-ocr page 1- -ocr page 2-

• •/




-ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5- -ocr page 6- -ocr page 7-

--j ^

BLADEN,

ïïimamp;ETEN DOOR DE VEREERIGINamp;

JOT

yip

IN

NRDERLANDSCH-INDIË.

ÜEEL 1.


7^^ i'll nbsp;nbsp;nbsp;x:i

¦

.'^1 - 7

^ iXÏÏtï A

^¦' nbsp;nbsp;nbsp;*** * 'i

«-‘X

KR.1VMT amp; €o.

UATAVIA KN NOOIinWIJK.

1880. ¦

-ocr page 8-


-ocr page 9- -ocr page 10-

ERRATA.


regel staal regel lt;nbsp;regelnbsp;•egelnbsp;regel •nbsp;•egel


eenvoudigst ichaamnbsp;])vaklisclinbsp;geen bekwaamnbsp;geen enkele gaba.nbsp;gaba aanwezig zijn


lees:


bet eenvoudigst, lichaam,nbsp;dan praktisch.


een bekwaam, bijna geen enz.nbsp;gaba aanwezig mogennbsp;zijn.

zea Mays maxima.

5 K.G. gras. kan.

Fulterrelie.


-ocr page 11-

INHOUD

VA?f

rgt;EEi^ I.


Voorwoord................

Over parasieten voorkomende in de spieren van kar))ouwen door ,I

DE .lONGH...............

Een geval van sympalische oplitalinic bij een paard door R. A

Plemper van Balen ............

Dolheid of hersenontsteking door C. N. Schoorel.....

Tabellarisch overzicht van het personeel van den militairen veteri nairen dienst in Nederlandsch-lndië sedert 1838.

Ranglijst van de ollicieren van den militairen vetcrinairen dienst

Nederlandsch-lndië............

Varia..................

Personalia en correspondentie...........

Proeven in Nederlandsch-lndië genomen volgens het procédé van Dn W. VAN DER Heyden, togcn ziekten bij dieren door mikropbytennbsp;ontstaan, door 11. Mars...........

Is de natuurlijke aanleg voor runderpest, of typhus boviim conlagiosus enkel eigen aan de aldeeling ruminatia? door E. A. Penning

Korte medcdeelingen.............

Overzicht der geneeskundig behandelde paarden van het leger over 1882 door 1)r. J. J. W, E. van Riemsdijk, Chel over den

geneeskundigen dienst............

Olliciëelc berichten uit de Javasche Courant.......

Personalia en correspondentie............

Over bronnen van inkomsten, ter bestrijding van noodzakelijke uitgaven, verbonden aan een veeartsenijkundige staatsregeling, door


Rladz.

1.

3.


15.

17.

20.

22. -

23.

24. nbsp;nbsp;nbsp;/


25.

31.

37.


37.

42.

48.


D. Driessen


Varia.


49.

68.


-ocr page 12-

ISHOl’D.

Bladz.

Ollicicclc bericlitcii uit dc Jnuaschc Courant....... 70.

(’orrcspondenlic................ 70.

l'roevcu in Ncderlandsch-lndië genomen volgens liet procédé van 1gt;r.

\V. vAS DER Hevdes], tegen ziekten bij dieren door niicropbytcn

ontslaan, door II. Mars (vervolg) ......... 00.

llhevimalisehc boelonlsleking door IV. Bosma........ 04.

Grasvcrgitliging................ 97.

Dcsinfeclie van bcsmctle paardenstallen door II. Mars.....100.

Correspondentie................ 104.

Proeven in Ncderlandsch-lndië genomen volgens hel procédé van On.

VV. VAN nEn IIeyden legen ziekten bij dieren door micropliylen

onl.slaan, door nbsp;nbsp;nbsp;II,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Mars.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(slot) ...........100

Merkwaardig beloop van eene buikwond bij een paard door C.

A. Penning............... 117

Balans van 1 .Inli nbsp;nbsp;nbsp;1884—30nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.Ivmi 1885......... 121

Examen gebonden in de maand Februari 1886 ter verkrijging van nbsp;nbsp;nbsp;yr

een diploma van inlandsch veearts......... 122. ^

Odiciëcle berichten uit de Javasc.ho Courant....... 124.

Varia.................. 131-

Correspondentie............... 132'

9

Dc voeding en dc vocdscls van het paard in Ncderlandsch-lndië door

II. Mars................ 133.

Vceart.senijkundc nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Nederlandnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ncderlandsch-lndië..... 278.

Lijst van gouvernements veeartsen in Ncderlandsch-lndië sedert 1851 nbsp;nbsp;nbsp;280.

Lijst van parlicnlicrc nbsp;nbsp;nbsp;veeartsen innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Indic......... 282.

Lijst van boekwerken, in de bibliotheek van dc Verceniging. nbsp;nbsp;nbsp;284.

Periodieken waarmede dc nbsp;nbsp;nbsp;Vercenigingnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ruiling verkeert.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;288.

Otliciëelc berichten uit de nbsp;nbsp;nbsp;Javaschc-Courant....... 280./^

Personalia, Necrologie, Erratum........... 294.

Correspondentie........... 295.

-ocr page 13-

f\ ^ ^ \rV ' ¦ •.’ ¦quot;^v, nbsp;nbsp;nbsp;'• ‘

i ^ nbsp;nbsp;nbsp;•• u V *’’/

;;Vg^-r\ .-Vnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;: 77

Bladen quot;quot;

UITGEGEVEN DOOR DE VEREENIGING TOT

Bevordering van l^eearlsenlfkunde

in Nederlandsch Indië.

Ho. 1. nbsp;nbsp;nbsp;1*^ Jaargang Hpril, ISSS.

Dit tijdschrill verschijnt in gedeelten van minstens één vel druks en wordt per vel berekend op 15 cents.

INHOUD. Voorwoord. Over Paraslelcn voorkomende in de spieren van Karbouwen. — Een geval van Syinjialisobe ophialinie blJ een paard. — Dolheid of hersenonl.sleking. — Correspondentie. — Tabellarisch overzicht van het jiersonecl van den militairen S'eterinairen dienst innbsp;Nederlandsch Indië sedert 1838. — Ilanglijst van de olflcieren van den mil. vctcrinaircn dienst. —gt;nbsp;Varia. — Personalia.

TOOÏtWOOED.

Met het doel de Veeartsenijkunde in Neerlandsch Indië te bevorderen door het houden van inaandelijksche hijeenkomstennbsp;en door de uitgave van een tijdschrift of van losse bladen,nbsp;werd in eene bijeenkomst van veeartsen den S'*™ Juni 1884nbsp;hel wenschelijke besproken van het oprichten eener « Vereeni-(jïng lol bevordering van Veearlsenijlcunde in Nedejdandsch Indië.”

Vooral in Indie, waar op veearlsenijkundig gebied nog zeer veel Ie doen valt en Avaar men als veearts veelal op groolennbsp;afstand afgezonderd is van andere collega’s wordt het gemisnbsp;aan hekendslelling van eigen ervaringen, zooals die zich hiernbsp;meermalen voordoen, zeer gevoeld.

De meening van alle op die bijeenkomst tegenwoordige veeartsen, was dan ook dat dusdanige vereeniging zeer noodig en zeer goed bestaanbaar is, en werd levens het wenschelijkenbsp;er van in gezien, die vereeniging te doen zijn zelfslandig.

Op die eerste vergadering werd besloten, de medehulp vau lt;le andere veeartsen in ludie in te roepen, die spoedig daaropnbsp;allen hunne groole ingenomenheid met het plan hebben betoond,nbsp;en hunne medewerking hebben toegezegd.

En deze zeer te waardeeren inedewei’kiiig, door het inzenden van mededeelingeii oj» veearlsenijkundig gebied is te meernbsp;noodig, daar de vereeniging uil den aard der omstandighedennbsp;altijd een klein getal leden zal blijven tellen.

-ocr page 14-

Aangezien ook veeteelt in de uittegeven bladen zal worden besproken zal ook de medewerking van niet-veeartsenijkundigennbsp;aan bet bestuur zeer aangenaam zijn en doen wij daaromnbsp;thans een beroep op de hulp van veeteelten landbouwkundigen,nbsp;wier bijdragen door ons met dank zullen worden ontvangen.

Als voorwaarde lot het lidmaatschap der Vereeniging is voorloopig gesteld eene contributie van ƒ 2.50 (twee guldennbsp;vijftig ets.) ’s maands. Zij, die alleen inteekenaar willennbsp;zijn op de uittegeven «Bladen” betalen ƒ 0,15 (vijftien ets.)nbsp;per vel druks.

Bij het einde van ieder jaar zal aan leden en inteekenaren gratis worden verstrekt een tibelblad met inbond.

Dat deze nieuw opgerichte vereeniging door veler krachtige medewerking zal beantwoorden aan de eiseben van het doel,nbsp;dat zij zich stelt, is de wensch van:

Het bestuur:

Batavia, Maart 1885.

J. J. POSTMA,

President.

J. DE JONGH,

Secretaris Penningmeester.

-ocr page 15-

Over Parasieten voorkomende in de spieren van karkonwen.

In Decemher 1884 werd mij gelast mij naar Palembang Ie begeven ten einde eene voorkomende ziekte bij het vee tenbsp;onderzoeken. Den 7'^™ December aldaar aankomende werdennbsp;mij dadelijk verscbillende verhalen omtrent het voorkomennbsp;van wormen in bet karbonwenvleescb gedaan. Men zeidenbsp;dat zich in de spieren sedert langen tijd, ook vroeger,nbsp;reeds vóór 20 jaren en ook later, meermalen witte w'ormennbsp;in hel vleescb voorkwamen van eene langwerpige gedaante ennbsp;van verscbillende grootte. Volgens sommigen, en dit beweertnbsp;de aannemer van de vleeschleverantie, die reeds van jongsnbsp;af slager is geweest, zouden die wormen altijd in het karbou-wenvleesch meestal in het vleescb van kapoenen en enkelenbsp;malen ook in vleescb van varkens, geiten, schapen en runderennbsp;worden aangetrolfen. Volgens anderen vindt men ze alleennbsp;op sommige plaatsen b. v. niet te Lahat. Enkelen verzekerden mij dat het vleescb behebt met zulke wormen door velennbsp;gezocht is en met graagte wordt gegeten. Verder werd doornbsp;den aannemer van bet vleescb verhaald, dat uitwendig aannbsp;de dieren nooit iets bizonders was te zien, en dat men ze bijnbsp;vette karbouwen veel meer vindt dan bij magere dieren; bovendien, dal ze niet alleen voorkomen in karbouwen, die uitnbsp;Rawas en Djambi aangekocht werden, doch dat bij ze ooknbsp;gevonden heeft bij karbouwen afkomstig van Java. Wanneernbsp;de karbouwen door de militaire voedingscouimissie worden afgekeurd, worden ze door hem aan de bevolking verkocht, die belnbsp;vleescb zonder nadeel eet. Thans echter is de verkoop verboden.nbsp;Enkelen bew'eren, dat ze de wormen hebben zien bewegen, dochnbsp;zeer zelden en slechts één keer op en neer. Men zegt ook, datnbsp;wanneer men de dieren met zout voedt, dat ze dan van denbsp;ziekte vrij blijven, ook dat de zoogenaamde wmrmen beter tenbsp;zien zijn wanneer het vleescb bestorven is en goed afgewas-schen; dat ze verdw’ijnen wanneer het vleescb gekookt is.nbsp;Van al deze laatste eigenschappen is door mij niets opgemerkt.

-ocr page 16-

Volgens mededeeliiig van den resident van Palembang, zou de ziekte reeds lang bekend zijn (wat trouwens door zeer velennbsp;beweerd wordt en dat ook uit oflicieele geschriften blijkt) ennbsp;zou reeds in 1869 de paardenarts Weiss een onderzoek daarnaar hebben in gesteld. Latere onderzoekers komen tot denbsp;conclusie, dat het misschien een cysticercus is, die reeds isnbsp;afgestorven hoewel geene cysticerci zijn gevonden; anderennbsp;dat het zoogenaamde vetwormpjes zijn, weer anderen scholdennbsp;ze uit voor Distoma lanceolata.

Tot op de helft van dit jaar werd het vleesch beschouwd, als te zijn onschadelijk voor de gezondheid en werd het voortdurend verstrekt.

In Juni van dit jaar kwamen echter de parasieten in het vleesch in zoo’n groote hoeveelheid voor dat het noodig geoordeeld werd het vleesch nogmaals te onderzoeken en te beproevennbsp;de zoogenaamde wormen te de ter mineer en. Eerst werd het vleesch,nbsp;dat door kleur- reuk als anderzins geheel voldoet aan de eischennbsp;van goed, gezond, versch vleesch, doch waarin men hij hetnbsp;aanslukken snijden, dunne langwerpige witte op vet gelijkendenbsp;massa’s vond, die bleken parasieten te zijn, wegens de groote hoeveelheid waarin deze dingen voorkwamen, als bepaald schadelijknbsp;voor de gezondheid afgekeurd; later werd uitgemaakt, dat hetnbsp;vleesch naar alle waarschijnlijkheid niet schadelijk was voor de gezondheid, doch moest het omreden dat het hij de verbruikersnbsp;walging doet ontstaan worden afgekeurd.

Een miskropisch onderzoek naar de parasieten leverde weinig resultaat. Men zag de parasieten aan voor holle buizen met eenenbsp;kleine opening aan het eene, iets konisch toeloopende uiteinde,nbsp;welke kleine opening door anderen echter niet w'erd gezien. Hakennbsp;of sporen daarvan waren niet te bekennen evenmin een darmkanaal. Ook is het ectoderma niet van het endoderma te onderscheiden zelfs niet na kleuring niet picrokarmijn. De huizennbsp;zelve werden geacht te bestaan uit korrelige detritusmassa metnbsp;enkele cylindrische cellen, dwarsgestreepte spiervezelen en elastische vezelen. De inhoud der huizen was eene brokkeligenbsp;massa waarin hetzelfde gevonden werd als in het omhulsel.

-ocr page 17-

Men kwam niet verder met het onderzoek, zoodat werd uitgemaakt, dat de parasieten in het Palembangsche buffel-vleesch niet waren te bestemmen, doch waarschijnlijk zoudennbsp;behooren tot de Nematoden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

Met deze inlichtingen begon ik het onderzoek op den 8 December 1884. De voor den volgenden dag te slachten karbouw werd door mij aangewezen, door den officier van piket gemerktnbsp;en des middags ten 12 ure in mijne tegenwoordigheid geslacht.nbsp;Het was een karbouw ongeveer 3 jaren oud en afkomstig vannbsp;Ra was, ongeveer een maand te Palembang, die uitwendignbsp;geene verschijnselen van ziekte vertoonde.

In den aanvang werden bij dezen karbouw geene parasieten gevonden, doch later vond ik enkelen op het bovengedeeltenbsp;van den slokdarm, als ook onder de tong. Den volgendennbsp;morgen werd mij nog vertoond een gedeelte van het rechternbsp;achterbeen, en vond ik ze ook daar hoofdzakelijk in de dijspieren in grooten getale. Dat de parasieten dikwijls over hetnbsp;hoofd zijn gezien, heeft daarin zijn oorzaak, dat de commissienbsp;van keuring de ingewanden niet kan nazien en het zeer dikwijls van het toeval afhangt wanneer men ze direct vindtnbsp;al zijn ze dan ook in nog zoo groote hoeveelheid op sommigenbsp;plaatsen aanwezig.

Den 9'^“ December werd een karbouw geslacht des middags ten 12 ure oud ongeveer 3Va jaar, afkomstig van Moussi Ilir,nbsp;eveneens ongeveer een maand te Palembang. Het dier wasnbsp;als den vorigen dag, door mij uitgezocht, gemerkt en daarnanbsp;geslacht, zooals trouwens met al de nog te slachten karbouwen geschiedde.

Kleur, reuk, hardheid van het vleesch was als gewoon evenals het bloed. Bij dit dier werden de parasieten gevondennbsp;hoofdzakelijk in de spieren van den bovenarm, minder in dennbsp;slokdarm, niet onder de tong. De parasieten waren veel kleinernbsp;dan bij den karbouw, die den vorigen dag was geslacht.nbsp;Door mij werd eene volledige sectie verricht zooals later op

-ocr page 18-

meerdere karbouwen is geschied. Hart, longen, lever, milt, darmen, hersenen, alles was normaal.

In het darmkanaal was niets bizonders te ontdekken, alleen werden in het slokdarmgedeelte van den maag eenige gastrulusnbsp;larven gevonden, zooals trouwens altijd bijna het geval is.nbsp;Dienzelfden dag werd nog een karbouw geslacht, 5 jaren oud,nbsp;afkomstig van IVawas.

Vooral in de spieren van den bovenarm, op den slokdarm, werden zeer groote exemplaren gevonden, ook enkelen op hetnbsp;middenrif. Alhoewel hij dezen karbouw groote hoeveelhedennbsp;van deze zoogenaamde wormen voorkwamen, gelukte het somsnbsp;eerst na herhaalde insnijdingen ze te vinden. Ze werden hiernbsp;meestal vlak bij de beenderen aangetroffen.

Den December werd een karbouw geslacht van 3 jaar, waarbij men de parasieten vond, vooral in de spieren van dennbsp;bovenarm, onder de tong, een enkele doch groote ook op dennbsp;slokdarm. Deze karbouw was volgens den eigenaar van Tegalnbsp;aangebracht, doch reeds van 21 November ter plaatse Palem-bang, zoodat ik geen reden vond aan te nemen, dat ook opnbsp;Java deze parasieten voorkomen. Intusschen was door mijnbsp;levens een mikroskopisch onderzoek ingesteld, waai’over later,nbsp;en mocht ik met de verkregen inlichtingen en resultaten welnbsp;vertrouwen, dat in alle karbouwen thans ter slachtplaats aanwezig, zich dezelfde verschijnselen zonden voordoen.

Ik had dus de volgende vragen nog te beantwoorden; t°. Zijn de witte langwerpige ovale lichaampjes, die opnbsp;verschillende plaatsen, op den slokdarm, in de spieren, enz.nbsp;worden gevonden, werkelijk lagere diersoorten en zoo ja welke?nbsp;Zoo neen tot welk soort van zaken moeten zij gebrachtnbsp;worden?

2 . Is het gebruik van het vleesch schadelijk voor de gezondheid ?

o . Komen die lichaampjes bij alle karbouwen voor, ja dan neen en zijn ze ook bij andere diersoorten te vinden?

Een antwoord te geven op de en 2'^® vraag is alleen te

-ocr page 19-

beproeven door een mikroskopisch onderzoek, waartoe door mij de noodige preparaten zijn verzameld en waarover laternbsp;zal gesproken worden.

Wat de S'*quot; vraag betreft vond ik het noodzakelijk een onderzoek in te stellen, niet alleen op plaatsen waar de karbouwen worden aangekocht, doch ook en nog meer noodzakelijk opnbsp;plaatsen waar vele karbouwen zijn en waar de aannemer innbsp;staat zoude zijn karbouwen te koopen.

Den December werd nog een karbouw geslacht, 5 jaren oud, afkomstig van Tandjong Radja waarbij de verschijnselennbsp;werden aangetroffen op den slokdarm, onder de tong en innbsp;de spieren.

Dienzelfden dag werd nog een karbouw geslacht, 3V2 jaar, eveneens van Tandjong Radja, die ook behebt was met denbsp;parasieten.

Den 15 December begaf ik mij op reis, ten einde ook op andere plaatsen een onderzoek in te stellen. Dit onderzoeknbsp;bepaalde zich tot Lahat, Bandar en Tebing Tinggi als zijndenbsp;dit de eenige plaatsen waar geslacht werd.

Den 20 December werd te Lahat een karbouw geslacht 5 jaren oud, afkomstig uit een kampong in de onmiddellijke-nabijheid. Den 22®“ te Tebing Tinggi aangekomen zag ik dennbsp;23®quot; ’s middernachts ten 12 ure een karbouw, SVa jaar oud,nbsp;ingevoerd van Lakitan; den 28®“ zag ik een karbouw te Bandar 2V2 jaar oud afkomstig van Bandar (Tebat Goenoeng).nbsp;Den 1®quot; Januari 1885 onderzocht ik te Lahat een karbouw,nbsp;5 jaar oud van Bandar, den oe een van 5 jaar oud afkomstignbsp;van Lahat, den 4®quot; een uit de Passima van 5 Va jaar.

In al deze karbouwen waren de parasieten in grooter of kleiner aantal aanwezig. Op de drie genoemde plaatsen was nimmernbsp;iets omtrent de ziekte opgemerkt geworden; zoodat het vleeschnbsp;aldaar voortdurend gegeten was; volgens het oordeel van deskundigen daar ter plaatse zonder schadelijken invloed.

Tot zooverre het onderzoek, waaruit ik het volgende besluit:

In de residentie Palemhang komt niet alleen thans, maar

-ocr page 20-

kwam ook meermalen vroeger onder de karbouwen eene ziekte voor, die zich niet uit door uitwendige symptomen, doch dienbsp;daarin bestaat, dat in de spieren witte lichaampjes wordennbsp;gevonden, die het aanzien hebben van wormen of larven. Hetnbsp;voortdurend gebruik van het vleesch zonder schadelijken invloednbsp;is wel het beste bewijs, dat bet onscbadelijk is voor de gezondheid. Aangezien het echter door meest alle verbruikersnbsp;walging verwekt dient het te worden afgekeurd.

Wat het wezen dier witte lichaampjes betreft bet volgende; Het vleesch heeft, nadat het dier geslacht is, eene normalenbsp;kleur, consistentie, reuk en heeft in alle opzichten den schijnnbsp;van goed vleesch afkomstig van gezonde dieren. Altijd in denbsp;spieren van den slokdarm, meestal onder de tong en ook innbsp;de spieren van de ledematen, enkele malen in het middenrifnbsp;komen deze witte ondoorschijnende langwerpig ovale lichaampjes ter grootte van 1/4 c M. tot 11(2 c. M. voor. Ze zijn niet altijdnbsp;op dezelfde plaatsen te vinden. Door mij zijn ze hoofdzakelijknbsp;gevonden behalve in den slokdarm, de spieren van het strottenhoofd , in de spieren van den opperarm en van den schenkel, dochnbsp;ook in andere spieren. Ze zijn gelegen tusschen de spierbundels in een uiterst dun kapseltje, waarin ze geheel vrij liggen.nbsp;Uitwendig is verder niets op te merken.

De spierbundels om de parasieten heen zijn geheel normaal en is daar geen spoor van ontsteking te vinden. Een mondnbsp;of aarsopening bestaat niet, ook geen sporen van haken of vannbsp;een darmkanaal. Op doorsnede blijken die witte lichaampjesnbsp;hulsels of buizen te zijn, waarin een wit, dik, helder, geleiachtig vocht, dat moeielijk afvloeit. Waarschijnlijk zijn dezenbsp;buizen in vakjes verdeeld. Wanneer men ten minste na doorsnijding de snijvlakte heeft drooggemaakt en daarna wederomnbsp;eene insnede maakt, dan vloeit nogmaals vocht af.

Bij mikroskopisch onderzoek zijn in den wand van de buis, door mij niets gevonden, dan eenige elastische vezelen en wat

-ocr page 21-

vet. Voor het overige be.staat deze uit ecne korrelige massa. Onderzoekt meu de vloeistof, die in de huisjes aanwezig is,nbsp;dan vindt men daarin massa’s halvemaauvormige nier ennbsp;worstvormige lichaampjes, die eeneu doorschijuenden kern bevatten, welke kern gemakkelijk te voorschijn komt iia kleuring met karmijn. Beweging als anderzins is door mij nooitnbsp;opgemerkt..

Bij kleuring met karmijn of na behandeling met 1°/^ zout oplossing of eenig andere vloeistof krimpen deze lichaampjesnbsp;samen en worden allen worst- of niervormig.

Gebrek aan literatuur en zaken bij dusdanig onderzoek noodzakelijk is oorzaak dat het onderzoek voor als nog doornbsp;mij niet verder is voortgezet kunnen worden. Van mijn eerstenbsp;voornemen om voedingsproeven te nemen met honden of anderenbsp;dieren ten einde de al of niet schadelijkheid van het vleeschnbsp;te onderzoeken, heh ik afgezien, omdat de onwillekeurigenbsp;proefnemingen met menschen wel genoegzaam het bewijs hebben geleverd, dat vleesch met deze parasieten behebt, onschadelijk is.

Wat aangaat de vraag, met wat soort van parasieten men hier te doen heeft, vermeen ik te kunnen zeggen dat het zekernbsp;geen Distoma zijn en ook geen cysticerci, tenzij het afgestorven exemplaren zijn, wat trouwens niet aanneembaar is,nbsp;aangezien volgens verklaringen der medici in het Palembang-sclie zeer weinig geklaagd wordt over lintwormen. Bovendiennbsp;zouden dan toch ook wel enkele exemplaren gevonden zijn,nbsp;die gemakkelijk te herkennen waren aan de haken of den kop.nbsp;Bij distoma vindt men reeds bij zwakke vergrooting en ooknbsp;met het bloote oog den dubbelen mond en aarsopening. Bovendiennbsp;komt deze alleen voor in de galvaten, een enkele die naarnbsp;het darmkanaal met de gal is meegevoerd, uitgezonderd.

Het meeste overeenkomst hebben deze zaken volgens de plaats van voorkomen, den inhoud en de beschrijving van Mischer-sche buizen of Baineysche lichaampjes. Waarschijnlijk zijnnbsp;het niet dezelfde zaken die onder dien naam door verschillende

-ocr page 22-

10

schrijvers worden beschreven, doch is hel niet ónmogelijk dat de parasieten in het Paleinhangsche buffelvleesch tot die groepnbsp;van dieren moeten worden gebracht. Zoolang echter geennbsp;andere ontwikkelingsvorm wordt gevonden dan de boven beschrevene , is het echter onmogelijk, deze parasieten eenenbsp;zekere bestemming te geven.

Ten slotte wil ik nog enkele beschrijvingen aanhalen door verschillende personen van bovengenoemde Mischersche buizen gegeven.

Roll zegt, over de Trichinose sprekende in zijn Lehrbucb der Pathologie und Therapie der Haiisthiere in het deel pag. 422.

Bei der Untersuchung des Schweinefleisches ist jedoch darauf zu achten dass nicht andere Vorkommuisse daselbst fürnbsp;Trichinen angesehen werden.

Dahin geboren die sogenannten Psorospermienschlauche und die Concretionen. Die ersteren, auch Mischersche oder Rai-neysche Schlauche genannt sind in den Muskelprimitivbundelnbsp;vorkonimende, an den Enden abgerundele oder zugespitztenbsp;Schlauche, welche innerhalb maschiger Ahtheilungen, runde,nbsp;liingliche, wurst. oder nieren förmige, mit einem oder mehre-ren kernen versehene Körperchen enthalteu, von deren Aus-sehen man sich, sohald man die Schlauche zum Platzen bringtnbsp;Kenntniss verschaffen kann. Diese Schlauche veranlassen wohlnbsp;an jenen Stellen der Primitivbundel, in welchen sie liegen,nbsp;eine Ausdelinung, nie aber wie die Trichinen, Veranderungennbsp;in der Textur der Muskei, welche sogar die Querstreifungnbsp;behalten, und gegen welche sie sich ganz indifferent verhalten.

Ueher die Natur dieser Parasiten , welche bei allen unseren Hauslhieren und auch bei anderen Saugethieren, so wie beimnbsp;Haushuhn angetroffen worden sind, namentlich oh sie Pflanzen-gebilde oder thierische Organismen darstellen, ist man nochnbsp;im Unklaren. Kühn mit der Mebrzahl der gegenwartigennbsp;Forscher rechnel sie den ersteren hei und schlagt für sie dennbsp;Namen Synchytrimn Mischrianuin vor. Anderen sprechen sichnbsp;für deien thierische Natur und Gerlach namentlich mit Rück-

-ocr page 23-

11

sicht auf deren indifferentes Verhalten in dem Muskelprimi-livbundel, aus.

Diese Gebilde sind, wenn reichlich verhanden, schon init blossen! Auge ini Fleische zu erkennen, in vvelchem sie als feinenbsp;weissliche, langliche Striche, ahniich Fetlstriemen liervortrelennbsp;iind besonders sichlbar werden wenn die Fleisclistückchennbsp;vorher mil Essigsaure durchscheinend gemacht worden sind.

Die Psorospermien beëintrachtigen die Gesundheit der Schweine nicht; es ist erst ein Fall hekannt geworden, wo sie beinbsp;dein verhanden sein in enornien Massen, die willkürlichennbsp;Bewegungeu gehemmt haben; eben so wenig ist der Genussnbsp;solchen Fleisches, welches aber bis weilen einladendes Ansehennbsp;zeigt, nachtheilig. Fütterungs versuche, die mit Mischerschenbsp;Schlauche enthallendein Fleische bei verschiedenen Thierennbsp;vorgenommen warden, blieben ohne Resultat.

Dr. Bruckniüller in zijn Lehrbuch der pathologischen Anatomie op pag. 121 zegt het volgende:

Endlich werden aiich in den Muskeln schlauchartigcn Gebilde getroffen welche man nach ihren Entdeckern Raineyschennbsp;Schlauche nennt. Dieselben sind wenn sie in grosseren Mengenbsp;im Fleische angehauft sind als feine langlich weisse, dennbsp;Feltslriemeu ahnliche Streifen oder auch bei starker Ansamm-lung als rundliche oder ovale Herde von der Grosse einer Erbsenbsp;bis zu jener einer Haselnuss zu erkennen. Sie stellen an dennbsp;Enden abgerundete oder zugespitzte schlauchartige Gebilde darnbsp;welche in einem Muskelprimitivhundel eingelagert sind. Inner-halh dieser Schlauche sind maschige Abtheilungen, aus welchennbsp;sich runde oder langliche, den Psorospermien ahnliche Körper-chen herausdrücken lassen, welche haufig eine nieren- odernbsp;wurstförmige Gestallt annehmen. In den grossen Knoten aber,nbsp;ist eine milchige Flüssigheit enthalten, welche nebst einzelnennbsp;oder zusammenhangenden Psorospermienschlauche, auch dennbsp;ausgetretenen Inhalt derselben mit sich führt. Die schlauchar-tigen Gebilde sind in dem Fleische verschiedener Thiere, besonders aber bei dein Schweine und Schafe, bei letzteren in

-ocr page 24-

auffallend grosser Menge in den Musketn des Schlnudes uiid Schkuidkoiifes (Leisernng, Damman) getroffen worden.

Ludwig K. Sclnnarda zegt in zijne Zoologie pag. 51S sprekende over Gregarinen en Psendonavicellen:

Die Gysteu haben eine grosse Aelmlichkeit mit den an den Keimen der Fische, in der Leber iind Darm iind den Muskelnnbsp;maucber Sangetbiere vorkoinmenden ovalen Psorospermien odernbsp;mit den Mischerscben (Itaineyscben) Scblancbe die meist einenbsp;Scblaucbartige Form haben und sicb in der Muskulatur manchernbsp;Sangetbiere, besonders des Schweines finden.

H, W. Köbne, Handbuch der Algemeinen Pathologie fiir Thierarlze zegt op pag 5215;

Frslere (Psorosperinienschlauche) sind ovale Biiidgewebs-kopselii, vvelche mil nieren oder halbniotulförmige Körperchen

angefüllt

sind, und sicb im Bindegewebe der Muskelen aller

Haustbicre, besonders der Schweine, Schalen und Ziegen linden. Letztere (Mischersche Schlauche) lindet man ebenfall in dennbsp;Muskeln, besonders baiifig neben der Muscularis des Schlundesnbsp;beim Schafe und der Ziege, in einer bindegeweben Kapsel ein-geschlossen Haufen.

In het Handbuch der Militair Gesundheitspflege II Band pag. 511 van Dr. Wilhelm Both und Dr. Budolf Lex vindt mennbsp;onder het hoofdstuk Trichinen:

Trichinen sind mit blossem Auge erst dan deutlich zu erkennen , wenn sie in verkalkten Kapseln liegen. Sie erscbeinen im Muskeltleisch als weisse, namenllich in der Nabe der Sebnen-aussalze oft dicht gehaui'te Punkte, die dami genauer zu un-tersuchen sind, urn Vervvechselung mit ahnlichen Gebildennbsp;anderer und zwar barmloser Art zu vermeiden.

Es finden zich namlich zuweilen sehr zahlreich im Fleisch tundlich langlich weisse oder gelbweisse, derbe oder hartenbsp;Köipeichen welche oft fiir Trichinen gehalten werden, meistnbsp;aber eiheblich grös!5er bis hirsekorn gross sind. Sie bestehennbsp;aus emer dicken Kapsel und einem Kreidigen Inbalt, der zuweilen auch einen organischen Stoff (nach Virchow Guanin) ent-

-ocr page 25-

15

halt. Ihr Wesen ist nicht vollkomuien aufgeklart. Sie siiid theils als pathologische Producte, theils als verkalkte Finnennbsp;ausgesprochen worden. (Virchow’s Archiv 55 Band S. 558nbsp;und 56 Band S. 147). Fine andere der eingekapsellen Trichinennbsp;einigerniassen ahnliche nnd hei Schweinen zienilich hiiuligenbsp;Erscheinung sind die Miescher’schen Schlauche (Rainey’schennbsp;Körperchen), Sie prasentiren sich ini Fleisch deni unhewaff-neten Ange als grauweisse Streifen, welche langer und gestreck-ter als Trichinenkapseln sind, hei Essigsaurezusatz triihenbsp;und daruni deutlicher werden. Sie bestehen aus cylindrischennbsp;Schlauche, welche diinhautiger und zerreisslicher als die dernbsp;Trichinen sind und eine Menge theils nierenföriniger theilsnbsp;ovaler Körperchen enthalten.

Dr. Herni. Anacker in zijne specielle Pathologie und Therapie fur Thierartze schrijft pag. 505.

Psorospermienknoten sind hisher hauptsachlich in den Leber der Kaninchen, demuachst aucli in den Leber, den Darmliautennbsp;am Schlunde, in den Muskeln anderer Saugethiere. z. B. heinbsp;Schafen. Hunden, Kalhern, Affen, Miiusen, Ratten, 3Iaulwiirfennbsp;Slenschen, selbst hei Vögeln. z. B. Sperlingen und Hühnern,nbsp;ferner hei Fröschen, und Fischen angetroffen worden. Sienbsp;stellen runde oder langlich runde, die Grosse einer Bohne odernbsp;Haselnuss erlangende Knoten dar von gelhweisser oder grauernbsp;Farbe, welche in einer starken Bindegewebshiille einen tein-granulirten, triiben, milchigten Inhalt besitzen. Mikroskopischnbsp;untersucht, besteht dieser Inhalt, abgesehen von einer formlo-zen Detritusmasse, einzelnen Fetttröpfchen and Epithelial-zellen nach Stieda (Virchow’s Archir 52 Bd.) aus. : 1« rundennbsp;Körpern aus einer fein granulirten Masse und ofter aus einernbsp;Art Zellenkern bestehend;

2®. Körpern von elliptischer und «valer Gestallt niit zarter Hüllenmembran.

5®, Körpern von gleicher Gestallt, aber niit doppell contou-I’irter structurlozer Menibran, welche eine fein granulirte Ku-gel einschliest.

-ocr page 26-

14

Zu verwechseln sind die Psorosjjermienknoten nicht mit den Rainey schen Körperchen oder Miescher’schen Schlauchen undnbsp;mit Pentastomen Knötchen.

Die R. Körperchen gehen schon durch ihre Kleinheit den Psorospermienschlauchen gegeiuilier ein ausreichendes Krite-lium ah: sie sind so klein, dass die kaum mit blossen Augennbsp;als weisse Pünktchen in den Muskein zu erkennen sind.

Starkere Vergrösserungen zerlegen den Inhalt in halbmond-1'önnige Körperchen. Oh sie mit den Psorospernhen in gene-tischen Zusaninenhange stehen, ist noch nicht zuverlassig nachgewiessen , ohschon wahrscheinlich; so viel steht fest, dassnbsp;sie sclbst bei massenhaften Vorkommen in den Muskein Keinenbsp;Symptonie hervorrufen.

Ik stel mij voor deze zaken nog nader te onderzoeken en tevens een onderzoek in te stellen of dergelijke parasieten ooknbsp;op Java en ook hij andere dieren worden aangetroffen.

Vooralsnog zijn door mij noch in rund-, herten-, varken- of kapoenenvleesch soortgelijke zaken gevonden. (^)

Ratavu, Januari 188b.

J. DE JONGH, mil. paardenarts 2*= klasse.

(1) Korl geleden werd mij een fleschje vertoond, iiihoudende. ecnige witte op wormen gelijkende lichaampjes, die veel kleiner waren dan de bovenbeschreven parasieten. Deze waren atkoinslig uit het vleesch van eenen opnbsp;het eiland Onrust geslachten karbouw, en komt het mij voor, dat het dezelfdenbsp;parasieten zijn als door mij in het Palcmbangsche zijn waargenomen.nbsp;Ook op andere plaatsen, b. v. in de Preanger regentschappen, in Kraw'ang,nbsp;zouden ze meermalen aangetroffen worden.

-ocr page 27-

lb

Een geval van Sympatisclie OpMMinie liij een paard*

Daar zoover mij bekend is, tot dus ver nog steeds aan het voorkomen dier ziekte bij paarden wordt getwijfeld, wil iknbsp;een geval mededeelen, dat mijns inziens wel degelijk voor betnbsp;voorkomen van dezelve bij onze huisdieren pleit.

Ongeveer een week of zes geleden werd bier per boot van Batavia een prachtige zwarte hengst aangevoerd, die op denbsp;boot zijn linker oog verwond had. Volgens verklaring vannbsp;den paardenjongen, die het paard hierheen bracht, had hetnbsp;met zijn hoofd tegen een plank gestooten.

Bij aankomst hier ter plaatse waren de volgende symptomen te constateeren: Sterke lichtschuwheid, het oog zeer pijnlijk en warm op het aanvoelen, de oogleden sterk oede-mateus gezwollen, de conjunctiva hoog rood gekleurd, terwijlnbsp;de traanafscheiding zoo sterk was, dat de tranen over hetnbsp;aangezicht liepen. Van den hulhus zelve viel voorloopig nietsnbsp;met zekerheid te constateeren, door de sterke zwelling, dienbsp;voorhanden was.

Voorloopig beval ik het paard op eenen donkeren stal te plaatsen , terwijl^ op het zieke oog compressen van ijswater werden aangewend.

Na verloop van .een dag of vier nam de zwelling dermate af dat de hulhus zelve zichtbaar werd, waarbij de volgendenbsp;verschijnselen te constateeren waren:

Eene diffuse troeheliug van de cornea, de sclera lichtblauw gekleurd, eene uitstorting van een weinig etter in de voorstenbsp;oogkamer, de iris sterk vernauwd en zooals later bleek uit denbsp;atropine-indruppelingen met het lenskapsel vergroeid, terwijlnbsp;door middel van den oogspiegel te constateeren was, dat denbsp;structuur van den iris ook veranderd was, daar kleine zwartenbsp;puntjes te zien waren, waarschijnlijk ontstaan door atrophienbsp;Yan het Irisstroma. De hulhus was op de grens van corneanbsp;OU sclerotica zeer pijnlijk, terwijl duidelijk waar te nemen

-ocr page 28-

16

was, dat het linker oog yeel weeker als hel normale en hel gezichts vermogen sterk afgenomen was.

Symptomen Avaaruit ik eene Iridocyclitus meende te moeten diagnosteeren.

Als behandeling stelde ik in: een drukverband, afleiding door een dracht onder het oog te zetten, die lot meerderenbsp;prikkeling met Sapo viridis en 01 terebinth ingewreven werd,nbsp;en ieder half uur ati’opiuiseeren. Het resultaat dat ik metnbsp;deze behandeling kreeg, kan ik echter onmogelijk schitterendnbsp;noemen; de vergroeiing van den iris met den lenskapsel, werdnbsp;wel op een paar plaatsen verbroken., zooals zichtbaar wasnbsp;uit de drie of vier pigmentvlekken, die op den kapsel zichtbaar werden, maar overigens bleef de toestand tamelijknbsp;stationair.

Na verloop van een week of vier werd mij door den eigenaar verzocht ook het tot dus verre gezonde oog aan een nauwkeurignbsp;onderzoek te onderwerpen, aangezien hij meende op te merkennbsp;dat het gezichtsvermogen van dat oog ook minder was geworden; als oorzaak hiervan beschouwde hij, de inspanningnbsp;van bel gezonde oog gevergd, daar hel andere ziek was.

Het onderzoek leverde het volgende op: Het oog was een weinig pijnlijk, hij ’t betasten daarbij was er een lichte troe-heling van de cornea en eene vernauwing van den iris waarnbsp;te nemen, terwijl zich in de volgende dagen duidelijk eenenbsp;hevige iritis ontwikkelde, die ik op de gewone wijze met eennbsp;drukverband, afleiding en atropiniseeren behandelde.

Tot mijn leedweezen ben ik verhinderd den verderen afloop mede te deelen, aangezien ik gisteren van den eigenaarnbsp;bericht ontving, dat hij het paard maar verkocht had.

SoERABvu 2,6 September 1884.

ll. A. PLEMPER VAN BALEN, Paardenarts 5e klasse.

-ocr page 29-

In het laatst van de maand Juli j. 1. werd mij verzocht bij een paard tc komen van den gepens. majoor IJ. dat naar hetnbsp;inzicht van den eigenaar koliek had.

Ter plaatse aangekomen bevond ik dal het paard, een zesjarige isahelle hengst, welke den vorigen dag voor een rijtuig gespannen hij mij op ’t erf geweest en daar door mij geziennbsp;was en toen goed geloopen had, los op het erf voor het huisnbsp;rondliep hij een bak met voeder waaruit het nil en dan eennbsp;handvol nam, daarna op den grond ging liggen, rollen, wedernbsp;opsprong, naar den hak liep, daarin heet of weder een hapnbsp;voedsel nam welke ook werd opgegeten. Reeds uit de vertenbsp;was het opvallend dat de oogen vrij sterk uitpuilden.

Het paard van naderbij willende onderzoeken, gelastte ik den koetsier het een halter aan te doen, doch dit bleek nietnbsp;zoo gemakkelijk te gaan daar het paard toen ook naar dennbsp;koetsier beet. Toen het eindelijk gelukt was bleek hel mijnbsp;bij nader onderzoek, dat de schedel zeer warm was en denbsp;conjunctivae en bulbi oculi sterk geinjiceerd waren.

Een nauwkeurig onderzoek was echter niet mogelijk daar het dier zoo onrustig en bijlluslig werd, dat hel gevaarlijknbsp;werd het te forceeren.

Van den eigenaar vernam ik toen ook dat het dier den vorigen dag reeds neiging vertoond had om te bijten,nbsp;doch niet zoo opvallend dat men er zich ongerust over gewaakt had.

Uit hetgeen ik tot nu toe gezien en vernomen had diagnos-

tiseerde ik hersencongeslie en liet met het

oog daarop het 2

-ocr page 30-

18

(lier in de wagenkamer brengen waar het koeler en vrij donker was en alles daaruit verwijderen opdat het dier zich niet beleedigen kon.

Daarna schreef ik voor; ijsconipressen op den schedel (een aderlating was niet te verrichten , wegens de onrustigheid ennbsp;bijtlust.)

Nauwelijks was men daarmede begonnen of de aanvallen van hijtlust stegen tot hijtwoede.

Een oude mantel die toevallig in de wagenkamer achtergebleven was werd met de tanden verscheurd; toen deze verwijderd was en er niets anders te bijten overbleef beet het dier zich in de eigen knieen zoodanig dat binnen weinigenbsp;minuten deze en het bovengedeelte van de pijp tot op hetnbsp;been doorgebeten waren.

Daar ik andere bezigheden had en er voorloopig toch niets anders aan te doen was verliet ik patient met den last de ijs-compressen te blijven aanwenden voor zoover zulks mogelijknbsp;was en alleen geschieden kon over een voor de deuropeningnbsp;in der haast opgerichte schutting en beloofde spoedig terug tenbsp;komen.

Een goed uur later terugkomende bleek patient niet meer patient daar hij juist was overleden.

In aanmerking nemende dat het paard den vorigen dag nog voor den wagen had geloopen, dat het denzelfden morgen bijnbsp;mijn komst los op het erf rondliep en de vrouw des huizesnbsp;het dier nog uit de hand had laten eten, dat er niets vannbsp;bekend was dat het dier gebeten was of plaatsen op hetnbsp;lichaam had die een bizondere jeukte vertoonden geen krampen of verlammingen, geen speekselen, geen buitengew’onenbsp;geslachtsopgewektheid, kortom geen enkel dolheidsverschijn-sel vertoonde dan genoemde bijtzucht, is bij mij de gedachtenbsp;aan dolheid zoo verre gebleven dat het mij niet eens is ingevallen door sectie, meerdere klaarheid omtrent het onderhavige ziektegeval te zoeken, hetgeen trouwens te Batavia tochnbsp;steeds een haast ondoenbaar werk is.

-ocr page 31-

19

Alleen is het mij niet bekend dat bij hersencongestie of hersenontsteking dergelijke bijtwoede voorkomt en dit is dannbsp;ook de reden waarom ik voor het onderhavige geval bovengenoemde vraag gesteld heb: Dolheid of Hersenontsteking.

Batavia, Oktober 1884.

SCHOOREL.

-ocr page 32-

20


21


tabellarisch overzicht van het Perso-

Nederlandsch-Indie

neel van den Militairen Veterinairen Dienst in sedert 1838.


S a a

n;

In November

c

C

i

1884

AANMERKINGEN.

c

49

c

§

quot;S

*0

nog in dienst.

o

09

O.

o

---

ta

1853

1856

In 1870 overleden.

1855

Komt in 1847 niet meer voor op de beta-lingsstaten in Nederland.

1858

1871

1880

Overleden in Nederland,

Woont thans te Utrecht.

Voor 5 jaar gedetacheerd bij het leger in N. I. Gerepatrieerd in 1862. Later alsnbsp;gouverneraenls veearts in Indie teruggeko-

1362

men en in 1881 gepensioneerd. Thans ? ? ?

Is^als particulier in Indie gekomen, in 1862 als paardenarts ontslagen, in 1880 als gouver-nements veearts gepensionneerd. Thans particulier veearts te ’s llage.

186s

1884

Thans particulier veearts te Batavia.

Gedetacheerd v. h. Leger in Ned. In 1871 gerepatrieerd. In 1872 nogmaals voor 5 jaarnbsp;gedetacheerd, In 1878 gerepatrieerd.

•873

Paard, arts le kl.

Bij de 2e expeditie naar Atjeh aan cholera overleden.

Eerst gedetacheerd van het leger in Nederland. In 1874 overgegaan by dat in Indie, thans geplaatst te Batavia.

•881

Overgekomen v. h. Leger in Nederland. Op reis naar Ned. overled.

id. 2c kl.

Geplaatst te Kota Radja (Atjeh).

id. 2c kl.

Geplaatst te Batavia.

id, 3e kl.

gt; nbsp;nbsp;nbsp;gt; Salatiga.

id. 3e kl.

¦ nbsp;nbsp;nbsp;» Banjoe Biroe.

id. 3e kl.

• nbsp;nbsp;nbsp;» Soerabaia.

NAMEN.

ReedUk, G. L.

In

Indie gekomen.

A f g e-

Geboorieplaals.

Ü o öè

G*®

§ g s

S3

09

G

a

i

In welken

rang.

In welken

rang.

St. Maartenslinde

(Limburg).

??

1858

Soldaat.

Paardenarts,

Sluis, (Zeeland).

1847

18»0

Adj. paardenarts-

Adj. paardenarts.

Groningen.

1844

1850

ld.

Id.

Onstwedde,

(Groningen).

184b

1850

Paardenarts.

Paardenarts.

Zutphen.

1844

1850

ld.

id. nbsp;nbsp;nbsp;le kl.

Naarden.

1844

1853

Soldaat.

Paardenarts le kl. i

s Gravenhage.

18»»

1858

Paardenarts 3e kl.

id. nbsp;nbsp;nbsp;3e kL 1

1

Amsterdam.

1848

1859

Particul. veearts.

t

1

Adj. paardenarts. ,

i

Banda.

1860

1863

Adj. paardenarts.

Paardenarts le kl.

Amsterdam.

1859

1865

ld.

Adj. paardenarts.

Venlo.

1860

1866

Paardenarts 2e kl.

Paardenarts le kl.

VVeespercarspel

1868

1870

Adj. paardenarts.

Adj. paardenarts.

(N. Brabant.)

Utrecht.

1869

1874

Paardenarts 3e kl.

ld.

18S7

1876

id. nbsp;nbsp;nbsp;2e kl.

Paardenarts 2e kl.

St. Annaland (Zeeland.)

1876

1877

id. 3e kl.

Goes, Zeeland,

1877

1877

Scherpenisse

(Zeeland).

1880

1880

id. nbsp;nbsp;nbsp;id.

Roordahuizen

(Friesland).

1880

1880

id. nbsp;nbsp;nbsp;id.

Utrecht.

188-2

1885

id. nbsp;nbsp;nbsp;id.

Cops, P.

Le Roy, J. C. Reyntjes, J. p, J,

Straling.

Do Vos, A.

Minlot, J. C. A. Roberton, R. G.

Postma, J. J. Wijs, J. C.nbsp;Boudewyn.s, E. H.nbsp;A. H.

Sorber, J. H, Mars, H.

Metier, F.

Hoogkamer, L. J,

De Jongh, J. Vermast, A. M.

Schilstra, S.

Plemper van Balen R. A.

-ocr page 33-

20


21


tabellarisch overzicht van het Perso-

Nederlandsch-Indie

neel van den Militairen Veterinairen Dienst in sedert 1838.


S a a

n;

In November

c

C

i

1884

AANMERKINGEN.

c

49

c

§

quot;S

*0

nog in dienst.

o

09

O.

o

---

ta

1853

1856

In 1870 overleden.

1855

Komt in 1847 niet meer voor op de beta-lingsstaten in Nederland.

1858

1871

1880

Overleden in Nederland,

Woont thans te Utrecht.

Voor 5 jaar gedetacheerd bij het leger in N. I. Gerepatrieerd in 1862. Later alsnbsp;gouverneraenls veearts in Indie teruggeko-

1362

men en in 1881 gepensioneerd. Thans ? ? ?

Is^als particulier in Indie gekomen, in 1862 als paardenarts ontslagen, in 1880 als gouver-nements veearts gepensionneerd. Thans particulier veearts te ’s llage.

186s

1884

Thans particulier veearts te Batavia.

Gedetacheerd v. h. Leger in Ned. In 1871 gerepatrieerd. In 1872 nogmaals voor 5 jaarnbsp;gedetacheerd, In 1878 gerepatrieerd.

•873

Paard, arts le kl.

Bij de 2e expeditie naar Atjeh aan cholera overleden.

Eerst gedetacheerd van het leger in Nederland. In 1874 overgegaan by dat in Indie, thans geplaatst te Batavia.

•881

Overgekomen v. h. Leger in Nederland. Op reis naar Ned. overled.

id. 2c kl.

Geplaatst te Kota Radja (Atjeh).

id. 2c kl.

Geplaatst te Batavia.

id, 3e kl.

gt; nbsp;nbsp;nbsp;gt; Salatiga.

id. 3e kl.

¦ nbsp;nbsp;nbsp;» Banjoe Biroe.

id. 3e kl.

• nbsp;nbsp;nbsp;» Soerabaia.

NAMEN.

ReedUk, G. L.

In

Indie gekomen.

A f g e-

Geboorieplaals.

Ü o öè

G*®

§ g s

S3

09

G

a

i

In welken

rang.

In welken

rang.

St. Maartenslinde

(Limburg).

??

1858

Soldaat.

Paardenarts,

Sluis, (Zeeland).

1847

18»0

Adj. paardenarts-

Adj. paardenarts.

Groningen.

1844

1850

ld.

Id.

Onstwedde,

(Groningen).

184b

1850

Paardenarts.

Paardenarts.

Zutphen.

1844

1850

ld.

id. nbsp;nbsp;nbsp;le kl.

Naarden.

1844

1853

Soldaat.

Paardenarts le kl. i

s Gravenhage.

18»»

1858

Paardenarts 3e kl.

id. nbsp;nbsp;nbsp;3e kL 1

1

Amsterdam.

1848

1859

Particul. veearts.

t

1

Adj. paardenarts. ,

i

Banda.

1860

1863

Adj. paardenarts.

Paardenarts le kl.

Amsterdam.

1859

1865

ld.

Adj. paardenarts.

Venlo.

1860

1866

Paardenarts 2e kl.

Paardenarts le kl.

VVeespercarspel

1868

1870

Adj. paardenarts.

Adj. paardenarts.

(N. Brabant.)

Utrecht.

1869

1874

Paardenarts 3e kl.

ld.

18S7

1876

id. nbsp;nbsp;nbsp;2e kl.

Paardenarts 2e kl.

St. Annaland (Zeeland.)

1876

1877

id. 3e kl.

Goes, Zeeland,

1877

1877

Scherpenisse

(Zeeland).

1880

1880

id. nbsp;nbsp;nbsp;id.

Roordahuizen

(Friesland).

1880

1880

id. nbsp;nbsp;nbsp;id.

Utrecht.

188-2

1885

id. nbsp;nbsp;nbsp;id.

Cops, P.

Le Roy, J. C. Reyntjes, J. p, J,

Straling.

Do Vos, A.

Minlot, J. C. A. Roberton, R. G.

Postma, J. J. Wijs, J. C.nbsp;Boudewyn.s, E. H.nbsp;A. H.

Sorber, J. H, Mars, H.

Metier, F.

Hoogkamer, L. J,

De Jongh, J. Vermast, A. M.

Schilstra, S.

Plemper van Balen R. A.

-ocr page 34-

m

RECAPITULATIE.

Totaal indietisl gekomen. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;19

» nbsp;nbsp;nbsp;overleden.........S

» nbsp;nbsp;nbsp;gepensionneerd.......4

» nbsp;nbsp;nbsp;eervol ontslagen.......2

Wegens diverse redenen afgevoerd ... 2 Nog in dienst..........6

Totaal nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;19nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;19

RANGLIJST

VAN

DE OFFICIEREN VAN DEN MILITAIREN VETERINAIREN DIENST IN NEDERLANDSCH-INDIE.

Paardenarts 1® klasse. (Kapitein).

1. nbsp;nbsp;nbsp;MARS, H. (B. K). (15)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15 December 1882.

r. Arts 2quot; kl. 1 Dec. 75. 3' kl. 1869.

Paardenartsen 2“ klasse (1® luitenant).

2. nbsp;nbsp;nbsp;HOOGKAMER, L. J. (Bk.)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9 Oct. I88t.

P. arts 3' kl. 16 Maart 1877.

.5. DE JONGH, J. (Bk). nbsp;nbsp;nbsp;30 Juli 1882.

P. arts 3' kl. 15 Augustus 1877.

Paardenartsen 5® klasse (Tweede luitenant).

4. nbsp;nbsp;nbsp;VERMAST, A. M.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;16 September 1880.

5. nbsp;nbsp;nbsp;SGHILSTRA, S.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id-

6. nbsp;nbsp;nbsp;PLEMPER VAN BALEN, R. A. 23 October 1882.

-ocr page 35-

23

VARIA.

Onlangs werd een veearts uitgenoodigd een certificaat af te geven , dal een paard geen Iierkauwer was. en wel naar aanleiding van een weddingschap tussclien twee lieeren, vannbsp;wien degene, die beweerde dal een paard wel een herkauwernbsp;was, de weddingschap had gewonnen; hetwelk hij beweesnbsp;uit een medegebracht l)oekje, dat verloren schijnt gegaan tenbsp;zijn. Zulks als bewijs van de mate van paardenkennis bijnbsp;sommige houders en liefhebbers van paarden.

-ocr page 36-

PERSONALIA.

De onlangs uit Nederland aangekomen gouvernements-vee-artsen Esser en Penningli zijn geplaatst resp. ter beschikking van den directeur van Binnenlandsch bestuur en ter beschikking van den gouverneur van Sumatra’s Westkust.

Gedurende de maanden Februari en Maart zijn in commissie gezonden ter bestrijding der aldaar uitgebroken veepest,nbsp;de Heeren T. VAN AERDE naar Passaroean, Malang, Wonogin.nbsp;P. BOSMA,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;iJ-

A. DRIESSEN. nbsp;nbsp;nbsp;i»l-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘i'’

ROEIJER, nbsp;nbsp;nbsp;Wonogiri.

J.W. ESSER, nbsp;nbsp;nbsp;Wonogiri.

CORRESPONDENTIE.

HH. Inzenders van stukken worden beleefd verzocht, deze met duidelijke hand te schrijven, de keerzijde van het papiernbsp;onbescbieven te laten en ze in te dienen aan den Secretaris

J. DE JONGH.

Müilair paardenartsklasse te Batavia.

Correspondeerend lid voor Nederland de Heer W. van Staa, 'oearts te Sneek (Friesland).

-ocr page 37-

Blade

/'A

UITGEGEVEN DOOR DE VEREENK^^ TOT

Bcvoi'dci’iuj^ van ¥ceaif(-scuUjK«in*lc n ^

ill Nederlantlsch Iiife I ,?,. • •

Mo. 3.


1^ Jaargang, IBei cnv,


'188S.


INHOUD. Proeven in Nederlandsch-Indid genomen volgens het ))r2^jdé nbsp;nbsp;nbsp;J^i.-'ilfn der '

Heijden, tegen zii‘kten iiij dieren door Mikrophyten ontslaan, door H. MarSsE- Is de natuuikulte aanleg voor runderpest, oJ‘ lyphus bovum contagiosus, enkel eigen aan de aluïWlliy Uër'rumi-nantia? — Korte Mededcclingen. Overzicht der geneeskundig b(‘handclde paarden van hetnbsp;Leger in 188!^. — Offleieelo berichten. — Personalia. — Correspondentie.

Dit tijdschrift verschijnt in gedeelten van minstens één vel druks en wordt per vel berekend op 15 cents.

PROEVEN IN NEDERLANDSCH-INDIË

genomen VOLGENS HET PROCÉDÉ VAN Dr. W. VAN DER HeUDEN , TEGEN ZIEKTEN BIJ DIEREN DOOR MIKROPHYTEN ONTSTAAN

door

II. IHABM.

De Heer Dr. W. van der Heijden, onderwijzer in de geneeskunde Ie Japan, vroeger docent in de Aiiatoniie aan de universiteit te Utrecht, kwam op zijn reis van Japan naarnbsp;Europa te Batavia. Genoemde geneesheer had reeds in Japannbsp;door middel van intraveneuse injecties van Jodium, soms metnbsp;-i^eiyjikssend succes verschillende inl'ecliezieklen behandeld, zooalsnbsp;lyphoïde koorlsen, heri-heri, syphylis, longtering enz. Ditnbsp;hlijkl uit cene Nota vau Dr. van der Heijden aan deu Directeurnbsp;van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid, waarin hij de grondennbsp;van zijne heliandeliiig uileenzet en den wensch uit, dezelfde methode hij de op Java heerschende veepest toe te passen. Omtrentnbsp;de gronden vau zijne methode zegt de Heer van der Heijden:

«Reeds voor vele jaren werd o|) tlieorelische beschouwingen «aangenomen dat levende kleine, organismen de oorzaak vannbsp;«hesmettelijke ziekten moeten zijn; dit nu, is in de laatstenbsp;«jaren door Duvesne , Pasteur , Koen en anderen voor sommigennbsp;«van deze ziekten met volmaakte zekerheid aangeloond. Dit doetnbsp;«ons met groote kans vau waarschijnlijkheid aannemeu, dal


-ocr page 38-

26

lOok bij andere infectieziekten, dergelijke lagere cellen als »oorzaak zullen optreden. Het is de taak der mannen van denbsp;«theoretische pathologie dit met zekerheid aan te toonen,nbsp;«door kunstmatige cultures te maken van die bacteriën, dienbsp;«zij bij ziekten in verschillende organen zullen hebben opge-«spoord en met deze gecultiveerde zwammen bij dieren dezelfdenbsp;«ziekten doen teweeg brengen. De praktische geneesheer echteinbsp;«kan niet daarop wachten en heeft, meen ik volkomen hetnbsp;»recht de Bacteriën voorloopig als oorzaak aan te nemen, ennbsp;«de ziekten te bestrijden door het vernietigen van deze lagerenbsp;«organismen. Op deze wijze van redeneering steunen de proevennbsp;«van Lister, die zulke immense gevolgen voor de Chiruigienbsp;«hebben gehad. De observatie van de symptomen diei ge-»noemde ziekten, brengt er mij toe, aan te nemen, dat denbsp;«bacteriën herhaalde invasiën in het bloed maken, die de remissiesnbsp;«en intermissies veroorzaken, dan zelve te gronde gaan in denbsp;«scheikundige stoffen, die zij zelve in het bloed hebben doennbsp;«ontstaan (gisting producten) terwijl de sporen der kiemennbsp;«zich localiseeren in verschillende oi’ganen, vooral de milt en denbsp;«klieren.

«Wij moeten er naar trachten, zoo dacht ik, eene slof aan «het lichaam bij te brengen in eene hoeveelheid die grootnbsp;«genoeg is om op eeiis de bacteriën te dooden, juist zooalsnbsp;«wij in staal zijn, de gisting van eene vloeistof plotseling te

«doen ophouden door het vernietigen van de gistings zwammen.

»De eenige mogelijke manier om dit in eens te kunnen doen «is eene dergelijke stof in voldoende hoeveelheid in bet bloednbsp;«te spuiten.

«Er zijn nu vele stoffen die bacteriën, splijtzwammen kun* «nen vernietigen maar velen van dezen zijn tegelijk ook ver-«giftig voor het menschelijk of dierlijk organisme of voor sommigenbsp;«organen van dal lichaam, zooals de metaalzouten, de mineralenbsp;«zuren enz.

«Van anderen daarentegen is eene te groote hoeveelheid «noodig om deze behandelingsmethode mogeUjk te maken

-ocr page 39-

27

«zooals Benzoëzuresoda, Salicylzmr, Plienylzuur, Chinine enz. “Anderen wederom zijn niel voldoende oploshaar.

“Er schiet dan voorloopig slechts ééne stof over, die in eene “quantiteil in hel hloed kan worden ingespolen, die, voldoendenbsp;»om de hacteriën te dooden , tegelijk onschadelijk is voor de cellennbsp;«en organen van het organisme waarop de bacteriën leven.

“Deze slof is Jodium; ik los die in Jodsodaoplossing op, die «eveneens onschadelijk is en spuit daarvan bijna een gramnbsp;“Voor een volwassen raensch in.”

De gewenschte toestemming werd verkregen en werden de H.H. Rouuer en Klaauekbeek beiden gouvernements-vecartsennbsp;aangewezen de proeven te controleeren en Dr. van deu Heijdennbsp;te assisteeren.

Tot het doen der proefneming begaf de commissie zich naar Sadjira, district Lehak. Den volgenden dag kreeg de commissienbsp;het bericht, dat er in eene dessa. Sawa geheeten, drie gevallennbsp;van veepest voorkAvamen, De Heer van den Berg Assissent-Besident van Lehak vergezelde de commissie en trof maatregelen,nbsp;opdat de proeven behoorlijk genomen konden worden, en tevensnbsp;dat deze niet als oorzaak van uitbreiding der besmetting zouden worden, door ompaggering en door het aanstellen vannbsp;bewakers en oppassers, die op het terrein verhieven. Kortnbsp;daarop werden nog andere dieren ziek in de onmiddelijkenbsp;nabijheid. Dichtbij waren nog andere kralen, die veel kansnbsp;opleverden om ook besmet te worden, om welke reden allenbsp;kralen, zes in getal, door een groote pagger omgeven werden.nbsp;De 17 karbouwen daarin aanwezig werden Dr. van der Heijdennbsp;ter proefneming afgestaan.

Omtrent deze proefnemingen rapporteert hij het navolgende:

“Twaalf van deze karbouwen zijn ziek geworden, de overi-“gen hebben wij met smetstof ingeënt, maar daar zij na 5 «etmalen noch niel waren ziek geworden hebben wij de proefnbsp;«gestaakt, te meer omdat mijne voorraad medicamenten bijnanbsp;«uitgeput was.

«Van hel ompaggerde terrein met aanwijzing der kralen

-ocr page 40-

28

»en de nonimers der dieren daarin aanwezig voeg ik hierbij »een ^kaartje; lervvijl op de lujgaande lyst de opgave der ge-»dane proeven met liun resultaat gemaakt is.

»Uil dit staatje van onze experimenlen blijkt, dat » dieren «volkomen hersteld zijn. De genezing treedt zeer spoedig innbsp;«en is reeds den volgenden dag na de inspuiting merkbaar; het oognbsp;«heeft een levendige blik, de sommolentie vermiiulerl, de traannbsp;«en slijmafschciding houdt op, zoo ook de mucopurulente uit-»scheiding uit den neus, de speekselvloed vermiudeil, de ontnbsp;«lasting wordt uorinaaal van consistentie en kleur, de bloedafgangnbsp;«komt niet meer voor; geen pijnlijke persingen meer, de buiknbsp;«is niet zoo ingekrompen, de rug niet meer gekromd; de tweenbsp;«eerste dagen nemen zij grelig rijslpap met kort gesnedennbsp;«gras; zoo dit wordt voortgezet vreten zij den deiden dagnbsp;«gras en beginnen te herkauwen.

«Onder dit getal was een karbouw die door de geweldige «middelen om ze neer Ie leggen en zijn woest vei zet eenenbsp;«luxatie van het henpgewicht verkreeg. Niettegenstaande dezenbsp;«zeer zware verwonding genas hij toch.”

Dat dit proces nu werkelijke genezing is en niet uitzieken • met natuurlijk herstel, blijkt uit den snellen ommekeei dernbsp;«symptomen; maar vooi’al daaruit dat een dier op deze wijzenbsp;«hersteld, wederom ziek kan worden.

«Bij alle inlectioziekten toch geldt de wet, dal een dier «dat de ziekte heeft doorstaan en daarvan op natuurlijke wijzenbsp;«is hersteld, immuu is geworden legen deze ziekte; het bloednbsp;«heeft dan zulke veranderingen ondergaan, dat een tweedenbsp;«maal dezelfde soort bacteriën niet daarin leven kunnen.

«Wanneer echter door een geneesmiddel de hacteriëu plolse-«liug alle vernietigd worden, dan blijft het dier natuurlijk «even vatbaar als nog niet aangetasten.

«Een van onze dieren, die reeds 'ó dagen hersteld was werd «wederom ziek, omdat hij aan dezelfde schadeUike invloedennbsp;«bleef blootgesteld.

«Volgens bijliggenden slaat zijn 8 dieren gestorven; ik ben

-ocr page 41-

29

quot;echter in staat rekenschap te geven van de oorzaak van ieder «sterfgeval.

«Mijne methode hernsl daarop, dat door intrasanguin het «middel in te spuiten op éénmaal eene hoeveelheid wordtnbsp;«toegediend in staat om splytzw'ammen te dooden. Jodiumnbsp;«doet dit in eene verhouding van 1 op üOÜO deelen. Om nunbsp;«de hoeveelheid hloed te weten moet men het lichaamsge-«wichl kennen. Wij hel)hen ons echter hij het schatten dernbsp;«zwaarte vooral van de volwassen karbouwen verbazend vergist.

«Een dier (kraal C. No. 1), dat 150 kilogram was geschat «bleek naderhand hij weging 550 kilogram te wegen. Dien-«tengevolge heeft het veel te weinig Jodium verkregen; het-»zelfde is het geval geweest hij nog 5 anderen, alle vier in hetnbsp;quot;begin der proefneming, toen wij nog geene gelegenheid haddennbsp;«gehad eene weging te doen. (Proef A n^. 1 en 3, B n®. 1nbsp;«en G).

«In kraal E waar 2 dieren ziek waren heb ik op voorstel «van den Heer KlaareiNbeek één dier ingespoteu en één ternbsp;«controle onaangeroerd gelaten.

«Dit laatste dier werd zieker en stierf na twee dagen , terwijl «het behandelde dier herstelde.

«Bij proef F n°. 1 heb ik om ongeveer de maximaal dosis «te leeren kennen 2 maal de hoeveelheid ingespoten, die iknbsp;«gevonden had voldoende te zijn: dit dier is den daaropvolgen-«den nacht gestorven.

Zooals uit de sectie bleek was het hloed door de groote gift «Jodium gecoaguleerd op de plaats van inspuiting.

«Het dier N°. 2 uil kraal A dat reeds 5 dagen hersteld was «gew'eest werd op nieuw ziek zooals reeds vermeld is. Opnbsp;«nieuw intrasanguin inspuitende scheurde ik door de rukhe-«weging van het dier den vaatwand open en kou niet inspuiten,nbsp;«daar het uittredende hloed stollende, een obstakel daartoenbsp;«werd. Bij de sectie werd dit duidelijk geconstateerd.

«Bij proef F N°. 2 heb ik zooals bij sectie bleek niets in «de vena ingespoten, maar alles in het naastliggend bindweefsel.

-ocr page 42-

30

«Alleen die dieren dus waar slecht was ingespolen of te «gei'inge hoeveelheid of te veel, zijn bezweken, en toch veelnbsp;«later dan het dier, dat wij aan de ziekte hadden over-»gelaten.

»Ik geloofde daarom te mogen beweren dat mijne methode. »het intravasculair inspuiten van Jodium in eene verhoudingnbsp;»13 lot ^0 milligram per kilogram, de infectieziekte tot staannbsp;«brengt, zelfs de veepest, eene ziekte, die zeer zeker lot de meestnbsp;«vebemente behoort, en waarbij het grootste oppervlak vannbsp;«weefsel en het grootste aantal organen wordt aangetast.

«De behandeling gaat met moeielijkheden gepaard, dat zij «echter onder stortregens en in den modder nog mogelijk isnbsp;«hebben wij bewezen; daarenboven zijn er vele verbeteringennbsp;«aan te brengen in het nederleggen der dieren en het gelijktijdignbsp;«wegen en in hel blootleggen- der vena.

«Ik durf de regeeritig ten sterkste aan te raden vooitaan «de aangetaste dieren te behandelen omdat:

«1°. Het afmaken der zieken niet is almaken der ziekte.

«2°. Het doen uitzieken te weinig dieren doet behouden en «tegelijk de oorzaak is voor grooter uitbreiding der pest.

«3°. Eene vaccinatie nog niet mogelijk is.

«Door het genezen van elk geval dat zich voordoel zal de «smetstof zwakker worden, daar zij, zooals bekend is doornbsp;«ondervinding en door proefneming, bij het doorloopen van hetnbsp;«bloed van dieren telkens virulenter wordt, met andere woordennbsp;«meer en meer geschikt wordt in hel bloed van dieren televen,nbsp;«door hel in de natuur bekende proces van aanpassing vannbsp;«accommodatie aan levensvoorwaarden.

«Ik kan niet nalaten aan dit rapport toe te voegen het «uitspreken van mijnen innigen dank aan den HEG. Heernbsp;«Spaax, resident van Bantam en den WEG. Heer vam bennbsp;«Beug Assistenl-llesident te Rankas-Beloeng, die mij in allenbsp;«mogelijke opzichten behulpzaam zijn geweest en de grootstenbsp;«belangstelling in deze proeven hebben genomen.

«Evenzoo aan beiden Heeren veeartsen Rouuer en Kiaabek-

-ocr page 43-

31

•BEEK, die geene moeite en opofferingen hebben ontzien deze

• nbsp;nbsp;nbsp;proeven tot een resultaat te brengen.

• nbsp;nbsp;nbsp;In het bijzonder kan ik niet genoeg den heer Klaarenbeek

• nbsp;nbsp;nbsp;prijzen als een man, die de zeldzame talenten vereenigt van

• nbsp;nbsp;nbsp;zaakkundig logisch overleggen met snel en krachtig handelen;

• nbsp;nbsp;nbsp;een man van de raad en de daad, letterlijk en figuurlijk pakt

• nbsp;nbsp;nbsp;hij den stier bij de hoorns aan en weet de woedendste karbouw

• nbsp;nbsp;nbsp;bij den neus te nemen. Ik acht het een voorrecht voor de

• nbsp;nbsp;nbsp;Regeeriug een even ontwikkeld als buitengewoon ijverig man

• nbsp;nbsp;nbsp;als ambtenaar te bezitten.

• nbsp;nbsp;nbsp;Aan de regeering doe ik met eerbied hulde en betuig ik

• nbsp;nbsp;nbsp;mijnen dank, dat zij mij het vertrouwen heeft geschonken,

• nbsp;nbsp;nbsp;terstond in de gelegenheid heeft gesteld en mij genoemde

• nbsp;nbsp;nbsp;Heeren ter uitvoering van mijne experimenten heeft ter zijdenbsp;•gesteld.”

(Wordt vervolgd.)

IS DE NATUURLIJKE AANLEG VOOR RUNDERPEST, OF TYPHUS BOVÜM CONTAGIOSUS, ENKEL EIGEN AANnbsp;DE AFDEELING DER RUMINANTIA.?

Dit vraagstuk werd tot heden door bijna alle deskundigen met ja beantwoord, althans zijn alle schrijvers het daarovernbsp;eens dat alle herkauwers door deze ziekte kunnen worden aangetast , zonder dat een hunner meldiiig maakt runderpest geziennbsp;te hebben, bij een dier, niet tot deze afdeeling beboerende.

Uit de literatuur is mij slechts één geval bekend van twij-felachtigen aard, toen n. 1. in 1863 de veepest in Engeland heerschte en ook de dierentuin te Londen door haar bezochtnbsp;werd, stierven aldaar met vele herkauwers, ook twee varkensnbsp;behoorende tot de familie der Pekari’s en hierbij rees het vermoeden dat deze dieren aan runderpest zouden gestorven zijn.nbsp;Of nu echter genoemde varkens gedurende hun ziekte naauw-keurig geobserveerd zijn, en of er op hunne cadavers sectienbsp;gemaakt is, daaromtrent vind ik niets vermeld. In iedernbsp;geval schijnen geen duidelijke verschijnselen te zijn waarge-

-ocr page 44-

nomen alllians vond de meening dat deze dieren aan veepest zouden gestorven zijn, zeer weinig geloof. Roll zegt bijv., datnbsp;deze waarneming wel op een misverstand zal berusten terwijlnbsp;niemand de waarheid er van bevestigt.

Deze twijfel wordt waarschijnlijk veroorzaakt door het feit dat in Europa, waar toch verscheidene malen, de veepestnbsp;vreeselijk woedde en de omstandigheden meebrengen dat de aangetaste herkauwers, hun verblijf dicht hij dat der varkensnbsp;hebben, of dat ze op andere wijze met elkaar in aanrakingnbsp;komen, deze ziekte toch nooit onder de varkens uitbrak.

Hoewel door deze waarneming niet uitgemaakt is dat het Europeesche varken ook kunstmatig niet te besmetten is, zoonbsp;staat in ieder geval het feit vast, dat hun vatbaarheid voornbsp;runderpest, zeer gering is. ’tis mij onbekend, of ooit beproefdnbsp;is het varken kunstmatig runderpest te bezorgen, althansnbsp;vind ik nergens melding gemaakt van dergelijke proeven ennbsp;toch acht ik deze zaak van groot belang, ’t Is mij n. 1. onlangsnbsp;ten duidelijkste gebleken dat het wilde varken dat op Sumatranbsp;veelvuldig voorkomt wel degelijk vatbaar is voor runderpest,nbsp;en naar aanleiding van dit feit komt het mij zeer waarschijnlijk voor dal ook andere varkensrassen deze vatbaarheidnbsp;zuilen deelen, hoewel misschien in zoo geringen graad, dal helnbsp;lol heden toe aan de waarneming is ontsnapt.

Voor eenige maanden in de afdceling ïauah Dalai' bij de veepest werkzaam gesteld zijnde, werd mij de vraag gedaannbsp;of enkel herkauwers door deze ziekte konden worden aangetastnbsp;en wel naar aanleiding van het feit dat, kort voor het uitbreken, en gedurende het heerschen der veepest, men dikwijlsnbsp;doode varkens in de hosschen vond, terwijl men tevens duidelijk kan merken dat het aantal wilde varkens na het langdurignbsp;heerschen der veepest zeer is afgenomen.

Deze feiten werden bevestigd door den veearts Klei.'i, die zelf gedurende zijn tweejarig verblijf in deze streken meermalen in de gelegenheid was geweest ze op te merken. Naar aanleiding vannbsp;deze waarneming besloot ik met collega Kleun proeven te nemen

-ocr page 45-

33

omtrent de vatbaarheid van het Indisch wilde varken voor veepest.

Na veel moeite gelukte het ons eindelijk door de welwillende medewerking van den Assistent-Resident den Heer Hoogkamernbsp;zulk een dier levend in handen te krijgen.

Tot mijn spijt werd thans de Heer Klein plotseling naar een andere afdeeiing opgeroepen waardoor hij verhinderd werdnbsp;aan de voorgenomen proeven deel te nemen.

Om zeker te zijn mijne waarnemingen bij een normaal, volkomen gezond dier te doen, liet ik alvorens pogingen totnbsp;besmetting in het werk te stellen, hel varken gedurende 14nbsp;dagen rustig in zijn hok, waar ik het telkens kon waarnemennbsp;en de zekerheid verkreeg, dat het volkomen gezond was.

Omstreeks dezen tijd diagnostiseerde ik veepest bij een djawi die zeer duidelijke verschijnselen dezer ziekte vertoonde,nbsp;en na drie dagen stierf; de sectie bevestigde mijne diagnose,nbsp;volkomen.

Was de meening juist dat wilde varkens indebosschen aan veepest stierven, dan was het zeer waarschijnlijk, deze dierennbsp;langs natuurlijken weg werden besmet dus door bet opnemennbsp;van smetstof langs ademhaling of digestieorganen.

Ik beproefde dus het eerst langs dezen weg, besmetting tot stand te brengen. Tot dit doel nam ik van straksgenoemde djawinbsp;(rund) eenige weeke deelen nl. een stukje spierweefsel, en een gedeelte van den dunnen darm, en wierp dit bij het varken dalnbsp;Cr een deel van verslond. Meermalen daags nam ik thans het diernbsp;nauwkeurig waar. Gedurende de eerste vier dagen was nietnbsp;de minste afwijking van den normalen toestand te bespeuren.nbsp;Den dag daarentegen vertoonde zich een zekere onrustnbsp;die zich openbaarde door hel telkens veranderen van ligplaats;nbsp;ook de eetlust scheen verminderd. Waarschijnlijk was een ennbsp;ander gevolg van lichte koliekaanvalleu. De ontlasting wasnbsp;normaal ook de conjunctiva vertoonde geen iritatie; van overvloedige Iraansecretie of neusuitvloeiïng was evenmin iets tenbsp;bespeuren. Tot mijn spijt kon ik de temperatuur niet opnemen

-ocr page 46-

34

aangezien het dier vreeselijk woest was en mij de hulpmiddelen ontbraken het te bedwingen.

Den 6‘'™ dag vond ik het dorstgevoel verhoogd, de eetlust zeer verminderd, enkel eenig groen voedsel werd opgeiiomen;nbsp;de rijst anders met graagte gegeten bleef onaangeroerd.

Het dier ligt bijna voortdurend, de ontlasting is dun en geel van kleur, conjunctiva een weinig hyperaemisch, van overvloedige traanafscheiding is echter nog niets te merken, ooknbsp;vertoont zich geen neiisuitvloeiing hetgeen echter misschien nietnbsp;opgemerkt wordt door het telkens wroeten in het slijk.

Aan den rand der bovenlip bemerkt men eenige excoriaties.

Den 7den dag is de eetlust geheel opgehoiiden, het dier is zeer soporeus en slechts met moeite tot opstaan te bewegen. Ontlasting dun vloeibaar, etterachtig, grijs van kleur.

Conjunctiva sterk hyperaemisch, traansecretie verhoogd. Ademhaling frequent.

dag toestand van sopor zoo mogelijk nog toegenomen, steeds liggende vloeit de ontlasting bijna onwillekeurig af. Eennbsp;etterachtig secreet loopt uit de oogen, aan beide liprandennbsp;bemerkt men lal van excoriaties.

Den 9'*™ dag vond ik het dier des morgens, dood.

Lijkverscliijnselen.

Cadaver volkomen verstijfd, huidranden om lippen en neus geexcorieerd. Slijmvlies der lippen met petechiën bezet. Oogleden door een etterachtig secreet aan elkaar gekleefd.

De huid tusschen de voorbeenen, aan de ondervlakte van den buik en in de liesstreek lot aan den anus met korsten, excoriaties en hyperaemische plekjes overdekt.

Het slijmvlies der lippen, wangen, van het tandvleesch zoo ook onder de tong, met tal van petechien bedekt en sterknbsp;byperaemis(di. Het epitelium op de bovenvlakte der long lijktnbsp;grauwgeel, bevat tal van kloven en laat zeer makkelijk los.nbsp;In de keelholte is het slijmvlies sterk gezwollen en hyperae-niiscb, oj» enkele plaatsen met een dikke laag exsudaat als eennbsp;croupmembraan bedekt, welke zeer makkelijk loslaat.

-ocr page 47-

35

Slokdarm normaal.

Maag tamelijk gevuld met onverteerd voedsel. Het pylorus gedeelte vertoont een grauwgeel epiteliiim dat zeer los zit, ennbsp;gedeeltelijk reeds is afgestooten, terwijl een ander deel bijnbsp;vellen, op croupmembranen lijkende, vrij langs den maagwandnbsp;bangt, die sterk hyperaemiscb is. lu het cardiagedeelte is hetnbsp;slijmvlies gezwollen, donkerrood, op enkele plaatsen zwart,nbsp;eenige solitairfollikels zijn eveneens gezwollen en met etter-propjes gevuld.

De dunnedarm is voor het grootste deel sterk met gassen gevuld , geen spoor van voedselresten is meer aanwezig, dochnbsp;het slijmvlies is met een dikke laag etter en slijm bedekt,nbsp;en heeft een vuil roode kleur. Peijersche plaques gearioleerd,nbsp;solitairfollikels sterk gezwollen en met etterpropjes gevuld, ofnbsp;uitgestooten, waardoor ulcera waarvan sommigen tot op hetnbsp;weivlies doordringen , gevormd zijn. Hier en daar ziet mennbsp;verder zwarte plekjes van ontvaat bloed, op het slijmvlies.

Op den overgang van den dunnen darm in den blindendarm, is het slijmvlies sterk gezwollen en hyperaeraisch, met zwartenbsp;strepen bezet.

Het epitelium in den hlindendarm hangt hij stukken als croup-menbranen, vrij in het lumen; het slijmvlies heeft een blauw-achtigroode tint en is sterk gezwollen; darminhoud ontbreekt geheel, hetzelfde vertoont de karteldarm; ook deze is geheel

ledig.

Het slijmvlies van den endeldarm is sterk gezwollen, heeft een bruinachtige kleur en beA^at verscheidene zwarte plekjes.nbsp;Darminhoud bestaat uil een geelgrijze etterachtige massa.

Peritoneum vertoont enkele hyperaemische plekjes, is over-rigens normaal. De niersuhstantie is een weinig broos en vertoont sporen van vervetting, de nierkapsel laat makkelijknbsp;los. De overige organen der huikhoUe zijn normaal.

De mucosa in de neusholte bevat enkele petechiën en is «en w'einig hyperaemisch, die van het strottenhoofd is sterknbsp;gezwollen en rood; gedeeltelijk met een gele detritusmassa

-ocr page 48-

36

bedekt. De frachia bevat eenig licht rood gekleurd schuim , terwijl de mucosa met eenige hyperaemische plekjes hezet is.nbsp;De grovere hronchiëu zijn eveneens gedeeltelijk met dergelijknbsp;schuim gevuld, terwijl de geheele long, eenigzins emphysenia-teus is.

Pleura normaal, zoo ook pericardium; de hartspier een weinig bleek. Rechterkamer gedeeltelijk met ongestold, vio-letrood bloed gevuld, linkerhelft hloedledig

Genoemde verschijnselen . zoowel gedurende het leven , als na den dood , geven ons eene ziektebeeld, zoo karakteristiek,nbsp;zoo duidelijk, dat niemand kan betwijfelen, genoemd dier aannbsp;runderpest stierf.

Onze conclusie is dus, dat het wilde varken van Sumatra vatbaarheid heeft voor runderpest, en dat deze ziekte dus nietnbsp;uitsluitend eigen is, aan de afdeeling der Ruminautia.

Tandjong Bervelag , 6 Juni 1883.

G. PENNING,

Gouvernemenis veearts.

-ocr page 49-

37

KORTE MEDEDEELIIGEN.

Naar aanleiding van hel pas verschenen werk van Dr. C. L. VAN DEN Burg, De geneesheer in Nederlandsch Indie,nbsp;derde deel, Malerica Indica, werd iu de laatste vergaderingnbsp;van de Vereeniging tot bevordering van Veeartsenijkunde innbsp;Neerlandsch Indie het wenschelijke hesproken , de geneesmiddelen die daarin worden hehandeld ook toe te passen op dieren

Van velen is de samenstelling en de physiologische werking vrij goed hekend. Van anderen echter is het noodzakelijknbsp;beiden nauwkeurig na te gaan.

Voor de veeartsenijkundigen in Indie zou zulks van groot belang zijn, doch meer nog voor de geneeskunde van dennbsp;mensch. Verschillende geneesmiddelen toch kan men alleennbsp;beproeven hij dieren en zou men later de resultaten daarvannbsp;in toepassing kunnen brengen voor den mensch.

Tot dat doel zou henoodigd zijn;

1'. Eenige stallen voor grootere en kleinere dieren.

2'. De hulp van een apotheker tot bepaling der chemische samenstelling,

3'. Die van een veearts ten einde de physiologische werking na te gaan, en ter bepaling van dosis en dosis toxica,nbsp;4'. Eene toelage ter gemoetkoming van den aankoop vannbsp;dieren , geneesmiddelen , voeder en ter verzoi-ging, of wel hetnbsp;vrije gebruik van afgekeurde troepwipaarden en trekossen.

Door de vereeniging tot bevordering van Veeartsnijkuude zullen in dien geest pogingen worden in ’t werk gesteld.

In het geneeskundig tijdschrijft voor Nederlandsch Indie Deel XXIV AFLEV. o VINDEN WE OP PAG. 448 EN VOLG. HET VOLGENDEnbsp;OVERZICHT DER GENEESKUNDIG BEHANDELDE PAARDEN VAN HET LeGER

OVER 1882 DOOR Dr. J. .1. W. E. van Riemsdijk, Chef over

OEN GENEESKÜ.NDIGEN DIENST.

-ocr page 50-

58

Algemeen overzicht der geneeskundig behandelde paarden van het leger.

I. VeRDBELING over de GARJflZOENEN.

GARNIZOENEN.

t-

V

quot;S

rs

S

rt

'c;

¦$

'J:

5

quot;u

quot;p

6

Sm

a

JaJ

P

bo

lt;

Si: .

'Z s o ^ S

o befe gt;

Weltevreden.....

360

412

339

7

33

9

Samarang fl).....

Willem I......

Banjoebiroe......

257

395

358

3

8

Salatiga.......

395

975

822

4

7

20

Soerabaia (2).....

516

74

67

3

Sumatra’s Westkust. . .

54

52

41

7

Makassar......

56

80

62

1

4

7

Atjeh........

200

350

302

16

2

14

Totalen. . nbsp;nbsp;nbsp;. .

1838

2338

1991

13

46

68

(1) nbsp;nbsp;nbsp;Van (Ut garnizoen tverd geene opgaven ontvangen.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;Opgaven van 1 Maart tot en met 31 December. Omtrent de sterktenbsp;der kavallerie ontbreken de opgaven.

-ocr page 51-

39

II. Veudeeling over de wapens

W APEN S.

agt;

't

agt;

.

§

quot;3

u

S

rz

O)

gt;

O)

O)

lt;5

Jsj

lil

'•s-

Kavallerie......

504

1247

1023

21

36

36

Artillerie......

1037

937

839

9

7

23

UIlicierspaarden ....

297

154

129

1

3

9

Totalen . . .

1838

1023

1991

31

46

68

(1) Van af 20 November werden te Soerakarta onder de paarden van de lijfvvachtdragonders verschijnselen van kwaden droes geconstateerd.nbsp;Van af dien datum tot en met 10 Decemlgt;er werden 6 paarden aan dienbsp;ziekte lijdende afgemaakt. Uie gevallen zijn niet in deze statistiek begrepen.

-ocr page 52-

41

40

III. NOSOLOGISCHE VEBDEELIN6 VAN HET ZIEKTECUFER EN VERHOUDING DER

AARD DER ZIEKTEN

EN GEBREKEN.

BEHANDELD.

OVERLEDEN en

AFGEMAAKT.

.2

V

gt;

ci

LaS

.2

'C

O

«

.

Cfi —

as

SJ

S

O

C5

O

O

r3

«5

^ s .2-1

o

f3

O

e-i

Longont.steking. . .

16

12

7

1

35 1

Hoest......

53

15

4

72

Keelontsteking . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

33

1

3

37

2

1

3

Indigestie. . . . .

14

9

4

27

1

1

Koliek......

30

14

7

51

3

3

Diarrhee.....

39

11

4

54

9

2

11

Ingewandswormen. nbsp;nbsp;nbsp;.

5

5

Droes ......

129

49

178

3

3

Verdachte droes . .

35

18

3

56

29

5

2

36

Kwade droes. . . .

5

2

7

5

2

7

Worm......

3

1

1

5

3

-

1

4

Oogontsteking . . .

56

27

3

86

Mok.......

4

4

Herpes......

8

13

5

26

Rotstraal.....

41

11

2

54

Drukking.....

56

272

17

345

Verwonding ....

181

74

14

269

2

2

Leggers.....

215

182

20

417

1

1

Kreupelheid ....

101

34

14

149

Overheen .....

•-

Gallen......

2

1

1

4

¦ —

Hoefontsteking . . .

39

50

5

94

Overige ziekten . nbsp;nbsp;nbsp;. •

182

141

40

363

5

1

6

Totalen. . nbsp;nbsp;nbsp;.

1247

! 937

154

2338

1

16

4

77

OVERLEDENE PAARDEN TOT DE BEHANDELDEN EN TOT DE STERKTE.

*

STERFTE-VERHOUDING TOT

DE BEHANDELDEN.

STERFTE-VERHOUDING DE STERKTE.

TOT

cj

“tz

O- .

^ c

quot;c3

o

agt;

*«3

O)

C3

lt;

O

c3

•lt;

S

o

— pGt.

— pCt.

—pCt.

— pCt.

— pCt.

— pCt.

—pCt.

—pCt.

33.33 .

6.06 .

-

8.11 .

0,39 .

0.33 .

8.11 .

7.14 .

3.7 nbsp;nbsp;nbsp;.

0.19 .

3.7 nbsp;nbsp;nbsp;.

21.43 .

5.88 .

0.29 .

5.88 .

23.08 .

18,18 .

20.37 .

1,78 .

0.19 .

20,37 .

66 66 .

2.32 .

168 .

0,59 .

1.69 .

-

27,77 .

100.— .

64.28 .

5.75 «

0,48 .

0.67 .

64.28 .

82.85 .

100.- .

100.— .

0.99 .

0.19 .

0.33 .

100.— .

100.— .

80.— .

0.59 .

80.— .

100.— .

2,7 nbsp;nbsp;nbsp;.

0.74 .

0.19 .

0.74 .

0 55 .

0.24 .

0.09 .

0.24 .

2.75 .

0.71 .

1.65 .

0.99 •

0.09 .

1.65 -

4.56 .

1.71 .

2.59 .

3,29 .

11.31 .

1.54 .

1.35 .

3.29 .


-ocr page 53-

41

40

III. NOSOLOGISCHE VEBDEELIN6 VAN HET ZIEKTECUFER EN VERHOUDING DER

AARD DER ZIEKTEN

EN GEBREKEN.

BEHANDELD.

OVERLEDEN en

AFGEMAAKT.

.2

V

gt;

ci

LaS

.2

'C

O

«

.

Cfi —

as

SJ

S

O

C5

O

O

r3

«5

^ s .2-1

o

f3

O

e-i

Longont.steking. . .

16

12

7

1

35 1

Hoest......

53

15

4

72

Keelontsteking . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

33

1

3

37

2

1

3

Indigestie. . . . .

14

9

4

27

1

1

Koliek......

30

14

7

51

3

3

Diarrhee.....

39

11

4

54

9

2

11

Ingewandswormen. nbsp;nbsp;nbsp;.

5

5

Droes ......

129

49

178

3

3

Verdachte droes . .

35

18

3

56

29

5

2

36

Kwade droes. . . .

5

2

7

5

2

7

Worm......

3

1

1

5

3

-

1

4

Oogontsteking . . .

56

27

3

86

Mok.......

4

4

Herpes......

8

13

5

26

Rotstraal.....

41

11

2

54

Drukking.....

56

272

17

345

Verwonding ....

181

74

14

269

2

2

Leggers.....

215

182

20

417

1

1

Kreupelheid ....

101

34

14

149

Overheen .....

•-

Gallen......

2

1

1

4

¦ —

Hoefontsteking . . .

39

50

5

94

Overige ziekten . nbsp;nbsp;nbsp;. •

182

141

40

363

5

1

6

Totalen. . nbsp;nbsp;nbsp;.

1247

! 937

154

2338

1

16

4

77

OVERLEDENE PAARDEN TOT DE BEHANDELDEN EN TOT DE STERKTE.

*

STERFTE-VERHOUDING TOT

DE BEHANDELDEN.

STERFTE-VERHOUDING DE STERKTE.

TOT

cj

“tz

O- .

^ c

quot;c3

o

agt;

*«3

O)

C3

lt;

O

c3

•lt;

S

o

— pGt.

— pCt.

—pCt.

— pCt.

— pCt.

— pCt.

—pCt.

—pCt.

33.33 .

6.06 .

-

8.11 .

0,39 .

0.33 .

8.11 .

7.14 .

3.7 nbsp;nbsp;nbsp;.

0.19 .

3.7 nbsp;nbsp;nbsp;.

21.43 .

5.88 .

0.29 .

5.88 .

23.08 .

18,18 .

20.37 .

1,78 .

0.19 .

20,37 .

66 66 .

2.32 .

168 .

0,59 .

1.69 .

-

27,77 .

100.— .

64.28 .

5.75 «

0,48 .

0.67 .

64.28 .

82.85 .

100.- .

100.— .

0.99 .

0.19 .

0.33 .

100.— .

100.— .

80.— .

0.59 .

80.— .

100.— .

2,7 nbsp;nbsp;nbsp;.

0.74 .

0.19 .

0.74 .

0 55 .

0.24 .

0.09 .

0.24 .

2.75 .

0.71 .

1.65 .

0.99 •

0.09 .

1.65 -

4.56 .

1.71 .

2.59 .

3,29 .

11.31 .

1.54 .

1.35 .

3.29 .


-ocr page 54-

4-2

OITICrÈELE BERICHTEI.

In de Javascue Courant van Mei en Juni 1885 komen de

VOLGENDE OFFICIEELE RAFFOUTEN VOOR OMTRENT VEEZIEKTEN .

Javasche Courant, van Vrijdag 8 Mei 1885. Over het lijdvak van 7 Maart t/m. o April zijn de volgende berichten ingekonien.nbsp;De veepest breidde zich nil in de iiegriën Padaiig Ganting,nbsp;Atar en Tandjong Beroela. In de laatstgenoemde negrie —nbsp;waar de ziekte zich in de richting van de negrie Soeroassonbsp;verplaatste — werd ecliter sedert 28 Maart een aanmerkelijkenbsp;vermindering van het aantal ziektegevallen waargenomen.

In de Padaug Ganting kwamen de meeste gevallen voor langs den groeten weg, terwijl de ziekte zich in Atar vertoonde, in hetnbsp;centrum dier negrie en nabij de grens van de negrie Telawie.

, In de laras Telawie was de veepest eenigszins afnemende, hoewel zij zich toch nog altijd voordeed in de negriën Sinbsp;Djanlang, Kalaq en Telawie.

Uitbreiding der ziekte over streken, die te voren nog niet aangetast waren, had waren had niet plaats.

Ondervolgende staat geeft een numeriek overzicht van den loop der ziekte, van 11 t/m. 51 Maart jl., —terwijl daaruitnbsp;tevens blijkt de sterkte van den veestapel der besmette negriënnbsp;bij den aanvang der ziekte, alsmede het aantal der daaraannbsp;reeds gestorven beesten.

! M *3 i « o-

i

Larassen en negriën. ' 3 S

• ^ S

1 flN

C -S ^

t

e-

jigt;

3 c 'Sc

I nbsp;nbsp;nbsp;s ^

II nbsp;nbsp;nbsp;!

^ gt;

o|

quot; 1

,

Ui

fS

V

tc

lt;

3 i gt; 1 ®

3 nbsp;nbsp;nbsp;^

^ nbsp;nbsp;nbsp;;=

o j

w d

Ü ®

1—( ^ co gt;

’s3

Telawi [negriën Te- ' lawi Si Djanlang jnbsp;en Kalaq]......... 4269

1 715

2

23

1

22 ^

1

2

Padang Ganting [ne- ^ griën Padang Gan- ’nbsp;ting en Atar]----! 3202

' 441

27

122

1

1

105

25

(

19

Lima Kaoem [negrie j Tandjong Beroelak] 1 689

' 11'

5

30

27

5

i 5

NB. De cijfers van de 6e kolom zijn begrepen in die van de 3e kolom.

-ocr page 55-

45

Javasche Courant van Dinsdag 19 Mei 188ö. Van den Resident van Batavia is ondervolgend telegram ontvangen, gedag teekeud 18 dezer:

Runderpest op Tjikarang- en Djagawana-landen in district Bekasi: volgens veearts van gelijken aard als thans in Solo.nbsp;Afmaken van bestimrswege vooralsnog onnoodig bevonden;nbsp;voldoende gelegenheid lot afzondering zieke dieren; als hoopnbsp;op herstel door veearts wordt opgegeven, dan wel verschijnselen van meer gevaarlijken aard voor andere dieren zich voordoen, dooden eigenaren voor eigen rekening, althans betrokkennbsp;landheeren; zelfs heeft landheer Tjikarang zoodanig dier vannbsp;een Inlander opgekocht en onmiddellijk afgemaakt; voor zooveelnbsp;noodig zal omtrent dieren, op DJagawana in gebruik, dochnbsp;elders thuis beboerende, welke nu in geen geval huiswaartsnbsp;gevoerd mogen worden, nadere regeling worden getroffen.

Vervolg op het voorkomende in de Javasche Courant van 28 April jl. n°. 54, omtrent de in de residentie Soerakartanbsp;beerschende veeziekte:

Terwijl in de afdeeling Wonogiri op 1 April jl. 6 zieke beesten in behandeling waren, werden tusschen dien datum ennbsp;den 20®“^quot; April nog 54 stuks vee aangetast. Van deze 60nbsp;zieke dieren stierven er 56 en herstelden er 6, zoodat 18 innbsp;behandeling bleven. Van 8 runderen, die tusschen 11 en 50nbsp;April jl. in de afdeeling Bojolali vermoedelijk door veepestnbsp;werden aangetast, ere veerden 4 en herstelde 1. In de afdeeling Klatten werden van 1 tot en met 10 April jl. 6 dierennbsp;aangetast, waarvan o overleden.

Javasche Courant van Vrijdag 22' Mei 1885. De ziekte die onder de karbouwen in het Melslosche (Soeinba) was uitgehro-ken, kon als geweken worden beschouwd.

Javasche Courant van Dinsdag 26 Mei 1885. Vervolg op het voorkomende in de Javasche Courant van 19 dezer n°. 40,

-ocr page 56-

44

omtrent de iii het district Bekassi (afdeeling Meester-Cornelis, residentie Batavia) uitgebroken runderpest.

Door den Directeur van Binnenlandsch Bestuur wordt bericht, dal hoewel door den Gouvernements veearts D. Driessek, eerstnbsp;op 16 dezer onder de runderen van de Tjikarang- en Djaga-wana-landen veepest is kunnen worden geconstateerd, dienbsp;ziekte reeds eenigen tijd te voren uitgebroken was.

Van 1 tol 18 dezer waren op die landen 102 dieren gecreveerd , terwijl op laatstgenoemden datum nog 56 in behandeling bleven.nbsp;' Op 16, 17 en 18 dezer stierven respectievelijk 8, 6 en 5 beesten.

Javasche Courant van Vrijdag 29 Mei 1885. In de binnenlanden van Djambi (Palembang) heerschte eene ziekte onder vee, waaraan de aangetastte dieren binnen weinige dagen bezweken.

Javasche Courant van Dinsdag 2 Juni 1885. Blijkens een nader rapport van den Gouvernements veearts D. Driesse.v,nbsp;betreffende de veeziekte in Bekassi, zijn van 19 t/m. 22 Meinbsp;nog 8 dieren gestorven, terwijl van 16 t/m. 22 Mei 21 herstelden en op laatstgemelden datum nog 20 in behandeling waren.

Javasche Courant van Vrijdag 5 Juni 1885, Op den 20®“^” April jl. bleven in behandeling terwijl gedurende het tijdvaknbsp;van 21 t/m. 30 April Jl. 29 stuks werden aangetast. Vannbsp;het totaal aangetastan (47 stuks) stierven er 30 en hersteldennbsp;er 2, zoodat op 30 April jl. nog 15 zieke beesten in behandeling bleven.

In de afdeeling Bojolali, waar op 50 April jl. slechts 3 zieke beesten in behandeling waren, werden gedurende bet tijdvaknbsp;van 1 t/m. 20 Mei jl. 4 dieren aangetast. Van dit totaal (7 stuks)nbsp;stierven 5 en herstelde 1 , zoodat op 20 Mei jl. nog 1 innbsp;behandeling bleef.

In de afdeeling Klatten, waar op 10 April jl. één ziek beest in behandeling gebleven was, dat den lö^'®quot; dier maand bezweek , werden gedurende hel tijdvak van 11 April t/iu. 20 Mei jl.nbsp;13 dieren aangetast; die allen creveerden

-ocr page 57-

45

Javasche Courant van Dinsdag 9 Juni 1885. Volgens mede-deeling van den Resident van Benkoelen waren in de vorige maand te Bintoelian, hoofdplaats van de afdeeling Kauer, innbsp;korten tijd zes karbouwen gecreveerd, aan een aldaar onbekende ziekte.

Onverwijld werden maatregelen genomen tot afzondering van de aangetaste en zorgvuldige begraving der bezweken dieren zoomede om de kralen te doen desinfecteeren.

Voor zoover bekend, had de ziekte zich elders nog niet

vertoond, en scheen zij zij zich te Bintoelian niet uil te breiden.

Vervolg op het voorkomende in de Javasche Courant van 8 Mei jl. no. 37.

Over het tijdperk van 3 tot en met 30 April zijn de volgende berichten ingekomen.

Aan het einde van dat tijdperk werden in de negrién Si Djantang en Kolok, der laras Telawi, geen zieke runderen

aangetroffen.

In de negrie Telawi dierzelfde laras kwamen echter weder drie — en in de negrie Tandjong-Baroelak (laras Lima Kaoem)nbsp;tien nieuwe gevallen van veepest voor.

Ook in de negrien Atar en Padang Ganting der laras Padang Ganting breidde zich de ziekte weder uil.

In de laatste der evengemelde twee negrien verplaatste zij zich in de richling van Tandjoeng-Beroelak en van de negrienbsp;Soeroeasa (laras van dien naam), op de grenzen van welkenbsp;laatste gemeente, die ook van de zijde van Tandjong-Beroelaknbsp;werd bedreigd, reeds een paar beesten door pest werdennbsp;aangetast.

Ondervolgcnde staat geeft een numeriek overzicht van den loop der ziekte over de tijdvakken, loopende van 11 tot ennbsp;met 31 Maart en van 1 tot en mei 10 a|iril, terwijl daaruitnbsp;tevens blijkt’ de ziekte van den veestapel der besmette negriennbsp;bij den aanvaug der ziekte, alsmede het aantal der daarvan

reeds gestorven beesten.

-ocr page 58-

46

De opname rter reeds vroeger gepubliceerde cijfers betreffende eerstbedoeld tijdvak is geschied, ten einde het erlangen van een vergelijkend apercii te vergemakkelijken.

Lavassen en negriën.

C

o;

¦c ,

« B-gt; ^ o o

ë

l.s

(H V ^ CS

S'® I'S lt;5 o'Si) o'®

^ nbsp;nbsp;nbsp;t

«—1 nbsp;nbsp;nbsp;s

Gedurende de tijdvakken van H lot en met 31 Maart ennbsp;van 1 tot en met iO April (6)

1 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3

^ nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

fO nbsp;nbsp;nbsp;®

lt; nbsp;nbsp;nbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=

Si

O

Telawi [negriën ïela-

wi, Si Djantangen

Kolok'l................

4269

715

2

23

22

1

2

721

2

8

6

0

4

Padang Ganting [ne-

grien Padang Gaii-

ling en Afar].......

3202

441

27

122

105

25

19

477

19

51

36

8

26

Lima Kaoem [negrie

Tandjong BeroelakJ

689

111

5

30

27

5

3

,

1

Javasché Couranl van Vrijdag 16 Juni 188S. Omtrent de in de residentie Soerakarta beerschende veeziekte wordt hetnbsp;volgende liericbl.

In de afdeeling Wonogiri waren op 50 April jl. nog 14 zieke rnuderen in behandeling ,in het aangehaald nummernbsp;der Jav. Cl. werd dit aantal abusievelijk gesteld op 15). Gedurende het tijdvak van 1 t/m. 20 Mei jl. werden 50 dierennbsp;aangetast. bezweken 54 en herstelden 7 dieren , zoodat op 20nbsp;Mei jl., nog 5 zieke beesten in behandeling bleven.

In de afdeeling Klaten werd, gedurende het tijdvak van 21 t/m. 51 Mei jl. nog één geval van veepest met doodelijkennbsp;afloop waargenomen,

(«) be voor elke laras in deze kolommen in de eerste plaats vermelde cijfers tietrellen de vroegere, de in de t\veede ])laats genoemden de laterenbsp;tijdstippen.

t)e cijfers van de ze.sdo kolom zijn begrepen in die van de derde.

(6) De voor elke laras hieronder in de eerste plaats vermelde cijfers gelden het vroegere, de in te tweede |)laats genoemden het latere tijdvak.

-ocr page 59-

47

Jamsche CotiranI van Dinsdag 2ö Juni 1883. Terwijl in de afdeeling Wonogiri op 20 Mei jl. 5 zieke runderen in keliandelingnbsp;waren gebleven, werden gedurende bel lljdvak van den 21®quot;nbsp;1/in. den 51™ van genoemde maand nog 20 dieren aangetast.nbsp;Van het totaal aangetasten (23 stuks) stierven er 20, terwijlnbsp;2 herstelden, zoodat op 51 Mei jl. 1 in behandeling bleet.

In de afdeeling Bojolalie, waarop 20 Mei Jl. 1 ziek rund in behandeling gebleven was, werd tussehen den 21™ en 31®quot; dier maand nog 1 dier aangetast, dat bezweek, terwijl het andere herstelde.

Numeriek overzicht omtrent den loop der veeziekte in de residentie Padangsche Bovenlanden (Sumatra’s Westkust) over de tijdvakken, loopende van 1 tot en met 10, van 11 toten met 20 en van 21 tot en met 50 April, waaruit tevens blijkt de sterkte vannbsp;den veestapel der besmette negriën bij den aanvang der ziekte,nbsp;alsmede het aantal der daarvan reeds gestorven beesten.

« ‘2

S.So

CrrJ S o u

Gedurende de l^dvakkcn van 1 tot en met 10, 11 tot en metnbsp;20 cn 21 tot en met 50 Artl; (ö)

nJi = quot;2

Larassen en negriën.

gt; nbsp;nbsp;nbsp;C5

S 1

^ cgt;

U gt;

W tH

4.- O) 5»

gt;

S tfo g-a-o ê-

ft O Sc'iS

v—1 ö ë

f-

c/2

fS

Ij

bfj

c

S

O)

Si.

©

c/:

O)

O

quot;s

cn

©

s

.2d

'C

O-d

Telawi [negriën Te-lawi. Si Djantang

f

721

2

8

6

0

4

en KolokJ...........

4269 V

726

4

4

5

0

3

1

731

3

4

5

1

1

Padang Ganting [negriën Padang Gan-

(

477

19

51

36

8

26

ting en Atar........

3202,

515

26

40

38

9

19

1

557

19

51

42

5

23

Lima Kaoem [negri

115

3

2

4

1

0

Tandjong BeroelaJ.

689

118

0

3

3

0

0

(

557

0

0

4

0

2

Soeroeaso [negrie van

/

0

0

0

0

0

dien naam].........

1240

7

0

1

0

0

1

1

9

1

2

2

0

1

(?) nbsp;nbsp;nbsp;De voor elke laras in deze kolommen in de eerste plaats aangegevennbsp;cijles betreffen hel eerstgemelde, de in de tweede en derde plaats genoemdennbsp;respectievelijk de twee latere tijdstippen.

De cijfers van de zesde kolom zijn begrepen in die van de derde.

(?) nbsp;nbsp;nbsp;De voor elke laras hieronder in de eerste plaats aangegeven cijfersnbsp;betretten het eerstgemelde. de in de tweede derde plaats genoemden respectievelijk de twee latere tijdperken.

-ocr page 60-

¦ 48

Javasche Couraiil van Vrijdng 26 Juni 188S. Ten vervolge van inededeelingen in de Javasche CovranI van 'io dezer n°. 50,nbsp;wordt omtrent de in de residentie Soerakarla heersehendenbsp;veeziekte het volgende hericht;

In de afdeeling Bojolali werden gedurende het tijdvak van 1 t/m. 10 dezer, twee runderen aangetast, waarvan éénnbsp;creveerde, terwijl het andere in behandeling hleet'.

In de afdeeling Klaten werd gedurende evengemeld tijdvak nog één geval van veepest, met doodelijken afloop, geconstateerd.

Javasche Courant, van Dinsdag 50 Juni 1885. Luidens hericht van den Directeur van Binnenlandsch Bestuur is onlangs ondernbsp;den militairen veestapel te Pajakomho (afdeeling L Kola’snbsp;residentie Padangsche Bovenlanden) een ziekte uitgehroken.

Van 18 April tot 22 Mei jl. werden vier dieren door die ziekte aangetast, die allen creveerden.

De veearts H. H. M. Klein, die den 16''™ Mei te Pajakomho aankwam, kon slechts op een der gestorven dieren sectienbsp;houden. Hoewel verschillende verschijnselen op veepest wezen ,nbsp;achtte genoemde veearts dit onderzoek niet voldoende omnbsp;onvoorwaardelijk veepest te kunnen constateeren.

Ten vervolge van de inededeelingen in de Javasche Couraui van 26 dezer n°, 51, wordt omtrent de in de residentie Soe-rakarta heersehende veeziekte het volgende hericht:

In de afdeeling Wonogiri werden gedurende hel tijdvak van 1 t/m 10 dezer 19 runderen aangetast, waarvan 12 stierven,nbsp;terwijl een i-eeds vroeger aangetaste karbouw mede creveerde.

PEESOIALIA.

De militaire paardenarts A. M. Vermast werd van Salatiga overgeplaatst naar Soerahaia, de Heer R. A. Plemper vannbsp;Balen van Soerahaia naar Salatiga.

COEEESPOSraTIE.

HH. Leden en inteekenaren worden beleefd verzocht om geregelde toezending der contributie.

-ocr page 61-

, :vgt; ' nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-

, :vgt; ' nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-

J, \

'K/ Y:

amp;¦

iO.'

.'S 1 ¦ * 1

UITGEGEVEN DOOR DE VEREENI#fG TO'^

Bevordering van Veearèi^uii

in Nederlandsch Indië.X,

Mo. 3. nbsp;nbsp;nbsp;Jaargang^ September, ISSS.

INHOUD: Ovex bronnen Tan inkomsten, ter bestrijding van noodzakelUke uitgaven, verbonden aan een veearlsenijkundige staatsregeling.

Dit tijdschrift verschijnt in gedeelten van minstens één vel druks en wordt per vel berekend op 15 cents.

OVER BRONNEN VAN INKOMSTEN, TER BESTRIJDING VAN NOODZAKELIJKE UITGAVEN, VERBONDEN AAN EENnbsp;VEEARTSENIJKÜNDIGE STAATSREGELING (i).

DOOR

D. DRlEggEK,

VEEARTS.

Den Februari 1874, kwam in Rumenie een wet tot stand, waarbij bepaald werd dat van alle district- en gemeente-inkom-sten, l°/o gestort moest worden, ter formeering van een afzonderlijk fonds, om de veeartsenijkundige politie mogelijk te maken.

We zien bier dus een afzonderlijke kas ter bekostiging van een onderdeel eener veeartsenijkunde staatsregeKng (^).

Nog op vele plaatsen treft men landbouwkassen aan die de vestiging van een veearts in minder rijk met vee bedeelde

(1) nbsp;nbsp;nbsp;Met toestemming van den Directeur van Binnen landsch Bestuurnbsp;gepubliceerd.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;Voor iiiet-vceartscnijkundige lezers dieae hel volgende schematischenbsp;overzicht van hetgeen tot een veeartsenijkundige staatsregeling hehoort.

tc / lt;=

a. Veeartsenijkundig staatstoezicht.

(P. Staats-

veearlsenijkunde

2°. Zoötechnie

c. Veeartsenijkundig onderwijs. d. Uitoefening der veeartsenijkunde.

a. nbsp;nbsp;nbsp;Gerechtelijke veeartsenijkunde.

b. nbsp;nbsp;nbsp;Veeartsenijkundige jmlitie.

a. nbsp;nbsp;nbsp;Toegepast exterieur.

b. nbsp;nbsp;nbsp;Toegepaste hygiene.

c. nbsp;nbsp;nbsp;Veeteelt.


-ocr page 62-

50

streken mogelijk maken. Vooral in Duitschland vindt men in verschillende steden en streken een hondenbelasting, niet alleennbsp;om het aanlal houden lol een minimum Ie he[»erkeu, maarnbsp;wel degelijk ook, om in lijden van s|)oradische en epizoötischenbsp;dolheid, maalregelen te hekosligen.

Deze voorbeelden van regerings en parliculier initiatiel', ter voorziening in de behoefte van den veestapel, zouden met-vele te vermeerderen zijn.

Dal is evenwel mijn plan niet. Door deze weinige voorbeelden heb ik slechts de aandacht op zulke bronnen van inkomsten, willen vestigen en wensch nu, uit de geschiedenis, het bewijsnbsp;te leveren dat een fonds, gesticht door hoofdelijken omslag vannbsp;den veestapel, gedurende een kleine eeuw, een geheele véearlsenijnbsp;kundige staatsregeling bekostigde.

In 1796 werd door een Amsterdamsche landhoiiwmaatschappij een prijsvraag uitgeschreven, om vóór 1 December 1798 beantwoord te worden, luidende als volgt;

«Vermits op verscheidene plaatsen in Europa, veeartsenij-«kuudige scholen, ouder den naam Ecoles vétérinaires, zijn «opgericht en zoodanig eene school (waarin de ziekten ennbsp;«kwalen, zoowel van paarden als van runderen, schapen ennbsp;«andere dieren onderzocht en, indien mogelijk, genezen worden)nbsp;«ook in ons land niet dan de grootste nuttigheid hebben kan,nbsp;«zoo verlangt de maatschappij een plan, naar hetwelk zulk eenenbsp;«stichting onder ons zoude kunnen worden tot stand gebracht”.

«Wel verstaande dat niet alleen worde aangewezen de plaats «waar die school met het meeste nut zoude dienen te wordennbsp;«opgericht maar dat ook tevens worde aangeduid de inrichtingnbsp;«van de noodige gebouwen en die van het onderwijs benevensnbsp;«alle verdere vereischten zoowel als eene, zooveel doenlijk,nbsp;«uitgewerkte begrooting der kosten, zoo tot de eerste stichtingnbsp;«van zoodanig eene school noodig als van datgene, hetwelk jaar-«lijks tol instandhouding derzelve, zoude worden vereischt.”

Den 7™ Mei 1799 hield genoemde maatschappij een verga-

-ocr page 63-

51

(lering en werd daarin liet antwoord van Jan, Arnold, Bennet, Phil en Med. doet. te Leiden met goud bekroond.

Het noodige geld voor de uitvoering van zijn plan, alsook lot onderhoud der op te i’ichteu school, wees hij aan in helnbsp;«veefondu lol voorkoming en afwending van rundcrpesl.”

Omtrent oorsprong en inrichting van dit fonds, weet ik niets ineê te deelen. Waarschijnlijk zal het wel opgericht zijnnbsp;tusscheu de jaren 1768—1786, als wanneer de runderpest innbsp;Holland verschrikkelijk woedde.

Het lag voor de hand dat, toen het fonds rijk werd, doordat geen runderpest behoefde voorkomen of afgewend te worden, men ging denken, waarvoor hel surplus te gebruiken zondernbsp;het beginsel ontrouw te worden.

Reeds in 1802 vindt men in een rapport van den Raad van Binnenlandsche zaken aan het Staatsbewind, aangaande dennbsp;staat van het fonds tot voorkoming en afwending van runderpest, melding gemaakt van te nemen veeartseiiijkundige proevennbsp;en het mogelijk tot stand komen eener veeartsenijschool, waarvoornbsp;dan de gelden konden gevonden worden in dat fonds, terwijlnbsp;in een rapport van 27 .Tanuari 1804, hetrelfende de nithreidingnbsp;van dat fonds lot een landbouwfonds, hel volgende voorkomt:nbsp;quot;die van Gelderland, approherende de voorgcslelde belastingnbsp;»op Runderen en Paarden, willen het fonds alleen ten nuttenbsp;»van het vee besteed zien, waartoe ook die van Vrieslandnbsp;»enkel schijnen te inclineren; zelfs wilde het bestuur vannbsp;«Gelderland dat de veeartsenijkundige inrichtingen, door onsnbsp;«in het verschiet gesteld op den voorgrond geplaatst wierden,nbsp;«en het onderwijs in de veeartsenijkunde op meer dan éénenbsp;«plaats gegeven wierd; waaroj) ook die van Groningen, innbsp;«geval dit van Landswege mogt geschieden, instei’en.”

Uil deze weinige regelen blijkt ten duidelijkste dat, toen de Staatszorg in Nederland zich nog niet uitstrekken kon lolnbsp;den veestapel, deze zelf op middelen bedacht was zich te

-ocr page 64-

32

regelen en alles zelf te betalen, daarbij alleen den zedelijken steun der regering vragende.

Van nu af tot 1833 vindt bet geld van bet vee-of landbouwfonds, dan ook hoofdzakelijk zijn bestemming in de opleiding tot veearts om zoodoende in een behoefte, die men gedurende ennbsp;door de runderpest had leeren kennen, te voorzien.

De departementale besturen handelden geïsoleerd; de maatschappijen schreven prijsvragen uit totdat de noodige zedelijke steun recbtsireeks van bet bestuur van bet Bataafs-Gemeenebestnbsp;kwam, door ecu instructie voor de landbouwkommissiëu iii denbsp;verschillende departementen vast te stellen. (9 September 1803).

Artikel 2 daarvan zegt dat in elke kommissie zich een ervaren veeartsenijkundige moet bevinden, terwijl artikel 14 als volgt luidt:

»Zij zullen opsporen en aan den secretaris van slaat voor-quot;dragen, in hoeverre en welke veeartsenijkundige inrichtingen »in hun departement zouden dienen ingevoerd te worden, mits-»gader opgeveu, door welke middelen deze inrichtingen hetnbsp;»meest zouden kunnen bevorderd worden.”

Zoodoende zou het fonds in tijden van rust kunnen zorgen voor de opleiding van personeel »ter voorkoming en afwendingnbsp;van heerschende ziekten.”

De departementale kommissiën kwamen al spoedig met liiinne rapporten, ingevolge aangehaald artikel 14, voor den dag.

Groningen stelde voor, »in ieder drostampt in dit departement »eu in een of meer naburige departementen, een persoon, eenigenbsp;«kennis van de veeartsenijkunde bezittende en die tevens lustnbsp;«had zich daarin verder te bekwamen, te plaatsen om vannbsp;«alles wat veeziekte betreft, de commissie te informeeren.”nbsp;Verder; »een in dat vak ervaren man als consuleerend lid voornbsp;«veeartsenijkunde aan de kommissie toe te voegen, die, innbsp;«Groningen geplaatst zijnde, zich met de correspondentie konnbsp;«belasten, eu tevens eenmaal ’s weeks in een daartoe geschiktnbsp;«locaal lessen in veeartsenijkunde geven.”

Brahand stelde voor «om binnen dit departement één of twee

-ocr page 65-

S5

“kundige veeartsen ten koste van den lande, op een fortabel “traktement te flxeeren, die in staat zijn, om, nevens deiiit-“oefening der praktijk, aan desbegeerenden, het noodig onderwijsnbsp;“te kunnen geven, en alzoo aan een notabel gebrek, waarvannbsp;“de gevolgen zoo ruïneus voor den landbouw kunnen zijn, tenbsp;“Voorzien.”

Opmerkelijk in het voorstel der Drenthe’sche kommissie n. 1. “om iemand te benoemen, die met de noodige bekwaamheidnbsp;»en goeden wil voorzien, op zich konde nemen om als ineennbsp;“middelpunt te ontvangen alle zoodanige berichten welke hemnbsp;“van ontstane ziekten en ongemakken onder het rund- en andernbsp;»vee uit die departementen zouden worden toegezonden en dienbsp;“zich, des vereischt, naar de plaats waar die ziekten grasseerden,nbsp;«zoude kunnen begeven en de noodige middelen tot herstel olnbsp;“voorbehoeding voorschrijven.”

Is het niet alsof in dit voorstel de tegenwoordige districls-veeartsen in Nederland hun oorsprong vinden?

De verschillende departementale voorstellen werden in handen gesteld eener kommissie, die den 5™ Mei 1806 o. a. adviseerdenbsp;jongelieden naar buitenlandsche veeartsenijscholen te zenden,nbsp;aan welk advies Lodewijk Napoleon in 1807 uitvoering gaf.

Toen volgden weer departementale kommissierapporten, van welke rapporten, die van Friesland en Drenthe werden gesteld in handen eener kommissie, die weder haar rapport uitbracht en adviseerde om, in afwachting van de oprichting der school, de belangen der veeteelt te bevorderen door overal, waar personen, tot veeartsnbsp;geschikt, zich zouden voordoen, na voorafgaand examen ten overstaan der geneeskundige en landbouwkundige kommissie, tot gediplomeerde veeartsen te benoemen en deze toe te leggen 400 guldennbsp;’s jaars, voor de helft te betalen uit het veefonds, ten einde denbsp;veeartsenijkunde uit te oefenen »op zoodanigen voet en wijze alsnbsp;“bij onderling concert dier beide kommissiën zal worden bepaald.”

Dit advies kwam onveranderd in werking bij besluit van den 29™ Juli 1808, waarbij ook bepaald werd dat in den vervolge, de kommissiën van landbouw alleen zullen kennis nemen

-ocr page 66-

van het ontstaan der veeziekten en de geneeskundige kommissie daarvan zullen informeeren.

Zoo kwamen de eerste geëxamineerde veeartsen in Nederland lang vóór de oprichting der tegenwoordige veeartsenijschool en dat door het toedoen van het »veefonds tot voorkoming en afwending van runderpest.”

Daar kwam Napoleon den 13™ Januari 1813, met zijn besluit ter reorganisatie der veeartsenijkunde, waarbij de oprichting van S veeartsenijscholen getast werd en dat wel te Alfoi't, Lyon, Turijn, Aken en Zutphen, aan welk besluit evenwel, watnbsp;ons land betreft, geen uitvoering gegeven werd, omdat wij nog innbsp;datzelfde jaar van de Fransche overheersching ontslagen werden.

Alhoewel hiermee het beginsel, om alles door hoofdelijke belasting van den veestapel te laten betalen, verlaten was,nbsp;was het toch voor het «fonds tot voorkoming en afwendingnbsp;van runderpest,” weggelegd, de tegenwoordige veeartsenijschoolnbsp;te Utrecht op te i’ichlen.

De kommissie T)elast met het examineeren van personen in het land, trad na de Fransche overheersching, — als wanneernbsp;het veefonds ook weêr opgericht werd, dat gedurende de overheersching, eenvoudig geannexeerd was, — eenigzins gewijzigdnbsp;weer op en kwam spoedig met advies waarin, onder meer,nbsp;werd aangedrongen, tot oprichting eener veeartsenijschool in hetnbsp;land zelf, zooals daar staat;

Art. 1.

eenig bezwaar of kosten van den

Er zal, zonder

lande, eene veeartsenijschool worden opgericht, zooveel mogelijk in het middelpunt van het rijk enz. enz.: — en

Art. 9.

Deze kosten zullen gevonden wmrden uil het fonds mn den landbouw, zoodanig, dat in minderingnbsp;zal strekken hetgene gefourneerd zal worden doornbsp;de volontaire kweekelingen.

Alhoewel eerst in 1819, Zijne Majesteit Willem I, een besluit liekrachtigde waarbij gelast werd, dat er te Utrecht eene veeartsenyschool zou opgericht worden, waren toch langzamer-

-ocr page 67-

88

hand, geëxamineerde veeartsen in Nederland gekomen en wel door de werking der besluiten hiervoor aangehaald n. 1. vannbsp;Lodewijk Napoleon in 1807 en dat van 29 Juli 1808.

Zoo vinden we in de geschiedenis opgeteekend, dat den 12™ Februari 1813, een oproeping verscheen, geleekend door Graafnbsp;nE Celles, prefect van het departement der Zuiderzee, waarbij drie jongelieden de gelegenheid geopend werd, tot kosteloosnbsp;onderwijs op de veeartsenijschool te Allbrt. Napoleon I bevestigde de positie dier veeartsen den 11™ September 1815,nbsp;door het besluit, dat alleen zij den titel van veearts mochtennbsp;voeren, die een diploma verkregen hadden van de Jury vannbsp;examen aan de keizerlijke veeartsenijschool te Alfort, terwijlnbsp;de overigen slechts als veeartsenijkundige hoefsmeden zouden worden aangemerkt; een maatregel die in Nederland, nanbsp;de Fransche overheersching, is komen te vervallen, waardoornbsp;het «patent” als veearts zoo welig heeft kunnen tieren totnbsp;1 September 1874 als wanneer de wetten van 8 Juli 1874,nbsp;Staatsblad van Nederland n“. 98 en 99, tot regeling van denbsp;uitoefening der veeartsenijkunde en tot regeling van het onderwijsnbsp;in de veeartsenijkunde en van de voorwaarden tot verkrijgingnbsp;van bet diploma van veearts, in werking traden.

Zooals dan hiervoor gezegd werd, gelastte Z. M. Willem de Eerste , dat te Utrecht eene veeartsenijschool zou opgericht worden-

Den 10™ December 1821, opende de Directeur vanLidthde Jeude zijne lessen in Physiologie en Anatomie en was daarmede het pleit beslecht, waartoe tal van kommissiën en raden,nbsp;lal van adviezen en nadere adviezen geleid hadden.

De drang van de toenmalige teekenen des tijds, was te machtig, om nog langer weerstand te bieden.

En weer was het »het veefonds tot voorkoming en afwen-»ding van runderpest,” ook wel landbouwfonds genaamd, dat er voorgespannen w'erd.

Eerst in 1831 w'erd de opgerichte school, bij een reorganisatie, verheven tot een Rijks-veeartsenijschool, en werden hare leeraren tot Rijks-ambtenaren benoemd.

-ocr page 68-

56

Tot dat tijdstip was alles en alles betaald door »Aet ree/bwt/i.”

Maar toen dan ook zou, indien de Staat zich niet over haar ontfermt hadde, de school te gronde gegaan zijn, door gebreknbsp;aan geld van dat fonds.

Ja, nog meer, de door haar gevormde veeartsen kregen een diploma van veearts 1® of T klasse, al naar den graad der bekwaamheden bij het eindexamen aan den dag gelegd, en gafnbsp;^ het fonds den veeartsen P klasse, gedurende de eerste vyfnbsp;Y^jaren hunner praktijk, 400 gulden ’sjaars toelage; die dernbsp;a*' klasse, 200 gulden.

Behalve dat deze onderwijsinrichting, door het fonds bekostigd werd, de veeartsen toelagen kregen, werden door het fondsnbsp;uitkeeringen gedaan, voor schadevergoeding en ontsmetting bijnbsp;kwadedroes, en voor onteigening van longziek vee. Vooralnbsp;deze laatste onkosten waren zoo groot, dat de gezamentlijkenbsp;uitkeeringen, de rente van het kapitaal verre te hoven gingen, ennbsp;dien ten gevolge, het kapitaal aangesproken werd. Zoo werdennbsp;o. a. van 1833 t/in. 1849 uitbetaald 2,084,788,02 gulden, voornbsp;109,575 stuks onteigende longzieke runderen, onverminderd nognbsp;de uitkeeringen voor onteigende dieren, die, als schijnbaarnbsp;gezond, ter voorkoming van verdere besmetting, afgemaaktnbsp;werden in Zeeland, Friesland, Overijssel, Groningen en Drenthe.

Toen dan ook supleering noodig werd, en de regering niet gezind was voor eene nieuwe helasting oj) het vee, zooals innbsp;1840 reeds was beproefd, ging het fonds met reuzenschredennbsp;achteruit. Eu zeker zou ook de veeartsenijschool geslotennbsp;zijn geworden, indien het rijk zich harer niet aangetrokkennbsp;had, dat, zooals hiervoor reeds gezegd is, in 1831 gebeurde.

Het fonds werd opgeheven, terwijl er slechts zooveel overbleef, als noodig was, om sommige verplichte betalingen, o. a. de vijfjarige tractementen der veeartsen die daarop nog aanspraak hadden, te voldoen.

Met deze kopieën uit de geschiedenis der rijks-veeartsenij-school te Utrecht, zooals die verteld wordt in het Bijblad der

-ocr page 69-

57

landbouwcourant, onder redactie van Dr. L. Mulder Ie Arnhem, van 1872 n®*. 17 en 18; uit de geschiedenis van Neerlandschnbsp;veestapel, zooals ons die verhaald wordt door G. J. IIengeveldnbsp;in zijn met goud bekroond werk »Het Rundvee” 2“ deel, vermeennbsp;ik het bewijs geleverd Ie hebben, dat een fonds, geslicht doornbsp;hoofdelijken omslag van den veestapel, gedurende een kleine eeuw,nbsp;een gelieele veearlsenijkundige staatsregeling bekostigde, welknbsp;bewijs ik in den aanhef van dit opstel, mij voornam te leveren.

Vraagt men, of door de hoofdelijke belasting van den veestapel , onverschillig of deze gedwongen dan wel vrijwillig was en waardoor hel fonds, waarvan de geschiedenis hier, voornbsp;een gedeelte, in korte trekken is meégedeeld, ontstond, denbsp;landbouw bezwaard is geworden, dan kan ik daarop slechts innbsp;algerneene bewoordingen een ontkennend antwoord geven.

Reeds het bestaan gedurende een kleine eeuw beantwoord, mijns, inziens, deze vraag ontkennend.

Wanneer toch, de draagkracht van den veestapel, te gering ware geweest, om gedurende dien aanzienlijk langen tijd hetnbsp;fonds te fourneeren, dan zou men toch wel veel vroeger totnbsp;die ontdekking gekomen zijn. En al moge dan ook, zooalsnbsp;de geschiedenis ons leert, het fonds op den duur te arm zijnnbsp;geworden, om zijn grootsche stichting langer in het leven tenbsp;houden, de veehouders te steunen, in hun verlangen naar rationeel hulp bij hun ziek vee, door toelagen te geven aannbsp;bepaalde standplaatsen voor veeartsen enz., enz. toch is datnbsp;nog geen bewijs, dat de door het fonds benoodigde gelden, denbsp;draagkracht van den veestapel te boven gingen.

Om dat uit te maken, zou men de geschiedenis van het fonds verder moeten naslaan; dan juist die gedeelten, die over denbsp;stichting zijner school handelen.

Dat nu ligt buiten mijn bereik.

En daarom juist, kan ik hel boven gevraagde, slechts in algerneene bewoordingen, maar toch ontkennend beantwoorden.

Maar gesteld eens, dat werkelijk, op den duur, de op te bren-

'l I

-ocr page 70-

58

gen belasting, cle draagkracht van den veestapel te boven ging, waardoor dan de landbouw direct bezwaard zou worden, dannbsp;geloof ik nog dat de voordeelen, die op den langen duurnbsp;indirect behaald werden, dubbel opwogen tegen die oogenblik-kelijke schade.

Het moge niet onder cijfers te brengen zijn, zeker, zal iedereen dat moeten toestemmen, na een blik geslagen tenbsp;hebben, in de tegenwoordige veeartsenijkundige staatsregelingnbsp;in Nederland, die met elke andere in Europa wedijverennbsp;kan, in elk barer onderafdeelingen.

Wel is deze niet rechtstreeks door het fonds in het leven ^geroepen. De door het fonds, op den langen duur, iiitgeoefen-|den invloed op de landhuishoudkundige meeningen, die eindelijk de wetgevende macht noodzaakten, de veeartsenijkunde,nbsp;in al haar onderdeden, tot een staatszorg te verklaren en haarnbsp;wettelijk te regelen, valt niet te ontkennen.

Een enkel voorbeeld van de oeconomische gevolgen dier regeling , wensch ik hier uit de geschiedenis der longziekte in Nederland aan te halen.

Toen de wet op het veeartsenijkundig staatstoezicht en de veeartsenijkundige politie, in werking trad, kwamen jaarlijksnbsp;Vnog duizende gevallen dezer gevreesde ziekte voor.

Zoo in 1872, twee jaar na hel in werking treden van genoemde wet, verdeeld over 261 gemeenten, 4008 gevallen.

In 1875 was dit cijfer reeds gedaald tot 2227 gevallen.

In 1876 beperkt tot 110 gemeenten en tot 1725 gevallen.

701 gevallen voor.

157 gevallen voor en 44 gevallen.

12 gevallen, hiervoor aangehaald.

In 1878 kwamen in 72 gemeenten

In 1879 kwamen in 27 gemeenten

In 1880 in slechts 17 gemeenten

In 1881 in zes gemeenten

Men vergelijke deze cijfers met die betreffende uitkeeringen door het fonds voor de longziekte, gedurende 18“®/49. Ze zijn sprekend genoeg.

-ocr page 71-

Wanneer Indie in nnistandigheden verkeert die, vooralsnog, directe staatszorg in deze richting onmogelijk maken; wanneer verder, de teekenen des tijds dwingen, meer dan tot dusverre het geval was, den veestapel aandacht en zorg te schenken terwijl die zorg geen uitstel gedoogt, dan treedt hier denbsp;geschiedenis leerarend op en zegt ons:

»Laal den veestapel zelf betalen voor de door hem geëischte »zorg en aandacht, en vraag slechts den zedelijken steun dernbsp;«regering”.

Wij willen hier evenwel geen propoganda maken, voor het idëe, een afzonderlijk fonds, door hoofdelijke belasting van dennbsp;veestapel, te stichten.

Integendeel, daaraan kleven schaduwzijden, die het goede der zaak zouden benevelen.

Streken, schaars van vee voorzien, zouden natuurlijk weinig maar toch belasting betalen, die niet in verhouding zou staannbsp;tot de zorg, die ook daar geëischt zou worden, welken cisch,nbsp;evenwel, niet van de hand zou kunnen gewezen worden, omnbsp;de eenvoudige reden, dat men daar belasting betaalde, onder voorwaarde, dat er hulp, in alle omstandigheden, verleend zou worden.

Streken, rijk van vee voorzien, zouden mogelijk vermindering van hoofdelijken omslag vorderen, omdat een afzonderlijk fondsnbsp;geen surplus hoven een zekere grens behoeft te hebben etc. etc.

In een woord: Te locale belangen zouden beletten, dat men het algemeene doel, hij de oprichting van het fonds in hetnbsp;verschiet gesteld, hei’eikte.

Maar wel zou ik mij ruimschoots beloond achten indien door deze regelen, de noodzakelijkheid ingezien werd, aan bevoegde mannen op te dragen, te onderzoeken, in hoeverre door

-ocr page 72-

60

hoofdelijken omslag van den veestapel, der schatkist bijdragen konden geleverd worden, ten einde de tegenwoordig algemeennbsp;gevraagde, directe veearlsenijkundige staatszorg, daarvoor innbsp;ruil te geven.

Het komt mij voor, dat een dergelijke kommissie, zich voor alles, zal iulbrineeren naar de draagkracht van den veestapel.

Toen ik hel voornemen opvatte, dit onderwerp aan te roeren, stelde ook ik mij de vraag:

»Is met den veestapel genoegzame winst, te behalen, zoodat «zonder bezwaar, een gedeelte dier winst afgezonderd kannbsp;«worden ?”

Bi] de beantwoording daarvan stuitte ik op, voor mij, onoverkomelijke bezwaren.

De landhuishoudkundige verhouding van den veestapel lot den landbouw is toch niet overal dezelfde.

En voor het overgrootst gedeelte van Indie, ken ik die niet.

Daarom zag ik rond, in mijn onmiddelijke omgeving en kwam tot de conclusie, dat de belasting, die ik in gedachte, den veestapel aldaar oplegde, zeer licht zou te dragen zijn.

Speciaal heb ik hier op het oog de hulfel- en runderstapels in de residentie Batavia.

Voor vele streken dezer residentie, zal de winst, die met deze veestapels behaald wordt, moeilijk onder cijfers te brengennbsp;zijn. Vooral is dat het geval, op die landgoederen , waar denbsp;productie bestaat in klappers, gras, vruchten etc. etc.

Daar doet de veestapel, bij den kampongbewoner ongeveer denzelfden dienst, als de deposito- en spaarbank bij ons doetnbsp;met dit onderscheid, dat de inlander zelf hel depositum ren-deerend maakt en die hoogere rente zelf opstrijkt. De geringenbsp;lui steken hun geld in buffels, indien daartoe gelegenheid bestaat,nbsp;en meten nooit hun veestapel af naar het werk dat zij voornbsp;hen te verrichten hebben.

Zoo heeft bijna elke familie een eigen deposito, een eigen spaarbank. Hoeveel daarin reeds belegd is. doet er niet toe.nbsp;Nog een hoofd meer, indieu er geld is. Voor oogenblikken

-ocr page 73-

61

(lat men geld te kort komt, halen wij het depositum terug, verknopen zij een buffel, meestal aan den landheer.

De winsten, die deze behaalt met l)uflels hij de rijstcultuur is eenigszins na te gaan.

Als maatstaf dier winsten, zullen we de rente berekenen van het geld, gestoken in een span sawah-huffels.

De gegevens hiervoor, zijn ontleend aan de normale toestanden , vóór de runderpest epizoötie. Toen kon de geringe man. den nog geringeren, buffels verhuren die hij reeds zelf voornbsp;zijn sawah’s gebruikt had, of konden de geringe lui elkandernbsp;helpen, door van eikaars buffels, spannen te maken.

Toen was er dus in dezen tak van nijverheid op groofe schaal, concurentie tot in het kleine. (1)

1

Deze concurentie is dcor ile runderpest-maatregelen weggevaagd. Zij lieljben den kleinen man den veestajiel ontnomen, wel tegen schadevergoeding, maar zonder gelegenheid, nieuwe dieren te koojien. Het verbod vannbsp;in- uit- en doorvoer, bleef tot jaren toe gehandhaafd, waaruit, mijns inziens,nbsp;niets meer of minder blijkt, dan dat de persoon, die de bestrijding dirigeerde, zelf twijfelde aan de residtaten dier bestrijding, die in rapporten ternbsp;zijner kennisse kwamen.

Daardoor is de veestapel in handen gekomen van kapitalisten (in daaianeè ontstond een monopolie.

Welk(i schade hieruit voortvloeide voor den geringe man. moge uit de volgende becijfering eenigzins duidelijk worden.

Het huurloon voor een span sawah-bulfels, steeg van 15 picols padi tot op de lielft der sawahopbrengst, na aftrek van tjoeké en snijloou.

Was schoot er dan over voor den huurder? Drie tiende gedeelten der opbrengst. Zegge drie-tiende gedeelten!! [Tjoelm snijloon] =2/5 der opbrengst. De helft van de res't voor den huurder —Ji = ^jio.

2

We zullen deze berekening voortzetten om te zien welk verschil dit levert met de rest, vóór de runderpest.

Gemiddeld rekent men op 4 haoe’s sawah, één span bullels, terwijl de gemiddelde opbrengst bedraagt C katties padi per vierkante toembak, zijnde dit op 4 baoe óf 2000 ? toembak, 12000 katties of 120 picol padi; zoodatnbsp;vroeger de bullelhuur bedroeg ts/tao = Vs der opbrengst.

Daarvan werd betaald;

-ocr page 74-

62

Aan dat tijdperk onze gegevens ontlenende, hebben we dus alle waarborg tegen overdrijving. Tevens kan daarnaar dannbsp;beoordeeld worden, de draagkracht van die stapels, die te kleinnbsp;zijn oiu bun winsten onder cijfers gebracht te zien.

Gemiddeld werd toen lö picol padi luiiir betaald per span bullels.

Die li5 picol padi geven T'/a picol bras. vertegenwoordigende een waarde van öO gulden.

Als men nu, den gemiddelden marktprijs van een span bul-fels stelt op 120 gulden, en de daarmee verdiende 50 gulden vermindert met de rente, die de eigenaar zou gehad hebben,nbsp;indien bij die 120 gulden voor andere doeleinden bad gebruikt,nbsp;berekend ad 97o, daii schiet er nog een winst over vannbsp;50—10,80 11. — 39.20 gulden.

Een ruime afschrijving, zelfs zeer ruim, afgemeten naaiden leeftijd van een buffel is Vs der waarde.

Deze in rekening brengende, schiet er als netto winst over 59.20—24 gulden = 15,20 gulden of ± 12'/i°/o.

Zou dan, indien volgens deze ruime berekening nog 12V-2°/o liehaald wordt, de fiscus zijn band niet kunnen uitstrekkennbsp;naar dat half procentje, zonder gevaar te loopen, daardoor dennbsp;landbouw te drukken?

Ik geloof van wel. De berekening is zelfs zoo ruim genomen dat, zonder onderscheid van ouderdom en geslacb t, na een leeftijd van zes maanden, de belasting kan opgelegd worden.

Dal is 50 cis., zegge dertig cents, per hoofd ’s jaars, of te wel een «gohang” per maand.

Een nader onderzoek zou kunnen uitmaken of buffels van


-ocr page 75-

05

rijstpelmolens, van steenbakkerijen, van transportdiensten, niet een hoogere belasting kunnen betalen.

En de runderstapel; De runderen voor de slachtbank bestemd, kosten den eigenaren zoo goed als niets aan onderhoud. Ze leven, als bet ware, in bet wild, teelen daar naar hartelust voort, en worden opgevangen om verkocht te worden. Voor deze ouderafdeeling kan dus een belasting, zoo gering als hiervoor gesteld is, onmogelijk bezwarend zijn.

Voor de dieren, die door hun melkproductie den eigenaar groote winsten doen behalen, kan een belasting ad 30 ets.nbsp;per hoofd ’s jaars, ook niet bezwarend zijn. Dat staat gelijknbsp;met één tlescli melk per Jaar.

Houden wij vast aan de uniforme belasting van 30 ets. per hoofd ’s jaars.

Dat zou, berekend naar bet aantal runderen en bulïels, aanwezig in de residentie Batavia op ultimo December 1884,nbsp;bedragen een som van 204303 X 0.30 gulden = 61,331,30nbsp;gulden ’s jaars.

Op zijn minst genomen, want alleen in bet jaai’ 1884 vermeerderde de buffelstapel dezer residentie met 10279 stuks, terwijl bij den runderstapel een vermindering van slechts 398nbsp;stuks viel te constateeren.

Met nadruk, wensch ik er op Ie wijzen, dal hel groole voordeel dier belasling hierin gelegen is, dal mei de inning in de veleri-naire politie niel alleen, voor een enorm deel voorzien is, maarnbsp;ook de veiligheidspolilie verzekerd is.

De veestapel moet alsdan geregistreerd worden.

De mogelijkheid eener dergelijke en eener degelijke registratie, is gedurende de laatste drie jaren, practisch bewezen. Ennbsp;het veelzijdige voordeel, eener degelijke registratie is ingeziennbsp;geworden, zelfs zoo, dat eenige landeigenaren in het rijst-export-district Bekassie, afdeeling Meester Cornelis, den assistent-re-sident dier afdeeling, den heer Hooghwlxkel, verzocht hebben,nbsp;de bestaande registratie ter hunne kosten te doen voortbestaan.

-ocr page 76-

64

Daar hebben we dus reeds eeu geval, dat een vrijwillige belasting, een afzonderlijk fonds stichtte, ten behoeve van derinbsp;veestapel.

Voor die registratie is personeel noodig, en wel Europeeseb personeel, welks positie niet teinporair moet wezen.

Volgens genomen informaties acht men, voor de residentie Batavia, 10 curopesche ambtenaren en 50 mantrie’s ebewannbsp;voldoende om, wanneer eenmaal de veestapel op papier staatnbsp;en elk dier van een merk voorzien is, de registratie vol- ennbsp;bij te houden, natuurlijk onder leiding van den afdeelingscbef ennbsp;gerugsteund door diens macht als politie rechter.

Een begroeting loont aan, dat de onkosten dier registratie zullen l)edragen:

gulden

gulden

gulden

gulden

10 ambtenaren a 1800 gulden ’sjaars = nbsp;nbsp;nbsp;18000

reiskosten voor idem ad 600 fl. ’s jaars = 6000 50 man trie’s ebewan ad 144 fl.’sjaars = 7200nbsp;schrijfbehoeften, drukwerken etc. ’s jaarsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;800

Totaal per jaar 32.000 gulden; zoodal er alsdan nog een suplus zou zijn van 61.351.50 —nbsp;32000 gulden — 29.351.50 gulden; dus groot genoeg om innbsp;abnormale tijden, het personeel te versterken, goede registratienbsp;aan te moedigen door premien, geheime politie te bekostigen,nbsp;geneesmiddelen te verstrekken, bel veeaiTsenijkundig personeelnbsp;te vermeerderen enz., enz., enz.

Behalve het nut, uil een veeartsenijkundig oogpunt, gelegen in belasting op den veestapel, is aangestipt dat doordergelijkenbsp;maatregelen, de veiligheidspolitie ook verzekerd is.

Van bet eerste behoef ik wel geen voorbeelden aan te halen. De gebeurtenissen onder den veestapel van oostelijk Bekassie en westelijk Krawang in 1883, liggen te verseb innbsp;het geheugen van een ieder, die deze gebeurtenissen met belangstelling volgde, dan dal in details behoeft getreden te wor-

-ocr page 77-

tgt;rgt;

den.— En die geheuilenissen liadden plaats, onder loeslanden door den drang der lijdsonislandigheden in hel leven geroepen,nbsp;joist zooals ik ze mij voorstel, geheel Java en Madura omvattende.

De invloed op de veiligheidspolitie die de maatregelen — voor een behoorlijke vétérinaire politie noodzakelijk — hebben,nbsp;liggen evenwel niet zoo voor een ieder bloot.

’t Zij mij daarom vergund die invloed door een paar cijlérs toe Ie lichten.

StA.VT OKU VEEOIEFSÏALLK.N , (DUFFELS EA’ RUAOEDE.v). AA^ÜE(;EVK^ IN J)E AFDEELl.VG MeESTëR-CoR.VELIS , RESIDEXTIE BaTAVIA.

(teoure.noe oe .iare.x 187u—1883 e.v oe üitko.aisïek

VAA HET FOLIÏIO.AEEL O.NDERZOEK DAARVAA.

Aantal

Waarvan.

Aantal

dief-

Jaartal.

gesto

len

dieren.

1

t/2

Aanmerkingen.

stallen.

i i

rj

S

gt;

1873

loO

372

97

273

til aanmerking moei ge-

1876

1877

146

117

402

309

108

99

294

210

nomen worden, dal vóór de regislralie, vcediefslallennbsp;niel altijd aangegeA'en Aver-

1878

146

oöö

113

235

den. lioor de registratie

1879

53

129

18

ill

worden de verzwegen diet-

1880

72

177

78

99

stallen ontdekt.

1881

77

195

83

108

1882

31

87

36

51

De regislralie is in An-

1883

10

16

9

7

gustns voleindigd.

Spi’eken deze cijl'ers reeds duidelijk eji behoeven zij geen verdere toelichting, toch Avensch ik nog enkele cijfers ter tafelnbsp;te brengen, waaruit blijkt, dat deze verandering ten gunste dernbsp;veiligheid, uitsluitend te danken is aan de registratie van dennbsp;veestapel. Die statistiek ontleen ik aan de maanden Juni,nbsp;Juli en Augustus, met het oog op den Poeas.saraaand, alsnbsp;wanneer de meeste veediefstallen voorkomen; en met hel oog opnbsp;de uitvoering der regislralie gedurende die maanden in 1882.

-ocr page 78-

66

Buffel- es rusdeezakes geduresde de maasden Juni, Juli EN Augustus van de jaren 1881 en 1882 ter politierollennbsp;DER AFDEELING MeESTER-CoRNELIS BEHANDELD.


Politie Rollen.


18S1.


Toelichtingen.


Meester-Cornells.

Aantal diefstallen. . nbsp;nbsp;nbsp;.

Hoeveel maal de dader.s achterhaald . . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Aantal gestolen dieren .

Aantal achterhaalde dieren .......

Vervoer zonder vergunning .....


‘25


25


19


49


.2 “P L - « 3 ^

ÖO ^ nbsp;nbsp;nbsp;^ ^ fH

g I3 6d'quot;.S e

Sj-SI g-°.s-s

“•$ ? C'S.C

E-o ”.5®,


Kebayoran.

Aantal diefstallen. . .

Hoeveel maal de daders achterhaald . . . .

Aantal geslolen dieren .

Aantal achterhaalde dieren .......

Vervoer zonder vergunning ......


19


41


14


9(‘


tC gj

c c -a •

6ci -S « » — 6c o k -S S fadenbsp;£ gis- o o

j ts o t- - £ ?s

•“I'S •§ «loc «.a i g c ë o'Cnbsp;a» 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,2:

c 2 nbsp;nbsp;nbsp;2

2 ^ nbsp;nbsp;nbsp;2 a's

S S ^ S «5' ®Qo»ca'^2«nbsp;.,^oosio«fHa)*r

CS “O » OJ H •'ü S ÖClt;ï3

w*- c M a c ^ e B S ® ^


Bekassfe en Tja-bang Boengin.

Aantal diefstallen. . , Hoeveel maal de dadersnbsp;achterhaald . . . .nbsp;Aantal gestolen dieren .nbsp;Aantal achterhaalde dieren .......

Vervoer zonder vergunning ......


11


18


32


5(S)


Totaal ^d. afd. M eester-Cornell s.

Aantal diefstallen. . . Hoeveel maal de dadersnbsp;achterhaald . . . .nbsp;Aantal gestolen dieren .nbsp;Waarvan achterhaaldnbsp;Vervoer zonder vergun-


(S) Onder de 5 gevallen van vervoer zonder vergunningnbsp;waren 2 gevallen vannbsp;klandestiene invoernbsp;uit Krawang.


55


84


39


89


15!


-ocr page 79-

Bij liet sclirijven dezer regelen, lieli ik niel uit het oog verloren dal, do(«’ lielasling van den landhoiiw, ook de veestapel reeds belast is en dal door de hiervoor bedoelde directe helas-ling, den veestapel, on dns hoofdzakelijk den inlander, eennbsp;steentje te meer Ie dragen gegeven wordl. Ook heb ik nietnbsp;nit het oog verloren, dat de door mij berekende padiprijs,nbsp;(7^2 picol ad oO gulden) dikwijls te boog zal zijn; dat betnbsp;onderhond en de verzorging der dieren, al is dal nog zoo gering, op de winst dient al'gescbreven Ie worden alsook de onkosten, verbonden aan bet verwerken der padi lot bras; zakennbsp;die bet procent winst verminderen.

Ik nam evenwel de overige zaken, zooals; de wónstderving, bet jaarlijks af Ie schrijven gedeelle op hel kapitaal dat dooreen span buffels vertegenwoordigd wordt, om die redenen ooknbsp;zooveel te booger, terwijl ik er hier nog op wijs dal wanneernbsp;de buffel niet meer of niet meer voldoende werken kan bij innbsp;elk geval toch nog Avaarde beeft als slachtdier, en tijdens hijnbsp;Avei’ken kon, afstaniinelingeu verwekt kan hebben.

De niet in rekening gebrachte onkosten zullen door deze, ook niet in rekening gebrachte, Avinslen vermoedelijk w'elnbsp;geneutraliseerd worden.

Hoe of ik ile zaak overigens ook bescbouw-de, telkens kwam

deze directe be-uilduidend den

ik tol de overtuiging, dat hel voordeel, door lasting behaald, ‘tvelk voordeel ook direct ennbsp;veestapel ten goede komt, honderdvoudig en meer den druknbsp;dezer Gotengbelasling overtreft.

Ik heweeg me hier evenwel op een, voor mij groolendeels gesloten terrein. Vol vertrouwen wend ik mij daarom totnbsp;hen, die zich te buis gevoelen op het onbegrensde gebiednbsp;der «économie politique”, mei bel verzoek, niel schouderophalend op deze onzekere schreden, binnen bun domein, neer tenbsp;zien, maar de voorslaande regelen in Avelwillende overwegingnbsp;te nemen,

B.atavu, Augustus '188S.

-ocr page 80-

68

VARIA.

r

Hijdrage tot oe geschiedenis van het paard,

BIJEENVERZAMELD UIT DEN BIJBEL.

Daal’ (Ie gescbieileiiis der oudste lijden, veel te wensclieii overlaai aangaande juistheid en zekerheid, vooral ten opzichtenbsp;van het paard, en de hijhel op verscheidene plaatsen directnbsp;en indirect over dit huisdier spreekt, zoo heh ik eeiiige aanhalingen dienaangaande hijeengehracht, omdat de bijbel overnbsp;een deel der oude geschiedenis, toch zeker nog het meest juist ennbsp;meest geloofwaardig spreekt. en men de aanhalingen overnbsp;het paard als bijna zeker kan aaniiemen.

door Koning Phabao aan .'Vbbaha.m gedaan,

-16

giften

Over de

voor hel afslaan van zijne vrouw vindt men Oenesis XII het volgende;

»Eu hij deed Abraham goed om harentwille; zoodat hij had «schapen en runderen en ezelen en knechten en maagden ennbsp;«ezelinnen en kemelen.”

Het paard vindt men echter niet genoemd, zoodat het hoogst waarschijnlijk is, dat het paard op dal tijdstip niet in Egyptenbsp;gevonden werd of nocli niet als huisdier gebruikt werd. Denbsp;eerste melding van het paard na den zondvloed vindt mennbsp;Oenesis XXXVI—24 hetwelk luidt;

die

«En dit zijn de zonen van Zibeon ; A.ia en Ana ; hij is «Ana, die de muilen in de woestijn gevonden heeft, toen hijnbsp;«de ezels van zijnen vader Zibeon weidde.

Zibeon een tijdgenoot van Is.viic leefde ongeveer to90 v. C.

Het product van de paring van })aard en ezel zou dus als-toen bekend gevVeest zijn. Of er wilde paarden in deze wildernissen voorkwamen, of dat hel paard reeds huisdier was is niet bekend.

In Genesis XXXII 14—16 vindt men een verhaal gegeven over de bezittingen van .Iacob toen hij van Labab vertrok.nbsp;Dit viel ongeveer een eeuw later voor. Men vindt er:

-ocr page 81-

69

«Tweehonderd geiten en twintig l)okken , tweehonderd ooijen «en twintig rammen, dertig zogende kemelinnen met harenbsp;«veulens, veertig koeijen en tien varren, twintig ezelinnen ennbsp;«tien jonge ezels.

Men zou hieruit moeten opmaken, dat toenmaals het paard nog niet als huisdier hij de Israëliten hekend was.

In Genesis XLVIII—47 leest men echter;

«Toen lirachten zij hun vee tot Josef en Josef gal' hun «brood voor paarden en voor hel vee van schapen en voor hetnbsp;«vee van runderen, en voor ezels; en hij voedde hen met broodnbsp;«dat jaar voor al hun vee.

i'

Mogt dus het paard tijdens Jacob als huisdier niet in Canaan hekend zijn geweest, tijdens het leven van Jacob was hetnbsp;zeker als huisdier in Egypte hekend. Huisdier was het, dochnbsp;voor welke diensten werd hel paard gebruikt? Hiervan vindtnbsp;men eene oplossing in Genesis XLIX—17. Men vindt daar, datnbsp;toen Jacob ojt zijn sterfbed lag en hij zijne zonen aansprak,nbsp;hij het navolgende tot Dan sprak:

«D.an zal een slang zijn aan den weg, een adderslang nevens «het pad, bijtende de verzenen des paards, dat zijn rijder achter-«overvalle”.

Het paard werd dus bereden. Twintig Jaren later vinden wij eene beschrijving van het paard in Job XXXIX 22—29 luidende :

«Zult gij het paard sterkte geven? Kunt gij zijn hals met «donker bekleeden ? Zult gij hel beroeren als een sprinkhaan?nbsp;»l)e pracht van zijn gesnuif is eene verschrikking. Het graaftnbsp;gt;iu den grond en hel is vrolijk in zijne kracht; en trekt uit,nbsp;«den geharnaste te gemoet. Het belacht de vrees, en wordtnbsp;«niet ontsteld, en keert niet wederom van wege het zwaard.nbsp;«Tegen hem ratelt de pijlkoker, het vlammend ijzer der spiesnbsp;«en der lans. Met schudding en beroering slokt het de aardenbsp;«op, en gelooft niet dat het is T geluid der bazuin (signaal totnbsp;«terugtocht). In hel volle geklank der bazuin zegt het; Heah!nbsp;«en riekt den krijg van verre, den donder der vorsten en hetnbsp;«gejuich.

-ocr page 82-

70

Het edele dier-door Job dus ongeveer loOO jaar vóór Christus beschreven behoor! (ot de Cavalerie van dien tijd.

In Exodus XIV—9 leest men aangaande de vervolging der Israëliten door de Egyptenaren.

En de Egyptenaren jaagden hen na en achterliaalden lien, daar zij zich gelegerd hadden aan de zee; al de paarden, denbsp;wagens van Pharao (zes lionderd volgens Exodus XIV —7) ennbsp;zijn ruiters en zijn heir. Dit geschiedde ongeveer 20 jaar later ,nbsp;en het paard was toen niet alleen het Cavaleriepaard, dochnbsp;ook hel arlilleriepaard van dien tijd.

II. Mars.

Dat de operatie van hel doorhooren van hel neusinidden-schot ter bedwinging en bevestiging van dieren oud is blijkt uil .lob XL—21. Men leest er:

Zult gij hem eene bies ih den neus leggen ? ol'met een doorn zijne kaak doorbooren?

H. Mars.

Door eenige veehouders, werd mij als kenteeken van zwangerschap bij het rund medegedeeld, het scheel'dragen van den staart vóór de kling. Dikwijls heb ik gezien dat deze opmerkingnbsp;juist was. Hebben anderen ook deze opmerking gemaakt, ennbsp;hoever kan men oji dit kenteeken ter onderkenning van zwangerschap aan''

H. Mars.

OraCIËELE BERICHTEN.

In de Javasche Courant van Jum, Augustus en September

t88S KOMEN DE VOLGENDE OKFICIEELE RAPPORTEN VOOR OMTRENT VEEZIEKTEN.

Javasche Cuimml van Vrijdag 3 Juli 1883. Uit een nader rapport van den Directeur van Binnenlandsch Bestuur,nbsp;betreffende de veeziekte in Bekassi (residentie Batavia)

-ocr page 83-

f'


71

blijkt, dat vaa 16 Mei — toen 89 ziekte beesten onder behandeling waren — tot en met 19 Juni, 151 nieuwe gevallen van veepest zijn geconstateerd, en dat in dat lijdvak 174 beestennbsp;stierven en 74 herstelden, zoodat 19 aangetaste beesten opnbsp;laatstgenoemden datum nog in behandeling bleven.

Javasche Courant van Dinsdag 14 Juli 1885. Ten vervolge van de mededeelingen in de Javasche Courant van 30 Juni jl.

n°. 52, wordt omtrent de in de residentie Soerakarta heer-schende veeziekte het volgende bericht:

In de afdeelingen Wonogiri en Bojolali werden van 11 t/m. 20 Juni jl. 10 runderen aangetast. Van dat aantal en van denbsp;aan het einde van het voorafgegane tijdvak onder behandelingnbsp;gebleven 8 zieke beesten herstelden 2, terwijl 12 stierven ennbsp;4 nog behandeld werden. In de afdeeling Klatten kwamennbsp;geene gevallen meer voor.

Vervolg op het voorkomende in Javasche Courant van 3 dezer n°. 55.

Uit een nader rapport van den Directeur van Binnenlandsch Bestuur, betreffende de veeziekte in Bekassi (residentie Batavia)nbsp;blijkt, dat aldaar tusschen 20 en 26 Juni jl. 10 nieuwe gevallen van veeziekte werden geconstateerd. Van deze en de 19nbsp;op 19 Juni te voren in behandeling gebleven dieren stiervennbsp;4, terwijl 5 herstelden en de overige 20 op 26 Juni jl. nog innbsp;behandeling w'aren.

Javasche Courant van Vrijdag 17 Juli 1885. Uit een nader rapport omtrent de veeziekte in Bekassi (residentie Batavia)nbsp;blijkt, dat aldaar tusschen 27 Juni jl. t/m. 3 dezer 7 nieuwenbsp;gevallen van veeziekte werden geconstateerd.

Te zamen waren in dat tijdsverloop onder behandeling 27 dieren, waarvan 7 stierven en 6 herstelden, zoodat op 3 dezernbsp;nog 14 onder behandeling bleven.

In de afgeloopen maand openbaarde zich in de kampongs Koeboe Ba toe en Kedondong (afdeeling Ommelanden van Telok Belong) eenenbsp;ziekte onder de buffels, welke veel overeenkomst had met miltvuur.

-ocr page 84-

72

De ziekte bepaalde zieli tot de twee genoemde kampongs. Sedert 17 Juni jl. hadden zich geen nieuwe gevallen meernbsp;voorgedaan. In het geheel waren 6 dieren gecreveerd.

In de afdeeling Toelang-Bawang heerschte ook eene bijzondere sterfte onder de runderen, ten gevolge van uitputting,

veroorzaakt door gebrek aan goed voedsel. Als een gevolg van

den Imogen waterstand in de Toelang-Bawang-rivier, waren namelijk de weideplaatsen gedurende geruimen tijd grootendeelsnbsp;ondergeloopen, terwijl de vri] gebleven gronden niet genoegzaam voedsel opleverden.

Jcwasche Cowanl van Dinsdag 21 Juli 188o. Van 24 jMei t/m. 18 Juni jl. hebben zich onder den militairennbsp;veestapel te Pajakombo (afdeeling L Kolta’s, residentie Pa-dangsche Bovenlanden) geen ziekteverschijnselen meer voorgedaan. Den gouvernementsveearts 11. H. M. Klbi.v, aan wiennbsp;een plaatselijk onderzoek was opgedragen, ontbrak daardoor denbsp;gelegenheid om den aard der gebeerscht hebbende ziekte tenbsp;constateeren.

Javaische Courant van Dinsdag 28 Juli 188t). Uit een nader rapport omtrent de veeziekte in Bokassi (residentie Batavia)nbsp;blijkt, dat aldaar tusschen 4 t/m. 10 dezer 6 nieuwe gevallennbsp;van veeziekte werden geconstateerd.

Te zamen waren in dat tijdsverlooji onder behandeling 20 dieren, waarvan 4 stierven, 1 op last van den eigenaar werdnbsp;afgemaakt en 5 herstelden, zoodat op 10 dezer nog 12 onder

behandeling bleven.

Ten vervoke van de mededeelingen in de Jarasclio Courant

van 14 dezer n°. 56, wordt omtrent de in de residentie Soe-rakarta heerschende veeziekte het navolgende bericht:

In de afdeelingen Wonogiri en Bojolali werden van 21 Juni jl. t/m. 10 dezer 22 runderen aangetast.

Van dat aantal en van de aan het einde van het voorafgegane tijdvak onder behandeling gebleven 4 zieke beesten, herstelden

A

-ocr page 85-

73

6 eii stierven 19, zoodat op 10 dezer nog slechts 1 ziek heest onder heliandeling Ideef.

Javasche Couranl van Dinsdag 4 Augustus 1883. Uit een nader rapport omtrent de veeziekte in Dekassi (residentie Batavia) blijkt, dat aldaar tnsschen 11 t/m. 17 Julinbsp;14 nieuwe gevallen werden geconstateerd. Te zanien warennbsp;in dat tijdsverloop onder behandeling 26 dieren, waarvan 10nbsp;stierven, 1 op verzoek van den eigenaar werd algemaakt en 6nbsp;herstelden, zoodat op 17 Juli nog 9 beesten onder behandelingnbsp;hieven, terwijl sederi laatstgenoemden datum zich ook eennbsp;nieuw geval van veeziekte te Oedjoeng-Menteng aan den westkant der Bekassi-rivier heeft voorgedaan.

¦Javasche Couranl, van Vrijdag 7 Augustus 1883. Uit een nader rapport omtrent de veeziekte in Bekassi (residentie Batavia)nbsp;blijkt, dat aldaar tnsschen 18 t/ni. 24 Juli jl. 27 nieuwenbsp;gevallen werden gecoiislaleerd. Te zamen waren iif dat tijdsverloop onder behandeling 36 dieren, waarvan 17 stierven, 1nbsp;(*p verzoek van den eigenaar werd algemaakt en 2 herstelden,nbsp;zoodat ojgt; 24 Juli jl. nog 16 beesten in behandeling bleven.

Javasche Couranl van Dinsdag 11 Augustus 1885. Over hel tijdperk van 1 Mei lot en met 13 Juni zijn de volgendenbsp;berichten ontvangen:

In de laras Telawi was de toestaml gunstig. Daar deden zich in de negrie van denzelfden naam nog slechts enkele ziektegevallen voor, terwijl de veepest in de andere negriën diernbsp;laras als geweken kon worden beschouwd.

Dit laatste was ook het geval in de laras Soeroeaso.

Ook in de negrie Tandjong Beroela (laras Lima Kaoem) was de toestand bevredigend.

Wel is waar vertoonde zich iti dc laatste helft van de maand Mei de ziekte daar nog, doch na 5 Juni jl. werd geen enkelnbsp;geval meer waargenomen.

In de laras Padang Ganling heerschte de veepest echter

-ocr page 86-

74

hevig en breidde zij zich uit, vooral in de negrie van dien naam; in de negrie Atar was zij in het laatste gedeelte vannbsp;gemeld tijdvak eenigszins minderende.

Ondervolgende staal geeft een numeriek overzicht van den loop der ziekte over de tijdvakken, loopende van 1 tot en metnbsp;10, 11 lot en met 20 en 21 lot en met 51 Mei en 1 tot ennbsp;met 10 en 11 tot en met 20 Juni, terwijl daaruit tevens blijktnbsp;de sterkte van den veestapel der besmette negriën bij dennbsp;aanvang der ziekte, alsmede hel aantal der daarvan reedsnbsp;gestorven beesten.

Laras.sen en negricn.

-2 ‘

Ö

fC ^

gt; 2

^ -.-S-l

aj.Sto 5

* è!

o nbsp;nbsp;nbsp;®

S’® 0^“^ ^ og

_ =5

o gt; e,

Ld 9

S'

lt; - .

O nbsp;nbsp;nbsp;c; ®

g-s

O ® c nbsp;nbsp;nbsp;p

— O nbsp;nbsp;nbsp;;

1

Gedurende de tydvakken van ‘ i tot en met 10, H tot ennbsp;niet 20 en 21 lot en met 51nbsp;Mei en 1 tot en met 10 en Hnbsp;tol cn met 20 Juni; [b).

S 5 « 1—(^^

S c

O =^'

o o gt;¦

o ^

bfj

fi

w

si

lt;X)

gt;

u

o

tn

Si

o

tfj

V

738

1

8

7

0

2

Telawi [negnën Tela-i

741

2

2

3

0

1

wi. Si Djantang ens

4260

744

1

3

3

0

1

Kolok] . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. (

747

1

3

3

1

0

748

0

1

1

0

0

612

23

55

55

5

18

Padang Ganting [ne-/

665

18

54

53

5

14

griën Padang Gan-f

3202

698

14

29

33

3

7

(ing en Atar] . nbsp;nbsp;nbsp;.(

741

7

52

43

3

13

790

13

61

49

1

24

124

2

3

2

1

2

Lima Kaoem fnegriel

126

2

4

2

1

3

Tandjong Beroela .gt;

689

133

3

7

7

1

2

134

2

1

1

2

0

134

0

0

0

0

0

/

10

1

1

1

1

0

Soeroeaso [negrie van)

1240

10

0

0

0

0

0

den naam] . nbsp;nbsp;nbsp;.

j

10

0

0

0

0

0

10

0

0

0

0

0

i

10

' 0

0

0

0

0

[«] De voor elke iaras in deze kolomnieii in de eerste plaats aaiigegeven cijfers betreffen het eerstgemelde, de volgende respectievelijk de latere tijd-stippen.nbsp;De cijfers van de zesde kolom zijn begrepen in die van de derde.

[6] De voor elke laras hieronder in de eerste plaats aangegeven cijfers betreffen het eerstgemelde, de volgende respectievelijk de latere tijdperken.

-ocr page 87-

l'ó

Javasche Courant van Vrijdag 14 Augustus 188». Ten vervolge van (Ie uiededeclingen in de Javasche Courant van 28 Juli jl. n°. 60 wordt omtrent de in de residentie Soerakarta heer-schende veeziekte het navolgende bericht:

In de afdeeling Wonogiri werd van II t/in. 20 Juli jl. t karbouw door veepest aangetast, die daaraan bezweek, terwijlnbsp;de op 10 Juli in behandeling gebleven buiïel herstelde.

In de afdeeling Hojolali werd in het evengemelde tijdvak geen enkel geval van veeziekte meer geconstateerd.

Javasche Courant van Dinsdag 18 Augustus. Ten vervolge van de mededeelingen in de Javasche Courant 14 dezer n°. 66nbsp;wordt omtrent de in de residentie Soerakarta heerschende veeziekte het navolgende bericht:

Gedurende het tijdvak loopende van 21 Ihn. 51 Juli jl. werd in elke der afdeelingen Wonogiri en Bojolali één ziektegevalnbsp;geconstateerd; de beide aangetaste beesten creveerden.

Javasche Courant van Dinsdag 26 Augustus 1886. Over het tijdperk van 16 Juni tot en met 20 Juli jl. zijn denbsp;volgende berichten ontvangen.

De toestand in de laras Padaug Ganting bleef ongunstig, de ziekte breidde zich daar toch steeds uit, vooral in de negrienbsp;van evenbedoelden naani. Ook in de laras Lima Kaoeni kwamen wederom vele ziektegevallen voor.

In mindere mate vertoonde zich de runderpest ook weder in de laras Telawi en Soeroeaso, in de eerstgenoemde dezernbsp;twee larassen echter niet meer na ultimo Juni jl., terwyl in denbsp;laras Pagerroejoeng w’elke te voren bevrijd gebleven was, éénnbsp;enkel ziektegeval werd geconstateerd.

Ondervolgende staal geeft een numeriek overzicht van den loop der ziekte over de tijdvakken, loopende van 21 t/rn. 50 Juninbsp;en 1 t/m. 10 en 11 t/m. 20 Juli 1886, terwijl daaruit tevensnbsp;blijkt de sterkte van den veestapel der besmette negriën bij dennbsp;aanvang der ziekte, voor zooveel daarvan reeds opgaven ontvangen zijn, zoomede het aantal der daarvan reeds gestorven beesten.

-ocr page 88-

76

iSi

GotUirendo de tijdvakken van

CD

gs

21 lot en niet 50 Juni en

1 tot en met 10 en 11 tot

2^

l.arassen en negriën.

s o;

i|s

fl

c

en met 20 Juli 188iJ: (6)

^ ^ 1_

ei ^

^ CD

s

g-so

{iiï

73

CD

s

o

i

Jïl

8'ï

gt;

o

CD

Telawi [negriën Tela-(

751

0

4

3

0

1

vvi, Si Djantang en Ko-/

4269

751

0

0

0

1

0

lok].....)

751

1

0

0

0

0

Padang (ianting [ne-i grien Padang Gan-'nbsp;ling en Atar] .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.'

3202

903

1083

1287

24

41

74

139

219

227

113

180

204

9

6

32

41

74

65

Lima Kaoem [negriënf

134

0

0

0

0

0

Tandjong Baroela. Ba-/

1512

143

0

14

9

0

5

ringia, Linia Kaoeml en Rambatan. . S

[c]

164

5

41

21

2

23

Soeroeaso [negriën i Soeroeaso en Kota-;nbsp;tengah] .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.quot;j

2229

10

16

18

0

0

5

0

11

3

0

fi

2

0

0

1

0

5

5

Pagcrroejoeng [ncgrie Pagerroejoeng

1432

0

0

1

0

0

1 «

0

0

1

0

0

1

0

0

0

0

0

0

Javaschc Courant van Vrijdag 28 Augustus 188o. Uil een nader rapport omtrent de veeziekte in Bekassi (residentie Batavia) blijkt, dat aldaar tussclien 25 Juli jl. t/m. 14 dezer vijlnbsp;nieuwe gevallen van veepest werden geconstateerd.

aatstgenielden datum

Het aantal gecreveerde beesten bedroeg gedurende dat tijdsverloop 5, en dat der herstelde 15, op

bleven nog 5 dieren in behandeling.

fo] l)e voor elke laras in deze koloiiitneii iti de eersle plaats aangegcveii cijfers betrelleii het eerstgeinelde. de volgende respectievelijk de latere tijdstippen.

\h'\ De voor elke laras hieronder in de eerste jilaats aangegeven cijfers hetrellende het eerstgemelde, de volgende respectievelijk de latere tijdperken.

[c] Onder dit cijfer is niet begrepen de veestapel der negriën Lima Kaoem en Rambalan, waarvan nog geene opgaven zijn ingediend.

-ocr page 89-

11

Voorts deden zich in de afdeeling' Meester-Cornelis gevallen voor van mond en klauwzeer, en begon, ten gevolge van denbsp;aanhoudende droogte, schaarschte aan veevoeder Ie ontstaan.

Javasche Courant van Dinsdagquot;! Seplenilïer 188o. Ten vervolge van de mededeelingen in de Javasche Courant van 18 Augustus jl. n°. 66, wordt omtrent de in de residentie Soe-rakarta heerschende veeziekte het navolgende bericht

Gedurende het tijdvak loopende van 1 t/m. 10 Augustus jl. werd in de afdeeling Dojolali slechts één 'verdacht geval vannbsp;runderpest geconstateerd, terwijl zich in de afdeeling VVono-giri tusschen den 1'=’’ en dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van genoemde maand geen

geval van die ziekte heeft voorgedaan.

Daar in verhand hiermede de veeziekte in Soerakarta als geweken kon worden beschouwd, zijn de voor dat gewestnbsp;voorgeschreveu maatregelen hetrelfende den in-, uil- en doorvoer ca het slachten van vee opgeheven.

Javasche Courant van Vrijdag 11 September 188o. In Be-kassi (residentie Batavia) hebben zich van den nbsp;nbsp;nbsp;tot

en met den 28*'“ Augustus jl. geene nieuwe gevallen van veepest meer voorgedaan.

De 7gt; op den 21*'“ te voi'en onder behandeling gebleven beesten waren op den 28*‘™ dier maan nog niet hersteld.

Javasche Courant van Dinsdag 13 September 1885. Door den Resident van Batavia wordt onder dagteekening vannbsp;8 dezer bericht, dat de veeziekte in de afdeeling Meesler-Cor-nelis als' geweken kan worden beschouwd.

Javasche Courant van Dinsdag 29 September 1885. Over het tijdperk van 21 Juli lot en met 10 Augustus jl. zijnnbsp;de volgende berichten ontvangen :

In de laras Padaug Gaiiling,* vooral in de negrie van lt;lien naam, bleef de veepest hevig heerschen.

Ook in de laras Lima Kaocm eischte de ziekte nog steeds vele

-ocr page 90-

offers, — terwijl zij zich tiilhreidde in de laras Pagerroejoeng.

In mindere male vertoonde zij zich ook nog in de larassen Telawi en Soeroeaso.

Ondervolgende staat geelt een numeriek overzicht van den loop der ziekte over de tijdvakken, loopende van 21 tol en metnbsp;31 Juli en van 1 tot en met 10 Augustus jl., terwijl daaruitnbsp;tevens hlijkt de sterkte van den veestapel der hesinette negoriënnbsp;hij den aanvang der ziekte zoomede het aantal der daaraan reedsnbsp;gestorven heesten.

Lar.i.sseii en iiegriën.

S

1= quot;c ? amp;•

^ « H

|o|

rH ^

O'S

Gedurende de tijdvakken van 21 t/m. 3t .)uU en 1 t?in.nbsp;10 Aug. 188».

^ gt;

st

C ^

3 %

O

l-K®

1«sS

S'® sa ® c ^

«.s ö oc

d

fco

c

«3

OZ

SX)

S'

Cz

00

0.2

o

Telawi fnegriëii Telawi Si Djantang en Ko-lok . nbsp;nbsp;nbsp;. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, .

|426t)|

753

753

2

2

2

2

Padang (lanling [ne-griën Padang Ganting en Atar].....

|3202l

1044

1499

65

16

226

1,58

212

145

18

22

64

52

Lima Kaoem fnegriën Tandjong Beroela, Ba-singa, Lima Kaoem ennbsp;Rambatan.....

jssssj

214

246

23

26

55

51

50

32

2

14

26

31

Soeroeaso [negriën Soeroeaso en Kotalengali]

|2229|

21

22

5

3

1

3

1

5

Pagerroejoeng [negrie Pagerroejoeng.

|l432|

4

18

4

7

30

3

14

4

15

[?] nbsp;nbsp;nbsp;De voor elke laras in deze kolommen in de eerste ]ilaats aangegevennbsp;cijfers betreffende het eerslgemelde. de volgende liet laatstgenoemde tijdstip.

De cijfers van de zesde kolom zijn begrepen in die van de derde.

[?] nbsp;nbsp;nbsp;De voor elke laras hieronder in de eerste plaats aangegeven cijfersnbsp;betreffende het vroegere, de in de tweede plaats genoemde bet latere tijdperk.

-ocr page 91- -ocr page 92- -ocr page 93-

•rvr^’* :»¦*


fr^yy A * «i

UITGEGEVEN DOOR DE VEREEKI^NG T^T. ;: nbsp;nbsp;nbsp;'¦. ,. ;j

Bevordering van VeeaMSoni|k.uJide

in Nederlandsch Indn?^ nbsp;nbsp;nbsp;A


Bladén


-T. ^ c/ i: nbsp;nbsp;nbsp;-»gt;•gt;

Cv! OV -


I

;gt;.Tgt;W j

c/


Mo. 4. I® Jaargang^ Bet. en Mov., 188S.

INHOUD. Proeven in Nederlandsch-Indië genomen volgens het procédé van Dr. W. van der Heyden, tegen zieken enz., enz. (vervolg).— Rheumatische Iloefontsteking. — Grasverginiging.—nbsp;Desinfectie van besmette paardenstallen. —Ofïicieele berichten, — Correspondentie.

Dit tijdschrift verschijnt in gedeelten van minstens één vel druks en wordt ])er vel berekend op 15 cents.

PROEVEN IN NEDERLANDSCH-INDIË

GENOME.N VOLGENS HET FROCÉDÉ VAN Dr. W. VAN DER HeIJDEN , TEGEN ZIEKTEN HIJ DIEREN DOOR MIKROPHYTEN ONTSTAAN

door

H. MAKS.

Vervolg van bladz. 31.

Op dit rapport van Dr. van der Heijden oiilvingen de Militaire paardenartsen den last bij voorkomende gevallen van miltvuur of kvvadendroes proefnemingen Ie doen. De uitkomstnbsp;na expiratie van den tijd der proefnemingen was als volgt:nbsp;De paardenarts Vermast op Atjeh kon geen proefnemingen doen,nbsp;daar zich geene gevallen voordeden; de paardenarts de Jonghnbsp;te Banjoe Biroe kon evenzoo geen proeven nemen wegens hetnbsp;ontbreken van patiënten. De gouveriiements veearts vannbsp;Aerde, waarnemend paardenarts te Soerahaija, kon volgens zijnnbsp;rapport geene proefnemingen doen, wegens gebrek aan deskundige hulp.

Ik kan dus alleen proefnemingen inededeelen van den paardenarts SeniLSTRA te Salatiga, den gepensioneerden gouvernements veearts Reedijk toenmaals particulier veearts te Batavia, en vannbsp;de paardenartsen Plemper v. Balen en mij, beiden belast met dennbsp;garnizoensdienst te Rijswijk en Weltevreden.

De paardenarts Schilstra heeft de navolgende proeven gedaan, waarvan ik de resultaten hieronder mededeel.

MÉiÉi


-ocr page 94-

82 1® Proef.

Op den 2'^™ Julij 1883 werd een muildier ingespoten behebt met kwaden droes. De Heer Scuilstra. werd geasssiteerd doornbsp;Dr. Giesbers, Eerstaanwezend Oflicier van Gezondheid te Sa-latiga. Het muildier werd geschat op 300 kilogrammen.

Daar geen Joodnatrium voorhanden was, werd in plaats daarvan joodkalium genomen; doch daar kalium verlammend op het hart werkt, werd de oplossing van Jod. kalic. zoo verdundnbsp;mogelijk genomen. Er w'erd voor inspuiting genomen 4.o gramnbsp;Jodium opgelosl in eene oplossing van 4.S gram Jod. kalic. ennbsp;60 gram water, welke oplossing volkomen zuiver was. Hetnbsp;muildier werd tot het doen der operatie tegen den grond gelegd,nbsp;de halsader aan de linkerzijde werd blootgelegd, vervolgensnbsp;een sonde onder de ader gebracht en daarna de ader geopendnbsp;door een overlangsche snede, waarin de spuit werd gebrachtnbsp;waarin de Jodium oplossing zich bevond.

De 60 grammen heldere vloeistof werden nu langzaam ingespoten, waarna de Heer Scuilstra de wond trachtte te hechten; patient had echter onder het inspuiten door een plot-.selingen ruk de ader door de spuit iets ingescheurd, zoodat ditnbsp;niet gelukte. Het dier is losgemaakt en opgestaan, is vervolgensnbsp;naar den stal geloopen, en heeft daar nog water gedronken, grasnbsp;gegeten, geürineerd en gemest. Het eerste kwartier heeft hetnbsp;nagebloed hoewel in geringe mate, terwijl ongeveer een uurnbsp;na de inspuiting de patiënt ging liggen en kalm gestorven is.

2® Proef.

Op den 25®'®quot; Augustus 1883 werd door den Heer Scuilstra een paard lijdende aan kwaden droes ingespoten. Het paardnbsp;werd op 130 kilogrammen geschat en derhalve 3 gramnbsp;Jodium genomen en deze opgelost in 3,5 gram Joodnatrium ennbsp;1500 gram water, welke oplossing helder was. Dezejodium-oplossing werd verwarmd tot 39° C. en daarna geheveld in dennbsp;linker halsader, welke bij het staande dier losgeprepareerd ennbsp;geopend was zonder eenig belangrijk bloedverlies. In 20 minuten was de geheele hoeveelheid oplossing in het bloed. De

-ocr page 95-

83

halsaderwond werd gehecht, zoodat van bloedverlies geen sprake was. Gedurende het inhevelen begon patiënt diep adem tenbsp;halen en te waggelen, terwijl de pols na de operatie zich veelnbsp;duidelijker deed voelen. De temperatuur steeg tot 42.2° ennbsp;begon daarna regelmatig te dalen tol 38,5°, welke temperatuurnbsp;den volgenden dag nog bestond.

Direct na hel invoeren van Jodium is de patiënt weêr als voren beginnen te eten en te drinken, een uur daarna tenbsp;mesten, waarbij zich een kaasachtig purulente stof bevond,nbsp;’s Middags na de proef urineerde de patient urine met eennbsp;hooge Jodiumkleur niet verschillend van de kleur van de in.nbsp;gevoerde Jodiumoplossing; den volgenden dag w'as de urinenbsp;normaal. De afscheiding van het neiisslij ra vlies verminderdenbsp;de eerste twee dagen, de glans der haren kwam terug en de patient was opgewekter; al de verbeterde toestanden begonnennbsp;echter den derden dag weêi' te verminderen, alleen de eetlust bleefnbsp;tamelijk goed. Op den vierden dag trad een zeer verzwaktenbsp;toestand in, de patiënt waggelde en viel herhaalde malen;nbsp;ook toen werd de eetlust minder en de ademhaling diep, denbsp;pols zw^ak. In dezen toestand bleef de patient tot op het eindenbsp;van den vijfden dag; de benauwdheden tengevolge van longoedeem werden zoo groot dat de patient stierf.

3® Proef.

Den nbsp;nbsp;nbsp;September werd door den lieer Schilstra een

paard behebt met kwaden droes, navolgende vloeistof in den linker halsader ingeheveld: 3 gram Jodium en 4'/, gramnbsp;Joodnalrium en l'/2 liter water; het gewicht van het paardnbsp;W'as op ISO Kilogrammen geschat en op iedere kilo 20 mili-gram Jodium genomen. Op den dag, dat Jodium werdnbsp;toegediend waren ook de rechter keelgangsklieren gezwollennbsp;en stond de patient met hel rechter achterbeen ópgetrokken;nbsp;de pols was na de inspuiting beter te voelen, maar voor hetnbsp;overige vertoonde patient weinig abnormaals, alleen dat hetnbsp;paard noch urineerde noch mestte. Den ia**™ stond hetnbsp;paard te w'aggelen, viel herhaalde malen, at weinig, urineerde

-ocr page 96-

84

niet en de ontlasting was gering; op den nbsp;nbsp;nbsp;’s morgens lag

de patient dood in den stal

4“ en 'of Proef.

Op den lö''™ September zijn twee paarden behebt met kwaden droes ingeheveld op dezelfde wijze als bij proef 3. Een paardnbsp;stierf 2 uur na de operatie, terwijl bet andere den 7'*™ Octobernbsp;werd afgemaakt wegens hevigen kwadendroes.

6® Proef.

Den nbsp;nbsp;nbsp;September werd op dezelfde wijze een paard inge

heveld als bij proef S; twee uur daarna vertoonden zich aan den linker boeg zes vlekken met jodium kleur; deze vlekkennbsp;waren wondjes van opengebroken abcessen welke zich na denbsp;inspuiting bruin kleurden. De urine kwam geheel overeen met denbsp;kleur van de ingevoerde vloeistof. Op 12 Sept. was de neusse-cretie verergerd en waren de achterheenen gezwollen; den volgenden dag waren er rechts en links in den neus reeds een aantal kwaden droeszweeren en sterke uitvloeiing; de eetlust was zeer gering.

De volgende dagen verergerde de toestand, de zweren breidden zich uil, zoodat hel slijmvlies ten slotte werd verwoest; overnbsp;het geheele lichaam kwamen abcessen, die openbraken maarnbsp;niet meer genazen; de gang werd waggelend. Zoo heeft hetnbsp;dier gestaan lot 9 October; toen stierf het dier van uitputting;nbsp;in den neus was niets meer te onderscheiden tengevolge vannbsp;de groote hoeveelheid hloed en etter; in de huid waren gatennbsp;ter grootte van een vuist.

Proeven genomen door den gepensioneerden Gouvernements veearts Reedijk alstoen particulier veearts te Batavia.

Benige dagen na mijn komst te Batavia in February 1883 deelde mij de Heer Reedijk mede, dat hij eenige zijner patiënten, lijdende aan kwaden droes wilde inspuilen volgensnbsp;procédé v. d. Heijden, en vroeg mij of ik hem daarbij wildenbsp;assisteeren. Ik nam zijne iiitnoodiging met graagte aan. Denbsp;paarden werden, gerekend naar het lichaamsgewicht, dat geschat moest worden, IS milligram per kilogram van de na-

-ocr page 97-

85

volgende vloeistof iiigespoten; 1 deel Jodium, 2 deeleii Jood-natriuin eii 7 deeleii water. De inspuitingen werden gedaan met hel spuitje van Praevaz. Het paard werd voor dennbsp;grond gelegd. Om den hals werd een laattouwlje gelegd tennbsp;einde de jugularis te doen ojdoopen, dan werd met de canulenbsp;van hel spuitje de huidsteek gedaan en werd dit vervolgens metnbsp;een steek in den rechter jugularis gebracht. Als men in den adernbsp;w'as, deed zich dit, doordat hij opgeloopen was, kennen,nbsp;doordat het bloed druppelsgewijze door de canule kwam.nbsp;Het kattouwtje werd nu weggenomen, en de inspuiting bewerkstelligd. Op deze wijze zijn een vijftal inspuitingen gedaan.nbsp;Aanteekeningen zijn niet in mijn bezit, daar de Heer Reedijknbsp;deze gemaakt heeft. Evenwel kan ik mededeelen, dat hetnbsp;bij geen der paarden eenig resultaat heeft gehad.

Daar ook ik den last had ontvangen proeven met het procédé VAN DER Heijden te nemen en de kwaden droes juist heerschende was onder de paarden van de 1®*'^ compagnie artillerie begon ik evenzoo de proeven, geassisteerd door den Heernbsp;Reedijk, die vele inspuitingen mede deed. Na aankomst vannbsp;den paardenarts Pee-mper v. Balen ben ik steeds door dezennbsp;paardenarts geassisteerd en werden eenige inspuitingen doornbsp;hem verricht. De inspuitingen werden meestal door op denbsp;plaats aanwezige of doortrekkende collega’s bijgewoond.

Door mij werden de navolgende inspuitingen gedaan.

De inspuitingen bij de 4 eerste paarden werden door mij verricht met het spuitje van Praevaz, voor veeartsenijkundignbsp;gebruik, inhoudende 5 grammen.

Het paard werd tot het uitvoeren der operatie tegen den grond gelegd, en wel op de linkerzijde. Om den hals werdnbsp;een laattouwlje gelegd ten einde den jugularis te doen opkopen.nbsp;Was deze goed opgeloopen dan werd met de canule van hetnbsp;spuitje de huidsteek gedaan, en vervolgens de canule meteennbsp;steek in den rechter jugularis gebracht. Het kattouwtje werdnbsp;dan weg genomen en de inspuitingen bewerkstelligd.

De overige inspuitingen zijn bewerkstelligd door in plaats

-ocr page 98-

86

van hel spuitje van Praevaz, den aspirateiir van Dieulafoie te gebruiken, waardoor men het voordeel had, de inspuiting innbsp;eens te kunnen verrichten en geen nadeel had van de bewegingen van het paard door de elastieke verbinding tusschennbsp;canule en spuit.

De in te spuiten vloeistof bestond uit 1 deel jodium, 2 deelen joodsoda en 7 deelen water.

Deze tien gewichtsdeelen geven te zamen acht volumen-deelen, op 2 spuitjes van Praevaz waren dus 1.2a gram jodium en 2.5 gram joodsoda.

150 deelen joodsoda houden 123 deelen jodium, dus 2.5 gram joodsoda, 2,05 gram jodium.

Twee spuitjes van Praevaz houden dus 3.30 gram jodium waarvan 1.25 gram als vrij jodium en 2.05 gram jodium aannbsp;natrium gebonden.

Met deze hoeveelheid werd het eerste paard ingespoten.

Dr. H. Nothnagel en Dr. M. .1, Rossbach zeggen over de joodalkaliën sprekende:

»Ihre Verbindungen mit den Alkaliën aher, die au und für »sich nur in concenlrirtem Zustand eine schwache örtliche Wir-»kung haben, verballen sich umgekehrt, wie die freie Elemente;nbsp;!gt;die Chloralkalien wirken auf den Organismus am schwachsten,nbsp;»die Jodalkaliën am starksten ein. Der wahrscheinliche Grundnbsp;»dieser Umkehrung ist, dass bei der starken Affinitat desnbsp;«Chlor zu seinen Metallen ein Freiwerden des Chlor innerhalbnbsp;»der Blutbahn nicht vorkommt, so dass man bei ihnen nichtsnbsp;»von einer allgemeinen Chlorwirkung sieht, wahrend das Bromnbsp;Hind hesonders dass .Tod abgespalten und frei werden undnbsp;»sonach zum ïheil nicht in der mehr indifferenten Salzverhin-• dung, sondein als freie Körper mit starken Affinitaten auf dienbsp;«Eiweisskörper wirken können.

Verder zeggen dezelfde schrijvers:

»Ein wenigstens vorübergehendes Freiwerden des Jod aus «seinen Salzen im Blut und den Geweben kann man nichtnbsp;«direct beweisen, wohl aher darauf schliessen aus einigen

-ocr page 99-

87

•ausserhalb des Körpers angestellten Untersuchutigeu, sowie »aus dem Nachweis von Liebreich und Issersobn enz.”

Husemann zegt:

oMoglicberweise konnte eine solcbe Abspaltung von Jod aber »aucb iin Blute und in dem Geweben slatlfinden, da bei Con-»tact mit Protoplasma aus Jodkalium Jod frei wird.”

Op grond van dit alles beb ik vermeend de Jodium vervat in de Joodsoda niet buiten rekening te mogen laten, en bebnbsp;ik deze boeveelbeid dan ook bij de proeven opgegeven.

Proef 1.

Hengst, Macassaar, oud 6 jaar, boog 1,256 meter, sinds 28 Januari ziek, tbans lijdende aan kwaden droes. Kwaden droes-zweeren in bet rechter neusgat, eenzijdige klierzwelling,nbsp;veelvuldige boest en eenzijdige kleverige groene neusuitvloeiing.

1 Maart: ingespoten met 1.25 vrij jodium en 2.05 gram jodium aan natrium gebonden.

Geene merkbare veranderingen in bet verloop der ziekte.

8 nbsp;nbsp;nbsp;Maart: nogmaals ingespoten met dezelfde boeveelbeid.

9 nbsp;nbsp;nbsp;Maart: vermeerdering der hoest.

10 nbsp;nbsp;nbsp;Maart: merkbare vermeerdering der neusuitvloeiing.

11 nbsp;nbsp;nbsp;Maart: Oedeem van het scrotum, oedeem onder den

buikwand, veel vermeerderd hoesten en neusuitvloeiing.

12 nbsp;nbsp;nbsp;Maart: abces aan bet scrotum. Het paard ging van nu

af dagelijks achteruit, vermagerde sterk. De zweervorming in den neus verbeterde niet, de neus

De ademhaling werd

uitvloeiing werd stinkend.

benaauwd en versneld, en is bet paard den 21®*®quot; Maart ter afmaking voorgedragen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Proef 2.

Hengst, Macassaar, hoog 1,286, oud 9 jaar, 24 Februari ziek geworden. Spoedig openbaarden zich de verschijnselen vannbsp;kwadendroes. Kwadendroeszweren in het linkerneusgat, eenzijdige klierzwelling, weinig neusuitvloeiing.

-ocr page 100-

88

5 Maart: ingespoten met 1,2S gram vrij jodium en 2,05 gram jodium aan natrium gebonden.

8 Maart: nogmaals ingespoten met dezelfde hoeveelheid. De ziekte verminderde op deze inspuitingen niet. Denbsp;algemeene toestand werd hoe langer hoe slechter.nbsp;Evenals hij proef 1 was opmerkelijk de vermeerderde hoest en neusuitvloeiing. Op den Maartnbsp;is het paard evenzoo ter afmaking voorgedragen.

Proef o.

Hengst, Macassaar, hoog 1,256, oud 10 jaar, sinds 25 februari ziek, thans lijdende aan kwadendroes: Kwadendroes-zweeren in beide neusgaten, geen hoest, groote harde watervaats-klieren tegen beide kaaktakken, hevige neusuitvloeiing.

10 Maart: ingespoten met 1,5625 gram vrij jodium en 2,5625 gram jodium aan natrium gebonden.nbsp;Niets geene veranderingen in den ziektetoestand.nbsp;De algemeene toestand werd hoe langer hoenbsp;slechter, zoodat het den 21*‘™ Maart is afgemaakt.

Proef 4,

Hengst, Macassaar, hoog 1,265, meter oud 12 jaar; werd den 28 Maart in behandeling genomen met eenzijdige klierzwel-ling en neusuitvloeiing links. Op den 10'*™ April werd hetnbsp;paard waarbij zich intusschen kwaden droeszweeren in den neusnbsp;hadden ontwikkeld ingespolen met 1,5625 gram vrij jodium ennbsp;2,5625 gram jodium aan natrium gebonden.

Er kwamen geene veranderingen ten goede, integendeel, de neusuitvloeiing vermeerderde, werd stinkend purulent, dochnbsp;kwam geen hoesten voor.

Daar het paard door mij voorgedragen werd ter afmaking heb ik het den 20®‘“ April ingespoten met gram Sublimaatnbsp;opgelost in 40 gram water. De dood volgde bijna oogenblik-kelijk tengevolge van stolling in het bloed.

Proef 5.

Hengst, sandelhout, hoog 1,29 meter, oud 9 jaar.

5 Maart: in behandeling genomen met een wormzweer op

-ocr page 101-

89

de ribben i’echts. Spoedig vertoonden zich 'W'orin-zweeren aan het linker voorbeen, daarna evenzoo aan het achterbeen. Geen klierzw^elling, zweerennbsp;in den neus of neusuitvloeiing.

28 Maart: ingespoten wegens huidkwadendroes met 1,ö62ïgt; gram vrij jodium en 2,562S gram Jodium aannbsp;natrium gebonden. Geene veranderingen ten goede,nbsp;daarentegen:

het scrotum en ontwikkelden zich huidzweren; oedeem onder den

van

evenzoo

6 April: zwellinf! daarnbsp;buik.

10 April: Verlamming van den achterhand, hevige purulente neusuitvloeiing, hoesten, zweervorming in hetnbsp;rechter neusgat.

De ziekte nam nu dagelijks toe, de algemeene toestand werd ellendig en het paard werd den 20-*™ April afgemaakt.

Proef 6.

Hengst. Macassaar, hoog 1,2S6, oud 13 jaar.

29 Maart werd het paard als gestaan hebbende naast het paard in proef 4 vermeld, in behandeling genomen als verdacht van te lijden aan kwaden droes.nbsp;Spoedig ontwikkelde zich kwaden droes, en werdnbsp;het paard den P‘™ Mei ingespoten met 1,875 gramnbsp;vrij jodium en 3,075 gram jodium aan natriumnbsp;gebonden. Reeds den volgenden dag had het paardnbsp;verschijnselen van embolie, en stierf het dientengevolge op den 7'*™ Mei.

Proef 7.

Hengst, Macassaar, hoog 1,265, oud 14 jaar; sinds 23 Januari in behandeling met drooge pijnlijke hoest. In het begin' van Mei kreeg het paard duidelijke verschijnselen van kwadennbsp;droes, en werd het den

8sten jyiei ingespoten met 1,875 gram vrij jodium en 3,075 gram jodium aan natrium gebonden. Geene verbetering waar te nemen. De ziekte ontwikkelde

-ocr page 102-

90

zich hoe langer hoe meer. De algemeene toestand werd ellendig, allerhevigste purulente neus-uitvloeiing en bijna voortdurend hoesten; op het laatst bijna in ’t geheel geene eetlust, zoodal het opnbsp;den 21®*“ Mei ter afmaking werd voorgedragen.

Pboef. 8.

Hengst, Macassaar, hoog 1,26; was sinds 25 Januari wegens vermagering verdacht te lijden aan kwadendroes. In hetnbsp;begin van Mei vertoonden zich verschijnselen van huidkwaden-droes aan het rechter achterbeen en den 8®'®quot; Mei evenzoonbsp;kwadendroeszweeren in het linker neusgat. Linker water-vaatsklier gezwollen en tegen den kaak liggend, neusuit-vloeiing gering, geen hoest.

11 Mei: ingespoten met 1,5625 gram vrij jodium en 2,5626 gram jodium aan natrium gebonden.

Reeds den volgenden dag was de neusuitvloeiing vermeerderd. Benige verandering in de verschijnselen ten goede niet waar te nemen. De algemeene toestand werd hoe langer hoe slechter,nbsp;de wormzweeren namen voortdurend in aantalnbsp;toe, de neusuitvloeiing werd hevig, purulent,nbsp;stinkend, zoodat het paard op den 29®*®quot; Mei doornbsp;mij voor afmaking is voorgedragen.

Proef. 9.

Hengst, Macassaar, hoog 1,256, oud 11 jaar.

15 Maart: in behandeling genomen met peesscheedeont-steking aan het linker voorbeen. Spoedig bleek het dat de ontsteking van specifieken aard was,nbsp;daar zich kwadendroes zweeren aan het beennbsp;ontwikkelden.

10 April: ingespoten met 1,5625 gram vrij jodium en 2,5625 gram jodium aan natrium gebonden, zonder dat eenige verandering ten goede kwam. Integendeel ontwikkelden zichnbsp;kwadendroeszweren aan het linker voorbeen. De algemeenenbsp;toestand bleef tamelijk goed.

-ocr page 103-

91

1 Mei: nogmaals ingespoten niet 1,875 gram vrij jodium en 3,075 gram aan natrium gebonden.

In de wormzweeren kwam geene verandering docb op den 15'*'’quot; Mei had het paard kwadendroeszweerennbsp;in den neus. Er ontstond eene vuile stinkende neus-uitvloeiing. De algemeene toestand werd deplorabel,nbsp;en werd het paard dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Mei ter afmaking door

mij voorgedragen.

Aangaande deze proeven werd in mijn rapport het navolgende aangehaald;

De methode volgens welke Dr. van der Heijden infectieziekten wil behandelen, te weten; het brengen van antizymo-tica in het bloed, moge wat de gronden waarom dit gedaan wordt nieuw zijn, de methode zelf is zeer oud.

Reeds in 1835 werd door Patu jodium in het bloed gespoten tegen kwadendroes (observation van Patu in het journal denbsp;medic, vet. 1835 p. 229).

Patu evenmin als Hertwig (Praktische Arzneimittellehre) kreeg eenige gunstige werking, hoewel Patu sommige paardennbsp;16—18 injecties heeft gegeven.

Vogel (Specielle-.\rzneimittellehre) geeft als gevolg van Jodium-inspuitingen in het Moed op; intensive bronchiaal-catarrhen en bloedig gekleurde pleuritische exudaten.

Patu geeft bij de beschrijving zijner proeven op, dat hoesten een constant verschijnsel is.

Daar de kwadendroes nieuwvormingen en pathologische ver anderingen dientengevolge, veelvuldig het slijmvlies der luchtwegen tot zitplaats hebben zoo kwam het al dadelijk bij mijnbsp;op, dat al mogt Jodium zijne rol als antizymoticum vervullen,nbsp;het op de bestaande veranderingen eenen ongunstigen invloednbsp;moest hebben.

Men zou tegen kunnen werpen, de Jodium te gebruiken bij beginnenden kwadendroes. Dit is zeer juist, doch de kwadendroes komt dikwijls maanden bij maanden voor (zoogenaamdnbsp;occult), zonder de kenmerkende verschijnselen van deze ziekte

-ocr page 104-

92

te hebben; treden deze op, dan zijn de ¦pathologische veranderingen in het lichaam reeds van dien aard, dat ik geloof niet te veel te zeggen, dat alle middelen reeds beproefd zijn, zondernbsp;ooit tot eenig resultaat te leiden.

Om de bacteriën te dooden moeten de antizymotica de innigste mechanische aanraking met de bacteriën hebben.

Gaat men met zijne physiologische kennis te werk, wat hel beteekent zulke innige mechanische aanraking met de bacteriënnbsp;in alle weefsels tQ weeg te brengen, als men ziet hoe men denbsp;bacteriën maltraiteeren moet om een organisch medium er vannbsp;te bevrijden, gaat men volgens Gons na dat de vermenigvuldiging van ééne bacterie, na een week van dien aard is, datnbsp;men het met een getal van 51 cijfers moet uitdrukken, datnbsp;zij alle weefsels doordringen, en brengt men dit in verbandnbsp;met het te voren aangehaalde, dan is het te begrijpen, dat iknbsp;deze methode met wantrouwen begroette. De genomen proevennbsp;doen dan ook zien in hoeverre deze zienswijze Juist was.

Over de inspuitingen van Jodium in het bloed sprekende zegt VAN DER Heijden:

»Er schiet dan voorloopig slechts ééne stof over, die ineen »quantiteit in het bloed kan worden ingespoten, die voldoendenbsp;»is om de bacteriën te dooden en tegelijk onschadelijk is voor denbsp;«cellen en organen van het organisme waarop de bacteriën leven-

«Vogel (Arzneimittellehre) zegt daarentegen: zuiverejoodwer-»kingen zijn slechts te verkrijgen wanneer men het opgeloste «halogeen in de aderen spuit.

«Van het bloed uitoefent het jodium ook bij langdurig gebruik «in matige giften merkwaardiger wijze bijna geene werkingennbsp;«uit, namelijk volgt geene vermagering of inwerking op denbsp;«centraal organen van het zenuwstelsel.

«Groote giften dooden echter door oplossing van de haematine «en stolling van het bloed, waardoor verstopping der piska-«naaltjes, embolie der longvaten en asphyctische dood ontstaat.nbsp;«Daarbij komt het steeds tot intensieve bronchiaalcatarrhennbsp;«en bloedig gekleurde pleuritische uitzweetingen.

-ocr page 105-

95

«Honden sterven op deze wijze bij 8,10 jood in stomachale »en na weinige centigramnien intraveneuse giften (laatste per kilo).

Voetstoots kon ik dus niel de totale onschadelijkheid aanne-nien, en ben dan ook de proeven met zekere omzichtigheid begonnen.

V.4.N DER Heijden zelf, proef F. A. 1. heeft bij te groote gift een doodelijken uitgang gehad door coagiileereu van het bloed.

De opgave van van der Heijden over de hoeveelheid in te spuiten jodium komt op verschillende plaatsen niet overeennbsp;en maakt zelf zulke verschillen, dat ik niet kan daarlatennbsp;hierover uit te weiden.

D''. VAN DER Heijden zegt eerst Vjooo van de bloedshoeveelheid. Het paard schattende op 230 kilogram , en de hloeds hoeveelheidnbsp;op Vt8— V20 van het lichaamsgewicht hij het paard (Colin,nbsp;traité de physiologic Comparée des animaux) zoo komt mennbsp;op 12,5—13,9 kilo bloed. Hiervan het ‘/sooo nemende zou mennbsp;henoodigd hebben 2,5—2,78 grammen Jodium.

Een weinig verder geeft D'. van der Heijden de hoeveelheid van 15—20 milligram per kilo gewicht op. Het paard dusnbsp;weder schattende op 250 kilogram komt men tot eene hoeveelheid van 3,75—5 grammen Jodium, hetgeen een aanmerkelijknbsp;verschil maakt. Ik ben dan ook met de kleinste gift begonnennbsp;daar 250 kilogram voor het indisch paard zeker niet te geringnbsp;geschat is.

Met de giften ben ik langzaam gestegen tot de hoogste dosis, ten einde de gift praktisch te bepalen.

Uit de voorafgaande proeven blijkt duidelijk, dat de Jodium intravasculair bij kwadendroes toegediend, verre van eennbsp;gunstigen invloed op het verloop der ziekte heeft, en geloofnbsp;ik zelf dat de irritatie van het slijmvlies der luchtwegen, doornbsp;vroegere experimentoren reeds aan Jodium toegeschreven ernbsp;juist toe bij brengt, dat de ziekte veel acuter verloopt. Hetnbsp;is mijne overtuiging, dat van deze methode bij kwadendroesnbsp;geen heil te verwachten is. In eene volgende aflevering wenschnbsp;ik aan te tooiien, dat de resultaten van de inspuitingen door

-ocr page 106-

94

D^ VAN DER Heijden bij runderpest gedaan, ook niet zoo schitterend zijn geweest, als men bij oppervlakkige lezing zou aannemen.

[Wordt vervolgd).

RÏÏEÏÏMATISCHE HOEEOETSTEKHa.

Den 29 April, te Bangil vertoevende, kreeg ik de opdracht van den Resident van Passoeroean, mij te begeven naar denbsp;dessa Ngepoh, district Tengger, ten einde een onderzoek in tenbsp;stellen naar den aard eener ziekte, die aldaar onder de paardennbsp;lieerschte. Als toelichting en anamnese bevatte de missive denbsp;mededeeling, dat de dieren aanvallen van koliek, en retentienbsp;van urine hadden; benevens de vermelding, dat er van de 15nbsp;zieke paarden reeds 3 gestorven waren.

Welke w'aarde men moet hechten aan een voorhericht, dat oorspronkelijk door een inlander wordt verschaft, heb ik tijdensnbsp;mijn kort verblijf in Indië, maar al te zeer ondervonden. Iknbsp;bevind er mij dan ook goed bij, tot gewoonte te hebben aangenomen, zeer weinig notitie te nemen van alle mogelijke ennbsp;onmogelijke praatjes die men te hooren krijgt. Eene anamnesenbsp;als bovengenoemde geeft echter stof tot nadenken, zelfs al is zijnbsp;afkomstig van een Javaan.

Bij mijn aankomst ter bestemder plaatse vernam ik dat nog slechts 2 exemplaren ziek, de overige 10 reeds genezen waren.nbsp;Volgens stellige verzekering van den wedono aldaar was hetnbsp;ziektebeeld bij allen gelijk geweest. Plotselinge verlamming;nbsp;vergeefsche pogingen om op te staan, gedurende 3 a 4 dagen;nbsp;daarna een snel optredende beterschap, en met omstreeks 14nbsp;dagen totaal herstel; ziehier de symptomatologie. Laat ik nietnbsp;vergeten er bij te voegen, dat op mijne vragen, betreflëndedenbsp;urineloozing, slechts onbestemde antwoorden kwamen, terwijlnbsp;bij mijn navorsching omtrent koliekverschijnselen eene tamelijk goede beschrijving hiervan werd gegeven, zooals zij zichnbsp;in de eerste 2 dagen zouden hebben vertoond.

-ocr page 107-

95

Gewapend met deze anamnese, liet ik mij bij de beide overgebleven patiënten brengen, en vond één in de »ligperiode,” terwijl de andere reeds in bet reconvalescentie tijdperk verkeerde. Bij toeval kreeg ik deze bet eerst te zien, en ontdekte tol mijne verbazing den typischen gang van een lijdernbsp;aan rheuinatische voetontsteking. Bij verder onderzoek in dezenbsp;richting bleef mij geen twijfel over; werkelijk bad ik hier metnbsp;genoemde ziekte te doen. en wel bij beiden gelocaliseerd in denbsp;vóórhoeven.

Het gras, wat ik liet toedienen, werd met buitengewone graagte genuttigd; eene eigenschap, die, zooals ik thansnbsp;hoorde, hijua allen tijdens de ziekte gemeen hadden.

Voor zooverre hel in de gegeven omstandigheden mogelijk was, heh ik de gebruikelijke therapie ingesteld; het resultaatnbsp;kan ik tot mijn spijt niet mededeelen.

Onmiddelijk na hel vaststellen der diagnose drongen zich twee vragen bij mij op, n. 1.:

1° Wat moet hier als oorzaak worden beschouwd, dat zich, in een bepaalden, hetrekkelijk kleinen kring, plotseling rheuma-tische hoefontsleking vertoont; en wel in die mate, dal bijnanbsp;geen enkel paard verschoond blijft?

2° Welke gunstige invloeden zijn er in het spel geweest, dat verreweg het meerendeel is genezen zonder eenige behandeling, en zonder dat er dislocatie van hel hoefbeen en vormverandering van den hoornschoen hebben plaats gehad?

Wat de laatste vraag betreft, stel ik veel belang in de opinie daaromtrent van HH. collega’s, die langer dan ik doornbsp;de tropische zon geblakerd zijn. Dat er een gewichtige rolnbsp;moet worden toegekend aan het feil, dat in Indie weinig gebruik wordt gemaakt van beslag, en dien tengevolge een circu-latiestoornis in den hoef niet dien omvang aanneemt, welkenbsp;men bij beslagen paarden ziet, is m. i. duidelijk. Dat bijnbsp;kleine, lichte paarden de ziekte in den regel een goedaardigernbsp;karakter heeft dan hij zware dieren, is ook van algemeenenbsp;bekendheid. Doch ondanks deze beide momenten is de afloop

-ocr page 108-

96

verrassend, als men het wel korte, doch hevige verloop in aanmerking neemt.

Aangaande de eerste vraag moet men zeer zeker aan een algemeen schadelijk inwerk(mden invloed denken. Maar w'elke ï*

Dessapaard te zijn behoort nu juist niet tot de meest benijdenswaardige haantjes; in elk geval is er van vertroeteling als zoodanig geen sprake. Aan het vatten van koude, b. v. tengevolge van verandering van jaargetijde, mag men dus geenenbsp;gewichtige aetiologische heteekenis geven.

Aangezien slechts één dessa uit de betrekkelijk paardenrijke streek hare oilers heeft gebracht, en naar alle waarschijnlijkheidnbsp;kan worden aangenomen, dat werkelijk koliek voorafgegaan is,nbsp;komt het mij aannemelijk voor de aandacht te vestigen op oorzakennbsp;die van uit het digestiekanaal inwerken. De bewering dernbsp;respectievelijke eigenaars dat den dieren voortdurend hetzelfdenbsp;voedsel is verschaft, moet men natuurlijk niet te hoog schatten.

Kan de afval van versche padi in betrekking tot meergenoemde ziekte niet dezelfde uitwerking hebben als dit met de Europeesche graangewassen het geval is? Zeker blijft hetnbsp;dan nog onverklaarbaar waarom men in het gebergte het geheelenbsp;jaar door niet menigvuldig rheumatisme ziet optreden. En ditnbsp;toch is niet hel geval; althans niet in den Oost-hoek van Java.

Of moet hier het gebruik van schadelijke voedergewassen, die zich b. v. op bepaalde tijden en op bepaalde plaatsen ontwikkelen, als ingrijpende factor worden beschouwd? — Drukkenbsp;bezigheden, voortvloeiende uit de veepesteruptie in het Pas-soeroeansche, hebben mij belet het onderzoek betreffende ditnbsp;punt voort te zetten.

Berichten noptms waarnemingen van anderen, die wat aangaat het belang van ons vak, in meer gezegende streken en in gunstiger omstandigheden vei’keeren dan ik, zullen mij derhalvenbsp;zeer welkom zijn.

R. Bosma, Gouv. Veearts,

Besoeki, 26 Juni 1886.

-ocr page 109-

97

GEASYERaiFTIamp;IIG-.

Naar aanleiding van het opstel van den Heer Bosma over rlieumatische hoefontstekiug, deelt de redactie genoemden Heernbsp;mede. dat hij waarschijnlijk te doen heeft gehad met grasvergiftiging, en acht zij het niet ondienstig hierover het navolgende mede te deelen.

De grasvergiftiging treedt gewoonlijk op onder den vorm van eene acute Maag-darmcatarrh. De eetlust is dikwijls verminderd. Somtijds bestaat zij in ’t geheel niet meer.

Bij geringe graden blijft de eetlust somtijds tamelijk goed. In andere gevallen bestaat verkeerde eetlust, het paard weigertnbsp;voedsel, doch eet vuil legstroo enz. De temperatuur is mees-tijds verhoogd. Later somtijds niet. De ziekte J)egint met eennbsp;diarrhae, voorafgegaan door een paar hreiachtige ontlastingen,nbsp;enkele malen ook niet. De afgang is waterachtig, in dennbsp;beginne vermengd met faeces, later bijna geheel water.

De afgangen worden dikwijls door krampen voorafgegaan. Soms houdt de diarrhae plotseling geheel op, waarschijnlijk tengevolge van optredende darmverlamming. De ademhaling wordtnbsp;zeer versneld, de pols bijna onvoelbaar, de patient begint tenbsp;trauspireeren en sterft dan dikwijls spoedig. In andere gevallen houdt de diarrhae aan en volgt zoo de dood.

In den regel verminderen de verschijnselen langzaam en geleidelijk, de tusschenpoozeu hij de ontlastingen worden langefnbsp;eii treedt na één of meer dagen beterschap in, terwijl hetnbsp;paard weder gewone afgang begint te ontlasten, en ook denbsp;eetlust weder begint terug te komen.

Zeer ongunstige verschijnselen zijn zeer versnelde ademhaling, slikbewegingen, trauspireeren aan het scrotum.

De verschijnselen van acute maagdarmcatarrh gaan gewoonlijk nog met andere te zameu; zoo ziet men somtijds reeds in het begin van de ziekte, somtijds tijdens de herstelling verschijnselen van rheumatische hoefontsteking, meestal aan heide

-ocr page 110-

98

voorbeeneii, zelden aaii de acliLer])eetien. Dikwijls is de eeiie hoef meer aangedaan dan de andere.

Dikwijls is in meer of mindere male verlamming van het achterstel aanwezig, die gewoonlijk sj)oedig geneest, dochnbsp;enkele keeren zeer langen tijd hlijft hestaan. Of complicaties alnbsp;dan niet aanwezig zijn geweest, zoo blijven de paarden dikwijls lang reconvalescent, zij blijven in slechten voedings toestand verkeeren niettegenstaande goede eetlust bestaat; somtijds houden zij geruimen tijd een groote gevoeligheid van hetnbsp;darmkanaal over, zoodat nog langen tijd, tnsschenbeide l)rci-achtige ontlastingen plaats hebben. Ontwikkelt zich de rhen-matische hoefontsteking tot een hooger graad dan krijgt mennbsp;alle lasten hieraan verbonden. De dorst is gedurende de ziektenbsp;meestal zeer hevig. Somtijds wordt echter ook water hardnekkig geweigerd of slechts even aangeraakt.

Men ziet de ziekte voornamelijk optreden gedurende den overgang van den drongen in den natten moesson, en omgekeerd; evenzoo echter ook gedurende den Oostmoesson.

In den oostmoesson ziet men de ziekte altijd sporadisch, tijdens de overgangen der moessons somtijlt;ls hecrschend optreden. De reden hiervan zal hieronder opgegeven worden.nbsp;De ziekte komt voornamelijk voor in laaggelegen lauden,nbsp;terwijl men zelden van deze ziekte in bergachtige streken hoort.

De oorzaken worden door verschillende deskundigen, verschillend opgegeven.

Sommigen beschuldigen schimmelplanten, anderen vergiftige planten, weer anderen cyperacëen enz.

Als onze opinie geven wij het navolgende ten beste:

Bepaald vergiftige grassen of andere planten zijn in het gras niet gevonden en kan dat onzes inziens dan ook de redennbsp;niet zijn.

Waarschijnlijk is het eten van gras, waarbij in den halm een rottingsproces bestaat en het eten van cyperacëen de oorzaak van deze ziekte.

Hierdoor ziet men in den Oostmoesson de gevallen van gras-

-ocr page 111-

99

vergiftiging

ontslaan, doordat bij ge])rek aan gras, hel gras gesneden wordt uit poelen en rawahs en velden met stilstaand

water, en komt de ziekte dan ook sporadisch voor, doordat de oorzaak niet zoo algemeen is als bij de overgangen dernbsp;moessons.

Bij den overgang van Oostmoesson in Wesl-moesson, ziet men de ziekle ontstaan, doordat de grasplanten die door denbsp;drooglc verdroogd zijn, aan den wortel weder uitbotten, dooide regens beginnen te rotten en bij bet jonge uitspruitendenbsp;gras gesneden worden.

Op bet eind van den West-moesson en bij den overgang in den Oost-moesson vindt men hetzelfde door de langdurigenbsp;regens, vooral op velden die geene goede afwatering hebben,nbsp;en er verscheidene grassen zijn, die niet tegen stilstaand waternbsp;kunnen, en daarvan spoedig het onderste gedeelte in rottingnbsp;overgaat. In dergelijke omstandigheden is het bovendien nietnbsp;ónmogelijk dat zich bepaalde schimmelplanten ontwikkelen dienbsp;als oorzaak tol hel ontslaan der ziekte meewerken.

Bij het eten van voedermengsels die bijna geheel uit cypera-ccen bestaan, treedt ook dikwijls grasvergiftiging op.

Hoofdzakelijk sebijnen hier bovengenoemde oorzaken te werken, doch bovendien schijnen de cyperacëen zelf een nadeeligennbsp;invloed uit te oefenen.

He grasvergiftiging hierdoor ontstaan verloojit over hel geheel veel ongunstiger.

Bij de sectie vindt men dikwijls de maag vol met een hai'de klomp voedsel, hestaande uit cyperacëen en rijst en gaba korrels.nbsp;De maagwand is daarbij zeer ontstoken.nbsp;iHi grasvergiftigiug door de gewone grasmengsels ontstaan,nbsp;vindt men de maag gewoonlijk geheel of bijna geheel ledig,nbsp;en op verre na niet zoo ontstoken.

-ocr page 112-

100

DESHEECTIE YAE BESMETTE PAABDEISTALIEI.

Sinds ruim twee jaren worden alhier de troepenstallen gedesinfecteerd op de hierna te beschrijven wijze. Deze manier van desinfecteeren werd door mij ook verscheidene malen opnbsp;particuliere stallen toegepast, en steeds met uitstekend resultaat.

De wijze van desinfecteeren is de volgende:

Vaststellende, dat het kwadendroes-gift tot de weinig vluchtige smetstoffen behoort, en zich daarom slechts op geringen afstand verspreidt, zal men in den regel niet den geheelen stal,nbsp;doch slechts dat gedeelte er van behoeven te desinfecteeren,nbsp;dat door een besmet paard, zoomede door de beide naastnbsp;staande paarden is ingenomen geweest.

Was een der op de hoeken staande paarden aangetast, dan wordt het voldoende geacht, om het gedeelte van den stal, datnbsp;door het zieke en het naaststaande paard werd ingenomennbsp;te desinfecteeren.

Voor het desinfecteeren wordt gebruik gemaakt van eene oplossing van sublimaat corrosief (1 deel op 100 deelen water,nbsp;liefst regenwater). In mijne particuliere praktijk maakte iknbsp;meesttijds gebruik van eene oplossing van 1: 2o0. De sublimaat wordt daarvoor fijngewreven, en langdurig in het zoonbsp;raogelijk een weinig verwarmde water omgeroerd.

Deze oplossing wordt, met een stijve borstel of witselkwast, voorzien van een lang handvat, flink nat over de nader te vermelden oppervlakten gestreken.

Na een uur wordt de bestrijking herhaald om zeker te zijn, dat alle deelen goed met de oplossing in aanraking zijnnbsp;geweest.

Daar sublimaat een hevig werkend vergift is, worden de behandelde oppervlakten voorzoover dit hieronder niet andersnbsp;wordt aangegeven één dag na de bestrijkingen met heet waternbsp;naauwkeurig afgewasschen.

Ook deze wassching wordt voor de oppervlakten, welke

-ocr page 113-

101

met het hoofd van hel paard in aanraking kunnen komen (krih, ruif, lanlierhoom) éénmaal herhaald.

Vóór men met het desinfecteeren, ook van een gedeelte van den stal begint, moet deze geheel tijdelijk ontruimd worden,nbsp;alle stalvloeren en goten worden gesclirobt, en de paarden nietnbsp;weder in den stal gebracht, vóór de later te noemen sublimaatnbsp;bestrijking is afgeloopen. Zoo mogelijk moeten de standplaatsen,nbsp;onmiddelijk naast het gedesinfecteerde gedeelte, niet wordennbsp;bezet, vóór deze bestrijking door wassching of oververwingnbsp;onschadelijk is gemaakt.

Muren.

De muren worden, nadat de ruiven en kribben, indien deze van ijzer zijn, zijn losgemaakt, tot 2.S meter hoogte éénmaalnbsp;met de sublimaatoplossing bestreken.

Dan worden de losse pleisterdeelen afgestoolen en weggeruimd (liefst begraven), daarna de bestrijking herhaald, en de beschadigdenbsp;deelen, scheuren enz,, hijgepleisterd, liefst met portlandcement.

Was de muur geverfd, dan wordt, na het voorgaande het geheele behandelde oppervlak overgeverfd.

Was hij eenvoudig gewit of gegeeld, dan wordt (vóór de bepleistering, de geheele witsellaag met koud water afgewasschennbsp;en. nog nat zijnde, afgekrabt en na de herstelling tweemaalnbsp;overgewit of gegeeld.

Geteerde muren worden na desinfectie en c. q. herstelling, éénmaal met koolteer bestreken.

Stalvloeren.

De stalvloeren worden met een stalbezem en overvloedig water eerst schoongeveegd, daarna, met de spanningsteenennbsp;der stalplanken gedesinfecteerd, evenals de muren, waarnanbsp;de beschadigde bepleistering met portlandcementspecie wordtnbsp;hersteld, en de voegen der spanningsteenen goed met dezenbsp;specie worden volgezet.

Eerst nadat het oppervlak in zeer goeden staat is gebracht wordt dit eenmaal goed afgewasschen met koud water.

-ocr page 114-

102

Kribben en Huiven.

Zijn (leze van ijzer, dan worden ze, na eens niet snldiniaat oplossing te zijn bestreken, uitgegloeid, op nieuw geverfd ennbsp;daarna weder aangebraclit, zoodra de muur is gedesinfecteerdnbsp;geworden.

Zijn ze van hout .en in defecten toestand, dan worden ze afgebroken, verbrand en vernieuwd.

Verkeeren ze in goeden staat, dan worden ze bestreken en afgewasschen, zooals vroeger is aangegeven.

Van de bonten kribben worden de liodemplanken vóór de bestrijkingen losgeniaakt, om bet indringen van sublimaat tenbsp;voorkomen, en eerst na de afwasscliingen weder vastgemaakt.

Lantierboomen en houten Beschotten.

Worden behandeld als kribben en ruiven.

Lantierstijlen.

Lautierstijlen van ijzer of bont worden bestreken en gewasscben en daarna geteerd of geverfd.

Losse onderdeclcn zooals kapstokken, pennen enz., worden daarbij uitgenomen en afzonderlijk beliandeld.

Stali’lanken.

Stalplanken worden, in den stal zelve vóór dat de vloer wordt gedesinfecteerd, (iénmaal bestreken, daarna buiten den stalnbsp;gebracht, daar voor de tweede maal bestreken, en eens afgewasschen met beet water.

Defecte planken worden verbrand en vernieuwd.

Klein ijzerwerk.

Klein ijzerwerk zooals ringen, kettingen, baken enz. wordt voor zooveel als mogelijk is, losgemaakt en iiitgegloeid.

Stalgoten.

Stalgoten beneden liet gedesinfecteerde gedeelte, worden, na met ruim water te zijn schoongeveegd, aan de binnen zijdenbsp;met sublimaat oplossing bestreken, en daarna, door bijpleisteringnbsp;met portlandcement in goeden staat gebracht.

-ocr page 115-

105

Gootplanken.

Goolj)laiiken wortleii mei gewoon walei' goed afgewasschen, en behandeld als vroeger opgegeven.

IIamboeomwandincek.

Bamboe omwandingen kannen niet worden gedesinfecteerd, worden daarom verbrand en vernieuwd.

Dakpannen en Dakroosterwerk.

Dakpannen en dakroosterwerk behoeven niet gedesinfecteerd te worden. Bintbalken kunnen met water afgewasschen worden.

Een volgens dit voorschrift gedesinfecteerde standplaats kan onmiddelijk weder in gebruik worden gesteld.

Indien echter van het gedesinfecteerd gedeelte van een stal niet spoedig gebruik behoeft te worden gemaakt, is het zeernbsp;wenschelijk, om de stalplanken en houten lantierboomen gedurende eenige dagen na hunne desinfectie, in stroomend waternbsp;te plaatsen en daarna op stapels, vóór de standplaats te latennbsp;staan, totdat deze moet worden betrokken.

Bovendien is het voordeelig om, indien de constructie vau deu stal dit veroorlooft, een deel der dakbedekking boven hetnbsp;gedesinfecteerde gedeelte weg te nemen om rechtstreeks zonlicht, regen en wind gedurende eenige dagen toegang te verleenen.

Bijpleistering, overwitteu en verwen moeten echter dan eerst geschieden, wanneer de dakbedekking weder is aangehracht.

Hel is een hoofdvereischte voor eene doelmatige desinfectie', dal deze onder zeer goed toezicht plaats vinde, terwijl hetnbsp;wenschelijk is, om van bet gedeelte dat gedesinfecteerd werdnbsp;aanteekening te maken ten einde, bij bet later op nieuw uitbreken van besmettelijke ziekten, over de vermoedelijke oorzakennbsp;daarvan eenige gegevens te kunnen verkrijgen.

II. MA BS.

Batavia, 26 October 1885.

-ocr page 116-

COMESPOilDMTIE.

HH. Inzenders van stukken worden beleefd verzocht, deze mei. duidelijke hand te schrijven, de keerzijde van het papiernbsp;onbeschreven te laten en ze in te dienen aan den Secretaris.

-ocr page 117-

B1 a d ein

Bevordering van Veeart«eniileunde

in Nederlandsch Indië. lt; CC«


UITGEGEVEN DOOR DE VEREENKMg TOT '


X,


Mo. 5. «Saargang, Februari, 1^^6.

INHOUD. Proeven m Nederlaadsch-Io(p genomen volgens hel procédé van Dr. W. van der Heijden, tegen zieken bij dieren döóf inikrophyten ontstaan. —Merkwaardig beloop van een buikwond bi] een paard. —Balans betrelTende de. Yerecniging tot Bevordering van Veeartsnijkunde

ilt; _________ iri ‘uli 1884 —-1 Juli 188a. — Examen gehouden in de Maand Februari 1886,

HÜCfRLAÏiÜ^^ p 1 nbsp;nbsp;nbsp;- Diploma van inlandsdi veearts. — Olïiciëele berichten, — Varia. —

Dit tijdschrift verschijnt in gedeelten van minstens één vel druks en wordt per vel berekend op 15 cents.

PROEVEN IN NEDERLANDSCH-INDIË

GESOMEN VOLGENS HET PROCÉDÉ VAN Dr. W. VAN DER HeLIDEN, TEGEN ZIEKTEN RIJ DIEREN DOOR MIKROPIIYTEN ONTSTAAN

door

H. MARÜ

(Slot.)

Zooals bldz. 27 is opgegeveii zijn door Dit. van der Heliden ingespolen 12 aan runderpest lijdende karbouwen.

Vijf van deze dieren zijn volkomen hersteld.

De Hr. v. d. H. meent dat de afloop noch veel gunstiger zou geweest zijn, indien alle dieren juist volgens zijne methodenbsp;hadden kunnen behandeld worden, en geeft voor den doodnbsp;van alle gestorven beesten een bepaalde oorzaak op.

Ik zal nu nagaan in hoeverre de Heer v. d. H. gelijk heeft, daar ik het niet eens hen met den Heer v. n. H., dat denbsp;dood van vier karbouwen zou toe te schrijven zijn, aan helnbsp;inspuiten van te weinig Jodium in het bloed.

Ik hen het eens met Dr. v. d. H. , dat dé karbouw vermeld in proef F No. 1 gestorven kan zijn ten gevolge, van hetnbsp;inspuiten van te veel Jodium.

Deze karbouw, dient dus voor de uitkomst dier proef niet mede te tellen, evenals de karbouw vermeld in proef F No. 2,

-ocr page 118-

'106

waar bij de operatie de Jodium niet in het bloed is gekomen, en evenmin de karbouw in kraal E staande, die voor denbsp;controle niet ingespoten is.

Feitelijk is de uitkomst dus dat 9 karbouwen zijn ingespoten waarvan 5 hersteld zijn.

De volgende staat geeft een overzicht over de geheele proefneming.

-ocr page 119-

Staat der proeven door Du. van der Heijden genomen.

Proef.

No.

Aanfteta.'it.

Oudcrdoiii.

üevviclit

K. (i.

Inspuiting.

Dood.

Hersteld.

Inoculatie

op

12 Dec.

Aanmerkingen.

Datum.

Iloe-

veulhuid

grummen.

A.

1

7

Dcc.

6 jaar.

120

7 Dec.

2

8 Dec.

Wederom ziek geworden.

2

7

Dcc.

]i/2 jaar.

70

7 Dec.

1,50

10 Dec.

op nieuw met moeite inge-

3

7

Deo.

1 jaar.

40

7 Dec.

0.6

9 Dec.

¦

spoten en den volgenden

dag gestorven.

B.

1

8

Dec.

9 maanden.

50

8 Dec.

2

9 Dec.

2

8

Dec.

2 jaar.

80

8 Dec.

2.5

10 Dec.

3

1

4

12

Dec.

4 jaar.

280

13 Dec.

4

15 Dec.

C.

1

10

Dec.

7 jaar.

150

10 Dec.

3

11 Dec.

2

1

3

1

1).

1

1

2

15

Dcc.

8 maanden.

65

15 Dec.

1,5

17 Dec.

1

E.

1

1

2

13

Dec.

21/2 jaar.

220

16 Dec.

1

lnges))oten om de hoog-

3

13

Dec.

1 jaar.

100

14 Dec.

2

16 Dec.

1

ste dosis te bepalen met

6, 25 gr. op 10 December,

F.

1

13

Dec

21/2 jaar.

250

14 Dec.

4

16 Dec.

1

dood 17 December.

2

13

Dec.

21/2 jaar.

250

14 Dec.

4

16 Dec.

1

O

lt;1

-ocr page 120-

108

Ongelukkig zegl Dr. van der H. niets in zijn rapport over den aard der ziekte, daar de runderpest in hevigheid grootenbsp;verschillen vertoont, en dit van grooten invloed op de heoor-deeling dier proeven moet zijn.

Alvorens verder te gaan dient op eene groote bijzonderheid gewezen te worden, die uit de voorgaande staat is op tenbsp;maken.

Van de 10 geinoculeerde karbouwen op den 12'’™ December werden S door de veepest aangetast en wel één op den 13'’™nbsp;December en 4 op den 13'’™ December.

Van de 3 inoculaties bekwamen dus 4 karbouwen reeds na 24 uren duidelijke verschijnselen van veepest.

Wat leert ons tot nu toe de wetenschap en welke resultaten had men bij andere entingen hier in Indië?

George Fleming (Manual of veterinary sanitary science and police) geeft als incubatietijdperk bij natuurlijke of kunstmatige injectie op 3 a 6 dagen.

Dr. H. Putz (Die Seuchen und Herdekrankheiten unserer Hausthiere) zegt:

«Der Ausbruch der Krankheit erfolgt ausserst selten früher «als 3 bis 6 Tage nach stattgehabter Infection oft spaternacbnbsp;«7 bis 9 Tagen.

M. V. Galtier (Traité des maladies Contagieuses et de la police sanitaire des animaux domestiques):

«Le typhus inoculé diffère peu du typhus naturel, ses «symptomes sont les mêmes, a l’intensité pres; sa périodenbsp;«d’incubation moyenne est de 3 a 6 jours et peut se variernbsp;«entre 3 et 21 jours.

Gerlach (Die Rinderpest, nach eigenen üntersuchingen und unter kritische Benutzung der alten Erfabrungen und neuerennbsp;Beabachtungen) zegt;

«Der Regel nach, ist die mittlere und gewöhnliche Incubations-«zeit 6 bis 7 Tage. — für den feinen Diagnostiker 6, für den «weniger Geübten 7 Tage — und die gewöhnliche Schwankun-«gen um 2 Tage rück- und vorwarls, also von 4—9 Tagen.

-ocr page 121-

109

Van Indie vindt men het navolgende. Hallen (Manuel of the more deadly forms of cattle disease in India), zegt:

»The period of incubation or time that elapses before an animal shows symptoms of the disease, after being exposednbsp;to contagion is generally short, being from two to three days;nbsp;but sometimes it appears in as short a time as twenty fournbsp;hours, and a rare instance has been recorded of it not heavingnbsp;appeared before the twenty first day”; dus 21 a 3 dagen, alsnbsp;zeldzaamheid 24 uur.

De entproeven door de commissie te Toegoel-Toetoeng genomen geven het navolgende resultaat:

o

f.

Datum

Datum

van

PROI'HYLACTISCIIE

BEHANDELING.

UITSLAG.

s

3

z

inenting.

ziekwor-

den.

Datum.

Middel en Dosis.

Dood

Hersteld.

J

8 Sept.

15 Sept.

24 Sept.

2

8 Sept.

15 Sept.

24 Sept.

5

8 Sept.

17 Sept.

Hersteld.

4

8 Sept.

22 Sept.

Hersteld.

s

8 Sept.

22 Sept,

Hersteld.

6

8 Sept.

21 Sept.

16 Sept.

15 gr. Salicylzuur.

27 Sept.

7

8 Sept.

22 Sept.

16 Sept.

14 nbsp;nbsp;nbsp;id.

Hersteld.

8

8 Sept.

22 Sept.

16 Sept.

9 nbsp;nbsp;nbsp;id.

Hersteld,

9

8 Sept.

17 Sept.

16 Sept.

40 druppels phe-nylzuur.

22 Sept.

10

8 Sept.

23 Sept.

16 Sept.

ld.

20 Oct.

AANMERKINGEN.

gt; Niet behandeld.

Na het ziekworden met behandeling doorgegaan ingevolgenbsp;wensch van den Directeur V. 0. E. en N.

Wij zien uit dezen staat dat bij enting te Toegoel-Toetoeng het incubatie tijdperk liep van 7—IS dagen.

Op grond van het voorgaande vind ik het resultaat der entingen door Dr. v. d. H. gedaan van dien aard, dat warenbsp;Dr. V. H. niet geassisteerd door twee deskundigen, waardoornbsp;elke twijfel wegvalt, men zou moeten denken dat Dr. v. d.nbsp;H. als niet-deskundige, zich in het stellen der diagnosenbsp;vergist had.

-ocr page 122-

no

Nu alle twijfel dienaangaande wegvalt vind ik het feit van dien aard, dat het voor de wetenschap dient bewaardnbsp;te blijven.

De navolgende twee vragen dienen nu beantwoord te worden.

1°. Is de dood van de 4 karbouwen, zooals Dr. v. n. H. opgeeft, toe te schrijven aan het inspuiten van te weinignbsp;jodium ?

2°. Zijn de uitkomsten van de proef van dien aard, dat zij iets boven andere therapeutische of diathetische behandelingnbsp;vóór heeft?

Ter beantwoording van de eerste vraag het navolgende: Dr. V. 1). H. zegt: Één dier (Kraal C. N°. 1), dat 150 kilogramnbsp;was geschat bleek naderhand bij weging 350 kilog. te wegen.nbsp;Dientengevolge heeft het veel te weinig jodium verkregen;nbsp;hetzelfde is het geval hij nog 5 anderen.

Ik zal nu eens nagaan of die dieren wezentlijk Ie weinig jodium is ingespoten. Volgens v. n. H. is ingespotennbsp;als volgt:

Karbouw N°. nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;150nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kg.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gramnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jodium.

N°. nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;120nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kg.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gramnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jodium.

N°. nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;40nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kg.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gramnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jodium.

N°. nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;50nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kg.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gramnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jodium.

Stel dat een karbouw 220 kg. weegt, en 1/5000 van de bloeds-hoeveelheid nemende, die ik niet te min stel als men die berekent op 1/22 van het lichaamsgewicht bij het rund.nbsp;dan zou voor een karbouw van 220 K. 2 grammen jodiumnbsp;voldoende zijn.

De door Dr. v. d. Heydbn ingespoten hoeveelheden zouden dus voldoende geweest zijn.

N°. nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;een karbouw vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;330nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kg.

N°. nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;220nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kg.

N°. nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;66nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kg.

N°. nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;220nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kg.

Men ziet hieruit, dat al heeft de commissie zich vergist in de zwaarte der karbouwen, er geen sprake van is, dat

-ocr page 123-

Ill

den karbouwen te weinig jodium is ingespoten, en dit dus in de verste verte niet als oorzaak van het ongunstig verloopnbsp;mag aangenomen worden.

De berekening voor de in te spuiten hoeveelheid jodium is foutief gemaakt door de commissie.

Als Dr. van der Heyden spreekt over 1/5000 van de bloeds-hoeveelheid of 15—20 milligram per Kilo levendgewicht, gaat dit door voor den mensch ongeveer rekenende 1/13 van hetnbsp;levendgewicht aan bloed. Het rund kan men op 1/22 stellen.nbsp;Dit verschil schijnt eenvoudig door de commissie over ’t hoofdnbsp;gezien te zijn.

Wij zien dus dat het sterven van genoemde 4 karbouwen niet toegeschreven kan worden aan het inspuiten van te weinignbsp;jodium, te meer noch daar Dr. van der Heyden geheel denbsp;jodsoda buiten rekening laat, hetgeen ik voetstoots niet kannbsp;heamen op grond van het besprokene op pag. 86 en 87.

Ter beantwoording van de tweede vraag het navolgende:

Zooals in het staatje van de proefneming te Toegoel-Toetoeng te zien is, herstellen van 5 beesten 2 bij behandeling metnbsp;salicyl en phenylzuur.

Later zijn in hetzelfde park nogmaals proeven gedaan met dezelfde geneesmiddelen, ingevolge missives N°. 12856 ennbsp;12864 van den Directeur van 0. E. en N.

De proeven door verschillende zich opwerpende proefnemers, met geheimmiddelen, geloof ik voorbij te kunnen gaan, daarnbsp;deze met de dieren naar hunne verkiezing omsprongen, nietnbsp;op diathetische behandeling werd gelet, en de uitkomsten,nbsp;die te voorspellen waren, dan ook niet op zich lieten wachten.nbsp;De verdere proeven door de commissie genomen vindt men innbsp;het navolgende staatje.

-ocr page 124-

112

£

S

s

Datum

begin

der

behan

deling.

Datum

van

ziekwor-

den.

MIDDKL EN DOSIS

PER DAG.

Dood.

Hersteld.

AANMERKINGEN.

i

7 Oct.

9 Oct.

do gram Salicyizuur.

Hersteld.

Abactief verloop.

3

id.

10 —

idem.

Hersteld.

5

id.

Ü —

40 druppels phenylzuur.

Hersteld.

3 Nov. gestorven aan

septicaemie.

4

id.

10 —

10 gram salicyizuur.

16 Oct.

.ïgt;

.id.

8 —

40 druppels phenylzuur.

15 Oct.

6

id.

16 —

idem.

24 Oct.

7

12 Oct.

24 —

idem.

IJersteld.

\

8

id.

27 —

10 gram salicyizuur.

Helsteld,

1 Den 10*®“ October des

} avonds in het park

0

id.

22 —

idem.

28 Oct.

1 gebracht.

10

id.

20 —

40 druppels phenylzuur.

28 Oct.

Zooals men ziel herstelden van 10 beesten o stuks.

Bij den Heer Klein veehouder in den gang Djatie Baroe te Batavia, die een veestapel van ruim honderd stuks vee heeftnbsp;brak in 1879 de veepest uit. De beesten werden goed diatbe-tisch verpleegd en gemedicineerd, hoe is mij onbekend. Hetnbsp;verlies aan dooden bedroeg 6| procent van den veestapel. In 1881nbsp;brak op dezen stal weder veepest uit. Op verzoek werd wedernbsp;doorgeziekt, doch onder zeer ongunstige omstandigheden, wegens gebrek aan voedsel, en het verbod om de beesten Ienbsp;mogen weiden. Vijf en veertig koeien en kalven werden aangetast waarvan 20 herstelden, 22 stierven en 5 afgemaaktnbsp;werden; dus ongeveer 43°/o herstelden. Het procent van denbsp;genezen dieren ten opzichte van de behandelden bedroeg innbsp;1879 87°/o van de aangetaste dieren.

Het is natuurlijk dat iedere epidemie hetzelfde karakter niet heeft en het mortaliteitspercent hierdoor veel zal verschillen.

De zaak kan ik dus slechts in het algemeen bespreken en zal nu de rapporten van de Engelsche commissie aangaandenbsp;dit punt nagaan in het navolgende staatje.

-ocr page 125-

113

DllTHETiSCHE BEHANDELING

WIJZE VAN VOEDERING.

Aantal behandelde dieren.

Genezen

naar

procenten.

Dieren gevoederd met gemengd voeder.....

95

73.9

Gedurende de genezing met droog voeder.

105

57.5

-Met gemengd voeder en hooi.................

303

22.2

Met droogvoeder en therapeutisch behandeld..........

310

13.5

Aantal

Naar procenten.

THERAPEUTISCHE BEHANDELING.

behandelde dieren.

Genezen.

Gestorven.

Autiphlogistische behandeling...............

958

27.45

72.55

Fonische en stimuleerende behandeling..

2301

25.85

74.15

Antiseptische behandeling...................

2355

26.37

73.63

Specifische behandeling......................

1173

25.83

74.17

Totaal.........

6787

26 25

73.75

Uit dezen slaat blijkt dat van ISi/^—73.9°/o hersteld zijn.

De met droogvoeder gevoede dieren toonen het kleinste %. Daar het van algemeene bekendheid is, dat droogvoeder aller-nadeeligst is voor aan runderpest lijdende dieren, zoo wasnbsp;deze uitkomst te verwachten.

Zooals reeds gezegd is verschilt het karakter van de ziekte en dus de sterfte zeer en zal ik nog een overzicht geven over eennbsp;half millioen dieren op de verschillendste wijzen behandeldnbsp;en verzorgd, en zien hoeveel °/o der dieren herstelden. Hetnbsp;getal afgemaakte, zieke en verdachte dieren heb ik van hetnbsp;totaalcijfer der aangetasten afgetrokken omdat daaruit geennbsp;gevolg is te trekken.

Él


-ocr page 126-

114

Landen.

TIJD VAN HEERSCHEN

DER

RUNDERPEST.

Aantal

zieken.

“S

Vl

OP

Gest.

Percent

herstelden.

1849—1863..................

30423

7562

22861

Bukovvina.....

1855—57, 1860-62.......

1844

702

1142

1850—51, 1853—63.......

5244

725

4519

Bohemen.......

1853, 1859—62.............

235

6

229

Silezië..........

1850-51,1853—54,1857

255

26

229

Bov Oostenrl'.

1859-60.....................

32

1

31

Ben. Oostenrii.

1850 — 51, nbsp;nbsp;nbsp;1853 — 54,

1856—59, 1859 -63.

825

81

744

Stiermarken...

1863...........................

11

11

Ukraine........

1863...........................

64

9

55

Hongarije......

1849 —57, 1859 — 60,

1861—63...............

413375

208589

204786

Zevenbergen..

1849—51, 1861, 1862,

1863 ....................

39412

17265

22147

Kustlanden....

1862, 1863...................

104

42

62

Milit. grenzen.

1850, 1862—63.............

893

194

699

1 1

492717j235202

257515

48%

Onder de verschillendste omstandigheden en verhoudingen herstelden dus van ongeveer een half millioen runderennbsp;bijna 48®/^,.

Noch zijn er proeven op grooter schaal in Rusland gedaan mei enten van runderen met smetstof van verschillende generaties.nbsp;De uitkomst was voor het mitigeren der smetstof niet zeernbsp;gunstig, doch daar de zieke dieren doorgeziekl zijn, kunnennbsp;de uitkomsten wat aangaat het °j^ herstelden, hier gebruiktnbsp;worden. Er werd geënt met 14 generaties der smetstof.

De uitkomsten vindt men in het navolgend staatje:

-ocr page 127-

115

Generatie

der

smetstof.

Geënt.

Ziek

gewor

den.

2

S

m

u

c;

M

t,

O

«5

1

586

363

248

115

2

670

601

531

70

3

632

585

523

62

4

351

279

225

54

5

78

71

48

23

6

68

66

56

10

7

31

18

12

6

8

58

45

33

12

9

9

7

3

4

10

78

66

49

17

11

16

15

10

5

12

16

9

9

13

20

18

17

1

14

14

12

11

1

°lo

her

stelden

Totaal.

2155 nbsp;nbsp;nbsp;1775nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;380

82^

Wij zien dus uit dezen staat dat van 2155 door de runderpest aangetaste dieren 1775 stuks herstelden dus ruim 82°/o.

Recapituleert men nu de genomen proeven dan verkrijgt men de navolgende uitkomsten.

RECAPITULATIE-SÏAAT OVEll 502557 DOOR RUNDERPEST AANGETASTE DIEREN.

Waar het doorzieken heeft

plaats gehad.

Aantal

zieke

dieren.

Hersteld.

“lo

herstelde.

Toegoel-Toetoeng 1..........

10

5

50X

Toegoel-Toetoeng II.........

10

5

50°/o

Veehouder Kleine 1879....

23

20

87“/,

Veehouder Kleine 1882....

42

20

457o

Engeland, diathetisch beh.

813

341

427o

Engeland, therapeutisch beh.

6787

1679

261/4“/,

Oostenrijk en Hongarije.....

492717

235202

48“/„

Rusland........................

2155

1775

827o

-ocr page 128-

116

Wij zien dus over ruim een half millioen runderen een doorziekings °!o van ‘26^'4 — 87°/o, en dat dus het resultaatnbsp;hij inspuiting met jodium, waarbij van 9 dieren 3 herstellen,nbsp;niet van dien aard is om iets ten gunste van deze behandelingnbsp;te kunnen zeggen.

Bij recaputilatie van de proeven door Da. v. d. Heyden genomen, komt men tot de volgende uitkomsten:

1. nbsp;nbsp;nbsp;Dat de dieren, die volgens v. d. H. met Ie weinignbsp;jodium waren iugespoten, doch die noch meer als voldoendenbsp;waren ingespoten, tengevolge van de verkeerde berekeningnbsp;der bloedshoeveelheid, allen stierven.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Dat de dieren waarbij volgens v. d. H. de juiste hoeveelheid jodium was ingespoten, doch die om dezelfde redennbsp;hierboven vermeld veel te veel werden ingespoten, herstelden.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Dat het aantal herstelden, vergeleken bij dat der door-zieking en behandeling, al waren de herstellingen aan denbsp;jodium toe te schrijven, niet zoo groot is, om aan deze behandeling eenige voorkeur te geven.

Met de jodium is het waarschijnlijk als met alle reeds aan-geprezen, beroemde, beproefde middelen en methoden bij runderpest; dat niets gaat boven een goede diMhetische behandeling en zorgvuldige verpleging.

Batavia, 30 Januarij 1886.

-ocr page 129-

117

MERKWAARDIG BELOOP VAN EENE BUIKWOND BIJ EEN PAARD.

Voor eenigeii lijd werd mijne hulp ingeroepen bij een paard dat naar hel zeggen van den eigenaar uil den stal was losgebroken en waarschijnlijk in een scherp voorwerp was geloopen.nbsp;Bij mijne komst vond ik een hengst van ± 18 jaar met eenenbsp;verwonding in de linker onderflankstreek.

De wond was halvemaanvormig ongeveer één d.M. lang loo-pende van voren en boven naar achteren en beneden, aldus in de richting der vezelen van de groote schuine buikspier ennbsp;loodrecht op die van de kleine schuine.

De wond stond nagenoeg één c.M. open, zoodat een breede spleet gevormd werd, waarin zich bij iedere ademtocht een roodgekleurde blaas vertoonde. Met den vinger voorzichtig de wondnbsp;onderzoekende bevond ik dat de vezelen der kleine schuinenbsp;buikspier volkomen waren doorgesneden.

Het huikvlies was voor zoover ik voelen kon ongeschonden, doch drong bij iedere ademtocht naar buiten, tot in de uitwendige wondspleet.

De zuivere wondranden deden nog vermoeden dat de verwonding door een scherp voorwerp, waarschijnlijk een grasmes was toegehracht.

Het dier stond lusteloos met hangend hoofd voor dé krib, zonder het minste voedsel te wdllen nemen, het beefde erg,nbsp;had een versnelde weeke pols en frequente ademhaling. Denbsp;beenen waren koud, slijmvliezen bleek. Daar ik geen koorts-thermomeler bij mij had kon ik de temperatuur niet opiiemen.

De geheele toestand van het dier in verhand met de wond deed mij de prognose hoogst ongunstig stellen en daar mijnbsp;bovendien de middelen ontbraken om eene doelmatige behandeling in het werk te stellen besloot ik het dier maar aannbsp;zichzelf over te laten, vermoedende dat eene hevige peritonitisnbsp;weldra een einde aan het leven zou maken. Ik gaf dus dennbsp;raad het paard rustig te laten staan en de wond met eennbsp;nattendoek te bedekken.

-ocr page 130-

118

Zeer verwonderd was ik twee dagen later, van den eigenaar bericht te ontvangen, dat aanmerkelijke beterschap te bespeurennbsp;was. Ik begaf mij naar den stal en vond het dier rustig staannbsp;eten; de wondranden waren gezwollen zoodat ze aan elkaar

Langs

sloten en het buikvlies dus van de lucht was afgesloten.

ondervlakle van huik en horstwand, tot aan de voorhorst had zich een vrij sterk oedeem gevormd, van etterverzakking wasnbsp;echter geen spoor aanwezig. De ademhaling was nog versneldnbsp;zoo ook de pols die echter krachtiger was dan den eerstennbsp;dag, de slijmvliezen waren normaal.

Gedurende eenigen lijd was ik niet in de gelegenheid het dier te zien daar mijne werkzaamheden mij elders riepen.nbsp;Na verloop van drie weken echter zag ik hel paard weer,nbsp;het was zeer vermagerd, de eetlust was nog niet normaal; ooknbsp;was het dier minder vroolijk dan vroeger.

De wond was hijna gesloten doch rondom hel lidteekenwas een vrij scherp omschrevene, pijnlijke zwelling ontslaan,nbsp;week en warm. Het dier was thans zeer lastig en moeielijknbsp;te onderzoeken. Veertien dagen later zag ik het paard weer;nbsp;de wond was thans volkomen gesloten doch de tumor bleefnbsp;bestaan ter grootte van een vuist, week, niet opvallend warmnbsp;en niet pijnlijk meer.

Bij -nader onderzoek bleek mij nu dat deze zwelling zeer makkelijk, in de buikholte te drukken was, door eene openingnbsp;in den buikwand ter grootte van ± 5 c. M. Daar het diernbsp;volstrekt geen pijn te kennen gaf hij het betasten van het gezwelnbsp;kwam hel mij waarschijnlijk voor dat zich een breuk gevormdnbsp;had doordat de wond van buiten genezen was terwijl de binnenste wondranden nog slechts door een laagje teer bindweefselnbsp;verbonden waren dat geen weerstand genoeg had kunnen biedennbsp;aan den inwendigen druk. De voedingstoestaud was eenigzinsnbsp;verbeterd, toch was de eetlust nog altijd gering en het paardnbsp;minder vroolijk dan vroeger; ook hieven ademhaling en polsnbsp;nog steeds eenigzins frequent.

Ongeveer twee maanden nadat de verwonding was ontstaan

-ocr page 131-

119

vond men het dier plotseling dood nadat het, eenige ureil te voren, nog rustig had staan eten.

Uitwendig was aan het cadaver niets hezonders op te merken, het was volkomen verstijfd terwijl het lidteeken van de wondnbsp;volkomen gesloten was, doch van het gezwel was niets meernbsp;te bespeuren. Bij het openen der buikholte stroomde eennbsp;massa licht rood gekleurde vloeistof, als met water vermengdnbsp;bloed, naar buiten.

Tusschen maag, milt en middenrif, zat een zeer groot bloed-¦stolsel van verscheidene K. 6. zwaarte. De milt was zéér vergroot, ongeveer 6 maal grooter dan normaal, aan het eenenbsp;uiteinde stond de miltpulpa, doordat er een groote scheur innbsp;de niiltkapsel was, met genoemd bloedstolsel in verband. Ditnbsp;gedeelte was zeer week en het sterkst vergroot; hij lichtennbsp;druk vloeide de pulpa, als dunne stroop naar buiten.

Het andere uiteinde was minder vergroot en harder; hier bevonden zich talrijke kleine etterhaardjes. Het lidteekennbsp;der wond in den buikwand, was door een dikke hindweef-selstreng verbonden aan het midden der milt en aan dennbsp;karteldarm.

Bij doorsnijding dezer streng bleek mij dat dit bindweefsel slechts de kapsel vormde van een groot abces dat zich uitstrekte van den buikwand tot in de miltpulpa en tot aan dennbsp;wand des karteldarms, welke laatste echter intact was gebleven.nbsp;Het abces bevatte een massa stinkende dikke etter, welke gedurende het leven, steeds door de opening in den buikwand naarnbsp;buiten werd gedrongen en het besproken gezwel deed ontstaan.

De lever was eveneens vergroot, ongeveer tot haar dubbel volume, broos en bleek, terwijl ze geheel doorzaaid was metnbsp;kleine etterhaarden. Niersubstantie broos en bleek, het nierbek-ken met eene etterachtige vloeistof gevuld. Het peritoneum,nbsp;over een groote oppervlakte, met efflorescenties bedekt.

Het hartezakje bevatte eenige vloeistof, de hartspier was bleek en broos, vertoonde sporen van vervetting. Longen ennbsp;pleura normaal.

-ocr page 132-

120 X

Uit genoemde lijkverschijnselen bleek dus dat, door het te vroegtijdige sluiten der wond van buiten, zich een abces aannbsp;de binnenvlakte had gevormd, van waaruit ichoreuze stoffennbsp;in het bloed werden opgenomen. Hierdoor was eene chronischenbsp;septicha(traie ontstaan die ten laatste aanleiding gaf tot eenenbsp;verbloeding aan de milt, waarop de plotselinge dood volgde.

Port v/d. Capellen, 4 Nov. 188S.

G. A. PENNING.

Gouvernemenfs Veearts.

-ocr page 133- -ocr page 134-

EXAMEN GEHOUDEN IN DE MAAND FEBRUARI 1886, TER VERKRIJGING VAN EEN DIPLOMA VANnbsp;INLANDSCH VEEARTS.

Voor dit examen hadden zich aangemeld drie kweekelingen en waren tot het afnemen daarvan in commissie gesteld denbsp;Heeren H. Mabs, militair paardenarts 1® klasse, president, J. denbsp;JoNGH, militaire paardenarts der 2'= klasse en D. Driessen gou-vernements veearts, secretaris.

Het programma {vastgesteld door den Directeur van Onderivijs Eeredienst en Nijverheid dd. 8 Juli 1880) luidt als volgt:

a. nbsp;nbsp;nbsp;Beginselen der vergelijkende ontleedkunde, kennis van denbsp;verdeeling van het lichaam en van de organen die in iedernbsp;gedeelte gelegen zijn, zoo mede eenige kennis van de verrichtingen der voornaamste dier organen als: hersenen, zenuwen,nbsp;bloedvaten, longen, hart, lever, milt, nieren, maag ennbsp;darmen.

b. nbsp;nbsp;nbsp;Algemeene heelkunde. Bekendheid met de voornaamstenbsp;kreupelheden en hoefziekten en de wijze waarop die onderkendnbsp;worden.

c. nbsp;nbsp;nbsp;Geneesleer. Kennis van de meest voorkomende gebrekennbsp;en ziekten, vooral miltvuur, runderpest, mond en klauwzeer,nbsp;kwadendroes, worm, schurft en goedaardige droes, zoomedenbsp;bekendheid met de werking en giften van de hij die ziektennbsp;en gebreken toe te dienen geneesmiddelen en met het gebruiknbsp;van chloorkalk, chloorgas en carbolzuur.

d. nbsp;nbsp;nbsp;Leer der operalien en verbanden.^ Aderlaten, dracht ennbsp;fontenel zetten, openen van ahscessen, het leggen van verhanden en het dichtnaaien van wonden.

e. nbsp;nbsp;nbsp;Veearlsenijkundige politie en staatstoezicht en toepassing daarvan bij hel heerschen van besmettelijke veeziekten. Bekendheidnbsp;met de bestaande bepalingen en voorgeschreven maatregelennbsp;te nemen bij hesmettelijke veeziekten.

Volgens dit programma werden de volgende vragen gesteld;

-ocr page 135-

a.

I. Anatomie.

Vraag 1. Geef eene beschrijving van het hart en hel hartezakje.

Vraag 2. Wat is het onderscheid tusschen de maag van een paard en die van een herkauwer.

Vraag 3. Verschil tusschen een gebit van een paard, hond en varken.

II. Physiologie.

Vraag 1. Waartoe dient het kauwen en het herkauwen en welke dieren zijn herkauwers.

Vraag 2. Hoe geschiedt de ademhaling en waarom ademt een paard niet door den neus?

Vraag 5. Hoe geschiedt de bloedsomloop ?

b. nbsp;nbsp;nbsp;Vraag 1. Verschijnselen van rheumatische hoefoutsteking.

Vraag 2. Hoe onderkent men een kreupelheid. Wat is een

spat en welke soorten van spatten kent ge?

Vraag 5. Wat is een klemhoef en hoe behandelt gij die?

Vraag 4. Hoe behandelt gij navelontsteking bij kalveren en hoe verwijdert gij daarbij de wormen?

c. nbsp;nbsp;nbsp;Vraag 1. Wat is het onderscheid tusschen goedaardigenbsp;droes en kwadendroes. Wanneer spreekt men van verdachte droes.nbsp;Hoe behandelt men die ziekten met europeesche en met inlandschenbsp;geneesmiddelen. Waarom en hoe desinfecteert men de stallen ?

Vraag 2. Bij welke ziekten dient men zwavelzuur en zoutzuur toe ? Schrijft een recept waarin die zuren voorkomen.

Vraag 3. Geeft het verschil op tusschen runderpest en miltvuur.

d. nbsp;nbsp;nbsp;Vraag 1. Hoe bedwingt men paarden, runderen en honden ?

Vraag 2. Hoe verricht gij den penssteek?

Vraag 3. Hoe hecht gij wonden?

e. nbsp;nbsp;nbsp;Vraag 1. Gegeven een mannelijke en eene vrouwelijkenbsp;huifel, beiden gestorven aan runderpest. Op welke organennbsp;zult ge sectie maken en hoe doet ge dal?

Vraag 2. Gesteld een kudde runderen is op reis. Ge ziet daaronder verdachte verschijnselen. Hoe handelt gij daarbij?

Vraag 3. Bij welke besmettelijke ziekten durft ge toetestaan hel dier te slachten?

-ocr page 136-

124

OFriCIÊELLE BERICHTEI.

In de Javasche Courant van November en December 1883 en

Januarij 1886 komen de volgende officiële rapporten voor omtrent veeziekten.

Javasche Courant, van Dingsdag 17 November 1883. Kort Overzicht van den stand der veeziekte in de residentie Padang-sche Bovenlanden (Gouvernement Sumatra’s Westkust).

Vervolg op het voorkomende in de Javasche Courant vaii 29 September 1885 n°. 78.

Over het tijdvak loopende van 11 Augustus tot en met 20 October jl. zijn de volgende berichten ontvangen.

De ziekte bleef gedurende dit tijdvak beperkt binnen de reeds vroeger aangetaste larassen en negriën.

De meeste gevallen kwamen nog altijd voor in de larassen Padang Ganting en Lima Kaoem, de minste — percentsgewijzenbsp;en over het geheele hierboven bedoelde tijdvak berekend — innbsp;de laras Soeroeaso; toch nam, sedert ultimo September innbsp;deze laatste laras de veepest weder eenigszins toe.

Ondervolgende staat geeft een numeriek overzicht van den loop der ziekte over de tijdvakken, loopende van 11 tot ennbsp;met 20 en 21 tot en met 31 Augustus, 1 tot en met 10.nbsp;11 tot en met 20 en 21 tot en met 30 September en 1 totnbsp;en met 10 en 11 tot en met 20 October, terwijl daaruitnbsp;tevens blijkt de sterkte van den veestapel der overige besmettenbsp;negriën bij het uitbreken der veepest, zoomede van het aantal der daaraan reeds gestorven en nog in behandeling zijndenbsp;beesten.

-ocr page 137-

Larassen en uesriën.

Lima Kaoem (negriën Tandjong Beroeia, Ba-ringin, Lima Kaoemnbsp;en Rambatan)...........

Soeroeaso (negriën Soe-

s

quot;O

G

« O-e' CC

'Zl

« OJ

t gt;

S nbsp;nbsp;nbsp;'

i fl c c

« 4, « nbsp;nbsp;nbsp;«

V 94 nbsp;nbsp;nbsp;2 ^

¦“ ^o'

liilf

£ S 3 §¦=

«.S o

O btitn

•lt;J t, ka

d

W ^ O 45

c

o «o *-

S

c

o

Gedui vakkernbsp;20 enbsp;Aug.,nbsp;t,m. 2nbsp;30 Sepnbsp;en il

iS

bO

cc ^

ende de tijd-

van H t. Dl. n 21 t.m. 31

1 t.m. 10, 11 0 en 21 t.m.nbsp;t, en 1 t.m. 10nbsp;,m, 20 * ctob.

i S'! 2

o '•—'i nbsp;nbsp;nbsp;—s

^ c

6dSJ 1 3:

C ®

« © gt;

3

» © © . Sig'S's'

5 a

^ a.xi a

.»¦ © o ©

eo^S

o a®’

ts* « a.® «nbsp;Offc

1

757

2

9

4

7

i

765

7

13

8

12

) !

772

12

6

7

3

8

4269

777

8

8

5

4

7

J

785

7

10

8

2

7

789

7

3

4

2

4

790

4

4

1

1

6

1761

52

147

117

28

54

1884

54

159

123

17

73

1993

73

109

109

36

37

3202:

2064

37

85

71

21

30

1

2104

30

57

40

18

29

2128

29

27

24

5 nbsp;nbsp;nbsp;27

2154

27

25

26

5

21

280

31

36

34

9

24

322

24

75

42

4

53

380

53

62

58

28

29

3835

427

29

64

47

20

26

463

26

47

36

15

22

494

22

27

31

1

17

517

17

32

23

13

13

22

-

1

_

— -

1

23

1

1

1 2229

23

_

___

__

__

f

23

_

_

_

_

_

28

8

5

3

40

3

17

15

8

30

15

11

12

_

14

'

38

14

19

8

10

15

]

54

15

18

16

2

15

1432

63

15

10

9

11

5

1

72

5

10

9

1

5

83

5

19

11

3

10

88

10

5

5

3

3

Telawi (negriën Telawi, Sidjantang en Kolok).

Padang Ganting fnegriën Padang Ganting ennbsp;Alar).

Pagerroejoeng (negriePa-gerroejoeng).............

(«) De voor elke laras in deze kolommen in de eerste plaats aangegeven cijfers betreilen bet eerstgemelde, de volgende respectievelijk de laterenbsp;tijdstippen.

De cijfers van de zesde kolom zijn begrepen in die van de derde.

(6) De voor elke laras hieronder in de eerste plaats aangegeven cijfers betreffen het eerstgenoemde de volgende respectievelijk de latere tijdperken.

-ocr page 138-

Javasche Courant, van Vrijdag 4 December 188S. Kort Overzicht van den stand der veeziekte in de residentienbsp;Padangsche Bovenlanden (gouvernement Sumatra’s-Westkust).

Vervolg op het voorkomende in de Javasche Courant van 17 November jl. u°. 92.

Over het tijdvak van 21 t/m 31 October jl. zijn de volgende berichten ontvangen:

In de laras Telawi kwamen geen nieuwe ziektegevallen voor.

In de larassen Padang Ganting en Lima Kaoem nam de ziekte af, in de larassen Soeroeaso en Pagerroejoeng daarentegen toe.

Uitbreiding der ziekte, buiten het reeds vroeger aangetaste gebied, had niet plaats.

Ondervolgende staat geeft een numeriek overzicht van den loop der ziekte over de tijdvakken, loopende van* 11 tot ennbsp;met 20 en van 21 tot en met 31 October, terwijl daaruitnbsp;levens blijkt de sterkte van den veestapel der besmettenbsp;negriën bij het uitbreken der veepest, zoomede van hetnbsp;aantal der daaraan reeds gestorven en nog in behandelingnbsp;zynde beesten.

De opgaven, welke het eerstgemelde tijdvak betrelfen en reeds vroeger zijn gepubliceerd. zijn in den staat opgeuonien,nbsp;met het doel om een vergelijkend overzicht betreil'ende hetnbsp;verloop der ziekte te vergemakkelijken.

-ocr page 139-

127


Larassen en negriën.

Gedurende do tijdvakken vannbsp;11 t.m. 20 en 21nbsp;t. m. 31 October,

Telawie (negrièn Telawi, Sidjanlang en Kolok).

Padang Ganling (negriën Padang Ganling ennbsp;Alar.......................

Lima Kaoem (negriën Tandjong Beroela, Br-ringin, Lima Kaoem ennbsp;Rambatan)...............

Soeronaso (negriën Soe-roeasa en Kota-tengahj.

Pagerroejoeng (negrie Pa-gerroejoeng).............


790

791

2154

2168


i4181‘


517

541


3835


^2229


,1432


Volgens lelegraQsch bericht van den Resident van Krawang, dd°. 10 dezer, heeft zich onder de buffels der dessa Djadsarinbsp;eene ziekte vertoond, welke na gehouden sectie door den veeartsnbsp;Driesse.v verklaard is veepest te zijn. Tot 9 dezer waren innbsp;het geheel aangetast 46 heesten, waarvan 41 gestorven en 5nbsp;hersteld waren.

Vrijdag 15 Januari 1886. Kort der veeziekte in de onderafdeelins

Javasche Courant, van Overzicht van den stand ««.inbsp;Fort van der Capellen der residentie Padangsche Bovenlandennbsp;(gouvernement Sumatra’s Westkust).

(a) De voor elke kras in deze kolommen in de eerste plaats aangegeven cijfers betreft'en de eerstgemelde, de in de tweede plaats gemelden de laterenbsp;tijdstippen.

De cijfers van de zesde kolom zijn begrepen in die van de derde.

{b) De voor elke kras hieronder in de eerste plaats aangegeven cijfers betreffen het eerstgenoemde, de volgenden het latere tijdperk.

(*j Verbeterde opgaaf.

-ocr page 140-

128

Vervolg op het voorkomende in de Javaschc Courant van 4 December 1885 n°. 97.

Over de drie lussclien 1 tot en met 10, 11 tot en met 20 en 21 tot en met 30 November 11. gelegen tiendaagsche tijdvakken zijn de volgende berichten ontvangen;

Het aantal ziekte- en sterftegevallen nam in de laras Pagaroe-joeng eenigszins loe.

In de andere aangetaste larassan was echter eene verandering ten goede te bemerken.

In de laras Telawi was de ziekte zelfs geheel geweken.

Ondervolgende staat geeft een numeriek overzicht van den loop der ziekte over de vorengemelde tijdvakken, terwijlnbsp;daaruit tevens blijkt de sterkte van den veestapel der besmettenbsp;negriën bij het uitbreken der veepest, zoomede van het aantalnbsp;der daaraan reeds gestorven en der nog in behandeling zijndenbsp;beesten.

-ocr page 141-

129


Larassen en negriën.


« nbsp;nbsp;nbsp;I

^ O O ^ 05

-e.Sco

s s


Gedurende de tijdvakken vannbsp;1 t. m. 10, 11nbsp;t. m. 20 en 21nbsp;t. m. 30 Nov.


Telawi (negriën Telawi, Sidjantang en Kolok).

Padang Ganting (negriën Padang Ganting ennbsp;Atar)......................

Lima Kaoem (negriën Tandjong Beroela, Ba-ringin, Lima Kaoem ennbsp;Cambatam)...............

Soeroeaso (negriën Soe-roeaso en Kota-tengah).


4269


gt;4181


13835


12229


781

791

791


2172 1 2 2178 ; 0nbsp;2181 i 2

i

560 ' 7 579nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6

587 nbsp;nbsp;nbsp;7

80 nbsp;nbsp;nbsp;14

89 nbsp;nbsp;nbsp;10

99 nbsp;nbsp;nbsp;6


I If nbsp;nbsp;nbsp;100

ll432 , nbsp;nbsp;nbsp;107

' nbsp;nbsp;nbsp;117

Pagerroejoeng (negrie van dien naamj...............

(?) nbsp;nbsp;nbsp;De voor elke iaras in de kolommen in de eerste plaats aangegevennbsp;cijfers betreffen de eerstgemelde, de in de tweede en derde plaats genoemdenbsp;de latere tijdstippen.

De cijfers in de zesde kolom zijn begrepen in die van de derde.

(?) nbsp;nbsp;nbsp;De voor elke Iaras hieronder in de eerste plaats aangegeven cijfersnbsp;hebben betrekking op het eerstgemelde, de volgenden, respectievelijk op denbsp;twee latere tijdperken.

(c) Aldus volgens verbeterde oi»gaven. Het verschil tusschen deze cijfers en die welke in de laatste kolom van het in de Jav. Crt. van 4 December 11.nbsp;n”. 97 gepubliceerd numeriek overzicht zijn aangegeven voor de aantallennbsp;der in Telawi en Padang Ganting op 31 October ziek verbleven beesten, isnbsp;een gevolg daarvan, dat in die larassen, respectievelijk gedurende tusschennbsp;11 tot en met 20 October en 21 tot en met 30 September gelegen tijdvakken,nbsp;4 en 10 beesten minder door de veepest zijn aangetast geworden, dannbsp;volgens evenbedoeld numeriek overzicht en dat, hetwelk in de Javaschenbsp;Courant van 17 November II. n°. 92 opgenomen is, het geval zoude geweest zijn.

-ocr page 142-

Javasche Courant, vau Diugsdag 26 Januari 1886. Kort Overzicht van den stand der veeziekte in de onderafdeelingnbsp;Fort van der Capellen der residentie Padangsche Bovenlandennbsp;(gouvernement Sumatra’s Westkust).

Vervolg op het voorkomende in de Javasche Courant van 15 Januari 1886 n°. 5.

Over het tijdvak van 1 tot en met 10 December jl. zijn de volgende berichten ontvangen.

Telawi bleef ook gedurende dit tijdvak van de ziekte verschoond.

Ook in de laras Padang Ganting kwamen geen ziektegevallen meer voor, terwijl de toestand in de laras Lima Kaoem medenbsp;reden tot tevredenheid gaf, al was de ziekte daar ook nietnbsp;geheel geweken.

In de larassen Soeroeaso en Pagerroejoeng bleef de toestand ongeveer stationnair.

Ondervolgende staat geeft een numeriek overzicht van den loop der ziekte gedurende vorengemeld tijdvak

De gelijksoortige cijfers, betrekking hebbende op het tusschen 20 tot en met 30 November 1885 gelegen tijdvak, welke reedsnbsp;vroeger zijn gepubliceerd, zijn eveneens in dezen staat opgenomen , ten einde een vergelijkend overzicht te vergemakkelijken.

-ocr page 143-

151

iiri

¦2 S

Gedurende de tijdvakken van

gt; _

20 tot en met 30 November

en 1 tot en met 10 December.

s a S

o nbsp;nbsp;nbsp;^

Larassen en negriën.

CO 3

^ .

g f

C/5

fC

o;

gt;

2

3

-g'

O quot;

amp; -o' s

ns

re

o ^

o

bD

u

O)

CU s

o g.a

Telawi (negrën Telawi,

l 0

0

0

0

0

Sidjantang en Kolok).

1 0

0

0

0

0

Padang Gaining (negrën

2

1

0

0

0

Padang Ganting en Atar)......................

1 5

0

0

Lima Kaoem (negrën

Tandjong Beroella, Ba-

gt; ^

7

8

5

1

rinpn, Lima Kaoem en Rambatan)...........

f 1

4

2

0

3

Soeroeaso (negriën Soe-

l ®

8

10

2

2

roeaso en Kota-tengah)

f 2

11

6

1

6

Pagerroejoeng (negrie van dien naam).............

\ l

10

lo

4

2

{ 3

10

8

0

5

VARIA.

De militaire paardenarts der 5® klasse A. M. Vermast, wordt in commissie gezonden naar Makassar, ten einde daar dennbsp;toestand na te gaan der paarden van het aldaar in garnizoennbsp;zijnde detachement cavalerie, en de daar aangekochte remontenbsp;paarden. De kwadendroes schijnt onder die paarden dermatenbsp;te heerschen, dat hovengenoemde maatregel noodzakelijk werd.

(a) nbsp;nbsp;nbsp;De voor elke laras in deze kolommen in de eerste plaats aangegevennbsp;cijfers betreden het eerstgemelde, in tweede plaats genoemden het laterenbsp;tijdstip.

De cijfers in de vierde kolom zijn begrepen in die van de eerste-

(b) nbsp;nbsp;nbsp;De voor elke laras hieronder in de eerste plaats aangegeven cijfersnbsp;hebben betrekking op het eerstgemelde, de volgenden, op het latere tijdperk.

-ocr page 144-

152

CORRESPONDENTIE.

Aangezien de volgende aflevering, die zal handelen over de Voeding van het paard in Neerlandsch-Indië, van grooterenbsp;uitgebreidheid wordt zal deze waarschijnlijk niet eerder dan innbsp;Mei of Juni kunnen worden verzonden.

De 1® jaargang zal daarmede tevens worden afgesloten.

HH. Inzenders van stukken worden beleefd verzocht, deze ^^5;^ met duidelijke hand te schrijven, de keerzijde van het papiernbsp;onbeschreven te laten en ze in te dienen aan den Sceretaris

J. DE JONGH.

Militair paardenartsklasse te Batavia.

Correspondeerend lid voor Nederland de Heer W. van Staa , veearts te Sneek (Friesland).

-ocr page 145-

gt; t „ nbsp;nbsp;nbsp;gt;gt;A

lt;A

¦ , ¦^'^ nbsp;nbsp;nbsp;'¦ f

gt;/

Bladea

UITGEGEVEN DOOR DE VEREEN^JGlï^G TOT

’v-''‘;.

Bevordering; van Yeearteenfikunde

in Nederlandsch IndiëX^

Mo. G.

«iaargang, Ilei,

INHOUD. De Voeding en de Voedsels van het Paard in Neerlandsch-Indié door II. Mars, (laardenarls Ie klasse te Batavia. — Veeartssenljkunde in Neilerland en die in N.-Indié. —nbsp;van Eiiropeesehe Veeartsen in N.-Indië. — Lijst van boeken en lUdschriflen behoorende aan denbsp;Vereenigiiig. — Olficicele beriehten uit de Javasche-Courant van Feltruari t/m Mei Iamp;86. — Personalia. — Necrologie — Erratum. — Correspondentie.

Dit tijdschrift verschijnt in gedeelten van niin*-' ns één vel druks en wordt per vol berekend op 15 cents.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. ...j..

DE VOEDING EN DE VOEDSELS VAN HEï PAARD IN NEERLANDSCH-INDIÉnbsp;door

H. nAR^.

Paardenarts 1' klasse te Batavia.

INLEIDING.

Reeds geriiiineii lijd hield ik mij onledig, met grondstoffen en gegevens te verzamelen om ter gelegener tijd, de voedingnbsp;van het paard in Nederlandsch-Indië te bewerken.

Deze arheid is met grooler hezwaren verhouden, dan men oppervlakkig zoude denken.

Tot voorbeeld diene, dat om h. v. alleen een uitspraak te kunnen doen over de op de verschillende plaatsen in Nederlandsch-Indië aan de paarden gevoerde grasmengsels, men beginnen moet met zich de kennis te verschaffen van de in Indië voorkomende gramineën.

Wanneer men geen botanist van professie is, is dil alleen reeds een reuzenarbeid. De exemplaren moeten van heinde ennbsp;verre toegezonden worden; komen zelden gaaf aan; op denbsp;Inlandsche benamingen kan men niet vertrouwen enz.

-ocr page 146-

134

Literaluui' beslaat er dienaangaande, doch meesttijds eene droge liotanische lieschrijving, dikwijls onjuist, en slechts biernbsp;en daar vindt men afbeeldingen van grassen , die hulp verscbaflennbsp;bij dezen arbeiil.

Hier komt bij dat slechts enkele grassen en grasmengsels chemisch onderzocht zijn.

In Europa zijn alle grassen chemisch op hunne voedingswaarde onderzocht, zoodat men, wanneer weet, dat een grasmengsel uit die en die grassen beslaat men oogenhlikkelijknbsp;een uitspraak kan doen omtrent de meerdere of minderenbsp;goede hoedanigheden.

h’

In Indië is men genoodzaakt, daarbij nog degelijk te onderzoeken welke roep hij den Europeeschen en inlandschen landbouwer en veehouder van een bepaald gras of grasmengsel gaat tengevolge van ondervinding.

Ik geloof dus verder niet te behoeven te hetoogen, dat een op praktische cn theoretische gronden gebaseerde arbeid over denbsp;voeding van het paard in Nederlandsch Indië, een tijdroovendenbsp;en moeielijke arbeid is, en schrijf ik het daar aan toe, datnbsp;nog zoo weinig op dit gebied verschenen is.

Ik was nog niet klaar met dezen arbeid, doch omstandigheden hieronder te vermelden, dwongen mij voorloopig iets op dit gebied te geven.

tiet is slechts een begin, en ik hoop dat de Indische paarden-en veehouder en ieder die er belang in stelt, mij hunne gegronde bemerkingen, raadgevingen en ondervinding zullen doen geworden , zoodat ik eenmaal in staat moge zijn een beteren arbeidnbsp;over dit onderwerp te geven.

De reden die mij noopte nu reeds iets ten beste over dit onderwerp te geven is de navolgende:

Een paar maanden geleden kwam mij in handen de Handleiding tot de paardenkennis voor de Cadetten der Cavalerie en Artillerienbsp;door W. C. Schimmel, Leeraar aan ’s Rijks Veeartsenijschoolnbsp;te Utrecht.

Daar in de voorrede van genoemd werk, de tot nu toe eenlge

-ocr page 147-

135

bestaande Hollandsche paardenkennis van P. van deb Poll van zijn voetstuk gerukt en begraven wordt, is de paardenkennisnbsp;van den Heer W. C. Schimmel op bet moment de eenige ennbsp;natuurlijk de officieele vraagbaak van vele bereden officieren.

De Heer Schimmel doet in zijn werk, een greep op Indiscli gebied, en uit zicb op zulk eene gedecideerde wijze, dat onzenbsp;toekomstige officieren en misschien anderen mei hen zullen geloo-ven, dat alles waarheid is, hetgeen daar staat geschreven.

De Heer S. verkondigt aangaande de voedsels van bet Indische paard, groote onjuistheden en tegenstrijdigheden, en schijntnbsp;zich niet op de hoogte gesteld te hebben van dit onderwerp,nbsp;redenen waarom ik mij in het belang der toekomstige officieren der bereden wapens en van ieder dien het Indisch paardnbsp;ter harte gaat ol' er mede te maken heeft, nu reeds de |)ennbsp;opgevat heb, ten einde, zooveel in mijn vermogen is te voorkomen, dat onjuiste begrippen dienaangaande verkondigd,nbsp;ingang mogten vinden.

De Heer S. heeft er geene rekening mede gehouden, dat de cadetten eenige jaren later, ditwijls als subaltern officier reedsnbsp;de mannen zijn, die de oplossing geven van de grootste hippo-logisclie vraagstukken , en het dus van belang is dat ten minstenbsp;geen verkeerde grondbeginselen worden ingeprent.

Een kritiek te maken is echter gemakkelijk. Als men ei' niets voor in de plaats geeft vindt ik kritiek overbodig.

Het is daarom, dat ik geen droge kritiek wensch te geven, doch eene kleine theoretische en praktische arbeid over denbsp;voeding en voedsels van het Militaire en partikuliere paard innbsp;Indië, en zal tevens, wanneer de Heer Schimmel hierin dwaaltnbsp;of wanneer zijn ideëen niet met de mijne overeenkomen, daarnbsp;op wijzen.

Ik had gewenscht dit opstel met de afbeeldingen van de voornaamste Indische grassen te voorzien, ten einde het onderscheid tusschen de verschillende grasmengsels hierdoornbsp;duidelijker te kunnen maken doch de kosten hieraan verbondennbsp;wareii te groot.

-ocr page 148-

156

Ook dient opgeraerkt te worden, dat ik niet alleen voor den deskundigen lezer geschreven hel), zoodal ik opnbsp;wetenschappelijk gebied de mij eenvoudigst en gemakkelijkstnbsp;te begrijpen voorkomende theoriën gevolgd heb en niet in beschouwingen ben getreden.

Indien op deze wijze de verspreiding van verkeerde begrippen wordt tegengegaan, en eenigen iets van hunne gading in dezennbsp;arbeid mogen vinden, zal ik mij ruimschoots beloond vinden.

HOOFDSTUK I.

De voeding in ’t algemeen.

Het paard, voor welke diensten bel ook gehouden wordt, hetzij als trek- rij- of draagpaard, dient tot voortbrenging van kracht.

Do stoffen benoodigd tot voortbrenging van deze kracht put hel paard uit bet voedsel.

Niet alleen echter tot voortbrenging van kracht beeft bet paard voedingsstoffen noodig, want zelfs in toestand van volstrekte rust heeft er voortdurend in het lichaam afslijtingnbsp;plaats, daar alle lichaams- eii levensverrichtingen met stofver-bruik gepaard gaan.

Het is nu de rol der voedsels, om ten eerste de afslijting van bet lichaam te herstellen, en ten tweede den voorraad te gevennbsp;van stoffen benoodigd lot voortbrenging van kracht.

De hoeveelheid voedsel nu, benoodigd oin de sloffen te leveren om zonder krachtsproductie, het lichaam in denzelfden toestandnbsp;te behouden, noemt men onderhoudingsvoeder.

De hoeveelheid voedsel dienende om de stoffen te leveren ter voortbrenging van kracht, noemt men productievoeder.

Beiden te zamen vormen het ration, dat vereischt wordt om bij een bepaalden arbeid, het paard toch in denzelfdennbsp;toestand te behouden.

Het is dus iioodzakelijk dat het ration der paarden, de grondstoffen beval, welke dienen tot opbouwing van het dierlijknbsp;lichaam, en die welke benoodigd zijn tot voortbrenging vannbsp;kracht. Deze grondstoffen zijn:

-ocr page 149-

137

1. nbsp;nbsp;nbsp;Het water.

2. nbsp;nbsp;nbsp;De eiwitstoffen.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Het vel.

4. nbsp;nbsp;nbsp;De koolhydraten.

3. De minerale stoffen.

Bij de beschouwing der voedingsmiddelen, hoewel al de opgenoemde sloffen noodzakkelijk zijn lot in standhouding vannbsp;het lichaam, zal ik mij hoofdzakelijk bepalen lol de eiwitstoffennbsp;en koolhydraten daar van deze stoffen en de verhouding waarinnbsp;zij in een voedsel voorkomen, de voedingswaarde der voedselsnbsp;afhangt.

Vet en minerale beslanddeelen komen in de iudische voedsels over het geheel in genoegzame hoeveelheid voor.

Voor de eiwitachtige lichamen kan men zich het beste het kippeneiwit als voorbeeld nemen.

De eiwitachtige lichamen komen in 3 vormen voor 1® de eiwitstof, 2® de vezelstof, welke met de kleefstof der plantennbsp;overeenkomt en 3® de kaasstof, die met de plantenkaasstofnbsp;overeenkomt. Zij bezitten dezelfde eigenschappen in het planten-als in het dierenrijk.

Als voorbeeld der koolhydraten kan ik het heste onze stijfsel en suiker geven; stijfsel beslaat geheel uit zetmeel, en denbsp;koolhydraten heeten dan ook wel zelmeelhoudende lichamennbsp;of suikerstoflen.

Tot deze groep behooren nog de gom, de slijm en de celstof, planten- of ruwe vezel.

Deze laatste stof vormt het geraamte der planten, en met het ouder worden der plant wordt de vezel houtachtiger, ennbsp;minder verteerbaar voor het paard.

Tot de voortbrenging van kracht hij een paard, zijn dezelfde grondstoffen noodig, als tot de onderhouding van het lichaam,nbsp;doch voornamentlijk eiwitstoffen en koolhydraten.

Hel is echter niet voldoende, dat de grondstoffen in een voedingsmiddel of in hel ration in genoegzame hoeveelheidnbsp;aanwezig zijn, zij moeien er in zoodanigen toestand in zijn,

-ocr page 150-

158

(lat 'i'q in het lichaam kunnen worden opgenomen, dat wil zeggen zij moeten voor de verteringsvochten toegankelijk zijn.

Verder hebben ondervinding cn proeven geleerd, dat er ook een bepaalde verhouding tusschen de hoofdbestanddeelen dernbsp;voedsels moet zijn b. v. verhouding tusschen de eiwitstoffennbsp;en koolhydraten in het voedsel van een arbeidend paard moetnbsp;zijn 1: 'ó—6.

Dit alleen is echter niet voldoende. Het voedsel dient om geschikt te zijn door de spijsverteeringswerktuigen verwerktnbsp;te worden een zeker volume te hebben, hetgeen zekere grenzen niet overschrijden mag.

Hoewel zooals reeds gezegd is zonder minerale bestanddeelen het paard evenmin in het leven kan blijven, als bij gemis vannbsp;eenig ander bestanddeel, zoo kunnen wij die voorloopig buitennbsp;beschouwing laten, daar de Indische voedingsmiddelen er zulknbsp;eene groote hoeveelheid van bevatten, dat men zich niet beangst over gemis behoeft te maken. (\ls klein voorbeeld alleennbsp;het keukenzout; zoo bevat het Indisch ration gras van hetnbsp;troepenpaard 55 grammen, en het gelieele zomerration van hetnbsp;Hollandsch cavalerie paard 10 grammen zout.

Alle bestanddeelen, die het dierlijk lichaam noodig heeft, vindt men in de planten terug.

Er wordt geen eiwit in het lichaam gemaakt, het paard vindt het in de planten, evenzoo de andere stoffen; alleennbsp;kunnen sommige stoffen in andere omgezet worden, zooalsnbsp;wij later zullen zien.

Alvorens verder te gaan dient nagegaan te worden, welke rol de eiwitstoffen, en welke rol de koolhydraten in het lichaamnbsp;vervullen.

Het eiwit met de voedsels opgenomen, wordt in het lichaam in de eerste plaats gebruikt om de afslijting te herstellen, die voortdurend in de organen en weefsels jdaats heeft.

Dit eiwit wordt orgaaneiwit genoemd.

Een gedeelte van het eiwit doorstroomt het lichaam opgelost in de zoogenaamde parenchijmvloeistof, plasmastroora. Het

-ocr page 151-

159

doordrenkt in dezen vorm de verschillende cellen en weefsels. Het eiwit in dezen vorm noemt men circulatie eiwit.

Dit circulatie eiwit schijnt in het lichaam een kracht te doen ontstaan, op welke wijze weet men nog niet, voor welkenbsp;kracht geen beteren naam bestaat dan spankracht.

Het is door deze kracht, dat bet paard in staat wordt gesteld kracht te produceeren.

Algemeen werd vroeger aangenomen, dat tijdens spierarbeid meer eiwit gebruikt wordt, dan in toestand van rust.

Door de proeven van Carl. Voit is echter ten duidelijkste bewezen, dat gedurende den zwaarsten arbeid, niet meer eiwitnbsp;in het lichaam omgezet wordt, dan in toestand van volstrekte rust.

Bij vermeerderden arbeid neemt echter het gebruik van koolhydraten en van vet toe.

Het zou verkeerd zijn hieruit af te leiden, dat men dus voor krachtsproductie het paard slechts koolhydraten in zijnnbsp;voedsel behoefde te geven.

De ondervinding en de praktijk hebben geleerd, dat dit eene verkeerde gevolgtrekking zou zijn.

Hoewel bij arbeid geene vermeerderde omzetting van eiwit plaats beeft, zoo wordt bij arbeid wel de spankracht verbruikt,nbsp;in het lichaam voortdurend en regelmatig door het circulatienbsp;eiwit tot stand gebracht.

Bij niet voldoenden eiwittoevoer aan het lichaam, is er dus geen circulatie eiwit genoeg Ier voortbrenging van genoegzamenbsp;spankracht. Eischt men nu toch arbeid, dan komt een gedeelte van het orgaaneiwit als circulatie eiwit in den plasma-stroom ter voorli)renging van spankracht.

De kracht wordt alsdan voortgebracht ten koste van het lichaam, men zegt: Het paard teert van zijn vleesch.

De herstelling van spankracht en van organen en weefsels gaat zeer langzaam, zooals men hij reconvalescenten kan waarnemen, en zooals blijkt uit de vereischte rust, die het paardnbsp;na zwaren arbeid moet nemen.

Zooals men dus ziet heeft het paard voor krachtsprodutie eiwit

-ocr page 152-

140

noodig, doch zooals boven aangehaald is heeft het paard daar voor evenzoo koolhydraten en vet noodig.

Een gedeelte der overtollige eivvitstoflen wordt gebruikt tot vorming van vet.

De natuur heeft tegen te groote omzetting vau eiwitstoffen een waker gesteld.

De koolhydraten namenlijk vervullen de rol van regulateur bij de omzetting van eiwitstoffen.

Door de koolhydraten wordt het gebruik van eiwit tot op een minimun gebracht.

Zooals reeds gezegd is neemt hij arbeid het verbruik van koolhydraten en vet aanmerkelijk toe.

Door de omzetting van deze stoffen ontstaat vermeerderde koolzuuruitscheiding en vermeerde zuurstofopname, en dusnbsp;eeue vermeerderde ademhaling.

Dit heeft aanleiding gegeven, dat deze middelen vroeger in navolging van Liebig respiratiemiddelen genoemd werden.

De vermeerderde ademhaling geeft echter geene aanleiding tot vermeerderde omzetting, zij is het gevolg van de vermeerderde omzetting der koolhydraten, zoo noodzakelijk omnbsp;bet verbruik der eiwitstoffen tot een minimum te beperken.

Vet beeft dezelfde beperkende werking op het eiwitgebruik als de koolhydraten.

Of uit de koolhydraten zooals reeds voor het eiwit bewezen is, vet kan ontstaan is noch niet uitgemaakt.

Bewezen is het echter dat de koolhydraten evenals zij het ten opzichte der eiwitstoffen doen, een beperkenden invloed uitoefenen op het verbruik van vet.

Het is evenwel gebleken, dat het met voldoende is, dat deze stoffen: eiwit, koolhydraten en vet, in de voedsels aanwezignbsp;zijn, zij moeten er in een bepaalde verhouding in aanwezig zijn.

Geeft men le weinig eiwit, dan ontbreekt het materiaal tot onderhoud en krachtsproductie, geeft men te veel dan heeftnbsp;het lichaam van het overtollige geen nut, en vermorst mennbsp;een kostbare voedingsstof.

-ocr page 153-

141

Geeft men te weinig koolhydraten, daii wordt niet zooveel eiwit als mogelijk is voor verval beschut, en niet al het vet,nbsp;dat uit de omzetting der eiwitstoffen ontstaat afgezet.

Geeft men te veel koolhydraten, dan gaat een groot deel zonder gebruikt te worden verloren, en kan het nadeelig zijn, daar het lichaam slechts in staat is een bepaalde hoeveelheid tenbsp;verwerken.

Men heeft bevonden dat de gemiddelde verhouding van het eiwit tot de koolhydraten in het gezamentlijke voedsel vannbsp;het paard is van 1; 6—7, hij krachtige voeding kan dit zijnnbsp;van 1 : ö—6.

Ik wijs op deze cijfers om dal hij de heoordeeling van eenigc voedsels op deze cijfers teruggekomen zal worden.

De minerale bestanddeelen der voedsels zijn tot nu toe builen beschouwing gebleven, hoewel zij even onmisbaar voor hetnbsp;jichaam zijn. Zooals reeds gezegd is worden zij gewoonlijk innbsp;genoegzame hoeveelheid in de voedsels aangetroffen.

Over de rol, die enkelen bij de stofwisseling spelen, wil ik echter uitweiden, om dat dit aanleiding geeft lot eene voornbsp;de voeding van het Indische paard belangrijke gevolgtrekking.

De in het lichaam voorkomende zouten zijn even als de eiwitachtige lichamen in twee groepen te verdeelen.

De eene groep zijn de zouten, die zich in vaste verbinding bevinden met de lichaamszelfstandigheden, voornamentlijk denbsp;eiwitstoffen, de weefsels en het bloed.

Deze zouten noemt men de constilueerende lichaamszouten.

De tweede groep zijn de zouten in de lichaamsvochten op-gelosl zonder dat zij verdere verbindingen hebben aangegaan.

Het zijn de overvloedig aan het lichaam toegevoerde zouten en de zouten bij de omzetting der stoffen in het lichaam vrijnbsp;geworden.

Men kan deze groep bestempelen met den iiaain van circulatie zouten.

Bij de circulatie door de nieren worden de zouten van deze laatste groep uitgescheiden en verlaten met de urine het lichaam.

-ocr page 154-

142

Met de coiistitueereiide zouten is dit niet het geval, deze blijven in het lichaam tot dat de stoffen, waaraan zij gebondennbsp;zijn, omgezet worden en zij vrij wordende als circulatie zoutennbsp;het lichaam verlaten of nieuwe verbindingen aangaan.

Wat heeft er nu in het lichaam plaats hij het voederen van voedsel dat Ie weinig zouten bevat?

De zouten, die als circulatie zouten voorkomen zullen gaan ontbreken, en zullen op het laatst alleen in circulatie zijn, denbsp;zouten, die door omzetting der lichamen ontstaan, waaraan dezenbsp;zouten als constitueerende zouten gebonden waren.

Daar geene andere circulatiezouten aanwezig zijn, en de toegevoegde voedsels, zooals verondersteld is te weinig zoutennbsp;bevatten, zullen deze zouten zich oogenblikkelijk verbindennbsp;met de door de voedsels aangebrachte stoffen, en worden wedernbsp;constitueerende zouten, die door de nieren niet uitgescheidennbsp;worden.

Op deze wijze voorgesteld, zou oppervlakkig beschouwd het lichaam geen nieuwe zouten noodig hebben, daar dezelfdenbsp;zouten zoodoende het lichaam niet zouden verlaten.

.Men moet echter op het navolgende letten:

De zouten moeten zich in de vochten verbinden met de nieuw toegevoerde stoffen en worden daarin evenzoo vrij.

Hoe kort de tijd ook is, er zijn oogenblikken dat beiden vrij zijn.

De circulatie der vochten en uitscheiding van zouten gaat echter geregeld door, zoodat immer, hoewel een minimunnbsp;der zouten, uitgescheiden wordt.

Voortdurend dus uitscheiding plaats hebbende en geen nieuwe of te weinig zouten toegevoerd wordende, krijgt het lichaamnbsp;gebrek aan zouten, waarvan in hetrekkelijk korten tijd de doodnbsp;een gevolg is.

Ik heb gezegd, dat de zouten meesttijds in genoegzame hoeveelheid aanwezig zijn, doch over een der zouten, het keukenzout, wil ik uitweiden, omdat dit nog door menigeennbsp;den paarden hij het voedsel verstrekt wordt.

Zooals men uit het voorgaande kan opmaken, heeft voort-

-ocr page 155-

145

durend in het lichaam eene slrooming van vochten plaats, ge-wooulijk genoemd plasmastroom.

Deze slrooming is noodzakelijk voor het leven.

Geen plasmastroom, geen leven; de dood treedt in.

Aan de merkwaardige onderzoekingen van Cakl. Voit hebhen wij het nu weder te danken, dal wij de belangrijke functienbsp;hebben leeren kennen, die het keukenzout liierin vervult.

Voit is uamentlijk tot de ontdekking gekomen, dat het keukenzout de factor is, die de plasmastroom in zijne circulatie door het lichaam tot vermeerderde werkzaamheid aanzei.

In het keukenzout vinden wij dus den prikkel tot vermeerderde werkzaamheid van den plasmastroom, en dus tot verwerking vannbsp;eiwitstoffen, in de koolhydraten de regulateur, die deze werkzaamheid binnen de voor het lichaam geschikte grenzen houdt.

Men ziet hieruit dus weder, dat de natuur aan alles zijn bepaalde en geschikte rol heeft gegeven, en niets ontbreken kannbsp;of het dierlijk lichaam wordt met vernietiging bedreigd.

Het keukenzout is een pisdrijvend middel, daar het hij zijn exosmose uit hel lichaam water medevoerl.

Het gevolg hiervan is, om het walerverlies te herstellen een vermeerderd drinken, het verwekt dorst.

Te veel keukenzout moet aan het paard dus niet gegeven worden, daar hel alsdan door de bovengenoemde werkingennbsp;tot te veel omzettingen in het lichaam aanleiding zou geven.

Verschillende proeven hebben verder geleerd, dat het kali, dat de voedsels bevatten, de uitscheiding van keukenzout bevordert.

Hoe grooler het kaligehalte, hoe grooter de uitscheiding van keukenzout, zoodal men hij de beschouwing der voedselsnbsp;niet alleen moet letten op het keukenzout gehalte doch tevensnbsp;op dat der kalizouten.

Ik hel) hierover uitgeweid, omdat dit noodig is bij de op lossing van de vraag: h hel in Indië noodzakelijk het paardnbsp;hij zijn voedsel keukenzout te geven of niet F

In de meeste Europeesche paarden voedsels is het natron-gehalte te gering, hel kaligehalte te groot, voor de behoefte

-ocr page 156-

144

van het lichaam, zoodal het geven van keukenzout dikwijls een noodzakelijkheid is.

Met hel Indische hoofdvoedsel, het gras, is hel echter anders gesteld; dat houdt enorm veel minerale bestanddeelen in, waaronder veel Chloorsodium, Ghloorpolassium en potassa.

Om dit duidelijk Ie maken zal ik hieronder de complete analyse van hel paddie-paddie gras mededeelen.

100 deelen versch padie-padie gras bevatten:

Water.

78,72

Eiwitslofl'en.

2,88

Vet.

0,88

Suiker.

1,06

Dextrine.

Amylum.

1 12,99

Cellulose.

)

Kiezelzuur.

2,42

IJzeroxyde.

0,07

Kalkaarde.

9,10

Magnesia.

0,09

Phosphorzuur.

0,20

Zwavelzuur.

0,07

Chloorsodium.

0,14

Chloorpotassium.

0,04

Potassa.

0,32

Berekent men volgens de gemiddelde analyses van Wolff wat het Hollandsche troepenpaard aan keukenzout of wel aan natronnbsp;en kali dagelijks met zijn voedsel opneemt, dan verkrijgt

10 grammen keukenzout of 4 grammen natron ennbsp;59 grammen kali.

dus 1 deel natron op 15 deelen kali.

Rekent men nu uit hetgeen een Indisch paard met 25 kilogrammen gras en 2^2 kilo gaba aan keukenzout of welnbsp;aan natron of kali opneeml, dan verkrijgt men ongeveer:

-ocr page 157-

14S

55 grammen keukenzout of 14nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;grammen natron en

91,5 grammen kali. dus 1 deel natron op 6,5 kali.

Het indische paard krijgt dus dagelijks 25 grammen keukenzout meer dan hel Hollandsche paard met zijn voedsel, krijgt 3*/.2 maal meer natron en slechts It'a maal meer kali, zoodatnbsp;de verhouding tusschen deze heide veel gunstiger is voor hetnbsp;Indische dan voor liet Hollandsche paard.

Een gevolg van het bovenstaande is: dat zooivel ten gevolge van hel absolute keukenzout- en kaligehalle, als van de gunstigenbsp;relatieve verhouding tusschen het natron en het kaligehalle in hetnbsp;Indische hoofdvoedsel, het gras, het bijvoederen van keukenzoutnbsp;aan hel Indische paard geheel overbodig is.

Ik hesluit dit hoofdstuk met de mededeeling, dat het in dit hoofdstuk medegedeelde later te pas zal komen, hij het beoor-deelen over het rationeele der voeding der Indische paarden,nbsp;en de meerdere of mindere geschiktheid der bizondere voed-sels als paardenvoeder, daar uit het bovenstaande reeds blijkt,nbsp;dat hetgeen in het eene land goed is nog geen bewijs voornbsp;doelmatigheid of noodzakelijkheid in een ander land is.

HOOFDSTUK II.

Over DE hoeveelheid voedende bestanddeelen , die het Indische PAARD VOOR ZIJN ONDERHOUD EN ARBEIDSVERMOGEN NOODIG HEEFT.

Zooals in het vorige hoofdstuk gezien is, heeft het paard in zijn voedsel de stoffen noodig tot onderhouding van zijnnbsp;lichaam, en die, benoodigd ter voortbrenging van arbeid.

Door proeven en ondervinding weet men dit ongeveer voor het paard in Europa.

In Indië zijn deze proeven nimmer genomen, en kan men dus ter eenigziiis wetenschappelijk bepaling der hoeveelheid voed-

-ocr page 158-

146

sel, die hel Indische paard iinodig heeft, slechts afgaan op afleiding van de proeven in Europa genomen, mei toepassingnbsp;van alles wat in Indië invloed op de voeding kan hebben.

Het is natuurlijk dal in dit hoofdstuk slechts algemeene regels kunnen aangegeven worden, en dat bij de opgave vannbsp;de benoodigde voedingstoffen slechts de algemeene eigenschappen van hel Indische paard in aanmerking genomen worden , waardoor zij in ’t algemeen van het Enropeesche paardnbsp;verschillen.

Individueele eigenschappen en toestanden, moet ieder op zich zelf hij de voeding van zijn paard in aanmerking nomen.

Zoo zal ik h. v. hij de bepaling van de hoeveelheid voedingstoffen wel degelijk in aanmerking nemen, dat hier immer van hengsten wordt gebruik gemaakt, daar die meer voedselnbsp;noodig hebben dan ruinen en merriën; evenzoo dat de Indische paarden veel zenuwachtiger zijn en heeler temperamentnbsp;hebben, waardoor zij evenzoo een naar verhouding grootere hoeveelheid voedsel noodig hebben.

Evenzoo zal ik in dit hoofstuk slechts spreken van paarden van ongeveer 4 voel.

Het is natuurlijk dat paarden aanmerkelijk hiervan afwijkende in grootte, meerder of minder voedsel noodig hebben.

Evenzoo hebben ouderdom en andere individueele eigenschappen hierop invloed; even zooals men ziet gedijt bij het eene paard het voedsel heter, dan bij hel andere. Deze zakennbsp;kunnen in dil hoofdstuk niet besproken worden, daar men tennbsp;opzichte van den invloed van deze individueele eigenschappennbsp;meesttijds op eigen ondervinding zal moeten afgaan.

Ih zal dits trachten de hoeveelheid voedingstoffen te bepalen benoodigd voor het Indisch paard van ongeveer 4 voet met in acht-name van de algemeene invloeden, die op het verbruik van voedingstoffen in Indië invloed hebben.

Voor de praktijk heeft de scheiding van onderhoudings- en produclievoeder, zooals in het eerste hoofdstuk is opgegevennbsp;geen waarde.

-ocr page 159-

uquot;:

Daar echter in Iiulië nog geene voedingsproeven bij het paard gedaan zijn, zoo dient nog vooreerst aan het onder-houdings- en produclievoeder vaslgehouden te worden, daarnbsp;zonder dit de hoeveelheid voedende stollen, die het Indischnbsp;paard noodig heeft inoeielijk anders praktisch vast te stellen is.

Tevens zal ik oin dezelfde redenen daarbij veel mijn eigen zienswijze dienaangaande moeien volgen, doch zooals ik innbsp;mijne inleiding gezegd heb, beveel ik mij aan voor gegrondenbsp;aanmerkingen , om zoo eenmaal tot een goed geheel te geraken.

In den laatsten lijd zijn in Europa, voornamelijk door Da. Emil Wolff, verscheidene nauwkeurige en interessante proeven genomen, om na te gaan, welk gedeelte van de voedendenbsp;stollen door de dieren uit de voedsels opgenomen wordt.

Alle voedende stollen toch worden door het dier niet uit

de voedsels getrokken.

Enkele hoewel nog niet vele proeven zijn ook bij hel paard genomen.

Men heeft zoo vrij nauwkeurig bepaald, welk gedeelte van iedere voedingstof in de verleringsvochten wordt opgenomennbsp;en noemt het percent van de met de voedsels opgenomen voedingstof, dal in de verleringsvochten wordt opgenomen, denbsp;veiTeringscoeflicient.

Ik heb vermeend den verteringscoefficient in dit hoofdstuk buiten rekening te moeten houden, en alleen te moeten nagaannbsp;welke hoeveelheid voedende stoffen, de voedsels moeten bevatten,nbsp;die het paard lol zich neemt onder verschillende omstandigheden.

Bovendien zou het eene onmogelijkheid zijn met den verteringscoefficient rekening te houden, daar in dit opzicht voor de Indische paardenvoedsels noch geen proeven zijn gedaan, en aannbsp;het nemen van die proeven vereischten verbonden zijn, dienbsp;mijne krachten te boven gaan.

Ik zal nu eerst nagaan welke hoeveelheid onderhoudingsvoeder het Indische paard noodig heeft, en stel op den voorgrond, daarnbsp;deze hoeveelheid niet met groote juistheid bepaald kan worden,nbsp;dat het beter is het paard wat rijkelijk dan te karig te voeden.

-ocr page 160-

148

Ik neem hierbij als basis aan, zooals mij ook meermalen door andere deskundigen verzekerd is, dat bet paard van 4 voet, innbsp;goeden voedingstoestand verkeerende, in Iiidië 250 kilogrammennbsp;weegt, en bet middelmatige paard in Europa 450 kilogrammen.

Daar bet onderboudingsvoeder meesttijds in booiwaarde is opgegeven, zal ik alleen nagaan welke hoeveelheid eiwitstoffennbsp;de verschillende schrijvers opgeven.

Daar de hoeveelheid koolhydraten in een onderhoudings-voeder tot de eiwitstoffen staan als 7—8: 1 kan men de hoeveelheid koolhydraten gemakkelijk berekenen.

Als onderboudingsvoeder wordt opgegeven:

Haübser 2 kilogram booiwaarde op 100 kilogram le

vend gewicht.

Boussignault

Pabst

(lOLLIV

Gerlacu

/42

kilogram booiwaarde

'/40 — */« van het levend gewicht in booiwaarde.

op 100 Kg. levend gewicht.

2 Kg. booiwaarde op 100 Kg. levend gewicht. 0,3—0,4 Kg. haver en 0,8—1,2 hooi dus gemiddeld 0,55 Kg. haver en 1 Kg. hooi opnbsp;100 Kg. levend gewicht.

Boussignault 0.454 Kg. haver en 1\'2 Kg. hooi op 100 Kg. levend gewicht.

Berekent men uit deze opgaven het eiwitgehalte naar de later op te geven samenstelling van hooi en haver, en naarnbsp;de hiervoor opgegeven zwaarte van het Hollandsche en Indischenbsp;paard, zoo krijgt men de navolgende uitkomsten:

Europeesch paard. Indisch paard. IIaübner.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,75nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,42

Boussignault. nbsp;nbsp;nbsp;0,93nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,52

Pabst, nbsp;nbsp;nbsp;0,95nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,52

CoLLiN. nbsp;nbsp;nbsp;0,75nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,42

u ERLACH. nbsp;nbsp;nbsp;0,55nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,5

Boussignault. nbsp;nbsp;nbsp;0,78nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,46

Zooals men ziet loopen de getallen nog al uit een, en als men nu nagaat, dat het Hollandsche cavalerie paard met zijn

-ocr page 161-

149

zomerration daags slechts ongeveer 0,8 Kg. eiwit opneemt, en hoewel dit paard niet hest gevoed wordt, zooals ik later zalnbsp;aantoonen, er toch tamelijke diensten op verricht, zoo geloofnbsp;ik met recht te kunnen aaunemen, dat de meeste van dezenbsp;cijfers te hoog zijn aangegeven.

Schimmel geeft als onderhoudingsvoeder aan de Veeartsenij

school op;


3 Kg.


haver en 4 Kg. hooi, of dit op het eiwit


gehalte berekend, 0,66 Kg.

Ik geloof dat dit cijfer niet ver van de waarheid zal zijn, opgrond van hetgeen men door paarden op een eiwitgehalte van 0,7o—0,9, in sommige legers, ziet verrichten.

Met eenig recht ineen ik dus aan te mogen nemen, dat een gehalte van 0,63 Kg. aan eiwit niet ver van de waarheid zal zijn.

Wij kunnen dus het onderhoudingsvoeder alleen naar de zwaarte berekenen en krijgen dan voor een Europeeschnbsp;paard 0,63 Kg. eiwitstoflen en 3 Kg. koolhydraten, ennbsp;voor een Indisch paard 0,36 Kg, eiwitstolfen en 2,7 Kg.nbsp;koolhydraten.

Nu komen echter de invloeden in rekening, die op het onderhoudingsvoeder invloed hebben, namelijk dat'het Indische paard veel zenuwachtiger en heeter is, dan het Europeesche paard,nbsp;en dat bijna uitsluitend van hengsten wordt gebruik gemaakt,nbsp;waardoor 0,36 kilogram eiwit Ie laag gesteld zou zijn.

Deze omstandigheden in aanmerking genomen, kan men de hoeveelheid eiwit gerustelijk op 0,43 Kg. stellen, hetgeen laternbsp;hij de bespreking van het geheele ration zat blijken ongeveernbsp;het juiste te zijn. Men komt alsdan tot de volgende getallen;

Europeesch paard 0,63 Kg. eiwitstoflen en 3 Kg. koolhydraten.

Indisch paard 0,43 Kg. eiwitstolfen en 3,3 Kg. koolhydraten,

Nu dient nagegaan Ie worden, hetgeen mannen van gezag noodig oordeelen, hoeveel een arbeidend paard aan voedendenbsp;hestanddeelen in het voedsel moet opnemen.

IIaubner rekent voor een paard bij middel matigen arbeid.quot;

3 nbsp;nbsp;nbsp;Kg. haver,

4 nbsp;nbsp;nbsp;Kg. hooi.

l*/2 Kg. stroo.

-ocr page 162-

ISO

Kg. Imvei' meer.

eii bij vermeer tierden arbeid 1—72 Berekent men liieruit bet eiwitgeliaite, zoo komt men bijnbsp;een paard bij middelmatigen arbeid op 0,91—1,07 Kg. eiwil.nbsp;VVöBTZ geelt aan voor het licht cavaleriepaard.:

Kg. haver. Kg. hooi.

4—S 4—4i|,

Va—1 nbsp;nbsp;nbsp;Kg. slroo.

Het eiwitgehalte van dit ration is 0,9 Kg.

cavalerie- en

Dezelide schrijver eiscbt voor bet zware artillerie paard:

S—6 Kg. haver.

-S Kg. hooi. Kg. stroo.

1 Kg.

Het eiwitgehalte van dit ration is

WüLFF geeft aan op 1000 Kg. levend gewicht voor rijpaarden hij middelmatigen ai'heid 2,12 Kg. eiwitstolfen dus voor hetnbsp;paard van 4S0 Kg. ongeveer 0,9o4 Kg.

Resumeert men deze cijfers dan krijgt men:

Haubneb 0,91 —1,07 ' WöBTZ 0,9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—1

WoLFF, 0,9S4

Men ziet in deze cijfers eene veel grootere overeenkomst, en ziet hieruit dat ecu paard hij middelmatigen arbeid , in Europa dagelijks ongeveer 1 Kg. eiwitstoffen met zijn voedsel moet opnemen.

ScHABLEE en Moens kwamen evenzoo tot deze uitkomst.

Het Europeesche paard hij middelmatigen arheid dus 1 Kilogr. eiwitstoden noodig hehhende, heeft zooals reeds is aangegevennbsp;daarvan 0,6S Kg. eiwitstoffen noodig voor het onderhoud vannbsp;zijn lichaam zelf, zoodat voor de krachtprodiictie gebruiktnbsp;wordt 0,5S Kg. eiwitstolfen.

Hoewel het Indische paard als troepenpaard bij de artillerie door de mindere zwaarte van het materieel, aanmerkelijknbsp;minder te trekken en te dragen heeft, en het cavalerie paardnbsp;ongeveer 10—20 kilogram minder draagt, staat de arbeidnbsp;van het burger paard zeker weder gelijk.

-ocr page 163-

1151

Neemt men liierliij in aanmerking de slechtere wegen, de meerdere dienst in Iiel garnizoen, de sleclitei'e terreinen enz.nbsp;dan geloof ik, dat het eiwitgehalte henoodigd voor krachts-prodnctie niet minder mag gerekend worden, dan voor hetnbsp;Enropeesche paard, dus 0.515 Kg. en zon dus het Indischenbsp;paard met zijn voedsel hij middelniatigen arbeid moeten opnemen:nbsp;0,45 kilog. eiwit als onderhoudingsvoeder en 0,55 Kg. eiwit voornbsp;krachtsproductie, te zamen 0,8 Kg. eiwitstoffen.

De verhouding der henoodigde koolhydraten zijnde als 1 : 15—7 dan moet:

Hel Indische paard hij middelmalirien arbeid, dagelijks in zijn voedsel opnemen: 0,8 eiivitslof/en en 5 kilogram koolhydraten.

De hoeveelheid voedsel opgegeven in Europa voor paarden, die zwaardcren arbeid verrichten loopen weder zeer vernbsp;uiteen.

Om dit aan te (nonen zal ik eenige rations opgeven.

Volgens WöRTz is voor zwaren arbeid noodig:

10 Kg. haver.

9 Kg. hooi.

2 Kg. stroo.

hetwelk een eiwitgeballe is van 1,84 Kg,

Voor tamelijk zwaren arbeid is volgens denzelfden schrijver noodig:

5 Kg. haver.

Kg. hoonen.

5 Kg. hooi.

1 Kg. stroo.

Dit ration beval 1,12 Kg. eiwit.

De stichlsche tramwaijmaatschappij geeft aan de paarden volgens So.Hi,MMEL;

öG, Kg. haver.

12. Kg. hooi.

Welk ration 1.71 Kg. eiwit bevat.

De paarden van de Rijnspoormaatschappij krijgen volgens denzelfden schrijver;

-ocr page 164-

10 Kg, haver.

9,5 Kg. hooi.

of

8 Kg. haver.

2 Kg. booneii.

9,5 Kg. hooi.

hetwelk een eiwitgehalte vertegenwoordigt van 1,88—2,12 Kg eiwit.

De anisterdanische Schimmel :

omnihusiuaalschappij voedert volgens

5 Kg. haver.

2 Kg. Maïs.

7 Kg. hooi.

2 Kg. stroo en slroo als legstroo. welk ration 1,46 Kg. eiwitstoffen bevat.

Men ziet dat deze rations voor zwaar werkende paarden in Europa uiteenloopen aan eiwitgehalte van 1,46—2,2 Kg.

.\anneniende dat nog een groot verschil in arbeid bestaat, is het onmogelijk een cijfer voor Indië hieruit af te leiden, ook niet uitnbsp;door andere schrijvers geleverde opgaven.

Hetgeen ik echter gedurende mijn verblijf in Indië heb waargenomen, stelt mij in staat het navolgende op tenbsp;geven omtrent de hoeveelheid voedende bestanddeelen, die eennbsp;paard noodig heeft, hierbij op den voorgrond stellende, dat iknbsp;onder matigen arbeid versta, de arbeid van paarden, die nietnbsp;voor bepaalde dagelijksche inspanningen gehouden worden, dusnbsp;zoogenaamde luxepaarden, bestemd om eens mede te toerennbsp;dikwijls niet eens iederen dag; evenzoo rijpaarden onder dezelfdenbsp;omstandigheden, paarden in’t algemeen wier gemiddelden arbeidnbsp;de 2 a o uren daags met de noodige rust, niet te boven gaat.nbsp;Onder tamelijk zwaren arbeid, versta ik de arbeid van paardennbsp;die dagelijks een geregelden arbeid van 5—4 uur verrichtennbsp;b, V. paarden van doctoren, huurkoetsiers, postpaarden in gelijke terreinen.

Onder zwaren arbeid komen de paarden van wagenverhuur-

-ocr page 165-

155

ders die op langen afstand verhuren, paarden die flinken arbeid te verricliten hebben in geaccidenteerde terreinen, trampaardenenz.

Ik stel als eisch voor een troepenpaard, dat het dagen achtereen flinke marschen kan maken op verschillende terreinen, dat het spoorweg-en zeetransporten kan doorstaan, zonder datnbsp;het uit zijne goede conditie geraakt. Hiertoe behoort behalvenbsp;geregelde oefening een goede voeding, te meer daar de dienstennbsp;van het Indische troepenpaard in de garnizoenen niet geringnbsp;te schatten zijn. De voeding, die dit paard dient te verkrijgennbsp;moet zijn van een tamelijk zwaren arbeid verrichtend paard.

Op grond van ondervinding, wat ik paarden onder verschillende omstandigheden en op bepaalde rations voeder heb zien verrichten, stel ik als eisch, dat een Indisch paard met zijnnbsp;voedsel opneemt:

Bij middelmatg. arh. 0,8 Kg. eiwitst. en ongev. o Kg. koolhydrt.

Bij tamel. zwar. nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;gt;607»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

Bij zwaren nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1,20 »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7 a 8 »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

Dat men voor het Europeesche paard hij zwaren arbeid zulke groote hoeveelheden voedende hestanddeelen vindt opgegeven,nbsp;vindt gedeeltelijk zijn grond daarin, dat voor zwaren arbeid meesttijds zooveel zwaardere paarden gebruikt worden, die somtijdsnbsp;het dubbelde in lichaamszwaarte hebben van het gewicht datnbsp;ik bij de berekening heb aangenomen, namentlijk 450 Kg.

Deze paarden hebben naar verhouding dus ook zooveel voedende hestanddeelen meer noodig als onderhoudingsvoeder.

Bij de Indische paarden blijft de berekening echter op paarden van 4 voet, en vermeerdert dus de hoeveelheid voedende be-standdeelen niet op zulke wijze.

Om nu later een oordeel te kunnen vellen of het Indische paard goed gevoerd wordt, hoe het gevoerd moet worden, ofnbsp;zijn voedsels aan de eischeu van goede voedscls voldoen, ennbsp;welke fouten aan zijn voeding kleven, zal ik eerst overgaannbsp;tot de bespreking van de Indische paardenvoedsels. Van denbsp;Europeesche zal ik slechts zooveel zeggen als somtijds voornbsp;een vergelijking noodig is.

-ocr page 166-

154

HOOFDSTUK III.

Over het gras ly ’t algemeen.

Alvorens tot eene bespreking van het gras in ’t algemeen over te gaan, zal ik even aangeven, wat de Heer Schimmel aangaande gras zegt.

g 270 zegt genoemde schrijver over de voedsels sprekende:

»Het best is echter een voedsel, dat tusschen geconcentreerd »en volumineus het midden houdt d. w. z. een zoodanig datnbsp;«benevens veel voedingstoffen tamelijk veel houtvezel bevat.nbsp;«Vertering en assimilatie geschieden dan op de meest volkomennbsp;«wijze en de dieren zijn krachtig gevleesd tevens.”

Het halmvoeder (gras, hooi) verdient in dit opzicht eene eerste plaats, terwijl knollen en wortelen het minst in aanmerking komen.

§ 278 zegt dezelfde schrijver:

«Het groene voeder is voor het paard onder alle omstandig-«heden een natuurlijk en geliefd eten,” en eenige regels verder:

«Het groene voeder zet, door zijn groot watergehalte en de «aanzienlijke hoeveelheden, die de paarden daarvan tot hunnenbsp;«verzadiging moeten opnemen (gemiddeld 50 Kg. per dag) denbsp;«digestieorganen uit en geeft tot z. g. grasbuiken aanleiding.

«Het maakt gevleesd, doch slap; de paarden zijn spoedig ver-«moeid, zweeten gemakkelijk en zijn buitendien voor geene «snelle gangen geschikt.

«Zooals uit het voorgaande blijkt, komt het groene voeder, «wat zijn invloed op de vertering en gezondheid aangaat metnbsp;«de knollen en wortels overeen.”

§ 276 zegt Schimmel over knollen en wortels sprekende;

«Deze bevatten als voornaamste voedende bestanddeelen zet-«meel en suiker; zij bezitten slechts eene kleine hoeveelheid «eiwit en veel water. Hierdoor voeden zij zeer extensief.”

Deze uitspraken over het gras zijn van dien aard, dat het moeielijk is er uit op te maken, of gras een goed voedsel isnbsp;of niet. Gelukkig hebben reeds mannen van naam de lansnbsp;gebroken voor het gras.

-ocr page 167-

1Ö5

Wolff. Die Ernahrung der landwirhtscliaftlichen Nutzthiere pag. Ill zegt:

»Het jonge gras in de weide is in der daad een zeer «stikstof houdend en licht verteerbaar voedsel en moetnbsp;«daarom, zooals de ondervinding leert, als productievoe-«dcr een buitengewoon voedende werking hebben; in denbsp;«eerste vegetatieperiode was de verhouding der voedende be-«standdeelen in het verteerde voeder als 1: 2,62 (in Proskarnbsp;«bij het geplukte voeder 1 : 2,47) in de tweede periode alsnbsp;«1 ; S,68, in de 1 : 6,47.”

Dezelfde schrijver pag, 400 zegt:

«Gewoonlijk neemt men aan, dat grashooi van middelmatige «hoedanigheid, als normaal voeder voor de graseters moetnbsp;«aangenomen worden. In der daad kunnen herkauwers metnbsp;«zulk hooi in goeden voedingstoestand gehouden worden, wan-«neer men geene rijkelijke productie van melk en vet verlangt.

«Daarentegen is algemeen bekend, dat men die dieren bij «uitsluitende voeding met gewoon hooi niet volkomen mestennbsp;«kan, terwijl dit op goede weiden wel geschieden kan. Innbsp;«het hooi van middelmatige hoedanigheid is de verhouding dornbsp;«verteerbare voedingstolfen = 1 ; 8, in het goede gras der wei-«den 1 : 4—6.

«Als een volkomen normaal, alzoo met de natuurlijke ver-«houding voor de graseters overeenkomend voedsel, moet men «niet het hooi, doch het weidegras aannemen.”

ScHWARZNECKER. Dio Pfordezucht zegt pag. 146:

«Weidegras moet als het eigentlijke normaal voedsel van «liet. paard beschouwd worden, hoewel natuurlijk de hoedanig-«heid van den grond, op de qualiteit van het daarop groeiendenbsp;«gras invloed heeft en de voedingswaarde verandert.

«In goed weidegras bedraagt de verhouding van de verteer-«harc voedingstoflen 1 : 4—3. Door deze gunstige verhou-«ding, als door de omstandigheid, dat het gras hij het noodige «volume, zeer licht te verteren is, komt het dat paarden hijnbsp;«voeding met gras zich goed bevinden en gedeiën.

-ocr page 168-

156

Majoor F. Freiher.\n Muhlwbrht Gartser (Die Kraftpro-(luotion und der Kraflverbrauch iin Pferde) zegt pag. 54 :

»Goed weidegras in genoegzame lioeveelheid is een krachtig «voedsel, terwijl dit ten opzichte van het op gewonen tijd ge-«oogst weidehooi niet het geval is.”

De Heer Schimmel zegt, zooals reeds is opgegeven § 270: dal paarden op gras krachtig en gevleesd zijn en § 278 datnbsp;paarden op gras, slap en spoedig vermoeid, gemakkelijk zweelennbsp;en voor geen snelle gangen geschikt zijn.

Verder dal invloed van gras op vertering en gezondheid met knollen en wortels overeenkomt, die aan de uiterste grens vannbsp;de extensief voedende voedsels staan.

Ik kan mij dit niet anders voorstellen, dan dat de schrijvers die zich slecht over gras uitlaten zich op een verkeerd standpunt stellen, door dat zij een onnatuurlljken toestand voor dennbsp;natuurlijken aannemeu. Zij treden allen op voor Europa, ennbsp;doen het voorkomen als of het paard daar in zijn natuurlijkennbsp;toestand ware.

Als men de analyses van Wolff en van Rotthausen en Scheven nagaat, dan ziet men dat de verhouding tusschen eiwitstoffennbsp;en koolhydraten was op:

April

Mei

Junij

t : 2,62 1 ; 5,68nbsp;1 : 6,47

Augustus 1 : 9,

Men ziel hieruit, dal reeds einde .luni het gras van dien aard is, dat zonder bijvoeging van eiwithoudende voedingstoffen, denbsp;goede verhouding tusschen eiwit en koolhydraten verloren gaat.

Als men nu nagaat dat het een paar weken duurt eer het paard zich aan het groene voeder gewent, voordat het tot zijnenbsp;volle waarde komt, dan kan men over de werking van grasnbsp;slechts gedurende een paar weken oordeelen.

Het is onjuist om over een voedsel te oordeelen in eene omstandigheid zooals bovengenoemd, naraentUjk dat men de uitwerking van dat voedsel in zijne goede hoedanigheden slechts

-ocr page 169-

137

luttele weken kan observeeren, bij dieren wier constitutie gedurende eeuwen staat naar de voeding met droogvoeder.

Hel zou hetzelfde zijn, indien ik van Indie uit, zou zeggen : haver en hooi zijn slechte voedsels, op grond dat zij waarschijnlijk onze Indische paarden ook slecht zouden bekomen.

Wil men over de uitwerking van goed gras hij het paard oordeelen, dan moet men zich op een goed standpuntnbsp;plaatsen, en de uitwerking nagaan op plaatsen, waar men innbsp;staat is de paarden voortdurend goed gras te verschaffen, ofnbsp;waar de paarden het zich zelf verschaffen kunnen; doch hetnbsp;is geen reden een afkeurend oordeel over gras te vellen, daarnbsp;w'aar men niet in staat is aan deze eischen te voldoen.

Was de paardenkennis van den Heer Schimmel alleen voor hel publiek in Europa geschreven, ik zou er vrede mede hebben,nbsp;doch nu hel speciaal geschreven is voor toekomstige officieren,nbsp;van wie een groot deel naar een land vertrekt, waar welaannbsp;de bovenstaande eischen voldaan kan worden, had de Heernbsp;Schimmel wel anders over het gras kunnen spreken, daar denbsp;bevinding in een tal van landen aangaande hel gras een anderenbsp;is, als hij zoo maar als algemeen doorgaand aangeeft.

Had de Heer Schimmel zich op dit standpunt verplaatst of er over uitgeweid voor zijne Indische leerlingen, hij had geziennbsp;dat alle slechte eigenschappen door hem aan ’t gras loegeschre-ven, verdwenen waren.

Ik heb met genoegen bij S. de nauwkeurige beschrijving van de wilde en halfwilde paarden nagegaan.

Hoewel die paarden alleen gras eten met wal in ’t wild groeiende planten , heb ik nergens gelezen , dal die paarden grasbuiken hebben, meer zweetcn dan in Europa, spoedig vermoeid zijn enz.

Ook bij de beschrijving van de paarden, levende in landen waar permanent gras gevoederd of door de paarden gezochtnbsp;wordt, heb ik genoemde nadeelen niet opgegeven gevonden, ennbsp;voorzeker zouden zij door den schrijver, indien zij aanwezignbsp;waren wel aangehaald zijn geworden.

Zooals uit de voorgaande aanhalingen blijkt is gras een uil-

-ocr page 170-

o.


158

muntend voedsel, en degenen die de landen bereisd hebben, waar gras bet boofdvoedsel der paarden is, hebben over grasnbsp;slechts één roep. In vele landen is het niet het boofdvoedselnbsp;doch dikwijls geriiinien tijd het eenige voedsel en moet als dannbsp;nog krachtige diensten bewijzen. De emigrant, die in sommigenbsp;gedeelten van Amerika het binnenland intrekt om zich te vestigen,nbsp;neemt slechts de granen in genoegzame hoeveelheid mede om zijnnbsp;grond te bebouwen, meel wordt slechts in eene hoeveelheid aangeschaft voor zich en de zijnen. Het derde jaar wordt eerst op eennbsp;oogst gerekend, die in alle behoeften van de bewoners en van dennbsp;veestapel voldoet. Gedurende dien tijd krijgen de paarden uitsluitend gras, houden zich er goed bij en moeten volgens ooggetuigennbsp;eti zooals men zich voor kan stellen gedurende den ontginnings-tijd, zeer veel dienst verrichten. Later wordt hen maïs bijgegeven.

Als men nagaat, welke diensten men van het Indische paard kan vergen, wat men dikwijls ziet verrichten op enkel gras alleen,nbsp;als men dikwijls paarden een afstand in draf van 40 a 50 palen zietnbsp;maken, paarden van 3 voet en eenige duimen met 1 a IV2 uur rust,nbsp;paarden die niets krijgen dan gras met een weinig zemelen dan moetnbsp;men toch vragen: waar komt deze krachtsproductie van daan ?nbsp;en boe men dan ook denkt moet men antvvoorden: van het gras.

Wij zullen later zien of het gras wezentlijk aan deze eischen voldoet.

Zooals men gezien heeft, spreken de meeste schrijvers over jong gras. Dit heeft zijn reden hierin, dat het gras hij zijnnbsp;ouder worden, aan eiwitstoffen verliest, en daarentegen eennbsp;veel grootere hoeveelheid houtvezel bevat, in korte woorden,nbsp;het neemt aanmerkelijk in voedende hestanddeelen af. Ik wijsnbsp;hierop omdat in dit punt een groot verschil is gelegen tusschennbsp;het gras in Europa, en het gras in Indië. In Europa heeft helnbsp;gras zijn grootste voedzaamheid legen einde April, Mei en beginnbsp;Juni doch neemt als dan voortdurend iri voedzaamheid af.

In landen waar hel

geheele

jaar door gras groeit.

en in Indië kan ik daar zelf over oordeelen, schieten het geheele jaar door nieuwe grassen op, en voortdurend zijn er in bloei.

-ocr page 171-

lo9

Hel is om deze reden dat liet gras in Indië eene veel constanter samenstelling heeft te meer daar men evenzoo niet van bemesting afhangt.

Hoe dit zeer van invloed is op het van het gras gemaakte hooi zal ik later behandelen. Hooi in Europa wordt gemaakt wanneernbsp;de voedzaamheid der meeste grassen op zijn minst is. In Indienbsp;wanneer de voedzaamheid nog hoven het middelmatige is.

Ik zal nu aantoonen hoe groot de invloed op de voedzaamheid is hij het oud worden der grassen. Veel analyses staan mij niet tennbsp;dienste, doch ik geloof voldoende om dit punt duidelijk te maken.

H. Rotthausen en Scheven in de Mittheilungen aus Waldau S, 68 deden een onderzoek op verscheidene grassen.

Zij deden hel onderzoek alleen op bloeiende exemplarem , dus op reeds oude grassen. Het resultaat was het navolgende;

WETENSCFIAPPELIJKE

NAAM.

Hollandsche naarn.

5 c5

6

quot;o

05

lt;

*S

P

3

o

•75

C3

c

0)

gt; c

SC, »

Protein zelfstandigheid.

71 4

2,2

11,0

0,6

11,6

5,2

Aira caespitosa...............

Ilaargras..................

70,3

2,2

10,6

1,0

12,8

3,1

Alepocuris geniculatis......

Geknikte vossenstaart.

76,9

2,0

7,0

1,0

10,1

3,0

66 8

2 1

1545

08

12,1

2,7

72,0

1,6

12,5

0,8

11,2

2,1

Avena pubescens.............

Zacht Havergras.......

73,1

2,2

10,4

0,8

10,9

2,6

Cynosuris crösl.............

Kamgras.................

72,6

2,5

11,7

0,7

10,6

2,1

Daclyl. glomer...............

Kropaar ..................

65,1

2,4

16,1

0,8

12,6

3,0

Festuca pralens...............

Beemd laugbloem......

74,8

1,7

10,1

0,8

10,2

2,4

75,5

12,1

0,5

9,9

2,4

77,7

2,0

8,5

0,3

9,5

2,0

Holcus lanatus...............

Wollig zoi'ggias.......

n,i

2,4

10,2

0,S

9,5

2,3

68,9

2,6

13,5

0,4

12,6

1,9

112,0

1,8

15,6

1,1

15,4

4,0

78,0

1,6

8,8

0,8

8,4

2,3

70,0

2,1

12,7

0,7

11,6

2,8

67,0

2,1

15,4

0,4

11,8

3,2

59,5

2,9

16,3

0,8

17,2

3,3

66,8

2,7

14,S

0,5

12,7

2,8

Lolium italic..................

Ilallaatisoh. raaigras...

71,7

2,0

9,4

1,0

12,9

2,6

75,2

1,6

10,7

0,6

9,5

2,5

Phleuin pratens...............

Timothee gras..........

68,2

2,0

13,9

0,4

13,6

2,0

-ocr page 172-

160

Zooals gezegd is, is de analyse van deze grassen gedaan, in bloei zijnde of reeds in hel zaad, en zal deze analyse overeenkomen met gras einde Augiisliis onderzocht, als wanneernbsp;noch slechts weinig grassen bloeien moeten.

De gemiddelde samenstelling volgens deze analyses is;

Water nbsp;nbsp;nbsp;70,75.

Proteïne nbsp;nbsp;nbsp;2,64.

Ruwe vezel nbsp;nbsp;nbsp;12,1.

Vet nbsp;nbsp;nbsp;0,7.

Stikstofv. Extr. stof. 11,21.

Asch nbsp;nbsp;nbsp;2,1.

WoLFF. Die Ernahrung der landwirthschaftlichen Nutzthiere pag. 110 geeft 5 analyses van de drooge zelfstandigheid van hetnbsp;gras. Het gras werd gesneden op 24 April, 15 3Iei en 10 Junij.

Proteïne, Ruwe vezel. Vet, Stikstofv. Extr. stoff. Asch. 24 Aprilnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;22,06nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18,10nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5,88nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;58,05nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12,91.

15 Mei nbsp;nbsp;nbsp;16,51nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;17,56nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5,58nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;58,76nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8,19.

10 Juni nbsp;nbsp;nbsp;15,57nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;26,41nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4,45nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;48,00nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7,79.

Van het op 24 .April en den 15‘'™ iMei gesneden gras wordt pag. 110 hel percent drooge zelfstandigheid opgegeven, en kannbsp;men dus het watergehalte berekenen; voor het op den 10*’“ Juninbsp;gesneden gras is het echter niet opgegeven.

Op den 24*'“'’ April was 19,14 op den 15'’™ Mei 21,587o drooge zelfstandigheid aanwezig, en daar met den ouderdom van de plantnbsp;het watergehalte vermindert, zoo heb ik, en geloof niet ver vannbsp;de waarheid te zijn de drooge zelfstandigheid op 25°/o gesteld.

Het watergehalte is nu bekend en berekent men daarna de analyses, dan verkrijgt men.

24 April 15 Mei 10 Juni Gemiddeld.

Water

80,9

78,4

77

78,8

Proteïnzelfsl.

4,8

5,5

5,1

5,8

Ruwe vezel

5,5

5,7

6,1

5,8

Vet

1,1

1,2

1

1,1

Stikstofvrije Extractiefslolfen

7,5

11,4

11

9,9

.\sch

2,4

1,8

1,8

'2

-ocr page 173-

161

Deze analyses zijn berekend zooals op pag. 110 vernield staat

drooging

van hel gras in de lucht, terwijl de analyses

van het Indische gras door Scharlee en Moeas gedaan, zijn berekend hij drooging op 100 °C. Volgens deze scheikundigennbsp;verliest het gras hij drooging aan de lucht 7o,82 7o water, hijnbsp;drooging op 100 °C. echter 78,72 7o- Oui een vergelijk mogelijknbsp;te maken moet men de analyse dus in deze verhouding onizet-ten en als dan verkrijgt men voor de gemiddelde samenstelling;nbsp;Waternbsp;nbsp;nbsp;nbsp;81,11

Proteïnzell'st nbsp;nbsp;nbsp;3,58

Ruwevezel nbsp;nbsp;nbsp;3,94

Vet nbsp;nbsp;nbsp;0,98

Slikstofvrije nbsp;nbsp;nbsp;Extrat. 8,81

Asch. nbsp;nbsp;nbsp;1,78

Dit is dus de gemiddelde samenstelling tol Juni, en ziet men duidelijk uit deze analyses, dal de protein zelfstandigheden voortdurend minder worden, hetgeen nog duidelijker blijkt als men dezenbsp;analyses met de gemiddelde analyse van Rotthausea en Schevennbsp;vergelijkt, welke analyse overeenkomt met gras in Augustus.

Om nu de gemiddelde samenstelling van goed Europeesch gras te hebben van April — Augustus zal ik het gemiddeldenbsp;van de analyse van Wolff en die van R. en S. nemen, en alsdan verkrijgt men hel navolgende:

Water nbsp;nbsp;nbsp;73,93

Proteïnzelfst. nbsp;nbsp;nbsp;3,01

Ruwe vezel nbsp;nbsp;nbsp;8,02

Vet nbsp;nbsp;nbsp;0,84

Slikstofvrije nbsp;nbsp;nbsp;Exlr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10,01

Asch nbsp;nbsp;nbsp;1,94

Duidelijk ziet men dus uit deze nbsp;nbsp;nbsp;analyses, hoe het gras met

het ouder worden steeds in voedingswaarde achteruitgaat, doch tevens, dat om 1 kilo eiwitstoffen op te nemen, van jongnbsp;gras slechts 21 kilogram opgenomen behoeft te worden, vannbsp;het oude gras ongeveer 38 kilogram en volgens de gemiddeldenbsp;analyse hierboven medegedeeld ongeveer 33 kilogram.

-ocr page 174-

162

Als men ziel, dat liet. Hollamlselie cavaleriepaard mei zijn zomeiTalion sleclUs opneemt aan iiooi, siroo en haver 0.79 Kg.nbsp;eiwit,, dan Idijkt daaruit, dat gemiddeld, om een goed voedselnbsp;te zijn, door het paard eene hoeveelheid gras, opgenomennbsp;moet worden, die het paard zeer goed kan opnemen, zondernbsp;aanleiding te geven tol uitzetting van de digeslieorganen , zoogenaamde grashuiken en verdere nadeelen pag. 061 door dennbsp;Heer Schimmel opgegeven.

Hier in Indie krijgt het uil Australië aangevoerde paard van ongeveer Eiiropeesche taille dagelijks ongeveer 57,5 Kg. gras,nbsp;en iedere Indische lezer weel toch dal er geen sprake is, vannbsp;slechts één door den Heer Schimmel genoennle nadeelen; hoewelnbsp;er nog hij komt, dal deze paarden liier niet te huis hehooren.

Dat er in Europa een groot verschil tusschen gras en gras is, omreden men van grond en bemesting afhangt spreekt vannbsp;zelf, en heh ik alleen van goed gras gespi’oken. In Indienbsp;hangt men ten minste niet van hemesling af, omreden de grasvelden niet heinest worden, en brengt de natuur bijna allesnbsp;toe om het gras een constante samenstelling te doen hebben.

De analyses van Indisch gras zal ik latei' behandelen en deze zullen het hiervoren geschrevene evenzoo hevestigen.

Uil het voorgaande volgt:

Dal (jras voor hel paard een naluurlijk voedsel is. Da! voor landen, waar niel permanenl (fvas gevoederd kan ivorden , hel nognbsp;niet Ie oude gras, en voor landen waar immer gras gevoederdnbsp;kan worden, hel gras voorldarend als een krachlig, gezond voedselnbsp;beschouwd moei worden.

Dal gras geen nadeelige werking op digeslie organen en gezondheid heefl, en dal dikwijls onder de boven genoemdeumislandigheden nog beduidende krachlsprodiiclie op gras alleen kan plaals hebben.

HOOFDSTUK IV.

De Indische granen in het algemeen.

De in Indie algemeen aan de paarden gevoederd wordende graanvruchten bepalen zich lot het product van de rijstplant.

-ocr page 175-

IGö

Oryza saliva, en (leszell's varieleilen, en wel lol de galia, padie en roode rijsl en lol hel prodiicl van de maïs planl, Zea Maïs,nbsp;Ie welen, de maïs of ïiirksclie larwe.

In noordelijkei’ landen, hoewel haver liel meesl gebruikelijke graauvoeder voor hel paard is, worden als paardenvoedei*nbsp;verscheidene andere granen gegeven, zooals gersl, rogge, larwe,nbsp;maïs, rijsl, giersl en boekweil.

Van hel graan der rijslplanl in den halm, in den hasl of oTilholslerd gegeven, zegl de Heer S.:

«De rijst heslaal groolendeels uil zelmeel en is daarom min-»der voedzaam dan de overige granen. Zij wordI hij ons niel aan ^hel ])aard gegeven; in Oosl-Indie vervangl zij echler de haver.nbsp;«Vroeger voederde men aldaar aan de paarden padie, d. w. z. denbsp;«toppen der gedroogde rijslplanlen, doch legenwoordig gaha.

«Daaronder verslaal men de korrels van gedroogde rijsl-«planlen, die niel van den holsler zijn oiildaan. Is deze ook «verwijderd dan verandert de naam in bras; de laalsle wordt,nbsp;«gekookt door de menschen gegeten, doch heet dan nassi.

«De gaha, ook wel gaha-gaha genoemd, wordt, voor de uiIdee-«ling aan de paarden, in eene met water gevulde Ion of balie ge-«wasscheu, len einde haar van stof en ledige doppen Ie ontdoen.

«Ditzelfde verricht men ook hij keuring van gaha; hoe min-«der slof en doppen er dan bovendrijven, des Ie heler is zij.”

Van de maïs zegt de Heer S.:

«De maïs of het Turksche koren is arm aan eiwilslollen, «doch rijk aan vet en zetmeel. Zij is bijna even moeielijk ver-»leerbaar als de rogge en moet daarom en om hare hardheid ge-»broken en met veel water en baksel gemengd, gevoederd worden.

«In den laatslen tijd heeft men getracht ze de plaats van «haver te doen innemen; talrijke proeven in verschillendenbsp;«landen hebben echter geleerd, dat zij slechts voor een kleinnbsp;«gedeelte de haver kan vervangen. Zoodra dit voor meer dannbsp;«de helft geschiedde, nam wel de gevleesdheid toe, doch denbsp;«kracht en opgewektheid verminderden; de paarden zweellennbsp;«sterk en kregen minder adem.

-ocr page 176-

1G4

»In sommige slreken als Spanje. Mexico en Zaid-Amecika «wordt eciiler de maïs alleen gegeven; de paarden van hefnbsp;«Franscli Mexicaausche leger doorstonden van October 1862 totnbsp;«Junij 1865 bij een dagelijksch ration van 4 Kg. maïs, 5 Kg. hooinbsp;«en 1 Kg. zemelen , zeer goed de vermoeienissen van den oorlog.”

Naar aanleiding van het bovenstaande is eenige uitweiding noodig.

Vooreerst dan, moet ik opmerken dat de vijsl door den Heer S. onder de paardenvoedsels l)eschreven, in Indië alsnbsp;paardenvoedsel niet gebruikt wordt.

Verschillende werken over Gezondheidsleer heb ik reeds hierover nagelezen, doch geen van allen bespreekt de rijst, die als paardenvoedsel in Indie gebruikt wordt.

De Heer S. zooals allen, spreekt over de witte tafelrijst, en men schijnt geen van allen te weten, dat de rijst die aan denbsp;paarden in Indie gevoederd wordt is de roode rijst, wier eiwitgehalte zooals later uit de analyses zal blijken veel grooter isnbsp;dan van de witte rijst.

Zooals ik vroeger reeds gezegd heb, doet deze omstandigheid weinig af voor het Europcesche publiek, doch in het werk vannbsp;den Heer S. is het een groote font, als schrijvende voor eennbsp;groot gedeelte voor Indische officieren en toekomstige officieren.

De defenitie van padie is ook niet zeer juist, daar er aantoegevoegd moet worden, «met een groot gedeelte van den halm.”

Verder moet ik opmerken, dat noch roode rijst, noch gaba, noch padie in Indië de haver vervangt.

Tot opheldering hiervan het navolgende;

Zooals bekend is, worden de granen aan het paard gegeven om hetgeen in de volumineuse voedsels van hel jgt;aard, hooinbsp;gras enz. aan voedende bestanddeelen ontbreekt, in meer ge-concentreerden vorm aan te vullen.

Zooals te voren reeds is aangehaald moet in een goed ration (hetgeen het paard dagelijks tot zich neemt), een bepaaldenbsp;verhouding bestaan tusschen de eiwitstoffen en de koolhydraten.

Hieruit blijkt ten duidelijkste, dat het graan, dat men voe-

-ocr page 177-

165

dert zal moeten verschillen, naargelang welk volumineus voedsel het paard tot zich neemt.

In het hooi nu is de verhouding van eiwilsloflen tot koolhydraten 1:8; in gras daarentegen 1 : 4—5.

Om nu de goede verhouding te vei’krijgen, die in het da-gelijksch ration noodig is, ongeveer 1:6, blijkt het ten duidelijkste dat paarden, die met hooi gevoederd worden een graan moeten hijeten, dat meer eiwitstoffen en minder koolhydratennbsp;bevat, dan paarden die met gras gevoederd worden.

Er kan dus geen sprake van zijn dat de haver in Indië door gaba vervangen wordt. Haver zou hier niet passen,nbsp;gaba zou in Europa niet passen, omreden de voedende he-standdeelen van hooi en gras in hunne verhoudingen zoover uil-eenloopen.

Het is echter het oude lied, de een zegt hel, daarom de ander ook, en zoo worden op het laatst onwaarheden tot wetenschappelijke waarheden bevorderd, om dat die en die autoriteitnbsp;die promotie heeft tot stand gebracht.

Vele schrijvers zeggen, dat rijst een slecht voedsel is voor het paai’d, S. zegt het ook, en op slot van rekening moet men aannemen dat zij niet weten, dat er andere rijst bestaat dan wittenbsp;tafelrijst, die zich niet kenmerkt door zijn gering eiwitgehalte.nbsp;Volgens de mij ten dienste staande analyses, die ik laternbsp;zal opgeven, bevat de haver 10,9’/o eiwitstoffen en roode rijstnbsp;9,78°/o, een verschil, toch niet groot genoeg om van de rijstnbsp;te zeggen: »De rijst bestaat grootendeels uit zetmeel en isnbsp;daarom minder voedzaam dan de overige granen.”

S. weet echter, dat het Indische paard met gaba, padie en rijst gevoederd wordt, en dat er niet te klagen valt overnbsp;krachtsuiting en temperament bij die paarden. Dit had totnbsp;navorsching over het hoe en waarom moeten leiden , alvorensnbsp;zulke onjuistheden neder te schrijven.

Het is hetzelfde met het oordeel over de maïs.

De analyses van maïs en haver naast elkander zettende, is het toch een axioma, dat maïs nimmer op den duui', indien

-ocr page 178-

166

men dezelfde uitwerking vergt, de haver kan vervangen, omreden de bestanddeeleu te ver uit een loopen.

Daarom is echter maïs nog een goed paardenvoedsel, en is uitstekend op zijn plaats in landen waar gras gevoederd wordtnbsp;en kan dit evenzoo, zooals ik later zal aantonnen, in Europanbsp;zijn in combinatie met andere voedsels.

Gewoonlijk stelt men zich te veel op een eenzijdig standpunt , het is of builen hooi en haver bijna niets goed is, en ziel over bet hoofd, dat hooi een kunstmatig dus, geen natuurlijknbsp;voedsel is.

Bizondere nadeelen of eigenschappen zijn aan de in Indic aan de paarden gevoederd wordende granen niet verbonden.

Natuurlijk hebben de bestanddeeleu en de meerdere of mindere rijkdom van den bodem evenals overal invloed op de samenstelling.

In Indië echter, alwaar de bodem voor de rijslkultuur niet bemest wordt, zal die invloed over het geheel niet zoo grootnbsp;zijn als in Europa, waar het hoofdzakelijk op de wijze vannbsp;hemesling aankomt.

Dikwijls hoort men in Indië zeggen ; «mijn paard kan niet tegen gaha of padie, het wordt te vurig,” doch ik vermeen denbsp;oorzaak te moeten zoeken, dat de paarden alhier door genoegzaam voedend gras te eten, reeds een groote hoeveelheid voedende bestanddeelen opnemen, en dus, indien granen bijgevoederd worden, bij niet genoegzamen arbeid wat weelderignbsp;worden, waartoe het vurig temperament ook niet weinig hetnbsp;zijne bijbrengt.

Als men namenlijk het gemiddelde ration gras, dat in Indië aan het paard verstrekt wordt, stelt op kilo , dan neemt hetnbsp;paard daar reeds in zijn voedsel ongeveer 0,8 Kg. eiwitstoffennbsp;en 4 Kg. koolhydraten mede op.

Om dezelfde hoeveelheid eiwitstoffen op te nemen zou het paard reeds ongeveer 10 Kg. hooi moeten opnemen.

Het is dus duidelijk, dat bij zulke intensieve voeding als met goed gras liet geval is, de uitwerking van toegevoegdenbsp;meer geconcentreerde voedsels , zooals de granen, zich spoediger

-ocr page 179-

167

zal doen gevoelen dan bij de voeding met hooi, daar men hij de voeding met gras, met eene intensieve voeding over hetnbsp;geheel te doen heeft. Bij gras is het volumen bijna geheelnbsp;toe te schrijven aan het watergehalte.

Of nu het paard zijn henoodigd quantum water mei zijn voedsel of daarna opneemt, bekend is het, en iedere sectie kannbsp;daarvan de overtuiging geven, dat het water spoedig opgenomen wordt. Door dat het Indische paard zooveel water metnbsp;zijn voedsels opneeint, drinkt het ook hizonder weinig.

De factor, die het gras volumineus maakt, komt als zoodanig dus bijna niet in aanmerking, of is minstens een geheelnbsp;onschuldige. De voeding met gras is, door de verhouding tusschennbsp;eiwitstoffen en koolhydraten, een intensieve.

Het groot volume, dat opgenomen moet worden, om aan alle eischen, die wij het paard stellen, te kunnen voldoen, ennbsp;het missen van de noodige hoeveelheid koolhydraten staat innbsp;den weg om de graanvoedering overbodig te maken.

Geheel anders is het gesteld met hooi. De factor, w’aardoor dit voedsel volumineus wordt, is geen water, doch de houtvezel,nbsp;en daardoor is het nimmer een intensief voeder, het is ennbsp;blijft een onderhoudingsvoeder.

Het gras kan in behoorlijke hoeveelheid opgenomeu, hij hel paard in alle behoeften voorzien, en is hel paard daarbij Jiognbsp;tot niet geringe krachtsuiting in staat, het hooi kan het nimmer.

Als voorbeeld heb ik maar te noemen, de wilde en halfwilde paarden en de Indische paardenrassen.

Het hijvoederen van graan is dus in Indie noodig, om aan eiwitstoffen te verkrijgen, wat door te groot volume aan gras,nbsp;niet opgenomen kan worden, en ter verkrijging van koolliy-draten om de juiste verhouding in het ration te krijgen, voornbsp;de gevallen men meer krachtsuiting en diensten van het paardnbsp;vergt, dan in den natuurstaat van het paard gevergd worden.

Bij hooivoedering is het geheel anders , de meeste krachls-uiling moet daarbij uit de granen verkregen worden.

Vele paarden dan ook, die men in Indie van Inlanders koopt,

-ocr page 180-

168

praauwpaarden enz. van den meest verschillenden leeftijd, hebben klaarblijkelijk nimmer graan gegeten, want zij laten de gaba leggen , en men moet bet hun leeren eten.

Ik kan noch verder gaan.

Het gaat niet op om te zeggen, een paard van 2S0 kilogram eet Kg. gras, dus een paard van 125 Kg, eet 12V2 Kg. gras.

Daarentegen geloof ik dat, hetgeen men bijwijze van spreken dikwijls hoort: een klein paard eet evenveel als een groot,nbsp;veel dichter bij de waarheid ligt.

Dikwijls ziet men nu voor karren, grobakken enz. paarden die slechts een paar duimen liooger zijn dan 5 voet. Paarden,nbsp;die men zoo zou kunnen opnemen en op tafel leggen, en wiernbsp;gewicht ik niet hooger schat dan 125 a 150 Kg.

Deze paarden krijgen gewoonlijk gras a volonté, en men mag gerust aannemen, dat zij 20 a 25 Kg. daags opeten.

Met hun gras nemen zij dus ongeveer 0,8 Kg. eiwitstoffen op.

Berekenen wij volgens hetgeen, hiervoren reeds gezegd is, wat zulk een paard bij tamelijk zwaren arbeid noodig heeft, dannbsp;komen wij tot het navolgende:

Voor onderhoudingsvoeder: nbsp;nbsp;nbsp;0,25 Kg. eiwitstoffen

Voor productievoeder bij middelma-tigen arbeid: nbsp;nbsp;nbsp;0,55 Kg. »

0,20 Kg.

Voor productievoeder bij tamelijk zwaren arbeid.

Totaal 0,8 Kg. eiwitstoffen.

Het blijkt dus, dat het paard van kleine taille met zijn gras genoegzame eiwitstoffen opneemt voor tamelijk zwarennbsp;arbeid. Wat ziet men nu dagelijks ?

De Javaan voedert zijn paard geen granen bij, doch dedak.

Even als de Javaan bij ondervinding weet, dat roode rijst voedzamer is dan witte rijst, en de analyses dit later duidelijk bevestigd hebben, evenzoo laat het zich verklaren, datnbsp;deze handeling, die hij bij ondervinding doet, zeer rationeel is.

Reist men veel in .lavaansche karren, dan hoort men.

-ocr page 181-

169

«niijii paard moet dedak hebben”, anders heeft het geen »adem.

De man, die slechts uil ondervinding spreekt, spreekt zeer juist; want al neemt het paard met zijn gras de noodige eiwitstoffennbsp;op, de noodige koolhydraten ontbreken.

De Javaan voert nu dedak, die een groote hoeveelheid rijstemeel bevat, en bezorgt het paard daardoor de noodige koolhydraten en herstelt daardoor het evenwicht tusschen eiwitstoffen en koolhydraten.

Uit het hiervoren geschrevene blijkt dus:

1°. Dat afgezien van bisoudere eigenschappen, de waarde van een graan als paardevoedsel niet alleen kan beoordeeld wordennbsp;naar zijn meerder of minder gehalte aan eiwitstoffen en koolhydraten’, doch ook wel degelijk afhangt van den aard van hetnbsp;volumineuse voeder, dat het paard lot zich neemt.

2°. Dat hij paarden van kleine taille in Indië, die naar evenredigheid van hun gewicht een groote hoeveelheid gras opnemen ^ zelfs bij tamelijk zwaren arbeid het graanvoeder overbodig is, ennbsp;de toevoeging van kool-hydraten noodzakelijk wordt.

Het laatste is voorzeker eene vreemde stelling, in de ooren van hooi- haver- en antigrasmannen, doch daarom niet minder waar.nbsp;Duizenden kunnen dagelijks zien, dat deze stelling aan de praktijknbsp;getoetst is, en uit het voorgaande laat zich nu genoegzaamnbsp;verklaren, hetgeen ik reeds op pag. 138 zeide, dat men dikwijlsnbsp;verwonderd is over de krachtsuiting hij het Indische paard, somsnbsp;bij grasvoeding alleen, soms onder bijvoeging van wat dedak.

HOOFDSTUK V.

Het IiVmscHE gras i.v het bizonder.

Ten einde later een beter overzicht van de grasmengsels te te hebben, en de hoedanigheid beter te kunnen beoordeelen zalnbsp;ik eerst eene beschrijving van de voornaamste grassen geven.nbsp;Cynodon Dactylon. Pers.

Synon: Panicum lineare. Burm. Digitaria stolonifera Schr.

Paspalum praecox Walt. Panicum umbellatum Lam.

-ocr page 182-

170

Fibigia umbellala Kool. Agroslis linearis Uelz. Digilaria linearis, Pers. Cynodon marüimuin. II. B. K. Chloris marilima. Triii.nbsp;Digilaria marilima. Spreng. Panicum Daclylon Linn.nbsp;iulantlscbe benaming: Rompoel grienling. Gerientingan, Djoe-koel kakawalan, Kakawatan.

llollandsche benaming: Berggras.

BISSCHOP Grevelink zegt aangaande dit gras:

Halmen kruipend, de bloemdragende stengels opgericlit, 6—12 duim boog, flauw geknepen; bladeren lijnvormig, spits, gladnbsp;met scherpe randen, tongetje baarvormig; aren, 3—6 eindeüngscb,nbsp;vingervorinig, 1—2 duim lang; bloempakjes éénbloeinig, klein,nbsp;ongesteeld, aan de ééne zijde van een driekantige as, de onderste tweeslachtig, de bovenste onvolkomen ; kelkkafjes 2, bijnanbsp;gelijk, stomp, lancetvonnig, scherp van rng, kroonkafjes 2,nbsp;vliezig, ongewapend; het bovenste aan den rug dubbel gekield,nbsp;schubjes 2, vleezig; helmdraden 5; stijlen 2, eindelingsch,nbsp;stempels gevederd; graanvrucbt, glad, vrij.

Zuid-Europa, Klein-Azië, Amerika, Oost-Indie, China, Nieuw-Holland, Zuidzee-eil., Sunda-Archipel (algemeen op Java in ge-zelligen groei). Molukken, Timor. Miq.

Bahamas, Jamaica, Antigua, tropische en warme landen over den geheelen aardbol, Griseh, Vasteland van Indie, Bengalen, ür.

Roxburgh noemt dit een der nuttigste grassen in Indie, hetwelk van het paarden- en veevoeder levert. Miq.

Een van de meest algemeen voorkomende grassen van Indië, groeiende allerwege in de grootste abondantie. Het levert hetnbsp;grootste gedeelte van het veevoeder in dit land. Sir W. Jonesnbsp;noemt dit gras het zoetste en meest voedzame voor het vee.nbsp;Het nut en de schoonheid er van noopten de Hindoes het in hunnenbsp;schriften te verheerlijken. Ook eten de inlanders de jonge bladeren en bereiden een verkoelenden drank van de wortels. Roxh,nbsp;Wegens zijne zodevormende en op ééngedrongen groeiwijzenbsp;is het zeer geschikt om weilanden te vormen, en volgens alge-meene getuigenis is het van al onze grassen het beste om zijnnbsp;vetmakend en mclkvoortbrengcnd vermogen, te verhoogen Dr.

-ocr page 183-

171

Het is zeker een van onze heste voedergrassen. De Hindoes, zooals Bisschop Greveliak zegt, verheerlijken het niet alleen innbsp;hunne geschriften, doch planten het ook om hunne tempels,nbsp;Edeling zegt: »op dit gras, dat bijna nimmer langs voetpadennbsp;ontbreekt, is meer dan op eenig ander van toepassing ;

Oui, vous êtes Ie peuple, utiles citoyens,

Comme lui de l’état vous fondez la richesse,

Comnie lui, vos enfants, sous Ie pied qui les presse, Poussent avec viguer, de nombreux rejetons,

Qui, toujours opprimés, renaissent plus féconds.

Hoewel het gras bijna overal voorkomt groeit het krachtiger en veelvuldige!’ in hooger streken, dan in de lage streken;nbsp;vandaar zeker de naam berggras. Naargelang van de streeknbsp;is de plant in hooger streken veel krachtiger; in lage streken,nbsp;zooals te Batavia, is de plant zeer onontwikkeld. In het lever-antiegras te Salatiga komt het grientinggras dikwijls in grootenbsp;hoeveelheid voor. Het gras is zoover ik weet niet scheikundignbsp;onderzocht, doch de praktijk leert het kennen als het beste vannbsp;de Indische grassen. De paarden gedeien er uitstekend op, ennbsp;het heeft een groot nielkvoortbrengeud vermogen. Ik heb inlanders gekend, die het verzamelden en bewaarden, dusnbsp;hooi van maakten, ten einde het in den droogen tijd hunne beestennbsp;te eten te geven.

Het grientinggras is uitstekend geschikt voor het aanleggen van grasvelden, en te bejammeren is het, dat men zich nietnbsp;meer op de cultuur van dit gras toelegt, daar het bijna overalnbsp;goed wil groeien. Een van de redenen is zeker, dat men zichnbsp;liever toelegt op de cultuur van veel bladgevende grassen, omnbsp;reden men dan van eenzelfde stuk grond meer gras verkrijgt.nbsp;Hoe het ook zij, zeker is het te bejammeren.

Dactylodenium aeyijptiacum.

B. G. zegt aangaande dit gras:

Dactyloclenium aegijptiacum Wild. Dactyloctenium mucromlim Wild. Daclyloclenium meriodimle Huilt. Cynosurus aegyptius L

-ocr page 184-

172

Chlorin mucromla Miclix. Eleusine aeyijplia l*ers. Cenchrus aegiji)lkis L. Eleusine cruciala. Luiii. Eleusine ciliala. Raf.

Aeijilops saccharinum Walt. Goddam. Ruiiiph. H. A. VI p. 10 = Cavara pulla Rlieed. H. M. XII p. 131 t. 69 — Gedong oeloe 3av.

Halmen kruipend, worteldrijvend, geleed, geknepen, glad; bladeren lijnvormig, spits, golvend, de onderste aan de randennbsp;nabij den voet lang gewimperd, tongetje kort, fyn gewimperd,nbsp;aren 4—5, vingervormig gebundeld, de spil stijf, glad, aannbsp;den voet behaard; bloempakjes éénzijdig, 2 tot veelbloemig,nbsp;bloempjes aan twee kanten, de onderste volkomen, kelkkaljesnbsp;2, aan den kiel getand, de buitenste met een kafnaald; kroou-kafjes 2 vliezig, het binnenste bootvormig gekield, gespitst,nbsp;puntig, het buitenste dubbel gekield, korter schubjes 2, metnbsp;2—3 lobbetjes; helmdraden 3, vruchtknop glad, stijlen 2nbsp;eindelingsch; stempels gevederd, de haartjes tandig vertakt;nbsp;graanvrucht ruw, vrij. Aren 6—12 lijnen lang.

Warme gewesten der geheel aarde. In Zuid-Amerika algemeen om Batavia in de tuinen en langs de wegen. Timor Molukken—Miq.

Bahama, Jamaica, St. Kitts, Antigua, Dominica, St. Vincent,

Trinidad, Arabië tot aan de Kaap, China tot in Oost-Indie, Vereenigde staten tot in Oost-Indie, Australië, Vereenigde statennbsp;lot Brazilië. Griseb.

Volgens Rumphius wordt het in Indie door het vee gezocht.

Filet vermeldt ookj dat het een zeer gezocht veevoeder is.

Miqüel zegt: Knievormig gebogen, gladde, zaamgedrukte halm, bladen lijnvormig, spits, niet zelden golvend, de onderstenbsp;aan de randen nabij den voet lang gewimperd, tongetje kortnbsp;fijn bewimperd; aren 4—b vingervormig gebundeld, rijp zijndenbsp;kruisvormig afstaand, de spil stijf, glad, aan den'voet behaard, puntig eindigende, kelkkafjes schuitvormig getand,nbsp;graanvrucht ruw.

Rumphius zegt: »Het koeiengras, dit is een gramen supi-iiuni en genicnlatum, niet omdat het langs de aarde kruipt, maar omdat het met zijn oudste steelen plat op de aarde legt,nbsp;want er komen veele uit eene wortel, beneden smal, maar

-ocr page 185-

173

tl

Jmven breed, als gedrukt, eii liier en daar in twee zig verdeelende, waar van de onderste en oudste jdat te aardenbsp;leggen, als of ze daar aangeplakt waren, zeer taai en schiernbsp;onverbreekelijk; haar voorste verdeelt zig in veele bladeren,nbsp;die van een gemene gras-fatzoen zijn, glad en te zanien gevouwen ; op ’t meeste een hand of span lang, maar de meestenbsp;korter. De steelen zijn zoodanig met bladeren bezet, dat mennbsp;ze niet wel bekennen kan, en egter in leden verdeelt, binnennbsp;biezig en grasachtig van smaak. De uiterste steel staat watnbsp;overeind, rond en dun als een zeilgaarn, dragende op zijn topnbsp;vier aairen, niet dwers uitgebreid, maar wat schuinsstaande,nbsp;en zomtijts de vijfde wat beneden; de andere twee leden vannbsp;een vinger lang, niet breed bezet met twee rijgen, ruige en bleeknbsp;groene buisjens of schubben, naar onderen bun openende, en inhoudende eenig fijn zaat.

De wortel is een groote bosse van fijne vazelingen, zeer vast in de aarde houdende, zoodat men ze niet dan met geweldnbsp;uittrekken kan. De jonge struiken staan meest overeind, maarnbsp;de ouden leggen rontoin de wortel uitgebreid, en forineerennbsp;in de midden schier een schotelken, of kalen plek van witagtigenbsp;steelen gemaakt.

Naam: Grameu vaccinum; na ’tMaleits Rompot Carbon, dat is koeigras, item rompot eras, dat is hardhoudent gras;nbsp;na ’t Amboins Hohotu aman; in ’t Ternataans Fartago ennbsp;Fortago; op Baleijts Padangh bilulangh, öf balulangh, omdatnbsp;het zoo hard van gewas is als een koeihuid.

Plaats: Het is een moeijelijk onkruid in de erven rontom de huizen, en op de paden in de tuinen, daar bet zig metnbsp;zijn zaat zeer vermenigvuldigt, en in korten tijd een grootenbsp;plaats beslaat.

Als het oud geworden is, laat het zig moeijelijk uittrekken met de wortelen, de steelen breken eer af, dan men dienbsp;wortelen uitkrijgt, dies men ze uitgraven moet; het bemintnbsp;een kleijachtige grond en harde wegen.

Gebruik; De koeibeesten weiden dat af langs de straten en

II

-ocr page 186-

174

wegen, zoolang het jong is, want het oude wert van alle beesten veragt. De wortel met Calappus-raspel of slegts innbsp;enkel water gewreven, op ’t hooft gesineert, en een lijd langnbsp;daarop gelaten, daarna gewassen met ’t water, daarin dezelvenbsp;wortelen gekookt zijn, belet het uitvallen van ’thair, en doetnbsp;hetzelve wassen.

Dog het hair wert hiervan wat grof, hard en gekrnlt, dies men ’t daar na met calappus raspel, of andere weeke bladeren,nbsp;als die van Convolvulus minor moet afwassen. Het afziedzelnbsp;van de wortel, het zij alleen, of met die van Tabalissa gekooktnbsp;en gedronken, stopt alderhandc huikloopeu. In de Maleitsenbsp;letterkonst een takje van dit gras gezonden, beduid dat dennbsp;zender standvastig bij zijn voornemen wil blijven, gelijk denbsp;minnaar in ’t minnen.”

Tot zoover Rumphios.

Het roompoet karbon komt zeer verbreid voor, doch bemint het meeste drooge plaatsen, zoodat men het het meeste zietnbsp;op tegalvelden, galangans enz. Zoolang het niet te oud is wordtnbsp;het door de paarden en runderen gaarne gegeten.

Isachne miliaceae.

KuNTii in zijne Revue des Graminées zegt aangaande het geslacht Isachne; Dit geslacht wijkt slechts weinig af van het geslacht Paniciim, ziehier het eenige verschil: de bovenste bloem,nbsp;steeds onzijdig bij de ware Panicum’s, is vrouwelijk bij denbsp;Isachne’s.

Bij deze is de onderste bloem dan eens onzijdig dan eeus mannelijk en in vorm op de bovenste bloem lijkende, zooalsnbsp;bij vele Panicum’s. Daar er niets anders is, dat de Isachne’snbsp;van een tal kleine Panicum’s onderscheidt, heeft men dikwijlsnbsp;deze heide geslachten verward; zoover Kukth.

Synoniemen: Panicum palens (Linn), Panicum beflorum Lam, Panicum Ben^amini.

Inlandsche namen: Kasoeran, Wawaderan, Rompoel kasoeran De botanische beschrijving is als volgt:

-ocr page 187-

176

Bloempakjes 2 bloeiiiig, bloempjes beiden met twee lederach-tige kleppen, bovenste bloem vroiiwelijk, onderste bloem, dan eens onzijdig dan eens mannelijk. Kelkkafjes 2, nagenoeg evennbsp;groot met het concave uiteinde rojidachlig stomp. Klepjes 2,nbsp;stomp concaaf, bet onderste omvat het bovenste. Meeldraden 3,nbsp;Lodeculae 2. Vrouwelijke bloem geen meeldraden of uiterstnbsp;klein, rudimentair. Vruchtbeginsel glad. Twee terminale stijlen, stempel.! gevederd. Graan vrucht in de verharde kleppennbsp;ingesloten. Bladeren lijn-lancetvormig, puntig; bladscheede elfen ,nbsp;aan de kanten bewimperd, tongetje aan den rand bebaard;nbsp;bloempluim haarfijn uitgebreid, bloempakjes ovaal afgestompt.

Dit gras is een van onze beste voedergrassen, en wordt veelvuldig als paarden voedsel gebruikt. Het groeit gaarne opnbsp;vochtige plaatsen, op sawahs, galangans. Het gras eischt veelnbsp;water om welig te groeien, doch kan niet legen stilstaandnbsp;water, daar het als dan spoedig in de stengels begint te rotten.nbsp;Dit heeft reeds na weinige dagen plaats. Wil men het dusnbsp;aankweeken, dan doel men dit hel beste op velden met stroo-mend water, die geinundeerd kunnen worden zoolang en wanneer men wil. Dit gras wordt op de landen Struiswijk en Kajoenbsp;Doetih aangekweekt ter vervaardiging van hooi, waarover bij denbsp;hebandeling van het Indische hooi meer. Een grasmengselnbsp;hoofdzakelijk uit dit gras bestaande is door Scharlee en Moensnbsp;scheikundig onderzocht, waarover bij de beschrijving der grasmengsels zal gehandeld worden.

Padie-padie gras.

Dat gras is eene variëteit van de Oryza Sativa en is door Moeas als volgt gedefinieerd:

Opgerichte, samengedrukte stengel, 3—6 voet hoog, aan den voet nederliggend. Bladscheede 120—370 mM. lang, elfen, aannbsp;weerszijden van een hakig, afvallend, lang behaard aanhangselnbsp;voorzien; tongetje ongelijkmatig in tweëen gedeeld, 16—35 uiM.nbsp;lang.

Bladeren lijn-lancetvormig tot IV2 voet lang, 15—18 ;;;M.

-ocr page 188-

176

breed met 11—15 nerven, het uiteinde gespitst, de zijkanten scherp, de onderkant glad, de bovenkant ruw. Bloeinpluimnbsp;sainengetrokken, V2—1 voet lang, bladspil een weinig driehoekig gestreept, zijdelingsche bladspillen beneden tegenoverstaand,nbsp;boven afwisselend, aan de inplanting zijdeachtig vlokharig,nbsp;scherp driehoekig te zamengedrukt en ruw. Kelkkafjes gelijknbsp;vormig, 2 niM. lang, lijn-lancetvormig, scherp gespitst 1—nbsp;nerven, bovenste kelkkafje aan het uiteinde tweespletig.

Klepjes samengedrukt, lichtgroen, het binnenste lancetvormig met donker bloedroode spits, voornamelijk aan den rug langnbsp;behaard, 7—9 niM. lang, 1 niM. breed, het buitenste haltnbsp;omgekeerd eirond 6—8 mM. lang IV2—2 mm. breed, 3—3nbsp;nervig, middennerf gekield, gewimperd, in een rechte kafnaald uitloopende, die boven de basis een weinig heen ennbsp;weer gebogen, gebaard, 60—^110 mM. lang en droog, geelachtignbsp;paarsch is,

Meeldraden 6,2 donkerpaarsche stempels, lodiculae vleezig, met geknot uiteinde. Graanvrucht langwerpig, 6 mM. lang,nbsp;2 mM. breed, samengedrukt, doorschijnend roodachtig glanzend,nbsp;iiidruk aan de basis der rug wit ondoorschijnend; kiemwit vannbsp;binnen doorschijnend wit.

Dit gras wordt veelvuldig aan de paarden gevoederd, en wordt tot dit doeleinde bij groote plaatsen op sawahs gekweekt.

Daar het, zoodra het weder genoegzaam aangegroeid is, ongeveer maandelijks gesneden wordt, vindt men er hoogst zelden bloeiende exemplaren van.

Spontaan, dat is niet gekweekt, komt het enkele malen aan de kanten der rijstvelden, slooten en moerassen voor.

Hoewel het gras op zich zélf genomen een goed gras is, de paarden het gaarne eten en er zich goed op houden, zijn ernbsp;omdat dit gras een moerasplant is, aan het voederen er van na-deelen verbonden, die bij de behandeling der grasmengselsnbsp;zullen opgegeven worden. Het gras is scheikundig door Sscharleénbsp;en Moess onderzocht; de analyse zal evenzoo als dan opgegevennbsp;worden.

-ocr page 189-

177

Imperata arundinacea (Cijrill.)

BISSCHOP Grevelink zegt aangaande dit gras:

Imperata Koenigii. — Bv. Saccharun Koenigii.Imperata cglindrica Bv. S. Thunbergïi Retz. Andropogon caricorus L.nbsp;S. cylindricum Lam. Lagerrus cyliiidricus L. S. spicatum Burm.nbsp;S. conferlum Pr. Imperata Allang Jngh. Gramen caricosum Lalamnbsp;Rumpli H. A. VI. Snydend Baardgras Ned. Alang-alang Mal. Jav.

Pluimen aarvormig, bloempakjes aan gelede lirooze spillen gepaard, het eene ongesteeld, het andere gesteeld, allen vruchtbaar, aan den voet geleed, 2! bloemig; kelkkafjes 2, kaartachtig-kruidig, bijna gelijk, stompnervig met zeer lange zijdeachtige liaren bezet; het onderste bloempje eenkleppig, het bovenstenbsp;tweekleppig, tweeslachtig; helmdraden 2, helmen groot, geel;nbsp;stijlen 2, aan den voet vereenigd, stempels gevederd; schublte-tjes 0; graanvrucht vrij. Halmen 3—4 hoog, wortelbladerennbsp;verlengd, korter dan de halmen, smal, de bovenste scheede-vormig met scherpe randen.

Miquel zegt nog:

Zuid-Europa. Noord-Afrika. Senegal. — Voor Indië (Wight, herh n°, 1680). Timor. Op den Sunda-Archipel en in denbsp;Molukken bedekt dit gras de drooge heuvelstreken en hoogvlakten met zijne digte zoden; naarmate de bosschen verdwijnen , oinbsp;waar de vroegere bebouwing der akkers ophoudt, neemt de uitgestrektheid dezer Alang-Alang velden toe (JtijiGii, Naturw. Reise p.nbsp;19o). — Java I p. 292 enz). Vooral is dit het geval op Sumatra,nbsp;waar in den liistorischen tijd deze eentoonige plantengroei eenenbsp;ontzettende uitbreiding, vooral op 3—4000 voet verkregen heeft.nbsp;Ook op Java en andere Sunda-eilanden komen groole Alang-Alangnbsp;velden voor, maar op Sumatra over het geheel lager, tot 7 ennbsp;800' boven de zee afdalend. Behalve het drie tot vier voetnbsp;hooge Alang-Alang gras, vindt men er Andropogonsoortennbsp;(Saar gras) en Antliistiria (Manja-gras) groeit er groepsgewijzenbsp;tusschen (vergelijk Juxeu. 1 bl. 313)

Het Alang-Alang-gras klimt lot hoogstens 7000'op. Het bloeit

-ocr page 190-

i7é

van October — November. De planten dragen alsdan aan hun toppen wollige aren, en het gansche veld heeft een witachtignbsp;voorkomen. De jonge bladen worden door het rundvee gaarnenbsp;gegeten. Het gedroogde gras dient tot dekking der huizen. Denbsp;wortels met de bladen van Phyllantus Niruri leveren een geneeskrachtig aftreksel (Filet, hl. 8).

Rümphiüs zegt aangaande dit gras;

»Lalan is een snijgras van een bijzondere gedaante, gemengt van ’t regte snijgras Carex, gemeen gras, en Spartium. Het bestaatnbsp;uit enkele smalle bladeren zonder steelen, uit den grond ópschietende in gedaante van degens, vier en vijf voeten hoog,nbsp;schaars, een duim breed, dun , langs benen gcribt, in de middennbsp;met een stijve zenuwe, aan de kanten wat snijdende, jeugdignbsp;groen, en zoo digt op malkander, dat men daar door niet gaannbsp;kan, of men moet het nedertrappen. Beneden zijn ze smal,nbsp;en omvatten malkander met bosjes. De wortel is grasagtig,innbsp;de aarde dwers kruipende, met hare vazelingen daarin zoonbsp;vast, dat men ze niet uittrekten kan, is zonder smaak ofnbsp;zoetachtig. Overal zulke vergaderingen van bladeren uitgevende,nbsp;die beneden omtrent de wortel zomtijts eenige steekels hebben,nbsp;maar bezijden die vergaderingen komen uit de wortel anderenbsp;spitse vlerken op als eisen van een halve vinger lang, zoo stijf,nbsp;dat ze de voeten eenigzints hezeeren, als men daarop trapt,nbsp;hooger wordende, openen ze hen tot bladeren.

Dit gras beslaat geheele velden, en kale heuvels. zoo digt én jeugdig staande, dat men ’t van verre voor een schoon gezaaitnbsp;rijstvelt aanziet, het wast met zulken ongestuimheid en forssie,nbsp;dat het geen tuinen en hoge hossen verschoont, en kruipt zoonbsp;geweldig voort, dat men ter naauwer-nood de paden vrij kannbsp;houden, die men dagelijks bewandelt, want als men ze maarnbsp;een paar weeken niet gebruikt, zoo bedekt het dezelve, enternbsp;zijden kan men ook kwalijk doorkomen, om dat het zoo digtnbsp;staat, velden van mijlen lang beslaande zonder een voet ledigenbsp;plaats te laten.

Schier ’t geheele jaar door ziel men ’t zonder steelen of zaad .

-ocr page 191-

179

behalven midden in de regenmaanden komt midden uit gemelde vergaderingen der bladeren een lange dunne steel voort, viernbsp;en vijf voeten hoog, dragende boven op een smalle pluim, eennbsp;span of een voet lang, een vinger breed, in veele dunne ennbsp;geknopte steeltjes verdeelt, die behangen zijn met een wittenbsp;wolle, als zijde glimmende, dat na eenige maanden verstuift.nbsp;Als deze woldragende aairen voortkomen, dan zijn de bladerennbsp;korter en ijdeler, vermits de eerste lange vergaan zijn.

Dit gras heeft eenige gelijkenisse met ’t geene men in Holland Helm noemt, aangaande de bladeren, hoewel den Helm korternbsp;en dunder is, maar met ’twolagtige bloeizel komt het nabijnbsp;’t spartum tierba beschreven bij Dadon. Libr 7. Gap. 4.

Naam: In ’t Latijn Gramen caricosum; op ’t Duits Indiaans snijgras; op ’t Maleits en Baleits Lalan; op Amboins Weri o[»nbsp;Ternate Cussu; en daarvan koeskoes-velden. Wat cussu meernbsp;beduide, ziet Libr 9 in ’t capittel cuscuta.

Plaats : Het wast nergens meer dan overal, zooveel mij bekent is, in alle oostersche eilanden, zoowel op de vlakkenbsp;velden als op bergen en heuvels, daar ’t kaal is, en dringt zichnbsp;ook in de bossen onder de bomen zoowel wilde als vrugtdra-gende, tot geen klein verdriet van de eigenaars, inzonderheidnbsp;die jonge nagelbomen geplant hebben die ’t met’er gaauwigheidnbsp;omringt, uitmagert, en zoo men daar niet op past, verstikt.

Het bemint liefst den geelen kleigi’ont in de velden, daar’t zoo hoog opschiet, dat het een man van eene kleine statuurnbsp;bedekken, en tot schuilplaats van ’t wilt dienen kan.

Egter is het voor de jagers nog al profijtelijk, die ’t zelve konnen naspeuren door ’t neergetrapte gras. De wilde verkensnbsp;maken hare woningen en spelonken in dit gras van deszelfsnbsp;drooge bladeren, een zulkaardig verwiilfzel makende, dat zijnbsp;daar onder konnen droog schuilen.

Gebruik: In deze Oostersche eilanden heeft het weinig gebruik, meer verdriet dan nuttigheden verschaffende, omdat het zoo ongestuimig onder de vrugtbomen zig indringt, de wegennbsp;toestopt, en ’t weidende vee belet: dierhalven pleegt men ’t

-ocr page 192-

180

jaarlijks in den krant te steeken, te weten in een open plein, daar omtrent geen woningen of vruchtbomen staan. Het ont-faugt ’t vuur zeer ligt wegens de droge bladeren, die op dennbsp;grond leggen, loopt snel voort, en vertoont een ijsselijke brantnbsp;met een groot geklater, inzonderheid zoo eenige wind waait,nbsp;’t welk zomtijts al wat zorgelijk is, omdat het niet te stuitennbsp;is, en als dan verder loopt, dan men meent. Als ’t nu een of tweenbsp;malen op deze afgebrande velden geregent heeft, zoo schiet hetnbsp;in ’t korte wederom op: dog als men dit branden eenige jarennbsp;continueert, zoo wert het ijdel, en laat ander gras daar tusschennbsp;opkomen, tot het weiden van ’t vee dienstig.”

Men ziet uit deze beschrijvingen, dat de alang-alang een lastig onkruid is. Als het jong is wordt het gegeten, doch isnbsp;een slecht voedergras. Runderen, gedwongen dit gras voortdurend te eten, bij gebrek aan ander gras, heb ik meermalen ennbsp;in groote getalen aan buikloop zien lijden. Voor paarden isnbsp;het geheet te verwerpen.

Meermalen heb ik jonge alang-alang in groote hoeveelheid in het padie-padie gras zien leveren. Hierover bij de grasmengsels.

Hy-menachne interrupla.

Panicim interruplum Wild. —¦ Panicum inundatum Knth.—

Panicim uliginosum Rth. — OedoelanSoemboe.

Darengdenydjoedjoeloek.

Bisschop Grevei.ink: Moerasplant; halmen onder water dik, wortel drijvend, opgericht, meer dan een voet hoog, glad metnbsp;ruwe randen lancetvormig, gegroefd, ö—10 duim lang; trossennbsp;in pluimvormige aren; hloempakjes 2 hloemig; bovenste bloempjes 2—siachtig, de onderste mannelijk en onzijdig; kelkkafjesnbsp;zeer ongelijk, de bovenste spits, de onderste veel korter; graan-vrucht glad.

Voor-Indie. — Java, in de moerassen. — Sumatra, hij Padang, in staande wateren. Saparoea. Miq.

De wortels dienen op Java tot pitten voor nachtlampjes.

Het is een slecht gras^ doch daar het veelvuldig in het padie

-ocr page 193-

181

padie gras voorkomt, dient er zeer opgelet te worden, daar grasmengsels waar dit gras in voorkomt onvoorwaardelijk dienennbsp;afgekeurd te worden. De paarden krijgen door het eten van dit

ijls het te eten. In

gras licht diarrhée, runderen weigeren

den oost-mousson wanneer de poelen en moerassen uitgedroogd zijn, en de plant met zijn onderwaterzijnde steugsels evenzoonbsp;verdroogd is, wordt dit zoo gedroogde gras dikwijls door denbsp;runderen gaarne gegeten.

'I

Gras waar deze plant in voorkomt is afkomstig van moerassige plaatsen, het is dus van belang haar in het gras te onderkennen.

De wijze waarop deze plant ie onderkennen is, zal hij de heschrijving der grasmengsels opgegeven worden.

Panicttm lirnnacmn (Steuh).

Panicurn maximum Jacq.

Paniciim trichocondijlum Panicum fasciculaium PI.

Bompoel malèla, rompoet gonnie, rompoel bcngala.

Miqüel : Moerasplant. Halm aan de basis 6—^10 voet onder water kruipend; het gedeelte onder water glad zondei’ verhevenheden ; het hoven water opstijgend gedeelte, tusschen de knoopennbsp;roodachtig; de krachtig ontwikkelde hladscheede donkergroen,nbsp;van onder dicht, hoven ijl behaard, kort, afgeknot doorschijnendnbsp;gewimperd tongetje; de bladen hebben aan de basis hladachtigenbsp;aanhangsels, zijn lijn-lancetvormig, eenigzius .samengetrokken,nbsp;spits, vlak en glad en ruw aan de kanten, lengte 5—9 duim,

breedte V2

duim. Bloempluim langgevoet, opgericht lijn

o nervig, tweeslachtige

recht afstaand, de straaloksels behaard, de as scherp eenig-zins driehoekig; elliptische hloempakjes aan weerszijde scherp, glad, groen, op den rug donkerviolet, kelkkafjes ongelijk, hetnbsp;onderste uiterst klein, breed eirond scherp met hewimperdenbsp;punt, middennerf zwak groen, naar de kanten rooskleurig,nbsp;Vs liu lang. Het bovenste vliezig lang-ovaal scherp, ö-nervignbsp;onzijdige bloemen gelijkvormig, 5nbsp;bloem breed civormig, tocgespitst, wratachtig.

Bisscnop Grevelink; Overhlijvend, halmen kloek, 5_10 voet

-ocr page 194-

182

lioog, knopen gewoonlijk vlokharig; bladeren aan den voet even als het tongetje gewimpenl, lijn-laucetvorraig; pluim zeer los,nbsp;twee of driemalen verdeeld, een voet lang of langer ; de onderstenbsp;takjes gekranst, trosvormig, opgericht gewoonlijk eenige weinige borstels dragend; bloemsteeltjes ongelijk, draadvormig;nbsp;bloempakjes langwerpig elleptiscb , glad; onvruchtbare kelkkaf-jes 3—7 nervig; de vruchtbare overdwars gerimpeld.

Dit gras komt zeer algemeen ten minste op West-Java voor. In de meeste grasmengsels vindt men het. Het is een vannbsp;onze beste grasseti. De paarden lusten bet gaarne, gedeiennbsp;er goed hij.

Voor melkvee is bet een uitstekend gras. Het groeit aan de waterkanten zoowel aan stroomend als aan stilstaand water. Hetnbsp;bereikt somtijds een groote hoogte en heeft dau halmen van eennbsp;pink dikte, meestal ziet men bet echter in de grasrnengsels vannbsp;de dikte van een pijpensteel. Op het aanzien is het gras geheelnbsp;wollig behaard, zoodat wanneer men het eens gezien heeft mennbsp;bet niet ligt vergeet, en men levens in de verzoeking zou komennbsp;om het als paardengras niet goed te keuren. Het tegendeel isnbsp;echtei' waar, het is een zeer goed paardengras.

Eleusme indica (Gaertn).

Chfiiosurvs indicus Linn. Panicum eornpressuni Frsk.

Paspalum dissilnm Knph. Het mannetje van het koeijen-gras Rumphius.

D'/ampang koeda.

iVIiQUEL ; Zamengedrukte van onder vertakte halm , lijnvormige eenigzins afgeronde gladde bladeren, aan den onderkant ruw,nbsp;tusschen de basis en de bladscheede een harige zoom, de bladennbsp;langer dau de halm; tongetje harig; aren 3—6 gevingerd, dun,nbsp;lijnrecht gestrekt, bloempakjes meestal zesbloemig, buitenstenbsp;klepjes op den rug geland.

BisscuoP Grevelünk : Dit gras verschilt slechts van de Eleusine coracana, als meer geknepen aan den voet, met vertakte halmennbsp;en dunne groene aren, doorgaans o in getal, gewoonlijk 2 duüü

11

-ocr page 195-

18quot;

lang, met een enkele aai' beneden den bundel. De mond van de bladscbeede is vlokbarig.

In de warme gewesten rondom de aarde — Door gebeel Iiidie, China Molukken. Luzon enz. — Op deu Sunda-archipel wildnbsp;en verbouwd.

In geheel West-Java zeer gemeen (Miq). Jamaica, Antigua. Dominica, St. Vincent, Trinidad. Perzië tot aan de Kaap ennbsp;Oost-Indie. Canarische Eil. Canada tot Buenos-Ayres, Eilandennbsp;der Stille Zuidzee. Griseb.

Dit gras is een zeer geschikt voeder voor paarden en bultëls.

UuMPHiüs; Hel voorgaande (Dactylocteniuin aegyptiaciiin) gemene Rornpol carbon, houd men voor ’t wijtkeu; het manneken daar van is een diergelijk gras, meer in’t velt wassende,nbsp;zoo zeer niet uitgebreid maar alleen met de twee of drie onderstenbsp;leden, op de aarde bukkende, en met de volgende knien zignbsp;allenskens opregtende tol de hoogte van twee of drie spannen.nbsp;De bladeren zijn meer uilgebreid als aan’t vorige, van gemenenbsp;gras fatsoen. Op den top en hier en daar uit den schootnbsp;der bladeren komt een tros voort van seven agt en tien aairennbsp;gemaakt, die echter beneden op drie steelen als voetjes vergadert zijn. Deze aaü’en zijn eerst groen, daarna bruinagtig,nbsp;gants korlig als Pbalaris of Canarizaat, veel kleinder ennbsp;verbergen een klein bruinagtig zaat als Hirse.

De steelen, daar de bladeren aan staan, zijn uil den ronden, mede plat of gedrukt. De ïernatanen noemen ’t FaiTago lacki-lacki.

Dit gras gewoonlijk Djampang koeda genaamd. groeit op verschillende gronden, doch het meeste op wat drooge velden.nbsp;Men ziet het dan ook veelvuldig op galangans, langs wegen,nbsp;tegalvelden enz.

Het gras wordt door paarden en runderen gaarne gegeten.

Chrysopogon aciculalus (Trin).

Amlrapogon aciculalus Roxh. Rapliis Irivialis Lour. Centropho-rum chinense Ti'in. Chrysopogon Irivialis Arn. et Necs.

Kudira puUu. Rheed. Grame.n aciculalum Rumph.

-ocr page 196-

184

Koesoe koesoo mal. Djintan oetan Mai. Djoekoel Dojigdomnn Ba dja mj - hadjang.

Miquel: Eerst kruipende, dan zich oprichtende zamenge-drukte eenvoudige halm, taiulvormig gezaagde lijnvormige met afgestompte punten eindigende wortelhladeren, gladdenbsp;sclieede; zamengetrokken opstaande hloempluini; bloempakjesnbsp;drietallig; mannelijke twee aan twee, spits op een voet zittend;nbsp;tweeslachtige zittend met een naald voorzien; kelkkafjes glad,nbsp;gekield, geland, het onderste met een korte kafnaald, klepjes lancetvormig , de onderste tweeslachtige bloem met korter kafnaald,nbsp;de haarvormige naald tweemaal grooter dan het bloempakje.

Over geheel Indië verspreid. Voor-Indië (Wight) China, Sand-wich-eilandcn, Molukken, Wairgioe, Timor, Sumatra en Padaiig, Lawas enz. (Horner) Java, alom langs de wegen (Zoll, Jungh,nbsp;Hassk), op de droogc grasvlakten der lagere berghellingen; voornbsp;de reizigers wegens de aan kieederen zich vasthechtende afgevallen aartjes hinderlijk (Jungh. Java I bl. 317).

Het speldegras. Rumphius.

Dit is ’tveragtste en moeilijkste onder alle grassen, hebbende een dunne hardagtige en dwerskruipende wortel, en daaraannbsp;harde dunne vazelingen, gelijk den Cijperus rotundus, dognbsp;zonder klieren, en vast in de aarde houdende; hier en daarnbsp;komen korte steeltjes voort, een vergaderinge van grasagtigenbsp;blaadjes dragende, omtrent een gestrekte vinger lang, en watnbsp;stijf, niet zeer lieflijk van smaak , ja schier modderig, en daaromnbsp;van ’t vee niet begeerd.

Deeze vergaderingen brengen eindelijk lange steeltjes voort, een voet of een elle boog, beneden in eenige knietjes verdeelt,nbsp;ieder met een smal blaadje, omtrent een lid lang; voorts regtnbsp;stijf, zoo dik als zeilgaarn; op haren top dragen ze een enkeldenbsp;regte aaire, in veele smalle en bruine stekels verdeelt, die eerstnbsp;een klein wit bloeizel vertonnen, daarna werden ze lang, hardnbsp;en mager, als mager Comijn of kervelzaat, doch regt spitsnbsp;toegaande, en ligt afvallemle, of aanklevende aan de kleeren,nbsp;als ze in ’t minste aangeraakt werden.

-ocr page 197-

185

Naam: Iii ’t Latijn Granien aciculatiim, in ’t Maleits Cussu cussu, in ’t Baleits Badjang-badjaiiij; onze ünilzen noemen’tnbsp;Boslnijsen, en Koeskoes. Het is een zoorle van ’I Gramen tre-nuiluni, diergelijken men in ’t Fransch Amourettes, in ’Inbsp;Hoogduits Speltengras noemt.

Plaats; Het wast op alle vlakke en dorre velden, lugtige heuvelen, en langs de wegen, men vint het in alle oostersenbsp;eilanden, dog op ’t eene meer dan op ’t andere.

In Ternate zegt men, dat het er eertijts niet geweest zij, maar aldaar ingébracht is door een lompen Buffel, die dennbsp;koning van Batsjam schonk aan den koning van ïernaten,nbsp;wiens huid vol was van dit stekelig zaat, daarin hij zig opnbsp;zijn land gewentelt hadde. Men moet in alle manieren daarnbsp;voor zijn, dat het hij niemant in zijn erven of omtrent denbsp;huizen of op straten opkome, want het vermenigvuldigt zeernbsp;ligt door ’tzaat, en is als dan moeijelijk uit te roejen.

Gebruik: Men heeft er schier geen gebruik van, dog het moet alhier bekent gemaakt werden, wegens het verdrietigenbsp;tijdverdrijf dat men bekomt, als men over ’t velt gaat, of innbsp;’thos daar dit gras overal aan de wegen staat, en den voorbijgaande met zijn steekelig zaat met menigte in de kleerennbsp;steekt, ’t welk men dan met een verdrietige patiëntie of zoetjesnbsp;met een mes moet afschrapen, of zoo het in de plooien zit,nbsp;zaat voor zaat uittrekken.

Maar dat ’t snoodste is, deze stekels dringen zoo diep in de kleeren dat ze door ’t vrijven in ’t gaan geheel aan de anderenbsp;zijde doordringen, en niet wel uit te trekken zijn, waardoornbsp;dan linne en andere fijne stoffen zeer beschadigt werden, alsnbsp;men ze met ongedult daaruit wil trekken; men mag ze ooknbsp;daar niet in laten blijven, omdat ze met het sleeken in de huidnbsp;iemand het gaan moeijelijk maken; die met witte linne koussennbsp;door ’tvelt gaal, komen te huis zoo dik met deze bosluizennbsp;l)ehangen dat men hel linnen niet bekennen kan. Op ’t gladdenbsp;stof hebben zij geen vat.

Hierdoor komt hel dan, dat mensen en beesten deze luizen

-ocr page 198-

186

uit, het bos in de Negorijen brengen, daar ze dan ook opkomen.

In een Ternataans schriftje vind ik egter nog een goet gebruik van dit gras, wiens wortelen in water gekookt, die-geenen werd te drinken gegeven, die men agt vergeven te zijn,nbsp;die deze wortelen ook met Pinang moeten kauwen.

Zoover Rumphius.

Zooals men uit de beschrijving leest is het een zeer slecht en schadelijk gras. Zoolang het jong is en nog geen halm geschoten heeft, wordt het door paarden en runderen gegeten, dochnbsp;later is dit door de stekelige zaden onmogelijk. De zaden gaannbsp;bij de paarden dikwijls zoo diep in de huid zitten, dal iknbsp;na excercities paarden gezien heb, wier ledematen enorm zwollen,nbsp;zoodat zij zeer pijnlijk liepen. Men moet de zaden als dannbsp;met een borstel of met den hand laten verwijderen, en daarnanbsp;hel been verkoelend behandelen.

Chloris barbala (Swartz).

Andropogon barbalum. Linn. Mant p. 302.

Rompoel kembang gojang M.

Vertakte, zamengedrukte, een voet hooge halm, spitse bladen met behaarde hals der bladscheede, 4—15 vingervormig geplaatste aaren, gewoonlijk li/j duim lang. Klepjes der tweeslachtige bloemen gewimperd met kafnaald; die der onzijdigenbsp;bloemen met twee kafnaalden.

Voor-Indië. Java, bij Weltevreden (Jungh) Soerabaija (van Leeuwen) bij Soember, Waroe, in Panaroekan (Zoll) in geheelnbsp;West-Java, van de kust tot 1000' en hooger (Hassk) (Miquel).

Dit gras komt zeer verbreid voor langs de wegen, tegalvelden, andere grasvelden enz., doch op vochtige plaatsen ziet mennbsp;het zelden. Het is gemakkelijk te herkennen, daar de arennbsp;juist als een kwastje boven op den halm zitten. De aren volgensnbsp;Mjquel 1^2 duim opgegeven ziet men dikwijls tot 5 duim lengte.nbsp;De halm wordt niet door de paarden gegeten; vóór het uitnbsp;schieten van den halm wordt het gras echter gegeten. In het gras

-ocr page 199-

187

voorkomende weet men dat het gras van meer drooge gronden afkomstig is.

Blepharochloa Ciliala (Endl).

Zizania ciliala (Spreng) Hijfp'orijza (Nees).

Pharus ciliatm (Retz).

Paparahan. Sund. Wilde rijst.

Miquel zegt van dit gras:

De slanke halm is aan de basis lang kruipend, de rolronde geledingen zijn zacht behaard, overigens glad ; de bladen eenig-zins graaiiw-groenachtig. lijnvormig, scherp, met ruwe nerven;

Bloempakjes op weinig afstand afwisselend in een eenigzins eenzijdig afhangende hloempluim geplaatst.

Filet zegt aangaande dit gras dat het gaarne door Imlfels en andere dieren gegeten wordt.

De paarden eten het ook gaarne; hoewel het niet in hoeveelheden voorkomt dat het op zich zelf gegeten wordt, vindt men het toch in enkele grasmengsels.

RoUboelUa exallala (Linn).

Slecfasia cochinchinensis (Loui'). Coelorachis exallata (Brong). RoUboeilia setom (Presl).

Pjoekoet kikisinn (Filet).

Hoog opgroeijend, halm gevuld, met twee scherpe randen, bladen en hladscheede borstelig behaard, aren rolrond ongehaard,nbsp;afgebroken in 4 rijen, bloempakjes zittende, onderste kelkkafjesnbsp;ovaal lancetvorraig, dik leerachtig, bovenste rand gevleugeld ;nbsp;bovenste kelkkafjes schuitvormig gekield; voorste bloemen mannelijk met drie meeldraden, achterste bloemen tweeslachtig;nbsp;bloempakjes gevoet. onderste kelkkafjes dik kruidachtig, streep-vormig generfd, wratachlig, het bovenste zacht aan de kantennbsp;echter generfd

Oost-Indië. Cochinchina. Sunda-Archipel, .lava op den Madi-nang en Merhaboe (.funghl Nieuw-Holland (Miquel).

Dit gras komt veelvuldig aan de waterkanten voor, en hoewel

-ocr page 200-

188

op zich zelf niet schadelijk moet het toch niet tot de goede voedzame grassen gerekend worden.

Rotthoellia muricala (Iletz).

Coelamchis muricala (Brongn). AeqUops muricala (Retz).

Djoekoet-man/cralum (Filet).

Hoog opgroeijend gras, gegroefde cylindervormige halm, bladeren breed lancetvormig, nagenoeg glad, aan de kanten doornvormig gezaagd; de jonge hladscheede behaard, aan den zoomnbsp;ruig; hloemaaren langharig, lang gevoet; bloempakjes in 4nbsp;rijen, de binnenste rijen zittende, de buitenste rijen gevoet;nbsp;kelkkafjes stekelig gewimperd; van de zittende bloempakjes zijnnbsp;de onderste kelkkafjes niet symetrisch, dik, leerachtig, spitsnbsp;eivormig, onderaan sterk getand, bovenaan breed vliezig gevleugeld; de bovenste kelkkaljes zacht, hootvormig; de voorstenbsp;bloemen mannelijk, de achterste tweeslachtig; de gesteeldenbsp;bloempakjes halfdwars; de kelkkafjes van de zittende bloenipak-jes hebben dezelfden vorm, doch zijn ongeveer half zoo groot,nbsp;de vleugels aan de zijden ontbreken meesttijds.

Voor-Indië. Amboina. Boeroe. Sumatra in de zandige kuststreken van Padang (Jiingh) Java, op den Salak (Jungh) bij ïlikoja (Zoll) (Miqüel).

Dit gras komt even als het vorige aan sloot- en waterkanten voor. Door paarden wordt het niet, door runderen en karbouwennbsp;wel gegeten.

Echinochloa Slagnina (Beaus).

Panicum slagninum (König). Oplismenus stagninus (Kimth). Orthopogon stagninus (Spreng) Panicum hispidulum (Lam).nbsp;Panicum hispïdum (Forst). Hoplismenus stagninus (Hassk).nbsp;D/oekoel-memerakanDjampang morale.

De maleische naam van dit gras duidt op het aanzien die het heeft, door de groote scherpe kelkkafjes, kroonkafjes ennbsp;kafnaalden aan de verzameling van bloempakjes. Het draagtnbsp;de naam door de gelijkenis, die zulke verzameling bloempakjes

-ocr page 201-

heefl met een paauwveer. Hel aanzien van dit gras is zoo karakteristiek dat men er zich moeieUjk mede vergissen kannbsp;indien men het eenmaal gezien heelt. Hel gras heh ik hloeiendenbsp;gevonden in Mei en Juni en komt op verschillende plaatsennbsp;voor, hel meeste echter langs de wegen op de galangans,nbsp;braakliggende velden enz.

liuMPinus noemt het Vcrwijtgras het navolgende:

Dit gras is een geslagte van den wilden Flaver of Phoenix, en heeft twee zoorten, tamme en wilde, de tamme gewintnbsp;veele stijve en regie steelen uit eene wortel, tot de hoogte vannbsp;zes en zeven voeten, niet alle regt overeind staande, maarnbsp;zominige met een of twee knien gebogen, in veele leden ofnbsp;knien gedeelt, en uit ieder lid wast een blad, ’t welk digt aannbsp;den steel legt, tot aan de naaste knie, alwaar ieder blad eennbsp;knik heeft, en daar huilen nog anderhalve cu derdehalvenbsp;spannen lang, en zeer smal gelijk gemeen gras, dog met eennbsp;stijve ribbe, en eindigt in een lange spits.

De stengels zijn niet ront, maar hebben twee ruggen, ander-zints glad, en paersbruin.

De bladeren ua hoven toe worden allenkskens kleinder, en hij ieder blad komt een andere steel voort, daar op een kleine,nbsp;en nog wat hooger een andere grooter aaire voort komt, janbsp;aan de bovenste leden staan drie aairen, niet regt, maar schuinsnbsp;hoven malkander.

Deze aairen of veel meer trossen, zijn onder met een witte donse of wolle bekleet, daarin steken kleine langwerpige en zwarte zaden of graantjens, ieder bovenop hebbende een lange bruine spitse,nbsp;gelijk den haver of verkenshorstel, in ’t aantasten scherp.

De steelen zijn digt van substantie, met een weinig wit pit: de bovenste leden staan een span van malkander, en ieder aairenbsp;heeft nog een korter blad; de wortel bestaat uit vele kortenbsp;vazelingen gebogen, den haver of diergelijke zaden gelijk.

Naam; In ’t Latijn Gramen arguens; dat is verwijtgras, ua zijn gebruik, gelijk hier volgen zal. Op Ternaten Tagalg-

-ocr page 202-

190

nana, ’t welk wij uitspreken ïagelnana, dat is om uwent wille om dat zijn scherpe en spitse aairen schuins wassende, en ternbsp;zijde uitspringende, kwansvvijs naar iemant wijzen of steeken,nbsp;die men beschuldigen wil.

Plaats: In de Molukse eilanden wast het van zelfs, hier in Amboina is ze uit Ternalen aangehragt, daar’t nu in de hovennbsp;door ’t zaat zig ook vermenigvuldigt.

Gebruik: Zijn gebruik in de Medecijuen is lot nog toe oubekent, hoewel bij de ïernatanen een kinderlijk dog gemeen gébruiknbsp;is. Want als iemant eenen anderen, zonderlijk de minnaars,nbsp;of de vrouwe baar man, of de man zijn vrouw wil beschuldigen of verwijlen, dat men om des anderen wil eenig verdriet,nbsp;droefheid of zwarigheid moet uitstaan, zoo zenden ze hem eeiinbsp;geschenkje met de stekende aairen van dit gewas hewonden,nbsp;willende den anderen door de namen dezes kruids te kennennbsp;geven, dat zij om des zelfs wille eenig verdriet moeten uitstaan,nbsp;als zij iemant willen beduiden dezen zin; Ik moet om uwentwil droefheid lijden, zoo neemt hij het kruid Gratiosa, andernbsp;Daun tsjinta, ’twelk met zijn droevig gelaat in den a vondsten tnbsp;de droefheid betekent, en voegen dit te zamen met de bovenstaande aairen, ’t welk zij dan malkander toezenden.

Miqüel zegt van dit gras:

Meer dan dubbelzamengestelde aarvormige bloeiwijze. Mannelijk bloempjes tweekleppig; het onderste klepje even groot als het bovenste kelkkafje of een weinig grooter met langenbsp;platte elsvormige punt. Halm en onderste knoopen kransvor-mig worteldrijvend, verlakt; hladscheede onbehaard, glad,nbsp;tongetje klein, wimpervormig behaard.

Bloemen afwisselend, bloempakjes vooral lang, wrattig borstelig behaard, met drieeu te zamen kort gesteeld. Kelkkaljes kruidachtig het onderste ellipsvormig ovaal scherp, half zoonbsp;kort als hel bloempakje; hel bovenste kelkkafle borstelig metnbsp;elsvoj’mige kafnaald; de kleppen der onzijdige bloem met langenbsp;borstels. Graanvrucht lang werpig gespitst.

Het gras is zoodra hel begint te bloeien of in vrucht is


-ocr page 203-

191

oneethaar voor paarden wegens de scherpe borstels en naalden. Door runderen en karbouwen wordt bet jong en oud zijndenbsp;gegeten.

Anthisliria ciliala (Liun).

Andropogon nulans (Linn). Andropogun (juadrivalve (Linn).

Anthisliria argueiis (Zoll). Anth. pilifera (Steud).

Aristaria harbata (Jiingh). Anth. arundinacea (Ilassk).

Anth. Junglmhniana (Nees).

Roempoet Kasan (M). Djockoct djaran (Jav. voor Paardengrns) of Roempoet Kakarendengan (M). Kassoh of Manjoh herrem (S).

Bisschop Grevelivk zegt het navolgende:

Halmen zeer vertakt, 8'—10' hoog, bovenste bladeren bloem-scheedevorraig; bloempakjes binnen een omwindsel in bundels van 7 bij elkaar, .7 in bet midden (waarvan 2 zijdelingscbnbsp;gesteeld; mannelijk of onzijdig met één ongesteeld , tweeslachtignbsp;tweebloemig er tusschen in, het onderste onvruchtbare eenkleppig,nbsp;het bovenste 2 siachtig tweekleppig), de 4 omstaande meestalnbsp;ongesteeld, onvruchtbaar; kroonkafjes van bet onderste 2 slacbtigenbsp;bloempje in een zeer lange, gekronkelde kafnaald uitloopend;nbsp;helmdraden o, slijlen 2, stempels gevederd; graanvrucht glad,nbsp;vrij. Bloeiwijze aren, tot groote openslaande pluimen vergadert.

Geheel Oost-Indië. Japan. Kaap. — Java algemeen op drooge open plaatsen van de vlakte tol .7000', Bima. Timor. Miq.

Met saargras in Alang-Alang in gezelligen groei. Jungb. In Zuid-Afrika bedekt dit gewas een groot gedeelte van den bodem,nbsp;zoowel op de vlakte als in de bergstreken.

Op Java levert bet goed veevoeder, en de inlanders gebruiken de jonge spruiten als veevoeder, Miq.

Panicum prostralum (Lam).

Panicum caespitosum (Sw). Pan. Sieberi (Link).

Pan. Seligerum (Retz).

West Indië. Egypte. Oost-Indië. Java. Noesa Kambangan (Jungb).

-ocr page 204-

192

Banto-oedang (M).

Halm veelhoofdig iiederliggeml kriiipetid, 1—2 voet lang, kiioopen zaclilharig, bladen met stijve kanten, hladvoet lancet-liartvormig met bevvimperde bladscheede; 4—la. gewoonlijknbsp;4—9 aaren, afwisselend lakvormig opgericht, ongebaarde spil,nbsp;bloempakjes twee aan twee of wel alleen, onderste klepje vannbsp;de tweeslachtige bloem aan de punt dwars gekreukeld. (Miq.)

Dit gras is een uitstekend vee- en paardenvoeder.

De voorstaande grassen zijn door mij beschreven, ten eerste omdat sommigen dezer grassen op zich zelf zonder belangrijkenbsp;bijmenging van andere grassoorten als paardenvoedsel wordennbsp;gebruikt, ten tweede omdat eenige bepaald schadelijk zijn, ennbsp;ten derde om bij de beschrijving der grasmengseis niet in herhalingen te vervallen. Zij dienen om te herkennen van welkenbsp;plaatsen de grasmengsels afkomstig zijn, en om over de meerderenbsp;of mindere geschiktheid voor paardenvoedsel te oordeelen.

Zooals ik in de voorrede mededeelde had ik gewenscht deze grassen in kleurendruk bij dit opstel te geven. De beoordeelingnbsp;van het gras was dan voor ieder gemakkelijk geweest. Voornbsp;twaalf afbeeldingen van grassen, tot dit doeleinde naar Europanbsp;gezonden werd echter ƒ 900 gevraagd voor oOO afdrukken,nbsp;zoodat hiervan afgezien is geworden. Veel van de praktische waarde gaat hierdoor verloren , doch met een weinig moeite zal mennbsp;zich na de voorgaande mededeelingen, de exemplaren in naturanbsp;kunnen aanschaffen, en zich aldus de kennis, voor zoo ver zij be-noodigd is ter beoordeeling van grasmengsels, kunnen toeëigenen.

Behalve de voorgaande beschrevene grassen komen in de grasmengsels nog veeltijds vele kleine Panicum en Poa soorten voor, even als grassen van andere familiën, doch de meeste dezer kannbsp;men lot de goede grassen rekenen. Omdat zij niet in zulke grootenbsp;hoeveelheden voorkomen, of niet tot de bovengenoemde doeleinden bijdragen, zal ik de afzonderlijke beschrijving daarlaten.

Ik zal nu overgaau tol de beoordeeling der geschiktheid als

-ocr page 205-

195

paardeiivoedsel van de grassen, die dikwijls op zich zelf als zoodanig gebruikt worden, en van de verschillende grasmengsels,nbsp;zooals die gewoonlijk verstrekt worden.

De grassen die dikwijls aan de paarden gegeven worden, zonder verdere hijmenging van andere grassen of [)lanlen zijnnbsp;de navolgende ;

1. liet Grienting of Gerientinggras, llompoel grienling, Soeket grienting, Gerientingan, Djoekoel kakawatan,nbsp;Derggras, Cynodon Dactylen.

’1. Padie-padie gras. Variëteit van Oryza saliva.

5. Kasoerangras, Wawaderan, Pionipoet Kasoeran, Isachne miliaceae.

4. Itompoet Malèla, Rompoet gonnie, Rompoet hengala. Pa-nicuni limnacura, Guinea gras.

ö. Rompoet lamdjanan, Rompoet hengala. Paspalum mol-licomum.

Alleen het laatste gras is scheikundig onderzocht op last der regering, door Rost van Tonntnge.n, len einde na te gaan ofnbsp;de opzettelijke aanplant van dit gras aanbeveling verdiende.nbsp;Deze grassoort, afkomstig van de kust van Guinea, en vannbsp;daar naar Bengalen gevoerd, werd het eerst na den zoogenaam-den Engelschen tijd van laatstgenoemde landstreek naar Javanbsp;overgehracht, en wordt tegenwoordig in verschillende residentiënnbsp;aldaar reeds aangetroffen. Het gras groeit op pollen, en wordtnbsp;meesttijds door paardeneigenaars voor eigen gebruik aangekweekt , om het den paarden één a twee maal ’s weeks te gevennbsp;of om het te mengen met ander gras.

Rost van Ton.mnoen (Nat. Tijdsch. voor N. I. Dl. 11 pag.

ondt de navolgende samenstelling.

Water.

85,056.

Eiwit.

1,529.

Plantenlijm.

0,284.

Gom.

0,021.

Hars.

0,129.

Organische zuren.

5,021.

’2ó~) V

-ocr page 206-

194

0,536.

0,408*

8,791.

1,295.

0,064.

0,097.

0,098.

0,057.

0,117.

0,143.

0.188.

Bladgroen en vet.

Pek tine zuur.

Cellulose.

Kiezelziiur.

Pliosphorzure kalk.

Pliosphorzure magnesia.

Zwavelzure kalk.

Zwavelzure magnesia.

Zwavelzure potassa.

Chloorkalium.

Chloorsodium.

Potassa aan organ, zuren gebonden. 0,386.

Van deze analyse zeggen Scharlée en Moens (Geueesk. Tijdschrift voor N. 1. deel XI pag. 401 en 402.):

Daar Rost van Tonningen de cijfers, hij de analyse verkregen, mede bij zijn verslag gepubliceerd heeft, is het ons mogelijk,nbsp;het onderzoek onder een anderen vorm voor te stellen, die meernbsp;overeenkomt met dien van de door ons gedane analysen en dienbsp;dus gemakkelijker eene vergelijking van heiden toelaat.

Bij de waterbepaling op 100 ° C. werden verkregen 77,977°/c. en 84,257o water of gemiddeld 81,1137o. Dit watergehaltenbsp;is een weinig te laag, daar op eene temperatuur van 100 °C.nbsp;uit deze soort stoften het Avater niet volkomen wordt uitgedreven.

Deze 81,1137o water ten grondslag leggende, vinden wij verder 2,276°/^ asch. Bij Rost van Tonningen is hel 2,6547ojnbsp;omdat hij niet zooals wij, de gemiddelde, doch de geringstenbsp;der gevondene hoeveelheden water (77,97°/o) had aangenomen,nbsp;bij het herleiden zijner uitkomsten.

Voor de eiwilbepaling nemen wij het stikstofgehalte als basis voor de eiwilachtige stoften en deze als daarvan 13,5°/o bevattende. Het eiwitgehalte moge zoo een weinig te hoog vallen,nbsp;men heeft daarvoor het beslissende voordeel, dat men vergelijkbare cijfers verkrijgt, wanneer men overal dat stikstofgehalte aanneemt. Vooral in Indië gaat het moeijelijk om opnbsp;andere wijze eiwit af te zonderen, daar die stof in dit klimaat

-ocr page 207-

193

verbazend snel wordt veranderd, en dan al ligt voor een deel aan de waarneming ontsnapt.

Ieder, die bij eene gemiddelde temperatuur van 28,7 °C. bepalingen beeft gedaan van de bestanddeelen van soortgelijkenbsp;ligchamen, weet met welke verbazende moeijelijkheden mennbsp;daarbij te kampen heeft, en zelfs de grootste voortvarenlieidnbsp;en gezetheid in de uitvoering der afzonderlijke proeven, is nietnbsp;altijd voldoende om den goeden uitslag te waarborgen.

Berekent men nu het eiwitgehalte uit de door Rost van Tonningen gevonden stikstof, dan verkrijgt meu 0,318°/o ofnbsp;gemiddeld 0,496°/o stikstof, gelijkstaande aan 5,207o eiwitacli-lige stoffen.

Het vetgehalte, waarbij ook het Chlorophyl bepaald is, bedraagt 0,336°/o.

De bepaling der afzonderlijke anorganische hestanddeelen is onjuist, vooral wat de lioofdbestanddeelen, phosphorzuur, kalknbsp;en magnesia betreft. Het is niet mogelijk om, met de doornbsp;Rost van Tonningen gevolgde methode, tot de juiste bepalingnbsp;der drie stoffen te geraken. Hetzelfde is op de kiezelzuur bepaling van toepassing. Volgens onze berekening is het resultaatnbsp;dezer analyse in 100 deelen.

Water. nbsp;nbsp;nbsp;81,113.

Asclr nbsp;nbsp;nbsp;2,270.

Cellulose. nbsp;nbsp;nbsp;8,791.

Eiwit. nbsp;nbsp;nbsp;3,200.

Vet (met Chlorophyl). nbsp;nbsp;nbsp;0,336.

Plantenlijm. nbsp;nbsp;nbsp;j

Gom. nbsp;nbsp;nbsp;I

Hars. nbsp;nbsp;nbsp;)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3,863.

Extraktiefstoffen. nbsp;nbsp;nbsp;l

Pektinezuur. nbsp;nbsp;nbsp;I

Ik heb vermeend deze omzetting van analyse te moeten oiededeelen, omdat de overige analyses van de paardenvoedselsnbsp;alle van Scharlée en Moens zijn en anders geen overzichtnbsp;mogelijk was.

-ocr page 208-

196

Van het Piompoet Kassoeran, Grienting, Padie-padie en Malèla zijn geene analyses gemaakt. Volgens de ondervinding echternbsp;staan het Grienting en Kasoerangrasgras zeker in voedzaamheidnbsp;hoven het Lamdjanan en Padie-padie gras.

Het roeinpoet Malèla staat bekend voor zijn melkprodneeerend vermogen, doch hoewel het een goed voedergras is, gaat hetnbsp;Grienting en Kasoeran gras toch vóór als paardenvoedsel, daarnbsp;deze twee grassoorten minder waterdeelen bevatten.

Volgens hunne meerdere of mindere geschiktheid als paardenvoedsel zon men ze dus als volgt moeten rangschikken:

1. Grientinggras, 2. Kasoerangras, 3. Padie-padiegras, 4. Malèlagras, 5. Lamdjanangras.

Ivan men voor zijn paarden het Grientinggras bekomen, dan heeft men voorzeker het geschiktste, gezondste en krachtigste paardengras. Op vele plaatsen kan men hel echter nietnbsp;in deze hoeveelheid krijgen, doch vindt men het in meerderenbsp;of mindere hoeveelheid onder ander gras vermengd. Bij denbsp;beschrijving van het Grientinggras, Gijnodon Dactylen zietnbsp;men welke hooge waarde men in ’t algemeen aan dit gras hecht.

Kasoerangras treft men enkele malen zeer zuiver


Het


aan,

en wel liet meeste onder het gras, dat als zoogenaamd pikol-gras wordt aangevoerd. Het wordt alsdan in de sawahs Van dit gras wordt op het land Striiiswijk en


gesneden.


Cajaputi onder Meester-Cornelis een cultuur gemaakt, ter vervaardiging van hooi, waarover later hij het Indisch hooi.nbsp;De cultuur van het Kasoerangras is zeer lastig, omdat ditnbsp;gras voor zijne goede ontwikkeling zeer veel vocht noodig heeftnbsp;en er toch niet tegen kan dat het te lang in’t water staat.

Met moet voor deze cultuur volkomen over water kunnen beschikken, indien men ’t noodig heeft, en weder kunnen verwijderen wanneer men wil.

Blijft het te lang in ’t water, dan rol zeer spoedig de plant

gedeelte dal onder w'aler staat, en gras dat door

voor het

vocht in rotting is overgegaan verkrijgt zeer nadeelige eigenschappen. (zie pag. 97 van deze Bladen). Wanneer men echter

-ocr page 209-

197

gezond goed Kasoerangras heeft, staat dit als paardenvoedsel naast Grientinggras. De paarden eten het gaarne, doch somtijdsnbsp;ziet men dat paarden, die gewend zijn meer grofbladige, meernbsp;waterachtige grassen te eten, het den eersten tijd niet gaarnenbsp;eten. Spoedig echter gewennen zij er aan.

Het padie-padie gras, hoewel op zich zelf een zeer goed voedergras zijnde, is echter een moerasplant, en groeit uitstekend op velden met stilstaand water. Een gevolg daarvannbsp;is, dat men het zelden zuiver krijgt, doch meestal vermengdnbsp;met andere grassen en planten, behoorende tot de moerasvegetatie.nbsp;De verdere eigenschappen, worden beschreven bij het gras-mengsel, bekend onder den naam van padie-padie gras.

Het Roempoet Malèla ziet men maar zelden uitsluitend als paardenvoedsel gebruiken; gewoonlijk is het vermengd met andere grassen; zooals ik reeds gezegd heb, is het echter een goed gras.

Het Lamdjanangras wordt gewoonlijk op pollen uitgeplant, en groeit zelfs goed op tamelijk drooge gronden. Het wordtnbsp;gewoonlijk bij ander gras gegeven. De paarden houden er veelnbsp;van en krijgen er mooi, glanzend haar van. De voorkeur bovennbsp;de voorgenoemde grassoorten verdient het echter niet.

De grasmengsels, zooals die gewoonlijk aan de paarden gevoederd woz’den, onderscheidt men in het dagelijksch leven gewoonlijk op de volgende wijze:

1. Pikolgras.

% Prauwgras.

Deze onderscheiding vindt alleen zijn grond daarin, op welke wijze het gras aangevoerd wordt, en is dus geene gegrondenbsp;onderscheiding ter beoordeeling van de hoedanigheid van hetnbsp;gras. Dat deze onderscheiding nog plaats heeft, komt daarvandaan, dat per pikolan gewoonlijk meer Kasoerangras aangevoerd wordt dan per prauw.

Een tweede onderscheiding is de volgende:

1. nbsp;nbsp;nbsp;Rawahgras.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Sawahgras.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Tegalgras.

-ocr page 210-

1^8

Deze onderscheiding, als duidende op de plaats van herkomst van het gras, is veel rationeeler.

Het rawahgras moet voor paarden onvoorwaardelijk afgekeurd worden; men vindt er, behalve een menigte andere op moerasvegetatie duidende planten, die weder naar de streeknbsp;verschillen, de navolgende grassen en planten in; Rompoet Lam-poejangan, Panicum tenue (Filet). Oendoelau, Hijmenachnenbsp;interrupta, somtijds de Malèla, Panicum limnaeum, vermengdnbsp;met wat de inlanders noemen ymata karbo’, zijnde de algemeenenbsp;benaming voor biesachtige moerasplanten zooals: Djoekoet run-giet (Fimbristylis miliacea), Etjeng gedé (Monochoria hastaefolia),nbsp;Etjeng (Monochoria vaginalis), Moentoh (Cyperus compressus),nbsp;C. corymbosus enz.

Het padie-padiegras vindt men er ook dikwijls in, en alsdan wijst dit er op, dat op het land, waar het padie-padie groeit, vele poelen zijn en dit gras aldaar gesnedennbsp;is. Het blijft echter even gevaarlijk dit gras te voederen, ennbsp;moet het als bepaald schadelijk voor de gezondheid aangemerktnbsp;worden.

Het sawahgras is over het geheel een goed paardenvoeder. Het bestaat hoofdzakekjk uit Kasoerangras, vermengd met watnbsp;Paparehan, Djampang koeda; wanneer de sawahs droog zijnnbsp;met wat Rompoet karbo, somtijds met wat Rompoet dongdoman.nbsp;Indien het laatste gras aanwezig is moet men het gras afkeurennbsp;op grond van het reeds beschrevene bij de Chrysopogon acicu-latus. Verder vindt men er eenige Paspalum en Panicum soorten in, waarvan mij de inlandsche benamingen onbekend zijn,nbsp;zooals Panicum ischaemoides, P. radicans, P. Prostratum, Paspalum lougifolium, P. scrobiculatum enz., die alle tot de goedenbsp;grassen gerekend kunnen worden. Eenige Fimbristylis-, Scirpus-ot Monochoria exemplaren ontbreken zelden.

Tegalgras is over het geheel ook goed paardengras, hoewel de paarden er niet zoo veel van houden als van het sawahgras. Voor de gezondheid nadeelige gevolgen heeft het niet, tenzijnbsp;op de tegalvelden poelen voorkomen, en het gras daarvandaan

-ocr page 211-

ouder hel andere gras voorkouil. In dif geval komen de planten, l)ij het rawahgras heschreven er in voor. Verder groeiennbsp;op de tegalvelden: de Alang-alang, de Dongdoman en Memera-kan, vroeger reeds heschreven. Komt de alang-alang er te veelnbsp;in voor of zijn er bloeiende exemplaren van Dongdomannbsp;of Memerakan in, dan moet men het gras als paarden voedselnbsp;afkeureu van wege de stekelige hloeiwijze van deze heidenbsp;grassen.

Voor het overige vindt men gewoonlijk in het Tegalgras de navolgende grassoorten, dan eens in meerdere, dan eens innbsp;mindere hoeveelheid: Het Grientinggras, üjampang koeda,nbsp;Rompoet karho, Rompoet kembang gojang, Djoekoet heedjoh ,nbsp;met veeltijds kleine panicumsoorten.

Eene dei’de indeeling der grasmengsels is die naar het gras dat het hoofd bestanddeel van het grasmengsel nifmaakt.

Hiernaar onderscheidt men :

1. nbsp;nbsp;nbsp;Het Grientinggras.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Het Kasoerangras.

ö. Hel Padie-Padiegras.

Het Grientinggras is reeds genoegzaam beschreven, en daar het op meer hooggelegen velden groeit, zijn grasmengsels dienbsp;voornamelijk uit Grientinggras zijn samengesteld, als zeer goednbsp;paarden voedsel te beschouwen.

Het grasmengsel, bekend ouder den naam Kasoerangras, is scheikundig onderzocht geworden door Sgharlée en Moens.

Het mengsel bestond hoofdzakelijk uit Kasoerangras, Rompoet karho, de Eragrostis ruhens, eene Panicum soort, en nog uit eennbsp;aantal kleinere graminiëen, die niet bloeiden; verder uit tweenbsp;Gyperaceae, de Cyperus rotundus (Liun) en Abilgaardia mono-stachya (Vahl.) Er bevonden zich bovendien nog in; Elephantopusnbsp;scaber (Liniij een Desmodium, Euphorbia pilulifera fLinn') ennbsp;Hoerhavia diaudra ;Burn].j.

De samenstelling in 100 deelen was de navolgende:

Water. nbsp;nbsp;nbsp;74,14.

Eiwillichamen. 5,04,

-ocr page 212-

200

Vet.

Suiker.

Dextrine. nbsp;nbsp;nbsp;| 17,26.

Amylum.

Cellulose.

Asch. nbsp;nbsp;nbsp;5,S6.

Ik zelf vond dikwijls in dit grasmengsel: de Panicum radi-cans, Panicum prostratum, Bantoe-oedang (Sum), Anthistiria ciliata, Djoekoet djaran, Paspalum Sumatrense, Djadjagoan,nbsp;Panicum limnaeum, Malèla.

Het Kasoerangras (grasmengsel) is na het Grientinggras het beste; de grassen die er in voorkomen zijn nagenoeg allen goedenbsp;voedergrassen. Alleen wanneer het Kasoeran gesneden is innbsp;de nabijheid van poelen, moet men het als paardenvoedselnbsp;afkeuren. Men ziet alsdan in het grasmengsel planten voorkomen, bij bet rawahgras opgegeven.

Doordat men het Kasoeran in sawahs en langs de kanten van sawahs snijdt, wordt dikwijls de geheele plant uitgetrokken.nbsp;Hierdoor en door het snijden, wanneer het nog kort is, vindtnbsp;men het dikwijls met groote hoeveelheid modder verontreinigd.

Indien dit het geval is, moet men het gras, alvorens het aan de paarden te geven, goed wasschen. Men moet er ook op lettennbsp;dat het onderste gedeelte van de plant niet rot is, daar ditnbsp;gras alsdan, even als andere grassen, gevaarlijke eigenschappennbsp;kan verkrijgen.

Het Padie-padiegras, zooals het gevoerd wordt, werd vijf malen door Schablée en Moens onderzocht. In het gras datnbsp;zij onderzochten vonden zij: den Oendoelan, Hymenachne in-terrupta, Kasoeran, Djoekoet hanjaroh, Panicum miliare ennbsp;Orienting. Cyperaceae ontbraken zelden. Het mengvuldigstnbsp;vonden zij: Eleocharis plantaginea, Fimbristylis miliacea(Vahl)nbsp;Scirpus Javanus (Nees) en Fuirena pentagona (Wight.).

Van tijd tot tijd troffen zij de Monochoria vaginalis (Presl.) eene Pontederiacea en eenige kleine Scrophularineëen aan, uitnbsp;de geslachten Vandellia, Limnophila en Bonnaya. Ook Pou.

-ocr page 213-

201

zalzia indica (Gand), eene Urticee en Jussiaea suffraticosa (Linn), eene Onagrariee, vonden zij onder dit gras gemengd.

Bij de vijf onderzoeken vonden genoemde chemici de navolgende samenstelling:

1' onderz. 2® onderz. 3® onderz. 4® onderz. 5® onderz.

79,44

78,94

80,49

76,49

80,09

2,78

2,97

2,59

4,16

5,44

0,84 j

1,05 j

14,47

13,72

15,59

13,24

12,568

3,35

3,62

3,20

3,76

3,25

Water.

Eiwit-lichamen.

Vet.

Suiker.

Dextrine. nbsp;nbsp;nbsp;.

Amyluni. nbsp;nbsp;nbsp;\

Cellulose. nbsp;nbsp;nbsp;)

Asch.

Neemt meu nbsp;nbsp;nbsp;nu het gemiddelde van deze analyses dan ver

krijgt men voor de samenstelling van Padie-padie gras ;

Water.

Eiwit-lichamen. Vet.

Suiker. Dextrine.nbsp;Amylum.nbsp;Cellulose.

Asch.


78,40

3,52


14,71


3,57


Bij de eerste analyse werden ook de bestanddeelen van de 3,35®/o asch afzonderlijk bepaald; zij waren de navolgende:

Kiezelzuur.

2,35.

Yzeroxyde.

0,07.

Kalkaarde.

0,10.

Magnesia.

0,09.

Phosphorzuur.

0,20.

Zwavelzuur.

0,07.

Chloorsodium.

0,13.

Chloorpotasium.

0,04.

Potassa.

0,31.

De paarden houden veel van dit gras, waarschijnlijk om de

-ocr page 214-

202

suiker flie het hevel. Daar het padie-padie gras een zuivere rnoerasplant is, krijgt ineu geniakkelijk in dit gras planten,nbsp;hehoorende tot de moerasvegetatie en moet men er dus zeernbsp;voorzichtig mede zijn. Behalve de reeds genoemde grassennbsp;vindt men er dikwijls Rompoet Lampoejangan en Malèla in.

Indien in het padie-padiegras de Oendoelan. Hymenachne interrupta voorkomt. moet men het onvoorvvaardelijk afkeuren.nbsp;Wanneer het niet in bloei is, is het moeielijk in het grasmengsel te onderkennen, daar het aldus geleverde gras gewoonlijk slechts uit bladen en kleine gedeelten der stengels bestaat.

Is de bloem aanwezig dan kdn het dadelijk onderscheiden worden, (zie de beschrijving van dit gras).

Is een gedeelte van den onder water loopenden stengel aanwezig, dan herken! men het dadelijk , daar de stengel dan aan de knoopen worteltjes heeft.

Heeft men echter, zooals gewoonlijk hel geval is. slechts de bladen en gedeelten der hoven water zijnde stengels, dannbsp;kan men het herkennen omdat hij het padie-padie gras hetnbsp;blad bij den overgang in de hiadscheede een sterk ontwikkeld tongetje heeft, terwijl het Oendoelangras op die plaatsnbsp;geen tongetje heeft.

Omdat het padie-padiegras een rnoerasplant is, en dus behalve door de inmenging van andere moerasplanten, gemakkelijknbsp;een rottingsproces in een gedeelte der plant kan voorkomen,nbsp;ziet men van dit gras de meeste grasvergiftigingen ontstaan.

Om deze reden is vroeger reeds voorgesteld om dit gras bij de leverantie uit te sluiten. Dit is echter eene onmogelijkheid,nbsp;omdat in den droogen mousson dikwijls geen stroomend watei'nbsp;aanwezig is, en men alsdan door de droogte geen Kasoerannbsp;heeft, terwijl het padie-padiegras in stilstaand water welig groeit.

De Oendoelan kan men meestal ook nog herkennen aan de donkere kleur.

Dikwijls tracht men ook in hel padie-padiegras jonge alang-alang te leveren. Hoewel dit gras door de paarden gegeten wordt, zit er weinig kracht in , en dient men het af te keuren.

-ocr page 215-

205

Men herkent het geniakkelijk doordat bij de alang-alang de bladeren niet aan een halm zitten, doch uit den grond opschietennbsp;zoodat men alsdan alleen losse bladen heeft.

Behalve de reeds genoemde grasmengsels wordt nog dikwijls geleverd het gras, dat door grassnijders langs de wegen, vannbsp;de galangans, gesneden wordt. Men vindt er in vertegenwoorlnbsp;digd ongeveer de grassen die men op tegalvelden vindt. He-is niet goed dit gras te voederen, daar hel meestal, vooral innbsp;den Oost-Mousson, met groote hoeveelheden stof verontreinigdnbsp;is. Verder grazen op‘ de galangans dikwijls paarden, beheblnbsp;met kwadendroes, en heeft men kans op deze wijze zijn paarden te besmetten.

Om na te kunnen gaan van welke plaats een grasmengsel afkomstig is, zal ik een kort overzicht van de groeiplaats dernbsp;grassen geven.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Hoog gelegën velden, die hun water door den regen krijgen.

Cynodon Dactylon. Rompoet Orienting, Gcrientingan, Djoe-

koet kakawatan, Kakawatan, Berggras.

Chloris Barbala. Rompoet Rembang gojang.

Eleusine indica. Djampang koeda.

Chrysopogon aciculalm. Koesoe-Koesoe, Djinten oetan, Djoe-koet Dongdoman, Badjang-Badjaug.

Echinochloa slagnim. Djoekoet memerakan-Djampang merak.

Imperata anmdinaceae. Alang-Alang.

Daclyloctenium aegypHacum. Rompoet karbo.

Sporobolus diandrus.

Asthenochloa tenera.

Pa.spalum vaginatum.

Rompoet Lamdjanan , Rompoet Ben:

Paspalum mollicomum. gala, Guinéegras.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Laag gelegen velden met stroomend water.

Isachne miliaceae. Rompoet Kasoeran, Kasoeran, Wawaderan.

Dactyloctenium aegyptiacum. Rompoet karbo.

Panicum radicans.

Panicum proslratum. Bantoe oedang.

-ocr page 216-

204

Paspalum Sumatrense. Djoekoet Djadjagoan.

Panicum limmeim. Rompoet Malèla, Malèla, Ronipoet Lengala.

Padie-Padie gras,

3. nbsp;nbsp;nbsp;Laag gelegen velden met stilstaand water.

Padie-Padie gras.

Hymenachne interrupta. Oendoelan, Soeraboe, Dareiigdeng, Djoedjoeloek.

Panicum miliare. Djoekoet Hanjaroh (Filet). Boeitaii (Scharlék en Moens).

Panicum tenue. Djoekoet Lampoejaugan.

Panicum limnaeum. Rompoet Malèla, Rompoet bengala.

Blepharochloa ciliata. Papareban.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Kanten van slooten en rivieren.

Rottboellia exaltata. Djoekoet kikisian.

Rottboellia muricata. Djoekoet manjerakan.

Anthistiria ciliata. Djoekoet djaran, Rompoet Kakarendengan, Kassoh of Manjoh-berrem.

Pogonatherum crinitum'. Djoekoet Palias.

Apluda mutica. Rampoekassing-leutiek.

Panicum limnaeum. Rompoet Malèla, Rompoet bengala.

Urochloa panicoïdes.

Andropogon pertusus.

Eleusine indica, Djampang koeda.

Panicum radicans.

Panicum prostratum. Bantoe-Oendang (Sum).

Met deze opgave, in verband met hetgeen van de grasmengsels is gezegd, zal men gemakkelijk kunnen zien waar een grasmengsel is gesneden en of men met goed gras te doen heeft,nbsp;al dan niet.

Vele eigenaars van paarden ziet men den paarden Kasoeran en Padie-padie gras, half om half, voederen. Neemt men denbsp;gemiddelde samenstelling van Padie-padiegras en die van Ka-soerangras, dan krijgt men als samenstelling voor dit grasmengsel:nbsp;Water.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;76,26

Eiwitstoffen. nbsp;nbsp;nbsp;3.18

-ocr page 217-

Vet.

Suiker.

15,73

1,78

Dextrine.

Araylum.

Cellulose.

Asch.

Zooals men uil het voorgaande kan nagaan, zijn het gras en de grasmengsels in Indie zeer goed. De hoofdzaak waarop tenbsp;letten is, is dat men geen gras aanneeml afkomstig van moerassigenbsp;gronden en poelen, omdat hierin een groot gedeelte van het gevaarnbsp;voor grasvergiftiging gelegen is, zooals wij reeds gezien hebben.

Ook dient men er op te letten, dat het gras niet i’ot is, doordien het geen goed stroomend water gehad heeft. Mennbsp;ziel dit spoedig |^en bovendien heeft dit gras een vischlucht.nbsp;Vreemde planten dient men zooveel mogelijk uit het gras tenbsp;verwijderen, en is het gras modder achtig en vuil, dan isnbsp;het goed het gras alvorens het te voederen goed te was-schen. Dit wasschen is ook goed in tijden dat grasvergiftigingnbsp;veelvuldig voorkomt. Na het wasschen spreidt men het grasnbsp;op een balie-balie uit en laat het één a twee uur aan hetnbsp;zonlicht blootgesteld. Het gras wordt dan wel minder aangenaam te eten, doch nimmer heb ik bij eigenaars, die zoo handelden, grasvergiftiging zien optreden, hoewel het gras soms van diennbsp;aard was, dat men zich niet over het optreden hiervan zounbsp;hebben behoeven te verwonderen. Ik weet dit verschijnsel nietnbsp;te verklaren, doch zeker is het op praktische gronden aan tenbsp;bevelen. Dikwijls komt men bij eigenaars, die vroeger goednbsp;gras hadden maar later op aanraden van de koetsiers van grasleveranciers verwisselden en alsdan veel slechter ontvingen.nbsp;Tot opheldering hiervan het navolgende:

In Indië, zooals overal, heeft ieder die paarden houdt koetsier en paardenjongen, maar meer als ergens ter wereld denktnbsp;ieder zijn uil een valk te zijn. In den waren zin des woordsnbsp;heb ik in Indie noch nimmer een goed koetsier gezien. Bijnanbsp;als regel kan men aannemen , dat een koetsier een individu is,

-ocr page 218-

206

dat zich op alle mogelijke wijzen, ten nadeele van zijn paarden, tracht te hevoordeelen. leder die met paarden te maken beeft,nbsp;is de dupe van deze individu’s, wier slimheid in eigenbelangnbsp;en wier vooroordeelen alle grenzen te buiten gaan. Ik behandelnbsp;dit punt eenigzins uitvoerig omdat ook de officier in ludië,nbsp;niet zooals in Nederland, geen bekwaam ruiter tér oppassing vannbsp;zijne paarden bekomt, maar een inlandschen paardenjongennbsp;moet houden.

Zooals ik gezegd heb, slaat een inlandsch koetsier of paardenjongen overal zijn voordeel uil; zoo ook uit bet gras. Gewoonlijk krijgt een koetsier van den graslevcrancier voor ieder paardnbsp;één gulden ’smaands, ten minste bier te Batavia. Zooals nunbsp;ieder weet zijn inlanders brutale schuldenmakers. Heeft eennbsp;koetsier geld noodig en wil de leverancier in geen verderenbsp;voorschotten treden, fluks is een andere gevonden genegennbsp;een overeenkomst te sluiten, natuurlijk altijd ten nadeele vannbsp;de paarden. De koetsier komt met het eerlijkste gezicht ternbsp;wereld vertellen, dat de paarden bet gras niet willen eten. Mennbsp;gaat zich overtuigen en waarlijk de paarden eten het niet. Mennbsp;ziet het nog een dag aan, de koetsier discht een geheel verhaalnbsp;op, dat het gras niet deugt en dat hij een langganan weet, dienbsp;beter gras levert; men laat het aan hem over, en zoo heeftnbsp;de man zijn zin gekregen. Wat heef! er intusschen plaatsnbsp;gehad? De koetsier heeft door een of andere streek, waarondernbsp;h. V. het uvineeren op het gras na het eten van paté ofdjen-kolboonen, het gras van dien aard gemaakt dat de paardennbsp;het weigeren te eten. Evenzoo doet hij het door tusschen denbsp;kiezen der paarden trassie met het restant uit de opiumpijpnbsp;te smeeren, zooals mij ten minste meermalen is opgegeven, ofnbsp;op eenige andere wijze. Wat geschiedt nu verder ? De koetsier,nbsp;in een groot voorschot staande en toch gaarne maandelijksnbsp;zijn toelage ongeschonden in handen willende hebben, gaat metnbsp;den leverancier een vergelijk aan. Men heeft b. v. 4 paarden op stalnbsp;en is geabonneerd voor 4000 bossen gras. De koetsier spreekt nunbsp;at, slechts .'iSOO hossen te ontvangen en op deze wijze wordt het

-ocr page 219-

207

voorschot verrekend. Op een morgen nn komt men toevallig of expresselijk in den stal en laai het gras tellen. Men heeftnbsp;een te kort. Ja. zegt de koetsier, do langganan had nietnbsp;genoeg gras, doch zal heden middag het overige zenden.nbsp;De leverancier is links gewaarschuwd en werkelijk komtnbsp;’smiddags hel restani. Men ziet dal al deze knoeierijen tennbsp;nadeele van de paarden komen, en zoo gaal het met alles, metnbsp;het graanvoeder, met hel hoefheslag enz. Men wordt er somtijdsnbsp;wanhopig onder , en moet er gewoonlijk in herusten. Het is dusnbsp;goed, uit te zien naar een eerlijken, vertrouwden leverancier, daarnbsp;hieraan meer gelegen is dan men oppervlakkig denkt, en nietnbsp;te spoedig geloof te slaan aan rapporten van den koetsier;nbsp;eerst de zaak goed en degelijk Ie onderzoeken, en te doennbsp;hlijken dat men met des koetsiers streken bekend, doch er nietnbsp;van gediend is.

Ten slotte nog eenige woorden over e^enige ziekten, waaraan het gras onderhevig is,

Hoewel ik voor Ned.-Indie hierover geene opgave of beschrijving heh gevonden, is het toch een waarheid, dat ziekten van de grasplant voorkomen. Dikwijls ziet men het toch, vooral bij oudnbsp;gras. Men ziel de plant dan verwelkt, zij verliest hare gezondenbsp;kleur en men vindt dan in meerdere of mindere mate harde,nbsp;zwarte plekken. Somtijds ziet men roodachtig poeder aan denbsp;bloemen en bladen. Deze ziekteverschijnselen worden te voorschijn geroepen door plantaardige parasieten. Ik acht het nietnbsp;onwaarschijnlijk. dal sommige in Indie voorkomende ziektennbsp;hij het paard, voornamelijk eenige onder de verschillendstenbsp;vormen optredende buikziekten met zeer acuut verloop, metnbsp;deze ziekten der grassen in verhand kunnen staan. Zooals iknbsp;gezegd hel), heh ik voor Ned.-Indie geen literatuur dienaangaande kunnen vinden. Voor Britsch-Indië bestaat eene beschrijving door Fbei). Smith in The Quarterly Journal of Veterinarynbsp;Science in India. De vele overeenkomst in grassoorten innbsp;heide landen, en in de verhoudingen waaronder zij leven, doennbsp;mij veronderstellen, dat ook overeenkomst in deze plantaardige

-ocr page 220-

208

parasieten zullen zijn, en zal ik dus eenige hiervan overnemen. Het zal misschien aanleiding kunnen geven, dat de vétérinairennbsp;hunne aandacht op dit punt vestigen, en men zoodoende eenmaal tot eene oplossing van dit vraagstuk komt.

De meeste op de grassen voorkomende parasitaire planten behooren tot de orde der Ustilaginae.

Ustilaga lougissima doet de grassen aan, voornamentlijk de Glyceria en Panicuin soorten. Ustilago hgpodüis werd op tarwenbsp;en grassen gevonden. Ustilago Ischaemi op Andropogon soorten.nbsp;Ustilago Sorghi op hel suikerriet. Ustilago Segetum op tarwe ennbsp;enkele grassen, zooals de Cynodon Dactylen. Ustilago Maydisnbsp;op de Maïs. F. J. Symonds (The grasses of the Madrasnbsp;Presidency) vond de Ustilago segetum zelfs veelvuldig in Punjab.

M. J. Berkeley vondt een Ustilago hehoorende tot de afdeeling Coniomycetes op het Indische koorn. Deze laatste Ustilago kenmerkt zich door zijne eenvoudige sporen, ontstaande uit zeer fijnenbsp;draden of voortgebracht in den vorm van zeer dicht op eengehooptenbsp;cellen, welke ten laatste tot een poederachtige massa uiteenvallen.

HOOFDSTUK VI.

Over de Indische granen in het bizondeb.

De Indische granen, die aan de paarden gevoederd worden, bepalen zich tot de producten van de Kijstplant, Oryzasativa,nbsp;en tot de Turksche tarwe, Zea Maïs, en als zoodanig zullennbsp;in dit hoofdstuk behandeld worden:

1. nbsp;nbsp;nbsp;De padie-padie. 3. De rijst.

2. nbsp;nbsp;nbsp;De gaba.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4. De Maïs.

1. De padie-padie.

De padie-padie, gaba en rijst zijn afkomstig van de Oryza sativa in de verschillende variëteiten.

De verschillende variëteiten van elkander te onderscheiden is zeer moeielijk. Volgens Dr. J. H. F. Sollewijn Gblpke

-ocr page 221-

209

De doorschijnendheid of de melkwitte kleur der vrucht, ontdaan van de zaadhuiden.

De vorm der vrucht, naar de volgende typen; a. vruchten meer dan tweemaal zoolang als breed,nbsp;h. ongeveer tweemaal zoolang als breed.

c. nbsp;nbsp;nbsp;anderhalf maal zoolang als breed.

d. nbsp;nbsp;nbsp;ongeveer even breed als lang.

5°. nbsp;nbsp;nbsp;Denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;af- ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aanw’ezigheid der kafnaalden.

(Derde rapport over de Padi-cultuur in de Afdeeling Ngrowo), kan men de variëteiten onderkennen aan de volgende kenteekenen:

r

II

4°. nbsp;nbsp;nbsp;Denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kleurnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zaadhuiden.

o°. nbsp;nbsp;nbsp;Denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kleurnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;omhulsels.

6°. nbsp;nbsp;nbsp;Denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vormnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bladeren.

De padie, die aan de paarden gevoederd wordt, behoort lot de rijst met doorschijnende vrucht, met ongekleurde of roodenbsp;zaadhuid, zonder kafnaalden. Heeft men te doen met een melkwitte kleur der vrucht dan is die vrucht afkomstig van de Oryzanbsp;glutinosa, de ketan, wier voedering voor de paarden nadeelignbsp;is, en waarop dus wel degelijk dient gelet te worden.

De padie, zooals zij als paardenvoedsel dient, is het product, zooals het door den Javaan op het veld gesneden, en daarnanbsp;gedroogd wordt. Zij bestaat uit de nog in den halm zijndenbsp;vruchten met een groot gedeelte van den halm, in bossen, vannbsp;plaatselijk verschillend gewicht, te zamen gebonden. Twee vannbsp;zulke bossen worden weder tot een grooter bos te zamen gevoegd. Deze wijze van bewaring der padie is in andere landennbsp;niet in gebruik. In andere landen wordt de padie oogenblik-kelijk na het oogsten door ossen of paarden getrapt en zoo vannbsp;de vrucht ontdaan; of wel verricht men dit door machines. Omnbsp;de padie te kunnen verzamelen en bewaren, zooals op Javanbsp;geschiedt, moet men rijstsoorten hebben met een weinig ontwikkelde articulatie tusschen den vruchtsteel en de dragende as.nbsp;Hadden de. javaansche rijstsoorten deze eigenschap niet, dan zounbsp;bij de gebruikelijke wijze van oogsten een groot -gedeelte dernbsp;vruchten verloren gaan. De rijstsoorten, in andere landen geteeld,

I-

-ocr page 222-

210

hebben gewoonlijk een meer ontwikkelde articulatie; van daar dat eene andere wijze van oogsten noodzakelijk is en dat velenbsp;buitenlandsche, op Java beproefde rijstsoorten niet geschikt voornbsp;de cultuur zijn bevonden.

Van verschillende javaansche padiesoorleu zijn door Schablek en Moens scheikundige analyses gemaakt (Scheikundig onderzoeknbsp;van grassoorten, graan en peulvruchten in betrekking tot harenbsp;aanwending als paardenvoedsels in ludie). Haar geen volledige)’nbsp;arbeid dienaangaande bestaat, zoo zal ik deze schrijvers hiernbsp;volgen. In deze arbeid hebben genoemde onderzoekers ooknbsp;analyses gemaakt van padiesoorten niet kafnaalden, die alsnbsp;paardenvoedsel ongesciiikt zijn. lilt; zal de analyses van dienbsp;padiesoorten achterwege laten, en alleen de analyses van dienbsp;soorten vermelden . die als paardenvoedsel in aanmerking komen.

1°. Onderzoek van eene padiesoort van een huiirkoetsiers-stalling. Afkomst onbekend.

Het stroo is stroogeel, met groene tint. De gabakorrels bruinachtig geel, uitwendig, vooral aan den top. behaard. De lengte is 6. m.M. de grootste breedte 3 m.M.

De inlanders noemen deze soort padie tjereh-batoe.

De verhouding van stroo, gaba en ledige zaadhulsels blijkt te zijn :

Stroowisch. nbsp;nbsp;nbsp;4,70nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;°/o

Stroo. nbsp;nbsp;nbsp;9,12nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«

Ledige zaadhulsels. 9,58 »

Gaba. nbsp;nbsp;nbsp;76,60nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

of in het geheel;

Stroo. nbsp;nbsp;nbsp;13,82 »

Gaba. nbsp;nbsp;nbsp;76,60nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

Ledige zaadhulsels. 9,58 »

De samenstelling der gaba-korrels, waarvan t Ned. kop 510 gram weegt, terwijl het gewicht van 1000 kori’els 23,26 gramnbsp;bedraagt, is de volgende;

Water. nbsp;nbsp;nbsp;14,87nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;°/o

Eiwit-lichamen. 7,00 »

-ocr page 223-

^11

Vel. nbsp;nbsp;nbsp;2,03

Dextrine. nbsp;nbsp;nbsp;1,72nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

Amylum. nbsp;nbsp;nbsp;34,67nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

Cellulose. nbsp;nbsp;nbsp;16,00nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

Kiezelzuur. nbsp;nbsp;nbsp;.3,846 »

Phosphorzuur. nbsp;nbsp;nbsp;0,402 »

Zwavelzuur. nbsp;nbsp;nbsp;0,040nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

Yzeroxyde. nbsp;nbsp;nbsp;0,023nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

Kalk. nbsp;nbsp;nbsp;0,028nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

Magnesia. nbsp;nbsp;nbsp;0,121nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

Potasch. nbsp;nbsp;nbsp;0,235nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

met eene geringe hoeveelheid (0,0037o) Chloor.

Deze gaba bestaat voor 22,73°|oUit zaadbekleedselen. De uit deze soort gepelde rijst is bruinrood gekleurd, met lichtbruinenbsp;vlek aan de basis van den rug. De lengte is 3 m.M., de grootstenbsp;breedte 2,5 m.M.

Het albumen is wit ondoorschijnend, met rozenroode tint.

De samenstelling dezer rijst is voor 100 deelen :

15,49 7o 8,38 gt;•

75,45 »

0,68 »

Water.

Eivvit-lichamen. Vet.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;j

Dextrine. nbsp;nbsp;nbsp;(

Amylum. nbsp;nbsp;nbsp;|

Cellulose. nbsp;nbsp;nbsp;j

Asch.

De zaadbekleedselen beslaan in honderd deelen uit:

12.78

2,25


Water.

Eiwit-lichamen.

Vet. nbsp;nbsp;nbsp;j

Dextrine. nbsp;nbsp;nbsp;I

Amylum. nbsp;nbsp;nbsp;i

Cellulose. nbsp;nbsp;nbsp;|

Asch.

De analyse van het padie-slroo geeft als uitkomst de volgende cijfers:


67,39


17,31


-ocr page 224-

12,75 ' 2,88

76,88

Water.

Eiwit-lichamen.

Vet.

Dextrine.

Amyluni.

Cellulose.

Asch. nbsp;nbsp;nbsp;7,71 »

Deze uitkomsten, volgens de boven opgegeven verhouding van gaba, stroo (na aftrek van den stroowisch) en zaadbekleedsels totnbsp;padie, berekenende zooals ze aan paarden gevoederd wordt,nbsp;vindt men voor hare samenstelling:

14,45 °/o 6,12 »

73,1.5 »

6,29 »

Water.

Eiwit-lichamen.

Vet.

Dextrine.

Amylum.

Cellulose.

Asch.

2°. Onderzoek van eene andere soort, padie-tjereh, gewonnen van sawahs te Kramat in de nabijheid van Batavia.

De verhouding van stroo, gaba en ledige zaadhulsels was als volgt:

Stroowisch.

3,36

9,68

Stroo.

6,32

Gaba.

85,49

Ledige zaadhulsels.

4,83

De gaba, waarvan de Ned. kop 580 gram weegt en het gewicht van 1000 korrels 23,65 gram is, heeft bij onderzoek de volgendenbsp;uitkomsten gegeven.

De kleur der gaba-korrels is geel, ze zijn van buiten, vooral aan den top, fijn behaard. De lengte is 7. m.M. bij eenenbsp;grootste breedte van 3 m.M.

De samenstelling is:

Water. nbsp;nbsp;nbsp;15,07

Eiwit-lichamen. nbsp;nbsp;nbsp;6,75 »

-ocr page 225-

215

Vet.

72,48 °/o 5,71 »

uit zaadhekleedselen, wier

11,44 °/o 1,23 »

65,17 »

Dextrine.

Ainylum.

Cellulose. j Aseh.

Deze gaba bestaat voor 22,45 °l procentische samenstelling is:

Water.

Eiwit-lichamen.

Vet,

Dextrine.

Amylum.

Asch.

De rijst, die uit deze gaba gepeld werd. was doorschijnend wit, met witte vlek aan den basis van den rug. De lengte is 6nbsp;m.M., de breedte 2,5 m.M. Het albumen is doorschijnend wit.nbsp;De procentische samenstelling is;

Water.

16,12,

Eiwit-lichamen.

8,35

Vet. nbsp;nbsp;nbsp;j

Dextrine. nbsp;nbsp;nbsp;i

.Amylum. nbsp;nbsp;nbsp;i

74,59

Cellulose. nbsp;nbsp;nbsp;|

Asch.

0,94

wegen ^

Een Ned. kop dezer rijst weegt 745 gram en 1000 korrels •5,00 gram.

Het stroo der hier bedoelde padie geeft bij onderzoek, als resultaat, dat 100 deelen bevatten:

Water. nbsp;nbsp;nbsp;12,41

• Eiwitriicharnen. nbsp;nbsp;nbsp;2,10

Vet.

73,43

Dextrine.

Amylum.

Cellulose.

12,06

Asch.

-ocr page 226-

214

Berekent men uil deze uitkomsten de savneuslelliug iler padie, dan verkriigt men voor 100 deelen:

Water. nbsp;nbsp;nbsp;14,74

Eiwit-lichamen. nbsp;nbsp;nbsp;6.17

Vet. . nbsp;nbsp;nbsp;\

72,16

Dextrine. nbsp;nbsp;nbsp;j

Amylum. nbsp;nbsp;nbsp;(

Cellulose. nbsp;nbsp;nbsp;J

Asch. nbsp;nbsp;nbsp;6,95

3°. Onderzoek van padie-tjereh afkomstig van een sawah Ie Bidara Tjina bij Meester-Cornelis.

Deze padie bestaat in 100 deelen uit:

Stroowiscb. nbsp;nbsp;nbsp;.5,741

o* nbsp;nbsp;nbsp;^/a?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11-16

Stroo. nbsp;nbsp;nbsp;7,42 j

Gaba. nbsp;nbsp;nbsp;78,94

Ledige zaadhulsels. nbsp;nbsp;nbsp;9,90

De gabakorrels zijn geel gekleurd, fijn behaard 8 m,M. lang en 5 m.M. breed. Hare samenstelling is:

Water.

15,62 X

Eiwit-lichamen.

7,16 gt;.

Vet. nbsp;nbsp;nbsp;j

Dextrine. nbsp;nbsp;nbsp;1

Amylum. nbsp;nbsp;nbsp;l

69,87 »

Cellulose. nbsp;nbsp;nbsp;!

Asch.

7,55 »

*

De Ned. kop dezer gaba weegt 367 gram en hel gewicht van 1000 korrels is 20,91 gram.

De gaba bestaat voor 27,07°;o uit zaadbekleedselen en de samenstelling van deze is, in 100 deelen:

Water. nbsp;nbsp;nbsp;15,23

Eiwit-lichamen. nbsp;nbsp;nbsp;5,09

Vet.

38.61

23,06

Dextrine.

Amylum.

Cellulose.

Asch.

-ocr page 227-

i*i;;

De fiislkoi'i'elji, uil, deze ijaba gepeld, zijn iiilweudig bruinrood. doorschijnend, mei een lichtbruine vdek aan den basis van den rug. Hel albumen is doorsebijnend bruinrood.

De lengde der i'ijsikorrels is (i m.M., de breedte 2,0 m.M. gemiddeld.

De nitkomsl van bel onderzoek is dal 100 deelen bestaan uil :

Water. nbsp;nbsp;nbsp;15,70

Eiwit-lirbamen. nbsp;nbsp;nbsp;8.72

Vel. nbsp;nbsp;nbsp;\

74,00

Dextrine. nbsp;nbsp;nbsp;I

.4mylum. nbsp;nbsp;nbsp;^

(^iellulnse. nbsp;nbsp;nbsp;/

.Vsrli. nbsp;nbsp;nbsp;1,j2

Het gewicbl van ecu Ned. kop. dezer rijst is 74,4 gram en dal van 1000 korrels 16,05 gram.

De samenstelling van bel stroo dezer padie-soori eindelijk is vooi' 100 deelen:

Water.

11,98

Eiwit-lirbamen.

2,94

Vel. nbsp;nbsp;nbsp;j

Dextrine. nbsp;nbsp;nbsp;1

Amyl urn. nbsp;nbsp;nbsp;1

7.5,08

Cellulose. nbsp;nbsp;nbsp;J

.Ascli.

12,00

llerekent men uil deze uitkomsten de samenslelling der ge-iieele padie, dan vindl men nbsp;nbsp;nbsp;voor 100 deelen:

Water. nbsp;nbsp;nbsp;13,20

Eivvit-licbamen. nbsp;nbsp;nbsp;6,42

Vet. nbsp;nbsp;nbsp;j

68,97

Dextrine. nbsp;nbsp;nbsp;f

Amyluffi. nbsp;nbsp;nbsp;1

Celiulose. nbsp;nbsp;nbsp;

Aseb. nbsp;nbsp;nbsp;0.52

De ovei'ige gedane analyses bobben allen iietrekking op

-ocr page 228-

216

padiesoorten, die niet als paardenvoedsel gebruikt worden.

Brengt men nu deze drie analyses bij elkander, voor een geraakkelijken overzicht, dan verkrijgt men het navolgende;

Procentisclie samenstelling der padie, procent aan stroo-wisch, gaba, stroo en ledige zaadhulsels , en zwaarte der gaba en rijst.

BESTANDDEELEN.

1'

onder

zoek.

2'=

onder

zoek.

3quot;

onder

zoek.

i

^ 1

Water..........................

14,45

14,74

15.29

14,83 ¦

Eiwit-licliamen................

6,12

6,17

6,42

6,24

Vet............................\

Dextrine......................|

73,13

72,16

63,97

71,42

Arayium......................i

Cellulose....................../

!

Ascli............................

6,29

6,93

9,32

7,51 1

% Slroowisch^

4,70

3,36

3,74

\

. Stroo nbsp;nbsp;nbsp;f°°........

9,12

6,32

7.42

11,55

» Gaba.......................

76,69

85,49

78,94

80,34

» Ledige zaadhulsels.......

9,58

4,83

9,90

8,11

Zwaarte 1 Ned. Kop Gaba.

5,10gr.

5,80

5,67

Zwaarte 1 Ned. Kop. Rijst.

7,45

7,44

Men ziet uit deze tabel dat ongeveer 20°/o der padie bestaat uit stroo en ledige zaadhulsels, en aannemende, dat het paardnbsp;van het stroo der gramineae, volgens de proeven in Hoheubelmnbsp;genomen, ongeveer 20^0 verteert, dan zal men in alle gevalnbsp;ongeveer 16°/o verlies lijden, nog daar gelaten, dat het stroonbsp;en de zaadhulsels minder voedende bestanddeelen hebben dan denbsp;gaba. Indien de marktprijs dier padie dus niet 16 a beneden den marktprijs der gaba is zal men in het voordeel voederen door gaba te geven. Men moet er echter op letten, datnbsp;indien men boort dat een picol padie b. v. ƒ 2,30 kost en

-ocr page 229-

217

een picol gaba evenzoo, dat dit maar niet zoo te vergelijken is en wel om de volgende reden;

De padie wordt voor den verkoop gewogen, en men bekomt dus, indien men een picol padie koopt, 63,76 Kilogram.

De gaba wordt echter voor den verkoop gemeten, en de picol inhoudsmaat is gelijk aan 67,0422 Liter. De zwaarte zounbsp;dus indien men de zwaarte van een Liter gaba als 5,5nbsp;hectogram aanneemt, ongeveer zijn, 37 Kilogram. Heeft mennbsp;echter een picol van 10 gantangs, zooals gewoonlijk verkóchtnbsp;wordt, dan verkrijgt men ongeveer 46 Kilogram.

Gaat men nu uit de voorgaande staat na, dat padie ongeveer 80°/o gaba bevat, dan heeft men aan gaba, indien men eennbsp;picol padie koopt ongeveer 52,5 Kilogram

Indien men een pikol gaha koopt van 10 gantangs dan heeft men 46 kilogram.

Men ziet hieruit dat men ongeveer 13°;^, in het voordeel is met padie.

Koopt men dus van padie en gaba beiden een picol gewichts-maal, dan zou de prijs der padie ongeveer 16 a 20°/^, goedkooper moeten zijn, om beide met evenveel voordeel te voederen.

Daar echter padie bij de pikol gevvichtsmaat, en gaba bij de picol inhoudsmaat verkocht wordt, moet de gaba in dit geval 13\nbsp;goedkooper zijn dan de padie, om met evenveel voordeel gevoederd te worden.

Ik heb over dit punt uitgeweid, omdat men dikwijls hoort, indien men padie aanbeveelt: ik betaal voor de gaba maarnbsp;zooveel per pikol en voor de padie zooveel; men vergeet dannbsp;echter geheel in rekening te brengen het verschil tusschen denbsp;gewichts- en inhoudsmaat.

Het geldelijke zal voor padie en voor gaba echter op hetzelfde neerkomen; ja, zelfs indien het voederen van padie wat duurder zou komen te staan dan het voederen van gaba, zounbsp;ik vóór het voederen van padie zijn.

Door het aanw'ezig zijn van het stroo, is het paard genoodzaakt beter te kauwen, en worden de gabakorrels beter fijn

-ocr page 230-

218

geuiaakl. Dil verschil is zoo groot, dal volgens de ^)roeveii van Haubner, hij hel voederen van haver zonder haksel, Ver—V40nbsp;der haver onverteerd niet de mest afging, terwijl indien stroo-haksel werd bijgevoederd, slechts V500—’/looo onverteerd hetnbsp;lichaam verliet.

Het stroo en de ledige vruchtbekleedsels oefenen, voor-uamentlijk door het kiezelzuurgehalte, een prikkel op de ver-teringsorganen uit, wekken de peristaltische beweging op en bevorderen zoodoende de spijsvertering.

Voorat dus hij onoordeelkundige voedering oan de zoogenaamde gomhongan, die op mnmige plaatsen in Indie bestaat, is helnbsp;voederen van padie aangewezen.

Onder gomhongan verstaat men; fijngehakt gras met water en graanvoeder, al dan niet met zemelen (dedak) vermengd.

Een zoo klaargemaakt ration verkrijgt het paard één a twee maal daags, en is dus het paard genoodzaakt een grootnbsp;gedeelte van zijn voedsel met overvloed van water tot zichnbsp;te nemen.

Üat deze wijze van voederen, hij hel reeds groote walerge-halte van gras, op den duur zeer verslappend op de digestie organen moet werken en de nadeelen niet uitblijven, is natuurlijk.nbsp;Wil men echter gomhongan voederen, dan is het aangewezen vóórnbsp;alles daarbij padie in plaats van andere bijvoedering te geven,nbsp;en wel om de boven aangevoerde redenen.

Men moet echter niet denken, dat het gemakkelijk is in Indie zijn paarden te voederen zooals men zelf wil.

Het voederen van gombongan is van de inlanders afkomstig. en hel nut daarvan voor hen is, uil hun gezichtspunt, gemakkelijk aan te toonen.

De inlander voedert zijn paard gewoonlijk geen graanvoeder, iloch gras met rijstzemelen.

Daar rijstzemelen, om niet nadeelig te zijn voor hel paard, met overvloed van water gevoederd moeten woi'den is de goni-])ongau in de wereld gekomen.

De inlander heefi in dit geval 0() grond van j)ractische onder-

-ocr page 231-

vinding, weder rationeel gehandeld. Hij denkt echter niet verder na, en weet niet, dat met de wijze waarop wij onze paardennbsp;voederen, die overvloed van water geheel overtollig is. Hijnbsp;blijft gehecht aan zijn gewoonten, en is met geene overtuigingnbsp;daar van af te brengen.

Meermalen is nu door mij aan eigenaars van paarden, vooral in wagen- en dos- a- dosverhuurderijen, een meer rationeelenbsp;wijze van voederen der paarden aangegeveii, maar bij de uitvoering stuit men op de grootste moeielijkheden.

Bij alle ziekten, die alsdan voorkomen, moet men hoorei): “ja dat komt omdat mijnheer geen gombongau voert”.

Ik heb het een paar malen gezien, dat in zulk een geval de paardeujongens van hun eigen geld zemelen kochten en aannbsp;de paarden gaven, daar volgens hunne overtuiging de paardennbsp;anders ziek moeten worden.

Waar een gewoonte zoo diep wortel geschoten heeft, is het te begrijpen dat men, om alle last en ongemakken te voorkomen , op ’t laatst des koetsiers wil inwilligt.

Ik geloof echter genoegzaam aangetoond te hebben, dat, uitgezonderd bij het voederen van zemelen, waarover later, men hel voederen van gombongau moet nalaten, daar dit op den duurnbsp;tot eene verslapping van de digestieorganen aanleiding moetnbsp;geven.

Een eerste vej'eischte voor paardenpadie is, dat de vrucht stevig aan den halm zit, omdat anders te veel gaha verloren gaat.

Deze eigenschap bezit de padie in deze streken, padie tjereh en padie tjereh batoe genaamd.

In midden .lava draagt de paardenpadie den naam van padie tjenipo.

Door hel stevig vastzitten der korrels onderscheidt zich de padie tjempo klevver, die tevens de beste soort is.

Een goede padiesoort is ook de padie tjempo wadjar, waarvan de korrel evenzoo zeer vast zit. Het graan of de korrel van deze soort is minder grof dan van de vorige soort.

Sonrten van mindere kwaliteit. en waarvan de korrel tevens

-ocr page 232-

niet zoo vast zit, zijn de padie tjempo halit ook wel padie tjeinpo loegor genaamd en de tjempo slamat.

Indien de padie, alvorens ophewaard te worden, niet genoegzaam droog is, treedt spoedig een rottingsproces in.

Deze rotting begint liet eerst aan de plaats waar de halmen aan elkander gebonden zijn, doordat de halmen daar gekneusdnbsp;zijn, aldaar hel meest vast legen elkander liggen en dus beginnennbsp;te broeien. Van af deze plaats zet zich het proces hoe langernbsp;hoe verder voort. Behalve aan de bruinzwarte kleur, ennbsp;den vochtigen weeken toestand van den halm, onderkent men helnbsp;dadelijk aan de muffe, rotte lucht.

Is padie in dezen toestand, dan moet men ze als paardenvoedsei afkeuren.

Bij het voederen van padie moet men die volstrekt niet, zooals men dikwijls ziel gebeuren en aanraden, van te vorennbsp;te weeken zetten. Door paddie te weeken bij een tropische temperatuur heeft spoedig eene omzetting van voedende bestanddeelen plaats, en gaat een gedeelte daarvannbsp;verloren.

Tevens gaal dan een ander groot voordeel, aan het voederen van padie verbonden, verloren, namentlijk dat men door nietnbsp;geweekte padie het paard dwingt z^n voedsel goed te kaan wennbsp;en in te speekselen.

Het is goed de padie, oogenblikkelijk voor hel gebruik even door een ton of emmer met water te halen, teneinde ze vannbsp;stof en onreinheden te ontdoen.

Hoe ik ook voor de voeding van padie hij paarden ben, zou ik er toch nimmer voor zijn de padie aan troepenpaarden tenbsp;geven en wel om de navolgende redenen;

1°. De groolere ruimte die zij inneemt, en daardoor lastiger te transporteeren is dan gaba.

2°. Het groot verlies aan graanvruehlen, door de Iranspor-leering van en naar de magazijnen en verder noodzakelijk transport en behandeling in de stallen.

In het voordeel van gaba bij de troepenpaarden werd vroeger.

-ocr page 233-

221 .

toen deze aangelegenheid in behandeling was, nog aangevoerd, dat gaha gemakkelijker te keuren was dan padie.

Mijns inziens is echter over de kwaliteit van padie geinakke-lijker te oordeelen, dan over gaha.

Over de hoeveelheid padie, die het Indische paard onder verschillende omstandigheden gegeven moet worden en over de combinatie met andere voedsels, zal by de rations gesproken worden.

2. De Gaha.

De gaha, die in Indië veelvuldig aan het paard gevoerd wordt, is de nog niet van bare zaadbekleedsels ontdane rijst.

Bij de beschrijving van de padie zijn reeds eenige analyses van gaha opgegeven.

ScH.VBLÉE en Moens hebben noch meerdere analyses van gaha gedaan ; volledigheidshalve zal ik allen in een tabel te zamen vatten.

Water..................

14,87

14,76

15,47

14,80

15,07

15,62

Eiwil-licharaen...........

7,00

8,86

7,4ü

8,91

. 6,75

7,16

Vet ...................

2,03

1,82

2,13

2,12

Dextrine................

1,72

2,71

2,35

)

1

Amyliim...............

54,67

56,92

53,77

gt;67,66

72,48

69,87

Cellulose................

15 00

11,56

12,97

'

Kiczelzuur..............

3,846

2,9306

4,959

5,300

i

Phospliorzuur............

0.402

0,4530

0,424

0,556

Zwavelzuur.............

0,040

0,0311

0,017

0,012

Yzeroxyite..............

0,023

0,0138

0,029

0,014

5,71

7,35

Kalk..................

0,028

0,0360

0,024

0,034

l

.Magnesia...............

0,121

0,1504

0,155

0,175

1

Potasch.................

0,253

0,2541

0,237

0,421

1

1 iVed. Kop weegt grammen.

510

505

488,1

533

580

567

1000 Korrels wegen ¦

23,26

22,77

25,21

23,82

23,65

20,91

% aan zaadbekleedsels. ..

22,75

23,80

22,35

23,76

22.45

27,07

.Men ziet uit deze tabel, dat 1 Ned. Kop gaha doorelkander nog geen S,o hectogram weegt.

Het contract van aanbesteding voor de levering van gaha

-ocr page 234-

voor de troepen paarden zegt: Gaba, onharig, wel gevuld en van den jongsten oogst; gaba van de zoogenaamde padie temponbsp;salaraat mag niet geleverd worden. Een Ned. kop goed gevuld,nbsp;in de zon gedroogde gaba moet ten minste 0,6 Ned. pond wegen.

Schimmel zegt op pag. 6S2 :

»De gaba ook wet gaba-gaba genoemd, wordt, vóór de uit-deeling aan de paarden, in eene met water gevulde ton of balie gewasschen, ton einde baar van stof en ledige doppen tenbsp;ontdoen. Ditzelfde verricht men ook bij de keuring van gaba:nbsp;boe minder stof en doppen er dan bovendrijven, des te beter is zij.”

Hoe S. aan deze opgave komt iiegrijp ik niet, daar de wijze van keuring door S. opgegeven geheel onoordeelkundig is ennbsp;niet overeenkomt met het contract op de aanbesteding.

Men kan gaba hebben van de uitstekendste kwaliteit, die wat meer doppen houdt dan andere van zeer slechte kwaliteit, ennbsp;kan dit dus nimmer een uitgangspunt voor keuring zijn.

Bovendien, iudien men zich aan het contract houdt en eischt dat 1 Ned. kop in de zou gedroogde gaba 0,6 Kilogr. weegt,nbsp;behoeft men niet beangst te zijn te veel ledige doppen te hebben,nbsp;daar dit gewicht door geen enkele gaba soort gehaald wordt.

Er bestaat echter een ingeslopen misbruik. Sommige officieren staan toe, dat er Vio doppen in de gaba aanwezig zijn, doordatnbsp;zij de gaba keuren zooals S. opgeeft, en niet zooals voorgeschreven staat.

Dat deze gaba het voorgescbreven gewield niet beeft, behoell niet betoogd te worden.

De leverancier maakt daar gretig gebruik van, en mengt ledige doppen onder de gaba.

Deed hij dat niet, en was bet groot gehalte doppen een gevolg van slechte bewerking, dan zou men naar de verhoudingnbsp;van de hoeveelheid doppen ook een grootere hoeveelheid rijstkorrels moeten vinden.

In de leverantiegaha vindt men heel weinig rijstkorrels: wel een bewijs, dat de leverancier er misbruik van maaktnbsp;indien de officieren keuren op de wijze door S. beschreven.

-ocr page 235-

Het is dus wel degelijk zaak o[i het gewicht, hij contract bepaald, Ie letten.

Goede gaba moet zijn van een strpogeele of iels donkerder kleur, groot van korrel en goed rad, zoo min niogelijk behaardnbsp;en moet een 1'rische reuk hebben. Het gewicht der gaba voornbsp;troepenpaarden zou op 0,6 Klg. de Liter gesteld kunnen blijven.

In hel contract slaat dal gaba van de ])adie tempo salamal niet geleverd mag worden.

Tot nu toe is het mij niet gelukt de juiste oorzaak te vinden waarom deze gaba van de leverantie is uitgesloten, en kannbsp;ik slechts de volgende redenen veronderstellen:

Zooals bij de beschrijving der padie is gezien, is de padie Ijempo slamat een padiesoort van mindere kwaliteit. Vroegernbsp;werd aan de troepenpaarden |)adie in plaats van gaba verstrekt, ennbsp;was deze padiesoort waarschijnlijk van de leverantie uitgesloten.

Bi) het vervallen der padie schijnt bet dal men de gaba van de padie tjempo slamat ook van de leverantie heelt uitgesloten.

Een andere reden kan zijn, dal volgens Sollewij.m Gelpke de slamal-varieteiten een groote hoeveelheid ketan bevatten, en dalnbsp;lt;lit aanleiding heeft gegeven deze gaba uit te sluiten.

lu het contraci staal eveuzoo dat de gaha moet zijn onharui. Deze bepaling is geheel verkeerd, daar alle gaba behaardnbsp;alleen komen verschillen voor in de meerdere of mindere lengtenbsp;en de meerdere of mindere zachtheid of hardheid dier liaren.

Een hoofdzaak bij het keuren van gaba is, te letten dal geen gaba van kelan. Üryza glutinosa, in tie gaba is.

Veelvuldig komt het niet voor. omdat de marktprijs van de ketan meesttijds hoogei' is dan die der gaba.

Somtijds komt het echter voor dat men ketan heeft, te oud geworden voor den verkoop, in welk geval men er gaba vannbsp;maakt en ze onder de paarden-gaba mengt ten einde er nochnbsp;een billijken prijs voor te maken.

Men onderkent ile aanwezigheid van kelan, door een aantal korrels der gaba van hunne bast te ontdoen. De rijstkorrel

is altijd dnorschijnenti , tie

ietan korrel is dof. meikvvil. Volgens

-ocr page 236-

Gelpke ligt de dotfe kleur waarschijnlijk in eene groote ontwikkeling der intercellulaire stof en moet wel onderscheiden worden van die zoogenaamde witte, dorsale indrukken, welkenbsp;op lucht houdend heid wijzen.

Zoowel bij ketan als doorschijnende rijst verder, liggen de zetmeelkorrels a part of in regelmatige hoopen hij elkander ;nbsp;bij dorsale vlekken daarentegen in klonten van allerlei afgeron-den vorm, door lucht gescheiden, en samengesteld uit min ofnbsp;meer goed gevormde korrels, terwijl een groot deel der cellennbsp;geresorbeerd is.

In alle geval is het wit der ketan melkachtig, en scherp op het oog onderscheiden van het wit, hetwelk door eenignbsp;gebrek wordt veroorzaakt.

Verder kan men zich nog overtuigen of men met ketan te doen heeft, door eenige korrels in den mond te nemen en zenbsp;te kauwen, bij ketan worden zij dan zeer kleverig.

Bij gaba moet men er op letten dat zij niet gebroeid heeft of muf is.

Het gebroeid zijn is dikwijls, wanneer het niet te erg is. zeer moeijelijk te zien, en alsdan eerst uit te maken indiennbsp;men ze met gaba van goede kwaliteit vergelijkt.

Ik wijs er op omdat ik verscheiden paarden gaba, die wat gebroeid had, hardnekkig heb zien weigeren.

Het is goed de gaba vóór hare verstrekking aan het paard te wasschen, ten einde onreinheden en doppen te verwijderen.nbsp;Wecken is om dezelfde reden als bij de pad ie opgegeven, af te raden.

De hoeveelheid gaba, die een paard onder verschillende omstandigheden moet hebben, zal, even als van de andere granen en peulvruchten, bij de rations behandeld worden.

5. De Rijst.

De rijst, zooals die aan het paard gevoederd wordt, is de van de zaadbekleedselen ontdane vrucht van de rijstplant. Vannbsp;de rijst heeft men, wat kleur betreft, drie soorten; de witte,nbsp;de roode en de zwarte rijst.

-ocr page 237-

Als voedsel voor het paard wordt de roode rijst gebruikt.

Bij gebrek aan ander voedsel, of door eigenaars die angstig zijn voor het vurig temperament van hunne paarden, wordtnbsp;wel eens een weinig witte rijst gegeven, doch dit zijn zeldzaamheden.

Noch tinantieel, noch wat voederwaarde betreft zou dit ook aangeraden zijn , daar roode rijst in de eerste plaats veel goed-kooper is en in de tweede plaats veel meer eiwit hestauddee-Icn bevat.

Al dadelijk zal ik eenige analyses van roode rijst, zooals zij door ScHABLEÉ en Moe.ns zijn gedaan, opgeven.

1 15,06

15,49

15,85

15,76

10,57

8,38

10,88

8,72 nbsp;nbsp;nbsp;;

173,17

! \

' i

75,45

72,08

i

74,00 nbsp;nbsp;nbsp;|j

, l'

3

1,20

1

0,68

1,19

, t

Sr

i'i

740

710

743

744 nbsp;nbsp;nbsp;|i

16,75

i

19,25

17,65

16,03 nbsp;nbsp;nbsp;!

p

Water.......................... 15.06 nbsp;nbsp;nbsp;;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15,06

Eivvil-lichamen................... 10,34

Vet............................. 1,38

Dextrine......................... 2,27

Aniylum........................ 68,77

Cellulose........................ 1,52

Kiezelzuur....................... 0,040

Zwavelzuur...................... 0,006

Pliospliorzuur.................... 0,321

Yzeroxyde....................... 0,013

Kalkaarde......... 0,015

Magnesia.......................... 0,093

Polasch......................... 0,177

1 Liter weegt grammen..........

1000 Korrels wegen » nbsp;nbsp;nbsp;..........

Men ziet uit deze analyses, dat de roode rijst zeer eiwithou-dend is. Bij de analyses, vroeger van padie en gaha soorten opgegeven, waren zoowel soorten die roode als witte rijstkorrelsnbsp;bevatten.

De analyses van de padie en gabasoorten, die roode of witte rijst bevatten, toonen aan dat tusschen beide soorten, om zoonbsp;te zeggen, geene afwijking in eiwitgehalte bestaat.

Is het graan echter van de zaadhekleedsels ontdaan, zoodat men roode en witte rijst heeft, dan toont de analyse hiervan

-ocr page 238-

nail, (lal Lussclieii heide soorten ((en jgt;ro((( verschil aan (dwil-gehalle bestaat.

Hoe dit verschijnsel Ie verklaren'' (lEr.PKK zegt dienaangaande het navolgende;

Evenals bij alle graan, is bij rijsl de vrnchtscbaal innig niet de zaadhnid verbonden, zoodal zij bij vruchtrijpbeid zelfs microscopisch niet van elkander zijn te onderscheiden.

Te zaïnen vormen zij eene beschutting voor de kiem en honden daartegen, na de weeking, hel zetmeel geklemd.

Hoor inwerking van zwavelzuur ziel men eenige rijen platte cellen van elkander gaan, met loslating der olie, die zich ernbsp;Insschen bevindt, en soms lV3°/o der massa bedraagt.

Onder die platte cellen komt een palisaden laag, gevormd door dikwandige, zeer lange, met elkander vergroeide cellen, metnbsp;een klein lumen.

Deze vorming vordert attentie, omdat zij nergens anders voorkomt en hij nieci lol hel bewijs der vervalscbing met rijstnbsp;helpt voeren.

Dan volgt eene collenchymlaag. waarmee hij de witte rijstsoorten, de omhulsels uitscheiden en de eigenlijke vrucht begint; maar inzonderheid bij de roode rijstsoorten. zijn de omhulselsnbsp;nog van de vrucht gescheiden door een wijdmazig netwerknbsp;van dunwandige cellen.

Het practisch gevolg van een en ander is . dat bij bet stampen van de witte rijstsoorten, de proteïne houdende cellen aan dennbsp;omtrek der eigenlijke vrucht, te gelijk mei de innig verbondennbsp;zaadhuiden worden verwijderd, terwijl zij bij de roode rijslnbsp;blijven, omdat zij door die laag dunne cellen van de eigenlijkenbsp;hulsels gescheiden zijn.

Men vindt door deze verklaring opgehelderd, hoe het komt dat roode rijst meer eiwit lichamen bevat dan de wittenbsp;rijst.

Uit de opgegeven onderzoekingen aangaande roode rijst, blijkt dat men op grond van een gerinfi eiwit en een te groot zetmeel gehalte te lang de rijsl voor een ongeschikt graan als

-ocr page 239-

227

paarden voedsel heel'l gehouden, daar wel degelijk een (anielijk groot eiwitgehalte aanwezig is.

Niet op dezen grond dus, doch op een anderen acht ik de roode rijst op den langen duur gevoederd, niettegenstaande haar hoogernbsp;eiwitgehalte, minder geschikt als paardenvoedsel dan padie en gaba.

De roode rijst mist namelijk den heilzamen prikkel, dien de ]»adie en gaba door de halmen, vrucht en zaadhekleedsels opnbsp;de digestie organen uitoefenen.

De roode rijst werkt op den duur, niettegenstaande zijn groot eiwitgehalte, verslappend op de digestie organen.

Dit wordt noch verhoogd omdat door velen, de roode rijst, met zemelen (dedak) vermengd, als gombongan wordt gegeven.

De zemelen ' in Indië worden bijna als fijn poeder in den handel gebracht. Hierdoor wordt wel het gemakkelijke opnemen der voedende bestanddeelen bevorderd, doch tevens gaalnbsp;de prikkel op het darmkanaal verloren.

Dat op deze wijze klaargemaakte gombongans op den duur, ook door overvloed van water, zeer verslappend werken opnbsp;het darmkanaal is licht te begrijpen.

Uit het voorgaande blijkt, dat roode rijst een graan is niet tamelijk hoog eiivitgehalte, als paardenvoedsel zeer goed te gebruiken ^nbsp;mits, daar het geen genoegzamen prikkel op het darmkanaal uit^nbsp;oefent, in gepaste afwisseling of combinatie met andere granennbsp;gegeven. Alleen gegeven, werkt de ronde rijst op dm duur verslappend op het darmkanaal.

In welke verhouding deze combinatie kan plaats hebben, en de hoeveelheid roode rijst, die men geven moet, zal hij denbsp;rations worden behandeld.

4.

be mais. Djagong.

Zea Mays L.

Volgens J. K. H.vssk.\rl , in het «Tijdschrift voor natuurlijke Geschiedenis en Physiologie , lUdeelpag. 195worden op Javanbsp;de navolgende variëteiten verbouwd:

Zea Mays manima , Djagong temoengoeug. Sund.

-ocr page 240-

228

Bladeren zeer breed, van boven ruig, scherpe kanten, ruige bladscheede, vlokharig bewiraperd, de zaden lichtgeel, stengelnbsp;7—9 voet hoog. bladeren 2—3,o voet lang, 5—4 duimbreed,nbsp;kolf 6 —10 duim lang, 1,3—1,7 duim dik, zaden in 10—13 rijen.nbsp;Zea Mays pallida, Djagony gcdeh. Sund.

Over het geheel minder forsch met geelwitte zaden.

Zea Mays rubra, Djagony pananga. Sund.

Evenzoo minder forsch met roode zaden.

Zea Mays minor, Djagong tjoepak gedeh. Sund.

Stengel 4-

-6 voet hoog, bladeren 1,3—2,2 voet lang, 1,7—2 duim breed, kolf 3—3,3 duim lang met conische punt, zadennbsp;safraangeel.

Zea Mnys minima, Djagong tjoepak leutiek. Sund.

Stengel 3—4 voet hoog, bladeren 13—21 duim lang, 1,5 duim breed, kolf 2 duim lang, zaden safraangeel.

Zea Mays h'warah, Djagong hawarah. Sund.

Staat in afmetingen tusschen Djagong pananga .en Djagong tjoepak leutiek. Zaden bleekrood.

Scharleé en Moens hebben van eenige djagong soorten analyses gemaakt, die ik hier in hun geheel zal mededeelen, daar er belangrijke opgaven omtrent zwaarte der kolven, zaden ennbsp;de verhouding tusschen dezen bij voorkomen.

De eerste onderzochte djagong-soort was gegroeid in den donker-roodbruin gekleurden kleibodem van Bidara-Tjina, afdee-ling Meester-Cornelis.

Deze maiskorrels zijn plat, somtijds driehoekig, donkergeel gekleurd, met licht gele vlek aan den top. De grootte der korrels is zeer verschillend, gemiddeld bedraagt de hoogte 7nbsp;m.M. de breedte 3 ra M. en de lengte,3 ra.M.

Hoezeer quot;het gewicht der geheele vruchtkolven afwisselt, blijkt uit de daarvoor gevonden cijfers van 87 en 101 gram bij deze soort.

De verhouding van de zaden tot de vruchtkolf is als 1; 1,19 en als 1:1,29.

De Ned. kop van het zaad weegt gemiddeld 750 gram en 1000 korrels wegen 219 gram.

-ocr page 241-

•229

le zamenstelling is

de volgende

Water.

16,20

Eiwit-lichamen.

9;75

Vet.

6,39

Dextrine. nbsp;nbsp;nbsp;1

Amylum. nbsp;nbsp;nbsp;J

66,31

Cellulose. nbsp;nbsp;nbsp;|

Kiezelzuur.

0,009

Phosphorzuur.

0,729

Yzeroxyde.

0,002

Kalk.

0,011

Magnesia.

0,248

Potasch.

0,408

De procentische zameiislelling der asch hieruit berekenende, zoo verkrijgen wij daarvoor de volgende cijfers:


0,64

Sl,84

0,14

0,78

17,63

29,00

Kiezelzuur.

Phosphorzuur-

Yzeroxyde.

Kalk.

Magnesia.

Polasch.

Eene andere soort van Maïs, door de inlanders Djagong kodok genaamd, is afkomstig van Kampong-Manga-Besaar bij Batavia.

De zaadkorrels dezer soort zijn plat of driehoekig-niervormig. Sommige bijna vierkant. De kleur is geel, met een lichtgele vleknbsp;aan den top. Gemiddelde hoogte 6, lengte 7, breedte 3 m,M.,nbsp;Een Ned Kop er van weegt 750 gram en 1000 korrels, 159 gram.nbsp;De procentische zamenstelling is:

Water.

15,96

Eiwit-lichamen.

9,90

Vet.

5,69

Dextrine. nbsp;nbsp;nbsp;1

Amylum nbsp;nbsp;nbsp;!

66,57

Cellulose. nbsp;nbsp;nbsp;)

Asch.

1,88

-ocr page 242-

230

De derde soort van djagong, die onderzocht werd, was gewonnen in kampong Koeboer-Mangkok, mede in de nabijheid van Batavia gelegen.

De zaadkorrels dezer soort zijn plat, zamengedrukt, afwisselend donker- en lichtgeel. De hoogte is gemiddeld 8, lengte 10 en de breedte 4 m.M.

Een Ned. kop er van weegt 664 gram en 1000 korrels wegen 225 gram.

De procentische zamenstelling is:

13,85

7,60

76,98

1,59

Water.

Eiwit-lichamen.

Vet. nbsp;nbsp;nbsp;]

Dextrine. nbsp;nbsp;nbsp;J

Amylum. nbsp;nbsp;nbsp;1

Cellulose nbsp;nbsp;nbsp;1

Asch.

De Djagong sepahan, de vierde soort die onderzocht werd, was afkomstig van Bekasie, in het Ooster kwartier der Bata-viasche Ommelanden gelegen.

De korrels van dezen djagong zijn meest driehoekig of van een onregelmatigen, veelhoekigen vorm.

Zij zijn donker roodbruin gekleurd, met eenigzins licht gekleurde vlek aan den top. De hoogte is gemiddeld 7, lengte 8 en breedte 4 m.M.

Een Ned. kop er van weegt 720 gram en 1000 korrels, 155 gram.

De procentische zamenstelling dezer djagong korrels is de volgende:

¦J

)

Water.

16,85

Eiwit-lichamen.

11,09

t

t

Vet nbsp;nbsp;nbsp;j

Dextrine. nbsp;nbsp;nbsp;1

70,55

Amylum. nbsp;nbsp;nbsp;|

Cellulose. nbsp;nbsp;nbsp;!

)

Asch.

1,55


-ocr page 243-

231

Ik zal im deze analyses, voor liet beter overzicht in een

tabel brengen.

Water.................................

16,20

15,96

13,83

16,83

Eiwit-lichamen.......................

9.73

9,90

7,60

11,09

Vet.............................

6,39

5,69

j

Dextrine...............................

Amylum...............................

Cellulose..............................

1 nbsp;nbsp;nbsp;66,31

66,57

gt; 76,98

70,55

Kiezelzuur............................

0,009

Phosphorzuur.......................

0,729

1

Yzeroxvde...........................

Kalk...................................

0.002

0,011

1 1,88

1,59

1

1,53

Magnesia..............................

0,248

1

Potascli...............................

0,408

/

Gewicht vriichlkolven: gram....

87—101

¦

Verhouding zaden tot vruchtkolf.

1:1,19—l,29i

1 Ned. Kop weegt: gram.......

750

730

664

720

1000 korrels xvegen: gram......

219

159

223

153

Men ziet nit deze tabel, dat er volstrekt geen verband bestaat tusschen de grootte der korrel en het gehalte aan voedzaïnenbsp;bestanddeelen; dat Maïs veel vet bevat, doch tevens eene grootenbsp;hoeveelheid eiwitstoffen.

Schimmel zegt aangaande de Maïs: »het Turkscbe koren is arm aan eiwitstoffen, doch rijk aan vet en zetmeel”.

»Het is bijna even moeijelijk verteerbaar als rogge, en moet daarom èn om zijne hardheid gebroken en met veel water ennbsp;baksel gevoederd worden.”

Hij zegt verder dat talrijke proeven, in verschillende landen genomen, geleerd hebben dal het slechts voor een klein gedeeltenbsp;de haver kan vervangen. Zoodra dit voor meer dan de helftnbsp;geschiedde, nam wel de gevleesdheid toe, doch de kracht ennbsp;de opgewektheid verminderden, de paarden zweetten sterk ennbsp;kregen minder adem.

-ocr page 244-

*252

Hij laat er evenwel dadelijk op volgen dat in sommige streken, zooals: Spanje. Mexico en Zuid-Amerika, de Maïs alleen gegeven wordt.

Schimmel zegt er echter niet bij, dat de Maïs daar uitstekend voldoet, zooals mij door ooggetuigen aangaande Amerika en zelfs door houders A^au een groot aantal paarden verzekerd is.

Alleen werd mij bijna altijd medegedeeld dat de paarden gemakkelijk bevangen gevoederd worden (founded).

Onmiddelijk hierop zegt S: de paarden van het Fransch-Mexi-caansch leger doorstonden van October 1862 tot Junij 1875, bij een dagelijksch ration van 4 K.G. Maïs, 5 K.G. Hooi ea 1nbsp;K.G. zemelen, zeer goed de vermoeienissen van den oorlog.

Hoe dit rijmt weet ik niet, en hoe men Maïs arm aan eiwitstoffen kan noemen weet ik noch minder of men moet alles, wat slechts een weinig minder eiwitstoffen dan haver bevat,nbsp;arm aan eiwitstoffen noemen.

Het is waarschijnlijk dat bijna even veel paarden op den aardbol met Maïs als met haver gevoed Avorden, en men kannbsp;toeh niet aannemen, dat men slechts in een gedeelte van Europa de wijsheid alleen heeft.

Juist van daar hoort men de klachten, terwijl men van de plaatsen, waar men practisch oordeelen kan, geen klachtennbsp;over de Maïs hoort.

Over de genomen proeven kan ik geen oordeel vellen, daar de beschrijving niet in mijn bezit is, doch ik stel mij denbsp;vraag: is er bij het voederen van Maïs wel nagegaan, of, innbsp;het totaal dagelijksch ration der paarden, de verhouding tus-schen eiwitstoffen, koolhydraten , vet enz. eene rationeelenbsp;was, zonder Avelke verhouding geene enkele voeding voldoennbsp;zal?

In het Oostenrijksche leger zijn de proeven met de 3Iaïs genomen met 4000 ry- en 1200 trekpaarden. Bruchmdllernbsp;komt tengevolge van deze proeven tot de navolgende uitkomsten :

-ocr page 245-

235

1. nbsp;nbsp;nbsp;De paarden vertoouen eerst een tegenzin in het nieuwnbsp;voedsel; evenveel spoedig wordt de Maïs even graag gegeten alsnbsp;de haver.

De, tengevolge van het onvolledige der rations, optredende nadeelige gevolgen verdwijnen na 3 a 4 weken.

2. nbsp;nbsp;nbsp;De Maïs wordt door de meeste paarden zelfs dan goednbsp;verteerd, als de korrels in hun geheel en zonder bevochtigd tenbsp;zijn gegeven worden. Slechts hij oudere paarden, die denbsp;haver ook niet meer goed kauwen, trof men heele korrels innbsp;de mest aan.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Worden haver en Maïs in onverkleindeu toestand ennbsp;ouder elkander gemengd aan de paarden gegeven, zoo wordtnbsp;de haver niet goed verteerd dan nadat de paarden aan voedingnbsp;met Maïs gewend zijn.

4. De gedurende langen lijd met Maïs gevoederde paarden zijn meestal in beteren voedingstoestand, dan bij havervoe-dering. De lichaamsvormen zijn afgerond, het haar is glad,nbsp;de lichaamszwaarte neemt toe, en deze neemt eerst hij sterkenbsp;dienstverrichtingen af.

Bij weinig gebruik der paarden en hij gewone dienstverrichtingen volgt hij vele paarden eezi vet worden, en moet daarom de Maïs een voortreffelijk extensief voedsel voor paarden genoemd worden.

3. nbsp;nbsp;nbsp;De gezondheidstoestand is hij de met Maïs gevoederdenbsp;paarden een zeer gunstige.

6. nbsp;nbsp;nbsp;De levendigheid van temperament is hij vele, met Maïsnbsp;gevoederde paarden, minder dan hij de met haver gevoederde.nbsp;De paarden zijn traag, minder frisch, toonen minderlooplust,nbsp;en zijn na groote krachtsinspanning zeer vermoeid.

Uit deze proeven, op groote schaal genomen, blijkt dus, tegen de bewering van Schimmel in, dat Maïs gemakkelijker tenbsp;ver teer en is als rogge, en dat Maïs niet gebroken behoeft tenbsp;worden om goed verteerd te worden.

Trouwens het is bekend dat in vele landen de Maïs gewoon als klossen aan de paarden gevoederd wordt.

-ocr page 246-

234

Zooals ik reeds gezegd lieb weel ik niet hoe de proeven zijn genomen, doch ik weet wel dat het Oostenrijksche troepenpaard zeer slechts gevoed wordt. MüuLWERTz-GaRT.vER zegt dienaangaande, dat het juist genoeg krijgt om, in vredenstijd bijnbsp;zorgvuldige behandeling, er goed uit te zien, en dat hetnbsp;een geluk is dat het hij de laatste oorlogen te velde bijnbsp;inkwartiering enz. wat meer kreeg, dan het officieel Avasnbsp;toegedacht, daar het anders de vermoeienissen niet had kunnennbsp;doorstaan.

Heeft men nu de 7 Oostenrijksche ponden haver, die het in A'redenstijd krijgt, in het ration vervangen door Maïs, dat mindernbsp;eiwitstoffen bevat, dan zijn de bovenstaande uitkomsten nietnbsp;te verwonderen.

Men heeft natuurlijk de goede uitkomsten door de goede eigenschappen aan Maïs eigen h. v. goede verteerhaarheidnbsp;enz. en de slechte, door minder toevoer van eiwitstoffennbsp;A'erkregen, bij paarden die reeds slecht gevoed waren.

Vele andere schrijvers denken heter over de Maïs.

Magnb deelt in het Oestenreichische Vierteljahresschrift fiir wissenschaftliche Veterinarkunde, Band XLVIII, Heft 11, pag.nbsp;141, het volgende mede;

In den kaatsten tijd heeft de voedering met Maïs eene groote uitbreiding verkregen. Zij wordt op vele stallen te Parijsnbsp;gevoederd, en hoe zich deze voedering uitgehreid heeft, wordtnbsp;bewezen door het feit dat twee fabrieken alleen bestaan doornbsp;Maïs te kneuzen, en bovendien vele paardenhezitters de Maïsnbsp;zelf koopen en kneuzen.

Dat de Maïs zelfs goed is voor paarden, die zeer inspannende dienstverrichtingen moeten doen, blijkt uit de expeditie in Mexico waar de troepenpaarden enkel met Maïs gevoed zijnnbsp;geworden.

Ook de Omnibus maatschappij in Londen geeft de paarden Maïs, en onlangs heeft de algemeeue Fransche Tramway maatschappij bekend gemaakt, dat zij op de vermoeiende routenbsp;naar Havre, twintig paarden enkel met Maïs en gesneden lucerne

-ocr page 247-

25o

gevoederd heeft, waarbij men ondervonden heeft, dat de voedingskracht van Maïs volkomen gelijk, zoo niet grooter is dan van de overige graanvruchten.

In het Landw. Centralblatt für Deutschland 1873, Heft 9 vindt men:

Volgens de laatste berichten (»Parlementarische Auschusses”) over paarden en de daarin opgenomen uitspraak van dennbsp;Secretaris van de Londensche General-Omnihus-Company,nbsp;werden de zes laatste jaren de paarden van deze maatschappij niet meer met haver doch met Maïs en bakselnbsp;gevoederd. Zij krijgen dagelijks 17 pond Maïs en 10 pondnbsp;baksel.

De Maïs is slechts inzoover gebroken, dat de paarden haar zonder moeite verteeren kunnen, en zij gedyen bij dit voedselnbsp;veel beter als bij het vroegere.

De staatsveearts Doorzak (Wein und Ackerbauzeitung N°. 9) geeft als zijne meening te kennen, dat men dwaalt indiennbsp;men de Maïs een te heet voeder voor paarden noemt, ofnbsp;iudieu men meent, dat de paarden te sterk zouden zweeten,nbsp;veelvuldige!' aan koliek zouden lijden of spoediger moede zouden zijn.

De ongunstige verschijnselen zouden, volgens Doorzak, doorgaans aan andere omstandigheden zijn toe te schrijven.

In ’I algemeen heeft men niets te vreezen. In de eerste dagen der voeding ziet men de paarden meer opgewekt, en zweetennbsp;zij lichter; later ziet men echter slechts goede gevolgen;nbsp;de paarden krijgen prachtig haar en worden krachtiger dannbsp;vroeger.

De Maïs is een voortreffelijk voeder voor paarden, die veel werken moeten.

In de districten Ternes, Torontal, Krasso en Syrmien leggen voorspanpaarden van 130—160 c.M. hoogte, met niet zeernbsp;correcte lichaamsbouw, hij een dagelijksch voederration vannbsp;ongeveei' .3 liter per paard, ongeveer 8 a 10 mijlen af. Denbsp;slechte wegen en de omstandigheid in aanmerking genomen ,

-ocr page 248-

236

dal de paarden lederen dag in ’L haam zijn, is dit een genoegzame kraehlsuiling voor deze voeding.

Natuurlijk moet de Maïs gebroken worden. Eerst geeft men één deel Maïs en 2 deelen haver; langzaam vermeerdert men nunbsp;de Maïs. Voor luxe paarden, die weinig beweging hebben, eigentnbsp;zich de Maïs niet, daar zij te vetlijvig maakt.

In de Deutsche landw. Zeitung N°. 43 van 1876, komt een uitstekend geslaagde proef voor van de met goed gevolg doorgezette Maisvoedering bij 2a landbouwpaarden van krachtig ras.

Deze paarden kregen sinds jaren per


dag


12 pond haver


met baksel en 6—^8 pond hooi. Dij hetzelfde gewicht aan baksel en hooi werden 10 pond Maïs en 3 pond tarwezemelen gegeven. Niettegenstaande zware arbeid hielden zich denbsp;paarden hij deze wijze van voeding krachtig en kregen glanzendnbsp;haar.

De Parijsche Omnibus Compagnie (Füiilings, landw. Jahrh. 1878 pag. 66) voedert, sinds Maart 1876, Maïs met goed gevolg.nbsp;De 9270 paarden krijgen ieder per dag 3 K.G. haver, 3 K.G.nbsp;Maïs, 0,748 bos hooi en 0,940 bos stroo.

De opgave van het gewicht aan hooi en stroo ontbreekt. De paarden werken daarbij even goed en even snel als vroeger,nbsp;toen zij 8 K.G. haver ontvingen.

De Londensche Omnibus maatschappij (Landw. Centralhl. redig, von Alix Müllek , Jahrgang 23, pag. 632) voedert, sindsnbsp;jaren, gebroken Maïs en de paarden zijn, niettegenstaande denbsp;groote inspanningen, in beteren toestand dan vroeger.

Na proeven, genomen onder leiding van Dr. L. Born, is de groote Berlijnsche paardentram er toe over gegaan omnbsp;meer dan 1800 paarden met Maïs te voederen. De paardennbsp;krijgen het halve ration Maïs. De proeven zijn als volgt genomen:nbsp;Een deel der paarden kreeg, hij vermindering met 0,3 K.G.nbsp;haver, 0,3 K.G. Maïs daags. Om de 8 dagen kregen denbsp;paarden 0,3 K.G. haver minder en 0,3 K.G. Maïs meer totnbsp;op de helft van het ration, zoodat de paarden ten laatste

-ocr page 249-

237

K.G.

gt;^2 hooi OU 31/3

4V2 K.G. 3Iaïs 41/2 K.G. haver stroo kregen.

De van Dec. 1873 lol Dec. 1876 genomen proeven, hij 70 paarden, vielen geheel len giinsle van de 3Iaïs uil, zoodal hetnbsp;eenparig oordeel was;

Dal de paarden in een goeden loesland en even krachtig waren als hij voedering met haver. De lichaamsgevuldheid ennbsp;het uitzicht der paarden namen, door een glanzig, goed-liggend haar, toe.

reageerde de uil de

Alle paarden aten de gebroken Maïs met haver en baksel, zonder aanmenging met water zeer gaarne. Het opgenomennbsp;voedsel was ook met de Maïs goed verleerd. Zelfs na een rationnbsp;van 7,0 K.G. Maïs en 1,5 K.G. havernbsp;faeces geperste vloeistof neutraal.

de Maïs in groote

Het bewijs is hierdoor geleverd, dat hoeveelheden goed verteerd wordt.

Dat ook onderzoekers van zeer groeten naam de Maïs niet arm aan eiwitstoffen en rijk aan zetmeel noemen, blijkt uitnbsp;de voederingsproeven in 1877 en 1878 door Dr. E. VVolfk,nbsp;Dr. W. Fra’KE, Dr. C. Kreüzh.vge , en Dr. 0. Keller in Hohen-heim genomen. (Die Ernahrung landwirthschaftlichen Nutz-Ihiere. Neue Deitrage).

Op Pag. 101 van genoemd werk leest men dat zij de Maïs onder de geconcentreerde voedingsmiddelen rekenen en dalnbsp;haver, akkerhooinen en Maïs hij het paard op gelijke wijzenbsp;verteerd worden als bij hel schaap.

Op Pag. 97 kan men de vergelijkende analyses vinden; op pag. 98 de verteeringscoëfficienten, en leest men daar geheelnbsp;andere uitkomsten dan bij Schimmel.

Ik zal nu eens nagaan hoe, en onder welke omstandigheden de Maïs een goed paardenvoedsel is, en zal, om dit te kunnennbsp;nagaan, eerst de analyses opgegeven, voor zoover zij mij tennbsp;dienste staan, van Haver, Hooi, Europeesche Maïs, Tarwe-ennbsp;Roggestroo.

-ocr page 250-

1

» 1 ^

Analyses uil Schwarznec-

« nbsp;nbsp;nbsp;!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*3

MESTANDDEELEN. nbsp;nbsp;nbsp;i

Kuhn. Wolff,

s nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-a

W nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•-


ker’s

sPferdezuchl”.

!

Q

9

o

s

agt;

O

Water...................

13,23

15,48

12,85

13,7

13,23

14,9

13,7

Proteïne................

Vezel..................]

10,40

9,72

11,34

12,0

10,40

12,1

10,9

Vet....................(

Stikstofvrije extract-1 tiefstoffeii............

72.61

72,19

72,87

71,6

73,08

71,9

72,4

Asch....................

3,29

2,61

2.93

2,7

3,29

2,8

3,0

Hooi.

BESTANDDEELEN.

.

.

s ^

VI

CQ p !=gt; lt;5

© a

Sfi

i

èi

W

P

SP

p

¦lt;

5

a

p

o

Water...................

13,0

14,3

14,0

14,0

14,3

14,0

Proteïne................

7.2

8.2

8,3

9.5

8,5

8,3

Suiker................^

Zetmeel..............¦ 1

Vel....................

Hovit vezel............'

72.2

73.3

70,7

70,5

70,6

71,4

Asch.....................

7,6

4,2

7.0

6,0

6,5

6,3


-ocr page 251-

BESTANDDEELEN.

Ph


Water............

Eiwit-lichamen.

Vet................

Dextrine..........

Amylum..........

Cellose............

Kiezelzuur.......

Phosphorzuur ..

Kalk..............

Magnesia.........

Potasch..........

Yzeroxyde........


14,0

10,75

7,57

3,44

58,09

5,07


1.08


13,50

9,90

6,70


1,40


12,94

9.80


75,50


1,8


1.5


He! tarwe- en ro()f/eslroo.

Volgens KüHi\ is de gemiddelde samenstelling dezer beide stroosoorten als volgt:

Tarwesü

'00 Roggestroo.

Water.

14,,5

14,3

Proteïne.

2,0

2,0

Vet.

1,51

l,4j

Stikstol'vrije

ex 1 rat:tielstollen. 28,7;

79,4 27,5! 79,6

Houtvezel.

49,2)

50,7)

Ascli.

4,5

4,1

Neemt men nu als voorbeeld aan, het Hollandsche kavalleric ]»aard, en vervangt men daarbij bet ration haver door Maïs,nbsp;wat ziet men dan gebeuren?

Het Hollandsche kavallerie paard krijgt dagelijks als zomer-ration ;

5 Iv.G. Hooi.

51/2 K.G. Stroo.

4V2 K.G, Haver.

-ocr page 252-

240

Zooveel mogelijk moet door de aannemers tarwe- en ‘/si'og-gestroo geleverd worden.

Een derde van dit stroo wordt als legstroo gebruikt.

Laat men dit '/s gedeelte buiten rekening, dan vindt men dat het Hollaiulsch kavalerie paard in zijn zomerration aannbsp;eiwitstolfen en koolhydraten, naar de voorgaande analyses,nbsp;verkrijgt:

o K.G. Hooi 0,249 Eiwitstolfen, 2,142 Koolhydraten.

31/2 K.G. Stroo 0,0305 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1,73

41/2 K.G. Haver 0,4903 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3,338nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

7,23

Totaal. 0,79

Vervangt men nu in dit ration de 41/2 K.G. Haver door 4‘ K.G. Maïs dan verkrijgt men het navolgende:

3 K.G. Hooi 0,249 Eiwitstoffen, 2,142 Koolhydraten. 31/2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;K.G. Stroo 0,0303nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1,73nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

41/2 nbsp;nbsp;nbsp;K.G. Maïs 0,4433nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3,3973nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

Totaal. 0,743 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7,29

Hoor de vervanging dus van haver door Maïs zou het paard ongeveer 0,043 K.G. eiwitstoffen minder krijgen, terwijl de koolhydraten ongeveer dezelfde blijven.

Een proef dus genomen met het Hollandsch kavallerie paard, dat reeds blijkt slecht gevoed te zijn, daar ik één K.G. eiwitstoffennbsp;daags als minste eisch stel, zou dus geheel ten nadeele vannbsp;de Maïs uitvallen, daar het op een karig gehalte aan eiwitstoffennbsp;nog 4,3 D.G. zou moeten missen.

Indien men dezelfde hoeveelheid eiwitstoffen wil geven, dan moet men ongeveer 3 K.G. Maïs geven.

In dit geval zou men ongeveer 0,33 K.G. koolhydraten meer krijgen op 7,23 K.G. die het in het gewone ration krijgt; eennbsp;verschil evenwel eerder in het voordeel dan in het nadeel vannbsp;het slecht gevoede paard, en ik geloof dat, indien men 5 K.G.nbsp;Maïs gaf, de proef in het voordeel der Maïs zou uitvallen.

Bij paarden die grooter hoeveelheid haver ontvangen, zou hel verschil in. koolhydraten veel grooter worden.

-ocr page 253-

”241

Daar Maïs bovendien, naar verliouding van zijn eiwitstoffen, meer vet bevat en vet en koolbydraten het eiwitverbruiknbsp;beperken, dus de vleescbaanzetting bevorderen, zoo is Maïs,nbsp;in groote hoeveelheden gegeven, meer geschikt voor zwaar-werkende paarden, waarbij meer koolhydraten verwerktnbsp;worden.

Wil men echter bij paarden de grootere hoeveelheid koolhydraten, ontstaan door het voederen van Maïs. vermijden, dan kan men zeer goed de Maïs met andere voedsels com-bineeren b. v.

8o K.G. Maïs = 8,5 K.G. eiwitstoffen 64,18 koolhydraten.

9 K.G. Boonen —3,5 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4,89nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

K.G. baksel — 0,1 nbsp;nbsp;nbsp;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5,95nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

te zamen 10,9 » nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;75nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

100 K.G. haver = 10,9 » nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;72,4

Dit mengsel zou dus bijna volkomen de haver kunnen vervangen.

Ik noem slechts dit mengsel op, doch natuurlijk zijn verscheidene andere combinaties te maken.

Ik zal nu eens nagaan hoe de Maïs bij grasvoedering voldoet , en daarvoor eerst het zwaarwerkend paard als voorbeeld nemen.

Vroeger heb ik reeds opgegeven, dat ik voor zulk een paard ongeveer 1,20 K.G. eiwitstoffen noodzakelijk acht. Geeftnbsp;men nu dat paard 25 K.G. Gras en 4 K.G. Maïs, dan verkrijgtnbsp;men , volgens de voorgaande analyses :

25 K.G. Gras = 0,8 K.G. Eiwitstoffen 4,00 K.G. koolhydraten.

4 K.G. Maïs — 0,58 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2,92nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

¦ X ^

te zamen =1,18 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6,92nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

dus genoegzaam eiwitstoffen en eene verhouding tusschen eiwitstoffen en koolhydraten van 1 : 5,8.

Neemt men nu het tamelijk zwaar werkend paard, waarvan ik vroeger opgaf dat het ongeveer 1 K.G. eiwitstoffen noodig

-ocr page 254-

heeft en geeft men 1). v. 25 K.6. Gras en 2 K.G. Maïs dan verkrijgt men:

25 K.G. Gras = 0,8 K.G. Eiwitstoffen 4 K.G. koolhydraten 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» Maïs = 0,19nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1,46nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

te zamen. = 0,99 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5,46nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

dus eene verhouding tusschen eiwitstoffen en koolhydraten van 1 : 5,5.

Geeft men het paard nu 20 K.G. Gras en ogt;/^ K.G. Maïs, dan krijgt het aan voedende bestanddeelen:

20 K.G. Gras = 0,64 K.G. Eiwitstoffen 3,2 K.G. koolhydraten. 3^/2 K.G. Maïs = 0,34nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2,56 »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

te zamen. =0,98 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5,76nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

dus eene verhouding tusschen eiwitstoffen en koolhydraten van 1 : 5,8.

Geeft men het paard 20 K.G. Gi’as en 4 K.G. Maïs, dan krijgt het aan voedende hestanddeelen:

20 K.G. Gras = 0,64 K.G. Eiwitstoffen 3,2 K.G. koolhydraten.

Maïs = 0,38


2,92


» ))


te zamen. = 1,02 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6,12nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

dus eene verhouding tusschen beiden stoffen van 1 ; 6. Neemt men nu een, lichte arbeid verrichtend paard ennbsp;geeft men dit 20 K.G. Gras en 2 K.G. Maïs, dan krijgtnbsp;het;

20 K.G. Gras = 0,64 K.G. Eiwitstoffen 3,2 koolhydraten.

2 nbsp;nbsp;nbsp;» Maïs =0,19nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1,46nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

te zamen. = 0,83 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4,66nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

dus eene verhouding tusschen beide bestanddeelen van 1 ; 5,6. Of wel, geeft men hetzelfde paard 20 K.G. Gras en IV2nbsp;Maïs dan verkrijgt men:

20 K.G. Gras = 0,64 K,G. Eiwitstoffen 3.2 K.G. koolhydraten-IV2 K.G. Maïs =0,14 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1,1 »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

te zamen.


:0,78


4,3 »


-ocr page 255-

(Uis eene verhouding lusschen beide slofteu vau 1 : o,ö.

Men ziet dus dat Maïs hij grasvoedering eveneens een uitstekend graanvoeder is. De verhouding tusscheu eiwitstoffen en koolhydraten is bijna constant. 1 : 3,5—6. Dit is over hetnbsp;geheel hij voedering van goed gras het geval, daar, zooals wijnbsp;gezien hebben, die verhouding bij gras zooveel constanter isnbsp;dan bij hooi.

In ’t algemeen kan men zeggen, dat het Indische paard in zijn voedsel minder vet en koolhydraten bekomt dan het Eu-ropeesche paard; eiwitstoffen daarentegen meer. Bij voederingnbsp;met Maïs, wordt, wegens haar groot vetgehalte, het vei'schilnbsp;in vet minder.

.41 het voorgaande te samenvattende, komt men tot de volgende conclusies;

Maïs is * een geconcenlreerd voedingsmiddel met groot eiwit- en vetgehalte; daardoor komt Maïs van alle Indische voedsels, het dichtstnbsp;hij de haver.

Bij hooivoedering, naar omstandigheden, alleen of in combinatie met andere geconcentreerde voedsels, bij grasvoedering in alle omstandigheden, is het een gemakkelijk te verteeren, uitstekend graanvoeder, waardoor de paarden krachtig en goed gevoednbsp;blijven.

Naar gelang van den ouderdom en de daarmede gepaard gaande hardheid, kan zij ongebroken, gebroken of geweekt aan de paardennbsp;gegeven worden.

Dat men met het weeken van Maïs in warme landen voorzichtig moet zijn, heeft dezelfde reden als reeds bij de andere granen opgegeven is.

Geeft men aan de paarden de geheele vruchtkolven, dan moet men ruim het dubbele geven als wanneer men alleen denbsp;korrels geeft.

Op de markt in Amerika geldt algemeen als regel dat een H. L. vruchtkolven een halve H. L. korrels geeft.

De geheele vruchtkolven geeft men indien de Maïs nog niet te oud is.

-ocr page 256-

•244

Hel is merkwaardig om te zien, hoe de paarden tot de laatste korrel van de klossen weten af te pluizen.

Een groot voordeel hierbij is, dat de paarden de Maïs goed kauwen, daar zij niet veel korrels te gelijk in den mond krijgen.

Omdat de paarden, bij deze wijze van voedering, hun ration slechts zeer langzaam kunnen opeten, kan men ze niet toepassennbsp;bij paarden aan wie niet veel tijd gelaten kan worden voor hetnbsp;opnemen van hun ration.

Evenzoo kan men, indien de Maïs jiiet te oud is, de korrel in haar geheel geven.

Indien echter de Maïs eenigzins oud is, dient men de korrels Ie breken, ten einde de verteering te bevorderen.

Over de hoeveelheid Maïs en de combinatie waarin- hel met andere voedsels gegeven kan worden, zal hij de rations gehandeld worden.

VII. HOOFDSTUK.

Overige Indische paardenvoedsels.

De voedsels die voor het paard in Indie nog in aanmerking komen, zijn de navolgende:

1. nbsp;nbsp;nbsp;Indisch hooi.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Rijstzemelen.

o. Horsegram.

4, Katjang-hidjoe.

d, Indische groene erwten.

0. Preanger boonen.

7. nbsp;nbsp;nbsp;Suikerriet.

8. nbsp;nbsp;nbsp;Padie stroo,

Jacometti. (‘).

9. nbsp;nbsp;nbsp;Paardenvoeder van Gehr*

U) Het resteerende gedeelte dezer aflevering is ter perse.

-ocr page 257-

245

1.

Indisch hooi.

Door ScHARLÉE oti MoENS zijn zeven luchldrooge hooisoorten onderzocht, en werden door genoemde onderzoekers de navolgende uitkomsten verkregen.

BESTAjN'DDEELEN.

le

2e

5=

6e

7e

2

V

s

agt;

O

« O

¦§gs

“•f ë gt; 60

Water.........................

14,61

11,20

11,51

8,51

10,89

8,77

8,27

10,51

14,

Eiwit-Iichamen............

H,S4

12,51

11,78

16,64

15,43

9,77

10,80

12,64

8,3

Vet............................

5,49

Suiker.......................

4,27

j

Dextrine......................

1

1 61,02

62,54

59,77

59,25

65,96

61,20

61,36

¦ 71,4

Amylum.....................

gt;S2,27

1

Cellulose.................

)

)

Kiezelzuur...................

9,76

Yzeroxvde..................

0,31

Kalkaarde..................

0,41

Mapnesia.....................

0,37

Phosphorzuur...............

0,83

15,27

14,57

15,08

14,47

13,50

19,73

15,23

6,3

Zwavelzuur..................

0,29

Chloorsodium...............

o,ss

Chloorpotassium,...........

0,18

Potassa.......................

1,28

100 deelen gras geven

luchtdroog hooi......

24,18

23,72

22,05

25,70

22,55

20,19

28,20

25,77

Men ziet uit deze tabel dat, om dezelfde hoeveelheid eiwitstoffen te hebben, aanwezig in 100 K.G. Indisch hooi, men 153 K.G. Europeesch hooi zou moeten voederen.

Dit aanmerkelijk verschil ontstaat, zooals reeds vroeger bij het hoofdstuk, handelende over het gras, is opgegeven, doordatnbsp;in Europa hooi gemaakt wordt, wanneer het gras het minst voedzaam is, en in Indie van-^ak^^'van¦génuddelde samenstelling.

Het verschil is ecl^^^^quot;grö9t,|^eaoeg oió ,,'bijaldien men van hooi gebruik moet maken of bij leveranties.,, het Indische hooinbsp;hoven het Europeescbe te prefereere»i5i . ’

Het vervaardigen';.Jn Indië^waaiii geei, geurig hooi gaat met vele bezwaren gepaard. In het groot is'daaittoe bijna niet anders

-ocr page 258-

*246

dan Kasoeran en Grienting gras te gebruiken, en moet men rekenen zuiver ongeveer 20°/^ hooi van het gras te verkrijgen.

Tegenwoordig wordt hooi in het groot aangemaakt door den Heer Toüssaint op de landen Struiswijk en Kajoepoetie hij Batavia.

Dit hooi wordt gemaakt van gekweekt Kasoerangras, is van zeer goede kwaliteit, geurig , en wordt in den handel gebrachtnbsp;in geperste balen van Vs inhoud.

Deze halen, met ijzerdraad omwonden, wegen 100 K.G. en kosten ƒ S,S0 gulden.

In Indië wordt van hooi, als paarden voedsel, weinig gebruik gemaakt. Bij vervoer over zee van paarden en rundvee, wordtnbsp;het echter veelvuldig gebruikt. Evenzoo kan het groole dienstennbsp;bewijzen in tijden van veelvuldig optreden van grasvergil'tiging,nbsp;en in de drooge ftlousson hij grasscliaarste.

2. Rijsl zemelen.

De rijstzemelen (dedak) worden verkregen bij het ontbolsteren der gaha. Dit ontbolsteren geschiedt door stampen der gaha in een min of meer uitgehold houten blok, doornbsp;middel van een stamper, zoogenaamd toembokken der rijst, ofnbsp;wel geschiedt het in molens, door een of andere kracht bewogen,nbsp;zoogenaamd güingen der rijst. In beide gevallen krijgt men alsnbsp;producten, de rijst en de dedak. De samenstelling van dedaknbsp;zal dus nog al uiteenloopen, naarmate het stampen ofgilin-gen in meerdere of mindere mate heeft plaatsgehad; naarmatenbsp;meer van de rijstkorrel zelf verloren gaat, hetgeen dan hij denbsp;dedak komt. Door middel van zeven wordt het grovere gedeelte van de dedak van het fijnere gescheiden.

Het fijnere gedeelte komt in den handel en de fijnste zemelen dragen den naam van dedak lonlek.

De zemelen bestaan, zooals men begrijpen zal, uit fijngestampte gedeelten der zaadbekleedselen, het eiwithoudend vliesje dalnbsp;om de rijstkorrel gelegen is, en fijngestampte gedeelten dernbsp;rijstkorrel zelf.

-ocr page 259-

Dat ev dus groot verschil in de samenstelling moet zijn, hlijkt hieruit van zelf.

Vooreerst hlijft hij het ontbolsteren der roode rijst, hel eiwithoudend vliesje aan de rijstkorrel en komt dus niet innbsp;de dedak, waaruit volgt dat de dedak, verkregen hij hetont-holsteren der witte rijst, meer eiwit bevatten zal dan dedaknbsp;verkregen bij het ontbolsteren der roode rijst.

Verder zal naar gelang in meerdere of mindere male gestampt is, en dus meerdere of mindere hoeveelheid der rijstkorrel zelfnbsp;hij de dedak komt, meer of minder rijstmeel bij de dedak zijn.

Hoewel, zooals men dus ziet, de samenstelling zeer moet uiteenloopen, zal ik hier de uitkomsten der analyses dooi'nbsp;ScHARLÉE en Moens van rijstzemelen gedaan, in het kort mede-deelen.

1'. onderzoek. 2' onderzoek. Gemiddeld.

Water.

15,21

15,16

15,18

Eiwit-lichamen.

Vet. nbsp;nbsp;nbsp;j

Dextrine. nbsp;nbsp;nbsp;f

7,4ü

7,78

7,59

Amylum. nbsp;nbsp;nbsp;1

Cellulose. nbsp;nbsp;nbsp;!

64,88

65,44

65,16

Asch.

14,51

15,62

14,06


Uit deze analyses blijkt dat de rijstzemelen, wat eiwitgehalte betreft, verre ten achter staan hij de zemelen verkregen van europeesche granen. Dit verschil is zeer aanmerkelijk,nbsp;zooals men zien kan uil de navolgende analyses van tarwe- ennbsp;roggezemelen. Künv vond de volgende samenstelling:

Tarwezemelen. Roggezemelen.


Water.

15,4

12,5

Eiwit.

14,

15,7

Vet.

5.8

0,1

Stitstofvrije

Extractiefstoifen.

}45,0

'

50,4

Houtvezel.

18,5

15,0

Asch.

5,5

5,5

-ocr page 260-

M8

Het aannemings contract zegt dan ook zeer terecht, dat bijaldien zemelen benoodigd zijn, voor één kilogram gaba,éénnbsp;kilogram tarwe- of twee kilogram rijstzemelen geleverd moeten worden.

Het vraagpunt, welke zemelen het beste verteerd worden, ben ik niet in staat op te lossen, omdat met rijstzemelen,nbsp;voor zoover ik weet, nog geene voederingsproeven genomen zijn.

Het gebruik der zemelen in Indië als voedsel voor het paard is zeer algemeen.

Waarin dit zijne oorzaak vindt, heb ik vroeger reeds opgegeven.

Ik ben het eens, dat een oordeelkundig gebruik der zemelen, dat wil zeggen in gepaste verhouding tot het graanvoeder,nbsp;zonder daarbij in het voederen van gombongan te vervallen innbsp;alle opzichten goed kan zijn.

Ik moet er echter tevens op wijzen dat, bij troepenpaarden, en in het algemeen bij paarden van ongeveer 4 voet, bij gepaste voedering van gras en graan, het gebruik der zemelennbsp;geheel overbodig is.

Het voederen van zemelen op den duur, brengt eene verslapping der digestie organen te weeg, welk nadeel nimmer aan het voederen van paddie en gaba verbonden is.

In welke combinatie en hoeveelheid de zemelen gevoederd kunnen worden, zal bij de rations opgegeven worden.

3. Horsegram.

De horsegram is afkomstig van de Dalichos üniflorus, ten minste de soort, onderzocht door Rost van Tonnikgen.

Daar echter meerdere soorten van horsegram voorkomen, zoo is het wel te veronderstellen dat niet alle soorten van eennbsp;en dezelfde plant afkomstig zijn.

De horsegram is een paardenboon uit Britsch Indië, alhier ingevoerd.

Wat zijne voedingswaarde betreft, heeft de horsegram, zooals uit de analyses zal blijken, niets voor op de in Ned. Indië

-ocr page 261-

249

geteelde zoogenaamde Preangerboonen, die als paardenvoedsel even geschikt zijn.

Hier komt bij, dat de Horsegram aanmerkelijk duurder is dan de Preangerboonen.

Het gaat met de Preangerboonen echter als met zoovele andere zaken, namentlijk dat een profeet zelden geëerd is innbsp;zijn eigen land. De Horsegram is nu eenmaal een algemeennbsp;paardenvoedsel in Britsch-Indië en is nu, omdat het uit dennbsp;vreemde komt en duurder is, beter dan wat de natuur onsnbsp;zoo weelderig en, zoo niet beter, alhier schenkt.

De volgende analyses staan mij ten dienste:

s

a

W3

s

5 g

'TS

SAMENSTELLING.

5 ë

a

H s

s i

— s

wife

c?

PQ

tiO

a

o

Ol

ft

'S

¦° a

0

2

quot;x:

'25

a

o

o

ca

O

Water...................

14,90

10,84

12,24

11,30

11,39

12,13

Eiwit-lichamen............

27,24

19,32

18,05

21,04

22,70

21,67

Vet......................

^5,38

4,56

4,95

4,31

3,76

4,59

Koolhydraten..............1

Cellulose.................\

49,36

162,20 3,12

61,70

60,45

63,18

59,38

Zouten...................

3,07

3,05

2,90

2,60

2,95


J.,


m\

Zet men naast de gemiddelde analyse, het gemiddelde der analyses van Preangerboonen door Scuarlée en Moens gedaan,nbsp;dan zal dadelijk in het oog vallen, dat deze bij Horsegramnbsp;niet ten achter behoeven te staan.

Deze chemici vonden voor Preangerboonen de volgende samenstelling.

Water. nbsp;nbsp;nbsp;13,6

Eiwit-lichamen. 20,17 Vet.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1,54

Amylum. nbsp;nbsp;nbsp;38,29

Cellenstof. nbsp;nbsp;nbsp;8,32

Dextrine. nbsp;nbsp;nbsp;6,78

Asch. nbsp;nbsp;nbsp;3,41

it-'': ¦


'ïi';:

-ocr page 262-

Men ziet hieruit dat alleen eenig verschil in het velgehalte heslaat, doch overigens de saiueiistelling vrij wel overeennbsp;komt.

De Horsegram komt als paardenvoedsel, hij de reeds intensieve voeding met gras, alleen te pas hij paarden die zwareu arbeid moeten verrichten.

Bij paarden, die geen geregelden zwareu arbeid verrichten, doet men beter geen boonen te voederen, daar ik herhaaldelijknbsp;bij voedering met boonen de zoogenaamde Futterrehe (founded)nbsp;bevangenheid, heb zien optreden.

De Horsegram moet wegens zijne hardheid, alvorens men ze voedert, gebroken ol' geweekt worden.

Men moet ze niet langer weekeu als hoogst noodzakelijk is, om de redenen reeds vroeger herhaaldelijk opgegeven.

In welke hoeveelheid en in welke combinatie met andere voedsels de horsegram gegeven kan worden, zal bij derationsnbsp;worden opgegeven.

4. Kaljatig hidjoe.

De Katjang hidjoe beslaat uit do zaden der 1'haseolus radiatus L.

Deze plant is inheemsch op Java en woi'dt veel verbouwd. V.v.\ üEit Pant deed, op verzoek van den Adjudant Berjng Liesbeuonbsp;van den toenmaligcn Gouverneur Generaal, een onderzoek naarnbsp;de bestanddeelen van Katjang hidjoe met hel doel om tenbsp;zien of zij de horsegram, die niet altijd in den handelnbsp;was , kon vervangen. De Sidney paarden van den Gouverneurnbsp;Generaal werden er 8 maanden mede gevoederd en kregen,nbsp;behalve het gedroogde en versche gras, 0,1) kilogram Katjangnbsp;hidjoe.

De paarden hielden er zich goed Itij en zagen er gezond en krachtig uil.

Volgens de door Sgiiareke en Moe.vs gewijzigde analy.se van Van dru Pant is de Katjang hidjee samensteld als volgt;

-ocr page 263-

2öl

Water.

7,82

Amyluui

41,25

Eiwitachtige lichamen.

.50,09

Vet.

1,29

Gellenstolfen enz.

15,46

Extractachlige slof (dextrine). 1,00

Kiezelzuur.

0,061

Zwavelzuur.

0,054

Phosphorzuur.

1,047

Chloor.

0,008

Yzeroxyde.

0,015

Kalk.

0,129

Magnesia.

0,286

Potasch.

0,884

Soda.

0,548

Zoüals uil deze analyse blijkl,. behoeft de Katjang hidjoelhj geen enkele Europeesche of Indische boon of erwt, wat voedzaamheid betreft, achter te staan.

i'm

Dat er echter slechts sprake kan zijn, ze niet anders te voederen dan aan paarden die buitengewone' werkzaamhedennbsp;moeten verrichten, spreekt van zelf.

Wat mij zelf betreft heb ik, bij de proeven met Katjang hidjoe genomen, gezien dat, zoodra meer dan 0,!gt; kilogramnbsp;aan de paarden gegeven werd, de afgang breiachtig werd.

Ik geloof dan ook dat de Katjang hidjoe beter op zijn plaats is, zooals ook blijkl uit de voedering op den stal aan dennbsp;toenmaligen Gouverneur Generaal, bij droogo voedering dannbsp;bij voedering met gras.

Hoe bet echter ook zij, oordeelkundig gevoederd kan de Katjang hidjoe zeer zeker de zooveel duurdere horsegram in veelnbsp;gevallen vervangen,

De Katjang hidjoe moet. vóór hel voederen, gedurende eenige uren geweekt worden.

In welke lioeveelheid en in welke combijiatie men de Katjang hidjoe voederen kan, zal bij de rations behandeld worden.

-ocr page 264-

2S2

ö. Indische groene erwten.

De groene erwten, op hunne voedingswaarde alhier onderzocht, waren in de Preanger Regentschappen geteeld.

ScHARLBE vond de volgende samenstelling:

Water. nbsp;nbsp;nbsp;14,61

Eiwit-lichamen. nbsp;nbsp;nbsp;24,40

Vet. nbsp;nbsp;nbsp;1,07

Amylum. nbsp;nbsp;nbsp;42,43

Cellenstoffen. nbsp;nbsp;nbsp;7,43

Dextrine. nbsp;nbsp;nbsp;3,94

Asch. nbsp;nbsp;nbsp;2,83

De groene erwten kunnen zeer geschikt, indien de gelegenheid zich daarvoor aanbiedt, bij zwaar werkende paarden, in plaats van andere peulvruchten gegeven worden.

Daar de cultuur niet zeer uitgebreid is, zullen zij echter slechts zeldzaam als paardenvoedsel in aanmerking komen.

Voor het gebruik dient men ze te weeken.

De hoeveelheid, die men geven kan, zal bij de rations behandeld worden.

6. Preanger hoonen.

Even als van de erwten gezegd is kunnen deze hoonen, waar de gelegenheid zich aanbiedt, de horsegram vervangen.

ScHARLBE onderzocht drie soorten.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Kaapsche bruine hoonen.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Kaapsche rosé bruine hoonen.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Katjang tjindeh.

Hij vond de volgende samenstelling;

Water.

13,90

13,61

13,30

Eiwit-lichamen.

26,82

27,33

27,16

Vet.

0,92

1,80

1,91

Amylum.

39,03

37,34

38,29

Cellenstoffen.

8,26

7,96

8,74

Dextrine.

6,60

7,41

6,52

Asch.

3,65

3,23

3,36

-ocr page 265-

2S5

De gemiddelde zauieiistelling is reeds op pag. 249 opgegeven.

Deze boonen moeten even eens vóór het gebruik geweekt worden.

7. Suikerriet.

Het suikerriet is uit den aard zijner samenstelling, voorliet paard meer eene versnapering dan wel een voedsel.

Bij transport over zee wordt het nog al eens medegenomen en bij het troepenpaard is in dit geval het gebruik voorgeschreven.

Als gemiddelde van 29 wegingen vond Fromberg, dat een Meter suikerriet 1,08 Kilogram weegt.

De samenstelling van indisch suikerriet is volgens Scharlée en Moens de volgende:

Water. nbsp;nbsp;nbsp;76,00

Eiwit'lichamen. 0,5b Vetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

Suiker. nbsp;nbsp;nbsp;23,15

Cellulose, nbsp;nbsp;nbsp;j

Asch. nbsp;nbsp;nbsp;0,2

8. Padie stroo.

Het stroo komt in Indie als paardenvoedsel weinig in aanmerking. Het paard eet een weinig stroo bij het voederen met padie, en daar waar padiestroo als legstroo wordt gebruikt.

Ik deel dan ook de analyse mede minder uit het oogpunt van paardenvoedsel, dan wel om eenig vergelijk met Europeeschnbsp;stroo te kunnen maken.

Als gemiddelde samenstelling uit 7 analyses, door Scharlée en Moens gedaan, vindt men:

Water. nbsp;nbsp;nbsp;13,15

• »!•

Eiwit-lichamen. 2,72 Koolhydraten. 73,95nbsp;Asch.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10,05

Volgens Kühn vindt men als gemiddelde samenstelling voor tarwe en roggestroo:

-ocr page 266-

254

tarvveslroo. roggestroo.

Water. nbsp;nbsp;nbsp;14,5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;X4,5

Eiwit-licliameii. 2,0 nbsp;nbsp;nbsp;2,

Koolhydraten. nbsp;nbsp;nbsp;79,4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;79,6

Asch. nbsp;nbsp;nbsp;4,3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4,1

Waaruit blijkt, dat padie stroo wal meer eiwitlichamen en aanmerkelijk meer minerale bestanddeelen bevat dan larwe-ofnbsp;roggestroo.

9. Paardeavoeder der Gehr\ Jacometli.

Sinds eenige jaren wordt door de tTebr^ Jacometïi een paarden-voeder in den bandel gebracht, dat nog al veelvuldig gebruikt wordt.

Dit paardenvoeder bestaat uit eene combinatie van rijst-zeinelen, roode rijst, gaba en borsegram.

De verhouding waarin deze bestanddeelen in dat |»aarden-voeder voorkomen, mag ik niet mededeeleu.

Ik heb de samenstelling berekend, en voor honderd deelen gevonden:

Waler. nbsp;nbsp;nbsp;15,8

Ëiwit-licbamen. 11,8 Koolhydraten. 68,5nbsp;Aseb.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5,9

Herrinneren wij ons nu even dat in 100 deelen padie aanwezig zijn ongeveer 6,25 deelen eiwitstolïen; in 100 deelen gaba 7,5; in 100 deelen roode rijst 10,5 en in eenzelfdenbsp;hoeveelheid maïs ongeveei' 9,58 deelen eiwitstoffen.

Dan blijkt uit een vergelijking van bet eiwitgehalte dezer voed-sels met dat van bet paardenvoeder der Gebr’. .Iacojiktti dat, waar 1 deel padie gevoerd wordt volstaan kan worden met ',2 deelnbsp;van bet paardenvoeder der Gebr”. Jaco.meïïi ; dat 1 deel gaba metnbsp;% deel van bet paardenvoeder in eiwitgehalte gelijk staat ; roodenbsp;rijst en bet paardenvoeder elkaar in eiwitgehalte niet veel toegeven en dal, waar 1 deel maïs gevoederd wordt volstaan kan worden niet •'’ii', deel van bet paardenvoeder der Gebr. .Iacometti-

-ocr page 267-

Dit paardenvoeder, als bevattende horsegrain, is uit den aard der zaak beter geschikt voor hardwerkende paarden.

De combinatie der bestanddeeleu is een zeer goede en is bet dus in die gevallen zeer aan te bevelen.

Uit een oeconomisch oogpunt dient men echter na te gaan in welke verhouding de prijs staat tot die der gewone paardenvoedsels.

Valt de prijs buiten do hierboven opgegeven verhoudingen dan voedert men natuurlijk in het nadeel.

Men moet er echter wel bij in het oog houden dat, wil men horsegram aan zijn paard voederen, het ration immer duurdernbsp;zal zijn, daar gram geïmporteerd moet w'orden en aan denbsp;markt zeer hoog genoteerd staal.

Vllf. HOOFDSTUK.

Db VOEDI.NG DEU IW.^RDE.N IM UmJIE I.\ het Cr.IZO.VDEl!.

Ten einde na te kunnen gaan of hel paard in Indië , op grond van het te voren medegedeelde, goed en rationeel gevoed wordt,nbsp;zal ik mij eerst bepalen tol het militaire paard, omdat bij dienbsp;paarden volgens vaste voorscbril'ten en met juist bekende hoeveelheden gevoederd w'ordt.

Hoewel hel particuliere paard over hel geheel goed en voedzaam voedsel in genoegzame hoeveelheid omtvangt, kleven aan zijne voeding diJavijls fouten, veroorzaakt door (tnbekendheidnbsp;met de vereischlen eener i'ationeele voeding.

Ook de hiervoor reeds beschreven invloeden, zooals vooroor-deeleii der koetsiers, dikwijls der eigenaars zciven brengen niet weinig hiertoe bij.

Als ik mij nu hooldzakelijk tol bel militaire paard bepaal, en men hetgeen ik hierover zal mededeelen in verband brengt metnbsp;hel in de vorige hoofdstukken medegedeelde, zal het ieder gemakkelijk vallen zijn paard rationeel te voeden.

Ik hoop dan levens een steen bijgedragen te hebben om de maar al te dikwijls geloofde vooroordeelen van inlandsche koetsiers, paardenjongens en zoovele soit disant paardenkenners,nbsp;den kop in te drukken.

-ocr page 268-

2B6

Eeii ruiter reed le paard, en een paardenkenner zag een paard, en sinds dien tijd was ieder die te paard reednbsp;ruiter, en ieder die een paard zag paardenkenner.

Niets is, voorwaar, meer waar in Indië dan dit.

Ieder verstaat paardenkennis, verzorging, behandeling enz. Ijehalve de mannen die hiervoor aangewezen zijn.

Het geringe aantal vakmannen, en de hieruit voorspruitende noodzakelijk, zich met raadgevingen enz. van niet deskundigennbsp;te moeten behelpen, draagt hier zeker veel toe bij.

Dit heeft echter tevens tengevolge, dat eenmaal zekere gewoonten aangenomen en immer genoodzaakt geweest zijndenbsp;zich zelf te helpen, men eigene inzichten, hetzij goed of kwaad,nbsp;gekregen heeft, en alsdan, zelfs indien men deskundigen raadnbsp;kan krijgen, die niet inroept.

Gelukkig dat door de weelderige natuur, en dientengevolge op de meeste plaatsen, goedkoopte der paardenvoedsels, het welnbsp;begrepen eigenbelang der eigenaars, en de omstandighedennbsp;waarin de meeste houders van paarden verkeeren, het Indischenbsp;particuliere paard, ten opzichte van zijne voeding, zeker nietnbsp;achter staat bij het Europeesche paard.

Hoe het te dien opzichte met het militaire paard gesteld is kan men uit het navolgende nagaan.

Schimmel (pag. 630) geeft de hoeveelheden voedsel voor het Hollandsche en Indische militaire paard op.

Voor het Hollandsche leger wordt echter niet opgegeven het ration te velde en voor het Indische leger het ration der muildieren en het ration bij vervoer over zee.

De rations van het Indische en Hollandsche militaire paard zijn als volgt:

INDIË.

Ration in Garnizoen.

25 K.G. gras.

21/2 K.G. gaba.

-ocr page 269-

UI

Ration te Velde.

20 nbsp;nbsp;nbsp;K.G.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gras.

4 nbsp;nbsp;nbsp;K.G.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gaba.

Ration der muildieren.

52 nbsp;nbsp;nbsp;K.G.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gras.

2,03 nbsp;nbsp;nbsp;K.G.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gaba.

Ration hij vervoer over zee. onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;K.G.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hooi.

2 nbsp;nbsp;nbsp;K.G.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gaba.

0,1 nbsp;nbsp;nbsp;K.G.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zout.

3 nbsp;nbsp;nbsp;stangen suikerriet van een Meter.nbsp;20 Liter water.

NEDERLAND.

Zomerralion Kavallerie.

3 K.G. hooi.

3V2 K.G. stroo.

41/2 K.G. haver.

Winterration Kavallerie.

3 nbsp;nbsp;nbsp;¦ K.G. hooi.

4^2 K.G. stroo.

4 nbsp;nbsp;nbsp;K.G. haver.

Zomerralion Artillerie.

3^2 K.G. hooi.

4 nbsp;nbsp;nbsp;K.G. stroo.

5 nbsp;nbsp;nbsp;K.G. haver.

Winterration Artillerie.

3^2 K.G. hooi.

4^2 K.G. stroo.

4 K.G. haver.

Ration

hij deelname aan groote manoevres, oefeningen in kampen, in den strategischen veiligheidsdienst, in forten, in versterkte plaatsen,nbsp;bij kadermanoevres, verkenningen enz.

Dit ration vangt aan 8 dagen voor het vertrek der troepen uit hel

'M

-ocr page 270-

'2S8

fiiwnizopn cn eindigt me! den dag van terugkeer in garnizoen.

Tgt; nbsp;nbsp;nbsp;K.G.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hooi.

4 nbsp;nbsp;nbsp;K.G.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;stroo.

C nbsp;nbsp;nbsp;K.G.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;haver.

Ration

in lijden van oorlog, te velde en nbsp;nbsp;nbsp;in versterkte plaatsen.

5 nbsp;nbsp;nbsp;K.G.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hooi.

4 nbsp;nbsp;nbsp;K.G.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;stroo.

ü nbsp;nbsp;nbsp;K.G.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;haver.

Ia bijzondere gevallen kan, op last van den Gomin.-Generaal, dit ration gewijzigd worden als volgt:

‘1 nbsp;nbsp;nbsp;K.G.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hooi.

1,73 nbsp;nbsp;nbsp;K.G.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;stroo.

G nbsp;nbsp;nbsp;K.G.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;haver,

ol'

.0 nbsp;nbsp;nbsp;K.G.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hooi.

6 nbsp;nbsp;nbsp;K.G.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;haver.

Om nil na te kannen gaan of deze rations aan de eischen voldoen, door mij vroeger aan het ration voor een troepenpaard gesteld, zal ik ze allen in een tabel te zamen brengen.

De zanienstelling zal berekend worden naar de hiervoor opgegeven analyses.

Dij het stroo zal in aanmerking genomen worden, dat het bestaat uit tarwe en roggestroo, en dat ‘/s niet in rekening komt, doordat het als legstroo gebezigd wordt.

-ocr page 271-

gt;.! nbsp;nbsp;nbsp;P5

CS

^ B. S^ cc

CS

o?


o co

GO

GO rf?»

h-^

Ct

O oc

1-^

O

o 00

Üw

4*'' nbsp;nbsp;nbsp;05

hSgt;

Oi

1—4?*

'hz

cc

O

O

05

w1

00

o

O

oi

i.^

¦gt;4 C‘1

zo -41

O-

-w.1

o ^

V

^3 V

14?

CC o

00

o ^

*4:?'

co cc

CC

4i'

zo cc

O

lt;1

o nbsp;nbsp;nbsp;i—*•

--1 nbsp;nbsp;nbsp;4;^

^3

ZO --1

O

CO

O M-

V

rfï'

ZO 05

GO

05

05 o

O

05

o f--

'hl

05

óo ts

(O

cc 05

o

05

o

cC U

00

lil

Garnizoen.

Tc i \ei(le. i

Mnildien

Bij

vervoer over zee.

Zomer ration ka-vallerie.

Winter ration ka-vallerie.

Zomer ration artillerie.

Winter ration artillerie.

Ration te velde , raanoe-vres, oefeningen kampen, enz.

Gewijzigd

ration

1'.

Gewijzigd

ration

2^

-ocr page 272-

260

Uit deze tabel ziet men duidelijk, dat het militaire paard in Indië in het garnizoen ongeveer I K.G. eiwit daags bekomt.

Zooals voeger reeds besproken is beantwoordt dit aan den eisch die ik voor het militaire paard gesteld heb.

De verhouding tusschen eiwitstoffen en koolhydraten is als 1 : 5,9.

Hieruit volgt, dat het militaire paard in Indië in garnizoen op uitstekende wijze gevoed wordt, zoowel wat directe voedende 6e-stenddeelen betreft, als wegens de gunstige verhouding tusschennbsp;koolhydraten en eiwitstoffen.

Bij het ration te velde vermindert de hoeveelheid eiwitstoffen; juist het omgekeerde van hetgeen men waarschijnlijk gewild heeft.

Dit is misschien ook een gevolg, dat velen het gras, tot nu toe, als een te slecht voedingsmiddel beschouwd hebben.

Men heeft gedacht door het paard 5 K.G. af te nemen en het 1 K.G. gaba daarvoor in de plaats te geven, het paardnbsp;meer voedende beslanddeelen te geven; doch, zooals duidelijknbsp;blijkt, het omgekeerde is waar.

De verhouding bij dit ration tusschen eiwitstoffen en koolhydraten is 1:6,3.

Hieruit volgt, dat het militaire paard in Indië te velde, hoewel goed gevoerd wordende, minder voedende beslanddeelen bekomtnbsp;als hetzelfde paard in garnizoen.

Gaat men het ration der muildieren na, dan ziet men dat deze dieren eene enorme hoeveelheid (1,17 K.G.) eiwit dagelijksnbsp;met hun ration opnemen.

Neemt men hierbij in aanmerking, dat het muildier veel phlegmatieker en soberder van aard is dan het Indische paard,nbsp;dat het zich met het schamelste voedsel kan behelpen, dan zietnbsp;men, dat het muildier in Indië zeer krachtig gevoed wordt.

Hoewel het muildier in militaire dienst somtijds groote vrachten moet dragen (ongeveer 150 K.G.) geschiedt dit immernbsp;in stap en indien het trekt, is de vracht al zeer gering ennbsp;geschiedt dit ook in stap.

Het komt nu bij mij op, of het muildier misschien niet te

-ocr page 273-

:n|


261

krachtig gevoed wordt en of niet eenige van zijne onaangename eigenschappen, zooals weerspannigheid, slaan, bijten enz. eenigzins verminderen zouden hij een minder rijkelijke ennbsp;meer met de natuur van het muildier overeenkomende voeding.

Hoe men er toe gekomen is in dit ration de gaba vast te stellen op 2,0!5 K.G. begrijp ik niet, daar die breuk niets tennbsp;goede voortbrengt en slechts aanleiding geeft tot administra-lieven last.

Over het ration bij vervoer over zee kan ik kort zijn,

De paarden zijn alsdan in volkome rust, hebben geene beweging, zijn in abnormalen toestand enz. zoodat ik geloofnbsp;dat dit ration aan zijne eischen voldoet.

Wat betreft bet zomerration der Kavallerie paarden in Nederland, zoo ziet men dat het slechts 0,79 K.G. eiwitstoffen bevat en 7,25 koolhydraten dus eene verhouding van 1 : 9.

Hieruit volgt, op grond van het te voren betoogde, dat het Nederlandsche kavallerie paard met zijn zomerration, zoowelnbsp;door het direct gemis van genoezame voedende bestanddeelen, alsnbsp;door de ongunstige verhouding tusschen eiwitstoffen en koolhydraten, erbarmelijk slecht gevoed wordt.

Het winterration, waarin minder haver en meer stroo gegeven wordt, waarschijnlijk omdat de paarden dikwijls niet genoegzame beweging kunnen nemen, bevat slechts 4 D.G. mindei'nbsp;eiwitstoffen dan het zomerration. Is dus dit ration gegevennbsp;met het doel het paard minder voedende bestanddeelen te doennbsp;bekomen dan beantwoordt dit ration niet aan zijn doel. Het geringenbsp;verschil is echter gelukkig voor de paarden omdat men bijnanbsp;even goed kon beproeven de paarden het minst mogelijke voedselnbsp;te geven, indien het verschil groot was bij de reeds slechtenbsp;voeding.

Het artillerie paard krijgt in zijne rations wat meer eiwitstoffen, doch niet voldoende om aan de eischen van eene goede voeding te voldoen.

Te velde krijgt het militaire paard ongeveer 1 K.G. eiwitstoffen; dus de door mij opgegeven vereischte hoeveelheid.

¦i !¦'

'S:

fi I

:' .f.

Ü: I

-ocr page 274-

262

Acht dagen voor het vertrek nit het garnizoen, wordt met deze voeding aangevangen.

Het is echter voor ieder begrijpelijk, na hel vooraf besprokene, dat deze voeding niet zoo maar dadelijk bet paard ten goede komt.

Bij manoevres enz. die slechts eenige weken duren, is het natuurlijk dat het paard de daarbij gevorderde diensten verrichtnbsp;met zijn van vroeger slecht gevoed lichaam.

Tegen den tijd, dat het veldration het paard langzamerhand ten goede zou komen, wordt daarmede weder opgehouden.

Om een krachtig militair paard met groot weerstandsvermogen te hebben, dient voordurend eene ki’achtige voeding met gepastenbsp;oefening gepaard te gaan.

Men ziet dus dat, wat voeding betreft, het Indische troepen paard in veel gunstiger omstandigheden verkeert, dan hetnbsp;Nederlandsche troepen paard.

Het particuliere paard in Indie verkrijgt door den regel evenzoo genoegzame voedende bestanddelen met zijn voedsel.

Ken groote factor hiervoor is, dat het paard gewoonlijk genoegzaam voedend gras krijgt, waardoor, zoo niet geheelnbsp;dan toch grootendeels genoegzame eiwitstoffen toegevoerdnbsp;worden.

Hierbij komt, dat bijna algemeen nog voldoende padie, gaba of roode rijst bijgevoederd wordt.

Trouwens, aan de vrucht kent men den boom. Ziet men bet krachtig ontwikkeld spierstelsel, de krachtige en drooge pezennbsp;zoodat men ten opzicht van Europa bijna kan zeggen, dat beennbsp;en peesgebreken bijna niet voorkomen, ziet men het tempera-,nbsp;ment, dan komt men tot de overtuiging dat de door geslachtennbsp;heen genoten krachtige voeding hiertoe zeker in ruime matenbsp;heeft bijgedragen.

-ocr page 275-

IX HOOFDSTUK.

Over de voederralions.

in dil hoofdstuk zal behandeld worden in welke hoeveelheid de verschillende hiervoor behandelde voedsels gegeven kunnennbsp;worden, en in welke verhouding zij tot elkander moeten staannbsp;om aan de eischen van eeiie goede en rationeele voeding Ienbsp;voldoen.

Ik heb daartoe verschillende rations opgegeven.

Ik heb eerst gemeend te kunnen volstaan met in eene tabel

hunne

voedingswaarde

naar

op te geven, hoe de voedsels elkander kunnen vervangen.

Voor den deskundigen zou dil voldoende zijn.

Daar echter meerdere eischen aan een ration, uit andere oogpunten beschouwd, verbonden zijn dan de reëele voedingswaarde, zoo heb ik besloten de rations uit te werken.

Te meer ben ik daartoe gekomen, omdat ik vermeen dat dil voor velen van practische waarde zal zijn.

Ook voor den officier heb ik gemeend met dezen arbeid nuttig te zijn.

Vooreerst stalt in Indië de officier niet, zooals in Nederland, zijn paarden op den troepenstal alwaar ook in hunne voedingnbsp;voorzien wordt, doch moet hij zelf in stalling en voeding voorzien.

Het is dus zaak dat hij zoo oeconomisch en tevens rationeel mogelijk voedt en hij een leiddraad heeft om, in geval tijdelijknbsp;een voedingsmiddel niet te krijgen of van slechte hoedanigheid is, te weten hoe en op welke wijze bij dit door een andernbsp;kan vervangen.

Het zal hem levens de noodige inlichting geven b. v. op marsch voor het geval op eene plaats meer of minder grasnbsp;te verkrijgen is. Naar gelang van de eene óf andere streek kannbsp;men dan eeiis gaba, dan eens maïs, padie of roode rijstnbsp;verkrijgen.

Met de door mij opgegeven rations zal hij zich overal kunnen helpen, op eene voor de paarden hel best geschikte wijze.

ft .1


-ocr page 276-

264

Tevens kan men door deze rations te raadplegen, tusschen beiden eens afwisseling in het rations brengen, eene zaaknbsp;die te dikwijls uit het oog wordt verloren, en van grootennbsp;invloed is op de gezondheid van de paarden.

Dat alle rations, uit verschillende oogpunten beschouwd, niet even goed zijn spreekt van zelf.

Ook voor het doel dat men voor oogen heeft, hebben de rations verschillende waarde, zoodat men met oordeel eenenbsp;keuze moet doen.

In ’t algemeen zal men het beste doen met de eenvoudige rations te kiezen, dat wil zeggen: de rations zamengesteld uitnbsp;gras en de hier voorkomende graanvruchten zooals gaba,nbsp;padie, raais, of die waar een gedeelte van deze graanvruchtennbsp;door roode rijst is vervangen.

Bij de keuze uit de verschillende rations zal men tevens het doel voer oogen moeten houden dat men met de voedingnbsp;beoogt.

Wil men b. v. gaarne de paarden goed rond, goed gevuld zien en tevens krachtig, dan zal men uit de rations die moetennbsp;kiezen, waarin mais alleen of in niet te groote hoeveelheidnbsp;door de andere graanvruchten vervangen voorkomt.

Ook de rations waarin roode rijst voorkomt beantwoorden aan dit doel.

Wil met het paard krachtig doch liever niet zoo gevuld, dan kieze men de rations van gras met de graanvruchten.nbsp;zoo noodig, bij veel krachtsinspanning, met een gedeeltenbsp;erwten en boonen.

Indien paarden aan zulke krachtige rations niet gewend zijn, moet men zorgen, dat de overgang niet te plotseling is,nbsp;en moet men ze er langzaam aan gewennen door de krachtigenbsp;voedsels, zooals boonen en erwten, geleidelijk te vermeerderen.

In alle gevallen moet men van een paard bij zulke voeding^ flinke arbeid eischen, daar anders ligt digestiestoringen, volbloedigheid met hare gevolgen kunnen ontstaan.

Bij zware voedsels moet men er op letten, deze niet te

-ocr page 277-

geven, als het paard zeer hongerig is, doch geve hel, paard dan liever eerst wat gras totdat de grootste honger gestild is.

Ook is het goed hij zwaar voedsel, tusschen beiden eens of te wisselen met andere rations.

Wil men de paarden goed gevuld, alhoewel niet veel kracht geëischt wordt, dan kieze men de rations met roode rijst ennbsp;andere graanvrnchten gecombineerd met zemelen.

Ik hen er voor de rations, waar zemelen in voorkomen, niet meer te bevochtigen dan hoogst noodzakelijk is, en ben sterknbsp;tegen het geven van gombongan om reden alle plantaardigenbsp;voedingsmiddelen, met veel water gegeven, verslappend werken-

Evenzoo moet men de granen enz. niet te fijn maken; hoogstens kan men deze een weinig kneuzen, daar hoewelnbsp;granen krachtig voeden, deze fijn gemaakt niet krachtig voeden^nbsp;doch slechts dik maken.

Het dagelijksch ration der paarden, wordt over verschillende voedertijden verdeeld. Deze verdeeling verschilt natuurlijknbsp;naar de verschillende omstandigheden waaronder het paardnbsp;gehouden wordt. Men zij echter indachtig te zorgen, dat hetnbsp;paard nimmer met nuchtere maag zijn arbeid begint, en datnbsp;het paard zooveel mogelijk voor den nacht, gras in de ruifnbsp;heeft.

•Indien men boonen, erwten, katjang hidjoe, gram of andere zware voedsels geeft, moet men de grootste voorzichtigheid in acht nemen, daar bij de reeds krachtige gras-voedering, volgens mijne ondervinding, de zoogenaamde Fut-terverslag, Futerrehe hij deze voeding zeer gemakkelijk optreedt.

Bij het minste verschijnsel dns, dat daarop wijst en dat het paard niet tegen deze voeding kan, eindige men er voornbsp;goed mede.

Bij middelmatigen arbeid heb ik geene rations op geven met 23 kilogrammen gras, omdat 23 K.G. gras op zich zelfnbsp;reeds genoegzaam voedende hestanddeelen voor dezen arbeidnbsp;bevatten.

-ocr page 278-

266

Hel is echter goed voor het paard en ten zeerste aan te hevelen, in deze omstandigheid een weinig graanvoeder tenbsp;geven, daar hoewel K.G. gras juist voldoende zijn, het noodignbsp;is een weinig overvloed te hebben, en tevens omdat hier-

^oede prikkel op het darmkanaal wordt

mtge-

door eene oefend.

mij opgegeven rations zijn alle uitgedrukt in

De door kilogrammen.

Wil men dus van de opgegeven rations gebruikt maken, dan doet men goed eenmaal de hoeveelheden af te wegen, zoodatnbsp;men weet hoeveel bedoeld wordt, en dit zoodoende geennbsp;bezwaar meer oplevert.

Voor het gras, kan men voor Batavia ongeveer rekenen, dat 20 groote bossen gras gelijk staan met 2d kilogrammen.

Heeft men slechts een inhoudsmaat en geene gewichten, dan kan men uit de voorafgegane opgave hij de beschrijvingnbsp;der verschillende voedingsmiddelen nagaan, hoeveel men daarvan geven moet.

Voor de eenvoudigheid zijn bij de rations de verschillende voedingsmiddelen aangeduid door enkele letters waarvan denbsp;heteekenis de volgende is:

G. nbsp;nbsp;nbsp;— Gras.

Gb. = Gaha.

P. = Padie.

Ri’. = Roode rijst.

M. = Mais.

Z. = Zemelen (Dedak.)

H. nbsp;nbsp;nbsp;= Horsegram.

K. = Katjang hidjoe.

E. = Indische groene Erwten.

J. =: Paardenvoeder van G®*’'®. Jacometti.

De hoonen zijn niet in de rations vermeld, daar die in voedingswaarde ongeveer gelijk staan met erwten, en dezenbsp;heide voedsels dus in de rations elkander kunnen vervangen.

-ocr page 279-

267


Bations per dag, bij middelmafigen arbeid en grasvoedcring van 15 Kilogrammen.

15

G.

15

G.

15

G.

15

G.

15

G.

5

P.

2

Gb.

2V2

Gb.

1

31.

IVs

31.

2

Rr.

Vs

Rr.

3 Vs

P.

2 Vs

Gb.

..

1

Z.

15

G.

15

G.

15

G.

15

G.

15

G.

4

P.

5

P.

2

Gb.

5

AI.

1

31.

1

Rr.

2

Gb.

1

Rr.

Vs

Z.

5

Gb.

1

Z.

15

G.

15

Gb.

15

G.

15

G.

15

G.

5

P.

2

P.

'^1/

o'/a

M.

2Vs

31.

2V2

31.

IV.

Rr.

2*/.

Gb.

1

P.

%

Gb.

Vs

Z.

Vs

Z.

15

G.

15

G.

15

G.

15

G.

15

G.

2

P.

1

P.

3

M.

2

31.

2

31.

2

Rr.

SVa

Gb.

¦'/s

P.

1

P.

1

Gb.

1

Z.

V2

Z.

15

G.

15

G.

15

G.

15

G.

15

G.

4‘/2

Gb.

1

P.

2V2

31.

3

31.

2

31.

2V2

Gb.

iVa

P.

Vs

Gb.

Vs

Gb.

1

z.

1

Z.

15

G.

15

G.

15

G.

15

G.

15

G.

5

Gb.

2

P.

2

31.

2Vs

31.

1

31.

1

Rr.

Gb.

2

P.

1

Gb.

1 Va

Gb.

1

Z.

iVs

Z.

15

G.

15

G.

15

G.

15

G.

15

G.

2'/2

Gb.

0

P.

iVa

31.

2

31.

1

31.

iVa

Rr.

1

Gb.

5

P.

iVa

Gb.

2

Gb.

1

Z.

1

Z.

15

G.

15

G.

15

G.

15

G.

15

G.

2

M.

0

Gb.

2V4

Gb.

2

Rr.

2Va

J.

1 Va

Rr.

V'-' 0

H.

A

K.

V2

H.

-ocr page 280-

268

15

G.

15

G.

15

G.

15

G.

15

G.

2

M.

Gb.

2

M.

1’/-^

Rr.

1

P.

1

Rr.

'h

H.

‘/2

K.

%

H.

2

J.

Z.

16

G.

15

G.

16

G.

15

G.

15

G.

l‘/2

M.

2

Gb.

l^k

M.

21/2

Rr.

t‘/2

P.

1

Rr.

V

H.

‘ii

K.

'k

K.

iV

P.

1

Z.

15

G.

15

G.

15

G.

15

G.

15

G.

1

M.

M.

3

P.

2

Rr.

2

P.

1%

Rr.

'U

H.

‘/2

E.

%

K.

J.

1

Z.

'k

Z.

15

G.

15

G.

15

G.

15

G.

15

G.

O

P.

2

M.

21/2

P.

2

Rr.

21/2

P.

H.

H.

E.

E.

1%

J.

15

G.

16

G.

15

G.

16

G.

15

G.

P.

l‘l2

M.

‘/2

Gb.

l‘/2

Rr.

3

P.

H.

^/3

H.

E.

®;4

E.

1

J.

15

G.

15

G.

15

G.

15

G.

15

G*

2

P.

21/2

P.

2

Gb.

1

Rr.

1

Gb.

1

H.,

K.

V

E.

V

E,

2

J.

1

Z.

15

G.

16

G.

15

G.

15

G.

15

G.

l‘/2

Gb.

2*/^

Gb.

Rr.

2

M.

1

M.

l®/4

J.

1

J.

II/4

J.

1

J.

IV

J.

15

G.

15

G.

15

G.

15

G.

15

G.

2

Gb.

2

Rr.

1

Rr.

l‘/2

M.

V2

M.

IV

J.

1

J.

IV

J.

IV

J.

21/4

J.

r'i

-ocr page 281-

Rations per dag, bij middelmatigen arbeid en grasvoedering van 20 Kilogrammen.

20

G.

20

G.

20

G.

20

G.

20

G.

2*/*

P.

vu

Gb.

I'/a

P.

1

P.

‘m

M.

®/4

Gb.

‘M

R.r.

2

P.

^/4

Z.

20

G.

20

G.

20

G.

20

G.

20

G.

ögt;

P.

Gb.

1

P.

2

M.

i*M

M.

/2

Rr.

'h

Rr.

I'M

Gb.

'M

Z.

20

G.

20

G.

20

G.

20

G.

20

G.

l‘/2

P.

1

Gb.

1

P.

1*/^

M.

1

M.

Rr.

1

Rr.

1

Gb.

%

P.

1

Z.

Z.

20

G.

20

G.

20

G.

20

G.

20

G.

1

P.

'V2

Gb.

1

P.

1

M.

l‘/2

M.

1

Rr.

ibi

Rr.

1

Rr.

l‘;4

P.

%

(lb.

20

G.

20

G.

20

G.

20

(t.

20

G.

1

M.

1

P.

1

!'•

Rr.

IV4

.1.

l*/4

Gb.

H.

‘/5

K.

V4

H.

20

G.

20

G.

20

G.

20

G.

20

G.

%

M.

Gb.

1

Gb.

¦ %

Rr.

%

P.

l*/2 G.

'/i

H.

K.

'k

H.

1

J.

20

G.

20

G.

20

G.

20

G.

20

G.

M.

1

Gb.

1

M.

1

Rr.

1

P.

1

Gb.

H.

%

K.

H.

'/4

.1.

Z.

-ocr page 282-

270

20

G.

20

G.

20

G.

20

G.

20

G.

M.

1

M.

gt;

M.

“/4

Rr.

Gb.

'Vt

Gl).

'k

11.

‘/3

K.

%

H.

1

J.

1

Z.

_________

......

“20

G.

20

G.

20

G.

20

G.

20

G.

t

M.

%

M.

1

P.

1

Rr.

1

(ib.

%

Rr.

%

H.

'h

E.

'/4

E.

^/4

J.

20

G.

20

G.

20

G.

20

G.

20

G.

quot;'4

M.

'k

M.

¦’/i

P.

0lt;

y4-

Rr.

Ö'

/4

M.

%

'k

Rr.

Z.

H.

E.

't.

E.

1

.1.

20

G.

20

G.

20

G.

20

G.

20

G.

l‘/2

P.

l'/2

P.

gt;

Gb.

1

Rr.

'’;4

M.

‘/i

H.

'/4

K.

E.

'k

K.

i “/4

.1.

I

-ocr page 283-

271

Rations per dag, bij tamelijk zwaren arbeid en grasvoedering van 20 Kilogrammen.

20

6

G.

P.

20 G.

5 Gb. l‘/2 Rr.

20

2

2

1

G.

P.

Gb.

Z.

20

2

2‘/2

G.

ir.

p.

20

2

2V2

G.

M.

Gb.

20

G.

20 G.

20

G.

20

G.

20

G.

5

P.

2 Gb.

2

P.

l‘/2

M.

l*/2

M.

Rr.

2 Rr.

1'k

Gb.

5Va

P.

3

Gb.

1^/4

Z.

20

G.

20 G.

20

G.

20

G.

20

G.

4

P.

i% Gb.

2

Gb.

1

M.

1

M.

1

Rr.

2'/2 Rr.

l'/2

Rr.

4

P.

3'/2

Gb.

Z.

20

G.

20 G.

20

G.

20

G.

20

G.

5

P.

4 P.

l‘/2

Gb.

5

M.

2

M.

1^/4

Rr.

l*/2 Gb.

l‘/2

Rr.

1

Z.

2

Gb.

Z.

Z.

20

G.

20 G.

20

G.

20

G.

20

G.

2

P.

5 P.

3V2

M.

2'

M.

2

M.

2*/2

Rr.

2-2lt;/2 Gb.

1

P.

l‘/2

Gb.

l'/2

Z.

1

Z.

20

G.

20 G.

20

G.

2O

G.

20

G.

5

Gb.

2 . P.

3

M.

2

M.

2

M.

3 Gb.

1

P.

l*/a

P.

1

Gb.

1

Z.

l'/2

Z.

20

G.

20 G.

20

G.

20

G.

20

G.

4

Gb.

3 P.

2‘/a

M.

2'/2

M.

l‘/2

M.

Rr.

l‘/2 Gb.

2

P.

l‘/2

Gb.

I'/a

Gb.

\ z.

, l‘/2

Z.

20

G.

20 nbsp;nbsp;nbsp;^G.

20

G.

20

G.

20

6.

2

M.

3 Gb.

4‘/2

P.

4

P.

l‘/2

Rr.

l‘/2

Rr,

‘/2 H.

‘/4

K.

‘/ï

E.

1

E.

-ocr page 284-

272

20

G.

20

G.

20

G.

20

G.

20

G.

2

M.

2

Gb.

3'l2

P.

3

P.

1

Rr.

1

Rr.

^/4

H.

%

K.

E.

'/4

E.

1

Z.

1

Z.

20

G.

20

G.

20

G.

20

G.

20

G.

M.

l'/4

P.

4

Gb.

2

P.

25/4

J.

l‘/2

Rr.

1

H.

V4

K.

1

E.

1

Z.

20

G.

20

G.

20

G.

20

G.

20

G.

Pk

M.

5

M.

5

Gb.

4

Gb.

1

P.

1

Rr.

'/4

H.

%

K.

V4

E.

274

J.

Pk

Z.

20

G.

20

G.

20

G.

20

G.

20

G.

3*/s!

P.

2'/4

M.

3

M.

3V4

Gb.

IV2

P.

'k

H.

H.

'k

K.

'k

E.

2

J.

20.

G.

20

G.

20

G.

20

G.

20

G.

2V2

P-

Pk

M.

2'/4

M.

2V2

Gb.

2

P.

';4

H.

H.

v.

K.

^/4

E.

2

J.

20

G.

20

G.

20

G.

20

G.

20

G.

l'/a

P.

1

M.

0

P.

Pk

Gb.

2'/2

P.

1

H.

1

H.

*/4

E.

1

E.

15/4

.1.

20

G.

20

G.

20

G.

20

G.

20

G.

3

P.

2^4

Gb.

2

Rr.

1

Rr.

' 15/4

M.

Pk

J.

Pli

J.

1^/4

J.

2

J.

Pk

.1.

20

G.

20

G.

20

G.

20

G.

20

G.

Pk

Gb.

3

Gb.

1^/4

Rr.

2*/2 M.

Pk

M.

2

J.

1

J.

Pk

J.

1

•T.

Pk

J.

20

'G.

20

G.

20.

G.

20

G.

20

G.

2

G.

vk

Rr.

l'/4

Rr.

2

M.

1

M.

1^/4

J.

1

.1.

1^/4

J,

IV4

J.

2

J.

-ocr page 285- -ocr page 286-

Rations per dafi, hij zivaren arbeid en grasvoederincf van 25 Kilogrammen.

25

G.

25

G.

25

G.

25

G.

25

G.

6V2

P.

5‘/,

Gl).

3

P.

2

Gl).

3

M.

'

2^/4

Gl).

11/,

1 ji

Kr.

Gl).

1

Z.

25

G.

25

G.

25

G.

25

G.

25

G.

P.

4

Gl).

2

P.

4

M.

2

.M.

1

Kr.

]

Kr.

Gl).

3

Gl).

25

G.

25

G.

25

G.

25

G.

25

G.

4

P.

5

Gl).

3

P.

3

M.

1

M.

1 */2

P,r.

1“//.

Kr.

2

Gl).

2

P.

4

Gl).

1

Z.

25

G.

25

G.

25

G.

25

G.

25

G.

5

•P.

2

Gl).

2

P.

2

M.

1

M.

2

Kr.

2*/-.

Kr.

0

Gl).

o'/i

Z.

1

Gl).

Z.

^'2

Z.

25

G.

25

G.

25

G.

25

G.

25

G.

2

P.

4

p.

.5

Gl).

1

M.

2

M.

2^/4

Kr.

2

Gl).

1

Kr.

5

P.

2

Gl).

1

Z.

1

Z.

25

G.

25

G.

25

G.

25

G.

25

G.

1

M.

2

M.

4'/2

Gl).

IV.2

M.

5^2

P.

5

Gl».

l=/4

Kr.

%

II.

1

II.

'k

E.

1

Z.

'k

Z.

25

G.

25

G.

25

G.

25

G.

25

G.

Tgt;

n.

2

M.

o'h

Gl).

3

P.

4V2

P.

1

P.r.

i'k

Kr.

‘/2

H.

l‘/4

K.

%

E.

1

Z.

25

G.

25

G.

25

G.

25

G.

25

G.

2'/2

M.

Vk

M.

quot;1%

Gl).

4

P.

Tdk

P.

IV2

Kr.

Kr.

quot;/4

H.

%

K.

E.

______

1

Z.

A

-ocr page 287-

fquot;


275

25

Cr.

25

G.

25

G.

25

G.

25

G.

2

M.

a

P.

144

Gil.

4*4

Gil.

2*4

P.

2

Rr.

','4

H.

1

H.

'h

K.

1

E.

25

G.

25

G.

25

G.

25

G.

25

G.

1'/.,

M.

4

1'.

r.'/4

i\I.

5'4

Gil.

4*4

Gb.

2-/4

Rr.

H.

'/r

11.

*4

K.

‘4

E.

25

G.

25

G.

25

G.

25

G.

25

G.

1

M.

7)

P.

M.

.31.

5-/4

Gb.

7)

Rr.

''/4

11.

‘¦l-i

11.

'/4

K.

*4

E.

G.

25

G.

25

G.

25

G.

25

G.

2*4

.¥.

2

P.

2

31.

2'4

M.

a

Gb.

1lt;,4

’/i

Rr.

Z.

1

11.

4''..

11.

'4

K.

''/4

E.

25

G.

25

G.

25

G.

25

G.

25

G.

2

Gil.

Rr.

a

P.

2‘4

Gil.

2

M.

1

E.

^4

E.

4;,

11.

'4

11.

i'

hl

11.

1

Z.

1

Z.

1

Z.

25

G.

25

G.

25

G.

25

G.

25

G.

5'/4

Rr.

a

Rr.

2-/4

31.

2'/4

Gil.

1-/4

M.

1'4

11.

'4

E.

11.

44

H.

H.

'h-

Z.

*4

Z.

1*2

Z.

25

G.

25

G.

25

G.

25

G.

25

G.

2V-i

Rr.

2

Rr.

2V4

P,

1-/4

Gil.

l'/4

31.

'h'

H.

'*li

E.

44

11.

'Vr

11.

'/4

11.

1

Z.

1

Z.

1

Z.

25*

G.

2 a

G.

25

G.

25

G.

25

G.

;)

Rr.

1*4

Rr.

1'/^

P.

l*/4

Gb.

I

31.

Ó.'

H.

1

E.

1

H.

I

H.

1

11,

‘4

Z.

'V2

Z.

'/4

Z.

Cr.

;iï y

2 a

G.

25

G.

25

(t.

25

G.

l'/4

Rr.

4'4

P.

4

Gil.

a

M,

4*4

P.

1

11.

4'4

H.

II.

*/4

II.

'/4

K.

^4

Z.

*4

Z.

Z.

*4

Z.




-ocr page 288- -ocr page 289- -ocr page 290-

279

278

VEEARTSHUNDE


NEDERLAND.

594 Q geograpliisclic miileu. Veestapel. (1884)

nuidereii......... nbsp;nbsp;nbsp;1.437.0»igt;


paarden.......... nbsp;nbsp;nbsp;269.182

schapen.......... 705. o21

geiten............ 134.loO nbsp;nbsp;nbsp;|

varkens.......... 509.29o nbsp;nbsp;nbsp;lt;

B. nbsp;nbsp;nbsp;Veeartsen. (1883)

leeraren a/d. veeartsenijschool............ •’

districts-veearlsen..................... ^

particuliere- tevens plaatv. districts-veearlsen

particuliere veeartsen.................

niil. paardenartsen.....................

empirici (wet 8 Juli 1874 Sthl. v. Ned. No. 98).

C. nbsp;nbsp;nbsp;Begrootiiig. (1883)

Tracteinenten districts-veearlsen nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;II

reis- en verhlijfkoslen........... »

' leeraren......................' nbsp;nbsp;nbsp;»

andere ambtenaren............ »

schrijlloonen.................. «

internaat..................... »

subsidie onderwijs............. »

licht, vuur, onderhoud gehouwen. nbsp;nbsp;nbsp;»

schrijl’hehoeflen............... »

voeding en verpleging nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dieren.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

aankoop van dieren............ »

Totaal

[waarvan terug vloeien ;

collegegelden etc..... 11.

I verkoop van dieren etc. » vei'plegiug zieke dieren

en hoefbeslag......... »

Totaal.. 11.


S8f3303


18.000 50.000nbsp;27.000nbsp;quot; 10.200nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5.200

26.000 »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5.500

» 11.000 «nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;700

gt;' 21.000 » 1.000nbsp;11. niïMO


' NEDERL. INDIE (Java en Madoera).

2410 ? geographische mijlen.

Veestapel. (1884)

runderen...... nbsp;nbsp;nbsp;2.071.144

hullels........ 2.419.756

paarden....... nbsp;nbsp;nbsp;520.840

schapen, geiten) pj.,,„emorie. | varkens )nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i

Veeartsen. (1880)

Gouvernements-veeaiTsen...... nbsp;nbsp;nbsp;6

id. op non-activiteil.. nbsp;nbsp;nbsp;2

mil. paardenartsen........... 4 nbsp;nbsp;nbsp;,

^ particuliere veeartsen......... 1

inlandscije veeartsen......... 15

Aegrootiiig. (1883)

¦) Tractementen der Gouvernemen Is- en

inlandsche veeartsen............... 5o.840

reis-, en verhlijfkoslen............ 5.250


kosten van onderwijs


12,000

5.000

, ^) Waaronder de

|,|| iulandsche '

8.000

CU Madoera en w

25.000

23.000

¦^srlseii.


3.011 S20


4.960


it:


-ocr page 291-

279

278

VEEARTSHUNDE


NEDERLAND.

594 Q geograpliisclic miileu. Veestapel. (1884)

nuidereii......... nbsp;nbsp;nbsp;1.437.0»igt;


paarden.......... nbsp;nbsp;nbsp;269.182

schapen.......... 705. o21

geiten............ 134.loO nbsp;nbsp;nbsp;|

varkens.......... 509.29o nbsp;nbsp;nbsp;lt;

B. nbsp;nbsp;nbsp;Veeartsen. (1883)

leeraren a/d. veeartsenijschool............ •’

districts-veearlsen..................... ^

particuliere- tevens plaatv. districts-veearlsen

particuliere veeartsen.................

niil. paardenartsen.....................

empirici (wet 8 Juli 1874 Sthl. v. Ned. No. 98).

C. nbsp;nbsp;nbsp;Begrootiiig. (1883)

Tracteinenten districts-veearlsen nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;II

reis- en verhlijfkoslen........... »

' leeraren......................' nbsp;nbsp;nbsp;»

andere ambtenaren............ »

schrijlloonen.................. «

internaat..................... »

subsidie onderwijs............. »

licht, vuur, onderhoud gehouwen. nbsp;nbsp;nbsp;»

schrijl’hehoeflen............... »

voeding en verpleging nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dieren.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

aankoop van dieren............ »

Totaal

[waarvan terug vloeien ;

collegegelden etc..... 11.

I verkoop van dieren etc. » vei'plegiug zieke dieren

en hoefbeslag......... »

Totaal.. 11.


S8f3303


18.000 50.000nbsp;27.000nbsp;quot; 10.200nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5.200

26.000 »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5.500

» 11.000 «nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;700

gt;' 21.000 » 1.000nbsp;11. niïMO


' NEDERL. INDIE (Java en Madoera).

2410 ? geographische mijlen.

Veestapel. (1884)

runderen...... nbsp;nbsp;nbsp;2.071.144

hullels........ 2.419.756

paarden....... nbsp;nbsp;nbsp;520.840

schapen, geiten) pj.,,„emorie. | varkens )nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i

Veeartsen. (1880)

Gouvernements-veeaiTsen...... nbsp;nbsp;nbsp;6

id. op non-activiteil.. nbsp;nbsp;nbsp;2

mil. paardenartsen........... 4 nbsp;nbsp;nbsp;,

^ particuliere veeartsen......... 1

inlandscije veeartsen......... 15

Aegrootiiig. (1883)

¦) Tractementen der Gouvernemen Is- en

inlandsche veeartsen............... 5o.840

reis-, en verhlijfkoslen............ 5.250


kosten van onderwijs


12,000

5.000

, ^) Waaronder de

|,|| iulandsche '

8.000

CU Madoera en w

25.000

23.000

¦^srlseii.


3.011 S20


4.960


it:


-ocr page 292- -ocr page 293-

280 281 LUST VAN GOUVEliNEMENTS VEEARTSEN ]N\EI)EHLANI)SEH-1N1)IE SEDERT 18Ü1.

Bevorderd lol nbsp;nbsp;nbsp;Als veourls -in dci'

veearls. nbsp;nbsp;nbsp;Burgerlijken dieiis*

1

ti; nbsp;nbsp;nbsp;;

1

i/l). Jaav

van

lol

jGtrecht

1851;

1851

183Ó

Utrecht

1844

1833

1831'

'Utrecht

1837

1834

1861'

i Utrecht

1847

1834

1864

,'Utrecht

1848

1863

1881

jUlrecht

1847

1864

1867

;

1860

1882

Utrecht

1833

1868

188!

Utrecht

1863

1870

Utrecht

1867

1871

1884

Utrechl

1874

1873

l88l

Utrcciit

1876

1878

Utrechl

1876

1878

Utrechl

1880

1882

Utrecht

1876 '

1882

Utrecht

1882

1883

Berlijn

1876

1883

Utrechl

1885 ;

1884

Utrecht

1884

1883

Utrechl

1884 :

1883

Volg-

miramcr.


Th. J. Rijkscii.

H. j. D. F. van Doornam. F. NoordLjk.

van der Weide.

(1. L. Reedijk.

J. nbsp;nbsp;nbsp;C. Ie Rov.

F. H. VoigL

R. 6. Roberloii.

Th. van Acrde.

A. J. Kiaarenheok.

A. van Charldori).

A. Th. 11. Driesscn.

D. F. F. Driessen.

C. G. A. A. Rouyei'.

C. N. Schoüre'i.

11. H. 31. Klein.

F. nbsp;nbsp;nbsp;FaszolLa.

K. nbsp;nbsp;nbsp;Rosina.

W. J. Esser.

G. nbsp;nbsp;nbsp;A. Fenning.

Was loegevoegd aan den Diroclenr dei- Gullui'es. Gestorven.

Ontslagen.

Gepensioneerd. Amslerdain.

Gestorven.

Gepensioneerd, ‘s Gravcnhage.

Gestorven.

Gepensioneerd. Leipzig

Gepensioneerd. Strijen. Zuid-ilolland.

Stand|daats Soerahaija, voor de residentiën Reniliang, Soeraliaija, Madtira, Fa.soeroean, 31adioen, Kediri.

Overleden.

Overleden.

Standplaats Sainaraiig, voor de residentiën Samarang, Jajiara, Kedoe, Djokjakarta , Soerakarla.

Slandplaats Ratavia. voor de afdeeliug Batavia, stad- en voorsteden, CU ter heschikking van den Directeur van Rinneiilandsch Bestuur.

Standplaats Tagal, voor de residentien Gherilton, Taga!, Fekalongan, Banjoemas en Hagelen.

Op non-activileit na terugkoinsl van verlol' wegens ziekte uil Europa.

Slandplaats Fadang, vooi' liel Gouvernetnenl Sumatra’s Westkust en de residentie Renkoelen.

Op non-activiteit na terugkomst van verlol' wegens ziekle uit Europa.

‘Standplaats Rezoekie, voor de i-esidentiën Froholingo, Rezoekie, Bali en Lombok.

Standplaats Meesler-Gornelis. voor de residentiën Krawaug, Freanger-Regentschappen, Rantam en Ratavia met uitzondering der al'deeling Ratavia, stad en voorsteden.

Veearls ter heschikking van den Gouverneur van Sumatra’s Westkust.

-ocr page 294-

285

LIJST VAN PARTICULIERE VEEARTSEN \EDERLANDSCH INDIE.

Volg

nummer.

N A .M E A

llevorderil tol

veearts.

: SederI,

' Avanneer

Vroegere betrekking in

Ie

i/h. jaar

ill

i N. I.

Aederlamlseh Indie.

J. J. Postma.

A. Vrijburg.

Utrecht

Utrecht

1860

1884

: 1863 ! 188S

Paardenarts 1' klasse.

F. Paszotta.

Rerlijii.

1876

1 1885

(Zie lijst der Gouveriie-nieiits veeartsen 11°. 1^'

Woonplaals.

A A N M E 11 E 1 N C E iN.

Rataviu. ; Oel'eiil paiTiculiere praktijk uil sudci'l 1884. Meilan (Ueli).i Aaugesteld door liel plaiiters-roinih' te Deli.

Soekalioeiui. Verltoiuleii aan de Soekaboeiuiesche Laiidliouw-Veroeiiigiiii

-ocr page 295-

285

LIJST VAN PARTICULIERE VEEARTSEN \EDERLANDSCH INDIE.

Volg

nummer.

N A .M E A

llevorderil tol

veearts.

: SederI,

' Avanneer

Vroegere betrekking in

Ie

i/h. jaar

ill

i N. I.

Aederlamlseh Indie.

J. J. Postma.

A. Vrijburg.

Utrecht

Utrecht

1860

1884

: 1863 ! 188S

Paardenarts 1' klasse.

F. Paszotta.

Rerlijii.

1876

1 1885

(Zie lijst der Gouveriie-nieiits veeartsen 11°. 1^'

Woonplaals.

A A N M E 11 E 1 N C E iN.

Rataviu. ; Oel'eiil paiTiculiere praktijk uil sudci'l 1884. Meilan (Ueli).i Aaugesteld door liel plaiiters-roinih' te Deli.

Soekalioeiui. Verltoiuleii aan de Soekaboeiuiesche Laiidliouw-Veroeiiigiiii

-ocr page 296-

284


Volg- ¦ Lijst viiii Ijoekwerkeii, Ijoliooremlo aan de vereeiiiging, eii legen numiuer.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;at'gif'le van een lioii, ter beschikking van de leden.


A. Küllikei'.


(Tewebelelint iles Meii-


10


12

l.a

14

Hi


Hantlbucli der sebeu 1852.

Handboek der en

uitgave van Bernard 2“ druk.

Dr. llu|j[jricliL als geneesheer en huisvriend 2'' druk.

F. F. Donders. Beitrag zur Lehre von den Bewegungen des uiensclilichen Auges.

Landsilrukkerij Batavia. Verzameling van ordonnaneien hetrekkelijk veeziekten in Nederlandschnbsp;Indie en van handleidingen lol hel des-int'ecteeren van besmette ol‘ van besmel-ling verdachte voorwerpen, schepen enz.nbsp;zoomede lot de kennis der kenteekeneunbsp;van besmetlelijke veeziekten. 1870.

Landsdrukkerij Batavia. Suplement op No. 'o. 1880.

Landsdrukkerij Batavia. Tweede suplement op No. 5.1882

Richter. Innere Krankheiten. Tv Aullage. 1''^ Band .Vngiopalhien, Neuropathieu. 18ao.

Landsdrukkerij Batavia. Catalogus van boekwerken, kaarten enz. ter landsdrukkerij verkrijgbaar. 1884.

A. .\I. V(!rmasl. Bijdrage tol de kennis der methode vaii het inkuilcn, zoogenaamd ensileereunbsp;van groen voeder, ('overdruk .luli-alleve-ring 188Ö van bet tijdschrift van Nijverheid en Landbouw te Batavia).

Alisyrtus, Met corps militaire paardenartsen ovenlruk uit liet Indisch Militair lijdscbril't jaargang 1884).

Dr. Gurlt. ,\nalomie der Hausthiere. .¦gt;» Aullage. 1845.

F. de Bas. (leschiedenis en taktiek der kavallerie 186,7.

uil bet Engelsch met aanteekeniugeii.

Ahrahaiu Mortgens. 1’aardenkoopers handboek. 1842.

Bibliotheek over Landbouw. Gebruik van den kalk in den landbouw. 1850.

Dr. Leiseriug uud Harlmauu. Der Fusz des Pferdes iu Rücksicht auf Bau, Yerriclitungennbsp;und Hufbescblag. 1861.


kunstbewerkingen.


beelkimdige oulleedkuntle


Naar ile Iranscbe eii HiieUe. 18Ü6.


-ocr page 297-

;i8ii


Volg-

iiitmnipr.


Lijst van boekwerken, beliooremle aan ilc vereeniging, en tegen al’gille van een bon. tor beschikking van de leden.


17


1 ~n


1). Oriesseii. Bijdrage lot de ruiiderpesl-geographie üvei’druk uit hel Gen. Tijds. voor N. 1.nbsp;Deel XXI. all. o en 4. 'IBSlVnbsp;Dr. A. W. 11. Wirtz. Uaport nopens de in Wesl-Java geheerscbl hehltende veeziekte.nbsp;Maart 1882.

{tijdschrift voor Landhoinv en Nijverheid in' Ned. Indie deel XXVII all. 10. 11nbsp;en 12. 1885;.

Bijdrage tot de ruuderpesl-geograpliie. l88o. vervolg van No. 17.

(overdruk uit het Geti. Tijds. voor Ned. Indie, deel XXV all. 2).

Over hronnen van inkomsten, ter h(!-strijding van noodzakelijke uitgaven, verbonden Aan een veeartsenijkundige


18 D. Dries.sen.


19 D. Dl •iessen.


staatsregeling.


,)¦)


overdruk uit de «Bladen door de vereeniging Ier bevordering vannbsp;veeartsenijkunde in Nederlandsch Indienbsp;r Jaargang No. 5. 188!gt;.

.) nbsp;nbsp;nbsp;—V. Grundriss der Vclerinar-Bharmakologie 1859.

Bock. Bau, Leben und Pllege des nienschliclien Körpers in Wort und Bild. 1868.

W. H. de Vriese. Plantenkunde voor apothekers en artsen. 1855.

Dr. H. G. Hertwig. Practisches Handhiich der Chirurgie 1'iir Thierarzte. 1850.

Dr. H. G. Hertwig. Practisches llandhuch der Chirurgie lur Thierarzte. 2'' Auflage. 1859.

Felix Rauland. Le livre des epoux, nouvelle edition.

Dr. Haubner. Die innereu und ausseren Krankheiten der landwirthschaftlichen Haussilugethierenbsp;5° Auflage. 1858.

Bibliotheek over Landbouw. Het rundvee.

Dr. .41. F. Roll. Lehrbuch der Pathologie und Therapie der Hausthiere. 2' Auflage. 1860.

Dr. M. F. Roll. Lehrbuch der Pathologie und Therapie der Hausthiere. 5' Auflage. 1867.


uitgegeven


l' N


29

-ocr page 298-

I,ijs( van hoeUwei'ken. behoorendi! aan clo vereeiiiging, en tegfiu af'gil'le van eeu lion. Ier l)oscliikkiiig van de leden.

A. voii Ei’iiecuii]. Nieuwe grondbeginselen der Natuurkunde van den iVIenscli (uit het fransrli) 2 deelen. 182”).

j Haumeisler — Duttenhofer. Anleitung zur Kenniniss des !nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Aeiissern des Pferdes. Tiquot; Auflage 1852.

P. A. van der lUjll. Handboek der arlsenijbereid-kunde 2'- deel. 1840.

S. F. Manden. Provisioneele handleiding lot al'ricliting van remonte-paarden bij de kavallerienbsp;van liet leger in Nederlandsrh Oosl-Indic. 1850.

Prol'. Goltfried, Emanuel Wenzel, Nieuwe ontdekkingen oinlrenl de spraak der dieren, op reden en ondervinding gegrond,

Hijkslandbouwschool te Wageningen. Programma van hel onderwijs voor het leerjaar 1880/81.

IVijkslandbouwschool Ie Wageningen. Programma van het onderwijs voor het leerjaar 1881/82.

llijks-voearlsenijschool nbsp;nbsp;nbsp;tenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Programmanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;der

dor

lessen voor het jaar 1874—1875.

Rijks-veeartsenijschool nbsp;nbsp;nbsp;tenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Programma

Icr

lessen voor het jaar 1875- 1876.

Rijks-veearlsenijschool nbsp;nbsp;nbsp;tenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Utrechl.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Programma

lessen voor het jaar 1880—1881.

id.

id.

id.

id.

Rijks-veearlscnijschool lo Utrecht. Programma 1881 82.

' nbsp;nbsp;nbsp;¦¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1882'8rgt;.

1885{84. 1884 85.

1885/86.

1847.

Die tbierarztliche Geburtshülfe

Geneeskundig jaarboekje. 1883. 2 deeltjes.

Geneeskundig jaarboekje. 1884. 2 deeltjes.

Carl Rokitansky. Lehrbuch der patbologischen Anatomie 5' Auflage, oquot; band. 1861.

Dr. Wilibald Artus. Receptirkunst. 2' Auflage. 1857.

Sir Richard Blackmore. Zakboekje voor paardenliel-hebbers vertaald door Goedhart.

Rauclier. Nieuwe alrichlingskunst zooals die aan de l'ransche kavallerie onderwezen wordt, ennbsp;zestien nieuwe maneffe-bewegingen. 1842.

-ocr page 299-

287

Volg- Lijst van l)oekwerken, Lelioorende aan de vereeniging, cn legen luimmer.lnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;afgifte van een Iton, Ier beschikking van de leden.

46

öl

r.ti

Dl'. Sobernheim. Theoretische eii practische geiiees-iniddeUeer. 1861.

Dl’. C. .\. Wunderlich. Handhuch der Pathologie und Therapie. 4 deelen. 1860.

A. voii Nadosy. Equitations-Studien. 2 deelen. 183!gt;. fnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Anatomie des Menschen.

F. C. nonders. Physiologie des Menschen (Ernalirungi aiis deni Hollandischen (iherselzt vonnbsp;Fr. Wilh. Theile. 1866.

.1. H. Steel A. V. D. On his investigation into and obscure and fatal disease among transporlnbsp;mules in British Burma. 1881—1882.

J. H. Steel V. S., A. V, D. Indian veterinary manuals. 1. The Elephant. 1886.

De praktiseerende Geneesheer 1877.

Weekblad van het Nederlandsch Tijdschrift voor geneeskunde 1877 No. 1 t/m. No. 50.

Nederlandsch tijdschrift voor geneeskunde, 13'jaargang 1' t/m. 5' aflevering 1877.

Van der Poll—Laseur, Handleiding lol de paardenkennis 1869.

-ocr page 300-

PERIODIEKE!

Waaisjikdi; he veueemgiat. i\ lirtuNG yekkeert.

1 Ke Indische (ipmecker. Soerahiiija.

i Tijdschril'l Yoor Nijverheid on Landlioinv in Ned. Indie Batavia.

7) /rhc quarterly .lonrnai ol' veterinary Seienre in India and Army animal managemenl. Madras.

4 The Journal of comparative Medicine and Surgery, New-A’ork.

d Tiidschrifl voor veeartsenijkunde en veeteelt, Anisterdain.

6 nbsp;nbsp;nbsp;Wochensrhrilj t'iir Thierheilknnde nnd V^iehzuchl, Augsluirg.

7 nbsp;nbsp;nbsp;Thieriirzlliehe .Mittheilungen. Organ des Vereins hadischernbsp;Thierarzle. Karlsruhe.

8 nbsp;nbsp;nbsp;Amtliche Bekanntmachungeu nl)er das Velerinarwesen ininbsp;Grossherzoglluun Baden.

9 nbsp;nbsp;nbsp;Schweizer‘.'\rchiv 1'ür Thierheilknnde. Ztiricii.

10 nbsp;nbsp;nbsp;Bevue vétérinaire. Journal mensuel, puhiié a IVcfde vel(’‘ri-naire de Toulouse.

11 nbsp;nbsp;nbsp;Tidsskrift lor veteriuaerer, Koppenhagen.

12 nbsp;nbsp;nbsp;Tijdschrift, gewijd aan de electro-techniek, Batavia.

lö Monatschrift des Vereines der Thiertirzte in Oeslerreich, AVeenen.

14 Der Dferdel'reund. Monatshlatfer für Pferdeziichter nnil Pferdeliehhaber. Darmstad 1.

1”) Der Hufschmied. Zeilschrifl für das gesammle Hufheschlag-wesen, Dresden.

10 Annales de raédicine veterinaire. Gureghem-Brussel.

17 Beperlorium der Thierheilknnde, Stuttgart.

-ocr page 301-

”289

OFFICIEELE BERICHTEN.

In de Javasche Coürant van Februari, Maart, April en Mei 1886 komen de volgende officieele rapporten voor

OMTRENT VEEZIEKTEN.

Javasche Courant van Dinsdag 2 Februari 1886. Kort overzicht van den stand der veeziekte iii de onderafdeeling Fort van der Capellen der residentie Padangsche Bovenlanden (Gouvernement Sumatra’s Westkust).

Vervolg op liet voorkomende in de Javasche Courant van 26 Januari 1886 n°. 8.

Over het tijdvak van 11 tot en met ultimo December 18815 zijn de volgende berichten ontvangen.

De larassen Telawi en Padang Ganting bleven verder van de ziekte verschoond.

In de laras Soeroeaso was het aantal veepestgevallen minderende ; zij verplaatste zich daar echter in de richting van de laras Pagerroejoeng, waar dan ook in de tweede helft vannbsp;voormeld tijdvak meer beesten werden aangetast. Dit laatstenbsp;werd ook ten aanzien van de laras Lima Kaoem geconstateerd.

Buiten de reeds vroeger aangetaste larassen verbreidde zich de veepest niet.

Ondervolgende staat geeft een numeriek overzicht van den loop der ziekte gedurende de twee tusschen 11 tot en metnbsp;20 en 21 tot en met 31 December 1885 gelegen tijdperken.

-ocr page 302-

290

Larassen en negriën.

é

S i

lt;u 3

ca *2^

o ” s'

Gedurende de tydvakken van 11 tot en met ^0 en 21

tot en met 31 December.

s .

|1 .

0.2 § « S gt;

2

CLt

O

c/2

«0 .

S

rt

c

gt; ^ oe

c/2

O

2

W a—s

CO ..Q

«.s 1

® fe

O

Telawi (negriën Telawi, Sidjantang

0

0

0

0

en Kolok)........

i 0

0

0

0

0

Padang Ganting (negriën Padang

0

0

0

0

Ganting en Atar)......

^ 0

0

0

0

0

Lima Kaoeui (negriën Tandjong Be-roela, Baringin, Lima Kaoem en

'k o

w

4

4

0

3

Rambatan)........

1 3

6

7

I

1

Soeroeaso (negriën Soeroeaso en

1

3

3

1

Kota-tengahj....., nbsp;nbsp;nbsp;.

1 1

5

3

1

Pagerroejoeng (negrie van dien

3

5

3

0

naam).

f 0

13

6

0

7

Javasche Cowanl van Dinsdag 16 Maart 1886. Residentie Menado ; Januari 1886. Te Kwandang vertoonde zich eene ziekte onder het vee, waaraan in eenige dagen circa 40 karhouwennbsp;en koeien stierven.

Kort overzicht van den stand der veeziekte in de onder-afdeeling Fort van der Capellen der residentie Padangsche Bovenlanden (gouvernement Sumatra’s Westkust).

Vervolg op het voorkomende in de Javasche Courant van 2 Februari 1886 n°. 10.

Over het tijdvak van primo Januari tot en met 10 Februari jl. zijn de volgende berichten ontvangen:

De larassen Telawi en Padang Canting bleven verder van de

(a) De voor elke laras in deze kolommen in de eerste plaats aangegeven cijfers betrellen het eergemelde, de in de tweede plaats genoemden het laterenbsp;tijdstip.

De cijfers in de vierde kolom zijn begrepen in die van de eerste.

(fi) De voor elke laras in de eerste plaats aangegeven cijfers hebben betrekking op het eerstgemelde, de volgenden op het latere tijdperk.

-ocr page 303-

291

ziekte verschoond, terwijl ook in de laras Lima Kaoem van af 1 Februari geen gevallen van ziekte meer voorkwamen.

In de laras Pagerroejoeng nam de ziekte in de tweede helft van voormeld tijdvak in hevigheid af.

Ondervolgende staal geeft een numeriek overzicht van den loop der ziekte gedui'ende de vier tusschen primo Januari totnbsp;en met 10 Februari gelegen tiendaagsche tijdperken.

Larassen en negriën.

¦ Co

’ S’-lt; s

1 t/m 10, 41 t/m £0, 21 i/m 31 Jan. jl en 1 t/m

10 Febr. jl

S

QJ 03 nbsp;nbsp;nbsp;“----

^ C

_

c/3

lt;3? ^ tC—'nbsp;a

ci

s

ës

OT

Oi)

2

O

-i-a ____

eg.

quot;

gt;

o'S §3

S O) gt;

) h

0

0

0

0

Telawi (negriën Telawi, Sidjan-

( d

0

0

0

0

(ang en Kolofc).....

( d

0

0

0

0

) d

0

0

0

0

) ®

0

0

0

0

Padaiig (ianting (negriën Pa-

0

0

0

0

dang Ganting en Atar . nbsp;nbsp;nbsp;.

0

0

0

0

! 0

0

0

0

0

Lima Kaoem (negriën Tandjong

M

3

0

;

3

I

1

0

0

0

0

0

1

0

0

0

Beroela, Baringin, Lima Kaoem en Rarabatan). . .

1 2

3

3

d

2

Soeroeaso (negriën Soeroeaso

I 2

3

4

0

1

en Kota-tengah) ....

( 1

1

1

0

1

1 1

0

0

0

9

7

2

7

Pagerroejoeng (negrie van

9

5

5

6

dien naam)......

) 6

2

2

2

4

*1 nbsp;nbsp;nbsp;4

1

2

3

0

(«) üe voor elke laras in deze kolommen aangegeven cijfers betreffen de 4 tusschen 1 Januari jl. t/m 10 Februari daaraanvolgende, gelegen tiendaagsche tijdvakken.

De cijfers in de vierde kolom zijn begrepen in die van de eerste.

(b) De voor elke laras aangegeven cijfers hebben betrekking respectievelijk op de bovengenoemde tiendaagsche tijdvakken.

-ocr page 304-

292

Javasche Courant van Vrijdag . 26 Maart 1886. Wester afdeeling van Borneo. 15 Fehruari—15 Maart.

In de afdeelingen Pontianak en Sinlang kwamen onder het vee, mond- en klauwzeer voor.

Javasche Courant van Vrijdag 2 April 1886. Residentie Menado; Februari 1886. De te Kwandang geheerscht hebbende veeziekte was in Januari geweken.

Javasche Courant van Vrijdag 7 Mei 1886. In bet tijdvak van 10 April jl., toen het eerste ziektegeval onder het veenbsp;zich voordeed, tot 16 April d. a. v., toen de gouvernements-veearls W. J. Esser die ziekte als veepest constateerde, werden op hel land Pehajoran in de afdeeling Meester-Cornelis 16nbsp;beesten aangetast, waarvan 1.5 stierven en 5 in behandelingnbsp;bleven.

Javasche Courant van Vrijdag 14 Mei 1886. Vervolg-hericht op het voorkomende in de Javasche Courant van 7 dezer n°. 57,nbsp;betreffende het verloop der in de afdeeling Meester-Cornelisnbsp;heerschende veeziekte:

Gedurende het tijdvak van 17 lot en met 25 April jl. werden op hel land Pahajoran 11 beesten door genoemde ziekte aangetast.

Van dit aantal en de 5 in het tijdperk van 10 tot en met 16 April ziek gebleven dieren stierven zeven, terwijl de zevennbsp;andere in behandeling bleven.

Javasche Courant van Dinsdag 18 Mei 1886. Vervolg-hericht op het voorkomende in de .ïavasche Courant van 14 dezernbsp;n°. 39, betreffende het verloop der in de afdeeling Meester-Cornelis heerschende veeziekte:

Gedurende het tijdvak van 24 lot en met 50 April jl. Averden op hel land Pehajoran 5 beesten door genoemde ziekte aangetast.

Van dit aantal en de 7 in het tijdperk van 17 lol en met 25 April ziek gebleven dieren stierven 5, terwijl de 9 anderenbsp;in behandeling bleven.

-ocr page 305-

“293

Javasche Courant van Dinsdag SS Mei 1886. Vervolg-bericht op hel voorkomende in de Javasche Courant van 18 dezer n°. 40:

Gedurende het tijdvak 1 tot en met 14 dezer werden op het land Pehajoran (afdeeling Meester Cornelis) vier beestennbsp;door veeziekte aangetast.

Van dit aantal en de 9 in het tijdperk van 24 tot en met 30 April jl. ziek gebleven dieren stierven S, herstelden 5 ennbsp;hieven alzoo 5 in behandeling.

In de laatste zeven dagen van eerstgemeld tijdvak had zich nog slechts één ziektegeval voorgedaan.

-ocr page 306-

PERSONALIA,

Bevorderd: tot mil. paardenarts der 2® klasse, de paardenartsen der o'* klasse A. M. Vermast en S. Schilstra.

Op non-acliviteit gesteld: üe Gouvernement-veeartsen F, Paszotta en C. N. Schoorel , onlangs van verlof wegens ziekte,nbsp;uit Europa teruggekeerd.

Overgeplaatst: De mil. paardenartsen 2® klasse .1. de Joagh , van Batavia naar Makassar en A. M. Vermast, van Soerabaijanbsp;naar Batavia.

'i

NEGROLOamp;IE.

¦*

Den 3™ April jl. overleed te Soerabaija, de heer Enno Brillman in den ouderdom van 31 jaren. In 1877 te Utrechtnbsp;tot veearts bevorderd, vestigde hij zich te Noordbroek, prov.nbsp;Groningen; kwam in 1880 als tijdelijk Gonvernements-veeartsnbsp;in Nederlandsch-Indie en vestigde zich in 1885 als particuliernbsp;veearts te Soerabaija. R. I. P.

ERRATUM.

Op pagina 125, regel 11 staat: »niet” door den neus.

lees: «aeleein” door den neus.

-ocr page 307-

COERESPONDENTIE.

l' I

Blijkens in het archief der Vereeniging berustende correspondentie is niet, zooals het Tijdschrift der Maatschappij van Nijverheid en Landbouw te Batavia, April-Nummer vannbsp;deel XXXII pag. 399, aangeeft door die Maatschappij aan denbsp;Vereeniging het voorstel gedaan om de «Bladen” door dezenbsp;^Maatschappij te doen iiitgeven en wel op volkomen denzelfdennbsp;»voel als tegenwoordig plaats grijpt en met volkomen handha-ygt;ving der zelfstandigheid der Vereeniging” maar is door dennbsp;heer vam bbr Kemp, redacteur-secretaris dier Maatschappij, aannbsp;de Vereeniging het voorstel gedaan om de Vereeniging totnbsp;Afdeeling der Maatschappij te vervormen terwijl alsdan denbsp;veeartsenijkundige artikelen zouden uitgegeven worden in hetnbsp;tijdschrift ondel' redactie van den heer van der Kemp, door denbsp;Maatschappij terwijl later de consessie gedaan werd, de veeartsenijkundige stukken afzonderlijk uit te geven als «Bijblad’nbsp;van ''/d K’s tijdschrift.

De voorwaarden die daarbij gesteld werden, waren voor de Vereeniging onmogelijk aan te nemen terwijl de heer van dernbsp;Kemp geacht werd niet naar behooren de redactie te kunnennbsp;voeren over stukken van veeartsenijkundigen aard, zooals dannbsp;ook schitterend blijkt uit de artikelen, veeartsenijkundige onderwerpen behandelende, verschenen in het Landbouw-tijdschriftnbsp;tijdens zijne redactie. Nadat een contra-voorstel, waarin denbsp;redactie der «Bladen” gebracht werd onder deskundige handen,nbsp;door den heer van der Kemp afgewezen werd als te zijn »/e ceelnbsp;omslag makende en te veel eischend” werden door de Vereeniging de onderhandelingeu afgebroken en ging zij zelf, zondernbsp;hulp, den moeilijken levenstrijd te gemoet.

Aangezien het tijdschrift onder redactie van den heer van

-ocr page 308-

296

DEK Kemi’ o[t de aaugegeven plaats tal van onjuistheden en onwaarheden verkondigt die nadeelig zouden kunnen werken,nbsp;indien ze als waarheden opgevat werden, voor het bestaan dernbsp;Vereeniging tot Bevordering van Veeartsenijkunde, zoo vermeende de redactie der «Bladen” verplicht te zijn met een enkelnbsp;woord protest aan te teekenen en belangstellende in de gelegenheidnbsp;te stellen zich zelf uit hel archief te overtuigen , zoo als geschiedt hij deze.

Leden, Inleekenaren en redacties van periodieken die in ruiling van edita met de Vereeniging tot Bevordering van Veeartsenijkunde in Ned. Indie getreden zijn, worden verzocht opgave tenbsp;doen van de nummers van den 1'quot; jaargang die door hen nietnbsp;ontvangen zijn, opdat de redactie der «Bladen” in staat zij ternbsp;geschikte tijd de ontbrekende nummers alsnog te zenden.

Alle brieven etc. te zenden aan den Secretaris-Penningmeester D. Driessen, Gouvernements-veearts, Secretarielaan, Batavia.

M.M. les membres, souscripteurs et rédacteurs de périodiques, qui échangent d’édition avec la «Vereeniging tot Bevorderingnbsp;van Veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indie”, sont priés de fairenbsp;part des numéros de la première année qu’ils n’auraient pasnbsp;regus, afin que la rédaction des «Bladen” soit a même denbsp;leur envoyer encore en temps utile les numéros manquants.

Adresser les lettres etc. au sécrétaire-trésorier D. Driesse\, Gouvernements-veearts, Secretarielaan, Batavia.

Herrn Mitglieder, Einzeichner und Kedacteure von Zeitschrif-len welche ihre Edita taüsschen mit die «Vereeniging tol Bevordering van Veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indie”, werdennbsp;erbittet die nicht empfangen Nummer des ersten Jahrgangesnbsp;mittheilen zu wollen, um die Redaction der «Bladen” zu gestaltennbsp;die fehlende Nummer am geëigneter Zeit zu beforderen.

Alle Briefe etc. zu adressiren am Secretar-Thesaurier D. Driessen, Gouvernements-veearts, Secretarielaan, Batavia.

-ocr page 309-

297

Members, subscribers and editors of periodicals wbo are exchanging editions witli the »Vereeniging lot Bevordering vannbsp;Veeartsenijkunde in Nederlandscli-Indie”, are requested to communicate the wanted numbers of the first annual, in order tonbsp;permit the authors of the «Bladen” te supply betimes thenbsp;wanted numbers.

All letters etc. are to he directed lo (lie Secretary and treasurer D. Driesse.v, Gouvernemenls-veearls, Secretarielaan,nbsp;Batavia.

-ocr page 310- -ocr page 311- -ocr page 312-

f

-ocr page 313- -ocr page 314-