-ocr page 1- -ocr page 2-


-ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5-

YEE-ARTSENIJKUNDIG

1 i O i Z IJ IV,

Ridder der Orde ran den IVederlandecben lieenw, Ulrecteur van 'aHiJH* Vce-artsenUschool» lloogleeraar In de Practischenbsp;VeoartsenUbunde aan dezelve. Secretaris der Commissienbsp;van Landbouw te tJlrecht, Lid van het Konlnli*nbsp;lUh-IVederlandsche Instituut van ^Vetensehappen,nbsp;Letterkunde en Sehoone Kunsten, cn van anderenbsp;Geleerde Genootschappen.

VI. Deel.

Met Platen.

AMSTERDAM,

J. C. VAN KESTEREN.

1 8 4 7.

RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT 2043 9422

BIBLIOTHEEK

VAN HET

PATHOLOGISCH INSTITUUT

DER

VEEARTSENlJKUNDiGE HOOGESCHOOL V U T B E C H T. gt;


-ocr page 6- -ocr page 7-

I ]gt; H OUD.

Geschiedenis eener, in 1844 geheerscht hebbende, ziekte onder hel Rundvee, in eenige Gemeenten der Provincienbsp;Zuid-Holland, bekend onder den naam van het Snotvmr,nbsp;opgemaakt uit de, van wege Z. Exc. den Heere Ministernbsp;van Binnenlandsche Zaken ontvangene, daartoe betrekke-kelijke, stukken; met bijgevoegde beschouwingen omtrentnbsp;den aard en de behandeling dezer ziekten; door Dk A.

Nüman...............bladz. 1—40.

Beschrijving eener ziekte van het Rundvee, in de Provincie Grónningen voorkomende, en aldaar bij de Landlieden algemeen bekend onder den naam van Kwalster, door D. van Setten, naar aanleiding van eenige daaromtrent voorgestelde vraagpunten; door DL A. Ndman. bl. 40—51.

Over de schurft der Dieren; door DL D. H. van Lee-WEN,.............. bladz. 52—210.

Omdraaijing der baarmoeder bij eene dragtige Koe, waardoor de verlossing onmogelijk werd gemaakt; door W. VAN Hattum, te Tiel........bladz. 210—214.

Bijvoegsel van den Redacteur .... nbsp;nbsp;nbsp;„ ' 214—246.

Waarnemingen omtrent de gunstige uitwerkingen van het Acidum Sulpimricum bij het bloedpissen van het Rundvee; door H. J. Prakke, G. J. W. Berghuis, en gedaannbsp;aan ’s Rijks Vee-artsenijschool, met bijvoegselen van dennbsp;Redacteur . . . . ;.......bladz. 247—275.

Waarnemingen omtrent het bloedpissen bij Runderen • door C. Nagels, en de gunstige werking van ijzermiddelennbsp;bij hetzelve, met bijvoegselen van den Redacteur, bevat-

-ocr page 8-

IV nbsp;nbsp;nbsp;INHOUD.

tende tevens mededeelingen van A. Dunnewold en F. A. VAM Dommelen, betrekkelijk deze kiekte, bladz. 276—285.

Waarnemingen omtrent de Regtstijvigheid, gepaard met Mondklem; door C. Nagels, G. Boümans, J. Jennes, H. Rei-.................. bladz. 286—3Ü6.

Waarneming omtrent de vergiftiging van vijf Koeijen door het Moederkoorn; door N. W. Montens. bladz. 306—310.

Waarnemingen omtrent de werking van het Secale cor-nutum., ter opwekking van den vertraagden verlossings-arbeid, bij dieren; door A. NomAn. . . bladz. 311—326.

Genezing der vallende ziekte bij een Paard, door Indigo-, door J. C. Billroth........bladz. 326—331.

Genezing eener aanmerkelijke buikbreuk, veroorzaakt door verscheuring der buikspieren; door F. H. van Dommelen ..............bladz. 331—336.

Examen, gehouden aan ’s Rijks Vee-artsenijschool op 27, 28 , 29 en 30 Julij 1847......... . bladz. 337.

Sterfgevallen en veranderingen, ten aanzien der standplaatsen en betrekkingen der Vee-artsen. bladz. 338—340.

Oprigling van Vee-artsengkundige Vereenigingen in de Provincie Zuid-Holland en ütrecM . . . bladz. 340—341.

Berigt over de uitbreiding der Vee-artsenijkunde in de . Jaren 1141, 1842, en 1843; door den Hoogleeraar DL P.nbsp;H. J. Wellenbergh..........bladz. 1—142.

-ocr page 9-

GESCHIEDENIS EENEK , IN 1844 GEUEEKStUT HEBBENDE ZIEKTE ONDER HET RUNDVEE, IN BENIGE GEMEENTEN DER PROVINCIE ZUID-HOLLA.ND , ALDAA.R BIJ DEnbsp;LANDLIEDEN BEKEND ONDER DEN NAAM VAN HETnbsp;SNOTVÜVR; OPGEMAAKT UIT DE, VANWEGE Z. EXC.nbsp;DEN HEER MINISTER VAN BINNENLANDSCHE ZAKENnbsp;ONTVANGENE, DAARTOE BETREKKEKIJKE , STUKKEN;nbsp;MET BIJGEVOEGDE BESCHOUWINGEN OMTRENT DENnbsp;AARD EN DE BEHANDELING DEZER ZIEKTE;

Bij niissieve vau den Heer Staatsraad Gouverneur der Provincie Zuid-Holland van 13 Nov. 1844,nbsp;werd aan Z. Exc. den Minister van Binnenland-sche Zaken een Verslag ingezonden door den Veearts L. SwAKT, te Barendrecht^ omtrent eenenbsp;ziekte, welke reeds sedert eenigen tijd in de na tenbsp;noemen Gemeenten was ontstaan. Hetzelve hieldnbsp;de navolgende beschrijving in van de hoofdverschijnselen en het beloop der ziekte,

Zij had zich het eerst geopenbaard op den 21 September van het gemelde jaar, in drie weiden,nbsp;waarvan ééne gelegen was onder de Gemeentenbsp;VI. Dl.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

-ocr page 10-

RirfrferAerA, en grenzende nbsp;nbsp;nbsp;IJsselmonde. Eenige

dagen daarna openbaarde dezelve zich mede onder andei-e Runderen, zoodat len tijde, toen het gemelde rapport door genoemden Vee-arts werd op-gemaalit, zijnde 16 October ISi-i, bijna allegrootenbsp;Veehouders ondereenige onder Ri'cl-derkerk, Barendrecht, Charlois en Kalendrechlnbsp;deze vreemde ziekte onder hun vee hadden gehad.

Dezelve kwam bijna uitsluitend voor onder groote koppels, hetzij Melk-vee of Vetweiders. Alle Runderen werden des nachts ziek, wordende meestnbsp;slechts één, in enkele gevallen twee, in éénennbsp;nacht, in de weide, en gewoonlijk bij drie, vierennbsp;vijf naast elkander wonende Veehouders aangetast,nbsp;hoewel de weiden niet aan elkander liggende waren.

Reeds op een verren afstand kon men de aanwezigheid der ziekte ontwaren aan het snorkende geluid der beesten. Er vloeide eene vlokachtige,nbsp;gele, slijmstoffe uit den neus. De ademhaling-geschiedde met geopenden mond. De pis w'Crd bijnanbsp;ieder kwartier uur ontlast, en w'as helder gelijknbsp;water. De mest was dun, dikwijls waterachtig. Ernbsp;had veeltijds moeijelijk hoesten plaats, waarna denbsp;aangetaste dieren voor eenige oogenblikken mindernbsp;benaauwd waren.

Deze verschijnselen werden bij alle zieke voorwerpen waargenomen. Waren de dieren echter in eene sterkere mate aangegrepen, dan lagen zij tegen den grond. De oogen stonden dan bij eenigennbsp;wild; bij anderen troebel; de hals werd krampachtig naar de eene zijde getrokken; de hartslag

-ocr page 11-

was duidelijk voelbaar; de mest vloeide onwillekeurig, met bloed vermengd, af. Anderen liepen nog wankelende voort, vielen dikwijls om, en staken somtijds van benaauwdheid de horens in dennbsp;grond.

Aan zoodanige beesten, welke slechts in een ligten trap werden aangetast, viel naauwelijks ietsnbsp;ziekelijks op te merken, dan de moeijelijke ademhaling, dunne mestontlasting, en veelvuldige wind-lozing.

Gedurende den eersten en tweeden dag der ziekte was de eetlust niet zoo zeer verloren, maar bestondnbsp;er onvermogen om te kaauwen. Ook de melkafscheiding was den eersten dag bijna niets afgenomen. Naderhand werd dezelve natuurlek minder. Bij zoodanigen ligten trap der ziekte warennbsp;de pols, hartslag, de warmte der huid en horens,nbsp;de toestand van het haar, der sljmvliezen enz. nietnbsp;van den gewonen staat afgeweken, maar als van eennbsp;gezond Rund. De duur der ziekte was verschillende.nbsp;Eenige beesten stierven weinige uren, nadat de eerste verschijnselen zich hadden geopenbaard, of nanbsp;verloop van twee of drie dagen. Andere stierven, wegens gebrek aan voedsel, na langen tijd,nbsp;aan den hongerdood. De ligt aangetaste voorwerpen gingen gewoonlijk met den derden, vierden,nbsp;of vijfden dag weder aan het eten, hoewel in dennbsp;beginne slechts in geringe hoeveelheid. Deze verloren ook weinig in het vleesch.

Bij één Rund, hetwelk Swart bij zijne komst liggende had gevonden, en op den vierden dag na

1*

-ocr page 12-

het ontstaan der ziekte gestorven was, vond hij, bij de opening, behalve hevige ontsteking dernbsp;luchtpijp, van het strottenhoofd, en der zwelgkeel,nbsp;niets ziekelijks.

De ziekte ontstond, volgens de getuigenis van geloofwaardige Veehouders, op dezelfde wijze, alsnbsp;de voor weinige jaren aldaar gelieerscht hebbendenbsp;Peslbrand (').

Even als toen, haalden thans alle Veehouders bij zekeren L. DE Bruin te Krimpen, voor iedernbsp;gezond Rund, hetwelk in dezelfde weide geloopennbsp;had met de zieke, twee fiesschen van eenen drank,nbsp;vierentwintig uren na elkander in te geven, welkenbsp;een krachtdadig vermogen scheen te bezitten, omnbsp;het Snolvuur, even als den Pestbf'and, te onderdrukken.

Het bovenstaande stuk werd, bij missicve van Z. Exe. den Heer Minister van Binnenlandsche Zakennbsp;van 23 Nov. 1844 Nquot;. 124, O'*'Afdeeling, in mijnenbsp;handen gesteld, met uitnoodiging, om daaromtrentnbsp;mijne consideratien te willen mededeelen, en Z. Exc.,nbsp;voor zoo veel noodig, te willen voorlichten, nopens de voorzieningen, welke het tegengaan dezernbsp;ziekte zoude vereischen.

Na eenige voorloopige beschouwingen hieromtrent te hebben medegedeeld, vond ik mij verpligt Z. Exc. te doen opmerken, dat het bovenstaande

(') Men zie de besclirijving hiervan, in het Magazijn, D. V., hladz, 1 en volg.

-ocr page 13-

Verslag als te beknopt en onvolledig moest worden beschouwd, om met voldoenden grond te kunnennbsp;advijseren, wat zou kunnen en behooren te geschieden , om haren voortgang te beteugelen. Daarnbsp;zij, blijkens het Verslag, reeds op den 21“’quot; September j.L, bestond, en dus nu, gedurende meerdere weken, had geheerscht, was het mogelijk,nbsp;dat de maatregelen, welke terstond in het beginnbsp;van nut konden zijn geweest, nu als onnoodig ennbsp;overtollig waren te achten, zijnde de epizooticnbsp;misschien grootendeels voorbijgegaan. Dit kon tenbsp;meer verondersteld worden, daar in het Verslagnbsp;gezegd wordt, dat op 16 October bijna al denbsp;groote Veehouders in de opgenoemde Gemeentennbsp;de ziekte onder hun Vee hadden gehad.

Daar het Verslag slechts de bevinding eener enkele lijkopening irihield, waartoe de Heer SwARX zich in staat vond gesteld, zijnde hij, uit hoofde,nbsp;dat de Landlieden zich algemeen van den dranknbsp;van de Bruin bedienden, zoowel als voorbehoedmiddel als ter genezing der aangetaste Runderen,nbsp;gelijk vervolgens blijken zal, weinig ter behandeling der ziekte geraadpleegd, zoo kon zulks nietnbsp;als voldoende worden beschouwd, om over denbsp;inwendige verandering te oordeelen, welke doornbsp;dezelve in de ligchamen der dieren werd te w'eegnbsp;gebragt. Had gemelde Vee-arts meerdere openin-gen kunnen doen, hij zou zulks voorzeker nietnbsp;hehben verzuimd, en hij zou dan in deze ennbsp;gene ligchamen der gevallene dieren nog waarschijnlijk meerdere verschijnselen hebben aange-

-ocr page 14-

troffen, welke over den aard der ziekte meer licht zouden hebben kunnen verspreiden.

Het kon dus uit het Verslag niet blijken, of er grond bestond, om aan te nemen, dat de ziektenbsp;als van een wezenlijk besmettenden aard moest ¦nbsp;worden gehouden, waaraan hare uitbreiding zounbsp;moeten worden toegeschreven, dan of haar ontstaannbsp;en voortgang slechts van een zuiver epizoötischennbsp;invloed afhankelijk moesten worden beschouwd.

Eindelijk scheen het mij mede belangrijk toe, dat’ omtrent de uitwerking van den, tegen denbsp;thans heerschende ziekte, het Snotvuur, even alsnbsp;tegen het, vroeger bestaan hebbende, Pestvuur ofnbsp;de liling%iekLe, Yoo algemeen aangeprezen en aangewenden drank van DE Brdin, nadere berigtennbsp;werden ingewonnen, ten einde zoo mogelijk meerdere zekerheid te erlangen, of dezelve inderdaadnbsp;het vermogen bezit, hetwelk daaraan door de Land •nbsp;lieden in de meei’gemelde streken wordt toegekend.

Op deze en andere gronden meende ik aan Z. Excellentie den Minister in overweging te mogennbsp;geven, dat aan de Burgemeesters der Gemeenten,nbsp;alwaar het zoogenoemde Snotvuur thans heerschte,nbsp;of zich in den loop van het jaar 1844 had geopenbaard, van wege den Heer Staatsraad Gouverneur der Provincie Zuid-Holland, wierd aangeschreven, om aan alle Veehouders, onder wiernbsp;Vee de ziekte mogt hebben plaats gehad, de navolgende vraagpunten ter beantwoording voor tenbsp;stellen ;

1”. Sedert welken tijd heelt de ziekte zich onder

-ocr page 15-

hel Vee geopenbaard, en wanneer heeft dezelve opgehouden te bestaan?

2°. Hoe vele Runderen hebben daaraan voor en na geleden, met .vermelding van het geslachtnbsp;en den ouderdom ?

3°. Hoe vele van de aangetaste Runderen zijn er gestorven, hoe vele van de ziekte opgekomen,nbsp;en hoe vele van de respectieve Vee-stapelsnbsp;bevrijd gebleven?

4°. Of men ter behandeling van het zieke Vee van eenen erkenden of anderen Vee-arts gebruiknbsp;heeft gemaakt, of wel slechts den drank vannbsp;DE Bruin aan hetzelve toegediend?

5quot;. Welke is de uitkomst der behandeling van eerstgemelde kunstoefenaren geweest, in verhouding tot die, welke men meent aan hetnbsp;gebruik van den drank te moeten toeschrijven?

6% Of de drank door de Veehouders alleen ter voorbehoeding is aangewend, of ook toegediend aan Runderen, welke bereids aan denbsp;ziekte lijdende waren, en of, bepaaldelijk innbsp;het laatste geval, de drank die uitwerking heeftnbsp;gehad, dat de Runderen daarbij zijn hersteldnbsp;geworden, of wel overleden, met vermeldingnbsp;hoe vele, en onder welke omstandigheden?

7°. Of men oordeelt, dat de ziekte als besmettende moet worden gehouden, zoodat hare spoedige verspreiding daaraan geheel of gedeeltelijk moet worden toegeschreven, en welkenbsp;gronden er voor of tegen dat gevoelen bestaan ?

Wordende het voorts vrij gelaten, om wydersbij

-ocr page 16-

8

de verslagen nopens deze punten al dat geen te voegen, hetwelk men zou oordeelen, in het belangnbsp;der zaak, zoo nopens de wijze van het ontstaannbsp;der ziekte, als wat haar belgop en hare versehijn-selen betreft, ter inlichting voor de nadere kennisnbsp;van dezelve te kunnen strekken.

Zoodanig onpartijdig onderzoek kon, mijns erach-tens, niet slechts dienen, om van nabij met den staat der ziekte en hare uitgebreidheid bekend tenbsp;worden, maar tevens orn aan elke eenzijdige beschouwing nopens den drank van DE BrüIN tenbsp;gemoet te komen. Mogt door het onderzoek bewaarheid worden, dat die drank wezenlijk denbsp;voordeelige uitwerking te weeg brengt, welke doornbsp;haar voortdurenden aftrek schijnt te worden aangewezen, dan zal inderdaad alle beschouwing voornbsp;de zuivere ervaring moeten onderdoen. Zou hetnbsp;onderzoek integendeel zoodanige overtuiging aan denbsp;hand geven, dat de drank tegen het Snoivuurnbsp;niet aan den gunstigen roep, waarin hij sedert ja-ren, ook tegen den Pesibrand, gestaan heeft, konnbsp;beschouwd worden te beantwoorden, dan moest hetnbsp;van belang geacht worden, dat de kwakzalverij , welkenbsp;daarmede, tegen grove betaling, gedreven wordt,nbsp;zoo veel inogelijk, worde tegengegaan, en de Landlieden , in hun eigen belang, tegen nuttelooze uitgaven op nieuw worden gewaarschuwd.

Daar Z. Excellentie de Minister wel aan de op-gegevene voorstellen een onverwijld gevolg heeft willen geven, zijn deswege, door den Heer Staatsraad Gouverneur der Provincie Zuid~Kolland, bij

-ocr page 17-

9

aanschrijving van 10 December 1844, Litt. A. N“. 5533, P*® Afd., de meer gedachte vraagpunten aan de betrokkene Gemeente-Besturen ter beantwoording voorgesteld, die een naauwkeurig onderzoek bij de respectieve Veehouders aangaandenbsp;de daarin vervatte bijzonderheden hebben in hetnbsp;werk gesteld, en waarvan de rapporten, door dennbsp;Heer Staatsraad Gouverneur voornoemd, bij mis-sieve van 23 Januarij 1845, aan Zi. Exc. den Minister van Binnenlandsche Zaken werden ingediend.

Deze stukken aan mij zijnde toegezonden, ben ik daardoor in staat gesteld den hoofd-inhoudnbsp;derzelve mede te deelen, waardoor een vrij volledig overzigt der onderwerpelijke epizoötle wordtnbsp;verkregen, wat namelijk haar begin, beloop ennbsp;einde betreft, alsmede ten aanzien der wijze vannbsp;behandeling, en der sterfte, welke zij heeft tenbsp;weeg gebragt. Ik zal hierbij de tijdorde volgen,nbsp;waarin de berigten, volgens derzelver dagteekening,nbsp;zijn ingekomen.

Het Verslag van Burgemeester en Assessoren der Gemeente Charlois, dato 23 Dec. 1844, hield in:nbsp;i”* Dat de ziekte onder het Vee, bij de Landlieden bekend onder den naam van het Snotvuur,nbsp;zich op den 21, 24, 25 en 30 September,nbsp;en op den 3, 16, 17 en 19 October van datnbsp;jaar bij de Veehouders Maarten Barendregt,nbsp;Arie Kranenburg, Jan van Gaeen, Leen-

-ocr page 18-

10

DERT Jz. vAff Gelder, HüinuEGX Groemem-BooM, Jacob Noordzt, Arik Oosthoek, Arik Vaandrager, eu Leendert Vis, onder de gemelde Gemeente heeft geopenbaard, en datnbsp;dezelve op den 28 én 29 September, 8,9,nbsp;21, en 25 October daaraanvolgende, heeft op-gehouden te bestaan.

2°. Dat aan de ziekte, van die Veehouders, voor en na hebben geleden 16 Runderen, als Hnbsp;Melk-koeijen, 2 Vetweiders, 2 Schotten en inbsp;Kalf, respectievelijk oud 14, 8, 7, 7, 6*/,»nbsp;5,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3'A, 3‘A, 3V„ 3‘A, 8, 8, 3V.,

27,, en r/, jaren.

3”. Dat van de aangetaste Runderen zijn gestorven 8, opgekomen 8, en dat van den Veestapel van genoemde Veehouders 194 stuks van de ziekte zijn bevrijd gebleven.

4quot;. Dat de Veehouder Maarten Barendregt, ter behandeling van één ziek Rund, van dennbsp;Vee-arts L. Swart, te Barendreohl heeft gebruik gemaakt, terwijl aan één zijner ziekenbsp;Runderen, benevens aan die van de anderenbsp;Veehouders (uitgezonderd Arie Oosthoek)nbsp;slechts de drank van DE BrüIN is toegediend.

5quot;. Dat, na eene behandeling, gedurende 12 dagen, door den Vee-arts L. SwART, en nanbsp;eene toediening, gedurende 10 dagen, vannbsp;den drank van de Bruin, ieder aan één Rundnbsp;van genoemden Veehouder Barendregt, beide gestorven zijn, terwijl de Veehouders, bijnbsp;gemis van genoegzame Vee-artsenijkundige ken-

-ocr page 19-

II

nis, van de verdere beantwoording deier vraag wenschen verschoond te blijven,nbsp;b®. Dat de drank door hen evenzeer als voorbehoedmiddel tegen de ziekte, als bij Runderen,nbsp;welke bereids aan de ziekte lijdende waren, isnbsp;aangewend; terwijl, bepaaldelijk in het laatstenbsp;geval, de drank die gunstige uitwerking heeftnbsp;gehad, dat daarbij 6 Runderen zijn hersteldnbsp;geworden, en daarentegen slechts 3 stuks zijnnbsp;overleden ; waaromtrent de Veehouders hebbennbsp;opgeinerkt, dat, met opzigt tot de herstelden, deze in denzelfden toestand waren alsnbsp;vóór de ziekte, en ten aanzien der gestorvene, dat de ziekte zich tot den kop bepaalde,nbsp;zoodanig, dat het snot uit den neus en mondnbsp;vloeide, waardoor het Vee, als het ware, gestikt is, hoezeer men van oordeel was, datnbsp;deze omstandigheden gevoegelijker door een’nbsp;erkenden Vee-arts konden worden vermeld.nbsp;7°. Dat de Veehouders, om de reden, aan hetnbsp;slot van het 5'*° antwoord vermeld, ook vannbsp;de beantwoording der 7'*® vraag wenschen verschoond te blijven.

Ten slotte wordt hier nog de opmerking bijge-voegd, dat de ziekte zich steeds in den nacht openbaart, en dat het Vee van zes Veehouders werd geweid in den polder Smeetsland, onder de Gemeente C/iarloin, op korteren of verderen afstandnbsp;van elkander verwijderd; terwijl zeven van denbsp;Veehouders aan den Straatweg, mede onder dezenbsp;Gemeente, opvolgende woonachtig zijn, en het

-ocr page 20-

12

Vee van de twee andeieti in Smeetsland geweid

wordt.

Door Burgemeester en Assessoren der Gemeente IJsselmonde werd, dato 27 December 1844, be-

Dat, door het Bestuur der Gemeente, aan die Veehouders, onder wier Vee de ziekte, bekendnbsp;onder den naam van het Snotvuur, heeft plaatsnbsp;gehad, de opgegevene vraagpunten ter beantwoording zijn voorgesteld, terwijl de andere Veehouders, die van de plaag zijn bevrijd gebleven,nbsp;daaronder geenszins zijn opgenomen. Evenmin isnbsp;door het gemelde Bestuur in de opneming begrepennbsp;gew'orden het Vee, dat van de Veehouders, bijnbsp;welke de ziekte heeft bestaan, in afgezonderde weiden was loopende; wordende wijders het volgendenbsp;vermeld;

P. De ziekte heeft zich alhier geopenbaard in het laatst der maand September, en in het beginnbsp;van October, hebbende dezelve na de helftnbsp;dezer maand geheel opgehouden.

2°. In het voorschreven tijdvak hebben alhier 33 Koeijen boven twee jaren aan die ziekte geleden.

3°. Van de aangetaste Koeijen zijn 9 gestorven en 24 opgekomen, terwijl onder die Veehoudersnbsp;van de respectieve Veestapels zijn bevrijd gebleven, zoo boven als beneden de twee jaren,nbsp;458 Runderen.

-ocr page 21-

13

4”. Al lt;Je Veehouders, in deze opgave begrepen, hebben aan hun Vee geen anderen drank toegediend, dan dien van DE Bruin.

5°. Be Runderen, aan welke de drank tijdig genoeg werd toegediend, zijn allen hersteld.

6quot;. De bedoelde drank van de Bruin werd aan 199 Runderen, binnen de Gemeente IJssel-monde, als voorbehoedmiddel ingegeven, welkenbsp;Runderen, hoewel bij het ontstaan der ziektenbsp;bij anderen hadden geloopen, gezond zijn gebleven, terwijl bij de 9, die gestorven zijn,nbsp;de ziekte reeds te sterk de overhand had genomen, om van de toegediende geneesmiddelen nut te hebben. Deze hebben hét bij hetnbsp;sterven zeer ben-sauwd gehad.

7°. De ziekte wordt over het algemeen als besmettelijk beschouwd, ook door DE Bruin, die order gaf, dat de zieke Runderen moesten worden afgezonderd. De ziekte ontstond nagenoeg op een en denzelfden tijd bij onderscheidene Veehouders, wier welden aan elkander waren helend.

Onder het Vee van den Heer Dirk Molenaar te IJsselmonde, hetwelk geweid werd onder denbsp;Gemeente Ridderkerk, is de ziekte mede ontstaan,nbsp;zijnde onder behandeling geweest van. den Rijksnbsp;Vee-arts SwART te Barendrecht, waarvan de loopnbsp;aan het Gemeente-Bestuur van IJsselmonde nietnbsp;volkomen is bekend geworden.

Wijders wordt hierbij gevoegd, dat de zaak zeer naauwkeurig door het voornoemde Bestuur is on-

-ocr page 22-

H

derzocht, door de daarin betrokkene Veehouders ter beantwooi'ding van de voorgestelde vragen opnbsp;te roepen.

Het is, naar het oordeel van Bnrgemeesteren en Assessoren, uit het voorstaande rapport bewezen,nbsp;dat de drank, door DE Bruin van Krimpen, aannbsp;het Vee toegediend, voor de Veehouders gewenschtenbsp;resultaten heeft opgeleverd.

Burgemeester en Assessoren der Gemeente Ridderkerk meldden, onder dagteekening van 1 en 18 Januarij 1845, hoofdzakelijk het navolgende;

Dat zij aan de weinige Veehouders in die Gemeente, onder wier Vee het zoogenaamde heeft geheerscht, de zeven voorgestelde vragen hebben gedaan, en dat de beantwoording daarvan isnbsp;geweest, als volgt;

1°. Dat aan het Snotvuur 10 Koeijen hebben gelaboreerd , als vier van 5 jaren, twee van 7 jaren, ééne van 8 jaren, en drie van 9 jaren, zijnde alle Melk-koeijen.

2“. Dat van de aangetaste Runderen twee zijn gestorven, zijnde twee Melk-koeijen, als éénenbsp;van 5, en ééne van 7 jaren.

3°. Dat van de aangetaste Runderen 8 zijn hei’-steld; en dat van'den respectieven Vee-stapel van de ziekte zgn bevrijd gebleven 977 stuks,nbsp;en speciaal van de Veehouders, onder wiernbsp;Vee de ziekte heeft plaats gehad, 118 stuks.nbsp;4“. Niemand heeft de hulp van een’ Rijks Vee-

-ocr page 23-

15

arts ingeroepen, maar alleen die van DK Bruin te Krimpen, die meestal eenvoudig den doornbsp;hem gereed gemaakten drank mede gaf.

5quot;. Het verschil bij de uitkomst tusschen de behandeling van een’ Rijks Vee-arls en die van DE Bruin is, ten gevolge van het antwoordnbsp;N“. 4, niet opgegeven.

6’. Bij allen ^ die den drank van DE Bruin toedienden, bestond de aanleiding in het verkrijgen van een ziek Rund. Bij slechts een’ Veehouder is een Rund, niettegenstaande hetnbsp;middel was aangewend, gestorven. Bij denbsp;overigen zijn de aangetaste Runderen hersteld.nbsp;De herstelling werd gekend door het verdwijnen der verschijnselen, waardoor de ziektenbsp;werd aangeduid, als daar zijn ; het ophoudennbsp;der melk, onwillekeurige ontlastingen, hetnbsp;uitvloeijen van veel snot uit den neus. Anderen dienden meestal ook den drank aan hunnbsp;overige Vee toe, en uitgemaakt was het, datnbsp;de aldus gedrenkte beesten niet ziek werden.

7°. Over het al- of niet-besmettelijke bestaat verschil van gevoelen. Die het besmettelijke voorstaan, gronden dit op den aard der ziekte, waarbij een stinkend snot wordt ontlast; hetgeen men alleen daarom gevaarlijk voor anderenbsp;Runderen houdt. Zij, die het niet besmet-telijke beweren, vinden daarvoor grond in denbsp;ondervinding, die leert, dat soms één, twee,nbsp;en drie Runderen worden aangetast, terwijl denbsp;overige, die daarbij loopen, verschoond blij-

-ocr page 24-

16

ven, zelfs zonder gedrenkt (') te zijn. Eén Veehouder had zelfs een belangrijk bewijs voornbsp;het niet besmettelijke waargenomen, daar hijnbsp;gezien heeft, dat een gezond Rund de snot,nbsp;vloeijende uit den neus van een ziek Rund,nbsp;oplikte, zonder daarvan hinder te hebbennbsp;gehad.

Heeren Burgemeester en Assessoren, vertrouwende de voorgestelde vragen voldoende te hebben beantwoord, meenen er nog te moeten bijvoegen:

Dat het gebruik maken van het middel, door DE BrüIN verstrekt, steunt op vroegere ondervinding.nbsp;Vijf jaren vroeger was de ziekte ook heerschende,nbsp;en vele Veehouders, genegen om ’s Rijks Vee-art-sen te bevorderen, riepen de hulp van S. in; bijnbsp;allen echter met een ongelukkig gevolg. Geen enkel Rund herstelde; men nam alstoen zijne toevlugtnbsp;weder tot DE Bruin, en deze bepaalde op hetge-zigt, welke beesten konden genezen worden, ennbsp;welke niet. De uitkomst, bevestigde dit, en denbsp;verder onder zijne behandeling komendé werdennbsp;genezen. Het ligt alzoo in den aard der zaak, datnbsp;ieder thans de hulp van DE Bruin inroept. Denbsp;kennis van dezen man steunt op ondervinding;nbsp;vooral in ziekten onder het Rundvee is hij vermaard. Bij de ziekten van Paarden schijnt zijne

(’) Door hetgeen hier door al of rdet gedrenkt zijn wordt uitgedrukt, zal waarschijnlijk moeten verstaan worden, datnbsp;aan het Vee de drank van ne Bruin ai of niet is toegediend.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A.. N.

-ocr page 25-

17

kennis minder zeker te gaan, en dat de ondervinding in deze verre boven de theorie gaat, zou door verschillende voorbeelden kunnen bewezennbsp;worden.

Door Burgemeester en Assessoren van Oosi- en fVest~Barendreckt werd omtrent de ziekte, zoo-als dezelve in die Gemeente heeft plaats gehad,nbsp;onder dagteekening van 27 December 1845, berigt :

Dat de ziekte, bekend onder den naam van het Snoivuur, onder het Vee bij veertien Veehouders aldaar heeft plaats gehad, en dat de zevennbsp;vraagpunten, in de missieve van den Heer Staatsraad Gouverneur der Provincie Zuid^Holland vannbsp;10 December 1844 voorkomende, aan de bedoeldenbsp;Veehouders zijn voorgesteld, die door hen hoofdzakelijk zijn beantwoord, als volgt:

1°. Dat zij zich op den 29 September j.1. het eerst heeft geopenbaard, en op den 28 Octobernbsp;daaraanvolgende voor het laatst is waargenomen.nbsp;2quot;. Dat daaraan 18 Runderen hebben geleden,nbsp;alle van het vrouwelijke geslacht, den ouderdom van 2 tot 6 en 7 jaren hebbende.

2°. Van de 18 aangetaste Runderen zijn 7 gestorven en 11 opgekomen. De veertien Veei houders, bij welke de ziekte zich heeft ver-*nbsp;toond, bezaten met elkander 364 stuks Vee',nbsp;zoodal er 346 stuks van zijn bevrijd gebleven.nbsp;4quot;. Slechts 2 stuks van het zieke Vee zijn ondernbsp;behandeling van eenen erkenden Vee-arts ge-VI. Dl.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2

-ocr page 26-

J8

weest. Aan al de overige Runderen is de drank van DE BrüIN toegediend,nbsp;ö’. Van de 2 stuks, welke door den erkendennbsp;Vee-arts zijn behandeld geworden, is er één,nbsp;en van de 16 stuks, welke door de BnutN zijnnbsp;behandeld, zijn er 6 gestorven. Het geringe ,nbsp;getal, hetwelk bijzonder door den erkendennbsp;Rijks Vee-arts is behandeld, maakt het moei-jelijk en onzeker, om omtrent de verschillendenbsp;uitkomsten eene verhouding te bepalen.

6quot;. Dat de drank van de Brdin niet alleen als voorbehoedmiddel bij het nog gezonde, maarnbsp;ook bij het reeds aan de ziekte lijdende. Vee isnbsp;aangewend; waarvan de uitkomst bij het vorigenbsp;antwoord is vermeld. Het gestorven Vee verkeerde , van den aanvang der ziekte tot hetnbsp;oogenblik van sterven toe, meestal steeds innbsp;denzelfden lusteloozen en kwijnenden toestand.nbsp;7quot;. De betrekkelijk korten duur der ziekte maaktenbsp;het niet wel mogelijk te beoordeelen, of dezelvenbsp;voor besmettelijk moest gehouden worden. Denbsp;Bruin verzekerde de Veehouders, dat het denbsp;gezonde Runderen niet hinderlijk was ondernbsp;de zieke te blijven weiden.

Burgemeester en Assessoren voornoemd achten zich voorts, voor als nog, niet bij magte te zijn,nbsp;om nopens de wijze van het ontstaan der te dezen besprokene ziekte, evenmin als wat haren loopnbsp;en hare verschijnselen betreft, eenige inlichting ofnbsp;nader berigt te kunnen geven.

-ocr page 27-

19

Het berigt van Burgemeester en Assessoren der Gemeente Kalendrecht, onder dagteekening van 3nbsp;Jannarij 1845, hield de navolgende mededeelin-gen in;

Dat de zoogenaamde Snotvuurziekle zieh in die Gemeente slechts bij éénen Veehouder heeft geopenbaard, aan wien de vragen zijn voorgesteld,nbsp;welke, in voege als volgt, zijn beantwoord:

1°. De ziekte is het eerst ontdekt, op den 12'*®quot; October 1844, des morgens vroeg, en heeftnbsp;voortgeduurd tot den 22*““ dier maand, wanneer dezelve volkomen heeft opgehouden.

2°. Er werden 3 Runderen, alle Koeijen, door aangetast, als ééne van 27,, ééne van S'/,,nbsp;en ééne van 4Yj jaren.

3“. Al de drie aangetaste Runderen zijn gestorven, zijnde 17 stuks van den Veestapel vrij gebleven.

4“. Geene andere middelen dan de drank van DE Bruin zijn aan het zieke Vee toegediend.

5°. Daar er geen erkend of ander Vee-arts ter behandeling werkzaam is geweest, kan men zich alleen tot den drank van DE Bruin bepalen,nbsp;en de uitwerkingen, die dezelve heeft gehad.nbsp;h“* Van de 17 vrij geblevene Runderen is aannbsp;Ib, ter voorbehoeding tegen de ziekte, denbsp;drank van DE Bruin toegediend. Aan het zeventiende, zijnde een Stier, heeft men nietnbsp;raadzaam geacht dit te doen, uit hoofdenbsp;dit dier zich geweldig legen het ingeven verzette.

u*

-ocr page 28-

20

Zooals uit de mededeeling blijkt, is aan de drie Melk-koeijen, die aan de ziekte lijdendenbsp;waren, ook de drank ingegeven, doch heeft ditnbsp;niet de gunstige uitwerking gehad, dat zij hersteld zijn geworden.

Het eerste Koe-beest is den 12“'''quot; October, des ochtends vroeg, ziek geworden, en gestorven des avonds van dien dag, zijnde aannbsp;hetzelve de eerste maal de drank ’s morgensnbsp;vroeg, en ten tweeden male ’s namiddags tenbsp;5 uren, ingegeven. Dadelijk nadat de dranknbsp;was ingenomen, en dus des ochtends, was ditnbsp;Rund, adergelaten in de rnelk-ader, doch ditnbsp;heeft geen afloop van bloed ten gevolge gehad.nbsp;Het beest is tot ’s avonds op de weide blijvennbsp;liggen, zonder in staat te zijn op te rijzen;nbsp;het bleef aanhoudend zeer pijnlijk. Bij ditnbsp;beest was echter dc BROrtf niet geroepen, maaibad men den drank bekomen bij een’ Veehouder onder de Gemeentenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;die den-

zelven van hem had.

Den 14'’''“ October had men ’s morgens vroeg de beide andere Koeijen op de weide ziek gevonden , doch deze waren alstoen nog loopende.nbsp;Bij deze werd DE BkciN gehaald; doch toennbsp;deze er bijkwam, omtrent te 2 uren des na-demiddags, w-as reeds een der beide Runderennbsp;overleden; aan het andere werd de drank tweenbsp;of drie malen daags ingegeven, totdat het eindelijk op den 21quot;“quot; October is komen te sterven. Het was, gedurende de zeven dagen der

-ocr page 29-

21

ziekte, niet zeer pijnlijk geweest, doch steeds kwijnende en snotterende. Beide deze Runderen waren, TÓór de komst van DE BrüIN , medenbsp;adergelaten, en hadden een goeden afloop vannbsp;bloed.

7quot;. Hierover kan men geene stellige uitspraak doen, zijnde geen der Veehouders gelukkiglijk zoodanig door de ondervinding met de ziekte bekend geworden, dat men tot het een of andernbsp;gevoelen op goeden grond kan overhellen.

De geheele Veestapel, uit 20 stuks Vee bestaande, heeft, vóór dat de ziekte zich had geopenbaard, zich op eene weide bevonden van ongeveer vijf bunders groot; doch zoodra de ziekte ontdektnbsp;was geworden, zijn de zieke Runderen, uit voorzorg, op eene afzonderlijke plaats overgebragt.

Het algemeene overzigt der bovenstaande antwoorden levert de navolgende uitkomsten op:

1quot;. Dat de ziekte zich het eerst op den 21’“'“ September 1844 heeft geopenbaard, en niet meer na het eind der maand October van dat jaarnbsp;IS te voorschijn gekomen.

Dat daaraan hebben geleden 80 stuks Runde-*¦60, als 78 boven 2 jaren, zgnde alle Melk-koeijen, en slechts één Rund beneden 2 jaren, alsmede 1 Kalf.

Dat van de aangetaste Runderen zijn gestorven 29 , en opgekomen 51 stuks, als •.

2quot;.

-ocr page 30-

22

Te Chariots

aanget. 16;

over].

S;

opgek.

. 8.

» IJsselmonde

» nbsp;nbsp;nbsp;33;

»

9;

»

24.

» Barendrechi

» 18;

. »

7;

»

11.

» Ridderkerk

» 10;

»

2;

»

8.

» Katendrecht

» nbsp;nbsp;nbsp;3;

»

3.

80.

29.

51.

'i°. Dat de Veestapels der Fespectieve Landlieden, onder wier Vee de ziekte heeft geheerscht,nbsp;waarvan het getal en de namen niet door allenbsp;Gemeente-Bestuten zijn opgegeven, bestond,nbsp;te Chariotsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;uitnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;194nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;stuks;

» IJsselmonde nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;45Snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» Oost- en If^est-Barendrecht nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;346nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

5gt; Ridderkerk nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;118nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» Katendrecht nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;17nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

1133 »

5’.

Hieruit volgt dus, dat ruim van 14 stuks 1 Rund door het Snoivuur is aangetast geworden.nbsp;Dat de Veehouders, ter behandeling van slechtsnbsp;drie Runderen, van den Rijks Vee-arts Swartnbsp;hebben gebruik gemaakt, terwijl aan al denbsp;overige aangetaste Runderen de drank van denbsp;Bruin is toegediend;

Dat, vermits door genoemden Rijks Vee-arts zoo weinig Runderen zijn behandeld, hetnbsp;moeijelijk en onzeker is de verhouding vannbsp;die behandeling tot de uitkomst, welke mennbsp;aan den drank van de Bruis meent te moetennbsp;toeschrijven, te bepalen.

Dat deze diaiik niet alleen als voorbehoedmid-

6“.

-ocr page 31-

23

del bij de gezonde Runderen is aangewend, maar ook bij de zoodanige, die reeds aan denbsp;ziekte lijdende waren, over het algemeennbsp;met dat schijnbaar gelukkig gevolg, dat in hetnbsp;eerste geval de Runderen van de ziekte zijnnbsp;bevrijd gebleven, terwijl men het aan het gebruik van dien drank wil hebben toegeschreven, dat nagenoeg Y, gedeelte van de aangetaste Runderen zijn hersteld, en alleen denbsp;zoodanige zijn bezweken, welke, toen de hulpnbsp;van DE Bruin werd ingeroepen, i’eeds in een’nbsp;hoogen trap door de ziekte waren aangetast;

8“. Dat men op geen genoegzamen grond eenig oordeel kan vellen, of de ziekte al dan nietnbsp;voor besmettelijk was te houden. De waarneming, waarvan in het rapport van het Ge-meente-Bestuur van Ridderkerk woi’dt gewaagd, schijnt voor het laatste denkbeeld tenbsp;pleiten; doch daarentegen zou, naar luid vannbsp;het berigt van het Bestuur van IJsselmonde,nbsp;de ziekte over het algemeen — ook door denbsp;Bruin — als besmettend moeten worden beschouwd; ofschoon deze aan de Veehoudersnbsp;te Barendrecht, blijkens het rapport vannbsp;Burgemeester en Assessoren aldaar, te kennennbsp;gaf, dat het de gezonde Rundei’en niet hinderlijk was onder de zieken te blijven weiden.

Hoewel de bovenstaande mededeelingen eenevrij voldoende statistieke opgave bevatten nopens het

-ocr page 32-

24

ontstaan, den duur en de uitgebreidheid der epizootic, alsmede van de sterfte, welke zij heeft te weeg gebragt, zoo zijn dezelve echter weinig geschikt, oui ons de ziekte in haren waren aard tenbsp;doen kennen. De lijkopeningen, welke daartoenbsp;hoofdzakelijk dienen kunnen, schijnen steeds tenbsp;zijn verzuimd, althans wordt daarvan in geen dernbsp;rapporten,door de Gemeente-Besturen ingezonden,nbsp;eenige melding gemaakt. Wij kunnen ter beoor-deeling daarvan dus alleen gebruik maken van hetgeen door den Heer SWARI wordt gezegd, die bijnbsp;de opening van een , aan het Snotvuur gestorven,nbsp;Rund hevige ontsteking der luchtpgp, van het,nbsp;strottenhoofd, en der slikbuis waarnam. Deze bevinding, in verband gebragt met de verschijnselen,nbsp;welke bij de zieke dieren werden waargenomen,nbsp;zooals de moeijelijke ademhaling, de uitvloeijing vannbsp;slijmstoffe uit den neus, enz. doen veronderstellen,nbsp;dat bij de overige dieren ontsteking van dezelfdenbsp;deelen zal hebben plaats gevonden. De dunnenbsp;en onwillekeurige, somwijlen met bloed vei’mengde,nbsp;buiks-ontlastingen, gedurige windlozingen, bij denbsp;voorwerpen, die in een meer hevigen trap vvarennbsp;aangedaan, toonen aan, dat de ontstejvings-prikkelnbsp;zich in die gevallen aan de darmbuis had medegedeeld, of welligt van den beginne plaats had.

Ofschoon de bedoelde ziekte niet tot de meest geyvone ziekten van het Rundvee behoort, zoonbsp;komen er echter, onder den naam van AeKwade-siiot of Snotkuch, van den Kwulsler 1, in verschillende Provinciën onzes Lands, ziekten voor,

-ocr page 33-

25

waaronder dezelve, als eene eigene wijziging, zal kunnen worden gerangschikt, en zal het Snotvuurnbsp;met deze tot de cathegorie van catarrhale ontstekingen van het slijmvlies der luchtwegen en slik-werktuigen moeten worden gebragt. Men vindtnbsp;deze ziekten door de Duitschers beschreven ondernbsp;den naam van Bösarliges Calarrhjieher der IVieder kauer, Roiz, brandiges Snupfenfieher (eatar-rhus sinuum frontalium , febris calarrhalis epi-noötiea). RtJCHiVER (') geeft, onder den naam vannbsp;eatarrhus malignus, de beschrijving eener ziekte, welke, hoewel niet in alle deelen, nogtans innbsp;de hoofdverschijnselen, met het ondetwerpelijkenbsp;Snotvuur eenige overeenkomst lieeft. Hij beschouwtnbsp;dezelve als eene koortsige ziekte, gepaard met aandoening der slijmvliezen van den kop, en gedeeltelijk ook van het darmkanaal, welke ziekte zichnbsp;door boosaardigheid kenmerkt, naardien zij denbsp;meest verschillende en voorzigtigste behandeling nietnbsp;zelden te leur stelt, zoodat gemiddeld slechts denbsp;helft d er aangetaste Runderen er van opkomt.nbsp;Dezelve heerscht, zoowel in hoogere als lagerenbsp;streken, op bergen en in dalen, en komt hetnbsp;nienigvuldigst in het voorjaar, en in den hei’fstnbsp;voor, alsook in regenachtige zomers. RijciiNERnbsp;wijst hierbij op de schriften van Chabert, Meier,nbsp;Blazer en Anker, waarin over deze ziekte ge-

(') Bvjatrik, oder die sporadisclien innerlichen und eigen-Ihumlichen ciusserlichen Krankheiten des Jiindvielies, Rei n und Leipzig, 1835, s. 212, u. f.

-ocr page 34-

26

handeld woi’dt. Ook FüNCKE (’) behandelt haar zeer uitvoerig, onder opgave van eene menigtenbsp;schriften, tot dezelve betrekkelijk. Hij noemt haarnbsp;Nasen-kalarrh, Katai'rhal-snupfen-herbst-Jieber,nbsp;en onderscheidt daarvan drie hoofdvormen, als ;nbsp;lquot;. gewone katarrhale koorts met een ontstekings-karakter, 2°. rotachtige katarrhale koorts, 3'’.nbsp;veneuse katarrhale koorts, alleen voorkomende bijnbsp;Koeijen. Waarschijnlijk zal het Snotvuur, zooalsnbsp;hetzelve in 18'l4 bij ons heeft plaats gehad, waardoor, zoo niet bij uitsluiting, althans hoofdzakelijk,nbsp;het Melk-vee werd aangetast, het naast tot dennbsp;laatstgenoemden vorm moeten gebragt worden.

Er komen in de Verslagen eene en andere bijzonderheden voor, welke eene nadere overweging vorderen.

In het Verslag van den Vee-arts SwART wordt melding gemaakt, dat de ziekte, volgens opmerkingnbsp;der Veehouders, op dezelfde wijze ontstond, ennbsp;zich verspreidde als voor eenige jaren de, in dienbsp;streken geheerscht hebbende, Pestbrand {Kling-ziekte of Kling-anthrax). En inderdaad, indiennbsp;men overweegt, dat in 1831, 1835, I836en 1841,nbsp;deze laatste ziekte zich, met enkele uitzonderingen,nbsp;mede in de maand September begon te openbaren, en meestal in November ophield, dan bestaatnbsp;er, ten aanzien van den tijd der ontwikkeling en

(‘1 Uandbuch der Speziellen Pathologie und Therapie der Grosseren-nuizharen Haus-Sdugethiere, Leipzig, 1841, S. 297.nbsp;Verg. llEttiNG, Specielle Pathologie und Therapie für Thier-firzte , Stultgard, 1842, S. 237.

-ocr page 35-

27

van den duur der beide ziekten, overeenkomst, hoewel de Pesibrand toen eene grootere uitgebreidheid verkreeg, hebbende ook in de Provincienbsp;Noord-Braband geheerscht, terwijl ook een aanzienlijke!’ getal Runderen daardoor is aangetast genbsp;worden dan door het Snotvuur, Het onverwachtnbsp;en plotseling te voorschijn komen der beide ziekten, waardoor de disren, vooral des nachts, worden overvallen, levert mede eenigen grond vannbsp;waarschijnlijkheid op, dat zij aan eene en dezelfdenbsp;of verwandte oorzaak zal mogen worden toegeschreven. Wijders werden ook meermalen bij dennbsp;Pestbrand verschijnselen van ontstekingachtige aandoening der luchtwegen, gepaard met ontlastingnbsp;van slijmstoffe uit den neus, en gangreneuse ontsteking der keel waai’genomen. Beide ongesteldheden vertoonden zich in verschillende trappen,nbsp;komende namelijk bij het grootste getal Runderennbsp;in een ligten trap voor, w'aarvan de aangetastenbsp;beesten binnen weinige dagen opkwamen, terwijlnbsp;de meer hevig aangetaste voorwerpen, ongeacht denbsp;aangewende middelen, doorgaans spoedig kwamennbsp;te vallen; en zulks leidt tot de veronderstelling,nbsp;dat het Snotvuur en de Pestbrand, bij al hetnbsp;verschil, hetwelk, wat den vorm der ziekten be-ti’fift, tusschen dezelve moge bestaan , in dezelfdenbsp;of gelijksoortige invloeden zullen moeten wordennbsp;gezocht.

Waarin deze gelegen waren, is evenmin ten aauzieu van het Snotvuur als van den Pestbrandnbsp;gebleken. In geen der ontvangene bcrigien wordt

-ocr page 36-

28

de aandacht op eenige bepaalde oorzaak gevestigd. Hoewel de weersgesteldheid in de maand Augustus,nbsp;gedeeltelijk ook in September en October vannbsp;ISi'i, veelal regenachtig was, en zich ook tusschen-beide tamelijk sterke nachtvorsten hadden doennbsp;gevoelen, zoo zal deze atrnospherische gesteldheidnbsp;op zich zelve toch onvoldoende zijn, om uit harennbsp;nadeeligen invloed het ontstaan der ziekte te verklaren. Ware deze alleen of als boofdoorzaak tenbsp;beschuldigen, dan zou de ziekte zich algemeenernbsp;hebben vertoond, daar deze eene gelijktijdige werking op het Vee, in den horten omtrek van eennbsp;en dezelfde streek aanwezig, uitoefende, terwijl hetnbsp;slechts in vijf Gemeenten door de ziekte werd bezocht , en de nabijgelegene er geheel van verschoondnbsp;schijnen te zijn gebleven. Het blijkt, dat zelfs denbsp;ziekte-oorzaak niet op alle Runderen van de betrokkene Gemeenten, noch van dezelfde Eigenaren, even schadelijk heeft gewerkt, daar, bij denbsp;meeste Veehouders, slechts weinige Runderen zijnnbsp;ziek geworden, bepalende zich de gevallen tot 1,nbsp;2, 3, en 4 stuks, zeldzaam tot een grooter getalnbsp;van meestal vrij talrijke koppels.

Er valt dan ook hier, gelijk zulks vroeger door ons, bij de beschouwing van den Pestbrand (')nbsp;is opgemerkt, voor de ontwikkeling van het Snot-vuur aan eene endemische of wel plaatsehjke, in denbsp;weiden schuilende, oorzaak te denken. Ik voor mijnbsp;hel ten deze over tot het denkbeeld, dat de oor-

(h a. p. bladz. 79.

-ocr page 37-

29

zaak dezer ziekte even als van den Pesthrand in een planten-beginsel zal moeten gezocht wordennbsp;hetwelk, tijdens het bepaalde saizoen, of door eenenbsp;bijzondere weersgesteldheid, schadelijke eigenschappen verkrijgt, geschikt, om de genoemde ziektennbsp;voort te brengen. De meei’dere of geringere hoeveelheid, welke de beesten van zoodanig schadelijk voedsel toevallig binnen krijgen, kan de redennbsp;zijn, dat sommige van de nadeelige uitwerking verschoond blijven, en andere in een ligteren of meernbsp;hevigen trap daai-door worden aangedaan. De individueel mindere of meerdere prikkelbaarheid ennbsp;gevoeligheid der Runderen voor het scherpe planten-gif kan hiertoe mede bijdragen, en in dezenbsp;laatste omstandigheid is waarschijnlijk het verschijnsel gegrond, dat bijna uitsluitend de Melk-koeijennbsp;door het Snotvuur worden aangedaan : waarbijnbsp;echter ook steeds in het oog zal dienen te wordennbsp;gehouden, dat het Melk-vee algemeen het grootstenbsp;getal van den Veestapel uitmaakt, waaronder dusnbsp;ook, in verhouding tot Stjeren, Ossen, en jongnbsp;Vee, bij de werking eener schadelijke oorzaak,nbsp;waaraan allen gelijkelijk zijn blootgesteld, in dennbsp;regel, de meeste zieken moeten voorkomen. Denbsp;korte duur der epizoötie, welke slechts ruim vijfnbsp;weken heeft stand gehouden , pleit almede voor hetnbsp;vermoeden der veronderstelde oorzaak, daar hetnbsp;bekend is, dat sommige planten, in de verschillendenbsp;tijdperken van ontwikkeling, eigenschappen bezitten, welke zij op andere tijden missen. In allennbsp;geval, welke ook de ware oorzaak in^e zijn ge-

-ocr page 38-

30

weest, dezelve moet geacht worden slechts als voorbijgaande te hebben gewerkt, blijkens het ophouden der ziekte na weinige weken.

Hoewel het verschijnsel zich niet met voldoende zekerheid laat verklaren, dat de ziekte zich schietnbsp;bij uitsluiting des nachts kwam te openbaren, terwijl de dieren des avonds te voren zich nog schijnbaar gezond vertoonden, zoo is het echter meernbsp;dan waarschijnlijk, dat de koelheid en het verschilnbsp;der temperatuur der reeds vrij lange nachten innbsp;de maanden September en October, in betrekkingnbsp;tot die van den dag, daartoe heeft kunnen bijdragen.

Een ander punt, waarover in de rapporten, ter beantwoording der voorgestelde 7''“ vraag, gehandeld wordt, betreft den al of besmettelijken aardnbsp;der ziekte, waarvan de beslissing in het middennbsp;wordt gelaten, wordende door de Gemeente-Be-sturen algemeen te kennen gegeven, zich buitennbsp;staat te gevoelen te dezen een stellig gevoelen te

kunnen uitbrengen.

In de berigten dezer Besturen

komt niets voor hetgeen eenigermate voor den besmettenden aard kan geacht worden te pleiten. Veeleer kan het geval te Ridderkerk waargenomen,nbsp;tot een bewijs voor den niet besmettenden aardnbsp;der ziekte strekken. De uitspraak van de Bneijfnbsp;gaf den Veehouder nopens het onderwerpelijkenbsp;punt geene de minste zekerheid, daar deze denbsp;ziekte dan ecus voor besmettelijk verklaarde, ennbsp;op een anderen tijd te kennen gaf, dat het denbsp;gezonde Runderen niet hinderlijk was onder de

-ocr page 39-

31

zieken te blijven weiden. Volgens een later inge-komen berigt van jden Vee-arts SwART, beschouwde deze het Snoivuur geenszins als besmettend, vooralnbsp;op grond van den korten duur der epizootic, ennbsp;uit hoofde van het gelijktijdig ziek worden vannbsp;een meerder getal Runderen in weiden, die nietnbsp;aan elkander gelegen waren, zonder dat bij denbsp;aangetaste Runderen eenige voorboden waren voorafgegaan, zijnde op die plaatsen ook geen vreemdnbsp;Vee ingevoerd, terwijl ook de ziekte tot eenennbsp;bepaalden kleinen omlrek beperkt is gebleven.nbsp;Deze beschouwing komt mij allezins aannemelijknbsp;voor, en ik heb gemeend, in der tijd, in gelijkennbsp;geest mijn gevoelen aan Z. Exc. den Heer Minister van Binnenlandsche Zaken te moeten raede-deelen, als kunnende het Snotvuur ^ zooals hetzelve ten gemelden jare in de reeds meergemelde Gemeenten heeft geheerscht, geenszins worden gehouden voor eene ziekte van een aansteken-den aard in den zin, dat er vrees zou bestaan vannbsp;zich door besmetting te zullen uitbreiden, hoewelnbsp;het mogelijk zou kunnen zijn, dat zij, gelijk zulksnbsp;ook bij den Pestbrand nu en dan is waargenomennbsp;anthraxaardige eigenschappen zou aannemen, ennbsp;daardoor schadelijke uitwerkingen op andere dierennbsp;en jden tnensch uitoefenen, hetzij door aanraking,nbsp;hetzij door het nuttigen van den afval der gestorvene dieren. Hierdoor kon echter geene vrees voornbsp;eene algemeene uitbreiding geboren worden, dewijlnbsp;zoodanige besmetting, door de afzondering der gezonde van de zieke Rnnderen, en omzigligheid in

-ocr page 40-

32

liet behandelen dei' laatste, geheel kan worden voorgekomen. Het blijkt echter geenszins uit denbsp;rapporten, dat zich bij het Snotvuur eenig verschijnsel van anthraxaardige complicatie heeft vertoond, of dat er zoodanige nadeelige gevolgen hebben plaats gehad, welke bij het bestaan dezer complicatie meermalen worden waargenomen.

Opzigtelijk de uitwerking van den meergenoem-den drank van DE BrüIN, zal hier hetzelfde kunnen worden gezegd, hetwelk, bij eene vroegere gelegenheid, ten aanzien van deszelfs aanwendingnbsp;tegen den Peslbrand is opgemerkt ('). Hij werdnbsp;ook thans, zooals uit de Verslagen blijkt, als eennbsp;zeker specificum geroemd en ingegeven, hetwelknbsp;alleen dan zou falen, wanneer de ziekte bij de toe -diening reeds te ver gevorderd was. Zoodanigenbsp;voorbehouding nu kan gemakkelijk tot een dekmantel dienen voor deszelfs aangenomene onfeilbaarheid.nbsp;Het is intusschen te denken, dat de meeste Vee-houdei’s, uit hoofde van het groot vertrouwen,nbsp;hetv^elk in den drank gesteld wordt, niet dikwijlsnbsp;zullen gewacht hebben met denzelven eerst dan aannbsp;te wenden, wanneer de ziekte den hoogslen trapnbsp;had bereikt: waarin zij ook, wegens den afstand,nbsp;om den drank spoedig te bekomen, niet schijnennbsp;verhinderd te zijn, dewijl dezelve somwijlen uit denbsp;tweede hand verkrijgbaar was. Veeltijds werd de dranknbsp;gegeven, zonder dat de zieke Runderen door DEnbsp;Brüjn zei ven werden gezien en onderzocht, wor-

,’) Magazijn, t, a. p. bladz. 83 en volg.

-ocr page 41-

33

dende in het rapport van Burgemeester en Assessoren der Gemeente Ridderkerk gemeld, dat de Brdin meestal eenvoudig den door hem gereednbsp;gemaakten drank mede gaf.

De gevolgtrekking, ten aanzien van het voorbehoedend vermogen des middels is en blijft, mijns oordeels, ook hier steeds hoogst onzeker en aannbsp;gegronden twijfel onderhevig. Men mag zich voornbsp;als nog overtuigd houden, dat ook zonder de toediening van het prophylacticum de meeste Runderen van de ziekte zouden zijn verschoond gebleven. In het berigt van Burgemeester- en Assessoren der Gemeente Katendrecht wordt medegedeeld, dat aldaar aan di’ie Melk-koeijen de dranknbsp;werd toegediend, die alle drie gestorven zijn —nbsp;natuurlijk, omdat de ziekte reeds te ver gevorderdnbsp;was! —; dat aan de 17 vrij geblevene Runderennbsp;de drank ter voorbehoeding werd ingegeven, behalve aan een, zijnde een Stier, die zich tegennbsp;het ingeven verzette. Deze bleef intusschen zoowelnbsp;verschoond , als de overige 16 stuks. Had nu dezelfdenbsp;Stier mede den drarrir ingekregen, hij was dan voorzeker mede gerangschikt geworden onder het getalnbsp;der gene, die gerekend zijn geworden, doordeszelfsnbsp;voorbehoedende kracht, tegen de ziekte te zijn bewaard gebleven. Men ziét hieruit, hoe onzeker denbsp;gevolgtrekkingen zijn, welke uit zoodanige negatievenbsp;uitkomsten worden afgeleid, waarop de uitwerkingnbsp;van dergelijke specifieke voorbehoedmiddelen, ooknbsp;ten aanzien van andere ziekten, zooalsbijv.nbsp;dolheid^ de Long%iekte, en dergelijke, berusten.nbsp;VI, Dl.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3

-ocr page 42-

34

Indien men in aanmerking neemt, dat van het geheele getal Runderen, welke in de opgemelde vijfnbsp;Gemeenten door het Snoivuur zijn aangetast geweest, ten bedrage van 80 stuks, 29 zijn overleden, zijnde meer dan '/j gedeelte van het geheel, dan zal die uitkomst niet als zoo bijzondernbsp;voordeelig kunnen worden geacht. Daar van geenenbsp;andere Vee-artsenijkundige hulp dan van den dranknbsp;van i)E Brüin, behalve in drie gevallen, waarbijnbsp;de Vee-arts Swakï werd geraadpleegd, gebruik wasnbsp;gemaakt, kon tusschen de uitkomsten van beidenbsp;geene vergelijking worden gemaakt, vermits de weinige Runderen, door dezen Vee-arts behandeld,nbsp;ontoereikende waren, om te dezen aanzien eene bepaalde verhouding aan te wijzen. Men zal mogennbsp;aannemen, dat, indien deze eene gelijke hoeveelheidnbsp;van in een’ ligten en in een’ ergeren trap aangetastenbsp;Runderen had kunnen behandelen, zulks geen na-deeliger uitkomst zou hebben opgeleverd, dan die,nbsp;waarbij het behoud aan den drank van DE Brdimnbsp;werd toegeschreven. Eén Rund stierf, ongeacht hetnbsp;gebruik van den drank, na 7 dagen, in welk gevalnbsp;men derhalve wel niet zal kunnen stellen, dat dezelvenbsp;niet tydig genoeg was aangewend. Naar de zamenstel-ling van den drank te oordeelen, volgens het scheikundig onderzoek, in 1836 aan de Vee-artsenij-school in het werk gesteld, kunnen aan denzelvennbsp;naauwelijks zoodanige gunstige uitwerkingen wordennbsp;' toegeschreven, als men er van wil hebben waargenomen. Veeleer zullen deze aan de eigene natuurkrachten der aangetaste dieren, bij de ligtere

-ocr page 43-

3d

trappen, waarin zij door de ziekte waren aangedaan , dan aan den drank mogen worden toegekend. Daar dezelve uit bittere en prikkelende middelen,nbsp;met inmenging van aloë, bestaat, kon het middel,nbsp;volgens theoretische gronden, niet in alle gevallen,nbsp;als nuttig en gepast worden beschouwd, bepaaldelijknbsp;niet in die, alwaar een ontstekings-toestand dernbsp;luchtpijp en slikbuis, gepaard met hevige aandoening der darmbuis, en bloedige buik-onllastingen,nbsp;plaats vonden, gelijk bij de sterk aangetaste dierennbsp;het geval was. Men zal moeijelijk kunnen gelooven,nbsp;dat de drank hier ten goede heeft kunnen werken.nbsp;Zelfs mag het voor waarschijnlijk worden gehouden, dat hij veeleer eene nadeelige uitwerking heeftnbsp;moeten te weeg brengen, en mede werken, om hetnbsp;gevaar bij de, in een hevigen trap aan de ziektenbsp;lijdende, dieren te vermeerderen, dan dat de doodnbsp;moest worden toegeschreven aan het niet tijdignbsp;aanwenden van denzelven. Zal men niet op redelijke gronden mogen aannemen, dat eene verzachtende, omwindende, en zacht zamenti’ckkendenbsp;geneeswijze, hier meer doelmatig zoude geweestnbsp;Zoude niet van eene krachtdadige afleidendenbsp;behandeling, door het insmeren van prikkelendenbsp;zalven of het zetten van etterdragten langs denbsp;luchtpijp eu Jgjj hals, veel nut hebben mogennbsp;worden verwacht? Zou zelfs, bij dreigende verstik-king, de luchtpijpsnedeniet in aanmerking hebbennbsp;kunnen komen, om de dieren bij het leven tenbsp;behouden? quot;Van geen dezer hulpmiddelen schijntnbsp;eenig gebruik te zijn gemaakt, daar de drank aan

-ocr page 44-

36

al deze aanwijzingen geacht werd te voldoen, en ' men voorzeker in den waan verkeerde, dat daarnbsp;deze niet kon helpen, elk ander middel vruchteloos moest zijn ! Het zal niet noodig zijn te be-toogen, hoe nadeelig zulke dwaalbegrippen hij dezenbsp;en soortgelijke Vee-ziekten in het algemeen belangnbsp;zijn moeten, en hoe belangrijk het ook uit datnbsp;ooepunt moet geacht worden, dat dergelijke handelwijzen geweerd, althans niet dan onder eennbsp;behoorlijk toezigt, worden uitgeoefend.

Wat van dit alles zijn moge, daar de di-ank bij voortduring, even als tegen den Pestbrand, ooknbsp;tegen het Snolvuur, een algemeen vertrouwen bijnbsp;de Landlieden behoudt, en zelfs de Vee-arts Swartnbsp;niet geheel vreemd schijnt van het gevoelen, datnbsp;dit middel een krachtig vermogen bezit, om denbsp;laatst- zoowel als de eerstgenoemde ziekte te on-'nbsp;derdrukken, zoo zou het onvoorzigtig zijn, alleennbsp;op theoretische gronden, het daaraan toegekendenbsp;vermogen ten eenemale en stoutelijk te loochenen,nbsp;en, als het ware, te willen weg redeneren, voornbsp;zoo ver namelijk de daartoe betrekkelijke waarnemingen op deugdelijke en wel bewezene ondervindingen steunen. Dit is echter hetgeen vereischtnbsp;wordt, om te dezen tot de waarheid te geraken.

Wogt inderdaad de drank zoodanig vermogen bezitten, als daaraan wordt toegekend, dan is hetnbsp;niet onwaarschijnlijk, dat dezelve, in zijne za-menstelling, eenig bestanddeel bevat, hetwelk alsnbsp;een tegengift tegen het een of ander verondersteld plantengif kan worden beschouwd, waar-

-ocr page 45-

37

uit ik vermoed, dat de ziekte liaren oorsprong ontleent.

Vermits nu, tijdens liet inkomen der medegedeelde rapporten, de Peslbrand niet bestond, en ook het Snolvutir reeds was voorbijgegaan, ontbrak thans wederom de gelegenheid, om een opzettelijknbsp;onderzoek omtrent het al of niet voldoende nut,nbsp;en het wezenlijke of slechts denkbeeldige, vermogen van het geheime genees- en voorbehoedmiddelnbsp;tegen deze ziekten in het werk te stellen.

Ik heb mij dus moeten vergenoegen met aan Z. Excellentie den Minister van Binnenlandschenbsp;Zaken voor te stellen, dat aan de Gemeente-Be-sturen in de Provincie Zuid-Holland, alwaar denbsp;Peslbrand en het Snolvuur zich in de laatstenbsp;jaren, meermalen hebben geopenbaard, aanschrijving mogt worden gedaan, om dadelijk, zoodra denbsp;gemelde ziekten of eene derzelve op nieuw zoudennbsp;te voorschijn komen, daarvan aan den Heer Staatsraad Gouverneur kennis te geven, ten einde alsdannbsp;onverwijld een nader onderzoek, zoowel ten aanziennbsp;der wezenlijke of vermoedelykc oorzaken dier ziekten, als wat de uitwerking van den reeds zoo dikwijls besproken drank betreft, zou kunnen w'ordennbsp;in het werk gesteld.

Dusdanig onderzoek zou het voegzaamst worden opgedragen aan eene Commissie uit de Leden dernbsp;Provinciale Commissie van Geneeskundig Onder^nbsp;Mek en Toevoorzigt en van landbouw^ bijgestaannbsp;door eenen erkenden Vee-arts. Het zou mede vannbsp;belang zijn, dat zich onder die Commissie al-

-ocr page 46-

38

thans één of meerdere plantkundigen mogten bebinden, omdat er steeds, indien iknietdwaal, vermoeden bestaat op een schadelijk planten-beginsel, als boofdoorzaak dier ziekten.

Het is in allen geval te wenschen, dat, bij een onverhoopt weder te voorschijn komen van eenedernbsp;gemelde ziekten, men in staat zal worden gesteld,nbsp;om dezelve meer van nabij te leeren kennen. Blijftnbsp;toch in dusdanige gevallen de behandeling aan empirische Vee-artsen toevertrouwd, zoo is daaraannbsp;ook dit nadeel verbonden, dat er geene geregeldenbsp;berigten aan de Autoriteiten worden ingezonden, ennbsp;de ziekten reeds vorderingen kunnen gemaakt hebben, voor dat het deze bekend wordt, dat dezelvenbsp;bestaan. In het onderwerpelijke geval, was het Snot-vuur reeds grootendeels voorbijgaan, toen het eerstenbsp;officiële berigt, dat deze ziekte was uitgebroken, bijnbsp;den Heer Staatsraad Gouverneur van Zuid-Hol-land werd ingezonden. Of door de Gemeente-Be-sturen algemeene maatregelen van policie ter voorkoming van hare verspreiding, daar er; in het begin,nbsp;onzekerheid bestond, of zij voor besmettend al dannbsp;niet, en dus als verdacht, moest worden gehouden,nbsp;zijn genomen, blijkt uit de Rapporten niet. Het algemeen belang intusschen bij elke epizoötische Veeziekte, bepaaldelijk wanneer er slechts twijfel of vreesnbsp;van besmettelijkheid bestaat, vordert, dat dezelvenbsp;van het begin af aan met de meeste naauwkeurigheidnbsp;worde nagegaan, ten einde de noodige maatregelennbsp;kunnen worden aangewend, om den voortgang, zoonbsp;veel mogelijk, tegen te gaan, waarvan men versto-

-ocr page 47-

39

kcQ wordt, iodien, door de Veehouders, geeae tijdige aangiften aan de Gemeente-Besturen, ennbsp;door deze aan de Hoogere A.utoi iteitea worden ingezonden.

Ik meen hierbij niet te moeten onopgemerkt laten, dat, hoewel al de erkende Vee-artsen ia voorkomende gevallen niet door de Landlieden wordennbsp;geroepen, om het zieke Vee te behandelen, zulksnbsp;hen, naar mijn inzien, niet ontslaat van de bevoegdheid en de verpligting, om, bij het uitbreken van algemeene Vee-ziekten in hunne respectieve districten, daarvan aan de bevoegde Autoriteiten, ingevolge Art. 16 hunner Instructie vannbsp;12 Mei 1819, berigt in te zenden.

Men kan toch niet veronderstellen, dat de erkende of Rijks Vee-artsen, hoewel niet algemeen of zelfs innbsp;het geheel niet ter behandeling geroepen zijnde, vannbsp;het ontstaan en de toedragt van dusdanige ziekte innbsp;hunne nabijheid ten eenemale onkundig blijven. Hetnbsp;bedoelde Artikel houdt in : Zoodra %ijin de uitoefening van hunne practijk, of op eenige anderenbsp;wijze, in ervaring komen, dat zich eene koortsigenbsp;ongesteldheid onder de Paarden, Runderen, ofnbsp;Schapen opdoet, welke van een besmettenden aardnbsp;schijnt te zijn, of slechts eenig gegrondverrnoedennbsp;daartoe geeft, of van eenige ziekte, welke dreigtnbsp;algemeen heersehend te worden, zullen zij daarvan, zonder verzuim, kennis moeien geven aannbsp;den Gouverneur, of aan den J)istrictskommissa-ris, alsmede aan het Plaatselijk Bestuur, ennbsp;aan het Lid der Commissie van Landbouw, on-

-ocr page 48-

40

der wiens Dislriet de %iekte is ontstaan, en bij de voortduring van wodanige ziekte dagelijks denbsp;noodige berigten aan de voormelde Autoriteitennbsp;inzenden.

In dien geest zijn dan ook de Vee-artsen aan hunne verpligting in het doen van tijdig rapport,nbsp;bij het ontstaan van eenige hedenkelijke ziekte onder het Vee, door den Heer Staatsraad Gouverneur van Zuid-Holland op nieuw herinnerd, metnbsp;aanschrijving, om alsdan de hulp en medewerkingnbsp;der Plaatselijke Besturen in te roepen.

-ocr page 49-

BESCHRIJVING EENER ZIEKTE VAN HET RUNDVEE, IN DE PROVINCIE GRONINGEN VOORKOMENDE, EN ALDAAR BIJ DE LANDLIEDEN ALGEMEEN BEKEND ONDERnbsp;DEN NAAM VAN MWAIiSTEK; DOOR D. 'VANnbsp;SETTEN, VEE-ARTS DER EERSTE KLASSE, TE On-derdam; NAAR AANLEIDING VAN EENIGE DAAROMTRENT VOORGESTELDE VRAAGPUNTEN,

• D'. A. N U M A N.

In het jaar 1839, ontving ik van den Heer D. VAN Setten een kort Verslag omtrent de bedoeldenbsp;ziekte van het Rundvee, welke in de Provincienbsp;Groningen, en misschien ook elders, Kwalsternbsp;wordt genoemd, waarvan in de voorafgaande beschrijving van het Snotvuur met een woord melding is gemaakt. Daar beide ziekten mij toeschenennbsp;eenige onderlinge overeenkomst te bezitten, wat denbsp;hoofd verschijnselen betreft, zoo noopte mij zulksnbsp;gemelden Vee-arts te verzoeken mij te willen melden, of hij ten aauzien der eerstbedoelde ziekte,nbsp;sedert dien tijd, meerdere waarnemingen had verkregen, welke hieromtrent tot toelichting zoudennbsp;kunnen dienen, en stelde ik hem dus voor, in

-ocr page 50-

42

Jat geval, de navolgende vragen, zoo veel inoge-lijk, te willen beantwoorden ;

1°. Of de Kwalster tot de meer of min gewone ziekten behoort, waardoor het Rundvee in denbsp;Pi'ovincie Groningen wordt aangedaan?

2“. Of zij bij Runderen van eiken ouderdom en geslacht voorkomt?

3°t Of de ziekte in elk jaargetijde, en zoowel op de stallen als in de weiden, ontstaat ?

4°. Of dezelve alleen sporadisch of ook epizoö-tisch voorkomt ?

5°. Waarin de hoofdverschijnselen bestaan, en of de ziekte algemeen als gevaarlijk is te beschouwen ?

6°, Of er ook eenige oorzaken bekend zijn, of kunnen worden nagegaan, waaraan met meerdere of mindere waarschijnlijkheid de Kwalster wordt toegeschreven?

7°. Welke geneeswijze algemeen als de beste wordt gehouden en aangewend?

De Heer van Setten wel met de meeste bereidwilligheid aan mijn verlangen hebbende willen voldoen, deelde mij hdt volgende Verslag, betreffende de voorgestelde vraagpunten, mede.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A. N.

» Hoewel de Kwalster niet tot de dagelijks voorkomende ziekten behoort, zoo kan zij echter tot de gewone ziekten van het Rundvee gebragt worden. Er gaat geen jaar voorbij, waaiin ik nietnbsp;meerdere Runderen, aan deze ziekte lijdende, on-

-ocr page 51-

43

dei’ mijne behandeling krijg, terwijl ze ook aan lederen Veehouder bekend is, en door de Landlieden nog met onderscheiding genoemd wordt.nbsp;Sommigen namelijk noemen haar alleen Kwalster,nbsp;terwijl zij door anderen met den naam van Kwijl-'nbsp;kwalster bestempeld wordt. Het komt mij waarschijnlijk voor, dat deze laatste benaming eene za-menvoeging is van twee benamingen, die welligtnbsp;vroeger afzonderlijk aan deze ziekte zijn gegeven,nbsp;om dezelve aan te duiden, namelijk de Kwijl ennbsp;de Kwalster. Beide deze woorden toch hebben,nbsp;naar mijn oordeel, gelijke beteekenis, en hebbennbsp;hunnen grond in het sterk kwijlen, hetwelk bijnbsp;de aanwezigheid der ziekte plaats heelt.”

» De ziekte komt bij alle Runderen, zonder onderscheid van ouderdom of geslacht voor, hoewel zij het meest bij de Melk-koeijen door mij is aan-getrolfen.”

» Zij wordt in alle jaargetijden, en zoowel op de stallen als in de weiden, waargenomen; het menig-vuldigst echter laat in den herfst en voorwinter,nbsp;bij eene koude en vochtige weersgesteldheid.”

» De Kwalster moet, naai- mijne ondervinding, tot de sporadische ziekten gebragt worden; ooknbsp;heb ik nimmer eenig bewijs van besmettelijkheidnbsp;bij deze ziekte kunnen waarnemen.”

» De verschijnselen, waardoor het beslaan der ziekte wordt gekend, zijn de volgende ;

Nadat het Rund zich, gedurende een paar dagen, lusteloos heeft gedragen, cn zich in de weide, met nederwaarts hangenden kop, van het overige

-ocr page 52-

Vee afgezonderd houdt, terwijl de eetlust en her-kaauwing, even als de melk-afscheiding bij de Melk-koeijen, zoo niet geheel opgehouden, nogtans aanmerkelijk verminderd zijn, ontstaat er tusschen de takken der onderkaak eene aanmerkelijke zwelling,nbsp;veroorzaakt door de opzetting der ondertongs-speeksel-klieren, welke zwelling in het algemeennbsp;meer van eenen passieven dan van eenen actievennbsp;aard is, zijnde dezelve niet zeer warm of pijnlijknbsp;bij het aanvoelen, noch zeer gespannen. Meermalen breidt zich eene zuchtige zwelling van de achterbaak af tot aan den kossem uit, zoodat dezenbsp;zich als geheel verdikt of nitgezet voordoet. Ditnbsp;verschijnsel wordt echter niet altijd waargenomen.nbsp;Als hoofd verschijnsel ziet men, na het ontstaan dernbsp;zwelling onder de kaak, dat het Rund sterk begint te kwijlen, waarbij het speeksel, als een helder, taai, slijmachtig vocht, dat zich in dradennbsp;laat uitspinnen, in eene groote hoeveelheid ontlastnbsp;wordt. Hierdoor heeft de ziekte, bij eene oppervlakkige beschouwing, veel overeenkomst met hetnbsp;Mondzeer of de Spruwziekte der Runderen, dochnbsp;zij onderscheidt zich daardoor, dat de uitvloeijingnbsp;van speeksel bij de laatstbedoelde ziekte met eennbsp;eigenaardig smakken der zieke dieren gepaard gaat,nbsp;terwijl bij eene nadere beschouwing der mondholte,nbsp;door de aanwezigheid van blaren aan de lippen ennbsp;op de tong, het Mondzeer genoegzaam van denbsp;liwalsler is te onderscheiden, welke blaren bij dezennbsp;ontbreken. Bij den Kwalster vindt men, bij denbsp;beschouwing der mondholte, de inwendige bekleed-

-ocr page 53-

45

«elen, benevens de zoogenaamde kegeltanden, door eene roosachtige ontsteking aangedaan, kenbaar aannbsp;eene verhoogde roode kleur en zwelling dezer dee-len. De tong zelve deelt meermalen in deze ontstekingachtige aandoening, en laat zich gezwollen,nbsp;pijnlijk, en stijf waarnemen. De punt en i-andennbsp;bezitten dan eene verhoogde roode kleur, terwijl denbsp;rug der tong altijd met een geelachtig wit beslagnbsp;bedekt is. Onder de tong vertonnen zich deont-lastbuisjes der ondertongs-speeksel-klieren als ge-zwollene roode pukkels, terwijl de zoogenaamdenbsp;honger-wratten of openingen der ontlastbuizen vannbsp;de oor-speeksel-klieren zich vergroot vertonnen.nbsp;De kleur der slijmvliezen, van de oogen, en dernbsp;neusholte is meestal geelachtig rood. Somwijlen heeftnbsp;er ook uitvloeijing eener grijsachtige slijmstolFc uit dennbsp;neus plaats; doch ook wordt dit verschijnsel nietnbsp;altijd opgemerkt. Ten aanzien van den bloedsomloop en de ademhaling zijn geene bepaalde ziekteverschijnselen op te geven; deze wisselen naar denbsp;individuele gesteldheid der dieren af. De ooren ennbsp;horens zijn meesttijds koud; de blik mat, terwijl hetnbsp;zieke dier verder openharig en stijf in de huid is.nbsp;De ontlasting van den mest is doorgaans vertraagd,nbsp;en de ontlaste meststolfe drooger dan gewoonhjk.

» Het gevaar der ziekte is in den regel niet groot, vooral niet, wanneer zij in tijds aan eenenbsp;doelmatige behandeling wordt onderworpen. Wordtnbsp;dit verzuimd, ook dan nog heeft men meer hardnekkigheid dan gevaar te duchten, vermits mij denbsp;ondervinding meermalen leerde, dat in die geval-

-ocr page 54-

46

len, alwaar de ziekte niet tijdig genoeg doelmatig was behandeld, en men mijne hulp later had ingeroepen, de tong, door eene eigenaardige ontsteking aangedaan, stijf, verdikt en hard was gebleven. Ja meermalen heb ik gezien, dat de tongnbsp;wel driemalen in omvang vergroot en half buiten de mondholte uitstekende bleef, zoodat hetnbsp;dier dezelve niet meer tot het opnemen van voedsel kon gebruiken, terwijl de huid aan de puntnbsp;der tong somwijlen eeltachtig werd, en afgescheiden moest worden, vóór dat er aan eene voldoendenbsp;genezing van dit secondair ongemak te denken viel.”

» Naar het mij voorkomt, moetende aanleidende oorzaken tot het voortbrengen van den Kwalster innbsp;die omstandigheden gezocht worden, welke bij hetnbsp;Rundvee eene gastrische ongesteldheid kunnen doennbsp;ontstaan, hetzij deze gelegen zijn in het nuttigennbsp;van te veel, te krachtig, ongeschikt of slecht voedsel of drinkwater. Misschien kan onderdrukte huiduitwaseming, als medewerkende oorzaak, niet rvor-den verontschuldigd, indien de ziekte laat in dennbsp;herfst, wanneer de weersgesteldheid koud en vochtig is, bij het, nog in de weide grazende. Veenbsp;voorkomt. Het zijn deze invloeden, waaraan, hetzijnbsp;dezelve afzonderlijk of gemeenschappelijk werken,nbsp;het ontstaan der ziekte moet worden toegeschreven.nbsp;Dezelve schijnt gegrond te zijn in een gastrischennbsp;prikkel, waarbij de bekleedselen en deelen dernbsp;mondholte, alsmede de speeksel-klieren consensueelnbsp;worden aangedaan en gezwollen, terwijl de laatstenbsp;tot eene versterkte afscheiding van speeksel worden

-ocr page 55-

47

aangezet. Indian deze prikkel niet spoedig wordt weggenomen, zoo gaat zulks tot eene ontaardingnbsp;van het weefsel der tong over.”

» Wat de behandeling aangaat, zoo heb ik, indien namelijk mijne hulp dadelijk werd ingeroepen, eene gewenschte uitwerking ondervonden vannbsp;eene buikzuiverende geneeswyze, die echter gewijzigd wordt, zoowel naar den toestand van het dier,nbsp;als naar de vermoedelijke aanleidende oorzaak. Bijnbsp;jonge en volbloedige dieren, waai’bij het karakternbsp;der ziekte tot het ontstekingachtige overhelt, wordt,nbsp;behalve het toedienen van verkoelende buikontlas-tende geneesmiddelen, eene aderlating, geevenredigdnbsp;aan de krachten der voorwerpen, in het werknbsp;gesteld.^Krachtelooze dieren worden, zonder aderlating, met meer prikkelende buikzuiverende middelen behandeld.”

'gt; Indien tevens ondei’drukte huiduitwaseming kon worden beschuldigd, als tot het voortbrengennbsp;der ziekte te hebben medegewerkt, hetwelk namelijk te vermoeden is, wanneer zij laat in den herfstnbsp;ontstaat, terwijl de dieren in het land loopen, bijnbsp;koud en regenachtig weer, dan vordert zulks, datnbsp;dezelve dadelijk ter stal worden gebragt. De huidnbsp;wordt dan met stroo-wisschen gewreven, terwijlnbsp;inwendig zoodanige geneesmiddelen bij de buikzuiverende, hetzij verkoelende, of wel pi’ikkelende,nbsp;worden gevoegd, welke op de huid werken, omnbsp;de verstoorde werking van het deel te herstellen.nbsp;Zelden werd, in deze gevallen, eene aderlatingnbsp;noodig geoordeeld.”

-ocr page 56-

^i8

» De zwelling onder de kaak en van den kossem kon meestentijds aan zich zelve worden overgelaten;nbsp;doch Indien de kwijling zoo sterk was, dat hierdoornbsp;nadeelige gevolgen gevreesd werden, werd eenenbsp;mondwassching uit een aftreksel van Herba Sal~nbsp;viae, met bijvoeging van Alumen crudum, ennbsp;Tinctura Myrrhae, 3 of 4 malen daags, aangewend;nbsp;onder welke behandeling de ziekte telkens spoedignbsp;genezen werd.”

» Hardnekkiger was de ziekte in de genezing, in die gevallen, alwaar de zwelling der tong in dienbsp;mate bestond, zooals boven is opgegeven, en denbsp;opzetting der onderkaak hard en gespannen was.nbsp;Alsdan werd ter verdeeling, twee malen daags, denbsp;insmering beproefd eener zalf, bestaande uit gelijke hoeveelheden Mercur. dulcis en 01. Lauri-num, alsmede inwendig de toediening van Ca~nbsp;lomel en Tarlarus emeiicus, met geschikte bijvoegingen. De gezwollen tong werd telkens opnbsp;onderscheidene plaatsen met eene bistourie ingesneden, met het doel, om plaatselijke bloedontlastingen voort te brengen, en hierdoor de ontstekingnbsp;te breken, waarna dan de voorgeschrevene mondwassching , meermalen met bijvoeging van Acidumnbsp;mwiaticum, werd voortgezet.”

» Ik moet hierbij doen opmerken, dat het mij eenmaal is voorgekomen, dat na het gebruik dernbsp;Calomel, gedurende drie dagen, in de giften vannbsp;2 drachma •pro dosi, 3 malen daags, het kwijlennbsp;bij het Rund geheel ophield, zoodat ik mij in ditnbsp;geval, met eene buitengewone spoedige herstelling

-ocr page 57-

49

vleide; dan , op den vierden dag, was de salivatie in eene sterkere mate teruggekeerd, zoodat ik dadelijk met de aanwending van dit middel ophield.nbsp;In andere gelijksoortige gevallen is dit verschijnsel,nbsp;onder het gebruik van het genoemde kwikmiddel,nbsp;niet opgemerkt, maar kon ik daarmede langer aanhouden, en met goed gevolg.”

» In geval de huid en punt der tong, ten gevolge der ontsteking, eeltachtig verdikt en verhard waren gebleven, en afgescheiden moesten worden,nbsp;deed ik met de laatstgenoemde wassching aanhoudennbsp;tot de volkomene genezing, welke somwijlen welnbsp;twee maanden kon aanhouden, terwijl anders denbsp;genezing der ziekte, onder eene doelmatige behandeling, doorgaans binnen acht dagen volgt.”

Wij zien uit de onderlinge vergelijking der verschijnselen, welke hij den Kwalster en het Snol-vuiir worden waargenomen, dat heide eenige verschijnselen met elkander gemeen hebben,doch zich door andere onderscheiden : zoodat dezelve althansnbsp;in vorm verschillen Bij de eerstgenoemde ziektenbsp;heeft vooral ontsteking van de inwendige deelennbsp;van den mond, bepaaldelijk ook van de tong(lt;S/o-malüis. Glossitis) plaats, met zwelling tusschennbsp;de takken der onderkaak, welke somwijlen eenenbsp;uitbreiding benedenwaarts tot aan den kossem verkrijgt, terwijl bij de laatstbedoelde ziekte de ontsteking zicb meer lot de luchtpijp, het strottenhoofd en de zwelgkeel schynt te bepalen. Daarnbsp;VI. Dl.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4

-ocr page 58-

50

wij echter in het Verslag van den Vee-arls SwART (') slechts de bevinding eener enkele lijk-opening aan-treffen, zijnde de overige 29, aan het Snoivuurnbsp;gestorvene. Runderen, zooals het schijnt, niet geopend — wordende daarvan althans niets vermeld — zoo blijft het steeds onzeker, of misschiennbsp;de ontsteking zich standvastig alleen tot deze deelennbsp;liebbe bepaald, dan of zij zich niet in sommigenbsp;gevallen verder tot de inwendige deelen zal hebbennbsp;uitgestrekt.

Wijders zien wij, dat de Kwalster als sporadische ziekte voorkomt en zoowel in weiden als op de stallen, en in alle jaargetijden, hoewel het meestnbsp;tijdens het koude en herfst-weder, en in den voor-wintei’. Het Snoivuur kennen wij tot dus ver alsnbsp;eene epizoölische ziekte, van kortdurende en voorbijgaande oorzaken afhankelijk, en in de maandennbsp;September en October in de weiden ontstaande.nbsp;Het is waarschijnlijk, dat zoowel bij eene als andere ziekte eene gastrische oorzaak moet beschuldigdnbsp;worden. Het is echter tot nog toe niet bekend,nbsp;waarin deze ziekteprikkcis bepaaldelijk gelegen zijn.nbsp;Beide doen bij voorkeur de Melk-kotijen aan, ennbsp;behooren niet tot de ziekten, welke, mits tijdig ennbsp;doelmatig behandeld wordende, een groot gevaarnbsp;aan zich verbinden, lioevvel de verhouding dernbsp;herstelde Runderen bij het Snoivuur, volgens denbsp;daarvan hier boven medegedeelde opgave, ondernbsp;de aanwending van het veronderstelde specifmtm

(lt;) Bladz. 3.

-ocr page 59- -ocr page 60-

DOOR

Dquot;. D. II VAN LEEUWEN.

Daar de kennis van het kleine diertje; hetwelk men schurftmijt noemt, de hoofdzaak is bij alles wat mennbsp;• van schurft te weten hebbe, vooreerst: om zich nooitnbsp;te vergissen in de juiste herkenning van de schurft-ziekte en geene huidziekten voor schurft te houden , die er wel als schurft uitzien en toch geennbsp;schurft zijn, — in de tweede plaats : om denbsp;ziekte spoedig en zeker te genezen en zonder gevaar van vergiftiging ook van menschen (zooalsnbsp;dit, helaas! nog ditzelfde jaar en in 1846 plaatsnbsp;had (')), eindelijk in de derde plaats ; om hetnbsp;eenig doelmatige voorbehoedingsmiddel tegen denbsp;uitbreiding der ziekte regt te doorgronden en daarbij niet te denken aan quarantaines en dergelijke,nbsp;hoedanige men tegen de voortplanting van de Pestnbsp;en andere besmettende ziekten aanwendt, — zoonbsp;is het nood zakelijk dat men het allereerst kennis

(b zie Groninger-Conrant, van 19 Jan. 1847, en Staats-Cou-runt van 21 Jan. 1847, cn A. Nümah , Aanwijzing ter gene zing van de Schurft der Schapen en van ander Ycc, zonder denbsp;aanwending van Kattekruid en Kioikmiddelen, enz. Utrecht,nbsp;Bollaan, 1847.— Over deze ijssclijkheden later uitvoeriger.

-ocr page 61-

53 .

make mev de schurftmijt, alvorens uitvoeriger over de schurftziekte zelve te handelen.

De noodzakelijke kennis aan deze schurftmijt en aan derzelver betrekking tot de schurftziekte bijnbsp;mensch en dier in het algemeen, en bij de Schapen en ander vee in het bijzonder, zoo mogelijknbsp;ook in ons vaderland zóó algemeen te maken, datnbsp;de gezondheid van het vee er bij winnen moet ennbsp;er geene menschen meer als slagtofTers der onkunde aan dezelve behoeven te vallen; verdernbsp;de i'esultaten der onderzoekingen over de schurftnbsp;der dieren zooveel mogelijk op het tegenwoordignbsp;standpunt der wetenschap, meer algemeen te verbreiden , — ziedaar het doel, waarnaar deze Verhandeling moge beoordeeld worden.

Wij onthouden ons hier kortheidshalve van eene geschiedkundige beschouwing van het onderwerp; in mijne Verhandeling (’), op welke wij laternbsp;meermalen zullen verwijzen, om onnoodige herhalingen te vermijden, zijn hieraan reeds eenigenbsp;bladzijden gewijd. Zij levert ons, gelijk altijd,nbsp;een tooneel op van strijd tusschen waarheid ennbsp;dwaling, waaruit men, zonder eigene onderzoekingen door waarneming en overweging, denbsp;waarheid nooit zou weten uit te vinden. Reeftnbsp;men, door eigene onderzoekingen op het gebiednbsp;der Natuur zelve, de waarheid eenmaal over-

(') Jllededeelingen over de Scabies en den Acarus Scabiei, in drie achtereenvolgende Nummers van het Ncd. Lancet vannbsp;F.C. Donders, G. 1-. H. Ellbrman en J. H. Jansen, 1846.

-ocr page 62-

tuigend gevonden, dan leert ons die geschiedkundige beschouwing hoofdzakelijk de dwalingen en het uiteenloopen van de denkbeelden der men-schen van alle tijden en alle landen kennen, en,nbsp;wat meer zegt, tevens wat aan dit uiteenloopennbsp;der denkbeelden en aan deze dwalingen schuld is;nbsp;zoo ontdekken wij (dit moet hier noodzakehjk ennbsp;met nadruk worden vermeld) als eenige oorªknbsp;der dwalingen in de ‘pathologie en therapie dernbsp;schurft bij •menschen en dieren alleen dit ; datnbsp;men bij de schurft de schurftmijt bf geheel overnbsp;het hoofd geiden heeft bf als eene uitgemaaktenbsp;bijzaak heeft beschouwd. De meesten hebben ernbsp;geen enkele maal naar gezocht; velen hebben er naarnbsp;gezocht, maar haar niet altijd kunnen vinden, omdatnbsp;zij niet goed zochten ('); sommigen vonden haarnbsp;wel altijd, doch hechtten er niet de juiste waardenbsp;aan, die er aan toekwam.

Ondertusschen de waarheid is : dat de schurfl-mijt de hoofdzaak uitmaakt van alles wat men aan-

{•) Men pleegt ze b. v. bij den mensch nog vaak te zoeken binnen in de blaasjes of puistjes; en als tegenstelling dezer nog hedendaagsche dwaling van velen dient de volgende, in 1334 reeds uitgesprokene, waarheid, die men innbsp;bijna alle later verschenen geschiedkundige beschouwingennbsp;van de schurftziekte vind; overgenomen : » Hoe obiter obscr-vandum est, Syrones istos (namelijk de Schurftmijten) nonnbsp;in ipsis pustulis, sed prope, habitare.” — Zie Mouffet,nbsp;Cap. XXIII, De Syronibus, Acaris, Tineisque animalium;nbsp;op pag. 266 van zijn : Inseotortm sive minimorum anima-Uum theatrum. Londini, 1634,

-ocr page 63-

55

gaande de schurft te weten hebbe; er bestaat geen schurft of de schurftmijt is er bij voorhanden ; de schurftmijt is de eenige oorzaak der schurftnbsp;en maakt er het contagium van uit; het juistnbsp;herkennen van de schurftziekte komt alléén nedernbsp;Op het opzoeken en viuden, — het goed behandelen en genezen alléén op het dooden van denbsp;schurftmijt; en in dit laatste ligt tevens alle mogelijke doelmatige prophylaxis der schurftziekte onder menschen en dieren.

Deze waarheid is vooral het resultaat 1®. van het onderzoek der Natuurlijke geschiedenis der schurft-tnijlen, en 2''. van de vergelijkende en proef ~nbsp;nemende ziektekunde der schurft bij den menschnbsp;en bij de dieren. —¦ Deze twee hoofdbronnen willennbsp;wij dus, in de twee eerste Hoofdstukken uitvoerigernbsp;en zoo wetenschappelijk mogelijk nasporen, terwijlnbsp;een derde Hoofdstuk gewijd zal zijn aan eenige noodzakelijke algemeene verklaringen, aanmerkingen ennbsp;wenken, aangaande de pathologie, de therapie ennbsp;de prophylaxis der schurft.

I. HOOFDSTUK. natüorluke geschiedenis der scuuuetmiitbn.

De schurftmijt komt voor bij de schurft van het Schaap^ het F aard, de Kat, het Rmid, dennbsp;Gems en den Mensch; bij deze dieren wordt dezelve met eenige meerdere of mindere moeite altijdnbsp;gevonden; voor elke verschillende diersoort is de

-ocr page 64-

53

schurftmijt in meerdere of mindere mate verschillend; van dezelve bestaan de uitvoerigoe beschrij-vingen en afbeeldingen. Verder wordt door ver-scbillende scbryvers opgegeven, dat zij gevonden is bij den Hond, bet Zwijn, de Zos, bet Konijn, dennbsp;Kameel en den Womhat; doch de afbeeldingen ennbsp;naauwkeurige beschrijvingen cr van ontbreken totnbsp;nu toe, en in zooverre blijft het twijfelachtig of bijnbsp;deze dieren wel eigene schurftraijten voorkomen,nbsp;verschillends van die, welke men vindt bij de schurftnbsp;der bovengenoemde dier-soorten. Men spreekt ooknbsp;van schurft bij den KT^el en den Leeuw; van eenenbsp;eigene e%el- en leeuw en-sohurflmijt spreekt mennbsp;niet; men kan haar bestaan vermoeden, meer ooknbsp;niet.— Vervolgens komt er eene soort van mijtennbsp;voor bij den Hond, het Paard en sommige Vogels, die we! met de schurft niets schijnen gemeennbsp;te hebben, doch ligt voor schurftmijten kondennbsp;gehouden worden; men vond ze in sommige ver-etteringen der huid, en noemt ze daarom etter-mijten (‘) Als voorwerpen der pathologie behoo-ren ze niet tot de leer der schurft; als voorwerpennbsp;van natuurlijke geschiedenis behooreu zij bij denbsp;schurftmijten. Eindelijk speelde in der tijd denbsp;kaasmijt eene geduchte rol bij de schurft, en werdnbsp;langen tijd voor de menschen-schurftmijt beschre-

(M Hoe onbepaald eu weinig beteekenend de naam etter-myten is, zal later blijken, als wij op geschikter plaats der-zelver betrekking tot de hnidziekten, waarin zij voorkomen, ïulien onderzoeken.

-ocr page 65-

ven en welwillend opgenornen in Lamarcks werk: Animaux sans Fertèbres, V. 57, en Aubeiix’snbsp;l' Ed, des Maladies de la -peau. Ook eenige mijten van zoete vruchten en de oude boekenmijtnbsp;dreigden er soms voor gehouden te worden. —nbsp;behalve dit alles bestaan er in de waarnemingennbsp;van dezelfde, tot ons onderwerp betrekkelijke, voorwerpen , door meerdere onderzoekers gedaan, m verscheidene opzigten, zoo vele versehillen, dat hetnbsp;niet ondoelmatig schijnt, voor helderder begrip,nbsp;hier de algemeene karacteristiek der huidmijtennbsp;en een algemeen tabellarisch-critisch overzigt vannbsp;dezelve te geven, vervolgens eenige algemeene aanmerkingen omtrent de methode van opzoeken ennbsp;onderzoeken der schurftmijten, en eenige hoofd-zakeu aangaande de natuurlijke geschiedenis dernbsp;schurftmijten in het algemeen mede te deelen, al-\'orens over te gaan tot de eigene schurftmijt-soorten in het bijzonder.

a. Algemeene karakteristiek der huidmijten en tabellarisch-critisch overzigt derzelve.

De Schurftmyt, {Acarus, (beter) Sareoptes Seahiei, Kratzmilbe, Insecte ou Mite (heter) Sar-ooptedela Ga/e) behoort, met betrekking tot dennbsp;mensch en de dieren, tot de Epizoa, of liever totnbsp;deÊciojierasiVen (‘). Hare plaats in bet natuurlijkenbsp;sjsteem der dierenwereld blijkt uit het volgende ;

(*) Zie IC. Tu. E. voN Siebold : Parasitcn, in Wagner’s liandworkrbuch der Physiokgie, XI. Lief. 184Ö. S. Gil ennbsp;OÜS).

-ocr page 66-

58 üver'sigt.

Klasse. ARACHNIDES tracheariae. Afdeeling. Holetra.

Familie. Acaridiae of Aoarinae {Myten). Geslacht. Sarcoptesnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(Huidmijten).

Aan C. L. Koch’s Uebersicht des Arachniden-systems (Nürnberg, in 3 Heften, 1837—1847) ontleenen wij nog de volgende meer uitvoerige voorstelling van de plaatsing van het geslacht Sar~nbsp;copies :

Klasse. ARACHNIDES.

6“ Orde, Acari. (Mijten).

Afdeelingy Loopmijten; [Beenen 6 ledig,— aan de spits der kinnebak eene kleine tang].

Familie. Sarcoptides. Lüismijten, LaüSMILBEN. [Luisachtig, de snuit geheelnbsp;en de voelers gedeeltelijk of bijna geheelnbsp;verborgen; de beenen meest zeer ongelijk, met en zonder kraalblaasjes. Opnbsp;dieren levende].

Geslacht. Sarcoptes. Latr.

KOCH heeft tot heden toe dit geslacht zelf echter niet nader leeren kennen, en slechts onvoldoendenbsp;behandeld. Voor het volgende gaan wij dus wedernbsp;van hem af; maar het overigens zoo rijke en voortreffelijke van zijne klassieke werken over de Arach-widen verbood ons het medegedeelde met stilzwijgennbsp;voorbij te gaan.

-ocr page 67-

59

Karakters van het geslacht Samp;ucoptes.

Li gc ha am: O void, schildpad vormig, vast, met of zonder rugpapillen.

Kop; bewegelijk en vooruitstekend, intrekbaar.

O o g e n; twee punten op den kop, die misschien de oogen zijn (?).

Voelers: twee of vier draad vormige haren.

Mond of Snuit (Rostrum, Rüssel); bestaande hoofdzakelijk uit 2 paren symmetrisch naast ennbsp;bovén elkander gelegene klappen, waarvan hetnbsp;onderliggende de mandibula, het bovenliggendenbsp;de bovenlip of maxillae schijnen te zijn, vannbsp;welke laatste elk 3 haren draagt (volgens NiÉRÉEnbsp;Got uit 3 leden bestaande), en zich aansluit aannbsp;de pai’s basilaris, welke de eigentlijke lip zou uitmaken.

Pooten: de 4 voorsten aan den rand van hetlig-chaam ontspringende, digt bij den kop, kort, elk volgend lid iets dunner, het eindlid zeernbsp;dun, draadvormig en met hechtsehijven (Saug-napchen van IIertwich; ambulaerum van Ras-Pail ; arolium van Nitsch ; caroncule van DcGÈs;nbsp;Krallenblaschen van Kocil; Haftscheibe).

De 4 achtersten óf aan den rand van het lig-chaam ontspringende óf aan de oppervlakte des buiks, — 2001’ kort, maar meest in zeer langenbsp;haren eindigende, met of zonder hechtsehijven.

Woonplaats; in en op de zieke huid van warmbloedige dieren.

Voortplanting; door eijeren.

-ocr page 68-

60

Voor de soorten ^ d!e ons van het geslacht iSar-coptes bekend zijn, volgen wij het beginsel van indeeling van Hering (’), aldus;

I® Soort. Sarcop- '

fes, bij welkeoïde 11. Sarc. Equi (Paarden- ) pooten ontsprin-^l2. »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ovis (Schapen- ƒ

gen aan den rand j 3. » nbsp;nbsp;nbsp;Cynofis (noudcn-eller-mijt.)

des ligchaams.

n® Soort. Sar-

f'

coptes, bij welke alléén do vóór-

i.

Sarc. Cali

(Katten-

pooten aan den

2.

liovis

(R under-

rand des lig-

3.

»

Rupicaprae[Geinseo-

eliaaras ontsprin

4.

U

Jlominis

(Menseben

gen; — doch de

'6.

»

Nidulans

(Vogelen-

achterpooten ont-

6,

»

Xfippopodos{Paarden-

r schurfCinijl)

springen onder aan den buik.

Latere onderzoekingen zullen waarschijnlijk deze reeks nog vergrooten uit de volgende tot heden toenbsp;nog alléén slechts aangegevene, maar niet beschrevene noch afgebeelde :

Eigene nonden-sc/Mir/’tmiJt.

I 2®. nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Zwijnen-sc/itrr/’traijt,

Species dubiae.

1 3”. nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Yossen-sc/mrj'tmijt.

[ 4°. nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Wonibat-schwr/'fmijt.

I 3®. nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kouijnen-sc/tur/fmijt.

v Cquot;. nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kaniecl-sc/iur/’tmijt.

Misschien zal men eenmaal ook nog vinden : Eeue eigene JTiel-schurftmijt, ennbsp;Eciie eigene Eccuwen-scliurftthijt.

{*) E. Hering , Die Krdtzmilbe dér Thiere mul einige ver-wandte Arten, — in de Nova Acla physico~mcdica Acad. Cacs. Lcop.-Carolinae, 1830.

-ocr page 69-

61

Ter Toorkoming van verwarring maken wij hier ook nog bij name melding van eeiiige verwantenbsp;soorten, W'aarvan vooi’a] de eerst te noemen, de kaas-niijt, zooals boven reeds gezegd is, eene beruchtenbsp;rol gespeeld heeft in de geschiedenis der menschen-schurft, en langen tijd door eene bedriegerij in denbsp;wetenschap fungeerde voor de eigene menschen-schurftmijt ;

iAcarus Siro Link. (A. Domest. Latueii-lb. Kaasmijt).

Acarus Passularum (Mijt van krenten cu ruzijiieo).

Glycyphagus Prunorum (Mijt van kwetsen). Jilelichares agilis (Mijt van dadels en vijgen, enz.).

Acarus eruditus (Cbcjletus ciuditus. Oude boekenmijt). —

b. Algemeene aanmerkingen over de methode van opdoeken en onderzoeken der schurflmylen.

Om schurftmijten te zoeken en te onderzoeken, doet men wèl eene beschouwing en een onderzoek der,nbsp;bij eiken kaas-kooper altijd gemakkelijk bij honderden te verkrijgen, kaasinijten te laten voorafgaan,nbsp;hlen maakt zich dan gemeenzaam met haren uit-wendigen vorm en de kleinte, en oefent het ongewapende oog ze terstond te ontdekken, daar waarnbsp;men ze zelfs niet zou vermoeden; wie hierin aldusnbsp;vaardigheid verkregen heeft, behoeft geene loupe omnbsp;bij den mensch, het schaap, het paard, enz. dienbsp;diertjes op te sporen, maar met Vrij groote zekerheid zal hij ze erkennen, waar ze voorhanden

-ocr page 70-

62

zijn. Voor de hierin echter nog geheel niet geoe-fenden is het noodig nog juister tc weten waar en hoe de schurftmijten het zekerst gevonden worden.nbsp;Bij het paard zoeke men het eerst aan den hals,nbsp;de schoft, den staart, soms aan de pooten; bij hetnbsp;schaap langs de wervelkolom; bij de Aai aan denbsp;ooren; bij den mensch aan de handen en voeten;nbsp;bij den hond op den rug (?), aan het achterste (?), soms aan de ooren; bij het %wijn aan denbsp;oksels en de binnenzijde der dijen. Heeft men zenbsp;erkend, dan is het voldoende de punt van eenenbsp;naald of een lancet er aan te brengen, waaraannbsp;zij zich zeer gemakkelijk vasthechten en aldus opnbsp;een zwart of donkergekleurd papier kunnen worden overgebragt. Verder lette men daarop, dat mennbsp;niet te oppervlakkig zoeke, en de hoop om ze tenbsp;vinden niet te spoedig opgeve. Ik heb somtijds tweenbsp;uren lang gezocht in de wol, de schurftkorsten ennbsp;zweren van schapen, totdat mij eindelijk inviel ietsnbsp;dieper in de huid te zoeken, en ze mij in twee minutennbsp;tijds in ’t oog vielen. Hierljij schijnt het saizoen innbsp;acht genomen te moeten worden. Gohier merktnbsp;dienaangaande op, dat hij ze des winters bij katten,nbsp;honden en paarden zeer moeijelijk vond, vooreerstnbsp;omdat ze dan dieper in de huid nestelden en nietnbsp;ligt naar buiten kwamen, en vervolgens omdat zenbsp;door de koude ineengekrompen en verstijfd niet totnbsp;loopen kwamen, ligtelijk met zemelige korstjes ennbsp;huiddeeltjes verward werden; des zomers vond hijnbsp;ze zonder moeite.

De beste methode, welke ik zeer kan aanbeve-

-ocr page 71-

63

len, is deze, dat men eerst van de schurftige plek van het schurftige dier eenige korsten ennbsp;stof afschrape en op een donker gekleurd papier op vange; dit vervolgens of boven vuurnbsp;of nog liever in het zonlicht zacht verwarme;nbsp;ze vvorden daardoor levendiger, en soms herkent men ze dan reeds, door de omwenteling, dienbsp;ze te weeg brengen, in de ruïnes harer wereld; zoo niet, dan onderzoeke men kleine hoeveelheden onder eene sterke loupe of een microscoop met geringe (25—50 malige) vergi’ooting;nbsp;met eenig geduld zal men ze dan meestal spoedignbsp;herkennen, en er blijft niets over dan ze te isoleren ^ met de punt eener naald of fijne penseel,nbsp;en ze over te bi’engen op een schoon object-glaasje; meestal kleeft haar eenig vuil aan, datnbsp;er eindelijk door beweging van zelf wel afgaat.nbsp;Heeft men ze nu eenmaal gezien, dan snijde mennbsp;eene tamelijk dikke laag zieke huid ter daalders- of meerdere grootte uit, en neme die metnbsp;zich naar huis tot verder onderzoek; men vindtnbsp;ze dan gemakkelijk daarin in groot getal en verschillenden graad van ontwikkeling, en kan gemakkelijk elk twijfelachtig deeltje terstond onder hetnbsp;microscoop brengen; de wond zal het schurftigenbsp;dier geene schade doen en geneest spoedig; hetnbsp;onderzoek wordt verligt en veel ruimer beloond; mennbsp;kan het dagen achtereen op zijne studeerkamernbsp;voortzetten, indien men slechts zorgt voor eenigenbsp;vochtigheid en warmte, terwijl het zieke diernbsp;intusschen reeds ingesmeerd en genezen wordt; —

-ocr page 72-

64

men vindt de mijtgangen dan ook veel gemakkelijker, en heeft daardoor tevens de gelegenheid de nesten te vinden met pas ontwikkelde en nog innbsp;de eijeren zich bevindende jonge mijten enz., hetgeen alles hoogst belangrijk en anders bijna onmogelijk is. Bij den aan schurft lijdenden menschnbsp;is het geinakkelijker spoedig eene schurftinijt tenbsp;vinden, omdat men de meuschenhuid zuiverder,nbsp;zonder haren en vuil, en digter onder het oognbsp;kan krijgen. De methode om de schurftmijt bijnbsp;den mensch te zoeken bestaat daarin, dat mennbsp;r. den niijtgang vinde, 2’. van dien mljtgang dennbsp;aanvang en het einde bepale; de aanvang namelijknbsp;, is daar, waar een knopje, blaasje, puistje of af-gekrabt zweertje gezien wordt; en ten 3°. aan hetnbsp;andere einde van den mijtgang dan dat, waar eenenbsp;papula, vesicula of pustula of derzelver afgekrabdenbsp;bodem gezien wordt, even met de punt eener naaldnbsp;ligt en ondiep onder de epidermis wocle; ¦—zeldennbsp;zal men de naald terugtrekken, zonder er eennbsp;zeer klein, geelachtig, ovaal propje aan vast klevende te vinden ; dit is de schurftmijt, die er zichnbsp;met zijne pooten aan vast klemt.

Bij deze methode, in onze vroegere Verhandeling in het Lancet uitvoeriger beschreven, krijgt men zelden meer dan ééne mijt, soms met éénnbsp;eitje, nog in dezelve gezeten of aan dezelve vannbsp;buiten vastklevend, te zien. Hoe belangrijk ditnbsp;ook voor de stellig juiste diagnose van de schurftnbsp;en voor het onderzoek van enkele schurftmijten,nbsp;wezen moge, nog belangrijker is het om een ge-

-ocr page 73-

heel huishouden, een nest met eijeren en jongen, te kunnen onderzoeken. Hiertoe moet men een’ geheelen mijtgaug uitsnijden. — Onze methode hiertoe is hoogst eenvoudig : wij zoekennbsp;een blaasje of puist op de hand of vingersnbsp;des lijders, alwaar zich een raijtgang bevindt; hetnbsp;begin des gangs is op den top van het, door datnbsp;blaasje of die puist gevormde , heuveltje; met de puntnbsp;van een lancet snijden wij nu bet gebeele heuveltjenbsp;rondom aan deszelfs basis af van de huid, alleen datnbsp;gedeelte, waar de mytgang de basis bereikt, vermijdende, om alhier de epidermis nog iets verder tenbsp;ondergraven met bet lancet, en aldus den mijtgangnbsp;tot aan deszelfs einde toe af te zonderen. Ditnbsp;ondergraven buiten de basis van het heuveltje isnbsp;soms wel pijnlijk voor den lijder en soms ook is het,nbsp;naar den aard zijner huid, moeijelijk om de laagnbsp;epidermis dun genoeg te verkrijgen, en toch dennbsp;mijtgang niet te verstoren. Echter kregen wij metnbsp;deze eenvoudige methode reeds alles bijna te zien, watnbsp;belangrijk genoemd mag worden ; demijtgangen,denbsp;moedermijt aan het einde, eene reeks eijeren achternbsp;dezelve, meest op hoopjes van 3—5 bij elkander,nbsp;soms achter elkander in twee boofdafdeelingen, in denbsp;eijertjes soms bijna volkomen ontwikkelde mijten,nbsp;waarvan wij de afbeelding op de plaat hebben gegeven , en enkele malen ook levende jonge 6-poo-tige mjlen, die pas aan het ei ontkropen waren;nbsp;doch hierover uitvoeriger later.

Wil men. den lijder nog het weinigje pijn sparen ,en den mijtgaug volstrekt in zijne gebeele lengte \I. Dlnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5

-ocr page 74-

G6

volkomen onbeschadigd hebben, dan volge mende door Eichstedt aangegcvene methode : men latenbsp;dan eerst den lijder zich op de te onderzoekennbsp;plaats met groene zeep inwrijven; door dezen prikkel heeft zich meest reeds den volgenden dag eenenbsp;uitzweeting gevormd tusschen de epidermislaag,nbsp;waarin de mijtgang zit en de cutis in, zoodat denbsp;gang in zijne geheele lengte van de cutis wordtnbsp;afgescheiden gehouden, en zonder moeite kan worden weggenomen, door middel eener kleine, opnbsp;het plat gekromde, zeer spitse schaar. De uitzweeting ontstaat aan de plaats des mijtgangs juist,nbsp;omdat de huid zelve aldaar reeds door de mijt ennbsp;de overige contenta des gangs ziekelijk geprikkeldnbsp;was. Om nu de ontwikkeling der eijeren dag aannbsp;dag te kunnen waarnemen, nam Eichsiedt eennbsp;stuk huid, waarin zich meerdere verschillend ontwikkelde eijeren bevonden, legde hetzelve tusschennbsp;twee glasplaatjes en droeg het op de horst, om aannbsp;de eijeren de behoorlijke temperatuur te geven.nbsp;Van tijd tot tijd voegde hij er een weinig waternbsp;bij, om het geheel uitdroogen der huid te voorkomen.

Is men geoefend in het vinden van mijten, en wordt men er bij een dier, dat toch de schurftnbsp;schijnt te hebben, voortdurend in te leur gesteld,nbsp;dan rijst het vermoeden of ze wel aanwezig zijn? ennbsp;dien ten gevolge ook, of het dier de schurft welnbsp;werkelijk beeft? Hel kan ook eene andere huidziekte hebben, die wel gelijkvormig {isomorph).

-ocr page 75-

67

oaar toch uJet in wezen overeenkomende {tiiet idenlisch of lievex’ keierogeen) is met de schnrlt.

Dit kwam mij onder anderen voor bij schurftige honden, op de Vee-artsenijschool alhier. Na langnbsp;en herhaaldelijk te vergeefs zoeken rees dergelijknbsp;vermoeden bij den Hooglceraar Ncman en mij op;nbsp;ï*rof. Ndman liet daarop een’ dergelijken hond metnbsp;een’ daarvoor gekochten gezonden hond te zamennbsp;opsluiten en in één nest slapen. Deze gelegenheidnbsp;tot besmetting van het gezonde dier xverd velenbsp;dagen en nachten onafgebroken voortgezet, maarnbsp;ook de poging, om de besmettelijkheid dier huidziekte, die toch iedereen voor schurft zoude gehouden hebben, aan te wijzen, mislukte eveneens.nbsp;Schoon nu zelfs de besmettelijkheid niet eenmaalnbsp;tot het wezen van schurft mag doen besluiten,nbsp;omdat er ook andere huidziekten besniettelijk kunnen zijn, zoo was het besluit toch juist, dat hetgeen ons loegeschenen was schurft te zjjn, allerwaarschijnlijkst toch geen schurft was, en het verder zoeken naar de schurftmijt bij dien schurftigennbsp;hond werd opgegeven.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

Hetzelfde gebeurde mij later nog bij een schurftachtig paard.

Maar, al ware het zelfs gelukt op genoemden hond of paai'd met schurftachtige huidziekte mijtennbsp;te vinden, zelfs dit alléén zou nog geen’ voldoenden grond opgelevei'd hebben, om de schurftachtigenbsp;huidziekte voor schurft Ie diagnosticeren ; hel zondennbsp;ook kaas-, meel- of andere mijten kunnen geweest

5*

-ocr page 76-

68

zijn, die niet essentieel, maav slechts accidenteel er aan toekwamen. Zoo vond Hering bij eene, door eennbsp;droog, schurftig, uitslag over bet geheele ligchaamnbsp;aangedane , kat eensbakkers talrijke mijten,en tochnbsp;had die kat niet de schurft; wanteen naauwkeurignbsp;onderzoek onder het microscoop leerde, dat zij nietnbsp;met de essentiele katten-schurftmijten (Sarc.Cati),nbsp;maar met de meel-myten identisch waren. Al denbsp;mijten, die in 1812 op meer dan 300 schurftlij-ders in het Hópital St. Louis te Parijs werden gevonden , en aan de geleerden van Parijs toen voornbsp;schurftmijten werden opgedischt, door Gales,nbsp;bleken 17 jaren later niets dan kaasmijten geweestnbsp;te zijn.

Eerst het microscoop kan de identiteit van eigene schurftmijten en het aanwezen van schurft bij eenig dier ten volle bewijzen.

De bovenstaande uitwijding over de methode, hoe men naar de schurftmijten zoeken moet, is vannbsp;het grootste belang; want alléén na aanwijzing vannbsp;den weg om ze te vinden en te herkennen, magnbsp;de gegronde hoop gevoed worden, dat er ook innbsp;ons vaderland meer naar zal gezocht worden, ennbsp;hierdoor alléén kan de kennis van het wezen dernbsp;schurftziekte bevorderd worden, en al het volgendenbsp;meer algemeene waarde krijgen voor Vee-artsen ennbsp;Veehouders. De schurftziekte wordt dan eene dernbsp;belangrijkste en tevens eenvoudigste ziekten; hetnbsp;is eene dier weinige ziekten, en vooral eene diernbsp;weinige besmettelijke ziekten bij dier en mensch,

-ocr page 77-

69

Waarvan het wezenlijke klaar en helder is, en waarbij men niet enkel op vormen behoeft af le gaan, omnbsp;ze te herkennen en te genezen; meer dan eenigenbsp;andere ziekte maakt zij, in verband met anderenbsp;huidziekten gebragt, het ons duidelijk : hoe^e^y^“nbsp;vormige ziekten niet de'ielfde ziekten behoeven lenbsp;zijn, en omgekeerd, hoe homogene ziekten aannbsp;een veelvoudig polymorphismns onderhevig kunnennbsp;zijn ('); — en het eindresultaat, dal het zelfnbsp;waarnemen en onderzoeken aan iedei'cen zal opleveren , die slechts eenvoudig maar streng logischnbsp;er over nadenkt, zal dit zijn ; » dat er van «(?/lt;«?ƒ/nbsp;slechts ééne soort is, namelijk die, waarbij denbsp;sohurflmijt voorkomt (jScabies stzrcopticci) (*), ennbsp;dat de meerdere vroeger aangenomene soorten vannbsp;schurft niet even zoo vele soorten, maar slechtsnbsp;even %oo vele vormen van ééne en dezelfdenbsp;soort van %iekle zijn,” — en hieruit volgt natuurlijk, dal in de wetenschap lol nu toe alléén bijnbsp;het Schaap, hel Paard, de Kat, hel Bund, den

i’) Dit inci helder bewustzijn te erkennen is van het hoogste gewigt, voor de bcoordeeling van het logische begrip van schurft in bijzonder, en ook van alle andere ziekten innbsp;het algemeen. Hierdoor leert men inzien boe het komt, datnbsp;de ïiekte-teelden, die de Handboeken opgeven, zoo zelden,nbsp;ja bijna nooit, in de Natuur worden teruggevonden,

f) Dit belangrijk resultaat, hetgeen later ook in deze Verhandeling zal worden afgeleid uil do waarneming, is oil-voerig uiteengezet, in de Inleiding : over het logisch begrip van Scabies Sarcoptica, als eenige soort van w'are Scabies, tot het 111» Hoofdstuk onzer : Mededeelingen, enz. in het NedeTUitulsch, Lancet, 1S4Ö—1846, n“. 12. bladz. 717—72).

-ocr page 78-

70

Gems en den MeJisch van de wezenlijke schurft, de Scabies sarcoptica, sprake zijn mag. Alle waarnemingen van schurft bij den Hond, het Zwijn,nbsp;de Vos, het Konijn, den Kameelea den fVombal,nbsp;mogen daarom alleen als die van waarschijnlijkenbsp;schurft beschouwd worden, omdat men opgegevennbsp;vindt dat er mijlen bij gevonden zijn. Er ontbreekt hier nog, dat men voor elke eene eigenenbsp;mijtsoort vinde, beschiüjve en afbeelde; en denbsp;waarnemingen van schurft bij den Leeuw en dennbsp;Ezel mogen volstrekt nog niet als ontwijfelbarenbsp;waarheid erkend worden, zoo lang men zelfs geenenbsp;enkele schurftmijt bij dezelve heeft ontdekt. —nbsp;Eindelijk, wat de waarnemingen betreft van besmetting door schurft bij den mensch en de vei’-schillende dieren onder elkander, is de waarheidnbsp;deze : dat geene enkele waarneming van besmetting als volkomen geldig mag aangenomen worden,nbsp;tenzij de waarnemer op den besmetten mensch ofnbsp;het besmette dier de eigene schurftmijt gevondennbsp;hebbe van dat dier, hetwelk de besmetting zounbsp;hebben aangebragt. Iets, waarop b. v. in denbsp;werken van Levin en Riïter niet de noodige opmerkzaamheid is gevestigd geweest.

Omtrent de methode van het fijnere onderzoek der schurftmijt zelve, zijn de volgende algemeeuenbsp;opmerkingen noodig ;

Men kan zich het begrip van hetgeen er omtrent de anatomische zamenstelling en enkele phy-siologische functien der schurftmjjten in het ver-

-ocr page 79-

71

volg dezer Verhandeling zal voorkomen, en in vele, vooral duitsche, werken daarover gevondennbsp;wordt, ook al heeft men geene schurftmijten hijnbsp;de hand, toch door eigene waarneming reeds vrijnbsp;klaar en helder maken, door het eigene onderzoeknbsp;van de kaasmijt; en wij kunnen het voorloopigenbsp;onderzoek van de zoo gemakkehjk in groot aantalnbsp;verkrijgbare kaasmijt niet sterk genoeg aanraden,nbsp;aan ieder, die zich op eigen onderzoek van denbsp;schurft en de schurftmijten wil toeleggen; daar isnbsp;b. V. de zamenstelling van den kop, van dehecht-schijven aan het einde der poolen, de copulatienbsp;der mijten, het eitje of de eijeren binnen in hetnbsp;ligchaam der wijfjes-mijt, het vervellen der mijten,nbsp;de bewonderingwaardige werking der kaauw-orga-nen, enz., vvaarvan het naauwkeurig en veelvuldignbsp;onderzoek bij kaasmijten ons reeds oneindig veelnbsp;duidelijk maakt van het overeenkomstige bij denbsp;verschillende schurftmijten. Daardoor verkrijgt mennbsp;althans het algemeene begrip er van door eigenenbsp;waarneming, en vooral ook de noodige vaardigheidnbsp;bij het doelmatig onderzoeken van schurftmijten , ennbsp;^et juist waarderen van hetgeen men bij dezenbsp;waarneemt. Eenige noodige algemeene aanmerkingen voor de methode van microscopisch onderzoeknbsp;zelve zijn de volgende :¦ eene 50 tot lOOmaligenbsp;vergvooting is reeds genoegzaam; daarmede hetnbsp;onderzoek te beginnen is zelfs aan te raden; voornbsp;de fijnere stx'uctuur van enkele deelen echter wordtnbsp;eene 200 tot 300malige vergroeiing noodig. Vannbsp;groot belang is het, de te onderzoeken mijt niet

-ocr page 80-

72

lerstond met een glasplaatje te bedekken, maar tevens ook het onderzoek niet te laten bij de enkele waarneming van de mijt zonder bedekking doornbsp;een dun glasplaatje; is dit plaatje niet te zwaar,nbsp;en voorzigtig er op gelegd, dan leeft de mijtnbsp;er nog dagen onder voort; gedurende de waarneming kan dan een ligte druk met de punt eenernbsp;naald op het bedekkende glasplaatje te weeg ge-bragt, en even zoo bij andere gelegenheid hetnbsp;onder het glasplaatje laten opzuigen van een druppeltje water, en daarbij ook weder eene ligte beweging, verschuiving, drukking, enz. van hetnbsp;glasplaatje, de bewonderenswaardige fijnere zamen-stelling steeds duidelijker en duidelijker maken.

Meer hiervan te zeggen is onnoodig. Het overige weet men uit de leer van de methode van microscopisch onderzoek in het algemeen.

c. Over eenige natuur-geschiedkundige hoofdpunten in het algemeen,

1°. Over de Generatio aequivoca der schurft-mijten.

Terwijl de waarneming elkeen overtuigend leert, dat de schurftmijten ontstaan uit eijeren, welkenbsp;eijeren in het ligchaam der moeder zich ontwikkelen, nadat deze eene copulatie heeft aangegaan metnbsp;eene mannetjes-mijt, zoo rijst de vraag nof schurft-mijlen toch ook niet ontstaan kunnen generationenbsp;aequivoca, d. i. anders dan na voorafgegane copulatie en eerste ontwiskeling in het moederlijf?”

-ocr page 81-

De juiste beantwoording dezer pbysiologische vraag schijnt van groot gewigt voor de pathologie dernbsp;schurft; want de pathologen vragen op hunnenbsp;beurt : » kunnen de schurftmijten, schoon zij stellig van de schurft de oorzaak en het contagiumnbsp;uitmaken, toch ook niet somtijds als gevolg, tjene-ratione aequivoca, ontstaan uit de schurftziektenbsp;zelve? en moet dus de oorzaak der schurftziektenbsp;somtijds niet in iets anders gezocht worden dan innbsp;de werking der schurftmijt op het dierlijk lig-chaam ?” en HerING b. v. antwoordt hierop nog innbsp;zijne Specielle Pathologie und Therapiefür Thier~nbsp;ar%le, Siuttgardt, 1842,aldus: »dieMilbensindnbsp;ein Product des Krankheitsprocesses (der schurft);nbsp;ihre Entstehung ist aber ebenso dunkei, als die dernbsp;Eingeweidewürmer. Einmal erzeugt pflanzen sienbsp;sich durch Begattung und Eierlegen fort:” en, innbsp;dc Inleiding zijner boven aangehaalde Abhandlungnbsp;Van het jaar 1839, zegt hij eveneens, dat »de genuine schurft mijten voortbrengt.”

Daar de physiologische vraag, of schurftmijten ooit door iets anders kunnen voortgebragt wordennbsp;dan door schurftmijten, b. v. door de schurftziekte?nbsp;van de vroegere pathologie het eerst is uitgegaan,nbsp;zoo is nu de vraag , of zij in de hedendaagscbe pathologie der schurft nog wel als eene hoofdvraag tenbsp;pas mag komen? Hier helpt eene gezonde logica ons terstond te regt : want, heden ten dage weetnbsp;men, op grond van de resultaten der vergelijkende ennbsp;proefnemende pathologie der schurft (zie IP Hoofdstuk dezer Verhandeling), dat er geene genuine

-ocr page 82-

74

schurft bestaat, die niet door de schurftmijt is vooi'tgebragt; en dat er slechts ééue soort van genuine schurft is, namelijk de Scabies sarcoptica,nbsp;waarbij alléén de mijt oorzaak, de schurft enkel gevolg is; ergo (dit is de eenvoudige conclusie) kannbsp;ook de genuine schurft geene mijten voortbrengen;nbsp;want indien er al eene huidziekte ware (hetgeennbsp;men vermoedt van de Regenfaule der Schapen,nbsp;waarvan echter Hering zelf zegt; » die Regenfaulenbsp;\st nicht identischnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Raude”(‘)) die schurft-

inijten voortbragt, zoo zou men die huidziekte toch geene genuine schurft mogen heeten.

De overweging der bovengenoemde physiologische vraag is dus niet meer van dat groote gewigt, alsnbsp;zjj vroeger scheen, voor de pathologie der schurft.nbsp;Wij willen haar dus nu slechts kort beantwoordennbsp;hiermede ; »dat directe waarnemingen haar nognbsp;nooit bevestigd hebben; en redeneringen uit ana-logiën dienaangaande bij ingewands-wormen en andere dieren het dagelijks meer waarschjjnlijk maken,nbsp;dat men die vraag ontkennend moet beantwoorden” (¦). Dat enkele ziekelijke veranderingen (b.nbsp;V. zoo als bij de Regenfaule der schapen) de huidnbsp;tot eeneii meer geschikten bodem ter ontwikkelingnbsp;van mijten-eijeren en dus ter voortplanting vannbsp;schurftraijten maken kunnen, i^ waarschijnlijk.

(‘) Spec. Path. u.Ther.f.ThierarztD, Stuttgardt 1842, S. 185. Zie : onze Mcdedeelingen (boven reeds aangeliaald),nbsp;in het II® en III® Iloofdst. — en Wagner’s Handwb. dernbsp;Physiologic, XI Liefer. 184S. S. 641 en 659, art. Parasitennbsp;VOn K. ÏH. E. V. SlEBOLU.

-ocr page 83-

75

2°. Over de wording eti ontwikkeling der schurflmijten en der%elver levenswij%e in helnbsp;algemeen.

Bij herhaalde onderzoekingen van kaasmijten eii schurftmijten van den mensch, het Schaap, helnbsp;Baard, enz. neemt men in het algemeen de volgende phjsiologische toestanden van wording ennbsp;ontwikkeling waar :

1“. De copulatie van een mannetjes- en wijfjes-

schurftmijt.

2quot;. Het cijerleggen, de ontwikkeling der jonge mijt binnen het ei, en het uitkruipen devzelvemtnbsp;het eitje.

3°. liet ü-pootig bestaan van de jonge mijt en een larve-toestand derzelve onder liet 1“ vervel-lingsproces, daarna derzelver B~pootig bestaa,nn\snbsp;volkomene arachnide en opvolgende vervellingen.

Het is mceijehjk, welligt ónmogelijk, dit alles in de opgegeven orde aan één paar mijten en éénenbsp;mijt waar te nemen; maar nu eens neemt men hetnbsp;eene, dan liet andere waar, nu eens het eene bijnbsp;de eene soort van mijten, dan weder het andere bjjnbsp;eene andere soort; het gegeven beeld van wordingnbsp;en ontwikkeling is ontworpen uit de bijzonderenbsp;waarnemingen, maar zelfs niet eens altijd bij dezelfde soort van schurftmijten. In hoeverre de bijzondere soorten van schurftmijten hieraan, naarnbsp;waarneming, meer of min volkomen beantwoorden,nbsp;zal blijken, waar wij elke soort in bet bijzondernbsp;behandelen. Daarenboven zijn die bijzondere waar-

-ocr page 84-

76

nemingen voor verreweg het grootste gedeelte gedaan op schurftmijten, verwijderd van de huid waarin, of althans verwijderd van het dier, in wiernbsp;huid zij van nature te huis behooren, en aldusnbsp;blijft er zelfs ook nog veel onzekers in de bepaling, h. V. van den duur der copulatie, van dennbsp;broeitijd ter ontwikkeling van het eitje, enz.

De copulatie is waargenomen bij de Paarden- en Schapen-schurftmijten, en bij deze dus boven allen twijfel verheven. Zij schijnt nog niet waargenomen te zijn bij de Pxunder-, Gemsen-, Katten- en Menschen-schurftmijten; men meent echter van deze het sexueele onderscheid tusschennbsp;mannetjes- en wijfjes-schurftmijten waargenomennbsp;te hebben, en geeft zulks dan ook op, gelijk ditnbsp;later blijken zal. Bij deze 4 soorten zou dus denbsp;copulatie niet onmogelijk zijn, ja veeleer waar-schjnljk mogen geacht worden. Hierbij moeten wjnbsp;echter aanmerken, dat, schoon men gi’ond heeftnbsp;uit analogie hiertoe te besluiten, dit besluit echternbsp;nog geenszints boven allen twijfel verheven magnbsp;worden geacht, en dit wel vooreerst wegens hetnbsp;ontbreken der waarneming van de copulatie, ennbsp;tea tweede vooral wordt men tot voorzigtigheidnbsp;hierbij genoopt, door de uitspraak van BoüRGüIG-NOIS (') aangaande de Menschen-schurftmijt, in 1846nbsp;gedaan ; » VAcarus ne nous a jamais présenté

(') Recherches etilomohgiqms et pathologiques sur la gale de l'homme , par M. H. BounGuiGNON ; — Zie VlnstiUit, 1846,nbsp;IS”. 651 eu 654, pag. 224 cn 241.

-ocr page 85-

77

» d’organe sexuel male; nous Vavons ioujours » vu prcpre a, pondre des oeufs el a se repro-» duire sans le secours cTaucun autre individu,quot;nbsp;en verder ; » Un jeune acarus est propre dnbsp;» pondre, et cela sans accouplement prealahle,nbsp;» 15 jours après sa naissance.'”

Hoe onwaarschijnlijk dit resultaat geacht moge worden, de achting, die BoüRGüIGNON als waarnemer verdient, geeft aan hetzelve aannemelijkheid;nbsp;daar hij niet alleen zeer ijverig en uitvoerig zijnenbsp;waarnemingen gedaan heeft, maar ook zoo voor-zigtig zijne besluiten er uit opmaakt, dat hij,nbsp;omtrent zijn niet waarnemen van mannelijke geslachtsorganen er terstond bijvoegt : » Cette obser~nbsp;» nation ne prouve pourtant pas cCune manièrenbsp;» ahsolue qu’il n’existe pas de malesquot; en hierinnbsp;ligt tevens opgesloten, dat hij ook de copulatie vannbsp;Menschen-schurftmijten niet absoluut ontkennennbsp;kan noch wil.

Tegen BoürgüIGNOn’s waarnemingen aangaande dit punt kunnen vooral die van Eichsteot (‘) wordennbsp;overgesteld, die evenzeer in IS-iö zeer uitvoerigenbsp;en belangrijke waarnemingen dienaangaande heeftnbsp;medegedeeld. Wel maakt deze onderzceker met geennbsp;enkel w'oord gewag van de copulatie der Menschen-schurftmijten als feit van waarneming, maarnbsp;toch wil hij het sexueel onderscheid duidelijk bij

(‘) Veler die Krdlzmilhen des Menschen, ihre Entwicklung und ihr Verhaltnisz zur Krdtze, von D''. C. Eichsiedi ; —nbsp;Zie Froriep’s iV. Xoliz. 1840. N°. 821 eu 833.

-ocr page 86-

78

dezelve hebben waargenomen, beschrijft hetzelve en geeft er afbeeldingen van, spreekt herhaaldenbsp;malen van reeds bevruchte en van nog niet bevruchte wijljes-mijten, en daar hij deze laatstenbsp;nooit binnen in de mijtgangen zag, vermoedt hij,nbsp;ja houdt het voor bijna zeker, dat de copulatienbsp;buiten de mijtgangen geschiedt, en eerst daarnanbsp;het bevruchte wijfjen wezenllijke gangen boort innbsp;de epidermis, terwijl de volwassene mannetjes nietnbsp;in de wezenllijke gangen zouden worden gevonden,nbsp;maar slechts zeer oppervlakkig en zonder gangennbsp;te vormen onder een zeer dun laagje epidermisnbsp;hun verblijf hebben, alwaar zij als naauwlijks waarneembare witte stippen, zonder eene verhevenheid,nbsp;veel minder nog een blaasje, te vormen, doornbsp;EiCHSTEDT werden gezien.

Wat onze eigene waarnemingen betreft, wij hebben nog geene gelegenheid gehad » eene jonge aca-» rus na te gaan 15 dagen achtereen zonder haar » op copulatie te betrappen, en daarna die 15 da-» gen oude maagdelijke acarus eijeren zien leggen,”nbsp;hetgeen men gelooven moet dat aan BouRGOlGivoiïnbsp;gelukt is, zal men zijn resultaat kunnen aannemen.nbsp;Van den anderen kant is ons eenmaal eene Men-schen-schurftnnjt voorgekomen , die aan haar achterste de halve achterste i’omp van eene tweedenbsp;schurftraijt had vastgehecht; zij was eerst weinignbsp;opgewekt, werd door aanwending van warmte levendig, en sleepte het haar aanhangende fragmentnbsp;der tweede schurftmijt met zich. Wij hielden dit toennbsp;voor eene copulatie van Menschen-schurftmijten,

-ocr page 87-

79

doch waarvan de eene, misschien door ons toedoen, de voorste helft des ligchaams verloren had. Ditnbsp;had plaats in het begin van 18^6, maar laternbsp;zagen wij nooit meer iets dergelijks, zoodat wijnbsp;onze eigene onvolledige waarneming bijna wantrouwen. Ook het vinden van mannetjes-schurftmij-ten, op de plaats die Eichstedt aangeeft, geluktenbsp;ons nooit; dit schijnt toch ook veel moeijelijkheidnbsp;in te hebben, daar het ErcHSTEDT zelf (wij wetennbsp;dit door mededeeling van onzen vriend Dh H. T.nbsp;VAS DER ScnuoEFF, die, op zijne wetenschappelijkenbsp;reis in 18d6 en 18k7, eenige maanden te Weenennbsp;vertoevend, er ooggetuige van was) op Hebra’snbsp;afdeeling voor huidziekten, in het K. K. Allgem.nbsp;Krankenhaus te Weenen, niet mogt gelukken, zenbsp;te vinden en aan te wijzen.

Aangaande de copulatie van Menschen-schurft-mijten kennen wij dus alléén dit : door BoöRGüi-GNOiV wordt ze verklaard niet noodig te zijn voor de vruchtbaarheid van de wijfjes; door Eichsxedtnbsp;en anderen wordt ze op vermoeden aangenomen,nbsp;maar zij zon plaats hebben buiten de roijtgangen; wijnbsp;zelve meenen baar eenmaal, boewel onvolledig, tenbsp;hebben waargenomen; eindelijk, hetgeen blijkt uitnbsp;het volgende, de analogie met andere schurftraijtennbsp;maakt ze waarschijnlijk.

Aangaande de copulatie van Runder-, Gemsenen Ratten-schurftmijlen weel men niets zekers,

Des te belangrijker zijn daarom de waarnemingen Van copulatie van de Paarden- en Schapen-

-ocr page 88-

80

schurftmijten. Deze geschiedt even als bij de kaasmijten; zij koppelen anus tegen anus; blijvennbsp;meest lang vastgehecht, het wijQe is daarbij zeernbsp;passief; het mannetje levendig en sleept het wijfje met zich mede. Eene uitvoerigere beschrijvingnbsp;hiervan volgt geschikter later bij de beschrijvingnbsp;van de Paai den-schurftmij t.

De copulatie geschiedt niet in de mijtgangen, maar eerst na de conceptie boort de wijfjes-schurft-mijt in de huid; de mijtgang schijnt slechts denbsp;plaats ter eijerlegging en uitbroeijing. De mannet-jes-mijten schijnen geene mijtgangen te vormen,nbsp;maar zich alleen slechts zeer oppervlakkig in denbsp;epidermis in te boren, en sterven na korteren ofnbsp;langeren tijd; zij zijn aldus op zich zelve alleen innbsp;staat een gering plaatselijk huidlijden te weeg tenbsp;brengen, maar niet eene meer algemeene schurft,nbsp;zooals het wijfje.

De copulatie, voor zoo verre die bij Paarden-en Schapen-schurftmijten wordt waargenomen, grijpt dikwijls zeer spoedig plaats, en duurt lang.nbsp;IIeriwig zag meermalen bijna oogenblikkelijke ver-eeniging van onderscheidene paren, nadat hij eenigenbsp;afgezonderde Paarden-mannetjes- en wijfjes-schurft-mijien op een stuk papier had laten omloopen.nbsp;Geheel jonge mijten, naauwelijks ter helft van denbsp;natuurlijke grootte gekomen en naauwelijks éénennbsp;dag aan het ei ontkropen, zag hij zich onderlingnbsp;en ook met volkomen volwassen mijten vereenigen.nbsp;De vereeniging duurt van 2—-5—7 dagen achter-

-ocr page 89-

81

en; tele paren bleven nog langer, zelfs n^ den dood door gebrek aan voeding, vereenigd.

Ni de copulatie nemen de wijfjes toe in omvang, en zijn in staat meerdere eijeren (4—16) achtereennbsp;te leggen, zonder bemiddeling eener nieuwe copulatie. De gioote meerderheid der jonge mijten, dienbsp;hieruit ontstaan, zijn zekerlijk wel weder wijfjes•.nbsp;want het is over het algemeen veel zeldzamernbsp;mijten te zien, die geen eitje vertobnen binnennbsp;zich te hebben of het met zich slepen, dan mijten,nbsp;die aldus de kennelijke bewijzen van het vrouwelijknbsp;geslacht met zich dragen. Onder een groot aantalnbsp;van Paarden-schurftmijten vindt men, naar Hert-WIG, gewoonlijk tegen l mannetjes-, wel 6—10nbsp;wijfjes-mijten.

Het eyerleggen, de ontwikkeling der jonge mijt binnen het ei, en het uitkruipen derzelve uit hetnbsp;eitje, kan men grootendeels het best in de JwyV-gangen waarnemen en nagaan. Dit is voorzekernbsp;het belangrijkste gedeelte van alle onderzoek, dalnbsp;men omtrent dc schurft kan in het werk stellen.

Het onder'ioek der mijtgangen is bij die van den mensch verder gevorderd dan bij die van eenignbsp;dier; de reden hiervan ligt in de eenvoudigheid,nbsp;gemakkelijkheid en volkomenheid der methode vannbsp;onderzoek, zooals wij die boven leerden kennen.

Langs dien weg neemt men het volgende waar, waarbij wij ter opheldering verwijzen op de afbeeldingen op Plaat i, die grootendeels naar eigene praeparaien, gedeeltelijk naar die van Eicjh-VI. Dl.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6

-ocr page 90-

82

STfiDT genomen zijn, en, ter vermijding van reeds uitvoerig door ons medegedeelde zaken, op onzenbsp;reeds meermalen aangehaalde quot;Verhandeling in hetnbsp;Nederlandsch hancct^ Hoofdstuk II ('), eh de daarbij behoorende plaat.

Met het bloote oog neemt men den mijtgang op de menschelijke huid waar (’), als een meer of minder donker of vuil streepje ter lengte van 2—4nbsp;lijnen, slechts enkele malen van één duim of ietsnbsp;daarover (fig. 1). Aan het eene einde van den gangnbsp;(^) (hetwelk wij, even als vroeger, het begin ofnbsp;kopeinde willen noemen) ziet men altijd eene vesiculanbsp;of pustula, of de afgekrabde wonde daarvan; aannbsp;het andere einde (s) (het staarteindè) óf naauwelijksnbsp;iets óf althans slechts een zeer klein stipje, hetwelk de doorschemerende moedermijt is, die tot zoonbsp;verre haren onder-epidermidalen togt heeft voortgezet. In het beloop van den mijtgang ziet mennbsp;soms kleinere kopeinden (A') van nieuwe zijdelings

-ocr page 91-

83

uhgaaatle mJjtgangeu (A's'), door uitgebroeide kiader-mijten gegraven, welke men dan ook aan het staart-einde dier zijgangen (s) vinden kan.

By 50-aialige vergrooting heeft men uitmuntend goed het oveizigt over eenen mijtgang en deszelfsnbsp;iuhond : de moedermijt, hare eijeren op verschillenden trap van ontwikkeling des embryos, ennbsp;hare faeces; verder de gebarsten hulsels van eijeren, waaraan de jonge mijt ontkropen is; jonge 6-pootige mijten,en herkenbare gedeelten van schurft-mijten, als pooten, enz. Hierover nu uitvoeriger.

De eijeren en de moedermijt (fig. 2). Men vindt bijna in eiken gang eijeren; gewoonlijk liggen ernbsp;meerdere nevens elkander, derzelver lengte-assennbsp;meestal meer of min parallel, terwijl de eijeren elkander met derzelver zijdelijke i’anden i'aken, enkelenbsp;malen ook dwars. Bij het ei, dat het meest naarnbsp;het staarteinde des gangs ligt, ziet men dan denbsp;moedermijt y meest er nog mede in aanraking ennbsp;vaak inwendig al weder een nieuw ei vertoonende,nbsp;dat weldra gelegd schijnt te moeten worden; gewoonlijk ligt, zooals zeer natuurlijk is, het achterste gedeelte der moedermijt naar de eijeren henen. Het is ons echter vóórgekomen, dat wij denbsp;mijt, door het afnemen van het stukje huid, waarinnbsp;hare woning was, in beweging gebragt, zich geheelnbsp;en al zagen omwenden , zoodat zij met kop ennbsp;voorpooten naar de eijeren kwam heen te liggen.

Er zijn veelal 3—4 eijeren in ééncn gang aanwezig; soms slechts 1, soms echter ook wel 10—12 en nog vrel meerdere. Volgeirs BoCRGOIGNOS legt ééne

G*

-ocr page 92-

84

schurftmijt wel löeijeren; zij liggen dan in meerdere reeksen opgehoopt en deze onderling van elkander verwijderd. Gewoonlijk vindt men er 4 of 5 naast elkander; wij vonden er tot 6 toe,nbsp;maar ook niet meerdere.

De eijeren liggen op den bodem, d. i. op de onderste oppervlakte van den gang; deze dringtnbsp;echter niet dieper door dan onder de buitenstenbsp;harde laag der epidermis. Om dezelve goed tenbsp;zien, moet men daarom den geheelen mijtgangnbsp;uitsnijden en er op letten dat het hierbij niet altijd onverschillig is, welke vlakte van het stukjenbsp;epidermis men bij het microscopisch ondeizoeknbsp;boven late liggen. Soms ziet men alles in eens volkomen duidelijk na het stukje huid op de anderenbsp;vlakte te hebben gelegd, terwijl men te voren nagenoeg niets of slechts een zweem van moedermijtnbsp;en eijeren waarnam.

Het ontwikkelings-stadium der naast elkander liggende eijeren is meest zeer weinig onderlingnbsp;verschillend (fig. 3. A. B. C. D.), dikwijls in hetnbsp;geheel niet aanmerkelijk. Somtijds echter ligt ooknbsp;een verscVi gelegd ei naast een ander, waarin denbsp;jonge schurftmijt volkomen ontwikkeld is en gereed schijnt tot het uitkruipen; zoodat men innbsp;éénen gang dikwijls al de verschillende trappennbsp;van ontwikkeling aantreft. De meest ontwikkelde,nbsp;die waarvan wij de afbeelding E. van fig. 3. genomen hebben, vonden wij steeds naar het kop-einde heen van mijtgangen, die zelve reeds denbsp;kenteekens droegen van het langst bestaan te heb-

-ocr page 93-

85

ben, deels door derzelver lengte, deels door der-zeiver vuile kleur.

In de epidermislaag, die de blaasjes overdekt, vindt men meermalen een el, en niet ver vannbsp;hetzelve bijna altijd eene mijl. Men kan dezenbsp;blaasjes dus wel met EiCHSTKDT voor het beginpuntnbsp;van een nieuwen mytgang houden, ook al zietnbsp;men niet altijd de mijt 5 deze wordt ligt over hetnbsp;hoofd gezien, en dikwijls bij het wegnemen vannbsp;het blaasje midden door gesneden, omdat zij altijdnbsp;geheel aan den rand van het blaasje zit. Zyn denbsp;blaasjes reeds iets meer in de lengte ontwikkeld,nbsp;dan kan men ze ongetwijfeld voor het begin vannbsp;eenen gang houden.

Een versch gelegd el is gemiddeld lang ‘/„jlijn, breed V,, lijn. Een ei, waarin men de jonge mijtnbsp;bijna volkomen ontwikkeld ziet, is Iets grooter. Denbsp;jonge mijt zelve is bij het uitkruipen 7i»—Vionbsp;lang^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;breed.

De lijd, welken een versch gelegd ei noodig heeft ter bebroeijing tot aan het uitkruipen der mijt, isnbsp;moeijelljk met zekerheid te bepalen; er schgnennbsp;ongeveer 10—14 dagen noodig te zijn (')•

(‘) Eichstebt heeft dit trachten te berekenen voor de Men- ^

schcn-schiirftmijt, doch roorondcrstclt, dat de moedermijt met

meer dan 1 ei legt iu éénen dag. Bodrguignon zegt: » V Aca-rus pond dc 10 4 16 oeufs, souvent par séries de 4 . il resto généralement 24 heures sur Ie dernier pondu, puis 1 aban-donne pour continuer son sillon en schijnt dus te bedoelen,nbsp;dal de moeder u4 het leggen van eene reeks van 4 cijcrennbsp;{of wel nè allen gelegd te hebben) op het laatste 24 nrennbsp;aanéén vertoeft, — Waarschijnlijk is dc bebrocijingst'jd ook

-ocr page 94-

86

De uitkruipende kindermijt is zeer vlug, goed ontwikkeld en reeds in staat zich zelve voort tenbsp;helpen, hoezeer zij slechts 6 pooten heeft. Mennbsp;vindt ze meermalen kort na het uitkruipen uit hetnbsp;ei in de mijtgangen; zij maken zich echter spoedignbsp;voort, en worden in verderen ontwikkelings-toestand zelden in de gangen meer aangetroffen. Eerstnbsp;14 dagen n4 het uitkruipen zou de menschen-kin-dermijt, volgens BourgüiGNON, gemetamorphoseerdnbsp;worden tot een volkomen insect (?), en 8 pootennbsp;krijgen, en dan ook eerst tot eijerleggen geschikt zijn.nbsp;Het 4° pooten paar vertoont zich eerst na een ver-vellings-pi’oces, waarover later uitvoeriger.

Men kan door ligten druk op het dekglaasje, bij beschouwing van een rijp ei onder het microscoop, soms het ei doen barsten. Men ziet dan denbsp;jonge mijt er vlug uit te voorschijn kruipen ennbsp;zich voortmaken, en neemt tevens waar, dat hetnbsp;eihulsel gewoonlijk aan symmetrische plaatsen openbarst. E/chstbdt beschrijft dit aldus, dat het hulsel aan de eene zgde van onder naar boven, ennbsp;aan de tegenovergestelde zijde van den top tot ongeveernbsp;op de helft openscheurt; zich vervolgens tezamen-vouwt en aldus eene figuur vormt, waaraan mennbsp;terstond het eihulsel erkent. Wij hebben er eenenbsp;van gevonden, van eenigzins andere gedaante dan

Lij de Menschen-scliurftmijt wel verschdlend , naar gunstigere ot minder gunstige omstandigheden. Voor de Paarden-schurft-mijten berekent UertWIC eene tijdruimte van 7—9 dagen;nbsp;voor de Schapcn-schurftmijten stelt Uering 10—15 dagen.

-ocr page 95-

87

de door ElOHSI£DT afgebeelde; zij bevindt zich op hetzelfde veld als onze afbeelding des mijtgangs.nbsp;(Zie flg. 2).

Faeces. Bij en om de eijeren in den mijtgang valt er terstond ook een groot aantal van meer ofnbsp;minder donkere, roestkleurige, kleine, meest ovale lig-chaampjes in het oog; zij zijn ongeveer lijn langnbsp;en Yjju lijn breed. Vooi’al talrijk zijn ze ook innbsp;de nabijheid van den anus der moedermijt, ennbsp;evenzeer binnen derzelver ligcbaam, van den anusnbsp;af in eene regte lijn naar boven, of, heeft de mijtnbsp;nog een ei in den buik, dan naast hetzelve ternbsp;zijde. Het zijn se- en excreta van het darmkanaal, hetwelk men volgens Eichsteoxs waarnemingen voortreffelijk duidelijk te zien krijgt, door denbsp;mijt met een weinig olie onder het dekglaasje tenbsp;bevochtigen, die dan wordt ingeslokt en den wegnbsp;volgt waar die ligchaampjes zich bevinden; mennbsp;kan ze daarom met Heiland en EiCHSiEDT faecesnbsp;noemen. Door azijnzuur, salpeterzuur, ammonianbsp;of aether worden ze niet opgelost.

Waar men deze faeces in een stukje huid waarneemt, kan men gerust eijeren of eihulsels innbsp;de nabijheid vermoeden en zoeken, en ook zondernbsp;eene schurftmijt te hebben waargenomen, de schurft-ziekte diagnostiseren.

Men ti-eft in de mijtgangen dikwijls ook gedeelten van mijten, voornamelijk kop, voor- en achterpootennbsp;aan, soms nog behoorlijk te zamenhangend; dit kunnen overblijfselen zyn van afgestorven mijten, of ooknbsp;wel van de oude, door ver veiling afgeworpene huid.

-ocr page 96-

88

Volgens Eichstedt echter ziet men nooit eene mijt in den mljtgang gedurende het proces vato ver-velling.

De achtereenvolgende ontwikkeling van het mij-tenei hebben wij niet geheel kunnen volgen, in enkele afbeeldingen echter het waargenomene voorgesteld (fig. 3). In het oogenblik, waarop de eijerennbsp;gelegd worden, bieden zij noch eenen vitellus nochnbsp;eene cicatricula aan; men ziet er niets aan dannbsp;• een vliesachtig hulsel, met eene vloeistof gevuld,nbsp;waarin kerntjes zweven (A). De alsdan eerstvolgendenbsp;veranderingen in hetzelve bestaan daarin, dat denbsp;vloeistof zich schijnt te scheiden en deels een minder doorschijnend ovaal vormt binnen jn het ei,nbsp;terwijl het om hetzelve heen iets meer doorschijnend wordt (B). Uit dit inwendige ovaal ontwikkeltnbsp;zich vervolgens aan den omtrek eene meer doorschijnende zona (C), en in de ruimte tusschen dezenbsp;zona en het eihulsel vormen zich zeer groote cellen , met eene vormlooze massa van korreltjes gevuld, die haar eindelijk in den geheelen omtreknbsp;opvullen (D).

Van de verdere ontwikkelingstrappen tot dat zich de bijna volkomen gevormde mijt binnen innbsp;het ei vertoont, kunnen wij geene bijzonderhedennbsp;van waarneming mededeelen; bijna volkomen ontwikkelde mijten zagen wij er velen; onze afbeeldingen (E) geven dezelve op dien brandpuntsafstand, waarbij de voorste helft van den embryonbsp;(kop, voorpooten, tot zelfs met derzelver zuignap-jes, enz.) vooral duidelijk is. De van Eichstedt

-ocr page 97-

89

overgenomene (F) geeft de, op eenen iets kleineren brandpunts-afstandzigtbare,achterste helft, waarvannbsp;vooral belangrijk zijn de over de buikoppervlaktenbsp;zich kruisende twee acliterpooten.

Over de jonge schurftmijt, kort na het uitkruipen uit het ei, is reeds een en ander gezegd; terwijl zij dan ‘/„—Vk! lijn lang en nbsp;nbsp;nbsp;lijn

breed is, ontwikkelt zij zich nu verder tot ’/„ lijn in lengte en ‘/,j lijn in breedte; van deze groottenbsp;vindt men ze echter zelden of nooit meer in dennbsp;mijtgang. In zamenstel verschillen ze hoofdzakelijk van de oudere mijlen door het ontbreken vannbsp;het achterste pootenpaar; de kop en 4 voorpootennbsp;komen overeen bij de jonge en bij de oude.

Omtrent het vervellings-prooes en wat daarmede in verband staat ontleenen wij de hoofdzaken aan Eichstedt, die hieromtrent het eerst uitvoerigere waarnemingen bij Menschen-schurftmijten heeftnbsp;medegedeeld, en geleerd, dat het niet enkel bestaatnbsp;in het afstroopen der oude huid, onder welke denbsp;nieuwe huid, geheel voltooid, de plaats der oude inneemt, maar dat het een veel dieper ingrijpend proces is dan eene eenvoudige spoedige af-schubbing der oude huid. Wij hebben het vervellen waargenomen bij Menschen- en Schapen-schurftmijten, en vooral allerfraaist ook bij kaas-mijten, die wij soms zoodanig aantroffen, dat hetnbsp;was, alsof zij eene 2- of 4pijpige bi’oek reeds halfnbsp;hadden uitgetrokken; het was de oude huid van denbsp;achterste helft des ligchaams met die der 2 of 4

-ocr page 98-

90

achterpooten er aan, al naarmate liet dc eerste ver-veiling was of eene latere.

Vóór dat het eigenlijke vervellen intreedt, vertoont de mijt eenen waren toestand van larve; zij is onopwekbaar en stil; de nieuwe deelen ziet mennbsp;door de huid henenschemeren; aehter den kopnbsp;namelijk een nieuwen kop en ter wederzijde hiervan de 4 nieuwe voorpooten, en evenzoo binnennbsp;de achterpooten 4 nieuwe achterpooten, reeds vannbsp;lange haren voorzien , welke men op den buiknbsp;gekruisd bijna tot aan de voorpooten naar bovennbsp;uit ziet steken. Men ziet, aldus het oude dier metnbsp;zijne pooten, enz., en binnen in hetzelve dennbsp;nieuwen kop en de 8 nieuwe pooten volkomen ontwikkeld (Fig. 5).

Dit vervellingsproces ondergaan de mijten meer dan eenmaal; de eerste maal verkrijgen zij er 2 pooten meer bij; men vindt echter ook Spootige mijtennbsp;in dezen toestand, zoodat men duidelijk de 8 oude,nbsp;en inwendig de 8 nieuwe pooten waarneemt (Fig. 6).

Is de mijt volkomen gevormd, dan barst de Imid, en de mijt kruipt er uit.

Soms ziet men de oude huid van de nieuwe mijt door eene zeer doorschijnende, schijnbaar onopgevulde, tusschenruimte afgescheiden, zoodat denbsp;nieuwe mijt zich geheel vrij in dezelve bevindt, ennbsp;de oude huid nog slechts beschuttende bedekkingnbsp;is, volkomen zooals de eijerschaal zich verhoudtnbsp;tot den doijer, zoodat er aan eene uitwendige beweging niet gedacht kan worden, en deze toestandnbsp;voorzeker met regt als larven-toestand beschouwd

-ocr page 99-

91

moet worden. Ook bij kaasmijten, en wel bij de nog niet volwassene achtvoetige, neemt men ditnbsp;waar. Zij liggen dan onopwekbaar, en doet mennbsp;er olie bij, zoo zwelt de uitwendige huid op, ennbsp;men ziet de nieuwe mijt geheel los binnen de oudenbsp;huid.

Gedurende de vervellingsperiode vindt men de schurftmijten nooit in de gangen; zij boren zichnbsp;op andere plaatsen in de epidermis en vervallennbsp;alsdan in den toestand van larve. Bij den menschnbsp;ontstaat op die plaats dan door den prikkel eennbsp;blaasje, in de bedekking van hetwelke, en wel innbsp;de weekere epidermislaag, meestal in den rand aannbsp;de basis van het blaasje, zich de vervellende mijtnbsp;bevindt. De vorming van dit blaasje is bij eenenbsp;minder gevoelige huid dikwijls niet in het oognbsp;vallende, zonder dat men nog eei'st eene inwrijvingnbsp;met groene zeep in het werk stelt.

Naar de opgave van BoürgdigkoN zou de eerste vervelling plaats hebben 15 dagen na het uitkruipen uit het eitje. — Behalve dat er met deze eerstenbsp;vervelling 2 pooten bijkomen, schijnt het ook, datnbsp;er nog meerdere wijzigingen in de zamenstelliug bijnbsp;plaats vinden. Zoo zoude de 6-pootige menschen-schurftmijt, niet 14 stekels achter op den rugnbsp;hebben, gelijk de 8-pootige, maar slechts 10 stekels; ook zouden eerst na de eerste vervelling dienbsp;orgaantjes, welke ErcHSTEDT vond,dat bij de mannetjes vooral zeer in het oog vallende waxen, ennbsp;die hij geneigd is voor penis en clüoris te houden, zich sterker ontwikkeld vertoonen.

-ocr page 100-

92

3quot;. Ouer den overgang van de eigene sehurftmijt van verschillende diersoortennbsp;op andersoortige dieren en op dennbsp;Mensch.

Terwijl in de sehurftmijt en derzelver voortplanting in de huid der dieren de sleutel gezocht moet worden ter oplossing van het geheele vraagstuk aangaande de besmettelijkheid van de schurft, zoonbsp;komt de tot nog toe aldus gestelde vraag; of denbsp;schurft van de eene diersoort door besmettingnbsp;op eene andere diersoort en op den Mensch kannbsp;overgaan? heden ten dage eigenlijk neder op denbsp;volgende ; 1°. kan van eenig schurftig dier denbsp;eigene sehurftmijt ovefgaan op een andersoortignbsp;dier of op den Mensch, en bij deze wederomnbsp;schurft teweeg brengen? en lquot;. Plant zij, overgegaan op de huid van een andersoortig dier ofnbsp;de7i Mensch, zich daarin ook voort door eijeren,nbsp;enz. ?

Hierdoor wordt het duidelijk, dat, gelijk wij reeds vroeger ter loops opmerkten, geene enkele waarneming van besmetting door schurft als volkomennbsp;geldig mag aangenomen worden, tenzij de waarnemer op den besmetten Mensch of het besmette diernbsp;de eigene sehurftmijt gevonden hebbe van dat dier,nbsp;hetwelk de besmetting zou hebben aangebragt, —nbsp;en hieruit volgt, dat het aantal van de tot nu toenbsp;opgegevene besmettings-gevallen van schurft aanzienlijk verkleind wordt, en er eigenlijk nog geenenbsp;gevallen van besmetting als stellig mogclijk mogen

-ocr page 101-

93

worden aangenomen dan door de schurft van het Paard, het Schaap, de Kat, het Rund, den Gemsnbsp;en den Mensch, terwijl die door de schurft vannbsp;den Houd, het Zwijn, den Vos, den Wombat,nbsp;het Konijn en den Kameel nog slechts als waarschijnlijk mogelijk, en die door de schurft van dennbsp;Leeuw en den Ezel als zeer twijfelachtig moetennbsp;beschouwd worden.

Wij hebben gemeend, even als de Hoogleeraar NüMAN, in het vorige deel van dit Magazijn, (V.nbsp;Deel, II. Stuk, hladz. 410—412) opditpunt bijzonder de aandacht te moeten vestigen, om denbsp;verwarring van begrippen, die hieromtrent heersch-ten. Zoo uit Levin (’) b. v. het vermoeden, datnbsp;slechts bepaalde soorten van schurft, en deze nognbsp;slechts alléén bij bepaalde diersoorten en verdernbsp;waarschijnlijk slechts in een bepaald stadium dernbsp;ziekte, besmettend zouden zijn, en hij vreest denbsp;aanname der meening, dat in den overgang vannbsp;de schurft mijt de hoofdvoorwaarde der besmettelijkheid gelegen is. Ondertusschen weten wij, datnbsp;er slechts ééne soort van schurft is, namelijk denbsp;scabies sarcoptica of mijten-schurft, en dat dezenbsp;scabies satcoptiGa,m welk stadium dezelve verkeenbsp;ren, welken wm zij ook hebben moge, hoe poly- 1

1

J. Levin. Yergleichcnde Darslellung der von den Haus-thieren auf Menschen Uebertragbaren Krankheiten, Berlin, 1839. § 114. — Eene vertaling hiervan, door J. Jennes, verscheen te Zwol, 1846. Jennes heeft zeer te regt aan g 114nbsp;een bijvoegsel toegevoegd , dat tot een tegenovergesteld resultaat voert.

-ocr page 102-

94

morph ze ook in één individu en op dcnzelfden tijd moge zijn, zichzelve immer homogeen blijft en der-zelver besmettelijkheid niet afhangt van het aanwezen van puisten of anderen uitslagsvorm, maarnbsp;alléén van de schurftmijt en derzelver voortplanting.

Zoo zouden, volgens Rittbr (‘) en anderen, veelvuldige waarnemingen geleerd hebben, dat denbsp;schurft kan overgaan ;

«iet alléén

^van het Paard n het Schaap (?)

» de Mat » het Rund

o den Hond V cp den Mensch.

» het Varken maar ook ¦é » den Marneelnbsp;» den Leeuwnbsp;» het Muildier

Dat hier verwarring heerscht, valt in het oog. Nadat wij dus boven aangaven, wat, aangaandenbsp;de besmettingsgevallen van verschillende diersoortennbsp;door schurft, als stellig mogelijk, wat als waarschijnlijk mogelijk, wat als twijfelachtig, beschouwdnbsp;worden kan, is het nu noodig te onderzoeken, watnbsp;op grond van waarneming en logische inductie stellig zeker,en wat waarschijnlijk is. Hierbij moeten,nbsp;als de voornaamste bron voor stellige waarheid, denbsp;opzettelijk hierover in het werk gestelde inentings-proeven het allereerst geraadpleegd worden 5 vervol-

(') D'. B. RiTTEa, von den Krankheitcn, wclche sich von den Thiercn auf den Menschen üherpflanzen lassen,— ooknbsp;vertaald en vrij bewerkt, cn mot aantcck. enz, vermeerderdnbsp;door F. C, UEEUEirER, Amersfoort, 1847.

-ocr page 103-

95

gens nog slechts alléén die toevallige waarnemingen, waarbij de schurftmijten aaar waarde zijn in aan-mcrkinggekomen. Als bron van eenige waarschijnlijkheid mogen gelden de meer uitvoerige toevalligenbsp;waarnemingen, maar alléén nog maar van dienbsp;dieren, waarbij het zeker is, dat eene eigenenbsp;scliurftmijt voorkomt.

Terwijl wij dit onderzoek voor de bijzondere gevallen gepaster hij de behandeling der eigenenbsp;schurftmijten in het bijzonder zullen instellen,nbsp;willen wij hier voorloopig en alléén bij wijze vannbsp;algemeen overzigt het weinige zekei’e en het waarschijnlijke dienaangaande opgeven.

Wy weten namelijk nog slechts alléén dit :

1”. Dat mei stellige zekerheid Ae eigene schurft^ mijt kan overgaan :nbsp;van den Mensch op het Paard,nbsp;t) het Paard » den Mensch (*).

1) de Kat » den Mensch,

2quot;’ Dat niet zonder waarschijnlijkheid (^) de eigene scliurftmijt ook kan overgaan :nbsp;van het Paard op de iroe(?), het Schaap p) en den (?).nbsp;» » Schaap » den Mensch het Kalf iiH) cade Geit {‘ll).

(') Zij graven hier wel gangen, doch schijnen zich niet voort te planten; met derzelver afsterven geneest ook dcnbsp;schurftuitslag. Zij kunnen ook van den eenen Mensch opnbsp;anderen overgaan (Greve en Hertwig).

(®) Het tecken (?) duidt eenen minderen graad van waarschijnlijkheid aan; het tecken {?!) eenen geringen graad van Waarschijnlijkheid, die, door de negatieve resultaten van opzettelijke proefnemingen met overbrenging van de eigenenbsp;schurftmijten, nog verminderd wordt in waarschijnlijkheid.

-ocr page 104-

9G van de Kat op den Uond (?), het Paard, het Schaap (?)nbsp;en de Koe.

71 het Rund » den Mensch (?!).

3°. Dat de eigens schurftmijt waarschijnlijk niet kan overgaan ;

van het Paard op het Schaap [l], denE2et(?), den Bond{f], de Kat en de Geit.

B het Schaap » den Mensch (?), het Paard, de Koe (?), den Bond en de Geit (?).

» het Rund » het Paard, den Ezel en den Bond,

4“ Dat, indien bij de volgende eerst te noemen dieren eene eigene schurftmijt bestaat, deze mis~-schien kan overgaan :

van den Bond op den Mensch, [het Schaap, defi'oeenden Dromedaris {?)).

B nbsp;nbsp;nbsp;het Zwijnnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Mensch.

» nbsp;nbsp;nbsp;den Fosnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bond, het Paard en het Schaap (?).

* nbsp;nbsp;nbsp;den Wombatnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Mensch,

B nbsp;nbsp;nbsp;denii'ameeJnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Mensch.

5°. Dat men nog niets zekers weet van den over-

gang eener eigene schurftmijt

van den Ezel 1 nbsp;nbsp;nbsp;...

, i op andere dieren.

B B Leeuw j

6quot;. Éindelijk schijnen meelmijten op de Kat te kunnen overgaan , en bij deze een schurftachtig uitslag te weeg brengen.

Uit het gegeven overzigt blijkt, dat, alhoewel de meeste medegedeelde gevallen van besmettingnbsp;van andersoortige dieren door eenig schurftig diernbsp;tot heden toe niet aanneembaar zijn, het echternbsp;zeker is, dat van enkele dieren toch de eigenenbsp;schurftmijt op een andersoortig dier of op dennbsp;Mensch kan overgaan; ook brengt zij dan hier-

-ocr page 105-

97

op cene schurflachiige aandoening der huid ie weeg.

De 2quot; vraag : » of %tj zich op dien vreemden bodem ook voortplant door eyeren, enz,?'’’ isnbsp;van hoog belang, omdat daarvan de beoordeelingnbsp;afhangt van het wezentlijke van het ziekte-proces dernbsp;besmettings-schurft door andersoortige dieren. On-dertusschen kan die vraag tot heden toe noch volstrekt toegestemd, noch volstrekt ontkend worden;nbsp;men heeft dit tot heden toe nog niet waargenomen.nbsp;Waarschijnlijk echter moet zij worden ontkend.nbsp;Want, ofschoon bij Hertwig’s inenting van de Paar-den-schurftmijt op den Mensch wel inboring dernbsp;schurftmijten en vorming van mijtgangen plaatsnbsp;had, zoo was de aldus te weeg gebragte dievenschurftnbsp;toch slechts eene voorbijgaande aandoening, dienbsp;spoedig van zelve (waarschijnlijk nadat de mijtennbsp;haren natuurlijken dood gestorven waren en dusnbsp;de oorzaak voor schurft ophield, gelijk ook reedsnbsp;Grkve in zijnen tijd zeer juist opmerkte (*)) genas;nbsp;en de twee eijeren,welke Hertwig 32 uren nadennbsp;aanvang der proef op de huid waarnam, zoudennbsp;‘waarschijnlijk ook wel gelegd geworden zijn, wanneer de bevruchte moedermij ten op een stuk papiernbsp;waren bewaard geweest; althans is het niet gebleken, ja zelfs onwaarschijnlijk, dat die eijeren totnbsp;ontwikkeling zijn gekomen in de huid.

(') GnEVE, Erfahrungeh u. Seobachtüngen über die Krankh. der Hausthiere in VergUich mit den Krankh, der Menschen.nbsp;Oldenburg, 1818, I. Td. S. 77.

VI. Dl. nbsp;nbsp;nbsp;7

-ocr page 106-

98

Trachten wij, uit de vele negatieve resultaten van opzettelijke proefneming en van de waarnemingen aangaande den overgang van de Schapen-schurftmijt op den Mensch, en uit de vele positieve resultaten dienaangaande van de Paarden-schurftmijt, eenig waarschijnlijk juist besluit tenbsp;trekken, dan voert ons dit tot het vermoeden^nbsp;dat de menschelijke huid meestal wel de voorbe^nbsp;schikkende voorwaarden bezit ter opname dernbsp;Paarden-schurftmijt, doch daarentegen in het algemeen de voorbeschikkende voorwaarden ter opname van de Schapen-schurftmijt mist; dat zijnbsp;echter, Aoeaeer voorbeschikt tot opname dernbsp;Faarden~schurftmijt, een niet geschikte bodemnbsp;schijnt tot de ontwikkeling van der%elver eijeren,nbsp;en dus ook niét tot deramp;elver voortplanting.

Dergelijk aanwezen of ontbreken van voorbe-schiktheid der huid ter opname en voortplanting der schurftmijten wordt reeds ontdekt bij dennbsp;overgang derzelve op gelijksoortige dieren; hoeveelnbsp;meer moet zij niet als mogelijkheid woi-den aangenomen bij den overgang der eigene schurftmijt opnbsp;eenig andersoortig dier en den Mensch?

Dat men hierbij ook in den aard van de verschillende soort van eigene schurftmijten eene meerdere of mindere voorbeschiktheid om langnbsp;voort te leven, en te tieren buiten haren moederlijken bodem ^ zoeken moet, is wel waarschijnljk;nbsp;echter schijnt dit van ondergeschikt jelang; wantnbsp;zoo deze voorbeschiktheid bij eenigeschurftmijtsoortnbsp;groot is, dan is zulks bij de Schapen-schurftmijt,

-ocr page 107-

99

die 20 en ïneer dagen, van de schapenhuid verwijderd, voortleeft; ze is dus wel taal van leven, en tochnbsp;brengt zij misschien bij geen enkel ander diernbsp;dan bij het Schaap, de schurft te weeg.

Twee andere opmerkingen, die wij hier gewigtig achten, zijn deze : vooreerst schijnt de besmet-tingsschurft door de Paarden-schurftmijt veel spoediger te ontstaan op den Mensch (namelijk reedsnbsp;binnen 2 dagen) dan op een ander Paard, (hiernbsp;namelijk eerst na 7—10 dagen), en ook spoedigernbsp;dan die op eenen anderen Mensch door de Men-schen-schurftmijt (hier namelijk eerst na 8 dagen).nbsp;Waar zij dus te huis behoort, brengt de schurft-mijt langzamer de huidziekte te weeg, dan daar,nbsp;waar zij eigentlijk vreemd is. Vervolgens geneestnbsp;de besmettings-schurft in het laatste geval spoediger en van zelve, terwijl zij in het eerste gevalnbsp;langer voortduurt, en niet van zelve geneest.nbsp;Hieruit blijkt, da^ de besmettingsschurft van.nbsp;ongelijksoortige dieren waarschijnlijk als eennbsp;geheel ander %iekelijk proces moet beschouwdnbsp;worden, dan die van gelijksoortige dieren; zijnbsp;mogen eenigermate isomorph zijn, homogeen zijnnbsp;die ziekte-processen niet. Wanneer wij verder toegeven , dat de genuine schurft, door de eigenenbsp;schurftmijten op de respectieve dieren voortgebragt,nbsp;haar ontstaan alléén aan wij^es-mijten te dankennbsp;heeft, omdat deze zich door eijeren kunnen voortplanten , ep dat mannetjes-mijten enkel eene plaatselijke, en met het leven van de mannetjes-mijtnbsp;voorbijgaande, huidaandoening geven kunnen,

-ocr page 108-

100

welke niet als genuine schurft pleegt beschouwd tc worden, zoo zoude hieruit volgen, dat het wesen-lijhe van hei %iekte-proces der besmet lings-sckur/tnbsp;door ongelijksoortige dieren %ijne analogie nietnbsp;in de genuine schurft laat terugvinden ^ maarnbsp;alleen in die schurftachtige huid%iekte, welkenbsp;door overgang of overdraging van eigene mannetjes-schurftmijten op de respectieve diersoortnbsp;kan worden voortgebragt.

En hiermede de hoofdpunten van de Natuurlijke Geschiedenis der Schurftmijten in het algemeennbsp;besluitende, gaan wij over tot de behandeling der

Natuurlijke Geschiedenis der eigene schurftmijten voor elke diersoort in het bij%ander.

Terwijl wij hier eigenlijk alleen over de eigene Schurftmijt van het Paard, het Schaap, het Rund,nbsp;den Gems, de Kat en den Mensch te handelennbsp;hebben, zullen wij in een Aanhangsel hiertoe hetnbsp;noodzakelijke en belangrijke mededeelen aangaandenbsp;de twee aangegevene ettermijt-soorten en de species dubiae.

I. Paarden-schurftmyt, Sarcoptes Equi. Plaat /ƒ, fig, J en 2.

Voornaamste Beschrijvingen en Afbeeldingen. Kersting, reeds vóór 1784.

Gohikr, Mém. et Observ. sur la Chir. et la Méd. vétéfin. IL 1816, p. 219—224. (Met afbeeldingen, door M. ue Saini-Diüier.)

-ocr page 109-

lOl

Foübnibk, Diet, des Sc. méd. XVH. 1816, p. 203. (Slechte afbeelding van Bosc).

Baspail, Lancette, 1831, 13 August, — en Nouv. Syst. de Chim. microsc. Tab. X, fig. 7—10, — voorts Hist, nat.nbsp;dc rins. de la Gale, Tab. II, fig. 3. (Slechte afbeelding).

Hbrtwig , üeber die Kratz- oder Raudemilben, Taf. II. fig. 6 en 7. (Gebrekkige [afbeeldingen voor de achterpooten, haren , enz., eu in strijd met de daartoe behoorende uitvoerigerenbsp;beschrijving.) — Deze verhandeling, oorspronkelijk in Gürltnbsp;u. Hgriwig’s Magaz. f. d, gesammte Thierheilkunde, 2® Heft,nbsp;1833, is later vermeerderd en afzonderlijk uitgegeven als 2®nbsp;Aufi. met GüRtT’s Yergleich. ünter», über die HautdesMen-schen, u. s. w. Berlin, 1844. Zie aldaar S. 33.

Bering, in de boven reeds meermalen aangehaalde verhandeling, Tab, XLIII, fig. 1 en 2.

Gervais, Ann. d. Sc. Nat. 1841. (Met afbeelding).

Duiarbin, 1’Observateur au microscope, 1843. (Met afbeeldingen).

NërEe Got, Thèse pour Ie doet. en Méd. Paris, 1844, 12 Juin; — en het uitvoerige uittreksel hiervan in het Recueilnbsp;de Hlédec. vétérin. pratique. Tom. I. 3® Serie, Paris. 1844.nbsp;pag. 432 en 497.

Algemeene beschrijving naar Hering.

Ligohaam rondachtig of ovaal, van voren toegespitst, soms ter zijde een weinig ingesnoerd, bijna zonder haren, glanzend, witachtig.

Kop kegelvormig, snuit op de wijze van een perspectief uitschuifbaar, met 4 korte, haarvor-mige,palpae, waarvan er 2 boven en 2 van onderen ontspringen.

Poolen 8; de beide voorste paren van den rand des ligchaams uitgaande, even lang, 6-ledig, metnbsp;kortgesteelde hechischijven; het 3“° paar evenzeernbsp;6-ledig, van twee zeer lange haren en eene hecht-

-ocr page 110-

102

schijf voorzien; het 4'*” paar onvolkomen, in twee korte haren (somlyds met eene weinig ontwikkeldenbsp;(verkümmerten) hechtschijf) eindigende.

Het achterlijf afgerond, hij hel wijQe eenvoudig, bij het mannetje met 2 kleine behaarde uitsteekselsnbsp;voorzien.

Maximum van I^engte 0,220 lijn, van Breedte 0,160 lijn.

De grootte van deze schurftmijt, evenzeer als vele andere aan dezelve waar te nemen eigenschappen,nbsp;h. v. aantal van poolen, snelheid van bewegingen,nbsp;de aan den rand des ligchaams zigtbare insnoeringennbsp;en uitpuilingen, enz., kunnen naar omstandighedennbsp;van ouderdom, opvulling des buiks, druk door hetnbsp;dekglaasje, enz. verschillen. Somtijds bedraagt denbsp;lengte het dubbele der breedte, vooral bij deman-metjes; soms zijn de wijfjes even breed als lang,nbsp;als zij jongen bevatten. De bewegingen zijn doorgaans langzaam en moeijelijk; worden echter bijnbsp;verwarming, door beademing, vlugger. Aan nognbsp;niet volwassenen neemt men slechts 6 uitgestrektenbsp;poolen waar. — Aan dergelijke bijomstandighedennbsp;is wel hoofdzakelijk het verschil op sommige punten van waarneming tusschen geachte onderzoekers,nbsp;als Hering en Hertwig, toe te schrijven. Echternbsp;kan men hieruit niet begrijpen de tegenspraaknbsp;tusschen HertwIG’s afbeeldingen en zijne uitvoerige beschrijving derzelve; afgezien van dc plaatsingnbsp;der hechtschijven heeft bij stellig de achterpooten

-ocr page 111-

103

van hel wijfje aan het achterlijf van het mannetje geplaatst, en de binnenste achterpooten van hetnbsp;mannetje, die men aan het wij^e weêrvindt, zijnnbsp;stellig veel te lang, enz.

Mannetjes-miji.

Het ligchaam van de mannetjes-mijt is in den volwassen toestand ongeveer, naar Hertvvig ‘/jj lijnnbsp;lang, en Vis breed, naar Hbring 0,220 lijnnbsp;lang, en 0,160 lijn breed; de dikte des ligchaamsnbsp;is iets meer dan de */» breedte; rug en buik zijnnbsp;matig gewelfd.

Het geheele lyf is met eene perkamentachtige, zeer taaije huid overtrokken, welke onder het microscoop eene menigte van fijne sleuven en verhevene lijnen naast dezelve vertoont.

Op den rug loopen deze sleuven meestal dwars, en aan de zijden des hjfs gedeeltelijk naar de lengte.nbsp;Behalve dit ziet men op den rug eenige knobbelachtige verhevenheden, en op elke zijde derzelvenbsp;eene donkere, halfmaanvormige, lijn (waarschijnlijknbsp;óf eene verdieping óf een ondoorzigtbaar, door denbsp;huid henenschemerend, ingewand); en meer naarnbsp;voren, ongeveer op die plaats, welke bij anderenbsp;dieren aan het schouderblad beantwoordt, bevindtnbsp;zich een tamelijk lang, stijf haar.

Aan elke zijde van het lijf, ongeveer aan het begin van het achterste derdedeel van hetzelve,nbsp;staan nog twee andere haren, waarvan het eenenbsp;zeer kort is, doch het andere zoo lang als denbsp;breedte des ligchaams.

De buikzijde des ligchaams vertoont de verhevene

-ocr page 112-

104

en diepe strepen even als op den rug, meestal in halfcirkelvormige rigtingen; daarenboven ziet mennbsp;aan het voorste gedeelte van het lijf aan elke zijdenbsp;twee roodachtige strepen, van welke de twee binnenste tusschen de kop en het eerste paar voor-pooten, de twee buitenste tusschen het eerste ennbsp;tweede paar voorpooten beginnen en tot ongeveernbsp;in de midden van het lijf naar achter toe zichnbsp;voorlzetten; de beide binnenste schijnen op denbsp;helft van hare lengte zamen te vloeijen of als hetnbsp;ware door eene dwarsband vereenigd.

De kop bevindt zich aan het midden van den voorrand des ligchaams, wordt echter nietnbsp;door denzelven bedekt. Hij bezit eene kegel- ofnbsp;snuitvormige gedaante, en zijne spits is een weinignbsp;naar onder gerigt; de lengte bedraagt tusschennbsp;en Vsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lengte des lijfs, de dikte is een

weinig grooter dan die der voorpooten aan hun begin.

De doelen van den hek zijn nog niet genoegzaam bekend : het schijnt echter, dat hier een tweevoudige toestel voorhanden is, namelijk één voor het inhoren in de epidermis, en één voor het opzuigennbsp;der voedingsstoffen. Voor het opzuigen der voe-dingssloffen ziet men aan de onderzijde des kops,nbsp;aan de plek, die ongeveer aan de onderlip zounbsp;kunnen beantwoorden, eenen rondachtigen, naarnbsp;het ligchaam heen iets dikkeren, snuit, wier spitsnbsp;geheel afgeplat en in het midden van eene kleinenbsp;verdieping voorzien is. Dezelve staat eenigzinsnbsp;naar onder gerigt; maar kan echter willekeurig


-ocr page 113-

105

naar alle zijden henen in tamelijke mate bewogen en ook iets verkort worden.

Voor het inboren in de epidermis bevinden zich boven dezen snuit, als het ware zooals eenenbsp;gespletene bovenlip, twee horizontaal naast elkan der liggende stekels (‘), welke van hoornachtigenbsp;zelfstandigheid gevormd zijn, en eenigzins doennbsp;denken aan de twee bladen van eene spitse schaar.nbsp;Deze kan het dier 1°. zijdelings van elkandernbsp;«^bewegen, bijna in de geheele breedte des kops,nbsp;en tegengesteld ook weder geheel tot elkandernbsp;doen naderen, zoodat zij in dit laatste geval eennbsp;enkel ligchaam schijnen uit te maken, en de tweenbsp;stukken slechts door eene kleine sleuf in het midden aangeduid worden ; — 2'’. naar hoven toenbsp;bewegen, d. i. van den snuit verwijderen, en zenbsp;ook weder naar dezen heen voeren, eveneens alsnbsp;de eene kinnebak zich tegen de andere aanlegt; —nbsp;eindelijk 3°. 7iaar voren doen uitschuiven, en welnbsp;beiden te gelijk of eene enkele alléén, en ook weder naar achter terugtrekken; bij het sterkste uitschuiven steken zij ongeveer ‘/a van de lengte desnbsp;kops voor den snuit uit, en bij het sterkste terugtrekken worden zij geheel onder het bovenste gedeelte van de huid van den kop verborgen. Daarnbsp;echter deze huid eenigzins doorschijnend is, zoonbsp;ziet men vaak door dezelve heen de teruggetrokkenenbsp;ondoorschijnende stekels, als twee donkere breede

(') Eichsiedi noemt dit bij de menscheii-schurftmijt twee lappen.

-ocr page 114-

106

lijnen digt naasl elkander liggen in het voorste gedeelte des kops.

Als men het diertje in benaauwdheid brengt, (vooral door hetzelve met een dun en ligt glas- ofnbsp;mica-plaatje te bedekken en dit ligt te drukken, ofnbsp;door er dan een druppel water onder te laten loo-pen, waarin het dreigt te verdrinken) dan gerakennbsp;de genoemde stekels zeer sterk in werking, en dannbsp;vooral krijgt men nog een derde onder en tusschennbsp;hen gelegen dunlijnig orgaan te zien, hetwelk hetnbsp;' snel tusschen de stekels door uitsteekt en inhaalt.nbsp;Hoezeer onbekend, welke deszelfs beduiding zij,nbsp;willen wij het den naam van angel geven (‘).

Kopharen, en%. Naast de inplanting van de stekels aan den kop staat aan elke zijde van denzelven eennbsp;kort, fijn maar stijf baar, met deszelfs punt naarnbsp;voren en buiten gerigt, — iets meer naar buiten ennbsp;boven bevindt zich een tweede, nog korter haar.—nbsp;Boven dit tweede haar ziet men aan elke zijdenbsp;des kops, zeer nabg den rand van denzelven, eenenbsp;eenigzins gewelfde uitstekende, doorschijnende ennbsp;met eene donkere lijn omgeven stip, die Hertwignbsp;voor het oog houden zou, hetgeen echter nognbsp;volstrekt niet is uitgemaakt. — Op eenen geringennbsp;afstand achter genoemde stippen ziet men hetnbsp;overige gedeelte van den kop veel dikker, dan het

(‘I Deze 3^ ongepaarde toestel, die behalve de 2 bovengenoemde aanwezig is, is door de meeste waarnemers over het hoofd gezien; wij zagen denzelven ook bij de kaasmijtnbsp;en raenschcn-schurftmijt.


-ocr page 115-

107

voorste; het staat hier met hetgeen Hertwig hals noemt, en hetwelk even zoo dik is, in verbinding,nbsp;en dit is slechts door zijne, naar alle zijden henen,nbsp;vooral echter naar onder heen te bemerken, bewegingen te onderscheiden. Aan de onderzijde vannbsp;den hals, kort voor het intreden van denzelvennbsp;in het ügchaam, ziet men meerdere donkerroodenbsp;punten in onregelmatige plaatsing naast elkander.

Van de 4 Voorpooten steken er twee aan wederzijde van den kop uit het ligchaam, naar voren en een weinig naar buiten gerigt, uit. Ze zijnnbsp;volkomen van gelijken vorm en zamenstelling;nbsp;derzelver lengte komt tamelijk met de breedte vannbsp;het ligchaam overeen, en bedraagt het dubbelenbsp;der lengte van den geheelen kop; de dikte is digtnbsp;bij het ligchaam ongeveer Vj der dikte van dennbsp;kop aan deszelfs zwaarste gedeelte; zij neemt echternbsp;tot het uitei’ste uiteinde steeds meer en meer af,nbsp;zoodat het uiteinde bijna geheel puntig schijnt.nbsp;Elke poot bestaat naar Hertwig uit 4, naar Herikgnbsp;uit 6, volgens Nérée Got uit 5, duidelijk afgescheidene geledingen, van welke de eerste (d. i. dienbsp;nabij het ligchaam) gedeeltelijk door eene kleinenbsp;harde schcede is ingesloten, waarin zij zich uit- ennbsp;inwaarts beweegt. De geledingen zelve bestaan uitnbsp;eene vaste, perkamentachtige, met fijne schubbennbsp;bezette huid, welke veel harder is dan de huidnbsp;van het borstharnas. De beide eerste geledingennbsp;zijn elk met een tamelijk lang haar bezet; het 3quot;nbsp;lid heeft twee kortere haren, en aan het 4' bevindtnbsp;zich benevens drie haren eene scherpe, naar onder


-ocr page 116-

108

en achter gekromde, hoornachtige nagel, en naast dezelve de boven reeds vermelde hecMschijf. Dezenbsp;laatste heeft een steel, welke ruim zoo lang is alsnbsp;het ‘/j deel van den geheelen poot, en derzelver diktenbsp;is onder het microscoop dubbel zoo groot als eennbsp;haar der poolen; die steel is drieledig, en vooralnbsp;aan derzelver aanhechting, onder de nagel aan hetnbsp;laatste lid van den poot, zeer bewegelijk. DeAecAf-schijf zelve bestaat uit een fijn, doorzigtig, vlies,nbsp;en is in uitgespreiden toestand driemaal zoo breednbsp;als de steel, doch in den zamengetrokken toestandnbsp;slechts weinig breeder dan de steel.

Van de 4 aohterpooten zitten er 2 aan elke zijde van hetligchaam, nagenoeg aan het begin van hetnbsp;laatste Yj gedeelte van hetzelve zoodanig, datnbsp;het eene zich meer naar buiten, het andere meernbsp;naar binnen, onder het ligchaam bevindt. Bij hetnbsp;mannetje zit de buitenste achterpoot bijna geheelnbsp;aan den buitensten rand van het ligchaam; zij isnbsp;zoo lang als het geheele ligchaam, even zoo sterknbsp;en geheel zoo gebouwd als de voorpooten, ook aannbsp;het uiteinde van eene heehtschijf, en daarenbovennbsp;nog van een paar zeer sterke haren voorzien,nbsp;waarvan het eene iets meer dan tweemaal zoo langnbsp;is als het ligchaam , en bij het loopen, gewoonlijk innbsp;verschillende rigtingen gekromd, wordt achternanbsp;gesleept. — De binnenste aohterpooten van hetnbsp;mannetje zijn korter en kleiner dan de buitenste,nbsp;onduidelijk geleed, en hebben twee korte eindharen ;nbsp;de heehtschijf ontbreekt.

Marmelijke genitalia kon Hertwig niet onder»


-ocr page 117-

109

sclieideii; alleen slechts twee kleine, ronde, donkere ¦vlekken aan de onder vlakte des ligchaams, aan weêrs-zijde naast de middenlijn van hetzelve en digtbij dennbsp;anus. De anus bevindt zich aan het einde vannbsp;het ligchaam tusschen twee wratvormige uitsteeksels^ welke beiden met drie haren bezet, en vooralnbsp;bij de copulatie zeer zigtbaar zijn. Zoowel dezenbsp;knobbeltjes alsmede de haren zijn bij het mannetjenbsp;dubbel zoo zwaar en zoo lang als bij het wijfje.nbsp;Wijfjes-mijt.

De wijfjes-paarden-schurftmijt is aan den ko^ en aan de 4 voorpooten in allen opzigte bijna volkomen gelijk aan het mannetje. Het ligchaam isnbsp;echter Y, langer (ongeveer Ya hjn lang), bijna geheel ovaal, en niet zoo bogchelig, door bevruchtingnbsp;bijna kogelrond. Beide achteipooten zitten ondernbsp;het lijf naast elkander; ze zijn korter en mindernbsp;sterk dan die van het mannetje, ongeveer slechts Ytnbsp;zoo lang als het ligchaam. De buitenste achterpootnbsp;heeft twee bijna even lange cindharen, die echternbsp;naauwlijks half zoolang als die van het mannetje zijn,nbsp;en zoowel de nagel als de hechtschijf ontbreken stellig. De binnenste achterpoot is korter en dunner,nbsp;echter meer volkomen, bezit een rudiment van eennbsp;nagel, en verder, naar de opgave van HERTWtG ennbsp;Goï (Bering geeft ze niet op), eene heohtsehijfhï;\nanbsp;geheel zoo als aan de voorpooten, en nevens dezelvenbsp;een Gjn eindhaar, bijna zoo lang als de pootnbsp;zelf. De anus zit terzelfde plaatse als bij hetnbsp;mannetje; ook ziet men regts en links aan hetnbsp;einde van het ligchaam twee kleine bogcheltjes,

-ocr page 118-

no

waarvan elk met drie korte en fijne haren bezet is. Genitalia zijn ook bij het wijfjen niet duidelijk waar te nemen, en als bewijs, dat dit laatst-beschreven dier het wijfje is, kan men slechtsnbsp;dit aanvoeren, dat men onder het microscoop somtijds eijeren van hetzelve ziet afgaan, en dat het,nbsp;op de huid van een gezond paard overgebragt,nbsp;jonge mijten voortbrengt en de schurft voortplant,nbsp;welke beide teekens bij het als mannetje beschreven diertje niet voorhanden zijn.

De kleur der mijten is, bij beschouwing met het bloote oog, bij de mannetjes aan het ligchaamnbsp;gedachtig-wit en glanzend, bij de wijfjes meernbsp;helder wit en evenzeer glinstei-end. De kop en denbsp;pooten zijn bij beide geslachten roodachtig, bijnanbsp;roestkleurig, bij de mannetjes echter altijd donkerder dan bij de wijfjes. Onder het microscoopnbsp;vertoont zich het ligchaam van het mannetje groo-tendeels vuil geel-roodachtig, en onder en na denbsp;copulatie vertoont zich, eenige dagen achtereen, aannbsp;het achterste einde van den rug, naar den anus toe,nbsp;eene geheel donkerroode vlek. Het ligchaam vannbsp;het wijfje vertoont zich onder het microscoop bijnbsp;helder licht altijd iets meer naar het wit-blaauw-achtige overhellende. De hechtschijven zijn bijnbsp;beide geslachten witachtig en doorschijnend.

Het aantal der wijfjes schijnt veel grooter te zijn dan dat der mannetjes; want men vindtnbsp;onder een groot getal van mijten gewoonlijk 6—10nbsp;wijQes tegen 1 mannetje. Zeer vele wijfjes loopennbsp;dan vrij alleen om, en als het ware of zij overtollig

-ocr page 119-

Ill

waren; terwijl de mannetjes meest in actu copu-lationis zijn, en veel zeldzamer geheel alleen.

De copulatie geschiedt dikwijls zeer snel. Herx-WIG nam dikwijls bijna terstond vereeniglng van verscheidene paren waar, nadat hij eenige afgezonderde mannetjes en wijfjes op een stuk papiernbsp;had laten omloopen. Het mannetje legt daarbijnbsp;zijn achterste deel tegen het achterste deel vannbsp;het wijQe, en wel zoo, dat de beide knobbeltjes, welke zich naast den anus van het mannetje bevinden, op den rug van het wijfje komen te liggen. Deze knobbeltjes zwellen naar allenbsp;rigtingen zeer sterk aan, en worden bijna nog eensnbsp;zoo groot als zij te voren waren; zij liggen echternbsp;slechts los op den rug van het wijfje, en verschuiven bij verschillende bewegingen ligtelijk naarnbsp;alle zijden. (Zie PI. II. fig. J, alwaar b den omtrek van het wijfje voorstelt, waarvan bij c denbsp;kop is). Daarentegen schijnt onder elk knobbeltje een mannelijk lid naar achter uit en totnbsp;het wijQe over te gaan; want slechts aan dezenbsp;beide plekken zijn de diertjes vereenigd, en wanneer men ze gedurende de copulatie op den rugnbsp;legt, zoo ziet men onder de wratten een doorschijnender deel zich van het eene dier tot hetnbsp;andere uitstrekken, even als een baud (pern’s/*)• Ditnbsp;deel is taai en laat zich door het uit elkandernbsp;trekken der mijten tamelijk sterk uitrekken, zoodatnbsp;dan tusschen derzelvcr achtersten in de middennbsp;eene kleine, volkomen vrije, tusschenruimteontstaat,nbsp;zonder dat er verscheuring plaats grijpt. Slechts

-ocr page 120-

112

door dit dubbele deel houden de mijten zich gedurende de geheele copulatie aan elkander vast, en volstrekt niet tevens met de achterpooten, zoo-als sommigen hebben gemeend; want de achterpooten van het mannetje, zoowel als van het wijfje,nbsp;blijven geheel vrij.

Hel wflQe is gedurende de geheele copulatie zeer passief, bijna in eenen toestand van verstijving;nbsp;het laat den kop naar onder zakken, kromt de viernbsp;voorpooten onder het lijf, blijft volkomen bewegingloosnbsp;(flg. 1. 6), en laat zich van het steeds opgewektenbsp;mannetje in den vollen zin des woords rondslepen.nbsp;Doodt men het mannetje, dan begint het wijQenbsp;na eenigen tijd te ontwaken, en sleept het doodenbsp;mannetje met zich om.

Hoe lang de actus copulationis duurt, is nog niet met juistheid opgespoord; Hertwig zag ze 2, 3nbsp;tot 7 dagen in vereeniging blijven; maar ze warennbsp;dan van de paardenhuid af, en in zooverre innbsp;eenigzins onnatuurlijken toestand; vele pai’en bleven zelfs vereenigd na den dood, door gebrek aannbsp;voeding veroorzaakt, wanneer zij in papier of innbsp;glaasjes waren bewaard. Evenzeer is het niet naauw-keurig bekend, wanneer de jonge mijten tot denbsp;copulatie geschikt worden. Zij schijnen dit echternbsp;reeds vroeg te worden; want Hertwig zag geheelnbsp;jonge mijten, naauwlijks ter helft van de natuurlijkenbsp;grootte gekomen en naauwlijks éénen dag aan hetnbsp;ei ontkropen, zich onderling en ook met volkomennbsp;volwassene mijten vereenigen.

Na de copulatie worden de wijfjes aanmerkelijk

-ocr page 121-

113

dikker en ronder, ten gevolge van de, reeds binnen in den buik beginnende, ontwikkeling van het eitje, zoodat men reeds met ongewapend oog aannbsp;de wijfjes erkent, dat ze bevrucht zijn. Ongeveernbsp;3—5 dagen later ontlasten zij een ovaal-i’ond,nbsp;wit ei, hetwelk met eene vaste, glinsterende huidnbsp;is o vertrokken, en bijna */» der grootte van hetnbsp;ligchaain der moeder heeft. Het is uitwendig metnbsp;eene kleverige vloeistof voorzien en blijft hierdoornbsp;ligt aan elk ligchaam aankleven. Somwijlen draagtnbsp;de mijt met hare achterpooten het ei nog eenigennbsp;tijd lang met zich om , meestal echter bekommertnbsp;zij zich volstrekt niet om hetzelve. In het inwendige van het ei zag Hertwig slechts eene ei-witachtige massa, die onder het microscoop geennbsp;spoor van bewerktuiging vertoonde. Het is echternbsp;waarschijnlijk, dat men ook wel de verschillendenbsp;trappen van ontwikkeling des embryos binnen innbsp;het ei zal waarnemen, als men eijeren onderzoekt,nbsp;die reeds eenige dagen in den mijtgang gezetennbsp;hebben, even als wij dit bij de eijeren van Men-schen-schurftmijten zagen.

Wanneer de mijten in haren vrijen toestand op de paardenhuid leven, dan leggen zij de eijeren innbsp;kleine gangen onder de opperhuid; zeer zelden vindtnbsp;men ze onder de schurftkorsten. Slechts in denbsp;huid ontwikkelen %ich uit de eijeren jonge mijten;nbsp;het is echter moeijelijk met juistheid te bepalen, innbsp;hoeveel dagen dit plaats vindt; want wanneer mennbsp;ook al weet, aan welke plek een bevrucht wijQe zichnbsp;in de huid heeft ingeboord, zoo kan men de huidnbsp;VI. Dl.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8

-ocr page 122-

114

toch niet dagelijks verstoren, om den gang der mijt te vervolgen, daar men hierdoor de mijl zelve innbsp;hare verrigting zoude storen, om niet eenmaal tenbsp;spreken van de overige zwarigheden, die aan zulknbsp;een onderzoek altijd in hoogen graad verbondennbsp;zijn. Er blijft derhalve niets anders overig, dannbsp;dien tijd van ontwikkeling der mijten uit de eijerennbsp;als den waarschijnlijken aan te nemen, welke verloopt tusschen het inboren van het bevruchte wijQenbsp;in eene gezonde plek der huid en tusschen het tenbsp;voorschijn komen van jonge mijten op deze plek;nbsp;en dit is, naar Hertwig’s waarnemingen, eenenbsp;tijdruimte van 7—9 dagen.

De pas geboren mijten zijn iets kleiner dan het ei, dus naauwlijks */, van de volwassen grootte;nbsp;zij groeijen echter zeer snel en bereiken deze innbsp;3—4 dagen. Naar Hering , Got en anderen hebben ze slechts drie pootenparen, en 8—10 dagennbsp;zijn er noodig vóór zij het vierde pootenpaar ernbsp;bij krijgen; ze vervellen daarbij (‘).

De jonge mijten zijn buitengewoon levendig en loopen op glas of andere gladde vlakten even zoonbsp;gaauw als op ruwe. Zij doorloopen, trots harenbsp;geringe grootte, eene ruimte van bijna 2 duimennbsp;in 1'; de oude slechts 1'/^ duim.

Bij het gaan bewegen zij de voorpooten in die

(‘) Zij zouden , naar IIebtwig, in allen opzigten volkomen gelijken aan de oude mijtcu, en vooral (iets wat IIkrtwionbsp;met nadruk zegt) steeds acht volkomen ontwikkelde pootennbsp;hebben, verschillende naar het verschil in geslacht. — Ver-velling nam Hertwig niet waar.

-ocr page 123-

115

orde, dat altijd de uitwendige poot van de eene zijde met den inwendigen poot der andere zijde tenbsp;gelijk voorwaarts beweegt, en er alzoo bestendig een ongelijknamig paar voorpooteu afwisselt.nbsp;De achterpooten worden zeer vaak slechts nagesleept, en waar zij inderdaad gebruikt worden, betreft dit bijna uitsluitend dat paar alléén, hetwelknbsp;met hechtschijven voorzien is. Bij het loopen opnbsp;ruwe ligchamen gaan ze op het laatste lid van dennbsp;poot en houden zich met de nagels vast; op gladdenbsp;oppervlakten daarentegen gaan zij vooral op denbsp;hechtschijven, welker steel zij naar willekeur stijfnbsp;maken en in verschillende rigtingen krommen ennbsp;buigen kunnen.

De hoeveelheid van paarden-schurftmijten op een Schurftig Paard verschilt naar den verschillenden duurnbsp;en de uitbreiding der schurft, en naar het jaargetijde.nbsp;Bij geheel schurftige paarden zijn er soms millioe-nen van de vroege lente tot in den laten herfstnbsp;voorhanden; in de koude verminderen zij aanmerkelijk; echter gaan zij met den winter van zelfsnbsp;nooit geheel te niet.

De taaiheid van leven der Paarden-^ is iets grooter dan die der Schapen-, en veel grooter dannbsp;die der Menschen-scAM^i(»2yVe«. Zij kunnen nietnbsp;slechts op de doode paardenhuid, maar ook opnbsp;andere voorwerpen, b. v. in'ruig, stal-huisraad,nbsp;enz., onder gunstige omstandigheden, als zachtenbsp;temperatuur en vochtigheid, 24 en meer dagennbsp;levend blijven. In papier bewaard, zonder voedsel,nbsp;leven zij ongeveer drie weken lang voort. Een

8*

-ocr page 124-

116

stal, waaruit slnts 4 weken een schurftig Paard verwijderd was geworden, zag Hkrtwig nog toennbsp;aanstekelijk zijn voor gezonde paarden.

Hare levenswijze op de levende paardenhuid komt geheel met die der Menschen-schurftmijtnbsp;overeen; de wijQes boren zich in de opperhuid, ennbsp;vormen aldaar loopgraven of gangen (inijtgangen,nbsp;cuniculi) in verschillende rigting en lengte, waarnbsp;zij deels zich voeden, deels hare eijeren laten uit-broeijen. Dikwijls evenwel, vooral bij warmte ennbsp;zonneschijn, komen zij naar buiten op de oppervlakte, en men vindt ze dan in de schurftzwerennbsp;tusschen en op de korsten, op gezonde huid ennbsp;zelfs aan de haren. Hare lievelings-plaalsen zijn ;nbsp;de kam aan den hals, van de schoft af lot aannbsp;den haar-top, dan de zijden van den hals ennbsp;de staart; — aan andere plaatsen nestelen zij veelnbsp;minder,en aan de poolen van volslagen schurftigenbsp;paarden zag HertwiG wel enkele vrij rondloopendenbsp;mijten, zooals overal, doch geen spoor van mijt~nbsp;gangen of korsten. Hering vond ze ook aan denbsp;poolen, bij , met egelvoet en chronische mok, dienbsp;zich aan de achterste scheenbeenen naar bovennbsp;uitstrekte, als isomorphe huidaandoeningen; zij warennbsp;idenlisch met de Paarden-schurftmijt en bragtennbsp;op andere plaatsen en andere Paardenovergedragen,nbsp;de schurft voort (*). Deze waarneming bewijstnbsp;echter niet, dat ze met die ziekten (mok en egel-(') Bering , Spec. Path. u. Ther. I. Bd. S. 201 ,en Verhandel,nbsp;d. Kais. Leop-Caroliu. Acad. d. NaturforscherB. XVIU. S. 489,

-ocr page 125-

117

voet) in eenig verband staan, tenzij deze zelve eigenlijk homogeen met Scabies sarooptica waren,nbsp;en wel isomorph met, doch heterogeen aan, wezenlijke mok en egelvoet.

De loopgraven of mijlgangen zgn de woning der wijfjes-mijt; zij zit aan het einde van dennbsp;gang; aan het begin, daar waar de mijt zich innbsp;de huid heeft ingeboord, ontstaat eene kleinenbsp;papuleuse verhevenheid der bovenste epidermis-laag; de epidermis verweekt er eerst, scheidt zichnbsp;af van de eigenlijke huid, en verdroogt tot schubbige schilvers, die zich dan te gelijk met het haarnbsp;van de huid losmaken en afvallen.

Hiermede begint het proces der schurft%iekte van het Paard; dit alles volgt namelijk binnennbsp;7—10 dagen na de aankomst der mijt op de huid,nbsp;eerst op eene zeer kleine plek, daarna in steedsnbsp;toenemenden omvang. In de eerste 4 of 5 dagen,nbsp;zoo lang namelijk als de opperhuid nog sleehts verweekt en niet geheel verstoord is, ziet men nu metnbsp;eene loupe èn in de opperhuid zelve èn ondernbsp;dezelve, op de eigenlijke huidlaag, kleine, korte,nbsp;gangen, naauwlijks ter dikte van een menschen-haar; aan het uiteinde des gangs zit de schurft-mijt; in de eigenlijke huidlaag doet de gang zichnbsp;meer voor als een sleufje, dat er naauwelijks innbsp;doordringt. Onder de afgestorvene opperhuid ontstaat eene uitzweeting van geelachtig, stelbaar vocht,nbsp;hetwelk grootendeels eerst in geelachtige, eenigzinsnbsp;glinsterende, later in grijsachlige, korrelige en schub-

-ocr page 126-

118

bige korsten van onregelmatigen vorm verdroogt, en welke zich , na het afvallen van eene laag, gewoonlijknbsp;nog eenige malen weder op nieuw vormen. Daarbijnbsp;wordt het paard hevig jeuken gewaar, hetwelk echter exacerbatieën en remissieën vertoont, en tennbsp;gevolge van dit jeuken schuurt en bijt het zich opnbsp;die plaatsen, nu eens erger dan minder, somtijdsnbsp;tot bloedens toe. Hierdoor wordt de huid sterkernbsp;ontstoken, verdikt en harder, somtijds verwond,nbsp;en als de ziekte eenen hoogen graad bereikt heeftnbsp;of verouderd is, vormen zich aan de huid van dennbsp;hals dikke plooijen. Wanneer de mijten van eenenbsp;schurftige plek weggaan , en de paarden zich aldaarnbsp;niet meer schuren, zoo vormt zich zeer spoedignbsp;eene nieuwe, gladde en zwartachtige opperhuid.

Deze naauwkeurige beschrijving van het karakteristieke der paarden-schurft hebben wij overgenomen van Hertwig; meerdere eigendommelijke en duidelijkere teekens der ziekte bestaan er niet,nbsp;en wanneer men het opgegevene daarbij nog ontleedt, dan heeft men zekerlijk zeer weinige, dochnbsp;in deze dan toch ook essentiele, teekens ter diagnose. De in de vroegere Handboeken er van ge-gevene ziektebeelden, derzelver ziektevormen, verliezen er hunne waarde door; want het blijkt, datnbsp;men slechts tot één teeken moet opklimmen, ennbsp;niet meer tot eene syndrome symptomatum zijne toe-vlugt behoeft te nemen, om de paarden-schurft tenbsp;diagnostiseren. Het eenige diagnostisehe teeken \snbsp;de eigene paarden-schurflmijt {naar wier identiteit als zoodanige men echter, om absolute %e-

-ocr page 127-

119

kerheid ie hebben, door het microscoop moet onderzoeken) en hare vermenigvuldiging.

Dat het, vóór weinige jaren zoo gepaste, gezegde van Hert WIG : »Nur das Dasein der Milben hebtnbsp;alle Zweifel und laszt einen positiven Ausspruchnbsp;2u,” tegenwoordig door de, door ons opgegevenenbsp;stelling, moet vervangen, heeft zijnen grond daaidn,nbsp;dat men gevonden heeft, dat ook de Sarcoptesnbsp;hominis op de paardenhuid kan leven en eenenbsp;schurftachtige huidziekte te weeg brengen. »lmnbsp;verflossenen Winter (dus luidt de mededeeling vannbsp;EichsteDT in zijne boven aangehaalde Verhandelingnbsp;van 1846) hatte der Thierarzt Hr. Holtz in Barthnbsp;die Giite, mir Schorfe von einem recht kratzigennbsp;Pferde mit der Bemerkung zu übersenden, dass esnbsp;ihm nicht möglich gewesen ware, Milben aufzuGn-den, was ich bewunderte, da derselbe, wie ichnbsp;wusste, darin eine grosse Fertigkeit hesass. Beidernbsp;microscopischen Untersuchung fand ich alteKratz-milben und Eier desselben in den Schorfen; esnbsp;waren aber keine Pferde-^ sondem Menschen-milben. Das Pferd ist wahrscheinlich durch einennbsp;ki-atzigen Knecht angesteckt worden.” — Daarenboven vindt men ook den Sarcoptes Hippopodosnbsp;en den Acarus Galhnae bij het paard, die eveneens niet dan door het microscoop van de eigenenbsp;paarden~schurfimijt zijn te onderscheiden.

Omgekeerd vindt men de eigene paarden-schurft-tnijt ook op andersoortige dieren dan op het Paard. In dit feit van waarneming alléén moet de grond

-ocr page 128-

120

gezocht worden, ter aanname van de besmettelijkheid der paarden-schurft voor andersoortige dieren dan het paard. Vroeger redeneerde men hierovernbsp;bijna juist omgekeerd; uit de besmettelijkheid eenernbsp;jeukende huidziekte besloot men tot schurft; uit denbsp;diagnose van schurft tot het aanwezen van schurft-mijlen. Dit is heden ten dage niet meer geoorloofd; althans niet meer, voor zoo verre wij ooknbsp;bij de besmettings-schurft op andersoortige dierennbsp;de mijl als de oorzaak der aangebragte ziekte willen erkennen; want schoon geene enkele anderenbsp;stof, noch de etter, noch de korsten, noch hetnbsp;bloed van schurftige dieren, de oorzaak is der besmetting voor gelijksoortige dieren (blijkens de in-entingsproeven; zie ID® Hoofdstuk), zoo zoude ditnbsp;nog wel het geval kunnen wezen bij de besmettingnbsp;van andersoortige dieren; waarom zouden zij daarnbsp;b. V. niet eene erysipelateuse huidontsteking kunnen te weeg brengen? Doch tot heden toe weetnbsp;men dienaangaande nog niets zekers, en zoo langnbsp;er geene reden bestaat om de schurftmijt uit tenbsp;sluiten als oorzaak der besmettingsgevallen vannbsp;schurft bij andersoortige dieren, heeft men dennbsp;grond van analogie er voor, om baar als zoodanignbsp;daarbij te vermoeden en in aanmerking te latennbsp;komen.

Als positief bewijs echter hiervoor hebben wij inentings-proeven van paarden-schurftmijten op dennbsp;mensch; wij nemen hier de volgende belangrijkenbsp;over van HertWIS :

»De Heer ScHADE, vroeger ijverig leerling aan

-ocr page 129-

121

de Vee-artsenijschool te Berlijn, nam op zich zei ven de afdoende proef omtrent het vermogen van denbsp;paarden-schurftmijt tot besmetting van den mensch.nbsp;Hij nam hiertoe vijf wijfjes en eenige mannetjes,nbsp;plaatste dezelve op de ontbloote opperhuid van dennbsp;linker-bovenarm, bedekte dezelve met een horo-logieglas en hechtte dit rondom met een hechtpleister vast aan de huid. De proef kon echter op dezenbsp;wijze niet lang worden voortgezet, omdat zich hetnbsp;glas zoo vast aan de huid aanzoog, dat het metnbsp;den rand eenen diepen indruk en hevige pijnennbsp;veroorzaakte; het werd derhalve op den tweedennbsp;dag weggenomen, en de proef door hem op nieuwnbsp;ingesteld door acht paarden-schurftmijten van beiderlei geslacht op de huid van den onderarm tenbsp;zetten, met een stukje fijn papier van 4 vierkantenbsp;duimen oppervlakte te bedekken, en dit papier rondomnbsp;met engelsche pleister aan de huid vast. te hechten.

De uitslag was de volgende : binnen 5 minuten na het opzetten van de mijten ontstond een hevignbsp;jeuken aan de beantwoordende plaats der huid, ennbsp;dit duurde met periodische exacerbatic en remissienbsp;vijf dagen achtereen voort. Na 32 uren kon mennbsp;slechts nog vier mijten op de huid terug vinden.nbsp;Daarentegen vertoonden zich echter meerdere verhevene roode punten, van de grootte van eenennbsp;middelmatigen speldenknop tot die van eenen gier-stenkorrel op dezelve; en boven op ééne dezernbsp;verhevenheden, welke aan de punt geelachtig was,nbsp;lagen (wee mijten-eijertjes. Behalve dit nam mennbsp;kleine haarvormige gangen onder de epidermis waar.


-ocr page 130-

122

Deze verschijnselen duurden in de hoofdzaken op de volgende dagen voort.

Op den vijfden dag waren de gangen meer ontwikkeld en duidelijk met het bloote oog zigtbaar; een daarvan was over de 7» duim lang en aan hetnbsp;eene einde gaffelvormig verdeeld; alle deden zichnbsp;voor als llcht-roodachtige en een weinig verhevenenbsp;lijnen van verschillende rigting. Met eene fijnenbsp;dwarse doorsnede met een lancet, kon men zien,nbsp;dat zij hol waren en zich deels in, deels onmiddelbaar onder, de opperhuid bevonden.

Naast de gangen (niet zoo zeer op dezelve) waren kleine blaasjes, welke eene heldere vloeistof be-vatteden. Mijten waren noch op de huid, noch in de gangen, noch in de blaasjes meer te vinden.

Van nu af aan verminderde het jeuken meer en meer en hield eindelijk van ae^op; de blaasjesnbsp;droogden langzamerhand in, de gangen werdennbsp;minder zigtbaar, en op den 12““ dag was, op denbsp;blaasjes zoowel als op de gangen, de opperhuid innbsp;kleine drooge korsten veranderd, welke zich ge-luakkelijk afstieten, en daarna eene gezonde opperhuid overlieten.”

In dergelijke besmettingsgevallen van menschen door paarden-schurftmijten, zag Gbeve de ziekte,nbsp;aan zich zelve overgelaten, eerst na 3, 6 tot 8nbsp;weken van zélve genezen.

Uit dit alles is het waarschijnlijk, dat de paarden-schurftmijten op eene, voor haar bestaan voorbeschikte, menschenhuid iets langer kunnen leven, dan in glaasjes of andere zaken zonder eenig voc-

-ocr page 131-

123

dingsiniddel; dat zij zich echter, Pioezeer door haren prikkel eene schurftachtige huidziekte tenbsp;voorschijn roepende, op dezelve toch niet doornbsp;meerdere geslachten vruchtbaar kunnen voortplanten.

Verder kan, volgens Grkve en Hertwig’swaarnemingen , de paarden-schurftmijt, op eenen mensch overgegaan, van dezen weder op andere menschennbsp;overgaan, en bij deze de schurftachtige huidziektenbsp;te weeg brengen, iets wat, zooals Hertwig te regtnbsp;opmerkt, niet zoo zeer te verwonderen is.

met hetzelfde nega-

Hertwig beproefde de eigene paarden-schurftmijt ook over te brengen op koetjen, schapen, geiten,nbsp;honden en katten — doch zonder gevolg van be -smetting —; Hering eveneens op schapen, geiten,nbsp;eene kat en eenen e%el,nbsp;tieve resultaat.

De belangrijkste gevallen van mededeeling van waarschijnlijke paardenschurft aan andei’soortigenbsp;dieren zijn de volgende :

6 Vee-artsen door 1 paard, (Sydow, Entwurf %u Vorlesungen üher Thierarnneikunde. Berlin,nbsp;1811, S. 17.)

200 Kavalleristen door epizoötisch heerschende schurft onder de paarden van hun Regiment. (Zienbsp;SiCK, Unterricht für denEandwirthe'mr Abwen-~nbsp;dung und Heilung der in Kriegesieiten vorkom-menden Viehkrankheilen, Berlin 1807, S. 57).

l Koe, 30—40 menschen en verscheidene paarden door 1 paard, (Uit de Annali Universali di

-ocr page 132-

i2-4

medicina, 1823- In bijna alle tydschriflen en hierover gesehreyene werken overgenomen).

De Ezel en het Muildier. (Grevk, in bovengenoemd werk, bladz. 77).

2 Koeijen en meerdere Mensclien door 1 Paard. (GrogNIER, Ann. de Vagricull. franc,. 1817).

Schapen en eene ge,heele familie met bedienden door eenige Paarden. (Hertwig, 1. 1. S. 47, alwaar hij ook verhaalt zelf eens besmet te zijnnbsp;geweesy.

Zie verder voor de literatuur hiervan de meermalen aangehaalde werken en verhandelingen van Levin, Ritter, Hertwig, Bering, en vooral vannbsp;NéréeGot, en Nüman’s Vee-artsenijkundig Magazijn, D. I. bladz. 314.

II. Schapeyi-schurftmtjt, Sarcoptes ovis.

Plaat 11. fig. 3 en 4.

Voornaamste Beschrijvingen en Afbeeldingen.

l.iNNAHUs, Amoenitates acad. Vol. V. 1700. — Exanth. viva. 1657. pag. 1)2. (Hier wordt echter de Schapen-schurftmijtnbsp;verward met de kaasiriijt).

Morgagni, 55® Brief.

WicHMANN, Aetiologie der Kratie. Haon. 1791. S. 94.

Waiz, Nator u. Behandliing der Schaaf-Raude, Stuttgardt, 1809. (Met afbeeldingen. Klassiek).

J. F. Niemann , Ueber die Schaafraude, u. s. w. Halle 1819. (Slechte afbeelding).

Bosc, Zie Diet, des sciences médicales T. XYH. (Afbeelding naar Walz).

Hertwig, I. I. S. 51.

IlERiNG, 1. 1. S. 594. Tab. XLIV. fig. 3 en 4.

Nébée Gox , in hel aangebaalde Keceuil, etc, pag. 503,

-ocr page 133-

125

Algemeene beschrijving naar HeriüG.

Ligchaam ovaal, van achter het dikst, van voren afgerond, ter zijde menigmaal uitgehold; weinignbsp;behaard, wit, glanzend.

Kop kegelvormig, snuit uit 2 of 3 intrekbare deelen zamengesteld, in eene afgestompte spitsnbsp;uitloopend, die van een schijfvormig orgaan (Lippen?) omgeven is. Boven aan den kop staan tweenbsp;zeer korte haarvormige palpae, van onder twee nognbsp;kortere.

JPoo/ewacht, roestkleurig, zeer onduidelijk 5-ledig, alle van. den rand des ligchaams ontspringend; denbsp;voorste dikker dan de achtersten; bet derde paarnbsp;in twee zeer lange haren uitloopend, de overigenbsp;van hechtschijven voorzien.

Achterlijf rond, eenvoudig, met twee korte haren bezet.

Maximum van Lengte 0,220 lijn, van Breedte 0,170 lijn:

Zooals natuurlijk is, verschillen vele der uitvoeriger optegeven eigenschappen der schapenschurft-mijten, evenzeer als bij de voorgaande, en bij elke andere mijt-soort wederom meer of minder naarnbsp;verschillende omstandigheden; dezelve zijn uitvoeriger opgegeven bij de beschrijving der paarden-schurftmijt, en wij zullen dus dienaangaande hiernbsp;korter kunnen zijn. Om dezelfde reden kunnennbsp;ook alle volgende beschrijvingen minder uitvoerignbsp;zijn, zoowel bij de nu te behandelen schapen-, als

-ocr page 134-

126

bij lie volgende schurftmijt-soorten. Zooveel mogelijk is, zullen wij in de bijzondere deelen hier ongeveer die orde van mededeeling op volgen, welke wij bij de vorige mijt-soort gevolgd hebben.

Het ligchaam heeft veel overeenkomst met dat der paarden-schurftmijt; deszelfs vorm is voor denbsp;wijfjes meer ovaal, voor de mannetjes meer afgerond, dan bij deze; zij zien er mat glinsterend ennbsp;helderder wit uit; en zijn van 0,16—0,22 lijnnbsp;lang, en 0,12—0,17 lijn breed.

Aan den rug ziet men de huid zeer fijn en duniijnig gestreept, verder hobbelig en met groo-tere sleuven, even als ter zijde.

Op de borst is eene haak vormige teekening tusschen de beide yoorpooten, in het midden waarvan zich eene kleine, rondachtige, opening bevindt.nbsp;Aan de buikzijde staan in eenen halven cirkel,nbsp;paar aan paar, zes korte, naar achteren gerigte,nbsp;haren. Aan het afgeronde achterste deel is eenenbsp;kleine verhevenheid tusschen twee korte haren.nbsp;Aan het voorste gedeelte ziet men ook de, bij de vorige mijt reeds aangegevene, vier roodachtige strepen.

De kop verandert, al naar mate van het uitstrekken of intrekken van den daarmede verbonden zuiger, zijnen vorm, zooals in de beide afbeeldingen zigtbaar is. Of dit orgaan met eene tweeklap-pige scheede omgeven is, zooals Walz aangeeft,nbsp;dan wel uit drie stukken te zamen is gesteld, isnbsp;naar Hering niet zeker. Dezelve is in uitgestrek-ten toestand 0,048 lijn lang, aldus tusschen ‘/inbsp;Y, van de lengte des ligchaams.

-ocr page 135-

127

De %amenstellende deden van den bek komen overeen met die van de paarden-schurftmljt.

Het eerste pootenpaar ontspringt vlak naast’den kop, en gaat niet diep in de borst in. Het tweedenbsp;paar is slechts door eene kleine tusschenruimte vannbsp;het eerste gescheiden. De beide voorste pootenparennbsp;zijn aan hunnen oorsprong zeer dik, worden echternbsp;spoedig dunner, en dragen aan hunne uiteindennbsp;eene hechtschijf aan eenen, uit drie geledingennbsp;bestaanden, zeer dunnen steel; aan het eerstenbsp;pootenpaar bevindt zich aan de derde en vijfdenbsp;geleding een lang haar, (ter helft der lengtenbsp;Van den poot); aan de overige geledingen echternbsp;bevinden zich enkele zeer korte haren. Het tweedenbsp;pootenpaar heeft aan de derde geleding een kort,nbsp;aan de vijfde daarentegen twee even lange haren.

Tusschen de voor- en achterpooten is eene groote tusschenruimte, in welke ter wederzijde drienbsp;korte haren van den rand des ligchaams ontspringen.

De achterpooten zijn achterwaarts gerigt; het derde paar ontspringt aan den rand van het lig-chaam, het vierde vlak naast en aan de binnenzijdenbsp;van hetzelve. Zij zijn aan de geledingen mindernbsp;bepaald met haren bezet dan de voorpooten; hetnbsp;derde pootenpaar is dunner dan deze, en loopt uitnbsp;in twee, eenigzins knobbelige, haren, welke hetnbsp;dubbel van de lengte des ligchaams bereiken; hetnbsp;vierde, kortere en dunnere, pootenpaar eindigt innbsp;een haar, half zoo lang als het ligchaam en innbsp;eene, aan eenen langen steel bevestigde, hechtschijf.

-ocr page 136-

128

Waiz geeft aan, dat bij de mannetjes het derde pootenpaar in een lang haar en daar naast in eennbsp;trompetvormig verlengstuk (hechtschijf) uitloopt;nbsp;en dat er in plaats van het vierde pootenpaar slechtsnbsp;twee kleine afgezonderde uitsteeksels {rudimentanbsp;pedum) voorhanden zijn. Ook Hertwig noemt denbsp;binnenste achterpooten van het mannetje verMim~nbsp;mert.

Intusschen ontwikkelen zich, naar Heriwg, deze beginsels van poolen ook bij de mannetjesmijt,nbsp;zoodra zij volwassen is, tot poolen, en het derdenbsp;pootenpaar heeft twee even lange haren, waar Walznbsp;er slechts één vond, hetwelk echter daardoor ligtnbsp;begrijpelijk wordt, dat, wanneer de mijten van denbsp;huid worden weggenomen, de beide paralel liggende haren door vocht te zamen kleven. NÉRÉEnbsp;Got houdt de, door Walz als rudimenta pedumnbsp;beschrevene, deelen voor analoga van de, bij denbsp;mannetjes paardenschurftmijt aan het achterste gedeelte zich vertoonende,knobbeltjes of wratvormigenbsp;uitsteeksels, terwijl hij zegt ; »chez 1’un commenbsp;chez l’autre, ces organes portent uu bouquet denbsp;poiis et ne ressemblent nullement k des pieds.”

Bij eenige individuen ziet men ook inderdaad in den rand van het achterlijf twee hemisphaerischenbsp;verhevenheden; bij anderen bevinden zich daar, innbsp;plaats van twee, meerdere korte haren; bij anderennbsp;wederom ontbreken de haren aan de zijdelijkenbsp;randen van het ligchaam. Het zoude echter kunnen zijn, dat dit verschil daardoor kwam, dat denbsp;zes aan den buik ontspringende haren nu eens van

-ocr page 137-

129

achteren, dan eens ter zijde van het ligchaam zigt-baar waren.

De mannetjes %ijn zeldzamer dan 'de wijfjes; zij zijn meer langwerpig en kleiner; daarentegennbsp;onderscheiden zich de bevruchte wij^es door eennbsp;zeer uitgezet en rond achterlijf.

De copulatie der Schapen-schurftmijten geschiedt zooals bij de overige schurftmijten en duurt meerdere dagen achtereen, gedurende welke het wijfjenbsp;geheel bewegingloos is.

Na de copulatie zwelt het wijfje sterk op, zoodat zij bijna tweemaal zoo groot als vroeger en tevensnbsp;kogelrond wordt; daarna boort het zich in denbsp;epidermis en legt aldaar tot tien eijeren; het nestnbsp;wordt op den derden of vierden dag, somtijds echternbsp;eerst op den zevenden of 9'“ dag, aan de oppervlakte van de huid waargenomen als een knobbeltje,nbsp;ter grootte van eene speldeknop met eenigzinsnbsp;verharden omtrek. De kleur der huid aan dezenbsp;plaats is in den beginne eenigzins roodachtig;nbsp;later wordt zij geelachtig en met eene weeke korstnbsp;van uitgezweet vocht bedekt, eindelijk groen- ofnbsp;blaauwachtig.

Onder gunstige omstandigheden, b. v. bij warm weder, bij verweekte huid, bij ziekehjke individuennbsp;verschijnen reeds op den 10°quot; dag, gewoonlijk echter ongeveer op den 15'“ dag, de jonge schurftmijten aan de oppervlakte van de huid, alwaar zij zichnbsp;nu meest aan den rand van de korsten en de puisten ophouden en voeden. Bij hare eerste verschijning hebben zij slechts 6 pooten en niet meer dan ’4nbsp;VI. Dl.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9

-ocr page 138-

130

harer volwassene grootte. Zij bereiken echter hare volkomene grootte in weinige dagen, en het ontbrekende vierde pootenpaar ontwikkelt zich ooknbsp;zeer spoedig. De moedermijt komt na het eijer-leggen zelden weder te voorschijn. Het mannetjenbsp;blijft na de copulatie in leven.

Over den levensduur en de taaiheid van het leven der schapen-schurftmijt zijn wij aan Walznbsp;en Bering, maar vooral aan Hertwig(*), uitvoerige onderzoekingen verpligt, welke tot dezelfdenbsp;resultaten leiden, uitgezonderd den invloed dernbsp;warmte of koude op dezelve. Hertwig’s eindresultaten waren deze, dat de schapen-schurftmijtennbsp;niet slechts op de doode schapenhuid, maar ooknbsp;op andere voorwerpen, b. v. op wol, op stalhuis-raad, onder gunstige omstandigheden, 15—20 ennbsp;meer dagen levend blijven; dat zachte temperatuurnbsp;en vochtigheid der atmospheer haren levensduurnbsp;zeer gunstig schijnen te zijn. Hering zag eenennbsp;matigen graad van vochtigheid en koude er hetnbsp;gunstigste voor; daaronder kan de schapen-schurft-mijt, van het levende schaap verwijderd, meerderenbsp;dagen en zelfs weken lang in leven blyven; op innbsp;den winter in eenen stal ter drooging uitgespannenenbsp;vellen van schurftige schapen vond hij na 4 wekennbsp;nog levende schurftmijten; zij waren wel verstijfd

{') zie, in de boven aangegevene bronnen, zijne : «Eiuige Versuclie über die Lebcnsdauer der Schafraude-milbeu unternbsp;vcrschiedenen Aiissenverhaltnissen, — und über die Mittel,nbsp;dnrch welche dicse Inscktcn sieher und zwcckmassig ge-tödtet werden könuen.”

-ocr page 139-

131

en als het ware verkleumd, doch werden bij bevochtiging weder levendig. Eenige vochtigheid schijnt wel de hoofdzaak te zijn; koude hierbij maakt zenbsp;minder levendig, maar houdt ze langer levend;nbsp;warmte maakt ze levendiger en bevordert daardoornbsp;tevens, als er vochtigheid genoeg is, der zei vernbsp;voortplanting en ontwikkeling het meest; op stukjesnbsp;van schurftige schapenhuid, welke ik in den vorigennbsp;herfst op mijne matig warme kamer tusschen horo-logie-glaasjes bewaarde, zag ik bij de, voortdurendnbsp;met Chloorcalcium-oplossing vochtig gehoudene, dennbsp;25®quot; dag nog levende mijten; digter bij het vuurnbsp;gehouden werden ze eerst regt levendig, doch warennbsp;zij daarna bij het indrongen ook spoedig dood.

Hare levenswijze komt grootendeels overeen met die der paarden-schurftmijt; zij bewegen zichnbsp;minder levendig dan deze; onder gunstige omstandigheden doorloopen zij op glad papier eenen afstand van 15—16 lijnen in 1’; in koude verkleumennbsp;zij spoediger dan de paarden-schurftmijt, en doennbsp;zich dan bijna levenloos en met ingetrokken poo-ten voor als rondachtige, witte, glinsterende lig-chaampjes, door beademing ligt weder op te wekken, Bij koud weder kruipen zij weg onder denbsp;epidermis en de schurftkorsten, en schijnen zichnbsp;minder te vermenigvuldigen. Het omgekeerde heeftnbsp;plaats bij warm weder; van daar dat het er somsnbsp;van wemelt, soms er bgna geene te vinden zijn. Nanbsp;den dood en het koud worden van het schaap verlaten zij de oppervlakte der huid, en gaan tusschennbsp;de woldraden zitten, soms tot aan derzelver punt.

9*

-ocr page 140-

132

De lievelings-plaatsen van de schapen-schurft-mijt bevinden zich alleen aan de van wol bedekte deelen van het schaap; de meest glad behaardenbsp;kop en de extremiteiten blijven daardoor vannbsp;schurft verschoond. Echter verbreiden zij zich,nbsp;naar Hertwig , meer over het geheele ligchaam dannbsp;de paarden-schurftmijt, en bevinden zich daar,nbsp;waar grootere plekken der huid reeds met korstennbsp;bedekt zijn, meer aan den rand dan onder hetnbsp;midden van dezelve.

Omtrent der%elver betrekking tot de Regen-faule der Schapen nam Waiz aan, dat zij zich daaruit generatione aequivoca zouden ontwikkelen; ook Hering en Hertwig geven dit nog aan.nbsp;Heden ten dage kan men alleen beweren, dat dienbsp;ziekelijk verweekte toestand der schapenhuid, welkenbsp;door langdurige regens, meestal in den herfst,nbsp;ontstaat, eene îrgunstige omstandigheid \s\oov ^nbsp;niet de oorªk van de ontwikkeling der eije-ren en van de vermenigvuldiging der schapeu-schurftmijten ; maar de aanname, dat hier nu óf vannbsp;de mijten zelve onmiddellijk, óf van de eijeren,nbsp;waaruit zij ontstaan, de (schijnbaar spontane) wording generatione aequivoca uit de moleculen dernbsp;ziekelijk verweekte huid, of uit eene bepaalde uit-gezweete psorische ziektestof zou moeten verklaardnbsp;worden, berust niet op directe waarneming, en jsnbsp;een gewaagd besluit uit hetgeen wezenlijk waargenomen is, een besluit, waarin men eenige schakelsnbsp;heeft over het hoofd gezien, en waarvan de bevestiging uit meerdere analogieën meer en meer on-

-ocr page 141-

133

waarschijnlijk wordt (1). Hoe en van waar de scburflmijtcn of derzelver eijeren bij de Regenfaulenbsp;komen, weet men niet. Dat zij bij dezelve hoogstnbsp;gunstige omstandigheden aantreffen om , eens voorhanden zijnde, zich te ontwikkelen en te vermenigvuldigen en het schurftproces voort te brengen,nbsp;dit heeft de waarneming ontwijfelbaar geleerd.

Aangaande derzelver betrekking tot het schurft~ proces der schapen geldt hetzelfde als bijdepaar-den-schurftmijt : de scbapen-schurftmijt op denbsp;huid van een geheel gezond Schaap overgebragt,nbsp;boort er zich in, vormt gangen, en brengt doornbsp;zijne pi’ikkeling huidontsteking te weeg; de mannetjes-mijt slechts plaatselijk en tijdelijk; de wijfjes, door hare voortplanting en verspreiding, algemeen en voortdurend, tot ze worden gedood ofnbsp;afgelezen; hierna geneest de schurft van zelf. Ooknbsp;hier maken zij dus de eerste en meest we%en~nbsp;lijke schakel uit in de reeks van verschijnselen,nbsp;welke het schurftproces oplevert; ze zijn deszelfsnbsp;oorzaak (en wel de eenige (®), want geen andernbsp;iets vermag de schapenschurft voort te brengen dannbsp;zij), en tevens deszelfs onfeilbaar diagnostischnbsp;teeken; want hoe verschillende vormen l^polymor-phismus') het schurftproces ook door allerlei accidentele omstandigheden verkrijgen moge, ze moge

1

zie onze boven aangchaalde Mcdedeelingen in het 11' en IIP Hoofdstuk.

Zie vooral Hertwio's » Ansteckungsversuche art Schafen mit Milbcn, mit Jauche, mit Scliorfcn iind Blut von raudi-digen Schafen;” en het IP® noofdst. dezer Verhandeling.

-ocr page 142-

scabies sicca oi humida, oipinguis, enz. woicleii,— hoe overeenkomstig in vorm {isotnoi'phismus) hetzelve met andere huidziekten, als b. v. met de her-petische, moge zijn, (zoo zelfs, dat deze analogie innbsp;vorm, alléén genomen, ligtelijk verleiden zou,om tenbsp;besluiten tot affiniteit, ja zelfs totidentiteit der ziekten — eene onlogische wijze van besluiten trekken bijnbsp;het redeneren over ziekten en ziektegevallen, die dikwijls gebruikt wordt'—) boe ook, de eigene schapen-schurftmijt en hare voortplanting in de huid maken het onveranderlijk blijvende uit, en leveren,nbsp;als men der%elver identiteit als zoodanige ondernbsp;het microscoop bevestigd heeft gevonden, hetnbsp;eenige maar ook zekere teeken op ter diagnose dernbsp;schurft bij de schapen.

Dat ook andersoortige mijten in het algemeen, en andersoortige schurft-mijten in het bijzonder,nbsp;dan de eigene schapen-schurftmijt op het schaapnbsp;kunnen voorkomen, is tot heden toe niet zeker;nbsp;rnen vermoedt het. Van daar is de besmettings-schurft van andersoortige dieren op het Schaapnbsp;onwaarschijnlijk.

Dat de eigene schapen-schurftmijt ook op andersoortige dieren dan het schaap kan voorkomen, is evenzeer tot heden toe niet zekei’. Zij schijntnbsp;op geen ander dier dan op bet Schaap te tieren,nbsp;zelfs niet op de geit en op den mensch (Walznbsp;en Hering). Hertwig’s proeven van overplantingnbsp;op den menschy en op paarden^ koeijen, geitennbsp;en honden gaven hetzelfde negatieve resultaat.

-ocr page 143-

135

De gevallen van besmetlitigs-schurfl van het schaap op andersoortige dieren, (raensch, geit,nbsp;paard, rand, hond) zijn daarom alle onwaar-schijnlijk. Er zijn er slechts weinige, medegedeeld.nbsp;De voornaamste zijn deze:

Herders, die schurftige schapen waschten (Werl-HOF, de variolis et anthracibus. Gap. IV).

Een meisje, na het slapen in schapenwol, (Ett-MÜLLER, Programma de Scabie. Lips. 1731. ScHNEI-DEr’s Annalen, 6quot; Jahrg. 1841, S. 336).

5 Schaapherders-knechts, die 500 schurftige schapen met het middel van Walz behandelden, kregen 10 dagen daarna de schurft, en 5 dagen later ooknbsp;1 vrouw (Caspar’s Wochenschrift, 1836, N“. 46,nbsp;S. 725), medegedeeld door Friese, die deschurft-mijt als oorzaak der schurft miskende.

Een kalf, en koeijen, door bemiddeling van eene geit, (ViBORG, Sammlung von Abhandlungen, Bd.

1. nbsp;nbsp;nbsp;S. 281, en Veterinar-Selskahets-Skrifter, Bd.

2. nbsp;nbsp;nbsp;S. 149.)

Zie ook Am-pach, die Lehre von den Heerde-krankheiten, Pesth, 1819. S. 122.

III. Runder-schurftmijt^ Sarcoptes Bovis. Plaat 11. fig, 5 en 6,

Voornaamste Beschrijvingen en Afbeeldingen, Gohier, in de Annales de l’Agrculture fran?. Tom. LXIV.nbsp;1813, p. 24,— en in zijne Mémoires, etc. Tom. 11. p.223.

J. C. Kegelaab , in Noman’s Vee-artsenijkundig Magazijn, O. UI. 1837, bladi, 263.

-ocr page 144-

Algemeehe beschrijving naar Hering.

Ligchaam rondachtig, bijna 4-hoekig, van voren afgestompt, aan de zijden weinig gewelfd, met enkele haren bezet, wit-geelachtig, fijn gestreept,nbsp;tamelijk hard.

iCop kort, kegel vormig; snuit met 4 korte, haar-vormige, palpae; oogen ontbreken of zijn althans niet duidelijk te herkennen.

Pooten 8; de beide voorste paren aan den rand des ligchaams ontspringend, matig sterk, 6-ledig,nbsp;waarvan het laatste lid de hechtschijf draagt; aannbsp;de geledingen staan enkele korte haren. — Het 3°nbsp;poolenpaar ontspringt aan den buik, is zeer sterknbsp;en lang, en eindigt bij het mannetje in een zeernbsp;lang haar en eene kortgesteelde hechtschijf, bij hetnbsp;wijfje daarentegen in 2 lange haren zonder hechtschijf; het 4' pootenpaar staat naar binnen digtnbsp;bij het derde, is veel korter en dunner dan denbsp;overige, en eindigt bij beide geslachten in eenenbsp;hechtschijf en een fijn, dun haar.

Het achterlijf van het wijfje is afgerond en met 2 haren van matige kortheid bezet; dat Vannbsp;het mannetje daarentegen heeft twee groote en dikkenbsp;uitsteeksels, waarvan elk één grooter en drie kleinere haren draagt.

Maximum van Lengte 0,150 lijn, Van Breedte 0,110—0,130 lijn.

-ocr page 145-

137

Het verschil tusschen de Ruuder- eu Paarden-schurftmijt bestaat hoofdzakelijk in de grootte, den oorsprong der achterpooten en de opgegevene verhouding der hechtschijven aan dezelve. Dit, doornbsp;Hering waargenomen , verschil te kennen is belangrijk, omdat Gohier en Kegeeaar aangeven, datnbsp;de Runder-schürftmijt bijna volkomen overeenkomende (identisch) met de eigene Paarden-schurft-mijt scheen te zijn.

Omtrent de fijnere zamenstelling van het lig-chaam^ zoowel op de rug- als buikzijde, den kop en de deelen van den bek, enz., voorts aangaande de voor- en achterpooten geeft Heringnbsp;geene andere bijzonderheden op dan die, welkenbsp;in de algemeene beschrijving zijn opgenomen.

Bij het gaan zijn vooral de 4 voorpooten werkzaam; het è” paar schuift het achterdeel des lig-chaams na, maar het 3” meest ontwikkelde poo-tenpaar wordt enkel medegesleept. Niet zelden wordt het geheele achterste vrij naar boven opgestoken, zooals men dit bij vele insecten, b. v.nbsp;de kamervliegen, waarneemt.

Aangaande het sexuele onderscheid geeft hij alleen op het vermelde verschil tusschen het 3“° poo-tenpaar van helmannetje, helleen van eene hecht-schijf voorzien, en dat van het wijfje, hetwelk •zonder hechtschijf zijn zou, en daarenboven ontmoeten wij wederom bij het mannetje de, ook bijnbsp;de mannetjes der vorige schurftmijtsoorten waar-genomene, twee (wratvormige?) uitsteeksels.

De copulatie komt overeen met die der vroeger

-ocr page 146-

]38

beschi’evene; alleen vond Hering meeimaien daarbij het wijfje kleiner dan het mannetje; maar dit laatste toch, zoo als gewoonlijk, levendiger.

Bij Ae jonge mijten schijnt het 4° pootenpaar óf te ontbreken óf door het achterlijf bedekt te zijn.

De taaiheid van leven dezer mijten is niet gering; in alcohol leven zij meerdere uren voort; en schijnbaar verdroogde mijten zag Hering vaak, na 3 ofnbsp;4 dagen, door bijvoeging van water, weder bijkomen.

Ook hare levenswijze zal wel in de hoofdzaken overeenkomen met die der vorige. Vooral in denbsp;warmte bewegen zij zich zeer levendig, en dezenbsp;is hoog noodig bij het zoeken naar dezelve, omdatnbsp;zij zich anders onder de schubben en korsten dernbsp;zieke huid verborgen houden.

Omtrent hare lievelings~plaatsen weten wij alleen, dat Kegelaar ze vond aan den staartwortel; Gohier maakt er geene melding van; Hering vondnbsp;ze op de schurftige stukken huid, die hij van eennbsp;T-—8 maandsch Kalf, en wel van den kop, dennbsp;hals, den rug en de achterpooten met zich naarnbsp;huis had genomen.

Van mijtgangen, enz. maakt Heking geene melding.

De betrekking van de eigene Runder-schurftmijt tot het proces der schurftziekte is dezelfde als dienbsp;bij de vorige; de eigene Runder-schurftmijt moetnbsp;als het eenige zekere diagnostische teeken dernbsp;Runder-schurft beschouwd worden; hare identiteitnbsp;als zoodanige moet door het microscoop wordennbsp;onderzocht.

-ocr page 147-

139

Dat ook andersoortige schurftmijten dau de eigene Runder-schurftmijt op Runderen gevonden worden, is niet waargenomen. Dat dus besmettings-schurft van andersoortige dieren op het Rundnbsp;voorkomt, is niet bewezen.

Volgens Gdrlt komt de Dermanyssus avium Dugès, {Vogelmijt, Acarus gallinae, DE Geer)nbsp;op dezelve voor, en zuigt derzelver bloed (‘).nbsp;Eene met schurft zeer isomorphe huidziekte dernbsp;Runderen is de Luis-ziekte {Phthiriasis'), veroorzaakt door den Haematopinus Vituli, den Haemato-pinus Eurystemus of den Trichodectes Soalaris (^).

Dat de eigene Runder-schurftmijt op andersoortige dieren dan het Rund kan overgaan, is ook niet waargenomen. — GoHiER beproefde de Runder-schurftmijt over te brengen op het^aarc?, den e%ielnbsp;en den hond, en deelt mede, dat ze na 30 urennbsp;zich wel hadden ingeboord onder de opperhuid,nbsp;doch dat er geene schurft of schurftachtige huidziekte volgde. — Hering beproefde het eveneensnbsp;op het Paard, doch even vruchteloos; na verscheidene dagen ontstond er zelfs niet eens jeuken.

De voornaamste, gevallen van overgang van waarschijnlijke schurft der Koe op andersoortige dieren zijn de volgende :

Op kinderen van eene koe, (zie ER^ST, Archiv f. Thierheilk. Bd. II. Hft. 2. S. 46. Zug. 1820). 1 2

1

(lt;) Zeitschrift von Gühlt und IIertwio, 1842. S. 409. cu 1843. S. 1.

2

Rayeb, iVrchives de méd. comp. 1843. N». 2, 3.

-ocr page 148-

HO

Op eenen man vau een kalf, (zie Dassex, in in NüMAN’s Vee-artsenijkundig Magazijn, V. Deel,nbsp;11. Stuk, 1846.)

Op menschen, (zie Körber, die Krankh. des Rindviehes, u. s. w. 2' Th. 1843. S. ööenHuR-TREL d’Arboval, Diotionn. etc. 1838. Tom. !•nbsp;Art. Gale.)

IV, Gemse7i-sohurflmijl, Sarcoptes Rupicaprae.

Plaat II. Juj. 7 en 8.

Eenige Besohrijving en Afbeelding. .

E. IlEiuNG, in de boven reeds meermalen aangchaalde Abhandlung, Tab. XLlIl, fig. 7 en 8.

Algemeene beschrijving naar Hering.

Ligchaam rondachtig, van achter smaller, afgestompt, ter zijde bogchelig, bijna zonder haren.

Kop hveed, kort, afgestompt, 4 naauwelijks zigt-bare palpae.

Pooien 8; kort, onduidelijk geleed, de voorste aan den rand des ligchaams ontspringend en metnbsp;hechtschijven voorzien, de achterste onder aan dennbsp;buik ontspringend en in een lang haar uitgaande.

Achterlijf ter zijde zamengedrukt, met 2 langere of 4 kortere haren bezet.

Maximum van lengte 0,085, van Breedte 0,073 lijn.

Van deze schurftmijtsoort vindt men alleen door

-ocr page 149-

141

Herinc melding gemaakt, die haar slechts op éénen schurftigen Gems {^Antilope Rupicapra) vond.nbsp;Aan hem ontleenen wij de volgende bijzonderheden ;

Op den rug bevinden zich verscheidene wi’at-achtige verhevenheden in verscheiden regelmatige figuren.

De kop is zeer kort en breed; het eerste poo-tenpaar daardoor tamelijk ver van elkander verwijderd; bij het leven zag men dikwijls eene tamelijk lange tong stekel (angel?) uit den bek uitsteken;nbsp;over derzelver zamenstelling is HerinCt het echternbsp;niet eens.

De beide voorste pootenparen zijn naauwhjks half zoo lang als het ligchaam; zij hebben slechtsnbsp;vier of vijf onduidelijke geledingen, aan welke zichnbsp;zeer korte haren bevinden; de voorlaatste geledingnbsp;heeft drie haren, een van de halve lengte van dennbsp;poot en twee veel kortere; de haarvormige steel,nbsp;welke de hechtschijf draagt, is tamelijk lang. Tus-schen het eerste en tweede pootenpaar is eene aanmerkelijke tusschenruimte.

De beide achterste pootenparen zijn elkander volkomen gelijk, en ontspringen van onderen bijnanbsp;in het midden van den buik, met eenen dunnennbsp;steel, waarop eene drie-gelede verdikking volgt,nbsp;welke met een haar, zoo lang als het geheele ligchaam, eindigt.

Het achterlijf heeft bij eenige individuen (wijfjes ?) twee langere baren en tusschen deze een rondachtig knobbeltje (Gg. 7), bij anderen (mannetjes?) vier zeer korte haren, (fig. 8).

-ocr page 150-

U2

De borsl%ijde vertoont in het midden en in den oorsprong der voorpooten eene meer donkere tee-kening, iets meer naar achteren een dvvarsspleeUnbsp;By eenigen zag Bering aan den buik twee rondachtige openingen (genitalia?).

De kleur der genisen-schurftmijt is wit; zij schijnt traag van beweging te zijn.

Bering vond haar aan de basis van de haren en in de diepte van de korsten. De plaats desnbsp;ligchaams, waar de huidaandoening werd waargenomen, was ter regterzijde, van den schouder afnbsp;tot aan den poot toe.

Dat andersoortige mijten dan de gemsen-schurft-mijt op den Gems, — of gemsen-schurftmijten op andersooi'tige dieren dan gemsen, zouden voorkomen, heeft de waarneming nog niet geleei'd.nbsp;Proeven van overplanting derzelve zijn niet bekend. —

Gevallen van waarschijnlijke besmettingsschurft van andere dieren door schurftige gemsen vondennbsp;wij niet medegedeeld.

De voi’m van den kop, de teekening op de borst, het aantal en de lengte der haren aan hetnbsp;achterlijf, eindelijk de geringere grootte en wittenbsp;kleur, onderscheiden deze schurftmijt vandemen-schen-schurftmijt, met welke zij overigens in verscheidene opzigten, vooral door de wratachtige verhevenheden op den rug en door den vorm dernbsp;pooten, zeer veel overeenkomst heeft.

-ocr page 151-

U3

V. Katlen~schurftmijl, Sarcoples Cali.

Plaat U. fig. 9 en JO.

Voornaamste Beschrijvingen en Afbeeldingen.

Gohier, Mémoires, euz. 1813.

Bosc, Diet, des Sc. méd. T. XVII. 1816. PI. 3. fig. S. (Slechte afbeelding).

Hertwig , Ueber die Kratz- oder Raudemilben, S. 33. 1833.

IIeuing, in de meermalen aangehaalde Verhandeling, S. 193. Tab. XLIV. fig. 9 en 10.

Gox, 1.1. pag. 311.

Algemeene beschrijving naar Hering.

Jjgchaam bijna kogelrond, onbehaard.

Kop half kogelig, kort, iets afgestompt; met 4 korte handvorroige palpae (2 boven en 2 onder).

Poolen 8, onduidelijk geleed; de drie voorste paren even lang; de vier voorste poolen aan dennbsp;rand des ligchaams ingeplant, met hechtschijven;nbsp;het S'*® paar onder den bulk ontspringend, in eennbsp;lang haar en 2 korte, doornachtige uitsteeksels uit-loopende; het 4**® paar, eveneens aan den buiknbsp;ingeplant, met eene hechtschijf aan het eind.

Achterlijf rond, eenvoudig.

Maximum van Lengte 0,054—0,061 Ujn, Breedte 0,048—0,054 lijn.

Zij is de kleinste onder de bekende schurftmij-ten en daardoor zeer moeijelijk waar te nemen en te vinden, vooral wanneer zij zich niet snel beweegt; ondertusschen loopt zij sneller dan denbsp;meeste andere schurftmijtsoorten.

-ocr page 152-

144

Aan de horst schemert ongeveer even als bij de schurftmijt van het Schaap eene haahvormige tee-kening door. — Verder naar achter aan den huiknbsp;bevindt zich eene ronde opening.

Over de zamenstelling van den hek bezitten wij , wegens de buitengemeene kleinte der deelen, geenenbsp;naauwkeurige opgaven.

Het voorste pootenpaar ontspringt vlak naast den kop, aan den rand des ligchaams, het tweedenbsp;even zoo, maar is door eene groote tnsschenruimtenbsp;van het eerste gescheiden. — Het einde van denbsp;beide voorste pooten paren draagt twee korte harennbsp;en eene tamelijk lang gesteelde hechtschijf.

De achterste pooten zijn naar achteren gerigt, en ontspringen bijna in het midden van den buik;nbsp;aan de zeer onduidelijke geleding ontspringen enkele zeer korte haren. — Het derde pootenpaarnbsp;bezit een haar, langer dan het ligchaam en nevens hetzelve twee doornachtige uitsteeksels; hetnbsp;vierde paar pooten is korter en dunner, een weinbsp;nig verwijderd van het derde , en eindigt in eenennbsp;doorn en eene kortgesteelde hechtschijf.

Tusschen het mannetje en hel wijfje is in den vorm van het ligchaam geen sexueel onderscheidnbsp;duidelijk waar te nemen; het mannetje heeft aannbsp;den rand van het achterlijf eene kleine verhevenheid, waarop twee zeer korte haren zitten (fig. 9).

De levensduur der Katten-schurftmijt van het dier verwijderd, is naar GOHIKR ui terlijk 4 dagen.

De lievelings~plaatsen derzelve zijn de kop en hals, dikwijls ook de rug, zelden de pooten.—

-ocr page 153-

145

Zij bevinden zich hier onder de dikke korsten in grooten getale; zijn echter moeijelijk te vinden,nbsp;deels wegens hare kleinheid, deels omdat zij zoonbsp;diep onder de korsten zitten. Bij verwarming vannbsp;de doode kattenhnid komen zij echter te voorschijnnbsp;en klauteren tegen de haren op,

De betrekking van de eigene katten-schurftmijt tot het schurft-proces is dezelfde als die der vorige. — Hbring zegt, dat zij ook voorkomt bij dennbsp;Kopfgrind (kopschurft); of zij hiertoe in betrekking staat gelijk de schapen-schurftmijt tot de Re-genfdule (regenschurft), ofde paarden-schurftmijtnbsp;tot den chronischen mok en egelvoet van hetnbsp;paard, kunnen wij niet beslissen. Herisg meent,nbsp;dat zij er generations aequivoca ontstaan zoude,nbsp;hetgeen onwaarschijnlijk is.

üat andersoortige schurftmijten dan de eigene katten-schurftmijt op katten kunnen overgaan ennbsp;tieren is niet bekend. — De meelmijt {aearus fa-rinaè) werd door Hertng gevonden op eene, doornbsp;een droog, schurftacVitig, huiduitslag aangedane kat,nbsp;uit het huis eens bakkers. Het microscoop beweesnbsp;derzelver identiteit als zoodanige.

Dat de eigene katten-schurftmijt op andersoortige dieren dan katten kan overgaan en tieren is nog niet bevestigd door proefnemingen van overplanting ; » places sur la peau de riiomme (zegtnbsp;GoHIER, Mém. et Obs. II. p. 223) ou des animauxnbsp;d’une autre espèce,'ils se nichent sous 1’épidermenbsp;et ils périssent Ie lendemain’ ou Ie surlendemain.nbsp;C’est lil du moins ce que j’ai vu plusieurs fois.

VI. Dl. nbsp;nbsp;nbsp;10

-ocr page 154-

146

Van waarnemingen van ontwijfelachtige 6e-smettingsschurft door schurftige katten is er ons slechts ééne bekend; ze is die van D‘'. Finger-BüTH, medegedeeld in Caspar’s Wochenschrift,nbsp;1836, N°. 6. S. 84. Zij komt hierop neder : Eenenbsp;vrouw van middelbaren leeftijd, welke sints lan-geren tijd eene kat tot bedgenoot had, kreeg een’nbsp;schurftachtigen uitslag, die zich in 7—8 dagen vannbsp;de regter voorarm over de borst en armen uit-breidde, onder den vorm van kleine papulae ennbsp;vesiculae, discretae of confertae, met roode basis, vooral tegen den avond sterk jeukend en brandend. Hare bedgenoot, de kat, was schurftig aannbsp;kop, buik en extremiteiten, en ook dit op velenbsp;plaatsen onder den primairen eenvoudigsten vormnbsp;van kleine papulae en vesiculae op eene roode basis, en hierin geheel isomorph met het exantheemnbsp;der vrouw. FingeuhüTH voegt er in eene noot bij,nbsp;(en dit is het gewigtigste van de waarneming) : » dienbsp;bei genauer Untersuchung beobachteten Kratz-milben waren auch abweichend von denen, wel-che ich sonst bei Kratze des Menschen fand, undnbsp;stimmten geuau mit denjenigen überein, welche ichnbsp;bei kratzigen Katzen haufig zu untersuchen gele-genheit hatte.”

De voornaamste waarnemingen van waarschijn-lijke hesmettingsschurft van andersoortige dieren door schurftige katten zijn de volgende ;

Een meisje door eene bij haar slapende kat. (Hertwig in Med. Zeit. des Vereins f. Heilkundenbsp;in Preussen, 1834, N°. 48).

-ocr page 155-

147

Een achtjarig meisje door eeiie kat. (Berthold, in Caspar’s Wochenschrift, 1834, N“. 20. S. 318);

Eenige kinderen en een hondje door meerdere schurftige katten in hetzelfde huis. Het hondjenbsp;bragt het verder over aan zijnen meester. (ZüCH,nbsp;in Caspar’s Wochenschr. 1836, Nquot;. 14. S. 222).

Een twintigjarig meisje door eene kat, die zij dikwijls op den schoot had. (Le Ceercq, in de,nbsp;door HEKMEfJER vrij bewerkte, vertaling van Ritter, Amersfoort 1847, II. bladz. 74).

Een hond, en door dezen een kind, door eene kat. (Langenbacher, Die von den Thiere aufdennbsp;Menschen übei'tragenen Krankh. Wien, 1840).

Een jonge hond door eene kat. (FiNGERHüTH, in Caspar’s Wochenschr. 1836, N°. 6. S. 85 innbsp;eene noot).

Een paard, op welks rug eene schurftige kat gewoon was te liggen. (Hertwig, 1.1. S. 56).

Eene koe door eene kat, die gewoon was zich op derzelver rug te leggen. Deze koe zou hetnbsp;verder overgebragt hebben aan de melkmeid ennbsp;het geheele huisgezin. (Bering, Spec. Path, undnbsp;Therap. Stuttgardt 1842, S. 184).

VI. Menschen-schurftmijt, Sarcoptes homtnis.

Plaat II. fig. JJ en J2.

Voornaamste beschrijvingen en Afbeeldingen.

Tho. Mouffet, Insectorum sive minimorum animalium theatrum. Londini 1634, Cap. XXIII, Vo Syronihus, Aca-ris, Tineisque animalium. pag. 266. (In het Engcisch verscheen dit werk in 16S8).

10*

-ocr page 156-

H8

A. HaOTImann , Uralten Wolkensteinisehe Warmen Bad-und Wasserschatze, Leipzich, 1637, S. 200. (Eerste afbeelding, onder den naam van Rietliesen. Nog gebrekkig).

Ettmülier, Acta Eruditorum. Leipzich 1682. pag. 317. Tab. 17. E.E.E. (Zeer onjuiste afbeelding).

Osservazioni intorno a pellicellt del corpo umano, dal 6. Cos. Bonosio e da lui con altre osservazione scritta in unanbsp;lettera all Fk. Beui, Fiorenz. 1683. (Klassiek. Eerste goedenbsp;afbeelding). (Volgens Raspail zou deze brief van Hya-GiNiHE Ckstoni wezeu, en Bonomo slechts een, door hem uitnbsp;vrees van verkettering aangenomen, pseudonym zijn).

De Geeu , Mém. pour servir h l’histoire des Insectes, 1778. Tom. vri. PI. ö.

J. E. WtCHMANN, Aetiologie der Kratze, Haun. 1786, en 2« Ausg. in 1791. (Klassiek. Goede Afbeelding).

(Gaeés , Essai sur Ie diagnostic de la gale, sur ses causes, etc. Paris, 1812. (Mystificatie. De afbeeldingen zijn kaasmijten).)

RASPAIL, Hist. nat. de la santé et de la maladie, Paris, 1843. T. I. p. 436 en volgende.

Albin Gras, Recherches sur l’acarus ou sarcopte de la gale de 1’homme, Paris 1834.

Wilson , a practical and theoretical treatise on the diagnosis, pathology and treatment of diseases of the skin. Loud. 1842. p. 308,

Hebra, üeber Kratze, in do Oesterr. Med. Jahrb, April und Mei, 1844, (Met voortreffelijke afbeeldingen).

Van Leeuwen, in de reeds meermalen vermelde Verhandeling in het Ned. Lancet, 1846. (Met afbeeldingen, deels naar die van Hebra).

Eichsiedt, in de reeds meermalen vermelde medcdeelin-gen in FROaiEP’sNutizen 1846. (Met voortreffelijke afbeeldingen, ook van de ontwikkelings-geschiedenis der schurftmijt.l

Bourgüionon , in de reeds meermalen vermelde Recherches, etc, in 1’Instiiut. 1846.

-ocr page 157-

149

Algenieene beschrijving.

Ligchaam ovaalrond, schild[jadachtig, tamelijk behaard. Geelachtig glanzend wit. Eene kleinenbsp;dwarse sleuf scheidt borst- en buikgedeelte; opnbsp;den rug van het laatste vele kleinere uitsteeksels innbsp;overdwarsche reijen, en 14 grooten stekels in 4nbsp;overlangsche reijen. Bij de 6-pootige slechts 10nbsp;grootere stekels.

Kop breed, tamelijk lang; eenigzins bewegelijk in 3 riglingen; snuit uit meerdere stukken bestaande, twee mandibula, twee maxillae, een angelnbsp;of tong; — met 4 palpae.

Poolen 8; kort. De 4 voorpooten maken onderling en met den in het midden gelegen kop 5 digt aan elkander opvolgende uitsteeksels; zijn aannbsp;den rand des ligchaams ingeplant; 4-ledig; kegel-vormig en voorzien van hechtschijven, aan eenenbsp;lange dunne steel. De 4 achterpooten ontspringennbsp;onder aan de buikoppervlakte; zijn kort, ook 3-of 4-ledig, eivormig; in een lang baar uitloopend,nbsp;zonder hechtschijven. Bij jonge kindermaten,nbsp;vóór de eerste vervelling, 6 pooten.

Achterlijf afgerond, met 4 haren, waarvan de twee binnenste de langste zijn. Bij de 6-pootigenbsp;slechts 2 haren.

Maximum van nbsp;nbsp;nbsp;0,200, van Breerf/e 0,140

lijn.

IS

Het ligchaam der eigene Menschen-schurftmijt , wanneer het niet geheel plat gedrukt is doornbsp;een dekglaasje, een dik ovoïd.

-ocr page 158-

150

Op den vertoont het een groot aantal dwars verloopende, ligt gebogene, strepen (buidplooijen?),nbsp;die als zoo vele geledingen van elkander bedekkendenbsp;schildjes schijnen, en van welke korte stoinphoekigenbsp;uitsteeksels uitgaan, in groote getale en regelmatignbsp;langs de dwarsche, buitenwaarts zich naar ondernbsp;krommende, lijnen geplaatst; van voren beginnennbsp;zij op de grenslinie tusschen borst- en buikge-deelten; aan de zijranden des ligchaams zijn zijnbsp;iets grooter en bieden, naar EtCHSTEDT, eenenbsp;holte aan. Naar den anus heen staan 4 over-langsche reijen van langere stekelvormige uitsteeksels, waarvan er in de 2 binnenste reijèn 3, innbsp;de 2 buitenste 4 voorhanden zijn. Deze kunnennbsp;zich oprigten, en kruislings tegen elkander inslaan, zijn inwendig hol; meestal zijn er een ofnbsp;meer afgebroken.

Tusschen de beide onderste stekels van de beide middelste reijen zag Eichstedt nog een eigendomlijk orgaantje, dat bij de door hem voor mannetjesnbsp;gehouden individuen — welke hij namelijk niet innbsp;de mijtgangen vond, maar, zoo als wij boven, bladz.nbsp;78, reeds aan voerden, slechts zeer oppervlakkig innbsp;de epidermis, als naauwelijks waar te nemen wittenbsp;stippen ¦— meer dan bij de anderen ontwikkeldnbsp;schijnt, en waarbij hij zich genoopt vond aan pern'snbsp;en clitoris te denken. Het doet zich, naar zijnenbsp;afbeelding, voor als een ligt spiraalvormig gedraaidenbsp;stekel. Het mogt ons niet gelukken hetzelve waarnbsp;te nemen. Dat echter dit de organen van copulatie zijn zouden, is ors, naar aanleiding vanana-

-ocr page 159-

151

logie bij de copulatie van de Paardeu-schurftniijten, eenigzins onwaarschijnlijk.

Aan de buikzijde ziet men van voren wederom de by de Paarden-schurftmijt uitvoeriger beschi’e-vene roodachtige strepen, welke met de inplantingnbsp;en beweging der voorpooten in verband schijnennbsp;te staan. Onder of achter de middelste streepnbsp;merkte Eichstedt nog eene, bij de mannetjesnbsp;sterker ontwikkelde en altijd duidelijk zigtbare, bijnbsp;de wij^es niet altijd zigtbare of althans mindernbsp;ontwikkelde, bruinachtige, streepvormige figuur op.nbsp;Ook deze hebben wij nooit duidelijk kunnen onderscheiden, maar dikwijls zagen wij op die plaatsnbsp;het zich nog in den buik bevindende eitje dóórschemeren, hetgeen echter volstrekt niet juist aannbsp;die plaats de buik schijnt te moeten verlaten, daarnbsp;wij het ook wel meer naar voren en regts en naarnbsp;achter en links in schuinsche rigting zagen liggen,nbsp;en het eenmaal aan den achterrand des ligchaamsnbsp;zagen uitspringen onder hevige zamentrekkingennbsp;der moedermijt.

Verder ziet men hier de inplanting der achter-, pooten, en derzelver beloop onder de buikopper-vlakte , terwyl zy ongeveer aan den rand derzelvenbsp;in lange haren overgaan. ErcHSTEDX maakt nognbsp;bijzonder opmerkzaam op eene streep, welke volgens zijne waarneming van de achterste achterpootnbsp;naar de voorste zou gaan en ook bij de mannetjesnbsp;sterker zou ontwikkeld zijn; naar onze waarnemingnbsp;ziet men van den voorrand van beide achterpootennbsp;zulk eene streep uitgaan, naar voren; aan beiden

-ocr page 160-

152

schijat zij verder vrij vast te zitten, en eerder voor analoga van een dik haar of van eene spoor ofnbsp;eenen nagel gehouden te moeten worden.

De hop, die zich kort en bi-eed voordoet, wordt bij drukking door een dekglaasje langer en spitser,nbsp;en dan onderscheidden wij er ongeveer hetzelfdenbsp;zamenstel van deelen aan, als wij bij de Paarden-schurftmijt aangaven. Voor meerdere uitvoerigheden hieromtrent verwijzen wij naar BoüRGOIONON’snbsp;onderzoekingen en onze aangehaalde mededeelingennbsp;in het Lancet.

Kopharen zijn er ter wederzijde drie. Oogen zagen wij niet.

De poolen zijn voor de hoofd zaken reeds beschreven in de algemeene beschrijving; voor de bijzonderheden verwijzen wij naar elders, in denbsp;reeds opgegeven twee bronnen.

Omtrent eigenlijke mannelijke en vrouwelijke genitalia en de copulatie bij de eigene Menschen-schurftmijten hebben wij in de voorafgaande algemeene natuur-g?schiedkundigebeschouwing het negatievenbsp;en twijfelachtijc der waarnemingen reeds besproken.

Eveneens verwijzen wij daarheen voor de hoogst-belangrijke waarnemingen van de levenswijze der moedermijt in den mijtgang; het eijerleggen, denbsp;ontwikkeling des embryos binnen het ei, hetnbsp;uitkruipen uit het ei en het 6~pootig bestaan dernbsp;jonge mijt, en het vervellings-proces; want bijnanbsp;al het hiervan aldaar medegedeelde is ontleend aannbsp;waarnemingen bij de schurltmijlsoort, waarover hiernbsp;gehandeld wordt.

-ocr page 161-

153

De levensduur der Menschen-schurftmyten buiten de huid is van 5—7, en misschien nog meerdere dagen; in de huid waarschijnlijk langer dan 20«

Omtrent hai’e hoeveelheid op eenen Mensch berekent BoüRGülGJfON dat ééne bevruchte schurftmijt zich op den 40™ dag van de ziekte 50—100 malen kan vermenigvuldigd hebben.

Hare lievelingsplaatsen bij den Mensch zijn , zooals genoeg bekend is, de handen en voeten;nbsp;naar den leeftijd des lijders schijnt dit echter tenbsp;verschillen, terwijl men ze bij kinderen over hetnbsp;geheele ligchaam vinden kan; bijeen 8-jarig meisjenbsp;vond ik ze in den nek, en de mijtgangen warennbsp;er nog wel zeer ontwikkeld; hij mannen meermalennbsp;ook aan het scrotum.

Hare betrekking tot het ziekte-proces der schurft is als die van oorzaak tot gevolg; niets anders dannbsp;zij vermogen hetzelve te weeg te brengen; geenenbsp;Scabies sine Sarcopte hominis, — Omgekeerd echternbsp;kan de eigene schurftmijt wel in de menschelijkenbsp;huid voorhanden zijn, eenen mijtganggevormd ennbsp;jeuken veroorzaakt hebben, zonder dat nog eenignbsp;uitslag te voorschijn gekomen is, — eene ware Scabiesnbsp;sine exanihemate ('). — De huiduitslag is slechtsnbsp;eene latere, niet onmisbare, schakel in de keten vannbsp;het ziekte-proces; bij kinderen verschijnt dezelvenbsp;gewoonlijk reeds den4quot;1™ of 5'1™ dag; bij volwassenen

1

Voortreffelijke waarnemingea hieromtreutvan Baum vindt men medegedeeld in Kkause’s opstel : Veber die Sriitze, cnï,nbsp;in Caspar’s \\Whcnsclir. 1840. Nquot;. 30. S. 475.

-ocr page 162-

154

pas in de 2'*' of S'*” week. Bij Typhus, Scailatina en Morbilli ontwikkelt de schurftuitslag zich eerst nanbsp;den afloop dezer ziekte-processen, of was hij vóórnbsp;het begin dezer ziekte reeds in ontwikkeling, dannbsp;verdwijnt de uitslag zoolang als zij duren, om daarnanbsp;weder te voorschijn te komen, terwijl de schurft-niijt is blijven voortleven.

Eene vreemde schurftmijt, op den Mensch over-gekomen, roept den huiduitslag veeleer te voorschijn dan de eigene Menschen-schurftmijt; de Sarc. E(jui namelijk reeds binnen twee dagen; doch daarnbsp;deze mijt zich hier niet voortplant, verdwijnt denbsp;uitslag bij haar afsterven.

Hare betrekking tot alle andere ziekte-processen dan schurft (b. v. Syphilis), en ook tot alle mo-gelijke levenswijzen en ambachten vanmenschen,nbsp;die men voorbeschikkende oorzaken van schurft plagtnbsp;tenoemen (b. v. morsigheid, kleêrmakers-ambacht),nbsp;is altijd eene eenvoudig accidentele. De schurft-niijt is geene vriendin van Venus, noch eene minnares van vuilheid; doch vooral bij het onderlingnbsp;inniger verkeer van de dienaren der zinnelijkheid ennbsp;onzindelijkheid tevens, vooral op kermissen en anderenbsp;volks-bacchanalia, gaat zij, onder de bedwelmingennbsp;van Bacchus, Venus en Morpheus, van den eenennbsp;Mensch op den anderen over, zonder hiermedenbsp;verder iets uitstaande te hebben. Aldus zijn denbsp;buurten van het Vreeburg, het Zand, enz. tenbsp;Utrecht, gedurende de kermis, de kweekplaatsen vannbsp;eene, maanden lang durende, schurftziekte-epidemie (!) aldaar.

-ocr page 163-

155

Van andersoortige schurftmijten dau de Men-schen-schurftmijt, die op denMensch kunnen voorkomen, kent men alleen de eigene Paarden- en de eigene Katten-schurftmijt. Aldus mag alléénnbsp;de besmettingS'Schurft van het Paard en van denbsp;Kat op den Mensch als ontwijfelachtig worden beschouwd.

Als andersoortige mijten in het algemeen, die op den mensch voorkomen, moeten hier nog worden vermeld dielAoarus commedonum oi-^Acarusnbsp;folliculorum,:^Aoov G. Simon ontdektj(‘), en denbsp;Aearus ruber autitmnalis. Deze laatste werd gevonden bij jeukende liuiduitslagen door D\ J. W.nbsp;IVIOSES in Engeland (®), en Krahmer in Duitsch-land (^). Wij hopen later elders uitvoeriger opnbsp;den Aearus folliculorum temg te komen. Prof.nbsp;ScHROEDER VAN DER Koek vertoonde mij dezenbsp;mijt het eerst met eene reeks praeparalen van harenbsp;embryogenesis, welke, gepaard met verdere onderzoekingen , eene belangrijke bijdrage zal zijn totnbsp;derzelver naauwkeurigere kennis. Dit is des te be-langvijker, daar men opgeeft, dat de inenting van dezelve op eenen hond eenen, vierjarenaanhoudenden,nbsp;huiduitslag zou hebben veroorzaakt, met algemeennbsp;verlies der haren; ei^ Topping dezelve, of althans

(‘) MÜLLEft’s Arcliiv, 1842 — Vogel, Iconcs hist-path. 1843. p. 53. — Rokitansky, Randb. der Path. Anatomie,nbsp;Th. 1. S. 474. Wien, 1840,

P] London med. Times, 1846, 24 Oct. Vol. V. N». 30!). (®) 1’rotocoll der 24'’” Versammlung der Deutschcn Natur-forscher und Aeritc in Kiel, 1846.

-ocr page 164-

156

ilergelijke, in groot aantal gevonden heeft in de puisten van schurftige honden (‘).

De eigene Menschen-schurftmijt kan ook op andersoortige dieren dan den Mensch overgaan. Zeker vreet men dit nog alleen maar van derzelver over-gang op het Paard. Wij achten het met EichstëDTnbsp;waarschijnlijk, dat dit wel meer plaats heeft.

De eenige waarneming van besmettings-sckurft van den Mensch op eeti andersoortig dier is juistnbsp;die op het Paard; wij deelden haar reeds vroegernbsp;uitvoerig mede.

AANHANGSEL. jt. ETTER-MTT-S00KXEx\.

Deze mijt-soorten laten nog veel twijfelachtigs overig aangaande derzelver aard, en de betrekkingnbsp;tot de dieren, waarop zij gevonden werden. Denbsp;Saro. Hippopodos komt, volgens Got , ook daarnbsp;voor, waar van etter of puisten geen spoor te vinden is, en zou niet een Sarcoptes zijn, maar totnbsp;de door Hering Glycyphagus genoemde mijt-soortnbsp;behooren. Got wil daarom beide soorten uit eennbsp;ander oogpunt beschouwen, namelijk den Sara.nbsp;Hippopodos als eenen Glycyphagus, die juist nietnbsp;zoo bepaald een parasiet is van levende dieren; en

(’) Tülk, on parasitic insects in the pustules of mang dogs, in het: Provincial med. Journ. and retrospect of thenbsp;medical sciences, N”. 175. p. 343, 1843.

-ocr page 165-

157

sïen Sure. Cynotis, als de oorzaak van den huiduitslag, waai'by hij gevonden werd, en wil dit dan eene plaatselijke schurft noemen, en den Sarc. Cynotis als ware schurft-mijt van den Aowo? beschouwen, Herins meent, dat ze generations aequi-voca uit den etter der pulsten zouden ontstaan. —nbsp;Schoon Got’s beschouwing waarschijnlijk juisternbsp;is, moet dit vraagpunt echter nog als onbeantwoordnbsp;geacht worden. Inentings-proeven moeten het beslissen.

Wij geven hier enkel de algemeene beschrijving, en verwijzen voor verdere bijzonderheden naar Hk-RiNG en Got.

1. Paarden-ettermijt, Sarc. Hippopodos (Hering).

beschrijvingen en Afbeeldingen.

Heuing, 1.1. S. 607. Tab. XLIV. Fig. 11.

Gdrit, in het Zcitschrift von Gcrit undllERTWiG, 1843, S. 1. (Overgenomen van Hering.)

Got, 1.1. pag. S09.

Algemeene beschrijving naar Hering.

Ugchaam dubbel zoo lang als breed, van voren sterk toegespitst, witachtig geel, overal met zeer korte haren (op de wijze van fluweel) bedekt.

Kop intrekbaar, snuit uit twee zijdewaarts zich bewegende klappen bestaande, de opening van dennbsp;mond iets meer naar beneden; naast den mondnbsp;twee korte stekelachtige palpen, welke evenzeernbsp;kunnen worden ingetrokken.

Pooten 8, met vijf geledingen, de laatste ge-

-ocr page 166-

158

leding zoo lang als de vier voorafgaande, met eene zeer kleine heclitschijf aan het einde, aan elk dernbsp;gewrichten met twee korte haren hezet. De pooien staan van het ligchaam af. De beide voorstenbsp;paren zijn even lang en ontspringen aan den randnbsp;van het ligchaam naast den kop; de beide achterste pootenparen daarentegen ontspringen op eenennbsp;afstand van den rand des ligchaams onder aan dennbsp;buik, tusschen deze beide paren is eene kleinenbsp;t usschenr ui m te.

Achterlijf rondachtig met een klein gesteeld uitsteeksel aan het midden van den rand; van beide zijden vier lange, regte, gevederde haren.

Maximum van Letigte 0,160 lijn, van Breedte 0,080—0,085.

Gevonden door HEBtive in de zweren en op de huid van een aan straal-kanker lijdend paard; —nbsp;na deszelfs dood, toen men de hoeven in gipsnbsp;wilde afgieten. Zij bleven er nog 4 weken opnbsp;voortleven , niettegenstaande de strenge wintervorst.nbsp;Volgens Got ook elders gevonden, als b. v. in eennbsp;tafelkleed, op verouderde dieren-lijken.

2. Honden-ettermyt^ Sarc. Cynotis (Herins). Plaat II, fg. J3.

Beschryvingen en Afbeeldingen.

Herin6. 1.1. S. 600. Tab. XLIII. Fig. ö cn 6.

Gürit, in het Zeitschrift voa Gürlt und Hertwio, 1843. S. 1. (Overgenomen van Herimg.)

Got, 1.1. pag. 806.

Algemeene beschrijving naar Bering. higchaam rondachtig, van voren toegespitst, van

-ocr page 167-

159

achteren afgestompt, bijna zonder liaren , aan de buikzijde gestreept, witachtig.

Kop kegelvormig, sterk vooruitstekende, met twee paar zeer korte, haarvormige palpen, de beknbsp;bestaande uit twee klappen, tusschen welke doornbsp;eene korte tong kan worden uitgestoken.

Poolen 8, van den rand des ligchaams ontspringende; de beide voorste paren regt voorwaarts gerigt, met vijf geledingen, even lang, even dik,nbsp;het eerste paar naast den kop, het tweede opnbsp;eenen geringen afstand van het eerste ontspringende, beide met kortgesteelde hechtschijven, aannbsp;de gewrichten kort behaard; het eerste paar ach-terpooten kort, dik, onduidelijk geleed, in tweenbsp;haren, langer dan het Hgchaam uitloopende; hetnbsp;vierde pootenpaar aan de binnenzijde van het derdenbsp;geplaatst, naauwelijks van deszelfs lengte lang,nbsp;van boven volstrekt niet zigtbaar, in twee korterenbsp;haren nitloopend.

Achterlijf afgestompt, aan den rand van hetzelve twee kortere of langere haren; daarnaast 2 kleine wratachtige uitsteeksels.

Aan den buik in het midden eene dwarsspleet, verder naar achter de opening van den anus.

Maximum van Lengte 0,090 lijn, van Breedte 0,070. De kop van 0,012—0,019 lijnen lang.

Gevonden door Heriivg, in een door vuile, stinkende, verzwering aangedane oorschelp vaneennbsp;gladharig kamerhondje. Na het wegnemen van eennbsp;gedeelte der mijten en het dooden der overigennbsp;genas de zweer spoedig van zelf.

-ocr page 168-

160

B. SPECIES DUBIAE VAN EIGENE SClIPllPl'-MIITEN.

Tot deze brengen wij, in onderscheiding van de vroegere (bladz. 60), aan Bering ontleende opgave, 1°. die schurftmijtsoorten, welke ten minstenbsp;opgegeven worden eenmaal waargenomen te zijn;nbsp;wij duiden ze aan met het teeken (?); en 2'’. die,nbsp;welke nog nooit schij nen te zij n waargenomen; wijnbsp;duiden ze aan met het teeken (?!). Ze zijn denbsp;volgende ;

1. Eigene Honden-schurftmijt (?).

Opgave dernelve.

GoniEK, Mémoires, etc. Tom. I. Introd. pag, IX.

Hbrtwig, 1.1. S. 53.

Bering, I.l. S. 611.

Bonnes, Compte rendu de I’Acaddmie des Sciences, 1838, 1« Sémestrc, pag. 613.

Got, l.I. pag. 606.

Naar HerïWIG zouden deze veel overeenkomst hebben met de paarden-schurftmijt, echter kleiner zijn en aan de zijde des ligchaams veel dikkere haren hebben , die zelfs als het ware eenig-zins gevederd schenen.

Gohier , Bosc en Bonnes vermelden de honden-schurftmijt, doch voeren geene nadere beschrijving er van aan. — Bering en Gor zochten er te vergeefs naar op schurftachtige honden,

Gohier zegt, dat ze op andersoortige dieren dan den hond zich niet laten overplanten.

Besmettingsgevallen van honden-schurft zouden de volgende zijn :

-ocr page 169-

161

Schapen, Koeijeu en Dromedarissen door eenen schurftigen hond. (AmoüREDX, Lettres sur la me-decine vétérinaire, I. .pag, 29. Volgens Heringnbsp;berust deze mededeeling op eene bloote Sage.)

Een jong mensch, die eenen schurftigen hond behandelde, kreeg aan handen en armen een schurftachtig uitslag. (Grognier, Compte rendu des tra-vaux de I’école vétérinaire de Lyon, 1817, in denbsp;Ann. de 1’Agriculture franc. T. LXX. p. 267).

Een heer en eene dame door een’ schurftigen mops. (E. ViBORG, Veterinar-Selskabeth-Skrifter,nbsp;II, S. 194.)

Twee knapen door eenen poedel. (Hertwig, 1.1. S. 55 en Medic. Zeitung des Vereins f. Heilkunde in Preussen, 1834, N°. 48.)

Een oppasser door eenen jaglhond. (Hekmeuer , in NüMAN’s Magaz., D. III. bladz. 261.)

Zie verder Moüronval, Recherches et obs. sur la gale, Paris, 1821. p. 10, — en Rayer. Traiténbsp;des malad. de la peau, I, p. 460.

Zij zijn alle twijfelachtig; en evenzeer de Scabies canina bij den mensch van SaüVAGEsiüs (No-sologia, Amst. 1763, II. pag. 464.)

2. Eigene Vossen-schurfimijt, (?)

Opgave derzelue. Waiz, 1. I. S, Ese.nbsp;JlERTWIG, 1. 1. S. 86.nbsp;Heiung , I. 1. S. 613.

WaLZ vond bij eenen, langs de wervelkolom VI. Dl.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n

-ocr page 170-

)60

schurftachligen, Vos eene weeke, bijna een duim dikke-koist van eigendominelijken, zoet-pisacbtigennbsp;i’euk, waarvan de onderste, op de perkamentachtigenbsp;huid gelegene, laag zich cel vormig voordeed en velenbsp;mijten bevatte.

Zij waren in doorsnede om de helft kleiner dan de Schapen-schurftmijt; zij leefden, van de huidnbsp;der Vos verwijderd, slechts eenen dag, en bragten,nbsp;op twee Schapen overgedragen, geene ziekelijkenbsp;verandering in de huid te weeg, maar verdwenen.

Hertwig zag meermalen, dat Honden, welke met schurftachtige Vossen geworsteld of in derzelvernbsp;woningen rondgesnulFeld hadden, zelve schurftignbsp;werden, en vele jagers beweren ook, dat de Vossen-schurft op Paarden, waarop gedoode Vossen ternbsp;vervoer waren vastgebonden geweest, over kan gaan.nbsp;(Zie Viborg).

3. Wombat~schurftmijt. (?) Opgave derxelve.

Dictionu. des Sciences méd. XVII. pag. 203, IlEBING, I. I. S. 613.

Een dierenbewaarder van do menagerie te Parijs, werd, door het behandelen van een schurftachtigenbsp;Wombat {Phasoolomys ursinus), zelf met schurftnbsp;besmet; bij hem werden even als bij het diernbsp;groote puisten en een onverdragelijk jeuken, ennbsp;het aanwezen van vrij groote mijten waargenomen.nbsp;(Diet, des Sciences médic., Tom XVII. pag. 203).

-ocr page 171-

163

4. Konijnen-schurftmijt (?).

Opgave der%elve.

GoHiEa, Mém. et Obs. Tom. I. introduct. pag. IX, — en Tom n. 223.

Alleen Gohier heeft opgegeven, dat hij dezelve op het Konijn vond, in het jaar 1813. Door de loupenbsp;onderzocht, vertoonden zij veel overeenkomst metnbsp;de eigene Paarden-schurftmijt, doch waren kleiner.nbsp;Hering en Got vermelden deze opgave van Gohier; nergens vonden wij iets meer dienaangaande.

5. Kigene Zwijnen-schurflmijt (?!).

Opgave der'jxlve.

VIBORG, 1.1.

HliRING, l.I. S. 612.

Got. 1.1. pag. 514.

Bij de schurft van het Zwijn heeft men tot heden toe nog geene eigene schurftmijten gevonden; maarnbsp;alleen derzelver bestaan vermoed uit mededeelingennbsp;van besmettingsgevallen. Dit besluit is, sints mennbsp;de sleutel der besmetting in de schurftmijt zelvenbsp;zoeken moet, niet meer geoorloofd. Viborg geeftnbsp;op, dat Zwijnen niet zelden daardoor schurftachtignbsp;werden, dat zij zich in den mest van schurftachtigenbsp;Schapen, Paarden of Runderen legden.

De Zwijnen-schurftmijt is derhalve geheel hypothetisch, en met dezelve evenzoo voor als nog de Scabies sarcoptioa van het Varken, en ook denbsp;gevallen van besmetting van andere dieren door

11*

-ocr page 172-

m

de schurft vau het Zwijn, waartoe de volgende zouden behooren :

4 jonge Varkens,en 3 landlieden, de huisvrouw en het kind, door een schurftachtig moedervarken.nbsp;(van Gemmeren, in Schmidt’s Jahrb. Bd. XI.nbsp;Heft. 2. S. 167).

Twee knechts door eene Zog. (Bontekoe, in NüMAN’s Magazijn, D. IIL bladz.^255), en dergelijke gevallen, geciteerd door Hekmeijer, in denbsp;Vert. van Bitter, bladz. 70.

Aldus is ook de Scabies porcina bij den Mensch, waarvan BatkmaNN eene afbeelding geeft (Delin. ofnbsp;cutaneous Diseases, pi. ¦46. fig. 2) nog niet aannemelijk.

6. Eigene Kameel~schurftmijt (?!).

Opgave der%elve.

IlaaiNG, 1. 1. S. 613.

ScH^EIl)KR’s, Schürmaijeh’s II. Hbbgt’s AnD.ilen der Staats-arzneikuude 6“ Jahrg. 1841, H. 2 S. 320.

Aangaande deze vonden wij alleen bij Hering, dat, naar eene mededeeling vdn Straüss-Dürkheimnbsp;te Algiers, de oppassers van schurftige Kameelennbsp;zouden zijn besmet geworden; verdere bijzonderheden echter ontbreken.

7. Eigene Ezel-schurfiniyt (?I).

Opgave derzelve.

Gbkvb, Erfahr. u. Beobacht. übcrdic kraukh.der llaiislbiere.

Laforbst, iu de Mem. de la société de l'AgriciiItiue, 1822. Tom. 1. pag. 38.


-ocr page 173-

165

Ook deze mededeelingen betieffen enkel gevallen van besmetting, zonder de opgave van den nood~nbsp;zakelijken grond voor de juistheid der diagnose.

8. Eigene Leeuw en-schurftmijl (?!).

Opgave der%elve.

Alibert, Vorlesungen über die krankheiteu der Haut, gc-sammelt und herausgegeben von M. Daynac : Deiitsch bear-beilet von M. Bloest. Lcipzich, 1837. Theil, S. 400,

Ten gevolge der behandeling van de huid eener gestorvene schurftachtige leeuwin, kregen verscheidene menschen een jeukend, vesiculeus uitslag. —nbsp;Meer weet men hieromtrent nog niet.

II. HOOFDSTUK,

PnOEEiNEMENDB EN VERGELIJKENDE PATHOLOGIE DER SCHURFT BIJ DE DIEREN EN DEN ItlENSCH

Gelijk wij in het vorige Hoofdstuk, uitgaande van de natuur-geschiedkiindige beschouwing dernbsp;schurftmyten, reeds meermalen noodzakelijk eenennbsp;blik moesten werpen op het ziekte-proces dernbsp;schurft zelve, en zelfs hier en daar er tamelijknbsp;uitvoerig over moesten uitwijden, om derzelver on-derlingen band juist daar aan te wijzen, waar zulks hetnbsp;meest gepast was, — zoo worden wij in dit Hoofdstak, waar wij het ziekte-proces zelf als uitgangspunt nemen, spoedig teruggevoerd op de beschouwing der schurftmijten, en zullen, naarmate wij


-ocr page 174-

166

hierover uitvoeriger handelden, er hier korter over kunnen zijn.

Uitgaande van de waarneming van enkele ziek-te-gevallen, leerde men in den beginne de schurft kennen als eene huidziekte, die zich door sterknbsp;jeuken en groote besmettelijkheid kenmerkte; terwijl het jeuken en de besmettelijkheid zich als ietsnbsp;standvastigs vertoonden, deed de huiduitslag zichnbsp;op velerlei verschillende wijze voor ; de verschillende vormen van den huiduitslag nam men tennbsp;grondslag voor eene verdeeling der schurftziekte innbsp;soorten, en men zocht (op het ontologische standpunt dier dagen, waarbij men zich ziekte als ietsnbsp;geheel bijzonders dacht, dat niet slechts in dennbsp;vorm, maar ook wezentlijk, van gezondheid verschilde) de algemeene oorzaak en het wezen derzelvenbsp;in scherpte der vochten, in eene psorische djscrasie;nbsp;hiermede meende men nu niet alleen ook het jeuken en de besmettelijkheid helderder verklaard tenbsp;hebben, maar, terwijl men zich die scherpte of datnbsp;ontuig in het bloed meestal als een zeer wispelturig, vliegerig iets, als een’ vasthoudenden, maarnbsp;onrustigen, parasiet binnen in ons ligchaam dacht,nbsp;als eenen vijand, dien men niet dan met de grootstenbsp;voorzigtigheid, en wel niet alleen van buiten op denbsp;huid, maar vooral van binnen in het ligchaam bestokennbsp;moest, opdat hij aldus, als ware het door de porennbsp;der huid, zich zoude kunnen voortmaken,— vondnbsp;men daardoor ook eene geredelijke verklaring voornbsp;alle mogelijke ziekten die na de schurft den menschnbsp;of het dier aandeden ; zij werden als door de schurft

-ocr page 175-

167

veroorzaakt bescliouwJ: de ziektestof namelijk wist de meest vreemde sprongen in ons ligchaam tenbsp;maken; dit noemde men schurftmetastasen; aldusnbsp;ontstonden zelfs schurftberoerten en schurftamau-rose, ja zelfs schurft-helminthiasis.

Deze en dergelijke waren, zelfs nog in onze eeuw, de ziektekundige beschouwingen over schurft, vannbsp;mannen, die als eerste practici, vooral in Duitschland,nbsp;bekend staan. Intusschen werd door anderen, dienbsp;niet met het oog der verbeelding zagen, en aldusnbsp;bij het trekken van resultaten uit hunne waarnemingen de onvergeeüijkste gedachten-sprongen en denbsp;meest phantastische voorstellingen maakten, maar die,nbsp;alleen op de zinnelijke waarneming afgaande, voortgingen met zoeken, Ae schurftmijt, en met dezelvenbsp;een nieuw gezigtspunt ter onderzoeking gevonden.

De vraag ontstond ; Is er een Tioodzakelijk verhand tusschen het aanwenen der sehurftmijtnbsp;en de schurft %elve? en welk is dit verhand? —nbsp;Terwijl dit nu door de proefnemende ziektekundenbsp;der schurft bij enkele diersoorten reeds beantwoordnbsp;werd, brengt de vergelijkende ziektekunde het antwoord hierop ook in toepassing bij de schurft vannbsp;andere diersoorten.

Wij willlen hier eenvoudig de resultaten mede-deelen van diegenen, die hieromtrent de uitvoerigste waarnemingen, vooral langs den weg van proefneming, hebben in het werk gesteld; in denbsp;hoofdzaken voeren zij alle tot hetzelfde antwoord ;

Walz leerde, in zijn voortreffelijk bovenvermeld werkje, in het jaar 1809 verschenen, het volgende;

-ocr page 176-

168

1quot;. Verscheidene huidziekten van schapen kunnen ' moeijelijk van de schurft onderscheiden worden; alléén het aanwezen van eene eigene soort van schurftmijt kan met zekerheid de schurft doennbsp;diagnostiseren.

2quot;. Alléén dan, wanneer meerdere weken voortdurend aanhoudende regens (vooral gedurende een jaargetijde, waarin dit gewoonlijk niet zoo het geval is) op dezelve hebben ingewerkt, neemt mennbsp;het uitbreken van schurft waar, bij die schapen,nbsp;welke met reeds schurftige noch in onmiddellijke,nbsp;noch in middellijke verbinding gekomen zijn. Dusnbsp;óf alléén aanhoudende regens, enz. zonder besmetting door andere, óf besmetting geven de schurftnbsp;met de eigendommelijke schurftmijt. Andere oorzaken der schurft kent men niet.

3°. Wijfjes-scburftmijten, op een volkomen gezond Schaap overgebragt en aan zich zelve overgelaten, geven bij hetzelve de schurft; ze propageren zich en breiden daardoor de huidziekte uit. Worden ze hier echter alle wederom met eenenbsp;naald opgezocht en weggenomen, zoo houdt denbsp;schurft op en geneest. — Mannetjes-schurftmijten,nbsp;op een gezond Schaap overgebragt, geven eenenbsp;plaalselijke huidziekte, propageren zich natuurlijknbsp;niet, sterven af, en de huidziekte houdt op.

4“. Vochtigheid met warmte bevordert de voortplanting der scburftmijten , vermeerdert het jeuken.

5*. Het schijnt, dat hij de Regenfüule (regen-schurft) generatio aequivocu van de schurftmijt

-ocr page 177-

169

plaats heeft; dit ligt echter nog » ausserhalb dem Gebiete des bestimmten Wissens.”

6”. Bij eenen schurftachtigen Vos vond Walz vele schurftmijten; de helft zoo groot als die van hetnbsp;Schaap. Op twee Schapen overgebragt, gaven zenbsp;na 7 weken geene schurft.

7quot;. Teer is absoluut doodelijk voor de schurft-niijten bij Schapen; geneest de schurft bij dezelve het beste.

Hering’s resultaten in 1835 zijn de volgende :

1quot;. De genuine schurft van paard, schaap, kat en gems brengt mijten voort, welke onderling en van denbsp;eigene menschen-schurftmijt wezenlijk verschillen.

2°. De schurftmijten dezer dieren, op andere individuen van hunne soort overgedragen, brengennbsp;er dezelfde ziekte voort; zijn dus een levend con-rnbsp;tagium, hetwelk slechts van een’ bepaalden ziek-tevorm zijn oorsprong neemt, — maar ééns geschapen blijft het voortbestaan onder gunstige verhoudingen en plant zich voort.

3’. Slechts bij uitzondering gaan de schurftmijten op individuen van eene andere diersoort over, en veroorzaken aldaar of eene voorbijgaande irritatie, of ze brengen er eene verandering der huidnbsp;te weeg, gelijk aan die, waardoor ze ontstonden.nbsp;Maar ook zelfs in het laatste geval vindt eene voortplanting der mijten op een vreemd organismusnietnbsp;wel plaats.

4quot;. De mannetjes schurftmijten, niet in staat zich te vermenigvuldigen, maken de huid slechtsnbsp;voorbijgaand, d. i. tot aan het afsterven der mijten,

-ocr page 178-

170

ziek. De wijfjes-schurfimijten daarentegen leggen eijeren, waaruit mannetjes- en wij^es-mijten voortkomen , en dragen aldus tot uitbreiding der schurftnbsp;zoowel op de oppervlakte van het individu, alsnbsp;hoofdzakelijk op andere individuen bij, (Hierdoornbsp;vervalt de meening, dat het eigenlijk de aan denbsp;mijten klevende etter is, welke de infectie voortbrengt).

5°. Mijten kunnen zich ook vormen in boosaardige, etterige zweren (bij het paard en bij den hond); deze zijn van de paarden- en honden-schurftmijt onderscheiden. (Of ze een contagiumnbsp;daarstellen, is niet uitgemaakt).

6°. Kaas-, meel- en andere mijten verschillen specifisch onderling; verschillende worden soms opnbsp;eene en dezelfde vrucht gevonden.

7°. Deze mijten kunnen op de huid van de dieren niet voortleven.

Hêrtwig leverde, eveneens in 1835, twee voor ons hier bijzonder belangrijke Verhandelingen ; 1°. üe-ber die Krat%- oder Raudemilben. — 2°. An-sieokungsversuchen an Schafen, mit Milben, mitnbsp;Jaiichc, mit Schorfen und mit Blut von raudigennbsp;Schafen. — Wij ontkenen het volgende aan de 2“nbsp;uitgave daarvan, in 1844 verschenen.

In de 1' Verhandeling schrijft hij over de schurfi-mijten bij den Mensch, het Paard, het Schaap, het Rund, den Hond, de Kat, het Konijn en denbsp;Vos; en behandelt dan de aetiologische strijdvraag:nbsp;» Sind die Milben die TJrsache, oder sind sie dasnbsp;Brodukt der Kral%e und der Rciude,und sind

-ocr page 179-

171

sie hesldndig oder nur %ufuilig bei diesen Krank-keilen verhanden?'^ Wij veroorloven ons, zeer bijzonder de opmerkzaamheid te vestigen op denbsp;volgende aphorismen, die wij uit dezelve, als zijndenbsp;de, voor ons nu belangrijke, hoofdresultaten vannbsp;dien voortreffelijken natuuronderzoeker, zullennbsp;trekken.

» Slechts de aanwezigheid van de schurftmijt bij een Paard kan allen twijfel over de natuur vannbsp;deszelfs huidziekte, als schurft, wegnemen, en isnbsp;een positief teeken in de diagnose.”

» De eigene Paarden-schurftmijt gaat ook op den Mensch en andere dieren over, en veroorzaakt aldaar in enkele gevallen eene scabieuse huidziekte;nbsp;waartoe alsdan echter eene praedispositie, door verschillende dikte en digtheid, uitwaseming en vet-afzondering enz., in de huid schijnt bij te dragen.”

» Van den Sarcoptes ovis, bovis, canis, cati, en andere is hetzelfde, deels door ondervindingnbsp;reeds zeker, deels uit analogie hoogst waarschijnlijk.”

Het antwoord op de boven aangegeveii aeiiolo-gische strijdwaag bestaat in de volgende resultaten zijner onderzoekingen ;

1°. De spontane wording van schurft der dieren uit slechte en weinige voeding is nooit grondig bewezen, nooit waargenomen. Van de andere zijdenbsp;zag Hertwig, in 1837, elf scabieuse Schapen innbsp;een zindelijken stal afgezonderd, bij regt goed dieet,nbsp;zonder verdere therapie, na 3 maanden tijds genezen , als van zelf; de vroeger zeer talrijke mijtennbsp;Waren verdwenen.

-ocr page 180-

2“. Rege7ifaule (regenschurft) der Schapen is tot nu toe de eenige ziekelijke toestand, waarbij zich dcnbsp;schurftmijt spontaan uit de organische stof ontwikkelt.

3°. Eene specifieke acritas scabiosa of psorica sanguinis vel aliorum humorum is door geene materiele eigenschappen van dezelve ooit bewezen;ennbsp;in het algemeen is eene abnormale bloedmenging innbsp;het begin dezer ziekte nooit op te merken. Wanneer echter de schurft zich over een groot gedeeltenbsp;van het Hgchaani verbreid heeft, en alzoodehuid-functie in hooge male en voor langen tijd gestoordnbsp;is, dan kan als effectus functionis cutis laesaenbsp;eene caoochymie en dyscrasie ontstaan.

•4°. Repulsie of retrogressie van schurft der die-i-en met al derzelver kwade gevolgen, die men tot een bewijs der dyscrasia psorica heeft willen aanvoeren, zijn niet door de ervaring bewezen. Transfusie van het bloed van schurftige dieren op gezonden was zonde\‘ resultaten. Vele duizende gevallen der ziekte worden door plaatselijke uitwendige middelen volkomen en zonder nadeel genezen.nbsp;Die echter, alwaar na het snel genezen en zoogenaamd onderdrukken der scabies door exsiccantianbsp;en adstringentia, b. v. lood-praeparaten, kwadenbsp;gevolgen zijn nagekomen, laten zich voldoendenbsp;verklaren, of daardoor, dat men daar niet heeft tenbsp;doen gehad met de scabies genuina, maar met m-petigines of andere ziekten, of door dat, indien hetnbsp;ook al ware schurft geweest was, de kwade gevolgennbsp;slechts door eene plotselinge omstemming van de reedsnbsp;ziekelijk veranderde huidfunclic zijn voortgebragt.

I

-ocr page 181-

173

öquot;. Eene positieve daadzaak is het, dat overeii-ling van den Sarc. honiinis, equi et ovis op den Meusch, het Paard en het Schaap, binnen eenennbsp;bepaalden tijd en op bepaalde wijze, schurft doetnbsp;ontstaan; dat — hoe talrijker zich de Sarcoptesnbsp;voortplant, des te meer uitgebreid de ziekte wordt;nbsp;dat door dooding of verwijdering van den Scarcop-tes de schurft geneest. Zoo als Walz bij schapen,nbsp;zag ook Hertwig bij Schapen en Paarden door hetnbsp;enkel aflezen van de mijlen, de schurft genezen.

6°. Hierdoor is het reeds hoogst waarschijnlijk dat de schurftmijt alléén de oorzaak is der echtenbsp;schurft bij menschen en dieren, wanneer deze exnbsp;coniagio ontstaat; terwijl, bij spontane ontwikkelingnbsp;derzelve, de schurftmijt als produkt der generationbsp;aequivQca voorkomt. Het vruchtelooze der tot nunbsp;toe ingestelde inentingsproeven met schurftetter ennbsp;schurftkorsten maakt het echter evenzeer hoogstnbsp;waarschijnlijk, dat bij dezen vorm der ziekte eenenbsp;andere aanstekingsstof niet bestaat.

7°. Ook kan de schurftmijt niet alleen slechts de drager zijn van misschien een sereus of purulent of ander contagium , hetwelk haar aankleeft ,nbsp;maar de Sarcoptes is het ens contagiosum, wantnbsp;alleen de wij^es-schurftmijt, die zich kan voortplanten door eijeren, geeft de genuine schm-ft; denbsp;mannetjes-schurftmijt geeft slechts eene zeer localenbsp;huidontsteking en even beperkt in duur als zijnnbsp;kort eindje leven. Was de schurftmijt enkel drager van een haar aanklevend contagium, dan wasnbsp;het mannetje hiertoe even goed in staat als het wijQe.

-ocr page 182-

174

Uit (lit alles volgt als conclusie van Hertwig ten antwoord op de aetlologische strijdvraag ;

» Dat de schurftmijt slechts bij het oorspronkelijk ontstaan der schurft, en slechts in zoo verre als zij door hare ouders in deze ziekte wordennbsp;v(X)rtgebragt, een produkt van dezelve is; dat zijnbsp;echter bij het ontstaan der ziekte ex contagio stellignbsp;als de hoofdoorªk en een wezenlijke vereischtenbsp;van dezelve moet gehouden worden.”

De resultaten der 2° Verhandeling, welke 16 uitvoerige inentingsproeven met de schurftmijt,nbsp;met den etter of ichor, mét de korsten en metnbsp;het bloed bevatten bij Schapen, zijn hoofdzakelijknbsp;i’eeds bevat in het vorige antwoord; wij nemen dusnbsp;alleen nog het volgende voor ;

» De proeven, die omtrent de Paarden-schurft werden in het werk gesteld, gaven dezelfde resultaten als die bij de Schapen-sclmrft.”

» De schurft na aansteking ontwikkelt zich duidelijk, ongeveer tusschen den 10°quot; en 16°quot; dag na de aansteking.”

»gt; De Schapenschurft is op zichzelve eene bloot plaatselijke huidziekte, en kan als zoodanig zeer langnbsp;bestaan, zonder den algemeenen gezondheidstoestand van het Schaap te storen. Deze algemeenenbsp;stoi’ing volgt slechts secundair bij groote uitbreidingnbsp;der ziekte, door de voortdurende storing derhuid-functiën, door de aanhoudende verontrusting dernbsp;Schapen door de! schurftmijt (als slapeloosheid),nbsp;door het verlies van vochten in de korstenvorming,nbsp;en door de oplossing van den schurft -ichor.”

-ocr page 183-

176

Van inëntingsproeven, ter opheldering van de pathologie der schurft bij den mensekf vinden wijnbsp;het eerst melding gemaakt in Wichman’s Aetiologienbsp;der Kratze, 1786. Na te hebben gezegd, datnbsp;ygt;inenting met schurfletter %org vereisekt, omdatnbsp;de etter myteneijeren bevatten kan,” deelt hijnbsp;ons een uittreksel mede uit eenen brief van Prof.nbsp;Hecker; wij nemen er eenige regels uit over :nbsp;» Blos zu meiuer eignen Unterhaltung (schrijftnbsp;Hecker) zog auch ich mir dies Uebel (de schurft)nbsp;zu, weil ich die Mittel in den Handen zu habennbsp;glaubte, dasselben in solchen Schranken zu halten,nbsp;dass es unbemerkt bliebe; das gelang auch. » •—¦nbsp;Maar eerst ruim 50 jaren daarna, sedert 1834namelijk, werden dezelve door Albin Gras (‘), Köii-rer (gt;), SoNNESKALB (’) en Hebra (‘) in het werknbsp;gesteld, en de uitkomst gaf dezelfde resultaten, alsnbsp;wij boven zagen bij de schurft der dieren; wijnbsp;deelen hier uitvoeriger alleen Hebra’s mededeelingnbsp;wlt;x)rdelijk mede :

»Ik entte (zegt Hebra) namelijk, zoowel mij, als anderen, de in de vesiculae of pustulae bevatte vloeistof meermalen in, zonder ooit meer dannbsp;eene kleine pustula aan de inëntingsplek waar tenbsp;nemen, ja dikwijls ontbrak deze,

Nu zette ik mij eene, te voren onder het mi» 1

1

T. a. p.

(S) Zeitung des Vercins f. Ileilkunde in Prciissen, 1836 N». 941.

P) Diss. de Scabic Humana, Lips. 1841.

{‘) T. a. p.

-ocr page 184-

176

croscoop nageziene, levende schurftaujt aan de binnenvlakte van den middelvinger dernbsp;en na verloop van 8 dagen, gedurende welken tijd.nbsp;eene zeer sterke jeukte mij jalaagde, verschenennbsp;bijna te gelijkertijd aan ietde handen de eerstenbsp;schurft-e^orejfcew^iën. Om mij naauwkeuriger overnbsp;het beloop der ziekte te onderrigten, wendde iknbsp;gedurende twee maanden geene middelen ter ge-'nbsp;nezing er van aan.

Aan meerdere zieken-oppassers, benevens eenige andere, wegens huidziekte bij ons vertoevende, lijders, werdeji eveneens en wel aan de meest verschillende deelen van hun ligchaam, schurfimijtennbsp;opgezet; bij de rneeslen brak ook de schurft uit.nbsp;Waarom niet elke keer eene aansteking werd waargenomen, laat zich deels even zoo min beantwoorden, als waarom niet elk van mazelen, pokken,nbsp;enz. aangestoken wordt, wanneer hij met dergelijke zieken in aanraking komt, gedeeltelijk ook uitnbsp;de bekende waarneming, dat sommige menschennbsp;nooit noch van vlooijen, noch van luizen of weegluizen, noch in de zuidelijke klimaten van descor-pioenen, moskieten, chigoes, enz. aangevochtennbsp;worden.”

SoKNENKALB entte zelfs den etter en de Ijmpheiu op dezelfde menschen, waarvan hij ze genomennbsp;had; er volgde geene scabieuse eruptie op. Köhler zocht alle schurftmijten op bij schurftigen, ennbsp;nam ze weg (hij entte ze af), en de schurft genasnbsp;verder van zelf.

Vat men nu al de hier medegedeelde daadzaken

-ocr page 185-

177

van waarneming te zanien, en stelt men, om tot eenè conclusie naar de hedendaagsche wetenschapnbsp;le komen, voor de hier aangevoerde redeneringen,nbsp;welke gedeeltelijk ten minste aan een vroeger ennbsp;lager standpunt der wetenschap beantwoorden,nbsp;zijne eigene streng logische redenering in plaats,nbsp;dan komt men tol het volgende algemeene ant-wooivl op de voorgestelde hoofdvragen, aangaandenbsp;het verband tusschen de schurftmijt en het ziekteproces der schurft ; Het ziekte-proees der schurftnbsp;heeft tot eenige essentiële oorzaak de zich in denbsp;huid voortplantende wijfjes-schurftmijt. Dezenbsp;wijfjes-schurftmijt is het ens contagiosum dernbsp;schurft en de eenige eerste schakel in de reeksnbsp;van verschijnselen, die het ziekte-proces der schurftnbsp;oplevert. Zij ontstaat, hij mensch en dier, hetnbsp;allereerst meestal ongetwijfeld door overplan~nbsp;ting van het eent individu op het andere; somsnbsp;verschijnt zij daar, zander dat men weet vannbsp;waar, terwijl de grond voor het vermoeden eenernbsp;overplanting ontbreekt; daaruit echter kan mennbsp;niet besluiten tot eene generatio aequivoca.

Met dit hoogst belangrijke en eenvoudige resultaat moeten noodzakelijk de vroegere ontologische beschouwingen van het ziekte-proces der schurft, denbsp;psorische djscrasie, de schurftziektestof, hare repercussie en metastasen, en hiermede tevens ooknbsp;nog de Don Quichotterie van menschen- en dierenartsen legen die herschenschimmige eigenaardigenbsp;ziektestoflen, wezens en verschijnselen, zooals dienbsp;vroeger toch vooral met inwendige middelen werdnbsp;VI. Dl.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12

-ocr page 186-

178

gevoeld, in het niet terug zinken. Zelfs de para-siten-theorie der ziekten in het algemeen van Jahn, c. s., die laatste lange ademtogt der onto-logen in Duitschland, (om van de oorlogs-theorieënnbsp;van ScHÖSiEtsr en ScHUiZ en de zonden-theorienbsp;van RlNGSElS aangaande het wezen van ziekte innbsp;het algemeen niet eens te spreken) vindt in denbsp;parasitische schurftmijt slechts eenen vijand, dienbsp;haar ondermijnt. Al die beschouwingen behoorennbsp;tot de fabelen, die, nog in onze eeuw en vóórnbsp;weinige jaren door mannen, als zoogenaamde practici bijna wereldberoemd, voor waarheid werdennbsp;uitgevent en door dankbare leerlingen nog wordennbsp;verdedigd en voortgeplant, en kunnen, als voorwerpen der geschiedenis, alléén daartoe nog nuttignbsp;zijn, om den practici, tegen over de door hennbsp;beweerde certiludo in de praktijk, een krachtignbsp;bewijs te meer te zijn van de imbecilliias, waaraan de grootste practici bloot staan, indien zij dennbsp;eenig waren weg van natuurkundig onderzoek, doornbsp;waarneming en logische inductie, uit het oognbsp;verliezen.

III. HOOFDSTUK.

ALCEMËENE VKURtARIKGEN, OPMERKINGEN EN WENKEN AANGAANDE DK PAXHOIOGIH, therapie EN PROPHYLAXIS der SCHÜRFX.

Wat is schurft F Hoe moet men haar behandelen F Hoe haar trachten te voorkomen F Zie

-ocr page 187-

179

daar de hoofdvragen, wier beantwoording het hoofddoel dezer Verhandeling is. Wij willen dit in korte algemeene trekken trachten te ontwikkelen,nbsp;welker toepassing op de byzondere gevallen elk eennbsp;gemakkelijk zal vallen.

I. Wat is schurft?

Terwijl men de ziekten bij menschen, dieren en planten op een echt natuurkundig-wetenschap-pelijk standpunt als niets anders en niets meerdersnbsp;of minders beschouwen mag, dan eenvoudig alsnbsp;natuurverschijnselen bij menschen, dieren ennbsp;planten, — als natuurverschijnselen, waarin zichnbsp;dezelfde wetten handhaven, als in de verschijnselen der gezondheid, al uiten zij zich ook ondernbsp;geheel verschillende vormen, omdat de omstandigheden verschillen, waaronder dife wetten innbsp;werking en tot uiting worden gebragt, — zoo valtnbsp;ook het begrip van de schurft bij mensch of diernbsp;onder diezelfde eenvoudige beschouwing. — Geennbsp;enkel der denkbeeldeti van de vroegere pathologennbsp;om achter het wezen van ziekte iets, dat afwijkt,nbsp;of tegen de natuur strijdt, of met het gezonde lig-chaam in strijd zou zyn, of de uiting eener eigenenbsp;heelkracht in reactie zijn zou, of het gevolg zounbsp;wezen van de reactie van het levende organismusnbsp;tegen eene schadelijke oorzaak, of de strijd vannbsp;het Egoïstische Princip met het Planetarische Prin-cip (ScuöiNLElif 1833), of wel het afdalen van hetnbsp;Bienschelijke organismus tot eenen lageren trap van

12*

-ocr page 188-

180

organiSiitie, bcantwooi-dende aan dien van een of ander dier (Hoffmann 183i), of wel iels, dat eennbsp;eigen zelfstandig wezen zou uitmaken = Krank-heits-individu = Kranklieits-organismus = Parasietnbsp;(Paracelsi/s 1530, Jahn 1835, Starck 1838,nbsp;Eisenmann 1846), of iets, dat men als eene straffenbsp;Gods hebbe op te vatten, of als de naweeën vannbsp;den Zondenval (Ringseis 1841), of als den strijdnbsp;van het Leven met den Dood (C. H. Schültznbsp;1845), enz. enz,, — geen enkel, zeggen wij, dernbsp;denkbeelden der vroegere pathologen om achter hetnbsp;wezen van ziekte een of aêr van dat alles te zoeken, —nbsp;mag heden ten dage, nu de Geneeskunde zich metnbsp;bewustzijn onder de Natuurwetenschappen moetnbsp;rangschikken, noch op eenige andere ziekte worden toegepast, noch ook op de schurft bij menschnbsp;en dier. Zelfs de gewoonte (die tweede natuurnbsp;der menschen), waaraan men gewoonlijk in hetnbsp;praktische leven den maatstaf voor de norma ontleent, mag in de strenge wetenschap de maatstafnbsp;niet zijn ter beoordeeling van dingen in de Natuur,nbsp;en dus ook niet van begrippen over het wezennbsp;van ziekte ('); in de wetenschap is ziekte niet

(J) De voortreffelijke IIenle vervalt nog in deze dwaling, en bepaalt het lecsm van ziekte in zijn Hb. d. Kationclleii Pathologie, 1846, S. 97, als « Aeusserung der tyfischen Kraft water ungewöhnlichen Bedingungen.” — Hij kwam hiertoe doornbsp;terst(^nd in het begin zijner redenering (S. 85) uit te gaannbsp;van de stelling : » Die Natur nöthigte uns die Begriffe dernbsp;TVorm und Abnormitdt aiif, als — u. s, w.” — Deze praemisnbsp;is eene onwaarheid. Onze humana imbecillitas, onze subjcc-

-ocr page 189-

181

iets ongewoons of afwijkends, maar iets noodzakc-lijks, iets wettigs, iets natuurlijks, evenzeer als gezondheid, en evenzeer als b. v. het loopen vannbsp;een uurwerk, dat opgewonden is, maar verstoordnbsp;kan worden in zijn loop : ziekte en gezondheid,nbsp;die het object uitmaken van pathologie en physiologic, zijn hiev één en ideniisch, hoe hemelsbreed zijnbsp;ook verschillen in de vormen {heteromorphismus).

Aldus mag men het schurft-proces ook niet meer beschouwen, zoo als gewoonlijk tot heden toenbsp;gedaan werd, als eene ziekte, welke de uitdrukkingnbsp;zijn zou van de reactie van het dierlijk organis-mus tegen den prikkel van de ziekte-oorzaak ; wantnbsp;zulk eene beschouwing bij een natuurverschijnsel is,nbsp;natunrkundig-wetenschappelijk genomen, niets dannbsp;onzin, evenzeer als het onzin zijn zou te bewerennbsp;dat een uurwerk, met al zijne zamenstellende dee-len in massa, reageert tegen ééne horologiesleutel,nbsp;die door de veer alléén slechts aan te spannen hetnbsp;uurwerk opwindt, of dat eene menigte kruid,nbsp;(des noods een geheel kruidmagazijn, als een zoogenaamd Organisches Ganzes), in massa reageertnbsp;tegen ééne vonk vuur, die slechts de eerste korrelnbsp;kruid in werking brengt.

Wij moeten het schurft-proces eenvoudig beschouwen als een natuurverschijnsel bij mensch en dier (’), welks wezenlijke voorwaarde van wor~nbsp;tiviteit, heeft ze ons opgedrongen, — niet het Goddelijkenbsp;object, de Natuur.

(’) Ziekte noemen wij het, omdat het in strijd is met ons egoïsmus. Deze opvatting wordt vooral duidelijk als mennbsp;cens denkt aan de aardappelen-ziekte.

-ocr page 190-

182

ding en ontwikkeling (Genesis, Pathogenie), gelegen is in de wederkeerige betrekking van de deelen der levende dierlijke huid (en verder indirect, door eene groote i’eeks van bemiddelendenbsp;tusschen-schakels, ook des ganschen ligchaams) totnbsp;de zich voortplantende schurftmijt ; hierin ligt hetnbsp;wezen der schurft, hierin de eenige wet van haarnbsp;ontstaan en voortdurende ontwikkeling; hierin denbsp;grond van hare éénheid en identiteit als Scabiesnbsp;sarcoptica,

Is die wederkeerige betrekking eenmaal ingetreden , en komt zij tot ontwikkeling voor onze ob-jectivé zinnelijke waarneming, dan uit zich het natuurverschijnsel onder de grootste verscheidenheid van vormen (polymorphismus); de eenvoudigste vorm (elementaire of grondvorm) is die vannbsp;den mijtgang, als objectief verschijnsel {Scabies sinenbsp;exanthematé); een minder eenvoudige vorm is die,nbsp;waar mijtgangen en blaasjes de objective verschijnselen uitmaken {Scabies vesicularis) ; meer zamen-gestelde vormen zijn die, waar daarenboven doornbsp;krabben en schuren : verwondingen der huid, ennbsp;verder èf ten gevolge van de constitutie des individu’s : roosachtige huidontsteking, netelzucht,nbsp;puisten, knobbels, zweren, een vrij over de oppervlakte uitgebreid, ligt stelbaar, exsudaat, alsnbsp;drooge korsten, of een dergelijk niet ligt stelbaarnbsp;exsudaat, als natte, vettige, kleverige oppervlakte, verder furunkels, enz. enz. {Scabiesnbsp;rubra, Sc. urticaria, Sc.pustulosa, Se, tuberculosa , Sc. ulcerosa, Sc, crustacea of squamosa,

-ocr page 191-

i83

Se. sicca, Sc. /tumida, Sc.pinguis, Sc. fut-un-ciilosa); óf door noodwendig volgende storingen in de voeding : cachexie (Sc. cacheciica); óf doornbsp;complicatie met andere huidziekten : heterogenenbsp;huiduitslagen, 'o. v. syplnliden (Se. syphilitica), enz.nbsp;enz,, de objective verschij,nselen van de Scabies sinenbsp;exanthemate en van de Scabies vesicularis komennbsp;verveelvoudigen; en deze eenvoudigste (elementaire)nbsp;vormen niet alleen meer zamengesteld maken, maarnbsp;dezelve vaak zoodanig op den achtergrond brengen,nbsp;dat dezelve naauwlijks worden waargenomen {me~nbsp;tamojphosen), en de schurft, aldus gemetamorpho-seerd, ligtelijk, door de meest in het oogspringendenbsp;verschijnselen, eene hedriegelijke overeenkomst innbsp;vorm (isomorphismus) verkrijgt met zeer heterogene huidziekten, b. v. met syphilitische of her-petische huiduitslagen, en aldus aanleiding geeftnbsp;tot valsche diagnosen, indien tevens niet gelet wordtnbsp;op de objective verschijnselen van den allerèen-voudigsten vorm {grondvorm) : op de mijtgangennbsp;met hunne moedermijt en eijeren.

Dat eindelijk al deze objective vormen door het bijkomen van subjective verschijnselen van hetnbsp;schurftige object nog meer verveelvoudigd worden,nbsp;en dit vooral voor den geneeskundigen waarnemer,nbsp;dieligtelijk aan subjective verschijnselen hangen blijft,nbsp;(natuurkundige waarnemers kennen in hunne objecten van waarneming geene subjective verschijnselen) de gelegenheid tot verkeerde diagnosen nognbsp;gemakkelijker maakt, is klaar (‘). 1

1

Subjective verschijuseleii kunnon bij ails inogebjks

-ocr page 192-

I8i

Uit deze algetneene genetische en morpholo^i-sche beschouwing van het schurft-proces wordt het klaar, wat men te denken hebbe van het antwoordnbsp;op de vraag ; wat is schurft? — Even als elknbsp;natuurverschijnsel is het, niet een individueel iets,nbsp;maar slechts een proces, eene zich ontwikkelendenbsp;reeks van verschijnselen, die op het allereenvoudigste standpunt zich onderling verhouden als denbsp;zich opvolgende schakels van ééne wordende keten; het proces vindt zijn we%en, niet in denbsp;schurftmijt alléén, noch ook alléén in de huidaandoening, maar in de bepaalde weder%ijdschenbsp;betrekking tusschen de%e beide, uitgedrukt innbsp;de wet van wording en ontwikkeling van hetnbsp;proces; en de allereenvoudigste vorm, waarinnbsp;zich deze wet kenbaar maakt aan onze zinnelijkenbsp;waarneming, de grondvorm van het geheeleproces, is èn tevens de eerste schakel in de reeksnbsp;der opvolgende verschijnselen èn te gelijk het meestnbsp;nood%akelijke, het meest wezenlijke (volstrekt nietnbsp;het tt'ezew der ziekte, zooals men gewoonlijk meent (*)),nbsp;ziekten meer of minder dezelfde zijn, en moeten, althansnbsp;voor de Diagnostiek, hoe langer des te meer in de leernbsp;der ziektevormen (Nosomorphologie) op den achtergrond gesteld worden. — Hoezeer zij voorkomen in het object onzernbsp;zinnelijke waarneming, zoo zijn zij zelve echter niet onmiddellijknbsp;voor ons waarneembaar, en hebben voor ons slechts de waardijnbsp;eencr waarheid, die wij bij overlevering hebben.

(’) Het tcezen der dingen neemt men nooit zinnelijk waar; de zinnelijke waarneming geeft ons alléén verschijnselen innbsp;meer of minder zamengcstclden vorm; de allereenvoudigste zijn de grondvormen; zij zijn het meest wczentUjke, en

-ocr page 193-

185

het standvastig blijvende verschijnsel, van het gansche ziekte proces, door al deszelfs verschillende mogclijke metamorphosen heen, zelfs dan,wan-wanneer het zich in naauwelijks kenbaar zamenge-stelden vorm aan ons vertoont. Die wet nu isnbsp;deze ;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»er bestaat geene schurft bij mensck

of dier, ronder eene in derzelver huid %ich voort-plantende eigene schurftmijt, als eenige en blijvende oorzaak;”dUegrondvorm \s : »demijl-gang met eene moedermijt en derzelver eijeren” Terwijl wij de noodzakelijkheid dier wet reedsnbsp;door de proefnemende en vergelijkende ziektekundenbsp;in het II' Hoofdstuk, en de ontwikkeling van diennbsp;grondvorm reeds in het algemeene gedeelte dérnbsp;natuurkundige geschiedenis in het P Hoofdstuknbsp;hebben leeren begrijpen, blijft ons nu overig hetnbsp;schurft-proces in deszelfs verdere ontwikkeling,nbsp;in deszelfs meer zamengestelde doch minder wezenlijke vormen na te gaan, door het anatomischnbsp;en phjsiologisch onderzoek naar de materiele ennbsp;functionele verschijnselen, die dezelve opleveren; ditnbsp;onderzoek maakt uit : de pathologische anatomienbsp;en pathologischephysiologie van het schurft-proces.

Zeer uitvoerig hebben wij vroeger in onzemeer-lüt deze vindt men doorbet experimenten het denken ie wetten die het wezen bepalen. — Niet uit het majestueuse, doch za-mengestelde, verschijnsel van de harmonie der planeten-stelselsnbsp;werd de zwaartekracht ontdekt; maar uit een zeer eenvoudignbsp;verschijnsel, uit ceneu grondvorm, uit den val eens appels opnbsp;den grond. Niet de waarnemer Newton, maar de denkernbsp;Newton ontdekte haar.

-ocr page 194-

180

üialeu aangeliaalcle mededeelingen in het Lancet, dit onderzoek ontwikkeld, en deszelfs algemeensnbsp;resultaten in een zoo kort mogelijk bestek te zamennbsp;gevat, voor het schurft-proces bij denmensch; —nbsp;daar het schurft-proces bij de dieren, hoezeer he-teromorph het hij elk dier in het bijzonder zichnbsp;ook moge voordoen, echter in genetische ontwikkeling volkomen analoog (homogeen) is met dat vannbsp;den mensch, achten wij het onnoodig, hier nogmaals in de anatomische en phjsiologische bijzonderheden der dierenschurft te treden.

De algemeene resultaten, die wij aldaar verkregen, komen hierop neder ;

Wanneer het schurft-proces bij den mensch, aan zich zelf overgelaten, zich verder ontwikkelt,nbsp;dan tot den grondvorm, dan doet zich, even alsnbsp;bij elk zich ontwikkelend proces in mensch of dier,nbsp;eene achtereenvolgende reeks van verschijnselen op,nbsp;welke aan het proces eenen steeds meer en meernbsp;zamengestelden en ingewikkelden vorm geven, maarnbsp;waarvan slechts enkele volgens, wetten van noodzakelijkheid, van physiologisch en anatomisch verband, ontstaan {Esseniialia), vele ten gevolge vannbsp;verschillende, als ware het toevallig, bijkomendenbsp;omstandigheden of reeds voorhanden zijn, of tenbsp;voorschijn worden geroepen {Accidentalia). Nanbsp;naauwkeurige ontleding en ontwikkeling dier zamen-gestelde vormen bij den Mensch, verkrijgt mennbsp;aldus bij Scabies sarcoptüia, behalve den grondvormnbsp;van het geheele proces, de volgende elementen voornbsp;de vormen van meerdere ontwikkeling ;

-ocr page 195-

187

I. Als Essentialia : 1'.eenjeuken en een idiopalhisch exanthema daar, waar de mijt-gangen zijn, (vooral hydroën of vesiculae, met denbsp;haar eigene metamorpliosen), — 2“. een sympa~nbsp;thisoh jeuken en een sympathisch exanthema, opnbsp;verwijderde plaatsen, waar geene mijtgangen voorhanden zijn, (vooral poputae, met de haar eigenenbsp;metamorphosen), — 3°. een door het idiopathischenbsp;en sympathische jeuken opgewekt krabben otsohu~nbsp;ren, en ten gevolge hiervan verwondingen dernbsp;huid, secundaire metamorphosen der bestaandenbsp;exanthemata en eenen nieuwen prikkel voor eennbsp;secundair exanthema.

ir. Als Accidentalia, Iquot;. allerlei mogelijke sympathien, afhangende van de irritabiliteit desnbsp;lijders, 2°. allerlei complicatiën ten gevolge van denbsp;constitutie en eigendommelijkheden des lijders ennbsp;der localiteit, en 3”. allerlei mogelijke nieuw aan-gebragte ziekten, ten gevolge van uitwendige omstandigheden, waartoe vooral onvoorzigtigheid vannbsp;den lijder en verkeerde diagnose, en onnoodigenbsp;inwendige of ondoelmatige uitwendige behandelingnbsp;het hare bijdragen.

Terwijl wij Ae Accidenialia\nev, kortheidshalve, geheel laten varen, achten wij het noodzakehjk bijnbsp;de Essentialia nog eene wijle stil te staan, hoofdzakelijk ter beantwoording der physiologische vraag :nbsp;» hoe verklaart men uit zulk eene plaatselijke oorzaak, als de werking der schurftmijt, het ontstaannbsp;van de zoo algemeen verbreide jeukte en huiduitslag?” — want, terwijl de vroegere leer der


-ocr page 196-

188

psoi'isclie tljscrasic, waaruit men hiervoor eene ge-reedelijke verklaring maakte (eigenlijk door eenea cirkel in de redenering), vervallen is, is dit voornbsp;ons het nu belangrijkste vraagstuk geworden.

Wij willen hiertoe ook alleen slechts het meest noodzakelijke Van de opgesomde Essentialia eenig-zins uitvoeriger trachten te verklaren, d. i, eene,nbsp;zoo veel mogelijk, klare voorstelling van derzelvernbsp;wording en ontwikkeling trachten te geven.

Het eerste essentiele verschijnsel, dat bij den grondvorm opti-eedt, is een subjectief verschijnselnbsp;des lijders; het is het jeuken; het is minder wezenlijk met betrekking tot de diagnose, 1quot;. omdatnbsp;het voor onze objective waarneming niet toegang-baar is, en 2°. omdat het bij vele andere ziekteprocessen ook voorkomt. De lijder neemt dit jeuken waar met verheffingen en dalingen [exacer-batie en remissie); gewoonlijk verheft het zich desnbsp;avond en is des nachts (ook in den nanacht) on-dragelijk; des morgens neemt het weer af in sterkte;nbsp;verder neemt hij het waar niet alleen op de plaatsnbsp;zelve, waar de mijtgang zich bevindt, maar ooknbsp;op verwijderde plaatsen des ligchaams. — Mennbsp;verklaart èSx. jeuken zelf het eenvoudigst door dennbsp;plaatselgken mechanischen prikkel van de moeder-mijt en de zich ontwikkelende eijeren, welke ondernbsp;de epidermislaag bijna onmiddellijk in de peripheric de gevoelszenuwen aandoen; of zij nog andersnbsp;dan als mechanische (als chemische) prikkel werkt,nbsp;is onbekend. Dat het jeuken exacerbeert en remitteert, pleegt men te verklaren uit rustigeren of

-ocr page 197-

189

aau.

woeligeren toestand der schurftdierljes, afhankelijk vooral van de uitwendige temperatuur, buiten ofinnbsp;het bed; ongetwijfeld is dit wel ééne der omstandigheden, doch slechts eene enkele. Eene anderenbsp;belangrijkere voorwaarde voor exacerbatie en remissienbsp;van het jeuken (ook bij andere ziekten, b. v.nbsp;prurigo), vindt men in de algemeene wet dernbsp;zetiuw-funcHën zelve, volgens welke zij zich nooitnbsp;anders uiten dan in gestadige periodische golving,nbsp;d. h. afwisselende rijzing en daling op bepaaldenbsp;tijden des dags; gedurende de verheffing harernbsp;functie uiten zij al hare verschijnselen steeds krachtiger; minder en minder krachtig gedurende denbsp;daling derzelve. Gewoonlijk nu ziet men cerebro-spinaal-zenuwverschijnselen, hoe meer zij eenvoudig en alleen van de zenuw-werking, zonder opwekkende bijomstandigheden, afhangen, des morgensnbsp;exacerberen en des avonds remitteren; de exacer-batio matutina vangt dan vaak reeds in den vroegen morgenstond of den nanacht (3 ure des nachts)nbsp;De grond dezer eenvoudige uiting der ze-

nuw-werkiug moet waarschijnlijk hoofdzakelijk in de zenuw-centra (materies grisea, globuli iiucleati)nbsp;gezocht worden. — Voegt zich nu echter hierbij eennbsp;tweede element van opwekking voor de zenuwwerkzaamheid, een element aan de peripherischenbsp;gedeelten der zenuwen (hyperaemie, stasis, exsn-datie-proces), hetwelk volgens zeer zamengestelde,nbsp;meest nog ongekende (misschien hoofdzakelijk vannbsp;den invloed van het gangliën-zenuw stelsel afhangende), voorwaarden des avonds pleegt te exacerbe-

-ocr page 198-

190

ren, dan wordt hierdoor ook de gevoels-zenuwwerkzaamheid (steken, jeuken, branden) des avonds verhoogd {exacerbatio vespertina), en wanneer zichnbsp;aan deze de, wettig des morgens vroeg optredende,nbsp;zelfstandige verheffing des cerebro-spinaal-zenuw-stelsels nog toevoegt, dan moeten die gewaarwordingen van jeuken, enz., vooral des nachts dennbsp;hoogsten graad van hevigheid bereiken* Dit nunbsp;leert ook meestal de naauwkeurige waarneming. —nbsp;Dat bij zoo zamengestelde natuurverschijnselen ve-lei-lei afwijkingen in vorm kunnen plaats hebben,nbsp;door tal van wijzigende bijomstandigheden, is klaar.

Het jeuken wordt ook waargenomen op verwijderde plaatsen van de opwekkende oorzaak ; dit sympathische jeuken moet men zich tegenwoordignbsp;als door zenuw-sympathie, d. i. door voortplantingnbsp;langs de banen der zenuwen naar de grijze stofnbsp;en irradiatie van daar op andere zenuw-banen,nbsp;voortgebragt, denken. Vroeger verklaarde men zichnbsp;dit door eene sympathie langs de huid zelve, welkenbsp;haren grond in de gelijksoortigheid des weefsels konnbsp;hebben; doch daar sympathische verschijnselennbsp;zich toch niet anders dan langs een stoffelijk continuum in ons ligchaam kunnen voortplanten, ennbsp;dit continuum in de gelijksoortige weefsels niet gezocht kan worden, wanneer het verschijnsel zichnbsp;niet eerst op de naastbij gelegene deeleu derzelve vertoont, vóór dat het op verwijderde deelen te voorschijn treedt, zoo vervalt deze wijze van zien, ennbsp;de eenvoudigste en eenig mogelijke weg ter verklaring van den grond der symjjatlusche gewaar-

-ocr page 199-

191

wordingen van de huid, is dan die langs de zenuwbanen met bemiddeling van derzelver centra {synergie door irradiatie, Henle).

Het tweede essentiele verschijnsel is het exanthema of het exsudatie-proees in de huid. Ook dit komt voor op de plaats zelve, waar de hoofdoorzaak, de mijtgang met zijnen inhoud, zichnbsp;bevindt {idiopathisch), en op verwijderden afstandnbsp;(sympathisch), — Terwijl men tegenwoordig meestalnbsp;in de theorieën van wording en ontwikkeling vannbsp;een idiopathisch exsudatie-proees den geprikkeldennbsp;toestand der idiopathisch aangedane gevoels-zenuwen als eerste bemiddelende schakel aanneemt,nbsp;zoo heeft men voor de theorie van wording ennbsp;ontwikkeling van de sympathische exsudatie-processen ook grond, als eerste bemiddelende schakelnbsp;de sympathisch geprikkelde gevoels-zenuwen aan tenbsp;nemen. Een hoofd-argument voor de noodzakelijkheid dier aanname van prikkeling der zenuwen,nbsp;als eerste bemiddelende schakel bij het ontstaannbsp;van exsudatie-processen, heeft men namelijk daarin,nbsp;dat de waarneming als waarschijnlijk leert, dat centrale prikkeling van gevoels-zenuwen oorzaak kannbsp;zijn van een exsudatie-proees aan derzelver peri-pherisch gedeelte. — Hoe nu verder dergelijke prikkeling der gevoels-zenuwen het exsudatie-proeesnbsp;den eersten aanstoot geeft en hetzelve doet wordennbsp;en zich ontwikkelen, daarvoor heeft men verschillende theorieën, wier uiteenzetting wij hier nalaten; genoeg zij het, kortelijk de wijze te hebbennbsp;aangetoond, waarop men naar de meeste waarschijn-

-ocr page 200-

iijkheid het algeinecne groolendeels sympathische exanthema uit de plaatselijke werking der schurft-luijt hebbe af te leiden. Voor de verdere bijzonderheden dienaangaande verwijzen wij kortheidshalve naar het in'*quot; Hoofdstuk onzer Mededee-lingen.

Omtrent de wording en ontwikkeling van de verschillende grondvormen des exantheems bij de verschillende dieren en deszelfs verschillende meta-morphosen in de verschillende stadia van ontwikkeling der ziekte, alsmede over het krabben of schuren en deszelfs invloed op de metamorphosennbsp;van het schurft-proces, en over de bovengenoemdenbsp;Acoidenlalia, achten wij het hier overbodig uit tenbsp;wijden, deels omdat het eerste nog vrij onzeker,nbsp;het laatste in de hoofd zaken ligt begrijpelijk is.

En hiermede meenen wij de hoofdpunten der vraag : wat is schurft? zoowel in deszelfs grondvorm als in desze/fs ontwikkeling tot 'de meer za-mengesielde vormen, naar ons bestek genoegzaamnbsp;ontwikkeld te hebben. — Het hooge belang van denbsp;kennis des grondvorms bij de waarneming dernbsp;ziekte springt in het oog; zonder denzelven warenbsp;al het overige niets; de grondvorm speelt doornbsp;alle meer zamengestelde vormen henen; hij moetnbsp;dezelve beheerschen; zonder hem wordt het, ooknbsp;bij de grootste ondervinding : »la forme emportenbsp;Ie fonds;” eene ondervinding zonder de hoogstenbsp;waardering van de grondvormen als het meest wezenlijke bij alle waarneming kan geeue wetenschapnbsp;worden geacht.

-ocr page 201-

193

ir. Hoe moet men het schurft-proces behandelen? Hoe hetzelve trachten te voorkomen?

Terwijl ziekteprocessen in liet algemeen, uiteen absoluut natuurkundig-wetenschappelijk, dus zuivernbsp;objectief, standpunt beschouwd, niet anders zijnnbsp;dan natuurverschijnselen in raenschen, dieren ofnbsp;planten, — voelt evenwel de Mensch in het praktische leven, als egoïst en philanthroop, zich gedrongen en gedwongen, die Natuurverschijnselennbsp;niet alléén in verband met eeuwig onwankelbaarnbsp;vaste natuurwetten te beschouwen, met wetten,nbsp;die aan den ijzeren boei der noodzakelijkheid liggen vastgeklonken en geene norma kennen;—maarnbsp;ook dezelve in relatie en verband te brengen metnbsp;%ijn egóismus en zi^ne philanthropie, met zijnenbsp;menschelijke subjectiviteit (‘). Met deze nu als

(*) Op dit relative standpunt nu ééne misstap, — en de mensch ziet, menschelijk kortzigtig, in de verschijnselennbsp;zelve ietsen, dingen, wezens (de yaivópevct houdt hij voornbsp;cvTx of avS/jwTTOj), aan welke hij nu ook derzelver eigenschappen en menschelijke subjectiviteiien; een meer of mindernbsp;klaar bewustzijn en verstandelijk overleg, een zelf-hewust strevennbsp;naar het schoone en het goede, egoïstische en philanthropi-sche bedoelingen en eigene krachten, overdoet en toedeelt :nbsp;van daar de anthropo-morphistische, ontologische en teleologische dwaalbegrippen van eene Natuur als alma mater, vannbsp;het Leven door eene Levenskracht, van eene Beelkracht dernbsp;Matuur met hare heilzame pogingen in de genezing, vooralnbsp;door de crises, enz. — Wie toch is de eenvoudige, grondigenbsp;denker, de Newton, die deze en dergelijke krachten heeftnbsp;ontdekf uit eenig zeer eenvoudig verschijnsel, uit eenen grond-

VI. Dl. nbsp;nbsp;nbsp;13

-ocr page 202-

194

maatstaf, wordt sywe opvalUng van het begiip : » ziekte-proces” noodzakelyk ook afhankelijk vannbsp;de relative begrippen van schade oi voordeel, ongewoonte of gewoonte, disharmonie of harmonie,nbsp;enz,, en van de hieruit wederom afgeleide relative denkbeelden van gevaar of heil, abnorrniteit oinorm,nbsp;verbroken evenwigt of niet verbroken evenwigt,nbsp;enz., en aldus worden hem die natuurverschijnselen in nieuschen, dieren en planten, welke denbsp;wetenschap onder den naani van ziekteprocessennbsp;voorstek, in het praktische leven ; schade of ge-vaardreigende, ongewone of abnormale verschijnselen in de ^latuur, door verbroken evenwigt (*),nbsp;die hulp vereischen. Zij verkrijgen den algemeen onderscheidenden naain van ziekte, in tegenstelling of liever in onderscheiding van de zoonbsp;onschatbare gezondheid. Beide namen drukkennbsp;dus, van wege hunne dubbelzinnige afkomst, nietsnbsp;meer dan relative, objectief-subjective, begrippen uit, waarvan wij echter in het maatschappelijk-praktische leven niet kunnen, in de absolutenbsp;wetenschap geheel en al moeten afzien; — en innbsp;het wetenschappelijk-praktische leven %oo veel mo-

vorm? (zie terug op bladz, 183, in de noot). Voor de uitvoerige ontwikkeling van dit alles verwijzen wij naar onze : 1) Proeven van bijdragen tot Itaticnele Pathologie en Therapie ” in het Nederl. Lancet, 1817. Nquot;. 6 en volgende.

(’) Daar deze begrippen alleen onze opvatting van de verschijnselen, in al derzelver verscheidenheid van vormen, uitdrukken , en niet door inductie, maar uit relative analoga zijn afgeleid, kunnen zij tot cene objective definitie van het uiezennbsp;derzelve niet anders dan op den dwaalweg voeren.

-ocr page 203-

195

gebjk. Ook andere natuurverschijnselen, uatneiijk in het zoogenaamde doode of anorganische natuurrijk, als b. V. overstroomingen, brand, onweders,nbsp;zijn den mensch als egoïst en philanthroop schade-of gevaardreigenda verschijnselen, die evenzeernbsp;hulp vereischen, doch worden niet bestempeld metnbsp;den naam van ziekte; hoezeer zij in diezelfdenbsp;relative, objectief-subjective, opvatting volkomennbsp;hetzelfde zijn.

Is de grond, waarop de noodzakelijkheid van hulp-aanbrengen bij alle natuurverschijnselen, dienbsp;schade of gevaar dreigen, berust, dezelfde, ook denbsp;algemeene methode van hulpverschaffing moet bijnbsp;allen in hare grondbeginselen dezelfde zijn: vannbsp;daar ziet men dan ook (men vergeve het trivialenbsp;voorbeeld) eene organisering van brandspuiten-ma-kers, brandmeesters, spuitgasten, waak-brandspuiten, brandpiket, enz., tegen het natuurverschijnsel brand, even als het tegen het natuurverschijnsel ziekte de organisering van geneesmiddel-makersnbsp;(pharmaceuten), geneesmeesters (artsen), genees-tniddel-toedieners (zieken-yerplegers), wakende geneeskundige Commissiën, geneeskundige politie, enz.

Op de logische grondbeginselen dier algemeene methode moet ook in de geneeskundige wetenschapnbsp;de Rationele Tkerapia generalis en speoialis berusten. Wij willen dezelve kort trachten uiteen te zetten,nbsp;nm aan dezelve ook ons antwoord te ontleenen op denbsp;'''raag ; Hoe moet men het schurfl-proces behandelen? Hoe hetzelve trachten te voorkomen?nbsp;Waarbij wij, om de klaarheid te bevorderen, de

13*

-ocr page 204-

196

logische behandeling van Natuur-verschijnselen in het algemeen op den voorgrond zullen plaatsen.

I. Exspectative methode.

Indien men op goede gronden van eenig natuurverschijnsel, hetwelk gewoonlijk met schade en gevaar pleegt te dreigen, in een gegeven geval geenenbsp;schade of gevaar, ja zelfs misschien voordeel ennbsp;heil, verwachten kan, zoo als b. v. van brandnbsp;in sommige gevallen, dan laat men hetzelve zijnennbsp;vrijen loop. Zoo lang de wezenlijke voorwaardennbsp;van deszelfs wording en ontwikkeling dan blijvennbsp;voortbestaan, zal het natuurverschijnsel ook moeten voortduren, met klimming {incremeniurn), wanneer die voorwaarden zich vermenigvuldigen; metnbsp;afneming {decrementum), wanneer die voorwaarden zich verminderen; eindelijk zullen die voorwaarden ophouden te bestaan en het natuurverschijnsel houdt op {finis)', de evenius is gunstig;nbsp;daar is geene schade, misschien nog wel voordeel,nbsp;bij gekomen. — Bij de behandeling van vele ziekteprocessen bij menschen en dieren geldt hetzelfde alsnbsp;grondbeginsel, b. v. bij de meeste sporadische ty-phus-gevallen en febres intermittentes vernales;nbsp;omdat de ondervinding en het gezond verstand geleerd hebben, dat de wezenlijke voorwaarden vannbsp;derzelver wording en ontwikkeling na verloop vannbsp;eenigen tijd ophouden te bestaan i^sanatio spontanea), en de uitkomst meestal gunstig is, door datnbsp;de aangebragte schade meestal alléén bestaat in achterblijvende zwakte, en hiervoor dikwijls later nognbsp;eene betere gezondheid dan vroeger verkregen wordt.

-ocr page 205-

197

Kan men van den anderen kant tegen eenigge-vaardreigend natuurverschijnsel zelf volstrekt geene hulp Verkenen, als b. v. tegen eene aardbeving,nbsp;dan moet men ook exspecteren, en ziet alleen omnbsp;naar de accidentalia, om daarin te helpen. Zoonbsp;ook bij vele ongeneeslijke ziekten, voor zoo verrenbsp;men bier niets beproeven durft.

Bij het schurft-pt'oces van mensch of dier is dergelijke exspectative methode niet geoorloofd,nbsp;omdat de wezenlijke voorwaarde van deszelfs wording en ontwikkeling, namelijk de wederkeerigenbsp;betrekking van de deelen der levende dierlijkenbsp;huid tot de %ich voortplantende schurftmijt nietnbsp;na eenigen tijd van zelve ophoudt, maar steedsnbsp;voortduurt en toeneemt in graad, door de gestadigenbsp;voortplanting en het vermenigvuldigen der schurft-mijten in de huid zelve; omdat dien ten gevolgenbsp;de lijder of het lijdende dier vermagert en zelfsnbsp;sterven kan; en van den anderen kant omdat dezenbsp;ziekte wel te genezen is.

II. Active Methode,

a. Indicatio radicalis. Wanneer men een eenmaal bestaand natuurverschijnsel moet trachten tegen te gaan, opdat het den mensch of het dier zoo minnbsp;mogelijk schade of gevaar aanbrenge, dan heeft men,nbsp;terwijl men toch het wezen zelf van het natuurverschijnsel niet zinnelijk waarnemen kan, vóór alles tenbsp;letten op den grondvorm van het geheele proces, d. i.nbsp;op dat ééne verschijnsel (of bij zeer zamen gestelde,nbsp;nog niet volkomen geanalyseerde, natuurverschijnselen,nbsp;althans op dat ééne complex van noodzakelijk te

-ocr page 206-

198

zamen behoorende verschijnselen,) hetwelk wel hamp;t wezen zelf niet is, maar toch het meest wezenlijkenbsp;symptoma, welks zinnelijke waarneming alléén onsnbsp;de kennis aan het wezen van het natuurverschyn-1nbsp;sel verschaffen kan, omdat het de meest noodzakelijke, eerste en allereenvoudigste uitdrukking isnbsp;van het daarzijn der wezenlijke voorwaarden vannbsp;deszelfs wording en ontwikkeling. Alléén door diennbsp;grondvorm geheel (als ware het de wortel) uit tenbsp;roeijen, heft men dus de bestaande wezenlijkenbsp;voorwaarden van wording van het geheele natuurverschijnsel op, en, wanneer die voorwaarden zelvenbsp;zich niet-weêr op nieuw van elders ontwikkelen, ennbsp;aldus niet den grondvorm weder op nieuw te voorschijn doen treden, dan zal geheel de reeds bestaande reeks van opvolgende Essentialia ook, na hetnbsp;opheffen van den grondvorm, van zelve voorbijgaannbsp;en verdwijnen. Zulk een grondvorm is b. v. bijnbsp;het natuurverschijnsel brand de vlam, bij het ow-weder de bliksem, bij nog rein primaire Sy-^nbsp;philis de pustula of ulceratio cancrosa, bij hetnbsp;üchurft-proces de mijtgang met de moederroijt ennbsp;eijeren. Het uitblusschen van de vlam, het afleiden van den bliksem, het cauteriseren van dennbsp;chancre-puist of zweer, het dooden van de moeder-schurftmijt en eijeren, zietdaar de eerste indicatienbsp;bij de behandeling der genoemde, den mensch ofnbsp;het dier met schade of gevaar bedreigende, natuurverschijnselen. Dit is de indicatio radicalis (').

1

Mcr. pkogl dcie indica'ie in de Therapia generalis m-

-ocr page 207-

199

b. Indinalio palliativa. Behalve de gi’ondvorm, als het meest wezenlijke, kan ook elk der aan den-zelven opgevolgde essentiële verschijnselen een natuurverschijnsel voor den mensch gevaai-lijk of althans schadelijk maken , zoo b. v. de regen bij hetnbsp;onweder, bij brand de hitte voor de belendendenbsp;huizen , bij primaire Syphilis de primair-syphilitischenbsp;bubo, bij het schurft*proces het jeuken. — Denbsp;indicatie tegen deze essentiële symptomata, dienietnbsp;tot den grondvorm behoorén, is wat men indicaiionbsp;symptomatica pleegt te noemen; eigenlijk is hetnbsp;de indicatio palliativa (‘).

dicatio causalis of ook indicatio essentialis of indicatio morbi te uoernen, in onderscheiding van de indicatio symptomatica;nbsp;streng wetenschappelijk is het echterjevenzeer ook ecne indicationbsp;symptomatica; want de grondvorm is evenzeer ook slechtsnbsp;een symptoma; maar hij is het symptoma maxime essentiale;nbsp;daarom zoude de indicatie tegen dezelve het meest juist indicatio maxime essentialis (niet enkel indicatio essentialis) heeten,nbsp;of korter indicatio elementaris of radicalis, indien men hierbijnbsp;slechts niet denkt aan eene parasitische plant, welke ontworteldnbsp;moet worden. —Wij kozen den chirurgischen naam.

Terwijl men deze indicatio ook indicatio causalis noemde, in betrekking tot de zoogenaamde causa proxima van de ziek*nbsp;te, noemde men haar echter ook indicatio causalis, met betrekking tot de cohors van zoogenaamde causae remotiores;nbsp;dit zijn al diegene, welke wel somtijds tot het ontstaan vannbsp;den grondvorm kunnen bijdragen, zooals b. v. onvoorzig-tigheid tot brand, enz., doch niet zonder bemiddeling vannbsp;meerdere bijkomende voorw'aarden. De indicatie tegen dezenbsp;causae remotiores behoort eigenlijk tot de prophylaxis,

(') Daar dikwijls een der opgevolgde essentiële verschijnselen schrikbarender en oogenblikkelijk gcvaarüjker zijn kan,

-ocr page 208-

200

c. Indicatio compliGutionum. Eindelijk kunnen de A.ccidentele verschijnselen bij een natuurverschijnsel bijzondere hulp vereischen; hiertegennbsp;wordt de Indicatio complicaiionum gesteld, b. v.nbsp;wanneer er bij een onweder veel wind komt', tegennbsp;de togt; wanneer bij brand een mensch een ongeluk krijgt; wanneer een syphiliticus of scabiosusnbsp;eene catarfhus bronchialis krijgt of reeds heeft.

Ilï. Prophylactische Methode.

Wanneer de Mensch eenmaal door bepaalde natuurverschijnselen (b. v. brand, onweder, epi-demiën, kwaadaardige ziekten) voor zichzelvennbsp;of zijne medemenschen kwaad heeft zien ontstaan,nbsp;dan moet hij als egoïst en pbilanthroop bedachtnbsp;zijn op blijvende maatregelen en middelen, omnbsp;dat kwaad in het vervolg te voorkomen {prophy~nbsp;laxis),

De keuze dier maatregelen en middelen is afhankelijk van velerlei omstandigheden, welke het hier de plaats niet is te ontwikkelen. In het algemeennbsp;hebben zij tot grondbeginselen óf het : » cave dbnbsp;occasioned óf het »principiis obsla.” Al naar denbsp;mate van de mogelijkheid en de doelmatigheid innbsp;dan de grondvorm zelf, b. v. de primaire Syph. bubo, pleegtnbsp;onze egoïstische en philanthropische opvatting de zoodanigenbsp;dan ook weder tot den rang ccner eigene ziekte te verheffen,nbsp;en de indicatie tegen dezelve wordt dan weder eene indicationbsp;radicalis van de nieuw bijgekomen ziekte. Dergelijkc incon-seqiientiën zijn op het relative standpunt der praxis natuurlijk en geoorloofd.

-ocr page 209-

201

gegevene gevallen vindt het eene en het andere zijne aanwending. In het eerste worden de mogelijke aanleiding-gevende oorzaken (causae remoHo-res), in het laatste de grondvormen vooral beoogd;nbsp;b. v. omdat vuile schoorsteenen ligt aanleiding geven tot brand, moeten zij alle ‘/^ deel jaars worden schoon geveegd, uit voorzigtigheid, opdat ernbsp;door hen geen brand ontsta; maar daarenbovennbsp;moeten er waak-brandspuiten zijn, om ontstanennbsp;hi'and zoo veel mogelijk te stuiten in deszelfs eerstenbsp;begin, in zijnen grondvorm. Zoo verhuist de moe-ras-bewoner naar gezondere streken, om de aanleiding tot moeras-koortsen te verminderen; doch,nbsp;door de koorts overvallen, moet de rationele artsnbsp;hem terstond het reeds bereide quininum toedienen , om zooveel mogelijk de koorts in haren grondvorm, als enkelen paroxysmus, nog te kunnennbsp;onderdrukken. In de prophjlactische handhavingnbsp;van het »principiis obsta” ligt tevens de meestnbsp;rationele grond van de active methode.

Beschouwen wij nu de logische grondbeginselen dezer drie algemeene methoden in betrekking totnbsp;het schurft-proces bij menschen dier,*dan is hetnbsp;vooreerst klaar, dat de exspectative methode hiernbsp;niet in aanmerking komen mag.

De active methode geeft ons drie indicatiën ; 1°. de radicale, 2’. de palliative, 3°. die der com-plicatiën :

1°. De radicale indicatie, dat is : het opheffen van den grondvorm, als het meest we%enltjke

-ocr page 210-

202

versnhynsel, en de otimiddellijke uUdrukking van het we%en van het schurft-proces, bestaat in het :nbsp;vernietigen van de mijtgangen met derzeluernbsp;moedermijlen en eijeren. De zitplaats van dezennbsp;grondvorm is in de huidew wel meestal r^eev plaat~nbsp;selijk, op enkele gedeelten aan de oppervlakte desnbsp;ligchaams; aldus komen hier uitsluitend uitwendige en slechts plaalselijk aan te wenden middelen te pas. Die middelen bij voorkeur, welkenbsp;tuto, cito et iMfJMwcfe werken. Derhalve is noch hetnbsp;afzoeken en verwijderen der schurftmijten (methodenbsp;der oude vrouwen van Corsika bij schurftige men-schen), noch het aanwenden van hevig ingrijpendenbsp;en vergiftige middelen, als rattenkruid- ofsublimaat-houdende wasschingen en zalven (methode van velenbsp;veehouders en herders) doelmatig. Op de eerstenbsp;wijze is het niet cito et iucunde. Op de laatste nietnbsp;tuto et iucunde; bij deze laatste methode is hetnbsp;geneesmiddel erger dan de kwaal, en menig diernbsp;wordt genezen van de schurft, terwijl^ het sterftnbsp;aan het vergiftige middel (‘).

(gt;) Om het belang der zaak nemen wij hier in het kort de door Prof. Numan in zijn werk : Aanwijzing ter genezing vannbsp;de Schurft der Schapen en van ander Vee, zonder de aanwending van Kattekruid enKwikmiddelen, Utrecht, bij Bol-tAAN, 1847, medegedeelde gevallen over van Vergiftigingnbsp;van dieren met huidziekten door Kattekruid- en Sublimaat-geneesmiddelen uitwendig aangewend,

l”. Door /ïattekruid-geneesmiddelen werden vergiftigd : Een schurftig Paard ; op den 16““ dag gestorven. (Gouicr,nbsp;Mém, et Obs. Tom II. p, ëS}.

-ocr page 211-

203

Terwijl wij voorts, voor al de hiervoor verder op-gegevetie en geroemde bijzondere geneesmiddelen, naar de handboeken en geschriften, hierop betrekkelijk, verwijzen, willen wij hier nogmaals denbsp;aandacht bijzonder vestigen op het, door den Hoog-leeraar NüilAN vooral hiervoor bij Schapen aanbe-volene, Spinnat of de CaroUesaus. In zekerheidnbsp;en snelheid van uitwerking staat hetzelve zoo niet

Verscheideue Schapeo. (Godink . Rapport de l’Écote Vétér.

1843, nbsp;nbsp;nbsp;pag. 779).

Eeu Paard met eene uitwas aan den poot. (A. Nüman, ï. a. p., bladz. 17).

. Meer dan 6 Runderen met luizen; eene 2iarige Os stierf binnen 24 uren. (Ib. bladz. 19). Dit geval had plaats in denbsp;Provincie Groningen.

Hierbij behoort nog het volgende voorbeeld van vergiftiging van een mensch ;

Eene zieke vrouw gaf men, bij vergissing, voor schoon drinkwater, eene heldere rattekruid-oplossing, bestemd voornbsp;schurftige Schapen. Na 4 uren volgde de dood. (Groninger-Courant 19 Jan, 1847, en Staats-Courant, 21 Jan. 1847).

2°, Door Jïtci/i-gencesmiddelcn werden vergiftigd :

Vele schurftige Schapen. Zij stierven onder siddering en kwijling. (De Gaspari.n, des Maladies contagieuses des bfitesnbsp;4 laine. Paris, 1821, pag. 181 et suiv.) Zie ook dergelijkenbsp;gevallen in de Biblioth. Brittannique (Agriculture), Tom. XVI,nbsp;p. 431.

Zuigende lammeren ten gevolge van de vergiftige melk der zogende moederschapen. (De Gasparin , T. a. p., p. 184).

Meerdere Schapen en Runderen. (Dick, The Veterinarian,

1844, nbsp;nbsp;nbsp;pag. 23 cn 171).

Negen Kalveren, waarvan 3 weggekwijnd, 0 achter elkander gestorven, (A. Ncman, T. a. p. bladz. 20). Dit geval had plaats te Middelharnis, in de Provincie Zuid-Holland).

-ocr page 212-

;:o4

Looger dan — ten minste toch gelijk aan •—'het in Duitschland vooral zoozeer geroemde middel vannbsp;Walz; maar verre voorzeker overtreft het dit middel in, de eenvoudigheid der methode van aanwending. Hoezeer het als zoodanig reeds uitvoerignbsp;behandeld en aanbevolen is door den Hoogl. Ndmannbsp;in deszelfs, in de vorige noot aangehaalde, werk,nbsp;achten wij het der moeite overwaardig van hetzelvenbsp;ook hier nog in de hoofdzaken iets uitvoeriger tenbsp;spreken.

Het Spinnai of Spinwater, ook Carottesaus of Carotte~%weet genaamd, wordt als eene soort vannbsp;extract, door uitpersing, verkregen uit den tabak,nbsp;voor dat deze tot strengen of zoogenaamde carottennbsp;wordt te zamengedraaid of gesponnen. Het heeftnbsp;eene donker bruine, bijna zwarte kleur, en denbsp;lijvigheid eener dunne sijroop. —Deszelfs aanwendingnbsp;is eenvoudig deze, dat men bij de eerste maal alnbsp;de schurftige plekken opzoekt, er het haar of denbsp;wol uit elkander wart en van een scheidt, en denbsp;schurftige korsten wegkrabt, zoodat de huid ernbsp;eenigzints raauw wordt; na deze voorbereidingnbsp;bevochtigt of bewrijft men de genoemde plekkennbsp;ejj derzelver omgeving (om de afgedwaalde mijtennbsp;ook te treffen) met het vocht. Slechts ééne bevochtiging is meestal voldoende; anders is zij ge-makkelijk te herhalen. De plekken genezen spoedignbsp;volkomen, en de groei van de wol wordt er nietnbsp;het minste bij verstoord. Men kan zelfs terstondnbsp;na eene zorgvuldige insmering het schurftige schaapnbsp;weder vrij onder de kudde laten loopen, en behoelt

-ocr page 213-

205

geene voortplanting van besmetting te vreezen. — Aldus voldoet men volkomen aan de indicatie tegen den grondvorm der schurft; men vernietigtnbsp;de mijtgangen en doodt de mijten. Derzelver betrekking tot de dierenhuid is opgeheven, en daarmede ook het wezen van het schurft-proces.

Gelijk dit voor de schurft bij schapen een feit van waarneming is, zoo laat het zich tevens ooknbsp;als een allerwaarschijnlijkst uitmuntend middel bijnbsp;die van andere dieren denken.

Bij den mensch hebben wij het veelvuldige malen aangewend; bij den volwassen mensch eveneens met een uitmuntend, bij kinderen slechts met eennbsp;betrekkelijk goed gevolg. Men moet altijd volstrekt

houden, dat men er alleen die


het


oog


in


plaatsen, waar de grondvorm, d. i. de mijlgan-gen, voorhanden is, mede behandelt; deze eerst opkrabt en daarna inwrijft. Wrijft men het namelijk , althans op ééne maal, over eene al te grootenbsp;oppervlakte der huid in, dan volgen er bij volwassenen zeer dikwijls, bij kinderen standvastig,nbsp;verschijnselen van intoxicatie : .misselijkheid, braken en duizeligheid enz (‘), Maar terwijl mennbsp;slechts vooral aan handen en voeten den grond-

(‘) De Hoogl. Numan deelt in zijn genoemd werk, bladz. 24 een geval van dergelijken invloed bij een schurftigen Ramnbsp;mede, die ook over eene al te groote oppervlakte der huidnbsp;was ingesmeerd geworden; de Ram genas spoedig bij eenenbsp;doelmatige tegenbehandeling. Dit is overigens het cempe geval, waarin schade van de Carottcsaus werd ondervonden.

-ocr page 214-

206

wm te zoeken heeft, kan raen door dagelijks een paar plekken ter grootte van een driegulden-stuk op te krabben en in te smeren, meestalnbsp;binnen weinige dagen eene volkomene genezingnbsp;verwachten. Kinderen willen het ligt aflikken,nbsp;waarschijnlijk het voor boeren-sijroop aanziende;nbsp;dit is zeer nadeelig, en kan gevaarlijk worden.

Overigens herinneren wij hier nog voor de behandeling der schurft bij den mensch aan de methode van Hebra met de vereenvoudigde WlL-KINSON’sche zalf, welke wij reeds vroeger in onzenbsp;mededeelingen in het Nederl. Lancet uitvoerig uitnbsp;een gezet hebben, en waarvan wij zoowel in zijnennbsp;privaat-cursus in het K. K. Allgemeine Kranken-haus te Weenen, als later in eigene praktijk denbsp;doelmatigheid ondervonden; is dezelve al een weinig minder eenvoudig dan die met de Carottesaus,nbsp;welligt is er minder mogelijkheid van schade ofnbsp;gevaar aan verbonden.

2quot;. De •palliative indicatie komt bij eenj rationeel voldoen aan de radicale indicatie, zelden te pas. De minder wezenlijke Essentialia verdwijnennbsp;dan van zelve of komen niet eens tot ontwikkeling.nbsp;In de bijzonderheden der uitzonderingen hieropnbsp;te ti-eden, schijnt ons onnoodig.

3“. Ook de indicatiën tegen de complicatiën kunnen hier niet in de vele bijzonderheden , waarvan zij kunnen afhangen, behandeld worden, —nbsp;hoe belangrijk en noodzakelijk de kennis hiervannbsp;ook zij , bij de behandeling vooral van verouderdenbsp;en verzuimde gevallen.

-ocr page 215-

207

Deprophylactischenielhodeg'eehs\s I® indicatie; Cave ah oooasione. Aan deze indicatie kan voldaannbsp;worden door afsluiting, althans isolering, der metnbsp;schurft aangedane individuen; door naauwkeurigenbsp;reiniging van alles, waarmede dezelve noodzakelijknbsp;in aanraking hebben moeten komen, en door strenger toezigt of welligt hier of daar, waar grootenbsp;verzamelingen van dieren of menschen zijn (ondernbsp;de kudden, in de winterstallen of hokken, in denbsp;vrijwillige» of dwang-werkhuizen, fabrieken, werkplaatsen van kleêr- en schoenmakers, enz.) zichnbsp;schurft begint te ontwikkelen. Met dit laatste,nbsp;voor zoo verre men die verzamelings-gelegenhedennbsp;zelve niet kan opruimen, gaat men alzoo in de 2°nbsp;indicatie ; Principiis obsta over, waarbij men totnbsp;de middelen tegen de radicale indicatie der activenbsp;methode zijne toevlugt nemen moet.

Het is eehe vraag, welke der twee indication de meest gewigtige en meest - genoegzame zij? en innbsp;Welke van beiden van regeringswege het meestenbsp;dient voorzien te worden, om de individuen, dienbsp;cr het meeste schade bij lijden zouden, als de regering er zich niet mede inliet, te gemoet te komen ? Hierop kan in het algemeen geantwoord worden, dat de maatregelen van prophylaxis tegen schurftnbsp;bij de dieren zeer veel eenvoudiger zijn kan, dannbsp;tegen schurft bij de menschen. Tot de eerste behoortnbsp;alleen verhindering der onmiddellijke aanraking, ennbsp;inlichting van boeren, herders en veehouders omtrent het » principiis morbi obstaverder kannbsp;men, volgens de ondervinding en het oordeel van

-ocr page 216-

208

den Hoogl. Ndman, die in zijn laatst genoemd werk er te regt nadrukkelijk op oplettend maakt, datnbsp;men hier met een contagium lixum, animatum, ennbsp;niet met een contagium volatile, zooals bij Runderpest, Longziekte, enz. van doen heeft, gerust wachtennbsp;tot deze indicatie daar is.

Bij de prophylaxis der menschen-schurftdaai’ente-gen moet de regering maatregelen nemen, waardoor de artsen en opzieners der werkhuizen althans in staalnbsp;worden gesteld en gedwongen de in hunne inrig-tingen endemisch heerschende schurft uit te roei-jen; de middelen er toe liggen in de 1° indicatienbsp;vooral. De noodzakelijkheid hier van blijkt, wanneernbsp;men verneemt, dat naauwelijks één enkele mensch,nbsp;of geheel huisgezin, althans schurft-rein daarnbsp;henen gekomen, er niet na één jaar of langer,nbsp;schurft-onrein van terugkomt. Ik heb hier hetnbsp;oog bepaaldelijk op de Koloniën Frederiks-oord ennbsp;Veenhuizen, van welke ik in het laatste half-jaarnbsp;er meerdere te Utrecht zag wederkeeren en behandelde met zeer ontwikkelde schurft.

Voorts zal het zooveel mogelijk opheffen van langdurige volks-bacchanaliën, b. v. het afschaffennbsp;der kermis, ook van zelve de epidemiën (?) vannbsp;schurft, die hierin eene groote gelegenheidgevendenbsp;oorzaak hebben, doen voorkomen.

-ocr page 217-

OMDRAAUING OER BAARMOEDER BIJ EENE DRAGTIGE KOE, WAARDOOR DE VERLOSSING ONMOGELIJK WERDnbsp;GEMAAKT; DOOR W. VAN nATTVM. VEE-ARTS TEnbsp;TIEL,

Op den 20 Februarij 1846, werd mijne hulp geroepen door den. Veehouder P. H. DK Woerd,nbsp;op de bouwerij lt;/enbsp;nbsp;nbsp;nbsp;onder Tiel^ bij eeneKoe,

welke baren moest. De Veehouder verhaalde mjj, onder weg, dat de Koe bij afwisseling, gedurendenbsp;den ganschen dag, weeën had gehad, zonder datnbsp;er iets voor het licht was gekomen. Dit maaktenbsp;hem bezorgd, zeide hij, te meer, daar de Koenbsp;langer dan gewoonlijk gedragen had. Bij mijnenbsp;komst op den stal, vond ik de Koe etende; zij zagnbsp;natuurlijk en vlug uit de oogen. Van tijd tot tijdnbsp;echter trad ze terug, trippelde heen en weder, ennbsp;hegon dan te persen. De kling was niet gezwollen,nbsp;en er vloeide geene slijmachtige stolFe uit dezelve,nbsp;zooals men dit gewoonlijk onmiddellijk voor denbsp;verlossing waarneemt. Ik zette mijn onderzoeknbsp;voort, ontblootte den arm, en bragt de hand ianbsp;de scheede. Aan den moedermond gekomen, vondnbsp;ik dezen sterk toegesnoerd, en spiraalswijze gedraaid, zoodat het mij slechts mogelijk was metnbsp;VI. Dl.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14

-ocr page 218-

212

éénen vinger een eindwegs de draaijende opening te volgen, welke regtsom liep; doch weldra kon iknbsp;niet verder.

Ik begreep al ras, dat hier aan eene wending of omdraaijing der baarmoeder te denken viel, welkenbsp;de verlossing hoogst moeijelijk of liever ónmogelijknbsp;maken zou. Gaarne echter iets ter hulp beproevende, zoo liet ik de Koe op den mesthoop brengen, en dezelve aldaar op een zacht stroobed heennbsp;en weder rollen, ja alle mogelijke positiën aannemen, ten einde op deze wijze de baarmoeder zoonbsp;mogelijk in hare natuurlijke ligging te herstellen.nbsp;Dan alles te vergeefs. Ware de opening in dennbsp;moedermond zoo groot geweest, dat men, de handnbsp;er doorbrengende, eenig deel van het kalf hadnbsp;kunnen vasthouden, terwijl men de Koe deed omwentelen, dan, ware zulksjmisschien mogelijk geweest;nbsp;thans echter waren alle tegenwendingen vruchteloos. Daar het reeds laat in den avond was geworden, zoo werd de Koe, op mijn aanraden,nbsp;weder op stal gezet, en zoude men met de verderenbsp;behandeling dezer moeijelijke zaak tot den volgenden morgen wachten. De Koe gebruikte hetnbsp;voeder weder met vorigen lust, hetgeen ons nog tenbsp;geruster tot dit uitstel deed besluiten.

In dien tusschentijd overdacht ik wat verder te doen; ik spoorde eene en andere mededeelingen op,nbsp;en besloot eindelijk, door de buiksnede te beproeven, de baarmoeder in hare natuurlijke ligging terug te breugen. Dan ook dit mogt ik niet tennbsp;uitvoer brengen, daar de Koe, bij mijne komst

-ocr page 219-

213

des morgens op de bouweiuj, reeds overleden was. Zy was om middernacht gaan liggen, angstig be-naauwd geworden, en steenende gestorven. Terstond werd door mij de lijkopening vei-rigt; bij denbsp;opening der buikholte vertoonden zieh de maag-afdeelingen, darmen, lever en milt alle in eenennbsp;gezonden staat. De baarmoeder, welke groot vannbsp;omvang was, had een purperrood gangreneus aanzien ; aan den hals derzelve bevonden zich plooijennbsp;der wendingen. Zij moest drie malen omgewendnbsp;worden, dus één en een half maal om hare ge-heele as, eer zij weder in hare normale liggingnbsp;kwam, en de mond geopend was. De baarmoedernbsp;bevatte een groot Stier-kalf, dat natuurlijk gevormd en liggende was. Overigens viel er nietsnbsp;bgzonders bij te ontwaï'cn.

Waarnemingen omtrent dergelijke gevallen heb ik gevonden in Repertorium der Thierheilkundenbsp;van Prof. Hering, 4®quot; jaargang, alwaar een geval vannbsp;omdraaijing der baarmoeder wordt medegedeeld;nbsp;welke door de flank-snede hersteld werd. In dennbsp;5“ jaai’gang van gemeld Tijdschrift worden, bijnbsp;overneming uit \iet Archiv für Thierheilkunde vannbsp;het Gezelschap Zwilsersehe Vee-artsen, meerderenbsp;gevallen van verplaatsing van den draagzak medegedeeld. Verder vindt men nog, in den 6™ jaargang van het genoemde Repertorium twee gevallennbsp;opgegeven, uit het Recueil de Médecine Vétérinaire praivpie overgenomen, die insgelijks doornbsp;middel van tegenwendingen van het moederdiernbsp;een volkomen gunstig gevolg hadden.

14*

-ocr page 220-

214

Wat deze mededeelingen aangaat, zoo komt het mij voor, dat de hier opgegevene, met zulk eenennbsp;gelukkigen uitslag aangewende, tegenwendingennbsp;alleen dan aan het oogmerk kunnen beantwoorden,nbsp;wanneer de baarmoedermond nog zoo ver geopendnbsp;is, dat men door dezelve eenig deel der vruchtnbsp;kan vatten en vasthouden, tijdens de tegenwendingnbsp;wordt in het werk gesteld. By eene dusdanigenbsp;sluiting van den moedermond, als in het, hiernbsp;boven omschreven, geval plaats had, is, mijns bedunkens, daarvan weinig heil te verwachten, ennbsp;kan de operatie der buik-snede als het eenige mogelijke redmiddel w'orden beschouwd, hoewel ooknbsp;deze kunstbewerking mij, bij eene omdraaijing vannbsp;l'/a naaai om de as, nog hoogst bezwaarlijk ennbsp;ge vaar vol voorkomt.

Het bovenstaande geval levert eene belangrijke bijdrage op tot de waarnemingen van anderen omtrent de omdraaying van den draagzak bij de barende Koe, waardoor de verlossing op de natuurlijke wijze somwijlen hoogt moeijelijk, en meestalnbsp;geheel onmogelijk, wordt gemaakt. Het komt mijnbsp;niet ondoelmatig voor aan deze waarneming, bijnbsp;wijze van een beknopt overzigt, toe te voegen hetgeen ik elders nopens dit gewigtig verloskundignbsp;onderwerp geboekt heb gevonden.

Men vindt van de omdraaijing der baarmoeder door onderscheidene buitenlandsche \'’ee-ai'tsenlj-

-ocr page 221-

2)5

kundigen meerdere voorbeelden, en beschouwingen omtrent den aard dezer afwijking medegedeeld,nbsp;namelijk door LecocQ (‘), SCHMID (^), Vix (®), Ma-zoaE (1 2), Schneider (®), 'Bleiggenstorfer (®), Fa-

1

(') Slémoire sur Ie part laborieux, consideré dans les grands animaux domestiques; in de Mémoires de la Société Vétérinaire des Departements du Calvados et de la Manche, Parisnbsp;1838, pag. 93 : Torsion du col de Vuterus.

(‘) In het Zeitschrift für die gesammte Thierheilkunde und Viehsucht von DmiEniCHS, Vix undN'BBEL, B. VI, S. 418;nbsp;Giessen 1839.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

(3) In hetzelfde Zeitschrift, B, VI. S. 422.; B. VU. S. 202, 1840.

2

In de aangehaalde Mémoires, 1842, pag. 179 : Torsion compléte du col de Vuterus.

(®) In het Repertorium van Bering, 1843, B. IV. 8. 164; door van Haxtem aangehaald ; Verdrehung des JFruchthal-ters, gehoben durch den Flankensnitt.

Zirchiv für Thierheilkunde von der Gesellschaft Schroei-zerischer Thierdrzte, Neue Folge, B. IV. S. 193. •

De Verhandeling van Bleiggensioufer werd bekroond met 80 Zwitsersche Franken, wegens de beantwoording der,nbsp;door het Gezelschap in 1843 uitgcschrevene, prijsvraag, vannbsp;den volgenden inbond

» Daar meerdere achtenswaardige Vee-artsen de mogelijkheid der omdraaijing van de baarmoeder bij dragtige koeijen in twijfel trekken, zoo verlangt men, dat deze veranderdenbsp;ligging van den uterus, door lijk-openingen worde aangewezen, met opgave van den tijd der dragt, waarin, cn de oorzaken, door welke zij wordt voortgebragt, alsmede van donbsp;meest zekere en gemakkelijke handelwijze, om deze hindernis der geboorte weg te nemen.” Men zie deze Verh., bijnbsp;verkorting medegedeeld in het Repertorium van Bering , B,nbsp;V, S. 41, door VAN Hatiem vermeld. Een Aanhangsel opnbsp;de bedoelde Verhandeling, waarin nog twee gevallen wordennbsp;beschreven, vindt men in B. V. van het vermelde Archiv.

-ocr page 222-

216

BKïC), Denoc n, Ganü (“), Rainaud (‘), Bor-DONNAT ('), FrIOKE (1 2), IrMINGER (’) , SCHENKER (®), Peter en anderen (’). Rtchner (“’) geeft, ondernbsp;het rubriek der Verplaatsingen en Uilzakkingen ,

1

(’) JouTnal Vétérinaire Agricole de Belgique 1844, p. 275.

(®) Recueil de Médeeine Vétérinaire 1845, pag. 1. Observation fort rémarquable de torsion du col de la matrice dans les Vaches pleines. Renseignements importants sur ,le mode denbsp;production de eet accident chirurgical. Eene hiertoe betrekkelijke aanmerking van Dieiericus nopens de vroegere bekendheid van dit onderwerp en de daaromtrent gegevenenbsp;beschrijvingen door sommige Duitsche Vee-artsen vóór Lgcocq.nbsp;Vcrgel, Bering, Repertorium, B. VI., 1845, S. 129; doornbsp;TAN Hatiom aangehaald.

(^) Recueil de Médeeine Vétérinaire, 1846, pag. 195 : Torsion de la matrice,

2

In het Journal Vétérinaire publié è l'Ècole de Lyon, Tom. I., pag. 276. A propos d’un Article de M. Denoc, innbsp;het aangehaalde Nummer van het Recueil.

{2) In hetzelfde Journal 1846. pag. 280.

(6) Zeitschrift von Dieiericbs , Vix, und Nebel, B. II. S. 293, Giessen 1844.

(T) Archiv fiir Thierheilkunde von der Gesellschaft Schwei-zerischer Thierdrzte, B. IV. S. 373: Veber Vmw'dlzung der Gebdrmutter bey’m Rindvi'ehe,

(8) Schenker, in hetzelfde Archiv, B. IV. S. 379: Bemer-kungen xlber den üeberwurf der Gebarmutter bey’m Bind-viehe.

(8) In hetzelfde Archiv 1847. S. 61. Zie mede het Repertorium , Tijdschrift voor de Geneeskunde in al haren omvang, van F. Bibnderhoff en F. C. IIekmbijer, .Amersfoort 1847,nbsp;bladz. 127.

(28) Bujatrik, Bern und Leipzig 1835, S. 380.

-ocr page 223-

217

mede eene beschrijving van de omdraaijing der baarmoeder bij de Koe.

Hoewel deze waarnemingen alle van lateren tijd dagteekenen (1838), zoo is de zaak echter reedsnbsp;vroeger bekend geweest. BoüTROttE (') heeft daarvan bereids in 1766 eene vrij uitvoerige beschrijvingnbsp;gegeven. Hij spreekt daarover met deze woorden :

» Indien men niet met den vinger in de opening van den hals der baarmoeder kan doordi-in-gen, en dezelve zich heeft gedraaid, zoo is zulks een teeken, dat de baarmoeder is omgewenteld,nbsp;dat is te zeggen, dat zij eene halve omdraaijingnbsp;heeft gemaakt, zoodat het onmogelijk is er in tenbsp;dringen.”

» De verschijnselen zijn, dat de hals zeer ver-naauwd is; deszelfs holte is als een spiraal gesteld, gelijk een hollen cylinder, waarvan men de tweenbsp;uiteinden in tegengestelde rigting heeft gedraaid,nbsp;waardoor er geen vinger kan worden ingebragt, bijnbsp;gevolg, dat de hals zich niet kan verwijden, ennbsp;de verlossing onmogelijk wordt.”

Hij raadt in zoodanig geval de volgende handelwijze aan : » Men moet zorgen, dat dusdanige Koeijen, in de nabijheid der woning, een j aar langnbsp;goed gevoed worden, vooral in het begin, als)wanneer het kalf verhard wordt (se racornit) : wantnbsp;zij eten zeer weinig en vermageren binnen veertiennbsp;dagen. Na verloop van tien maanden of vroeger,nbsp;als het gras gekomen is, behoort men ze in de

(‘) Le parfait Bouvier, Paris 1706, pag. 90.

-ocr page 224-

21S

weide te doen, ten einde haar vet te doen worden. Zij wordt zulks even als de overige koeijen, en denbsp;slagers zullen het kalf verhard in den draagzaknbsp;vinden.”

Het is, naar aanleiding van hetgeen BouTROLLE, ten aanzien Van het bedoelde beletsel der haring,nbsp;reeds in de vorige eeuw heeft bekend gemaakt, datnbsp;Rainard de eerste ontdekking en beschrijving vannbsp;het bestaan en den aard des ongemaks aan denbsp;Franschen toekent, en dat deze niet, gelijk DlETE-KICHS wil, aan de Duitschers behoort

De gevallen, door de boven aangehaalde schrijvers medegedeeld, loopen alle over het genoemde beletsel der baring bij de Koe, hetwelk doet veronderstellen, dat hetzelve bij andere dieren niet of slechtsnbsp;zeldzaam wordt waargenomen. Canü (^) alleen maakt,nbsp;voor zoo ver ik heb kunnen nagaan, melding, datnbsp;de handelwijze, welke door hem, ter herstelling vannbsp;den omgedraaiden hals des draagzaks, wordt opgegeven , ook door Devhüx bij eene Merrie zou geluktnbsp;zijn. Dat intusschen ook de omdraaijing van ‘dennbsp;hals der baarmoeder en van dit deel zei ven bij hetnbsp;Schaap kan plaats hebben, is mij gebleken in eennbsp;geval, door mij beschreven in eene Verhandelingnbsp;Over hel langdurig verblijf van gestorvene jon~nbsp;gen, boven den gewonen dragttijd, bij de Moe^nbsp;derdieren (’). 1

1

Journal de Lyon. Tom. I. pag. ?,79.

{-) Iteeueit, Tom.' 23. pag. 197.

C') lu de Nieuwe Verhandelingen der Eerste Klasse van het

-ocr page 225-

219

Bij dit Schaap, zijnde drie jaren oud, openbaarden zich, na voleindigden dragttijd, de gewone verschijnselen van aanstaande werping; de uijernbsp;begon te zwellen, en de verlossings-arbeid hadnbsp;plaats. De waterblaas vormde zich, en scheurdenbsp;open, waarna zich de twee voorpooten in denbsp;scheede aanboden; doch de kop volgde niet, ennbsp;kon door den Herder niet ontdekt worden. Dezenbsp;verliet daarop de kudde, om een’ ander’, meernbsp;ervaren’. Herder te hulp te roepen 9 of zijnen raadnbsp;te vragen, hoe hij moest handelen. Toen dezenbsp;met den eersten aankwam, bevonden zy, dat denbsp;arbeid was overgegaan. De pooten, die zich reedsnbsp;in de scheede hadden aangeboden, zoodat de Herder die kon vatten, waren weder binnenwaartsnbsp;getrokken, en het Schaap liep met de overige dernbsp;kudde te grazen. Men nam verder niets ongewoons aan hetzelve W'aar.

In Augustus 1827, werd dit Schaap voor de Vee-artsenijschool aangekocht, waarbij het bovenstaande Verslag werd medegedeeld, terw'ijl de Herder de regter streek des achterbuiks aanwees, alwaar het nog aanwezige lam zich, als een hardennbsp;klomp, deed gevoelen. Het voorwerp werd tot 29nbsp;February 1829 in het leven gehouden, zonder datnbsp;iets ongewoons aan hetzelve werd waargenomen.nbsp;Thans tot het onderzoek gedood zijnde, werd bijnbsp;de opening bevonden, dat in de regter zijde een

Koninklijk-Nederl. Instituut van Wetenschappen, Letterkunde, en Schoons Sunstm, Derde Dee!, Amst. 1831, met Afbeeldingen,

-ocr page 226-

220

aanmerkelijk groot, hard, ligchaam tegen den buikwand was vaslgegroeid, hetwelk bleek te zijn de bezwangerde hoorn der baarmoeder. Het tusschen-beide gelegen buikvlies, dat verdikt was, bevondnbsp;zich in de zamengroeijing begrepen, en maakte hetnbsp;vereenigingsmiddel van den draagzak met de buikspieren uit. Dit ligchaam vertoonde zich, als doornbsp;eene gedraalde en zamengegroeide streng, met dennbsp;hals dezes deels vereenigd te zijn, zijnde namelijknbsp;zoowel de breede- of lendebandeu, als de fallopi-aansche buizen, en de eijernesten , benevens de ge-heele linker hoorn des draagzaks zoodanig om hetnbsp;ligchaam van dit deel gewonden, dat hetzelve liier-door de gedaante eener zware koord had verkregen.nbsp;Deze deelen waren zoo zeer met elkander ver-vereenigd, en als te zamen versmolten, dat zij zich,nbsp;zelfs na langdurige verweeking, slechts gedeeltelijknbsp;en niet zonder verbreking der weefsels van eennbsp;lieten scheiden, zijnde ook de holte van het ligchaam der baarmoeder ten eeneniale verdweenen,nbsp;terwijl de bezwangerde hoorn zich als een hardennbsp;ronden bol vertoonde; de andere hoorn was, alsnbsp;zoodanig, niet meer aanwezig. Naar de omslinge-ringen van de streng te oordeelen, was het deelnbsp;ten minste zes of zeven malen om zich zelven gedraaid. De pisleiders waren mede eenigermate innbsp;de omgeslingerde deelen begrepen, en hierdoor gedrukt, hetgeen ten gevolge had gehad, dat dezenbsp;buizen boven de plaats der drukking bovenmatignbsp;waren uitgezet,

liet lam, in den bezwangerden hoorn bevat,

-ocr page 227-

221

welk deel alleen buiten de omwending was gebleven, en zich zeer sterk om het jong aansloot, was met de eivliezen, en waren deze met den wand desnbsp;draagzaks op eenige plaatsen zamengegroeid. Hetnbsp;lam verkeerde in een volkomen onbedorven toestand,nbsp;hoewel niet verhard zijnde. Hetzelve was wel gevoed , en, naar deszelfs grootte te oordeelen, geheel voldragen. Het lag met den kop achter denbsp;voorbeenen van de linker naar de regter zijdenbsp;onder de borst doorgeslagen.

Ik heb gemeend dit een en ander uit de vermelde Verhandeling hier te mogen overnemen, om dit voorzeker hoogst bijzondere geval in vergelijkingnbsp;te brengen met de omdraaijing van den di’aagzaknbsp;bij de Koe. Omtrent de verdere bijzonderheden,nbsp;moet ik naar de meer uitvoerige beschrijving ternbsp;aangehaalde plaats zelve verwijzen. De daarbij gevoegde Afbeelding geeft, gelijk ik vertrouw, eenenbsp;genoegzaam duidelijke voorstelling van de meergemelde omdraaijing zelve.

Volgens de beschrijving der waarnemingen bij Koeijen, kan de omdraaijing van den draagzak innbsp;verschillende trappen bestaan. Men kan eene gedeeltelijke en volkomene omwending of omwentelingnbsp;aannemen. In het eerste geval kan de baarmoedernbsp;slechts voor een vierde gedeelte om hare eigene as zijnnbsp;gedraaid, zoo namelijk, dat de regter zij-vlakte bovenwaarts, dat is, tegen deligchainen der wervelbeenderen, en de linker zij-vlakte benedenwaarts of tegen den

-ocr page 228-

222

buikwand wordt gerigt, en omgekeerd, of de bovenvlakte wordt de ondervlakte. Sommigen (‘) willen dit laatste slechts eene halve omwentelingnbsp;hebben genoemd. Volgens hen, heeft eene vol~nbsp;komene omwenteling dan plaats, wanneer zij innbsp;die mate bestaat, dat de draagzak geheel om harenbsp;as is gedraaid, zoodat dezelfde vlakten hare eigenenbsp;ligging naar boven en onderen wederom hebbennbsp;aangenomen. MazüRE noemt dit eene dubbeldenbsp;omwending (®). De draagzak kan voorzeker eenenbsp;meermalige omwending ondergaan, zooals doornbsp;sommige waarnemingen, en ook door het hiernbsp;boven medegedeelde geval van het Schaap wordtnbsp;aangetoond.

De omwending kan van de regter naar de linker zgde plaats hebben, en omgekeerd. Uit de opge-gevene gevallen der aangehaalde schrijvers kan nognbsp;geene genoegzaam zekere gevolgtrekking wordennbsp;afgeleid, in welke evenredigheid de afwijkingen, tenbsp;dezen opzigte, tot elkander staan. Het schijntnbsp;evenwel, dat de omdraaijing meermalen van linksnbsp;naar regts, dan van regts naar links is waargenomen. Bleigensxorfer ondervond, dat de omwending, in zes gevallen, viermalen op de eerste, ennbsp;tweemalen op de laatste wijze plaats vond. Irmn-GER wil ook, dat zij meest tegen de regter zijdenbsp;voorkomt (*). Canü (*) verzekert altijd denbsp;(‘) Recueil de Médecine Vétérinaire, 1843, pag. 13 ct 19.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;In de Mémoires des Departements du Calvados et de lanbsp;Manche, Tom. IX, pag. 180. 190.

(3) nbsp;nbsp;nbsp;a. p. S. 373.

(‘) a. p. pag, 193.

-ocr page 229-

223

verplaatsing van links naar regt te hebben waargenomen. Naarmate de aandacht op dit onderwerp thans meer gevestigd wordt, zullen verdere waarnemingen hieromtrent meerdere zekerheid kunnen geven.

Ofschoon de omdraaijing van den draagzek niet dagelijks in de verloskundige praktijk voorkomt,nbsp;zoo heeft zulks echter menigvuldiger plaats dannbsp;men algemeen zou denken en bekend is, en het isnbsp;voorzeker bevreemdend, dat de zaak zoo langen tgdnbsp;door de Vee-artsenijkundigen onopgemerkt is gebleven. Sommigen erkennen, dat het ongemaknbsp;hun zoo buitengewoon is voorgekomen, dat zij aannbsp;deszelfs bestaan, wanneer daarvan onder de Landlieden sprake was, steeds hebben moeten twijfelen,nbsp;en hetzelve voor Ónmogelijk hielden, totdat zij ernbsp;door eigene ondervinding zich van hebben moetennbsp;overtuigen.

Onder de genoemde schrijvers zijn er, aan wie meerdere gevallen ter behandeling zijn voorgekomen.nbsp;BlElGGENSTORFiSR verzekert, dat hem jaarlijks 4 of önbsp;gevallen plegen voor te komen, en kan hij ongeveer 20 gevallen aanwijzen, volgens den, doorhemnbsp;opgegeven regel, behandeld ('), en Mazüre (®)nbsp;nam de omdraaijing van den draagzak, binnen tiennbsp;of elf jaren, dat hij dezelve had leeren kennen,nbsp;in verschillende trappen, van 15 tot 20 malennbsp;waar. Lecocq (“), die drie gevallen waarnam,

-ocr page 230-

224

zegt, dat het gebrek en deszelfs gewigt aan sommige Veehouders zeer wel bekend zija',^_die er partij van pogen te trekken, door de Koe, indiennbsp;deze voor het gebruik geschikt is, aan den Slagernbsp;te verkoopen. Ik zelf heb ook meermalen denbsp;Landlieden en gewone Veehelpers van eene hindernis bij de verlossing- hooren spreken, waarmede zij, van achteren ingezien, de omdraaijingnbsp;van den draagzak zullen bedoeld hebben, dochnbsp;waarvan ik mij, wegens de onvolledigheid dernbsp;voorstelling, moeijelijk een duidelijk begrip konnbsp;vormen.

Er gaan met dezen toestand bij de dragtige Koei-jen verschillende uitwendige verschijnselen gepaard, welke het bestaan der bedoelde hindernis kunnennbsp;doen vermoeden, doch die te dezen geenzins eenenbsp;volkomene zekerheid geven. Dezs wordt alleennbsp;door het plaatselijk onderzoek verkregen. Somwijlen heeft de dragt zich over den gewonen tijdnbsp;verlengd, of zij is ook wel niet volkomen teneindenbsp;gebragt (‘). De Koe wordt, na meestal kort tenbsp;voren nog vrolijk te zijn geweest, doorgaans neer-slagtig, en neemt eene treurige houding aan; denbsp;eetlust en herkaauwing zijn verminderd of houdennbsp;op, en de gang wordt moeijelijk (®). Dit duurtnbsp;eenige dagen voort. De verlossings-arbeid is somwijlen traag en zwak, zoodat de weeën niet dannbsp;na lange tusschenpoozen elkander opvolgen. Ook 1 2

1

(‘) Fabbv , a. p. pag. 273.

2

Canü, a. p. pag. 193.

-ocr page 231-

225

houdt de arbeid wel, gedurende eeuigen tijd, zelfs meerdere dagen lang,.op, en begint dan op nieuw,nbsp;terwijl de eetlust en herkaauwing zijn teruggekeerd (‘).nbsp;In eenige gevallen gaat de Koe voort zich in beteren staat te bevinden, en de teekenen der werping gaan voorbij. De vulva, vroeger gezwollennbsp;en eenigzins nederhangende, trekt zich op eenenbsp;zigtbare wijze terug; de uijer slinkt en wordt slap.nbsp;Het kalf, hetwelk gemakkelijk in de laagte dernbsp;regter flank wordt gevoeld, is meer naar den uijernbsp;gezakt, en doet zich aan de vuist als eene hardenbsp;klomp voor, hetwelk doet veronderstellen, dat hetnbsp;dood is (^). Inmiddels herki'ijgt de Koe harenbsp;vorige gezondheid en begint vet te worden (^).

Dit is echter niet altijd het geval. Veeltijds is de arbeid, hetzij bij vernieuwing, na opgehoudennbsp;te zijn geweest, of van het begin af, onstuimig ennbsp;ongeregeld; zoodat de Koe als door hevige koliek-pijnen en benaauwdheden is aangedaan, terwijl denbsp;buik opgezet is, waarbij zij, onder uitputting en

(’) SccMiD. a. p. S. 419. Vix, a. p. S. 422.

P) Canü (a. p. pag. 193) merkt aan, dat de bezwangerde baarmoeder op bet eind der dragt eene aanmerkelijke zwaartenbsp;verkrijgt, welke haar echter niet tot op den buikwand doetnbsp;nederdalen; maar w’anncer de omdraaijing plaats heeft, ennbsp;de dood van het kalf daarvan het gevolg is, verliest zij hetnbsp;evenwigt, hetwelk haar het midden deed behouden tusschen /nbsp;de darmen, en zij laat zich nu nedertrekken door het ge-wigt, dat zij bevat. De vulva volgt deze trekking binnenwaarts.

(®) Canü, a. p.

-ocr page 232-

226

verzwakking, sterft, terwijl het kalf meestal vroeger is overleden. Somwijlen behouden de koeijen onder den arbeid nog eetlust, zooals de waarnemingennbsp;van VJklï Hattwi en andere daarvan voorbeeldennbsp;opleveren. Eene ongepaste behandeling, welke,nbsp;vóór dat het ongemak gekend wordt, door onbekwame handen niet zelden wordt aangewend, kannbsp;den dood van beide verhaasten.

Gaat men tot het inwendig onderzoek over, dan treft men, nadat de weeën meestal een’ gerui-men tijd vruchteloos hebben plaats gehad, zondernbsp;dat de waterblaas wordt gevormd, terwijl de ontlasting van den mest, somwijlen ook der pis,nbsp;gestoord zijn — gaande intusschen veelvuldigenbsp;winden af — den hals der baarmoeder te zamen-getrokken aan. De scheede is mede naauwernbsp;dan gewoonlijk. Men voelt eené of twee sterkenbsp;plooijen, die zich aan de onderzijde beginnen tenbsp;vormen en tot aan den moedermond loopen ennbsp;zich verbreeden. Dit deel is meermalen moeijelijknbsp;te vinden, zijnde zijdwaarts gedrongen. Bereiktnbsp;men den moedermond, zoo kunnen de vingeren ofnbsp;de hand slechts gedeeltelijk of in het geheel niet,nbsp;naarmate de omwending slechts onvolkomen of volkomen plaats heeft, binnen denzelven worden ge-bragt, waardoor de ligging van het kalf niet ofnbsp;niet behoorlijk kan worden onderzocht. De invoering der hand wordt door eene spiraalswijze ofnbsp;schroefvormige verhevenheid van den hals beperkt.nbsp;Deze verhevenheid maakt een soort van klapvlies,nbsp;welke eene halfmaanswijze opening overlaat. De

-ocr page 233-

227

lials is ten gevolge der omdraaijing verkort. Zijn er twee plooijen aanwezig, en bevindt de moedermondnbsp;zich in het midden, dan laat het zich niet welnbsp;bepalen, naar welke zijde de draagzak is omgedraaid. Is echter de moedermond naar de linkernbsp;zijde gekeerd, en gaat er een sterke band van deze naarnbsp;de regter zijde, dan kan men zeker zijn, dat denbsp;omdraaijing der bezwangerde baarmoeder van denbsp;linker- naar de regter zijde om hare as plaats heeft,nbsp;en omgekeerd (‘).

Bestaat de omwending naar links, dan ligt de baarmoeder in de linker flankstreek, en de pensmaag is meer naar de regter zijde gedrongen, hetnbsp;geen minder plaats heeft, wanneer de omdraaijingnbsp;naar regts bestaat. Ook zijn de endeldarm en pis-blaas meermalen van de middellijn afgeweken, ennbsp;naar eene en andere zijde gedrongen (^).

Dit zijn de hoofdkenmerken, waaraan de omdraaijing bij het onderzoek zeker gekend wordt. Dit alles verschilt echter in bijzonderheden, naarnbsp;gelang de omwending slechts geheel of gedeeltelijknbsp;plaats heeft. Er komen gevallen voor, waarin denbsp;omdraaijing gering is, zoodat de pooten en de kopnbsp;zich in de geboorte kunnen aanbieden, en denbsp;vruchtwaters afvloeijen, zonder dat echter het kalfnbsp;natuurlijkerwijze kan worden geboren (®). Somwij-

-ocr page 234-

228

len kan ook de hand nog, ofschoon niet zonder moeite, binnen den draagzak worden gehragt (‘).nbsp;Slechts iu zeer ligte afwijkingen van de natuurlijkenbsp;ligging zal de verlossing door de natuurkrachtennbsp;kunnen geschieden, zooals Mazurg daarvan eennbsp;voorbeeld mededeelt (®). Bij eene sterkere en vol-komene omdraaijing is de hals volkomen gesloten,nbsp;en kan men van de deelen des kalfs met den vinger of de band weinig of niets ontwaren, en kunnen de vruchtwaters niet afvloegen.

Er bieden zich als van zelf, opzigtelijk dezen toestand, eenige hoofdpunten ter overweging aan,nbsp;namelijk :

1°. Wanneer, dat is, op welken tijd derdragt, wordt de meergemelde omdraaijing voortgebragt?

Welke oorzaken geven daartoe aanleiding?

3“. Welke hulpmiddelen bestaan er, om deze werktuigelijke hindernis weg te nemen, ten eindenbsp;de verlossing mogelijk te maken.

Wat de eerste vraag betreft, zoo zijn de meeste der opgenoemde Schrijvers van gevoelen, dat denbsp;omdraaijing eerst in den laatsten tijd der dragt, ennbsp;zelfs kort vóór of tijdens den verlossings-arbeid.

(') Vix, a. p. S. 423. Schneider, a. p. S. 193. {*) a. p. pag. 180.

-ocr page 235-

229

ontstaat. ScHMiD (') echter houdt het er voor, dat zij slechts in de vroegere perioden der dragt kan.nbsp;plaats vinden. Ware zij, volgens hem, reeds vóórnbsp;de bezwangering aanwezig, dan zou er geene bevruchting hebben kunnen geschieden, dewijl hetnbsp;mannelijke zaad sj niet tot in de baarmoeder konnbsp;doordringen. In de latere tijdperken der dragt,nbsp;wanneer de vrucht reeds meer volkomen gevormdnbsp;is, en een grooteren om vang heeft verkregen,nbsp;houdt hij de omdraaijing voor onmogelijk, dewpnbsp;het volumen des kalfs dezelve in de beperkte ruimtenbsp;der buikholte niet meer toelaat. Mazitre (^) meende,nbsp;naar den vasten en verdikten toestand te oordee-len, welken de schroefvormige plooijen {piliers),nbsp;in één geval tot vijf malen toe, verkregen hadden,nbsp;en die zich langs het ligchaam der baarmoeder uitstrekten, dat dezelve reeds lang moesten hebbennbsp;bestaan. Indien wij echter overwegen, dat in velenbsp;gevallen de beenen en kop van het kalf zich innbsp;eene natuurlgke ligging bevinden, en' reeds tegennbsp;den inwendigen, gedeeltelijk geopenden, moeder-mond genaderd zijn, of in denzelven zijn doorgedrongen, werwaarts dezelve niet konden komen,nbsp;indien de omdraaijing reeds in de vroegere tijdperken had plaats gevonden, dan oordeelen wij metnbsp;Bleiggknstorïer (®) en and^en, dat zij op een,

(‘) a. p, S. 421.

p) Archiv S. 205. Repertorium, a. p. pag. 120.

P) a. p. S. 41.

15*

-ocr page 236-

230

niet ver van de werping verwijderden, tijd, maar kort vóór of wel gedurende den beginnenden ge-boorte-arbeid, moet zijn ontstaaOé Wij meenennbsp;ook, dat indien zulks vroeger geschiedde, de vruchtnbsp;doorgaans, wegens de zamengedrongene en meernbsp;beperkte ruimte des draagzaks, en den gestoordennbsp;bloedsomloop bij de veranderde ligging van dit deel,nbsp;niet tot eene volkomene ontwikkeling zal kunnennbsp;komen, of eene verkeerde ligging, of krommingnbsp;van het ligcbaam of van eenig deel zal moetennbsp;ondergaan, waarvan echter in de medegedeeldenbsp;gevallen geene melding wordt gemaakt. Irmingee (‘)nbsp;merkt aan, dat, in den eersten tijd der zwangerheid, de baarmoeder door de breede banden, welkenbsp;nog kort zijn, zoo zeer bevestigd is, dat niet welnbsp;eene omdraaijing mogelijk is.

Het valt voorts moeijelijk te verklaren, hoe de moedermond zich zou kunnen openen, indien denbsp;in plooijeii gelegde scheede zich om denzelven heeftnbsp;zamengetrokken, wanneer zulks reeds vroegtijdignbsp;plaats hebbe gehad. Het is dus volgens Bieiggen-STORFEr(‘) meer dan waarschijnlijk, dat de onidraai-jing voorvalt, nadat de moedermond zich reedsnbsp;gedeeltelijk zal hebben geopend. Volgens BoüR-öonjS4T (’) zou dezelve, in de drie door hem beschrevene gevallen, tusschen de 7'*“ en 9“® maandnbsp;zijn te weeg gebragt.

(') a. p, S. 375. (») a. p. S. 205.nbsp;p) a. p. S. 288.

-ocr page 237-

231

Hetis voorts meer dan waarschijnlijk, gelijk laatstge-melde meent, dat geene dubbelde omdraaijing, en misschien geene enkele, op eens ontstaat, maar dat zijnbsp;langzamerhand tot stand komt. Dat althans in dienbsp;gevallen, alwaar de vrucht niet wordt uitgedreven,nbsp;maar bij de moeder aanwezig blijft, de omdraaijing kan voortgaan, wordt bewezen door het gevalnbsp;van het Schaap, hierboven omschreven, waarbijnbsp;zich de voorpooten van het lam in de scheedenbsp;hadden aiingeboden, terwijl later bij de openingnbsp;bleek, dat de hals der moeder en gedeeltelijk ditnbsp;deel zelf door herhaalde omdraaijingen volkomennbsp;gesloten was geworden.

Ten aanzien, in de tweede plaats, der oorzaken en wijze van het ontstaan der omdraaijing, wyzennbsp;de waarnemingen vrij algemeen aan, dat zij ineenenbsp;werktuigelijke aanleiding moet gezocht worden. Bijnbsp;de meeste Koeijen gingen omstandigheden vooraf,nbsp;welke eene meer of minder hevige werking op denbsp;zwangere dieren hadden uitgeoefend, zooals hetnbsp;plotseling nederstorten der dragtige Koe, onder hetnbsp;vechten met andere Runderen, het onverwachtsnbsp;uitglijden langs af hellingen, het onstuimig omwentelen van het ligchaam, het springen over sloten,nbsp;en het vallen in dezelve, herhaalde krampen, ko-liekpijnen, en daardoor voortgebragte sterke ennbsp;ongeregelde bewegingen.

Als eene voorwaarde, waardoor de omdraaijing alleen tot stand kan worden gebragt, zal men eene groote mate van slapheid en verlenging der breedenbsp;of leude-banden moeten aannemen, door welke de

-ocr page 238-

232

baarmoeder in hare natuurlijke ligging bevestigd is en bewaard wordt, alsmede der verlengselen vannbsp;het buikvlies, welke den hals des draagzaks met denbsp;boven- en ondergelegen endeldarm en pisblaasnbsp;verbonden houdt, zonder hetwelk de omdraaijingnbsp;onmogelijk schijnt, tenzij eerstgemelde banden mog-ten zijn afgescheurd (‘). Dit laatste echter blijkt nietnbsp;altijd het geval te zijn, wordende de afscheuring dezernbsp;banden wel door sommige waarnemers vermeld plaatsnbsp;te hebben, doch meer als het gevolg der spanning,nbsp;door de herhaalde omwendingen te weeggebragt,nbsp;dan als eerste oorzaak der omdraaijingen. Dusdanige verslapping en daarmede gepaarde uitrekking

{‘¦) Hoewel (leze banden dienen om den draagzak te bevestigen eu in deszelfs natuurlijke ligging te bewaren, zoo schijnen zij, wegens hunne elasticiteit, eene aanmerkelijkenbsp;uitrekking te kunnen ondergaan. De beschouwing dezernbsp;deelenbij onbezwangerde koeijen en schapen kan de overtuigingnbsp;geven, dat de bedoelde banden eene omdraaijing van de baarmoeder in den bezwangerden staat, als wanneer zij in uitgebreidheid, sterkte en veerkracht toenemen, zullen kunnennbsp;veroorloven, zonder dat zij altijd behoeven af te scheuren:nbsp;les ligaments sous-lombaires, qui pendant la gestation pren-nent un développement trés considérable, et acquirent unenbsp;elasticité rémarquable; ces ligaments, dis je, s’allongent et senbsp;portent en arrière vers Ie bassin; ensorte quun tour denbsp;version de la matrice sur elle même n’implique par forcé-ment la décMrure des ligaments, qui la soutiennent;nbsp;Denoc. 1. c. p. 14.

Dat inmiddels eene kwetsing der breede banden op zich zelve niet altijd nadeelige gevolgen heeft, zien wij bij denbsp;castratie van vrouwclijke dieren, waarbij steeds uitrekkingnbsp;en tevens meestal verwonding dezer banden plaats heeft.

-ocr page 239-

233

der banden moet vooral bij eene volkomene ca dubbele omdraaijing aanmerkelijk zijn. Waarschijnlijk bestaat er bij sommige Koeijen eene buitengewone voorbeschiktheid tot zoodanige laxiteit. Innbsp;één geval, door Dknoc (‘) vermeld, had de Koe,nbsp;gedurende de eerste maanden der dragt, aan eenenbsp;uitzakking van den draagzak geleden. Door B1.EI6-GENSTORFER (^) wordt, behalve het wentelen, hetnbsp;langdurig verwijlen der Koe op de voorbeenen,nbsp;als oorzaak opgegeven. Gedurende den verlossings-arbeid, zegt hy, zien wij, dat de Koeijen zichnbsp;daarbij onrustig gedragen, bij afwisseling opstaannbsp;en weder liggen gaan, dat zij, tijdens den arbeid,nbsp;bij het gaan liggen en opstaan, een langen tijd opnbsp;de knieën blijven rusten, terwijl zij van achterennbsp;hooger staan, waardoor de buiks-ingewanden naarnbsp;voren glijden, en de bezwangerde baarmoedernbsp;ruimte verkrijgt, terwijl, al naar mate zich het kalfnbsp;om dezen tijd in dezelve beweegt, en hetmoeder-dier zich gelijktijdig nederlegt, het somwijlen mogelijk worden kan, dat zich de baarmoeder tenbsp;gelijk met het jong naar de eene of andere zijdenbsp;omdraait. Zou misschien de gewoonte van sommigenbsp;Koeijen, om, op de stallen het voedsel tot zichnbsp;nemende, zich op de knieën te begeven, indiennbsp;namelijk de bodem eenigzins laag of gootswijze isnbsp;uitgehold, aanleiding kunnen geven tot eene buitengewone uitrekking en verlenging der breede ban-

(I) Recucil, a. p. pag. 61; Repertorium B. VI. S. 131. (•) Archiv. a. p. S. 207.


-ocr page 240-

234

den, als wordende in deze houding het achteastel hooger geplaatst, waardoor de buik-ingewandennbsp;voorwaarts tegen het middenrif dalen, endedraag-zak gelegenheid erlangt en zelfs genoodzaakt wordt,nbsp;door hare zwaarte, die rigting te volgen? Hierbijnbsp;moet dit deel eene meer vrije ruimte en bewegelijkheid in den buik verkrijgen, al hetwelk eenenbsp;latere omdraaijing zal kunnen begunstigen.

Canu (1) is mede van gevoelen, dat, bij de overige plaatshebbende voorbeschiktheid , buitengewone bewegingen van het kalf binnen den draagzak totnbsp;de omdraaijing kan medewerken. Irminger (')nbsp;oordeelt op dezelfde wijze, dat eene sterke beweging van het moederdier bij het opstaan en zichnbsp;nederleggen er de menigvuldigste aanleiding toe zalnbsp;geven. Intusschen verklaren sommige der opge-noemde waarnemers, dat, in meerdere gevallen,nbsp;geene bepaalde oorzaken konden worden nagegaan,nbsp;waaraan de omdraaijing met voldoenden grond konnbsp;worden toegeschreven.

Aangaande het derde punt, namelijk de handelwijze, om de werktuigelijke hindernis te overwinnen, ten einde de verlossing mogelijk te maken, komennbsp;de waarnemers daarin overeen, dat de omdraaijing,nbsp;waarover gehandeld wordt, als eene zeer moeijelijkenbsp;en doorgaans voor het leven der barende Koe, ennbsp;van het kalf zeer gevaarlijke omstandigheid moetnbsp;worden beschouwd. Indien zij volkomen of dub-

1

a. p. S. 147. (“i) a. p. S. 373.

-ocr page 241-

235

beid bestaat, en daarenboven niet spoedig erkend wordt, zoo ontstaat er ontsteking, versterf ennbsp;scheuring van den draagzak, met doordringing dernbsp;ei-vliezen, bersting derzelve, en uitstorting van hetnbsp;vruchtwater en bloed binnen de buikholte, terwijlnbsp;er zich mede oedemateuse ophooping van vochtennbsp;tusschen de platen der geplooide, en om de baarmoeder geslingerde, breede banden geboren wordt,nbsp;die ook gescheurd worden aangetroffen. De vruchtnbsp;sterft daarbij vi’oeger of later-

Bleiggenstorfbr (‘) vond bij de opening, in drie van zes gevallen, scheuring van den draagzak. Vix (^)nbsp;ti’of eene scheur aan ter lengte van twee voeten innbsp;den grond der baarmoeder, welke zich in dennbsp;linker hoorn uitstrekte. Fabrt (®) vond, dat ernbsp;gedeelten der nageboorte in de uitgestorte vloeistoffen dreven. De linker hoorn was bijna geheelnbsp;van het ligchaam der baarmoeder afgescheurd, ennbsp;had nagenoeg de gedaante van eene omgekeerdenbsp;karpoets-muts of monniks-kap. De scheur scheennbsp;versch te zijn. De reeds gestorvene vrucht, welkenbsp;bijna hare volkomene ontwikkeling had verkregen,nbsp;bevond zich voor dezelve, met den kop en denbsp;voorpooten teruggeslagen. Mazüre (*) trof eenenbsp;volkomene verdwijning der eijernesten en van denbsp;breede banden aan, zijnde geen spoor meer overnbsp;van de hoorns der baarmoeder; deze maakte slechts

(') a. p. S. 41.

P) a. p. B. U. S, 262.

(•’) a. p. S. a. p. S. 191.


-ocr page 242-

236

een rond ligchaam uit, hetwelk vrij in de buikholte dobberde. Dit zelfde bad plaats bij bet Schaap, waarvan hierboven de beschrijving is medegedeeld, behalve dat hier daarenboven vastgroei-jing van het deel met den buikwand bestond.

Ganü (*) zag in één geval den navelstreng sterk om een der spronggewrichten te zamen getrokken,nbsp;zoodat er geen vinger tusschen kon worden ge-bragt. Hij meende, dat de eerste oorzaak hiernbsp;moest worden gezocht in de beweging van het kalf,nbsp;opgewekt door het drijven der Koe naar en van denbsp;markt, hetgeen aanleiding kon hebben gegeven, datnbsp;de navelstreng om het been werd geslagen. Hierdoor werd de bloedsomloop onderbroken, hetwelknbsp;den dood van het kalf ten gevolge moest hebben.nbsp;Op het oogenblik van het sterven zal het sterkerenbsp;bewegingen hebben gemaakt, gelijktijdig met dienbsp;der moeder, door welke zamenwerking waarschijnlijk de verplaatsing van den draagzak zal zijn tenbsp;weeg gebragt.

Het buikvlies en de darmen worden in den regel in gezonden staat aangetroffen. In sommige gevallen echter, worden zij ook door algemeenenbsp;roodheid en ontsteking aangedaan, bevonden, vooralnbsp;op de plaatsen, alwaar zij met den ontstokennbsp;draagzak in aanraking zijn geweest.

Dit zijn de uitwerkingen, welke de omdraaijing der baarmoeder ten gevolge moet hebben, waar-

(‘) a. p. pag. 200

-ocr page 243-

237

mede de bevindingen der overige waarnemers in de hoofdzaken overeenkomen.

Het behoeft geen betoog, dat, bij het bestaan dezer verplaatsing van het geboorte-deel, in hetnbsp;algemeen, aan geene gunstige uitkomst te denkennbsp;valt. De meesten raden dan ook aan, om, bij denbsp;erkenning van het ongemak, van alle pogingen totnbsp;hulp af te zien, maar de Koe tijdig te doen slag-ten, ten einde de Eigenaar er nog eenig voordeelnbsp;van moge trekken. Zulks is nog te meer aan tenbsp;raden, indien men ontwaart, dat het kalf reedsnbsp;overleden is.

De gevallen, waarin de verlossing langs den natuurlijken weg nog somwijlen kan worden bewerkstelligd, zijn die, alwaar de omdraaijing slechts onvolkomen is,, en in geringe trappen plaats heeft.nbsp;Volgens Lecocq (‘) zal de herstelling alleen mogelijk zijn, wanneer er slechts eene halve omdraaijing bestaat, dat is, indien eene der zijdelijkenbsp;vlakten der baarmoeder de bovenste, en de anderenbsp;de onderste is geworden.

Mazdre (^) geeft op, dat hij, in meerdere gevallen, alwaar de omdraaijing slechts in een ge-ringen trap bestond, dezelve zonder groote moeite heeft kunnen herstellen, zonder eenig nadeelig gevolg voor de moeder en het kalf. Ook door andere worden daarvan voorbeelden medegedeeld. Denbsp;handelwijze, welke hierbij wordt aangewend, be-

(') a. p. pag. 97. {*) a. p. pag. 180.


-ocr page 244-

staat daarin, dat de K.oe in eene zoodanige ligging wordt gebragt, dat de baarmoeder zich in eenenbsp;tegengestelde rigting van die, welke zij heeft aangenomen, omdraait, ,.ten einde hare natuurlijkenbsp;ligging te hernemen, als wanneer de waters kunnen afvloeijen, indien zulks nog niet geschied is,nbsp;en het kalf, hetzij door de natuurkrachten, of doornbsp;gepaste hulp kan geboren worden. Aan Fricke (‘)nbsp;gelukte het, volgens deze wijze, eene zoodanige gelukkige wending te verwekken, dat het kalf langsnbsp;den natuurlijken weg kon geboren worden, hoewelnbsp;niet zonder hulp, zijnde het kalf reeds gestorven.

Men gaat hierbij op de volgende wijze te werk. Op eene behoorlijke ruime plaats — zijnde de gewonenbsp;koestal hiertoe doorgaans niet geschikt — van 18nbsp;tot 20 voeten breedte, en 6 tot 8 voeten lengte,nbsp;wordt een stroo-leger bereid, hetwelk van achterennbsp;hooger dan van voren zijn moet. Hierop wordtnbsp;de barende Koe met de meeste voorzigtigheid neder gelegd. De vier beenen worden voorts doornbsp;middel van striktouwen te zamen gebonden, Denbsp;Vee-arts poogt nu met de in olie gedoopte handnbsp;door den baarmoedermond binnen den draagzak tenbsp;komen, en het kalf te bereiken, hetwelk hij meestalnbsp;in eene ligging op zijde zal aanti-elfen. Indien denbsp;omdraaijing der zwangere boarmoeder van de linker- naar de regter zijde plaats heeft, zoo wordtnbsp;het kalf bij den linker voorarm (indien namelijk het

(') a, p. S. 296.

-ocr page 245-

239

Voorstel voorkomt) gevat, en van de regter- naar de linker zijde heen gedraaid, terwijl gelijktijdignbsp;door meerdere helpers, het moederdier zeer langzaam van de i’egter- naar de linker zijde over denbsp;beenen en den rug wordt omgewenteld, en zoonbsp;omgekeerd, indien de baarmoeder van de regter-naar de linker zijde is omgedraaid. Somwijlen isnbsp;eene enkele omwenteling der Koe voldoende, ennbsp;wanneer zulks het geval is, moet de omwentelingnbsp;zoo dikwijls geschieden, totdat het beletsel is weggenomen. en het kalf kan worden afgetrokken. Denbsp;helper zal terstond ontwaren, wanneer de om-draaijing begint te verminderen, naardien dé arm,nbsp;welke zich in den te zamengewonden moedermondnbsp;bevindt, dadelijk vrijer wordt, de drukking minder gevoelt, en het vruchtwater begint af te vloeijen.

Dikwijls gebeurt het, dat, nadat de omwenteling volbragt is, het kalf niet geschikt ligt om te worden geboren. Om déze onregelmatigheid weg tenbsp;nemen, wordt het moederdier ontkluisterd, en totnbsp;opstaan aangespoord, dewijl het gemakkelijker isnbsp;eene regelmatige ligging van het kalf te bewerkstelligen bij eene staande dan bij eene liggendenbsp;houding van het moederdier. Is de afwijkende ligging hersteld, zoo geve men de Koe den tijd,nbsp;totdat de weeën beginnen te werken, en late alleen, gedurende deze, aan het kalf trekken, omnbsp;de geboorte te bevorderen. Blijft de baarmoedernbsp;onwerkzaam, dan kan men zoodanige middelennbsp;toedienen, waardoor de weeën worden opgewekt;nbsp;tot welk oogmerk men zich met vrucht van het

-ocr page 246-

240

Secale cortmium kan bedienen. Denoc (’) onder andei’en ondervond daarvan eene volkomene uitwerking. Nadat de omdraaijing der baarmoedernbsp;door eene omwenteling der Koe tot tweemalen toenbsp;hersteld was, terwijl de weeën, na verloop vannbsp;een uur, nog onwerkzaam bleven, werden 16 wig-jes moederAoorn toegediend. Er verliep nog geennbsp;uur tijds, of de verlossing volgde zonder moeite,nbsp;en wel van tweelingen.

In gevallen, waarin de Vee-arts niet bepaaldelijk weet, naar welke zijde de baarmoeder is omgedraaid,nbsp;moet de omwenteling van het moederdier dan vannbsp;de regter naar de linker, dan van deze naar gene,nbsp;zijde ondernomen worden, totdat bij waarneemt,nbsp;of het oogmerk door de eene of andere rigting bereikt wordt. De beweging van het kalf met denbsp;hand des helpers kan tot de herstelling der natuurlijke ligging der baarmoeder medewerken.

Ik heb hier voornamelijk de beschrijving gevolgd der handelwijze, welke Bleiggenstorfer (®) opgeeft,nbsp;als komende mij dezelve voor boven die van anderennbsp;duidelijk en uitvoerig te zijn, hoewel zij, wat denbsp;handgrepen zelve betreft, onderlinggrootendeels overeenkomen, en alleen verschillen, in zoo ver innbsp;elk geval meestal bijzonderheden voorkomen, welkenbsp;eene eigene behandeling vorderen.

Eene toevallige ondervinding deed Bieiggenstor-FER opmerken, dat eene Koe, waarbij omdraaijing

(') a. p. pag. 8. a. p. S. 218.

-ocr page 247-

van den draagzak van de linker naar de regter zijde plaats had, terwijl hij poogde het kalf met de in-gebragte hand van de regter naar de linker zijdenbsp;te bewegen, hevige weeën kreeg, en, zich trachtende te wentelen, bijna op den rug te liggennbsp;kwam. Hij gevoelde, dat de arm vrijer werd, ennbsp;het vruchtwater afliep. Nu liet hij de Koe naarnbsp;de linker zijde omwentelen, en vernam, dat denbsp;hindernis op eens weggenomen, en de moedermondnbsp;volkomen geopend werd, zoodat het kalf door denbsp;weeën, bijna zonder eenige vreemde hulp, werdnbsp;uitgedreven. Dit wees hem den weg aan, om innbsp;alle voorkomende gevallen op dezelfde wijze tenbsp;handelen, waarvan hij zegt ongeveer een twintigtal te kunnen aanwijzen.

Men zou echter uit de medegedeelde waarnemingen een te gunstig denkbeeld opvatten, indien men veronderstelde, dat de beschrevene handelwijze aan anderen steeds zidke gelukkige uitkomstennbsp;heeft opgeleverd. Dit is geenszins het geval. Doornbsp;Bodrdonnat (‘) werd de teregtbrenging door de bedoelde omwenteling der Koe en eene plaatsing opnbsp;den rug vruchteloos beproefd; insgelijks door anderen, en mede door van Hattüm.

Men heeft, in de gevallen, alwaar de herstelling op de gezegde wijze niet gelukte, de flank- ofnbsp;huiksnede aangewend, met oogmerk, om hierdoornbsp;in de gelegenheid te worden gesteld de baarmoeder met de hand tot hare natuurlijke ligging terug

{*) a. p. pag. 282.


-ocr page 248-

242

te brengen. Dan. ook deze operatie heeft tot dus ver geenszins de gewenschte uitwerking gehad. Zijnbsp;bestaat daarin, dat eene insnijding in het middennbsp;der regter flankstreek wordt gemaakt, door de huidnbsp;en spieren, in de rigting der inwendige schuin-sche buikspieren, ter lengte van 7 of 8 duimennbsp;(p. m. 20 Ned. d uimen), terwijlde Koe op de linker zijdenbsp;wordt gelegd, onder bevestiging der vier beenennbsp;en den kop. Door deze opening wordt de, metnbsp;olie besmeerde, arm binnen de buikholte gebragt,nbsp;om de ligging der baarmoeder te onderzoeken, en,nbsp;door de kant met de hand te vatten, haar om tenbsp;wentelen, en in de natuurlijke ligging te herstellen. Dan, hoe gemakkelijk het schijnen moge ditnbsp;te verrigten, ook in aanmerking genomen, dat ernbsp;bij het verplaatste deel eene neiging mag verondersteld worden te bestaan, om in deszelfs natuur-lyke ligging terug te keeren, zoo schijnt het slechtsnbsp;zeldzaam gelukt te zijn dit te bewerkstelligen. Ma-ZURE (') vond bij eene dubbelde omwending, datnbsp;zijne krachten ontoereikende waren, om de baarmoeder eenigermate van ligging te doen veranderen. Hij houdt het voor onmogelijk, dat iemandnbsp;daartoe in staat zoude zijn. Het behoort, zegtnbsp;hij, tot de hypothesen, w’elke de theorie kan toelaten, maar die door de praktijk niet bevestigdnbsp;worden, gelijk zulks meermalen met andere onderwerpen der Geneeskunde het geval is. Anderen, die tot hetzelfde oogmerk deze kunstbewer-

-ocr page 249-

243

king hebben ondernomen, zijn daarin niet gelukkiger geweest. Men zal hierbij echter in aanmerking dienen te nemen, dal de meeste voorwerpen, waaraan zij werd in het werk gesteld, reeds in eennbsp;staat van afmatting en verzwakking verkeerden,nbsp;terwijl er aanmerkelijke zwelling der uitwendigenbsp;deelen, ontsteking en verscheuring van den draag-zak moesten verondersteld worden aanwezig te zijn,nbsp;gelijk in het door MazüRE beschreven geval plaatsnbsp;vond — zoodat de kunstoefenaren vooraf geenenbsp;andere dan eene hoogst ongunstige voorzeggingnbsp;konden doen, maar veeleer het slagten van hetnbsp;moederdier moesten aanraden; hetwelk ook nognbsp;meermalen, nadat de operatie was ten uitvoer ge-bragt, raadzaam werd geoordeeld.

Eene enkele waarneming wordt door ScHNEIDER (‘) medegedeeld, waarin de omgedraaide baarmoedernbsp;in hare natuurlijke ligging, door de gemelde handgreep, werd teruggebragt. Na de buiksnede opnbsp;de voorschrevene wijze te hebben bewerkstelligd,nbsp;doorboorde hij, met de kegel vormig gevouwen ennbsp;met laauw water bevochtigde hand de buikspierennbsp;en het buikvlies, ging tusschen de baarmoeder ennbsp;den buikwand door, ter regter zijde nederdalende, ennbsp;trok haar ongeveer twee en een halven voet naarnbsp;boven en links. Hij onderzocht nu den moeder-mond, waaraan geen spoor va'n oradraaijing meernbsp;te ondekken was. De vruchtwaters vloeiden terstond af. Yan het goed gevolg dezer operatie

n a. p. S. 195.

YI. Dl.

16

-ocr page 250-

ïtiti

overtuigd, werd de huid der buikwond met de afgebroken naad gehecht, en de Koe losgelaten. Het kalf had mede door de draaijing der baarmoedernbsp;eene normale ligging verkregen, en de Koe konnbsp;toen met kunsthulp verlost worden, hoewel zulks,nbsp;uit hoofde van de zwelling en droogheid der schee-de, en wegens de zwakheid van het dier, metnbsp;moeite gepaard ging.

Na de verlossing toonde de Koe zich vrolijk; zy kon zonder hulp weder opstaan en loopen , en gafnbsp;verlangen naar het kalf te kennen. De nageboortenbsp;werd na een uur tyds ontlast; doch de eetlustnbsp;ontbrak. Er werd eene gepaste uit- en inwendigenbsp;behandeling, en eene geschikte voedering, bestaandenbsp;uit gekookte meelbrij, aangewend. De Eigenaarnbsp;liet echter den volgenden dag, buiten weten vannbsp;Schneider , de Koe slagten, waardoor hij omtrentnbsp;de bevinding niets stelligs vernam. Later werdnbsp;hem echter medegedeeld, dat de baarmoeder sterknbsp;gezwollen was geweest, zonder eenig spoor vannbsp;beleediging. Schneider voert dit aan als een bewijs, dat de omdraaijing van den draagzak doornbsp;de buik- of flank-snede kan worden opgeheven,nbsp;en dat dezelve, indien zij spoedig, voor dat hetnbsp;dier door andere hulpmiddelen te lang is gemarteld geworden, zonder levensgevaar kan wordennbsp;ondernomen. De operatie door dezen Vee-arts innbsp;het werk gesteld, wei’d in 5 minuten tijds volbragt.

ViEiiEARD (‘) bragt éen levend kalf ter wereld, 1

1

Journal Vétérinaire, jixihlié è VÉcole Vétérinaire de Injon, Tom. I. p. 280,

-ocr page 251-

door de baarmoeder ia de scheede te openen {kystérotomie vaginale)^ welke operatie vóór hem

Deze operatie is in lateien tijd mede door onderscheidene Vee-artseu, en dikwijls met een gelukkig gevolg verrigt innbsp;die gevallen, alwaar de verlossing niet kon worden vol-bragt, wegens sluiting van den moedermond, ter oorzakenbsp;van toegroeijing, kraakbeenige verharding, scirrheuse ennbsp;kankerachtige ontaarding of voortdurende kramp van ditnbsp;deel. Horsburg (TAenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1840, pag. 393;

Hering, Repertorium 3. I. S, 329;; Lecocq, {Mémoires de laSociété Vétérinaire des Dep. du Calvados et de la Manche,nbsp;Nquot;. 6. 1840); Keller (Hering Repertorium B. II. S. 113) ;nbsp;Begeer (in hetzelfde Tijdschrift B. IV. S. 203); Bourdonnatnbsp;{Journal Vétérinaire, publié A l'École de Lyon, Tom. 2.nbsp;p. 488); Vaes {Journal Vétérinaire et Agricole de Belgique,nbsp;Tom. 6. pag. 133, medegedeeld in het Repertorium vannbsp;Bienderhoef en Hekueuer , l^'^ Deel, bladz. 39); vannbsp;Domuelen (in het laatstgenoemde Tijdschrift, bladz. III.)

Men bedient zich tot het verrigteu dezer kunstbewerking algemeen van de vinger-bistourie, welke bedekt in dennbsp;moedermond wordt gebragt, die door insnijding, hetzijnbsp;alleen benedenwaarts of tevens bovenwaarts, en ook ternbsp;weerszijden, als in het kruis wordt verdeeld, ten einde denbsp;noodige verwijding van den mond en hals des draagzaksnbsp;tot doorlating van het kalf te weeg te brengen. De bloedstorting, welke hierbij plaats heeft, is doorgaans niet ongemeen sterk, en de verwonding wordt, blijkens de veelalnbsp;spoedige herstelling der Koeijen, waaraan de operatie isnbsp;verrigt, weldra genezen,

Bourdonnat (a. p. pag. 493 ), de moeijelijkhcid ondervindende , om de bedoelde operatie met de bedekte of steen-bistourie {lithotome) te verrigteu, uit hoofde der onmogelijkheid om den hals der baarmoeder van boven naar beneden, en naar de regter en linker zijde los te maken, zonder gevaar te loopen van de scheede te kwetsen, en in

16*

-ocr page 252-

-m

niet was unilernomen, ca ook niet nagevolgd schijnt te zijn, hoewel deze Vee-arts daarvan een volko*nbsp;men uitslag ondervond, ongeacht de bloedvliet,nbsp;welke er bij plaats vond gepaard met omstulpingnbsp;der baarmoeder.

A. N.

aanmerking genomen den tijd, welke er noodig is, otn de doorsnijding naar de vier kanten te doen, heeft een werktuig uitgedacht, geschikt om dezelve ep eene meer gemakkelijke wijze uit te voeren.

Dit werktuig bestaat, volgens de daarvan, door BouanoN-NAT gegevene beschrijving, uit vier lemmers, die verborgen worden in eene buis, welke aan haar voorste einde gesloten is door een spits toeloopenden knop, voorzien van viernbsp;naauwe openingen of sleuven, geëvenredigd aan de lengtenbsp;der lemmers, die door elk derzelve moeten gaan. Gedrukt wordende door een schroefswijze ijzeren staafje, hetwelk buiten hetnbsp;achterste einde uitsteekt, en in de buis eene lengte doorloopt , gelijk aan de lengte der lemmers, beslaat dit werktuig, van het eene tot het andere punt der twee tegennbsp;elkander overstaande snijdende vlakten, een afstand vannbsp;zes tot zeven Ned. duimen. Door het terugtrekken van hetnbsp;instrument, maken de vier lemmers vier wonden, diepnbsp;genoeg om eene ruimte te maken, welke toelaat, dat denbsp;arm er wordt doorgehragt. Elk der insnijdingen brengtnbsp;haar deel aan de verwijding toe, en op deze wijze wordtnbsp;het gevaar voorgekonicn, dat het gevolg kan zijn vannbsp;eene enkele scheuring, en da tijd der kunstbewerking verkort,nbsp;zonder nadeel voor den operateur, die meerdere kans heeftnbsp;voor een gelukkigen afloop.

-ocr page 253-

WAARNEMINGEN OMTRENT DE GUNSTIGE UITWERKING VAN HET ACIDÜM SÜLPUURICUM TEGEN HET BLOED-PISSEN (HAEMATORIA) BIJ RUNDEREN; DOOR B. J.nbsp;PRAKKE, KWEEKELING AAN ’S RIJKS VEE-ARTSENIJ-SCHOOL.THANS VEE ARTS DER EERSTE KLASSE TE TVYL,nbsp;(GEMEENTE EA AFTEN), PROVINCIE GELDERLAND.

Op den 25'“ Augustus 1846, mij, gedurende den vacantie-tijd, te Eibergen bevindende^ werdnbsp;ik verzocht, door den Landman S., teLengemors^nbsp;wonende in den Letigemorshoek, onder de Gemeente Eibergen, mijne hulp te willen verleenen aannbsp;eene zijner twee Melk-Koeijen, welke aan het bloed-pissen, hier bekend onder den naam van bloed-aalen, lijdende was.

Nog den vorigen avond had de Eigenaar zelf, de Koeijen uit de weide halende, dezen heldere pis ziennbsp;ontlasten, waarom hij verzekerd was, dat de ziektenbsp;eerst in den laatst verloopen nacht was ontstaan.nbsp;Bij mijne aankomst, werd mij de pis vertoond,nbsp;welke zoo even ontlast was; deze was door bloednbsp;hoog rood gekleurd, hetwelk er gelijkelijk ondernbsp;gemengd was, zonder eenig bezinksel te laten vallen, weshalve ik meende te mogen besluiten, datnbsp;het uit de nieren voortkwam.

-ocr page 254-

248

De lijdende Koe was matig gevoed, vijf jaren oud; de urien werd dikwijls, zonder persingen,nbsp;doch in kleine hoeveelheden, ontlast, en was nanbsp;iedere ontlasting blijkbaar met eene grootere hoeveelheid bloed vermengd; de ontlaste meststoffennbsp;waren dun, en, volgens verklaring des Eigenaars,nbsp;dunner dan te voren. De melk was veel verminderd, en die, welke men nog had afgetrokken,nbsp;was in eenen geringen graad met bloed vermengd,nbsp;een verschijnsel, hetwelk door de Landlieden wordtnbsp;beschouwd, als den dood aan zich verbindende.nbsp;De eetlust was als naar gewoonte; alleen toondenbsp;het dier een’ afkeer van deszelfs gewone slobbering en drinkwater; de herkaauwing had natuurlijknbsp;plaats.

De hartslag was bonzend, de pols vol, waarom ik in het begin een sthenisch karakter veronderstelde; dan, daar de slijmvliezen bleek gekleurd,nbsp;en de pupillen verwijd waren, vreesde ik misleid tenbsp;worden, en liet, ter verkrjgging van meerdere zekerheid, de Koe een eind wegs sterk voortdrijven,nbsp;waarna de hartslag veel minder voelbaar, en denbsp;pols, hoewel minder vol, evenwel krachtiger werd,nbsp;waarom ik veeleer tot het asthenisch ziekte-karak-ler besloot, hetwelk ook meer met de algemeenenbsp;constitutie des diers overeenkwam.

In deze ziekte worden, zoo hier als elders, de bedorvene eijeren ('), als een werkzaam genees-

(‘) In Duitschland ¦wordt, iu sommige streken , bedorven melk-wci als een middel tegen het bloedpissen der Schapen

-ocr page 255-

2.i9

middel opgegeven, weshalve ik besloot hiervan de proef te nemen, en diende dezelve oumiddellijknbsp;aangeprezen (Zie de Medicinisoh-Chirurg. Zeitung, 1839.nbsp;N“. IV, S. 57.)

Daar het toedienen van bedorvcue kieviets-eijcren in sommige Gewesten tegen het bloedpissen, als volks-middel, in zwang is, en in een gunstigen roep staat, had ik den Heernbsp;M'. P. A. VAN Boelen, Kanton-Regter te JBeetsterzwaagnbsp;(Provincie Vriesland), die mij over deze ziekte, waaraannbsp;zijn Vee doorgaans jaarlijks in meerdere of mindere matenbsp;onderhevig is, raadpleegde, verzocht met het bedoelde middel eene proef te willen nemen, waaraan ZijnWelEd.Gestr.nbsp;wel heeft willen voldoen, hebbende ik deswege, ondernbsp;schrijven van 13 Sept. 1843, het berigt ontvangen, dat innbsp;dat jaar drie zijner melkgevende Koeijen, door het bloedpissen aangetast, gelukkig hersteld werden, nadat de navolgende middelen waren aangewend.

Dadelijk na het ontdekken der kwaal werden 6 bedorvene kieviets-eijeren aan elke Koe ingegeven. Zij werden tevensnbsp;sterk adergelaten, en werd pap van geweekt lijnzaad aannbsp;dezelve toegediend. Eene der Koeijen was in den tijd vannbsp;vier dagen hersteld, de twee andere reeds binnen den tijdnbsp;van drie dagen, zonder dat zij veel in het vleesch haddennbsp;verloren. De twee, welke het spoedigst genazen, warennbsp;reeds twee jaren te voren door het bloedpissen aangetastnbsp;geweest, en wel in een zeer hevigen trap. De koeijennbsp;graasden op een stuk land, hetwelk in denzelfden zomernbsp;was gehooid.

Onder dagteekening van 9 Sept. des loopenden jaars, ontving ik van den Heer M''. van Boelen het volgendenbsp;nadere berigt:

» Ik heb tot nu toe met goed succes het middel van » bedorvene eijeren aangewend bij het bloedpissen van hetnbsp;» Rundvee, onverschillig van welke Vogelen, hetzij vannbsp;gt;gt; Eievieten, Hoenders, Eenden of Ganzen, daarbij aanwen-

-ocr page 256-

250

toe, ten getale van vier. Dan dit veronderstelde specificum betoonde zich hier niet als zoodanig;nbsp;want, hoewel tot den volgenden avond gewacht hebbende, werd nog hoegenaamd geene beterschap waargenomen, waarom het volgende middel door mij werdnbsp;voorgeschreven ; R. Kerb. Hyosciami niyri^ unc.nbsp;iv. Coq. aq. ad colaty unc. L; adde Sacchar.nbsp;satutmi, dr. iv. M. D.

Hiervan liet ik, om de 2 uren, l once met

» dende aderlatingen en Ujnzaad-water, zooals ik vroeger ge-» meid heb.

» Dit jaar (1847) ben ik van de ziekte bevrijd gebleven, doch » in het vorige jaar (1846) werden wederom twee mijnernbsp;» Koeijen er door aangetast, welke na verloop van drie dagen,nbsp;1) onder de aangewende geneeswijze, hersteld werden, ennbsp;» spoedig wederom evenveel melk gaven als voor het beginnbsp;» der ziekte. In het geheel heb ik 15 Koeijen zien herstel-» len met het aanwenden der beschrevene middelen. Eenigenbsp;» Landlieden hebben deze geneeswijze mede aangewend,nbsp;» doch met een min gelukkig gevolg, hetwelk ik echternbsp;» met zekerheid daaraan meen te kunnen toeschrijven, dat,nbsp;» vóór de aanwending, het zoogenaamde kndehlved zichnbsp;» reeds had vastgezet, hebbende de Koeijen, reeds drienbsp;» dagen vóór de toediening der middelen, bloed gepist,nbsp;» terwijl de drekstoffen in de darmen verhard waren,nbsp;» zoodat de beesten volkomen verstopt waren, waarop denbsp;» dood spoedig volgen moest.”

Hoewel nu de medegedeelde waarnemingen allezins voor de nuttigheid der, door den Heer van Boelen , op mijn verzoeknbsp;in het werk gestelde, geneeswijze pleiten, zoo blijft hetnbsp;nogtans onzeker, in hoe ver die gunstige uiiwerking alleennbsp;aan de bedorvenc eijeren, of tevens aan de blocd-ontlastingnbsp;en den verzachtenden lijnzaad-drank zal mogen worden toegekend. Nadere beproevingen zijn voorzeker aan te raden.

-ocr page 257-

251

kan koud water vermengd, ingeven; de nierstreek werd 3 malen daags met koud water bevochtigd;nbsp;als drinkwater deed ik koude lijnkoek-dranken toedienen, en als groen voeder knollen nuttigen.

Op den volgenden dag was de toestand nog niet verbeterd; de hartslag was, wanneer men naast hetnbsp;dier stond, hoorbaar; de vingers tusschen denbsp;dwarsche uitsteeksels der lendewervelen leggende,nbsp;waren de kloppingen der aorta duidelijk voelbaar,nbsp;terwijl de pols minder vol was; ook waren denbsp;slijmvliezen bleeker en de pupillen zeer verwijd; denbsp;herkaauwing was geheel opgehouden, en het diernbsp;merkbaar zwakker dan te voren.

Op den •4”“ dag, weidde mest, alleen des morgens , in eene kleine hoeveelheid, ontlast; het dier lag met den kop in de zijde geslagen, steendenbsp;aanhoudend, en was zoodanig verzwakt, dat hetnbsp;slechts met moeite eenige stappen konde voortgaan.

Tot hiertoe was met het gebruik der laatst voor-geschrevene middelen geregeld voortgegaan, doch thans liet ik dezelve slechts tweemalen daags toedienen, en wendde tevens dikwijls herhaalde slij-mige klisteren aan, waarop telkens eenige mest

t

ontlast werd.

Des morgens van den 6'“ dag, was de pis veel minder rood gekleurd; zij werd in grootere hoeveelheden, en na langere tusschenpoozen ontlast, ennbsp;reeds des avonds was zij meer volkomen helder.nbsp;Dan ook nu was de andere Koe door dezelfdenbsp;ziekte aangedaan. Hier werden dezelfde verschijnselen , als bij de vorige waargenomen, alleen met

-ocr page 258-

252

die uitzondering, dat de mest minder dun ontlast werd, en de eetlust zoodanig versterkt was, datnbsp;het dier het lig-stroo onder zich weg at.

Ik besloot nogmaals de werking der bedorvene eijeren te beproeven, en wendde ze nog dien zelfden morgen, in dezelfde hoeveelheid, als bij denbsp;vorige Koe aan, en daar er des avonds nog geenenbsp;beterschap was gevolgd, wei’d dezelfde dosis nogmaals ingegeven.

Op den tweeden dag bieraanvolgende geene verandering opmerkende, zoo werden dezelfde middelen als bij de eerstvermelde Koe aangewend, met bijvoeging der slijmige klisteren, vermits zich hiernbsp;nu reeds verslapping der darmbuis begon te openbaren. Bij de aanwending der klisteren, begonnbsp;het dier sterk te persen, waarop eene vrij aanmerkelijke hoeveelheid slijm, welke veel overeenkomstnbsp;met gekookte stijfsel bezat, uit de scheede onüastnbsp;werd. Dit aan den Eigenaar te kennen gevende, verhaalde hij, dat de Koe, reeds sedert 14 dagen,nbsp;als wanneer zij was gedekt, aan deze persingennbsp;was onderhevig geweest, waarop telkens zoodanigenbsp;slijm ontlast was, hetwelk, volgens zijne meening,nbsp;waarschijnlijk mede kon hebben toegebragt ternbsp;ontwikkeling der onderhavige ziekte. Daar echternbsp;de ontlasting der pis niet van deze persingen vergezeld ging, zoo meende ik hier met twee, opnbsp;zich zelve staande, ziekten te doen te hebben, nl.nbsp;met het bloedpissen en met eene chronischenbsp;ontsteking der baarmoeder of scheede^ weshalvenbsp;ik, behalve de boven opgegevene middelen, nog

-ocr page 259-

253

slijmige inspuitingen in het laatstgenoemde deel, en inwrijvingen van Spirit. Camphorat. op de lende-streek aanwendde.

Met deze behandeling werd tot den vierden dag voortgegaan, zonder dat er eenige verbetering innbsp;den toestand gevolgd was; integendeel waren nudenbsp;eetlust en herkaauwing geheel verdwenen; dan eensnbsp;lag het dier met den kop in de zijde geslagen; dannbsp;weder met de beenen te spartelen of van het lig-chaam verwijderd, sterk kreunende, en toonende buikpijnen te hebben; de horens, ooren en ledematennbsp;waren afwisselend koud en warm, en de spiegel-muil droog; al hetwelk ik meende te moeten toeschrijven aan de werking van het Sacckar. saturni,nbsp;en verregaande verzwakking.

Ik vond het daarom raadzaam het Acid. sulphuric. toe te dienen, ten einde het loodmiddel (‘)

(‘) Het loodzuiker wordt door D''. Laffe, te Gottingen, tegen het bloedpissen aangeprezen tot 1 drachma, tweenbsp;malen daags, in een mingel zoete melk. Hoewel dit middel, wegens deszelfs zamentrekkcnd vermogen, de hloed-vloeijing kan doen ophouden, zoo is hetzelve, volgens Laffe ,nbsp;misschien, uit hoofde van de neiging tot verstopping, waarvan het bloedpissen algemeen vergezeld gaat, minder aangewezen. Doelmatiger en veiliger schijnt het middel te zijn ,nbsp;door denzelfden Vee-artsenijkundigen mede bij deze ziektenbsp;aangewend, bestaande in twee drachmen aluin, in anderhalve mingel melk ontbonden. (Zie Heijersberg , in het Repertorium van Hering , B, III. S. 212). Deze houdt, tegennbsp;de meening van anderen, de aetherische oliën, als Terpentijnnbsp;en Peter-olie, voor de zekerste geneesmiddelen, en wanneernbsp;er neiging tot verstopping plaats heeft, raadt hij met Haüs-


-ocr page 260-

254

te decompoiieren. Hierop werd het dier rustiger, en des avonds was het bloed pissen geheel opge-

MANN de Aloë aan, dewijl de ziekte door zouten steeds wordt verergerd. Men geeft de Aloë van 1—l‘/j once, met 1—1%nbsp;drachme Terpentijn-olie, waardoor de kwaal in den regelnbsp;binnen drie dagen wordt hersteld. De urien wordt heldernbsp;en er volgt beterschap. Bestaat het blocdpissen echter innbsp;dien trap, dat de melk bloedig is, dan is de dood doorgaans door geene middel te voorkomen. Marheinekenbsp;(Zeitschrift für die Gesammte Thierheilkunde und Tiehzuchtnbsp;B. II. S. 423) gaf het Loodzuiker tot een drachma pro dosinbsp;met een aftreksel van 2 looden Tormentilla-wortel, en eennbsp;halve maat zoete melk, en zulks 3 malen daags, en liet in-tusschen meerdere flesschen slijmig afkooksel van havergortnbsp;en lijnzaad ingeven. Hij zegt, dat deze eenvoudige behandeling zich, gedurende dertien jaren, bij een buitengewoonnbsp;aantal dieren, aan het bloedpissen lijdende, als nuttig ennbsp;spoedig helpende, heeft bevestigd. Betert de ziekte binnennbsp;drie of vier dagen niet, dan wordt eene gift meer gegeven,nbsp;hetwelk dan gewoonlijk heilzaam is. Aan Ossen kan mennbsp;van het begin grootere giften toedienen, Marheineke geeftnbsp;aan deze gewoonlijk 1*/, drachma Loodzuiker, 3 malen daags.nbsp;Gemelde Vee-arts is van oordeel, dat de aderlating slechtsnbsp;bij eene verhoogde prikkelbaarheid van het vaatgestel kannbsp;worden toegelaten, doch dat het eene gevaarlijke stelling is,nbsp;dat men in alle gevallen, zonder onderscheid, bloed zal moeten laten.

Dezelfde Vee-arts merkt intusschen aan, dat er wel geene ziekte bestaat, waartegen zoo vele, onderling strijdende, ennbsp;ongerijmde, middelen, in de verschillende streken wordennbsp;aangewend, als tegen het bloedpissen, en welke alle gezegdnbsp;worden geholpen te hebben. In het Harzgehergte, alwaarnbsp;het bloedpissen alle jaren heerscht, is slechts ééne wijze vannbsp;behandeling in gebruik. Men geeft de lijdende dieren namelijk 8 tot 6 looden salpeter, in water opgelost, in drie

-ocr page 261-

255

honden^ doch de krachten schenen uitgeput, waarop hetzelve in den daaropvolgenden nacht stierf.

Bij de opening konde ik niet aanwezig zijn, en heb dienaangaande ook niets vernomen.

Op den l” September daaropvolgende, kwam mij andermaal dezelfde ziekte ter behandeling voornbsp;bij den Landman Hasselo, wonende in Ilaarlo,nbsp;bij eene Koe, waaraan zich dezelfde verschijnselennbsp;als hij de vorige openbaarden.

Veronderstellende het plotseling ophouden van het bloedpissen bij de tweede Koe aan denbsp;werking van het Acidum sulphurioum te moetennbsp;toeschrijven, zoo waagde ik, ter nadere bevestigingnbsp;verdeelde giften in, en in den tusschentijd eenigen azijn metnbsp;gesmolten spek, De dieren worden, gedurende de ziekte,nbsp;binnenshuis gehouden, en met droog voeder gevoederd. Doornbsp;deze geneeswijze zouden alle zieken hersteld worden, en zounbsp;het tot de zeldzaamheden behooren, dat een Rund komt tenbsp;sterven. Marheineke schrijft deze gelukkige herstellingennbsp;meer aan de omstandigheid toe , dat de dieren meer aan denbsp;ziekte gewend zijn, als wordende in die streken geboren ennbsp;opgevoed. alwaar de invloeden bestaan, welke hare ontwikkeling begunstigen, dan aan de doelmatigheid der genoemdenbsp;geneeswijze.

Men zie over het gebruik van het Loodsuiker, en de aanwijzingen tot de aanwending van dit middel in het hloed-pissen, den pisvloed, alsmede bij bloedige diarrhaeen, als het gevolg eener chronische dann-ontsteking, enz. : Heriwig ,nbsp;Practische Arzneimittellehre für Thiercirzte, Berlin 1847. S.673.nbsp;Ook Greve prijst het Loodsuiker als zeer nuttig aan , ondernbsp;zoodanige omstandigheden, alwaar men geen onlstekings-tocstand der piswerktiiigen kan veronderstellen aanwezig tenbsp;rijn.


-ocr page 262-

256

hiervan, hetzelve wederom te beproeven, en liet ik het daarom, om de 5 uren, ter hoeveelheidnbsp;van 60 druppels, onder ‘/j kan koud water gemengd , ingeveu; tevens werd de nierstreek, driemalen daags, met koud water besproeid, ondernbsp;opvolging der boven opgegevene leefregelkundigenbsp;voorschriften.

Na 24 uren, toen vijf zoodanige giften Acidum sulphuricum waren toegediend, was de ziekte volkomen verdwenen, zonder dat de, anders zoonbsp;dikwijls hierbij ontstaande, verstopping der buiks-ingewanden was ingetreden.

Dezelfde gunstige uitwerking van laatstgenoemd middel heeft zich nog later bevestigd bij eenenbsp;Koe van B. te Nijenhüis , wonende te Eibergen,nbsp;welke mij, op den 2l'“ September 1846, ter behandeling werd aangeboden, en insgelijks binnennbsp;24 uren, na de toediening van het Acidum sulphuricum op de voorgeschrevene wijze, hersteldnbsp;werd.

Het bloed pissen wordt, in deze streken, vooral in de maanden Mei en Junij, veelvuldig bij hetnbsp;Rundvee waargenomen, zelden later; doch wanneernbsp;zulks plaats heeft, dan wordt zij door de Landlieden als volstrekt doodelijk beschouwd, daar hetnbsp;bij hen algemeen vaststaat, dat er alsdan van denbsp;20 stuks niet meer dan één de ziekte zoude doorstaan.

In hoe verre het jaargetijde hierop Invloed uitoefent, waag ik niet te bepalen, doch ik meen te mogen aannemen, dat de gangbaarheid van dezen

-ocr page 263-

‘^57

regel meer op veronderstelling dan wel op daadzaken gegrond is, daar de ziekte, onverschillig in welk jaargetijde zij voorkomt, bijna altijd den doodnbsp;na zich sleept, en mij meerdere sterfgevallen, doornbsp;dezelve veroorzaakt, in de eerstgemelde maandennbsp;voorgevallen, bekend zijn. Onder anderen b. v.nbsp;verliest een Veehouder, die mede in de buurtschapnbsp;Ltengemorshoek woont, bijna ieder jaar één ofnbsp;twee zijner Koeijen aan het bloedpissen, ontstaandenbsp;de ziekte aldaar doorgaans in het vroege voorjaar,

In deze buurtschap nu heerscht dezelve bijna jaarlijks, en wel lioofdzakelijk op zes verschillendenbsp;landhoeven, welke alle in dezelfde reeks gelegennbsp;zijn.

van

Als aanleidende oorzaak wordt in deze streek eene houtsoort beschuldigd, welke, hoewel hier nietnbsp;opzettelijk wordende aangekweekt, meer dan opnbsp;andere plaatsen in het wild groeit, waarom mennbsp;dit hout met den naam van bloed-aalenhowt ^nbsp;bestempeld heeft. Bij onderzoek is mij gebleken,nbsp;dat deze houtsoort is de Rhamnus Frangula, ofnbsp;Vuilboom, ook Stinkboom, Kraaibessen-houl,nbsp;Jeupjes-hout genoemd. Of de beschuldiging,nbsp;welke te dezen op het eten der bladen of takker.nbsp;dit hout door het Vee rust, tot het voort-

brengen der ziekte, gegrond zij, zullen nadere proefnemingen en ondervindingen moeten uitwijzen.

Ik heb bij geenen schrijver eenige aanwijzing omtrent de bedoelde schadelijkheid der Rhamnus


-ocr page 264-

258

ƒraM^M/age vonden, maar wei datdezelve, volgens sommigen, gaarne door onderscLeiden Vee genuttigd wordt, en dat de Koeyen er meer melk van geven dan anders. (Zie onder anderen J. E. van der Trappen, Herbariitm vivum of Verzameling vangedroogdenbsp;voorbeelden van nuttige Gewassen , enz, Haarlem 1843, D. II, bladz. 336.)

Intussclien worden, behalve vele andere planten, meerdere houtsoorten als oorzaak van het bloed-pissen besch uldigd, zonder dat zulks, als op voldoende gronden steunende , kan worden aangenomen. (Men vergelijke omtrent dit onderwerp : Denbsp;Proeven en JVaartiemingen van Wijlen den Hoogl.nbsp;P. Driessen, Over de Wee of het Bloedpissen,nbsp;enz. in het P*® Deel van het Vee-arts. Magazijn,nbsp;bladz. 87 en volg.)

Over het geheel zijn de oorzaken , waaruit het bloed pissen bij het Prundvee, om thans van anderenbsp;dieren niet te spreken, zoo in ons land als innbsp;andere landen, vrij algemeen voorkomt, en waardoor jaarlijks vele Runderen worden weggerukt,nbsp;grootendeels nog niet genoegzaam bekend, en worden dezelve te onbepaald aan deze en gene schadelijke planten, aan den bodem, het drinkwater,nbsp;en daarin aanwezige insecten, toegeschreven, zonder dat het proefondervindelijk bewezen is, innbsp;welke zelfstandigheid de nadeelige invloed moetnbsp;gezocht worden. Hoewel het niet te betwijfelennbsp;valt, dat er steeds aan plaatseiijke omstandighedennbsp;in den bodem, bet planten-voedsel of het drinkwater, als oorzaken van het bloed pissen, zal moeten

-ocr page 265-

gedacbt worden, blijkens de ondervinding, dat de ziekte aan sommige streken meer bijzonder eigennbsp;is, en aldaar jaarlijks in meerdere of mindere matenbsp;terugkeerd, terwijl zij in andere, dikwijls niet vernbsp;verwijderde oorden, slechts bij naam bekend is,nbsp;zoo ontbreekt echter tol dus ver, ten aanzien dernbsp;meeste veronderstelde oorzaken, de volkomene zekerheid , in welk beginsel de aanleiding der ziekte innbsp;vele gevallen stellig moet worden gesteld gelegen te zijn.nbsp;Dat dezelve niet altyd door eene en dezelfde schadelijkheid wordt voortgebragt, blijkt uit de navolgende ondervindingen.

In het Maga%in für die Gesammie Thierheil~ kunde von D'.GüRLT und D“. Hertwig, B. II.,nbsp;1845, S. 497, wordt medegedeeld, dat eenigenbsp;Ossen naar eene weide werden gedreven, welkenbsp;gedeeltelijk met in bloei staande herfst-tijdeloo%ennbsp;{fiolchicum auiumnale') bedekt was; na eenigentijdnbsp;werden dezelve door aandoening der nieren ennbsp;bloedpissen aangetast. Een poeder uit Salpeternbsp;met Opium, en lijnªd-af kooksel toegediend,nbsp;deed de dieren spoedig herstellen. Deze plantnbsp;komt echter in ons land niet zeer algemeen in denbsp;Weiden voor, en voorzeker niet overal, alwaar hetnbsp;bloedpissen jaarlijks meer of minder heerschendenbsp;is. In de vroegere uitgaven der Flora VII Pro~nbsp;vinciarum etn. van DE Gorter wordt de herfst-of najaars-tijdeloos niet onder de inlandsche planten vermeld. In het Tweede Bijvoegsel of Spe-^ilegium tot dit werk, door de Geer, Trajectinbsp;1814, pag. 28, vindt men de Colchicum autum-VI. Dl.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;17


-ocr page 266-

260

nale opgegeven, als groeijende op de Uiterwaarden langs de Maas, tusschen Megen en Diedcm, en,nbsp;volgens den Hoogl. VAN Hali. (Flora van Noord-Nederland, Gron. 1825, D. I., bladz. 305, ooknbsp;overvloedig in Overijssel, tusschen Deventer ennbsp;Olst.

De opzettelijke voedering van gezond Vee met het Bingelkruid (Mercurialis annua') bragten bijnbsp;hetzelve, na twee en drie dagen, het bloed pissennbsp;te weeg, terwijl men dezelfde ziekte toevallig hadnbsp;waargenomen bij Runderen, die op twee hoevennbsp;groen voeder hadden genuttigd, vvaarin eenegrootenbsp;hoeveelheid dezer plant aanwezig was. Geen dernbsp;aangetaste dieren stierf, maar dezelve werden,nbsp;door aderlatingen, slijmige, en zuurachtige dranken, koud toegediend, en soortgelijke injectien innbsp;de scheede en den endeldarm, alsmede door denbsp;aanwending van koud water op de lenden-streek,nbsp;hersteld. (Journal Vétérinaire et Agricole denbsp;Belgique, Tom. VI. 1847, pag. 17; Hering, Re-pertorium, 1847, S. 17).

D'. Küers schrijft het bloedpissen toe aan het eten van den waier^peper (Polygonum hydropi-per), welke op lage weiden groeit (‘).

Een voornaam Vee-bezitter in Gelderland dtee\~ de mij, in het jaar 1845, mede, dat zijne Run-

Didetlik oder Gesundheitspflege des Pferdes, Schafes, und Rindes, Berlin 1836, B. 1. S. 237; Practisches Wochenblaltnbsp;des Neuetten und Wissenswürdigsten für Landteirtschaft, Gar-tenbau, JGaiiswirtschafl ii. S. 10, 1841 N”. 41.

-ocr page 267-

261

deren, in vroegere jaren, bestendig aan hetbloed-pissen of de mierigheid onderhevig waren, welke ziekte, in de omstreken van zijn Landgoed, tenbsp;Ruurlo, op lage broekige weiden zeer algemeennbsp;pleegt voor te komen. Hij verloor daaraan jaarlijks vele stuks Vee. Hetzelve liep bij hem opnbsp;hooge weiden, die overvloedig en goed gras opleverden. Deze ziekte had nu hier, sedert 7 jaren ,nbsp;niet plaats gehad, nadat hij eene sloot, waaruit denbsp;beesten vroeger dronken, had doen afsluiten. Dezenbsp;sloot was des zomers laag van water en stil staande,nbsp;hoewel des winters meermalen overloopende, ennbsp;alsdan vlietende. Er werd nu een put in de weidenbsp;gegraven, waaruit het Vee werd gedrenkt in bakken. Men meende dus de oorzaak van het vroegere bloedpissen aan het gebruik van het waternbsp;uit de bedoelde sloot te moeten toeschrijven. Denbsp;ziekte openbaarde zich bij het Vee niet voor tus-schen St. Jan (24 Junij) en St. Jacob (25 Julij).

De middelen, zoo door de Landlieden als de zoogenoemde boeren-Vee-Dokters, daar tegen aangewend, waren steeds vruchteloos geweest.

Dat er voorts bij het eene Rund eene bijzondere vatbaarheid boven het andere voor het bloedpissennbsp;bestaat, is bekend, en zulks wordt op nieuwnbsp;door de bovenstaande en volgende waarnemingennbsp;bevestigd, daar op eene en dezelfde weide meermalen enkele Runderen door de ziekte wordennbsp;aangetast, terwijl de overige er van verschoondnbsp;blijven.

A. N.

17*

-ocr page 268-

WAARNEMINGEN OMTRENT OE GUNSTIGE WERKING VAN HET ACIDUM SULPHüRICUM BIJ HET BLOEDPISSEN DERnbsp;RUNDEREN; DOOR G, J. W. BERGHUIS II.Z., VEEARTS DER EERSTE KLASSE, TE ELBVRG.

De genoemde ziekte, welke op sommige plaatsen in deze streken veelvuldig voorkomt, in anderenbsp;geheel onbekend is, neemt telken jare eenige slagt-olTers mede, en is alhier bij de Landlieden bekendnbsp;onder den naam van Miere, wordende de daaraannbsp;lijdende dieren mierig genoemd.

De beschouwingen, ten aanzien van de oorzaken dezer ziekte, zijn onder de Landlieden hier evennbsp;zoo ulteenloopende en eenzijdig als onder velenbsp;deskundigen. Eenigen beschuldigen het drinkwater, wanneer hetzelve bij aanhoudende hitte ennbsp;droogte in de slooten als met een vlies overdekt is,nbsp;en alle kleuren van den i’egenboog vertoont; wederomnbsp;anderen — en beide roepen steeds hunne onder-vinding in — den zoogenaamden oerachtigen bodem der weide enz, De aanleidende oorzaken vannbsp;het bloedpissen zullen echter wel, even als van denbsp;meeste ziekten, verschillende zijn, zonder dat dienbsp;ziekte bepaaldelijk steeds aan een en denzelfdennbsp;schadelijken invloed zal mogen worden toegeschre-

-ocr page 269-

263

ven. In het algemeen mag men stellig daartoe rekenen alles, wat de nieren ongewoon kan prikkelen, en eenen versterkten aandrang van bloed naar dezenbsp;deelen kan verwekken. Het is waar, dat het bloed-pissen op enkele weilanden in de Gremeente 0/-debroek bij voorkeur voorkomt, ofschoon het mijnbsp;nog niet is mogen gelukken met grond de ware ennbsp;misschien enkele oorzaak te kunnen aangeven, waarom zij bepaaldelijk en voortdurend daar bestaat.nbsp;De aangedane dieren, welke ik nu onlangs , in Ju-nij dezes jaars, aan deze ziekte lijdende, behandeld heb, liepen met vele andere Runderen innbsp;dezelfde weide. Ik heb niet vernomen, dat ernbsp;meerdere Koeijen op die weiden door aangetast zijnnbsp;geworden. De redenen, waarom ik zoo weinignbsp;Koeijen met bloedpissen tot heden onder behande •nbsp;deling kreeg, geloof ik te moeten zoeken, vooreerstnbsp;in den verren afstand van de plaats, alwaar denbsp;ziekte menigvuldig voorkomt, en, ten anderen, innbsp;de bekendheid der middelen, die uit gewoontenbsp;daartegen worden aangewend. Deze middelen zijnnbsp;soms al heel ongerijmd; en , als het non plus ultranbsp;van zotheid, mag daartoe wel gerekend worden hetnbsp;ingeven van één’ levenden kikvorsch, hetwelk sommigen , uit bezorgdheid, of deze wel levend isnbsp;binnengekomen, met een’ tweeden herhalen — Ennbsp;dit alles nog te vergeefs !

De beide gevallen van haematurie, welke ik ter behandeling kreeg, en derzelver gelukkige genezing zal ik kortelijk mededeelen.

Op den 10“ Junij 1847,- des morgens, kwam


-ocr page 270-

264 ,

Egbert Zwebps, Timmerman te Oldebroek, bij mij met een fleschje, iahoudende de urien vannbsp;eene zoogenaamde mierige Koe. De pis was donker rood gekleurd, als wijn. Dien zelfden namiddag bezocht ik de Koe; zij zag er goed uit, hadnbsp;toen nog wel eenigen eetlust, doch de mest wasnbsp;hard en gebald; zij loosde de pis stootswijze, ennbsp;hield hiermede, doordien de straal telkens afgebroken werd, zeer lang aan. Twee dagen te voren was de mest zeer dun en waterig geweest;nbsp;ook herinnerde men zich nu de urien toen reedsnbsp;rood gezisn te hebben, doch daar de Koe goedennbsp;eetlust behield, was daarop verder geen acht geslagen. Ik liet aanstonds het kruis en de lendenennbsp;aanhoudend met koud water begieten, lijnkoek-dranken voorzetten, en schreef het volgende voor ;nbsp;K. Aetd. sulphuric,y dr. iij, Aq. commun. unc.nbsp;LX. M. D. S, Alle 4 uren gedeelte in te geven.

Des avonds en den volgenden dag scheen de Koe veel vei-ergerd, en wilde niets eten; de mest wasnbsp;nu geheel zwart en hard, en de urien werd steedsnbsp;donkerder.

Den I2Junij des morgens, schreef ik hetzelfde geneesmiddel voor. Tegen den avond van dienzelfden dag, werd de urien meer licht rood, en denbsp;mest dunner en groener van kleur. De Koe kreegnbsp;ook wederom eetlust, en herstelde voorts onder hetnbsp;voortdurend toedienen van lijnmeel-dranken. Tus-schen de eerste toediening der middelen en denbsp;kennelijke beterschap der Koe verliepen alzoo tweenbsp;dagen.

-ocr page 271-

265

De tweede waarneming betreft eene Koe van Gerrit Kluiver, Smid te Oldebroek, welke nietnbsp;met het bovengenoemde, maar toch met meernbsp;andere Runderen in dezelfde weide liep. Mennbsp;verhaalde mij, dat de Koe, naar aller gedachte, verstopt was in den koningskop (de boektnaag), ennbsp;wenschte daarvoor eenige middelen van mij te ontvangen. Tegen deze ziekte gaf ik steeds met goednbsp;gevolg eenige drachmen Tartarus emeticus. Dennbsp;volgenden dag kwam men mij zeggen, dat er welnbsp;eenige harde mest ontlast werd, doch dat de Koenbsp;niets beter was en volstrekt niets at. Ik begaf mijnbsp;des namiddags derwaarts om het beest te onderzoeken. Het uitzien der Koe was niet zeer ziekelijk;nbsp;zij zag helder uit de oogen, de flanken waren holnbsp;ingevallen, iets, dat bij verstopping van de boek-maag wel zeldzaam het geval zal zijn; de hartslagnbsp;was snel, bonzend, aan beide zijden voelbaar, denbsp;pols klein; de melkgeving hield tegen verwachtingnbsp;nog eenigermate aan. Ik deed het venster achternbsp;de Koe open zetten, om haar des te beter tenbsp;kunnen waarnemen, vermits het in den stal donker was. Zij loosde juist nu de urien, welke tennbsp;eenemale zwart van kleur was, en mij de ziektenbsp;duidelijk voor oogen stelde. De verstopping en hardenbsp;mest, reeds met bloedstrepen bezet, waren symptomatische verschijnselen van het bloedpissen. Mennbsp;had hierop in de weide, en in den donkeren stal,nbsp;geen acht gegeven. Zoo zwrrt als deze pis was,nbsp;heb ik dezelve nog niet gezien; het bloed scheennbsp;geheel opgelost, en de pis geleek veel in kleur op

-ocr page 272-

266

ccn gewoon planten-af kooksel. Met water vermengd, werd dezelve niet rood, maar behield eene vuile bruinenbsp;kleur. Ik stelde de vorige geneeswijze ook hier Innbsp;het werk, doch met meer kracht, en schreefnbsp;daartoe voor ; R. Aoid. sulphuric., unc. i, Aq.nbsp;commun. unc. xx. M. D. S. Alle 4 uren ‘/g gedeelte in te geven met ruim eene halve fléschnbsp;water.

Een dag daarna was de Koe reeds aanmerkelijk beter, en begon zij iets te eten, hetwelk zij nog innbsp;het geheel niet gedaan had; de mest werd natuurlijker, en de urien meer helder. Ik liet daaropnbsp;nog 3 drachmen Acid. sulphuric., in 4giften, alsnbsp;boven ingeven, en wel met het beste gevolg, zoo-dat ook deze Koe, hoewel in zeer hevigen graadnbsp;door haematurie aangedaan, weldra herstelde.

-ocr page 273-

WAARNEMING OMTRENT DE GUNSTIGE AVERRING VAN HET ACIDUM SULPIIÜRICUM TEGEN HET BLOEDPISSENnbsp;BIJ EEN RUND; WAARGENOMEN AAN ’S RIJKS VEEARTSENIJSCHOOL.

Op den 4 Junlj 1847, werd aan de zieken^-stallen der Vee-artsenijschool eene Koe ter behandeling aangebragt, lijdende aan haematurie. Zij had vier kalveren gehad, en behoorde aan G. DKnbsp;Groot, te Utrecht.

De Koe was, volgens het verhaal van den Eigenaar, reeds twee dagen ongesteld geweest, zijnde lusteloos en hebbende minder melk gegeven dannbsp;gewoonlijk; doch, op den morgen van den 3nbsp;Junij, had men eerst bespeurd, dat de urlen roodnbsp;gekleurd en geheel en al met bloed vermengd was.nbsp;De Koe was, bij hare aankomst aan den stal,nbsp;treurig en vertoonde eenige ligte koortsverschijnselen;nbsp;de pis was donker rood gekleurd en werd in kleinenbsp;hoeveelheden, doch dikwyls, ontlast. De eetlust ennbsp;herkaauwing waren verminderd, alsmede de melkafscheiding; de mest, die geregeld ontlast werd,nbsp;was dun; de hartslag werd van 92 tot 94 slagennbsp;jn de minuut waargenomen. De temperatuur dernbsp;ooren en horens was bij afwisseling koud en warm.

-ocr page 274-

268

De oorzaken waren onbekend. Het dier had in de weide geloopen met andere Runderen, welke vannbsp;het bloedpissen bevrijd bleven. Ook kwam denbsp;ziekte hier niet jaarlijks voor, gelijk in sommigenbsp;andere streken.

De Koe werd aan de School in eenen koelen stal gezet, en aan dezelve groen voeder toegediend, terwijl het volgende middel werd gegeven ; R. Acid.nbsp;sulphuric, dr. vj. D. S, om de 4 uren een drachma of 60 druppen, met eene halve flesch water.

Gedurende denzelfden dag hadden er geene veranderingen plaats, en de urien bleef even rood gekleurd.

Op den 4 Junij was de toestand, des morgens te zes uren, nog dezelfde, en de urien nog evennbsp;sterk met bloed gemengd. De hartslag was tot 104nbsp;slagen geklommen. Omstreeks te 9 uren, begonnbsp;de pis te veranderen, kenbaar aan de minder hoognbsp;roode kleur; deze afneming der kleur nam aanhoudend toe, zoo zelfs, dat dezelve zich, tegen 11nbsp;uren, reeds licht rood gekleurd vertoonde, weshalvenbsp;de Eigenaar de Koe wederom mede naar zijn huisnbsp;kon nemen, wordende nog het volgende tot verdernbsp;gebruik mede gegeven ; R. Acid. sulphuric,,nbsp;dr. iv, Aq. commun, unc. LX. M. D. S. Om denbsp;4 uren ‘/i gedeelte in te geven.

Op den 5 Junij bragt men de Koe wederom aan de School terug. De urien was thans geheel heldernbsp;en van alle bijmenging van bloed ontdaan. Denbsp;eetlust bleef echter nog traag, en de meststoffenbsp;waren har der ontlast. Er werd nu nog een maag-

-ocr page 275-

269

versterkend poeder, met Sulphas sodae en Tari. emeticus voorgeschreven.

Op den 8 Junij, kwam de Eigenaar berigten, dat de Koe geheel hersteld was, en de melk-af-scheiding tot de vorige hoeveelheid was teruggekeerd.

De pis, door de bovenstaande Koe ontlast, werd aan een scheikundig onderzoek onderworpen, waaruit bleek, dat de roode kleur inderdaad aan daarmede vermengd bloed moest worden toegeschreven,nbsp;zijnde de bestanddeelen des bloeds, namelijk eiwü-• sloffe, hloed~kleurstoffe, en bloed-ve%elstoffe, daarin aanwezig bevonden (‘).

(‘} Volgens een Engelschen Vee-artsenijkundigen , met naam R. Thompson , zou de roode kleur der urien bij het bloed-pissen afhangen van zwarte en verdikte gal, welke opgenomen en onder het bloed gemengd zijnde, in dat afgescheiden vocht wordt overgebragt. Ook het gevoelen vannbsp;den Vee-arts SrEEL komt daarmede overeen. Hij zegt, datnbsp;het bloedpissen {red-water) veelmeer eene ziekte van dennbsp;verteerings-toestel, dan van de pis-afscheidende werktuigennbsp;is, en dat de lever daarbij voornamelijk is aangedaan.nbsp;Openende middelen, in ruime giften worden voor de bestenbsp;gehouden, wordende aan het gewone zont de voorkeur gegeven, gepaard met de toediening van lijn-olie. Pisdrijvende en zamentrekkende geneesmiddelen kunnen alleennbsp;dienstig zijn, wanneer het darmkanaal open is; eene ontijdige aanwending van dezelve kan dikwijls aanleiding gevennbsp;tot darm- of nier-ontsteking (Zie Yoüatt, Cattle, their-breeds, management, and diseases, London 1834. pag. 813).

Hoewel er eene galachtige complicatie met het bloedpissen kan gepaard gaan, waardoor dan ook de donkere kleur dernbsp;pis mede van bijgemengde galdeelen zal kunnen afhangen,

-ocr page 276-

270

De heilzame uitwerking van het Zwavelzuur, in de bovenstaande gevallen by het bloedpissen vannbsp;meeidere Runderen ondervonden, hebben mij aangespoord dezelve hier mede te deelen, ten eindenbsp;de aandacht der Vee-artsenijkundigen op ditnbsp;middel te vestigen. Het voordeelig gebruik, datnbsp;van het zwavelzuur in andere bloedvloeijingen, zoo'nbsp;bij den mensch als dieren, gemaakt wordt, geeftnbsp;veel grond, om te verwachten, dat het in vele gevallen van het bloedpissen met nut zal wordennbsp;aangewend. Indien de ziekte van een duidelijknbsp;ontstekingachtigen aard is, zal het raadzaam zijn,nbsp;tevens de noodige bloeds-ontlastingen in het werknbsp;te stellen. Voorts zal het in den regel doelmatignbsp;zoo is zulks voorzeker niet altijd het geval, zooals door denbsp;hier medegedeelde analyse wordt uitgewezen , waarin geennbsp;spoor van galdeelen ontdekt werd. Haiikison is insgelijksnbsp;van meening, dat de haemalurie of het roode water harennbsp;oorsprong. ten minste in de meeste gevallen, verschuldigdnbsp;is aan indigestie, en niet aan eene ziekelijke aandoeningnbsp;der nieren, zooals algemeen, en meermalen met een noodlottig gevolg, verondersteld wordt. (The Veterinarian, vol.nbsp;VI. pag. 244). Men vindt bij Yoüait (a. p.) bij uittrekselnbsp;de beschouwingen der Engelsche Vee-artsen omtrent dezenbsp;ziekte bij een verzameld, naar aanleiding der zeven ingekomen Verbandelingen betreffende het bloedpissen, op de, in 1830,nbsp;door de Hooglandsche Schotsche Mmtschappij uitgeschrevene,nbsp;prgsvraag, onder de uitloving eener gouden medaille, ofnbsp;10 souvereinen, voor de best gekeurde beantwoording overnbsp;de Oorzaken van het bloedpissen, deszelfs genezing en voor-hehoeding, (Verg. Hehinu, Specielle Pathologie und Therapie u. s, w. S. 467).

-ocr page 277-

271

zijn , het %wavehuur met een slijmig afkooksel van althéa-, smeerwortel of lijnªd in te geven, tennbsp;einde de scherpte van het zuur te verzachten.

In het Recueil de Médecine Vétérinaire^ Tom. XVIII. pag. 137 et suiv.; (Verg. Hbring, Ke-pertorium, B. II. S. 157), heeft de Fransche Veearts Pottier, in eene Verhandeling, getiteld ;nbsp;Essai sur la nature et Ie traitcment de Fhaema-turie mi pissement de sang dans Pespèce bovine,nbsp;het Rabels-water, als een voortreffelijk middelnbsp;tegen het bloedpissen bekend gemaakt, hetwelk,nbsp;zooals bekend is, uit 1 deel geconcentreerd %wa-vehuur en 5 deelen wijngeest is te zamengesteld.nbsp;In ligtere gevallen raadt hij aan het zieke dier opnbsp;eene koele plaats te brengen, hetzelve frissche ennbsp;zuurachtige dranken toe te dienen, zooals zurenbsp;melk, karnmelk, afkooksel van zuring, van lijn-gt;nbsp;zaad , met azijn zuur gemaakt, enz. Het kruis, opnbsp;de plaats, alwaar de nieren gelegen zijn, moet bestendig met koud water bevochtigd worden, waartoe een laken of zak, in hetzelve nat gemaakt,nbsp;bestendig op dit deel wordt gelegd. Wijders wendtnbsp;Pottier koude klisteren aan.

Deze behandeling is echter, volgens hem, alleen voldoende, indien het bloedpissen nog in het beginnbsp;is, of slechts in een ligten trap plaats heeft. Wanneer hetzelve, ongeacht hare aanwending, voortduurt, moet men het zieke Rund een drank toedienen, bestaande uit één deelnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ver

dund met eene genoegzame hoeveelheid water, waardoor het alle scherpheid verliest, (bijv. één

-ocr page 278-

272

once op één Ned. pond water). De gift van dit middel moet verschillen naar de sterkte van hetnbsp;voorwerp, en den trap der ziekte. Drie oneennbsp;zijn voldoende voor een Os van 250 tot 300 Ned.nbsp;ponden, en twee oneen voor eene Koe van hetzelfde gewigt. Deze dosis wordt, in twee malen , opnbsp;eenen dag toegediend. Indien het bloedpissen binnen twaalf uren, na het eerste ingeven, ophoudt, zalnbsp;het nutteloos zijn de gifte te herhalen, terwijl integendeel, wanneer hetzelve , na de tweede toediening van het middel, mogt voortduren, zal mennbsp;den volgenden dag hetzelve zonder nadeel, zelfsnbsp;tot een derde versterkt, kunnen ingeven.

Genoemde Vee-arts verzekert meer dan 200 Ossen of Koeijen met het beste gevolg op dezenbsp;wijze te hebben behandeld, indien hij tijdig geroepen werd. Nimmer zag hij bij het bloedpissen,nbsp;onder deze behandeling, die hardnekkige buik-verstopping ontstaan, waaraan de dieren zoo dikwijls sterven, wanneer men sterk opwekkende geneesmiddelen aanwendt. Hij twijfelt niet, of volgens de , door hem aangewende, geneeswijze, zullennbsp;jaarlijks honderde Runderen, in de streken, alwaarnbsp;hij woont, kunnen behouden worden, die nu,nbsp;wegens zorgeloosheid of ten gevolge eener verkeerdenbsp;behandeling, verloren gaan.

De verschillende uitwerkingen, welke men van zoo vele ongelijkaardige middelen bij het bloedpissennbsp;vindt medegedeeld, moeten tot het stellig besluitnbsp;leiden, dat de ziekte niet in alle landen, noch innbsp;verschillende streken van hetzelfde land, door de-

-ocr page 279-

zelfde oorzaken wordt voortgebragt. Verder rnag men het daarvoor houden, dat invloeden en zelfstandigheden van een verschillenden aard, die prikkelend op de nieren werken, en een versterktennbsp;aandi’ang van bloed, hetzij namelijk eene active oinbsp;passive congestie, naar deze deelen verwekken, totnbsp;haematurie aanleiding kunnen geven. Evenmin bezitnbsp;het bloedpissen bij alle voorwerpen, ofschoon uitnbsp;een en dezelfde oorzaak ontstaande, hetzelfde karakter, maar neemt de ziekte, naar de gesteldheidnbsp;van het individu, een meer sthenisch of asthenischnbsp;karakter aan, waarvan grootendeels de gunstige ofnbsp;min voordeelige uitwerking moet afhangen, welkenbsp;van deze en gene aangewende geneeswijzen ondervonden wordt. Dat de tijdperken, waarin de ziektenbsp;verkeert, hierbij in aanmerking dienen te wordennbsp;genomen, zal geen betoog behoeven.

In de meeste gevallen bezit het bloedpissen voorzeker een meer naar het sthenische dan naar het asthenische overhellend ziekte-karakter, zooals denbsp;lijkopeningen uitwijzen. De nieren verkeeren namelijk veeltijds in een staat van ontsteking, zijnnbsp;opgezet, zwart van kleur, en door het vuur aangedaan, of tot ettering overgegaan. Ook deelennbsp;meermalen de omliggende deelen, als het net, denbsp;darmen, de milt, de maag, de longen in ontsteking, en versterf (‘). De blaas is doorgaans ledig,nbsp;doch ook met bloedige pis gevuld, insgelijks doornbsp;ontsteking aangedaan.

{’) Verg. het Magazijn, D. I, biadz. 94.

-ocr page 280-

21 gt;k

Er worden evenwel niet altijd bij de openingen verschijnselen aangetroffen, welke een bestaandennbsp;of voorafgeganen ontstekings-toestand aanduiden.nbsp;Greve (’) verzekert meermalen bevonden te hebben , dat de nieren en de overige piswerktuigen innbsp;een zeer verslapten toestand verkeerden, zondernbsp;dat er eenig spoor van ontsteking in dezelve wasnbsp;te ontwaren. Bij zoodanige verslapping van hetnbsp;weefsel der nieren, waarmede doorgaans gebrek aannbsp;plasticiteit van het bloed gepaard zal gaan, zullennbsp;de vaten hetzelve schier zonder verandering doorlaten. In dergelijké gevallen, zullen zamentrek-kende middelen aangewezen zijn. De volgendenbsp;waarnemingen kunnen tot bevestiging dienen, datnbsp;ook ijzermiddelen bij het bloedpissen met nut kunnen worden aangewend (*),

A. N.

(^) Erfahrungen und Beobachtwngen, ii. s. w. B. 2. S. S5.

(•¦*) De Fransche Vee-arts Vigney , te Cambe, raadt het gebruik van het oxydum ferri en van den Carbonas ferri aan in die gevallen van bloedpissen, alwaar het bloed zijne plasticiteit heeft verloren, welke men, door deze middelen, gepaard met gepaste voedsels, als tarwe-meel, en soortgelijkenbsp;gluten-bevattende zelfstandigheden, moet trachten te verbeteren, Men zie Mémoire sur les dififerenles variétés d'hémalu~nbsp;rie, dans l’espèce bovine; in het Reeveil de Médécine Vétérinaire, Tom. 23. S. 183.

-ocr page 281-

WAARNEMING OMTRENT HET BLOEDPISSEN BIJ RUNDEREN; DOOR C. NAGELS, VEE-ARTS TE HEVSDEN, (PROVINCIE NOORD-BRABAND).

Op den Squot;quot; February 1840, werd onder mijne behandeling gesteld eene zesjarige Melk-Koe, toe-behoorende aan Johannes van Beelekom, te He—nbsp;dikimizen, waarbij zich twee dagen te voren geringe verschijnselen van bloed pissen hadden vertoond.

Volgens mededeeling van den Eigenaar, was de ziekte begonnen met verminderden eetlust, ver-flaauwde herkaauwing, sterken dorst, en trek totnbsp;koud drinkwater, hoewel de Koe gewoon was drienbsp;malen daags warme soep-voedering te ontvangen,nbsp;bestaande uit gekookte aardappelen , schellen, knollen, wortelen en karnmelk. De melkgeving wasnbsp;verminderd, de afgang van den mest vertraagd,nbsp;en de pis licht rood gekleurd. Men had de Koenbsp;een afkooksel van lijnzaad met keukenzout ennbsp;sijroop toegediend; dan hierop geene beterschapnbsp;volgende, had men mijne hulp ingeroepen.

Bij het onderzoek ondervond ik, dat de harten polsslag zwak waren, en tot 60 in eene minuut plaats hadden; de ademhaling was naar evenredig-

VI, Dl. nbsp;nbsp;nbsp;18

-ocr page 282-

276

heid versneld; de haren stonden verward en overeind , en waren glansloos; ooren en horens ijskoud. Er hadden koude rillingen over het geheele lig-chaam plaats; de oogen stonden ingevallen ennbsp;traanden; de spiegel-muil was droog en koud; denbsp;slijmvliezen waren bleek. Op de lenden drukkende, gaf het dier hevige pijn te kennen; de eetlustnbsp;was nu geheel opgehouden, alsook de ontlastingnbsp;van den mest, welke zwart en ten eenemale hardnbsp;was, zooals, bij het af halen met de geoliede handnbsp;uit den endeldarm, bleek. De afscheiding van melknbsp;was nu ook zoo goed als opgehouden, en de melknbsp;met bloed vermengd. De pis, welke nagenoegnbsp;zwart van kleur was, werd buitengewoon dikwijlsnbsp;ontlast, doch telkens in geringe hoeveelheid, waarbij de Koe hevige pijnen toonde te hebben, zulksnbsp;door steenen en knerstanden te kennen gevende.nbsp;De herkaauwing was thans geheel werkeloos.

Bij het onderzoek van het stal-voeder kon ik geene planten vinden, welke verdacht konden worden gehouden van de ziekte te hebben voortgebragt.nbsp;Dan, om het stal-voeder nog wat uit te zuinigen,nbsp;had de Koe gegraasd in een elzen-bosch, genaamdnbsp;het Kuilbosch of de Zeggeler, gelegen onder denbsp;Gemeeente Haardsteeg, doch slechts twee malen,nbsp;en telkens niet langer dan 2 of 3 uren.

Ik deed de Koe met warme dekens overdekken , liet het kruis wasschen met Spir. vini, Acidumnbsp;sulphuricum en water, om den prikkel van denbsp;nieren af te leiden, en gaf inwendig een afkookselnbsp;van allhea-^worlet, lijnzaad, en kamillen, met

-ocr page 283-

277

bijvoeging van Sulphas sodae, en keuken-Syroop, ten einde te verzachten, en den afgang te bevorderen.

Nadat vier flesschen van dezen drank laauw-warm waren ingegeven, werden het tandknersen, het pijnlijk steenen en de persingen veel verminderd, en was de mest minder hard, doch werdnbsp;dezelve spaarzaam ontlast. Voor het overige warennbsp;de verschijnselen nog dezelfde.

Met deze geneeswijze werd tot den 6'quot; Febr. aangehouden. Het persen, steenen, en tandknersen waren thans geheel opgehouden; de afgang vrijnbsp;natuurlijk geworden; de haren stonden heter, ennbsp;de koortsverschijnselen wai’en veel verminderd. Denbsp;Koe nam van tijd tot tijd een aangeboden stukjenbsp;roggen-brood en enkele witte en gele wortelen totnbsp;zich, en dronk een weinig karnmelk. De ontlasting der pis geschiedde niet meer zoo dikwijls;nbsp;doch deze had nog dezelfde kleur.

Op den 7'quot;, nam ik mijne toevlugt tot geheel andere middelen, en schreef het volgende voor :

R. nbsp;nbsp;nbsp;Sulph, ferri drachm, iv, Sulph. aluminaenbsp;unc ij; Limaiurae ferri unc ij , Pulv. rad, Gen~nbsp;tian. unc. iv, Pulv. herb. Ahsinthii^ unc, ij, ennbsp;Pulv. rad. altheae, unc vj ; M. F. Pulv. N”. XII;

S. nbsp;nbsp;nbsp;3 m. daags een poeder, met water.

Na het gebruik van drie dezer poedei's, was reeds de melk niet meer met bloed vermengd, en,nbsp;na zes poedei-s toegediend te hebben, was de pisnbsp;helder en de ontlasting natuurlijk en gemakkelijknbsp;geworden. De eetlust nam toe, de herkaauwingnbsp;werd geregeld, en de Koe vlugger.

18*

-ocr page 284-

278

Op den 10'®, bevond zij zich in een toestand, als of zij nooit ziek was geweest; alleen was denbsp;melk-afscheiding nog niet tot de vroegere hoeveelheid teruggekomen,

In het verdere saisoen kwamen mij nog meerdere gevallen van bloedpissen in denzelfden omtrek voor.nbsp;Het verdient te worden opgemerkt, dat de bodem,nbsp;waarop deze ziekte plaats vindt, vrij laag is, ennbsp;weinig door de zon beschenen wordt. Runderen,nbsp;die van jongs af op dcnzelven zijn opgevoed, weten er doorgaans niets, of althans weinig van,doehnbsp;al het Vee, dat nieuws aangekocht wordt, en ernbsp;twee of drie malen op gegraasd heeft, komt meernbsp;of minder aan het bloedpissen te lijden. Dit jaarnbsp;ontstond de ziekte echter ook bij eene eenjarigenbsp;hokkeling, die tot dus ver aan de weide gewend was,nbsp;doch zoo gering, dat het dier, door het gebruiknbsp;der voorgescbrevene poeders — één telkens innbsp;drieën verdeeld — genezen werd. Het bloedpissennbsp;komt jaarlijks bij een grooler of geringer getalnbsp;Runderen voor. In het vorige jaar 1839, stiervennbsp;daaraan in de Gemeente Haardsleeg onderscheidene beesten, en te Hedikhui%en op éénen stalnbsp;drie stuks. Welke inwendige behandeling bij dezelve was aangewend, is mij onbekend gebleven.nbsp;Alleen weet ik, dat de dieren uitwendig bestendignbsp;met koud water op het kruis wai’en begoten.

Bij den Landbouwer VAN Hooft , te Haardsteeg, nam ik, op den 24™ Mei 1840, eene Koe, doornbsp;het bloedpissen aangedaan, onder behandeling. Hijnbsp;had drie stuks Vee, waarvan er twee gezond ble-

-ocr page 285-

279

ven, alsmede één bij Aard Puilks aldaar, op den 25 Mei. Deze Veehouder bezat insgelijks drienbsp;Koeijen, en de hier boven vermelde eenjarige hok-keling.

Bij de aangedane Koeijen hadden dezelfde verschijnselen plaats als hij die van J. VAN Bellekom , doch over het geheel minder hevig, hetwelk iknbsp;moet toeschrijven aan de spoedige hulp, welke aannbsp;deze Koeijen werd toegebragt. De eetlust was bijnbsp;alle verminderd, de herkaauwing ongeregeld, ooknbsp;de melkgeving, en de melk niet met bloed vermengd. De ontlasting van den mest was natuurlijk.nbsp;De persingen bij de ontlasting der pis waren evenwel zoo sterk, dat er gelijktijdig mest werd uitgeworpen. Er had mede koorts plaats.

Door dezelfde behandeling, bestaande in het warm toedekken, het wasschen van het kruis met de op-gegevene lotie, en de toediening van de twaalf bo-hoven beschrevene poeders, werden deze Koeijennbsp;binnen vier dagen hersteld. Bij Jan VAN Bokhoven, te Hedikhui%en, stierf eene Koe, bij welkenbsp;de ziekte niet spoedig scheen ontdekt te zijn,waartegen althans niet dan te laat gepaste hulp wasnbsp;ingeroepen.

In 1842 zijn door mij dezelfde middelen wederom met goed gevolg bij het hloedpissen van het Bundvee aangewend (‘). 1

1

Onder schrijven van 4 Nov. 1847, meldt de Heer Nagels, dal hem sedert 1842 niet vele gevallen van hetnbsp;hloedpissen zijn vóórgekomen, doch dat hij daarbij steeds

-ocr page 286-

280

Volgens eene onlangs ontvangene mededeeling van den Vee-arts A. DüNNEWOLD, te Terborg^nbsp;(Provincie Gelderland)^ had hij in den verloopennbsp;zomer nog al eenige Koeijen ter behandeling gehad, lijdende aan de, aldaar zoogenoemde mierigheidnbsp;of het bloedwateren^ waarvan de oorzaken meestnbsp;aan bepaalde weiden eigen schijnen te zijn. Denbsp;ziekte komt daar voornamelijk in houtrijke sti-ekennbsp;voor. Op eene weide, alwaar van de acht daaropnbsp;grazende beesten, zeven stuks door de bedoelde ziektenbsp;werden aangedaan, vond de Heer DaNNEWOLD eene

goede diensten van het Sulphas ferri heeft ondervonden. Reeds vroeger had gemelde Vee-arts mij medegedeeld, datnbsp;de Landlieden in de genoemde streken als de voornamenbsp;aanleidende oorzaak van het bloedpissen beschuldigen eennbsp;zeker rood kruid, waarvan door hem aan mij eenige hoeveelheid tot onderzoek werd toegezonden. Het is mij gebleken, dat dit kruid voor geene andere plant te houden is,nbsp;dan voor de Geranium Robertianum (Robberts-hruid, stinkende of roode Oijemarsbeh, ook Bloedwortel, Bloedkruid,nbsp;Roodeloop-kruid genaamd). Mogelijk is in sommige dezernbsp;benamingen de aanleiding te zoeken, dat deze plant doornbsp;de Landlieden voor de oorzaak van het bloedpissen wordtnbsp;gehouden. Inmiddels wordt de Geranium Robertianum doornbsp;meer dan eenen plantkundigen schrijver opgegeven juist alsnbsp;een geneesmiddel tegen het bloedpissen, en andere gebreken der pislozing, in welk opzigt het in Engeland, vooralnbsp;in het Vorstendom Wallis, eenigen naam heeft verkregen.nbsp;Men zie J. E. van der Trappen , Herbarium vivum of Fer-sameling van gedroogde voorbeelden van nuttige gewassennbsp;enz. Haarlem 1843. D. 2. bladz. 498; Flora Batava, doornbsp;Jan Kops, D I, 8®*' Uitgave.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A. N.

-ocr page 287-

281

plant, Lekend onder den naam van boterbloem, welke, als zijnde een Ranunkel-soort, zijn wantrouwen opwekte (‘), te meer, daar de ziekte opnbsp;de nabijgelegene weide, waarop deze plant nietnbsp;gevonden werd, niet voorkwam. Ook de Digitalisnbsp;purpurea komt in die houtrijke streken veelvuldignbsp;voor.

Op zijne behandeling ondervond hij in het algemeen geene zeer gunstige uitkomsten, dewyl met het bloedwateren dikwijls verstopping der derdenbsp;maag gepaard ging, waaraan, volgens zijn oordeel,nbsp;meerdere dieren te gronde gaan, dan aan hetnbsp;bloedwateren zelve. Kan men de verstopping dernbsp;derde maag voorkomen ofopheffeu, zoo is men hetnbsp;gevaar der ziekte te boven.

Hij deelt voorts een geval mede van eene Koe, welke sedert eenige dagen aan sterke vermageringnbsp;en zwakheid leed, met verkeerd staande haren,nbsp;bleeke slijmvliezen, voelbaren hartslag, zwakken,nbsp;doch overigens regelmatigen pols, terwijl de pis,nbsp;in plaats van eene heldere, eene paarsche, naarnbsp;het roode overhellende, kleur | had. Hoewel uitnbsp;deze duistere symptomen geene bepaalde ziekte konnbsp;worden gediagnosticeerd, werden echter poedersnbsp;voorgeschreven, bestaande uit een medicinaal oncenbsp;Aloë en Gentiaan-poeder, om er dagelijks een vannbsp;in te geven.

p) Vergelijk P. Driesskn, Magazijn D. I. bladz. 121, en vervolgens, over den Ranunculus. flammula,a[s verraoedelijkenbsp;oorzaak van hel bloedpissen bij Kunderen),


-ocr page 288-

252

Na verloop van drie of vier dagen, werd opgemerkt, dat de Koe zeer in vleesch afnam, en zwak werd. Dit,gevoegd bij de overige verschijnselen, deed hem denken, of hier ook de albumi-nurie kon plaats hebben, waarom hij een poedernbsp;¦voorschreef, bestaande uit een drachme Sacchar,nbsp;saiurni en een drachme Campher, hoedanig poedernbsp;twee malen daags, met water gemengd, werd tcege-diend ; zonder echter hiervan eenige gunstige uitwerking te ondervinden. Inmiddels werd nog, buiten weten van DtiNMEWOlD , door een’een middel aangewend, zamengesteld uit Rooden bolus ennbsp;Glauberzout, doch met even weinig goed gevolg,nbsp;daar de Koe, ongeacht eene goede verzorging, hoenbsp;langs zoo meer vermagerde en zwak werd.

Later werd DüNNEWOLD op nieuw door den Eigenaar over dezelfde Koe geraadpleegd. Er werden nu voorgeschreven poeders, bestaande uit drienbsp;drachmen Sulphas ferri, vereenigd met opwekkendenbsp;middelen, terwijl tevens goed voedsel werd toegediend, waai’op de urien meer en meer van donker-paarsch lichter van kleur en weldra geheel helder werd. De Koe nam van nu af dagelijks wederom in vleeschgroei toe, en verkreeg na eenigennbsp;tijd een goed aanzien.

De Vee-arts F. H. van Dommelen meldde, onder dagteekening van 6 October j. 1., dat het bloedpissen in de omstreken van Baarn, in de drienbsp;voorafgaande maanden, nog al menigvuldig voorkwam, hetwelk te opmerkelijker was, omdat denbsp;ziekte zich bij zoo vele Runderen en ook overal ver-

-ocr page 289-

283

toonde op weiden, alwaar men haar vroeger nog nimmer bespeurd bad. Door hem werden vijftiennbsp;Koeijen, aan het bloedpissen lijdende, geneeskundig behandeld, waarvan geen één geloopen had opnbsp;weiden, alwaar vroeger de ziekte immer was waargenomen. Hoezeer de melk-afscheiding bij denbsp;meeste Koeijen, gedurende 2 en 3, bij enkele,nbsp;tot 8 dagen geheel ophield, de eetlust en herkaau-wing niet meer geschiedden, en de urien doornbsp;bloed donker rood gekleurd was, zoo scheen tochnbsp;het bloedpissen, hoewel in verschijnselen geheel ennbsp;al gelijk, niet zoo gevaarlijk te zijn, als meestalnbsp;het geval is, waar het doorgaans jaarlijks op bepaalde weiden voorkomt, en gewoonlijk al het jonge,nbsp;doch bijna zeker al het aldaar niet opgefokte, nieuwsnbsp;aangekochte. Rundvee aandoet. Immers geluktenbsp;bet den Heer van DommïXEN van 15 stuks Runderennbsp;14 door eene gewone behandeling te herstellen,nbsp;zijnde daaronder slechts eene enkele Koe aan hetnbsp;bloedpissen bezweken. Aan deze Koe had mennbsp;reeds 15 dagen lang rooden wijn, met menschen-faeces vermengd, ingegeven.

Bij het vroegtijdig inroepen van V. D., werden door hem eene of meerdere aderlatingen in hetnbsp;werk gesteld, en koude omslagen over de lenden-streek, benevens, gedurende de twee eerste dagen,nbsp;een Decoctum semin. lini en Cort, queroin. metnbsp;xij greinen Campher, ij drachmen Bolus armen.nbsp;en een half once Aloë aangewend.

Na het gebruik van 4—6 dezer dranken, in twee dagen, was de urien gewoonlyk weder zon-


-ocr page 290-

2Si

(lei‘ bloed; er volgde eene ruime gezonde mest-ontlasting, en waren zoowel de kortademigheid als het pijnlijk steenen van het dier verdwenen, waarbij de eetlust, herkaauwing en melk-afscheidingnbsp;ook wederom geregeld te voorschijn kwamen.

Werd gemelde Vee-arts later geroegen, dan werd de boven aangegevene behandeling naar omstandigheden gewijzigd. In die gevallen bleven de eetlustnbsp;en herkaauwing bij de uitgeputte dieren, na hetnbsp;verdwijnen der eigenlijke verschijnselen van hetnbsp;bloed pissen, traag en de ver terings-krachten werkeloos, welke door een krachtig aftreksel van Rad,nbsp;geniianae. Herb, abamp;inthii en Cardui benedictinbsp;op de beste wijze werden opgewekt. Op het gebruik van deze bittere middelen, zag hij eenmaalnbsp;tweeKoeijen herstellen, die daags te voren zoo uitgeput schenen, en, naar dep bonzenden,op een’afstand zelfs hoorbaren, hartslag , en daarmede gepaardnbsp;gaande, aanhoudend voortdurende, buikkloppingnbsp;te oordeelen, als ongeneesbaar werden beschouwd.

Bepaalde oorzaken, waaraan het bloedpissen in de gemelde streken moest worden toegeschreven,nbsp;kon door VAN Dommelen niet worden opgegeven ;nbsp;doch hij merkt aan, dat, wegens de buitengewonenbsp;en aanhoudende droogte, met de daarmede gepaardnbsp;gaande warme weersgesteldheid in de maa.ndennbsp;Julij en Augustus, het Vee bijna overal gebrek aannbsp;genoegzaam drinkwater had, zijnde de sloten vannbsp;bijna alle weilanden geheel ledig, zoodat de aldaarnbsp;grazende dieren slechts modderig, altijd met slijknbsp;deelen bezwangerd en hierdoor bedorven, water tot


-ocr page 291-

zich konden nemen. Of zich uit de uitgedroogde sloten miasma’s ontwikkelden, dan wel of de zoonbsp;zeer verontreinigde drinkwaters op zich zelve zoodanige scherpe zelfstandigheden in zich bevatteden,nbsp;dat deze, binnen gezwolgen zijnde, nadeelig op hetnbsp;dierlijkligchaam werkten, zoodat zij als ziekte-oorzakennbsp;moesten worden beschouwd, liet zich, volgens vannbsp;Dommelen, moeijelijk beslissen; zeker, zegt hij, was het,nbsp;dat in het algemeen juist in die weiden, alwaar hetnbsp;gebrek aan drinkwater het grootste was, de meestenbsp;ziekte-gevallen zich voordeden, terwijl deze ooknbsp;bij het ophouden van dit gebrek onmiddellijk verdwenen. Behalve het bloedpissen, kwamen hevigenbsp;ontstekingen der uijers, vooral bij guste Koeijen,nbsp;maag-, darm-, en lever-ontstekingen, het loopendenbsp;of zwellende vuur, gedurende de maanden Julij,nbsp;Augustus en September in dezelfde streken buitengewoon veelvuldig voor.

-ocr page 292-

waarneming omtrent de REGTSTIJ VIGHEID , GEPAARD MET MONDKLEM, DOOR C. NAGELS, VEE-ARTS TEnbsp;HEÜSDEN, (gt;).

De Schoolondeiwijzer Frans Dronkers , te H^s-den gaf mij, op den 201““ December 1830, een achtjarig Schimmel-Merrie-Paard, in behandeling,nbsp;hetwelk, sedert ruim acht maanden, dragtig was.nbsp;Bij mijne komst ontwaarde ik aanstonds, dat hetnbsp;door de klem was aangedaan, zijnde de mond zoonbsp;sterk gesloten, dat zelfs geen dunne stroo-halmnbsp;tusschen de snijtanden kon worden gebragt; denbsp;lippen waren spits te zamengetrokken; de neusgaten stonden wijd opengesperd, de oogen glin-

1

Ofschoon sommige dezer waarnemingen reeds langen tijd onder mij berustende zijn geweest, zoo heb ik geoordeeld beter te doen eenige gevallen bij elkander te verzamelen , dan dezelve telkens afzonderlijk mede te deelen,nbsp;daar zij op de eerste wijze beter, wat het beloop, de oorzaken, de behandeling, en de uitkomsten betreft, ondernbsp;een algemeen gezigtspunt worden gebragt. Men zie voortsnbsp;over de regtstijvigheid en de mondklem, uit verschillendenbsp;oorzaken ontstaan, het Deel, bladz. 284, 288, 428, ennbsp;het 2“1® Deel, bladz. 221, 435, 436, 437 en 440 tot 444 vannbsp;dit Magazijn,

A. N.

-ocr page 293-

287

sierende en uitpuilende, de ademhaling was verhaast, en de uitgeademde lucht heet; de slijmvliezen waren hoog rood gekleurd; de hals en ledematen stijf als palen, zoodat het dier ten eenemale ongeschikt was, om van plaats te veranderen. Denbsp;staart stond x'egt uit van h’et ligchaam en was stijf.nbsp;Er vloeide aanhoudend een taai, in draden zichnbsp;uitspinnend, onaangenaam riekend, speeksel uitnbsp;den mond. De spaarzaam ontlast wordende mestnbsp;was hard en klein gebald; de urien werd in geringe hoeveelheid ontlast en Was bruin van kleur.

De oorzaak der ziekte scheen ten eenemale onbekend. Uitwendige beleediging, waarvan zij het gevolg kon zijn, werd niet waargenomen. De oppasser van het Paard had opgemerkl, dat, daagsnbsp;te voren, de achterbeenen reeds meer of min stijfnbsp;waren.

Ik deed ten eerste eene aderlating van 5 Ned. ponden, zette eene dragt onder den buik, besmeerdnbsp;met het Unguentum Authenrithii^ bedekte hetnbsp;ligchaam met warme kleeden, vooral ook den hals ennbsp;den kop, en schreef de volgende likking voor, omnbsp;daarvan, 4 malen daags, eene lepel vol, zoo veelnbsp;mogelijk, tusschen de lagen in te geven, en tenbsp;doen doorzwelgen. R. Sulph. sodae unc. vi;nbsp;Nitraiis potassae unc. ij; Tari. emetic, dr. ij;nbsp;Caphurae, Asa faetid. ana dr. iij; Flor. sulph.nbsp;Antimonii crudi, ana unc. ij; Mell. ordinariinbsp;libr. i. M. F. Elect. Voorts werden de verstijfdenbsp;hals- en kaauw-spieren twee malen daags ingesmeerd met hiniment. volat. unc. viij, waarmede

-ocr page 294-

288

i. dr. Ofinm was vereenigd. Er werden drie malen daags klisteren uit een afkooksel van Lijnzaad en Kaasjes-kruid met Keukenzout aangewend, nadat namelijk vooraf de drooge, in dennbsp;endeldarm opgehoopte, meststoffen met de, metnbsp;olie besmeerde hand, waren afgehaald.

Van eene slobbering van tarwe-zemelen, in de krib voorgeworpen, kon zeer weinig worden genuttigd, hoewel daartoe wel trek scheen te bestaan.

Op den 27®” viel er nog geene beterschap te bespeuren.

Op den 28'“ werd opgemerkt, dat de mest den reuk had van Assa foetida, waaruit bleek, dat ietsnbsp;van de likking was doorgezwolgen. De spieren vannbsp;de kaak begonnen meer ontspannen te worden,nbsp;blijkens de meerdere bewegelijkheid en losheid dernbsp;kaken; zoodat het Paard nu reeds eenige slobberingnbsp;tot zich kon nemen.

Op den 31°“ December, viel hetzelve, deels uit zwakheid, en door de zwaarte der dekkleeden,nbsp;ter neder, zoodat het door de aanwezigen voornbsp;dood werd gehouden. Echter wederom overeindnbsp;zijnde geholpen en in riemen gehangen, werdennbsp;dezelfde middelen tot den 2 Januarij 1831 voortgebruikt.

Nu werd de dragt, die tot dus ver goed gewerkt had, weggenomen, en ook met de aanwending dernbsp;klisteren, alsook van het smeersel opgehouden,nbsp;vermits de kramp der kaauw-spieren van dag totnbsp;dag afnam.

-ocr page 295-

289

Het Paard ontving nu een half Ned. pond haver daags en eenig roggen-brood, terwijl nog eene likking uit Pulv. rad. valerianae, amicae, gen-tianae, calami aromatioi, baocarum juniperi,nbsp;ana unc. ij; Mell. ordin. q. s. werd voorgeschreven, om er, vier malen daags, eene lepel vol vannbsp;in te geven,

De ledematen, die steeds stram waren gebleven, werden, twee malen daags, met warm gemaaktenbsp;wollen lappen gewreven. Deze behandeling werdnbsp;tot den 15 Januarij voortgezet, als wanneer hetnbsp;Paard als volkomen hersteld kon worden beschouwd.nbsp;De Merrie wierp op den tijd een gezond, sterk ,nbsp;en voldragen Veulen.

WAARNEMING OMTRENT DE KRAMP-VERSTIJVING (TE~ TAN VS), GEPAARD MET MONDKLEM (TRlSMUSi BIJEENnbsp;PAARD; DOOR G. ROÜMANS. YEE-ARTS TE VORTVMnbsp;(PROVINCIE NOORD-RRABAND).

Op den 3 Junij 1831, bragt men bij mij op stal een zwart Merrie-Paard, oud 4 jaren toebe-hoorende aan den Landman G. VAN DE Vlammerdnbsp;Van Bergen. Volgens verklaring des Eigenaars,nbsp;had hij reeds sedert twee dagen algemeene verstijving en geringen eetlust aan het dier ontwaard.

-ocr page 296-

290

Voor het overige waren hem de oorzaken dezer ongesteldheid geheel onbekend.

Ik bespeurde aan het Paard de volgende verschijnselen : Het dier was wel gevoed. Ik deed hetzelve voortleiden, hetwelk niet dan met denbsp;grootste moeite geschiedde; de achterbeenen stonden wel drie voeten van elkander verwijderd. Bijnbsp;een nader onderzoek bespeurde ik, dat de kaamv-spieren mede zeer verstijfd en gespannen waren,nbsp;zoodat het ten eenemale onmogelijk was den mondnbsp;te openen; de ademhaling was kort en verhaast; denbsp;neusgaten stonden wijd open, voornamelijk alsnbsp;men het Paard in eenige beweging bragt. Het wasnbsp;zeer schrikachtig, de pols ongeregeld; de spierennbsp;waren hard op het aanvoelen, de huid strak overnbsp;het ligchaam gespannen en droog; er vloeide aanhoudend een taai speeksel uit den mond; de oogennbsp;stonden uitpuilende, de vliezen waren rood, en,nbsp;bij het ophouden van den kop in de hoogte, schoven de wenkvliezen. over de oogbollen henen; denbsp;neusvliezen waren desgelijks rood opgezet. Hetnbsp;Paard toonde, even als in den gezonden staat,nbsp;eetlust te bezitten, dan desniettegenstaande konnbsp;hét geen voedsel binnen krijgen; het scheen evenwel eenig water op te nemen, doch geheel onbewust, houdende hetzelve den mond bestendig totnbsp;ver over de neusgaten in het water gedompeld.

Daar het karakter, waarmede deze toestand gepaard ging, mij toescheen ontstekingachtig te zijn, zoo werd de volgende geneeswijze aangewend ;nbsp;eene ruime aderlating uit de halsader, eene etter-

-ocr page 297-

291

diagt aan beide zijden van den hals, en sterke wrijving der huid over het geheele ligchaam, drienbsp;malen daags, en daarna warme bedekking.

Op den was de toestand nog dezelfde. Ik ontdekte nu, dat de meststoffen hard en klein gebaldnbsp;waren, en in geringe hoeveelheid ontlast werden;nbsp;weshalve gewone klisteren werden gezet, totdat denbsp;mest geregeld volgde. De etterdragten waren sterknbsp;gezwollen.

Op den O'*quot;, bevond ik, dat de onderkaak reeds eenigermate vani de bovenkaak verwijderd werd; de

De volgende

dragten begonnen sterk te etteren.

inwendige geneesmiddelen werden voorgeschreven : R. Nitral Potass,, Sulph, Sodae, ana unc. ij;nbsp;Assae Foetid., dr. ^I j; Flor. Sulphur., unc. I;nbsp;Mell. Comm. Libr. ij; M. F. Elect., S. om er 4nbsp;malen daags een paar lepels vol van te laten likken.

Op den nbsp;nbsp;nbsp;was de toestand over het geheel

veel beter. Er volgde een overvloedig zweet, indien men het Paard in eene zachte bewegingnbsp;bragt. Het begon nu ook reeds een weinig gras tenbsp;nuttigen.

Op den 10'’“”, waren bijna alle spieren ontspannen, behalve die der achterste ledematen, welke nog stijf waren en van elkander verwijdei-d stonden;nbsp;doch de kaauwing en doorzwelging geschiedden ongehinderd. Dezelfde geneeswijze werd voortgezetnbsp;tot den 22'’“quot; Junij, als wanneer het Paard in dennbsp;volkomen gezonden toestand, en weinig of nietsnbsp;vermagerd zijnde, van mijnen stal vertrok. A.lleeiinbsp;hespeurde men nog, onder het loopen, dat denbsp;VI Dl.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;19

-ocr page 298-

29-2

achterste beeaen in het begin een weinig uit elkander verwijderd werden, hetgeen echter later van lieverlee is gebeterd.

WAARNEMING OMTRENT HET ONTSTAAN EENER ALGE-MEENE KRAMPVERSTIJVING DER SPIEREN [TETANUS], GEPAARD MET MONDKLEM [TMISMUS], BIJ EEN PAARD,nbsp;TEN GEVOLGE EENER VERWONDING: DOOR F. II. VANnbsp;DOMMELEN, VEE-ARTS DER EERSTE KLASSE, TEnbsp;BAAKN (PROVINCIE UTRECHT}.

Op den 25®'®“ Februarij 1840, werd mijne hulp ingeroepen, door den Landman Jakob Staalhoef,nbsp;in den zoobenoemden BirA te Soesi, bij een zwartnbsp;tweejarg Merrie-Paard, hetwelk bij mijne komstnbsp;zich in den volgenden toestand bevond:

; het scheen het dier ondoenlijk te zijn zich te zetten. — Na het vooruoemue been aan

Het Paard stond treui-rig en, als in gedachten verzonken, van de krib terug, weigerde volkomen zoowel het voedsel als den drank; de oogen waren rood beloopen, alsook het slijmvlies der neus- ennbsp;mondholten; de ademhaling was vermeld; de hartslag voelbaar, de pols tot 72 slagen in ééne minuutnbsp;geklommen. Het meest in het oog vallende verschijnsel echter was, dat hetzelve het regter achterbeen onophoudelijk van den grond opgehevennbsp;hield

om

dachtig beschouwd te hebben, bemerkte ik weldra

-ocr page 299-

293

eene kleine wond in de achtei'knie {patella of zoogenaamde smeerschijfj, waaraan het Paard dan ook ten uiterste gevoelig was. Naar de oorzaak der verwonding zoekende, vond men een, in den stalnbsp;liggend, plankje, waarin zich een regtopstaandenbsp;roestige spijker bevond, ter lengte van eenige Ned.nbsp;duimen, met eene haakvormig omgebogene punt.

Den eigenaar op het gevaar, waarin zijn Paard verkeerde, en met de zeer waarschijnlijke gevolgennbsp;eener, naar oogenschijn, zoo geringe verwonding,nbsp;opmerkzaam gemaakt hebbende, raadde ik, zoonbsp;spoedig mogehjk, eene krachtdadige geneeswijzenbsp;aan te wenden ; waarin hij echter voorals nog nietnbsp;bewilligde: op raad van den Smit werd ongzoutennbsp;boter en teer rondom de wond gesmeerd.

Op den 26™, op nieuw verzocht zijnde mijne hulp te verleenen, vertoonde het Paard de volgende verschijnenselen:

Hetzelve lag geheel uitgestrekt tegen den grond; de oogen puilden uit den kop; de pols was totnbsp;96 in ééne minuut geklommen; het gewonde beennbsp;was van het spronggewricht af tot boven toe zeernbsp;sterk gezwollen, en bij de minste aanraking pijnlijk;nbsp;het Paard poogde bij aanhoudenheid op te staan,nbsp;doch vruchteloos. —

Nu eerst werd mij eene geregelde behandeling toegestaan, met uitzondering nogtans, dat ik dennbsp;Eigenaar tot het zetten eener dragt niet koude overhalen, daar zulks, volgens zijne meening, zoogenaamde likteekens zoude achterlaten.

Ik deed nu het Paard eene aderlating van 10

19*

-ocr page 300-

294

ponden bloed. verwijdde de wond, zoo veel mo-gelijk, na hare i’igting gesondeerd te hebben, en schreef eene lotio digestiva voor, bestaande uitnbsp;Ol. terebinth,^ Tinct. Aloës, Tinot. assae,foet,,nbsp;Pulv. c.antharid. ^ Spirit, vini ea Melt.^ comm,,nbsp;om er de wond telkens mede in te spuiten. —nbsp;Des avonds vertoonden zich reeds eenige verschijnselen van krampverstijving der spieren, vooralnbsp;van die van den hals; overigens was er weinig verandering in den toestand des diers waar te nemen.nbsp;Op den 27°“ February, des morgens, was hetnbsp;Paard als volgt:

Behalve dat de, aan de regtstijvigheid eigene en genoegzaam bekende, verschijselen steeds toenamen,nbsp;zoodat de kramp ook reeds de spieren der achterste ledematen aandeed, zoo was de pols thansnbsp;tot 113 slagen in ééne minuut gestegen, en denbsp;hartslag niet alléén voel-, maar zelfs hoorbaar geworden; de ademhaling, geschiedende met wijdnbsp;opengesperde neusgaten en zigtbaar slaan dernbsp;flanken, was zeer kort en steenende; het afgetapte bloed vertoonde eene zeer sterke ontstekings-korst.

Voor eene bijkomende longontsteking vreezende, deed ik het Paard nogmaals eene aderlating van 8nbsp;ponden, en schreef den volgenden di'ank voor:

R. Rad. valerian.; Flor. Chamom.; ana unc. ij; Inf. aq. Colat^, Unc. XXIV., Assae foet. dr. IV;nbsp;Tinct. caphur. , dr. üj; Nitrat Potass, unc. IV;nbsp;M. In 3 malen, telkens 4 uren na elkander, innbsp;gelijkkelyk verdeelde hoeveelheden, ia te geven.


-ocr page 301-

295

Tevens deed ik de halsspieren met eene geestrijke wassching, waarin vooral campher ontbonden was,nbsp;bestendig wrijven, en zette klisteren uiteen Infusumnbsp;van Flor. chamom,. Assa foet, bestaande, terwijlnbsp;ik het been, om deszelfs spanning te doen verminderen, en daardoor de etterwording te bevorderen, bestendig met laauwe zoete melk liet nathouden. Dan niettegenstaande dit alles, en hetnbsp;bestendig warmbouden en wrijven met stroowissclien.,nbsp;namen de verschijnselen zoo sterk toe, dat zich denbsp;regtstijvigheid in haren hevigsten graad openbaarde, hetwelk tot den avond met langere en korterenbsp;lusschenpoozen aanhield , totdat, als voorbode van eennbsp;naderend einde, een hevig koud, en kleverig zweetnbsp;over het gansche ligchaam des diers uitbrak, gedurende hetwelk zich ook nu de verschijnselennbsp;der mondklem vertoonden, welke laatste spoedignbsp;zoodanig toenamen, dat het, als het ware, ééns-klaps onmogelijk werd, iels hoegenaamd in den mondnbsp;te brengen. Onder het aanhouden van dit zweetnbsp;en het, zoo mogelijk, nog onstuimiger worden dernbsp;verschijnselen, stierf het Paard, des avonds, omstreeks elf uren. —

Lijkopening. De rigting der wond naauwkeurig nagaande, bevond ik, dat de spijker, na een’ eenig-zins schuinschen loop genomen te hebben, behalvenbsp;den beursband des gewrichts, ook de bovenste ennbsp;onderste vlakte van het tusschen- gewrichts-kraak-been volkomen doorboord had, welke laatste belee-diging hij het zich nederleggen des Paards in dennbsp;stal, alléén door de bovengenoemde haakvormige

-ocr page 302-

296

punt des spijkers had kunnen geschieden. Aan de onderste vlakte van dit kraakbeen wai’en nognbsp;sporen van, door den spijker medegenomen, huid-haren duidelijk te zien. Overigens bestond er eenenbsp;zware uitstorting van een geel zultachtig vocht rondom de wond.

Het ruggemerg was rood beloopen, de longen door vele gangreneuze plekken aangedaan.

WAABNEMING ONTRENT DE REGTSTUYIGBEID (TETANUS) BIJ EEN PAARD. VERMOEDEUJK ONTSTAAN TEN GEVOLGE VAN HET ZETTEN EENER ETTERDRAGT ,nbsp;EN GENEZING: DOOR J. JENNES, VEE-ARTS DERnbsp;EERSTE KLASSE. TE ZWOLLE.

In den loop van de maand Mei des jaars 1842, kreeg ik in behandeling een zesjarig bruin-blesnbsp;Riiin-Paard, met verouderde kreupelheid in hetnbsp;linker schoudergewricht.

Na vruchtelooze aanwending van vlugtige en scherpe smeersels, versterkende wasschingen op hetnbsp;lijdende deel, en het leggen eener haarvlecht tus-schen de voorbeenen, al welke middelen niet dannbsp;eene korte en tijdelijk goede uitwerking deden, besloot ik eindelijk, in het laatst der maand Angus-

-ocr page 303-

297

tus, om nog eene ronde schijf te leggen aan den boeg tegen het schoudergewricht.

Het Paard was van bovenlandsch ras en van een prikkelbaar en gevoelig gestel; hetzelve betoonde,nbsp;gedurende de geheele behandeling, eenehooge matenbsp;van zenuwachlige opgewektheid zoodat ik genoodzaakt was, bij het leggen der schjjf, hoewel hetnbsp;dier geen kwaad of valsch humeur had, meer dannbsp;gewone dwangmiddelen te bezigen, om het meesternbsp;te blijven. Zoo lang als de schijf lag, was het Paardnbsp;hoogst pijnlijk aan dezelve, en gevoeliger dan vroegernbsp;bij de haarvlecht. Nadat de schijf welligt drienbsp;weken gelegen en vrij goed geëtterd had, nam iknbsp;dezelve uit de wond, en sneed de huidlappennbsp;eenigermate in fatsoen, ten einde een goed liktee-ken te bekomen; zoodat de wond toen de groottenbsp;had van een’ kleinen handpalm. By die gelegenheid liet ik het Paard nog eens draven, en merktenbsp;daarbij op, dat hetzelve achter bijzonder wijd ging,nbsp;en iets gedwongens in den gang had, wordendenbsp;daarbij de staart bijzonder hoog gedragen. Iknbsp;deelde deze opmerking mede aan den Eigenaar,nbsp;die mij te kennen gaf, dat het Paard altijd metnbsp;de achter beenen wat wijd in den gang geweestnbsp;was. Hoewel zulks door mij vroeger ook wel meermalen was opgemerkt, zoo viel het mij nogtansnbsp;opdat oogenblik buitengewoon op; doch, vermitsnbsp;het Paard overigens bijzonder vlug en vrolijk was,nbsp;zoo schreef ik toenmaals het vreemde in den gangnbsp;voornamelijk toe aan vreesachtigheid, daar de Paarden, in angst verkcerende, soms wel eens iets ge-

-ocr page 304-

298

dwongens en vreemds in hunnen gang hebben, te meer, daar hetzelve mij hij mijne bezoeken dadelijk aan de stem scheen te herkennen, en mij, op ’nbsp;eene angstverradende wijze, steeds zocht te ontwijken.

Twee dagen later echter ontving ik tijding, dat het Paard stijf werd, en meende men, dat hetzelvenbsp;bevangen was geworden.

Ik vermoedde toen reeds dadelijk iets anders, bezocht nog dienzelfden morgen het Paard, ennbsp;vond alle kenteekenen van, zich langzaam ontwikkelenden, tetanus. De spieren van de ledematennbsp;in het algemeen, inzonderheid van de achterste,nbsp;waren reeds in aanzienlijken trap verstijfd ; de staartnbsp;stond regtuit van het ligchaam; de kaauw'spierennbsp;waren mede reeds eenigermate verstijfd, de mondholte over het geheel opgezet, en de tong gezwollen en stijf. Het dier kon nog iets eten, had ooknbsp;veel lust daartoe, en ging mede nog liggen; de ontlasting van meststoffen was iets onderdrukt; de oogennbsp;waren helder; de neusgaten stonden wijd open; denbsp;ademhaling was iets versneld, terwijl de pols vol,nbsp;hard, en verhaast was.

Een en ander gaf mij aanleiding, welke ook de aanleidende oorzaken van den tetanus mogtenzijn,nbsp;dat ik eenen geprikkelden toestand van het rugge-merg van eenen ontstekingachtigen aard moest veronderstellen, te meer, doordien het Paard er zeerwel gevoed uitzag; weshalve ik eene sterke aderlating van ongeveer 12 oude ponden bewerkstelligde,nbsp;en inwendig Nitrtim met Mc7-c. duleis toediende.


-ocr page 305-

299

Bovendien liet ik den mond met een verzachtend afkooksel van tijd tot tijd warm bevochtigen, en,nbsp;drie of vier malen daags, een klisteer zetten. Steedsnbsp;had het Paard wat slobbering van tarwe-zemelennbsp;voor zich, waarvan hetzelve tusschen beide nognbsp;iets trachtte te gebruiken. Vermits het Paard ruimnbsp;anderhalf uur van mij verwijderd was, zag ik hetzelve eerst twee dagen later weder. De stijfheidnbsp;was over het geheel verergerd, de mond meer gesloten , de rug opgetrokken en de achterbeenen warennbsp;zeer wijd uit elkander staande; het dier was zeernbsp;schrikachtig en angstig. Wanneer men hetzelvenbsp;sterk aansprak, kromp het schier van angst in een,nbsp;en liep het zweet met stralen van het ligchaam.nbsp;De huiduitwaseming was bovendien vermeerderd,nbsp;terwijl het Paard, veel en zeer ligt zweette. Vermits de pols nog vol en hard was, herhaalde iknbsp;uitdien hoofde de aderlating, en liet de tot dus vernbsp;toegediende geneesmiddelen voortgebruiken, metnbsp;bijvoeging van Laud, liq. Sydenh. dr, iii, daags.nbsp;.De geneesmiddelen werden tot eene dunne likkingnbsp;bereid, en deze op de tong gesmeerd, zoodat hetnbsp;dier, op deze wijze en met zachtheid, de geneesmiddelen, hoewel moeijelijk, binnen kreeg. Denbsp;kaauwspieren liet ik smeren met Linim. volatil, ennbsp;opium.

Na verloop van twee dagen, was de toestand nog verergerd; het dier ging niet meer liggen • denbsp;mondholte W’as schier gesloten, terwijl een taai shj-mig speeksel zich in dezelve ophoopte; de alge-meene verstyving was zoo zeer verergerd, dat het

-ocr page 306-

300

dier niet meer van de plaats kon, en helaelve een toonbeeld was van een verschrikkelijk lijden. Iknbsp;liet de mondholte met azijn en honig, door middel van een klein popje, dat tusscben den tande-loozen rand der kaken werd ingebragt, zooveel mogelijk , van het taaije slijm en speeksel zuiveren. Nu werdnbsp;Nitrum met Camphor en Laud. liq. Sydenham,,nbsp;voorgeschreven en eene schei'pe zalf langs den rug-graad ingewreven.

Onder het voortgezet gebruik dezer middelen, vertoonden zich, op den negenden of tienden dagnbsp;der behandeling, beginselen van ontspanning, ennbsp;wel het eei’st in de kaauwspieren, daarna in de ledematen, en het laatst in de spieren van de achter beenen en van den staart. Met een en andernbsp;verliepen nog wel vier weken, gedurende welknbsp;tijdsverloop ik de ledematen en den rug, van tijdnbsp;tot tijd, sterk liet wrijven met stroo-wisschen; eennbsp;verzachtend dieet werd aanbevolen, en deed iknbsp;het Paard nu en dan in de zon rondleiden. Denbsp;fontanel-wond was inmiddels aanzienlijk in omvangnbsp;afgenomen, en kort daarna genezen.

Hoewel de zomer buiten gewoon warm was geweest, zoo ontwikkelde zich de tetanus toch in den nazomer bij helder nazomers weder in het allereerstenbsp;begin van September. Het Paard stond daags opnbsp;stal, en werd in de weide gebragt, wanneer de grootstenbsp;warmte van den dag voorbij was. — Ik heb gemeend noch in de toenmalige weersgesteldheid nochnbsp;in ieefregelkundige invloeden de aanleidende oorzaken van den tetanus te moeten zoeken; maar


-ocr page 307-

301

daarin, dat, onder begunstiging eener hooge mate van zenuw-gevoeligheid bij het onderwerpelijke Paard,nbsp;aan den fontanel-prikkel, welligt in vereeniging vannbsp;den warmen nazomer, door eene langdurige reflectieve werking op het ruggemerg, het ontstaannbsp;der i’egtstijvigheid moest worden toegeschreven.nbsp;Hieruit vloeit voort, dat niet alleen door aanzienlijke verwondingen of kwetsingen van voornamenbsp;zenuw-takken, deze ziekte kan worden voortge-bragt; maar dat bij gevoelige en pijnlijke dieren,nbsp;geringe verwondingen, wanneer deze namelijk langen tijd in irritatie gehcuden worden, den tetanusnbsp;allengskens kunnen doen ontstaan. Welligt mag,nbsp;in dit geval, de oorzaak der krampverstijving nietnbsp;zoo zeer aan de hevigheid der pijn als aan hetnbsp;eenigen tijd aanhouden van dezelve worden toegeschreven. Ik meen zoowel aan deze eigene oorzaak,nbsp;als aan de bijzonder langzame wijze van ontwikke-lir^, den gunstigen afloop der ziekte te mogen toekennen. Nogtans heeft het onderhavige geval mijnbsp;aangespoord , om, bij gevoelige Ras-Paarden, langdurige kunstmatige prikkels, zooveel mogelijk, tenbsp;Vermijden.

-ocr page 308-

WAARNEMING OMTRENT HET ONTSTAAN VAN REGT-STIJVIGIIEID, GEPAARD MET MONDKLEM; DOOR rr. REEVERS, VEE-ARTS DER EERSTE KLASSE, TEnbsp;DALEN (PROVINCEI DRENTHE).

In het laatst der maand October 1844, werd mijne hulp ingeroepen door Hendrik Renting,nbsp;Landbouwer, te JFaohtu?n, (Gemeente Dalen) bijnbsp;een welgevoed zwart zesjarig Merrie-Paard, hetwelk reeds, sedert vier dagen te voren, zijn gewoon voeder niet meer had gebruikt, en meer ennbsp;meer stijf in de beweging was geworden, waartegennbsp;bereids onderscheidene huismiddelen wai-eri aangewend.

Bij mijne komst bespeurde ik dadelijk, dat het Paard in de hoogste mate door regtstijvigheid metnbsp;mondklem was aangedaan, en wel zoodanig, dat denbsp;mond geheel was gesloten, de hals iets naar denbsp;regter zijde gebogen, de staart geheel verwijderd,nbsp;mede regts van het ligchaam staande. De standnbsp;was zoodanig, dat het dier een romp op viernbsp;uit elkander gezette palen geleek, waarop hetzelvenbsp;Jiezwaarlijk konde gaan, enz. Ik deed hierop bijnbsp;den Eigenaar navi’aag, wat er buitengewoons metnbsp;dit Paard uiogt zyn voorgevallen, waardoor het-

-ocr page 309-

303

zelve deze ziekte kon hebben verkregen. Men gaf mij te kennen, dat er volstrekt geene verkondingnbsp;nog verwonding bad plaats gegrepen, hebbendenbsp;hetzelve, in de laatste dagen, weinig werk verrigt.nbsp;Dan, terwijl ik bet Paard buiten den stal lietnbsp;trekken, ten einde hetzelve eene aderlating te doen,nbsp;ontdekte ik, dat eene groote pekpleister, ondernbsp;welker randen de etter doorsijpelde, bijna de ge-heele voorhoofdsvlakte bedekte, op de plaats dernbsp;ster, ter grootte van eenen grooten handpalm (').

Daar ik aan den Eigenaar naar de reden hiervan vroeg, verhaalde hij mij, niet zonder eenigeschroomvalligheid, het volgende: ndat namelijk het Paard,

{’) Dat hoofdwonden en verzweringen, bepaaldelijk ook achter de kruin, aan het begin van de wervekolom, aanleiding tot krampverstijving kunnen geven , daarvan vindt mennbsp;voorbeelden megedecid in het 2™ Deel van het Magazijn,nbsp;bladz. 443, en zulks bij drie Ezels, ter oorzakc van drukking, door te naauwc halsters.

De Heer Vee-arts J. C. BiLLiioiii, in het jaar 1838 te Zuid-horn (Provincie Groningen) gevestigd, zag , volgens eene, in der tijd ontvaugene mededeeling, trismus ontstaan bij eennbsp;Paard, hetwelk gedurende den geheelen winter op stal had gestaan. De halster- keelband bestond uit een dun touwtje,nbsp;hetwelk stijf was aangehaald, zoodat daardoor eene wondnbsp;was voortgebragt, welke, door de gedurige wrijting, totnbsp;eene vuile verzwering was overgegaan, ten gevolge waarvannbsp;het Paard stierf. Waarschijnlijk waren hierbij takken dernbsp;gelaats-zenuwen, namelijk van het 7'*® en 8®'“ paar, alsmede denbsp;strottenhoofds-!en slokdarms- zenuwen geprikkeld en in ontsteking gebragt, waardoor het ontstaan der kaak- kramp alle-zins verklaarbaar wordt.

A. N.

-ocr page 310-

304

voor ongeveer drie weken, eene heete zwelling op het hoofd had gekregen, en dat hem, door wijzernbsp;menschen dan hij, was gezegd geworden, dat ditnbsp;de varent of nekbuil zoude zijn, om welke tenbsp;genezen hij zich moest begeven naar RoOMKütEIf,nbsp;in het Hertogdom Arensherg (Koningrijk Hanover),nbsp;ongeveer tien uren van zijne woning verwijderd,nbsp;alwaar iemand woonde, die hiervoor een speeijicumnbsp;bezat. Hieraan gehoor gevende, had hij zich metnbsp;het Paard aldaar vervoegd, doch was tot zijne spijtnbsp;onverrigter zake teruggezonden, met last, om opnbsp;den vrijdag vóór volle maan, zich weder aldaarnbsp;te bevinden, daar anders het middel, hetwelk zoonbsp;als men gezegd had, enkel aan dat huis was verbonden, en bij erfopvolging overging, volstrektnbsp;geene uitwerking zoude doen. Hij had zich tennbsp;bestemde dage wederom aldaar laten vinden, alsnbsp;wanneer de kunst was geappliceerd geworden, ennbsp;welke enkel daarin bestond, dat men het Paardnbsp;eene kruissnede op hetjvoorhoofd had gedaan, denbsp;huidlappen eenigzins losgemaakt, en, na dezelvenbsp;opgeligt en er een vier dubbeld gevouwen papiertjenbsp;ondergedrukt te hebben, de lappen over hetzelvenbsp;had gesloten, en door bovengenoemde pekpleisternbsp;bevestigd, met verdere last, dat hij zich hier juistnbsp;24 uren moest ophouden, en er vervolgens in negen dagen volstrekt niets meer aan doen. Toennbsp;de Eigenaar thans zijn verhaal geëindig had, hetgeennbsp;hij in het laatst met eenigen eerbied voordroeg,nbsp;meenende hij in de aangewende geneeswijze ietsnbsp;meer dan menschelijke krachten te vinden, nam

-ocr page 311-

305

ik dadelijk de pleister weg, dewijl het nu juist de tiende dag was. Er hield zich onder dezelve e«nenbsp;menigte dikke gele stinkende etter verborgen; ernbsp;vertoonden zich op de wondvlakte vele weligenbsp;vleeschheuveltjes, ter grootte eener erwt. Nieuwsgierig zijnde, trachtte ik voorzigtig het onderliggendenbsp;papiei’tje nog ongescheurd te ontvouwen, waaropnbsp;eenige regels in het Hoogduitsch geschreven w'arennbsp;geweest, doch die onleesbaar waren geworden. Hieropnbsp;liet ik de wond zuiveren en vervolgens bedekken,nbsp;en gaf toen den Eigenaar, daar ik niets anders dannbsp;deze verwonding voor de oorzaak van den tetanusnbsp;kon honden, niet onduidelijk te kennen, dat hijnbsp;door zijne ligtgeloovigheid, en, onder voorbij gaannbsp;van den wetenschappelykea weg, de middellijkenbsp;oorzaak was van den aanstaanden dood zijns Paards,nbsp;zonder evenwel het middel op zich zelven te willennbsp;verwerpen, daar hetzelve voorzeker als een afleidend middel, even als eene haarvlecht bij eenenbsp;ontstekings-ziekte, voordeelig kon werken. Ik deednbsp;het Paard hierop eene ruime aderlating, en steldenbsp;verder alle uitwendige middelen in het werk, welkenbsp;bij deze ziekte zijn aangewezen, als sterke inwrij-vingen langs de kaken, den hals en de schouders,nbsp;met Linim volat. en Tinct. euphorb., het zetten vannbsp;setons en hel toedienen van krampstillende klisterennbsp;uit Opium, Hyoseiam., Assa foetid, enz., dan allesnbsp;bleef vruchteloos. Reeds op den derden dag wasnbsp;het Paard ter nedergevallen, en stierf met regtuit-staande ledematen, op denzelfden avond.

Belangstellende om te zien, welke uitwerking hier-

-ocr page 312-

306

door op de varent was te weeggebragt, van welk ongemak, bg het leven des diers, weinig was tenbsp;bespeuren , onderzocht ik na den dood het lijk, ennbsp;bevond tot groole verwondering van den Eigenaar,nbsp;dat er nog eene aanmerkelijke hoeveelheid etternbsp;op de plaats, alwaar vroeger de varent had bestaan, aanwezig was, en welke eenige verzakkingnbsp;had ondergaan, terwijl ik nu in de gelegenheidnbsp;was, om hem van zijne ligtgeloovigheid te overtuigen.

Het medegedeelde geval moge tot een bewijs verstrekken, dat de middeleeuwsche bijgeloovigheden, ongeacht de algemeene verlichte denkwijze onzernbsp;dagen, hier te lande, nog niet verdwenen zijn.nbsp;Zij beslaan niet het minst hij den Landman, metnbsp;opzigt tot het ontstaan en de behandeling vannbsp;Vee-ziek ten.

VERGIFTIGING VAN VIJF MELK-KOEIJEN, DOOR MOE-DERKOORN [SECALE CORNUTUMi; DOOR MONTENS, VEE-ARTS DER EERSTE KLASSE, TE ZEVENBERGENnbsp;(PROVINCIE NOORD-BRABAND).

Daar vergiftigingen Aoqv hei Moeder^ koorn 'ia ons Land slechts zeldzaam voorkomen, acht ik het niet

-ocr page 313-

307

ongepast hier omtrent de ToJgende waarneming mede te deelen.

Op den 29™ September 1840, werd ik door den Landbouwer VAN Lkudenbdrg, wonende ondernbsp;de Gemeente de Hoeven, verzocht vyf zijnernbsp;Koeijen, die, sedert twee dagen, alle ziek warennbsp;geworden, en, naar het gevoelen van den Smit,nbsp;door de heerschende Longziekte zouden zijn aangedaan, te komen onderzoeken. Hieraan voldoende,nbsp;werden mij de bedoelde vijf Koeijen aangetoond,nbsp;welke op den 18'“ ziek waren geworden, en waarbij hoofdzakelijk de volgende verschijnselen warennbsp;opgemerkt s De dieren stonden met een stijvennbsp;opgetrokken rug, met de achterbeenen onder hetnbsp;lijf geschoven; de huid was droog en vastliggende,nbsp;staande de haren opgerigt. De eetlust, herkaau-wing, en melkafscheiding waren geheel of gedeeltelijk opgehouden; de buik was opgezet, ennbsp;de pens hard op het aanvoelen, de mond metnbsp;slijm bezet; de horens en ooren waren bij afwisseling warm en koud, de pols en ademhaling versneld; de hartslag in de diepte voelbaar. Ooknbsp;lieten de Runderen van tijd tot tijd een pijnlijknbsp;steenen hooren.

Hoewel de ziekte, oppervlakkig beschouwd, eenige overeenkomst met de longziekte scheen te hebben,nbsp;meende ik toch, op het geheele uitwendige voorkomen lettende, hier eene andere ongesteldheid tenbsp;ontwaren, te meer daar de vijf Koeijen alle opnbsp;een en denzelfden dag waren ziek geworden; hetnbsp;geruisch in de longen was vermeerderd en hoor-VI Dl.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;20

-ocr page 314-

308

baarder dan in den natuui'lijken staat, geschiedende echter geregelder dan zulks in de gegevene omstandigheid bij de longziekte zou hebben plaatsnbsp;gehad. De ontlasting van den mest was traag ennbsp;de stofie had een droog en blinkend aanzien.

Omtrent de oorzaken kon niets bepaalds worden opgegeven. Ik liet mij intusschen onderrigten tennbsp;aanzien van het voeder, hetwelk door de Koeijennbsp;was gebruikt, en nu werd mij medegedeeld, dat,nbsp;op den 16“ en 17'“ September bevorens, zij telkens een gedeelte hadden genuttigd van het overblijfsel der schoon gemaakte rogge, hetwelk bij hetnbsp;uitziften op de zeef was gebleven, bedragendenbsp;ongeveer ‘/s Mud, welk overblijfsel voor het grootstenbsp;gedeelte bestond uit de %warte horentjes van hetnbsp;Moederkoorn. Hetzelve was onder in den ketelnbsp;geschud, ten einde op deze wijze, gekookt zijnde,nbsp;met het andere voeder als soep te worden genuttigd. De geheele voorraad van het bedoelde uit-schoonsel verbruikt zijnde, toonde men mij denbsp;rogge, waaruit hetzelve was verkregen, welke roggenbsp;nog voor ongeveer gedeelte uit het zelfde Moederkoorn bestond, hetwelk, door de kleinheid dernbsp;korrels, met de rogge door de zeef was gevallen,nbsp;terwijl het door de Koeijen verbruikte, wegens denbsp;grootheid der korrels, op de zeef was gebleven.nbsp;Nu verklaarde de Eigenaar, dat het vervoederdenbsp;voor het grootste gedeelte uit zoodanige horentjesnbsp;had bestaan.

De bovengemelde Landbouwer had namelijk een stuk rogge laat en buitendijks gezaaid, hetwelk.

-ocr page 315-

309

mede ter oorzake vaa de natte weersgesteldheid, naauwelijks tot rijpheid was gekomen, en voor het grootste gedeelte uit dit awarl, zooals hij hetnbsp;noemde, had bestaan.

Het was nu niet twijfelachtig, of het gebruik van het secale cornutum moest als de oorzaak der ziekteverschijnselen worden gehouden, welke zich voornamelijk tot de gestoorde verrigting der verterings-werktuigen bepaalden.

De geneeswijze, welke werd aangewend, bestond in de toediening van een halven emmer slijm vannbsp;lAjnªd, waarin een half Ned. pond Sulphasnbsp;sodae werd opgelost, benevens twee dracmen Ammonia liquida^ om aan elk Rund per dag te doennbsp;gebruiken; de Koeijen, die nog eenig voeder wildennbsp;nuttigen, werd meeldrank voorgezet.

Op den 2'“ en 3'“ dag, werd, met vermindering der Sulphas sodae, hetzelfde middel voortgebruikt.nbsp;Na drie dagen werd de mest week, en geregeldnbsp;ontlast; de ziekte-verschijnselen namen af; de eetlust en herkaauwing namen toe. Ik liet nu poedernbsp;van Genliaan-vjortel met eenig gewoon %out toedienen en de meeldranken voortzetten. Na verloop van acht dagen waren ai de Koeijen volkomennbsp;hersteld.

Daar het nuttigen van het Moederkoorn, zooals bekend is, mede bij den mensch meermalen zeer gevaarlijke toevallen, namelijk de kriwel-ziektenbsp;{raphania, convulsio cerealis, ergoiisme) heeft

(‘) Men zie over de nadeelige uitwerkingen van het Moe-

20*

-ocr page 316-

310

te weeg gebragt, raadde ilt den Eigenaar, om de zoogenaamde schoongemaakte rogge, waaronder zichnbsp;nog veel van deze zelfstandigheid bevond, niet totnbsp;eigen voedsel te gebruiken, als kunnende dit gebruik voor zijn huisgezin nadeelige gevolgen hebben; ei‘ werd dus besloten deze rogge bij kleinenbsp;gedeelten tot voeder voor hel Vee te bezigen,nbsp;waarvan het toen verder geene schadelijke uitwerking heeft ondervonden.

Het is bekend, dat, in de jaren 1840 en 1841, de rogge meer dan gewoonlijk, door het eigenaardig bederf, bekend onder den naam van Moeder-koorn of hanesporen {secale cornuium) aangedaannbsp;werd bevonden. Bij Missieve van 11 Sept. 1841,nbsp;werden de Heeren Gouverneurs der verschillendenbsp;Provinciën, van wege Z. Exc. den Heer Ministernbsp;van Binnenlandsche Zaken, aangeschreven, metnbsp;verzoek, om de belanghebbende, een ieder in denbsp;zijne, op dit verschijnsel opmerkzaam te maken,nbsp;en tevens de Stedelijke en Plaatselijke Besturen uitnbsp;te noodigen, om zoowel nopens het toezigt op denbsp;openbare markten en het toelaten van granen aannbsp;de molens, als anderzins, die maatregelen te beramen, en ten uitvoer te leggen, waardoor mennbsp;zich tegen de schadelijke uitwerkingen voor de^ge-zoudheid van menschen en vee kan waarborgen,

der~ koorn op dieren hetgeen daaromtrent uitvoerig is medegedeeld in het 2'*® Deel van het Magazijn bladz. 52 , en verv., alsmede bladz, 345, en de aldaar aangehaalde Schrijvers.

A. N.

-ocr page 317-

311

(Staats-Courant van 29 Sept. 1841). Hierbij wordt gemeld, dat in Ge/rfer/««o? de bepalingen van 1817nbsp;ïijn hernieuwd, toen hetzelfde kwaad mede buitengemeen veel in de rogge aanwezig was.

In meerdere Provinciën heeft men, in gemelde jaren 1840 en 1841, hier en daar de nadeeligenbsp;gevolgen van het nuttigen van het MoederkoOrnnbsp;ondervonden. Te Breukelen, onder anderen,nbsp;stierven twee Runderen zeer schielijk aan eene hevige ontstekings-koorts, na het eten van koorn,nbsp;waaronder zich veel secale comuium bevond. Denbsp;Eigenaar op de schadelijkheid van deze zelfstandigheid opmerkzaam zijnde gemaakt, werd dit voedernbsp;verwijderd, waarna het ziekworden en de sterftenbsp;onder het Vee dadelijk ophielden. In de Provincie Groningen werd ondervonden, dat vier di’ag-tige Schapen, te Eenrum, door het voederen vannbsp;zoodanig koorn, hare lammeren ontijdig afzette-den (‘). Dezelfde uitwerking had zulks op drag-tige Runderen, daar men ondervond, dat op eenennbsp;stal bijna alle Koeijen hare kalveren ontijdig afwierpen, waarvan de oorzaak eerst onbekend was,nbsp;totdat ontdekt werd, dat men die Koeijen opzettelijk uitschoonsel van rogge gevoederd had, welknbsp;uitschoonsel bijna geheel uit Moederkoorn bestond.

Volgens de opzettelijke proeven, door Lorinzgr genomen (^), veroorzaakt het Moederkoorn bij alle

{*) Staat van den Landbouno over 18i0, bladz. 28; over 1841, bladz. 2S.

P) Versuche und Beobachtungen über die Wirkung des lOatterhorns, Berlin , 1824; Revue médicale, 1831, Juillet.

-ocr page 318-

dieren, wanneer het in eene voldoende gifte wordt gegeven, eerst walging, (ook braking bij de zoodanige, die er vatbaar voor zijn) later steeds toenemende zwakheid, bedwelming, ontbinding van hetnbsp;bloed, verlamming en afsterving der van het hartnbsp;verwijderde ligchaamsdeelen, namelijk der ledematen,nbsp;van den staart, der ooren, bij hanen ook van dennbsp;kam, ontsteking der verteerings-ingewanden en dennbsp;dood. Deze laatste uitwerkingen volgen echternbsp;slechts langzaam en onder het aanhoudend gebruiknbsp;des middels (‘).

Zie Hkrtwig, Practische Arzneimittellehre für Thierdrzte^ Berlin, 1847, S. 309.

(‘) Men zie verder over de uitwerking van het Moeder-koorn, inzonderheid Obfila , Traité des poisons ou Toxocolo-gie Générale, Paris 1818, Tom. II. pag. 424, alwaar men de proeven door Salebnk , Réad en Tessier op dieren,nbsp;bepaaldelijk mede op Varkens, genomen, vindt medegedeeld,nbsp;welke soortgelijke uitwerkingen ten gevolge hadden, inzonderheid ontsteking en versterf der buiks-ingewanden , alsmedenbsp;van den staart, de ooren, en beenen; voorts denzelfdennbsp;Schrijver, in zijn werkje, getiteld: Secours d donner auxnbsp;personnes empoissonnées ou asphyxiées, Paris 1818, pag.nbsp;IOC; cn de Verhandeling van D'. S. J. Galama, Over hetnbsp;Moederkoorn, deszelfs hoedanigheden, oorzaken, waren aard,nbsp;uitwerkingen op dieren en op het menschelijk ligchaam innbsp;den gezonden toestand, alsmede deszelfs werkingen als geneesmiddel, Groningen 1834; Recueil de Médecine Vétérinaire. Tom, VI. pag. 468; De Vergot du mats et ses ejfetsnbsp;sur Vhomme et sur les animaux, par Rochn, bij uittrekselnbsp;medegedeeld in het Vee-artsenijkundig Magazijn, Dl. II.nbsp;bladz. 346 en volg, In het I« Deel van hetzelve, bladz, 82nbsp;cn volg., zijn onderscheidene waarnemingen te vindennbsp;omtrent de schadelijke uitwerkingen van het moederkoornnbsp;op den mensch en dieren.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A. N.

-ocr page 319-

WAARNEMINGEN OMTRENT DE WEIUÜNG VAN HETSB-CALE COmUTUM TER OPWEKKING VAN DEN VERTRAAGDEN VERLOSSINGS-ARBEID BIJ DIEREN; DOOR D', A. NVMAN.

Sedert dat men de werking van het Moeder^ koom op den bezwangerden uterus heeft leerennbsp;kennen j en aangewend in sommige gevallen vannbsp;trage, en daardoor moeijelijke, verlossingen bijnbsp;den mensch, heeft men daarvan tevens bij eenigenbsp;dieren gebruik gemaakt.

Hoffman, Prosector en Vee-arts aan de Veeartsenijschool Ie Marburg, heeft met dat middel tot het bedoelde oogmerk proeven genomen, ennbsp;daarvan de uitkomsten medegedeeld (‘). Zij betreffen de trage verlossingen van drie Koeijen, wegensnbsp;volkomen opgehoudene weeën, na voorafgeganennbsp;arbeid van meerdere uren, terwijl inmiddels ongepaste hauddadige hulp ter verlossing was aangewend.nbsp;Het poeder van Moederkoorn, tot twee drachmen,nbsp;met warm gemaakt bier, of met een aftreksel vannbsp;kamille-bloemen, toegediend, (men kan het middel des noods ook met water ingeven) deed de gun-

(1) Zeitschrift für die gesammte Thierheilkunde und Vieh-xucht van D'. E. L, W, Nfbbl, und D''. K. W. Vix, B. 1, S. 4S: Brfahrungen bei tchweren Geburten und die gutenbsp;Wirktmgen des Secale cornutum bei dmztlben, u. ». w.

-ocr page 320-

3i4

stigste uitwerking. Na verloop van '4 uurs, werd de verlossings-arbeid, ongeacht de schijnbare uitputting der krachten, op nieuw w'erkzaam, waardoornbsp;de Kalveren met den gewonen bijstand, ter wereldnbsp;werden gebragt. Daar de nageboorte, na verloopnbsp;van twee uren, niet volgde, werd de bovenvermelde drank tot de helft der gift herhaald, waaropnbsp;zij na een uur tijds verwijderd werd.

In één geval werd hetzelfde middel ook nog ingegeven aan eene Koe, waarbij, na reedsvoor 14nbsp;dagen bij tusschenpoozen in arbeid te hebben verkeerd, de weeën nu sedert drie uren waren opgehouden. Men kon bij het onderzoek geen baar-moedermond ontwaren, zijnde dit deel niet bereikbaar. In de scheede werd eene, scheef vannbsp;onder naar boven loopende, plooi ontdekt. Er bestond dus geen twijfel, of de baarmoeder had zichnbsp;omgedraaid, waardoor de moedermond geheel wasnbsp;toegesnoerd. Vermits het kalf zich, gedurende dennbsp;arbeid, niet had bewogen, en geene teekenen vannbsp;leven had gegeven, terwijl de Koe te mager was,nbsp;om te worden geslagt, en de weeën geheel haddennbsp;opgehouden, zoo werd het dier als verloren beschouwd. Om echter te beproeven of het secalenbsp;oornutum nog eenige werking op den draagzaknbsp;zou uitoefenen, en in de hoop, dat misschien denbsp;volgende weeën op de ligging van dit deel eenenbsp;gunstige uitwerking konden te weeg brengen, werden aan deze Koe twee drachmen Pulv, secalisnbsp;cornuti met een mingel aftreksel van kamillen in-gcgeven. Naauwelijks had de Koe den drank

-ocr page 321-

315

binnen, toen zij zulke sterke en doordringende weeën ondervond, dat dezelve, indien het Kalf innbsp;eene natuurlijke ligging was geplaatst geweest,*hetzelve ongetwijfeld, zonder hulp, zouden hebbennbsp;doen geboren worden. De weeën hielden bijnanbsp;een uur, met korte tnsschenpoozen, aan. Na eennbsp;uur tijds hielden dezelve geheel op. Het diernbsp;stierf, nadat het nog 26 uren lang, bijna altijdnbsp;rustig gelegen, doch niets gegeten noch gedronken had.

Bij de opening bleek het, dat de baarmoeder geheel omgedraaid, en de moedermond daardoornbsp;zoodanig was gesloten, dat dezelve geen droppelnbsp;vloeistoffe kon doorlaten. De vliezen, de moederkoeken en het lamsvlies-vocht waren rottig ennbsp;stinkende, het inwendige vlies der draagzaks bijnanbsp;over de geheele oppervlakte, en het buitenste vliesnbsp;bij plekken, door koud vuur aangedaan. Het Kalfnbsp;verkeerde mede reeds in een’ staat van aanvankelijkenbsp;ontbinding, hoewel het alle kenteekenen droeg vannbsp;voldragen te zijn.

De Engelsche Vee-arts Yoüng (') wendde insgelijks het Moederkoorn aan, in twee gevallen van langwijlige verlossingen bij Koeijen, in één vannbsp;welke de arbeid, die reeds twaalf uren geduurdnbsp;had, was opgehouden, terwijl in het ander de dragt-tijd nog niet ten einde was gebragt, en er ongere-

(') The Veterinarian 1843. Medegedeeld door den Uoogl. S. Verbeijen. in het Journal Vétérinaire et Agricole denbsp;SeUjique, Toni. II, pag. 4PS.


-ocr page 322-

316

gelde weeën plaats hadden. De verlossing volgde ia beide gevallen korten tijd na de aanwendingnbsp;van het middel. Het Kalf echter, dat in het eerstenbsp;geval eene tegennatuurlijke ligging had aangenomen,nbsp;zijnde namelijk de kop ter zijde geslagen, kwamnbsp;dood ter wereld. Het tweede was schijndood bijnbsp;de geboorte, doch het blazen in den neus wektenbsp;de ademhaling op, en herstelde het binnen weinige minuten volkomen.

Men vindt voorts een, hiertoe betrekkelijk, geval medegedeeld door Harrison (‘). Eene teef — zijnde een jagthond — bragt in den voormiddagnbsp;van Donderdag een jong ter wereld, en behieldnbsp;sterke weeën, tot laat in den namiddag van dennbsp;volgenden dag, zonder dat er meerdere jongennbsp;werden geboren. Thans schenen de krachten weggezonken te zijn, liggende het dier als uitgeput ternbsp;neder, dikwijls in zwijm vaUende, en aanhoudendnbsp;brakende, zoodat men hetzelve als hoogst gevaarlijk beschouwde, en, naar alle kenteekenen, dennbsp;dood reeds nabij zijnde.

In dezen toestand werden aan deze teef twee drachmen Tinctura secalis cornw/i toegediend. Innbsp;minder dan twintig minuten wierp zij een doodnbsp;jong, hetwelk in een staat van ontbinding verkeerde, en in den loop van den avond nog eennbsp;tweede in denzelfden staat. Sedert dien tijd was

(') The Veterinarian, Vol. XX. p. 339. On the efficacy of the Ergot of Ityc,

-ocr page 323-

317

zij volkomen rustig, en herkreeg binnen korten tijd hare krachten volkomen terug.

Vroeger had deze teef meermalen regelmatig en zonder bezwaar gejongdi Zij was echter, na denbsp;voorlaatste werping, ongemeen vet geworden, waaraan men meende de moeijelijkheid der laatste haring gedeeltelijk te moeten toeschrijven.

Daar, aan ’s Rijks Vee-artsenijschool, eene en andere malen het Moederkoorn bij trage verlossingen van dieren, met goed gevolg is aangewend,nbsp;zullen wij een tweetal daaromtrent gemaakte waarnemingen hier laten volgen.

Op den 21'quot; Maart 1839, werd aan de Veeartsenijschool eene Geit gebragt, die werpen moest. De ei-vliezen waren reeds op den avond van dennbsp;20'quot; gebroken, en het liquor alantoidis en amniinbsp;afgevloeid. Er volgden volstrekt geene weeën meer,nbsp;ter uitdrijving der vrucht. De toestand bleef dezelfde tot den 21““ te 11 uren. De mond desnbsp;draagzaks bleek bij het onderzoek gedeeltelijk ontsloten te zijn, en niet hard of gespannen op hetnbsp;aanvoelen. Het dier had allen eetlust verloren. Daarnbsp;de vertraging van den arbeid alleen aan de onwerkzaamheid van den uterus scheen te moeten worden toegeschreven, werd geoordeeld het Moeder-koom te beproeven, waartoe het volgende werdnbsp;voorgeschreven : R. Pulv. secalis cornuti^ dr. üj;nbsp;Aq. Pluvial, unc vj; Well, ordinarii, unc j; M.nbsp;S. Om in drie malen in te geven, met tusschen-poozen van telkens drie uren. De eerste gift werdnbsp;toegediend des nademiddags te 4 uren. Te 5 uren

-ocr page 324-

318

openbaarden zich de verlossings-weeën, waarna te 6 uren een lam werd uitgedreven.

Op den 13'” Mei 1846, werd ter behandeling aan de Vee-artsenijschool opgenomen een teeQe,nbsp;hetwelk reeds vroeger had gebaard, en nu voornbsp;twee dagen een jong had geworpen, dat door denbsp;moeder gezoogd werd, waarna de weeën waren opgehouden. De buik bleef echter uitgezet. Hetnbsp;dier wilde niets eten, en woelde aanhoudend innbsp;het lig-stroo. Men veronderstelde, dat er nog eennbsp;of meerdere jongen in de baarmoeder zouden aanwezig zijn. Bij het onderzoek bleek, dat de baar-moedermond grootendeels wederom was gesloten,nbsp;latende slechts eenen vinger toe, waarmede eennbsp;pootje van een nog aanwezig jong ontdekt werd.

Vermits, wegens de geringe ruimte, geen nader onderzoek, noch handdadige hulp kon wordennbsp;aangebragt, zoo werd het volgende geneesmiddelnbsp;voorgeschreven; R. Secalis cornuti contus., dr. iv;nbsp;hif, aq. colat. unc viij; adde Syrup, commun.nbsp;unc i. M. D. S. In vier gelijke hoeveelheden innbsp;te geven, in twee dagen tijds, naar omstandigheden. De eerste gift werd, dadelijk na de gereed-inaking, te 12 uren toegediend. Nadat nagenoegnbsp;een uur verstreken was, legde het dier zich opnbsp;den buik, kreeg bij herhaling weeën, en bragt tenbsp;*2 uren nog een dood jong ter wereld.

Des avonds werd nogmaals ‘/^ gedeelte van het middel ingegeven, waarop geene weeën nochnbsp;jongen meer volgden j weshalve de verlossing als

-ocr page 325-

319

volbragt beschouwd, en het dier volkomen hersteld werd.

De bovenstaande waarnemingen bewijzen ten duidelijkste, dat het secale cormitum ook bij dieren, en wel van verschillende geslachten , eene specifiekenbsp;werking op den bezwangerden draagzak uitoefent,nbsp;en dat van hetzelve, als zoodanig, een nuttig gebruik kan worden gemaakt, in sommige gevallennbsp;van trage en daardoor moeijelijke verlossingen (*).nbsp;Hier ontstaat echter de vraag, zal het middel in

{*) Wij hebben vroeger (Zie het Vee-arisenijk. Magazijn, t. a. p. bladz. 249) opgemerkt, dat het Moederkoorn, wegens het opwekkend vermogen, dat het op den bezwangerden draagzak uitoefent, indien het door de dragtige dierennbsp;in eenigzins groote hoeveelheid wordt binnen gekregen,nbsp;misschien eene oorzaak kan zijn van het ontijdig afzettennbsp;der vruchten. Hoffmann (t. a. p. S. 81) is mede van ditnbsp;gevoelen, bepaaldelijk met betrekking tot het Paard. Daar,nbsp;zegt hij, vele Landlieden de gewoonte hebben, om dragtigenbsp;Merrien, korten tijd voor het afveulen sterk te voederen.nbsp;Opdat zij, na de werping, te meer melk zullen geven , ennbsp;zich daartoe van alle soorten van vruchten, vooral van koorn,nbsp;bedienen, zoo is het mogclijk, dat zich daaronder eene voldoende hoeveelheid Moederkoorn bevindt, waaraan in velenbsp;streken en jaren het zoo veelvuldig verwerpen zal moetennbsp;worden toegeschreven. Voorts schijnt dit middel nog nietnbsp;opzettelijk ter bevordering der verlossing bij het Paard tenbsp;zijn aangewend, waartoe ook minder de gelegenheid bestaat,nbsp;als komende het bij dit dier doorgaans meer te pas, dat denbsp;te sterke weeën moeten gematigd dan opgewekt en aange-zei worden.

-ocr page 326-

320

elk geval met nut kunnen worden aangewend, alwaar de vertraging der verlossing, naar den uit-wendigen schijn, met gebrek aan werkvermogen des draagzaks gepaard gaat of daarin gegrond is ?nbsp;Geenszins? Men weet, hetgeen liier dus niet innbsp;bijzonderheden behoeft te worden aangewezen, datnbsp;de werking der baarmoeder door onderscheidenenbsp;oorzaken belet of onderdrukt kan worden, zonder dat zulks — om van verkeerde liggingen dernbsp;jongen, en andere werktuigelijke beletselen, niet tenbsp;gewagen — in eene wezenlyke dynamische zwakheid van het deel is te zoeken. Het is de laatstbedoelde omstandigheid, hetzij dezelve voortvloeitnbsp;uit eenen, als het ware, verlamden toestand dernbsp;zenuwen of tevens te zoeken zij in eene onvermogende of uitgeputte werking van het spiervermogennbsp;des draagzaks, dat het middel bepaaldelijk is aangewezen. De meesten willen dan ook, dat het Moeder-koorn niet behoort te worden gegeven, zoo lang denbsp;baarmoedermond niet genoegzaam ontsloten is, vermits hetzelve geenszins de ontsluiting van dit deelnbsp;bevordert, maar alleen het uitdrijvend vermogen,nbsp;bij eene ware onwerkzaamheid of «lome, van dennbsp;uterus, opwekt en aanzet. Het komt derhalvenbsp;hoofdzakelijk in het laatste tijdperk der verlos-sings-proces te pas, en wanneer het vooruit isnbsp;te zien, dat de verlossing binnen den tijd vannbsp;weinige uren kan volbragt zijn. In al de gevallen,nbsp;alwaar kramp of eene verhoogde prikkelbaarheid aanwezig is, schijnt bet middel veeleer nadeelig dannbsp;voordeelig te werken. Het is van te meer belang

-ocr page 327-

321

deze omstandigheden bij de toediening in overweging te nemen, daar hetzelve, volgens de waarnemingen van sommigen, met name Beatty (‘) en anderen, bij een ongepast of te sterk en aanhoudend gebruik, zeer nadeelig en zelfs doodelijknbsp;op de vrucht zon werken.

(') Veher den Einfluss des Mutterkorns aiif die Friicht in der Gehdrmutter, in het Journal of medical Science, Meinbsp;1844, pag. 201. Uit het Engelsch vertaald medegedeeld doornbsp;pr. (j. voN DEM Buscu, in het Neue Zeitschrift für Geburts-kunde von Buscn, d’Oütrepont, von Eiigen uud von Sie-iiOLD, Band XVII. S. 123 u. s. w. Men vindt hier tevensnbsp;eenigc proeven beschreven, door Wnicux genomen op Honden, zoowel door inspuiting van het afkooksel van Moeder-koorn in de halsader, als door het inwendig toedienen vannbsp;het poeder. Daar Wuiguï de olie van het Moederkoorn,nbsp;waarvan deszelfs eigendommelijke werking sehijnt af te hangen, in het bloed wil ontdekt hebben van het dier, dat hetnbsp;poeder had ingenomen, zoo houdt hij het buiten twijfel, datnbsp;op deze wijze de werking van het middel van de moeder opnbsp;de ongeborene vrucht kan worden overgehragt. Belangrijknbsp;zijn mede de proeven en waarnemingen van IIardy over denbsp;werking van het secale cornutum op de barende en den foetus, medegedeeld in Fhoriep’s Neue Notizen, B. XXIV. S.nbsp;265, en 279.

Kiet alleen komt het Moederkoorn als cene zickelijde gesteldheid der korrels hij onderscheidene granen voor, maar ook zijn de zaden van versehillende grassoorten aan eenenbsp;dergelijkc ontaarding onderhevig. Dr. Latham 'verzekertnbsp;het moederkoorn bij achttien onderscheidene grassoorten tenbsp;hebben waargenomen. Frorieps, Neue Notizen, B. XXXV. 1845,nbsp;S. 154. Perola zegt mede , dat het Moederkoorn vele soorten van grassen aandoet, en dat het, behalve bij de garst,nbsp;voornamelijk voorkomt bij de Festuca elatior en het Loliumnbsp;temulentum; t. a. p. B. XXXVI. S. 174.

-ocr page 328-

322

Eenigen houden het Moederkooin voor eene wer-kelooze zelfstandigheid, en als geenzins de eigenschappen bezittende, welke daaraan ter bevordering van moeijelijke geboorten, in zwakke barensweeën haren grond hebbende, worden toegekend (‘). Dit kan waarschijnlijk gelegen zijn in de minderenbsp;deugdelijkheid des middels.

Het Moederkoorn moet, om eene behoorlijke uitwerking te doen, niet te laat, maar bij beginnende rijpheid worden ingezameld. Door sommigen (f) wordt aan het onrijpe Moederkoorn eennbsp;sterker vermogen toegekend dan aan dat, hetwelknbsp;zijne volkomene ontwikkeling heeft verkregen, alsnbsp;wanneer het ook minder nadeelige bijwerkingen zoudenbsp;uitoefenen. Het zou de grootste geneeskraéhtigenbsp;werkzaamheid bezitten, wanneer het ongeveer denbsp;helft van den wasdom heeft bereikt, welke het bijnbsp;den volkomen groei erlangt. Het heeft dan reedsnbsp;eene smotsig zwarte kleur, doch is nog weinig of 1 2

1

(‘) S. Wricht, {Edinhurg. Med, and Surg. Journal, in Froriep’s Neue Notizen, B. XVIII, 1841, S. 272; heeft eenenbsp;reeks van proeven, genomen op Konijnen en Honden, bekend gemaakt, welke volgens hem hebben bewezen, dat hetnbsp;middel geene uitwerking doet op do contractie der baarmoeder, maar dat het daarentegen zeer schadelijk op de jongennbsp;werkt, daar dezelve alle of het meerder getal der daarnanbsp;geworpene jongen of dood ter wereld kwamen, of zoo levens-zwak waren, dat zij spoedig stierven.

2

Bosch , Bemerkungen über dm Gebraueh des unreifen Mutterkorns, in het aangehaalde ZeiUchrift für Geburtskun-de, B. Yll, S. 113.

-ocr page 329-

323

niet krom gebogen, zijnde de sleuven aan de oppervlakte nog ondiep, en inwendig is de korrel op de breuk witter van kleur, dan van het rijpenbsp;Moederkoorn; de reuk en smaak zijn mindernbsp;walgelijk dan van het laatste. Wijders moet hetnbsp;zoo versch mogelijk worden toegediend, daar hetnbsp;na va verloop van tijd meer en meer van zijnenbsp;kracht verliest, en te spoediger, indien het aan denbsp;vrije inwerking der Incht blootgesteld, of op eenenbsp;vochtige plaats bewaard wordt. In een wel geslotennbsp;glas en op eene drooge plaats behoudt het langernbsp;zijne kracht. Volgens Beatty (’) is er naauwelijksnbsp;een middel, hetwelk zoo spoedig bederft, en meerdere zorg bij het bewaren vordert dan het secalenbsp;cornulum.

Men kan dit middel in poeder en in een waterachtig aftreksel geven. Het scheikundig onderzoek leert, dat het Moederkoorn olie- en harstachtigenbsp;deelen bevat, waarin de vergiftige eigenschappennbsp;voornamelijk huisvesten, en tevens extractieve be-standdeelen , welke door water worden uitgetrokken,nbsp;waardoor het geschikt wordt, om ais mixturen, sij-roop , of pillen te worden aangewend. Het water,nbsp;Waarin het vvordt afgetrokken, moet geene te hoogenbsp;als waardoor de bloeds-omloop tusschea de moeder en denbsp;vrucht zou worden gestremd. llAnuii meent zulUs hieraannbsp;niet te moeten toeschrijven, maar dat de dood van de giftige eigenschappen van het Moederkoorn afhangt.

P) a. p. S. 125. IhntEN, in hetzelfde Tijdtchrift, S. vil S. 124.

VI. Dl. nbsp;nbsp;nbsp;21

-ocr page 330-

324

lemperatuur hebben, daar, indien hel eene hitte van 2l2Fahv. bezit, het middel krachteloos wordt(').nbsp;Schneider wil, met Prescot en Hooker, dat mennbsp;het Moederkoorn, ter bevordering der weeën,nbsp;alleen zal aanwenden als waterachtig aftreksel, dewijl dit het giftige bestanddeel, namelijk de olienbsp;van hetzelve niet opneemt, hetwelk de uitdrijvendenbsp;kracht des middels veeleer hinderlijk is (*). Mennbsp;schijnt het dus nog niet volkomen eens te zijn, aannbsp;welk beginsel van het Moederkoorn de kracht,nbsp;waarover hier gehandeld wordt, moet worden toegeschreven. Perola raadt aan, om in dringendenbsp;gevallen, en waar eene onmiddellijke werking gevorderd wordt, de harst en harstachtige olie,nbsp;doch in minder dringende gevallen en bij prikkelbare gestellen, de zachtere waterachtige bereidingen aan te wenden De werking op den w^e-rus strekt zich zoowel tot de vaten als de zenuwen uit (^).

(') Zeitsehrift für Geburlskunde van Büscu a. s. w. B. Vil, S. 123. Seniors Jahrbucher der in-und ausldndisohen ge-sammten Medicin 1836, N*. 9.nbsp;p) Frorieps Neue Notizen, a. p. S. 174 cn 175.nbsp;p) IIARDV (a. p.) ondervond, dat het Moederkoorn bij denbsp;vrouw, reeds op 7 minuten. nadat bel was iogenomen, op denbsp;baarmoeder werkte. In andere gevallen duurde zulks langer,nbsp;doch gemiddeld verliepen daar tusschen niet meer dan eennbsp;vierde uurs. ludien de kinder levend geboren werden, bedroeg de tijd niet meer dan 25 minuten, vóór dat de Aver-king intrad, terwijl, in de gevallen, waar zij zich eerst laternbsp;op de baarmoeder openbaarde, de verlossing telkens door

-ocr page 331-

62b

Dezelve openbaart zich reeds vrij spoedig, nadat het is gegeven. In de door ons medegedeelde gevallen openbaarde zich de werking van het middel, nanbsp;verloop van nagenoeg een uur na de toediening. Hiermede komen ook de waarnemingen van anderennbsp;bij de dieren genoegzaam overeen (1 2).

De giften, waarin het Moederkoorn behoort te worden aangewend, kunnen reeds eenigermate naarnbsp;de boven medegedeelde voorschriften worden bepaald.nbsp;Hertwig (2) geeft de giften op, voor het Paardnbsp;en Ruud van Y, tot 1 once; voor Schapen ennbsp;Varkens van Ys once, voor Honden van 1 scrupel tot 1 drachma, na tusschenpoozen van eennbsp;uur, twee of drie malen te herhalen. Hij zagnbsp;daarvan bij Koeijen en Honden meermalen eennbsp;goed gevolg (Y-

1

instrumeuten moest worden bewerkt, of het kind kwam dood ter wereld. Sommigen zijn van gevoelén , dat de doodnbsp;der vruchten veroorzaakt wordt door de zamentrekking vannbsp;den uterus.

2

The VétèriTiarian, Vol. XV, pag. 665.

(®) Practische Arzneimmittellehre für Thieriirzte, Berlin 1847, S. 509.

(3) Behalve de reeds aangehaaldc schriften, kunnen over de werking van het Moederkoorn, en deszclfs aanwending, zoonbsp;ter bevordering van den verlossings-arbeid, als bij sommige ziekten der geslachts-werktuigen, namelijk bloedvloeijingen, hetnbsp;terug blijven der nageboorte, slijmvloed, blaas-verlamming,nbsp;aanwezigheid van den polypus uteri, en zelfs bij longziekten,nbsp;geraadpleegd worden: Encyclographie médicale Vol. XII, N“.nbsp;2. Nov., Bruxelles 1842, pag. 206: Notes, Sur let propriétésnbsp;h’umostatiqnss du siègle ergoté, et de l’eau de Monterosi; Van

-ocr page 332-

GENEZING DER VALLENDE ZIEKTE BIJ EEN PAARD, ÖOOR INDIGO; DOOR J. C. BILLROTH, VEE-ARTS DERnbsp;EERSTE KLASSE TE ZÜWHORN (PROVINCIE GRONINGS If).

De Heer J. J. Wiersema, wonende te Aduard^ i’iep op den 14'” Mei 1834 mijne hulp in bij eennbsp;zesjarig bruin Ruin-Paard van inlandsch ras, zijndenbsp;klein van gestalte, doch zeer wel gevoed. Aannbsp;hetzelve waren, sedert ongeveer vier dagen, onderscheidene malen zeer vreemde toevallen waargenomen, die zich nu meer en meer herhaalden. Bijnbsp;mijne komst was ik getuige van een der aanvallen.nbsp;Het Paard stond in de schuur, met een stevignbsp;halster en touw aan een paal vastgebonden; denbsp;beenen stonden Ivijd uit elkander gezet 5 er hadden sterke bewegingen van meest al de willekeurige

DEEN.JVteete Archief van buiten- en binnenlandsche Geneeskunde, 1° Jaargang, 1» Stuk, bladz. 69.

Van Eldik, Praktisch Tijdschrift voor de Geneeskunde, Febr. 1843, bladz. 137, Ang. 1848, bladz. 318. Mei 1846,nbsp;bladz. 308, Medieinische Jahrbücher des Oesterreichischen States, Febr. 1846, S. 172.

ScHMiüis, Jahrbücher der in-und auslandischen gesamm-ten Medicin, 1843, S. 672, 1847, S. 285, Neue Nled. Chiv Zeitung, 26 Mei 1847, van G. See ; uit de Gaxette médkalenbsp;de Paris ;N*’. 32, Aout 1846.

-ocr page 333-

327

spieren plaats, waardoor de ledematen beurtelings van plaats vei'anderden; de kop werd eenigermatenbsp;scheef op zijde gehouden; en de kaken klappertandden gedurig tegen elkander; uit den mondnbsp;vloeide een taai slijm met speeksel vermengd, hetwelk zich met draden naar beneden uitspon; denbsp;oogen rolden, zoo het scheen geheel bewusteloos,nbsp;in de oogholten rond , en werden voor een oogenbliknbsp;door het bindvlies overdekt; de pupillen warennbsp;verwijd. Na eenige oogenblikken verzette hetnbsp;Paard de ledematen meenigvuldiger, en het hingnbsp;nu met deszelfs geheele ligchaams-zwaarte aan hetnbsp;vrij sterke halster-touw, doch eene ruk slechts,nbsp;en het lag, als ware het, tegen den grond gesmeten;nbsp;het maakte nu eenige bewegingen en werd van lieverlee stijver. Daarna brak een algemeen zweetnbsp;over het ligchaain uit; het trillen hield op; nanbsp;eenige oogenblikken stond het Paard wederomnbsp;overeind, en ontlastte eene, zoo het scheen, volkomen heldere pis; de shjm- en speeksel- uitvloeijingnbsp;uit den mond, alsmede het draaijen der oogennbsp;hadden opgehouden, en, behalve eenige afgematheid in de houding van het dier, kon men uitwendig van de plaats gehad hebbende verschijnse-selen niets meer ontdekken. De aanval duurdenbsp;ongeveer vier of vijf minuten.

De pols- en hartslag waren, gedurende den aanval, zeer verhaast, de eerste vooral krachtig en

vol; de ademhaling zeer versneld, gaande met sterke beweging der ribben gepaard, van al hetwelk, na-

-ocr page 334-

328

dat de paroxismtts voorbij was gegaan, beiialve den ongemeen vollen pols, niets meer werd waargenomen.

Ik vernam van den Eigenaar, dat de aanvallen zich dezen dag ten vijfden male hadden herhaald;nbsp;dezelve hadden op de vorige dagen slechts, twee ennbsp;drie malen plaats gehad. Vi’oeger had men nietsnbsp;van dien aard aan dit Paard opgemerkt, tenzij mennbsp;hiertoe mogt rekenen, dat hetzelve, ongeveer 14nbsp;dagen vóór den eersten aanval, des nachts op stalnbsp;ongemeen veel allarm had gemaakt, hetwelk zichnbsp;ongeveer eene week later nogmaals des nachts, doornbsp;slaan en schoppen, had herhaald, en waarschijnlijknbsp;wel zoodanige aanvallen kon geweest zijn.

Voor het overige nuttigde het Paard deszelfs voedsel niet met de gewone graagte; het dronknbsp;echter meer dan gewoonlijk; de mest was eenigzinsnbsp;harder gebald dan natuurlijk, de urien meestalnbsp;hoog bruin gekleurd, en was het Paard buitennbsp;gewoon gevoelig bij het betasten van den rug.

Wat de oorzaken aangaat, welke tot het ontstaan dezer epileptische toevallen hadden medegewerkt,nbsp;hieromtrent kon met zekerheid niets woi’den vastgesteld. Waarschijnlijk moest echter hierbij denbsp;volbloedigheid en welgevoedheid des Paards, bijnbsp;eenen naar evenredigheid geringen arbeid, ais voorbeschikkende oorzaak in aanmerking worden genomen. Voorts had de navolgende omstandigheidnbsp;met hetzelve plaats gehad. De Eigenaar (de Heernbsp;W.) het Paard in het begin der maand April berijdende, kwam, slechts weinige schreden van huisnbsp;verwijderd zijnde, met hetzelve te struikelen, waarna

-ocr page 335-

329

het lu tie sJoot geraakte. Nadat het daaruit was gered, had het zeer sterk getrild en geschud.

Daar eene inflammatoire of liever eene pletho-rische toestand bij het Paard niet te miskennen viel, oordeelde ik eene meer dan gewone hloedsrnbsp;ontlasting in de eei’Ste plaats te moeten in het werknbsp;stellen. Ik deed dus eene aderlating van 5 Ned.nbsp;ponden uit de hals-ader, waarop de pols dadelijknbsp;minder vol en vrijer werd; er werd tevens eenenbsp;fontanel onder den buik geplaatst, en daar mij, uitnbsp;het Praktisch Tijdschrift van MoLL en VAN Eldiknbsp;een aantal waarnemingen omtrent de nuttige werking der indigo, als geneesmiddel tegen de val~nbsp;lende %iekte van den mensch, bekend waren (‘),nbsp;besloot ik dit middel, hetwelk, voor zoover mij bekend is, in de Vee-artsengkundige praktijk nog nietnbsp;is gebruikt geworden, hier te beproeven. Volgensnbsp;het genoemde maandwerk is het beter dit middelnbsp;in eenen vasten vorm dan in eene waterachtige oplossing toetedicnen; waarom het op denbsp;volgende wijze door mij werd voorgeschreven:

(’) Mcu kan, behalve iu het aangehaalde Tijdschrift van Moll en van £ldik , over het gebruik van de indigo in epileptic, onder andere, meerdere mededeelingen vinden iude'ilfednbsp;Chir. Zeitung, 1832 Th, IV, S, 150; iu het Ned. Loncet,nbsp;S'*® Jaargang N®. 2, bladz. 75; 1843, N®. 10 in de Biblio-thek der Practis. Heilkunde, 1835, S. 311; in het Oester-reichische Sledicinische Woehenschrift, 1842, 8.1181, N®. 47,nbsp;in de Oeslerreich. Medicin. Jahrbücher u. s, w. 1843, N“,nbsp;11, 2'*“ Heft S. 1Ü8, 1845 iV“. Hf, S. 23.

A. N.

-ocr page 336-

330

R. Indigo pulverat. unc. iij, Sulph, sodae unc. VI; Tart. emetic, dr. IV; Pulv, rad. liquir. unc. IV ,nbsp;M. F. Pulv. VIII. S. In twee dagen in te geven,nbsp;telkens 3 poeders daags, met boter tot pillen aan-mengd. Hierbij werd een zeer schrale leefregelnbsp;aanbevolen, bestaande in weinig hooi, goed haver-stroo, en zuiver, niet geheel houd drinkwater, wordende alle meer krachtige voeders, als haver, broodnbsp;enz. geheel onthouden.

Op den 16“ Mei mijn bezoek herhalende, vond ik het Paard eenig hooi etende; het hield dennbsp;kop bj tusschenpoozen eenigzins scheef en zijd-waarts. Het hinnikte, toen men mijn Paard voorbijnbsp;hetzelve henen leidde.

Ik vernam, dat de aanvallen zich op den 15™ slechts twee malen hadden herhaald, en in eene minder sterke hevigheid dan vroeger, dat de eetlust toegenomen , de ontlasting der meststoffen eenigzins vermeerderd, de pols minder krachtig, hoewel nog volwas,nbsp;en de ademhaling nog eenigermate bezwaard was gebleven. De urien was mede nog donherderdan gewoonlijk.

Ik stelde op nieuw eene aderlating van 3 Ned, ponden in het werk, en klom met de dosis indigotnbsp;tot 3 medicinale oneen daags, op, tot aan den 19™nbsp;Mei, als wanneer men mij verhaalde, dat op dennbsp;18™ slechts één, doch buitengewoon hevige, aanval had plaats gehad, waarna het Paard buitengewoon afgemat was geweest, doch na den 19™nbsp;scheen het buitengewoon vlug te zijn, en toondenbsp;het ook meerderen eetlust te hebben. De meststoffen werden menigvuldiger ontlast en weeker

-ocr page 337-

331

van hoedauiglieid. De pols bleef echter nog vol, zoodat nc^maals eene aderlating van 2 Ned. ponden dienstig werd geoordeeld: wordende voorts opnbsp;nieuw het volgende voorgesehreven: R, Indig. Pul-veral.y unc. VI; Nürat. poiassae; Pulv, rad,nbsp;genlianae unc. VI; Pulv. rad. liquir. unc. IV,nbsp;M, F. Pulv. Nquot;. VIII; S. 3 poeders daags, metnbsp;boter aangemengd, gelijk vroeger.

Onder het voortgezet gebruik dezer middelen tot den 2““ Julij, hadden er geene aanvallen vannbsp;epilepsie meer plaats, en bleef het Paard laternbsp;volkomen gezond.

De donkere kleur der pis en de dunne hoedanigheid der meststoffen namen vervolgens, met de steeds verminderde hoeveelheid des geneesmiddels, langzamerhand af.

Belangrijk kan het zijn, dat, in voorkomende gevallen van dezen aard, de werking van de indigo nader worde beproefd, ten einde meerderenbsp;zekerheid omtrent het nut van dit middel in denbsp;vallende ziekte bij de dieren te leeren kennen (l).

(‘) Hoewel de vallend ziekte niet tot de veelvuldig voor,r komende ongesteldheden van het Paard en der overige groo-tere huisdieren behoort, en uit zeer verschillende oorzakennbsp;kan ontslaan , zoo gaat dezelve bij het eerstgemelde dier dikwijls met volbloedigheid gepaard , zooals ook in- het mededeelde geval van den Heer Hillrotu plaats had. Misschiennbsp;is de ziekte bij het Paard veeltijds grootendeels in voldloedig-heid gegrond. Althans hebben reeds vroeger onderscheidenenbsp;Vee-artseuijkundigen van aderlatingen en eene spoedig vcr-ïwakkende geneeswijze bij de vallende ziekte van dit dier

-ocr page 338-

332

GENEZING EENER AANMERKELIJKE BGIKBREIK, VEROORZAAKT DOOR VERSCHEURING DER BUIKSPIEREN ; DOOR F. H. VAN DOMMEim, VEE-ARTS DER EERSTE KLASSE, TE BAARN (PRONVINCIE ÜTRECBT).

Op den 6'quot; December 1846, werd mijne hulp verzocht, door den Veehouder J. S. STALENHOEF,nbsp;te EemneSf bij een graauw-schimmel, vierjarignbsp;Merrie-Paard, waaromtrent mij door den Eigenaarnbsp;de volgende bijzonderheden werden medegedeeld.

zoodanige gunstige uitwerking ondervonden, dat de aanvallen niet terug kwamen. (Men zie hierover Depousier, bij Cua-BERT, Fiadhin uud Hdzard , Volstandiges Uandbuch dernbsp;Vieharzneikunst, Berlin 1798, B. I, S. 267. Ook Keusiing raaddenbsp;aderlaten en laxeren aan. Zie ’s Zipf, Manheim 1807 B. IIS. 52,nbsp;Lehrbuch der Kranhheiten der Thiere und besondersder Pferde,nbsp;1807, B. II, S. 52. J. N. Roui.wes , lUagazin für die Thier-arzneikunde, B. II, S. 283. Zal men niet mogen aannemen,nbsp;dat in het hier boven medegedeelde geval, de drie aderlatingen van 5, 3, en 2 Ned. ponden veel tot do genezing zullennbsp;hebben toegebragt? Intusschen kan het belangrijk zijn nadere proeven met de indigo in de vallende ziekte en anderenbsp;zenuw-aandoeningen in het werk te stellen, welke vooral bijnbsp;den Hond menigvuldiger dan bij de groolere dieren voorkomen.

Men heeft de indigo ook legen de vallende ziekte aaugc-prezeu, in vereeniging met assa foetida en castoreum ^Scasiwis Jahrb. 1843, a. p.) Berger (aldaar a. p. 1845) nam van ditnbsp;middel, ouder deszclfs gebruik tegen clouische krampen bijnbsp;eene vrouw, eeac hevige ontsteking der gewrichten waar

-ocr page 339-

333

Deze Meri'ie wilde nimmer gedoogen, dat andere Paarden bij haar gezet werden; zij sloeg en beetnbsp;naar dezelve, weshalve men genoodzaakt was haarnbsp;steeds alleen te zetten. Op den 3'“ Decembernbsp;echter had men den gewonen stal zoo vol gehad,nbsp;dat men zich verpligt had gevonden een der andere Paarden bij haar neder te stellen. Spoedignbsp;vertoonde de schimmel weder haren gewonen aard,nbsp;en bij een der keeren, dat zij naar het bijgezettenbsp;Paard sloeg, en daarbij het achterstel geheel opgebeurd had, om met de achterbeenen te slaan,nbsp;kwam zij met de volle zwaarte des ligchaams zoodanig op een’ in de nabijheid regt op staanden paalnbsp;ter neder, dat zij er met het achterstel op wasnbsp;blijven hangen.

De paal afgezaagd, en het Paard hierdoor wederom vrij zijnde, merkte genoemde Landman weldra

gelijk bij den rheumatismus acutus, namelijk van het schouder-, elleboog-, hand-, knie-, en voet-gewricht. Zoodra met bet gebruik van het middel werd opgebouden, verdwenen,nbsp;onder eene goede behandeling, deze verschijnselen der ontsteking ongeveer binnen vierden dagen. Eerst werden dezelve beschouwd als toevallig te zijn ontstaan, doch laternbsp;bleek het, dat zij telkens wederom te voorschijn kwamen,nbsp;nadat het gebruik der indigo werd hervat, ook zelfs, nadatnbsp;het een vrij langen tijd gestaakt was, en toen, voor eennbsp;derde keer, heimelijk aan de lijders werd toegediend. —nbsp;Het zal der moeite waardig zijn bij voorkomende gelegenheden op te letten, of ook soortgelijke verschijnselen bij denbsp;dieren, door het gebruik van indigo, worden te voorschijnnbsp;gebragt. Wij zien dit middel tcveus aengeprezen tegen wormziekten (.Ycd. Lancet a. p).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A. N.


-ocr page 340-

33

op, dat zich ter plaatse, alwaar het ligchaam op den paal was blijven hangen, iets weeks, zooals hijnbsp;zich uitdrukte, deed gevoelen. Hij nam, om ditnbsp;te herstellen, eenige doeken, vouwde dezelve totnbsp;eene groote ronde prop te zamen, en drukte deze,nbsp;met behulp van gordels, zoo sterk mogelijk, tegennbsp;de beleedigde plaats.

Bij mijne komst bevond ik deze doeken nog zoo bevestigd zitten, doch trof tevens, behalve eene,nbsp;tot aan de borst toe loopende, zeer uitgebreide zwelling , ook duidelijk eene, door den buikwand heennbsp;gezakte, en over de doeken henen gegledene, grootenbsp;hoeveelheid darmen aan, De gordels losgemaakt zijnde, vertoonden zich nu alle teekenen eener buikbreuknbsp;in de linker flank-streek. Er kwam namelijk onmiddellijk een zeer uitgebreid, zakvormig, gezwelnbsp;te voorschijn, waarin de aanwezigheid der darmennbsp;niet te miskennen viel, terwijl nu ook hier ternbsp;plaats de, in den buikwand bestaande, openingnbsp;duidelijk was waar te nemen.

Na, zoo veel mogelijk, de tegenbedenkingen van den Eigenaar uit den weg te hebben geruimd,nbsp;werd mij, op den 9'“ December daaraanvolgende,nbsp;terwijl de uitzakking der darmen en de zwellingnbsp;steeds toenamen, eindelijk de operatie dezer breuknbsp;of uitzakking toegestaan.

Het Paard dan op den rug gelegd hebbende, en, nadat de huid of breukzak goepend was, vertoonde zich eene gescheurde wond van den buikwand in de flankstreek van meer dan een voetnbsp;lengte; dezelve liep in eene schuinsche rigting, naar

-ocr page 341-

335

benedeu en eindigde eerst aan het begin yau den uijer.

Tien afgebrokene hechtingen waren noodzakelijk, om de uitgestrekte wond geheel weder te zamennbsp;te voegen. Na de operatie op de gewone en bekende wijze te hebben volbragt, deed ik het Paardnbsp;dadelijk eene ruime aderlating, en beval de gezwol-lene plaats onder den buik tot aan de borst bestendig nat te houden, waartoe ik Sal ammoniaknbsp;in water opgelost, voorschreef.

Zoo wegens den staat van het Paard, als om den toestand van den pols, werden nog drie aderlatingen tot voorkoming van darm-, net-, en buik-vlies- ontsteking, gedurende de drie volgende dagen,nbsp;noodig geoordeeld, en werden verder de wasschin-gen gewijzigd, en verzachtend-verkoelende inwendige geneesmiddelen aangewend.

Op den 6“” dag na de operatie, waren alle, gevaar aanduidende, verschijnselen volkomen weggeruimd, en werd aan het Paard wederom eenignbsp;gewoon voedsel, als hooi, wortelen, en eenige havernbsp;met garsten-meel gegeven, hebbende hetzelve totnbsp;dien tijd, van den 6°quot; December af, dus gedurendenbsp;ongeveer 10 dagen, niets dan eenigen lijndrank genuttigd, zijnde alle andere voedsels aan hetzelvenbsp;zorgvuldig onthoüden. Men dient hierbij ondernbsp;het oog te houden, dat het Paard, tijdens het bestaande ongeval, bijzonder goed gevoed was, ennbsp;ter handdikte vleesch op het ligchaam had, wordende hetzelve, om de fraaije schimmelkleur ennbsp;moorkop, door velen zeer geacht, waarom het door

-ocr page 342-

336 nbsp;nbsp;nbsp;f

den Eigenaar bijzonder op prijs gesteld en goed verzorgd werd.

Onder eene verdere zorgvuldige voeding en verpleging, gepaard met eene voortdurende oplettende behandeling der bijzonder groote uitwendige wond,nbsp;had ik het genoegen het Paard, op den 15'° Fe-bruarij 1847, weder goed gevoed, en zoo volkomennbsp;genezen te zien, dat de geen, die van het gebeurdenbsp;niets wist, volstrekt niets ongewoons aan hetzelvenbsp;meer bespeuren kon, hebbende zich het likteekennbsp;der wond volstrekt onzigtbaar gevormd»


-ocr page 343-

EXAMEK, gehouden aan ’s R1JH§ VEE-ARTiENlJSCHOOE » In 184L7.

TWEE EPf twintigste ’^LGE-MEENE EXAMEN,

GEHOeOEN OF DEN 27, 28, 29 EN 30 JÜLIJ.

Bij hetzelve zijn bevorderd;

roor de Provincie Noord-Holla n d :

Christiaan Gerard von Reeken, tot Vee-arts van de Eerste klasse, zijnde hem tot standplaatsnbsp;aangew'czen de Stad Monnikkendatn;

Voor de Provincie Gelderland:

Lambertds Gerardos Remmelink, tot Vee~arts der Eerste klasse, zijnde hem tot standplaats aangewezen de Gemeente Bruten;

IIendriküs Johannes Prakke, tot Vee-arts dev Eerste klasse, zijnde hem tot standplaats aangewezen, Tuil (Gemeente Haaf ten);

WiELEM Jacob Bouwmeester, tot Vee-arts der Eerste klasse, zijnde hem tot standplaats aange-zen de Gemeente Eibergen;

Voor de Provincie Zeeland;

PiBTER Jacóbüs Vermast, tot Vee-arts der Eerste klasse, zijnde hem tot standplaats aangewezen denbsp;Gemeente Groede;

IzAAK CrinoeLbRot, tot Vee-arls der Tweede klasse, zijnde hem tot standplaats aangewezen denbsp;Stad Brouwershaven;

Voor de Provincie Noord-Braband;

Frkderik Theodoor WEiTZEL,tot Vee-arts der Eerste klasse, zijnde hem tot standplaats aangewezen de Gemeente Helmond;

-ocr page 344-

338

Voor de Provincie Drenthe:

Ja» van diïr Weide, tot Vee-arts der Eerste klasse, zijnde hem tot standplaats aangewezen denbsp;Gemeete de Wijk;

Voor de Provincie Groningen:

Thomas Godfridds Ignatüs Wight, tot Veearts der Eerste klasse, zijnde hem tot standplaats aangewezen de Gemeente Bellingwolde;

Voor de Provincie Vriesland;

Pieter Ypes Ypes, tot Vee-arts der Tweede klasse, zijnde hem tot standplaats aangewezen denbsp;Gemeente Buitenpost;

Voor de Provincie Zuid-Holland:

Christiaan Stephanüs van Klaveren, tot Veearts der Tweede klasse, zijnde hem tot standplaats aangewezen de Stad Schiedam;

üTERFGETALIiElV en KnERAUDERUVGEHr,

ten aanzien der ÜTAKDPliAATSiESr, en REVREU.K1AGEN der VEE-ARTSEAT.

Overleilen.

G. VooRTiNG, te Purmerend, op den ll'“ October 1847.

E. Veenhoven, te Hoogeveen (Provincie Drenthe), zijnde aldaar sedert twee jaren gevestigd geweest.

G. Kijlstra , te Draglen (Provincie Vriesland) in December, 1847.

-ocr page 345-

339

Yerplaatsingen.

W. VA» HattcJI, verplaatst, in 1843, van Dru~ ten naar de Stad Tiel (vroeger verzuinad op tenbsp;geven).

P. Dobbelaere, verplaatst van Waspik naar de Gemeenle Cappelle-Grevelduin, in December 1846.

J. Ebens, verplaatst van 'Nieuwolda naar de Stad Appingadam, in Maart 1847.

D. Albers, te Wijchen^ bij besluit van Z. Majesteit den Koning van 6 April 1847 N”. 66, benoemd tot Adjunct-Paarden-Arts bij de Geneeskundige dienst der Landmagt.

G. nbsp;nbsp;nbsp;J. Rits , te ’s Prinsenhage, heeft voor denbsp;betrekking van Vee-arts bedankt, hebbende dienbsp;Gemeente verlaten, 1847.

L. Hdbenet, verplaatst in Julij 1847, \an Zweelo naar Jiwingelo.

H. nbsp;nbsp;nbsp;J. D. F. VAN Doorndm, verplaatst van denbsp;Stad Amelo naar de Gemeente Stad Helden, innbsp;October 1847.

J. C. D. Minlot, verplaatst in October 1847, van Kolhcm naar de Stad Hockum.

W. Dogterom, verplaatst, in October 1847, van Slrijen naar Krimpen aan de Lek.

F. A. Deijermans, verplaatst, in October 1847, van de Stad Schiedam naar Slrtjen of Numansdorp,nbsp;volgens keuze; hebbende zich gevestigd te Sfrijen.

E. A. Rovers, verplaatst van Stad aan ’tHaringvliet, alwaar hij zich, na van Steenbergen te zijn vertrokken, had nedergezet, in Novembernbsp;1847, naar Oude Tonge. Wr i,ens voortdurendenbsp;VL Dl.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;22nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

-ocr page 346-

340

ongesteldlieid heeft hij echter hier slechts korten tijd werkzaam kunnen zijn.

W. H. Lampe, verplaatst, in November 1847, van Nieuwen Amstel naar de Stad Furmerend;

G. VVrr, verplaatst, in November 1847, van de Melder naar Nieuwen Amstel.

F. G. VAN SxEENACKER, vroeger Adjunct-Paarden-Arts hij ’s Lands Armee, heeft zich gevestigd te Maastricht, in September 1847.

J. A. Dekker, vroeger Adjunct-Paarden-Aits hij ’s Lands Armee, heeft zich gevestigd te Amsterdam, in 1846.

J. J. Noest, verplaatst, in December 1847, van IVageningen naar Houten.

M. Classen, vroeger naar Luik vertrokken, (Zie Magazijn D. V., bladz. 438) is naar Maas~nbsp;tricht teruggekeerd, in 1847.

OPKICiTlNCt van VEE-AHTSENÏdtKülY-.EÏlCiE VEUEEIKiCtlNGEA.

In de Provincie Zuid-Holland, werd in 1847, onder den naam van Maatschappij tot bevordering der Vee-artsenjkunde in Nederland, cenenbsp;dusdanige Vereeniging tot stand gebragt. Voorzitter J. VAN Dam, te Aarlanderveen; Secretarisnbsp;G. 3. HENGEVELD,te Ocstgeesl. Deze Vereenigingnbsp;is, bij Koninklijke bischikking van 22 Septembernbsp;1847, Nquot;. 11, veroorloofd geworden, mits de Instelling zich gedragc naar de algemcene wettebjkenbsp;en andere verordeningen, hier te Lande bestaande.

-ocr page 347-

341 nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’

Op den b'quot; Mei 1847, beeft zich in de Piovincie Vlrecht gevestigd eene Vereeniging der Rijks Veeartsen van dit Gewest; Voorzitter VV. J. E. Hek-MEtJER, te Wijk bij Duurstede; Secretaris F. H.nbsp;VAN Dommelen , te Baam.

Vcibctefiog eencr misstelling, voorkomende in liet 3^“ Deel, Eerste Stuk van het Magazijn, op bladz. 237.

Aldaar, regel 10 van boven, komt Petisii V'an SxAAVoor, als bevorderd, ih 1842 tot Vee-arts van de Tweede klasse;nbsp;moet zijn : van de Eerste klasse.


-ocr page 348- -ocr page 349-

BERIGT OVER DE UITBREIDING

V E E-A R T S E N IJ K U N D E ,

IN DE JAREN 1841, 1842 EN 1843;

MEDEGEDEELD DOOR

Dr- P. H. J. WELLENBERGH,

Buitengewoon Hoogleeraar aan 'sRQks Vee-arfsonyschool.

Ziekten van de Mondholte. Ziekelijke aandoening der Tanden.

Eene uitvoerige verhandeling over de ziekten der tanden heeft Bocley gegeven (Recueil' de Méd. Vët.nbsp;1845, pag. 673). Het eerste gedeelte, hetwelk als inleiding over de verrigting der tanden en hun weefselnbsp;handelt, bevat niets dan hetgeen uit physiologische ennbsp;anatomische handboeken als genoegzaam bekend magnbsp;verondersteld worden. In het tweede, hetwelk in denbsp;¦volgende verschillende onderdeden gesplitst is, wordennbsp;VI. Dl.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A

-ocr page 350-

2 BERIGT OVER DE UITBREIDING DER

de ziekclijkc afwijkingen van het tand-apparaat beschreven. 1) Onregelmatigheid in het aantal der tanden. Gewoonlijk wordt zulks bij de snijtanden waargenomen, en heeft plaats, indien de veulentanden naast de later te voorschijn komende paardentanden blijven staan;nbsp;somtijds komen ook overtollige paardentanden voor, welkenbsp;óf naast, óf vóór, óf achter de overige staan. Omdatnbsp;tegen zoodanige tanden geen andere tand over staat, ennbsp;zij alzoo niet afslijten, maar blijven voortgroeijen, verhinderen zij de behoorlijke kaauwing en veroorzakennbsp;wegens drukking op het tegenovergestelde kaakgedeeltenbsp;ontsteking, bederf, enz. 2) Onregelmatigheid in denbsp;gedaante mn de tandbogen en in de rigting der tanden. 5) Hyperlrophie van eenige deelen van het tand-apparaat. a) Bij sommige dieren heeft de zijdcling-schc wrijving van de bovenkaak op de onderkaaknbsp;niet behoorlijk plaats, waardoor de buitenste rand vannbsp;de bovenkiezen niet genoegzaam afslijt, en scherpenbsp;punten gevormd worden, welke het slijmvlies van denbsp;wang beleedigen; bij andere dieren worden deze punten en scherpe randen, welke gewoonlijk haken op denbsp;kiezen genoemd worden, op den inwendigen rand vannbsp;de onderkiezen waargenomen; in dit geyal wordt denbsp;tong gewond en ontveld; nog bij andere, hoewel zeernbsp;zeldzaam, en ten gevolge van eene moeijelijk te verklarennbsp;oorzaak, vertoont de wrijfvlakte de regelmatige rigting,nbsp;doch is deze vlakte te veel afhcllcnde, zoodat de binnenrand van de tanden der onderkaak zeer, uitstcekt ennbsp;de buitenrand bijna van gelijke hoogte als het tand-vleesch is; het omgekeerde wordt aan de bovenkaaknbsp;opgemerkt: hier is de buitenrand zeer, hoog en de binnenrand volkomen gesleten. Al deze gebreken oefe-

-ocr page 351-

VEB-ARTSENIJKUMgt;B IN ISil , 1842 EN 1843.

nen een’ nadeeligen invloed op de voeding uit. Het voedsel wordt niet behoorlijk gekaauwd, maar balt zichnbsp;in proppen zamen, welke laiigeren tijd tusschen denbsp;kaken en de wang blijven zitten, in ontbinding overgaannbsp;en de behoorlijke voeding verhinderen, b) Eene anderenbsp;misvorming bestaat daarin, dat de wrijfvlakten van denbsp;kiezen der onderkaak niet overal van dezelfde hoogtenbsp;is, maar eene kromme lijn vormt, waarvan de grootstenbsp;uitholling bij de middelste kiezen wordt waargenomen,nbsp;aan de bovenkaak heeft de wrijfvlakte eene hieraannbsp;tegenovergestelde rigting, en vormt een boog, waarvannbsp;de middelste kiezen het verhevenste gedeelte uitmaken.nbsp;c) Somtijds is de lengte der tandbogen ongelijk, waardoor de eerste bovenkies en de laatste onderkies totnbsp;in het daartegenovergelegen tandvleesch kunnen voort-groeijen. d) Daar waar een tand ontbreekt, blijft denbsp;daartegenoverstaande voortgroeijen en dringt eindelijk totnbsp;in het tandvleesch door; ontsteking en aandoening vannbsp;de beenranden zijn hiervan het gevolg. 4) Caries,nbsp;welke meermalen bij paarden wordt waargenomen, neemtnbsp;meestal een nanvang in de beenzelfstandigheid, en scheidtnbsp;de plaatjes van het glazuursel van elkander. Meestal isnbsp;de zelfstandigheid tusschen twee dezer glazuurplaatjesnbsp;het eerst aangedaan; zeldzaam openbaart zich cariesnbsp;aan de buitenste oppervlakte van de kies of aan harennbsp;wortel. Vej'weeking en ontaarding van den tand, eenenbsp;zwarte kleur en een eigenaardige reuk, welke zoowelnbsp;aan de ontbinding van het speeksel als aan de ontaarding van de beenzelfstandigheid moet toegeschrevennbsp;worden, zijn hiervan het gevolg. Somtijds worden denbsp;landen door afzondering van de beenzelfstandigheid groeier, en verkrijgen eene onregelmatige gedaante; zulks

A‘

-ocr page 352-

4 nbsp;nbsp;nbsp;BERIGT OVER DE DITBBEIDING DEB

heeft op het vlies der tandkassen een’ aanmerkelijken invloed, veroorzaakt ontsteking en ontaarding, en maaktnbsp;het uittrekken van zulke tanden zeer moeijelijk; meestalnbsp;gaat eene aandoening van de randen der tandkassen,nbsp;en zelfs van eenige meer verwijderde deelen van hetnbsp;kakebeen daarmede gepaard, welke eindelijk door osteo-sarcoom aangedaan worden. Belangrijk zijn de waarnemingen omtrent de gevolgen, welke caries van denbsp;kiezen der bovenkaak kan hebben. De beide eerstenbsp;kiezen namelijk, staan met de boezems van de kaak innbsp;geene vereeniging, maar derzelver wortels zijn doornbsp;eene dunne beenlaag van de neusholte afgescheiden,nbsp;zoodat, indien deze wand, ten gevolge van caries, vernietigd is, hierdoor uitstorting van etter en zelfs vannbsp;voedselstoffen uit den mond in de neusholte kan plaatsnbsp;hebben. De derde kies is van den kaakboezem door eennbsp;zeer dun middelschot afgescheiden, doch, wegens denbsp;onmiddellijke nabijheid van den wortel der kies en hetnbsp;vijfde paar zenuwen, veroorzaakt caries aan dezen tandnbsp;hevige pijn, en dien ten gevolge somtijds noodlottigenbsp;zenuwtoevallen. Door caries aan de drie laatste kiezennbsp;kan etter in de kaakboezems uiigestort worden, hetnbsp;slijmvlies der boezems wordt daardoor geprikkeld ennbsp;ontstoken, en dikwijls de zitplaats van groote polyp-aardige uiigroeijingen; eene overvloedige verettering isnbsp;hiervan het gevolg, welke etter in de neusholte uitvloei-jende verschijnselen te voorschijn brengt, welke metnbsp;die van den kwaden droes eenige overeenkomst hebben.

De toevallen, welke bij de eerstgenoemde ziekelijke aandoeningen waargenomen worden, en die hoofdzakelijk in eene belette kaauwing bestaan, zijn genoegzaam in het oogloopende en bekend ; een onderzoek van

-ocr page 353-

VEE-ARTSENUKUNDE IN 1841 , 1842 EN 1843, nbsp;nbsp;nbsp;S

de mondholte is overigens voldoende om het voorhanden zijnde gebrek te bepalen. Bij de caries der tanden worden nog bijzondere symptomen waargenomen; want behalve de grooto moeijelijkheid in het kaauwen,nbsp;hetgeen niet anders dan met pijn geschieden kan, bemerktnbsp;men eenen zeer onaangenamen en eigenaardigen reuknbsp;aan het speeksel, hetwelk in taaije draden uit den mondnbsp;vloeit; bovendien wordt op eene der vlakten van den tandnbsp;eene zwarte uitholling of eene ontaarde plaats waargenomen; wordt op dit deel met eenig hard ligchaam geklopt,nbsp;zoo verraadt het dier pijn. Indien het gebrek langerennbsp;tijd bestaan heeft, gaan opzetting en groote gevoeligheidnbsp;van den aangedanen tand, roodheid en bloeding van hetnbsp;tandvleesch en van het slijmvlies der mondholte, ennbsp;eindelijk koorts daarmede gepaard.

Wat de behandeling der tandgebreken aangaat, zoo vinden wij ten aanzien van de zoogenaamde haken opnbsp;de tanden de gewone en bekende middelen vermeld,nbsp;namelijk de vijl, waarop men het dier gedurende eeni-gen tijd laat kaauwen, en de beitel, waardoor de punten kunnen afgeslagen worden. De schrijver maaktnbsp;hierbij op het onvoorzigtig gebruik van den mondspiegel opmerkzaam; dikwijls worden de lagen gewond ennbsp;de beenderen van de kaak ontbloot, hetwelk tot af-schilfering van het been aanleiding geeft. Ter genezingnbsp;van caries, wordt de trepanatie van de kaak en hetnbsp;uitdrijven van de kies uit de kas aangeraden. Watnbsp;het uittrekken der kiezen aangaat, hetgeen Booley bijnbsp;levende dieren beproefd heeft, zoo wordt zulks als onvoldoende afgeraden; de sleutel en tang van Piassenbsp;en Delafond kunnen hoogstens tot het uittrekken vannbsp;de eerste kies dienen.

-ocr page 354-

BEniGI OVER DE UITBREIDING DER

Dikwijls kan het wegnemen van een kies zeer slechte gevolgen hebben. In de ledige tandkas namelijk kannbsp;voedsel dringen; wordt zulks niet behoorlijk en dikwijls weggenomen, zoo geraakt dit in ontbinding, prikkeltnbsp;het tandvleesch en veroorzaakt ontsteking; het beenvlies,nbsp;hetwelk den tandwortel bedekt, wordt vervolgens aangedaan , ten gevolge waarvan de naastgelegene tand losnbsp;wordt en uitvalt.

Ten slotte worden nog twee waarnemingen medegedeeld, waar een uitgeslagen en door het dier toevalligerwijze ingeslikte tand den dood heeft te weeg ge-bragt. In het eerste geval bleef de tand in den slokdarm steken, en, bragt verstikking te weeg; in het tweede veroorzaakte de tand verzwering en doorboringnbsp;van den blinden darm.

Tot het wegnemen van haken op de kiezen, prijst Delwabt, (Journ. Vétér. et Agric. de Belgiq. 1842,nbsp;pag. 3o2) een nieuw, door Bkogmez uitgevonden werkrnbsp;tuig aan, hetwelk in eene soort van dubbele beitel bestaat, waarvan het uiteinde van den steel, welke laatstenbsp;langs de hand van den operateur moet geleid worden, in eene bus heen en weder wordt geschoven,nbsp;zoodanig, dat de scherpe kanten van den beitel gedurignbsp;over de tanden schuiven. Dit werktuig, waarvan medenbsp;een model op ’s Rijks Vee-artsenijschool alhier voorhanden is, heeft op verre na dat voordeel en gemaknbsp;niet, hetgeen de gewone, tot nu toe in gebruik zijnde,nbsp;beitel en hamer opleveren.

Ziekten der Slikbuis. Vreemde voorwerpen in den

Slokdarm.

Bij een varken was een aardappel in den slokdarm, op ongeveer] vijf duimen afstands van de maag, blijven

-ocr page 355-

VEE-AHTSBNIJKUNDE IN 1841 , 1842 BN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;7

Steken; na acht dagen stierf het dier daaraan. De slokdarm was op deze plaats in verettering overgegaan en verdikt, (CABTwnifiHT in the Veterinarian, 1845, pag.nbsp;551). Zoo ook stierf eene koe ten gevolge van eennbsp;stuk Turnips, van 7*/j duimen omvang, hetwelk in dennbsp;slokdarm was blijven vastzitten.

Bahkeh, (the Veterinarian, 1843, pag. 691) deelt de behandeling van een’ hond mede, die een been hadnbsp;ingeslikt, hetwelk in den slokdarm bleef steken, ennbsp;waarvan de punt, die naar de maag toegekeerd was, vóórnbsp;de eerste rib kon gevoeld worden. Door middel vannbsp;de slokdarm-snede werd het been, hetwelk eene lengtenbsp;van 3‘/, duimen had, en uit het bovenste gedeelte vannbsp;het dijebeen van een schaap bestond, uit den slokdarmnbsp;genomen. Deze laatste was op verschillende plaatsennbsp;ontstoken en in verettering overgegaan. De wond werdnbsp;daarna gehecht en het dier genas na weinige weken.

Bij eene merrie, welke eenige gele wortelen gegeten had, werden verstikkingstoevallen waargenomen. Nadatnbsp;deze waren overgegaan toonde het dier wederom lustnbsp;tot eten en drinken; het doorslikken bleef echter onmogelijk , en het gebruikte werd met eenig bloed doornbsp;den neus ontlast. De regterzijde van het aangezigt, denbsp;lippen en het regleroor waren daarbij verlamd, terwijl zich aan dezelfde zijde van de borst, tot aan hetnbsp;oor eene zwelling vertoonde. Ofschoon het inbrengen vannbsp;eene sponsbalein onmogelijk was, gebruikte het paardnbsp;den volgenden dag, hoewel met groote moeite, eenignbsp;haverslijm; langzamerhand echter nam de verlammingnbsp;toe, en na acht dagen stierf het dier. In het lijknbsp;werd, waarschijnlijk ten gevolge van het barsten vannbsp;een’ tak der halsader, eene groote hoeveelheid

-ocr page 356-

BKRIUT OVER DE UITBREIDING DER

bloed tusschen het strottenhoofd en den slokdarm gevonden. Ueze hoeveelheid was zoo aanmerkelijk, dat daardoor eene drukking op de zwelgkeel werd te weegnbsp;gebragt, welke de behoorlijke verrigting van dit deelnbsp;belette; het slijmvlies van den slokdarm, die, door denbsp;vruehtelooze poging om het vreemde ligchaam te verwijderen , gebarsten was, had een zak, ter grootte vannbsp;een ei, gevormd; hierdoor werd het doorschuiven vannbsp;de sponsbalein onmogelijk gemaakt.

Honiggezwel op de zwelgkeel bij een Paard.

J. J. WöKz (Herings Repertorium, 1842, S. 9.) behandelde een paard, bij hetwelk, van den 1»““ October tot den 18^'“ Januarij daaraanvolgende, na eenenbsp;vrij hevige halsontsleking, bij afwisseling vermeerderendenbsp;en verminderende verschijnselen van piependen dampnbsp;werden waargenomen. Nadat de luchtpijpsnede was aangewend , bemerkte men dat eenig voeder in de luchtpijpnbsp;indrong. Het dier werd vervolgens gedood. Bij denbsp;opening werd op de zwelgkeel en tusschen deze en denbsp;eerste halswervel een week, rond en witachtig beursgezwel, ter grootte v.in een hoenderei gevonden, waaruit bij het doorsteken eene ellerachtige stoffe, zondernbsp;reuk en niet zeer dik, vloeide. Het in den omtrek gelegen celweefsel was rood, verdikt en eenigzins etterachtig , de slijmvliezen van het strottenhoofd en voornamelijk van het slrotklepje, welke deelen daarenbovennbsp;zamengetrokken en misvormd waren, vertoonden zichnbsp;bleek en verdikt.

Gezwel in de buikholte eener koe.

Tayioh, (the Veterinarian, 4843, pag. 689) beproefde te vergeefs de genezing eener koe, welke minder mest ontlastte dan gewoonlijk en gaarne onge-

-ocr page 357-

VEE-AIITSENIJKUKUE IN 1841, 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;9

wone zelfstandigheden vrat. Na den dood werd ter linkerzijde van de lever en het middelrif, aan denbsp;groote maag, een groot gezwel aangetrolFen, hetwelk eenenbsp;aamnerkelijl^e hoeveelheid op room gelijkende sloffenbsp;bevatte. Deze etterzak scheen van het buikvlies dernbsp;lever gevormd te zijn, hetwelk daar ter plaatse zeernbsp;verdikt en eenigermaie van structuur veranderd was.nbsp;Aan de regterzijde van de lever werd een ander ennbsp;kleiner gezwel waargenomen.

Ophooping van zand in de maag.

Een Veebezitter had in korten lijd, ten gevolge van eene ophooping van zand in de maag, hetwelk metnbsp;het voedsel daarin was gekomen, zes koeijen en eennbsp;paard verloren. De dieren waren in den aanvang lusteloos, aten en dronken weinig, de mest was hard,nbsp;klonterig en droog, de eerste of groote maag was metnbsp;eene aanmerkelijke hoeveelheid zand en onverteerdenbsp;sloffen opgevuld; eindelijk stierven alle aan uitputting.nbsp;(The Veterinarian, 1843, pag. 28).

Verscheuring van de vierde maag eener koe.

Kettle (the Veterinarian, 1843, pag. 269) deelt de waarneming mede eener koe, welke zeer vetnbsp;zijnde, eensklaps ziek werd en spoedig daarop stierf.nbsp;Bij de opening was het net gescheurd en miskleurig;nbsp;in de buikholte werd eene hoeveelheid voedselbrij aangetroffen. De wanden van de vierde maag waren, tennbsp;gevolge van eene daar ter plaatse ontstane verzwering,nbsp;doorboord en gescheurd. Hoewel dit gebrek langerennbsp;lijd bestaan moet hebben, om zulk eene uitgebreidheidnbsp;te verkrijgen, kon hetzelve echter op de vertering ennbsp;voeding geen’ aanmerkelijken invloed hebben, terwijl

-ocr page 358-

10 BERIGT OVER DE UITBREIDING DER

de gevaarlijke verschijnselen zich niel dan tijdens de doorboring zelve konden openbaren.

Kanker in de tweede maag eener koe.

Eene achtjarige koe werd eensklaps ziek, weigerde eten en drinken en ontlastte eene dunne buitengewoonnbsp;stinkende mest. Binnen acht dagen verminderde haarnbsp;toestand zoodanig, dat men het dier moest slagten.nbsp;Bij de opening bleek de tweede maag alleen de zitplaats der ziekte te zijn. Deze was verkleind, der-zelver wanden waren zeer verdikt, het inwendige vliesnbsp;verhard en van de maagcellen kon niets bespeurd worden ; de geheele binnenste oppervlakte had een vleesch-achtig aanzien en was met stinkenden etter overdektnbsp;(Bdhl in Hering's Repertorium, 1843, S. 190).

Twee waarnemingen over de gevolgen van het inslikken eener spons door een paard worden in the Veterinarian, 1842, medegedeeld. In het eerste gevalnbsp;scheen zulks op het dier van geen’ nadeeligen invloednbsp;te zijn; de spons werd na negen dagen, zonder in hetnbsp;minst door de verteringswerktuigen te zijn aangedaan,nbsp;met den mest ontlast. In het andere geval, hetwelknbsp;doorFnv medegedeeld wordt, openbaarden zich hevigenbsp;kolijkpijnen, welke na het gebruik van carminativanbsp;en slijmige middelen verminderden, doch na achtnbsp;dagen op nieuw met hevigheid te voorschijn kwamen;nbsp;slaperigheid, het omzien naar den buik, trappelennbsp;met de voeten en andere verschijnselen, welke vannbsp;eene ingewandsaandoening getuigden, gingen daarmedenbsp;gepaard. Slijmige middelen en klisteren bragten eenenbsp;rijkelijke darmontlasting te weeg, ten gevolge waarvannbsp;de verschijnselen geheel en al verdwenen, die zich later

-ocr page 359-

11

vke-abtsenijkunde in 1841, 1842 en 1843.

niet weder openbaarden. In den mest is geen spoor van de doorgeslikte spons ontdektj kunnen worden.nbsp;Ziekten van het darmkanaal.

Een paard , hetwelk gedurende langeren tijd aan eene chronisehe ontsteking van de ingewanden had geleden,nbsp;welke waarschijnlijk door een langdurig gebruik vannbsp;slecht voedsel was veroorzaakt, werd vervolgens zwaknbsp;en mager, at langzaam en weinig, was dikwijls aan in-digestieën onderhevig, dronk daarbij veel en ontlastte eennbsp;dunne stinkende mest. Uit de neusgaten verspreiddenbsp;zich een onaangename stank; door den neus werd meermalen eene geelachtige, op etter gelijkende, vloeistoffenbsp;ontlast, waarin stukjes voeder aangetroflèn werden ; dezenbsp;braking geschiedde zonder eenige moeite of pijn. Naderhand werd het dier als ongeneeslijk gedood. Bij denbsp;opening vond men op den twaalfvingerigen darm eennbsp;scirrheus gezwel, ter grootte van een kinderhoofd.nbsp;Over de structuur van dit gezwel wordt niets medegedeeld.nbsp;(CoMTE, Journ. des Ve'tér. dn Midi, 1845).

De verscheuring van den regten darm, op 18 duimen afstand van den anus, bij een paard, door Lobd, in the Veterinarian, 1842, I. beschreven, schijntnbsp;als een gevolg van het inbrengen van de klisteerspuit te moeten beschouwd worden.

Over de omkeering van den regten darm bij een paard is eene waarneming door Hoknaert medegedeeld. Journ. Vét. et Agric. de Belgiq. 1842, pag. 515.

Voorbeelden van ettergezwellen in het en het darmscheü van een paard, en van vetgezwellen in hetnbsp;net bij een schaap, zijn door Cabtwbigiit in the Veterinarian, 1843, pag. 427, gegeven.

-ocr page 360-

12 bbriut over igt;e uitbreiding der

Verscheuring der lever.

Hierover deelt Spooner (the Veterinarian, 1842, 3) een geval mede. Een paard met eene beleedigingnbsp;aan de knie werd hem in behandeling gegeven; viernbsp;dagen daarna weigerde het dier zijn voedsel, de mestnbsp;was met slijm overdekt, de pols vol en snel. Dezenbsp;verschijnselen gingen met stijfheid van hals- en hoofdspieren gepaard, welke de schrijver eene naderendenbsp;regtstijvigheid en klem deden vermoeden. 'Na hetnbsp;aanwenden van eene overvloedige aderlating en vannbsp;afvoerende middelen, herstelde zich de eetlust eeniger-mate, doch aan een der oogen werd het paard, tennbsp;gevolge van amaurosis, blind; op den volgenden dagnbsp;had zulks mede met het andere oog plaats. Geheelnbsp;onverwacht en plotseling stierf het dier. Bij de opening vond men eene aanmerkelijke uitstorting van bloed,nbsp;eene hoeveelheid van ongeveer een emmer vol uitmakende , in de buikholte; tusschen het weivlies en denbsp;lever, lagen eenige klompen geronnen bloed, de lever zelve was 43 ponden zwaar, van eene bleeke,nbsp;gele kleur, zeer week en gemakkelijk verscheurbaar.nbsp;In de hersenholte werd , bij den oorsprong van de ge-zigtszenuwen, eene kleine hoeveelheid troebel bloedwater aangetroffen, waaraan de schrijver de .amaurosisnbsp;loeschrijft. Korten tijd voor de ziekte had het paardnbsp;nog eenen afstand van 40 Engelsche mijlen afgelegd;nbsp;het was 20 jaren oud en goed gevoed. Dit voorbeeldnbsp;behoort op nieuw tot de zoodanige, waaruit kan blijken, dat eene rijkelijke en langdurig voortgezette voedering van slijmige voedsels, de lever langzamerhand doetnbsp;verweeken en eindelijk eene uitzetting te weeg brengt,nbsp;welke tot bersting aanleiding geeft; gewoonlijk echter

-ocr page 361-

vee-artseniikünue in 1841, 1842 bn 1843. 13

wordt vóór de doodelijke verbloeding van deze verandering en ontaarding geen enkel toeval waargenomen.

Een dergelijk geval heeft Friend (mede aldaar, 4843, pag. 32) gegeven. Het dier scheen veel pijnnbsp;te hebben en ademde moeijelijk met openstaande neusgaten ; de hartslag was schielijk en hoorbaar. Dezenbsp;toevallen, na eene aderlating verslimmerende, gavennbsp;aanleiding om eene inwendige verbloeding te vermoeden. Vijf minuten later was het dier reeds dood. Denbsp;ziekelijke veranderingen, bij de opening waargenomen,nbsp;bepaalden zich alleen bij de lever, waarvan nog slechtsnbsp;een vijfde gedeelte, aanwezig was, het overige was geabsorbeerd (?); het weivlies was sterk uitgezet en bevattenbsp;stukken geronnen bloedook werd hierin eene scheurnbsp;gevonden, waardoor de doodelijke verbloeding in denbsp;buikholte heeft moeten plaats hebben. Even als bijnbsp;het voorgaande scheen dit paard, tot op den dag datnbsp;de verscheuring en verbloeding voorviel, volkomennbsp;gezond.

Een voorbeeld van eene uitermate vergroote milt, is door Bering {Bepert. 4843, S. 4) opgegeven. Gedurende het leven had het dier, de bekende fokhengstnbsp;Sans-Pareil, alleen aan eene borsiaandoening, waarvannbsp;de kenteekenen bij de opening nog aanwezig waren, geleden. Na den dood vond men de lever, zonder datnbsp;zulks door eenig ziektetoeval was voorafgegaan, van eenenbsp;zwaarte van 62*/2 ponden. Deze zwaarte schijnt oorzaak geweest te zijn van den zadelrug, welke, tijdensnbsp;het leven , aan den Imogen ouderdom van het diernbsp;werd toegeschreven.

-ocr page 362-

BERI6T OYER DE UITBREIDING DER

ZIEETEN BER WERETDIOEN VAN DEN ELOEDSOULOOP.

Aandoening van het hart,

Hdbner (Zeitschrift von Vix, 1842, S. 199) heeft bij een paard, hetwelk veel hoestte en bij het oprijdennbsp;eens bergs plotseling was nedergestort, de spierzelf-standigheid van het middelrif in verettering overgegaannbsp;en verscheurd gevonden; de linker longkwab was metnbsp;het borstvlies vastgegroeid en aan het onderste gedeeltenbsp;verhard; het hartezakje was ten gevolge van eene verscheuring in het linker hartoor, sterk met bloed opgevuld.

Ongewone hartklopping.

Een ziektegeval, eenigzins overeenkomende met dat, hetwelk vroeger door Pastev is waargenomen, (overgenomen in Bering's Repert., 1841, S. 261) deeltnbsp;JuNGiNGER mede. Hij behandelde een paard, aan goedaardige buik-influenza onderhevig; op den derden dagnbsp;waren de flanken onrustig, de darmontlasting gering;nbsp;meermalen toonde het dier aandrang tot waterlozing;nbsp;de ademhaling en de pols waren als bij eene beginnende borstontsteking. Aan de linker elleboogstreek,nbsp;de linker onderlip en het middelste gedeelte van denbsp;buikstreek werd eene pulsatie waargenomen, die nietnbsp;alleen met het oor, maar vervolgens ook met de handnbsp;en, indien men van den schouder naar achteren zag,nbsp;met het oog, kon bespeurd worden. Ofschoon dezenbsp;pulsatie op denzelfden tijd als de hartslag en de polsslag van de onderkaaksslagader voorviel, meent denbsp;schrijver zulks niet aan het hart, maar aan de aortanbsp;te moeten toeschrijven. Na eene overvloedige darmen urin-ontlasting, verdwenen deze toevallen. (Bering’snbsp;Repert., 1842, S. 28).

-ocr page 363-

IS

VEE-ARTSBNIJKONDB IN 1841, 1842 EN 1843.

Een vleeschgezwel (sarcoma) van ongeveer één pond zwaarte, is in den regter harteboezem bij de inplantingnbsp;van de onderste holle ader eener koe, door Mabiieinekenbsp;gevonden. (Magazin von Gühlt und Hebtwig, 1842,nbsp;S. 465).

John Kav (The Veterinarian, 1843, pag. 555) vond, bij een kalf van 13 maanden, aan de inwendige vlaktenbsp;van het regter hartoor, een polyp, tusschen de 5 en 6nbsp;oneen wegende; eene dergelijke ontaarding werd ooknbsp;in de regter hartkamer waargenomen.

Een gezwel aan het driepuntige klapvlies deelt Mather mede, (The Veterinarian, 1842, pag. 371). By eene tweejarige Pony openbaarden zich herhaalde malen,nbsp;gedurende twee jaren, aanvallen van influenza , waarvannbsp;zij evenwel zoo het scheen volkomen herstelde. Eensklapsnbsp;echter werd het dier aan het regter achterbeen kreupel , en toonde bij het aanvoelen van het bovenste gedeelte van het scheenbeen veel pijn. De pols wasnbsp;naauwelijks voelbaar, de ademhaling bezwaard, en aannbsp;de linker borstzijde werd een onregelmatige hartslagnbsp;waargenomen. Niettegenstaande de aangewende geneesmiddelen nam de kreupelheid toe, zoodat de beidenbsp;achterbeenen daarin deelden, de polsslag werd nog onduidelijker voelbaar; in de halsaderen stroomde hetnbsp;bloed terug, en door middel der auscultatie werd denbsp;hartslag in 5 minuten slechts drie malen gehoord; denbsp;golvende beweging van de halsader strekte zich langzamerhand tot aan het hoofd uit; eindelijk stierf hetnbsp;dier. In de buikholte werden geene belangrijke ontaar-dingen gevonden; in het darmscheil waren slechts eenigenbsp;gezwellen, welke met de klieren van dit deel in verbinding stonden; de lever was bleek en murw, en in

-ocr page 364-

Ifi BEniGT OVEK DE UITBREIDING DER

dezelve twee concremenlen aanwezig; de milt was vrij groot en bevatte veel bloed. Op de regter long wiirdennbsp;hier en daar bloeduitstortingen waargenomen, een gedeeltenbsp;van het pleura was met het borstbeen vastgegroeid.nbsp;Het zeer ontstoken hartezakje bevatte eene aanmerkelijke hoeveelheid bloederig vocht, en op het hart warennbsp;eenige bloeduitstortingen. In het regter hartoor werdnbsp;een hard gezwel waargenomen, hetwelk met het drie-puntige klapvlies ten naauwste vereenigd was, en waardoor de toegang naar de kamer zoodanig was gesloten,nbsp;dat hierin naauwelijks eene pink kon gebragt worden.nbsp;Aan het mijtervormige klapvlies werd slechts eene geringe verdikking bespeurd.

Yerbeening der wanden van den voorsten harteboezem.

Zonder eenige voorafgegane ziektetoevallen stortte een paard onder het ploegen eensklaps neder. Bij de opening werd het hartezakje zeer groot bevonden; uit hetzelve vloeide eenig heldet vocht; de regter harteboezem benevens het hartoor waren buitengemeen vergrootnbsp;en geheel verbeend; het geheel geleek op eene enkelenbsp;bcenmassa, waarin kleine holen. Van de inmondingennbsp;der vaten was nog eenig spoor overig (Schneideb,nbsp;in Baktei's Organ, S. 157). -Sluiting van slagaderen.

Ress (Archiv Schweitz. Thierartze, 1843, H. 3) grnas een paard met eene ontstekingachtige zwellingnbsp;van het regter achterscheenbeen, hetwelk echter eenigenbsp;weken later op nieuw door dezelfde ziekte werd aangetast. Na eene, gedurende eenige minuten voortgezette, beweging, liep het kreupel, sleepte het beennbsp;achterna, zweette daarbij sterk, steunde en scheen tenbsp;zullen nedervallen. De pols was tusschenpoozend,

-ocr page 365-

VEE-AttTSENUKUNDE IN 1841 , 1842 BN 1843. 17

terwijl de, door den anus gevoelde, regler sclieenbeen-slag-ader volstrekt niet klopte, en in de linker eene sidderende, golvende beweging werd waargenomen. Daar eene sluiting van vaten gediagnosliseerd werd, is het paard diennbsp;ten gevolge gedood. De wanden van de achterste aortanbsp;waren verdikt, en de beide scheenbeenslagaderen gesloten; eveneens waren de beide bekken-slagaderen gesloten en het lumen van sommige hunner takken verkleind.

Een hiermede overeenkomend geval beschrijft Som-MEB (ilfagaz. von Gdblt und Heiitwig, 4843, S. 461). In den aanvang ging ook dit paard dan eens aan hetnbsp;eene, dan aan het andere been kreupel, herstelde evenwel daarvan altijd na eenige dagen; hel bleef vervolgens gedurende drie maanden volkomen rad. Daarnanbsp;openbaarde de kreupelheid zich op nieuw en sterkernbsp;dan vroeger; in den draf, na eene beweging van 10nbsp;minuten, trok het paard met de beide achterbeenen,nbsp;welke vervolgens sleepende voortbewogen werden, terwijl te gelijker tijd de spronggewrichten zoodanig werdennbsp;gebogen, als ware hanenspat aanwezig. Het dier wasnbsp;daarbij benaauwd, polsslag en ademhaling waren versneld, en zweet brak over hel geheele ligchaam uit,nbsp;uitgenomen aan de kroep en de dijen, welke deelennbsp;niet eens warm werden, en zelfs bij de grootstenbsp;krachtinspanning en langdurige beweging droog bleven.nbsp;Door de, in den regten darm ingebragte, hand kon mennbsp;aan de aorta de pulsatie van scheenbeen- en bekken-slagader waarnemen, echter niet aan het onderste gedeelte van het scheenbeen. Na eenige uren rust evenwelnbsp;begon ook hier wederom do pols te kloppen, en denbsp;gang werd regelmatig. Ten gevolge van eene sterkenbsp;krachtinspanning openbaarde zich vervolgens verlammingnbsp;VI. Dl.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;B


-ocr page 366-

18 BEniGT OVER VE CITBRGIDING DER

yan de achterband, daarna gevoelloosheid dezer deelen, en eindelijk volgde de dood. De buik-aorta was, van denbsp;derde lendevrervel af, tot op ^|^ gedeelte van haarnbsp;lumen door georganiseerde vezelstoffe gesloten, welkenbsp;met het binnenste vaalvlies vast verbonden was; gelijkenbsp;veranderingen werden aan de lenden- scheenbeen- ennbsp;bekken-slagader waargenomen. ¦ Volgens den schrijvernbsp;zou eene ontsteking van het binnenste vaatvlies lot dezenbsp;exsudatie van vezelstoffe aanleiding gegeven hebben.

ZIEKTEN DER ADEMHiUNGSWEBKTOIGEN.

Oplwopingcn van stoffen in de eerste luchtwegen.

Hacbneb (Magazin von Gcrlt und Heutwio, 1842, S. 467) onderzocht een kalf, hetwelk wegens hét nietnbsp;doorstroomen der lucht in de eerste luchlwegen ennbsp;daardoor veroorzaakte moeijelijke ademhaling geslagtnbsp;werd. Aan de linkerzijde werd in de voorhoofdsboe-zems, in het bovenste gedeelte van de neusholte, en innbsp;de kaakboezeras eene groote hoeveelheid wit-gele sloffe,nbsp;van eene eigenaardige natuur gevonden, waardoor dezenbsp;ruimten geheel waren opgestopt. In de regter neusholtenbsp;werd slechts een begin van deze ontaarding waargenomen. De slijmvliezen waren niet ontstoken.

Opzwelling der schildklieren.

Vroeger werden de opgezwollene schildklieren door Coates (the Veterinarian 1845, p. 498) met het mesnbsp;weggenomen; later echter heeft hij van deze operatie,nbsp;wegens de nabijheid van groote bloedvaten afgezien.nbsp;Zijne behandeling bestaat nu in eene inwrijving vannbsp;Vng. deutioduret. Hydr. op de opgezwollen klier, metnbsp;een inwendig gebruik van Hydriod. pot, in kleine dosis. Bij eene koe echter moest na deze behandelings-


-ocr page 367-

vee-artsekïjsünde in 1841, 1842 en 1843, 19

wijze de tracheotomie aangewend worden, ten gevolge waarvan binnen veertien dagen eene aanmerkelijke beterschap plaats had, die na hel gebruik van scherpenbsp;in wrijvingen volkomen werd. Op dezelfde wijze heeftnbsp;de schrijver, mede met een goed gevolg, nog tweenbsp;dergelijke gevallen behandeld.

Emphyseem der long-

Hilmeb fZeitschrift von Vix und Nebel , 1842, S. 23S) liet eene koe slagten, welke zoo het scheen doornbsp;eene chronische longontsteking was aangedaan. Bij denbsp;opening was het celweefsel om de nieren en in denbsp;rugstreek met lucht opgevuld, welke zuiver en aan denbsp;dampkringslucht gelijk was. De longen waren zoodanignbsp;door lucht opgezet, dat zij het aanzien van een stijfnbsp;opgeblazen windkussen hadden. Zij waren driemalennbsp;grooter dan in den normalen toestand en vielen bij denbsp;opening van de borstholte niet te zamen. In de beidenbsp;longkwabben was eene verharding , ter grootte van eenenbsp;hand, aanwezig, welke voor een gevolg van een vroegere borstaandoening moest gehouden worden. Overigens waren de longen gezond en deden geen spoor vannbsp;ontsteking waarnemen. Deze trommelzucht der longennbsp;en der nabij gelegene weefsels, welke hoofdzakelijknbsp;door de inademing was voortgebragt, schijnt alleen aannbsp;de verslapping en volgende verscheuring der longcellennbsp;toegeschreven te moeten worden.

Verscheuring van het middelrif.

Bij een, op de Vee-artsenijschool te Alfort, met volle maag nedergeworpen paard, openbaarden zichnbsp;spoedig daarna met andere ziekteverschijnselen, hevigenbsp;kolijkloevallen. In de regter borstholte ontbrak hotnbsp;ademhalingsgeruisch volkomen, daarentegen werd aan


-ocr page 368-

20 BEniGI OYER DE DITBREIDING DER

deze zijde het geruisch der darmen langs den geheelen ribbenwand zeer duidelijk waargenomen. Bij de opening bleek, dat het middelrif aan de regterzijde gescheurd was, en deze opening ongeveer een voet lengte had.

ZIEKTEN DER AFSCnEIDINGSORCANEN. nbsp;nbsp;nbsp;'

Ziekten der pisblaas.

Bij een zevenjarig gendariherie-paard, hetwelk in de laatste drie jaren volkomen gezond geweest was, openbaarden zich eensklaps, na eenige vergeefsche pogingennbsp;om de pis te ontlasten, kolijktoevallen. Vervolgens echter waterde het dier meermalen overvloedig, tot dat opnbsp;den zesden dag der ziekte eene uitstorting van bloednbsp;uit de piswegen plaats had. De ziekteverschijnselennbsp;verergerden langzamerhand, en op den twaalfden dagnbsp;volgde de dood. Bij de opening werd eene hoeveelheid pis in de buikholte gevonden, de blaas was opnbsp;ccnen afstand van 6 Ned. duimen van den hals doorboord.nbsp;Een beenuitwas op de bovenste vlakte van het schaam-beeii, niet ver van den voorste rand, van eene hoogtenbsp;van 4 centimèters, aan de basis afgerond cn van bovennbsp;met eene onregelmatige punt voorzien, was in de blaasnbsp;ingedrongen. Later heeft Booley nog twee dergelijkenbsp;uitwassen aan het schaambeen waargenomen, welke echter zonder eenig nadeel voor de dieren geweest zijnnbsp;(Recueil de Méd, Yétér. 1842, pag. 5). Ook Beringnbsp;maakt van eene dergelijke beenuitgroeijing gewag in hetnbsp;Repertor. 1842, S. 155.

Blaassteen.

Eene merrie ontlastte, onder verschijnselen als wilde het dier werpen, na de aanwending van een aftreksel

-ocr page 369-

21

VEE^ARTSBNIJECNDE IK 1841 , 1842 EN 1843.

van de Juniperus Sabina, hetwelk tegen moeijelijke waterlozing was aangewend, en waardoor eene overvloedige slijmafscheiding uit de geslachtsdeelen te weegnbsp;werd gebragt, een’ blaassteen, welke 4*/, oneen zwaarnbsp;was, en in de grootste afmeeiing 6 duimen 4 lijnennbsp;en in de kleinste 5 duimen 6 lijnen omvang had, zijnbsp;bestond hoofdzakelijk uit koolzure kalk. (Stbehee,nbsp;Hehing's Repert. 1845, S. 126).

Steenen in den pisweg.

Ofsehoon de waarneming door Lindekbero beschreven (Magaz. von Gublt und Hertwig, 1842, S. 71) over de verscheuring der blaas van eenen Os, ten gevolgenbsp;eener sluiting van den pisweg door een’ steen, nietnbsp;tot de ongewone behoort, moet men zich over de ontzaggelijke hoeveelheid pis, welke in de buikholte gevonden werd, verwonderen; deze bedroeg namelijk 16nbsp;groote stalemmers. De steen had de gedaante eenernbsp;aardbezie, en was door de S-vormige kromming van denbsp;roede doorgedrongen.nbsp;ziekten van het dierlijke leven.

Aandoening van het ruggemerg.

Bij een jagtpaard openbaarden zich verschijnselen van eene zinkingachtige aandoening. Het dier was lusteloosnbsp;en mat, wierp uit'beide neusgaten uit, de ademhalingnbsp;was bezwaard, en de ledematen koud. Den volgendennbsp;dag scheen hel hoofd voornamelijk aangedaan. Ditnbsp;deel werd het liefst door het dier naar eene zijdenbsp;toegekcerd, en , zoodra het begon te eten, gedurig opnbsp;en neder bewogen. Aderlatingen, scherpe inwrijvingennbsp;langs de zijde van het hoofd, en afvoerende middelennbsp;bleven zonder uitwerking; de beweging werd allcngs-kens moeijelijkcr, de voorbeencn werden tot aan den

-ocr page 370-

2-2

BERIGT OVER DE CITBREIDING, ENZ. ENZ.

schouder opgehevea, en zonder om te vallen kon het paard niet omgedraaid worden. Niettegenstaande denbsp;afleidende middelen, die vervolgens langs de wervelkolom werden aangewend, nam de ziekte hand overnbsp;hand toe, de eetlust ging geheel en al verloren ennbsp;zonder hulp kon het dier niet meer opslaan; eindelijknbsp;werd het gedood. Bij de opening vertoonden zich denbsp;hersenen gezond; op drie duimen afstands van het verlengde merg, werd op de binnenzijde van het hardenbsp;mggemergsvlies een zeer bloedrijk gezwel, ter groottenbsp;eener noot, gevonden; het ruggemerg zelf scheen gezond, doch was een weinig weker dan gewoonlijk; in hetnbsp;ruggemergskanaal was eene aanmerkelijke hoeveelheidnbsp;serum uitgestort. (Kinq, in the Veierimrianf 1843,nbsp;pag. 249.)

-ocr page 371-

HËËIKUNDË.

A. ALGEMEENE HEELKUNDE.

59. nbsp;nbsp;nbsp;J. F. C. Dietkbicbs, Handbuch der Veterinair-Chirurgie, oder die Kunst die ausseren Krankheiten dernbsp;Pferde und anderer Hausthiere zu erkennen iind zunbsp;heilen, 5‘» vorm. u. verb. Aufl. Mit 2 Kupfertaf.nbsp;Berlin 1841.

60. nbsp;nbsp;nbsp;J. ScnflssELE, Veterinair-Chirurgie. Ein Handbuch zu seinen Vorlezungen; Erster oder algemeinernbsp;Theil. Carlsruhe 1841. Zweiter oder SpeciellerTheil.nbsp;Ersle Abtbeil. ibid. 1843.

61. nbsp;nbsp;nbsp;G. E. With, Handbuch der Veterinair-Chirurgie.nbsp;Aus dem Daeniscben ueberselzl und mit Zusalzen Ver-sehen von J. M. Kbkdtzer. Erste Lleferung. Augsburg 1845.

Dietebicbs heeft de 5^quot; uitgave van zijn handboek (N*. 59), hetwelk reeds vroeger bij de vee-artsenijkun-digen eene zoo gunstige ontvangst genoten heeft, metnbsp;eenige toevoegsels verrijkt. Deze bepalen zich hoofd-zakelijk bij eenige nieuwere behandelingswijzen en denkbeelden ten aanzien van de doorsnijding der buigspieren,


-ocr page 372-

24 BEalGX OVER DB CITBRUIDING OER

het ontstaan van nekbuilen, de beleediging der lagen, de behandeling van de heuplamheid , met het brandijzer,nbsp;volgens de wijze van Naszio, de gevolgen van hetnbsp;Engliseren, en het Castreren der melk-koeijen. Overigens verschilt deze uitgaaf weinig van de voorgaande.

ScHÜssELi!, door den dood aan de school van Carls-ruhe ontrukt, heeft zijn handboek (N». 60) niet kunnen ten einde brengen. Geheel voor zijne lessen en toehoorders geschreven, heeft hij zich minder moeite gegeven om iets oorspronkelijks te leveren, dan wel omnbsp;eene goede en zeer bruikbare complicatie van het reedsnbsp;bestaande te geven. De hier en daar zeer foutievenbsp;latijnsche woorden, zooals Prolapsae, ülcera simplex,nbsp;enz. ontsieren het boek.

Met de vertaling van het handboek van Wiht (N® 61), waarvan de eerste aflevering in het oorspronkelijke reedsnbsp;in 1839 is uitgekomen, doch welk werk tot nog toenbsp;niet compleet schijnt te zijn, heeft Kreutzer aan de vee-artsenijkundfgen eene groote dienst bewezen. Dit boek,nbsp;waarop wij later hopen terug te komen, bevat eenenbsp;menigte, op ondervinding steunende, regels en voorschriften , welke voor hen, die hunne practische loopbaan beginnen, van groot nut kunnen zijn, en te vergeefs in andere leerboeken gezocht worden. In hetnbsp;oorspronkelijke zijn de afbeeldingen, hoewel deze nietnbsp;zeer fraai zijn uitgevoerd, tussehen de tekst geplaatst.nbsp;Voor de vertaling zouden wij aan deze wijze van uitvoering de voorkeur gegeven hebben, boven de achternbsp;het werk gevoegde, uitslaande en onhandige steendruknbsp;platen.

-ocr page 373-

VEB-AUTSENURUNDE IN 1841 , 1842 EN 1843 25

B. VERHANDELINGEN OVER BIJZONDERE HEELKUNDIGE ONDERWERPEN.

62. nbsp;nbsp;nbsp;C. G. Pbinz, Veterinair-Memorabilien, Beilragenbsp;zur Praet. Thierheilbunde. I. Der Stelzfuss der Pierdenbsp;und der Sehnenschnilt desselben. Dresden 1841,

63. nbsp;nbsp;nbsp;G. Vincenzo, Sullo stato pathologico delle arti-culazione Scapolo-omerale e cosso femorale del cavallo.nbsp;Rovigo 1841.

ONTSTEKING EN HAKE UITGANGEN.

Ontsteking van de Tong.

Hierover deelt Rehrs (lUagazin von Gcrlt und Hert-wiG, 1841, S. 227) twee waarnemingen bij paarden mede. In het éerste geval vormde zich, hetgeen slechstnbsp;zeer zeldzaam plaats heeft, een gezwel aan de basisnbsp;der tong, hetwelk door eene diepe insnede geopendnbsp;en ontlast moest worden. In het tweede was eene naaldnbsp;de oorzaak van de aandoening.

Gangreneuse ontsteking van het celweefsel aan het bovenste gedeelte van den hals.

Baumi;ister (Heuing’s Repertorium, 1841, S. 4) heeft deze aandoening bij drie paarden waargenomen; hijnbsp;meent dezelve voor identisch te moeten houden met denbsp;door Lüdwig in het Med. Corresp. BI. des Wurtemb.nbsp;arztl. Yereins, Bd. VIL N“. 4, beschreven metaphlo-gose aan den hals der menschen. De verschijnselen, dienbsp;zich daarbij openbaren, zijn aanmerkelijke zwelling aannbsp;het bovenste gedeelte van den hals in den omtrek vannbsp;de oorklier, dan slechts aan eene, dan aan beidenbsp;zijden, somtijds zelfs onder aan den keelgang. Dcnbsp;zwelling is hard, niet warm en zonder pijn. In den

-ocr page 374-

26 BERI6T OVER DE UITBREIDING DER

aanvang bespeurt men eenige koorts, waarmede treurigheid , matlieid, eene moeijelijke of geheel verhinderde kaauwing en slikking, alsmede eene ophooping van taaijenbsp;stinkende slijm in den mond gepaard gaan. De zwellingnbsp;neemt vervolgens zoodanig toe, dat de dieren ondernbsp;verschijnselen van verstikking, of van zenuwkoorts ennbsp;algemeene verzwakking sterven. In een geval had denbsp;dood reeds op den 7'*®quot; dag plaats. Bij de opening wasnbsp;het celweefsel van het aangedane deel van den halsnbsp;met donker en dik bloed opgevuld; de oorklieren waren weinig veranderd, de omgevende weeke deeleanbsp;daarentegen in hooge mate ontaard; in de neus- ennbsp;mondholte, alsmede in de luchtpijp en zwelgkeel, wasnbsp;eene groote hoeveelheid stinkende, miskleurige en gedeeltelijk schuimende slijm voorhanden. Als oorzakennbsp;worden het vatten van koude, vermoeijenissen en eenenbsp;bijzondere vatbaarheid, door onvolkomen ontwikkeldenbsp;droesziekte opgewekt enz., opgegeven. De behandelingnbsp;bestond in den aanvang, in eene plaatselijke aanwendingnbsp;van prikkelende en verdeelende middelen, (Ong, mercu-riale met Ammon, caust., 01, Terebinth., üng. Can-tharid., en pappen mei Rad. Bryon); vervolgens warennbsp;diepe insneden in het celweefsel en het bevorderen eenernbsp;goede eitermaking noodzakelijk.

Chronische ontsteking aan de voorhuid van herkaau-

wende dieren.

Een eigenaardige ziektevorm bij gecastreerde mannelijke runderen en schapen, ten gevolge van eene te naauwe voorhuid en eene te scherpe hoedanigheid van denbsp;pis, welke laatste door het gebruik van slecht voedselnbsp;veroorzaakt schijnt te zijn, heeft Lanotte, in den omtreknbsp;van Lauenburg, meermalen waargenomen. In andere

-ocr page 375-

27

ver-artsesukcnde IR 1841, 1842 en 1843.

Streken schijnt deze aandoening minder voor te komen. Dezelve is waarschijnlijk het eerst door Rowlics vermeld,nbsp;maar nimmer beschreven. Aan de voorhuid wordt, innbsp;den aanvang, ontsteking waargenomen, gepaard met moei-jelijke pislozing en overvloedige afscheiding van eenenbsp;stinkende stofTc op de inwendige vlakte van de voorhuid , waarin spoedig vliesachtige exsudaten waargenomennbsp;worden, welke laagswijze over elkander liggen en hetnbsp;uitvloeijen der pis beletten of althans stremmen. Vervolgens ontstaan verzweringen en vijgwratten aan denbsp;inwendige vlakte van de voorhuid, pijpzweren, infiltra-tieën van pis, verzwering en gedeeltelijke verstoring vannbsp;de roede. In het begin der ziekte, en nadat de smegmanbsp;was weggenomen, scheen een mengsel van Oleum Tere~nbsp;binthin. en 01. Betulimm van goed gevolg; later werdnbsp;Acid. pyro-lignosum met eene oplossing van Calc. Chlor.nbsp;aangewend; bij gevorderde aandoening moest na hetnbsp;splijten van de voorhuid, de roede weggenomen worden. {Magazin yon Guelt und Heutww, 1841, S. 32;.

Over het Lymph-ahces bij paarden heeft Gilmeistek (N®. 30 S. 148) het eerst melding gémaakt. Hij bedoelt daarmede zwellingen , welke in de nabijheid dernbsp;gewrichten of langs den loop der pezen ontslaan, nietnbsp;ontstoken zijn, maar fluctueren en eene hoeveelheidnbsp;geronnen, zoogenaamde lymphatische, vloeistolfe bevatten , die meer of minder zamenhangend is, en eiwit innbsp;verschillende hoeveelheden bevat. Deze zwelling ontstaat zeer spoedig, nadat, na eene beleediging of verwonding der gewrichten, deze reeds geheeld zijn ofnbsp;spoedig zullen heelen. Eene verbinding dezer gezwollennbsp;met de peesschede is nimmer voorgekomen. De openingnbsp;van hel gezwel door middel van het lancet, en de

-ocr page 376-

28 BEDItiT OVER DE CITBREIDING DER

bevordering van goeden etter waren voldoende om eene spoedige genezing te verkrijgen.

Ontstsking van de halsader.

Rademacber (Zeitschrift von Gürlt und Hertwig , 1841, S. 480) heeft de ontsteking van de halsadernbsp;na eene aderlating bij paarden, of de zoogenaamdenbsp;aderfistel, in sommige gevallen zeer spoedig, binnen viernbsp;weken, zonder heelkundige behandeling, zien genezen.nbsp;Meermalen zal zulks ook elders waargenomen zijn. Ooknbsp;aan de vee-artsenijschool te Alfort heeft de meest eenvoudige behandeling dezer aderoutsteking de beste gevolgen gehad. De dieren werden gedurende langen tijd rustig gehouden, aan dezelve werd week voedsel gegeven,nbsp;en het ontstoken deel met verzachtende en pijnstillende middelen gewasschen en ingewreven. Voor hetnbsp;behoorlijk afvloeijen van den etter moet zorg worden gedragen ; de ontstaande abcessen worden met het gloeijendenbsp;ijzer aangeraakt, en de wrijving en schuring van denbsp;wond zoo veel mogelijk helet. Deze behandelingswijze,nbsp;welke in de meeste gevallen ook hier te lande gevolgdnbsp;wordt, versehilt zeer van die, welke in Frankrijk algemeen plaats vindt, waarbij zelfs de extirpatie van de adernbsp;meermalen voor noodzakelijk wordt gehouden.' Indiennbsp;echter Delafond de aanwending van blaartrekkendenbsp;middelen en dergelijke, in alle gevallen als schadelijknbsp;aanmerkt, moet men zulks voor eene dwaling houdennbsp;en immer de behandeling naar den duur en de bijkomende toevallen van de ontsteking regelen. {Recueilnbsp;de Me’d. Vèt, 1841, pag. 703).

Over de genezing van beleedigingen door zadeldrukking enz. ontstaan, heeft Scbmidt , in het Zeitschrift vonnbsp;Vix und Nebel , eene zeer goede bijdrage geleverd.

-ocr page 377-

VEE-ARTSENUKDNDE IN 1841 , 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;29

Even als Schrader zulks reeds voor jaren in het tijdschrift van Buses heeft medegedeeld, wordt ook hier wederom de aanwending van het üng. cantharidumnbsp;bijzonder aangeprezen.

Ontstekingen der gewrichten.

Hierover is het een en ander in de verhandelingen van de Vet. Méd. Assoe. medegedeeld. Door Liht wordt aangeraden om bij spat eene dragt door het meest vooruitstekende gedeelte van het gewricht te trekken; ennbsp;Wabdie heeft meermalen met goed gevolg de sub-cutane beenvliessnede aangewend. (The Veterinarian,nbsp;1841, Abstract of the Proceedings etc. pag, 221,232).

Eene zeer langwijlige raededeeling over spat, waarin bovendien vele vreemde en valsche denkbeelden voorkomen, heeft Bartels {Organ Heft 1—4) gegeven. Hijnbsp;onderscheidt de spat in 1) Tarsal-spat, welke zijnenbsp;eigenlijke zitplaats heeft in die deelen, welke door denbsp;werkzaamheid van de tweelingspier geprikkeld worden, ennbsp;eene aanhoudende kreupelheid te weeg brengt, en 2) innbsp;naviculaar-spat, welke in den omtrek van het schipvormige beentje ontslaat, en slechts eene lijdelijke kreupelheid veroorzaakt. Een ontleedkundig onderzoek is voldoende , om deze onderscheiding als onwaar te verwerpen. Niet minder onwaar is de stelling, welke ooknbsp;door den schrijver niet bewezen wordt, dat de spatnbsp;oorspronkelijk in eene ontsteking van de peesachtigenbsp;verbindingen zou bestaan, terwijl al het andere slechtsnbsp;als het gevolg hiervan beschouwd moet worden. Denbsp;tot nu toe in gebruik zijnde middelen, zooals branden,nbsp;dragten, scherpe zalven enz., worden door hem geheel ennbsp;al verworpen. Daarentegen wordt de volkomene rust vannbsp;het dier en van het lijdende deel, door middel van een

-ocr page 378-

30 BEniGT OVER DE UITBREIDING DER

ijr.er met lange kalkoenen, ten'einde het been de bij spat gewone stelling gemakkelijk zoude kunnen aannemen , gedurende 3—^^4 weken, aangeraden. Dit ijzernbsp;moet eenigen tijd blijven zitten, en het deel nu en dannbsp;met Tinct. fl. arnic, bevochtigd worden.

De zoogenaamde boeg- en kruis-lamheid, welke evenwel dikwijls het gevolg van zeer verschillende aandoeningen is, moet meermalen aan eene ontsteking van het boeg- en heupgewricht toegeschreven worden. Omdatnbsp;deze ontsteking spoedig chronisch wordt, en eene ont-stekingwerende behandeling niet toelaat, worden in ditnbsp;geval, volgens de dagelijksche ondervinding, de afleidende prikkelende middelen immer met het beste gevolg aangewend. . Behalve dat zulks in n“. 62 behandeld en uiteengezet wordt, vinden wij,ook hierover hetnbsp;een en ander in het jaarberigt van de Vee-artsenijschoolnbsp;te Lyon opgegeven. Belangrijk is te dezen aanzien denbsp;behandeling, welke men daar gewoon is aan te wenden,nbsp;en welke mede sints eenigen tijd alhier aan ’s Rijksnbsp;Vee-artsenijschool gevolgd, immer meteen' goeden uitslag bekroond is. In plaats van de gewone afleidendenbsp;middelen namelijk, wordt een stukje Acid. arsenicos.nbsp;of. Hydr. muriatic, corros., ter grootte van ongeveernbsp;2 grammen , door middel van eene kleine insnede,nbsp;onder de huid, in de nabijheid van het aangedane gewricht gebragt, hetwelk daarin gedurenne 24 uren blijftnbsp;liggen. Hierdoor wordt eene ontstekingachtige zwelling,nbsp;welke spoedig weder verdwijnt, en eene niet zeer langnbsp;aanhoudende etterring te weeg gebragt. De uitwerking,nbsp;welke deze behandelingswijze vervolgens heeft, was altijdnbsp;zeer gunstig. Van 53 verouderde kreupelheden zijn ernbsp;50 volkomen hersteld. Voor de hevigheid van de

-ocr page 379-

31

VEE-ARTSENUSCNDE IN 1841 , 1842 EN 1843.

zwelling of voor de opslorping der ingebragte middelen, behoeft men nimmer beducht te zijn, terwijl het hierdoor ontstane likteeken zeer klein blijft. De aanwending van sublimaat schijnt overigens voordeeligernbsp;dan het arsenicum.

Eeue zeer goed geschrevene verhandeling over de zoogenaamde steengallen der paarden, ofschoon dezenbsp;niets dan het bekende bevat, heeft Ekeudweiler gegeven. (Archiv Schmizer. Thierarzte, 1841, S. 1).

Giimeister (N®. oO S. 64) heeft in enkele gevallen na het engliseren, op den 4^®“ of S'*™ dag, en terwijlnbsp;de wonden in goede vereltering waren, sphacelus ziennbsp;ontstaan, en immer tusschen de laatste inkervingen ennbsp;de punt van den staart. Als oorzaak hiervan neemt hijnbsp;den nadeeligen invloed der atmospheer aan, waarvoornbsp;te meer reden scheen te bestaan, daar drie gelijkenbsp;gevallen binnen eene week voorvielen, en geene anderenbsp;oorzaak kon ontdekt worden. Door de wonden metnbsp;Ung. Terebinthinae te verbinden, meent G. in hetnbsp;vervolg deze slechte uitgangen te kunnen voorkomen.

SCHEIDING VAN ZAMENRANG.

A. WONDEN EN VEIISCIIEURING.

Beleediging van de halsslagader bij het aderlaten aan de halsader.

Aan de Vee-artsemjschool te Lyon zijn twee zoodanige gevallen, ten gevolge van het aderlaten met het lancet voorgekomen. Bij beide werd het bloed, doornbsp;sluiting van de hoofdwond, op dezelfde wijze, als zulksnbsp;bij eene aderlating in gebruik is, gestild. Na de aan-

-ocr page 380-

a2 BERIGT OVKU DE UITBEEIDING DEK

te komen , en zoo doende de wondvlakten builen den slokdarm te verontreinigen, hetgeen bij het toedienennbsp;van meeldranken en andere middelen spoedig kan plaatsnbsp;hebben: ook moet men daarom aan de dieren zuiver waternbsp;en slechts in kleine hoeveelheden te gelijk te drinken geven.nbsp;Ader/istelen,

Over de oorzaak der aderfistelen wordt nog immer veel getwist. Koers meent , dat zij aan de aanraking vannbsp;lucht met de binnenste sereuse oppervlakte van denbsp;ader moeten toegeschreven worden. Prikkelende ennbsp;oplossende middelen schijnen lot hare genezing het meestnbsp;aangeraden te zijn. Door Wilke (Magazin von Gokltnbsp;und Hertwiq , 1842, S, 364) werden zij in den aanvang met Ung. Hydrarg. ciner,, met bijvoeging vannbsp;Kali curb, of groene zeep behandeld; slechts zeldzaamnbsp;was spaansche-vliegzalf noodzakelijk. Indien reeds verharding was ontslaan, moest het gloeijende ijzer (drienbsp;strepen, waartusschen punten) en inwrijvingen metnbsp;spaansche-vliegzalf de volkomcne genezing bevorderen.nbsp;Aan de Vee-arlsenijscbool te Lyon (Jaarberigt vannbsp;1843) werden meestal en immer met een gunstig gevolgnbsp;bet puntvuur langs den loop van de ziekelijk aangedanenbsp;ader, of, indien na de aderlating bloed in het omgelegen celweefsel was uitgeslort, hetzij er ontsteking aanwezig was pf niet, inwrijvingen met spaansche-vliegzalfnbsp;aangewend. Somtijds evenwel kan eene aanmerkelijkenbsp;verzwering van het laatgat aanleiding geven , dat bij denbsp;minste beweging der kaken het bloed in groote golvennbsp;uiistrQomt, en het vormen van eene bloedprop, het nood-zakclijke vcreischte voor de sluiting van het vat, belet.nbsp;In zoodanige gevallen moeten , door middel van sterknbsp;klevende pleisters, wieken met pik besmeerd op de


-ocr page 381-

S3

VlSK-AttTSKNUKUNDK IN 1841 , 1842 EN 1843.

wond worden gelegd, langs den loop van de ader in-wrijvingen met spaansehe-vliegzalf gedaan en alle vaste spijzen aan het dier geweigerd worden. De onderbinding van de ader wordt door Booiey ten sterkste afgeraden, omdat de ligatuur meestal, afvalt vóór dat denbsp;bloed-prop zich genoegzaam gevormd heeft, en de verbloeding alsdan veel erger dan vroeger terug verschijnt, (Reciieil de Méd. Vét. 1843, pag. 636).nbsp;Drekfistelen.

Bij eene jonge koe, welke steeds mager bleef en daarbij eene kleine menigvuldige pols en stijven gangnbsp;had, ontstond aan de linkerzijde, in den omtrek vannbsp;de 7‘*°, 8’*“ en 9'*® rib, een vlak flutuëercnd gezwel,nbsp;ter grootte van een handpalm. Dit gezwel, na eenenbsp;verweekende behandeling spoedig in een duidelijk abcesnbsp;overgegaan zijnde, werd daarna geopend; uit hetzelvenbsp;vloeide een stinkende etter, waarin zich afgestorvenenbsp;vezelachtige deelen vertoonden. Na drie dagen werdnbsp;deze etter beter, doch bij het hoesten ontlastte zichnbsp;stootswijze eenige voedselbrei uit de fistelopening. Hetnbsp;dier vervolgens geslagt zijnde, zag men, dat de pensmaag, waaraan nog een abces, met dikken etter gevuld , werd waargenomen, in den omtrek van de nietnbsp;geslotene fistel, aan het buikvlies was vastgegroeid. Bovendien waren in de lever nog eenige verhardingen ennbsp;in de longen tuberkels aanwezig. (Gkote , in Babtbi’snbsp;Organ, 1843, S. 153).

Bij een’ muilezel was, ten gevolge van een’ hoefslag van een paard, eene breuk ontstaan, waarin, gelijk men meende, de blinde darm ingesloten was. Hoewel het inbrengen gemakkelijk viel, bleef dit echter, wegens den groetennbsp;omvang van de opening, vruchteloos. Na verloop van

-ocr page 382-

34 BERIGT OVER BK tlTBREIDÏNG DER

(lere, door de egge te weeg gebragte, wonden veroorzaakt , werd door sterke ontstekingwerende middelen bestreden , en de, van het haar ontbloote, oppervlakte van het spronggewricht met eene zalf uit Ung. Cantharid.nbsp;unc 1, 01. laurin. unc j3. Pulv. Euphorb. drachm. 1,nbsp;Hydr. muriat. corrosiv. scrup. i, bestaande, bedekt. Nanbsp;verloop van twee uren scheen de wondopening reeds gesloten. Den volgenden dag herhaalde men de algeraeenenbsp;ontstekingwerende behandeling en de inwrijving met denbsp;genoemde zalf; op den derden dag kon het dier het beennbsp;reeds op den grond nederzetten, en op den vierdennbsp;ging het voor bet eerst liggen. Na 21 dagen waren ooknbsp;de beide andere zware wonden genezen. (Magazin vonnbsp;GoitiT und Hertwig , 1842, S. 440).

Beleediging van pezen,

ScnNEioEB meent het als noodzakelijk te moeten aanmerken . om eene te sterke granulatie niet eerder te beletten, dan wanneer de uitvloeijing van synovia heeftnbsp;opgehouden. (Herwg’s Repertorium, 1843, S. 32).

Eene wond aan het kootbeen eener koe, met doorsnijding van de spanpees, werd door middel van een stevig verband volkomen genezen. (The Veterinarian,nbsp;1843, pag. 254).

Aan 'de Vee-artscnijschool te Alfort heeft men meermalen de waarneming gemaakt, dat de gevorichtswonden aan den capselband van het hoefgewricht, welke bijnbsp;gelegenheid der extirpatie van het, door caries aangedane, hoefkraakbeen gemakkelijk ontstaan kunnen ennbsp;gewoonlijk klein zijn en niet met verlies van zelfstandigheid gepaard gaan, vrij spoedig en zonder nadeeligenbsp;gevolgen genezen. fRcc, de Méd. Vét. 1841, S. 700),nbsp;Hertwig bevestigt zulks, doch voegt er bij, dat ge-

-ocr page 383-

33

VEB-ARTSENIJKCSDE IN 1841 , 1842 EN 1843.

slokene wonden van dezen capselbaiid, welke van de zool daarin dringen, dit goedaardig karakter niet hebben.

Ten gevolge van belcedigingen en verwondingen aan den nervus plantaris bij paarden, heeft Delapond meermalen caries aan het hoefbeen zien ontstaan. Om zulksnbsp;voor te komen, moet men bij iedere operatie aan dennbsp;voet zorgvuldig acht geven , om het omhulsel van denbsp;zenuw, noch de zenuw zelve, in het minst te beleedi-gen. Ten einde deze soort van caries te genezen, isnbsp;het uitsnijden van de ziekelijke aangedane zenuw noodzakelijk. (Recueil de Méd. Vét. 4841, pag. 701).nbsp;Nageltrap.

Aan de Vee-artsenijschool te Alfort {Recueil de Méd. Vét. 1842, S. 730), heeft men eene nieuwe behandelingswijze beproefd, ter genezing van zoodanigebeleedi-gingen van de zool, welke tot in de peesschede van dennbsp;buiger van het hoefbeen indringen, en die tot de gevaarlijkste wonden van den hoef gerekend worden te behooren.nbsp;In den aanvang moeten de beleedigde deelen bloot gelegd worden, een drukkend verband wordt daarna aangewend en de voet dikwijls gebaad en gepapt. Daarnbsp;het evenwel meermalen mislukt, om door deze behandeling de hevige ontsteking te voorkomen, en de aponeurosis van de zool, de onderste vlakte van hetnbsp;straalbeen, en zelfs de geheele peesschede en hel hoef-gewricht daaraan deel nemen en carieus worden (innbsp;welk laatste geval het dier als ongeneeslijk kan afgemaakt worden) heeft men met goed gevolg de volgende operatie aangewend. De zoolvlakte wordt zeernbsp;dun afgesneden , de uitbreiding van de buigpezennbsp;blootgelegd, en, nadat de aponeurosis dwars doorgesneden en lo.sgemaakt is, de gladde met kraakbeen

C*

-ocr page 384-

34 liERIGT OVER DE UITBREIDING DER

dere, door de egge te weeg gebragle, wonden veroorzaakt , werd door sterke onistekingwei ende middelen bestreden , en de, van het haar oniblooie, oppervlakte van het spronggewricht met eene zalf uit Üng. Cantharid.nbsp;unc 1, 01. laurin. unc (3. Pulv. Euphorb. drachm. 1,nbsp;Hydr. muriat. corrosiv. scrup. I, bestaande, bedekt. Nanbsp;verloop van twee uren scheen de wondopening reeds gesloten. Dcii volgenden dag herhaalde men de algeraeenenbsp;ontstekingwerende behandeling en de inwrijving met denbsp;genoemde zalf; op den derden dag kon het dier het beennbsp;reeds op den grond nederzetten, en op den vierdennbsp;ging het voor bet eerst liggen. Na 21 dagen waren ooknbsp;de beide andere zware wonden genezen. (Magazin vonnbsp;Goklt und Hertwig , 1842, S. 440).

Beleediging van pezen.

ScnnEiDEK meent het als noodzakelijk te moeten aanmerken . om eene te sterke granulatie niet eerder te beletten, dan wanneer de uitvloeijing van synovia heeftnbsp;opgehouden. (Bering’s Repertorium, 1843, S. 52).

Eene wond aan het kootbeen eeuer koe, met doorsnijding van de spanpees, werd door middel van een stevig verband volkomen genezen. (The VeterimriaUfnbsp;1843, pag. 254).

Aan 'de Vee-artsenijschool te Alfort heeft men meermalen de waarneming gemaakt, dat de gewrichtswonden aan den capselband van het hoefgewricht, welke bijnbsp;gelegenheid der extirpatie van het, door caries aangedane, hoefkraakbeen gem.akkelijk ontstaan kunnen ennbsp;gewoonlijk klein zijn en niet met verlies van zelfstandigheid gepaard gaan, vrij spoedig en zonder nadeeligenbsp;gevolgen genezen. (Ree. de Me'd. Vét. 1841, S. 700),nbsp;Hertwig beve.stigl zulks, doch voegt er bij, dat ge-

-ocr page 385-

33

VBB-ARTSENIJKÜSDE IN 1841 , 1842 EN 1843.

slokene wonden van dezen capselband, welke van de zool daarin dringen, dit goedaardig karakter niet hebben.

Ten gevolge van beleedigingen en verwondingen aan den mrvus plantaris bij paarden, heeft Delafond meermalen caries aan het hoef been zien ontstaan. Om zulksnbsp;voor te komen, moet men bij iedere operatie aan dennbsp;voet zorgvuldig acht geven , om het omhulsel van denbsp;zenuw, noch de zenuw zelve, in het minst te beleedi-gen. Ten einde deze soort van caries te genezen, isnbsp;het uitsnijden van de ziekeiijke aangedane zenuw noodzakelijk. (Recueil de Méd, Vet. 4841, pag. 701).nbsp;Nageltrap.

Aan de Vee-artsenijschool te Alfort {Recueil de Méd. Yét. 1842, S. 730), heeft men eene nieuwe behandelingswijze beproefd, ter genezing van zoodanige beleedigingen van de zool, welke tot in de peesschede van dennbsp;buiger van het hoefbeen indringen, en die tot de gevaarlijkste wonden van den hoef gerekend worden te behooren.nbsp;In den aanvang moeten de beleedigde deelen bloot gelegd worden, een drukkend verband wordt daarna aangewend en de voet dikwijls gebaad en gepapt. Daarnbsp;het evenwel meermalen mislukt, om door deze behandeling de hevige ontsteking te voorkomen, en de aponeurosis van de zool, de onderste vlakte van hetnbsp;straalbeen, en zelfs de geheele peesschede en het hoef-gewricht daaraan deel nemen en carieus worden (innbsp;welk laatste geval het dier als ongeneeslijk kan afgemaakt worden) heeft men met goed gevolg de volgende operatie aangewend. De zoolvlakte wordt zeernbsp;dun afgesneden , de uitbreiding van de buigpezennbsp;blootgelegd, en , nadat de aponeurosis dvyars doorge

de gladde met kraakbeen C*

sneden en losgpma.akt


-ocr page 386-

36 BBRIGT OVER DE DiTSREtDINe DER

overtogen oppervlakte van het straalbeen met een groefmes zoo ver afgeschrapt, dat het poreuse weefselnbsp;van het been, waaruit de nieuwe granulatieën gevormdnbsp;worden, te voorschijn komt. Bij deze operatie moetnbsp;men vooral zorg dragen, om de blaadjes, welke het slraal-en hoef been met elkander verbinden, ten zorgvuldigstenbsp;te sparen, en, wegens het gemakkelijke breken vannbsp;het straalbeen alle drukking daarop vermijden; eennbsp;droog compressief verband wordt daarna aangewend.nbsp;Onbegrijpelijk spoedig wordt de wond door nieuwe gra-nulatieên opgevuld, zoodat zij reeds op den vierden ofnbsp;vijfden dag een gelijkvorraig granuleus aanzien heeft;nbsp;eenige vezels van de peesuitbreiding worden nu en dannbsp;nog afgestoolen. Hebben de granulatieën eenmaal denbsp;behoorlijke hoogte verkregen, dan worden zij spoedig metnbsp;hoorn bedekt, zoodat reeds binnen twee maanden na denbsp;operatie een geschikt ijzer kan aangelegd en hel dier totnbsp;slappend werk gebruikt worden. Wordt zulk een hoefnbsp;daarna onderzocht, dan bemerkt men, dat zich uit denbsp;verschillende weefsels, welke door deze operatie verstoord zijn geworden, eene nieuwe gelijkvorraige massanbsp;gevormd heeft, welke, naar mate dat de operatie langer geleden is, meer op het peesachtige weefsel gelijkt.nbsp;Ook eindigt de buigpees op de onderste vlakte van hetnbsp;straalbeen, terwijl zij vroeger langs de met kraakbeennbsp;overtogen oppervlakte verliep. Niettegenstaande dit alles behoort deze operatie niet alleen tot de zeer moei-jelijke, maar ook tot de gevaarlijksie; langen tijd blijven de dieren de gevolgen daarvan gevoelen en dikwijlsnbsp;verkrijgt de hoef eene ongewone grootte en zwaarte,nbsp;en wordt slechts op de ballen nedergezet, even als bijnbsp;de doorsnijding der buigspieren.

-ocr page 387-

37

VEE-AHTSKNIJKDXDK IN 1841 , 1842 EN 1843.

Key (a. p. 1843, pag. 128) hcel'l bij dergelijke diepe beleedigingen, en indien door verkoelende middelen denbsp;pijn niet bedaarde, een kegelvormig stuk Sulph. Cuprinbsp;tot in den bodem van het kanaal gebragt; hierdoornbsp;werd eene korst gevormd , welke op den 7'^®quot; of 8®*®quot;nbsp;dag afvalt en eene gemakkelijk te genezen wond overlaat. Bij deze behandelingswijze is het noodzakelijk,nbsp;dat het been niet beleedigd is, daar de opening nimmer groot genoeg wordt, om aan het verstorven stuknbsp;been eenen behoorlijken doorgang te verschaffen. Bijnbsp;beleedigingen van de peesschede wordt de aanwendingnbsp;van een kegel vormig stukje sublimaat aanbevolen; hierdoor wordt een korst gevormd, die eerst na drie wekennbsp;afvalt en eene eenvoudige wond overlaat.

Opzigtens de genezing van hoormcheuren zijn Röth-GER, ScnREBE CU Hertwig Van meening, dat de door Dieterichs en andere aanbevolene behandeling te pijnlijk , te langwijlig en te omslagtig is, en slechts innbsp;zeer enkele gevallen van toepassing zijn kan; dat mennbsp;door het doelmatig besnijden en beslaan van den hoefnbsp;kan zorgen, dat door de drukking van het hoefijzer denbsp;seheur toedrukt, of dat bij pijn en ontsteking de drukking grootendeels verminderd wordt, en eindelijk, dat omnbsp;eene niet bloederige loslating van den gescheurden hoorn,nbsp;aan den zoom van den hoef, te verkrijgen, alsmede omnbsp;te beletten, dat vervolgens eene gescheurde hoornwandnbsp;niet verder voortgroeit, het voldoende is de kroonnbsp;onmiddellijk boven de scheur met het gloeijende ijzernbsp;aan te raken, of met Vng. Cantharid. in te wrijven.nbsp;(Magazin von Gurlt und Hertwig, 4842, S. 47),

Een bijzondere vorm van verstoring van diep gelegene weefsels , welke bij hoornscheuren nu en dan wordt

-ocr page 388-

38 BEUKiT OVEll DR DITBHEIDING DER

waargenomen, is door Bouleï (Recueil de Mëd. Vet. ¦1842, pag. 730) vermeld. Op de, met de hoorn-scheur overeenkomende, oppervlakte van het lioefbeennbsp;namelijk, ontstaat verettering en ontaarding zonder dat denbsp;blaadjes noch in kleur, noch in hoedanigheid eeniger-mate zijn veranderd. Bij een, wegens hoornscheur,nbsp;kreupel loopend paard, werd het gescheurde boomstuknbsp;weggenomen; de daaronder liggende vleeschwand gezondnbsp;schijnende, liet men deze onaangeroerd en verbond hetnbsp;dier op de gewone wijze. Ondertussclien vermeerderdenbsp;de kreupelheid van dag tot dag, en de voet werd steedsnbsp;geligt. Zulks werd evenwel aan de pijn, als gevolgnbsp;der operatie, toegeschreven, totdat men ecnige dagennbsp;daarna bemerkte, dat de hoornwand zich geheel losgelaten had, en het hoefbeen was aangedaan. Onder denbsp;gezond schijnende bladerwand was ontsteking ontstaan,nbsp;welke, door de operatie heviger geworden zijnde, innbsp;verettering was overgegaan. Bij zoodanige gevallen, welkenbsp;dikwijls een’ ongelukkigen afloop hebben, en die, ook zonder hoornscheur, bij kneuzing van de zool of den hoornwand kunnen plaats hebben, moet men, indien de pijnnbsp;in verhouding tot de beleediging te hevig is, eene aandoening van diep gelegene weefsels vermoeden , en omnbsp;deze te onderzoeken, den vleeschwand doorsnijden. Watnbsp;de behandeling van de gewone hoornscheuren aangaat,nbsp;zoo meent Boeiky, dat het doelmatiger is den hoornwandnbsp;ter wederzijde van de scheur te verdunnen, dan welnbsp;het zoo pijnlijke wegnemen van de geheele, naast dezelve gelegene , hoornmassa. Met een salieblad-vormignbsp;mes worden vervolgens de blaadjes, die geen’ weerstandnbsp;bieden , en , zoo zulks noodzakelijk is , de daarondernbsp;gelegene vleeschdeeltjes weggesneden.

-ocr page 389-

VEE-AHTSENIJKUNUE IX 1841 , 1842 EN 1843. 39

Beleediging van de kroon.

Aan de Vee-arlsenijschool te Alfort heeft men de proefnemingen van Girabd den zoon over de werkzaamheidnbsp;van de kroon bij de ontwikkeling van nieuwen hoornnbsp;herhaald. Bij een paard, hetwelk ten gevolge van eennbsp;kraakbeen-fistel aan eene verzwering van den kapselbandnbsp;en verettering van het geheele gewricht leed, werdennbsp;door de amputatie van den voet alle weefsels ondernbsp;de kroon weggenomen. Er ontwikkelde zich vervolgens van de kroon nieuwe hoorn, welke na negennbsp;maanden 6 duimen naar onderen gegroeid, eene 2nbsp;duimen dikken cilinder vormde, die als een ossenhoornnbsp;naar boven omgekruld was, zoodat het dier op de ballennbsp;moest loopen. Uit deze proefneming mag men besluiten,nbsp;dat de vleeschkroon werkelijk het orgaan is, waaruitnbsp;zich de hoornwand ontwikkelt. De door haar gevormdenbsp;hoorn moet echter langs de oppervlakte der vleeschplaatjesnbsp;naar beneden groeijen, en zich naar de gedaante vannbsp;het hoefbeen vormen. De vleeschwand moet alzoo denbsp;gedaante aan den hoornwand geven, terwijl deze doornbsp;de kroon moet gevormd worden. Deze proef kan medenbsp;aantonnen, welk een groot herstellingsvermogen denbsp;weefsels onder de vleeschkroon bezitten. De granula-tieën op een gedeelte van de beenstomp, hadden zichnbsp;tot eene afscheidende oppervlakte geformeerd, en waren met eene hoornlaag overtrokken, zooals dit met denbsp;vleeschzool en den straal pleegt te geschieden. Zulksnbsp;wordt mede in de niet zeldzaam voorkomende gevallen,nbsp;waarbij niet alleen de vleeschzool, maar ook de onderste vlakte van het hoef- en straalbeen vernietigd zijn,nbsp;waargenomen. Zoodra de granulatieën eene behoorlijkenbsp;hoogte verkregen hebben, worden zij de zitplaats eener

-ocr page 390-

40 BKItlGT OVER UK UITBREIDING DER

hoorn-ontwikkeling, welke \aii den omtrek naar het middelpunt voortgaat.

De nieuw gevormde deelen (vleeschkroon, vleesehwand en zool) verschillen evenwel in structuur van de vroegere aanmerkelijk; zoo worden de onibloote vleesehwandnbsp;en zool wel met granulatieên en zelfs met hoorn bedekt,nbsp;doch deze is niet; zooals uit een later onderzoek kannbsp;blijken, door de plaatjes, met de vleeschdeelen verbonden , maar is op eene gladde oppervlakte gelegen; vannbsp;daar ook, dat de nieuw gevormde hoorn zich gemakkelijknbsp;los laat, en dat zich etter tusschen den hoorn en denbsp;vleeschdeelen opzamelt, welke eene nieuwe operatienbsp;noodzakelijk maken. Ook de nieuw ontwikkelde vleeschdeelen van den hoef zijn armer aan vaten, bleeker ennbsp;meer aan vezelachtig weefsel gelijk, hare oppervlaktenbsp;is glad en dunner dan in den normalen toestand. Indien de vleeschkroon zich op nieuw vormt, heeft zijnbsp;niet de gedaante eener wrong, maar gelijkt meer aaiinbsp;eene groef; de hieruit voorkomende hoorn is schiibachtignbsp;en zonder plaatjes. De op zoodanige wijze geopereerdenbsp;ledematen eindelijk blijven langen tijd een ziekelijknbsp;verhoogde gevoeligheid behouden, welke tol langdurigenbsp;en meestal ongeneeslijke kreupelheid aanleiding geeft.nbsp;(Recueil de Méd. Vet., 1842, pag. 724).

B. BEENBREOKEN.

Delwart (Journ. Vétérin. et Agric. de Belgiq., 1845, pag. 527) heeft acht waarnemingen van beenbreukennbsp;en verrekkingen medegedeeld, welke door middel vannbsp;het onbewegelijk verband gelukkig hersteld zijn. Hetnbsp;waren de volgende ; 1) volkomene breuk van den hu-

-ocr page 391-

41

VEE-ARTSENIJKUNDB IN 1841 , 1842 EN 1843.

nierus bij een 2 maanden oud veulen; 2) eene breuk, vier duimen boven de knie, bij een zeer jong veulen;nbsp;3 en 4) breuk van den metatarsus bij een 3 maandennbsp;oud veulen en bij een vijfjarig paard; 5) eene breuk , 3nbsp;duimen boven den elleboog, 'bij eene merrie; 6) breuknbsp;van den humerus van een veulen; 7 en 8) volkomenenbsp;en onvolkomene verrekking van het schoudergewricht bijnbsp;twee paarden. De verbanden bestonden uit repen linnen van verschillende grootte, die bij de breuk vannbsp;grootere dieren over spalken gewonden, door eene zeernbsp;stevige harstmassa verbonden werden; tot deze laatstenbsp;gebruikte D. gelijke hoeveelheden pik en Bourgondischenbsp;harst, hierbij werd ’/* deel Venetiaansche terpentijnnbsp;gevoegd. Het aanleggen der verbanden is door teeke-ningen verduidelijkt.

Een voorbeeld van de herstelling eener breuk van het achterhoofdsbeen, waarbij een beenstuk was ingedrukt, en waarmede bewusteloosheid gepaard ging, vermeldt Haekisson. {The Veterinarian, 1841, pag. 2S2).

Bij eene volkomene breuk van de beide kleine bovenkaaksbeenderen (ossa intermaxillaria) van een paard, in den omtrek der baaktanden, werden door Kelleu (He-king’s Repert., 1841, S. 22) de reeds ten deele doornbsp;gangreen aangedane weeke deelen doorgesneden, en vervolgens de beenstukken met de snijtanden van denbsp;bovenkaak weggenomen. Deze behandelingswijze scheennbsp;aangewezen, omdat bij de belangrijke beleediging vannbsp;de weeke deelen, de genezing der breuk niet verwacht kon worden. Ook meent de schrijver, dat hetnbsp;aanwezig zijn der snijtanden voor het bestaan van hetnbsp;dier niet volstrekt noodzakelijk is, daar zij bij de her-kaauwende dieren ontbreken. De door de operatie

-ocr page 392-

BEKIGT OVER UU EiTBREIDING DKR

ontstane bloeding werd door het gloeijende ijzer gestild, en de wond vervolgens met een al'kooksel van salienbsp;uitgewasschen. De genezing volgde zoo spoedig, datnbsp;het dier na acht dagen wederom kon gebruikt worden.nbsp;Op het nemen van voedsel en het kaauwen had denbsp;operatie geen’ nadeeligen invloed.

Ten gevolge van eenen stoot tegen de krib, had een paard de bovenkaak zoodanig gebroken, dat denbsp;onderkaak 3 duimen voor dezelve uitstak. Met grootenbsp;moeite werden de beenderen, daar reeds zes urennbsp;verloopen , cn de omliggende deelen aanmerkelijk ontstoken en gezwollen waren, in de behoorlijke rigtingnbsp;teruggebragt. Eene groote compres werd met eennbsp;koord op de inwendige vlakte bevestigd, en de heidenbsp;kakebeeneii zoo stevig te zamen gebonden, dat allenbsp;beweging en kaauwing onmogelijk waren. In de eerstenbsp;24 uren kreeg het dier niets te eten of te drinken;nbsp;daarna werd eene groote hoeveelheid dikke haverslijmnbsp;ingespoten, en het paard op deze wijze gedurende 10nbsp;dagen gevoederd. De volkomene herstelling volgde nanbsp;drie weken.

Een voorbeeld van de herstelling van eene, in de lengte tusschen de middellanden, gebroken onderkaak bij eennbsp;paard is door VoRMise opgeteekend (Magazin von Gürltnbsp;und Hf.rtwig, 1843, S. 76). Door middel van eennbsp;ijzerdraad, welke aan de hoektanden, waarin, tot datnbsp;einde, diepe kerven waren gevijld, was bevestigd,nbsp;werden de beide uiteinden der armen van het beennbsp;stevig aan elkander verbonden. Onder hel gebruik vannbsp;vloeibare en zachte voedsels genas de breuk in zesnbsp;weken.

Eene zeer zamengestelde breuk van de onderkaak bij

-ocr page 393-

43

VEE-ARTSENIJKDXDF. IX 1841 , 1842 BN 1843.

coll paard is door Mayor genezen {the Veterinarian, 4842, 4^. De beide armen van bet been waren opnbsp;’/j duim alslands van de eerste kies zoo volkomennbsp;gebroken, dat het beenstuk alleen door de verscheurdenbsp;en beleedigde weeke deelen met de kaak verbonden was.nbsp;Niettegenstaande bet M. gelukte, om door middel vannbsp;een mondstuk, hetwelk de onderste snijtanden omvatte,nbsp;bet gebroken stuk aan de kaak te bevestigen, ontstondnbsp;echter in de weeke deelen en aan het been eene belangrijke verettcring. Ook kon na 6 weken nog gecnenbsp;verandering waargenomen worden. Na verloop vannbsp;10 weken evenwel, onder de aanwending van gewone wondmiddelen, en van zemelwater en meelpappen,nbsp;welke door middel van Read’s maagpomp toegediendnbsp;werden, werd de breuk volkomen genezen.

Ten gevolge der hevige werking van een op eene eigenaardige wijze zamengesteld gebit, was bij een paardnbsp;bet verhemelte in den omtrek van de tweede kiesnbsp;gebroken. Spoedig daarna stonk het dier hevig uitnbsp;mond en neus, uit de laatste vloeide eene stinkendenbsp;en bloedige etter; de pols was daarbij klein, zwak ennbsp;menigvuldig; na zeven dagen volgde, onder verschijnselen van eene zeer pijnlijke ingewands-aandoening denbsp;dood. Bij de opening was het bloed zwartachtig ennbsp;ontbonden; alle organen waren met hetzelve opgevuldnbsp;en gekleurd als bij typhus; in den regter bovenkaaks-boezem was mede eene hoeveelheid ontbonden bloed.nbsp;De Professoren van de school te Alfort meenen hetnbsp;noodlottig gevolg van deze bcleediging daaraan te moeten toeschrijven, dat bij de breuk bloed in den boven-kaaksboerem uitgestort en door den invloed van denbsp;lucht in ontbinding geraakt is, en dat door de opslor-

-ocr page 394-

44 BERIGT OVER UE HITBIIBISING DER

ping van deze ontbondene sloffe eene algemeene oul-binding van bet bloed ontslaan is. (Recueil de Méd. Vét., 1841, pag. 156).

Door Mdïschkl (Magazin von Gdrlt und Heutwio, 1845, S. 411) wérd een paard ontleed, dat, niettegenstaande eene belangrijke breuk van het bekken, nog 3nbsp;maanden lang tot den arbeid gebruikt is. Bij de opening bleek het regter darmbeen van den vleugel van helnbsp;kruisbeen losgerukt te zijnlt;; de binnenste hoek van hetnbsp;darmbeen was op twee plaatsen gebroken, alsmedenbsp;het linker darmbeen aan den achtersten hoek, hel regternbsp;zitbeen; de dwarslakken van de beide schaambeenennbsp;en de binnenste tak van het zitbeen waren insgelijksnbsp;gebroken. Tusschen de gebrokene beenstukken was eenigenbsp;woekerende callus aanwezig, hetgeen echter geene ver-eeniging van de deelen had voortgebragt.

Ereuk van arm- en scheenbeen.

Somtijds kunnen de paarden elkander, door met de hoeven te slaan, aanmerkelijke kneuzingen toebrengen;nbsp;zulks wordt voornamelijk aan den voorarm en de binnenvlakte van het scheenbeen waargenomen; deze beenderen toch zijn op die plaats niet door spieren bedektnbsp;maar liggen bijna onmiddellijk onder den huid, en hoewel dit met het pijp- en kootbeen eveneens het gevalnbsp;is, zijn deze lager gelegen en worden zelden door denbsp;geheele kracht van den slag getroffen. Zoodanige kneuzingen kunnen lot onvolkomeue breuken aanleiding geven , welke later bij eene ondoelmatige behandeling totnbsp;volkoraene breuken overgaan. Door Do^NABIEZ wordennbsp;drie zoodanige gevallen medegedeeld fReeneü de Méd.nbsp;Yét. d843, pag. 377), waardoor tevens het bewerennbsp;van sommigen, o. a. van Huhtrel d'Arbovai , dat on-

-ocr page 395-

VBE-ARTSENIIKÜNDE, IS ISÜ , 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;43

volkomene breuken niet voorkomen, wordt tegengesproken. In een dezer gevallen brak bet been 13 dagen, nadat de oorzaak gewerkt had. Bij het onderzoek werdnbsp;eene scbuinsche breuk aan het scheenbeen waargenomennbsp;de inwendige vlakte was neergedrukt en eenigermate verweekt; het overige gedeelte van de breuk was glad.nbsp;Ook was de grens tusschen de eerste en tweede breuknbsp;duidelijk te bemerken; bij de eerste was de vereenigingnbsp;reeds begonnen, het been was eenigzins rood en eenignbsp;bloed in het celweefsel uitgestort. Een ander paard hadnbsp;aan de binnenvlakte van het regler scheenbeen een’ slagnbsp;bekomen en moest, niettegenstaande het aanmerkelijknbsp;kreupel liep, nog 4 uren loopen. Den volgenden morgennbsp;was het been zeer gezwollen, doch vertoonde overigensnbsp;geene onregelmatigheid: ook kon het dier zeer goed opnbsp;hetzelve staan. Negen dagen daarna was de zwellingnbsp;aanmerkelijk minder en de kreupelheid bijna verdwenen ;nbsp;dit bewoog den eigenaar om het dier des nachtsnbsp;de vrijheid te geven om te gaan liggen. Den volgenden dag was het been volkomen gebroken, de been-uiteinden konden tegen elkander geschoven worden ennbsp;het been was naar buiten gedraaid. Naar aanleidingnbsp;hiervan meent de schrijver, dat de paarden na dergelijke beleedigingen 30—40 dagen, (volgens BouLEVzijnnbsp;•20—25 dagen voldoende) moeten blijven staan. Bijnbsp;deze waarnemingen zijn nog dergelijke door Bodlev,nbsp;ViTUT, en Ceepin gevoegd. Eene door Vitey waargenomennbsp;on volkomene breuk van het scheenbeen, door een’ geweerkogel veroorzaakt, is eerst na 6 maanden door de werking der spieren tot eene volkomene breuk geworden. Mogelijk wordt door de ontsteking der beenderen, welke denbsp;kneuzing veroorzaakt, derzelver breekbaarheid vermeerderd.

-ocr page 396-

4C BERIGT OVER BE UITBREIDING DER

Breuk van het hoefbeen.

Bij een paard , hetwelk wegens hoefaandoening kreupel liep, was de kroon rondom heet en gezwollen; later werd de zool door uitgestort bloed miskleurig;nbsp;vervolgens gedood zijnde, vond men, dat de eene helftnbsp;van het hoefbeen gebroken was. (Mather in the Veterinarian, 1845, peg. 509).

De vraag of afgebrokene, doch niet door caries aangedane , beenstukken, welke in de weeke deelen terug gebleven zijn, geheel of gedeeltelijk kunnen geresorbeerdnbsp;worden, is door Hottendobf onderzocht, en volgensnbsp;zijne waarnemingen als bewezen aangenomen. (Zeit-sekrift von Vix und Nebel, 1841, S. 550.)

GEZWEtLEiN EN PIJPZWEBBN.

Ten aanzien der nekbuilen wordt door Cardt (Ma-gazin von Gerit und Hertwig, 1841, S, 462) opgemerkt : a). dat behalve plaatselijke cn mechanische invloeden , alsmede metastasen eene erfelijke voorbe-schiktheid daartoe aanleiding kan geven; b). dat, wat de behandeling aangaat, het geheele openslijten van denbsp;fistel het meest doelmatig is en beter dan het door-'nbsp;snijden van den nekband; en eindelijk c). dat paarden , die aan nekbuilen geleden hebben weinig waardenbsp;hebben, daar wegens de spanning van den kam, denbsp;drukking van het lidtèeken, en wegens andere omstandigheden de nek wederom spoedig in ontstekingnbsp;geraakt.

Het hygroma van den eersten halswervel bij paarden,

-ocr page 397-

VEE-AHTSENIJKUNDE IN i84l , 1842 EN 1843.

heeft Loiset uitvoerig behandeld (Recueil de Méd. Ye't. 1842, pag. 145). Hij beschrijft eerst de ontleedkundigenbsp;betrekking van de, alleen bij het paardengeslaclit voorkomende , synoviaal-beurs , welke onder de streng vannbsp;den nekband, die van het uitsteeksel van den tweedennbsp;halswervel over den eersten halswervel heen gaat en zichnbsp;aan het achterhoofdsbeen vasihecht gelegen is. De synoviaal-beurs (bourse atloïdienne) heeft eene lengtenbsp;van omstreeks vijf duimen, en 8 lijnen in doorsnede,nbsp;hare vliezen zijn dun en doorschijnend, doch sterker dannbsp;(Ie meeste sereuse beurzen; dezelve is met vast celweefsel met de streng van den nekband en met de gewrichten van het achierhoofdsbeen en den eersten halswervel, en die van den eersten halswervel en den tweeden,nbsp;alsmede met de daarnevens gelegene spieren verbonden.nbsp;Indien deze beurs de zitplaats van de aandoening is,nbsp;hetwelk alsdan het zoogenaamde molgezwel/tattpe^ daar-stelt, zoo ziet men meestal des morgens eene weekenbsp;fluctuerende zwelling van eenen ronden afgeplatten vorm,nbsp;die niet pijnlijk is , en somtijds door eenige geringe ont-siekings-verschijnselen, of, indien hevige oorzaken gewerkt hebben, van eene sterkere ontsteking vergezeldnbsp;gaat. Wordt deze zwelling doorgesneden, zoo ontlast zichnbsp;hieruit eene cilroen-gele of roodaclilige vloeislofle, ennbsp;met den vinger kan men in de synoviaal-beurs komen.nbsp;In dit tijdperk wordt geene reaetie-koorts waargenomen,nbsp;en het paard blijft tot den arbeid geschikt. Indiennbsp;echter geene verdeeling plaats heeft, verdikken de wanden van de beurs en vormen met de huid en het celweefsel meer of minder vaste lederachtige verdikkingen : ook verandert de in dezelve bevatte vloeistoffe ennbsp;neemt meer de natuur van etter aan.


-ocr page 398-

48 BEHIGT OVER DK tlITBREIDINC DKR

Volgens Loiset heeft, het hygroma (molgezwel) 50—48 dagen noodig, om alle hare tijdperken te doorloopen,nbsp;terwijl de nekbnilen of de met ontsteking gepaard gaande gezwellen aan den nek, welke zich van de eerstenbsp;daardoor onderscheiden, dat zij meer oppervlakkig gelegen, aan verschillende plaatsen van den nek en dennbsp;kam voorkomen, zeer pijnlijke, eenigermate wederstandnbsp;biedende gezwellen uitmaken, en alle kenteekenen vannbsp;eene ontsteking van het celweefsel dragen, daartoenbsp;slechts 4S—20 dagen noodig hebben. Wat de ver-beeningen of kalkaardige afzetsels aangaat, welke me-nigmalen bij oude paarden voorkomen, en zich gedurendenbsp;het leven door geen enkel ziekteverschijnsel openbaren,nbsp;meent de schrijver, tegen het gevoelen van Hertwio ,nbsp;die dezelve als gevolgen van de nekbnilen beschouwt,nbsp;dat zij reeds vóór dien lijd beslaan hebben. Meermalen heeft hij waargenomen , dat by oude paarden denbsp;vezelachtige vlakte der streng van den nekband doornbsp;afslijting vernietigd was, in welk geval de nekband denbsp;beurs overdekt, ruw is, en dat daarin , wegens verlies vannbsp;zelfstandigheid, eene kleine holte bespeurd wordt; denbsp;gele en veerkrachtige vezels worden ten gevolge dernbsp;vernietiging van het celweefsel los, en zijn dan dikwijlsnbsp;de zitplaats van de genoemde albumineuse of kalkaardigenbsp;concrementen.

De veranderingen, die bij deze aandoening worden waargenomen, zijn voor de verschillende weefsels denbsp;volgende :

Sero-synmMal-weefsel, verandering der wanden van de

beurt.

Het sero-synoviaal-weefsel wordt dikker, meerdere donker roode vlakken komen te voorschijn, verwecken

-ocr page 399-

VEE ABTSENIJEUSDE IN 1841, 1842 EN 1843. 49

en geven lot doorboiing aanleiding; somtijds worden meer of minder roode strepen waargenomen.

Ziekelijke voortbrengselen.

De vloeistoffe, eerst sereus en roodaehtig, verdikt zich langzamerhand en neemt vervolgens meer en meernbsp;de natuur van etter aan. Er vormen zich vezelachtigenbsp;concrementen, en vrije of vaslhangende schijnvliezen.nbsp;Celweefsel.

De in het eerst ontstane witte verharding (induration blanche) neemt eene vezelachtig-kraakbeenige en zelfsnbsp;beenachiige vastheid aan; op sommige plaatsen wordtnbsp;verweeking waargenomen, welke lot fistuleuse kanalennbsp;aanleiding geeft.

Spierweefsel.

De genoemde wille verharding, in het tusschengelegen weefsel der spieren (tissu lamineux inter-fibrillairejnbsp;doordringende, maakt dit witachiig en aan vezelachtignbsp;weefsel gelijk.

Vezelachtig weefsel.

Somtijds ondergaan de tusschen-wervelbanden eene verzwerende ontaarding.

Het gele of elastische weefsel.

De door koud vuur aangedane deelen van den nek-band worden afgesloolen, maar zonder verschijnselen van ontsteking te vertoonen.

Beenweefsel.

Hel beenvlies , mede in de induraiie deelende, vormt exostosen van verschillende gedaanten, de beenzelfstan-digheid ontaardt, wordt digler en op sommige plaatsennbsp;door caries aangedaan.

De oorzaken, die XotXieX hygroma atloïdien (nekbuilj aanleidinggeven, zijn hoofdzakelijk werktuigelijke, zooals

VI. Dl.

-ocr page 400-

so lERIGT OVER DE IHTBREIUING OER

het drukken van den halsier, het haam, stouten enz.; somtijds evenwel komen er gevallen voor, waarbij een zoodanige invloed niet kan aangewezen worden. Wat de behandeling aangaat, zoo wordt door L., zoo lang geene verschijnselen van ontsteking zich geopenbaard hebben , het gebruik van resolutie bevorderende middelen aangeraden;nbsp;in sommige gevallen is eene operatie noodzakelijk. Totnbsp;scherpe inwrijvingen werden de braakwijnsteen-zalf, denbsp;spaansche-vliegzalf, of een mengsel van terpentijn ennbsp;sublimaat gebruikt. Tot de operatie is eene eenvoudigenbsp;trokartsteek in de beurs en het maken van eene legen-opening voldoende. Indien in de beurs verharde stoffen zijn opgehoopt, moet de opening verwijd worden;nbsp;Let inbrengen van bijtmiddelen wordt afgeraden; hadden zich kraakbeenachtige of beenachtige concrementennbsp;gevormd, of wel was caries aanwezig,, zoo werd, metnbsp;eene gelukkige uitkomst, het punlvuur, in een' zeer lig-ten graad, en drie of vier malen herhaald, op denbsp;zwelling aangewend. Do doelmatigheid van deze behandelingswijze wordt door 47 voorbeelden gestaafd.

Een speekselfistel aan den ductus stenonianus bij een paard heeft Gilmeister (N®. 30 S. J36), zonder eenigenbsp;hulp der kunst, in omstreeks 14 dagen, zien genezen.nbsp;Ook Hbrtwig zijn hiervan eenige voorbeelden bekend.

Ravnal {Recueil de Méd. Vél., 1841, pag. 552) heeft mede over de genezing dezer aandoeningen eenigenbsp;belangrijke waarnemingen medegedeeld, waarvan hetnbsp;hoofdzakelijke hierop nederkomt : a) de eenvoudige ennbsp;zuivere beleedigingen der uitvoeringskanalen van denbsp;oorspeekselklier (in tegenspraak met de gewone mee-ning) zijn meestal van geringe beteekenis; b) derzelvernbsp;genezing geschiedt meest altijd tusschen dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en

-ocr page 401-

VKK-ABTSE!SrUKU.\DK IN 1841, 1842 BN 1843. 51

20»te» dag, zonder eenige geneeskundige hulp; c) eene ligatuur, de cauterisatie , de bloedige naad, het inbrengen van pluksel of van geneesmiddelen zijn in het algemeen ondoelmatige en verwerpelijke behandelingswijzen ; d) deze middelen zijn hoofdzakelijk de oorzaaknbsp;van den langeren duur dezer beleedigingen, als ooknbsp;van de daarna ontstaande gezwellen, pijpzweren enz.nbsp;Indien de beleediging van het speekselkanaal door hetnbsp;gloeijende ijzer is veroorzaakt, is het voldoende, tennbsp;einde van de genezing verzekerd te zijn, week voedselnbsp;te geven, en voor eene behoorlijke zuivering der korstennbsp;zorg te dragen; doch is de beleediging door een snijdendnbsp;werktuig ontstaan, dan volgt de genezing niet immer zoonbsp;gemakkelijk , en heeft eerst met den 25®quot;quot; of 27®quot;quot; dagnbsp;plaats; evenwel kan men zulks zeer bevorderen door denbsp;huid in den omtrek der fistelopening met spaansche-vlieg-zalf te bestrijken, of wel met zoodanige andere middelen,nbsp;welke de wondranden in meerdere aanraking brengen.nbsp;Fistelen in den slokdarm,

Fistelen , ten gevolge van verzweringen in den slokdarm ontstaan , en gekenmerkt door het uitvloeijen van gekaauwd voedsel uit de opening, zijn door zuiverhoudingnbsp;der wond binnen 8 dagen volkomen genezen ; (Vöhkingkr,nbsp;Repertorium von Hebing , 1841, S. 221) en Ciievaliek ,nbsp;{Recueil de Méd. Yét, 1841, pag. 162). Bij de mededee-ling van den laatsten, is door Boüley de zeer gegrondenbsp;aanmerking gevoegd, dat men bij wonden van den slokdarm,nbsp;door de slokdarmsnede ontstaan, zamengedrongen voed-sels, die het best in den vorm van een bolus toegediendnbsp;worden, aan de dieren moet geven, omdat zulke zamen-hangende zelfstandigheden gemakkelijk door den slokdarmnbsp;been glijden, zonder door de wondopening naar buiten

D*

-ocr page 402-

Ö2 BERICT OVER DE DITBEEIDING DER

te komen, en zoo doende de wondvlakten builen den slokdarm te verontreinigen, lietgeen bij het toedienennbsp;van meeldrankcn en andere middelen spoedig kan plaatsnbsp;hebben: ook moet men daarom aan de dieren zuiver waternbsp;en slechts in kleine hoeveelheden le gelijk te drinken geven.nbsp;Aderfisteten.

Over de oorzaak der aderfistelen wordt nog immer veel getwist. Koers meent , dat zij aan de aanraking vannbsp;lucht met de binnenste sereuse oppervlakte van denbsp;ader moeten toegeschreven worden. Prikkelende ennbsp;oplossende middelen schijnen lol hare genezing het meestnbsp;aangeraden te zijn. Door Wilbe (Magazin von Güiiltnbsp;und Hertwig, 1842, S. 564) werden zij in den aanvang met Ung. Hydrarg. ciner., met bijvoeging vannbsp;Eali curb, of groene zeep behandeld; slechts zeldzaamnbsp;was spaansche-vliegzalf noodzakelijk. Indien reeds verharding was omslaan, moest het gloeijende ijzer (drienbsp;strepen, waarlusschen punten) en inwrijvingen metnbsp;spaansche-vliegzalf de volkomene genezing bevorderen.nbsp;Aan de Vee-artsenijschool te Lyon (Jaarberigt vannbsp;4845) werden meestal en immer met een gunstig gevolgnbsp;het puntvuur langs den loop van do ziekelijk aangedanenbsp;ader, of, indien na de aderlating bloed in het omgelegen celweefsel was uitgeslort, hetzij er ontsteking aanwezig was of niet, inwrijvingen met spaansche-vliegzalfnbsp;aangewend. Somtijds evenwel kan cene aanmerkelijkenbsp;verzwering van het laatgat aanleiding geven, dat bij denbsp;minste beweging der kaken het bloed in groole golvennbsp;uiistrqomt, en het vormen van eene bloedprop, het noodzakelijke vereischte voor de sluiting van het vat, belet.nbsp;In zoodanige gevallen moeten , door middel van sterknbsp;klevende pleisters, wieken met pik besmeerd op de

-ocr page 403-

53

VEE-AUTSGNUKUNDE IN 1841 , 1842 EN 1843.

wond worden gelegd, langs den loop van de ader in-wrijvingen met spaansche-vliegzalf gedaan en alle vaste spijzen aan het dier geweigerd worden. De onderbinding van de ader wordt door Boülev ten sterkste afgeraden, omdat de ligatuur meestal, afvalt vóór dat denbsp;bloed-prop zich genoegzaam gevormd heeft, en de verbloeding alsdan veel erger dan vroeger terug verschijnt, (Reciieil de Méd. Yét. 1843, pag. 636).nbsp;DrekfsteUn.

Bij cene jonge koe, welke steeds mager bleef en daarbij eene kleine menigvuldige pols en stijven gangnbsp;had, ontstond aan de linkerzijde, in den omtrek vannbsp;de 7'^®, 8®‘* en O'*® rib, een vlak flutuêercnd gezwel,nbsp;ter grootte van een handpalm. Dit gezwel, na eenenbsp;verweekende behandeling spoedig in een duidelijk abcesnbsp;overgegaan zijnde, werd daarna geopend; nit hetzelvenbsp;vloeide een stinkende etter, waarin zich afgestorvenenbsp;vezelachtige deelen vertoonden. Na drie dagen werdnbsp;deze etter beter, doch bij het hoesten ontlastte zichnbsp;stootswijze eenige voedselbrei uit de fisteloponing. Hetnbsp;dier vervolgens geslagt zijnde, zag men, dat de pensmaag, waaraan nog een abces, met dikken etter gevuld , werd waargenomen, in den omtrek van de nietnbsp;gesloteue fistel, aan het buikvlies was vastgegroeid. Bovendien waren in de lever nog eenige verhardingen ennbsp;in de longen tuberkels aanwezig. (Gkote , in Babtei’snbsp;Organ, 1843, S. 15S).

Bij een’ muilezel was, ten gevolge van een’ hoefslag van een paard, eene breuk ontstaan, waarin, gelijk men meende, de blinde darm ingesloten was. Hoewel het inbrengen gemakkelijk viel, bleef dit echter, wegens den grootennbsp;omvang van de opening, vruchteloos. Na verloop van

-ocr page 404-

54 BERICT OVER Igt;E UITEREIDIVG OER

eenigc dagon veiloondc ïich aan hel vooisle gedeelte van de breuk een abces, heiwelk geopend werd; vijfnbsp;dagen later openbaarde ïich een tweede, hetwelk mennbsp;even als het voorgaande opende, doch veel dieper,nbsp;zoodat de darm*excrementen daaruit vloeiden. De eetlust en de spijsvertering bleven regelmatig, terwijl denbsp;wond, slechts gedeeltelijk genezen, eene ware fistelnbsp;vormde, waarin men een vinger kon inbrengen; uitnbsp;deze opening vloeide onophoudelijk een geel-achiignbsp;voeht, met eenige overblijfsels van voedselsloffen. Gedurende eene maand beproefde men deze fistel, welkenbsp;uitwendig eenigermaie op den anus van een' hond geleek , te sluiten, doch alle middelen bleven vruchteloosnbsp;en het dier werd gedood. Bij de opening werden denbsp;spieren van de regter flank verscheurd gevonden, hetnbsp;geheele coecum was in den breukzak bevat, welkenbsp;laatste, alleen door de huid en het celweefsel gevormd,nbsp;van buikvlics ontbloot en aan alle kanten met het coecum vast verbonden was. (Rccueil de Méd. Yét,nbsp;1846, pag. 769).

Eene doorboring van den twaalfvingerigen darm, met een tegennatuurlijken anus bij eene koe, beschrijft Reynbsp;(a. p. pag. 772). Deze koe had, ten gevolge van eennbsp;hoornstooi aan de regterzijde, tusschen de 8“' en 9“**nbsp;rib, eene kneusing bekomen. Na 22 dagen vertoondenbsp;zich daar ter plaatse eene wond, waaruit het voedernbsp;in grooie hoeveelheid uitvloeide. Acht dagen daarnanbsp;stierf het dier aan uitputting. Uit de lijkopeningnbsp;bleek, dat de beleediging door de borst en het middelrif in de buikholte was doorgedrongen; de doorboorde twaalfvingerige darm w as, op 5 of 6 duimennbsp;afslands van den pylorus, omgevouwen en mei de

-ocr page 405-

rES-AnTSEN'HKDNDE IN 1841 , 1842 BN 1843.

wond ten naauwste vereeiiigd. Al het voedsel word uit deze opening ontlast; de overige deelen van denbsp;ingewanden waren zamengetrokken en met dik slijm gevuld. Aan den tegennatuurlijken anus was geen spoor vannbsp;ontsteking meer te ontdekken en de dood van het diernbsp;moest alleen aan het gebrek aan voedsel, daar wegensnbsp;het kort verblijf der spijzen in het darmkanaal, de chy-lificatie niet behoorlijk kon plaats hebben, toegeschrevennbsp;worden. Overigens kan uit dit geval blijken, met hoenbsp;weinig vitaliteit het buikvlies en de ingewanden der koenbsp;voorzien zijn, daar deze beleediging bij het paard spoedig den dood zou veroorzaakt hebben, terwijl zij hier,nbsp;geheel chronisch geworden, zich vervolgens georganiseerd had.

Door den stoot van een’ stier was bij een veulen, in de regter flankstreek eene doorgaande buikwondnbsp;ontstaan, welke waarschijnlijk, ten gevolge van de innbsp;te groote hoeveelheid aangewende bijtmiddelen, met dennbsp;blinden darm was zamengegroeid en dezen doorboordnbsp;had, zoodat hierdoor een kunstmatige anus gevormdnbsp;werd, waaruit dagelijks eene groote hoeveelheid halfnbsp;verteerd voedsel vloeide. Daar alle middelen om denbsp;wond te sluiten, mislukten, werd het dier gedood.nbsp;(Linbenberg, in Gühlt’s und Hertwig’s JUagazin,nbsp;1842, S. 55).

Fistel van den zaadstreng.

Bij een ruin was eene zoo aanmerkelijke verharding van den zaadstreng ontstaan, dat het dier in de onmogelijkheid was de urien te ontlasten en noodzakelijkerwijze geopereerd moest worden. Deze verhardingnbsp;had de geheelc roede en de ruimte tot aan den buik-ring ingenomen, en kon niet dan na eene zeer moejje*

-ocr page 406-

Krgt; BERIGT OVER OE UtTBREIUI.NG DER

lijke onderbinding der slagaderen weggenomen worden. Haar gewigt bedroeg 6‘/a ponden. Eenige dagen daarnanbsp;had zich urien in het celweefsel van den buik uitge-siort, hetgeen door lancet-steken ontlast werd. Bijnbsp;eene eenvoudige nabehandeling herstelde het dier langzamerhand (Lord, in The Veterinarian, 1842).

Fistelen wm het hoefkraakbeen.

De behandeling der kraakbeenfistelen, zonder operatie , is door meerderen aanbevolen. Lindknberg fZeit-sehrift von Gdrlt und Hertwig, 1842, S. 443) gebruikte de, door Gikeen voorgeslagene , inspuitingen van eene oplossing van Nitras argent. Het paard konnbsp;daarbij bet gewone werk verrigten. Landel (Repertorium von Heriing, 1842, S. 107), nam dennbsp;lioornwand slechts gedeeltelijk weg, doch extirpeerdenbsp;het hoefkraakbeen niet. Onder de aanwending vannbsp;wieken met Tinct. Chin, natgemaakt, werd het eenenbsp;paard na 4 en het andere na 6 weken lot den arbeid geschikt. Küeks, fJahresbericht. S. 16) meentnbsp;het meermalen branden van den fistelgang, het aanwenden van verweekende omslagen en bet wegsnijdennbsp;van den woekerenden hoorn als de doelmatigste behandelingswijze te moeten aanprijzen.

Ter verwijding van fistelgangen wordt door Mov-scuEL (Magazin von Gorlt und Hertwig, 1843, S. 409) het gebruik van gedroogde en rondgesnedeiie ofnbsp;gerolde buigpezen van paarden aangeraden. Deze worden eerst een weinig met water bevochtigd, en kunnennbsp;dan gemakkelijk in het kanaal ingebragt worden. Doornbsp;den etter, welken zij opslorpen, zwellen zij op, worden te gelijk week en verwijden, zonder de weckcnbsp;deden te beleedigen, den fislelgang aanmerkelijk.

-ocr page 407-

Caries aan eene kies met spina ventosa van den tand cn van de kaak werd eindelijk, na eene langdurigenbsp;behandeling, genezen, door den tand weg te nemen en hetnbsp;gloeijende ijzer meermalen aan te wenden. Om den tandnbsp;weg te nemen, moest (volgens Haveman's behandelingswijze) eene opening aan den ondersten rand van de kaaknbsp;gemaakt worden. (Giilmeister in N». 30, S. 171).

Caries van de derde valsche rib werd eveneens, door het wegnemen van het aangedane ribgedeelte, genezen.nbsp;(Mariot, Zeitschrift von Gdrlt und Heutwig, 1841,nbsp;S. 602).

Caries met necrose van het'hoef been der beide achterhoeven herstelden volkomen, na afslooting van de vrij groote afgestorvene beenstukken, en zonder eenige misvorming achter te laten, zoodat het paard zelfs zondernbsp;hoefyzer kon werken. (La Noble, a. p, S. 36).

plaatsvekanoebingen.

A. BREUKEN.

Leverbreuk bij een Hond.

Na een’ stoot op de linker zijde was daar ter plaatse eene aanmerkelijke zwelling ontstaan; deze kon verschoven worden. Onder de huid werd een begrensd lig-chaam gevoeld, waarin de vingerdrukken bleven staan; hijnbsp;drukking was het pijnlijk. Tusschen de tweede en derdenbsp;rib, van achteren afgeteld, ging van het, onmiddellijk onder de huid gelegen gezwel, een steel naar de buikholte.nbsp;De hond was daarbij treurig en zonder eetlust; polsslagnbsp;en ademhaling waren' regelmatig. Nadat de huid voor-zigtig was doorgesneden , bemerkte men de lever, die

-ocr page 408-

38 BËlllGT OVËll UK VIlBaKlUINÜ DEK

lusschen de huid eu den l ibbenwand gelegen was. Zij wasdoor eene scheur van de tusschenribspieren, uit de buikholte gedrongen en hing aan een steel , welke doornbsp;de banden van de lever, de pooriader en de lever-slagader was gevormd. Na eene behoorlijke verwijdingnbsp;der wondranden, werd zij gemakkelijk teruggebragt, ennbsp;de wond met een naad gehecht. Naauwelijks was ditnbsp;geschiedt, toen zich braking en convulsive bewegingennbsp;openbaarden, welke evenwel slechts 7 minuten aanhielden. Den tweeden dag daarna was het dier lustig;nbsp;ook was de eetlust hersteld, en na vier weken denbsp;breuk volkomen genezen.

Huik- en navelbreuk.

Deze breuken kunnen, zoo lang zij bewegelijk zijn, meestal volkomen hersteld worden, zonder dat daartoenbsp;de gevaarlijke, door de Fransche Vee-artsen, alsmedenbsp;door Dietbricu aanbevolene, radikaal-operatie behoeft tenbsp;worden aangewend. Rademachek herstelde binnen drienbsp;weken eene aanmerkelijke breuk der dunne darmen,nbsp;aan de onderste regter buikstreek bij een paard voorkomende. De uitgezakte darmen werden teruggebragt,nbsp;cn door middel van een drukkend verband leruggehou-den; Acid. sulph. werd in de nabijheid van de breuknbsp;op de huid gesmeerd en zulks na eenige dagen herhaald.nbsp;(Magazin von Güult und Hektwig, 1841, S. 476).

Door Kent {The Veterinarian, 1841, pag. ^08) werd spaanschevlieg-zalf op de huid gewreven, en zoo-dra de daardoor veroorzaakte ontsteking verminderd was,nbsp;eene pikpleister op die plaats gelegd. Kleine breuken,nbsp;ook zonder het gebruik van eene pleister, hersteldennbsp;alleen door inwrijvingen met spaanschevlieg-zalf. Tombsnbsp;bediende zich van de volgende geneeswijze : na»

-ocr page 409-

tee-artsenijkunde in 1841, 1842 en 1843. 59

dal het dier in die stelling gcbragl is, dal de breuk boven ligt, waardoor de terugbrenging gemakkelijk gemaakt wordt, doorsteekt hij den ledigen breukzak, dienbsp;stevig van het ligchaara afgetrokken en in de lumdnbsp;gehouden werd, in alle rigtingen met* naalden, en legtnbsp;vervolgens eene vaste ligatuur om dezelve. De breukzak op die wijze onderhonden, valt na eenige dagennbsp;af, en de opening sluit zich door volgende granulatie.nbsp;(The Veterinarian, 1841, pag. 206).

Bbogniez beveelt bij buikbreuken het gebruik van tampons bijzonder aan, waardoor binnen 15 dagennbsp;eene genezing kan verkregen worden, en welke behandeling na mislukking gemakkelijk te herhalen is. Denbsp;volgende voorbeelden worden daarbij medegedeeld. Bijnbsp;eene merrie was, in de nabijheid van het dijebeen , eennbsp;breukzak ter grootte van een mans hoofd ontstaan.nbsp;Nadat het dier op den rug gelegd was, zakten de ingewanden van zelve naar binnen; vervolgens werden,nbsp;diep in de buikholte indrulvkende, tampons aangelegd ,nbsp;welke met breede, door pik en terpentijn vastklevende,nbsp;zwagtels bevestigd werden. Den volgenden dag openbaarde zich vóór het verband eene zuchtige zwelling,nbsp;en waarschijnlijk door eene verdere verscheuring vannbsp;de aponeurosis van den buik, eene nieuwe breuk, waarvoor dezelfde geneeswijze werd aangewend. Na verloopnbsp;van elf dagen, nadat het eerste verband was aangelegd,nbsp;kwam er etter, door de huiddrukking ontstaan, ondernbsp;hetzelve te voorschijn; na hel wegnemen van het verband was de breukzwelling geheel verdwenen; 8 dagennbsp;daarna kon ook het tweede verband weggenomennbsp;worden.

Bij cone koe, welke ten gevolge van een’hoornsieck


-ocr page 410-

60 BERIGT OVEK DE PIIBBKIDING DER

eeiie buikbreuk had bekomen, werd eerst 4 dagen daarna de tampon aangewend. Veertien dagen later werdnbsp;liet verband weggenomen en was de breuk hersteld.nbsp;Eene oude navelbreuk werd op dezelfde wijze genezen.nbsp;Naderhand bleek, bij de opening, dat zich op dezenbsp;plaats een digt vezelig weefsel van eene aanmerkelijkenbsp;dikte gevormd had, (Journ. Vet. et Agric. de Belg.,nbsp;4842, pag. 494).

Breuk van het middelrif bij Paarden.

Hierover worden door Pragné (Beeueil de Méd. et Vét., 4845, pog. S46) en FABHY (Journ. Yét. et Agric.nbsp;de Belg., 4845, pag. 444) twee met elkander zeernbsp;overeenkomende gevallen medegedeeld. Meermalen worden deze' breuken bij het paardengeslachl waargenomen.nbsp;Darmen en net dringen door eene ronde opening innbsp;de borstholte, en veroorzaken door beklemming dennbsp;dood. Bij het eerste was het net tot op een derdenbsp;zijner grootte doorgedrongen en met het borst- ennbsp;buikvlies zoodanig vastgegroeid, dat deze beleedigingnbsp;reeds langen tijd vroeger moet bestaan hebben. Denbsp;dunne darmen waren omstreeks ter lengte van‘30 voetennbsp;doorgedrongen, doeh waren beklemd en gangreneus,nbsp;en konden niet dan met moeite door de kleine openingnbsp;van het middelrif terug gebragt worden.

Eveneens waren ook in het andere geval het net en de dunne darmen door de opening, welke 6 Ned. duimen groot en in de spierzelfstandigheid gelegen was,nbsp;doorgedrongen.

Baarmoederbreuk.

Een zeer zeldzaam voorkomend geval van hernia uteri bij eene twaalljarige teef is door Heiung medegedeeld (H^erlomt»!, 4845, S. 47). In de liesstreek

-ocr page 411-

61

VriE-AnT5IÏNIJKCNDE IN 1841 , 1842 EN 1843.

en door de beide achterste uijers bedekt, was, sints eenigen tijd een week, niet pijnlijk, gezwel ontstaan.nbsp;Bij bet bevoelen van deze, door veel vet omgevene,nbsp;streek, kon noch fluctuatie noch iets, dat op darmennbsp;geleek, noch eene verwijding van den buikring bespeurd worden. Bij de opening vond men, dat bijnanbsp;de geheele baarmoeder in den zak bevat was. Zijnbsp;was door den linker buikring, welke de wijdte vaneen’nbsp;kleinen vinger had, doorgezakt; in dier voege evenwel,nbsp;dat het ligchaam van den uterus het grootste gedeeltenbsp;van de beide hoornen en de breede moederhanden,nbsp;welke laatste zeer vet en uitgezet waren , en eeniger*nbsp;mate op het net geleken, in den zak besloten waren,nbsp;terwijl het uiteinde van de beide hoornen , welke evennbsp;als de baarmoeder zamcngeplooid waren, weder doornbsp;den buikring terug traden. De regter buikring wasnbsp;mede eenigzins vergroot, en hierdoor een gedeelte vannbsp;het net doorgezakt.

Balzaksbreuken.

Over de genezing der balzakbreuken bij gecastreerde en niet gecastreerde dieren heeft Sciimiot (Zeitschriftnbsp;von Vix und Nebel , 1841, S. 1) eenige belangrijkenbsp;wenken medegedeeld. Nadat de dieren genoegzaamnbsp;door diaetetische middelen voorbereid, behoorlijk op dennbsp;grond gelegd en de uitgezakte deelen teruggebragt zijn,nbsp;maakt hij eene snede door de huid van den balzak,nbsp;scheidt het schedevlies tot aan de liesring van de ora-kleedselen af, en maakt daarin eene kleine opening,nbsp;groot genoeg om een vinger tot den buikring te brengen , en zich daardoor te overtuigen, dat in het kanaalnbsp;geen ingewands-gedeelte meer aanwezig is; vervolgensnbsp;worden het schedevlies en de zaadstreng in de nabijheid

-ocr page 412-

«2 BERIGT OVER DE UITBREIDING DER

van den buikring zachtkens gescarificeerd, en daarna eene, naar de oppervlakte gebogene, en met eennbsp;schroef voorziene, ijzeren klem, voorzigtig over hetnbsp;schede vlies geschoven, en zoo digt aan den buik mogelijk vastgemaakt. Nadat het dier is opgestaan, moetnbsp;nog een vierhoofdig verband met vlaswieken voorzien ,nbsp;tot ondersteuning van de klem op de geopereerde plaatsnbsp;worden aangelegd. Na viermaal 24 uren valt de klemnbsp;met de zaadstreng af. Vóór en na de operatie moetennbsp;de dieren, ten einde de ingewanden altijd naar hetnbsp;voorste gedeelte van de buikholte zullen zakken, metnbsp;het achterstel hooger staan dan met het voorstel, ennbsp;niet dan van ter zijde in de zoodanig gereedgemaaktenbsp;standplaats gebragt worden. Bij kleinere dieren wordt,nbsp;in plaats van een ijzeren klem, eene stevige ligatuur oninbsp;het schedevlies gelegd. Nieuw, maar in vele gevallennbsp;misschien uitvoerbaar, is zijn voorslag om bij balzaks-breuken van zoodanige dieren, welke voor het aanfokken eene bijzondere waarde hebben, de genezing vannbsp;de breuk zonder castratie te beproeven. Men zounbsp;hiertoe den betrokken bal door den buikring, welkenbsp;reeds genoegzaam verwijd is, of, zoo noodig, bij eennbsp;te grooten bal, met het mes verwijd kan worden, in denbsp;buikholte terug moeten brengen, en vervolgens de binnenste vlakte van het schedevlies in den omtrek vannbsp;den buikring scarificeeren., om daarna de klem op denbsp;beschrevene wijze aan te leggen. Op deze wijze zoudenbsp;men kunstmatig een’ zoogenaamden klophengst vormen.

Jakson (The Veterinarian, 1841, pag. 693) meent, dat om eene duurzame genezing van balzakbreuken tenbsp;verkrijgen, de hengsten met het klemhout gecastreerdnbsp;moeten worden.

-ocr page 413-

63

VEE'ARTSENUKUHOK IN 1841 , 1842 EN 1843.

Vooibeelden van herstelling van balzak-, darm- en waterbreuken, zijn in het Recueil de Méd. Vét.,iSHnbsp;pag. 678 opgegeven.

B. PBOI,.tPSUS; U1T2AKCING.

Acute exophthalmus hij Honden.

Eiéouet meent de extirpatie van den oogappel als de gemakkelijkste en zekerste behandelingswijze te moeten aanbevelen. (Recueil de Méd. Vét,, 1841, pag.nbsp;607).

Eene uitzakking van de baarmoeder met omstulping , bij eene merrie, door eene te vroegtijdige verlossingnbsp;veroorzaakt, werd na behoorlijke terugbrenging met behulp van een verband en onder eene zeer eenvoudigenbsp;nabehandeling zoo Volkomen genezen, dat het dier in hetnbsp;volgende jaar wederom een veulen kon ter wereldnbsp;brengen. (Archiv. Schweitzeris. Thierarzte, 1841, S.nbsp;21). Een hiermede overeenkomend geval wordt doornbsp;Housburgu (The Veterinarian, 1841, pag. 489) opgegeven. Eene uitzakking van de baarmoeder eenernbsp;koe, met gelijktijdige verscheuring van dit deel, doornbsp;de hand van den operateur veroorzaakt, genas na terugbrenging , en geheel aan de natuur overgelalennbsp;zijnde, volkomen. (Recueil de Méd. Vét., 1841, pag.nbsp;672).

Uitzakking van den endeldarm met opzetting van het slijmvlies bij paarden, werd door Lacoste volkomennbsp;genezen, door het uitgezakte slijmvlies eerst te sca-rificeren en vervolgens een groot gedeelte daarvannbsp;met het mes weg te nemen. Inwendig werden ontste-kingwerende en slijmige middelen aangewend. (Recueilnbsp;de Méd. Vét. 1841, pag. 293).

-ocr page 414-

Ci BCaiGT OVER DE UITBREIDING DER

Hottesdorff (Zeitschrift von Vix und Nebrl, 1842, S. 248) heeft hij dergelijke gebreken eene sterke oplossing van aluin in warm water, met toevoeging vannbsp;olie, met een gunstig gevolg aangewend. Ook Wan-GEKMÈE {Journ. Agric. et Vét. de Belg., 1845, pag.nbsp;40S) heeft dit gebrek door wegsnijding van hel reedsnbsp;gangreneus geworden slijmvlies, en onder aanwendingnbsp;van slijmige wassehingen en slobbering als voedsel, hersteld; na het gebruik van vast voeder, openbaardenbsp;ïich echter de uitzakking op nieuw.

ScBEEiDEu (Organ von Bartels, 1845, S. 289) herstelde de uitzakking van den endeldarm bij eennbsp;zwijn, door den darm op vijf plaatsen aan de uitwendigenbsp;huid vast te hechten en het uiigezakte stuk, ter lengtenbsp;van 4 duimen, met de schaar af te snijden. Met eennbsp;aftreksel van hooizaad en kamillen werd den aars eenigenbsp;malen daags nat gehouden.

C. VERREKKINGEN EN ONTWRICHTINGEN.

Eene zeer uitvoerige Verhandeling over het krcupel-loopen der paarden en de oorzaken daarvan, waarin vele bruikbare en nuttige wenken voorkomen, heeftnbsp;IliLUGR (Zeitschrift von Vix und Nbbel, 1842, S.nbsp;48, 257 en 567) gegevep.

Eene verrekking van den derden en vierden halswervel bij een kalf herstelde Lecocq, (Recueil de Me'd, Vét. 1842, pag. 50) door met de knie sterk tegen hetnbsp;middelste en bovenste gedeelte van den hals te drukken en het hoofd eensklaps achterover te trekken.nbsp;Vervolgens werden aan beide zijden van den hals stevige compressen met riemen bevestigd, waardoor hetnbsp;dier spoedig herstelde.

-ocr page 415-

CS

VEK-ARTSENIJKUNDE IN 1S41, 1842 EN 1843,

Ontwrichting van het kruis en loslating van den laat-steii lendenwervel en het staarlbeen, ten gevolge van eene verscheuring van het verbindende kraakbeen ontstaan, heeft Gilmeisteu bij paarden en koeijen, vooralnbsp;in den winter van 1856—1837, meermalen waargenomen ; slechte wegen en een harde grond schenen daartoenbsp;voornamelijk aanleiding te geven. Indien de dierennbsp;spoedig na de beleediging gedood werden, zoo wasnbsp;het ruggemerg niet aangedaan, later echter was ditnbsp;meestal ontstoken. Aan herstelling viel niet te denken.nbsp;(N». 30, pag. 138).

Eene herstelling van de verrekking der lendewervels bij een paard, is door Sherwood opgcieekend. (Thenbsp;Veterinarian, 1842).

verandering in STRCCTUIJR. a). Verkorting. Uitzetting.

Over de verkorting der pezen van de ledematen bij paarden, of over het zoogenaamde steltbeen, en overnbsp;de doorsnijding der buigpezen (tenotomiej, als herstellingsmiddel , heeft Prinz , (N®. 62) eene volledige en opnbsp;eigene proefnemingen steunende Verhandeling gegeven.nbsp;Deze is in twee afdeelingen gesplitst, waarvan de eerstenbsp;de verschillende soorten van steltvoet, het ontstaan, denbsp;behandeling en genezing in het algemeen bevat, terwijlnbsp;in het tweede gedeelte meer bijzonder de doorsnijdingnbsp;der pezen, als bepaald geneesmiddel van dit gebrek ,nbsp;behandeld wordt. De bijgevoegde literatuur, en do afbeeldingen der verschillende .soorten van steltvoet, zoowel vóór .als na de operatie, alsmede de ontleedkundige veranderingen, welke hot geopereerde gedeelte on-tlergaal, geven aan dit belangrijke werkje nog meerdere

\1. Dl. nbsp;nbsp;nbsp;E

-ocr page 416-

66 BKIIIOT OVER DE UITBREIUIN'G DEK

waarde. Eene niet minder belangrijke Verhandeling over dit onderwerp, waarbij nog bovendien de doorsnijding van spieren en pezen van andere ligchaams-streken behandeld wordt, heeft Hkbtwig (Magazin,

1841, nbsp;nbsp;nbsp;S. 303) gegeven.

Meerdere voorbeelden van de behandeling en genezing van den sleltvoet, zoowel met doorsnijding van huid en blootlegging der deelen, als door de zoogenaamde subcutane operatie, welke laatste behandelingswijze door de ondervinding bewezen is de beste tenbsp;zijn, worden door Carlisle, Rausden, Davie (Thenbsp;Veterinarian, 1842), Hkring (Repertorium, 1843,nbsp;S, 12), WiLKE (Magazin von Guiilt und Hertwig,

1842, nbsp;nbsp;nbsp;S. 433) en in het Jaarberigl van de kliniek tenbsp;Alfort (Recueil de Méd. Vétér. 1842) en te Lyonnbsp;(t. a. p. 1843, pag. 129) gegeven.

Eene aneurisma van de art. cerv. poster, adscendens bij een paard, welke ten gevolge van hevig hoestennbsp;gebarsten was, is door onderbinding van de slagadernbsp;boven en onder de uitzetting, door Peters genezen.nbsp;(Magazin von Gdklt und Heutwig, 1841, S. 41).nbsp;Bloedspat. Gallen van het spronggewricht.

Hoewel, gelijk algemeen bekend is, de zoogenaamde bloedspat het gevolg eener verwijding van de venanbsp;saphena is, ter plaatse waar deze over het spronggewricht loopt, heeft men eehter eene uitzetting van denbsp;gewrichlsbeurs, welke zich op dezelfde plaats, maarnbsp;onder de ader openbaart, menigmaal als zoodanig beschouwt. Tegen beide deze gebreken werd vroegernbsp;algemeen de doorsnijding van de ader aangeraden;nbsp;doch later, toen men begreep, dat de huidader in

-ocr page 417-

(gt;7

TEE-AHTSENUKCXBE IN 1841, 1842 EN 1843.

geen verband stond met de uitzetting van de gewrichts-beurs, is deze operatie alleen bij eene werkelijke uitzetting der ader van toepassing gebleven. King (The Veterinarian, 1842, pag. I) deelt evenwel mede,nbsp;dat hij, na bij eene zoodanige uitzetting van de ge-wrichisbeurs de gewone middelen, zooals het vuur,nbsp;scherpe inwrijvingen enz. te vergeefs beproefd te hebben, eindelijk tot de genoemde operatie van de adernbsp;is overgegaan; deze werd boven en onder het spronggewricht zoodanig onderhonden, dat tusschen beide ligaturen eene ruimte van ongeveer een duim overbleef,nbsp;en vervolgens doorgesneden. Ofschoon de uitkomst gunstig was en het gebrek genezen is, betuigt King hetnbsp;verdwijnen van de uitzetting niet te kunnen verklaren.

Volgens de ontleedkundige onderzoekingen aan de school te Alfort (Recueü de Méd. Vétér. 1843, pag.nbsp;628) over de gallen van het spronggewricht, bestaannbsp;deze meestal in eene verwijding, met of zonder verscheuring, van de gevvrichtsbeurs van het scheen- ennbsp;rolbeen, en niet gelijk men meende in eene verwijdingnbsp;van de groote peesschede, die op de gladde oppervlakte van het hielbeeii gelegen is, en de pezen vannbsp;den hoefhuiger orageeft. Deze beurs is meestal nietnbsp;alleen uitgezet, maar inwendig in cellen verdeeld, dienbsp;met elkander in geene vereeniging slaan, en door vezelachtige , kraakbeenige en zelfs beenige, wanden zijnnbsp;gescheiden.

b). oxtaabding; ziekelijkr vouming.

Graauwe staar, waarbij de lens met de achterste oppervlakte der cornea was vastgegroeid, heeft Peteusnbsp;door middel van extractie genezen (Magazin von Gurit

E*

-ocr page 418-

m BEniGT OVER UE UIIBREIDING DER

und IIkbtwis, 1841, S. 39). De vraag of eene verduistering van de kristal-lens , en in het bijzonder van haar beursje, alleen door resorbtie kan herstellen, is doornbsp;Cartwright bevestigend, door Cooper en andere ontkennend beantwoord, (The Veterinarian, 1841, pag. 336,nbsp;379, 447 en 522). Deze stellingen steunen echter meernbsp;op gevoelens en redeneringen dan op onderzoekingen.nbsp;Mok.

Over het gevaarlijke van de onderdrukking van mok-uitslag, heeft Boüiev een geval opgeteekend. Bij een paard , aan eene verouderde mok (eaux des jambes) aannbsp;alle vier de beenen onderhevig, welke met vijgw'rattcnnbsp;en uilvloeijing van stinkenden etter gepaard ging, werden dragten aan het kruis en aan de borst, benevensnbsp;verzachtende baden aan de ziekelijke deelen aangewend.nbsp;Nadat door de dragten eene overvloedige cttcrafschei-ding voortgebragt was, werden de condylomateusenbsp;uilwassen, vooreerst aan het linker achterbeen alleen, 'nbsp;afgesneden en met het gloeijende ijzer gebrand, terwijlnbsp;de overige beenen met pappen van lijnzaad en loodwa-ter behandeld werden. Na verloop van eenige dagennbsp;hield de ettering der dragten eensklaps op, en denbsp;staart, die, omdat hij niet over de dragten zou schuren, naar eene zijde vastgebonden was, zwol op ennbsp;werd de ziijdaats van eene gangreneuse ontsteking,nbsp;welke zich lol aan het kruis uitstrekte; spoedig daarnanbsp;openbaarden zich de verschijnselen van eene algemcenenbsp;infectie en stierf het dier.

Knoestgezwel, Kanker. Kreeftgezwel. Rotsiraal.

Over het voorkomen van deze bij onze huisdieren zeldzame ziekte, heeft Gbrlacb {Magazin von Gublt undnbsp;IIertwis, 1842, S. 14) eene bijdrage gegeven. Na

-ocr page 419-

69

VBE-ABISENIJKÜNDK IN iSil, 1842 EN 1843.

in liet algemeen over de ontwikkeling van scirrhus en zijnen overgang in carcinoma gehandeld te hebben,nbsp;wordt de rotstraal, welke, volgens den Schrijver, tennbsp;aanzien van zijne ontwikkeling en verloop van den scirrhus in andere organen geheel verschilt, meer in hetnbsp;bijzonder beschouwd. Langen tijd voor het uitbrekennbsp;van deze ziekte is de binnen-bal van den hoef eenig-zins gezwollen, en bij drukking pijnlijk; de hoornnbsp;van de dragten groeit spoediger aan, en wijkt meer ennbsp;meer van den natuurlijken zamenbang af. Bij het uil-snijden van de binnenste draglhoeken, worden daaropnbsp;gele en bloederige plaatsen aangetroffen, even als bijnbsp;stecngallen; vroeger of later houdt de hoorngroei, opnbsp;deze plaatsen, op, en in plaats hiervan ontwikkelt zichnbsp;eene gele vezelachtige massa, die eindelijk in eennbsp;fungeus, spoedig bloedend weefsel, overgaat, druifvormig voortgroeit, en een bijtenden, stinkenden, dunnennbsp;etter afscheidt. Met de ettervorming beginnen ook denbsp;verdere verstoringen, welke ten gevolge hebben, datnbsp;de hoef bij de ballen eene vormlooze breedte verkrijgt.nbsp;Nadat de dragthocken verstoord zijn, verbreidt zich denbsp;ontaarding over den straal, welke somtijds eerst in eennbsp;paar maanden, somtijds in 2—4 weken , geheel en alnbsp;aangedaan is. Meestal ontstaat rotstraal het eerst aannbsp;een' der voeten, later aan een' anderen.

Wat de voorzegging van dit gebrek aanbelangt, zoo meent de schrijver, dat het volkomen wegnemen daarvan veelnbsp;minder twijfelachtig bij dieren dan bij menschen is,nbsp;voor zoo ver zich namelijk nog geenc algemeene aandoening geopenbaard heeft, terwijl men nimmer beduchtnbsp;behoeft te zijn, dat eene genezene kanker in eene anderenbsp;ziekte zal overgaan.

-ocr page 420-

70 BEBI6T OVEn UK UITBUKIUING BER

Ëene volkoniene vernietiging van de beslaande ontaarding door het mes en door bijlniiddelen is hel eerste vereischle ter genezing van den kanker; door eene on-volkomene wegbijiing wondt bet gebrek niel alleen nietnbsp;genezen, maar zijne ontwikkeling bevorderd. Van daarnbsp;dat het branden alleen meestal nadeelig is. De bijtmiddelen, waarvan men zich met voordeel, echter altijdnbsp;na een voorafgegaan gebruik van het mes, kan bedienen, zijn voornamelijk het rattenkruid, en bij rotstraalnbsp;het kreosoot. In die gevallen, waar wegens eene on-volkomene wegsnijding nog vele ontaardingen door denbsp;bijtmiddelen vernietigd moeten worden, of wanneer mennbsp;zeer in de diepte moet indringen, b. v. bij rotstraal,nbsp;waar de verstoringen zich reeds tot den hoefbeen-buiger hebben uilgeslrekt, werd met een gunstig gevolgnbsp;het cosmische poeder aangewend, liet gebruik hiervannbsp;is echter minder verkieselijk, omdat daardoor eenenbsp;vaste korst gevormd wordt, welke niet dan voor dennbsp;gsien—dag afvalt, en gedurende dien tijd belet,nbsp;dat men zich over de volkomene verstoring der ontaarding kan overtuigen. Waar niet zoozeer eene vernietiging dan wel eene omstemining aangewezen schijnt tcnbsp;zijn, is volgens Kbaüze het kreosoot, in den aanvangnbsp;drie of vier malen daags aangewend, een zeer geschiktnbsp;middel. Bij eene volkomene extirpatie van het ontaardenbsp;weefsel, moet men de huid zoo veel mogelijk sparen,nbsp;en de wond spoedig , althans zonder langdurige ettering,nbsp;trachten te genezen. Inwendig ontstemmende middelennbsp;waren van weinig nut, bij eene bestaande carcinomateusenbsp;dyscrasie scheen een inwendig gebruik van arsenicumnbsp;met koolzure kali en biltere middelen dienstig te zijn.nbsp;Ten slotte worden eenigc ziektegevallen medegedeeld,

-ocr page 421-

71

vee-ahtsenukundb in 1841, 1842 kn 1843.

waarvan de laatste, zijnde een voorbeeld van kanker der baarmoeder bij eCne merrie, een der meest belangrijke is.

Door Delwart (Journ, Agric. et Vét. de Belgique, 1842, pag. 221) werden de scirrbeuse onderkaaksklie-reo bij een paard geextirpeerd. Deze zwelling dernbsp;klieren, welke in den beginne niet grooter dan cene nootnbsp;was, werd binnen drie weken als een hoender- ei, ennbsp;verkreeg vier weken later, na de aanwending van sublimaat zalf, de grootte van eene flescli, welke de ge-heele ruimte tusschen de kaken tot aan de larynx innam. Na de sluiting van de wond, door het wegnemen der scirrheuse massa, welke 1 pond en 14 lodennbsp;woog, ontstaan , herstelde het dier volkomen.

Een voorbeeld van piepende damp ten gevolge van een verharde zwelling, met scirrhus overeenkomende,nbsp;aan de linkerzijde van de onderkaak, is door Eveardnbsp;opgeteekend (Jemrn. Yét. et Agriv. de Belg,, 1842,nbsp;pag. 308).

De door Rendall beschrevene droogc kanker aan de tong van een tweejarig rund {The Veterinarian, 1841,nbsp;pag. 690), alsmede een door Banister opgegeven geval, over een gezwel aan de basis der tong, (t. a.nbsp;p., 1842, 1) zijn beide te oppervlakkig en onnaauw-keurig, om daaruit met eenige zekerheid over de natuur dier ziekten te besluiten.

Een knoestgezwel aan de roede van een’ stier werd door Bailey (t. a. p., 1843, pag. 441) weggesneden, ennbsp;de bloeding met het gloeijende ijzer gestild; bet diernbsp;genas daarop spoedig en bleef tot de voortteling geschikt.

Fungus hamalodes bij een paard, heeft Harrisson

-ocr page 422-

BEBlfiT OVER DE UITBREtlIINfi BKR

op twee plaatsen waargenomen (The Veterinarian, 1841, pag. 24). Beide gezwellen, waarvan het eertnbsp;aan den schouder, het andere in'de nabijheid van denbsp;voorhuid gelegen was, waren hard, bewegelijk en hijnbsp;drukking niet pijnlijk. Bij het doorsnijden vertoonden zijnbsp;een vast weefsel met roode en witte strepen, eeniger-mate op den levensboom in de kleine hersenen gelijkende.

Ook door Anderson wordt over Fttngtts haenvatodes melding gemaakt (The Vetirinarian, 1842, pag. 1).nbsp;Bij eene koe, die hoofdzakelijk wegens een eigenaardignbsp;bloedpissen geslagt moest worden, werden in de blaasnbsp;vijf peervormige, kort gestoelde en zeer vaairijke, gezwellen gevonden, welke op het slijmvlies vastzaten ennbsp;bij drukking bloed uitzweetten. Inwendig bestondennbsp;zij uit kleine cellen, die gedeeltelijk met dun bloed,nbsp;gedeeltelijk met eene mergachtige zelfstandigheid, gevuldnbsp;waren.

Lehrhart (Magazin von Gdkit und Hertwig, 1843, S. 472) heeft dit gebrek mede bij eene koe waargenomen. Aan de basis van den staart, onmiddellijk boven den aars, ontstond eene, in den aanvang weinignbsp;pijnlijke, doch zeer gespanne zwelling, welke roodernbsp;dan de omtrek was, doch niet pulseerde. Men wasnbsp;in twijfel of zulks voor een abces of voor een aneu-risma gehouden moest worden. Bij het insleken spootnbsp;rood bloed daar uit, welke bloeding evenwel dooreennbsp;verband gestild werd. Wegens de voortdurende aanwas van het gezwel, waaruit later van zelve bloed droppelde , werd de ontlasting van mest bezwa.arlijk, en denbsp;algemeene toestand van het dier leed daar onder zoodanig, dat het geslagt moest worden. Gürit omler-

-ocr page 423-

VEE-AnTSI!NUKUNDK IN 1841 , 1842 EN 1843. 73

zocht vervolgens dit gezwel, hetwelk 30 ponden woog en fungus haematodes bleek te zijn. Eenige plaatsennbsp;waren volkomen georganiseerd, sommige bestonden uitnbsp;microscopische cellen, andere uit geronnen aderlijknbsp;bloed, nog andere uit beenstukken.

Osteosteatoma en Osteosarcoma aan den kop bij runderen zijn door Gilmeister, Nquot;. 50, S. iTG, endoor Dick {The Veterinarian^ 4841, pag. 15) vermeld.nbsp;Omdat eene mechanische invloed dikwijls de oorzaaknbsp;van deze niet zeldzaam voorkomende gebreken is, kunnen zij veelal door wegneming van al het ziekelijknbsp;ontaarde deel hersteld worden.

Van een Spekgezwel hij een rund, hetwelk om de gezigtszeuuw gelegen was, en waardoor de oogbol naarnbsp;builen werd gedrongen, maakt Kahpuann {Magazin vonnbsp;Gcult und Hebtwig, 1842, S. 82) melding. Dergelijke gezwellen werden ook op andere plaatsen waargenomen. Bij de runderen zijn zoodanige ontaardingennbsp;niet zeldzaam.

Melanose, zwarte knobbels.

Eene korte aanteekening hierover, volgens opmerkingen van Gullen en Girswell, heeft Habrisson {The Veterinarian, 1841, pag. 122) gegeven. Poett (t. a. p.,nbsp;1842, pag. 6) meent, dat er weinig oude schimmelsnbsp;zijn, waarbij dergelijke ontaardingen niet gevonden worden. Zij kunnen op alle plaatsen van hetligchaam voorkomen , het meest echter ontstaan ze aan den staartwortel,nbsp;den aars, de schede of den koker, alsmede aan den halsnbsp;en voor aan de borst. Inwendig heeft men ze drui-ventros-vormig aan het hartezakje waargenomen, somtijds wordt de lever geheel en al in eene zoodanigenbsp;massa veranderd. Meermalen ook worden zij in de milt.

-ocr page 424-

BEBIGI OVER DE lH3:iElDli\C DEK

de longen en iiet darmscheil aangetroffen. Ofschoon melanosc in den regel alleen bij schimmels voorkomt,nbsp;heeft Dick haar eenmaal bij een bruin paard ¦waargenomen. Een voorbeeld van melanose van de regternbsp;leverkwab, welke geheel en al in eene zoodanige ontaarding was veranderd, wordt ten slotte medegedeeld.nbsp;Bij inwendige melanose meent Püktt , dat het jodiumnbsp;zou kunnen beproefd worden. De uitwendig gelegenenbsp;zwarte knobbels moeten uitgepeld of met bijtmiddelen ,nbsp;voornamelijk met sublimaat of met nitras argenii, behandeld worden.

Beursgezwellen,

Somtijds komen aan de knieën en spronggewrichten der koeijen gezwellen voor, welke niet zelden eene aanmerkelijke grootte verkrijgen, en omdat zij niet metnbsp;de gewrichtsbeurs of de peesschede zamenhangen, gemakkelijk geopend en weggenomen kunnen worden. Zijnbsp;bevatten eene gedachtige lympha of gestold eiwit,nbsp;zelden eigenlijke etter. Door extirpatie en wegsnijding,nbsp;of door eene dragt door dezelve te trekken, worden zijnbsp;meestal genezen. (Cartwright in The Veterinarian,nbsp;1841).

Een beursgezwel op de grondvlakte der tong bij een paard, hetwelk gesteeld zijnde, meermalen tusschen denbsp;stemspleet geraakte, en daardoor verstikkings-toevallennbsp;veroorzaakte, werd door Dick met een klein half-inaauvormig mes, waaraan zich een 18 duimen langenbsp;steel bevond, weggesncdcii, en hel dier daardoor genezen. (t. a. p. , 1843, pag. 68).

Beuisgezwellen, tusschen de luchtpijp en den hals gelegen , zijn door Curt meermalen bij runderen waargenomen. {Magazin von Gublt und Hertwig, 1842, S.

-ocr page 425-

VEE-AUTSENIJKCNDE IN 1841, 18V2 EN 1843. 75

362). Wegens hunne ligging achter het strottenhoofd, en volgende uitzetting, beletten zij meer of minder denbsp;ademhaling en brengen zelfs, aan zich zelven overgcla-ten, verstikking te weeg. Om zulks te herstellen, wasnbsp;hij genoodzaakt het gezwel uit te pellen. Te dien eindenbsp;werd van de kaakronding af eene halfmaanvormige huid-snede gemaakt, vervolgens met een stomp haakje denbsp;halsaderen en slagaderen naar boven getild en het celweefsel tot op het strottenhoofd, hetwelk zich kegelvormig voordoet, afgeprepareerd; meestal kan mennbsp;daarna de beurs, door een steek daarin, ontlasten,nbsp;cn vervolgens met de vingeren rondom losinaken ennbsp;wegnemen. Dit laatste moet zoo naauwkeurig mogelijknbsp;geschieden, daar de beurswanden wederom spoedig aan-groeijen of een pijpzweer overblijl'l; daarna wordennbsp;prikkelende middelen ingespoten. Somtijds was ook,nbsp;om do beurs geheel weg te nemen, een operatie aannbsp;beide zijden van dèn hals noodzakelijk; het door anderenbsp;aanbevolen doortrekken van eene dragt bleek onvoldoende te zijn. Bij eene beginnende aandoening werden scherpe inwrijvingen met voordeel aangewend.nbsp;Liggers.

Het afbinden van reeds lang beslaan hebbende liggers, door ScunADEK sints jaren verrigt, is op nieuw door hem met goed gevolg aangewend. Aan de basisnbsp;van het gezwel, hetwelk de grootte van een struisvogelei had, werd door middel van goed geglooid koperdraad eene stevige ligatuur gelegd, welke vervolgensnbsp;vaster aangetrokken en later door een ander van gewastnbsp;draad vervangen werd. Rondom de ligatuur openbaardenbsp;zich eene pijnlijke zwelling, die echter zonder eonigcnbsp;behandeling verdween. Na 15 dagen werd de steel


-ocr page 426-

BBRIGT OVER DE UITBREIDING DER

van den ligger weggesneden en daarna gebrand, later werd hel brandijzer nog tweemalen aangewend. Een.nbsp;zeer klein likteeken bleef eindelijk over. Deze behandelingswijze verdient daarom de voorkeur , omdat ddnbsp;gewone operatie, in de uitpelling bestaande, eenenbsp;langdurig gapende wond en daarna dikwijls ruimte vannbsp;huid te weeg brengt.

Een beursgezwel met baar, en een ander met eene kalkachtige massa gevuld, beide bij paarden aangelrof-fen, waar zij meermalen voorkomen, zijn door Gilueis-XEB, door eenvoudige uitsnijding weggenomen. (N®.nbsp;30, S. 167 en 169).

Polijpen van den regten darm zijn door denzelfden met goed gevolg afgebondeu. In een door hem behandeldnbsp;geval geschiedde de afbinding met 28 bandjes, welke,nbsp;door 14 kunstmatige openingen, door de basis van dennbsp;polyp getrokken waren.

Uit éene fistel aan de basis van de oorspier, werd door Meer {Magazin von Gublt und Hertwig, 1842,nbsp;S. 471) bij een vierjarig paard , eene daaruit voorl-groeijende kies geextirpeerd; eene alveola is niet gevonden.nbsp;Later ontbrak geen der kiezen.

BEGIEUNDIGI! OPEIUTIEN.

62 Fergusson. Bloodlalting as a remedy for tiie diseases incidented to the horse and other animals,nbsp;London, 1842.

Aderlating.

Over hot misbruik van bet aderlaten in dc Vee-art-

-ocr page 427-

77

VEE-ARTSEN’I/KDNDl!, I,V 1841, 1842 EN 1843.

senijkunde heeft Grope {Organ von Bartbis, iSiö, S. 147) eenige opmerkingen gegeven, welke hoofdzakelijk op meeningen, maar niet op ondervinding gegrond zijn.

Fergüsson heeft, in het onder N“. (52 aangchaalde werkje, het aderlaten in het bijzonder behandeld, dochnbsp;daarin slechts algcmeene en bekende beschouwingennbsp;medegedeeld.

Over het indringen van lucht in de halsader bij aderlatingen, en de gevaarlijke gevolgen, die daaruit kunnen ontstaan, heeft Bodleï de jonge, in de Acad. denbsp;Méd. een geval medegedeeld. Bij een 14—15 jarennbsp;oud paard, openbaarden zich verschijnselen van congestie of van ontsteking in het darmkanaal, waartegennbsp;eene aderlating werd aangewend; twee minuten na denbsp;operatie, was het bloed, hetwelk in geringe malenbsp;uit de ader vloeide, schuimig en bevatte luchtblazen,nbsp;het dier wankelde, ademde moeijelijk met wijd opengesperde neusgaten, de slijmvliezen waren bleek, denbsp;tong hing uil den mond, de oogen stonden strak ennbsp;de pols was onvoelbaar. Boülkï, den gevaarlijken toestand inziende, liet zoo veel bloed mogelijk uit denbsp;ader vloeijcn, ten einde daardoor mede de bevattenbsp;lucht te ontlasten; zulks geschiedde echter onvolkomen.nbsp;Het dier viel eensklaps neder, lag als ware het dood,nbsp;kwam wederom hij, doch stierf na verloop van zevennbsp;uren, gelijk bij de opening bleek, aan eene inge-wands-beroerte. Hoewel eene oorzaak, waardoor denbsp;lucht in de ader gedrongen was, niet bepaald kon nagegaan worden, daar de operatie met zorg ten uiivoernbsp;gebragt was, meent B., dal de ledigheid der vaten, daarnbsp;al het bloed in de buiksingewanden opgelioopt was.


-ocr page 428-

78 BEHIGT OVER DE tlTBRKIDIXG DER

daarvan de vermoedelijke rede geweest is. In deze zienswijze deelde ook Amdssat; meerdere medeledennbsp;van de Academie vonden echter in dit geval niets belangrijks , en twijfelden zelfs aan het indringen van luchtnbsp;in de ader. Dit laatste schijnt evenwel ten onregte,nbsp;daar de verschijnselen genoegzaam den invloed, welkenbsp;gewerkt had, aantoonden, hoezeer het juiste tijdstip, datnbsp;de lucht naar binnen gedrongen is, niet waargenomennbsp;w'erd. (Reeueü de Méd. Vét. 1841, pag. S).

In de kliniek van de school te Lyon is mede een dergelijk geval waargenomen. Nadat, bij het wegzeltennbsp;van het vat met bloed, lucht in de halsader iiigedron-gen was, begon het dier te waggelen, en viel, terwijlnbsp;het aan de andere halsader gelaten werd, waaruit eennbsp;helder rood bloed vloeide, op den grond neder; denbsp;ademhaling was daarbij zeer moeijelijk. Na cenige in-wiijvingen met terpentijnolie aan de gewrichten, stondnbsp;het, na vijf minuten op, en was na eenige uren geheelnbsp;hersteld.

Branden met het gloeijendc ijzer.

Percivall is van gevoelen, en ieder zal gereedeüjk daarin deelen, dat scherpe inwrijvingen en zalven hetnbsp;gebruik van hel brandijzer niet ovei lollig kunnen maken.nbsp;De gewoonte, om dadelijk na hel branden de deelen metnbsp;vet te bestrijken en het dier vervolgens eenigen lijdnbsp;naar de weide te zenden, keurt hij grootelijks af. Hetnbsp;plagen der vliegen en het jeuken, door het afvloeijendenbsp;en opdroogende sernm veroorzaakt, geven aanleidingnbsp;dat het dier zich wrijft en bijt, zoodat groote en blijvende likteekenen overblijven. Niet minder nadeelig isnbsp;de handelwijze van anderen, om terstond na-de operatie scherpe inwrijvingen op de gebrande plaats aan te

-ocr page 429-

VEE-ABTSENIIRUNDE IN 1841 , 184'2 EN 1843. 18

wenden; de gevolgen 7,ijn nog erger dan bij do voorgaande behandeling. Volgens zijne ondervinding moet men ongeveer eene week na de operatie of vroeger, indien denbsp;uitvloeijing reeds vroeser geëindigd is, en zich hardenbsp;korsten beginnen te vormen, het aangedane deel, gedurende l‘/s *ot 2 uren, met warm water wasschen ofnbsp;baden. De korsten worden daarbij zorgvuldig weg genomen , en de deelen, voor dat zij geheel opdroogen,nbsp;zoowel, om ze smijdig te maken, als om het afvallennbsp;der korsten te bevorderen, met zuiver vet ingewreven.nbsp;Indien zich eene woekerendequot; granulatie openbaart,nbsp;moet deze met eene oplossing van zwavelvuur zink ofnbsp;koper behandeld worden. Zijn de gebrande plaatsen geheeld , dan meent PimcivALt, dat bet beter is de dieren nog 2—3 weken op stal te houden dan in de weidenbsp;te laten loopen; het springen en loopen beletten denbsp;volkomene genezing en verminderen de goede nawerkingnbsp;van het vuur (TJie Veterinarian, 1841, pag. 1).

Door Mercier (Recueil de Méd. Vét. 1843, pag. 260) is de reeds vroeger bekende wijze van branden,nbsp;waarbij het gloeijende ijzer op eenigen afstand van denbsp;huid gehouden wordt, en als revulsorisch middel, voornamelijk bij verouderde longziekten of bij eene nietnbsp;pijnlijke zuchtige zwelling , in aanwending kwam, als eenenbsp;algemeehe behandelingswijze aangeprezen. Hij noemtnbsp;zulks objective cauterisatie , in tegenoverstelling van die ,nbsp;waarbij het gloeijende ijzer in aanraking met de huidnbsp;gebragt wordt, en welke hij onmiddellijke cauterisatienbsp;noemt. Deze wijze verdient daarom de voorkeur, omdat door de nabijheid van het gloeijende ijzer bij hetnbsp;deel, hetwelk gebrand moet worden, hieraan allengkensnbsp;een graad van hitte medegedeeld wordt, zonder da

-ocr page 430-

80 BEniGT OVER RE CITBREIDING DER

punten en strepen voorigebragt worden, die blijvende likteekenen achterlaten, gelijk zulks bij de gewone aanwending van het gloeijende ijzer het geval is.

Het ijzer, waarvan men zich, bij deze wijze van branding bedient, kan van onderscheiden vorm zijn, ennbsp;moet om beter de warmte uit te stralen aan de onderste vlakte niet gepolijst zijn. Met lioulskoolenvuurnbsp;verhit, moet het eerst bruinrood, later kersrood, dochnbsp;nimmer witgloeijend aangewend worden. De haren moeten van de plaats, die men branden wil, zorgvuldig worden afgeschoren , daar deze, indien zij verkolen, hetnbsp;indringen der warmtestralen beletten. Voor de oper.a-tie moet de huidoppervlakte, waarop gebrand zal worden , zorgvuldig met de hand betast worden, om zichnbsp;van de dikheid, weekheid en het aanhangen aan denbsp;onderliggende deelcn genoegzaam te overtuigen. Hetnbsp;gloeijende ijzer wordt vervolgens in de nabijheid vannbsp;de huid gehouden, doch zoodanig, dat de stoppels vannbsp;de afgeschoren haren niet verkolen. Verspreiden dezenbsp;een’ te sterken reuk, zoo is het ijzer te heet of te digtnbsp;bij de huid. Vervolgens wordt het ijzer dan eensnbsp;spoediger, dan ebns langzamer over de huidvlakte bewogen , tot dat deze de genoegzame hoeveelheid warmtestof heeft opgenomen. Zulks herkent men daaraan,nbsp;dat de opperhuid gemakkelijk met den nagel kan afge-krabt worden, of dat zich blaasjes, ter grootte vannbsp;een* spcldcknop , daarop vertoonen, dat het geheelenbsp;huidgedeelte bij het aanvoelen vochtig is, en daaruitnbsp;kleine droppels uitzweeten, en eindelijk, dal, wanneernbsp;de huid tusschen de vingeren genomen wordt, zij cenenbsp;meerdere dikte en vastheid heeft, en met de onderliggende deelen sterker zamenhangt.

-ocr page 431-

81

VKE-ARTSKSIJKÜN’ÜE IJÏ 1841 , 1842 EN 1843.

Gewoonlijk duurt het ultzweeten van vocht een half tot een uur; op den tweeden of derden dag openbaartnbsp;zich ontsteking, en later wordt de huid met korstennbsp;bedekt, welke door afgestooten epidermis en verdroogdnbsp;scrum ontstaan. Het geheele verloop der opgewektenbsp;ontsteking is, even ais bij het branden met strepen ennbsp;punten , in 5—4 weken voorbij. Ook is de nabehandeling dezelfde: in de eerste dagen dieet on eene matige beweging in den stap, en bij loslating der korstennbsp;insmeringen met vet. De haren gaan op zoodanigenbsp;gebrande plaatsen verloren, maar groeijen wederomnbsp;spoedig aan.

Het ligten van de cataract.

Hoewel deze kunstbewerking in den laatstcn lijd meer dan vroeger ondernomen is, behoort zij evenwel totnbsp;de zoodanige, die slechts zeldzaam en meestal bij wijzenbsp;van proefneming in de Vee-artsenijkundige praktijk voorkomen. Ook zijn hare uitkomsten in de meeste gevallennbsp;ongunstig, hetgeen zoowel aan de organisatie van hetnbsp;oog moet toegeschreven worden, als daaraan, dat ditnbsp;gebrek gewoonlijk een gevolg van de perlodische oogontsteking is, waardoor ook meestal andere weefselsnbsp;van het oog ziekelijk zijn aangedaan. In het volgende,nbsp;door Peters medegedeelde, geval (Magazin von Gorltnbsp;und IIertwig, 1841, S. 39), gelukte de operatie, dochnbsp;het zien vermogen werd niet hersteld. Nadat het diernbsp;op den grond geworpen was, werd de oogappel doornbsp;twee in den oogkuil ingedrukte vingeren vast gezet, opnbsp;de wijze, zooals die door Haubner, in het derde deel vannbsp;genoemd Magazin, is opgegeven, en gelijk ook de operatie door Hayne in Weenen verrigt wordt; de oogledennbsp;werden met koperen houders zoo veel mogelijk naar

VI Dl. nbsp;nbsp;nbsp;F

ii


-ocr page 432-

82 BEKIGT OVEII DE UITBREIDING DER

boven getrokken en vasigehouden, en met het lancet aan den bovensten rand van de cornea eene insnede gemaakt. De voorste vlakte van de lens, aan de achterstenbsp;vlakte van hel hoornvlies vastgegroeid zijnde, moestnbsp;deze eerst met de naald van Beer losgemaakt worden,nbsp;waarna de extractie, niet dan met veel moeite, eindelijk gelukte. De nabehandeling bestond in aderlatingen , koude omslagen, afleidende inwrijvingen en dergelijke. liet oog verkreeg zijn vorig aanzien en hetnbsp;iioornvlies (hetwelk langen tijd troebel gebleven schijntnbsp;te zijn) werd na verloop van ccnigen tijd aanmerkelijknbsp;helderder.

In het Journ. Veter, et Agric. de Belg. 1842, pag. 3S8 wordt eene proefneming van deze operatie vermeld,nbsp;door middel van nederdrukking der lens, welke aan gezonde oogen van een, aan den kwaden droes onderhevig,nbsp;paard werd ondernomen; deze gelukte volkomen aan hetnbsp;regter oog, zoodat het paard naderhand kon zien; aannbsp;het linker oog daarentegen was, wegens de langdurigenbsp;en niet goed verrigte operatie, het gevolg zeer ongunstig.

Dezelfde operatie, door nederdrukking van de lens namelijk, is ook door Brogniez beproefd. Hij bediendenbsp;zich tot dat einde van de, in zijn heelkundig werk nader beschrevene, behandelingswijze, en drukte de lensnbsp;tot diep in de voorste oogkamer neder. Het oog zwolnbsp;daarna op en werd een weinig ontstoken; zulks werd echter na eene behandeling met Ung. populei hersteld. Opnbsp;den C'’™ dag was de lens naar de hoogte gerezen, dochnbsp;verkleind en van eene geel-groene kleur; op den 21**“nbsp;dag was zij nog aanmerkelijk kleiner geworden, ennbsp;vormde eene vlokkige massa. Over het verder gevolgnbsp;wordt niets gezegil, pok niet ol het paard later heeft

-ocr page 433-

VKK-AllTSKMJKUNDli U 1S(41 , lSi2 BN 1843. 83

kunnen zien. De geopereerde staar was een zoogenaamde melk-slaar; aan het andere oog was liet paard, wegen.snbsp;amaurosis, blind. (Journ. Vet. ei Agrie. de Belgiq,,nbsp;'1843, pag. 33).

Ofschoon de depressie van de lens bij de huisdieren veel gemakkelijker kan ten uiivoer gebragt worden dannbsp;de extractie, is evenwel de kans van herstel bij beidenbsp;wijzen van opereren niet gelijk. Bij de eerste behandelingswijze blijlt een vreemd ligchaam tusschen teederonbsp;deden geplaatst, hetwelk somtijds aan de rcsorptie wederstand biedt, of door naar boven te stijgen de operatienbsp;vruchteloos maakt. Hierom ook geeft BROONrez aan denbsp;extractie de voorkeur, behalve in dat geval, als de leusnbsp;zich nog in de achterste kamer bevindt, als wanneer dienbsp;liewerking nimmer is aan te raden. Volgens zijne laatstenbsp;proefnemingen zou de extractie meestal gelukken, wanneer het oog geheel vrij blijlt, en als het ware doornbsp;de operatie verrast wordt, en het hoornvlies zoo snelnbsp;mogelijk wordt doorgesneden; het oog trekt zich dannbsp;onmiddellijk in de holte terug en begunstigt daardoornbsp;het uitvloeijen van het waleraclitige vocht, hetwelk denbsp;lens met zich niedesleept. Het dier zou langzamerhandnbsp;tol' de operatie voorbereid, en aan de aanraking vannbsp;hel instrument, zonder de oogen digi te knijpen, gewentinbsp;kunnen worden, bij voorbeeld door een’ sleutelringnbsp;meermalen daags al nader en nader Wj het oog tenbsp;brengen (!). In het hier medegedeelde geval geluktenbsp;aan het regter oog de extractie van de lens, welke innbsp;de voorste kamer was doorgedrongen, doch misluktenbsp;volkomen aan het linker oog. Hoewel de verdere uitslag onbekend bleef, daar het dier spoedig na de operatie werd afgemaakt, twijfelt B. niet, dat, indien de

F *

-ocr page 434-

84 BERIGT OVER DE UITBREIDIXG DER

insnede in de cornea zuiver is, deze zich zeer spoedig zal sluiten, (a. p., 1845, pag. 67).

Uitpelling van de oorklier.

Om eene speeksel-fisiel van den ductus stenonianus, welke, langs den geheelen loop van liet kanaal, caries innbsp;de kaak had te weeg gebragt, te herstellen, meendenbsp;VAM Haelst het uitpeilen van de oorklier te moetennbsp;beproeven.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hel gehcele orgaan werd weggenomen;

binnen 53 dagen was het dier volkomen hersteld. De beweging van de kaken was even vrij als vroeger.nbsp;(Journ. Vet. et Agric. de Belgiq., 1842, pag. 19).nbsp;Penssnede (Gastrotomie),

Deze kunstbewerking, welke bij het rund meest altijd met een gunstig gevolg ten uitvoer gebragt wordt, heeft Epplk bij eene koe moeten verrigten, die eene, bijnbsp;de opgeblazenheid in gebruik zijnde , slokdarm-buis hadnbsp;doorgeslikt. Nadat eene hoeveelheid half verteerd voedsel uitnbsp;de maag was weggenomen, kon daarna de buis door de zesnbsp;duimen lange wond gehaald worden. Deze laatste werd vervolgens gehecht, en was na 6 weken geheel gesloten.

Horsburo {The Veterinarian, 1842, Liv. 4) heeft bij deze kunstbewerking de volgende, naar zijn gevoelen belangrijke, verandering gemaakt. Nadat de buikwand door eene huidsnede van ongeveer 5 duimen, ennbsp;vervolgens de maag geopend was, werden, voor datnbsp;het voeder uit de maag werd weggenomen, de randennbsp;van den maagwand door één duim van elkander verwijderde naden met den buikwand en de huid vercenigd;nbsp;na bet einde der operatie werden de ounoodigc draden weggenomen en de wond vervolgens gereinigd ennbsp;gehecht. In het geval, waarvan hij bij deze gelegenheidnbsp;melding maakt, werd uit de eerste, tweede en

-ocr page 435-

VEE-AUTSENIJKDNDE IN 1841 , 1842 EN 1843. 88

derde, maag eene hoeveelheid van ongeveer vier emmers beetwortelen gehaald; het dier genas echlcr, kreegnbsp;vervolgens kalveren, en werd eerst drie jaren daarnanbsp;vet gemest. Overigens meent H., dat het van belangnbsp;is de wond niet te spoedig te sluiten, maar, omdatnbsp;bij de ademhaling voedsel uit de wond gedreven wordt,nbsp;en langs de zijden afvloeii, een gedeelte daarvan opennbsp;te laten. Men kan zulks verkrijgen door de wondranden van tijd tot tijd met het gloeijende ijzer aan tenbsp;raken.

Darmsteek (EnterotomieJ.

Hierover heeft Bhogniez meerdere proefnemingen medegedeeld, die vooral ten aanzien van de galvanische werking, welke door zijne, bij deze operatie gebezigde,nbsp;irocait wordt opgewekt, belangrijk zijn. Reeds vroegernbsp;maakte hij van deze kunstbewerking gebruik bij gevaarlijke verschijnselen, doch heeft ze nu ook aangewendnbsp;om geneesmiddelen in den dikken darm in te spuiten,nbsp;en eene oogenblikkelijke ontlasting op te wekken. Denbsp;trocart, die uit eene buis van de dikte eener schrijfpennbsp;bestaat, laat hij \—2 uren lang in het doorgeboordenbsp;gedeelte vertoeven, waarop reeds aan het einde vannbsp;dien dag, of van den volgenden het zieke dier eet ennbsp;drinkt als vroeger. De darm-excrementen kwamen nimmer in de buikholte; reeds spoedig vormde zich tus-schen den dikken darm en den buikwand een schijnvlies,nbsp;hetwelk roet dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dag vast, en op het einde

van de maand georganiseerd was. Slechts eenmaal had zich eene doodelijke verbloeding geopenbaard, omdatnbsp;de trocart, te lang zijnde, den tegcnovergestelden darmwandnbsp;doorboord had. B. heeft verder waargenomen, dat eene,nbsp;uit gelijk metaal of uit hout vervaardigde, buis niet de

-ocr page 436-

86 BRBifil OVER »E IITBREIDING HER

zeilde uitwerking hatl als de zijne, welke uit aelit stukjes staal en koper, die bij afwisseling aan elkander verbonden zijn, bestaat; hij meent derhalve, dat zulks aan cene galvanische werking moet toegeschreven worden, gelijk ook door den multiplicator van Mellon! de uitsiroomcndenbsp;electricitcil aangeloond is. Het instrument bragt ongeveer de volgende verschijnsèlen te weeg, die bij eennbsp;kwaad-drocsig paard zijn waargenomen, waarin de buisnbsp;2^/^ uur aanwezig bleef. Omstreeks 10 minuten na hot begin der operatie, openbaarde zich eene versnelde worm-wijze beweging van het darmkanaal, spoedig daarop versnelling der ademhaling en van den pols, en eene algemeenenbsp;siddering, welke voornamelijk echter aan de spieren vannbsp;den schouder en van de schoft werd waarganomen; twintig malen werd eene dunne stoQe uit den darm ontlast.nbsp;Hen volgenden dag waren alle verschijnselen verdwenen, ennbsp;was het dier volltomen hersteld. Bij de opening (eene maandnbsp;daarna) was de boog van den blinden darm met de regternbsp;nier, met een gedeelte van den karteldarm, met een kleinnbsp;gedeelte van de regter lever-kwabbe, en met de binnenvlakte van den buikwand door middel van een georganiseerdnbsp;schijnvlies, waarop een menigte kleine vaten waargenomennbsp;werden, vastgegroeid. Bij twee andere dieren vertoonden zich gelijke verschijnselen, doch heviger. In éénnbsp;geval was een etterzak ontstaan, welke echter geenenbsp;nadcelige gevolgen gehad heeft. Indien een werktuignbsp;van hout met eene stalen punt voorzien, werd aangewend, zoo werden al die verschijnselen, welke eenenbsp;buitengewone opwekking aantoonden, zooals het wrijvennbsp;met den staart, het sidderen, de golving van het werktuig , ten gevolge der beweging van hel darmkanaal,nbsp;en de vermeerderde dannonllasling niet waargenomen.

-ocr page 437-

87

VEE-ABTSBNIJKCNDE tN 1841 , 1842 EM 1843.

Nog Lragt B, door den trocart 2 oneen Aloëtinetuur in den dikken darm, en verwekte daardoor gedurendenbsp;de twee uren, dat het werktuig in den darm verbleef,nbsp;zeer spoedig eene dunne ontlasting. Den volgenden dagnbsp;was het paard als of er niets voorgevallen ware. Doornbsp;eene once tinctuur, welke in den kartel-, in plaats vannbsp;in den hlinddarm gebragt was, openbaarden zich kolijk-toevallen. Bij twee gevallen van tympanitis, had denbsp;aanwending van den trocart geene gevolgen. Ook bleeknbsp;bij de opening, dat in het eene de maag en de dik-kedarm, door ophooping van voedersiolfen, en in hetnbsp;andere het middelrif verscheurd waren. Uit de verschillende proefnemingen trekt B. het volgende besluit :nbsp;1) dal de operatie eenvoudig is; 2) dat zij in den regel als onschadelijk kan aangemerkt worden; 3) dat denbsp;wond in den blinden darm spoedig geneest; 4) dat zij,nbsp;door de galvanische kracht en het vóórtbrengen vannbsp;eene spoedige en rijkelijke darmontlasting, bij tympanitisnbsp;der eenhoevige dieren eene gunstige werking heeft;nbsp;5) dal men daardoor gemakkelijk geneesmiddelen kannbsp;inbrengen; en 6) dat daar, waar eene groote prikkelingnbsp;en opwekking bestaat, een instrument gebruikt moetnbsp;worden, waardoor geene electrischc verschijnselen opgewekt worden. {Joum. Vet. et Agric. de Belgiq.,nbsp;4843, pag. 420, 3S7, 474). Wat dit laatste puntnbsp;aanbetreft, zoo meent B. mede waargenomen te hebben,nbsp;dat door zijn enterotoom, bij de maagsteek eener koenbsp;aangewend, het dier veel zieker geworden is dan eennbsp;ander, waarbij eenvoudig de buiksnede was gemaakt,nbsp;(a. p., pag. 288).

Ook aan de Vee-artsenljschool te Lyon {Uecueil de Hléd, Vét., 4845, pag. 753), heeft men waargenomen.

-ocr page 438-

88 BERIGT OVKIl BB BITBREIDINT. DER

dal die kunstbewerking niet gevaarlijk is, en dal de ongunstige toevallen geheel van den toestand van het ziekenbsp;dier, en van hei te lang verblijf van den irocari in dennbsp;darm afhangen.

Uit vijfentwintig, bij kwaaddroesige paarden, gemaakte, proefnemingen bleek het, dat zelfs bij aanwending van eennbsp;zeer groolen trocarl nimmer ontsteking van het buik vliesnbsp;of van den darm ontstaan is. Na verloop van weinigenbsp;dagen, vond men bij de gedoode dieren geen spoor meernbsp;van de plaats gehad hebbende belecdiging, uitgenomennbsp;cene zeer geringe bloeduitstorting ter plaatse, waar denbsp;steek in den kartel- of blinddarm had plaats gehad.

Ook aan de Vee-artsenijschool te Stuttgart, (Herinc’s Repen., 1845, S. 10), heeft men bij vier paarden denbsp;buikstcek, volgens de wijze door Haïnk opgegeven, beproefd, doch zonder iels meer dan eene zeer voorbijgaande verligting te bewerken; bij een dier gevallennbsp;brandde de daaruit stroomende lucht met eene blaauwenbsp;vlam. In alle vier de gevallen was bij de opening hetnbsp;buikvlies meer óf minder ontstoken, en eene hoeveelheidnbsp;bloedwater in de buikholte uitgestort.

Tegenmtuurlijke aars.

Bij een varken van drie weken oud, hetwelk tot dien tijd toe goed gevreten had, ontstonden wegens afwezigheidnbsp;van een natuurlijken aars hevige pijnen; men beproefdenbsp;eene insnede door de huid vanj onder den staart af totnbsp;aan de ballen, doch zonder hel darmkanaal te kunnennbsp;treffen. MEiiCEn, daarbij geroepen, liet het dier aannbsp;de achterbeenen ophangen en sneed de sluitspier ennbsp;de terugtrekkende spier van den aars ter zijde door.nbsp;Na eene, U/j duim diepe, insnede stuitte hij op losnbsp;celweefsel, waarin zich, bij hel schreeuwen van het

-ocr page 439-

89

¦VEE-ARTSENlJttUNDE IN 1841, 1842 EN 1843.

dier, een fluctueerend gezwel vertoonde, uit lietwelk, na doorgesneden te zijn, eene groote lioeveelheid uieststoffenbsp;ontlast werd. Afvoerende middelen, week zemelvoeder,nbsp;wieken met vet besmeerd, en later bougies in de wondnbsp;gebragt, herstelden het dier; uit het nieuw gevormdenbsp;kanaal werd de mest behoorlijk ontlast, terwijl de spierennbsp;van den aars daarbij ook eenige werking uitoefenden.nbsp;{The Veterinarian, 1843, pag. 47).

Blaas- steensnede.

Field en Pebcivall hebben met een gunsligen uitslag de steensnede bij een zeer ouden ruin ondernomen. Nadat eene sonde door de pisbuis tot aan het perineum was doorgestoken, werd te dezer plaatse eenenbsp;snede gemaakt, om hierdoor met de tang in de blaasnbsp;te komen, hetgeen zeer goed gelukte. Bij het aanvatten brak de steen in meerdere stukken; door inspuitingen van laauw water in de blaas werden denbsp;kleinere gedeelten verwijderd. Voor de later ontstaandenbsp;pijnen werden aderlatingen en krampstillende middelennbsp;aangewend. Bij de pislozing vloeide de urien uit denbsp;jtisbuis en uit de tegennaiuurlijke opening. Op dennbsp;lOie» dag na de operatie openbaarde zich eene aanmerkelijke zwelling latigs den geheelen rug van dennbsp;schouder tot aan den staart, waarmede een stijve en pijnlijke gang gepaard ging, doch welke, met onlsteking-werende middelen behandeld, wederom spoedig verdween; do dagen na de operatie was het dier hersteld en gezond.

Read (a. p., 1842, pag. 3) behandelde eene merrie, welke sints 6 maanden aan een onvermogen om

de pis terug te houden onderhevig was, en waarbij, zoo lang dc blaas slechts weinig urien op eens oni-


-ocr page 440-

90 IIERIGI OVER UE I 'TEKEIOING DRIt

lasue, zulks met moeite en pijn gescliiedtle. De pis was troebel en bloederig, en het slijmvlies der sebeede, doornbsp;de persing naar buiten gebragt, geëxcoiieerd. Ondernbsp;aanwending van alkalieën en opium werd eene moerbei-vormige Steen, 3 oneen wegende, ontlast j doch dezelfde verschijnselen bleven aanhouden. De blaas daaropnbsp;door den endeldarm onderzocht zijnde, werd aan dennbsp;hals een ander steen waargenomen, welke op hetnbsp;gevoel aan een polijp geleek, en die in eenen zaknbsp;scheen besloten te zijn. R. spleet hierom met ceue,nbsp;lot de punt toe met werk omwikkelde, bistourie donbsp;pisbuis tol op eene lengte van 2 duimen open, ennbsp;maakte vervolgens, terwijl ecu helper door de in denbsp;scheedc ingebragte band, den steen tegen de vingers vannbsp;den operateur aandrukte, eene insuede in de zwelling,nbsp;waardoor de steen, die twee oneen zwaar was, losgemaakt en weggenomen kon worden. Hoewel de verschijnselen in de eerste dagen minder gunstig waren,nbsp;cn bloed, slijm en pis onwillekeurig afvloeiden, en denbsp;pols tot 68 slagen was opgeklominen, bespeurde mennbsp;vervolgens echter eenige beterschap; reeds op den 6^““nbsp;dag hield de droppelpis op, en kon de blaas meerdere urien bevatten. Later werd het paard volkomen hersteld.

Minder gelukkig was Dick (a. p., 1842, Liv. o), hij het wegnemen van een’ blaas-steen bij een’ zwakkennbsp;en krachteloozen hengst. Na het inbrengen van dennbsp;catheter werd de pisbuis aan het perineum doorgesneden , en deze snede lot aan den bals van de blaas, welkenbsp;mede doorkliefd werd, voortgezet. Na meerdere ver-geefschc pogingen om met de tang den steen te vatten,nbsp;brak deze eindelijk, cn de stukken moesten met den

-ocr page 441-

VEK-AttTSEMJ KUNDE IN 1841 , 1842 EN 1843. 91

vinger weggenomen worden. Op don volgenden dag stierf het dier. Behalve ontsteking van de door denbsp;operatie belcedigde deelen, vond men nog tusschen dennbsp;endeldarm en de piswerktuigen eeno, reeds bij het levennbsp;onderkende, melanose van 8 duimen lengte en 4 duimennbsp;breedte, en 24 oneen zwaar. De steen met al zijnenbsp;stukken woog 7 oneen, 9 drachmen.

Dezelfde kunstbewerking en met een dergelijk ongunstig gevolg heeft Mather by eenen mannelijken hond ondernomen (t. a. p. 1843, pag. 456). Nadat laauwnbsp;water in de pisbuis ingespoten en eene dunne beenen-sonde zeer voorzigtig daar in gebragt was, werd in hetnbsp;perineum bij de kromming van de urctra eene insnedcnbsp;gemaakt, en deze met de bistourie vergroot. Met eenenbsp;tang kon de steen, echter niet zonder veel moeitenbsp;en tijdverlies, gegrepen worden; door de sonde vocldonbsp;men nog meerdere steenen, die eveneens verwijderdnbsp;werden. Des avonds stierf de hond; bij de openingnbsp;bevond men, dat de omliggende deelen door de operatienbsp;niet beleedigd waren; meerdere siecnen werden nognbsp;gevonden, ook waren de blaaswanden eenigzins verdiktnbsp;en de pisbuis verwijd.

De, door Mogford (ibid., pag. 27S) opgegevene kunstbewerking, om door den endeldarm de blaas ointe-keeren, en zoodoende den daarin aanwezigen steen Ie verwijderen, is te onnaauwkeurig en oppervlakkig beschreven, om hieruit eenig begrip te verkrijgen.nbsp;Castratie.

A. BU PAARDEN.

Aan de school te Lyon is bij 37 hengsten de castratie door middel van kleinhoutjes, en zonder doorsnijding van den scheederok (a tecticiiles couverts), aan welke

-ocr page 442-

92 BBRIGT OVER DE GITEREIDINC DER

bclinnilclingswijzc men boven alle andere de voorkeur geeft, verrigi. De nabehandeling bepaalde zich bij dieet en dagelijksche beweging, (Recueil deMéd. Vet. 1845).

BosiBAcn (Magazin von Cubit und Hbrtwiu, 1843, S. 192) wil bij de castratie met het gloeijende ijzer,nbsp;ten einde tegen alle nabloeding verzekerd te zijn, daarmede het gebruik van olie verbinden. De zaadstrengnbsp;wordt eerst met het gloeijende inesvormige ijzer afge-sncdcn, vervolgens met olie bestreken en daarna nogmaals met hel brandijzer aangeraakt. Deze kunstbewerking is wel omslagtiger maar niet beter dan denbsp;gewone wijze om den zaadstreng te branden.

Aan de school te Stuttgart (HEUl^GS Repertorium, 1843, S. 13) stierf een paard ten gevolge der castratie. Bij de opening vond men etter in den balzak,nbsp;den zaadstreng verdikt en verhard, en de gesnedenenbsp;wonden van den zak geheel gesloten. In de buikholtenbsp;waren verschillende deelen ontstoken, en daarin, alsnbsp;ook in de borstholte, die insgelijks ontstoken was, eenonbsp;uitstorting van serum en etter. De in den balzak gevormde etter scheen, wegens de spoedige sluiting dernbsp;wonden, niet te hebben kunnen afvloeijen, in ontaarding overgegaan te zijn, en ontsteking van de zaadstreng voortgebragt te hebben, welke zich vervolgens aannbsp;het buikvlies heeft medegedeeld; of wel, de ingeslotenenbsp;citer is door den buikring in de buikholte gekomen, ennbsp;heeft aldaar ontsteking met uitstorting, die zich verdernbsp;tot in de borstholte uitstrekte, veroorzaakt.

Door JuNGiNGEii (t. a. p. S. 112) worden de handgrepen bij de aanwending der klemhoutjes beschreven; door de ondervinding wordt zulks echter beter dan doornbsp;de naauwkeurigste beschrijving geleerd.

-ocr page 443-

VHE-AnTSKXUKUNDE IN 1841, 1842 EN 18'*3, 93

Klemhouljes met scharnier, lioewel reeds vroeger in gebruik, zijn op nieuw door Sciidssele beschrevennbsp;en afgebeeld (Zeitschrift von Vix, 1841, S. 13).nbsp;ScHuiDT heeft de tcekening en beschrijving gegeven vannbsp;een werktuig, om na de castratie de klemhoutjes wegnbsp;te nemen (Kluppcn-Messer). Ook Bettingeh lieeft eennbsp;dergelijk instrument Kluppenoeffner, hetwelk aan hetnbsp;voorgaande volkomen gelijk is, beschreven en afgebeeld (Hering’s Repertorium, 1841, S. 9).

B. BIJ KOEIJEN.

Eeuigc waarnemingen over het castreren van koeijen en kalveren, door Wurtembergsche Vec-artsen medegedeeld , heeft Herinq bijeenverzameld (Repertorium,nbsp;1841, S' 55 sqq.). Tbachsleb heeft deze kunstbewerking met een goed gevolg bij 9 koeijen, aan lekzucht,nbsp;ofj aan uitzakking van de scheede onderhevig, verrigt.nbsp;Slechts eene van deze stierf. Zijne uitkomsten, zoo tennbsp;aanzien van de melkgeving als met opzigi tot den volgenden groei en de vetwording waren gunstig. Overigensnbsp;komen al deze opgaven in de hoofdzaak overeen metnbsp;hetgeen Pkinz daarover in zijne Verhandeling : » Dasnbsp;Verschneiden, oder die Castration der Milchkühe” etc.,nbsp;Leipzig. 1830, gezegd heeft.

Amputatieèn.

Eene amputatie van het regter achterbeen bij een paard is door Steiner met een zoo gunstig gevolg verrigt, dat het dier met behulp van een kunstbeen, hetwelk nader omschreven en afgebeeld is, heeft kunnennbsp;Iqppcn (Magazin von Gorlt und Mertwio , 1841, S.nbsp;458). Amputatieèn van ledematen bij de grootere huisdierennbsp;komen, uit den aard van de zaak, zoo hoogst zeldzaamnbsp;in de Vec-artsenijkunde voor, dat een enkel hierover

-ocr page 444-

94 IIHRICT OVER DE UITBREIDING DER

medegedeeld geval als eeno zeer merkwaardige bijzou-ilerheid mag beschouwd worden.

De amputatie van de long bij een paard scheen, wegens eene gangreneitse verzwering van dit deel, noodzakelijk , en. werd met eene enkele snede met! de bis-toiirie, nadat de beide slagaderen onderhonden waren, ten nitvoer gebragt. De nabehandeling bepaahie zichnbsp;tot mondspoelingen van zuiver water, later van chloor-water; in de eerste dagen werd volstrekt geen voeder,nbsp;en na den 4'^'“ dag, gedurende ü wcltcn, alleen meel-en zemclwaïer gegeven (Lacoste, Recueil de Med. Vet.nbsp;4841, pag. 289).

Een geval vati amputatie der roede is door Bailky (The Veterinarian f Liv. 2) medegedeeld. Het paardnbsp;verkeerde sints langen tijd in een zeer slechten toestand, en had gedurende twee jaren kankerachtige uitgroei-jingen aan den koker en den eikel, welke laatste nietnbsp;meer kon teruggetrokken worden. Eene ligatuur werd,nbsp;vijf duimen boven de kankerachtige plaats, om de penis gelegd, en deze vervolgens een duim daaronder af-gesneden, en de vlakte, om de bloeding te stillen, metnbsp;bet brandijzer aangeraakt. Reeds op den derden dagnbsp;kon bet paard de pis gemakkelijk ontlasten, en op dennbsp;twaallden dag tot bet gewone werk gebruikt worden.nbsp;Peessnede (tenotomie).

De subcutane doorsnijding der pezen van bel been is in do laatste jaren racer en meer aangewend geworden.nbsp;Ook verdient deze wijze van opereren, waarbij de zwelling en pijn niet alleen geringer zijn, maar de uitslagnbsp;minder onzeker is en de genezing spoediger plaats heelt,nbsp;met regt boven de andere in aanmerking te komen.

Meestal geneest de wond zonder ettervorming, en

-ocr page 445-

!gt;ü

VEE-ARTSENIJKUNDE IN 1841 , 1842 EN 1843.

indien somtijds een abces in de scheede inogt ontstaan, zoo belemmert dit de genezing slechts weinig of niet;nbsp;ook het doorsnijden van bloedvaten is niet gevaarlijk,nbsp;zelfs schijnt eene overvloedige slagaderlijke bloeding eernbsp;vóór dan nadeelig.

Gedurende het jaar nbsp;nbsp;nbsp;—43, werd aan de school

te Lyon de subculano doorsnijding vier en twintig malen bij paarden en muilezels aangewend, en immer met eene aanmerkelijke beterschap, welke vooral aan denbsp;achterbeenen werd waargenomen. Bij twee paardennbsp;slechts, die reeds in de derde maand na de operatienbsp;tot den omnibusdienst gebruikt werden, had eene we-derinstorting plaats. Eene schuinsche doorsteking vóórnbsp;de buigspier, die doorgesneden moet worden, en denbsp;doorsnijding met eene regte en smalle bistourie scheennbsp;het meest voordeelig te zijn, te meer, daar eene zoodanige wond het indringen der lucht belet.

De subcutane doorsnijding der buigpezen van het hoef been en vervolgens, toen de koot zich daarop nognbsp;niet behoorlijk terugtrok, der buigpezen van hetnbsp;kroonbeen , is met een' gunstigen uitslag door Heiiingnbsp;ondernomen. {Repertorium, 1843, S. 12).

Eenigc opmerkingen over de subcutane doorsnijding der buigpezen en over de nabehandeling daarvan, heeftnbsp;WiLKE {Magazin von Gurlt und Hertwio, 1842, S.nbsp;433) medegedeeld.

Ook in Engeland hebben Carlisle, Ramsden en Mather eenige malen met een gelukkig gevolg de pees-doorsnijding verrigt; de subcutane operatie schijnt evenwel aldaar nog niet in zwang te zijn. De eerste en de laatste maken eene schuinsche snede door de pezen , hetgeen mogelijk eenige aanbeveling verdient, om-

-ocr page 446-

96

BBUIGT OVER DE UITBREIDING DER

dat de einden van de doorgesnedene pees zich daardoor spoediger schijnen aan een te hechten.

Engliseren. Subcutane doorsnijding der staartspieren.

De subcutane doorsnijding der staartspieren is reeds, sints het jaar 1841, bij ongeveer 200 paarden doornbsp;WicHMANN met een zoo gunstig gevolg verrigt, dat hijnbsp;aan deze wijze van kunstbewerking boven alle andere denbsp;voorkeur geeft. Hij bedient zich van een zeer smalnbsp;mesje, in de breedste afmeting o lijnen breed, en vannbsp;eene lengte van 2 tot 2*/a duimen. Of het regt of krom,nbsp;en puntig of stomp is, wordt niet gezegd. Eene enkelenbsp;doorsnijding op ééne plaais is in den regel voldoende.nbsp;Deze kunstbewerking is vooral van belang, indien, wegens het te hoog of scheef dragen van den staart, denbsp;opligtende of zijdewaarts trekkende spieren moeten doorgesneden worden, omdat in dit geval de staartkaren gespaard moeten worden. Indien het paard den staartnbsp;te hoog draagt, in Duitschland posthoorn-staarten genoemd , worden, om daaraan de tegenwoordig in zwangnbsp;zijnde rigting te geven (faisanten-slaarten), de opligtende spieren 3 of S malen op eene lengte van eennbsp;voet doorgesneden; op gelijke wijze worden bij hetnbsp;scheef dragen de zijdespicren doorgesneden. Na denbsp;operatie wordt het bloed uit de wond gedrukt en daaropnbsp;eene vlas-wiek met een linnen zwachtel bevestigd, ennbsp;op de bekende wijze een stroobos aan den tegenover-gestelden kant vastgemaakt; de staart moet dikwijls metnbsp;koud water nat gemaakt, en, indien het verband na 24nbsp;uren niet reeds afgevallen is, losgemaakt worden. Opnbsp;den derden dag begint W. den staart in de katrol tenbsp;hangen, en maakt op den vijfden of zesden dag, om .nbsp;den staart in eene zwakke buiging te houden, van een

-ocr page 447-

97

VEH-AaiSEiNIJKCNDB W 1841, 1842 BN 1843.

goed gevulde slroobos gebruik, die vooral bij het afsnijden der opligtende spieren van veel belang is,nbsp;en welke door een klein gewigl, van ongeveer éénnbsp;pond, dat onder aan den staart gehangen wordt, innbsp;zijne werking wordt geholpen. Bij het opereren vannbsp;langstaarten wordt, om eene mogelijke congestie tegennbsp;te gaan, een wollen zwachtel, welke 3 of 4 dagennbsp;blijft zitten ora den staart, van de punt af tot den aanzetnbsp;toe, gewikkeld. In eenige gevallen, waar van dit verband geen gebruik gemaakt was, is koud vuur ontstaan,nbsp;hetgeen evenwel met aromatische wasschingen en warmennbsp;azijn behandeld, spoedig genas. Wanneer etteringnbsp;ontstaat, hetgeen aan het fluctueren van de geopereerdenbsp;plaats te bemerken is, moet het abces geopend worden, waarna de wond spoedig geneest. (Magazin vonnbsp;Gdrlt und Hertwig, 1845, S. 3SS).

Röseu (Bering’s Repertorium, 1845, S. 4) geeft mede aan de subcuiane doorsnijding der staartspieren,nbsp;welke kunstbewerking hij , onder medehulp van Begeer ,nbsp;bij vier paarden met eene gunstige uitkomst verrigtnbsp;heeft, de voorkeur. Zeer ten onregte worden echternbsp;door R. de ongelukkige gevolgen, welke na het engliserennbsp;naar de oude wijze somtijds kunnen plaats hebben ,nbsp;zooals eene rooeijelijk te stillen bloeding, koudvuur,nbsp;huid-excorialiën, het uitvallen der haren, het ongelijknbsp;dragen van den staart, ontsteking van het ruggemergnbsp;enz., waarvan nu en dan enkele voorbeelden voorkomen, geheel en al op rekening dier kunstbewerkingnbsp;gesteld. Dergelijke gevolgen moeten hoofdzakelijk aannbsp;eene onhandige of mislukte operatie of aan eene ongepaste nabehandeling toegeschreven worden.

VI. Dl.

-ocr page 448-

96 SBRIOT OVER DB DITBREIDIXS DRR

Zenutcsnede (Neurotomie).

Bij een paard, waarschijnlijk ten gevolge van eene onzigtbare spat, langeren tijd kreupel, voor welke ongesteldheid herhaalde malen, doch te vergeefs, scherpenbsp;inwrijvingen , dragten en het brandijzer beproefd waren,nbsp;heeft Stanley den nerviis tibialis doorgesneden , met dienbsp;uitkomst, dat dadelijk na de operatie alle kreupelheidnbsp;opgehouden had. Ook door Davie werd eene dergelijkenbsp;kunstbewerking ondernomen bij een paard, dat, wegenskreu-pelheid aan het hoefgewricht en verkorting der pezennbsp;van het linker voorbeen , volstrekt onbruikbaar was. Bovennbsp;de koot werd een stuk, ter grootte van één duim,nbsp;uit den nervus tibialis weggesneden; na tien dagennbsp;was de wond gesloten en het dier volkomen genezen.nbsp;(The Veterinarian, 1842, pag. 463).

Bij klemhoef van de linker voorvoeten werden door Rey de achterste takken van den nervus plantarisnbsp;doorgesneden; hoewel de kreupelheid daardoor ophieldnbsp;en zich later niet meer vertoonde, werd de gang onzeker , en struikelde het paard meermalen, (Recueil denbsp;Méd. Vét. f 1841, pag. 764), Dezelfde zenuwtakkennbsp;heeft hij mede bij eene kreupelheid van het regter voorbeen, door eene steengal veroorzaakt, doorgesneden.nbsp;Hoewel de pijn en de kreupelheid dadelijk na de operatie verdwenen, en het dier wederom tot het gewonenbsp;werk kon gebruikt worden, bleef de bloeduitstorting innbsp;den hoorn evenwel voortbestaan, (a. p. 1843, p, 150).nbsp;Beenvlies-snede.

De subcutane beenvlies-snede ter herstelling van de spat, schijnt het eerst door Moülden voorgeslagen ennbsp;aangewend te zijn. Onder de beenuitgroeijingen maaktnbsp;hij twee huidsneden , de eene boven de andere; de huid

-ocr page 449-

99

V'BB-ikRISBKUKUNDR IK”134i , 1842 RN 1843.

wordt vervolgens, met het omgekeerde einde van eene dragtnaald, van het celweefsel losgemaakt, en het beenvlies op het gezwel, met een beenvlies-mesje doorgesneden , zonder daarbij den beursband eenigermate tenbsp;beleedigen. Na de operatie wordt langs deze plaats eenenbsp;dragt getrokken, welke gedurende 44 dagen in etteringnbsp;moet gehouden worden. Ofschoon deze kunstbewerkingnbsp;meestal met eene gunstige uitkomst bij genoemdenbsp;aandoening, even als ook bij overhoef, is ondernomen,nbsp;en de kreupelheid daarna langzamerhand geheel verdween, schijnt zij evenwel niet algemeen bij iederenbsp;spat aangewend te kunnen worden, en voor sommigenbsp;niet alleen vruchteloos, maar zelfs nadeelig te zijn.nbsp;(Abstr. of the proceedings of the Yet. Med. associationnbsp;4844 pag. 235. 237^1.

Om witte afteekeningen aan het hoofd der paarden voor altijd weg te nemen, moeten zij met het mesnbsp;uitgesneden en de huidranden vervolgens met den bloe-digen naad gehecht worden. Röhtgeb (Magazin vonnbsp;Gdrlt und Hebtwig, 4844 , S. 4.5).

-ocr page 450-

100 nbsp;nbsp;nbsp;BERIGT OVER DB DITBUEIDING DBR

LEER DER GENEESMIDDELEN.

N”. 63. Besondere Arzncimittellehre für Thierarzte, naturhistoi'isch bearbeitet von Ed. 1m-Thdrn, Solojhurnnbsp;1841.

N®. 64. Delafond et Lassaigne, Traité de This-toire naturelle et médicale des substances, employées dans la médecine des anlmaux domestiques, Paris 1841.

Het werk van Im-Thürn (N“. 63) is eerder een be-_ knopt handboek der natuurlijke geschiedenis, dan eene bijzondere geneesmiddelleer te noemen, en beantwoordtnbsp;daardoor slechts ten halve aan zijn' titel. Na eenenbsp;korte algeraeene inleiding, wordt in hel eerste gedeeltenbsp;de natuurlijke geschiedenis der dieren, hun bouw , ver-rigtingen en verdeeling behandeld. Hierdoor wordt hetnbsp;grootste gedeelte van het werk ingenomen, terwijl bij-bijna niets, dat op geneesmiddelleer betrekking heeft ,nbsp;daarbij vermeld wordt. De tweede afdeeling bevat denbsp;planten, en de derde de delfstoffen. Bij het vervaardigen van dit boek heeft de schrijver, voornamelijknbsp;van een’ door Richard uitgegeven, werk (Elements d’his-toire naturelle médicale) gebruik gemaakt, en ten aanzien der eigenschappen, werking, dosis enz. der geneesmiddelen, hetgeen evenwel slechts ter loops ennbsp;oppervlakkig behandeld wordt, de geneesmiddelleer vannbsp;Hèrtwig gevolgd.

De geneesmiddelleer van Delafond en Lassaigne (N“. 64) is veel grondiger en vollediger dan hel voorgaande bewerkt, en bevat, vooral in betrekking tot denbsp;waren- en artsenijkunde, zeer veel goeds. Na eenenbsp;korte geschiedenis der letterkunde van dit gedeelte der

-ocr page 451-

101

VBB-ARISESIJKIJ.IDE Itt 1841 , 1842 Eff 1843,

Vee-artsenijkundig*) wetenschappen, welke zich evenwel slechts tot de Fransche schrijvers bepaalt, en na overnbsp;de wijze van inzamelen, bewaren enz. der verschillendenbsp;middelen uit de drie Natuurrijken afkomstig, gehandeldnbsp;te hebben, volgt eene volledige en wetenschappelijkenbsp;beschrijving van alle in gebruik zijnde geneesmiddelen,nbsp;welke volgens hunne physiologische en therapeutischenbsp;werking in negen klassen verdeeld worden. In denbsp;tweede afdeeling wordt de artsenij-bereidkunde behandeld, de verschillende maten en gewigten vermeld, denbsp;regelen tot onderscheidene pharmaceulische bereidingennbsp;opgegeven, over de vormen en voorschriften der geneesmiddelen, zoogenaamde recepteerkunst, gehandeld,nbsp;en eindelijk in een aanhangsel eenige inagistraal-for-mulen opgenoemd.

Bijzondere bijdragen , de geneesmiddelleer betreffende, en opmerkingen over de werking van sommige middelen , zijn meestal zeer onvolledig en oppervlakkignbsp;medegedeeld.

Acidum hydrocianicum.

Onder de gewone, aan dit middel eigene verschijnselen, genas Lowak daarmede bij twee paarden, eene zenuwachtige dampigheid. Dagelijks werd eene gift vannbsp;een halve scrupel, later van een half drachma gegeven, tot dat ieder paard 2 oneen blaauwzuur hadnbsp;ingenomen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;von Gublt und Hurtwig , 1831,

S. 450). Snewing gaf bij eene dergelijke aandoening hetzelfde middel in verbinding met opium. De hoestnbsp;en de moeijelijke ademhaling veiminderdcn daardoornbsp;slechts voor een korten tijd. (The Veterinarian, 1841,nbsp;pag. 98).

-ocr page 452-

102 BGBIST OVER BK l'IXEHBIDmO DER

Antimonium.

Over het geneeskundig gebruik van antimonialia heeft Wright eenige onbeduidende mededeelingen gegeven.nbsp;(The Veterinarian, 184i, pag. 206).

Ammonium.

De Flores salis ammoniaci martialis viorden doorLowAK bij het uitwerpen van taaije slijm, met een' pijnlijkennbsp;hoest gepaard gaande, en nadat de eigenlijke ontstekingnbsp;der slijmvliezen door ontsiokingwerende middelen genezen W'as, zeer aangeprezen. Hij gaf daarvan, dage-Ujks viermalen, 2 drachmen in vereeniging met Herb.nbsp;Hyosdami en oplossende middelen.

Arsenicum.

Van eene vergiftiging bij paarden door het gebruik van arsenicum, maakt Tombs melding. Hetzelve wasnbsp;waarschijnlijk op den 19®“ of 20'’' October gegeven;nbsp;het eerste ziektegeval had op den 21®“ October plaats;nbsp;de dood volgde reeds dien zelfden avond; de zes overige paarden werden op den 23®“ en 24““ Octobernbsp;ziek en stierven binnen 24 uren, met uitzondering vannbsp;een , hetwelk 4 dagen in het leven bleef. De verschijnselen , die hoofdzakelijk bij allen waargenomen werden,nbsp;bestonden in een’ menigvuldigen pols (100—120 slagen),nbsp;Hioeijelijke en schielijke ademhaling, een’ heeten en droogennbsp;mond, speekselvloed, brandige vlakken op het slijmvliesnbsp;van den mond; het bindvlies was daarbij opgeloopen ennbsp;rood, en het hoofd hing in de krib neder. Bij verdernbsp;verloop werd het bindvlies geheel zwart, en de ademhaling steeds moeijelijker, de dieren lagen uitgestrektnbsp;op den grond; vervolgens operbaarde zich eene hardnekkige verstopping met persing en groote onrust, gesteun , hoorbaren hartslag, opzetting van den buik en trek-

-ocr page 453-

lOS

VHB-AHTSEnUSDjlDB IN 1841 , 1842 BN 1843.

kingcn met de iippen. Bij de opening was hel slijmvlies van maag en darmen hevig ontstoken, de maag niettegenstaande de menigte aangewende geneesmiddelennbsp;nog grootendeels met voedsel opgevuld, waarschijnlijknbsp;ten gevolge van verlamming; de hersenvliezen, helnbsp;slijmvlies van den neus en van de keel, en de pleuranbsp;waren geinjicierd, de anus opgezwollen, en het slijmvlies van den endeldarm hijna zwart.

Ten einde te onderzoeken of het rattenkruid bij het rundvee in de urien overgaat, even als zulks bij men-schen en honden is waargenomen, gaf Simonbs daarvannbsp;aan eene koe, gedurende eenige dagen, dagelijksnbsp;\—2 scrup., en later i dr, p. d. Het dier werd zeernbsp;zwak, verkreeg hevigen doorloop en stierf op den negenden dag. In de urien en de ontlasting, die gedurende de proefneming meermalen onderzocht werden , is geen spoor van arsenicum gevonden.

Hiermede komen de waarnemingen van Delafond niet overeen, die, om een einde te maken aan de langenbsp;en breedvoerige discussion, welke in de Acad. de Méd.nbsp;waren ontstaan over het vraagpunt : of gedurende denbsp;vergiftiging met acid. arsenicosum de urien-secretienbsp;bleef voortduren, zooals door Obfila werd beweerd,nbsp;dan wel, of deze secretie ophield, gelijk door Flandinnbsp;en Dange» werd volgehouden, door een bepaald onderzoek getracht heeft, dit tot zekerheid te brengen. Met eenenbsp;zeer groote hoeveelheid arsenicum heeft hij elf paarden ennbsp;vier honden vergiftigd, en heeft zich kunnen overtuigen , dat,nbsp;.gedurende het geheele tijdperk der vergiftiging, de urien-secretie, ofschoon eenigzins verminderd, is blijvennbsp;voortduren, terwijl het toestel van Marsch immer denbsp;aanwezigheid van het arsenicum in de urien heeft aan-

-ocr page 454-

10* BSRIGT OTEIt DE UITBREIDIKQ DER

getoond, hetzij deze natuurlijk ontlast of gedurende het leven of na den dood uit de blaas genomen was.nbsp;(Recueü de Méd. Fe#,, 1841, pag. 706; 1842, pag.nbsp;640).

De onderzoekingen van PEBCivALt (The Veterinarian., 1843, pag. 345) over de uitwerking van het arsenicum Lij paarden, hoewel niet onbelangrijk, hebbennbsp;voor hen, die met de naauwkeurige en volledige proefnemingen van Hebtwig bekend zijn, minder waarde.nbsp;Zijne waarnemingen, hoe somtijds door eene zeer grootenbsp;hoeveelheid arsenicum de gewone en verwachte gevolgen niet voortgebragt worden, terwijl zeer kleine giftennbsp;het organisme dikwijls zeer hevig aandoen, verdienennbsp;eenige opmerking. Een, aan verdachten kwaden-droesnbsp;onderhevig, paard werd met arsenicum behandeld.nbsp;Op den eersten dag werd één drachme voorgeschrevennbsp;en deze hoeveelheid iederen dag met één scrup. vermeerderd, zoodat het dier op den zeventienden dagnbsp;meer dan 6 drachmen pro dosi gebruikte, en in zeventien dagen in het geheel 7 oneen, 6 dr. en 1nbsp;scrup., dus bijna een half pond, had ingenomen. Hetnbsp;bleef evenwel den eetlust behouden, en vertoonde nochnbsp;in den bloedsomloop noch in de ademhaling eenigenbsp;ziekelijke verandering, doch moest, wegens den toenemenden kwaden-droes, gedood worden. Bij de openingnbsp;vond men eene allerhevigste maagontsleking, met door-zweeting van vezelstoffen, waaruit blijkt, dat somtijdsnbsp;na den dood aanmerkelijke maagontstekingen bij paarden waargenomen worden, die zich gedurende hetnbsp;leven door geen enkel verschijnsel hadden geopenbaard.nbsp;Ook drie andere kwaad-droezige paarden werden metnbsp;arsenicum behandeld, aan deze werden dagelijks vijfnbsp;greinen toegediend; reeds op den vierden dag stierf

-ocr page 455-

103

TKE-ARISEHIIKDNDE IN iSil , 1843 1843.

het eene, vier dagen daarna openbaarde zich bij het tweede paard koorts; het verloor den eetlust, had toevallen van ingewands-aandoening, doorloop en een’ nietnbsp;voelbaren polsslag. Ook bij het derde vertoonden zichnbsp;den volgenden dag dezelfde verschijnselen, doch dit genasnbsp;later, terwijl het andere aan de vergiftiging stierf; zoodatnbsp;in dit geval eene geringe hoeveelheid arsenicum, slechtsnbsp;van twee scrup., eene doodelijke maag- en ingewands-ontsteking had voorigebragt. Ofschoon P. zoodanigenbsp;onderscheidene uitwerkingen voor een gedeelte aan idiosyncrasie of aan andere niet bekende oorzaken loe-schrijf, meent hij zulks hoofdzakelijk daarin te moetennbsp;zoeken, dat hel acid. arsenicos. zoo moeijelijk oplosbaar is,nbsp;zoodat bij eene grootere gift, het grootste gedeelte ,nbsp;zonder eenigermale veranderd of althans geabsorbeerdnbsp;te zijn, door het darmkanaal ontlast wordt. De zwakkenbsp;en langzame werking van eene zoo groote hoeveelheidnbsp;arsenicum als in het eerste voorbeeld vermeld is, zounbsp;mogelijk aan eene vervalsching van dit middel • met ba-ryt, gips of dergelijke zelfstandigheden, iets hetgeen innbsp;Engeland meer dan ergens anders geschiedt, kunnennbsp;toegeschreven worden. ïot geneeskundig gebruik wordtnbsp;de Solutio Fowleri bij voorkeur aangeprezen, met dienbsp;verandering evenwel voor de dieren, dat niet een halfnbsp;maar vier gr. in één drachme water worden opgelost. Vannbsp;dit middel werd een, aan kwaden-droes lijdend , paard,nbsp;gedurende 24 dagen, in eene opklimraende hoeveelheid,nbsp;tot 10 dr. pro dosi gegeven; het dier, hoewel vóórnbsp;dien tijd goed gevoed, was door het gebruik hiervannbsp;niager en dof in het haar geworden, doch in het beloopnbsp;der ziekte zelve werd geene de minste verandering waargenomen. Bij een gebruik van 1 once van dit middel

-ocr page 456-

106 BBOIGT OVER DS Un'BBElDM'G UEH

Stierf een paard reeds op den vierden dag. Ook werd bij maan-blindheid het acid. arsenicosum aangewend,nbsp;doch zonder eenig gevolg.

Bij longontsteking der schapen heeft CAMBESstno het arsenicum, in groote dosis (tot 1 once) aangewend, zoonbsp;heilzaam gevonden, dat van 20 schapen slechts tweenbsp;ongenezen bleven. Met regt mag hier aan de zuiverheid van het hier gebruikte arsenicum getwijfeld worden , daar er meerdere waarnemingen bestaan , dat doornbsp;20 eü 10 greinen, en zelfs door kleinere hoeveelheden,nbsp;schapen gedood worden. (Journal Vet. et Agric. denbsp;Belgiq., 1843, pag. 227).

Dick (The Veterinarian, 1843, pag. 679) geeft hiervan mede een voorbeeld, waaruit te gelijker tijdnbsp;kan blijken, hoe nadeelig inwrijvingen met raltenkruidnbsp;op de dieren kunnen werken. Bij eene kudde van 32nbsp;schapen was ter verdrijving van de schurft eene oplossing van acid. artenicos. als wassching aangewend; eennbsp;dezer dieren, die, zoo het scheen, zich zei ven geliktnbsp;had, sierf reeds binnen acht uren daarna, terwijlnbsp;zeven andere door opslorping van het vergift omkwamen. Van deze laatste stierven sommige later dannbsp;ééne week na de wassching.

Belladonna,

Bij een paard, hetwelk vroeger eene wonde had bekomen, waarvan de genezing drie weken duurde,nbsp;openbaarde zich, nadat het tot den gewonen arbeidnbsp;gebruikt werd, . regtstijvigheid, waarvoor eene aderlating en eene oplossing van aloë, klisteren en belladonna voorgeschreven werden. Den volgenden dagnbsp;echter geene beterschap plaats hebbende, werd tinct.nbsp;crot. ingegeven, en de belladonna nogmaals herhaald.

-ocr page 457-

107

VKH-ABTSBrSkJKimiNÏ IN 1841 , 1843 BN 1843,

Hierop volgde eene overvloedige darmontlasting, en openbaarden zich meer gunstige teeltenen. Onder het gebruik van belladonna, waarmede gedurende 40 dagen werdnbsp;volgehouden, verminderden alle gevaarlijke verschijnselennbsp;en herstelde het dier volkomen. (Hoilman, The Vet.,nbsp;4843, pag. 268).

Camphora.

Dartels (Organ, 1843, S. 107) maakt van een hond melding, die ten gevolge van eenen langennbsp;en snellen loop zoodanig vermoeid en uitgeput was,nbsp;dat hij gedurende twee daarop volgende uren als doodnbsp;ter neder lag. Het dier herstelde na het gebruiknbsp;van eene oplossing van kamfer in sterken brandewijnnbsp;(1 deel kamfer en 16 deelen brandenwijn) , waarvan hem vier malen een eetlepel werd ingegoten ,nbsp;doch bleef gedurende eenige uren eene, door de kam-pher voortgebragte, moeijelijke ademhaling behouden.nbsp;Chloretum Natri.

Hiervan werd door Cartwright bij de opgeblazenheid der runderen gebruik gemaakt. Nadat de slokdarm-buisnbsp;te vergeefs was aangewend, hielp drachm, chlor-natrum, met water ingegeven, binnen vijf minuten. (Thenbsp;Vet. 1843).

Cloretum Zinci.

Chloorzink-koekjes (pSte de canquoin), uit gelijke deelen chloorzink en meel bestaande, werden als bijtmiddel, aan de Vee-arlsenijschool te Lyon, meermalennbsp;met het beste gevolg bij oppervlakkigen rotslraal, bijnbsp;vijgwratten en bij eeltachtige wondranden aangewend.nbsp;Na het wegnemen der opperhuid en der korsten kannbsp;men naar welgevallen meer of minder diep cauteriseren,nbsp;zonder daardoor het dier veel pijn te veroorzaken.nbsp;(Recueil de Méd. Vet., 1845, p. 128;.

-ocr page 458-

108 VKBiGT OVEa DE EITBHGIDIMG DER

Cicuta virosa, (Waterscheerling).

Bij zeven koeijen, W'elke van deze plant hadden gegeten, heeft Damitz (Magazin von Gürlt und Heut-wiG, 1841, S. 2oS) regtstijvigheid, verdraaijing dernbsp;oogen, trekkingen der aangezigts-spieren, schuimendennbsp;mond, een schor gebrul en snellen pols waargenomen.nbsp;Verdunde azijn inwendig en eene aderlating bragtennbsp;eene spoedige herstelling te weeg. Over de uitwerkingnbsp;van de cicuta op varkens wordt , mede aldaar, melding gemaakt. Des avonds uit de weide in den stalnbsp;terug komende, lieten de dieren den kop hangen ennbsp;vertoonden geen eetlust. Zij ¦ kropen onder het stroonbsp;en lagen eenigen tijd stil, vervolgens werden zij onrustig en wendden pogingen aan om te braken, zondernbsp;dat zulks evenw’el gelukte; trekkingen van de beeiiennbsp;en van het geheele ligchaam, en eene moeijelijke ademhaling werden daarbij waargenomen, zij lagen eindelijknbsp;stil en stierven, nadat de ziekte 24—38 uren had geduurd. Bij sommigen ontstonden, korten tijd voor dennbsp;dood, aan den onderbuik, aan den hals en de horstnbsp;roode vlakken, na den dood werden deze deelennbsp;blaauwachtig rood. Hierbij verdient opmerking, dat denbsp;door de ziekte aangetaste , dieren niet op de linkernbsp;zijde konden liggen, en indien zij op deze zijde gelegdnbsp;waren, zoo lang schreeuwden, totdat zij zich op denbsp;andere zijde omgewenteld hadden.

Conium maculatum. (Gevlekte scheerling).

Deze plant was in eene onbekende hoeveelheid door runderen op de weide gevreten; de gevolgen warennbsp;een langzame, omstreeks tot de helft verminderdenbsp;polsslag, koude der ledematen, verwijde pupil, ongevoeligheid van de iris voor het licht; de oogen wcr-

-ocr page 459-

VEH-AUTSESUKU5DB IX 1841 , 1843 BX 1843. 1(»0

den gesloten, en de dieren verkeerden in. een coma somnolentium. Hoofd en hals waren vooruitgestrekt,nbsp;en indien deze deelen opgetild werden, vielen zij alsnbsp;een dooden klomp neder; de huid was koud en denbsp;haren stonden verkeerd. Holfokd , hierbij geroepen,nbsp;gaf suhcarh. ammonias eerst om het uur, vervolgensnbsp;om de twee uren en daarbij een draslicura. Op dennbsp;volgenden dag waren de meeste dieren genezen. (Thenbsp;Veterinarian, 1841, pag. 600.

Croton Tiglium.

Over de werking van croton-korrels en croton-olie, als purgeermiddel voor paarden, in die gevallen, waarnbsp;aloë en calomel zonder gevolg bleven, deelt Somiiërnbsp;eenige waarnemingen mede. (Magazin von Hertwig,nbsp;1843, S. 45S).

De dosis is 25—30 greinen van de tot poeder geslagene korrels, met een half ons althea-poeder en met water of groene zeep tot ééne pil gemaakt. Van croton-olie is de dosis 12—16 droppels, naar het gewigtnbsp;tusschen de 8 en 9 greinen, in gelgke verbinding, alsnbsp;pillen toegediend. Door 16 droppels , purgeren denbsp;sterkste en grootste paarden, terwijl 20 droppels nietnbsp;dan bij die dieren, welke aan stillen kolder onderhevignbsp;zijn, zonder gevaar aangewend kunnen worden. Bijnbsp;aanwending van dit middel moeten de paarden tweenbsp;dagen rust hebben, daar vcrmoeijenis en krachtinspanning meestal ongunstige gevolgen veroorzaken. Vóór hetnbsp;ingeven wordt hun een gedeelte van het gewoon rationnbsp;voeder en water onthouden, doch na hetzelve veel ennbsp;dikwijls te drinken gegeven. Langzamerhand vermindertnbsp;de eetlust, de dieren zijn onlustig, en bij vele openbaart zich na 10—12 uren eenige koortsachtige be-

-ocr page 460-

110 BERiaT OVER DE UITRREIDlXa DER

weging. Na 10—20 uren, meestal echter na 24—30 uren, begint de ontlasting, die 6—12 uren blijft aanhouden. De mest is in den aanvang brijachtig, vervolgens waterachtig, doch verkrijgt langzamerhand wederom de vorige brijachtige hoedanigheid. Bij hetnbsp;ingeven moet zoo veel mogelijk zorg gedragen worden ,nbsp;dat de pil niet gekaauwd wordt, omdat daardoor hetnbsp;slijmvlies van den mond, even als door Tartarus emeti-cus zou aangedaan worden. Heeft zulks echter ongelukkiger wijze plaats, dan moet de mondholte dikwijlsnbsp;met koud water uitgespoeld worden.

Cuprum.

Over de meest gebruikte toebereidingen van het koper, namelijk het sulphas cupri en het subacetas cu~ pri, waarvan het eerste meermalen als purgeermiddelnbsp;en, vooral vroeger, voor een specifiek middel bijnbsp;kwaden-droes en worm aangeprezen werd, heeft Pub-civALL (The Veterinarian , 1843 , pag. 376) opnbsp;nieuw eenige proefnemingen genomen.

A.an een paard met beginnenden kwaden-droes, overigens gezond en goed gevoed, werd dagelijks 1 once sulph. cupr. gegeven. Na het gebruik van de vierdenbsp;dosis, volgde een hevig purgeren, er vertoonden zichnbsp;pogingen tot braken en kolijktoevailen, alsmede een algemeen en sterk zweet, waarom het verder gebruiknbsp;der middelen gestaakt werd. Alle gevaarlijke toevallennbsp;verdwenen hierop langzamerhand , en het dier herstelde totnbsp;den vorigen toestand, uitgenomen dat de kwade-droesnbsp;grootere vorderingen gemaakt had. Bij een tweede paardnbsp;werd gedurende 8 dagen ‘/j once dagelijks gegeven;nbsp;zulks had niet alleen op de ziekte geen den minstennbsp;invloed , maar zij nam integendeel in hevigheid toe. Bij

-ocr page 461-

VEB-ARTSE»UKUNDE IM 1841 , 1842 EX IS'lS. Ill

de opening werden geene teekenen van ontsteking in de maag en het darmkanaal waargenomen. Aan een , aannbsp;kwaden-droes en worm lijdend, paard werd in dennbsp;eersten lijd slechts 1 drachme gegeven.. Later dagelijks twee malen, des morgens en des avonds l'/g drachme. Hierop volgde verminderde eetlust en hevigenbsp;doorloop; in het beloop der ziekte echter werd geenenbsp;verandering opgemerkt.

Om de afvoerende werking van het sulph. cupri nader te onderzoeken, werden daarvan aan een paard,nbsp;gedurende de eerste vijf dagen, een half once dagelijks gegeven. Het dier weigerde hierop het voedsel,nbsp;en de pols daarbij zeer versneld zijnde , werd de dosisnbsp;tot op 5 drachmen daags verminderd; niettegenstaande deze verandering verminderde de eetlust zoodanig,nbsp;dat met hel verder gebruik der middelen moest wordennbsp;opgehouden. Op den negenden dag van de proefneming ontlastte het dier eenige weke mest, waaropnbsp;wederom een half once gegeven werd ; op den tienden en elfden dag werd de dosis tot op 1 oncenbsp;dagelijks vermeerderd, en op den twaalfden, dertiendennbsp;veertienden en vijftienden dag werd driemaal daags 1nbsp;once gegeven, zonder daardoor in het minste de hoedanigheid van den mest te veranderen. P. meent hieruitnbsp;het volgende besluit te mogen trekken : \) dat het sulp,nbsp;cupri geene de minste specifieke werking bij kwaden-droes en bij worm heeft, en 2) dat hetzelve volstrektnbsp;niet onder de purgeermiddelen moet gerangschikt worden.nbsp;Door grootere hoeveelheden, b. v. 1 once, bevordertnbsp;het zeer spoedig misselijkheid en gebrek aan eetlust;nbsp;er volgt koorts, kolijkpijnen, doorloop , en eindelijk ,nbsp;indion men met het middel voortgaat, de dood. Als

-ocr page 462-

ii2

BERIGT OVER UITfiREfM^rG OER

tonisch, en voornamelijk als zameutrekkend middel kan hetzelve van nut zijn, en de secretie van mucus ofnbsp;van etter zeer verminderen.

Bij schurft , rotstraal , en dergelijke aandoeningen is meermalen het acetas cupri met een gunstig gevolg aangewend.

Het hijoduretum cupri wordt door Weight (The Veterinarian, 1841, pag. 206), alsmede door Loudnbsp;(t. a. p. 1842 p. 156) bij kwaden-droes en worm bijzondernbsp;aangeprezen. Hiervan wordt, nadat alvorens een afvoerend middel is aangewend, dagelijks tweemalen 1 drachmenbsp;gegeven, met gentiaan en spaansche peper tot ééne pilnbsp;toebereid. De wormbuilen werden met eene oplossingnbsp;van chloorkalk gewasschen en de dieren goed gevoederd. Na eene behandeling van 12 dagen was denbsp;beterschap zoo verre gevorderd, dat dagelijks slechtsnbsp;ééne pil behoefde gegeven te worden, en binnen drienbsp;weken was de herstelling volkomen. Op deze wijzenbsp;werden zeven kar-paarden, met aanmerkelijke uitvloei-jing van slijm en etter uit beide neusgaten, opzwellingnbsp;van oor- en onderkaaks-klieren, verzweringen op hetnbsp;iieusvlies en gezwollen beenen behandeld, en binnennbsp;eene maand volkomen hersteld. Ook Mobto.v {t, a. p.nbsp;1845) is van gevoelen, dat dit koper-praeparaatnbsp;als een der meest werkzame en gunstige bij kwaden-droes en worm moet beschouwd worden.nbsp;Hydrargyrum.

Over de hevige vergiftigende uitwerking van het unguent, hydrargyri cinereum bij runderen, hetgeen alsnbsp;insmering bij luisziekten meermalen wordt aangewend,nbsp;zijn door Siebert (Magazin von Gurit und Hertwig ,nbsp;1841, S. 258) eenige nieuwe voorbeelden medegedeeld.

-ocr page 463-

Éénjarige koeijen, of de zulke, die voor de eerste maal draglig waren, werden het eerst en het hevigstnbsp;aangetast.

Over de eigenschap van deze zalf, om de etler-secre-lic te verminderen en te doen ophouden, zijn aan de school te Alfort eenige proefnemingen genomen. Indiennbsp;men een paard, met etterende wonden of dragten, dagelijks met öO—60 grammen inwrijft, zoo neemt de afzonderende ojtpervlakte , na twee of drie, zeldzaam nanbsp;vijf of zes inwrijvingen , eene loodkleurige, dikwijls zelfsnbsp;zwarte kleur aan, de afzondering wordt minder en meernbsp;vloeibaar, slinkt aanmerkelijk en houdt eindelijk, zoodranbsp;bet ligchaam door kwik verzadigd is, geheel en al opnbsp;en komt niet dan na een vrij langen lijd, na de in-wrijving, terug. Van dit middel werd hij eene zeernbsp;verouderde schoftdrukking gebruik gemaakt, en ofschoon de wond volkomen opdroogde , openbaarden zichnbsp;vervolgens kwaden-droes en worm. Eene chronische uitvloeijing van slijm uit den neus werd doornbsp;een, gedurende eenige dagen voortgezet, gebruik vannbsp;deze zalf, in eene hoeveelheid van 30—60 grammennbsp;daags , geheel tot staan gebragt. Bij eenige dierennbsp;openbaarde zich, ten gevolge hiervan, een buitengewonenbsp;st.ank van de uitgeademde lucht, die evenwel laternbsp;weder verdween.

Het unguent, hydrag. ciner. bij paarden, met chroni-schen kwaden-droes, aangewend, bad ten gevolge, dat bij cenigen de slijm-afzondering verminderde; bij anderennbsp;daarentegen nam de ziekte den acuten vorm aan; bijnbsp;sommigen werd geen stank van de uitgeademde luchtnbsp;waargenomen. Eene doodelijke vergiftiging kon alleenlijk door eene, langer dan eene maand voortge-

H

-ocr page 464-

114 «BRIflT OYK* Br KlmmuiNd Blilt

zelle, inwrijving van 120 grammen daags le weeg ge-bragt worden.

Over de uitwerking van sublimaat en roode prae-cipitaat, in eene groote dosis gegeven, heeft Percivall (The Veterinarian., 1842^ eenige proefnemingen medegedeeld.

Het sublimaat wordt het meest geschikt in het drinkwater gemengd, en op deze wijze gemakkelijk door de dieren ingenoraen. Aan een, aan kwaden-droes onderhevig,nbsp;paard W'erd de eerstgenoemde kwikbereiding in opklim-mende dosis van 10 gr. lot S dr. gegeven; hieropnbsp;verloor het dier allen eetlust en was koortsig; nadatnbsp;gedurende 4 dagen geeiie middelen gegeven waren,nbsp;keerde de eetlust terug. Vervolgens werden 6 dr.nbsp;gegeven, den volgenden morgen toonde het dier hevige pijn en stierf aan maagontsteking; het had gedurende 24 dagen de aanmerkelijke hoeveelheid van 4nbsp;oneen 12 greinen sublimaat ingenomen.

Van de roode praecipitaat werd aan drie kwaad-droe-sige paarden dagelijks 2 scrupels gegeven, en daarna eenigo dagen tot 4 scrup. opgekiommen. Een der paardennbsp;weigerde op den derden dag, bij het gebruik van denbsp;laatste hoeveelheid, het voedsel; het verkreeg vervolgensnbsp;een' hevigen doorloop, welke 4 dagen bleef aanhouden,nbsp;en eindelijk met den dood eindigde. De maag, alsmede de ingewanden w'aren zeer ontstoken; deze laatstenbsp;echter niet in dien hevigen graad. Het tweede paardnbsp;leefde 4 dagen langer , verviel in dezelfde aandoening,nbsp;doch op verre na niet zoo hevig. De mond werdnbsp;zeer gevoelig en er openbaarde zich een aanmerkelijke speekselvloed. Het verder gebruik van kwik gestaakt zijnde, herstelde het dier, doch moest later

-ocr page 465-

YEE AKTsSJHJXBJfCS EY 1841 , 1S{2 KY 1843. nbsp;nbsp;nbsp;115

wegens gevorderden kwaden-droes gedood worden. Het derde paard verdroeg de lioeveelheid van 4 scr.nbsp;roode praecipitaat 13 dagen langer dan het tweede,nbsp;doch werd eindelijk even als de vorige ongesteld , metnbsp;onderscheid evenwel, dat bij dit dier de ingewandennbsp;niet zoo zeer, dan wel de mondholte en speekselklierennbsp;aangedaan waren. Hoewel van deze aandoening herstellende , moest hetzelve later als ongeneselijk afgemaakt worden.

Het kwikzilver met krijt (Hijdr. cum crelaj wordt door P., bij aandoeningen van het darmkanaal en verstoring van gal- en buikspeekscl-secretie , van 1 dr. totnbsp;1 onee gegeven, en verder bij doorloop en aandoeningen van de maag en het darmkanaal, in die gevallen,nbsp;waar calomel verboden is, zeer aangeprezen.

Over het gebruik van calomel worden drie waarnemingen medegedeeld; vooral bij chronische oogontsteking schijnt ditnbsp;middel, waarvan l'/a drachme pro dosi wordt gegeven,nbsp;met voordeel aangewend te kunnen worden. Het bestnbsp;en zekerst wordt, bij paarden althans , het calomelnbsp;in eene niet al te groote hoeveelheid en in korte tus-schenruimten, in verbinding met opium gegeven. Bijnbsp;een gebruik van l dr. om de acht uren met S greinennbsp;opium 5 ontstaat meestal op den vierden en somtijdsnbsp;reeds op den derden dag aandoening van de mondholte.nbsp;Eerst wordt het tandvleesch rooder, de uitgeademde luchtnbsp;begint te stinken, en indien men met het middel blijftnbsp;voortgaan, wordt de mondholte geheel raauw en open,nbsp;zoodat het dier daaruit het voedsel laat vallen. Het isnbsp;echter onnoodig dit middel zoo lang voort te zetten,nbsp;en bijaldien zich deze toevallen mogten openharen, fcannbsp;men het verder gebruik eenigen tijd uitstellen of klei-

-ocr page 466-

116 BCRI6T OTKH 3)K KilBRKiajXC l)Hl

116 BCRI6T OTKH 3)K KilBRKiajXC l)Hl

Sommige dieren zijn voor

iiere Loeveelheden geven, het kwik veel gevoeliger dan andere: zoo openbaardenbsp;zich bij een paard, reeds op don vijfden dag, aandoeningnbsp;van de mondbolle bij een gebruik van 20 greinen calomelnbsp;dagelijks, terwijl in een ander geval eene veel groolere

hoeveelheid dagelijks werd gegeven, en bovendien van het unguent, hydr, cinereum uitwendig gebruik werdnbsp;gemaakt, zonder dat zich speekselvloed, of andere gevolgen van een voorlgezet kvvikgebruik, vertoonden.

Ten slotte van deze bijdrage wordt eene waarneming over Erythema mercuriale medegedeeld; waarschijnlijknbsp;echter zijn de beschrevene verschijnselen niet door hetnbsp;calomel ontslaan, maar moeten als een gevolg der ziektenbsp;zelve beschouwd worden.

Jodium,

De verhandeling van Cogswell over de geneeskundige eigenschappen van het Jodium (The Veterinarian, 1842, pag. 219, 290) bevat ook voor Vee-artsen niet onbelangrijke opmerkingen. Hoewel nu en dan gevallennbsp;voorkomen, waar, bij een langdurig gebruik van ditnbsp;middel, gebrek aan eetlust, vermagering, zweren in dennbsp;mond, slinkende adem en speekselvloed zijn te weegnbsp;gebragt, schijnt hetzelve evenwel in het algemeen innbsp;groote hoeveelheden en aanhoudend gebruikt te kunnennbsp;worden, zonder op de gezondheid nadcelig te werken.nbsp;Overigens heeft het als een, bijzonder absorbae-rend middel, groote waarde. Prof. Dick gaf eennbsp;paard , gedurende drie weken , zeer groote hoeveelheden jodium, gemiddeld 2 drachmen dagelijks, zondernbsp;daardoor, uitgenomen gebrek aan dorst, eenige bijzondere verschijnselen te weeg te brengen. Spoedig, nadat dit middel in het ligchaam is opgenomen, vertoont

-ocr page 467-

yES-ARTSKNIJMIMUli IN ^8^1 , 1842 EN 1843. nbsp;nbsp;nbsp;117

hel zich in de urien. Cogswell gaf daarvan aan oen' jongen hond een half grein, en, vervolgens opklim-niende, op den vierden dag grein; hierdoor ontstond grootere eetlust, het speeksel vloeide onwillekeurig uil den mond, en de ontlasting van mesislolTe ennbsp;urien was overvloediger. Op den negenden dag wasnbsp;de hoeveelheid. tot op 4 greinen, en op den zeventienden dag lot op 46 greinen vermeerderd, zoodatnbsp;het dier nu in het geheel 73 greinen gebruikt had.nbsp;Op den voorlaalslen dag van de proefneming kon denbsp;hond naauwelijks meer gaan, hij hield het eene achterbeen gedurig naar de hoogte ojigetrokken, en at daarbijnbsp;zeer weinig. Nadat men echter met het gebruik vannbsp;het jodium vijf dagen gewacht had , verminderden dezenbsp;verschijnselen en herstelde het dier; het werd vervolgens met acid. hjdrocian. gedood Van het middennbsp;van de procftieming af, lol aan het einde toe, gedurende welken lijd de hond alleen dierlijk voedsel gebruikt had, was de urien bestendig opgevangen en chemisch onderzocht, en het jodium daarin volkomen gebleken. Na den dood werden ook de hersenen, hetnbsp;riiggemerg, de maag, de spieren en het bloed onderzocht, doch alleen in het bloed, de hersenen en denbsp;maag werd eenig spoor van jodium aangelroflfen.

Van de verschillende verbindingen van het jodium wordt het kali hydroïodicum het meest gebruikt ennbsp;aan paarden, inwendig lot 1 of 2 drachmen per dag,nbsp;gegeven. Bij de keelaandoening der honden geeftnbsp;Yooatt aan de verbinding van jodium met zwavel denbsp;voorkeur. Bij verouderde verhardingen en uitzettingennbsp;wordt de jodium-zalf uit 1’/, deel kali hydroïodicumnbsp;en 8 deelcn vet beslaande, waarbij men eenige laven-


-ocr page 468-

ilS IKRIGT OTER 1gt;E l'iTBBiireiXB “Cquot;.

del-olie kan voegen, meermalen gebruikt. Zelfs been-uitzettingen, spat, overhoeven en dergelijke gebreken kunnen door eeiie langdurige insraering mei deze zalf aanmerkelijk verkleind worden. Wanneer eene geelaclitige doorzweling zich eenige dagen na de insraering openbaart, moet met het verder gebruik tot zoo lang gewacht worden, totdat de huid weder geheel droog is.nbsp;Door het deuto-joduretum hydrargyri wordt de huid nognbsp;sterker aangedaan, zoodat door eene insraering van eennbsp;halve drachme, op één once vet, eene doorzweting alsnbsp;van spaansche-vliegzalf verwekt wordt. Deze verbinding van het jodium wordt mede door Wbight , Wils,nbsp;Loan en andere bij alle beenuilzeltingen, zooals van denbsp;kaakbeenderen, van het kootgewricht, bij spat, hazen-hak, peesklap, overhoef enz., zelfs in die gevallen,nbsp;waar dragten en het brandijzer te vergeefs aangewendnbsp;waren, als bijzonder gunstig aangeprezen, (t, a. p.,nbsp;1841, pag. 206 , 1842, pag. 137).

Dick heeft het jodium aan een’ bond, aan waterzucht lijdende, gegeven, met dat gevolg, dat het dier volkomen herstelde, (t. a. p. 1845, pag. 467).

Een hengst, welke wegens piependen damp gedood zou worden, werd door Webb, die bij het onderzoeknbsp;van bet strottenhoofd meende, dat hier de zitplaats vannbsp;het gebrek moest gezocht worden, gedurende drie maanden, metjodium-zalf ingewreven, waarop de piependenbsp;toon langzamerhand verdween, en eindelijk geen onregelmatig geluid meer kon bespeurd worden.

Over de aanwending van bijoduretum cupri bij kwaden-droes en worm , zie boven op bladz. 113.nbsp;Lolium temulentum (Bedwelmend raygras).

Drie varkens waren eensklaps ziek geworden; een

-ocr page 469-

YES-ARISSNIJKUNDE , lY 1S41, 1842 EU 1843. nbsp;nbsp;nbsp;119

derzelve was reeds vóór de komst van den vee-arls ^esionen. Bij de beide audere vcj'toonden zich hevigenbsp;convulsieve bewegingen over het geheele ligchaam ennbsp;schuim op den mond. Wanneer hel eene van deze werdnbsp;opgelild, liep het tegen alle hem omringende voorwerpen aan, of bleef, op den kop rustende, stil staan; hetnbsp;andere kon in het geheel niet slaan, beide stiervennbsp;nog denzelfden dag. Bij de opening werden maag- ennbsp;darmkanaal hevig ontstoken bevonden, en dc longen metnbsp;bloed opgcvuld. Het voedscd dezer dieren had in gekookte garst bestaan, welke met eene grooie hoeveelheid van bovengenoemde plant verontreinigd was.nbsp;Mercurialis perennü (1'^oortdurend bingelkruid).

JoNGisGEii meent dat deze plant, waarvan de scherpe en vergiftigende eigenschappen reeds lang bekend waren ,nbsp;en door Veith als verdoovend, en voor memchen ennbsp;dieren schadelijk, wordt opgegeven, als eene der oorzaken van het bloedpissen, welke ziekte hij, in de doornbsp;hem bewoonde streken, meermalen heeft waargenomen,nbsp;moet aangemerkt worden. Zij wordt met andere grassoorten in bosschen en tusschen hoornen op beschaduwdenbsp;plaatsen geplukt, en met hooi of slroo vermengd, aannbsp;de koeijen als voedsel gegeven, die, ofschoon zij zulks innbsp;den aanvang niet gaarne neten, daaraan evenwel, doornbsp;den honger gedwongen, ten laatste gewennen. Denbsp;verschijnselen door den schrijver waargenomen, komennbsp;volmaakt overeen met die, welke door RvcuNim wordennbsp;beschreven.

Murias sodae.

Bij de reeds bekende gevallen over de nadeelige uitwerking van het keukenzout, in grooie hoeveelheidnbsp;gegayen, worden door Stouleb (Archiv. Smilzer. Xhier-

-ocr page 470-

m fiSRICT ürüR 1gt;B U'lRKtvIDI.NU UÜH

ürzte, 1841, S. 15) nog twee anderen gevoegd, welke bij koeijen werden waargenomen, waaraan men ter genezing van hersenontsteking (zoogenaamde razende hlaar)nbsp;2 ponden gedroogd keukenzout had gegeven. liet eenenbsp;dier stierf aan verlamming van het darmkanaal, bij helnbsp;andere vertoonde zich ontsteking van het slijmvlies vannbsp;de maag en der dunne darmen met doorzweting vannbsp;vezelstoffe.

Nitras potassae.

Van eene waarschijnlijke vergiftiging eencr koe door eene le'grooie dosis salpeter (een half pond op eenmaal)nbsp;maakt Eppie melding (Hehing’s Repert., 1845 , S. 197).nbsp;De verschijnselen, die zich 4 uren na het gebruik vannbsp;dit middel vertoonden, waren een stootende en hoorbarenbsp;hartslag, verloren eetlust, onderdrukte herkaauwing;nbsp;de oogcn stonden strak en vooruitgedrongen, het diernbsp;leunde met den kop tegen den wand, sidderde over hetnbsp;gcheele ligchaam en viel meermalen om, doch stondnbsp;ook wederom op. Bij eene gepaste behandeling herstelde de koe binnen weinige dagen.

Nicutiana

Bij eene koe, welke tusschen andere op stal stond, die , ter verdrijving van luizei^ met verdund uittreksel vannbsp;tabak gewasschen waren, openbaarden zich sidderingen, de haren stonden verkeerd, de oogen puilden naarnbsp;buiten, de pols was vol en hard, de hartslag stootendnbsp;en versneld, de halsaderen waren zoodanig met bloednbsp;opgevuld, dat zonder de minste drukking het bloednbsp;daaruit gemakkelijk vloeide, het ligchaam was opgezet,nbsp;en, niettegenstaande don hcvigsten aandrang, werd de mestnbsp;slechts in kleine hoeveelheden ontlast; eindelijk ont-

stonden hevige convulsiën en een

scbor gebrul. üezc

-ocr page 471-

121

yiit-ARTSi.'d/sK.'d-'E w 184J, 1842 sn 1843.

toestand verergerde in korten tijd zoodanig, dat de eigenaar besloot liet dier te slagten. Bij de opening vond men op het slijmvlies van de pens groote gangre-neuse vlekken, en op dat der boekinaag ontvellingen ter grootte eener linze. Of de koe gedurendenbsp;de vvassehing van bet middel gedronken of denbsp;nevensstaande koeijen slecliis gelikt bad, bleef onbekend.nbsp;(IIlhing's Repen., 1843, S 30).

Een dcrgelijk voorbeeld over de nadeelige tverking van soortgelijk middel, bij vier koeijen voorgevallen, wordtnbsp;door Koulmann vermeld(quot;Orjan vonBartels,S. SGG).Eennbsp;van deze dieren stortte kort na het gebruik daarvannbsp;geheel verlamd, als bij beroerte, op den grond; tweenbsp;andere vielen later ter neder, en bij bet vierde vertoonden zieh de apoplectische toevallen in een' mindernbsp;hevigen graad. Twee dezer koeijen stierven, nadat dezenbsp;aanvallen, waarop immer een naauwelijks voelbare ennbsp;versnelde pols met tusschenpozingen van 10—12 seconden volgde, zich twee malen herhaald hadden. Bijnbsp;de twee herstelden is deze onregelmatige polsslag eerstnbsp;na den achtsten dag tot den gewonen regel teruggekeerd.

Het nut van tabaks-rook-klisleren bij kolijk en verstopping, wordt door Perciv.ul bijzonder aangeprezcn , (The Teterinarian, 1843, pag 415). Ook Small bevestigt zulks, en voegt daarbij, dat bij van dit middel,nbsp;(hetwelk reeds zoo lang bij onze Vee-artsen bekend is)nbsp;voor het eerst in Indië heeft zien gebruik maken, ennbsp;daarvan bij idiopatischen tetanus, kolijk en koller immer de gunstigste gevolgen heeft ondervonden. • (t. a, p.nbsp;pag. 479).

Oletitn Terebinthinae.

Dat de tcrpeniijn-olie , reeds in eene lioeveelheid van


-ocr page 472-

122 llEEItiT OVEK UK CITUilKlIlIJfG BE!l

2 drachmen inwendig gebruikt, bij honden eene zeer nadeelige uitwerking kan hebben, en braking, maag-en darin-ontsteklng, en somtijds den dood kan veroorzaken, scheen aan Mather (The Veterinarian, 1843, p. 438)nbsp;onbekend; als eene bijzonderheid ten minste wordt doornbsp;hem een geval beschreven, waar zich bovengenoemdenbsp;verschijnselen, na een gebruik van 3 draciimen openbaarden. Door eene spoedige en doelmatige hulp is denbsp;hier vermelde hond echter hersteld.

Opium.

Daar het opium door gezonde paarden in eene groote hoeveelheid (zelfs van 2 oneen) gebruikt, dikwijls geenenbsp;andere dan ligte en spoedig voorbijgaande verschijnselennbsp;voortbrengt, zijn sommige Vee-artsea van meening, datnbsp;dit middel geene, althans zeer geringe, uitwerking opnbsp;het zenuwstelsel dezer dieren heeft; dat zulks tennbsp;onregte is, wordt behalve door vele andere, ook doornbsp;eene waarneming van Yoüjigudsband (The Veterinarian,nbsp;4842, pag. 51)3) bewezen, waaruit tevens blijkt, datnbsp;het opium eene, zelfs in hooge male verdoovende ennbsp;bedarende werking kan Uitoefenen.

Phosphorus.

Bij wijze van proefneming tegen den kwaden-droes, gaf Lowak den phosphorus in eene opklimmende hoeveelheid van 4 greinen tol 10 gr. pro dosi, tweemalen daags. Hoewel de ziekte eenigermale scheen tenbsp;verbeteren, stierven al de vier, aan de proefnemingnbsp;onderworpen paarden, onder hevige kolijktoevallen. Bijnbsp;de opening was de maag op verschillende plaatsennbsp;gecorrodeerd en met roode vlakken bezet. (Thenbsp;Veterinarian, 1841, pag. 454).

Eene vergiftiging van eene koe eii van een’ hond.

-ocr page 473-

123

TïH-.iiiTSBKUKUJ'ita i.quot;lt; 1841, 1842 km 1843.

düor pliosphor-koekjes, welke tot muizen- en ratten-ver-gift moesten dienen, vermeld Vöbbinoiër (Heuing’s Rep. 1841, S. 221). Een dergelijk voorbeeld wordt ooknbsp;door Pfanstiel opgegeven. (Zeitschrift vonVtx, 1842,nbsp;S. 84).

Polygonum hydropiper.

Deze plant, welke op uilgedroogde moerassen in groote hoeveelheid voorkomt, wordt door Küebs alsnbsp;hoogst gevaarlijk beschouwd; zij zou niet alleen bij hetnbsp;rundvee het bloedpissen te weeg brengen, maar ooknbsp;ais bepaalde oorzaak van de heerscliende longziektenbsp;aangemerkt moeten worden ! (Kdeus Jahresb., 1842 ,nbsp;S. 14Ö).

Radix Ipecacuanhae. Emetine.

Fergdsson (The Veterinarian, 1842, pag. 519) van een middel wenschende gebruik te maken, hetwelk opnbsp;het dierlijk organisme eene gelijke werking als denbsp;tartarus emeticus voortbragt, zonder even als dit, bij eennbsp;langdurig gebruik darmontsteking te veroorzaken, beproefde het emetine (het uit de Radix ipecacuanhaenbsp;vervaardigde alcaloïde) en vond, dat dit bij paardennbsp;aangewend, eene meer braking verwekkende en bedarende werking uitoefent dan de tartar, emetic., en innbsp;vele gevallen afvoerend w’erkt, zonder een nadeelig purgeren te veroorzaken. De dosis bedroeg meestal 10nbsp;greinen, meermalen herhaald; deze hoeveelheid kan innbsp;vele gevallen vermeerderd worden. Overal, waar denbsp;'tartarus emeticus als ontstekingwerend middel is aangewezen , kan in plaats daarvan, de emetine voorgeschreven worden. Wegens den hongeren prijs van dit middelnbsp;evenwel, zal hetzelve niet dan zeer zeldzaam in de

vce-artsonijknndige


praktik


kunnen aangewend worden ,


-ocr page 474-

m BKltlCT OVÜH U£ UITIJU£IUlMi UER

terwijl overigens de tart. emetic., vooral in veroeniging met slijmige middelen , niet die irritatie van het darm-süjinvlies veroorzaakt, welke Fbbgusson daaraan too-schrijft.

Ranunculus anensis.

Algemeen wordt deze plant als eene der niet, of .althans zeer weinig, schadelijke onder de ranonkelsoor-ten aangeraerkt; dat zij echter in alle opzigten in denbsp;vergiftigende eigenschappen dezer plantensoort deelt,nbsp;bewijst eene waarneming van Lipp (Heki.mü’s Repert.,nbsp;1845, S. li-o). Eene kudde uit 170 schapen beslaande , werd op een’ akker gedreven, waarop, behalve denbsp;ranunculus arvensis, geene andere nadeeligc plantennbsp;groeiden. Na hier een tijd lang op gegraasd te hebben , openbaarden zich bij de meeste schapen, reeds eennbsp;half uur daarna, convulsive bewegingen van de oogen cnnbsp;ledematen, sidderingen en eene wankelende beweging,nbsp;do meesien»vielen op den grond en begonnen te schreeuwen. Binnen een uur waren er 21 dood, even zoonbsp;veel schijndood; deze echter herstelden langzamerhandnbsp;van zelve, zoodat na 4'/,—3 uren, nadaldeoorzaakgewcrktnbsp;had, bij geen een dezer dieren eenige ziekclijke verschijnselen meer wei’den waargenomen, behalve eenenbsp;zekere lusteloosheid, die nog 2—3 dagen bleef voortduren, Toen men later nogmaals als proefneming eenenbsp;kudde op dezen akker dreef, vertoonden zich dezelfdenbsp;verschijnselen, zoodat men om verdere gevolgen voornbsp;te komen, genoodzaakt was de schapen van daar vanbsp;verwijderen.

Rhusma.

In plaats van het operment, beveelt Ritzel fZeitsch., Yon Vix, 1843, S. 331) tot wcgbijling van haren, het,

-ocr page 475-

¦i}


121$

Yli:-AKTSSMJtLlj.gt;bK I.Y 1841 , 184'2 EN 184i.

op (Ie volgende wij/.e bereide, mengsel aan. Van gewone ongebluschie kalk wordt met water eene dunne brij gemaakt; en daarin, nadat deze koud geworden is,nbsp;onder gestadig omroeren, door eene glazen buis, zoo langnbsp;zwavelwaterstof-gaz geleid, totdat zij eene donker graauwenbsp;kleur heeft verkregen. Om te onderzoeken of deze zalfnbsp;goed is , moet zij op eene met baar begroeide plaats vannbsp;den arm ingewreven worden, en iu eenige minuten al denbsp;haren wegnemen, zonder daarbij de huid aan te doennbsp;of pijn te veroorzaken. Hoeft dit plaats, dan is denbsp;massa nog niet genoegzaam met water en zwavel verzadigd , en moet men, ten einde deze nadeelige eigenschap te vernietigen, nog eenigen tijd met de gazont-wikkeling voortgaan. Indien deze zalf op de huid vannbsp;het paard wordt ingewreven, veroorzaakt zij eene doorzweting,nbsp;die met koud water gewassclien, in 10—15 minutennbsp;verdwijnt. Ritzel meent, dat het gebruik van ditnbsp;middel in die gevallen nuttig kan zijn, waar bloedzuigers aangewend moeten worden, die wegens de metnbsp;haar bekleede huid, bij de huisdieren meestal nietnbsp;willen vatten. ludien dit mengsel wegens eene tenbsp;langdurige bewaring te dik wordt of uitdroogt, kannbsp;hetzelve met water verdund worden.

Secale cornuium.

Eene teef, welke reeds meermalen en gemakkelijk geworpen bad, doch in den laatsten tijd van de dragtnbsp;zeer vet was geworden, scheen, hoewel de weeën zichnbsp;reeds een geruimen tijd vertoond hadden, niet te kunnen werpen. Hariuson hierbij geroepen, gaf het see.nbsp;corn. Na verloop van 20 minuten wierp de teef eennbsp;dood, reeds lot ontbinding overgegaan jong, en eenigenbsp;ooueublikken daarna een tweede, in denzelfden toestand

-ocr page 476-

126 SEIUGI OVER OB ElTBRSIOkSG DKK

(The Veterinarian, 1842, pag. 350). Ook door Yodg-HusBAND wordt de gunstige uitwerking van het moeder-koorn bij vertraagde geboorte, bij twee koeijen waargenomen, vermeld. (t. a. p., pag. 659).

Tartarus emeticus.

Dit middel, waarvan het veelvuldig gebruik in do vee-artsenijkunde overbekend is, wordt door Schmidnbsp;(Zeitschrift von Vix, 4841 , pag. 118) bij alle soortennbsp;van kolijk , lood- en vergifiigingskolijk uitgezonderd, bijzonder aangeprezen. Hij geeft daarvan 1—D/j dr.nbsp;met 2 of 3 oneen glauberzout, in eene lekking. In dienbsp;gevallen, waar zulks aangewezen is, wordt daarbij bloednbsp;ontlast, en uitwendig terpentijnolie ingewreven. Ook bijnbsp;kolijk van het rund geeft S. den tartar, emetic, lol 2nbsp;drachmen, echter met grootere hoeveelheden zout, ennbsp;in verbinding met slijmige middelen.

Taxus haccaia.

De reeds vroeger door ViBonc beschrevene toevallen, ten gevolge van het gebruik van de bladeren (naalden)nbsp;van de Taxus baccata bij runderen ontstaan, zooalsnbsp;loomheid, gebrek aan eetlust, opgeblazenheid, verminderde temperatuur van hoornen en ooien, hangende kop,nbsp;het meermalen nedervallen, en een zeldzame afgang vannbsp;eene vaste meststoffe, heelt Bleiggenstobfer op nieuwnbsp;waargenomen. Door slijmige middelen met bijvoegingnbsp;van kamfer en azijn en inwrijving van rug en buik metnbsp;terpentijnolie herstelden de dieren spoedig. (Archiv.nbsp;Zweitz. Thierartze, 1841, S. 315^.

Veralrum album.

Door de Engelsche vee-artsen wordt, in plaats van digitalis, van dit middel gebruik gemaakt, om in acutenbsp;ziekten, een vermeerderden bloedsomloop te verminde*

-ocr page 477-

157

ren. Lobd gaf daarvan aaneene, aan longontsteking lijdende, koe, dagelijks twee of drie malen een Lalf drachme.nbsp;(The Veterinarian, '1841, pag. 401).

Lowak gaf aan een’, aan chronische opgeblazenheid on-derhevigen, stier, nadat de gewone middelen te vergeefs beproefd waren, de veratrum alb. in eene hoeveelheidnbsp;van ‘/j en zelfs tot 2 oneen p. d., met valeriaan, ennbsp;afwisselend met kamfer en olie. De toevallen, welkenbsp;op eene zoo hevige behandeling schenen te zullen volgen , waren niet zeer aanmerkelijk; braking is niet ontstaan,nbsp;maar daarentegen eene zeer ruime darmontlasting, ooknbsp;is het dier hersteld. Deze behandelingswijze kan hoogstens als eene gelukkig afgeloopene proefneming he-schouwd worden , terwijl er vele , waarschijnlijkheid bestaat, dat het veratrum oud of vervalscht was. (Magaz.nbsp;von Hertwig und Gurlt, 1841, S. 45ö).

Veratrum sabadilla.

Van dit geneesmiddel zouden de inboorlingen van Mexico met een gunstig gevolg tegen den dollehondsheetnbsp;gebruik maken. Een man door een dollen hond gebeten, doch bij wien zich eerst ecu jaar later denbsp;verschijnselen van watervrees openbaarden, werd doornbsp;Doctor Foüluiocx in Lyon behandeld, die hem eerstnbsp;het opium, doch daarna het genoemde middel tot 8nbsp;gr. p, d. gegeven heeft. Deze patient is volkomennbsp;hersteld , terwijl de genezing hoofdzakelijk aan de verart.nbsp;sabad. wordt toegeschreven. (Reme Medicate, 1841,nbsp;en overgenomen in Herixg’s Repertorium, 1843, S. 176).

GAtVANISMK.

Cacssé (Journ. des Vélérinaires du Mid., 1842.) heeft van het galvanisme als geneesmiddel in vele

-ocr page 478-

BBIIIGT OVBK BR UITESEIDiNÜ DER

zicklcn gebruik gemaakt, en scbrijfi daaraan eene bijzondere en verwonderlijk groote geneeskracht toe. Rai.nal, die van dit stuk een verslag geeft (Itecueil denbsp;Méd. Vet., 1842, pag. 7S2) is evenwel van raeening,nbsp;dat hij, te veel met zijne proefnemingen en gevoelensnbsp;ingenomen, meer heeft gezien dan werkelijk heeft plaatsnbsp;gehad. In de door hem medegedeelde ziektegevallennbsp;waren de hevigst werkende geneesmiddelen aangewend,nbsp;zoowel in- als uitwendige, doch te vergeefs, terwijlnbsp;door het galvanisme de dieren volkomen en zeernbsp;spoedig hersteld zijn. Zoo worden b. v. twee, aan opgeblazenheid en kolijk lijdende paarden, behandeld, doornbsp;van een’ uit 20 platen bestaanden galvanischen toestel,nbsp;de zinkpool in den mond en de koperpool in don anusnbsp;te brengen; hierop volgde onmiddellijk eene ruime on -lasting van lucht en darmstoffen, alsmede de volkomcnenbsp;hcrslcUing van het eene paard, 'welke voorzeker ooknbsp;hij het andere zou plaatsgehad hebben, ware het niet,nbsp;dat het middenrif, wegens de hevige zamentrekkendenbsp;bewegingen gescheurd, en hierdoor de dood noodzake»nbsp;lijker wijze veroorzaakt was. Bij een os, welke vannbsp;achteren verlamd was, en door het gebruik van nux vomica daarenboven verlamming van de blaas en de maagnbsp;had verkregen, volgde zeer spoedig na de aanwending vannbsp;den galvanischen stroom ontlasting van urien endrekstoffen;nbsp;ook was de verlamming zoo veel verminderd, dat hetnbsp;dier met een’ vasten gang voort kon loopen. In een vierdenbsp;geval, werd de verlamming der penis van een paardnbsp;genezen door de koperpool in den pisweg te brengen, ennbsp;de zinkpool op den wortel van de roede aan te wenden; nadat de werking uur ,had aangehouden, ver-kreeg de penis het vermogen zich terug te trekken ,


-ocr page 479-

VBE-ARTSniMIJKUJiDE IN 1841 , 1342 Eigt; 1843. nbsp;nbsp;nbsp;12J

ailgonomen een klein gedeelte, hetwelk wegens ceiie zuchtige zwelling voortdurend bleef hangen. Deze zwelling wasnbsp;den volgenden dag warm en pijnlijk, doch verdweennbsp;spoedig, zoodat na verloop van vier dagen geen enkelnbsp;ziekte-verscliijnsel was overgebleven. Bij eene halfzij-dige verlamming van de aangezigts-spieren van een paard,nbsp;waren gedurende twintig dagen verschillende middelen ,nbsp;zooals koude wasschingen, inwrijvingen met kwik, metnbsp;extr. nuc. vomic., dragten, enz. te vergeefs beproefd;nbsp;vervolgens werd gedurende vijf dagen liet galvanismonbsp;aangewend, doch zonder de minste verandering te weegnbsp;te brengen; eindelijk beproefde C. zulks door middel van acupunctuur op te wekken, en stak vier naaldennbsp;in den nek, twee in het beloop der gezigtszenuweu ,nbsp;iwee in de kin en twee in het einde van den neus.nbsp;Het gevolg van deze operatie was zoo hevig, dat hetnbsp;dier ter neder viel, en men wegens de he.vige bewegingen, die het maakte, van de verdere aanwendingnbsp;moest afzien. Op den volgenden dag waren de verlamde plaatsen warm en gevoelig, en na vijftien dagennbsp;was het paard volkomen hersteld. Eindelijk werd eennbsp;aan maagkolder onderhevig paard reeds den volgendennbsp;dag daarvan genezen, nadat het, gedurende een uur,nbsp;aan de galvanische werking was blootgesteld geweest.nbsp;Indien Raynal deze genezingen wonderbaar gelukkig noemt,nbsp;kan men veilig aannemen, dat hij daarvoor wel denbsp;zachtste, maar niet de meest gepaste, uitdrukking heeftnbsp;willen bezigen.

vraiGiFTKN.

Opslorping van vergiften.

Verschillende proefnemingen van Buek over de spoe-VI. Dl. nbsp;nbsp;nbsp;I

-ocr page 480-

130 BBtUaX OVER DE lllTRREIDINr, DKtl

digo werking van onderscheidono vei^iflen, zooals bet blaatiwzuur, het woorara-gift, en andere, welke bijnanbsp;onmiddellijk na de aanwending den dood veroorzaken,nbsp;hebben hem de volgende uitkomsten opgeleverd :

1) nbsp;nbsp;nbsp;dat de tijd, waarin eene zelfstandigheid door denbsp;haarvaten wordt opgenomen, niet ten juiste bepaald kannbsp;worden;

2) nbsp;nbsp;nbsp;dat de tijdruimte tusschen de opslorping van eenenbsp;zelfstandigheid, en hare verbreiding door het ligchaam,nbsp;niet boven 9 seconden bedraagt;

5) dat er altijd meer dan 9 seconden verloopcn tusschen de opneming van een vergift in de haarvaten of aderen, en de eerste teekenen van zijne werking;

¦4) dat, naarmate een vergift meer nabij de hersenen aangewend wordt, de werking zoo veel te spoedigernbsp;volgt; en

5) dat de aanraking van een vergift met eenegroole lig-chaams oppervlakte geene algemeene verschijnselen voortbrengt , zoo lang de verbreiding door het ligchaam nog geene plaats gehad heeft.

Het volgende overzigt toont aan, hoe spoedig do werking volgt.

Tijd, waarin het bloed uit de halsader in de haarvaten van de krans-slagader vloeit :

Bij het Paard 16 seconden.

« den hond 11—12 «

« de hoenderen 6 nbsp;nbsp;nbsp;a

» het nbsp;nbsp;nbsp;konijnnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«

Tijdruimte tusschen de opneming van het vergift in de halsader en de eerste teekenen der vergiftiging :

Bij het nbsp;nbsp;nbsp;paardnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;16 seconden.

« den nbsp;nbsp;nbsp;hondnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«

-ocr page 481-

rEE-AUTSKN»KU}@)C IN IfUl , 1842 EN 1843. ISl

Bij de hoenderen 6‘/» seeondcn. a hel konijn ¦4*/*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«

fr/ie Veterinarian, 1842, pag. 417).

Eenige proefnemingen over de opslorping der vergiften bij honden, aan de Vee-artsenijschool te Lyon genomen, hebben aangetoond, dat aan de gesnedenenbsp;wonden geen grooter opslorpend vermogen moet wordennbsp;toegescbreven dan aan de zoodanige, welke na hetnbsp;wegnemen der korst, door bijtmiddelen of het brandijzer gevormd, zijn ontstaan. De proeven met stryeli-nine, morphine, cyanuretum potassi, phosphorus ennbsp;andere hebben eerder het tegendeel bewezen. Verdernbsp;scheen mede uit deze waarnemingen te blijken, datnbsp;het opslorpend vermogen niet met den ouderdom vannbsp;do wond of met het begin der genezing afiiccmt, maarnbsp;gedurende de eerste twintig dagen hetzelfde blijft, ofnbsp;mogelijk zelfs eenigermatc toeneemt. (Recueil de Méd.nbsp;YeU, 1843, pag. 781).

Pekel van vleesch en haring.

Van de nadeelige gevolgen, die door hel gebruik van deze zelfstandigheid bij de huisdieren kunnen ontstaan,nbsp;zijn reeds vroeger (1® stuk bladz. 108 en 109) een paarnbsp;voorbeelden medegedeeld. Bomdach (Magazin, von Gobltnbsp;und Hertwio, 1843, S. 183) heeft mede een dergelijknbsp;gevolg bij varkens waargenomen. De dieren stiervennbsp;alle binnen 24, en sommige reeds binnen 6 en 8nbsp;uren na het gebruik der pekel, onder verschijnselen vannbsp;eene algemeene ontsteking. Zij schuimden uit den mond,nbsp;vielen op het achterstel neder, verkregen hevage convulsieve bewegingen, vooral van bals en hoofd, en deden voortdurend pogingen om te braken; de oo^ennbsp;waren rood, de snuit heet, de pols versneld en onre-

1*

-ocr page 482-

I*M


132


BBRtOT OVEn Igt;E l'ITUnflOlXrf UER


gcimatig en de hartslag stoelend. Behalve ontsteking van de spijsverleringswerkluigen, waren de hersenen ennbsp;het verlengde ruggemerg aanmerkelijk met bloed opgevuld.

Koeken van Beukenzaad.

De nadeelige en vergiftigende eigenschappen, die de uit hcukenzaad vervaardigde koeken somtijds voor paarden kunnen hebben, hoewel sinds langen lijd bekend,nbsp;(vergelijk Heutwig’s Arzneymillellehre en IIaobxer’s Ge-zundsheidsplege) worden op nieuw door eenige, doornbsp;Matiued vermelde, gevallen bevestigd. (Recueil denbsp;Méd. Vet., 1841, pag. 420). Deze waarnemingen hebben aanleiding gegeven, om zulks aan de school vannbsp;Alfort nader te onderzoeken. Aan zeven gezonde paarden gaf men deels een afkooksel van drie óf vier ponden,nbsp;in 6 of 8 k.an water, deels het poeder van genoemdnbsp;zaad, als likking in eene hoeveelheid van 2'/, ponden.nbsp;Binnen 24 uren waren alle dieren gestorven, (i. a. p.nbsp;pag. 705). Dezelfde proefnemingen, mede aan de schoolnbsp;ic Lyon herhaald, gaven eene andere uitkomst; ofschoon een der paarden 7 ponden in drie dagen gebruikt had, werden noch bij deze, noch bij de overigenbsp;eenige andere verschijnselen dan een grooteren dorst ennbsp;een snelleren pols waargenomen, (t. a. p p. 767).nbsp;Eikels.

Deze, in eene zeer groote hoeveelheid, aan runderen tot voedsel gegeven, veroorzaakten bij een en twintignbsp;dieren den dood, binnen den lijd van acht dagen, ennbsp;na eene ziekte van 3—5 dagen. De verschijnselennbsp;waren persingen en aandrang op den mest, naar buitennbsp;komen van het slijmvlies van den endeldarm, somtijdsnbsp;afgang van bloed, zwakte van het kruis, pijnlijke aan-

iL


-ocr page 483-

133

VBa-AKTSS.tiJSL'.xigt;g i.x 1841, 1842 bm 1343.

(loeiuD(( van de ingewanden, koorts en eindelijk de dood. Vijf dezer dieren werden geopend; uit den naar buitennbsp;gedreven en met een bruinaclitig rood slijmvlies beklee-den endeldarm vloeide een dun miskleurig bloed; denbsp;gioote maag was met eikelbrij opgevuld en het slijmvlies, gelijk ook dat van de derde en vierde maag, ontstokennbsp;en verdikt. Op het laatste, alsmede op den twaalf-vingerigen en karteldarm vertoonden zich gangreneusenbsp;vlakken. Overigens was het slijmvlies van het geheelenbsp;darmkanaal verdikt en op sommige plaatsen gangreneus;nbsp;bij doorsnijding vloeide daaruit miskleurig, ontbondennbsp;bloed. {Zeitschr iftdes Land- Wirtschafl. Centraleer., a«nbsp;frankfurt, Baud 2, S. 190).

Loodvergiftiging.

65. C, J. Fochs. Die sehadlichen Einflusse der Bleibergwerke auf die Gezundheid der Hausthiere, ins-besondere des Rindviehes, Berlin 1842.

Eeue ziekte, welke Fuens meermalen enzootisch in die streken, waar loodmijnen gevonden worden, heeftnbsp;waargenomen, en door sommige bergbewoners Uau-krankheil, cn in het Harlzgebergte Jammer genoemdnbsp;wordt, heeft lot het bovenstaande geschrift aanleidingnbsp;gegeven. Voornamelijk kwam deze ziekte in eene, innbsp;de Pruissische Rhijn-Provinciën gelegene, streek, alwaarnbsp;zich vele loodmijnen bevonden, en waar ook hel waternbsp;met looddeelen bezwangerd was, sinds menschelijke ge-heugenis in eene hooge male voor, en scheen alleenlijk aan eene loodvergiftiging toegeschreven te moeiennbsp;worden. Om hierover eenige meerdere zekerheid tenbsp;verkrijgen, werden, op last van de Pruissische rege-

-ocr page 484-

134 BEHiOT OVEB DE UiTBREIDIMG DER

ring, aan de Vee-artsenijschool te Berlijn, met de eru, uit genoemde loodbergen afkomstig, op drie stuksnbsp;runderen proefnemingen genomen. Aan de eerste dezernbsp;runderen , cene koe van vier jaren oud, werd gedurendenbsp;vier dagen één pond (gewoon gewigt) loodklei (Lettenerz) gegeven , iedere maal namelijk 2 oneen met zemelen alsnbsp;likking, en zulks op de beide eerste dagen drie malen,nbsp;en op den derden en vierden dag slechts eenmaal.nbsp;De tweede, eene vaars van twee jaren, verkreeg opnbsp;dezelfde wijze in twaalf dagen •4*/, ponden zuiverenbsp;loodglans, en aan de derde, een bul van één en eennbsp;halfjaar, werden gedurende acht dagen 3 ponden van de ertz,nbsp;die van de grootere steenen bevrijd was, en volgensnbsp;vroegere onderzoekingen loodglans en menie, - dochnbsp;ia geene groote hoeveelheid bevatte, gegeven; allenbsp;werden daarbij met goed hooi en zuiver water gevoederd. Toen bij den bul, ten gevolge van de laatstgenoemde zelfstandigheid, slechts eenige voorbijgaande verschijnselen waargenomen werden, zijn hem in meerderenbsp;dagen, en volgens de vroegere wijze van toediening, drienbsp;en drievierde ponden loodzand, een mengsel van loodglans en zand, gegeven. De koe en de stier zijn tengevolge van de proefneming gestorven, de vaars ecliternbsp;is na hevig ziek geweest te zijn, hersteld, ofsehoonnbsp;men aan haar even zoo min als aan de andere, eenignbsp;tegengift gegeven bad.

Uit de verschijnselen, zoowel gedurénde de vergiftiging waargenomen, als uit de organische veranderingen, bij de opening gevonden, welke volkomen overeenkwamen met de zoodanige, die zich bij de zoogenaamdenbsp;Uaukrankheit of het Jammer voordoen, meende men metnbsp;alle regt te mogen besluiten, dat de bedoelde cnzoötischc

-ocr page 485-

vB»-Ani«EXUKUV0B i?f 1841, 1843 ek 1843.

ziekte van het rundvee, in den omtrek der loodmynen, alleenlijk in eene loodvergiftiging bestaat.

Deze ziekte, waaraan de Schrijver den naam van enzoölische loodvergiftiging wil geven, openbaart zich innbsp;den aanvang door eene aandoening van de spijsverte-rings-werktuigen, de eetlust is verminderd, de dorst daarentegen vermeerderd, de herkaauwingheeft geheel opgehoudennbsp;of geschiedt onregelmatig, de mest wordt in het geheelnbsp;niet, of zeldzaam ontlast, en is brijachtig of droog ennbsp;hard; de pis wordt in zeer geringe hoeveelheid afgescheiden en heeft eene bijna water-beldere kleur; de ademhaling en bloedsomloop geschieden eerst langzaam, dochnbsp;versnellen later; de eerste gaat met eene krampachtigenbsp;beweging van de ademhalings-spicren vergezeld, de laatste met eenen kleinen en harden pols. In een laternbsp;tijdperk der ziekte krommen de dieren den ruggegraatnbsp;naar boven, zetten de achterbeenen vooruit en buigennbsp;den staart naar binnen; de ligchaams-temperatuur vermindert en heeft aan ooren en hoornen met gedurigenbsp;afwisseling van koude en warmte plaats; voor den snuitnbsp;vormt zich, ten gevolge van eene eigenaardige kaauwendenbsp;beweging, schuim, of een taai slijm vloeit onophoudelijk daaruit; ten laatste worden, in de meeste geval-vallen, aanvallen van razernij en meermalen het verliesnbsp;van hel zieuvermogen waargenomen. Bij de geopendenbsp;dieren werden velerlei verhardingen van long, lever enz.nbsp;gevonden, die somtijds als toevallig kunnen beschouwdnbsp;worden, altijd echter kan men in de stoffen, die in denbsp;maag bevat zijn, deelen van loodertz terug vinden,nbsp;welke met hel blooie oog gezien, of wel door eenenbsp;chemische analyse kunnen aangewezen worden. Ver.

-ocr page 486-

136 DBntCT OTEU DE ÜITBnEtDMC DER

(kr zijn de aderlijke raten ran de schedelholte met bloed overvuld; op de grondvlakte van dennbsp;schedel en van de hersenkameren is uitstorting van eennbsp;bloederig serum; ook de longen, het hart en de hiernbsp;uit ontspringende vaten zijn aanmerkelijk met bloednbsp;opgevuld, in de organen van de buikholte is daarentegen gebrek aan bloed; de dunne darmen zijn ver-naanwd en in de vierde maag worden, vooral in denbsp;nabijheid van den pylorus, roode vlakken waargenomen.

Voornamelijk wordt deze ziekte in het voorjaar opgemerkt , vooral bij dieren, die in de weide loopen, of bij de zoodanige, die van elders komen; in den winter heeft zij slechts zeldzaam plaats en niet dan bijnbsp;voedering van slecht gereinigde wortel-voedsels. Van eenenbsp;vergiftiging bij paarden, schapen en geiten, is aan Fochsnbsp;nimmer eenig voorbeeld voorgekomen. Zulks moot voornbsp;het grootste gedeelte toegeschreven worden aan de meerdere zorg, welke aan eerstgenoemde dieren besteed wordt,nbsp;terwijl mede in aanmerking zou kunnen komen de omstandigheid, dat de paarden eene mindere vatbaarheidnbsp;voor loodvergiftiging hebben, hetgeen uit de proevennbsp;van Hebtwio en Dominick kan blijken.

Als meest geschikt voorbehoedingsmiddcl wordt het glauberzout aangeprezen, waarvan, zoodra de dieren naarnbsp;de weide gebragt worden, om de twee of drie dagennbsp;2—4 oneen wordt ingegeven. F. meent dat hierdoornbsp;het moeijelijk oplosbaar zwavelzuurlood in de verterings-werktuigen gevormd wordt. Geneesmiddelen bleven meestal zonder eenig gevolg; de meeste door denbsp;ziekte aangetaste dieren stierven. In geval van genezing verminderden de toevallen slechts langz.araerhand,nbsp;zoodat de ziekte in dat geval een zeer langdurig ver-

-ocr page 487-

137

TIÏE-AnTSKNUKCSUE W 1amp;41 , 1842 BN 1848.

loop heeft. Rijkelijke speekselvloed en braking, alsmede eene behoorlijke darmontlasiing zijn gunstige tee-kenen. Stijfheid van ledematen en een verzwakt zien-vermogen blijven, in geval van herstelling, het langst voortduren. Eene eenmaal doorgestane ziekte bevrijdtnbsp;niet voor latere aanvallen.

Om eindelijk de vraag te beantwoorden, op welke wijze, bij eene plaatshebbende genezing, het lood uit hetnbsp;ligchaam wordt verwijderd,' werden 2 drachmen loodsuiker, in één once warm water opgelost, in do halsaderen van een paard ingespoten, en later, toen zichnbsp;de vergiftigingstoevallen openbaarden, een gedeelte bloednbsp;daaruit genomen. In dit bloed evenwel werd geen spoornbsp;van lood teruggevonden, evenmin als in een ander geval, waar dezelfde proef met de dubbelde hoeveelheidnbsp;loodsuiker genomen was. In het laatste kadaver vermoedde F., naar het uiterlijk aanzien, lood in de longen te bespeuren, hetgeen ook door eene chemischenbsp;analyse bevestigd werd. Mitscberuch was van meeniug,nbsp;dat de verwijdering van het lood door middel van denbsp;urien plaats had, te meer daar bij honden en konijnen,nbsp;na eene toediening van lood-suiker, somtijds eene overvloedige urien-ontlasting volgt en de dieren daarnanbsp;herstelden. Deze meening wordt door den schrijver tegengesproken, zoowel omdat in de ontlastenbsp;urien nimmer lood gevonden is, alsook uit de omstandigheid, dat bij vergiftigde runderen do secretie vannbsp;urien niet alleen zeer verminderd is, maar dat ook bijnbsp;de herstelling nimmer is waargenomen, dat deze stoffenbsp;eenige kritische eigenschap heeft verkregen, terwijl innbsp;de urien van de, aan de school te Berlijn vergiftigde,nbsp;dieren nimmer eenig lood is aangetrofl'en; eerder zou

-ocr page 488-

^33 DflUVil OrUB DB DITBn£IDING DBB VEB-ARTS£MIJKUlt;gt;'DB.

men kunnen aannemcn, dat, bij den rijkclijken speekselvloed, die in de meeste gevallen wordt waargenomen, door het speeksel eenige excretie kan plaats hebbenj;nbsp;ongelukkigerwijze is deze stoffe niet onderzocht. Eenenbsp;excretie van het lood door vermeerderde huiduitwaseming of door eenen metastatischen huiduitslag is bij herstellende dieren nimmer waargenomen. Mogelijk meent F.,nbsp;wordt het lood, hetwelk zoo gemakkelijk met anderenbsp;dierlijke stoffen, b. v. eiwit, verbindingen aangaat, innbsp;het geheel niet uit het ligchaam verwijderd; hierdoornbsp;ook zouden de meeste secretie-organen, eene, ten minstenbsp;bij het rundvee, ongunstige gesteldheid verkrijgen,nbsp;terwijl de meeste genezena lood-vergiftigingen velerleinbsp;desorganisatiën en eindelijk den dood ten gevolgenbsp;hebben.

Uit eenige vergelijkende proefnemingen over de vergiftigende eigenschappen van loodbereidingen, aan de school te Lyon genomen, volgt, dat de, in water en innbsp;liet maagsap onoplosbare, loodmiddelen voor het dierlijk ligchaam volstrekt onschadelijk zijn, terwijl daarentegen, doornbsp;de zelfs weinig oplosbare, zeer spoedig vergifligings-toevallennbsp;veroorzaakt worden.

-ocr page 489-

Ziekte» der verteringswerktuige».

Ziekten van de mondholte. Ziokelijke aandoening

der tanden..............BL

Ziekten der slikbuis. Vreemde voorwerpen In den

slokdarm................

Honiggezwel op de zwelgkeel bij een Paard. . . „

Gezwel in de buikholte eener Koe.......

Ophooping van zand in de maag........

Verscheuring van de vierde maag eenèr Koe. . „

Kanker in de tweede maag eener Koe.....„

Ziekte van het darmkanaal..........

Verscheuring van den regten darm......

Omkeering « nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

Verscheuring van de lever..........

Vergroote milt............. . . „

Ziekten der werktcigen van den bloedsomloop.

Aandoening van het hart..........^

Ongewone hartklopping...........

Vleeschgezwel in het hart...........

Gezwel aan het driepuntige klapvlies.....^

Verbeening der wanden van den voorsten harte-

boezem.............

........

Sluiting van slagaderen..........^

Ziekten der ADEMHALmGS-WERKruiGFN.

Ophoopingen van stoffen in de eerste luchtwegen . „ Opzwelling der schildklieren

Emphijseem der long...........^

Verscheuring van het middelrif . ......^

Ziekten der Afscheidings-organen.

Ziekte der pisblaas.....•......

Blaas-steen..............

«

Steenen in den pisweg . nbsp;nbsp;nbsp;.........

Ziekten van het dierlijk leven.

Aandoening van hot ................

13.

13

14

15

1»

18

19

20

-ocr page 490-

I N H 0 U 1).

Heelecnde...............BL

Ontsteking en uare uitgangen.

Ontsteking van de tong.......... 25-

Gangreneuse ontsteking om den hals..... —•

Chronische ontsteking aan de voorhuid. . . . „ 26.

Lijmph-abces..............„ nbsp;nbsp;nbsp;27.

Ontsteking van de hals ader........«28.

Zadeldrukking. . . . • .......... —.

Ontsteking der gewrichten......... 29.

Spat................. •

Boeg- en kruislamheid..........«30.

Steengallen..............«31.

Scheiding van zamenhang.

Beleediging van de hals-slagader...... —.

Borst-wonden..............«32.

Buik-wonden.............. —.

Gewrichts-vronden............ „ nbsp;nbsp;nbsp;33.

Beleediging van peezen..........«34.

Nageltrap...............«35.

Hoornscheuren.............«37.

Beleediging van de kroon.........«39.

Beenbreuken..............«40.

Gezwellen en pijpzwerèn.

Nekbuilen............... '46.

Molgezwel....... —.

Fistelen in den slokdarm.........«51.

Aderfistelen.............. 52.

Drekflstelen..............«53.

Fistel van den zaadstreng...... . . . „ 55.

__— het hoef-kraakbeen.......«56.

Verwijding van fistelgangen......... —.

Caries............... . « 57.

Breuken.

Leverbreuk bij den Hond.......... —•

Buik- en navel-brenk...........«38.

Breuk van het middelrif..........«00.

Baarmoedcr-breuk............«61.

-ocr page 491-

............................ 61.

1 N 11 o i; D.

Uitzakking.

.4cute exophthalmus bij Honden.......«63.

Uitzakking van de baarmoeder........ •

--— den endeldarm........ —•

amp;i.

65.

66.

VERREKKINGEN EN ONTWRICHTINGEN ... nbsp;nbsp;nbsp;...

Verandering in structuur.

Verkorting. Uitzetting. Tenotomie......

Aneurisma..............

Bloetspat. Gallen van het spronggewricht. . . „

Ontaarding. Ziekeluke vorming. .

67.

68.

71.

73.

74.

76.

78

81

84

85 88nbsp;89nbsp;91nbsp;03nbsp;94nbsp;96

100.

102.

Graauwe staar . . . ............

Verouderde Mok............

Knoestgezwel. Kanker. Kreeftgezwel. Rotstraal «

Fungus haematodes............

Osteosteatoma, Osteosarcoma.........

Spekgezwel...............

Melanose. Zwarte knobbels. .........

Beursgezwellen. Liggers.....

Heelkundige operation.

Aderlating...............

Branden met het gloeijende ijzer......„

Ligten van de cataract........ . . „

Uitpelling van de oorklier........„

Pens-snede.............. »

Darm-steek................

Tegennatuurlijke aars...... „

Blaas-steen-snede.............„

Castratie.................

Amputatiën.................

Pees-snede...............„

Engliseren................

Zenuw-snede,..............

Beenvlies-snede..............

Leer der geneesmiddelen.

Algemeene werken............„

Aciduffl liydfociaoicum........

-ocr page 492-

I M H o U D.


Aollmonium.. ...............

AmraoDium................

Arsenicum. .........^

Belladonna................

Camphora. ...............

Chloretum natri..............

„ Zincl.............»

Cicuta virosa...............

Conium ......................

Croton Tiglium..............

Cuprum.............. • • »

Hydrargyrum...............

Jodium.................

Lolium temulentum.............

, Mercurialis perennis.............

Murias sodae. ...............

Nitras potassae..............

Nicotiana. . ..............

Oleum Terebinthinae.............

Opium.................

Phosphorus................

Polygonum hydropiper............

Radix Ipeeacuanhae, Emetine.........

Ranunculus arvensis. ............

Rhusma...................

Secale cornutum..............

Tartarus emeticus.............

Taxus baccata...............„

Veratrum album..............

„ sabadilla.......... . . „

Galvanisme.

Vergiften.

Opslorping van vergiften.........„

Pekel.van vleesch en haring.........

Koeken van beukenzaad.........„

Eikels.................

Loodvergifliging..............


i03.


100.

107.


108.


120.


123.

120.


127.


133.

-ocr page 493-

VEBKURINC DER PLATENu

PLAAT I *).

Fig. 1. Mijtgangen {cuniculi), zooalszij bij de schurft van den Mcnsch op de huid gezien worden, in gemiddelde natuurlijke grootte, k is het begin of Kopeinde, waar zichnbsp;de Vesicula of Pustula ontwikkelt, s het uiteinde of Staart-einde. k’ het Kopeinde vanjeenen nieuwen zijdelingschcn mijt-gang; s’ het uiteinde van denzelven. Aan de Staarteindennbsp;t en t moet men do schurftmijten zoeken.

Fig. 2. Een stukje epidermis, waarin men den mijtgang met do moedermijt, hare eijeren, hare faeces, en, links vannbsp;onder, een gebarsten eihulsel ziet. (50-malige vergrooting.)nbsp;Fig. 3. \etachil\eaie,ontwikkelingstrappenvanhet mijtenei.

A. nbsp;nbsp;nbsp;B. c. D. Eerste veranderingen binnen in hel ei. (ongeveernbsp;200-maIige vergrooting).

B. nbsp;nbsp;nbsp;De bijna volmaakt ontwikkelde Embrijo binnen in het ei;nbsp;met den vooral zigtbaren kop, 4 voorpooten, zuignapjes, enz.nbsp;(ongeveer 600-malige vergrooting).

p. Hetzelfde, met vooral zigtbaar achterlgf en de 2 achterpoo-ten (naar Eichstedt).

Fig. 4. Een gebarsten eihulsel. (Ongeveer 240-maIige vergrooting. Wij geven hiervan de bijzondere afbeelding, omdat zij verschillend is van die van EtCHSiEni).

Fig. 3. Eene d-pootige kindermijt in het vervellings-pro-ces. De 8-pootige ziet men doorschemeren, (naar EiCHSTEbi).

Fig. 6. Eene 8-pootige mijt in den aan het vervellings-proces voorafgaanden larven-toestand. (naar Eichstedi).'

Van onze hierbij geleverde nieuwe praeparatca hebbeu Let af-tcekenen naar de natuur te danken aan onzen hooggeachteu vriend, den ¦verdienstel^ken catomoloog en Prosector Schomart.

-ocr page 494-

210

PLAAT II. 1)

Fig. i, PaardenschurftmijtcD in copulatie; van boven, op dc rugzijde, te zien, (a. het mannetje, b. het wijfje, slcctitsnbsp;in omtrek geschetst; met bij c. naar onder ingetrokken kop.)

Fig. 2. Paardenschurftmijt, van onder op de buikzijde gezien.

Fig. 3. en i. Schapenschurftmijt, op de rug- en de buikzijde gezien.

Fig. 8. Mannetjcs-Rundcrschurftmijt, op de rugzijde gezien.

Fig. 0. Wijfjes- » nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» » buikzijde ge

zien.

Fig. 7. en 8. Gemsen-schurflmijt, op de rug- en de buikzijde gezien.

Fig. 9 en 10. Katten-schurftmijt, op de rug- en de buikzijde gezien.

Fig. 11 en 12. Menschen-schurftmijt ^ op de rug- en de buikzijde gezien, (o. het orgaan, dat naar Eichstedt vooralnbsp;bij de mannetjes zigibaar zou zijn.)

Fig. 13. Sarcoptes Cynotis {Honden-ettermijt?), Kering, op de rugzijde gezien.

1

Behalve Ii^. 11 en 12 z^n el deze afbeeldingen overgenomen van Qzaïza.

OVERZICT.

Inleiding Over de oorzaak der. dwalingen aangaande de Schurft.............(bladz. 82—88).

I. nbsp;nbsp;nbsp;HOOFDSTUK. Natuurlijke Geschiedenis der schurftmij-

.................(bladz. 83—165).

1 nbsp;nbsp;nbsp;Afd. Natuurlijke Geschiedenis in het algemeen.

a. Karakteristiek en Tabellarisch-critisch overzigt. b. Over de Methode van opzoeken en onderzoeken derzelve. c. Over eenigenbsp;natuurgeschiedkundige hoofdpunten: 1® de Generatio aequi-voca, 2® de wording en ontwikkeling, dobr copulatie, eijer-leggen en vervellings-proces, 3® den mergang op andere dieren.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Afd. Natuurlijke geschiedenis in het bijzonder.

I. Paarden- II. Schapen- III. Runder- IV. Gemsen- V. Katten- en VI. Menschen-schurftmijt.

Appendix van a. Ettermijtsoorten. b. Species dubiae (?), en Species dubiae (?1).

II. nbsp;nbsp;nbsp;HOOFDSTUK. Proefnemende en vergelijkende ziektekunde. Resultaat derzelve. ...... (bladz. 168—178).

III. nbsp;nbsp;nbsp;HOOFDSTUK. Algemeene verklaringen, opmerkingen en

wenken aangaande de Pathologie, Therapie en Prophylaxis der Schurft...........(bladz. 178—208,.

-ocr page 495- -ocr page 496- -ocr page 497- -ocr page 498- -ocr page 499- -ocr page 500-

95quot;

-ocr page 501-

I ff


i



-ocr page 502-