der Pferde-Arat. Ein treucr Rathgeber zur Erkenninisz und Heilung, sowohlnbsp;der innern als iiuszern Krankheiten der Pferde. Fürnbsp;Pferdezüchter, Stallmeister, Pferde-Liebhaber, Landwir-the und Pferde-Besitzer überhaupt, v. etc. gr. 12. (8.)nbsp;(88 S. und 6 S. ohne Pag.) Aachen, Hensen u. Cömp.nbsp;geh. 12 Gr.

-ocr page 286-

272

H. J. Erliens, (Thierarzt), Gemeinnützliclies Thierarz-neibuch , für Slallmeister, Pferdezüchter, Gutsbesitzer, Oekonoracn, Landwirlhe und Pferde-Besitzer überhaupt.nbsp;Nach vieljahriger Erfahrung herausgegeben von etc. 2tenbsp;verbesserte Aufl. gr. 12. (8.) (243 S.) Aachen, Hensennbsp;u. Comp. geh. 12 Gr.

Dr. H, Ficinius, (Prof.), Allgemeine Naturkunde. Zunachst für Thierarzte und Landwirlhe und als Leitfa-den zu Vorlesungen entworfen. gr. 8. (14 Bogen). Dresden und Leipzig, Arnold. 1 ïhlr. 4 Gr.

Dr. G. M. S. Fischer, Der Schaf- und Schweinearzt. Ein nolhwendiges Hülfsbuch für den Landmann, initnbsp;Benutzung der ncusten und besten Hülfsmittel. 8. (4 Bg.)nbsp;Leipzig, Reimann. geh. 12 Gr.

Prof. Flourens, Vorlesungen über Befrucbtung und Ei-Bildung u. s. w. Deutscli bearbeitet unter der Redaction des Dr. Friedrich Berend. 1ste u. 2te Lief.nbsp;gr. 8. geh. Subscriptions-Preis. 10 Sgr.

Fütterungsmelhode. Beschreibung einer neuen für die Landwirlhschaft auszerst wichligen uud vorlheilhaften,nbsp;besonders für Rindvieh, Schafe, Schweine, durch welchenbsp;die Halfie der bisherigen Kosten durch Ersparung annbsp;Putter und Brennmaterial erhalten wird, und die sichnbsp;bereits durch Einführung auf melireren Gütern, alsnbsp;allgemein anwendbar und nutzbringend, bewahrt hat.nbsp;Für Landwirlhe. 8. (IS S.) Leipzig, Polet. geh. 5nbsp;Gr. Bildet den Anhang zu M. Beyer, Das Brand-weinhrennen u. s. w.)

K. Fr. Whlm. FunJui, (Dr. der Med. und Ghir., praktischer Arzt und Veterinar etc.) Handbuch der spe-ciellen Pathologie und Therapie der gröszeren nulzbarennbsp;Hausthiere oder allgemein faszliche und wissenschaftUche

-ocr page 287-

273

Darsicllüng der Ersclieinungen , Kennzeiclicn, ürsachen, Vorhersagungen, Heilungen imd Vorbauungen ihrer in-neren Krankheilen, mit vorzüglicher Berüchsichiigung dernbsp;Seucheii. Ein Hulfsbuch bei Vertragen für Lehrer dernbsp;praktischcn Velerinarkunde, so wie zum Selbstunterrichtnbsp;für Staatsarzte, Polizeibearnle, Thierarzte und gebildetenbsp;Oeconomen, von etc. 2ter Band 1ste Abth. Krankheitennbsp;des Reproduktionssystems. gr. 8. (4 S. obne Pag. undnbsp;294 S.) Leipzig, Friese, d Thlr.

Th. Götz, Hundegallerie, oder naturgetreue Darstcl-lung des Hundes in 43 reinen unvermischten Ra?en, mit einer kurzen Einleitung und Beschreibung jeder Race.nbsp;Herausgegeben von etc. Mit 32 colorirten Kupfern (Istesnbsp;bis Stes Heft) Qu. Fol. (jedes mit 6 bis 7 Kupfer undnbsp;4 Seiten Text). Weimar, Lobe. geh. Subsc. Pr. 20 Gr.

Handbuch, nötliiges, über Zucht, Behandlung, War-tong und Futterung, auch Arbeit der Pferde; für OekO' nomen und jcden Pferdebcsitzer. Nebst einem Anhange,nbsp;enlhaltend das Wcsenllichsle der Reitkunst und des Zu-reitens junger Pferde. Ausführlich bearbeitet von einemnbsp;Oekonom. 8. (Vil. und 116 S.) Arnsberg, Ritter. 10 Gr.

Dr. Joh. Gottffr. Uinze, (prakt. Tliierarzt). Uie Klauenseuche. Hire Geschichte, Natur und Heilung, mitnbsp;Benuizung der besten Hülfsmitlel, dargestellt von etc. 8.nbsp;(S3 S.) Jüterbog, Colditz u. Gomp. 1857. 8 Gr.

C. von Hochstetter, fStalImeister), Nachtrage zu den neusten Stimmen aus England über den jetzigen Zustandnbsp;edler Pferde daselbst gr. 8. (VI. u. 128 S.) Berlin,nbsp;Vereins-Buchhandl. in Gommiss, geh. 16 Gr.

Von Hohenstein, (Stalmeister und seine Freunde), Bei-trag zur Menschen- und Pferdekunde. Eine Novelle. Auf Verlangen aus dem 13. Jalirgang, von Tenneckers Jahr-

V. Dl. I. St. nbsp;nbsp;nbsp;18

-ocr page 288-

274

btich besondcrs abgeclruckt 12, (141 S.) Wciniar , Voigt 1858. geil. 10 Gr.

A. B. Ilohmn, Die Zucht uncl Wartung der Stuben-vögel und Hausgeflügels, nebst Anweisung zum Fange der Vogel, zur Erkcnnung iind Heilung ilirer Krankbeiten.nbsp;8. (IV. u. 131 S.) Quedlinburg. Basse. 10 Gr.

E. lm Thurn, Die Wahrschaftsgesetze der Schweiz und der sie umgebenden Slaaten. Mit Anmerkungen. 8.nbsp;geh. (8 S. o. Pag. 122 S.) Frauenfeld , Beyel, 15 Gr.

Dr. L. W. Kahlcrt, Die Ilühnerpest (der Hühnerlod) und ein sicheres durch Erfahrung bewalirles Mittel gegennbsp;das plötzliche Umstehen des Ilausfcderviehs. Allen gulennbsp;Landleuten und insbesonderii sorgfalligen Hausmültern zurnbsp;Darnacbachiung mitgetbeilt u. s. w. 8. (20 S.) Prag,nbsp;Druck von G. Haase Söhne. geh. 4 Gr.

Dr. G. M. S. Kahlcrt, Der Schaf- une Schweinarzt. Ein nothwendiges Hülfsbuch für den Landmann. u. s. w.nbsp;8. (IV. u. 58 S.) Leipzig, Reiraann (Melzer). geh. 18 Gr.

Dr. Joh. MIartin Kreuzer, (Ausübend Vcterinararzt etc.), Handbuch der allgeineinen thierarztlichen Arznei-verordnungs-Lehre, mit Inbegriff der veterinar-pharma-ceiitisehen Becepiirkunst. Zum Gebrauch bei Vorlesungennbsp;und zum Selbstunterrichte für angehenden Thierarzte,nbsp;bearbeiiet von etc. gr. 8. (XVI. und 344 S.) Augsburg,nbsp;von Jeiiiseh und Stagescbe Buehh. 4 Thlr. 8 Gr.

Lemmergeier, (Stallmeister), Zustand der Pferdezucht, der Pferdekennlnisz, des Pferdehandels, der Pferdearznei-und Reitkunst in dem Jahre 1893. Eine Prophezeihungnbsp;von etc. Auf Verlangen aus dem 15. Jahrgang vonnbsp;Tenncchers Jahrbuch besonders abgedruckt. 12. (56 S.)nbsp;Weimar, Voigt 1838. geh. 6 Gr.

David Low, Der ausübende Landwirth oder die prak-

-ocr page 289-

275

tische Landwirlhschaft auf ihrem jeizigcn Standpunkte, in Bezug auf- Ackerbau, Pflanzcnbau, Viehzucbt undnbsp;Wirtbschafisdireklion von etc. Nacb der 2ten Ausgabenbsp;des engl. Originals, übersetzt und bearboitet von l)r.nbsp;Viklor Jakobi, 1ste Lief. gr. 8. (S. 1—164 u. 4 lith.nbsp;Tafein in gr. 4). Leipzig, Wienbrack. geh. 1 Thlr.nbsp;Erscbeint in 4 Lief. , welche nicht vereinzelt werden.

Saint-Ange Martin, Der Kreislauf des Blutes beim Fötus des Menscben und bei den Wirbelibiercn. Nebstnbsp;einer Abbildung (1 Col. Tabel., 1 Bogen in Fol. undnbsp;in bölzernen Futteral. gr. 8. (32 B.) Berlin, Belbge,nbsp;geh. 3 Tlilr. 8. Gr. (4uch in lalcinischer Spracbe).

Matthias Mayor, Die Hippophagie in der Schweiz. Denkschrift an die schweizcrischen gemeinnützigen Ge-sellscbaften fiber den Gebrauch des Pferdefleiscbes alsnbsp;Nahrungsmittel. Von etc. Aus dem Französischen fiber-setzt und mit Anmerkungen versehen, von Eduard Im~nbsp;Thurn, Lehrer d. Thierheilkunde a. d. Univ. zu Basel.nbsp;8. (34 S.) Bern. Fischer, geh. 4 Gr.

0. Menzel, Ueber die Vollblutfrage. Uebersicbt, Kri-lik und Antikrilik. 8. Berlin, 1838. IS Sgr.

Th, Merk, (kfinigl. baiersch. Regim. Ve(erinararzt), Der Hausthierarzt als Hausfreund bei alien Krankheitennbsp;und Seuchen dor Pferde, des Rindviebs, der Schafe,nbsp;Schweine, Ziegen und Hunde. Mit einer kurzen Anlei-tung zur Zucht und Wartung der Hausthiere. Ein nfitz-liches Handbiich ffir Landwirthe von etc. Auch unternbsp;dem Titel: Vollstandiges Handbuch der praktischen Haus-thierheilkunde, enlhaliend alle innerliclien und auszerlichennbsp;Krankheiten der Pferde u. s. w. 2te vermehrte undnbsp;verbesserte Aullage. gr. 8. (XX. und 336 S.) München, Fleischmann. 1 Thlr.

18 *

-ocr page 290-

276

'J. G. Möller, Hytlro-Homöopalisches Tasclienbucli der Ttiierheilkunde oder die Krankheiten der Hauslliiere undnbsp;duren Heilung durch kalles Wasser, vorzüglich abernbsp;durch homöopathische Mittel. Eiii heues alpliabetisclinbsp;gearbeitetes Noth- und Hülfsbuch för ieden Tbierarztnbsp;und Viehbesitzer. Von etc. Durchgesehen von M. Lux,nbsp;prakt. Thierarzt. Leipzig, Lauffer 1839. geh. 18 Gr.

G, Fr, Most, Ausführliche Encyklopiidie der gcsammt. Staatsarzneikunde. lm Vereine mit mehreren Doktorennbsp;der Rechlsgelahrlheit, der Philosopbie, der Arzneiwis*nbsp;senschaft und Wundarzneikunst, praktisclien Aerzien,nbsp;Physikern und Cliemikern bearbeitet und herausgegeben.nbsp;Für Gesetzgeber , Rechtsgelebrte , Polizeibeamte, gericht-licbe Aerzte, Wundarzte , Apotheker und Veterinararzle.nbsp;Ersten Band, 1—6les Heft und folgende. gr. 8.

K. Munde, Lehrer, genaue Beschreibung der Grilfen-berger Wasserheilanslalt und der Priesznitzischen Kur-methode. Nebst einem Anhange über die Behandlung verscbied. Pferdekrankheiten. 2te vermehrle Aufl. 8.nbsp;(14 B.) Leipzig, Frohberger, Velinpapier 12 Gr.

Dr. n. A. Nikolai, (Med. et Chir. praktischer Arzti, Med.-Rath etc. zu Berlin), Die Medicinal- und Vete-rinar-Polizei. Als 2ter Tbeil des Grundrisses der Saniiats-Polizei. gr. 8. (VIII. u. 608 S.) Berlin, Nikolai, o Thlr.

Fr, Nüshen, (Krcislhierarzl), Ueber die Kollerkrank-beit der Pferde in allen ibren Verschiedenheiten, deren mögliche Heilung und Anfübrung dcrjenigen Umsiünde,nbsp;unler welcben der Verkauf eines, innerhalb der gesetzli-chen Frist, als kollerkrank sicb ausweisenden Pferdes gültignbsp;zu beurlheden ist. Für Bchördeu, Thieriirzte, Pferdebe-sitzer und Oekonomen. Nacb vieljahrigen Erfahrungen bearbeitet von etc. 8. (80 S.) Minden, Eszmann. geh. 6 Gr.

-ocr page 291-

277

Pferde-Ra§en, übersichtliehe Darstellung der. Imp. FoL (ein Blalt in Kupferstich mit eingedrucktem Text). Weimar, Landes-Indiistrie-Comptoir. 1 Thlr.

Ifims Reslta, (Ritmeister), Die Pferdewissenschaft in ihrera ganzen Uinfange. Populair dargestellt von etc. 2ternbsp;Theil, 1ste Abib. gr. 8. (141 S. und 5 S. ohne Pag.)nbsp;Prag, Ilaase, Söhne. 1 Tlür. 4 Gr.

Das Rindvieh, seine Zucht, Behandlung v. s. w. Nach dera Englischen mit Anmerkungen «nd Zusatzen vonnbsp;Ilering. Audi unter dem Titel: die englisclie Yiehzuchtnbsp;u. s. w. 2te Lief. Stuttgart, Metzler, 18 Gr.

Nicol. Joh. Rohlwes, Allgemeines Vieliarzneibnch oder Unterricht wie der Landmann Pferde, Rindvieh, Schaafe,nbsp;Schweine, Ziegen und Hunde aufziehen , warten, fütternnbsp;und deren Krankheiten erkennen und heilen soil. Nebstnbsp;einem Anhange. Eine von der Königl. Markischen Oe-konomie-Gesellsehaft zu Potsdam gekrente Pries-Schrift.nbsp;ISte verbesserte Auflage. Mit einer Kupfertafel (in 4.) 8.nbsp;(XVI. und 301 S.) Berlin, Rücker und Püchler. 20 Gr.

Die Roszmarkte zu Bettstatt im Groszherzogthum Weimar, in historischer, statischer und comraerzieller Be-ziehung von R. v. S, 12. (3S S.) Weimar, Voigt, geh. 4 Gr.

Rychner, Encyclopadie der gesammten theoreiisclien und praktischen Pferde- und Rindvieh-Heilkunde in alpha-betisclier Ordnung gearbeitet von J. 3. Rychner, Thier-arzte, Dr. etc. zu Bern und Eduard Im-Thuvn, Thier-arzte und Sanitatsrath zu Schaffhausen. 4ter Band,nbsp;2te—5te Lief. (Rindsgalle-Zwiebel, Anhang und Register),nbsp;gr. 8. (S. 143—716 Schulsz; 16 und XV. S.) Bern,nbsp;Fischer u. Comp. geh. (als Rest) Preis des 4ten Bd. ntitnbsp;Nachschusz 2 Thlr. 20 Gr. — 4 Bde. 10 Thlr. 8. Gr.

-ocr page 292-

278

Fr. Schroeder, Miltheilungen übcr Pferdczaclit, mil besonderer Bezielmng auf Vorpommern in Briefen, vonnbsp;etc. Mit 2 Steindrucktafeln (in 4.) gr. 8. (VI. und 97 S.nbsp;Anclam, Dielze u. Comp. geh. 15 Gr.

Dr. C. L. Schwab, (o. ö. Prof. an der Central-Veterinarsehule zu München), Lelirbuch der allgemeinen Pathologie der Hausthiere. 4te durchgesehene Aufl. gr. 8.nbsp;(VIII. und 151 S.) München, Finslerlin. geh. 18 Gr.

Fr. Sehwinghammer, (Dr. der Med. und Chir. etc. in Schleiszheim). Unterricht über landvvirlhschaftliche Vieh-zucht, zunachst für Landwirthe, Isle Bd. — Auch unlernbsp;den Titel: Unterricht über Rindviehzucht für Viehzüchter.nbsp;gr. 8. (XIV. und 210 S. nebst 3 lilh. Tafeln, XIV.nbsp;und 614 S. nebst 5 lith. Beil.) Landshut, Palm. geh.nbsp;jeder Band 14 Gr.

S. von Tenneeker, (Major der Reilerei etc.), Erinne-rungen aus meinem Leben. Zum theil Sludienbilder für Cavallerie-OITiziere , Stallmeister, Bereiter, Pferdearzle,nbsp;Pferdezüchter, Pferdehandler und jeden Kenner undnbsp;Freund der Pferde, von etc, 2 Bde. Altona, Ham-merich. geh. 2 Thlr.

Dr. Ad. Tschudi, Die Blasenwürmer. Ein monogra-phirter Versuch von etc., gr. 4. (75 S. 45 ohne Pag. und 2 lith. Taf.) Freiburg, Wagener. 1837. geh. 20 Gr.

Hans Tobias Yellen, Hundertjahiige Scharfrichterkuren an Pferden u. s. w. 2te verbesserte Aufl. gr. 8. Augsburg,nbsp;V. lenisch und Stage’sche Verlagshandlung. geh. 16 Gr.

A. D. Vergeaud, (Artill. Hauptmann etc. zu Paris), Praktischer Unterricht in der Reitkunst für Herren undnbsp;Damen, iusbesondere zur Selbstbelebrung, Enthaltend ;nbsp;die Civil- und Militair-Reitschule, die Reilscbule für dienbsp;Daincn, das Fahrcn und Besorgungen und Untcrhaltung

-ocr page 293-

279

(les gcsumlea Pferdcs auf der Reise, die ihierarznei-kundlichen Kenntnisse, welche vor dera Eintrill regel-niasziger Iliilfe der Kunst noihwendig werden, den An-kauf, die Bezeichnung utid Dressur der Pferde. Von etc. aus dem Französischen. Mit (12 lith. Taf.) Abbildungennbsp;8. (X. und 199 S.) Quedlinburg, Rasse. geh. 10 Gr.

VoHblutspferde, Verzeiclinisz der in Meklenburg be-findlichen. 9les Heft. Herausgegeben unter Auloritat der Comniitlé für Meklenburgs Pferderennen, gr. 8. (XII. undnbsp;92 S.) Rostock , gedr. bei Adlers Erben.. (Stiller innbsp;Comm.) geil. 9 Gr.

L. Wagenfeldt, (Kreistbierarzt), Gründliche Anweisung die Krankheiten des Pferdes, sowold die innern als dienbsp;auszern zu erkennen, und zu heilen. Mit 4 lith. Tafelnnbsp;(wovon 3 in roy. 4 und 1 in roy. Fel.) 2te Aull. 8.nbsp;(10®/* B.) Danzig, Anhuth. geh. 1 Thlr. 12 Gr.

E. Walch, (Rreisthierarz zu Hersfeld), Die Thierarz-neiwissenscbaft in ihren wiclitigslen Beziehungen zu dem Staat und dessen Bewolinern. Für Staats-, Medicina!-,nbsp;lustiz- und Verwaltung-BcamteThierarzte etc. etc.nbsp;Unter Mitwirkung ausgezeichneler Veterinaire, Doctoren,nbsp;Professoren und Lelirer der ¦ Thierarznei Wissenschaft.nbsp;1ste Abtheil. — Auch unter den Titel:. Darstellnng desnbsp;Veterinar-Wesens in den einzelnen deulschen Slaaten.nbsp;In administrativer und économischer Ilinsicht historischnbsp;erörtert, von etc. Mit Bemerkungen von Dr. Yix. gr, 8.nbsp;(XII. und 151 S.) Hersfeld, Schutster, 1S38. geh. 18 Gr.

Yon Weckherlin, Die Rindviehzucht in Würteraberg. Mit einer lithographirten Abbildung. gr. 8. Stuttgardnbsp;und Tübingen, Cotta.

J. C. Wirth, Ausüb. Arzt und Lehrer an der Ve-terinarschule in Zurich) , Lchrbuch der Seuchcn uiid

-ocr page 294-

280

ansleckenden Krankheiten der Hausthiero. gr. 8. (XVI. und 428 S.) Zürich. Orell uud Füszli u. Comp. i Thlr. 16 Gr.

G. Chr. Ziller, (Landihierarzl), Universal Thierarz-neibuch oder gründliche Anweisung u. s. vv, 6te Aufl. 8. (308. S.) Schleusingen, Glaser. geh. 12 Gr.

M. Anker, (Professor der Thierheilkunde), Anleitung zur Erkenntnisz, Verhütung und Heilung der Maul- undnbsp;Klauenseuche des Rindvielies, der Schaafe, Ziegen undnbsp;Schweine. Für Thierarzte und Viehbesitzer. Auf Anord-nung der Sanitats-Commission der Republik Bern ver-faszt. Bern, Chur und Leipzig bei J. F. J. Dulp,nbsp;1839. broch. 6*/* Sgr.

Ant. L. Buchmüller, (Dr. der Med. u. Prof. in Wien), Syslemalisches Handbuch der Arzneimittellehrenbsp;für Tbierarzte nnd Oekonomen. 2lc verbesserte u. ver-mehrte Aufl. gr. 8. (XXX. u. 369 S. nebst 2 Tab. innbsp;gr. 4. Wien bei Gerold. 1. Rthlr. 18 Sgr. 9 Pf.

¦ J. C. B, Daube, (Förster), Der Hühnerbund. Seine Erziehung, Bearbeitung, Gebrauch nnd Behandlung. An-hang: Hans von Hackelberg, 8. 31. geh. Quedlinburgnbsp;bei Franke. 5 Sgr.

--------Der Sehweiszhund. Seine Erzie-

liung, Bearbeitung , Gebrauch und Behandlung. Anhang: Die Legende vom heiligen Hubertus. 8. 28 S. geh.nbsp;Ebendaselbst. H Sgr.

Mich. von Erdely’s, (Dr. u. Prof. in Wien), Grund-linien der Muskellehre des Pferdes niit Berücksichtigung der Abweichungen bei den übrigen Haussaugeihieren.nbsp;Ein Handbuch für angehende ïhiei ai-zie und Oekonomen.nbsp;2te Aufl. gr. 8. (IV. und 100 S.) Wien bei Gerold.nbsp;20 Sgr. (Scheint ein neuer Titel derselben-, 1829 beinbsp;Wiramcr erschienen Schrift zu sein).

-ocr page 295-

281

Die Fasanen, Papageien und Aflen, deren Behand-lung, Auferziehung, Fülterung und Heilung ihrer Krank-heiten etc., fiir Liebhaber dieser Thiere. Gr. 12. 120 S. Him bei Ebner. geh. 18 Sgr. 9 Pf.

J, Grebner, (Militair-Oberthierarzt, Ritter etc.), Tbier-arztliches Recept-Buch, oder Sammlung der neuesten ihierarzllichen Recept-formeln. Zum Gebrauch für Thier-arzte, Gavallerie-Ofiiciere und Freunde der Thierheil-kunde. 2te verb. Aufl. 8. (VI u. S. 7—115.) Ulmnbsp;bei Ebner. 1838. geh. 1 Rthlr. (Nur neuer Titel.)

Grundrisz der Veterinar-Pharmakologie, oder tabella-riscbe Uebersicht der Abstammung, auszern Kennzei-cben, physiscb-cbemiscben Eigenschaften u. s, w. aller in der Thierheilkunst gebraucblichen Arzneiinittel. Fürnbsp;angehende Thierarzie u. s. w. Von einem Königl. Pr.nbsp;Kreis-Thierarzte. 4. Weimar bei Voigt. IV und 147 S.nbsp;1 Thir. 7Vj Sgr.

J. L. Harthausen, (Dr. der Arzneikunst, Hofrath und Kreisphysikus in Neisze), Die venerische Krankheit dernbsp;Pferde. Eine monographiscbe Beilage zu den Handbüchernnbsp;der Kameralisten, Medizinalbeamten, Thierarzte, Pferde-züchter und Oekonomen. gr. 8. (60 S.) geh. Breslaunbsp;bei Hirt. 15 Sgr.

E. Hering, (Professor an der Königl. Thierarzneischule zu Stuttgart), Ueber Kuhpocken an Kühen. Nach dennbsp;in den Akten des K. Wurtenberg. Med.-Collg. enthalte-nen und eigenen Beobachtungen. Stuttgart bei Ebner undnbsp;Seubert. Mil 1 colorirt. Tafel. 8. (VIII. und S.) 1 Rtbir.

Die Krankheiten der Hundo und deren Heilung, nach Dietrich aus dem Winkell, Donauer, Jester, Rohlwes,nbsp;Ammon u A. Berlin bei Richter. 1839. 8. broch. 5 Sgr.

Dr. J. A. Kuers, akademischcr Lehrer an der Ko-

-ocr page 296-

2-82

nigl. Pr. Akademie zu Möglin, Die Diatelik odcr Gc-sundheitspflege des Pferdes, Schaafes und Rindes. 2 Bde. 8. Berlin bei Rücker und Pichler. 1 Bd. (VI.nbsp;u. 357 S.) 1 Rlhir. 22* Sgr.

Levin, (Dr. der Med. u. Chirurgie), Vergleicliende Darstellung der von den Hauslhieren auf Menschen über-tragbaren Krankheiten. Nach einer, von der medizin.nbsp;Fakullat zu Berlin gekrönten Preisschrift bearbeitet. gr. 8.nbsp;(YIII. u. 292 S.) Berlin bei Schroder. 1 Rthlr. 15 Sgr.

Von Ohlen, (Königl. Preusz. Prem.-Lieut.), Einige Erfahrungen im Gebiete der Trainirkunst. Berlin beinbsp;Nauck. gr. 8. geh. 15 Sgr.

Ur. C. Gottlob Prinz, (Professor der praktischen Thierheilkunde und Direktor der Thierheilanstalt an dernbsp;Tliierarzneischule in Dresden), Praktische Abhandlungnbsp;über die Wiedererzeugung der Schutzpockenlymphe durchnbsp;Uebertragung derselben auf Binder und andere iniplTahigenbsp;Hausihiore. Mit 2 buntgedruckten Kupfertafeln. Dresdennbsp;bei Waker. 4. (VI. u. 42 S.) 25 Sgr.

Rayer, Ueher die Einwirkung des Rotz-, Wurm-und Anthrax-Gifls (Milzbrands) der Thiere auf den mensch-lichen Körper und die höchst gefahrlichen, durch Ue-berlragung dieser Giftc erzcuglen Krankiieiten. — Nach Rayer und nach eigenen Erfahrungen bearbeitet vonnbsp;Dr. Carl Schwabe, Physikus des Amis Grosz-Rudesladt.nbsp;gr. 8. (VI. u. 320 S.) Weimar bei Voigt.

Das Rindvieh, seine Zucht, Behandlung u. s, w. (Auch unter dem Titel: Die englische Viehzucht, 2r Bd.)nbsp;Nach dem Engl. mit Anmerkungen und Zusatzen von E.nbsp;Hering. Mit eingedruckten Holzschnitten. 3te , 4te und 5tenbsp;Lief. gr. 8. Stuttgart bei Metzler. lede Lieferung 22 Sgr. 6nbsp;Pf. (Pries des ganzen 2ten Bandes 3 Rthlr. 22 Sgr. 6 Pf.)

-ocr page 297-

283

Dr. Ernst Ferd. Ruckert. Die Erkenntnisz und llei-Jung der •wicliligsien Krankheilen des Pferdes nach ho-möopathischen Grundsatzen. Fiir Oekonomen und Pfer-deliebhaber. Nebst 1 liihographirien Abbildung. gr. 8. (VIII. u. 272 S.) Meiszen bei Klinkicht u. Sohn. I Rlhlr.

Ed. K, Fransz. Saucerotte. (Cavallerie-Offizier), Uebersichlstafel der Pferdekenntnisz, enthaltend die nülz-lichsten Punkte fiber die Naturgeschichle des Pferdes,nbsp;seine Anatomie, seine Vollkoinmenheiten und Felder u.nbsp;s. w. Dem Herzog von Orleans gewidmet. A. d. Fran-ZÖS. übersetzt und mit vielen Zusatzen verraehrt von Dr.nbsp;Lentin, Landesthierarzt und thierarztiicher Physikus innbsp;Weimar. (Ein Tableau, aus 4 aufgeselzten Bogen bestellend, mit 3 lithographirten Abbildungen.) Weimarnbsp;bei Voigt. d5 Sgr.

Dr. Konr. Ludw. Schwab. (K. Baier. Rath und o. o. Professor in München), Lehrbuch der Anatomie der Haus-ihicre. Mit einem Register. 3te verb. Aufl. gr. 8. (XVTnbsp;u. 454 S.) Stuttgart bei Ebner und Seuberl. 2 Rthlr.

Jac. Stewart, (Veterinararzt und Professor zu Glasgow) , Grundsalze der englischen Stallwirthschaft, na-mentlich der Stallung, Warlung etc. der Pferde. Deutsch bearbeltet von L, von A. Mit 9 lilhographieen. kl. 8.nbsp;(XII. u. 564 S.) Weimar bei Voigt.

Taschenbuch, neuestes und gemeinnfilzigstes, fur Pfer-deliebhaber. Ein treuer Ratbgeber bei Krankheiten, Dres-sur und gewohnlicher Behandlung des Pferdes. Nach Sind, von Tennecker und andern guten Quellen bear-beitet und lierausgegeben von einera alten Cavallerie-Offizier. Leipzig bei Einhorn. Cartonnirt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Sgr.

Th, Traeger, (Roszarzt am K. Preusz. Hauptgestüt Gradilz), Die Jugendkrankheiten der gesamraten Ilaus-

-ocr page 298-

284

Saugetliiere. Ein llandbiich für Thieiarzle u. s. w. Ister ïheil, die Füllenkrankheilen. 8. (XIV. u. 492 S.)nbsp;Weimar bei Voigt. (Sielie die Anzeige vorhergehcnd S.nbsp;405 dieses Bds.) 22‘/j Sgr.

Verzeichnisz blutpferde. lOtes Heft

der in Mecklenburg befmdüchen Voll-

Herausgegeben unier Autoritat des Committé für Mecklenburgs Pferderennen. gr. 8.nbsp;(XVI. u. 408 S.) Rostock bei Adlers Ërben (Slüler innbsp;Commission), geli. 42 Sgr. 6 Pf.

Vieharzneibüclilein, gemeinnütziges, für den Landmann , enthaltend eine kurzgefaszte Anleitiing, die Krankbeitennbsp;des Rindviehes, der Schaafe, Schweine und Ganse zunbsp;erkennen und auf das Einfachste — mebreniheils durchnbsp;Hausmittel — zu beden. Aus der Erfahrungs-Mappenbsp;eines weiland vielberühmteii krauterkundigen böhmischennbsp;Gebirgsliirten entnommen, und im Jahre 4704 bereitsnbsp;zum Erslenmale durch den Druek veröffenllicbt etc. etc.nbsp;8. 48 S. Deutsch-Crone bei W. Schulz. 6 Sgr. 5 Pf.

Dr. L. Wagenfeld, (Kreislhierarzt), Grundrisz eincr speziellen Pathologie und Therapie des Pferdes. 2ternbsp;Theil. gr. 8. (VI. u. 304 S.) Dresden und Leipzig beinbsp;Arnold. 4 Rihlr. 15 Sgr.

J. F. Zerrenner, (Hauptmann der Artillerie ausser Dienst), Anleitung zur eigenen Pferdezucht für den Bürgernbsp;und Landmann; oder wie derselbe, auch ohne eigenenbsp;Huiung und Weide , im Stalle gesunde, dauerhafte , selbstnbsp;schone Pferde mitVortheil erziehen kann, so wie zur zweck-maszigen Behandlung und zum richtigen Gebrauch der Pferde.nbsp;8. (X. uud 9S S.) Quedlinburg beiBasse. geh. 40 Sgr.

Jos. Adolph Bachmann, (als Gestüts-Inspektor in Trakehnen gestorven), Grundsatze der Hauslhierzucht.nbsp;8. Paderborn 4840.

-ocr page 299-

ï)r, J. N. Brosehe, (ohemal. Professor), Schadlïch-keiten, welche insbesondere auf edle und veredelte, zur Zucht besiimmte Schaafheerden, ~ Krankhciten undnbsp;Seuchen unter denselben verursachend, — einwirkeu,nbsp;und Gebrauch des Thermometers in Schafstallen, umnbsp;eine angeraessene Temperatur in denselben für Schaafenbsp;zu unterhalten. Gr. 8. (51 S.) Wien 1839. Auf Kosten des Verf. (Maier und Comp. in Gommis.) geh. 13 Sgr.

V. Bültzingsïöven, Rittmeister a. D. etc., Sammlung einiger durch Erfahrung erprobter, zum Theil nicht bc-kaniuer Heilmitiel gegen haufig vorkommende Krank-heiten der Pferde. 8. (24 S.) Erfurt, gedruckt beinbsp;Hennings und Hopf (in Commission). Gehefiet und ver-klebt. 20 Sgr.

D. Delafond, (Prof. d. Palholog. etc. in Alfort), Handhuch der Veterinair-Sanitiits-Polizei «uin Gebrauchnbsp;für Medizinal-Saniiats-und Polizeibeamte, Aerzte undnbsp;Thierarzle. A. d. Franz, übersetzt von Wilh. Ditt~nbsp;‘tveiler, Lehrer ii. s. w. in Karlsruhe. Nebst einem An-hange über die im Groszhertoglhum Baden bestehendennbsp;velerinairsanilatspolizeil. Verordnungen. Gr. 8. (IV. undnbsp;448 S. nebst 3 Tabellen). Karlsruhe bei Groos. 2 Thlr.

Chr. Fr. Dieterichs, (Oberthierarzt), Handbuch der Arzneiniiiiel-lehrc für Thierarzle und Landwirtlie. 3lenbsp;Aufl. Gr. 8. Berlin, 1839 bei Amelang. 1 Thlr. 10 Sgr.

J. G. Elsner, Ralhgeber für die Ungarischen Schaaf-züchter von etc. etc. Gr. 8. (8 S. ohne Pag. und 132 S.) Peslh, Harlleben (Leipzig, Frohberger), geh. 1 Thlr.

Encyklopadie der gesammten Thierheilkunde, oder Volsliindiges Real-Wörterbuch samratlicher Krankheilennbsp;der landwirihschafllichen Hausthiere, ihrer Ursachen,nbsp;Entsiehungsweise, Vorbauung und gründlichen Heilung,

-ocr page 300-

286

für Acrztc, Physicalsarzte, Tliierarzte, Landwirtlie, Be-amte und Leser aller Stande zugleich als Volks- und Hülfsbuch zum schnellen Nachschlagen und zu sleternbsp;Belehrung, wie man Gesundlieit und Leben der Haus-ihiere niögliclist lange erhalten und bewabren, Krank-hciten derselben vorbeugen, sie mildern und gründliehnbsp;beseitigen kann. In Verbindung mit mehreren Tbier-arzlen bearbcitet und berausgegeben von D. Jonathannbsp;Braiin. (Isie—3le Lief.) 8. (S. 1 bis 96.) Leipzig,nbsp;Baumgarlner. gcb. Subser. Pr. a 10 Sgr.

Das Ganze soil binnen Jahresfrist erscheinen und aus 9—10 Lief bestellen.

Fr. A. Güniher, (Privatgelebrter und Milglied des bömöopatbiscben Vereins zu Langensalza). Der homöo-palhische Tbierarzt. Isier Tbeil, die Krankbeiten desnbsp;Pferdes und ibre bomöopalbiscbe Heilung. 2te verbes-serte und vermehrie Aufl. 8. (240 S.) Sondersbausen,nbsp;Verlag von Eupel. 1839. 22 Sgr. 6 Pf.

Dr. G. T. Ilaubner, (Kreisthierarzt und Lebrer an der staalswirthscbafilichen Lcbranslalt zu Eldena), Hand-buch der popularen Tbierheilkunde. Zum Gebraiicbenbsp;bei seinen Vorlesungen und zum Selbstunterricbt fürnbsp;Landwirlhe und Viebbesilzer u. s. w. 4r Tbeil, Hand-bueb der gesammten Kraiikbeits- und Heilungslehre.nbsp;Auch unler dem Titel: die gesammte Krankbeiis- undnbsp;Heilungslebre, 1ste Abtbl. : die raediz. Krankbeiten mitnbsp;Ausscblusz der Hautausscblage. 8. (XV. und 403 S.)nbsp;Anklam bei bieize. 1839. 2 Tlilr. (Band I. III. IV.nbsp;4 Thlr. 7 Sgr. 6 Pf.

Adolph Heksch, Mittheilungen aus dem Gebiete der Sebaafzuebt und Woll-Industrie. Gewidmet der hobennbsp;löbl. ungar. ökonom. Gesellschafi. 8. (12 S. obne

-ocr page 301-

287

Pag. unci 50 S.) Peslli, bei Heclicnast in Comm. 1839. geil. 1 Thlr.

Joseph Henkel, (Wund- Geburts- und Tliierarzt.), Die Geburlsbülfe bei den Küben. Ein Buch für jedennbsp;Wiribschafisstand etc. 2le unveranderle Aufl.age. Aufnbsp;Kosten des Verfassers. 8. (VIII. und S. 9—83.) Wien,nbsp;Mayer und Comp. 1840. geh. 11 Sgr. 3 Pf. (Einnbsp;neuer Titel zur 2ien 1834 crschienenen Auflage.)

Dr. C. H. Herlwig, (Prof. an der Thierarzneiscliule zu Berlin.), Pralstisclie Arzneimiltellehre für Tliierarzte.nbsp;Zweile, vermelirte und verbesserte Auflage. gr. 8. (XII.nbsp;u. 955 S.) Berlin, bei Veit und Comp, geb. 4 Thlr.

Jahrbuch für Pferdezuclit, Pferdekennlnisz, Pferdeban-del, Schul- und Kunstreilerei und Roszarzneikunst in Deutschland und den angrenzenden Landern, auf dasnbsp;J.ahr 1839. (ISter Jahrgang.) Herausgegeben von S. v.nbsp;Tennecker. 12mo. Weiniar bei Voigl. 1 Thlr.

Dasselbe auf das 1840. (lOter Jahrg.) Angefangcn von 5. V. Tennecker, fortgesetzt von Th, Traeger,nbsp;Oberroszarzt zu Graditz. 1 Thlr. 10 Sgr.

F. X. Eörber, (Depart, und Kreislhierarzt), Spe-zielle Pathologie und Therapie der Ilausthiere. Für Tliierarzte und Viehbesitzer. Erster Band. Spezielle Pathologie und Therapie des Pferdes. gr. 8. (XII. undnbsp;444 S) Quedlinburg bei Basse. 1 Thl. 25 Sgr.

Dr. F. A. Kners, (Lehrer an der Akademie des Landbaues zu Möglin), Die Diatetik oder Gesundheits-pflege des Pferdes, Scli.aafes und Eindes. 2ter Band.nbsp;gr. 8. (V. und 277 S.) Berlin, Rücker und Püchler.nbsp;geh. 1 Thlr. 20 Sgr.

Dr. G. May et, Anleitung, den höchstmöglichen Rei-nertrag der Schafereien zu erlangen, oder die Veredlung

-ocr page 302-

288

und Vermehrung der Wolle mit Rücksicht auf Haltung und Züchtung der Scliaafe. Eine kurze Anweisung fürnbsp;alle Schafereibesitzer, welche ihre Keerden zu vervoll-kommen beabsichtigen. gr. 8. (51 S. Berlin, gedruckt aufnbsp;Kosten des Verfassers. (Mittler und Comp.) geh. 15 Sgr.

Heinr. Möller , Allgemeines Haus- Vieharzneibuch füir den Bürger und Landmann, oder Darstellung aller inner-liehen und auszerlichen Krankheiten der Pferde, desnbsp;Rindviehes u. s. w. Ister Theil, 5te verbesserte Aufl. —nbsp;Auch unter dem Titel: Der erfabrene Pferdearzt, odernbsp;Darstellung u. s. w. Nebst Anweisung, das Alter einesnbsp;Pferdes genau und sicber zu erkennen, und mit einemnbsp;Anbange, welcher die in diesem Bncbe vorkommendenbsp;Recepte enthalt u. s. w. 8. (Xll. 226 S.) Quedlinburgnbsp;bei Basse. 20 Sgr.

Joh. Friedr. Persch, (Geslütpferdearzt), Bescbreibung der pferdearztiichen Praxis für Pferdearzte, Cur- undnbsp;Fabnenscbmiede und jeden Pferdesitzer. Aus den bin-terlassenen Papieren des verstorbenen Persch. 8. (VI.nbsp;nnd 104 S.) Quedlinburg bei Basse 1840. 20 Sgr.

Jac. Ernst, von Reider, (prakt. Oek.), Die wahre rein-ökonom. Benutzung des Federviebes, der Hühaer etc.nbsp;nacb deren holten reinem Gewinne für alle Wirtbscbaf*nbsp;ten, um das Kapital am sicbersten mit 20 Procentnbsp;Gewinne anzulegen; oder die verbesserte Federviebzucbtnbsp;nacb ganz neuen und den wicbtigsten Erfabrungen dernbsp;Cbinesen. Aus dem Engl. übersetzt und mil Anwen-dung für die Verbaltnisse der deutsclien Landwirtbscbaftnbsp;dargestellt. (XII. und 76 S.) Augsburg, von Jenischnbsp;und Stagesche Bucbh. 1840. 10 Sgr.

Jac. Ernst von Reider, (prakt. Oek.) Das Ganze der Scbaafzucbt für Landwirtbe, Scbaafzüchter und Scbafer;

-ocr page 303-

289

in tier Kuntigebiing cincs unfoJilbaren Milleis, wie man in jeden Flur olme Kosleiiaufwand und obiie die ber-vorgebracliteii landwirthschaftlichen Verlialliiisse abzuaii-dern, ein paar Tausend Schaafe sicher halten, gegennbsp;Krankheitcn verwahren, veredeln, und so bieraus dennbsp;böchsten Gewinn sich verschaffen kann. Dargcstellt vonnbsp;u. s. w. 8. (XXI. und 64 S.) Augsburg, von Jenischnbsp;imd Siagesche Buchh. 1840. geh. 40 Sgr.

J. J. Rychner, (Professor tier Thierheilkunde an der Universilat zu Bern), Das Buch für den Landmann, odernbsp;was Pfcrde- und Rindviehbesiizer ihun und lassen sollen,nbsp;um zu Nutz und Freud Hausthiere aufzuziehen, anzukau-fen, zu ftiilern nnd zu pflegen, in gesunden wie in krankennbsp;Tagen. 2le unveranderle Ausgabe. Mil 5 Holzsclmillen gr.nbsp;8. (300 S.) Bern, bei Fischer 4840. 22 Sgr. 6 Pf.

----Nalurgeschichle des krankliaflen

Zuslandes der Hausthiere, oder Grundlagen zu einer naliirgerechten aligenieinen Pathologie und Therapie der-selben. gr. 8. (XVI. und 404 S.) Bern bei Fischer,nbsp;4840. geil. 4 Thlr. 2o Sgr.

P. Scheitliii, Versuch einer vollstandigen Thicrseelen-kunde. 2 Theile. gr. 8. Stuttgart bei Cotta.

M. Smal, (Thierarzt zu London), Uebersiclilstafel der innern und auszern Krankheiten bei Pferden, Rindvieh,nbsp;Schaafen und Huoden, Hirer Ursaclien, Kennzeichen undnbsp;Heilung, Nach der Oten Ausgabe übersetzt und ver-melirt von dem Groszherzogl. Weimar. Landtliierarztnbsp;Dr. Lentin und Dr. Wieszenhorn in Weimar. 1 Bog.nbsp;in Roy. Fol, Weimar, bei Voigt. In Futteral 40 Sgr.

Dr. W, T. G. Spinola, (Lchrcr an der Tliierarz-neiscliule zu Berlin), Ueber das Vorkoinnien von Eiter-knoien Abscessen (vomicis) in den Lungen der Pferde, V. Dl. I. St.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;19

-ocr page 304-

290

miil deren bessern Würdigung in der gericluHclicn Thier. heilkunde, gr. 8. (IV. und 172 S.) Gieszen , Rickernbsp;in Gomrn. geh. 20 Sgr. (Aus der Zeitschrift für Tliier-heilkunde und Viehzucht besonders abgedruckt).

F. L. C. Steinhof, (Professor nnd Direklor der Thier-arzneischule zu Schwerin u. s. w.), Handbuch der praktisch. Anatomie der Haussaugelhiere, besonders des (Pferdes, rait Berücksichtigung der Physiologic, gr. 8.nbsp;(22’/g B.) Hamburg bei Hoffmann und Campe. n. 2nbsp;Thk.

S. von Tennecier, (Major u. s. w.), Die Fertigung der Siittel und Geschirre , das Saltehi, Packcn und Beschirrennbsp;und die Erkennlnisz und Heilung der Satlel- und Beschirr-drücke. Ein Lehrbuch für üfliziere und Unteroffiziere dernbsp;Reiterei und des Trains, Stallvorsteher, Postmeisler,nbsp;Oekonomen, -Cur- und Fahnenschmiedc u. s. \v, gr. 8.nbsp;(XVI. und 230 S.) IJlm-und Slellin. 1840. geh. 26'/4 Sgr.

Thomas, (Schafer), Allgemeines Vieh.arzneibuch. 3te und billige Ausg.abe. Ister Tlieil tier Pferdearzt. 2lernbsp;Theil Kuren an Rindvieh, Schweinen , Ziegenund anderennbsp;Hausthieren. 8. Glogau bei Flemming. — leder Theilnbsp;20 Sgr. Beide Theile zusammen nur 1 Thlr.

Die Veredlung der Pferzucht auf Alsen. In einer Reihe von Bildnissen und Skizzen aus dera Gestut Sr.nbsp;Hochfürstlichen Durchlaucht des Herzogs Christian August zu Schleswig-Holstein-Sonderburg-Augustenburg,nbsp;iiach der Xatur gezeichnet von Albrecht Adam. Mitnbsp;erlauterndein Texte vom Grafen non Ilolmer. (IstesHeft.)nbsp;Imp. Fol. (6 lith. Blatter nebst Titel mit Randzeichn.nbsp;u. 39 S. Text in gr. 4. mit Umschlag.) München undnbsp;Hamburg. (Hamburg, Perthes-Besser und Mauke ianbsp;Comm.) In Umschlag 3 Thl. 22 Sgr. 6 Pf.

-ocr page 305-

291

Dr. L. Wugenfeld, ^Kreislhicrarzt *u Danzig), AH-gemeines Vieliarzneibiich , oder : griindliclier, doch leicht f'aslicher Unterricht, wonaclr ein jeder.' Viehbesilzer dienbsp;Krankhollen seiner Haustbiere ¦ auf die einfachste undnbsp;vvolilfelstc Weise leicht erkennen und sicher heilen kann ,nbsp;von eict Mil O' ïafeln in Stahlslich. (in quer 4 in 1nbsp;Heft.) 4t@- seh'r vemiehrte und verbcsserte Aufl. gr. 8.nbsp;(XXVI. und 292 S.) Konigsbcrg, Gebr. Bornlrager. gch.nbsp;1 Tld. 22 Sgr. 6 Pf.

F. I*h. Wagner, Die neuesien Brfahrungen und Fort-schrille in der Schaafzuclit und - Wollkunde und dem VVollhandel von 1839' ir. 9. w, Fur Gutsbesitzer undnbsp;Laiidwirvhe überhaupt.. gr. 8; (VIII. und 79 S.) Qued-linburg bei Basse, gehi, und verklebt. IS Sgr.

Joh. SeVi WelUon, Slallhandbuch oder die haupt-sacblichen und leichtern Pferdekuren im alpliabet. Aus-zuge nach dem Werke des berühmten engl. Kurschmie-des U'. s. w. niit einem Anhang über dén Hufbeschlag, von Carl. Selenius, 4. (42 S;) Freiburg bei Emmer-ling in Comm.) geh. 12 Sgr. 6 Pf.

.Abbildungen der ausgozichnetsten R'mdvieh-, Schaf-und Schweine-Bafen. Gii2ciclmct van-liemmeister, Professor etc. in Stuttgart. Fol. (12 lithograph. Taf. in Ilalb-Fol. and 4 S. Text.) Stuttgart bei Kohler, Geh.nbsp;in 4lo. 1 Thlr, 3 Sgr. 9 PK

Robert Becker, Die Anwendung und Vorthoilc des Prcyszschcn WolKvaschmiltels nach den Erfahrungen be-kanntcr Schafzücbter, WoHfabrikanlen und Wollliandlernbsp;zusammcngestellt und herausgegeben von etc. Mit einemnbsp;Vorworte von Oekon. Rath D. G. Eisner, 8. (VI. undnbsp;72 S.) Breslau bei Schulz und Comp. Gch. 12 Sgr. 6 Pf.

Dr. Bavid Dietrich, Deutschlands ökonömischc Flora


-ocr page 306-

292

«der Besclireibung und Abbildung aller (ür Land- und Ilauswirllie ¦wiclitigen Pflanzen, von ete. Ir. Bd. Dienbsp;Futtergraser. Mit 19 ilium, und einer seliwarzen Kup-fertafel. 8. (XIV. und 82 S.) Jena, Schmidt. Geli.nbsp;Pran. Pr. 1 Thlr. 15 Sgr.

J. G. Elsner, Das Edelschaf in allen seinen Bezie-liangen. Als Sehluszstein dessen, was ich bereils über veredelte Seliafzucht gesclirieben. 8. (VIII. u. 222 S.)nbsp;Stuttg. bei Colla. 1840. 1 ïlilr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*

Fr. Gegber, (Prof. der Thierheilkunde ete. in Bern), Handbuch der allgem. Anatomie des Menschen und dernbsp;Hauslhiere. Gröszleiilheils nach eigenen Untersuchungennbsp;und mit Benutzung der neuesten Entdeekungen in Ge-biete dieser Wissenschaft, verfaszt von etc. Mit 7nbsp;Steindrucktafeln in Folio. gr. 8. (13, LVI., 213 undnbsp;35 S. mit 1 Tab. in Halb-Fol.) Bern und Chur, Dalp.

2 Thl. 26 Sgr. 3 Pf.

Geschicbll. Betrachtungen über die Pferderacen. gr. 8. (154 S. und 1 Tab. in 4io.) Cassel bei Fischer.nbsp;Geli. 25 Sgr.

U. F. Hausmann, (Direktor der Thierarzneischule zu Hannover), Ueber die Zeugung und Entstehung desnbsp;wahren weibl. Eies bei den Saugethieren und Mensehen.nbsp;Eine von der k. Societiit der Wissenschaften zu Gottingen gekrönte Priesschrift. Mit 10 Kupfertaf. gr. 4.nbsp;(X. und 136 S.) Hannover bei Helwing. Carton 5 Thlr.

J. Ilörmmn, (Prof. der Zootoraie etc. in Wien), Zootomische Darstellung des Pferdes. Ir Theil. Kno-chen. Bander- und Muskellebre. gr. 8. (VI. und 202nbsp;S.) Wien bei von Mösle’s Wittwe und Brauraüller innbsp;Comm. Geil. 1 Thlr.

Dl’. J. M. Kreutzer, Veteriniir-medicinische Propa-

-ocr page 307-

293

deiUik und Hodcgelik oder Anieitung zuiTf Studium uiid zur Ausübung der Veterinarmedizin. Zum Gebrauch beinbsp;Vorlesungen und für Tbierarzte , Sanitats-Beamte undnbsp;Landwirllie, lierausgegeben vonete. 1. Liefer. (Umscblag-Titel). gr. 8. (S. 1—160). Augsburg, von Jenisch undnbsp;Siage’scbe Bucbh. Geh. lo Sgr.

Marslall, Der von v. Corvin-Wiersbitzki, Jahrgang 1840. Istes Semester. 6 Hefte. 4 ïblr.

B. Miris, (Oberramlmann auf Hechlingsborn), Hand-bucli für Schafereibesitzer. Enlhaltend das Ganze der Zucht, Wartung und Veredlung der Scbafe , der Erkennt-nisz und Heilung ihrer Kranklieilen, der vorlbeilliaftes-ten Schaferei'Verwahung und der Verfeincrung undnbsp;naturgemaszen Beliandlung der Wolle. Mit steler Be-rücksichtigung aller neuen Beobaclitungen und Fortschritte.nbsp;Istes Bandchen. Die Wartung, Fülterung und Anzuchtnbsp;der Scbafe. — Audi u. d. Titel: Anleit, zu einemnbsp;rationellcn Betriebe der Schafzucbt u. s. w. 42mo.nbsp;(142 S.) Nordbausen bei Fürst. 11 Sgr. 3 Pf.

------2tes Bandchen. Die Krankheitcn der

Scbafe und deren Heilung. — Audi u. d. Titel: Die Krankheitcn der Scliafc, deren Ursachen , Erkenntnisznbsp;und Heilung nacli allopalhischen und homöopathischennbsp;Grundsatzen. Mit steter Berücksichtigung aller neuennbsp;Beobaclitungen und Fortschritte, von u. s. w. 12mo.nbsp;(152 S.) Ebend. 11 Sgr. 3 Pf.

Mittel, wodurch dem Rindvieh die Tranke angenehm gemacht vrerden kann, um dadurch eine gröszere Auf-nalime von Flüssigkeit zu erzielen. 8. (7 S.) Mitau,nbsp;Reyher, 1839. Verklebt. 10 Sgr.

Abraham MorUten, (in Dessaü), Enihüllte Geheim-nisse aller Handelsvorthcilc und Pfcrdeverschöncrungs-

-ocr page 308-

294

künste der Pferdeliandleri Aus den Papieren des ver-storbenen Israelilischea Pferdehandlers elc., zum Niitz und Frommen aller derer mitgetheilt, wclche beimnbsp;Ein- und Verkauf von Pferden mit Vorthcil baadeln undnbsp;Schaden und Betrug vermeiden wollen. Nebst einemnbsp;Anhange über die leicliteste und einfachsle Art desnbsp;Englisirens und die für den Handler daraus erwaclisenden.nbsp;Vortlieile. 5te vom Dr. E. Lintin, revidirte Aull. gi%nbsp;8. (VllI. und 499 S.) Weimar, Voigt. Geh. 4 Tldr.

Joseph Schneider, (der Philos, Med. etc. Dr. Ob. Med. Rath, etc. zu Fulda), Neueste Erfahrungen übernbsp;die Maul- und Klaueuseuche des Rindvielies, der Schafe,nbsp;Schweine, und Ziegen. gr. 8. (36 S.) Freiburg, Wagner. Geh. 6 Sgr. 3 Pf.

Unterricht über- die Zucht und- Pflege der Hunde im gcsunden und kranken Zustande mit besonders wichtigennbsp;Belehrungen über die Kennzeichen, Ursachen und Ver-bütung der Tollheit oder Wuth, nebst zwei lilh. Ab-bildungen des tollen Hundes, afgefaszt von einem errnbsp;fahrenen Thierarzte, gr. 42. (VI. u. 60 S.) Dresden,nbsp;Bromine. Geh. 7 Sgr, 6 Pf.

Verzeiclmisz der Vollblutpferde in- den Landern des Gesammt-Hauses Braunschweig-Liineburg. 5tes Heft. Her-ausgeg. unter Autoritiit des Vorstandes des Vereinsnbsp;für Pferdezucht. 8. (60 S. mit 6 Tab.) Celle, gedrucktnbsp;in der Schweizer- und Pick’schen Buchdruckerei 4839-(Hannover, Helwing in Comm.) Geh. 40 Sgr.

Dr. L. Wagenfeld , (Krcisthierarzt), Wie heilt der Bauer und schlichte Landmann seine kranken Pierde?nbsp;Eine Belehrung in Fragen und Aniworten, von etc.nbsp;Mit 4 Abbild. gr. 8. (Vll. u. 492 S.) Leipzig, beinbsp;0, Wigand. Geh. 43 Sgr.

-ocr page 309-

295

J. P. Wagner, Leitfaden f. Schafmoister bei dom crsten Unterricht ilirer Lelirlinge; cnlhaltend die An-fangsgründe der Schaflialtung. 8. (VI. u. 77 S.) Qued-linburg bei Basse. Geb, 10 Sgr.

L. von Wiersbitzky, (Vet. Arzt), Behandl. d. Kralze

u. nbsp;nbsp;nbsp;Wurnikrankheit der Bauerpferde in den Ossee-Pro-vinzen Ruszlands, nebst Beschr. einer Methode , nachnbsp;welcher man Grünfutter f. den Winter conserv. kann.nbsp;Bearb. von etc. 8. (48 S.) Milan Reyher 1839. 15 Sgr.

Joh, Ad. Bachmann, (Insp. d. Haupt-Gesiüts zn Trakehnen etc.), Grundsatze der Ilausthierzucht, darge-stellt und erlautcrt von etc. 8. (lo’/^ Bogen). Pader-born, Wesener. Geb. 1 Thlr.

Johann Bleiweisz, (Dr. d. Med. etc. ïhierarzt etc. in Wien), Praktisches Ileilverfahren bei den gewöbnlicli-sten innerlichen Krankheiten des Pferdes uach Grund-salzen der prakt. ThierarznciscliHlle in Wien. 2te verm.nbsp;und verb. Aufl. gr. 8. (XII. und 372 S.) Wein, bei

v. nbsp;nbsp;nbsp;Mösle’s Wittwe und Br.aumüller in Goinni. Geb.

4 Tbir. 10 Sgr.

Anton L. Buchmüller, (Dr. d. Ileilk. und o. ö. Prof. u. s. w. zu Wein), Allgemeine Pathologie undnbsp;Therapie der Hausthiere. Mit 1 Tabelle (in gr. Fol.)nbsp;gr. 8. (XX. und 236 S.) Wien, bei Gerold. 1 Tlilr. lOSgr.

J, E. L. Falke, (Landthierarzt zu Rudofstad), Der Typhus bei unsern nutzbaren Haussaugethieren. Eine %nbsp;inonographisehe Skizze. Nach eigenen Erfahrungen undnbsp;wissenschafilichen Deductionen dargestellt, Gr. 8. Leipzig, b. Schumann. Goh. 3 Sgr.

Fr. Aug. Feller, (Thierarzt in Weiszenfels), Kurzgo-faszter Unterricht in der Pferdenwissenschaft, oder: Kenninisz der auszcrn und innern Theile des Pferdes,

-ocr page 310-

296

u, s. \v. 2te Aiisgabe mit iO lithogr. Tafeln. 8. (VIII. und Iö6 S. mit i Tabelle in Halbfolio). Eisenberg bei Schone. Geh. 15 Sgr.

J. P. Geist, Der zur Jagd und zum Vergnügen abgerichtcte Hund. In einer praktischen Anleitung die-sem gelehrigen Thiere ohne grosze Mühe selbst dienbsp;unterhallendsten und nülzlichslen Kunststücke beizubriu-gen, aucli dasselbe vor Krankheiten zu bewahren. Nebstnbsp;einer kurzen Anweisung zur Dressur der Kunstpferde undnbsp;Vogel. Herausgegeben zum Nulzen und Vergnügen fürnbsp;Freunde der Jagd, so wie für Hunde, 1‘fcrde und Vö-gelliebhaber. Drille, aufs Neue durchgesebene und ver-besserte Aufl. 8. (X. und 78 S.) Nürnberg bei Zeli.nbsp;Gel). 7'/2 Sgr.

Dr. Friedr. Aug. Günther, Der liomöopaUiische Tbierarzt. 2ler Theil. — Auch u. d. T.: Die Krank-lieilen der Kinder , Scbafe , Schweine, Ziegen und Hundenbsp;und ihre liomöopatbiscbe Heilung. 2te verb, und verm.nbsp;Aufl. gr. 8. (IG'/j Bogen.) Sondersbausen, bei Eupel.nbsp;Geh. 22'/2 Sgr,

Handbuch der Scliafzucht für Scliaferei-Besorger und Schafmeister. Gr. 8. (1. S, ohne Pagina und 107 S.)nbsp;Prag. bei Haase Söhne. 15 Sgr. (Verfasser: Joh.nbsp;Michura, beider Rechte Dr. in Prag),

St. M. Henning, Katechismus für Jager, Jagd- u. Ilundeliebhaber, über die Nalur und Beschaflenheit dernbsp;Hunde, ihre verschiedene Arten und Abstanimung der-selben, ihre Erziehung, Wartung, Pflege und Abrich-tung, so wie die Krankheiten, denen sie am hauflgstennbsp;unterworfen sind, nebst 1 lithogr. Stammtafel (in 4to.)nbsp;8. (84 S.) Quedlinburg bei Basse, 1839. 12‘/j Sgr.

Dr. F. L. Hünefeld, (Prof. an der Univ, zu Greifs-

-ocr page 311-

297

wald), Der Chemismus in der thierischen Organisation. Physiologisch-chcmische Untersuchungen der matcriellennbsp;Veranderungen oder des Bildungslebens im thierischennbsp;Organismus, insbcsondere des Blutbildiingsprozesses u.nbsp;s. w. Eine Beitrag zur Physiologie und Heilmiltellehrenbsp;Gekrönte Preisschrift. Mit 1 liihogr. Tafel. gr. 8. (XVI.nbsp;und 299 S.) Leizig bei Brockhaus. 1 Thlr. 10 Sgr.

Kreutzer, Veterinar-medizinische Propadeutik und Ho-degctik, oder Anleitung zum Studium und zur Ausü-bung der Veterinarmedizin u. s. w. (3te Lief. gr. 8. (VIII. u. S. 401—488.) Schulsz. Augsburg, von Jenischnbsp;und Stage'sebe Bucbhandl. Geb. IS Sgr,

Dr. Fr. A. Kners, (Dozenten an der Königl. Preusz. Akademie des Landb. zu Möglin), Die drei wichtigstennbsp;Jugendkrankheiten der Schafe: Die Traberkrankheit,nbsp;Drehkrankheit und Lamraerlahme, und deren sicherenbsp;Vorbeugung. 8. (127 S.) Berlin bei Rücker u. Pichler.

Th. K. Merk, (baier. Reg. Pferdearzt Ister KI.) Der Hauslhierarzt als Hausfreund bei allen Krankheilennbsp;und Seuchen der Pferde, des Rindviehes, der Schafe,nbsp;Schweine, Ziegen und Hunde. Mit einer kurzen Anleitungnbsp;zur Zucht und Wartung der Hausthiere. Ein nützlichesnbsp;Handbuch fiir Landwirihe. — Audi unter dem Titel:nbsp;Vollstandiges Handbuch d. prakt. Hausthierheilkunde,nbsp;enthaltend alle innerliche und auszerliche Krankheiten desnbsp;Pferdes u. s. w. (5te vermehrte und verb. Aufl.) gr.nbsp;8. (XXII. und 332 S.) München bei Fleischmann. 1 Thl.

-------Anleitung z. prakt. Hufbescblag der

Pferde, so wie zur Kenntnisz der vorzügl. Hufkrankheiten. Ein gründl. aber leicht faszlicher Unterricht für Beschlagschmiede, Landwirthe u. s. w. gr. 8. (IV. undnbsp;(76 S.) Ebcndas. Geh. 10 Sgr,

V. Dt. I. St. nbsp;nbsp;nbsp;20

-ocr page 312-

298

Joh. Meyer, (Tliierarzt etc), Unlerrichl fiber die Zucht, Füttening, Pflege und Stallungen der Schweine.nbsp;gr. 12. (XVI. und 77) S. Aarau und Thun, bei Cliris-len. Can. Sgr.

Bernhard Mims, Handbuch für Sehiifereibesitzer u. s. vv. 5tes Bandcben. Anatomie und Physiologic desnbsp;Schafes. — Audi u, d. T.: Grundlinien einer Anatomicnbsp;und Physiologic des Schafes, zunachst für das Bodürf-nisz denkender Landwirthe bearbeitet. gr. 12. (16o S.)nbsp;Nordhausen bei Fürst. Geh. 12*/, Sgr.

Repertorium Oder Allg. Handbuch der boinoopalhi-schen Thierheilkunst. 2te, durchaus umgearbeitete und selir verm, Ausgabe. gr. 8. (X. und 435 S.) Leipzignbsp;bei Sebuman». Gel). 1 Tblr. 15 Sgr.

K. Rohne, Die Kunst, den Pferden das Schenen ab-zugewohnen. 8. (72 S.) Quedlinburg bei Basse. Geh. 12‘/, Sgr.

Stallhandbuch, oder Unterricht, wie die Zeichen der haufigern inneru und auszern Pferdekrankheiten genaunbsp;zu erkennen und die bauptsachlichsten und leichternnbsp;Pferdekuren sicher und einfacb auszuführen sind, mitnbsp;einem Anhang fiber das zweckmaszigste Beschlage fürnbsp;iedem gesunden und kranken Pferdehuf, für Pferdebesit-zer, Kurschiniede, Land-und Fuhrleute. 4. (S'/j Bogen).nbsp;Freiburg, 1859. (Emmerling in Comm.) Geh. 12‘/2 Sgr.

Joh. Emanuel Veith, (d. Arzneik, Dr., vorm. Direkt. 11. Prof, etc.), Handbuch der Velerinarkunde für Phy-siker, Thierarzte und Oekonomen. 4tc Aufl. Neuer-dings mit vielen Zusatzen versehen und zeitgemasz ver-vollstandigt von Joh. Elias Yeith, o. ö. Prof. u. s.nbsp;w. 2 Bde. gr. (I, XIV. und S05, II. 1, X. und 491 S.nbsp;rest. II. 2.) Wien, bei Gerold in Comm. 4 Thlr. 15 Sgr.

-ocr page 313-

299

J. Ph. Wagner, Bcriicksichligungen bei der Anle-

angehende


gung einer Schaferei für


Gutsbesitzer. 8.


(32 S.) Qucdlinburg bei Basse. Geh. .3 Sgr.

-----Handbucli für Schafmeistcr zum spa-

tern Unterriclit ihrer Unlergebenen, wie auch zum Selbs-unlerricht für angehende Schafer. 8. (VIII. und d02 S.)f Ebendas. Geh. iO Sgr.

Anleitung zum zweekmaszigen Beschlagen sowohl fehierfreier als fehlerhafter Hufe. Zur Belehrung dernbsp;Hufschmiede enlworfen von den Lehrern an der Tliier-arzneischule in Carlsruhe. Mit 5 (lilh.) Taf. gr. 8.nbsp;(26 S.) Carlsruhe bei Bielefeld, geh. 40 Sgr.

Anschauliche Auseinanderselzung der Pferde-Muskein , der Pferdegerippes , der Pferdekrankheiten und desnbsp;Pferde-Exterieurs. (4 Blatt. in gr. Imp. Fol. mit lith.nbsp;Abhild.) Wien bei Ileubner. 4 Thlr.

J. G. Elsncr, Schaferkatechismus, als Anleitung für Schilfer, nach dcm jetzigen Slande der Schafzucht innbsp;Deutschland. 2te verb. Aufl. gr. 42. (XVI und S.nbsp;4quot;—497. Prag bei Ehrlich. Cart. 45 Sgr.

J. E. L. Falke, (Hofthierarzl), die Erkenntnisz der gewöhnlich herrschenden, vorzüglich Seuchenkrankheitennbsp;unserer landwirthschafll. Haussaugelhiere. 2le Ausg. gr.nbsp;8. (40‘/2 Bog.) Weimar bei Voigt. 20 Sgr.

Dr. Fr. W. Funke, Bezirkslhierarzt, etc.), Hand-buch der speziellen Pathologie und Therapie der grös-zem nutsbaren Haussaugethiere, etc. UnterMithwirkung des Herrn Dr. K, Gottl. Prinz, (Kreislhierarzt, Prof,nbsp;etc.), 2ter Bd., 2ter Ablh. Schlusz der Reprod.nbsp;Krankheiten und Krankheiten des animalen Lehens. gr.nbsp;8. (27 Bog.) Leipzig bei Friese. 2 Thlr. 45 Sgr.

Dr, C. J. F. Gillmüter, (Marstall-Roszarzl), Samra-

20 *

-ocr page 314-

300

lung wichtiger Erfahrungen auf dera Pelde der thier-arzll. Praxis. 8. (XII und 220 S.) Leipzig bei Fr. Fleischer in Gommiss. Geh. 1 Thlr.

Dr. F. A. Kners, (Dozent a. d. Akademie d. Landb. z. Möglin), IJeber Einrichlung und Leitung der Tliier-arznciscliulcn zura Besten der Landvvirdie und Tiiierarztenbsp;und über allgem. Einfiihrung Cines guten Hufbcschlages.nbsp;Eine von der Gesellscli. deutsch. Land- und Forstwirllienbsp;mit dem, von dem Groszli. Badiscli. Kammcrherrnnbsp;Hrn. Freiherrn v. Lotsbeck ausgesetzten Preise von SOnbsp;Dukaten gekrönte Abbandlung. gr. 8. {VI. und 72 S.)nbsp;Berlin Rücker und Püchler. geh. 12‘/2 Sgr.

F. Meijer, (Thierarzt in Potsdam, etc.), Abbandlung über die Pferde-Infiuenza, auch Brustfell- odcr Lun-genentzündung genannt. Zur Belehrung für Oekonomen.nbsp;Pferdcbesitzer und angehende Thiorarzte. gr. 8. (IV.nbsp;und S. 8—48.) Postdam b. d. Bcrf., in Berlin beinbsp;Stuhr in Comm. geh. 10 Sgr.

Dr. William Motherbij, Ueber den Genusz des Pfer-deflcischcs. Ein Wort an seine Landsleutc von etc. gr. 42. (22 S.) Königsberg bei Griife und linger, geh.nbsp;5 Sgr.

¦ Dr, Carl Gottlob Prinz, (Prof. der prakt. Thier-heilk. etc. zz Dresden), Veterinar-Memorabilien. Bei-trage z. prakt. ïhierheilkunde. 1. Der Stelzfusz d. Pferde und der Sehnenschnitt zur Heilung desselbcn. —nbsp;A. u. d. T.: Der Stelzfusz der Pferde u. s. w. Mitnbsp;4 Steindrucktafeln. gr. 8. (VII und 04 S.) Dresdennbsp;bei Walther. geh. 45 Sgr.

Ignaz. Rezha, (Riltraeister), Die Pferdewissenschaft in ihrem ganzen Umfange. Popular dargestelt von etc,nbsp;2ter Th. 2te Abtb. ~ A. u. d. T.: Die Gesunder-

-ocr page 315-

301

haliung des Pfcrdes. Atif üHgemeine Grundsatóe zu-rückgeführt von etc. gr. 8. (X. u. 380 S.) Wien bei Heubner in Gomm. (1 Thlr. IS Sgr.) I. II. 1. (2 Tblr.nbsp;7Vj Sgr.

Dr. J. E. Schloszberger, Vergleichende cliem. Un-tersuchungen über das Fleiscb verschiedener Thiere. Eine von der mediz. Fakullat zu Tubingen im J. 1838nbsp;gekrente Preisschrift. Mit einem Vorworte von Gme-lin, Dr. d. Med. u. ord. offentl. Prof. d. Cbemie.nbsp;gr. 8. (55 S.) Stuttgart (bei Ebner u. Seubert innbsp;Gomm.) 10 Sgr.

Benedict Schönherr. Die Hundekrankheit in der Ver-schiedenheit ihrer Symptome, ihres Verlaufs und ihrer Folgen dargestelltj nebst Angabe aller bisher versuch-ten Heilmetlioden, und besonders eines neuen, unfehl-barcn, überall und zu jeder Zeit olme Kosten zu ha-benden Mittels. Für Jager und Freunde der Hunde.nbsp;Nebst interessanten Beitragen zur Charakteristik desnbsp;Hundes. 12. (G3 S.) Nordliausen bei Fürst. geh. 10 Sgr.

J. Schüssele, Veterinar-Ghirurgie. Eiu Handbuch zu seinen Vorlesungen. Erster oder allgemeiner Theil.nbsp;Garlsrube bei Braun, 1841. 8. (VII und 197 S.)nbsp;22V2 Sgr.

F. J. Schultes, Anleitung zur möglichst genauen Erkenntnisz des Pferdealters aus den Veriüiderungen dernbsp;Zahne von der Geburt bis zum 30sten Lebensjahre.nbsp;Ein Handbuch zum Selbstunterricbt und zum Gebrauchenbsp;seiner Vorlesungen. Mit 1 Tab. und 81 lilb. Abbild.nbsp;auf 21 Tafeln. gr. 8. Salzburg b. d. Verf. 3 Gulden.nbsp;(2 Thlr).

Fr. Schwinghammer, nbsp;nbsp;nbsp;(Dr. d. Med. u. Ghir. in

Sclileiszheim), Unterricht über landwirthschaftl. Vieh-

-ocr page 316-

302

zucht, zunachst für Landwirthe. 5r Bd. — A. u. d. T.: Unterricht über Pferdezucht f. Pferdezücliler. gr.nbsp;8. (XII. u. 204 S. Mit 1 lilh. Taf. Abbild. Lands-hutnbsp;bei V. Vogel.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Sgr.

Small’s thierarzneiliche Tabelle; eiue Uebersicht der Krankheiten der Pferde, des Rindviehes iind der Huu-de, mit ihren Ursachon, Symptomen uiid Ileiluiig. A.nbsp;d. Engl. von Carl Hoyer» Royal-Folio. d Bug. Mindennbsp;bei Eszman. 5 Sgr.

Prof. TscheuUn, Handbucli z. Kennlnisz und lleilung der Krankheiten unserer vorzügl. Ilausihiere. 2 Tlieile.nbsp;(Neue Ausg.) Garlsruhe b. Maklot. d Thlr. dO Sgr.nbsp;-----Der Milzbrand bei Thieren. (Neue

Ausg.) 8 Ebend. Geh. dO Sgr,

üeber Wartung und Training des Rennpferdes. Zii-sammcngestellt nach engl. Werken, vorzügl. nach Richard Darville’s: A treatise on the care, treatment and training of the english race horse, gr. 8. (XVI u’nbsp;432 S.) Münster bei Goppenrath. geh. d Thlr. 10 Sgr.

Joh. Eman, Veith, Handituch d. Veterinarkunde f. Physiker, Thierarzte und Oekonomen. 4te Auil., neucr-dings mit vielen Zusalzen versehen und zeitgemasz ver-vollsUindigt von Joh, Elias Veith. 2ten Bandes 2tenbsp;Abth. gr. 8. Wien d840. Preis des vollst. Werkos.nbsp;4 Thlr. 15 Sgr.

C. W. Yix, (Dr. und Prof, in Giessen), Beitragc zur gericlitl. Thierarzneikunde, vornehmlich in Wahr-schaftsleislung, Gewahrsmangel und Gewahrsfrist beiranbsp;Viehhandel in den verschiedenen deutschen Staaten, milnbsp;Angabe der jetzt geitenden Gewahrsmangel und Vor-schlage zur Veranderung etc. Aus dem 7ten Bande d.nbsp;Zeitschr, für Thicrheilk. und Viehzucht von Dieterichs,

-ocr page 317-

303

Nehel und Tix besonders abgedruckt. gr. 8. (IV. u. 80 S.) Giessen bei Ricker, geh.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Slir.

Dr. N. Albert, (Landger. Arzt in Euerdorf), Kurz-gefasztes, vollslahdiges Uandbuch der gerichtb Tbier-heilkunde und Velerinarpolizei, fiir Polizei-Beamle, Ge-richtsarzte , Thierarzte, Studirende und Viehzüchter. Der gesammten gericlitl. medicin. Wissenschaften dstetfTheil.nbsp;gr. 8. (XV und 302 S.) Hanau bei König in Conim.nbsp;geh. 4 Tldr.

Günther, Der homöopathische Thierarzt. Ein Hülfs-büch u. s. w. Ster Tiieil. Die homöopathische Haus-apolheke. — A. u. d. T.: Die homöopathische Haus» apolheke und ihre zweckmaszige Anwendung zur Heilungnbsp;kranker Hauslhiere, oder Anleitung zum Studium dernbsp;popularen Thierheilkunde. Eine nothwendige Zugabenbsp;zu dem Werke: »Der homöopathisclie Thierarzt” vonnbsp;Dr. Fr. Aug. Günther. Des homoöpathischen Thierarztnbsp;tes 3ter Theil. gr. 8. (X u. 88 S.) Sondershausennbsp;bei Enpel. geh. 4S Sgr.

Dr. G. C, Haubncr, (Lehrer d. Tliierheilk. an d. staatswii'thschaftl. Lehranstalt zu Eldena), Abhandlungnbsp;über drei verwandte Krankheiten der Lammer, narnlich :nbsp;Liihme, Rheumatismus und Gelenkkrankbeit. Für Aerztenbsp;und Landwirthe. Nach eigenen Beobachtungen undnbsp;Ei'fahrungen bearbeitet. gr. 8. (102 S.) Anclam beinbsp;Dietze. geh. 45 Sgr.

Dr. Joh. Rud. Köchlin, Die in der Schweiz bestehen-den Wahrschaftsmangel der uötzlichsten Hauslhiere, die für dieselben festgesetzte Wahrschaftszeit und der Rechtsgang bei Wahrschaftsstreitigkeiten. Kritisch und verglei-chend dargestellt und mit dem Enlwurfe eines Gemein-cidsgenössischen Wahrschaftsgeselzcs begleitet. Eine- mit

-ocr page 318-

304

dem Preise belohnte Beantwortung der von der Gesellscli. Schweiz. Tliierarzte aufgestelllen betrefienden Preisfrage.nbsp;8. (4 S. ohne Pagina und 114 S.) Zürich bei Beyel.nbsp;¦10 Sgr.

W- A, Kreyszig, Handbuch zu einem natur- und zeitgemaszen Betriebe der Landwirthschaft in ihremnbsp;ganzen Umfange. Nach den bewahrlesten physikalischennbsp;und ökonomischen Grundsatzen und eigenen vierzigjah-rigen Erfahrungen mit besonderer Rücksicht auf dienbsp;Mimatiscb.en Verhaltnisse aller Gegenden Deutschlandsnbsp;und der zuniichst angrenzenden Lander bearbeitet, 2te,nbsp;ganz umgearbeitete und vervollslandigte Auflage. Isternbsp;Theil, der Feldbau.— 2ter Theil.— A. u. d. T.:nbsp;die landwirthschaftl. Thierzuchi und Thierheilkunde,nbsp;etc. — 3ter Theil. — A. u. d. T.: Handbuch zumnbsp;zweckmaszigen Betreibe der technischen Nebengewerbenbsp;der Landwirthschaft. Mit besonderer Rücksicht auf dasnbsp;nördl. Deutschland and die preusz. Provincen etc. Mitnbsp;1 lithogr. Beilaga. — 4ter Theil. — A. u. d. T.:nbsp;Handbuch zum vortschreitenden Betriebe der Oekqnomienbsp;der Landwirtschaft etc. Mit 1 lithogr. Beilage. gr. 8.nbsp;(VIII und 396 S. mit 1 lith. Taf. XVI. und 351 S.nbsp;mit 3 lith. Taf., XII und 564, VII. und 375 S.)nbsp;Königsberg, Gebr. Borntrager. 6 Thlr. 15 Sgr.

W. A. Kreysig, Die Schafzucht mit Sicherung ihrer Lesten INutzbarkeit für die verschiedenen Bodenartennbsp;groszcr und kleiner Güter. Nach den bisherigen Erfahrungen und mit besonderer Rücksicht für das Be-dürfnisz angehender Schafzüchter bearbeitet. Gr. 8.nbsp;(VIII und 251 S.) Braunschweig bei Westermann. geh.nbsp;1 Thlr. 10 Sgr.

B. Mirus, Handbuch für Schafereibesitzer u. s. w.

-ocr page 319-

305

4tes Biindchen. Von den Schafraccn und deren Vered-lung. A. u. d. T.: Grundsatze der Ziichlung und Ver-edlung des Schafes, nebst Anleit. zur Kenninisz der verschiedenen Racen desselben und zwei Anhangen vonnbsp;der Errichtung der Stanunschafereien und der Mus-lerung der Keerden. Mil steter Benutzung aller neues-ten Beobachtungen und Erfahrungen. gr, 12. (132 S.)nbsp;Nordhausen bei Fiirst. Geh. ll'/^ Sgr.

Pferderacen, geschichtl. Belrachlungen über diesel-ben. Cassel bei Th. Fischer, gr. 8. geh. 23 Sgr.

J. Reuscher, Das Pferd und die verschiedenen Racen desselben, so wie auch die sichersten Merkmale das Alter und die Felder des Pferdes zu erkennen; nebstnbsp;einem prakt. Unterricht im Schluszreiten nach Konigl.nbsp;Diin. Manege, und den bewahrtesten Hiilfen gegen dienbsp;Uuarten und Böswilligkeiten der Pferde. Fiir Reit- undnbsp;Pferde-Liebhaber des MiliiSr- und Givilstandes. Mit 1nbsp;lith. Abb. 8. {XVI und 255 S.) Berlin bei Amelangnbsp;4841. geh. 4 Thlr.

Dr. E. F. Rticitert, Beschreibung der Krankheiten des Rindviehes, der Schafe, Ziegen, Schweine undnbsp;Hunde, nebst Anleitang zu deren Heilung sowohl nachnbsp;allöopathischen, wie nach homöopathischen Grundsatzen.nbsp;Für Oekonomen und Gutsbesitzer. gr. 8. (XII u. 341nbsp;S.) Leipzig bei Crayen. 4841. geh. 4 Thlr. T'/a Sgr.

J. J. Rychncr, (ausiib. Thierarzt und Prof. d. Thier-heik. etc. zu Beni), Bujalrik oder sysicmat. Handbuch d. auszerl. u. innerl. Krankheiten des Rindviehes. 2te,nbsp;stark verm. u. verb. Aufl. gr. 8. (XVI und 648 S.nbsp;Bern b. Fischer, 4841. geh. 2 Thlr. 15 Sgr.

Prof. P. Scheitlin. Versuch einer vollstandigen Thier-seelenkunde. 2 Bdc. gr. 8. (Vlll und 488, 2ier IV

-ocr page 320-

306

and 444 S.) Stuttgart u. Tübingen bei Gotta. 4 Thlr. 7Va Sgr.

Der woblerfahrene Thierarzt als Lerathcnder und warnender Freund bei alien Krankheiten der zum Nul-zen Oder zum Vergnügen gebaltenen Hausthiere. Einnbsp;Volksbuch für Landwirthe, Viehzüchter und Thierfreundcnbsp;in der Stadt und auf dem Lande. Herausg. von eineinnbsp;alten erfahrenen Thierarzte. br. 8. (66, 46, 34, 22^nbsp;26 und 18 S.) Grimma, Verlags-Gompt. geh. 16 Sgr.

Dr. E, W. Vix, (Prof, an d. Uuiv. Gieszen), Lchrbuch d. allg. Pathologie für Thierarzte. Mit 3nbsp;litliogr. Tafeln. gr. 8. (XII und 265 S.) Leipzig b»nbsp;Schumann. 1 Thlr. 3*/, Sgr.

L. Walch, (Kr. Thierarzt zu Hersfeld), Gründl. u, leicht verst. Unterricht f. Schafer, Kuhhirlen u. Schwei-nehirten, wie sie sich in alien Fallen, sowohl bei dwnbsp;Behandl. d. ges. als kr. Thiere der ihnen anvertrautennbsp;lieerden richtig zu verballen haben. gr. 12. (Xil undnbsp;164 S.) Marburg bei Elwert. geh. ID Sgr.

Dr. With- Bartelst (prakt. Thierarzt zu Helmsiadi), VVesen und Ileilung. der Lungenseuche des Rindviehes.nbsp;Nach eigenen Erfahrungen, Untersuchungen und Sec-lionsbefunden für Aerzte, Tliierarzte und rationelle Landwirthe bearbeitet. gr. 8. (VIll u. 79 S.) Helmstadi beinbsp;Fleckeisen. geh. 15 Sgr.

A, L. Buchmiiller, Allgemeine Pathologie und Therapie der Hausthiere, gr. 8. Wien 1840. 1 Thlr. 15 Sgr.

L. G. Hildebrandt, (Depart. Thierarzt und Assess, etc., Die Blutseuche der Schafe, deren Ursachen undnbsp;Vorbeugung. Mit einera Vorworte von Dr. Azigust Andrei, Reg. u. Med. Rathe, gr. 12. (Vlll. u. 110 S.)nbsp;Berlin, Morin, geh. 12 Sgr.

-ocr page 321-

307

Geh. Hofmeister, Das Duizend Pfcrdezüchtigungs-Glaubensarlikel. Besprochen und verteutsclit, mit Rück-sicht auf die Anordnungen, welehe für die 145 Hufen-und Heuerstelleiipachler der Groszherzoglich Oldenburg^ schen in Wagrien, Herzogthums Holstein, belegenennbsp;Güter besleheu, dureh Schnipp, Schnapp, Schnurrnbsp;und JBaselorum, gr. 8. (VII. und 52 S.) Euiin beinbsp;Grimm, geh. Sgr.

Liidw. Hüiiersdorf, Anleitung zu der natürliehsten und leieblesten Art Pferde abzurichten. Nebst einemnbsp;Anhange, wie die Anleitung auf die Abrielitung des.nbsp;Cavaleriepferdes und den gemeinen Reiter anzuwenden ist.nbsp;6 Aufl. 8. (29 Rog.) Cassel bei Krieger. 1 Tij. 15 Sgr.

Jahrbuch für Pferdezuelit, Pferdekentnisz, Pferdehan-del, Pferdedressur und Roszarzneikunst auf das Jahr 1841. Angefangen von S, v, Temecker fortgesetzt vonnbsp;raelireren llippologen und Thierarzten. 17 Jahrgang. 12.nbsp;Weimar, Voigt. 1 Thlr. 15 Sgr.

Adolph Krüger, Neue prakt. Reilunterricht oder Anweisung, in kurzer Zeit und obne fremde Anleitungnbsp;cin Pferdekenner und guter Reiter zu werden; wie auchnbsp;nülzl. Belelirungen über Abwarlung der Pferde, Kenn-zeiehen eines gulen Foblens u. s. w. 4 verb. Aufl. 12.nbsp;(VIII. u. 109. S. mit 1 lilh. ïaf.) Quedlinburg beinbsp;Ernst. geh. 15 Sgr.

TIJDSCHRIFTEN.

Archiv für Thierheilkunde von einer Geselschaft Schweidz. Thierarzte, Zurich. B. 8.

Zeitschrift für Thierheilkunde und Viehzucht von Die-terichs, Yix und Nehel, Giessen. B. 4, 5, G, 7.

-ocr page 322-

308

Magazin fur die Gesammte Thierlicilkuridc von Gurlt und Hertwig, Berlin. B. 3, 4, 5, 6.

Repertorium der Tliierlieilkundc, von F. liering, Stuttgard. B. I.

HOLLANDSCHE WERKEN.

Dr. A. Numan, Bcsclirijving van een groolendeels dubbeld Kalfs-monster, in de Nieuwe Verhandelingennbsp;der Eerste klasse van bet Koninklijk-Nederlandsclienbsp;Instituut van Wctenscliappen, Letterkunde en Schoonenbsp;Kunsten, Deel 7. Amsterdam J838.

C. nbsp;nbsp;nbsp;W. Vellinga, Handleiding voor de Ambtenarennbsp;der Direkte Belastingen, In- en UitgaanJe Regten ennbsp;Accijnsen, tot onderzoek naar den juislen ouderdomnbsp;der Paarden, kl. 8“. Leeuwarden 4837. ƒ0-25.

N. T. Girard en J. Girard, Verhandeling over de kennis van den ouderdom des Paards, van het Rund,nbsp;den Hond en het Varken, naar de derde uitgave uitnbsp;het Fransch vertaald, door F. C. Hekmeijer; metnbsp;eene Voorrede van Dr. A. Numan, in twee stukken,nbsp;waarvan het eerste over den ouderdom van het Paardnbsp;handelt. Utrecht bij’ N. van der Monde, /quot;S-CO.

D. nbsp;nbsp;nbsp;P. Manvis Willemsz,, Ieder Pater prijst zijnnbsp;convent aan, of eene korte beschouwing van de wetenschappelijke overeenkomst tusschen den Menschen-artsnbsp;en den Vee-arts, gr. 8“. Zutphen 1839, ƒ 0-25.

J. van Hertum, Verhandeling over de besmettelijke Longziekte van het Rundvee, en de maatregelen ennbsp;middelen om dezelve af te weren en te stuiten , gr. 8».nbsp;Zierikzec 4839, f 4-00.

Een tweede veel vermeerderde druk van dit werk is

-ocr page 323-

309

in 1842 uitgekonicn. Mon zie mijne beoordccling van hetzelve in liel Tijdschrift: üe Vbiesd van dennbsp;Landman , N«. 4. 1843.

J. Jentics, Verslag aangaande den aard en het beloop der algemeen heersehende of epizoölische ziekte, welke, in de maand December des jaars 1838 en innbsp;de maand Januarij des jaars 1859, te Kampen en innbsp;deszelfs omstreken, onder bet Rundvee heeft geheerseht,nbsp;in den Algeueenen Staat van den Landboow over 1838,nbsp;uitgegeven door de Ned. Maatsch. ter bevordering vannbsp;Nijverheid, te Haarlem.

C. G. Goedhart, Korte beschouwing van het Mondzeer en de Tongblaar, zoo als deze ziekten op vele plaatsen in ons Vaderland voorkomen, benevens denbsp;regelen en middelen, om dezelve te genezen. Purrae-rende 1839 , f 0-50.

J. Bonman, Iets over de zoogenaamde Tongziekte van het Vee, in de V.aderlandsche Letteroefeningen,nbsp;December 1839, N“. XV.

R, Smit, Dissertatio politico-medica inauguralis do Apthis epizoolicis, inprirais sensu medico-politico con-sideiatis. Groningse 1840 (’).

(') Daar in het volgende overzigt omtrent de uitbreiding der Vee-Artsenijkuudc, in de jaren 1841, 1842. en 1843,nbsp;hetwelk de Uecr Professor D^ P. u. J. Wellenbergh w'enschtnbsp;voort te zetten , vau de later uitgekomene werken een meernbsp;uitvoerig verslag wordt gegeven, meen ik de, tot dus vernbsp;medegedeelde opgave der, tot dit vak in eene meer of minder regtstrceksche betrekking staande geschriften, hier tenbsp;kiimieu sluiten.

-ocr page 324-

.‘•f-;-: 'ï'A? nbsp;nbsp;nbsp;

¦'V'^ THMWiü^ijav 'ï'

.ïii'jOt ’ ^/.'-‘•{'•‘'¦A nbsp;nbsp;nbsp;.'¦ .

- . ' Va • nbsp;nbsp;nbsp;- •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-* »•

.gt; A .'. gt;1lt;VT--,.

- cmk itiir/aa wtv tt,- '¦¦

y;A7 ,gt;[3J30T3{) 'nuf.

T (V-TLStV'.’/

. ^ ,*. r'. - y:- . • •

^ •. '; -taaiïHÖvisetfïK-a?;.

?gt;-ysfe5'.bj^-'

i

-aow^'aTSc f

¦ .¦•¦,'¦lt;. ¦ ' ¦ ¦

. . ¦¦ ¦ ¦ ' ¦¦.¦

¦*.,.. nbsp;nbsp;nbsp;•?*. X*-. -

é-* *' ‘:v ¦ nbsp;nbsp;nbsp;'¦'¦'¦¦

»• , • nbsp;nbsp;nbsp;¦ S'- A 5

•* * • *’• '.1^. •• *;amp;¦ .

.[

' ' ¦ ¦

• V . nbsp;nbsp;nbsp;,quot;¦.¦'•¦¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/' .¦

¦' .-V;

iToiH Ji-b (fioqoojhra?

Jl.i nbsp;nbsp;nbsp;'v

-.sbiiBf.3?,jno

I nob (jtl b'il'quot;’- ¦

••cis\q;o’\Vgt;^4\ Tto Wsamp;

41 nab iDbiii, ¦

j

-jbuoilqono ilois t

,.' apnaaiiiiiw Jlaaii'. »,•. ¦. gt;’•

1

ji.\ Jmafiiiv/ (asJfi

liïoqacn. ab larn lt;4(1

ii

jiasa üaoïf oos ^ o

. )lco ftaaxf jjjwiyï’JO-'

.[

agiaeboos sna^ ]¦

§on .1 «aiiintwc^b

1

¦êiiagaiJisr eb leb fl^eudag bhihaAox 'J’'

-jlaag bacil ob ^ «cc B.agiQclicfiy/, abur-o' . nbsp;nbsp;nbsp;'-' V.

iio^lcsioo sbfeJEiabnoióv lèb

..'sai^anav

nabnoclas'/ accicfib lod na

üJ;i;iïs ab . jüï ' hbl.i , ¦

vï,oo7 aJ naiaib aiabac na ifpatrérir asK TO'.'r

ï:

. V.

h:

k^' '

15:

' nbsp;nbsp;nbsp;.'fi- -!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V

»¦•

••

-ocr page 325- -ocr page 326- -ocr page 327- -ocr page 328- -ocr page 329-

TEE-iRTSENUKUNPIC boon

Ir,

IlIDDER DER ORDE TAN DER RÈDEREANDSCSEfI tÉER-nr t blRECTEDR TAN gt;N JIA^JSTA TEE-ARTSENIJSCHOOE yROOC-»nbsp;EEERAAR IN DE PRACTISCRE TRE-ARTBEKIJRUNOE ,nbsp;AAN DEXEEVE t SECRETARIS DER COMltlSSIE TANnbsp;EANDBOCir TE FTBXCUT, KID TAN HET KONINK-IIJK-NEDSRXANDSCHE INSTITDlTr TAN lEETEN*nbsp;SCHAPPEN EETTERKENDE SN SCUOONE KUNSTEN, EN TAN ANDERE GEDEERDE GE-^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;NOOTSCHAPPEN,

Vv DfiEt. II. St.

ernficHt,

N. VAN DER MONDE.

1846.

-ocr page 330-

.H(l

t' ib pd tusdlfb mi ntöeJao Jad Juowmn iflS'iwti-^.ni;?/f ¦asï'p^slawi^aq^fd ‘looUjiAjee^T^sr Jiih: f, mff, uaba^nbsp;nhai^nl) ^,p aJ ¦,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;UriooliimqSiyf

quot;aiJad , osgairfnaiiad aa;ngt;9 asf nBSgajiteóvT ; iSmtoSss'^

“ftirorfhü-ósy 09' -eaanaö ogitanioe asy aafso-n^ 39ii

-JToyï «1»99)3 ,9089 fwftxfcisdlobgbnoü sb 36b .usgibÉii

- wibwii ostootn uoï 8llü3839lt;ïia , (aSwnojtttin^} obnsmU .OU.' -fiC .sbe!d0i . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,a .*U toüir ;n9V9id3?’

' .¦Wil .^''4 nbsp;nbsp;nbsp;gitüi’o'ffliu ob 3fi9»3ftT9,3ioijoirauoiB/s7f

t iH. Vfc.'BM-. .» ' nbsp;nbsp;nbsp;lt;

osY nagaiminBliST (.itl

o^Uj^fiicQ’4

—'uii sbi^jinïïafily osr rogaimioBlisT (,itl 'wVsvto'f ’^.n'A ton

lïiib ,MnSKH3dr

.sbaijf -..¦,,, nbsp;nbsp;nbsp;rtofA

4'.


•w^b-e^e nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,; .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .

-sglB laoaa- su!Mp98..aaoawlt;ii4«*,lt;d' ia^iUm nbsp;nbsp;nbsp;r-

ïoob ; loortSunta ob toob .bifis’ï aas [M ^nioimBl isv eii- lt;

,Ct!£ amp;üi6 .sbold.......tnrtto'^ sJ ,?{/»b'. )?;

089 (nl nbsp;nbsp;nbsp;guatimsljaz-aiuid isassnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

;5odo35ö snasjBoo mwst .«i'Jaoaisii t.yj loeb navr.,, ,., nbsp;nbsp;nbsp;;

..TiSE—8fiË .sÜBld , . .StoftbitsioH sj aaaAJsatfoO ,'1 nbsp;nbsp;nbsp;:¦

-Aooia t9ü snidiawiio 9j|i3aau3 ob 3n9ï3mo jQimaaii-r.v:' -atowi ,7? .H toob jJisO (turn jid , gaifniabJtsy fli i -«

.C«6-m .ïbeld ..........¦ , ,

-Auöta tab igfiidtovfSiifjojiijiDpg 9bgt; jdwiirao suinisutiiBW 'ïjnaUtn-asTfnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ago jjlsJ) sas9 yd gaimniBhsy ui So .i*

.sae-eöB .^botd . . nbsp;nbsp;nbsp;......' .smó-,.

-AdotSI tob sntdiaiK.tjM sE/igans ob lasDrco gnimoatney/ ,(«»jtiis(3W08) naSioiildatjqiaBti net 8bn8b[r( , jisD aas» [id Jooj*nbsp;-lto-8a'l «A'ya »' tiBE , «nbiipMdtsiy'SOSsrasiilB abaagfoYqo Sac -•fdfi—Sd6 .:tbe(d .ƒ ,.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .5oo»\t)t[i.i'*

6099 ai4oostA»n'tSt tcis ;lt; ¦¦. aij Sflatimo gniffiaimBVV

-W .H Jücb ibauU nart;:,:;^*i9i-i3jd'gt;s ijri f:B'f. gadnof'-i-.6ö8-^8ö£ .ibfild nbsp;nbsp;nbsp;^Y3ii'

-ocr page 331-

I K H o tl D.

Waarnemingen omtrent het ontstaan van dolheid bij drie Honden, vermoedelijk veroorzaakt door het binnenzwelgen vannbsp;levende Wespen; door J. Kegelaar , te Buist (Provincienbsp;Zeeland]; voorafgegaan van eenige bedenkingen, betref-ende het gevoelen van sommige Genees- en Vcc-artsenij-kundigeh, dat de Hondsdolheid aan eene, steeds voortdurende {‘permanente], smetsloffc zou moeten worden toege-schreven; door A. Ndman.....bladz. 311—330.

Waarnemingen omtrent de uitwerking der Braaknoot {Strych-nos Nux Vomica) hij verlammingen van verschillende Huisdieren. (Vervolg van bladz. 164). ..... bladz. 337.

Over de voordeelige uitwerking der Nux vomica bij eene verlamming van het Paard; door F. C. Hekmeijeb, te Amers~nbsp;foovt» .............bladz. 338—342.

Waarneming omtrent eene bijna volkomene verlamming der ledematen bij een Paard, genezen door de Nux vomica, in opklimmende giften; door F. Bontekoe, te Win-schoten» ............ bladz. 343—348.

Waarneming omtrent de volkomene genezing eener alge-mcene verlamming bij een Paard, door de Braaknoot; door G. Bodman, te Yortum.......bladz. 348—3S3,

Waarneming eener kruis-verlammiug [Paraplegia] bij een I’aard, genezen door het Extractum nucis vomicae alcohol;nbsp;door P. Boebelaere , te Rozendaal. . . bladz. 3Ö3—3Ö7.

Waarneming omtrent de gunstige uitwerking der Braaknoot in verlamming, bij eene Geit; door H. nbsp;nbsp;nbsp;W. Mo.\-

tea'S..............bladz. nbsp;nbsp;nbsp;337-359.

Waarneming omtrent de gunstige uitwerking der Braaknoot ia verlamming bij eene Geit; aan ’sBijks Vee-artsenij-school, ............ bladz. 339—362.

Waarneming omtrent de gunstige uitwerking der Braaknoot bij eene Geit, lijdende aan kramptrekkingen (conuulsim), met opvolgende algemeene verlamming; aan ’sBijks Vee-art-senijschool............bladz. nbsp;nbsp;nbsp;362—367,

Waarneming omtrent de uitwerking der Braaknoot intern verlamming van het achterstel, bij cenen Hond; door H.W.nbsp;Momens........... bladi. nbsp;nbsp;nbsp;368—369.

-ocr page 332-

Vt

INHOUD.

Waarneming omtrent de uitwerking van het ExtractuM ttucis vomicae alcoholici in eene kruis-verlamming van dennbsp;Hónd, gepaard met vallende ziekte [Epilepsia); aan ’s Eijfksnbsp;Vee-artsenijschoól.........bladz. 369—371.

Bijvoegsel van den Redacteur over de wijze van aanwending der Nux vomica , en de omstandigheden, waaronder dit middel meer bepaaldelijk is aangewezen, benevens over de verschillende werking der Strychnine en Brucine, bladz. 371—383.

De luchtpijpsnede (Tracheotomia) , met vrucht aangewend bij een Paard, lijdende aan droesige kecl-onlstekiïig , gepaardnbsp;met dreigende verstikking; door J. C. Biixnom. bl. 383—386.

Omstulping der baarmoeder, en afzetting van dit deel, bij eene Geit, door J. C. Kegelaar. . - . . bladz. 387—388,

Viertal waarnemingen, betreffende dè afzetting der baarmoeder bij Jtoeijen, en de herstelling van een’ bij herhaling uilgezakten draagzak, door inspuiting van Decoct, cort. quer-cini; door M. Luieyn Mazcre.....bladz. 388—396.

Waarneming omtrent het afzetten van den omgekeerden draagzak bij eene Geit; nan’s Rijks Vee-artsenijsch, bl. 396—400.

Waarnem. omtrent de meded. van een huid-uitslag van een Kalf aan den Mensch/ d. D'. Dassen, te Hoogevecn. bl. 400—403.

Bijvoegsel van den Redacteur......bl. 403—418.

Over de inrigting en werking van den Nekband bij het Paard; door P. C. IlEKMEiJEn.....bladz. 419—429.

Genezingen van Beenbreuken bij het Paard, namelijk der koot-beenderen, door middel van het stijfsel-verband, doornbsp;J. Jennes , en van het groote schenkel-been, door de Natuur,nbsp;waargenomen aan's Kij'/ts'Fee-artseni/school. bladz. 429—432.

Pisopstöpping bij een’ Os, door de aanwezigheid van een steen in den pisweg te weeg gebragt, en genezing; door A.nbsp;J. JANNÉ, Vee-arts te Heerlen (Hertogd. Limburg), bl. 432—433»

Bijvoegsel tot de Schriften, opgegeven op bladz. 413. bl. 433.

Examen, gehouden aan ’s Rijks Vee-artsenijschool, in 1846................bladz. 430.

Sterfgevallen en Veranderingen, ten aanzien der standplaatsen en betrekkingen der Vee-artsen. . . bladz. 437.

Berigt over de Uitbreiding der Vee-Artsenijkunde in de jaren 1841, 1842 en 1843 (vervolg); door den Hoogleeraarnbsp;Dr. p, H. J. Wellenbergh......bladz. 81—281.

-ocr page 333-

WAARNEMINGEN OMTRENT HET ONTSTAAN VAN DOLHEID EU DRIE HONDEN, VERMOEDELIJK VEROORZAAKT DOOR HETnbsp;BINNENZWELGEN VAN LEVENDE WESPEN; DOOR DENnbsp;VEE-ARTS J. REGELAAR, TE HULST, (PROVINCIEnbsp;zeeland); VOORAFGEGAAN VAN EENIGE BEDENKINGEN, BETREFFENDE HET GEVOELEN VANnbsp;SOMMIGE GENEES- EN VEE-ARTSENIJKUNDI-GEN, DAT DE HONDSDOLHEID AAN EENE,

STEEDS VOORTDURENDE {PERMANENTE),SMF.TSTOFFE ZOU MOETEN WORDEN TOEGESCHREVEN ;

T)\ A. NÜMAN.

Hoe vele eeuwen er ook zijn verloopen, dat men de ziekte, bij den Hond oorspronkelijk ontstaande,nbsp;bekend onder den naam van rabies of hydropho-bie, heeft waargenomen, en men zich onophoudelijk met de nasporing der oorzaken, waaruit zijnbsp;voortvloeit, heeft onledig gehouden, zoo heeft mennbsp;het daaromtrent nog geenszins tot eene zoodanigenbsp;gewenschte zekerheid gebragt, dat de verkregenenbsp;kennis voldoende waarborgen aan de hand geeft,nbsp;om, door vermijding der veronderstelde oorzakennbsp;of invloeden, de ziekte en het daaraan verbondennbsp;gevaar voor den inensch en andere dieren te voorkomen .

\. Dl. II. St. nbsp;nbsp;nbsp;21

-ocr page 334-

312

Door sommigen worden oorzaken van zeer verschillenden aard opgegeven, waardoor de dolheid bij den Hond zou kunnen worden voortgebragt,nbsp;welke niet zullen behoeven Ie worden opgeuoemdjnbsp;daar dezelve algemeen bekend zijn. Anderen willen slechts een'’ enkelen invloed, immers als denbsp;meest voorname oorzaak, voor het ontstaan dernbsp;dolheid bij den Hond doen gelden, en brengennbsp;dien in verband met de hevig werkende en onderdrukte drift der voortteling van den manne-lijken Hond.

Het onevenredig meerder getal van mannelijke Honden, hetwelk wordt aangehouden, in betrekking lot dat der vrouwelijke, het verschil dernbsp;ligchaamsgrootte lusschen de verschillende rassen,nbsp;hetwelk de bevrediging der opgewekte geslachtsdriftnbsp;van den Hond meermalen onmogelijk maakt, komennbsp;hierbij in aanmerking. Men heeft op dezen grondnbsp;gewild, dat de dolheid nimmer oorspronkelijk zounbsp;geboren worden bij den gesneden Houd, noch bijnbsp;oude of jonge Honden, bij welke de geslachtsdrift uitgedoofd, of nog niet ontwaakt is. Ooknbsp;zou, volgens sommigen, de dolheid zich bij dennbsp;vrouwelijken Hond niet oorspronkelijk ontwikkelen (^). 1

1

Renner and Schenk {Die Erkenntniss der Jlundswuth und Berichtigung der Irrthümer, welche dieselbe oft verhinde-dern, Jena 1844, mit drei Steindruckpguren, S. 26) houdennbsp;het er yoor, dat het niet volstrekt bewezen is, dat een gesneden Hond dol is geworden, zonder gebeten te zijn. Ook tennbsp;aanzien van teven is zulks, volgens hen, niet bewezen, hoewel gemelde Schrijvers het hij eene belette bevrediging der

-ocr page 335-

313

Gelijk dit gevoelen reeds door anderen is weder-legd (‘), zoo heb ik ook elders (*) eene waarneming medegedeeld j ter bevestiging dat de Hondsdolheid inderdaad bij de teef geboren wordt.

Ter staving hiervan kunnen vvijders dienen de belangrijke waarnemingen van den Hoogleeraarnbsp;D% G, Fb. Echel j Directeur der Keizerlijke

geslachtsdrift niet voor ónmogelijk houden. Voorts zou er geen voorbeeld bestaan, dat een, nog niet tot de voorttelingnbsp;geschikte, jonge Hond, zonder besmetting door ecu anderennbsp;Hond , dol is geworden. Men verg. hieromtrent : B. A. Grkve ,nbsp;Erfahrungm und Seobachtungen über die Krankheiten dernbsp;Hausthiere, in Vergleich met den Krankheiten der Menschen.nbsp;u. s. w. Oldenburg, 1818. B. I, S. 125. ii. f. Ook de Itali-aansche Geneeskundige Toffoly {Journal de Médecine Vétéri~nbsp;naire, publié a l’École de Lyon, Tom. II., Fevrier 1846, pag.nbsp;05—98, overgenoinen uit de Gazetta medica de Milan, Aoütnbsp;1843), houdt het er voor, dat de dolheid zich oorspronkelijknbsp;bij den vrouwelijken Hond ontwikkelt, doch dat zulks als eenenbsp;zeldzaamheid moet beschouwd worden. Hij voegt er bij, datnbsp;hij deze ziekte {la rage spontanée) nimmer uit zich zelve heeftnbsp;zien geboren worden bij gesnedene Honden, doch wel doornbsp;besmetting medegedeeld.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*

(‘) Zie Dr. M. VON Lenuossék, Die Wuthkrankheit nach bisherigen Beobachtungen und neueren Erfahrungen dargestellt,nbsp;Pesth und Leipzig 1837, S. 73 en 76.

C. A. Richier , Specieüe Therapie , B. VIII. S. 168 , Berlin 1826.

In het Journal Vétérinaire et Agricole de Belgique, Juillet 1843, pag. 437, vindt men, uit de Gazette médicale de Paris,nbsp;een nieuw voorbeeld van oorspronkelijk ontstane dolheid bijnbsp;eene teef beschreven.

P) Drietal waarnemingen, betrekkelijk de dolheid bij den Mond, in het 10'*“ Deel der Nieuwe Verhandelingen van denbsp;Eerste klasse van het Koninklijk-Nedcrlandsche Instituut enz.nbsp;bladz. 142 en 143.

(®) Mittheilungen österreiehischer Veterindre, Erstej Heft, S. 61. IVicn 1844.

21*

-ocr page 336-

SH

Koninklijke Vee—artsenijschool le TVamieu, dié mededeelt, dat, onder 141 gevallen, welke in 1841,nbsp;in die stad en derzelver omstreken, voorkwamen,nbsp;zich 126 mannelijke en 15 vrouwelijke Hondennbsp;bevonden. Bij gecastreerden kwam geen geval voor.

De verhouding der mannelijke tot de vrouwelijke voorwerpen was dus als SYs tot 1. Hij wil hieruit echter niet tot eene meerdere of geringerenbsp;voorbeschiktheid van het eene geslacht boven hetnbsp;andere tot de hondsdolheid besluiten, daar er innbsp;den regel een veel grooter getal mannelijke dannbsp;vrouvvelijke voorwerpen wordt aangehouden, doch hijnbsp;houdt het er voor, dat door deze waarnemingennbsp;liet gevoelen wordt wederiegd van hen, die willen,nbsp;dat geen vrouwelijke Hond oorspronkelijk dol zounbsp;kunnen worden, naardien het van geen der vermelde 15 vrouwelijke voorwerpen kon wordennbsp;aangetoond, dat hetzelve door een dollen of vannbsp;dolheid verdachten Hond gebeten was.

Nog anderen stellen, dat de hondsdolheid, zoo-als ten aanzien van ’andere besmettende ziekten, bijv. de kinderpokken, algemeen wordt aangenomen, aan eene zoogenaamde permanente smetstoffenbsp;zou moeten worden toegesehreven, waardoor zij zichnbsp;van het eene dier op het andere voortplant, ennbsp;bij voortduring in haar eigen bestaan onderhoudt.nbsp;Vroeger werd dit gevoelen reeds door den Engel-schen Vee-artsenijkundige de la Babbe Biauve (‘)nbsp;en anderen omhelsd, en hetzelve wordt thans opnbsp;nieuw verdedigd door D\ J. N. Sauter, Medeci-

{*) Kfankheiim der Hvnde, Leipzig 1820.

-ocr page 337-

315

naai—Raad van den Groot—Hertog van Baden, in een door hem uitgegeven werkje, getiteld: Dienbsp;Behandlung der Hundswuth in polizeilicher,nbsp;prophylactischer und therapeutiscJier Hmsioht,nbsp;Constanz 1845. De hondsdolheid is, volgensnbsp;hem, gegrond in eene eigene ziekte—stoffe, welkenbsp;sedert duizende jaren bestaat, ten allen tijde dezelfde verschijnselen heeft voortgebragt, en zulksnbsp;thans nog evenzeer doet, als voor vele eeuwen.nbsp;De geschiedkundige waarneming toont reeds opnbsp;zich zelve een bepaald eigen gif {contagium) aan,nbsp;en dezelfde geschiedenis heeft eene voldingendenbsp;uitspraak gedaan, dat er een eigen dolgif bestaat.

Of het steeds het oude, reeds voor duizende jaren voortgebragte, dolgif zij, hetwelk alleen doornbsp;voortplanting onderhouden wordt, zooals dat dernbsp;pokken, dan of het zich, gelijk tot dus ver algemeen wordt aangenomen, bij het Hondengeslacht-van tijd tot tijd op nieuw ontwikkele, blijft nog-heden, even als voor honderde jaren, eene vraagtnbsp;welke niet voldingend is beantwoord.^

Indien het dolgif nu en dan op nieuw wordt voortgebragt, zoo heeft zulks voorzeker plaats bijnbsp;het geslacht van den Hond, aan welken de dolheid van oudsher eigen is, en van welk diec-jnbsp;geslacht de ziekte haren naam heeft ontleend.

Over de invloeden, waaronder zich de dolheid en de smetstoffe bij den Hond ontwikkelt, zijnnbsp;vele hypothesen en. meerdere beschuldigingen vannbsp;deze en gene levenswijzen geopperd, waarvannbsp;echter tot dus ver geene de proef eener strenge,nbsp;aan de ondervinding getoetste, critiek kan doorstaan.

-ocr page 338-

31G

Voor de stelling, dat zicli in onzen tijd, en misschien sedert honderde jaren, het dolgif alleennbsp;door besmetting voortplant, kunnen even zoo vele,nbsp;en misschien meer afdoende, gronden vt'ordennbsp;aangevoerd, als voorde, bij herhaling vernieuwde,nbsp;ontwikkeling.

De eigenschap van het contagium rahiosum, om zich weken, maanden, en, in zeldzame gevallen, zelfs jaren lang, onwerkzaam en verborgennbsp;in het dierlijk ligchaam op te houden, vóór datnbsp;het de ziekte doet uitbreken, als ook de wijzenbsp;van verljreiding van het dolgif door den Hond,nbsp;langs zeer dikwijls moeijelijk na te sporen wegen,nbsp;pleiten er voor, dat de voortplanting der smetstoffenbsp;waarschijnlijk ook daar, waar men eene spontanenbsp;ontwikkeling had vermoed, door besmetting gevolgdnbsp;zij. Daar dit vermoeden dus op eene, niet genoegzaam zekere, of onmogelijke uitwijzing dernbsp;besmetting, en dus op eene dwaling kan hebbennbsp;berust, zoo moest zulks ten gevolge hebben, datnbsp;veelvuldige meeningen en hypothesen, betrekkelijknbsp;de oorzaken der hondsdolheid, op dit dwaal—gevoelen werden geljouwd, welke even zoo onzekernbsp;en onbewezen waren als de grondstelling zelve.

De schrijver voert wijders, ter staving van zijn gevoelen, de volgende redeneringen aan :

l”. Tot het voortbrengen eener eigene ziekte-stoffe, die gedurende honderde, ja duizende jaren, onder de meest verschillende, ongelijksoortige, eos-mische en tellurische, invloeden, zich zelve altijdnbsp;in hare werking gelijk is gebleven, is eenmaal innbsp;de Natuur eene eigene zamenwerking van zekere

-ocr page 339-

317

invloeden noodzakelijk geweest, '/joodanige invloeden of verlioudingen, waardoor eene, te voren in de Natuur niet bestaande, stoffe werd voortgebragt ofnbsp;ontwikkeld, komen niet zoo gemakkelijk, noch zoonbsp;dikwijls, wederom te voorschijn, als het verschijnennbsp;der hondsdolheid kan doen vooronderstellen, en ernbsp;kunnen misschien honderde jaren verloopen, vóórnbsp;dat nog wederom eene zoodanige zamenwerking vannbsp;natuurlijke omstandigheden plaats vindt, geschiktnbsp;om dezelfde stoffe op nieuw voort te brengen. Indien men de geschiedenis der zuivere smetstoffen,nbsp;welke in hare uitwerkingen, zoo ver als derzelvernbsp;ges'chiedenis reikt, altijd gelijk zijn gebleven, bestudeert, zoo zal men deze stelling bewaarheid vinden.

2°. De studie der heerschende ziekten leert ons, dat ziekten, welke door de gewone atmosphe-rische invloeden ontstaan, zij mogen tot de alge-meene, of zelfs tot zoodanige epidemiën behooren,nbsp;die een boosaardig karakter aannemen, waarbij innbsp;het beloop een contagium wordt ontwikkeld, zoo-als zulks ten duidelijkste bij tjpheuse koortsen ennbsp;andere ziekten plaats heeft, in hare verschijnselennbsp;van elkander verschillen, en dat over eene langenbsp;tijdruimte zelden twee epidemiën volkomen aannbsp;elkander gelijk zijn. Ja, indien men streng ennbsp;naauwkeurig overweegt hetgeen de getrouwste waarnemers der epidemiën hierover hebben medegedeeld, zoo zal men bijna tot het besluit komen,nbsp;dat onder alle plaats gehad hebbende epidemiënnbsp;even zoo weinig twee volkomen op elkander gelijken, als er geene twee mensclien zijn, die innbsp;alles volkomen aan elkander gelijk zijn.

-ocr page 340-

818

3°. Evenzeer bieden ziekten, welke door zekere bijzondere ziekelijke verhoudingen in het ligchaaninbsp;zelf worden voortgebragt, dikwijls afwijkende verschijnselen aan, naar de individualiteit van dennbsp;zieken, en naar mate de, mede op dezen inwerkende, atmospherisehe invloeden telkens wederomnbsp;veelvuldig gewijzigd zijn, hetwelk geenszins hetnbsp;geval is met de volstrekte contagien, die ten allennbsp;tijde, onder de ongelijkstsoortige invloeden en verhoudingen, dezelfde standvastige ziekte—verschijnselen voortbrengen.

Het ligt buiten onze bedoeling den schrijver in zijne beschouwingen verder te volgen, volgens welkenbsp;hij tracht te betoogen, dat de hondsdolheid voornbsp;eene ziekte te houden is, die hare voortduringnbsp;verschuldigd is aan de bestendige voortplantingnbsp;van eene eigene ’permanente smetstoffe. De slotsom zijner redenering komt daarop neder, datnbsp;in de veelvuldige, door hem waargenomene,nbsp;gevallen van hondsdolheid, de mededeeling dernbsp;smetstoffe kon worden uitgemaakt, en dat, gedurende de vele jaren, dat hij dit onderwerpnbsp;met alle opmerkzaamheid heeft vervolgd, hijnbsp;geen geval van spontane ontwikkeling dezernbsp;ziekte heeft waargenomen 5 weshalve hij in denbsp;vaste meening verkeert, dat in ons klimaat, sedert vele jaren , geen dolgif is geboren, maarnbsp;dat hetzelve zich steeds door mededeeling heeftnbsp;verspreid.

Wij mogen niet ontveinzen, dat, hoe veel belangrijks in het aangehaalde werkje wordt aange-iroffen, bepaaldelijk met opzigt tot de medege-

-ocr page 341-

3U)

deelde gevallen (’) van hydrophobisclie lijders en dei’ïelver propliylaclisclie en geneeskundige beliau-

(') Vier der hier medegedeelde zicktc-geschiedenissen, waaronder ook die van twee herstelde hydrophobische lijders, zijn reeds opgenomen in Hcfelands Journal der practische Heilkunde, Band II, S. 111.

Hetgeen door Saoter wordt medegedeeld, berust op de ondervinding van 00 jaren, waarvan twintig tot zijne private praktijk bchoorcn , terwijl hij, gedurende de laatste dertig jaren, het physicaat in het Groot-Hertogdom Baden heeft bekleed. In dit tijdperk behandelde hij prophylactisch een grootnbsp;aantal menschen, gebeten door Honden, Vossen, Dassen ennbsp;Katten, omtrent vele van welke het buiten twijfel en bewezennbsp;was, dat zij inderdaad dol waren. Bij geen dezer lijders,nbsp;waarvan het getal meer dan 00 bedroeg, brak onder de behandeling van Sauter, de dolheid uit. In zijne bovengenoemdenbsp;ambtsbetrekking ontving hij van alle, in den omtrek voorge-komene, gevallen van dolheid bij mensehen en dieren, en denbsp;wijze van derzclver behandeling kennis, en hij deelt, in het opgenoemde werkje, het hoofdzakelijke mede, hetgeen hij uitnbsp;die waarnemingen heeft kunnen puiten.

Hij schetst een twaalftal gevallen van hydrophobische lijders, waarbij het verschrikkelijke dezer kwaal in al de verschijnselennbsp;met eenvoudige trekken treffend wordt voor oogen gesteld.

Als prophylactische geneeswijze verdient, volgens Sauter, de plaatselijke behandeling der gcbelene woud het meeste vertrouwen. Hij overweegt de verschillende handelwijzen, welkenbsp;hiertoe gebezigd worden, en beoordeelt het meer of mindernbsp;onzekere, moeijelijke, en, ten aanzien van sommige, het onvoldoende en Ónmogelijke, dat aan elk derzelve verbonden is. Denbsp;behandeling van Sauter bestaat in de aanwending van hetnbsp;bijtend loogzout, in een bepaalden trap met zuiver water verdund, züodat het middel nog tamelijk gevoelig werkt. Hiermede worden de gewonde plaatsen, volgens daarbij opgegevenenbsp;aanwijzingen en voorschriften, gedurende 14 dagen én zelfs nognbsp;langer, behandeld. Deze behandeling mislukte geen enkelenbsp;heer. Er werden geene inwendige geneesmiddeleni,'’gecu grein

-ocr page 342-

320

delingen, waaromtrent de Heer Sauter boven vele Geneesheeren eene rijke ondervinding toont te bezitten, en waarbij twee gelukkige genezingen vannbsp;wezenlijk door de hondsdolheid aangetaste personennbsp;worden vermeld, alsmede ten aanzien der maatregelen van policie, welke door hem worden voorgesteld, om door alle Kegeringen gemeenschappelijk, ter beteugeling, of, zooals Sauter, volgensnbsp;zijne theorie, betrekkelijk den geheel oorspronke-lijken aard der ziekte, ter volkomene uitroeijingnbsp;van dezelve , te worden aangewend, wij ons moeije-lijk met zijne zienswijze nopens het laatst bedoeldenbsp;punt kunnen vereenigen.

Hoe langen tijd toch men moge aannemen, dat de smetstoffe , in het ligchaam opgenomen, in hetzelve onwerkzaam kunne blijven, hoe veelvuldig,nbsp;onbekend en verlwrgen ook de gelegenhedennbsp;mogen zijn, dat de smetstoffe van den eenennbsp;Hond aan andere kunne worden medegedeeld,nbsp;waardoor de ziekte door besmetting kan wordennbsp;voortgeplant, hetwelk men aan eene eigenwillige ofnbsp;belladonna, noch kwik, geen brandijzer noch ettering, aangewend,

De inwendige behandeling , door Sauter voorgesteld, bestaat in de toediening van de Pwlv. rad. Belladonnae, niet alsnbsp;voorbehoedmiddel — waarop hij ten aanzien van dit, evenminnbsp;als van andere inwendige prophylactica, die voorondersteldnbsp;worden het gif in het ligchaam krachteloos te maken, geennbsp;vertrouwen stelt — maar op den tijd, wanneer zich de allereerste aanvallen der hydrophobie openbaren. Zijne beschouwingen hieromtrent verdienen voorzeker aandacht en belangstelling.nbsp;De twee lijders, welke hij mogt zien herstellen, waren op dezenbsp;wijze behandeld.

-ocr page 343-

sal

spontane ontwikkeling zou meenen te moeten toeschrijven, de dagelijksche ondervinding, dat zoodanige Honden, bijv. kamer—Honden, die buiten alle gemeenschap met andere Honden, bepaaldelijknbsp;met de zoodanige, die door de dolheid waren aangedaan, zijn gebleven, meermalen daaraan onderhevignbsp;worden bevonden, bewijst genoegzaam, dat zij zondernbsp;besmetting, dat is, uit zich zelve kan geboren worden De betrekkelijk zeldzame gevallen van dolheidnbsp;onder het overgroot getal van Honden, welke er bestaan en met elkander onophoudelijk in aanraking ennbsp;gemeenschap komen, maken het voorzeker bij dezenbsp;ziekte moeijelijker dan bij eenige andere aan eenenbsp;permanente oï altijd aanwezige smetstoffe te denken.nbsp;De bekende eigenschap des dolgifs van door overplanting spoedig meer en meer verzwakt te worden,nbsp;en het besmettend vermogen eindelijk te verliezen,nbsp;eene hoedanigheid, waardoor dit gif zich van sommige andere contagiën schijnt te onderscheiden,nbsp;valt moeijelijk overeen te brengen met het denkbeeld van de voortduring der ziekte alleen doornbsp;eene onmiddellijke besniettings—oorzaak. Werd tochnbsp;de ziekte niet door de steeds afnemende krachtnbsp;der smetstoffe bij de herhaalde overplantingen, alsnbsp;in zich zelve beperkt, zij zou reeds sedert langnbsp;eene algemeene, altijd in zekere plaatsen of districten aanwezig blijvende of staande ziekte zijn 1

1

De menigvuldig voorkomende gevallen van hondsdolheid, alwaar volstrekt gcenc besmetting plaats vond, 'wederleggennbsp;de meening, als of deze ziekte, even gelijk de Pokken en denbsp;Runderpest, uit Azië naar Europa zou zijn overgebragt. Len-HossÉK, a, p, S. 72.

-ocr page 344-

322

geworden : hetwelk geenszins het geval is. Wel wordt de hondsdolheid, in sommige jaren en opnbsp;eenige tijden, menigvuldiger en algemeener waargenomen dan op andere; doch hoe vele maandennbsp;en langere tijdperken verloopen er ook niet, datnbsp;van het bestaan dezer ziekte in bepaalde gewestennbsp;niets wordt vernomen ?

Dat in sommige jaren de ziekte menigvuldiger dan in andere wordt waargenomen bewijst genoegzaam, dat bijzondere invloeden hiertoe medewerken, welke niet altijd in dezelfde mate aanwezignbsp;zijn. Volgens Eckel (‘) kwamen, naar uitwijzingnbsp;van het daarvan naauwkeurig aangelegd protocol ('),nbsp;van het jaar 1808 tot 1814, te Tf^eenen en innbsp;hare omstreken, jaarlijks niet meer dan 4 of 5nbsp;sporadische gevallen van hondsdolheid voor. Zijnbsp;vertoonde zich het eerst als epizoötische ziekte innbsp;1814, als wanneer dezelve met 5 gevallen in denbsp;maand October begon, en in December met 15nbsp;gevallen besloten werd. De ziekte duurde metnbsp;vermeerdering in 1815 voort, toen reeds in Januari]

{gt;} a. p. S. 88.

P) Sedert het begin dezer eeuw bestaat te Weenen cene verordening , volgens welke alle Honden, die aan de Politie,als door bijtlust aangetast of van dolheid verdacht, worden aangegeven,nbsp;zij mogen levende aangebragt of op de straten dood geslagennbsp;zijn, tot onderzoek in de Vee-artsenijschool moeten wordennbsp;overgebragt. De eerstbedoelde worden, indien het blijkt, datnbsp;zij door de dolheid zijn aangetast, tot aan den natuurlijkennbsp;dood opgesloten gehouden; de laatste worden terstond geopend,nbsp;en hiervan wordt een eigen protocol aangehouden, waarin allesnbsp;wat voor ddn Geneesheer en Gezondheids-Ambtenaren in cenignbsp;opzigt belangrijk kan zijn, naauwkeurig wordt opgeteekend.

-ocr page 345-

323

7 gevallen, voorkwamen, terwijl liet getal in dat jaar tot 46 gevallen opklom. In 43 dezer gevallennbsp;waren, volgens WAtniNUER, die deze epizoötie beschreven heeft, de Honden niet gebeten. Er waren bijzondere weersgesteldheden voorafgegaan, welkenbsp;steeds voortduurden. Andere ziekten, hiervannbsp;afhankelijk, gegrond in eene gestoorde verrigtingnbsp;der huid, zooals rheumatismus, jicht, schurft,nbsp;kwamen op dien tijd tevens veelvuldig voor, ennbsp;ook bij huisdieren heerschten ziekten, welke metnbsp;een kennelijk lijden van het poortaderlijk stelselnbsp;gepaard gingen.

Van 1816 tot 1830 bepaalde zich de ziekte tot eenige weinige sporadische gevallen, hoewel zij omnbsp;dezen tijd in Beijeren, Vorarlberg, in Zwitserland, in Saksen, en, vooral in 1828 en 1829, innbsp;Dresden als heerschende ziekte uitgebroken was,nbsp;toen zij door den Hoogleeraar Pri.vz met zorgvuldigheid is waargenomen en beschreven.

In 1830 kwam de hondsdolheid op nieuw te TVeenen als heerschende ziekte te voorschijn, metnbsp;39 gevallen, waarmede haren loopkring {cyclus)nbsp;voor meerdere jaren gesloten scheen te zijnj naardien, in de naastvolgende zeven jaren, namelijknbsp;van 1831 tot en met 1837, noch daar ter plaats,nbsp;noch elders, iets van hondsdolheid vernomen werd.nbsp;Ja, hetgeen opmerkelijk is, in het zeer warme jaarnbsp;1834, kwam in de genoemde residentie—stad ennbsp;hare naaste omstreken slechts een enkel geval dernbsp;ziekte voor.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i5,:.

Met hel jaar 1838 begon te JVeenen een nieuwe tijdkring met J7 gevallen, welkeJihulggO tot

-ocr page 346-

324

63 opkloramen, in 1840 tot op 37 verminderden, en in 1841 de, tot dus ver aldaar nog niet waar-genomene, hoogte van 141 gevallen bereikten.

Bij Fr. Schnürser (i) vinden wij uit Moseley {von den Klitna innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;JutZt’èVt) medegedeeld, dat in

1783, op St, Domingo, en later op Jamaica en andere West—Indische Eilanden, de dolheid ondernbsp;de Honden als epizoöiie uitbrak, zoodat velé, dienbsp;volstrekt niet in aanraking waren geweest met andere Honden, dol werdenj ja zelfs werden denbsp;Honden, die uit Europa of Noord—America derwaarts werden gebragt, en neg niet van het schipnbsp;aan land waren geweest, aan boord van hetzelvenbsp;door de dolheid aangedaan; zoodat de ziekte zichnbsp;zonder besmetting uitbreidde.

Hier komt eindelijk bij, dat, indien de dolheid bij den Hond is uitgebroken, de duur van slechtsnbsp;weinige dagen gelukkig de gelegenheid vermindert,nbsp;om aan een groot getal dieren over eene aanzie-nelijke uitgestrektheid te worden medegedeeld. Indien de dolle Houd, nog in het eerste tijdperk dernbsp;ziekte verkeerende, zich meermalen van huis verwijdert, zoo staan voorzeker menige gezonde Hondennbsp;en andere dieren, zoowel als menschen bloot, omnbsp;door hem aangevallen en besmet te worden; dannbsp;veelal wordt de dolle of verdachte Hond afgemaakt, of opgevangeii, afgezonderd en vastgelegd.

(1) Chronik der Seuchen, in Verbindung mit den gleichsei-tigen Yorgangen in der physischen Welt, und in der Geschichte der Menschen'i’ Tubingen t82ö, B. tl. S. 382. Verg. J. f). Hof-ACKER, Lelirbuch über die gewöhnlichen aïlgemeinen Krank-keiten enz,, Tubingen 1823, S. 208.

-ocr page 347-

325

Gescliiedt zulks al niet, zoo verliest toch de dolle Hond weldra het vermogen van te kunnen ronddwalen, als wordende spoedig door verzwakkingnbsp;overvallen. De ziekte neemt, ouder toenemendenbsp;uitputting, binnen weinige dagen een einde. Somwijlen sterven zij binnen eenige uren. De gewonenbsp;duur is van 6 tot 8 dagen, gerekend van de allereerste ziekteverschijnselen. Heutwig zag geen dollen Hond langer dan 10 dagen het leven behouden (‘).

Hetzelfde werd door Eckël waargenomen (’). Van den dag, waarop de dolheid uitbrak of denbsp;verlamming der onderkaak plaats vond, duurde denbsp;ziekte in :

42 gevallen.........2 dagen.

31 nbsp;nbsp;nbsp;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.........3 nbsp;nbsp;nbsp;«

15 nbsp;nbsp;nbsp;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.........1 nbsp;nbsp;nbsp;((

12 nbsp;nbsp;nbsp;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.........4 nbsp;nbsp;nbsp;«

4 nbsp;nbsp;nbsp;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.........5 nbsp;nbsp;nbsp;«

2 nbsp;nbsp;nbsp;« .........6 nbsp;nbsp;nbsp;«

1 geval..........16 nbsp;nbsp;nbsp;uren.

1 nbsp;nbsp;nbsp;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 14nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«

1 nbsp;nbsp;nbsp;lt;(..........12 nbsp;nbsp;nbsp;«

1 nbsp;nbsp;nbsp;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«

De vier laatste gevallen kwamen voor bij Honden, door de hevige of razende dolheid aangedaan, en toebehoorende aan gezetene huis— en ambachtslieden, welke door hen zelve werden aaugebragt. 1

1

Beilrdge sur niihern Kenntniss der Wuthkrankheit oder ToUheit der Bunde; Berlin 1829, S. 40.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'iï

(®) a. p. S. 70. nbsp;nbsp;nbsp;t:

-ocr page 348-

320

on waarbij , ia de aanvallen van hevige razernij, beroerte een spoedig einde aan bet leven maakte.nbsp;De gemiddelde duur was]dus, in de waargenomenenbsp;gevallen, 55 uren of 2‘l^ dag, van het uitbrekennbsp;der razernij af gerekend. De twee gevallen, waarinnbsp;de ziekte 6 dagen duurde, behoorden tot de stillenbsp;dolheid.

Ik voer dit geenszins aan, om de hondsdolheid als de vreesselijkste ziekte, welke er misschien bestaat, in een gunstiger daglicht te plaatsen dan zijnbsp;verdient, of als minder gevaarlijk voor te stellen,nbsp;dan zij inderdaad is, veelmin om het nemen vannbsp;de ernstigste maatregelen ter voorkoming van dezelve en van hare verspreiding als min noodzakelijk te doen achten, maar alleen om het onwaarschijnlijke aan te toonen, dat er zich gemakkelijknbsp;eene permanente smetstolfe zou kunnen vestigen,nbsp;waardoor deze ziekte zich bestendig, zonder vernieuwing, door van—zelf-ontwikkeling zoude staandenbsp;houden.

Kunnen wij ons dan geenszins vereenigen met het gevoelen, dat de dolheid bij den Hond doornbsp;eene enkelvoudige oorzaak wordt voortgebragt, wijnbsp;meenen, dat onderscheidene invloeden, die alsnbsp;ongewone prikkels op den Hond werken, daartoenbsp;op hunne beurt aanleiding kunnen geven, namelijknbsp;de zoodanige, welke in staat zijn het zenuwgestelnbsp;in die eigene verhoogde en abnormale of ziekelijkenbsp;werking te brengen, waaruit de verschijnselen dernbsp;hondsdolheid voortvloeijen, en waarin haar wezennbsp;bestaat, hetzij deze prikkels van een zuiver dy-namischen aard zijn, zooals de onbevredigde of

-ocr page 349-

327

onregelmatig werkende geslachtsdrift, opgewekte toorn, snelle afwisseling van temperatuur enz., ofnbsp;wel van een stoffelijken, zooals het hinnenzwelgennbsp;van sommige scherpe of hedorvene voedsels, ofnbsp;van vreemde, onverteerbare of vergiftige, zelfstandigheden, die de maag en ingewanden op eenenbsp;ongewone wijze prikkelen, en het buik—zenuwstelsel, vooral de groote medelijdende zenuwen, tegen-natuurlijk aandoen ,hoedanige prikkels levens aan hetnbsp;speeksel die verandering mededeelen, waardoor hetzelve de eigenschap verkrijgt, om dezelfde ziekte doornbsp;besmetting aan andere dieren mede te deelen.

Ontbreekt het niet aan voorlieelden, dat de watervrees bij den mensch kan worden voortgebragt door den beet van een’ vertoornden, ofschoon niet dollen.nbsp;Hond , zooals zulks elders door ons is vermeld ('), ernbsp;beslaat, oiizes oordeels, geene reden, waarom mennbsp;niet zal mogen aaunemeu, dat de ziekte op dezelfde wijze bij Honden en andere dieren zal kunnen worden opgewekt, wanneer zij slechts doornbsp;een vertoornden, hoewel niet wezenlijk hydropho-bischen. Hond worden gebeten.

(') Drietal waarnemingeD, bladz. 28.

In het Algemeen Handelshleid van 16 December 1813, vindt inen uit Berlijn van 8 Dcc. bevorehs het geval medegedeeld,nbsp;dat op den dier maand aldaar eene vechtpartij op straatnbsp;Voorviel, waarbij een persoon door cenen in den hoogsten graadnbsp;Van woede verkeerenden man, dien het schuim op den mondnbsp;stond, in den duim werd gebeten, ten gevolge waarvan donbsp;gebetene met alle kenteekenen der watervrees overleed..

Men vindt meerdere soortgelijke voorbeelden nbsp;nbsp;nbsp;genees

jfii


kundige schrijvers opgeteekend.

Gaubics, Oratio de regimine mentis, qnod mcdirOrniTi'i'st, Y. Dl. II. St.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘^2


-ocr page 350-

-.m

Dat niet altijd, en slechts belrekkelijk zeldzaatti^ de dolheid ontstaat, indien deze of gene der

F. Dejean, Commentaria in Institulioncs Pathologiae medi-cinalis, antore II. D. Gaubio, Tom. III, ad § 542., Viennae 1794.

Belangrijk zijn de proeven en de daarop gegronde beschouwingen van den Engelschen Geneeskundige, den Heer Saihuel Wrigth {Der Speichel in physiolojUcher, diagnostischer, undnbsp;therapeutischer Beziehung; Eine mit Anmerkxmgen vermnhrtenbsp;Bearbeitung; aus der Englischen , mit einer Vorrede des Ver-fassers für die deutsche Bearbeilung; Wien 1846).

Door de inspuiting vau verschillende hoeveelheden speeksel van menschen in de hals-aderen en slagaderen van Honden,nbsp;ontstonden bij deze de hevigste verstoringen, zoo in den bloedsomloop, als in de verrigting der ademhaling, de spijsverte-riugs-werktuigen, de pis-afscheiding en het zenuwgestel, gepaard met bijthist en andere verschijnselen, welke aan de dolheid eigen zijn. Het speeksel van dusdanigen Hond, iu dcnbsp;linker hals-ader van een ouden Herders-Hond gespoten, bragtnbsp;bij dezen gelijke verschijnselen te weeg, namelijk hartkloppingen, convulsien van het geheele ligchaam, geforceerde en overvloedige pis- en drek-ontlastingen, pijnlijke brekingen en hik,nbsp;enz. Deze verschijnselen werden niet voortgebragt, indien andere zelfstandigheden in dezelfde aderen werden gespoten , zoo-als vischlijm , tot een drachma met twee oneen water verdund,nbsp;of eene gelijke hoeveelheid zuivere darmslijm van een Hond, metnbsp;gedistelleerd water nitgcwasschen. Hierop volgde wel eene geringe opwekking, doch deze was slechts voorbijgaande, ennbsp;hield na eenige minuten op. Eiwit, in twee oneen water gemengd, werd in de carotis communis sinistra van eenen Hondnbsp;gespoten. Er ontstonden verschijnselen van opgewekte aandoening der hersenen; doch ook in dit geval hielden de toevallennbsp;slechts weinige uren aan.

Ook na de inspuiting eeuer oplossing van cyanuretum potassae, in zes drachmen water, in de carotis, werd gcene merkbarenbsp;uitwerking waargenomen.

Wie zal, vraagt de Heer Wright, na de aangevoerde proeven

-ocr page 351-

bedoelde invloeden op den Hond hebben gewerkt, zal uit de individuele voorbeschiktheid moetennbsp;en tegen-proeven nog betwijfelen, dat het speeksel een beduidenden invloed uitoefent op het hersen-en zenuw-gestel ? Gevennbsp;niet de kramp, de convulsien, de bedwelming of slaapzuchtnbsp;{coma), welke op de inspuiting van speeksel in het vaatgestelnbsp;volgden, in tegenoverstelling dat deze verschijnselen niet ontstonden, indien andere dergelijke vloeistoffen, in plaats vannbsp;speeksel, werden ingebragt, het volkomen geldige bewijs vannbsp;de physiologische werkdadigheid des speeksels niet alleen, maarnbsp;ook daarvan , dat hetzelve niet alleen deze werkzaamheid verschuldigd is aan eene eigendommelijk, hetzelve inwonende, eigenschap , en niet aan eenigen physischen of mechanischennbsp;invloed ?

WniGHT neemt aan, dat het speeksel op tweederlei wijze eene abnormale scherpe hoedanigheid kan verkrijgen, namelijknbsp;door eene eigendommelijke, tot dus ver niet gekende, verandering {alienatie) der bestanddeelen van het speeksel, of door denbsp;bijmenging cener nieuwe stoCfe, welke aan het natuurlijk af-scheidsel vreemd is.

Men heeft in het speeksel van dolle Honden een specifiek gif, als wormen, vlugtige loogzouten, phosphorus, een causticum,nbsp;een zuur, de clcctriciteit enz. aangenomen; dan alle proeven,nbsp;om het speeksel van deszelfs gif te bevrijden, of het laatstenbsp;op zich zelf te verkrijgen, zijn tot dus ver vruchteloos gebleven.nbsp;He naauwkeurigste scheikundige analysen hebben daarin geennbsp;tegennatuuriijk bestanddeel kunnen vinden, evenmin als hetnbsp;microscoop daarin — uitgezonderd hier en daar voorkomendenbsp;diertjes — iets eigendommelijks heeft kunnen ontdekken. Hijnbsp;gelooft daarom, dat het, met eene buitengewone werkzaamheidnbsp;begaafd, speeksel zich van het natuurlijk afscheidsel {secret]nbsp;alleen daardoor onderscheidt, dat de, aan hetzelve eigene, hoedanigheden tot een zeer hoogen trap zijn gestegen. Hebbennbsp;namelijk de vermelde proeven het buiten twijfel gesteld, dat denbsp;inspuiting van aanzienlijke hoeveelheden natuurlijk {normal)nbsp;speeksel in de bloedvaten eene reeks van toevallen te voorschijnnbsp;brengt, die met het verschynsel der Hondsdolheid groote over-

22 ?

-ocr page 352-

330

worden verklaard, welke niet bij alle voorwerpen, nocb bij een en hetzelfde voorwerp op alle tijden,nbsp;eenkomst hebben, 'waarom zou, in een staat van zenuw-opwek-king [Nervenaufregung], niet ook eene geringe hoeveelheidnbsp;speeksel dezelfde verschijnselen kiiunen te weeg brengen,

Reeds de Ouden hebben op den invloed der hevige gemocds-en ziels-aandoeningen, nietopzigt tot het speeksel, opmerkzaam gemaakt. Zoo verhaalt, om van geene andere gevallen te gewagen , MALPicni, dat zijne moeder stierf ten gevolge van eennbsp;beet, welke haar werd toegebragt door een barer kinderen, innbsp;een aanval van epilepsie.

In den Dictionnaire des Sciences médicales wordt de dood vermeld vaneen man, waartoe de beet in zijne eigene vingeren,nbsp;tijdens eene hevige gemoedsaandoening, aanleiding had gegeven. Indien wij nu al niet in staat zijn den aard van dezennbsp;zenuw-invlocd tc doorgronden, zoo verdwijnt echter in allennbsp;geval het raadselachtige, indien wij ook in de overige werkingen des speeksels afwijkingen zien plaats hebben, zonder datnbsp;zich daarbij duidelijke chemische veranderingen laten waarnemen. Het speeksel van een dyspecticus, die den treknbsp;tot eetlust geheel verloren heeft, kan in zijne chemische za-menstelling volkomen normaal zijn; en evenwel bezit het dannbsp;slechts een gering of geheel geen verterings-vermogen. Hetnbsp;speeksel van een’ gezonden mensch bezit vóór het eten een dubbeldnbsp;sterker digererend vermogen dan na het eten. Hiermede overeenkomstig veroorzaakt het speeksel, in den nuchteren toestand afgescheiden, wanneer hel in het bloed wordt gespoten,nbsp;veel schielijker hydrophobische toevallen en den dood, dan hetnbsp;speeksel, hetwelk is afgescheiden gedurende de vertering , hoewel het scheikundig onderzoek daarin geen wezenlijk verschilnbsp;kan aanwijzen.

Wbight spuitte eenmaal V2 once van zijn eigen, in nuch-tcren staat afgescheiden, speeksel in de hals-slagader van een Hond. Er volgde oogenblikkelijk eene hevige opwekking, ennbsp;het dier werd binnen weinige uren razend. Van het speeksel, hetwelk uit den mond van dezen Hond afvloeide, werdnbsp;l'/j drachma in de hals-adcr van een anderen Houd gespoten.

-ocr page 353-

331

dezelfde is ('), zoodat men, evenmin als zulks teii aanzien van elke andere ziekte—oorzaak het gevalnbsp;is, na hare werking op het dierlijk gestel, altijdnbsp;eene stellige of wel dezelfde uitwerking ziet volgeu.

De volgende waarnemingen kunnen strekken, om, zoo al niet ten stelligste, ten minste volgensnbsp;groote waarschijnlijkheid, te bevestigen, dat doornbsp;hevige en ongewone prikkels, welke maag-ontste-king veroorzaken, de dolheid bij den Hond kannbsp;worden voortgebvagt. Daar het binnenslikken vannbsp;levende wespen , als oorzaak der dolheid van dennbsp;Hond, zoo veel ik weet, bij geen schrijver overnbsp;deze ziekte vermeld wordt, zoo heb ik het nietnbsp;onbelangrijk geacht daarvan het volgende drietalnbsp;voorbeelden mede te deeleii, welke werden waargenomen door den Vee—arts der Eerste klassenbsp;J. G. Kegelaar, te Hulst (Provincie Zeeland).

Ik deel de gevallen mede, zooals ik de beschrijving daarvan van den Heer Kiïgelaar heb ontvangen.

In het laatst der maand Augustus 1842, werden hem twee Honden ter bezigtiging aangeboden, namelijk een schoot-houdje, zijnde Teef, en eennbsp;Bengaalsche brak, zijnde Reu, waarbij zich ai de

Er ontstonden oogenblikkelijk hevige convulsion, en het dier stierf binnen den tijd van een half uiir. Een gedeelte vannbsp;dit speeksel, hetwelk naauwkeurig onderzocht werd, toondenbsp;volstrekt niets abnormaals.

Een andermaal w erd een once speeksel, welke Wright na het eten ontlastte , in de bloedvaten van een’. Hond gespoten,nbsp;Waarop slechts eene in evenredigheid geringe storing volgde.

(*) Heuiwig , a. p. S. 168.

-ocr page 354-

332

verschijnselen van hondsdolheid vertoonden. Hij gaf zijne vrees daarover te kennen, en raaddenbsp;aan deze Honden te dooden, of ten minste dezelve in verzekerde bewaring te houden, hun etennbsp;en drinken voort te zetten, zoo lang als zij zulksnbsp;wilden tot zich nemen. Na drie dagen stierf hetnbsp;schoothondje, terwijl dé brak werd afgemaakt. Denbsp;eetlust w'as nog lang blijven bestaan, ofschoon denbsp;doorzwelging bezwaarlijk geschiedde.

Bij de opening der ligchamen bevonden zich ongeveer een dertigtal wespen in de maag vannbsp;elk dezer Honden, die waaracliijnlijk levende wa-ren binnengeslikt, en door wier angels de mondholte, keel, en maag dezer dieren waren gestokennbsp;geworden. De magen waren met plekjes outsto-bevattende, behalve de wespen, ook nog eenigenbsp;steentjes, hooi, en andere stoffen, benevens veelnbsp;taaije en dikke slijm.

Of nu deze wespen, zooals door den Heer Kege-i-AAR wordt opgemerkt, als oorzaak der ziekte hebben gewerkt, dan of deze, ten gevolge eener reeds bestaande ziekelijke prikkeling in de maag, alsnbsp;vreemde zelfstandigheden zijn ingezwolgeu, durftnbsp;hij niet beslissen; doch, indien men, zegt hij, innbsp;aanmerking neemt, dat de wespen, in den zomernbsp;van 1842, te Hulst, bij duizende, ja in ontelbarenbsp;menigte, aanwezig waren, en dat de Hond uit zichnbsp;zelven geneigd is, om de rondom hem henennbsp;vliegende insecten op te vangen en door te slikken, dat verder de wespen, wanneer men dezelvenbsp;in het midden heeft doorgesneden, nog lang hetnbsp;vermogen behouden, om met derzelver angels te

-ocr page 355-

333

kunnen steken, en het gif', dat zij bevatten, los te laten, hetgeen, gelijk bekend is, eene hevige pijnnbsp;veroorzaakt, dan gelooft hij, dat men de wespennbsp;wel met regt als de oorzaak der verschijnselen zalnbsp;mogen beschuldigen.

Een derde Houd, zijnde een groote bastaard— Bulhond, die dan eens aangebonden lag, en dannbsp;wederom op eene ruime beslotene plaats, bij eennbsp;Logement in de bovengemelde stad, los liep, werdnbsp;bijna op denzelfden tijd door verschijnselen vannbsp;dolheid aangedaan , liep door de openstaande poortnbsp;weg, en beet, behalve verscheidene Honden, ooknbsp;een jongen Os van 20 maanden oud, welke, opnbsp;drie vierde uurs afstand van Hulst, in de weidenbsp;liep, van onder in het been. De Landlieden ditnbsp;vernemende, achtervolgden den Hond, en maaktennbsp;denzelven af. De Heer Kegelaar was niet in denbsp;gelegenheid ook dezen Hond te openen.

De Logementhouder vernemende, dat er zulk een geschreeuw over zijnen Hond werd gemaakt,nbsp;en dat deze was doodgeslagen, was hierover zeernbsp;verstoord, zeggende : dat zijn Hond^ wegens geenenbsp;andere reden was weggeloopen, dan omdat hij zoonbsp;zeer geplaagd werd van de wespen, die als eennbsp;zwerm rondom en op den afval der geschelde appelen en peren vlogen, welke op de mestvaalt innbsp;de nabijheid van het Honden—hok waren geworpen, en gevolgelijk ook rondom den Hond zwierven.

Op den 9 November daaraanvolgende, werd bovengemelde Os door de stille dolheid aangetast,nbsp;en op aanraden van den Vee-arts afgemaakt.

-ocr page 356-

334

De verschijnselen, welke hierbij plaats hadden, Waren , bij het bezoek van Kegelaar, de volgende :

De eigenaar verklaarde, dat de Os reeds gedurende een paar dagen zich ongesteld bevond, dat bij bestendig trippelde op de achterbeeueu, metnbsp;den staart kwispelde, en aanhoudend persing loondenbsp;op den afgang van den mest, doch dat slechtsnbsp;weinig ontlast werd, en dat bet dier toenemendnbsp;in de lenden was verzwakt, zoodat bet niet meernbsp;staan kon. Bij nader onderzoek werd nu waargenomen , dat bet Bund neerslagtig uitzag, en nietnbsp;op kon staan; bet haar stond plekswijze overeind,nbsp;en was van glans beroofd; de oogen waren be-loopen, en hadden een mat uitzien; de mond wasnbsp;vochtig, smerig, wordende niet afgelikt; de ademhaling was vrij geregeld; de pols weinig voelbaar,nbsp;hebbende 65 slagen in eeue minuut. Het diernbsp;poogde dikwijls op te staan, en liet bij herhalingnbsp;een dof geloei hooren. Van tijd tot tijd haddennbsp;er krampachtige bewegingen plaats, en werd ernbsp;peeshuppeling der lip— en wangspieren waargenomen. Er werden rommelingen in den buik gehoord.nbsp;Dit alles ging vergezeld van snelle vermageringnbsp;des ligchaams, en uitputting der krachten.

Er ontbreekt voorzeker nog te veel aan deze waarnemingen, om als volkomen zeker vast te stellen, dat bij de drie Honden, waarover dezelve loopen,nbsp;wezenlijke dolheid heeft plaats gehad, en wel tennbsp;gevolge van binnengeslikte wespen. Omtrent dennbsp;derden Hond, als zijnde niet geopend, is het nietnbsp;ondervindelijk ^ bewezen, dat bij denzelven, evennbsp;gelijk ten aanzieu der twee eerste plaats vond.

-ocr page 357-

335

wespen waren binnen gezwolgen. Meermalen is waargenomen, dat bij den Hond verschijnselennbsp;ontstonden door vreemde zelfstandigheden , welke innbsp;de maag en darmen waren binnen gezwolgen, dienbsp;met de dolheid overeenkomst hadden. Wij hebbennbsp;bij eene vroegere gelegenheid daarvan (’) voorbeel ¦nbsp;den medegedeeld (®). Bij Lekshossék vindt men,nbsp;uit Krügelstein, aangehaald„ dat het gif der gewone landpadde en der groene hagedis {Lacertnnbsp;agilis) bij de Honden verschillende, somwijlennbsp;doodelijke, toevallen van vergiftiging te weeg-brengt, die evenwel met de dolheid niets gemeensnbsp;schijnen te hebben (^),

Wanneer men echter de medegedeelde gevallen in zamenhang beschouwt, dan bieden dezelve, on»nbsp;zes oordeels, groote waarschijnlijkheid aan, dat hiernbsp;inderdaad dolheid, uit de aangegevene oorzaaknbsp;voortvloeijende, heeft plaats gehad.

Als een voorname grond komt hier ook in aanmerking het wegloopen van den derden Hond en de bijtlnst, dien hij tegen andere Honden en dennbsp;Os toonde te bezitten. Het is een hoofdverschijnsel, aan de dolheid algemeen eigen, hetwelk, zoonbsp;veel ik weet, bij geene andere ziekte van dennbsp;Hond zoo bijzonder wordt waargenomen, dat hijnbsp;zich, namelijk in het eerste tijdperk der ziektenbsp;verkeerende, van zijn gewoon verblijf, meermalen

(‘) a. p. S. 86.

P) Drietal ¦waarnemingen enz., a. p. bladz. 137.

(®) Men zie de proeven, hieromtrent genomen aan de Veeartsenijschool te Alfort, in het Vee-artsenpkundig Magazijn, ». U, bladz. .W.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘1-

-ocr page 358-

336

op eeneu meer of minder aanmerkelijken afstand, verwijdert, De opgegevene verschijnselen bij dennbsp;gebeten Os laten mede weinig twijfel over, datnbsp;liier wezenlijk de stille dolheid heeft plaats gehad (').

Hoe dit zijn moge, de zaak komt ons belangrijk genoeg voor, om er verder de aandacht op tenbsp;vestigen, en in zoo ver heb ik de waarnemingennbsp;van den Heer KEGEtaan der mededeeling niet on-waardig geacht. Misschien kunnen dezelve dienennbsp;ter ondersteuning van het gevoelen, dat de dolheidnbsp;bij den Hond niet van eene enkele oorzaak, gelijknbsp;sommigen willen, maar van meerdere en verschillende oorzaken, voornamelijk ook van de zoodanbsp;nige, die prikkelend op de maag— en buiks—zenuwen werken, afhankelijk moet worden geacht.

(‘) Men vergelijke hieromtrent de waarnemingen van de Vce-artsen W. F. Rijksen en J, C. Kegelaar , omtrent de dolheid bij Runderen, in het Voe-arlsenijkundig Magaiijn, D. lU,nbsp;bladz. 215 en volg.

-ocr page 359-

waarnemingen omtrent I)E uitwerking oer braak-Noor {srRYCHi\os Nux yoMicA) bij verlammingen VAN verschillende HUISDIEREN.

(Vervolg van Lladï. 164) (’).

Vroeger (*) zijn reeds eenige voorbeelden medegedeeld van verlammingen, ook bij bet Paard en

(*) Als toevoegsel tot de ¦waarnemingen omtrent het nut der braaknoot hij de kalver-ziekte der Koeijen , kan het volgendenbsp;geval dienen, hetwelk mij voor korten tijd werd medegedeeldnbsp;door den Heer Vee-arls B. J. C. Kijndeus.

Bij den Veehouder A. van Deije , werd, op den avond van V, April 1846, eene negenjarige Koe, zeer voorspoedig van een gezondnbsp;voldragen Kalf verlost. Daags daarna, den 6 April des morgens,nbsp;miste zij het vermogen om van achteren op de beenen te komen. Voor het overige kon ik, bij mijn onderzoek, niets ziekelijks aan de Koe opmerken, dan het strakke en onbewegelijk slaande oog. Het dier deed meermalen pogingen, om opnbsp;te staan, doch kon zulks niet volbrengen. Deze Koe was,nbsp;op den 3 April des vorigen jaars, van een dood Kalf verlost , en bleef toen ook aan de kalver-zickle liggen. (Zienbsp;bladz. 140).

Ik raadde den eigenaar het kruis met gelijke deeleu genever en brandewijn, 2 of 3 malen daags, te wasschen, en diende inwendig toe ; R. Puit), nuc. vomic. dr. vi. Farin. lini unc.nbsp;vi. M. f. Pulv. N”. vi. S. 3. m. d. een poeder met eenigennbsp;lijnzaad-drank.

Op den 7 April deed het dier reeds meerdere pogingen, om op te staan, en het kon dit volkomen en zonder moeite op dennbsp;8 .April verrigten.

(*) Magazijn, D. II, bladz. 147 en volg., bladz. 463.

-ocr page 360-

338

andere dieren, waarbij de braakmot met goed gevolg werd aangewend. Wij zullen thans daaraan eenige waarnemingen toevoegen, welke denbsp;gunstige uitwerking van dit middel kunnen bevestigen.

Over de voordeelige uitwerking der Nux vomica bij eene verlamming van het Paard, door F. C.nbsp;Hkkmeijer, vroeger V'ee—arts te Baarn (Prov,nbsp;Utrecht), laternbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Paarden—Arts bij het

Regement Rijdende Artillerie, in Gar-nisoen te Amersfoort.

Hoewel het bekend is, dat de Nux vomica niet altijd de verlamming van het achterstel bij dieren, vooral bij Koeijen, geneest, zoo schijnt mijnbsp;dit middel vooral dan nuttig te zijn, wanneer denbsp;verlamming uit verweeking of wel uit eene dynamische zwakheid des ruggemergs voortvloeit, of ooknbsp;bij ontsteking van hetzelve, iudien de braaknoot na •nbsp;inelijk vroegtijdig genoeg wordt aangewend. Wordtnbsp;de verlamming daarentegen veroorzaakt door eenigenbsp;mechanische drukking, op welk eene wijze deze ooknbsp;wordt veroorzaakt, dan is de nux vomica, evenminnbsp;als de meeste andere middelen, in staat dezelve tenbsp;genezen. De twee volgende waarnemingen schijnennbsp;zulks te bevestigen.

In bet jaar 1830, werd ik geroepen bij eene sterk gevoede Koe, toebehoorende aan JonklB. Hev-DEcoPEU van JAaarsseveen, te Eemnes (Provincienbsp;Utrecht), Welk dier bij onderzoek mij voorkwam aan,;

-ocr page 361-

33‘)

gedaan te zijn door eene vrij lievige ontsteking der Jange rug— en lende—spieren j waardoor hetzelvenbsp;zeer stijf was, en bijna niet kon gaan. Waarschijnlijk was het vatten van koude als de oorzaak dezernbsp;rheuniatische ontsteking te beschouwen. Dezelvenbsp;werd weldra door eene sterke uit— en inwendigenbsp;ontstekingwerende behandeling overwonnen. Dannbsp;er volgde nu eene volkomene verlamming, metnbsp;blijvend gevoel, van het achterstel, waar tegen allenbsp;middelen — ook de nux vomica, eerst tot 20nbsp;greinen met valeriana en arnica vereenigd, laternbsp;bij opklimmende giften der Iraaknoot tot 1*/,nbsp;drachma daags, en zelfs de aanwending der Au-thenrietsche zalf op de lenden, gedurende drienbsp;weken — vruchteloos bleven. Ik raadde dus aan hetnbsp;beest te dooden, hetwelk geschiedde. Ik had geenenbsp;gelegenheid de rugholle te openen; dan de Koenbsp;van achteren, op mijn verzoek, hooger dan vannbsp;voren gelegd zijnde, werd de kop afgesneden. Ernbsp;vloeide meer dan een gewoon thee—schoteltje volnbsp;geelachlig water van lusschen de vliezen des rug-gemergs uit. Ik mogt dus vooronderstellen, dat denbsp;ontsteking der rug— en lende—spieren tot binnen denbsp;holte der wervelkolom was doorgedrongen, en zichnbsp;aan de vliezen van het ruggemerg en aan dit deelnbsp;zelf had medegedeeld, alwaar dezelve uitstortingnbsp;Van weivocht had voortgebragt {hydrorachith) jnbsp;Welk water hier als de werktuigelijke oorzaak dernbsp;Verlamming moest worden beschouwd.

Een tweede geval van kruis—verlamming kwam rnij voor iu Junij 1831, bij Jonkh''. van Berestein,nbsp;te Vuyt (Prov. Noord—Braband), alwaar ik mij

-ocr page 362-

340

destijds in Garnisoen bevond. Deze Koe bad be« reids gedurende drie weken ter neder gelegen,nbsp;en er waren reeds vele middelen door eenen Veearts vruchteloos ter genezing aangewend. Het diernbsp;was zeer vermagerd, verkeerende in de zevendenbsp;maand der dragt; de poten waren, door het langdurig nederliggen op den buik, reeds krom getrokken. Volgens het berigt der melk—meid, wasnbsp;de Koe onmiddellijk lam geworden, nadat zij, innbsp;de weide grazende, in eene sloot was gevallen,nbsp;waarin zij denkelijk den geheelen nacht gelegen had.nbsp;Later was zij steeds zeer pijnlijk in den rug gebleven.

Ik vermoedde, dat deze verlamming door verrekking der lende—spieren, of tevens van de wervelkolom was veroorzaakt, hoewel daarvan uitwendig bij het betasten niets te bespeuren viel. Na het onderzoek kon ik slechts zeer geringe hoop opnbsp;genezing geven: doch werden ter beproeving denbsp;navolgende middelen aangewend : R. Pulv. nucisnbsp;vomicae, dr. iv. Rad, valerianae, unc. iij, arni-cae, unc. iv, Setn, lini unc. iv. M. F. Pulv. N“.nbsp;xij. Hiervan werd denzelfden middag een poedernbsp;ingegeven met melk, waarop het beest onrustignbsp;werd 5 er ontstonden nu reeds sterke kramptrekkingen in het achterstel. Des anderen daags werden twee poeders gegeven, waarop telkens schokken en onwillekeurige pogingen tot oprigting desnbsp;ligchaams volgden. Op de lenden werd unguent.nbsp;Authenrielh. ingesmeerd j dan, niettegenstaande ditnbsp;alles, stierf de Koe op den derden dag. Ik had nietnbsp;kunnen bespeuren of de vrucht leefde, al dan niet.

Bij de voorzigtige opening der wervel—kolom.

-ocr page 363-

UI

werd liet ruggemerg, vooral liet lenden—gedeelte, in een verweekten staat aangetrolTen, en hier ternbsp;plaats eene groote hoeveelheid bloederig vocht, lus-schen de harde en zachte bekleedselen , ui tgestort,nbsp;hetwelk reeds een stinkenden reuk bezat, hoewelnbsp;de opening op denzellden dag van hel sterven werdnbsp;in het w'erk gesteld. De vrucht was nog geenszins ontbonden, en scheen nog niet lang gestorvennbsp;te zijn geweest.

Het navolgende geval schijnt le bewijzen, dat, indien de nus vomica vroegtijdig genoeg wordtnbsp;aangewend, vóór dat nog de ontsteking tot door-zweting is overgegaan, dezelve eene zeer gunstigenbsp;uitwerking kan doen.

In Maart 1841, kwam onder mijne behandeling een zesjarig Paard, hetwelk twee dagen te vorennbsp;volkomen verlamd was geworden. Het hield zichnbsp;met moeite op de beenen, en kon men het diernbsp;zonder groote moeite om ver werpen. Ter neder-liggende kou het Paard, hoewel slechts met veelnbsp;hulp, nog overeind worden gebragt. Volgens hetnbsp;berigt van den Oppasser, was hetzelve, alsbehoorendenbsp;tot een Transport—Artillerie—Paarden, uit Amers-foort, bezweet over de rivier de Lek bij Vianennbsp;gebragt. Aan de overzijde gekomen , was het spoedig van achteren in den gang beginnen te slingeren. Men was hierdoor genoodzaakt geweest hetzelvenbsp;tusschen twee andere Paarden voort te drijven.nbsp;Intusschen was de verlamming steeds erger geworden , zoodat men het met de grootste moeite totnbsp;Boxtel had gebragt, hebbende het Paard, gedurende tw'ee dagen, niets gegeten.

-ocr page 364-

342

Bij het onderzoek toonde het zeer pijnlijk in de lenden te zijn, en scheen het mij duidelijk toe,nbsp;dat er ontsteking van de vliezen des ruggemergs,nbsp;vooral van het lende—gedeelte {myelitis lumbalis'),nbsp;plaats had.

Er werd dadelijk eene sterke aderlating uit de hals—ader in het werk gesteld. Het Paard werdnbsp;in een warmen stal geplaatst, en aan hetzelve verzachtende slobberingen gegeven. De lenden werden met gekamferden brandewijn gewasschen, ennbsp;als geneesmiddel werd het navolgende recept voor-geschreven: E., Pulv. nucis vomicae, dr. iij;nbsp;Nitrat, potassae, unc. iijj Sulph. sodae unc. vi;nbsp;Pulo. sem, lini, unc. iv; M. F, Pulv. N“. xij.nbsp;Den eersten dag werden hiervan twee poeders in-gegeven, en vervolgens telkens drie malen daagsnbsp;een. Dezelfde poeders werden nog eens voorge-Echreven, en nadat de ontstekings—toestand konnbsp;verondersteld worden genoegzaam te zijn weggenomen : R. Pulv. nucis vomicae, dr. iv; Pad.nbsp;gentian., unc. iv; Rad. valerianae, unc. iij;nbsp;Sem. lini, unc. viij; M. S. 3 malen daags eennbsp;lepel vol over het kort voeder.

Het Paard beterde onder deze behandeling weldra, en was in veertien dagen tijds zoo ver hersteld, dat het zijn gewonen dienst kon verrigten, en door het voortgezet, hoewel afwisselend, gebruiknbsp;dezer middelen, was het na zes weken volkomennbsp;genezen. Kramptrekkingen of schuddingen werdennbsp;op het, gCfbruilk der hraaknoot nimmer bij dit

voor werpaWaajtigqinpmen t

-tgno zloq eb :banigt;; : :.:

fO

-ocr page 365-

343

Waarneming omtrent eene bijna volkomene verlamming der ledematen bij een Paard, genezen door de Nux vomica, hi opklimmende giften, door F. Bonteroe,

Wee—arts te Winschoten.

Het voorwerp dezer waarneming was een Ruin— paard van kloeke gestalte, lusschen de 9 en 10nbsp;jaren oud. Ik werd bij hetzelve ter hulp geroepen, op den 20“‘'“ Jniij 1831. Bij het onderzoeknbsp;lag het Paard in de weide, de voorbeenen uitgestrekt houdende. Terwijl het op de regter zijdenbsp;liggende was, waren de linker beenen bovenwaartsnbsp;gekeerd, die nog eenigsiuts gebogen stonden,dochnbsp;bij uitstrekking niet op de onderliggende regternbsp;beenen kwamen te rusten, houdende het dier dezelve dan onbewegelijk als een paal uitgestrekt.nbsp;Het kon in dezen toestand niet dan niet grootenbsp;moeite overeind worden gebragt, hetgeen echter nanbsp;herhaalde pogingen gelukte, wordende hetzelve doornbsp;eenige personen te gelijk met de vereischte krachtnbsp;opgebeurd : onder welke behandeling het Paardnbsp;een onwillekeurig en angstig gesteen deed hooren.nbsp;Gelukkig, dat het op geen grooten afstand van dennbsp;stal verwijderd was, werwaarts het onder een wankelenden gang voorzigtig werd henen geleid, wordende tegen nedervallen met de vereischte krachtnbsp;ondersteund.

Men nam nu de volgende verschijnselen aan het Paard waar ; Hetzelve was lusteloos, en toondenbsp;slechts zeer geringen eetlust. Het bindvlies der oogeunbsp;was geelachtig—rood gekleurdj de pols ongewoon

23

-ocr page 366-

344

vol en gespannen 5 de ademhaling verkaasi, de uit-geademde lucht warm 5 de ontlasting van den mest traag. Kortom, er had een ontstekingachtige toestand plaats; hij de drukking waren het kruis ennbsp;den rug pijnlijk.

De oorzaak der ziekte was niet moeijelijk na te gaan, zijnde namelijk geene andere dan het vattennbsp;van koude. Het Paard was, korte dagen vóór hetnbsp;eerste onderzoek, op het land nat hezweet geworden, en onder eene zware regenbui naar huis gereden. OnraiddelHjk althans, nadat zulks had plaatsnbsp;gehad, had men den boven beschreven toestandnbsp;opgemerkt.

Overeenkomstig deze beschouwing, werd de behandeling begonnen met het doen eener aderlating van 5 oude ponden bloed uit de hals—ader, terwijl inwendig eene likkiug werd voorgeschreven uitnbsp;Nitras potassae. Sulphas sodae, Extr. dauci ennbsp;Mei eonimun. Het kruis en de rug werden gewreven met een smeersel, bestaande uit: Oleumnbsp;lint. Oleum terebinth, en Spir. vini eamph.

Op den 23'*'quot;, werd de aderlating herhaald, waarop weldra de algemeene ontslekingachtige gesteldheid zich verbeterde, terwijl het dier vluggernbsp;werd, meer eetlust verkreeg, en de overige ver-rigtingen eene herstelling der inwendige gezondheid te kennen gaven, hoewel de staat van verlamming dezelfde bleef. Toen, na nog, gedurendenbsp;twee dagen, dezelfde geneeswijze te hebben voortgezet, geene de minste verandering in het laatstenbsp;opzigt kon worden bespeurd, werd, op den 20''™,nbsp;nogmaals eene bloeds-ontlasling in het werk ge-

-ocr page 367-

345

sield, en het volgende middel voorgesclireven s R. Caphurae scr. ij; Vitel. ovi Nquot;. ij j Sulph,nbsp;potassae, Pule. rad. artemisiae, ana unc. ij 5nbsp;Far in. semirt. lini unc. ij; Mell. commun. q. s.nbsp;F. Elect. S. In twee giften toe te dienen; desnbsp;morgens en des avonds telkens de helft.

Het ligchaain werd tevens bij aauhondenheid geborsteld en gewreven.

Op den nbsp;nbsp;nbsp;werd dezelfde likking herhaald,

met bijvoeging eener dubbbele hoeveelheid cam-pher en van een half once Pulv. rad. artemisi

Dan het onvermogen om de spieren te bewegen bleef, ook onder de aanwending dezer versterktenbsp;middelen, zonder eenige verandering, bestaan.

Ik besloot dus, op den nbsp;nbsp;nbsp;tot de braaknoot

de toevlugt te nemen, en gaf des ochtends 10 greinen, en des avonds daaraanvolgende 15 greinennbsp;poeder van dezelve, met eenig poeder van valeriana.

Op den 2'*'“ Augustus, werd de toestand werkelijk iets beter bevonden; weshalve dit middel nu op de volgende wijze werd bereid, en op dennbsp;S'*'” Augustus toegediend: R. Pulv. nuo. vomic,nbsp;gr. XX; Pulv. rad. valerianae, uuc. ij; Mell.nbsp;commun. q. s. F. Elect. ¦ Des ochtends op eensnbsp;in te geven. Des avonds hetzelfde middel, metnbsp;bijvoeging van x greinen Pulv. nueis vomicae.

Op den 4'’'^“ Aug., des ochtends hetzelfde middel , met bijvoeging van xx gr. Pulv. nuc. oomie.

Het Paard had dus in de laatste gift. 50 greinen poeder van de braaknoot gebruikt, en in ander—nbsp;halven dag juist 100 greinen genoten.

Den O'*'quot;. De beweging keerde meer en meer

23*

-ocr page 368-

346

terug. Het tussclien de scliouderbladen gelegen gedeelte der ruggegraat bleef nog, bij bet knijpennbsp;van de wervelkolom, pijnlijk. Er werd nogmaalsnbsp;eene aderlating gedaan, die ecbter niet ruim genomen werd. Dezelfde middelen werden wederomnbsp;tot drie gedeelten, gelijk vroeger, voorgescbreven,nbsp;ecbter met dit verschil, dat bij de eerste iikkingnbsp;nog 15, bij de tweede 20, en bij de derde 25nbsp;greinen poeder van braaknoot meer werden gevoegd, dan bij de drie eerste recepten warennbsp;voorgescbreven.

Nadat dit middel, met tusschenpoozen van één en twee dagen, waarop niets werd ingegeven, totnbsp;drie malen was berbaald, en alzoo met de laatstenbsp;gift tot 115 greinen op eens was opgeklommen,nbsp;was d.e beweging zoo veel verbeterd, dat bet Paardnbsp;in den slap behoorlijk voorwaarts kon gaan. Hetnbsp;sloeg echter nog bestendig onder het gaan met denbsp;achterbeenen tegen de voorbeenen, uit hoofde datnbsp;deze laatste te traag voor uit werden bewogen ennbsp;verzet; hetwelk ten gevolge had, dat de ballen dernbsp;voorvoeten binnen weinige oogenblikken gekneusdnbsp;en gewond werden. De houding was nu volkomeunbsp;gelijk aan een van voren bevangen Paard. Ooknbsp;bleef de achterwaartsche beweging nog moeijelijk,nbsp;doch kou het zich overigens vrij goed nederleggennbsp;en weder opstaan.

Op den 14^™, was het Paard zoodanig gebeierd, dat hel stapvoets—werk kon verrigten.

Daar de eigenaar niet onder de zeer gegoede Landbouwersgbehoorde, verkoos deze nu vooreerst,nbsp;ler vermijding van meerdere kosten, de aanwen-

-ocr page 369-

347

din^ van geneesmiddelen te staken, hoewel hij overtuigd was, en te kennen gaf, dat ik het regtenbsp;middel voor de kwaal van zijn Paard had gevonden.

Op den 26’*'” echter, kwam hij mij wederom verzoeken, om op nieuw naar het Paard te willennbsp;komen zien, vermits het met de herstelling, sedertnbsp;mijne afwezigheid, niets was vooruit gegaan. Iknbsp;vond hetzelve bij mijne komst inderdaad ook weinig beter, sedert mijn laatste bezoek, hetwelk opnbsp;den 16'*““ had plaats gehad.

Nu werd, op den 27“‘“quot;, weder voorgeschreven ; R. Pulv. nuois vomicae, dr. i^j rad. valerianaenbsp;dr. vij; Mell. commun. q. s.; F. Elect. S. Innbsp;eenmaal in te geven.

Ik liet zes zulke portiën bereiden, waarvan wederom bij opklimming, de eerste met één scrupel, de tweede met twee scrupels, poeder van hraaknootnbsp;werden versterkt, en deze werden op de vorigenbsp;wijze toegediend.

Na weinige dagen kon het Paard in den draf loopen, terwijl ook de pijnlijkheid in den rug geheel was verdwenen, en het dier als hersteld konnbsp;worden beschouwd.

Men zal in deze waarneming de krachtdadige uitwerking niet kunnen miskennen, welke de braah\nbsp;noot in het onderhavige geval van verlamming bijnbsp;het Paard heeft te weeg gebragt. Deze gunstigenbsp;uitwerking zal toch wel niet aan valeriananbsp;mogen worden toegeschreven, daar de hoeveelheidnbsp;ons daartoe te gering schijnt te zijn geweest, terwijl deze ook, bij de versterkte giften der braak-

-ocr page 370-

348

noot, niet vermeerderd is geworden. Men ziet daaruit tevens, dat dit middel, in opkliuimendenbsp;giften, tot eene aanzienlijke lioeveellieid werd ver •nbsp;dragen, zijnde op liet laatst lol meer dan een halfnbsp;once daags, zonder eenig verschijnsel van hevigenbsp;aandoeningen des zenuw—gestels, loegediend.

TVaarneming omtrent de volkomene genezing eener

algemeene verlamming hij een Paard, door de hraaknootj door G. Bouman, Vee—arU,nbsp;te Vortum {Prov. Noord-Braband).

Op den 21“'®“ Mei 1832, bragt men ter behandeling bij mij op stal een vos—bles Merrie—paard met witte manen en staart, oud twee jaren, toe-behoorende aan den Landbouwer W. van Tiuelnbsp;TAN WiCHEN. Volgens het berigt van den Eigenaar,nbsp;verkeerde hetzelve, reeds sedert twee maanden, innbsp;een staat van volkomene verlamming, waartegennbsp;bereids vele middelen vruchteloos waren aangewend.nbsp;Hij wist geene oorzaak op te geven, welke tot denbsp;bewegingloosheid aanleiding kon hebben gegeven.

Bij het onderzoek bevond ik, dat het Paard zeer wel gevoed was, hoewel de huid vrij vast over hetnbsp;ligchaam gespannen was, het haar zich vol stofnbsp;bevond, en de huid door een schurftig uitslag wasnbsp;aangedaan; zijnde waarschijnlijk een en ander hetnbsp;gevolg van verwaarloozing, met opzigt tot hetnbsp;poetsen.

Het dier was van voren zoowel als van achteren volkomen stijf, stortende, bij eene cenigzins aange-

-ocr page 371-

349

zette liewegiiig, ter neder, en kunnende niet dan met groote moeite wederom opslaan. De slijmvliezen der oogen en van. den neus waren hoognbsp;rood; de ademhaling kort, de neusgaten verwijd,nbsp;de pols vol. Daar het mij voorkwam, dat dezenbsp;verschijnselen, hoewel zij reeds lang hadden bestaan ,nbsp;nog steeds een ontstekings—karakter van den toestand te kennen gaven, zoo deed ik eeiie ruimenbsp;aderlating uit de hals—ader, zette eene etterdragtnbsp;onder den buik, en schreef inwendige verkoelendenbsp;en op de huid werkende middelen voor, wordendenbsp;het ligchaam meermalen daags gewreven.

Na deze geneeswijze, zonder eenig gunstig gevolg, tot den 6'*°quot; Junij te hebben aangewend, nam ik nu mijne toevlugt tot de braaknoot, welkenbsp;op de volgende wijze werd toegediend: R. Pulv.nbsp;niicis vomicae, dr. v; Flor. arnioae, unc. iij;nbsp;]\I. F. Pulv. N®. v. S. Eenmaal daags een poeder , met water in te geven.

Op den 11“'“ daaraanvolgende, bespeurde ik, dat het Paard zeer gevoelig was, wanneer men hetnbsp;op den rug drukte, hetwelk tot den 18“'“ voortduurde.

Op den 20*''“, was de verlamming reeds veel verbeterd, zoodat het Paard wederom kon loopen,nbsp;doch daarbij de achterbeenen nog ver uit elkandernbsp;zettende. Ouder het voortgezet gebruik echternbsp;derzelfde middelen, was hetzelve, op den 2“'“nbsp;Julij, toen het uit mijnen stal vertrok, zoo goednbsp;als geheel hersteld, kunnende hetzelve toen wederom draven, zonder dat men eenige slingering innbsp;den gang kon opmerken.

-ocr page 372-

35Ü

TVaarmming omtrent eene, in de omstreken van Zevenbergen {Provincie Noord—Braband) voorkomende, beroerte onder de Paarden, gevolgdnbsp;van verlamming, en de aanwending vannbsp;het poeder der braaknoot, hij dezelve jnbsp;door den Vee—arts W, H. Montegt;vs.

Eene, in deze streken niet zelden, vooral onder de twee— en driejarige Paarden, voorkomende ziektenbsp;is eene soort van beroerte {Apoplexid), welke echter niet altijd met dezelfde verschijnselen gepaardnbsp;gaat, maar verschillende wijzigingen bezit, en meerder of minder levensgevaar aan zich verbindt. Iknbsp;zal eene korte beschrijving dezer ziekte mededeele»,nbsp;zooals dezelve in de tweede helft van het jaarnbsp;1841, in de omstreken van Zevenbergen , Aoo'smï]nbsp;werd waargenomen.

Meermalen vindt men de Paarden, hetzij op de stallen of in de welden, op het onverwachts doornbsp;dit toéval aangedaan. Zij liggen legen den grond,nbsp;zonder te kunnen opstaan; hierbij zijn bewustheid,nbsp;gevoel, en beweging bijna of wel geheel vernietigd; of de dieren loopen, als waren zij dronken,nbsp;en gelijk een, aan de Honde-ziekte lijdenden.nbsp;Hond, wankelende en tuimelende daar henen,nbsp;waarbij de kop somwijlen naar de eene of anderenbsp;zijde wordt gedragen, terwijl de dieren volkomennbsp;blind schijnen te zijn,

In sommige gevallen, doet de ziekte zich meer als kruis-rvexjjamming {Paralysis of Apoplexianbsp;voor.j9i,De Paarden kunnen alsdan, ternbsp;uoderliggende,i; he|i achterstel niet oprigten. Bij het

-ocr page 373-

351

gaan, wenden, of terug zetten dreigen zij neder te vallen, of doen zulks werkelijk. Onder dezen laat-sten vorm schijnen doorgaans de zintuigelijke ver-rigtingen weinig of niet te lijden.

De oorzaken dezer zenuw—ziekte zijn mij tot dus ver geheel onbekend gebleven.

Ik ben echter geneigd, om te gelooven, dat volbloedigheid, bij een versterkten groei der dieren, en eene daarbij plaatshebbende congestie naarnbsp;de hersenen en het ruggemerg daartoe aanleidingnbsp;geven. Ook kunnen misschien gastrische onzuiverheden daaraan deel hebben.

De meer volkomene beroerte is doorgaans, ongeacht de aanwending van aderlatingen, van blaartrekkende inwrijvingen aan den hals, en van afleidende middelen op het darmkanaal, binnen twee of drie dagen doodelijk.

Bij een minder hevigen trap der ziekte, waarbij de dieren, als dronken, tuimelende en blind tegennbsp;alles aanloopen, had de opgegevene geneeswijzenbsp;doorgaans eene geweiischte uitwerking, en de dieren herstelden volkomen.

De kruis—verlamming bood algemeen een hard-nekkigen tegenstand aan de geneeskundige behandeling, zoodat de Paarden, hierdoor getroffen, dikwijls maanden lang onder dezelve bleven, zonder nog meermalen hersteld te zijn geworden, maarnbsp;nog een waggelenden gang en eene moeijelijkheid'^’nbsp;in het terugzetten overhielden. Drie Buih-jpaar-den behielden, ten gevolge der bedoëlde hngesteldheid, eene verlamming der sluit-^jiier'Va’h de blaasnbsp;over, zoodat de pis of onophoudelijk^^drüpjjèlswijze

-ocr page 374-

352

afliep, of, bij eenige beweging, met een straal onwillekeurig afvloeide.

De behandeling, welke bij de kruis—verlamming doorgaans door mij in het begin werd in het werknbsp;gesteld, bestond in eene aderlating uit den staart,nbsp;wordende de bloedvaten in de middellijn doorgesneden , terwijl eene prikkelende zalf met braakwijnsteen, en euphorbium op de lenden werd ingewreven. Verkoelende omslagen op dit deel hadden mij vroeger weinig dienst bewezen. Voor behoorlijke ontlasting werd gezorgd, door de toediening van braakwijnsteen, wonderzout en aloë.nbsp;Vervolgens werd het kruis gewasschen met alcohol,nbsp;en kort gesneden vlas, met denzelven doortrokken,nbsp;op het deel gestrooid, en bij wijze eener moxa,nbsp;verbrand, hetwelk meermalen eene gunstige uitwerking ten gevolge had.

Bij eenen driejarigen Ruin echter werden deze geneeswijzen, gedurende twee maanden, vruchteloosnbsp;beproefd. Het Paard kon niet dan met grootenbsp;moeite zonder hulp opstaan, leunde steeds met hetnbsp;achterstel tegen den wand; kunnende voorts nietnbsp;dan moeijelijk omgezet, en in het geheel nietnbsp;achter uit gezet worden.

Hierbij werd ten laatste het poeder der braak~ noot, zonder eenig ander byvoegsel, beproefd. Nanbsp;het ingeven van twee drachmen, waaruit elke giftnbsp;bestond, openbaarden zich convulsieve spierbewegingen. Nadat het 5 Ned. oneen van dit middelnbsp;had gebruikt, was het reeds zoo ver in beterschapnbsp;gevorderd, dat het moedig spelende en springendenbsp;kon loopen.

-ocr page 375-

353

De onwillekeurige water—afvloeijing bij de drie Paarden, waarover hier boven is gesproken, bleef,nbsp;ongeacht de verschillende aangewende geneeswijzen, bestaan, niettegenstaande de kruis—verlamming zoo goed als volkomen was hersteld. Ook denbsp;later toegediende terpentijn, spaansche vliegen,nbsp;alsmede de aanwending van het gloeijend ijzernbsp;uitwendig, hieven zonder eenige gunstige uitwerking.

TVaarnenting eener kruis—verlamming (Paraplegia) hij een Paard, genezen door het Extraclumnbsp;nucis vomicae alcohol j door P. Dobbelaebe,nbsp;Vee—arts te Rozendaal {Provincienbsp;Noord—Braband).

Het was, in den morgen van 22 Januarij 1843, dat ik geroepen werd, door deit Heer Am. Kdi-PERs, Handelaar in KuxxAyee ve Rozendaal, hij eennbsp;bruin, vijfjarig Merrie—paard, hetwelk, zooals hijnbsp;herigtte, duizelig scheen te zijn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

Vóór mijne aankomst bij den Eigenaar, vernam ik, dat bet Paard reeds, sedert eenigen tijd, nietnbsp;met de gewone graagte het voeder tot zich genomen had, en nu sinds kort bijna in het geheelnbsp;geen voeder wilde nuttigen, en tevens in omvangnbsp;veel verminderd w'asj de dorst was versterkt.

In den stal komende, bevonden er zich, behalve het zieke dier, nog drie andere Paarden in denzelven, welke alle genoegzame blijken droegennbsp;eener goede verzorging, zoowel ten aanzien van het

-ocr page 376-

354

voeder als der zuivering. Ik bevond dadelijk, dat het bedoelde Paard er in het geheel niet vlugnbsp;uitzag; het stond met den 'kop leunende op denbsp;krib, met eenig hooi in den mond, en bijnanbsp;onbewegelijk. De vliezen van den neus en mond,nbsp;alsmede het Inndvlies des oogs, waren buitengewoon rood; de ademhaling en bloedsomloop warennbsp;versneld, zoodat meer dan 50 polsslagen in eenenbsp;minuut geteld werden, De glans van het haarnbsp;was verminderd , de afgang eenigzins hard ennbsp;klein gebald; de urien liet een bezinksel na. Ditnbsp;warén de afwijkingen van den gezonden toestand,nbsp;doch wat meer was, bij het terngzetien, dreigdenbsp;het dier om te vallen en had moeite, oin zich opnbsp;de been te houden. Deze zwakheid was duidelijknbsp;omtrent de achterbeenen waar te nemen; aan denbsp;voorbeenen kon ik geene afwijking in het staannbsp;opmerken, hetwelk mij deed vooronderstellen, datnbsp;voornamelijk het achterstel was aangedaan. Hetnbsp;Paard was tevens gevoelig in het kruis, zoodat hetnbsp;iedere drukking op de genoemde plaats trachtte ténbsp;ontwijken. Ik oordeelde dus, dat hier dus genoemde kruis—verlamming plaats vond.

De behandeling werd begonnen met eene aderlating van ‘A Ned. ponden; waarna het getal polsslagen en de neerslagtigheid eenigzins verminderden. Vóór dat ik nu verder voortging met het vormennbsp;van een geneesplan, trachtte ik eerst, indien hetnbsp;mogelijk ware, de oorzaken te ontdekken, welkenbsp;tot de ongesteldheid aanleiding mogten hebbennbsp;gegeven. 'ï99b'’g -o/-

Ik koii^ echter ^ene omstandigheden nagaan.

-ocr page 377-

355

Waaraan dezelve mei eenige zekerheid zoude kunnen Worden loegeschreven. Zooals ik reeds aangemerktnbsp;heb, genoot het Paard eene goede verzorging.nbsp;Het hooi, hetwelk als hoofdvoedsel gebruikt werd.nbsp;Was friseh en aan hetzelve kon geen bederf worden ontwaard, hetwelk met den haver, als hij—nbsp;voeder, insgelijks het geval was. De eenige inlichting, waarmede ik rnij bevredigen moest, wasnbsp;de mededeeling van den Eigenaar, behelzende, datnbsp;hij het Paard, eenigen tijd te voren, daar hetzelvenbsp;nog al schuw en niet geraakkelijk te behandelennbsp;was, dagelijks een handvol witte boonen gevoederdnbsp;hadj dat hetzelve voorts, om gemelde reden, reedsnbsp;sedert eenigen lijd, weinig was gebruikt, en, ondernbsp;ruime voedering, geene beweging had genoten.

Dit was alles, wat mij, met eenige waarschijnlijkheid, kon leiden tot de vooronderstelling, dat hier volbloedigheid en een inllammaloire toestand,nbsp;Welligt gepaard met congestie van bloed binnen denbsp;wervelkolom, kon plaats hebben. Misschien kon hetnbsp;Vatten van koude, waartoe de standplaats van hetnbsp;Paard aanleiding gaf, hiertoe hebben medegewerkt.

Ik vervolgde de onlstekingwerende geneeswijze, met het voorschrijven van eene likking, bestaandenbsp;uit salpeter en wonderzoutj doch, wegens de onhandelbaarheid van het Paard, was er geene mogelijkheid het middel toe te dienen. Ik liet hetzelvenbsp;dus in eeuen emmer met drinkwater oplossen,nbsp;door welke wijze van toedienen alle moeijelijkenbsp;omstandigheden, om in te geven, werden weggenomen j tevens werd het lende—gedeelte aanhoudend met koud water behandeld. Den volgenden

-ocr page 378-

35G

dag werd de aderlating herhaald. Hoewel onder deze geneeswijze de ontslekings—toestand veel verminderde, zoo hieef echter het hoofdverschijnsel,nbsp;de verlamming, bestaan.

Mij de goede uitwerking herinnerende, welke anderen, in soortgelijke verlammingen, vooral bijnbsp;Honden, hebben ondervonden van de braaknoot,nbsp;en van derzelver alooholiseh extract, besloot iknbsp;ook dit middel hier te beproeven j en daar er nognbsp;blijkbaar eenige ontstekingachtige toestand aanwezignbsp;was, schreef ik 12 grein extr. nuo. vom, alcoh,nbsp;voor, in vereeniging met salpeter en wonderzout,nbsp;om hetzelve in vier emmers water te verdeelen,nbsp;en daarvan lederen dag twee emmers te doen gebruiken. Tevens liet ik nu hel kruis inwrijvennbsp;met eene wassching, beslaande uit brandewijn ennbsp;zeep, met bijvoeging van ammonia liquida ennbsp;oleum terebinth. Onder deze behandeling warennbsp;de toevallen den tweeden dag aanmerkelijk verminderd, en kon het Paard reeds, ofschoon wankelende, eenige schreden gaan. De verschijnselen vannbsp;ontsteking waren ook verdwenen.

Het scheen mij nu toe, dat de naaste oorzaak van het onvermogen, om het achterstel des ligchaamsnbsp;behoorlijk te bewegen, niet zoo zeer moest wordennbsp;gezocht in de spieren zelve, die volkomen natuurlijk gesteld waren, dan wel in eene onderdruktenbsp;en ongeregelde werking, of in eene zwakheid dernbsp;zenuwen, welke in het lende—gedeelte des rugge-mergs derzelver oorsprong nemen, en zich in denbsp;spieren der achterste ledematen verspreiden, omnbsp;deze tot bevvegiug op te wekken.

-ocr page 379-

357

Met de behandeling op denzelfden voet voortgaande, schreef ik nu het volgende voor, in ver binding met andere zenuw— en maagversterkendenbsp;middelen; R. Rad. valer.; Rad. gentian, ananbsp;unc. i 5 Tnf. ag. fervent, q. s. col. unc. xij jnbsp;adde Extr. nuc. vom. alcoh. gr. xx. M. D. S.nbsp;Om hiervan driemalen daags een gedeelte ondernbsp;een halven emmer water te mengen (‘). Met denbsp;wassching werd te gelijker tijd voortgegaan.

Reeds op den 29*quot;° Januarij, was het Paard zoo volkomen hersteld, dat het, zonder de minstenbsp;vermoeijenis, deszelfs gewonen dienst gemakkelijknbsp;konde verrigten.

JVaarnem,ing omtrent de gunstige uitwerking der braaknoot in verlamming, hij eene Geit,nbsp;door den V^ee—arts H. W. Montens,

Eene Geit, werd, in 1829, na eene zware verlossing te hebben doorgestaan, door eene verlamming in het achterstel aangedaan. Er had daarbij hevige koorts plaats, met verloren eetlust j de melkafscheiding was geheel opgehouden. Na het dier

(') Ofschoon deze wijze van toediening der geneesmiddelen , Voorzeker niet als de beste te achten moge zijn. vooral niet,nbsp;indien het zelfstandigheden betreft, waarvan de uitwerkingnbsp;afhangt van de bepaalde hoeveelheid, welke de dieren er vannbsp;binnen krijgen, zoo moest echter, wegens de onhandelbaarheidnbsp;Van het voorwerp, daarvan gebruik worden gemaakt. Dewijlnbsp;het Paard dorstig vvas, nam hetzelve het aldus vermengdenbsp;drinkwater gretig tot zich, zoodat de voorgcschrevene middelen aldus gereedelijk werden binnen genomen.


-ocr page 380-

358

warm in stroo le hebben gelegd, werd een aftreksel van Flor, chamomill. et sambuci toegedieud, en op de lenden warme zakjes met vlier— encha-mille—bloemen gelegd. Onder deze behandelingnbsp;waren, na vier dagen, de ziekte-verschijnselen verdwenen , met uitzondering der verlamming vannbsp;bet achterstel. Gedurende twaalf dagen, werdennbsp;de lenden, het kruis, en de achterste ledematennbsp;met het Linementum volatile ingewreven, dochnbsp;zonder eenige ziglbare beterschap. De Geit bleefnbsp;onvermogende, om zich op de achterbeenen tenbsp;verhelfen, en wanneer het dier werd opgeligt,nbsp;zakte het, aan zich zelf overgelaien, weder innbsp;elkander.

De geringe waarde, welke de Geit bezat, deed den Eigenaar besluiten , om geene kosten en moeitenbsp;aan de genezing meer op te offeren ; doch ik steldenbsp;hem voor zich nog eenige geringe kosten te willen laten welgevallen, ten einde de braaknoot bijnbsp;deze verlamming te beproeven j in welk voorstelnbsp;genoegen werd genomen. Ik schreef dus voor:nbsp;h. Pulv. nucis vomicae f gr. xxx; Rad. valer.nbsp;dr. iv. M. P. N°. 11. S. op eenen dag, namelijknbsp;des morgens en des avonds telkens één poeder, innbsp;te geven.

Ofschoon hierdoor geene zigtbare uitwerking op het zenuw—gestel werd voortgebragt, was het dier,nbsp;onder het voortgezet gebruik derzelfde poeders, nanbsp;acht dagen, reeds in staat van achteren te kunnennbsp;staan, indien men het op de beenen hielp. Nunbsp;werden bij deze giften dagelijks nog 10 greinennbsp;poeder van braaknoot gevoegd, waarmede vier da-

-ocr page 381-

359

gen lang werd aangeliouden. Het dier was nu in staal zich uit eigene krachten op de beenen tenbsp;zetten. Bij het nog eenigen tijd voortgezet gebruiknbsp;dezer middelen, gepaard met eene ruime verzorging van goed voedsel, kon hetzelve spoedig alsnbsp;geheel hersteld worden beschouwd.

TViiarneming omtrent de gunstige uitwerking der braaknoot in verlamming hij eene Geit, aannbsp;’sRijks Vee—artsenijschool.

Op den 14''®“ Juiiij 1843, werd aan de Veeartsenijschool ter behandeling opgenomen eene witte Geit, met verlamming van het voorste gedeelte desnbsp;ligchaams. Zij kon in het geheel niet staan, hebbende slechts het vermogen, om zich van achterennbsp;eenigzins op te beuren. Het dier was zeer pijnlijk, vooral bij het aanraken en drukken van dennbsp;rugj de eetlust was veel verminderd, en de ontlasting van den mest zeldzaam, zijnde de stoffenbsp;taai en zwart van kleur.

De Eigenaar meende als oorzaak te moeten houden, dat, weinige dagen te voren, een tamelijk groote jongen op het dier had gereden, waarondernbsp;hetzelve neer was gevallen, hebbende van toen afnbsp;niet wederom kunnen opstaan.

Deze oorzaak en verschijnselen in overweging zijnde genomen, werd geoordeeld, dat er eene verrekking der rugge—wervelen, welligt gepaard metnbsp;eene aandoening of beleediging van^hèt ruggemërgnbsp;Zelf, kon plaats hebben, weshalve liesloten werdnbsp;V. De. H. St.

-ocr page 382-

360

eene aderlating uit de hals—ader in het werk te stellen, alsmede den geheelen rug en den hals bestendig met koud water nat te houden, ten eindenbsp;de bloed—congestie, en, mogelijk reeds bestaande,nbsp;ontsteking te voorkomen en weg te nemen.

Op den 16'’quot;“, toonde de Geit zich minder pijnlijk; doch de ontlasting bleef nog spaarzaam en traag. Er werd een klisteer gezet, uit zeep—waternbsp;en olie, waarop eene overvloedige hoeveelheid zwartenbsp;en taaije mest—stoffen ontlast werd.

Op den 17'*'”, bevond zij zich in denzelfden toestand, wat de verlamming betreft. Het volgende werd voorgeschreven : R. Rad. arnicae unc. ij;nbsp;Coq. aq. eolat. unc. xxiv; adde Syi\ eommun.nbsp;unc. ij. M. D. S. in twee dagen, des ochtends ennbsp;des avonds telkens gedeelte, in te geven.

Op den 19'*'quot;, was er geene verbetering waar te nemen. Dezelfde drank werd herhaald.

Op den SP’'quot;, geene beterschap kunnende waarnemen , werd nu overgegaan tot het volgende middel : R. Extr. nucis vomicae alcoholic, gr. ix; Maijnesiae dr. ij; Sacchari alb. unc. i. M. F.nbsp;Pulv. Nquot;. ix. S. 3 m. d. een poeder in te geven,nbsp;met lijnzaad—afkooksel.

De poeders op den 24'*®“ Juni] verbruikt zijnde, terwijl er geene de geringste verschijnselen werdennbsp;waargenomen, die eenige uitwerking van helmiddel te kennen gaven, zoo werden de poeders herhaald, met bijvoeging van iv'/j, grein Extr. nuc.nbsp;vomicae alcoh., om op dezelfde wijze als voren tenbsp;worden ingegeven. Ieder poeder bestond dus nunbsp;uit 1*/, gr. van het laatstgenoemde extract.

-ocr page 383-

361

Op den 27quot;quot;quot;, nam men eeiie zigibare be-quot; terscliap waar, kunnende de Geic nu, indien zijnbsp;opgeliolpen werd, reeds staan, en enkele sebredennbsp;loepen. Vermits van deze poeders geene ongewonenbsp;convulsieve toevallen werden bespeurd, werden dezelve nog versterkt, en nu voorgeschreven als volgt:nbsp;H. Extr, nuoiê vomicae alcoh. gr. xviij; JMagn.nbsp;dr. ij; Saochari alb. unc. ij M. F. Pulv. N’. ix. S.nbsp;om als voren te gebruiken, steeds met lijnzaad drank.

Op den 30quot;quot;“, kon bet dier zich van achteren wel geheel oprigten, doch van voren slechts op de knieën 5 indien het echter een weinig ondersteund werd, kon het zich geheel oprigten, ennbsp;een eind wegs loopen. De poeders werden herhaald, doch, daar bij het voortgezet ingeven vannbsp;den lijnzaad—drank , de eetlust scheen verloren tenbsp;gaan, die overigens steeds behoorlijk was bijgebleven, werden de poeders nu voortaan met waternbsp;ingegeven.

Op den 4“quot;“ Julij, kon de Geit reeds uit zich zelve, hoewel niet zonder groote moeite, opstaan.nbsp;De poeders werden nogmaals herhaald, alsmedenbsp;op den 7^'“.

Tot den 11*quot;“ Julij, ging de beterschap geregeld voort, wordende het dier langzamerhand sterker innbsp;het opstaan en loopen. Alleen werd aan het linker voor—been nog eenige stijfheid waargenomen jnbsp;zijnde overigens de beweging reeds vrij natuurlijk.nbsp;Herhaling van dezelfde poeders.

Op den 14*quot;“ Julij, werden de poeders nog eens herhaald, kunnende het dier op den 19*quot;“ als volkomen genezen worden beschouwd, zoodat het op

24*

-ocr page 384-

362

den 25“*®“ vertrok, na, gedurende 41 dagen, onder behandeling te zijn geweest, en, gedurende 34nbsp;dagen, 131*/, greinen van het alcoholisch extractnbsp;der braaknoot te hebben gebruikt.

Waarneming omtrent de gunstige uitwerking der braaknoot hij eene Geit, lijdende aan kramptrekkingen (convulsion), met opvolgendenbsp;algemeene verlamming; aan ’s Rijksnbsp;Vee-artsenij school.

Op den O'*®quot; Mei 1845, werd aan ’s Rijks Veeartsenijschool gebragt eene zogende Geit, lijdende aan kramptrekkingen, waardoor dezelve, sedertnbsp;drie dagen, was aangetast.

Het dier was traag en lusteloos j de eetlust en herkaauwing waren verminderd j de ontlasting vannbsp;mest was opgehouden; de pis—afscheiding scheennbsp;natuurlijk te zijn, doch de afscheiding der melknbsp;was veel afgenomen, en gering; de slijmvliezennbsp;hadden een vuil en bleek aanzien; de hartslag wasnbsp;versneld; de ooren, horens en ledematen warennbsp;koud; het loopen ging traag en moeijelijk.

De trekkingen hadden bestendig plaats, doch, als de Geit stond, waren dezelve heviger, en deden vooral het voorste gedeelte des ligchaams aan.nbsp;Het dier deed daarbij een klagend geluid hooren.

Omtrent de oorzaak dezer krampachtige aandoening kon geene voldoende opheldering worden verkregen. Alleen vernam men, dat de Geit, nanbsp;hare verlossing, welke, reeds eenige weken gele-

-ocr page 385-

363

den, natuurlijk was afgèloopen, minder vlug en gezond was geweest dan vroeger, zijnde het jongnbsp;slechts korten tijd aan de moeder zuigende gebleven.

Daar de ziekte misschien in eene ophooping van voederstoffen in de verterings—werktuigen, of anderenbsp;gastrische oorzaak kon gegrond zijn, werd het volgende voorgeschreven : R. Tart. emetic., scr. ij ; Tinct.nbsp;rhei aquos. unc. ij ; Mell. ordin.\ivic. i}i Aq. com-TOMM. unc. vj; M. D. S. In tw'ee malen in te geven.

Op den S®quot;”* Mei, werd de Geit op nieuw te ruggebragt, zijnde de toestand niet verbeterd , maarnbsp;veeleer verergerd. Het dier was zwakker geworden, zoodat het niet meer staan kon, zonder naarnbsp;de eene of andere zijde over te hellen. Indiennbsp;men de Geit op de beenen poogde te stellen, lietnbsp;zij een zeer pijnlijk gekerm hooi’en. Op het gebruiknbsp;Van het beschreven middel, was eene ruime dunnenbsp;stinkende ontlasting gevolgd. De eetlust en her-kaauwing waren nu geheel verdwenen; er had sterkenbsp;dorst plaats; de trekkingen waren dezelfde gebleven;nbsp;de ooren, horens en ledematen bij voortduring koud jnbsp;de oogen stonden dof. De Geit werd van nu af, opnbsp;verzoek van den Eigenaar, ter verdere behandeling,nbsp;aan de stallen der Vee-artsenijschool opgenomen.

Ten einde de verterings—krachten op te wekken. Werd eerst een maagmiddel toegediend, bestaandenbsp;uit het, aan de school gebruikelijke, ontbindende,nbsp;bittere, en opwekkende poeder (‘), met bijvoegingnbsp;Van alsem, waarvan, driemalen daags, eene lepelnbsp;Vol met water werd ingegeven.

(’) De zamenstclling van dit poeder vindt men medegedeeld in het Magaiijn, D. I, bladz. 292.

-ocr page 386-

a64

Dit middel bragt geene verandering in den toestand te weeg, dan dat de eetlust verbeterd werd. De verscbijnselen eener algeineene verlamming namen meer en meer toe. Het staan was geheelnbsp;onmogelijk geworden; de beeuen hingen geheel slapnbsp;ter neder, en waren ten eenemale gevoelloos. Denbsp;trekkingen vermeerderden in stede van te verminderen; de hals werd bestendig naar de regterzijdenbsp;overgetrokken, waarbij de spieren stijf en hard opnbsp;het aanvoelen waren. De melk—afscheiding, hoewel gering zijnde, bleef nog voortduren; de mest—nbsp;ontlasting was nu vrij geregeld, doch de herkaau-wing geheel opgehouden.

Nu werd op den 13'*°“ Mei besloten de hraaknoot te beproeven, en wel op de volgende wijze : R.nbsp;Pulv. nucis vomicae drachm, v; Pulv. resolv.nbsp;ordin. unc. ijjS. M, F. Pulv. Nquot;. xij. S. Driemalennbsp;daags een poeder, met water.

Het dier werd onder naauwkeurige waarneming gesteld, of er, na de toediening van het middel,nbsp;meerdere trekkingen ontstonden. Daar dit geenenbsp;plaats had, zoo werden, in plaats van één, tweenbsp;poeders op eens gegeven. Hierop scheen eenigenbsp;verbetering te volgen, daar de oogen vlugger stonden, en de eetlust vermeerderd werd, hoewel denbsp;herkaauwing nog uitbleef.

Op den 16'*°“ Mei, werd, in plaats van het poeder der hraaknoot, het alooholisok uittreksel beproefd ; R. Extr. nucis vomic. alcoh. gr. viij;nbsp;Pulv. resolv. ordin, unc. i; F. Pulv. N’. viij. S.nbsp;Driemalen daags een poeder.

Op den 1 O'*®” Mei, werden dezelfde poeders lier-

-ocr page 387-

365

haald; doch daar de toestand volkomen dezelfde was gebleven, werden, in plaats van één poeder,nbsp;twee op eens ingegeven.

Deze op den nbsp;nbsp;nbsp;Mei verbruikt zijnde, waren

de convulsieve trekkingen vermeerderd, en het dier veel lusteloozer dan vroeger. Nu w'erd nogmaalsnbsp;hetzelfde middel voorgeschreven, namelijk : h. Extr.nbsp;nucis vomicae alcohol, gr, xvj j Pulv. resolv.nbsp;unc. ij. M. F. Pulv. N®. viij. S. Driemalen daagsnbsp;een poeder.

Daar de toestand volkomen zonder verandering, en de genezing schier hopeloos bleef, zoo werdennbsp;de middelen eenigen tijd geheel achterwege gelaten,nbsp;om te zien, wat van de natuurkrachten zelve raogtnbsp;kunnen worden verwacht. Hel dier lag aanhoudend, meestal als bewusteloos, ter neder, dochnbsp;tusschenbeiden nog eenig hooi, hetwelk voor werdnbsp;geworpen, tot zich nemende, alsook het drinkwater, dat in een geschikt vat werd voorgehouden.nbsp;Ook nu bleef de toestand onveranderd.

Op den 17^®quot; Junij, werd nog ééns de hraak-noot op de volgende wijze beproefd : R. Pulv. nuc. vomicae dr. ij 5 Semin, lini, sijrupi solaninbsp;tuherosi (') ana ij; Aquae commun. unc. iij. M.nbsp;F. Elect. S. In twee dagen in te geven, in viernbsp;gelijkelijk verdeelde giften.

Ais nu werd aldra eene gunstige verandering in 1

1

De sijroop van aardappelen is geschikt, om de geneesmiddelen voor dieren te vermengen en te verzoeten, voor zoo ver dezelve gewoonlijk goedkooper is, dan gewone sijroop ofnbsp;honig.

-ocr page 388-

36G

den toestand opgernerktj daar de eetlust toenam, de oogen meer helder begonnen te staan, en denbsp;melk—afscheiding, welke nog altijd, tot verwondering, in geringe mate had aangehouden, in hoeveelheid toenam.

Op den O'*®quot; en 11'''quot; Junij, werd het middel herhaald, telkens met bijvoeging van een drachmanbsp;poeder van de hraaknoot; zoodat nu iii elke dosisnbsp;één drachma van hetzelve bevat was. Het diernbsp;begon zich nu allengs op te heffen, en kon reedsnbsp;op de knieën rusten; de kramptrekkingen namennbsp;meer en meer af. De herkaauwing, welke sedertnbsp;den 8®“quot; Mei niet was waargenomen, keerde langzamerhand terug, en de dorst, welke, gedurendenbsp;het geheele beloop der ziekte, ongemeen versterktnbsp;was geweest, verminderde meer en meer.

Op den 13'''quot; Junij, werden bij de braaknoot eenige maagversterkende middelen gevoegd, tennbsp;einde de verterings—krachten nog meer op te wekken : II. FuId. rad. gentian., Calami aromatic.,nbsp;ana unc. i; Pulv. nueis vomicae dr. iv. M. F.nbsp;Pulv. IN”, iv. S. Om als voren te gebruiken.

Op den 16'''quot;, werd het middel herhaald, nogmaals met bijvoeging van een drachma poeder van braaknoot.

Het dier wendde nu bij herhaling pogingen aan, om op te staan, en kon, wanneer het geholpennbsp;werd, volkomen op de voorbeenen rusten: deach-terbeenen bleven echter nog krachteloos.

Op den 18''“quot;, 20®'quot;quot; en 23quot;““ Junij, werden de laatst voorgeschrevene poeders telkens herhaald,nbsp;terwijl, onder het gebruik, bij voortgang verbeie-

-ocr page 389-

367

ring was gevolgd. De Geil kon nu reeds alleen staan, had bijna geene hulp meer uoodig, om. opnbsp;de heenen te komen, en kon met geringe ondersteuning reeds loopen.

Op den 25®quot;“ en 27’quot;“ Jnnij, herhaling derzelfde geneesmiddelen. Het dier kon nu alleen loopen,nbsp;en in de weide grazen. De middelen werden voornbsp;de laatste malen voorgeschreven op den 30®quot;“ Junij,nbsp;en op den 2^'”, S'*'quot; en 8’quot;“ Julij.

De genezing was nu volkomen. De wankeling in den gang, welke nog lang was hij gebleven, wasnbsp;verdwenen. Het dier liep en sprong vrolijk innbsp;de weide rond, gaf eene goede hoeveelheid melk,nbsp;at en dronk goed, en de overige verrigtingen waren tot den natuurlijken staat teruggekeerd. Denbsp;kromming van den hals naar de regier zijde hadnbsp;geheel den gewonen stand herkregen, zijnde denbsp;spieren zacht en los op het aanvoelen.

Aan deze Geit waren, van den 13'*'“ Mei tot en met den 8’quot;“ Junij, en dus, gedurende 56 dagen, voorgeschreven gremea alcoholisch extract,nbsp;en 67 drachmen of 8 oneen en 3 drachmen poeder van de hraaknoot, welke door haar werdennbsp;gebruikt, zonder dat eenige krahip— of stuipachtige aandoeningen, als de uitwerking van ditnbsp;middel, bij het dier werden waargenomen, terwijlnbsp;inmiddels het beweegvermogen der spieren, ondernbsp;het gebruik van hetzelve, terugkeerde.

-ocr page 390-

3G8

aar neming omtrent, de uitwerking der braak-noot hl eene verlamming van het achterstel, bij eenen Hond^ door W. H. Montexs,

Een Hond, behoorende tot liet ras der Mopsen, zijnde Reu, werd, op den 16*'“ Mei 1829, op eens,nbsp;zonder kennelijke oorzaak, door verlamming vannbsp;bet acbterstel aangedaan, zoodat dit deel, als bijnbsp;zicb wilde bewegen, langs den grond bleef slepen.nbsp;Het dier was scbijnbaar gezond, blafte, aten dronknbsp;als naar gewoonte. Er bad echter, sedert drienbsp;dagen, verstopping van den afgang plaats. Ernbsp;werden, ivvec malen daags, telkens een half oncenbsp;zwavelzure soda ingegeven, opgelost in water.nbsp;Ook werden dagelijks een of twee malen weekmakende klisteren aangewend. Na drie dagen volgden er overvloedige ontlastingen, terwijl ecbter denbsp;verlamming voortduurde.

Nu werden de volgende poeders voorgescbreven: R. JPtilv. nucis vomicae, gr. iv; Pulv. rad. al—nbsp;theae unc. i. M. F. Pulv. N®. viij. S. Om eerstnbsp;één en vervolgens twee poeders daags te doen gebruiken, Uitwendig werd een smeersel aangewend,nbsp;beslaande uit Linimentum volatile, unc. ij Tinct.nbsp;cantharid. dr, vi, waarmede het kruis en de lenden eenmaal daags werden ingewreven.

Op den IS*”quot; Junij den Hond bezoekende, was bij reeds zoo veel gebeterd, dat hij, ofschoon slingerende, door de kamer kon loopen. Dezelfdenbsp;middelen werden tot den 13*'“ Julij voortgezet,nbsp;als wanneer hij zicb even vlug en gemakkelijk bewoog als vroeger.

-ocr page 391-

3G9

Uit deze waaruetning schijnt op nieuw te blijken, dal men, in sommige verlammingen der dieren, van het poeder der braaknoot een nuttig ge • bruik kan maken.

Waarneming omtrent de uitwerking van het

Extractum nucis vomicae alcoholicae in eene kruis—verlamming van den Hond, gepaard met vallende ziekte (Epilepsia);nbsp;aan ’s Rijks Vee—artsenijschool.

Op den 28®'°“ April 1845, werd aan de Vee artsenijschool ter behandeling aangebragt een bruinbont Engelsch Hondje, van het vrouwelijk geslacht.nbsp;Men deelde omtrent zijnen toestand mede, dat het,nbsp;gedurende ongeveer acht dagen, deszelfs gewonenbsp;vrolijkheid miste, dat de eetlust verminderd, dochnbsp;de afgang natuurlijk was. Bij tusschenpoozen werdnbsp;het diertje door zenuw—toevallen aangedaan, welkenbsp;op onbepaalde tijden lerugkeerden. Het maaktenbsp;daarbij eene kringvormige beweging, naar de reg-terzijde omdraaijende, waarbij het meestal ondernbsp;stuipachtige trekkingen der ledematen neder viel,nbsp;terwijl het schuim op den mond kwam. Het werdnbsp;hierbij zoo zwak in het kruis, dat het de achterstenbsp;ledematen w'eldra in het geheel niet kon bewegen,nbsp;en dit deel onder het gaan op den grond werdnbsp;na gesleept.

Daar er vermoeden van onzuiverheden in de maag en darmen bestond, werden de volgende

-ocr page 392-

370

pillen voorgesclireven : R. Sulp. potussae, Pulo. rad. rhei, Jalappae, Extr.rad. valerianae, ana

M. F. Pulv. Nquot;.


S. 3 malen daags


y;


xij.


eene pil in le geven.

Toen de Hond op den S'*®” Mei terug werd ge-bragt, kon eenige beterschap worden opgemerkt. Met de ontlasting van een zwarten afgang, warennbsp;eenige wormen geloosd, alsook met het voedselnbsp;uitgebraakt. In de achterste ledematen scheen eennbsp;weinig meer kracht te zijn gekomen.

Dezelfde aanwijzing volgende, werden dezelfde pillen nogmaals herhaald. Daar echter nu geenenbsp;wormen meer werden ontlast, was men buiten denbsp;gelegenheid te onderzoeken, tot welke soort dezelvenbsp;hadden behoord, vermits deze vroeger waren weggeworpen. Nu werden de volgende pillen gegeven:nbsp;R. Pulv. rad. rhei, Helenii, Extr. absinthii,nbsp;Valerianae ana dr. i; M. F. Pil. N°. xv. S. 3nbsp;malen daags eene pil.

Onder het gebruik dezer pillen werd de kruis-verlamming niet verbeterd; weshalve men, nadat dezelve waren opgebruikt, overging om bij dezelvenbsp;iv greinen Extr. nucis vomic. alcohol, te voegen.

Hiermede werd voortgegaan tot den 16'*'quot; Mei, zonder eene merkbare verandering ten goede. Denbsp;pillen werden nogmaals met iv greinen van hetzelfde extract versterkt, en op dezelfde wijze voort-gebruikt. Voorts werd eene versterkende wasschingnbsp;voorgeschreven, bestaande uit: R. Spir. vini, Aq.nbsp;pluvialis, ana unc. iv; Sapon. ordin. At. iv;nbsp;Ammon, liquid, OL terebinth. hna. dr. ij; M. F.nbsp;Lotio. S. 3 malen daags het kruis er mede te wasschen.

-ocr page 393-

371

Na verloop van drie dagen, namelijk op den igdennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;berigUe men ons, dal het dier op het

gebruik dezer middelen zeer benaauwd werd, en een verschrikkelijk geschreeuw deed hooren, terwijlnbsp;de buik opgezet was, zoodat men vrees had, dat.nbsp;het Hondje weldra zoude sterven.

Nu werd, in plaats van 3 pillen daags te geven, de toediening tot 1 pil bepaald. Hiermede werd tot 24 Mei voortgegaan. Er volgde, na hetnbsp;ingeven der pil, nog wel eetiige opspanning vannbsp;den buik, vergezeld van ligte schokken door denbsp;ledematen, doch op verre na niet zoo hevig alsnbsp;onder het gebruik van 3 pillen.

Deze behandeling werd voortgezet tot den 6'*“ Julij, en had eene zigtbare beterschap ten gevolge.nbsp;De Hond begon nu reeds wederom te loopen.nbsp;De verbetering van den toestand nam wijders eikennbsp;dag zoo zeer toe, dat hij op den 2P‘“ Julij, nanbsp;sedert 19 Mei ouder behandeling te zijn geweest,nbsp;als volkomen genezen kon worden beschouwd.

Door de medegedeelde reeks van waarnemingen wordt, iiidien wij niet dwalen, opnieuw het werkzaam vermogen bevestigd der braaknoot in sommige verlammingen, bij de dieren voorkomende.nbsp;Wat eenige der aangevoerde gevallen betreft, zoonbsp;blijft het twijfelachtig, in hoe ver de gunstigenbsp;uitwerking der toegediende middelen, geheel aannbsp;de braaknoot, dan wel gedeeltelijk aan de overigenbsp;bijgevoegde, of gelijktijdig aangewende, geneesmiddelen mag worden toegeschreven. Somwijlen werd

-ocr page 394-

372

de hraaknoot in vereeniging met arnica, Valeriana, gentiana, calamus aromaticus en soortgelijke toegediend, terwijl ook veeltijds opwekkende smeersels uitwendig werden aangewend. Daar nunbsp;dusdanige zenuw-op wek kende en versterkende middelen aan dezelfde aanwijzingen beantwoorden, alsnbsp;waartoe de braaknoot in dergelijke gevallen dienennbsp;moet, zoo kumren deze hebben medegewerkt ternbsp;genezing van meerdere voorwerpen, door verlamming aangedaan, waarvan de verslagen bier bovennbsp;zijn opgegeven. Wij meenen hierbij te mogennbsp;opmerken, dat, om over de uitwerking en lietnbsp;vermogen van een middel, als de hraaknoot, metnbsp;voldoenden grond te oordeelen, het steeds geradennbsp;blijft, hetzelve zuiver toe te dienen, dat is, zondernbsp;bijvoeging van zoodanige zelfstandigheden, welkenbsp;eene gelijksoortige werking op het ligchaam uitoefenen, of die ook misschien in het hoofdmiddelnbsp;eenige verandering kunnen te weeg brengen.

Daar wij hetzelve nu ook, in vele der opgegevene gevallen, met een gunstig gevolg, op dusdanigenbsp;eenvoudige wijze zien aangewend, zal er wel geennbsp;twijfel kunnen bestaan, of de betoonde uitwerkingen zullen bij al de verlammingen, welke de voorwerpen der waarnemingen uitmaken, geheel of groo-tendeels aan de hraaknoot mogen worden toegekend.

Men zal hieruit echter geenszins mogen besluiten tot de onfeilbaarheid van dit middel bij alle soorten van verlammingen; daar de oorzaken, waaruit eene onwerkzaamheid van het zenuw— en spier-vermogen kan voortvloeijen, en de omstandigheden,nbsp;welke daarmede gepaard gaan, zoo zeer kunnen

-ocr page 395-

373

'’erschillen, dat geenszins een en hetzelfde middel in alle kan voldoen, noch hetzelfde geneesplannbsp;altijd kan gevolgd worden (‘). In dien derhalvenbsp;de braahnoot in geenen deele als een specificumnbsp;bij alle verlammingen der dieren kan wordennbsp;beschouwd, zoo behoort zij toch tot die middelen,nbsp;Welke daarbij in vele gevallen in aanmerking komen, en waarvan het voorzigtig gebruik aanbeveling verdient.

Het blijkt uit de bovenstaande waarnemingen, dat de hraaknoot niet altijd bij de dieren eenenbsp;even sterke werking te weeg brengt. Somwijlennbsp;Ondervinden zij van matige giften reeds zigtbarenbsp;zenuw—aandoeningen; bij andere ziet men zelfs vannbsp;evenredig grootere giften, en onder een aanhoudend gebruik, geene de geringste verschijnselennbsp;Van dien aard ontstaan. Men zal steeds voorzigtignbsp;handelen, bij de aanwending met matige doses tenbsp;beginnen, ten einde de uitwerking waar te nemen,nbsp;welke het middel op de individuele voorwerpennbsp;uitoefent, om daarmede vervolgens, naar omstandigheden, op te klimmen.

Wij meenen voorts omtrent de geneeskrachtige eigenschappen der hraaknoot, en de ziekten, waarinnbsp;baar gebruik is aangewezen, te mogen verwijzennbsp;naar de schriften over de Materies medioa handelende; bepaaldelijk noov Ae Practisohe Arzneimit-

(') Zoo worden onder anderen , in het Journal de Médécine Vétérinaire et comparéeyiM 1826, pag. 169 et suiv. een drietalnbsp;Waarnemingen medegedeeld door Charlot , waarbij dit middelnbsp;slechts in één geval eenig kennelijk nut scheen te hebben gedaan.

-ocr page 396-

374

tellehre fUr Thierarzte von D'. C. H. Hertwiq , Berlin 1833, S. 569—574. Wij vinden tier op-gemerkt, dat de inwendige aanwending der imaA:-noot, in den vorm van een grof poeder, in pillennbsp;of likkingen, eene zwakkere en meer langzamenbsp;werking te weeg brengt, dan de toediening vannbsp;dezelfde gift in eene vloeibare gedaante. Hhbtwignbsp;gaf aan een Paard een half once ¦poeder van hraak-noot in eene pil van meel, waarop eerst na verloopnbsp;van een uur eene matige kramp volgde, welke zesnbsp;uren aanhield, en genezing te weeg bragt. Toennbsp;aan hetzelfde Paard eene gelijke gift, in een pondnbsp;water gekookt, werd toegediend, ontstonden ernbsp;reeds binnen 15 minuten zeer hevige kramp—verschijnselen, welke insgelijks ongeveer zes uren voortduurden. Een ander Paard stond de werking vannbsp;10 drachmen hraaknoot door, in eene pil gegeven,nbsp;doch stierf binnen twee uren, toen dezelfde giftnbsp;in een afkooksel werd toegediend. Bij Hondennbsp;volgt meestal binnen het eerste half uur geenenbsp;merkbare uitwerking, indien men hun 10 tot 20nbsp;greinen poeder van hraaknoot met vleesch vermengd of in pillen geeft j eerst na dien tijd volgen krampen, en de dieren sterven na verloop vannbsp;2 of 3 uren. Geeft men hun dezelfde hoeveelheidnbsp;in een aftreksel, zoo volgt reeds na 5 of 6 minuten eene zeer hevige uitwerking, en in 15 tot 25nbsp;minuten de dood.

Over het nut en de werkings—wijze van de hraaknoot kunnen wijders onder andere met nutnbsp;worden na gezien de waarnemingen van Petreqüin ;nbsp;ZJeher die Tf'irk'umj der Nitx vomica bei Lak-

-ocr page 397-

375

niungen j in Fiiorieps Neue Notizen, B. IIII. S. 343 j D''. John. Wilh. Arnold, V^ersuche über dienbsp;TVirkung der Krahenaugen auf das Nemen—nbsp;sgsthem, in de Jahrlücher der in— nnd ausldn-dischen gesammten JMedecin, von G. C. Schmidt,nbsp;1841. ]N“. XI. Heft 2. S. 148. In de JMediei—nbsp;niseh—Chirurgische Zeitung van 1831. B.. I. S.nbsp;306, worden waarnemingen medegedeeld uit hetnbsp;werk van den Engelsclien Geneesheer Bardslev,nbsp;getiteld; Hospital Facts and Observations enz.,nbsp;omtrent de geneeskrachtige eigenschappen dernbsp;strychnine in verlammingen. Vroeger had Bardslev zich meermalen van het Extr. nucis vomicaenbsp;bij verlammingen bediend, doch bevonden, dat ditnbsp;middel zeer ongelijk werkte, hetwelk waarschijnlijknbsp;aan de verschillende bereidingswijze moest wordennbsp;toegeschreven, en hij wendde het daarom nietnbsp;meer aan, sedert hij de meer gelijkmatige werkingnbsp;der strychnine had leeren kennen. In 23 gevallennbsp;van verlammingen, deed dezelve zieh als een middelnbsp;kennen, hetwelk eene zeer krachtige werking opnbsp;het ligchaam uitoefent, en wordt de strychninenbsp;door hem voor een der schatbaarste geneesmiddelennbsp;gehouden. Men kan aannemen, zegt de genoemdenbsp;Schrijver, dat deze zelfstandigheid een zeer vermogend — hoewel geen onfeilbaar — geneesmiddel isnbsp;bij verlammingen. Indien de verlamming afhangtnbsp;Van eene desorganisatie der hersenen, zoo zal mennbsp;evenmin van de strychnine, als van eenig andernbsp;middel, hulp mogen verwachten. De strychninenbsp;schijnt vooral aangewezen in die gevallen van verlamming, welke van eene verminderde opgewektenbsp;V. Dl. II. St.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;25

-ocr page 398-

376

zenuwkraclit afhangen. Indlen eene hemipleyie volgt na eenen aanval van beroerte hij volbloedigenbsp;voorwerpen, zoo is het raadzaam, vóór de aanwending van het middel, bloedontlastingen, purgeermiddelen, en, in het algemeen, eene ontsie-kingwerende behandeling in het werk te stellen.nbsp;Nadat behoorlijk bloed is afgetrokken, en de krachtnbsp;van den omloop is verminderd, zal men een voor-zigtig begin kunnen maken met de toediening dernbsp;strychnine.

De strychnine betoont zich over het geheel nuttiger in de paraplegie, welke niet van eenenbsp;aandoening van het ruggemerg afhangt, dan innbsp;de hemiplegie. De eerste uitwerkingen van hetnbsp;middel bestonden altijd in convulsieve trekkingennbsp;in de verlamde ledematen, en er volgde geenenbsp;beterschap, vóór dat deze werden waargenomen,nbsp;en eenigen tijd hadden aangehouden. De strychnine heeft boven andere middelen, welke bij verlammingen gebruikt worden, het voordeel, datnbsp;zij de maag niet aangrijpt, maar de eetlust ennbsp;vertering versterkt.

Het andere beginsel, waaraan de hraaknoot haar werkzaam vermogen bij verlammingen verschulnbsp;digd is, is de brucine. De werking van dit bestanddeel op het ligchaam is, volgens Babdsley,nbsp;gelijksoortig aan die der strychnine, doch dezelve is veel zwakker. Volgens Andral , bezitnbsp;een vierde gedeelte .van een grein zuivere strychnine zoo veel kracht als zes greinen brucine. Innbsp;tien gevallen van verlammingen, beloonde dezenbsp;eene uitstekende werking, en verdient de brucine

-ocr page 399-

3*7

daal’ zij minder hevig dan de strychnine werkt, ia die gevallen van verlamming de voorkeur, alwaar dezelve met eéne aanmerkelijke verstoringnbsp;van de verrigting der hersenen gepaard gaat.

Daar men van deze aanwijzingen voor de aanwending der bedoelde geneesmiddelen bij de dieren eene nuttige toepassing zal kunnen maken, heb iknbsp;gemeend dezelve hier te mogen mededeelen.

Ik voeg hierbij het verslag omtrent de uitwerking der strychnine en hrucine op eenen Hond, waargenomen aan ^s Rijks Vee—artsenijschool.

Het dier, waarop deze proef genomen w’erd, was van eene tamelijke grootte, lijdende, ongeveer gedurende een jaar, aan een schurftachtig huid—uitslag, waartegen vele in- en uitwendige geneesmiddelen vruchteloos waren aangewend j door welkenbsp;ziekte de Hond zich in een vermagerden, kwaad-sappigen, en verzwakten toestand bevond; weshalvenbsp;de Eigenaar wenschte, dat hij mogt gedood worden.

Op den 22®““ Febr. 1828, werden tot dat einde 10 poeders bereid, beslaande uit 1 grein strychnine en 2 drachmen poeder van zoethout, zoodatnbsp;elke poeder ‘/lo grein der eerstgenoemde zelfstandigheid bevatte. Hiervan werd, om het kwartiernbsp;uurs, één poeder ingeven. Er werd geene denbsp;minste uitwerking van bespeurd.

Den 23®“” Febr. Er werd één poeder gegeven, bevattende grein strychnine met suiker ver-eenigd, en, een kwartier uurs daarna, een tweede,nbsp;gelijk aan de eerstej doch beide bleven alsnognbsp;zonder uitwerking.

Wen vermoedde nu, dal het andere alcaloide,

25»

-ocr page 400-

378

namelijk de brucine, hetwelk met de strychnine vereenigd in de hradknoot voorkomt, de werkingnbsp;van het eerst aangewende bestanddeel welligt zounbsp;kunnen versterken, iridien zij te zamen vereenigdnbsp;werden gegeven. Er werdén twee poeders bereid,nbsp;ieder bestaande uit ‘/g grein strychnine en ‘/gnbsp;grein brucine, onder suiker gewreven. Dezelvenbsp;werden als voren, om het kwartier uurs, ingegeven.

Ongeveer 10 minuten nadat het eerste poeder was ingenomen, werd een vermeerderd buikslaannbsp;en opgeschortheid van de buikspieren waargenomen,nbsp;alsmede stijfheid in het achterstel, en erectie dernbsp;roede. Nagenoeg 10 a 11 minuten na het ingevennbsp;van hel tweede poeder, nam de stijfheid van achteren toe; het dier zette de achterpooten wijd uitnbsp;elkander, en begon sterk te hijgen, terwijl de buiknbsp;sterker werd opgeschort en ingetrokken. In dezennbsp;toestand bleef de Hond nagenoeg 5 minuten staan.nbsp;Bij het aanraken op den rug, werd hij meer ennbsp;meer onrustig, en schrikachtig, zoodat hij stuip—nbsp;achtige bewegingen maakte. Kort daarop viel hijnbsp;plotseling neder en kreeg hevige krampen, gepaardnbsp;met sterke benaauwdheid. Deze aanval duurdenbsp;slechts kort. De Hond stond wederom op, zijndenbsp;intusschen nog zeer benaauwd, en stijf van achteren. Dezelfde verschijnselen keerden echter binnen korten tijd terug, en hij stond binnen eennbsp;half uur acht aanvallen, gelijk aan de vorige,nbsp;door ; waarna hij geheel hersteld scheen te zijn.nbsp;Vooral werden de aanvallen verhaast en opgewekt,nbsp;indien het dier bij den halsband werd gevat, en

-ocr page 401-

379

men poogde het op het achterstel quot;te zetten. Daar nu, na verloop van een uur tijds, niets ongewoonsnbsp;meer aan den Hond werd opgemerkt, zoo werdnbsp;een poeder gegeven, bestaande uit grein strychnine en Y» grein brucine, onder suiker. Naau-welijks 10 minuten daarna, viel het dier plotseling ter neder, en stierf spoedig, onder hevigenbsp;kramptrekkingen der poolen, waarbij de oogennbsp;sterk waren opgeloopen, terwijl veel speeksel uitnbsp;den mond vloeide.

Openiny. Uitwendig ^ algemeene verstijving der spieren. In de borstholte j de groote vaten metnbsp;zwart ontbonden bloed opgevuldj insgelijks de reg-ler hart—kamer en boezem; in de linker warennbsp;meer vaste polypeuse massa’s aanwezig; de longennbsp;geheel ledig van bloed en sterk te zamengetrok—nbsp;ken; uitwendig hier en daar met donker blaauwenbsp;plekken bezet, hetwelk vooral met de linker longnbsp;het geval was. In de buiksholte j de maag geheelnbsp;ledig, sterk te zamengetrokken en inwendig metnbsp;koudvurige plekken hezet; het slijmvlies der dunnenbsp;darmen met eene dikke laag geelachtig taai slijmnbsp;overtogen, ledig, en op verschillende plaatsen doornbsp;versterf aangedaan, hetgeen insgelijks ten aanziennbsp;der dikke darmen plaats had, waarvan alleen denbsp;endeldarm gezond scheen, en met eene zwartenbsp;drekstof was opgevuld; de lever en milt onaangedaan, doch de alvleesch—klier met eenige kond—nbsp;Vurige plekjes bezet; de nieren en pisblaas gezond;nbsp;de laatste met urien opgevuld. Aangezien hetnbsp;voorwerp voor een scelet bestemd was, werden denbsp;schedel en de ruggraat niet geopend. 'd

-ocr page 402-

380

Ofschoon uit deze waarneming schijnt te mogen worden afgeleid, dat de hraaknoot dan vooral hetnbsp;krachtigst werkt, wanneer de beide alcaloïden, namelijk de strychnine en hrucine, te zamen ver-eenigd zijn, en elkander in werking ondersteunen,nbsp;zoo worden er evenwel nog meerdere proefnemingen vereischt, waarbij elk dezer beginsels geheelnbsp;afzonderlijk worden gegeven, om zulks als zekernbsp;vast te stellen. Indieu nu, doorliet medegedeeldenbsp;geval, bevestigd schijnt te worden, dat de braak-noot hare uitwerking vooral op het zenuw-stelselnbsp;van het ruggemerg uitoefent, zoo blijkt het nietnbsp;minder, dat zij tevens een zeer prikkelend vermogen op de maag en darmbuis (’), en op hetnbsp;bloedvaat—gestel bezit, waardoor ontsteking in denbsp;bewerktuigde weefsels, ook der meer afgelegenenbsp;deelen, wordt voortgebragt. Het is dus waarschijnlijk, dat het middel onder het bloed wordtnbsp;opgenomen,

De twee navolgende vergiftigingen, door de strychnine bewerkstelligd, kunnen tot nadere bevestiging strekken van haar vermogen tot het vóórtbrengen van hevige kramp— en ontstekings—verschijnselen, indien het middel in groote giften wordtnbsp;loegediend, in onderscheidene deelen des ligchaamsnbsp;waaruit tevens blijkt, dat hetzelve een krachtdadigenbsp;werking, hetzij dan oniniddellijk, of middellijknbsp;door de zenuwen, op het bloedstelsel uitoefent.

Op Vrijdag den 30*quot;quot; Junij 1843, werden aan ’s Rijks Vee—artsenijschool gebragt, twee Jagthonden

(') Verg. Magazijn, D. II. bladz. 182—18ï.

-ocr page 403-

381

van het mannelijk geslacht, die, volgens het zeggen van enkele menschen, door eenen dollen Hond zouden geheten zijn, met het oogmerk om ze,nbsp;gedurende een zekeren tijd, in verzekerde bewaring te houden.

Op den Julij echter, werd door den Eigenaar ernstig verzocht, om deze Honden te dooden, ten einde alle gevaar voor nadeelige gevolgen voornbsp;te komen.

Aan dit verzoek werd, op dens'*™ Julij daaraan^ volgende, des namiddags te 3 uren, voldaan, doornbsp;middel van strychnine. Deze zelfstandigheid werdnbsp;op de volgende wijze toegediend; R. Strychnin,nbsp;gr. vij Farinae triticae; Sacchar, alh, ananbsp;drachma i. F. Pil. Nquot;. ij. Aan eiken Hond werd,nbsp;te 3 uren des namiddags, één dezer pillen iiige-geven. Zij waren op dien tijd volkomen gezond.nbsp;Bij den grootsten Hond begon zich 20 minuten,nbsp;en bij den kleinsten 30 minuten, na de ingevingnbsp;van het middel, de werking van het gif doornbsp;verschijnselen te openbaren, welke bij beide geheelnbsp;met elkander overeenkwamen, met dit verschilnbsp;echter, dat de grootste Hond 40 minuten na denbsp;ingeving, of 20 minuten na de verschijnselen,nbsp;stierf, terwijl bij den kleinsten de verschijnselennbsp;19 minuten later te voorschijn kwamen, 70 minutennbsp;lang aanhielden, en deze alzoo eersteen uur en 49nbsp;minuten na de ingeving stierf, zijnde eén uur ennbsp;10 minuten na de eerste verschijnselen der werkingnbsp;van het gif.

Deze begonnen met een angstig getrippel op de beenen, waarbij de dieren eene houding aannamen,,

-ocr page 404-

'382

alsof zij den mest wilden ontlasten; de buik was opgescbort; er hadden sidderingen over het geheelenbsp;ligchaam plaats, welke allengs sterker werden,nbsp;en in hevige stuiptrekkingen overgingen; dezelvenbsp;hadden plaats aan den hals en de voorste ledematen, en gingen daarna op de lendenen achterstenbsp;ledematen over. Het strottenhoofd werd door krampnbsp;aangedaan, de mond wijd geopend, met langnbsp;uitgestoken tong, om adem te halen, welke laatstenbsp;verrigting zeer onregelmatig werd volbragt. Nadatnbsp;deze verschijnselen ongeveer 10 minuten lang hadden geduurd, vielen de Honden ter neder, ennbsp;gaven, door eene zeer versnelde ademhaling, ennbsp;het krampachtig openen en sluiten der achterkaak,nbsp;teeltenen van zeer zware benaauwdheid te kennen.nbsp;Bij dit alles bleef het gewaarwordings—vermogennbsp;onaangedaan en werkzaam; immers, indien mennbsp;de dieren bij den naam riep, of eeiiig geluidnbsp;maakte, ligteden zij den kop op, terwijl zij denbsp;oogen trachtten te vestigen op het voorwerp, datnbsp;hunne aandacht had gaande gemaakt. Spoedignbsp;eelt ter werden de toevallen, namelijk de kramp—nbsp;achtige en stuipachtige bewegingen van al denbsp;spieren des ligchaams, gepaard met een afgebroken,nbsp;kort, en schel geluid, zoo hevig en aanhoudend,nbsp;dat de krachten werden uitgeput. Uit den mondnbsp;vloeide overvloedig speeksel. Kort voor het sterven, werden de pupillen, zonder kennelijkennbsp;invloed van vermeerdering of vermindering vannbsp;het invallen der lichtstralen, buitengewoon verwijd,nbsp;en daarna weder naar evenredigheid sterk ver -iiaauwd, terwijl de dieren, onder verschijnselen

-ocr page 405-

383

Van uitpuiling, op den boven aangewezen lijd, stierven.

Bij de lijkopening, op den 4'*®“ Julij verrigt, werd het volgende aangetroffen: vernaauwing ofnbsp;loesnoering van het strottenhoofd, uitstorting vannbsp;bloed in de buiksholte, lievige ontsteking, aannbsp;overgang tol hel vuur grenzende, van den slok.nbsp;darm, der luchtpijp, en bijzonder der ingewanden,nbsp;in de borst— en buiksholte bevat, vooral echter vannbsp;de maag en van den twaalfvingerigen darm. Bijnbsp;den grootsten Hond was de pil nog niet geheel innbsp;de maag opgelost 5 er bevonden zich nog tweenbsp;stukjes van in dezelve. Ook het middelrif deeldenbsp;in de algemeene ontstekings-toestand. Bij de opening der wervelkolom, en van den schedel, zagnbsp;men de herzenvliezen, en de bekleedselen van hetnbsp;ruggemerg kersrood gekleurd, en hevig ontstoken,nbsp;ofschoon de mergstoffe zelve in kleur en zelfstandigheid wéinig, of liever in het geheel niet, veranderd was, noch eenigermate van den gezondennbsp;staat afgeweken.

De luchtpijpsnede (Tracheolomia), met vrucht aangewend hij een Paard, lijdende aannbsp;droesige keel—ontsteking^ gepaard metnbsp;dreigende verstikking; door dennbsp;Vee—arts J. C. Billkoth.

Op den 18^*“ November 1840, werd mijne hulp ingeroepen bij een zesjarig bruin Buin—paard vannbsp;inlandsch ras, loebehoorende aan de Wed. K. J.

-ocr page 406-

384

deBoeh, wonende te Oostum, Gamp;mccnvc Ezinghe, Volgens het berigt, leed hetzelve, zooals mij hij hetnbsp;onderzoek bleek inderdaad plaats te hebben, aannbsp;eene keelziekte, vergezeld van zware lienaauwdheid,nbsp;doordien, zooals men wilde, de droesstoffen nietnbsp;los wilde schieten.

Het Paard beschouwende, was bet uiterst be-naauwd; de ademhaling ongemeen kort en versneld, geschiedende met wijd openstaande neusgaten, terwijl de flanken sterk sloegen. De beenen werdennbsp;wijd uil elkander gezet, waarop het Paard bestendig heen en weer trippelde, zijnde hetzelve zeernbsp;onrustig. Men hoorde slechts nu en dan hoesten,nbsp;doch de ademhaling was zoodanig hoorbaar, datnbsp;de rogclieling door mij reeds, vóór dat ik tot denbsp;plaats kwam, alwaar het Paard zich bevond, opnbsp;eenen afstand vernomen werd. Het schuim stondnbsp;hetzelve op den mond; de oogen stonden uitpuilende en verwilderd; de kleur van hel bindvlies,nbsp;zoowel als van het neusvlies, was hoog rood gekleurd. Het strottenhoofd liet zich eenigermatenbsp;als naar buiten gedrongen aanvoelen; dan noch ditnbsp;deel, noch de keel— of keelgaug, waren opgezetnbsp;of gezwollen. De pols was tot 70 slagen in denbsp;minuut geklommen, zijnde hard en vol op hetnbsp;aanvoelen; de eetlust was geheel opgehouden, alsmede de ontlasting van den mest. Al deze verschijnselen hadden, sedert nagenoeg drie dagen,nbsp;bestaan, en waren , van eene geringere mate, vannbsp;lieverlede, tot den tegenwoordigen toestand opge—nbsp;klommen.

Ik was niet ongeneigd te gelooven, dal hier

-ocr page 407-

385

tnissclilen een ettergezwel in de keel aanwezig kon zijn, door welks drukking de zoo merkijare hindernis in de ademhaling werd te weeg gehragt. Tennbsp;einde eenige verruiming aan te brengen, trachttenbsp;ik al dadelijk op de gewone wijze de hals—ader tenbsp;openen, maar de groote henaauwdheid en onrustnbsp;van het dier lieten zulks niet toe. Bij de eerstenbsp;poging hiertoe stortte het ter neder, en ik vreesdenbsp;voor eene onverwijlde verstikking. Ik besloot dusnbsp;terstond de slikhuis—snede, volgens de bekendenbsp;handgrepen, te verrigten, met dat gevolg, dat hetnbsp;dier onmiddellijk vrijer begon te ademen, en aanmerkelijk rustiger werd. Al de hoven opgenoemdenbsp;lievige toevallen namen van lieverlede af, en,nbsp;ongeveer eén uur na de operatie, nuttigde hetnbsp;Paard reeds eenig gersten—meel met water, alsnbsp;slobbering. Hetzelve toonde zich zeer hongerig,nbsp;hebbende, gedurende drie dagen, bijna geen voedselnbsp;genoten.

In de opening bragt ik, bij gemis van eene daartoe benoodigde buis, een gewonen trechter vannbsp;blik, welke mij hiertoe bijzonder goed heeft gediend.

Onder de keel liet ik lijnkoek-pappen aanwenden en slobbering van gersten-meel tot voeder, en inwendig het volgende geneesmiddel toedienen;nbsp;R. Fulv. rad. liquir., Sem, lini ana unc. iv,nbsp;Sulph. sodae unc. vij Tart. Emetic, dr. iv. S.nbsp;Driemalen daags, telkens drie gewone eetlepels volnbsp;met boter tot een brok gemaakt, in te geven. Ontnbsp;de twee uren werd de kop van het Paard bovennbsp;geliroeide gerst gehouden, ten einde de slijmvliezennbsp;der luchlwegen door vochtige warmte te besproei—

-ocr page 408-

38fi

jen, en de ontlasting door den neus, ware het mogelijk, te bevorderen.

Op den 20*““ November, werden reeds in den beelgang eenige zwelling, en de beginselen vannbsp;een abces bespeurd; alle benaauwdheid was verdwenen; de ademhaling door den trechter gingnbsp;geregeld, wordende nog zeer weinig lucht doornbsp;den neus in— en uitgeademd. Dezelfde geneesmiddelen werden nogmaals toegediend.

Op den 22*““ November, werden de abcessen, ten getale van twee, onder de keel geopend,nbsp;waaruit eene groote hoeveelheid goeden etter ontlastnbsp;werd.

Op den 24*“”, ontlastte zich, tijdens het Paard stond te eten, eene vuile, ichoreuse stoffe uitnbsp;beide neusgaten in groote hoeveelheid, welke mijnbsp;toescheen bedorven etter te zijn, voortkomende uitnbsp;een abces, dat zich in de keel—holte had gevormd,nbsp;hetwelk nu was doorgebroken.

Het Paard nam van tijd tot tijd in beterschap toe, zoodat, op den 29*““ Nov., de trechter uit denbsp;opening werd genomen, terwijl de ademhaling nunbsp;wederom langs den natuurlijken weg plaats had.

De opening groeide van zelve digt, zoodanig, dat bij de heeling slechts eene geringe cicatrix innbsp;de huid was overgebleven. In de maand Februarijnbsp;1841, was het Paard volkomen hersteld, zijnde toennbsp;naar Frankrijk, als Krijgs—Paard, verkocht geworden.

-ocr page 409-

387

Onislu/ptng der baarmoeder, en afzetting van

dit deel ^ bij eene Geit^ door J. G. KegklAiIR (').

Op den 27“'quot; Maart 1837, werd mijne hulp ingeroepen bij eene Geit, welke voor zes dagennbsp;haar eerste jong had geworpen, en nu reeds sedertnbsp;vijf dagen aan omstnlping van den draagzak leed.nbsp;Bij de beschouwing van het dier, werden nagenoeg geene andere ziekte—verschijnselen dan aannbsp;het uitgezakte en omgestulpte deel waargenomen.

De omgekeerde draagzak was tot den omvang van ongeveer eene vuist te zamengetrokken, vrijnbsp;hard, weinig warm op het aanvoelen, en metnbsp;paarsche, gele en groenachtige vlakken, als gemarmerd, terwijl er reeds hier en daar vuile zwerendenbsp;plekken op het deel werden waargenomen.

In dezen toestand oordeelde ik, dat er niets anders overbleef, om het dier nog te behouden,nbsp;dan het deel, dat binnen kort geheel tót verzwering of versterf dreigde te zullen overgaan, doornbsp;het mes weg te nemen.

Tot dat einde werd een lint om den hals der baarmoeder gelegd, hetwelk sterk werd toegetrokken, waarna het ligchaam werd afgesneden. Bijnbsp;deze operatie toonde het dier eenige pijn te gevoelen, welke nogthans niet lang scheen te duren.

(‘) Deze en de drie eerstvolgende gevallen sluiten zich aan de Waarnemingen van F. H. van Dommelen (bladz. 179), Omtrent het afzetlen van den uitgezakten en omgekeerden draagzaknbsp;hij eene Koe, en van P. J. A. Petrv, Omtrent het Wegnemennbsp;der baarmoeder bij eene Teef, (Zie Magazijn, V, U. bladz.nbsp;4üC en volg.)


-ocr page 410-

388

daar het zich, na de hinneabrenging van het halsgedeelte des draagzaks, weldra geheel rustignbsp;betoonde.

Er volgden, gedurende de eerste 36 uren na de operatie, twee aanvallen van koorts, welke echternbsp;goed werden doorgestaan, en, reeds op den S’*'”nbsp;dag, bevond zich de Geit zoo wel, als of er nietsnbsp;gebeurd was. De melkgeving hield geregeld harennbsp;gang; zoodat het dier, toen het, in het laatst dernbsp;maand December van hetzelfde jaar, geslagt werd,nbsp;nog steeds eene goede hoeveelheid melk gaf.

Viertal waarnemingen, betreffende de afzetting der baarmoeder bij Koeijen, en de herstelling vannbsp;een bij herhaling uitgezakten draagzak, doornbsp;inspuiting van Decoct, cort. quercini; doornbsp;M. Lüteyn Mazobk , Vee—arts te Oostburg,nbsp;{Provincie Zeeland).

Eerste loaarneming. In den vroegen morgen van den S'*'quot; Mei 1842, werd mijne hulp verzocht,nbsp;door den Landbouwer J. van Averbeeke, wonendenbsp;onder de Gemeente Jiiervliet, ten einde den uitgezakten draagzak van eene zijner Koeijen te willennbsp;inbrengen.

Mij dadelijk begevende naar de gemelde, van mijne woonplaats twee en een half uur verwijderde, hofstede, bevond ik bij mijne aankomst aldaar,nbsp;eene rood—bonte, vierjarige Melk—koe, liggende innbsp;den stal met den geheel uitgezakten en omge—nbsp;stulpten draagzak, welke op een vierkanten liuueu

-ocr page 411-

389

ïakiagj zijnde de nageboorte hier en daar nog on-afgesclieiden. Het deel was weinig vergroot, licht rood van kleur; de Koe had weinig persingen.

Men verViaalde mij, dat de Koe, bij het opstaan van den Stalknecht, te 3 uren des ochtends, aldusnbsp;was gevonden, en dat men voor de zuiverheid dennbsp;genoemden linnen zak onder liet uitgezakte deelnbsp;liad gelegd. Men oordeelde voorts, dat de Koenbsp;reeds vroeg in den voornacht moest gekalfd heblien,nbsp;aangezien het Kalf in den stal rondliep.

Daar ik dadelijk besloot tot de inbrenging der liaarmoeder over te gaan, werd de Koe van achteren zoo hoog mogelijk gelegd, de nageboortenbsp;vervolgens voorziglig afgepeld, en een anderenbsp;zuivere linnen zak onder gelegd, de baarmoedernbsp;met laauw—warme zoete melk gereinigd, en denbsp;Koe door een knecht bij den neus gevat.

Na mijne handen met olie besmeerd te hebben, plaatste ik mij op de knieën zoo laag mogelijknbsp;achter de Koe; twee helpers werden aan dennbsp;langwerpig—vierkanten linnen zak gesteld, om, naarmate de baarmoeder aan den hals ingebragt werd,nbsp;het deel, op den zak rustende, nader bij denbsp;seheede te brengen. Nu werd van beide zijdennbsp;de hals der baarmoeder, bij gedeelteu, vau denbsp;uitwendige schaamdeeleu beginnende, tusschen denbsp;duimen en voorste vingers genomen, en vervolgensnbsp;het ligchaam — altijd zorgende, dat de baarmoederlijke moederkoeken en het vliezig weefsel des draag-zaks zelf, zoo min mogelijk werden gekneusd — aldus langzaam ingeschoven, totdat ik eindelijk mijne,nbsp;met een in olie gedompelden doek gewapende.

-ocr page 412-

390

hand, op het laatste, zich buiten de scheede bevindende, gedeelte plaatste, en hetzelve zoo diep rnogelijk inbragtj waarna mijne hand met dennbsp;doek werd teruggehaald.

De scheede werd vervolgens, met drie afgebro-kene hechtingen, met een lint door de schaamlippen toegenaaid, ten einde eene weder-ruitpersing te verhoeden. Vóór mijn vertrek werd eene aderlating gedaan, en een krampstillende zacht openendenbsp;drank voorgeschreven, bestaande uit een Infus.nbsp;JJor, chamon. met Sulyhas sodae.

Op den O'*'” en 7*'“ bevond de Koe zich vrij wel; zij had bijna geene persingen, dan alleen bijnbsp;de ontlastingen der pis en drekstolTen, welke laatste lijvig waren. Zij gebruikte meeldrank tot voedsel , en gaf drie malen daags eenige pinten melk.nbsp;Er werden geene geneesmiddelen toegediend. Denbsp;becluingen, als geen ongemak veroorzakende, bleven bestaan.

Op den 9“*'“ des voormiddags, werd ik wederom gehaald, daar de Koe hevige persingen had gekregen, en de hecht—linten dreigden uit te scheuren. Bij mijne komst ter plaatse, vond ik de Koenbsp;aan hevige persingen lijdende; de baarmoeder wasnbsp;geheel in de scheede gedrongen, de moederkoekennbsp;zalen tusschen de hecht—linten geperst, welke laatste zich ieder oogenblik dreigden te begeven. Iknbsp;sneed, in dezen moeijelijken toestand, de hecht—nbsp;linten door, ten einde de gesteldheid der baarmoeder te kunnen onderzoeken, opdat naar omstandigheden zoude kunnen gehandeld worden. Alnbsp;spoedig kwam de geheele, blaauwachtige, mis—

-ocr page 413-

391

kleurige, in putrifaclie verkeerende, draagzak voor den dag.

Nu sloeg ik den Eigenaar de afzetting des draag-zaks voor, hetwelk mij door denzelven dadelijk werd toegestaan. Er stond toch geen ander middelnbsp;ter mogelijke redding van het dier open. Voornbsp;de slagtbank had het dier weinig waarde.

Tot de kunstverrigting overgaande, nam ik een vrij stevig garen lint, wreef dit met was, legde,nbsp;op vier vingerbreedten afstands van de scheede,nbsp;dit lint om den hals der baarmoeder aan, in dennbsp;vorm van een’ mast—strik, trok hetzelve met eén’nbsp;helper vrij stevig aan, en knoopte vervolgens dennbsp;strik toe. Nu nam ik de bistourie en sneed, opnbsp;een of twee vingerbreedten afstands van den strik,nbsp;de baarmoeder af.

Het overgebleven gedeelte van den hals des draagzaks, hoe klein ook, trok zich dadelijk terugnbsp;in de scheede. De Koe scheen, na de afzetting,nbsp;weinig of geene persingen meer te hebben, ennbsp;vertoonde zich vrij wel.

Eene goede voeding en vooral meel—drank werd door mij voorgeschreven, en een Decoctum cortio.nbsp;queroin., om vijf malen daags in de scheede tenbsp;spuiten.

Op den nbsp;nbsp;nbsp;was het afgebonden hals—gedeelte

des draagzaks afgestootenj zoodat dit met het lint verwijderd werd; uit de scheede ontlastte zich eennbsp;tijd lang eene vuile stinkende stolFe, waarbij denbsp;seheede vervelde.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aiiu-

Onder het gebruik der inspuiting,' welke later door bijvoeging van Herb, inenthae crispae ver-%, Dt. II. St.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;26

-ocr page 414-

392

sterkt werd, herstelde de Koe langzamerhand; de melkgeving bleef echter gering, weshalve de landman het beest voor het volgende jaar tot de vetmesting bestemde. Later, en wel in de maandnbsp;Augustus 1843, had ik het genoegen de Koe, bestemdnbsp;om geslagt te worden, goed vet te zien, gelijk zijnbsp;aldus bij de afslagting is bevonden.

Drukke bezigheden hebben mij niet toegelaten bij de opening tegenwoordig te zijn; doch de slagernbsp;verhaalde mij, dat het bekken geheel met vet opgevuld , en de plaats der afzetting goed toegegroeidnbsp;was.

Tweede TVaarneming. Op den 2'*‘“ Mei 1844, werd ik geroepen bij eene driejarige Kalf—koe,nbsp;welke de baarmoeder uitgeperst had, toebehoorendenbsp;aan de Wed. Verschage, onder de Gemeente Oost-hurgf ten einde dezelve, zoo mogelijk, in tenbsp;brengen.

Bij mijne komst vond ik éene driejarige zwartbonte Koe, welke des nachts te voren gekalfd had, met den geheel uitgezakten en omgestulpten draag-zak, w'elke niet uitgezet en ligt—rood van kleur was.nbsp;Men verhaalde mij, dat de Koe te zeven uren desnbsp;ochtends sterk op de nageboorte was begonnen tenbsp;te werken, en dat, te negen uren, alles was uitgeperst, als wanneer men dadelijk tot mij wasnbsp;gekomen.

Gelijk in de vorige waarneming, werd door mij de repositie bewerkt, zoodat te tien uren denbsp;baarmoeder ingebragt was.

Tot voorkoming van eene nieuwe uitzakking werd eene broek aangelegd. Alles ging naar wensch; de

-ocr page 415-

392

Koe at en dronk, liad geene persingen, gaf, naar Omstandigheden, meik, en men verblijdde zichnbsp;over de voorspoedige herstelling.

Op den 7'*°“ Mei, vrerd de broek afgelaten, en de Koe als genezen beschouwd.

Edoch op den ]Mei, des morgens vroeg, bij het opstaan, vond men de Koe wederom liggende,nbsp;met den geheel uitgezakten draagzak, waarom iknbsp;dadelijk op nieuw ontboden werd. Mij ter plaatsenbsp;begeven hebbende, bevond ik het deel geheel innbsp;rottig bederf verkeeren; weshalve besloten werdnbsp;hetzelve op de wijze, in de eerste waarnemingnbsp;vermeld, onverwijld weg te nemen. Uit het nunbsp;binnenste gedeelte van den uitgezakten draagzak,nbsp;ontlastte zich, bij de afsnijding, eene, nog al vrijnbsp;aanmerkelijke, hoeveelheid stinkend, met etter vermengd, vocht. De Koe genas, onder verdere behandeling j zij bleef intusschen weinig melk geven,nbsp;en is later mede vet gemest.

Derde loaarneming. Op den 16'*''“ Junij 1844, geroepen zijnde mijne hulp te veiieenen bij eenenbsp;zesjarige rood—bonte Melk—koe, toebehoorende aan.nbsp;Fr. vas Acker, te St. Kruis, bevond ik haar metnbsp;den geheel uitgezakten en omgestulpten draagzaknbsp;ter neder liggen. Te vergeefs had een Vee—helpernbsp;pogingen gedaan, om het deel in te brengen. Denbsp;baarmoeder was uitgezet en vergroot, blaauwachtignbsp;van kleur, en sterk gekneusd.

Op grond van het slechte gevolg, dat ik hier kon vooruitzien van elke poging, om het omgesiulpte deelnbsp;binnen te brengen, stelde ik dadelijk de afzettingnbsp;der baarmoeder voor, tevens wijzende op de vroegere

26*

-ocr page 416-

394

voordeelige uitkomsten dezer kunstbewerking. Men stond dit, zes uren na de uitzakking, toe, alsnbsp;wanneer de operatie door mij verrigt werd, metnbsp;daaropvolgende genezing der Koe, welke intusscbennbsp;eenige weken duurde, en waarbij de melkgevingnbsp;niet zeer overvloedig was.

Vierde waarneming. In den vroegen morgen van den IS*®quot; April 1845, werd mijne hulp ingeroepen bij eene Koe van Jozias Risseebw, Landman te Oosiburg, ten einde eenen uitgezaktennbsp;draagzak terug te brengen.

Bij mijne komst aldaar, vond ik eene schoone zwart-bonte, achtjarige Koe in den stal liggen,nbsp;met den geheel uitgezakten en omgestulpten draagzak, welke buitengewoon hoekvormig uitgezet ennbsp;vergroot was. Het deel was blaauwachtig vannbsp;kleur, welke niet omschreven was. De Koe hadnbsp;hevige persingen.

De onmogelijkheid voorziende, om de baarmoeder met een gewenscht gevolg terug te brengen, steldenbsp;ik den Eigenaar de afsnijding voor, die mij zulksnbsp;loestond.

, Ik onderzocht den hals van dit tegennatuurlijk vergroote ingewand, en ontwaarde, vóórdat ik dennbsp;band wilde aanleggen, dat de hals der baarmoedernbsp;slechts weinig kon worden te zamengedrukt. Tennbsp;einde te weten, of er ook iets buitengewoons in denbsp;holte bevat was, maakte ik, met de bistourie, eenenbsp;kleine opening in den hals, en bevond, dat denbsp;baarmoeder met darmen opgevuld was. Ik deednbsp;alle moeite, om de darmen in de buiksholte terugnbsp;te brengen, doch zulks mogt mij, ondanks de

-ocr page 417-

395

aangewende pogingen, niet gelukken; zoodat ik Van mijn plan moest afzien, en de Koe den slagernbsp;overlaten.

Herhaalde uitzakking der baarmoeder bij eene Koe, door inspuiting van Decoctum cort.nbsp;quercini hersteld.

Eene zwart—bonte zesjarige Koe van D. de Die, te St. udnna ter Muiden, vond men, in den morgennbsp;van den 26®“’” Maart 1840, gekalfd hebbende.nbsp;Gedurende den ochtend perstte dezelve, om denbsp;nageboorte uit te drijven, hetwelk niet gelukte.nbsp;Ongeveer te tien uren werd de baarmoeder uitgedreven en omgestulpt. De Landman bragt hetnbsp;deel weder voorzigtig terug, hetwelk, volgensnbsp;zijne getuigenis, gemakkelijk geschiedde. Hij legdenbsp;eene broek aan, en de Koe bleef wel; alleen behield zij nu en dan nog persingen. Na vier dagen scheen de Koe hersteld te zijn, zoodat denbsp;broek werd afgelaten. Op den 2'*®“ April echter,nbsp;werd de baarmoeder wederom geheel uitgeperst,nbsp;wordende op nieuw door den Eigenaar terugge-bragt, en zulks geschiedde ten derden male op dennbsp;dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;April, als wanneer ik geroepen werd.

Ik bevond de baarmoeder natuurlijk omschreven, niet miskleurig, met eene witte, naar etter gelijkende , stoffe overdekt. De inbrenging ging zeernbsp;moeijelijk. Ik legde de broek weder aan, lietnbsp;vijf malen daags een Decoctum corticis quercininbsp;inspuiten. De persingen hielden nu op, hebbende

-ocr page 418-

396

tot lieden, den O'*'quot; Mei 1846, nog geené nieuwe uitzakking meer plaats gevonden. Alhoewel denbsp;Koe veel geleden heeft, bevindt zij zich vrij wel, ennbsp;geeft dezelve, naar omstandigheden, eene redelijkenbsp;hoeveelheid melk.

TVaarneming omtrent het afzetten van den om-gekeerden draagzak hij eene Geit; aan ’s Rijks Vee—Artsenijschool.

De derde, hier voren, door den Heer Mazche, medegedeelde waarneming, doet zien, dat met hetnbsp;uitzakken der omgestulpte baarmoeder, omstandigheden kunnen gepaard gaan, welke de afzettingnbsp;van het aldus verplaatste deel onraadzaam maken.nbsp;Men zal dus altijd, hij de onderneming dezernbsp;operatie, ten aanzien eener gunstige voorspelling,nbsp;op zijne hoede dienen te zijn, te meer, dewijl denbsp;bedoelde omstandigheden meermalen uitwendig nietnbsp;kunnen worden waargenomen. Het volgende gevalnbsp;kan daarvan tot een bewijs verstrekken.

Op den 4*'“ Junij dezes jaars, werd aan ’s Rijks Vee—artsenijschool gebragt eene Geit met omstul-ping van den draagzak. Zij was op den 2^'“ Junijnbsp;bevorens, des ochtends, van een groot levend ennbsp;goed voldragen jong van het mannelijk geslachtnbsp;verlost. De verlossing was zeer moeijelijk geweest,nbsp;doch zonder instrumentale hulp volbragt.

De draagzak was reeds onder den verlossings— arbeid, welke met sterke persingen gepaard ging,nbsp;eenigzins uitgezakt, en was hel deel, na de ver-

-ocr page 419-

397

lossing, onder aanhoudend voortdurende persingen, geheel omgekeerd en buitenwaarts gedrongen. Hetzelve werd, door den Eigenaar, binnen gehragt,nbsp;doch, dewijl de werking voortduurde, zakte hetzelve telkens op nieuw uit, zoodat de pogingennbsp;tot weder—inhrenging vruchteloos bleven.

Toen de Geit, op den 4'*°“ Junij, des voormid-dags te 10‘/j uren, aan de ziekenstallen der school werd gehragt, had de volgende toestand plaats.

De baarmoeder, welke, geheel omgestulpt, en van de ei—vliezen ontdaan, buiten de scheede hing,nbsp;had een rood ontstekingachtig aanzien, doch konden daaraan geene beleediging noch sporen vannbsp;versterf worden waargenomen, niettegenstaande hetnbsp;deel, gedurende twee dagen, bij tusschenpoozen,nbsp;en, sedert de laatste uren, aanhoudend aan denbsp;lucht was blootgesteld geweest, en het bij herhaling de bewerking van het binnenbrengen hadnbsp;ondergaan. Het uitgezakte deel was echter zeernbsp;opgezet, en liet zich, vooral aan den bodem ofnbsp;het onderste gedeelte, gespannen, en als hard ennbsp;deegachtig verdikt, aan voelen.

Het dier verkeerde overigens in groote zwakheid, was kortademig, gepaard met sterk buikslaanj denbsp;oogen stonden mat, zijnde de blik dof en treurig jnbsp;de eetlust was opgehouden, de ontlasting spaarzaam,nbsp;en de melk-afscheiding zeer gering; de pols versneld.

Vermits van de terugbrenging des draagzaks geene betere uitkomst kon verwacht worden, dannbsp;vroeger daarvan was ondervonden, terwijl dezelve,nbsp;wegens de hardheid en gezwollenheid van het deel.

-ocr page 420-

398

ook onuitvoei-lijk scheen, zoo werd, als het eeiiige middel, om het dier misschien nog ia het levennbsp;te behouden, tot de afzetting besloten, welke dadelijk, door den Heer Vee—arts B. J. G. Runoeks,nbsp;op de volgende wijze werd verrigt:

Nadat op den afstand van een paar vingerbreedten beneden den mond der baarmoeder een band om den hals aangelegd, en deze sterk aangetrokken was, werd het deel daar onder afgesneden j de wond, met het nog aanwezige gedeeltenbsp;van den hals, met laauw water afgewasschen, ennbsp;daarna ingebragt.

Nu werd de Geit op een geschikt stroo—bed gelegd, zoodanig, dat het achterstel zich hoogernbsp;dan het voorste gedeelte des ligchaams geplaatstnbsp;vond. Eene strook linnen werd broekswijze voornbsp;de scheede bevestigd, ten einde de uitzakking tenbsp;voorkomen. Dan reeds onder deze bewerkingnbsp;vertoonden zich verschijnselen aan het dier, welkenbsp;een spoedigen dood deden vooruitzien. Er ontstond namelijk braking eener stinkende groenenbsp;sloffe, vergezeld van uitputting der krachten,nbsp;waaronder het dier, binnen een kwartier uurs,nbsp;zonder stuipen of sterke benaauwdheid stierf.

Bij de opening, welke des avonds te 6 uren geschiedde, werd het volgende waargenomen : Denbsp;Geit was wel gevoed en zelfs vet. In de buikholte : versterf van het buik vlies, en uitstortingnbsp;van bloed binnen de buikholte, zijnde de darmennbsp;met eene laag, ter dikte van nagenoeg een hal vennbsp;duim, daarmede overdekt; hetzelve was gecoagu»nbsp;leerd, en bad zich de vezelsioffe hier en daar

-ocr page 421-

399

afgescheiden, hebbende zich tol vormlooze strengen en klompen gevormd. Vooral was de uitstorting het aanmerkelijkst in de bekken-holte, zijndenbsp;de breede of lenden—banden, alsmede de vliezen,nbsp;welke den endeldarm en de pisblaas met dennbsp;draagzak verbinden, met bloed opgevuld ennbsp;daarmede als doortrokken. De blaas was ledig ennbsp;te zamen getrokken, en tevens eenigermate ontstoken 5 de nieren en pisleiders waren mede doornbsp;ontsteking aangedaan. De endeldarm bevatte slechtsnbsp;weinig harde drekstoffen; de groote maag of pensnbsp;was met dunne, groene, slinkende voederstoffe opnbsp;gevuld; de tweede, derde en vierde maag warennbsp;in geringe mate ontstoken, zamengetrokkén, slechtsnbsp;weinig stoffen bevattende. De overige darmennbsp;waren mede hier en daar ontstekingachtig aangedaan, eene geringe hoeveelheid drekstoffen inhoudende; aan de lever en milt was niets ongewoonsnbsp;op te merken; de galblaas was met dunne, ligt—nbsp;groene, gal opgevuld; het hart en de longen bevonden zich in den natuurlijken staat.

Het is te vooronderstellen, dat hier eene verscheuring van bloedvaten, tijdens de mooijelijke verlossing, in het buikvlies of in de banden van deiinbsp;draagzak, ten gevolge van de zware persingen, ennbsp;de rekking der deelen, heeft plaats gehad, waarnbsp;door de inwendige bloedstorting is voortgebragt,nbsp;welke in alle geval, ook zonder de verrigte operatie, binnen korten tijd, den dood zou hebbennbsp;moeien veroorzaken. Zoodanige uitkomsten kun-nen iutusschen voor den onkundigen den schijnnbsp;hebben, dal zij het onmiddellijk gevolg zijn eener,

-ocr page 422-

400

te ligivaai’dig ondernomene, kunstverrigiiug, en eene ongegronde beschuldiging opwekken, waartegen de Vee—arts zich steeds, voor zijn eigennbsp;belang en dat der kunst, zoo veel mogelijk, behoort te vrijwaren.

TVaarneming omtrent de mededeeling van een huid-uitslag van een Kalf aan den Mensch;nbsp;door D'. Da.ss£N, te Hoogeveeu, {Provincie Drenthe).

Een zevenentwintigjarige, gezonde, en wel gestelde Landman, nimmer aan klierziekte hebbende geleden, van een phlegmatisch—sanguinisch temperament, kwam mij, in Mei 1845, raadplegennbsp;wegens een huid—uitslag, hetwelk zich aan denbsp;vingers van de regter hand, slechts in geringenbsp;mate, doch in een sterkeren trap aan het voorhoofd en den nek vertoonde. Het uitslag bestondnbsp;uit kleine, digt op een gehoopte, knobbeltjes innbsp;de huid, welke, zoo ver deze zich uitstrekten,nbsp;donker rood gekleurd was. Te vergeefs trachttenbsp;ik dit uitslag onder de vele beschrevene soortennbsp;Van exanthemen te rangschikken, daar geene enkele beschrijving juist overeenkwam met het geval, dat ik voor mij had. Mijne belangstellingnbsp;werd echter nog vermeerderd, door het berigt,nbsp;dat bij een der dienstboden van den boven bedoelden Landman, zich hetzelfde uitslag aan denbsp;handen vertoonde, en dat beide twee, aan eennbsp;huid—uitslag lijdende, Kalveren hadden gesmeerd.

-ocr page 423-

401

Ik deed beiden cremor tartari gebruiken , waar • schuwende tegen prikkelende middelen, inzonderheid tegen zoodanige zalven, waarmede de Landlieden niet zelden gereed zijn, om tegen soortgelijkenbsp;huid—ziekten aan te wenden. Desniettemin werden, eenige dagen later, de aangetaste deelen metnbsp;groene zeep gesmeerd, hetgeen bij den dienstbodenbsp;de verdere ontwikkeling schijnt verhinderd, dochnbsp;bij den Landman bevorderd te hebben. Ten minste, ik werd bij den laatsten gehaald, en vondnbsp;de aangedane plaats van het hoofd en den neknbsp;vergroot, zeer gezwollen, de knobbeltjes in omvangnbsp;toegenomen, en gedeeltelijk met etter gevuld, terwijl de lijder over zware hoofdpijn, en ondragelijkenbsp;hitte in de aangedane plaatsen klaagde. Er wasnbsp;koorts en slapeloosheid aanwezig. Ik vreesde voornbsp;eene aandoening der hersen—vliezen, en schreefnbsp;daarom eene aderlating voor van vierentwintig oneen, een verkoelenden laxeerdrank, en beval ha-vergort—pap op de aangedane plaatsen te leggen.nbsp;Tevens onderzocht ik een der Kalveren.

Ik vond bij hetzelve slechts eenige diepe verzweringen op den staart en het heiligbeen; maar de dienstbode, inzonderheid een oude knecht — innbsp;de omstreken bekend als Vee—docter — verzekerdenbsp;mij, dat bij het dier aanvankelijk kleine puistjesnbsp;hadden bestaan, met witte kopjes, die in zwerennbsp;veranderd waren, en dat dit uitslag naeter heette,nbsp;waardoor, in natte jaren, slecht gevoede Eunderennbsp;dikwerf werden aangetast. Hij voegde er bij, datnbsp;dit naeter overigens besmettend was, en op menschennbsp;overging, hoewel zeer zeldzaam; doch dat het eene

-ocr page 424-

402

ongehoorde zaak was hetzelve waar te nemen in eenen stal als dezen, zijnde dezelve niet alleen ruim,nbsp;maar ook van schoon en gezond vee voorzien , terwijlnbsp;de Eigenaar bekend is wegens zijne liefhebberij voornbsp;de aanfokking van goed ras, drijvende hij meernbsp;het landbedrijf als bezigheid van vermaak, alseenenbsp;aangeërfde eigenschap van zijne voorzaten, dan welnbsp;om geldelijke voordeelen.

Den volgenden dag, vond ik den lijder, wat de hoofdpijn en de koorts betreft, iets beter; dochnbsp;de aangedane plaatsen meer ontstoken, en eenenbsp;groote hoeveelheid dun etterachtig vocht afscheidende. Terwijl eene menigte der puistjes geborsten waren, verhieven zich tevens nieuwe. Dezelfde knobbeltjes, waarmede het uitslag op het voorhoofd en aan den nek begonnen was, vertoondennbsp;zich nu ook aan de armen en beenen.

Ik meende bij de auiiphlogisiische behandeling te moeten volharden, te meer, dewijl het bloednbsp;een ontstekings—toestand te kennen gaf. De aderlating werd tot acht malen, telkens tot eene grootenbsp;hoeveelheid, herhaald.

De fibrine was steeds vermeerderd, terwijl de cruorine ten naastebij normaal werd bevonden,nbsp;iets, hetwelk alleen uit het krachtige gestel desnbsp;lijders, en de weldra wederom geregeld gewordenenbsp;spijs—vertering kon verklaard worden : hoewel hetnbsp;voedsel steeds uit plantaardige zelfstandigheden bestond. Wijders werd inwendig calomel toegediend,nbsp;in tamelijke hoeveelheid, met verkoelende en openende geneesmiddelen afgewisseld.

Onder deze krachtige, en, in het algemeen veel

-ocr page 425-

403

te krachtige, geneeswijze, kwamen de knobbels op de armen en beenen niet tot verdere ontwikkeling.nbsp;Het voorhoofd en de nek echter bleven, gedurendenbsp;twee en drie weken, in denzelfden toestand, alsnbsp;wanneer de ontwikkeling van nieuwe puisten ophield. De zwelling der huid verminderde langquot;nbsp;zaam, en nog langzamer de roodheid, welke opnbsp;den 26®‘™ Maart 1846 — de dag der mededeelingnbsp;van het geval — nog niet geheel verdwenen was.

Meermalen heb ik mij de vraag gedaan ; heeft hier werkelijk eene overdraging of besmetting dernbsp;lijders, door de, aan huid—uitslag lijdende, Kalveren plaats gevonden ? Het zou gewaagd zijnnbsp;zulks stellig te willen beslissen. De overwegingnbsp;echter, dat al het nazoeken in geneeskundige schriften mij geene huid—ziekte, als zoodanig den menschnbsp;oorspronkelijk eigen, deed vinden, met de hiernbsp;bestaande overeenkomende, en dat gelijktijdig tweenbsp;menschen door hetzelfde exantheem werden aangetast, die in aanraking waren geweest met Kalveren, aangedaan door een huid—uitslag, datnbsp;althans somwijlen op menschen schijnt over te gaan,nbsp;maakt mij geneigd, om eene wezenlijke besmettingnbsp;aan te nemen.

De bovenstaande waarneming, mij door den Heer Med. Doctor Dassen, onder dagteekening vannbsp;26 Maart 1846, briefswijze medegedeeld, is mijnbsp;allezins belangrijk en waardig genoeg voorgekomen,nbsp;om algemeen bekend te worden gemaakt: weshalvenbsp;liet mij aangenaam was, cfgt; mijn verzoek, van hem

-ocr page 426-

404

de loestemniiiig te mogen ontvangen, om' er zoodanig gebruik van te maken, als ik voor bel bedoelde oogmerk nuttig zou oordeelen.

Dat bier eene besmetting der personen, waarvan gesproken wordt, door de Kalveren, die aan eenenbsp;huid—ziekte lijdende waren, beeft plaats gehad,nbsp;hieraan valt, volgens het verhaal der omstandigheden, door den Heer Dassen vermeld, wel naau*nbsp;welijks te twijfelen. Het is allezins waarschijnlijk,nbsp;dat het uitslag, hetwelk bij de dieren plaats had,nbsp;van een schutftachtigen aard is geweest, welke besmettende huid—ziekte liet Rund met vele anderenbsp;dieren gemeen heeft. Dezelve komt bij het Rund,nbsp;even als bij sommige andere dier—geslachten, ondernbsp;twee hoofd—vormen voor, namelijk onder dien vannbsp;natte en drooge schurft, welk verschil echter meernbsp;in het uitwendig aanzien, dan in den aard dernbsp;ziekte schijnt gelegen te zijn, daar men meermalen beide vormen gelijktijdig bij een en hetzelfdenbsp;voorwerp waarneemt. Volgens sommigen zijn dezenbsp;variëteiten der schurft zoo weinig van elkandernbsp;afwijkende, dat zij geene afzonderlijke vermeldingnbsp;verdienen (’).

Bij de zoogenaamde drooge schurft ontstaan, op verschillende deelen van het ligchaam , plaatsen,nbsp;alwaar hel haar droog wordt, los zit en uitvalt.nbsp;De dieren, hierdoor aangedaan, ondervinden on-

(‘) IIURTIIEI. d’Auboval , Wörterbuch der Thürhcilkunde, mit Anmerhungen von IIenner , B, III, S. 444, Verg, ook Gonzel,nbsp;Die Bdude det Rindviehes', in de Oeconomische ISenigkeiten,nbsp;1S28, S. 748.

-ocr page 427-

405

ophoudelijke jeukte, waardoor zij bestendig genoodzaakt worden zich tegen omringende ligcha-men te schuren. De jeukte is vooral des avonds en des nachts het hevigst. Voor zoo ver het diernbsp;de aangedane plaatsen met de tong kan bereiken,nbsp;houdt het zich bezig met die te belekken. Vermits het hierdoor vele loszittende haren binnenslikt,nbsp;geeft zulks meermalen aanleiding tot het ontstaannbsp;Van haarballen in de eerste maag (‘).

Tusschen de haren of op de kale huid—plaatsen, neemt men meestal kleine, met meer of minder dikken etter gevulde, pukkels of zweertjesnbsp;waar, welke, door de gedurige wrijving, weldranbsp;open gaan, opdroogen, en met een meelachtig,nbsp;witachtig-rood of graauwachtig, poeder afschilferen , of ook in voortknagende verzweringen overgaan, waarop zich dikkere korsten vormen, uitnbsp;welke voortdurend eene vloeistoffe sijpeltj als wanneer het uitslag den naam van de natte schurftnbsp;draagt. De huid zelve verkrijgt hierbij meermalennbsp;een rood, ontstoken of miskleurig aanzien, terwijlnbsp;zij ook niet zelden verdikking en verharding ondergaat.

De bedoelde ziekelijke aandoeningen der huid vertonnen zich vooral aan den hals, ook aan dennbsp;kop, rondom de oogen, langs den rug, het kruis,nbsp;en den staart. Hoewel de dieren hierbij overigensnbsp;gezond schijnen, en de eetlust en herkaauwing opnbsp;zich zelve voortduren, zoo beletten echter de be-;

(') Chabert , instructions et Observations sur les maladies des Animaux Vomestiques, Tom. IV. p.

-ocr page 428-

40G

stendige jeukte en onrust de dieren de noodige hoeveellieid voedsel tot zich te nemen, waardoornbsp;zij, binnen korteren of langeren tijd, vermageren,nbsp;terwijl de Koeijen in de melk afnemen, en denbsp;Runderen somwijlen uitteren en sterven.

Ofschoon de schurft—ziekte algemeen bij zoodanig vee ontstaat, hetwelk slecht gevoed en verzorgd is geworden, en waarbij het aan de vereischie zuivering ontbreekt, zoo ziet men dit uitslag toch ooknbsp;meermalen bij wel gevoed en zuiver gehoudennbsp;vee geboren worden 5 waarvan het bovenstaandenbsp;geval mede een voorbeeld oplevert. Günzel verhaalt de schurft meermalen bij zoodanig vee tenbsp;hebben waargenomen, hetwelk niet door besmetting kon zijn aangedaan, daar zich in den gehee-len omtrek geen enkel stuk schurftig vee bevond,nbsp;en ook de melk—meiden, die dit vee behandelden, aan geene schurft— of andere uitslag-ziektenbsp;leden.

Er bestaan veelvuldige voorbeelden van de weder-keerige besmettelijkheid der schurft—ziekte tusschen verschillende Huisdieren, en van deze voor dennbsp;menschj doch ten aanzien van het Rund schijnt denbsp;laatstbedoelde eigenschap minder algemeen plaatsnbsp;te hebben, of te zijn waargenomen, en beschreven,nbsp;dan van andere dieren, b. v. van het Paard, hetnbsp;Varken, den Hond en de Kat. Ik vind althansnbsp;van de overdraging der schurft van het Rund opnbsp;den mensch slechts één geval geboekt in het Ar-chiv filr Thierheilkunde, von der Gesellschaft

(‘) günzel, ,^. p, S. 748.

-ocr page 429-

407

Shkiceizerischer Thierarzte, B. II. H. 2. S. 46, 2^uy 1820, van den Adjunct—Opper—Vee—arts H. Ernstnbsp;te Toss, in het Canton Zurich. Het heeft met dat,nbsp;door den Heer Dassen medegedeeld, groote overeenkomst, weshalve het niet onbelangrijk schijnt, denbsp;hoofdpunten, tot dit geval betrekkelijk, hier ternbsp;vergelijking te laten volgen. De huidziekte bestondnbsp;bij de onderzochte voorwerpen in haarlooze plekken, die bijna over het geheele ligchaam verbreidnbsp;Waren, ter grootte van een kreutzer. De meestenbsp;bevonden zich aan den kop en rondom de oogen,nbsp;aan den hals, langs den ruggraat, in de milt—nbsp;kuilen, en aan de flanken.

De jongste dezer plekken hadden op derzelver grond een witachtig stof, hetwelk bijna met denbsp;huid te zamengegroeid scheen te zijn. Na hetnbsp;afschaven van het stof, was de huid rood. Bij denbsp;oudere schilfers speelde de kleur in het blaauw-achtige, en, na eene zorgvuldige zuivering dernbsp;huid, kwam er bloed uit de plaatsen te voorschijn,

De oudere schubben, welke reeds acht dagen hadden bestaan, waren met eene korst bedekt,nbsp;onder welke eene dunne etterstofle aanwezig was.nbsp;De huid was miskleurig, zwartachtig—bruin, ennbsp;door den scherpen etter als aangevreten, zoodat,nbsp;na de geheele verwijdering der korsten, er zichnbsp;eene kleine verzwering had gevormd. Dit denbsp;oudste schurft—plekken, die zich vooral menigvuldignbsp;in de regter flank—streek bevonden, sijpelde, volgens het verhaal van den Eigenaar, een kwalijknbsp;riekende etterj de huid was aangevreten, op dennbsp;V. Dl. II. St.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;27

-ocr page 430-

408

grond verdikt, bijna als verhard, en de aangedane plaatsen hadden het aanzien van brand— vlekken.

De verrigtingen der inwendige deelen, namelijk de ademhaling, de bloeds-omloop, en de spijsvertering namen geen deel aan de ziekte; alleennbsp;werd de melk-afscheiding geringer, en het lig-chaam nam tot aan de beginnende herstelling innbsp;krachten af.

De aanwijzing ter genezing vorderde vooreerst eene betere en meer krachtige voeding, bijv. haver, zemelen enz., waaronder gentiaan~ en kalmus—wortel, genever—bezien, en zwavel gemengdnbsp;werden. Uitwendig werden de korsten en hetnbsp;stof op de schurftige plekken met een stomp mesnbsp;afgewreven ; voorts werd bijna het geheele ligchaamnbsp;zorgvuldig met zeep—water afgewasschen en gezuiverd, en daarna de nieuwe, slechts nog met witnbsp;stof bedekte, plekken met een mengsel van gelijkenbsp;deeieri terpentijn— en hersthoorn—olie ingewreven;nbsp;de oudere schurftige plaatsen integendeel, welkenbsp;met korsten overdekt waren, onder welke zichnbsp;reeds dunne etter gevormd had, waarbij de huidnbsp;ingevreten was, werden, na de gemelde zuivering,nbsp;met een mengsel van zwavelbloem, poeder vannbsp;eikenbast, en roode kwikzalf {praecipitaat) bestrooid.

Onder deze behandeling, welke slechts eenmaal daags werd aangewend, zag men, reeds op dennbsp;derden oen vierden dag, dat het witte stof verminderde, sdat de huid langzamerhand wederomnbsp;hare natuurlijke kleur verkreeg, de haren begonnen

-ocr page 431-

409

te groeijen, de melk—afscheiding vermeerderde, en het dier ziglbaar in krachten toenam.

Voor en aleer echter het aangetaste Rund volkomen genezen was, werden de, naast hetzelve staande, Runderen door dezelfde ziekte aangedaan.nbsp;De eerste kenteekenen waren kale, kleurlooze,nbsp;plaatsen aan het ligchaam, die voornamelijk aan denbsp;oogleden, aan den hals, en over den rugontstonnbsp;den, en op den bodem met een wit stof bedektnbsp;waren. Men nam in het begin slechts stipjes of vlekjesnbsp;{Tüpfelchen) waar, welke zich echter reeds op dennbsp;tweeden en derden dag vergrootten, terwijl denbsp;huid alsdan onder het stof een blaauwachtig aanzien verkreeg. Terstond werd de boven beschrevenenbsp;geneeswijze in werking gebragt. Het stof namelijknbsp;werd met een stomp mes afgeschaafd, voorts denbsp;aangedane plaatsen met zeep-waïer gezuiverd ennbsp;daarna met een mengsel van terpentijn en herst—nbsp;hoorn—olie bevochtigd, waardoor de ziekte geenzinsnbsp;zulk een hevigen trap bereikte, als bij de eerstnbsp;aangedane dieren het geval was geweest. Ernbsp;vormden zich geene korsten noch etter, en denbsp;dieren bleven hunne natuurlijke vrolijkheid behouden.

Door deze, tamelijk eenvoudige, behandeling werden de zieke dieren binnen veertien of vijftiennbsp;dagen volkomen hersteld. Het was echter hierbijnbsp;opmerkelijk, dat, gedurende het beloop der ziekte,nbsp;eene veertienjarige dochter, welke het eerst aangedane Rund had gemolken, bij welke verrigtingnbsp;zij haar hoofd, namelijk een gedeelte vaiï'jhet voorhoofd en de haren, met de, doosu de schurftige

27*

-ocr page 432-

410

plekken aangetaste, zijdeiijke, deelen (^flanken) der Koe ineermalen in aanraking had gebragt, doornbsp;dezelfde uitslag—ziekte aangedaan en geplaagd werd.

In het begin bespeurde zij aan het voorhoofd en in de haren jeukte; de huid werd rooder, evennbsp;als ware dezelve ontstoken; er vormden zich kleinenbsp;blaasjes, en vervolgens eene, aan de afschilferingnbsp;bij de Koe gelijkende, vochtige bekorsting. Doornbsp;eene tijdig aangewende geneeskundige behandelingnbsp;werd dit uitslag weldra weggenomen. Te gelijkernbsp;tijd nam de Heer Ernst, in de naburige Gemeentenbsp;Rickenbac/i, een soortgelijk verschijnsel waar. Eennbsp;jong mensch, die zich met de verzorging en oppassing van zulke zieke dieren bemoeide, kreeg aannbsp;de handen en in het aangezigt even zulke schurftige plekken, als de dieren. Hieruit volgt, zegt denbsp;gemelde schrijver, dat zoowel Vee—artsen als anderenbsp;personen, die met zoodanige zieke dieren moetennbsp;omgaan, de noodige voorzigtigheid behooren innbsp;acht te nemen, ten einde niet door dezelfdenbsp;onaangename ziekte te worden aangedaan.

Of nu in de beschrevene gevallen der huidziekte van het Rund — gesteld, dat dezelve voor warenbsp;schurft te houden zij (‘) — op zich zelve als be- 1


1

Er komen bij de dieren verschillende uitslag-ziektcn voor, vraaraan de naam van schurft gegeven wordt, welke niet totnbsp;de ware schurft (scahies vera s. genuina) behooren. Tot dusnbsp;ver schijnt het begrip van- schurft steeds onzeker, althansnbsp;eenigzins onbepaald, tc zijn, tenzij men daartoe brenge denbsp;aanwezigheid 'deS schurftmijt in het exantheem, en de gangennbsp;van dit''inSedt‘ondier de opperhuid, In de verwisseling dernbsp;onderscheidcné‘ luh'dZÏèKleri, welke voor schurftachtig worden

-ocr page 433-

411

smeltend voor den mensch moet worden beschouwd, dan of de overdraging geschiedt, gelijk zulks tennbsp;aanzien der schurft—ziekte van andere dieren, metnbsp;name van het Schaap, en ook van den mensch (’),nbsp;schijnt plaats te hebben, door middel van de sehurft-myt {garcoptes, acarus seabiei), blijft voor als nognbsp;twijfelachtig. Dat ook deze epiphyt ia het schurft-uiislag van het Rund wordt aangetrolfen, is reedsnbsp;door de ondervinding bevestigd. Gohier (®) zegtnbsp;gehouden, doch meestal van een herpetüchen, lymphatiekmnbsp;of scrophuleusen aard zijn, schijnt mede de reden Ie zijn gelegen van het verschil der uitwerking, welke van de middelen,nbsp;die ertegen worden aangewend, meermalen wordt ondervonden.

{*) Men zie hieromtrent de Ansteckungsversuche an Schafen, mit Rdude-Milben, Raude-jauche, u. s. w. van Prof. C. H.nbsp;Heriwig, in het 1 Deel van het Hlagazin für die Gesammtenbsp;Thierheilkunde, S. 99; en voorts de grondig bewerkte Verhandeling van mijnen geachten vriend, den Heer Med. Doct.D. K.nbsp;VAN Leeuwen, te Utrecht, in het Nederlandsch Lancet, 2‘i'gt;nbsp;Serie 1846; in welk stuk men te dezer zake, bepaaldelijk ooknbsp;ten aanzieu der vragen: welk verband er tusseben het aanwezen van den sarcoptes hominis en de scabies bestaat? welknbsp;exantbeem eigenlijk voor scabies vera te houden zij? en omtrent andere punten, tot deze ziekte betrekkelijk, belangrijkenbsp;beschouwingen aantreft. Daar deze Geneesheer mij, voor eennbsp;volgend Deel van dit Magazijn, eene Verhandeling heeft toegezegd over dit onderwerp, voor zoo ver hetzelve meer bijzonder tot de dieren betrekking heeft, zal ik hierover thans nietnbsp;verder uitweiden.

t*) Mémoires et Observations sur la médecine et la chirurgie vétérinaires, Tom. II, pag. 219 en suiv. Men vindt hier denbsp;schurftmijt van het Paard afgcbeeld. Bij Heking^, Speciellenbsp;Pathologie und Therapie, Stuttgard 1842, S. il84., wordt vermeld, dat de schurft van Runderen aan. den mensch^ en vannbsp;Paarden aan deze kan worden medege4eellt;l; i POk wordt doornbsp;hem het geval verhaald, dat eene schurfijgp. Kat,.,(,welke do

-ocr page 434-

412

dezelve ia dit uitslag te hebbea gevonden j doch bij geeft er geene nadere beschrijving van. Ooknbsp;Kegelaar (‘) nam dit insect bij de schurft der Koenbsp;waar, en Bering heeft van hetzelve eene naauw-keurige beschrijving en afbeelding gegeven in denbsp;TVürttemhergische Natur—wiisenschaftliche Jah-Erster Jahrgang, StuUgard lMfgt;^ S, 110.nbsp;Hij merkt echter hierbij op, dat deze mijt raoei-jelijker te vinden is bij het Rund, dan bij sommige andere dieren, hebbende hij zich jaren langnbsp;moeite gegeven, om aan de schurft lijdende Runderen op te sporen, doch hij zag meest herpeti-sche {Jleohtecihnliche) uitslagen. Hij ontving, opnbsp;zijn verlangen, van onderscheidene bekenden, korsten en schilfers van uitslagziekten van het Rund,nbsp;waarin volstrekt geene mijten werden aangetroffen,nbsp;totdat hem zulks, op het eind van Februarijnbsp;1845, gelukte bij een Kalf van tusschen 7 en 8nbsp;jaren oud.

Omtrent de mededeeling van het schurft—uitslag van den Hond, het Paard, en het Varken aan dennbsp;mensch — immers van exenthemen, welke daarvoor schenen te moeten worden gehouden — zijnnbsp;vroeger waarnemingen medegedeeld door Bontekok,nbsp;Hekmeijer (“) en buitenlandsche Vee—artsen, naarnbsp;welke ik meen te mogen verwijzen. Wijders vindtnbsp;men eene aantal merkwaardige gevallen van denbsp;gewoonte had zich op den rug eener Koe neder te leggen,nbsp;de schurft aau deze mededeelde, en dat hierdoor de melk-meidnbsp;en het geheele ijiuisgezin werden besmet.

(‘) idagdzywj Övlll. bladz. 265. p) iffagazijn, l). lil, bladz, 253 —265.

-ocr page 435-

413

orerdraging der schurft-ziekte vau het Paard, dea Hond, de Leeuw, en de Kat bijeen verzameld,nbsp;door J. Levin, in zijn werkje, getiteld: Verglei-chende Darstellung der von den Hausthieren aufnbsp;Mennohen ühertragharen Krankheiten, Berlinnbsp;1839, S. 217 u. w. Daar wij van dit zaakrijkenbsp;werkje eerlang eene Nederduitsche vertaling mogennbsp;te gemoet zien, door den Vee—arts J. Jennks,nbsp;acht ik het onnoodig die gevallen hier in bijzonderheden te vermelden. Men kan hierover medenbsp;raadplegen D'. Bebnhakd Kitteb, Zusammenstel-lung einiger Beispiele von Uebertragung dernbsp;Raude von Thiere auf Mensohen, bij uittrekselnbsp;medegedeeld in de Jahrhücher der in— und aus~nbsp;landisclie Gesammten Medioin, von C. C. Schmidt,nbsp;1135, Heft 1. S. 15. Supplem. Band 1836, S. 202.nbsp;1837, Heft 2, S. 184. 1842, Heft 3. S. 293,nbsp;alsmede de Verhandeling van denzelfde schrijver:nbsp;Zur Geschichte der Krankheiten, welche siohnbsp;von den Thieren auf den Menschen üherpjlanzennbsp;latten, in dezelfde Jahrhücher; Medeoinisoh—nbsp;Chir. Zeitung, 1832, S. 178.1836, S. 117, 229,nbsp;259; Archivet généralet de JMLédecine, 1836, S.nbsp;350—354; Fbobieps Neue Notizen, B. VIII,nbsp;December 1838; Oesterreiohiscke JSJedicinitohenbsp;Wochenschrift, 1842, N“. 34, September 1843,nbsp;Nquot;. 37; Jahrhücher der Oetterreichitchen Stoa-tet, B. XVIII; Neuette Folge, B. IX. S. 444,nbsp;en vele andere schriften. Ook omtrent de mede-deeling der schurft van den Kameel® aan dennbsp;mensch wil men voorbeelden

tt'ilO lil '¦ «yïopct,; ¦

-ocr page 436-

414

Vermits de naam naeter, waarmede het bedoelde huid-uitslag van het Rund door de Drentsche Landlieden, volgens de inededeeling van den Heernbsp;Dassen, bestempeld wordt, mij ten eenemale onbekend was, heb ik getracht hieromtrent, zoowel alsnbsp;ten aanzien der huidziekte zelve, nadere berigtennbsp;in te winnen, en heb ik van den kweekeling aannbsp;’s Rijks Vee—artsenijschool L. Hübenet, door tus*nbsp;schenkomst van deszelfs broeder, den Heer H.nbsp;Hdbknkt , wonende op het Hoogeveen, en van dennbsp;Vee—arts H. Reihers, te Dalen (Prov, Drenthe'),nbsp;dienaangaande de volgende inlichtingen ontvangen ;

De eerstbedoelde berigtgever, hoewel geen Veearts Van beroep zijnde, zag een Kalf, hetwelk nog aan de ziekte leed, en geeft van het uitslagnbsp;deze beschrijving ;

« Het uitslag vormt op de huid eene korst, die nagenoeg over hare geheele oppervlakte eene gelijkenbsp;dikte heeft, en schier loodkleurig—wit is. Het haarnbsp;valt op de plaatsen, waar het zich vertoont, geheelnbsp;uit, en wanneer men er over wrijft, vallen kleinenbsp;schilfertjes af, in vorm overeenkomstig doch groo-ter dan die, welke sommige menschen op hetnbsp;hoofd hebben; hetwelk men roos noemt. Het uitslag vertoont zich bijna altijd om den kop van hetnbsp;dier, vooral boven de oogen, aan de ooren, aannbsp;dejvoorpooten, op de plaats, alwaar die aan hetnbsp;ligchaam verbonden zijn, aan het knie—gewricht,nbsp;eiij bij vrouwelijke dieren, even onder het schaamdeel. «'tow

« Over^ jde-oórzaken kon de Heer H. Hübenet niets stelligs vernemen. Sommige Landbouwers


-ocr page 437-

415

meenen, dat natte weiden, die een’ zoogeaaataden rooddolmigen (oeraclitigen ?) grond hebben, daartoenbsp;aanleiding zouden geven; althans heeft men opgemerkt, dat de dieren, welke, bij veelvuldige regens, den zomer, op eene zoodanige, in de nabijheid van het Hoogeveen gelegene, weide doorbrennbsp;gen, des winters door de ziekte worden aangetast.nbsp;Zij bepaalt zich bij deze vooral tot de voorpoten,nbsp;even boven en tusschen de klaauwen. Het roodachtige water in de sloolen, waarvan deze weidennbsp;omgeven zijn, zou hierop invloed hebben.»

« De ziekte schijnt echter niet zeer kwaadaardig te zijn, dewijl doorgaans geene andere ziekte—verschijnselen daarbij worden waargenomen, dan eennbsp;verminderde eetlust, waardoor de aangedane Runderen veelal langzaam vermageren. In een hevigennbsp;trap plaats hebbende, vervallen de dieren in eennbsp;staat van kwijning en uittering. »

a Als geneesmiddel wordt door de Landlieden meest schuim van karnmelk gebruikt, hetwelk,nbsp;zooals Hubenet meent, vóór de boter—afscheidingnbsp;of nadat dit heeft plaats gehad, wordt afgenomen.nbsp;Het uitslag hiermede eenmaal daags, of om dennbsp;anderen dag, gewasschen en gesmeerd wordende,nbsp;zou de genezing, indien de ziekte niet erg is, innbsp;den tijd van ongeveer eene maand volgen. Bestaatnbsp;het uitslag alleen boven en tusschen de klaauwen,nbsp;dan besmeert men de plaatsen ook wel met gewonenbsp;leer, en trekt een touwtje, hiermede omgeven,nbsp;tusschen de klaauwen door. Eindelijk wordt hetnbsp;gebrek ook nog behandeld door het opgieten vannbsp;kokende olie; de dikke korst belet het doorbran-

-ocr page 438-

416

den der huid. Hel sterke jeuken moet oorzaak zijn, dat het Rund zulks niet hinderlijk is. Denbsp;meesten echter houden de teer voor het beste middel j ook wordt nog wel warme karnmelk gebruikt.»

« Het onderwerpelijke uitslag, wordt in de omstreken van het Hoogeveen, ook wel Ater of Tater genoemd. Dit verschil van benaming heeftnbsp;misschien zijn oorsprong, gelijk zulks ook wel metnbsp;andere woorden plaats vindt, in de gebrekkigenbsp;uitspraak van sommige letters, wanneer deze denbsp;eerste van eenig woord zijn. Tater is echter denbsp;meest gebruikelijke benaming.»

De Heer Reimers deelt omtrent het uitslag, waarover gehandeld wordt, de navolgende beschrijving mede ;

« Hetzelve komt in de Provincie Drenthe menigvuldig voor, en is bij de Landlieden algemeen onder een eigen Provincialen triviaal—naam bekend,nbsp;waarvan de uitspraak eenigzins naar de strekennbsp;verschilt. Deze is evenwel niet Naeter, maar innbsp;het westelijk Drenthe, namelijk te Hoogeveen,nbsp;Dwingelo, Ruinen enz. Taeter, in het zuidelijknbsp;Drenthe, zooals te Dalen, Coevorden, Ooster-heeselen, Zweelo, TVesterborch enz. Tater j in hetnbsp;Oostelijk en Noordelijk Drenthe, namelijk te Assen, Gieten, Gasselte, Rhoden, Peize, Relde,nbsp;enz. Taoter. Men schijnt dus den Heer Dassennbsp;omtrent den naam niet volkomen juist te hebbennbsp;onderrigt, tenzij gemelde Heer, door het vreemdenbsp;van den tongval, de N voor T mogt hebben gehoord,nbsp;hetgeen mogelijk zoude kunnen zijn.

Het' uitslag‘IkfOrat onder de navolgende gedaante voor. Hel meest of wel uitsluitend ontstaat het-

-ocr page 439-

417

zelve bij jonge Kalveren, totdat deze den ouderdom van een jaar bereikt hebben. Er komen rondom de oogen, en aan de randen der lippennbsp;witachtige puistjes, ter grootte van een hagel—korrel te voorschijn, welke, na verloop van drie ofnbsp;vier dagen, openbreken, een kleverig, eenigzinsnbsp;donker geel, vocht doen uitvloeijen, hetwelk denbsp;haren aan elkander doet kleven, en tot eene wittenbsp;korst opdroogt. Deze laat zich vervolgens los, ennbsp;schilfert in een, aan brooddeeg niet ongelijk,nbsp;poeder af, waaronder zich dan vervolgens wederom nieuwe puistjes vertonnen. De randen dernbsp;lippenen de huid rondom de oogen krijgen hierdoornbsp;een geheel witachtig aanzien, waarop evenwel na denbsp;genezing spoedig wederom haar te voorschijn komt. »nbsp;« Niet altijd ontstaat dit uitslag — hetwelk nietnbsp;ten onregte voor de maulgrind (im2)etigo) vannbsp;Hering, en de Teigmaul, Lammergrind, Gais-grind (crusta lahialis) van Rychneb kan gehouden worden, daar deze meer dan andere huiduitslagen, door hen genoemd, er overeenkomstnbsp;mede hebben, hoewel zij van de eigenaardige ennbsp;zelfs karakteristieke kringen rondom de oogen geennbsp;gewag maken (‘) — aan de overige plaatsen desnbsp;ligchaams. Bij Kalveren echter,, welke een mindernbsp;goed aanzien hebben, openbaart het uitslag zich

(') De grise-udslet van ViBonö om de oogen der Varkens, (zie Hering a. p. S. 193.) werd door Reimers nimmer waarge-genomen. Bering zag van de behandeling des Teigmauls bijnbsp;den mensch een herpetisch uitslag (herpef fArbinatus, kring-of ringvormige herpes] aan de hand envïtRyih^iaangezigt ont-

1( leeera Jelï

-ocr page 440-

418

ook rondom den hals, op de schoft, en aan de schouderbladen. Zelfs zijn aan Reimeks enkelenbsp;Kalveren voorgekomen, die er over het geheele lig-chaam mede bedekt waren. »

« Wat de oorzaak der uitslag—ziekte betreft, zoo gelooft de gemelde Vee—arts, dat niet alleen hetnbsp;zuurworden der melk om de randen der lippen,nbsp;en waardoor ook de huid onder de oogen wordtnbsp;besmet, door het diep indringen der muil in denbsp;voeder—vaten, te beschuldigen valt, maar dat welnbsp;degelijk ook eene voorbeschik theid bij de Kalverennbsp;daarvoor aanwezig is, gelegen in eene, door hetnbsp;zuurworden der melk veroorzaakte, indigestie; althans bij die Kalveren, welke in ergere trappennbsp;worden aangedaan.»

« De besmettelijkheid van dit uitslag is evenwel als de voornaamste oorzaak van het voortdurendnbsp;beslaan aan te merken, daar de ziekte den Kal-ver—stal niet weder verlaat, voor dat dezelve isnbsp;verplaatst, of alle voorwerpen daarvan, zooalsnbsp;grondhouten, hekken, stal—palen enz. geheel zijnnbsp;afgeschaafd, en daarna met kalk gewit. Bij verzuimnbsp;hiervan zijn er vele Landlieden, bij welke de kwaalnbsp;jaren lang blijft bestaan.»

« De genezing van het uitslag is niet moeijelijk. Indien het niet te sterk is ingeworteld, zijn ad-stringerende wasschingen voldoende ter genezing.nbsp;In ergere gevallen doen bittere maagversterkendenbsp;enjjhuid—uitwaseming—bevorderende middelen denbsp;beste diensten. »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A IN.

.SGt .q .11 .moT


-ocr page 441-

419

Over de inrigting en toerking van den Nekband hij het Paard, door ¥. Cl. Hekmeijer, T^ee—arts der

Eerste Masse, Paarden—arts hij het Regiment Rijdende Artillerie, te Amersfoort.

Onder de menigte van dwalingen, welke nog in de Vee~artsenijkunde heerschen, en wier bestrijdingnbsp;doelmatig is, dewijl zij zeer dikwijls de algemeenenbsp;toepassing, van nieuwe waarheden vertragen, geloofnbsp;ik ook de meening te mogen brengen omtrent denbsp;nuttigheid en noodzakelijkheid van den nekbandnbsp;bij het Paard, als bewegings-werktuig van hetnbsp;hoofd. Vroeger, toen men in de physiologic nognbsp;meer oppervlakkig en d 'priori te werk ging,nbsp;redeneerde men aldus : de nekband is bij bet Paardnbsp;sterker dan bij den mensch en vele andere dierenjnbsp;het hoofd van het Paard is ook zoo veel zwaarder,nbsp;ergo, is de nekband bij dit dier noodzakelijk, omnbsp;het hoofd op te rigten, en in den opgerigten standnbsp;te houden. Daaruit vloeide natuurlijk mede voort,nbsp;dat de vernietiging van den zamenhang van diennbsp;band de oprigting van het hoofd moest bemoeije-lijken, zoo niet onmogelijk maken (*); en eveneensnbsp;moest dit het geval zijn bij uitrekking, verslappingnbsp;enz. van dit deel. Ten einde nu het verkeerdenbsp;van dit gevoelen aan te toonen, heb ik mij in denbsp;onderstaande regelen, de navolgende vragen ternbsp;beantwoording voorgesteld :

Welk aandeel heeft de nekband aan het opge-_____ .nejannib

(*) Cours d'équitation militaire, a l’usage des corps de troupes d cheval. Saumur et Paris, 1830, Tom. JI. p. 132.

-ocr page 442-

420

rigthouden van het hoofd des Paards ? en kan de» zelve al of niet,kunstmatig, zonder nadeel voor hetnbsp;dier, worden doorgesneden? kan eene aanmerkelijkenbsp;verslapping of uitrekking van den nekband oorzaaknbsp;zijn, dat het Paard het hoofd niet genoegzaamnbsp;opgerigt kan houden ? Zijn hieromtrent ziektegevallen bekend? En is er verscheuring van dezennbsp;band waargenomen?

Zonder in eene naauwkeurige anatomische beschrijving van den nekband {ligamentum ceroi-eale, lig. nuohae, lig. paxtoax) te willen treden, is het evenwel noodzakelijk te vermelden, dat hiernbsp;meer bepaaldelijk bedoeld wordt het bovenste ofnbsp;ronde gedeelte {la corde du ligament.') Het neemt,nbsp;zooals bekend is, zijnen aanvang aan het nek—uitsteeksel van het opperhoofds— of kruinbeen, gaatnbsp;over den atlas of eersten halswervel, zonder evenwel zich daaraan te hechten, naar den tweedennbsp;halswervel, waar het zeer sterk is bevestigd, ennbsp;vervolgens naar de doornvormige uitsteeksels dernbsp;eerste rug— of schoftwervelen. Hier is de bandnbsp;het stevigst en breedst, en heeft daar ter plaatsenbsp;twee randen en eene sleuf of verdieping 5 — meernbsp;naar achteren is de band aan de doornvormigenbsp;uitsteeksels der overige wervelen en de binnenstenbsp;hoeken der darmbeenderen gehecht, en eindigt aannbsp;de staartwervelen. Het tweede gedeelte van dennbsp;nekband {la portion lamineuse ou diaphragmati-jMe),. lietwelk meer tot afscheiding der aldaar ge^nbsp;gelegene spieren en tot aanhechting van enkelenbsp;derzelveiidient j-^komt hier minder in aanmerking.

De nekband bestaat, microscopisch beschouwd.

-ocr page 443-

421

uit sterke, onregelmatig gegolfde, vezels, die takken afgeven, of als gegaffeld zijnj welke inmon-dingen, volgens eenige sclirijvers, slechts een gevolg van verscheuring zijn. Volgens Professor Mdldeb en D'. Dokders (‘), bestaat de nekhandnbsp;eener Koe uit evenwijdige vezelen, die, na denbsp;behandeling met pötasch, vertakkingen afgevea.nbsp;Deze doffe, witte of geelachtige, vezelen, waartoenbsp;al de banden der wervelkolom behooren, bezittennbsp;geene zenuwen, noch zamentrekbaarheid. De nek-band behoort tot het vezelachtig stelsel, en, volgens MjkNDi. (^), tot de vezelachtige bundelvormigenbsp;organen, die zeer veerkrachtig zijn, of tot hetnbsp;veerkrachtige, elastieke, weefsel. Al de deelen,nbsp;uit deze vezelen gevormd, staan nimmer met spier-vezelen in verbinding, iels, dat met de eigenlijkenbsp;pezen altijd het geval is.

Onder de banden der wervelkolom is de nek-band het meest voor uitrekking en inkrimping vatbaar, of bezit die de meeste veerkracht, waarvan ons de vergelijking der lengte van dezen bandnbsp;bij een Paard, dat graast, en bij een, dat hetnbsp;hoofd opgerigi houdt, ten duidelijkste kan overtuigen.

hl

Reeds a priori kan, na het medegedeelde, dc vraag; «of de nekhand het voornaamste deel is.

(*) Proeve eener algemeene Physiolögische Scheikunde. Rolt. 1815. 6“ stuk, bladz. (iOS en verv. ‘‘'leiq? an;

(’) Leerboek der Algemeene Ontleedkunde.a iVtthM door J, G. Kloppekt, 1844, deel, bladz. VAgi^j^Jg^ y, ,

-ocr page 444-

422

waardoor het hoofd wordt opgehouden, ontkennend beantwoord worden. De nekband toch behoort tolnbsp;het geraamte, en bezit geene spiervezelen noch staatnbsp;daarmede in onmiddeüijke verbinding. Zamen*nbsp;trekbaarheid, in den physiologischen zin, bezit dienbsp;band nietj alleen de veerkracht is oorzaak van denbsp;verlenging of verlcórting van denzelven, en nergensnbsp;in de dierlijke huishouding treft men de veerkracht,nbsp;als bewegende oorzaak, alleen aan. Overigens isnbsp;veerkracht zeer van zamen trekbaarheid onderscheiden. De verplaatsing van het hoofd en van dennbsp;hals heeft verlenging of verkorting van den nekband ten gevolgej bij de spieren, als begaafd metnbsp;zamentrekkings—kracht, heeft het omgekeerde plaats,nbsp;hier wordt het deel, dat bewogen wordt, verplaatst,nbsp;omdat de spieren zich vooraf zamentrekken. Denbsp;beweging is hier gevolgelijk.

Dat de elasticiteit van den nekband evenwel iets, hoe weinig dan ook, tot het opgerigt houdennbsp;van het hoofd bijdraagt, en alzoo de spieren eenig-zins ondersteunt, is met veel waarschijnlijkheidnbsp;aan te nemen. Het hoofd en de hals wordennbsp;evenwel alleen door spieren bewogen en opgerigt.nbsp;Bij zeer oude Paarden wordt het hoofd wel min-der bewegelijk, en meer afhangende, en wordtnbsp;hel Paard, gelijk men het noemt, zwaarder op denbsp;hand, maar zulks wordt door de minder krachtigenbsp;¦werking der spieren, de meerdere stramheid dernbsp;gewrichten, enz. veroorzaakt, doch geenszins doornbsp;de verminderde elasticiteit van den nekband tenbsp;weeg gebfa'gf‘.““ Men heeft zelfs aanmerkelijke ver-beeningen in den nekband op verschdlende plaatsennbsp;gt;tS

-ocr page 445-

423

aangelroffenj zonder dat dit eenigen merkbaren, invloed op de beweging en plaatsing van bet hoofdnbsp;uitoefende, terwijl in al de gevallen, waarbij betnbsp;Paard niet in staat vyas bet boofd genoegzaam tenbsp;kunnen ofbelFen of bewegen, zulks veroorzaaktnbsp;werd door verlamming der spieren van den bals,nbsp;door eenige plaatselijke ziekte of ook door kramp-achtige aandoeningen van de hals—spieren of vannbsp;die, welke van den schouder of de borst naar hetnbsp;boofd en den bals gaan.

Gqabeet nog hield eene kwetsing van den nek-band voor zeer gevaarlijk, dewijl hij geloofde^ dat dit «het voornaamste deel was, dat hoofd naar denbsp;« hoogte hield. » Hij was van gevoelen, dat, nanbsp;doorsnijding van den nekband, het hoofd bestendig naar beneden moest hangen, een denkbeeldnbsp;dat thans nog bij een aantal Vee—artsen schijntnbsp;te bestaan. Dit gevoelen is echter geheel ongegrond, dewijl de ondervinding leert, dat de nekband geheel kan worden doorgesneden, zonder datnbsp;hierdoor éenig onvermogen om het hoofd op tenbsp;rigten wordt veroorzaakt. Bij sommige gebrekennbsp;van het Paard, vooral bij de zoogenaamde nekhuil,nbsp;de varent, of het mol~gezv}el (*), wanneer ditnbsp;belangrijk is, moet de doorsnijding van het bovenste ronde gedeelte van den nekband bewerkstelligd

(¦) Talpa, Testudo, Talparia. SiRAtiss (System, Handb. der Veterin. Chirurgie), Wien 1845, S. 114, 1“ Theil. Lot-SET, (Recueil de Méd. Yétér. 1842, pag. 147 et suiv.) noemtnbsp;het gebrek te regt Bygroma atloidien, eene beschouwing^nbsp;vroeger reeds door Prinz (Zeitschrift für die ges, Thierheilk.nbsp;u, Vix, 4 Bd. S. 171 u. w.) geopperd.

28

V. Dt. II. St.

-ocr page 446-

424

worden, wil men het gebrek grondig genezen. Deze operatie het eerst door den Hoogleeraarnbsp;Langenbacheo , in 1818 en 1819, en waarschijnlijknbsp;reeds vroeger, ter genezing van de nekbuil, aannbsp;de Vee—artsenijschool te Weenen verrigt (‘), isnbsp;evenwel, vooral door den beroemden Hoogleeraarnbsp;Hertwig te Berlijn besproken, en de doelmatigheidnbsp;daarvan meer opzettelijk aangetoond. In de nieuwste Handboeken der Veterinair—Chirurgie, vindtnbsp;men dezelve dan ook reeds onder een afzonderlijknbsp;hoofdstuk beschreven. Strauss (1 2) noemt die Tra~nbsp;cheliotomia, Brogniez (®) Desmotomie cervicale.nbsp;Hertwig (2) verklaart meer dan 30 malen dennbsp;nekband volkomen te hebben doorgesneden, nietnbsp;alleen, maar zelfs meermalen daarvan gedeeltennbsp;van 1—4 duimen groot, die verbeend of dooreo-ries waren aangedaan (“), te hebben weggenomen,nbsp;zonder ooit een nadeelig geVolg daarvan te hebbennbsp;bespeurd. Hij zegt duidelijk, dat de Paarden nanbsp;de operatie het hoofd zeer goed naar de hoogtenbsp;kunnen houden, en dat zij, na genezen te zijn,nbsp;het hoofd even goed dragen als vóór de kunsibewer-

1

(‘) Magazin für die gesammte Thierheilk, von Gürlt und Hertwig , 1” Jahrg; S, 89. Idem T” Jahrg. 1841, S. 307,nbsp;Zie ook Schüssble , Velerinair-Chirurgie, Thcil, 1®' Abth.nbsp;Karlsrühe 1843, T. 284.

2

System. Handb. der Yeter.-Chirurgie, 184S, 22” Theil, S. 116.

{») Traité de Chirurgie Vétérinaire, Tom. II. Deux, partie. Brux. 1842, p. 391 et suiv.

{2) Magazin für die ges. Thierheilk, ven Gürix und Hert-wio. Berlin 1833, 1quot; Jahrg. S. 90,

Aldaar S. 91.

-ocr page 447-

425

king. Door vele andere Vee-arlsenijkundigen wordt dit insgelijks bevestigd, zooals door Rvchnek (‘).

Alleen wanneer de spieren zijn doorgesneden of belangrijk gekwetst, heeft er eene nederdalingnbsp;van het hoofd plaats, die echter na de genezingnbsp;langzamerhand wederom verdwijnt. Het eenigenbsp;wat, na doorsnijding van den nekband, terugnbsp;blijft, is eene kleinere of grootere verdieping ofnbsp;inzakking aan den manen—kam, op de plaats dernbsp;doorsnede, wordende deze verdieping vooral veroorzaakt door het van elkander wijken der door-gesnedene einden van den nekband; welke vaneen»nbsp;wijking ongeveer 3 duimen (oude maat) bedraagt.nbsp;Langzamerhand vermindert wel deze verdieping,nbsp;vooral wanneer de huid gespaard is, doch dezelvenbsp;verdwijnt, volgens mijne ondervinding, nimmernbsp;geheel(*). Volgens Cüudt (®) zijn Paarden, die aan

('j Ilippiatrik. Bern 1842, 1“'' Xh., S. 239. l^) Ofschoon de gevoelens der auctoriteiten, omtrent de wijzenbsp;van wedervoortbrenging dezer deelcn, na doorsnede of verliesnbsp;van zelfstandigheid, zeer ven elkander afwijken, (Zie Pn. Aa-NotD, Lehrb. der physiol, der Menschen, g 573; — Frinz ,nbsp;der Stelzfüss der Pferde, 1841, S. 29, u, s. w.; Bbognier,nbsp;t, a. p. p, 403 et suiv.) zoo is men evenwel vrij algemeennbsp;van gevoelen, dat in het plastisch exsudaat, dat na de operatie ontstaat, zich celweefsel ontwikkelt, hetwelk de plaats opvult. Dit weefsel neemt, naar mate van het librense deel, datnbsp;doorgcsncdeu is, eene meerdere of mindere vastheid aan, zonder daarom de overige eigenschappen te bezitten, die het fi-hreuse weefsel kenmerken, en die het zelfs, na verloop vaneennbsp;langen tijd, slechts onvolkomen verkrijgt; zelfs volgt, dooreennbsp;gering geweld, dikwerf spoedig verscheuring van hetzelve.

[’^)-IIIagasin ii. s. w. von GniitT lind HehtWio, 7^' Jahrg. 1841, S. 4(iS.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;b0v;4

28*

-ocr page 448-

426

den nekfislel geleden hebben j niet geschikt om in de weide te loopen, evenwel niet, omdat zij hetnbsp;hoofd niet omhoog kunnen brengen, maar omdatnbsp;door het aanhoudend hangen van het hoofd, denbsp;naden en likteekenen in den nek meer worden uitgerekt, en de harde randen derzelve op de onderliggende deelen drukken, waardoor op nieuw ontsteking met deszelfs gevolgen ontstaat. De schrijver van het werk, getiteld; Das PJerd, seinenbsp;Zucht, Behandlung, Struclur. M.angel undnbsp;Krankheiten, u. s. w., naoh dem Englisohen \ou.nbsp;E. Hkking, Stuttgart 1837, zegt, bladz. 168: datnbsp;men den nekband nabij het achterhoofdsbeen gerust kan doorsnijden bij den nekbuil, «denn ob-gleich dasselbc an das Oberhauptsbein geht, sonbsp;ist doch seine Hauptbejestigung an dem Zweitennbsp;Halswirbel. » De nekband kan evenwel op elkenbsp;plaats zonder nadeel worden doorgesneden, waarvan mij meer dan één voorbeeld bekend is, zondernbsp;dat het hoofd daarom naar beneden valt. Bijnbsp;belangrijke zadeldrukkingen, waardoor caries aannbsp;de doornvormige uitsteeksels der schoftwervelen ontstond, werd door mij meermalen de nekband, ternbsp;lengte van 1 tot 3 duimen, benevens een gedeelte der genoemde uitsteeksels, weggenomen, zonder dat . daardoor het hoofd eene verandering innbsp;deszelfs plaatsing onderging. Bij een Paard, lijdende aan verouderde en verzuimde manenschurftnbsp;{rouvieuX), moest zelfs de nekband, ongeveer opnbsp;het midden van den hals, niet alleen worden door—nbsp;gesneden, maar, wegens caries en ontaarding, eennbsp;gedeelte daarvan worden weggenomen. Er had

-ocr page 449-

427

evenwel noch na de operatie, noch na de genezing, eenige verandering in de houding van het hoofdnbsp;plaats; alleen bleef daar ter plaatse èene belangrijke verdieping bestaan, die wel verminderde, maar,nbsp;zelfs na verloop van drie jaren, nog geraakkelijk tenbsp;bespeuren was.

Of door bijzondere omstandigheden de veerkracht van den nekband kan worden verminderd, en eennbsp;tegennatuurlijke staat van uitrekking en verlengingnbsp;of verslapping van dit deel kan worden te weegnbsp;gebragt, dit is zeer waarschijnlijk, en op goedenbsp;gronden aanneembaar, maar als zelfstandig gebreknbsp;is dit echter nog nimmer waargenomen, hetwelknbsp;ook zeer moeijelijk is op te merken, daar, zooalsnbsp;reeds bewezen is, de nekband slechts weinig tot denbsp;opgerigte houding van het hoofd bijdraagt. Tenbsp;vergeefs heb ik de meeste Vee-artsenij kundigenbsp;werken nageslagen; nergens vond ik zelfs de minste aanduiding van dit gebrek.

Voorbeelden van verscheuring van dezen band, ten gevolge van een effort of eene te sterke, tenbsp;schielijke of geweldadige, verplaatsing^ van hetnbsp;hoofd, of wel ter oorzake van sterke krampaclitigenbsp;verdraaijingen van het hoofd en den hals, bijv. bijnbsp;tetanus enz., zijn mij niet bekend; de Vee—artsenijkundige literatuur bezit daarvan geene voorbeelden. Wanneer men de zaak naatiwkeurig beschouwt , zal men moeten toestemmen jgdat er niet

-ocr page 450-

428

gemakkelijk eene verscheuring van denzelveii kan plaats hebben, dan alleen, wanneer de band ziekelijk is aangedaan (’); en zelfs in dit geval benbsp;staan er geene voorbeelden van. Eene wijze vannbsp;verscheuring, als waaraan de pezen onderhevig xijn,nbsp;kan bij den nekband niet voorkomen, dewijl daar-

{*) Verbeeningen vindt raen vrij dikwijls in den nekband van het Paard. Zij komen, volgens Genex , (Lehrb. der Pathol, anat.nbsp;1“ Th. S. S7) voor, als kleine punten of meer groole stukken. Den eersten vorm heb ik dikwijls bij oude Paarden gevonden, die nooit aan ziekten van dezen band hadden geleden,nbsp;en het hoofd zeer goed droegen. Gubve {Erfahrüngen u. lie-obacht. üher die Krankh. der Hausthiere, u. s. w. 2'®' Bd.nbsp;Oldenburg 1821, S. 4) spreekt van kalkachtige c jncremen-ten, in den nekband gevonden, ter grootte van een hoenderen ganzenei. Dit zullen hoogstwaarschijnlijk verbeeningen geweest zijn. Caries komt, na zadcldrukkingcn, veelvuldig aannbsp;den nekband voor. Merkwaardig is hierbij, dat dit altijd naarnbsp;voren, naar het hoofd toe, voortgaat; Wolsiein heeft zulksnbsp;het eerst opgemerkt. Volgens Gurlx (t, a. p.), schijnt denbsp;verweeking (Aufloekerung), en de daarop volgende geheele oplossing dezer banden geene oorspronkelijke ziekte te zijn, maarnbsp;door de been-ichor, of door die, welke uit de omringendenbsp;zachte deelen ontstaat, veroorzaakt te worden. Ofschoonnbsp;Gurlt geene ware ontsteking in de banden waarnam, wordtnbsp;het voorkomen daarvan door hem, en zulks te regt, niet ontkend.

Het ontbfeken van den nekband is nog niet waargenomen. In het algemeen ontbreken de banden van het geraamte slechtsnbsp;dan, wanneer de deelen, waartoe zij behooren, niet aanwezignbsp;zijn. De nekband verschilt in dikte, vastheid, en sterkte bijnbsp;het eene individu zeer veel van die bij het andere, iets datnbsp;hoofdzakclijk van het ras of soort schijnt af te hangen. Gebreken in de vorming, met betrekking tot deze hoedanigheden,nbsp;zijn nog niét weargenoihen.

-ocr page 451-

429

aan geene spiervezelen gehecht of verbondea zijn, zijnde de verscheuring der pezen alleen een gevolgnbsp;van de sterke zamentrekking der spieren, waarvannbsp;dezelve een gedeelte uitmaken.

Genezingen van Beenbreuken bij het Paard, namelijk der kool—beenderen f door middel van het stijfselverband, door J. Jbnnesj ennbsp;van het groote schenkel - heen, doornbsp;de Natuur, waargenomen aannbsp;’s Rijks Vee—artsenijschool.

Wij hebben, in het Deel, bladz, 419, en in het 11“® Deel, bladz. 155, van dit Magazijn ynbsp;eene en andere waarnemingen medegedeeld omtrentnbsp;de gelukkige herstellingen van beenbreuken bij hetnbsp;Paard, en daarbij eenige opmerkingen gevoegd overnbsp;de ongegrondheid van het algemeene gevoelen, datnbsp;de beenbreuken van het Paard on voorwaardelijk ongeneesbaar zouden zijn, met terugwijzing naar denbsp;werkjes van P. Binz en J. Petarka , waarin over denbsp;herstelling der beenbreuken bij de huisdieren bepaaldelijk gehandeld wordt. De Heer Vee—arts J. Jennes tenbsp;Zwolle deelt, onder schrijven van 15 Nov. 1846,nbsp;omtrent de herstelling van twee gebrokene kootbeen-beeudereu bij Paarden, het volgende mede:

« Dezen zomer kreeg ik, op éénen morgen, « twee Paarden in behandeling, ieder met eenenbsp;« breuk van het kootbeen, de ééne aan hetnbsp;« voorbeen, de andere aan het achterbeen voor-« komende. Beide zijn door het aanleggen van

-ocr page 452-

430

« een stevig stijfselverband genezen, terwijl ik geen « van beide in zelen heb doen hangen, maar,nbsp;« door een stevig halster vastgebonden, vrij in dennbsp;« stal heb laten staan.»

Ook aan ’s Rijks Vee—artsenijschool is het stijfsel—verband onderscheidene malen, vooral bijnbsp;Schapen en Honden, met het beste gevolg aangewend, indien namelijk de breuken zich aan zoodanige beenderen en op plaatsen bevonden, alwaarnbsp;dit verband kon worden aangelegd.

Het volgende geval levert een merkwaardig voorbeeld op van de herstelling eener breuk vannbsp;het groote schenkelbeen bij een Veulen, door denbsp;Natuur alleen.

Op den 28'*™ Junij 1846, werd aan’s Rijks Veeartsenijschool ter behandeling aangebragt een zwart halfjarig Hengst—veulen met eene breuk van hetnbsp;groote schenkelbeen {tihia) van het regter achterbeen.

Het been sleepte bij de beweging van het dier geheel bewegingloos na. Bij de betasting, werdennbsp;de gebrokene gedeelten bewogen, en hoorde mennbsp;duidelijk de knarsing der uiteinden tegen elkander.

Er werd geene groote pijnlijkheid noch zwelling aan het deel waargenomen, schijnende de misschien beslaannbsp;hebbende ontsteking verdwenen te zijn. De eigenaar kon niet bepalen, wanneer de beleediging,nbsp;waarvan de breuk het gevolg kon zijn, had plaatsnbsp;gehad, of op welke wijze dezelve was veroorzaakt.

Men oordeelde, dat er, door de kunst niets, met uitzigt op een voldoend gevolg, aan te doen viel,nbsp;daar, wegens deh' omvang van het deel, de hoogenbsp;plaats der breuk'i 'en de groote kracht der spieren

-ocr page 453-

431

geene spalken of ander verband konden worden aangelegd. Men raadde dus den eigenaar aan, in-dien hij bet Veulen in bet leven wilde laten, hetzelve in de weide te doen verblijven, waarin bij bet gebrek bad gekregen, en af te wachten, welkenbsp;de gevolgen zouden zijn, indien de herstelling aannbsp;de Natuur zelve werd overgelaten: waartoe echter wei-nig gegronde hoop kon worden gegeven. Op dennbsp;2*60 Augustus daaraanvolgende, bet Veulen wederomnbsp;onderzoekende, verkeerde het gebrek nog genoegzaam in denzelfden gebrekkigen toestand, en scheennbsp;men nog weinig verwachting ten aanzien der herstelling te mogen opvatten.

Op den 27®“*“ October j.1. , bood de eigenaar hetzelfde Veulen, nu ongeveer tien maanden oud zijnde, wederom aan de zieke—stallen ter beschouwing aan.nbsp;De breuk was thans, tot groole verwondering vannbsp;allen, zoo volkomen door de Natuur hersteld, datnbsp;er geene de minste verhindering of kreupelheidnbsp;in den stapgang werd opgemerkt. Alleen in dennbsp;draf werd waargenomen, dat er nog eene geringenbsp;stijfheid in de beweging van het deel was overgebleven, terwijl een duidelijk voelbare ring vannbsp;afgezette beenstoffe (callus) rondom de plaats dernbsp;breuk aanwezig was. Het Veulen werd door dennbsp;eigenaar kort daarna verkocht voor de som van ƒ60.

Longziekte lij het Varken.

¦-V qo

ïn het 1V'*“ Deel van dit Magazijn, bladz. 376—378, zijn eenige voorbeeldeAil medegedeeld,

-ocr page 454-

433

waaruit men schijnt te moeten besluiten, dat het Varken de vatbaarheid bezit, om door de smet-stoffe der Longziekte van het Rund te worden aangedaan; in de Thierarzliche Zeitung van C. J. Fcchsnbsp;van 17 Oct. 184ö, N“. 42, vinden wij een gevalnbsp;vermeld, hetwelk zulks bevestigt. Aldaar wordt,nbsp;uit het Berigt van het Physicaat te Brenndorf overnbsp;de Longziekte, als opmerkenswaardig aangevoerd,nbsp;dat, gedurende den loop dezer ziekte aldaar, eennbsp;Varken werd geslagt, waarbij dezelfde veranderingen werden bevonden in de longen plaats te hebben, als bij de, aan deze ziekte lijdende. Runde'nbsp;ren. Daar de voeder—bakken van den varkens—stalnbsp;zich in den koestal openden, zoo werd het voornbsp;waarschijnlijk gehouden, dat de uitwasemingstoffennbsp;van het zieke Rundvee nadeelig op het Varken zullennbsp;gewerkt, en de bekende ziekelijke veranderingennbsp;in de longen voortgebragt hebben.

Pisopstopping bij een^ Os, door de aanwezigheid van een steen in den pisweg te weeg ge-bragt, en genezing^ door A. J. Janné,nbsp;V^ee—arts te Heerlen {Hertogdomnbsp;Limburg).

Op den 27“*'’“ October 1846, werd mijne hulp ingeroepen voor een’ vierjarigen zwartbonten Os, innbsp;eigendom, loebehoorende aan den Landbouwer Jongen, wonende in de Gemeente Schaesberg. Denbsp;persoon, die, mij kwam roepen, verhaalde, dat hetnbsp;dier, sedert 1*/, uur, aan hevig buikwee had ge-

-ocr page 455-

433

Idea. Bij mijne aankomst vond ik hetzelve zeer onrustig, en zoo ver van de krib terug staande, alsnbsp;dit door de lengte der ketting toegelaten werd. Ernbsp;hadden voorts de volgende verschijnselen plaats;nbsp;menigvuldige en harde pols, versnelde ademhaling,nbsp;roodgekleurde oogvliezen, wijd geopende oogen ennbsp;strakke blik, drooge en warme neus5 bij afwisseling opstaan en nederliggen, eigenaardige krampachtige bewegingen met den staart en gedurignbsp;omzien naar de üankenstreek, aanhoudende sidderingen onder hevig steunen, verloren eetlust ennbsp;onderbrokene herkaauwing, moeijelijke verplaatsingnbsp;der achterbeenen en belette pislozing, hetwelk, doornbsp;gedurig stampvoeten en de bijzondere houding, omnbsp;de pis te ontlasten, te kennen werd gegeven. Hetnbsp;dier was des voormiddags nog tot ligt akkerwerknbsp;gebruikt geworden, en had voor twee ,uren desnbsp;namiddags geene de minste pijn te kennen gegeven. Wel verhaalde de Eigenaar, dat de Os vannbsp;lijd tot tijd, wanneer hij aan den ploeg ging, denbsp;houding aannam, om te pissen, waarbij de uriennbsp;slechts hoogst moeijelijk, na lang persen, en welnbsp;zeer dikwijls, slechts droppelswijze afvloeide.

Bij het inbrengen der hand in den endeldarm, voelde ik de blaas geheel met urien gevuld, en denbsp;daarop door mij aangebragte drukking had geenenbsp;pislozing ten gevolge, wordende hierdoor de pijnen en de angst van het dier slechts vermeerderd.

Daar ik wist, dat, onder onze huisdieren, de Os vooral aan pis—opstopping onderhevig is, welkenbsp;door blaassteencn veroorzaakt wordt, zdö onderzocht

-ocr page 456-

434

ik naauwkeui’ig de plaats, waar langs de pisweg loopt, en ik vond, ongeveer eene handbreedte onder de zitbeens—vereeniging, eene kleine zwelling,nbsp;welke zeer pijnlijk en warm was. Na het diernbsp;goed bevestigd te hebben, doorsneed ik op dezenbsp;plaats de uitwendige bekleedselen tot aan den pis*nbsp;weg, waarin ik nu duidelijk de aanwezigheid vannbsp;een vreemd ligcbaam, ter grootte van eene graauwenbsp;erwt, kon gewaar worden. De pisbuis werd nunbsp;insgelijks door eene kleine overlangsche insnijdingnbsp;geopend, en, door deze opening, was het mij nunbsp;gemakkelijk de aanwezige pissteen te verwijderen.nbsp;Het dier los, gemaakt zijnde, begon dadelijk eenenbsp;groote hoeveelheid bruine en sterk riekende pis tenbsp;lozen en scheen het dadelijk geheel gerust. Datnbsp;er uit de wond geene pis vloeide, zulks schrijf iknbsp;toe aan de kleinheid der gemaakte insnijding. Iknbsp;deed nu vervolgens eene ruime aderlating, tennbsp;einde de algemeene reactie, door de belette pislozingnbsp;te weeg gebragt, te verminderen, en de bijkomendenbsp;ontsteking, zoo veel mogelijk, tegen te gaan, ennbsp;schreef overigens slechts een gepasten leefregel voor.nbsp;Zes dagen na de bewerking, was de wond reedsnbsp;gesloten.

De gedaante van den blaassteen, welke bij dit Verslag, voor de Verzameling van ziektekundigenbsp;voorwerpen aan ’s Rijks Vee—artsenijschool wordtnbsp;toegezonden , gaf mij de zekerheid, dat deze steennbsp;niet de eenige was, welke zich in de blaas bevond, zijnde dezelve aan beide zijden zeer glad ennbsp;geheel plat afgesleten. Ik vreesde dus, dat het diernbsp;later nog meermalen aan dezelfde kwaal zoude lijden.

-ocr page 457-

435

en heb derhalve aan den Eigenaar geraden hetzelve voor de slagtbank te hesteminen.

Bijvoegsel tot de Schriften, opgegeven op Bladz. 413.

In \ictJahres—hericht vanCANSTATT, Uber die Fort~ schritte der Gesammten Medeoin in allen Landern^nbsp;im Jahre 1844, Sechtsier Band, S. 98, wordt uit hetnbsp;Feterinar-hericht von den Districts—Vee—artsBade-macueh in TVestlar de overdraging der schurft—ziektenbsp;van het Rundvee aan den Mensch medegedeeld , en ,nbsp;in het JMagazin für die gesammte Thier heilkundenbsp;von Gürlt und Hertwig, 1841, S. 259. (Zie hetnbsp;Berigt over de uitbreiding der Fee—artsenijkundenbsp;in 1841, 1842 en 1843, bladz. 259, van ditnbsp;Deel) wordt vermeld, dat, volgens de waarnemingnbsp;van Kraüse en Ritter, de mondkorst der Kalveren, en in het algemeen de herpes der Runderennbsp;op Menschen overgaat.

' r abny ¦ ¦lolaogls Jelq

-ocr page 458-

438

ninklijk besluit van den 6*'® Junij 1846, N“. 10 — aangesield lot Adjunct—Paarde—Artsen bij hetnbsp;Leger.

J. L. Hoeökn verplaatst, in Julij 1840, van de Stad Dokkum naar de Gemeente TVitmarsum,

J. Timbers vertrokken naar de Stad Nijmegen, zijnde aldaar beroepen, in Julij 1846, als Stads*nbsp;Vee—arts.

U. F. Booth, die vooreerst te Zuidland was gevestigd gebleven (Verg. bladz. 246), is, in Aug.nbsp;1846, naar Heenvliet verplaatst,

J. nbsp;nbsp;nbsp;H. Nüss verplaatst van de Gemeente Gulpennbsp;naar de Stad Maastricht, in Augustus 1846.

N. Classen is vertrokken van Maastricht naar de Belgische Provincie Luik.

H. VAN Baalten verplaatst van de Gemeente Zeddam naar de Stad Harderwijk, in Oct. 1846.

K. nbsp;nbsp;nbsp;J. VAN Zctphen verplaatst van de Gemeentenbsp;de Helder naar het Eiland Texel, in Oct. 1846.

E, F. VAN DEN Bosch verplaatst van de Gemeente Akkrum naar St. Anna—Parochie (Gemeente het Bilt, Provincie Vriesland^, in Oct. 1846.

FOUTEN.

Op Bladz. 369, regel 5 van boven, staat: akoholicae, lees: alcoholicum,

» nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;381, regel 14 van boven, slaat: tritkae; lees: tri-

tki.

-ocr page 459-

BERIGT OVER DE UITBREIDING

V EE-ARTSENIJKUND E,

IN DE JAREN 1841, 1842 EN 1845 (‘);

MISDEGUDBELU DOOR

D^ P. H. J. WELLENBERGH,

Buitengewoon Hoogleeraar aan 1 2s Rijks Vee-artsenyscbool,

A. TlJDSCimiFTEN.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Recueil de Médecine Vétérinaire pratique; Journalnbsp;consacré a la Médecine et a la Chirurgie Vétérinairesnbsp;etc., par H. Boulev etc., Paris, Vol. XVlIl, XIX, XX.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Magazin für die gesammte Thierheilkunde, vonnbsp;CüHLT und Hektwig; Jahrg, 7, 8 et 9. Berlin.

1

(’) Bij het bewerken van dit stuk, is een groot gedeelte ontleend uit de Verhandeling Over den 'vooruitgang der Veeartsenijkunde in het jaar IS-il, door Pruf. Hertwig uitgegeven , en voorkomende in Canstatt’s Jahresberkht ueber dienbsp;jPortschritte der gesammten Medicin-Leis tongen des Jahresnbsp;1841; terwijl, voor de Literatuur der iaren 1842 en 1843, hiernbsp;CU daar gebruikt gemaakt is van een dergelijk stuk, door

Küebs bewerkt, mede voorkomende in CanstatCs Jahres-

2

-lagai

bericht. Erlangen 1844,

V. Dl. I. St. nbsp;nbsp;nbsp;A

-ocr page 460-

438

nitiklijk besluit van den 6''°“ Junij 1846, N®. 10 — aangesteld tot Adjunct—Paarde—Artsen bij hetnbsp;Leger.

J. L. Hoegkn verplaatst, in Julij 1846, van de Stad Dokkum naar de Gemeente TVitmarsum.

J. Timhebs vertrokken naar de Stad Nijmegen, zijnde aldaar beroepen, in Julij 1846, als Stads'nbsp;Vee—arts.

U. F. Booth, die vooreerst te Zuidland was gevestigd gebleven (Verg. bladz. 246), is, in Aug.nbsp;1846, naar Heenvliet verplaatst.

J. nbsp;nbsp;nbsp;H. Ness verplaatst van de Gemeente Gulpennbsp;naar de Stad ISIaastricht, in Augustus 1846.

N. Classen is vertrokken van Maastricht naar de Belgische Provincie Luik.

H. VAN Baalten verplaatst van de Gemeente Zeddam naar de Stad Harderwijk, in Oct. 1846.

K. nbsp;nbsp;nbsp;J. VAN ZuTPHEN verplaatst van de Gemeentenbsp;de Helder naar het Eiland Texel, in Oct. 1846.

E. F. VAN DEN Bosch verplaatst van de Gemeente A.kkrum naar St. A.nna—Parochie (Gemeente het Hilt, Provincie Vriesland), in Oct. 1846.

FOUTEN.

Op Bladz. 369, regel 5 van boven, staat: akoholicae, lees: alcoholicum.

» nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;381, regel 14 \au boven, staat: tritkae; lees: tri-

tki.

-ocr page 461-

BERIGï OVER DE UITBREIDING

¦ Oi

VEE-ARTSENIJKÜ]\DE,

IN DE JAREN 1841, 1842 EN 1845 (');

MEDEGEDEELD DOOR

TX P. H. J. WELLENBERGH,

Buitengewoon Hoogleersiar aan *s Rijks Vccgt;artseayscLool.

A. T1JDSCIIR1FTE.N.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Renml de Médecine Vétérinaire pratique; Journalnbsp;consacré a la Médecine et d la Chirurgie Vétérinairesnbsp;etc., par H. Boüiey elc., Paris, Vol. XVIII, XIX, XX.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Magazin für die gesammte Thierkeilkunde, vonnbsp;Torlt und Hertwig; Jalirg, 7, 8 et 9. Berlin.

(’) Bij hel bewerken van dit stuk, is een groot gedeelte ontleend iiit de Verhandeling Over den vooruitgang der Veeartsenijkunde in het jaar 1841, door Prof. Hertwig uitgegeven , cn voorkomende in Canstatt’s Jahresberieht ueber dienbsp;Fortschritte der gesammtea Medicin-Leistnngen des Jahresnbsp;1841; terwijl, voor do Literatuur der jareu 1842 en 1843, hiernbsp;cn daar gebruikt gemaakt is' van een 'dergelijlt stuk, doornbsp;D''. Kuers bewerkt, mede voorkomende in Canstatl's Jalires-bericht. Erlangen 1844,

V, Dl. I. St. nbsp;nbsp;nbsp;A
-ocr page 462-

BEIllGT OVER Rli ÜITBKEIDIXG OER

3. nbsp;nbsp;nbsp;Zdlschrift für dia gesammte l'hierheUkiinde uiidnbsp;f’ie/izucfit, von DiEititiais, Neukr uml Vj.v , Band. Hnbsp;en 9.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Arc/iiv für Thicrheilkunde, von drr GeseUschaftnbsp;Schwcizerisclter Thierarzte, Bami. 9, 10.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Repertorium der Thierheilkunde, lt;von Heri.ng ,nbsp;Jahrg. 2,3 en 4.

6. nbsp;nbsp;nbsp;The Veterinarian, or Monthly Journal of Veterinary Science, Edit, by Yooath 18il, 1842 , l843.

7. nbsp;nbsp;nbsp;Journal dee Vdleriiiaires du Midi, public parnbsp;Behnaud, Toulouse, loin. 4 ct S.

8. nbsp;nbsp;nbsp;Journal Vétérinaire et Ayricóle de Belgique, public par Brogniez eie. Bruxelles. Tom. 1 et 2.

9. nbsp;nbsp;nbsp;Organ der PferdevoUsenschaft., Viehzucht tendnbsp;Tkierheilkunde, von W. Bartels , Jahrg. 1843.

10. nbsp;nbsp;nbsp;Magazin von Beobachtungen und Erfahrungennbsp;tins dctn Gcbicie der Zuchtungs-Gesundheit-Erhaltungs-und Heilkunde der liauslhiere, von Kceiis, Jahrg. I.

B. WOOBDEiVBOEKEiN.

11. nbsp;nbsp;nbsp;J. -E. L. Falke, Universal Lexicon der Tliier-arzneikunde, 2 Bande. Weimar 1842—1843.

12. nbsp;nbsp;nbsp;C. F. W. Weiss, Velcrinar-medicinisches Wor-tcrbuch , Slullgard 1843.

15. t)E Naiigis, Bizionario di medicina e Chirurgia Veterinarki. Torino 1843.

Van dc bier opgenoemde woordenboeken verdient dat van Falki! , zoowel wegens de volledigheid als degelijke en grondige bewerking boven alle andere aanprijzing. fleizelve bevat een ongemeen groot aantal stukken uit alle takken der V'ee-arlsenijkundige wetenschap;

-ocr page 463-

VEE-ARTSKNIJKÜSDE IN 1841 , 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;5

anatomie, piiysiologie, pathologie, geneesniitklelleer, chirurgie enz., gelijk mede der hulpwetenschappen: zoölogie, botanie, chemie. Verder zijn de meeste synony-snen opgegeven, en hier en daar treft men over oudere schrijvers belangrijke opmerkingen aan, terwijl «indelijk de ety’mologisehe verklaring gegeven wordt vannbsp;de meeste woorden, welke voornamelijk uit het griekschnbsp;aijn afgeleid.

€. ALGEMEENE PATHOLOGIE EN THERAPIE.

14. J, J. Rychneb, Naturgeschichte des Krankhaflen Zustandes der Hausthiere, oder Grundlagen zu eiaernbsp;aUgemeineii Pathologie und Therapie, Zvveite Aiiflage,nbsp;Bern 1843.

13. C. G. PniNz, Allgemeiner Krankheits-und Hei-lungslehre der Hausthiere, Neue Auflage, 1843.

16. G. J. Focus, Handbuch der Algemeine Pathologie der Haussdugethiere, Berlin 1843.

O. Belaeo.nu, Traité de Tkërupeutique générale Vétérinaire, pre.'iiière partie. Paris 1843.

Slechts weinige werken zijn er in deze jaren over algemeene pathologie en therapie uitgekoraen. Die,nbsp;welke onder Nquot;. 14 en lo vermeld slaan, zijn herdrukken van reeds in vroegere jaren uitgekoinene Hand-boeken, en toonen hierdoor genoegzaam aan, dat dezelvenbsp;eene goede ontvangst genoten hebben. — Fuchs, ondernbsp;Nquot;. 16, heeft een Handhoek der algemeene ziektekundenbsp;uitgegeven, hetwelk als leiddraad voor zijne lessennbsp;moet dienen, en dit naar den tegenwoordigen stand dernbsp;physiologische, pathologische en natuurkundige wetenschappen bewerkt; hij beeft daarin de theorie der

A‘

-ocr page 464-

4 nbsp;nbsp;nbsp;BEBIGT OVEB DE CITBREIDI.NG DË«

ziekie volkomen naar Stabck’s inzigten gevolgd. V'oor die Vee-artsen , 'Wclkc eenigzins liooger gevoniid zijn, is ditnbsp;werk onlegenzeggeljjk van veel belang; evenwel zal hetzelve door sommige minder gevormde kwcekelingen, niettegenstaande de schrijver getracht heeft zijn werk voornbsp;allen verstaanbaar temaken, nioeijelijk begrepen worden.

Een verslag over bel werk van Delafond , !N“. 17, zal na hel verschijnen van het laatste deel gegevennbsp;worden.

D. BIJZONDERE PATHOLOGIE EN TllER.APlE.

J8. Jv. E. W. Fu.nkf, , Jlandbuch der Speciellen Pa-tholoijie und Thcrajne, oder aligemcin fasdiche und wissenschafllkhe Darstcllung der Erschcinungen, Kenn-zeiclien, Ursachcn, Vorhersagimgen ^ Iluihmgen undnbsp;Vurbeugungcn Hirer binern Krankheilen, mit Vorzügli-cher Bcrückskhtigung der Seuchen. Unter Mitwirkungnbsp;des Prol. K. G. Pbi.nz, Leipzig 1836—il.

19. nbsp;nbsp;nbsp;E. Hehi.vg, Spcziellc Pathologie und Therapienbsp;(ür Tliierarzte, Siuligari 1842.

20. nbsp;nbsp;nbsp;En. Im-TuukiV , YoUslandiges Ilandb. d. Vcte-riikirlmide für Thierarzte, Oekonomen, Pferdeliebhaber.nbsp;Zwn Selbstunlerricht und zu Yorlcsungen auf Yctcri-luirschukn, Schaifhausen 1841.

21. nbsp;nbsp;nbsp;J. E. L. Eacke, die Erkenmmg der geivöhn-

licli herracbenden., vorzüglich Seuchen-krankheiten un-serer Landivirlschafü. Uaussdugethiere, nbsp;nbsp;nbsp;2“ Aull.,

Weimar 1841.

22. nbsp;nbsp;nbsp;M. Smau., Vebersichlstafel der innern und aus~nbsp;sern Krankheilen bei Pferden, Rindmeh, Scitafcn undnbsp;Ilunden, Hirer Ursachen, Kennzeiehen und Hcilung.nbsp;Nach d. Engl. v. Lkntin, Weimar 1841.

-ocr page 465-

VEIÏ-AIITSEMJKÜNDK IN 1841, 1842 EN 1843. S

23. nbsp;nbsp;nbsp;G. F. TscnEütiN, Handbuch zur Kenntniss itndnbsp;Ileilung der Krankheilen unserer vorzüglichstcn Haiis-thierc, 2 Theile, Carlsruhe 1841.

24. nbsp;nbsp;nbsp;llelzelfde verk. — Neu bearbeitet und vcrvoll-standigf von T. .M. Dcttenuofeu , 2 Theile, Carls-ruhe 1845.

23. T. X. Köhber , Specjielle Pathologie und Therapie der Ilamthiere für Thierarzic und Viehbesilzer, Ersler Danil, Specielle Pathologie des Pferdes , Qiied-linhiirg 1839. Zweiler B.ind, l*'quot; und 2*“'' Tlieil,nbsp;Berlin 1843, ook onder den hijzoiidcren titel: Dienbsp;hrankheilen des Rindciehs und die icichligen Krankhei-ten der kleineren Hausthiere,

26. nbsp;nbsp;nbsp;L. VVacenfeld, Allgemeines Viehnrzneibuch, odernbsp;gründllcher, doch leichtfasslichei' Unierricht, wonachnbsp;ein jeder Yiehbezilzer die Krankheiten seiner Ilaus-thiere auf die einfnchste und wohlfeilste Weise kichtnbsp;erkennen und siclicr keilen kan; sehr vernichrlenbsp;und verbesserie Aiill., Königsberg 1841.

27. nbsp;nbsp;nbsp;J. Emanuel Veitii, Handbuch der Veterindr-liunde, für Physiker. Thierarzte und Oekononien,nbsp;vierte Auflage von J. Eias Veith. VVien 1840—1842,nbsp;II. Theil. 3 Rand.

28. nbsp;nbsp;nbsp;J. With, Compendium of catlle medicine, London 1841.

29. nbsp;nbsp;nbsp;F. Clater, every man his own CatÜe doctor,nbsp;containing the causes, symptoms, and treatment ofnbsp;all the diseases, incident to oaten, sheep, swine,nbsp;poultry and rabbits, edit. 9, London 1843.

Eene menigte zoogenaamde populaire Handboeken, Avaarvan vooral Duitscbland ons jaarlijks in ruime

-ocr page 466-

b nbsp;nbsp;nbsp;BEBIGT OVEB Dli UITBREIDING DER

mate voor/.iet, laten wij onvermeld. Boeltverkoopers en opstellers schijnen hierdoor meer voordeel le kunnennbsp;genieten, dan zulks voor den veehouder of de wetenschap het geval is.

30. nbsp;nbsp;nbsp;C. J. F. Gillmeisteb , Sammlung wichliger Er-fahrungen auf dem Felde der Tliierdrzliche Praxis,nbsp;Leipzig 1841.

E. HOMOEOPATIE.

31. nbsp;nbsp;nbsp;Manual of Vctcrinary-Homoeopathie, comprehending the treatment of the diseases of domestic animals, From the German of M. VV., London 1841,

Van het Handboek van Funb;e (N®. 18) is het 1*‘® deel reeds in 1850 , en de 1““ aflevering van het 2'*“ deelnbsp;in 1859 uitgekomon. De schrijver heeft alle ziekten innbsp;twee hoofdklassen gesplitst, die van het vegetatieve ennbsp;die van het animale leven; de eerste worden nogmaalsnbsp;in twee hoofdorden onderscheiden, in ziekten van hetnbsp;vormings- en van het reproduclie-systeem. Tot de eerste behooreu 5 soorten: 1. congestie, 11. verbloeding,nbsp;111. ontsteking, IV. koorts, V. gebreken en ziekten vannbsp;het bloed. De ziekten van de drie eerstgenoemde orden , en een gedeelte van de vierde , zijn in hetnbsp;deel behandeld geworden. De eerste .afdeeling van hetnbsp;2“*® deel beschouwt de ziekten van het reproductie-slelsel, en wel: 1. de ziekten van de spijsverterings-werkiuigen, 11. de ziekten van de adcmhalings-werktui-gen , 111. de ziekten der pis- en geslaclUs-werkluigen ,nbsp;en IV. ziekten der huid en van de deelen, welke met dezelve in verband staan. — Bij de huidziekten wordennbsp;vooreerst (A.) de uilslagziektennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;behandeld.

-ocr page 467-

vEE-.inTSExtJKtiNDK i.v 18iJ, 1842 ES 1843. nbsp;nbsp;nbsp;7

¦welke de schrijver verdeelt in: A.A.. gevlakte uitslag, (macula), waartoe de roos behoortj — U.B. knob-beltjcs-uitslag (papula), 1). buidjeukte (prurigo), 2).nbsp;voorjaars-uitslag (eniplio verualisj; — C.C. knobbel-uitslag (nodus), 1). luberkel-uiislag , 2). netelroos (htr/t-earia); — U.D. bla.as-iiitslag (vesica), i). mazelen,

2) . spruw, a). mondzeer, 6). sympioinaiiscbc spruw,

3) . klaauwziekte ; — E.E. puist-uitslag (pusiula), 1). va-ricellen, a). steenpokken (miliares liiu-gcrii) , h). uitslag , veroorzaakt door liet voederen mol wijngaards-ranken (varieellae boum , feu d’lterbc), 2), pokken , a).nbsp;koepokken, I. zelfstandige, IL toevallige; de eerstenbsp;¦worden omlerscheiden in: A. ware en B. valsebe,nbsp;waarvan 8 vormen bestaan; de toevallige in: 1). uijer-uitslag, 2). Ramazzinische pokken; b). sebaapspokken,nbsp;c), varkenspokken, d), Iwndepokken ; — F.F. sebiib-tiit-slag (squamacj, 1). zemeluitslag (herpes furfuraceus),nbsp;2). schubiiitslag (psoriasis).

üe 2“*® allevt

van het 2“*° deel beval vooreerst,

als vervolg der huidziekten: G.G. schubaehtige uitslag (exanthemata Icpyrosaj,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-1). porrigo, 2). schuilt; —

H.H. korstuitslag (exanthemata crustosaj, 1). eschara,

2) . placorygma, 3). mondkorst, (crusta labiulis); —nbsp;l.I. Exanthemata plana s. nuda, A. kruipende uitslag,nbsp;1). lichen, 2). htrpes siccus; B. herpes humidus, 1).nbsp;vochtige herpes, (herpes humidus exsudatorius), 2). zwerende herpes, (herpes exulcerans); — R.K. huiduitslagnbsp;met verzwering, 1). mokuiislag, a. zelfstandig-oorspron-kel'jke mok, b. symplomatisch-gevolgelijke mok, 2). rasp,

3) . uitslag uit dralvoedering ontslaande, (paronychia boum).nbsp;Hierna volgen, onder (B)., de ziekten van de ver-

rigting der huid, waarvan als bijzondere vormen be-

-ocr page 468-

8 BERIGT OVER DE UITBREIDING DHR

schreven worden; 'I). het overmatige zweeten , 2). liet hloedzweeten , 3). rheumatisme, waarvan als wijzigingennbsp;worden opgegeven: a). het eenvoudige, b). het za-inengestelde rheumatisme, terwijl van het eerste hetnbsp;eenvoudige rheumatisme der dijen, en de rheumatischenbsp;kruisverlamming , van het laatste de rheunialischcnbsp;koorts, het acute rheumatisme, benevens de onderafdee-lingen hiervan, de hoefonlsteking, de rheumatische ontsteking van het borst- en buik vlies behandeld worden.

Onder (C). zijn de ziekten der baren beschreven , en als bijzondere vormen worden: 1). het grijs- of wit- worden der haren, 2). het uitvallen derzelve en 3). denbsp;poolsche vlecht beschreven.

Als afdeeling van de ziekten van het reproductie systeem worden de ziekten van het watervaatstelsel behandeld, waaronder worden beschreven: 1). de zoogenaamde lymphatische toestand en de lymphatische koorts,nbsp;2). de stijfheid der huid (coriagoj, 3). de luergweck-heid, 4). de beenbreekziekten,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5). de chankcrzick-

te van het paard, 6). de venerische ziekte (pseudo~ syphilis) van het rund, 7). de worm en 8). de kwade droes.

De Vl'*® afdeeling bevat de ziekten eencr nieuwe vorming, als: 1). waterzucht, a). van de huid, 6). van de borst, c). van den buik; hierbij wordt het on-ganseb behandeld, d). van het hoofd, e). van de rug-gegraat, f). van de baarmoeder en der eijerstokken,nbsp;2). steenziekten , a). speekselsteenen , 6). galsieenen, c).nbsp;maag- en darm-steenen , d). pissteenen , (a). niersteenen ,nbsp;(b.) pisleidersteenen, (c.) blaassteenen, (d.) pisbuisstee-nen, e). steen van de voorhuid, 3), klier- en knobbelziekten, A. klierziekten, «). gewriehtsziekteu der veu-

-ocr page 469-

^'EE-AKTSr.NIJI^lJ^DE IN '1841 , 1842 EN 1843. o

lens, 6)» der kalveren, c). der lammeren, B. tuberkel-zieklen , a). paarlziekle , 4). jigt, S). wormziekce, a). van het darmkanaal, h). van de lever, c). wormen in denbsp;neusholten, d). wormen in de vertakkingen van denbsp;luchtpijp, e). gorliglieid, /’). wormziekte van de hersenen ,nbsp;(1. draaiziekte der schapen, 2. draaiziekte der runderen).

De en laatste afdeeling der ziekten van het re-productie-nysleem, hevat de ziekten met algemeenc ver~ imgering; hiervan worden 1). de uittering (pthisis) ennbsp;2). de vermagering (atrophia) onderscheiden;^ heide echternbsp;worden slechts in het algemeen behandeld.

De tweede hoofdklasse der ziekten, namelijk de ziekten van het hooger dierlijke leven, bevat, volgens eene voorafgaande algemeene beschouwing, drie orden: denbsp;ziekten van het gevoel, van de beweging, en van denbsp;voorstelling: echter is bij de bijzondere beschrijvingnbsp;der ziekten , hiertoe hehoorende , deze verdeeling niet innbsp;acht genomen, maar zijn de ziekten in de volgendenbsp;orde beschreven: 1). duizeligheid, 2). onmagt, 3).nbsp;schijndood, 4). beroerte, 5). verlamming , ü). registijvig-heid, 7). vallende ziekte, 8). stuiptrekkingen, Qj.schuur-of schurkziekte , 10). stille kolder, 11). razende kolder ,nbsp;12). hondsdolheid, 13). sleegsheid , 14). schuwheid.

Twee ziekten, het miltvuur namelijk en de runderpest, heeft de schrijver in zijn Handboek niet opgenomen , zoowel,nbsp;blijkens de voorrede, omdat andere schrijvers over dezenbsp;ziekten vele goede en belangrijke verhandelingen gegeven hebben, maar ook. omdat zij eene zeer zorgvuldige en wijdloopige bewerking vorderden. Deze redenen echter kunnen de weglating en de hierdoor ontstane gaping niet verontschuldigen, te minder, daar zulks

-ocr page 470-

10 BEniQT OVER »E CITBREIDINO DER

op vele andere, in dit werk behandelde , heofdstuk-ken, toepasselijk is. Bij de opnoeming der schrijvers welke over verschillende onderwerpen geschreven hebben , onlhrckeu hier en daar bekende verhandellugen. Zoo-als bij de paarlziekte (cachexia tuberculosa) het werknbsp;van Hem, bij de gewrichtsziekten der veulens dal vannbsp;Trüger, bij de hondsdolheid dat van Hertwig. Buitendien ontbreekt aan het tweede deel eene systematische inhoudsopgaat, en aan hel geheele werk eennbsp;register. Dit gemis is zoo veel Ie onaangenamer, daarnbsp;hel niet altijd gemakkelijk is bij de eigenaardige ver-deeling, en bij hel groot verschil der onderwerpen,nbsp;w'elke hier behandeld worden, de beschrijving eenernbsp;ziekte te vinden. Evenwel is dit Handboek met veelnbsp;zorg en naauwkeurigheid bewerkt, en beval, met uitzondering van de hier vermelde weglatingen, al hetnbsp;voorname, hetwelk in de bijzondere pathologie en therapie vervat is; terwijl, bij de beschrijving van denbsp;onderscheidene ziekten, van de inzigten en de ondervinding van vele andere, maar voornamelijk vannbsp;Duitsche Vee-artsen met oordeel is gebruikt gemaakt.nbsp;In geene andere taal treft men een boek aan, waarinnbsp;de Vee-artsenijkuudige pathologie en therapie zoo volkomen behandeld geworden is; hetzelve zal daaromnbsp;iederen Vee-arls te vi’ede kunnen stellen.

De bijzondere pathologie en therapie van Heuing , N“. 19, is het ontstaan verschuldigd aan de voorlezingen, welke hij voor zijne lessen gebruikte, en voornbsp;eene uitgaaf op nieuw bewerkt heeft. Het is eennbsp;compendium, hetwelk de ziekten der onderscheidenenbsp;huisdieren bevat. Na eene korte inleiding over leven,nbsp;gezondheid, ziekte, dood, over de oorzaken, de toe-

-ocr page 471-

VEE-ABTSEJiUKCNDE IN 4841 , 48-42 EN 4843. nbsp;nbsp;nbsp;11

vallen en de herkenning der ziekten, over genezing en geneesbaarlieid, over het epidemisch beginsel, overnbsp;het karakter der ziekte en over de genees- en behandelingswijze , gaat de schrijver tol de bijzondere pathologie over. Vooreerst wordt de verdeeling der ziektennbsp;behandeld, welke door hem, volgens een anatomisch-physiülogisch beginsel, in 4 klassen verdeeld worden :nbsp;4’‘® klasse, in ziekten van het voriningsleven,

2'*® nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bewegingslevennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

5'^“ nbsp;nbsp;nbsp;anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gevoel,

4'^® nbsp;nbsp;nbsp;anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voortplanting.

Nadat de voornaamste literatuur over de bijzondere ziektekunde opgenoeind is, wordt de eerste zieklen-klasse behandeld,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;welke innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zesnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;orden onderscheiden

wordt:

1. nbsp;nbsp;nbsp;ziekten van de vertermgswerkluigen,

2. nbsp;nbsp;nbsp;a a hel watervaatstelsel,

5. 4.nbsp;ö.

6.

a nbsp;nbsp;nbsp;8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bloed ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bloedbereiding,

8 nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voeding,

a nbsp;nbsp;nbsp;anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ademhalingnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;stem), en

8 verrigtingen der huid en der nieren.

De 1®‘® orde bevat: A. gebreken van den eetlust, a). gebrek aan eetlust, 6). bovenmatige eetlust, ene) verandering van denzelven; jB. ziekelijk verstoorde opnemingnbsp;der spijzen; C. ziekelijke verstoorde kaauwing; 19. ziekelijke speeksel-afscheiding, a). vermeerderde, h). in hoedanigheid veranderde; E. ziekelijk gestoorde doorzwel-ging; F. braking, 4) bij varkens, honden, enz. 2).nbsp;bij paarden, 5). bij herkaauwende dieren, 4). ophoudennbsp;der berkaauwing; G, indigestie; Jï. verstopping; ƒ. ko-lijk, ö). waar, 6). valsch kolijk; iT. trommelzucht, «),nbsp;van groen, b). van droog voeder, c). symptomatische

-ocr page 472-

BERIGT OVER DE UITBREIDING DER

troinraelzuclit der kalveren; L. doorloop, (hierbij ook de symplonialische); M. wormziekten, (wormen in hetnbsp;darmkanaal); TV. ziekclijk gestoorde gal-afsclieiding, a).nbsp;verminderde (iiierbij ook de geelzucht), 6). vermeerderde, c). veranderde (hierbij galsteenen en leverbotten);nbsp;O. ziokelijke verstoring in de verriglingen der buik-speekselklieren ; P, vergiftiging (mineraalvergiften, plant-vergiften, loodvergiftiging, enzootisebe langzame vergiftiging door koperdampen,

In de IH® orde worden A. de uittering der veulens; Jl. do droes, a). goedaardige, ft), teruggedrevene, c).nbsp;bedenkelijke, d). zaarngestelde; C. de kwade droes,nbsp;a), chronische, ft), acute; /). de worm, (mede de huid-worm der runderen) behandeld.

De in'*® orde bevat: .4. volbloedigheid; gebrek aan bloed; C. hoedanigheids-veranderingen van het bloed,nbsp;a). overmaat van vezelstof, ft), waterachtige gesteldheidnbsp;van hetzelve, c). overmaat van kleurstof, d). ontbinding, c). scherpe en teruggeboudene sloffen.

In de IV**® orde worden vermeld: A. overmaat van voeding, a). vetheid, ft), hypertrophie ; B. verminderdenbsp;voeding; C. vermagering; D. uittering; E. ziekelijknbsp;veranderde voeding, (vorming van wratten, scirrhus);nbsp;van FS. worden de cachexien, eerst in het algemeen, vervolgens in het bijzonder belnandeld; F. waterzucht; fr. ongansch; //. hardheid der huid , {coriaQo};nbsp;I. mergweekheid; K. lekzucht; L. heenbreekziekte ;nbsp;M. beenweekheid ; N. draaiziekte ; O. goriigheid ; P.nbsp;paarlziekle; Q. scorbut; /{.bet uitvallen der haren bijnbsp;de varkens; S. snuffelziekte der varkens.

In de orde zijn: A. do longziekte; B. do chronische hoest, a). symptomatische, ft). idiop.atische, en

-ocr page 473-

vee-ahtsenukuiS'ue in 1841, '184i en 4843. nbsp;nbsp;nbsp;13

c) . consensuele hoesl; C. de worraachlige longnekle; D.nbsp;de damp, aamborstigheid; IC. de piepende damp , ennbsp;F. de ziekte der stem beschouwd.

De VI**® orde beval: A. ziekelijke verstoringen van de liuidverrigting, a). van de huiduitwaseming, 6). van denbsp;al'sclieiding van het huidsmeer, c). van de opperhuid ennbsp;der deelen, hiermede in verband staande, (ziekten dernbsp;haren , poolsche vlecht, parasiten, luizen en dorgelijke),

d) . chronische huiduitslag, 1). knobbelljes-uilslag, fef-florescenliae papulosaej, (huidjeukie , voorjaarsuitslag);nbsp;2). luberkel-uilslag, (tuberculaej, (van het aangezigt,nbsp;eelttuberkel); 3). netelroos, (urticaria), (netelkooris,nbsp;chronische netelroos, netelroos ten gevolge van het voederen van boekweit; 4). herpes (natte en drooge); 3).nbsp;schub-uilslag, (efflor. squamosae), Izemeluilslag, psoriasis, drooge egelvoel), 6). (efflor. lepyrosaej, (porriyo,nbsp;suartjeukte, schurft); 7) korstige uitslag, (efflor. crustosae)nbsp;(eschara, placorygma, impetigo); 8). natte zwerende uitslag, (efflor. kumidae et ulcerosaej , (rasp, mok, moknbsp;bij hel rundvee, voelschurfl, elephantiasis); B. ziekelijke verstoring tier pisorganen, a). lauterstal, klarenbsp;pis of pisvloed, b.) moeijelijke pislozing, c). onvermogen om de pis op te houden.

De IH® klasse van ziekten bevat drie orden: I. koortsen, 11. ontstekingen , 111. verhloedingen.

1. Koortsen: 1. zuivere, 11. zamengestelde; de eerste soort bevat: 1). de ontstekingskoorts, 2). de rolkoorts,nbsp;5), de tusschenpoozendc koorts;— tol de zamengesteldenbsp;koortsen belmoren: 4). de zinkingkoorts, a). eenvoudigenbsp;catarrh., b). chronische catarrh. , c. heerscbende oogontsteking, (catarrhus conjunctivae epizooticae), d). boosaardige zinkingkoorts van de herkaauwende dieren, e).


-ocr page 474-

14 BERIGT OVER DR L’JTBUEIDI.NG DER

brandige linkingkoorls, (coryza gangraenosa, mal de tele de contagion),nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;f). influenza cler paarden, a.) ca

tarrh .-rlieumat. vorra, p.) gasirisch-rheuni. vorrn, y.) gastr.-roosachtige vorm, j). Iiondeziektc, 3). rlieumati-sclie koorts, a), acute-, b). clironische rheuraatisme,

6) . gastrische koorts, a), slijmkoorts der runderen, b).nbsp;maagziekte der varkens, c). süjnikoorls der honden,

7) . galkoorts, 8). rooskoorts, fl). anthraxkoorlsen , 40).nbsp;exanthematische koortsen, a).raon(I- en klaauwziekte,nbsp;4). mazelen, c). roodvonk, lt;/). vlcklyphus, (typhus pele-chialisj, e). pokken, a—Zquot;. b'J onderscheidene huisdieren, g). varicallen der runderen, I I). zenuwkoortsen,nbsp;a, b en c, beschrijving van onderscheidene zenuwkoortsen, welke in verschillende jaren geheerscht hebben ,nbsp;namelijk in 1804—1806, in 1813—1814 en in 1824—nbsp;1826, d). levertyphus der paarden, e). abdominaal-typhus der paarden, ƒ). runderpest, g). typhus dernbsp;varkens, A). typhus der katten, z). cholera, 12). uitte-ring-koortsen, a). idiopatische, 6). sympatische, c). opslorping van etter. — De IH® orde bevat de ontstekingen , en in de IIIquot;'® orde worden de bloedvloeijingennbsp;behandeld, A. bloedingen der luchtwegen , a). neusbloeding, b). bloedhoestcn; B. bloedingen der verterings-werktuigen, a). uit den mond, 6). bloedbraking, e).nbsp;bloeding uit den regten darm; C. bloedingen uit denbsp;pis- en geslachtswerktuigen, a). bloedpissen , 6). bloeding uit de mannelijke geslachtsorganen, c). uit dennbsp;draagzak, d). het bloedinelkcn; D. bloeding van denbsp;huid, a). bloedzweeting.

De 111'^® klasse, welke de ziekten van het gevoel bevat, splitst de schrijver in twee atdeelingen, waarvan denbsp;eerste : A. de ziekelijke verstoringen van het bewustzijn

-ocr page 475-

VEE-ARTSEKIJKUSDE IN 1841, 1842 KN 4843. la

en het gevoel, B, de ziekelijke verstoring der beweging, van de zenuwen afhangende, bevat. In de ordenbsp;worden de verstoringen van hel bewustzijn behandeld;nbsp;j1. beroerte, B. schijndood; C. onmagt; D kolder,nbsp;o), lorpide, b), eretische , c). consensuele; £. razernij;nbsp;F. dolheid; G. verstoringen van het algeineene gevoel,nbsp;morositm, heimwee. De ID' orde, verstoringen vannbsp;het gevoel, bevat A. verhoogd gevoel; B. verminderd ennbsp;veranderd gevoel, schuur- of schurkziekte der schapen ;nbsp;C. verminderd of geheel opgehouden gevoel, a). zwartenbsp;staar. — In de tweede afdeeling worden gebragl denbsp;I1D“ orde, welke de krampen bevat: A. van afzonderlijke ligchaamsdeelen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;o), der beenen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;b). stui

pen, c). sidderingen, d). hartkloppingen, e). borst-kramp, /). krampachlige hoest, ^). kramp der blaas;

B. nbsp;nbsp;nbsp;krampziekle, a). der lammeren, è). der veulens,nbsp;c). der kalveren; C. registijvigheid; D. vallende ziekte ; E. duizeligheid; F. st. Vitus-dans, en de 1V‘**nbsp;orde, verlammingen; hiertoe belmoren: A. verlammingnbsp;van enkele deelen; B. halfverlamming; C. kruisverlamming ; D. rheumatische verlamming.

De IV**' klasse eindelijk, welke over de ziekten der voortplanting en ontwikkeling handelt, bevat twee orden: 1. de ziekten van de geslachtsverrigling, w'aartoenbsp;A. overmatige geslachtsdrift; B. gebrek aan dezelve;

C. nbsp;nbsp;nbsp;onvruchtbaarheid ; JD. plaatselijke ziekten der geslachts-deelen, hierbij ook het terugblijven van de nageboorte,nbsp;de kalfkoorls, a). ontstekingachlige , b). paralilischenbsp;vorm , cn E., gebreken der melk , belmoren. — Denbsp;ID» orde bevat de ziekten van ontwikkeling en teruggang van het ligchaam, namelijk: A. ziekten vannbsp;de vrucht; B. ziekten van het eerste levenstijdperk;


-ocr page 476-

•16 llEIilGT ÜVEIt 1)E CITnKËIUi:VU DKIt

C. zieklen van het tweede levenstiidperk; D. ziekten var liet derde levenstijdperk, marasmus senilis.

Iedere klasse en elke orde vangt aan met ecnige algemecne beschouwingen over de organische verrig-tingen der deelen, welke met de ziekte in ecnig verband komen, over de bijzondere voorbeschikiUeid,nbsp;welke hiervan voor de verschillende huisdieren afhangt, over de onderkenning der ziekten, en meermalennbsp;over de geneesmiddelen, welke moeten aangewend worden. Als een voorbeeld van deze wijze van beschouwing, en te gelijk van de wijze, waarop de schrijvernbsp;zijn onderwerp behandelt, moge bet volgende dienen,nbsp;hetwelk uit de inleiding van de eerste en laatste ordenbsp;der I*‘® klasse ontleend is. Men leest daar (bladz.nbsp;17) het volgende: Eerste orde, ziekte der spijsverteringnbsp;(in het algemeen). — De ziekten der spijsvertering bijnbsp;onze huisdieren zijn niet alleen, wegens derzolver aantal ennbsp;verscheidenheid , van een bijzonder belang , maar ook ,nbsp;omdat niet zelden het aangetaste dier daardoor voornbsp;zijn werk, ten minste voor een' zekeren tijd, onbruikbaar wordt. Zoo zal bij de paarden, welke voornamelijk hunne krachten moeten aanwenden, gebreknbsp;aan eetlust, eene slechte vertering enz. een spoedignbsp;verval van krachten ten gevolge hebben; bij de runderen en varkens, welker nut lioofdzakelijk daarin beslaat , dat zij, uit plantaardige stollen, melk, vleesch ennbsp;vet bereiden, zal deze verrigting in dezelfde matenbsp;afnemen, als de verteringsorganen aangetast zijn.

De veelvuldige verrigiingen, welke het hare tot de spijsvertering bijdragen, en de verschillende wijze vannbsp;aandoening, waarvoor zij vatbaar zijn, vermeerderennbsp;het getal der zieklevormen van deze afdeeling. — Ove-

-ocr page 477-

VEK-ARTSENIJKÜiNDE IN 1841, 1842 KN 1843. if

rigens zijn de aandoeningen der vertcringsorganen niet zelden als de plaats en den bodem aan te merken, opnbsp;welke vele ziekten, die overeenkomstig dorzelver aardnbsp;en natoor in eene andere afdeeling te huis beliooien,nbsp;hare wortelen schieten, gelijk b. v, de ziekten vannbsp;het walervaalstelsel, van het bloed, der voeding ennbsp;zelfs van onderscheidene ziekten der beweging en vannbsp;het zenuwstelsel. Deze ziekten werken wederom opnbsp;hare beurt zeer dikwijls op de verteringsorganen terug, waarom b. v. gebrek aan eetlust als een dernbsp;meest gewone begeleiders van inwendige ziekten is aannbsp;te merken.

Eene bijzondere voorbeschiktbeid tot ziekten van de spijsverteringswerktuigen is aan de plantetende huisdieren,nbsp;maar voornamelijk aan de herkaauwende dieren eigen.nbsp;Voor een groot gedeelte is zulks toe te schrijven aannbsp;de mindere voedzame plantenvoedscls, waarvan eenenbsp;groote hoeveelheid noodzakelijk is, om hel dier in diennbsp;staat te brengen, dat hetzelve aan zijne bestemmingnbsp;voldoen kan, terwijl daarentegen het varken en denbsp;eigenlijke vleesvreters, om deze reden, van vele ge-ijreken der spijsvertering bevrijd blijven. Suilendiennbsp;hebben alle huisdieren tot de vei'schillende ziekten vannbsp;deze orde eene meerdere voorbesehiktheid in een vroeger kvensiijdperk (als veulens, kalveren, enz.) dannbsp;later.

Over het algemeen is de oaderkenning der ziekten van de spijsvertering minder moeijelijk, dan van velenbsp;andere ziekten, tot de volgende afdeeling beboerende;nbsp;ook de voorzegging is, roet uitzondering van eenige meernbsp;zaroengeslelde of verouderde gevallen, meestal gunstig.

De middelen, welke moeten aangewend worden,

V. Dl. 1. St. nbsp;nbsp;nbsp;B

-ocr page 478-

iS BEDIGT OVER DE UITBREIDING DER

komen gvoolendeels in onmiddellijke aanraking met liet zieke orgaan, en Averken daarom spoediger en scliie-lijker dan in de ziekten van 'het vaat- of zenuwstelsel,nbsp;waar dezelve middellijk, dat is: na voorafgegane oplossing en ppname in het darmkanaal, hunne werkingnbsp;kunnen uitoefenen; daarenboven is het begin en hetnbsp;einde van de verteringsorganen (mondholte en regienbsp;darm) voor plaatselijke applicatie vatbaar, en der-zelver ziekten komen daarom met de zoogenaamde uit

wendige

ziekten eenigzins overeen.

©aar vele ziditcn der spijsvertering meermalen aan eenig gebrek van het voedsel (te weinig, te veel,nbsp;slechte hoedanigheid van hetzelve, enz.) zijn toe tenbsp;schrijven, en zulks dikwijls van de hoeveelheid ennbsp;hoedanigheid van den oogst afhangt, zoo komen enkelenbsp;ziekten van deze orde als heerschende voor; geenenbsp;derzelve is echter bcsmeltelijk.

Verder op liladz. .13o nbsp;nbsp;nbsp;orde: over de ziekten

der verrigtlngcn van de Imid cn dar nieren. — Onder de afscheidingen zijn er, behalve die van het celweefsel, slechts twee, welke in geene nadere betrekking staan lot eene bijzondere vorrigiing van bet ligchaam,nbsp;namelijk de afscheiding van de huid cn der nieren.nbsp;De overige, meestal door bijzondere kheren te weegnbsp;gebragle, afsclicidingen kunnen geschikter bij die ver-rigting bescliouwd .worden, waartoe zij de meeste betrekking hebben , zooals b. V. de speeksel- en gal-afschei-dtng bij de spijsvertering, de zaad- en melk-afscheidingnbsp;bij de voortplanting «nz.

De afsebeidingen van eenig secernerend orgaan kunnen vermeerderd, verminderd eif geheel opgehouden zijn; van dit laatste moet de belette uitlozing wel

-ocr page 479-

VF.E-AnTSEMJKÜNDE IN 1841 , 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;19

onderscheiden worden. Deze is meestal in geheel andere oorzaken te zoeken , dan in de zoodanige, welke eenenbsp;verminderde of onderdrukte afscheiding te weeg brengen , b. V. de belette pislozing.

In de meeste gevallen wijken de vermeerderde, zoo-%vel als de verminderde, afscheidingen, ook in derzelver hoedanigheid , zooals zamenhang, kleur, chemische eigenschappen, enz. van de natuurlijke gesteldheid af.

A. Vermeerderde afscheidingen, (fluxus, proflmia). Hier wordt eene grootere hoeveelheid afgescheiden dannbsp;anders het geval is; in sommige gevallen kan zulksnbsp;normaal zijn, b. v. vermeerderde inelk-alscheiding nanbsp;de geboorte van het jong, sterkere zaad-afscheidingnbsp;gedurende den brons-tijd. Ook kan een orgaan, zelfsnbsp;zonder ziekelijk aangedaan te zijn, door het antagonisme, meer afzonderen, indien het namelijk de werking van een ander oigaan, waarvan de werkzaamheidnbsp;verminderd is, ovcrneeint.

De naaste oorzaak van eene vermeerderde afscheiding is, of aan eene grootere irritatie van het afscheidend orgaan, of aan een hieraan tegenovergestelden toestand, toe te schrijven, namelijk aan atonic of aannbsp;zwakte van hetzelve. Niet zelden volgt het laatste opnbsp;eene voorafgegane irritatie, voornamelijk indien zulksnbsp;eenigen tijd heeft aangehouden; evenwel kan zij ooknbsp;zonder deze, als physische zwakte , aanwezig zijn.

De toestand van het bloed en van het vaatstelsel oefent mede hierop een' groolen invloed uit, b. v.nbsp;indien het bloed te waterachtig is, geeft zulks aanleiding tot vermeerderde afscheiding van serum (waterzucht) ; verder de kritische ontlastingen in de koortsen;nbsp;ook het zenuwstelsel kan menigwerf onraiddellijk der-

B*

-ocr page 480-

.20 BBRICT .0VER D« ÜITBREIDING ÜER

.gelijke versieringen van de afscliciding 'veroorzaken (krampen).

De vermeeideMe aTv.onJeringen zijn alzoo dan eens van enne meer active dan van eene meer passive na-luur, dan zclfstandiij of symplomalisch, dan wederomnbsp;idiopatisch of sympalisch.

Eene Lang aanhoudende vermeerdering van afselieidin-gen geeft tot eene onevenredigheid in de voeding aanleiding , en veroorzaakt uittering en uitputting.

De onderkenning is dan vooral gemakkelijk, wanneer de afgescheidene sloffen onmiddcllijk uit het ligcha.ainnbsp;gedreven worden, (b, v. pi.s) ; in andere gevallen oitt-staan 'piphoopitjgea, spanning., druk op andere organen.

De voorzegging moet zicli naar de oorzaken, den trap vttn hevigheid, de langdurigheid en do complicatiéiinbsp;regelen. De vermeerderde afscheiding van een orgaannbsp;kan nuttige onverschillig, of ook nadeelig zjjn.

moel vooreerst tegen de oorzaken voor eciiige afscheidende organen heeft

De behandelin gcrigt zijn

men specifieke middelen, om derzelver werkzaandieid te verminderen, of ook om deze aan te zetten; buitendien kan zulks door de tegenwerkende .(antagonislischejnbsp;geneeswijze gesebieden.

Bij langeren duur van deze ongesteldheid, blijft dikwijls eene neiging lot wederinstoriing over.

B. Verminderile of geheel onderdrukte afscheidingen •(.ntentioms). — .In de eerste plaats moet onderzochtnbsp;worden, óf werkelijk minder, of in het geheel niet afgescheiden wordt, óf wel, of de afscheiding voortduurt,nbsp;terwijl de uillozing verhinderd is.

De oorzaken zijn deels algemeen, alst gebrek aan bloed, koorts, aanmerkelijke verstoringen van het ze-

-ocr page 481-

TEE-AllT*ENIJBIINI»E i!« ISi l , 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;2'1

nuwstelsel, deels plaAlsclijke, alleen op hel afscheidend orgaan bctrelfking hebbende, b. v. onlsteking, met alnbsp;hare gevolgen', ontaarding, brand, veretlering; verdernbsp;kramp, verlamming. Ook kan door antagonisme ver'-mindering van eenc secretie (e weeg gebragt worden,nbsp;omdas eene andere d.an vermeerderd is.

Eene gebrekkige afscheiding heeft dikwijls verstorin

gen

van die verrigiingen, waartoe hel afscheidende orgaan behoort, ten gevolge; b. v. verminderde afscheiding van gal verstoort de vertering; ook' werktnbsp;zulks nadeelig op de bloednnenging, indren stoffen ,nbsp;welke uil hel bloed hadden moeten worden afgescheiden , terug gehouden worden, of wanneer door resorptienbsp;de reeds afgescheidene- stoffen wederom in de bloedmassanbsp;worden teruggevoerdi Verder kan, door verminderde ofnbsp;geheel opgehoudene- afscheiding. volbloedigheid en congestie, ei\ zelfs ontsteking van andere organen ontslaan.

De diagnose en prognose als bij A.; ten aanzien van het laatste komen voornamelijk de gevolgen ia.nbsp;aanmerking.

Bij bloedsgebiek en gezonkene krachten, is eene ver-mindering der afscheidingen voor hel ligchaam voordbelig.

De behandeling berust op de verwijdering der oorza* ken, op de aanwending van specifiek werkende middelen, en op het te weeg brengen van eene plaatsvervangende (vihariérende) afscheiding.

Deze voorbeelden kunnen aantoonen, hoe de schrijver de ziekle-groepen op eene wetenschappelijke wijze gekenmerkt en gerangschikt heeft, en daarbij eeiiigermatenbsp;de algemeene ziektekunde met de bijzondere, op eenenbsp;doelmatige wijze, beeft verbonden; te gelijk kan hieruitnbsp;zijn korte eij gedrongen schrijftrant, welk« op eene

-ocr page 482-

22

BEKIGT OVER DE tlTBREIDISÜ DER

dergelijke wijze ook bij de behandeling der bijzondere ziekten gevolgd is, blijken. Veel, wel is waar, isnbsp;slechts kortelijk aangestipt, doch de verdere nilleg isnbsp;voor de voordragt overgelalen, waarom de schrijvernbsp;ook gemeend heeft niet in de kleinste bijzonderhedennbsp;Ie moeten treden. De hoofdzaak van hetgeen de speciale pathologie en therapie bevat, is in dit leerboeknbsp;opgenomen, en niet alleen naar des schrijvers ondervinding, maar ook naar den tegenwoordigen stand dernbsp;wetenschap bewerkt. Jammer is het, dat daar, waarnbsp;de schrijver de waarnemingen van anderen mededeelt,nbsp;de bronnen, waaruit dezelve geput zijn, niet zijn aangewezen. Overigens is bij de beschrijving eener ziektenbsp;slechts zeldzaam eenige literatuur medegedeeld.

Het vollstdndiges Handbuch der Veterinarkinide von Im-Thürm, moet, volgens den titel, tot eigen onderrigtnbsp;van Vee-artsen, Landhuishoudkundigen en Liefhchbersnbsp;van paarden dienen. Dusdanige werken, welke voornbsp;een gemengd en zeer niteenloopend publiek moetennbsp;dienen, waarvan het eene gedeelte het noodzakelijknbsp;onderrigt genoten heeft, en het onderwerp wetenschappelijk wil beoefenen, terwijl het andere gedeelte, zondernbsp;eenige wetenschappelijke vorming, zich met eene hoogstnbsp;oppervlakkige kennis vergenoegt, zijn meestal, in eennbsp;zeker opzigt, als halfslachtige wezens te beschouwen,nbsp;welke slechts zeer gebrekkig aan het doel, waartoe zijnbsp;bestemd worden, beantwoorden. Op het bovenstaandenbsp;boek behoeft deze aanmerking evenwel niet geheel ennbsp;al loegepast te worden, dewijl de schrijver getrachtnbsp;heeft de hier behandelde onderwerpen, op eene wetenschappelijke wijze, en a.in de nieuwste onderzoekingennbsp;beantwoordende, kort en gemakkelijk verstaanbaar te

-ocr page 483-

TÜE-ABTSEMJKUSDE IS 18il, '1842 EN 1813. nbsp;nbsp;nbsp;23

maken, zoodat niet alleen de Vee-aris, de GeneesLeer, maar ook een wetcnscliappelijk opgeleid Landbouwernbsp;uit dit boek een overzigt der Vee-artsenijkunde kunnennbsp;bekomen, terwijl de laatste zeer gescbikt hieruit metnbsp;eenig voordeel bet een en ander z;d kunnen leeren. Evenwel mag dit opzigtclijk de , in bot boek voorkomende,nbsp;anatomie niet gezegd worden, daar men niet alleen doornbsp;eigen onderrigt dit gedeelte der wetenschap zieb zeernbsp;raoeijelijk kan eigen maken, maar hetwelk, door dergelijkenbsp;korte beschrijvingen, zeer zeker geheel onmogelijk wordt.

De schrijver beeft noch in. eene voorreile , noch in eene inleidmg, noch in eene inhoudsopgaaf vermeld,nbsp;naar welk plan dit Handhoek bewerkt is, of wat mennbsp;in. het bijzonder in dit deel moet zoelcen. In hetzelvenbsp;vinden wij de volgende hoofdslukfen behandeld.-Overnbsp;het mit en gewigt der Vce-arlsonijkunde. Over donnbsp;oorsprong van de Geneeskunde iu het algemeen, en vannbsp;de Vee-artsenijkunde in het bijzonder. Korte geschiedenis der Vee-artsenijkundei Literatuur. Over denbsp;natuurlijke gesehiedenis der huisdieren. Vergelijkendenbsp;zootomische opgaven. Over de physiologic der dieren*.nbsp;Uitwendige bouw der zoogdieren , en zoóbiotik. Alnbsp;deze stukken zijn op 212 bladzijden vermeld geworden ,nbsp;waaruit wel zal volgen, dat zeer veel slechts kortelijknbsp;moet aaiigegeven of zelfs geheel overgeslagcn zijn. Eenenbsp;of andere wetenschappelijke bijdrage, om hiervan iiinbsp;het bijzonder melding te maken, wordt in dit hoeknbsp;niet aangetrolFen.

Het werkje van Falkc, onder N®. 21 opgegeven, is de tweede uitgaaf van een boekje (volgens den titel),nbsp;tot onderwijzing van den Landman uitgegeven, waarvannbsp;de eerste druk reeds in 183S in het licht is verschenen.

-ocr page 484-

24 BEMOT OVER DE CITBREIDING DER

Van hetzelve kan men zeggen , dat het voor liet doel, waartoe het geschreven is, redelijk goed is bewerkt,nbsp;zoowel ten aanzien der uitgebreidheid als van den stijl;nbsp;de bijgevoegde recepten zijn evenwel veel te zamengc-steld, en konden gevoegelijker weggelaten zijn. Indicn,nbsp;gelijk op den titel staat, dit werkje ook voor Veeartsen moet dienen, om hen in hunne beroepsbezighedennbsp;behulpzaam te zijn, en deze gcniakkelijk fe maken,nbsp;moet dit als eene soort van nilhangbord en boekver-koopers-speculatie aangemerkt worden. Daar de gcheelenbsp;inbond geene wetenschapigt;elijke strekking heeft, kan eennbsp;uitvoeriger verslag hiervan zeer gepast weggelaten worden.

De Üebersichtstafel van Smale , onder iV“. 22, is eene onvolkomene optelling en beschrijving der ziekten vannbsp;verschillende huisdieren. Dezelve is op 2 bladz. in folionbsp;gedrukt, en bevat nog bovendien als toegili eene opgaafnbsp;over den ouderdom van het paard, van eenige in denbsp;tafel aangeprezene geneesmiddelen, opmerkingen over hetnbsp;voelen van den pols, over het aderlaten, over het aanwenden van dragten, enz. Het gelteel levert voor dennbsp;oningewijden eene soort van algemeen Vee-artsenijkundignbsp;werk op, evenwel in een van den gewonen regel afwijkend formaat; voor de wetenschap heeft het volstrekt geene verdiensten.

Het Handboek van Tsciieüun, N®. 25, waarvan het eerste deel reeds in het jaar 1810, het tweede innbsp;d8H is uitgekoinen, is onveranderd hetzelfde gebleven , maar door den uitgever alleenlijk van eenennbsp;nieuwen titel voorzien. Daar de Vee-artsenijkunde innbsp;de laatste jaren evenwel een’ groeten vooruitgang gemaakt heeft, moet dit boek veel onvolledigs bevatten.

De nieuwe herdruk van dit werk, N®. 24, is door

-ocr page 485-

VER-ARTSEMJEÜNDE IN 1841 , 1842 EN 1843.

IlüTTENHOKEit, volgcns den liiel, op nieuw omgewerkt en vcrhelerd; hieraan evenwel is slechts voor eennbsp;gedeelte beantwoord. Het eerste deel bevat, behalve denbsp;inleiding , eene zeer oppervlakkige beschrijving der groo-tcre huisdieren, en verder de, bij het paard voorkomende, sporadiscfre ziekten. Het tweede deel beval denbsp;heorschende en besraetlelijke ziekten, de gebreken, welkenbsp;een' koop verbreekbaar maken (vicex redhibitoiresj, ennbsp;eenige sporadische ziekten der huisdieren. Dit boek,nbsp;hetwelk bij de eerste uitgaaf zeer bruikba.ar was, en wezenlijke verdiensten had , is voor den legenwoordigen lijd,nbsp;inogelijk zoo goed als vele anderen, evenwel niet beter;nbsp;de nieuwere ontdekkingen zijn geheel weggelaten, ennbsp;bijna nergens wordt eenige literatuur 0|)gegcven. —nbsp;Niet zonder verwondering leest men in de voorredenbsp;van deze nieuw how'erkle uitgaaf: » Indien men denbsp;Vee-artsenijknndige werken van de vorige eeuw eenenbsp;grove empirie ten laste kan leggen, zoo zijn do tegenwoordige van eene dorre, onvruchtbare, geleerdheidnbsp;niet vrij te pleiten, welke, in het sludeerverttek tehuisnbsp;behoorende, in het dagelijksche leven zonder toepassing is. Voor den praktischen Vee-arts is het geheelnbsp;nutteloos zich met de tegenwoordige ziekte-theoriënnbsp;bezig te houden, nutteloos te welen, of eene bepaaldenbsp;ziekte in Engeland en Frankrijk, zoo of anders behandeld wordt, nutteloos alle inogelijke zicktevormen, alnbsp;hebben zij ook historische waarde, te kennen, indien zijnbsp;niet onder zijne waarneming zullen komen.” — Zulkenbsp;bekrompene denkbeelden zijn weinig geschikt, om vannbsp;den Medicinae Doctor en voormaligen Professor tenbsp;Carlsruhe eene groote verwachting te koesteren, ennbsp;mocijelijk zal het voor zoo iemand zijn iets te leveren,

-ocr page 486-

26

ItERIGT OVER DE ClTBUEIDlNa DES

hetwelk eenigzins wetenschappelijk bewerkt, of voor den tegenwoordigen stand der- wetenschap berekend is.

Het eerste deel van het, onder N“. 2o vermelde , werk van Körbek , reeds in 1859 uilgekomen, bevat de ziekten'nbsp;van het paard, welke ziekten de schrijver in zes klassennbsp;verdeeld en in de volgende orde behandeld heeft.

Behalve eenige zeer korte beschouwingen over koorts in het algemeen, worden in de eerste klasse de koortsen in het bijzonder behandeld, en wel; a). koortsen,nbsp;met een ontstekingachtig karakter, b). rotkoortsen, c).nbsp;zenuwkoortsen , d). gastrische koortsen , e). kolijk. Donbsp;tweede klasse bevat de ontstekingen; dit gedeelte is in-onderscheidene deelen enonderdeelen gesplist. Het eerstenbsp;gedeelte handelt over de ontsteking in hel algemeen,nbsp;het tweede over de ontsteking van bijzondere deelen;,nbsp;de eerste afUeeling hiervan bevat de ontsteking van denbsp;zelfstandigheid der organen (in/l. parenehymatosaej , !)(.nbsp;ontsteking der hersenen en der hersenvliezen, 2). van hetnbsp;ruggeraerg, 5J. der longen, 4). van het hart, 5). vannbsp;de maag en der darmen, 6), doorloop, 7). ontstekingnbsp;der lever, 8). van de nieren, 9). der blaas, 10). vannbsp;de baarmoeder, 11). van den hoef. De tweede af-deeling, welke over de ontsteking der vliezige deelennbsp;(inflam. memhranosae) handelt, is wederom in twee ordennbsp;verdeeld. In de eerste worden behandeld: 1). de rheu-matische ontstekingen, 2). de ontstekingen van het borst-vlies, o), sporadische borstvliesontsteking, b). epizootischenbsp;borstvliesontsteking, 5). ontsteking van het buikvlies,nbsp;4). rheumaiische hoefontsteking. De tweede orde bevatnbsp;de zinkingacluige ontstekingen: 1). gewone verkoudheidnbsp;(coryza), 2). droes, 3). verdachte droes, 4). halsont-steking, 5). ontsteking van het slijmvlies der luchtpijp

-ocr page 487-

VEE-ARTSENIJKDNDE IN 1841, 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;27

en hare vertakkingen. In de derde afdeeling eindelijk wordt alleen de roos behandeld. Mogelijk ware het beternbsp;geweest deze afdeeling te doen vervallen en de roos ondernbsp;de huidziekten te brengen. De derde klasse bevat donbsp;huiduitslagen, 1). de schurft, 2). het mondzeer, 3). denbsp;mok, 4). de spruwachtige faptheuse) mok, S). de roesachtige mok , (5). de rasp , 7). de netelroos. In de vierdenbsp;klasse worden de eachexien behandeld, eerst zeer kortnbsp;in het algemeen, vervolgens in het bijzonder: A. 1).nbsp;algenieene kwaadsappigheid zonder eenige bijzonderenbsp;plaatsclijke ziekten, (tabes). uitteringen, 2). longtering, 3). damp , 4). levertering, 5). niertering. C. WA-lerzuclit, 6). chronische borstwaterzucht, 7). chronischenbsp;buikwaterzucht, 8). buidwaïerzucht. 2gt;. lymphatische ca-chexien, 9). kwade droes, 10). worm, H). chanker-ziekte der paarden, 12). gewrichtsziekte der veulens.nbsp;De vijfde klasse bevat de ziekten der afscheidingen:nbsp;1). de lauterstal, 2). de moeijelijke pislozing, 3). hetnbsp;hloedpissen, 4). de doorloop, S). verstopping, 6). ver-slijming. De zesde klasse eindelijk bevat de meestnbsp;gewone zenuwziekten: A. zenuwziekte met verhoogdenbsp;werkzaamheid, 1). klem; B. zenuwziekten met verminderde werkzaamheid, 2). stille kolder, 5). maagkolder,nbsp;4). kruisverlamming, 5). miltvuur, — deze laatste ziektenbsp;zouden wij lievei' in eene andere klasse gebragt zien ;nbsp;de schrijver echter beschouwt dezelve als eene depri-mering van den nervus sympadeus; volgens zijne wijzenbsp;van beschouwing, is legen deze rangschikking niets in tenbsp;brengen; — C. zenuwziekten , waarbij het werkvermogennbsp;geheel heeft opgehouden : 6. beroerte, 7). zwarte staar;nbsp;D. zenuwziekten, welke voornamelijk voorlspruiten uitnbsp;eene verkeerde werking van bet zenuwstelsel, 8). dolheid.

-ocr page 488-

28

iiEniGT WEB DE urrnBEiürxa dek

9). duizeligheid, 10). vallende ziekie. Tcii slotte behaii'-dell de schrijver eenige der meest belangrijke oogziekten va» liet paard, namelijk: 1). de idiopathische oogont'-steking,. de zinkingachlige oogontsteking, 5). denbsp;rheumatische oogontsteking, 4). de periodische oogont'^nbsp;steking, 5). de graauwe en» groene staar, 6). de zwartsnbsp;staar. Om dik werk ook. voor Vee-bezitters bruikhaai'nbsp;te maken, wordt dit deel besloten met eene diagnosti-sehe tafel e» de opgaaf van eenige receptfornwdennbsp;beide konden zeer geschikt achterwege zijn- geblevemnbsp;Het tweede deel, hetwelk bij een’ anderen urlgeve»nbsp;uitgekömen is, waarom de schrijver ook genoodzaaktnbsp;was, hetzelve als een bijzonder werk te belwndelen-,nbsp;geeft een en ander van hel meer algenmene-lei’og,nbsp;hetgeen reeds in hot eerste gedeelte gezegd was. Bij hefnbsp;bewerken, van dit deel, heeft de schrijver, in de verdee-ling der ziekten, meer do wijze van Punke en anderennbsp;gevolgd, en heeft hij meermalen moeten afwijken- vannbsp;de , in het eerste deel geliozene-, rangschikking. Zoo b. v.nbsp;is, in het tweede deel,, oen hoofdstuk over de congestienbsp;tusschen de ontstekingeni en de koortsen ingelascht-, terwijl hierbij de duizeligheid, en beroerte mede behandeldnbsp;woi-den, welke ziekten in hel eerste deel onder denbsp;zcmiwzieklen gebragt worden. Het milivuiir van hetnbsp;rund. is in eene bijzondere klasse bij de ontstekingennbsp;gebragt, niettegenstaande deze ziekte, gelijk wij vermeldnbsp;hebben, in het eerste deel, bij de zenuwziekten is geplaatstnbsp;geworden. Dit werk maakt overigens op eene grondigenbsp;en wetenschappelijke behandeling aanspraak , en vooralnbsp;mag het tweede deel onder de goede boeken over ditnbsp;onderwerp, .als een der beste, genoemd worden. Velenbsp;belangrijke waarnemingen vinden hier en daar hare

-ocr page 489-

VEE-AUTSENWKUXDF.-IN 1841, 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;29

4gt;la.Tls, en kunnen van des schrijvers goede en langdurige ondervinding getuigen. Ook van de werken van .anderen, hoewel de nieuwere somtijds ontbreken, is ecunbsp;goed gebruik gemaakt.

liet algemeen Vee-arlsenij-hoek van Wauesfelo, N®. 20, is een Volksboek, en, onder deze soort vannbsp;hoeken, een der beste. Want hetzelve paart .aan cenenbsp;groote volledigheid eene gemakkelijke en -begrijpelijkenbsp;voorstelling, hetgeen nog door vele afbeeldingen op-gehelderd wordt. De schrijver maakt zeer dikwijls hem,nbsp;die geen Vee^arts is-, vooral daarop opmerkzaam, hoe ,nbsp;in geval van nood, gehandeld moet worden, terwijl bijnbsp;overigens blijft aanraden de hulp van den gevormdennbsp;Vee-arts in te roepen. De wetenschap heeft echter bijnbsp;deze boeken weinig voordeel,

liet onder 27 vermelde werk van Veit-ii is te lang bekend, en deszelfs nuttige strekking en wetenschappelijke bewerking zijn te algemeen op Imogen prijsnbsp;gesteld, dan dat liierover nog een uitvoerig verslag noodzakelijk zijn zoude. De in 1840—1842 verschenennbsp;'uitgaaf is op nieuw bewerkt en naar den tegenwoor-digen stand der wetenschap uitgegeven, door IX Eliasnbsp;Veith , thans Hoogleeraar aan de Vee-artsenijschool tenbsp;Weenen ^ broeder van den oorspronkelijken schrijver.nbsp;De aanzienlijke vermeerderingen , welke aan hetzelve zijn loegevoegd, en waartoe verschillende verhandelingen, uit de nieuwere Vee-artsenijfcundige Tijdschriften en andere bronnen geput, alsmede de velenbsp;waarnemingen aan het Weener Instituut en op anderenbsp;plaatsen van het Keizerrijk gemaakt, aanleiding gegevennbsp;hebben, noodzaakten den uitgever het tweede deel innbsp;twee Landen te splitsen. Een groot gedeelte van het

-ocr page 490-

50

BEnlGT OYÜB DE CITBREIDING DEB

laatste stuk wordt door de runderpest, waartoe voor deze uitgaaf voornamelijk Van het werk van Lobinseunbsp;gebruik is gemaakt, ingenomen (').

Het Compendium van With , N®. 28, is een Volksboekje zonder bijzondere waarde. Beter bewerkt is dat van Glater N®. 29, hetwelk evenwel mede tot dienbsp;soort van boeken behoorende, geen wetenschappelijkenbsp;waarde heeft.

De verzameling van belangrijke waarnemingen uit de Vee-artsenijkundige praktijk van Gillmeisteb , N®. 30,nbsp;bevat onderscheidene, goed gekozene, mededeelingennbsp;over niet dagelijks voorkomende of onvolkomen bekende ziektevormen, welke grootcndeels klaar en duidelijk beschreven zijn geworden. De verschillende onderwerpen, welke behandeld worden, zijn: i). de kwa-

(‘) De oorsprouketijke bewerker van dit Handboek Jou. Emanuel Veith was een geboren Israëliet. Na aan de academie te Weenen de doctorale waardigheid te hebben bekomen , ging hij, spoedig daarna, tot de Koomsch CathoJijkenbsp;Godsdienst over, en werd vervolgens gewoon Ilooglecraar aannbsp;de Vee-artsenijschool te Weenen, welke betrekking hij gedurende eeuige jaren niet alleen eervol vervulde, maar zich medenbsp;in dien lijd als schrijver veel lof verwderf. Deze betrekkingnbsp;liet hij echter eensklaps varen, en zich geheel en al aan denbsp;studie der Theologie willende toewijden , . ging hij tot hetnbsp;kloosterleven over, en trad in de orde van St, Alphonse denbsp;Liguori; naderhand verliet hij wederom deze orde, waartoenbsp;gcene altijddurende gelofte gevorderd wordt, werd wereldlijknbsp;priester en prediker in de hoofdkerk te Weenen, in welkenbsp;laatste betrekking hij nog bij voortduring werkzaam is. Tijdens mijn verblijf in Weenen, is mij het bovenstaande me-

-ocr page 491-

VF--r.-AUTSEMJKCNDK IN 1841 , 1842 UN 1845. nbsp;nbsp;nbsp;51

den droes, 2). het koudvuur na het engliserën, 5). de Idaauwziekle van het rundvee, 4). de typheitse ontsteking van het hart en het darmkanaal bij dekoeijen,nbsp;5). anthrax aan het hoofd van een veulen, 6). verrekking in het kruis, 7). bijdragen tot de geneiing vannbsp;de spat, 8). van-zelf-genezing van eene speekselfistelnbsp;bij een paard, 9). kwikzilver in het pancreas bij eennbsp;paard, 10). vreemde ligchamen in de mond- en keelholte, 11). hersen-abces Ijij een paard, 12). lymph-abces bij paarden, 13). verscheuring der vaten, 14). hongerdood eener koe, veroorzaakt door ontaarde weefsels,nbsp;welke het slokdarmshoofd zamendrukten, IS), gebreknbsp;aan tanden bij een paard,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;16). haarbeurs onder de

huidspier van het schouderblad bij een paard, 17). kalkachtig concrement in het celwijsweefsel bij «en paard,nbsp;48). caries der tanden bij een veulen met spina ventosa,nbsp;19). osteoslealoom aan den kop eener koe, 20). tweenbsp;gevallen van polypen in den regten darm bij paarden,

22) . twee gevallen van braking bij pa.arden, 22). eenzijdige verlamming der boven- en onderlip bij een paard,

23) . verlamming van hel halsgedeelie van den slokdarmnbsp;bij een os, 24). apoplexia nervosa na het engliseren,nbsp;25). eenige psychologische opmerkingen, en eindelijk alsnbsp;aanhangsel iels over de Vee-artsenijkunde en derzelvernbsp;beoefenaars in Londen. Bij de bijzondere vermeldingnbsp;van hetgeen in de speciale pathologie verrigt is, zullennbsp;wij gelegenheid hebben op meerdere dezer onderwerpennbsp;terug te komen.

Hoewel in zeer gering aantal, heeft echter, ook in de Vee-artsenijkunde , de Homoeopalhie hare aanhangersnbsp;gevonden. Het Manual of Veterinary Homoeopathie,


-ocr page 492-

•gt;- nbsp;nbsp;nbsp;BF.RIGT over de CITRREIUIiVG DRR

N“. 31, van een' onbekenden schrijver, oorspronkelijk in liet Diiitsoh uitgegeven, bevat in eene alpliabelisclienbsp;orde, de opgaaf van 300 ziektegevallen, welke allenbsp;door homoeopatische middelen gelukkig, en ook alleennbsp;gelukkig , behandeld en genezen zijn. Dezelve zijn somtijds uitvoerig, meermalen zeer onvolledig, opgenoemd;nbsp;bij alle zijn de ziekteverschijnselen echter zeer kortnbsp;cn hoogst onnaauwkeurig beschreven, en de opgaaf dernbsp;homoeopatische, in hoogs^ geringe dosis toegediende,nbsp;middelen zonder eenig oordeel of opmerking daarbij gevoegd. Hier en daar worden eenige andere waarnemersnbsp;genoemd, vooral Kinder en Schmager. Vele waarnemingen echter bewijzen volstrekt niets, en hebbennbsp;hoegenaamd geenen grond : zoo, bij voorbeeld , éénenbsp;van D'. Laville de ia Plaigne , welke de belladonna innbsp;zeer geringe gift als een specifiek voorbehoedmiddelnbsp;tegen de hondsdolheid opgeeft, omdat van 24 honden,nbsp;welke met een' dollen hond in aanraking gew'cesl waren , en door dezen , in een grooler of geringer aantal,nbsp;gebeten waren , door het gebruik van genoemd middel,nbsp;22 gezond gebleven en 6 gestorven zijn. Zeer natuurlijk echter zal een ieder vragen, zelfs zonder op dezenbsp;fout in de berekening eenige aanmerking te willennbsp;maken, hoevele honden werkelijk gebeten zijn; uit denbsp;waarneming blijkt zulks volstrektclijk niet, en bet isnbsp;zeer wel mogelijk, dat van de 28 (wij willen ten minste dit getal aannemen), de helft ,• mogelijk meer, ofnbsp;mogelijk ook slechts 6, gebeten zijn, in welk geval,nbsp;alle die gebeten waren, ook zouden gestorven zijn.nbsp;Doch zelfs aangenomen, dat eens alle gebeten waren,nbsp;dan zal hieruit volgen, dat dol geworden en */*nbsp;vrij gebleven zijn, hetwelk evenwel niet voor hel ho-

-ocr page 493-

VEE-ARTSENIJKDNDE IN 1841, 4842 EN 4843. nbsp;nbsp;nbsp;33

moeopatisch specifiek middel bewijst. Uit de onderzoekingen van 4Iertwig over de hondsdolheid, in het Journal van Hdfeland van 4828 opgenomen, is gebleken , dat, zelfs zonder gebruik van eenig specifiek,nbsp;van de 59 honden, welke geïnfecteerd waren, slechtsnbsp;44 dol zijn geworden, hetwelk gevolgelijk dezelfde uitkomst oplevert.

In het Tijdschrift van Dietemchs , Vix en Nebel , 9'^” jaarg. bladz. 464, komen van zekeren Hottendorf eenigenbsp;bedenkingen voor, in hoe ver de homoeopathie op denbsp;dieren van toepassing kan worden. Dit stuk moet tevens dienen om te betoogen, dat de homoeopathisekenbsp;geneeswijze eene met de natuur overeenkomstige behandeling is. De hierin voorkomende bedenkingen zijnnbsp;niet alleen oppervlakkig, en de vermelde ziektegeschiedenissen onnaauwkeurig, maar hetgeen de schrijvernbsp;bewijzen wilde, is zoo onvolledig, dat het te betreurennbsp;is, dat een, overigens zeer goed, Tijdschrift voor zulkenbsp;onbekookte stnkken eene plaats, hoewel slechts van 4nbsp;bladzijden, heeft willen inruimen.

F. SPECIALE PATHOLOGIE EN THERAPIE VAN BIJZONDERE DIERKLASSEN,nbsp;a). Het Paard.

32. nbsp;nbsp;nbsp;J. Bieiweis, Practisches Heilverfahren bei dennbsp;gewöhnlichsten innerlichen Krankheiten des Pferdes;nbsp;Dritte vermehrte Auflage. Wien 4843.

33. nbsp;nbsp;nbsp;J. J. Rvcuxer, Hippiatrik, oder systematischesnbsp;Handbuch der aüsserlichen und innerlichen Krankheiten des Pferdes und ihrer Heilung; Erster Band,nbsp;Chirurgische Theil. Bern 4842. Zweiter Band: Dienbsp;innerlichen Krankheiten. Ibid. 1843.

V. Dl. 1. St. nbsp;nbsp;nbsp;C

-ocr page 494-

34 BEIUGT OVER DE UITBREIDING DER

54. Li Fosse, Guide du, Mare'chal, contenant une connaissance exacte du Cheml et de la manière denbsp;distinguer et guérir les maladies. Paris 1841.

53. William Percival, Hipgw-palhology, the diseases of the brain and nerves and of the cijes of the horse. Vol. 1, 2.

L). Het Rund.

56. nbsp;nbsp;nbsp;J. J. Rvciiner, Bujatrik oder systematischesnbsp;Ilandbuch der aüsserlichen und innerlichen Krankheitennbsp;des Rindviehes; Zwelte vermchrte und verbcsserte Auf-lage. Bern 1841.

57. nbsp;nbsp;nbsp;J. WiRTH, Der erfahrne Rindvieharzt , odernbsp;leicht fassliche Anleitung , wie der Landman dienbsp;Krankheiten seines Rindviehes richtig erkennen, leichtnbsp;verhaten und grundlich keilen kann. Ghur 1842.

c). IIet Varken.

.¦58. W. Tu J. Spinola , Die Krankheiten der Schwci-ne. Berlin 1842.

Het boek van Bleiweis, Nquot;. 52, waarvan een eerste druk in 1851 in het licht is verschenen, moet,nbsp;gelijk dc schrijver in de voorrede heeft opgegeven, zoonbsp;wel dienen , om als een leiddraad aan de Vee-artsenij-school te Weenen gebruikt te worden bij de behandeling der inwendige sporadische ziekten van het paard,nbsp;alsook, om aan andere Vee-artsen de wijze van behandeling te doen kennen, welke aldaar gebruikelijknbsp;is. Voornamelijk beeft de schrijver tot de uitgaaf van dit Handboek besloten, om het nut vannbsp;het nosologüche stelsel van Professor Havne, hetwelk

-ocr page 495-

VEE-AnTSEMJKÜNDK IN 1841 , ISiSENlSiÖ. 35

Ilij als onoverlreffelijk aanneemt, daardoor meer openbaar le maken. Dit stelsel bestaat daarin, om alle stiekten, met sleehts weinige uitzonderingen, tol de ontstekingen terug te brengen. Hoezeer in de beide volgende uitgaven van dit werk geene merkelijke veranderingen gebragt zijn , en hetzelve in strekking en geestnbsp;gelijk is gebleven, zoo vinden wij hier en daar echternbsp;aanmerkelijke toevoegselen en verbeteringen; ook kannbsp;het, daar gelaten de hoogst eenzijdige ontstekings-iheorie, als een zeer bruikbaar werk aan alle Veeartsen aangeraden worden.

Prof. Rvchneu , Hoogleeraar te Bern, bekend als een der ijverigste beoefenaars der Vee-artsenijkunde, is denbsp;vervaardiger van de, bij N'gt;. 55 opgegevene, Hippia-irik, een boek, hetwelk, en door volledigheid , en doornbsp;wetensehappelijk strekking, zich onder de meeste anderennbsp;voordeelig onderscheidt. Niettegenstaande wij de meeningnbsp;van den schrijver wel eenigzins zijn toegedaan, dat hetnbsp;beter is de ziekten onzer huisdieren afzonderlijk te behandelen , zoowel omdat sommige Vee-artsen slechtsnbsp;met deze of geene diersoort te doen hebben, alsooknbsp;voornamelijk, omdat men daardoor meer in bepaalde ennbsp;kleinere bijzonderheden treden kan, zoo slaat hier evenwel tegen over, dat het dikwijls noodzakelijk wordt innbsp;vele herhalingen te vallen. Bij de behandeling van zijnnbsp;onderwerp heeft de schrijver het Schoenleinsche (natuurlijke) stelsel gevolgd, en de ziekte in die van de organische stof fnwrphen), in die van het bloed (haema-tosen) en die der zenuwen (neurosen) verdeeld. Nanbsp;eene korte inleiding over organisme en leven , over hetnbsp;ziekte-onderzoek, over de onderkenning der ziekte ennbsp;het gcnczingsplan, wordt in het eerste boek van het

C‘

-ocr page 496-

36 BERiat OVER DB DITBREIÜl.VQ DER

eerste deel de leer der instrumenten behandeld. In het tweede boek de leer der verbanden, zoowel in hetnbsp;algemeen, als in het bijzonder. Het derde boek bevatnbsp;de operation ; in eene inleiding worden de hoedanighedennbsp;van den operateur, de voorbereiding der paarden lot denbsp;operatie, het doel waarom deze geschieden, de benoo-digdheden en de instrumenten, alsmede eenige algemèencnbsp;regelen, bij het opereren noodzakelijk, behandeld. Ditnbsp;leerstuk wordt verder verdeeld in algeineene niet bloedende , en in algemeene bloedende opcratien, en eindelijknbsp;in de bijzondere operatien. Tot dit gedeelte, behoorennbsp;ook de 6 steendrukplaten , welke achter aan het werk gevoegd zijn, en waarop instrumenten, verbanden enz. af-gebeeld zijn, welke voor een groot gedeelte uit de werkennbsp;van Yatel , Buogmez en anderen zijn nageteekend. —nbsp;Het vierde boek, het grootste gedeelte van dit deel, bevatnbsp;de bijzondere heelkundige pathologie en therapie, en welnbsp;volgens de hier boven aangegevene verdeeling. In denbsp;klasse, die der bloedziekten, komen twee ziekte-fa-milien, namelijk de phlogosen en de erysipelacé'en voor.nbsp;Eerst wordt de ontsteking in het algemeen, vervolgensnbsp;die der oppervlakkig gelegene deelen behandeld; hiertoenbsp;behooren de ontsteking der zinswerktuigen, der oppervlakkig gelegene klieren, en der bewegingswerktuigen.nbsp;Bij de erysipclacëeii wordt de roos, eerst in het algemeen , vervolgens eenige roos-ontstekingen in het bijzonder en voornamelijk die van den voet behandeld.

De II**' klasse (morphen) bevat onderscheidene fa-miiien: I. hypertrophie, 11. alrophie, IH. vernaauwingen,

IV. nbsp;nbsp;nbsp;verwijdingen , a). der vaten, 6). der verteringswerk-tuigen, c). der aynoviaalvliezen, d). van het celweefsel,

V. nbsp;nbsp;nbsp;veranderingen van plaats, a). uitzakking, 6), breuk,

-ocr page 497-

VBK-AIITSENHKÜXDE IN 1841, 1842 EX 1845. nbsp;nbsp;nbsp;57

e). ontwrichtingen, VI. scheiding van zamenhang , a). wonden, 6). zweeren , c). kneuzing, d). beenbreuk ennbsp;eindelijk VII. anomalien van de eerste vorming fdis~nbsp;morphen).

In de 111''® klasse (neurosen), wordt de vermeerderde en verminderde werkzaamheid der zenuwen nagegaan:nbsp;zenuwpijn, krampvcrlamming.

Het tweede deel bevat de inwendige ziekten van het paard. Aangezien de ziekten der organische stof (mor~nbsp;phen), welke geheel tot het chirurgische gedeelte be-hooren , in het eerste deel beschouwd zijn, worden innbsp;dit deel slechts twee ziekte-klassen behandeld, de hae-matosen namelijk en de neurosen.

De 1“‘® klasse, over de ziekten van het bloed (hae~ matosen), wordt in 15 familien afgedeeld; iedere familie bevat onderscheidene groepen, welke wederom innbsp;vormen gesplitst worden.

De 1®‘“ familie der haematosen bevat de erythrosen, waartoe de volbloedigheid on de congestie gebragtnbsp;worden; tot de laatste beboeren de kolder, de duizeligheid en de dampigheid. — De 2''® groote fam.nbsp;bevat de ontstekingen, welke op de gewone wijze verdeeld worden. — In de fam., aan welke de schrijver den naam van neurophlogosen gegeven heeft, wordtnbsp;slechts een ziektevorm beschreven, de regtstijvigheidnbsp;namelijk. In de 4'*® fam. komen de typhen, welke innbsp;twee groepen verdeeld worden, in 1). die van hetnbsp;zenuwstelsel en 2). die der slijmvliezen; tot dezenbsp;laatste afdceling behoort onder anderen de typhus pe-techialis, welke voor identisch met den acuten kwadennbsp;droes aangenomen wordt. — De 5quot;*® fam. bevat de ver-blosdingen, hierbij ook de beroerte. — In de O'*quot; Ismi

-ocr page 498-

38 berigt over de uitbreiding der

komen de zinkingen, welke verdeeld worden in de zoodanige, welke vóór en in die, welke acliler hetnbsp;middelrif plaats hebben. Behalve den doorloop en denbsp;slijmkoorts, wordt mede de ontwikkeling van spoelwor-men in de darmen hiertoe gebragt. — De 7'*“ fam.nbsp;bevat de rheumatismen. — De fam. de erysipelacè'en,nbsp;roos, hiertoe beboeren twee vormen, de epizootischenbsp;rooskoorts, waarin a). de roos der slijmhnid van denbsp;ademhalingswerktuigen (Brmlsenche, lllitzkatarrhj. ennbsp;b). de zoogenaamde goedaardige zenuwkoorts hare plaatsnbsp;vinden, en ten tweede de netelrooskoorls. — De 9‘*“ fam.,nbsp;die der huidziekten heeft de schrijver grootendeels naarnbsp;Hadbner gevolgd. — De 10'*® fam. bevat de klierziektennbsp;(scrofula), waarin behalve den kwaden droes en den worm,nbsp;ook de gewrichtsziekte der veulens, welke als een klierziekte der beenderen beschouwd wordt, is behandeld. —nbsp;In de II'*® fam. worden de tnbercula en de tering-ziekte behandeld. — De 12^® fam. beval de uitpuilendenbsp;afscheidingen fcolliquationesj, het chronische uitwerpennbsp;uit den neus, de slijmige longtering , den willen vloed ennbsp;de klare pis. — De waterzuchten slaan in de 13'*® fam. —nbsp;In de I4^° fam. dyschymosen wordt alleen de geelzuchtnbsp;behandeld, en eindelijk in de laatste of 15'*“ fam. denbsp;chankerziekte, als overeenkomende met de syphilis vannbsp;den raensch.

In de II'*® klasse worden de zenuwziekten (neurosen) behandeld, welke in twee familien verdeeld worden,nbsp;namelijk; i). neuralgien, waartoe de vallende ziekte,nbsp;het kolijk, en de kramp v.m de blaas gebragt worden;nbsp;en 2). de adynamien, waartoe alleen de zenuwberoertenbsp;behoort.

Uit deze korte opgaaf kan genoegzaam blijken,

-ocr page 499-

VEE-AIITSENIJRUNDR IN 184-1 , 4842 EN 4843, nbsp;nbsp;nbsp;39

lioe volledig het Handboek van Rvciineb is bewerkt géworden. Bij iedere zieklefamilie wordt eerst eenenbsp;verklaring, vervolgens bel anatomische en phyBiologischenbsp;karakter, de terugwerking van bet organisme, de verschijnselen , bet beloop, de onderkenning, de oorzaken,nbsp;en eindelijk de voorzegging en de behandeling nagegaan. Eene dergelijke beschouwing, hoewel eenigzinsnbsp;korter, wordt bij de beschrijving der bijzondere ziektennbsp;herhaald.

Nquot;. 54, van la Fosse, is een Volksboekje , waarvan de eerste druk reeds in het midden der vorige eeuwnbsp;is uiigekoiuen. Bij de vordering der Vee-artsenijkundigenbsp;wetenschap in de laatste jaren, heeft hetzelve geenenbsp;andere, dan historische waarde.

Van het werk van Pebcival , Nquot;. 3o, waarvan tot nog toe slechts twee deeleu en een eerste gedeeltenbsp;van het derde deel uilgekomen zijn, is ons slechts denbsp;titel bekend. In een volgend berigt hopen wij hierovernbsp;een nader verslag mede te deelen.

De beide werken, welke over de ziekten der runderen handelen , en waarvan het eene door Rvciineb , IS“. 30, het andere door WiitTii, i\“. 57 js geschreven,nbsp;zijn, hoewel aanmerkelijk in strekking en wijze vannbsp;bewerking verschillende, als zeer goede boeken aannbsp;te merken, en volkomen geschikt, om aan hel doel,nbsp;waartoe zij bestemd zijn, te beantwoorden. De Bu~nbsp;jatrik van Rvciineb is de tweede zeer vermeerderdenbsp;en verbeterde uitgaaf van een, in 1834 onder den-zelfden titel, verschenen werk. Nadat de schrijver innbsp;eene inleiding de geschiedenis der onderscheidene voor-uunje geschriften, welke over dit onderwerp handelen.

-ocr page 500-

40 nbsp;nbsp;nbsp;BEMGT OVER DK UITBREIDING DER

nagegaan heeft, verdeelt hij zijn Handboek in twee dee-

len. Het eerste gedeelte handelt, behalve over eenige algemeene pbysiologisclie en biologische opmerkingen ,nbsp;over de oorzaken, en de verschijnselen der ziekte ennbsp;over de terugwerking van het zieke ligchaam of denbsp;koorts. Verder bevat hetzelve een tabellarisch overzigtnbsp;van de algemeene sporadische en de gewone plaatselijkenbsp;ziekten , en het wordt eindelijk besloten met eene opgaafnbsp;over de dwangmiddelen, welke bij de behandeling vannbsp;het rundvee noodzakelijk zijn. In de tweede en grootstenbsp;afdeeling worden de bijzondere ziekten van het rundveenbsp;behandeld. Met weinige kleine uitzonderingen, welke denbsp;schrijver gemeend heeft in zijne Hippiatrik, die laternbsp;in het licht is verschenen, te moeten maken, vindennbsp;wij hier dezelfde wijze van verdeeling der ziekten terug.

Deze verdeeling zal mogelijk aan velen, gelijk ook voor het andere werk, minder doelmatig voorkomen,nbsp;doch ieder stelsel heeft zijne gebreken, en zoo slechtsnbsp;de natuur en het wezen der onderscheidene ziekten goednbsp;behandeld worden, iets hetwelk de schrijver zich voornamelijk ten doel gesteld heeft, en waarin hij volgensnbsp;onze meening goed is geslaagd, dan kan de verschillende rangschikking naar een of ander goed of mindernbsp;juist gekozen stelsel geen beletsel veroorzaken , waaromnbsp;een dusdanig werk aan de wetenschap niet bevorderlijknbsp;of van geen algemeen nul zijn zoude. Hetzelve bevat eennbsp;aantal waarnemingen over aetiologie, diagnose , prognosenbsp;en therapie, en is hoogst nuttig voor iederen Veearts, welke zich met een goed gevolg op de behandeling der ziekten van het rundvee wil toeleggen.

WiRTH heeft zijn werkje , nbsp;nbsp;nbsp;37, voornamelijk ten

dienste van Veebezitters geschreven, waarom hij in

-ocr page 501-

VEE-AKTSENIJKONDE IN 1841, 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;41

het bijzonder gemeend heeft op de ziekte-oorzakeii indachtig te moeten maken, en in het algemeen op alnbsp;die middelen, welke tot afwering van ziekten dienen aangewend te worden. Niet alleen wordt door den schrijver opgegeven hoeveel onheil de zoogenoemde kwakzalvers in het vak veroorzaken, maar tevens aangetoond,nbsp;welke nadeelige en noodlottige gevolgen eene verzuimdenbsp;of ondoelmatige behandeling hebben kan.

Het boekje is in drie afdeelingen gesplitst; de is geheel physiologisch, en bevat kortelijk het voornaamste over de levensverrigtingen in den gezondennbsp;toestand. Het ll^“ gedeelte handelt over de ziekte-oor-zaken, vooral in betrekking tot den stal, de oppassingnbsp;en het loopen in de weide. In het Hl**' gedeelte worden eerst de inwendige ziekten der runderen, volgensnbsp;eene anatomische rangschikking, ten tweede de uitwendige ziekten, ten derde de verloskunde en eindelijk tennbsp;vierde de meest voorkomende operatien beschreven. Bijnbsp;de opgaaf der geneesmiddelen is eenvoudigheid en goedkoopheid in acht genomen. Eene plaat, bij het werkjenbsp;gevoegd, bevat de afteekening van de meest gebruik-lijke instrumenten. Dit boekje kan allezins doelmatignbsp;en nuttig geacht worden; bij het bewerken daarvannbsp;heeft de schrijver, die zich reeds meermalen als eennbsp;kundigen^ practicus heeft doen kennen, niet alleen vannbsp;zijne eigene twintigjarige ondervinding, maar ook vannbsp;die van anderen een goed gebruik gemaakt.

In the Veterinarian voor 4843, bladz. 58, komt nog eene Verhandeling voor over de pathologie en therapienbsp;der runderen, door Read geschreven, welke evenwelnbsp;hoogst oppervlakkig en zonder waarde is.

-ocr page 502-

IP


42

BËltIGT OVËU de CITBREIDIKU DGB

SpixgLA heeft met de uitgaaf van zijn werkje over de ziekten der varkens, Nquot;. 58, aan de wetenschap ennbsp;hare beoefenaars eene groote dienst bewezen. Behalvenbsp;de Verhandeling van Yiborg over dit onderwerp, reedsnbsp;in 1806 uitgegeven, en eenige monographien over enkele bepaalde zieklevormen, waarin vooral ook onzenbsp;landgenooten zich verdienstelijk gemaakt hebben, dochnbsp;die in onderscheidene andere geschriften verspreid, ennbsp;dikwijls moeijelijk Ie vinden zijn, bezitten wij geennbsp;werk, hetwelk de ziekten van deze diersoort grondignbsp;en volledig behandelt. De verschillende boekjes, welkenbsp;sinds jaren over de teelt en de verzorging der varkensnbsp;geschreven en nagesehreven zijn, en waarin op slechtsnbsp;weinige bladzijden ook derzelver ziekten opgenoenidnbsp;worden, kunnen volstrektelijk op geene wetenschappelijke bewerking aanspraak maken, en als zoodanignbsp;niet genoemd worden.

In het onderhavige boekje, wordt in eene iideiding een beknopt overzigt over de natuurlijke geschiedenisnbsp;van het varken gegeven, op het gevaar en de moei-jelijke onderkenning der ziekten dezer dieren opmerkzaam gemaakt, en verder het een en ander medegedeeld over het aderlaten, het ingeven van geneesmiddelen enz. Vervolgens worden door den schrijver zeer

volledig, echter in eene alphabctische orde, de ziekten

beschreven , waaraan de varkens onderhevig zijn, en daarbij de geneesmiddelen opgenoemd , welke tegennbsp;dezelve het meest gepast kunnen aangewend worden.nbsp;Aan velen zal deze alphabctische rangschikking vreemdnbsp;voorkomen; want, hoezeer onze kennis over datnbsp;gedeelte der Vee-arlsenijkundige wetenschappen geringnbsp;is, en wij omtrent vele ziekten dezer dierklasse

-ocr page 503-

VEK-ARTSENUKÜNDlï IN 1841 , 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;43

nog taaielijk in het onzekere verkeeren, zoude, naar ons inzien, eene stelselmatige ziekte-klassificatie, zelfsnbsp;gebrekkig en onvolkomen, boven de nu aangenomenenbsp;te verkiezen zijn. Zulks zoude tevens zeer geschiktnbsp;als eene proef hebben kunnen dienen, en in dit opzigtnbsp;als eene belangrijke bijdrage aan te merken zijn.

G. WERKEN OVER BEPAALDE ZIEKTEN.

39. nbsp;nbsp;nbsp;G. T. Tschedltn , Der Müzbrand bei Thieren,nbsp;nebst den Mitteln, diesem Uebel vorzubeugen, und e$nbsp;auf die beste Art zu heilen. Für. T/iierarzte. 8“.nbsp;Carlsruhe 1841.

40. nbsp;nbsp;nbsp;O. G. Hildebrandt, Die Blutseuche der Sclia-fe, deren ürsachen und Vorbeugung. Mit einemnbsp;Vorworte von A. Andreae, 8®. Berlin 1841.

41. nbsp;nbsp;nbsp;O. Delafond, Sur la maladie de sang desbè-tes a laine, suivie de 1’étude comparée de cette affection avec la fièvre charbonneuse, l’empoisonnement parnbsp;les végëtaux vénéneux ‘et la maladie rouge, 8®. Paris 1843.

42. nbsp;nbsp;nbsp;F. Meyur, Abhandlung ueber die Pferde-Infliicn-za, attch Brustfell- oder Lungenentzündung genannt,nbsp;8®. Postdam 1841.

43. nbsp;nbsp;nbsp;J. VAN Hertcm , Verhandeling over de besmettelijke Longziekte van het Rundvee en de maatregelennbsp;en middelen om dezelve afteweren en te stuiten. Tweede,nbsp;veel vermeerderde, druk. Zierikzee 1842.

44. nbsp;nbsp;nbsp;W. Bartels, Wesen und Heilung der Lungen-seuche des Rindciehes. Nach eigene Erfahrungen, Un-iersuchungen und Sektionsbefunden für Aerzte, Thier-iirzte und ratimnelle Landicirthe, 8®. llelmstadt 1841.

-ocr page 504-

44 BEniat OVER DE UITBREIDING DER

43. C. J. Fucns, Die Frage der Ansteekungsfa-higkeit der Lungenseuche des Rindviehes, erörtert rmck dem bisherigen Standpunkte der Erfahrimg. Berlin 1843.

46. nbsp;nbsp;nbsp;A. Ndman, Over de inenting van het mondzeernbsp;en de klaauwziekte aan Runderen en Schapen, als eennbsp;middel, om deze ziekte zachter en minder langdurig tenbsp;maken, 8“. Utrecht 1842.— In het Fransch vertaaldnbsp;door S. Verheven , in het Journal Vétérinaire etnbsp;Agricole, 1842, pag. 363.

47. nbsp;nbsp;nbsp;Ri Geeuy, Reobachtungen ueber die Kuhpocken,nbsp;die Vaccination, Revaccination und Variolation dernbsp;Kühe; aus dem Engl. von Heim. Stuttgard 1842,nbsp;mit 33 Kupfert.

48. nbsp;nbsp;nbsp;C. G. Prinz, Fernere Reobachtungen ueber dienbsp;Wiedererzeugung der Schutzpockenlymphe durch Rück~nbsp;impfung derselben auf Rinder. Leipzig 1842. — (Uitnbsp;het Magazin für die Staatsarzneikunde von Sieben-HAAB, afzonderlijk overgedrukt).

49. nbsp;nbsp;nbsp;B. Bitter , Die Schafraude in pathologischer,nbsp;therapeutischer, polizeilicher itnd gerichtlicher Rezie-hung. Nach den seitherigen bewdhrsten Reobachtungennbsp;und Erfahrungen dargesteld. Mit Afbildungen, Stuttgard 1842.

30. nbsp;nbsp;nbsp;Sage, Traité complet du Koiradaimatisme dunbsp;cheval, vulgairement connu jusqu’aprésent (dans sonnbsp;état avancé) sous Ie nom impropre de morve chronique,nbsp;consideré dans tout ce qui y a rapport. Paris 1841.

31. nbsp;nbsp;nbsp;A. ÏABDiEü, Observations et recherches nou-velles de la morve chronique et les uleérations mor-veuses des voies aeriennes chez l’homme et chez lesnbsp;solipèdes. Paris 1841.

32. nbsp;nbsp;nbsp;F. W. G. Versmann , Ueber Rotz und Wurm-

-ocr page 505-

VEE-AHTSKSHICDSDE IJI 184d, 1842 KI» 4845. nbsp;nbsp;nbsp;43

krankheit des Pferdes. Mit besonderer Rücksicht auf ihre Hcilung; und Specieller Mittheilung eines annbsp;siebeti ratzkranken Pferden, gemachten und gelungenennbsp;Heilversuches, 8“. Hannover 1843.

33. nbsp;nbsp;nbsp;B. ScHOENHEim, Die Ilundekrankheit in dernbsp;Verscheidenheit ihrer Symptome; ihres Vcrlaufs undnbsp;ihrer Folgen darrgestelk, nebst Angabe alle bishernbsp;versuchteii Heilmethoden und hesonders eines neuennbsp;unfehlbaren, überall und zu jeder Zeil oj^ne Kostennbsp;zu habenden Mittels. Nordhauscn 1841, 8quot;.

34. nbsp;nbsp;nbsp;J. N. GoTTtiEit, Abhandluiig ueber das Wezennbsp;verschiedcner Wutharten der Hunde und deren Heilung.nbsp;München 1842.

S3. J. M. Kbeützeb , Anleitung zur Kennlnisz der Wulhkrankheit der Hunde und anderer Thiere. Augsburg 1842.

56. nbsp;nbsp;nbsp;A. Numan, Drietal waarnemingen betrekkelijk denbsp;Dolheid bij den Hond. Anislerdam 1843, in 4°., metnbsp;2 platen. In het Fransch overgezet door S. Vkb-HEYEN , in het Journal Vétérinaire et Agricole 1843,nbsp;pag. 434.

57, nbsp;nbsp;nbsp;A. Noman, Over uitgedroogde, verharde, of zoogenaamde Steen-kalveren, welke meermalen in de baarmoeder van Koeijen worden aangetroffen, 1843. (Over-gedrukl uit het Tijdschrift van het Koninklijk-Neder-landsvh Instituut).

38. A. Nümai», Verhandeling over de onvruchtbare Runderen, bekend onder den naam van Kweenen, innbsp;4“., met 23 platen. Utrecht 1843.

-ocr page 506-

•46 nbsp;nbsp;nbsp;BERIOT OVER DE UITBREIDING DER

KOORTS EN ONTSTEKING,

ROTKOORTS , ZENUWKOORTS , TÏPHUS.

Door den Vee-arts Dénoc wordt in liet Jlécneil de Med. Feïer. 4845, bladz, 528, eene ziekte beschreven,nbsp;welke door hem, in de maanden November en December 4842, en in Januarij 4843 in het Departementnbsp;van de Marne is waargenomen, en epizootisch ondernbsp;de Paarden geheerscht heeft. Een ziektekarakter scheennbsp;zich bij dezelve te openbaren, hetwelk met de typhusnbsp;der rnenschen veel overeenkomst heeft, en daarmede alsnbsp;identisch zoude kunnen aangenomen worden.

De ziekte was in eenen grooten stal ontstaan , en waarschijnlijk door slecht en bedorven voedsel, naderhand door gebrek daaraan , veroorzaakt. Of dezelve besmettelijk was of niet, is aan den waarnemer niet volkomennbsp;gebleken. De gele kleur van het bindvlies der oogennbsp;en de hard gebalde mest konden als de voorloopers aangemerkt worden. Loomheid, slapheid, gele kleur dernbsp;slijmvliezen van de mondholte, zwakke kleine pols,nbsp;het uitvallen der haren, waren de algemeene verschijnselen, welke zich gedurende de eerste 42 of 44 dagennbsp;openbaarden, en welke geenen duidelijker! ziektevormnbsp;deden onderkennen. In het verder beloop der ziekte werden , behalve eenige toev.allen van een’ meer zenuwach-tigen aard, de volgende verschijnselen waargenomen;nbsp;een angstige blik, beslagene tanden, harde on snellenbsp;pols, moeijelijke ademhaling, opzwelling van den koker,nbsp;slaperigheid, onopmerkzaamheid, rommeling in den buik,nbsp;het spoedig uitvallen der haren, trippelen en schoppennbsp;met de achterbeenen, moeijelijkheid in het staan, waarbij evenwel de dieren zeldzaam gaan liggen, en eennbsp;wankelende gang; daarenboven hielden de door de

-ocr page 507-

VEE-AnTSKNMKD.gt;(DE I.N 1841 , 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;47

ziekte aangetaste paarden op den stal liet hoofd, als of zij kolderig waren; ook kaauwden zij in dier voege.nbsp;Deze symptomen namen allengskens toe (indien er opnbsp;den 12—15 dag op het binnenste der dijen zweet ontstond , eindigde de ziekte meestal gunstig); het bindvliesnbsp;werd met bloed opgehoopt of met petechien bedekt,nbsp;een vrij snellen pols was te gelijk met een' voelbaarnbsp;stootenden hartslag aanwezig; aan de hals-ader openbaarde zich een veneuse pols, en verstopping ofnbsp;een colliquatioe doorloop vergezelde deze verschijnselen. Somtijds zwollen de oorspeekselklieren op ennbsp;kwamen in verettering. Bij één paard was necrose vannbsp;het hoefgewricht gevolgd. Eindelijk stierven de dieren met de teekenen van de grootste uitputting in 20—nbsp;50 dagen. Zij, die genezen waren, behielden grootenbsp;voorbeschiktheid tot wederinstorting. Bij de openingnbsp;vertoonde zich eene groote hoeveelheid geel water innbsp;de buikholte, het net was gedeeltelijk of somtijdsnbsp;zelfs geheel verwoest; de dunne darmen, het colon ennbsp;de blinde darm waren geheel met ronde vlakjes bedekt. Voornamelijk echter vertoonde het net de grootste veranderingen; op hetzelve kon men ecchymosen, ofnbsp;groote gangreneuse vlekken of sporen van ontstekingnbsp;waarnemen. Bij drie paarden, welke reeds in den beginne gezweet hadden, heeft de schrijver in het darmkanaal gezwellen waargenomen , op wormgezwellen gelijkende ; bij een vierde waren de verzweringen slechtsnbsp;met de loup te zien; nergens echter was het darmkanaal doorvreten. Bij een paard, hetw'elk 48 dagennbsp;lang ziek geweest was, h.ad de maag veranderingennbsp;ondergaan , welke het gevolg waren van plaats gehadnbsp;hebbende ontsteking. De lever was bijzonder vergroot.

-ocr page 508-

48

BEKIGT OVER BE DITBREIDING DER

zeer los en murw, en inwendig zwartachtig; de milt emphysemateus; de nieren waren ongekleurd, bleeknbsp;en bijzonder uitgezet, en bij vier paarden in eenenbsp;brijachtige massa veranderd. Bloedkoeken, welke zichnbsp;in het hart schenen te organiseren, heeft de schrijvernbsp;ook in de groote bloedvaten gevonden.

Al de paarden, welke door deze koorts aangetast werden, waren van een heet en galachiig-bloedrijk temperament. Verder wordt als eene merkwaardige bijzonheid opgegeven, dat die paarden, welke gestorven zijn ,nbsp;tot hetzelfde geslacht behoorden en broeders en zustersnbsp;waren, terwijl al de overigen aan de ziekte wederstandnbsp;geboden hebben. Als geneesmiddel kon slechts in dennbsp;beginne bij volbloedige paarden eene aderlating wordennbsp;aangewend; later was zulks, zelfs als voorbehoedings-middel, schadelijk. In het eerste tijdperk waren voedzamenbsp;korenvoeders aangeraden, verder ijzerhoudende bitterenbsp;en zacht afvoerende middelen. In het tweede tijdperknbsp;werden, gedurende 12 uur, mostaardpappen op den buiknbsp;aangelegd en inwendig China met een afkooksel vannbsp;Rad. Bardanae gegeven; de sterke opzwellingen, welkenbsp;het eerste middel veroorzaakte , werden met het puntijzernbsp;gebrand of gescarificeerd. Indien deze middelen nietnbsp;wilden helpen, zoo kon men ook aan de werkzaamheidnbsp;van andere twijfelen {?). Als voorbehoedingsdmiddelnbsp;kregen de paarden goede, met keukenzout besprengde,nbsp;voedsels, terwdjl twee dragten door de borst getrokkennbsp;werden. Eene voorbehoedings-aderlating werkte zoonbsp;slecht, dat den volgenden morgen 9 paarden ziek waren.

Bij deze ziektegeschiedenis behoort ook de Fièvre entéro-mésentérique welke Rayer, Journ. YéCér. etnbsp;Agricol. de Belg. 1843, bladz. 223, bij een'jongen

-ocr page 509-

49

VEK-AUTSEMJKÜNDE IN 1841, 1842 EN 1843.

ezel wa.irgeiiornen heeft. Dit dier, ongeveer zes weken oud, werd door eene ziekte aangetast, waarvan hevige doorloop, die gedurende acht dagen bleefnbsp;aanhouden, een der hoofdtoevallen was, en welke bij hetnbsp;kadaver lot de volgende veranderingen aanleiding heeftnbsp;gegeven: ziekelijke ontwikkeling van de Peyerschenbsp;klieren, benevens verzwering van dezelve, aanmerkelijkenbsp;aandoening van de slijmkliertjes in den blinden darmnbsp;met eene ziekelijke roodheid van het slijmvlies; in hetnbsp;net waren de watervaten rood en gezwollen, en eindelijk trof men op onderscheidene plaatsen der dikkenbsp;darmen bloederige vloeistoffen aan.

Niet volkomen zeker is het, of ook hier de waarneming, in het Zeitschrifl von Vix, 1842, bladz. 277 vermeld, moet gebragt worden, ¦ hoezeer dezelfde veranderingen gevonden werden , als welke na eene zenuwkoorts hij den mensch plaats hebben. Bij de openingnbsp;bemerkte men op de slijinhuid van het onderste gedeelte van den regten karteldarm drie tamelijk uitgebreidenbsp;verzweringen, waarbij op l*/, voet lengte veranderingen, door ontsteking veroorzaakt, volgden; een derzelvenbsp;had door het weivlies eene opening van ongeveer l*/jnbsp;duim te weeg gebragt; de vliezen van de darmen hadden zich aanmerkelijk verdikt, en waren geraakkeiijk tenbsp;verscheuren; tusschen dezelve was bloed aanwezig.

Zoo ook heeft men aan de Vee-artsenijschool te Alfort (Recueil de Méd. Vet. 1842, bladz. 634), bij eennbsp;gestorven paard, op de inwendige vlakte van de slijra-liuid der dunne darmen, welke in eene grootc uitgestrektheid rood gekleurd was, duizende van verzweringennbsp;waargenomen, ter grootte van 1—5 millimeters. Dezenbsp;schenen zich slechts bij de oppervlakte der slijmhuid tenbsp;V. Dl. I. Sr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;D

-ocr page 510-

ÖO ItEnlGT OVER DE UITBllEIDINO DER

bepalen, want rondom dezelve kon noeh eene tegennatuurlijke injectie der vaten, noch om den rand een roodachiige kring waargenomen worden; ook was denbsp;slijmhuid daar ter plaatse niet verdikt. Deze zweertjesnbsp;waren groepsgewijze, bij 3—4, 7—8 en zelfs 10—12,nbsp;bij elkander geplaatst, ontbraken zelfs in de dikke darmen niet, doch waren daar in geringer aantal voorhanden. Het paard , waarover bier gesproken wordt, badnbsp;drie maanden vroeger, gedurende 50 dagen, aan eenenbsp;ziekte der long geleden, doch was een dag voor dennbsp;dood door deze nieuwe ziekte aangetast, liet diernbsp;was bijzonder loom en treurig, kon zich naauwelijksnbsp;regt op houden, was stijf in de lenden; bet haar stondnbsp;verkeerd en de gelaatsuitdrukking was veranderd, even alsnbsp;zulks plaats heeft bij die dieren, bij welke het organischnbsp;zenuwstelsel sterk is aangetast; de ademhaling was diepnbsp;en stootend, de pols klein en zwak, de vuil-roodenbsp;conjunctiva zwom in eene aanmerkelijke hoeveelheidnbsp;vocht, en op het slijmvlies van den neus vertoondennbsp;zich hier en daar bloedvlakken.

ANTHRAXZIEKTE , BLOEDZIEKTE , MILTVODR.

Hel werkje van Tschedlin, N”. 39, over het miltvuur is oud; reeds in 1811 uitgegeven, is het nu alleenlijk van eenen nieuwen titel voorzien.

De Verhandeling van Hildebrandt , N“. 40, bevat belangrijke raededeelingen over een’ bijzonderen vorm vannbsp;anthrax, aan de schapen eigen, welke van tijd tot tijdnbsp;epizootüch, meermalen echter, in sommige streken, en-zoolisch hcerscht. Onder anderen had zulks plaats in hetnbsp;Pruissische Regerings-distriei Maagdenburg, in den omtreknbsp;van de Bode en de Saaie, waar deze ziekte meest elk jaar

-ocr page 511-

VEE-AIiTSEMlKlIfiDE IN 1841 , 1842 EN 184Ó. nbsp;nbsp;nbsp;51

de schaapskudden bezoekt, en waar Hildebrandt , op last der Pruissische Regering, zijne waarneraingeu gedaannbsp;heeft. Bij twaalf schaapskudden in verschillende Gemeenten sterven, van ongeveer 26,650 schapen , jaarlijksnbsp;ü,2üa stuks, gevolgelijk een vijfde gedeelte, aan genoemde ziekte, zoodat gemiddeld ieder jaar eene schadenbsp;van 15,613 Rijksdaalders aan waarde, en van 5,205nbsp;Kijksdaalders aan verlies in opbrengst, geleden wordt.

Hetgeen de schrijver over de oorzaken in het algemeen , de verschijnselen, het spoedige beloop der ziekte en de bevinding bij de lijkopening mededeelt, komtnbsp;overeen met hetgeen hierover door anderen bekend is gemaakt. Het belangrijkste en meest eigenaardige gedeeltenbsp;van deze Verhandeling bestaat in eene opgaaf en naauw-keurige vermelding van de waarschijnlijke oorzaken, doornbsp;welke deze ziekte in de verschillende Gemeenten, die hijnbsp;tot dit einde onderzocht heeft, wordt te weeg gebragt.nbsp;Vooi-naraelijk wordt aan de beschrijving van den plaat-selijken toestand, waarin de schapen verkeeren, gelijknbsp;ook van de wijze van voedering en oppassing eene aanmerkelijke plaats ingeruimd. He eerstgenoemde omstandigheden kunnen voorzeker bij iedere enzootie als denbsp;voornaamste in aanmerking komen; evenwel zijn zij innbsp;de verschillende Gemeenten zoo onderscheiden, dat hetnbsp;moeijelijk is uit deze alleen, of ten minste voor eennbsp;groot gedeelte, het ontstaan der ziekte te verklaren ; tenbsp;meer, daar ook in vele andere streken dezelfde voorwaarden, vooral ook ten aanzien der levenswijze,nbsp;beslaan, zonder dat de bloedziekte daar enzootischnbsp;voorkomt.

Als oorzaken, welke op de spoedige ontwikkeling der ziekte, en op de groote verwoestingen, waartoe zij aan-

H‘

-ocr page 512-

52

BEBIGT OVER DE UITBREIDING DEB

leiding geeft, eenen bepaalden invloed hebben, komen volgens den schrijver, hel meest in aanmerking: 1). eennbsp;bijzonder warm en beet jaargetijde; de meeste gevallennbsp;hebben plaats in de maanden Jnlij, Augustus en September , voornamelijk bij aanhoudende warmte en droogte, bij eene benaauwde zoele lucht, zooals vóór eennbsp;onweder; — 2). zoodanige landgoederen, welke, hoewelnbsp;goed bebouwd , eenen lossen, warmen, aan humus rijkennbsp;en doordringbaren bodem hebben, waar de vegetatienbsp;door de hitte en de droogte wel eenigzins benadeeldnbsp;wordt, maar waar de planten ook wederom door regennbsp;spoedig verfrischt worden en welig groeijen;— 5). laagnbsp;gelegene streken en valleijen, waar kleinere beken doorvlieten, weinig luchtstroom is, en de athmospheer, metnbsp;de zich aldaar ontwikkelende dampen bezwangerd blijft;nbsp;waar nog bovendien de zonnestralen, door de berghelling teruggekaatst worden, en, zonder 'dat zulks doornbsp;eenigen wind of tocht wordt afgekoeld, dadelijk op hetnbsp;dierlijk ligchaam werken ; — 4). komen ook voornamelijknbsp;die landgoederen in aanmerking, welke eenen ongelijkennbsp;bodem hebben, alwaar de plantengroei op de hoogernbsp;gelegene plaatsen door de hitte en droogte te grondenbsp;gaat, terwijl dezelve in lager gelegene streken nognbsp;w'elig tiert; — 5). plaatsen , waar de planten bijzondernbsp;aan den honig- of meeldauw, of aan het zwart onderhevig zijn; — 6). zandige en ligte gronden, waar hetnbsp;gras, door sterke en veelvuldige regenbuijen, met slijknbsp;bedekt wordt, of lage gronden, welke door velenbsp;slooten en waterleidingen doorsneden zijn, en bij hittenbsp;en droogte nog eene aanmerkelijke vegetatie overhouden;— 7). weilanden, welke van tijd tot tijd ondernbsp;water staan; — 8). vee, hetwelk na voorafgegane ver-

-ocr page 513-

VEE-ARTSKNURIIJ(DE IN '1841, 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;^

nugering, bij goed en krachtig voedsel, sterk groeit; — 9). een overmatig gebruik van sterk opblazend ennbsp;saprijk, vvateraclitig, voedsel; hierdoor zell's ontstaatnbsp;de ziekte op zoodanige plaatsen, waar zij overigens zelden of nooit voorkomt;— 10).overvloedige graanvoe-dering of klaverhooi; ook in den winter gaf zulks aanleiding tol het ontslaan der ziekte;— 11). te warmenbsp;stallen, niet alleen des zomers, maar ook in den winter; — 12). aanmerkelijke koude na voorafgeganenbsp;warmte, of wanneer de alhmospbeer eensklaps te veelnbsp;door onvveder of bagelbuijen wordt afgekoeld; verdernbsp;verkoeling door de wasscliing veroorzaakt, en wanneernbsp;de schapen des nachts op een’ natten grond in hordennbsp;gelegerd worden;— 15). de inademing van eene doornbsp;moerassige dampen bezwangerde lucht;— 14). de leeftijd eindelijk en de ligchaamstoestand; een meer jeugdige leeftijd, evenwel tot het 4'^® jaar, als ook denbsp;vetheid en volbloedigheid sehijnen voor de ziekte meerdere vatbaarheid te geven.

Onder sommige voorwaarden kon eene vermindering , of hel geheele wegblijven der ziekte waargenomen worden, zoodat: 1). in het koudere jaargetijde minder,nbsp;of in het geheel geene ziektegevallen voorkwamen ;nbsp;koud weder gedurende den zomer verminderde hel getalnbsp;der zieken, en aanhoudende regen roeide de ziekte geheelnbsp;en al uit; 2). wanneer een gedeelte van eene kudde opnbsp;stal met droog voeder gevoederd werd, openbaarde zichnbsp;bij dezulke volstrekt geen ziektegeval, terwijl daarentegen bij die schapen, welke in de weide gehoudennbsp;werden, de ziekte ontstond; bragl men de kudde vannbsp;de weide op den stal, zoo verminderde het aantal dernbsp;zieken, en dezelve hield eindelijk geheel en al- op;

-ocr page 514-

54

BERIGT OVER DE UITBREIDING DER

lictzclfde had plaats wanneer zij van ymchlbare naar meer onvruclilhare, of van lager gelegene naarnbsp;lioogere streken gebragt werden; in bet algemeen hadnbsp;iedere verandering van weide eene vermindering dernbsp;ziekte, of een geheel opliouden daarvan ten gevolge,nbsp;ten minste voor zoo lang, als de schapen aan denbsp;eigenschap en hoedanigheid van de nieuwe weide gewoon waren; hierom ook had hel afweiden van wortelloof, waarna eene weeke mest volgt, voor een' tijdnbsp;lang eenen heilzamen invloed; 5). oude en magerenbsp;schapen werden minder, dan jonge en vette, doornbsp;de ziekte aangetast.

Tot de oorzaken , waardoor ook somtijds enkele dieren door de ziekte aangetast worden, schijnt de smetstofnbsp;van den anthrax , welke zich zonder twijfel bij een’nbsp;sterken graad der bloedziekte openbaart, mede te werken. De schrijver heeft, tot bevestiging van dit punt,nbsp;de volgende proeven genomen : twee oude hamels en eennbsp;lam werden met het bloed, hetwelk uit de milt vannbsp;een aan de bloedziekte gestorven schaap genomen was,nbsp;aan het regler oor, en op eene huidplooi van den buiknbsp;ingeënt, en vervolgens bij de gezonde schapen gebragt.nbsp;Een der hamels en het lam waren reeds na verloopnbsp;van 48 uren aan de bloedziekte gestorven, terwijl opnbsp;den vorigcn avond nog geen spoor der ziekte bij hen konnbsp;ontdekt worden. De tweede hamel stierf eerst na 5 dagen.nbsp;Dergelijke inentingsproeven waren reeds vroeger door dennbsp;Vee-arts Eilert in heiwerk gesteld; zie : Wendroth Uebernbsp;den Contag. Carbunkel; Sanger shausen, 1836, p. 195.

cenige waarnemingen over de verspreiding der ziekte onder nienschcn, of onder andere dieren medegedeeld, zooals ten gevolge van het aanraken

-ocr page 515-

VEE-AUrSE.SIJKB,VDE IN 1S4 1 , 1842 EN 18‘iï. S5

van Imiden van, aan de bloedziekte, gestorvene dieren alkoinslig; ten gevolge van den beet van een' bond,nbsp;welke vleesch van zoodanige dieren gegeten had, ennbsp;dergelijke andere voorbeelden meer.

Van eene genezingsbehandeling wordt volstrekt geen gewag gemaakt, daar deze bij bet hevige en kortstondige beloop immer te laat is. Om de ziekte voornbsp;te komen , moeien in bet voorjaar de schapen niet eer-«ler op de weide gedreven worden, dan nadat dezenbsp;goed is opgedroogd. Zulks komt natuurlijk ook voornbsp;zoodanige plaatsen, welke onder water gestaan hebben,nbsp;in aanmerking; hooger gelegene plaatsen moeten slechtsnbsp;gedurende eenige uren beweid worden; verder moetnbsp;aan de schapen, die op weiden, waarop welig ópschietende planten groeijen, gedreven worden, eenignbsp;stroo toegevoederd worden. In het voorjaar moeten donbsp;jonge distelplanten vermeden worden , voornamelijknbsp;omdat deze aan honig- en meeldauw onderhevig zijn.nbsp;Indien het regent, is het niet noodzakelijt de schapennbsp;spoedig naar huis te drijven. Bij eene zoele lage luchtnbsp;moeten zij niet lang in valleijen of op lage plaatsennbsp;vertoeven, maar, gedurende de hitte van den middagnbsp;op schaduwrijke plaatsen gehouden worden. Ilorden-jtarken moeten niet op moerassige of nieuw ontgonnennbsp;lauden opgeslagen worden; de kop moet volstrekt niet,nbsp;en de rug slechts voor een gedeelte geschoren worden ; de dektijd dient van. den herfst tot het voorjaarnbsp;verzet te worden; in den winter moet aan de schapennbsp;veel te drinken gegeven worden; en eindelijk raadtnbsp;de schrijver als voorbehoedmiddelen aan het begietennbsp;met koud water, aderlatingen, en volgens Mandt denbsp;chloorkalk en het chloorwater.

-ocr page 516-

56 DEBIGT OVEB DE DITBBEIDINS DEB

O. Delafond , Sur la maladie de sang des hêles a laine etc. Paris 1843, N». 41, had van de Franschcnbsp;Regering last bekomen , om , in het Departement Loiretnbsp;en Cher et Loire (de vroegere provincie Bauce), denbsp;in die streken algemeen heerschende bloedziekte dernbsp;schapen naauwkeurig na te gaan. Hetzelfde schijntnbsp;aldaar plaats te hebben als in Duitschland, gelijk uitnbsp;het bovenstaand verslag kan blijken; daar, waar eennbsp;rijke vruchtbare grond is, maakt de ziekte aanzienlijkenbsp;verwoestingen, welke voor Baüce alleen jaarlijks opnbsp;eene schade van meer dan 7,000,000 fr. kan berekend worden. Hoezeer het werkje van genoemdennbsp;schrijver met zorg vervaardigd is, en veel bijzonderheden bevat, behelst hetzelve ten aanzien der verschijnselen , zoo vóór als na den dood, weinig nieuwsnbsp;voor hen , die met de Duilsche literatuur hierovernbsp;bekend zijn. Als eene bijzonderheid valt aan te merken , dat aan den schrijver het roode bloedachtigenbsp;pissen als het voornaamste voorteeken van de ziektenbsp;in die streken is voorgekomen, en dat, volgens zijnnbsp;chemisch onderzoek omtrent het bloed, hetzelve te rijknbsp;aan bloedligchaampjes, fibrine en eiwit, en te arm aannbsp;waterdeelen is. De ziekte is het meest hevig ennbsp;doodelijk bij het einde van de wintervoedering, en bijnbsp;het begin van de zomcrvoedcring, derhalve in Aprilnbsp;en Mei, verder in Junij, Julij en Augustus, en in denbsp;eerste helft van September. De opmerkingen van dennbsp;schrijver over de gelegenheidsoorzaken geven dikwijlsnbsp;geene genoegzame verklaring , of steunen op hypothesen,nbsp;welke met de ondervinding niet altijd overeenkomen. Tennbsp;.aanzien van dit laatste moge dienen, dal gronden, welkenbsp;veel ijzer bevatten, eene bijzondere geneigdheid voor de

-ocr page 517-

vp-AntsENUKCNDE w 1841, 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;57

ziekte zouden veroorzaken. Dat verder in Engeland de ziekte minder en zeldzamer zoude voorkomen dan innbsp;andere landen, gelijk de schrijver meent, en dat zulksnbsp;aan de bijzondere zorgvuldige bebouwing van den grondnbsp;moet toegeschreven worden, is eene dwaling, en kan evennbsp;zoo min uit de niededeelingen van de Veterinarian alsnbsp;uit de bevindingen in het district Maagdenburg blijken.

Zeer lezenswaardig zijn de waarnemingen, die Egan , in het Magazin von BeohachUmgen von Koers, H. 2.nbsp;bladz. 26, over de bloedziekte, welke jaarlijks in Itech-nitz in Hongarijen, onder de daar aanwezige kudde v.annbsp;15,000 schapen voorkomt, gemaakt heeft. De streek,nbsp;waar de kudde graast, ligt in eene vlakte tusscliennbsp;twee stroomen, alwaar de schapen eer te veel dan tenbsp;weinig voedsel kunnen bekomen. De bloedziekte kwamnbsp;daar niet zuiver voor, maar, gelijk dikwijls, metnbsp;karbonkels gepaard. Zij was in de zomermaanden,nbsp;meestal in Julij en Augustus., het meest verwoestend,nbsp;zoodat in eene maand niet zelden l'/, van de kuddenbsp;te gronde ging. Het meest ontstond de ziekte bijnbsp;aanhoudende droogte , ook dikwijls , indien een onweersregen eene zoele en dikke lucht te veel had afgekoeld.nbsp;Zoo als overal, werden de best gevoede schapen hetnbsp;meest aangedaan; slechts w.inneer de ziekte in hevigheid toenam, werden ook de zwakkere aangetast.nbsp;Rammen waren meer aan de ziekte onderhevig dannbsp;ooijen, terwijl de hamels het minst van allen leden;nbsp;gelde schapen meer dan de zoogende, deze laatstenbsp;evenwel bijzonder dan, wanneer de lammeren gespeendnbsp;waren. Schapen van 1—3 jaar werden het meestnbsp;ziek; veredelde rassen meer dan de gewone en onver-edclde. liet korenvoeder had immer een' verdcrfelijken

-ocr page 518-

58 BEBIGT OVER DE UITBREIDING DER

iüvloed; ten aanzien der andere voedersloffcn geeft de schrijver slechts zijn vcriuocden op. Indien schapen van andere plaalsen op de drift gebragt werden,nbsp;vervielen zij reeds spoedig, meestal na ééne week, innbsp;de ziekte; iedere toevallige heleediging in den zomernbsp;eindigde gaarne in koud vuur; andere ziekten, aan denbsp;plaats eigen, kwamen niet, ol zelden te gelijkertijd voor;nbsp;slechts eenmaal had zulks vroeger met hel ongansch plaatsnbsp;gehad, en somtijds heerschte de doorloop der lammeren. De schrijver heeft allerlei veranderingen in voedsel , en als voorbelioedmiddelen zwavel, salpeter ,nbsp;glauberzout, aderlatingen, enz. aangewend, doch immer zonder eenig gevolg in beterschap. Het eenigenbsp;middel, om de ziekte voor te komen, hetwelk zich immer bleef bevestigen, was het drijven der kudde naarnbsp;boogere streken. Hierdoor hield de ziekte in kortennbsp;tijd op; verwisselde men alleen de weiden in de val-leijen der laag gelegene plaatsen, zoo verminderde denbsp;ziekte wel cenigermale, doch verhief zich ook wederom

Eenmaal werden


spoedig tot de


voorgaande hoogte.


do schapen ingeënt met het bloed nit de milt van een pas gestorven dier; binnen 2 uren werden 12 stuksnbsp;door de ziekte aangedaan , en na twee dagen de 3 andere, welke even als de voorgaande daaraan gestorvennbsp;zijn. Bij de eerste waren de plaatsen, waarop was ingeënt , blaauwachtig geworden; bij de laatste bespeurdenbsp;men slechts eene kleine naauwelijks bemerkbare zwelling.

Cristusi , in hetzelfde Tijdschrift, blz. 39 , heeft opge-merkt, dat bij de bloedziekte, welke ten gevolge van te sterke spoeling-voedcring onder zijne kudde ontstaan was,nbsp;en na te vergeefs glauberzout, salpeter, keukenzout ennbsp;hüutasch gebruikt te hebben, het volgende middel, pm

-ocr page 519-

VEE-ARTSEMJKDNDE IN 18il , 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;59

den anderen avond loegediend, liet werkzaamste was, zoodat men daarmede de ziekte kon te boven komen.nbsp;Eene gift voor 100 schapen bestond uit */, maat keukenzout, 1 eetlepel poeder van zwavel, en 2 eetlepelsnbsp;Caput mortuum (onzuiver ijseroxyde). Hij verzekert,nbsp;dat ook dit middel bij vele andere meermalen met hetnbsp;beste gevolg , aangewend is.

Volgens Kuebs , mede aldaar bl. 41, beeft de wille nieswortel, (Rad. Veratri aïtnj in stukken van 15—20nbsp;grein , als fontanel, en te gelijkertijd met zwavelzurenbsp;dranken toegediend, voorlreflelijk gewerkt, om de ziektenbsp;te voorkomen. Zelfs werd zulks in de Gemeente Al-venslehen, waar bij dit als voorbeboedingsmiddel gegeven had, voor het beste geneesmiddel bij het begin dernbsp;ziekte gehouden.

Kaltscumid in Heuing’s Repertorium, Bnd. 2, bladz. 16, deelt twee gevallen van anlraxkoorls bij paardennbsp;mede, doch van een geheel gewonen vorm. In hetnbsp;Journal des Vétérin. du Midi, bladz. 37, heeft La-Fossi! een berigt gegeven van eene, met paroxysmen.nbsp;van duizeligheid enzouiisch bij meerdere paarden voorkomende antraxaardige ziekte. Gillmeisteb, in N». 30,nbsp;pag. 99 zag een veulen met antraxbuilen aan het hoofdnbsp;binnen drife dagen sterven, ofschoon hij de tracheotomie en warme dampbaden van een aftreksel vannbsp;vlier en kamillen had aangewend. Bij een tweede paard,nbsp;ging eene iypheuse ziekte , welke , volgens de verschijnselen , en de bevindingen bij de sectie met anthraxnbsp;overeenkwam, met den droes gepaard, en had dennbsp;dood ten gevolge.

Eene merkwaardige waarnciuing over het ontslaan

-ocr page 520-

60 BERIQT OVER DE UITBREIDING DER

van het miltvuur iii den winter heeft Schdtii medegedeeld in het Magazin von Gurlt iind Heutwig, 7'^» Jaarg., bladz. 330. Van den 18“*'“ tot den 25’*'quot; December , stierven 22 stuks rundvee, en 20 waren daarenboven door de ziekte aangetast. Alle vertoonden,nbsp;gedurende het leven en na den dood, de verschijnselennbsp;van den acuten anthrax. Als oorzaak meent Scuurrnbsp;de spoedig ingevallen koude van 48 December (van eenenbsp;zachte vorst op eenmaal tot op -15” , met een scherpennbsp;zuidoosten wind) te kunnen aannemen. Ter genezingnbsp;werden de dieren in een’ warmeren stal gebragt, dikwijls adergelaten, inwendig Acidutn sulphurosum gegeven , en aan eenigen, welke aan verstopping onderhevignbsp;waren, Natrum sulphuricum.

Over het miltvuur bij de varkens, heeft Bell waarnemingen medegedeeld , (Hering’s Repertorium, 2lt;'“nbsp;Jaarg. bladz. 20G), die, wel is waar, niets nieuwsnbsp;bevatten, maar toch ten aanzien van hare volledigheidnbsp;opmerking verdienen.

Roche-Lubin (Recueil de Méd. Vélér. 1842, bladz. 163) heeft eene zeer goede, en op juiste waarnemingennbsp;steunende beschrijving gegeven, van de zoogenaamdenbsp;roosontsteking der varkens, zooals deze in den omtreknbsp;van St, Afrique, voornamelijk in Aveyron *aanhoudendnbsp;en met hevigheid , en dikwijls enzootisch voorkomt. Denbsp;aangenomene verdeeling in twee klassen, de zeer spoedig doodende, en de minder hevig beloopendc, berustnbsp;waarschijnlijk op bijzondere wijzigingen. Dragtigc zeugennbsp;waren aan dezelve niet onderhevig, wel zoodra zij geworpen hadden; ook de jongen werden spoedig aangetast.nbsp;Als oorzaken worden slecht voedsel en slecht ingerigte

-ocr page 521-

YEE-ARTSENUKUNDE IN 18-ii , 1842 EN 1845. Cl

Stillen aangenomen, tevens ook het hoeden op zeer warme zandachtige gronden. Inëniingcn met den etternbsp;deelden in weinige uren de ziekte aan andere varkensnbsp;mede. Honden werden noch door de inenting, nochnbsp;door het gebruik van het vleesch , ziek; schapen daarentegen stierven reeds den tweeden dag na de inënting. Vannbsp;de voorbehoedmiddelen schijnen hem de werkzaamste,nbsp;het zwavelzuur en de witte nieswortel, onbekend geweestnbsp;te zijn; terwijl hij van de aderlatingen, ter voorkomingnbsp;van de ziekte, geen goed gevolg waargenomen heeft.

Muller, in het Magazin von Gurlt und Hertwig, 1842, bladz. 408, deelt een zeer merkwaardig, doornbsp;hem waargenomen, geval van anthrax bij een varkennbsp;mede. Na het uitbreken der ziekte vertoonden zich dennbsp;volgenden dag, van de nierstreek af lot aan de dijen,nbsp;bruine vlekken, welke in verettering overgingen. Veertien dagen later evenwel, nadat de meeste ziekteverschijnselen verdwenen waren, hoewel het dier echternbsp;was blijven liggen, liet het zwoord met de haren zichnbsp;van de genoemde plaats tot aan het spronggewricht los;nbsp;daar onder was wederom nieuw zwoord aanwezig. Nognbsp;eenige dagen later verloor het dier bij het spronggewricht het eene achterbeen, terwijl bij bet onderzoeknbsp;bleek, dat ook het andere spoedig zoude afvallen.nbsp;Zulks geschiedde, zonder dat het varken groote pijn scheennbsp;geleden te hebben; verder bleef hetzelve gezond ennbsp;voedde zich goed. De mummieachtige, gedroogde ennbsp;zwarte , boenen zijn naar het kabinet der Vee-artsenij-school te Berlijn verzonden.

Hoe spoedig eenige zelfstandigheid van een, aan het miltvuur gestorven, dier op andere gezonde ligchamen kan

-ocr page 522-

C2 BEHICT OVER DE UITBREIDING DER

werken, deelt IIübner mede in het Zeilschrift von Vjx, 1842, hladz. 208. Twee honden hadden hetnbsp;vleesch van een aan het miltvuur gestorven lam gegeten; de een stierf ‘/v andere uurs daarna.

De melkziekle (Milk~diseaseJ, eene ziekte welke in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika zoude voorkomen , en waarover zekere D'. Graff in het Americannbsp;Journal of the Medic, Sciences een berigt heeft gegeven,nbsp;(zie Traecer in liet Magazin von Gdrlt und IIertwig,nbsp;4842, bladz. 20C), schijnt eenigzins fabelachiig lenbsp;zijn. De mededeeling heeft ook wegens onvolledigheidnbsp;en oppervlakkige beschrijving weinig waarde, doch kannbsp;dienen, om de aandacht te vestigen op eene ziekte, welkenbsp;hoogst nadeelig op de mcnschen werkt. Moeijelijk valtnbsp;het voor als nog te beslissen , of deze ziekte tot denbsp;miltvuurachlige, dan wel tot de zulken behoort, waarbijnbsp;eene smetstoffe in de melk overgaat.

Niet twijfclachlig schijnt het, dat de, door H. Doclev en door Mercier , in het Mecueil de Med. Vétérin.nbsp;1841, hladz. 201, 212 en 280, beschrevene acutenbsp;ziekte der paarden, welke zij met den naam vannbsp;Cfiévaux 'pris de chaleur, of als Anhémaiosie bestempelen, ook tot deze ziekte-familie behoort. Deze ziektenbsp;openbaart zich bijna alleen tijdens eene zeer grootenbsp;hitte, en bij die paarden, welke bij veel snelheid grootenbsp;kracht moeten aanwenden, daarom meestal bij postpaarden. Zij vangt aan met bezwaarlijke ademhaling, waarbij de neusvleugels en de flanken hevig en-onregelmatig bewogen worden. Zoo lang de paarden nognbsp;aan het loopen zijn, hangen zij zwaar op den toornen

-ocr page 523-

VEK-ARTSENIJKDNDE IN 1841 , 1842 EN 1845. C5

zijn voor den zweepslag ongevoelig, vervolgens nemen zij ccne bijzondere houding aan, laten het hoofd hangen , maar steken daarbij den neus naar de hoogte; donbsp;ledematen worden onbewegelijk en kunnen niet meer gebogen worden; de oogen verkrijgen een'starenden blik ; denbsp;moeijelijke ademhaling en het flankkenslaan vermeerderennbsp;onophoudelijk; het ademhalings-geruisch is zeer hoorbaar;nbsp;in de hronehien kan men het blaasbalggeruisch waarnemen;nbsp;het hart slaat sterk en snel; de pols is klein en snel;nbsp;de slijmvliezen zijn donkerrood en sterk geinjicieerd ; denbsp;huidaderen vol en opgeloopen; de huid is met een koudnbsp;zweet overdekt; en de ooren en voeten zijn koud. Bij vele,nbsp;door de ziekte aangedane , paarden vloeit schuimig bloednbsp;den neus uit. Bij eene aderlating is het bloed zwartnbsp;ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bijzonder plastisch; het stolt zeer spoedig en

vormt een’ geheel zwarten bloedkoek; het verloop der ziekte is zeer snel; dikwijls sterven de dieren ondernbsp;het loopen; bij anderen volgt de dood weinige urennbsp;daarna; door eene tijdige en doelmatige behandelingnbsp;kunnen enkele dieren gered worden. Bij de sectie zijnnbsp;de oppervlakkige aderen zeer vol; dikwijls hebben ernbsp;uitstortingen in het celweefsel plaats, voornamelijk aannbsp;den hals en het hoofd; de spieren zijn donker, als metnbsp;bloed doortrokken; de aderen van de buikingewandennbsp;zijn met zwart bloed , hetwelk dikwijls vloeibaar of schuimig is, opgevuld. Al de deelcn der hersenen zijn zeernbsp;bloedrijk; de longen hebben, behalve eenige donkerenbsp;vaatvertakkingen in de sereuse bekleedselen, de natuurlijke hoedanigheid ; derzelver zelfstandigheid is in geenennbsp;deele veranderd; ook treft men in dezelve geene uitstortingen aan; de kleur is alleen, wegens de meerderenbsp;opvulling der vaten met bloed , eenigzins rooder ,

-ocr page 524-

64 BEDIGT OVER DE DITBREIDING DER

vooral die long, welke bij bet kadaver onder beeft gelegen. Eenige uren na den dood, worden de longennbsp;emphysemateus; wanneer er bloed uit den neus gevloeid is, vindt men na den dood schuimig bloed in denbsp;hronchien. De regter helft van het hart is met eennbsp;zwart, gedeeltelijk gestold, gedeeltelijk vloeibaar, bloednbsp;opgevuld; ook de linker helft bevat veel bloed. Omnbsp;deze ziekte voor te komen, moet men vooral opnbsp;frissche, zuivere en koele, lucht in de stallen acht geven ; de zieken moeten niet dadelijk in den stalnbsp;gebragl worden, maar zelfs bij regenachlig weder vrijnbsp;omloopen; waar de dieren staan, sprenkelt men gedurignbsp;water, en wrijft hen met stroowissen; buitendiennbsp;ontwikkelt men nog chloordampen in den stal, geeftnbsp;aromatische aftreksels met wijn. Indien er bloeding aanwezig is, houdt men aan de dieren kokenden azijn ondernbsp;den neus; eene aderlating wordt voor ondoelmatig gehouden. In vele dergelijke gevallen heeft Hertwig meinbsp;een goed gevolg zwavelzuur met een aftreksel van aromatische kiuiden, en koude begietingen aangewend.

ZINKINGKOORTSEN.

Onder het opschrift: Bijdragen tot de Diagnostiek, heeft IIaubner in het Magazin von Gurlt und IIert-wiG, 1845, bl. 225 en 295, eene Verhandeling overnbsp;de droesziekte der paarden gegeven. Meerdere der-gelijkc bijdragen, welke hoofdzakelijk ten doel zullennbsp;hebben, om verschillende ziektevormen, die met elkander veel overeenkomst hebben, of onderling verwisseld worden, beter en naauwkeuriger te onderscheiden,nbsp;stelt lliOBNER zich voor, van tijd tot tijd te bewerken. Dit voornemen verdient allezins lof, en kan be-

-ocr page 525-

VEE-AHTSENUKUNDE IN 1841, 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;65

Jangrijke uitkomsten oplevcren. Bij den noodigen lust om zulks naar belmoren ten uiivoer te brengen, wen-sclien wij den schrijver, voor de volgende Bijdragen,nbsp;eenigen meerderen lijd toe, dan hij bij de bewerkingnbsp;van het voor ons liggende schijnt gehad te hebben, opdat zij niet behoeven te eindigen met de verklaring,nbsp;dat de weinig overig zijnde lijd te gering was, om aannbsp;het stuk de noodige beknoptheid te geven. Aan dezenbsp;Verhandeling over de droesziekte der paarden, willennbsp;wij ook de verdienstelijke poging om de wetenschapnbsp;bevorderlijk te zijn, niet ontzeggen, maar slechts opmerken , dat zij zoodanig in paragraphen, deelen en onderdeden is gesplitst, dat daardoor de lezingmoeijelijknbsp;en langdradig gemaakt wordt. De schrijver eindigt ditnbsp;wijdloopige stuk met de opgaaf van de volgende resultaten : 1). dat de zoogenaamde echte of ware droesziektenbsp;of de droesziekte der veulens, welke reeds vroegernbsp;onder dien naam bekend was, wederom in de nosolo-gische stelsels, als een bijzondere en eigendommelijkenbsp;ziektevorm, moet geplaatst worden; II). lot de wezent-lijke kenmerken dezer ziekte behooren : a). dat zij alleennbsp;aan den jeugdigen leeftijd eigen is, en waarschijnlijknbsp;slechts eenmaal in het leven; 6). dat zij zich openbaart,nbsp;gedeeltelijk als eene eigendommelijke, met uitwerpingnbsp;van slijm gepaarde, ontsteking van de slijmvliezen dernbsp;ademhalingswerkluigen of der naburige deelen, terwijlnbsp;mede door medelijdendheid andere slijmvliezen kunnennbsp;aangedaan worden , — gedeeltelijk door eene eigenaardigenbsp;opzwelling van bet celweefsel, en door abcessen, welkenbsp;zich voornamelijk aan het hoofd voordoen, maar ooknbsp;op andere ligchaamsdeelen te voorschijn kunnen komen ; deze beide soorten van toevallen komen meestalnbsp;V. Dt. I. St.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;E

-ocr page 526-

C6

BEBIGT OVER CU ÜITBBEIDIKG DER

vereenigd voor, in enkele gevallen echter, ieder op zich zelve; c). dat hare natuur moet gezocht wordennbsp;in de afscheiding van eene ziektestof uil het vaatstelsel,nbsp;do droesstof namelijk ; d). dal zij eene besmellclijkc ziektenbsp;is, die bij zelfs-onlwikkeling door eigene oorzaken moetnbsp;opgewekt worden , van die, welke kalarrh vóórtbrengen,nbsp;verschillende; c). dat zij onder sommige omstandighedennbsp;een’ weldadigen invloed op het ligchaara kan uitoefenen,nbsp;voornamelijk ten aanzien van het plantaardige leven;nbsp;f). dat zij zich onder verschillende vormen openbarennbsp;en veelvuldige veranderingen in bet gewone beloop ondergaan kan; III), is haar verschil van katarrh, zoodranbsp;zij zich namelijk volkomen openbaart, op de aandoeningnbsp;van het celweefsel gegrond; ook in die gevallen, waarnbsp;deze aandoening geene plaats heeft, is de onderkenningnbsp;zeer bepaald, daar de wijze, waarop de slijmvliezennbsp;aangedaan zijn, reeds tot eene volkomene onderkenningnbsp;aanleiding kan geven, zonder dal zelfs andere omstandigheden , zoo als de ouderdom van het dier, het gelijktijdig voorkomen bij andere dieren, enz. daarbij in aanmerking behoeven te komen; IV). is eene verwisselingnbsp;met chronische of verdachte droes bijna niet mogelijk;nbsp;mei deze heeft zij niets gemeens dan het uilvverpen uitnbsp;den neus, hetwelk evenwel door den duur, de zitplaats,nbsp;enz. genoegzaam onderscheiden is; ook zijn de gezwellen van de walcrvaalsklicrcn van de onderkaak en denbsp;opzetting van het celweelsel van den keelgang te veelnbsp;verschillend, dan dat deze met elkander zouden kunnennbsp;verwisseld worden, en V), kan ook die vorm van dennbsp;waren droes, welke zich alleen door eene zwelling vannbsp;het celweefsel openbaart, niet met andere ziektetoestanden verwisseld worden, wegens de eigenaardige

-ocr page 527-

VËE-A»TSEMJKÜiN'DE IN 1841, 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;67

ontwikkeling en de daaimede gepaard gaande bijom-siandigheden.

Hoezeer wij aan eenige der hier genoemde stellingen gaarne willen toegeven, zoowel ten aanzien der plaats, welkenbsp;de ziekte in het nosologisch stelsel moet innemen, alsnbsp;opzigtelijk de onderscheiding, welke er tusschen eene opzwelling van de onderkaaks klieren , en die van het celweefknbsp;sel van den keelgang moet gemaakt worden, kunnen wijnbsp;met de meening, dat bij den waren droes deze zwelling dernbsp;klieren nimmer zoude opgemerkt worden, niet instemmen, zulks is niet alleen met de ondervinding in strijd,nbsp;maar ook met het gevoelen van den schrijver, daar hij verklaart, dat met de aandoening van de slijmvliezen dernbsp;adcnihalingswerktuigen te gelijker tijd andere deelen, doornbsp;medelijdendheid , kunnen aangedaan worden. Dat de verdachte droes noch een gevolg , noch een uitgang van dennbsp;waren droes zijn kan en met deze niets gemeens heeft, blijkens § 37, is mede eene stelling, die door de ondervindingnbsp;van de meeste Vee-artsen niet zal bevestigd worden.

Een merkwaardig geval van zinkingkoorts met eene eigenaardige aandoening der luchtwegen bij een paard,nbsp;heeft J. Mc. Lean, in The Veterimrian 1843, bladz.nbsp;459 beschreven. Om de keel had zich een, voor denbsp;ademhaling zeer hinderlijk, gezwel geplaatst, de slijm-huid van het neusvlies was daarbij zwartachtig blaauw ,nbsp;zonder dat daarop evenwel etterende petechien kondennbsp;bespeurd worden. De neusvleugels waren met het etterachtige, groenachtig-gele uitwerpsel omkorst, in dennbsp;keelgang vertoonden zich harde, gezwollen klieren, denbsp;voor- en achterbeenen waren opgezwollen en hier ennbsp;daar met verhardingen bedekt; de pols sloeg 72 maal, wasnbsp;vol, maar onderdrukt!?). Wasschingen van den neus met

E*

-ocr page 528-

68

BERIGT OVER DE UITBREIDING DEK

chloorkalk en inspuitingen daarvan, werden voorgescliré-' ven, het gebruik van voetbaden driemaal daags, en hetnbsp;insmeren der opcne gezwellen met digestief-7.a\{. Dennbsp;volgenden dag werd bij een, 70 slagen menigvuldigen , ennbsp;vollen pols, eene aderlaling van tien ponden gemaakt,nbsp;en Aloë met Tartar, emet. ingegeven, van de eerstenbsp;4 en van den laatsten 2 drachmen. Na het verder gebruik van braakverwekkende en afvoerende, naderhandnbsp;van tonische middelen, beterde de ziekte allengskensnbsp;van den derden dag af aan, en het paard genas volkomen.

Het ziekteverslag, door de kwcekelingen Levionnois en Faveread {Recueil de Méd. Vet. 1843, pag. 404),nbsp;uit de kliniek van de Vee-artsenijschool te Alfortme-degcdeeld, kan ook zeer geschikt hier zijne plaatsnbsp;vinden. Het heeft betrekking op eene merrie door denbsp;gewone droesziekte aangetast, en waarbij de onder-kaaksklieren in verettering gekomen waren. Na gedurende eenige dagen hieraan behandeld te zijn geweest,nbsp;ontwikkelde zich ter plaatse, waar de Vena facialis ennbsp;glosso-facialis zich vereenigen om de Vena jugidarisnbsp;te vormen, een gezwel ter grootte van twee vuisten.nbsp;Door middel van een trokart werd dit gezwel geopend,nbsp;doch de Vena facialis posterior hierbij, door de puntnbsp;van het werktuig, beleedigd, zoodat men genoodzaaktnbsp;was deze te onderbinden. In den aanvang scheen denbsp;verzwering te zullen genezen; eene week later echternbsp;openbaarde zich een algemeene ziektetoestand, metnbsp;toevallen van hersenaandoening; dc oorklier en de omliggende deelen waren aanmerkelijk opgezet en pijnlijk,nbsp;en uit het gezwel vloeide vuile, stinkende etter ennbsp;speeksel. Vier dagen later was, niettegenstaande de

-ocr page 529-

'VEK-ARTSENIJIiüNDK IN 1841, 1842 KN 1845. nbsp;nbsp;nbsp;69

aangewende inwrijvingen van Sublimaat en Terpentijn, de zwelling aanzienlijk vergroot, en breidde zich voornbsp;en achter de oorklier uit. Bij toeneming van het her-senlijden werd de wond immer ongunstiger, de polsnbsp;langzaam en onderdrukt, de ademhaling onregelmatig, en bij de auscultatie van de borstholte kon mennbsp;zich gemakkelijk overtuigen , dat het ademhalings-geruisclinbsp;bijna geheel ontbrak. Nadat het dier spoedig daarnanbsp;was gestorven, vertoonden zich bij de opening zoodanigenbsp;veranderingen aan de aderen en aan de oorklier, alsnbsp;bij aderfistelen plaats hebben. In den luchtzak wasnbsp;roode, stinkende etter voorhanden; het sponsachligenbsp;weefsel van de wandbeenderen , van het achterhoofds-been en van de drie eerste halswervelen waren verweekt en met etter opgevuld. Het acbterhoofdsgewrichtnbsp;werd door eene groote hoeveelheid witten kaasachtigennbsp;etter omgeven, waarin lappen van het synoviaalvlies,nbsp;welke door de verettering los waren geworden, werden aangetrolfen; deze lappen waren verdikt, rood, ennbsp;kleverig, de kraakbeenderen daarbij verweekt en van eenenbsp;grijze kleur. De overlangsche boezem van het harde hersenvlies was met eenen losliggenden bloedkoek opgevuld;nbsp;in het binnenste gedeelte daarvan vertoonden zich eenigenbsp;etterende plaatsen, en de bovenste oppervlakte van denbsp;kwabben van de groote en kleine hersenen was bedekt doornbsp;eene half gestolde bloeduitstorting van l'/a—2 lijnen dikte , welke zich tot aan den vijfden rugwervel uitstrekte;nbsp;ook de graauwe zelfstandigheid van de hersenen en hetnbsp;ruggemerg was donker gekleurd. In de longen werden,nbsp;ten gevolge van de opslorping van etter, velschillendenbsp;ontaardingen aangetroffen, zooals ontsteking, gangreennbsp;roode hepatisatie , etterzakken, veretteringen , enz.

-ocr page 530-

70 BISHIGT OVER DE EITBKEIDING DER

Klaarblijkelijk heeft hier cene aderfistel de opslorping van etter ten gevolge gehad, zoodat men kan aannemen , dat de toevallige beleediging van de ader totnbsp;deze hevige verschijnselen aanleiding hoeft gegeven.

Aan de Vee-arisenijschool te Alfort {Reeneil de Méd. Vét. 184-2, pag. 633), is men voortgegaan omnbsp;de vroeger genomene proeven te herhalen over de vverk-zaamheid van Tartar, emetic. , in verschillende dosis, van 4—16 grammen (1—4 drachmen), toegediend ,nbsp;hij verouderde zinkingachtige aandoening. De ondervinding , welke men hier over sedert drie jaren verkregen heeft, kan genoegzaam bewijzen, dat zulks meestnbsp;altijd gelukkige gevolgen gehad heeft, en dat hetzelvenbsp;als een specifiek middel kan beschouwd worden, bij denbsp;behandeling van alle chronische slijmuitwerping , welkenbsp;niet met eenen bestaanden kwaden droes gepaard gaat.

INFLUENZA DER PAARDEN. GRIEP.

Over de zoogenaamde Influenza der paarden, Griep, ook Hcerschende Borstziekte der paarden genoemd , welkenbsp;zich in de laatste jaren zoo dikwijls als cene hcerschendenbsp;ziekte heeft geopenbaard, heeft Meyer in het, onder N“.nbsp;42 , opgegeven werkje, niet alleen geen meerder lichtnbsp;verspreid, maar zelfs nog iets bijgedragen , om aan onkundigen , verwarde begrippen over hare wczenllijke eigenschappen mede te deelen. Waarom de schrijver, metnbsp;ter zijdestelling van alle andere namen, welke aan dezenbsp;ziekte gegeven zijn, en die hij alle, als meer of minnbsp;onpassend aannierkt, omdat zij het wezen en de natuur der ziekte niet bepalen, juist den naam van influenza gekozen heeft, begrijpen wij niet, te meer daarnbsp;het begrip, hetwelk aan dit woord moet gehecht wor-

-ocr page 531-

VEE-AnTSENiJiiüNDK w 1841, 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;71

den, door hem wordt tegengesproken. Men verslat daaronder eene ziekte, welke door eene algemeenenbsp;oorzaak, zooals miasma, smetstof, alhmospheer enz.nbsp;te weeg gebragt wordt. De invloed van deze oorzakennbsp;wordt echter door Meveb ontkend, en volgens hem ,nbsp;zou de ziekte alleenlijk moeten toegeschreven wordennbsp;aan eene, gedurende langen tijd voortgezette, slechtenbsp;voedering , zooals bedorven haver en dergelijken,nbsp;slechts hoogst zeldzaam aan den invloed van denbsp;athmospheer. Deze veronderstelling is niet alleen innbsp;strijd met de ondervinding van anderen, maar berustnbsp;gedeeltelijk op onnaauwkcurige en onvolledige waarnemingen, gedeeltelijk op eene eenzijdige gevolgtrekking.nbsp;Hij kenmerkt de ziekte als eene eigendommelijke,nbsp;typheuse, koortsachtige paardenziekte, die altijd metnbsp;zwakte vergezeld gaat, en zich van den ligsten trap vannbsp;zenuwkoorts tot den hoogsten graad van typhus voordoet.nbsp;De beschrijvingen der verschijnselen, van het beloopnbsp;en den uitgang der ziekte, gelijk ook de, aan het eindenbsp;vermelde, korte aanmerkingen bij de opening van hetnbsp;kadaver, zijn, hoewel getrouw, ook in andere werken,nbsp;b. V. bij Veith , Handh.', bij Fünke, JTandö. (zie boven) en bij Wirtii , Lehrb. d. Setichen, etc. Zurich,nbsp;4838, veel vollediger opgegeven. De middelen ternbsp;voorkoming der ziekte, zijn overeenkomstig des schrijvers meening ten aanzien van de oorzaken, voornamelijk gerigt op de zorg voor goede voedsels en matigennbsp;arbeid; evenwel vestigt hij ook de aandacht op anderenbsp;schadelijke invloeden van den leefregel, zoo als b. v.nbsp;het te vroeg cn met geweld afrossen der winterbaren,nbsp;het te lang stilstaan in de opene lucht van warm gereden paarden, enz. Bij goed gevoederde en volbloe-

-ocr page 532-

BERIGT OVER DE UITBREIDING DER

dige paarden, schrijft hij als voorhehoedingsmiddelen aderlatingen en afvoerende middelen voor.

Gaarne kenden wij de middelen, welke de schrijver aanwendt, of welke daar, waar hij zijne waarnemingennbsp;gemaakt heeft, aangewend worden om de paarden metnbsp;weinig, slecht en bedorven voedsel, in een’ volbloedi-gen of goed gevoeden toestand te brengen; of wilnbsp;hij ons doen gelooven, dal het ligchaam, indien de ziekte,nbsp;gelijk hij aanneerat, altijd met zwakte gepaard gaal,nbsp;door aderlatingen en afvoerende pillen versterkt wordt?

Ue door hem aangewende geneeskundige behandeling heeft voornamelijk ten doel de secretie en excretie tenbsp;bevorderen, en de levenskracht (vitaliteit) op te wekken; dikwijls gaat daarmede gepaard eene uitwendigenbsp;afleiding, door scherpe inwrijvingen of dragten op denbsp;borst en de leversireek. Aderlatingen komen slechtsnbsp;bij goed gevoede paarden in aanmerking. De Calo-tnel, welke anderen in deze ziekte zeer aanprijzen,nbsp;wordt door hem een hoogst ondoelmatig middel beschouwd , omdat zulks, van 30—40 gr. toegediend, nietsnbsp;uilwerkl (?), en in eene grootere gift met glauberzoutnbsp;gegeven, zeer spoedig doorloop ten gevolge heeft ennbsp;het darmkanaal te veel verzwakt. Ten aanzien vannbsp;dit laatste punt heeft de schrijver in hel algemeen gelijk, en zijne behandeling is in zoo verre doelmatig,nbsp;wanneer de ziekte werkelijk een adynamisch of torpiednbsp;karakter heeft. Daar zulks evenwel niet ten alle tijde,nbsp;dat de ziekte heerscht, het geval is, en zij dikwijls eennbsp;sj/nocheus-ontslekingachtig karakter aanneeml, of tennbsp;minste als zoodanig een’ aanvang neemt, en eerst in eennbsp;volgend tijdperk in het nerveuse of rotachtige overgaat,nbsp;zoo kunnen de prikkelende en toongevende middelen

-ocr page 533-

VEE-ARTSENIJRUNDE IN 1841, 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;73

niel altijd en onvoorwaardelijk als de eenige goede aangeprezen worden. Indien men nu dil verschil van denbsp;krachten en der natuur van de ziekte naauwkeurig, innbsp;de onderscheidene tijdperken, overweegt, zoo kan zulksnbsp;genoegzaam verklaren , waarom sommige Vee-arlsen metnbsp;goed gevolg eene meer ontstekingwerende geneeswijze ,nbsp;met dikwijls herhaalde aderlatingen, — b. v. Stephannbsp;in hel Magazin von Gdrlt und Hertwig , 1859, bladz.nbsp;448 — aangewend hebben. De door Mever opgegevenenbsp;recepten zijn zonder reden veel te zamengesteld; iedernbsp;bevat ten minste vijf of zes geneesmiddelen.

In het Magazin von Goklt und Hertwig, 1841 , bladz. 261, heeft Körber over de oorzaken der influenza, bij de paarden van het 4‘*« Eskadron van hel 12“^“nbsp;Regiment der Pruissische Huzaren, belangrijke waanie ¦nbsp;mingen medegedeeld. De paarden van genoemd Eskadron waren gestald in het kloostergebouw te Merseburg, hetwelk op eenen heuvel van ISO voet hoognbsp;gelegen, van het Noorden, Oosten en Westen aan allenbsp;winden was blootgesteld. De paarden van het 5'^“ Eskadron daarentegen waren in de stallen der burgers innbsp;inkwartiering. Bij het 4'^® Eskadron openbaarden zichnbsp;van den 2'^'^quot; lot den 19lt;*®'gt; Julij 1840, in een’ stal,nbsp;waarin zes paarden geplaatst waren, vier ziektegevallennbsp;van influenza; na eenige dagen werden ook de tweenbsp;andere ziek. Ook in de andere stallen werdennbsp;eenige paarden, in het geheel dertien, door de ziektenbsp;aangetast. Nadat hel Eskadron, voor de herfstmanoeuvres,nbsp;moest uittrekken, werden, gedurende de marsch totnbsp;aan den 18'^““ September, nog zes paarden ziek; hiernanbsp;volgde eene stilstand tot aan den 26®‘“ van diezelfdenbsp;maand, waarop wederom, nadat de paarden in voor-

-ocr page 534-

74 BEIUGT OVER DE DITBRËIDINO DER

noemde stallen waren teruggekeerd, twintig nieuwe ziektegevallen volgden. De paarden van het 5lt;*“ Eskadron , gelijk ook de paarden der inwoners van Merseburg ennbsp;van de omstreken, zelfs van die plaatsen, waar gedurende de manoeuvres de paarden van het 4“*® Eskadronnbsp;gestald geweest waren, zijn tot op het einde van October niet door de influenza aangetast. Ten gevolge nunbsp;van deze omstandigheden, en omdat de fourage en hetnbsp;drinkwater niet alleen van eene goede, maar, voor denbsp;beide Eskadrons, van dezelfde hoedanigheid waren,nbsp;de oppassing en het dienstwerk voor heide niet verschilden , terwijl noch hij het ontstaan, noch bij het verder beloop der ziekte eene aansteking kon ontdektnbsp;worden, en het weder, tijdens het begin der ziekte,nbsp;fraai en helder, later zeer veranderlijk was, zondernbsp;dat hierdoor eene verandering hij de ziekte werd waargenomen, en omdat alleen de paarden van het 4'*'= Eskadron , gedurende eenen tijd van slechts 4 maanden,nbsp;door de ziekte aangetast zijn, en er daarom voor eenenbsp;algemeen verspreide epi- of enzootische oorzaak weinignbsp;waarschijnlijkheid bestond, meent Körber de zeer waarschijnlijke gevolgtrekking te mogen maken, dat aan denbsp;plaatsclijke inrigting van het kloostergebouw eene bijzondere aanleidende oorzaak moest toegeschreven worden,nbsp;welke oorzaak, tot het voortbrengen der ziekte, eennbsp;hoofdvercischle was. Hiertoe worden door den schrijver gebragt: 1. de hoogte, waarop het gebouw is gelegen, en waardoor de stallen aan den invloed vannbsp;Westen-, Oosten- en Noordenwinden bij voortduringnbsp;bloot staan; 2. de onophoudelijke togt, welke aan denbsp;ondoelmatige bouworde toegeschreven moest worden;nbsp;3. de mephitische uitwasemingen van verrottende zelf-

-ocr page 535-

VEE-ARTSENIJItü.VDË IN 1841 , 1842 EN 1845. nbsp;nbsp;nbsp;73

standiglieden onder den bodem van de stallen. Men zoude diensvolgens moeten aannemen eenen epizootischen,nbsp;in de athmospheer aanwezigen, maar op de plaats vannbsp;het kloostergebouw bijzonder werkzamen invloed, welkenbsp;aan de paarden van het 4''® Eskadron eene eigenaardigenbsp;voorbeschiktheid gaf, om door de heerschende borstziektenbsp;aangedaan te worden, welke voorbeschiktheid gedurendenbsp;21 dagen verborgen blijven kan. Indien de paarden,nbsp;welke tot genoemde ziekte reeds eenige vatbaarheidnbsp;hebben, nog daarenboven aan koude worden blootgesteld, zoo ontstaat de rheumatische ontsteking van hetnbsp;borstvlies, waarvan het eigenaardige karakter en beloop,nbsp;hetwelk van de gewone borsvliesontsteking zeer verschilt,nbsp;door de vroeger gewerkt hebbende en nog voortwerkende oorzaken voortgebragt wordt.

Het heerschen der influenza in de jaren 1839—41 , in verschillende streken van Noord-Duitschland, heeftnbsp;aanleiding gegeven, dat, in de onderscheidene Tijdschriften,nbsp;nog meerdere mededeelingen over deze ziekte voorkomen. Zoo vinden wij in het Zeitschrift von Vix,nbsp;1841, bladz. 364 en 369, twee Verhandelingen, denbsp;eene van Göbel de andere van Hilsier. De eerstenbsp;beval slechts eene korte mededeeling van algemeen bekende zaken. In de tweede zoekt de schrijver aan tenbsp;toonen, dat het boosaardig beloop der ziekte, hetwelk hij bij zijne cavalleriepaarden, doch ook op anderenbsp;plaatsen, waargenomen heeft, moet toegeschreven worden aan de te groote opvulling van vele paarden innbsp;een’ betrekkelijk te kleinen stal, terwijl de ongunstigenbsp;afloop der ziekte — van de 60 zieken zijn 12 gestorven — alleenlijk aan het aderlaten moet gewetennbsp;worden. Hij beschouwt de ziekte als eene zenuw-

-ocr page 536-

'6 niiRIGT OVER DE DITDREIDING DER

koorts, en onderscheidt daarbij 1). een zinkingaclilig karakter; 2). een zinkingachtig zaraengesteld karakter;nbsp;hierbij wordt aandoening van den hals of van de oogledennbsp;waargenomen, menigmaal ook eene blaasvormige opzwelling van het slijmvlies, hetwelk geel gekleurd was ennbsp;eene groote hoeveelheid, op eiwit gelijkend, vocht afscheidde, 3). het st/rtoc/iCMse karakter, voornamelijk aannbsp;goed gevoede en krachtvolle paarden eigen, 4). denbsp;asthenische of torpids zenuwkoorts; hiermede ging dikwijls eene slijm- of galkoorts gepaard en 5). de zenuwachtige rotkoorts. Buitendien worden nog eenige com-plicatien beschreven, welke het gevolg zijn van plaatselijke aandoening , en die op het gewone beloop dernbsp;ziekte eene aanmerkelijke wijziging uitoefenen. Hiertoenbsp;behooren ontaardingen van de long en de lever, welkenbsp;laatste ontaarding leverbederf (Leherfciule) genoemdnbsp;wordt. Wat onder bet woord splenisatie verstaan moetnbsp;worden, wordt niet verklaard. De mededeelingen ennbsp;waarnemingen van Hilmrr over deze complicatien,nbsp;gelijk ook over de genoemde ziekte in het algemeen, ennbsp;over derzelver behandeling zijn juist en naauwkeurig.nbsp;Of deze ziekte zich door besmetting voortplant of niet,nbsp;blijft twijfelachtig; Göbël heeft zich daaromtrent nietnbsp;kunnen overtuigen, en Hilmer zegt, dat ook zulks aannbsp;Item niet duidelijk gebleken is, hoewel hij van meeningnbsp;is, dat in een' sterkeren graad der ziekte, en daar,nbsp;waar neiging tot rotkoorts bestaat, eene smetstof moetnbsp;aangenomen worden.

Volgens Delafond (Recueil de Médec. Vet. 1841, bladz. 46S), heeft de influenza in verschillende strekennbsp;van Frankrijk, zooals in den omtrek van Parijs,nbsp;Normandye, Beauce, enz., onder den vorm van eene

-ocr page 537-

vek-artsenijkunde in 1841, 1842 en 1843. nbsp;nbsp;nbsp;77

ontsteking der slijmvliezen van het darmkanaal en der long, epizootisch gelieerscht, Dehalve de gewone toevallen aan long- en darmontsteking eigen, werden bijnbsp;de aangetaste dieren nog daarenboven de volgende toevallen waargenomen: zwelling der oogleden, donkerenbsp;roodheid van bet bindvlies, troebelheid van bet doorschijnend hoornvlies, en van de waterachtige vochten,nbsp;kleine zwakke pols, opzwelling van bet onderste gedeeltenbsp;der ledematen, booge gevoeligheid en pijnlijkheid vannbsp;een der beide zaadstrengen, voornamelijk van de linker,nbsp;en zuchtige zwelling van den balzak. Als oorzaken vannbsp;de ziekte kunnen noch eene slechte voedering, noch tenbsp;veel vcrnioeijenis aangenomen worden. In dit jaar wasnbsp;de oogst volkomen goed gelukt, en het voedsel vannbsp;eene beste hoedanigheid, ook goed gevoederde paarden,nbsp;alsmede de zulke , welke weinig werk behoefden te doen,nbsp;werden meermalen aangetast. De ongunstige weersgesteldheid, welke, in Maart, April en Mei, warm en vochtig , later koud en guur geworden was, schijnt daarop vannbsp;eenen groeten invloed geweest te zijn, en zoo dit geennbsp;stellige oorzaak geweest is, meent Delafond dezelvenbsp;echter als de waarschijnlijke te moeten aannemen. Denbsp;besmettelijkheid bleef twijfelachtig. Bij eene doelmatigenbsp;behandeling der ziekte, volgde de genezing binnen achtnbsp;dagen, de sterfte was betrekkelijk gering; van de 40nbsp;paarden, welke de schrijver behandeld heeft, zijn slechtsnbsp;3 gestorven. Bij de lijkopening werden dezelfde veranderingen waargenomen, als welke na eene long- ennbsp;darmontsteking plaats hebben. Verslappende middelen,nbsp;Cremor. tartar. 1 tot 1*/, once pro dos., herhaaldenbsp;aderlatingen, in het begin der ziekte drie of viermalennbsp;daags, en telkenreize 8—10 ponden, en op de horst wanden

-ocr page 538-

18 BEIIIGT OVEU BK CITBBKIDING DEK

prikkelende inwrijvingen of dragten, waren de aangewende geneesmiddelen, welke het herstel van 37 paarden van de 40 aangetaste ten gevolge hadden.

Ook aan de Vee-artsenijschool te üt/on heeft, luidens de Comptes rendus van i839—41 (Reciieil de Méd.nbsp;Yét. 1841, bladz. 25 en 757), deze ziekte, in genoemde jaren, meermalen onder verschillende vormen ennbsp;complicatien, ook met ontsteking van de synoviaalbeurzennbsp;der buigspieren, geheerscht. Zij was niet besmettelijk en van een’ meestal goedaardigen afloop, zoodatnbsp;van de 100 paarden slechts 3 gestorven zijn; de behandeling kwam overeen met die, welke door Deli-FOND aangewend en hierboven opgegeven is, met ditnbsp;versehil evenwel, dat eene aderlating van slechts 6nbsp;ponden, en in de meeste gevallen slechts eenmaal,nbsp;gedaan werd.

De berigten , welke de Engelsche Vee-artsen Spooner , Bakeu, Watton , Havcock, Dick, Hugu, Price en anderen in The Veterinarian, 1841, bladz. 92, 111,nbsp;134, 146, 241—251, en in de Verhandelingen van hetnbsp;Vee-artsenijkundig Gezelschap in Londen, bladz. 60—84,nbsp;86—93, 239, over de influenza gegeven hebben,nbsp;komen in het algemeen ten aanzien van het epizoo-tisch heerschcn , de symptomen, het beloop en de behandeling, met andere mededeelingen overeen. Haycocknbsp;onderscheidt twee verschillende vormen van deze ziekte,nbsp;namelijk eene oedemateuse en eene nerveuse of bron-chiaal-influenza. Bij de eerste heeft eene sterke zwelling der oogleden plaats met uitvloeijing van tranen ofnbsp;van eene dikke geelachtige slijm, verder ontstekingachtige roodheid en vermeerderde warmte van het slijmvlies van den neus en der lippen, van hetligchaam, van

-ocr page 539-

viïE-AnTSF.siJKDNDE IN iS-il, '18-42 EN 4843. nbsp;nbsp;nbsp;79

de voeten enz.; de pols is eenigzins versneld, maar de Iviaclilen zijn daarbij niet aanmerkelijk gezonken. Bijnbsp;den tweeden vorm neemt men geene znchtige zwellingnbsp;der oogleden en geene traan- of slijmuilvloeijing wa.ar;nbsp;de warmte is meer gelijkmatig, maar liet slijmvlies v.annbsp;den neus en voornamelijk van de liiclitwegen zeer donkernbsp;rood; ook de werktuigen der doorzwelging zijn innbsp;eenen geprikkelden toestand; de jrols is versneld ennbsp;klein, zelfs zoodanig, dat zij niet kan gevoeld worden ; de dieren zijn zeer zwak en de ledematen stijf.nbsp;De oedemateuse vorm wordt met ontstekingwerende middelen behandeld , als aderlatingen, Nitrum , Tartar,nbsp;emetic, en dikwijls hierbij, als afvoerend middel, .4^01?!nbsp;De zenuwaclitige vorm verslimmert door aderlatingen,nbsp;terwijl toongevende middelen — Gentiaan, Gember,nbsp;Porterbier, Spir. Nür. dulc.— en uitwendig dragten,nbsp;goede diensten bewezen hebben. Ook in Engelandnbsp;wordt deze ziekte als niet besmettelijk aangemerkt.

Nog latere berigten omtrent deze ziekte in Engeland zijn ons door Pêucivall en Matheh gegeven, in The Veterinarian 1844, bladz. 361, 512. Merkwaardig genoeg noemen beide dezelve eene nieuwenbsp;ziekte. Hunne berigten evenwel omtrent dezelve bevatten weinig nieuws en toonen alleen aan, dat ooknbsp;daar de ziekte onder verschillende vormen en compli-catien voorkomt.

Tetzlaff deelt in het Magazin von Gdrlt und Hektwig een kort verslag mede over de oorzaken en denbsp;verspreiding der influenza, waargenomen bij een transport Remont-paarden. Ook uit dit berigt kan blijken ,nbsp;dat het ontstaan der ziekte aan eene benaauwde stallucht moet toegeschreven worden. In de omstreken

-ocr page 540-

80 BEBIGT OVEB BE UITBREIDING DER

heeft hij geen ander geval van influenza waargenomen dan bij zulke paarden, die , met de door de ziektenbsp;aangetaste , Remonte in aanraking geweest waren, waarom hij tot het besluit meent te moeten komen, dat,nbsp;wanneer tot het ontstaan der ziekte een miasma noodzakelijk is, zij echter in haar verder beloop en verspreiding besmeitelijk wordt.

Over de pijnlijke opzivelUng van de buigpezen van het hoef- en kroonbeen, welke zich dikwijls als gevolg dernbsp;influenza voordoet, heeft Marheimke , in het Magazinnbsp;von Gurlt und Hertwig, -1841, bladz. 230, eenigenbsp;opmerkingen medegedeeld, welke op eene juiste waarneming gegrond zijn, en beeft daarbij bet hierover, reedsnbsp;vroeger bekende, in eenen goeden zamenbang opgegeven.nbsp;Deze opzwellingen komen bij sommige heersebende ziekten van influenza dikwijls, bij andere daarentegen slechtsnbsp;zeldzaam voor. Zij hebben hare zitplaats in de buigpezen en scheden van bet kroongewricht, bestaannbsp;in eene rbeumatische ontsteking dezer deelen van eennbsp;eretisch karakter, en hebben wegens derzelver pijnlijkheid, ten gevolge, dat bet dier in de onmogelijkheidnbsp;is bet aangedane been te gebruiken. De tijd wanneernbsp;deze aandoening zich openbaart is zeer verschillend;nbsp;somtijds ontstaat dezelve gedurende de influenza, meermalen evenwel 1—6 weken na dezelve. De oorzakennbsp;zijn onbekend, de genezing moeijelijk en langzaam,nbsp;voornamelijk wanneer meer dan een been ziekelijk aangedaan is, of wanneer wederinstorting plaats beeft.nbsp;Somtijds heeft eene plotselijke verdwijning der aandoening plaats, en een dergelijke wederkeer, of men neemtnbsp;eenen overgang van den eenen naar den anderen voet waar.

-ocr page 541-

VEE-AKTSEMaKU-VDE IN 18il , 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;81

Eene aanhoudende en volkomene rust is bij de behandeling noodzakelijk, en, omdat de dieren dikwijls gaan liggen, eene behoorlijke en overvloedige strooijing. Hetnbsp;ligchaam moet met stroo-wisschen gewreven en met klee-den bedekt worden. Js eenige koortsachlige bewegingnbsp;aanwezig, zoo geeft men inwendig Natrum sulphuric, metnbsp;Ammon, muriatic., of Tartar, emetic.. zemelen totnbsp;voedsel, en bij verstopping klismata. Bij een zachtaardig beloop is bet voldoende plaalselijke inwrijvingen,nbsp;uit Linim. volat. camphorat. unc. i|3 en Vng,nbsp;hydrarg. cin. unc. i bestaande, aan te wenden. Innbsp;hardnekkige gevallen , wederinslorling, of wanneer denbsp;zwelling der buigpezen geheel verhard is, voegt mennbsp;bij gemeld Liniment nog Sal. volat. corn, eervi, drachm.nbsp;ij3. Met een goed gevolg, kan men aanvangen metnbsp;Ung, cantharid, meerdere malen daags, in eene hoeveelheid vanl’/j once binnen de vier dagen, in tenbsp;wrijven, en zoodra drie oneen van bovengenoemdnbsp;Liniment verbruikt zijn, moeten, gedurende acht dagen,nbsp;en dagelijks 6—8 malen, gedurende *0* Vs gt;nbsp;voetbaden van laauw zeepwater gegeven worden; nanbsp;het bad wordt het aangedane deel droog gewreven ennbsp;met een' wollen lap bedekt. Indien de genezing bieropnbsp;niet volgt, herhaalt men deze behandeling nogmaals,nbsp;en men bedient zich ten laatste van bet volgendnbsp;middel:

R. Kali subcarbonici, unc. i, solve in Ag. destill. unc. ij, adde Spirit, camphorat., unc. i, Spirit, corn,nbsp;cerv., unc. ij. M. D. S.

Hiermede eenmaal daags de zwelling in te wrijven.

Y. Dl. I. St.

-ocr page 542-

82 TtF.niGT OVEn T)E IJITBREinl.NG BER

KALVERZIP.KTE , KALI’KOORTS , HET LIGGEN BLIJVEN DER KOEIJEN.

42*. Eisei.e , Ucber Erkennung, Verhütung und Hei-lung des Kdlbcr-odcr Milchfiebers in 8®. Simaringen 1842.

Volgens Stohber, in Hering’s Repertorium 1842, bladz. 291 , doorloopt deze ziekte drie tijdperken,, welkenbsp;zich voornamelijk door koortsverheffing, en in het laatste tijdperk door bijkomende zenuwtoevallen openbaren.nbsp;Meestal werden 'bij de lijkopening sporen van ontsteking van het bindvlies waargenomen; de boekmaag wasnbsp;immer zeer vol, hard en met droog voeder opgevuld,nbsp;en in de galblaas eene groote hoeveelheid groene,nbsp;dunne gal voorhanden. Deze laatste verschijnselen moeten aan eene buitengewone onderdrukking in de ver-rigting der spijsvcrterings-werktuigen en aan het ge-bcele ophouden der herkaauwing toegeschreven worden.

lil de baarmoeder werd steeds eene groote hoeveelheid vrucht- en bloedwater gevonden, bij sommigen zelfs ontsteking van dit deel, en somtijds in gangreen overgegane cotyledones; het net, de darmen, de milt ennbsp;de lever werden steeds in den gezonden toestand aangetroffen ; ook in de borstholte kwamen overigens geenenbsp;ziekelijke veranderingen voor, uitgenomen dat het hartnbsp;meestal zonder bloed is. Hierom wordt deze ziektenbsp;bij de Duitschers ook herzleer genoemd.

In sommige gevallen heeft de schrijver de teruggetre-dcne melk in het celweefsel onder de algemeene bekleed-selen, tusschen de borst-middelvliezen, als ook tussclien het spinnewebvlies en het zachte hersenvlies aangetroffen. De aderen en slagaderen der hersenen zijn sterk

-ocr page 543-

VEK-AIITSEMJKÜNDF, IN 1841, 1842 EN 1845. nbsp;nbsp;nbsp;85

met bloed opgevuld, de hersen-zelfstandigheid meestal gezond, somtijds week en brijachtig. Over de natuurnbsp;en de zitplaats der ziekte geeft de schrijver geen bepaald gevoelen op; het schijnt echter, dat hij dezelvenbsp;van een’ grastrisch-nerveusen aard beschouwt, hetgeennbsp;ook uit de latere geneeskundige behandeling blijkennbsp;kan, welke eerst oplossend, vervolgens opwekkend ennbsp;vlugtig prikkelend is. ïen aanzien der oorzaken verdieptnbsp;hij zich in gissingen, die echter in dit opzigt nietnbsp;veel licht verspreiden; volbloedige, goed gevoederde ennbsp;raelkrijke koeijen zouden daartoe de grootste voorbe-schiktheid hebben. Verschillende behandelingswijzen,nbsp;welke de schrijver , sinds het begin zijner praktijk , naarnbsp;aanleiding van de verschillende meening, die hij over denbsp;natuur en de zitplaats der ziekte loegedaan was, gevolgdnbsp;heeft, worden opgegeven. De meest gunstige uitkomsten werden verkregen, indien, na een voorafgegaannbsp;gebruik van afvoerende middelen, naar gelang van dennbsp;ouderdom en de constitutie van het dier, een half totnbsp;een pond Glauberzout, in warm water opgelost, vervolgens vlugtig prikkelende middelen werden toegediend;nbsp;hij bezigde hiertoe een aftreksel van flores Arnic., flor.nbsp;Samb., rad. Angelic, et Valerian., waarvan, één uurnbsp;na het ingeven van het zout, anderhalve flesch metnbsp;gumm, Asae foetid., dr, i, Camphor, scr. ij, Nitr.nbsp;crud. dr. i en rad. Altheae et Gentianae ana dr. ijnbsp;ingegeven werden; deze gift wordt om de twee urennbsp;herhaald; volgt binnen de twaalf uren geene ontlasting,nbsp;zoo wordt nogmaals een half pond Glauberzout ingegeven;nbsp;bovendien worden weekmakende klisteren aangewend,nbsp;het ligchaam met wollen lappen gcw'reven en de uijernbsp;bij herhaling uitgemolken. Aderlatingen worden alleen

F‘

il


-ocr page 544-

84 BlinlGT OVEIl PE OITBUEIDING DI R

in zeer dringende gevallen aangewend, doch waren slecht zeer zeldzaam van eeiiig gunstig gevolg.

Fischer geeft, in het Magaz. van Guult u. Hertwig 1845, bladz. 25^, eene korte, doch onvolledige opgaafnbsp;van de litteratuur der kalverkoorts. Hij begrijpt ondernbsp;dezen naam eene ziekte, die weinige uren of dagen na hetnbsp;afkalven ontslaat, in den aanvang van een ontsteking-achtigen aard is, spoedig echter een zenuwachtig karakter aanneemt, en zich zelden zonder eene aandoening der spijsverterings-werktuigen openbaart; hij maaktnbsp;hierbij opmerkzaam op de dwaling van hen, die, ondernbsp;den naam van kalf koorts, hetzelfde als onder melkkoorts verstaan, en zoodoende twee ziektevormen metnbsp;elkander verwarren. Bij de beschrijving der toevallen,nbsp;neemt hij hel ombuigen van den kop naar den buiknbsp;als een kenmerkend symptoom aan. Volgens Fischernbsp;worden alle soorten van koeijen, zonder onderscheid,nbsp;zij mogen goed of slecht gevoed, sterk of zwak, jongnbsp;of oud zijn, door deze ziekte aangetast. Dit gevoelennbsp;is eenigermate in tegenspraak met dat van Stohrer,nbsp;zoo even aangehaald. Zwakke, teedere en prikkelbarenbsp;koeijen echter, die aan geene wisseling van voeder gewoonnbsp;zijn, en bij welke het af kalven moeijelijk geweest is,nbsp;slaan het meest daaraan bloot. Onder de schadendenbsp;maglen bekleeden het vatten van koude door logt,nbsp;en de natheid, welke op de, door de voorafgeganenbsp;verlossing, geprikkelde dieren werkt, eene eerste plaats;nbsp;de met de ziekte gepaard gaande gastrische aandoeningennbsp;moeten aan te koud drinken en aan eene te rijkelijkenbsp;en zware voeding loegeschreven worden. Aandoeningennbsp;van het ruggemerg (verlamming) heeft de schrijvernbsp;slechts als gevolg van zware en moeijelijke verlossing

-ocr page 545-

VEE-AIirSEMJK.UKDK IJi l8ilgt; 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;83

Uier tegen zullen vele voorbeelden, die van hel tegendeel een duidelijk bewijs geven, kunnennbsp;bijgebiüigt -worden». De beliandeling, die in den aanvangnbsp;onislekingwerend is, zooals aderlatingen, zouten, calomel, slijmige-middelen, klisteren, warme baden, wordtnbsp;later prikkelend en opwiekkcnd. Bij kranipacbtige toevallen , werden narcotische middelen, vooral het Laud,nbsp;liquid, en het extract. Datur. met vrucht aangewend.

Van uen Eyde, fJourn. Vet. et Agricol. de Belgique, 1843 bladz. 114), beschouwt deze ziekte als eene onislckingachlige aandoening van de baarmoeder en hetnbsp;buikvlies, waarvan de aandoening van Iwt ruggemergnbsp;het gevolg is, welkfr zich door eene verlamming dernbsp;aehiersie ledemalcu doet kennen. Hij deelt over dezenbsp;ziekte, door hem raetro-périionite (baarmoeder buikvlies-onlsteking) genoemd, en in België onder den naamnbsp;van Maladie de veau bekend, zonder zich echter metnbsp;de behandeling der oorzaken en toevallen in- te laten,nbsp;zes waarnemingen mede. Even als vele anderen, is bijnbsp;van gevoelen, dat eene zuiver ontslekingwerende behandeling ondoelmatig is; daarentegen heeft het calomel, in-en uitwendig loegediend, in de meeste gevallen, eennbsp;volkomen en zeker gevolg gehad. De behandeling beslaat in aderlatingen, aan de onderhuid-buiksader, in-wrijvingen van icng. hydrarg. op den buik, warmenbsp;omslagen op het achterstel , de rug en den lendesireek,nbsp;inwendig slijmige dranken, waarin salpeter is opgelost,nbsp;en binnen de 4 uren twee drachm, calomel met tweenbsp;drachm, extract Bellad. vereenigd. Het goede gevolgnbsp;van deze wijze van behandeling wordt door 6 waarnemingen bevestigd.

Sabginso.n, ia the Veterimrian van 1845 bladz. 238,

-ocr page 546-

86 BEnifiT OVEII DE DITBIIEIDING DEE

meent, dat de naain van kalver/.iek(c slecht gekozen is, daar dezelve niet alleen na de verlossing wordt waargenomen, maar ook het mannelijke zoow'el als hetnbsp;vrouwelijke dier, hetwelk nog niet dragiig is of gekalfd heeft, daardoor wordt aangetast, terwijl daarhijnbsp;dezelfde ziekle-verschijnselen en gelijke veranderingennbsp;na den dood plaats hebben. Deze ziekte zonde ooknbsp;geene overeenkomst hebben met de kraamkoorts dernbsp;vrouw.

De schrijver beschouwt dezelve als eene ontsteking van de vliezen van bet ruggemerg, en wel oorspronkelijk van het lendengedeelle; zulks heeft verlammingnbsp;der achterste ledematen ten gevolge; de ontstekingnbsp;blijft zich echter niet altijd tot dat gedeelte bepalen,nbsp;maar verbreidt zich langzamerhand, somtijds zeer schielijk , totdat eindelijk het geheele zenuwstelsel aangedaannbsp;is. De oorzaak van deze ontsteking wordt toegeschrevennbsp;aan den te sterk en te lang voortdurenden, geprikkelden,nbsp;toestand, waarin de baarmoeder en het buikvlies vóórnbsp;de baring verkeerden, ten gevolge van den verhoogdennbsp;zenuw-invloed, welke onmiddellijk na de geboorte, vannbsp;den draagzak op den uijer moet worden overgebragt,nbsp;doch welke prikkeling, in de eerste deelen aanwezignbsp;blijvende, een ontstekings-toestand in de wervelkolomnbsp;opwekt, waardoor het oogmerk der natuur verijdeldnbsp;wordt, door de zenuwen te verlammen, welke harennbsp;invloed moeten raededeelen aan de melkafscheidendenbsp;vaten van den uijer. De eerste toevallen dezer ziektenbsp;zijn, volgens den schrijver, dat het dier, indien hetnbsp;ligt, niet wil opstaan, en zoo het staat, met denbsp;achterbeenen onrustig is en bij het loopen pijn te kennen geeft. Met deze toevallen vereeiiigt zieli somtijds

-ocr page 547-

VEK-AHTSliiSIJKUMDE IJI 1841, 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;87

zeer spoedig een wegzinken van liet oog in de holte, venninderiiig van gezfgt, wankelende beweging van hetnbsp;achterstel, gesteun en het opdroogen der melk; eindelijk valt het dier om en kan zich niet weder oplieffen,nbsp;de herkaauwing houdt op, het drinken wordt geweigerd,nbsp;en de mest in geringe hoeveelheid ol' in het geheel nietnbsp;ontlast. Niettegenstaande' alle hulpmiddelen neemt denbsp;ziekte toe; spoedig openbaart zich verlamming, en hetnbsp;gevoel en de zaraentrekking der spieren gaan verloren.nbsp;Een algemeene regel ter behandeling kan niet opgegeven worden; gelijk bij; alle ziekten, moet ook hiernbsp;op de bijzondere- omstandigheden , die zulks wijzigen ,nbsp;naanwkeurig gelefc worden.,

De volgende geneeswijze bevat sléchts in het algemeen de hoofdpunten van zijne behandeling. Na eene aderlating, worden Magn. sulph. unc. sij, puZu, semin.nbsp;Crot. scr. ij, Aloes barb. unc. p, p. Zingïb. alb. unc. ijSnbsp;met bijvoeging van Spir. nüri aether, unc. ij, innbsp;haverslijm ingegeven. Van tijd tot tijd, om de 4 ofnbsp;fgt; uren, worden klisteren met zeep en terpentijn, en opnbsp;de lendenslreek en de geheele ruggegraat blaartrekkendenbsp;inwTijvingen aangewend. Vervolgens worden om de 2nbsp;uren, 5 eetlepels van de volgende mixtuur ingegeven :nbsp;I{. Tinct. Cantharidum unc. vi, Tinct. Croton, unc. ij,nbsp;Spir. nüri aether, unc. ij, in een afkooksel vannbsp;lijnzaad. Bij hersen-aandoening wordt een seton achternbsp;elk der ooren geplaatst. Indien na -14—IGurengeenenbsp;beterschap volgt, dan wordt de behandeling eeniger-mate veranderd, ten minste indien men kan aannemen,nbsp;dat eene verandering van geneesmiddelen als nuttig kannbsp;beschouwd worden. Er worden in een afkooksel vannbsp;gerst 12 oneen Mitrias sodae cn 6 drachm. Aloes gege-

-ocr page 548-

88 BEBTGT OTEK DE UITBRErOING DEIT

ven; dk wordt opgevolgd door het ingeven van een poeder, uit pulv. Casearillae draclrm. ij, pulv. Zingiber. drachm, iij, piilv. Caspici amp;ct. i, Suhcarb. am-mon. drachm, ij beslaande, hetwelk om de 2 urennbsp;wordt loegediend, en waarmede wordt aangelwuden lotnbsp;dat de beterschap volgt.

Breolet deelt, in het Journ. Vélérin. Agric, de Bmxel-le» 1842, bladz. 416, de herstelling mede eener koe, die, acht dagen na het kalven, door eone baarmoeder-onlsleking aangetast werd, gepaard met verlamming dernbsp;achterste ledematen. Hoezeer de genezing volgde nanbsp;eene behandeling, hoofdzakelijk uit aderlatingen, eenenbsp;van 7, twee van 8 en eene van 4 ponden, en uitnbsp;verzachtende dranken bestaande, bad de zenuw-aandoe-ning evenwel het blind worden aan beide oogen tennbsp;gevolge, welk gebrek niet kon hersteld worden.

• De nieuwe, tot nu toe onbekende, ziekte eener koe, door Reeph in the Veterinarian 1842 , 5**® stuk, ondernbsp;dien naam beschreven, welke ziekte zich korten tijd nanbsp;het af kalven voordeed, kan niets anders dan eene kalC-koorts zijn, welke met een eigenaardigen stank van denbsp;melk en der uitgeademde lucht gepaard ging.

Het werkje van Eisele n». 42*. is te onbeduidend, om daarover eenig verslag te geven.

ONTSTEKING.

ONTSTEKING VAN DK HERSENEN EN HERSENVLIEZEN.

In Gurlt’s und Hertwig’s Magazin 1841, bladz. 54, heeft la Notte de ziektegeschiedenis van een paardnbsp;medegedeeld, waarvan bij de opening de vaten dernbsp;hersenvliezen en de adcrvlecht sterk niet bloed opge-vukl waren. Onder het harde hersenvlies van de linker

-ocr page 549-

tee-artse.m«(;m)e w iSii, j8i2 e,gt;i ISio. 89

kw-ib, was ongeveer een onee gele, op room gelijkende, citer aanwezig; het harde hersenvlies was dik, en denbsp;zelfstandigheid der hersenen zelfs aangedaan. De levernbsp;was murw, en had de kleur van chocolade. Op denbsp;longen waren sporen van ontsteking waar te nemen.nbsp;De verschijnselen, die tijdens het leven waargenomennbsp;zijn, hestonden in eene aanmerkelijke verstomping dernbsp;zintuigen, koorts, donkere roodheid van het slijmvliesnbsp;van den neus. Zoodanige toevallen evenwel, waaruit mennbsp;een absces in de hersenen zoude hebhen kunnen afleiden, hadden volstrekt niet plaats gehad. Ten laatste,nbsp;hoewel eene krachtige onlstekingwerende en afleidendenbsp;geneeswijze aangewend was, ontwikkelde zich eenenbsp;algemeene verlamming, waarop de dood is gevolgd.

Van eene hersenontsteking bij eene koe heeft Lecoq, in het Ree. de Méd. Vél. 1842, hladz. 52, het volgende voorbeeld medegedeeld : als verschijnselen openbaarden zich in den aanvang treurigheid, gebrek aannbsp;eetlust; de kop hing naar de laagte of werd ondersteund ; de gang was wankelend; vervolgens werdennbsp;de oogen onrustig, puilden uil; het bindvlies was bijzonder geinjicieerd, en het zienvermogen geheel en alnbsp;verstoord. De pols, tot 6ö slagen opgeklommen, wasnbsp;daarbij hard en gespannen. Het voorhoofd en denbsp;ooren waren beet, en een aanmerkelijke speekselvloed,nbsp;gekners der tanden en hevige buikpijn werden waargenomen. Deze verschijnselen namen hij paroaysmennbsp;af en toe. Na eene herhaalde bloedontlasting uit denbsp;staart-, hals- en borstader, koude omslagen op hetnbsp;hoofd, een geringe ontstekingw'crende behandeling inwendig , en klisteren van keukenzout, verbeterde denbsp;toestand cenigermale. Op den dag evenwel verviel

-ocr page 550-

ÜO BEUIGT OVER OE UITDUEID1!(G DER

het (lier in grooie zwakte en volkoinene hewuslelooslieid, en stierf eindelijk.

Bij de opening vond men de spieren van den hals donker gekleurd; de hersenvliezen waren bijzonder op-geloopen, de zelfstandigheid der hersenen bij de doorsnijding met roode slippen bedekt, en in de gvoolenbsp;boezems werd een weinig ligt gekleurd bloedwaternbsp;aangetroffen.

Een dergelijk geval deelt Brogniez , in het Journal Yét. et Aijric. de Belg. 1842 pag. IS, mede, bijeennbsp;paard, hetwelk te gelijkertijd door eene darmontstekingnbsp;aangedaan was, waargeno'.'ien. Hiertoe behoort verdernbsp;het verslag van Verheïen, in hetzelfde tijdschrift 1845nbsp;pag. 165, over gaslro-encephalitis. Behalve de veranderingen , welke het gevolg van hersenontsteking waren , werd bovendien op de slijmhuid van het pylorus-gedeclte der maag eene aanmerkelijke verzwering gevonden. Le Blanc, in the Veterinarian, 1843, bladz. 97,nbsp;heeft van chronische meningitis, welke zich hij eennbsp;hond openbaarde, die reeds in den jeugdigen leeftijdnbsp;aan eene periodisch wederkeerende vallende ziekte geleden had, en waarvan de verschijnselen hand overnbsp;hand toenamen, eene ziektegeschiedenis medegedeeld.nbsp;Het dier was slaperig geworden , had krampen aan hetnbsp;hoofd en aan den hals, lag immer op de linker zijde,nbsp;en wentelde zich in die houding ook zoodanig rond.nbsp;Na den dood vond men de hersen-bekleedselen zeernbsp;verdikt, van eene geelachlige kleur; de zelfstandigheidnbsp;der linker hersen-kwab scheen een weinig vaster tenbsp;zijn dan de regter, ook waren daar de windingennbsp;vlakker dan aan de andere zijde, en de bloedvatennbsp;kleiner.

-ocr page 551-

YEE-AllTSEMiKONDE J!lt; ISil, ISiS JiN -1840. nbsp;nbsp;nbsp;91

ONTSTEKING DER OOGEN.

l)e Influenza, welke, in de depots der Rcgemenlen in Lilhauwen, sinds een paar jaar lieerschende, en van cennbsp;rlieumaliscli karakter was, had, volgens de waarnemingen van Bayer, dikwijls eene oogontsteking ten gevolge,nbsp;welke met de periodische oogontsteking groote overeenkomst had. Deze metastatische aandoening openbaardenbsp;zich spoedig na het einde der influenza, of kwam eerstnbsp;na eenige weken of maanden te voorschijn. In vele ,nbsp;minder hevige gevallen, eindigde dezelve zonder eenigenbsp;verstoring van het oog aehter te laten; bij andere paarden evenwel was blindheid somtijds het gevolg daarvan.nbsp;Hertwig merkt hierbij aan, dat deze complicatie,nbsp;behalve in Pruissen en Lithauwen, slechts zeer zelden,nbsp;in andere streken, en niet dan bij uitzondering waargenomen wordt. fMagaz, von Gürlt tind Hertwignbsp;1842, bladz. 575;.

Ook Verheven heeft eene soortgelijke waarneming medegedeeld. Bij een paard, door een algemeennbsp;rlieumatisme aangedaan, openbaarde zich eene uit- ennbsp;inwendige rheumatische oogontsteking, waarvan de toevallen in niets van de gewone periodische oogontsteking verschilden.

Door Dard wordt, in hel Recueil de Méd. Vét. 1845, pag. 457, iets over de inaanblindhcid en hare oorzaken medegedeeld. Volgens hem, komt deze ziekte innbsp;sommige streken van Frankrijk meer voor dan elders,nbsp;en heeft zij meest altijd blindheid ten gevolge. .41snbsp;oorzaken worden voornamelijk opgegeven laag gelegennbsp;en aan overslrooraing blootgestelde landen. Zoo zoudennbsp;ook, volgens zijne ondervinding, die paarden, W'clke opnbsp;hooge landen grazen , daarvan volkomen bevrijd blijven,

-ocr page 552-

92 BKRIGT OVER DE DITBREIDEN« DEB

terwijl zelfs veulens, bij welke de beginselen der ziekte reeds aanwezig waren, daarop genazen. De verplaatsingnbsp;der paarden van hooge naar lage streken was voldoende,nbsp;om de ziekte W'eder te voorscbijn te brengen. Het algemeen aangenomen gevoelen over de erfelijkheid vannbsp;de periodische oogontsteking wordt door den. schrijvernbsp;ten volle ontkend: ook wordt in Frankrijk bij het aanfokken daarop weinig acht geslagen. Een bewijs, omnbsp;zijne meening te staven, namelijk dat deze ziekte steedsnbsp;aan plaatselijke omstandigheden en aan niets andersnbsp;toegeschreven moet worden, meent bij in liet onganschnbsp;der schapen te vinden, omdat overal, waar maanbiind-heid voorkwam, ook de schapen aan het ongansch onderhevig zijn. De weinige zorg evenwel, welke men innbsp;Frankrijk bij het aanfokken der paarden in acht schijntnbsp;te nemen, zal waarschijnlijk wel eene hoofdzakelijkenbsp;reden zijn, dat deze ziekte daar zoo menigvuldig voorkomt; want natte en vochtige gronden zijn ook eldersnbsp;niet zeldzaam, zonder dat dezelve aldaar in eene zoonbsp;hevige mate als in Frankrijk waargenomen wordt.

De door Ligmée , in het zelfde tijdschrift pag. 482 , beschreven Ictero-Ophlhalmie is vooral merkwaardig,nbsp;omdat daardoor binnen twee dagen niet alleen denbsp;32 paarden van een dorp aangetast werden, maar bijnbsp;alle ook periodische oogontsteking daarvan het gevolgnbsp;was. In den omtrek van Joinville bestaat deze kwaalnbsp;reeds sinds 23 jaren, wordt daar onder de landliedennbsp;het vuur genoemd, terwijl het bij de Vee-artsen, hoezeer ten onregte, voor gastro-enteritis gehouden wordt.nbsp;Zoowel sporadisch als enzootisch komt de ziekte meestalnbsp;bij trekpaarden voor, en vangt met eene ontstekingskoorts,nbsp;die met aanraerkclijken tranenvloed gepaard gaat, aan.

-ocr page 553-

VKB-A11TSKMJKUM)E IN 4841, 18-42 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;i)3

De eerste verscliijnseien zijn gebrek nan eetlust, aanmerkelijke tranenvloed, opgeloojien bindvlies , gezwollen oogleden, volle cn snelle pols, ziekte van mond ennbsp;lippen, stijfheid van de lenden, moeijelijke bewegingnbsp;van het achterstel, ingetrokkene flanken, harde mestnbsp;en heldere pis; de dieren gaan daarbij niet liggen. Nanbsp;een paar dagen laten zij het hoofd zeer laag hangen ofnbsp;rusten daarmede op de krib, zijn slaperig; het hind-vlics der oogen en de overige zigtbare slijmvliezen zijnnbsp;geel gekleurd, de oogen troebel, en de pis van eenenbsp;donkere kleur. In dezen toestand kan het paard nietsnbsp;zien en bijna niet gaan; uit de draglwonden vloeitnbsp;eene gele etter. Met den achtsten of tienden dag neemtnbsp;de beterschap, na het gebruik van zacht ontslekingwe-rende middelen, langzamerhand een aanvang, zoodatnbsp;de duur der ziekte, welke evenwel ook in ligterenbsp;graden voorkomt, op 10—15 dagen kan gerekendnbsp;worden. Eene lijkopening is nimmer voorgekomen , daarnbsp;alle zieken genezen zijn. Zonder uitzondering zijn echter alle paarden, welke door deze ziekte zijn aangetast, binnen het eerste jaar daarna aan periodischenbsp;oogontsteking onderhevig geweest, welke ongeneeslijknbsp;was, en het verlies van beide, somtijds slechts van éénnbsp;oog, ten gevolge had. De oorzaken, welke tot dezenbsp;ziekte aanleiding hebben gegeven, zijn tamelijk duister.nbsp;Te algemeen worden aan prikkelende, nat ingezamelde ofnbsp;te rijkelijk toegediende, voedsels de schuld gegeven.

In het Magazin von Güklt und Heiitwio 1843, pag. 385, heeft Pkeur de reeds bekende voorbeelden vannbsp;het van-zelf-genezcn der graauwe staar met een merkwaardig voorbeeld vermeerderd.

Dij ceiien jongen hengst, welke sinds twee jaren ten

-ocr page 554-

9i ni'IllGT OVEn Dl! UITBREIDING DER

gevolge van inaanblindheid drie vlakken van graauwe slaar op de lens van het regter oog bad, met eennbsp;vernaauwde en schijnbaar vergroeide pupil, is de lens,nbsp;nadat het dier door de influenza en de daarmede gepaard gaande ontsteking van het bindvlics was aangetast geweest, helder geworden; de pupil heeft zich geopend, en het zienvermogen is geheel en al hersteld.

ONTSTEKING DER SPIJSVERTERINGSWERKTUIGEN.

ONTSTEKING VAN HET SLIJHVLIES VAN DEN MOND.

Hierover deelt Prudiiomme , in het Recucil de Méd. Vet,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;pag. HO, het volgende berigt mede :

Bij een paard ontwikkelde zich op het midden der tong, te gelijkertijd met zwelling van de tusschenkaaks-klieren, eene verzwering, ter grootte van een tweenbsp;franken stuk; men trachtte de genezing te verkrijgen,nbsp;door de zweertjes uit te snijden en met Rabelswalernbsp;(zwavelzuur en alcohol) te cauleriseren. Hoewel denbsp;beterschap aanvankelijk scheen te volgen, was dit slechtsnbsp;van korten duur; de wonden en verzweringen werdennbsp;erger, en breidden zich meer en meer uit; ook ontwikkelde zich uit den mond eene stinkende lucht. In-tusschen werden al de zweren, welke zich reeds opnbsp;de inwendige vlakte der lippen verspreid hadden, weggesneden , doch in den volgenden nacht openbaarde zichnbsp;eene ontsteking van de regter long, welke den doodnbsp;ten gevolge had. De verettering had zich over hetnbsp;geheele slijmvlies loi aan de pharynx verspreid, ennbsp;de regter long was tol op de helft gehcpaiiseerd; vannbsp;de luberkelcn, die of oppervlakkig of in het binnenstenbsp;gedeelte der long aanwezig waren, werd geen een ver-

-ocr page 555-

VF.K-AllTSE-NIJKUNDP, I.N '1841, 1842 ü:* 1840. nbsp;nbsp;nbsp;0.'»

weekt gevontleo; waarschijnlijk waren zij van laiercn oorsprong.

ONTSTEKING VAN DE TONG.

Bij eene koe, welke niet kon kaauwen en daarbij een hevigen speekselvloed had, vond Relpii (The Yeierinariannbsp;4843 pag. 443) de tong aanmerkelijk gezwollen, ennbsp;aan despits met onregelmatige zweren, welke een’zeernbsp;nilgebreiden en harden bodem hadden, en een’ hoogstnbsp;stinkenden reuk verspreidden, bedekt; aan de basis vannbsp;de tong voelde men fluctuatie, waarom eene openingnbsp;gemaakt werd, welke serum deed uilvloeijen. De behandeling met eene oplossing van chloorkalk en aluinnbsp;bleef zonder gevolg. Doch na het gebruik van eenenbsp;oplossing van lodlcali en zwavelzuur koper, twee malennbsp;daags als wassching aangewend, en eene halve once ung.nbsp;iodur. hydrarg, eenmaal daags op de huid van dennbsp;keelgang ingewreven, volgde de beterschap spoedig. Denbsp;aanwending van iodium met koper of ijzer, zoowelnbsp;plaalselijk als inwendig, wordt in het algemeen doornbsp;Relph in dergelijke gevallen bij het rundvee zeer aan-geprezen, daar hij hiervan immer goede gevolgen waargenomen heeft.

ONTSTEKING VAN HET DARMKANAAL.

Aan de Vee-artsenijschool te Alfort (Receuil de Méd. Vet. 1842, pag. 634), wordt bij hevige buikpijnen,nbsp;hetzij dat kolijk of darmontsteking hiervan de oorzaaknbsp;is, en zonder in aanmerking le nemen of de ingewanden ledig of vol zijn, met het beste gevolg, als eennbsp;stillend middel, bij paarden eene aderlating van 20—23nbsp;pond aangewend.

In de verhandeling van Eichbaüm , in het Magazin

-ocr page 556-

90 REriGT OVER OE UITDRRIUING HER

von GfjRET unJ Hertwig, 4843, pag. 4o3, worden 40 geneesmiddelen opgeteld, van welke hij hij zwarenbsp;kolijken bij paarden gebruik maakt, waaronder koudenbsp;melk, aloe, tartar, emet., en andere; alsmede uitwendigenbsp;inwrijvingen van lerpentijn-olie, die bij dringend gevaarnbsp;aangestoken worden, en zoodanig als moxa dienen.nbsp;Wanneer het dier rustig is geworden en de darmontsteking geweken is, wordt 4 once «foe, in twee malennbsp;binnen een uur , ingegeven, en zulks des noods herhaald.

Inschuivingen (intussusceptie) van de darmen, zijn bij paarden geen ongow'oon verschijnsel. DuasFORD,nbsp;Revnal, Walker en Cartwright hebben daarvan rae-dedeclingen gegeven. Vier derzclver waren insebuivin-gen der dunne darmen, het vijfde eene inschuivingnbsp;van den blinden darm. Het door Donsford behandeldenbsp;paard stierf binnen de 40 uren; het geheele net,nbsp;maar voornamelijk dat van den blinden darm en dennbsp;lieupdarm waren aanmerkelijk ontstoken. Het ihum wasnbsp;omstreeks 48 duimen in den blinden darm ingeschoven.nbsp;(The Veterinarian 4842, pag. 3j.

Bij ecu der, aan de Vee-artsenijschool te Lyon be^ handelde, paardenY^ecweiJ de Méd. Yét. 4843, pag.nbsp;426j, gingen de verschijnselen van een zeer hevignbsp;kolijk met braking gepaard, waarbij het dier vloeistofnbsp;en voeder, en zulks zonder groote inspanning, uitwierp;nbsp;het stierf 28 uren daarna. Bij de opening vond mennbsp;eene zeer merkwaardige ineenschuiving, welke, hoewel oogenschijnlijk niet langer dan 4 palmen, echternbsp;bij het uit elkander trekken een darmgedeelte van 5nbsp;ellen 7 palmen bevatte. Deze betrekkelijk kleinenbsp;plaats bevatte tienmaal de darmwanden, welke gedeeltelijk rood en bruinachtig gekleurd, gedeeltelijk gangreneus

-ocr page 557-

VEE-AUTSEMJKÜSDE IN 1841, 1842 EN 1845. 9t

waren, en eene geleiachtige of bloederige uitstorting bevatten. Ook bij een veulen zag Waltuer (Thenbsp;Veterinarian^ 1845, pag. 568) het ileum op meernbsp;dan twee voet lengte ineengeschoven. Volgens denbsp;waarneming van Mather (aldaar pag. 454), bedroegnbsp;eene inschuiving van den twaalfvingerigen darm 7—8nbsp;duimen. Vóór de inklemming lag een aanmerkelijkenbsp;klomp geronnen bloed; ook was de darmbuis daar ternbsp;plaatse volkomen vernietigd. De ineenschuiving van dennbsp;blinden darm bij een paard, door Cartwright beschreven , is zeer merkwaardig en komt zeldzaam voor;nbsp;evenwel heeft ook Hering eene dergehjke waargenomennbsp;(Repertorium 1842, p.ig. 161^.

Het hier bedoelde paard, hetwelk vroeger vrij gezond scheen, vond men des morgens in den stal ne-derliggen en in de onmogelijkheid om op te staan; het stierf op dien zelfden dag. Behalve eene geringenbsp;uitstorting van water in de buikholte en eenige ontsto-kene plaatsen op den dunnen darm, was het niet twijfelachtig, dat de blinde darm alleen de zitplaats vannbsp;de ziekte was. Deze scheen geheel en al te ontbreken, doch lag omgekeerd in het colon verborgen, ennbsp;had het uiterlijk aanzien van eene bloedmassa, dienbsp;tusschen den spierrok en de slijmvliezen scheen uitgestortnbsp;te zijn; slechts een klein gedeelte van den blinden darm,nbsp;hetwelk in den blinden zak van bet colon lag, was alleennbsp;gezond. De binnenste oppervlakte van het colon, zoover als de hlinde darm ingeschoven was, en nog eenigenbsp;voeten verder, was in een' hoogen graad van ontsteking. In het colon werden daarenboven eene menigtenbsp;wormen gevonden, welke den schrijver onbekend waren,nbsp;waarschijnlijk echter de Taenia perfoliata geweest zijn,

V. Dl. I. St. nbsp;nbsp;nbsp;G

-ocr page 558-

98 BEIIICT OTP.n DE C^T^)nE^DI^G DEIi

wier aanlal door hem op ongeveer 4000 begroot wordt, en die, wanneer zij al niet als de oorzaak vannbsp;de ziekte aaiigemeikt konden worden, evenwel lot eenenbsp;groole verslapping der ingewanden aanleiding gegevennbsp;hebben.

Inschuivingen der darmen bij honden zijn aan de vee-artseriijschool te Lyon meermalen waargenomen geworden. (Recueil de Méd, Yét. 1843, pag. 126^1.

Feoviuer (Recueil de Méd. Vet,, 1841, pag. 298) heeft eene darmonlsteking, die met doorloop gepaardnbsp;ging , bij een cavallerie-paard, hetwelk daarenboven doornbsp;eene hypertrophie der nieren was aangedaan, waargenomen. Deze laatste ziekte had reeds drie maandennbsp;bestaan, toen de darmonlsteking met hare gewone toe-vallcit zich openbaarde, en niettegenstaande de ontsie-kingwerende middelen op den 7quot;*““ dag den doodnbsp;veroorzaakte. Dij de opening trof men bij dc ontsteking van het slijmvlies van het geheele darmkanaal,nbsp;de regler-nier driemaal, de linker tweemaal zoo grootnbsp;aan , als in don natuurlijken toestand; de eerste wasnbsp;daarbij in eene spekaardige massa ontaard, het weefselnbsp;der linker evenwel onveranderd.

Eene acute darmontsteking met doorloop is, volgens de waarneming en beschrijving van Damalix en Deynalnbsp;(Recueil de Méd, Yét., 1842, pag. 357), bij 20 jongenbsp;remont-paarden, die eerst kortelings uit het remonl-Depot aan hel Regement algeleverd waren, voorgekomen. Deze ziekte openbaarde zich dan eens mot denbsp;toevallen van eene acute darmonlsteking met doorloop,nbsp;en neiging tol rolachtige ontbinding, dan weder metnbsp;die verschijnselen, welke aan typhus eigen zijn. Innbsp;eenige gevallen was het beloop zoo snel, dal do

-ocr page 559-

TïE-jk'UTSKSIJKL.NDE IS 1841, 1842 EN 1845. nbsp;nbsp;nbsp;99

bieren reeds voor eenig gebruik van geneesmiddelen gestorven waren. De verschijnselen waren treurigheid,nbsp;vooruitpuilende, starende oogen, onbewegelijke ooren ,nbsp;slaperigheid, gedeeltelijke zwarte kleur van het hindvlies ennbsp;van het slijmvlies van den neus, kleine, wcekc pols, snellenbsp;hartslag in de diepte voelbaar, langzame ademhalingnbsp;en volkomen gebrek aan eetlust. Bij vier paarden wasnbsp;een hevige aandrang tot mesten, welke evenwel zondernbsp;gevolg bleef. Voor en na de uitwerping der excrementen werden winden, benevens eene stinkende, dan eensnbsp;graauwe, dan etterende vloeistoffe ontlast; de aars stondnbsp;bestendig open en bewoog zich gedurig, de regte darmnbsp;was verwijd en heet. Na zes uren had de ziekte harennbsp;hoogstel! trap bereikt , cn het tweede stadium nam eennbsp;aanvang, hetwelk spoedig met den dood eindigde. Bijnbsp;alle laag gelegen deden ontstond eene zuchtige zwelling,nbsp;en wel met zulk eene snelheid, dat de volkomennbsp;pijnlooze zwelling , reeds binnen twee uren ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3—4

duimen dikte had. Vervolgens ontwikkelde zich daar ter plaatse eene roodachtige uitzweeting, waarna de harennbsp;en de opperhuid zeer gcmakkelijk loslieten, en eenenbsp;loodkleurige, groenaeblige of zwartachtige huid vertoonden. De hoedanigheid van de huid aan borst en buiknbsp;had eenige overeenkomst met de brandige roos (erysipèlenbsp;gangreneuxj of het zoogenaamde Ignis sacer van Vik-ciLiDS. Deze plaaiselijke gangreen verspreidde zich spoedig door het geheele ligchaam; het bloed werd daardoor spoedig aangestoken, en in hetzelve waren duidelijk etterbolletjes voorhanden; onder de verschijnselennbsp;van eene rotkoorts stierven de aangetaste dieren binnennbsp;eenige uren. Bij vijf paarden waren geene teekenennbsp;van doorloop waar te nemen; bij deze was meer

G*

-ocr page 560-

100

BERIGT OVER DE UITBREIDING DER

typhus aanwezig. Het bloed kon uit de geopende ader niet vlieten, was zwart en dik, en bleef onveranderdnbsp;in het glas, waarin het bewaard werd; alleen vormdenbsp;zich onder in hetzelve eene dunne wilachtige schijf,nbsp;die , volgens de waarneming van den schrijver , uit elter-bolleljes bestond. Van de twintig aangetaste paardennbsp;stierven, zonder dat eenige oppassing verzuimd was,nbsp;zeven in 14 uren, twee in 24 uren, en drie op dennbsp;gden jag, aan volkomen verzwakking en uitputting.nbsp;Men had hoop de overige door doelmatige middelen,nbsp;en vooral door groen voedsel te herstellen; doch nanbsp;weinige dagen ontwikkelde zich bij deze eene soort vannbsp;adynamischen droes, welke deze hoop verijdelde. Bijnbsp;sommige compliceerde de ziekte zich met eene soortnbsp;van huid-worm, en was spoedig ongeneeslijk; bijnbsp;andere openbaarde zich eene wijziging van den kwadennbsp;droes, want de chankers ontwikkelden zich niet, gelijknbsp;meest altijd bij den acuten kwaden droes plaats heeft,nbsp;uit blaasjes, maar er ontstonden, zonder eenige verschijnselen van ontsteking, petechien op het slijmvliesnbsp;van den neus, hetwelk binnen 24 uren volkomen vernietigd was; het uiiwerpen uit den neus was gering,nbsp;even als ook de opzetting der onderkaaksklieren; daarentegen had eene spoedige vermagering plaats. Denbsp;verschijnselen bij de lijkopening komen overeen metnbsp;die, welke aan typhus en miltvuur eigen zijn. Hetnbsp;slijmvlies van den dikken darm was loodkleurig, en opnbsp;onderscheidene plaatsen vernietigd; behalve overgeblevennbsp;voedselsiolfen, werd daarin eene graauwe elterachligenbsp;sloffe met bloedstrepen gevonden. De lever en de miltnbsp;waren opgezet en met dik en vuil bloed opgevuld. Innbsp;het hart en in de groote bloedvaten werden zwarte,

-ocr page 561-

VEE-ARTSENIJKONDE IN 1841, 1842 UN 1845. nbsp;nbsp;nbsp;101

pikachtige bloedkoeken gevonden ; de binnenste huid had eene donkere kleur, welke niet afgewassen kon worden. De longen vertoonden niets bijzonders; de op-gezwollene deelen der huid waren tot aan de spierennbsp;geheel onkenbaar en ontbonden.

Ter genezing beproefde men eene aderlating'; doch daar het bloed niet uit de geopende ader vloeide,nbsp;bleef zulks zonder geiolg; inwendig werd een oncenbsp;kamfer in aïkohol opgelost, wijn met china, maarnbsp;alles zonder de minste uitwerking, toegediend.

Tegen den doorloop gaf men aan zeven paarden een afkooksel van garst en papaver, waarin 2 dracbm.nbsp;Ext. opii aq. opgelost waren; bij vier paarden bleefnbsp;zulks zonder uitwerking; bij drie andere hield de loopnbsp;wel op, doch zij stierven later aan uitputting. Bijnbsp;acht minder hevig aangetaste schenen aderlatingen,nbsp;benevens de opgenoemde middelen de voortgangen dernbsp;ziekte te zullen stuiten, toen zich plotseling de verzweringen van bet neusvlies openbaarden en den doodnbsp;veroorzaakten. De oorzaken van deze ziekte wordennbsp;aan alle mogelijke omstandigheden toegeschreven, welkernbsp;schadelijke invloed bij het transport der paarden zoudennbsp;hebben kunnen werken; evenwel is het aetiologischenbsp;gedeelte, zoo als dikwijls het geval is, duister. Zoowel middellijk als onmiddellijk, was de ziekte bepaaldnbsp;besmettend. Bij eenige paarden, welke zich wegensnbsp;koller, longziekte, huidworm enz. in den ziekenstal bevonden , compliceerden derzelver ziekten zich spoedig metnbsp;rotachtige verschijnselen, en- zij stierven aan typhus,nbsp;gangreen der long en aan den acuten huidworm. Nadat de stal gezuiverd en eene maand buiten gebruiknbsp;gebleven was, openbaarde zich wederom bij de daarin

-ocr page 562-

102 BERIGT OVER UF. DITBREIDING DER

gebrngte zieke dieren een rolachlig karakter, waarop de stal op nieuw verlaten, en, na vier maanden, nognbsp;niet betrokken is geworden. De inenting van de rot-aebtige stofie uit het cehveefsel, In de dije en in denbsp;borst van een aan zinking lijdend paard, veroorzaaktenbsp;dergelijke gangreneuse opzwellingen als die, uit welkenbsp;de smetstoffe genomen was.

Over eene cnzooliselie darmontsteking, bij paarden en koeijcn waargenomen, heeft PulssA^T, in hel Recueil dsnbsp;Mèd. Yét., 1842, pag. 43, eene bijdrage geleverd.nbsp;Deze zeer snel verloopende en bijna inuner doodelijkenbsp;ziekte heerschte in Seplemhcr, Oetober en het beginnbsp;van November 1843, in do gemeente Tousson (Depart.nbsp;Seine et Marne), Voornamelijk tastte zij jonge paardennbsp;aan, en openbaarde zieh hoofdzakclijk door eene ady-namlschc ontsteking van het colon en den blinden darm;nbsp;zij was niet aanstekend, maar moeijelijk te genezen.nbsp;De verschijnselen zijn in den aanvang treurigheid,nbsp;gebrek aan eetlust, krampachiige beweging der lippen,nbsp;geslotens oogen, afwisselende temperatuur. Hel diernbsp;staat met hel hoofd in de krib als ingeslapen, gaatnbsp;weinig liggen, de gang is moeijelijk en zij verwisselennbsp;gedurig met de achlcrbeenen. Men hoort in het ligchaaranbsp;slechts eene geringe rommeling; de mest is weinig veranderd , de pols onregelmatig, de conjunctiva rood-achtig geel, de urin geelachtig graauw of bruin,nbsp;somtijds bloederig; de koorts neemt vervolgens in hevigheid toe , hel dier krabbelt met de voorbeenen vóór tenbsp;gaan liggen, wentelt zich, etenwel niet hevig, en zietnbsp;naar den huik om; doet vervolgens pogingen om opnbsp;te staan, maar blijft als een hond op het achterstelnbsp;zitten. 0|) het einde van dc ziekte wordt hel dier

-ocr page 563-

vEE-AiiTSHNiJKOJtDB IN 1841, 1842 EN 1845. nbsp;nbsp;nbsp;103

meer en meer onrustig, de beenen zijn kond, de slijm-?liezen week, de pols klein en zwak, de hartslag slootend, de- ademhaling moeijelijk en hel sterft ondernbsp;hevige trekkingen binnen de 24 uren of na 3—4nbsp;dagen; slechts een bleef tot op den 10'*““ dag innbsp;leven. Behalve ecnige onbeduidende ecchymosen in denbsp;maag en den dunnen darm, was het colon immer denbsp;zitplaats der ziekte-; bij sommige was ook de blindenbsp;darm aangetast; deze was in dit geval' over zijne ge-heele uitgestrektheid zwartachtig rood; de wanden warennbsp;aanmerkelijk verdikt, van 1—4 duim ; het slijmvlies hadnbsp;eene bruin-roode of donker zwarte kleur , kon gemakkelijk weggenomen worden en tusschen deze en den spierroknbsp;was eene- geleiachlige uitzweeling. De walervaats-klicrennbsp;V.an het net schenen door zwart bloed opgezwollen tenbsp;zijn, de lever was bleek-geel en het celweefsel om denbsp;nieren met een citroen-geel vocht opgevuld. In denbsp;borstholte en het harlczakje was eene aanmerkelijkenbsp;hoeveellicid bloedwater voorhanden. Als oorzaak vannbsp;deze enzootic wordt met grooie waarschijnlijkheid hetnbsp;drinken uit half uitgedroogde poelen, welke gedeeltelijknbsp;met regenwater gevuld waren, dat door verrotte planten, overblijfsels van linnen-blekerijen enz. verontreinigdnbsp;en bedorven was verondersteld. Daar , waar diepe bronnen tot drenking gebruikt werden, is geen ziektegevalnbsp;waargenomen; ook heeft de ziekte opgehouden, nadatnbsp;men ander water gebruikt heeft en zij vertoonde zich opnbsp;nieuw, toen de bezitters nogmaals hunne paarden vannbsp;het verontreinigde water te drinken gaven; overigensnbsp;komt zij ieder jaar daar ter plaatse voor. Omdatnbsp;deze ziekte van geene zuiver ontstekingachiigo natuurnbsp;is, maar met grootc zwakte gepaard gaat, gaf men

-ocr page 564-

404 BERIGT OVER DE UITRREIDIiVG DER

niet zoozeer aan onlstekingwerende j als wel aan tonische middelen de voorkeur. Deze behandeling schijnt evenwel geen zeer gunstig gevolg gehad te hebben.

Van gastro-enteritis met braking heeft Drouard een voorbeeld medegedeeld in het Recueil de Me’d. Vet.nbsp;4842, pag. 424. Eene koe had na overvreting opeennbsp;land met Lucerne eene indigestie gekregen, was opgeblazen en braakte; dit laatste toeval bleef gedurende eene maand bestaan. Bittere middelen metnbsp;zouten, vervolgens ammoniak, werden aangewend,nbsp;maar zonder goed gevolg, en nadat eindelijk aloënbsp;gegeven en hierdoor hevige toevallen veroorzaakt waren , werd Drouard, daarbij geroepen. De verschijnselennbsp;van eene algemeene ontstekingachlige prikkeling in hetnbsp;darmkanaal, en de braking, welke dadelijk na hetnbsp;gebruik van voedsel volgde, gaven hem aanleidingnbsp;verzachtende zelfstandigheden te geven, en alle vezelachtige voedsels te verbieden. Onder deze behandelingnbsp;beterde het dier langzaam, doch stortte onder eennbsp;ondoelmatig dieet, waaraan het door den eigenaar onderworpen werd, spoedig weder in en stierf.

Bij het eadaver vond men de boekmaag en de dunne darmen, langs eene groote uitgestrektheid, aanmerkelijknbsp;ontstoken, en in de overige darmen bloeduitstortingennbsp;en slijm aanwezig. De spierrok van de slikbuis wasnbsp;verslapt en kleurloos, die van de boekmaag verweekt.

Over de darmontsteking met uitzweeting feniérite cou-enneuse), eene bij de koeijen meermalen voorkomende ziekte, heeft Delaeond bij de Académie Royale de méd.nbsp;eene uitvoerige verhandeling ingediend, waarover eennbsp;der rapporteurs (Booleï Jeune) het volgende berigt geeft:nbsp;Delaeond heeft deze ziekte meermalen waargenomen.

-ocr page 565-

VEE-ARTSENIJKUNOE IN 1841, 1842 EN 184.“. nbsp;nbsp;nbsp;103

voornamelijk echter in het voorjaar, bij goed gevoederde dieren. Zoodanige, welke in den winter krachtig gevoederd en vervolgens op vruchtbare weilanden gebragtnbsp;worden, hebben tot de ziekte de meeste voorbeschikt-heid. Ondertusschen worden ook die dieren aangetast,nbsp;bij welke geen diaetetische iege\ verzuimd is, en meestalnbsp;doet de ziekte zich voor, zonder dat eene bepaaldnbsp;prikkelende oorzaak onmiddellijk op het darmkanaalnbsp;gewerkt heeft. De eerste symptomen zijn meestal zeernbsp;verontrustend. Een duidelijk waar te nemen aanval vannbsp;koorts met kolijk-pijnen, welke dikwijls 12—14 urennbsp;aanhouden, toont het begin van de darmontsteking aan.nbsp;De mond is heet, de spiegel droog, de conjunctivanbsp;opgeloopen, de ademhaling kort en stootend, de polsnbsp;klein, week en snel. In de lendenstreek zijn de aangetaste dieren zeer gevoelig, de buik is gespannen,nbsp;opgezet en pijnlijk bij de aanraking, de in den beginnenbsp;drooge mest wordt spoedig dun, vloeibaar en slijmig.nbsp;Deze verschijnselen vermeerderen steeds tot den 4'^“quot; ofnbsp;gden (jag j en hebben, indien, door eene doelmatigenbsp;behandeling, de ziekte geen' gunstigen keer neemt, opnbsp;den O'*'quot; of 7lt;*™ dag den dood ten gevolge. Het onderscheid tusschen deze en eene gewone acute darmontsteking is volgens den schrijver daarop gegrond, dat bijnbsp;gene, zoodra de ontsteking bedaard en verminderd is,nbsp;alsdan op den tot den 8'*““ dag eene poging totnbsp;mesten volgt, en eerst drekstoffe met slijm, vervolgensnbsp;met vliesachtige stukken, welke van verschillende dikte,nbsp;graauwachtig, gemakkelijk verscheurbaar en van een*^nbsp;vreeselijken stank zijn, ontlast worden. Eenige urennbsp;later volgt op deze stukken een zamenhangend witachtig schijn-vlies, van eene kokervormige gedaante,

-ocr page 566-

106 'BlIlRtGT OVER DE UlTOllEIDltVS OEIT

en meerdere voeten lang (van 1—3 ellen), Iiciwclk met een stuJc van de dunne darmeiv kan vergelekennbsp;worden. Deze uitwerping geschiedt altijd onder hevigenbsp;pijnen en krampen, waarna immer cene zeer slinkende,nbsp;bloedige sereuse sloffe volgt. Spoedig daarop neemt hetnbsp;dier in beterschap toe, de uitwerpsels bekomen dagelijks meer en meer derzelver natuurlijke hoedanigheid,nbsp;de eetlust keert terug, en gewoonlijk duurt het' tijdjterknbsp;der herstelling slechts korten tijd.

Bij die dieren, welke aan de ziekte gestorven zijn, vond men bij de lijkopening de binnenste vlakte vannbsp;het darmkanaal of gedeeltelijk, óf in haar geheel metnbsp;schijnvliezen bedekt; het daaronder liggende slijmvliesnbsp;was bijzonder rood, zelden verdikt, menigmaal verweekt, nimmer met verzweringen bezet. De kliertjesnbsp;van het slijmvlies zijn bruin en dik, en passen in donbsp;verdiepingen van de schijnvliezen, welke daardoor metnbsp;het slijmvlies verbonden worden. De slijmbeursjes zijnnbsp;bijzonder ontwikkeld, door een’ donkerrooden kringnbsp;omgeven, en aan de valsche membraan gehecht,welkenbsp;in derzelver onevenheden indringt. Somtijds treft mennbsp;op het darm-slijmvlies talrijke, maar afzonderlijke, metnbsp;doorzweeting bedekte plaatsen aan; door hel te zamennbsp;vloeijen van zoodanige gedeelten, zouden zicli de vermelde kokervorinige kanalen vormen. De uitzweetingnbsp;schijnt in den aanvang uit eene uitstorting van stelbarenbsp;lymphe, langs de geheele oppervlakte van het ontstokennbsp;slijmvlies van het darmkanaal, te bestaan. LassAiGaEnbsp;beeft zulks chemisch onderzocht, en deze uit eenenbsp;groote hoeveelheid vezelachtige eiwitstof, een weinignbsp;slijm en ecuigc alkalische en aardachtige zouten, za-mcngcsleld bevonden. De behandeling der zieke dieren

-ocr page 567-

VEE-ARTSKMJKUNDE IN 1841, 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;107

blislonJ in eene overvloedige aderlaling, stijmige afkooksels en dranken met wijnsteen, glauberzout en calomel. Bij groote zwakte worden antiseptische middelen gebruikt, zoo als China-tinctuur en verdundnbsp;zwavelzuur. Met de meening van Delafond , dat dezenbsp;door hem beschreven darmontsteking met uilzweetingnbsp;vroeger nimmer behandeld geweest is, stemt Boüieïnbsp;niet in; want niet alleen hebben andere vee-artsennbsp;van latercn lijd enkele gevallen van deze ziekte bekend gemaakt, maar ook LafosJe, Vitet hebbennbsp;haar gekend en beschreven, zelfs Soleysel noemdenbsp;deze ziekte Grasfondure, terwijl Hdzaro ze bij eenenbsp;kudde, welke met chichorei-loof gevoed was, heeftnbsp;waargenomen.

Een dergelijk geval van darmontsteking met de vorming van schijnvliezen bij eene achtjarige koe, deelt Diioüard (Recueü de Me'd. Vét., 1842, pag. 121) mede.nbsp;Na eenigen tijd ziek geweest te zijn, had het dier,nbsp;volgens verbaal van den eigenaar, darmstukken ontlast;nbsp;vervolgens openbaarde zich een aanmerkelijke hoest,nbsp;en de onrust, het heen en weder-irippelen, het ziennbsp;naar den buik, toonden hevige pijnen aan, Het^ uitgeworpen stuk was op de dikste plaats een vinger dik,nbsp;bestond, even als bij croep, uit een schijnvlies van eenenbsp;lengte van 8 ellen en 1 palm, had eene kokervor-raige gedaante, en scheen de binnenvlakte van dennbsp;dunnen darm bekleed te hebben; de buitenste laag vannbsp;dat schijnvlies was week, de binnenste daarentegen vast,nbsp;en bevatte hier en daar overblijfsels van voederstoffen.nbsp;De behandeling bestond in verzachtende en onisleking-werende middelen, benevens een streng dieet; hel diernbsp;herstelde langzaam en genas volkomen. Over de oor-

-ocr page 568-

d08 BElllGT OVEIl DE UITHKElDIiNG DER

zaken van deze plastische uitzweeting wordt niets opgegeven. In het door Mobeaü jeune medegedeelde geval, (Recueil de Méd. Vet., 1843, pag. 231), hadden zichnbsp;I)ij eenen jongen os, na eene driedaagsche darmontsteking, schijnvliezen ontlast, welke niet als bij de voorgaande een te zamenhangenden koker vormden, maar uitnbsp;groolere en kleinere stukken van een vaste slijm bestonden.

Cartwright deelt in The Veterinarian, 1841, pag. S96 , twee gevallen mede van gastro-enteritis bij jongenbsp;varkens waargenomen, waaruit kon blijken, boe be-driegelijk dikwijls bij deze dieren de verschijnselen vannbsp;gastrische ontstekingen zijn, daar zij in het eene geval door eene aandoening van het hoofd, het draaijennbsp;in de rondte enz., eene aandoening der hersenen, en innbsp;het andere geval door eene hevige koorts en uiterstnbsp;moeijelijke ademhaling, eene ziekte der longen dedennbsp;vermoeden. In beide gevallen bleek bij de lijkopeningnbsp;evenwel, dat deze organen gezond, maar de maag ennbsp;het darmkanaal ontstoken waren. Dezelfde schrijvernbsp;heeft mede in de lijken van twee varkens darmontsteking aangetroffen, bij welke gedurende het levennbsp;alleenlijk stupor, geheel verdwenen spierkracht, hetnbsp;draaijen in de rondte enz., maar niet de gewone toevallen , aan darmontsteking eigen, konden waargenomennbsp;worden. Cartwricht meent, dat eene hoeveelheid pekel, die uit keukenzout; salpeter en water bestond,nbsp;en tot het inzouten van spek gebruikt was geweest, totnbsp;deze darmontsteking aanleiding heeft gegeven. Hertwignbsp;evenwel is van gevoelen, dat zulks ook als oorzaak moetnbsp;aangemerkt worden van de eigenaardige zenuwtoevallen,nbsp;üf zulks aan het vetzuur of aan eene sloffe, welke met

-ocr page 569-

VEE-ARTSENKIJÜNDE IN 1841, 1842 EN 1845. nbsp;nbsp;nbsp;109

het worsivérgift overeenkomst heeft, toegeschreven moet worden, blijft nog onbekend. Akensbebg heeft in hetnbsp;Magazin von Güelt und Heiitwig, 1841, pag. 237nbsp;bij schapen, welke om eenige kosten te besparen,nbsp;haring-pekel in plaats van keukenzout gekregen hadden,nbsp;dergelijke toevallen waargenomen. Ontsteking van denbsp;boekmaag en den twaalfvingerigen darm, opzetting vannbsp;den buik, convulsien, verlamming en de dood warennbsp;hiervan het gevolg. De schrijver is van meening, datnbsp;niet zoo zeer het in dit pekel aanwezige zout, maar welnbsp;het vetzuur deze treurige gevolgen te weeg gebragt heeft.

De ziekie-gescliiedenis, door van den Eide (Journ. Agric. et Vél. de Belgique, 1843, bladz. 80) medegedeeld over gastro-entero-hepatitis, is belangrijk, maarnbsp;niet geschikt, om hiervan een uittreksel te geven. Over denbsp;oorzaken blijft men intusschen vrij in het duistere; overigens is het twijfelachtig of deze ziekte, wegens de, in hetnbsp;darmkanaal waargenomene, zweren en andere verschijnselen, niet veeleer als typhus moet aangemerkt worden.

ONTSTEKING VAN DE MILT.

Stevens (Joum. Vél. et Agric. de Belg., 1842, pag. 518) behandelde een paard, bij hetwelk zich geringe kolijkpijnen openbaarden, maar geen enkel toeval tot het vermoeden van eene ziekte der milt aanleiding gaf. Bij de lijkopening vond men in de miltnbsp;eene zoo groote verzamelplaats van etter, dat zij hierdoor buitengewoon opgezet, tot zes malen van harenbsp;natuurlijke grootte, en eindelijk gebarsten w'as; de levernbsp;was een weinig verweekt.

De hoorn van eene koe was in den linker buikwand van eene ezelin ingedrongen, en had hier eene bij-

-ocr page 570-

110 berigt oveh de uitbreiding der

Eonder stinkende verettering voorlgebragt; het dier stierf op den 7'*®“ dag. Bij de opening vond men, dat denbsp;lioorn door de milt tot aan het middenrif doorgedrongen was, terwijl de verettering van dit deel en vannbsp;eene ader abscessen in de long voortgebragt bad. Dit,nbsp;door Boüleï in het Recueil de Méd. Vét., 1844, pag.nbsp;Ö29 medegedeelde, berigt is in zoo ver zeer opmerkenswaardig, daar deze beleediging geene verbloeding,nbsp;¦welke overigens zoo gemakkelijk uit de milt plaatsnbsp;beeft, ten gevolge beeft gehad, en omdat, gelijk denbsp;schiijver opmerkt, de hevig slinkende, eigenaardigenbsp;eiierrenk, aan de verzwering van dit orgaan eigen zijnnbsp;zoude.

ONTSTEKING VAN DE ADEMHALINGS-WERKTUIGEN

SLIJMVLOED VAN DEN LUCIITZAK.

Een cavallerie-paard, hetwelk aan keelontsteking of droes geleden had, en hieruit eene eenzijdige en kleverigenbsp;uitwerping uit den neus had overgehouden, moest, alsnbsp;van kwaden droes verdacht, gedood worden. Diete-mciiTs hel dier nader onderzoekende, hield het gebreknbsp;voor een’ slijmvloed uit den linker luchtzak, liet metnbsp;kamfer en lerpentyn inwrijvingen doen, en gaf inwendig aloë; het paard herstelde in korten tijd, ennbsp;•was na drie jaren nog gezond. De fluctuatie en denbsp;volkomene afwezigheid van eenige klier-opzetling, gelijknbsp;ook de zeer overvloedige uitwerping, hadden den veearts, aan wien vroeger de behandeling van het paardnbsp;loevertrouwd was, op den regten weg moeten brengen.nbsp;(Zeitsch. von Dieteuichs, Yix und Nebel, 1842, pag.nbsp;192;.

-ocr page 571-

VEK-AKTSEKIJKDNDE IN '18-il, 1842 EN 1843. ill ONTSTEKING VAN 0EN HALS.

Evkard heeft eene zeldzaam voorkomende gangre-neuse hals-onlsteking waargenomen, bij runderen van een en denzelfden stal, welke ziekte in den aanvang eenigenbsp;overeenkomst met het miltvuur had. Toen de schrijvernbsp;daarbij geroepen werd, vond hij zes dieren ziek, bijnbsp;welke zich de verschijnselen van de hevigste hals-onlsteking openbaarden, en daarbij een' mdavcreitsen slanknbsp;verspreiden. Drie daarvan stierven, drie andere werdennbsp;gedood, en toen naderhand nog drie aangetast werden,nbsp;nam de ziekte zoo spoedig toe, dat geene redding konnbsp;verwacht worden. De van de zieken afgezonderde gezonde dieren werden door hem met afleidende, en inwendig met tonische., middelen behandeld. Hoezeer innbsp;deze verhandeling niets over de oorzaken vermeld wordt,nbsp;is dezelve zeer merkwaardig wegens de vermeldingnbsp;der hevige besmettelijkheid van deze ziekte. De stal,nbsp;waarin de zieken gestaan hadden, werd in de maandnbsp;October gezuiverd, en de aarde van den bodem eennbsp;voet diep met andere aarde verwisseld, de muren af-gewasschen en gekalkt, en zoowel vóór als na denbsp;zuivering werden sterke chloorberookingen aangewend.nbsp;Eerst in November daaraanvolgende waagde men nieuwsnbsp;aangekochte dieren daar in te brengen, en naauwelijksnbsp;waren 4 dagen verloopen, toen zij door dezelfde ziektenbsp;aangetast werden, en hieraan te gronde gingen. Mogelijk, zooals de schrijver meent, is deze zuivering nietnbsp;met die zorgvuldigheid en behoedzaamheid geschiednbsp;als moest plaats gehad hebben. Door besmetting evenwel schijnt de ziekte niet in den stal gekomen te zijn,nbsp;daar de eigenaar in geen twee jaren nieuw vee aangekocht had, en het vee der gemeente vrij van de ziekte

-ocr page 572-

H2 BERIGT OVER DE DITBUEIDINC DER

gebleven was. (Journ. Vet. et Agricol. de Belgiq,, 4842, blad/.. 514).

Over croepaardige keelontsteking bij paarden, beeft Delwart (Journ. Vet. et Agricol., 4842, pag. 348)nbsp;vier waarnemingen medegedeeld; hij meent, dat dezenbsp;ziektevorm vrij dikwijls bij bet paard zoude voorkomen,nbsp;maar met angina of laryngo-pharyngitis verwisseldnbsp;wordt. Het snelle beloop der ziekte zonder eenigenbsp;voorloopers en de verschijnselen in het algemeen zijnnbsp;voldoende om derzelver natuur te bepalen, en van denbsp;beide genoemde ziekten te onderscheiden. Het gerog-chel, waaruit men verstikkingsgevaar (rdle suffocant)nbsp;zoude afleiden, het gemis van zwelling aan den keel-gang, en van pijn bij drukking dezer deelen, tenminstenbsp;indien geene angina daarmede gepaard gaat, zijn kenmerkende verschijnselen. Op de slijmvliezen kan dienbsp;roodheid niet waargenomen worden, welke immer eenenbsp;acute ontsteking van het strottenhoofd of van de zwelg-keel begeleiden; de pols blijft meestal in den natuurlijken toestand; ook blijft de eetlust beslaan, doch denbsp;reeds bezwaarlijke ademhaling wordt bij de inslikkingnbsp;veel grootcr. Zulks vermeerdert naar mate de ziektenbsp;verdere voortgangen maakt, en binnen weinige uren isnbsp;dikwijls de verstikking nabij. In het eerste der hiernbsp;medegedeelde ziektegevallen, werd het paard zoodanig behandeld , als of het door eene acute halsonlsteking aangedaan was; hierop volgde evenwel geene beterschap, ennbsp;de schrijver moest, wegens de aanmerkelijke asphyxie, totnbsp;de luchtpijpsnede overgaan, die ook spoedig eenige ver-ligtiiig ten gevolge had. Het in de luchtwegen voorhandennbsp;beletsel werd echter niet eerder uitgeworpen, dan nadatnbsp;Delwart besloot, de kunstige openingen een’ tijd lang toe te

-ocr page 573-

VEE-AKTSKNUKÜNDE IN 1841, 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;113

honden, waarop eenige hevige ademhalingen volgden, terwijl onder hoest een schijnvlies van 2 duimen langnbsp;en 1 duim breed door den neus werd uitgestooten, ennbsp;na eene geringe uitwerping van slijm, de natuurlijkenbsp;verrigting wederom plaats had. De overige ziektegeschiedenissen zijn aan deze gelijk; meestal werden opnbsp;den S'*'” en 4^'“ dag vliesachtige voortbrengsels uitgeworpen. Ten laatste wordt de aanwending van denbsp;luchtpijpsnede, zoo spoedig als mogelijk is, door dennbsp;schrijver aangeraden, daar de verschijnselen zoo buitengemeen snel in hevigheid toenemen.

Lus'denbero deelt in het Magazin von Gubit und Hestwig, 1842, pag. 63, een geval van eroep bijnbsp;eenen os mede, welke op den 3^'“ dag van de behandeling stierf; het slijmvlies van de luchtpijp wasnbsp;rood, verdikt en zoodanig met uiigezweete vezelslolfenbsp;opgevuld, dat dit deel, digt bij den ingang in denbsp;borstholte, tot op ‘/j duim vernaauwd was.

ONTSTËEIKG VAN DE BRONCHIEN.

De waarnemingen welke Prof. Gunther in Hanover reeds vroeger gemaakt heeft, over het indringen vannbsp;stoffen in de luchtwegen, hetgeen dikwerf bij het ingevennbsp;van geneesmiddelen, vooral bij paarden, plaatsheeft,nbsp;en over de hierdoor te weeggebragte ontsteking dernbsp;ademhalingsorganen, geven nu en dan aanleiding, omnbsp;deze met andere voorbeelden te vermeerderen. Zoo deeltnbsp;Ungefrohen in het Zeiischrift von Vix, 1841, pag.nbsp;226, een geval mede, waarbij door het ingeven vannbsp;eenen drank uit een afkooksel van kamille met lijnolienbsp;en salpeter, tegen kolijk, eene hevige bronchitis werdnbsp;voortgebragt. In meerder dergelijke gevallen hebben

V. Dt. 1. St. nbsp;nbsp;nbsp;H

-ocr page 574-

114 BEIIICT OVEti Uit t'ITBIiUrüIXÖ DER

anderen nog eene uitvloeijing van stinkenden etter en een’ stinkenden adem waargenomen. Door gebruik van ontstc-kingwerende middelen genas de ziekte binnen dagen.

Bij eene zuivere, maar zeer hevige bronchitis van een paard, waar overvloedige aderlatingen, het inwendig gebruik van Nitrum met Verat, alb,, scherpe in-wrijvingen op het strottenhoofds-gedeelte van den hals,nbsp;en een decoct, semin. Lini als drank niets geholpennbsp;hadden, heeft Mabcuall, op den S'*®quot; dag Opium (2nbsp;drachmen pt'o dos.) in warm water opgelost, met zemelen gegeven, cn na 5 uren hetzelfde middel in gelijke hoeveelheid herhaald, en zulks met eene zeernbsp;goede uitkomst. Er volgde namelijk eene algemeene,nbsp;maar matige verdooving, gedurende welke, als ooknbsp;daarna, al de verschijnselen zoodanig verminderden,nbsp;dat op den volgenden dag geen geneesmiddel noodzakelijk scheen, maar eerst op den S'*quot;quot; en volgendenbsp;dagen Tart. cmet. en Nürum, cn lot de volkomennbsp;genezing tonische middelen zijn aangewend geworden.

OMTSTEKtNG VAN DE LONG EN HET BORSTVLIES.

In het verslag van de vorrigtingen aan de Veeartsenijschool te Aifort, in 1842, (Recueil de Mëd, Yét., pag. 630), worden drie ziektegeschiedenissen vannbsp;longontsteking medegedeeld, welke alle ook als zoodanig in den aanvang gediagnosliseerd zijn geworden,nbsp;doch waarbij de verschijnsels, welke de auscultatie ennbsp;percussie opleverden, eene geheel andere uitkomst zouden hebben doen verwachten. Deze waarnemingen kunnen ten duidelijkste aantoonen, dat de algemeene en uitwendige verschijnselen, bij de ziekten der dieren, hoofdzakelijk van waarde zijn, cn dat een meer bepaald onder-

-ocr page 575-

vi:K-AUTSEMJia'NDF. i.\ 1841, 1842 kn 1843. nbsp;nbsp;nbsp;11.3

zoek naar den toestand van enkele organen, zoo als door auscultatie en percussie kan verkregen worden, hoofdzakelijk moet dienen om eene reeds gemaakte onderkenning tenbsp;bevestigen, en in dit opzigt ook van bijzonder veelnbsp;belang is, maar dat men niet, dan met hoogst zeldzamenbsp;uitzondering, daarop alleen moet bouwen, of bij hetnbsp;verkrijgen van tegenovergestelde uitkomsten, eene reedsnbsp;met grond gemaakte onderkenning doen vervallen. Innbsp;liet eerste van de hier medegedeelde gevallen w’aren de,nbsp;leekenen van long-onlsteking in den aanvang duidelijknbsp;aanwezig, in het verder beloop evenwel vertoonde hetnbsp;paard roeer die verschijnselen, welke bij eene hersenontsteking waargenomen worden. Het wierp zich opnbsp;den grond en beet zich in de flanken; men meendenbsp;hieruit eene complicatie met hersenaandoening te moetennbsp;afleiden; de lijkopening echter toonde alleen eene ontsteking van de helft der beide longen aan. In het tweede geval kon men, niet tegenstaande dat de (duidelijkstenbsp;keiiteekenen van pneumonie aanwezig waren, het adem-halings-geluid aan beide zijden van de borstkast, innbsp;hare geheele uitgestrektheid, duidelijk waarnemen; ooknbsp;was bij de percussie de weerklank aan beide zijdennbsp;aanwezig. Het paard was daarbij in het achterstel zoonbsp;zwak, dat men voor een begin van halve verlammingnbsp;vreesde. Bij de opening was alleen de middelste kwabnbsp;en de binnenste vlakte van de regter long door eenenbsp;allerhevigste ontsteking, welke reeds in gangreen wasnbsp;overgegaan, aangedaan. In helderde geval hoorde mennbsp;het ademhalingsgeluid in de linker long ongemeen sterk,nbsp;en aan de regter zijde geheel natuurlijk. Bij de opening vond men de linker long volmaakt gezond, denbsp;regter daarentegen zoo volkomen gehepatiseerd, dat alle

H*

-ocr page 576-

116 berigt over de uitbreiding der

toegang der lucht daarin volstrekt ónmogelijk was. Dit onverwachte verschijnsel is mogelijk daaruit te verklaren,nbsp;dat de linker long zich zeer sterk moest uitzetten, omnbsp;zoo veel mogclijk de ademhaling te onderhouden, en datnbsp;de regter, juist omdat deze geheel digt was en éénenbsp;massa vormde, het geluid van de linker long vrij ge-makkelijk kon voortleiden.

Ontstekingen van de longen met hersen- of zenuwaandoeningen verbonden, hoewel overigens zeldzaam, zijn somtijds aan de Vee-artsenijschool te Lyon voorgekomen. (Recueil de Me'd. Vét., 1845, pag. 764).nbsp;Bij eenen sterken hengst met long-ontsteking en beginnendenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, openbaarden zich reeds spoedig een ige

zenuwtoevallen, welke gedurende drie dagen des morgens en des avonds steeds met klimmende hevigheid wederkeerden. Het paard was angstig, de slijmvliezennbsp;werden geel, de ledematen beefden, op den grondnbsp;gevallen, trok het met de spieren van den hals ennbsp;de oogen, ademde moeijelijk, de hartslag was stootendnbsp;en de pols bijna onvoelbaar; alle pogingen om op te staannbsp;werden te vergeefs beproefd, totdat de verschijnselen, dienbsp;2 minuten aanhielden, voorbij waren. Na het gebruik vannbsp;Asa foetida, waarvan dagelijks tweemalen 40 grammennbsp;(2‘/j drachmen) gegeven werden, terwijl een infusumnbsp;van Valeriaan niets uitgewerkt had, verminderden denbsp;zenuwachtige toevallen en bleven eindelijk geheel weg.

Een hiermede overeenkomend geval is bij een ander paard waargenomen, met dit onderscheid evenwel, datnbsp;er zich op den S'i™ dag van de longontsteking geennbsp;ware kolder, maar een maag-kolder openbaarde, welkenbsp;in 10 dagen, bij het gebruik van ligie stimulantia,nbsp;en uitwendig afleidendc middelen, genezen werd.

-ocr page 577-

VEE-ARTSENUKDMDE IN 1841, 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;117

De behandeling van eene aandoening der luchtwegen, door uitwendig afleidende middelen, wordt even als eldersnbsp;ook in Lyon met een in het algemeen gunstig gevolgnbsp;aangewend; evenwel zijn eenige gevallen waargenomen,nbsp;waar dragten en inwrijvingen met zalf van spaanschenbsp;vliegen vrij aanmerkelijke zuchtige zwellingen ten gevolgenbsp;hadden, die spoedig in gangreen overgingen. Voornamelijk was zulks het geval bij dieren, welke zwaknbsp;en arm aan bloed waren. Aderlatingen konden slechtsnbsp;met groote behoedzaamheid aangewend worden, denbsp;zieken vervielen hierdoor lot zulk oenen graad van zwakte,nbsp;dat wederinstorting of eene zeer langdurige herstellingnbsp;daarvan het gevolg waren. (Recueil de Méd. Yét.,nbsp;1845, pag. 762).

der regter long aan het vreemde

ScHüT, in het Magazin von Güblt und Heetwis, 1843, pag. 196, maakt melding van eene koe, welke,nbsp;door het indringen van vreemde ligchamen binnen innbsp;de longen, gestorven is. Het dier was langen tijd mager geweest, had weinig eetlust gehad, en hoesttenbsp;veel; het stierf na eenen hevigen doorloop. Bij denbsp;opening bespeurde men, behalve eenige vreemde puntige ligchamen in de netmaag, de duidelijke teekeneu,'nbsp;dat een derzelve door het middenrif in de regter longnbsp;doorgedrongen en vooruitgeschoven was; ook vond mennbsp;in de voorste kwab eene vrij sterke, verroeste naai-naald van l'/j duim lengte, die, behalve eenige innbsp;de nabijheid geplaatste verzweringen, een pijpzweernbsp;van een vinger dikte gevormd had. Dit kanaal strektenbsp;zich van het achterste gedeeltenbsp;tot in de voorste kwab en totnbsp;ligchaam uit.

-ocr page 578-

118 intBICT O'VKIl DE OTTBEEIDING DEK

ONTSTEKING VAN HET MIDDENKIF.

Volgens IIeckmeyehs waarnemingen, in het Magazin von Gürlt und Hertwig 1841, pag. 287, openbaardenbsp;zieh deze ziekte met de volgende versehijnselen: treurigheid, het hangen laten van het hoofd, verlies vannbsp;eetlust, half gesloten oogen; het dier stond met vernbsp;uit elkander geplaatste voorbeencn; in- en uitademingnbsp;¦waren ten hoogste bezwaard; de lucht werd met kortenbsp;stoeten en als het ware krampaehtig uit de bors^nbsp;gedreven, waarbij de korte ribben sterk te voorschijnnbsp;kwamen, terwijl de buikspieren krampachtig in denbsp;hoogte getrokken werden. Somwijlen hield de ademhaling gedurende eenige seconden geheel en al op,nbsp;waarbij het dier in een’ Imogen graad benaauwd werd,nbsp;dreigde te stikken en een’ angstigen blik bad. De uitgeademde lucht was niet zoo warm als gewoonlijknbsp;hij longontstekingen plaats heeft; van tijd tot tijd hadnbsp;het dier eenen beklemden, pijnlijken en krarapachtigennbsp;hoest, welke diep uil de borst scheen voorttekomcn,nbsp;waarbij het den kop liet hangen, maar den rug naarnbsp;boven kromde, en daarbij hevig met de flanken sloeg.nbsp;Het flankenslaan was evenwel ongelijk en onregelmatig. Bij drukking op de ribben vermeerderde denbsp;benaauwdlieid. Het slijmvlies van den neus en hetnbsp;hindvlies der oogen waren sterk opgeloopen, de mondnbsp;droog on heet, de, pols schielijk, hard, en als eennbsp;gespannen koord, ooren, lippen en ledematen koud.nbsp;Het dier moest bij het gaan van 400 passen wegensnbsp;hevige benaauwdheid driemaal stil staan. Buiten dezenbsp;verschijnselen, nam men later nog waar, dat hetnbsp;paard, dikwijls een der achterbeenen, voornamelijk hetnbsp;regter, in de hoogte oplrok en vervolgens naar achteren

-ocr page 579-

VEK-AllTSEf(IJK.UiNDE I?( 18 U , 1812 EM 1843. nbsp;nbsp;nbsp;119

ailslrekle, en in deze houding ecnige minuten onbewegelijk bleef staan. Meermalen ging het voor een’ zeer korten tijd liggen, en bewoog onophoudelijk, ook bijnbsp;het liggen, den staart. Eene ontstekingwerende behandeling bevorderde binnen 14 dagen de genezing. Vervolgens echter stierf het dier aan kolijk. Bij de lijkopening vond men, behalve de gevolgen van de laatstenbsp;ziekte, eene verscheverscheuring van het middenrif, en,nbsp;als sporen van de vroegere ontsteking, cenige ruwheid,nbsp;knobbels en zamengroeijingen van de achterste oppervlakte.

tONGEINKNOnHELS.

In het Zeüschrift von Vix, 1842, pag. 500, deelt Stkacss ecnige opmerkingen mode over de vorming vannbsp;ellerluiohbels in de longen. Zijn gevoelen daaromtrentnbsp;stemt niet overeen met dat, hetwelk Spinola eenige jarcnnbsp;vroeger, in hetzelfde ïijdschiifl. Band S en 0, ontwikkeld lieefl. Ook zijn dezelve voornamelijk daartegennbsp;gerigt. Splnola meent en tracht zulks ook door waarnemingen te bewijzen, dat lot het ontslaan van ctlcr-knohbels in de longen naauwelijks drie dagen noodignbsp;zijn, en dal zij het spoedige gevolg zijn van otter,nbsp;welke door de aderen uil grootore abcessen en pijp-zweren geabsorbeerd wordt. Volgens Stracss daarentegen zouden, alle plaaiselijke ziekten (bolcedigingen,nbsp;zweren, enz.j, welke een’ verderf aanbrengenden invloednbsp;op het ligchaam uitoefenen, in den regel eem sympa-tische horslonlsieking ten gevolge hebben, die zich nanbsp;den dood als ellerknobhels of borstwaterzucht voordoet.nbsp;Zoo zoude volgens deze mceiiing bij eene wondkoorts,nbsp;immer het een of ander inwendig orgaan, maar voor-

-ocr page 580-

m BEBICT OVEB Dl! UITBUEIDIKG DEB

namelijk de long, ziekelijk aangedaan worden. De opslorping van elter^ of de overgang daarvan in het bloed, hetwelk door anderen wordt aangenomen, ontkent denbsp;schrijver ten volle. Gaarne laten wij ieder in zijn gevoelen vrij, en ieder lichtpunt, hetwelk in duistere zakennbsp;aangebragt wordt, is op hoogen prijs te stellen, dochnbsp;het moet verwondering baren, wanneer Stradss onsnbsp;deze gewaagde stelling voor de ©enige ware wil opdringen , terwijl hij, die van Spiinola , als eene onnuttenbsp;hypothese, zonder eenige waarde verwerpt, en deze zeernbsp;verdienstelijke Verhandeling als een stuk beschouwt,nbsp;waaruit wel eenige geleerdheid kan blijken, maar waarinnbsp;helderheid en ondubbelzinnigheid te vergeefs gezochtnbsp;worden.

In het Magazin von Gorw und Heetwig, 1842, pag. 231, geeft Eberhardt eene beschrijving van eennbsp;tuberkel in de luchtpijp eener koe. Sinds drienbsp;vveken was dit dier ziek geweest, en had, behalve meernbsp;algemeene ziekelijke toevallen, vooral aan eenen hevigennbsp;hoest geleden, toen zich bij hetzelve eensklaps eenenbsp;moeijelijke en uiterst bezwaarlijke ademhaling openbaarde,nbsp;waarbij evenwel de pols in den natuurlijken toestandnbsp;bleef. Men slagtte het dier en vond bij de lijkopening,nbsp;aan den bovensten wand van den tweeden ringnbsp;der luchtpijp, tusschen het slijmvlies en het celweefsel,nbsp;een gezwel van ongeveer drie duimen lang en één duimnbsp;in doorsnede, hetwelk uit eene beurs, met een heldernbsp;groene in het gele overgaande, schilferachtige massanbsp;gevuld, bestond. In de linker longenkwab werden verzweringen en tuberkels gevonden, in welke laatstenbsp;dezelfde zelfstandigheid als in het luchtpijpgezwel werdnbsp;aangetroffen.

-ocr page 581-

\EE-AnT8ENIJKüKDK IN 1841, 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;121

HEEBSCHENOE LONGZIKRTE VAN HET RUNDVEE.

44^ J. A. H, Seeb, Neucste Beobachtungen uni Erfahrungen ueber die Lungenseuche des Rhidviehes,nbsp;ihr Wesen als Krankheit und Seuche. Leipzig 1842.

Een groot gedeelte der vele Verhandelingen en Bijdragen over de heerschende longziekte hij het rundvee, waarmede de verschillende Tijdschriften zijn opgevuld,nbsp;meenen wij met stilzwijgen te kunnen voorbijgaan, zoowel , omdat de meeste zeer volledig in het vierde deelnbsp;van dit Magazijn, door den Hoogleeraar Nüman opgegeven en behandeld zijn, en daardoor onder onze land-genoolen als genoegzaam bekend kunnen verondersteldnbsp;worden, alsook omdat vele alleen waarnemingen bevatten, die met het bepaalde doel, om het al- of nietnbsp;besmettend vermogen dezer ziekte te bewijzen, zijnnbsp;genomen. Deze vraag behoort tegenwoordig tot de ge-.schiedenis; want, daar bijna al de in het werkgesteldenbsp;proefnemingen ten voordeele van de contagionisten zijnnbsp;uitgevallen, heeft dit ten gevolge gehad, dat zelfs zij,nbsp;die vroeger daarvan niets wilden weten, zulks nu zonder eenigen twijfel aannemen. Alleen de onlangs overleden D'. Küers, Hoogle^eraar aan de landbouwkundigenbsp;school te Moeglin, heeft steeds met ijver het niet besmettend vermogen van de heerschende longziektenbsp;trachten te verdedigen. Hij meende de oorzaak vannbsp;die ziekte immer in den leefregel te moeten zoeken,nbsp;terwijl voornamelijk de spoeling-voedering onder de schadelijkste invloeden zou zijn aan te merken. Om ditnbsp;te bewijzen, heeft hij eenige voorname landeigenaars ennbsp;veebezitters, en zelfs de Pruissische regering weten overnbsp;te halen, om hierover opzettelijke proeven te nemen,nbsp;cn, om zoo mogelijk, door het voederen van spoeling, de

-ocr page 582-

122 BEKIGT OVEU DE DITBUEIDING DEU

hecrscliende longziekte, ais hel ware kunstmatig, voor te brengen. In het bovengenoemd Magazijn vindt mennbsp;op pag. 6o, in eene noot, de korte mededeeling van hetnbsp;verslag, hetwelk door eone Commissie tot dit onderzoek benoemd, is uitgebragt. Do verschillende- proefnemingen , welke men genomen heeft, zijn op onderscheiden plaatsen in hel Tijdschrift van Koers, (Magazinnbsp;von Beobachtung, und Erfahrung, Heft l—5^, waarvannbsp;zij het grootste gedeelte innemen, zeer uitvoerig vermeld. Deze bemoeijingen en proefnemingen hebben,nbsp;gelijk te voorzien was, tot eone menigte tegenbewijzennbsp;cn tegengeschriften aanleiding gegeven ; want, behalve danbsp;verschillende bijdragen tegen deze theorie j welke in denbsp;Duitsche journalen van de hier behandelde jaren, gevonden worden, zooals b. v. van Sciimid , in hetnbsp;Zeitschrift you \ix, 1843 , bladz. 260, van Ivradss, innbsp;IIering’s Repertoriumf 1843, bladz. 99, die bepaalde*nbsp;lijk niets meer aan den invloed van de spoeling, ternbsp;voortbrenging van de longziekte, meent te moeten toe-schrijven, dan aan eenig ander voedsel, treffen wijnbsp;vooral in de Tijdschriften van 1845 en 1846 eene menigte tegenbewijzen aan. Ook de verschillende berig-ten en waarnemingen, door Delabond op onderscheidenenbsp;plaatsen van het Recueil de Me'd. Vet, van de laatstenbsp;jaren medegedeeld, kunnen volkomen het besmettelijkenbsp;der ziekte aanloonen, en zijn vooral opmerkenswaardig,nbsp;daar deze schrijver vroeger behoord heeft tot hen, dienbsp;bet contagieuse volstrekt ontkenden. Focus heeft, in hetnbsp;onder n». 45 aangehaalde werkje, getracht de verschillende en uiieenloopende gevoelens, welke men in Duiisch-land en in andere landen over de al of niet besmettelijkheid van de longziekte loegedaan is, meer bepaald uit

-ocr page 583-

VliE-AUTSESUKUNUE IN 18-41, 1842 BN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;123

elkander te zetten, en daarin de -waarnemingen van Delafono, Verheten en van Hertüm medegedeeld. Innbsp;liet laatste gedeelte van dit boekske worden ook donbsp;liroefneraingen der zoo even aangeliaaldo landbouwkundige vereeniging van hel ' Ober~Barmincr-Dislrila,nbsp;aan -welker lioold Koers geplaatst was, vermeld ennbsp;beoordeeld, en daartegen zeer gegronde bedenkingen in-gebragt.

Een meer uitvoerig verslag van hetgeen ons door do Engelschen omtrent de longziekte is medegedeeld,nbsp;is mede onnoodig. Sinds Engeland zijne havens voornbsp;vreemd vee heeft open gezet, sehijnt daaraan, hoewelnbsp;zulks nog niet volkomen bewezen is, de overbrengingnbsp;dezer ziekte te moeten worden toegeschreven.

In The Veterinarian komen eene menigte Verhandelingen en Berigten over de longziekte voor, die alle daarin overeenkomen, dal zij dezelve met den naamnbsp;van eene nieuwe ziekte van het rundvee bestempelen.nbsp;Voor ons, die deze ziekte, ofschoon er ¦ veel duistersnbsp;omtrent de oorzaken en den waren aard mogen overblijven , reeds lang kennen, bevatten deze mededee-lingen weinig nieuws. Hiertoe behoort eene Verhandeling van Cox 1842, bladz. S73, van Pearson, Feu-GcssoN, 1845, bladz. 867, van Holmes a. p. bladz.nbsp;217, van Carlisle, a. p. bladz. 282, van Hayes,nbsp;a. p. bladz. 346, van Barlow, bladz. 439 en anderen. Baelow meldt uitdrukkelijk, dat deze ziekte hetnbsp;eerst in Engeland ontstaan is, door van buiten ingebragtnbsp;vee, doch spoedig hare verwoestingen verder heeft uitgestrekt en alle runderen, onder welke omstandighedennbsp;of voorwaarden ook geplaatst, aantast.

Sargisson, a. p. bladz. 619 verklaart, dat hem, in

-ocr page 584-

124 BëRICT over PE UITBREIDING DEr

zijne praktijk geene ziekte is voorgekomen, waardoor hij meer in verlegenheid gebragt is dan deze; omdatnbsp;er waarschijnlijk geene bestaat, waarvan het zoo raoei-jelijk is de ware zitplaats te ontdekken, en geene, waarnbsp;bij iedere behandelingswijze, alle hoop op herstel zoodanig te leur gesteld wordt als bij deze. Ook uit denbsp;Verhandeling van Hütshinson , a. p. bladz. 565 kan tennbsp;duidelijkste blijken, dat deze schrijver, even als denbsp;vorigen, eene nieuwe en bij hem onbekende ziektenbsp;bedoelt, welke echter geene andere dan de heerschendenbsp;longziekte zijn kon. Ook zoude dit onder anderennbsp;kunnen blijken uit eene verklaring van Seweu, aannbsp;wien door Forsten berg «ene korte beschrijving van denbsp;longziekte en eene copie van de daartoe betrekkelijkenbsp;afbeeldingen uit de Encyclopedie van Wagenfeid gezonden was, en die hierop terug schreef, dat hij daarinnbsp;de tegenwoordig heerschende longziekte meende Ie herkennen, welke zich, sinds een jaar, op eenige plaatsennbsp;van Engeland, maar voornamelijk onder het melkveenbsp;van de omstreken van Londen heeft geopenbaard.nbsp;Hij beschouwt ze echter voor een gevolg van de innbsp;4841 geheerscht hebbende mond- en klaauwziekle.

Het boekje van van Hertüu , (N». 45) is eene tweede vermeerderde uitgave van een in 1839 onder denzelf-den titel verschenen werkje. De noodzakelijkheid vannbsp;den 2‘*‘'“ druk toont genoegzaam aan, dat het ondernbsp;onze landgenooten bekend en verspreid is, en maaktnbsp;een nader verslag overbodig.

Bartels meent, in het onder N”. 44 genoemde werkje, deze ziekte, naar haren aard , voor eene warenbsp;scrofuleuse aandoening van de long, waardoor, in hetnbsp;koorts- en ontstekingsvrije tijdperk, eigendommelijke

-ocr page 585-

VEE-AHTSENIJKDNÜK IN i841 , 4842 EN 4845. nbsp;nbsp;nbsp;42S

ontaardingcn gevormd worden, te moeten houden. Deze ontaardingen zouden later, in het zoogenaamde koortsige tijdperk begrensd en met plastische sloffe, hetnbsp;gevolg der ontsteking, omgeven worden. Hieraan isnbsp;hel toe te schrijven, dat, bij een’ gelukkigen uitgang,nbsp;om deze klierachtige verhardingen eene afscheidendenbsp;beurs gevormd wordt. De borstontsteking heeft, bijnbsp;eenen zoodanigen uitgang, ten gevolge, dat zij de scro-fuleuse aandoening doet ophouden, doch niet in staatnbsp;is de ontaarding van de long tot het natuurlijke weefsel terug te brengen; waaruit dan ook de verschillendenbsp;natuur der ontsteking en van het parasitenaardignbsp;gebrek, hetgeen het gevolg van eene scrofuleuse ontaarding is, zoude kunnen blijken, te meer, daarlietnbsp;product van de ontsteking veranderlijk en onstandvastig is. Op deze wijze kan de borstontsteking eenenbsp;ware genezing der natuur worden, terwijl overal, waarnbsp;eene genezing der ziekte plaats heeft, zulks aan dezenbsp;gelukkige medewerking toegeschreven moet worden.nbsp;Dikwijls echter wordt de ontsteking door hare grootenbsp;hevigheid schadelijk, zelfs doodelijk, vooral omdatnbsp;het ligchaam, hetwelk door de reeds vroeger bestaannbsp;hebbende scrofuleuse aandoening aangetast is, eenenbsp;meer hevige terugwerking, gelijk de borstontstekingnbsp;moet aangemerkt worden, niet verdragen kan, en tennbsp;gevolge beeft, dat de ziekte met een slepend karakternbsp;een einde neemt. De schrijver tracht deze theorienbsp;hoofdzakelijk te gronden op het verloop der ziekte ennbsp;op de algemeene aandoening, die zich, ten minste innbsp;hare ontwikkeling, zonder eenig verschijnsel van ontsteking, openbaart. Overeenkomstig deze meening, wilnbsp;hij ook ter genezing der longziekte eene kunstmatige

-ocr page 586-

126 DKiiiGT ovi;n UK cirnnKiuiNG unu

ontsteking in het eerste tijdperk van de ziekte, lio« eerder des te beter, opwekken, zoowel door toediening van gezonde, maar drooge voedsels bij weinignbsp;drinkwater, als voornamelijk door het ingeven van prikkelende middelen, waartoe een aftreksel van Rad.nbsp;Valerian, unc. v. Rad. Calom. Arom. unc. x. Flor.nbsp;Chamomill. unc. y. met Natr, Muriatic, unc. xxnbsp;gebruikt wordt, terwijl, indien bij een dricdaagscUnbsp;gebruik van dit middel geene ontsteking volgt, daarbijnbsp;nog Campher gevoegd moet worden. Tegen de borstontsteking zelve, hetzij dat deze van zelve ontstaannbsp;of kunstmatig voortgebragt is, worden naar derzelvernbsp;lievigheid grooterc of kleinere bloedontlastingen , inwendignbsp;Natr, Sulphuric, met Valeriaan, en uitwendig drag-ten aangewend. Als voorbebocdingsmiddel wordt betnbsp;keukenzout, in eene hoeveelheid van 2 oneen opnbsp;een emmer, in het gewone drinkwater opgelost,nbsp;aangeprezen. De besmeticlijke hoedanigheid der heer-scliende longziekte wordt door Bartels niet voor bewezen gehouden, maar evenwel voor mogelijk; ooknbsp;zoude volgens zijne wijze van beschouwing door denbsp;zoo even genoemde behandeling eene grootere zekerheid tegen de besmetting gegeven worden, dan doornbsp;de afzondering der zieke dieren van de gezonde, omdatnbsp;door de ontsteking de verdere ontwikkeling van smel-sioffe wordt weggenomen.

Deze laatste theorie wordt evenwel door de ondervinding volkomen tegengesproken, terwijl ook zijn gevoelen , dat de longziekte voor eene oorspronkelijke ziekte van het stelsel der watervaten zou gehoudennbsp;moeten worden, door geen der latere schrijvers is aangenomen. Waarschijnlijk heeft de ontaarde zelfstandige

-ocr page 587-

vi;i!-ARTsi!MJivtJiM)ii IN 1841, 1842 üK 1845. nbsp;nbsp;nbsp;127

heid der long, welke door eene somtijds dikkere, somtijds dunne, beurs omgeven , van het overige gedeelte afge-seheiden was, gelijk zulks dikwijls in de longen der gene-zene runderen gevonden wordt, daartoe aanleiding gegeven.

Na de verschillende gevoelens over de hecrschende longziekte ‘kortelijk vermeld te hebben, beschrijft Seernbsp;-in N“. 44quot; deze ziekte zooals die driemalen door hemnbsp;'is waargenomen. Hij meent haar aan eene betrekkelijknbsp;'te-groote hoeveelheid plastische stoffe in het bloed tenbsp;moeten toesclirijven, als gevolg van eene al te krachtige voeding; ook is het vatten van koude tot hetnbsp;uitbreken der ziekte zeer bevorderlijk. In bet ennbsp;S*** tijdperk vooral zoude zij hesmettelijkzijn. De raar-ineracliiige hoedanigheid, welke de long langzamerhandnbsp;verkrijgt, moet aan het eigenaardige maaksel van denbsp;runderlong toegeschreven worden, en eindelijk is denbsp;longziekte slechts betrekkelijk, nimmer volstrekt, voornbsp;genezing vatbaar. Wat de voedering van spoelingnbsp;aangaat, heeft de schrijver zich ten volle overtuigd,nbsp;dat deze ziekte daaraan zeer ten onregie wordt toegeschreven ; evenwel is bij deze wijze van voedering botnbsp;gebruik van eenig ander bijvoedsel aangeraden. Indicnnbsp;de spoeling tot de zure gisting overgegaan, of welnbsp;'heschimmeld is geworden, werkt zij prikkelend ennbsp;zou dan mogelijk tot longziekte eenige vatbaarheidnbsp;hunnen geven. De behandelingswijze beslaat in dennbsp;aanvang in eene aderlating, uitwendige prikkels, ennbsp;inwendig Salpeter, Tartar, emetic, en borstmiddelen;nbsp;in het tijdperk Tartar, emetic, of salpeter metnbsp;campher, terpentijn of dergelijke. Het vroegtijdig slag-ten der aangetaste dieren wordt als bijzonder voordee-lig aangeprezen.

-ocr page 588-

128 BEIIIGT OVER DE UITBREIDING DER

De ea Harpe Iieeft in het Magazin von Gurlt und ÏIertwig, 1842, bladz. i, raededeelingen over de be-smettelijke long- en borstvliesontsteking, welke in denbsp;Kantons Waadt ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;geheerscht heeft, gegeven.

Deze bevatten hoofdzakelijk de amtomisch-pathologische beschrijving der veranderingen, welke de long daarbijnbsp;ondergaat. De schrijver meent bijzonder de aandachtnbsp;te moeten vestigen op hel vaste coagulum, hetwelk innbsp;de bloedvaten en in de bronchien van het ontaarde deelnbsp;der long bevat is, en hetgeen tot het bekende marmerachtige aanzien van dit deel aanleiding geeft: wantnbsp;de ronde, somtijds witte, somtijds roode vlakken worden door dit coagulum gevormd, terwijl de strepennbsp;en langwerpige vlakken, meestal van eene witachtignbsp;gele kleur, het gevolg is der infiltratie van het celweefsel , hetwelk de longen-kwabjes verbindt. Dit coagulum in de brmchien kan eenigermate met dat vannbsp;de croep vergeleken worden, en hoewel hetzelve nimmer buisvormig, maar altijd van eene compacte massanbsp;is waargenomen, moet dit echter als een voortbrengselnbsp;van de slijmvliezen der bronchien, en derhalve als eenenbsp;doorzweeting aangemerkt worden. In de bovengenoemdenbsp;Kantons had de longziekte zich mede besmeitelijknbsp;voorgedaan, en is zij hoofdzakelijk door het slagtmesnbsp;uitgeroeid.

Bij eene spekachtige verettering van schaaps-longen, die korrelachtig en van eene witte kleur waren, heeft denbsp;EA Harpe bij microskopisch onderzoek, eene menigtenbsp;eijeren en kleine voorwerpen van den Strongylus fila-ria, waarvan er vele in den volkomen toestand in denbsp;•bronchien voorkwamen, gevonden; eenige waren dood,nbsp;andere leefden. In het midden van de met water

-ocr page 589-

VÈE-ABTSENUKONDE IN 1841, 1842 EN 1845. 129

verdunde sloffe dreven eenige lange, eivormige ligchaam-pjes, op mieren-eijeren gelijkende, waarvan er vele aan de einden gescheurd waren. Deze spekachtige ontaarding van de zelfstandigheid der long scheen hem toenbsp;door de nesten van den Strongylus gevormd te zijn.

Door Deiafond, (Recueil de Méd. Vet. 1842, pag. 642) worden eenige voorbeelden medegedeeld, waaruitnbsp;blijkt, dat de Longziekte van het mocderdier op de kalveren kan overgaan. Hij onderzocht verschillende longennbsp;van kalveren, die van koeijen, door de heerschendenbsp;longziekte aangetast, gevallen waren. Van tien stuks,nbsp;welke door abortus geworpen waren, vond hij bij acht, innbsp;ééne of in beide longen, hier en daar verspreide plaatsen,nbsp;die rood, hard en gemakkelijk verbreekbaar waren; ooknbsp;meerdere daarvan schenen in eene subacute ontsteking geweest te zijn. Hetzelfde had plaats bij twaalf ongeborenenbsp;kalveren, van zeventien longzieke, maar geslagte koeijennbsp;afkomstig. Van vijfentwintig stuks kalveren, van eenennbsp;ouderdom van 15 dagen tot 2 maanden, werden tiennbsp;door eene subacute longontsteking aangetast, waaraannbsp;zij, na van 20 tot 40 dagen ziek geweest te zijn, tenbsp;gronde gingen. Bij acht werden die veranderingennbsp;der long gevonden, welke aan het chronische tijdperknbsp;eigen zijn; de overige zeventien had men verkocht.

De Verhandeling van Spinoia (Magaz. von Koers) moet gedeeltelijk dienen om het gevoelen van Koers,nbsp;over de niei-besmettelijkheid der Longziekte te bestrijden , gedeeltelijk om eene beschrijving te geven van denbsp;ontaardingen welke de long in deze ziekte ondergaat.nbsp;Het eerste gedeelte steunt op de veranderingen dernbsp;long, welke bij de opening eener koe, die reeds vroeger het onderwerp van een bepaald onderzoek was

V. Dt. nbsp;nbsp;nbsp;I

-ocr page 590-

130

DKRIGT OÏER DE UITBREIDING DER

geweest, gevonden werden. Dit dier was eenigen tijd met longziek vee in aanraking geweest en werd daarnanbsp;in bijzijn van Spinola geslagt. De voorhandene long-ontaarding kon, volgens des schrijvers gevoelen, nietsnbsp;anders zijn dan het gevolg van de Longziekte, welkenbsp;zich in dit geval noodzakelijkerwijze door besmettingnbsp;zou moeten hebben medegedeeld. Koers wil evenwelnbsp;in dit gevoelen niet deelen, en blijft de gevondenenbsp;ontaardingen voor zeer onwezenlijke toevallen honden.

In het tweede gedeelte worden de veranderingen der long van aan de ziekte gestorven of geslagte dieren,nbsp;zoowel in het eerste of chronische, als later in hetnbsp;acute tijdperk, dat is, zoodra de ziekte koortsachtignbsp;en gevaarlijk is, uitvoerig en naauwkeurig behandeld.nbsp;Het op marmer gelijkend aanzien, hetgeen de longennbsp;in deze ziekte verkrijgen, meent hij voor geen kenmerkend verschijnsel te moeten houden, daar zulksnbsp;een der meest gewone gevolgen van eene ontsteking metnbsp;doorzweeting in de runderlong is. Evenwel wil hijnbsp;daarmede niet te kennen geven, dat de hepatisatie bijnbsp;de heerschende Longziekte geene eigenaardige bijzonderheden heeft, en meent hij zulks in de verschillende graden der hepatisatie te moeten zoeken. Wat echternbsp;door hem voor wezenilijke kenmerken moet gehoudennbsp;worden, blijkt niet zeer duidelijk. Aan de waarnemingen en onderzoekingen van Kuers becht Spinola geenenbsp;grootere waarde dan aan andere. Hij zelf houdt denbsp;Longziekte, volgens zijne ondervinding, voor besmettelijk, en brengt tot staving hiervan een aantal eigenenbsp;waarnemingen bij. Ook wordt de reeds door anderenbsp;gemaakte waarneming, dat de Longziekte van het moe-derdier op de jongen kan overgaan, hier bevestigd. Dat

-ocr page 591-

VEE-ARTSENIJKCNDE IN 1841, 1842 EN 1843, nbsp;nbsp;nbsp;131

een reeds eenmaal hersteld dier voor de tweede maal door de ziekte zou aangetast worden, hiervan is hem nooit eenignbsp;geval voorgekomen. Ten aanzien der maatregelen om denbsp;ziekte spoedig uit te roeijen, wordt aan het opsluitings-en afzonderingsstelsel de voorkeur gegeven. Het verbod,nbsp;hetgeen in Pruissen bestaat, om het longziek vee tenbsp;slagten, keurt hij af, en meent daarin een voornaamnbsp;beletsel te vinden, om de ziekte spoedig uit te roeijen,nbsp;dewijl, door het vroegtijdige slagten, niet alleen denbsp;schade kon verminderd, maar ook de gelegenheid totnbsp;eene meer hevige ontwikkeling en uitbreiding der smet-stoffe, voor een groot gedeelte, vernietigd worden.

ONTSTEKING DER WERKTUIGEN VAN DEN BLOEDSOMLOOP.

ONTSTEKING VAN HET HART EN HET HAETEZAKIE.

Sleehts zeldzaam wordt bij onze huisdieren ontsteking van het hart waargenomen: zij is daarom nog weinignbsp;bekend. Sommige Vee-artsen van tateren tijd meenennbsp;eenen zamenhang tusschen het acute rheumatisme en denbsp;ontsteking van het hart opgemerkt te hebben. Mercier,nbsp;(Recueil de Me'd. Vét. 1841, pag. 148) deelt hierovernbsp;eene zeer belangrijke waarneming mede. Een driejarigenbsp;hengst wilde eensklaps niet meer trekken, en werdnbsp;kreupel, even als door een rheumatisehe hoefontstekingnbsp;aangedaan. Het dier werd vervolgens loom, neergedrukt, stijf in de nierstreek; de huid was heet, denbsp;ademhaling steunend en schielijk , de hartslag voelbaar,nbsp;de pols vol en menigvuldig, de slijmvliezen warennbsp;roodaehtig geel; aan het linker voorbeen liep het paardnbsp;aanmerkelijk kreupel, en openbaarde bij het hoeg-gewricht eene groote gevoeligheid. Men hield de

r

-ocr page 592-

4S2

BBRIGT OVER OE UITBREIDING DER

ziekte voor een acute gewrichtS-rlieuniatisme met een« hevige reactie-koorts. De behandeling bestond vooreerst innbsp;een streng dieet en in bet warm houden. Den volgenden dag werd eene aderlating van 8 ponden aangewend'nbsp;Het bloed was rood, stolde in minder dan zeven minuten,nbsp;vormde een naauwelijks twee lijnen dikken bloedkoek,nbsp;terwijl bijna de geheele overige massa door het wittenbsp;gedeelte gevormd werd; daarbij was zeer weinig bloeil-water voorhanden. Verzachtende klisteren werden vervolgens toegediend , en op den schouder scherpe iiiwrij-vingen aangewend. Hierop verminderde voor een grootnbsp;gedeelte de pijn op deze plaats; doeh dezelve kwamnbsp;aan den regter boeg even zoo hevig terug; de aderlatingnbsp;en de scherpe inwrijving op die plaats werden herhaald.nbsp;Op den derden dag waren pijn en kreupelheid verdwenen, maar de ademhaling was klagend, moeijelijk ennbsp;schielijk , met eene aanmerkelijke beweging der flanken;nbsp;in de bronchien werd -blaasbalg-geruisch, maar voornamelijk sterk ademhaling-geruisch waargenomen; bij denbsp;percussie van de borstkas, verkreeg men een’ sterkennbsp;weerklank; de hartslag was bijzonder voelbaar, de polsnbsp;eindelijk vol en schielijk. Eene aderlating van 8 pondennbsp;en scherpe inwrijvingen aan de beide zijden van denbsp;borst werden nogmaals herhaald. Het uit de ader gevloeide bloed stolde binnen 6—7 minuten en vormdenbsp;een’ gelen alhumineusen bloedkoek. Tusschen den zesdennbsp;en zevenden dag volgde de dood. Bij de lijkopening vondnbsp;men de longen groot maar bleek; bij de drukking dernbsp;lucht vielen zij niet te zamen en knapten, indien zij metnbsp;de handen te zamen gedrukt werden; het interlobulairenbsp;celweefsel was daarbij opgevuld. Het hartezakje leverdenbsp;niets bijzonders op. Het hart was groot, de regter

-ocr page 593-

VEE-ARTSENIJKUNDE IN 1841, 1842 EN 184SÏ. nbsp;nbsp;nbsp;133

harlckamer bijzonder uitgezet maar slap. De haarvaten van het inwendige vlies van het hart waren sterk op-geloopen, vooral in de streek der klapvliezen. In hetnbsp;celweefsel onder het inwendig vlies werden vele bloeduitstortingen aangetroffien, en in de holten geelachiig roodenbsp;bloedkoeken, welke van eene groote diglheid en vastheidnbsp;waren en zich in de longader en hare vertakkingen vervolgden en met derzelver wanden vasthingen. In de linker hartekamer werd behalve eenige bloeduitstorting nietsnbsp;buitengewoons gevonden. Alle overige organen warennbsp;verder in den natuurlijken toestand; ook waren denbsp;aangedane gewrichten onveranderd. In een naschrift opnbsp;bovenstaande Verhandeling maakt H. Bouley opmerkzaamnbsp;op de overeenkomst, welke hij meent dat er tusschennbsp;de pijnlijke opzwelling der buigpezen bij influenza en denbsp;besclirevene ziekte bestaan zoude. Ook voegt hij hiernbsp;de zeer opmerkenswaardige waarneming bij, dat, indien eenig prikkelend vocht in het hartezakje ingespoten wordt, door eene kunstmatige opening in dennbsp;linker borstwand, tusschen de kraakbeenderen van denbsp;gde en rib, er dan te gelijker tijd, dat de ontsteking zich op het weivlies van het hart openbaart, eenenbsp;of meerdere ledematen pijnlijk aangedaan worden.

Een geval van ontsteking van het hart, welke met waterzucht van het hartezakje eindigde, beschrijft Wiieat-by in The Veterinarian van 1841, pag. 452.

Loyer heeft, in het Recueil de Méd. Veter. 1841, pag. 592, eene acute pericarditis, met darmontstekingnbsp;verbonden, bij eene koe waargenomen. De toevallennbsp;deden in den aanvang eene aandoening der maagnbsp;van een ontstekingachtigen aard vermoeden, evenwelnbsp;waren zij zeer duister en verward. Aderlatingen,

-ocr page 594-

154 BEBIGT OVEU »K GirSBElDING DER

epsoniszout, slijmige middelen werden zonder eenig gevolg aangew'end. Op den derden dag, toen de ontsteking van het hartczakje duidelijk te onderkennen was, werd de behandeling zuiver ontstekingwerend; op dennbsp;vijfden dag verkeerde het dier in een’ volkomen comateusen toestand, terwijl de kossem zuchtig was opgezwollen, welke zuchtige zwelling zich tot aan de achterste ledematen uitbreidde. Op dit deel werden inwrij-vingen van Linim. ammoniac., en inwendig toongevendenbsp;en pisdrijvende middelen gegeven. Op den zesdennbsp;dag stierf het dier. Bij de lijkopening vond men hetnbsp;darmkanaal, het borstvlies, de longen en het hartezakjenbsp;ontstoken, en in dit laatste en in de pleura eene aanmerkelijke hoeveelheid exsudaat.

Eene dergelijke complicatie van carditis en enteritis heeft Giu-meister (N°. 30 S. 79 en in het Magazinnbsp;von Gürit und Hertwig 1841, S. 62) bij koeijen, welkenbsp;door het mondzeer aangedaan waren, waargenomen. Denbsp;ziekte was van eenen typheusen aard, had zich binnennbsp;twee dagen bij 14 koeijen geopenbaard, en spoedignbsp;den dood ten gevolge.

Hüges , in The Veterinarian 1841, pag. 395, ontkent de waarneming, welke hij vroeger in de voorlezingen aan de Vee-artsenijschool te London, heeft hoeren voordragen, dat bij ontsteking van het hartezakje, de bewegingen van het hart zeer luid en hoorbaar zijnnbsp;en zelfs op eenen afstand van 10—15 schreden zoudennbsp;kunnen waargenomen worden. Hij meent veeleer tenbsp;kunnen stellen, dat onder 20 gevallen van eenvoudigenbsp;ontsteking van het hartezakje, bij 19 de bewegingen van

het hart, door middellijke of onmiddellijke awsew/tatte, in het geheel niet gehoord worden. Bij endocartitis en

-ocr page 595-

vee-abtsenijednde in 1841, 1842 en 1845. nbsp;nbsp;nbsp;13S

bij carditü daarentegen, ook wa,nneer bij ‘pericarditis uitzweeting in het hartezakjc ontstaan was, werd zulksnbsp;waargenomen. Dit gevoelen wordt door een medegedeeld geval van ontsteking van het hart bij eene koenbsp;bevestigd.

In hetzelfde Tijdschrift, pag. 591, deelt Carusle een geval van endocarditis mede, ook bij eene koenbsp;waargenomen. Bij dezelve vertoonden zich zeer moei-jelijke ademhaling, angst en onrust, de zeer hevige bewegingen van het hart geleken op het klapperen van een'nbsp;watermolen, de pols was snel en naauwelijks voelbaar;nbsp;dan eens bewogen de ooren zich zeer levendig heennbsp;en weder, dan wederom waren zij vlak op den kopnbsp;teruggeslagen ; de kaauwspieren werden krampachtignbsp;bewogen, de oogen staarden onafgebroken, en het diernbsp;scheen alle bewustheid verloren te hebben. Nadat eenenbsp;ader geopend was, en nog geen zes ponden bloed waren uitgevloeid , viel het dier om en stierf spoedig daarna.nbsp;Bij de opening waren de buikingewanden gezond, denbsp;longen opgeloopen en met aderlijk bloed opgevuld, hetnbsp;hart scheen uitwendig gezond; toen evenwel de linkernbsp;hartekamer geopend werd, vond men, dat het bekleedendenbsp;• vlies de zitplaats was van eene hevige ontsteking; hetzelve was afwisselend donker en helder rood gekleurd,nbsp;hier en daar waren loodkleurige vlakken, voornamelijknbsp;bij de hart-ooren. De zoogenaamde vleesch-zuilen warennbsp;in bederf overgegaan, hetwelk zich tot de zelfstandigheid van het hart uitslrekte; de regter hartekamer wasnbsp;een weinig ontkleurd, maar overigens gezond: ook denbsp;hersenen waren, eenige ophooping in de vaten uitgezonderd, in den natuurlijken toestand.

Howald (in Hebisu's Repertorium, 1842, S. 35,


-ocr page 596-

136 BGRIGT OVER DE OITBHEIBINO DER

had eene koe laten dooden, welke sinds acht weken aan opblazing en hevigen doorloop onderhevig was. Hetnbsp;kalf, waarvan het 42 weken dragtig was, werd in hetnbsp;[even behouden. Aan de regterzijde van het hartezakjenbsp;hing een etterzak van eene hartvormige gedaante, maarnbsp;grooter dan het hart en van ongeveer S ponden zwaarte fnbsp;aan de linker zijde bevond zich een dergelijke, evenwel twee derde kleinere, zak. Beide bevatten een halfnbsp;geslolden, groenachtig witten, zeer stinkenden etter. Hetnbsp;hart en de longen waren slap en schenen door dennbsp;druk kleiner geworden te zijn. Aan den druk van dennbsp;etterzak op den slokdarm, en de hierdoor verhinderdenbsp;herkaauwing, meent de schrijver de gedurige opblazingnbsp;te moeten toeschrijven.

Onder het opschrift; Hersenontsteking bij eene koe, komt in The Veterinarian 1842, pag. 93 een Verslagnbsp;voor van Tait. De volgende verschijnselen werden daarbij waargenomen. Het dier sprong tegen den muur ennbsp;andere voorwerpen op, schuimde uit den mond en vloognbsp;op ieder, die haar naderde, aan; de bezitter gaf als oorzaak eenen schrik op. Toen het dier vervolgens aannbsp;eenen paal bevestigd was, zoodanig, dat de beweging nietnbsp;geheel belet werd, bleef het immer brullen , uit den mondnbsp;schuimen, en pogingen aanwenden, om op de nabijzijndenbsp;personen aan te vallen, toen het eindelijk, geheel uitgeput, op den grond viel. Men meende eene hersenontsteking te moeten aannemen. Eene aderlating' van 10nbsp;ponden , en vervolgens een sterk afvoerend middel werdennbsp;voorgeschreven; het minste geruisch gaf bij voortduringnbsp;aanleiding tot brullen en opspringen. Den volgenden dagnbsp;was de koe rustiger, de hartslag hoorbaar, en totnbsp;100 malen in de minuut geklommen; vervolgens werden

-ocr page 597-

VEE-ARTSEWJKDNDE IN 1841, 1842 EN 1845. nbsp;nbsp;nbsp;137

dagelijks twee poeders van gember en gentiaan gegeven. De beterschap volgde langzaam, doch was den 1 dagnbsp;volkomen, hoezeer de verzwakking aanmerkelijk was.nbsp;Kuers meent, dat deze ziekte niets anders dan eene geringenbsp;hartontsteking geweest is, en grondt deze meening opnbsp;zijne ondervinding. De bij het dier waargenomene razernij en dolheid konden slechts het gevolg van uitwendige omstandigheden zijn, en een zeker toeval vannbsp;hevige overprikkeling, maar niet van waanzin; ook denbsp;hoorbare en versnelde hartslag, na de aderlating ennbsp;het afvoerend middel, zoude geen minder bewijs voornbsp;eene hartontsteking geweest zijn.

Op gezag van Kcebs hebben wij deze waarneming bij de hartziekten gevoegd; voor ons echter zoudennbsp;dusdanige toevallen, hoezeer dezelve onvolledig opgegeven zijn, en niet overeenkomen met die, welke Lecoqnbsp;(zie boven bladz. 89) bij eene hersenontsteking waargenomen heeft, liever tot eene hersenaandoening doennbsp;besluiten, terwijl het overigens niet ontkend kan worden, dat tegen de verklaringen, vooral tegen de laatste,nbsp;gegronde aanmerkingen kunnen gemaakt worden.

Ontsteking en daardoor ontstane organische verandering der driepuntige klapvliezen bij zwijnen, zijn door Cartwright , in The Veterinarian 1842, pag. 398 ennbsp;595 beschreven. Deze ontaarding bestond daarin, datnbsp;aan de randen van genoemde klapvliezen wratachtigenbsp;uitwassen ter grootte van eenen knikker gevonden werden, welke bij een dezer dieren de opening tusschennbsp;het hart-oor en de kamer zoo vernaauwd had, dat naau-welijks een ganzen-ei daardoor kon gebragt worden. Denbsp;verschijnselen gedurende het leven worden of in het ge~nbsp;heel niet of zijn slechts onvolledig opgegeven.


-ocr page 598-

138 BliUIGT OVER DE UITBREIDING DER

ONTSTEKING VAN DE nAEUORRHOIDAAL-ADEREN.

Eisele heeft in Hering’s R^ertorium, 1841, S. 97, hierover eenc belangrijke waarneming bij eenen hondnbsp;gegeven. Dit gebrek komt niet alleen zeldzaam voor,nbsp;maar wordt ook zelden in zijnen eigenaardigen vormnbsp;herkend. Het dier, waarover hier gesproken wordt,nbsp;was vroeger zeer levendig en aan de vrijheid gewoon,nbsp;werd naderhand echter opgesloten en verloor daerbijnbsp;spoedig de vrolijkheid en den eetlust. Zoodra de hondnbsp;los gemaakt werd, wreef hij den aars tegen den grond,nbsp;of hield dit deel in het water. Bij vermeerdering dernbsp;ziekte werden de oogen wild, de blik gramstorig; denbsp;snuit was heet, en een eenigzins koortsachlige pols konnbsp;waargenomen worden. Vooral naar vloeibaar en dun voedsel en naar water toonde het dier het meeste verlangen.nbsp;De mest werd in geringe hoeveelheid, en van eene zeernbsp;harde hoedanigheid uitgeworpen; de aars was eeniger-mate opgezet en gezwollen, en aan den ondersten randnbsp;waren twee blaasachtige uitwassen van eene roodachtigenbsp;kleur, ter grootte van eene koffijboon, te bespeuren. Bijnbsp;een naauwkeurig onderzoek liet het dier veel pijn blijken , en toen de schrijver met een gebogen vinger eennbsp;gedeelte van het slijmvlies van den regter darm naarnbsp;voren getrokken had, trof hij, op een paar lijnen afstandsnbsp;van den aars, eene menigte blaasachtige verhevenhedennbsp;van de grootte eener erwt of van eene half doorgesnedennbsp;koilijboon aan. Van deze waren 3—6 nevens elkander geplaatst, waarvan sommige roodachtig, andere bleekgeelnbsp;waren; de laatste waren weeker en minder pijnlijk dannbsp;de eerstgenoemde. Bij drukking spoot uit de gele blaasjesnbsp;eene heldere en klare, uit de roode eene bloederigenbsp;sereuse vlocistoffc. Beweging in de vrije lucht, melk-

-ocr page 599-

VEE-ARISENHKÜNDE IN 1841, 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;139

voedsel, daarbij 2 of 3 malen daags een theelepel poeder uit gelijke deelen Tartar, chrystallis., Rad. Rhei, Flor. Sulpk. en Sem. Foeniculi bestaande, werden voorgeschreven en daarmede eenigen tijd aangehouden. Hetnbsp;bevochtigen van den aars met koud water en eene metnbsp;Ol., Papan, bevochtigde, zetpil hadden binnen drie dagennbsp;eene vermindering der toevallen en eindélijk de volkomennbsp;genezing ten gevolge. Gedurende de vier eerstvolgendenbsp;maanden is geene wederinslorling waargenomen.

ONTSTEKING DER PIS EN GESIACHTSWERETÜIGEN.

La Notie heeft, in het Magazin von Gdrit und Hertwig , eenige waarnemingen medegedeeld over de chronische ontsteking van de voorhuid bij de herkaauwendenbsp;dieren. Deze komt bij ossen en hameien meer dan bijnbsp;niet gecastreerde dieren voor, gaat dikwijls in eenenbsp;plastische uitzweeting of in verzwering over, en heeft zelfsnbsp;somtijds de geheele verstoring der uitwendige geslachts-deelen ten gevolge. (Vergelijk het Heelkundige gedeelte),nbsp;Cartwbigkt (in The Veterinarian, 1845, pag. 128), vondnbsp;in het ligchaam van een eenjarig kalf, hetwelk verlamdnbsp;was geworden, en daarbij met de wm, onder verschijnselen van pijn, bloed had ontlast, een gezwel ter diktenbsp;van een half manshoofd en van ongeveer 14 duimennbsp;lengte; hetzelve was in de nierstreek vast met den rug-gegraat verbonden en omsloot den linker pisleider. Dezenbsp;laatste was op IV2 duim afstands van de blaas, welkenbsp;in volkomen gezonden toestand bevonden werd, ternbsp;dikte van een vinger uitgezet, en drong vervolgens innbsp;eene hoeveelheid geronnen bloed in, welke in het gezwel voorhanden was en op zes ponden werd berekend ; van binnen was het geel, als door gal gekleurd.

-ocr page 600-

140 DERIGT OVSIt 1gt;G GITRREIOING DER

Aan het voorste en binnenste gedeelte van dit gezwel had waarschijnlijk eene georganiseerde lympha kringsgewijze lagen gevormd, welke afgeschild konden worden; buitendien trof men aan deze zijde der nierennbsp;en in de buitenste zelfstandigheid kleine verzweringennbsp;aan, overigens waren dezelve gezond. In het knie- ennbsp;spronggewricht was eene tamelijke hoeveelheid etternbsp;voorhanden, welke het beenvlies op eenige plaatsennbsp;aangedaan had. Volgens den schrijver kon de hoeveelheid bloed, welke hier aangetrolfen werd, niet uit denbsp;nieren gekomen zijn, maar zou dezelve aan eene dadelijkenbsp;ziekte van den pisleider, of aan een bestaand aneurisma,nbsp;hetwelk opengebarsten was, moeten toegeschreven worden. Meerdere dergelijke gevallen schijnt hij bij jongenbsp;runderen te hebben waargenomen.

Tomrs onderzocht door den anus een twintigjarig paard, hetwelk aan hevige verschijnselen van moeijelijke,nbsp;waterlozing onderhevig was; hij vond de pisblaas ledig,nbsp;maar hard en verdikt, eenige drukking daarop veroorzaakte hevige pijn. Het dier stierf aan deze ziekte;nbsp;bij de opening waren de wanden van de blaas zeernbsp;verdikt. Op sommige plaatsen was het slijmvlies innbsp;koudvuur, overgegaan en de blaas zelve met eene grootenbsp;hoeveelheid etter en slijm opgevuld. (The Veterinarian,nbsp;1843, pag. 442).

OKTSTEKING DER VROUWELIJKE GESLACHTSDEELEN.

Fass beschrijft in het Magazin von Gürlt und Hert-wiG 1841, S. 3S0, eene, na eene moeijelijke verlossing ontstane, baarmoeder-ontsteking; de verschijnselen en genezing leveren niets bijzonders op.

Over de acute en chronische ontsteking van de eijer-

-ocr page 601-

VEE-ARTSENlJRDfiDE I« 4841, 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;141

«tokken bij merrien, en over de waarschijnlijke oorzaken en gevolgen daarvan , heeft Revnal in hel Recueil de Méd. Ve't. 1843, pag. 313, eenige belangrijkenbsp;opmerkingen medegedeeld. De ziekten dezer deelen waren naauwelijks bij name gekend toen Boulev in 1828,nbsp;later Eieoüet , de aandacht der Vee-artsen daarop vestigden. Gedeeltelijk is deze onbekendheid het gevolg vannbsp;de weinige kennis, welke wij omtrent derzelver oorzakennbsp;hebben, maar waarschijnlijk zouden ook meermalen ziekelijke veranderingen dezer deelen kunnen opgemerkt worden , indien men niet, gelijk meestal het geval is, zichnbsp;bij de lijkopeningen alleenlijk bepaalde, tot de nasporingnbsp;der naaste oorzaak van de laatste ziekte. De naauwkeurigenbsp;kennis dezer ziekte is evenwel vooral daarom belangrijk,nbsp;omdat de onvruchtbaarheid der fok-merrien daarvan schijntnbsp;af te hangen. Uit de ziekelijke ontaardingen dezer deelen , die somtijds van een meer schirreusen aard, somtijds meer fihreus zijn, en welke bij onderscheidene lijkennbsp;gevonden werden, meent de schrijver te moeten opmaken,nbsp;dat zij het gevolg zijn van eene acute, later chronischnbsp;gewordene , ontsteking. Deze ontsteking zoude door eenenbsp;overprikkeling der eijerstokken tijdens de togtigheid,nbsp;en door eene niet bevredigd wordende geslachtsdriftnbsp;veroorzaakt en onderhouden worden. Uit zijne waarnemingen schijnt te blijken, dat de ontsteking zich alleennbsp;bij de eijerstokken bepaalt, zonder dat de baarmoedernbsp;daarin deel neemt Eleocet was wel van gevoelen, datnbsp;het uitvloeijen uit de scheede immer een wezenlijk verschijnsel van baarmoeder-ontsteking was, doch daarnbsp;deze ook bij een der waargenomeue gevallen, tijdensnbsp;het leven , plaats had gehad, zonder dat eene ontstekingnbsp;van dit deel duidelijk blijkbaar was, zoude eene derge-

-ocr page 602-

142 BSRIGT OVER UE UITBREIDING DEB

lijke uilvloeijing door medelijdendheid, tusschen zoo naauw verbondene organen, zeer gemakkelijk kunnen opgewektnbsp;worden. De onderkenning eener bestaande ontstekingnbsp;van de eijerstokken blijft uiterst moeijelijk. Met denbsp;bekende toevallen van hengstigheid, maar in de hoogste mate en langduriger aanhoudend, neemt de ziektenbsp;een’ aanvang; hierna volgen verminderde eetlust ennbsp;dorst, de lippen van de kling zijn gezwollen, en hetnbsp;slijmvlies van de scheede is rood en opgeloopen ; eindelijknbsp;neemt men eene zwelling der achterbeenen en voortdurende gevoeligheid der lendenstreek en van den buiknbsp;waar. Deze verschijnselen blijven 10 of 12 dagen aanwezig, en zouden eene acute ontsteking aantoonen. Denbsp;middelen, welke daartegen moeten aangewend worden,nbsp;verschillen niet van de zoodanige, welke algemeen bijnbsp;ontstekingen gebruikt worden. Indien men nu mag aannemen, dat eene overprikkeling der eijerstokken ontstekingnbsp;kan voortbrengen, zoo kan deze op hare beurt organische veranderingen van die deelen ton gevolge hebben,nbsp;waaruit zal moeten volgen, dat deze ziekte onder denbsp;oorzaken der onvruchtbaarheid zal gerangschikt moetennbsp;worden.

Een ander voorbeeld van ontsteking der eijerstokken, waarbij de verschijnselen evenwel veel heviger waren,nbsp;heeft Stohrer by een 3‘/,jarig paard waargenomen, ennbsp;beschreven in Bering’s Repertorium, 1842, S. 302.nbsp;In den aanvang werden alleen verschijnselen van dys-urie waargenomen; hierbij kwamen vervolgens toevallennbsp;van razernij, eene zeer sterke en voelbare pols, ont-slekingachtige roodheid der slijmvliezen, vermeerderdenbsp;warmte en veelvuldige ontlasting van mest en urin. Nanbsp;eene ontslekingwerende behandeling volgde eene kortston-

-ocr page 603-

VKE-AKTSENIJKDNDE IN 48U, 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;143

dige rust, doch hierop begon het dier heen en weder te trappen, schopte met de achlerbeenen, sloeg naarnbsp;den buik en had een toornig uitzigt; daarna volgdenbsp;aandrang op den regten darm, een aanhoudend geprikkelde toestand van de geslachtsdeelen met vergeef-sche pogingen om het water te lozen, terwijl de razernijnbsp;zoo zeer toenam, dat het paard in geen twee uren konnbsp;genaderd worden; en hoewel het ten laatste tot eenigenbsp;rust kwam, bleef de lust tot slaan en bijten voortduren. Na eene herhaalde rijkelijke aderlating, en hetnbsp;inwendig gebruik van groote hoeveelheden opium ennbsp;kamfer, volgde op nieuw rust en zelf trek tot hooi;nbsp;echter beet het paard in eenen voorgehouden slok metnbsp;de grootste heftigheid. Op den derden dag der ziektenbsp;werd eene groote hoeveelheid rood-gele pis en mest ontlast, waarop het paard rustig bleef. De pols, welkenbsp;eene snelheid van 80—82 slagen gehad had, en zeer voelbaar was, had intusschen eene vermindering van 6—8nbsp;slagen ondergaan, was daarbij zeer zwak en naauwelijksnbsp;voelbaar, terwijl de mondholte warm en de huid koudernbsp;was geworden. Groote onrust openbaarde zich nogmaalsnbsp;in den namiddag: ook de hevigste aandrang op dennbsp;regten darm en de geslachtsdeelen hervatteden zich opnbsp;nieuw, waarbij de geweldigste pijnen kwamen, zoodatnbsp;men besloot het dier uit medelijden te doodeu. Denbsp;voornaamste veranderingen, welke men in het lijknbsp;waarnam, hadden betrekking tot de eijersiokken, vannbsp;welke de linker tot de grootte van een hoender-ei, denbsp;regtcr tot die van een ganzen-ei uitgezet^was. De eerstenbsp;scheen tot op het vleesachtige w'eefsel volkomen gezond,nbsp;de laatste droeg de duidelijkste leekenen van hevige ontsteking. Bij de doorsnijding bleek het grootste gedeelte

-ocr page 604-

144 BERIGT OVER DE UITBREIDING DER

gangreneus te zijn, en inwendig was geronnen en zwart bloed aanwezig. Buitendien werd in de bloedrijke organen en in de grootere vaten veel bloed gevonden. Hetnbsp;buikvlies, de maag, de darmen, bet net, de nieren ennbsp;alle overige buikorganen, zelfs de baarmoeder en denbsp;waterblaas, waren volkomen gezond,

ONTSTEKING VAN DEN ÜIJER.

In de Verhandelingen des Ausschusses des Schafzüch-tervereins für Böhmen, Heft 9, S. 78, heeft Eben-HÓH opgeteekend, dat van 7 schapen, welke aan ontsteking van den uijer leden, 6 door omslagen met koud water genezen zijn. Bij het schaap was denbsp;ontsteking reeds in gangreen overgegaan. De uitkomstnbsp;van deze behandeling was te meer belangrijk, daar dezenbsp;ontsteking eene bijzondere neiging heeft, om in koudvuur over te gaan.

Volgens het jaarlijksch verslag van 1842—1845 der Vee-artsenijschool te München, had men bij tweenbsp;koeijen, aan den uijer ontstekingachtige zwelling en ge-betene wonden waargenomen. Bij het nazoeken van dennbsp;stal vond men een nest van twee groote en dertiennbsp;halfvolwassene slangen (Coluber austriacus) als eenenbsp;bal te zamen gerold; nadat deze gedood waren, blevennbsp;de overige koeijen van de uijerontsteking verschoond.

ONTSTEKING DER EIVLIF.ZEN.

Paüli heeft, in een belangrijk stuk over de verloskunde der grootere huisdieren , in het Magazin von Gürlt und Hertwig , 1842, S. 185, waarop wijnbsp;later gelegenheid zullen hebben nader terug te komen, op bladz. 197, een voorbeeld van ontsteking

-ocr page 605-

VEl’.-ARTSEJilJKUJiDE IN i8 il , 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;145

der eivliezen medegedeeld. Deze ziekte der paarden is bij de boeren bekend onder den naam van roodenbsp;blaas, en beeft, hoewel zij op de verlossing zelve vannbsp;geen’ nadeeligeu invloed is, meestal den dood van denbsp;vrucht ten gevolge. De eivliezen zijn hierbij in groo-tere of geringere uitgestrektheid met een donkerroodnbsp;vaatnet overirokken, daarbij verdikt en murw, somtijdsnbsp;ruig; het vruchtwater is roodachtig troebel, dikwijlsnbsp;vlokkig. De toestand van bet veulen is bij deze aandoening zeer onderscheiden, zeldzaam is het dood,nbsp;dikwijls zwak en ziekelijk, meermalen zelfs schijnt hetnbsp;krachtig en gezond te zijn. Heeft dit laatste plaats,nbsp;zoo blijft het eenigen tijd vlug, tot dat het, ten gevolge van krampen, welke zich meestal zeer spoedignbsp;beginnen te openbaren, sterft. Zelden wordt het hierbijnbsp;ouder dan 14 dagen. In het lijk vindt men de levernbsp;murw en kleurloos, terwijl in het geheele ligchaam eenenbsp;algemeen gele kleur, vooral in het achterste gedeeltenbsp;van het ligchaam, aangetrolfen wordt. iRauER, in zijnnbsp;werk over de ziekten der veulens, beschouwt deze ziektenbsp;als eene wijziging van de veulenziekte, (FüllenlahmeJ.

RHEÜMATISCHE ONTSTEKING.

Over rheumalisrae en rheumatische 'ontsteking bij paarden en runderen, deelt Spooner , in The Veterinarian 1841, pag. 264, eenige waarnemingen mede,nbsp;waaruit hij wil afleiden, dat deze ziekte veel meer voorkomt, dan gewoonlijk wordt aangenomen en zeer velenbsp;kreupelheden, waarvan de naaste oorzaak nioeijelijk kannbsp;onderkend w'orden, daarvan alleen het gevolg zijn. Denbsp;gewrichtsziekte der veulens wordt mede in deze klassenbsp;van ziekten gerangschikt. Bij het rundvee zou de rheu-

V. Dl. nbsp;nbsp;nbsp;K

-ocr page 606-

IIRMGT OVKK DE ÜITDniilDINÖ DEK

matische ontsteking nog meer dan bij de paarden voorkomen , doch de verschillende vormen daarvan onder eene menigte duistere ziektebenamingen verborgen liggen.nbsp;De hier medegedeelde waarnemingen hebben betrekkingnbsp;op het zoogenaamd vliegend rheumatisme, doch bevattennbsp;overigens weinig bijzonders.

Rommel (Zeitschrift von Vix, 1842, S. 440) heeft achtereenvolgend bij 25 paarden eene merkwaardigenbsp;koortsachtige ziekte waargenomen, die zich meestal innbsp;den laten herfst of in den winter openbaarde, en doornbsp;hem aan eenen te warmen stal en aan aardappelenvoe-dering toegeschreven wordt. Beide deze omstandigheden hebben eene sterkere huiduitwaseming ten gevolge,nbsp;en geven daarom meerdere voorbeschiktheid tot onderdrukking daarvan. De meeste door de ziekte aangetastenbsp;paarden, bij welke de schrijver geroepen werd, lagennbsp;op het veld of op de wegen. Het ligchaam was opgezet , gezwollen en met zweet bedekt, de achterste ledematen werden stijf uitgestrekt; de dieren sloegen ennbsp;schopten met de voorste, doch waren overigens opmerkzaam op alles wat rondom hen geschiedde. Grootenbsp;aandrang tot mesten en pislozing werd verder waargenomen , alsmede hitte van de lendenstreek en het kruis,nbsp;roode en drooge slijmvliezen, schielijke ademhalingnbsp;en eenigermate versnelde hart- en polsslag, welkenbsp;laatste nog daarenboven gespannen was. Later vertoonde zich op de ruggestreng en op het kruis eenenbsp;vlakke, pijnlijke en zeer warme zwelling. Deze verschijnselen duurden echter niet langer dan S of 6nbsp;dagen, en zeldzaam was eene behandeling van eenigenbsp;weken noodzakelijk. Om deze ziekte, waardoor voornamelijk de beweegzenuwen en spieren schenen aan-

-ocr page 607-

VEK-ARTSENIJKUNDE IS ISÜj i842 EN d84o. nbsp;nbsp;nbsp;147

gedaan te zijn, te genezen, werd eene aderlating aangewend en inwendig een aftreksel van camille-bloemen met tinctuur van Asa foetida gegeven. Spoedig na het gebruik van dit middel, werd eene groote hoeveelheidnbsp;zuurachtig stinkenden mest en donker gekleurde pis, opnbsp;aderlijk bloed gelijkende, uitgeworpen. Deze ontlastingnbsp;herhaalde zich onder eene langzame vermindering dernbsp;toevallen, vier of vijf malen. Niettegenstaande de grootste inspanning om op te staan, scheen zulks echter voornbsp;de dieren onmogelijk te blijven. Vervolgens werd eenenbsp;likking uit Rad. AUheae, Bacc. Jmip. ad, tinc iv,nbsp;Kali Nitr. unc ii, Tart, Stihiat. unc ^ Natri Sulphur. unc VI, in 8 malen, binnen 1 dag ingegeven.nbsp;Op den rug en het kruis werden koude omslagen vannbsp;natte klei gelegd, waarmede ö—6 dagen wmrd aangehouden. Voor de zwelling op de ruggestreek warennbsp;later scherpe iriwrijvingen, eenmaal zelfs het gloeijendenbsp;ijzer, noodzakelijk.

6EWRICHTSZIEKTE DER VEULENS. (FulUnlahme),

Onder den naam van Artritis beschrijft Darreau (Recueil de Méd. Vet.. 1842, pag. 4S7) eene gewrichtsziekte der veulens, die hij in Frankrijk, in hotnbsp;Departement Eure, heeft waargenomen, en de veulensnbsp;van de geboorte af tot eenen ouderdom van 4 maandennbsp;aantastte. Met deze gewrichtsziekte ging eene zoo hevigenbsp;ontsteking van die deelen gepaard, dat de gewricbts-beurzen en banden spoedig in verettering kwamen. Binnen 12—20 dagen brak de etter naar buiten, en verwoestte de omliggende deelen in zoodanige mate, dat denbsp;beenhoofden van het aangedane gewricht alleen door denbsp;vezelachtige overblijfsels van pezen en banden bleven vast-

K*

-ocr page 608-

U8 BEKIGT OVEU DE UITBREIDING DEH

hangen De trek tol zuigen duurde voort, doch indien de hevigheid der ziekte niet reeds spoedig den dood tennbsp;gevolge had, hetwelk somtijds onder de meest acutenbsp;toevallen op den eersten en tweeden dag plaats had,nbsp;maakte eene toenemende uittering aan hel leven eennbsp;einde. Somtijds ontwikkelden zich in de spieren, omnbsp;de gewrichten, groote verzweringen, welke zich tot innbsp;het bekken en de onderste lendenstreek uitstrekten, innbsp;de huikholtc open braken, en alzoo den dood veroor-»nbsp;zaakten. Indicn deze gewrichts-aandoening zich van hetnbsp;eene gewricht naar het andere verplaatste, vóór zichnbsp;vast tc zetten, was zij gemakkelijker te genezen. Dienbsp;veulens, bij w'clke niet dadelijk na de geboorte het darmkanaal gereinigd werd, werden het spoedigst aangetast.nbsp;Over de oorzaken dezer ziekte vinden wij niets vermeld;nbsp;ook wordt op de voorbehoeding daarvan, door middelen ,nbsp;die op het moederdier werken, niets opgeteekend. Denbsp;behandeling bestond in de aanwending van afvoerendenbsp;middelen, voornamelijk glauberzout, tot 2 drachmen,nbsp;en aloë. Op de pijnlijke gewrichten werd meermalennbsp;Unguent. Popul. ingewreven, hetwelk voor de ettervorming van eene zeer goede uitwerking was.

De Graaf van Holstein in het bezit van merriën, welke jaarlijks een gewrichtsziek veulen ter wereld brag-ten, is zulks te boven gekomen, door drie wekennbsp;voor de geboorte, het moederdier ader te laten, en,nbsp;in plaats van haver, tarwen-meel te geven. Ook geeftnbsp;hij de verzekering, eene Meckelenburgsche merrie tenbsp;bezitten, die bij den vorigen eigenaar drie gewrichts-zieke veulens, bij hem echter, ten gevolge dezer verandering in voedsel, drie volkomen gezond geblevennbsp;veulens heeft voortgebragt. (Amtlicher Bericht ucher die

-ocr page 609-

YKE-AUTSENIJKUNDIÏ IX 1841, 1842 EN 1845. nbsp;nbsp;nbsp;149

Versanmlung deutscker Land- und Forstwirthe zii Do-heran, bladz. 436).

GEWRICHTSZIEKTE DER LAMMEREN. (LammerIdhme).

Verschillende kleinere bijdragen over deze ziekte vinden wij in het Magazin von Kuers. Engelbrecht (1®'quot;]ahrg.nbsp;S. 99; brengt tot derzelver oorzaken, behalve toclit-lucht,nbsp;een bedorven of beschimmeld voedsel en brandewijn-spoeling. Een goed gewonnen, niet al te voedzaamnbsp;voedsel, gelijkmatig voor en na den lamtijd gegeven, en.nbsp;niet al te warme stallen voor het moederschaap en hetnbsp;lam, zijn de beste middelen, om de ziekte voor te komen. Een bezitter verloor de halve kudde aan de gewrichtsziekte, nadat de, door te veel nattigheid bedorven, koornvoedsels door brandewijn-spoeling vervangennbsp;waren. Door het inzouten van het bedorven voedselnbsp;met 4 Berlijnsche maten zout, 'of bij groot bederf metnbsp;6 maten, voor ééne voedering, openbaarde de ziektenbsp;zich veel zachtaardiger. Onder alle geneesmiddelen hadden het ruwe spiesglas, benevens eene dragt aan iedernbsp;been, tijdens het begin der ziekte, de beste uitwerking. De lammeren genazen alsdan in de meeste gevallen binnen drie dagen, terwijl alle middelen, laternbsp;aangewend, zonder gevolg bleven. Indien somtijdsnbsp;eene genezing plaats had, bleven de schapen vervolgensnbsp;sukkelen en stierven meestal voor het 2‘*'gt; levensjaar.nbsp;Steübers waarnemingen, in hetzelfde Tijdschrift, hladz.nbsp;101, schijnen aan te loonen, dat indien eenigenbsp;ziekte der moeder tot het ontstaan der gewrichtsziektenbsp;aanleiding geeft, de aangetaste lammeren altijd verloren gaan. Ook meent hij, dat het vatten van koudenbsp;der lammeren niet zoo zeer de ziekte voortbrengt, als


-ocr page 610-

ISO IIKIIIGT OVEH DE ÜITItliKtDIXO DEK

indien zulks bij de moederschapen plaats gehad heeft. Uit de mededeelingen van Knobelsdorf , (a. p. S. 10 i),nbsp;kan mede blijken, dat een gezond, met de natuur overeenkomstig, voedsel in staat is de ziekte voor te komen.nbsp;Schapen, welke alleen met goed hooi worden gevoederd , bleven bijna geheel vrij van de ziekte, terwijlnbsp;dezelve onder eenc andere kudde, welke met aardappelen klaverhooi gevoederd werd, jaarlijks heerschle. Kxo-BELSDORF beschouwt dezelve als van gelijke natuur metnbsp;de gewrichtsziekte der veulens, en voor erfelijk, zoodatnbsp;eene zorgvuldige uitmonstering der moederschapen dezenbsp;kwaal zal doen verminderen. Egan (a. p. S. lOS) heeftnbsp;waargenomen, dat na het voederen van versche roodenbsp;klaver aan de moederschapen, korten tijd voor het lamineren , zulks den doorloop der lammeren , en later, indien de lammeren reeds eene week oud waren , de gewrichtsziekte veroorzaakte. Hoe meer de moederschapennbsp;in het begin van den dragitijd karig en tegen het eindenbsp;rijkelijk (voornamelijk met groene klaver) gevoederd werden , zoo veel te zekerder volgde de doorloop, en nanbsp;het lammen daarentegen, de gewrichtsziekte. Tegen dennbsp;doorloop werd, met een gunstig gevolg, het volgendenbsp;aangewend; de zieke lammeren werden van de moedersnbsp;afgenomen en zonder voedsel gelaten, lot dat de doorloopnbsp;ophield, dat is, lot dat de streek in den omtrek vannbsp;den anus geheel opgedroogd was. Hoe later dit plaatsnbsp;bad, zoo veel te langer duurde de kuur, zoodat de heviger aangetaste zieken dikwijls 24—36 uren zonder voedselnbsp;bleven. Hierbij dient echter opgemerkt te worden, datnbsp;deze doorloop-ziekte niet het gevolg was van een bedorven, maar wel van een te rijkelijk en krachtig voedsel.

Lorenïz (Oek. Neuigk. und Yerh. 1842, S. 326)

-ocr page 611-

VEE-AUTSHNlJKUNDlï IN 484J, 1842 I5N 1843. nbsp;nbsp;nbsp;131

heeft opgemerkt, dat zoo lang de moederschapen hoofdzakelijk op braakvelden weidende gewrichtsziekte geene plaats had, maar zich eerst later bij veelvuldiger gebruiknbsp;van klaverweide openbaarde. Nadat men de weideplaatsennbsp;dagelijks verwisselde, bield de ziekte geheel en al op.nbsp;De klaverweide schijnt hoofdzakelijk op de melk invloednbsp;gehad en deze schadelijk gemaakt te hebben, want nanbsp;het spenen werd geen ziektegeval waargenomen. Zoonbsp;ook had het gebruik van rood klaverhooi in den winter de gewrichtsziekte ten gevolge, welke echter bij afwisselende voedering met gewoon hooi wederom verdween.

BLOEDVLOEIJINGEN.

Eisele deelt in het Repertorium van Hering 1841, S. 289 een voorbeeld van eene doodelijke neusbloedingnbsp;bij een paard mede. De bloeding was des nachts bijnbsp;eene goed gevoede merrie begonnen, zonder dat hiertoenbsp;eene bijzondere aanleidende oorzaak scheen werkzaamnbsp;geweest te zijn. Men had te laat hulp ingeroepen, daarnbsp;Eisele bij zijne komst in en onder de krib ongeveer 14nbsp;maten helder rood, geronnen, bloed zag liggen , zondernbsp;dat in rekening te brengen, hetwelk in het stroo ofnbsp;hier en daar verspreid was; ook stierf het dier, vóórnbsp;dat eenige hulp kon aangewend worden. Hoogst opnier-kenswaardig is het, dat bij de lijkopening noch in denbsp;longen, noch in de bronchien, noch in het slijmvlies vannbsp;den neus, noch ergens anders, eenig plaatselijk lijden,nbsp;als oorzaak van deze bloedvloeijing kon gevonden worden.

Bij eene tweejarige koe, welke aan eene verbloeding uit den mond en neus, spoedig gestorven was, vondnbsp;Markham (The Veterinarian, 1841, pag. .^28) eennbsp;gedeelte der longen emphysemateus; een ander gedeelte

-ocr page 612-

1S2 BKlilGÏ OVER DE UITBREIDING DER

verhard, met 4 of 5 kleine verzweringen bedekt; de luchtpijp was met bloed opgevuld: ook was in denbsp;eerste maag eene hoeveelheid geronnen bloed voorhanden, hetwelk daarin door het slikken, zooals meermalen waargenomen is, ingekomen schijnt te zijn,

Gillmeister in N». 30, S. dS5 deelt waarnemingen mede over verbloedingen uit de verscheurde arterianbsp;uterina van eene koe, en uit de art. mesenUricanbsp;superior, verscheurd bij een paard. Beide leverennbsp;evenwel weinig bijzonders op.

Eene kritische bloedvloeijing uit de vagina bij eene koe, is door Stolz (Magazin von Gürlt und Hertwig , S.nbsp;5S2) waargenomen. Het dier had algemeene verschijnselen van eene ontstekingskoorts, gebrek aan eetlust ennbsp;stijfheid van de achterste ledematen; deze zwollen opnbsp;den S'!®quot; dag op, werden heet en pijnelijk. Eene aderlating werd aangewend en inwendig een afkooksel vannbsp;vlierbloemen met Nitr. en Natr. Sulphuric, gegeven,nbsp;op den 4^8“ dag eene dragt gezet en d5 grein Rad.nbsp;Helleb. nigr. toegediend. Zonder dat de koe moeitenbsp;deed om te wateren, volgde eene uitvloeijing van diknbsp;zwart bloed uit de scheede, tot eene hoeveelheid vannbsp;ongeveer '/-i kwart; deze uitvloeijing herhaalde zichnbsp;driemaal binnen twee dagen, doch immer in geringere hoeveelheid. Eene bijkomende braking, welkenbsp;steeds volgde, zoodra het dier iets gegeten had, moestnbsp;waarschijnlijk aan het gebruik van den helleborus toegeschreven worden. De genezing volgde spoedig ennbsp;volkomen.

niOEDPISSEN.

PoTHiER (in het Recueil dc Méd. Vet. 1841, pag. 137)


-ocr page 613-

VEE-AP.TSENIJKCNDE W 1841, 1842 EN 1845. nbsp;nbsp;nbsp;135

meent, dat het faloedpissen bij het Rundvee, behalve aan andere oorzaken, voornamelijk aan de geologische gesteldheid der weiden, en aan derzelver ligging moetnbsp;toegeschreven worden, daar het meestal op die weidennbsp;voorkomt, welke sterk beschaduwd zijn, en waar denbsp;bovenste aardkorst op eene laag keisteenen of lei rust,nbsp;terwijl het daarentegen in die weiden, welke, hoewelnbsp;van eene dergelijke ligging, maar die een’ zandachti-gen of kleiachtigen ondergrond hebben, minder ontstaat.nbsp;Dit gevoelen wordt door verschillende waarnemingennbsp;bevestigd. Bij de behandeling zorgt men, in den aanvang, voor eene luchtige plaats, verkoelende en zurenbsp;dranken enz. Worden de verschijnselen heviger of maaktnbsp;de ziekte groote voortgangen, dan wordt het eau denbsp;Babel (zwavelzuur en alkohol), 2 of 5 oneen met 4—6nbsp;pond water verdund, en dagelijks 2 malen gegeven,nbsp;als het meest werkzame geneesmiddel aangeprezen.nbsp;Meerdere, evenwel weinig belangrijke , waarnemingennbsp;over deze ziekte, worden in The Veterinarian vannbsp;d841 gevonden.

Ook Maveksburg , in Hering’s Repertorium, 1842, S. 210, schrijft het bloedpissen aan bej)aalde eigenschappen van sommige streken toe, vooral aan weiden,nbsp;welke met hout begroeid zijn, terwijl hetzelve meestalnbsp;in natte, somtijds ook, zoo als in 1835, in droogenbsp;jaren heerscht. De oorzaak schijnt voornamelijk in planten te bestaan, welke veel looistof bevatten. Anderenbsp;planten evenwel, welke scherpe of aetherische eigenschappen bezitten, Euphorbium, hanevoet, eikels b.v.,nbsp;boombladeren, ook het gebruik van meikevers enz.,nbsp;worden, ofschoon dit reeds sedert lang bekend is, opnbsp;nieuw onder de schadelijke invloeden opgetold.

-ocr page 614-

154

BEIIIGT OVER DE ÜJTBIIEIDING MER

Het begiu der ziekte is meestal moeijeiijk te herkennen. Het schijnt, dat eenige dagen, voor dat zij zich openhaart, de dieren in inelkgeving afnemen, zich dikwijls nederleggen en het hoofd ondersteunen. Bij denbsp;lijkopening vond men het vleesch normaal, maar arm aannbsp;hloed, de nieren mede in den naiuurlijken toestand,nbsp;niet ontstoken, en de vaten van de vliezen der blaasnbsp;met weinig bloed voorzien. De middelen daartegen aan tenbsp;wenden zijn aetherische oliën, zoo als 01. Terebinth.,nbsp;Oleum Petr. enz. Daar de ziekte evenwel dikwijls metnbsp;verstopping gepaard gaat, en zulks meermalen eene oorzaak van den dood is, zoo moet een afvoerend middelnbsp;daarmede verbonden worden, waartoe Haüsiuann denbsp;.Aloë aanprijst. Van deze geelt men 1—D/2 once, opgelost en met 1—l^/anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ol. Terebinth.,, waardoor

de ziekte meestal binnen drie dagen eindigt. Is zij evenwel in eene zoodanige mate aanwezig, dat de melknbsp;bloederig is, dan volgt de dood meestal. Met de behandelingswijze van D''. Lappe , welke tegen het bloed-pissen 1 dr. loodsuiker, in eene halve maat zoete melknbsp;gekookt, en zulks dagelijks tweemaal, geeft, stemt denbsp;schrijver, wegens de bestaande voorbeschiktheid totnbsp;verstopping, niet overeen. Als huismiddel wordt eennbsp;handvol klein gewreven stijfsel aangeprezen.

Over de water-peper (Polygonum hydropiperj , als oorzaak van het bloedpissen, zie men dat gedeelte, waarnbsp;in de geneesmiddelen en vergiften behandeld worden.

In de Neuen Annul, der Mecklenburgischen Land-wirthsch. Gesells. nbsp;nbsp;nbsp;S. 187 , wordt de/{wmea; san-

guineus (bloedkruid) op nieuw ais een voortreffelijk geneesmiddel bij het bloedpissen aanbevolen. Het zoude in Holland door een’ eenvoudigen hoer bekend gemaakt,

-ocr page 615-

VEE-AUTSENIJKÜNDE IN 1841, 1842 EN 1845. nbsp;nbsp;nbsp;155

en door Nüman bevestigd geworden zijn (’). ’s Morgens en ’s avonds geeft men de aangetaste dieren 9 bladen,nbsp;bij heviger beloop drie malen daags. Dezelve wordennbsp;gaarne gevreten en herstellen de ziekte binnen 3 ofnbsp;4 dagen.

HUIDZIEKTEN.

Bociey en Patty hebben in het JtecueU de Méd. Veter. 1842, pag. 728 en 784 een zeer uitvoerignbsp;stuk over de huidziekten gegeven. In het eerste,nbsp;algemeene gedeelte, ontwikkelen de schrijvers hunnenbsp;gevoelens omtrent de wijze, waarop deze ziekten, naarnbsp;pathologische en anatomische gronden, het meest geschikt kunnen onderscheiden worden. Zij meenen, datnbsp;dezelfde rangschikking, die Wilian voor de huidziektennbsp;der mensclien heeft opgegeven, daarin ook voor onzenbsp;huisdieren moet gevolgd worden. Van de werken en 1

1

Iiidien wij wel onderrigt zijn, is deze mededeeling in zoo ver onjuist, dat genoemd middel noch door een’eenvoudigennbsp;boer hier te lande ontdekt, noch de geneeskracht er van doornbsp;Prof. Nüman bevestigd zou geworden zijn. Wijlen Prof. P. Dbies-SEN maakt, in zijne Verhandeling over het bloedpissen, (Vceartse-nijk. Magaz. D. I. bladz. 117) gewag , dat men in Drenthe vannbsp;den wortel van de Rumex sanguineus tegen deze kwaal gebruiknbsp;maakt. Later echter heeft de Heer Baron Sloet van Oldrüv-lENBURG aan den Hoogl. Nüman berigt, dat de bladen van dienbsp;plant een voortreffelijk geneesmiddel tegen het bloedpissen opleveren, en eenige voorbeelden van eene spoedige en zekere genezing , daardoor verkregen , medegedeeld. Prof. Nüman heeftnbsp;dit berigt in het Veeartsenijk. Magaz., D. III, bladz. 270nbsp;bekend gemaakt, zonder daarbij echter te vermelden, dat dezenbsp;wijze van behandeling door Zijn Hooggel. in dergelijke gevallen toegepast, en met eene gunstige uitkomst bekroond is.

-ocr page 616-

130 BEKier OVEIt DE üirBitEIDING DER

onderzoekingen van anderen, vooral van Hacbser, die deze ziekten het meest volledig en naauwkeurignbsp;behandeld heeft, doch hun volkomen onbekend schijnennbsp;geweest te zijn, is geen gebruik gemaakt.

In het tweede, bijzondere gedeelte, hetwelk nog in de latere jaargangen vervolgd moet worden, is denbsp;Herpes van het paard het eerst behandeld. Hierovernbsp;worden drie waarnemingen en eenige wijzigingen ,nbsp;die deze ziekte kan aannemen, opgegeven. Wijnbsp;zullen later, bij de behandeling van dezen ziekie-vorm gelegenheid hebben, hiervan een kort verslag tenbsp;geven.

Hoewel de waarnemingen en bijdragen, waarmede dit gedeelte der msologie jaarlijks verrijkt wordt, vrijnbsp;aanmerkelijk zijn, valt het evenwel niet te ontkennen,nbsp;dat wij met de meeste huidziekten der dieren, vrij onvolkomen bekend zijn; ook zal onze kennis over dezenbsp;ziekteklasse wel immer zeer onvolledig blijven, omdatnbsp;de met haar bedekte en meestal donkergekleurde huid,nbsp;de tijdige, duidelijke en naauwkeurige waarneming dernbsp;verschijnselen, zoo niet onmogelijk, dan toch in denbsp;meeste gevallen hoogst bezwaarlijk maakt.

HEERSCHENDE MOND- EN KLAAÜWZIEKTU.

Voornamelijk in de jaren 1840—1842 heeft deze ziekte zich in verschillende landen vertoond, en aannbsp;vele V^ee-artsen de gelegenheid verschaft, limme denkwijze daaromtrent in het licht te geven. Levigney ('Re-cueil de Méd, Vét. -1842, pag. 761 en 833) heeft harenbsp;geschiedenis en het beloop bij runderen, schapen en varkens , in het departement Calvados, gedurende de jaren 1840—41 beschreven. In The Veterinarian 1843,

-ocr page 617-

vr.E-AUTSENiJKUNDE IN 1841, 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;l,f)7

pag. 79 geeft Yocatt over het lieerschen dezer ziekte in verschillende streken van Engeland een zeer uitvoerignbsp;verslag. Beide deze Verhandelingen zijn lezenswaardig,nbsp;en geven over het beloop der ziekte een Axij naauw-keurig overzigt: nieuwe denkbeelden vinden wij daarinnbsp;echter niet ontwikkeld.

Over de verspreiding dezer ziekte in andere landen, hebben Numan in Nquot;. 46, Heutwig op verschillendenbsp;plaatsen van het Magazin, alsmede Bartels, (waarover straks nader) bijdragen gegeven. Eene menigtenbsp;kleinere geschriften door half-zaakkundigen, sommigennbsp;zelfs door leeken geschreven of zamengeflanst, gaannbsp;wij met stilzwijgen voorbij. Ook de kortere opmerkingen en bijdragen, die door de Engelsche Vee-artsen innbsp;The Veterinarian geplaatst zijn, kunnen overmeld blijven. Door geen van allen wordt onze kennis omtrentnbsp;deze ziekte vermeerderd, te minder daar de Engelscliennbsp;Weinig gebruik maken, van hetgeen buitenslands gedaannbsp;is, en deze ziekte voor hen, in vele opzigten nieuwnbsp;schijnende, met de studie daarvan nog een beginnbsp;moesten maken, toen men in andere landen haarnbsp;reeds voor lang kende.

Baktels (Allgemeine Zeiiung für die Beutschen Land-und Hausuiirthe, 1842, N“. 19) onderscheidt denbsp;metastatische of crilisclie koorts (de blaren die bij dezenbsp;ziekte te voorschijn komen, hoewel tot de wezenlijkenbsp;Verschijnselen der ziekte beboerende, maken als hetnbsp;ware daarvan de crisis uit) ia eene zoodanige, welkenbsp;1) van eencn algemeen normalen bladeruitslag vergezeldnbsp;gaat, of 2) waarbij de bladeruitslag zich slechts aannbsp;enkele dcelen, zooals aan den mond, aan de voetennbsp;of aan den uijcr veriooiit. Bij de eerste geschiedt de

-ocr page 618-

158 BURIGT OVER DE EITBREIDliNG DER

genezing door het verdikken en het daarop volgende uitdroogen van de meer lympathische doorzweeling, bijnbsp;de laatste daarentegen altijd door granulatie en ettervorming. Eene, door toevallige omstandigheden veroorzaakte, congestie schijnt aanleiding tot eene meer plaatselijke aandoening te geven. Als gelegenheidgevendenbsp;oorzaken meent de schrijver de verandering van voedsel, ten gevolge van verschillende weersgesteldheden,nbsp;in de eerste plaats te mogen noemen.

Nüman (in 1N“. 46) rangschikt mede deze ziekte onder de koorisachtige uitslagziekien, welke met de overigenbsp;de eigenschap hebben, dat de dieren, die eenmaal denbsp;ziekte hebben doorgestaan, gewoonlijk, daarvoor laternbsp;of geheel onvatbaar schijnen geworden te zijn, of indien zij op nieuw door dezelve worden overvallen, innbsp;eene geringere male worden aangedaan. Hoezeer ditnbsp;punt, met geene genoegzame zekerheid onvoorwaardelijknbsp;kan vastgesteld worden, en zelfs door sommige Veeartsen voorbeelden van het tegendeel zijn bijgebragt,nbsp;schijnt het terugkeeren der ziekte voor de tweede maalnbsp;bij hetzelfde dier tot de zeldzame uitzonderingen tenbsp;belmoren. Hoofdzakelijk is dit werkje in het licht verschenen met het doel, om onze veehouders met de in-eniingsproeven bekend te maken. ïot dat einde deelt denbsp;geleerde schrijver eenige proefnemingen mede, zoowelnbsp;aan schapen als aan runderen, door verschillende Vee-artsenijkundigen, vooral Duitschers, genomen. Verdernbsp;vinden wij hierin een kort overzigt der verspreiding vannbsp;deze ziekte in ons land, gedurende 1839, en tennbsp;slotte worden de regelen, hoe de inenting behoort ver-rigt te worden, zeer volledig medegedeeld. Gelijk allenbsp;werken van onzen hooggeachten leermeester, munt ook

-ocr page 619-

vnE'ARTSENiJKDSDE IN 18-4!, '1842 EN 1843. 159

dit boekske uit door eene groote belezenheid en rijkdom aan letterkundige kennis. Veeheyen heeft van hetzelvenbsp;eene Fransche vertaling in het Journ. Agric. et Veter,nbsp;de Belgiq. 1842 , pag. 565 gegeven.

Hoewel de voorhehoedings-inenling bij deze epizooti-sche ziekte weinig doeltreffend schijnt te zijn , zoo heeft de nood-inenting echter vele voordeelen. Door Bahtelsnbsp;fPractisches Wochenblatl von 16 Dec. 1841, N“. 50,nbsp;en later, meer uitvoerig, in de Oeonom. Neuigkeitennbsp;1844, N°. 1) worden als zoodanig opgenoemd, 1) dat denbsp;hlader-uitslag veel geregelder is; 2) dat de koorts minder hevig en de ziekte een meer zachtaardig beloopnbsp;heeft, en 5) dat, door het meer geregelde en schielijkenbsp;beloop bij al de voorwerpen eener kudde, eene behoorlijke en doelmatige oppassing en verzorging mogelijknbsp;gemaakt wordt. De schrijver geeft de voorkeur aan dienbsp;inentingsstoffe, die uit de mondblaren, van een doornbsp;algemeenen en goeden blaar-uitslag aangedaan dier genomen is, terwijl de Sloffe, die uil de blaren, welke zichnbsp;aan de voeten gevormd hebben, afkomstig is, nimmernbsp;lot inenting gebruikt moet worden. Op den o’*quot;” of 4'*'quot;nbsp;dag, nadat het dier is begonnen te kwijlen en de lym-pha in de blaren helder is, is zij als het krachtigst tenbsp;beschouwen. Indien de blaren opengebroken zijn , kannbsp;men van het met speeksel vermengde vocht gebruiknbsp;maken. Men veegt, in dit geval, uit den mond vannbsp;het natuurlijk ziek geworden dier een gedeelte van het,nbsp;met smelstoffe bezwangerde, speeksel af, en wrijft datnbsp;op het slijmvlies der tong van het dier, dat ingeëntnbsp;moet worden, zulks moet een uur na de voedering ennbsp;nadat de mondholte behoorlijk gereinigd is, geschieden.nbsp;Reeds binnen 24—36 uren ontslaat de ziekte, waarop

-ocr page 620-

160 IIEIIIGT OVER DE DITBREIDING DER

eene eenvoudige verpleging, lioofdzakelijk week en zacht, evenwel van hel gewone niet zeer afwijkend, voedsel,nbsp;de vereischlen der genezing zijn. Na verloop der eerstenbsp;twee dagen, wordt een zure drank (zwavelzuur metnbsp;water) met een goed gevolg gegeven, terwijl, om denbsp;meerdere congestie naar de voeten, zoo veel mogelijk,nbsp;te verminderen, de dieren ruim gestald moeten worden.nbsp;Indien bij het Rundvee de meststoffen sterk beginnennbsp;te slinken, en de melk blaauwe vlekken verkrijgt, worden, drie malen daags, een half uur voor het voederen , 14 droppelen Acid. Sulphuric, op quart water gegeven; hiermede wordt aangehouden, totdat dezenbsp;verschijnselen verdwenen zijn; later worden 2 lodennbsp;Acid. Sulphuric, op 6 emmeren water toegediend.

Hertwig (Magazin 1842, S. 389) geeft een verslag van eene, door Lehwess bij eene kudde van 900 schapennbsp;gemaakte inentingsproeve; 160 stuks daarvan waren reedsnbsp;kreupel. Hij koos tot inenlingssioffe de zoodanige uit,nbsp;welke van die dieren afkomstig was, waarbij de hoornnbsp;achter aan de ballen nog niet geheel los, doch hetnbsp;afvallen zeer nabij was. Met de hiervan afkomstigenbsp;heldere lympha werden 500 stuks ingeënt binnen op de,nbsp;van haar onibloote, inwendige vlakte van het oor. Nanbsp;verloop van 24 uren ontstond koorts, na 42 uren ontdekte men de sporen van eene hevige ontsteking op denbsp;plaats, alwaar was ingeënt, en na 72 uren eindelijk konnbsp;men reeds bij velen een met vocht gevuld blaasje ontdekken, hetwelk zich, in de meeste gevallen, op dennbsp;dag na de inenting opende, en een’ stinkenden etternbsp;afscheidde. Niettegenstaande de blaren zich op de oorennbsp;vertoonden, werden evenwel, gedurende de eerste 10nbsp;dagen 60 stuks kreupel, deze kreupelheid was echter

-ocr page 621-

VEE-AllTSENUKlINDn I.N 1841 gt; 1842 EN 1845. nbsp;nbsp;nbsp;461

dagen

Van weinig beteekenis, en reeds binnen 2 verdwenen; de overige ingeente schapen bleven hiervannbsp;volkomen vrij, terwijl al de niet ingeente, zonder uitzondering, voor en na kreupel zijn geworden»

Eene dergelijke inentings-proeve is door Bbandes (Organ der Pferdewissenschaft etc. 1843, S. 218) genomen. Nadat reeds bij 3S0 stuks der kudde de ziektenbsp;zich als eene bepaalde klaauwziekte geopenbaard had,nbsp;heeft hij de overige 350 gezonde aan het linker oor,nbsp;met den etter, die van onder den hoorn der ballen genomen was, ingeënt. Dit geschiedde op den 15^®“ November. Op den 15“^®“ daaraanvolgende ontstond koorts, innbsp;eenen ligten graad; ook kon men duidelijk ontsteking opnbsp;de plaats, waar ingeënt was, waarnemen. Op den 174®“nbsp;ontwikkelde zich een met etter gevuld blaasje, hetwelknbsp;op den 19'^®“ open barstte en eenen onaangenamen stanknbsp;verspreidde. Deze blaasjes heelden van den 21®quot;“ tót dennbsp;24»ten pjov., alzoo van den 10''®* tot den 14'^®“ dagnbsp;na de inënting. Van deze ingeente schapen werdennbsp;echter op den 15'^®“ November vijf ooijen, en op dennbsp;jgdea nog zeven ooijen en drie hamels hevig door denbsp;ziekte aangetast. Zij weigerden hun voedsel, blevennbsp;liggen; op de plaats, waar ingeënt was, kwam slechtsnbsp;eene zeer geringe ontsteking, en goede blaren werdennbsp;niet gevormd. Later verloren deze schapen de wolnbsp;en bleven vervolgens ziekelijk. Waarschijnlijk was denbsp;inêntingsstoffe onzuiver en met stinkenden etter verontreinigd.

Giilmeister, in zijne Erfahrungen (N“. 50, S. 74), heeft over de boosaardige klaauwziekte, die zich innbsp;de maanden Junij en Augustus 1859 bij runderen openbaarde , eene uitvoerige bijdrage geleverd. Er ontston-

V. Dt. nbsp;nbsp;nbsp;L

-ocr page 622-

m IIKIIIGT OVI'll Wit UITIIIIEIDING

den lusschen de klaauvven diepe gangreneuse verzweringen, die dikwijls den dood ten gevolge hadden. Ter genezing werden de afgestorvene deelen tot aan hetnbsp;vleesch toe weggesneden, zonder daarbij beenderen,nbsp;banden of pezen te sparen. Daarna werd het gloei-Jende ijzer aangewend, en de wond vervolgens metnbsp;eenige digestief zalf verbonden. Hiertoe gebruikte hijnbsp;meestal gewone terpentijn met poeder van kamfer ennbsp;asa foetida, welk verband twee malen daags moestnbsp;vernieuwd worden.

Mbveh deelt, in het Organ von Bartels, 1843, S. S59, eene waarneming mede over eene klaauw-ziekte der koeijen, waarbij zich op den 42^'”, 14''“nbsp;of 16''“ dag, nadat de blaren ontstaan waren, ennbsp;nadat deze zoowel in de mondholte als tusschen denbsp;klaauwen reeds tot verdeeling waren overgegaan, aannbsp;een, twee, drie, of zelfs aan de vier beenen eene zwelling ontwikkelde, die tot het kootgewricht of somtijdsnbsp;nog hooger opklom, zeer pijnlijk was en in koud vuurnbsp;eindigde. Deze laatste aandoening had in de verschillendenbsp;gevallen eene zeer veranderlijke uitgebreidheid, en bepaalde zich somtijds alleen bij een gedeelte der huidnbsp;van de kroon, of strekte zich tot diep in de deelen uit.nbsp;Voornamelijk werd deze overgang in koud vuur bijnbsp;die dieren waargenomen, bij welke de vorming dernbsp;bladers zwak en langzaam geweest was, of bij koeijen,nbsp;die reeds vroeg eene vermindering in de melkafscheiding,nbsp;welke zich later niet weder herstelde, hadden ondergaan.nbsp;De zieke dieren, die met zaraentrekkende voetbadennbsp;behandeld werden, hadden meer last van deze aandoening dan de zoodanige, waarbij men getracht hadnbsp;eene afleiding op het darmkanaal te weeg te brengen.

-ocr page 623-

'F


vei!-aktsemjkl'j:i)e in 184i, i845i- en 1845. 165

Van de eerste werden eenige als volkomen ongeneeslijk geslagt.

M. voN Frank (Yerhandl. der Landw. Geselhcliaft zu Gratz, Heft 41, S. 141) heeft waargenomen, datnbsp;hel salpeterzuur eene der voortreffelijkste geneesmiddelen tegen de mond- en klaauwziekte is. Hij gaf aan denbsp;aangetaste dieren, drie malen daags, eene oplossingnbsp;daarvan (1 eetlepel salpeterzuur op 10 malen water) tenbsp;drinken. Hoewel zij zulks in den beginne weigerden,nbsp;eindigden zij echter, door den dorst gedwongen, hetzelve in te nemen. Iiidien, na drie of vier malen, ditnbsp;middel gebruikt te hebben, beterschap volgt, wordtnbsp;het verdere gebruik onnoodig; zoo niet, moet men hiermede nog een of twee malen voortgaan, doch de vol-komene genezing heeft meestal voor den S'*®” of 4^®“nbsp;dag plaats, terwijl de ziekte door deze behandelingswijze zoo zachtaardig werd, dat het mestvee bijna geennbsp;verlies aan gewigt ondergaan heeft, het werkvee opnbsp;den 4“*®“ dag wederom tot den gewonen dienst konnbsp;gebezigd worden, en bij het melkvee weinig of geennbsp;melkverlies werd waargenomen. Ook als voorbehoedmiddel, doch in dit geval slechts eenmaal aan tenbsp;wenden, schijnt het salpeterzuur doelmatig te zijn.

MEVERSBUitG, (Organ von Bartels, 4842, S. 554) heeft opgemerkt, dat, bij gelegenheid, dat de mond- ennbsp;klaauwziekte onder de varkens heerschte, de moeder-dieren daarvan bevrijd bleven, terwijl de jongen zieknbsp;werden; indien deze evenwel onmiddellijk van de moeder verwijderd en met koemelk gevoederd worden, dannbsp;bleven zij daarvan verschoond.

Over het nadeelige der melk van koeijen, die door

L*

-ocr page 624-

-164 BEHtGT OVEIt UG UlTnilGIDIKG DEH

lt;le mond- en klaauwziekte aangetast zijn , heeft Pjsxbï, (Journ. Yétér. et Agric. de Belgiq. 1845, pag. 40),nbsp;de reeds bekende voorbeelden van Sagah en Hertwignbsp;met eenige andere vermeerderd. Op een landgoed, waarnbsp;men met het gebruik der melk van hevig aangetastenbsp;koeijen was blijven voortgaan, stierven 5 kalveren ennbsp;11 biggen; op eene andere plaats 8 varkens, die doornbsp;een hevige gastro-enteritis aangetast werden. Op eenenbsp;derde plaats verloor men al de biggen op den ouderdomnbsp;van zes weken, en de kalveren van 45—20 dagen oud.nbsp;Overal, waar tegen den raad van den schrijver, denbsp;melk van zeer zieke dieren gebruikt werd, openbaardennbsp;zich in eenen meer of min hevigen graad de sporen vannbsp;vergiftiging. Indien men daarentegen slechts gebruiknbsp;maakte van de melk van die koeijen, bij welke de ziektenbsp;een meer zachtaardig karakter had, en werd deze nognbsp;daarenboven met water verdund, bleven de dieren gezond. Raikem heeft de melk van zieke koeijen microscopisch onderzocht, en meent op den bodem vannbsp;het vat, waarin de melk opgevangen was, etterbolletjesnbsp;gevonden te hebben, die hij later, bij de herstelling,nbsp;niet meer heeft kunnen ontdekken. Lakmoes wordt doornbsp;deze melk rood gekleurd, hetgeen ook Lombard hoeftnbsp;waargenomen. Volgens den eerste evenwel in eenennbsp;geringen, volgens den laatste in eenen sterken graad.nbsp;Indien de ziekte zeer hevig is, dan is de melk reedsnbsp;dadelijk veranderd. Aan de etterbolletjes wordt ooknbsp;door Petry het nadeelige der melk toegeschreven en vannbsp;daar hare onschadelijkheid, gedurende het tijdperk dernbsp;herstelling. In den omtrek van Aken, waar deze ziektenbsp;in de laatste jaren geheerscht heeft, zijn gedurendenbsp;eenige dagen vele menschen door de spruw aangetast.

-ocr page 625-

VJÏE-AKTSliiMJKUNDE IN 1841, 1842 KN 1845. nbsp;nbsp;nbsp;165

koepokken.

Het werk van Robebt Geelt (N®. 47) is rijk aan grondige waarnemingen, welke deze schrijver gelegenheidnbsp;gehad heeft in zijnen werkkring, in het vruchtbare en aannbsp;overstroomingen onderhevige dal Aylesbury , te maken.nbsp;Behalve de koepokken (variolae vaccinaej kwamen nognbsp;verschillende andere uitslagziekten, alsmede de valschenbsp;pokken meermalen voor, en van deze laatste de gele,nbsp;de blaauwe of zwarte, en de witte.

Ofschoon Geelt de ware koepokken op alle lijden , van de maanden Augustus tot Mei, en in het begin vannbsp;Junij heeft waargenomen, kwamen zij toch meermalennbsp;in het begin of het einde van het voorjaar voor. Bijnbsp;vele dieren was de ziekte zeer zacht, en in het algemeennbsp;was haar beloop goedaardig. Wanneer eene meernbsp;plaatselijke verslimmering opgemerkt werd, was dezenbsp;in de meeste gevallen aan de ruwe behandeling van denbsp;melkers toe te schrijven. Zoowel bij vee, geheel aannbsp;de stalvoedering onderworpen, als bij dieren, die opnbsp;de weide gedreven worden, zag men de ziekte ontstaan,nbsp;die overigens op de bergen niet minder menigvuldignbsp;dan in het dal scheen Ie zijn. In vele gevallennbsp;kon men geene duidelijke verandering in den gezonds-heidstoestand der koeijen opmerken: alleen waren, vóórnbsp;het uitbreken van den uitslag, de uijers en de spenennbsp;gezwollen, gevoelig en heet. Ook bij die dieren, welkenbsp;toevallig besmet waren, kon zelden eenig spoor vannbsp;koorts, of eenig teeken van eene verstoring der gezondheid waargenomen worden. De beste melkgeefstersnbsp;waren, in den regel, aan den overvloedigsten uitslagnbsp;onderhevig. De verspreiding der ziekte in den stalnbsp;verhield zich gewoonlijk zoo, dat in de derde week onder


-ocr page 626-

166 BERIGT OVER BE CITBHEIÜIXG DER

2^ koeijen geene enkele meer gespaard was, en in vijf of zes weken, somtijds iels laier, op den uijer en opnbsp;de spenen geen uitslag meer kon bespeurd worden.nbsp;Deze ziekte werd overigens door de melkers zeer gemakkelijk overgedragen.

De vermelding der plaatselijke kenteekenen van de natuurlijke of door inenting verkregen pokken metnbsp;al de voorkomende wijzigingen, zooals dezelve doornbsp;den sehrijver opgegeven zijn, welke overigens voor denbsp;praktijk zeer belangrijk zijn, zoude aan dit verslagnbsp;eene te groote uitgebreidheid geven. De sporen dernbsp;pokken, die door besmetting worden voortgebragt, warennbsp;zeldzaam voor den 6'’*® of dag, somtijds zelfs nietnbsp;voor den 8“*'quot; of 10'*““ dag te bemerken; slechts bijnbsp;dieren, die eene zeer fijne huid hadden, ontstondennbsp;op den ?gt;'*““ dag kleine roode stipjes. Tusschen dennbsp;10'*““ of lldea dag bereikt de ziekte gewoonlijk harenbsp;hoogte; de overvloedig voorhandene lympha vormt vervolgens , door het in de hoogte drijven van de opperhuid, eene kegelvormige of konische puist. Van dennbsp;14.de® jag af aan zag men, te gelijk met het begin vannbsp;onpasselijkheid, dat de bruine of zwarte eentraalkorsteunbsp;zich vergrooten, en wel zoo schielijk, dat binnen denbsp;20—23 dagen, de natuurlijke zoowel als de toevalligenbsp;koepokken, volgens een normaal beloop, geheel geëindigdnbsp;waren. Men kan alzoo tot op het uitbreken van den uitslagnbsp;4 dagen rekenen, tot de volkomene ontwikkeling dernbsp;puisten de volgende 6—7 dagen, tot de volkomenenbsp;opdrooging 5—6 dagen, en eindelijk een' even zoonbsp;langen tijd voor het afvallen der korsten.

De ontleedkundige onderzoekingen over het zamenstel der puisten zijn nieuw. Ceely heeft gevonden, dat,

-ocr page 627-

Vun-AllTSEMJKUKDK IN IS-H, ’1842 EN 1845. nbsp;nbsp;nbsp;167

vrfór hare volkomene rijpheid onderzocht, derzelver Ideur, harde rand, en de verdieping in het middelpuntnbsp;van eene nieuwe huid afhangen , die zich in het coriumnbsp;vormt, en door de ‘papillen w'ordt afgescheiden. Dezenbsp;huid hangt zeer naauw met de epidermis te zamen,nbsp;en heeft een celachtig weefsel; hierin wordt de lymphanbsp;afgezonderd. De cellen bestaan uit twee concentrischenbsp;rijen, welke door witte straalvormige vakjes, die aannbsp;de convergerende einden met een’ centraalband vereenigdnbsp;worden, van elkander zijn gescheiden. Deze cellige,nbsp;eenigermaté schijnvliesachtige bewerktuiging, hoewel dezelve ten aanzien van het weefsel en de grootte in denbsp;onderscheidene pokken kan verschillen, is een wezentlijknbsp;kenmerk om deze ziekte te onderscheiden. Op den 4^quot;*nbsp;of 5**®“ dag na de uilbotting, wanneer zich meestalnbsp;een kring aan den bodem van de pok vertoont, verbreken, door den aandrang van de lympha, deze cellen en de band, die ze vereenigd hield. De hoeveelheid en hoedanigheid van het vocht wijzigen zich nietnbsp;alleen naar het tijdperk van de ziekte, maar ook naar denbsp;plaats, waar de pok op het dierlijk ligchaam voorkomt.nbsp;Al deze zaken worden door den schrijver zeer volledignbsp;en naauwkeurig uit elkander gezet. Vervolgens wordennbsp;nog de wijzigingen opgegeven, waardoor de koepokkennbsp;bij de koeijen zich van deze zelfde ziekte bij dennbsp;inensch onderscheiden. De koe is (even als de kinderen of de jongen van andere dieren), nadat zijnbsp;eenmaal door de echte koepokken (vaccinekoorts) isnbsp;aangetast, aan eenen puistachtigen uitslag onderworpen,nbsp;die eene groote gelijkheid met de waterpokken heeft, ennbsp;het is geen ongewoon verschijnsel, dat koeijen, welkenbsp;naauwelijks de gewone pokken doorgestaan hebben,

-ocr page 628-

d68 BEKIGT OVER DE UITBREIDING DER

door de valsclie worden aangedaan. De eigenaardige uitbotting van de ware koepok, hare zitplaats, celachtige structuur, hare hardheid en knobbelachtigheid opnbsp;het gevoel, haar langzame en zachte overgang in eenenbsp;puistvormige gedaante , de verdieping in het middelpunt,nbsp;en haar later spits worden zijn in het algemeen genoegzamenbsp;en duidelijke kenteekenen, om de ware van de valschenbsp;koepokken te onderscheiden. Meestal was het zeernbsp;moeijelijk oorspronkelijke, goed vloeibare lympha tenbsp;verkrijgen; de schrijver heeft ze dikwijls in de kleinerenbsp;puistjes van eene latere vorming moeten zoeken. Denbsp;beste lympha is zekerlijk dan voorhanden, zelfs wanneernbsp;zij niet meer helder is, indien de pokken nog niet volkomen de spitse gedaante hebben verkregen. Het vocht,nbsp;hetwelk reeds twintig dagen oud is, kan alleen alsnbsp;goed aangemerkt worden, indien de puist diep in hetnbsp;corium is geplaatst. Wat de schrijver over de inenting der menschen vermeldt, behoort niet tot dit verslag. Alleen kan opgemerkt worden, dat de inentingnbsp;van menschen met oorspronkelijke koepokstolfe in dennbsp;regel moeijelijk was, waaruit hij meent te moeten besluiten, dat in het algemeen de overdraging van denbsp;smetstoffen van de eene diersoort op de andere nietnbsp;gemakkelijk plaats heeft.

Kortelijk laten wij hier nog eenige van de door Geelt genomene inêntingsproeven volgen.

Inenting mn eene koe met oorspronkelijke lympha. Kalveren van twee maanden oud werden dadelijk van de koenbsp;aan den nijer, het oor, en aan de vrouwelijke geslachts-deelen ingeënt. Behalve eene geringe versnelling van dennbsp;pols, volgde geene onpasselijkheid, en hoezeer op dennbsp;2d»n dag de inénlingsplaats vrij hevig ontstoken was,

-ocr page 629-

¦VKIJ-AHÏSKNUKDNDE IiN 1841 , 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;169

vormden de puistjes zich langzaam ; deze ontwiJilielden zich echter regelmatig, en begonnen op den 11'*®“ dag reeds afnbsp;te nemen. Aan het oor vormden de puisten zich mindernbsp;volkomen, doch bevalteden evenwel eene zeer goede sloffe.

Inenting van eene koe met gehumaniseerde lympha (lietrovaccinatio). De schrijver entte eenige kalveren,nbsp;die den ouderdom van een jaar nog niet haddennbsp;bereikt, in den omtrek van de kling en den aars,nbsp;1). met inenlingsstoffe, die meerdere jaren in gebruiknbsp;geweest was; 2). met de zoodanige, welke langer dannbsp;twee jaren was gebruikt; 3). met sloffe van de 19^“nbsp;propagatie en 4). werd eene retrovaccinatie gemaakt,nbsp;met sloffe, dadelijk van het ingeênle dier genomen.nbsp;Deze proefnemingen , die met verschillende opmerkingennbsp;en waarnemingen uitvoerig beschreven worden, zijn alle gelukt; dikwijls echter was de inenting moeijelijk;nbsp;de ontstane ziekte was over het algemeen zachtaardiger , terwijl uit de schoonste vaccinepok van den menschnbsp;slechts kleine, aan lympha arme, puisten ontstonden,nbsp;waaruit de schrijver het gevolg trekt, dat de vaccinenbsp;door de overbrenging op menschen eene zekere wijzigingnbsp;ondergaat. De ouderdom van de lympha schijnt bij denbsp;revaccinalie op runderen van geen' invloed te zijn.nbsp;Deze dieren waren voor verdere besmetting onvatbaar.nbsp;Overigens wordt aan de retrovaccinatie geen voordeelnbsp;toegesebreven.

SoNDERLAND heeft, gelijk bekend is, het eerst de .‘•telling medegedeeld, dat bij de koeijen, door hetnbsp;menschelijk pokgift, eene puist of pokachtige uitslag kannbsp;verwekt worden ('). Dit punt heeft de schrijver mede

p) Vergelijk hiermede de Verhandeling van den Iloogleeraar

-ocr page 630-

170 DKltlGT OVEIl DE UITBREIDIKG DKK

door ijepaalde proefnemingen tracluen le bewijzen. Hij bedekte twee melkkoeijen en eene vaars, welke allenbsp;dragtig waren , met de dekens , waarmede personen, aannbsp;de pokken lijdende, bedekt waren geweest. Na verloopnbsp;van 14 dagen werden deze koeijen nogmaals door men-schelijke pokstoffe, welke 5—9 dagen in glaasjes bewaard was, door het lancet en door setons, aan betnbsp;oor, den uijer en de spenen ingeënt. Later geschieddenbsp;deze inenting nogmaals, maar met versche, voor denbsp;eene met acht dagen oude, en voor de andere metnbsp;zeven dagen oude, pokstoffe, en wel door middel vannbsp;setons en het lancet aan den uijer, de spenen en opnbsp;den rug, terwijl wederom op een der dieren de dekensnbsp;van pokzieke personen gelegd werden. Al deze proefnemingen waren echter tot de voortbrenging der pokkennbsp;te vergeefsch geweest. De schrijver meenende, dat uitnbsp;deze proefnemingen nog geen bewijs kon getrokkennbsp;worden, besloot nogmaals eenige runderen met pok-stoffe (variola) inteënten. Hiertoe maakte hij bij drienbsp;daartoe uitgekozene dieren rondom de schede eenigenbsp;steekjes en entte daarin pokstoffe (variola discretaj. Bijnbsp;N“. 1 had zwelling en het vormen van korsten plaats,nbsp;doch na acht dagen waren al de plaatsen onwerkzaam,nbsp;droog en vastzittende. Vervolgens entte hij hetzelfdenbsp;dier rondom de kling met eaccine-stoffe van een kind;nbsp;hierdoor werden de plaatsen, waar de variola geëntnbsp;was, werkzaam, terwijl ook de vaccine-puist zich goednbsp;ü’’. A. Numan over de koepokken, zooals dezelve natuurlijknbsp;bij het Rund voorkomen en door inenting kunnen wordennbsp;voortgebragt. Utrecht 1831, in 4» met platen, waaropbladz.nbsp;98 en volgende, de proefnemingen van Sonüeuland uitvoerig vermeld en beoordeeld worden.

-ocr page 631-

vK!!-AiiTsi«iJKimi)K IN '1841, 1842 lïN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;17 I

en regelmatig vormde; ook bleef daarna eene inenting met de lympha van variola en de retrovaccinatie zondernbsp;gevolg. N“. 2 werd met 7 insneden en 14 stiftjesnbsp;ingeënt, en twee setons werden onder de kling doornbsp;de huid getrokken. Zwelling en knobbels, zondernbsp;lympha echter, waren hiervan bet gevolg. Na verloopnbsp;van 14 dagen, werd nogmaals pokstoffe (variola dis-cretaj van 7 en 8 dagen in 7 insneden ingeënt, terwijl de stiftjes met lympha eenigen tijd daarin bleven.nbsp;De puisten , die zich nu vormden, hadden volkomen hetnbsp;aanzien van echte pokken, zoodat men des noods lympha voor 39 stiftjes zoude hebben kunnen verkrijgen:nbsp;ook kon op den 8»““ en 10^““ dag nog sloffe verkregen worden. Eene latere inënting met variola-sloffe,nbsp;als ook de revaccinatie, bleven zonder gevolg. Bij N®. 3^nbsp;geschiedde de inënting om de kling met dezelfde sloffenbsp;van dezelfde soort, als welke men voor N®. 2 gebruiktnbsp;had; hierdoor werden knobbels zonder lympha gevormd.nbsp;Veertien dagen daarna heeft men met sloffe van variolanbsp;discreta van 7 en 8 dagen oud, en met sloffe niet oudernbsp;dan 12 uren, uit haarbuisjes, ingeënt. De 8 insnedennbsp;bleven, behalve de grootste knobbel, welke eenigermatenbsp;puistachlig scheen, zonder gevolg. Eene latere revac-cinalie had geene uitwerking. De runderen, welke totnbsp;deze proefnemingen gebruikt werden, waren nog geen viernbsp;jaren oud, hadden alzoo waarschijnlijk de pokziektenbsp;nog niet doorgestaan, en de lympha, waarmede wasnbsp;ingeënt, was afkomstig van schoone, groote en talrijkenbsp;puisten van jonge menschen, die overigens gezondnbsp;waren , en waarbij de ziekte een zeer regelmatig beloop had. Uit deze proefnemingen blijkt: dat bij denbsp;beide eerste gevallen vaccine-puisten ontstaan zijn; even-

-ocr page 632-

172 BEttlUT OVEIl UK UlTBItKIDING DEU

wel oniwikkclden zij zich eenigen tijd later, zoodat zij niet op den 10'*'“, maar op den 15^®“ dag, hare grootstenbsp;hoogte bereikt hadden; uit de pokachtige puist van denbsp;eerste proefneming vormde zich eene echte vaccine-pok,nbsp;en de lympha van deze vaccine-puistcn deed zeernbsp;schoone koepokken bij kinderen ontstaan.

Bij de tweede proefneming weken twee puisten aanmerkelijk van de gewone vaccine-pok af. Zonder de middelkorst te vormen, zakten zij in, doch de terug-vorming begonnen zijnde, volgde deze van den 10'^*quot;nbsp;dag af aan zoo volkomen als bij natuurlijke, toevalligenbsp;en ingeënte, koepokken. De stolTe, hiervan afkomstig,nbsp;had verschillende uitkomsten; indien zij eenig gevolgnbsp;had, hetgeen niet altijd het geval was, bragt zij vol-komene koepokken te voorschijn.

De derde proefneming moet als volkomen mislukt aangemerkt worden. Bij geen dezer dieren was eenigenbsp;onpasselijkheid ontstaan; de eenige toevallen waren eenenbsp;geringe versnelling van den pols van de staartslagadernbsp;en verder hitte en roodheid aan de kling. De uitkomstennbsp;van inentingen bij menschen met de lympha, van denbsp;voornoemde inëntingsproeven afkomstig, behooren niet totnbsp;dit verslag. Geelv maakt verder nog gewag van proefnemingen , welke D'. Basil Thiele in Kasan in 1836 ennbsp;1838 omtrent de overbrenging van variola op koeijennbsp;gedaan heeft, en die aan dezen eveneens als aan hemnbsp;gelukt zijn. Ook hier ontstonden uit vele inëntings-plaatsen slechts weinige puisten. Nog kortelings zoudenbsp;aan een’ zekeren Badcock te Brighton het overbrengen van menschenpokstoffe op koeijen gelukt zijn, ennbsp;van acht daarmede ingeënte kinderen, volgens de getuigenis van eenige Geneesheeren, drie door goede vaccine-

-ocr page 633-

VKK-AUTSEMJKUKni! IX 1841, 1842 EX 1843. nbsp;nbsp;nbsp;173

puisten zijn aangetast. Later evenwel heeft Badcock de inenting van variola op 6 koeijen wederom te vergeefsclinbsp;beproefd; een zeker bewijs, boe raoeijelijk het is deze ziektenbsp;van menschen op koeijen over te brengen. Eindelijk geeltnbsp;de schrijver de verzekering, dat van zijne varioh-vaccine-stoffe, in het groot bij vele inëntings-inrigtingen en ook bijnbsp;de militaire geneeskundige dienst gebruik gemaakt wordt, ennbsp;men geen ander onderscheid in werking van de gewone koe-pokstoffe kan waarnemen, dan dat de eerste zekerder werkt.nbsp;Vóór het gebruik der oan’oto-MCCMie-stoffe, in de inrigtingnbsp;te Glasgow in Schotland, rekende men de mislukte inën-tingen 10 op 100, terwijl bij het gebruik van deze stolfenbsp;slechts 1 op 100 kan gesteld worden. Bij de ontwikkelingnbsp;vertonnen zich slechts zulke wijzigingen, welke men ooknbsp;bij de vaccine-pokken kan waarnemen, en van het jaargetijde , het individu, den toestand van de huid en de inën-tingswijze afhangen. De gekleurde platen geven eene getrouwe en ware afbeelding van de puisten, zooals zij natuurlijk en bij de vermelde inëntingsproeven, ontstaan zijn.

SCHAAPSPOKKEX.

(Slechte gevolgen na de inenting).

Richter heeft, in den zomer van 1839, op drie verschillende plaatsen, ongeveer tijdens het genezen der ingeënte schaapspokken (van den lö**®” tot den 18'^®“nbsp;dag) de mondklem zien ontstaan. De inenting was behoorlijk en met goede pokstolfe door middel van denbsp;inëntingsnaald van Sick, aan het oor geschied; ook konnbsp;hieraan het ontstaan der klem niet toegeschreven worden. Met meer waarschijnlijkheid is eene te spoedige ennbsp;groole afwisseling in temperatuur daarvan de oorzaaknbsp;geweest, daar de dieren des nachts in cenen te warmen

-ocr page 634-

m «ElUGT OVER BE ÜIÏBREIBING ÖER

Stal opgesloten waren , en over dag, bij het waaijen van een' scherpen Oosten wind , werden uitgedreven. Nadat de stal behoorlijk gelucht en afgekoeld was, ennbsp;de herder de kudde niet meer tegen den windnbsp;opdreef, zijn geene nieuwe ziekte-gevallen ontstaan.nbsp;(Magazin von Gürlt und Hertwio, 1841, S. 485).

Koudvuur, na het inenten der pokken, is bij een groot aantal schapen ontstaan, aan welke de operatie,nbsp;gedurende eene groote hitte en tijdens het heerschennbsp;van donderhuijen in Augustus van 1837, uitgeoefendnbsp;was. De inenting geschiedde door twee steekjes aan dennbsp;staart met stolfe, welke van een schaap, hetwelk denbsp;goedaardige pokken had, genomen was. Droüard meentnbsp;als oorzaak daarvan niet alleen eene schielijk plaats gehad hebbende rolachtige ontbinding van de inëntingsstoffe,nbsp;die in den korten tijd tusschen het afnemen en hetnbsp;overplanten der stolfe zoude geschied zijn, ten gevolgenbsp;van den warmen en vochtigen dampkring, te moeten aannemen 5 maar zulks mede aan eene te groote hitte, innbsp;de stallen aanwezig, en aan de donderbuijen te moetennbsp;toeschrijven. De gangrcneuse ontaardingen vertoonden zichnbsp;het eerst op de plaats , waar ingeënt was, en spreiddennbsp;zich over het onderste gedeelte van het lijf uit. Bij eeni-ge dieren ontstond reeds binnen de 8 uren, bij anderenbsp;eerst na 14 dagen, na de inënting eene roode en pijnlijkenbsp;zwelling, ter grootte van een amandel; langzamerhandnbsp;werd dit gezwel grooter, de klieren van de lies zwollennbsp;op, de dieren liepen kreupel, lieten den kop tot opnbsp;den grond hangen; ooren en voeten waren koud, en denbsp;eetlust ging geheel en al verloren. De huid om hetnbsp;gezwel werd violetkleurig, het gezwel zelfs ongevoelig en later koud; in het celweefsel vormde zich

-ocr page 635-

'F


TEE-ARTSENIJKÜNDE IM 1841, 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;173

eene groole hoeveelheid sereute stinkende etter, en ge-heele stukken huid onder den buik stierven af. Na twee of drie dagen volgde de dood. Bij de lammeren nam de inëntingsplaals eene zwartachtig blaauwenbsp;kleur aan, en do ziekte verliep spoediger dan bij andere schapen. Duoüard zegt, dat dadelijk , nadat denbsp;toevallen zich beginnen te openbaren, eene inwrijvingnbsp;van de gezwollene plaatsen met Linim. ammon. denbsp;genezing meestal ten gevolge zal hebben; zoodra denbsp;huid echter violetkleurig was, werden eenige scarifi-catien gemaakt, waarin genoemd Liniment werd ingewreven. Bij eenen nog meer aanmerkelijken graad dernbsp;ziekte, waar reeds stukken huid onder den buik warennbsp;afgevallen, werden diepe insneden gemaakt, de etternbsp;uitgedrukt, en pluksels met geest van Salmiak in denbsp;insneden gelegd, totdat eene goede eltering volgde.nbsp;Om de krachten eenigermate te ondersteunen, gaf mennbsp;raeeldranken met een weinig keukenzout, somtijds olie,nbsp;alsmede een afwisselend gebruik van Gentiaan-v/ovleinbsp;met wijn en azijnzure amoniak. Opmerkenswaardig isnbsp;het, dat na het genezen van de gangreneuse verzweringen , zich bij vele schapen de natuurlijke pokken ontwikkelden, zoodat de inenting bij deze vruchteloos geweest was. (Ree. de Méd, Vét, 1841, pag. 742^.

Guüll (Magazin von Güblt und Hehtwig , 1842, S. 87) merkt op, dat wanneer schapen, die in een'nbsp;gcringen graad door ongansch aangedaan zijn, wordennbsp;ingeënt, de pokken dan wel het regelmatig beloopnbsp;blijven volgen, maar dat zich bij de schapen, die metnbsp;de sloffe van deze werden ingeënt, reeds op den 2'gt;«quot;nbsp;dag eene hevige ontsteking van de plaats, waar ingeëntnbsp;was, openbaarde. Op den 4**'“ lot den S'*®® dag was


-ocr page 636-

176 ItimiGT ovun DE lIlTlIREimNG DER

Let ingeëiite oor in zijnen geheelen oinvang hevig ontstoken , met den S'*'quot; of O'**® dag vormde zich eene gele blaas, waaruit op den of 8®*®“ dag eene gelenbsp;lympha vloeide, die spoedig in het geelbruine ovor-ging en op dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;of 11'^'“ dag, de plaats, waar

was ingeënt, met eene korst overdekte. Waren de in-geënte schapen nog daarenboven ziekelijk of zwak, dan werden zij aan al de beenen stijf en bleven sukkelen.nbsp;In sommige gevallen kwam eerst op den S**®quot; ofnbsp;42'*'“ dag de ontsteking, en op den 46’*'“ tot 21“*»“nbsp;dag volgde de vorming van lympha Bij geen dezernbsp;dieren beeft eene herhaalde inënting gevat.

Steinee, (Magazin von Gürlt undHEETwts, 4812, S. 90) is van gevoelen, dat hoewel de vatbaarheidnbsp;voor de smetstoffen der pokken op sommige tijden bijnbsp;geheele kudden duidelijk aanwezig is, deze echter veeltijdsnbsp;volstrekt ontbreekt, zoodat het somwijlen onmogelijk is bijnbsp;eenig individu , door inënting de pokken te doen ontstaan.nbsp;Uit zijne waarnemingen bij vijf verschillende kudden,nbsp;meent hij de volgende resultaten te kunnen trekken:

4) . dat er sommige invloeden zijn, hoewel onbekend,nbsp;die de vatbaarheid voor de smetstoffe der schaapspokkennbsp;bij de geheele kudden of bij de individu’s van enkele jarennbsp;kunnen doen ophouden; 2). dat een zoodanige invloednbsp;zich niet algemeen uitstrekt, maar bij kleine streken bepaald blijft; o), dat die invloed in die streken nietnbsp;staande is, maar overgaat; 4). dat zijne werking zichnbsp;niet over den geheelen leeftijd van het dier uitstrekt, en

5) nbsp;nbsp;nbsp;dat deze niet immer zoo volkomen is, om allenbsp;dieren van dezelfde kudde of van denzelfden ouderdomnbsp;onvatbaar te maken, maar zich in onderscheiden tijdnbsp;op een grootcr of geringer gedeelte van de kudde kan

-ocr page 637-

VEE-ART8ENUKUM)K IN 1841, 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;17T

uitstrekken. — Eene verouderde of krachtelooze inen-lir.gsstoffe heeft mogelijk tot deze onwaarschijnlijke gevolgtrekkingen aanleiding gegeven, daar eene zoonbsp;veranderlijke vatbaarheid eenigzins onverklaarbaar is.nbsp;Deze weinige waarnemingen kunnen overigens tol nognbsp;toe als geen algemeenen regel aangemcikt worden.

Een’ kwaadaardigen vorm van roodvonk (scarlatina) meent Tobner (The Veterinarian, 1841, pag. 117)nbsp;bij een vijfjarigen ruin waargenomen te hebben. In hetnbsp;begin der ziekte was het dier onrustig, legde zichnbsp;meermalen neder, stond w'eder onrustig op, had koorts,nbsp;geen' eetlust, korte ademhaling, enz. Op den volgendennbsp;morgen was het slijmvlies van den neus met purperroodenbsp;slippen bedekt, de neus gezwollen, en hieruit vloeidenbsp;een walerachtig met bloed vermengd vocht. De huidnbsp;was heet en droog. Op den 3'“'quot; en 4'*'“ dag wasnbsp;de pols lot 70 slagen geklommen en zwak, de borst,nbsp;de buik en de neus, waren nog meer dan vroegernbsp;opgezwollen en de uitgeademde lucht slinkend. Op dennbsp;S'*'quot; en C'quot; dag was de roodheid en de ontstekingnbsp;verminderd, dc maan- en slaartharen vielen echternbsp;gemakkelijk uit. Deze ziekte duurde 14 dagen ; het diernbsp;genas, doch was zeer vermagerd. De geneesmiddelennbsp;bestonden hoofdzakelijk uit Belladonna en Opium.nbsp;Hebtwig gelooft, dat deze ziekte niet voor roodvonk,nbsp;maar voor een acute rolkoorts moet gehouden worden.

Het werk van Riiter (N®. 49) bevat vrij volledig alles, wat tot nu toe over de schurft der schapennbsp;bekend is. De schrijver verdeelt zijn onderwerp innbsp;vier afdeelingen, waarvan het eerste de pathologie dernbsp;schaaps-schurft bevat: het tweede de therapie; het derdenbsp;de policie-maalregelen, die daartegen moeten genomen

V. Deei.. nbsp;nbsp;nbsp;M

-ocr page 638-

i78 BEnlGT OVER 1gt;K OITRHEIOING DF.R

worden, terwijl in het vierde deel de ziekte uit een geregielijk Vee-artsenijkundig oogpunt beschouwd wordt.nbsp;In eene inleiding wordt buitendien een geschiedkundignbsp;ovérzigt der ziekte, en in een aanhangsel de regtskun-dige toepassing der vroeger ontwikkelde grondregelennbsp;gegeven. De literatuur is vrij volledig en het geheelnbsp;een zeer bruikbaar werk.

Bodley en Patté, Recueil de Méd. Ve't. 1845, pag. 799, (zie bladz. 155) hebben van herpes de volgende wijzigingennbsp;beschreven: 1). herpesphlyctenoides van het slijmvlies vannbsp;den neus, welke zeer veel overeenkomst heeft met dennbsp;acuten kwaden droes, doch slechts acht dagen duurde; 2).nbsp;een dergelijk geval, waarbij de zweren binnen drie dagennbsp;genazen , en 5). eene met de vorige overeenkomendenbsp;aandoening, doch waarbij niet alleen het slijmvlies vannbsp;den neus, maar ook do algemeene bekleedselen werdennbsp;aangedaan, zoodat zulks op kwaden droes en worm geleek; de genezing had echter binnen vijf dagen plaats.nbsp;Om dezen herpetischen uitslag behoorlijk van den kwadennbsp;droes te onderscheiden, worden de volgende bijzonderheden opgegeven : vóór het ontstaan van den herpes isnbsp;het slijmvlies van den neus, ten gevolge der algemeennbsp;verspreide ontsteking, gelijkmatig rood, daarna ontstaannbsp;op hetzelve kleine, juist omschrevene vlakjes, in welkernbsp;middelpunt zich het epithelium, door ophooping vannbsp;eenige droppelen serum, opligt. Deze zakjes, welke metnbsp;een’ rooden rand omschreven zijn, vormen de blaasjesnbsp;(vesiculaej; zij zijn in den aanvang doorschijnend, dochnbsp;worden spoedig, wegens het troebel en dikker wordennbsp;van het serum, geelachtig; vervolgens openen zij zichnbsp;en vormen dan kleine omschrevene wondjes, die heldernbsp;rood zijn. Binnen 24 of 50 uren herstelt zich het

-ocr page 639-

VEE-ARTSENUKraDE IN 1841, 1842 EN 1845. nbsp;nbsp;nbsp;179

epithelium, en van het wondje blijft geen spoor overig. Indien er eene menigte van deze blaasjes bij elkandernbsp;zijn, en deze te zamenvloeijen, is het onderscheidnbsp;tusschen kwaden droes en genoemde aandoening nognbsp;nioeijelijker te bepalen, ten minste voor den oogen-blik, doch binnen weinige dagen kan alle onzekerheid ophouden, daar bij den kwaden droes een chanker,nbsp;en hier eene eenvoudige loslating der opperhuid ontstaat.

Eene dergelijke ziekte als deze is vroeger door Dard (Reeueil de Méd. Vet. 1840, pag. 600), onder dennbsp;naam van Rhinite pemphygmde, beschreven.

Heckmeyeu heeft eene belangrijke waarneming van Herpes circinmtus bij paarden, in het Magazin vonnbsp;Gübit und Hehtwig, 1841, S. 277, beschreven ennbsp;afgebeeld.

Een bijzonderen vorm van huiduitslag bij een goed gevoed tienjarig paard beschrijft Geelach (Magazinnbsp;von Gdult und Hertwig, 1841, S. 210). In het begin van Maart had het dier op verschillende plaatsennbsp;van zijn ligchaam verdikkingen van de huid, zoo grootnbsp;als een Thaler, welke eene juist omschrevene pijnlijkenbsp;ontsteking van het corium scheen te zijn, waarvannbsp;vervolgens na 24 uren, zonder dat zich blaasjes gevormdnbsp;hadden, de haren, ter grootte van een Silbergroschen,nbsp;uitvielen, terwijl ook te gelijker tijd de opperhuid zichnbsp;losliet. De huid was zeer rood en als met naaldennbsp;doorstoken, en zweette eene groote hoeveelheid gelenbsp;lympha door, welke als bruine korsten aan de harennbsp;opdroogde. Na vijf dagen werden deze afscheidendenbsp;plaatsen droog, de korsten vielen af, en de kleine ont-bloote plaatsen van de nog eenigermate roode huidnbsp;werden met dunne doorschijnende roofjes bedekt, de

M*

-ocr page 640-

180

BEBICIT OVER DB DITBBEIOING DER

zwelling en pijn verminderden langzamerhand, terwijl evenwel de haren, voor zoo ver als de huid verdiktnbsp;was, bleven afvallen. De ziekte duurde 20 dagen;nbsp;andere verschijnselen, zooals koorts, verminderde eetlust en huidjeukle waren niet aanwezig. Ter genezingnbsp;werden eerst Natr. sulphuric., vervolgens Oleum tere-binthin. en Bacc. juniperi, en uitwending een linimentnbsp;van Sapo virid. en Ol. terebinthin. aangewend.

Een epizootisch huiduitslag, waardoor van 200 Ar-tillerie-paarden, binnen IS dagen, 192 aangetast werden, deelt Godx (Recueil de Méd. Vét. 1842, pag. 807) mede. Deze ziekte zoude gedeeltelijk aan hetnbsp;gebruik van slecht hooi en slroo, gedeeltelijk aan denbsp;groote hitte van Junij en Julij, moeten toegeschrevennbsp;worden. Ook bij de laudpaarden werd door dezenbsp;oorzaken dezelfde ziekte voortgebragt. De schrijvernbsp;meent, zonder eenigen twijfel, deze ziekte als eeue besmettelijke te moeten aanmerken, zoowel omdat acht,nbsp;van de batterij afgezonderde, paarden daarvan bevrijdnbsp;bleven, terwijl zij zich over de naastbijstaande zeernbsp;spoedig verspreidde, alsook, omdat zij door inenting,nbsp;indien namelijk stof en schilfers, van de zieke dieren afkomstig, op de gezonde gestrooid werden, konnbsp;voortgebragt worden. Alleen dan, wanneer de uitslagnbsp;zeer overvloedig was, stoorde zij eenigermate de gezondheid; gelijktijdig echter en mede ten gevolge vannbsp;het slechte voedsel, werden drie paarden door eenennbsp;hevigen hoest, vier door long-ontsteking en zes doornbsp;acute darmontsteking aangetast, terwijl één’ aan allenbsp;vier beenen kreupel werd. De puisten, welke zichnbsp;voornamelijk op de schouders, den rug en het kruisnbsp;vertoonden, en waardoor de haren werden opgerigt,

-ocr page 641-

tee-artsenijkdnde in 1841, 1842 en 1843. nbsp;nbsp;nbsp;181

waren zeer verschillend: soms hadden zij de grootte van linzen, waren kegelvormig en hard, en vormdennbsp;aan de pnnt een serues blaasje; somtijds waren hetnbsp;groote builen, die na eene hardheid en ruwheid dernbsp;huid volgden. Inwendig vond men bij alle eenenbsp;gelijkvormige luberkelachtige massa, welke nog eenigenbsp;dagen onder het mes knitterde. Gewoonlijk verdeeldennbsp;zich deze puisten; bij veronachtzaming echter nam haarnbsp;getal toe, en er ontstonden inwendige ziekten. Pogingnbsp;tot wrijven en jeuken was niet aanwezig, ook werdennbsp;geene mijten waargenomen. De behandeling bestond innbsp;zuivering der stalgereedschappen, bij bloedrijke dierennbsp;in aderlating, het inwendig gebruik van glauberzout ennbsp;zwavel, en uitwendig in wasschingen met prikkelende,nbsp;zelfs hevige , ontsteking opwekkende, middelen.

LOSLATINO VAN STUKKEN HUID.

Steineb heeft, in het Magazin von Görlt und Hertwiq, 1843, S. S3, eene waarneming medegedeeld omtrent eenenbsp;merkwaardige epizootische huidziekte , welke alleen wittenbsp;of bonte paarden, in een gedeelte van het regerings-distrikt Gumbimen, aantastte. Zonder eenige voorafgegane onpasselijkheid of koorts, zwollen onder verhoogdennbsp;warmtegraad en pijn de witte huidvlekken op, rimpelden in 2 of 5 dagen te zameii, en vormden eenenbsp;drooge lederachtige korst, welke door verettering werdnbsp;afgestooten; gedurende dit laatste tijdperk openbaardenbsp;zich eene zachte koorts met verminderden eetlust, hetgeennbsp;gedurende 2 of 3 dagen aanhield. De grenzen van hetnbsp;huid-versterf bepaalden zich immer bij de witte plaatsen , en waren daar ten juiste omschreven. Schimmelsnbsp;zonder bijzondere teekens bleven onaangetast. In gemeld

-ocr page 642-

i82 BEItlCT OVER DE UITBREIDING DER

distrikt waren bijna geene wit geteekende paarden, die niet aan deze ziekte onderhevig waren. Bij alle dierennbsp;bad zij een goedaardig karakter, terwijl een goednbsp;dieet met eenvoudige uitwendige middelen toereikendnbsp;waren om dezelve te genezen. Als gelegenlieids-oorzakennbsp;konden, naar alle waarschijnlijkheid, de met honig-en meeldauw verontreinigde wikken aangemerkt worden.nbsp;Alleen de paarden, die daarvan gegeten hadden , werden ziek. Met de verandering van het voedsel verdweennbsp;de oorzaak, en met deze de ziekte.

Eene dergelijke, en door dezelfde oorzaken voortge-bragte, heerschende ziekte werd, een jaar later, in de maanden Junij lot Augustus 1842, door Schrede innbsp;Stralsund waargenomen (in hetzelfde tijdschrift, 1843,nbsp;S. 479). Ook in dit geval bepaalde het afvallennbsp;der huid zich alleen tot de wit gevlakte plaatsen. Denbsp;ziekte vertoonde zich hier evenwel als eene zachtaardigenbsp;zinkingkoorts; te gelijker tijd braken kleine, doorschijnende , blaasjes op het slijmvlies der mondholte uit, terwijl de oogleden en de conjunctiva werden ontstoken. Denbsp;schimmels waren niet minder dan andere paarden aan denbsp;ziekte onderhevig, doch, bij derzelver speelsoorten, werdennbsp;alleen de witte plaatsen aan het hoofd en de voelen aangedaan. Ook de oogontsteking was bij deze zachtaardiger;nbsp;bij geheel donkere paarden evenwel zoo veel te heviger,nbsp;zoodat het afvallen der huid bij de eerste als een afleidendnbsp;middel scheen te werken. De plaats, waarvan de huidnbsp;later afviel, was eerst warm, gezwollen, gespannen,nbsp;zeer pijnlijk, en het haar verward; na cenige dagennbsp;krompen de stukken huid in een, en lieten zich ondernbsp;eene geweldige jeukte, van den rand naar het middelpunt,nbsp;los, veretterden en genazen daarna spoedig. Ter

-ocr page 643-

vEK-ABTSKNijKONDE if( 1844, 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;185

ïelfden tijde hecrschleu onder de schapen de pokken, en bij hel rundvee cene zinkingachtige oogontsteking.nbsp;De behandeling van deze niet besraeltelijke ziekte bestond voornamelijk , bij hevige ontsteking, in eenc aderlating; uitwendig in oogwasschingen met eene oplossingnbsp;van Zinc, oocyd. sulp., en voetbaden van zee- of zoutnbsp;water. Somtijds moest, om etterverzakking voor tenbsp;komen, aan de kroon eene opening gemaakt worden.nbsp;Op de aangedane plaatsen van het hoofd schenen warmenbsp;omslagen meer goed te doen dan koude. Overigensnbsp;gaf men droog voeder, voornamelijk koornvoeder; hetnbsp;wrijven en jeuken, hetwelk de dieren immer trachtennbsp;te doen, werd zoo veel mogelijk belet. Binnen 8 of 14nbsp;dagen waren de paarden weder tot den arbeid geschikt.

Bij het rundvee is het afvallen van stukken huid niet zeer zeldzaam, doch komt alsdan sporadisch voor.nbsp;Feldhaoer deelt, in het Magazin von Gorlt und Hertwionbsp;1842, bladz. 469 ,¦ mede, dat een os met eenigenbsp;stieren, in een zoo hardnekkig gevecht gekomen was,nbsp;dat zij niet uit elkander konden gebragt worden; denbsp;os eindelijk overwonnen, viel daarbij in eene sloot.nbsp;Een uur daarna kon het dier nog niet van de plaatsnbsp;opstaan, de huid werd over het geheele ligcbaam zoonbsp;hard als steen, en klonk even als hol blik; aan dennbsp;hals en de borst hadden de huidplooijen zich te zamennbsp;geschrompeld. Allengskens geraakte de geheele huidnbsp;los, zoodat zij er bij stukken kon afgenoroen worden.nbsp;Deze loswording eindigde binnen 4 weken, en na 9nbsp;maanden waren de huid en de haren, van dezelfdenbsp;kleur als vroeger, wederom aanwezig.

WiiKE, in hetzelfde Tijdschrift, 1843, S. 204, deelt een dergelijk geval roede. Eene koe werd door eene

-ocr page 644-

BERIGT OVER DH UITBREIDING DER

ontstekingachtige ziekte der huid en hersenen aangetast, doch genas hiervan binnen twee dagen; daarna werdnbsp;de huid aan de ooren, lenden, later onder aan denbsp;voeten en aan den staan hard, en viel eindelijk binnennbsp;tien dagen af, waarna de buid en de haren zich opnbsp;nieuw vormden.

Het gebeele uitvallen der haren heeft Koller bij een paard waargenomen. Een achtjarige licht-bruine merrienbsp;verloor voor vier maanden, met uitzondering van denbsp;manen en den luaantop, alle haren van de algemeenenbsp;bekleedselen, zonder daarbij een oogenblik ziek geweestnbsp;te zijn. Het paard bleef goed gevoed, was echter geheel naakt, zwart en glimmend, gelijk het waarschijnlijknbsp;ook in hel vervolg zal blijven. Ook het veulen, waarvannbsp;het dier in dien tijd dra'gtig was, is naakt geborennbsp;en tot nog toe zoo gebleven. Eene oorzaak, welke totnbsp;dit uitvallen der haren, zoowel bij de moeder als bijnbsp;het veulen aanleiding had gegeven, kon niet gevondennbsp;worden. (Bering’s Repertorium, 1842, bladz. 306).

De Gangreneuse eiehte aan de kroon, welke onder het rundvee in de Yereenigde Staten voorkomt, ennbsp;door Randall, in the Veterinarian, 1842, pag. 622nbsp;beschreven is, moet waarschijnlijk ook hier vermeldnbsp;worden. Evenwel is het niet bepaald, of dit aan denbsp;kroon ontstane versterf door de koude of wel doornbsp;eene inwendige ziekte veroorzaakt was. Deze gevaarlijkenbsp;ziekte komt jaarlijks in den winter terug, begint metnbsp;eene ligie zwelling en stijfheid in het beneden einde dernbsp;achterpooien, doch klimt, als eene slepende ontsteking, allengskens, bijna onmerkbaar en zonder veretteringnbsp;tot eene aanmerkelijke hoogte. Tot dit tijdperk zijn denbsp;dieren gezond en hongerig. Met de hoogte der ziekte

-ocr page 645-

VKE-ARTSENIJKDNDE IN 1841, 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;185

Sterven de aangedane weeke deelen af, worden zwart, droog, hard en Icderachtig, zijn ongevoelig en met eennbsp;weinig donker bloed voorzien; dit versterf verspreidtnbsp;zich echter niet hooger dan 2 of 3 duimen boven hetnbsp;kroongewricht, en is met zeer scherp begrensde randennbsp;van het gezonde gedeelte afgescheiden. Met het beginnbsp;van het voorjaar neemt de kreupelheid toe, terwijl denbsp;dieren daarbij sterk vermageren; in den zomer is zulksnbsp;aanmerkelijk vermeerderd, en het gaan bijzonder moei-jelijk. Eindelijk hangen de gewrichten nog slechts doornbsp;de banden aan een, en de verstorven deelen vallen weg.nbsp;Bij een’ geringeren graad der ziekte wordt geen versterf waargenomen, maar de hoef groeit alsdan zeernbsp;sterk, zoodat het dier op de ballen gaan moet. Overnbsp;de oorzaken van deze aandoening wordt ons door dennbsp;schrijver weinig medegedeeld; hij meent zulks aan hetnbsp;gebruik van het moederkoorn te moeten toeschrijven,nbsp;hetwelk bij de inenschen het drooge versterf te weegnbsp;brengt, en welk moederkoorn, in die streken ook aannbsp;de Poa pratensis in groote hoeveelheid voorkomende,nbsp;bij de runderen eene dergelijke ziekte zoude kunnennbsp;vóórtbrengen.

Over de mededeeling van de mok der paardén, van de koepokken der koeijen, van het mond- en klaauwzeer,nbsp;en van de schurft der dieren aan den mensch, zie mennbsp;de bijdrage van Bernh. Ritter , in Hdfeland’s Journ.nbsp;der pract. Eeilh., 1841, stuk 11 en 12.

Dat de mondkorst der kalveren, en in het algemeen de herpes der runderen op de menschen overgaat, isnbsp;door eene waarneming van Kraose en Ritter bewezen.nbsp;(Magazin von Gdblt und Hebtwig, 1841, S. 259).


-ocr page 646-

186 BURIGT OVER DK CITBREIOING DKR

Ook Heckiueijes heeft den overgang van herpes van den hond op den raensch -waargenomen. Ibid. S. 282.

ZIEKELIJKE AFSCHEIDINGEN.

DOORLOOP DER LAMMEREN.

Egan ('Zeitschrift von Keurs, 1842, S. 106) deelt eene waarneming mede, waaruit blijkt, dat het ontslaannbsp;dezer ziekte veroorzaakt kan worden door invloeden,nbsp;die reeds veel vroeger en alleen op het moederdiernbsp;gewerkt hebben. Twee maanden voor het lammennbsp;werden twee schaapskudden bij elkander gebragt, ennbsp;gezamenlijk op een en dezelfde grasweide gedreven.nbsp;Ofschoon beide kudden hetzelfde voedsel verkregen, ennbsp;belde lot denzelfden voedingsloestand gekomen waren,nbsp;verloor de eene kudde niet alleen veel meer lammerennbsp;aan den doorloop dan de andere, maar ook werdennbsp;bij de eene kudde allen aangetast, terwijl bij de anderenbsp;weinig gevallen waargenomen werden. De eerstgenoemdenbsp;kudde was voor het te zamenbrengen karig gevoederd,nbsp;en eerst later in een’ goeden toestand gekomen.

Verder meent Egan, dat eene rijkelijke voeding der moederschapen met groen voeder, voornamelijk met ver-sche klaver, gedurende de laatste weken der dragt, alsnbsp;eene dikwijls plaats hebbende oorzaak van den doorloopnbsp;moeten aangemerkt worden, terwijl het gebruik van ver-sche klaver dadelijk na het lammen, de gewrichis-ziekte dernbsp;lammeren ten gevolge heeft. Vergel, boven op bladz. ISO.

PISVLOED , LADTERSTAL , DIABETES.

Verheven (Journ. Yèt. et Agric. de Belg., 1845, pag. 173) heeft, tegen den pisvloed te vergeefsnbsp;het ijzervitriool aangewend; bij een langdurig gebruik

-ocr page 647-

¦VEE-ARTSENUKüNnE IN i841, 1842 EN 1845, nbsp;nbsp;nbsp;187

van dit middel gaat de eetlust geheel en al verloren, de mond wordt warm en droog, en eindelijk ontstaatnbsp;eene gastrisehe darmontsteking. Ofsehoon de door denbsp;ziekte aangetaste dieren gaarne veel drinken, lusten zijnbsp;evenwel het water niet, waarin dit middel opgelost is.nbsp;Daarentegen heeft de schrijver, reeds sedert 12 jaren,nbsp;en immer met een gunstig gevolg, bij verschillendenbsp;paarden, welke tot ongeveer vier in getal jaarlijks doornbsp;diabetes worden aangedaan, van de Bolus armena gebruiknbsp;gemaakt, In een etmaal worden 2—5 oneen, tot poeder gestampt , met een drank vermengd, of als likking ingegeven.nbsp;Nimmer heeft dit middel gefaald, doch ook nimmer isnbsp;het gedurende den hevigsten trap der ziekte aangewend.

Ghables Faber (in hetzelfde Tijdschrift, bladz. 279) had, gedurende acht dagen, een paard, hetwelk reedsnbsp;drie weken aan pisvloed onderhevig was, te vergeefsnbsp;met bittere en zamentrekkende middelen behandeld.nbsp;Vervolgens gaf hij inwendig */j once tinctuur van spaan-sche vliegen, gedurende 5 dagen, des morgens nuch-teren, in een slijmig omhulsel, en liet daarbij, eeuigenbsp;malen daags, sterke inwrijvingen met dezelfde tinct. opnbsp;de nierstreek aanwenden. Zulks had ten gevolge, datnbsp;er zich op den derden dag, na bet gebruik dezer middelen , eene hevige pijn in de nierstreek openbaarde;nbsp;de eetlust had daarbij geheel opgehouden, de pislozingnbsp;was zeer moeijelijk, eenigzins bloederig, en werd slechtsnbsp;in eene geringe hoeveelheid ontlast; meermalen kwamnbsp;de roede uit den koker. Na deze hevige verschijnselennbsp;was men genoodzaakt met het gebruik der spaanschenbsp;vliegen te eindigen. Den volgenden dag evenwel, werdnbsp;reeds eenige beterschap waargenomen, en na verloopnbsp;vau 4o dagen was de waterlozing geheel lot den

-ocr page 648-

188 BEDIGT OVER »E UITBREIDING DER

natuurlijken toestand teruggekeerd. Op dezelfde wijze werkte ook dit middel bij een tweede paard, waar denbsp;Bolus armena zonder gevolg gegeven was. Echternbsp;had in dit geval de uittering reeds groote vorderingennbsp;gemaakt.

ALBDMINDRIE.

Van deze ziekte heeft Pebcivah vier gevallen waargenomen (The Veterinarian, 1841, pag. 7). Zij kwam slechts bij volwassen dieren en nimmer in den zomernbsp;voor. Alle genazen, doch bij één paard had we-derinstorting plaats. De symptomen waren zeer verschillende, en de onderkenning kon alleen uit de urinnbsp;blijken: want indien deze gekookt of met sublimaat ofnbsp;met azijnzuur behandeld werd, ontstonden er een stremselnbsp;of eiwitachtige vlokken. Percivall meent, dat de eiwitnbsp;houdende urin het gevolg is van eene verstoorde ver-rigting, maar niet aan eene ontaarding van de nierennbsp;moet toegeschreven worden. De geneeswijze was innbsp;den beginne ontstekingwerende en van de nieren afleidende; na het verdwijnen der koorts, was opium eennbsp;der beste middelen.

Ook Markham deelt van deze ziekte een voorbeeld mede, (aldaar 1842, bladz. 81). In den tijd van S of 6nbsp;maanden had een twaalfjarig paard vier malen aanvallen,nbsp;die met kolijkpijnen overeenkwamen, en zich iederen keernbsp;met meer hevigheid vertoonden. De pislozing was uiterstnbsp;moeijelijk, te meer, daar deze zoo dik als gelei was,nbsp;zoodat bij den eersten aanval, na de ontlasting vannbsp;het water, een klomp daarvan, van ongeveer i/, pondnbsp;aan de roede bleef hangen. Bij het verwarmen stoldenbsp;de urin als eiwit. De drukking op de lendenstrcek

-ocr page 649-

VEE-ARTSENIJKDIVDK IJt 1841, 1842 EN 1845. nbsp;nbsp;nbsp;189

veroorzaakte geen pijn; doch bij een inwendig onderzoek door het rectum, nam men waar, dat de nier-slagadernbsp;veel sterker sloeg dan bij een, daar naast staand,nbsp;gezond paard; de pols was slechts in geringe matenbsp;versneld. De middelen, welke hierbij werden aangewend, bestonden in aderlatingen, afvoerende middelennbsp;en vervolgens, gedurende eenige dagen, in spiesglans-praeparaten. Zoodra de urin ontlast was, volgde cenenbsp;spoedige beterschap, zoodat 3 of 4 dagen later het diernbsp;als vroeger kon arbeiden, en zonder eenig bezwaar hetnbsp;water ontlasten. Mabkuam is omtrent de naaste oorzaaknbsp;van een tegenovergesteld gevoelen als Pebcivau, mee-nende, dat zulks aan eene organische verandering dernbsp;nieren moet toegeschreven worden.

Eene zeer belangrijke verhandeling over deze ziekte is ons door Veeheven gegeven {Journ. Agric. et Vét.nbsp;de Belg., 1843, pag. 249), welke door Hebtwio innbsp;het Duitsch vertaald en met aanmerkingen voorzien, innbsp;het 10^” deel van het Magazin von Gublt und Hebt-wiG is uitgekomeo. Bij het verslag van den vooruitgangnbsp;der vee-artsenijkundige wetenschappen in 1844, zullennbsp;wij gelegenheid hebben op beide terug te komen.

WITTE VLOED. (fLCOB ALBÜS).

Eene, met den witten vloed der menschen en koeijen overeenkomende, uitwerping heeft Rehrs (Magazin vonnbsp;Gdrlt und Hbrtwig, 1842, bladz. 216) meermalennbsp;gelegenheid gehad, bij merriën waar te nemen. Dezenbsp;uitvloeijing, welke zich eenigen lijd na het dekkennbsp;openbaarde, was dikwijls zeer overvloedig, langdurignbsp;en had eene geheele uittering ten gevolge. Met dezenbsp;afscheiding van graauwachtig witte, zich in draden

-ocr page 650-

^90 BERIGT OVER DE UITBREIDING DER

vormeude slijm, was geen verschijnsel van hengstigheid gepaard; meestal werd zij in eene houding ontlast, alsnbsp;wilden de dieren het water lozen; in het begin had ditnbsp;slechts eenige malen, later menigvuldiger plaats. Hetnbsp;uitvloeisel had nimmer een’ stinkenden reuk, werd vlokkignbsp;en geleek dan op room, of was somtijds geelachtig.nbsp;Bij eene merrie, welke reeds bepaald Pthisis mucosanbsp;had, nam de slijm op bepaalde tijden eene roode kleurnbsp;aan, en werd, binnen eenige uren , in eene hoeveelheidnbsp;van ten minste een stal-eraraer vol ontlast; de scheedenbsp;was daarbij slap maar niet gezwollen. Na hoest, gebreknbsp;aan eetlust, algemeene vermagering en alle toevallennbsp;van Pthisis mucosa, was vroeger of later de dood hetnbsp;onvermijdelijk gevolg dezer aandoening. Over de oorzaken van deze ziekte, kan de schrijver met zekerheidnbsp;niets mededeelen. Zij openbaarde zich voornamelijk bijnbsp;nierriën, welke dikwijls hengstig waren, zonder evenwelnbsp;te vatten, en die naar een, daar ter plaatse ia zwangnbsp;zijnd slecht gebruik, vóór dat zij bij den bengst gelatennbsp;werden, zeer warm worden gereden; bierom vermoedtnbsp;hij, dat het vatten van koude eene waarschijnlijkenbsp;oorzaak daarvan was, en dat de ziekte derhalve vannbsp;een’ zinkingachtigen aard is. Besmetting, even als bij denbsp;chankerziekte, is niet waargenomen. Niet dan nadat denbsp;ziekte reeds eenigen voortgang gemaakt bad, de slijm-afscheiding zeer overvloedig, en het ligchaam algemeennbsp;vermagerd was, was eenige geneeskundige hulp ingeroepen. De gewone middelen, zooals Campher, Terpentijn, Sabina, Inula, Gentiaan inwendig, zeep- ofnbsp;kalkwater, Sabina of eikenbast als inspuitingen, benevens eene goede verzorging en voeding, bleven zondernbsp;duurzaam gevolg: daarentegen was een toevoegsel van

-ocr page 651-

VEB-ARTSENUKtlNDË IN 1841, 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;191

Creosoot, lot een half once op ’i'h, pond vocht, hij de inspuitingen van meer uitwerking.

DRUIPER.

Delwart (Journ. Agric. et Ve'tét. de Belgiq., 1842, pag. 130) heeft met een zeer goed gevolg de Copaiva-balscm en terpentijn tegen deze ziekte, niet alleen bijnbsp;honden, maar ook bij paarden en runderen gebruikt.nbsp;Hierover deelt hij de volgende waarnemingen mede :nbsp;1) Een hengst was sints drie maanden aan een’ druipernbsp;onderhevig, en genas volkomen bij een dagelijks gebruiknbsp;van één once van beide zelfstandigheden, binnen 8nbsp;dagen. 2) Eene koe ontlastte sinls 4 weken, na eenenbsp;doorgestane raoeijelijke afkalving en het achterblijvennbsp;der nageboorte, gedurende 4 dagen, eene stinkendenbsp;stolfe uit de baarmoeder. Te vergeefs werden, in denbsp;meening , dat nog een stuk der nageboorte achter gebleven was, Sabina en moederkoorn ingegeven, ennbsp;inspuitingen van Goulard’s water gedaan. Na het gebruik evenwel van vroeger genoemd middel, waarvan desnbsp;morgens en des avonds een once ingegeven werd, verminderde de ziekte. De uitvloeijing nam in hoeveelheid af, de etter werd meer sereus, en, na eene behandeling van 10 dagen, was de genezing volkomen. Nognbsp;andere zoodanige gevallen bij koeijen hadden mede eenenbsp;dergelijke gunstige uitkomst. 3) Eene ziekelijke merrie,nbsp;welke sedert 7 weken aan eene chronische zinkingachtige aandoening van de blaas geleden had, en hierdoornbsp;aanmerkelijk afgevallen en vermagerd was, ontlasttenbsp;gedurig kleine hoeveelheden dikke, troebele, zich innbsp;draden vormende pis van eene gele kleur. Na zondernbsp;gevolg gedurende elf dagen verschillende geneesmidde-

-ocr page 652-

492 BKRI6T OVER DK DITBREIDinO DRR

len gebruikt to hebben, werden de beide bovenstaande middelen toegediend, waarop de urin dadelijk eene andere hoedanigheid aannam, en reeds in drie dagen lotnbsp;den natuurlijken toestand terug keerde, zoodat het paardnbsp;op den S'*'quot; dag als genezen kon beschouwd worden.nbsp;4) Eene merrie was, ten gevolge van abortus, twee jarennbsp;lang aan eene ziekte der baarmoeder, gepaard met eennbsp;slijmig etterachtig uitvloeisel uit de scheede, onderhevig;nbsp;somtijds zelfs werd eene groote hoeveelheid dikke slijmnbsp;ontlast. Na een vergeefsch gebruik van verschillendenbsp;middelen, werd inwendig Tereb. venet., pulv. Coloph ,nbsp;rad. Bistortae, ana unc. xii, in 24 pillen, waarvannbsp;4 iederen morgen, ingegeven. Reeds na driemalennbsp;ingenomen te hebben, verminderde de uitvloeijing aanmerkelijk, en wel in die mate, dat, na bet gebruiknbsp;der laatste pillen, de ziekte geheel had opgehouden.nbsp;Het dier werd vrolijk en kreeg meerder eetlust.

ZIEEEUJRE HOEDANIGHEID EN BET BLAAUW WORDEN DER

UELK

Fuchs heeft, in liet Magazin v on Gdvilt enHcRTWio, 4S41, bladz. 133, belangrijke bijdragen geleverd lotnbsp;de verdere kennis der gezonde en zieke melk bij denbsp;huisdieren. Deze verhandeling bevat niet alleen eenenbsp;volledige opgaaf van hetgeen hierover door anderennbsp;geschreven is, maar ook zeer belangrijke eigene onderzoekingen. Voornamelijk zijn zijne waarnemingen overnbsp;de blaauwe en gele melk belangrijk. De blaauwe melknbsp;is geenszins het gevolg van eene ziekelijke verstoordenbsp;secretie, maar moet toegeschreven worden aan hetnbsp;allengskens blaauw worden der melk, gedurende denbsp;roomvorming, en ontstaat meestal 24 of 48 uren na het

-ocr page 653-

V^E-XiltSENljKUNDK IN 184!, -1845 EN 184S, 193

inelken. üe oorzaken van dit verschijnsel zijn tot nog toe in verschillende uitwendige invloeden gezocht geworden , voornamelijk echter in zoodanige voedsels,nbsp;die eene blaauwe kleurstolTe bevatten, of schijnen tenbsp;bevatten. Bij deze soort van blaauwe melk kon zulksnbsp;evenwel niet blijken. Steinhop had reeds vroegernbsp;waargenomen, dat het blaauw worden der melk zichnbsp;door middel van menschen en van melkgereedschappennbsp;kon verspreiden, en dat derhalve eene soort van conta-gium daarbij werkzaam zijn moest. Focus heeft met hetnbsp;microscoop ontdekt, dal de oorzaak van deze blaauwenbsp;kleur aan een infusorium moet toegeschreven worden,nbsp;hetwelk door Ehrenberg bepaald is als lot het geslachtnbsp;Vibrio te belmoren, en door Focus Vibrio cyanogenusnbsp;genoemd is. Zoo lang de melk in den normalen toestand voorhanden is, wordt dit infusoor nooit gevonden,nbsp;evenwel is de wijze van zijn ontslaan nog geheelnbsp;onbekend. Door een zeer klein gedeelte blaauwe melknbsp;met gezonde melk of met althaea slijm te vermengen,nbsp;laat het zich gemakkelijk verplanten en kan alzoonbsp;maanden lang bewaard blijven. Het geel worden dernbsp;melk is een verschijnsel, hetwelk veel minder wordtnbsp;waargenomen dan het blaauw worden, doch eigenlijknbsp;daarvan niet verschilt. Focus heeft het hier gevondennbsp;infusoor. Vibrio xanthogenus genoemd. Het eenige middelnbsp;om het blaauw worden der melk te beletten, berust opnbsp;do volkomene uitroeijing der Vibrionen, hetgeen echter,nbsp;daar deze taai en moeijelijk te vernietigen zijn, velenbsp;zwarigheden heeft. Sterke chloor-bcrookingen schijnennbsp;naar des schrijvers wa.arnemiugen naauwelijks toereikend;nbsp;de melkgereedschappen moeten met kokende kalk uit-gehroeid, en de uijers der koeijen, alsmede de handennbsp;V. Deei.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;N

-ocr page 654-

UERIGT OVKU Dli CITRIlF.iniXG DEIi

der melkers met dergeiijke loog gewasschen worden. Bij deze verhandeling is eene plaat gevoegd, waaropnbsp;de raelkbolleljes, het colostrum enz. van koeijen ennbsp;andere dieren, verschillende schimmelsoorten, monadennbsp;en vibrionen, die in de melk gevonden worden, en ooknbsp;blaauwe en gele melk getronwelijk afgebeeld zijn.

Ook Giei.en, in hetzelfde Tijdschrift d8-i2, bladz. 234, heeft bij het blaauw worden der melk de door Fcchsnbsp;beschreven Vibrio gevonden. Hij meent, dat bij hetnbsp;ontslaan van blaauw,e vlakken in de melk, deze reedsnbsp;dadelijk bij het melken eene minder goede hoedanigheidnbsp;heeft, cn eenigzins zuurachtig is, omdat lakmoespapiernbsp;daardoor eenigermale rood gekleurd wordt, terwijl denbsp;gezonde melk, wegens het melkzure Nalrum, immernbsp;alkalisch reageert. Hoewel nu deze zuurachlige hoedanigheid der melk de kiem in zich zoude bevatten totnbsp;de ontwikkeling der monaden, zoo is derzelver verderenbsp;verspreiding en hardnekkig voortbestaan hoofdzakelijknbsp;daaraan toe te schrijven, dat door de gewone zuiveringsmiddelen niét alle diertjes vernietigd worden. Hiervannbsp;uitgaande, is hij verder van gevoelen, dat, met vermijding van alle inwendige geneesmiddelen, ofschoon metnbsp;eene verandering van het voedsel, de uilroeijing dernbsp;Vibrionen het eenige zekere middel is, om dit gebreknbsp;te verhelpen. Alle voorwerpen en melkgereedschappennbsp;werden ten naauwkeurigste gereinigd, met warm waternbsp;en zand uitgeschuurd, met chloorgas berookt, en eerstnbsp;na het behoorlijke uitluchten gebruikt. De melkvatennbsp;werden met eene oplossing van i deel chloorkalk innbsp;20 deelen water een uur lang'gevuld, en vervolgensnbsp;zorgvuldig afgespoold. Eindelijk'liet hij de zeven, tennbsp;einde deze met alcali te doen dóórtrekken, in eei;o

-ocr page 655-

Ylifï-ARTSEMJKUSDK IN 18.41, 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;1amp;5

oplossing van 1 deel koolzure mtrum in 24 , water opgelost leggen, en, na behoorlijk uitgeloopen,nbsp;maar niet afgewasschen te zijn, gebruiken. Deze handelwijze , waarbij de schrijver ten doel had de infusorennbsp;door chloorkalk te vernietigen, en door de koolzurenbsp;natrum de zure eigenschap der melk te verbeteren,nbsp;is, met eene verandering' van voedsel, bij 22 koeijen,nbsp;van 3 verschillende Ëigcnaren, met het beste gevolgnbsp;aangewend. ]!. = -•¦ p'

Een zeer oppervlakkig stukje van Matersborg, over verschillende gebreken der melk, zooals bet hotten, denbsp;blaauwe, de bittere, de taaije en de bloederige melk,nbsp;vindt men in Uebing's1843, bladz. 213.

ll

KWAADSAPPIGHEID (CACHEXIE).

EWADE-DROES.

De zeer uitvoerige ziektekundig-ontleedkundige onderzoekingen van Loiset, in hel Recueil de Méd. Vét., 1842, pag. 697 en 779, beschreven, welke ontleend zijnnbsp;uit de waarneming van meer dan 600 lijkopeningen,

bevatten veel belangrijks. Hij heeft de verschillende toevallen en de ontaardingen, welke deze ziekte ten gevolge heeft, achtereenvolgens in die orde, waarin zij zichnbsp;ontwikkelen, nagegaan. Indien de kwade-droes nietnbsp;veroorzaakt wordt door eene ontsteking van het slijmvlies van den neus, dan bestaat het eerste kennelijkenbsp;organische gevolg der ziekte altijd in eene opzetting vannbsp;het weefsel onder het slijmvlies. Deze opzetting isnbsp;nimmer, twee gevallen slechts uitgezonderd, algemeen,nbsp;maar plaalselijk, dikwijls zelfe zeer juist omschreven.nbsp;Meestal openbaart zij zich of in één der neusgaten of

N*

-ocr page 656-

lt;96 BEHIGT OVER DE CITIIKEIUIKG UEK

tetgeen nog meer plaats heeft, op de oppervlakte van een of van de beide sponsbeenderen ; somtijds is helnbsp;middelschot aangedaan. De dikte, welke dit weefselnbsp;verkrijgt, is verschillend, somtijds genoegzaam ora denbsp;neusopening zoodanig te sluiten, dat het indringen dernbsp;lucht bezwaarlijk gemaakt wordt, en gedurende hetnbsp;leven tot een zeker snuiven fenchifrènementj aanleidingnbsp;geeft. Op dit geluid, hoezeer bij de onderkenning dernbsp;ziekte van veel waarde, is tot nog toe weinig ofnbsp;geen acht geslagen. Indien dit opgezette weefsel innbsp;deszelfs dikte doorsneden wordt, zoo is het zacht,nbsp;en verschilt niet van andere sereuse infiltraliën; somtijds is het meer geleiaohtig, doch verkrijgt naderhandnbsp;eenige digtlieid, en vormt eene meer of min dikkenbsp;homogene laag, waarin de vertakkingen der vaten onder het slijmvlies geheel en al verdwijnen en zich verliezen. Indien men dit opgezette weefsel met den vingernbsp;bevoelt, en daarop zachielijk drukt, bemerkt men harde , in de lengte loopende lijnen of strengen, welkenbsp;ziekelijke ontaarde watervaten zijn. In den aanvangnbsp;zouden door ophooping van lympha de vaten bovenmatignbsp;uitgezet worden, vervolgens verdikt zich deze lympha,nbsp;ontaart eenigzins, en uit dezelve vormt zich een praeci-pitaat, hetwelk verschillende, op verhard eiwit gelijkende,nbsp;proppen, doet ontstaan, die vervolgens het lumm dernbsp;vaten sluiten. Somtijds worden van deze proppen slechtsnbsp;twee of drie in den loop van een watervat gevonden,nbsp;gewoonlijk echter kunnen er meer waargenomen worden ; somtijds ook is derzelver uitgebreidheid zoo aanmerkelijk , dat zij het geheele vat innemen. Het gevolgnbsp;dezer proppen is de verdikking van die vaatwanden, waarinnbsp;zij gevonden worden; deze worden wit, ondoorschijnend.

-ocr page 657-

VIIli-AHTSBlVIJKUNDR IN 1841 , 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;197

homogeen , en vereenigen zich met het omliggende celweefsel; ook de klapvliezen deelen in dezen ziekelijken toestand. Wegens de belette toevoer en doorstroo-ming van lympha, maar voornamelijk door de voortdurendenbsp;opslorping, verminderen de uitgezette watervaten wederomnbsp;langzamerhand, en zelfs zoodanig, dat de wanden lotnbsp;elkander komen en vastgroeijen. Dat gedeelte van eennbsp;watervat, waarin de verharde proppen voorhandennbsp;zijn, kunnen 'nieHin deze verandering deelen, omdatnbsp;de inwendige vliezen buiten de mogelijkheid zijn, doornbsp;deze prop, met elkander in aanraking te komen, maarnbsp;het vat sluit zich boven en onder dezelve, waardoornbsp;zich om het coagulum als het ware een gesloten zaknbsp;vormt, welke met een beursgezvvel overeen komt.nbsp;Somtijds, hoewel zelden, komt deze soort van heurs-gezwellen tot resolutie; meermalen echter begint denbsp;bevatte sloffe op een van hare punten te verzachtennbsp;en op te lossen, waardoor eene doorboring ontslaat,nbsp;welke zich op de oppervlakte van het slijmvlies opent,nbsp;en lot de uitvloeijing van een meer 7)f min sereus vochtnbsp;aanleiding geeft, hetwelk kleine deeltjes van de verhardingen medesleept.

Ook in het aderstelsel ontstaan dergelijke ontaardin-gen; in den aanvang is daar eene roode bloedprop voorhanden, waaruit de kleurstoffe door opslorping verdwijnt; het vezelachtige gedeelte vormt zamengroeijingennbsp;van het coagulxm, met het inwendige vlies der aderen;nbsp;vervolgens ontstaan veneuse kijsten, op dezelfde wijzenbsp;als bij de watervaten. Slechts zeldzaam, hoewel nunbsp;en dan, komen deze eiwitachtige stolsels in hetnbsp;slagaderlijk stelsel voor.

Over de veranderingen, welke in de vochten plaats

-ocr page 658-

498

BERIQT OVER HE üiTBREIDÜVa BEK

hebben, heeft de schrijver geene onderzoekingen in het werk gesteld, maar hoopt hierop later terug te komen.

De zenuwen schenen nimmer door den kwaden-droes aangetast te worden; de naauwkeurigste onderzoekingennbsp;hebben ten minsten zelfs geene geringe ontaarding doennbsp;waarnemen. Wel is waar, w'orden de eindvertakkingen,nbsp;welke zich met de vaatvlecht van het weefsel onder hetnbsp;slijmvlies verecnigen, eenigermate verwoest, doch zulksnbsp;is alleen het gevolg van de plaatselijke verwoesting.

Het beenvlies wordt verdikt, neemt in digtheid toe, en verkrijgt langzamerhand de hoedanigheid van been, vannbsp;daar de been-nitwassen en uilgroeijingen, welke mennbsp;op al die plaatsen kan waarnemen, welke door denbsp;verzweringen van den kwaden-droes zijn aangetast.nbsp;Ook de kraakbeenderen, welke met eene of meerderenbsp;der genoemde ontaardingen in verband staan, wordennbsp;witachtig en verkrijgen meer of min uitgebreide uitzettingen. Dikwijls ook deelen de kraakbeenderen innbsp;dezelfde ziekelijke ontaardingen, als welke bij de weekwording fdéliquesceflcej van de vroeger genoemde beurs-gezwclien der watervaten plaats hebben; hierdoor wordennbsp;grootere of kleinere stukken afgeslooten en met hetnbsp;neus-uitvloeisel uitgeworpen.

De slijmvliezen worden nimmer primitief aangedaan; de secundaire gevolgen zijn meest altijd plaatselijk,nbsp;en worden te weeg gebragt of door eene voortzettingnbsp;van de beleediging der vaten, welke tot in de kleinstenbsp;vertakkingen indringt, of in eene plaatselijke oplossingnbsp;van deelen, welke boven de beursgezwellen gelegen zijn.

Ten aanzien der afgescheidene vochten, meent de schrijver oplettend te moeten maken, dat deze uit drienbsp;voorname hoofdbronnen vooitvloeijen : namelijk uit de

-ocr page 659-

vKE-AnTSENijKDNDE w 1841, 1842 EN 1845, nbsp;nbsp;nbsp;199

slijmblaasjes van het neusvlies, uit de gedurige doorwa-seming van dit vlies, en eindelijk uit de sloffe , welke door de vrije oppervlakte van het binnenste vlies dernbsp;ontaarde en doorboorde vaten afgescheiden wordt, ennbsp;dat, naar mate de hoeveelheid van een dezer onderscheiden vochten meer verschilt, of wel naar male iedernbsp;in hoedanigheid meer verandering ondergaan heeft, zulksnbsp;ook op het uitvloeisel uit den neus eene aanmerkelijkenbsp;wijziging moet te weeg brengen. Indien slechts enkelenbsp;watervaten of aderen de zitplaats van het bovengenoemdenbsp;praecipitaat zijn, zoo blijft de ziekte grootendeels verborgen, doch eene opzetting van de klieren is hiervannbsp;het gevolg, terwijl eerst na korteren of langeren tijdnbsp;de overige toevallen te voorschijn komen. Somtijdsnbsp;wordt het lumen der vaten door het verharde coagu-lum niet volkomen gesloten, in welk geval er nog eenenbsp;genoegzame ruimte voor den bloedsomloop overig blijft.nbsp;Hieruit zijn gemakkelijk de veelvuldige bloedvloeijingennbsp;bij den kwaden-droes te verklaren, welke zelfs innbsp;vele gevallen doodelijk kunnen worden; eenige voorbeelden hiervan zijn door den schrijver waargenomen,nbsp;en twee uitvoerig medegedeeld. In het eerste gevalnbsp;waren twee kleine aderen geopend, waarvan de eenenbsp;slechts eene opening van 2'/2 strepen kan gehadnbsp;hebben, de tweede echter was aanmerkelijk grooter;nbsp;bij het andere medegedeelde geval waren vijf aderennbsp;geopend. Sporen van ontsteking en doorzweling kondennbsp;niet bespeurd worden. Indien de vaten slechts eenenbsp;geringe ontaarding ondergaan hebben, zoo is de uitwerping mede onbeduidend en de zoogenaamde droogonbsp;kwade-droes aanwezig.

Ook de ziekclijke veranderingen van de weefsels der

-ocr page 660-

200 IIKniGT OTKH DK OITBIIKIDING BKR

overige ligchaamsdeelen zijn uitvoerig nagegaan. Ont-aardingén der vaten met dergelijke verhardingen als in de neusholten voorkomen, werden ook in de verschillen-' de weefsels onder het slijmvlies, onder de huid en ondernbsp;de weivliezen, alsmede in de parenchymateuse deelennbsp;aangelroffen, De ontaardingen van het strottenhoofd, denbsp;luchtpijp en hare takverdeelingen, weHse naauwkeurig beschreven worden , komen overeen met. die 'van het slijmvlies van den neus. Slechts zeldzaam worden de slijmvliezen van de mondholte aangedaan. Het slijmvlies van hetnbsp;regter gedeelte der maag ondergaat meest altijd eenenbsp;ziekelijke verandering, en verschilt te dien aanziennbsp;aanmerkelijk van de linker helft. Ook zijn de darmennbsp;dikwijls de zitplaats van vele veranderingen; de dunnenbsp;darmen en de blinde darm zijn daaraan meer onderhevignbsp;dan de overige dikke darmen; meestal ging zulks gepaard met klier-opzwcllingen van het net. De slijmvliezen van de pis- en geslachtswerktuigen worden slechtsnbsp;zeldzaam aangetast; onder eene menigte lijkopeningennbsp;zijn slechts vier of vijf gevallen waargenomen.

Bij de ontwikkeling van den huidworm ondergaat het onderhuid-weefsel dezelfde verandering als hetnbsp;onderslijmvlies-weefsel. Hiervan kon de schrijver zichnbsp;gereedelijk overtuigen in die gevallen, waar gelijktijdignbsp;kwade-droes en worm voorkwamen, en een en hetzelfdenbsp;vat door beide ziekten werd aangetast. De ontaardingennbsp;van het onderweivlies-weefsel ontstaan dikwijls eveneensnbsp;ten gevolge van de eiwitachtige verhardingen van bovengemelde hoedanigheid, welke in de takken der grootenbsp;en kleine net-slagader voorkomen; deze verhardingennbsp;hebben somtijds eene aanmerkelijke grootte. In het vaat-wcefsel van het middelvlies (mediastinum) komen slechts

-ocr page 661-

vke-ahtsenukdjide IN 1841 , 1842 en 1843. nbsp;nbsp;nbsp;201

zeldzaam ziekelijke veranderingen voor. De in de paren-chymateuse deelen waargenomene ontaardingen, kwamen meestal met de beschrevene overeen, zoowel in denbsp;long, in de lever, als in de milt. Derzelver ontwikkeling was echter moeijelijk na te gaan; voornamelijknbsp;werden zij in eene aanzienlijke hoeveelheid in de longen aangetroffen. Het ontstaan van longknobbels wilnbsp;Loiset op eene dergelijke wijze verklaren, en dezenbsp;aan eene bijzondere ontaarding der circulatie-vochtennbsp;toeschrijven.

Uit bovenstaande onderzoekingen, waarvan wij hier slechts een zeer kort uittreksel hebben kunnen geven,nbsp;meent de schrijver het volgende besluit te kunnennbsp;trekken ; dat de kwade-droes eene ziekte is, die metnbsp;geene ontsteking gepaard gaat; dat zij werkelijk bestaatnbsp;in eene ziekelijke praecipitatie van stoffen, welke innbsp;een opgelosten of zwevenden toestand in de lympha ennbsp;in hel bloed voorhanden zijn; dit praecipitaat heeftnbsp;het sluiten der vaten en eene zuchtige opzwelling dernbsp;omliggende deelen ten gevolge. Op iedere plaats, waarnbsp;een dergelijk praecipitaat ontstaat, vormt zich eennbsp;beursgezwel, hetwelk later doorboord wordt, waardoornbsp;eene uitstorting van de daarin bevatte vochten veroorzaakt wordt. Dergelijke ontaardingen kunnen in hetnbsp;geheele ligchaam plaats hebben.

Hoe lang kwade-droesstoffe in het dierlijk ligchaam aanwezig zijn kan, en hoe schielijk en hevig de ziektenbsp;eensklaps te voorschijn kan treden, hiervan heeftnbsp;LindenuKHG in het Magazin von Giiri-t und Hicktwig,nbsp;1842, S. 67 , een belangrijk voorbeeld medegedeeld.

ik


-ocr page 662-

202 bekigt oveu de üitbkeiwnü dek

In October 1838 had een paard meerdere wornibuilen gehad, welke evenwel van zelve verdwenen waren; innbsp;het begin van 1842 openbaarde zich hoest en gebreknbsp;aan eetlust, hoezeer niets van hetgeen kwaden-droesnbsp;zoude doen vermoeden bespeurd werd; tot aan Junijnbsp;daaraanvolgende werd het rnet verschillende middelen,nbsp;echter zonder eenig gevolg, behandeld. Tot op dennbsp;4'*“'' Junij was zelfs geeii uitwerpsel en geen klier-aanzwelling aanwezig; dóffe èn verkeerd staande haren,nbsp;hoest en eene oedemaièuse zwelling van de voorhuidnbsp;waren de eenige meikbóre verschijnselen; Op den 8®*'®nbsp;Junij evenwel waren al de toevallen van acuten kwaden-droes voorhanden, en het slijmvlies van den neus volnbsp;met verzweringen. Men doodde vervolgens het dier,nbsp;hetwelk intusschen reeds drie andere paarden in dennbsp;stal aangestoken had, waarvan een na drie wekennbsp;wegens kwaden-droes, en het andere na 6 wekennbsp;wegens huidworm gedood moesten worden; het derdenbsp;schijnt van den worm genezen te zijn, daar na verscheidenenbsp;maanden, nog geene wederinstorting had plaats gehad.

Ook CüRT (in hetzelfde Tijdschrift S. 3S5) deelt twee voorbeelden mede, hoe lang de kwade-droessloffe innbsp;het ligchaam verborgen kan blijven. In het begin vannbsp;Mei had hij bij een paard eerst opzwelling der beenen,nbsp;vervolgens worm-builen waargenomen, welke evenwelnbsp;binnen korten lijd genazen. Na verloop van 4 wekennbsp;herhaalde zulks zich nogmaals, doch verdween ooknbsp;weder voor de tweede inaal. Daarna volgden opzwelling der klieren in den keelgang, en opzettingnbsp;van het linker voorhoofdsbeen; doch nogmaals genasnbsp;zulks, en het dier kon zijn dienstwerk weder ver-rigten. Vervolgens werd het door hoef-ontsteking

-ocr page 663-

vEE-AUTMiNUituxDK 1» 1841, 181:2 nbsp;nbsp;nbsp;1815.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;205

aangetast, maar ook deze werd genezen. Tegen het einde van September eindelijk, openbaarden zich allenbsp;toevallen van den kwaden-droes, en bij de lijkopeningnbsp;¦werden op het bovenste gedeelte van hot slijmvlies vannbsp;den neus eenige verzweringen, en in de long knobbelsnbsp;gevonden. Ook in het andere geval duurde hetnbsp;verborgen tijdperk eetjjgen lijd, evenwel niet zoo lang,nbsp;doch toen het dier., nadat zich alle verschijnselen vannbsp;kwaden-droes ontwikkeld hadden, werd gedood, werdennbsp;er bij de opening geene verzweringen gevonden, maarnbsp;slechts blaauwe strepen op het middelschot van dennbsp;neus; in den neusboezem was ontaarde slijm bevat, ennbsp;bet uitwendige vlies verdikt; ook waren de cellen vannbsp;het zeefbeen opgevuld, en in de klieren van dennbsp;keelgang etterende punten voorhanden. In de longennbsp;werden slechts drie knobbels gevonden.

De eigenaar van dit paard, een sterke en gezonde Gendarme, had zich', ziek geworden zijnde, lot verwarming, in een dekkleed van hetzelve gewikkeld, ennbsp;verkreeg ten gevolge hiervan, eerst diepe verzweringennbsp;in den arm en de knie, zweren in den neus metnbsp;elterachlige uiivloeijing, en stierf binnen 14 dagen aannbsp;eene besmetting van kwaden-droes.

BESMETTELIJKHEID. INENTING.

Nietiegeiisiaande de duidelijkste en meest in het oog-loopende voorbeelden van het besmettend vermogen van den kwaden-droes, verheffen zich nog immer hiernbsp;en daar stemmen, die deze eigenschap volstrekt ontkennen , cn hierdoor anderen uitlokken, om hunnenbsp;tegenbewijzen mede te deelcn. Zoo heeft Gillmeisternbsp;in N“. 30 S. 3, cenige belangvijkc waarncuungen over

-ocr page 664-

20i imilIGT OVEIt UE UITBHEIDIMU UEH

ileze ziekte gegeven, en daaihij levens zeer gegronde bedenkingen in het midden gebragt, legen het gevoelennbsp;van Kuugku-Hansen (in het Joum, von Gralfe) , dienbsp;het niet besmeitelijke der ziekte aanneemt. Voornamelijknbsp;echter is het in Frankrijk, dat de meeste en hevigstenbsp;anti-contagionisten gevonden worden. Sage wil innbsp;het onder n®. SO aangehaalde werkje, het niet besmettend vermogen van den kwaden-droes, waaraan hijnbsp;den bijna niet uit te spreken iikam van Koiraidaima~nbsp;tisme gegeven heeft, niet alleen’’met woorden verdedigen , maar zelfs hierover eene weddingschap om geldnbsp;aangaan.' In hel Recueil de Méd. Vet. 1841, pag. 42nbsp;heeft Raimard eenige belangrijke opmerkingen gegeven,nbsp;boe spoedig en hoe zeker deze ziekte besmettennbsp;kan. In hetzelfde tijdschrift, eenige bladzijden verder,nbsp;deelt Jacob daarentegen eenige waarnemingen, .alsooknbsp;den uitslag van 12 proefnemingen van inenting mede,nbsp;waar geene besmetting volgde, en waaruit hij wil afleiden, dat de ziekte niet besttiellelijk is. De lijd, hoenbsp;lang de paarden na de inenting waargenomen zijn,nbsp;wordt echter daarbij niet vermeld, want de 10 of 12nbsp;eerstvolgende dagen zijn onvoldoende, óm te kunnennbsp;bewijzen, dat er geene aansteking plaats gehad heeft,nbsp;en de ziekte zich later niet zal openbaren. Barthixemïnbsp;deelt, in hetzelfde Tijdschrift 1842, pag. 603 mede,nbsp;dat hij eens als lid eener Commissie werkzaam geweestnbsp;is, ten einde proefnemingen te doen,'om, indien mogc-lijk, het vraagpunt ten aanzien der hesmettelijkheid vannbsp;den chronischen kwaden-droes, op te lossen. Hiertoenbsp;werden tien zeer gezonde paarden uit twee verschillendenbsp;regimenten uitgekozen, en deze in eenen stal, dienbsp;door ligging en hoedanigheid gezond kon genoemd

-ocr page 665-

YKTgt;jlllTSEiMiKU.\I)H IN 1841 gt; 1842 J£N- 1840. nbsp;nbsp;nbsp;205'quot;

worden, bij eenige, aan den clironischen kwaden-droesa lijdende, paarden , geplaatst. Negen van deieerlgenoem^ ,1nbsp;den werden aangestoken, en twee van de vier, bijnbsp;welke de ziekte het derde tijdperk bereikt had, moestennbsp;gedood worden. Volkomen in tegenspraak) hiermede,nbsp;staat het gevoelen van Delafond en Boulev, volgensnbsp;welke de chronische kwaden-droes niet aanstekend is,nbsp;daar men van ^.iwintigf getallen, de nie^t besmetting,nbsp;tegen één geval,jj^yan b^metung kan aanwijzen. Ditnbsp;gevoelen werd door hen nitgebragt in,)een,rapport,nbsp;hetwelk voor het geregtshof van Avallon moest dienen,nbsp;{Reewilde Mëd. Vet. 1842, pag. 827). j Later evenwelnbsp;komt de eerstgenoemde schrijver hierop nogmaals terug.nbsp;Op pag. 80 van hetzelfde Tijdschrift, van 1845, geeftnbsp;hij eene bijdrage over de natuur en de besmettelijkheidnbsp;van den clironischen kwaden-droes; ten aanzien vannbsp;het eerste punt wil Booleï de acute en de chronischenbsp;vorm naauwkeurig onderscheiden. De eerste is bepaaldnbsp;hesmettelijk, en deelt door afscheidingen, bloed, uitgeademde lucht, zelfs door alle poriën des ligchaams, denbsp;sinetstoffe mede. Zoodra zich echter de zweren gevormdnbsp;hebben, en de sinetstoffe door crisis ontlast is (?), ennbsp;wanneer nog alleen op het slijmvlies van den neus eennbsp;subiullamatoire toestand overig is, zoodal de kwade-droes tot den chronischen vorm gezegd kan worden overgegaan te zijn , gelooft B. dat geene smeistoffe en geennbsp;voji’tplaniings-kiem meer aanwezig is. Ziet men somtijds voorbeelden, die voor de besmetting van den chronischen vorm schijnen te pleiten , dan moet zulks daaraannbsp;toegeschreven wordendat beide ziekte-vormen met elkander verbonden zijn. Hierom meent hij, ook voornamelijk als voorzigtigheids-maatregel, te moeten aan-

-ocr page 666-

208

niütiur ovi;n dk uiTnuEiuiNö i»eu ;

rnden, om iederen vorm von kwadcn-droes, helzij acuut, hetzij chronisch, in bet algemeen als besmettend aannbsp;te melken; te moer daar het ligchaam eene groote vat-haarlieid heeft, om van.den chronischen vorm in dennbsp;aculen jte,||yerva!len ,.,en omdat iJiet verder mooijelijk tenbsp;bepalen, is, wanneer het acute tijdperk een einde neemtnbsp;en het chronische„a3nvangt. tjjiI :

Uit deze beschouwing kan , de langzame overhelling van de school „van Alfort,. om^ de besmettelijkheid vannbsp;den kwaden-droes aan leninemco, duidelijk blijken.nbsp;Nog niet zcerj^ilang geleden, werd zoowel de acute alsnbsp;chronische ziekte voor niet besmettend gehouden, ennbsp;iederen maatregelmvan policie verklaarde men „voornbsp;ondoelmatig en onnoodig; daarna gaf men de.ibesmette-lijkheid van den acuten vorm toe, en nu meent mennbsp;zich niet meer zoo sterk tegen de policie-maatregelen,nbsp;welke tegen den chronischen vorm genomen worden, tenbsp;moeten verzetten, daar deze ieder oogenblik in dennbsp;anderen kan overgaan, en zoo doende besmettelijk worden.

Over de besmetting van den kwaden-droes alleen door het te zamen zijn in denzelfden stal, heeft Leyh ,nbsp;in llmifid's Repertorium 1841, S. 11, eene waarnemingnbsp;opgeteekend. Hierbij dient men evenwel in het oog tenbsp;houden, dat, gedurende het eten en drinken, de paarden in :eene middellijke en onmiddcllijke aanraking waren , en,|[ zelfs de mogelijkheid bestond, dat het neus-uitwerpsel van het eene naar het andere paard kon worden overgebragt. ,bnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ii,

‘lor

Renault, Booley en Phodiiomme hebben, in lm Ree. de Méd. Vét. 1842, pag. .617, eenigo inentingsproeven

-ocr page 667-

VrE'AIlTSEMJtlUNDI! IN iS-il, 1842 I!N 1845, nbsp;nbsp;nbsp;207

medegedeeld, waaruit blijken kan, dat de smetstofTe van den aculen kwaden-droes tot in de 7'*'’ en 8““ voortplanting nog even sterk werkt, als die, welke van paarden afkomstig is, waarbij do aiekle van üelve ontstaannbsp;is. Het uitvloeisel uit den neus werd in de Inclit uilge-droogd , en, na verloopvan vesl weken, 'in gedistilleerdnbsp;water opgelost, en echter had'de inentingliiervan dennbsp;neuten kwaden-droes ten “gevolge, '^üok eenige inentingen op andere dieren, xooals op 4 koeijen, 3 schapen, 6 honden ifen 6 konijnen, zijn door'‘hen beproefd,nbsp;en te gelijker tijd, ont heter ' tot - vergelijking te kunnennbsp;komen, vangdezelfde stoffe'öp nieuw bij''paarden'; denbsp;laatstcD werden alle aangestoken maar bij'de“anderenbsp;dieren ^’bleef de(inenting zonder! gevolg. ' giJciulaohi’ gt;nbsp;Dat de kwade-droes'bij den 'ezel meer acuut verloopt dan bij'de paarden, is bekend. Bij eenen aannbsp;de Vee-artsenijschool te Lyon, met kwaden-droessloffenbsp;ingeënten, ezel, openbaarde de ziekte zich reeds op dennbsp;derden dag, terwijl het dier op den tienden dag stierf.nbsp;(Rccueil de Me’d. Vet. 1841, pag. 22).

HET lIEEnSCHEN VAN DEN KWADEN-DBOES IN VEBSCIIILLENDE STBESEN; OORZAKEN VAN DE VEELVULDIGE STERFTE DAARDOOR TE WEEG GEB8AGT.

Vrij algemeen werd vroeger aangenomen, dat de kwaden-droes en 1 de'worm in de tropische landen nietnbsp;voorkwamen'; Latere berigten evenwel uit die strekennbsp;bewijzen het tegendeel. Zoo schreef in 11841 JV.nbsp;Macpherson, Chirurgijn bij de Rijdende Artillerie, uitnbsp;Dutn Dum bij Calcutta, dat sinis eenige jaren kwade-droes en worm zeer “dikwijls, vooral in den regentijdnbsp;(winter), bij de Militaire paarden voorkwamen. Bij de

-ocr page 668-

208 IllillIGT OVER DE WTlUlEIDlfiG DER

,lijliopenitig yond HicUj, behalve tuberkels in de long, ,?i8pr dikwijls verzwering en verweeking der ribben. Vannbsp;de jipededceling der ziekie op menschen was nog geennbsp;voprhficld bekend. Voornamelijk eebter zijn in dit op-zigt de;bijdragen van,Hamont, over het heerschen vannbsp;¦deze,loeide ziekten in Egypte, belangrijk. De kwade-•dypesiienjde worm,,, voor^pelke ^eide de Egyptenaarsnbsp;,bijzondere,gBamea, hebben ,,[,en._^,de, eersie Saccaoué, denbsp;laatste gamp;rajg^QiPocmen,,; komennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zoowel bij

dic|,paarden;hVOor., welke op stai, gehouden worden, als bÜi-die ,. welke:..Vfjj jin de weide iodpen, of slechts buitens hpiamp;,ojaanigeen paal gebonden., aan alle veranderingen der temperatuur bloot slaan. Vooral onder dezenbsp;jaatsten kunnen beide vormen als de meest voorko*nbsp;mende;jgpaarde-zieklen beschouwd worden, daar vannbsp;de 100 patiënten, welke in de ziekestallen der Veeartsenijschool behandeld werden, 50 of 40 door dennbsp;kwaden-droes of worm, of door beide ziekten tenbsp;gelijk zijn aangetast. In de stallen der meer gegoedenbsp;inwoners van Cairo komt de ziekte zeldzamer voor,nbsp;zoowel omdat de paarden beter onderhouden worden, alsnbsp;ook omdat zij van Anezis afkomstig zijn, welke streeknbsp;een der beste paarderassen van dit land oplevert.

Over het veelvuldig heerschen van den kwaden-droes en worm, en de sterfte door deze ziekten veroorzaakt , bij een Eskadron Huzaren, heeft Eedt, in het Magazin von Gdelt und Hertwig 1841, S. I, eennbsp;uitvoerig verslag gegeven. Hij meent zulks te moetennbsp;loeschr.ijven, gedeeltelijk aap dpgpnglt;|zonde ligging^^etinbsp;de slechte eigenschappen .der ^fallen, gedeeltelijk aannbsp;het gebruik yan nal,„cp|,kedpi;vefl strop,

-ocr page 669-

YEE-inTSEMJKÜJIDK IN 1841, 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;209

In Ouitscliland komt men overigens met regt daarin ©vereen, dal het ontstaan en de verspreiding van dennbsp;kwaden-droes, hetzij dezelve acuut of chronisch is, innbsp;den schadelijken invloed der stallen , in hel voedsel eiiz.,nbsp;en voornamelijk in de besmetting te zoeken zijn, Innbsp;Frankrijk daarentegen, waar, gelijk wij vroeger Vermeldnbsp;hebben, de gevoelens ten aanzien van de besmettelijkheidnbsp;van den chronischen kwaden-droes nog Immer zeer verdeeldnbsp;zijn, en waar menquot;'de steeds voortdurende grootenbsp;sterfte en de verwoesting in de arméen, die door dezenbsp;ziekte te weeg gebragt worden, aan verschillende, somtijds ver gezochte oorzaken, meent te moeten toeschrijven ,nbsp;geeft zulks tot niet weinig geschrijf en woordenwisselingnbsp;aanleiding. Zoo meent de Generaal Oüdinot, die vannbsp;deze aanzienlijke sterfte eene belangrijke statistiek gegeven heeft, — waaruit blijkt, dat bij de gewone ka-vallerie-paarden, van de 1000, jaarlijks 197 aan dennbsp;kwaden-droes ten gronde gaan, terwijl bij de Gendarmerie 14 op de 1000, en bij de Municipale Gardenbsp;slechts 3 op dit getal sterven, — de slechte inrigtingnbsp;der militaire stallen en de betrekkelijk te geringe ruimtenbsp;voor ieder paard, welke op S*/* voet bepaald is,nbsp;als oorzaken te moeten aannemen. Reynal evenwel,nbsp;(Recueü de Me’d. Vét, 1842, pag. 490) bestrijdt ditnbsp;gevoelen èn^beweert, naar ons inzien echter met minder grond, zulks daaraan te moeten toeschrijven, datnbsp;de paarden te jong uit de remont-depóts in de arméenbsp;gebragt worden, waardoor de gewone droesziekle onderdrukt wordt en niet tot volkomene ontwikkeling komen kan. Het te vroeg gebruik der militaire paardennbsp;zou derhalve tot deze aanzienlijke sterfte aan dennbsp;kwaden-droes, welke in vergelijk met de kavallerie van

V. Dl. nbsp;nbsp;nbsp;O

-ocr page 670-

2-10

BliBlGT OVER DK ÜITBEEIÖING BKR

nndere landen, gelijk door Oddinot aangetoond is, zoo aanmerkelijk verschilt, alleen aanleiding geven.

Hamont (Recueil de Me'd. Vét. 1842, pag. 246) een Fransche Vee-arts, welke gedurende 10 jaren in Egyptenbsp;in dienst van Mehemed-Ali geweest is, en aldaar hetnbsp;oppertoezigt had over de Vee-artsenijschool, de schaapstallen en de stoeterijen, welke reeds gedeeltelijk voornbsp;zijne komst georganiseerd, maar door hem aanmerkelijknbsp;verbeterd zijn-, heeft, in een verslag aan de Academienbsp;de Méd., als oorzaken het onedele ras en het gelijksoortige voedsel opgegeven. Volgens hem zou hetnbsp;echt Arabische paard hoogst zeldzaam door deze ziektenbsp;aangetast worden, waaruit hij besluit, dat het bloed ofnbsp;de adel van deze rassen daarvoor vrijwaart, en dat hetnbsp;Fransche paard daarom zoo menigvuldig aan genoemdenbsp;ziekten onderhevig is, omdat het zoo weinig edel bloednbsp;bezit, waarom men, ten einde den kwaden-droes ennbsp;den worm uit te roeijen, echt Arabische paarden innbsp;Frankrijk zou moeten invoeren, en daarmede het rasnbsp;veredelende, hetzelve voor beide deze ziekten mindernbsp;voorbeschikt maken. Doch behalve de verbastering vannbsp;het ras, moeten ook de slechte stallen en hetnbsp;gelijksoortige voedsel in aanmerking komen, waaromnbsp;gedurige verwisseling en zelfs vleeschvoedsel als voorbehoedmiddelen door Hamont aangeprezen worden. Doornbsp;eene gedurige verwisseling met klaver, wortelen, meelnbsp;en dergelijke, benevens keukenzout, en eene hiermedenbsp;gepaard gaande verbetering der stallen, heeft de schrijver, volgens zijn verslag, niet alleen den aanleg totnbsp;den kwaden-droes bij de aan hem toevertrouwde paarden aanmerkelijk verminderd, maar is het hem tevensnbsp;gelukt, bij zijn vertrek deze ziekte, gelijk ook de worm

-ocr page 671-

VEE-ABTSENIJKÜNDK IK 1841, 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;211

EcIJzamer ia de stoeterijen van den Pacha waar te nemen dan vroeger. Een Turksche liolonel evenwel,nbsp;die bij zijn vertrek, hem in zijn’ post opvolgde, keerdenbsp;lot het oude stelsel terug, liet alleen gerst en stroonbsp;voederen, en verminderde daarbij de hoeveelheid dernbsp;dagelijksche rations; hiervan was het gevolg, dat denbsp;ziekte zich, reeds twee maanden later, met grootenbsp;hevigheid openbaarde en bleef voortwoeden, totdat mennbsp;tot de verbeterde wijze van behandeling terugkeerde.nbsp;Echter moet men vragen of het post hoe bier ooknbsp;werkelijk als bet propter hoc kan aangenomen worden.nbsp;De schrijver zelf voert eenige bewijzen voor het tegendeel aan. In de stallen namelijk van den Generalissimus van het Egyptische leger Ibraiiim Pacha tenbsp;Kars’-el-aene, die, wegens derzelver ligging aan den oevernbsp;van den Nijl, vooral in den winter, zeer vochtig zijn,nbsp;wordt mede alleen gerst en stroo gevoederd, evenwelnbsp;vertoont de kwade-droes zich aldaar zeer zeldzaam.nbsp;De doorloop daarentegen neemt jaarlijks vele paardennbsp;weg. Ook bij den kleinzoon van den onderkoningnbsp;Abas-Pacha , worden de paarden op dezelfde wijzenbsp;gevoederd, zonder dat de kwade-droes zich aldaarnbsp;openbaart. Hamont verklaart dit op de volgende wijze:nbsp;in de beide genoemde stallen zijn slechts paarden vannbsp;edele afkomst aanwezig, gedeeltelijk Anezis uit Syrië,nbsp;gedeeltelijk Nejd (echt Arabisch), welke edele soortennbsp;veel beter dan het gemeene Egyptische landras aannbsp;de aanleidende oorzaken van den kwaden-droes wederstand kunnen bieden. Deze verklaring moet zichnbsp;evenwel geheel naar de eenmaal aangenomene theorienbsp;voegen; want indien de stallen gezond zijn, dan is denbsp;schuld aait het voedsel te wijten; is ook dit verbeterd,

O*

-ocr page 672-

2:12 'Cit BEBIGt OVER ÜE CITBREIDING DER i;

^oAnwederomsmoet zulks tl aan het onedel ras toege» sdteeveaieworden.’d Hierbij wordt echter uit het oognbsp;verloren, dat op zeer vete plaatsen deze drie omstandigheden niet ieder op zich zelve, maar dikwijls allenbsp;te gelijk voorkomen, zonder dat de kwade-droes zichnbsp;aldaar t meer openbaart b dan elders. Ook heeft denbsp;Fransche Academie den voorslag van Hamont , om Arabische tpaarden in Frankrijk iè te voeren, en vleesch-voedsel als voorbehoedmiddel tengcven joals minder doelmatig aangemerktj en meer aangedrongen op het ruimernbsp;maken der standplaatsen in de stalten en op de verbetering van het hooi, hetwelk door de aannemers,nbsp;zoo slecht mogelijk voor den bedongen prijsi geleverdnbsp;wordtwelke omstandigheden door haar, naar aanleiding van de bewering van Oodinot, als hoofdoorzaaknbsp;beschouwd worden. Ook Fabges (Recueil de MMf Yét.nbsp;1845, pag. 837) wil wel toegeven, dat het slechtenbsp;voedsel en de door Reynal vermelde invloeden, voornbsp;Frankrijk, zeer veel bijdragen , om tot het ontstaan vannbsp;den kwaden-droes aanleiding te geven, doch meent,nbsp;naar zijne 18]arige ondervinding, de naauwe en duffenbsp;stallen inzonderheid te moeten beschuldigen. Volgensnbsp;hem is de kwade-droes toe te schrijven aan de ver-eenigde schadelijke invloeden van den leefregel, aannbsp;welker hoofd een slechte stalling staan moet. Vannbsp;582 kwaad-droesige paarden, waren 1) bij 155 de geringe ruimte en de ongezonde plaatsing der stallen tenbsp;beschuldigen; 2) bij 121 verstoorde huid-uitwaseming;nbsp;3) bij 85 verouderde ziekten , en 4) bij 23 moest eennbsp;van-zelf-ontstaan zonder bekende oorzaken aangenomennbsp;worden, Het te vroeg gebruik der paarden en de onbedrevenheid der ruiters, welke.,door Reï«ai als oorzaken

-ocr page 673-

TliE-.VltTSKNIJKDiVDK Ifi 1841, 1842 E»-1843. nbsp;nbsp;nbsp;213

warden opgegeven, meent hij naar zijne '.'ondervinding slechts alamp; bijomstandigheden tot het ontstaan v-dezernbsp;ziekte te mogen aannemen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-riynoho*

Veel zal men waarschijnlijk nog in Frankrijk over, de oorzaken dezer beide ziekten, waardoor jaarlijks gzeernbsp;vele paarden weggeroofd worden, kunnen schrijven!ennbsp;spreken, zonder I evenwel u gelukkigecii-uiikomstenindannbsp;thans te n verkrijgen, o» Zoojllang men blijft voortgaannbsp;kwaad-droesigecenagezonde I paarden nevens elkander tenbsp;plaatsen, en men vervolgens de stallen niet naauwkeurignbsp;zuivert, zal men ook bij voortduring aan kwaden-droesnbsp;en worm vele paarden verliezen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-id

Volgens Ken/iüit, Boüley en Priidhomme {Recueil de il/ed. Feti 1842, pag. 617), heeft in den omtrek vannbsp;Panj's,!.voornamelijk bij die paarden, welke tot denbsp;vesting-werkzaamheden gebruikt worden, de kwade-droes in de jaren 1841—42 aanmerkelijk geheerscht,nbsp;hetgeen aan verraoeijenissen, slechte oppassing, hetnbsp;vatten van koude enz. wordt toegeschreven. De ziektenbsp;scheen in dit jaar minder besmellelijk (?) en hevig tenbsp;zijn dan in het voorgaande, het verloop was slepender,nbsp;en bij 5 paarden had genezing plaats; vroeger had zijnbsp;immer tusschen den 9'^™ en 20®““ dag den dood tennbsp;gevolge, maar in dit jaar konden de paarden, nanbsp;eenige koorlsdagen stil gestaan te hebben, weder totnbsp;het dienstwerk gebruikt worden.

iiaJBfil([ nbsp;nbsp;nbsp;vni

CENEESMIDDEIEN. nbsp;nbsp;nbsp;OCnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.(1

'a'Eene menigte middelen en genezings-beproevingen, welke met eene meerder- of minder gelukkige uitkomst tegen deze ziekte schijnen te kunnen aangewendnbsp;vvoFden, waarvan^J sommige' èelfs zeer hoog quot;zijn aan-

-ocr page 674-

214

BEIIIGT OVfTx llE ÜITBBEIDLNG DER

geprezen, worden óf in Lijzondere gesclirifijes, óf in de tijdschriften dezer jarcn opgegeven. Bij eene naauw-lieurige beschouwing van deze menigte bijdragen, valtnbsp;bet spoedig in bet oog, dat sommige daarvan den schijnnbsp;aannemen iets nieuws te bevallen, en evenwel nielsnbsp;dan reeds lang beproefde en ondoeiniaiig bevondennbsp;middelen vermelden, terwijl' andere vroegere behandelingswijzen afkeuren en daarvoor nieuwe in de plaalsnbsp;stellen, die den twijfel doen ontslaan, dat zij allenbsp;even als de vorige zonder gevolg zullen blijven, zoo-dra de ziekte zich werkelijk volkomen geopenbaard heeft.nbsp;De voornaamste zullen bier sleclits korlelijk opgegevennbsp;worden.

Makiot wil bet mineraalwater van Boiirhonne les Bains, bolwelk voornamelijk keukenzout en Bromiumnbsp;bevat, en Papin bet water van Barègés tegen den kwaden-droes aanwenden. De eerstgenoemde heeft eenige waarnemingen , die voor de werkzaamheid van dit middel,nbsp;betwelk echter nimmer van een algemeen gebruik worden kan, schijnen te pleiten, doch welke door Jeanninnbsp;zeer goed wederlegd zijn, medegedeeld. (llccueil denbsp;Méd, Vet. 1841, pag, 541 , 657 en 778).

Lord (The Veterinarian 1842, pag. 136) prijst tegen den kwaden-droes en worm hel ffydroïod. cupri bijzonder aan; hiervan geeft bij tweemalen daags eene pilnbsp;van één draebm. met Gentiaan en Spaansebe peper,nbsp;en zulks na een voorafgegaan gebruik van afvoerendenbsp;middelen; de zweren van de huid worden bovendien metnbsp;eene oplossing van chloorkalk behandeld, en daarbijnbsp;zorgvuldig gewreven. Na 42 dagen, zoodra het paardnbsp;eenigzins beter was, gaf men de helft; bet genasnbsp;binnen 3 weken. De schrijver vermeldt, dat bij op

-ocr page 675-

VEE-A!tTS!iNI/KÜ?(DE IN 1841, 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;215

«leze wijze 7 karre-paarden binnen eene maand volkomen genezen heeft. Dezelfde Vee-arts maakt nog van 3 ziektegevallen gewag, waar de paarden, welkenbsp;in een’ zeer Imogen graad den kwaden-droes en wormnbsp;hadden, door het gebruik van Sulph. cupr., cn Hydroïod.nbsp;potassae genezen zijn. Van het eerste middel wordennbsp;2 oneen, en van het laatste */, once in 6 poeijersnbsp;verdeeld, en hiervan het paard iederen morgen éénnbsp;gegeven. Bij wederinstorting wordt van hetzelfde middelnbsp;gebruik gemaakt. De genezing heeft binnen 2 of 3nbsp;weken plaats. De wormbuilen worden daarbij met hetnbsp;gloeijende ijzer aangeraakt en de harde gezwellen metnbsp;jodium- of kwikzalf ingewreven. (Hetzelfde tijdschriftnbsp;pag. 634).

Aan de Vee-artsenijschool te Lyon is het, gedurende 1841—42 niet mogen gelukken, van 130 kwaad-droesigenbsp;paarden, met uitzondering evenwel van twee twijfelachiigenbsp;gevallen, een enkel te genezen. Inspuitingen in de halsader met eene oplossing van salmiak, Hydraid. potass.,nbsp;zwavelzuur-zink en keukenzout verergerden meestal denbsp;ziekte. Eene inspuiting van eene oplossing van zw'avel-zuur-zink kon alleen een langdurig aanhoudenden slijmvloed verbeteren, zoo ook het chloorzink. {Reciieil denbsp;Méd. Vet. 1842, pag. 125).

Mdvscuel (Magazin von Gobi-t und Hertwiö 1843, S. 407) heeft reeds in 1831 te Weenen aan de Veeartsenijschool bij 18 paarden belangrijke gevolgen gezien van het gebruik van spaansche vliegen, in eenenbsp;hoeveelheid van 15 grein tot 2’/2 drachm., twee malennbsp;daags gegeven; later echter bleek dit middel niet zoonbsp;voldoende te zijn, hoewel het nog immer als een dernbsp;meest werkzaamste tegen den kwaden-droes kan genoemd

-ocr page 676-

216 BEKIGT OTER BE UITBREIDING BEB

¦worden. In geen geval heeft men eene nadeeh'ge werking op de piswerktuigen waargenomen, zelfs bij eennbsp;gebruik van drachme twee malen daags, kon bijnbsp;hengsten geene bijzondere optrekking bespeurd worden.

Versmann (üeber jRotz., N'gt;. 52) heeft in dit boekje, behalve het een en ander over den kwaden-droes innbsp;het algemeen, hetwelk evenwel niets nieuws bevat,nbsp;eene genezingbeproeving medegedecld-,.i.welke een zeernbsp;gunstig gevolg gehad heeftfjnrfimoMiil dien hoofde alsnbsp;eene belangrijke bijdrage voor,,de therapie dezer ziektenbsp;kan gaaeht,, worden»., Het Jodiumia evenwel, hetgeennbsp;een. der voornaamste middelen is, waarvan de schrijvernbsp;in groote hoeveelheid gebruik gemaakt heeft, verbiedt,nbsp;wegens deszelfs duurte, deze behandelingswijze algemeennbsp;voor te sclirijven, en zal slechts zeldzaam en alleennbsp;hij paarden van meerdere waarde, aangewend kunnennbsp;worden. Zeven paarden van 6—14 jaren oud, alle vannbsp;kwaden-droes verdacht, werden hem in behandelingnbsp;gegeven. Bij vier derzelve kon men zweren, in grooternbsp;of kleiner aantal, op het neusvlies waarnemen, de uitwerping was, met uitzondering van één, eenzijdignbsp;zoo ook do opzwelling der onderkaaksklieren, die echternbsp;gering, maar bij één zeer pijnlijk was. Verder warennbsp;hoest, loomheid, enz. de algemeene verschijnselen. Tennbsp;einde zich over de aanwezigheid van eenen chronüchennbsp;kwaden-droes, waaraan de paarden vermoedelijk reedsnbsp;l*/, jaar lijdende waren, te overtuigen, werd eennbsp;gezond paard met het neusuitwerpsel van de anderenbsp;ingeënt, waarop zich spoedig de acute kwade-droesnbsp;ontwikkelde, gelijk door,»de bjkopening, die 6 dagennbsp;daarna plaats had, bevestigd kon worden. De behandeling bestond, gedurende de eerste 10 dagen, in

-ocr page 677-

\EE-AnTSENIJKCNDE IN 1841, 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;S’!?

eene pil van 6 drachmen Sulph. eupri en *21 dr. Aloë, eenmaal daags; daarbij niiwendig in-wrijvingen'Ivartnbsp;Ung. Hydrarg. ciner., en wasschingen metgt; narkfliischenbsp;kruiden. Hierna werden, gedurende 4 dagen^cigeenénbsp;middelen gegeven , doch daarna dezelfde pillen nogmaalsnbsp;voor 14 dagen voorgesclireven, benevens eene inwrijvingnbsp;van Jodtwm-zalfaJop den a-keelgang.' Hierna 'öVolgde,nbsp;wederom gedurendohlk dagen, een slilstand a van ge-neesmiddeleuj met uitzondering van eene laxeerpil dagelijks,nbsp;uit 1 once jlfoë bestaande. Behalve het'kleiner worden der onderkaaksklieren, vond tot nog loei*geenegt;denbsp;minste beterschap plaats: integendeel waren alle paardennbsp;zeer verminderd en afgenomen. Vervolgens werd eenigennbsp;tijd lang Oxyd. Manan. nat. unc. 1 met biltere dennbsp;slijmige middelen aangewend, waarmede eene cloorbe-rooking , gedurende —1 uur, tweemalen daags, gepaard gingen; een vrij hevig hoesten, en eene vermeerdering van slijm uit den neus was hiervan het gevolginbsp;Deze laatste behandelingswijze werd voortgezet, dochnbsp;inwendig Hydroïod. potass, met Gentiaan en Althea gegeven; van het eerste middel gedurende de 8 eerste dagennbsp;2 dr., eenmaal daags, de 6 volgende 5 dr., en eindelijknbsp;gedurende 8 dagen een half once dagelijks. Na dezenbsp;behandeling, die in het geheel o maanden aangehoudennbsp;had, eindigde men met de inwendige middelen, alleennbsp;de chloorberookingen werden voortgezet. De zwellingnbsp;der klieren en de uitwerping hadden opgehouden, ooknbsp;de slijmvliezen hadden de natuurlijke kleur'•'Verkregen,nbsp;en de hoest was verminderd. Al de behandelde paarden genazen, en bij de lijk-opening van een derzeive,nbsp;hetwelk later aan ^^kolijk'gestorven was en van een

ander, dat wegens^ ouderdom’en iwakit moest'•gedood

-ocr page 678-

218 BKKIGT OVER DE U1TBREIBI;(0 DKK

vvonlen, kon jnen zich gemakkelijk overluigcn, da® de zweren op liet neusvlies genezen en gecicairiseeidnbsp;waren.

Lowae vermeld, in het Magazin von Guelt und IIebtwig, 1841, S. 447, een voorbeeld van genezingnbsp;van kwaden-droes bij een paard, eints langen lijdnbsp;daaraan onderhevig, en hetwelk door de haam eenenbsp;aanmerkelijke beleediging en schoftdrukking verkreeg.nbsp;De genezing van deze laatste aandoening duurde 2nbsp;maanden, doch in dien tusschentijd waren al de verschijnselen van kwaden-droes allengskens verdwenen,nbsp;De schrijver meent dat de schoftbeieediging hier alsnbsp;afleidend middel gewerkt heeft.

Van de overige geneesmiddelen zal in dat gedeelte waarin de geneesmiddel-leer behandeld wordt, gewagnbsp;worden gemaakt.

WORM.

In de Kliniek te Lyon is, in de jaren 1841—42, de w'orm bij de eenhoevige dieren zeer dikwijls vóórgekomen; het beloop was evenwel goedaardig, slechtsnbsp;enkele wormstrengen ontwikkelden zich en weinige dierennbsp;vervielen 'geheel in de ziekte, terwijl eene uitwendigenbsp;behandeling voldoende was. De wormbuilen werden metnbsp;Arsenicum en Spaansche-vlieg-zalf ingewreven, en bij ver-eltering werd met het beste gevolg het gloeijende ijzer ennbsp;een verband met Cosmische poeder (Puk. arsenicos.)nbsp;aangewend. {Recueü de Méd. Vet. 4845 pag. 124).

ZIICIITIÜE ZW'ELIING VAN DEN IIAIZAK.

Henaclt, Boclby en Pbudhomme maken, bij gelegenheid, dat zij over dea kwaden-droes, welke gedurende

-ocr page 679-

VEK-AIITSENIJKUNDB IN !84i, 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;219

1841—42 te Alfort is waargenomen, een en ander in liet midden brengen, gewag van eene Jtuebiige zwellingnbsp;van den balzak, die wegens haar eigenaardig karakternbsp;en om de verwantschap, welke zij inogelijk met denbsp;zoogenaamde venerische ziekte der paarden heeft, eenenbsp;naauwkeurige beschouwing verdient. (Rccueü de Méd,nbsp;Vét. 1842, pag. 617.) Deze aandoening was algemeennbsp;onder den naam effort bekend, en wordt somtijds ook,nbsp;hoezeer ten onregte, vlceschhreuk fsarcocèlej genoemd.nbsp;Meestal was deze ziekte, die met eene vrij duidelijkenbsp;koortsige beweging een’ aanvang nam , een voorlooper vannbsp;den kwaden-droes, welke somtijds eerst na eenige maandennbsp;volgde. Behalve de toevallen, aan eene algemeenenbsp;ziekelijke aandoening eigen, is de gang stijf, zelfsnbsp;moeijelijk, voornamelijk aan. het achterstel, waarvan denbsp;beenen nagesleept werden. De polsslag is hard ennbsp;schielijk, de ademhaling moeijelijk, terwijl de slijmvliezen meestal met verspreide peiechien bedekt zijn.nbsp;Eenigen uren later (12—24 uren) zwelt de balzak-streek aanmerkelijk op, wordt warm, en bij drukkingnbsp;pijnlijk; deze zuchtige zwelling strekt zich somtijdsnbsp;tot de geheele buikstreek en de flanken uit. Nanbsp;deze eerste toevallen verdwijnen meestal de zwelling eunbsp;de koorts, en hoewel het dier eenigzins vlugger wordt,nbsp;blijven echter eene zekere loomheid eu verminderde eetlust over. Daarna ontwikkelt zich op den balzak naastnbsp;de bijballen een gezwel, hetwelk bij drukking zeer pijnlijk en meestal op de oppervlakte met builen bezet is.nbsp;Dit gezwel heeft een zeer verschillend verloop. Somtijdsnbsp;blijft het weken en maanden lang beslaan, met teekenennbsp;van eene diepe en slepende onfsleking terwijl het diernbsp;daarbij zeer pijnlijk blijft; somtijds «venwel verdeelt het

-ocr page 680-

220 ï'8 BERIGT OTER DK ÜITBBEIUING DER*

zicb^an den omtrek, doch in het middelpunt kan mew eene lange , harde kern, langs den loop van de bijballen bespeuren, die bij drukking uiterst pijnlijk is,nbsp;en waarbij de ballen de normale veerkracht verlorennbsp;hebben; het dier blijft echter hierbij vlug en vet: ofnbsp;ook eindelijk wordt de opzwelling langzamerhand groeier, bolvormig, zeer hard, meestaleongelijk op de oppervlakte, minder pijnlijk eniidikwijlsi zoo groot als eennbsp;manshoofd» In dezen toestand wordt het gestel vannbsp;het diere geheel ondermijnd. ' Bij ede opening bespeurtnbsp;men het onder de dartos gelegene, celweefsel met eenenbsp;geelachtigen sereuse fVloeistoffe doortrokken. Het slijmvlies is opgeloopen en rood, de bijballen zijn gezwollen,nbsp;het omgevende celweefsel is opgeloopen en met valsehenbsp;vliezen bedekt. Indien de bijballen worden ingesneden,.nbsp;vloeit daaruit eene etterachtige sloffe; de zaadstreng isnbsp;opgeloopen, somtijds een weinig etterachtig. In den aanvang schijnt de bal eenigzins uit te teren , is eenigermatenbsp;ontkleurd, maar overigens normaal. In eenen hoogeii.nbsp;graad der ziekte, zijn de door ontsteking veroorzaakte ontaardingen meer aanmerkelijk, en de verette-ring uitgebreider; de bal is daarbij dan eens gezond,nbsp;dan weder worden, in zijne meestal ontkleurde zelfstandigheid, hier en daar verstrooide gele slippen bespeurd.

In het derde geval is de bal zelf ontaard, zijne zelfstandigheid gelijkt aan gekookte en geweekte lever; bij doorsnijding van de korstachtige zelfstandigheid, komtnbsp;eene zeer dikke onaangename stinkende etter uit hetnbsp;inwendige gedeelte. Gewoonlijk gaat hiermede een et-lerachlig uitvloeisel uit de zaadstreng gepaard, welkenbsp;laatste zeer aanmerkelijk, dikwijls zoo dik als een arm,nbsp;tot aan den buikring opgezwollen is. Ook uiti de buisjes.

-ocr page 681-

'vmï-ARTSEüiJKU.NDE iJi 1841, 1842 EN 1845.

¦van de bijballen komt eller le voorschijn.lo De schrijvers houden deze ziekte voor een’ voorlooper van den kwm-den-droes, en meenen dat eene buitenmate sterke lig-chaamsinspanning daartoeoiaanleiding ;geeft: |Ook werdnbsp;rij meestal bij postpaarden en bij dezulke v die tot denbsp;steengroeven gebruikt worden, waargenomen. De behandeling was alslcvolgt: plaatselijk werden dan eensnbsp;verzachtende en pijnstillende omslagen aangewend, dannbsp;weder inwrijvingcn j en somtijds insneden in do zuchtigenbsp;zwelling gemaaki;sde balzak, j^^werd door verbanden ondersteund jï warme zakken werden op deio nierstreeknbsp;gelegd, inwendig meeldranken gegeven ,!9ien klisteren,nbsp;of bij hevige koorts, eene aderlating aangewend. Zelden verkreeg men echter bij deze wijze van behandeling eenige verdeeling. Bij de vermelde ternggeblevenenbsp;verharding, beschouwde men de extirpatie als meernbsp;doelmatig; het voordeel echter van deze operatie was zeernbsp;onzeker, daar zich hierna kwade-droes, wondkoorts,nbsp;infiltratie van etter of koudvuur konden ontwikkelen.nbsp;Eenige malen hebben de waarnemers den aciiten kwaden-droes na de operatie zien ontstaan, ten gevolge, gelijknbsp;zij meenen, van eene algemeene en hevige terugwerking. Omodit laatste te bewijzen, werd bij tweenbsp;kwaaddroesige paarden een der groote gewrichten geopend n en zuiverelt;3alkohol daarin gegoten; het gevolgnbsp;hiervan was, dat er een acuut puisachtig uitslag ontstond, en de longen in de kenmeritende veranderingennbsp;van den aculenrikwaden-droes vervielen. ¦ ago.,

-1; nbsp;nbsp;nbsp;10 't'omioid Ikb§ ;(|iIitoov gt;0nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,8Jlf-'d)0S' ogibnt

ZOOGENAAMDE''VESEMSCBE S ZIEKTE DER DMRDEN; SCUAN-inKERZlEKTE, (BESCHaLKBANKHEIT ) J lDflKIEf: lOOV

i|Deze eigendomaielijke paarde-ziekie y welke tot nog

-ocr page 682-

222

BKUiaT OVEU DE DlTniiEÏDIXG DEE

toe slechts zeldzaam in Duitschland wordt waargenomen , en eerst in de laatste jaren bekend geworden is, schijnt bij ons óf zeer zeldzaam óf in hel geheelnbsp;niet voor te komen; mij zijn ten minste geen voorbeelden of waarnemingen bekend, waaruit haar bestaannbsp;in ons land genoegzaam en voldoende kan blijken.

Finüeisen deelt daarvan een paar voorbeelden mede, bij een hengst en bij twee door dezen besmette mer-riën waargenomen. De hengst behoorde in eigendomnbsp;aan een houder van dek-hengsten, en was dien tennbsp;gevolge met verschillende merriën in aanraking geweest,nbsp;zoodat het onzeker bleef, of deze ziekte zich primairnbsp;had ontwikkeld, dan wel of zij door eene merrie wasnbsp;medegedeeld. De verschijnselen waren hoofdzakelijknbsp;piaalselijke, en bestonden in eene ontstekingachtige ennbsp;pg'nlijke zwelling van den koker, en van de lies-klieren.nbsp;Op de roede, maar voornamelijk op den eikel, warennbsp;vele zweren aanwezig, die in natuur met die van dennbsp;kwaden-droes overeen kwamen, maar ten aanzien hunner gedaante met de natuurlijke pokken konden vergeleken \yorden. Na verloop van eenige dagen kwamennbsp;dergelijke zweren ook aan den koker voor. Dezenbsp;ziekte scheen van een goedaardig karakter te zijn, ennbsp;genas spoedig. Inwendig werd Arcan. dupUc. en Calomel, later sublimaat met zacht zweetdrijvende middelen gegeven; de zweren werden met aq. phagadae-nica behandeld. Bij de merriën was de ziekte eenig-zins hardnekkiger. (Hebing’s Repert. 1842, S. 295).

Eene zeer uitvoerige en belangrijke bijdrage heeft Heutwig (Magaain von Gurlt und Hebtwig, 1842,nbsp;S. 269) hier over gegeven. Behalve eene korte me-dedecling van hetgeen andere, en in het bijzonder

-ocr page 683-

ïï


\BE-ittTSENIJKÜNDE IX 1841, 1842 EN 1845, nbsp;nbsp;nbsp;223

IIaxthacsen , over dc veiierisclio ziekte der paarden, ook scliankerzicktc, spruwziekle der geslachlsdeelen doornbsp;andere genoemd, geschreven hebben, bevat dit stuknbsp;eene menigte ziektegevallen, die door den schrijver zelven,nbsp;aan de Vee-artsenijschool te Berlijn of elders, zijnnbsp;waargenomen. Evenwel blijft deze ziekte veel duistersnbsp;bevatten, en tot nog toe is het moeijelijk, zoo niet ónmogelijk, haar wezen en natuur naauwkeurig te bepalen. Zij schijnt eene eigenaardige besmettelijke en aannbsp;het paard eigene ziekte te zijn, die oorspronkelijk denbsp;geslachlsdeelen aandoet, in uittering en verlammingnbsp;overgaat, en klaarblijkelijk bij het dekken door dennbsp;hengst aan de merrie of door deze aan genen wordtnbsp;medegedeeld. Ten aanzien van de vroeger vermeendenbsp;overeenkomst, die er tusschen deze ziekte en de sy-philis van den raensch zoude bestaan, doch hetgeennbsp;reeds voldoende door Haxtuacsen wederlegd was, deeltnbsp;Hertwio nog mede, dat alle inëntingsproeven met sy~nbsp;philiüsche smelstoffe, aan paarden, koeijen, geilen,nbsp;varkens, honden en konijnen gedaan, hem mislukt zijn;nbsp;ook was er geen voorbeeld bekend, dat de zoogenaamdenbsp;mnerisclie ziekte der paarden op den mensch overgaat.nbsp;Hare smelstoffe is vast en schijnt zich hoofdzakelijk lotnbsp;de afgescheidene vochten van het slijmvlies der geslachlsdeelen te bepalen, daar door zamenwoning geenenbsp;besmetting is waargenomen; waarschijnlijk echter zijn denbsp;afscheidingen van de prostata en van de cowperschenbsp;klieren, gelijk ook het zaad, niet geheel vrij vannbsp;smelslolfe,

Inëntingsproeven met bloed, zweet enz. bleven zonder gevolg. De schrijver onderscheidt twee vormen dezer ziekte, de goedaardige namelijk en de kwaad-

-ocr page 684-

224

BKIUGT OVER OE «ITRUEIDLN'O DER

aardige. Beide deze vormen kunnen echter in elkander overgaan, en zijn bij het ontslaan der aandoening, inzonderheid met betrekking tot plaalselijke verschijnselen,nbsp;moeijelijk te onderscheiden: ook laat Hertwig het onbeslist of bet onderscheid niet in een verschillenden trapnbsp;van ontwikkeling der ziekte gelegen is. Beide zijn besmettend , de eene evenwel is niet doodelijk, maar geneestnbsp;veeltijds van zelf binnen 2 of 4 weken; de anderenbsp;kan slechts zeldzaam tot gezondheid teruggebragt worden , en eindigt meestal in eene algenieene zenuwziekte. De boosaardige vorm duurt lang, dikwijls eenigenbsp;maanden; in den aanvang zijn de geslachtsdeelen hetnbsp;eerst aangetast en met zweren bedekt, later openbaartnbsp;zich eene aandoening van het watervaat- en zenuwstelsel , kruisverlamming, zwakheid van den achterband,nbsp;verlamming van een der beenen, of van andere uitwendige deelen, ooren, lippen, enz., totdat eindelijknbsp;in bet volkomen 'paralytische tijdperk eene cachectischenbsp;ontbinding volgt, terwijl te gelijker tijd de koorts een’nbsp;aanvang neemt. Het slijmuitvloeisel uit de schede of uitnbsp;andere geslachtsdeelen, die alle in eenen zekeren ont-stekingachtigen toestand verkeeren, wordt etterachtig ennbsp;stinkend. Op de huid vertoonen zich vlakke en om-schrevene builen met verwarde opstekende haren, dienbsp;de grootte van ^/j Thaler of somtijds van een handpalmnbsp;hebben ; de overige toevallen, welke van eene algemeenenbsp;aandoening van bet walervaalstelsel getuigen, hebbennbsp;met die van den kwaden-droes of worm veel overeenkomst. De goedaardige vorm verloopt in 2—S weken.nbsp;Bij deze zijn de geslachtsdeelen hoofdzakelijk meer aangedaan; in den aanvang wordt evenwel eene zachtenbsp;koorts waargenomen. De uitvloeijing uit de schede

-ocr page 685-

vEE-AiiTSENUKUiNDE IX i84l, 1842 EN 1843. 225

wordt niet elterachtig, maar heeft veel overeenkomst met eene zinkingachtige aandoening van die deelen, ennbsp;terwijl bij den kwaadaardigen vorm blaasjes met gelenbsp;vloeistoffe in de scheede ontstaan, welke in 2—4 vvekennbsp;genezen en eene witte glanzige vlak overlaten, ziet mennbsp;bij den anderen vorm kleine verhevenheden of gelenbsp;blaasjes te voorschijn komen, die met eene bruine korstnbsp;genezen. De koker en de roede zijn bij den hengstnbsp;veel minder gezwollen: ook neemt de zwelling veel

; ilüi nbsp;nbsp;nbsp;.

spoediger een einde; verder ontbreken al de toevallen aan eene algemeene lymphatische zenuw-^andoeningnbsp;eigen, alsook de gezwellen op de huid; slechts zeldzaam ontstaan opzetting van de watervaten, wormbuilennbsp;of verzweringen aan de dijen.

De kwaadaardige vorm ontstaat zoowel bij den hengst als bij de merrie, óf van zelf, hetgeen slechts zeldzaam plaats heeft, óf door besmetting; spoedig na dennbsp;deklijd of reeds gedurende denzelven neemt de aandoening een begin; tot aan het hoogste tijdperk blijft eennbsp;goede eetlust, eene regelmatige spijsvertering, en meestalnbsp;eene natuurlijke, rustige ademhaling aanwezig. Na denbsp;besmetting ontwikkelt zich bij de hengsten in 2,4,nbsp;lot 8 dagen eene ontstekingachlige zwelling, en bij denbsp;inerriên prikkeling der geslachlsdeelen; somtijds gaannbsp;treurigheid en loomheid vooraf; het eerste tijdperk kannbsp;bij de merrie dikwijls 2—4 maanden duren. Gedurendenbsp;hetzelve ziet men de toevallen aan de geslachlsdeelennbsp;beleren en zelfs geheel verdwijnen, totdat zij later veelnbsp;heviger te voorschijn komen. Bijna de helft van denbsp;dragiige merriën verwierpen iu de of 4'^® maand,nbsp;eenige later; hierdoor werd volstrekt geene verandering iu de ziekte te weeg gebragt. Indien de moedernbsp;V. Dl.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P

-ocr page 686-

IIKHIGT OVER DE UITEKEIDIA'G DER

tot aan het afveulen in het leven bleef, hetgeen slechts zeldzaam plaats had, stierf het ellendige en zwakkenbsp;veulen zeer spoedig.

Tot nog toe schijnt de van-zelf-onlwikkeling der ziekte meer hij inerriên dan bij hengsten voor te komen ; door den hengst wordt echter de besmetting verder verspreid. Over de oorzaken , dié lot het van-zelf-ontstaan der ziekte aanleiding geven, weet men niets;nbsp;ten onregte wordt zulks aan het te veel dekken dernbsp;hengsten toegeschreven, daar b. v. in Engeland, alsook in ons land, waar gedurende den dektijd eennbsp;hengst 200 merriën dekt, de zoogenaamde venerischenbsp;ziekte der paarden onbekend is.

De behandelingswijze verschilt naar het ziekte-tijd-perk en het karakter der toevallen. Het warm houden, dieet, wrijvingen enz.; inwendig middelen, die de huiduitwaseming bevorderen, b. v. Tart. stib. of Sal am-mon. in een aftreksel van vlier- of kamille-bloemennbsp;zijn aangeraden; uitwendig bedient men zich, om denbsp;geslachtsdeelen te wasschen of in te spuiten , in dennbsp;beginne van slijmige en verzachtende, later van aromatische of zacht opdrogende middelen, fAq. calc., Aq.nbsp;Batumi, verdunde oplossingen van sublimaat, zink-of koper-vitriool). Alle wrijving en prikkeling moetennbsp;tegengegaan worden, waarom het aanbinden van dennbsp;staart aan eenen gordel noodzakclijk is. Overigensnbsp;wordt de goedaardige vorm niet zelden zonder eenigenbsp;hulp van de kunst genezen.

Indien zich de verschijnselen van eene lymphatisch ze-nuwachtigc algemeene aandoening vertoonen, zoo zijn omstemmende middelen (alterantia), in vereeniging met bittere en aromatische, aangewezen, als bereidingen van zwavel en

-ocr page 687-

VKE-AUTSKXUKDNI)E IS 1841, 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;227

spiesglans, Sulph. cupr., Acid. arsenicosiim, Spaansche-vliegen, Kamfer, Terpentijn ; daarentegen wordt het gebruik van kwikzilver inwendig afgeraden. Uitwendignbsp;moeten zalven van kwikzilver met groene zeep op denbsp;gezwollene klieren, en langs de wervelkolom ter-penlijn-olie , spaansche-vliegzalf, braakwijnsteen of zelfsnbsp;het gloeijend ijzer aangewend worden. In dit tijdperknbsp;der ziekte moet het voedsel vooral goed en toereikend zijn.

Geraakkelijk valt het te begrijpen, dat het verhoeden der ziekte, voornamelijk door eene doelmatige zorg voor de dek-hengsten en het beletten, dat eenignbsp;verdacht dier tot de voortteling gebruikt wordt, veelnbsp;nuttiger en passender is dan de genezing der reedsnbsp;uitgebrokene ziekte. Ook heeft men in Pruissen bijzondere verordeningen en wetten gegeven , die daartoenbsp;betrekking bebben; deze zijn aan het slot der verhandeling medegedeeld. Zoo moeten onder anderen denbsp;zieke of verdachte paarden, of die, welke in de laatstenbsp;drie jaren aan de ziekte geleden hebben, aan dennbsp;hals met de letters B. K., (Beschalkrankheit) en de beidenbsp;laatste cijfers van hot jaartal gebrand worden; zij mogen niet tot de voortteling gebruikt, noch over denbsp;grenzen van het distrikt, waar zij belmoren, verkochtnbsp;worden. Meerdere dergelijke strenge bepalingen getuigen , dat men in de Pruissische staten niet alleen voornbsp;de nadeelen dezer ziekte zeer bevreesd is, maar mennbsp;ook bij tijds zoodanige maatregelen weet te nemen,nbsp;om zich later, wanneer de smetstoffe wijd en zijd verspreid en de ziekte algemeen is geworden, over eenenbsp;grootere schade niet te beklagen.

-ocr page 688-

228 ttKHIGT OVEIl DE UlTnUEIDliVa l)li.R

BEENBREEKZIEKTË DER BCNDEREN.

Vooral in Rijn-Hessen komt deze aandoening meermalen enzootisch voor. Markowitz (Zeitschrift von Vix, 1842, S. 1.) meent haar beter met den naainnbsp;van het zuur (SaurekrmkheitJ te bestempelen , omdatnbsp;het aanwezige zuur in de maag en het darmkanaalnbsp;daarvan een bepaald toeval is, en deze toestand ooknbsp;meermalen zonder het breken der beenderen voorkomt.nbsp;Volgens hem zou de ziekte drie tijdperken doorloo-pen, waarvan het eerste en tweede onder den naamnbsp;van hardheid der huid en lekzucht bekend zijn, terwijlnbsp;het derde tijdperk, de rijpheid der ziekte genoemd,nbsp;de eigentlijk gezegde beenbreekziekte uitmaakt. Tweenbsp;aandoeningen , die men met de beenbreekziekte zoudenbsp;kunnen verwisselen, is de verlamming der moederhanden (?) of der rugspieren hij dragtige koeijen, en de,nbsp;na het kalven en ten gevolge van overvoedering ontslaande, stijfheid (de paralytische vorm van de kalf-kooris, volgens Kering). l)e beschrijving der ziektetoevallen bevat niets, dat niet reeds vroeger bekend was;nbsp;ten aanzien der oorzaken meent de schrijver het voederen met onrijpe knolgewassen (aardappelen, mangel-wortelen en dergelijke) bijna eenig en alleen als zoodanig te moeten aannemen. Volgens hem bevatten allenbsp;onrijpe knolgewassen een eigenaardig zuur, hetgeen vannbsp;een’ verstorenden invloed op de spijsvertering is. Vannbsp;belang zoude het geweest zijn, dat de schrijver ons ditnbsp;zuur had aangeloond, doch het bewijs van deszelfs bestaan is hij schuldig gebleven. Het moge waar zijn,nbsp;dat eene te sterke voedering van waterachtige knol-soorten , zonder genoegzame toevoeging van droognbsp;voedsel, voor het rundvee nadeclig is, evenwel ge-

-ocr page 689-

VEK-ARTSBNIJUÜiWK IiN 184 1, 1842 EN 1845. nbsp;nbsp;nbsp;229

schiedt zulks op zeer vele plaatsen, waar de beenbreuk-ziekte onbekend is, terwijl anderdeels de ziekte meermalen voorkomt, alwaar eene geheel andere wijze van voeding gevolgd wordt. In dit geval wordt aan het wrangenbsp;zuur van bies- en andere plantensoorten, die onrijp gevoederd worden, de schuld gegeven. Het begrip vannbsp;rijp en onrijp bepaalt zich echter hoofdzakelijk bijnbsp;vruchten en zaden, en is op andere planlendeelen nietnbsp;toepasselijk; deze worden meestal in eenen niet ontwikkelden toestand gegeven, en zijn als zoodanig gemakkelijk te kaauwen en te verteren, terwijl zij laternbsp;meer houtachtig geworden zijnde, deze eigenschappennbsp;geheel en al verliezen. Hel hoofdstuk over de geogra-phische verspreiding der ziekte is oppervlakkig en verward; de schrijver schijnt zich hier in een voor hemnbsp;vreemd veld verdiept te hebben.

De veranderingen, die bij de opening gevonden worden, zijn vrij volledig vermeld; evenwel is het vreemd, datnbsp;op bladz. 40 gezegd wordt, dat de einddeelen der langenbsp;beenderen dikwijls gebroken voorkwamen en zoo murwnbsp;en sponsachtig waren, dat daarin meermalen gaten vannbsp;i—4 duimen diepte gevonden werden, hetwelk waarschijnlijk aan opslorping, of aan de scherpe bestanddcelen vannbsp;de, in dezelve bevatte vochten, moet toegeschreven worden. Men zal hieruit opmaken, dat de schrijver vannbsp;pijpbeenderen spreekt, en evenwel staat op bladz. d4:nbsp;« noch nimmer heb ik eenige breuk aan de beenderennbsp;der extremiteiten waargenomen.» Overigens zou dezenbsp;waarneming ook niet met die van anderen overeenkomen:nbsp;meermalen toch zijn breuken van ledematen waargenomen en beschreven. Ten aanzien der behandelingswijzenbsp;deelt M. eenige voorbeelden van gelukkige genezingen,

-ocr page 690-

230 BERIGT OVKU DE UITBKUIDtMG DER

gedurende de beide eerste tijdperken der ziekte, mede. In het eerste tijdperk was de verandering van voedsel,nbsp;met vermijding van knolgewassen reeds van belang; hijnbsp;liet hooi en meeldranken geven: verder deed hij in-tvendig schoorsteenroet, alzem en wit krijt, van iedernbsp;4 oneen met 2 oneen zwavel, en hiervan, gedurendenbsp;3 of 4 dagen, 2 malen daags een eetlepel, mot 3 of 4nbsp;lepels keukenzout, en later wederom tonische middelennbsp;gebruiken; de huid werd sterk gewreven. In het tweedenbsp;tijdperk werden daarbij valeriaan en eikenschors, ennbsp;na 8—10 dagen nog meer prikkelende middelen, zoo-als zwavellever, terpentijnolie en kamfer toegevoegd;nbsp;op de ruggegraat en het kruis moesten inwrijvingennbsp;van Oleum terebint. libr. i, Spir, Sal. amm. caust.nbsp;unc i]S, Tinct. Canthar. unc ii aangewend worden. Bij deze behandelingswijze genazen de dierennbsp;in 18 of 2i dagen, en waren, indien het schadelijke voedsel vermeden werd, aan geene wederin-slorling onderhevig. In het derde tijdperk werd zeldzaam eenig dier genezen, en nimmer bij plaatshebbendenbsp;beenbreuken.

De Advokaat Bopp m Darmstad heeft, onder hel opschrift: « Rijnhessen in vooridurenden strijd met de heenbreekziekte, » verschillende stukken in onderscheidene jaargangen van het Zeitschrift von Gorlt undnbsp;Heutwig doen plaatsen. Alleen van het laatste stuk, innbsp;den jaargang van 1843, bladz. 257 geplaatst, hetwelknbsp;de gevoelens en de bedenkingen van verschillende personen omtrent de verwijderde en naaste oorzaken dezernbsp;gevreesde ziekte bevat, willen wij een beknopt verslagnbsp;geven.

Dit stuk is daarenboven meer belangrijk dan de

-ocr page 691-

ves-ahtselMJE0nde in i84i, 1842 en 1845. nbsp;nbsp;nbsp;351

vorige, daar hierin van eennige chemische onderzoekingen, die lot dus verre zeer veronachtzaamd waren, gewag gemaakt wordt.

Het eerst worden de bijdragen van D''. Kedscheb van Bingen vermeld.

Deze heeft bij een mikroscopisch onderzoek bevonden, dat 1). bij de beenderen der dieren, die aan de been-breekziekte gestorven zijn, de schorsacbtige zelfstandigheid verminderd is, en het sponsachtig gedeeltenbsp;zich ten haren koste vermeerderd heeft; 2). dat de buisjes, tusschen de beenplaten gelegen en tot rondvoeringnbsp;der vochten dienende, bijna verdwenen zijn; van hiernbsp;zijn de beenderen vochtiger, hebben niet meer de glas-achligè hardheid, zijn veel ligler, en breken, zondernbsp;eene splinterachtige breuk te vormen. Derzelver specifiek gewigt is 10—IS procent minder dan bij beenderen van gezonde dieren afkomstig. Eene chemischenbsp;analyse toonde aan, dat in de ziekelijke beenderen eenenbsp;aanmerkelijke hoeveelheid dierlijke gelei en vezelstoffenbsp;meer , dan in de gezonde voorhanden was. Deze veranderde verhouding wordt aan de vermeerdering dernbsp;sponsachtige- en aan de vermindering der digte schors-zelfstandigheid toegeschreven.

Om verder de verhouding van de aardachtige tot de dierlijke deelen hij de beenhreekziekte met den normalen toestand te vergelijken, heeft de schrijver verschillende analysen gedaan, die het volgende resultaat gegeven hebben:

-ocr page 692-

232 BEKICT OVER »E UITBllKIDING BEIS

Bij de Beenbreekziekte. In den natuurlijken toestand.

Aardacht. selfst* Dierl. zeifst. A.zelfst. D. zeLfst.

Dijebeenderen. nbsp;nbsp;nbsp;32,SOnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;67,SOnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;60,02nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;39,98

Ribben, nbsp;nbsp;nbsp;30,00nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;70,00nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;57,49nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;42,51

Wervelbeenderen en beenderen van het

bekken. nbsp;nbsp;nbsp;26,15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;73,87nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;57,42nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;42,58.

Hieruit blijkt, dat de verhouding der aardachtige en der dierlijke deelen, zoowel in den gezonden als innbsp;den zieken toestand, bij de verschillende beenderennbsp;eenige procenten kan verschillen; en verder, dat innbsp;de zieke beenderen de hoeveelheid aardachtige deelennbsp;aanmerkelijk, bijna tot op de helft verminderd is,nbsp;terwijl de geleiachtige deelen zijn toegenomen, zoodatnbsp;de beenderen niet breken, gelijk de meeste schrijversnbsp;opgeven, omdat zij te veel kalkaarde bevatten, ennbsp;diensvolgens broos zijn, maar integendeel te week zijnnbsp;geworden, zooals bij de breuk duidelijk kan blijken.nbsp;Eene bepaalde hoeveelheid aardachtige deelen van de,nbsp;door de ziekte aangedane, beenderen, bevat verdernbsp;slechts 78, van gezonde beenderen daarentegen 86 procent phosphorzure kalk. Het zuur, hetwelk in grootenbsp;hoeveelheid in het maag- en darmsap voorkomt, wordtnbsp;door Kedscher voor zoutzuur gehouden. Als aanleidende oorzaken van deze ziekte, meent de schrijver tenbsp;moeten aannemen, dat het voeder, op die plaatsen,nbsp;waar de ziekte het meest voorkomt, 25—30 procentnbsp;minder kali bevat dan elders, hetgeen gedeeltelijk aannbsp;den grond, gedeeltelijk aan de op denzelven groeijen-de planten, moet toegeschreven worden.

De bedenking, dat de beenbreekziekte door gebrek

-ocr page 693-

vkigt;aktsenijkiim)e in 1841 gt; 1842 on 1843. nbsp;nbsp;nbsp;233

aan voedsel zoude ontstaan, en alleen bij het vee der minder gegoede landlieden voorkomt, wordt door Schlichnbsp;ontkend. Deze heeft de ziekte voornamelijk bij meernbsp;vermogende veebezitters waargenomen. Het voederennbsp;van te veel mangelwortelen met lijnkoeken wordt doornbsp;hem als oorzaak aangenomen.

D'. Feitschleh beschouwt de beenbreekziekte als eene langzaame, somtijds spoedig verloopende ontsteking dernbsp;gewrichten (kraakbeenderen en banden). Ilij meent, datnbsp;de naam van Arthrocele of Arthrophlogosis (gewrichtsontsteking) of nog liever Kakarthrologia (de leer dernbsp;gewrichtskwalen) (') voor deze ziekte het meest gepast is.nbsp;Later worden de beenderen en bet merg aangedaan.nbsp;Als oorzaak zoude eene verstoring van de werkzaamheid der huid aangenomen moeten worden.

Volgens Laist en Lühn worden de beenderen week, ten gevolge van eene ontsteking van het ruggemerg. Dezenbsp;stelling is echter aan vele bedenkingen onderworpen.

Samesbecthe» bestrijdt, gelijk ook D'. Feitschler de meening van Keoscueu omtrent de chemischenbsp;zaraenstelling der ziekelijk aangedane beenderen. Tennbsp;aanzien der oorzaken hecht hij een grooter gewigt aannbsp;de erfelijke voorbeschiktheid tot deze ziekte, dochnbsp;geeft toe, dat het voedsel een groot aandeel aan haarnbsp;ontstaan heeft.

Volgens Brunch moet het voederen der melkkoeijen, (welke het meest aan deze ziekte onderworpen zijn)nbsp;met knolgewassen, lijnkoeken, warme dranken, bij eennbsp;gering gebruik van hooi, en weinig frisch water, als

t*) Zeer onjuist wordt deze naam, welke op een geheel leerstuk van toepassing is, voor eene bepaalde ziekte gebruikt.

-ocr page 694-

234 BKlWaT OVER ÜE UITmiElöISG «EK

eene voorname oorzaak van het veelvuldige voorkomen dezer ziekte beschouwd worden.

Uit deze verschillende meeningen kan ten duidelijkste blijken, hoezeer men omtrent de verwijderde oorzakennbsp;der beenbreekziekte, waartoe dan ecns eene enkele, dannbsp;wederom vele te zamen moeten medewerken, om haarnbsp;voort te brengen, verschilt, en met belangstelling mag mennbsp;de beantwoording van eene, reeds in 1842, door denbsp;Landbouwkundige Vereeniging van llijn-Hessen, uitgeschre-vene prijsvraag te gemoet zien , waarbij eene naauwkeurigenbsp;en volledige verhandeling over de natuur , de voorbehoedmiddelen en de geneeswijze dezer ziekte verlangd wordt.

bleekzucht.

Over de bleekzucht der paarden, die somtijds als sporadische, in lateren tijd, meermalen als epizootisclienbsp;ziekte waargenomen is, en eenigermate met de bleekzucht en het ongansch der schapen overeenkomt, zijnnbsp;ons in het Recueil de Méd. Yét. 1845, pag. 30 ennbsp;153 twee bijdragen gegeven, de eerste door Lignèe,nbsp;de andere door Chakliee. Algemeen wordt de hiernbsp;bedoelde ziekte, wegens den sterk voelbaren hartslag,nbsp;door velen voor eene hartziekte gehouden, of somtijdsnbsp;door andere min kundigen voor eene darmontsteking.nbsp;Bij de Vee-artsen is zij meer onder den naam Anhé-mie (gebrek aan bloed) of Hydrohémie (waterachtignbsp;bloed) bekend. Ook als zoodanig wordt zij hier beschreven, In het eerste tijdperk zijn de dieren vrij vlugnbsp;en behouden den eetlust; ademhaling en polsslag zijnnbsp;natuurlijk, het bindvlies is opgeloopen en als met waternbsp;doortrokken, daarby rood, hetgeen minder aan het op-loopen der bloedvaten, dan wel aan eene uitstorting

-ocr page 695-

VKK-AnTSERlJKUJIDB IN 1841, 1812 KiN 1843. 235

van bloed in deszelfs weefsel toegeschreven moet worden ; de huid is minder week, de haren staan verkeerd, de dieren gapen meermalen, de mist w’ordt harder,nbsp;en somtijds doen zich kolijkpijnen voor. De bewegingnbsp;geschiedt traag en loom. Dit tijdperk is van eenen zeernbsp;verschillenden duur. In het tweede tijdperk, hetwelknbsp;12—15 dagen duurt, verminderen de krachten aanmerkelijk , de aangetaste dieren vermageren en zweten sterk.nbsp;Er worden toevallen aan eene algemeene verzwakking ennbsp;uitputting eigen, waargenomen, het uit de ader gelatennbsp;bloed stolt langzaam en onvolkomen, en is zeer armnbsp;aan cruor. De polsslag is sterker en versneld, mindernbsp;echter dan bij ontstekingen, en wordt des avonds aanmerkelijk harder. Ook de hartslag is sterk en versneld ; bij de zamentrekking der hartekameren wordtnbsp;blaasbalg-geruisch waargenomen, hier en daar ontstaannbsp;oedemateuse zwellingen, en uit de dragtwonden vloeitnbsp;een dun kleurloos bloed, maar geen etter. Tot nog-toe blijven de dieren den eetlust behouden, en schijnennbsp;zelfs hongerig; zulks houdt echter in het derde tijdperk geheel en al op, terwijl eene algemeene ontbinding van het organisme, met de bekende toevallen vannbsp;de grootste verzwakking en uitputting, spoedig volgt.

Bij de geringste inspanning worden de flanken sterk bewogen, de oogen zinken diep in het hoofd, de roedenbsp;hangt uit den koker, de anus staat open, de slijmvliezen worden steeds bleker, de polsslag sneller ennbsp;onregelmatiger, de hartslag onvoelbaar; eene veneusenbsp;pols wordt aan de halsaderen bespeurd, de oedemateuse zwellingen verdwijnen aan de beenen; daarentegennbsp;zwellen de buik, de uijer of de koker aanmerkelijk;nbsp;eindelijk komt bij dit alles hevige doorloop, en zoo de

-ocr page 696-

256

BHItIGT OVER DE DITIlItEIUING DEIt

dieren zieh niet reeds bij het begin der ziekte neder-gelegd hebben, vallen zij als verlamd op den grond en sterven na langdurige en hevige stuiptrekkingen. Denbsp;oorzaak dezer aandoening moet voornamelijk in eene tenbsp;karige voeding bij veel en moeijelijken arbeid gezochtnbsp;worden, verder in de slechte hoedanigheid van hetnbsp;voedsel, in eene slechte stalling en in eene onregelmatige verdeeling van het dienstwerk, daar de dierennbsp;in den winter bijna in het geheel niet, en in hetnbsp;voorjaar dadelijk tot zwaren arbeid gebruikt worden.nbsp;Dat de voedsels van kunst-weiden tot de ziekte aanleiding zouden geven, wordt door Charuer ontkend.nbsp;Hij verschilt daaromtrent lijnregt met Lignée, en meent,nbsp;dat juist daar, waar aan de paarden zoodanige voedselsnbsp;gegeven worden, de ziekte in het geheel niet voorkomt. Door vermijding der bekende oorzaken is dezenbsp;aandoening gemakkelijk voor te komen. In het eerste ennbsp;tweede tijdperk herstellen de dieren in zoo verre, datnbsp;zij volkomen gezond schijnen; bij cenige krachtinspanning echter heeft meestal wederinstorting plaats, en hoewel de meeste gebeterde dieren als gezond verkochtnbsp;zijn, kent Lignée geen voorbeeld van volkomene herstelling. Hij wenscht hierom, dat deze ziekte onder denbsp;hoofdgebreken zal opgenoraen worden, met eenen tijdnbsp;van waarborg van 9 dagen. De behandeling bestaat bijnbsp;volkomene rust in versterkende middelen, zooals China,nbsp;Gentiaan, Carbon, ferri enz., benevens krachtige ennbsp;gemakkelijk te verteren voedsels.

WATERZDCHT.

HÜIDWATERZtCHT.

Een gewoon geval van acute huid-waterzucht fana-

-ocr page 697-

Yiili-AiiTSüMJKUNoE tiv iS i'l, '1842 lEiv 1845, nbsp;nbsp;nbsp;237

sarcaj bij paarden beeft Culichï beschreven (Rccueil de Méd. Vet. 1841, pag. 721),

Boüiet (in hetzelfde Tijdschrift 1842, pag, 80,285 en 445) heeft over de idiopatische huidwaterzucht dernbsp;paarden eene belangrijke bijdrage geleverd. Deze ziektenbsp;heeft dit eigenaardige, dat zij gedurende haar snel verloop zoodanig kan veranderen, dat men in het laatstenbsp;tijdperk eenen , van het eerste tijdperk geheel verschillenden , toestand waarneemt. De verschillende ziekte-vormen,nbsp;die onder de namen huidwaterzucht, algemeene waterzucht, brandige zinkingkoorts ('mal de tète de contagion,nbsp;coryza, et morve gangréneusej en witte karbonkel of hetnbsp;witte venijn (charhon blanc) beschreven zijn, moetennbsp;alle hiertoe teruggebragt worden.

Delafond heeft haar den naam van diastashe'mie rapide gegeven. De ziekte openbaart zich meestal zonder eenige voorboden en tast voornamelijk jonge ennbsp;sterke paarden van een krachtig ligchaamsgestel aan.nbsp;Haar verloop in drie tijdperken is als volgt. Innbsp;den aanvang ontstaan aan alle laag gelegen plaatsen,nbsp;met eene geringe vermeerdering van warmte en gevoeligheid, zuchtige zwellingen, die, zonder dat hetnbsp;organisme daardoor merkelijk gestoord wordt, zeer snelnbsp;toenemen, vervolgens ontstaat koorts in eenen geringennbsp;graad, en op het bindvlies en het slijmvlies van dennbsp;neus ontwikkelen zich kleine bloedvlakken (petechien).nbsp;Met een of twee dagen, bij den aanvang van het tweedenbsp;tijdperk, hebben zich de zuchtige zwellingen zeer uitge-gebreid, zoodat de ledematen en het hoofd eene vorm-looze gedaante hebben, en de huid zoodanig gespannennbsp;wordt, dat hier en daar fijne barsten en kloven ontstaan , waaruit een sereus vocht vloeit; somtijds worden

-ocr page 698-

258 BimiGT OVKIt DG UITItKEIDIN» DGK

blazen, even als na de aanwending van spaanselievlieg-zalf, gevormd; menigmaal ook vallen geheele slukken afgestorven huid weg. De beweging is volstrekt onmogelijk, de ademhaling en het slikken geschieden , wegensnbsp;de zwelling der neus-vleugelen eu de infdiratie van het,nbsp;om de zwelgkeel-gelegene celweefsel , uiterst moeijclijk,nbsp;terwijl, wegens deze laatste omstandigheid, veel speekselnbsp;en mondslijm door den neus terug vloeit. Het slijmvlies van den neus wordt donker rood, bijna zwart;nbsp;de bloedvlakken vloeijen te zaaien, en hier en daarnbsp;ontstaan loodkleurige vlakken , als teeken van het begin vannbsp;koud vuur. Allengskens verergeren zich deze toevallen,nbsp;meestal van den 3^™ tot den S'*'quot; dag der ziekte, totnbsp;dat, onder de verschijnselen van eene rotachtige ontbinding , de aangetaste dieren, in het S'*quot; tijdperk, na eenenbsp;ziekte van 8—30 dagen, te gronde gaan. Bijzondernbsp;gevaarlijk was de idiopatische celweefsel-huid-waterzucht, vooral indien 'de zuchtige zwelling zich aan denbsp;longen mededeelde, hetwelk door auscultatie kon waargenomen worden. Bij de opening worden de , door denbsp;rotachtige ontbinding ontstane, veranderingen en de verstoring van het slijmvlies van den neus waargenomen.nbsp;In ieder jaargetijde, doch voornamelijk bij plotselijkenbsp;verandering van temperatuur, komt deze ziekte voor.nbsp;Eene vochtige koude, die op een verhit ligchaamnbsp;werkt, schijnt het meest tot haar ontstaan bij te dragen. Eene schielijke onderdrukking van de huiduitwaseming geeft, volgens Boulet, aanleiding, dat de vochten in het huid-celweefsel afgezonderd en opgehooptnbsp;worden, welke door de poriën van de huid moestennbsp;ontwijken. Deze, in het celweefsel uitgestorte, vochtennbsp;zinken wegens hunne zwaarte naar lager gelegene plaat-


-ocr page 699-

VKS-iRTSEMJKü?IDK IN 1841, 1842 EN 1845. nbsp;nbsp;nbsp;259

sen (naai de beenen, den buik, de lippen). De zwelling van de neusgaten belet het indringen der lucht, terwijl de infiltratie van het longweefsel de ademhalingnbsp;zeer bezwaarlijk maakt. Hierin moet de reden gezochtnbsp;worden, waarom de ziekte in het tweede tijdperk ty-pheus is, en in het derde met koud vuur eindigt. Innbsp;de tweede plaats moet tot de oorzaken de gestoordenbsp;verrigling van het, door zijne uitgebreidheid zoo gewig-tige, celweefsel en de verstoorde of geheel opgehoudenenbsp;vertering, waardoor het ligchaam de voor zijn bestaannbsp;noodzakelijke stoffen niet verkrijgt, en de bloed vormingnbsp;noodzakelijkerwijze zeer moet lijden, gebragl worden.nbsp;Voor de gegrondheid van deze mening schijnen de hoedanigheid en de eigenschappen van het bloed in denbsp;verschillende tijdperken te pleiten. In den aanvangnbsp;bezit het minder serum, omdat dit in het celweefselnbsp;afgezonderd wordt: vervolgens, wanneer door opslorping deze vochten wederom in den bloedsomloop komen , is de hoeveelheid serum zeer toegenomen, en hetnbsp;cruor vermindert: later ondergaat het bloed eene rotachtige ontbinding.

Bij de behandeling is de eerste aanwijzing, om het, in het celweefsel uitgestorte , serum te verwijderen,nbsp;daar de aanwezigheid hiervan op sommige plaatsennbsp;reeds voldoende is, om tot de latere ongunstige gevolgen aanleiding te geven.

Onder de middelen, welke de opslorping zeer bevorderen, moet volgens B. de aderlating in de eerste plaats genoemd worden; want hoewel deze behandelingswijze vroeger bij alle waterzuchten als ondoelmatignbsp;beschouwd werd, meent hij echter, dat zulks in hetnbsp;begin der ziekte, dat is in de eerste 24 (hoogstens

-ocr page 700-

240 BRnlOT OVIÏIl UK UITntlKIUING DBIS

48) uren, een der voortreffelijkste middelen is; vervolgens evenwel moet men daarmede zeer spaarzaam te werk gaan, en later, wanneer de ziekte volkomen ontwikkeld is, zich daarvan geheel onthouden. De opge-zwollene deelen worden plaatselijk met prikkelendenbsp;middelen behandeld (inwrijvingen van warmen azijn, ter-pentijn-olie, spaanschevlieg-zalf en dergelijke); verdernbsp;zijn windsels om de ledematen , van onderen naar boven, zeer aan te raden, alsmede eene zachte bewegingnbsp;in den zonneschijn, met warme dekkleeden voorzien.nbsp;Inwendig geeft men warmen wijn , aromatische aftrekselsnbsp;met alkohol, en in het algemeen zulke prikkelendenbsp;middelen, die de plaatselijke werking der uitwendignbsp;aangewende prikkels bevorderen. Deze behandeling isnbsp;alleen voor het begin der ziekte aangewezen. Is zijnbsp;echter in het tweede tijdperk overgegaan en zijn denbsp;krachten reeds aanmerkelijk verminderd, zoo is eenenbsp;aderlating nadeelig, en de bij bet eerste tijdperk aan-geprezene inwendige middelen en de plaatselijke prikkelsnbsp;zijn ontoereikend; aan het uitgestorte serum moet eenennbsp;onmiddelijken uitweg gegeven worden. Zulks doet mennbsp;het best door diepe insneden in de gezwollcne plaatsennbsp;te maken, voornamelijk aan het onderste gedeelte vannbsp;het hoofd, en door drukking het vocht uit het celweefsel te verwijderen. Men laat het serum 15—20nbsp;minuten lang uitdruipen, en cauteriseert vervolgens denbsp;insneden met een gloeijend ijzer.

De gunstige werking van het vuur berust gedeeltelijk daarop, dat eene korst gevormd wordt, die de luchtnbsp;van de wond afhoudt, en de ontbinding of het bederfnbsp;van deze plaats, verhindert; voornamelijk echter, omdatnbsp;aardoor eene ontsteking en eltering worden opgewekt,

-ocr page 701-

VEE-ARTSENUKONDB IN 1841, 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;241

waarvan bijna de geheele genezing afhangt; hierom ook schijnt het doelmatig den omtrek van de gecaute-riseerde wond met spaanschevlieg-zalf te bestrijken.nbsp;Indien het brandijzer aan het onderste gedeelte van hetnbsp;hoofd moet aangewend worden, zorge men , zulks nietnbsp;te digt bij de neusvleugelen te doen, opdat de volgende ontsteking en opzwelling der neusvleugel-randennbsp;het inademen niet zullen beletten. Mogt dit het gevalnbsp;zijn, en de ademhaling piepend worden, dan steekt mennbsp;draden door den buitensten neusvleugel en knoopt die boven door de huid gestoken vast. De tracheotomie zoudenbsp;eveneens kunnen aangewend worden, doch deze is wegens de, bij de ziekte bestaande, neiging tot koud vuur,nbsp;minder verkieslijk, en alleen dan aangewezen, indien ernbsp;vrees voor verettering bestaat. Tegen de opzwelling vannbsp;het slijmvlies van den neus, worden inspuitingen vannbsp;laauwen wijn met een weinig aluin of wijnsteen voorgeschreven. Het voedsel moet in dit tijdperk krachtig en versterkend zijn , en uit kleine, maar dikwijls herhaalde rations bestaan. Inwendig geeft men versterkende middelen, een aftreksel van chinabast, gentiaan,nbsp;ijzerpraeparaten en dergelijke. Van deze verwacht B.nbsp;eene betere werking dan van de, in zoodanigen toestandnbsp;meer werkzame, kampher of terpentijn-olie. Wanneernbsp;zich , na 24—48 uren na de cauterisatie, beginselennbsp;van verettering openbaren, de eetlust wederkeert, denbsp;pols krachtig blijft, de slijmvliezen niet te bleek worden , en de zwelling aan bet hoofd vermindert, magnbsp;men op eenen gunstigen uitgang hopen. Dikwijls evenwel wordt deze hoop verijdeld, daar sommige dierennbsp;onder de gunstigste toevallen plolselijk treurig wordennbsp;den eetlust verliezen, eene snelle ademhaling, zwakkennbsp;V. Deel.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Q

-ocr page 702-

242 hekiot oveu de uitbreiding der

pols, verkeerd staande haren, bleeke slijmvliezen, zuchtig gezwollen oogen, en ten laatste een’ waterachtigen doorloop bekomen, waardoor de krachten ten spoedigste ondermijnd worden: zoodat zij binnen de 8—10nbsp;dagen sterven. Bij de opening vindt men de verschillende weefsels arm aan bloed, en in de grooterenbsp;holten eene aanmerkelijke hoeveelheid helder serum,nbsp;waarin eiwitachtige stolsels voorkomen. In de longennbsp;worden grootere of kleinere abcessen waargenomen,nbsp;haar weefsel is digt, graauw, murw en met bloederignbsp;serum doortrokken. Deze laatste ontaarding moet alsnbsp;eene metastase beschouwd worden, die zfch na langdurige en overvloedige veretieringen openbaart. In hetnbsp;derde tijdperk der ziekte, indien reeds koudvuur aanwezig is, kan geen middel de ziekte stuiten en denbsp;dood moet volstrekt volgen.

Aan hot einde dezer Verhandeling maakt de schrijver nog op eenige wijzigingen, welke zich in de beschrevenenbsp;ziekte kunnen voordoen, opmerkzaam, en die in het beginnbsp;lot verwarring aanleiding zouden kunnen geven. Somtijdsnbsp;namelijk, ontstaan peiechien op het reuk- en bindvlies,nbsp;zonder dat men iets van de overige verschijnselen bespeurt ; zelden zijn de dieren daarbij treurig of latennbsp;het voer liggen. Deze petechien vormen op het slijmvlies van den neus violetkleurige, zelfs zwarte vlakkennbsp;van verschillende uitgebreidheid; op het bindvlies zijnnbsp;zij meer verspreid. Eerst na 24 of 56 uren beginnen de beenen, de buik en de neusgaten te zwellen,nbsp;en de ziekte toont zich in hare gewone gedaante.nbsp;Deze vorm is zeer bedriegelijk; vroeger beschouwdenbsp;men de petechien vrij algemeen als een toeken vannbsp;onlaai ding van hel bloed (zoo als bij kwaden-droes,

-ocr page 703-

VEË-ARTSE.MJKÜNDE IN 1841, 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;243

liet miltvuur, enz.), waartegen bederfwerende en prikkelende middelen gebruikt werden; de ondervinding echter heeft geleerd , dat deze behandeling zelden vannbsp;eenig nut was. Daarentegen zag B. de petechien en denbsp;beginnende zwelling meermalen na aamvending vannbsp;sterke aderlatingen (5—6 malen in den tijd van 4 ofnbsp;S dagen en te zamen 3S—40 ponden bedragende) volkomen verdwijnen.

Eene tweede afwijking van het gewone verloop kenmerkt zich door de vorming van gele blazen op het slijmvlies van den neus, te gelijker lijd dat de petechien ontstaan; zulks gaat gepaard met eene overvloedige uitwerping van geel neusslijm; eerst later beginnen de ledematen, de buik en de overige deelen opnbsp;te zwellen. Deze vorm van waterzucht is van alle hetnbsp;meest bedriegelijk , en zou zeer gemakkelijk met dennbsp;acuten kwaden-droês verward kunnen worden. Dezenbsp;blaasjes evenwel worden hier alleen door eene oplig-ting van het epithelium voortgebragt, en zijn als warenbsp;phlyctaenen te beschouwen. Zij laten, nadat zij zichnbsp;geopend hebben, een klein oppervlakkig roofje na, zondernbsp;eenige neiging tot ettervorming te verloonen. Bij den acutennbsp;kwadcn-droes daarentegen, vormt zich op hel gele ennbsp;met omschrevene petechien bezaaide slijmvlies van dennbsp;neus eene ware puist met roode randen, die, nadat zijnbsp;opengebroken is, eene ronde etterende zweer nalaat,nbsp;welke verhevene en gele randen en een’ bleeken of vio-Iclkleurigen bodem heeft, waarop witte graniilatien gevonden worden. Overigens kan het onderscheid tus-schen kwaden-droes en de hier beschrevene anasarca nognbsp;blijken uit de behandelingswijze, daar eene aderlatingnbsp;bij do laatste van nut, bij de eerste altijd nadcelig is.

Q‘

-ocr page 704-

244 BKHIGT OVER DË UITBREIDING DER

Meerdere gevallen van huidwaterzucht, in deze jaren aan de Vee-artsenijschool waargenomen, benevens denbsp;gunstige gevolgen van de bloedonllastende behandelingswijze , worden in het jaarlijksch Verslag der clini-sche werkzaamheden te Al fort opgegeven, en zijn innbsp;het Recueil de Méd. Vét. van 1842 vermeld.

BOBSTW4TEBZCCnT.

Bij twee paarden, aan borstwatersucht lijdende, na eene voorafgegane ontsteking der borstvliezen, heeftnbsp;Mogeord en Jakson het aftappen van het water met een'nbsp;gunsligen uitslag verrigt; een der paarden stierf evenwel later. Zij meenen, dat het goede gevolg aan de ternbsp;juister tijd aangewende en herhaalde operatie moet toegeschreven worden. (The Veterinarian iS4:i, pag. 328nbsp;en 332).

BUIKWATERZUCHT ,

is door Landel bij een paard waargenomen, hetwelk slechts eenige uren ziek geweest en plotseling gestorvennbsp;was. (Hering’s Repertorium 1841, S. 116). Het water, eene hoeveelheid van omstreeks 11 maten uitmakende , was helder en zonder reuk; de overige deelcnnbsp;waren bleek, overigens gezond, slechts met uitzonderingnbsp;van de milt, waarvan het vezelachtig vlies gebroken,nbsp;en een gedeelte van hare zelfstandigheid uitgestort was,nbsp;hetwelk, ter grootte eener vuist, met weivlies bekleed ,nbsp;naar buiten drong.

WATERZUCHT VAN DE BAARMOEDER ,

bij eene dragtige koe, heeft Eiselen (Hering’s Repertorium 1841, S. 103) behandeld. Dit geval is opmerkenswaardig, daar de schrijver, behalve de inwendig

-ocr page 705-

tee-abtsemjkünde in 1841, 1842 en 1843. nbsp;nbsp;nbsp;24S

toegediende geneesmiddelen, tweemalen eene buis van vlierhout, ter lengte van twee voeten en van een duimnbsp;dikte, door het orificium uteri gebragt heeft, waardoor eene hoeveelheid van ongeveer 12 maten waternbsp;ontlast werd. Het dier, hetwelk in eenen zéér slechten toestand verkeerde, stierf echter spoedig daarna.

Ook ScHüTT (Magazin von Gorlt und Hertwiq 4843, S. 199) heeft bij eene dragtige koe waterzuchtnbsp;van de baarmoeder waargenomen. Het dier was zeernbsp;dik, at weinig, en kon slechts met veel moeite opstaan. Een klokkend geluid in den buik, bij het aanslaan te weeg gebragt, deed eene buikwaterzucht vermoeden. Men vond echter in de eivliezen der, na viernbsp;dagen, gestorvene koe, behalve het voldragen kalf, eenenbsp;hoeveelheid van 30 kwart helder water zonder eenigenbsp;reuk, waarin hier en daar stukken plastische lymphanbsp;zwommen; toekenen van ontsteking werden niet waargenomen.

WATERZDCHT VAN Igt;EN EIJERSTOK.

De eijerstok van een kalf van twee weken oud, woog met de baarmoeder, welke laatste slechts op 1nbsp;once kon berekend worden, 13 oneen. Hij was eirond,nbsp;had 10 duimen omvang, en bevatte zaadvocht (?).nbsp;(Percivall in The Veterinarian 1843, pag. 431)

ZIEKTEN MET VORMING VAN WORMEN.

Hermann heeft tusschen de rokken der scheenbeens-slagader van het paard een’ nieuwen worm ontdekt; deze is door Diesing eerst onder den naam van Trichina reticulata, later evenwel onder dien van) Onchocerca beschreven.


-ocr page 706-

240 lilsItIGT ÜVIi;K lIE UlTUitKIDKNU DEC

Door Ndman is eene uitvoerige geseliiedenis gegeven van de wormen, die in de oogen van sommige dierennbsp;en van den mensch voorkomen. De reeds bekendenbsp;soorten zijn met eene nieuwe vermeerderd, die in hetnbsp;oog van- het paard gevonden is, en waarover eenigenbsp;waarnemingen medegedeeld worden. Van Setten behandelde eene driejarige merrie, welke door eene hevige oogontsteking was aangetast. Nadat het oog eerstnbsp;met verzachtende, vervolgens met oplossende middelen was behandeld, zoodat de cornea nteer doorschijnend geworden, en hel inwendige oog zoodanig op-gchelderd was, dat een naauwkeurig onderzoek konnbsp;plaats hebben, bespeurde men een’ worm in de voorste oogkamer. Deze werd daaruit door middel van denbsp;hoornvliessnede (heratotomie) verwijderd, en de wondnbsp;vervolgens met verkoelende middelen behandeld. Reedsnbsp;spoedig daarna was allo ontsteking verdwenen, en denbsp;wond der cornea gesloten; in de oogkamer liad zichnbsp;echter; ter oorzake van eene beleediging aan dems,nbsp;ten gevolge der operatie, eenig bloed uitgestort. Later is dit geheel verdwenen, en het likteeken zoodanignbsp;verminderd, dat, bij eene oppervlakkige beschouwing,nbsp;inoeijelijk kon bespeurd worden, aan welk der beidenbsp;oogen het paard de operatie had ondergaan. Bij eenenbsp;meer uaauwkeurige bezigliging evenwel, bleek het, datnbsp;hel inwendig zamenstel des oogs, waarschijnlijk doornbsp;de langdurige aanwezigheid van den worm binnennbsp;hetzelve , geleden had, daar de pupil zich steeds zeernbsp;verwijd vertoonde, even als zulks bij het beslaan van denbsp;zwarte staar wordt opgemerkt. Deze worm schijnt het tiaastnbsp;tot het geslacht Monostoma gebragt te moeten worden,nbsp;en is voorloopig Monostoma Settemi genoemd. Van

-ocr page 707-

VEE-iRTSEMJKO?(DE IN '1841, 1842 KN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;247

deze Verhandeling, die in het Tijdschrift voor Natuurlijke Geschiedenis en Physiologic, Tquot;*® Deel voorkomt, is doornbsp;Vebueten , in het Journal Yét. et Agric. de Belg.nbsp;1842, pag. 57, eene vertaling gegeven.

Over eene worm-aandoening bij lammeren, deelt Cau-iiSLE het volgende mede. Het grootste gedeelte der kudde was aan eenen hevigen doorloop onderhevig, vannbsp;grasgroene kleur, maar zonder slank of bijmenging vannbsp;bloed; de dieren lagen dikwijls en waren zeer mager;nbsp;onder teekenen van pijn waren eenige gestorven. Bij denbsp;opening vond men in het darmkanaal een aanmerkelijknbsp;aantal Band- en Spoelwormen, benevens eene hoeveelheidnbsp;zand. Op eenen schralen grond aan de zeekust gedrevennbsp;zijnde, had het de lammeren waarschijnlijk aan goednbsp;voedsel ontbroken. Nadat het voeder veranderd was,nbsp;gaf men inwendig een’ drank uit 1 once 01. ricini, evennbsp;zoo veel stijfsel, en 3 grein Opium bestaande. Ook deednbsp;men stijfsel in het drinkwater. Na vijf dagen werd tegen de wormen eene gift van 2 oneen lijnolie met “/,nbsp;once terpentijn-olie aangewend , waardoor den volgenden dag reeds vele wormen ontlast werden ; eene maandnbsp;later waren alle lammeren volkomen genezen. (Thenbsp;Veterinarian 1842, pag. 331).

WOBMZIEETE BIJ PAABDEN.

Eene merrie aan kolijk-toevallen onderhevig, ontlastte gedurig eenige wormen, en had daarbij weinig eetlust. Door afvoerende middelen werden honderdennbsp;van ascarides uitgedreven, waarvan sommigen eenenbsp;lengte van 14 duimen hadden. Wormdrijvende middelen dedeu steeds meerdere ontlasten, totdat eindelijknbsp;iia 6 weken al de toevallen dezer onpasselijkheid

-ocr page 708-

248 BEftIGT OVER UK UITBREIDING DER

verdwenen waren. (Tindal in The Veterinarian 1845, pag. 629).

Een voorbeeld van reeds langoren tijd bestaan hebbende watervrees bij een paard, wordt in The Veterinarian (1841, pag. S50) medegedeeld. Als oorzaak hiervan meende men later de aanwezigheid van spoel-wormen te moeten vermoeden, waarom, gedurende drienbsp;weken, dagelijks 1 scrupel Calomel werd gegeven. Denbsp;aandoening genas volkomen door dit middel.

CTSTICEBIIS CEILCLOSAE IN BE HEBSENEN.

Rehrs (Magazin von Gdrlt und Hertwig) geeft eene waarneming over een varken, hetwelk aan convulsiën,nbsp;vallende ziekte en aanvallen van razernij onderhevig was,nbsp;en hij hetwelk na den dood een groot aantal van cysti-eercus in de groote en kleine hersenen, alsmede in denbsp;overige ligchaamsdeelen gevonden werden. De hoeveelheid was zoo groot, dat de blaaswormen, die de groottenbsp;cener groene erwt hadden, meer ruimte in de sche-delholte innamen dan de hersenzelfstandigheid.

WORU IN I)E nEUSENEN VAN EEN PAARD.

Een driejarig hengst-veulen vertoonde de volgende toevallen : aan de beide linker beenen was het verlamd,nbsp;en kon daarom zonder ondersteund te worden niet staan ,nbsp;het hoofd hing scheef naar deze zijde, ook de oogennbsp;stonden scheef, de pols was versneld, de ademhaling onregelmatig, de ontlasting natuurlijk, huid en voelen warennbsp;warm, het dier at wanneer het eten werd aangeboden.nbsp;Deze toevallen duurden 9 dagen , doch bij eene poging omnbsp;het Paard te doen opstaan, stierf het plotseling. De behandeling was afleidend, en bestond in eene algemeene

-ocr page 709-

VEK-ARTSEMUKUNDB IN 1841, 1843 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;349

en plaalselijke bloedontlasting, sterk purgeren, dragten en scherpe inwrijvingen op hoofd en hals. Toen men bijnbsp;de opening het hoofd van den hals afsneed , vloeidennbsp;daaruit 3—4 oneen donkerkleurig serum. Bij het wegnemen van de hersen-bekleedselen , kwamen aan de reg-terzijde van de kleine hersenen drie klompen geronnennbsp;bloed te voorschijn, en bij het opheffen van dit laatste,nbsp;vond men aan de basis der schedelholte nogmaals eennbsp;klomp geronnen bloed, waaruit een worm te voorschijnnbsp;kwam, eenige overeenkomst hebbende met die, welke innbsp;de nooten gevonden worden (?), maar meer doorsehijnend.nbsp;Tusschen de hersenvliezen en in de hersenholte bevond zich eene groote hoeveelheid serum, de bloedvaten waren meer opgeloopen dan gewoonlijk het gevalnbsp;is; de hersenzelfstandigheid was normaal. Rose merkt,nbsp;bij het einde van deze lijkopening aan, dat de heelmeester Kitsell daarbij tegenwoordig was, en de wormnbsp;nog in zijn bezit is. (The Veterinarian 1842, pag. 327).

Ithen vond bij een stilkolderig paard in de regier en linker hersenkamer twee l'/j duim lange hydati-den. (Repertorium von Hebing, 1843, S. 117).

WOBM IN DEN BALZAK.

Mead vond, bij het castreren van een driejarig veulen, aan een der ballen een worm, welke aldaar sporen van ontsteking veroorzaakt had. Hij had eenenbsp;lengte van l'/s duim, was iets dikker dan eenenbsp;naald, had een bijzonder gevormden kop en bewoognbsp;zich zeer vlug. Uit deze beschrijving, welke nic^in-der onvolledig is dan de voorgaande, is het moeijelijknbsp;op te maken, tot welke soort deze worm, die doornbsp;een der omstanders verloren werd, behoort, Mogelijk

-ocr page 710-

2ü0 BERIGT OVER Dli ÜITBREIÜI.NG DER

was het de Filaria papillosa, die niet zelden in de buikholte der paarden wordt aangetroiren.

DUAAIZIËR.TE. COESUllOS CEBEBRALIS.

Als gelegenheidgevende oorzaken van de draaiziekte der Schapen, beschouwt jËNGËLBHEOT (Magazin vonnbsp;Koers, 1842, S. 82)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;\). eene te sterke winter-

voedering der moederschapen met rogge, erwten, boo-nen en meel; 2). eene te warme stalling; 3). eene ongenoegzame beschutting tegen de zonnestralen; 4). eene onevenredige zomerlamming met eene te geile weidenbsp;voor de lammeren. Door verwijdering dezer oorzakennbsp;gelukte het den schrijver, in 1840—41, van 1100nbsp;eenjarige lammeren slechts 9 aan deze ziekte verlorennbsp;te hebben. Volgens Steuber (aldaar bladz. 92) moetennbsp;laag gelegene weilanden mede tot de oorzaken dernbsp;draaiziekte gebragt worden.

Volgens Dominick (Magazin von Gorlt und Hert-wiG, 1842, S. 83), zou de vorming van den Coemirus immer door eene hersenontsteking voorafgegaan worden,nbsp;waartoe het gebruik van, saprijk en winderig voeder,nbsp;waardoor opblazing en indigestie ontstaan, aanleidingnbsp;kunnen geven. Deze hersenontsteking duurt ongeveer 7nbsp;dagen. De verschijnselen, gedurende het leven, wordennbsp;niet vermeld, maar de veranderingen der hersenen vannbsp;dag lot dag medegedeeld. In hel eerst ontslaat eenenbsp;wateruitstorting lusschen het harde hersen-vlies en helnbsp;spinneweb-vlies (4—0'^®quot; dag) , vervolgens wordt ditnbsp;vocl% troebel en vermindert (7—Hdea dag) en op denbsp;verdiepingen van de hersenoppervlakten vormen zichnbsp;schijnbare blazen. Uit het in dezelve bevatte vochtnbsp;scheidt zich eene vlokkige stoffe af (11—Igdon dag).

-ocr page 711-

YEE-ARTSENIJKÜSibK IJi 1841, 1842 EN 1845, nbsp;nbsp;nbsp;251

¦welke zich, na zes weken, lot bolletjes, op maanzaad gelijkende, vormt, en die als het begin van de eigent-lijke blaas aangemerkt moeten worden. De kenmerkende verschijnselen van de draaiziekte openbaren zichnbsp;eerst na 3—18 maanden. Meerdere proefnemingen, omnbsp;door uitwendige prikkelende middelen, tijdens de ontsteking, de ziekte te verhoeden, zijn mislukt; eenc ont-stekingwerende behandeling en inwrijvingen van braakwijnsteen op den nek schenen een meer gunstig gevolg te hebben.

Oestkcs.

Of de larven van den Ckstrus in de maag eenig nadeel toebrengen of niet, schijnt tot nog toe niet geheel uitgemaakl. Verheven deelt eenige waarnemingen, benevens de gevoelens van anderen omtrent dit puntnbsp;mede (Journ. Vét. et Agric. de Belgiq. 1842, pag.nbsp;165). Hij meent het onschadelijke dezer maagbewonersnbsp;niet geheel te moeten betwijfelen, vooral indien zij doornbsp;toevallige omstandigheden niet op hunne gewone verblijfplaats komen, maar zich vaslhechten en ontwikkelennbsp;op het slijmvlies van de larynx, waar zij verschijnselen kunnen vóórtbrengen, die met de angina mem-branacea eenige overeenkomst, en zelfs den dood doornbsp;verstikking ten gevolge hebben. Volgens de waarnemingen van VitRY, Crkpin en Jordan , zouden daarvan innbsp;Polen en Rusland niet zelden voorbeelden voorkomen.

Tindal (The Veterinarian 1843, pag. 628) maakt melding van eene doorboring van de maag door Oestrus-larven. Uit dit voorbeeld kan echter, naar ons inzien,nbsp;volstrekt niet blijken, dat niet te gelijkertijd met denbsp;Oestrus-kfven ook eene verzwering in de maag bestaan

-ocr page 712-

252 BKRIGT OVER DB UITBHEID1^G DER

Leeft, en de aanwezigheid der larven buiten de maag derhalve toegeschreven moet worden aan eene opening,nbsp;door deze verzwering voortgebragt. Een vierjarig paard ,nbsp;vermagerde aanmerkelijk, niettegenstaande het rijkelijknbsp;voeder, hetwelk daarenboven van de beste hoedanigheidnbsp;was. De pols was langzaam en week, bij het gaannbsp;waggelde het dier, de oogen waren ingezonken, oorennbsp;en voeten koud, de mist hard en de eetlust gering.nbsp;Men vermoedde het bestaan van wormen in de ingewanden , waartegen afvoerende middelen, klisteren, Gentiaan, Tartar, emetic, enz. aangewend werden; allesnbsp;echter te vergeefs. Bij de opening vond men dènbsp;maag ontstoken; deze bevatte 150 Ocsifrus-larven; sommigen hadden de maag doorboord (?) en hingen aan hetnbsp;middelrif.

Gürlt heeft de natuurlijke geschiedenis van de pa~ rffsiet-insekten en arackniden , die op de huis-zoog-dieren en vogelen voorkomen, zeer uitvoerig behandeld, en verschillende geslachten en soorten daarvannbsp;getrouwelijk afgebeeld. De onderscheidene bekendenbsp;soorten der parasiten, die op onze huis-zoog-dierennbsp;voorkomen, zijn de volgende:

GeslachtTrichodectes, Nitsch; (Pediculus, Lin., Fabric.).

Trie. Latus, N.; op den huishond, niet zeer algemeen.

» Gaprae, N.; op de geit.

» „ Scalaris, N.; op het rund, somtijds op den ezel.

s Equi, Stephens; op het paard en den ezel.

» Sphaerocephalus, N.; op het schaap.

» Subrostratus, N-; op de kat.

-ocr page 713-

VEE-AHTSBSIJKüNDli IS 1841, 1842 EN 1845. nbsp;nbsp;nbsp;255

Geslacht Haematopids, Leach (Luis).

Hacmat. Piliferus, Burmeister. Pediculus canis fami-' nbsp;nbsp;nbsp;liaris Fabr.; hondeluis.

B Euryslernus, Stephens. Op het volwassen rund.

D Veniricosus, Benny. Op het konijn.

B nbsp;nbsp;nbsp;Viiuli, Stephens.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Op het kalf.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Asini, Stephens.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Op het paard en den ezel.

» nbsp;nbsp;nbsp;Suis, Leach. Opnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;het varken.

B nbsp;nbsp;nbsp;Stenopsis, Burm.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Op de geit.

Geslacht Pui ex (VIoo).

Pulex Canis. Op den hond, de kat.

Geslacht Hippobosca, Latrcille (Lnisvlieg).

Hipp. Equina, Latr., paarde-luis, spinnekopvlieg. Op paarden en rundvee.

Geslacht Melophagüs, Latreille (Luis).

Meloph. Ovinus, Latr.; (Hipp. ovina Lin.). Schaapsluis-vlieg, lusschen de wol der schapen.

Geslacht Sarcoptes, Mijlen.

Sarc. Cynoiis , Hering. Oorzweer- of etler-mijt van den hond; in de kankerachtige zweeren van denbsp;oorschelp bij den hond.

B Hippopodcs, Hering. Rotstraal- of elter-inijt van het paard; in zweeren en op de huid vannbsp;paarden door rotstraal aangetast.

B nbsp;nbsp;nbsp;Equi. Schurfl-inijt van het paard.

» nbsp;nbsp;nbsp;Oris. Schurft-mijt van het schaap,

n Cali. Schurft-mijt van de kat.

» Canis, Schurft-mijt van den hond.

Geslacht Dermanyssos, Yogel-mijt.

Derm, avium, Duges; Acarus gallinae, Begeer. Ofschoon hooldzakelijk op hoenderen en duiven levende ennbsp;van daar in groot aantal, ook in de hoenderhokken


-ocr page 714-

284 BïïRIGT OYER DE UITBREIDING DER

voorkomende, gaan zij evenwel op paarden, koeijen en menschen over, welker bloed zij zuigen.

Geslacht Ixodes, LatreilU; tek.

Ixod. Ricinus, Latr.; hondstek, komt in bosschen voor, en hecht zich door zuiging aan de honden,nbsp;runderen en schapen vast.

Ixod. Reliculalus, Latr.; ossentek, hecht zich voornamelijk aan runderen en schapen.

Ofschoon in deze verhandeling niets voorkomt, hetwelk onmiddellijk tot de ziektekunde behoort, is zij echternbsp;ook voor Vee-artsen hoogst belangrijk, daar het bestaannbsp;van vele der beschrevene parasiten, met bepaalde ziek-tevormen zamenhangt. (Zeitschrift von Gürlt undnbsp;Hertwig, 1842, S. 409 en 1843, S. 1).

ZENUWZIEKTE.

BEROERTE.

Congestie of beroerte van het ruggemerg heeft Del-WART (Journ. Yet. et Agric. de Belg. 1842 pag. 542) bij paarden waargenomen. Hij maakt melding van twaalfnbsp;gevallen, waarvan drie met den dood eindigden. Denbsp;voornaamste toevallen waren een plolselijk plaats hebbend onvermogen om op te slaan en zich te bewegen,nbsp;de pols was tot 70 en 80 slagen vermenigvuldigd,nbsp;In den aanvang is meestal weinig of geen pijn innbsp;de ruggestreek aanwezig; later echter is deze langs dennbsp;geheelen wervelkolom van den staart tot aan de schoftnbsp;zeer hevig, zoodat bij eene geringe drukking op dit deel,nbsp;het dier dezelve intrekt; somtijds gaan hiermede verschijnselen van hersenaandoening gepaard. Bij de gestorven dieren kon men eene aanmerkelijke verandering

-ocr page 715-

vEE-.uirsENiJKDNnK IN 1841, 1842 EN 1843, nbsp;nbsp;nbsp;235

van hel ruggemerg waarnemen. Bij zes gevallen werd het zeer dun en week gevonden, en in de rug- ennbsp;lendeslreek had zich eene zekere hoeveelheid korrel-achiige, graauwe etier nedergezet; de vliezen van hetnbsp;ruggêmerg waren vrij sterk opgeloopen en in hel ¦ rug-geraerg bespeurde men eene aanzienlijke hoeveelheidnbsp;sereuse uitstorting met bloederige strepen. In eennbsp;ander geval, waar ook de hersenen sterk aangedaannbsp;waren, werd in hel ruggemergskanaal eene aanzienlijkenbsp;hoeveelheid sereus vocht aangeiroffen; het ruggemergnbsp;zelf was op sommige plaatsen, vooral aan de lendeslreek , verweekt, somtijds met bloed opgeloopen; ooknbsp;de grooie vaten der hersenen bevatteden veel bloed;nbsp;er waren bloed en bloederig vocht in het laatste nit-geslort, de geheele hersenzelfslandigheid was daarbijnbsp;weker gewwden. Ten aanzieu der behandeling scheennbsp;hel den schrijver van belang, om dadelijk, zoodra denbsp;pijn zich in hel ruggemerg openbaarde, verweekendenbsp;en warme baden langs den rug aan te wenden, daarnbsp;scherpe en afleidende inwrijvingen op deze plaats meestalnbsp;eene ongunstige uitkomst hadden. Verder werd eenenbsp;aderlating voorgcschreven en inwendig drastische purgeermiddelen in groote gift gegeven (Aloë lot 4 oneen metnbsp;even zoo veel glauberzout), ten einde daardoor eenigenbsp;afleiding op hel darmkanaal te bewerken, te meernbsp;omdat meestal verstopping of harde mest aanwezignbsp;waren. Bij een der dieren werkten 2 oneen Aloënbsp;met 12 droppelen Oleum Crolonis tiglü zeer heilnbsp;zaam. Dragien en inwrijvingen van terpentijn-olienbsp;aan de boenen, den rug en de lenden waren slechtsnbsp;dan van goede werking, wanneer de ziekte sleependenbsp;geworden was. Df.lwart verzekert, volgens deze be-


-ocr page 716-

236

BEBIGT OVER DB CITBRBIDING DKU

handeling, zelfs zware gevallen gelukkig genezen te hebben.

,Een geval van apoplexia nervosa na het engliseren, beschrijft Gilmuister (N“. 30, S. 196). Meijer {Organnbsp;von Bartels 1843, S. 468) vond, in liet net van eenenbsp;wegens apoplexie gedoodén os, vele vetknobbels, welkenbsp;de grootte van eene noot tot eene vuist hadden. Buitendien werd eene aanmerkelijke congestie naar denbsp;hersenen, .de longen en de vaten der borstholtenbsp;waargenomen, la'tf ' ^

De door Copeuan (The Veterinarian 1845, pag. 697) beschrevene ziekte eener merrie behoort mogelijknbsp;ook hier vermeld te worden. Sinls eenigen lijd wasnbsp;het dier stijf en bewoog zich met moeite, het sloegnbsp;gedurig met het hoofd op en neder, vooral na hetnbsp;drinken, indien men het hoofd plolselijk bewoog, volgdenbsp;een algemeen sidderen. Hoewel zich geene bnilengewonenbsp;verschijnselen openbaarden, en het paard den gewonennbsp;arbeid bleef verrigien, stierf het eensklaps op den tweedennbsp;dag der ziekte. Men vond in de hersenkaraeren ongeveernbsp;1 once zwariachlig gele vloeistotfe en in de bloedvaten dernbsp;hersenen was eene aanmerkelijke ophooping van bloed.nbsp;Nadat de groote en kleine hersenen weggenomen wa-ree, ontdekte men, onmiddellijk onder deu nek ennbsp;onder het crus cerebri eene vaste knobbelachtige uit-groeijing ter grootte van eene noot. Deze hing aan hetnbsp;pericranium vast, ter plaatse waar zich de naad vannbsp;het achter-hoofdsbeen met den processus cuneiformisnbsp;van het os spaenotdeum bevindt.

Tindal behandelde een paard, dal eensklaps aan alle beenen stijf geworden was, het sidderde, wasnbsp;koud aan de ledematen, en had eenen langzamen

-ocr page 717-

VftK-ABTSENUKONDK tN 1841, 1842 KN 1843. 257

(50 slagen) pols. Aan de regter oogkas-streek was eene zeer pijnlijke plaats; drukte men daarop, zoo stortte het paardnbsp;achterover, als ware het dood geschooten. Waarschijnlijk had hier eene heieediging plaats gehad, hoewel hetnbsp;been niet gebroken was. Het dier genas na 14 dagennbsp;(The Veterinarian 1845, pag. 629).

KOLDF.B.

Knoll (Organ von Babtels , 1845, S. 410) heeft dikwijls waargenomen, dat bij het dresseren van rijpaarden zich verschijnselen openbaren, welke op dienbsp;van den kolder gelijken. Het vaste omsingelen zoudenbsp;namelijk tot eene congestie naar het hoofd aanleidingnbsp;geven, waardoor, indien zulks herhaalde malen plaatsnbsp;heeft, zoodanige hevige verschijnselen worden te weeg ge-bragt, dat de paarden beschouwd kunnen worden aan stillennbsp;kolder te lijden. Somtijds zelfs vervallen zij in eenennbsp;onherstclbaren, met razernij gepaard gaanden, kolder.nbsp;Door bet volgende middel genazen de meeste paardennbsp;binnen 3 of 4 maanden. Eene aderlating, Calom.nbsp;met Natr. sulphur, en Radix altheae; scherpe in-wrij vingen op den nek, de lever- en de miltslreek;nbsp;later Arnica, Herb, digit, purp. met Sal. amm. ennbsp;Natr. sulphur; en eindelijk Race, juniper., Calom.,nbsp;Oleum tereb, en Natr. sulphur. Volkomen ontwikkelde kolder was immer ongeneeslijk.

Een geval van zoogenaamden , maagkolder beschrijft Kent, (The Veterinarian, 1841, pag. 608).

Kolder, veroorzaakt door hydatiden in de hersenen, en de draaiziekte der schapen, zijn onder de wormziekten vermeld.

V. Du

-ocr page 718-

258

BËltiaT OVEK DE UITIIHEIÜING DEK

VALLENDE ZIEKTE.

Over de oorzaken der vallende ziekte, voornamelijk over de erfelijke voorbescliiklheid daartoe, deelt La-MOTHE eenige opmerkingen mede. Bij twee kuddennbsp;runderen nam hij deze ziekte veel menigvuldiger waarnbsp;dan elders: ook stamden beide van stieren af, welkenbsp;daaraan sterk onderhevig waren (Magazin von Guultnbsp;und Hektwig ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1841, S. 50). Levuat genas een’

hond van epilepsie door eene groote dosis blaauwzuur, (I dr., volgens de Pruissische pharmacop. bereid)nbsp;waarmede hij het dier had willen dooden. (Recueilnbsp;de Méd. Ve't.. 1841 j pag, 686).

VEBIAIUSIINGEN.

Eenzijdige verlamming der boven- en onderlip, welke door Liniment, phosphor, genezen is, en eene verlamming van het halsgedeelte der spijshuis bij een’nbsp;os, beschrijft Gilmeister (N“. 50 , S. 196). Van kruisen lendeverlammingen bij de huisdieren deelt Blarehnbsp;eenige gevallen mede (Arehio für Thier heilkundenbsp;1841, S. 511 . Paraphlegie bij een paard beschrijftnbsp;Pfanfistel (Zeitschrift von Vix, 1841, S. 115).nbsp;Eene dergelijke ziekte bij een rund is door Aüssetnbsp;medegedeeld (Rccueil de Méd. Vét. 1841, pag. 75);nbsp;dit geval verdient opmerking wegens de daarbij plaatsnbsp;gehad hebbende verstoring der hersenen. Verlammingnbsp;van de linkerzijde bij een paard is door ïisdal waargenomen [The Veterinarian 1845, pag. 650). Eenenbsp;eenzijdige verlamming, gepaard gaande met atrophie vannbsp;de spieren, die de stemspleet venwijden, en van dennbsp;nerms laryngeus inferior, heeft Hertwig beschreven ennbsp;afgebeeld (Zeitschrift von Gubet und Hehtwiq, 1841,

-ocr page 719-

VEE-ABTSENlJKÜfiDE IN 1841, 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;259

S. 102). De onvolkomene opening van de stemspleet was daarvan het gevolg, waardoor eene moeijelijkenbsp;ademhaling of de zoogenaamde piepende damp veroorzaakt werd. Dit verschijnsel heeft evenwel ook in andere gevallen meermalen plaats, ten gevolge van verschillende organische gebreken van het strottenhoofd. Innbsp;het Zcitschrift von Vix (1841, S. 347) is van eennbsp;dergelijk geval melding gemaakt.

SCHDDB- OF SCUÜRRZIEKTE.

Over deze, in jNoord-Duitschland veelvuldig, bij ons echter meer zeldzaam, voorkomende ziekte, deelt Richter eenige opmerkingen mede (Magazin von Güeitnbsp;und Hektwig, 1841, S. 198). De in het verloop dernbsp;ziekte plaats hebbende tabes dorsalis of de uittering vannbsp;het ruggemerg meent hij voor het gevolg eener passievenbsp;ontsteking der ruggeraergs-vliezen te moeten bonden. Alsnbsp;voorbeschikkende oorzaken van deze, aan het schaap eigendommelijke , ziekte, worden, behalve den leeftijd (2—3nbsp;jaren) en het mannelijk geslacht, voornamelijk een tenbsp;rijkelijk voedsel opgegeven, waardoor de jongere dierennbsp;te spoedig ontwikkelen en de geslachtsdrift zich te vroegnbsp;openbaart. Hoewel hij de ziekte niet volstrekt als erfelijknbsp;aanmerkt, meent hij echter eene zekere erfelijke voorbe-schiktheid niet buiten twijfel te mogen stellen. De ge-legenheidgevende oorzaken zijn : overprikkeling der geslachtsdrift, voornamelijk bij het mannelijke dier, veredeling der schapen, voedsel en zulke invloeden, die vannbsp;dampkring en plaats afhangen. In den zomer verlooptnbsp;de ziekte spoediger dan in den winter. Vochtige ennbsp;doffe stallen verergeren de ziekte. Daar de behandeling slechts zeldzaam eenig gunstig gevolg heeft, is

U*

-ocr page 720-

260 BEHIQT OVEU D£ UirBHEIDIMO DEK

de verwijdering der oorzaken, ten einde de ziekte daardoor voor te komen, te meer noodzakelijk. Ooknbsp;Egern (Magazin von Koers, 1842, S. 10) neemtnbsp;aan, dat de schurkziekte gedeeltelijk door het voedselnbsp;kan voortgebragt worden; doch dat de voorttelingnbsp;daarbij als eene der hoofdoorzaken moet aangemerktnbsp;worden, zoowel 1). wegens de bloedvermenging metnbsp;vreemde kudden , waar die ziekte inheemsch is, als 2).nbsp;wegens eene ondoelmatige wijze van aanfokken, doornbsp;namelijk daarvoor te jonge dieren, te gebruiken, ennbsp;zoo doende den stam te verzwakken, óf door de krui-zing met Negretii-schapen, óf door buitengewone aanzetting tot de geslachtsverrigtingen. Koers (aldaarnbsp;LIadz. 21), hoewel het gevoelen van Egern voor zeernbsp;aannemelijk houdende, wil liever aan het voedsel denbsp;grootste schuld geven; terwijl eindelijk Engelbbechtnbsp;(aldaar bladz. 29), eene erfelijke voorbeschiktheid alsnbsp;de voorname oorzaak dezer ziekte meent te moetennbsp;aannemen.

HONDSDOLHEID.

Bij de menigvuldige, reeds bestaande, boeken over hondsdolheid, waarin de verschijnselen dezer ziekte,nbsp;haar beloop, de wijzigingen, die zij ondergaat, de veranderingen , welke na den dood gevonden worden, denbsp;geneesmiddelen tegen haar aan te wenden enz., dannbsp;eens meer dan eens minder naauwkeurig en volledignbsp;behandeld worden, en vooral na de uitgave van hetnbsp;werk van Lenhossée, Die Wuthkrankheit nach bishe-rigen Beobachtungen und neueren Erfahrungen; Pestnbsp;und Leipzig 1857, hetwelk niet alleen uit een literarisch oogpunt belangrijk is, maar door de oordeel-

-ocr page 721-

vEt~jLRTsmunvmgt;t Vi 1841, 1842 xn 1845. nbsp;nbsp;nbsp;261

kundige uiteenzetting der verschillende gevoelens en hypothesen over het wezen en de oorzaken dezer ziektenbsp;uitmunt, mag het ons eenigermate ondoelmatig en overbodig toeschijnen, dit aanlal wederom met verschillendenbsp;andere werken vermeerderd te zien, die, hoezeer zijnbsp;het bekende vrij getrouw mogen terug geven, denbsp;duistere punten echter, even duister laten als vroeger,nbsp;en onze kennis omtrent de natuur dezer ziekte metnbsp;niets vermeerderen. Tot deze soort hehooren de werken van ScHOENHEBR (N*. ö3) en van Kbedtzer (Nquot;.nbsp;S3). In het eerstgenoemde vinden wij daarenboven eenenbsp;uitvoerige maar onbekookte opgaaf der verschillendenbsp;middelen, welke tot hiertoe ter genezing dezer gevreesdenbsp;ziekte beproefd zijn. Wat het nieuwe onfeilbare middelnbsp;aangaat, hetwelk bij wijze van uithangbord op den titelnbsp;is aangekondigd, en dat overal, ten allen tijde, en zondernbsp;kosten kan verkregen worden, hierop is mogelijk toepasselijk hetgeen Heeino ergens over zoodanige middelennbsp;zegt, dat zij alleen inde hand van hem, die ze ontdektnbsp;heeft, werkzaam schijnen te zijn, maar in alle overigenbsp;gevallen volkomen mislukken.

Het werkje van Kbeutzeb is hoofdzakelijk voor po-licie-ambtenaren en bezitters van honden geschreven. Hij maakt daarin inzonderheid opmerkzaam op de oorzaken , die de hondsdolheid kunnen veroorzaken, ennbsp;brengt daartoe zelfs alles, wat slechts in de vertenbsp;lot eenige andere ziekte aanleiding kan geven. Zoonbsp;ook zouden vele andere algemeen voorkomendenbsp;ziekten als: de hondeziekte, de schurft enz., denbsp;hondsdolheid kunnen voortbrengen; iets hetwelk zeernbsp;zeker met de ondervinding, een enkel geval mogelijknbsp;uitgenomen, niet overeenkomt. Overigens bevat dit

-ocr page 722-

262 DÈniGT OVEB BE UITIIIIEIDIKG BEK

werkje veel goeds, en kan met nut gebruikt worden.

Hetgeen Gottlieb {N°. ö4) over de natuur der hondsdolheid zegt, is niet alleen onbegrijpelijk , maar gelijkt naar wartaal: das Wezen der Wuth bestal in Urthierchennbsp;fmonas, seu puncta animalia minima) als Lebenshauchnbsp;im thierischen Endkugel-Gas, die sich aus dem Ur-stoffe an MHz und Leber entwenden. De hondsdolheid,nbsp;die met watervrees gepaard gaal (vele zoo niet denbsp;meeste dolle honden toonen geene de minste vrees voornbsp;het water, en trachten zulks volstrekt niet te ontwijken, zoodat zulks als geen kenmerkend toeval kannbsp;aangemerkt worden) noemt hij febris bilios, angin.nbsp;asthenie.; later evenwel maakt hij melding van eenennbsp;anderen vorm der ziekte, die niet met watervreesnbsp;gepaard gaat, doch niet minder gevaarlijk dan denbsp;eerste, en met dezelve volkomen identisch is. Vannbsp;deze beide vormen worden de galziekte, de bijtziektenbsp;en typhus onderscheiden, welke bedriegelijke ziektennbsp;echter besmettend kunnen werken, en in het organismenbsp;der menschen en dieren dezelfde, zelfs tot watervreesnbsp;klimmende, ziekten kunnen veroorzaken. De ingeentenbsp;of overgedragene dolheid wordt in een afzonderlijk gedeelte behandeld, en eindelijk van eene schijnbare dolheid melding gemaakt, die somtijds door hevige pijn,nbsp;b. V. het vastzitten van eenig vreemd ligchaam in dennbsp;pylorus, voortgehragt wordt. Ten slotte geeft denbsp;schrijver de verzekering, dat de dolheid kan genezennbsp;worden, iets , hetwelk wij, hoewel eenige specifica opgenoemd worden, veilig mcenen te mogen betwijfelen.

Van meer belang is het drietal waarnemingen, be-irekkclijk de dolheid van den hond (N®, S7) door Ndman

-ocr page 723-

VKli-AIlTSKNUKUNDll IR 1841 , 1842 KN 1845. nbsp;nbsp;nbsp;265

s ’1

gegeven, welke over vele nog twijfelachtige punten een helder licht verspreiden, en eenige tot nu toe bestaannbsp;hebbende gevoelens over de natuur en de oorzakennbsp;der ziekte bevestigen of omver werpen. De eerstenbsp;w'aarneming heeft betrekking op een geval van dolheid,nbsp;waarbij zich blaasjes onder de tong hadden gevormd,nbsp;waarvan het bestaan wegens het zeldzaam voorkomen,nbsp;dikwijls is ontkend geworden. Een dezer blaasjes, aannbsp;de regter zijde der tong gelegen, was van eene peervormige gedaante, en strekte zich, naar voren smal uit-loopende, tot de hongertepels uit. Rondom dezelvenbsp;waren opene zweertjes, die door een eenigzins hardennbsp;of eeltachtigen rand ontgeven waren, en eene gele lijvige vloeistofie bevatteden; aan de linker zijde der tongnbsp;was eene langwerpige opening aanwezig, waarschijnlijknbsp;een overblijfsel van eene soortgelijke blaas, doch vroeger opengebroken. Deze beide blazen, hoewel vrijnbsp;diep in het weefsel der tong doordringende , hadden metnbsp;elkander geene gemeenschap, maar waren door het toompjenbsp;der; tong en de onder-tong-spieren van elkander afgescheiden. Het tandvleesch, de keel en de onderstenbsp;oppervlakte van de tong waren rood en ontstoken.nbsp;Ook de tong-kee^ats-zenuw, de long-maag-zenuwen ennbsp;het verlengde merg , waren rood en door ontstekjngnbsp;aangedaan. Het zachte gehemelte en het keelgat warennbsp;ongemeen zamengetrokken en het hoofd van den slokdarm genoegzaam gesloten; op deze vernaauwing volgdenbsp;eene sterke uitzetting, die zich tot den maag-mondnbsp;uitstrekte, alwaar het deel op nieuw sterk zamengetrokken was; door deze zamensnoeringen werden tweenbsp;ovale zakken gevormd, welke met eene donkergroenenbsp;dunne vloeistoffe gevuld waren. De hond, welke lot


-ocr page 724-

264 13ERIGT OVER DE UITDREIDIiVO DER

deze waarneming aanleiding heeft gegeven, was door de stille dolheid aangedaan, welke vorm door N. van denbsp;razende wordt onderscheiden, en waarvan het hoofdkenmerk bestaat in hel afhangen van de onderkaak,nbsp;waardoor de mond meer of minder geopend is, en denbsp;tong tusschen de tanden uit den mond hangt. Ditnbsp;verschijnsel wordt niet voortgebragt door eene zamen-trekking-van de nederwaartstrekkende kaakspieren, maarnbsp;moet toegeschreven worden aan eene verlamming vannbsp;de spieren , ndie de onderkaak tegen de bovenkaaknbsp;gesloten houden. Alle honden, aan de stille dolheid lijdende, gedurende een reeks van jaren aan 's Rijksnbsp;Vee-arlsenijsehool waargenomen, zijn binnen twee ofnbsp;drie dagen gestorven. Het gevoelen van Rychner,nbsp;dat er tot dus ver geen bewijs van besmetting doornbsp;den beet van een’ stildoHen hond kan aangetoondnbsp;worden, wordt door dit voorbeeld volkomen tegengesproken , terwijl ook de mening van sommigen, vooral franschenbsp;Vec-artsenijkundigen, die de stille dolheid voor eenenbsp;keel- maag- of darmontsteking houden, die wel eenigenbsp;gelijkheid met de hondsdolheid heeft, en door den beetnbsp;aan andere honden kan worden medegedeeld, doch voornbsp;den mensch onschadelijk is, daardoor ontkend wordt.nbsp;Meestal echter is de siil-dolle hond niet in staat om tenbsp;bijten. Overigens is het bekend, dat dolheid, door besmetting veroorzaakt, niet altijd denzelfden vorm bij denbsp;besmette dieren doet ontstaan, maar dat de razendenbsp;dolheid meermalen door een’ stil-dollen en omgekeerdnbsp;de stille dolheid door den razend-dollen hond kannbsp;voortgebragt worden.

In de I)tweede waarneming wordt melding gemaakt van een© oorspronkelijke dolheid bij een’ hond, gepaard

-ocr page 725-

yEU-AnTSERiJKUNDE .i.-t 1841, 1842 Etf 1843. nbsp;nbsp;nbsp;263

met eene ineenschuiving van de maag. Deze hond, eene teef van het geslacht der bloedhonden, had met eenennbsp;anderen hond hevig gevochten, en daarbij eenige wonden bekomen; eenige dagen vroeger was zij loops geweest en had gepaard; men kon niet nagaan, dat zijnbsp;door eenen anderen hond gebeten en daardoor besmetnbsp;was geworden, hetgeen te minder waarschijnlijk was,nbsp;daar zij als stalhond meestal aan een’ ketting vast lag.nbsp;De verschijnselen, die zich gedurende de ziekte bijnbsp;dezen hond openbaarden, waren onrust, een aanhoudendnbsp;heesch gehuil en een boosaardig bijten naar voorge»nbsp;houden ligchamen. Het dier gaf tcekenen van buikpijn,nbsp;en krabde bij voortduring; de eetlust was verloren,nbsp;doch de dorst scheen versterkt; de ontlasting van drek-stofifen had geheel en al opgehouden. Na 48 urennbsp;stierf de hond. Bij de opening werd niets andersnbsp;waargenomen, dan eene ineenschuiving van de maag,nbsp;waarvan het achterste midden-gedeelte, ter lengte vannbsp;drie of vier vingerbreedten, in het voorste gedeelte ingevat en zoodanig omklemd was, dat het ingeschovennbsp;gedeelte daaruit niet kon verwijderd worden. Door eenenbsp;ontsteking van den buitensten maagrok, had er eenenbsp;ware zamengroeijing van het omvattende en ingeschovennbsp;gedeelte plaats gehad; de geheele maagrok was verdiktnbsp;en de buitenste oppervlakte van de cardia, en hetnbsp;voorste gedeelte van de maag waren met de sleufnbsp;van het middelrif door zamengroeijing aaneengehecht.nbsp;Deze verschijnselen, ook in verband met die, welkenbsp;gedurende de ziekte hadden plaats gehad, gaven aanleiding om geene wezenlijke dolheid aan te nemen,nbsp;en de benaauwdheid , buikpijn, kwaadaardigheid enz.,nbsp;schenen gereedelijk uit de plaatselijke aandoening ver-

-ocr page 726-

266 BEIIICT OVER UE UITBREIDmG DER

klaard le kunnen worden; alras bleek het echter, dat bij meerdere honden, welke door dezen gebeten waren,nbsp;alsmede bij een paard, waarvan de ziektegeschiedenissen achtereenvolgens medegedeeld worden, zich spoedignbsp;daarna de teekenen van dolheid openbaarden. Ditnbsp;voorbeeld van oorspronkelijke dolheid is te merkwaardiger, daar zich deze ziekte bij eenc teef openbaarde,nbsp;waardoor op nieuw de ongegrondheid blijkt van hen,nbsp;die meenen dat de oorspronkelijke dolheid zich alleen bijnbsp;den volwassen mannelijken hond, maar geenzins bij hetnbsp;vrouwelijke individu noch bij den gesneden hond, ofnbsp;bij jonge honden, bij welke de teeldrift nog niet werkzaam is, zoude ontwikkelen.

De laatste waarneming, een voorbeeld van watervrees of dolheid bij den mensch, voortgebragt door den beetnbsp;van één’ niet dollen hond, behoort minder tot dit verslag.

Dick (The Veterinarian i842, pag. 25) meent de de hondsdolheid voor eene ontsteking van het slijmvliesnbsp;van den neus te moeten houden, welke zich door hetnbsp;zeefbeen over de hersenen verspreidt, en daardoornbsp;tot de gestoorde zenuw-verrigtingen aanleiding geeft.nbsp;Hoe beroemt de naam van Dick, vooral bij de en-gelsehe Vee-artsenijkundigen, moge zijn, is het onnoodignbsp;langer bij dit dwaalbegrip stil te staan.

Hetgeen Loüis Toffoli over deze ziekte gegeven heeft, en in het fransch is vertaald (Journ, Vët. etnbsp;Agric. de Belgiq. 1843, pag. 127), is, zooals hijnbsp;voorgeeft, de vrucht van langdurige nasporingen. Wijnbsp;vinden daarin echter niets, dat niet reeds vroegernbsp;bekend was. Zoo wordt b. v. de stelling, dat eenenbsp;onderdrukte, niet bevredigde, geslachtsdrift bij den man-

-ocr page 727-

VEK-AUTSEXIJRUNDK IN 18-il, 1842 EN 1845. nbsp;nbsp;nbsp;267

nelijken hond, altijd echter onder medewerking van vele andere bijomstandigheden, eene hoofd-oorzaak van de dolheid is, als nieuw medegedeeld, terwijl, gelijk algemeennbsp;bekend is , zulks reeds vroeger door Giieve en later doornbsp;Hektwig door bepaalde proeven onderzocht, en dikwijlsnbsp;bevestigd is bevonden.

Aan de Vee-arisenijschool te Lyon, alwaar gedurende de jaren 1841—42, van de 104 gestorvene honden, 62nbsp;aan de dolheid zijn te gronde gega.in, zijn in 1842—nbsp;43 slechts 14 gestorven, waarvan 6 door de stille dolheid aangedaan waren (Recueil de Mod. et Yét. 1842,nbsp;pag. 81 , 1843, pag, 736). Deze gunstige uitkomstnbsp;is het gevolg van het dooden van 3000 heerlooze honden. Volgens eene aan de school opgemaakte berekening,nbsp;waren, gedurende 1811—1841, de meeste dolle bondennbsp;in de maand Junij, de minste in December ter behandeling aangebragt. Gedurende de warmere maandennbsp;openbaarde de ziekte zich veel sterker, zoodat innbsp;de maanden April tot September gemiddeld 436, ennbsp;tijdens de overige maanden slechts 343 zieken opgenomen zijn.

De reeds vroeger door Hertwig gemaakte waarneming, dat een gezonde hond eenen dollen, door den reuk niet kan herkennen en van zijne uitwerpsels geennbsp;afkeer heeft, is door Moyschel (Magazin von Gübltnbsp;und Hertwig, 1843, S. 400) bevestigd. Uit tweenbsp;door hem aangehaalde voorbeelden kan blijken, dat hetnbsp;nuttigen van vleesch, van dolle honden afkomstig, aannbsp;andere ; geen nadeel toebrengt. Als voorbehoedmiddel na den beet van een’ dollen hond, maakt men innbsp;Russisch-Liihaunen voornamelijk van de AUsma fUtntago

-ocr page 728-

268 BBltKT OTER DB UITMUIIIHRO UBR

en ^ Hieraeium pilosella gebruik. De schrijver meent ecl^.teEtgiJioewel beide middelen bij de boeren en denbsp;bewoners v^in die slreeken hoog geroemd worden,nbsp;daaraan niet veel meer dan aan vele andere geprezenenbsp;middelen te moeten toekennen.

ill lli^

Eenige waarnemingen over den langeren of kortere» duur,j,pn heta.tijdperk tusschen de besmetting en hetnbsp;uitbrekenj der ziekte, heeft Kampmann (Magazin vonnbsp;GüRi,T.jUnd^jHERTwm,gt; 1845,. S. 216) medegedeeld.nbsp;De dolheid openbaarde! zich als volgt ;

1) . Bij paarden, 1 na den SI»*®”; 1 na den Tl*'®»;

l na den IQS'*®» en l na den 131*'®“ dag.

2) . Bij koeijen, 1 na den 17^®»; 1 na den 27*'®“; 6

na den 30“®“ en 42“®“; 20 na den 60*'®» en 72*'®“; 1 na den 78*'®“; 3 na den 130*'®“; 1nbsp;na de 180“®“ en 1 na den 350*'®“ dag.

3) . Bij schapen, 1 na den 16'^®“ en 1 na den 21®'®“

dag.

4) . Gebetene ganzen bleven gezond.

De aangetaste paarden bleven den eetlust tot het einde der ziekte behouden; aanvallen van razernij ennbsp;watervrees waren niet aanwezig. Bij de zieke runderen werden, behalve de gewone toevallen, een ongemeennbsp;gekwijl, gekners met de tanden en een hol en dofnbsp;gebrul waargenomen; de dieren deden onophoudelijknbsp;poging tot ontlasting van mesten urien; later bleef denbsp;aars openstaan, slechts één trachtte de menschen te bijten,nbsp;de andere beten zich echter gedurig op den rug en innbsp;den staart, ook een der schapen knaagde, overal waarnbsp;het mogelijk was, de wol van het ligchaam.

Kalt (Archiv Schmitzer. Jhterorjite, B. 10) maakt

-ocr page 729-

vëb-artsemukdmde IR 1841, 1842 en 1843. nbsp;nbsp;nbsp;260

melding van eene geit, 33 dagen na de beet dol geworden. Het dier was razend, beet zich in de huid en den uijer, hapte naar de meiischen, had eenenbsp;schelle stem, gezwollen hals, en verviel van tijd totnbsp;tijd in stuiptrekkingen, vooral bij de aannadering- van^*nbsp;een’ hond; aan het uitgevloeide speeksel meent denbsp;schrijver een’, naar spaansche vliegen gelijkenden, reuknbsp;te hebben bemerkt. Bij eene gebetene koe openbaardenbsp;de ziekte zich eerst na 98 weken ; daar er evenwelnbsp;niets van de toevallen vermeld wordt, is het, naar onsnbsp;inzien, zeer te betwijfelen, of hier werkelijk dolheid^nbsp;heeft plaats gehad.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;f'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ 1- jUL-inccq jil ,(b

Dollieid bij een paard is aan de Vee-artsenijschoof(^ te Alfort waargenomen. In het begin toonde het diernbsp;eenen ongewonen bijtlust naar honden en paarden, laternbsp;toen een der knechten met een wit schort hem eennbsp;hond had voorgehouden, poogde hij vervolgens allenbsp;personen, die zoodanig gekleed waren, te bijten. Dezenbsp;lust echter werd niet opgemerkt, indien men, met eenenbsp;blaauwe kiel gekleed, hem naderde. De overige toevallen waren de gewone (Recueil de Méd. Vèt. 1841,nbsp;pag. 224).

Een ander voorbeeld van dolheid bij het paard, welke van andere zenuwachtige verschijnselen vergezeldnbsp;was, beschrijft Coates (The Veterinarian, 1843,id--pag. 31S). Behalve eenige krampachtige toevallen 1nbsp;toonde het dier, hoezeer vroeger zeer mak en zacht- •nbsp;zinnig, lust lot bijlen. Het schrikte bij ieder plotse-lijk geluid, en dronk niet dan met zeer veel moeitenbsp;eenig water; reeds den volgenden dag stierf het,- nanbsp;weinige minuten vroeger met een' geopenden en schui-


! ' I

-ocr page 730-

mm


270

DEUIGT OVëR de DITltREIDINa DEK

menden mond uit den stal geloopen te zijn, en eenigen tijd op de plaats rond gegalloppeerd te hebben. Hoezeernbsp;het vroeger op alles opmerkzaam was en het vollenbsp;bewustzijn scheen te hebben, was zulks geheel verdwenen. Bij de opening vond men het strottenhoofdnbsp;ontstoken; aan het strotienklepje en de stemspleetnbsp;waren ecchymosen, die zich tot het keelgat uitstrekten ;nbsp;de tongrug was bijna zwart. In de hersenvliezen ennbsp;in de regter hersenkwabben was meer bloed dan gewoonlijk aanwezig.

Over de watervrees bij een paard, in the Yeteri~ narian vermeld; zie boven op hladz. 248.

Eenige voorbeelden van de dolheid bij runderen, hoezeer met de gewone en bekende toevallen gepaardnbsp;gaande, geeft Hekinq {Repertorium, 1844, pag.nbsp;216). Een zeer twijfelachtig geval beschrijft ïassnbsp;(Zeitschrift von Guelt nnd Hebtwig, 1841, S. 54S),nbsp;terwijl een niet minder iwijfelachtig voorbeeld van eenennbsp;van dolheid verdachten os, door Faber medegedeeld is.nbsp;(Hebisg’s Repertorium, 1842, S. 111).

Met betrekking tot de bewering van Capello , dat alleen de oorspronkelijke dolheid besmettend zon zijn,nbsp;maar dat bij de medegedeelde dolheid zich geenenbsp;smetstoffe meer ontwikkelt, welke in staat is denbsp;ziekte voort te planten, heeft Rey aan de Vee-artso-nijschool te Lyon eenige hoogst belangrijke proevennbsp;genomen (Recueil de Méd. Yét, 1842, pag. 529).nbsp;In de eerste reeks van proefnemingen, liet hij een' ramnbsp;door eenen dollen hond bijten; 15 dagen daarna ontwikkelde zich reeds bij dezen de ziekte. De ram werd

-ocr page 731-

VEE-ARTSEMJKÜKDE IN 184J, 1842 KN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;271

Tcrvolgens bij een seJiaap gebragt, Iietwelk hij meermalen op den rug poogde te bijlen; somtijds besprong hij hetzelve even als bij de paring. Een dag voor datnbsp;het stierf, bragt men van de smetstoffe bij een anderennbsp;tweejarigen ram over, door namelijk de lippen vannbsp;beide herhaalde malen tegen elkander te wrijven, terwijl men bij een tweede schaap, en bij twee honden,nbsp;door middel van een, eenige strepen diep’ingestoken,nbsp;lancet, het speeksel op drie plaatsen van den neus ennbsp;van de bovenlip heeft ingeënt. De eerste ram is niet dolnbsp;geworden, ook de beide honden niet; de tweede ramnbsp;echter werd na 38 dagen dol en stierf daaraan reedsnbsp;op den 4'^'“ dag, In de tweede reeks van proefnemingen liet Rey een’, IS maanden ouden, hamel door eennbsp;dollen hond bijlen, ten gevolge waarvan zich op dennbsp;igden dag daarna de ziekte openbaarde. Op den 2'^®“nbsp;dag der ziekte, werden met zijn speeksel één hamelnbsp;en drie honden ingeënt (eerste overbrenging), De hamel stierf op den 22®““ dag; vóór zijn’ dood nam mennbsp;eenig speeksel, om daarmede twee andere hamels inte-enten; van deze is de eene op den 23®““ en de tweedenbsp;op den 26*““ dag dol geworden (tweede overbrenging).nbsp;Van de laatste deed men nog eene inenting op een’ hamelnbsp;en een' hond; de laatste bleef gezond, bij de eerste braknbsp;de ziekte op den 38®““ dag uit (derde overbrenging).nbsp;Van deze beproefde men nogmaals eene inênting op eennbsp;hamei en een’ hond, waarvan het gevolg wederom hetzelfde was; de hond namelijk werd niet ziek, dochnbsp;de hamel op den 44®““ dag (vierde overbrenging).nbsp;Eindelijk werden met het speeksel van dezen een lam, tweenbsp;honden en eene vijftienjarige ezelin ingeënt; de laatste stierfnbsp;zonder eenige kenmerkende verschijnselen van dolheid te

-ocr page 732-

1-

1-

272

BEniGT OVER DE UITDaEIOOIQ DER

vertoonen: ook kon bij de lijkopening niets buitengewoons bespeurd worden. De schrijver meent uit de gemaaktenbsp;proeven te kunnen afleiden, dat het tijdsverloop , hetwelknbsp;tusschen de besmetting en het uitbreken der dolheid plaatsnbsp;heeft, langduriger wordt, naarmate meerdere overdragingennbsp;der smetstoffe geschied zijn; hetgeen waarschijnlijk aan hetnbsp;goedaardiger worden der smetstofie toegeschreven moetnbsp;worden. Zulks evenwel scheen op de langdurigheid dernbsp;ziekte volstrekt geen’ invloed te hebben, die geheelnbsp;afhing van het ligchaamsgestel van het aangetastenbsp;dier. Ten aanzien der verschijnselen maakt Reï opmerkzaam , dat de schapen zich in hunne dolheidnbsp;nimmer anders dan van het gewone verdedigingsmiddelnbsp;bedienen, en zij nooit eenige poging doen, om dennbsp;mensch te bijten. De castratie, welke gedurende hetnbsp;uitbreken der ziekte in vier gevallen gedaan is, hadnbsp;op het beloop der ziekte volstrekt geen' invloed. Uitnbsp;deze inëntingsproeven, welke de stelling van Capellonbsp;geheel omverwerpen, kan blijken, dat het besmettendnbsp;vermogen van het dolgif bij het schaap op voorwerpennbsp;van hetzelfde geslacht lot in de vijfde voortplantingnbsp;aanwezig blijft, zijnde de uitslag eener zesde overbrengingnbsp;onzeker gebleven, en verder, dat de hond het vermogennbsp;heeft de dolheid aan het schaap mede te deelen,nbsp;doch dat deze ziekte van dit dier op den hond nietnbsp;weder kan worden terug gebragt. Het nietgelukkennbsp;van de inentingen van andere, zoekt fjREV daaruit tenbsp;verklaren, dat men niet als hij zoodanige plaatsen gekozen heeft, die, zooals de lippen en de neus, denbsp;giftslofie gemakkelijk opnemen.

-ocr page 733-

viiE-iRTSKRiJKt!»DE IN 4841, 4842 BN 4845. nbsp;nbsp;nbsp;275

KRAMPEN. nbsp;nbsp;nbsp;'OOI

BRAKING. nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bi:.'

4). Bij paarden. Ofschoon liet braken bij het paar-dengeslacht, wegens de eigenaardige inplanting van den slokdarm met de maag, tot de meer buitengewone gevallen behoort, en veel minder dan bij andere dierennbsp;plaats heeft, zijn evenwel de voorbeelden daarvan nietnbsp;zeldzaam. Meestal, op weinige uitzonderingen na, isnbsp;zulks als een der gevaarlijksie toevallen aan te merken ; niet alleen wegens de oorzaken, waardoor hetnbsp;voortgebragt wordt, maar voornamelijk wegens de gevolgen , die het na zich sleept. Vroeger had Lafossenbsp;beweerd, dat het braken het gevolg is van het berstennbsp;der maag, daarvan het wezenlijke kenteeken uitmaakte,nbsp;en den dood onvermijdelijk na zich moet slepen.nbsp;Langen tijd heeft deze meening bij de Vee-artsen ingang gevonden, doch zij is vervolgens, nadat men onderscheidene gevallen had waargenomen, waarbij, in plaatsnbsp;van eene ongunstige, eene gunstige uitkomst het gevolgnbsp;was, verworpen. Onlangs echter heeft Mercier , niettegenstaande deze waarnemingen, op nieuw de meeningnbsp;van Lafosse verdedigd, en hij verwondert zich , dat nietnbsp;alle Vee-artsen in dat gevoelen deelen. Zijne beschouwingen worden echter door TittERNEssE (Journ.nbsp;Agrie. et Vet. de Belg. 1842, pag. 184) zeer goednbsp;wederlegd. Om te kunnen braken is de werking vannbsp;de spiervezelen der maag noodzakelijk, wier werking natuurlijk bij eene scheuring der rokken verlorennbsp;gaat; in de meeste gevallen derhalve zal bet berstennbsp;der maag geene oorzaak van het braken, maar daarvan, wegens hare hevige inspanning, het gevolg zijn,

V. Deel. nbsp;nbsp;nbsp;S

-ocr page 734-

374 BERIGT OVER DU DITIIREIDING BEK

Ook kan cene ontsteking der slijmvliezen van de maag, voornamelijk van o de regler helft, plaatselijke ontstekingnbsp;van óm pylorus, ineenscliuiving der dunne darmen^nbsp;ziekelijke verwijding van de opening der cardia enz. jnbsp;eene braking veroorzaken, zonder dat bersling daarvannbsp;het gevolg is.

De oorzaken, welke eene braking te weeg brengen , zijn menigvuldig endonderscbeidon, en kunnen slechts zeldzaam gedurende hel leven herkendoen bepaald worden.nbsp;Grothe f'ZettJckri/'t von Vix 1841, S. 554) brengt daartoenbsp;de vier volgende omstandigheden, die hij;,'bij de hemnbsp;voorgekomene gevallen van braking bij het paard, heeftnbsp;waargenomen; 1). beleediging van den slokdarm eii denbsp;maagzenuw; 2). verscheuring der rokken van de maag;nbsp;3). overlading der maag door voederstoffen; 4). zwerennbsp;in de nabijheid van de maag. Deze aandoeningen zijnnbsp;echter de eenige niet, waardoor dit toeval wordt 0{gt;-gewekt. Zoo heeft Gilimeisteb (N® 50, S. 187) eenenbsp;braking, met kolijktoevallen gepaard, waargenomen , welkenbsp;gelukkig eindigde, terwijl bij een ander dergelijk gevalnbsp;de dood volgde. Caramva (Reeueil de Méd. Yét^nbsp;1841, pag. 564) maakt ook van eene braking metnbsp;kolijktoevallen gewag; na den dood vond men ontsteking van het net, doorzweeting eener sereuse vloei-stoffe in de buikholte, en cene aanmerkelijke hoeveelheid knobbels op het buikvlies en het net; de maagnbsp;was bijzonder door vocht (drinkwater) uitgezet en denbsp;cardia verwijd, het slijmvlies van de maag en dennbsp;twaalfvingerigen darm waren hevig ontstoken, het eerstenbsp;op sommige plaatsen eigenaardig zwart gekleurd, hetnbsp;laatste met zweren bedekt. torn aobnoJnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;u»

-ocr page 735-

TBE'ARTSBNUKCNDE IN 1841, 1842 KN 1845. 2TS

UtBicn (Zeitschrift von Vu 1842, S. 43C) heeft, bij een door droesztékte aangedaan paard, een geval van-.bra-king waargenomen, welke zes weken voortduurde, tennbsp;gevolge waarvan eene aanmerkelijke flankenbreuk werdnbsp;ingebragt; aan den hals was eene zwelling ontstaan, dienbsp;met Oleum tereb. en Tinct. eanihar, verdreven werd;nbsp;na inwendig gebruik van zoele aromatische middelen, genas het dier. Bij een tweede geval van braking, waaraannbsp;het paard stierf, vond bij, op ongeveer een voet vannbsp;de cardia, in den slokdarm eene prop zamengekaauwdnbsp;hooi; hierdoor echter werd dit deel niet geheel gesloten, gelijk uit het, in de maag aanwezige,- onverteerdenbsp;voedsel bleek. Behalve dat de slokdarm eenigermatenbsp;verwijd scheen te zijn, kon men verder geene denbsp;minste ziekelijke ontaarding bespeuren.

Thibrnesse fJourn, Agric. et Yét, de Belg, 1842, pag. 187) vermeldt een voorbeeld van braking bij een' ezel;nbsp;na den dood vond men het voorste •/, gedeelte van hetnbsp;borstgedeelle van den slokdarm verwijd; het achterstenbsp;derde gedeelte vernaauwd. De grootste verwijding werdnbsp;een weinig achter de basis van het hart waargenomen;nbsp;zij eindigde eensklaps in eene zamensnoering , welke doornbsp;eene verdikking, ten gevolge van eene schirreuse aandoening van het, onder het slijmvlies gelegene, celweefsel en van het slijmvlies zelf, welk laatste met denbsp;spierrok vast verbonden was, werd voortgebragt, in ditnbsp;geval had geene werkelijke braking plaats, ten minstenbsp;indien men op de uitgeworpenc stoffen acht geelt. Die,nbsp;welke hier door den mond en neus uitgeworpen werden, waren slechts gekaauwde en verweekte veederstof-fen; deze konden niet in de maag komen, wegens de

-ocr page 736-

276 CiciBEBlGT OVER DE UITBRKIDLVO DER

vernaauwing van den slokdarm, maar werden in dit deel opgebouden en daaruit ontlast.

- du hetzelfde Tijdschrift j pag. 190, deelt Wiluème eene waarneming mede van een paard, hetwelk gedurende 10nbsp;uren aan 4usschenpozénde braking onderhevig was; hetnbsp;dier herstelde evenwel volkomen. Passon (Organ vonnbsp;Bartèls, 4845, S. 221)lt;’vond bij een paard, dat wegensnbsp;hevige braking en kolijk als onherstelbaar gedood werd, denbsp;Lamoriersche klapvliezen verseheord,’ demaagbijzondermetnbsp;voeder opgevuld en den twaalfringerigen darm, van dennbsp;pylorus tot op ongeveer een voet lengte, hevig ontstoken.nbsp;akBiJ een paard, dat gedurende twaalf urert had gebraakt,nbsp;en hetwelk met de teekenen van darmgangreen gestorvennbsp;was, vond Schneider de maag sterk door lucht uitgezet,nbsp;het slijmvlies zeer rood, de pylorus krampachtig zaam*nbsp;getrokken en den twaalfvingerigen darm geheel met spoel-worraen opgepropt, deze laatste lagen inbetoverige gedeelte van de darmen hier en daar verspreid (hetzelfde Tijdschrift , 1843, S. 111). Eene inschuiving van de dunne

darmen van ongeveer l'/a merrie waargenomen, die na


voet lengte werd bij eene


28 uren aan brakins;.


onder niet zeer hevige pogingen daartoe, gestorven was. (Reeueil de Méd. Yét. 1843, pag. 189).

2) Bij runderen. Eene zeer korte mededeeling over hel braken bij eene koe, welke door opblazing was aangedaan, beschrijft Stoweli (The Veterinarian 1841,nbsp;pag. 383). Verwijding van het achterste gedeelte vannbsp;den slokdarm werd bij eene koe waargenomen , die na 6nbsp;weken aan braking onderhevig te zijn geweest, daaraannbsp;gestorven was. De slokdarm vormde eenen eironden zaknbsp;van i‘/, voet lengte en 18 duimen omvang.

-ocr page 737-

VBS-AhTSBKIJKUMOG IS 1841, 1842 ER 4845. nbsp;nbsp;nbsp;277

EOLVK.

Als een algemeen en beproefd geneesmiddel tegen alle kolijken bij paarden, beveelt Schuidt de, door Walcii,nbsp;Lüppkg en anderen, reeds vroeger aangcprezen Tartar,nbsp;stibiat., in verbinding met Natr, sulphur, (Zeitschriftnbsp;von Vix, 1841, S. 118). Schade, (Magazin vonnbsp;Gdket und Heutwio) prijst, even zoo algemeen , de gestnbsp;van bier aan. Beide deze middelen schijnen in velenbsp;omstandigheden zeer werkzaam te zijn, en verdienennbsp;overigens wegens derzelver geringen prijs aanbeveling.nbsp;Bij windkolijk beeft Gillet in drie gevallen het doorsteken van den blinden darm met een gelukkig gevolgnbsp;verrigt, waardoor het minder gevaarlijke dezer operatienbsp;op nieuw bevestigd wordt (Recueil de Mêd. Vet.nbsp;1841, pag. 730).

Over eene, met kolijktoevallen gepaard gaande, heer-schende ziekte deelt Walch eenige waarnemingen mede. Hij vermoedt, dat de Ecliimrynchus gigas, welkenbsp;bij meerdere voorwerpen in groole hoeveelheid innbsp;het darmkanaal werd aangetroffen, daarvan de waarschijnlijke oorzaak was.

Het door velen aangenomen gevoelen, dat het rollen en wentelen bij kolijk zoo veel mogelijk moet tegengegaan worden, daar hierdoor zoo gemakkelijk om-slingeringen en darmknoopen ontstaan kunnen, heeftnbsp;Ditte wederlegd. Krampen en eene vermeerderdenbsp;wormwijze beweging kunnen daartoe slechts aanleidingnbsp;geven. (Zeitschrift von Vix, 1842, S. 147).

KBAUP VAN BET MIDDELRIF.

Sinds cenigen lijd worden in the Yeterimrian meerdere

-ocr page 738-

278

BEItlOT OVER DE CIIBBEIDI.'^G DES

vi^arneminggn over kramp van het middelrif bij paarden piedegedeeld, waaruit kan blijken, dat deze aandoeningnbsp;in Engeland veelvuldiger voorkomt, dan zulks in anderenbsp;landen en bij ons het geval is# De te groote snelheid,nbsp;die van de paarden gevorderd wordt, is daarvan mogelijk de aanleidende oorzaak, daar zulks voornamelijknbsp;bij-| vol- en halfbloedje paarden waargenomen wordt.nbsp;Cartwrujut, spreekt van 18j dusdanige ziektegevallen,nbsp;waarvan 6 met. den dood eindigden; twee, voorbeeldennbsp;woirden vollediger besehreven (The Veterinarian, 1842,nbsp;pag. 518, 1843, pag 18. Beeson ('iftid. 1842, pag.nbsp;68) ^vermeldt, dat van al de door hem waargenomenenbsp;gevallen slechts één doodelijk was. Èen ander voorbeeldnbsp;wordt door Allison medegedeeld, (ibid. 1842 ,pag. 499).

Als hoofdverschijnsel wordt eene kloppende beweging van de linkerflank opgegeven, welke synchronisch metnbsp;den hartslag is, doch daarop volgt. Alleen bij het doornbsp;Aluson waargenomen voorbeeld was deze eigenaardigenbsp;stootende beweging eenigsins sneller dan de pols. Somtijds is zij zoo hevig, dat het geluid op eenigen afstand kon gehoord worden en het geheele ligchaamnbsp;daardoor in schudding geraakte. De beweging in dennbsp;bloedsomloop is slechts in geringe mate versneld.nbsp;Somtijds werden 60 slagen, meestal echter minder geteld; dan eens werd de hartslag waargenomen, dannbsp;wederom ontbrak hij. De kramp bepaalde zich totnbsp;eepe^^ kleine plaats, of nam het geheele middelrif in;nbsp;meestal echter schijnt zij vooraj^ do linker helft aan tenbsp;doen, geljjk hij twaalf, van de zestien door Cautwrigutnbsp;vermelde, gevallen heeft plaats gehad. Wanneer gedurende het verloop devoziekte bet aantal polsslagen toe-

-ocr page 739-

vEE-ABT»KSiJKü!«»ti w 1841, 1842 E» 1843. nbsp;nbsp;nbsp;279

neemt, Tcrmeerderden ook in dezelfde verboudlng de kramptoevallen. Deze duurden, volgens zijne 'öpgaar,’''vannbsp;weinige minuten tot lo of 18 uren. Somtijds 2—quot;4 dagen.nbsp;Een tijdsverloop van 15—18 uren kwam evenwel meestal

voor. De leeftijd bragt in de ziekte geene de minste

..... nbsp;nbsp;nbsp;tb iii

wijziging te weeg. nbsp;nbsp;nbsp;'¦

In de beide van Cartwrkht nader besctrevebe lijkopeningen wordt van geene bijzondere ziekelijlte'^Ver-andcringeii melding gemaakt. Bij één, na 4 ^dagenquot;gestorven paard, was hét élijmvlie^^* van' dén blinden darm, hoofdzakelijk aan de punt, donkèr gekleurd éitnbsp;met eene dunne laag uitgeslort bloed bedekt;'^bet middelrif leverde niets bijzonders op j alleen warén dénbsp;vezelen eenigermate gcfronseld en donker gekleurd J^'ooknbsp;waren de zenuwen, die zich daarin verspreidden, donkerder dan gewoonlijk. In het middelste middelvlies waréttnbsp;eenige ecchymosen aanwezig , de punt van het hartezakjenbsp;was rood gekleurd. Bij een tweede, eveneens na viernbsp;dagen gestorven dier, werden volstrekt geene zieke-Jijke veranderingen waargenomen. Beeson vond bijnbsp;een, aan symptomatische kramp van het middelrif gestorven paard , ineenschuiving van de dunne darmen.nbsp;Over eenige andere lijkopeningen deelt Cartwright nognbsp;het een en ander mede. Bij één werden volstrekt geenenbsp;ziekclijke afwijkingen gevonden , bij een ander was hetnbsp;middelrif bleek en slap, en ten gevolge van een he-vigeu sprong waren de bloedvaten van de liaasspiernbsp;gesprongen, bij een derde was het middelrif gescheurdnbsp;en de maag vol voeder, bij een vierde had ineenschuiving der dunne darmen plaats en bij een* vijfdenbsp;waren de dunne darmen ontstoken. *l‘ Dè behandeling

-ocr page 740-

mm


280

BEKIGT OVER DE DITBREIUIKG DER

bestond in aderlatingen, inwendig Ojiium met afvoerende middelen, somtijds Campher,

VISOF STOPPING.

Meversberg (Magazin von Bartels , nbsp;nbsp;nbsp;4845, S.

442) maakt van eene door hem bij runderen en schapen , in den omtrek van Cöslin, waargenomene ziekte gewag, welke door het vreten van jonge eikenloten ofnbsp;mogelijk door het drinkwater wordt veroorzaakt. Voornamelijk werden daardoor die dieren aangedaan, welkenbsp;een’ naauwen pisweg en eenen met lange haren begroeiden koker hebben. Hierbij schijnt de buitenste opening van den pisweg zamen te plakken, het slijmvliesnbsp;wordt ontstoken en met zweren en vijgwralten bedekt,nbsp;de pis ontlast zich droppelsgewijze met bloed en etternbsp;vermengd; daarbij vermageren de dieren aanmerkelijk.nbsp;HildEbrandt genas deze aandoening, door het wegnemennbsp;van het verdikte smeer van den koker, en door dezenbsp;met een zalf van Jlores zinci in te w’rijven. In eenennbsp;hoogeren graad der ziekte werd, zoo ver als de zweren zich uitstrekten, het opensplijten van den kokernbsp;noüdzakelijk, terwijl aan het einde van de aangedanenbsp;plaats twee dwarssneden ter begrenzing der zweren gemaakt werden. (Vergelijk hiermede de waarnemingennbsp;van La Nothe, Berigt, pag. 439).

segtstuvigheid.

Bij een paard ontstond aan de beide voorbeenen eene roosachtige ontsteking, welke voor eenen daaropvol-gendeu aanmerkelijken mokuitslag deed vreezen. Benbsp;koorts was vrij hevig en ging gepaard met zwelling

-ocr page 741-

VEE-ARTSKNUKUNDK IN 1841, 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;281

;i- C' '.T

van hoofd cn hals en met eene ontstekingachtige aandoening der hersenen. Hiertegen werden inwendig bloedontlasting, Tartar, emetic, en Calomil^ uitwendignbsp;scherpe inwrijvingen aan den hals en. eene dragt ondernbsp;den buik aangewend. Hierna volgde eene.jjejVige Ifr.nis-verlamming, waartegen vruchteloos scherpe inwrijvingen , die slechts eene aanmerkelijke verettering veroorzaakten^ werden voorgeschreven. Nadat het paard, metnbsp;uitzondering van deze zwakheid in het kruis, eenigenbsp;weken gezond geweest was, verviel het in den droes,nbsp;werd te gelijkertijd door klem, en eenige dagen laternbsp;door regtstijvigheid aangedaan. Na eenige dagen evenwelnbsp;herstelde het volkomen. (Fulub , Archiv Schweitz.nbsp;Thierdrzte, 1842, S. 429).

Reeds vroeger zijn in Recueil de Méd. Vet. twee voorbeelden van eene gelukkige genezing der regtstijvigheid door de castratie medegedeeld. Pbüdhommenbsp;{ihid. 1843, pag. 22S) voegt daarbij een derde. Eennbsp;zesjarige hengst was door koude bevangen en daarnanbsp;langzamerhand door regtstijvigheid aangedaan; na eennbsp;vruchteloos gebruik van Opium besloot men de castratie te beproeven, welke met klcmlioutjes verrigtnbsp;werd. Spoedig daarna kon het paard zich gemakkelijkernbsp;bewegen. Warme matrassen werden vervolgens op dennbsp;rug gelegd, en het dier van warme dekkleeden voorzien. Van tijd tot tijd liet men het omslajjpen, klijs-teren aanwenden en slechts het vierde gedeelte vapdictnbsp;gewoon voeder geven. Na aeht dagen vielen, de klem-'houijes af, en de ziekte kon als genezen beschouwdnbsp;worden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Holmans (The Veterinarian, 1843, pag. 2fi8) V. Dl.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;T

-ocr page 742-

S82 BSBIOt OVEK DE CITBRBIDINO DKE VEE-ARTSENUEDNDElt;

Schrijft het herstel van een door wondklem aangedaan paard aan het gebruik van Belladonna toe; daarnanbsp;gaf hij Aloë en 01. Grot. tigl. Na 10 dagen was hetnbsp;paard buiten gevaar.

Voorbèelden van klem en regtstijvigbeid bij runderen en paarden worden door Web , Cox, Hingk en Baker medegedeeld (The Veterinarian, 1841, pag.nbsp;38, 113, 219, 247 en 275).

, (Het vervolg en slot in den volgenden Jaargang).

Ki


-ocr page 743-

V ;'ï Silj!

,.. ! . ipi. )gt;.' '41

:!'• nbsp;nbsp;nbsp;üf 1lt;

¦ ï{gt;‘ t'ii: nbsp;nbsp;nbsp;5

. . . . “ nbsp;nbsp;nbsp;3,

i-n.


I ]?( H O U H.

TiinscHniFTEJi... . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. t ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. -

WeÓnDENBOEKEN.-. nbsp;nbsp;nbsp;., •

Algemeene Pathologie'en Therapie.

Bijzondere — nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— ,

Homoepaihie . — . ....... . . nbsp;nbsp;nbsp;. inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'»0cri31.

Speciale Pathologie en Therapie van bijzondere ; dibuelAssen.’ . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;“ ¦ 33.

Werken over bepaalde ziekten. ..... nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'43,

Koorts en ontsteking. ..........«i, 46.

Rotkoorts, zenuwkoorts, typhus.

Anthraxziekte, bloedziekte, miltvuur...... . » nbsp;nbsp;nbsp;80.

Zinkingkoortsen.... nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;84.

Influenza der Paarden, griep..... . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;70.

Kalverziekte, kalfkoorts^ het liggen blijven der

koeijen................. 82_

Ontsteking van de hersenen en hersenvliezen. » 88.

Ontsteking der oogen...........» nbsp;nbsp;nbsp;91.

Ontsteking.DER spiJsvERTERiNGS-werktuigen. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;94.

Ontsteking van het slijmvlies van den mond. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;94.

— nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tong.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;93.

— nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;darmkanaal.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;93.

¦¦ nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;milt...........» nbsp;nbsp;nbsp;109.

110.


Ontsteking van de ademhalings-werktcigen. ,

Ontsteking van den Inchtzak......... » 110.

. . ;— nbsp;nbsp;nbsp;— hals.

— nbsp;nbsp;nbsp;— de bronchien.

— nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— long en het borstvlics. ... a 114.

Longenknobbels...... » nbsp;nbsp;nbsp;119.

Heerschende longziekte van het rundvee. . nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;121.

Ontsteking DER werktuigen van den bloedsomloop. » 131. Ontsteking van het hart en het hartezakje. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. o* 131.

— nbsp;nbsp;nbsp;— de haemorrhoïdaal-adercn.....» 138.

Ontsteking. DER PIS- en geslachts-wbrktuigen. ’. » 139. Ontsteking der vrouwclijke geslachtsdeelen. ...» 140.

— nbsp;nbsp;nbsp;van den uijer......... » 144.

— nbsp;nbsp;nbsp;der eivliezen....... . . . » 144.

RHECMATISCHB ONTSTEKING...... ...» nbsp;nbsp;nbsp;143.

Gewrichtsziekt* der veulens...... . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. » 147.

— nbsp;nbsp;nbsp;— lammeren......... 149.

-ocr page 744-

I N H o U I).

Blokdvloeijingen.............» ISt.

Itloedpisseu..............» 152.

Huidziekten. .............. 155.

Heerschende mond- en klaauTVziektc.....» 156.

Koepokken..............» 165.

Schaapspokken. ............» 173.

Roodvonk...............» 177.

Schurft der schapen. .......... » 177.

Herpes. .... ... ...... ... 178,-

Loslating van stukken huid. .......» 181.

Ziekelijke afscheidingen. . ........» nbsp;nbsp;nbsp;186.

Doorloop der lammeren..........» 186.

Pisvloed, lautcrstal, diahetes, ........ 186.

Albuminurie. .............» 188.

Witte vloed..............» 189.

Druiper...............» nbsp;nbsp;nbsp;191.

Ziekelijke hoedanigheid en het blaauw wordend, melk » 192.

Kwaadsappigheid...... 195.

Kwade-droes. .............» nbsp;nbsp;nbsp;195,

Worm........... 218.

Zuchtige zwelling van den balzak......» nbsp;nbsp;nbsp;218.

Venerische ziekte der paarden, schankerziekte. . . » 221. Beenbreukziekte der runderen. ........ 228,

Bleekzucht...... ....... nbsp;nbsp;nbsp;234.

Huidwaterzucht...... » nbsp;nbsp;nbsp;236.

Borstwaterzucht..... » nbsp;nbsp;nbsp;244,

Buikwaterzucht. . •..........» nbsp;nbsp;nbsp;244.

Waterzucht van de baarmoeder....... . » 244,

— nbsp;nbsp;nbsp;— den eijerstok........ » 245.

Ziekten met vorming van wormen......» nbsp;nbsp;nbsp;245.

Wormziekte der paarden..........» nbsp;nbsp;nbsp;247.

Cysticercus cellulosac in de hersenen.....» nbsp;nbsp;nbsp;248.

Worm in de hersenen van een paard.....» nbsp;nbsp;nbsp;248.

— — den balzak...........» nbsp;nbsp;nbsp;249.

Draaiziekte...............» nbsp;nbsp;nbsp;250.

Oestrus................ 251.

Zenuwziekte. .............. 254.

Beroerte................ 254.

Kolder............ 257.

Verlammingen.............. 258.

Schuur- of schurkziekte.......... 259.

Hondsdolheid. ........;....» nbsp;nbsp;nbsp;260.

Krampen. .............. . . » 273.

Braking................» nbsp;nbsp;nbsp;263.

Kolijk. ...... 276.

Kramp van het middelrif. . ........ 277.

Pisopstopping. . ............ 280.

Regtstijvigbeid......... » nbsp;nbsp;nbsp;280.

-ocr page 745-




t'ï'BK


. m â– 



-ocr page 746- -ocr page 747- -ocr page 748-

I



i






K.



-ocr page 749- -ocr page 750-