-ocr page 1- -ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5-

VEEARTSENIJKUNDIG TIJDSCHRIFT

VOOR

nederlandsch-indië.

-ocr page 6-

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

-ocr page 7-

VEFARTSENIJKUINDIGE BLADEN

VOOR

NEDERLANDSCH-INDIË.

UITGEGEVEN DOOR DE

VEREENIGING TOT BEVORDERING

VEEARTSENIJKUNDE

NEDERLANDSCH-INDIË.

Mm

o/

DEEL II.




ERNST amp; Co.

BATAVIA en NOORDWIJK, 1887.



-ocr page 8- -ocr page 9- -ocr page 10- -ocr page 11-

INHOUD

üEEI-i II.

Bladz.

gt;*• M. VAH VtEUTEN. Do. bestrijding der runderpest in de rcsidenliën Batavia en Krawang . gedurende de jarenl888—1884, benevensnbsp;een beschrijving der proef, genomen op het land irerfoen3 Gcdeh. 1.

C. Schimmel. Mijne veroordeeling in zake de voeding van hel indische militaire paard, getoetst..........55.

W. S. Adams. Filaria Oculi vel Filaria papillosa nbsp;nbsp;nbsp;van het paard. H. 11.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;64.

ï'. J. Symonds. Een geval van Filaria Oculi. H. nbsp;nbsp;nbsp;M......71.

Ofpiciëele berichten uit de Javasche Couranten van Juni lot en met

December 1886...............73.

Personalia.................75.

Veeartseniikundig Staatstoezicht en Onderwijs in Nederland ... nbsp;nbsp;nbsp;76.

Correspondentie................77.

Rekening en Verantwoording der Vereeniging, over het tweede boekjaar, Juli 1885-Juni 1886 ........... 78.

M. VAN Vleuten. Rapport omtrent de op het land Kedoeng-Gedeh afdeeling Meester-Cornelis Residentie Batavia, genomen proef,nbsp;tol tegengang van de verspreiding der Veepest [Vervolg).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;73.

Aasteekeningen over de oogziekte, [Conjunctivitis contagiosa] nbsp;nbsp;nbsp;bijnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de

paarden van hel 3' Veld-Eskadron Cavalerie te Batavia nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;124.

Vrijburg. Veeziekte in Deli...........

Tien geboden voor Paardenhouders en Paardenliefhebbers .... nbsp;nbsp;nbsp;178.

Koloniaal verslag over 1885. Burgerlijke veearlsenijkundige dienst. 179./

Middel tegen gewone huidziekten in Indie........165.

Papaijise..................186.

I^eeartsenijkundig onderwijs............160.

OpFiciËELB berichten uit dc Javasche Courant van Januari tot en

met Juni 1887 ............... 196. X

Re vétérinaire almanak.............. 200.

Necrologie................. 202.

Personalia................. 202.

-ocr page 12-

VI. nbsp;nbsp;nbsp;INHOUD.

Bladz.

J. M. VAN ViEüTEN. Rapport omtrent de op het land Kedoeng-Gedeh, aldeeling Meester-Cornelis, Residentie Ratow'a, genomen proel, tot tegengang van de verspreiding der Veepest (Slot). 203.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

R. A. Peempeu van Balen. Eene epizoötische oogziekte onder nbsp;nbsp;nbsp;|

de paarden en muildieren van het garnizoen Salatiga. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;229.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;|

H. Mafs. Nog een woord over de voeding en de voedsels van het paard in Nederlandsch-Indië, naar aanleiding van het artikel vannbsp;den heer Schimmel, getiteld: -Mijne veroordeeling, in zake denbsp;voeding van het Indische militaire paard, getoetst” .... ‘Xil.y ¦nbsp;D. Driessen. Elementaire stellingen uit de voedingsleer. (Voor-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦

dracht, gehouden op de Algemeene Vergadering der Veeartsenij- nbsp;nbsp;nbsp;'

kundige Vereeniging van 24 Augustus 1887)...... 267. nbsp;nbsp;nbsp;;

Tenaciteiï van kwade-droes smetstof. H. M........291. nbsp;nbsp;nbsp;i

Behandeling van koliek door middel van klisteeren van met aether

gemengde melk. H. M............. 296

Beri-bebi. D. D................ 297.

Officiëele berichten uit de Javasche Courant van Juli t/m. September

1887 .................. 299. nbsp;nbsp;nbsp;’

Personalia................. 302.

Verslag van de Directie der Vereeniging tot Bevordering van Veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indië ovet Ae nbsp;nbsp;nbsp;1884—1887.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;304/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i

Statuten van de Vereeniging tot Bevordering van Veeartsenijkunde

in Nederlandsch-lndiê.............316. nbsp;nbsp;nbsp;j

i

-ocr page 13-

DE BESTRIJDIia DER RUNDERPEST

lid DE RESIDEWTIËÜ

BATAVIA EN KRAWANG

GEDÜKENDE

tSS3-lS84l.

BENEVENS

EEN BESCHRIJTIIG DER PROEF,

GENOMEN

tot bestrijding; van de verspreiding: der rnnderpest.

OP HET LAND

KEDOENG GEDEH.

RAPPORT,

UÏTGEBRACHT DOOR DEN

GOUVERNEMENTS KOMMISSARIS IN ZAKE VEEPEST

J. M-. V A. IS- VLEUTEN,

Resident der Preanger Regentschappen.

lijdsclirift Veeartsenijkunde.


t ' gt;1

V'


i'

l»-


('X,

Li.’ 5


.X- ¦


X'.'

-ocr page 14- -ocr page 15-

KOKTE INHOUD.

HOOFDSTUK I.

Algemeen overzicht van den toestand in het begin van 1883.

HOOFDSTUK II.

A.

B. I).

Het nitbreken der veepest in de districten Bekassi IBesidentie Batavia] en Krawang [^Residentie Krawang] in Mei 1883.

Oorsprong der ziekte.

Bestrijding der ziekte.

-Loop der ziekte.

S 1. Levensloop van de uit Banjoemas ingevoerde runderen.

§ 2. Veepest eruptie onder den oorspronkelLjkên veestapel te Telok-Hauer, Panderessan en Pebajoran.

3.

4.

Ë.

Loop der ziekte in de besmette streken van Krawang. Algemeen overzicht omtrent den loop der ziekte.

Herleving der ziekte te Rawah Gedeh [Krawang] op 1 Augustus 1883. S 1. Oorsprong der ziekte.

HOOFDSTUK 111.

Veepest eruptie te Kedoeng Gedeh. district Bekassi, Residentie Batavia.

'‘P 27 Augustus 1883.

A.

11.

Oorsprong der ziekte. Bestrijding der ziekte.

2.

3.

Overwegingen die geleid hebben tot de toepassing van het gewijzigd afmaakstelsel te Kedoeng Gedeh.

Meeningen der veeartsen over de te Kedoeng Gedeh gevolgde werkwijze. •

Meening van Tan Yoe Hoa omtrent de veepest, hare spontane ontwikkeling en de te volgen bestrijdingswijs.

Ongegrondheid dier meening door zijne eigene cijfers bewezen. Brochure van Da. J. P. Heije.

Bestaande toestand vóór de toepassing van het gewijzigde at-maakstelsel.

4.

-ocr page 16-

§ 5.

Wijze waarop de ziekte bestreden werd in de aangetaste kampongs Kapek, hemahbang en Patjieng.

S 6.

S7-

S 8.

Veepest eruptie te Rawah-Gedeh en Djatti Ilir [Residentie Krawang] 28 September 1883.

Onmogelijkheid om de werkwijze, te Kedoeng Gcdeh gevolgd, ook daar toe te passen.

Benoeming commissie Andeweg — Schoorel — van Staa , ter constateering van het niet meer voorkomen van gevallen vannbsp;veepest op het land Kedoeng Gedeh.

Resultaten van de proef te Kedoeng Gedeh genomen en gevolgtrekkingen daaruit te maken.

HOOFDSTUK IV.

Conclusie.

-ocr page 17-

HOOFDSTUK 1.

Algemeen overzicht betreffende den toestand in het begin

VAN 1885.

Over hel algemeen genomen was de stand van zaken in hel begin van 1885 niet ongunstig te noemen.

In de residentie Bantam had zich het laatste ziektegeval voorgedaan op 18 December 1882; in de residentie AVamtingi opnbsp;25 Januari 1882; in de residentie C/ic/’i/ani op 24 Januari 1882.

Den 11™ Mei 1882 was hel laatst veepest geconstateerd in de Preanger Regentschappen.

Sedert 17 December 1882 had zich geen ziektegeval meer voorgedaan in de residentie Batavia.

llegislratie en brandmerking van het vee was gelast voor de Preanger Regentschappen en Cheribon hij Gouvernements besluitnbsp;van 19 November 1882, n°. 1 en voor de residentiën Bantam,nbsp;Batavia en Krawang bij Gouvernements besluit van 5 Juninbsp;1880, 11°. 1 en 17 Maart 1882, n°. 14.

Alle vervoer van vee en daarmede in verband staande zaken was verboden tusschen de 5 residentiën van West Java onderling,nbsp;terwijl bij Gouvernements besluit van 19 November 1882,nbsp;1, de Residenten van Cheribon en de Preanger Regentschappennbsp;ook waren aangeschreven om met alle gestrengheid te wakennbsp;legen het vervoer van vee oostwaarts op, door den nog bewaak-ten pagger, loopende door de residentiën Cheribon en de Preangernbsp;Begentschappen van de Java zee tot het zuider zeestrand.

Re militaire bewaking van de veelooze streek door Java op smalst, was ingetrokken bij Gouvernements besluit van

-ocr page 18-

4 Juni 1882 n°. 3 en vervangen door bewaking door inlandsche oppassers en mantries.

Ook die laatste bewaking werd ingetrokken bij Gouverne-inents besluit van 29 November 1882 n°. 30, zoodat van dat oogenblik af de toestand der veeloos gemaakte streek in de resi-dentiën Tegal en Banjoemax weer geheel normaal kon genoemdnbsp;worden.

Evenzoo was bij Gouvernements besluit van 29 November 1882 11°. 1 ingetrokken de bewaking door militairen van de veeloozenbsp;streek door de Preanger Regentschappen en Cheribon en opgedragen aan inlandsche mantries en oppassers, gecontroleerd doornbsp;ambtenaren van het Binnenlandsch bestuur.

Uewaakt werden derhalve nog slechts de onder volgende paggers ;

1°. In de residentie Bantam: een pagger loopende langs de grenzen van de afdeeling Buitenzorg, en bezet door heeren-dienstplichtigen, later door mantries.

2°. In de Preanger Regentschappen: de pagger loopende van de Wijnkoopsbaai, langs de grenzen van Bantam,, Buitenzorg ennbsp;Krawang, aansluitende aan den westelijken pagger van de opgeheven veelooze streek.

3°. In de Preanger Regentschappen en Cheribon: de pagger loopende van de Java-zee bewesten de gewezen veelooze streeknbsp;tot het zuider zeestrand.

Met het oog op den gunstigen stand der veeziekte werd hij Gouvernements besluit van 1 Maarl 1885 n°. 8 met ingangnbsp;van 1 April het vervoer van vee en daarmeê in verband staandenbsp;zaken, weder toegestaan tusschen de K residentiën van West-Java onderling.

Het vervoer oostwaarts op door den nog bewaakten pagger bleef echter verboden.

De bewaking van de pagger doorgangen zou nog bestendigd moeten worden tot ultimo Juni 1883.

-ocr page 19-

HOOFDSTUK 11.

A. Het uitbreken der veeziekte in de districten Bekassi (Residentie Batavia) en Krawang (Residentie Krawang).

De hoop dat bovenonaschreveii gunstige stand der veeziekte zich bestendigen zoude en die ramp eindelijk geheel bedwongen zou zijn mocht echter niet verwezenlijkt woi'den.

In Mei 1883 brak er een ziekte uit onder een kudde van 202 runderen, ingevoerd te Pebajoran (district Bekassi, afdee-ling Meester Cornelis, residentie Batavia) uit de residentienbsp;joemas. Zij bleek al spoedig veepest te zijn.

De veeartsen van den Münckiiof en D. Driessen constateerden dat op den 2t®‘™ Mei. Zij gaven tevens als hun meening tenbsp;kennen dat de dieren de smetstof zouden opgedaan hebbennbsp;te Klari in Krawang, welke meening haar grond vond in hetnbsp;aantal dagen dat de dieren te Pebajoran in quarantaine haddennbsp;gestaan, vermeerderd met het aantal dagen dat zij te Klannbsp;en Tandjong Poer a waren verbleven.

Die meening bleek juist te zijn. De derwaarts gezonden Douvernements veearts Klein constateerde te Klari runderpestnbsp;op dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Mei.

Den nbsp;nbsp;nbsp;d. a. v. kwam de veearts Klaarenbeek te Pe-

lgt;ajoran om ook een diagnose te stellen en constateerde insgelijks veepest in «optima forma”.

Bevreesd voor uitbreiding der ziekte, trachtte de Begeering 'lat te keeren door bij Gouvernements besluit dd°. 2S Mei 1883nbsp;i^o. 23 in te trekken de vergunning tot vervoer van vee ennbsp;•laarmede in verhand staande zaken tusschen de vijf residentiënnbsp;van West Java onderling.

Bovendien werden door de Re-sidenten van Batavia en Krawang verboden kringen aangewezen, waarbinnen bet verplaatsen vannbsp;hot vee alleen tot het reinigen der kralen geoorloofd was.

In de residentie Batavia omvatte de bepaald verboden kring bet geheele particuliere land Pebajoran (besluiten van den

-ocr page 20-

Resident van Batavia dd®. 25 Mei en 8 Juni 1885 No. 5627 en 5692), terwijl in de residentie Krawang daaronder begrepennbsp;werd het gebied van de dessa’s Klari, Gintoeng, Waroengnbsp;Bamboe, Tipar, Passir Ella, Tjirongon, Telagasari, Bengle,nbsp;Madjalaja, Mangga Besar, Boeren, Roema Embe en Patoendjang,nbsp;allen gelegen in het onderdistrict Klari, district Krawang, ennbsp;de dessa’s Blendong, Raliboeaja, Seelang, Tjilewo, Parankantroes,nbsp;Djrawalong, Tjengkong en Tjimahi, allen gelegen in het districtnbsp;Adiarsa (Besluit van den Resident van Krawang dd®. 28 Meinbsp;1885 No. 964/14).

De verboden kringen iu de residentie Krawang werden op de gewone wijs aan de bevolking bekend gemaakt door het spannennbsp;van een lijn van bamboe en het plaatsen van een wacht vannbsp;heerendienstplichtigen op enkele plaatsen.

Andere afsluitings maatregelen werden daar niet genomen.

Buiten de verboden kringen was het vervoer loegestaan en had dus plaats op een afstand van ± drie palen van denbsp;geïnfecteerde plaatsen.

Het vee liep buiten de verboden kringen vrij rond eu werd voor den veldarbeid gebezigd.

B. Oorsprong beh ziekte.

.\anvankelijk meende men dat de veepest in Krawang was ingesleept door bovenbedoelde uit Banjoemas ingevoerde runderen, die alsdan de ziekte óf uil die residentie moestennbsp;hebben meêgebracht óf die onderweg, op haren tocht door denbsp;Preanger Regentschappen, moesten heljben opgedaan. Alleen denbsp;veeartsefa D. Driessen en van den Münckhop verklaarden de ziektenbsp;afkomstig van Klari in Krawang.

Bij Gouvernements besluit van 25 Mei 1885 No. 5 werd daarom een commissie benoemd, bestaande uit de veeartsennbsp;Klaarenbeek en van Staa en den controleur Lok , om eennbsp;onderzoek in te stellen naar de oorzaken van het weder ojtnbsp;nieuw voorkomen van veepest.

De meening dat de ziekte uil Banjoemas zou medegebracht.

-ocr page 21-

dan wel in de Preanger Regentschappen opgedaan zou zijn door de uit eerstgenoemde residentie ingevoerde runderen, bleeknbsp;uit het door genoemde commissie ingestelde onderzoek, alnbsp;spoedig geheel onjuist te zijn.

Het rapport toch dier commissie constateert het volgende:

In den morgen van den 25®“quot; April 1883, passeerde een kudde van 202 runderen, afkomstig uit Banjoemas, de ijzerennbsp;brug over de Tjikao rivier nabij Poerwakarta en betrad daarmede het gebied van de residentie Krawang.

Buiten de hoofdplaats Poerwakarta nam zij haren weg, steeds den postweg volgende, tot aan paal 4 (van Poerwaltarta) ennbsp;rustte daar één nacht.

Den 26®“quot; April ging ze voort naar Tjikampek aan den driesprong naar Tfilamaja, paal 13, waar ze weer een nachtnbsp;rust hield.

Den 27®“quot; vroeg ging ze door en passeerde, steeds ongehinderd, het district Adiarsa, totdat zij in den avond van dienzelfden dag ter hoofdplaats van het onderdistrict Klannbsp;(paal 22) arriveerde.

Hier trok zij voor het eerst de aandacht der politie.

De Assistent-wedana van Klari weigerde de kudde te laten doorgaan, omdat de eigenaar, Hadjie Oemar, de passen nietnbsp;uad laten viseeren door den Resident van Krawang en bovendiennbsp;Aan de in de passen voorgeschreven reisroute was afgeweken.

Volgens de passen toch moesten de runderen over Bandong, ^oekaboemi en Buitenzorg naar Batavia vervoerd worden.

Hadjie Oemar werd naar Poerwakarta opgezonden en, na een paar dagen daar te zijn verbleven, tot een boete van / 25.—nbsp;Ier politierol veroordeeld.

Voorzien van een pas van den Resident van Krawang keerde hij terug naar Klari. en vervolgde de kudde op den 8®“quot; Mei,nbsp;ua een oponthoud van 11 dagen te Klari en omstreken, harennbsp;^eg; zij kwam in den vooravond van dienzelfden dag tenbsp;Krawang aan.

Op de aloen-aloen verzameld, werd de kudde nog in oogen-schouw genomen door den controleur van Krawang en den ^edana van dat district.

De beesten hadden een aller treurigst voorkomen; enkelen ladden tranende oogen en allen waren, zonder uitzondering,nbsp;'^‘tgcput en vermagerd.

Dit alles werd, zeer natuurlijk, beschouwd als een gevolg 'an de uitgestane vermoeienis en het gebrek aan voedsel.

De passen werden in orde bevonden; er bestond dus geen

-ocr page 22-

10

reden om de kudde niet te laten doorgaan naar de grens van Bekassi (residentie Batavia).

Na te Bodjong-Gempol, niet ver van Krawang, een nacht te hebben uitgerust kwam zij den O''®” Mei aan de Tjüaroem,nbsp;de gi'ensrivier tusschen de residentiën Krawang en Batavia,nbsp;te Tandjong Poera aan.

Terwijl de beesten nog in de residentie Krawang waren, werden onderbandelingen aangeknoopt tot verkoop, met den landheer van bet in de residentie Batavia gelegen land Pcbajoran,nbsp;en, toen de koop gesloten was, kwam de Assistent-Demang vannbsp;Bekassi, de grensrivier Tjilaroem over, om de kudde op te nemen.

Daarna gaf bij toestemming tot vervoer, waartoe werd overgegaan op den 10*^™ Mei 1885.

De keuring had plaats te Panderessan, even over de grens, tusschen de landen Kedoeng Gedeh en Pebajoran, 4 paal van denbsp;overvaart te Tandjong Poera, en wel door de veeartsennbsp;D. Driessen en van den Munckhof op den 15'’™ Mei, nadatnbsp;den 11‘’®quot; en 12‘'“ Mei, reeds twee stieren gestorven waren.

De dieren werden op de zoogenaamde quarantaine plaatsen, wegens gebrek aan personeel, niet onder deskundig toezichtnbsp;gesteld. Wel was hel het voornemen om, indien de overigenbsp;werkzaamheden het toelieten, voor de tweede maal gedurendenbsp;de quarantaine de dieren te ohserveeren.

Het uitbreken der ziekte voorkwam dat.

In den nacht van 20/21 Mei bereikte het eerste ziekte rapport den veearts Driessen. De ziek gerapporteerde beesten creveerden den 19**™ te voren, nadat ook op den 17**®quot; reedsnbsp;een beest gecreveerd was.

De dieren, die reeds den 11**®“ en 12**®quot; Mei gestorven waren, trokken de aandacht der heide veeartsen wel, maar, aangeziennbsp;de lijken ten tijde der keuring op 13 Mei reeds respectievelijk 48 en 36 uren onder den grond lagen, zagen beidennbsp;van een opgraving af, aangezien een sectie wegens den ont-hindingsstaat toch geen resultaat beloofde. Evenwel achtten zijnbsp;nu quarantaine meer dan ooit noodzakelijk.

Zooals hoven reeds vermeld werd, constateerden de heide veeartsen D. Driessen en van den Munckhof op den 218^»,nbsp;de veearts Klaarenreek op den 22®*®quot; Mei runderpest.

-ocr page 23-

11

De kudde heeft dus 16 dagen in de residentie Krawang doorgebracht, waarvan 11 in Klari.

Op den l?**®quot; dag na aankomst in de residentie Krawang, bezweek voor het eerst één heest, d. i. op den H**®quot; dag,nbsp;nadat de kudde op Klari was gearriveerd.

Neemt men nu voor die kudde een incubatie tijdperk aan van 14 dagen, wat zeer zeker te groot is voor een kudde,nbsp;die ten gevolge van uitputting en vermagering groote vatbaarheid bezat om aangetast te worden, dan volgt daaruit dat denbsp;kudde onmogelijk in de Preanger Regentschappen kon zijnnbsp;besmet en dus de infectie ergens in de residentie Krawangnbsp;moet hebben plaats gehad.

De kampongs, gelegen aan den weg van Poerwakarla naar Tandjong Poera, en de jjlaatsen waar de runderen zich opgebou-den hadden, werden door ons geïnspecteerd en de karbouwen nagezien.

Nergens anders langs dien weg werd veepest geconstateerd dan te Klari, hetgeen trouwens reeds geconstateerd was door den veearts Klein, die direct derwaarts was gezonden, vóór onze commissie haar werk aanvaarde.

De veestapel werd overigens geheel normaal bevonden.

Uit het ingestelde onderzoek bleek ook nog verder dat reeds eenige dagen voor de runderen te Klari waren aangekomen,nbsp;zich ziektegevallen onder den veestapel van die dessa haddennbsp;voorgedaan, die niet aan den Assistent-Wedana van K/ari warennbsp;gerapporteerd.

De gestorven beesten waren eenvoudig begraven, de zieken geslacht en het vleesch voor hespottelijk lage prijzen verkocht.

Niet alleen in de dessa Klari, maar ook in de kampong Koppo, lol die dessa hehoorende en in de dessa Boeren (bij post Kosambi)nbsp;had eenige malen hetzelfde plaats gehad.

Ken feit is hel derhalve dat reeds eenigen lijd een ziekte tiiider het vee heerschte, die misschien slechts weinig offersnbsp;kostte en daardoor de aandacht niet trok.

Of die ziekte runderpest was is echter, wegens gebrek aan gegevens, niet uit te maken.

Maar deze enkele ziektegevallen krijgen toch groote helee-kenis, wanneer men die in verband beschouwt met hetgeen later is voorgevallen, nl. het hevig uitbreken van de veepestnbsp;•nider de kudde runderen op den 21®quot; Mei en het conslateerennbsp;y(iu diezelfde ziekte op 2'ó Mei in Klari, op 27 Mei in kampongnbsp;f'liredjak (m op 29 .ffei in kampong Patoendjang door dennbsp;veearts Klein.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

Kesuineerende komt de commissie tot de conclusie, dat zeer waarschijnlijk runderpest onder een zeer zachten vorm

-ocr page 24-

12

gedurende eenige maanden geheerscht heeft in de dessa A7an; dat de uit Banjoemas afkomstige kudde runderen, die, door denbsp;treurige omstandigheden waarin ze verkeerde grootere vatbaarheid voor de ziekte bezat dan de veestapel die daar te Klarinbsp;te huis behoorde, in de 11 dagen die ze te Af/an'en omstrekennbsp;heeft doorgebracht is geïnfecteerd geworden en de ziektenbsp;overgebracht heeft naar het district Bekassi (afdeelingnbsp;Meester Cormelis).

Tot recht begrip van het voorgaande dient hierbij nog te worden aangemerkt, dat op 25 Januari 1882 hetnbsp;laatst ofiicieel veepest geconstateerd werd in de residentienbsp;Krawang.

Van dien tijd af tot 11 Mei 1883 moet dus de ziekte in zeer zachten vorm hebben geheerscht en zich zeer gelocaliseerdnbsp;hebben.

Zeer te bejammeren is het intusschen dat geen gegevens te verkrijgen zijn omtrent de ziekten, die zich gedurende dat tijdperknbsp;(23 Januari 1882—11 Mei 1883) in de residentie Krawangnbsp;hebben voorgedaan.

Dat de ziekte gelocaliseerd bleef en zich niet verder naar Batavia en de Preanger Regentschappen uitbreidde, moet in hoofdzaak verklaard worden door de in die residentiën bestaandenbsp;nauwkeurige registratie en daardoor strenger controle op helnbsp;vervoer.

In de residentie Krawang daarentegen bestond de registratie, meer iii naam dan inderdaad en was het daardoor mogelijk datnbsp;zich ziektegevallen konden voordoen, die niet gerapporteerdnbsp;werden aan het bestuur.

Wanneer werkelijk de hand was gehouden aan de registratie, dan was het bestaan van een ziekte onder den plaatselijkennbsp;veestapel gedurende vele maanden, ongetwijfeld ook tijdig' ternbsp;kennis van het bestuur gekomen.

-ocr page 25-

15

C. Bestrijding der ziekte.

Geen oogenblik werd geaarzeld bij het beoordeelen welke bestrijdingswijze moest toegepast worden in de besmette strekennbsp;van het land Pebaforan.

Klaarblijkelijk had men, althans zeker te Pehajoran, te doen met een recent ingevoerde ziekte en mocht men dus alle hoopnbsp;koesteren door een snelle en krachtige toepassing van hetnbsp;afmaakstelsel, de ziekte spoedig te zullen kunnen bedwingen.

De beide veeartsen D. Driessen en van den Munckhof , werkzaam in de afdeeling Meester Cornelis, adviseerden voor de toepassingnbsp;van het uitsluitend afmaaksysteem, aangezien de bestaande hoof-delijke controle op den veestapel het mogelijk maakte- de smetstofnbsp;tot op haar uiterste grenzen met zekerheid te kunnen achtervolgennbsp;en ze daarbuiten tegemoet te treden.

Dat advies werd door den Resident van Batavia en den Assistent-Resident van Meester Cornelis onmiddellijk overgenomen en gevolgd met dit resultaat dat juist 5 weken na het onderkennen dernbsp;ziekte op '21 Mei het laatste schot viel, zonder dat een anderenbsp;dessa dan de oorspronkelijk aangetasten één enkel dier verloor.

De werkverdeeling was de volgende.

Zooals hiervoor reeds werd meêgedeeld werd bij de besluiten van den Resident van Batavia ddquot;. 23 Mei en 8 Juni 1883 N°. 3627nbsp;en 5692 het geheele particuliere land Pebajoran besmet verklaard en als verboden kring aangewezen. Op de grenzennbsp;van dat land, alsook tusschen de werkelijk besmette en denbsp;werkelijk bedreigde kampongs van dat land, gelegen langs dennbsp;linkeroever der Tfitaroem, werden paggers gezet, meer om opnbsp;6en in het oogvallende wijze bekend te maken uit welke strekennbsp;het veevervoer en alle passage, behalve voor gedesinfecteerdenbsp;voetgangers, verboden was, dan wel om tot een onverbreekbarenbsp;afsluiting te geraken.

Binnen die paggers werd onmiddellijk het kralen van de dieren gelast, terwijl dagelijksche controle van het geïnterneerdenbsp;vee door het inlandsche personeel nimmer verzuimd werd.

Voor de aangrenzende landen Kedoeng Gedeh en Tjikarang

-ocr page 26-

14

werd het vee alleen kampongsgewijze afgezonderd gehouden en vervoer van den eenen kampong naar den anderen verboden,nbsp;alsook uitvoer. Het landhouwhedrijf, eenigszins naar dezenbsp;omstandigheden gewijzigd, ging echter ongestoord voort.

In overleg met den Resident van Krawang bleef bovendien het baden van de dieren van het land Kedoeng Gedeh in denbsp;Tjitaroem tot nader order toegestaan.

Daarin werd echter al spoedig verandering gebracht, doordat ook voor de bedreigde streken in de residentie Krawang het drinken en baden van hel vee in diezelfde grensriviernbsp;wenschelijk werd geacht.

Ten einde toch de noodige afzondering tusschen de verschillende veestapels te handhaven, werden bepaalde uren vastgesteld, waarop het vee uit de twee resideutiën baden mocht.

Elke veestapel kreeg zijn eigen badplaats in de rivier. Door tong-tmg signalen werd aangekondigd wanneer de tijd van baden voor de veestapels van de Oost en Westzijde van de rivier begon ennbsp;eindigde. Op het besmet verklaarde land werden de controleurnbsp;Andeweg en de Gouvernements veearts van den Munckhof belastnbsp;met de controle en het toezicht over den veestapel terwijl hen,nbsp;voor de onteigening en afmaking, toegevoegd werd de Euro-peesche schout Elmersdorp.

Met den vétérinairen dienst in de onmiddellijk aan de besmette streken grenzende, bedreigde streken, de landen Kedoeng Gedehnbsp;en Tjikarang der afdeeling Meester Cornells, alsook met denbsp;contróle over de registratie en brandmerking dier streken werdnbsp;belast de veearts D. Driessen.

Door die arheidsverdeeling werd het groote voordeel verkregen van afzondering van den dienst der besmette en der onbesmette streken.

Elk ziektegeval, van welken aard ook en waardoor ook ontstaan, moest onverwijld gerapporteerd worden en werd met den meesten spoed, door den betrokken veearts onderzocht.

De inkomende ziekte rapporten toonden dan ook spoedig aan, dat aan dezen last behoorlijk gevolg gegeven werd.

-ocr page 27-

15

De dienst eenmaal op die wijze geregeld zijnde, konden alle voorgeschreven maatregelen naar belmoren worden ten uitvoernbsp;gelegd en alle gegeven bevelen nagekomen Avorden.

Zoo ergens, dan is het zeker bij de bestrijding der runderpest zaak den dienst zoodanig te organiseereii en bet personeel zoonbsp;te verdeelen, dat alle werkzaamheden met nauwkeurigheid ennbsp;zonder overhaasting kunnen geschieden.

De goede gevolgen van de boven omschreven regeling der werkzaamheden lieten zich dan ook niet wachten. Zooals iknbsp;reeds rapporteerde viel het laatste schot juist 3 weken na hetnbsp;onderkennen der ziekte op 21 Mei, zonder dat een andere dessanbsp;dan de oorspronkelijk aangetaste, éen enkel dier verloor.

Een meer gedetailleerd overzicht van die gevolgen wordt medegedeeld in afdeeling D. van dit hoofdstuk.

In de residentie Krawang was men met de bestrijding minder fortuinlijk. Dat had evenwel zeer natuurlijke oorzaken.

In de afdeeling B. van dit hoofdstuk (oorsprong der ziekte) Werd reeds gezegd dat uit de meêgedeelde feiten de logischenbsp;gevolgtrekking te maken was, dat van af 25 Januari 1882—nbsp;als wanneer het laatst officieel veepest geconstateerd werd innbsp;de residentie Krawang—, tot op den 11™ Mei 1883,^— als wanneernbsp;^et eerste dier der kudde uit Banjoemas bezweek en die denbsp;ziekte moest opgedaan hebben te Klari, residentie Krawang—,nbsp;runderpest in zeer zachte vorm moet voorgekomen zijn en zichnbsp;zeer hebben gelocaliseerd, welke feiten voor het bestuur dernbsp;residentie, om ter plaatse genoemde redenen, verborgen bleven.

Er was geen vétérinair toezicht en geen hoofdelijke controle gedurende dat tijdvak.

Toen dan ook op aanwijzing der Gouvernements veeartsen D. Driessen en van den Munckhof een onderzoek te Klari ingesteldnbsp;^verd en men hun veronderstelling juist bevond, wist mennbsp;quot;'el dat er te Klari runderpest voorkAvam maar voor hetnbsp;everige verkeerde men in diepe duisternis.

Had men ook daar, zooals in de residentie Batavia, kennis gehad van de grenzen waarbinnen de smetstof rondwaarde.

-ocr page 28-

16

teneinde ze daarbinnen te kunnen vernietigen en haar daarbuiten te gemoet te treden, dan was ook hier zeer zeker door hetnbsp;afraaaksysteem, goed uitgevoerd, resultaat verkregen.

Maar dat kon met geen mogelijkheid, al zocht men ook heil ih het afmaakstelsel.

Inmiddels zond de Directeur van Onderwijs, eeredienst en nijverheid behalve den Gouvernements veearts Klein ook nognbsp;den Gouvernements veearts van Lent naar Kraivang, welkenbsp;laatste met den controleur van Krawang, ter Meülen , dienstnbsp;presteerde in de Krawangsche streken langs de Tjitaroeni.

’If

Toen evenwel ook in deze residentie hoofdelijke controle op den veestapel ingevoerd werd. en bovendien het veeartsenijkundignbsp;toezicht verscherpt en versterkt werd, kwamen de grenzen,nbsp;waarbinnen de smetstof rondwaarde, spoedig aan het licht en konnbsp;men ook hier zich weldra geluk wenschen met resultaat.

De nadien voorgekomen gevallen stamden af uit den tijd dal vétérinair toezicht en hoofdelijke controle vrome wenschennbsp;waren en bleven.

Hierop wordt in afd. E van dit hoofdstuk nader terug gekomen.

»r


Inmiddels toekenden meerdere feiten wederom een streven naar veelhoofdige bestrijding.

Zoo deed zich het feit voor dat het bestuur der afdeeliug Buitenzorg, residentie Batavia, zich voor runderpest trachtte te vrijwaren door te gelasten dat alle dieren op het grensland Tjibaroessa, over een strook van 3 paal breedte zouden gekraald worden,nbsp;terwijl de grens zelf bewaakt zou worden door gardoewachters.

Dat gebeurde, terwijl dé bedreigde streken der afdeeling Meester Cornelis, gelegen tusschen het land Tjibaroessa en hetnbsp;werkelijk besmette land Pebajoran, de landen Kedoeng Gedeh ennbsp;Tjikarang, em strook gronds van 4 paal breedte, niet kraalden ;nbsp;hetgeen natuurlijk ongenoegen veroorzaakte onder de bevolking.

-ocr page 29-

17

V^aii de zijde vaa Krawang kwaaien reeds beschuldigingen ia tegen het bestuur der afdeeling Meester Cornells en werdennbsp;de minder gunstige resultaten in die residentie verklaard doornbsp;nalatigheden bij de bestrijding op het land Pebajoran.

De nadeelen van een dergelijke wijs van handelen — ten koste van millioenen door de ondervinding aan het licht gebracht — deed de Regeering besluiten één persoon aan te wijzennbsp;belast met algeheele leiding van de bestrijdings-raaatregelen,nbsp;en daardoor een bestrijding invoeren, afgescheiden van bestuurirnbsp;grenzen.

Bij besluit van den 6“quot; Juni 1885 n°. 19 werd dan ook door de Regeering een Gouvernements kommissaris in zake veepestnbsp;lienoemd, bekleed met een bijna onbeperkte macht deze zaaknbsp;betreffende, ten einde de bestrijding, zooals gezegd is, tenbsp;dirigeeren èn administratief èn daadwerkelijk, afgescheidennbsp;van administratieve grenzen.

Zoo was de toestand toen ik, ingevolge genoemd besluit der Regeering, optrad als Gouvernements kommissaris in zakenbsp;veepest.

Als zoodanig kwam ik den 12 Juni te Kedoeng Gedeh, besteedde den 12 en 15 Juni om mij op de hoogte van den toestandnbsp;te stellen door conferentiën met de handelende besturen ennbsp;'¦egelde de werkzaamheden als volgt.

Als besmette kringen werden aangewezen:

1® het land Pebajoran, afdeeling Meester Cornelis en het aan de overzijde der Tjitaroem gelegen besmette gedeelte van Krawang,nbsp;»1. Wanasepie en omstreken;

2® de dessa’s Kiari-Tjiredjak-Poeloendjang-Benglé der residentie Krawang.

fn den eersten besmetten kring werden met de controle op den 'eestapel en het vétérinaire toezicht belast de controleur Andeweo

de Gouvernements veearts van den Münckhof. In den 2™ herwetten kring de Gouvernements veearts Klein en de Patih van het regentschap Krawang.

Het toezicht over het tusschen die twee besmette kringen

2

-ocr page 30-

18

gelegen bedreigde gedeelte van de residentie Krawang werd opgedragen aan den controleur ter Meuren en den veearts van Lent.

Met den vélérinairen dienst in de onmiddellijk aan de besmette streken grenzende gedeelten van de afdeelingen Meester Cornelisnbsp;en Buüensorg der residentie Batavia werd belast de Gouver-nements veearts D. Driessen en met de controle over de registratienbsp;en brandmerking van die streken in Meester Cornelis de aspirantnbsp;controleur van Kappen, in Buitenzorg de controleur de Bruin.

If; ;

De controleur van den Bergh en de Gouvernements veearts van Staa werden belast met het toezicht van bet land Tegalwaroe,nbsp;residentie Krawang; den controleur van Haeftenen den veeartsnbsp;Paszotta werden de Pamanoekan- en Tjiasemlanden, residentienbsp;Krawang, als werkkring aangewezen terwijl het overigenbsp;Gouvernements gebied der residentie Krawang het ressort werdnbsp;van den controleur Lok en den Gouvernements veearts Schoorel.

Aan alle ambtenaren werd bet noodige aantal inlandscbe mantries-kewan en oppassers toegevoegd.

Het kralen der dieren op bet land Tjiharoessa werd opgeheven, de werkwijze in de afdeeling Meester Cornelis bestendigd en aan het personeel, werkzaam gesteld in de residentienbsp;Krawang, gelast op staanden voet den veestapel te registree-ren en té brandmerken en dat werk in den kortst mogelijkennbsp;tijd ten einde te brengen.

Het personeel werkzaam in de bedreigde streken van Krawang, werd opgedragen met die registratie te beginnen op de grenzen der besmette streken.

Om de besmette streken der residentie Krawang werden bamboe-paggers gemaakt, zooals reeds vroeger aangegeven isnbsp;dat op het land Pebajoran, afdeeling Meester Cornelis, geheuvAe:

Na aldus de werkzaamheden geregeld te hebben, begaf ik mij naar het terrein zelf ten einde den gang der werkzaamheden persoonlijk te surveilleeren.

In de besmette kringen deden zich al spoedig de bezwaren gevoelen verbonden aan het opsluiten van het vee in hunne kralen.

-ocr page 31-

li)

Zoodra tocli één persoon voor meer dan 4 a 5 Initt'els te zorgen had, viel hem dal onderhoud niet alleen zeer zwaar,nbsp;maar was het hem ook dikwijls ondoenlijk, omdat daardoornbsp;al zijn tijd werd in beslag genomen en hij derhalve niet innbsp;staat was om voor zich en de zijnen in hef noodige levensonderhoud te voorzien.

Was hij niet geheel en al onbemiddeld (en dat was op die chineesche landerijen weinig met een inlander, nu en dannbsp;met een chinees hel geval) dan moest hij trachten door gehuurde personen zijne heeslen te doen onderhouden en konnbsp;daarin slechts zelden slagen, omdat er overal om hem heennbsp;gebrek aan handen was.

Het Gouvernement toch had vele werkkrachten noodig voor het maken van kuilen en het begraven der heeslen, voor helnbsp;maken van paggers en voor het bezetten van wachtposten;nbsp;de chineesche landheer hleel zijn heerendienslplichtigen op-roepeii tot het vervullen van de hen opgelegde taken; denbsp;inlandsche landbouwers in de omgeving hadden insgelijks hunnbsp;tijd en hunne krachten noodig voor het onderhoud van hunnbsp;t'-igen vee.

Aan alle kanten bestond dus vraag naar werkkrachten, terwijl daartegenover stond, dat aanbod daarvan uit de omliggende streken niet mocht worden aangenomen ter voorkoming van overbrenging der besmetting naar huilen.

Vergeleken met die der bevolking tier aangrenzende besmette streek in de residentie Kratvang, was de draagkracht van de inlandsche opgezelenen der Ghineesche landerijen veel geringer.

Naar aanleiding daarvan werd dan ook aan de eigenaren van het gekraalde vee in de kampongs Tolok IJaicer, Tekko,nbsp;Pebujoran, Pinloa, Loewoeng Gedeh, Roemhijat en Poeloe-Rdndfang,nbsp;allen gelegen op het land Pebajoran in tie al’deeling Meesternbsp;tJornelis, een tegemoetkoming toegekend van / 0,20 per dagnbsp;en per hutl'el, voor hel in die kampongs gekraalde vee, tennbsp;einde hen daardoor in staal te stellen de vereischle goedenbsp;zorgen te besteden aan het onderhoud er van.

-ocr page 32-

20

Die tegemoetkoming werd echter slechts verstrekt gedurende 21 dagen (13 Juni — 6 Juli 1883) en wel tot een bedrag vannbsp;1733,60 gulden.

De stand der ziekte maakte het toch reeds spoedig mogelijk het weiden en baden van het gekraalde vee weer toe te laten.

Tevens werden de betrokken ambtenaren er duidelijk op gewezen, dat onder kralen van het vee niet verstaan moestnbsp;worden het opsluiten der buffels in benauwde stallen, maarnbsp;zoodanig moest geschieden dat er om elke stal of kraal eennbsp;ruime gelegenheid bestond voor het vee om zich te bewegennbsp;en in vrijheid rond te loopen, echter zóó, dat het vee uit denbsp;eene kraal niet in contact kon komen met dat uit de andere.

D. Loop DER ZIEKTE.

Alvorens te rapporteeren over den loop der ziekte onder de verschillende veestapels van het land Pebajoran, de resultatennbsp;te vermelden die behaald werden met het in afdeeling C (bestrijding der ziekte) beschreven stelsel van bestrijding aldaarnbsp;en deze te kunnen beoordeelen, acht ik het noodzakelijk eennbsp;opgave te doen van den veestapel van het land Pebajoran ennbsp;zijn verspreiding in de verschillende kampongs.

-ocr page 33-

21

• Staat, aantoojvbnde het getae dieren (kampongs-gewijze) op 10 Mei aanwezig op het Land Pehajoran, Bismict Bekassie,nbsp;apdeeling Meester Cornelis, Residentie Batavia.

Kampong.

Sa

_3

C

05

S-i

05

c

s

TOELICHTING.

Banderessan.......

92 102nbsp;SInbsp;• 2Snbsp;ISbnbsp;26nbsp;171nbsp;4S3

100

48

99

Alhoewel op 10 Mei alle ingevoerde runderen te Panderessan aanwezig waren is in dezennbsp;staat, voor beter overzicht, de verdeeling dernbsp;runderen op 15 Mei, als wanneer er reeds 2nbsp;dood waren, voorgesteld als zijnde gebeurd opnbsp;10 Mei.

Waaronder drie ingevoerde runderen.

Met de geboorten, voorgekomen tusschen 10 Mei —10 Juli, wordt in dezen staat en ook innbsp;alle volgende, geen rekenschap gehouden.

Pinloe .

Loewoeng Gedeh.. Poeloe Pandjang..nbsp;Pabajoran..........

Boembijat.........

Tekko____

Telok Hauer.......

Land Pabajoran...

107S

247

Van het Zuiden naar hel Noorden, dus van af de grens Kedoeng Gedeh-Pehajoran, zijn de genoemde kampongs op dennbsp;linker oever der Tjitaroem gelegen als volgt;

Panderessan, Pintoe, Pebajoran, Tekko, Telok Hauer, terwijl de kampongs Loewoeng Gedeh, Poeloe Pandjancj, Roem-meer westelijk landwaarts in gelegen zijn.

Nog moet ter verduidelijking hierbij gevoegd worden dat kampong Pintoe slechts een gehucht is van kampong Panderessan.

Pintoe is op den staat evenwel afzonderlijk gemeld, omdat ‘fe aanzienlijke veestapel dat wenschelijk maakte. Maar dienbsp;opmerking moet hier gemaakt worden omdat in afdeeling Cnbsp;van dit hoofdstuk (op pagina 13) gezegd is dat de ziekte totnbsp;*fe oorspronkelijk aangetaste kampongs beperkt bleef.

^ !¦ Levensloop van de uit Banjoeinas ingevoerde runderen.

Zooals reeds vermeld werd, oordeelden de veeartsen die op den 15«n Mei de uil Banjoemas ingevoerde dieren observeerden,

om ter plaatse vermelde redenen, quarantaine meer dan ooit noodzakelijk

-ocr page 34-

Iquot;

22

En terrein èn gebrek aan deskundig personeel maakten die i]uarantaine zeer moeilijk en zeer primitief, terwijl feitelijk denbsp;dieren toch reeds ingevoerd waren.

Maar men vertrouwde, en niet ten onrechte, op de bestaande hoofdelijke controle.

Langs den oever der Tjilaroem werden de dieren verdeeld en wel op het gebied van kampong Panderessan 100 stieren;nbsp;van Pebajoran 3 koeien; van Telok Hauev 99 stieren.

Twaalf dagen na den invoer was deze geheele kudde ver dwenen ; 93 stierven en 109 werden, ziek zijnde, afgemaakl.

Een gedetailleerd overzicht geeft de onderstaande

Tabel van de stehfte en van de afmaking van de hdndeben IN DEN namiddag VAN DoNDERDAG DEN 10®*' MeI 1883 VAN Kra-ivang te Panderessan. land Pebajoran. ingevoerd.

.

Oagtbeke- j

MKC.

KAMIgt;ONO.

s

c

©

Vi

O)

¦

Argemaakt.

¦

o

-

TOELICHTING.

4

• ;

i

s

Mei... i

11

Panderessan.....

1

1

1

12

id.

1

1

17

ld.

1

1

19

id.

6

6

s

Telok Hauer.....

3

3

20

Panderessan.....

7

7

»

Telok Hauer......

8

8

21

Panderessan.....

16

16

Runderpest peconstateerd.

*

Telok Hauer......

9

9

22

Panderessan.....

15

15

*

.

Telok Hauer......

16

16

23

Panderessan.....

3

50

53

Telok Hauer......

6

57

63

Pebajoran.......

1

2

3

¦ ¦

.

Totaal......

93

109

202

'

-ocr page 35-

25 § 2, Veepest eruptie onder den oorspronkclijken veestapel.

Uil de in § 1 overgelegde tabel blijkt reeds dat men bij het begraven der lijken met veel moeilijkheden te kampen had.

Wat wonder dan ook dal bij zulk een massa smetstof pro-duceerende runderen te midden van een aanzienlijken veestapel, verdeeld over een groot terrein, dat quarantaine, zonder daarvoornbsp;opzettelijk ingerichte etablissementen en zonder voldoend tecb-iiisch personeel, zeer moeilijk te houden was en de smetstof alnbsp;spoedig propaganda maakte onder den oorspronkelijken veestapel.

Ueeds den 26“* 3Iei werd onder de bulfels van Telok Hauer runderpest geconstateerd.

Achtereenvolgens leverden de kampongs Panderessan met Pintoe en Pebajoran slachtoffers.

Ue dagelijksche stand der epizootie, in deze kampongs afzonderlijk , de overwinningen die de bestrijdingsmaatregelen op baar behaalden en de door haar geboden krachtige weerstand, wordtnbsp;het best weêrgegeven door de volgende tabel.

-ocr page 36-

Tabel van de sterfte en van de afmaking van de inhbemsche

BUFFELS EN RUNDEREN IN BOVENGENOEMDE KAMPONGS.

l!'quot;' t: 'i


DATUM.

to

s

o

B

«s

Sis

cd « ö önbsp;u, ^

ns o

tf)

ïl

gt;

S.M

O

CO

OJ

O

i^aarvan

Afgemaakt.

......

'i

c5

o

cd

lt;X)

gt;

ed

O

H

TOELICHTINGEN

Mei.......

4»3

1

1

buffel.‘i.

26

7

s

12

27

16

27

45

28

10

79

89

29

24

76

100

30

2

28

48

72

Juni.....

1

g

1

1

3

4

11

9

3

8

14

1

18

16

Totaal....

1

1

483

61

220

76

387

rest; 90 diereo.

Mei.......

29

92

2

2

buffels.

Juni.....

1

«9

10

28

58

2

3

5

verdacht dour Igt;ewezen contact.

3

ns

s

1

22

23

4

i

26

26

verdacht door bewezen contact.

Totaal....

02

2

.1

79

92

rest: 0.

Juni......

1

¦§

102

4

14

19

buffels.

2

5

54

37

Totaal....

102

1

7

48

.

86

rest: 46.

Juni.....

1

4N

1

1

i

3

1

f oorspronkelyken runderstapel van

5

S

s

1

1

1

/ kampons Pchajoran.

11

1

4

58

42

)

.luni.....

10

a.

im

\

1

» buffelslapel van kampong Pcha-

11

6

05

69

^ Jorat).

Totaal.... j

200

4

10

101

118

rest: 85 dieren.


-ocr page 37-

25

Uit dat gedetailleerd overzicht der gevolgen van de werkwijze op Pebajoran, omschreven in afdeeling C. van dit hoofdstuk (pag. 13 t/m. 15), volgt:

1° dat de ziekte beperkt bleel't tof de kampongs waar de runderen in quarantaine gesteld waren en

2° dat drie weken voldoende waren om de ziekte uit te roeien met een verlies;

in Telok Hauer van 557 buffels van de 455; in Panderessan (waaronder Pintoe) van 148 buffels van de 195;nbsp;in Pebajoran van 70 buffels van de 155 plus alle runderennbsp;van den oorspronkelijkeu veestapel.

Op het geheele land bleven dus gespaard:

1075 — (357 148 70) = 500 buffels of wel ± 50°/, van den oorspronkelijkeu buffelstapel.

^ 5, Loop van de ziekte in de besmette streken van Krawang.

Gaat men nu hel verloop van de ziekte na in de besmette streken der residentie Krawang nl. de kampongs Klari, Tjire-djak, Pafoendjang, Hengle, Wanasepie, dan ontwaart men atnbsp;spoedig dat de ziekte daar op verre na niet zon erg woedde,nbsp;3ls zij dat in de afdeeling Meester Cornelis deed.

In de desa Tjiredjak, waar de ziekte zich het hevigst vertoonde en die vroeger altijd van veepest was verschoond gebleven, werd de geheele veestapel ten bedrage van 156 buffels ïifgemaakt van 26 Mei tol 14 Juni. Daarvan waren 54 ziek ,nbsp;100 verdacht en 2 reeds gecreveerd.

In de desa Klari werd slechts veepest geconstateerd in 2 kralen en tengevolge ilaarvan 8 zieken en 1 verdachte afgemaakt.

In de desa Patoendjang werden afgemaakt 14 zieke en 30 verdachte buffels, terwijl 2 creveerden, van af 29 Mei tot ennbsp;met 14 .luni.

In Wanasepie werden afgemaakt van 12 tof 21 Juni, 23 zieke lt;in 86 verdachte buffels, terwijl 8 buffels creveerden.

fe Bengle eindelijk werd slechts één zieke en één verdachte buffel gedood.

-ocr page 38-

26

Deze dessa en anderen in die buurt, die geheel vrij Lieven, waren vroeger door de épizoötie aangetast.

^ 4. Algemeen overzicht omtrent den loop der veepest in de districten Bekassie en Kratvang.

Deeds de in g § 1 en 2 van deze afdeeling overgelegde staten doen in het oog springen de hevigheid waarmede de ziektenbsp;optrad.

Een smetstof waarde rond in Klari en omstreken, maar vond daar onder de inheemsche dieren een onvruchtbaren bodem,nbsp;nauwelijks toereikend om het leven te behouden.

Vreemde dieren kwamen uit Banjoemas. En daarop maakte de smetstof propaganda. nam toe in massa en hovendien innbsp;zoodanige mate in intensiteit, dat nu ook de inheemsche dierennbsp;geen weerstand vermochten te bieden.

De smetstof, verscholen in Klari, werpt den 202 stuks grooten ingevoerden runderstapel in 12 dagen in den grond.

De dieren, den 11“ en 12“ Mei te Panderessan gestorven, produceerden reeds smetstof te Klari bij hun vertrek van daarnbsp;(8 Mei) en deelden daarvan den inheemschen veestapel mede.

Het gros der kudde bedeelde het land Pehajoran rijkelijk van die gereproduceerde, intensere smetstof.

Beschouwen wij nu voor een oogenblik den staat, vermeldende de Pehajoransche geschiedenis van de ingevoerde kudde, dan merken wij het volgende op;

De ziekte maakt een enkel slachlolfer op 11, 12 en 17 Mei.

Het aantal slachtoffers neemt toe en nogmaals toe. Den 19®' Mei sterven er reeds 9, den 20“ 15, den 21“ 2b en den 22“ 31nbsp;dieren.

ïoen de kuilen gereed waren (23 Mei) was er geen enkel dier meer gezond,

In dat verloop teekenl zich ten duidelijkste het beeld eener recent ingevoerde ziekte.

Wel kan men hier moeilijk spreken van een ingevoerde ziekte onder de kudde runderen, omdat dé dieren ingevoerd werden

-ocr page 39-

ter plaatse waar de ziekte voorkwam; maar iii Ijeginsel komt het toch op hetzelfde neder en wordt door dat verloop denbsp;stelling nader bevestigd (indien die nog nadere bevestigingnbsp;zoude behoeven) dat het wel tamelijk hetzelfde is of een ziektenbsp;haar enzoötisch of endemisch terrein overschrijdt dan wel datnbsp;dieren of menschen binnen die terreingrenzen komen en aldaarnbsp;niet geacclimatiseerd zijn.

Het feit dal zich voordeed toen Raupach in I860 in Rm-land’s steppen 14 dieren met runderpest entte en wel 10 dieren van het Russische sleppenras die wel ziek werden maar herstelden en 4 dieren uit Engeland daar ingevoerd die allennbsp;stierven, herhaalt zich hier op groote schaal.

Een pas ingevoerde ziekte begint met een enkel geval, neemt toe en nogmaals toe, grijpt straalsgewijze om zich heen ennbsp;verspreidt zich zoodoende van uit één punt.

In die straalsgewijze verspreiding wordt de inheemsche veestapel betrokken; te Pebajoran, waar alle ingevoerde dieren stierven, in meerdere mate dan te Klari, waar slechts eennbsp;paar dieren ziek werden en verbleven gedurende een drietal dagen.

En ook hier deed zich het bekende maar opmerkelijke feit voor dat de veestapels, die gedurende de runderpest-epizoötie,nbsp;die men geloofde dat 25 -lanuari 1882 beëindigd was, geennbsp;verliezen hadden geleden of althans minder, nu de grootstenbsp;verliezen leden n. I. de veestapels van kampong Tjiredfak.

Ik wil evenwel nalaten te oordeelen of dat feit soms ook een bevestiging is van het zooeven gezegde dat n. I. de inheemschenbsp;dieren geen weêrstand vermochten te. bieden aan de op vreemdenbsp;dieren gereproduceerde, en daardoor in intensiteit toegenomennbsp;smetstof, dan wel dat Klari en Bengle zoo weinig verliezennbsp;leden omdat de daar te huis behoorende veestapels grootendeelsnbsp;in de den 25“quot; .(auuari 1882 zoogenaamd beëindigde epizooticnbsp;doorgezicht waren.

In het laatste geval zou toch de toenmalig toegepaste wijze, waarop het afmaakstelsel len uitvoer gelegd is geworden. veroordeeld zijn.

-ocr page 40-

28

Een ander opmerkelijk feit valt hier nog te constateeren.

De dieren, den 11™ en 12™ Mei te Panderessan gestorven, legden den weg van Klari tot Panderessan af in drie dagennbsp;(8—10 Mei) aldoor smetstof produceerende, terwijl langs den ge-heelen weg (± 12 paal) aanzienlijke buffelstapels voorkomen.

En toch is de smetstof op deze laatste niet overgegaan: althans kwamen hieronder geen ziektegevallen voor.

Ik wensch die feiten slechts te constateeren, het aan de veeartsenijkundige faculteit overlatende te beslissen of daaruit denbsp;gevolgtrekkingen mogen gemaakt worden, in de conclusie vannbsp;dit rapport nader meè te deelen.

De ongekend hevige eruptie, benevens de ongunstige omstandigheden in afdeeling C (Bestrijding der ziekte) van dit hoofdstuk breeder omschreven, waaronder de bestrijding dernbsp;ziekte in den beginne moest plaats hebben, deed zeker hetnbsp;aantal zieke, verdachte en gestorven dieren, in minder ge-wenschte verhouding tot elkaar staan.

De gecombineerde graphische voorstelling van de intensiteit waarmede de ziekte geheerscht heeft in de districten Krawawjnbsp;en Bekassie, toont aan dat gedurende het tweede tiendaagschenbsp;tijdvak van Mei, slechts gecreveerde dieren voorkomen, eennbsp;verschijnsel dal elke epizoötie en epidemie voorafgaat in landennbsp;waar geen behoorlijk veeartsenijkundig of geneeskundig staatstoezicht bestaat.

Zelfs in landen waar een, in evenredigheid met nbsp;nbsp;nbsp;groot

veeartsenijkundig personeel over het land verspreid is, doch een goed georganiseerd veeartsenijkundig staatstoezicht nog tot denbsp;vrome wenschen behoort, kan men dat waarnemen.

De geschiedenis der laatste runderpest-epizoötie in Nederland heeft hetzelfde feit te boekstaven.

Toen den 19™ Augustus 1865 een leeraar dei' Veeartsenijschool van Vlrechl op last der Regeering een onderzoek instelde naar een ziekte die zich in en om Schiedam onder het rundveenbsp;voordeed, en van dat onderzoek rapport uitbracht den 2.i™

-ocr page 41-

29

bleek hel dat toen reeds 15

Augustus daarop volgende, gemeenten besmet waren en de ziekte onder eenige dichtnbsp;opeengehoopte kudden (te zamen naar gissing 3 a 4000 stuksnbsp;hoornvee groot) in Kelhel, Schiedam en Malhenesse algemeenenbsp;heerschende was.

Zoo ook te Panderessan. Zieken en verdachten moeten er uit den aard der zaak geweest zijn; officieel is daarvan evenwel nog geen sprake. Officieel hestonden ze pas, toen ernbsp;ziekte gerapporteerd werd. Dat rapport werd zooals reedsnbsp;gezegd is in den nacht van 20/21 Mei ontvangen.

In zekeren ziu bestonden er sedert 13 Mei verdachten als wanneer de quarantaine noodzakelijker dan ooit geacht werdnbsp;door de deskundigen.

Maar met de diagnose runderpest op 21 Mei kwamen pas de eigenlijke bestrijdingsmaatregelen in werking; van datnbsp;oogenblik af werd er een strijd gestreden tusschen Bestuur ennbsp;Smetstof.

En dat toen in het derde tiendaagsche tijdvak van Mei de Smetstof sterker was dan het Bestuur, blijkt uit het aantalnbsp;den natuurlijken dood gestorven dieren.

Daar waar de eerste ziekteverschijnselen met snelheid worden gerapporteerd, bestaat er immer een tijdruimte van 5 a 6nbsp;dagen vóór dat de aangetaste dieren aan de ziekte bezwijken.

Het voorkomen van gecreveerde dieren is dus immer een bewijs dat het Bestuur zwakker is dan de Smetstof.

De zwakke zijde van het Bestuur bestond zijns ondanks.

Zij behoeft hier niet nader toegelicht te worden, want het geschiedde reeds uitvoerig in de afdeeling C. (Bestrijdingnbsp;der ziekte) van dit hoofdstuk.

In dat derde tiendaagsche tijdvak stond het aantal der zieken tot dat der dooden en der verdachten, als de cijfers 27: 12:11.

Eerst dan kan gezegd worden dat het Bestuur sterker wordt •lan de Smetstof als er weinig zieken en nog minder of in hetnbsp;geheel geen dooden maar veel verdachten vallen.

-ocr page 42-

üe graphische voorstelling leert, dat zulks het geval vverd in het eerste tiendaagsche tijdvak van Juni.

f)e genomen maatregelen stelden het aantal der zieken tot dat der dooden en der verdachten in een verhouding alsnbsp;de cijfers 27 : 2 : 94.

Dat was dan ook het begin van het einde. Het stelsel van afmaking van zieken en verdachten, uitgevoerd door een hetrek-kelijk voldoend veeartsenijkundig politie-personeel, hij geschikte sociale toestanden, is hier weer proefhoudend gebleken.

De ziekte was niet op 10 Juli verdwenen omdat, er geen dieren meer waren, maar wel degelijk omdat de smetstof vernietigd was.

Dat blijkt uit onderstaande tabel, die de verliezen zoowel van de ingevoerde als van de inheemsche dieren aantoon!.

.\ANÏ00NING BETllEFFENDE OE VERLIEZEN GELEDEN ONDER DE INGEVOERDE IN INHEEMSCHE VEESTAPELS IN DE BESMETTE KAMPONGS IN

Krawang en Bekassie.

3

Kampong-,

^ 'S CSnbsp;«o

lt;

WaaFvAD.

73

«5

o

.SP ^ .nbsp;C 3

O

i§-

l’ercents

gewijse.

Uitbetaaldt'

.Qchadeloosstel-

ling.

S

V

O

«

ct

CJ

Af^emaakt.

£3

lt;u

O

1

c

lt;»

13

3

©

©

fia

ai

1

£

Klari.....................

m

8

.

9

106

5,3

96,8

ƒ nbsp;nbsp;nbsp;136

«ft

SS

Tjiredjak................

3i

100

136

-

100

¦ nbsp;nbsp;nbsp;5,901

Patoendoanu.............

78

'2

u

30

46

32

39

41

¦* nbsp;nbsp;nbsp;2.331

- ^

Bengle ...................

479

-

ï

1

3

477

0,4

99,6

p , 32

Wanasepie...............

m

8

35

80

117

13

90

10

• 6,288

r

Panderessan............

19-2

rgt;3

61

79

192

100

. nbsp;nbsp;nbsp;8,370

25

'SS

Telok Hauer............

105

377

76

456

96

82,0

17,4

» 10,739

Pebajoran ...............

'203

Ü

12

lOI

118

83

58,1

41,9

¦ nbsp;nbsp;nbsp;6,908

~

'i

Pintoe....................

1021 I

7

48

86

46

34.9

48,1

. nbsp;nbsp;nbsp;3,040

-

*

Totaal............

1987

173

437

822

1132

888

87

431/ 41,962

28

gemiddeld.

-ocr page 43- -ocr page 44- -ocr page 45-

SI

E. Herleving der veepest te Havva Gedeii (Djemantri)

OP 1 Augustus 1885.

Naar men aanvankelijk meende was den 21 Juni het laatste schot gevallen en mocht de ziekte als bedwongen wordennbsp;beschouwd.

Maar eerst 40 dagen nadat zich het laatste ziekte geval in de kampong Wanasepie had voorgedaan, en wel op !• Augustus 1885, werd in de desa Rawa Gedeh (babakan Djemantri)nbsp;der residentie Krawang, nogmaals veepest geconstateerd ennbsp;moesten dientengevolge worden afgemaakt 4 zieke en 7 verdachte dieren, terwijl één buffel reeds gecreveerd was aannbsp;veepest.

1. Oorsprong der ziekte.

Naar aanleiding van een ontvangen rapport dat, vóór het constateeren van veepest in de kongsie kraal (de kraal waarinnbsp;alléén het vee van den landheer gestald wordt) te Wanasepienbsp;op 9 Juni 1883, vier buffels gecreveerd waren en buitennbsp;bemoeienis van het bestuur heimelijk waren begraven, werdnbsp;ter zake een onderzoek ingesteld door den controleur Andewegnbsp;en den veearts van den Munckhof.

Hun werd een plek aangewezen, in een kreupelbosch, in de nabijheid van de woning van een inlander, alwaar twee buffels, hoven elkander, ongeveer drie voet diep zouden bedolven zijn.

Een stok ± een voet diep in den grond stekende, werd bevonden dat men in een weeke massa te recht kwam, terwijl de zich daaruit ontwikkelende stank een genoegzaam bewijsnbsp;was voor de onderstelling dat men met een in ontbinding ver-keerende dierlijke massa te doen had.

Woordelijk luidt verder het ter zake ingediende i-apport van den controleur Andeweg en den veearts van den MuNCHHOPjnbsp;als volgt:

-ocr page 46-

Tit

»l)at wij OHS daarna verder oostwaarts hebben begeven om bij de andere plek te komen en daartoe een opening hebbennbsp;moeten maken in den l)amboe-pagger, die ter wering van denbsp;veepest om het bebouwde terrein was daargesteld;

dat wij buiten dien bamboe-pagger, ongeveer 60 roeden van die omheining in het kreupelbosch de plek bereikten,nbsp;waar wij van onzen gids vernamen dat daarheen, ongeveer 16 dagen vóór dat op 9 Juni de eerste 63 bufl'els vannbsp;de kongsi Wamsepie werden afgemaakt, de eerste zieke bulfel uitnbsp;diezelfde kraal was geleid en aan een der hoornen bij eennbsp;uitgedroogde kobor (natuurlijke uitdieping van nog geen drienbsp;voet diep)was vastgelegd en na het creveeren van het beestnbsp;in die kobor was bedolven:

dat wij voorts van onzen gids vernamen dat zes dagen na het begraven van den eersten dooden buffel, wederom tweenbsp;zieke buffels uit dezelfde kongsie-kraal werden verwijderd.nbsp;namelijk dezelfde buffels te voren reeds vermeld;

dat wij voorts van hem vernamen dat benoorden het kong-siehuis in de onmiddellijke nabijheid van de woning van Baba Kokang, aan den weg van Wanasepie naar TarikoUot, het lijk vannbsp;de vierde buffel (een half volwassen) in een half gedempten putnbsp;werd begraven, waarheen het lijk werd gedragen één dag vóórnbsp;dat rapport werd gedaan van het uitbreken van veeziekte;

dat wij, die plaats nog niet bereikt hebbende, van onzen gids vernamen, dat de beenderen eenige dagen te voren doornbsp;Baba Kokang, reeds in de rivier waren geworpen,”

Is het al zeer te bejammeren dal het ter zake ingestelde onderzoek niet zoodanig werd gedaan, dat geen twijfel meernbsp;kon overblijven omtrent de waarheid van boven vermelde verhalen van den gids die den controleur en den veearts vergezelde, zoo meent men toch dat de waarschijnlijkheid daarvan zeer groot is, en het zich weder voordoen van veepest innbsp;de desa Rawah Gedeh op zeer aanneembare wijs daardoor kannbsp;verklaard worden.

Hierbij zij nog aaugeteekend dat de registratie, tijdens hel uitbreken der veepest te Wanasepie. zeer onvoldoende was bewerkstelligd en slecht of liever niet was bijgehouden, waardoor het mogelijk was dat de vier in het boven behandelde rapport bedoelde buffels konden creveeren en heimelijknbsp;begraven worden, zonder dat zulks bekend werd bij het bestuur.

-ocr page 47-

Voorloopig bleef lt;le ziekte in de desa Rawah Gedeh zich beperken tot de op den 1™ Augustus afgemaakte dieren.

[Omtrent de later op 50 September gevolgde eruptie te Rawah Gedeh en Djati Ilir zie men hieraehter hoofdstuk lil, afdeelingnbsp;§ 6).

-ocr page 48-

Den 31™ Augustus moest de Assistent Resident van Meesier Cornelis het treurige bericht mededeeleii, dat er weder veepest geconstateerd was en wel door de veeartsen D. Driessevnbsp;en VAN den Munckiiof op het land Kedoenrf Gedeli (district Re-kassi, residentie Batavia).

Den 28™ Augustus lt;885 rapporteerde de Gouverueuients veearts van den Munckhof, gestationneerd in de nabijheid van helnbsp;land Kedoeng Gedeh te Pahajoran, ilat hij van den Djoeragannbsp;van Kedoeng Gedeh i'apport had ontvangen dat er in denbsp;kampong Lemahbang drie hulfelkalveren ziek waren.

Het eerste door dien veearts ingestelde onderzoek leidde hem slechts tot de uitspraak: »dat de beesten hoogst verdachlnbsp;waren”, zonder dat hij pertinent veepest kou constateeren.

Toen echter de Assistent Resident van Meester Cornelis, vergezeld van den Gouvernements veearts D. DriessÈn , zich naar aanleiding van het rapport van van den Munckhof naar Kedoengnbsp;Gedeh had begeven, deelde 'deze laatste hem hij zijn aankomslnbsp;aldaar op den 31™ Augustus mede, dat de verdachte dieren,nbsp;na verdere observatie en gehouden sectie, bleken geleden Ienbsp;hebben aan runderpest.

De dieren. toen 9 in getal, waren reeds allen begraven op één na, dat, als verdacht, nog afgezonderd stond in de kampong Kapek van hetzelfde laud Kedoeng Gedeh.

Reide veeartsen vonden dat dier geheel en al hersteld en alle overige dieren in beide bovengenoemde kampongs gezond.

A. Oorsprong der ziekte.

De eerste vraag die natuurlijk weder gesteld werd, was: wat is de oorzaak van het weder herleven der veepest '

Maar, evenals zulks herhaaldelijk het geval was, zoo kon men ook in dit geval, in weerwil van de nauwkeurigste onderzoekingen, geen bepaalde oorzaken aanwijzen.

-ocr page 49-

Ob

Dc laudeigenaai' van Kedoeng Gedeh meende den oorsprong’ van de ziekte le moeten aanwijzen door liet spontaan ontstaannbsp;daarvan.

Maar zoover waren de redenen, die aanleiding konden geven tot liet weder uitbreken der ziekte niet te zoeken, datnbsp;men tot die door niets gestaafde verklaring zijn toevluchtnbsp;zon moeten nemen.

Directe besmetting door invoer van elders van ziek vee was niet mogelijk, door de toen bestaande strenge conti'olenbsp;op alle bewegingen onder den veestapel.

Voor indirecte besmetting, door personen of door bet loopen op niet geheel gedesinfecteerde plaatsen, kon echter veel gezegdnbsp;worden.

Het laatste geconstateerde ziektegeval toch had zich voorgedaan le Rawah Gedeh op 1 Augustus 1883, dus nog geen twee maanden le voren en op een afstand van circa o palen hemels-hreedte van Kedoeng Gedeh.

Bovendien zou het wel mogelijk zijn dat de vroeger (van 11 .Mei tot 21 Juni 1885) in de aan het land Kedoeng Gedeh grenzendenbsp;dessas Pebajoran, Telok Hauer, Pintoe en Panderessan heerschen-de veepest, waarbij zeer vele sterfgevallen voorkwamen en dusnbsp;ruimschoots- gelegenheid was tot bet verspreiden der smetstof,nbsp;ook aandeel had aan het uitbreken der ziekte te Lemahbang ennbsp;Kapek op het land Kedoeng Gedeh,

Verder is hel ook niet onmogelijk dat de ziekte sederi dien tijd voortwoekerde, met bijna onmerkbare ziektever-.schijnselen en een zeer gering sterfleverloop, onder een gedeeltelijk doorgeziekten veestapel.

Vooral deze laatste veronderstelling is niet van gewicht ontbloot, in verhand met de door den landheer met hart en ziel gesteunde bestrijdingswijs van onmiddellijk dooden van alnbsp;het zieke vee, dat maar de minste verdachte ziekteverschijnselen had.

-ocr page 50-

56

B, Rkstruding dkr Ziektk.

§ nbsp;nbsp;nbsp;1. Overwegingen die geleid hebben lol de toepassing

van het gewijzigd afmaakslehel Ie Kedoeng Gedeb.

Aangezieii de runderpest eruptie oj) liet land Kedoeng Gedeh mij bizonder belangrijk voorkwam met bet oog op de mogelijk-beid om te geraken lot bet staven van feiten, die als leidendnbsp;principe zouden kunnen dienen bij een evenluëele berzieniugnbsp;van de vétérinaire poHtie-bepalingen, gemachtigde ik den Resident van Batavia om voorloopig niet lot bet afmaken van alnbsp;bet verdachte vee over te gaan, zooals zoude moeten geschiedennbsp;Ki een stipte opvolging van bel bij Staatsblad 1869. n°. 122nbsp;voorge.scbrevene.

Op grond van de ondervolgende overwegingen meende ik dat door bet nemen van een proef en bet instellen van het daarmee gepaard gaande onderzoek, geen gevaar zoude ontstaan voor dennbsp;veestapel in de omgeving of voor verdere uitbreiding der veeziekte,nbsp;maar vooral ook zou gehandeld worden in bet belang van dennbsp;plaatselijken veestapel.

fn de eerste plaats toch deed de ziekte zich op zeer eigenaardige wijs alleen voor onder de nog van moedermelk levende kalveren en éénjarige dieren, terwijl de moederdiereii niet door de ziekte werden aangetast, zoodat moest worden aangenomennbsp;dat de ziekte van een bizonder zacblen aard was.

Verder was een groot aantal bnIFels in de aangetaste plaatsen steeds met elkaar in contact geweest, en zouden, ging men over tot het afmaken van al bet verdachte vee, zooalsnbsp;bij Staatsblad 1869, n°. 122 voorgesebreven is, honderdennbsp;beesten moeten vallen, terwijl de mogelijkheid bestond dat, doornbsp;snel rap|iorteeren en onmiddellijk atmakeu en begraven van denbsp;werkelijk aangetaste dieren, de ziekte zoude kunnen wordennbsp;bewongen.

Ook hadden de streken waar thans de veepest zich weder vertoonde, reeds vroeger belangrijke invasiën daarvan te verduren gehad, die toen wel is waar vele offers gekost, maar

-ocr page 51-

57

''ok een grool iiaulal l)itlfels gespaard liadden, waardoor mei veriroiiwen kon worden aangenomen het aanwezen van velenbsp;doorgeziekle dieren, die, volgens het nagenoeg eenparig beweren van bijna alle deskundigen, een veel geringere vatbaarheid bezitlen dan de daarvan vrij gebleven beesten, oni nogmaals door de ziekte te worden aangetast en bijna geen kansnbsp;zouden hebben daaraan te bezwijken.

bovendien zoude ongetwijfeld nergens een geschikter plaats te vinden zijn, waar alle omstandigheden zoo gunstig medewerkten om een proef te nemen als juist Kedoeng Getleh,nbsp;namelijk de bizondere, zich tot de minste kleinigheden uitstrekkende zorgen van den landeigenaar voor zijn veestapel, de snelheidnbsp;waarmede, tengevolge van de aanwezigheid van twee veeartsen,nbsp;kon gehandeld worden, de bizonder gunstige locale omstandigheden , die veroorloofden voor elke kudde een afzonderlijke weideplaats aan te wijzen, waardoor zij niet in contact kon komen metnbsp;ander vee en bovendien in de voor haar gezondheidstoestand zoonbsp;noodige vrijheid van beweging niet belemmerd behoefde te worden, terwijl, door de afgezonderde ligging van de kampongsnbsp;onderling, isolement van vee niet alleen op papier maar ook innbsp;werkelijkheid kon plaats vinden.

Wanneer tot het afmaken van zieke en verdachte beesten werd overgegaan, ingevolge de bestaande bepalingen (opgenomen in de «voorschriften en wenken vastgesteld bij art. 2 vannbsp;hel Gouvernements besluit van 12 December 1879, n®. 53 ennbsp;aangevuld bij § a van het Gouvernements besluit van 22 Meinbsp;1880, n®. 5) dan zou ook noodwendig daarmede moeten ge-paard gaan hel kralen van vee in den omlrek en zouden dienbsp;dieren van stalvoeder en drinkwater moeten worden voorzien,nbsp;wal. ?ia een onafgebroken droogte van vier maanden en dientengevolge groote schaarschle aan gras en water, zoo al nietnbsp;totaal ondoenlijk, dan toch zeer zeker met de grootste bezwaren zoude gepaard gaan, terwijl de gelegenheid lot baden, innbsp;deze warme streken zoo dringend noodig en een ware levensbehoefte voor den hulfel, geheel benomen zoude worden.

-ocr page 52-

38

Die door mij aangevoerde tiiotieveii (,ol het nemen van een proef werden door de Itegeering ]gt;eaamd en werd dientengevolge bij Gonvernenients besluit van 18 September 1885,nbsp;n°. .52, goedgekeurd;

»dat de Gouvernemeiils-Commissaris in zake veepest, bij «gelegenheid van het op nieuw uitbreken der vee|)est op hetnbsp;«particuliere land Kedoencj Gedeh 'afdeeling Meester Cornel is.nbsp;«residentie Batavia) machtiging heeft verleend, om bij wijzenbsp;«van pi’oef ter oplossing van de vraag in lioeverre in sommigenbsp;«gevallen afwijking kan worden loegelaten van de voorschrif-»ten in Staatblad 1879, n°. 122, omtrent afmaking van zieknbsp;«zoowel als van verdacht vee, en of, en zoo ja, in welke matenbsp;«daarvan gevaar te duchten is voor den veestapel in den om-«trek, de nader omschreven maalregelen te nemen, in hoold-«zaak daarop neerkomende, dat de, dooi- veeziekte werkelijknbsp;«aangetaste dieren onmiddellijk afgemaaki en onder politienbsp;«toezicht begraven worden, doch de overige lot don veestapelnbsp;«behoorcnde en mitsdien verdachte dieren, streng afgezonderdnbsp;«en levens zoo min mogelijk in hun gewone leefwijze gestoordnbsp;«worden, en daarvoor derhalve afzonderlijke weide- en bad-»plaatsen moeten worden aangewezen.”

^ 2. Meeningen der veeartsen omtrent de te Kedoeng Gedek gevolgde

werlavijze.

Niet ondoordacht werd door mij overgegaan lot een zoodanige aanmerkelijke afwijking van het hij staatsblad 1869 no. 122,nbsp;voorgesclireven afraaakstelsel a tort et a travers.

Het was niet te loochenen dal door hel gelasten van die afwijking een groote verantwoordelijkheid op den lastgevernbsp;werd geladen.

Maar daar, waar de economische toestand die afwijking urgent maakte en tevens gelegenheid bestond om werkzaam te zijnnbsp;in hel belang van een wetenschappelijke en rationeele bestrijding der ramp, daar werd ook niet geschroomd die verantwoordelijkheid ten volle te dragen.

-ocr page 53-

39

Wnt, ecliter voor iiüj het neineu van een beslissing Ier zake zeer bezwarend maakte was, dat de opinies der veeartsennbsp;in bet onderliavige geval lijnreclit tegen over elkander stonden.

Terwijl toch de veeartsen D. Driesse.v en \Ay de,\ Musckjiof voorstanders waren van het bestrijden der te Kedoenrj Gedehnbsp;beerscbende veepest zoodanig dat bet landelijk bedrijf voortgang kon hebben, zij bel ook eenigszins gewijzigd, meendenbsp;daarentegen de veearts Schoürel dat de bestaande omstandigheden de bovenomschreven afwijking van de lot nog toe gevolgdenbsp;bestrijdingswijs niet rechtvaardigden.

Heeft al de uitslag uitspraak gedaan ten voordeele der eerste meening. zoo is hel echter niet van belang ontbloot, hier op tenbsp;nemen op welke gronden genoemde veeartsen bun uiteen-loopende meeningen baseerden.

De door hen ter zake ingediende schriftelijke rapporten worden hierbij overgenomen.

Mola van den Gomernemenls veeaiis U. üriessen over het veranl-ivoord zijn van de wijze waarop geageerd tmrdf tegen de runderpest op het land Kedoeng Gedeh.

Een blik op de in Indie bestaande staats-veearlsenijkuude, stelt iedereen omtrent bekendheid van land en veestapel in alnbsp;bun ouderdeelen, alsmede omtrent de organisatie der daaraannbsp;verbonden politie en van het veeartsenijkundig toezicht gerust.

Men heeft het recht daaromtrent de hoogste eiscben als vervuld, te beschouwen.

Het voorgeschreven al'makingssysleem bij bet voorkomen van runderpest, is voor een en ander een bewijs, levens sluitsteen .

Met dat vooi’schrift vervalt elk recht om proeven te nemen met besmettelijke veeziekten in bel algemeen, met runderpestnbsp;in bel bizonder, tenzij daarvoor bepaalde inricbtingen wordennbsp;aangewezen.

Maar ook weer hierop maken proeven met runderpest een uitzondering, aangezien runderpest een te vluchtige smetstofnbsp;produceert, een te acute ziekte is, dan dal de herkauwende

-ocr page 54-

40

veestapel aan besuietliiig mag blootgesteld worden ter wille van een ziicbl naar rijkere kennis omtrent dit ziekte proces,nbsp;welke rijkere kennis toch voor ’s bands geen practisch nut kannbsp;opleveren, getuige bet vigeerend afmakingssysteem, tenzij dienbsp;zucht naar meerdere kennis bet gebied der rationeel empirischenbsp;therapie doet betreden.

Ook op dit gebied leert de ondervinding dat de verwachtingen, hoe hoog ook gespannen, altijd te leur zijn gesteld, reden waarom ook proefnemingen op dit gebied gewezen moeten worden van de hand in landstreken waar het afmakingssysteem der eventuëele runderpest tegenovergesteldnbsp;wordt.

Uit dit weinige volgt mijns inziens dal de vragen;

1°. In hoeverre zijn proefnemingen bij runderpest verantwoord

2°. In hoeverre is de handelwijze, op Koedoeuf/ Gedeli gevolgd, verantwoord

in welke vragen ik gevoegelijk de mij gedane opdracht zou kunnen ontleden, hooldzakelijk economische vragen zijn, dienbsp;hun antwoorden der landhuishoudkunde onlleenen.

Proeven nemen is onbetwistbaar een der machtigste bef-boomeu der wetenschap, die elke specnlatief-teleologische beschouwing uitsluit.

Volgens deze laatste alinea zouden dan ook proeven en proefnemingen altijd en overal in de vooruitstrevende maatschappij veroorloofd zijn.

Aangezien evenwel uit het voorgaande levens blijkt dal proefnemingen soms kunnen en moeten verboden ' worden,nbsp;moeten dan ook wel de momenten waarmee de landhuishoudkunde proeven, zooals die op runderpest, waarbij het objectnbsp;slechts een pecuniaire waarde verlegenwooi’digt, van de handnbsp;wijst, machtig zijn.

Uit het reeds geschrevene volgt dal ilaar, waar het afmakingssysteem der runderpest tegenovergesteld wonll dan ook

-ocr page 55-

41

'tic inaclitige ai’guiiieuteii, waaniièe de laiidliiiislioudkuiide proef-iieiniiigei) op niiiderpesl, verbiedt, aanwezig moeien zijn, ja, 'lezelfde argumenten moeten zijn die hel afmakingssysteeinnbsp;gel)iedend voorschrijven.

En verder volgt daaruit nog, dat het afmakingssysteein geen transactie kent.

Komen dan in landen , alwaar het afmakingssysteein weltelijk voorgeschreven is, nooit omstandigheden voor. waarbij metnbsp;het voorgeschrevene systeem getransigeerd moet worden ?

Een blik verder in veearlsenijkniulige staatsregelingen zal '»ns daarop het antwoord geven.

De Engelsche wet van Februari 1866 zegt:

De plaatselijke overheden moeten alle aangetaste dieren in iuin gebied doen afmaken, terwijl zij verdaclil vee zullennbsp;kunnen doen afmaken of wel afzonderen al naar gelang zij,nbsp;met het oog op de plaalselijke omstandigheden; dienstig zullennbsp;oordeelen.

Een Slid, van N. 1. dd°. Augustus 1880 zegt wel niet juist lielzelfde, maar geeft bepaalde personen toch hel rechtnbsp;streken te verklaren Imiten het bereik der afmakingswet tenbsp;liggen.

Dat doel toch ook de Engelsche wel.

liet N. 1. Slhl. spreekt bejiaaldelijk ten einde proefnemingen mogelijk te maken.

In den beginne ging liet in sSederluud ook zoo toen aldaar de runderpest in 1866-67 heerschle.

Lellen we verder op de tijdsomstandigheden waaronder het aangehaalde in Engeland, Nederlandsch-lndië en l\’ederland, drienbsp;stalen alwaar nu het afmakingssysteein wettelijk voorgeschrevennbsp;is, toegestaan werd, dan zien we dat juist in die tijden,nbsp;waarin die bepalingen gemaakt werden, de runderpest enormenbsp;dimeusiën aangenomen had.

Daaruit volgt dan ook weer, dat zoodanige artikelen, vrijgevigheden, ongeoorloofd zijn hij het begin eener runder-

-ocr page 56-

42

pest, epizootic, als wanneer de runderpest nog geen groole uitgestrektlieden overstroomd kan hebben, aangezien de runderpest, waarvoor liet al'makingssysteein ingevoerd is, liet landnbsp;vreemd is, op een punt ingevoerd wordt eu van daar uitnbsp;straalsgewijze om zich been grijpt.

Maar is eenmaal bet land verpest, dan wordt de runderpest ook niet meer bestreden door toepassing van een zuivernbsp;afmakingssysteem, maar wel van een gewijzigd.

Die artikelen, vrijgeviglieden liehooren daarin te buis.

Zoo zegt GerI/Ach:

».................. soil aber das Tödten und Vergraben

noch über die Krauken binausgeben ï* Nothwendig ist das nicht; als zweckmassig kann mann es geiten lassen bei dennbsp;ersten Ausbrüchen, nameiitlich in vereinzelten kleinern Stallen ,nbsp;ferner ancb stets liei den Gesunden, die in der Niibe dernbsp;Kranken stehen; grosse Verschwendung aber wiirde es sein ,nbsp;wenn man das entfernt verdachtige in benacbbarlen Stallen etc.nbsp;und vor allem, nach bedeulender Verhreilimg der Pest, dasnbsp;gesunde Vich cu Hunderlen und Pausenden Ukllen und ver-grahen wollle.”

Daar, waar liet uitsluitende afmakingssysteem om welke reden ook, plaats moet maken voor een gewijzigd al'makings-systeem, daar wordt in zekeren zin bet afmaken zelf facultatiefnbsp;gesteld. Vooral is dat bet geval in bet centrum der besmette streek.

En juist daar is proefneming, in elke richting verantwoord en toegestaan, ja, daar zou het laten voorbijgaan der gelegenheid tot proefneming onverantwoord zijn, gelijknbsp;staan met diefstal der veeartsenijkunde gepleegd.

Een tweede geval doet zich voor in landen alwaar der runderpest geen afmakingssysteem tegenovergesteld is.

Wordt er een volslagen niets doen betracht, dan natuurlijk is de uitmuntenste gelegenheid lot proefneming daar.

Maar ook wanneer daar politie maatregelen genomen worden b. v. om de verspreiding tegen te gaan, zal een gezond ver-

-ocr page 57-

43

stand spoedig })roeveii welen te nemen waarldj met die polilie-niaalregelen rekenschap gehouden is.

Ten allen tijde zijn daar dus proeven mei runderpest verantwoord, zelfs aangewezen.

Eindelijk kan zich een derde geval voordoen waardoor het reeds voorgeschreven afmakingsstelsel tijdelijk voorbijgegaannbsp;wordt. Die gelegenheid zal misschien nooit heniilligd wordennbsp;lot proefneming; maar daarom zouden proeven, indien ze genomen werden loch verantwoord zijn.

Ik bedoel hel geval dat tengevolge van oorlog met de slachl-«lieren die hel leger volgen. riindei'pest hiniien gebracht wordt. Zoo kwam met het Duitsclie leger, runderpest in 1870—71 naarnbsp;Frankrijk.

De redenen waarom toen runderpest niet onmiddellijk be

zoo vooi' de

streden werd met bet afmakingssvsleem,

liand, dat hel werkelijk overbodig is daarop nader in Ie gaan.

Die redenen wil ik echter samenvallen als v(dgt ;

»Het tijdstip waarop de runderpest versclieen . deed voor het oogenblik van elke bestrijding daarvan, onverbiddelijk afzien.

Hoogere belangen vorderden alle inspanning.”

Laten we nu eens hel geval te [inloenu (iedrh van naderbij bezien.

.\angezien Kedoeng Gedeh gelegen is in een Staat alwaar runderpest bestreden wordt met hel afmakingssysteem en zichnbsp;voor het oogenblik het geval, dat groote uitgestrektheden overnbsp;slroomd zijn door runderpest, gelukkig niet voordoet, zoudennbsp;alle afwijkingen van het afmakingstelsel beslist terug gewezennbsp;moeten worden.

Aan de eerste twee gevallen is dus geen verantwoordelijkheid voor de werkwijze op Kedoeiig Gedek te ontleenen.

.Maar wel wordl de verantwoordelijkheid der nu gevolgde handelwijze ontleend aan het derde geval.

Het tijdstip waarop de runderpest verscheen in de kampongs Tjebong en Lemahbang van het land Kedoeng Gedek, gepaard

-ocr page 58-

44

met (Ie ligging der kampongs, werkwijze aan den landheer, discipline die deze heelt onder zijne opgezeleue, vermeerderdnbsp;met de discipline in betrekking tot den veestapel sedert 1';.,nbsp;jaar door het heslunr met ijzeren hand er in gebracht, aanwezigheid van geoefend en vertrouwd politie personeel, dal

levens belangstellend werkt.....dat waren de redenen die er mij

toe brachten te adviseeren het afmakingssysteem te verschuiven . de runderpest voorloopig maar te bestrijden in hare verspreiding en daardoor .het landelijk bedrijf te doen doorgaan innbsp;geringe onderdeelen slechts gewijzigd.

De runderpest verscheen in het laatste tiental dagen der

maand Augustus.

De weidevlakten waren kaal, zelf verzengd

gras was er, ja

en verschroeid door de hevige zonnehitte;

maar zoo luttel, en hetgeen er nog was, was bijna door geen menschen handen te verzamelen; drinkwater en badwater uiterstnbsp;schaarsch; het aantal dieren stond tol het aantal werkbare mannen, om kampong Tjebouf/ maar eens te noemen, alsnbsp;250 tot 100, voor bet geheele land Kedoenxf Gedeli als 1160nbsp;tot 440.

En met deze middelen zouden dan die 1160 dieren moeten gekraald worden, behalve nog dal de dagelijks terugkeerendenbsp;werkzaamheden ook nog verricht moeten worden.

Want toch een eerste vereischle van het afmakingssysteem is, dat de dieren op hun plaats rust bevolen wordt d. w. z.nbsp;hier gekraald worden.

Dat moet niet gebeuren alleen in de kampong waarin de ziekte zich voordoet, maar ook in de aangrenzende kampongs.

En nu wilde het toeval dat de runderpest zich juist vertoonde in twee kampongs zoodanig gelegen, dat alle andere kampongsnbsp;van hel land Kedoanfi Gedeh, aangrenzende kampongs waren.

liet land Kedounri Geikh zou dus moeten kralen , kampong Tjitarik misschien uitgezonderd. Trouwens daar zijn dan ooknbsp;slechts (!en 60 tal dieren Idj een 30 tal werkbare mannen.

Nu breng ik UllEdG. in herinnering hetgeen IJ zelf obser-

-ocr page 59-

veerde, op den eersten dag dat U alhier het rnnderpestterrein helrad, den 14®quot; Juni, als wanneer zich het laatste geval dernbsp;hevige eruptie van Mei jl., in kampong Telok flauer, landnbsp;Pebajumn, voordeed.

Daar tocli deed U, zoo niet het bewijs, dan toch de innige overtuiging op, dat de runderpest in die kraal gebracht was,nbsp;moedwillig, ten einde ontslagen te worden van de verderenbsp;verzorging en waarin U aanleiding vond om in die verzorgingnbsp;tegemoet te komen door betaling.

En daar was de verzorging nog hetrekkelijk gemakkelijk.

Toch is Telok llauer gelegen aan de Tjilnroem en was toen iiog ruim gras voorhanden.

Hoeveel te meer zou verspreiding op dusdanige manier hier Ie duchten zijn, nu de runderpest uitbrak, onder die ongunstige verhoudingen, zooals hier voor, nok door cijfers,nbsp;opgesomd werden.

Dan zou de risico van verspreiding , wanneer de verzorging op de gewone manier gebeurde en onder verscherpt politienbsp;toezicht, veel geringer zijn, terwijl juist die tijdsomstandigheden . die de verzorging in kralen hoogst moeilijk, zoo nietnbsp;ónmogelijk maakten voor het oogenhlik, machtige desinfectantianbsp;daarstelden voor runderpest-smetstof die toch in koude luchtstreken, wanneer ze door de lueht overgebracht moet worden,nbsp;niet verder dan hoogstens 200 pas ver haar leven behoud,nbsp;hij welke bepaling van afstand behoorlijk rekening is gehoudennbsp;met wind- en luchtstroom.

Verder zou, door lot het afmakingsslelsel zijn toevlucht te nemen, de veestapel niet alleen aan handen gelegd woi'den,nbsp;maar ook het geheele op handen zijnde landelijk bedrijf.

De veestapel in deze rijst-exporldistriclen is. zonder landbouwbedrijf zoo goed als parasitair, zoo goed als het land zonder buffels geen cent waarde heeft.

Elk op zich zelf zijn het onbruikbare kapitalen.

Ja, zelfs de voorbereiding van het eigenlijke landhoiiw-hedrijf, het schoonmaken en herstellen van slokkans, zou aan

-ocr page 60-

46

handen liggen d(»onial de werkhaee mannen lol onderhond en verzorging van den veestapel werkzaam dienden te zijn.

Hiertegenover staal de vraag:

Wanneer werkelijk tot het afinakingssysleem overgegaan wordt, na hoeveel lijd kunnen dan alle heleminerende hepalingennbsp;opgeheven worden i'

Letten w’e op hetgeen ik hiervoor zeide, dat verspreiding hij kralen veel meer te duchten is, dan hij niet kralen, dannbsp;is hel. Ie voorzien dat vooreerst nog niet zoo s[)oedig helnbsp;laatste geval zich zal voordoen.

Heken hij dat nog in het verschiel liggende laatste geval, twee maanden door de Regeering voorgeschreven . alvorens alle maatregelen mogen opgeheven worden, dan is de tijd van zaaien ennbsp;maaien voorhij, d. w. z. het gehcele land ligt één jaar hraak.

Tlil een en ander volgt dat, wanneer de verspreidingslechls met gegronde hoop op succes hestreden kan worden, voor-loopig het afmakingsysteem diende vaarwel gezegd te worden,nbsp;omdat de (iconomische zijde van het vraagstuk zich verzette!nbsp;legen al'maken voor liet oogenhlik.

En het afmakingssysteem is een middel om een economisidi doel te hereiken.

Men bedenke wel dal het al'niakingsslclsel er niet is om de ziekte maar wel om de landelijke economie.

In een woord: het middel om de ziekte uit te roeien zou der landhuishoudkunde meer nadeel toegehracht hehhen dannbsp;de ziekte zulks doen kan — lel wel— wanneer de verspreiding der ziekte kon heslreden worden.

Was dat dan te Kednenq Gedeli te doen , met gegronde hoop op succes!'

Volmondig, ja.

Vooreerst loch deed de runderpest zich voor onder een zeer zachten vorm, zelfs zoo dat zuigende dieren er door aangetast werden zonder dat de moeders opvallend ziek werden:

2° waren, zooals reeds geregd is, de tijdsomstandigheden van dien aard, dat machtige natuurlijke desinfectantia, bestaande

I’ gt;

-ocr page 61-

47

ill lelie droogte en verzengende hitte, ons ter zijde stonden ;

3'’ was ik er zeker van dal van wege den landheer alle hulp zou verleend worden, zoowel zedelijko, door de kaïnpoug-hewoners tot zorg op te wekken, als inateriëele, waar denbsp;indolentie van den kaïnpong-inan door klinkende munt veranderd kon worden in een snort van energie, zich uitende innbsp;slaafsche opvolging van ontvangen hevelen en voorschriften;

4'^ was de bevolking dooj' aanhoudende strenge heinoeienis van wege het hestuur doordrongen van hel feit dat de minstenbsp;overtreding, de registratie van het vee rakende, n'iet onhe-kend kon hlijven en zwaar gestraft werd;

T was een gedeelte van het politie personeel reeds hij doorziekingsproeven werkzaam geweest en dus, om zoo tenbsp;zeggen, geroutineerd, terwijl het gedurende 1’'2 jnar steeds metnbsp;zorg geschift en aangevuld was;

6° had de wijziging die het landelijk bedrijf zou moeten ondergaan, reeds gedeeltelijk plaats gevonden sedert 21 Meijl.nbsp;loen Kedoeiuj Gedeh de grens was van een bijna ongekendnbsp;hevige runderpest-eruplie, zoodat de in te voeren wijzigingnbsp;geen tegenstand zou vinden in het domme begrip der kampongnbsp;bewoners;

7=quot; was ik overtuigd van de belangstellende werkzaamheid van het europeesche personeel.

Het heeft alle schijn dat in kampong Pnljieng runderpest zal gediagnostiseerd worden.

Maar ook wanneer dal gebeurt, kan mijns inziens niet gezegd worden dal dien tengevolge hel hestuur de runderpest alhier niet meer in de hand heeft, hetgeen toch hoofddoel was.

Toen ik het hiervorenstaande ging ter nederschrijven begon ik met mij zuiver Ie plaatsen op het standpunt; runderpest isnbsp;in Nederlandsch Indië een vreemde ziekte, kan daar niet andersnbsp;voorkomen dan ingesleept tengevolge waarvan dan ook zeer te-

-ocr page 62-

48

recht het aftiiakiigssysteem nis liet eenige zekere uitroeiings-systeem voorgeschresten is.

Wij helihen gezien dat hij dat standpunt een werkwijze zooals die op Kedoeng Gedeh . veeartsenijkondig verantwoord is inbsp;economisch gevorderd wordt wanneer de runderpest daarmeenbsp;in de hand gehouden wordt tot dat èf tijdsomstandighedennbsp;uitroeiing mogelijk maken dan wel minder voorname tijdennbsp;met betrekking tot het landbouwbedrijf, aanbreken.

Een geheel andere zaak is het evenwel, wanneer men niet zoo voetstoots meegaat met den basis waarop de geheele runderpest wetgeving steunt of wanneer sociale en andere daarmede in verhand staande toestanden, de uitvoering van hetnbsp;afmakingssysteem in den weg staan.

Mij veroorlovende er een eigen meening in deze op na te honden, heb ik, in verband daarmee bij het reeds geschrevene,nbsp;nog het een en ander te voegen.

Terwijl het altijd een zeer groote verantwoordelijkheid vordert van een zeker nitroeiingssysteem af te dalen tot een be-strijdingssysteem der verspreiding , ook al sluit dat systeem de mogelijkheid van uitroeiing niet uit (zooals we dadelijknbsp;zullen zien) zoodat niet altijd ter rechter tijde zulk een systeemnbsp;in toepassing zal gebracht worden ter wille der landhuishoudkunde en tengevolge waarvan de veeartsenijkunde dikwijls haarnbsp;economisch einddoel missen zal, zal het nooit een steen des aanstoots zijn, zal de verantwoordelijkheid gering zijn indien een besluit tot toepassing van een zoodanige werkwijze als nu op Kedoeng-Gedeh gevolgd wordt, een besluit is uitgaande van een meernbsp;primitieve werkwijze, opklimmende tot het afmakingssysteem.

Alhoewel niet direct kan gezegd worden dat de tegenwoordige wetsbasis foutief is, zoo is op de juistheid daarvan toch wel iets af te dingen.

Al ontstaat hier runderpest niet spontaan, daarom behoeft runderpest nog niet den lande vreemd te zijn.

Daar is een tusschentrap. Ze is er en bijgevolg is ze inge-

-ocr page 63-

49

sleept. Goed, maar dan kom ik met de vraag; Wanneer (van waar en waar ze toen voet aan wel zette, vraag ik nognbsp;?iiet eens) is ze dan gesleept ?

Dat «wanneer” is het zwaartepunt van de basis der tegenwoordige wetgeving.

Wanneer dat tijdstip van insleping ver achter ons ligt; men den draad der insleping kwijt is; men dientengevolge niet meernbsp;weet waar de ziekte genesteld is, zij ongestoord heeft kunnennbsp;voortwoekeren, sedert jaren, misschien doordat er nooit maatregelen tegen Iiaar genomen werden omdat men niet wist datnbsp;ze er was;

wanneer men verder nooit groote zorgen aan .den veestapel gewijd heeft; gebruiken der veehouderij en veehoederij in verhand met landelijke toestanden slechts hij de landbouwersnbsp;bekend zijn;

wanneer men op geen duizende dieren na weet, hoe sterk de veestapel is, men de veebeweging niet in de hand heeft, denbsp;kampongbewoners er niet van doordrongen zijn dat elke veebeweging in minder dan geen tijd bekend moet worden, ooknbsp;buiten hen om, zoodat ze zelfs geen huisvesting durven tenbsp;verleenen noch aan de dieren, noch aan de begeleiders indiennbsp;zij niet weten waarvan daan menschen en dieren komen, zijnbsp;daarvan rapport maken en eigener autoriteit verdere bewegingnbsp;voorloopig ])eletten ;

indien de kampong bewoners er niet van doordrongen zijn, dat bij rapporteering van ziekteverschijnselen onder het veenbsp;omniddellijk bestuursbnlp opdaagt, maar ook dat bij nalatigheid in een en ander strenge straffen den schuldige treffen;

............ dan is het nog geen tijd runderpest met hel

afinakingssysteem te bestrijding.

Succes zal zich dan doen wachten.

Dan is het zaak te beginnen met een goed geordend door-ziekingssysteem als plicht voor te schrijven met vrijlating om ^ zoo dikwijls zulks maar snogelijk is, dat doorziekingssysteemnbsp;te wijzigen door er maatregelen meê te verbinnen die de rao-

4

-ocr page 64-

30

gelijk vail uitroeiing in grootere mate brengen dan dit het geval is met een doorziekingssysteem.

Dan is een werken als nu op Kedoeng Gedeh gebeurt, steeds verantwoord ook al zou ’t geen succes opleveren; dan is een zoodanige werkwijze steeds een stap nader tot het einddoel, uitroeiing.

Doch het stelsel der bestrijding der verspreiding op dit oogeu-hlik op Kedoeng Gedeh in uitvoering, sluit de mogelijkheid van uitroeiing niet uit.

Een hoofdmoment in die werkwijze is het spoedig afzonderen.

Wanneer dan pas smetstof afgegeven wordt wanneer locaal verschijnseleu aanwezig zijn zal de hoeveelheid smetstof dienbsp;afgegeven is minder en minder zijn, zoo meer het hoofdmoment in het stelsel betracht is.

Daardoor ontstaat de mogelijkheid dat deze zoo gering is, dat de machtige, natuurlijke desinfectantia gepaard met desinfectie en toezicht, zoowel van wege de landlieden, als vannbsp;wege de politie op vermenging van verdacht met nog onverdacht vee op de weideplaatsen, dat restantje smetstof ooknbsp;onwerkzaam maken en vernietigen en zoodoende de ziektenbsp;uitgeroeid wordt.

In Meester Cornelis en in vele andere afdeelingen en residentiën, alwaar reeds de moeilijkheden, die mij er toe brachten omnbsp;een geordend doorziekingssysteem als uitgangspunt aan tenbsp;nemen, reeds opgeruimd of geneutraliseerd zijn, en dientengevolge het eenige zekere uitroeiingsmiddel met gegronde zekerheid van succes toe te passen is, zooals bij de eruptie opnbsp;Pebajaron, gedurende 21 Mei—14 Juli jl. bewezen is, zou hetnbsp;te betreuren zijn indien de toekomst die moeilijkheden weernbsp;terugbracht.

Maar zoolang die er weg blijven, zoolang zal de verantwoording van een werkwijze, zooals op dit oogenblik te Kedoeng Gedeh in toepassing gebracht wordt, zeer groot zgn, ook al heeftnbsp;men daartoe slechts te adviseeren.

Ik geef UHEdG. evenwel de verzekering dat niets mij zal

-ocr page 65-

r,i

terughouden te adviseeren de werkwijze, nu gevolgd, te verlaten en weer het eenige zekere uitroeiingsmiddel ter handnbsp;Ie nemen iiidien de omslandigheden mijns inziens dat vorderen,nbsp;ook ongevraagd.

EL.

Nota van den Gouvernemenls-veearls Schoor

Ingevolge de van ÜHEdG, ontvangen opdracht, om de bezwaren aan te voeren, welke bij mij zijn gerezen, tegen het in de dessas Kapek en Lemahbang van het \sittA Kedoeng Gedeh ,nbsp;[Meester Conielis) thans gevolgde stelsel van bestrijding dernbsp;daar nog heerschende veepest (in zeer zachten vorm ondernbsp;vroeger reeds uitgeziekt vee), heb ik de eer het volgendenbsp;onder uwe aandacht te brengen.

Nadat het Gouvernement reeds vele millioenen heeft uitgegeven ter bestrijding der in West Java heerschende veepest en daardoor, of volgens de meening van sommigen niettegenstaande dat, de veepest was meester geworden, op denbsp;enkele gevallen in bovengenoemde dessas na, werd beslotennbsp;een geheel ander stelsel van veepest bestrijding in die tweenbsp;dessas te volgen.

Terwijl vroeger bij het uitbreken van veepest in de eene of andere dessa het vee in die dessa, als ook in de omliggendenbsp;dessas in kralen werd opgesloten, zooveel• mogelijk bij kleinenbsp;hoeveelheden in één kraal, en als dan bij voorkomende ziektegevallen , de zieke dieren met de daarbij staande werden afgemaakt , en de kraal en omgeving verbrand en gedesinfecteerd,nbsp;hetgeen natuurlijk voor een klein terrein mogelijk is, blijft nu,nbsp;zoowel in de besmette als in de onbesmette dessas het vee,nbsp;volgens beweren van den eigenaar, onder toezicht, volgensnbsp;hetgeen door mij zelf en den veearts van den Munckhof isnbsp;waargenomen dikwijls zonder of onder onvoldoend toezichtnbsp;i’ondloopen; de karbouwen van de besmette dessa Kapek op nietnbsp;meer dan een halve paal afstand van die van het landhuisnbsp;Kedoeng Gedeh.

-ocr page 66-

Zoodra zich nu onder een dier losloopende dieren eenig ziekte verschijnselen, van welken aard ook, voordoet, wordtnbsp;dit dier afgezonderd (ergens onder een boom geplaatst) ennbsp;naar verkiezing van den eigenaar óf terstond afgeinaakt ólnbsp;daarmede gewacht tot zich veepest verschijnselen voordoen.

Zoo is het voorgekomen dat dieren werden afgezonderd waaraan nog geen enkel verschijnsel, waaruit men veepestnbsp;kan diagnostiseeren, te zien was, anderen waarbij die ver-sehijnselen zoo duidelijk waren dat zonder twijfel reeds meernbsp;dan 24 uren smetstof aan de omgeving was afgegeven en opnbsp;plaatsen neêrgelegd, die, daar ze niet bekend zijn, niet gedesinfecteerd kunnen worden en waar de smetslofkiemennbsp;langer of korter tijd, al naar de omstandigheden min of meernbsp;gunstig zijn, bewaard worden, tot ze een bodem vinden waarinnbsp;ze zich kunnen vermenigvuldigen; en dat deze onder hetnbsp;rondloopende vee spoedig gevonden is, behoeft wel geen hetoog.

Door den heer Coucerus (i) werd mij tegen geworpen, dat op verscheidene plaatsen, vóór het bekend was dat daar veepestnbsp;was uitgebroken, het zieke vee ook had rondgeloopen en daarnbsp;dus ook op onbekende plaatsen smetstof werd nedergelegd.nbsp;Zeer zeker is zulks het geval, doch iets wat onmogelijk geheelnbsp;te vermijden is, geeft nog niet het recht zulks met opzet lotnbsp;stand te brengen; bovendien werd in die gevallen, onmiddellijknbsp;na het bekend worden dat veepest was uitgebroken het veenbsp;in de omgeving gekraald en vond dus de smetstof geen geschikte bodem om zich te ontwikkelen, terwijl gedurende alnbsp;dien tijd, lucht, warmte en andere daarvoor geschikte momenten inwerkten om de smetstof' te vernietigen. Zeker zal opnbsp;die plaatsen, onder gunstige omstandigheden, ook nog welnbsp;smetstof bewaard gebleven zijn, en later nadat het vee wedernbsp;uit lt;le kralen is losgelaten, een gunstige bodem gevondennbsp;hebben om zich te ontwikkelen en daaraan zullen dan ooknbsp;wel vele gevallen van veepest toe te schrijven zijn, \vaarvoor 1

1

De Heer ('Iohi'Ehus was deti (Soiivernenienls coiTimissari.s loegevoegd ats Secretaris.

-ocr page 67-

00


wist te vinden, doch zooals reeds door mij is opgenierkt, geelt dit geen recht die mogelijkheden metnbsp;voordacht in het leven tc roepen.

Behalve nog het gevaar dat de smetstof in de omgeving der l)esmette kampongs aldus verspreid wordtnbsp;gevaar dat ze door zieke dieren zelf naar verdernbsp;kampongs wordt overgebracht.


men «een


verklaring


bestaat nu nog het afgelegen


lang


Niet of hesmet


nog is het geleden dat een karbouw, die ziek


uil de besmette dessa Kapek is weggeloopen. Wel is dit dier een paar uur later teruggevonden , doch dit had ook evengoed niet zoo spoedig kunnen geschieden , waarvan voorbeelden genoeg voorhanden zijn; ooknbsp;zijn een paar uur voldoende om de smetstof naar de omligquot;nbsp;gende kampongs over te brengen.

Dit alles is te vermijden wanneer in de besmette dessas het vee in kralen wordt opgesloten en door verti'ouwde personeel bewaakt, iets wat bij zoo’n kleine veestapel als nognbsp;in deze beide dessas aanwezig is ( 500 dieren) zeer goednbsp;mogelijk is.

De bezwaren, welke de chineesche landheer van Kcdoeiig Gcdeh tegen hel kralen van het vee opwerpt, zeggende evengoed visch huiten water als karbouwen in kralen opgeslotennbsp;te kunnen houden, kunnen niet in aanmerking komen waarnbsp;de noodzakelijkheid zulks gebied. Ieder weet dat in geheelnbsp;West Java, waar zulks mogelijk was, gedurende bet lieerschennbsp;der veepest, het vee in kralen is opgesloten, en ieder die belast is geweest met de uitvoering der maatregelen ter bestrijding der veepest, weet ook dat het sterfte cijfer dier gekraalde dieren (veei)est daargelaten) zeer gering was; en niemandnbsp;zal tocli beweren dat een karbouw tengevolge van het kralennbsp;veepest krijgt. Grooter bezwaar is.


kon


geweest zijn.


dat gedurende het kralen


met geploegd kan worden; docli


waar


de llegeering zulks


belette in de veelooze streek over een uitgestrektheid van hon-


derde vierkante palen, kan zulks voor overwegend bezwaar opleveren.


twee kampongs geen


-ocr page 68-

54

In Uwe, zooeven door mij ontvangen missive, dd. 17 September 1883 no. 240, ontvangen nadat ingevolge Uwe mondelinge opdracht, hel vorige reeds door mij was opgesteld, wordt aangehaald dat door mij is beweerd dat in donbsp;gegeven omstandigheden het niet mogelijk is, anders tenbsp;handelen, dan zooals nu geschiedt op het land Kedoeng Gedeh.nbsp;Voor zoover mij bewust, is door mij niet beweerd dat hetnbsp;niet mogelijk was, wel dal het moeilijk zou zijn en dit,nbsp;omdat men hier te strijden heeft tegen de vastgeworteldenbsp;veroordeelen van een Chineeschen landheer die zijn ondergeschikten goed gedresseerd heeft.

(Wordt vervolgd.)

-ocr page 69-

MIJNE VEROORDEELING IN ZAKE DE VOEDING VAN HET INDISCHE MILITAIRE PAARD GETOETST

door

W. C. iSCHlMMKIv,

Leeraar aan ’s Rijks Veeartsenijschool.

Mijne pogingen om in de Jlandleiding lol de Paardenkennis voor de cadetten der cavalerie en artillerie, Breda 188S iets overnbsp;de voeding van het Indische militaii’e paard mede te deelen,nbsp;zijn door den Heer H. Mars niet bijzonder welwillend beoordeeld geworden.

In zijn artikel; De voeding en de voedsels van hel paard in Neerland sch-lndic, voorkomende in dit tijdschrift, 1' jaargang,nbsp;n°. 6, zegt hij, dat ik aangaande dit onderwerp zulke »grootcnbsp;onjuistheden en tegenstrijdigheden” heb verkondigd, dat hijnbsp;zich gedwongen voelde, niettegenstaande hij met zijn arbeidnbsp;nog niet gereed was, dezen nu reeds het licht te doen zien.nbsp;Het door mij gestrooide zaad mocht anders eens wortel schieten !

quot;Haastige spoed gaat zelden goed”, zegl een Hollandsch spreekwoord. Helaas is dit ook op het werk van den Heernbsp;Mars van toepassing. Vooral voor ons Europeanen is dit jammer, daar wij sedert de publicatie van het Scheikundig onderzoek van grassoorten, graan- en peulvruchten, in betrekking totnbsp;hare aanwending als paardenvoedsel in Indië, door A. Scharleknbsp;on J. C. Berneloï Moegt;’s omtrent dit onderwerp niets nieuwsnbsp;vernamen.

Het ligt echter niet ia mijn plan het werk des Heeren Maks te beoordeelen, anders dan op de punten, waar hij — en naar

-ocr page 70-

1

S6

mijn bescheiden meening ten onrechte — het door mij geschrevene afkeurt.

Reeds dadelijk wordt hel mij als een verwijt aangerekeud, dat »de tot nu toe eenige bestaande Hollaudsclie paardenkennisnbsp;van F. VAN der Poll van zijn voetstuk gerukt en begraven”nbsp;is. Deze zin is in menig opzicht onjuist. Vooreerst was ditnbsp;boek niet de eenige Hollandsche paardenkennis, vervolgens isnbsp;zij (de vergelijking met een monument is stellig weleenmeta-phora, doch ik meen hiervan acte!) niet van haar voetstuknbsp;gerukt, want zij was sedert 15 Jaren uitverkocht, cn eindelijk— worden van hel voetstuk gerukte monumenten, zoovernbsp;mij bekend, nimmer begraven.

Op bk. 154 citeert de Heer Mars eenige uit hun verhand gerukte volzinnen uit bovengenoemde Paardenkennis en liesluilnbsp;met de opmerking: »Deze uitspraken over het gras zijn vannbsp;dien aard, dat het inoeielijk is er uit op te maken, of grasnbsp;een goed voedsel is of niet”. En op hlz. 156'verwijt hij mij,nbsp;dat ik al die eigenschappen aan het Indische gras heb kunneanbsp;toedichten. O, die haast! wat heeft deze hem parten gespeeld.nbsp;Had hij bedaard gelezen, dan zou hij bemerkt hebben, dat ditnbsp;alles betrekking heeft op Europa en dat ik, wanneer iets overnbsp;indië wordt medegedeeld, er dit uitdrukkelijk hij heb vermeld.nbsp;De beschrijving der haver, der weiden, van het hooi met denbsp;daarin voorkomende gramineeën, en zooveel meer kan tochnbsp;geen twijfel overlaten of deze ook voor Indië geldt. Nietnbsp;gaarne zou ik, gelijk de Heer Mars zelf doet (hlz. 155 enz.)nbsp;de analyses van Duitsch gras bezigen, om te bewijzen, datnbsp;het Indische een goed voedsel is.

Mijne bewering (§ 278, 1. c.), dat arbeidspaarden, hij enkel grasvoedering, gemakkelijk zweeten, spoedig vermoeid zijn ennbsp;grasbuiken krijgen, is, volgens den Heer iMars onjuist, omdat..... hij nergens gelezen heeft, dat de wilde en halfwilde

paarden aan die kwalen onderhevig waren en deze toch enkel groen voeder gebruiken. Hoe het mogelijk is in dit opzicht het paard in den huisdierstaat met dat in den wilden

-ocr page 71-

57

toestand op ééne lijn te stellen, verklaar ik niet te begrijpen.

Hel gras is een uituuintend voedsel, schrijft hij verder, en geeft oni dit te staven op hlz. 158 een verhaal van den arbeidnbsp;der paarden van landverhuizers, die zich ergens in het binnenland van Amerika vestigen. Deze dieren krijgen niets dannbsp;gras, om de eenvoudige reden, dal ei’ niet anders is, en —nbsp;waar niet is, verliest de keizer zijn recht. Ze houden zichnbsp;er echter goed hij, zegt de Heer Mars, doch laat er onmiddellijk op volgen; «Later wordt hen maïs hijgegeven.” —nbsp;Wat een domme boeren, dacht ik, na lezing; drie jareii langnbsp;hehben hunne paarden zich, enkel op gras, hij zwaren arheid,nbsp;goed gehouden, en nauwelijks is er wat maïs te missen ofnbsp;het wordt (geheel overtollig dus) aan die dieren verstrekt.

Hel gras is door zijn groot watergehalte volumineus, doch voedt intensief, wordt op hlz. 167 verkondigd. Als dit geennbsp;contradictio in terminis is, dan weet ik het niet meer: «Bijnbsp;gras is het volume bijna geheel toe te schrijven aan hetnbsp;waterhalte”, staat aldaar. En verder: »0f nu het paard zijnnbsp;henoodigd quantum water met zijn voedsel of «fancwn opneemt,nbsp;bekend is het,. . . . dat het water spoedig opgenomen wordt.nbsp;De factor, die hel gras volumineus maakt, komt als zoodanignbsp;dus bijna niet in aanmerking, of is minstens een geheel onschuldige. De voeding met gras is, door de verhouding tus-schen eiwitstotlen en koolhydraten, een intensieve.”

In deze citaten lees ik den volgenden syllogismus: gras is volumineus; het volume wordt veroorzaakt door het watergehalte; het watergehalte komt niet in aanmerking; het gras isnbsp;dus niet volumineus. Wanneer ik echter verder lees, dan zie ik,nbsp;dat het gras toch weer volumineus is, ja zelfs zóó erg, dat werkpaarden, moesten zij uitsluitend hiervan leven, werkelijk nognbsp;grasbuiken zonden krijgen. Immers staal er: »Het groot volume, dat opgenomen moet worden, om aan alle eischen. dienbsp;wij hel paard stellen, te kunnen voldoen, en het missennbsp;van de noodige Iioeveelheid koolhydraten staat in dennbsp;weg om de graauvoedering overbodig te maken”. En iets

-ocr page 72-

o8

lager: »Het bijvoedereii vaii graan is dus iu Itidië iioodig, om aan eiwitstoffen te verkrijgen, wal door te groot volumenbsp;aan gras niet opgenomeu kan worden, en ter verkrijging vannbsp;koolhydraten om de juiste verhouding in het ration te krijgen.nbsp;voor de gevallen men meer krachtsuiting en diensten van hetnbsp;j)aard vergt, dan in den natuurslaat van het paard gevergdnbsp;worden”.

Inderdaad overeen dan

de Heer Mars en ik stemmen meer met elkander hij het wil hekennen. Wij zeggen heiden, datnbsp;gras zeer goed het eenige voedsel kan zijn voor paarden innbsp;den natuurstaat, ja, dat de paarden hij deze voedingswijzenbsp;zelfs nog matigen arbeid kunnen verrichten, doch dat, wanneernbsp;men hooger eischen stelt, het bijvoederen van granen uoodza-kelijk is.

Niet gaarne zou ik echter met hem medegaan, waar hij beweert (blz. 168): «een klein paard eet evenveel als een groot”:nbsp;dit is trouwens in tegenspraak met hetgeen op blz. 146 staat,nbsp;nl.: «Het is natuurlijk, dat paarden aanmerkelijk hiervannbsp;afwijkende in grootte (d. i. van ongeveer 4 voet) meerder ofnbsp;minder voedsel moeten hebben.”

Doch genoeg over het gras. Laat ik liever trachten ook voor de andere voedingsmiddelen aan te toonen, dal mijnenbsp;«groote onjuistheden en tegenstrijdigheden” meer schijnbaarnbsp;dan werkelijk zijn.

«Vooreerst dan, moet ik opmerken (zoo leest men op hlz, 164), dat de rijst, door den Heer S. onder de paardenvoedselsnbsp;beschreven, in Indië als paardenvoedsel niet gebruikt wordt.nbsp;Verschillende werken over gezondheidsleer heb ik reeds hierover nagelezen, doch geen van allen bespreekt de rijst, dienbsp;als paardenvoedsel in Indië gebruikt wordt. De Heer S.,nbsp;zooals allen, spreekt over de witte talëlrijst, en men schijntnbsp;geen van allen te weten, dat de rijst, die aan de paarden innbsp;Indië gevoederd wordt, is de roode rijst, wier eiwitgehalte,nbsp;zooals later uit de analyses zal blijken, veel grooter is dannbsp;van de witte rijst”.

-ocr page 73-

Hieruit zou uicu waarlijk opmaken, lt;lal de Heer Mars iets nieuws had medegedeeld. Ik heh echter nergens beweerd,nbsp;dat men in Indië aan de paarden de witte tafelrijst verstrekt.nbsp;Dit zegt wel de Heer Mars op hlz. 2^5, waar men leest:nbsp;»Bij gebrek aan ander voedsel, of door eigenaars, die angstignbsp;zijn voor het vurige temperament van hunne paarden, wordtnbsp;wel eens een weinig witte rijst gegeven”, enz. Ik schreelnbsp;daarentegen (hlz. 632 van de Paardenkennis); «Vroegernbsp;voederde men aldaar aan de (militaire) paarden padie, d. w. z.nbsp;de toppen der gedroogde rijstplanten, doch tegenwoordig gaha”.nbsp;En dat dit nog steeds zoo geschiedt, betoogt de Heer Marsnbsp;zelf. Hij oordeelt op hlz. 227 de roode rijst zelfs «mindernbsp;geschikt als paardenvoedsel dan padie en gaha”. En verder;nbsp;«De roode rijst werkt op den duur, niettegenstaande zijnnbsp;groot eiwitgehalte, verslappend op de digestie-orgauen”.

«De definitie van padie is ook niet zeer juist, daar er aan toegevoegd moet worden: met een groot gedeelte van dennbsp;halm”, verwijt mij de Heer 3Iars verder. Ik gebruikte opzettelijk het woord «toppen”, ter vermijding der lange omschrijving: vruchtdragende hloempluim met het bovengedeeltenbsp;van den halm, en meende, dat het voor een elk duidelijk zounbsp;zijn. Wanneer «toppen” synoniem was met «pluimen”, zounbsp;de aanmerking van den Heer 3Iars recht van bestaan hebben;nbsp;nu mist zij dit. Op hlz. 209 schrijft hij , dat de padie «bestaatnbsp;uit de nog in den halm zijnde vruchten met een groot gedeeltenbsp;van den halm”. Hier worden pluim en halm blijkbaar metnbsp;elkander verward.

Ik heb echter gezondigd door te schrijven, dal de rijst “grootendeels uit zetmeel” bestaat. Die zonde neem ik, metnbsp;de analyses van Scharleé en Bernelot Moens (loc. cit. p. 83 -tabel) vóór mij, evenwel gaarne voor mijne rekening. Ik leesnbsp;daar van een monster witte rijst; 6,87°;o eiwitlichainen,nbsp;quot;7,26°;o koolhydraten en 13,o2°/o water. Verder van eennbsp;ttionster roode rijst: 8,38°;o eiwillichameu, 73,45°/o koolhydraten en 13,49'’/o water. En al komt er nu ook roode rijst

-ocr page 74-

60

voor met een hooger eiwitgehalte, wat zou dit, zij is immers, volgens den Heer Mars, weinig geschikt als paardenvoedsel?

Op blz. 222 verklaart de Heer Mars niet te kunnen he-grijpen, hoe ik er aan kom, om te schrijven: »De gaha, ook wel gaha-gaba genoemd, wordt vóór de uitdeeling aan denbsp;paarden, in eene met water gevulde ton of balie gewasschen,nbsp;ten einde haar van stof en ledige doppen te ontdoen. Ditzelfdenbsp;verricht men ook hij de keuring van gaha; hoe minder stofnbsp;en doppen er dan l)ovendrijven, des te heter is zij”. Dienbsp;wijze van keuren vindt hij geheel onoordeelkundig en nietnbsp;strookende met het contract van aanbesteding. Iets lagernbsp;evenwel deelt hij mede: gt;iEr bestaat echter een ingeslopennbsp;misbruik. Sommige oflicieren staan toe, dat er */jo doppennbsp;in de gaha aanwezig zijn, doordat zij de gaha keuren, zooalsnbsp;S. opgeeft, en niet zooals voorgeschreven staat”. En op blz.

224: »Het is goed de gaha vóór hare verstrekking aan hel paard te wasschen, ten einde onreinheden en doppen te verwijderen.” Mij dunkt, zelfs hij de grootste haast, kan het dennbsp;Heer Mars niet ontgaan zijn, dat hij in de heide laatst geciteerde volzinnen zijn eigen raadsel oplost.

Doch hoe moet de keuring dan geschieden':' De Heer Mars leert dit in de volgende woorden: «Bovendien, indien mennbsp;zich aan het contract houdt en eischl, dat 1 Ned. kop in denbsp;zon gedroogde gaha 0,6 kilogr. weegt, l)ehoeft men nietnbsp;beangst te zijn te veel ledige doppen te hebben, daar ditnbsp;gewicht door geen enkele gaba-soort gehaald wordt”. .Mooinbsp;zoo; er is geen gaha van 0,6 kilogr. de liter, maar men moetnbsp;zich toch aan liet contract houden, dat luidt: «Een Ned. kop.nbsp;goed gevuld, in de zon gedroogde gaha moet ten minste 0,6 Ned.nbsp;pond wegen”. En dat dit den Heer Mars ernst is, bewijst hlz.nbsp;“225, waar hij nog eens schrijft: »Het gewicht der gaha voornbsp;troepenpaarden zou op 0,6 klg. de liter gesteld kunnen blijven”.

Is er dan toch gaha, die aan deie eischen kan voldoen ?

Wanneer ik nu overzie, wat door mij omtrent de rijst wel verkeerds is medegedeeld, dan moet ik verklaren, dat ik

-ocr page 75-

61

ook voortaau nog inel opgeheven hoofd een bewoner van ons schoone Insulinde durf aanzien; ik mag echter niet verzwijgen ,nbsp;dat twee zeer geachte cavalerie-oSicieren (ritmeesters) van hetnbsp;Oost-Indisch leger mij omtrent vele punten zoo goed haddennbsp;ingelichl.

Evenmin vindt, lietgeen ik omtrent mais schreef {Paardenkennis, hlz. 651) genade • in de oogen van den Heer Mars. Hij wraakt mijne uitdrukking : »De maïs is arm aan eiwitstoffen , doch rijk aan vet en zetmeel”. Natuurlijk is hiernbsp;bedoeld: in vergelijking met haver, welke door mij aan helnbsp;hoofd der voedingsmiddelen voor het Europeesche paard is geplaatst. De haver bevat dan ook l,5°/o proteïne en o,5°/onbsp;cellulose meer, daarentegen 6,ö°/o stikstofvrije extractiefstoffennbsp;minder dan de maïs, terwijl het vetgehalte in beide graan-.soorteu nagenoeg gelijk, en zeer hoog is (Dammann, Gesund-heitsp/lege der Haussdugethiere, S. 489). Doch, zegt de Heernbsp;Mars : »men kan toch niet aannemen. dat men slechts in eennbsp;gedeelte van Europa de wijsheid alleen heeft. Juist van daarnbsp;lioort men de klachten, terwijl men van de plaatsen , waar mennbsp;praktisch oordeelen kan, geen klachten over de maïs hoort”.nbsp;Nu zou men meenen, en dit zou consequent zijn, dat de Heernbsp;Mars zich met de Europeesche proeven in casu niet verdernbsp;wenscht in te laten en enkel citeeren zou uit «plaatsen, waarnbsp;men praktisch oordeelen kan”, doch niets is minder waar.nbsp;Er volgen ongeveer 5 bladzijden van in Europa met maïsnbsp;genomen proeven. En wat bewijzen deze? Precies hetzelfde,nbsp;wat ik schreef, nl. dal de maïs gebroken moet worden gevoederd en slechts voor een klein gedeelte de haver kan vervangen. Ik geloof dan ook niet, dat hieraan op dit oogenblik doornbsp;iemand in Europa, welke zich met deze zaak heeft ingelaten,nbsp;Wordt getwijfeld. Het is hier de plaats niet die zienswijzenbsp;door citaten te staven; de belangstellende lezer zij daaromtrentnbsp;o. a. verwezen naar Dammann’s Gesundheüspflege.

Uitdrukkelijk merkt ik echter op, dat ik mij geen oordeel heb aangematigd , noch aaumatigen zal over het voedend effect

-ocr page 76-

der maïs in de tropen. Ik zou niet durven beweren hoe de verhouding van de eiwitlichamen en koolhydraten in de voedselsnbsp;voor het Indische troepenpaard moet zijn. De Heer Marsnbsp;schijnt dit echter, afgaande op in Europa gedane onderzoekingennbsp;(blz. 141 enz.) zeer nauwkeurig te weten.

En hiermede hen ik aan het einde gekomen van de taak, die ik mijzelven had gesteld: eene¦ verdediging tegen de ongemotiveerde aanvallen van den Heer Mars. Overigens, zoonbsp;zeide ik reeds in den aanvang, wensch ik zijn werk niet tenbsp;heoordeelen. Toch moet mij nog iets uit de pen. Gaarnenbsp;breng ik hulde aan zijn ijver, aan zijn streven, om, ondanks hetnbsp;afmattende van het Indisch klimaat, ons Europeanen, eennbsp;heter inzicht te geven in de voeding van het paard in Indiënbsp;en ben het geheel met hem eens, dat «deze arbeid met grooternbsp;bezwaren verbonden is dan men oppervlakkig zon denken”nbsp;(blz. 133). Juist dit laatste moest hem echter genoopt hebbennbsp;het onderwerp goed te overwegen, alvorens althans het doornbsp;mij geschrevene zóó uit de hoogte en zóó onbillijk te veroor-deelen. Er was werkelijk geen haast bij. In al de uitgavennbsp;der Paardenkennis van F. van der Poll , welk sedert 1841 v^er-schenen, zijn de door den Heer Mars geïncrimineerde zakennbsp;reeds ten deele te lezen. En dit boek vergelijkt hij met eennbsp;monument.

Niemand is meer overtuigd dan ik, dat men, ondanks alle voorzorgen, falen kan, doch zóó te dwalen als de Heer Mars thansnbsp;gedaan heeft, zóó den splinter te zoeken in eens anders oognbsp;en den balk in zijn eigen oog voorbij te zien, dit gaat denbsp;grenzen te buiten. Hij heeft blijkbaar niet alleen het doornbsp;mij geschrevene, doch ook het zijne niet goed gelezen, andersnbsp;zou er veel niet staan of op eene andere wijze staan dannbsp;thans gedrukt is. Om iets te noemen, zal de Heer Marsnbsp;het: »ik en andere geleerden” tot nu toe wel als katheder-onzin hebben beschouwd. Toch schrijft hij blz. 148: «Ik neemnbsp;daarbij als basis aan, zooals mij ook meermalen door anderenbsp;deskundigen verzekerd is” enz.

-ocr page 77- -ocr page 78-

FILARIA OCULI VEL FILAR IA PAPILLOSA

VA]N HET PAARD

DDon

W. S. ADAJffiü.

Paardenarls P klasse hij hel rcmonie depól. Ie Oossoor,

Dal is (Ie welbekende worm, die zoo dikwijls in hel paardenoog in Indie gezien wordt. Hij wordl gewoonlijk ])eschreven als een parasiet wiens oorspronkelijke woonplaats het paardenoog is, doch Dr. Mansos steinl dit niet toe en beweert,nbsp;dat dezelfde parasiet evenzoo gevonden is in de spieren, celweefsel , hersens, horst- en bnikvliezen. Ik heb hem nimmernbsp;op deze plaatsen gevonden, doch kan mededeelen dat ik dikwijlsnbsp;kleine entozoa vrij in den huik of in het darmscheil gevondennbsp;heb. Het is daarom mogelijk dat een paard met een wormnbsp;in zijn oog, hehebt is met dezen dolenden parasiet en é(innbsp;bij toeval zijn weg gevonden heeft in den oogbol; levens moeinbsp;er aan herinnerd worden dat paarden die »geen worm innbsp;het oog hehhen” toch met denzelfden parasiet hehehl kunnennbsp;zijn. Dit vergroot het onderwerp tot een veld van onderzoeknbsp;en ten einde dit punt verder te kunnen iiavorschen zullennbsp;wij de beschrijving geven door Greswell van de Filarianbsp;papillosa gedaan.

Het hoofd is breed; de mond wijd, omringd door een ring-van chitine en mei twee tandjes gewapend. Op den nek zijn twee papillae nabij de mediaan lijn, terzijde aan heide kantennbsp;acht gestaartte papillae. De staart van het mannetje is spiraal-

-ocr page 79-

65

vormig opgewonden; de staart van het vrouwtje is licht gebogen. De mannetjes zijn twee tol drie duim lang, de wijfjes vijf tot zeven duim.

Met deze beschrijving ter beschikking en met observaties bij onderzoekingen post mortem, is bet misschien mogelijknbsp;bovenstaande bewering na te gaan.

De Pilaria papillosa vindt haar weg naar hel binnenste van het oog van hel paard buiten twijfel door middel van de circulatie. Het zou bet waarschijnlijkste schijnen, dat de wormnbsp;door de bloedvaten kwam als bij lüjp, hoewel noch klein vannbsp;stuk was, doch een geval dat nog kort geleden in mijnnbsp;praktijk voorgekomen is, schijnt aan te loonen, dat hij het oognbsp;in emhryoiialen toestand bereikt. De zaak was deze: een paardnbsp;werd naar de zieken-linie gezonden met een witte spikkel innbsp;hel oog; hij onderzoek vond ik dal het een soort cyste wasnbsp;ter grootte [van een gierslkorrel, zittende in de voorste oogkamernbsp;op het bovenste en buitenste gedeelte van de iris, doch ik konnbsp;toen den aard er van niet ontdekken. Later bij een nauwkeurig onderzoek hij goed licht, kon ik ontdekken dat het eindenbsp;van een worm uil de cyste te voorschijn kwam. De ontcystenbsp;worm ging later naar het laagste, binnenste gedeelte van het oognbsp;en bleef daar. De worm ontwikkelde zich gelijdelijk en hoewelnbsp;de cyste verdween, scheen de worm niet vrij te zijn en had ófnbsp;de iris doorboord óf zat er aan vast. Ik aarzelde om op denbsp;gewone wijze te opereeren, daar ik vreesde dat de worm nietnbsp;met het waterachtig vocht naar buiten zou komen, doch nanbsp;een week gewacht te hebben, ziende dat er geen veranderingnbsp;l)ij den worm kwam en het oog van binnen opaque werd, wierpnbsp;'k het paard neder en na het gechloroformiseerd te hebben,nbsp;maakte ik met een klein oogscalpel eene incisie door de corneanbsp;ïian het binnenste laagste gedeelte, op de plaats waar de wormnbsp;zat. Zooals ik gedacht had kwam hij niet naar buiten metnbsp;ket walerachtig vocht, maar nam ik hem geraakkelijk wegnbsp;met een klein pincet; eene kleine bloeding volgde, doch allesnbsp;liep goed af.

5

-ocr page 80-

66

Ten opzichte van den oorsprong van den parasiet, komt het ovum zonder twijfel in het lichaam door het spijsverteringskanaal, en wordt waarschijnlijk opgenomen met het water ofnbsp;groenvoedsel; sommigen zeggen dal de gevallen meer voorkomen gedurende de natte jaargetijden en op vochtige plaatsennbsp;doch deze ondervinding heb ik niet opgedaan.

Achttien gevallen die aan dit Depot voorkwamen, waren als volgt over het jaar verdeeld; Januari 2, Februari 4, Maartnbsp;ö. April 1, Mei 5, Juni 0, Juli 0, Augustus 0, September 1,nbsp;October 1, November 1, December O, totaal 18.

Hieruit ziet men, dat van de 18 gevallen niet minder dan 16 voorkwamen in de eerste vijf maanden van het jaar, gedurende welke maanden het geheel der gevallene regens bedroegnbsp;8,6 duim, of ongeveer een vierde van den regenval van hetnbsp;geheele jaar.

Elf gevallen kwamen voor gedurende de eerste drie maanden, toen zeer weinig regen is gevallen, zijnde dit slechts 1,8duim.

Een bijzonderheid, die opgenierkt dient te worden, is het veelvuldig voorkomen van den worm in het oog in sommigenbsp;jaren, en de geheele afwezigheid in andere.

In 1871—72 kwamen twee gevallen voor, vervolgens was eene tusschenruimte van drie jaar, dat geene gevallen voorkwamen.

In 1875, 76, 77 kwamen vier gevallen voor, daarop volgde eene tusschenruimte van twee jaren; in 1880 kwamen 5 gevallennbsp;voor en toen kwam weder een tusschenruimte van twee jaren.nbsp;Drie gevallen kwamen voor in 1885, geen in 1884, één innbsp;1885, en in 1886—-dat is op het oogenblik dit ik .schrijf — vijfnbsp;gevallen nl. drie in Februari en twee in Maart.

Ik heb vernomen dal een buitengewoon aantal gevallen zich voorgedaan hebben in het aangrenzende station in Bengalen.

Daar het algemeen systeem van voeding enz. elk jaar hetzelfde is, moeten wij naar iets omzien, dat speciaalnbsp;bevorderlijk is voor de ontwikkeling van dezen bijzonderen pa-

-ocr page 81-

67

rasiet in bepaalde jaren, evenwel kan men naar deze speciaal bevorderlijke oorzaak slechts gissen zoolang de natuurlijkenbsp;historie niet naauwkeuriger bekend is.

Het volgende feit kan liier echter aangehaald worden; de maanden October, November en December waren het voorgaandenbsp;jaar buitengewoon vochtig en een groot getal gevallen van wormen in het oog kwamen in de daarop volgende maanden voor.

Hel wordt dikwijls algemeen gezegd dat paarden met een worm in bet oog, gemakkelijk lendenlam worden ; ik heb echternbsp;nimmer een geval gezien en het eenige dat ik dienaangaande vinden kan is dat in Mr. Meyrigh’s werk, waar eennbsp;geval vermeld wordt van een paard met, een worm in elk oognbsp;dat tevens lendenlam was. Mij is echter het volgendenbsp;verteld , dat zou strekken om het geloof in hel verhand lus-schen heide zaken te versterken.

In een stal met vijf paarden, waren er twee met een worm in hel oog, terwijl op hetzelfde tijdstip en in denzelf-den stal een paard lendenlam werd. Deze paarden vei’keer-den onder dezelfde omstandigheden en de oorzaak van denbsp;wormen in de oogen, is misschien ook de oorzaak geweest vannbsp;een parasiet die zijn weg naar hel ruggemerg vond.

Dit is de eenige weg, waarop heide aandoeningen met elkaar in verhand kunnen staan.

De worm, eenmaal het waterachtige vocht van het oog bereikt hebbende, is geheel zichtbaar door de cornea. Eens vrij gewordennbsp;in het walerachlig vocht, ontwikkelt zich de worm spoedig ennbsp;ban noch verder noch terug. Alles wal nu gedaan kan worden isnbsp;'Ie punctie van de cornea ten einde den worm met hel walerachtignbsp;vocht te doen uitvloeien. De operatie is eenvoudig en behoeft slechtsnbsp;Weinig uitlegging. Hoewel eenvoudig, is groote juistheid eennbsp;vereischte, want eene zeer geringe afwijking, zoowel in denbsp;•liepte als richting der punctuur kan heleediging van de iris

eenig ander inwendig deel van het oog ten gevolge hebben.

De operatie kan verricht worden zonder het paard neder te Werpen. Ik heb dit echter nimmer gewaagd. Ik heb de paarden

-ocr page 82-

68

immer neder geworpen. en verrichtte de operatie het liefst onder chloroformnarcose. Ten opzichte van de operatie zelf het volgende; ik opereer altijd zoo spoedig mogelijk nadat de worm innbsp;de voorste oogkamer ontdekt is en maak de punctie in elke stellingnbsp;het zij boven of onder de pupil tegenover den worm; alsdannbsp;is de kans groot, dat de worm met hel waterachtig vochtnbsp;uitvloeit. Ik gebruik altijd een zeer scherp, fijn lancet ennbsp;maak de punctie met een stevigen druk, met de pols alsnbsp;vast punt en hel lancet tusschen de punt van den vingernbsp;en duim.

Ik houd niet van het behoedings lancet, doch het heeft het voordeel, dat men de knokkels vrij kan houden van den randnbsp;der oogen, hetgeen in sommige gevallen moeijelijk te vermijdennbsp;is wanneer men het lancet tusschen vinger en duim houdt.nbsp;Ik gebruik zeldzaam het oog-speculum, omdat ik geloof dat hetnbsp;den patient onnoodig hindert, de terugtrekkende spieren vannbsp;het oog irriteert en alzoo de operatie moeijelijker maakt. Iknbsp;kies de positie waarin ik de punctie wil maken, en wacht denbsp;gelegenheid af. Zooals ik boven gezegd heb, verkies ik dennbsp;patient onder chloroformnarcose te hebben, want ik ben overtuigd, dat het grootste gedeelte der ongevallen ten gevolgenbsp;der operatie toe te schrijven is aan het niet stil liggen vannbsp;den patiënt, daar de minste beweging een groot verschil maaktnbsp;in zulk eene teêre operatie. Ik heb geene ondervinding vannbsp;het gebruik van eene oplossing van cocaïne bij deze operatie;nbsp;Mr. Mills bericht zeer gunstig over hare bruikbaarheid, dochnbsp;anderen zeggen dat hoewel het gevoel van het oog zelf is opgeheven, de membrana nictitans en de lerugtrekkende spierennbsp;niet in de anesthesie deelen.

Het is natuurlijk voldoende indien men den worm na de ontlasting van het waterachtige vocht vindt, maar somtijds is de worm in spijl van het stuk zwarte stof hierbij gebruikt, verloren.

In dit geval raad ik aan zorgvuldig onder de oogleden en op de oppervlakte van het oog zoeken en ook indien hij niet ge-

-ocr page 83-

69

vonden wordt aan te nemen dat de worm ontsnapt is en het paard weder vrij te laten. Nadat de kamer zich weder gevuld heeft,nbsp;is de worm, indien hij er nog is, spoedig te zien; er moetnbsp;alsdan een tweede punctie gedaan worden, waardoor mennbsp;meer gewaarborgd is tegen eenige beleediging van het oognbsp;dan door eenig zoeken naar den worm na de eerste punctienbsp;als wanneer de deelen van het oog direct tegen elkander liggen.

Ik weet echter slechts het hierboven aangehaalde geval, waarin de worm niet met het waterachtig vocht naar buitennbsp;is gekomen; alhoewel ik hem miste bij de operatie, was de wormnbsp;niet meer in het oog toen de kamer zich gevuld had.

Druk op den oogbol tijdens de operatie wordt door sommigen aangeraden om het uitdrijven van den worm te bevorderen; dit is echter geheel overbodig, daar de terugtrekkende spierennbsp;genoegzamen druk doen ontstaan.

Ten opzichte van de slechte gevolgen voor het oog, veroorzaakt door de tegenwoordigheid van den worm, deel ik mede dat ik gevallen gezien heb, waarbij gedurende verscheidenenbsp;dagen eene algemeene zwakte en lichtschuwheid van het oognbsp;bestond, alvorens de worm zichtbaar werd.

Ondoorschijnendheid van de cornea komt dikwijls voor, doch is geene constante complicatie; het wisselt af van een eenvoudig wolkje tot eene totale ondoorzichtigheid.

De verduistering is ontwijfelbaar toe te schrijven aan de irritatie door den worm, en het is verrassend zoo snel als zij zich vormt.

Ik kan een geval aanhalen, dat op een avond een paard gerapporteerd werd met een worm in het oog. Ik kon hetnbsp;niet onderzoeken vóór het duister werd terwijl het te laat wasnbsp;om te opereeren; het oog was toen evenwel nog helder. Vroegnbsp;in den volgenden morgen was de cornea geheel opaque ennbsp;de worm naauwelijks zichtbaar.

De ondoorzichtigheid was dus in twaalf uur ontstaan. Na wegname van de oorzaak der irritatie, de worm, helderdenbsp;het oog spoedig op. Er komen gevallen voor waarin geene

-ocr page 84-

70

verduistering vóór noch na de operatie ontstaat, en ik heb een geval gehad waarbij lievige verduistering vóór de verwijderingnbsp;van den worm bestond en waarbij de verduistering altijd bleefnbsp;bestaan.

Hoe spoediger de ivorm verwijderd wot'dt na de ontdekking, des te beter, doch somtijds is dit niet mogelijk.

Ik ken een geval, waarbij de worm reeds drie weken in hel oog was, alvorens hel paard bij mij gebracht werd; ernbsp;was geene erge verduistering van de cornea, doch bet gezichtnbsp;was aangedaan en de vochten van bet oog waren troebel.

Ik nam den worm weg en zond het paard naar den eigenaar die mij naderhand vertelde dal de oogen gedurende langen tijdnbsp;dof uitgezien hadden, doch langzamerhand geheel genezennbsp;waren.

Na de operatie is geene speciale behandeling noodig; ik zet den patient op slap dieet, in een donkeren stal en met eennbsp;natten doek over het oog, om iedere praedispositie voor ontsteking te voorkomen.

[Quarterly journal of veterinary Science in India n°. 16.)

¦ (H.M.)

^1

-ocr page 85-

EEN GEVAL VAN FILARIA OGULI

DOOR

T. J. !i¥lH091D§.

Paardenarts bij hetregement lichte Cavalerie.

Een achtjarig paard, eigendom van een officier, werd den 2**“ Januari 1883 bij mij gebracht, met geziclitszwakte innbsp;het rechter oog waardoor het schrikachtig was geworden. Bij onderzoek vond ik de cornea opaque, en zag ik eennbsp;worm die zich in de voorste oogkamer snel bewoog. Omstandigheden verhinderden mij gedurende tien dagen dit gevalnbsp;te behandelen, na welken lijd ik het paard weder zag. Helnbsp;oog was nu zoo opaque dat ik niets kon zien en niet hetnbsp;minste teeken van een worm ontdekt kou worden zoodat ik besloot niet te opereeren omdat hel een regel voor mij is nimmernbsp;de punctie te doen, of ik moet den worm voor mij zien.

Behalve de opaciteit, waren de oogleden zeer gezwollen en congestief en bestond er groote lichtschuwheid. Ik liet voortdurend koud water aanwenden, het paard in een donkeren stalnbsp;houden, gaf inwendig jood-kalium en wachtte op hetgeen komennbsp;zoude.

In ongeveer vier dagen helderde de cornea genoegzaam op, zoodat ik den parasiet kon zien, en toen bemerkte ik, dat het eene einde aan de iris scheen vast te zitten en onbewegelijknbsp;was terwijl hel andere einde vrij was en zich op en nedernbsp;bewoog. Hierover was ik zeer verwonderd en besloot denbsp;zaak aan zich zelf over te laten.

Na verloop van acht dagen, werd de beweging van het vrije gedeelte trager, het stierf en verdeelde zich in twee

-ocr page 86-

72

deelen. Het eene gedeelte bleef aan de iris zitten, en het andere gedeelte viel op den bodem van de voorste oogkamer.nbsp;Gedurende dit alles helderde de cornea steeds meer op, zoodalnbsp;ik de veranderingen nauwkeurig kon nagaan. De wormnbsp;werd gelijdelijk geabsorbeerd; het gedeelte dat in de kamernbsp;was gevallen verdween het eerst, dat aan de iris verdweennbsp;veel langzamer. Op dit oogenblik is een klein gedeelte van dennbsp;parasiet op twee plaatsen aan de iris gehecht.

Een gedeelte van een corpus nigrum schijnt door de beweging van den worm afgeslagen te zijn, en zit aan denbsp;lenscapsul, juist in bet gezichtscentrum.

Ik geloof dat de beëindiging van dit geval zeer buitengewoon is. Gedurende eene niet onbelangrijke Indische praktijk, waarin ik verscheidene gevallen van «wormen in het oog” gezien heb, heb ik nimmer den worm zien sterven ennbsp;absorbeeren. Ik heb echter gehoord, dat dit meer voorkomt.

{Quarterly journal of veterviiary Science in India).

H. M.


-ocr page 87-

OPnCIEELE BERICÏÏTEïf.

L\ »K Javasche Courant van Juni tot en met December 1886

KOMEN DE VOLGENDE OFFIGIËELE RAPPORTEN VOOR OMTRENT VEEZIEKTEN.

Javasche Courant vaii Dinsdag 22 Juni 1886. Oostkust van Sumatra. Onder den veestapel van den gouvernenients-leve-raiicier te Siak werd in de maand Mei, mond- en klauwzeernbsp;waargenomen. Het schijnt dat deze ziekte van Singapore isnbsp;overgebracht.

Javasche Courant van Vrijdag 17 September 1886. Menado. Juli. In het district Passau-Ratahan-Ponosaken (afdeeling belang)nbsp;werd onder de paarden eene besmettelijke ziekte (goede droes)nbsp;waargenomen, welke vermoedelijk van het district-La»ipotua»nbsp;{Tondano) was overgebracht.

In het geheel werden zeventien paarden aangetast, waarvan 7 stierven, 2 herstelden en de overige onder behandeling bleven; deze laatste waren alle herstellende.

Javasehe Courant van Vrijdag 24 September 1886. Timor en Onder hoor igheden. Augustus. De sterfte onder het vee opnbsp;hel eiland Savoe, ten gevolge van gebrek aan water en gras,nbsp;was toenemende.

De handel in paarden bleef, vooral op de eilanden Soemba en Rotti, levendig. Vijf schepen lagen daar om paarden in te nemen.

Oostkust van Sumatra. Augustus. Te Medan kwamen onder het vee eenige ziektegevallen met snel doodelijken afloop voor.

Door de zieke beesten streng van de gezonde afgezonderd te houden en het vervoer van vee te verbieden mocht het gelukken de verdere uitbreiding dezer ziekte te voorkomen. Op hetnbsp;einde der maand kon zij reeds als geweken worden beschouwd.

-ocr page 88-

74

Ook op de onderneming Maryland deden zich eenige gevallen van veeziekte voor; door spoedig getroffen maatregelen werdnbsp;de ziekte hier evenzeer weldra bedwongen.

Jamsche Courant van Dinsdag 28 September 1886. Wester-afdeeling van Bot'neo. 15 Augustus — 15 September. Te Sintang brak onder het slachtvee voor het garnizoen het miltvuur uit.nbsp;Negen koeien en kalveren bezweken aan deze ziekte.

Javasche Courant van Vrijdag 1 October 1886. Menado. Augustus. De ziekte, welke zich in de vorige maand onder de paarden innbsp;Belang had voorgedaan (zie de Javasche Courant van 17 September jl. n®. 75), bleef nog steeds offers eischen. In het geheel werden in den loop der verslagmaand 43 paarden doornbsp;die ziekte aangetast. Van dit aantal en de 8 op het einde vannbsp;Juli onder behandeling gebleven dieren stierven er 16 en herstelden 18, zoodat op ultimo der verslagmaand nog 17 paarden ziek bleven.

Javasche Courant van Vrijdag 15 October 1886. Benkoelen. September. Enkele gevallen van klauwzeer deden zich innbsp;de afdeeling Mokko-Mokko onder de karbouwen voor.

De ziekte had echter weinig te beteekenen.

In het geheel werden 45 karbouwen aangetast, waarvan 2 stierven. De overige waren nagenoeg alle hersteld.

Javasche Courant van Vrijdag 22 October 1886. Oostkust van Sumatra. September. Op de onderneming Kalahoen-Penangnbsp;{Deli) kwamen nog eenige gevallen van veeziekte met doode-lijken aiïoop voor.

Javasche Courant van Dinsdag 26 October 1886. Palembang. September. Ter hoofdplaats Palembang en in de afdeeling Ogannbsp;en Kommering Ilir en Blidah kwamen ojider de karbouwennbsp;ziektegevallen voor, welke werden toegeschreven aan het regenachtige weêr en de drassigheid van den grond.

-ocr page 89-

78

Javaschc Courant van Dinsdag 28 December 1886. Pakmbang. November. De ziekte onder de runderen en karbouwen Ier hoofdplaats Palembaug en in de afdeeling Ogan en Kommering llir ennbsp;Blidah, waaromtrent melding werd gemaakt in bet verslag overnbsp;de maand September jl. (zie de Javasche Courant van den 26equot;nbsp;October jl. n°. 86), kon sedert als geweken worden beschouwd.nbsp;Daarentegen brak eene veeziekte in de onderafdeeling Lema-tang-llir uit, welke zich al spoedig over de geheele afdeelingnbsp;Lematang-Oeloe en llir, Kikim en de Pasoemahlanden uit-breidde. Maatregelen tot beteugeling dezer ziekte werdennbsp;genomen.

Benkoelen. November. De veestapel bleef over het algemeen stationnair. Bijzondere sterfte kwam onder het vee niet voornbsp;hoewel de zoogenaamde »Sakit botjor” zich onder de karbouwennbsp;in enkele marga’s van de afdeeling Kroë vertoonde.

Deze ziekte was echter van weinig beteekenis en moest lioofdzakelijk geweten worden aan zorgeloosheid der bezitters.

Javasche Courant van Dinsdag 31 December 1886. Oostkust van Sumatra. November. Op Bengkalis deden zich eenige gevallennbsp;van veeziekte met doodelijken afloop voor, zonder dat kon wordennbsp;uitgemaakt met welke soort van ziekte men te doen had. Denbsp;noodige voorzorgsmaatregelen werden genomen.

PEESOIALIA.

Bij Koninklijk Besluit van den 14™ November 1886 is benoemd tot Paardenarts 5® klasse bij hel 1® Regiment Veldartillerie te Utrecht, de heer P. Brouwer, in verhand waarmede hij met ingang van 1 December 1886 eervol ontslagen werdnbsp;als adsistent bij ’s Rijks-veeartsenijscbool.

Benoemd voor het tijdperk 16 December 1886 lol 50 September 1887, tot adsistent aan ’s Rijks-veeartsenijschool te Utrecht, de heer M. E, Bentinck.

-ocr page 90-

ip

76

Bij Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch Indië dd. 11 November 1886, is de van buitenlandsch verlofnbsp;teruggekeerde Gouvernements-veearts C. N. Schoorel , voor dennbsp;tijd van één jaar naar de residentie Madoera gezonden voornbsp;bromatologische studiën, zullende hij gedurende dien tijd tevensnbsp;als Gouvernements-veearts in dat gewest dienst doen.

VEEARTSENIJKÏÏIDIG STAATSTOEZICHT M OHHEH-WIJS IH lEDEHLAII).

Z. M. heeft benoemd tot leden der kommissie van deskundigen, bedoeld in art. 34 der wet van 20 Juli 1870 (Nederlandsch Staatsblad N°. 151) tot regeling van het veeart-senijkundig staatstoezicht en de veeartsenijkundige politie, tot lid en voorzitter: Dn. W. P. Rüijsch, referendaris bij hetnbsp;Departement van Binnenlandsche zaken; tot leden: Dr. A.nbsp;W. H.- WiRTz, directeur van ’s Rijks-veeartsenijschool, L.nbsp;VAN Drier, districts-veearts te Stratum [Eindhoven), H. J.nbsp;H. Stempel, districts-veearts te Groningen en J. Poels, plaatsvervangend districts-veearts te Rotterdam, met bepaling dat denbsp;commissie hare zittingen zal houden te ’s Gravenhage.

Bij kon. Besluit van den 23™ December 1886 zijn vrijgesteld van het examen voor de natuurkundige wetenschappen, omschreven in art. 2 van het Kon. Besluit van 12 Februari 1879,nbsp;(Slbl. N°. 33), degenen aan wie, na afgelegd examen, het diplomanbsp;als veearts is uitgereikt. (Nederlandsch Staatsblad 1886 Nquot;. 232).

-ocr page 91-

CORRESPOIDEITIE.

De Vereeniging ontving van de redactie van »The Journal of Comperative Medicine and Surgery” onderstaanden brief;

Philadelphia, Oct. 11, 1886.

Dear Sir.

Will you kindly notice in review the changes and improvements in the October Number of the Journal of Comparative Medicine and Surgery, a copy of which we send you today.

With the change in publishers, the publication office is transferred to Philadelphia, and the Journal itself is enlargednbsp;and improved in every department. The paper and typographynbsp;are better; the number of pages is increased; and by thenbsp;addition to the editorial corps of some of the best known andnbsp;most scientific members of the medical profession, the Journalnbsp;has assumed a more thoroughly scientific aspect than ever,nbsp;utilizing as it does, the best material from Harvard, Univ. ofnbsp;Penna, and other prominent Colleges.

It is the only Journal published on Comparative Medicine and Surgery; and the reputation of its editors is sufficientnbsp;guarantee that this field of science will be well represented.

You will favor the Journal by noticing these changes in your review columns, and will command our hearty appreciation.

^ nbsp;nbsp;nbsp;Very Truly Yours

W. A. Conklin,

(For the Editors.)

-ocr page 92-

Rekening en Verantwoording over liet tweede boekjaar. Juli 1S85 -Juni 1886


-ocr page 93-

J.' -

r-j /igt;»! ' '• ¦ ]


R A P P Or R T. ' ‘

' '¦ .1


^ i -h 1


OMTRIÏKIT DE OP HET LAMgt;*

KEDOENG-GEDEH

afdeeling Meester-Comelis, Residentie Batavia,

GENOMEN PROEF,

tot tcgongang vaii de verspreiding der Veepest,

DOOR

,T. jvr. VA.IV VT.i'KUTKN'.

{Virvolfi vnn ffoofdslulc III.)

7gt;. Meminfi van Tan IJoe IToa omircnl de veepest, hare spontane onUvikhelinrj en de te volijen hestrijdingswijs.

Aangezieii liet, niet van lielang ontbloot is te achten de veepestbestrijding te iiescboiuven uit een ander gezicblspuntnbsp;dan dat waarop bet Gouvernement zich in den regel zal be-booren te plaatsen, zoo is het niet ondienstig bier op tenbsp;nemen, tol welke meening een 23 jarige ondervinding in zakenbsp;veebouderij en veeboederij den chineesclien landheer van Kedoengnbsp;Gedeh, Tan IJoe Hoa, gebracht beeft.

Vooral is zulks hel geval , omdat de bestrijding.swijs door hem voorgestaan geheel en al overeenkomt met die, omsebreveunbsp;in bel werkje van Dn. 1. P. Heije. ^Veepest bed wang'', reeds

-ocr page 94-

lt;9o

-Vt-:

in het jaar 1867 geschreven, terwijl ook de te Kedoeng Gedeh in 1883 gevolgde wijze van heslrijden der ziekte geheel opnbsp;dienzelfden voet is geschoeid.

Beide werkjes worden derhalve hierhij gevoegd.

Advies van den Chineeschen landheer Tan Yoe IIoa.

Als u het mij niet ten kwade duidt, wil ik het een en ander mededeelen omtrent de veepest.

(i) Dit advies versclieen in het Tijdschrift voor Nijverheid en Landliouw in Nederlandsch-Indie, met het volgende voorwoord:

Kort na mijn optreden als Gouvernements-commissaris in zake veepesl maakte ik kennis met den Chineeschen landheer van Kedneng-Gedeh ennbsp;Ijiknrang, Tan Yoe Hoa.

Het gesprek viel al spoedig op het chapitre runderpest en liet hij mij hij die gelegenheid in manuscript een nota lezen, die hij over dat onderwerpnbsp;had opgesteld.

Op mijn verzoek haar eens ter lectuur te mogen hehben, zond hij mij eeiiigen tijd later een afdruk daarvan toe, waarvan ik U hij deze een vertaling aanbied.

Ik heb, bij het overzetten van het Maleisch in het Ilollandscli, hem woordelijk gevolgd; ook daar waar hij—zoo als nog al eens gebeurt — in herhaling treedt.

Hoewel ik mij niet met al zijn redeneringen en conclusion kan vereenigen, vind ik den inhoud dier nota nogtaiis interessant genoeg om haar onder denbsp;oogen van een grooter aanlal lezers te brengen dan van hen, die er eennbsp;Maleisch exemplaar van bekwamen.

\k ¦ \ i

Zij toont loch afkomstig Ie zijn van een man, die een groote opmerkeiis-gaaf bezit en veel ondervinding heeft opgedaan in het vak, waarover bijzijn gedachten laat gaan en zijn lieschouwingen mededeelt.

Den 26 Augustus 11. brak op zijn land in twee aangrenzende kampongs de runderpest uit. Om de verspreiding dier ziekte te bestrijden wordt sedertnbsp;een proef genomen, zoo als hij in die nota aangeeft. De re.sultaten daarvannbsp;hoop ik later, na het beëindigen er van, te puhliceeren.

Kedoeng-Gedeh, nbsp;nbsp;nbsp;VAN VLEUTEN,

den 21 September 1883.

Door de publiceering van dit rapport is aan deze belofte voldaan.

(Redactie).

li:i


-ocr page 95-

bulfels gehad.

Meer dan 2S jaar lang inaali ik mijn beroep van lie( landbouwbedrijf. In dien lijd lieb ik dikwijls meer dan 700 ii 800 Die beeslen gebruikle ik in mijn rijslmolens en

van bun arbeid geleefd.

beb ik

Veel heb ik omirent den bullel geleerd en ik beb mij er sieeds op toegelegd em Ie weten de beste wijs hem Ie verzorgen. Ik heb allijd van den bullel gehouden; bel is eennbsp;dier dal van de groolsie waarde is voor den landbouw.

Van het jaar 1866 af heb ik de mulalien onder mijn vee-slapel naauwkeurig genoteerd om Ie kunnen welen hoeveel °/o van mijn molen-bulfels ik ieder jaar verloor door sterfle. Innbsp;1876 bedroeg dat verlies 67 in andere jaren 10 °!o lot 50

De ziekle, die men nu veepest noemt, beweer ik dat al jaren lang in de Residentie Batavia heeft heslaan. Na nu ennbsp;dan een paar maanden geheerscht te hebben stierf zij wedernbsp;van zelve uit. Niet pas nu beefi zij zich voor het eerst vertoond. Wel heeft zij erger en langer geheerscht dan vroeger;nbsp;dat komi door de ongelijkinalige wisseling der moussons in denbsp;laatste jaren.

Als de dessalieden ook de waarheid willen spreken, zullen zij moeten bekennen, dat vroeger, vóór men bet beslaan vannbsp;veepest geconstaleerd beeft, reeds 60 a 60 °U van onze buffelsnbsp;gestorven zijn.

Ik weet dessalieden, die een kraal met‘20 buffels geheel verloren hebben. Doch dat is niet de gewone toestand geweest; anderen wiei’ kralen daar dicht hij stonden verloren slechls weinig beesten.nbsp;Ik heb zelf verscheidene buffels, die niel aangetast zijn geworden.

Maar vroeger bemoeide de Regering zich niet met die ziekle onder hel vee. Zij gelast Ie niet dat het vee moest gekraaldnbsp;worden. Zij verbood niet dal de buft’els zich in de riviernbsp;mochten haden.

Hel vee bleef los loopen, evenals naar gewoonte en na een korten tijd hield die ziekle onder de buffels van zelve oji.

Ik erken dal die ziekle een gevaarlijke is, die makkelijk

-ocr page 96-

76

andere beesten, vooral die welke in dezelfde kraal slaan, aansteekt.

Maar zij is niet zoo besmettelijk dat, zoo als de Regeering meent, wanneer in een kraal één bnlfel ziek wordl, noodwendig alle andere bnlfels in de gebeele kampong besmeinbsp;moeten raken en zelfs dat alle beesten op de aangrenzendenbsp;landen daaraan moeten sterven; zóó gevaarlijk is de ziektenbsp;niet.

Als de Regeering een nauwkeurig onderzoek wil doen instellen, zal zij bevinden, dat die ziekte niet geregeld b. v. van kraalnbsp;1 naar kraal 10 baar weg volgt. Zij vertoont zich nu bier,nbsp;dan daar; men kan niet weten werwaarts zij gaan zal.

Wanneer men de gezonde buffels laat opsluiten in de kralen , dan is bet alsof men die dieren absoluut ziek wil maken; wantnbsp;in zoodanigen staat zijn zij veel vatbaarder dan anders omnbsp;ziek te worden.

Ik bel) de ziekte zeer nauwkeurig nagegaan en bevonden dat zij bet hevigst is wanneer in een butfelkraal één beest isnbsp;dat bloed afgaat- en dus stank veroorzaakt. Dat is zeer gevaarlijk omdat, even als met ammonia, die stank door de andere dieren ingeademd en iugesnoven wordl, terwijl bovendiennbsp;de gezonde beesten veelal aan de excrementen likken.

Als bet zóó ver is, dan moeten alle andere beesten, die in dezelfde kraal zijn opgesloten, noodwendig óók sterven en behoeft men niet te hopen ook maar één in bet leven Ienbsp;houden.

Maar, wanneer in een kraal één bnlfel ernstig ziek werd, dan haalden wij de andere buffels, die jiog gezond waren,nbsp;onmiddellijk daar uit en verhuisden ze naar een anderenbsp;plaats. We lieten ze meei- baden dan anders en net zoo langnbsp;in bet water, tot dat ze zelf verkozen er uit te gaan. lederennbsp;dag werden de dieren dan naauwkeurig geïnspecteerd en iedernbsp;beest, dat ook maar de geringste sporen droeg ziek te zijn,nbsp;werd onmiddellijk afgemaakt. Op die wijs kan men verwachtennbsp;dat nog een 40 °/o ïi 50 °/o in bet leven zal blijven en behoeft

-ocr page 97-

77

iiicu niel. Ie vreezen, dal allen zullen slerveii. Maar men moei ze niet opslnilen in de kralen; men moei ze los lalen alsnbsp;naar gewoon Ie.

Wanneer U bewijzen wil hebben voor hetgeen ik zoo even aanvoerde, dan verklaar ik u dal ik nog 130 buffels heb, dienbsp;lol dezelfde koppels hebben behoord als de buffels die aan vee-pesl geslorven zijn. Drie jaar geleden heb ik aan mijn vriendennbsp;den raad gegeven nel Ie doen als ik, en ook zij hebben nognbsp;200 gezonde buffels, die vroeger onder aan veepeslgeslorvenennbsp;gestaan hebben.

Wanneer een buffel pas ziek wordt en nog geen bloed afgaat, zoodil de excrementen nog niel stinken, en men dien dannbsp;dadelijk afzondert of wel doodl, dan kan men niet zeggen, datnbsp;dal beest gevaarlijk is geweest voor de anderen, even alsofnbsp;bet wèl reeds bloed had afgegaan.

Jammer is bet, dat de Regeering geen regeling gemaakt beeft om alléén de zieke buffels te doen dooden of wel denbsp;beesten, die pas eenige de minste ziekteverschijnselen vertoonden; dan zou spoedig de smetstof uit de kampongs zijn verdwenen en de ziekte niet zulk een uitgebreidheid hebben verkregen.

Het is waar: het is voor het Gouvernement niet gemakkelijk te weten te komen waar zieke beesten zijn of beesten die verschijnselen toonen van ziek te worden.

Maar hel is alsof de Regeering door de genomen maatregelen den landbouwer absoluut vrees heeft willen inboezemen omnbsp;van een ziek beest rapport te maken, door te bepalen dat dannbsp;al zijn beesten moeten worden afgemaakt en de anderen in denbsp;kampong moeten worden opgesloten, zonder te mogen weidennbsp;of in de rivier baden, zoo als zij gewoon zijn.

Dewijl de kleine man daarvoor bang is geweest, heeft bij nimmer tijdig kennis gegeven dat hij een ziek beest had ofnbsp;wel een beest dat bet uilerlijk had van ziek te zullen worden.nbsp;Daardoor is de smetstof in de kampongs gebleven, is zij lederen

-ocr page 98-

(lag kwaadaardiger geworden en liecfl zij zicli icdcrcn dag over een grooler afstand verspreid.

Wanneer de llcgering niet van systeem verandert, vrees ik dat de veeziekte hoe langer lioc gevaariijker zal worden.

Wij weten nu eenmaal dat men den luillel niet even als een paard of een koe in een kraal kan opsluiten. Om hemnbsp;'gezond te houden moet men hem drie maal daags laten baden,nbsp;want de hutfel is als het ware half en half een amphihie.

Wanneer de kleine man het hevel van het Ciouverncment had opgevolgd om zijn hulfels voortdurend op Ie sluiten ennbsp;niet te haden, dan zouden er uu geen hulfels meer over zijn.nbsp;Zie maar eeus wat tot nog toe de gevolgen van de genomennbsp;regeringsmaatregelen zijn geweest!

l)c gezonde buffels, die opgesloten en niet gebaad zijn, zijn spoediger ziek geworden dan anders het geval zou geweestnbsp;zijn. En hoeveel zijn er dien ten gevolge niet gedood!

Laat de llegering geen bevel geven, dal den kleinen man verbiedt zijn buffels te weiden en te baden en men zal zien,nbsp;dal de ziekte niet gemakkelijk overslaat naar beesten, die nietnbsp;lol dezelfde kraal behooren. En, al mag er veepest heerseben,nbsp;dan zullen ze niet allen sterven of zelfs niet zoo veel, als ernbsp;op last van de Regering al'gemaakt zijn. Wie een bulfel opsluitnbsp;baiidell even alsof bij een viseh ojdiangt; ze moeten beide dood.nbsp;De regeling om de hulfels te doeu opsluileu is uadeeliger ennbsp;verderfelijker geweest dan de veepest.

.lammer dat de Regering nog niet eens een onderzoek naar hel al of niet doeltrelfende van dien maatregel heeft doennbsp;instellen!

De kleine man moet — dat is zoo — de bevelen van de Regering opvolgen; maar geschiedt dat o|) .lava met iedere nieuwe regeling?

Beter was hel dal de Regering, vó()r de genomen maatregelen toe te passen, een naauwkeurig onderzoek had laten instellen om te zien in hoever zij doellrelfend waren, en nietnbsp;maar zoo gemakkelijk een zwarcu last aan de bevolkiiu; had

-ocr page 99-

79

opgelegd door een bnffel met een rund gelijk te stellen en te nieenen' dat, wal in Europa doeltreffend is, daarom ook opnbsp;Java goed moet zijn.

Laat de Regering eens een onderzoek doen houden en zij zal zien dal een buffel een geheel ander dier is dan een rundnbsp;en dal de veeziekte onder de buffels op Java lang zoo gevaarlijknbsp;niet is als die onder het rundvee in Europa.

Ik erken volmondig dat er geen raedecijn tegen de veepest bestaat of liever, dat men die medecijn nog niet kent, maarnbsp;ik weet zeer zeker dat een buffel half en half een waterdiernbsp;is en dat water voor den buffel medecijn is. Om zijn buffelsnbsp;gezond te houden, moet men ze driemaal daags laten baden;nbsp;wanneer men ze dan zoo lang in het water laat als zij zeltnbsp;verkiezen, blijven zij er 5 tot 6 uur in.

Is het niet duidelijk dat een beest, dat uit zich zelf 5 a 6 uur van de 24 in bet water leeft, half en half een amphibienbsp;is? Hoe beeft men er dan toe kunnen komen om den last tenbsp;geven zulk een dier te kralen en te behandelen alsof het eennbsp;rund was?

Als een buffel, die nog niet erg door de veepest is aangetast, in het water wil gaan, zich nu en dan daarin wil wentelennbsp;en den kop onder water steken, dan kan bij nog herstellen;nbsp;dan is het nog niet zeker dat hij bezwijken moet, al sterven ernbsp;ook veel aan de ziekte. Maar zij, die niet te water willennbsp;gaan, zijn verloren.

Men moet den buffel niet in snel stroomend water laten baden, daar houdt hij niet van. Ook niet in diep water; de buffelnbsp;kan het niet lang volhouden met zwemmen, daar is hij tenbsp;zwaar voor.

Wil men de proef nemen of het waar is wat ik hierboven zeide, laat men dan eens 20 buffels en 20 runderen bij hetnbsp;water brengen en eens nagaan of de laatslen even als de eerstennbsp;te water zullen gaan !

Is verder de bepaling dat de buffels niet ver van hun kraal mogen begraven worden wel doeltreffend? De kralen van de

-ocr page 100-

80

dessalicdeii zijii loch diclil hij hun woningen en ei' zelden ineec dan '6 roeden van verwijderd.

Wanneer men mi de huffellijken zoo dicht hij de woningen begraaft, dan moet er zich — al wordt de kuil ook nog zoonbsp;diep gemaakt — toch nacht en dag een stank uitontwikkelen,nbsp;die nadeelig op de gezondheid der menschen moet inwerken.

Bovendien zijn in de kampongs veel putten, waaruit de menschen drinken en waarvan zij het water o. a. gebruikennbsp;tot het wasschen van hun rijst. Het vuil afkomstig van hetnbsp;hulfellijk dringt door den grond tot in die putten door. Denbsp;dessalieden begrijpen liet schadelijke daarvan niet, maar eennbsp;ieder die wat doordenkt moet inzien, dal zulks ziekte moeinbsp;veroorzaken.

Een bewijs daarvan is, dat daar, waar de veepest geheerschl heeft, zich later ziekte onder het kampongvolk heeft vertoond.nbsp;Bovendien, de inlander groeit met zijn hulfel op en leeft met hem.nbsp;Wanneer die nu voor zijn woning begraven wordt, moet datnbsp;er dan niet toe leiden om hem dat verlies nog zwaarder Ienbsp;doen gevoelen i*

Waarom heeft het Gouvernement niet bepaald, dat op ieder land, of op iedere 4 a '6 paal, een stuk onbenutte grond moetnbsp;worden afgezonderd lot begraafplaats iquot; Dat stuk grond zounbsp;dan behoorlijk omheind moeten worden, opdat honden of anderenbsp;beesten dal niet zouden kunnen naderen. En dan moest bepaald worden, dal ieder dier dal ook maar hel begin van ecunbsp;ziekteverschijnsel vertoonde, onmiddellijk daarheen zou moetennbsp;worden gebracht.

derwaarts zou

Ik geloof dat de inlander ieder heest, waarbij zich ook maar de minste ziekte symptomen voordedcu, gaarnenbsp;brengen. De ruuderpesl-smetslof zou dan

begraven worden en zou geen

worden, vóór dat zij nadeelig voor anderen kan ijd hebben om zich te verspreiden.

De gezonde lieeslen zoude dan kunnen blijven losloopcn; hel Gouvernement zou dan geen groote geldelijke opolferingen

-ocr page 101-

81

lielioeveii le iloeii, dc iiilaiidei' zoii gceii koimner lijden en de landltouw geen stoornis ondervinden.

Vroeger, toen de llegeering zich niet niet deze aangelegenheid l)enioeide, stierven er, ook tijdens er veepest heerschte, niet zoo veel dieren als nadat zij zich die zaak aangetrokkennbsp;heeft.

Het doel van de Regeering is lolfelijk; zij wil den inlander helpen en voorkomen dat hij groote schade lijdt, maar dcnbsp;Regering is niet op de hoogte van het leven van en de ziekten onder den veestapel o]) Java. Hoe wil iemand, die nietnbsp;zwemmen kan, een ander helpen die op het jnint is te ver-di’inken. Zullen zij dan niet heiden te gronde gaan?

De hulfel is half een waterdier, dat op Javg, te huis he-hoort en dat de Europeaan pas voor het eerst ziet, als hij hier is. Hoe komt men er nu toe dat dier te doen opsluiten ennbsp;daarmede net te doen als men in Europa in den winter metnbsp;de runderen handelt!

Van jongs of aan worden in Europa de runderen er aan gewond om in den wduter gestald te worden ; zij , die runderennbsp;liehhen, weten wat dc beste wijs is hen gedurende dien tijdnbsp;te onderhouden; die runderen behoeven zich niet, even alsnbsp;dc huflels, lederen dag 6 uur te baden.

In zake veepest heeft de Regeering, helaas! veel te veel vertrouwen gesteld in dc veeartsen, die slechts hun kennis en ondervindiiiï ten lieste hebben kunnen seven omtrent hetgeennbsp;zij van het rund in Europa hebben geleerd, maar die van dennbsp;hulfel nog niet het minste af wisten evenmin als van het klimaat van Java; hier zagen zij pas den hulfel voor hetnbsp;eerst.

AVanneer zij hier een hullel aan veepest zagen lijden, dan deden zij nel alsof zij in Europa voor zich zouden hehhennbsp;een rund door de veepest aangetast- Dan gelastten zij datnbsp;pahm in den omtrek alle buffels gekraald moesten worden;nbsp;dan lieten zij alle gezonde buffels die met een zieke in éénnbsp;kraal stonden, maar Iegelijk afmaken en zelfs alle buffels die

-ocr page 102-

daar in dc nabijheid van waren. Op die wijs dachten zij spoedig de runderpest meester te zijn.

Maar die gekraalde buffels werden spoediger aangetast dan anderen; al naar gelang men het baden sterker verbood, stierven er meer. De macbthebbenden wisten niet meer wat zijnbsp;doen zouden en riepen uit: De veepest is hier erger en nognbsp;moeijelijker uit te roeijen dan in Europa! Wat een geluknbsp;dat wij er ons mee bemoeid hebben! Als wij dat niet haddennbsp;gedaan en niet hadden gezorgd dat de beesten behoorlijk werden gekraald, zou er nu geen enkele buffel meer over zijn.

De Regering heeft de bestaande bepalingen doen opvolgen en naar de adviezen van de veeartsen gehoord. Meer dan 4nbsp;jaar beerschj de veepest nu reeds. Wanneer bun voorlichtingnbsp;en raad goed was, dan zou die ziekte immers reeds lang totnbsp;het verledene behooren.

Wanneer bet juist is, dat de veepest zóó kwaadaardig is, zoo snel zich verspreidt en zoo veel offers eischl als de Regering meent, dan zou geen enkele buffel meer te zien zijn innbsp;de residentiën Banlam, Batavia, Kraivang, Preanger-Begenl-sehappen en Cheribon. In die gewesten zijn echter nog veelnbsp;dieren blijven leven.

En dat er veel gespaard zijn is, dunkt mij, het beste bewijs dat de meening van de Regering onjuist is en dat denbsp;veepest lang zoo gevaarlijk niet is als zij wel denkt.

Kil een beleidvol onderzoek zal zij tot de ontdekking komen, dat de buffels, die nu nog in leven zijn, onder buffels geleefd hebben, die aan veepest zijn gestorven. En nu, na 4 jaar leven zij nog.

11

Niemand bier zal dadelijk zijn vertrouwen stellen in een pas uit Europa gearriveerd docter, die Java met zijn klimaat en zijn bewoners nog niet kent. En waarom vertrouwt dan de Regering wel zoo maar dadelijk de veeartsen,nbsp;wanneer die zeggen dat een rund en een buffel hetzelfde diernbsp;is en dat, wat in Europa goed werkt hier op Java óók goednbsp;moet zijn? De veepest is bij runderen driemaal gevaarlijkernbsp;dan bij buffels.


-ocr page 103-

Ik licl) luij Cl' steeds over verbaasd hoe nicii heeft kunnen bevelen de buffels te kralen, door gras voor hen te doen snijden , hen op stal te voederen. De bulfel is van jongs af gewend zelf het gras uit te zoeken en dat te nuttigen wat hemnbsp;het beste bevalt; niemand heeft vroeger ooit gras voor eennbsp;bulfel gesneden.

Van het gesneden gras wil hij zeker nog geen 20°/o eten. Hij houdt er van de jonge toppen van de grasscheutjes af tenbsp;halen, die wij niet kunnen afsnijden.

Is het niet, wanneer men den bulfel kraalt, zóó dat hij niet genoeg te eten krijgt en zich niet kan baden zoo als naar gewoonte, ten gevolge waarvan hij sterven moet, alsof er eennbsp;tweede veepest — een kraalveepest — bij gehaald- wordt ? Ennbsp;misschien is deze voor het vee gevaarlijker en nadeeliger dannbsp;de werkelijke runderpest.

Laten we eens een vergelijking maken tussehen het zielental en den veestapel van een of ander land of, als gij wilt, vannbsp;geheel Java.

Slechts 20°^ van het zielental is tot werken in staal. Van die 20°/(, houden er 6°/^ a 8°!^ bulfels op na. Hel aantalnbsp;buffels bedraagtnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van het aantal zielen. Wanneer men

nu de buffels opsluit zijn dan, ook eens aannemende dat zij al het gras opelen dat voor hen gesneden wordt, menschennbsp;voldoende om voor 23°/^ bulfels gras Ie snijden:''

Wanneer de inlander, len tijde dat de runderpest het hevigst woedde, naauwkeurig en slipt de bepalingen o|i hel kralen had opgevolgd, dan geloof ik dat er nu geen enkelenbsp;buffel meer zou over zijn; zij zouden door gebrek aan voedselnbsp;allen zijn omgekomen. Gelukkig dat er nog inlanders zijn geweest, die hart genoeg gehad hebben voor hun buffels om zenbsp;des nachts naar de gewone weide-plaals te brengen en ze tenbsp;laten baden. Daardoor zijn zij hun buffels te hulp gekomennbsp;en dat is de reden dat er nog dieren zijn overgebleven.

De Regering heeft gelast om, bij het zich voordoen van veepest bij één buffel, alle anderen in dezelfde kraal te doen

-ocr page 104-

84

afmakeii en zelfs die in nal)ij zijnde kralen. Zó» meende zij de runderpest spoedig meester te zijn. Maar zij heeft denbsp;gevolgen van dien maatregel niet vooraf berekend. Wanneernbsp;ik h, V. 10 buffels wil afmaken, hoeveel menseben heb ik dannbsp;wel noodig om de kuilen te graven, waarin de lijken naarnbsp;bebooren kunnen begraven worden! Kan de kampong waarinnbsp;zich de ziekte voordoet wel zooveel man leveren ? Daaraannbsp;beeft zij niet gedaeht. En wanneer er op die plaats daarvoornbsp;niet genoeg menseben zijn, was bet dan niet beter geweestnbsp;eerst maar de lijken van de gestorven beesten te begraven ennbsp;alleen maar af te maken de zieke dieren die gevaarlijk voornbsp;anderen zijn ? want boe eerder die begraven worden, des Ienbsp;beter is dal. Die maatregel zou goed geweest zijn. Maarnbsp;waarom, wanneer men niet genoeg menseben beeft om kuilennbsp;te graven, de gezonde beesten die nog geen enkel zieklever-scbijnscl verloonen, en dus niet gevaarlijk zijn voor anderen,nbsp;absoluut óók maar tegelijk af te maken en zoo bet aantalnbsp;lijken onnoodig te vermeerderen ?

Daardoor is men verplicbl geworden lieden uil naburige kampongs te balen lol bet maken van graven.

Soms hebben die lieden dag en nacht moeten door werken en hoewel bun hoofden er bij waren, zijn er van zoo veelnbsp;menscheu toch enkele stilletjes van bet werk weggeloopen ennbsp;naar bun woningen teruggekeerd.

De Regeering is van oordeel dat de veepest gevaarlijk is, maar zij beeft regelingen gemaakt die nog veel gevaarlijkernbsp;zijn, zoo als bet oproepen lol bel maken van graven van lieden uit nabij zijnde kampongs, die daar de smetstof kwamennbsp;opdoen en ze naar huis mede namen. Aan wien de schuldnbsp;dus dat de veepest zich telkens verspreiddef

Wanneer de Regeering zich niet met deze zaak bemoeide, dan zou de veepest, al beerscblc zij ook immer door, nognbsp;niet zoo veel oilers eiseben als op last der Regering zijn af-gcmaakl.

En hoeveel menseben zijn bovendien niet ziek geworden, ja

-ocr page 105-

8o

zelfs gestorven, door het overmatig werken aan de graven, door verdriet over liet zien doodschieten van hun vee, dooide zorg om hun gezonde heestèn te moeten kralen en onderhouden !

Toen er nog veel buffels waren kon ik er een, voor den landbouw geschikt, voor ƒ GO a 70 koopen; voor een hu Hel,nbsp;die in den rijstpelmolen loopen moest, betaalde ik / 70 a ƒ 90.nbsp;Wanneer ik toen een buffel kocht en dien maar 4 maandennbsp;had laten werken, dan had ik nog geen verlies als hij daarnanbsp;stierf, want hij matigen arbeid levert een buffel voor dennbsp;eigenaar een voordeel op van oO a 75 cents per dag. Waaromnbsp;heeft zich nu, hij een zulk een eenvoudige zaak, de Regeringnbsp;daarmee bemoeid? Een kleine inmenging was misschien goednbsp;geweest, maar niet een van zulk een ingrijpenden aard.

Wanneer een gekraalde buffel niet voor 50% ziek is, dan is er niemand zoo knap, dat bij zien kan of het dier al dannbsp;niet ziek is. Maar wanneer hij als naar gewoonte op de weidenbsp;graast, dan kan men dadelijk zien wanneer hij ook maar zieknbsp;begint Ic worden.

Zou

de Regeering, in baar meening dat de veepest zoo erg

gevaarlijk is, niet beter gedaan hebben om 100 buffels, die pas cenige ziekteverschijnselen vertoonden, onverschillig welkenbsp;ziekte daaruit kon voortvloeijen, te laten afmaken, dan tenbsp;wachten tot dat er zich hij een er van veepest voordeed?

Maar men heeft 1000 gezonde buffels laten afmaken, en meer dan duizenden laten kralen. Wanneer men eenvoudignbsp;honderd, die pas ziekteverschijnselen vertoonden, had latennbsp;dooden, dan zouden voor de bevolking de nadeelen en voor denbsp;Regering de geldelijke opofferingen niet groot zijn geweest.nbsp;En wanneer er dan geen buffels waren geweest die ziek be-gonnen te worden, zou de smetstof geen gezonde hebbennbsp;kunnen aantaslen. Ieder zaadje begint met te ontkiemen;nbsp;daarna kan het zich pas ontwikkelen. Wel nul Wanneernbsp;nu de buffels, die men hij het vertoonen van eenige ziekteverschijnselen gedood had, eens werkelijk later veepesl zouden

-ocr page 106-

86

gekregen heblieii — niaar waarvan de smelstof met liet dier begraven zon zijn geweest, vóór dat liet anderen kon bena-deelen — dan zouden zij onscbadelijk voor bnn omgeving gemaakt zijn. En wanneer zij eens geen veepest zonden gekregennbsp;lieliben, dan zou liet nadeel nog zoo groot niet geweest zijn.nbsp;Zou men, door zoo te bandelen, niet verstandiger gedaannbsp;liebben dan te wacbten tot dat de veepest uitbrak en dannbsp;duizenden af te maken!'

De veepest is in der daad zoo gevaarlijk niet, maar de macbt-bebbenden, die in bet begin de zaak in banden bebben gebad , bebben er te veel opbef van gemaakt. Zij bebben gebandeldnbsp;als iemand, die bij het begin van een brand olie in bet vuurnbsp;giet en bem op die wijs aanwakker!.

Wanneer men vroeger een naauwkeiirig en beleidvol onderzoek ingesteld had; dan zou men tot hetzelfde resultaat als ik gekomen zijn; dan zou men de veepest makkelijk meester zijnnbsp;geweest en zou die niet zulk een verwoesting aangericbt bebben als nu.

Vóór dat bij een buffel veepest uitbreekt, krijgt bij drie dagen van te voren koorts; pas na bet ophouden van de koortsnbsp;treedt de runderpest te voorschijn en beeft men dus tijd genoegnbsp;om voorzorgsmaatregelen te nemen. Het gaat er mede alsnbsp;met ons wanneer wij pokken krijgen; ook dan gaat een koortsnbsp;van 2 a 5 dagen vooraf. Wanneer de Regering had willennbsp;zorgen dat de runderpest zich niet verspreidde, waarom dannbsp;niet maar alléón de bullels afgemaakt, die pas begonnen zieknbsp;te worden?

Daardoor zou men voorkomen hebben veel zorg en verdriet voor den kleinen man, niet veel schade bebben geleden, veelnbsp;inakkelijker te weten gekomen zijn waar zich de veepest vertoonde en met veel minder moeite voorzorgsmaatregelen tegennbsp;verbreiding bebben kunnen nemen. De kleine man zou onmid

dellijk ieder ziektegeval gerapporteerd bebben, de gezonde buffels had men als naar gewoonte kunnen laten weiden ennbsp;de Regering bad maar alleen behoeven te zorgen, dal die


-ocr page 107-

87

Iifiesten werden afgemaakt, die ook maar de minste verschijnselen vertoonden van ziek te zijn.

Ik heb veel nadeel, kommer en verdriet gehad van de veepest, waardoor ik alles in het werk heh gesteld om inlichtingen te verkrijgen en in deze zaak door te dringen; ook heh ik in zake veehouderij leergeld genoeg betaald. Ik meennbsp;dus recht te hebben van mede te mogen spreken.

Daai’om geef ik deze inlichtingen en mededeelingen aan de Regering en kan zij overwegen of die ook van mit kunnennbsp;wezen bij het bestrijden]der runderpesl.

Advies van den veehouder in Haarlemmermeer

Dr. J. P. Heme. (')

Het tot nog toe gevolgd (halfslachtig) Stelsel;

A. Nu eens, onteigenen en afmaken van alle zieken en verdachten (tegen ^/s) èn van alle gezonden (tegen volle waarde) op denzelfden stal of hoeve;

(') Dit advies verscheen in Maart 1867 onder den titel: Veepesl-Ilcdwang. Beknopte stellingen met toelichting met het volgende voorwoord ;

’t Zal weldra een jaar zijn.... toen kort te voren een mijner stallen met 21 schotten, op 2 na, leêggestorven was — niettegenstaande alle rationelenbsp;maatregelen van voorhehoeding, afzondering, ontsmetting en behandelingnbsp;(want onteigend werd er toen niet meer!) — dat ik den toenmaligen Ministernbsp;Geebtsema sprak over de denkbeelden in deze bladzijden vervat.— Alligt haddennbsp;ze teen ingang gevonden, indien niet spoedig daarop politieke strijd, en hetnbsp;aftreden des Ministers, de slolfelijke belangen des Lands op den achtergrondnbsp;gedrongen hadden.

Ik geef... sedert ik in Nov.—Dec. (en dus ten tweeden male in 1866 — en niet op den in ’t voorjaar ftesme/toi stal!) 36 kalfdragende koeijen...nbsp;voor ’t meerendeel nog niet aangetast... aan de plaag moest otteren, — diezelfde denkbeelden thans, in ongewijzigde beknoptheid. Eensdeels is de Litteratuur der Veepest meer dan overvloedig, en hreedcre toelichting dezer

-ocr page 108-

88

Dan weder ’I. onteigenen der zieken en verdachten alléén (legen % der waarde);

c.

Of eindelijk een (énkel om fnmnliële redenen) plotseling ophouden met onteigenen: óók al wordt die onteigeningnbsp;door den Veehouder begeerd en verzocht (laten dóór-zieken dns!),

IS:

Stellingen daardoor overbodig! Anderdeels had eene Omwerking alligt hel kenmerk verkregen van een Slrijdschrifl tegen het Rapport dor Slaatsconi-missie van 18 Januari jl.

En ’I laatste duchtte ik het incest! In beginsel toch hen ik het met de Commissie eens; doch Haar forsch te veel vragen, zal anderzijds, vrees ik.nbsp;op nieuws doen neigen tot een zwak te weinig, of te halfslachtig.

Zoo ik haar doel dus veeleer wenscli te steunen dan te bestrijden, schaar ik mi) evenwel ten opzigle der toepassing van hel beginsel der Commissie.nbsp;meer aan de zijde van den Commissaris des Rollings in Zuid-IIolland. Tochnbsp;vrees ik, dat ook het door Ilem voorgeslagene op bezwaren van Uitvoeringnbsp;(en daardoor op een alles bedervend Tijdverlies) zal stnilen — waaraan welliglnbsp;te gemoet is te komen door het in deze Bladen ontwikkelde Stelsel. — Immers!nbsp;snel... zeker, en met de minst mogelijke offers hedwingen der Veejii^st kom)nbsp;mij slechts dan mogelijk voor, wanneer hare Bestrijding — Vidks-helang alsnbsp;zij is! — eene Volkszaak is geworden.

Als mogclijk middel daartoe strekke dus het hier ontvouwde plan! — Gebreken heeft het zeker, gelijk elk lucusclienwerk. Een hoofdschudden, vreesnbsp;ik, zal het bovenal te weeg brengen hij Mannen van Jnrisprndenlic. Administratie en Coinptahililcil! Maar ik plaats er tegenover, dal een. zoo hui ten-gewoon gevaar, even buitengewone tegenweer cischt. Bovendien vernam ik,nbsp;lot nog toe, van geen practischer voorstek... dan dit mij, voor ’toogcnhlik,nbsp;toeschijnt te zijn.

Niels echter zal mij meer welkom zijn, dan. door dit schrijven, misschien te hebben nitgelokt lot hel bekend maken van heter... snel Ier-werkend en doeltreffend plan lot duurzaam Bedwang der ontzettende )¦am]l, die onsnbsp;geteisterd Nederland zoo vreeslijk dicjt reeds in hart en beurs heeft gegrejieii.nbsp;Bedwang, zeg ik:.,, want ha,ar uil te roeijen, zoo, dat zij niet sporadischnbsp;(en alsdan, hij ’I minsle verz\nm, weer siioedig epidemisch) ojdrede. acht iknbsp;nog in Jaren niet mogelijk!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11.

-ocr page 109-

89

1. onbillijk;

% onvruchtbaar;

3. nbsp;nbsp;nbsp;schatten verspillend;

4. nbsp;nbsp;nbsp;Avelvaart vernielend.

Toelichting.

I. 1.

Onbillijk:

Bij Onteigening in ’t algemeen (vrijwillig toegestaan of bij A’^onnis beAmlen), eischt de Wet de uitgebreidstenbsp;voorzorgen, dat niemand van zijn eigendom zondernbsp;Avaardevergoeding ontzet Avorde;

Wat is het echter anders, dan de meest volstrekte en dwingelandsche ontzetting van eigendom, wanneer hetnbsp;Onteigenen (waarbij zelfs den halsstarrigstennbsp;toch waarde vergoed werd), plotseling daarna, tennbsp;opzigte van zijn huurman (die ’t niet alleen willig zounbsp;toelaten, maar zelfs die ’t aanvraagl), wordt gestaakt ? —nbsp;zonder dat het hem vergund is, zijn nog gezond v'eenbsp;uit den hesmetten kring te verwijderen (immers geennbsp;Teel- of Koeboer heeft tot Slagtvee geschikte heesten!),nbsp;en zonder dat hij, voor ’t afmaken A'an zijn verdachtnbsp;Vee — al Avare hij zoo wijs zelf dit te doen — rekenennbsp;of hopen kan op eenige schadevergoeding?

Onvruchtbaar:

a. nbsp;nbsp;nbsp;Gedwongenc onteigening vermag niets tegen de Epidemie... zoolang de Wet formaliteiten eischt welkenbsp;den tijd, tusschen ziek geworden zijn ennbsp;a f m a k e n, zóó lang rekken, dat de besmetting reeds —nbsp;èn op de hoeve èn in haren omtrek — heinde en vernbsp;is verspreid;

b. nbsp;nbsp;nbsp;Onteigening tegen slechts een deel der waarde (of ’tnbsp;ophouden met onteigenen) is duizendvoude verlokkingnbsp;tot ontduiking en overtreding; die zich openbaren in:

7

-ocr page 110-

90

geen t ij d i g e aangifte — of in ’t geheel niet; geen tijdig (of behoorlijk) dooden en begraven;nbsp;verkoopen en sluiken van vleesch en huiden, enz.;nbsp;sluikswijs verplaatsen van vee (na kalftijd);nbsp;en daardoor:

E.

I.

niet te keeren voortwoeden der smetstof.

Schatten verspillend:

Bij dit; nu eens wel, dan weder niet (maar, in elk geval, bijna nooit tijdig genoeg) onteigenen, zijn allenbsp;onteigeningsgelden nutteloos verkwist; alle bewakings-uitgaven binnen enger of ruimer lijn verspild;

h.

Die verspilling ti’eft den Veehouder, wiens beesten men niet meer onteigenen wil, dubbel; wijl hij alsnbsp;Ingezeten der Gemeente of der Provincie — of alsnbsp;Burger van den Staat, zijn deel aan de vroegere onteigeningsgelden te betalen heeft.

I. 4. Welvaart vernielend:

a. nbsp;nbsp;nbsp;Vernietiging van het kapitaal, door de Gestorvenennbsp;vertegenwoordigd;

b. nbsp;nbsp;nbsp;Ontvolkte weiden (koeboer); gebrek aan mest (teelboer);

c. nbsp;nbsp;nbsp;Belemmerd handelsverkeer; dat zich, met allerlei bedrognbsp;(en zelfs geweld!), baan breekt;

4. nbsp;nbsp;nbsp;Steeds dalende waarde van grondeigendom, pachten ennbsp;inkomsten; en (voor den Staat) verlies van Overgangs-en Regis tratiereg t;

5. nbsp;nbsp;nbsp;Steeds klimmende prijs der eerste levensbehoeften.

II.

H Lijdt dus wel geen twijfel, dat dit Stelsel verlaten moet worden.

De daar tegenover staande, meer volstrèkte Stelsels zijn:

-ocr page 111-

91

A. of, hel onteigenen en afmaken van al het Vee eiken stal of elke hoeve, waarop zich een werkelijk (of, alsdannbsp;heler nog, een verdacht) ziektegeval voordoet;

11. of, het volstrekt laten dóórzieken; met opheffen van alle onteigening; bewaking en belemmering!

Intusschen is bij den tegenwoordigen stand- der zaak, het éérste Stelsel (A) reeds onuitvoerbaar gew’orden: — en dreigtnbsp;het tweede Stelsel (B)... zelfs al neemt men aan, dat inderdaad 2o tol 30 pCt. der aangestasten herstelt... met hinnen-landsch en huitenland.sch gevaar... zoo niet verderf.

Toelichting.

II. A. Onteigenen en afmaken van al het Vee op besmette hoeven is onuitvoerbaar geworden;

1. Door den alsfemeenen, niet te bedwingen tegenstand

is onuitvoerbaar geworden;

Door den algemeenen dien ’t wekken zou;

Door de vertraging die, bij onwil of verzet, ook uit de tegenwoordige Wetgeving nog voortvloeit: — Vertraging, die den maatregel onwerkzaam, en dus onnutnbsp;maakt;

Door de raillioenen schats die ’t zou kosten.

11. B. Het laten dóórzieken:

1. In welke mate is de Statistiek der Herstelden te hetrouw-wen ? — Hoeveel pCt. der werkelijk aangetasten herstelt ? — Hoeveel pCt. der als hersteld opgegevenen sterft aan naziekten ; zonder dat men het te weten komt ? — Hoeveelnbsp;pCt. dier herstelden eindelijk, blijft zóó kwijnen, datnbsp;het naauwelijks voer — noch geld — waard is?

% Hoe veel jaren tijds, hoeveel verloops van voortbrenging en handel, hoeveel millioenen staatsinkomsten en vernietigen van nationalen rijkdom, zal ’t laten dóór»nbsp;zieken kosten?

-ocr page 112-

92

5. In welke mate kan’t laten doorzieken der dieren, typlius-epidemiën veroorzaken bij de Menschen? door:

a. nbsp;nbsp;nbsp;regtstreeksche besmetting ?

b. nbsp;nbsp;nbsp;meer of min bedorven voedsel?

c. nbsp;nbsp;nbsp;gebrek aan voedsel?

4. nbsp;nbsp;nbsp;Welke (thans meer dan ooit te vermijden!) Conflictennbsp;met het Buitenland zullen bij dat Stelsel ontstaan?

5. nbsp;nbsp;nbsp;Zal men, door dat alles, niet ten slotte toch moetennbsp;komen tot volstrekt afmaken van ten minsten onzen halvennbsp;Veestapel; d. i. tot den halven ondergang des Lands?

III.

Stuiten alzoo ook die Stelsels beiden op bijna onverwin-hare bezwaren, zoo wordt de dringende vraag: — is er een derde Stelsel te vinden?

Welligt, ja! —

Indien men elk Dier, dat sporen van besmet zijn vertoont, terstond afzonderen, (^) en vóór, of althans in den eerstennbsp;koorts-aanval afmaken kon, zou ’t mogelijk zijn, dat;

A. nbsp;nbsp;nbsp;het gedoode dier nog eenige waarde behield;

B. nbsp;nbsp;nbsp;de overige op stal, hoeve, of in weidenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;blijven;

C. nbsp;nbsp;nbsp;de epidemie met betrekkelijk grooten spoed en betrekkelijk kleine offers te bedwingen ware; —¦ zonder daarbijnbsp;aan het regtstreeksch belang, aan het natuurlijk gevoelnbsp;of aan de godsdienstige bezwaren van den Veehoudernbsp;een zoo groot geweld aan te doen, als thans.

Toelichting.

III. Terstond afzonderen en uiterlijk in den eersten koortsaanval afmaken van elk aangetast Dier: a. Welke is de Aard der besmetting?

(1) Onder afzonderen versta ik hier (en steeds): elk Beest, dat spoor van ongesteld zijn (van welken aard ook!) vertoont, terstond uit Stalnbsp;(of Wei) halen; en afzonderlijk in een Noodstal, onder een Afdak, of eenvoudig in de Open Lucht verplegen.

-ocr page 113-

a.

Wetenschap en ervaring pleiten er voor, dat de besmetting niet eene algemeen atmospherische, maar individueel overgebragte is: — Zij moet derhalve, door t ij d i gnbsp;dooden van elk individu, dat nieuwe smetstof zou kunnen onlwikkelen, tot dat individu te beperken zijn.nbsp;Het aangetaste Dier ontwikkelt vermoedelijk pas Smetstof,nbsp;als de aandoening der slijmvliezen in Koorts overgaat.nbsp;Is, ten gevolge dier koorts, de door het Dier ontwikkeldenbsp;smetstof aan den stal, aan de oppassers, aan de gereedschappen en meststoffen (en welligt ook aan den dampkring van stal en hoeve) medegedeeld, dan is het vrijwarennbsp;der overige Dieren zoo goed als onmogelijk : en neemt, metnbsp;de uitbreiding der smetstof, tevens haar smetkracht toe.

h. Waaraan bespeurt men het besmet zijn!'

1. nbsp;nbsp;nbsp;a. Traag eten; weinig melk geven:—b. er mêe ophouden: —nbsp;niet meer herkaauwen; heete ooren en hoornen; koude rug;

2. nbsp;nbsp;nbsp;a. Pek-achtige mest: — verstopte mest- en waterloo-zing; — weinig voelbare pensbeweging; b. diarrhé (slijmachtig ; slinkend);

3. nbsp;nbsp;nbsp;a. Verhoogde roodheid en gezwollenheid, en daarna b.nbsp;afschilferen der slijmvliezen in mond, aars, kling, enz.;

4. nbsp;nbsp;nbsp;Verkeerd op de huid liggend of regt opstaand haar;

5. nbsp;nbsp;nbsp;Glansloos, met den appel naar boven draaijend, tranendnbsp;oog;

6. nbsp;nbsp;nbsp;a. Moeijelijkheid of b. onvermogen om te staan;

7. nbsp;nbsp;nbsp;Koorts: welke meestal voorafgaat aan de verschijnselen met b. aangewezen! Bespeurt men dus (na a) eennbsp;of meer dier verschijnselen b... dan make men terstond af — en b e g r a v e dadelijk alles!

A. Waarde van het, in den aan vang der ziekte (en dus voor het bemerken van koorts-versc hijn-selen) afgemaakte Vee:

III.

-ocr page 114-

94

1. nbsp;nbsp;nbsp;Zeli's ver sell; maar vooral in sterke pekel ingekuipl,nbsp;is ’t buiten twijfel eetbaar! Daar echter het verkoo-pen van zulk vleesch alweer tot allerlei misbruik ennbsp;gevaar aanleiding geeft, zou men datgene, wat de veehouder niet voor zich begeei’de Ie naasten, althansnbsp;kunnen uitdeel en aan de Armen. (Zie Nota Loudonnbsp;ten opzigte van ’t Vleesch van als gezond afgemaakten).

2. nbsp;nbsp;nbsp;Doch ’t veiligst zal zijn de geldswaarde buiten rekening te laten! en, zoo lang, en zoo vaak er twijfel kannbsp;zijn, of ’t Dier w'el voor den eersten koorts-aanvalnbsp;gedood is, ’t zonder aarselen op de bekende wijze tenbsp;doen begraven (') — en den kuil ten minsten 3 maalnbsp;24 uur te doen bewaken.

III. (B. en C.) De voor deden van d,il Stelsel:

Vervallen zouden:

t. De Sommen nu verkwist aan ’t afmaken, zoowel der aangetasten (want de Epidemie is er in niets door bedwongen !j als bovendien aan ’t afmaken van wat ivelligtnbsp;gezond zou gebleven: of vóór den eersten koorts-aanvalnbsp;hersteld zou zijn;

2. De prikkel tot ontduiking, overtreding en sluikerij;

5. Een deel der uitgaven voor afscheiding en bewaking van gemeenten en provinciën onderling ; welligt binnen kortennbsp;tijd te vervangen door eene groote lijn tegenover hetnbsp;Buitenland;

4. nbsp;nbsp;nbsp;De duurzame belemmering van vervoer en verkeer binneunbsp;de uiterste lijn;

5. nbsp;nbsp;nbsp;De schijnbare (doch in ’t oog van den Boer gruwelijke)nbsp;harhaarschheid om nog gezond Vee te dooden; en de

('} Op Bouwland ingekuild. eii overgoleu mei eene oplossing van zwavelzuur , oi sulphas ferrosus (?), of een afgietsel van kootteer (alle drie goedkoope middelen), zou ’t ook dan nog eenige waarde behouden, alsnbsp;Interen, aan ammonia, phosphalen, enz. rijke Mcstslol'voor zulk een akker.

-ocr page 115-

95

werkelijke barbaarschheid, om gebeele Veestallen (en daardoor Boeren b e d r ij f) haast onherstelbaar te vernielen.

IV.

Doch ook bij dil Stelsel zal de werking en de uitvoerlijk-heid slechts dan verzekerd zijn, wanneer het mogelijk is:

A. nbsp;nbsp;nbsp;de vereischle populariteit en algemeene medewerking ernbsp;voor te winnen;

B. nbsp;nbsp;nbsp;alle belemmeringen op te heffen, die aan krachtig en snelnbsp;handelen in den weg staan.

Daartoe is noodig:

1°. door alle morele middelen van overtuiging zooveel doenlijk ieder en Veehouder te doen inzien:

dat... (en eeniglijk!) door het afzonderen — en door het afmaken van elk aangetast dier, voornbsp;of in den eersten koorls-aanval....

a. nbsp;nbsp;nbsp;de epidemie binnen den kortst mogelijken tijd, en metnbsp;de minst mogelijke geldsbesteding of waarde-dervingnbsp;is te onderdrukken;

b. nbsp;nbsp;nbsp;een groot deel van den Nederlandschen (en dus ook vannbsp;ieders eigenen) Veestapel...—bij de totnogtoe gevolgdenbsp;Stelsels ernstig bedreigd! — is te behouden;

c. nbsp;nbsp;nbsp;de belemmeringen voor Landbouw, Veeteelt en Handel, ’t spoedigst, zijn op te heffen;

d. nbsp;nbsp;nbsp;aan het persoonlijk verlies, dat de Veehouder lijdt,nbsp;op ’t krachtigst is te gemoet te komen.

Doch behalve dat — en bovenal — is daartoe noodig:

2°. door eene, ten spoedigste tot stand te brengen, wettelijke regeling, de Veehouders en andere invloedrijke Personennbsp;(in C o m m i s s i ë n vereenigd) in elke Gemeente des Landsnbsp;in staat ie stellen om (gelijk het Nederlandschen Mannen,nbsp;en Burgers van een Constitutionelen betaamt I) zelvenbsp;hand aan het werk te slaan : — zelve de vereischte maatregelen te helpen voorbereiden en bewaken; (Zie Toe-

-ocr page 116-

96

lichting): — en him tot het toepassen en ten iiitvoer leggen dier maatregelen zoodanige il/ajiHe geven, dat hetnbsp;nergens en nimmer aan den noodigen spoed (want zondernbsp;dien is alles vergeefs!) behoeft te ontbreken;

Eindelijk is daartoe noodig:

5°. Prompte en strenge straf (vooral in de Beurs!) op elk Verzuim en op elk Verzet;

4°. Het regelen der hoofdbeginselen van zamenwerking door den Staat (opdat overal eenheid en kracht in de toepassing zij!): en het geheel voor Rekening van den Staatnbsp;nemen (onder nader te bepalen Aequivalent) van allenbsp;Uitgaven, voor — en door die maatregelen vereischt.

Toelichting.

IV. 1°. Morele middelen van overtuiging:

1. nbsp;nbsp;nbsp;De meest treffende gronden voor het Stelsel, liggennbsp;in ’tuit elkander zetten van het Stelsel zelf;

2. nbsp;nbsp;nbsp;’t Worde dus (waar slechts mogelijk is) helder en bondig uiteengezet door artsen, geestelijken en schoolonderwijzers — in dagbladen en schooltractaatjes — doornbsp;landbouw- en andere tot dat doel opzettelijk bijeen geroepen Vergaderingen — door de Voorzitters en de invloedrijkste Leden der zoo aanstonds nader te omschrijven Commissiën: — tot dat einde, als tot meerdere,nbsp;in bijzondere betrekking gebragt met het Provinciaalnbsp;Bestuur!

5. Is zoo de zaak eene Volkszaak geworden — niet slechts, gelijk nu, van ^lijden en morren”, maar vannbsp;en medewerken” — dan zal de Veehouder beginnen Ienbsp;begrijpen, dat aller belang tevens zijn eigen-helang is.

IV. 2°. Den betrokkene nopen en in staat stellen om zelf te handelen. 1. Bij Cholera en andere Epidemiën is het nut van zulkenbsp;Commissiën gebleken. De prikkel van eere en belang

-ocr page 117-

97

vervormt (op die wijze) alligt moedeloosheid iii moed, traagheid in ijver, tegenkanting in medehulp;

2. nbsp;nbsp;nbsp;Daarbij komt, dat elk Nederlander een diepgeworteldennbsp;afkeer heeft van alle Po litie-maatregelen, en in’t bijzonder van hen, die ze ten uitvoer moeten leggen; —nbsp;die Afkeer wordt, in tijden als deze, al spoedig Ontduiking, ja! Verzet;

3. nbsp;nbsp;nbsp;Doch — maak nu elk, of althans bijna elk Belanghebbende, tot zijn eigen politie-agent en veldwachter (ennbsp;weêrkeerig tot dien zijns buurmans!) en dal verzet isnbsp;gebroken!

Zie

IV. 3°. Prompte en strenge straf (vooral in de Beurs!). Blz. 100, M.

Verhouding van en tot den Staat;

Stelt de Staat niet voor alle Commissiën gelijlcwerkende hoofdbeginselen, dan is er niets goeds tot stand tenbsp;brengen;

Neemt de Staat niet alle kosten der onteigening tegen de volle waarde op zich (zij’t ook tegen Aequivalent; Zienbsp;Blz. 102, VIII), dan bedriegt zeker de Zuinigheid denbsp;Wijsheid (^);

Laat niet de Staat (na de Commissiën georganiseerd, de Beginselen gesteld, en de Magt der toepassing verzekerd tenbsp;hebben) die toepassing zelve, geheel, aan AeCommissiënnbsp;óver — dan mil het stelsel;

(!) Hoe vreeslijk dit iiu reeds het geval was weet elk, die de zaak van nabij zag! De Veehouder, toch reeds afkeerig van alinaken, geeft ziek of'nbsp;verdacht Vee (waarvoor hij slechts 1/3 ontvangt) in den regel niet aan, voornbsp;dal de Beesten meer dan half dood zijn... en de geheele stal besmet is.

Omgekeerd (maar helaas! met hetzelfde gevolg!) wachten vele Gemeentebesturen, uit Zuinigheid, met het, tegen volle waarde, afinaken der Gezonden, lot dat zij ook deze... ziek of verdacht geworden!... tegen 1/3 (en alsdan lot tegengaan van Besmettingen nutteloos) kunnen doen slagten ennbsp;begraven.

-ocr page 118-

98

V.

werking van hel Stelsel zou door hel nemen der onder-

Dc

slaande maatregelen voorbereid, en verzekerd kimnen worden

A. nbsp;nbsp;nbsp;In elke Gemeente des Lands worden ten spoedigstennbsp;talrijke, beéedigde C o m m i s s i ë n benoemd, bestaande uil;

1. nbsp;nbsp;nbsp;het Dagelijksch Bestuur en de Leden van dennbsp;Raad der Gemeente;

2. nbsp;nbsp;nbsp;de voornaamste Veehouders, |Veekoopers en andere invloedrijke Belanghebbenden;

3. nbsp;nbsp;nbsp;aanwezige Rijks- (of gepatenteerde) Veeartsen,nbsp;en burgerlijke (of militaire) Geneeskundigen.

B. nbsp;nbsp;nbsp;Inmiddels worde aan de Staten-Generaal eeue zoodanigenbsp;Onteigenings- (en daarmee zamenhangende Comptabili-teits-) Wet voorgedragen, als den Gecommitteerden regtnbsp;en magl kan geven tot hetgeen volgt:

G. Elk Gecommitteerde, mits van zijn distinctief voorzien, is te allen tijde geregtigd, hetzij met een of meer zijnernbsp;medeleden, — hetzij met een Veldwachter of beëedigdnbsp;Beambte tot het afmaken van Vee — hetzij (in dringende gevallen, en mits hij alsdan eene schriftelijkenbsp;verklaring daarvan achterlate) alléén — eiken Stal ofnbsp;Bewaarplaats van Vee, of Weide — ook legen den wilnbsp;des Eigenaars — binnen te treden en te inspecteren.

D. Be Gemeente wordt in talrijke, kleine kringen verdeeld: zoo, dat in eiken kring ten minsten één Gecommitteerde woont. — Die Gecommitteerden worden, bij Publicatie, aangewezen;

Door deze wordt al het in dien kring aanwezige Vee geregistreerd (gemerkt?) en geschal op gemiddelde Ver-koopsivaarde: — des noodig, hij tegenschatting.

Die schatting kan elke 14 dagen worden hernieuwd;

-ocr page 119-

99

E. nbsp;nbsp;nbsp;Na die registratie en schatting heei't elk Gecommitteerdenbsp;regt en magl om (zoowel in zijn kring, als, desver-eischl, in de overige kringen) te bevelen, dat elk dier,nbsp;’t welk sporen van Veepest vertoont, onteigend, dadelijknbsp;afgezonderd — en voor, of althans in den eerstennbsp;koortsaanval, worde afgemaakl: en — naar gelang vannbsp;omstandigheden — ingekuipt, of begraven worde.

F. nbsp;nbsp;nbsp;Elk Veehouder is verpligl, van elk spoor van Ziek-zijnnbsp;(van welken aard ook!), dat hij hij zijn geregistreerdnbsp;Vee ontdekt, ten spoedigsten (en in elk geval uilerlijknbsp;binnen 8 uur) aangifte te doen hij den digtst bij hemnbsp;wonenden, mits tot zijnen kring behoorenden, gecommitteerde; welke hem daarvan Bewijs geeft, of doetnbsp;geven;

Hij moet inmiddels zoodanig ziek geworden Vee dadelijk van ’I overige afzonderen.

G. nbsp;nbsp;nbsp;Na die aangifte is elk Veehouder, die meent, dat zijnnbsp;heest door veepest besmet is, geregtigd (en, zoo hijnbsp;merkt dat het koorts krijgt, verpligt) om, indiennbsp;’t Dier onverhoopt niet binnen 8 uur na denbsp;aangifte door den Gecommitteerde — of een ander,nbsp;door hem gezonden, Commissie-Iid of Deskundige —nbsp;mogt gezien zijn, het te doen afmaken; het (na hernieuwde kennisgeving!) binnen 3 uur daarna te doennbsp;begraven: en zijn Stallen, enz. te ont,smelten. (*)

H. nbsp;nbsp;nbsp;Voor elk tijdig (d. i. voor of in den eersten koortsaanval), afgezonderd, aangegeven en afgemaaktnbsp;Dier, wordt, door den Staal, de geregistreerde waardenbsp;vergoed.

(1) Een gewone Ton. halfvol Koolteor, hall vol Wafer, leverl, na een weinig staan, eene genoegzame hoeveelheid Cakbol- (phenyl-)zuur, om zooveelnbsp;emmers water aan te lengen, als noodig zijn tot ’t ontsmetten van al, watnbsp;met het Dici' in aanraking was.

-ocr page 120-

100

I. nbsp;nbsp;nbsp;Van het oogeublik af, dat uit eeiiigen stal, bewaarplaats of weide, beesten zijn onteigend en afgemaakt,nbsp;wordt het aldaar overgebleven Vee, hetzij door den Gecommitteerde, die de onteigening vergund of bevolennbsp;heeft — hetzij door een Veearts of ander Deskundige,nbsp;daartoe door den Voorzitter der Commissie aangewezen — dagelijks (d. i. ten minsten eenmaal in elkenbsp;34 uur) geïnspecteerd;

Vindt deze alsdan eenig aangetast beest, dat niet afgezonderd en aangegeven is, dan onteigent hijnbsp;het Dier tegen der geregistreerde w'aarde.

J. nbsp;nbsp;nbsp;Ontdekt de Gecommitteerde in eenigen tot nog toe gezond heetenden stal, bewaarplaats of weide, een zieknbsp;beest, dat niet als zoodanig is afgezonderd en aangegeven , dan onteigent hij het, — onverminderd denbsp;straffen en boeten op niet-aangifte door de Wet te bepalen ! — tegen '/s der geregistreerde waarde.

K. nbsp;nbsp;nbsp;De Gecommitteerde kan, zonder verdere schadeloosstelling, het verbranden der dekken, touwen en anderenbsp;voorwerpen, welke met het onteigende beest in onmiddellijke aanraking zijn geweest, — en het ontsmettennbsp;der meststoffen van ’t dier, der kleederen en gereedschappen ven den Veehouder en zijn Volk, der Stallen

. of Bewaarplaatsen zelve — doen volvoeren,

L. nbsp;nbsp;nbsp;Elke Veehouder is verpligt, wanneer hij Vee uit- ofnbsp;invoert, daarvan, binnen 10 uur, aan een der naastbijnbsp;hem wonende Geeommitteerden kennis te geven; opdatnbsp;hel af- of ingeschreven (en geschat) worde.

M. nbsp;nbsp;nbsp;Bij nalatigheid hieromtrent verbeurt de Veehouder Vsnbsp;der schadeloosstelling voor al zijn later ziek wordendnbsp;Vee. Verzuim of Verzet omtrent afzonderen ofnbsp;ontsmetten heeft de verbeurte van 2/5 der schatle-loosstelling: — verzet tegen het toelaten der Gecom-

-ocr page 121-

101

mitteerden in de stallen, bewaarplaatsen of weiden, — en tegen bet door ben bevolen onteigenen, afraakennbsp;(inkuipen?) en doen begraven van het vee, heeft (onverminderd de straffen en boeten bij de Wet te bepalen)nbsp;de verbeurte der geheele schadeloosstelling ten gevolge.

N. De Veehouder verbeurt evenzoo de geheele schadeloosstelling, indien het blijkt, dat zijn onteigend en begraven Vee — zonder bewaking en verzet z ij n e r z ij d s —nbsp;opgegraven en weggevoerd is.

O, nbsp;nbsp;nbsp;In elke Gemeente wordt het vereischt aantal heëedigdenbsp;ingezetenen — bekwaam tot het afmaken (inkuipen?)nbsp;en begraven van afgemaakt Vee — en het ontsmetten dernbsp;stallen, enz., — ter beschikking der Gecommitteerdennbsp;gesteld. Het loon dezer personen voor eiken arbeid vannbsp;dien aard wordt bij Reglement bepaald.

Wijders worden in elke Gemeente een of meer Depóts opgerigt, in welke het benoodigde tot afmaken, begravennbsp;(of inkuipen?) en ontsmetten, in voldoende hoeveelheidnbsp;voorhanden gehouden, en op schriftelijke aanvrage vannbsp;een’ Gecommitteerde afgeleverd wordt.

P. nbsp;nbsp;nbsp;Aan de Handelingen en Bevindingen der Comniissiënnbsp;wordt elke Week in de Staatscourant de meest mogelijkenbsp;openbaarheid gegeven; althans ten opzigte van die Gemeenten, waarin Veepest-gevallen zijn voorgekomen.

VI.

Terwijl eene nieuwe Onteigeningswet deze verpligtingen aan den Veehouder oplegde, en hem dit Regt tot zelf-afmakennbsp;onder de beschreven omstandigheden gaf — en anderzijds dennbsp;Gecommitteerde de vereischte Magt verzekerde — zou dienbsp;Wet tevens, tot onmisbaar bespoedigen der uitvoering, denbsp;Regts- en Comptabiliteitsvormen dienen te vereenvoudigen,nbsp;b. V. in den navolgende zin:

-ocr page 122-

10‘i

A. I


lt;^rmulieren van Vergunning tol onteigenen en afmaken van ziek geworden, tijdig afgezonderd, aangegevennbsp;en door den Gecommitteerde gezien Vee, vereischeu nietsnbsp;dan zijne handteekening;

B.

C.

D.

Formulieren van schadeloosstelling voor, door den Gecommitteerde onverhoopt niet gezien, doch tijdig hij hem aangegeven, en door den Veehouder, na dennbsp;wetlelijken lijd der aangifte, se//'afgemaakt Vee, wordennbsp;onderteekend door den Voorzitter der Commissie;

Andere stukken de Comptabiliteit betreffende, verei-schen de handteekening van den Gecommitteerde, die het onteigenen, afmaken en ontsmetten vergunde ofnbsp;beval; — alsmede van den Voorzitter der Commissie;

Processen-verbaal betrekkelijk verzuim of verzet, ten opzigte van punten waaromtrent straf, boete of verbeurte is bepaald — of Dwangbevelen tot Onteigenennbsp;en laten afmaken — vereischen de handteekening vannbsp;den Gecommitteerde en het Visum van den Kauton-regler — en zijn terstond daarna regtskrachtig; —nbsp;en des noodig door de Sterke Hand uitvoerbaar.

VII.

Bij Reglement van Algemeen Bestuur worde omschreven:

1. nbsp;nbsp;nbsp;de Bijzonderheden van den werkkring der Commissie;

2. nbsp;nbsp;nbsp;de Vacatie-gelden, aan de Gecommitteerden toe te kennen.

VIII.

Het Stelsel moet (zoo niet dit, als elk, vruchteloos zal zijn!) uitgaan van het Standpunt, dat de Staat alle onkostennbsp;voor zijne rekening neme: — zij het dan, met eene hoorn- ofnbsp;vee-helasting, en eene belasting op den ongebouwden grond,nbsp;als Aequivalent.

-ocr page 123-

103

IX.

Intusschen zal er, ook bij den mees ten spoed (en, al verwerven deze denkbeelden den gelieelen bijval der Wetgevende Magt en der Bevolking)!) toch eenige lijd moeten verloopen,nbsp;eer zoodanig Stelsel kan worden ingevoerd.

Wat is dus mid’lerwijl te doen?

Zoo lang de besprokene wettelijke (en organische) regeling niet tot stand gekomen is, zou’t oirbaarst zijn, «Z/eafmakingnbsp;hinnen het Cordon te staken; doch alle gestorvek dieren tenbsp;onteigenen; onder bepaling: dat ze begraven — en gedurendenbsp;ten minsten o maal 24 uren bewaakt zullen worden — opnbsp;zoodanige plaats en wijze, als de Onteigenaar begeert; — ennbsp;dat, evenzoo, alle verdere voorwerpen o«tsmelt; zullen worden (*).

Terwijl de Wetsvoordragt aanhangig was, kon men inmiddels

A. nbsp;nbsp;nbsp;de organisatie der Commissiën voorbereiden (ook alsnbsp;middel tot populariseren der Wetsvoordragt);

B. nbsp;nbsp;nbsp;de morele middelen tot het wekken van overtuigingnbsp;aanwenden;

C. nbsp;nbsp;nbsp;beproeven, wat in verband met A. en B., buiten denbsp;Lijn, reeds nu, in den geest van ’t hier ontwikkeld stelsel, langs vrijwilligen weg te verkrijgen waar;

XI.

Alsdan zou omstreeks Junij beslist moeten worden, in hoe-

(1) 1. Het afslaan zal gaarne geschieden, wanneer men van den Staat iets meer aan geld verkrijgen kan, dan Sluikerij kan verscliaüen.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Die sluikerij — een der grootste bronnen van besmetting —zalnbsp;daardoor ophouden.

3. nbsp;nbsp;nbsp;De bezwaren aan ’t behoorlijk begraven van aan pest gestorvennbsp;Vee — en aan het wijders ontsmetten van Stallen, enz. verbonden,nbsp;zullen vervallen. — Het Opgraven zal er krachtig door wordennbsp;gekeerd.

Zie wijders het daaromtrent, in gelijken zin, aangevoerde door den Heer Loimov.

-ocr page 124-

404

verre — zoo al niet het vervoer en de verkoop van onbesmet jonk Vee, (als onmisbaar, althans voor den Koe-en Wei-boer,nbsp;tot het kunnen vóortzetten van zijn Bedrijf en het ophrengennbsp;van schot, lot en last:) binnen het Cordon. . . dan toch de i n-voer uit onbesmette streek... zou kunnen worden mj';nbsp;— onder voorwaarde evenwel, dat zulk Vee, hij ziekivordennbsp;binnen 10 dagen na den inkoop, zonder schadeloosstelling worde onteigend en afgemaakt, (i)

(O Dit advies went jjevolgd door het volgende:

NA-SCHRIFÏ.

Terwijl dit Blad voor de Pers gereed gemaakt en afgedrukt werd (d. i. in de laatste 14 dagen:), is de stand der Veepest vrij wat gunstiger geworden. Volgens de laatste opgaven toch (17—23 Februarij) was het Cijfernbsp;gedaald lot 1607 Gevallen; en wel:

Zuid-Holland......... 1020 nbsp;nbsp;nbsp;Gelderland............ 18

Noord-IIoUand........ 181 Noord-Brahant....... nbsp;nbsp;nbsp;2

Utrecht................. 386 nbsp;nbsp;nbsp;Totaal............ 1607

Zijn die Cijfers te betrouwen? Of heeft welligt de schrik voor de toepassing van het Rapport der Staats-Commissie meer Gevallen dan ooit doen verhelen en stil houden ? •—

Geven ze ons daarentegen de wezenlijke, de geheele Waarheid, dan schijnt het gunstig oogenblik, waarop de Heer Lobdos hoopt; — »het gunstig oogenblik tot het, op een te bepalen tijdstip vóór 1 Junij, gelijktijdignbsp;afmaken van alle Zieken, Verdachten — en Gezonden, die met zieken innbsp;aanraking zijn geweest (met uitzondering van de blijkbaar Herstelden)”—nbsp;inderdaad nader bij te komen.

Toch meende ik mij daardoor niet te moeten laten weerhouden van het in ’t licht zenden van dit Blad.

Immer ik ben overtuigd, dat het daarin uiteengezette eok dan nog eene even werkzame voorbereiding, als duurzame verzekering van welslagen eener gelijktijdige, van Staatswege volvoerde, afmaking van zieken en verdachten zou zijn— en ... (wat, in dezen, veel Tegenstand innbsp;Medewerking zou veranderen!) het tevens dooden van nog stellig G e-zon den onnoodig zou maken — of althans zou kunnen matigen.

-ocr page 125-

105

Of is, ill hel tegenovergestelde geval, niet te duchten. Aal...omstreeks, tijdens en na het tijdstip der ofliciële slagting, zooveel ziektc-gevallen zullennbsp;geheim worden gehouden, dat de ziekte telkens weèr op anderen punten...nbsp;zij ’I dan eerst sporadisch, toch al spoedig (en hij 't maar geringst verzuim)nbsp;weer epidemisch zal uitbreken?

Al is dus de slag geslagen, dan nog zal er langen lijd met Arends. 011 Argus-oogen moeten worden toe gezien en gewaakt op elk nieuwnbsp;ontslaand geval; en gezorgd, dat elk alsdan ziek-wordend Beest stellignbsp;hinnen uiterlijk 24 uur onteigend, afgemaakt en begraven zij.

Dit nu is onmogelijk, indien niet cene Organisatie in ’t leven is geroepen, gelijk de hier omschrevene; — en niet al het (in de besmette Gemeenten althans!) aanwezige Vee te voren geregistreerd en geschat is.

Doch ook als voorbereiding van den ofliciëlen maatregel is zulk eene Organisatie en geregistreede Schatting onmisbaar noodig. Immers wanneernbsp;zoodanige maatregel niet te volvoeren is binnen weinige dagen, overalnbsp;(en als ’t ware op ’t zelfde oogenblik)... en zonder scherp verzet — dan

MISLUKT hij.

En zie, juist daarom is eenerzijds onmisbaar: •het tijdverlies en de formaliteiten van taxatie, onteigening, afmaken en begraven tot het Minimum terug te brengen, wat dit Stelsel aanbiedt”!

Doch evenzeer — gelijk de Openbare Meening en de wakkerheid des Volks dit, voor ¦’si.AXDS weerbaarheid,” begint te doen — is, anderzijds onmisbaar: 'het bijeenbrengen op 't gebied der Veepolitie—om 't zoo tenbsp;noemen... van een (alsdan betrekkelijk weinig kostbaar!) Legertje vannbsp;bewakende en tot weerbaarlieid met Regt on Magt toegeruste Landeigenaars ennbsp;andere belanghebbende Slaats-Burgers en Vaderlandslievende Mannen...nbsp;tegen een’ in waarheid reeds diep in ’t Land gedrongend Vijand — tegen de

VEEPEST-SMETSTOF.”

¦ Eindelijk is het blijven voortbestaan eener zoodanige Organisatie, alligt nog wel een Jaar, of langer, noodig, ten einde, na de olhciële slagting,nbsp;het op nieuw uitbreken der Veepest te verhoeden!”

Met een enkel woord zij nog de bedenking besproken in hoeverre het regt lol zelf-afmaken, zoo als dat op hlz. 99 G. is omschreven, tot belangrijke misbruiken zou kunnen leiden?

8

-ocr page 126-

106

Ik geloof het niet I-

-Eensdeels moeten tusschen aangifte hij den Gecommitteerde (die verpligt is het Dier te komen zien. of door een ander Deskundige te doen zien) 8 uur verloopen. Anderdeels is de zucht totnbsp;Afmaken bij onze Veeliouders uit den aard der zaak Uitzondering.

Doch al ware ’t, dat een enkele maal noodeloos of ten onregte was af-gemaakt, dan worden toch van dat oogenblik alle Beesten op zoodanigen Stal of Hoeve eenmaal in elke 24 uur (en dit is een der grootste voordee-len van het Stelsel) geinspecteerd. Daardoor is men eenerzijds tegen verder verheimelijken, of te traag aangeven v.in nieuwe ziekte-gevallen gewaarborgd — anderzijds tegen verder ten onregte) zelf-maken voldoende gewapend. Bovendien zou zelfs het mogelijke llisbruik zich oplossen in eenenbsp;kwestie van .(feld contra Vermindering van Besmettingsgevaar...” en mijnbsp;dunkt, dat het laatste dan het zwaarst behoort te wegen!

Ten slotte zij opgemerkt, dat het nu reeds (op de in dit Blad ontvouwde wijze) de hand aan’t werk slaan, ook terstond aan het Buitenland zon doen blijken van ons inderdaad ernstig en krachtig aangrijpen der zaak!nbsp;En ik heken, dat mij dit te wenschelijker voorkomt, naar mate uit eenenbsp;scheeve Voorstelling van het gevoelen, in de Nota des lleeren Loudoxnbsp;ontwikkeld (en door het Gouvernement, naar ’t schijnt, omhelsd!), tennbsp;onregte een Voorwendsel zou kunnen ontleend worden om Ie beweren, datnbsp;zijne Voorslagen, tegen over het stelsel der Meerderheid van de Staatscommissie, niets ander zijn dan een stelsel van -laissez aller.”

En hiermede werp ik dit Blad in den Stroom, om niet te zeggen Stortvloed, der Meeningen! Mogt het helpen verhoeden, dat die Vloed een Zondvloed worde!

(H.)

-ocr page 127- -ocr page 128- -ocr page 129-

107

Zdoals uit bovenstaande brochure van Tan IJoe Hoa i)lijkt, is luj met hart en ziel de meening toegedaan dat de veepestnbsp;zicli op Java spontaan kan ontwikkelen, daar steeds is vóórgekomen en nog steeds voorkomt.

Onder anderen pul bij een bewijs voor die stelling uit de door bein van af 1860 nauwkeurig aangebonden sterfte-tabellennbsp;van zijn molenbntfels.

Hij beweer! dat in 187» de sterfte ö7°/„, in andere jaren niet meer den 10°/o tot 50°/„ bedroeg en concludeert daaruitnbsp;dat de ziekte in 1876 ook veepest is geweest.

Dat nu gaat echter in geenen deele op.

Wanneer men toch in bet hierbij gevoegd graphiscli overzicht van den veestapel te Kedoeng Gedeh (nl. de molenbuffels) en denbsp;daaronder voorkomende sterfte van 1866-79 nagaat, dan ziet m«nnbsp;dat hoewel die veestapel aan vele Iluctuatiën onderhevig is, denbsp;sterfte daaronder in den regel slechts zeer gering is.

Alleen in het jaar 1876 ziet men een aanzienlijke sterfte.

3Iaar daartegenover staat dat eenige maanden te voren, Augustus 1874, zijn veestapel ook een buitengewone uitbreiding heeft ondergaan.

Hij heeft dus vee van elders moeten inkoopen.

Eenige maanden daarna, in Maart 187», doen zich vele sterfgevallen onder zijn molenbuffels voor.

Die sterfte kan verscheidene oorzaken gehad hebben.

Het zou mogelijk zijn dat veepest de reden daarvan was, maar bewezen is dat niet. Bovendien zou, wanneer de geconstateerde ziekte inderdaad veepest was, zulks eerder pleitennbsp;voor een ingevoerde dan voor een spontaan ontstane veepest.

Maar bovendien moeten de redenen die hem genoopt hebben in den loop van 1874 zijnen veestapel zoo aanzienlijk uit tenbsp;breiden, en die natuurlijk bestaan hebben in een behoefte aannbsp;meerdere werkkrachten, ook van invloed geweest zijn op helnbsp;werk dat van de buffels gevorderd werd.

Kan het niet zijn dat, juist tengevolge van meerdere inspanning en harder werk, de sterfte onder het vee grooter is geworden ?

-ocr page 130-

108

Zou het verder niet mogelijk zijn dal de aanzienlijke sterile van 1875, het gevolg was van andere ziekten, wel op runderpest gelijkende en ook moorddadig kunnende optreden, maarnbsp;daarom toch nog niet die ziekte zelve!'

Zijn beweren dat de ziekte na een [)aar maanden gcheerschl te hebben weder van zelve uitstierf is insgelijks niet bewezen.

Het is toch steeds de gewoonte van de desabewoners om, zoodra een stuk vee lijdende is aan een ziekte die men weet datnbsp;weinig kans op herstel geeft, niet te wachten tot het heestnbsp;zijn natunrlijken dood sterft, maar het vóór dien lijd tenbsp;slachten.

Deze gewoonte heeft ten allen tijde beslaan, en zal steeds het verkrijgen van volkomen vertrouwbare gegevens betreffendenbsp;den loop van een veeziekte zeer bemoeilijken.

En dat die gewoonte een grooten invloed moet hebben op het 2ich al of niet verspreiden van besmeltelijkc ziekten isnbsp;duidelijk.

Het gaat daarom niet aan om te zeggen dal de ziekte van zelve is uitgestorven wanneer men weel, dal al hel vee, walnbsp;lijdend is aan een waarschijnlijk onherstelbare ziekte, dadelijknbsp;geslacht wordt.

Meende de landeigenaar van Kedoeng Gedeli al op grond van zijne langdurige ondervinding de stelling dat veepest zichnbsp;op Java spontaan kan ontwikkelen als bewezen te mogen aanne-meu, evenzeer was hij overtuigd dal hel gevaar, verbondennbsp;aan de besmettelijkheid der ziekte, oneindig veel grooter wasnbsp;dan dal, veroorzaakt door het spontaan ontstaan.

t

¦«

En was daarom aan de eene zijde zijn overtuiging gevestigd dat hel afmaken »en masse” (zooals dal voorgeschreven is hijnbsp;staatsblad 1869, n°. 122) geheel verkeerd werken moest,nbsp;wanneer men het toepast in een landstreek waar de veepestnbsp;zich spontaan kan ontwikkelen, aan de andere zijde was hijnbsp;de meening toegedaan dat afmaken van het zieke beest helnbsp;eenige middel was om de verspreiding der ziekte door directenbsp;besmetting tegen te gaan.

-ocr page 131-

109

Hij vvensclite niet alleen Ie doodeii liel aan veepest lijdende vee, maar ook dal wal maar in de nabijheid daarvan onwelnbsp;zijnde, in de minsle male verdacht kan worden van veepestnbsp;te zullen kunnen krijgen.

Uilgaandc van de door de deskundigen niel gelogenstraflc meening, dal ook veepest, evenals dat met vele andere cou-lagieusc ziekten onder menschen en vee hel geval is, begintnbsp;met zich te openharen door een lichte koortsaandoening,nbsp;gebrek aan eetlust, loomheid en verhoogde temperatuur, maarnbsp;in dat stadium echter nog niet vatbaar is om zich door contactnbsp;te verspreiden, wilde hij alles in het werk gesteld zien omnbsp;te voorkomen dat de ziekte hel koorls-stadium overschreed ennbsp;zich verder ontwikkelde tot eigenlijke veepest.

Afmaken dus in liet allereerste stadium van ziekte was zijn leus, om daardoor te voorkomen dat het zieke dier werkelijknbsp;veepest kreeg en, eenmaal daaraan lijdende, ook andere dierennbsp;infecteerde of in het algemeen smetstof om zich heen verspreidde.

Dal hel niet altijd mogelijk zou zijn om hij het eerste tee-ken • van onwel zijn te onderkennen of men te doen had met veepest, koorts, dan wel met een andere ongesteldheid, daarvan was hij ten volle overtuigd.

Evenzoo, dal hij een consequente toepassing van zijn stelsel veel dieren gevaar liepen gedood te worden, die niel in denbsp;minsle mate aan veepest leden.

¦Maar de schade daardoor te lijden, beschouwde hij als een premie betaald om de overige dieren te assurceren tegen veepest.

Liever eenigc dieren te veel afgemaakt, zonder in staal te zijn daarop veepest te conslaleeren, dan de ziekte lot haarnbsp;volle Ontwikkeling Ic doen komen door den wensch om hetnbsp;leven van enkele dieren te sparen.

.Minutieus observeeren en bij het minste ziekteverschijnsel, welk ook, onmiddellijk afmaken van het zieke dier (maarnbsp;ook van dat alleen) was volgens zijne meening de eenigstenbsp;rationeele wijze van bestrijding der veepest in de gegevennbsp;omstandigheden.

-ocr page 132-

ïï


110 § 4. Bestaande toestand vóór de toepassiiuj van hetnbsp;Uewijzigd afmaahslelsel.

I'

Vóór liet oogciiblik (7 September) dat besloten werd te Kedoemj Gedeh de bier onder nader Ie liesclirijven werkwijzenbsp;toe te passen was de toestand aldaar als volgt.

Van bel begin der ziekte (26 Augustus) tot en met 6 Se|gt;-lember was de ziekte gelocaliseerd gebleven in de kampongs Tjehong en Lemahbang.

Op 26 Augustus waren aanwezig in de kampong Tjehong 200 buffels, staande in 26 kralen en in de kampong Lcnuih-hang 109 buffels in 18 kralen.

Het vee in Tjehong kan beschouwd worden als uil te maken drie afzonderlijke kudden ten getale van 56, 72 en 142 buffelsnbsp;slaande in de gehucblen Kajoe-Apoe, Tjehong en Kapek.

De veestapel van de kampong Lemahhang bestond toen uit de buffels van Djarakosta (29 stuks in 6 kralen) en die

van hel gehucht Lcmahhatig-Leuwimalang (82 dieren in 12 kralen).

Gevallen van veepest waren nog slechts geconstateerd onder de kudden van Lemahhang (9 gevallen) en onder die van Tjehongnbsp;(^16 gevallen).

In afwachting van de te nemen beslissing waren alleen

gedood de werkelijk aangetaste dieren, maar werden de zoogenaamde verdachten voorloopig nog in observatie gehouden.

Het vee van de gehuchten Djarakosta, Kajoe-Apoe en Tjehong was nog onaangetast gebleven.

Elke kraal bad een afzonderlijke weide- en een afzonderlijke badplaats, ten einde zooveel mogelijk contact met ander vei'nbsp;te vex'mijden.

Voor de buffels van eene kraal, waaronder zich een ziektegeval had voorgedaan, was een afzonderlijk terrein aangewezen lot weideplaats.

Het zieke dier werd onmiddellijk van de anderen gescheiden, totdat hel door den veearts was onderzocht.

-ocr page 133-

Ill

Het dooden en begraven van het zieke vee had plaats op de insgelijks daarvoor aangewezen begraafplaatsen.

Zoowel de plaalselijkc veestapel van het land Kedoeng Gedeh, als die in de onigevende afdeelingeu en Residentiënnbsp;was nauwkeurig geregistreerd en gebrandmerkt.

Clandestien transport van vee, was dus zoo goed als ónmogelijk.

^ b. Wijze waarop de ziekte bestreden werd in de besmette kampongs Tjebong, Lemahbang en Patjieng.

De bestrijdingswijze waartoe bestolen werd tot tegengang van de uitbreiding der veepest op Kedoeng Gedeh, en die daarnbsp;dan ook in al baar consequentiën toegepast werd, was denbsp;volgende;

In de eerste plaats was de vraag gesteld; zou men werkelijk in staat wezen, zóó snel ziekteverschijnselen (die aanleiding zouden kunnen geven om Ie vermoeden dat het dier in (juestie veepest onder de leden zou kunnen hebben) waar tenbsp;nemen en te rapporteeren dat er tijd tot handelen was, vóórnbsp;werkelijk veepest zich ontwikkeld had?

Men meende die vraag bevestigend te moeten beantwoorden; de ondervinding leerde dan ook spoedig dat dit zeer wel mogelijk en uitvoerbaar was.

Wanneer men den hierbij gevoegden staal, betreffende den loop der ziekte op het land Kedoeng Gedeh nagaat, dan ontwaartnbsp;men dat in den aanvang herhaaldelijk veepest wordt geconstateerd door de veeartsen. Een bewijs dat het desideratum d. i.nbsp;afmaken vóór de werkelijke veepest zich voordoet, toen nognbsp;niet bereikt was.

De landheer was dan ook ten volle overtuigd dat sneller rapporteeren van hel hoogste belang was, en stelde dan ooknbsp;alles in hel werk om daartoe te geraken.

-Vlle bezwaren die de vee-eigenaar, n. 1. de kleine

-ocr page 134-

112

veebezitler tegen liet afniaken van zijn vee had, werden zooveel doenlijk tegemoet gekomen.

In de eerste plaats werd, op speciaal verzoek van den landheer, het vee niet doodgeschoten maar geslacht.

Naar het scheen had de desa-man tegen het slachten van zijn vee (iets dat hij herhaaldelijk heeft zien doen hij gelegenheidnbsp;van zijn feesten) minder bezwaar dan tegen het doodschieten;nbsp;wat altijd een onaangename impressie op hem schijnt te maken.

Ook de hoofdzaak bij elke veepestbestrijding n. 1. werken op het eigenbelang van den veehouder, werd niet over het hoofdnbsp;gezien.

Het was toch in de eerste plaats de vraag of de eigenaar gewillig zijn ziek beest zon afstaan om geslacht te worden.

Daar waar men te doen had met een bezitter van betrekkelijk vele beesten, kon men overtuigd zijn dat de voorkeur zou gegeven worden aan het dooden van enkele beesten ternbsp;vrijwaring van de overigen, boven de toepassing van het opsluiten van het vee in kralen en het daarmede gepaard gaandenbsp;zeer bezwarende grassnijden en bad- en drinkwater aanbrengennbsp;voor de opgesloten dieren.

De assurantie premie, die de veebezitter voor het verzekeren van zijn overig vee te betalen had (in den vorm van hel tenbsp;dooden dier), was dan gering te noemen in vergelijking meinbsp;de voordeelen die hem verzekerd werden.

Maar daar waar de kleine desa-man slechts in het bezit was van een paar buffels, was natuurlijk hel dooden, zij het ooknbsp;maar van één enkel dier, een zwaar verlies voor hem. (*)

Ten einde ook aan hel bezwaar tegemoet te komen dat dus de kleine veebezitter zijn vee niet gaarne in het algemeen belang zou afstaan ter slachting, maakte de landeigenaar bekend,nbsp;dat zoodra een buffel ziek gerapporteerd en afgezonderd was,nbsp;hij genegen was de geheele kudde van den eigenaar te koopen

(') Hierbij zij aangeteekencl dat tijdens liet nemen der [iroet nog niet was opgelost de vraag in hoeverre voor de at te maken dieren al dan nietnbsp;schadeloosstelling van Oouvernements-wege zou worden uilgekcerd.

-ocr page 135-

115

met het beding dat deze de vesteereiidc dieeeii tegen dieuzell-den prys weei’ zou kunnen tei'ug erlangen na aüoop der veepest.

Dat deze overeenkomst zeer voordeelig voor den veebezitter moest zijn kan bijv. uit het volgende blijken.

Gesteld iemand bezit 4 buffels ter gezamenlijke waarde van ƒ 200.—; een dier buffels wordt ziek. In bet gunstigste geval moet de veebezitter rekenen op een verlies van 50 pCt. vannbsp;zijn vee; misschien zelfs slaat hem een verlies van 100 pCt.nbsp;Ie wachten.

Nu biedt hem de landheer ƒ 200.— voor zijn g.eheele kudde van 4 beesten.

Sterft die geheele kudde tengevolge der veeziekte dan draagt natuurlijk de landheer dat verlies.— Sterft er slechts één van,nbsp;dan laat de landheer den oorspronkelijken eigenaar na geheelenbsp;afloop der veeziekte de keus of hij de resleerende drie buffelsnbsp;weder wil inkoopen tegen den oorspronkelijk daarvoor betaalden prijs van ƒ 200.

Hij lijdt dan wet een verlies van een buffel, maar krijgt daarvoor dan ook zijn resteerende kudde terug.

Niets verhindert hem bovendien om voor de door hem bekomen schadeloosstelling te trachten ander vee terug te koopen.

In elk geval neemt de landheer, door zijn voorstel om de ge-hcele kudde van den eigenaar te koopen, de eventueele schade, daaraan door of ten gevolge van de veeziekte toegebracht, voornbsp;zijn risico.

Het geval echter dat een vee-eigenaar ongenegen was afstand te doen van het hem toebehoorende vee waaronder zicli ziekteverschijnselen voordeden, is niet voorgekonien.

Was de kleine man toen wellicht reeds bekend geweest met het voornemen om hem voor al de dieren, gedood in het belang der veepestbestrijding, van Gouvernementsvvege schadeloosnbsp;te stellen, waarschijnlijk zou hij dan niet die belangstelling innbsp;liet onderhoud en het behoud van dat vee gesteld hebben,nbsp;die thans telkens werd waargenomen.

-ocr page 136-

114

Dc loezegging (och hem gedaan, dat hij een eventueel iiil-hreken van veeziekte onder zijn kudde niet al zijn heesteu zullen worden algemaakt zooals vroeger het geval was, maarnbsp;alleen het zieke dier, scheen voldoende te zijn om hem hetnbsp;aanl)od van den landheer om zijn vee van de hand te zeilen,nbsp;te doen al'wijzen en liever de geldelijkc risico, aan hel hehoudnbsp;der beesten verbonden, zelf te dragen.

Ten einde zich Ie kunnen verzekeren van dc medewerking van zijn onderhehhend personeel werd door den landheer vannbsp;Kedoeng gedeh ook een premie-slelsel toegepasl op het snel rappor teeren van ziek vee.

Zoowel aan den vee-eigenaar, als aan den mei hel toezicht belasten kampong-niandocr, loofde hij de som uit van ƒ 2.50nbsp;voor eiken volwassen en / 1.50 voor eiken jongen buffel die ,nbsp;ziek zijnde, zoo snel gerapporteerd werd dat dc uitspraak vannbsp;den veearts moest luiden: dat het hem nog niet mogelijk wasnbsp;veepest te diagnostiseeren.

Als voorbeeld van de wijze waarop die maatregel werkte, kan hier het volgende feit worden aangehaald.

Op 10 September werd een buffel in de kampong Lctnah-bang ziek gerapporteerd en op dienzelfdeu dag onderzocht door den Gonvernements veearts van den iIIüngkhof, zonder dat dezenbsp;eenige verschijnselen, hoe oolc genaamd, daaraan bespeurennbsp;kon.

Den tl™ September werd het dier in queslie nogmaals onderzocht door hovengenoemden veearts, thans in vereeniging met den veearts Schoorel ; ook toen was het hen niet mogelijknbsp;eenige ziekteverschijnselen te bespeuren.

Eindelijk op den 1.5™ d. a. v. konden heide bovengenoemde veeartsen veepest constaleeren en werd toen het dier afgemaakt.

Ware de wensch van den landheer toen onmiddellijk gevolgd, dan zou hel zieke dier reeds op den 10™ te voren zijn gedood,nbsp;daar dan toch de kans dat het smetstof had kunnen versprei-

-ocr page 137-

115

lien veel geringd' was geweest dan door liet uitstellen der executie hel geval was.

De snelheid waarmcè zoowel dc eigenaren ais de met hel toezicht op den veestapel belastte politie dc zieke dieren rapporteerden , was dan ook van dien aard dal de helrokkcnnbsp;veeartsen herhaaldclijk verklaarden, dat zij, wanneer zij helnbsp;zieke dier uit een geheclc kudde hadden moeten uitzoeken,nbsp;daartoe niet in staat zouden geweest zyn.

Oni tot hel gewcnschte resultaat te kunnen geraken, was het in de eerste plaats ten zeerste noodzakelijk geheel te brekennbsp;met de lot nog toe gevolgde wijze van isoleeren van het vee,nbsp;door hel in kralen op (e sluiten.

Het opmerken toch van de minste ziekleverscliijnselen was alleen mogelijk wanneer geen w^ziging gebracht w'crd in denbsp;gewone dagelijksche levenswijze van het vee.

Door hel opsluiten der dieren in dikwijls zeer benauwde kralen, het versti'ekkeu van onvoldoend voeder en het nagenoegnbsp;totale ophouden van het baden, zou toch reeds van hel eerstenbsp;oogenblik een ziekelijken toestand in hel leven geroepen worden, die het observeeren van afwijkingen van den gewonen normalen gezondheidstoestand ten eenenmale ondoenlijknbsp;maakte.

Üm tot de overtuiging te komen dat het opsluiten in kralen van den hulïel geheel afwijkt van zijn gewone levenswijze ennbsp;daarmede geheel onvereenighaar is, zij het volgende aangelee-kend omtrent de veehoederij en veehouderij in deze streken.

Of men te doen heeft met molenbulfels (dat zijn die welke gebruikt worden voor het in beweging brengen van den rijst-l)elmolen) dan wel met het eigenlijke ploegvee, de leefwijzenbsp;blijft in hoofdzaak hetzelfde.

gaat daarna of aan hel

s morgens

Oeregeld eiken dag neemt de buitel van ± 6 lot ± e'/g uur een bad in de Tjilaroem

-ocr page 138-

116

werk of naar ile weide, w'aniieer de werkzaainlieden dal toelalen.

In de rijstpehuolens werkt een bulfel niet langer dan ± 1 ','2 uni’-

Van ± 11 nnr lot ± één uur. w'orden de bulléls weder naar de rivier gebracht en van b*;-2 uur tol db 8 uur insgelijks.

Ze blijven diis ± zes uur per dag in het water.

De buffels, die voor bet vervoer van padie of materialen gebezigd worden, werken’smorgens ± l'/a uur en’smiddags even lang.

De ploegkarbouwen daarentegen worden des morgens van ± 6 tot ± 10 uur gebruikt en, wanneer ze het w'erk reedsnbsp;een weinig zijn gewend, beter tegen de vermoeienis bestandnbsp;zijn en het wat langer kunnen uitbouden, na een dag ofnbsp;veertien, dan een half uur langer.

Het invoeren van nieuw vee in de laag gelegen warme streken van uit de koudere bovenlanden gaal slechts zeernbsp;langzaam.

De huffel die bijv. welig tiert in de Frcaiiner bovenlanden is nog volstrekt niet geschikt of bruikbaar voor het werk datnbsp;van hem in de warme henedenlanden gevorderd, wordt.

De zware kleigrond waarin de beesten te Kedoeng Gedeli moeten werken is niet te vergelijken met den veel licbtei- innbsp;de bergstreken.

Het aanvullen van den door de veepest zeer geteisterden veestapel van de laaglanden, door aanvoer van vee uit dienbsp;streken welke door bun veerijkdom daarvoor in de eerstenbsp;plaats moeten in aanmerking komen (de districten Tiidamarnbsp;en Djampang Koelon bijv. in de Preanger-Regentschappen) zalnbsp;dus niet dan na verloop van tijd kunnen geschieden.

Het vee uit de eene streek is in geenen deele onmiddellijk hruikhaar in een andere, maar moet zich acclimatiseereu.

Zoowel tengevolge van de beperkende veepestmaatregelen als door de moeilijkheid verbonden aan het verkrijgen van geschikte buffels heeft de landheer van Kedoeng Gedeh na 1881

-ocr page 139-

117

geen stuk meer ingevoerd, lioevvel hij zeer gaarne zijn veestapel zou uitgebreid hebben.

Hij wendde dan ook alle middelen aan om te voorkomen dat bet op zijn land aanwezige, aan de bevolking beboorendenbsp;vee, van daar wordt uitgevoerd naar andere landen.

Hij koopt bet in dat geval liever zelf op tegen Imogen prijs.

Met de toepassing van bet kraal-systeem wordt onmiddellijk alles veranderd.

De buffel, die in de warme streken in tegenstelling van bet rund, dat geen behoefte aan l)aden beeft, bet liefst eennbsp;groot gedeelte van den dag in het water doorbrengt, magnbsp;de kraal niet meer verlaten en kan dus niet meer voldoennbsp;aan een zijner grootste behoeften.

Het gras dat voor de opgesloten beesten gesneden wordt, is insgelijks niet naar bun smaak. Vrij in de weide loopendenbsp;eet de buffel in den regel alleen de toppen van bet gras ennbsp;zoekt juist uit welk soort van gras hem bevalt. Opgeslotennbsp;in de kraal woi’dt hem lang gras voorgelegd, waaraan bijnbsp;niet gewend is en waarvan bij slechts een klein gedeelte,nbsp;gedreven door den honger, wil nuttigen terwijl bet grootstenbsp;gedeelte vertrapt en geheel onbruikbaar wordt.

Kan bet verwondering baren, dat, door het dier te dwingen tot iets waaraan bij in bet geheel niet gewend is, men eennbsp;ziekelijken toestand doet ontstaan juist in een tijd waarin allesnbsp;moest aangewend worden om den gezondheidstoestand te verbeteren te einde het vee beter in slaat te stellen weerstandnbsp;te bieden aan ziek makende invloeden van buiten.

Maar niet alleen in de leefwijze van den buffel wordt een groote verandering gebracht, ook van zijn eigenaar eiscbt mennbsp;zaken waaraan bij niet gewend is en waaraan bij in den regelnbsp;niet dan met de uiterste inspanning kan voldoen.

Is bet van iemand, die slechts een enkel span buffels beeft, al te verwachten dat bij alles zal in bet werk stellen om die

-ocr page 140-

118

(lieren, wanneer ze opgesloten zijn, zoo goed als in zijn vermogen is te verzorgen, het gaat niet aan datzelfde te verwachten van een ander die 4, G of 10 haffels bezit, liezen is het niet doenlijk in het onderhond van die heesten naar he-hooren te voorzien.

Het is hem onmogelijk voor die beesten voldoende gras (e snijden, water aan te voeren en bovendien voor het sclioon-honden der kralen te zorgen: hij heeft daartoe noodw endignbsp;hulp noodig. Wordt hem die van hestnnrswege niet verstrektnbsp;dan staat hij machteloos, en zelfs dat hestnur zal in den regelnbsp;wel kunnen hijstaan door een ^eldelijke bijdrage te gevennbsp;voor de te onderhouden beesten, maar zal niet altijd innbsp;het gebrek aan handen kunnen voorzien, juist in een tijd,nbsp;waarin die aan alle zijden henoodigd zijn voor het bewakennbsp;van posten, voor het daarstellen van afsluitingspaggers, voornbsp;het maken van grafkuilen en het begraven van de afgemaaktenbsp;dieren.

Is het in die omstandigheden te verwonderen wanneer men te strijden heeft tegen een diepgewortelden onwil der bevolking om de maatregelen van Goiivernementswege voorgeschreven te bevorderen, als men ziet dat eigenaren bun veenbsp;opzettelijk besmetten en liever zien afmaken of crepeeren, liever dan langer de l)ezwaren aan het bebond daarvan verbonden,nbsp;te dragen?

En dat die ongunstige omstandigheden te Kedoeng Gedek bestonden, kon blijken uit de omstandigheid dat de veestapel daar 112S buffels en 169 runderen bedraagt, terwijl daartegenovernbsp;staat een aantal zielen van 3082, waaronder slechts o45 werkbare mannen en hel geheele land een uitgestrektheid heeftnbsp;van ±: 24000 bouws.

Een werkwijze als die, welke te Kedoeng Get/eA werd toege-past, maakte natuurlijk de beschikking noodig over een voldoend personeel.

-ocr page 141-

119

Dat personeel beslond uit een controleur bij het Binnenlandsch Bestuur speciaal belast met bet toezicht op de in de besmettenbsp;streek te nemen maatregelen en met de vétérinaire politie aldaar.nbsp;In die werkzaamheden ^verd hij gesteund door een mantrie-kewan en tien oppassers.

Verder waren '2 Europeesche veeartsen belast met den eigenlijken veeartsenijkundigen dienst in die streken, waarvannbsp;de een op Pebajorau (later op Patjieiig) de tweede Ie Kedoen^nbsp;Gedeh gestationneerd was.

Bovendien bestond de gewone politie oji het land Kedoeng Gedeh uit i Djoeragan en 8 kampong mandoers, terwijlnbsp;de landheer nog 5 buitengewone mandoers had aangesteld, om hun diensten te presteeren waar dal mochtnbsp;noodig zijn.

Door het aanwezig zijn van dat personeel (aanzienlijk te noemen in vergelijking met de kleine uitgestrektheid waaropnbsp;het te ageeren had), was het doenlijk met de meest mogelijkenbsp;snelheid te handelen.

Na elk ingekomen ziekterapport werd het dier binnen eenige uren onderzocht. Veearts en controleur waren onraiddellijknbsp;Ier plaatse aanwezig; er werd dadelijk gehandeld.

Geen kostbare tijd ging verloren met het zoeken naar iemand om het ziekterapport te brengen.

Door bet verstrekken van de noodige vervoermiddelen werkte de landheer eveneens mede om de hetrokken ambtenaren innbsp;staat te stelten zich met den gewenschten spoed overal heennbsp;te begeven. En welke waarde dat heeft kan alleen hij tennbsp;volle apprecieeren die, verplicht zijnde zich met spoed te verplaatsen, kostbare uren moest zien voorbijgaan voor hij er innbsp;geslaagd is een vervoermiddel, hetzij een paard, een kar ofnbsp;een rijtuig te verkrijgen.

Zijn huis, zijn paarden, wagens en karren waren dag en nacht heschikbaar voor de in die streken dienstdoende ambtenaren.

-ocr page 142-

120

Niet alleen werd dus de meeste hulp en medewerking on

dervonden van den landheer en konden de aanwezige amhte-

naren hun werkzaamheden naar belmoren en accuraat vervullen, maar ook de geheele bevolking werkte mede om het voorg es telde doel te bereiken.

En die


is zeker een factor w'aarniede niet


medewerking


genoeg rekening kan worden gehouden.

Al het voorgaande beschouwende als prepara lieven tol den te voeren strijd, kom ik thans geleidelijk tot de wijs waarop de ziekte plaatselijk hestreden werd.

Onmiddellijk nadat er veepest geconstateerd was, werd het vee uit de besmet verklaarde kampong niet anders gew'eid dannbsp;op de weideplaatsen, die reeds van te voren voor elk gehucht aangewezen waren.

Die kudden, waaronder zich veeziekte had vertoond en die dus als verdacht moesten worden aangemerkt, werden alleennbsp;geweid op de, speciaal voor die verdachten, aangewezen wei-dejdaatsen, tot tijd en wijlen ze daarop een zekeren lijdnbsp;hadden doorgehracht, zonder dat zich nieiuve gevallen vannbsp;ziekte hadden voorgedaan.

Was die quarantaine goed doorstaan, dan verviel voor hen de qualificatie verdacht, en werden ze weer bij het andere gezonde vee toegelalen op de voor dat vee bestemde weiden.

Op dezelfde wijs werden verschillende badplaatsen aangewezen voor het gezonde vee uit de verschillende gehuchten en

eveneens één bestemd voor bovenbedoelde categorie van verdachte dieren.

Zoo werd in de kampong Lemahbang aangewezen tot badplaats voor de verdachte dieren, de plaats op nevensgaande schetskaart aangegeven met I.

De kudden van de gehuchten Djaracosla en Lcmahbang waaronder zich geen ziektegevallen hadden voorgedaan, werden gebaad respectievelijk op de plaatsen aangeduld met II en III.

I gt;

-ocr page 143- -ocr page 144-

IL,



oi s p

s ^

IJ.

i ?

cgt;-


-ocr page 145-

gflmpOT!^

amp;tTnaï)^

vcut hi/ tilM/rt}ypCcuiliM/ he/O ÊtO/Etru met Set oauto;? ë-u^eti op i$-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I8«3 .

I. nbsp;nbsp;nbsp;JdaJypEcuiIci 'PMX- ie- MJfK^eXa/o'oni ^tatvtv im/ ^efcnbsp;^^u-c^b SseiugSctaq.

II. nbsp;nbsp;nbsp;dSnip^a-o-tö voM/ hdJ ^ueb axin^etcuite- êtO/Ee-a vnnbsp;amp;amp;t ^^ucfit ëgt;tnta/êoui^.

III. nbsp;nbsp;nbsp;e)3ai-pitud-gt; --va-n- ivnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-voao £ek ^e-^McK-h

IV. nbsp;nbsp;nbsp;weibef^auiló!) -voai- he- aan^aóte/ ttaluv -vam. £efcnbsp;aiiRiecdk £iem.Q-SgvLa.

V. nbsp;nbsp;nbsp;tDei/iepfogfo -va-ti he -ru-et a.a/n.^tMgt;ie ë/ca-tctv -vcuvnbsp;ëek ae/tuccAk- Siem-g^O/iig .

VI. nbsp;nbsp;nbsp;Wuiheplaató van he ^alen va-tv- Ret- ae^U/C^bnbsp;BjMO-KOi/ta-.

-ocr page 146- -ocr page 147-

a^arqpoa^

cLanvj'^-^'vn^ voM-lt;i tariff ta^btyen^ ^e/t^ L-CL^n ¦mei Hei oma)!^ ¦vte ojs hzrLnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;êspte-mJeï/.


/^oeÊoelx 'i


fl-onW

i^ee.


SoeClcRtlrLij


:è.


oO


oloepLcft-tltLi


9.. nbsp;nbsp;nbsp;o56-M-Eplo4lt;uifnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ua/i-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;èe

^ ‘ nbsp;nbsp;nbsp;lïnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Mnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ï?

n nbsp;nbsp;nbsp;f)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Mnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;JJ

I. JSacipfaab -voitv be- ^a-tamp;n-

H ¦ nbsp;nbsp;nbsp;jrnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;r

lil. nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;irnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;rnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

IV. nbsp;nbsp;nbsp;'TDcuiepfaakónbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;

V.

VI.


IX.

X. nbsp;nbsp;nbsp;cl3e£jxa.i^pEaAb6.


14,15


Op ben- 7^ Ocb^M/ io ie- oux-XK^M/ven- ópfubw.^, fo/L ice-lèe-ta ^cebytiea-iesexvnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, mek

tuk^ooAurkn.^ iat -toeti- -tpeLiepfacitsefv V en. VI mv Tceullepfaab en êa^Poctkoen- II en. Ill teen, II 1x10.*;nbsp;cie^e faabte «pflbLn^ 1,6 eetób op (licn. I5^ï*Octoêe/ï,nbsp;êatce/tlt/ObeliCuj^.

Op den 1^ ISecetnêet, 10 ie 'ocficw.êe.ti open^tcÖ cmht't ¦vocn-vooMbe, haJe he 'êi.e|eamp; hm- ftom^etaotenbsp;tin-Êen, 7 en 8 j he v-eficvi-êeih alFeen. mo^an, „nbsp;,'tLcliben. op he ea,waJLv?o£-b!- aoricpe^iAii) doox- IV,nbsp;en, ie bi/tjfefi iet, ooa^tooke amp;ia£tn- 5,5,6 en tlnbsp;op he egt;aMgt;afi-vlciSde- a-a-n.^h-w,h boo'v V en iab henbsp;S-nfamp;C^ vcui K-ek aeLu-cAl- ^oïjLnM êe^ouieevo hlenbsp;¦vohwoojojihe oitonbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ -P^—i--nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I i—!..


en vn, llim


k^onieunc|

ie intfoXnPct^km^ onocketv tootien ^eictao-Pi en mek um 5e ^^ue^kejv nitoijen woihe-n- tCM.^{^eAgt;oe'th vóh'enbsp;aPcen noenijMnxnxkn^ ho-o/cioe ^o-P woxien ^c^e-oen,.


«c


-ocr page 148- -ocr page 149-

121

Evenzoo werden de legal velden, aangeduid inel VI, aangewezen als weideplaats voor het bovenbedoelde verdachte vee uil bel gehucht Lemahbang, terwijl de tegallans V en VI,nbsp;gebezigd werden om daarop het gezonde vee van Lemahhanc/nbsp;en Djaracosla te laten weiden.

Dezelfde regeling werd gevolgd in de kampong Tjebong, waar T de badplaats voor de verdachte dieren en IV hunne weideplaats was.

Het gezonde vee uit dat gehucht was tot badplaats aangewezen II en tot weideplaats V en evenzoo was III beslenid lot badplaats en VI lot weideplaats van hel gezonde vee van denbsp;gehuchten Kajoc Apoe en Tjebong te zanien.

In de kampong Patjieng kon door de gesteldheid van hel terrein nog een grootere splitsing van het vee worden bewerkstelligd, zooals duidelijk kan blijken nil de hierachter gevoegdenbsp;schetskaarten.

Voor de drie bovengenoemde besmette kampongs Tjebong, Lemahbang en Patjieng, waren bovendien algemeene begraafplaatsen aangewezen waarin het zieke of verdachte vee begraven werd.

Daardoor werd ten eerste het houden van toezicht op die begraafplaatsen, die natuurlijk in de eerste plaats alsnbsp;een bron van besmetting moesten aangemerkt worden, zeernbsp;vergemakkelijkt. Al het noodige kon daardoor verricht worden voor een vernietiging van de smetstof; iets wat natuurlijknbsp;uit den aard der zaak veel hezwaarlijker zoude kunnen geschieden wanneer, zooals vroeger steeds algemeen het gevalnbsp;was, het vee werd afgemaakt en begraven daar waar hetnbsp;stond.

4

9

-ocr page 150-

i

122

Vroeger toch werden daardoor vele dieren begraven in de kampongs, ja, in de onmiddellijke nabijheid van woonhuizennbsp;en waterputten, wat niet in het belang der algemeenenbsp;hygiène kan zijn.

De begraafplaatsen op het land Kedoeny Gedeh werden in de besmette kampongs Tjebong, Lemahbang en Paljieng dan ooknbsp;zooveel mogelijk geïsoleerd gekozen, en daar, waar ze in denbsp;nabijheid van stroomend water moesten worden aangelegd,nbsp;steeds beneden strooms gemaakt.

Ten einde nu behoorlijk de hand te kunnen houden aan de gegeven bevelen omtrent de afscheiding van het vee, werd innbsp;de eerste plaats verboden hel weiden der buffels door kijideren,nbsp;zooals in den regel het gebruik was. Die bepaling w’as urgentnbsp;om zekerheid te erlangen dat, zoodra zich ziektegevallen voordeden, het questieuse dier onmiddellijk van de anderen zounbsp;worden afgezonderd; wat wel van een volwassen man maarnbsp;niet van een jongen kan verw'acht worden.

Zoodra het onderzoek naar den aard der ziekte was afgeloo-pen, werd het zieke of verdachte dier naar de algemeene begraafplaats gebracht en daar gedood.

De andere dieren, die vroeger met het afgemaakte geweid hadden, werden dan onmiddellijk naar de voor de verdachtennbsp;bestemde weide overgebracht en daar steeds geobserveerd doornbsp;een huffel-mandoer, bijgestaan door een politie-oppasser.

Had zich eenmaal veepest onder de dieren voorgedaan, dan werd de kraal waarin zij tot dusverre gestaan hadden, tijdelijk geheel verlaten en het terrein daaromheen gedesinfecteerd.

De niet aangetaste kralen van de besmette gehuchten werden eveneens geregeld geobserveerd door een politie-oppasser en den kampongmandoer, terwijl voor de kralen van de nietnbsp;aangetaste gehuchten van de kampong, waartoe de besmette

-ocr page 151- -ocr page 152-

AANTEEKEOTGEI OYEB, DE OOamp;ZIEKTE,

CCOÜJUIÏCTIVITIS COaiTACJIOSA)

mj DE PAARDEN VAN IIET 3' VeLD-EsKADUON CaVALERIE TE Batavia.

under deze benaming, Iieb ik hel in het Jielang van de vce-artseniikundige wetenschap niet ondienstig geacht, eene ziektegeschiedenis samen te stellen, eener oogziekte, welke in de maanden November en December 1886, onder de paarden van hetnbsp;3“ Veld-Eskadron Cavalerie eene enorme uitgebreidheid verkreeg.

In verhand met de patliogenese dezer aandoening is hier eene oppervlakkige beschrijving van de ligging en den houwnbsp;der troepen-stallen niet misplaatst, waaraan ik nog toegevoegdnbsp;Ixïi», d^gezondheidstoestand der paarden, op ’t oogenhlik datnbsp;de zif^e uitbrak.

Om zich een eenigzins duidelijke voorstelling van die ligging der staJleu en van den loop, ^welke de ziekte daarin genomennbsp;heeft, te kunnen maken, heb ik eenen platten grond van datnbsp;gedeelte van het Cavalerie kampement hier hijgevoegd, waaropnbsp;zich de troepen- on ziekenstallen bevinden.

1. Ligging der stallen.

Door het 3' Veld-Eskadrou Cavalerie alhier zijn betrokken twee stallen; een groeten stal (A) met 96 staanplaatsen ennbsp;een op 53 M., daarvan gelegen, kleinen stal, welke 58 staanplaatsen groot is. Beide stallen zijn op een terrein gebouwd,nbsp;dat begrensd wordt:

Ten Noorden door particuliere gebouwen (Marine Hotel).

Ten Oosten, door den weg van Rijswijk naar Petodjo (Djaga Monjet).

-ocr page 153-

door de Krokot-rivier.

ïeii Zuiden en

Ten Westen

Dit terrein beboerende tot bet plaatselijk gedeelte van Batavia, dat men Rijswijk noemt, bevat twee afdeelingen.

De eene afdeeling wordt ingenomen door Officiers-woningen en eenen stal voor Officiers-paarden en de andere door kazernesnbsp;der manschappen en door de troepenstallen.

Zooals het kaartje duidelijk aaugeeft, ligt de groote stal (A), waarin drie pelotons gelegerd zijn, in de directe nabijheid vannbsp;de Kali Krokot. Parallel hiermede, slechts op een afstand vannbsp;8 M., staat eene steenen kazerne, (G) betrokken door denbsp;Inlandsche Cavaleristen.

Op eene distantie van 34 M. van deze kazerne, vrij dicht bij de oevers der Kali Krokot, vindt men den kleinen stal (B),nbsp;en op 12 M. achter deze, niet in het kaartje opgenotnen, eennbsp;steenen kazerne met verdieping, door de Europeesche Cavaleristen betrokken.

11. Bouw en toestand der stallen.

I'

Beide stallen behooren tot het model der open stallen en verkeeren in zeer goeden toestand. Zij zijn na de kwaden droesnbsp;endemie onder de paarden van dit Eskadron in 1884, aanmerkelijk verbeterd. Alle houten voederbakken, kribben ennbsp;lantierboomen zijn toen vervangen door ijzeren, de afvoergoteu,nbsp;welke voor dien tijd minder doelmatig waren, zijn bedektnbsp;geworden met planken en bepleisterd met portland-cement; terwijl aan allen eene meerdere helling is gegeven.

De groote stal (A), is verdeeld in drie afdeelingen, door gangen (a en b.) van elkander gescheiden, iedere afdeelingnbsp;bevat 52 staanplaatsen, waarin de paarden, hoewel door eennbsp;steenen muur gescheiden, met de hoofden naar elkander toenbsp;staan. Evenals in alle Indische troepenstallen, staan denbsp;paarden op planken, welke óf van boorgaten voorziennbsp;zijn, óf aan de randen eenigzins zijn uitgekapt, waardoor innbsp;beide gevallen, de uiane kan afvloeien in het omgekeerde

-ocr page 154-

126

Aaii dit gewelf

gewelf, dal zich onder die planken bevindt, is eene helling naar achteren gegeven, waardoor de urinenbsp;onniiddellijk afvloeit in een algeineene goot (c en c') welke overnbsp;de geheele lengte van den stal, aan heide zijden, direct achter denbsp;staanplaatsen van de paarden loopt. Deze goot, gedekt met planken, stort zijn inhoud uit, in evenzoo met ])lanken gedektenbsp;goten (d.), welke uitloopen in de kali Krokot en wel zoodanig,nbsp;dat de urine van de paarden, die aan de Noordzijde vannbsp;den groeten stal staan, afvloeit in de kali, langs de goot n°. 1nbsp;en de urine van de paarden die aan de Zuidzijde staan,nbsp;langs de goot n°. 2.

Door dit golensysleem is uit een hygiënisch oogpunt, uitstekend gezorgd voor eene behoorlijke afvloeiing der faecaliën in de stallen. Wanneer de stallen op bepaalde lijden, zooalsnbsp;dat reglementair is voorgeschreven, worden gewasschen ennbsp;geschrobt, dan vult men, middels de Gould-pompen nquot;. 5, opnbsp;het kaartje door c aangeduid, de steenen reservoirs f. en f',nbsp;welke aan de Noordzijde communiceren met de groole goot g,nbsp;en deze, door middel van de kleine goot h, weer met de gootnbsp;(c'), welke direct achter de paarden loopt. Aan de Zuidzijdenbsp;van den stal, communiceren de sleenen reservoirs f en f' doornbsp;de kleine goot (k), direct met de goot c. Zet men nu denbsp;kranen van de reservoirs open, dan loopt het water door allenbsp;goten van den stal, men zou zelfs de stal onder water kunnennbsp;zetten, indien men de goten, welke inde kali uitloopen, waterdicht afsloot. Door het water hij het schrobben der stallennbsp;door die goten te laten loopen, verwijdert men alle vuil, datnbsp;zich onder de planken en elders mocht hebben opgehoopt.nbsp;Behalve het pompwater kan men ook nog het regenwaternbsp;van het dak door de stallen laten loopen, omdat de dakgotennbsp;in de stalgoten uitloopen.

Ieder oogenblik kan men dus naar willekeur, zonder veel moeite, met weinig personeel en in hetrekkelijk kortennbsp;lijd, schoon water door de stallen leiden, waardoor natuurlijk in dergelijk geconstrueerde stallen ons reukorgaan zelden

-ocr page 155-

127

vergast wordt op ammoniakale en andere luchtjes. Men ziet hieruit, dal de Indische troepenstallen heter aan de eischennbsp;der hygièiie voldoen dan de Europeesche, welke, naar dennbsp;aard hunner constructie, nimmer er zoo zindelijk, luchtig ennbsp;l'risch uit kunnen zien,

üc staanplaatsen in de stallen zijn ouderling van elkander gescheiden door ijzeren lantierbooinen en bevatten ijzerennbsp;voederbakken en ruiven. Op het eind van den stal aan denbsp;kalizijde, is een bergplaats (1.) gebouwd voor het gras.

De kleine stal (B) wijkt in hoofdzaak in bouworde niet van den zoo even beschreven grooten stal af. Door den gang,nbsp;ia.), zijn twee afdeelingen ontstaan, waarvan de eene groot isnbsp;.¦gt;2 staanplaatsen en betrokken dient te worden door het 4'’'=nbsp;peloton; terwijl de andere afdeeling 26 staanplaatsen bevat ennbsp;bestemd is voor de remontepaarden, welke op publieke vendutiënnbsp;uit de hand mochten worden aangekocht.

Tijdens de eruptie der oogaandoening onder de paarden was aan de afdeelingen van den kleinen stal eene andere be-steniming gegeven. In den, op dit kaartje aangegeven,nbsp;remonten-stal, stonden de paarden van het 4**“ peloton en denbsp;legenovergestelde afdeeling had men bestemd voor eventueelnbsp;aan te koopen remonte-paarden. Deze afdeeling van den stalnbsp;was echter niet in gebruik en werd tijdelijk benut voornbsp;bergplaats van hel ligstroo.

Hel gotenstelsel verschilt in werkelijkheid niets met dal van den grooten stal. Een Gould-pomp N°. '6 (b.) gevoed uit dennbsp;waterput vóórziet de kleine reservoir’s (d en d’), van-waler, welke communiceren met de goten (e en e’), die verdernbsp;door den geheelen slal loopen en Idj f en f’ uitmonden innbsp;lt;le kali.

Hel gras voor de paarden van dezen slal wordt opgeborgen in het houten grasbok, dat zich aan dc Oosl-zijde van dennbsp;slal bij g, bevindt.

Vreemd zal het klinken, dat eene afdeeling van dezen stal diende lot opberging van ligstroo, omdat de troepenpaarden

-ocr page 156-

128

in Indie in den regel geen ligstroo krijgen, maar ten alle tijde op de planken staan en liggen. Op last echter van hetnbsp;Departement van Oorlog, werd bij dit eskadron een proef genomen , met het verstrekken van ligstroo aan de paarden, omnbsp;zekerheid te verkrijgen, of het liggen van de paarden op denbsp;planken enz., inderdaad de voornaamste oorzaak is van hetnbsp;ontstaan van den legger, welke zoo veelvuldig (o0°lo) ondei-de Indische militaire paarden voorkomt.

De ziekenstallen der Cavalerie staan, zooals het kaartje duidelijk aangeeft, aan de overzijde van de rivier Krokot. Op dat terrein zijn 6 ziekenstallen, benevens een operatie- ennbsp;sectie-kamer en verdere accessoires gebouwd, welke zeernbsp;practisch zijn ingericht. Iedere ziekenstal, groot voor tweenbsp;paarden, bestaat uit een dak, gedekt met pannen en eennbsp;ijzeren geraamte, waarvan de achter- en de zijwanden geslotennbsp;worden door gevlochten bamboe-schotten (sesaks). Iederenbsp;staanplaats bevat een zinken voederbak, welke zeer gemakkelijknbsp;weggenomen kan worden en naast deze voederbak, op dezelfdenbsp;hoogte, eene ruif voor het gras. De afvoer der faecaliën komtnbsp;geheel overeen met die van den troepenstal. Om de stallennbsp;spoedig en goed te kunnen wasschen is een Gould pomp (a)nbsp;aangebracht met een zuigbuis (b.) naar de rivier. Met deze pompnbsp;kan men het reservoir (c.) vullen, dat weêr communiceertnbsp;met een stel kranen (d en d’). Deze kranen kan men naarnbsp;willekeur openen of sluiten.

Opent men kraan d dan stroomt het water door de stallen 6, 5 en 4, opent men kraan d’, dan voert een ijzeren buis,nbsp;e, het water in de goot van de stallen 1, 2 en 3.

UI. De voeding der paarden.

Deze was conform het daarvoor vastgestelde ration van 2,5 KG. gabah en 25 KG. gras per dag. De kwaliteit dezernbsp;voedingsmiddelen was goed.

IV. De gezondheidstoestand der paarden.

Deze was bij den aanvang der Oogziekte bevredigend. Op de verdachte stallen te Tanah-Ahang stonden, 4 paarden in

-ocr page 157-

129

observatie, als verdacht van kwaden droes; terwijl op de quarantaine stallen te Senin, hunne nevenpaarden 7 in getal.

geobserveerd werden.

In behandeling waren verder met:

verwondingen, nbsp;nbsp;nbsp;7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;paarden,

met kreupelheid, 2 paarden, met legger, 2 paarden,nbsp;te samen:

22 paarden;

zoodat op een sterkte van 103 paarden, daarvan 21,5°/oonder geneeskundige behandeling was.

Op het ziekenverband van den 27“ November 1886, werd bet eerste geval van bindvlies-outsteking gerapporteerd. Meermalen komen onder de troepenpaarden gevallen voor vannbsp;bindvlies-outsteking (conjunctivitis), ontstaan door uitwendigenbsp;beleedigingen, welke dan in den regel, binnen enkele dagen,nbsp;na eene zeer eenvoudige behandeling genezen. Aangeziennbsp;de verschijnselen aanvankelijk niet zoo hevig waren, werdnbsp;aan dit geval geen speciale attentie gehecht en geen anderenbsp;behandeling ingesteld, dan de zieke oogen permanent natnbsp;houden met Goulard’s water.

Op den morgen va)ï den 50“’ d. a. v. werden door den wachtmeester van de week, weer 4 gevallen, waaronder zeer ernstige, met conjuuctivitus, gepresenteerd. Builen twijfel had mennbsp;dus hier met eene besmettelijke oogziekte te doen, welk vermoeden geheel bevestigd werd, toen successievelijk zieknbsp;werden bevonden: op den 2“ December 10 paarden,

^en

5

6

’’Jen

8

9“

10

11

11

3

4 11

paard,

5 1nbsp;1

2 paarden, dal met de 5 ziektegevallen, geconstateerd op den 27«quot; en30“Novem-

-ocr page 158-

150

her, hel totaalcijfer voruil van 51 paarden. Bovendien werden op den 7“ December nog ziek bevonden twee ofïïcierspaardeu.

Reeds heb ik vermeld, dat de sterkte van het eskadron, was 103 paarden, waaronder 66 Makassaren en 57 Sandel-woods, hiervan waren dus op 11 December (de officiers-paar-den niet mede gerekend) 49,o°/o met bindvlies-ontsteking ondernbsp;geneeskundige behandeling.

Ik vermeen, dat bet weinig nut kan hebben van elk dezer ooglijders de verschijnselen en de behandeling te omschrijveu,nbsp;vooral ook, omdat de verschijnselen, bij de meeste paarden,nbsp;niet bizonder veel uiteenliepen en de behandeling voor allenbsp;ooglijders vrij wel een zelfde is geweest. Om een beter overzicht te verkrijgen, heb ik een statistieke opgave gemaaktnbsp;waarin de patiënten volgens drie groepen gerangschikt zijn.nbsp;De patiënten van iedere groep zijn daarin geclassificeerd naarnbsp;de verschijnselen, welke werden waargenomen.

Tot de 1' groep werden gebracht, de paarden met hevige verschijnselen en complicatiën van den ooghol;

tot de groep, dezulke, met vrij hevige verschijnselen, doch zonder complicatiën van den ooghol;

tot de 5' groep, patiënten, met de gewone verschijnselen, welke ons elke conjunctivitis te zien geeft.

De tahellen welke nu volgen, bevatten 12 kolommen, zoodanig samengesteld, dat men duidelijk kan nagaan, hel verloop, dal de ziekte in de stallen nam; vooral als men daarbij raadpleegt, den platten grond van de troepen- en ziekenstallen, waarop duidelijk ieder nummer van de staanplaats isnbsp;aangegeven.

lit

IS

De eerste kolom geeft aan het volgnummer van den patiënt, de tweede, zijn hoefiiuinmer en signalement; terwijl men in denbsp;derde kan zien, welke staanplaats door den patiënt in dennbsp;Iroepenstal betrokken is geweest. Nu volgt een kolom, waarinnbsp;men achter elke ooglijder vindt genoteerd, wanneer hij zieknbsp;gemeld. Om een gegronde conclusie te kunnen trekken of

hier

besmetting heeft plaats gehad van paard op paard, heb ik in

-ocr page 159-

1.^1

kolom 5 de hoefnummers der iievenpaarden Ier rechter eu ter linkerzijde vermeld en in de kolom die onmiddellijk daarop volgt,nbsp;de datum, waarop deze nevenpaarden achtereenvolgens al of nietnbsp;zijn ziek bevonden. In kolom zeven, vindt men de verschijnselennbsp;medegedeeld, gegroepeerd in drie kategoriën, in de daarop volgende kolom 8, de duur van elk ziektegeval, en in kolom 9 voornbsp;alle patiënten in eens, de genomen maatregelen en de ingestelde behandeling.

Kolom 10 vermeldt den afloop van elk ziekte geval en daar hel zou kunnen gebeuren dat van een zoo intense conjunctivitis, belangrijke naziekten zouden kunnen overhlijven, heb iknbsp;kolom 11 daarop laten volgen, om ten slotte in kolom 12 alnbsp;die bemerkingen te laten volgen welke in het verloop dernbsp;ziekte door mij zijn gemaakt.

-ocr page 160-

EERÜTE

u

o

s

lïoef-nummer

en

Nummer Van denbsp;staanplaatsnbsp;in den

Wanneer

ziek

Iloefnummer

van het nevenpaard.

Wanneer ziek

bevonden het nevenpaard.

tD

gt;

Signalement.

troepen-

stal.

gemeld.

Rechts.

Links.

Rechts.

Links.

1

N°. 253

Valk M. H. (1)

89

30 Nov.

N'’. 111

N”. 848

4 Dec.

6 Dec.

2

N°. 427

Zwart S. 11. (2)

5

2 Dec.

N“. 509

Nquot;. 978

6 Dec.

3

T. 487

Bruin M. H.

59

Idem.

N°. 114

Nquot;. 775

2 Dec.

2 Dec.

4

N”. 775

Schimmel M. 11.

60

Idem.

N°. 487

2 Dec.

5

N°. 486

Valk M. H.

95

Idem.

N°. 511

N°. 825

6

N°. 111

Valk M. 11.

88

4 Dcc.

N°. 253

30 Nov.

7

N°. 763

Schimmel M. 11.

43

6 Dec.

N°. 576

8

N”. 848

Isabel S. 11.

90

Idem.

N”. 253

r. 524 |30 Nov.

4 Dec.

9

N°. 457

Schimmel SI. 11.

37

8 Dec.

10

N”. 301 Rood-Schimmcl

SI. II.

70

Idem.

N°. 372

N°. 302

7 Dec.

[I J M. II. Makassaar llengsl. [2] S. IJ. Saiidelwooil lleugst.

«ROEP.

Verschijnselen

(Symptomata).

Duur der

ziekte.

th

.s

s

quot;o

O

O

5=

C

d

Cd

^Cd

’c3

CS

55

Bemerkingen.

Ilet hindvlies der beide oogen was

aangedaan. Dn oogleden waren ge-

21 dagen.

c/7

zwollen, warm, en pijnlijk. Allen hiel-

c?

Links hevig ontsteking

den de oogleden bijna gesloten, door

14 dagen.

van het hoornvlies [kequot;

licbtschuwheid. [Pbotophobiel. De

Cd

ratitis.]

haren [ciliën] der oogleden waren door

s

Rechts alleen Epi-

de onlstekingsproduclen, aan één ge-

17 dagen.

scleritis, links niet.

plakt. Verhoogde traansecretie, zoo

Rechts hevige kera-

zelfs dat de tranen met de ontstckings-

25 dagen.

litis ook links, doch

producten over het onderste ooglid en

a

met Ectropion van het

het aangezicht vloeiden, waardoor de

onderste ooglid. Is 7

huid (barter plaatse al spoedig excori-

rt

CS

December daarvoor op

eerde. [Epihoraj Het bindvlies van de

«w

ziekenstal opgenomen.

oogleden [Conjunctiva palpebrarum] was zeer hyperaemisch fbloedrijkl.

14 dagen.

0)

C

a

donkerrood, gezwollen,puilttusschen

d

Alleen links Episcle-

de ooglidranden uit. Verder bestontl

12 dagen.

Cd

ritis en oppervlakkige

sterke vulling der vaten van het bind-

Cd

Cd

keratitis.

vlies van het ondoorschijnende hoorn-

Od

a

Cd

A Heen links Episcle-

vlies [conjunctiva slerae], hetwelk

10 dagen.

o

ritis, het wenkvlies

zich ook gezwollen voorleed. [Che-

[Membrana Nictitans]

mosis]. Door injectie van de episcle-

Cd

was gezwollen, puilt

rale vaten, was een eigenaardige

ten minste in den

kleur der sclera ontstaan [Episcle-

ooghoek uit.

ritis]. De Cornea was zwak troebel.

O

Links gecompliceerd

het epithelium hier en daar verlo-

13 dagen.

Cd

met ectropion van het

ren. De conjunctivaal alscheiding

onderste ooglid.

aanvankelijk waterig, werdden 2n ol

Evenzoo.

3quot; dag al muceus, kort daarna mu-

20 dagen.

copurulent [slijmachtig etterig], bij

Alleen rechts Ejn-

enkele zelfs zuiver purulent. Bij het

C

scleritis.

cctropionneeren der oogleden bleken

8 dagen.

Od

er vele mucopurulente vlokken tus-

Cd

schen te zitten.

Al deze paarden waren zeer op-

s

vallend lusteloos. Hangerig en sopo-

reus stonden zij met nêerhangend

(TS

hoofd, van ruif en krib verwijderd.

1=^

De eetlust was bij enkele zelfs ver-

Cd

minderd, overigens werden geen

verdere abnormale verschijnselen

ts.

waargenomen.

Q £

o

S«-1


-ocr page 161-

135

132

CIROEP.


EERiTE

o

s

Hoef-nummer

en

Nummer van denbsp;staanplaatsnbsp;in den

Wanneer

ziek

Iloefnunuuer van hetnbsp;nevenpaard.

Wanneer ziek bevonden hetnbsp;nevenpaard.

fcD

*0

Signalement.

troepen-

stal.

gemeld.

Rechts.

Links.

Rechts.

Links.

1

N°. 253

Valk M. 11. (1)

89

30 Nov.

N°. 111

Nquot;. 848

!

4 Dec.

6 Dec.

2

r. 427

Zwart S. 11. (2)

5

2 Dec.

N°. 509

N». 978

--

6 Dec.

3

N”. 487

Bruin M. H.

59

Idem.

N°. 114

N°. 775

2 Dec.

2 Dec.

4

775

Schimmel M. 11.

60

Idem.

N°. 487

2 Dcc.

5

N°. 486

Valk M. H.

95

Idem.

N°. 511

N°. 825

6

r. 111

Valk M. 11.

88

4 Dcc.

N°. 253

30 Nov.

7

r. 763

Schimmel M. 11.

43

6 Dec.

N°. 576

8

Nquot;. 848

Isabel S. 11.

90

Idem.

Nquot;. 253

N°. 524

30 Nov.

4 Dec.

9

N”. 457

Schimmel 51. 11.

37

8 Dec.

10

N”. 301 Rood-Schimincl

51. 11.

70

Idem.

N°. 372

N°. 302

¦ 7 Dec.


amp;b

Verschijnselen

Duur der

p.

(Symptomata).

ziekte.

c

O

c:


liet bindvlies der beide oogen was aangedaan. De oogleden waren genbsp;zwollen, warm, en pijnlijk. Allen hielnbsp;den de oogleden bijna gesloten, doornbsp;lichtschuwdteid. | Photophobie]. Denbsp;haren [ciliën] der oogleden waren doornbsp;de onlstekingsproducten, aan éèn geplakt. Verhoogde traansecretie, zoonbsp;zelfs dat de tranen met de ontstekings-producten over het onderste ooglid ennbsp;het aangezicht vloeiden, waardoor denbsp;huid daar ter plaatse al spoedig excori-eerde. [Epihora] Het bindvlies van denbsp;oogleden [Conjunctiva palpebrarum]nbsp;was zeer hyperaemisch [bloedrijk],nbsp;donker rood, gezwollen, puilt tusschennbsp;de ooglidranden uit. Verder bestondnbsp;sterke vulling der vaten van het bindvlies van het ondoorschijnende hoornvlies [conjunctiva slerae], hetwelknbsp;zich ook gezwollen voordeed. [Che-mosis]. Door injectie van de episcle-rale vaten, was een eigenaardigenbsp;kleur der sclera ontstaan [Episcleritis]. De Cornea was zwak troebel,nbsp;het e])itheliuin hier en daar verloren. De conjuQctivaal alscheidingnbsp;aanvankelijk waterig, werdden 2n olnbsp;3n dag al niuceus, kort daarna mu- 20nbsp;copurulent [slijmachtig etterig], bijnbsp;enkele zelfs zuiver purulent. Bij hetnbsp;ectropionneeren der oogleden blekennbsp;er vele mucopurulente vlokken tusschen te zitten.

Al deze paarden waren zeer opvallend lusteloos. Hangerig en soporous stonden zij met neerhangend hoofd, van ruif en krib verwijderd.

De eetlust was bij enkele zelfs verminderd , overigens vverden geen verdere abnormale verschijnselennbsp;Waargenomen.


dagen.

dagen.

dagen.

dagen.


dagen.

dagen.


10 dagen.


13 dagen.


dagen.


dagen.


Bemerkingen.


Links hevig ontsteking van het hoornvlies [keratitis.]

Rechts alleen Episcleritis, links niet.

Rechts hevige keratitis ook links, doch met Ectropion van hetnbsp;onderste ooglid. Is 7nbsp;December daarvoor opnbsp;ziekenstal opgenomen.


Alleen links Episcleritis en oppervlakkige keratitis.

A Heen links Episcleritis, het wenkvlies [Membrana Nictitans]nbsp;was gezwollen, puiltnbsp;ten minste in dennbsp;ooghoek uit.

Links gecompliceerd met ectropion van hetnbsp;onderste ooglid.

Evenzoo.


Alleen

scleritis.


rechts Epi-


[1 I M. II. Makassaar llengsl. [2] S. U. Saiidelwood Hengst.


-ocr page 162-

134


TWEEDK


c

B

53

Jb

quot;o !

t

Hoefmimmer

en

Nummer ' van denbsp;staanplaatsnbsp;in den

1

Wanneer

ziek

Hoef'nummer

van hel

nevenpaard. '

Wanneer ziek

bevonden het nevenpaard.

Signalement. *

1

troepen j ¦Stal. 1

1

gemeld |

rechts.

links.

I

rechts, j

i

links.

n 1

No. 583

!

1

12

Bruin S. IT.

No. 631

93 nbsp;nbsp;nbsp;*

27 Nov.

No. 511

13

Donkerbruin S. II. No. 489

8 1

30 Nov.

No. 735

. 305

14

Brnin M. 11.

No. 820

15

Idem.

• 425

• 358

2 Dec.

8 Dec.

(ieel-sjek S. 11.

76

Idem.

¦ 354

. 335

5 Dec.

15

No. 141

Vos M. H.

13

2 Dec.

gt; 915

. 425 i

1

5 Dec.

2 Dec.

16

No. 474

Valk M. H.

28

Idem.

. 841

1

» nbsp;nbsp;nbsp;99

4 Dec.

4 Dec.

17

No. 476

Bruin M. II.

10

4 Dec.

• 305

• 68

--

4 Dec.

18

No. 68

Bruin S. 11.

11

Idem.

. 476

. 915

4 Dec.

5 Dec.

19

No. 604 Schimmel S. H.

30

Idem.

. nbsp;nbsp;nbsp;99

. 168

4 Dec.

20

No. 395 Schimmel S. 11.

32

Idem.

. 168

. 819

21

No. 929

Valk M. H.

73

Idem.

• 543

. 517

2 Dec.

2 Dec.

22

No. 704

Roodschimrael M.IT.

85

Idem.

. 478

. 408

8 Dec.

23

No. 524

Bruin M. 11.

91

Idem.

. 848

6 Dec.

24

No. 179 Muisvaal M. 11.

55 in den kleinen stal

Idem.

. 521

. 424

8 Dec.

25

No. 915

Donkerbruin .M. 11.

12

5 Dec.

. 68

. 141

4 Dec.

2 Dec.


15S


C1ROKP.


Verschijnselen

[Symptomata].


Duur

(Ier

ziekte.


. Behande- ; A

I nbsp;nbsp;nbsp;1 o

lins'. ,


Bemerkingen.


Bij verreweg van de meeste paarden dezer groep, was hethindvlies der beide oogen aangedaan. Denbsp;oogleden waren gezwollen, abnormaal warm, en pijnlijk. Lichtschuwheid fPhotophobie], te oordeelennbsp;naar het gesloten houden der oogleden, was hij allen duidelijk aanwezig. Door (ie zeer kleverige ont-stekingsproduclen waren de oogharen fciliën] der oogleden aaneen:nbsp;eplakt ondanks de overvloedige;nbsp;traan afscheiding, was geenepihoranbsp;melkbaar. Rechts en links was denbsp;Conjunctiva palpebrarum zeer bloedrijk, donkerrood door de sterk gedilateerde vaten, en oedeniateusnbsp;gezwollen. Evenzoo was de Conjunctiva sclcrae rood, door de helderrood geinjiceerde vaten. De ontstoken Conjunctiva scheidde in denbsp;eerste dagen een troebel-water achtig vocht al', (lat gemengd met denbsp;tranen uit den nasalen ooghoek naarnbsp;beneden alvloeide

Deze alscheiding onderging den 3quot; dag reeds eene belangrijke wijziging,nbsp;doordat zij nu meer slijmachtig werd,nbsp;zekerlijk gemengd met etterlichaamp-jes.

Ihj enkele paarden scheen het mij toe, dat de afscheiding meer hetnbsp;purulente (elterachtige) karakternbsp;droeg,

De cornea zoo niet direct ontstoken, had bij de meeste het voorkomennbsp;eenigzins troebel te zijn [bewasemd]nbsp;Bij het ectropionneeren der oogleden, kwamen enorm veel vlokkennbsp;slijmachtige etter uit den conjuncti-vaalzak. In den algemeenen toestand van deze patiënten wasnbsp;niets abnormaal te bespeuren.


19 dagen. 21


14


idem.


idem.


idem. 12 dagen.

14 nbsp;nbsp;nbsp;•

15 nbsp;nbsp;nbsp;.


12

15

12

14

17

14


i- «

S cj

« o ïic . Pi cnbsp;(^ «: s

^ .ÏÏ fe lp

ri’ ÏH


Patient, had rechts, vóór deze aandoeningnbsp;een hoornvlies vleknbsp;[Macula corneae].

Rechter oog zeer weinig ontstoken,nbsp;links zooals nevengaande verschijnselen.


Rechts heviger ontstoken dan links. Patient scheen reedsnbsp;vroeger een conjuncti-vitus doorstaan te hebben, het linker ondernbsp;ooglid was een wminignbsp;geectropionneerd.


Rechts heviger ontstoken dan links.


-ocr page 163-

134


TWEEDK


ë

Jc

quot;o

gt;

Hoefnunimer

eii

Nummer ' van denbsp;staanplaats'nbsp;in den

1

Wanneer j ziek !

Hoefnummer

van hel

nevenpaard. '

Wanneer ziek

bevonden het nevenpaard.

Signalement. ^

1

troepen

stal.

gemeld |

rechts.

links.

rechts. |

i

links.

11 i

No. 583

!

f

12

Bruin S. 11.

No. 631

93 nbsp;nbsp;nbsp;!

27 Nov.

No. 511

13

Donkerbruin S. II. No. 489

8 1

30 Nov.

No. 735

. 305

14

Bruin M. H.

No. 820

15

Idem.

. 425

. 358

2 Dec.

8 Dec.

Ceel-sjek S. 11.

76

Idem.

. 354

. 335

5 Dec.

15

No. 141

Vos M. H.

13

2 Dec.

. 915

. 425 1

1

5 Dec.

2 Dec.

16

No. 474

Valk M. H.

28

Idem.

. 841

• nbsp;nbsp;nbsp;99

4 Dec.

4 Dec.

17

No. 476

Bruin M. II.

10

4 Dec.

. 305

. 68

4 Dec.

18

No. 68

Bruin S. II.

11

Idem.

. 476

¦ 915

4 Dec.

5 Dec.

19

No. 604 Schimmel S. II.

30

Idem.

. nbsp;nbsp;nbsp;99

. 168

4 Dec.

20

No. 395 Schimmel S. 11.

32

Idem.

. 168

. 819

21

No. 929

Valk M. H.

73

Idem.

. 543

. 517

2 Dec.

2 Dec.

22

No. 704

Roodschimmel M.II.

85

Idem.

. 478

. 408

8 Dec.

23

No. 524

Bruin M. II.

91

Idem.

» 848

6 Dec.

24

No. 179 Muisvaal M. II.

55 in den kleinen stal

Idem.

» 521

. 424

• —

8 Dec.

25

No. 915

Donkerbruin M. ll.

12

5 Dec.

. 68

. 141

4 Dec.

2 Dec.


C}ROEP.


Verschijnselen

[Symplomata].


Behande

ling.


Bcmerkiiiffeii.


ziekte.

19 tlafjen. 21 -14nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

idem.

idem.


Bij verreweg van de meeste paarden dezer groep, was helbindvlies der beide oogen aangedaan. Denbsp;oogleden waren gezwollen, abnormaal warm, en pijnlijk. Lichtschuwheid i'Photophohie], te oordeelennbsp;naar liet gesloten houden der oogleden, was bij allen duidelijk aanwezig. Door (ie zeer kleverige ont-ïnbsp;stekingsproducten waren de oog-!nbsp;haren | ciliën] dor oogleden aaneen,nbsp;geplakt ondanks de overvloedige!nbsp;traan afscheiding, was geenepihora!nbsp;merkbaar. Rechts en links was delnbsp;Conjunctiva palpebrarum zeer bloed- idem.nbsp;rijk, donkerrood door de sterk gedilateerde vaten, en oedemateus 12 dagen,nbsp;gezwollen. Evenzoo was de Conjunctiva sclcrae rood, door de hel- 14nbsp;derrood geinjiceerde vaten, De ontstoken Conjunctiva scheidde in de 15nbsp;eerste dagen een troebel-water achtig vocht al', dat gemengd met denbsp;tranen nit den nasalen ooghoek naarnbsp;beneden alvloeidc

Deze alscheiding onderging den 3” dag reeds eene belangrijke wijziging, 12nbsp;doordat zij nu meer slijmachtig werd,nbsp;zekerlijk gemengd met ctterlichaamp- 15nbsp;jes.

Bij enkele paarden scheen het mij 12 toe, dat de alscheiding meer hetnbsp;purulentc (ctterachtige) karakter 14nbsp;droeg.

De cornea zoo niet direct ontstoken, 17 had bij de meeste het voorkomennbsp;eenigzins troebel te zijn [bewasemd] 14nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

Bij het ectropionneeren der oogleden, kwamen enorm veel vlokken slijmachtige etter uit den conjuncti-vaalzak. In den algemeenen toe-jnbsp;stand van deze patiënten wasnbsp;niets abnormaal te bespeuren.


d) I 1

f— rë ï— 'o piö 55nbsp;Sg « «nbsp;H ^

C öC'

¦Ss §

^ fcD O

^ ci O

3 gt; O)


'o? S

o

S


.b sa «5nbsp;£ b

$ = a

-= E

O ^ ^


ö nbsp;nbsp;nbsp;-

c:) nbsp;nbsp;nbsp;s-inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;d)

s- nbsp;nbsp;nbsp;25

eo nbsp;nbsp;nbsp;Snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;CP

« nbsp;nbsp;nbsp;Onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

O nbsp;nbsp;nbsp;O)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^


e ^

« ^ S CS O


Patient, had rechts, vóór deze aandoeningnbsp;een hoornvlies vleknbsp;[Macula corneae].nbsp;Rechter oog zeernbsp;w'einig ontstoken,nbsp;links zooals nevengaande verschijnselen.


N

O)

, 53 i ^


Rechts heviger ontstoken dan links.

Patientscheen reeds vroeger een conjuncti-vitus doorstaan te hebben, het linker ondernbsp;ooglid W'as een weinignbsp;geectropionneerd.


Rechts heviger ontstoken dan links.


-ocr page 164- -ocr page 165- -ocr page 166- -ocr page 167-

£

s

Hoefnummer

en

Nummer van denbsp;staanplaatsnbsp;in den

1

Wanneer

ziek

1

j Hoefnummer inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van het

nevenpaard.

Wanneer ziek

bevonden het nevenpaard.

Signalement.

troepensla 1.

gemeld.

i

1

1 rechts.

1

links.

rechts.

links.

33

1

i nbsp;nbsp;nbsp;No. 425

Geelhont S.—H.

14

1

1

2 Dec.

1

1 No. 141

1

j

No. 489

' nbsp;nbsp;nbsp;2 Dec. 30 Nov

34

No. 114

Schimmel M.—H.

58

j

. 198

1

. 487

1

1

2 Dec

35

No. 543

Valk S.—11.

72

» 302

. 929

1

4 Dec

36

No. 517

Bruin M—II.

74

. 929

¦ 354

4 üec.

5 Dec

37

No. 99

Schimmel S.—11.

29

4 Dcc.

gt; 474

. 604

2 Dec.

4 Dec

38

No. 755

Bruin S.—H.

83

.

¦ 749

. 478

6 Dec.

8 Dec

39

No. 280

Schimmel S.—11.

78

5 üec.

• 335

. 360

-

40

No, 421

Bruin S.-II.

1

7 Dec.

41

No. 358

Schimmel M.—II.

16

• 489

30 Nov.

_

42

No. 403

Valk M.—II.

26

• 514

» 841

43

No. 191

Bruin M.—H.

65

44

No. 165

Bruin M.—11.

68

» 561

• 372

7 Dec.

45

No. 478

Bruin M.—H. |

j

1

84

¦ 755

• 704

4 Dec.

4 •

Hij hel nieerendeel van de patien-; ten dezer groep was liet bindvliesjnbsp;der heide oogen aangedaan. Deinbsp;oogleden waren iets warmer dannbsp;normaal en pijnlijk. Lichtschuwheid was hij allen in vrij sterkenbsp;mate aanwezig, zich kenmerkendenbsp;door het half gesloten honden dernbsp;oogleden, benevens een verhoogde iraansecrelie. — Geen epihora.nbsp;De conjunctiva palpebrarum wasnbsp;hyperaemisch, iets gezwollen en denbsp;vaten van de conjunctiva sclcracnbsp;sterker gevuld.

De conjunctivaal-secrelie was in de eerste dagen waterachtig, dat,nbsp;gemengd met de tranen, uit dennbsp;nasalen ooghoek afvloeide. De 4'*quot;nbsp;en S'*' dag werd die afscheiding inbsp;meer slijmig (Conjunctivitis inuci-para), dat zich als vlokken, soms^nbsp;ook als propjes in de ooghoeken jnbsp;ophoople; werden de oogleden ge-ectropionneerd, dan zaten ook veelnbsp;van die slijmvlokken in den con-junctivaal-zak. De algcmeene toe-.stand was normaal.

-ocr page 168- -ocr page 169- -ocr page 170-

142

Hoe nauwkeurig ook al deze rubrieken mogen zijn ingevuld, toch zijn er enkele, welke nadere toelichting ver-eischen. Dit betreft vooral de volgende rubrieken;

1. nbsp;nbsp;nbsp;De verschijnselen.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Het verloop.

3. nbsp;nbsp;nbsp;De behandeling,

4. nbsp;nbsp;nbsp;De oorzaken.

De verschijnselen (Symptomen) zijn gerangschikt volgens 3 groepen. Tot de eerste groep behooren 10 ziektegevallen ,nbsp;waarvan hel bindvlies van beide oogen aller hevigst ontstokennbsp;was en de oogbol mede in het proces betrokken werd.

Bij allen waren de subjectieve bezwaren sterk geprononceerd.

Door de hevige pijn was het onderzoek door verzet dikwerf uiterst lastig en ging de behandeling met groote moeite gepaard. Bij alle paai'den van deze groep trof liet mij, hoe consen-sueel het centraalzenuwstelsel aangedaan was. De volgendenbsp;hoofd-verschijnselen waren bij de paarden constant waarneembaar.

1“. Zwelling der oogleden (Oedema palpebrarum).

2“. Lichtschuwheid (Photophobie).

3'. Excoriatie der huid in den omtrek van het onderste ooglid (Epihora).

4*'. Abnormale secretie van het slijmvlies der oogleden.

Deze afscheiding doorliep drie duidelijk van elkander te onderscheiden stadia’s.

In den aanvang was de secretie troebel waterachtig , gemengd met tranen. (Hydrorrhoïsche stadium). Na 2 dagen werd zijnbsp;meer slijmig, gemengd met etterlichaampjes, (Phlegmatorrhoï-sche stadium) en gewoonlijk na den 4“ dag etterachtig (Pyoi -rhüïsche stadium).

Van de conjunctiva bulbi, was de conjunctiva sclerae bij allen zeer hyperaemisch en bestond er geen twijfel of bij al denbsp;paarden van deze groep, was episcleritis aanwezig, doch bijnbsp;patiënten n'’, 2, 6 en 7 alleen links, bij n°. 3 cn 10 alleennbsp;rechts. — Bij de patiënten n°, 2, 4 en 6, was de cornea in

-ocr page 171- -ocr page 172- -ocr page 173-

143

het proces betrokken, Itovendien bij n°. 4, gecompliceerd met ectropion van ] het onderste (^ooglid. Alhoewel; het wenkvliesnbsp;(membrana nictitans) bij de meeste patiënten niet opvallendnbsp;gezwollen was, was dit bij patient n°. 7, door zwelling zoonbsp;vergroot, dat het half over den oogbol heenreikte. Ten slottenbsp;vertoonden de patiënten n°. 8 en 9, na enkele dagen vrij hevige ectropion van het onderste ooglid.

Bij de paarden van de 2*'*^ gi’oep, 22 in getal, weken de symptomen in zoover met die van de eerste groep af, dalnbsp;bij hen geen complicatie te diagnosticeeren viel, met episcleritis , keratitis, en ectropion en ook geen consensueele aandoeningnbsp;van het centraal-zenuwstelsel geobserveerd werd.

Bij enkele patiënten dezer groep was het epithelium van de cornea verloren gegaan, waardoor de cornea er als bewasemd uitzag, feitelijke keratitis bestond er evenwel niet.

De patiënten van de 3quot; groep, 21 in getal, boden de meeste gewone verschijnselen aan, welke bij iedere conjunctivitis meernbsp;of minder sterk geprononceerd zijn.

Verloop. — Het verloop was bij de meeste paarden vrij wel acuut, stormachtig traden de eerste verschijnselen te voorschijn, bereikten in korten tijd het hoogste stadium, om meestal, na een bestaan van 14 dagen, weer langzaam af te nemen.

Zooals reeds in den aanvang van dit opstel is vermeld, werd het eerste geval geconstateerd op den 27quot; November 1886. Ditnbsp;paard behoorde tot het ls‘e peloton, stond aan de noordzijdenbsp;van den grooten stal, op staanplaats n°. 93, het eenige ne-venpaard bleef van de ziekte bevrijd.

Op 30quot; November, d. a. v. werd van betzelfde peloton, aan dezelfde zijde van dien stal, op betrekkelijk korten afstandnbsp;van bet voorgaande geval, het paard geplaatst op vak 89,nbsp;ziek bevonden.

Intusschen had zich ook de aandoening vertoond aan de zuidzijde van den stal en wel bij de paarden geplaatst op denbsp;vakken n°. 8 en 15.

-ocr page 174-

144

Van het tweede peloton kwam dieuzeifden dag een paard met conjunctivitis onder behandeling, dat stond op vak 76 aannbsp;de noordzijde van den groeten stal.

Hoe is het nu afgeloopen met de nevenpaarden dezer ooglijdersi'

c-

Slaan wij een blik in de tabellen, dan ontwaren wij, dat de nevenpaarden van het paard, staande op vak 8, gezond zijn gebleven, dat daarentegen de nevenpaarden, van denbsp;patiënten geplaatst op de staanplaatsen n®. 15 en 89 beidennbsp;en van den patient gestatiouneerd op vak 76, alleen het lin-ker-nevenpaard, later ziek zijn geworden. Op den 2“ Decembernbsp;nam de ziekte een groote uitbreiding onder de paarden; zoo-dat bij de morgenvisitatie van dien dag, 10 paarden lijdendenbsp;aan conjunctivitis gevonden werden.

Deze ziektegevallen kwamen voor op de staanplaatsen n°. 5, 13, 14, 28, 58, 59, 60, 72, 75 en n°. 95.

Van al deze zieke paarden, is het met de nevenpaarden gegaan als volgt:

Van het paard staande op vak n°. 5, werd het linker nevenpaard

ziek, op 6 December.

” nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11°. 15 het rechter neven

paard op 5 December, het linker te gelijknbsp;met dit.

» nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11°. 14 kwam het rechter te

gelijk met dit in behandeling het linker was reeds ziek sedertnbsp;30 November.

De paarden, naast elkander staande, op de vakken n°. 58, 59 en n°. 60, werden allen op denzell'den dag aangetast.

Van het paard, staande op vak n°. 72, werd alleen hetlin-

kernevenpaard ziek.

” nbsp;nbsp;nbsp;”nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11°. 75, de beide neven-

[laarden.

-ocr page 175-

14S

Van het paard slaande op vak n°. 9S, bleven de nevenpaarden gezond.

De 3“ December ging rustig voorbij, geene nieuwe ziektegevallen werden gerapporteerd.

Op den 4quot; December daarentegen werden de paarden, staande op de staanplaatsen:

n°. 10, 11, 29, 30, 32, 73, 83, 83, 88, en 91, in den grooten stal aangetast bevonden.

De paarden van het 4lt;^‘‘ peloton, die in den kleinen stal staan, waren tot hiertoe vrij gebleven, bet bleek nu evenwel, dat denbsp;smetstof ook hierheen gesleept was, althans het paard, staande op vak 33, kwam met Conjunctivitis dien dag in behandeling.

Van de nevenpaarden werden achtereenvolgens ziek, van het paard staande op staanplaats:

N°. 10, het linker nevenpa'ard te gelijk met dit, het rechter bleef gezond;

lN°. 11, het linker nevenpaard op den volgenden dag, het rechter (n°. 10) te gelijk met dit;

N°. 29, het linker nevenpaard op denzelfden dag, het rechter was reeds onder behandeling;

N°. 30. het linker nevenpaard bleef gezond, het rechter (n°. 29) te gelijk met dit;

N°. 32, het eenige nevenpaard bleef gezond;

N°. 73, heide nevenpaarden waren al onder behandeling:

N°. 83, beide nevenpaarden werden aangetast;

N°. 83, het linker nevenpaard bleef gezond, het rechter werd 4 dagen later ziek:

N°. 88, het linker eenige nevenpaard was reeds in behandeling ; N°. 91, het rechter eenige nevenpaard werd 2 dagen later ziek;nbsp;N°. 53, het rechter nevenpaard bleef gezond, het linker kwamnbsp;4 dagen later in behandeling.

Op den 3quot; en den 6quot; December scheen de bindvlies-ontsteking af te willen nemen.

Op eerstgemelden datum, werden ziek bevonden de paarden . staande op de vakken N°. 12, 73 en 78 van den grooten stal.

-ocr page 176-

146

Vau de beide eerste paarden waren de nevenpaarden reeds in behandeling, van het laatste, bleven zij van de ziekte verschoond. Den daaropvolgenden dag (6 Dec.) bleken aangetasinbsp;te zijn, de paarden, welke de vakken N°. 6, 45, 82 en 90 betrokken hadden.

Met de nevenpaarden ging het zoo*, dat van het paard, staande op vak N°. 6 het rechter al in behandeling was,nbsp;en hel linker gezond bleef; het rechter eenige nevenpaardnbsp;van het paard op vak 45 niet ziek werd en dat helnbsp;rechter nevenpaard van het paard op vak 82, den volgenden dag aangetasi werd, het linker was reeds onder behandeling, terwijl heide nevenpaarden van het paard, staandenbsp;op vak N°. 90 reeds ziek vermeld waren.

Ons vermoeden, dat de oogaandoening aan het al'nemen was, werd op den 1quot; December niet bevestigd, dien dagnbsp;werden niet meer of minder dan 11 paarden aangedaan bevonden. Deze paarden waren op de staanplaatsen N°. 1, 16,26,55,nbsp;52, 65, 68, 69, 81 en 84 van den grooten stal geplaatst ennbsp;op N°. 54, van den kleinen stal.

Van de nevenpaarden dezer patiënten waren reeds aangetast bevonden, of zijn later ziek geworden, van hel paard staande op vak:

iN°.

1,

16,

N°.

26,

N°.

55,

N°.

52,

N°.

65.

¦N°.

68,

N°.

69,

geene, door dat geen nevenpaarden aanwezig waren ; bleef het linker nevenpaard gezond, het rechter wasnbsp;reeds onder behandeling;nbsp;hieven de nevenpaarden gezond;nbsp;bleef het linker nevenpaard gezond, het rechter werdnbsp;den volgenden dag ziek bevonden;nbsp;hieven de nevenpaarden gezond;nbsp;geene, door dat er geen nevenpaarden aanwezignbsp;waren;

werd het linker nevenpaard aangetast te gelijk met dit, en bleef hel rechter gezond;nbsp;werd het linker nevenpaard den volgenden dag zieknbsp;het rechter (N°. 68) te gelijk met dit;

-ocr page 177-

147

N®. 81 , was het linker neveiipaard reeds ouder behandeling, het rechter werd 2 dagen later ziek bevonden ;

N°. 84, waren de heide iievenpaarden reeds in behandeling; iS°. S4, was het rechter, eenige nevenpaard reeds in behandeling.

Behalve deze ziektegevallen, werden dien dag ook in ge-ringen graad aangedaan bevonden twee olficiers-paarden, welke gestationneerd waren in den stal voor officiers-paarden,nbsp;welke op zeer korten afstand van den groolen slal gebouwd is.

Hoe weinig bemoedigend de 7‘'quot; December, met het oog op het aantal nieuwe gevallen ook was, toch scheen de aandoening op den 8quot; December werkelijk te willen afnemen.nbsp;Dien dag werden alleen ziek bevonden, de paarden, geplaatst op de staanplaatsen 54, 57 en 70.

Hel linker nevenpaard van het paard op vak N°. 54 was reeds onder behandeling, het rechter bleef gezond.

Hel paard op vak N°, 57 had geen nevenpaai'den, van het paard op vak N°. 70 bleef het linker gezond, hetnbsp;rechter was reeds in behandeling'.

Op den 9quot; December werd met hindvlies-onisteking gerapporteerd, het paard staande op vak N°. 80, waarvan het linker nevenpaard reeds in behandeling was en het rechter gezond bleef.

Na dezen dag kwamen er in den groolen stal geen gevallen meer voor, in den kleinen slal daarentegen, werd op dennbsp;10quot; December, het paard geplaatst op vak N°. 5 ziek bevonden;nbsp;hel rechter nevenpaard werd niet aangetast.

Op den 11quot; December kwamen de twee laatste gevallen voor en wel bij de paarden geplaatst op de staanplaatsennbsp;N°. 1 en 7; hunne neveupaarden hieven gezond.

Resumeeren wij nu het aantal gevallen naar de pelotons, dan zijn van het Tquot; peloton 25 paarden met bindvlies-ont-steking onder behandeling geweest, zij stonden oj) de vakken:nbsp;N°. 1, 5, 6, 8, 10, 11, 12,15, 14, 15, 16, zuidzijde van den stal,nbsp;N°. 88, 81, 82, 85, 84, 85, 88, 89, 90,

91, 95, 95, noordzijde » nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» .

-ocr page 178-

148

Van het 2^ peloton, 14 paarden, staande op de vakken:

N®. 26, 28, 29, 30, 65, 68, 69, zuidzijde van den stal,

iN°. 70, 72, 75, 74, 75, 76, 78, noordzijde » nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» .

Van het 5‘' peloton, 9 paarden, geplaatst op de staanplaatsen:

N°. 52, 54, 55, 57, 45 , zuidzijde van den stal,

N“. 52, 58, 59, 60, noordzijde » nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» .

Van het 4' peloton, 5 paarden, staande op de staanplaatsen:

N°. 54, 55, zuidzijde van den kleinen stal,

N°. 1,5 en 7, noordzijde » nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» .

Uit het verloop dezer ziekte blijkt duidelijk, dat wat ook de primaire oorzaak van liet ontstaan dezer conjunctivitisnbsp;moge geweest zijn, de besmetting van paard op paard, ondanks de genomen maatregelen, één der voornaamste factorennbsp;is geweest, die de ziekte in betrekkelijk korten tijd zulknbsp;een uitbreiding heeft doen nemen.

Uit het medegedeelde, betrelfende de symptomatologie en de zoo even behandelde decursus morborum blijkt alleszins, datnbsp;de diagnose:

«CONJUNCTIVITIS CONTAGIOSA”, aan het hoofd van dit opstel, niet misplaatst is.

Behandelimj. Toen zich het eerste ziekte geval in den Iroe-peustal voordeed, werden, omdat het mij als een zuiver geiso-leerd geval voorkwam, geen bizondere maatregelen getroffen, de oogen van den patient werden eenvoudig met een spons,nbsp;bevochtigd met Aqua Goulardii, natgemaakt. Op den 3quot; dagnbsp;werd patient 5 malen daags ingedruppekl met eene oplossingnbsp;van Sulphas Zincicus (l°/o)-

Het presenteeren op het morgenrapport van den 30*“*quot; November van 5 andere paarden met vrij hevige biudvliesontsteking, deed mij de aandoening voor besmettelijk houden, zoodat nognbsp;dienzelfden dag maatregelen beraamd en genomen werdennbsp;om de verdere verbreiding tegen te gaan. Deze maatregelennbsp;bestonden in:

-ocr page 179-

149

1°. Het isoleeren van de zieke paarden;

2°. Het niet verder verstrekken van ligstroo;

3°. Het desinfecteeren van de besmette staanplaatsen:

4°. Het geneeskundig behandelen van de aangetaste' oogen.

1°. Hel isoleeren van de zieke paarden.

Doordat het eskadron niet op zijn normale sterkte van 128 paarden was, bleken er een aantal staanplaatsen, vooralnbsp;aan de noordzijde van den kleinen stal, ledig te zijn.

De enkele gezonde paarden van dit peloton, welke bier nog stonden, werden naar de zuidzijde van denzelfden stal over-gebraebt, waardoor de geheele noordzijde disponibel kwam.nbsp;Alle paarden met conjunctivitis werden daarheen overgebracht,nbsp;bij elkander geplaatst, opgepast en behandeld door afzonderlijkenbsp;stalwacliten, onder toezicht van een’ inlandscben wachtmeester,nbsp;welk jiersoneel geen andere diensten te verrichten had. Doornbsp;den eskadronscommandant werd de toegang tot dit gedeeltenbsp;van den stal, aan de manschappen, welke daarin geene diensten te verrichten hadden, verboden. lederen dag werden denbsp;paarden geneeskundig gevisiteerd; die welke de geringste verschijnselen van bindvliesontsteking aanboden, werden onmiddellijk van hun staanplaats verwijderd en hij de overige oog-lijders geplaatst. Ondanks deze strenge maatregelen, kwamennbsp;er op den 2quot; December, 10 paarden tegelijk in behandeling ,nbsp;waardoor het gedeelte aan de noordzijde van den kleinen stal,nbsp;ingericht tot temporairen ziekenstal, weldra te klein bleek tenbsp;zijn. Ruimte werd toen gekregen, door dat gedeelte van dennbsp;kleinen stal, waarin het ligstroo opgeborgen was, na eerstnbsp;goed gewasschen te zijn, evenzoo voor ooglijders disponibelnbsp;te stellen.

Op den 7“ December werden ook de nog gezond gebleven paarden van het 4'*' peloton, welke de zuidzijde van den kleinennbsp;stal betrokken hadden overgebracht naar den grooten stal.

2°. Het niet verder verstrekken van ligstroo.

Hoe moeilijk het ook is, de definitieve oorzaken (Causae Morbii) aan te wijzen, waaraan de ziekte haar ontstaan te

-ocr page 180-

ISO

danken heefl, werd toch de aandacht gevestigd op het ligstroo, dat van zeer inferieure kwaliteit was. Dit stroo was, hij het uitbreken der ziekte , afkomstig uit de stroozakken van militairen .nbsp;verpleegd in het Groot-Militair-Hospitaal.

Hoewel niet met hewijzen gestaafd is kunnen worden, dat dit ligstroo als de directe oorzaak moest worden aangemerkt,nbsp;werd het in ieder geval in het helang van de paarden geacht,nbsp;de hetrokken chefs in overweging te geven, het verder vei'-strekken daarvan te staken.

Onder nadere goedkeuring van het Departement van Oorlog, werd hieraan gevolg gegeven, waardoor weldra zou blijken of deze maatregel van eenig nut zon zijn, omdat:

1°. Onreine en vuile prikkelende stoffen, welke de oorzaak mochten zijn, nu niet meer konden inwerken.

2°. Omdat het stof, dat, hoe goed het stroo ook uitgeschud wordt, steeds in geringe hoeveelheid aanwezig zal zijn, denbsp;oogen niet meer kon prikkelen en ze daardoor minder geprae-disponeerd maken voor spoedige en intense inwerking vannbsp;de smetstof.

3'’'^ omdat het stroo, een uitstekende drager van de smetstof, de verdere verbreiding der ziekte, niet meer in de hand kon werken.

5°. Het desinfecteer en der besmette staanplaatsen.

De vakken waarop de zieke paarden gestaan hadden, werden onmiddellijk door de militaire Genie gedesinfecteerd.

Deze desinfectie bestond in:

a. nbsp;nbsp;nbsp;het goed schrobben en afwasschen van alle houten ennbsp;ijzeren constructie-deelen en muren;

b. nbsp;nbsp;nbsp;het daarna flink wasschen van deze deelen met een sterkenbsp;sublimaat-oplossing, en ten slotte;

c. nbsp;nbsp;nbsp;het over wasschen van alles met schoon water en hetnbsp;witten der muren.

Toen de enzoötie als geëindigd werd beschouwd, heeft de Genie de geheele kleine stal, welke temporair voor ziekenstal was gebruikt, op nieuw gedesinfecteerd, waarna deze.

-ocr page 181-

181

zonder gevaar voor nieuwe besmetting door de genezen paarden betrokken kon worden.

4°. Het geneeskundig behandelen van de aangetaste oogen.

De ingestelde therapie was, zooals in de tabellen reeds is vermeld, voor enkele paarden verschillend.

In het begin van de eruptie, toen zich slechts enkele gevallen voordeden, werd ieder ziek paard een groen pisangblad voornbsp;de oogen gebonden, om deze tegen het te scherpe licht tenbsp;beschutten. Dit bleek weldra een onbegonnen werk te zijn,nbsp;omdat door de jeukte van de zieke oogleden, het pisangbladnbsp;in korten tijd werd weggeschuurd. Met de katoenen oogver-handen, ging het niet veel beter, zoodat ik van heiden geheelnbsp;moest afzien.

Den stalwachten werd opgedragen het gras voortaan niet meer in den ruif te gooien, maar in den voederbak te leggen;nbsp;omdat vele paarden, wier oogleden zeer gezwollen en pijnlijknbsp;waren, vreesden met de oogen de ijzeren stijlen van de ruivennbsp;of de uitstekende grashalmen te raken, waardoor zij nietnbsp;rustig door aten.

In de voeding werd geen wijziging gebracht.

’s Morgens en ’s avonds werden van alle patiënten de oogleden en hun omgeving gereinigd met een sublimaat-oplossing (1:8000). Hierdoor werd telkens het besmettend vehiculumnbsp;weggenomen en een zekere desinfectie bereikt.

Dit wasschen en de verdere behandeling ging alles behalve gemakkelijk, de meeste paarden waren voor eene aanraking van hunne oogleden zoo bang, dat zij zich somsnbsp;wanhopig verzetten, zoodat slechts met behulp van veelnbsp;manschappen en dwangmiddelen, de dieren behoorlijk te behandelen waren.

Van de patiënten der 1®**' groep, werd ’s morgens en ’s avonds de conjunctivaal-zak uitgespoten met een zwakkenbsp;sublimaat-solutie, omdat sterke oplossingen zeer slecht doornbsp;het bind vlies verdragen worden.

Sattlers heeft hieromtrent een onderzoek naar de desinfectee-

-ocr page 182-

IS‘2

ren werking van verschillende anticepticis op het. afscheidings-product van ontstoken hindvliezen ingesteld.

Hij nam gesteriliseerde zijden draden, welke hij drenkte inel de, nit conjiuictivaal secretuni, gecultiveerde inicroorganis-men. Die draden werden vervolgens gedroogd en nu 1. 2, Tgt;nbsp;zelfs 5 minuten lang in de te heproeveu antiseptische vloeistoffennbsp;gelegd. Hierna werden de draden met gekookt gedestilleerdnbsp;water afgespoeld en deze, benevens een controle draad, opnbsp;een andere voedingsvloeistof (gelatine) gebracht.

Deze proefnemingen brachten aan het licht dal van de verschillende dcsinfectanlia, Chloorwater en Sublimaat de beste resultaten gaven, het eerste moet echter goed ophewaard zijnnbsp;geweest en het laatste in verhouding van 1/0,5:1000.

Het uitspruiten van den conjunctivaal-zak werd met een injectie spuitje met caoutchouc-hot gedaan, dat zeer goed ging.nbsp;Van indruppeling met adstringentia was in de eerste tweenbsp;dagen, door de enorme zwelling geen sprake, zoodat ik eenvoudig de paarden op hun staanplaatsen liet omkeeren ennbsp;de oogen, door het personeel, voortdurend met Aqua Goulardiinbsp;liet bevochtigen.

Toen na enkele dagen de zwelling verminderd was, kon ik de oogbol beter observeeren. Bij de meeste patiënten vannbsp;deze groep waren cornea en sclera in het proces betrokken, wat mij deed besluiten voorloopig geen adstringentianbsp;te appliceeren, maar de aldus aangedane oogen twee malennbsp;daags in te druppelen met eene oplossing van Sulphas Atro-pinae (1: 120).

Al spoedig bleek hel mij, dat de aandoening van cornea en sclera, na deze atropine-behandeling aanmerkelijk verminderd was, waarom ik besloot, de instillatie met denbsp;atropine oplossing te staken en over te gaan tot een zuivernbsp;adstringerende behandeling. In de oogheelkunde blijft Sulphasnbsp;Zincicus nog altijd van hizondere waarde. Twee malen daagsnbsp;werd onder mijn toezicht de confunctivaal zak met een l°/onbsp;oplossing hiervan uitgespoten, waarvoor ik als het meest

-ocr page 183-

155

liandige eu gemakkelijke het meergenoemde injectie-spuitje met caoulchouc-bol gebruikte. Ik vond bet te gewaagd ditnbsp;met een druppelflescbje te doen. omdat door de hevigenbsp;wêerspannigbeid van het dier, de mogelijkheid bestond, datnbsp;de pipet brak en stukjes glas het oog zouden kunnen verwonden.

De patiënten van de S'*® en 3‘'® groep werden in hoofdzaak op dezelfde wijze behandeld, alleen heb ik hel niet urgent gevonden, atropine-indruppelingen toe te passen, maar voldoendenbsp;geacht de reeds besproken desinfecteerende en adstringeerendenbsp;therapie in te stellen,

De behandeling heeft dan ook in zooverre succes gehad, dat alle patiënten in betrekkelijk korten tijd genezen zijn en hunnenbsp;dienst konden hervatten.

Aethiologie. Is al het hiervoren behandelde met aandacht gelezen, dan zal het duidelijk zijn, dat wij hier voor eennbsp;interessant geval staan, ddarom belangrijk, omdat de vétérinaire litleratuur in de laatste jaren zoo rijk aan in-houd, welkö ons zooveel nieuws op het gebied der pathoge-nese onder de oogen brengt, zoodat in de vétérinaire pathologie een geheelen omkeer is te weeg gebracht en gebrokennbsp;is met verouderde principes, daarover zeer weinig vindt medegedeeld. Juist dit en het zeldzaam voorkomen gaf den stootnbsp;een ernstig onderzoek naar de oorzaken in te stellen. Dienbsp;oorzaken moeten van specifieken aard zijn, omdat de ziektenbsp;zoo locaal optrad en een zekere besmettelijkheid bereikte.nbsp;De moeiten om die oorzaken op te sporen, zijn niet erg beloond geworden, vrijwel treed ik resultaatloos uit dat arbeidsveld te voorschijn, voornamelijk te wijten aan de gebrekkige hulpmiddelen (mikroskoop, enz.) waarover de militairenbsp;vétérinaire dienst in ludië te beschikken heeft. AI wijst allesnbsp;er op, dat deze oogziekte zuiver contagieus is, waarbij denbsp;etter het virus vormt, dat in contact gebracht met anderenbsp;bepaalde organen, locale stoornissen te voorschijn roept,nbsp;toch is het onmogelijk een definitieve uitspraak te doen,

H

-ocr page 184-

154

omtrent de genese dezer conjunctivitis en den aard van de bron der infectie.

Buiten twijfel moeten bepaalde oorzaken, zuiver uitwendig te zoeken zijn, betzij men aan atmosferische invloeden, hetzijnbsp;men aan gebrekkige stalling of onvoldoende verzorging dernbsp;paarden moet denken of aan contagieuze agentia. Wal wij daarover in de literatuur vermeld vinden, zijn meestal eenvoudigenbsp;inededeelingen, dat dergelijke bindvlies-onlslekingen wel zijnnbsp;geobserveerd, doch toegeschreven werden aan onbekende atmosferische invloeden, welke zouden voorkomen op bepaaldenbsp;lijden van bel jaar en over eene groote uitgeslreklieid, dus,nbsp;dat er, wat men noemt, zon beslaan een constilutio morbinbsp;annna, gebonden aan bepaalde plaatsen en aan zekere tijden.

Deze waarnemingen jaar in, jaar uit, met de meeste nauw'-keurigbeid gedaan, verdienen wel eenige vertrouwen, als men in aanmerking neemt, dat in Westersche landen, denbsp;atmosfeer, in belrekkelijk korten lijd kolossaal gewijzigdnbsp;kan worden en dan in staat is een nadeeligen invloed opnbsp;bet dierlijke organisme uit te oefenen. Is het niet in dezenbsp;lijden dat, als bel weder zeer wisselvallig is, met grootenbsp;lemperaluursverscliillen en een gewijzigde hygroscopisclien toestand der lucht, catarrhale aandoeningen van het bindvliesnbsp;dikwerf epizoötiscli optreden?

Dergelijke conjunctividen gaan steeds gecombineerd met catarrhale aandoeningen van de ademhalingsorganen en we! in dien zin, dat de aandoening van deze organen primair is en denbsp;hindvlies-catarrh niets meer dan een symptomatisch lijden.

Een onopgelost vraagstuk blijft het voorloopig of een conjunctivitis zooals deze, zich primair kan ontwikkelen, waaraan zich direct een tweede vraag sluit, of hel mogelijk is, dal dezelfde oorzaken, die eene calarrhale bindvlies-ont-sleking kunnen doen ontstaan, een purulenle (blennorrhoïsche)nbsp;zouden kunnen veroorzaken; als de causae morbii sterker inwerken? Welke de atmosferische veranderingen zijn, die zoonbsp;iets kunnen te weeg brengen weet men niet, alleen is bewezen

-ocr page 185-

(lat de hygrometrische toestand van de atmosfeer enorm op de verbreiding van een eenmaal bestaande bindvlies-ontsteking kannbsp;inwerken. Sommige specialiteiten kleven de meening aan, datnbsp;de cOnjunctivaal bleniiorrhöe door uitwendige invloeden tenbsp;voorschijn geroepen, slechts een dispositie is, in dien geest, datnbsp;uitwendige invloeden bij bepaalde individuen een blennorrhöenbsp;en bij andere slechts een catarrh veroorzaken. Uit alles blijktnbsp;dus, dat de genese hierover nog veel licht mist en eigenllijknbsp;nog niets positiefs dien aangaande bekend is.

In Duitscbland heeft men dikwijls epizoötische oogontstekingen, meestal gecombineerd met andere catarrhale aandoening, ondernbsp;het rundvee waargenomen, bij paarden zeldzamer.

Ik acht het niet ondienstig, enkele beschreven mededeelingen in herinnering te brengen.

De veearts Lewin te Oletzko (1 2) maakt gewag van het epidemisch optreden van een katarrhalische oogontstekingnbsp;onder de runderen. De dieren verkeerden over ’t algemeennbsp;in een febrilen toestand, de traanafscheiding van de oogen wasnbsp;vermeerderd, allen waren lichtschuw, de conjunctiva was zeernbsp;rood en gezwollen, op de cornea ontstonden kleine blaasjes,nbsp;die opengingen en kleine zweertjes nalieten. Ditzelfde nam denbsp;veearts Müxckel te Stralsund onder de runderen van tweenbsp;landgoederen waar, hij gaf aan de aandoening den naam vannbsp;contagicuze oogontstekeng.

Door een Amerikaansche veearts Holcombe, 0 wordt onder de volgende verschijnselen een oogontsteking beschreven:

»That this disease is not identical with simple catarrhal «ophthalmia seems patent; for all the symptoms are more severe,nbsp;quot;the eijelids more oedematous, hot and red, the palpebraenbsp;«and ocular conjunctivae more injected and swollen, whilenbsp;«the papillae are more turged and prominent. The dischargenbsp;«is purulent, thicker, more copious, and unquestionably Con-

1

(1) Archir fiir Wisseaschaflliche untl Praktische Tluerheilkunde von Dn. F. RotoFF. XI Band.

2

American veterinary Revieuw. 1882 (Contagious ophthalmia in cattle).

-ocr page 186-

156

^tngious, unlike simple catarrhal ophthalmia, the inflammation »is not confined tot the conjunctiva, but by extension involvesnbsp;»the suh-conjunclival tissue, causing, not only a secretion ofnbsp;»muco-puiulent discharge on the free surface of the conjunc-»tiva, but a sero-plaslie lymph infiltration of the substancenbsp;»of this membrane. So, also, is the cornea more often andnbsp;«more seriously implicated.”

Holcombe geeft als oorzaak op, dat een kalf behebt met die ziekte, uil Illinois in de streek waar hij woont, was ingevoerd.

Een observatie van bindvlies ontsteking onder de paarden van meer recenten datum, is die, w’elke ons vermeld denbsp;aflevering van het Ilecueil de médecine vétérinaire van 30nbsp;December 1886.

In de vergadering van de »Société centrale de médécine «vétérinaire”, gehouden op 9 December 1886 deed M. Menardnbsp;de volgende mededeeling over conjunctivitis contagiosa:

«J’ob.serve actuellement, dans une ecurie du Jardin d’ac-«climatation, une conjonctivile conlagieuze. Cette affection, »qui’, abandonnée a elle-même, dure environ trois semaines,nbsp;»se caraclerise par des symptomes d’une intensité assez mar-«quée et que je résumé ainsi: gonflement des paupières,nbsp;«rougeur vive de la conjonctive, écoulement purulent trésnbsp;«abomlant au point même de provoguer la chute des cils de lanbsp;«paupière inférieure et réraillement de la peau sur laquelle ilnbsp;«séjourne. La uialadie a deja atteint quatorze chevaux; ellenbsp;«se propage a distance et souvent on voit un cheval atteint anbsp;»Cüté de ses deux voisins que restent indemnés.”

Deze mededeeling gaf aanleiding, tot een discussie lusschen de Heeren Weber en Barrier, waarin Weber de oorzakennbsp;zocht in uitwendige invloeden, de ziekte dus als eeneendemische beschouwde, terwijl Barrier het nut niet inzag een zoonbsp;scherpe scheiding te maken tusschen de zuivere contagieuzenbsp;en endemische ziekten.

.Mochten deze laatsten niet altijd van eene contagieuze natuur zijn, in den regel vertonnen zij spoedig dat karakter en daarom

-ocr page 187-

157

beschouwt Barrier eene ziekte hesmettelijk, als zij door middel van uitwendige invloeden van het eene indivhlu op het anderenbsp;overgaal, zoodal hij volkomen het gevoelen van Mëaabd deelt,nbsp;dat de geobserveerde conjuiictivis eene hesmetlelijke was. Denbsp;Heer Chauveau merkt op, dat men alleen door inenting van hetnbsp;afscheidingsproduct der hindvlies-ontsteking op gezonde paarden, welke niet op den stal van de aangetasten hebben gestaan, de oplossing van de kwestie kan geven.

Het is mij niet bekend ol' later inenlingsproeven genomen zijn, doch een feit is het, dat de liesinettelijkheid van puru-lenle conjunclivitis onder de |taarden. door het verloop vannbsp;deze aandoening onder de cavalerie-paarden alhier, vrij welnbsp;bewezen is. Al heb ik geen inentingen kunnen doen, zoonbsp;bewijst het locaal optreden, en de wijze van verbreiding,nbsp;meestal door aanraking van paarden onderling, dusauto-inocu-latie, afdoende, dat de ziekte zeer besmettelijk is.

Ik trek het ten zeerste in twijfel of de hindvlies-ontsteking onder de paarden van dit eskadron, toegeschreven kan wordennbsp;aan eene gewijzigde wêersconstitutie.

Toen einde November de eerste ziekte-gevallen gerapporteerd werden, was het in den tijd der kentering van de moessons,nbsp;een tijd, dat nog al eens catarrhale zelfs rheumatische aandoeningen worden waargenomen.

Het weder was echter in de maanden Novemher en December vrij wel constant. Volgens opgaven van het Meteorologisch observatorium alhier, bedroeg te Batavia, destijds bet gemiddelde cijfer der temperatuurshoogten in:

November, 78, 72; en in

December, 77, 74.

De relatieve graad van vochtigheid (saturatie = 1000) was in

November December,nbsp;middeld innbsp;Novembernbsp;December

852, en in

855. De hoeveelheid gevallen regen bedroeg ge-102 mm., en in

346 mm., terwijl het aantal regendagen in No-

-ocr page 188-

1S8

vember 14 was en in December 20. De windrichting was iji November en December westelijk en de snelheid van de windnbsp;(in K. 31. per uur) in November 5,42 en in December 4,19.

Ik hoor al de vraag doen, zouden er toen geen onbekende eigenaardige, specifieke afwijkingen in de atmosfeer kunnennbsp;bestaan hebben, die een dergelijke bindvlies-ontsteking zoudennbsp;hebben kunnen veroorzaakt?

Bewijzen voor het bestaan daarvan zijn niet Ie prodiiceeren, wel acht ik voor het niet bestaan daarvan van zeer veel gewicht, het zuiver locaal optreden van de ziekte. Is de atmosfeer zóó gewijzigd, dat mensch en dier daarvan de na-deelige invloed ondervinden en ziek worden, dan is nog altijdnbsp;waargenomen, dat zulke ziekten eene groole geographischenbsp;streek tot haar domein kozen.

Buitendien, worden conjunctividen tengevolge van abnormc weersinvloeden waargenomen, dan zijn deze niet primairnbsp;ontstaan, maar secundair, dus de verschijnselen vannbsp;eenen algemeeneu catarrhalen toestand. Bij deze 51 patiënten zijn geen catarrhale verschijnselen gezien, derhalvenbsp;is de aandoening primair opgetreden en kan niet beschouwdnbsp;worden als eene catarrhale conjunctivitis.

In zekeren zin geldt dit ook voor de rheumatische oogontsteking, welke zooals bekend is, zeer gevaarlijk kan ver-loopen.

Het karakteristieke van deze ziekte is echter, dat de conjunctiva niet de zetel van het lijden is, maar de oogbol zelve en zoo het verspreid mocht optreden, gaat zij meestal gepaard met rheumatische aandoening van verschillende lichaams-deelen.

Bij deze gevallen trad echter de aandoening der conjunctiva op den voorgrond en zijn bij geen enkele der patiënten rheumatische aandoeningen gezien.

Behalve de besproken aethiologische momenten, kunnen wellicht van meer invloed geweest zijn:

a. de stalling;

-ocr page 189-

189

h. mechanische prikkeling door vreemde lichamen; c. infectie door druiper-smetslof.

Ik zal ieder dezer invloeden behandelen, om te zien in hoeverre zij de oorzaken kunnen geweest zijn.

a. De slallinci. In Europa is het geen zeldzaam verschijn.sel, dat in nauwe, dompige stallen, waarin ventilatie en faecaliën-afvoer op eene zeer primitieve wijze geregeld zijn, de stalluchtnbsp;is bezwangerd met koolzuur , ammoniakgassen , ontstaan uit denbsp;omzetting der urine en andere mephitische gassen. Zij kunnennbsp;de slijmvliezen der ademhaling, doch meer speciaal dat van hetnbsp;oog hevig irrileeren en in het laatste geval zelfs uitgebreide con-junctivaal-aandoeniugen te voorschijn roepen. In het jaarverslag over den militairen vétérinairen dienst in Frankrijk ;*)nbsp;vindt men door M. Stef, paardenarts der eerste klasse, eennbsp;bijzondere oogontsteking beschreven , welke epidemisch heersch-te onder de paarden van het regiment chasseurs, dat terugkwam van de krijgsverrichtingen in de Krim, De beschrijvingnbsp;dezer ziekte laat ik hier woordelijk volgen:

»Cette inflammation aiguê” des parties essentielles de 1’oeil, «attaquant a la fois un ou deux yeux, a pour caractère unenbsp;ainarche contenue el non intermiltente comme celle de lanbsp;“fluxion périodique; elle attaque en outre tons les ages.nbsp;»Les symptómes de 1’ophthalmie continue sont:

«Tumefaction des paupières, avec douleur excessive el «larmoiement; d’autres fois il y a de la suppuration au lieunbsp;«du larmoiement; la conjonctive est rouge et assez souventnbsp;«infillrée; les humeurs aqueuses sont troubles, mais sansnbsp;«intermitteuce; la cornée transparente a une teinte blan-«chatre ce trouble des humeurs aqueuses de la chambrenbsp;«anterieure diminue et donne place a des flocons rougealresnbsp;«qui ne tombeut pas dans la partie inferieure de la chambre

(i) Uccueit de Mémoires el observations sur 1’hygiène et la inédécine vétérinaires militaires. 1856.

-ocr page 190-

160

«anterieure, comme dans la fluxion périodique et ne prennent »pas une teinte de feuille morte.

quot;Ges symptómes durent un mois, six seinaines et se ter-quot;ininent par la résolution, pour la plupart des cas. Chez quot;d’autres, au contraire, Ie cristallin’s épaissit ou la cornéenbsp;quot;transparente restenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;opaque, etnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;la -vuenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;est perdue; sur

»quelques nbsp;nbsp;nbsp;aniniauxnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;la cécité senbsp;nbsp;nbsp;nbsp;produit,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quoique 1’oeil re-

quot;prenne sa transparence. Ici c’est ramaurose ou la paralyse quot;du nerfnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;optique.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Quinze casnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de céciténbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ont déterminé la

»réforme. nbsp;nbsp;nbsp;Les causes probablesnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de cettenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;affection sont: Ie

quot;séjour prolongé dans les écuries — bateaux, ou il régnait quot;une chaleur excessive et une odeur remarquable d’amtno-quot;uiaque, ainsi que Ie passage subit d’un demi jour a lanbsp;quot;lumière vive de la Provence. — Lorque Ie régiment estnbsp;quot;arrivé a Compiegne, 80 régiments étaient atteinls de cettenbsp;quot;ophthalmie. Une remarque, que nous avons laite, c’est quenbsp;quot;les cbevaux, venus d’Afrique n’ont pas eu d’affections d’yeux.nbsp;Het geheele verbaal komt dus hierop neer, dat de paardennbsp;aan boord van het transportschip, dat hen overbrachl, nietnbsp;behoorlijk gestald waren; zoodat er door gebrekkige ventilatienbsp;en faecaliën afvoer eene bedorvene lucht heerschte, welke zeernbsp;nadeelig voor de oogen is geweest.

Men vindt in alle handboeken der hygiène aangeteekend, dat bedorven stallucht inderdaad zulke gevolgen na zich kan slepen.

In Europa waar men gesloten en menigmaal slecht geventileerde stallen vindt, kan de invloed daarvan zich op de oogen laten gelden, in Indië daarentegen niet, omdat, zooalsnbsp;beschreven is in den aanvang van dit opstel, de constructienbsp;der stallen van dien aard is, dat door ventilatie, faccaliëu-afvoer en reinheid, dergelijke uitwasemingen eenvoudig zichnbsp;niet kunnen ontwikkelen. De geheele inrichting dezer stallennbsp;stelt het personeel in staat de grootst mogelijke zindelijkheidnbsp;Ie bereiken, welke nog krachtig ondersteund wordt, doordatnbsp;alle 5 maanden de stallen c. a. met een sublimaat-oplossingnbsp;grondig gewasschen worden.

-ocr page 191-

161

De bindvlies-ontsteking ouder de cavalerie-paavden is dan ook niet voortgesproten uit staliniasnia’s.

h. Mechanische prikkeling door vreemde lichamen.

Meermalen is het waargenomen, dat stof in de atmosfeer de oorzaak werd van hardnekkige bindvlies-hyperaemiën; zelfsnbsp;in Indië, zal het gedurende de Oost-moesson zeker wel voorgekomen zijn, dat het stof waarmede de lucht, door denbsp;felle droogte en het drukke verkeer dikwijls bezwangerdnbsp;is, de oorzaak werd van het epidemisch optreden van bind-vlies-ontstekingen onder de menschen. Men kan daarovernbsp;het een en ander beschreven vinden in het Academischnbsp;proefschrift van Da. F. J. van Leent , handelende over de 6e-neeskundig-Topographische opmerkingen betreffende Batavia,nbsp;hare reede en het eiland Onrust. Bij paarden is evenwel zulknbsp;een conjunctivitis-epizoölie alhier nog niet waargenomen, zelfsnbsp;niet onder die paarden, welke den geheelen dag, hun vermoeid en afgebeuld lichaam, verzwakt door ellendig en onvoldoend voedsel, voor een rijtuig in zon en stof voortslepen.

I-.

Buiten Indie is daarentegen gezien, dat paarden na langdurige marschen in het stof bindvlies-ontsteking kregen, ten bewijze hiervan reciteer ik wat M. Chevalier, Vétérinairenbsp;en premier bij het 8®*'^ Regiment Spahis in Algiers gezien heeft, (i)nbsp;Hij zegt;

»que les chevaux des l*quot;^ et 6® escadrons de sou régiment «faisant partie de la colonne du sud qui’ a parcouru Ie Sa-»hara jusqu’a Turgurt, se sont trouvés constamment a l’é-«preuve d’une temperature qui s’éleve Ie jour de 40 a 45nbsp;«degrés et qui la nuit descend a zéro. Sous cette influencenbsp;»les animaux contractent des angines aiguës, des coryzasnbsp;«rebelles, dont la plupart n’ont pu ètre guéris, qu’a leurnbsp;«retour en garnison La poussière si ténue que soulève,dansnbsp;«sa marche la colonne expéditionnaire, a aussi une action

(1) Recueil de mémoires et observations sur 1’hygiène et la médecine veterinaires militaires (1856).

-ocr page 192-

i

162

»sur les voies respiratoires, mals cette action est encore plus quot;directe sur l’organe de la vue; hommes et cJievaux sontnbsp;«aiïectés de conjonctivites, qui n’ont cependant pas beaucoupnbsp;quot;de gravité et ne résistent presque jamais a quelques lotionsnbsp;quot;aslringentes de sulfate de zinc.

Al kwamen op Batavia nu geen oogaandoeningen ten gevolge van stof voor, toch verkeerden de paarden van dit eskadronnbsp;lijdens de eruptie der oogziekte, onder eene geheel gewijzigdenbsp;verhouding. Op pagina 130 is reeds door mij gezegd, dat hetnbsp;Departement van Oorlog een proef nam met ligstroo. Ditnbsp;ligstroo werd niet verstrekt door den aannemer van fourages,nbsp;)naar werd verkregen uit de stroozakken van militairen vannbsp;het Subsistenten-kader. Moesten die stroozakken vernieuwdnbsp;worden dan werden de oude naar het cavalerie-kampementnbsp;gebracht om daar verder voor de paarden benut te worden.nbsp;Dit stroo. dat ruim een maand gediend had tot nachtlegernbsp;van den soldaat, zag er natuurlijk niet hizonder frisch uitnbsp;en was in den regel kolossaal stoffig en half vergaan. Voornbsp;dat de paarden hun paillasse kregen, werd dit stroo doornbsp;stalkoelies en cavaleristen geducht uitgeschud om alle stof ennbsp;andere onreinheden er uit te verwijderen.

Gedurende eenigen tijd ging alles goed, noch door mijn voorganger, noch door mij is iets bespeurd van geirriteerde hind-vliezen. Later werd dit stroo, voor een gedeelte geleverd door het Subsistenten-kader en voor een ander gedeelte door het

Groot Militair Hospitaal en ten slotte door dit laatste alleen. Het bestond uit een mengsel van padi-stroo en alang-alangnbsp;bladeren en was afkomstig van stroozakken van lijders aannbsp;niet besmettelijke ziekten. Niettemin was dit stroo enormnbsp;stoffig, bevatte veel kleine stroovezeltjes en verspreide dikwijlsnbsp;een onaangename lucht, kortom het was niet zuiver, watnbsp;men ook niet verwachten kan als daar een ziek mensch eennbsp;tijd op gelegen heeft. Al zijn geen hesmettelijke ziektestoffen met dit stroo overgebracht, zoo is de mogelijkheid nietnbsp;uitgesloten, dat andere onbekende ziektestoffen zijn meêge-

-ocr page 193-

voercl, welke de oorzaak van de oogaandoening zouden kunnen geweest zijn.

Behalve stol', bevatte dit stroo tal van kleine scherpe stroo-vezeltjes, afkomstig van de vergane bladeren. Vooral de bladeren van de alang-alang hebben de eigenschap dat zij gedroogd, spoedig uiteenvallen daarbij hebben zij een hoog kiezelzuur-ge-halte, zoodat stof enz. hiervan afkomstig, enorm irriteerend op denbsp;slijmvliezen moet werken. Dat stof méér irriteert dan men zoonbsp;oppervlakkig denkt, daarvan kan men zich overtuigen, dooide warme, eenigzins transpireerende hand te steken in een zaknbsp;gevuld met stoffige gabah-gabah. Al spoedig wordt men eennbsp;hevige jeukte gewaar zelfs prikkeling, veroorzaakt door helnbsp;slof, dat in de fijne poriën der huid gedrongen is.

Nu is het de vraag zou het stroo door het personeel altijd zoo goed uitgeschud zijn, dat er hoegenaamd geen stof c. s.nbsp;meer in aanwezig was. Ik trek dat zeer in twijfel en meennbsp;daarom hel stroo niet te mogen vrijpleiten van een’ oor-zakelijken invloed op deze bindvlies-ontsteking uitgeoefendnbsp;te hebben.

Wanneer wij nu verder in acht nemen, dat alle vormen van conjunctivitis, waarbij een muco-purulent (slijmachtig-elterig) of een purulent (etterig) afscbeidings-product gevormdnbsp;wordt, andere slijmvliezen kan infecteeren, dan moeten wijnbsp;aannemen dat, reeds in de eerste dagen een geduchte besmetting heeft plaats gehad door:

1. nbsp;nbsp;nbsp;bet personeel;

O.

2. nbsp;nbsp;nbsp;contact der paarden onderling (aulo-inoculatie);nbsp;slalutensiliën.

Behalve een mechanische prikkeling door stof, zou ook als oorzaak opgegeven kunnen worden het wasschen der oogen van de paarden met onreine wasch- alias sponslappen. De inwendigenbsp;dienst van de Cavalerie schrijft voor, dat bij den morgen- ennbsp;middagstaldienst, na het inrukken van militaire marschen ofnbsp;exercitiën, ile oogen, mond, beenen en hoeven van de paardennbsp;zullen afgesponst worden. Zoo van sponsen sprekende zou men

-ocr page 194-

164

denken, dat ieder cavalerist in zijn poetszak van een stel sponsen voorzien is, waarvan één uitsluitend voor de oogeunbsp;en de ander voor de beenen en de hoeven wordt gebruikt.

Dit is evenwel zoo niet. Het sponsen geschiedt niet lappen, afkomstig van oude kleedingstukken, welke de cavalerist opnbsp;de eene of andere manier moet zien machtig te worden.

In den regel bezit ieder cavalerist één, zoo alles behalve zindelijk lapje, waarmede hij, op een gegeven signaal, denbsp;oogen, mond, beenen en hoeven reinigt. Hierna worden dienbsp;lappen in een emmer water vlug gewasschen, uitgewrongeiinbsp;en gebonden om den stroowisch, en dan met het andere poets-gereedschap, in den zak gedaan.

De afkomst, het gebruik en de manier van opbewaring dezer lappen geeft zeker geen waarborg voor hunne rein- ennbsp;zuiverheid, dat toch een zoo groote vereischte is, bij hetnbsp;reinigen der oogen.

Nn maak ik de opmerking, of de een of andere vuile spons-lap niet de oorzaak kan geweest zijn van hindvlies-ontsteking, al is het slechts bij één paard en dat daarna de andere, doornbsp;de ontstekings-producten, zijn geinfecteerd geworden, Het isnbsp;al weêr een hypothese, die op geen vaste gronden rust,nbsp;omdat het bij de cavallerie, zelfs artillerie, jaar in jaar uitnbsp;nooit anders geschied is, en zooveer mij bekend, nooit daaraannbsp;eene hindvlies-ontsteking is loegesehrevcn.

Eindelijk zijn wij gekomen aan de laatste oorzaak, welke vermoedelijk tot deze hindvlies-ontsteking aanleiding zou kunnennbsp;gegeven hebben, namelijk eene infectie van de oo()slijmvliezen doornbsp;druiper smet slof •, dus, dat de hindvlies-ontsteking was, een conjunctivitis gonorrhoïca. Veel bewijzen zijn hier niet voor innbsp;te brengen, omdat de manschappen geregeld door den officiernbsp;van gezondheid, belast met den Garnizoensdienst, op vrouwenziekte gevisiteerd v\orden, en ook omdat de ontsteking daarvoor te mild verliep. De gonorrhoïsche (druiper) Conjunctivilisnbsp;is anders eene zware ziekte, waarbij in de meeste gevallendenbsp;cornea (hoornvlies) niet voor suppuratie is te bewaren, echter

-ocr page 195-

16S

kan een dergelijke ontsteking op het oog-slijmvlies van paarden lïiilder verloopen, dan op dat van menschen; proeven zouden dat moeten uitinaken.

Het mikroskoop zou hebben kunnen aantonnen, of het een druiper-conjunctivitis is geweest; omdat de Neisserschenbsp;gonokokken constant in de druiper-stof voorkomen, derhalvenbsp;van zeer groote diagnostische waarde zijn. De gonokokken,nbsp;door Neisser in 1879 ontdekt, zijn specifieke mikrophy-ten, die in de lymphebanen der mucosa en submucosa dringen,nbsp;en zich daar enorm vermenigvuldigen. Evenzoo dringennbsp;zij in de witte bloedlichaampjes en worden daarmee overalnbsp;heengevoerd. De gonokokken vernietigen de wille bloedlichaampjes en gaan dan zelf in het weefsel of in de bloedbanen ten gronde. Brengt men ze in eene alcoholische fuchsine-oplossing en glycerine dan zijn ze zeer goed onder het mikroskoopnbsp;te onderkennen.

Wij hebben nu achtereenvolgens alle oorzaken opge-somd en besproken waaraan het ontstaan van deze ziekte, zou kunnen toegeschreven worden. Wel rusten zware vermoedens op het ligstroo en het wasschen der oogen met vuilenbsp;lappen, doch definitief is dat voorshands niet uit te maken.

Voor ik dit opstel eindig, acht ik het hier op zijn plaats, aangezien de ontsteking geheele het contagieuze karakter droeg,nbsp;een raededeeling te doen, reeds door den bekenden ophtbal-moloog Dr. Arlt (‘) te boek gesteld. Hij onderscheidt drienbsp;graden van Conjunctivites blennorrhoica; (^)

1' graad. Het afscheidingsproduct is waterachtig, soms melkachtig wit;

graad. Het is troebel, dun, melkachtig, later dikker en geel;

(') Die Krankheiten der Pinde- und Hornliaut.

(^j Bleniirrhóe, noemt men iedere ontsteking, van een slijmvlies, waaraan een rijke productie van een etterachtige stof is verbonden.

Waar van Blenorrhöe gesproken wordt, is dit dus een sterk etterafschei-dend stadium der bindvlies-ontsteking en geen ziekte sui generis.

-ocr page 196-

iö6

5® graad. Hel is gelijkmatig troebel en zuiver etterachlig.

Zoolang dit ontstekingsproduct troebel is, zijn er ook etter-lichaampjes in aanwezig, het kleurt dan rood lakraoespapier spoediger blauw, dan wanneer bet waterachtig is, op denbsp;huid brengt het geen verandering te weeg, wel op eennbsp;bindvlies.

PiRiKGER heeft een reeks proeven genomen en gevonden, dat het zuiver, sereus waterhelder secretum van blennorrhöe Ie graadnbsp;en de waterheldere vloeistof van een chronische blennorrhöe nietnbsp;infecteert. Het melkachtig secretum van blennorrhöe 1® graadnbsp;en dat van de 2® graad, veroorzaakt eene blennorrhoë van dennbsp;jsten graad, jjet product van den 2“ en 3“ graad doet steedsnbsp;eene hevige bindvliesontsteking ontstaan, welke zeer acuutnbsp;verloopt.

Het besmettings-vermogen kan verminderen zelfs opgeheven worden door:

a. nbsp;nbsp;nbsp;Sterke verdunning met water;

b. nbsp;nbsp;nbsp;Uitdroging:

c. nbsp;nbsp;nbsp;Lang ophewaren.

Het secretum van eene acute blennorrhöe 3® graad, verliest zijn kracht bij 30—100 voudige verdunning.

Een stukje linnen met slijm bezoedeld, in de lucht gedroogd, kan als het op nieuw gebruikt wordt, binnen de 36 uren besmetten, daarna niet meer.

Van hoe hooger ziekte-graad het secretum der blennorrhöe afkomstig is, des te meer acuut verloopt de ziekte. Zoo isnbsp;het incubatie-tijdperk van blennorrhöe 3'*® graad 6—12 uren,nbsp;van dat van de 2*^® graad 12—36 uren; terwijl het verschenbsp;melkachtige afscheidingsproduct der 1®'® graad eerst werkt nanbsp;72—96 uren. Sneller werkt de stof in het stadium van denbsp;ziektetoename (stadium incrementi) en zwakker in dat van denbsp;afneming der ziekte (stadium decrementi). Is het secretumnbsp;eenigen lijd aan de lucht blootgesteld geweest, dan volgt denbsp;eruptie later en nog later als het al eenizings uitgedroogd isnbsp;geweest. Gezonde en catarrhalische bindvliezen worden spoe-

-ocr page 197-

167

diger aangetast dan die, welke reeds eene chronische ontsteking doorstaan hebben; terwijl de oogen van paarden gestald in stallen waar onzuivere en bedorven lucht zweeft, bevattelijker zijn.

De lucht kan ook drager der smetstof wezen.

Het blennorrhoische secretum impragneert de lucht door verdamping, kleine partikeltjes zijn dan in de lucht verspreid en kunnen dan besmetten als zij reeds ontsloken bind-vliezen treffen of lang inwerken op gezonde bindvliezen.

De besmetting door de lucbt is bepaald bewezen, maar geschiedt toch niet op de wijze, zooals men dat aanneent bij ziekten, welke een vluchtig contagium ontwikkelen.

Wordt de lucht met de verdampte stof bezwangerd, dan zullen, in relatief nauwe ruimten, welke weinig versche luchtnbsp;en een hooge temperatuur hebben, veel oogen aangetast worden.

Vochtige lucht begunstigd de verspreiding, men wil zelfs dat de waterdamp, die fijne blaasjes welke men in de atmosfeernbsp;aantreft, een uitstekende drager is der smetstof.

Aan de scherpte van het afscheidingsproduct bij blennorrhöe, heeft men het toegeschreven, dat de hoornvlies zweren ennbsp;epihora zouden ontstaan. Doch de chemische reactie op hetnbsp;secretum pleit er niet veel voor; evenmin als de proef, toennbsp;het product van een blennorrhoïsch oog, gecompliceerd metnbsp;keratitis, op de cornea van een konijn werd gebracht, hetnbsp;niet de minste ontsteking verwekte.

Is de keratitis ontstaan door arrodeerende eigenschappen van het ontstekingsproduct van conjunctivitis, waarom,nbsp;zijn dan niet alle cornea’s in ontsteking geraakt en waaromnbsp;verwekt het product steeds op een bepaalde plaats ontsteking,nbsp;terwijl de geheele cornea er mede in aanraking is.^

Van Arlt zegt, dat de druk, door de chemose en de zwelling van de oogleden op de bloedvaten der cornea uitgeoefend, vannbsp;zeer grooten invloed is en juist deze met de oorzaken, welke hetnbsp;bindvlies in ontsteking hebben gebracht, voldoende reden gevennbsp;voor een keratitis.

-ocr page 198-

Slechts driemaal heb ik, onder deze paarden behebt met bind-

niettemin

vele aangetasten de cornea licht troebel.

Hiermede is de geschiedenis van de oogaandoening onder de Cavalerie-troepenpaarden afgehandeld, hopende, wanneer ik nognbsp;meer zulke gevallen kan observeeren, in de gelegenheid gesteldnbsp;te worden een nauwkeurig mikroskopisch onderzoek in tenbsp;stellen en inentingsproeven te kunnen nemen op dieren.

-ocr page 199-

door

A ARUBIIKC

111 de iiiaandeii Augustus en September 1886 lieerschte in Deli een ziekte onder het rundvee, die ik voor runderpestnbsp;heb gehouden.

In de laatste dagen van Juli werd ik geroepen bij een kudde van ± 50 slachtossen van den beer R. die pas uitnbsp;Siam _waren ingevoerd.

Bij de aankomst van bet transport te Medan, waren een paar ossen ziek.

Verschijnselen; Opgehouden eetlust, tranen der oogen, hype-raemische slijmvliesen, koorts en diarrhee. Deze waren bij alle dieren ongeveer dezelfde. Sommige hadden bloeddiarrhée; bijnbsp;andere waren de faeces alleen dun en gemengd met slijm. Allenbsp;zieke dieren waren zeer apathisch. Bij onderzoek der mondholtenbsp;bemerkte ik bij een paar patiënten kleine erozies aan wangen lippenslijmvlies, maar vooral aan het gehemelte.

Deze erozies waren zeer verschillend van de ontvellingen, bij mond- en klauwzeer voorkomende, die ik hier dikwijlsnbsp;heb gezien. Ze hadden een onregelmatige, uitgevreten rand,nbsp;en een intensiefroode bodem.

Ik begon bij deze verschijnselen aan runderpest te denken.

Een der eerstaangetasle dieren stierf na 4 a 3 dagen ziek geweest te zijn. In de eerstvolgende dagen kwamen er eenigenbsp;gevallen bij.

(*) De olliciëele berichten omtrent deze epiznötie zijn te vinden op pag. 73, 74 en 75 van dit deel.

Reu.

42

-ocr page 200-

170

Bij de lijkopening vond ik de volgende abiiormiteilen.

In de keelholte eenige erozies, waarvan sommige bedekt met een gele detritus. Aan den ingang van het strottenhoofdnbsp;ook eenige dergelijke gele plekjes. Slijmvlies van het strottenhoofd hier en daar hyperaemisch. De trachea bevatte een bloederignbsp;schuim, longen aan de pleura-vlakte iets emphysemateus,nbsp;overigens normaal; pericardium bevatte ± 'ji liter bloederigenbsp;vloeistof, de hartspier vertoonde eenige kleine hloedextravasatennbsp;aan de oppervlakte.

Lever lichtgeel gekleurd, als gedrenkt met galkleurstof, en broos.

boek maag

Pens gevuld met vast voedsel, netraaag leeg.

met voederbrij, het


met weeke inbond, lehmaag


gevuld


slijmvlies van de laatste had hier en daar kleine bloedextra-vasaten. Darmen bevatten een waterachtige bloederige inhoud.

Slijmvlies van duodenum vertoonde eenige puntvormige bloe-dingen; van de heele dunnedarm was ’t slijmvlies gezwollen en bedekt met een laag witachtig slijm, dat gemakkelijknbsp;af te strijken was en dan een hyperaemisch slijmvlies liet zien.

Op overgang van dunne in dikke darm waren de darmfollikels en Peyer’sche plaques gezwollen en lieten kleine etterpropjes uitdrukken. In coecum en colon, ook hier en daar een gezwollennbsp;solitair follikel, waaruit men een propje etter kon drukken.

Den volgenden dag (3 Augustus) maakte ik sectie op twee dieren, een os en een kalf.

Het laatste, dat sedert drie dagen ziek was. had ik laten doodschieten.

Bij beide dieren waren de borstingewanden normaal; de overige verschijnselen als bij den eersten os. Bij het kalf echternbsp;in sterkeren graad. Mondslijmvlies en tong bevatten een menigte erozies, die gedeeltelijk in elkaar vloeiden. Het geheelnbsp;zag er uit, alsof het door wormen was aangevrelen. Vooralnbsp;aan ’t slijmvlies der onderlip was een groot epithelium defect;nbsp;de mucosa was op die plaatsen sterk rood.

-ocr page 201-

171

In keel eii larynx diffuse plekken van zwartroode kleur, door bloedexlravasaal. Het zag er als gevlamd uit.

Eerste drie magen normaal. Lebmaag een weinig hyperaemiscb eu aan de pylorus kleine erozies, waarvan sommige bedekt meinbsp;een gele detritusmassa In den dunnen darm vele puntvormigenbsp;bloedingen, vooral op de darmplooien; in den dikken darm wasnbsp;dit nog veel sterker. Over het gelieele darmkanaal, bier en daarnbsp;gezwollen follikels, waaruit bij drukking een groen kaasachtignbsp;etterpropje te voorschijn kwam. Darmlymphklieren gezwollen.nbsp;Vaginaalslijmvlies vertoonde hier en daar donkerroode bloedingen.

Na deze obducties diagnosticeerde ik runderpest cii stelde het bestuur hiermede in kennis. De resident van Sumatra'snbsp;Oostkust belastte mij met een voorloopig onderzoek en het nemennbsp;van maatregelen, in overleg met het bestuur.

Behalve de slachtossen van lt;len heer R. werden nog eenige kalveren aangetast van dcnzelfden eigenaar, die met de ossen opnbsp;één weide waren. Verder brak de ziekte uit in een kraal slachtossennbsp;van de firma H. in de nabijheid. Hoeveel van de ±; 60 daarnbsp;aanwezige runderen zijn aangetast, heb ik niet met zekerheidnbsp;kunnen vernemen; echter weet ik dat er eenige zijn gestorvennbsp;en ook enkele genezen.

In de nabijheid van genoemde twee ossenkralen was nog een kudde van ongeveer 70 ossen, toebehoorende aan Klingalee-zen (verhuurders van osseukarren). Onder deze dieren heeftnbsp;de ziekte ook geheerscht; ook hier heb ik het getal der aangetaste en gestorven dieren niet kunnen vernemen. De Klinga-leezen vertelden mij alleen, dat er vele gestorven waren;nbsp;maar ook een groot aantal waren genezen.

De maatregelen, tegen de ziekte van bestuurswege genomen, bestonden in het verbieden van invoer in- en uitvoer uit dennbsp;besmetten kring, van herkauwers.

De toegangswegen tot de besmette streek werden door pag-gers gesloten, en de runderen in die streek aanwezig, vaneen brandmerk voorzien. Daar er echter verder volstrekt geennbsp;toezicht op de naleving van die J)epalingen bestond, en ik

-ocr page 202-

172

geen tijd had oin de gemerkte dieren dagelijks behoorlijk te controlêeren, durf ik voor de opvolging van de genomen maatregelen niet in te staan.

In het begin van Augustus diagnosliseerde ik dezelfde ziekte bij melkkoeien, toebehoorende aan den heer G. Van ongeveernbsp;twintig stuks koeien en kalveren werd de helft aangetast ennbsp;stierven zes. Sectieverschijnselen als hij de vorigen.

Ik had deze dieren behandeld met pulv. opii. (10 gram pro dosi) en liet ze bovendien een groole hoeveelheid lijnzaaddecoct drinken.

Verder kwamen er te Medan, voorzoover mij bekend, geen gevallen voor.

In de maand September werd mijn liulp ingeroepen op de tabaksonderneming Kalalioen Penanfj (2 uur rijdens vannbsp;Medan), waar ik dezelfde ziekte onderkende; (sectieverschijnselen, als hoven) op deze onderneming stierven van de veertignbsp;runderen tien stuks, eenige herstelden en meer dan de helftnbsp;bleef onaangetast.

i' I

De aan deze onderneming grenzende plantage Arnhcmia, werd begin October ook door de ziekte bezocht.

Hier stierven van een veestapel van 40 a 50 runderen. negen stuks, eenige genazen en de rest bleef gezond.

Op heide ondernemingen werden de gezonde dieren van de zieke direct verwijderd. Deze heide ondernemingen waren waarschijnlijk besmet door ossen van huurkarren, die daar geweestnbsp;waren. Ik heb dit echter niet kunnen nagaan.

Nog brak in de maand Augustus de ziekte uit op de onderneming Maryland, nabij Lahoean. Hier waren de dieren waarschijnlijk besmet door het bovengenoemde transport slachtossen uit Siam van den heer R. dat de weg van Labocan naar Medan, (voorbij genoemde onderneming) te voet had afgelegd.nbsp;Op Maryland zelf, heb ik de ziekte niet gezien. Op die onderneming practiseerde een engelsche collega, die de ziekte ook voornbsp;veepest verklaarde. Ik vernam later dat hier 16 stuks runderennbsp;gestorven, eenige genezen en vele onaangetast gebleven waren.

Verder breidde de ziekte zich niet uit. Na 15 September

I

-ocr page 203-

173

kwamen in den afgesloten kring te Medan geen ziektegevallen meer voor. Van de slaclitossen van den heer R. waren ernbsp;toen ook geen meer aanwezig; 10 sUiks waren er van aannbsp;de pest gestorven en de rest was geslacht. Onder de laatstennbsp;waren er vijf, die van de ziekte genezen waren. Wellicht zijnnbsp;er van de overige dieren vele in het incuhatie tijdperk geslacht.

Voor het einde van October was de ziekte nergens meer in het land aanwezig.

Dat niet meer ondernemingen besmet zijn, ligt vooral daarin, dat de meeste planters, op mijn aanraden, hunne ossen op denbsp;onderneming hielden en geen vreemde ossen toelieten.

Wat mij bij deze ziekte verwonderde was de langzame uitbreiding in de aangetaste kralen; het duurde soms een paarnbsp;dagen eer er zich weer een nieuw geval voordeed.

Verder het feit, dat vele patiënten genazen, (in hoeverre de behandeling hieraan schuld heeft, weet ik nietj en dat zoovelenbsp;dieren onaangetast hieven.- De besmette stallen zijn voor helnbsp;grootste gedeelte niet verbrand, ofschoon ik zulks aanraadde (aannbsp;ontsmetten van die atap-harakken was natuurlijk niet te denken).

In sommige dier stallen zijn kort na het einde der ziekte weer nieuwe dieren gelaten, die gezond zijn gebleven.

Ook het veel genoemde verschijnsel van harde droge inhoud der boekmaag, ontbrak bij alle patiënten.

Geilen die met zieke ossen in één stal woonden, hebben de ziekte niet gekregen.

De Klingaleezen behandelden hunne zieke dieren met een brouwsel uit de volgende ingrediënten samengesteld: zij namennbsp;een paar kilo gezoule viscbjes en lieten die een nacht in eennbsp;pot met water staan. Het afgietsel hiervan werd gemengdnbsp;met fijngestampte pisangs en een paar flesschen klapperolie, ennbsp;aan den patiënt ingegeven.

Medan, 4 Februari 1887.

X. I!. In tiet laatst van het vorig jaar vernam ik van een off. v. gezondheid hier, dat te llengkalis en te Sink onder de gouvernemenls slachtossen ooknbsp;een ziekte heerschte. waaraan vele dieren stierven en die voornamelijknbsp;bestond in bloeddiarrlièe. Ik onderstel dat dit ook veepest is geweest, benoemde ossen waren ingevoerd uit de Straits, geloot ik.

-ocr page 204-

174

Is DE OUDSTE GESCHIEDENIS DER HUISDIER WORDING VAN HET I'AARD

BIJ DE CHINEEZEN, WAARHEID OF VERDICHTSEL?

Wij willen eens eerst zien wal de oudste geschiedenis der huisdierwording van het paard hij de Chineezen, oiis meedeelt bij monde van onder ons hereik zijnde schrijvers over ditnbsp;onderwerp.

Wij citeeren dus:

1‘gt;. Uit Baranski’s Die Zahinung unserer Hausthiere; VD‘ Serie der «Vortrage für Thierarzte” heft 9/10 pag. 18.

Mit dem RegierungsantriUc des Fo-m, der der 17. König des 9. Ki isl-iind um das Jahr 3468 vor Chr. Geb. regierte, beginnen die lialbhisto-risclipn Zeilen der Chinesen. Unler seiner Regierung wird Aslronomie be-irieben, der Kalender erfundcn und das Volk mil dem gebrauchc der Nelze nnd Fisclil'ang und zur Jagd bekannl gemacbt. Audi Icrnen sie uiileinbsp;seiner Regierung seclis Hausthiere züclilen. Diese waren das Pferd, dasnbsp;Rind, das Schaf, die Ziege, das Sdiwein und der tluiid.

'2*^. Uil Baranski’s Zahmung und Abstamnumg des Pferdes : Vil® Sehie der «Vorlrage für Thierarzte” heft 2/5 pag. 32.

Aus der Geschichte des zweiteu mongolisciien Staiuines, d. i. der Clii-iiezen, erfahren wir, dass ihre halbliistorisdien Zeilen mit der Regierung des Königs Fo-ui beginnen, welcher um das Jahr 3468 vor unserer Zeit-rechnung geherrsclit hal. Zu seiner Zeil wurden die ersteii Hausthierenbsp;gezalimt und die Kunst sie zu züclilen gelehrl. Sein Nachfolger Cmx-.mxG erfindet die Wagen und lelirt das Volk das Fold hcbaiien.

Die wirklidi historische Zeit heginiil heiden Chinezen mit dom .Tahre2698 vor Chr. Geh., mit dem Regieruiigsantrilte des Konigs Ho.vxg-ïi. Zu diesernbsp;Zeit war das Pferd hercits im vollem Gehrauche, demi ini kriege gegeiinbsp;seinen Nehenhuhler Tsciu-Yeon kampfl Hoasg-ti aiif einem Kriegswageii.nbsp;sein Nebeiibuhler dagegen lioch zu Ross.

Eine weitere Erwiilinung des Pferdes gescliieht wiireiid der Regierungs-zeit des königs Yu (2205—2196 vor Chr. Geb.); Kriegswiigeii waren allgc-raein eingefülirt und es wurden vor diese 4, ja solbsl 6 Pferde gespannl. ’

Die ursprüngliche Schrift der Chinezen wurde noch in vorgeschiclillicher Zeit erfundcn und bestand anfanglicli aus eincr gcriiigen Anzahl vnn Hië-roglvphen; unter dieren ist heseits ein Zcicheii vorhanden, welches dasnbsp;Pferd darstelll. Aus diesem Umstande scliliessen wir, dass die Chinezen

-ocr page 205-

w,


17S

schon zu jener Zeit das Pferd als Hauslhiere kannten, bevor die halb historische Zeit bei ihnen begann.

Aus den chinesischen Ueberlieferungen ist es weiter ersichtlich, dass das heutige China nicht das ursprüngliche Vaterland der Chinesen war,sondernnbsp;eine Gegond, die iiordvvestlich van China gelegen ist. Unter die Regic-rungszeit dos königs Fo-m verliessen 100 inongolische Stamme ihre ur-sprüngliche Hoimath und eroberten langsam Stuck fiir Stuck des heutigennbsp;China, welches Land schon danials durch ein uncivilisirtes Volk bewohntnbsp;war.

Nach diesen Traditionen wurde somit das Pferd van den Chinezen we-nigslens 3600 Jahre vor Chr. Gcb. gczahnit, d. i. noch zu Jener Zeit, als sie ihr ursprüngliches Vaterland bewohnlen. Wir erfahren weiter, dassnbsp;die Zucht der Hausthiere früher betrieben wurde als Ackerbau.

Da nun samaitliche tnongolisclie Stamme nicht nur heulzulage, sondern auch van altersher immer nur Pierde des m uigobschon Typus besassen, sonbsp;konnten sie in ihrem ursprüngl chen Vatcrlande nur solche der Sieppen-rasse zugehörige Pferde geziihmt hal)en; van dort verbreitelen die Mongolennbsp;ihre Pferde nicht nur nach China, sondern auch noch anderen Landern,nbsp;üherall, wohin sie aul ihren Wamlerzügen gelangten, sowohi nach Indien,nbsp;Mesopolamien, als nach Osleuropa.

5‘‘. Uit Schimmel’s Handleiding tot de paardenkennis; pag. 15.

In China werd het paard, althans het geliruik van het paard als huisdier ingevoerd; maar het is niet te zeggen, of zulks door volken van het geele of van het Arische ras ge.schied is, China was echter reeds rijk aannbsp;paarden ten tijde van de regeering van Yao (omstreeks 2350 v, C,), ennbsp;waarschijnlijk nog veel vroeger,

4«, Uit Hürtrel d’Arhoval-Zü.ndel’s Dictionnaire de mede-cine, de chirurgie et d’hygiène vétérinaires ; pag, 363, l*deel.

Les (iliinois, et quelques-uns des peoples sémit'qiies ou syro arabes, ont rcQU Ie cheval tout domestique, A diverses époque, dont quelques-unesnbsp;peuvent ètre fixées très-approximativernent. La China était déjA couvertenbsp;de chevaux sous Ie règne de Yao, vers l’an 2350 avant l’ère chrétienne; ellenbsp;parait même en avoir possédé longtemps auparavant, quoique Ie cheval ynbsp;ait été introduit du dehors.

o'*. Uit Sciiwarznecker’s Racen, Züchtung und Haltung des Pferdes. 2® Auflage pag. 4.

Die Chinezen haben ein uraltes Bildzeichen für die Signiücation des Pferdes.

-ocr page 206-

176

En op pagina 17:

Sogar in den alten heiligen Büchcin der Chinezen isl bereils die BenuL-zung des Pferdes erwahnt; in der Geschichte der Dynastie Shang (vielleichl 2000 Jahre v. Chr.) heisst es, dass die Mandarinnen ritten.

Door (Ie aangehaalde schrijvers worden wij dus teruggevoerd tot de tijden vóór den zondvloed. De geschiedkundige personen, in deze citaten genoemd, met uitzondering van den doornbsp;Schimmel en Zundel genoemden regeeringspersoon Yoa. en denbsp;dynastie Shang, leefden vóór den zondvloed. En het niraltes”nbsp;Bildzeichen der Chineezen, door Sciiwaeznecker aangevoerd,nbsp;mogen wij gerust aannemen dat ook uit die tijden stamt, juistnbsp;omdat het »urali” is.

Yoa (‘) wordt in de geschiedenis der Chineezen vergeleken met jSoach en met hem begint dan ook, na deze algemeene verwoesting, de tweede periode der Geschiedenis van het Hemelsche rijk.nbsp;Die tweede periode gaat lot de opkomst van Confusius. (KSO j. v. C.)

Terwijl de tweede periode genoemd wordt de «Ungewisse Geschichte” wordt de eerste periode, juist hel tijdvak waarovernbsp;de citaten handelen, kortweg genoemd ’gt;Mylhologisches Zcikdler”.

Woordelijk zegt Gützlass daarvan het volgende:

Die Periode van den attesten Zeilen bis auf Joa. Es ist diess das mythologische Zeitalter, welches bis etwa 2357 v. Ch. dauert, und init dem Anfange der Regieruiig des berümten Patriarchen Joa endel. Wir habennbsp;schon vorlaufig bemerkt, dass diese Eabeln viele Jahrhunderte, nachdemnbsp;man angefangen halte Geschichte zu schreiben, erfunden worden sind. Danbsp;sie auszerst willkürlich zusammengesetzt worden, und des Poetischen dernbsp;griechischen Dichter ganz ermangeln, .so können wir darüber selir leichlnbsp;hin wegspringen.

Geenzins verwonderen wij ons over deze kwalificatie van het eerste tijdvak der Geschiedenis van China, bij nadere inzage van dat tijdvak.

Van den door Baranski genoemden heerscher lezen wij daarin het volgende:

(I) De bijzonderheden uit de geschiedenis van China die hier volgen, zijn genomen uit Gützlass’ Geschichte des chinesischen Reiches, uitgegeven doornbsp;Karl, Friedrich Neümn.

-ocr page 207-

177

Wenn jemals ein treflliclier Prinz gelebt hat, der sich urn sein Ge-schlcclit verdient machte, so ist es ohue zweifel Fom. 1st ereineWirklicli-keit imd nicht Dichtung, so hat die ganze Weltgeschichte keinen grossern Fiirsten aufziiweisen. Seine Emjifangniss war eigener Art.nbsp;Eines Tages war seine Mutter allein, und wurde plotzlich van eincin Regenbogen uniringt. Ganz unervvartet fand sie sich schwanger und bliebnbsp;so zwolf Jahre, wo dann dieser Fom in die welt kam. Seine sonderbarenbsp;Figur muss seinen Zeitgenossen sehr aufgefallen sein; deun er hattc dasnbsp;llaupt eines Menschen und den Leih einer Schlange, oder war wcnigstensnbsp;so schlank wie dieses Gewiirm.

Onze lezers worden beleefd verzoclit de geleverde citaten in onderling verband te lezen en zich alsdan zelf een antwoordnbsp;te geven op de liooger gestelde vraag;

»Is de oudste geschiedenis van de huisdiervvording van het «paard bij de Chineezen, waarheid of verdichtsel?” (‘)

D. Driessek.

Veearts.

(1) Nadat dit geschreven was is ons nog in handen gekomen Da Anton Bapanski’s Geschichte dor Thierzucht und Thiermedicin irn Alterthum, 188fi.nbsp;Op pag. 4 en 5 vinden wij het reeds geciteerde in hoofdzaak terug.

-ocr page 208-

TIEI amp;EBODEN

VOOR

Paardenhoudei's en Paardenliefhebbers.

1°. Gij zult uwe paarden niet te jong gebruiken.

2'. Gij zult uwe paarden niet overwerken.

ü°. Gij zult uwe paarden, goed en ter rechte tijde laten beslaan.

4°. Gij zult uwe paarden gedurende en na bet gebruik goed en oordeelkundig behandelen.

o°. Gij zult de rationeele verzorging der ledematen nooit verzuimen.

6°. Gij zult uwe |)aarden voldoend voedsel verstrekken en voor rationeele voeding zorgen.

7°. Gij zult uwe veulens in alle opzichten rationeel opvoeden.

8°. Gij zult den aanleg voor vroegtijdig verslijt der ledematen uwe paarden, alsook bet ontstaan van beengebreken , zoomogelijk, tegengaan.

9°. Gij zult uwe paarden gewennen aan arbeid waarvoor ze bestemd zijn.

10°. Gij zult gebrekkige stallen vernietigen en een doelma-lige stalverzorging invoeren.

'II. Weiskopf , Die ürsachen der frühseiligcn Glirdmassen-Abnülzungnbsp;der Pferde. Gekrönle Preisschrift.)

'D. 1).^

-ocr page 209-

KOLONIAAL VEKSLAO over 1885.

Burgerlijke veeartenijkukdige dienst.

De liurgerlijke veeartseiiijdieiist werd ook in 1885 uitgeoefeiid door 8 gouvernement veeartsen, waarvan 1 boven de formatie.nbsp;Twee hunner waren gestationneerd ter Sumatra’s Westkust,nbsp;de 6 anderen op .Tava, en we!: 1 Ie Batavia ter bescliikkingnbsp;van den directeur van binnenlandscli bestuur en tevens belastnbsp;met den dienst in de afdeeling Stad en voorsteden, 1 te Mees-ter-Cornelis voor de overige gedeelten der residentie Batavia ennbsp;voor de gewesten Bantam, Krawang en Preanger-Begent-scliappen, en de 4. anderen te Tegal, Saniarang, Soerabaijanbsp;en Bezoeki, voor Midden-Java en voor Oost-Java met Maduranbsp;eii Bali en Lombok. Twee gouvernementsveeartsen bevondennbsp;zich bij bet einde van 1885 met verlof in Europa, waarvannbsp;echter de een in Maart jl. weder op .lava is teruggekeerd, ennbsp;de andere in Juli jl. de terugreis beeft aanvaard.

Het aantal geëxamineerde inlandsche veeartsen klom, door de aanstelling van de o in ’t vorig verslag bedoelde kweekelingen,nbsp;tot 16. Drie andere kweekelingen, aan wüe in Februari jl.—nbsp;doch met ongunstigen uitslag — bet examen werd afgenomennbsp;en over wier bekwaamheden de examen-commissie eennbsp;ongunstig oordeel uits}n’ak, werden , ook omdat zij reeds langernbsp;dan de toegestane drie jaren voor het vak iii opleiding warennbsp;geweest, met den laatsten van genoemde maand ontslagen.

Sedert 1 October 1885 is tot de taak der gouvernementsveeartsen gebracht de verplichting om telken drie maanden aan den directeur van binnenlandscli Jiestuiir een verslag in tenbsp;zenden van bet wetenswaardige door hen met betrekking totnbsp;den veestapel opgemerkl. Om ook buiten tijden van epizoötienbsp;in het belang van den veestapel op Java en Madura van hen

-ocr page 210-

180

zooveel mogelijk partij te kunnen trekken, is in October 188b door de Indische llegeering machtiging verleend om de gouver-nementsveeartsen aldaar dienstreizen binnen hun ressort te doennbsp;ondernemen telkens wanneer dit door het hoofd van ge westelijknbsp;bestuur wordt noodig geacht. Het eigenmachtig nemen vannbsp;proeven met inenting van aan hesmettelijke ziekten gestorvennbsp;op gezonde dieren werd den gouvernementsveeartsen verheden.

Eene herziening der wetgeving op veterinair gebied is nog bij den directeur van binuenlandsch bestuur in behandeling.nbsp;I)aar hel in den laatsten lijd gebleken waso. a. in Soerakarlanbsp;en Pasoeroean —¦ dal veepesl ¦ niel uitsluitend ontslnal doornbsp;invoering van smetstof van builen, heeft de Indische Regeeringnbsp;het verlangen doen kennen dat hiermede bij de voorstellen lolnbsp;herziening van de ordonnantiën in Indische Slaalblad 1869nbsp;no. 122 en 187b no. 104 rekening worde gehouden.

\ Aantal ziekte beesten

Aantal

der gedurende het daarnevensnbsp;vermelde tijdvaknbsp;voorgekomen ziektegevallen.


Aantal

I ziekte beesten | volgensnbsp;de opgaai'nbsp;in ’t vorig gt;nbsp;verslag. !


STREKEN


4) es .«to

3 Sc

^ co V

=’£ .2 2 ? 3

¦5 S Sc


WAAH HE ZIEKTE OECO.N-


J ST.iTEBRU WERD.


13.SS


Particuliere landen Tjika-rang en Üjagawana in het district Gekassi (aldeclingnbsp;Meester-Cornclis.............


Haiavia.


4JuU 188y. 14j'J Juli-2l Aug. 1885.83 a)40j 29 Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;j 10 April~i4 Mei 80. 36nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;28nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3

! nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1..Nov.8d-4 Fcb.86. «8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;78:20

I nbsp;nbsp;nbsp;j

— :19Fcbr.-l April 86.22

31MeU88a.2!l Juai-Sl Juli 8». S4 !nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11 Aug.-2S Aug. 83. 1

: nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;INov. 83-10 Mrt. 80.211nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;17


Idem. Particulier land Pebaijoran (distr. Gekassi als voren).nbsp;Krawang Hessa Djatisari (districtnbsp;Adiarsa)nbsp;jDessa’s Djatisari en Pan-igoelah (distr. Adiarsa)...

Soerakarta.IA/deelingen Wonogiri cn Boljolall........................

Idem...........................

Afdeelingen Goyolali......

Saniarang. Solosche huurland Ploem-bon, geënclavcerd in de aan Boijolali grenzendenbsp;afdee.ing Salatiga..........

Afdeeling Ambarawa......


i nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;|27 5ï.83-3Ap.86.130 101 j 29

I nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;26 Dec. 83-3 Mt.86, 191 7 | 12


ft) Hiervan 3 op verzoek van de eigenaren atgemaakt.

'M


-ocr page 211-

181

Sedert de in ’t vorig verslag reeds behandelde eerste maanden van 1885 bleven zicb alleen in de residentiën Batavia ennbsp;Soerakarta nog ecnige veepestgevallen voordoen en ontstondnbsp;de ziekte ook in Krawang en Samarang. Nergens echter verkreeg zy een verontrustenden omvang, zooals uit de volgendenbsp;cijfers blijken kan. (Zie staat op de voorgaande pagina.)

Ter Sumatra’s Westkust, waar blijkens bet vorig verslag op .50 April 1885 in ’t geheel niet meer dan 26 beestennbsp;nog door veepest aangetast waren, verdeeld over drie districten (Telawi, Padang fianting en Lima Kaoein) der onder-afdeeling Fort van der Capellen (afdeeling Tanah Datar, residentienbsp;Padangscbe Bovenlanden), gelukte het tot dusver niet de ziektenbsp;geheel te bedwingen. In diezelfde districten en in twee anderenbsp;van genoemde onderafdeeling (Soeroeasso en Pagerroejoeng)nbsp;deden zich tot in het begin van Februari jl. nog 2885 nieuwenbsp;gevallen voor. Van deze (2885 26) 2909 beesten stiervennbsp;er 2429 en herstelden 480. Na dien tijd, voor zoover de berichten loopen, is in de afdeeling Tanah Datar geen veepestnbsp;meer voorgekomen. Intusschen werd in de tweede helft vannbsp;1885 de ziekte ook geconstateerd in de afdeelingen XIII en IXnbsp;Kota (residentie Padangscbe Bovenlanden en Priaman (Padangschenbsp;Benedenlanden), doch in de eerstgemelde streek bepaalde zij zichnbsp;slechts tot 29 gevallen, allen in het district Moeara Panas,ennbsp;daarvan 22 met doodelijken afloop. Daarentegen verspreiddenbsp;de ziekte zich in Priaman over 6 districten, waar bij het eindenbsp;van 1885 reeds 491 gevallen waren voorgekomen en in denbsp;eerste vier maanden van 1886 nog 422 beesten werden aangetast.nbsp;Van deze 915 beesten stierven er 755, herstelden 175 en warennbsp;op 50 April jl. (alleen in het district Vil Kolta) nog 7 ondernbsp;behandeling. In eene andere tot dusver verschoond geblevennbsp;streek, namelijk in de aan de onderafdeeling Fort van der Capellen grenzende afdeeling Balipoe en X Kotta, vertoonde zichnbsp;de ziekte in Februari jl. in het district Soempoer, waarnbsp;sedert — tot 50 April — 58 beesten werden aangetast, van welke

-ocr page 212-

182

er 47 stierven, 9 herstelden en ”2 op laatstgenoemden datum nog in behandeling waren.

Getal beesten aan ( ziekle gestorven:

_____ 1880.

jj. van i Jan.t/m.' c 'vnn 1 Jan l/m. ic 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;50 April. i I ;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30 April. ' S

id

»30

1 o cc

, nbsp;nbsp;nbsp;XI

.o ^

¦.S2

c £

'E

¦=

s

d

1

S 9

lt;

lt;

¦ Is S

£

d

w

!1=

t)

Cl

c

O

l«l

s

1 tó

! a-,

^ iO

CS

s

¦go

C

ZJ

A

1 to'quot;

( 5 ^

0.

a

c

c

2

j P ®

|s

— X

d

I-* X

'3

7=-X

c *

lt;5

C

e

Ï3

fco

o

i c

O X

-6

2

fcD

S

u

cgt;

c

s

i

O

!

o S

ld

ca

IPadangsclie Bovenlanden.

,11. van 1 Mei t/m, % i 51 Dec.

Afdeeling Tanah j Data?'.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I

Telawi.........j 44


1 791


Pad. Ganltng. 1

j

Lima Kaoein.|

55

I 201

187

37

11 nbsp;nbsp;nbsp;74

00

13

27S

'1Ï7

72

I b.lO

452

82

II1840

162i

239

quot;Tsoo

2076

I 118

10.gt;

17

11 fill

478

134

729

581

Tbl

II 151

102

27

11 193

16

32

gt;

quot;

I.

.

'

3720,5142

623


(2191


5 005


8. 119


I Soeroeasso ... [ * Pagerroe-jo^ng .......


130


16 152

gt; i 1


52' 7 j 21:


Elders in de ofdee-ling Tant.hDalar.

Totalen.............


742 2400 '

_ i


3142 nbsp;nbsp;nbsp;29 15881

'II 241 nbsp;nbsp;nbsp;17:

Afdeeling XJII en IX Kotta.

Moeara gt; Panas..nbsp;Solok. 1

A/deeliug Baüpoe

17

C« A AOtCa.

Soempoer...........

»

gt;

¦

58'

47*

2

¦1

gt;

47

I’adanesche Benedenlanden.

A/d. Prlaman, j

V Kotta.............j ¦

11

540

272

56

12

25

25

14

S

»

8

272

23

Piloebang.......... nbsp;nbsp;nbsp;»

11

42

52

10

»

77

86

21

gt;

gt;

52

36

Mangoeng..........

a

II

47

50

G

5

1

2

4

»

gt;

56

2

Vil Kotta..........

1

n

2i

'i5

N

3

90

70

23

gt;

gt;

gt;

15

70

Oelakan.............

¦

n

19

10

O

6

4

5

5

1

gt;

10

5

XII Kotta..........

11

22

18

gt;

4

225

196

26

7

1

»

181 196

1

quot;wi

'381

80

30

quot;422

352

95

7

»

581

^ 532


733

a) Hiervan in de onderafdeelingen Vil Kolla, Lintoii-Boca en Singkarah respecüevelijk ll.löG, 206 cu 30 bcesleii.


-ocr page 213-

185

Van April 1883 af, toen de veepest zich in de Padangsche Bovenlanden het eerst vertoonde, lot 1 Mei jl. zijn in’tgeheelnbsp;in die residentie 15.550 beesten aan de ziekte gestorven , waarvan in 1885 5370, in 1884 6740, in 1885 3159 en in denbsp;eerste vier maanden van 1886 81. Hierbij voegende 733 aannbsp;veepest gestorven beesten in de Padangsche Benedenlanden, zoonbsp;verkrijgt men een totaal verlies van 16.085 beesten.

In het volgende overzicht worden de cijfers van 1885 en de eerste vier maanden van 1886 meer gedetailleerd opgegeven.nbsp;(Zie dit overzicht op de voorafgaande ])agina).

De uitgaven in 1885 gedaan, speciaal voor de bestrijding der veepest, bedroegen /' 25.862.

De andere ziekten, die gedurende 1885 en in de eerste maanden van 1886 onder den veestapel op Java en Maduranbsp;in meerdere of mindere male voorkwamen, waren: mond- ennbsp;klauwzeer in de residentiën Batavia, Japara, Bagelen en Ban-joemas, catarrhale darmaandoening in Bezoeki en kwade droesnbsp;te Batavia. Bovendien vertoonde zich onder de karbouwen innbsp;de afdeeling Joana der residentie .lapara eene ziekte welke doornbsp;de bevolking geacht werd de zoogenaamde, »penjakit parang”nbsp;te zijn, en stierven in Bembang enkele beesten ten gevolgenbsp;van grasvergifliging.

Miltvuur, waarvan het uitbreken in Krawang, (^) en wel in bet district Onder-Andir, werd gerapporteerd, kon door dennbsp;derwaarts gezonden veearts nergens worden ontdekt.

Ten aanzien van de buitenbezittingen valt te berichten dat mond- en klauwzeer voorkwam in de residentiën Sumatra’s Oostkust en Westerafdeeling van Borneo, kwade droes te Fort denbsp;Koek (Padangsche Bovenlanden) en in de afdeeling Boelelengnbsp;(Bali), miltvuur of eene daarmede veel overeenkomst hebbendenbsp;ziekte in de afdeeling Uawas (Palembang) en op een drietalnbsp;plaatsen in de Lampongsebe Districten, en eene veel op veepestnbsp;gelijkende ziekte op eenige plaatsen in Toba en Silindong

(‘j Ls foutief.

Moet zijn: Bantam. HIed.)

-ocr page 214-

184

(Tapanoli), zoomede in eene negorij der al'deeling Again (Padangsche Bovenlanden), op welke laatste plaats echter bijnbsp;onderzoek bleek dat men niet met veepest te doen had. Voornbsp;zoover ter zake van deze ziekten cijfers zijn opgegeven, zijnnbsp;deze van te geringe lieteekenis om hier vermeld te worden.

De in ’t vorig verslag vermelde ziekte onder het vee in de bovenlanden van Djamhi (Palembang) nam spoedignbsp;een einde. Uit een viertal gewesten kwamen berichten innbsp;omtrent eene geringe sterfte onder het vee tengevolge vannbsp;plotseling opkomende, onbekende ziekten, en uit een paarnbsp;andere gewesten nopens eenige sterfgevallen onder runderennbsp;en paarden wegens gebrek aan goed voedsel, A^eroorzaakt doornbsp;overstrooming van de weideplaatsen of door langdurige droogte.

-ocr page 215-

MIDDEL TEGEN GEWONE HUIDZIEKTEN IN INDIE.

Wij danken aan den veeartsenijkundigen Inspecteur T. G. Shaw hel volgende specifieke middel tegen de gewone huidziektennbsp;in Indië, en het zal ons aangenaam zijn indien onze lezers helnbsp;heproeven, en de resultaten mededeelen.

De mededeeling is woordelijk aan ons gedaan, en wij hebben zelf cenige gevallen gezien die met goed gevolg door den Heernbsp;Shaw bij paard en bond bebandeld zijn. Een geval wasnbsp;chronisch en duurde langer dan twee jaar bij een paard, helnbsp;andere duurde bijna even lang bij een hond.

Het middel is eenvoudig en niet duur, bestaande uit hel inwrijven met de looizuurhoudende vloeistof uit een looikuil,nbsp;en dit af te Avisselen met vaseline oji de plaatsen alwaar denbsp;vloeistof is toegepast.

De oude geneesmiddelen moeten goed rnet lauwwarm zeepwater worden uitgewasschen, alvorens men er nieuwe op doet.

WTj beproeven dit middel nu, doch onze ondervinding is op hel oogenhlik te gering, om eene meening uit te spreken.

De Heer Shaw geeft een meer wetenschappelijke en medische vorm op t. w. een zalf zamengesteld uit looizuur en vaseline,nbsp;doch in het groot zou dit te duur zijn, daar de looivloeistofnbsp;in bijna al de dorpen van Indië te krijgen is, en de ruwe ofnbsp;gewone vaseline goedkoop hij alle apothekers of in de meestenbsp;winkels Ie verkrijgen is.

(Quarferli/ journal of V. S. in India. Vol. 4 p. 357.)

(H. M.)

Naschrift:

Omdat men in ons Indie niet, zooals in Britsch Indie, overal leerlooijeryen aanlreft, zoo kan men, als men deze looivloeistof

13

-ocr page 216-

18«

niel kan bekomen en men het middel tocli wil proI)eeren, ook het navolgende aanwenden:

Een afkooksel van de vriichtschillen van de raangistan (Gar-cinia mangostana. L) op water 1 : 10—12.

De hast van den stam kan men evenzoo tot dit doel gebruiken.

De bast van de Djamhoe ajar (Jamhosa aquaea Ump.) Djamhoe ajar mawar (Jambosa vulgaris) Djamhoe bidji (Psidium gua java),nbsp;afgekookt op 12—20 deelen water kan men voor dit doet evenzoonbsp;gebruiken.

Verder handelt men op dezelfde wijze als hierboven aangegeven.

(II.

PAPAIJINE.

Velen met mij zullen in bet begin van ons verblijf in hdië met verwondering eene bewerking hebben nagegaan, die mennbsp;op geslacht, gevogelte, vleescb enz. toepasle. Ik spreek vannbsp;eenige jaren geleden, omdat hetgeen ons toen verwonderde,nbsp;en waar velen de schouders voor optrokken, thans wetenschappelijk bewezen is. dat die handeling nog zoo dwaasnbsp;niet was.

Men zag namentlijk de huisvrouw, kokkin of wie het ook was, wanneer men aan de malschheid van het vleescb twijfelde of w'anneer de geslachte kippen, eendeu enz, de eerstenbsp;jeugd gepasseerd waren, hel vleesch of gevogelte zorgvuldignbsp;in de bladeren van de Papayahoom (Carica Papaya) wikkelennbsp;en alsdan een nacht bewaren. De uitkomst was verrassend.

De geleerde %vereld, toen de werking der Papayiiie nog niet bekend was, twijfelde evenzoo aan deze uitwerking,nbsp;zooals onder anderen in de Pharmacopoeia of India, waarnbsp;gezegd wordt: Het ligt buiten de grenzen van dit werk omnbsp;de beweerde kracht na te gaan van het sap van de Papayanbsp;om den zamenhaug van de spiervezelen te verminderen, ofnbsp;gewoon gezegd om taai vleesch, malsch te maken. Dit onderwerp, dat in extenso besproken is door W. J. Hooker (Bot.nbsp;Mag. 1N°. 2998 en 2999, Dr. Wight (Illust. vol. 11 p. 34)

-ocr page 217-

187

en John Davy (Edin. Med. Phil. Mag, Oct. 18o5), moet nog beschouwd worden als subjudice.

De papaya-bladeren, aan wier werking nu niemand meer twijfelt, zijn zooals boven is medegedeeld, afkomstig van Ca-rica Papaya, waaraan de Pharmaceut. Centralhalle N°. 41 p.nbsp;56, een artikel wijdt. De Papayaboom is een Zuid-Ameri-kaansche plant, die zich langzamerhand wijd en zijd innbsp;de tropen verbreid beeft; het melksap bezit een buitengewoon verteerende kracht (Pbarm. Centralhalle 1879 pag. 429),nbsp;is echter zoover ons bekend, nog niet in houdbaren vorm innbsp;den handel gebracht.

Hager, in zijn handboek der Pharmacutischen praxis, zegt dat het melksap zich laat couserveeren en verzenden door toevoeging van suiker, glycerine, aether, en chloroform.

De Phann. Centralhalle zegt nog het navolgende, waaruit men tevens ziet dat de vrucht in Amerika enorm veel grooter is als ten onzent.

Volgens Dr. Pfxkolt heeft men daar de Meloenboom, Carica Papaya Linné, door de Brazilianen Mamao genaamd, in tweenbsp;soorten een wilde en eene veredelde variëteit van de eerstenbsp;(de meloendragende Mamao). De door cultuur veredelde variëteit geeft vruchten zoo groot als een meloen, 2 tot 5 Kil.nbsp;wegende.

Het melksap bevindt zich in alle deelen der plant, het meest echter in de onrijpe vrucht, terwijl het bij hel rijper wordennbsp;verdwijnt. In de koude maanden is het uiterst spaarzaamnbsp;voorhanden, en slechts van Augustus tol April kan hetnbsp;in eenigzins loonende hoeveelheid, door insnijden der aannbsp;de hoornen hangende vruchten gewonnen worden. Wordtnbsp;de vrucht van den hoorn genomen om het melksap in tenbsp;zamelen, zoo verkrijgt men hoogstens eenige droppels, en zelfsnbsp;coaguleeren deze reeds op de wond vlak te. Van een middelmatige vrucht van 785 grammen verkreeg Dr. Peckolt 35nbsp;gram melksap. Iedere vrucht moet aanhoudend ingesnedennbsp;worden, omdat de melksapdroppels na korten tijd in de

-ocr page 218-

188

insnijding zelf coaguleeren en aangezien dit moet geschieden aan een 3 tot 6 meter Imogen boom, zoo is het inzamelennbsp;een zeer moeijelijk en niet loonende arbeid.

Het melksap der groene vracht gelijkt hij het uitvloeijen op schapenmelk, is sterk zuur cti gelatineert nog met 5 deelennbsp;water, het is reukloos, zamentrekkend, zwakbitter smakend,nbsp;spec, gewicht 26°C. = 1,023. Uit 100 gram melksap dernbsp;vrucht heeft Dr. Peckolt 7,848 gram Papayotine, uit 100 gramnbsp;uitgeperst sap van de fijngestooteii versche bladeren 0,110 gramnbsp;Papayotine gekregen.

Niettegenstaande men weinig verkrijgt, zou de bereiding uil de bladeren waarschijnlijk het voordeeligste zijn, omdat denbsp;hierbij gebruikt wordende alcohol weder verzameld kan worden, en de bladeren in groote hoeveelheid bijna voor niets Ienbsp;verkrijgen zijn.

Het krachtigste praeparaat wordt verkregen, wanneer men het melksap der vrucht in glycerine laat droppelen waardoornbsp;de omzetting schijnt te worden tegengegaan en ook het lastigenbsp;stollen vermindert. De glycerine-oplossing van het melksapnbsp;houdt zich goed.

Papayotine vormt een amorph, sneeuwwit, niet hygrosco-pisch, reuk en smaakloos poeder, onoplosbaar in aether, alcohol, aetherische en vette oliën, daarentegen gemakkelijk oplosbaar in water en glycerine.

Papayotine op kouden weg bereid, zou het krachtigst werken daar het ’t vleesch en eiwit in verrassend korten lijdnbsp;oplost, terwijl de werking beduidend vermindert indiennbsp;de bereiding van het praeparaat onder verwarming plaatsnbsp;heeft. De vooreerst noch buitengewoon moeijelijke verzameling van het melksap, — 1 kilo geeft slechts 230 gramnbsp;drooge zelfstandigheid —, en de daaraan verbonden hoogenbsp;kosten, doen ons aan hel verkrijgen van groote hoeveelheidnbsp;van deze stof, die geroepen schijnt een groote rol te spelen,nbsp;voorloopig twijfelen. 1

1

Papayoline is synoniem met papayine.

-ocr page 219-

189

Uit het voorstaande blijkt, dat het wel eens overweging verdient, het Papayasap geconserveerd in ’t groot te verzenden ter bereiding van Papayine, omdat alhier aan deze cultuur geen moeite verbonden is.

Hoe gunstig de Papayine werkt vindt men vermeld in het (Jtiarl. journ. of v. s. in India, vol. 4, p. 443.

Professor Finklkr heeft, blijkens genoemd tijdschrift, gevonden dal papayine gunstig te vergelijken is met pepsine en pancreatine.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Zij lost evengoed op iii zure, alcalische als neutrale vloeistoffen ; het best in water.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Zij lost 1,000 maal haar eigen gewicht aan verschenbsp;hloedfibrine op.

o. Hare werking wordt verhoogd door aanwezigheid vaii pepsine en pancreatine.

4. De Papayine werkt hij elke lichaamstemperatuur.

Vleesch, geweekt in eene oplossing van papayine, wordt malscher en houdt zich langer goed. Hieruit kan mennbsp;alleiden dat de papayine zoowel eene antiseptische alsnbsp;peptoniseerende werking heeft.

6. nbsp;nbsp;nbsp;Het product van hare werking is een peptoon, hetwelknbsp;naar zijne werking, gehouden mag worden te zijnnbsp;Meissners C. peptoon.

7. nbsp;nbsp;nbsp;Papayine verbindt zich zoodanig met albumine, dat zijnbsp;niet verwijderd kan worden door voortgezet wasschennbsp;met water.

8. nbsp;nbsp;nbsp;Papayine, in tegenstelling van pepsine, werkt ook wanneernbsp;de ontstane peptoonoplossing zeer geconcentreerd is.

9. nbsp;nbsp;nbsp;De bijvoeging van antiseptische middelen, zooals salycil-zuur of carbolzuur is niet in strijd met hare werking.nbsp;Hierdoor liehhen wij (Finkler) in |)apayine blijkbaar eennbsp;idiaal digestief ferment.

[Quarterly Journal of V. S, in India, vol, 4, p. 443).

H. M.)

-ocr page 220-

VEEAKTSENIJKÜNDIG ONDERWIJS.

A. Nederlandsch-Indik,

Bij besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, dd. 21 Mei 1887, N°. 21 werd bepaald, dat het examen voor inlandscb veearts op een, door den Directeur van Binnen-landsch Bestuur, nader te bepalen dag in de maand Mei ol'nbsp;Juni zal gehouden worden, ten overstaan van de volgendenbsp;Commissie;

1. nbsp;nbsp;nbsp;De Gouvernements veearts D. P. F. Driessein.

2. nbsp;nbsp;nbsp;De militaire Paardenarts der 1®*® klasse H. Mars.

5. De militaire Paardenarts der 2‘'“ klasse A. M. Vermast.

Later werd bij Nota van den Directeur van Binnenlandsch Bestuur vastgesteld, dat het examen een aanvang zal nemennbsp;op den IB***^quot; Juni. Op dit examen fungeerden als Presidentnbsp;de Paardenarts 1®“ klasse, H. Mars en als Secretaris denbsp;paardenarts 2^“ klasse, A. M. Vermast.

Vijf kandidaten hadden zich voor dit examen opgegeven, hetwelk door de Commissie in twee ploegen werd afgenomennbsp;en dat, behalve het practische gedeelte, geheel schriftelijknbsp;gehouden wei‘d.

In verband met het programma (i), werden de volgende vragen ter beantwoording opgegeven.

I. Anatomie.

1ste Ploeg.

Vraag I. Op welke wijze is de boornwand met den vleesch-wand verbonden ?

» nbsp;nbsp;nbsp;2. Beschrijf de maag en bet darmkanaal van de

Dil programma werd reeds opgenomeu in dit tijdschrift, 1' deel

pag. 122.

-ocr page 221-

191

herkauwers? Teekeu een Peyersche klier en geef de juiste plaats aan, waar constant eenenbsp;groote te vinden is?

Vraag 5. Beschrijf de geslachts-organen bij de vrouwelijke buffel,

2de Ploeg.

Vraag 1. Op welke wijze is het voorbeen aan den roiiip verbonden ? Beschrijf deze verbinding.

» nbsp;nbsp;nbsp;2. Beschrijf het harl.

» nbsp;nbsp;nbsp;3. Beschrijf de pis-organen.

II. nbsp;nbsp;nbsp;Physiologic.

1ste Ploeg.

Vraag 1. Door welke organen wordt het speeksel afgescheiden; noem die organen en waartoe dient het speeksel?

» nbsp;nbsp;nbsp;2. Wat is u bekend van de spijsvertering bij den

buffel ?

» nbsp;nbsp;nbsp;3. Wat is hel verscTiil tusschen slagaderlijk en ader

lijk bloed ?

2de Ploeg.

Vraag 1, Geef eene beschrijving van den bloedsomloop.

gt;1 nbsp;nbsp;nbsp;2. Welk verloop en welken duur heeft de zwan

gerschap bij de verschillende huisdieren?

» nbsp;nbsp;nbsp;3. Welk orgaan scheidt de gal af en welke physio-

logische beteekenis heeft de gal ?

III. nbsp;nbsp;nbsp;Chirurgie.

1 ste Ploeg.

Vraag I. Welke middelen, zoowel europeesche als inland-sche, zijn u bekend, om wormen (maden) in wonden te dooden ?

2. Geef de behandeling ü[t van rolstraal en slraal-kanker.

» nbsp;nbsp;nbsp;3. Welke soorten van wonden zijn u bekend, hoe

behandelt gij die en hoe stelpt gij hevige bloedingen ?

-ocr page 222-

2de Ploeg.

op.

Vraag 1. Geef de behandelings-methoden van leggers Hoe zult gij zadeldrukkingen behandelen ?

Hoe behandelt gij navelontsteking bij kalveren?

IV. Speciëele Pathologie.

1ste Ploeg.

Vraag 1. Welke vormen van milvuur kent gij, beschrijf die en geef op bij welke dieren miltvuur voorkomt.*’

Wat is u bekend van mond- en klauwzeer; hoe zoudt gij deze ziekten behandelen?

Geef nauwkeurig de differeutiëel-diagnose op van goedaardige en kwade droes, welke behandeling zult gij bij deze ziekten instellen? Walnbsp;verstaat gij onder huidworm?

Geef den duur op der inenbatie-tijdperken van; Runderpest,

Miltvuur,

Mond- en klauwzeer.

Kwade-droes,

Huidworm,

Dolheid bij den hond.

welke besmettelijke ziekten lijden de longen mede en hoedanig?

Op welke verschijnselen berust de dilferenliëel-diagnose van runderpest, tegenover; a. Miltvuur,

Mond- en klauwzeer.

Dysenterie,

Boosaardige Catarrhale koorts, vragen werd iederen kandidaat, door lotingnbsp;een runderpest-praeparaat aangewezen, ter onderkenning ennbsp;beschrijving.

-ocr page 223-

193

V. Geneesmiddelleer.

Isle Ploeg.

Vraag 1. Met welke middelen kati men desinfecteeren en hoe past gij die toe?

Vraag 2. Hoe zoudt gij een stal desinlecleeren waarin kwade droes is geconstateerd?

» nbsp;nbsp;nbsp;5. Welke middelen uit het planten-, dieren- en

delfstoffenrijk zijn hij de inlandsche bevolking als vergiften bekend?'

2de Ploeg. Vraag 1.


hij welke ziekten en hoe


Welke zuren kent gij, wendt gij ze aan?

gt; nbsp;nbsp;nbsp;2. Onder welke vormen kan men chloor aanwenden ?

gt; nbsp;nbsp;nbsp;.1. Welke geneesmiddelen zoudt gij bij de verschillende

miltvuurvormen voorschrijven en in welken vorm ? Operatie- en verbandleer.


VI.


Isle Ploeg. Vraag 1.


bedwangmiddelen

Beschrijf i^met' leekeuing) de hij het paard en het rund in gebruik.

Hoe opent gij abscessen?

» D.

2de Ploeg, Vraag 1.

Hoe legt gij een anliseptiscb verband aan!'

Bij welke aandoeningen zuil gij een dracht zetten en hoe doet gij dal.

» nbsp;nbsp;nbsp;2. Beschrijf den penssteek.

» nbsp;nbsp;nbsp;7gt;. Bij welke aandoeningen en hoe zuil gij liel

gloeiend ijzer gebruiken.''

VU. Veearlsenijkundige Politie en Staatstoezicht.

1ste Ploeg.

Vraag 1. Wanneer een schip op de reede komt, met vee waaronder eene besmettelijke ziekte beerscht, wat zuil gij in dal geval ter zake verrichten en welkenbsp;maatregelen staan daaromtrent voorgeschreven ?

» nbsp;nbsp;nbsp;2. In hoeverre is vleesch en melk van runderen,

lijdende aan mond- en klauwzeer, af te raden?

-ocr page 224-

194

Vraag

5. Beschrijf de werkzaamheden van een veearts op de grens van een besmette streek?

2de Ploeg.

Vraag 1. Bij welke besmeltelijke ziekten, voorkomende hij herkauwers en paarden, zult gij consumptienbsp;van het vleesch verbieden?

Vraag 2. Hoe zoudt gij de graven van aan hesmette-lijke ziekte gestorven dieren, verzorgen ?

'gt; nbsp;nbsp;nbsp;3. Hoe lang moeten bij runderpest de kringen van

afsluiting gesloten blijven?

iNa dit schriftelijk examen,, werd elke ploeg nog onder-wo'pen aan een practisch examen dat bestond in ;

o. liet onderkennen van de meest gebruikelijke geneesmiddelen ;

h. het onderkennen van die instrumenten, welke het meest bij operatiën gebruikt worden;

c. het aanleggen van een verband hij een paard.

De uitslag van het examen was, dat de commissie van de 1» kandidaten voor inlandsch-veearts heeft voorgedragen denbsp;inlandsche kweekelingen: Babén Kadiran en Mas Darid.ia:nbsp;terwijl het examen van den inlandschen kweekeling, Masnbsp;Parto Prawiro , zoodanig was, dat de commissie heeft voorgesteld, hem nog één jaar zijne studiën te laten voortzetten.

De beide overige kandidaten werden afgewezen.

-ocr page 225-

B. Nederland.

Bij kou. besluit zijn benoemd: tol, lid en voorzitter der commissie die, gedurende de jaren 1887, 1888 en 1889, belast zal zijn met het afnemen van het veeartsenijkundig examen, Dr.nbsp;A. W. H. WiRTz, Directeur van ’s rijks veeartsenijschool tenbsp;Utrecht; tot lid en secretaris; H. C. Reimers , plaatsvervangendnbsp;districtsveearts en leeraar aan de rijkslandbouwschool te Wage-tiingen ; tot leden: Dr. H. van Cappelle, te Haam; J. M. D.nbsp;Westholz, districts-veearts te Leeuwarden; L. T. Janne, districtsveearts te Roermond: tot plaatsvervangende leden: Dr. Th. H.nbsp;•Mac Gillavry, hoogleeraar aan de rijksuniversiteit te Leiden;nbsp;M. H. ,1. P. Thomassen , leeraar aan ’s rijks veeartsenijschool tenbsp;Utrecht; H. J. H. Stempel , districts-veearts te Groningen; M. .1.nbsp;Hengevbld G.Jzn., districts-veearts te Alkmaar: D. van dernbsp;Sluys, gemeen te-veearts te Utreehi.

G. Prüissen.

De verheffing van de veeartsenijschool te Herlijn tot eene Hoogeschool voor Veeartsenijkunde zal met den aanvang vannbsp;het eerstvolgend academiejaar geschieden. Het sinds den doodnbsp;van Prof. Roloff vaceerende directoraat, voorloopig door Prof.nbsp;VIuLLER waargenomen, zal niet meer vervuld worden.

Sinds 1847 waren als directeuren Albert, Gurlt , Gerlach en Roloff werkzaam. Het leerpersoneel bestaat uit 10 docenten, 2 repetitoren en 5 assistenten. Het professoraat in denbsp;anatomie wordt door Muller , in de physiologie door Munk ,nbsp;in de pathologische anatomie door Schutz, in de specialenbsp;pathologie door Dieckerhoff en Eggeling, in de chirurgie doornbsp;Möller, in de chemie door Pinner en in de botanie doornbsp;VVittmack bekleed. Het cijfer der studenten bedraagt 500,nbsp;waaronder 121 militaire.

(Weekblad, tijdschrift voor geneeskunde N°. 17, 1887.)

.1


-ocr page 226-

OEEIGIÊELE BERICHTEK.

In üb Javaschb Courant van Januari tot en met Juni 1887

KOMEN BE VOLGENDE OFFICIËELË RAPPORTEN VOOR OMTRENT VEEZIEKTEN.

Javasche Courant van Dinsdag' 18 Januari. Bali en Lombok. December. In het begin der verslagmaand stierven ter hoofd-plaals Boeleleng, na een korstondig ziekteverloop, 12 runderennbsp;en o karbouwen, waarschijnlijk ten gevolge van een te langnbsp;verblijf in de natte weidegronden.

De ziekte kenmerkte zich door verstijving der nekspieren en verwijdering van een slijmachtig vocht door de neusgaten.

Nadat het rundvee op aanmaning van het bestuur op drogere plaatsen of in stallen was gebracht, kwamen geene sterfgevallen meer voor.

Javasche Courant van Dinsdag 25 Januari.

II.

Palembang. December. Behalve in de Linlangstrcek, alwaar de bewerking der sawah’s door het uitbreken eener ziektenbsp;onder het vee, zeer was vertraagd, werd de padi op de nattenbsp;velden in deze maand geheel overgeplant.

De veeziekte, waaromtrent in het verslag over de maand November 1886 werd bericht (i), breidde zich ook over denbsp;afdeeling Tebing-Tinggi uit. Maatregelen tot beteugeling dernbsp;zieke werden genomen.

Benkoelen. December. De veestapel bleef stationnair.

(O Zie pag. 75 van ilii, deel.

-ocr page 227-

197

De in het verslag over de maand November 1886 vermelde ziekte onder de karbouwen (i) was thans geheel geweken.

Riouiv en Onderhoorigheden. December. In een veekraal ter hoofdplaats Tandjong-Pinang stierven achtereenvolgens, ondernbsp;dezelfde ziekteverschijnsel, acht runderen.

De plaatselijke geneesheer kon noch runderpest noch miltvuur constateeren en schreef de ziekte toe aan malaria, veroorzaakt door het moerassig terrein waarop de kraal is gebouwd. Verdere sterfgevallen onder het vee hadden niet plaats.

.lavasche Courant van Dinsdag la Februari. Timor-Koepang 2 Februari). Met uitzondering van het eiland Rolti, waarnbsp;onder de buffels eene meer dan gewone sterfte heerscht. isnbsp;overal elders de algemeene toestand bevredigend.

Javasche Courant van Dinsdag 1 Maart. Palembang, ioimavi. De veeziekte bleef nog steeds heerschen in de afdeelingennbsp;Tcbing-Tinggi en Lemalang Oeloe milir. Kilcim e.n de Paxoemah-landen, doch was afnemeude.

.lavasche Courant van Dinsdag 22 Maart. Timor en Onder-hoorighedenen (a Maart). Onder de buffels op het eiland RoUi richt miltvuur groote verwoestingen aan. Verbodsbepalingennbsp;op in- en uitvoer van vee op dat eiland toegepast.

.lavasche Courant van Dinsdag 26 April. Palembang, Maart. De in de afdeelingen Tebing-Tinggi en Lemalang Oeloe ennbsp;Ilir, Kikim en de Pasoemahlanden nog heerschende veeziektenbsp;nam merkbaar af. In de eerstgemelde afdeeling kwam dienbsp;ziekte nog slechts hier en daar in geringe mate voornbsp;zoodat mag worden verwacht dat zij daar spoedig zal zijnnbsp;geweken. '

*) Zie pag. 75 vau dit deel.

-ocr page 228-

198

Javasche Courant van Vrijdag 29 April. Timor, Maart.

Omtrent het verloop der onder de hiiffels op hel. eiland Rotii heerschende ziekte (miltviiur'i werden geene nadere herichtennbsp;ontvangen.

Javasche Courant van Vrijdag 15 Mei. Sumatra’s West kust. Maart. Te Vadaiifi, in de Ommelanden van Padanej en in denbsp;onderafdeeling Kajoehimm heerschte eene ziekte onder denbsp;paarden, waaraan verscheidene dieren l)ezweken.

Maatregelen tot tegengang werden genomen.

Javasche Courant van Dinsdag 17 Mei. Timor Koepang (ï) Mei). Veeziekte op eiland Rotii Itelangrijk minder.

*u-

Javasche Courant van Dinsdag 24 iMei. Timor en Onderhoorig-heden. April. Volgens de laatste rapporten van den helrokken gezaghebber moet de ziekte onder de hutïels op het eiland Rotiinbsp;belangrijk aan het afneraen zijn.

Ook onder de varkens, geiten en schapen deden zich dezelfde ziekteverschijnselen met doodelijken afloop voor. Van den aanvang der ziekte af zouden reeds bijna 4000 buffels gecreveerdnbsp;zijn, dat is ruim Vs gedeelte van het geheele aantal dier dieren.

Javasche Courant van Vrijdag 27 Mei. Palembang. April. Ook in de Pasoemahlanden liet het zich aanzien dat de oogst vrij goednbsp;zou zijn. Alleen was het te betreuren dat, wegens de heerschende veeziekte, in die onderafdeeling enkele sawahs onbewerkt hadden moeten blijven.

Omtrent den stand der veeziekte in de afdeelingen Tebing-Tinggi en Lematang-Oeloe en Jlir, Kikim en de Pasoemahlanden valt het volgende te vermelden:

ïn de eerste afdeeling en in de onderafdeeling Lematang-Ilir der laatstgemelde was die ziekte nagenoeg geweken. Eldersnbsp;bleef zij echter nog heerschen, hoezeer ook in de Pasoemahlanden vermindering waar te nemen viel.

-ocr page 229-

199

Javasche Courant van Dinsdag 14 Juni. Zuider- en Uosler-afdeeling van Borneo. April. Onder de slachlossen van den leverancier'van het garnizoen Ie J/ocnm-TeweA hrak eene ziektennbsp;uil. waaraan reeds lii runderen zijn gecreveerd.

Javasche Courant van Dinsdag 28 Juni. Palembang. Mei. De veeziekte in de afdeelingen Tebing-Tinggi en Lemalangnbsp;Oeloe- en Uir, Kikim en de Pasoemahlanden nam sterk al'.

Timor en onderhoorigheden. Mei. De velden werden l)ij gemis van karbouwen met den paljol bewerkt. Volgens verklaring dernbsp;gezamenlijke hoofden van Rolli zouden zich onder de buffelsnbsp;sints de eerste dagen dezer maand geene verschijnselen vannbsp;miltvuur meer hebben voorgedaan.

Ter reede Waingapoe (eiland Soemha) waren vier schepen, ten behoeve van den handel in paarden, geankerd, lerwijl zichnbsp;ook met hetzelfde doel ter reede Rendeh [Oostkust van Soembah)nbsp;een Fransch schip, afkomstig van Mauritius, bevond.

-ocr page 230-

HE VETERINAIRE ALMANAK.

Een der gevolgen van liet esprit de corps onder de leerlingen van ’s Rijks Veeartsenijschool te Uirechl een der niüngen van hun behoefte, van hun verlangen om zich als een zelfstandignbsp;studeerend lichaam beschouwd te zien, is de uitgave van eennbsp;»Vétérinairen Almanak.” Daar gelaten de vraag of de titel,nbsp;in verhand met de heteekenis, die men er elders aan hecht,nbsp;goed gekozen is, geeft deze uitgave toch een bewijs van eennbsp;opgewekt kameraadschappelijk en wetenschappelijk leven ennbsp;streven.

Deze almanak, niet in den handel, zij hier met enkele trekken beschreven.

Keurig gedrukt en gebonden, door den Heer ,1. van Drutex . Stoomdrukkerij »de Industrie”, te Uirechl, bevat hij een zeernbsp;goed geslaagd portret van den Directeur der school, Dr. A. W.nbsp;H. WiRTz. Na de gebruikelijke opgaven, z. a. kalender, christelijke feestdagen, enz. volgen eenige aanwijzingen omtrent postnbsp;en telegraaf. Verder zijn opgenomen enkele officiecle gegevensnbsp;betreffende de redactie van den almanak en het reglement voornbsp;de uitgave, daarop volgen eene opgave van het onderwijzendnbsp;personeel der Rijks Veeartsenijschool, benevens eenige gegevensnbsp;het onderwijs, examen, enz. betreffende. Een naamlijst der leerlingen , met vermelding der woonplaatsen, welke nu bij het grootenbsp;aantal externen raison heeft, is eveneens opgenomen. Een grootnbsp;aantal bladzijden wordt ingenomen door een zeer goed overzichtnbsp;over de geschiedenis der school, waarvan het bijeenbrengen dernbsp;bouwstoffen zeker veel moeite zal gekost hebben. Opgaven omtrent den veeartsenijkundigen dienst in Nederland, omvattendenbsp;de namen der districts- en plaatsvervangende districtsveeartsen

-ocr page 231-

201

en hunne standplaatsen, de militair vétérinaire dienst, benevens een lijst der namen, rangen en garnizoenen van de paardenartsennbsp;op 1 Jan. 1887 en een naamlijst der veeartsen, welke in denbsp;laatste tien jaren het veeartsenijkundig of het gewone eindexamennbsp;met goed gevolg hebben afgelegd, verhoogeu de waarde vannbsp;het boekje. De redactie (bestaande uit de H.H. J. Plet, A.nbsp;A. Bosch, Az., S. A. Cramer, A. W. Heidema en J. vannbsp;Klaveren) deelt verder de verslagen mede van «Absyrtus .nbsp;Demosthenes en Hercules de welbekende vétérinaire vereeni-gingeu, van welke de eerste en oudste bij ieder in heugelijknbsp;aandenken staat.

Een »In menioriam” herinnert ons het overlijden van de H.H. F. C. Hecrmyer . oud-leeraar; van W. Verwey, oud-assistenl en van W. van Broekhoven , leerling aan ’s Rijksnbsp;Veeartsenijschool.

Na zooveel officieel’s heeft de redactie een plaats gegund aan de kinderen des geestes, als daar zijn proeven van dicht ennbsp;ondicht, die werkelijk niet van die, welke in «Studenten Almanakken” voorkomen, helioeven onder te doen en buitendiennbsp;wat vele betreft, actueel zijn.

Daarna, als een goed slot, de Varia, waaronder goedgevondene. Deze en het verslag der lessen over 1885/1886, getuigen van den goeden geest der leerlingen, van de goedenbsp;verstandhouding tusschen hen en hun leeraren. — Dit mogenbsp;zoo blijven. — De referent wenscht niet anders, dan dat dezenbsp;Almanak door meerdere, moge gevolgd worden. (*)

(O Deze l)eoordeeling van den .vétérinairen almanak” is overgenoraen uit hel Nederlandsche »Tijdschrift voor Veeartsenijkunde en Veeteelt” Deel XIVnbsp;aflevering 4. De Redactie dezer Rladen mocht zich niet verheugen helnbsp;Boekske, waarin zeer zeker alle veeartsen in Ned.-Indie groot belangnbsp;stellen, te ontvangen noch kennis te dragen van zijn bestaan. Wij Iiopennbsp;dat onze jeugdige aanstaande Collega’s, die oj) ¦Abryrtus” deze Bladen zeernbsp;zeker zullen lezen, in den vervolge de veeartsen in Ned. Indie zullen doennbsp;deelen in hun opgewekt kameraadschappelijk en wetenschappelijk leven ennbsp;.streven door lusschenkomst onzer -Vereeniging’.

(Red.)

-ocr page 232-

N E G R O L O Gt I E.

üp den 4“' Maart j.l. overleed te Zoelerwotide de Heer P. Noorduk, oud 70 jaar, gepensioneerd Gouverneuients-Veeartsnbsp;in Nederlandsch-lndie, in 1837 bevorderd lol, Veearts eerstenbsp;klasse van ’s Rijks-Veeartsenijschool te Ulrochl.

PERSONALIA.

¦Aan den Heer M. Ë. Rentinck, benoemd lot paarden-arts 3' klasse werd niet ingang van 1 April op zijn verzoekeervolnbsp;ontslag verleend als assistent aan ’s rijks-Veearlsenijschool tenbsp;Utrecht, (i)

(O Zie pag. 75 van dit Deel.

-ocr page 233-

. pz-fc.. , ;

- ‘vTv 1. V) /,

'V?'

M 'quot;j'l®-,-* j

OMTREMT DE 0? HET LAND

KEDOENG-GEDEH

afdeeling Meester-Cornelis, Residentie Batavia,

GEiTOMEN PROEF,

tot tegengang Tan de verspreiding der Veepest,

BOOR

.T. m. VAJS VL'EUTE?«ï.

(Slot.)

6. Veepesteruptie Ie Rawah Gedeh en Djaii-üir [Residentie Krawang) 28 September 1885. Onmogelijkheid om denbsp;merkwijze Ie Kcdoeng Gedeh gevolgd, ook innbsp;Krawang toe te passen.

Spoedig deed zich de gelegenheid voor om te kunnen beoor-deelen in hoeverre de werkwijze te Kedoeng Getó gevolgd ook op andere streken kon toegepast worden.

Den 1™ October 1883, telegrafeerde my de Resident van Krawang:

Gisteren veepest geconstateerd door veearts van Lent in een kraal 7 buffels van desa Rawah Gedeh. Ook veepest uit-gebrnken in desa Djati-ilir vlak bij fabriek TVnwosap, één buffel.

14

-ocr page 234-

204

Alle» werdeu afgemaakt. Hel ander vee va» desa Rawah Gedeh werd opgenome» e» vond me» geen enkel ziek beest meer.

Onder uwe nadere goedkeuring zijn de volgende maatregelen genomen:

1°. Enkel liet vee van kampong Rawah Gedeh moet worden gekraald, 57 stuks.

2°. De buffels van drie babakans van Rawah Gedeh, op gebied van die desa’s op sa wall’s te laten weiden.

5°. Desa’s binnen kring van drie paal, zijnde Gomharsnrie, Passir Awie, J'assir Kalihi, Tegalsawah, Rjali lengah,oedikennbsp;-ilir en Zuid Ralaroeman lot grensnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vee laten grazen

op eigen gebied en onder behoorlijk loeziclil in kleine troepen op aangewezen velden.”

4°. Grens Rawah Gedeh met andere desa’s streng laten bewaken.

5°. Alle andere bewegingen van vee binnen kring van drie paal verbieden.

6°. Djati-ilir met 27 buffels, dat geheel geisoleerd en ingesloten is, heb ik bevolen om daar alleen de zieke dieren af te maken”.

Ten einde niets te verzuimen wat zou kunnen bijdragen om licht te verspreiden, omtrent de wijze waarop de veeziektenbsp;ontstaat of zich verspreidt, werd den Resident van Krawangnbsp;verzocht, alles bekend te stellen, wat gebleken was omtrentnbsp;de wijze waarop het vernieuwd uitbreken der ziekte tenbsp;Rawah GedehDjati-ilir verklaard moest worden, hoe denbsp;aard en het verloop der ziekte aldaar was en wat bij hetnbsp;deskundig onderzoek ter zake werd waargenomen.

In voldoening daaraan werd aangeboden het hieronder volgend rapport van den controleur ter Meülen en den veearts VAN Lent, beiden sinds geruimen tijd werkzaam in de besmettenbsp;streken der Residentie Krawang.

Rapport, ingevolge telegram van den Gouvernements-Commifsaris in zake veepest, dd. 4 October 633, omtrent de ziekte uitgebroken onder het vee van de desa’s RawahrGedeh en Djali-üir,nbsp;district Krawang.

f!


-ocr page 235-

20S

Betreffende liet eerste uitbreken der ziekte in bovenvermelde desa’s, het instellen van bet deskundig onderzoek, wat daarbij is waargenomen, den aard en het verloop der ziekte,nbsp;heb ik de eer UHEdG. hierbij het volgende te rapporteeren:

Den 28“ 11. ’s avonds werd gerapporteerd dat 5 dieren ziek waren in de desa Rawah-Gedeh.

De veearts van Lent begaf zich den daarop volgenden dag derwaarts en vond uit een kraal van 7 buffels, er drie afgezonderd op een afstand van 30 pas. Bij deze dieren werdnbsp;waargenomen lusteloosheid, weinig trek in voedsel, tranendenbsp;ingevallen oogen, erozies aan de binnenvlakte der lippen, dienbsp;met een vuil grijs exsudaat belegd waren, versnelde ademhaling en vertraagde afgang.

Deze verschijnselen kwamen genoemden veearts minstens verdacht voor, waarom als voorzorgsmaatregel de buffels dernbsp;desa Rawah-Gedeh gekraald en de zieke beesten onder direct toezicht van den betrokken mantri-hewan geplaatst werden. Bovendien werd dadelijk begonnen met het maken van grafkuilen,nbsp;terwijl den bewakers verboden werd het terrein te verlaten.

Bij de inspectie van het zieke vee op den volgenden dag, den 30“ September 11. voormiddags, kon door dennbsp;veearts van Lent eene definitieve diagnose worden gesteldnbsp;en runderpest geconstateerd. Toen toch werd de afscheiding van neus en oogen sterker en etterig bevonden, denbsp;erozies en exsudatie van lippen en tandvleesch eveneens.

Bij een der zieke dieren werden deze verschijnselen tevens waargenomen aan aars en endeldarm, terwijl bij dit dier ooknbsp;excoriatie der huid, sterke diarrhee en waggelenden gangnbsp;voorkwam.

Alhoewel de uitwendige verschijnselen, vooral bij het meest zieke dier, reeds op runderpest wezen, kwam de veearts tot eennbsp;positieve diagnose na het houden van sectie op den hevigstnbsp;aangetasten buffel.

Het dier werd daartoe in de onmiddellijke nabijheid van de kuil afgemaakt.

-ocr page 236-

206

Na opening der buikholte en onderzoek van het darmkanaal hleek het slijmvlies der lebrnaag in het portier gedeelte gezwollen en geërodeerd, met slijm hedekt. Deze ero-zies zetten zich voort in het begin van het duodenum; de Peyersche plaques zijn zichthaar gezwollen, het verder gedeeltenbsp;der dunne darmen hevig ontstoken, het slijmvlies van hetnbsp;einde van het rectum ook hier en daar geërodeerd. Helnbsp;strottenhoofd hyperaeniisch, vertoont eveneens erozies, miltnbsp;normaal, lever licht geel gekleurd en murw, longen normaal.

Bij onderzoek der in de kraal achter gelaten, 4 schijnbaar gezonde dieren, waarhij den 29™ uitwendig niets te bespeurennbsp;was, hleek, dat bij 2 zich eenige lichte symptomen vertoonden, zonder dat daaruit tot een diagnose van runderpestnbsp;kon worden besloten.

Bij het afmaken moesten deze buffels dan ook slechts als verdicht beschouwd worden.

Den 29™ ’s avonds toerd bericht ontvangen, dat zich ook in de deza Djati-ilir een zieke buffel bevond.

Den 30™ ’s namiddags werd daarop dit dier onderzocht en bevonden flauwe eetlust, tranende oogen, vertraagde ontlasting, erosies aan de binnenvlakte der lippen met grauwachtignbsp;exsudaat. Aangezien de symptomen evenwel reeds voldoendenbsp;op runderpest wezen, de afzondering bij de eerste ziekteverschijnselen had plaats gehad en het graf reeds gemaakt was,nbsp;werd ter voorkoming van meerdere verspreiding van smetstofnbsp;onder de in de nabijheid staande, gezonde buffels, geen sectienbsp;gehouden, maar het zieke dier dadelijk afgeinaakt en begraven.

Den 50™ 11. werden aldus in ’t geheel afgemaakt te Rnwah-Gedeh 5 zieke en 4 verdachte buffels, te Dfati-ilir 1 ziek dier. Gecreveerde dieren werden niet aahgetroffen.

Omtrent de vermoedelijke oorzaken van het uitbreken der ziekte, worde er in de eerste plaats gewezen op de liggingnbsp;der kralen w'aar de ziekte werd geconstateerd.

Die van Rawah Gedeh staat het meest naby de babakan

-ocr page 237-

207

üjamanlri, waar het laatst veepest is voorgekomen en wél op een afstand ± 1 a l'/a paal en is daarvan gescheiden doornbsp;goede weidevelden.

Het ligt dus voor de hand, dat het vee van de habakan Djamantri van die weide gebruik zal hebben gemaakt en misschien daar smetstof gedeponeerd, die later ongelukkigerwijzenbsp;door het vee van de besmette kraal, daar eveneens weidende,nbsp;is opgenomen.

Wat betreft de ziekte te Djnlie-üir worde opgemerkt, dat het aangetaste dier stond binnen den pagger die dóór hetnbsp;noordelijkste punt der desa Djati-ilir en om het land Wanasepinbsp;werd geplaatst. Het vee binnen dien pagger heeft daar steedsnbsp;geweid. De opname van smetstof op die weide is dus ooknbsp;daar het meest waarschijnlijk als de oorzaak der ziekte aannbsp;te nemen.

Gegevens tot het maken van een andere veronderstelling zijn ten minste niet voorhanden.

Eindelijk zij hier nog onder de aandacht gebracht dat den 19*^“ 11. uit de desa Rawah Gedeh in een kraal, op een 80 pasnbsp;verwijderd van de afgemaakte kraal, een ziek dier werd gerapporteerd. Bij sectie, den volgenden dag gehouden door dennbsp;veearts van Lent die den buffel reeds dood vond, kon geen anderenbsp;ziekte worden geconstateerd dan dysenterie als waarschijnlijkheids diagnose, waartoe de verschijnselen, die op een hevignbsp;darmlijden wezen, hem aanleiding gaven.

Krawang, S October 1883.

De controleur,

(W.g.) J. M. TER Meülbn.

De tijd. tits, veearts,

(vü.g.) H. J. C. VAN Lent.

Naar aanleiding van het uitbreken der veepest te Rawah-tiedeh en Djati-ilir, werd thans de vraag in overweging genomen in hoeverre het wenschelijk en doenlijk was het te Ke-doeng-tiedeh gevolgde stelsel van gewijzigd afmaken ook op de

-ocr page 238-

a08

Residentie Kmivang toe te passen eii werden dientengevolge de controleurs Andeweg en ter Meülen en de veeartsen D. Driesse.vnbsp;en VAN Lent , te zanien in commissie gesteld ten einde dienaangaande te rappor teeren.

Daartoe overgaande heeft de bovenbedoelde commissie gemeend zich ten taak te moeten stellen de beantwoording van de volgende vragen.

Ten eerste : »Kan in Rawah-Gedeh en Djati-üir voorbeeldig »snel worden afgezonderd?”

De Krawangscbe leden der commissie beantwoordden deze vraag bevestigend. De in il/ee«/er-Cor«efo geplaatste controleurnbsp;Andeweg en de veearts Driessen konden hieromtrent geennbsp;pertinent advies uitbrengen.

Ten tweede: »Kan het in voorraad gereedhouden van gra-»ven voor elk dier afzonderlijk, verkregen worden.”

Het antwoord van de beide controleurs was bevestigend, dal van beide veeartsen, uit den aard der zaak, minder bevoegdenbsp;beoordeelaars van dit vraagpunt, neutraal.

Ten derde : «Kan er afscheiding van personeel gehouden «worden tusschen de lieden, die op de begraafplaatsen werkennbsp;»en zij die belast zijn met de nog onverdachte en verdachtenbsp;«dieren op het weideveld te observeeren ?”

Ik

Het antwoord der veeartsen was hierop neutraal, dat van beide controleurs ontkennend, omdat er niet voorzien kon worden in de behoefte aan vast, geoefend en vertrouwd personeel.

«Ten vierde: «Zullen de eigenaren van de ziek gemelde «dieren, waarbij nog geen veepest kan onderkend worden, dienbsp;«afslaan om afgemaakt te worden?

Eenparig antwoord: Ja, als ze betaling krijgen.

»Ten vijfde: «Kan deze werkwijze volgehouden worden zon-«der opheffing maar met wijziging van het landbouw bedrijf?

Ook op deze vraag was het antwoord ontkennend, omdat in verband met het gebrek aan vertrouwbaar personeel, er nietnbsp;voor ingestaan kon worden, dat de beesten uit de besmette

-ocr page 239-

5509

niet met vee uit de onbesmette desa’s in aanraking konden komen, terwijl juist die desa’s het begin vormden van eennbsp;reeks veerijke kampongs, die zich ver oost- en zuidwaartsnbsp;uitstrekten.

De eindconclusie der commissie luidde: dat de mogelijkheid om de te Kedoeng Gedeh gevolgde werkwijze ook met hoop opnbsp;succes toe te passen bij de veepestbestrijding in de Residentienbsp;Kratvang niet bestond.

In verband tot de conclusie der commissie zou dus in de Residentie Krawang, bij eventueel weer voorkomende veepestnbsp;eruptie, moeten worden loegepast het afmaukstelsel volgensnbsp;Staatsblad 1869 ]N°. 122.

Dientengevolge werd de Resident van nbsp;nbsp;nbsp;aangeschreven

om het vee wel te isoleeren en te interneeren in omheinde of afgesloten ruimten of weideplaatsen, voorzien van het noodigenbsp;water, maar niet, zooals vroeger was geschied, de dieren opnbsp;te sluiten in benauwde kralen.

Dagelijksche inspectie van het vee in den verboden kring werd voorgeschreven.

Tevens vverd inlichting verzocht op grond van welke motieven alleen het zieke vee was afgemaakt te Djali-ilir, terwijlnbsp;te Hawaii Gedeh èu zieken èn verdachten waren gedood.

Daarop werd geantwoord dat:

1°. de spoedige afzondering van het zieke dier en

2°. door de ligging binnen den pagger, bij mogelijke verdere besmetting van de verdachte dieren te Djali-ilir, geennbsp;gevaar bestond voor uitbreiding, aangezien Djati-ilir doornbsp;een hamboe-pagger afgesloten en geisoleerd ligt, terwijl hetnbsp;toezicht door een zeer vertrouwden en accuraten raantrie-kewannbsp;uitgeoefend werd.

De bezwaren aangevoerd door de hierboven bedoelde com-mis.sie, lot staving van de meening dat het onmogelijk was de

-ocr page 240-

aio

Ie Kedoeng Gedeh gevolgde werkwijze te Krawang toe te passen, bestonden in hoofdzaak: in het gebrek aan vast, kundig en vertrouwd personeel en verder in de moeijelijkheid omnbsp;te vooi’komen dat vee uit de besmette streek in aanrakingnbsp;kwam, met dat van onbesmette desa’s.

Aangezien de toen (11 October), tengevolge der werkwijze te Kedoeng Gedeh, verkregen resultaten reeds van dien aardnbsp;waren, dat het wenschelijk voor kwam die ook verder nauwkeurig na te gaan, werd de commissie nog uitgenoodigd denbsp;volgende vragen te beantwoorden:

1°. Wat kan van Regeeringswege gedaan worden om de bezwaren op te ruimen, thans, volgens het oordeel der commissie, bestaande tegen de toepassing van de werkwijs Aerfoew/nbsp;Gedeh in Krawang?

2°. Welke is de bestrijdingswijze, die thans in Krawang behoort gevolgd te worden bij eventueel verdere verspreidingnbsp;der ziekte in die Residentie?

3°. Is bet afmaken alleen van zieke en niet van verdachte dieren in de besmette streken van Krawang, zooals blijkensnbsp;telegram van den Resident van Krawang dd. 30 Septembernbsp;1883, te Djati-ilir geschied is, en waarmede werd voortgegaannbsp;blijkens zijn telegram van 10 October (luidende, dat uit denbsp;kralen n°. 1, 2 en 11, drie bulï'els op den 9“ afgezonderd,nbsp;afgemaakt werden), uit een economisch en wetenschappelijknbsp;oogpunt te verdedigen en zoo ja, op grond van welke motieven? (i).

-ocr page 241-

211

Het anlwooi’d der commissie op de eerste vraag was nog al niteenloopend.

De veearts van Lent verklaarde zich incompetent ter beoor-deeling dezer vraag.

De veearts Driessen verwees naar zijne nota ingediend over het al dan niet verantwoordelijk zijn van de te Kedoeng Gedehnbsp;gevolgde handelwijze, (vide pag. 39).

De controleur Andeweg meende dat, ook wanneer er toe werd overgegaan om de door liem gewenschte tegemoetkomingen tenbsp;verstrekken, (zooals bijv. het geven van premiën voor het snelnbsp;rapporteei’en van ziektegevallen en aanstelling van voldoendnbsp;personeel, het betalen van de volle waarde voor ziek gerapporteerd vee, waarop geen veepest verschijnselen konden gediagnosticeerd worden en slechts van 1/4 der waarde voor denbsp;werkelijk zieke dieren), dat dan toch de bestaande bezwarennbsp;niet geheel konden worden opgeheven.

De controleur ter Meolen was insgelijks van meening, dat de opheffing dier bezwaren van Regeeringswege onmogelijk wasnbsp;en voerde daartoe het volgende aan ;

Ter beantwoording dezer vraag, dient men in de eerste plaats zich voor den geest te brengen de omstandigheden waaronder de op het land Kedoeng Gedeh gevolgde wijze van veepest bestrijding in werking werd gebracht en met hoop opnbsp;succes in werking kon worden gebracht.

Mijns inziens zijn te Kedoeng Gedeh drie omstandigheden, die de uitvoering van de gevolgde werkwijze mogelijk hebbennbsp;gemaakt:

1° de buitengewone geschiktheid van het terrein;

2°. de krachtige steun van een bekwaam landheer;

3°. de aanwezigheid van geoefend en vertrouwd personeel.

Dat het terrein, waar de werkwijze Kedoeng Gedeh in praktijk gebracht is, een buitengewone geschiktheid tot hetnbsp;nemen der proeven heeft, zal wel niet worden betwijfeld.nbsp;Goed door dicht en diep hosch omsloten sawah’s die als

-ocr page 242-

212

fi

weideplaatsen voor hel zieke vee konden worden aangewezen, zijn bij al de besmette kampongs aanwezig, zoodat natuurlijkenbsp;afsluiting der gebezigde terreinen overal bestaat. Dat ditnbsp;enorme voordeelen bij de uitvoering aanbiedt is duidelijk ennbsp;moet wel in aanmerking worden genomen bij de beoordeelingnbsp;of voor andere streken, waar kampongs met rijke veestapelsnbsp;nauw op elkander sluiten, hetzelfde systeem kan wordennbsp;gevolgd, ook met bet meest vertrouwd en geschikt personeel.

Een tweede omstandigheid die een welslagen te Kedoena ifedeh deed hopen, was zeker wel mede de krachtige steunnbsp;van den landheer. Het reüsseeren toch van de genomennbsp;maatregelen was voor dien persoon waarschijnlijk een zaaknbsp;van: »to he or not to be.” Van dezen kant was dus allenbsp;medewerking te verwachten wat natuurlijk van het grootstenbsp;belang was, vooral ook met het oog op de aanstaande sawah-bewerking. Daardoor toch werd het mogelijk, zonder grootenbsp;stoornis in het landbouwbedrijf, dat besmette sawah’s werdennbsp;aangewezen, die alleen door vee uit de besmette kampongsnbsp;mogen worden bewerkt, en dat overeenkomsten werden gesloten tusschen landheer en opgezetenen lot wederkeerigenbsp;bewerking van gronden, wanneer het soms mocht voorkomennbsp;dat veehouders uit de besmette kampongs, sawa’s mochtennbsp;hebben in het niet besmette gedeelte. De landheer komtnbsp;met zijn invloed en vermogen tusschen beide om bezwarennbsp;dienaangaande op te heffen zoodat het landbouwbedrijf ongestoord uitgeoefend kan worden.

Eindelijk was bij de inwerkingstelling van hel systeem Kcdoeng Gedeh, een factor waardoor de hoop op goed succesnbsp;zoo zeer gevoed werd n. 1. de dadelijke aanwezigheid van vertrouwd , voldoend geoefend en gediciplineerd personeel. Wanneer nu wordt nagegaan, wat van die gunstige omstandigheden, waardoor een systeem als dat van Kedoeng Gelehnbsp;kon worden beproefd, Ie Kmwamj aanwezig is, dan blijktnbsp;dat, voorzoover het eerste punt betreft, de terreinen in hetnbsp;Krawangsclie over ’t algemeen in de verste verte niet die

-ocr page 243-

213

geschiktheid als te Kedoeng Gedeh bezitten. Alleen sommige plekken in ’t district Ardiassa, het noorden van Krawang ennbsp;'t district Tjahang-Boeugin, zouden met het onderwerpelijk land innbsp;vergelijk kunnen komen. De bevolking is te Krawang dichternbsp;en meer verspreid door de geheele streek en daarmede ooknbsp;de veestapel, waardoor ’l afgescheiden houden van ziek ennbsp;gezond vee, bij een systeem, dat toch zeker over een langnbsp;tijdsverloop werkt en dus afmattend voor het toezicht, nietnbsp;verwacht kan worden ook van personeel, dat met zorg gekozen en gedresseerd is.

Vooral bij veepestbestrijding, wanneer ééne onaltentie van bewakers de aanleiding kan zijn tot verspreiding onder honderden dieren , mag mijns inziens geen risico worden geloopen.

Verder is te Krawang geen landheer die bij alle questies, als ontstaan door de beperkende maatregelen bij de uitoefeningnbsp;van het landbouwbedrijf, beslissend tusschenbeide komt. Ennbsp;dat zou bij toepassing van het systeem Kedoeng Gedeh, tenbsp;Krawang misschien nog meer vcreischte zijn dan op bedoeldnbsp;land. Te Krawang tocb hebben bijna in al de desa’s liedennbsp;uit andere desa’s hunne gronden waarheen zij in den tijdnbsp;der grondbewerking, het benoodigde vee uit bun eigen kampong brengen. Wilde men overeenkomsten tot wederkeerigenbsp;bewerking der velden sluiten, men zoude in een reeks vannbsp;({uesties vervallen tot de beslissing waarvan het bestuur nietnbsp;in staat zoude zijn.

Voldoend, geschikt en vertrouwd personeel tot het in toepassing brengen van eene zoo teere werkwijze als die van Kedoeng-Gedeh is nu te Krawang ook niet aanwezig. Hier zou natuurlijk evengoed personeel kunnen worden gekweekt, maarnbsp;of het vertrouwen in die lieden wel zóó hoog zoude mogennbsp;worden gesteld, dat de veestapel van belrekkelijk kleine onachtzaamheden, hunnerzijds, afhankelijk wordt gemaakt is,nbsp;mijns inziens, met het oog op bet voren gezegde, betreffendenbsp;de terreinsomstandigheden, niet geraden.

Uit het bovenstaande moet dus worden geconcludeerd, dal

-ocr page 244-

214

wat de uilvoering van de werkwijze Kedoeng-Gedeh op dat land mogelijk maakte, te Krawang niet bestaat en dat dasnbsp;bezwaren tegen de toepassing aanwezig zijn, die door den aardnbsp;dier bezwaren, door de Regeering niet kunnen worden weg-

Hel tweede vraagpunt, aan de commissie ter beantwoording voorgelegd, nl. welke bestrijdingswijs in Krawang behoorde Ienbsp;worden toegepast, werd unaniem beantwoord, en wel in diennbsp;geest dat daar behoorde te worden toegepast, het afmaak-systeem, zooals dat door de veeartsenijkunde wordt aangewezen, waarbij echter werd aangeteekend dat dat systeemnbsp;in zijne economische waarde, vernietigd werd door sommigenbsp;wettelijke aanhangsels, zooals o. a. het kralen van het veenbsp;op zekeren afstand in den omtrek van de besmette plaats ennbsp;het gesloten blijven der gekraalde afsluitingskringen ttvee maanden na het laatste geval.

Op de derde vraag was insgelijks het antwoord eensluidend ontkennend, wanneer nl. de bedoelde handeling (het dooden alleen van het zieke en niet van het verdachte vee) als alge-meene regel werd geldend gesteld.

Uit dit antwoord moet dus worden opgemaakt dat in het hizondere geval van Djatti-ilir, die handelwijs te verdedigen was.

Daar nl. was slechts één heest aangetast en in het begin der ziekte-ontwikkeling van de overigen afgescheiden, zoodatnbsp;de llauwe hoop bestond dat tic overigen nog niet besmet waren.nbsp;Ter wille van die mogelijkheid werd alleen het zieke dier gedood en de overigen in observatie gehouden.

Zoodra nu bleek dat die mogelijkheid niet meer beslond werd onmiddellijk weer tot het afmaakstelsel overgegaan.

§ 7. Benoeming commissie Andeweg-Scuoorel-van Staa/er cüh-staleering van het niet meer voorkomen van gevallen van veepest op het land Kedoeng Gedeh.

Op den 13™ November 1883 werd in de kampong Paijieng van

-ocr page 245-

het laud Kedoeng Gcdeh, hel laatste geval van veepest geconstateerd.

De hiervoren in het hreede omschreven toestand bleef echter bestendigd tot dat het tegen medio April 1884 vvenschelijk konnbsp;geacht worden het buitengewone ambtenaars personeel, belastnbsp;met de conlróle in de afdeeling MepMer-Cnmelin, in te trekken.

Alvorens echter daartoe over te gaan kwam hel noodigvoor op het land Kedoeng Gcdeh een nauwkeurig onderzoek in tenbsp;stellen, om te kunnen heoordeelen ol daar misschien ook niet ,nbsp;evenals vroeger het geval was geweest in de Residentie Kraivang,nbsp;de veepest zich met een zeer goedaardig karakter had blijvennbsp;voortslepen en daar misschien aan de aandacht ontsnapt was.

Ten einde dus niets te verzuimen om de overtuiging te erlangen dat de ziekte werkelijk bedwongen was, werd door mij een commissie benoemd, bestaande uit den controleur Andewegnbsp;en de veeartsen Schoorel en van Staa en haar opgedragen metnbsp;de meeste nauwkeurigheid den veestapel op te nemen van denbsp;kampongs, die gedurende de maanden Augustus tot en metnbsp;November door de veepest waren aangetast.

Dier voor dier moest zorgvuldig door de geheele commissie worden opgenomen en ieder ziekte of sterfgeval onder dennbsp;veestapel door beide veeartsen worden geconstateerd.

Bovenbedoelde commissie, die van 21 April tot en met den 2®quot; Mei op het land Kedoeng Gedeh werkzaam was en uitvoerige ziekte ennbsp;sectie verslagen indiende betreffende de voorgekomen ziekte ennbsp;sterfgevallen, was eenparig van oordeel dat de veepest op hetnbsp;land Kedoeng Gedeh als geweken kon worden beschouwd.

Het eind-rapport dier commissie luidt als volgt:

Kedoeng-Gcdeh, 2 Mei 1884.

Ingevolge de opdracht van den Gouvernemenls-Commissaris in zake veepest dd°. la April 11. No. 515, hebben wij onder-geleekenden ons van af den 21™ April l;m. den 2™ Mei innbsp;commissie begeven om in de besmei (c kampongs Tjebong,

-ocr page 246-

216

Lemahbang eii Patjieng van het land Dedoeng-Gcdeh een onderzoek in te stellen naar den gezondheidstoestand van den veestapel.

Overwegende evenwel dat van nit die door veepest besmette kampongs, voortdurende mutaties van vee hebben plaats gehadnbsp;naar de niet besmet geweest zijnde kampongs in dat land,nbsp;hebben wij het noodig geoordeeld dit onderzoek ook tot laatstgenoemde kampongs uit te breiden.

Il

Onze bevinding tijdens dit onderzoek was, dat op de zes sterfgevallen na, in nevensgaande sectieverslagen nader om-schreveu, zich geen ziekte of sterftegevallen onder het veenbsp;op dat land hebben voorgedaan en dat het in nevensgaandenbsp;registers opgegeven aantal buffels en runderen ook in denbsp;kampongs aanwezig was, waaruit wij besluiten dat de veepestnbsp;op het land Hedoeng Gcdeh, als geweken kan beschouwdnbsp;worden.

Het laatst beschreven sterfgeval in de kampong Bleker (Patjieng) is oorzaak dat de duur der commissie met 2 dagennbsp;is verlengd. (‘)

De Commissie.

(w. g.) J. H. Andeweg.

( nbsp;nbsp;nbsp;» ) ScHOOREL

( nbsp;nbsp;nbsp;» ) W. VAN StAA.

e.

§ 8. Resultaten van de te Kedoeng Gedeh gevolgde werkwijs.

Het kan niet ontkend worden, dat hetgeruimen tijd duurde voor men zeggen kon dat de ziekte te Kedoeng Gedeh geheelnbsp;bedwongen was.

Het eerste ziektegeval toch werd geconstateerd op den 27 Augustus 1885, terwijl eerst ongeveer 3 maanden daarna opnbsp;15 November 1885 zich het laatste veepestgeval voor deed.

Zeer moeilijk, zoo niet ondoenlijk is het echter een parallel te trekken tusschen de resultaten van de proef Kedoeng Gedeh

(1) De liierl)ij overgelegde sectieverslagen als ook de registers van den veestapel worden hier kortheidshalve weggelaten.

-ocr page 247-

217

en die van de in andere streken gevolgde werkwijze van het gewone afmaakstelsel.

Ongetwijfeld zou het geheele ziekteverloop te Kedoeng Gedeh een andere geweest zijn, wanneer daar was overgegaan totnbsp;het kralenstelsel en het dooden van alle zieke en verdachtenbsp;dieren.

Terwijl zich nu geen enkel sterfgeval heeft voorgedaan (d. w. z. geen enkel beest gecreveerd is aan veepest) zou dat ongetwijfeld wel het geval geweest zijn, wanneer de dieren opgesloten waren en door de aanmerkelijke verandering in hunnenbsp;leefwijze in een ongewonen toestand verkeerden tengevolgenbsp;waarvan het tijdig constateeren van ziekteverschijnselen ondoen-li]k zoude geworden zijn.

De geschiedenis toch der veepest in Wesl-Java kan geen enkele veepest-eruptie aanwijzen, waarbij niet 10 '’/o a 30 °/onbsp;van de door de ziekte geleden verliezen veroorzaakt werdennbsp;door het creveeren der dieren.

Terwijl men dus nu te doen had mei zieke dieren, waarop wel is waar veepest kon geconstateerd worden, maar steedsnbsp;in het begin der ziekte, zoude men dan de ziekte in een veelnbsp;heviger graad hebben zien optreden.

Alles wijst er dus op dat een veel geringer ontwikkeling van smetstof heeft plaats gehad.

Bestond er derhalve in de gegeven omstandigheden al gelegenheid tot verspreiding der smetstof door dat de ziekteverschijnselen nog niet zoo spoedig onderkend konden worden als wel gewenscht zou zijn, zoo werd evenwel de mogelijkheidnbsp;dier verspreiding tot een minimum beperkt.

De besmetting toch bleef gelocaliseerd in drie zeer nabij elkaar gelegen kampongs en werd niet naar de omliggende strekennbsp;overgebracht.

Wanneer men verder een vergelijking maakt tusschen het aantal dieren dat thans te Kedoeng-Gedeh gevallen is ten gevolge der bestrijding en het aantal dat gedood zou zijn bij de

-ocr page 248-

218

loepassing van de voorgeschreven wijze van afmakeu. dan komt wen insgelijks tot een zeer bevredigend resultaat.

In de drie ])esraette kampongs Tjehong, Lemahbang en Patjieng werd feitelijk veepest geconstateerd op 46 dieren.

Bovendien werden 35 dieren afgemaakt als lijdende aan een ziekte waarvan den aard door de veeartsen nog niet konnbsp;worden bepaald.

In het geheel vielen dus 99 buffels ten gevolge der veepest-bestrijding.

De dieren (ten getale van 12), die in den tijd dat de veepest duurde aan andere bepaalde ziekten verloren werden, kunnennbsp;bij het vergelijken der resultaten der twee bestrijdingswijzennbsp;achterwege blijven, hoewel het niet te ontkennen is dat datnbsp;cijfer aanzienlijk hooger zou zijn bij toepassing van een stelselnbsp;dat diep ingrijpend en ten nadeele van den gezondheidstoestandnbsp;van den veestapel, werkt.

Uitgaande van het denkbeeld dat, wanneer het kraalsgewijze afmaakstelsel was toegepast, dezelfde kralen zouden zijn aangetast als thans het geval was, komt men tot het resultaatnbsp;dat in dat goval alle zich in die kralen bevindende dieren tennbsp;getale van 223 zouden gedood zijn.

In de kralen waarin thans zich slechts eenigszins verdachte, onbekende ziekteverschijnselen hebben vertoond, zouden dienbsp;ziekteverschijnselen zich naar alle waarschijnlijkheid zoodanignbsp;ontwikkeld hebben dat veepest zonder eenig voorbehoud zou zijnnbsp;geconstateerd en zou dus ook al het zich daarin bevindende veenbsp;gedood zijn en wel ten getale van 70 stuks.

Men meent dus te mogen aaunemen dat bij toepassing van het kraalsgewijze afmaakstelsel van zieken en verdachten, gedood zouden zijn 293 buffels en dat dus ten gevolge van denbsp;gevolgde werkwijze zijn gespaard 197 buffels.

De thans geleden verliezen bedragen 16.6 van den ge-heelen veestapel van de besmette kampongs en zouden in het laatste geval bedragen hebben 30.1°lo van dien veestapel.

-ocr page 249-

quot;iJPquot;


(Rjintooiwn^ nbsp;nbsp;nbsp;te^iiftatui ve/c^te^en metnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(^


te


se.


atn^onc^


ê’aèoe^oea.M


Slt;


zz


zg.


zs.


30.\3/.


lt;r.


s.


/o.


//.


êep beiuamp;e/t'

O Cto ê Zy'V


m ovemèeTV


/2.


/j.


/.f.


ts.


17.


/S.


r

/s. zo.


2/.


22.


Zi.


Zif.


25.


25


27


28.


29.


30.


/ Z. 3. if. 5. nbsp;nbsp;nbsp;óquot;. 7. s. 9. /O. //, IZ. 13. /«. /ó. /6. 17. /8. 19 ZO. 21. ZZ. 23. 20. 25 25. 27. 28. 29. 30. 3l.


J. Z. 3. nbsp;nbsp;nbsp;o.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5. S. 7. 8.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9. /O. //. /Z. /3. /O. /S. /5. 17. /S. /S. 20. 2/.


/ccj


0-p oS.t' roek V a^n-ga^e^srt/ o^^amp;nuuiiMXey (iie/teny -ma/cen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tJe'tóc.fijj-vvitÊMTy

van- 7gt;e.tfzót- nbsp;nbsp;nbsp;.

$gt;i m-el- ccn. X tuMT^cqMJfi-ïv hi.C't^n-tjeiooi, ^OTiie/t, èa-t mZ--voa-i biuM.ojgt; aamp;n^ êe^poMièe- ^Le^ke/ k-e- iicuj-rLo-sti-c-ÊfA-e-iv.

(2.. OM^gt;tlt;5£iiTv eiu 'Oe^wa-ï^n^eru.

ï. %gt;onégt;£^ 6ai^A4Ai^^ onie/o^ae-^ üjeèooi, omioi.

-toe^amp;o-kcutiv -toiiu» nbsp;nbsp;nbsp;a/fte.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Tn^o/Ce^v.

(T. £oucj ^pe/t-o-a-mA^ .


///


fl', ,Ooai cjebvap-b.

e. nbsp;nbsp;nbsp;(^e-Cl-e-v t^/vb auiAV- vuike/t-vn^ .

f. nbsp;nbsp;nbsp;WexjenZ: oviien-iiaw en- 'Oex^we'ietvcje.n,nbsp;oÊj (Jti-^eerC^^êt quot;Poöv iea ci/vêtci.

g. nbsp;nbsp;nbsp;C^c-hooh ^0-n.ic/vnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;cniea^oe^.

'jon.iev iwCu-a-i-t^ otiiet^oeé^.


k, O-rttfeewivc^to ^e/5ko'tgt;eelt;i' jo-nitA- iesfevMoi-


0-n.icA^oeêi

J. OtutcAtwcLeiaki ^e*koaAj£«/ -jonica/ i£Agt;C*vaii^

cniea^oeC.

/t,. ÖTM?eaAaieu:,amp;.k« ^eZitm-oZAx- op ie^ -coekie.


,xk


ZSO


l. (üpo-pfeotucft naibbt? a,. TPecieiv* oiviea-èoirv atv oaaea)C/e.êkK.eéinbsp;berv ft/téêvi .nbsp;tv. ^aiooi iooa.- iatu ei^eruvoa/ omiivk ftek iket,nbsp;.•tj'e nkek Cevn/i-tmavki.^ arvck -tmZ^ wlt;ugt; ^‘Ugt;otnbsp;te èxs-tujC-ix^fnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ie aaoeiea/ atjocjctto

'Petictx-h.ke KeT/SGaum^eCea aeeio aeiooi ,

cir nbsp;nbsp;nbsp;Qnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘-inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;j

O. Jbevoetv- rHj-i3ea,cue.rTU.e.


Kua/

¦xgt;oot-


rE


ZZ7


I L


RECAP


ofóimp ouq4


iPaöoe^oearU)


dcM-w e-ylae/ TeMkapec

pu/feamp;ctLtiuiie,,

O' „ «tv.


ai/gt; bjAfcntie/


^e.ma.^aèaxic


oKctpc/^

Ö'quot;S


^ab


Scïïi(ièan(\ trv £e.iuwlm.a.fcun.ci^nbsp;^\a'iaS-cok.cunbsp;Sftiioe - apoeonbsp;§'\ciko\xa


So-taaP


15


jouiïev

Kmta.featvea,

paa utepiMt


'rUet in. -va-coaxib

-itaarwc met tjetpcw


J3m toe.’ptvigt;4kalt;:| ponTaet getPOtte

a|ralt;vaXate£gt;fc.^ ^oui^e-tve^eiarritvai^ ^^-a.


.e^v/


IBlWUtó


oTotaaf


/kï


/2


Z25


2Ó’


'!'4‘


7lt;?


8Z


295


^^oebtc^t


? -kööueny ie ^eBöO'ï'kerv cuta e-rv ^-ij-n, iu-ö avLeb lAv i®quot;tokaÜeanbsp;êe^-t-ep amp;tV; mek vM/k^otviamp;vvfT^nbsp;aituv ie ^aêoo'tke^, 'pooa-^'^Comeanbsp;vhA -êaAtvpiCTtt^ 5’ivkjvn.cj ,

Ttquot; 14, opica 9^'^Cldcgt;^e^.


-ocr page 250- -ocr page 251-

219

Die cijfers zijn dus zeker zeer gunstig te noemen en spreken ongetwijfeld zeer ten voordeele van de te Kedoeng Gedeh gevolgde werkwijze.

Maar de voordeelen, voor den Lande, voortspruitende uit het aanzienlijk geringere bedrag, te betalen wegens schadevergoeding der afgemaakte dieren, zijn slechts gering te noemennbsp;vergeleken hij die welke voor rekening komen van den landheer of van de bevolking in het algemeen.

Het Gouvernement toch vergoedt alleen de getaxeerde waarde van het gedoode dier en laat zich verder niet innbsp;met de indirecte nadeelen die tengevolge van het gemis vannbsp;het dier aan den eigenaar berokkend worden.

En toch zijn die nadeelen oneindig veel grooter.

Elk span ploegbuffels toch dat gedood wordt vertegenwoordigt voor den landeigenaar een winstderving van ƒ 400.— ’sjaars, doordat de sawahbewerking uit gebrek aan voldoendenbsp;werkkrachten moest gestaakt worden.

De geheele winstderving dus, voortspruitende uit het doo-den van een 200 tal buffels, zou een bedrag bereiken van ƒ 40.000— ’sjaars.

En dit cijfer is in geeuen deele overdreven te noemen, wanneer men nagaat dat landen als Kedoeng Gedeh, zonder voldoendennbsp;veestapel, hunne geheele economische waarde verliezen. Zondernbsp;vee is de eigenaar van Kedoeng Gedeh geruineerd.

Een bijzonder groot voordeel, verkregen door de toepassing van het gewijzigd afmaakstelsel te Kedoeng Gedeh, was, datnbsp;men geheel handelde in den geest der bevolking, die dan ooknbsp;van hare zijde met de meeste belangstelling medewerkte omnbsp;het gewenschte resultaat te verkrijgen.

Die belangstelling was dan ook op volkomen logische gronden gebaseerd.

Wanneer toch al het vee drie paal in omtrek had moeten Worden gekraald en van stalvoeder had moeten worden voorzien , dan zouden circa 2000 dieren in die categorie gevallen zijn*

Het onderhoud van elk dier rekenende op ƒ 0.20 per dag,

IS

-ocr page 252-

komt men tot een maandelijksche uitgave van ƒ 12.000.— of van f 36.000.— voor den geheelen tijd dat de veepest duurde.

De arbeid aan het onderhoud van de aldus geinterueerde buffels ten koste te leggen, zou geheel gekomen zijn ten lastenbsp;van de vee-eigenaren.

De Regeering toch heeft slechts in enkele bijzondere gevallen schadevergoeding verleend voor het onderhoud van het gekraalde vee.

Dat moedwillige besmetting van het gekraalde vee, onder de omstandigheden waarin zich Kedoeiu) Gedeh en omstreken bevonden, aan de orde van den dag zou geweest zijn, behoeftnbsp;dus geen oogenhlik in twijfel te worden getrokken.

Thans echter bestond daartoe niet de minste aanleiding, omdat er geen moeite verbonden was aan het onderhoud er van en de eigenaren er geen voordeel bij hadden zich door opzettelijke besmetting van hun vee te ontdoen.

l'i gt;

I

Integendeel; het was voor hen van het grootste belang er goede zorgen voor te dragen.

In de gewoonten toch van de veebezitters en kampongbe-woners, zoowel als in de leefwijze van hun vee werd geen noemenswaardige verandering gebracht.

De bevolking werd niet overstelpt en vermoeid met diensten van allerlei aard.

Lijnen van afsluiting bestonden niet, omdat er geen reden was het vee heimelijk weg te voeren.

Bovendien was de werking van de registratie en brandmer-king van dien aard, dat daardoor clandestien vervoer met zeer goed gevolg werd tegengegaan en de vroeger zoo herhaaldelijknbsp;voorkomende veediefstallen nagenoeg geheel voorkomen werden.

Dat de bevolking ten zeerste ingenonien was met de gevolgde bestrijdingswijze der veepest kan o. a. nog blijken uit bet volgende feit.

Den 4'quot; Januari 1884 deden zich ziektegevallen voor onder

-ocr page 253-

221

den veestapel te Bodjong Rangkas op het eveneens in de afdee-ling Meester-Cornelis gelegen land Medang Assem en constateerde de inlandsche veearts veepest.

Toen ^ich de controleur en de veearts naar die kampong begaven om een nader onderzoek ter zake in te stellen kwamen de Assistent-Demang, de inlandsche veearts, denbsp;landhuurder, de djoeragan en de eigenaar van den zieken buffelnbsp;hen te gemoet en toonde zich bij hen reeds onrust, die zichnbsp;openbaarde in de bede om het gewijzigd afmakingsstelsel, toegepast op het land Kedoeng Gedeh ook daar te mogen toepassen, welke bede van den landhuurder en eigenaar werd aangevuld door een ongevraagde aanwijzing van den Assistent-Demang , dat het terrein zich voor de toepassing van die werkwijze daar zeer goed leende en gevaar daardoor voor de omliggende kampongs niet bestond.

De veearts van den Mdnckhof constateerde echter dat het dier niet lijdende was aan veepest maar aan maag- en darinca-tarrh, zoodat het nemen van bijzondere maatregelen nietnbsp;noodig was.

Het vorenstaande vindt hier slechts een plaats, ten einde de ingenomenheid van de bevolking met het gewijzigde afmaak-stelsel aan te]toonen.

-ocr page 254-

HOOFDSTUK IV.

Conclusie.

De veearts D. Driessen, meent uit de resultaten, verkregen met de te Kedoeng Gedeli genomen proef, alsook uit de feitennbsp;waaronder zich de runderpest in de districten Krawang ennbsp;Bekassie in de eerste helft van 1883 voordeed (in het 2' hoofdstuk uitvoerig besproken) de volgende gevolgtrekkingen tenbsp;putten.

»ln Indië komt runderpest voor die in sterfte groote »ver schillen aanbiedt, misschien de in de pathologie bekendenbsp;vuitersten bereikt.”

«Bij hetzelfde phjsisch-geographisch klimaat, onder zoo «goed als dezelfde weersgesteldheid is gebleken, dat die ver-«schillen in sterfte, in stelling 1 bedoeld, zich kunnen voor-«doen op bijna hetzelfde tijdstip.”

Ik meen dat het doen van een uitspraak mijnerzijds hieromtrent niet tot mijne competentie behoort, daar ik als leek daarmede zoude betreden het terrein, waarop uit den aard dernbsp;zaak slechts de mannen van de wetenschap het recht hebbennbsp;zich te bewegen.

Die stellingen van den veearts Driessen zullen dus getoetst moeten worden aan het oordeel van meer bevoegden.

Daarentegen kan ik mij met hem wel vereenigen, waar hij met het opperen van de 3quot; en 4quot; stelling het gebied der vétérinaire politie betreedt en zegt;

«Het bepalen der kringen van afsluiting kan in deze «gewesten niet naar een algemeenen regel geschieden,”

-ocr page 255-

223

4° »Z)c bepaling, tvelke dieren af gemaakt zullen moeien «worden bij evenluêele runderpest in deze gewesten, dientnbsp;«voor elke eruptie afzonderlijk te geschieden en dikwijls innbsp;«een en dezelfde epizootic veranderd te worden.”

Bij een beoordeeling van de te Kedoeng Gedeli gevolgde werkwijze moet wel op den voorgrond gesteld worden dat die in geenendeele kan genoemd worden een stelsel.

Het is slechts een afwijking of wijziging van het bestaande stelsel van afmaken dat daar in praktijk is gebracht.

Het zijn geen nieuwe denkbeelden, die toegepast werden, maar het is de uitvoering van het afmaakstelsel op logischenbsp;en rationneele wijze in verband met den locaal bestaandennbsp;economischen toestand.

Wat toch schrijft staatsblad 1869. Nquot;. 122 voor?

Afgemaakt zullen worden drie categoriën van vee en wel: 1° door veepest aangetast vee;

2° vee dat verdacht is door de ziekte te zijn aangetast;

5° vee dat verdacht wordt van met aangetast vee te zijn in aanraking geweest.

lu de eerste plaats dus afmaken van alles wat lijdend is aan veepest.

Dat geschiedde bij de te Kedoeng Gedeh gevolgde werkwijze insgelijks,

Verder: afmaken van bet vee dat verdacht is van door de ziekte te zijn aangetast.

Het zoo snel mogelijk dooden van deze categorie van dieren was ook het streven van Tan Yoe Hoa en insgelijks de basisnbsp;van de werkwijze Kedoeng Gedeh.

Alleen daar, waar de wet voorschrijlt ook bet dooden van bet vee dat verdacht wordt van met ziek vee in aanraking te


-ocr page 256-

zijn geweest, daar werd te Kedoeng-Gedeh al'gewcken van de algemeen gevolgde opvatting.

Wat is vee verdacht van door de ziekte te zijn aangetast?

Wat is vee, dat verdacht wordt van met aangetast vee te zijn in aanraking geweest?

Herhaaldelijk is men hij de uitvoering der veepestmaatregelen gestuit op de bestaande leemte in de omschrijving van watnbsp;onder die twee categoriën moet verstaan worden.

Tan Yoe Hoa achtte elk min of meer onverklaarbaar ziekteverschijnsel in de omgeving van een plaats waar veepest geconstateerd was, verdacht en wenschte dergelijke dieren geheel overeenkomstig de bestaande bepalingen onmiddellijk tenbsp;dooden.

Wat doet daarentegen de veearts die, geroepen hij een heest dat klaarblijkelijk niet geheel en al gezond is, maar waarbijnbsp;Idj geen uitspraak kan doen omtrent den aard der ziekte?nbsp;Zal hij durven verklaren dat het dier gezond is ? Neen; hijnbsp;moet erkennen dal het dier lijdende is aan een ziekte en dal hijnbsp;voorloopig nog geen uitspraak kan doen omtrent den aardnbsp;dier ziekte. Hij blijft het dus ohserveeren. En wat is in datnbsp;geval in observatie houden anders dan het dier verdenken vannbsp;door de ziekte te zijn aangetast? — Hij handelt dus feitelijknbsp;in strijd met de bepalingen, die pertinent voorschrijven dat dergelijke verdachte dieren moeten worden gedood.

Hierbij dient echter wel in het oog te worden gehouden dat er onderscheid moet worden gemaakt tusschen het «verdacht”nbsp;dat de veearts uitspreekt, vóór de epizootic gediagnostiseerd isnbsp;en het «verdacht” uitgesproken tijdens een epizootic. Terwijlnbsp;het eerste verdacht gevolgd wordt door observatie, geeft hetnbsp;tweede verdacht dadelijk aanleiding om tot de voorgeschrevennbsp;maatregelen over te gaan. Het eerste verdacht is een zuivernbsp;veeartsenijkundige maar onvolledige diagnose, die altijd gevolgdnbsp;wordt door observatie, waardoor het onvolledige gecompleteerd

-ocr page 257-

wordt, al zou dal ook opgeheveii worden op diiferentiëelen weg. Het laatste «verdacht” daarentegen zou men kunnennbsp;noemen een politioneele diagnose in tegenstelling van hetnbsp;eerste.

Nog moeielijker wordt de uitspraak waar uitgemaakt moet worden ol' een dier verdacht is van met aangetast vee in aanrakingnbsp;Ic zijn geweest.

Het blijkt immers al dadelijk dat deze omschrijving van de derde categorie van dieren, die afgemaakt zullen worden,nbsp;bizonder veel ruimte overlaat voor verschillende opvattingen.

De eene meent dat twee dieren, die naast elkaar maar afgescheiden in denzelfden stal staan, niet moeten begrepen worden in deze categorie.

De ander daarentegen noemt alles verdacht, wat zelfs tot op een paal afstands verwijderd staat van een plaats waarnbsp;veepest uitgebroken is.

Ja, men gaat zelfs verder en heeft dieren afgemaakt omdat »ze misschien de veepest zouden kunnen krijgen.”

Te Kedoeng-Gedeh daarentegen werd uitgegaan van de meening dal onder aanraking in dal, geval verstaan moest worden «aanraking van de slijmvliezen van een dier met smetstof afkomstignbsp;van een ander dier. Eerst dan werd gezegd dat het dier wasnbsp;verdacht van in aanraking te zijn geweest met besmet vee.

En daar, waar een dergelijk geval zich zou voordoen, zou dan ook geen oogenblik geaarzeld worden om het dier in ques-tie te dooden.

Hier moet tevens duidelijk in het licht gesteld worden dat te Kedoeng Gedeh geen vee is afgemaakt geworden, dat verdachtnbsp;werd van met aangetaste dieren te zijn in aanraking geweest.

Er is geen dier afgemaakt dat geen ziekteverschijnselen vertoonde. Bij de wetenschap dat smetstof aanwezig was,nbsp;waren bij die gedoode dieren ziekteverschijnselen waar tenbsp;nemen, die ook bij runderpest in het stadium pro dromii voorkomen. Men nam dus aan dat de ziekte, waarvan die verschijnselen hel gevolg waren, veepest was.

-ocr page 258-

226

Het besparen daarentegen van die dieren, die zonden moeten gedood worden omdat zij verdacht waren van met aangetastnbsp;vee in aanraking te zijn geweest, was [te Kedoeng-Gedeh juistnbsp;een doel dat bereikt werd door de natuur uitspraak te latennbsp;doen of besmetting werkelijk had plaats gehad.

Men ziet dus, dat de door Tan Yoe Hoa verdedigde en te Kedoeng-Gedeh toegepaste werkwijze geen stelsel is.

Zijn grondige kennis echter van alles wat in verband stond met veehoederij en veehouderij, van de inlandsche huishoudingnbsp;en van den economischen toestand van zijn land, stelde hemnbsp;in staat de middelen aan te wijzen waarop de veepest, op zijnnbsp;land uitgehroken, op de meest geschikte wijze kon wordennbsp;bestreden.

Waar hij echter wil gaan generaliseeren en zijne bestrijdingswijze van toepassing maken op elke mogelijke omstandigheid, daar faalt hij.

Vele van zijn redeneeringen toch zijn gebasseerd op de waarnemingen door hem gedurende langen tijd op zijn landnbsp;gedaan en o. a. ook op de sterfte-cijfers door hem bijeen-vei’zameld van af het jaar 1866 tot 1879.

Op het feit dat in enkele jaren, gedurendebetrekkelijk korten tijd een ongewone sterfte voorkomt onder den veestapel diennbsp;hij onder zijn onmiddellijk beheer had, baseert hij de uitspraaknbsp;dat de veepest zich op zijn land spontaan zou ontwikkeld hebben.

Het zou zeer wel mogelijk zijn dat de ziekte, die zich in 187S onder dien veestapel voordeed veepest geweest is, maarnbsp;daarmee is nog niet bewezen dat de runderpest zich spontaannbsp;op zijn land kon ontwikkelen.

Daartoe zou hij klemmender hetoogen moeten bijbreugeu.

Mag al de mogelijkheid van het spontaan ontstaan (d. i. van een zelfontwikkeling) der veepest in Indie ook al niet ontkend worden, zoolang in de geschiedenis van de vroegere jarennbsp;nog zooveel duisters is, zoolang nog niet bewezen is, dat

-ocr page 259-

spontane ontwikkeling hier wel niogelijk is, zoolang is men ook niet gerechtigd om aan Ie nemen, dat in Indie mogelijknbsp;is wat o. a. in Europa bewezen is niet het geval te kunnen zijn.

Tot zoolang zal men moeten aannemen dat de runderpest is eene op Java ingevoerde veeziekte, die het snelst uit te roeiennbsp;is door afmaken van de aangetaste individuen.

Maar bij de toepassing van het stelsel dat globaal wordt weergegeven door één woord: «afmaken” zal men steeds hetnbsp;oog moeten gevestigd houden op den bestaanden economischennbsp;of politieken toestand.

Vooral de uitkomsten van de (e Kedoeng-Gedeh genomen proef toonen ten duidelijkste aan, dat het niet doenbaar is Ienbsp;verklaren dat de veepest, waar zij zich ook moge voordoennbsp;op dezelfde wijze zou moeten worden bestreden.

Die resultaten nl. moeten alleen worden beschouwd als een bijdrage tol de kennis van de veepestbestrijding op Java.

Maar bovenal, die resultaten mogen geen aanleiding geven tot generaliseereu.

Wat op Kedoeng-Gedeh mogelijk was zal blijken op andere plaatsen totaal onuitvoerbaar te wezen.

Intusschen meen ik zonder schroom de volgende stelling te mogen neerschrijven:

ygt;De Iheorelische mogelijkheid van uilroeiing der ziekte door dü ytglelsel van bestrijding der veepest is practisch bewezen.”

Runderpest kan men besnoeien en uitroeien.

Het stelsel te Kedoeng-Gedeh gevolgd, heeft tol naaste doel besnoeiing, totdat tijdstippen aanbreken waarop tot het eenigenbsp;zekere uitroeiingsmiddel kan overgegaan worden.

Dit laatste heeft hier niet behoeven te gebeuren omdat er zoodanig besnoeid werd, dal de ziekte weg bleef; van daar dannbsp;ook dat dit besnoeiingsstelsel aangewezen is wanneer men nietnbsp;alles op zijn natuurlijk beloop kan laten en men, om welke redenen ook, niet tot afmaking kan overgaan.

-ocr page 260-

Overal waar men klaar is om tot afmaking over te gaan met (Ie zekerheid dat succes volgen moei, is dan ook dal stelselnbsp;van besnoeien niet aan te hevelen en in de meeste gevallennbsp;onverantwoord.

Het moge plaatselijk voordeel leveren, hel gevaar voor de omgeving is en blijft te groot.

Hel besnoeiingsstelsel is een overgang van hel doorziekings-stelsel lol hel uitroeiingsstelsel.

Zéér lerechl werd de Ie Kcdocng-Gedeh gevolgde wijze van bestrijding der veepest genoemd »ee» leere werkwijze”. Zeernbsp;veel hangt bij die werkwijze af van de omstandigheden, van denbsp;geschiktheid van hel beschikbare personeel, van het terrein, etc.

En vooral bij een bestrijding der veepest moet rekening worden gehouden met omstandigheden en met personen.

Het is ondoenbaar te proclameeren: zóó en niet anders moet veepest bestreden worden.

Afwijkingen van een eenmaal aangenomen richting moeten steeds mogelijk zijn.

Kedoeng Gedeh moet aangenomen worden als een bewijs dat de afwijking van die vastgestelde richting daar praclisch uitvoerbaar was, in het belang is geweest van Regeering, landnbsp;en volk en door den economischen toestand niet alleen gewettigd maar dringend noodig gemaakt.

Veepestbestrijding behoort in de eerste plaats gebaseerd te zijn op gezonde economische gronden.

Waar die economische motieven een dergelijke afwijking vvenschelijk maken en waar de politieke toestand zich er nietnbsp;legen verzet, daar wijfele men geen oogenblik om tot eennbsp;bcstrijdings wijze als boven omschreven over Ie gaan.

Bandong, 16 Juni 1884.

De Gomernemenls-Conmissaris in zake veepest,

VAN VLEUTEN.

-ocr page 261-

EENE EPIZOÖTISCHE «OOGZIEKTE” ONDER DE PAARDEN EN MUILDIEREN VAN HETnbsp;GARZIZOEN SALATIGA.

DOOR

R. A. PLERPER AAIT RALEÜ.

Paardenarts 2' klasse.

Gedurende de maanden Maart, April, .Mei en ./w/u'lieerschle op Salatiga eene oogziekte, waardoor alleen de paarden ennbsp;muildieren behoorende tot het Leger, werden aangetast, terwijlnbsp;zoo ver mij bekend is, geen enkel geval zich onder de paarden der particulieren heeft voorgedaan.

Ten einde een beter overzicht te krijgen van de uitbreiding der ziekte, volgt hieronder een label, aangevende bet aantalnbsp;))aarden en muildieren, die in behandeling zijn geweest.

-ocr page 262-

230

Datum.

2

gt;

a

ARTILLERIE

Olliciers-

paarden.

Aanmerkingen.

paarden

muil

dieren.

Maart

1

2

))

»

))

»

5

1

0

n

)gt;

»

8

1

lgt;

»

»

»

10

2

))

»

»

»

12

5

ygt;

»

»

)gt;

15

2

»

»

)gt;

))

22

9

»

»

)gt;

»

23

1

»

»

))

»

26

4

»

»

»

27

1

))

)gt;

n

0

29

9

»

»

0

»

30

7

))

»

0

»

31

4

»

»

0

April

1

2

»

»

0

»

2

28

)gt;

3

»

))

O

45

10

»

»

n

4

15

»

43

3

»

5

44

»

»

»

6

5

»

Jgt;

0

»

7

1

»

»

))

»

8

5

»

))

0

»

9

3

»

B

0

»

10

1

»

ygt;

0

»

15

5

»

»

0

»

16

13

»

B

0

»

17

6

»

»

0

»

18

8

n

»

0

))

19

5

»

»

0

»

20

4

»

»

0

»

21

2

))

»

0

»

22

5

»

Ti

0

»

23

1

))

»

0

})

24

5

»

»

0

})

25

2

»

))

0

»

26

5

»

))

0

»

27

9

»

»

-gt; '

»

28

11

»

»

i

0 1

»

29

6

»

»

» 1

))

30

3

0

»

0 j

-ocr page 263- -ocr page 264-

V

232

Als men deze tabel nagaat, dan ziet men. dat zich in de eerste dagen van Maart maar enkele gevallen voordeden. Dezenbsp;paarden vertoonden niets anders dan verschijnselen van eennbsp;conjunctivitis catarrhalis. Langzamerhand steeg het aantal,nbsp;zoodat dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Maart reeds 35 paarden met conjunctivitis in

behandeling waren.

De aard der verschijnselen werd nu echter ook anders. De paarden, die in behandeling kwamen tusschen den 29®*®“ Maartnbsp;en den 4™ April, vertoonden eene hevige conjunctivitis. Denbsp;conjunctiva was sterk gezwollen, hlauw-rood gekleurd, er wasnbsp;een meer of minder sterke afscheiding van exsudaat aanwezignbsp;benevens lichtschuwheid.

Tien paarden vertoonden verschijnselen van keratitis en wel in verschillende vormen, zoowel omsclireven als diffuus,nbsp;zonder en met sterke vaatvorming, op zich zelf staande ofnbsp;met andere verschijnselen gecompliceerd; zoo vertoonden vijfnbsp;van deze paarden niets dan keratitis; terwijl 2 paardennbsp;buitendien nog verschijnselen vertoonden van iritis, een vannbsp;iritis en hypopion en twee van retinitis.

Behalve deze paarden, kwamen er nog 2 in behandeling met iritis, terwijl drie paarden, na afloop der hevigste ziekteverschijnselen, aan cataract bleken te lijden.

Het schijnt, dat gedurende deze dagen de ziekte, wal haren aard betreft, het hevigst was, want de paarden, dienbsp;na den 4®quot; April in behandeling kwamen, vertoonden alleennbsp;maar verschijnselen van conjunctivitis catatarrhalis, op eennbsp;enkel paard na, dat den 5®quot; Mei in behandeling kwam met eennbsp;gestoken wond aan het rechter oog.

Wat de oorzaak der ziekte betreft.'*

De eerste dagen dacht ik die gevallen van conjunctivitis tö mogen toeschrijven aan het koude, vochtige weder. Toennbsp;echter den 29®‘® Maart het aantal reeds tot 35 paarden gestegen was, begon ik aan eene infectie te gelooven.

Ten einde na te gaan, of het exsudaat door die zieke oogert afgescheiden, hesmettelijk was, heb ik de oogen van twee

-ocr page 265-

V

255

Javaansche picol-paarden hiermede ingewreren en na verloop van 36 uren vertoonden deze paarden dezelfde verschijnselen alsnbsp;de overige.

Hoewel dit nu geen zuiver hewijs was, aangezien men bij ieder paard eene oogontsteking kan veroorzaken door hetnbsp;brengen van vreemde voorwerpen in den conjunctivaalzak,nbsp;stelde ik den 51®quot; Maart voor, de zieke paarden streng van denbsp;gezonde af te zonderen.

Den 2®quot; April kwam zulks tot uitvoering en werden de paarden , lijdende aan oogziekte, overgebracht naar het galgenveld, alwaar zij in de gewezen infanterie-kazerne werden gestald.

De staanplaatsen van deze paarden en die der nevenpaarden werden gedesinfecteerd.

Het toezicht op de resteerende, gezonde paarden was zeer scherp. Bij het minste of geringste verschijnsel, dat zij vertoonden , werden zij ziek gemeld en even als de vorigen afgezonderd ; overigens was de verpleging der troepen-paarden uitstekend.

Maar niettegenstaande deze strenge maatregelen kwamen er den 3®quot; April 43 gevallen bij; ook deze paarden werden naarnbsp;het galgenveld overgebracht, terwijl de staanplaatsen directnbsp;gedesinfecteerd werden. Maar het hielp niets, den 4®quot; Aprilnbsp;waren er weder een 13 tal paarden bijgekomen terwijl de geheelenbsp;compagnie artillerie, bestaande uit 46 muildieren en 10 paarden,nbsp;ziek was.

Zooals echter reeds hoven vermeld is, was de aard en de hevigheid der ziekte veel goedaardiger, daar het lijden zichnbsp;enkel tot de conjunctiva bepaalde.

Aan afzondering veel niet meer te denken, daar het aantal patiënten zoo groot was geworden, dat de geheele infanterie-kazerne bezet was. Dit werd dan ook lijdelijk gestaakt, daarnbsp;het onverantwoordelijk zoude wezen om, met het oog op hetnbsp;goedaardige verloop, expres voor deze paarden stallen te bouwen.

Daar men echter hier misschien met een of ander stal miasma te doen had, werden den 3®quot; April al de troepenstallen in hun

-ocr page 266-

234

geheel gedesinfecteerd en opmerkelijk is het, dat na dien dag het aantal nieuwe gevallen sterk verminderde.

Den 12™ April waren reeds zooveel paarden en muildieren hersteld, dat men weder alle zieken van de gezonden kon afzonderen. Er hieven onder behandeling 106 paarden der cavalerie en 8 muildieren en paarden der artillerie.

De stallen werden nu nogmaals gedesinfecteerd en al de zieke paarden en muildieren bij elkaar ten strengste afgezonderd in den stal van het 2*^“ Escadron cavalerie; terwijl de gezonde paarden in de stallen van het en Depot-Escadronnbsp;werden geplaatst.

Sinds dien dag kwamen er al minder en minder nieuwe gevallen voor, zooals uit den tabel kan blijken. Enkele dagen,nbsp;vooral als het hard waaide en regende, kwamen er weder eenigenbsp;gevallen bij; deze zieke paarden werden dan direct uit dennbsp;troepenstal verwijderd en hunne standplaatsen, benevens dienbsp;der neven-paarden onmiddellijk gedesinfecteerd.

Aldus voortgaande was deze ziekte den 3™ Juli geheel tot staan gebracht.

Wat de behandeling betreft, deze heeft bestaan in het aanwenden van: Sulph. zincicns, Nitr. argenticus, Sulph. Atropini Sulphas Eserine (met zeer veel succes vooral bij die gevallennbsp;van Retinitis hypodermatisch aangewend), verder Ung‘ Pagen-stecheri (i), drachten onder het oog, nathouden der oogen, terwijl

(i) Volgens Hager is de samenstelling van Unguentum Pagenslecheri de volgende:

Bp. Ilydrargyri bichlorali corrosivi 0,5.

Contritis aliunde Aquae Calcariae 200,0.

Mixtura bene agitata, praecipitatum exortuin in filtro colligc, aquaablucet adliuc humidum commisce cumnbsp;Ungt, lenientis (cold cream) 12,0.

Si vis, parare licet ex Ilydrargyri oxydati via Iiumida parati 0.4 et Ungt. lenientis 12,0.

(Red.)

-ocr page 267-

235

de ziekenstal voor de ernstige zieken totaal donker en toch koel was gemaakt, door het afsluiten van het daglicht.

Ik mag hierbij niet onvermeld laten, dat te heginnen met den Mei al de gezonde paarden, buitendien ingedruppeldnbsp;werden, met eene slappe solutie van Sulph. zinci; dij was hijnbsp;wijze van proef en ik heb zulks dagelijks volgehouden, totdat zich geen nieuw'e gevallen meer voordeden.

Dit zijn nu wel buitengewone maatregelen geweest, die veel last en moeite hebben veroorzaakt aan den Commandant dernbsp;cavalerie, maar ik meende hiertoe verplicht te zijn, aangeziennbsp;buitengewone ziekten, buitengewone maatregelen vorderen.

Nu nog een enkel woord over het paard N°. 752, dat den 3quot;' Mei ziek gemeld werd als zijnde lijdende aan oogziekte.

lüj onderzoek bleek bet paard eene zuiver gestoken wond te hebben in het rechter oog.

De wond begon in de cornea en perforeerde de iris; een stukje van de iris puilt uit de wond en is voor een gedeeltenbsp;door de wondranden ingeklemd. Ik knipte het stukje van denbsp;iris af en liet het oog indruppelen met Atropine, terwijl hetnbsp;voortdurend nat gehouden werd.

De toestand verergerde echter dagelijks, het paard begon verschijnselen van koorts te vertoonen en bij onderzoek bleeknbsp;bet lijden een Panopbthalmie te zijn, waarbij bet geheele oognbsp;met etter was gevuld.

Den 12' Mei werd de Enuclealio Bulbi verricht onder een diepe chlorolbrm-narcose; omdat de bulbus hij de operatienbsp;nog niet totaal onbewegelijk was, werd eene 6 °j^ cocaïne-oplossing ingedruppeld, zoodat ook nu de menbrana nic-litans en lerugtrekkende spieren volkomen in anesthesie verkeerden.

Ik maak hier melding van de indruppeling van cocaïne, naar aanleiding van een mededeeling, voorkomende in het Quarterleynbsp;Journal of Veterinary Science in India N°. 16, dat Cocaïne nietnbsp;de gewenschte uitwerking had.

De nabehandeling bestond in het 2 maal daags reinigen van de

16

-ocr page 268-

236

woiulvlakte met eene oplossing van sublimaat (l: 4000) en verbinden met Jodoformylum.

Den 3' Juni werd bet paard als hersteld ontslagen.

Er is nog zeer veel duisters in deze epizoötie voor mij ; bijv. vooreerst de questie: Hoe moet men de gebeerscht hebbendenbsp;oogziekte beschouwen ?

Moet men aannemen, dat bet lijden is geweest een conjunctivitis catarrhalis, die door onbekende oorzaken eene groote uitbreiding heeft gekregen terwijl de paarden, die verschijnselen vertoonden van keratitis, iritis enz. op zich zelf staande gevallen zijn?

Maar als dit het geval is, hoe verklaart men dan die gevallen van cataract? Of moet men die gevallen van conjunctivitis beschouwen als de ligste vormen, en die gevallen-van keratitis, iritis, retinitis en cataract als de zwaardere vormen van eene bepaalde oogziekte?

Zeer aangenaam zal hel mij zijn, over deze questie hel gevoelen van oudere collega’s, die dus op dit punt meer ondervinding kunnen hebben als ik, te vernemen.

-ocr page 269-

NOG EEN WOORD OVER DE VOEDING EN DE VOEDSELS VAN HET PAARD IN NEDERLANDSGH-INDIË.

JVaar aanleiding van het artikel van den heer Sehininiel, . getiteld:

V Mijne vcroordecling, in zake de voeding van hel Indisehe milüairc paard, geloelsl.”

DOOR

H. MARS,

Paardenartsklasse te Batavia.

Toch ik iii de Rladeii, uitgegeven door de Vereenigiiig tot Revordcring van Veeartsenijkunde, mijn artikel publiceerdenbsp;getiteld: De Voeding en de voedsels van het paard in Nederlands eh-lndië, toen, geachte lezers, was mij niet bekend watnbsp;mij nu bekend is.

Had ik toen geweten dat de Heer Schimmel zulk groot plagiaris was, ik had zijn naam in dat artikel niet genoemd,nbsp;ik had hem noch beoordeeld, noch veroordeeld.

De lezers zullen begrijpen, nu ik hun zal bewijzen dat de Heer Schimmel niets dan plagiaat heeft gepleegd, dat ik opnbsp;wetenschappelijk gebied mij niet verwaardig, verder met hemnbsp;in gedaclitenwisseling te treden.

Dat ik dus weder over dit onderwerp schrijf, heeft zijn grond alléén daarin, dat ik het publiek eens wil aantooneii,nbsp;hoe een plagiaris, nog met oneerlijke wapens durft te voorschijn te komen, om zijn plagiaat te verdedigen tegen iemand,nbsp;die ten minste schreef volgens zijn beste weten, zonder plagiaatnbsp;te plegen.

Aan mij dus eerst te bewijzen, dat de Heer Schimmel plagiaat gepleegd heeft.

-ocr page 270-

258

De Heer Schimmel zegt wel in de voorrede van zijn werk:

«Het voorneiuen, om bij dit werk eene lijst te voegen van geraadpleegde boeken, heb ik moeten laten varen; deze zonnbsp;zulk een omvang hebben verkregen, dat ik de toch reeds lijvigenbsp;bandleiding daarmede niet durfde bezwaren.”

Doch ik zal mi de door den Heer Schimmel nbsp;nbsp;nbsp;boe

ken , bij het schrijven van bet hoofdstuk over de voeding, volgen, en laat bet aan den lezer over te oordeelen of ik waarheidnbsp;spreek als ik zeg dat er plagiaat gepleegd is en niet geraadpleegd.

Het is natuurlijk dat de Heer Schimmel de zinnen van plaats heeft doen veranderen. Het zou te omslachtig wordennbsp;de alinea’s allen aan te geven.

Als dus een andere alinea niet juist in de volgorde volgt, wordt dit eenvoudig door een streep aangeduid.

HAVER.

SCHIMMEL.

(Handleiding lol de paardenkennis) pag. 644.

In den bast komen eene bittere en eene spcccrijachtige stof (avenine) voor, die eenenbsp;prikkelende, voor de verteringnbsp;Kunstige werking uitoefenen.

De haver is van alle granen bet gemakkelijkst verteerbaar ennbsp;voedt tevens bet gelijkmatigstnbsp;d. i. productie van kracht ennbsp;massa zgii hierbij het meestnbsp;geëvenredigd. Door de gunstigenbsp;verhouding van de voedende totnbsp;de onverteerbare stollen is denbsp;haver onder alle omstandigheden bet beste korenvoedsel. De

HAÜBNE15.

(Die Gestindhcilspflege der land-wirlhschaflliehen Ilaussaugelhiere) pag. 250.

IJnter allen Kornernistder Haler

am iciebtesten verdaulieb,......

Dabei nahrt er am gleichmas-sigsten, d. b. Kraft- und 3Ias-senerzeugung steben uiebr als bei anderen Körner in einemnbsp;Cleichgewicbtc zu einander.

In Folge des gunstige Verbiilt-nisses der Nahr- zu den unver-daulichen Stolfen und der Zu-sammensetzung der erstcren ist der Hafer unbedingt die ge-deiblicbste Körnernübrung. Allenbsp;Nachwehen, die sonst Icicht ein-


-ocr page 271-

259

nadeelige gevolgen, die bij andere granen gemakkelijk ontslaan , als digestiesloornissen enz. zijn bij haver weinig Ienbsp;vreezen. Geen voedingsmiddelnbsp;kan baar bij ons paard volkomen vervangen.


treten, z. B. Indigestionen, Nacb, qiiellen, Dickblüligkeit etc. sindnbsp;ilim am allerwenigsten zu fürcb-

ten.---------

Es giebl kein Surrogat , was ebenso allen Anforderungennbsp;entspricht, and es wird auchnbsp;eine ganz vergebene Mühe sein,nbsp;ein solches aufziifinden.


HAUBNER. pag. 525.

üeber die Gedeihlichkeit der Gerste an sich und gegenüber demnbsp;Haler besteht noch manche Mei-nungsverschiedenheit. Es kannnbsp;aber gav keinem Zweifel weilernbsp;unterliegen, dass für unsere Pfer-de und unsere Verhaltnisse dernbsp;Hafer den Vorzug verdient.

lm Oriënt, auch im südlichen Europa, erhallen allerdings dienbsp;Pferde nur Gerste, (Hafer wird garnbsp;nicht gebaut) und sie bekomml

ihnen recht gut.........; den

Hafer in gleichem Gewichtstheile durch Gerste zu ersetzen, hat er-gebeu ; dass die Tbiere an Mulhnbsp;und Krafl verloren, weichlich,nbsp;schlaff wurden, bei der geringstennbsp;Anslrenguiig leichl schwitzten,nbsp;öfter Kolik mil Diarrhöe sicb ein-

stelte----. Die Gerste ist von

einer lesten, harten Hülse um-

SCHIMMEL, pag. 649.

De gerst komt de haver in de voedende werking nabij, dochnbsp;kan ze in ons klimaat niet vervangen. In het Oosten en ook in Zuidelijk en Zuidwestelijk Europa isnbsp;dit echter wel het geval; zij isnbsp;aldaar een uitstekend intensiefnbsp;voed-sel. Geeft men aan onze paarden Europeesche gerst, in plaatsnbsp;van haver, en wel in gelijke ge-wichtsdeelen, dan worden zij,nbsp;zooals talrijke proeven geleerdnbsp;hebben, zwak, zweelen licht,nbsp;zijn spoedig vermoeid en lijdennbsp;«likwijls aan koliek en diarrhee.nbsp;Haar de gerst een harden bastnbsp;heeft, is zij, zonder toebereidingnbsp;gegeven, moeielijk verteerbaar;nbsp;zij werkt ook minder opwekkend op de digestieorganennbsp;dan de haver. De Nooial-en Midden Europeesche gerst bevat

-ocr page 272-

240

minder eiwitstoffen en minder vet dan de haver, daarentegennbsp;veel stikstoflooze, in het bijzonder slijmige stoffen, een eigenaardig zetmeel en veel zouten.

gehen, wodurch sic, unzer-kleinert verl'üttert, schwer ver-

daulich wird............und üht

nur eine geringe Erregung anf

die Verdauungsorgane aus.......

......Sie ist vor den übrigen Kör-

nern ausgezeichnet durch einen grosseren Gehalt an schleimi-gen Stoffen (Schleimzucker), einnbsp;eigenthümlich geartetes Starke-mehl (Hordein) und durch dennbsp;grössten Gehalt an Salzen.

ROCiCiE.

I nbsp;nbsp;nbsp;HAUBNEK.

. nbsp;nbsp;nbsp;pag. 529.

Der Roggen stehl als Krali-futter obenan; er ist gewisser-massen der Gegensalz von der Gerste...............................

Unbedingt ist der Roggen das

gefahrlichste Kornerfutter......

Er ist am schwersten zu ver-

daueu......Daher erzeugt er so

ungemein leicht Indigestionen und deren Folgekrankheiten.nbsp;Aber auch Voll-und Dickblütigkeitnbsp;und Blutwallungen sind nachnbsp;ihm ganz besonders zu fürch-

ten....... Die grösstc Vorsicht

verlangt er bei allen ruhig im

Stalle gehaltenen ïhieren......

Die frische Roggen ist immer

gefahrlicher, als der alte......

Der Roggen koramt fast

SCHIMMEL. nbsp;nbsp;nbsp;I

pag. 650.

De rogge staat als krachtvoed-sel bovenaan en is dus eeniger-mate aan de gerst tegenovergesteld. Zij is echter van alle granen het moeielijkst verteerbaar en daarom het gevaarlijkslenbsp;korenvoedsel. Behalve digestie-stoornissen en koliek zijn nanbsp;bare langdurige voedering ooknbsp;congesties naar verschillende organen en rheumatiscbe hoefont-steking te vreezen. Dit is voornamelijk het geval bij weinignbsp;of niet arbeidende paarden ennbsp;dan in het bijzonder, wanneernbsp;de rogge verseb is. Alleen bijnbsp;zwaar werk kan men V*—V2 vannbsp;het ration haver door rogge vervangen; zij moet dan echter voor-

-ocr page 273-

241

al' ill het water geweekt en met veel liaksel

toegedieml worden.

ausscliliesslicli iiiir hei Arheits-pferden znr Verwendung, und zwar 1'Qr gewöhnlich uur zuninbsp;theilweiseii Ersatz des Hafers zu

Vi—Va der Ration ,......

ünter allen ürastanden muss man Zuhereituiigen mit Wasser

vornehmen.........und

es aii Hacksel nicht lelilen lassen.

nAis.

gemengd

SCHIMMEL, pag. 6ol.

De maïs ol'het Turksche koren is arm aan eiwitstolfen, dochnbsp;rijk aan vel en zetmeel. Zijnbsp;is bijna even moeielijk verteerbaar als de rogge en moet daaromnbsp;en om hare hardheid gebroken,nbsp;en met veel water en baksel

gevoederd worden.

HAUBNER. pag. 558.

Der Maïs ist die an Eiweiss-stofïen armste, aber an Fetl und Starkemehl reichste Kör-

nerfrucht.....Die leste, harte

Schale macht das Korn schwer verdaulich, steht aber in diesernbsp;Beziehung dem Roggen nochnbsp;nicht gleich. . . . ermu.ssdahernbsp;geschroten oder gequellt, und fürnbsp;Pierde und Rind noch mit Hacksel verahreicht werden.


HET «KOENE VOEDER EN DE WEÏDEN.

SCHIMMEL, pag. 660.

Het aantal planten, wier stengels en bladeren in verschen toestand lol voedsel kunnen dienen , is zeer groot; men verslaat echter in het dagelijkschnbsp;leven onder den naam van groen

HAUBNER. pag. 573.

Es giehl eine iiheraus grosse Zahl von Pdaiizeii. die mit ihrennbsp;Stengein und Blattern in frischen,nbsp;safligen Zuslande unseren Haus-thierenzurNahrungdienen. . . .nbsp;obschon man im gewönlichen


-ocr page 274-

242

weitigen Bestaudtheile

zyn

voeder slechts eene bepaalde klasse dezer planten.

Alle hiertoe hehoorende voedergewassen kenmerken zich door hun groot gehalte aannbsp;water (70—90 °/J en houtvezelnbsp;(o—10 %); bovendien bezittennbsp;zij eiwitstoffen, koolhydraten,nbsp;verschillende extractiefstolfen,nbsp;bladgroen enz.

Het gehalte aan voedende stoffen is echter zeer verschillend, niet alleen hij de onderscheidenenbsp;plantengroepen, maar ook bijnbsp;dezelfde plantensoort en welnbsp;naar den ouderdom, de standplaats enz. De jonge, saprijkenbsp;planten worden door den ouderdom of door ongunstig wedernbsp;droog en hardstengelig of verwelken.

Alle jonge planten zijn gemakkelijk verteerbaar: zij oefenen op de verteringsorganen eenenbsp;verkoelende, zacht laxeerendenbsp;werking uit, bevorderen de vertering en assimilatie ennbsp;voor de gezondheid voordeelig.

Naarmate zij ouder en drooger worden, verminderen deze gunstige gevolgen.

Het groene voeder is voor het paard, onder alle omstandigheden, een natuurlijk en geliefdnbsp;eten. Het kan het eenige voed-

Lehen nur eine hestimmte Klasse dieser Gewaclise als Griinfutter

zu bezeichnen ptlegt.......

Alle hierher gehörigeu Futter-iwachse sind charakterisirt durch einen grossen Gehalt annbsp;Wasser (70—90 %) und Pllan-zenfaser(5—10 °/o). Ihre ander-sind;

Eiweiss und Kleher (dieser im

sog grünen Satzmehle)..........

ausserdem verschiedene Extrac-tivstoffe............Blattgrïm etc.

Der ganze Stolfgehalt eriahrt übrigens mannigfache Abande-rungen, nicht allein in den ver-schiedenen Pflanzengruppen undnbsp;Arten, sondern auch bei ein undnbsp;derselben Ptlanzenarl, je nachnbsp;ihrem Aller, Standorie und son-

stigen Aiissenverhaltnissen.......

Mit fortschreitendem Wachs-

thuni..... ...vermindern sich die

wasserigeu Bestaudtheile,.........

wahrend die Menge der Pllanzen-faser zunimmt, die spa ter immer mehr verhartet und verholtzt,...

Die jungen saftigen Plan zen Qben auf die Verdauungsorganenbsp;eine kühlende, erfrischende, ge-lind eröffneude Wirknngausundnbsp;beleben die Verdauung und Assimilation in einer überaus wolh-thuendcn und gedeihlichen Weise.nbsp;Das alles trilt wiederum mehr


-ocr page 275-

sel zijn en wanneer het uit beste planten, b. v. klaversoor-ten, bestaat, kan het dier daarbijnbsp;zelfs matigen arbeid verrichten,nbsp;Groote krachtsuiting en volharding mag men daarvan evenwelnbsp;niet verwachten.

Ook veulens ontwikkelen zich bij enkel groen voeder nooit zoonbsp;krachtig als anders. Geen metnbsp;gras of zelfs met klaver gevoederd paard kan, wat krachtnbsp;en volharding aangaat, metnbsp;het korenpaard worden gelijkgesteld.

Een haverveulen onderscheidt zich steeds door grootte, krachtnbsp;en vroegtijdige bruikbaarheidnbsp;van een grasveulen; dit geldtnbsp;voornamelijk van edele en vannbsp;op zich zelf reeds slappe veulens.

Het groene voeder zet, door zijn groot watergehalte en denbsp;aanzienlijke hoeveelheden, dienbsp;de paarden tot hunne verzadiging moeten opnemen (gemid-peld dO kg, per dag), de digestie organen uit en geeft totnbsp;de z. g. grasbuiken aanleiding.nbsp;Het maakt gevleesd, doch slap; denbsp;paarden zijn spoedig vermoeid,nbsp;zweeten gemakkelijk en zijnnbsp;buitendien door hunne grasbuiken voor geene snelle gangennbsp;geschikt.

in den Hintèrgrund zurück, je alter und saftarmer sie sind,...

Pür das Pferd und die VVie-derkauer sind die Grünfuller-gewachse unter allen Urastiinden eine naturgemasse und belichte

Nahrung...... Die Pferde können

allerdings bei blossem Grünfutter volstandig bestehen, und bei demnbsp;am besten nahrenden z. b. Espar-sette, Wickengemenge, Luzernenbsp;etc. auch massig arbeiten; abernbsp;grosse Kraftleistungen und Ausdauer kann man nicht erwarten...

Kein Weide-, selbst nicht das rait Klee ernahrte Pferd istnbsp;dem Kornpierde in Bezug aufnbsp;Kraft und Ausdauer gleich zunbsp;stellen.

So unterscheidet sich auch das Haferfüllen unter allen Um-standen durch Grosse, Kriiftig-keit und frühe Gebrauchsfahig-keit von dem GrasfüHen, undnbsp;ganz besonders ist das der b allnbsp;bei den edlen und verzarteltennbsp;Zuchten und bei den Pferden,nbsp;die an sich schon von schlaffem

Faserbaue sind.

In Folge des grossen Wasser-gehaltes und damit im zusam-menhaiige der grossen Nahrungs-menge, welche die ïhiere zu ihrer Sattigung aufnehmen mussen (Pferde 80—100 Pfd), weitet

-ocr page 276-

244

Zooals uil hel vooral'gaaiide hlijkl, koinl liel groene voeder,nbsp;wal zijn invloed op de verle-ring en gezondheid aangaal, meinbsp;de knollen en worlels overeen;nbsp;het kan daarom worden gegevennbsp;onder alle omstandigheden, waarbij deze zijn aangeprezen.

alles Grnnfutter die Verdannngs-organen aus, macht dickhau

chig...... Dabei erzeiigt es eine

gewisse Vollsal'tigkeit macht

wohlheleibt,............; aber die

Thiere sind schlaff, ermüden und

schwitzen leichl,.....schon wegen

ihres iimfangreichen Hinterleibes, zur Schnellbewegung nicht wohlnbsp;geeignet. Zunachst sind sie innbsp;ihrer Wirkung auf den Verdan-nngsvorgang nnd auf die Safte-masse allen anderen sal'tigen Fut-termitteln, namentlich den Knol-|len nnd Rüben gleich zu stellen.

! Bei allen Krankheitszustanden, ¦bei denen diese empfohlen wur-|den,können auch die jungen,safti-Igen Weide- nnd Griinfutterpllan-zen in Gebrauch gezogen werden.

HWOLIiESl EK WORTELS.

SCHIMMEL, pag. 657.

Tol de knollen en wortels, die als paardenvoedsel in aanmerking komen , behooren ; denbsp;aardappelen, de aardperen ofnbsp;lopinamhours, de knollen, de gewone gele wortels, de wittenbsp;wortels of pastinaken en man-gelwortels.

Deze bevatten als voornaamste voedende bestanddeelen zetmeelnbsp;en suiker; zij bezitten slechts

HAUBNER. pag. 567.

Die verschiedenen Rühenarlen die hei unseren Hansthieren alsnbsp;Nahrungsmittel dienen, sind dienbsp;Runkeln (Beta), die Kohlrühennbsp;(Brassica), die Möhren (Daucus)

und der Pastinak (Pastinaca),.....

(pag. 348). Der hauptsacht-lichste Nahrungsstoff isl Starke Oder Zucker. Neben diesen findetnbsp;sich nnr eine geringe Mengenbsp;Proteinsubstanz daim verschie-



-ocr page 277-

5145

eene geringe lioeveelheid eiwit en veel water. Hierdoor voedennbsp;zij zeer extensief en zijn zij dusnbsp;niet geschikt voor paarden,nbsp;waarbij het op krachtsniting ennbsp;vaste, kernachtige spieren aannbsp;komt.

Alle knollen en wortels zijn in zooverre gemakkelijk verteerbaar , dat zij in de maag spoedignbsp;in eene brij veranderd wordennbsp;en haar snel weder verlaten.nbsp;Daarmede is de vertering echternbsp;niet afgeloopen; de voedingsstoffen moeten dan nog verwerktnbsp;worden.

Bij de wortels geschiedt ook dit spoedig, daar de suiker, dienbsp;zij bevatten, geniakkelijk oplosbaar is.

dene Extractivstoffe und sehr viel

Wasser.......und stehen wiede-

rum in erster Reihe als extensiv Oder wohlnahrendeNahrungsmit-tel. Eine Befahigung zu Kraftleis-tiingen, einen festen, straffennbsp;Paserbau, ein kerniges Fleischnbsp;und Fett darf man also nicht

von ihnen erwarten.........

Alle Knollen und Ruben sind leicht und schnell zu verdauen,nbsp;insofern sie im Magen bald zunbsp;einem Brei umgewandelt werdennbsp;und diesen schon früh wiedernbsp;verlassen.

Aber die Verdauung ist damit noch nicht zu Ende.

Es gehort noch dazu eine fernere Verarbeitung und Um-wandlung der Niihrstoffe.

Bei den Ruben wird auch dieses schnell und sicher^erzielt,nbsp;indem der Zucker leicht löslichnbsp;und a.ssimilirhar’ist.

Na het voorafgaande zal ’t een ieder gemakkelijk vallen te oor-deelen. En dat voorafgaande noemt de Heer Schimmel hel door hem geschrevene, nota bene, het schoonste plagiaat ooit tenbsp;voorschijn gebracht (pag. 56 van dit Deel).

Op pag. 62 zegt de Heer Schimmel : «Juist het laatste moest hem (Mars) genoopt hebben het onderwerp goed te overwegennbsp;alvorens althans hel door mij geschrevene zoo uit de hoogte ennbsp;zoo onbillijk te veroordeelen.”

Waarachtig, de brutaliteit is de wereld nog niet uit, zoo zonder blikken of blozen bel voorgaande te betitelen als betnbsp;door hem geschrevene!

-ocr page 278-

246

Of F. Van deu Poll oorspronkelijk is of iiiel, weet ik niet, doch zeker is liet dat hij Haubner niet nageschreven heeft, daarnbsp;Haubner eerst in 1843 geschreven is.

Ik hel) het recht niet over fouten te oordeelen van een schrijver, die voor 40 jaren schreef, omdat die fouten toennbsp;geen fouten waren.

ygt;Lain doeloo lain sekarangquot; zegt het nialeische spreekwoord; dat wil zeggen: het was vroeger anders dan nu, doch de Heernbsp;Schimmel schijnt behoudend te zijn en schrijft zoo maar na,nbsp;hetgeen in het jaar 1843 geschreven is en wil ons dal voornbsp;nieuwen kost te eten geven.

l)e Heer Schimmel wordt dan nog boos als men dat werk rechtmatig veroordeeld.

Ik zal later het bewijs geven dal even handig als liij met de wetenschap goochelt, hij dal ook doet met door mij. gebruikte woorden en cijfers, met eene handigheid waardoor hetnbsp;publiek, dal niet alles met groote nauwkeurigheid vergelijkt,nbsp;zou moeten denken dat de Heer Schimmel gelijk had.

Op pag. 163 schreef ik: »Het is echter het oude lied, de een zegt het, daai’om de ander ook; en zoo worden wetenschappelijke onwaarheden tot wetenschappelijke waarheden bevorderd.”

Het blijkt genoegzaam uit het voorgaande, dat ik gelijk had; de Heer Schimmel toch heeft de ideën van den Heer Haubner , dienbsp;misschien nimmer aan Indië gedacht heeft, zoo maar aan de toekomstige officieren en het overige publiek ten beste gegeven, zondernbsp;cenige wijziging, zonder eenig eigen oordeel of iets oorspronkelijks.

Het is bekend dat hij, die werkt, fouten maakt, maar dat de Heer Schimmel zoo tegen mijne heoordeeling opkomt laat zichnbsp;goed begrijpen; hij heeft niet gewerkt doch nageschreven.

Mij dunkt uit dé handen van een coryphae van de wetenschap, had wel iels anders te voorschijn kunnen komen, te meer daar hij in de voorrede zet: »Aan een herdruk der beslaande,nbsp;waarvan de eerste iii 1841 en de laatste in 1859 verscheen,nbsp;viel niet te denken bij den vooruitgang, welke ook dezenbsp;wetenschap in deii jongsteii tijd heeft gemaakt.”

-ocr page 279-

247

»Nota bene”, en wat voor gebruik beeft de Heer Schimmel van den vooruitgang van de wetenschap gemaakt'' (Ik spreeknbsp;natuurlijk over bet hoofdstuk dat ik behandel) dat bij ons ecnenbsp;vertaling geeft van ideën in 1845 ontstaan, Cominenteren zijnnbsp;overbodig.

Ieder zal mij toch moeten toestaan, dat juist op het gebied def voeding en voedsels, in de laatste jaren, de meest interessante ontdekkingen zijn gedaan.

Op pag. 62 zegt de Heer Schimmel ; igt;In alle uitgaven der paardenkennis van F. Van der Poll, welke sedert 1841 verschenen, zijn de door den Heer Mars geïncriraeerde zaken reeds tennbsp;deele te lezen.”

y^Tcn dcelc” zegt de Heer Schimmel. Natuurlijk de Heer Van DER Poll , was wel wijzer die allen neder te schrijven.

Ik zal eens even nagaan, wat Van der Poll zegt over de punten, waarin ik Schimmel veroordeeld heb.

Wat bet gras aangaat zegt Van der Poll: (png.: 457, derde druk).

«Omtrent alle groenvoeders moet worden aangemerkt, dat ze, even als de weide, bet paard meer in bet vlcescb doen groeien, dannbsp;dat zij in die evenredigheid sterk maken: derhalve moet mennbsp;dienstpaarden daarbij tevens eenig korenvoedsel geven.”

En op pag. 447: «Niet alleen dienen de kruiden en grassoorten welke in den vroegen zomer in bare volste kracht zijn, bet paardnbsp;lot een aangenaam en versterkend voedsel, maar verstrekkennbsp;het tevens tot een geneesmiddel enz.”

Dit is geheel iets anders dan wat de lieer Schimmel zegt: «Het maakt gevleesd doch slap, de paarden zijn spoedig vermoeid, zweeten gemakkelijk en zijn buitendien voor geenenbsp;snelle gangen geschikt.” (vide pag. 662)

Van der Poll zegt wel degelijk dat gras sterk maakt, doch niet ill evenredigbied tot de gevleesdheid.

Op pag. 457 zegt Van der Poll : «De rijst (Ie riz; — der Reis) wordt hier te lande voor het paard niet gebruikt, doch innbsp;Amerika, de Indiën en vooral op Java wordt het paard, in

-ocr page 280-

248

plaats van niet haver, met rijst gevoed en verkrijgt aldaar daags, bij 52,ö ponden gras, 2,5 ponden padie, zijnde hetnbsp;bovenste gedeelte of de toppen van de rijst, welke gewoonlijk eenige uren vóór den voedertijd, wegens hunne hardheidnbsp;in water geweekt worden.”

Schrijver zegt dus niet zooals Schimmel; (vide pag. 652.)

»De rijst bestaal grootendeels uit zetmeel en is daafom minder voedzaam dan de overige granen”.

En dit is zeker wel het hoofdpunt dat ik den Heer Schimmel verweten hel), toen ik zijn rijst-artikel beoordeelde.

Over de Maïs of het Turksche koren sprekende, zegt Van dek Poll op pag. 456.

»Het turksche koren (Ie maïs ou blé de Turquie; — der Maïs) is ook een goed paardenvoeder, en wordt daartoe innbsp;Barbarije algemeen gebezigd. Het is zeer voedzaam, docbnbsp;vordert door zijn harden, glazurigen bast, dat de korrel gebroken of vooraf geweekt wordt. In ons land komt dit voortbrengsel, wegens den geringen aanbouw, hiertoe nauwelijksnbsp;in aanmerking.”

Schimmel zegt en

Dit is geheel iets anders dan de Heer

vroeger bij het plagiaat-bewijs geciteerd.

Men ziet dus duidelijk, dat de grootc fouten door den Heer Schimmel gemaakt en door mij veroordeeld, door den Heernbsp;Van der Poll niet gemaakt zijn.

Trouwens, vóór dal ik het opzocht, was ik er van overtuigd, want de Heer Van der Poll heeft nagedacht, de Heer Schimmelnbsp;nageschreven.

De Heer Schimmel had wel eens mogen nadenken voordat hij op pag. 55 zeide: «Haastige spoed gaat zelden goed”, zegtnbsp;een Hollaudsch spreekwoord. Vooral voor ons Europeanen isnbsp;dit jammer, daar wij sedert de publicatie van het scheikundignbsp;onderzoek van grassoorten, graan- en peulvruchten, in betrekkingnbsp;lol hare aanwending als paardcnvoedsel in India, door A. Scharléenbsp;en J. ti. Bernelot JIoens , omtrent dit onderwerp niets nieuws

-ocr page 281-

249

vernamen. Helaas, is dit ook op hel werk van den Heer Mars vaii toepassing.”

Hoe komt do Heer Schimmel die verzuchting te doen dat het jammer is, dat in zooveel tijd geen nieuws uit /lu/iégekomennbsp;is daar hij zich zeil' hlijkhaar niet bekommert, omtrent dennbsp;vooruitgang van de wetenschap in Europa op dit punt in denbsp;laatste jaren.

Dat hij ook nu eerst met Sciiarlée en Moens kennis gemaakt heeft is duidelijk, anders had hij de fouten niet gemaakt, die hij nu begaan heeft.

Dat eindelijk hij langzaam werken, (de Heer Schimmel heeft ongeveer 10 jaar over zijn paardenkennis gewerkt) ook nietnbsp;altijd iels degclijicsch en nieuws te voorschijn komt, is, dunktnbsp;mij, hiervoor genoegzaam door mij bewezen.

De Heer Schimmel zegt verder dat, had ik bedaard gelezen gemerkt zou hebben, dat hij alles geschreven heeft metnbsp;betrekking op Europa, en wanneer iets over Indië wordt medegedeeld, dit uitdrukkelijk wordt vermeld, en dat de beschrijving der haver, der weiden, van het hooi geen twijfel kannbsp;overlaten of deze ook over Indië geldt.

Gaarne wil ik den Heer Schimmel dit gedeeltelijk toestemmen, want haver hebben wij hier niet, evenmin weiden in dan zin van Europa, en hooi, op dat van een paar fabrikanten na, en dat gebruikt wordt zooals ik pag. 245 beschreven heb, ook niet.

Ik heb mijn oordeel, op misschien eenige kleine zaken na, dan ook alleen gegeven over de voedsels, die ook hier in Indië voorkomen en zeg ik zeer duidelijk op pag. 157;

»Was de paardenkennis van den Heer Schimmel, alleen voor het publiek in Europa geschreven, ik zou er vrede medenbsp;hebben, doch nu het speciaal geschreven is voor toekomstigenbsp;officieren, van wie een groot gedeelte naar een land vertrekt,nbsp;waar wel aan bovenstaande eischen voldaan kan worden, hadnbsp;de Heer Schimmel anders over het gras kunnen spreken” enz.

Dat hetgeen ik daar zeide, ook van toepassing is op de rijst

-ocr page 282-

en maïs, is mij even duidelijk als dal hel geschrevene door den lieer Sohimmec , aangaande liaver, de weiden elc. geennbsp;hclrekking lieefl op ludië.

Verder zegt de Heer Sciiijimel : »Niel gaarne zon ik, gelijk de Heer Mars zeil' doet, de analyses van Duitsch gras bezigen,nbsp;om te bewijzen dat het Indische een goed voedsel is.”

De Heer Soni.MJ[EL heeft hier blijkbaar ook niet bedaard gelezen, want dan had hij gezien, dat hoven het lioofdstuk staat: igt;0vcr hel ffras in hel algemeen’, en dat ik de lioedanigheidnbsp;van het Indische gras beschrijf in het hoofdstuk: »Hel hultnbsp;sche gras in hel bijzonder

De analyses van de Duilsche grassen, door Uottiiausen en Scheven in verhand met die van Wolef , zijn door mij gebruiktnbsp;om aan te loonen dat hel gras met het ouder worden, aannbsp;eiwitgehalte verliest en tevens, dat de Heer Sciiijimel faalt alsnbsp;hij op pag. 661 schrijft:

»Het groene voeder zet, door zijn groot walergehalte en de aanzienlijke hoeveelheden, die de paarden daarvan tot hunnenbsp;verzadiging moeten opnenien (gemiddeld 50 KG. jier dag) enz.’’

Niet 50 KG. maar gemiddeld 53 KG. heeft het jiaard noodig om 1 KG. eiwitstoffen op te nemen. '

De Heer Schimmel zegt verder:

»MLjne bewering (§ 278, I. c.), .ilal de arheidspaarden, hij «enkel grasvoedering, gemakkelijk zweeten, spoedig vermoeidnbsp;«zijn en grashuiken krijgen is, vo ens den Heer M.aus, on-

«juist, omdat............hij nergens gelezen heeft, dal de ,\vilde

»en half wilde paarden aan die kwalen onderhevig waren en «deze toch enkel groenvoeder gebruiken. Hoe het mogelijk is,nbsp;«in dit opzicht, het paard in den huisdierslaat met dat innbsp;«wilden toestand, o}) ééne lijn te stellen, verklaar ik niet Ienbsp;«begrijpen.

Men duide hel mij niet ten kwade, dat ik hem hier het verwijt maak, slechts een stuk van hetgeen ik geschreven heb overnbsp;genomen te hebben, want de daar op volgende volzin,doorinijnbsp;geschreven, luidt;

-ocr page 283-

«Ook bij de beschrijving- van de paarden, levende in landen «waar permanent gras gevoederd of door de paai’den gezochtnbsp;«wordt, heb ik genoemde nadeelen niet opgegeven gevonden,nbsp;«en voorzeker zouden zij door den schrijver, indieu zij aan-«wezig waren, wel aangehaald zijn geworden.”

Het verwijt door den Heer Schimmel aan mijn adres gedaan, afgezien van de vraag of ik wel zoo ongelijk zoude gehad hebben,nbsp;vervalt hiermede.

Het verhaal dat nu gedaan wordt, en dat de Heer Schimmel aanleiding geeft te zeggen: «wat een domme hoeren”, bewijst dat hij nimmer nagedacht heeft over toestanden die zich buiten zijnnbsp;vaderland voordoen. De paarden die bij die domme hoerennbsp;een groot gedeelte van den dag moeten arbeiden, hebbennbsp;geen tijd genoeg om met grazen, zich voldoende gras toenbsp;te eigenen; daarom snijdt de boer gras en geeft het de paarden ook op stal. Het gaat met het gras echter niet als metnbsp;den tooverstaf van Mozes , dat men slechts zegt; gras! en er isnbsp;gras. De omtrek der woning is natuurlijk bebouwd, zoodatnbsp;naarmate de cultuur toeneemt, het gras verder gehaald moetnbsp;worden. Het is dus te begrijpen dat de domme boer lievernbsp;met zijn overvloed vaii maïs, die hij in en om zijne woningnbsp;heeft, completeert, dan met een vermoeid lichaam heinde en vernbsp;meer gras te gaan snijden.

Nu komen wij aan iets dat niet in Haubner of Dammann staat, en daarom door '’|sn Heer Schimmel, niet begrepen wordt.

Het is voor hem een contradictio in terminis wanneer ik zeg: «het gras is door zijn groot watergehalte volumineus,nbsp;doch voedt intensief.”

ïer opheldering zal ik eerst even aanhalen wat J. H. Magne en C. Baillet (Traité d’agriculture pratique et d’hygiène vétérinairenbsp;générale) op pag. 565 van het derde deel dienaangaande zeggen.

«Malgré Tutilité incontestable de Teau qui entre normalement dans la composition des aliments des herbivores, on ne peut lanbsp;considérer comme concourant a leur donner des propriétésnbsp;alibiles. Elle ne fournit rien en effet a I’assimilation, et dans

17

-ocr page 284-

232

l’état oil ils sonl combines I’an a I’aiilre, ses elements constitulifs lie sauraienl engendrer la plus faible partie tie la chaleur né'nbsp;cessaire a la conservation de la vie et a la production de lanbsp;force. II en resulte que pour se faire une idee exacte de lanbsp;valeur nutritive d’un aliment, il faut d’abord déduire de sonnbsp;poids total la quantite d eau qu’il renferme. Avant qu’oii eulnbsp;acquis sur le role ties principes immédiats dans la nutrition,nbsp;les connaissances que Ton possède aiijotird’htii, on se coiiten-tait, pour apprécier la valeur nutritive ties substances alimen-taires, de les priver par la chaleur de la totalite de I’eaii qii’el-les renfermaient, et on les jugeait d’antant plus propres it iioiir-rir, qu’elles laissaient après cette operation une plus grandenbsp;quantite de maliere sèche. Ce procédé, employé d’abord parnbsp;Vauquelin et Percy it l’égard des aliments de 1’homme, a éténbsp;depuis plusieurs fois mis en usage pour les denrées dont onnbsp;nourrit les animaux domestiques. II ne peut donner, commanbsp;on le comprend, que des renseigemenls insuffisants. Mais s’ilnbsp;ne remplit pas enentièrement le bul a atleindre, il ne fautnbsp;pas négliger d’y recourir et de bien établir pour chaqiie aliment la proportion d’eaii et la proportion de matière sèchenbsp;qu’il contient.

Les aliments qui contiennent heaucoup d’eau ne peuvent offrir, sous un poids et sous uu volume déterminés, qu’unenbsp;faihle quantité des principes alihiles: mais ceux-ci peuventnbsp;étre facilement digestibles, et associés entre eux dans lesnbsp;proportions d’une relation nutritive favorable. Lorsqu’il ennbsp;est ainsi, il faut que', 1’aliment soit donné en quantité considerable pour suffire atix’l besoins de l’économie. II peutnbsp;même se faire alors que le volume de la ration soit hors denbsp;proportion avec la capacité des réservoirs digestifs, au moinsnbsp;pour certains animaux, et que ceux-ci soient dans la nécessiténbsp;de prolonger ou de renouveler fréqtiemment leurs igt;epas pournbsp;être suffisamment nourris. II [est évident que dans de semhla-hles conditions, il y a souvent avantage a ne faire entrer les aliments aqiieux dans la ration que dans une certaine mesure; mais

-ocr page 285-

255

il n’en est pas moins vrai que , dans ce cas, on doit reconnaitre que la constilution de la niatière sèche, qui est seule aliinentaire, estnbsp;bonne, et fréqueniinent superieure a celles de substances quinbsp;contienuenl beaucoup moins d’eau. La comparaison des relationsnbsp;nutritives, toujours établies uniquement d’après les proportionsnbsp;relatives des principes qui constituent la matiére sèche, estnbsp;ici d’un grand secours pour permettre d’apprécier, abstractionnbsp;faite de l’eau, la valeur nutritive des substances aliinentaires.nbsp;Lorsque les aliments contiennent peu d’eau, ils offrent néces-sairement, sous un poids et sous un volume donnés, une plusnbsp;grande quantité des principes immediats qui entrent normale-ment dans la constitution des substances végélales. Générale-ment ils sont aptes a mieux nourrir que ceux ou l’eau pre-domiue. Mais encore 1'aut-il, pour qu’ils constituent des alimentsnbsp;tres-nutritifs, que les principes dont se compose leur matièrenbsp;séche soient au nombre de ceux qui sont facilernent digestibles,nbsp;et qu’ils soient associés entre eux dans des proportions favo-rables. Si la cellulose domine, si elle est fortement imprégnéenbsp;de ligneux, si la substance séche est dure et fibreuse, 1’alimentnbsp;est peu nutritif en dépit de la faible quantité d’eau qu’il con-tient. C’est Ie cas dans lequel se trouvent les pailles et les foinsnbsp;grossiers. Si au contraire la matière sèche est en grande partienbsp;representée par une association, en de bonnes proportions, denbsp;substance azotée, d'hydrates de carbone, de matières grasses,nbsp;l’aliment olfre dans une sorte de concentration les principesnbsp;les plus utiles, et mérite a tous égards la qualification A’alimentnbsp;riche qu’on lui donne quelqiiefois. C’est dans ces conditionsnbsp;que se présentent les graines des légumineuses, les grains desnbsp;céréales, les tourteaux, que les Allemands appellent desnbsp;concentrés, surtout a cause de la forte proportion de matièrenbsp;azotée qu’ils renferment sous un petit volume.”

En verder op pag. 567:

»En resumé la connaissance des proportions d’eau et de matière séche que renferme un aliment est un des éléments

-ocr page 286-

qui servent a déterminei’ sa valeur nutritive, niais il n’est ni Ie plus important, et Ton ne peut acquérir des notions suffi-santes a eet égard que par la déterniinatioii precise de lanbsp;composition de la matière sèclie en principes immédiats et ennbsp;substances minérales.”

«ij aandachtige lezing van het bovenstaande en hij vergelijking met hetgeen ik op pag. 167 geschreven heb, zal de lezer zien dat Magne en Baillet met andere woorden, hetzelfdenbsp;zeggen als ik.

Zij zeggen ook, dat het volume water iu een voedsel, niet in aanmerking mag komen hij de beoordeeling van denbsp;voedzaamheid van een voedsel; dus ook niet wanneer het waternbsp;in eene hoeveelheid aanwezig is, zoo groot dat het, het grootste gedeelte van het volume uitmaakt. Of de voeding van zulknbsp;een voedsel een intensieve of extensieve zal zijn, hangt af vannbsp;de verhouding tusschen de, in de drooge stof, aanwezigenbsp;koolhydraten en eiwitstolfen.

De Heer Schimmel zegt verder op pag. 67:

»In deze citaten lees ik den volgenden syllogismus; gras is volumineus; het volume wordt veroorzaakt door het waterge-halte; het watergehalte komt niet in aanmerking; het gras isnbsp;dus niet volumineus.”

Had de Heer Schimmel nu niet handig het woordje »bijna”, weggegoocheld, — ik heb n. 1. niet gezegd: watergehalte komtnbsp;niet in aanmerking, maar wel het watergehalte komt bijnanbsp;niet in aanmerking, — dan bestaat den syllogismus niet.

Ieder lezer zal echter ook begrepen hebben dat ik meer gesproken heb ten opzichte van de voeding, daar ik er dadelijk op liet volgen: »De voeding met gras is, door de verhoudingnbsp;tusschen eiwitstolfen en koolhydraten een intensieve.”

Doch ook ten opzichte van het volume is hetgeen ik gezegd heb, zeer goed te begrijpen. Het water wordt spoedig opgenomennbsp;en het gevolg is, dat het paard, gevoed met een voedsel dat doornbsp;water hoofdzakeiijk volumineus is. meer volume tot zich

-ocr page 287-

neemt eii moet opnemen, dan wanneer hetzelfde paard een voedsel tot zich zou nemen, waarvan het volume grootendeelsnbsp;ontstaat b. v. door houtvezel.

Ik hel) dus alle recht te zeggen dat het water bijna niet in aanmerking komt of minstens geheel onschuldig is.nbsp;Het blijft echter een waarheid, dat, waardoor het volume ooknbsp;ontstaat, het volume er is.

Er moet eene bepaalde hoeveelheid voedende l)estandeelen opgenomen worden.

Nu zeg ik: »Het bijvoederen van graan is in Indié noodig om aan eiwitstoffen te verkrijgen, wat door te groot volumenbsp;aan gras, niet opgenomen kan worden , alsook ter verkrijging vannbsp;koolhydraten, om de juiste verhouding in het ration te krijgen,nbsp;voor de gevallen men meer krachtsuiting en diensten van hetnbsp;paard vergt, dan in den natuurstaat van het paard gevergdnbsp;worden.”

De Heer Schimmel zegt daartegen:

»Wanneer ik echter verder lees, dan zie ik dat het gras toch weer volumineus is. Ja, zóó erg, dat werkpaarden, moesten zij uitsluitend daarvan leven, werkelijk nog grasbuiken zouden krijgen.”

Het is klaarblijkelijk dat hier niet goed gelezen is, daar ik gezegd heb, »dat men niet met gras kan volstaan indien mennbsp;meer krachtsuiting en diensten van een paard vergt, dan innbsp;den natuurstaat van bel paard gevergd worden.”

De dieren die wij dus onder iverhpaarden verstaan, kunnen niet met gras volstaan, maar moeten tevens graanvoeder bebben:nbsp;zij zullen dus geen last van grasbuiken krijgen.

Schimmel’s aanmerkingen zijn dus geheel van grond ontbloot.

Wat de Heer Schimmel verder zegt: dal ik meer met bem overeenstem dan ik bekennen wil, daar wij beiden zeggen,nbsp;dal gras zeer goed het eenige voedsel kan zijn voor paardennbsp;in den natuurstaat, ja, dat de paarden bij deze voedingswijzenbsp;nog matigen arbeid kunnen verrichten, doch dat, wanneernbsp;men hooger eischen stelt, het hij voederen van granen noodzakelijk is; dit moet ik zeer bepaald tegenspreken.

-ocr page 288-

256

Ik spreek van gras en blijf hi] gras, terwijl de Heer SoniJHiEt op pag. 661 zegt:

»Het kan {het groene voeder) het eenige voedsel zijn en wanneer het uit de beste planten, b. v. klaversoorten, bestaat, kan het dier daarbij zelfs matigen arbeid verrichten.”

De Heer Schimmel schijnt niet te weten wat gras is.

De Heer Schimmel zegt in de volgende alinea, dat ik beweer dat een klein paard evenveel eet als een groot.

Ik heb echter gezegd:

»Het gaat niet aan om te zeggen, een paard van 250 kilogram eet 25 KG. gras, dus een paard van 125 KG. eet 121/2 KG. gras.”

Daarentegen geloof ik dat, hetgeen men bij wijze van spreken dikwijls hoort, »een klein paard eet evenveel als een groot”, veelnbsp;dichter bij de waarheid ligt.

De lezer zal zelf een oordeel kunnen vellen over de juistheid van Schimmel’s bewering.

Niemand zal toch wel zoo naïf zijn te beweren als Haubner op pag. 534 van zijne «Gesundheitspflege” zegt: 100 Pfundnbsp;Salz machen 100 Pfund Schmalz, dat Haubser bedoelt dat mennbsp;van honderd pond zout, honderd pond vet krijgt.

Wanneer Schwarzrecker op pag. 515, eerste uitgave van zijne Pferdezucht, zegt; ygt;gul Putzen ist halbes Füttern”, bedoelt hij daarmee toch ook niet dat men het paard slechtsnbsp;half ration behoeft te geven als men het goed poetst.

Het zou waarlijk in beide gevallen, eene goede speculatie zijn.

Alvorens nu verder te gaan, wensch ik eerst een gedeelte aan te halen uit het ^rapport adressé au conseil d’administration denbsp;la compagnie générale des voitures sur les travaux du labora-toire de recherches en 1879 par L. Grandeau et A. Leclerc,nbsp;directeurs du laboratoire de la compagnie generale des voitures.

Ik haal dit gedeelte aan, omdat ieder, die mijn arbeid over de voeding en de voedsels van het paard in Nederlandsch Indicnbsp;gelezen heeft, zal zien dat ik geheel geschreven heb in dennbsp;zin van de H. H. Grandeau en Leclerc, en kan het eenige opheldering geven in sommige punten, waar meeningsverschil

-ocr page 289-

2!)7

beslaat tusschen mij eii de door Schimmel overgenomeii gedachlen van Haubneb.

Pap. 10 enz. van dat rapport wordt gezegd:

II est convenu, aux yeux de certaines gens, que Ie foin, la paille el Favoine sonl les seules denrées capables d’entrernbsp;ntilement et sans danger dans la ration du cheval. Mais ceuxnbsp;qui font de cette proposition une sorte d'axiome physiologiquenbsp;onl la vue courte; s’ils regardaient au-dela de nos frontieres,nbsp;ils verraient 1’Arabe leur soutenir que Ie cbeval, pour êtrenbsp;vigoureux et bien portant, n’a pas besoin d’avoine, maïs d’orge;nbsp;FItalien leur venterait les vertus nutritives de la fèverole et dunbsp;fruit du caroubier; Ie Mexicain leur montrerait la ration de sesnbsp;chevaux presque exclusivement formée de maïs. Et qu'on n’in-voque pas ici les dilférences de climat ni de sol, car s’il est unenbsp;fonction indépendante des conditions de climat ou de lieux c’est anbsp;coup sur la nutrition intime des tissus. L’homme el les animauxnbsp;a sang chaud en général sont, par excellence, aussi indépen-dants que possible du milieu extérieur oü ils vivent; leurnbsp;milieu nutritif véritable, Ie sang, se trouvant soustrait d’unenbsp;facon presque absolue aux influences e.xterieures. Ce qui importenbsp;c’est que les quantités d’azote, de carbone et d’eau exigées parnbsp;Ie fonctionnement regulier 1’organisme, soient mises a la disposition de Forganisme, en proportions convenables et sous desnbsp;formes propices a Fassimilation.

Les exigences du corps en chacun de ces principes peu-vent varier en qmntité et varient, en effet, avec les climats, mais qu’on offre a Fanimal Ie carbone, Fhydrogène et Fazote dont ilnbsp;a besoin dans Favoine, dans Forge, dans Ie maïs ou dans lanbsp;fèverole, voila Ie point relativement secondaire.

Envisagée d’une facon générale la substitution d’un aliment a un autre, de même ordre, pourvu quelle soit équivalentenbsp;sous Ie rapport de la valeur nutritive comme nous Findiquenbsp;rons plus loin, est done une operation absoluraent rationelle ^nbsp;conforme aux fails d’observation les mieux établis par Ie mode

-ocr page 290-

2K8

d’alimentation de Thomme el j’ajouterai de tous les animaux soumis a sa domination.

En elfet, Ie cheval ou Ie boeuf sauvages ne vivent que d’herdes et 1’introduction de l’avoine et des plantes fourragèresnbsp;les plus usueles dans leurs alimentation constitue déja unenbsp;substitution, dans l’acception la plus étroite du mot.

La moindre réflexion suffirait done a rectifier des erreurs si re-pandues dans Ie public a ce sujet que j’ai cru utile, au début de ce rapport, d’en entreprendre sommairement la réfutation”.

Met de gedachten, uitgedrukt in dit rapport, vervalt gedeeltelijk het verwijt van den Heer Schimmel te lezen op 62:

ygt;lh zou niet durven beweren hoe de verhouding van de eiwitlichamen en koolhydraten in de voedsels voor het Indische troepenpaard moet zijn. De Heer Maks schijnt dit echter,nbsp;afgaande op in Europa gedane onderzoekingen (hl. 141 enz.)nbsp;zeer naauwkeurig te weten.”

De Heer Schimmel deelt niet mede wat ik op pag. 153 zeg n. 1.:

»Op grond van ondervinding, wat ik paarden onder verschillende omstandigheden en op bepaalde rations voeder, heb zien verrichten, stel ik als eisch, dat een Indisch paard metnbsp;zijn voedsel opneemt enz.”

Het zal toch ieder duidelijk zijn, dat, wanneer men duizende paarden, zoowel militaire als particuliere, onder verschillendenbsp;verhoudingen en hij de uiteenloopenste dienstverrichtingennbsp;heeft waargenomen, en tevens hunne voeding omtrent de alnbsp;of niet voldoendheid heeft nagegaan, dat wanneer de samenstelling dier voedsels tevens bekend is, men alsdan met tamelijk veel recht de henoodigde voedingsstoffen voor een paard kannbsp;bepalen, al mocht de wetenschap daar later eenige wijzigingen in brengen.

Eeuwen, voordat eenig voedsel chemisch onderzocht was, of dat men eenig gezond idéé had omtrent de voeding, wistnbsp;ieder, die hart voor zijn paard had en het in verschillendenbsp;omstandigheden naging, wat en hoeveel hij zijn paard moestnbsp;geven om het goed te onderhouden.

-ocr page 291-

2S9

Tegenwoordig gaal het nog zoo. De gewone boeren, zelfs geheele volken b. v. de Arabieren, die zich om geen retort, nochnbsp;om WoLFF of Grandeau enz. bekommeren, weten zeer goed watnbsp;hun paard onder gegeven omstandigheden toekomt.

Wanneer dus de wetenschap de bestanddeelen dier voedsels vaststelt, wordt het, op practische en wetenschappelijke gronden , gemakkelijk cijfers vast te stellen.

De wetenschap dient in dit geval dan ook voor het grootste gedeelte om opheldering te geven over het hoe en waarom ennbsp;over de wijze, om op de meest economische wijze de huisdieren te voeden.

De Heer Schimmel komt nu op de rijst, en zegt: Hieruit zou men waarlijk opmaken dat de Heer Mars iets nieuws had medegedeeld.

Voor den Heer Schimmel zeer zeker iets nieuws en daar blijf ik bij ; en iedereen die verder leest zal het met mij eens zijn.

Het had anders immers geen zin voor den Heer Schimmel, zoo schrikkelijk met zinnen, woorden en cijfers te goochelennbsp;als hij, in zijne verdediging omtrent de rijst, heeft gedaad. Hijnbsp;doet dit op eene wijze, een Bamberg waardig, mijns inziensnbsp;geheel om het publiek zand in de oogen te strooien, doch iknbsp;twijfel er geen oogenblik aan of ik zal voor eenieder duidelijknbsp;zijne goocheltoeren ontmaskeren.

Waar ik hem aangevallen heb, heb ik hem met eerlijke wapens bestreden, wat door hem niet gedaan is. Ten bewijze.

Pag. d9 zegt hij: »Ik heb echter gezondig door te schrijven, de rijst grootendeels uit zetmeel bestaat. Die zonde neem ik, met de analyses van Scharlée en Bernelot Moensnbsp;vóór mij, evenwel gaarne voor mijne rekening. Ik lees daarnbsp;van een monster witte rijst 6,87 pCt. eiwitlichameii, 77,26 pCt.nbsp;koolhydraten en 15,52 w'ater. Verder van een monster roodenbsp;rijst 8,58 pCt. eiwitlichamen 75,45 pCt. koolhydraten ennbsp;15,49 pCt. water.”

»En al komt er nu ook roode rijst voor met een hooger eiwitgehalte, wat zou dit, zij is immers volgens den Heernbsp;Mars, weinig geschikt als paardenvoedsel.”

-ocr page 292-

260

Zooals ik i’eeds zeide, heb ik overal den Heer Schimmel mei eerlijke wapens bestreden en heb dientengevolge bij denbsp;beoordeeling der voedingsmiddelen, steeds het gemiddelde gehalte der voedingsstoffen genomen.

Wat doet [de Heer Schimmel nu, om zich ’t verdedigen, of zooals hij zegt, om een gemaakte fout op zijne rekening te nemen ?nbsp;Hij neemt daartoe de analyses van Bernelot Moens en Scharléenbsp;van monsters roode en witte rijst, die het minste eiwitstoffen bevatten. Hij doet het voorkomen alsof 8,38 pCt. eiwitstoffen normaal was en er wel eens roode rijst voorkomt die watnbsp;meer bevat. Het omgekeerde is echter het geval en is expresselijk door hem de laagste analyse genomen.

Was er eerlijk gestreden, dan had de Heer Schimmel het door mij oppag. 165 gemiddelde eiwitgehalte opgegeveu, dat isnbsp;9,78 pCt., doch dan had hij zonder zich bespottelijk te makennbsp;niet kunnen zeggen: »Die zonde neem ik, met de analysesnbsp;van Scharlée en Bernelot Moens (loc. cit. p. 85, tabel) vóórnbsp;mij, evenwel gaarne voor mijne rekening.”

Men ziet dus hoe behendig analyses zijn weggegoocheld om een fout te bedekken en ieder begrijpt hoe hij zich door dezenbsp;handelwijze bloot geeft.

Even belachelijk zou ik mij maken, als ik om b. v. de goede hoedanigheden van haver te bestrijden, zou zeggen: «haver bevatnbsp;slechts 6,5 eiwitstoffen en neem het dus voor mijne rekening,nbsp;met de analyses van Kühn voor mij, dat ik gezegd heb: havernbsp;bestaat groolendeels uit zetmeel.” (Kuhn geeft als minste eiwitgehalte van haver 6,5 pCt. op).

Had na zijne schuldbekentenis, de eigenwaan hem niet zulke parten gespeeld, het ware vrij wat beter geweest.

Volgens den Heer Schimmel heb ik verder gezegd, dat de roode rijst weinig geschikt is als paardenvoedsel.

De Heer Schimmel verwijt mij vroeger, van uit elkaar gerukte zinsneden gebruik gemaakt te hebben, doch als het ergens het geval is, dan is het zeker hier. Er zijn bovendien wedernbsp;woorden weggegoocheld, en dat alweder in zijn voordeel.

-ocr page 293-

261

Ik heb op pag. 226 en 227 gezegd:

»Uit de opgegeven onderzoekingen aangaande roode rijst blijkt dal men, op grond van een gering eiwit- en een te groot zet-meelgehalte, te lang de rijst voor een ongeschikt graan alsnbsp;paardenvoedsel beeft gehouden, daar wel degelijk een grootnbsp;eiwitgehalte aanwezig is.”

»Niet op dezen grond, doch op een anderen acht ik de roode rijst, op den langen duur gevoederd, niettegenstaande haarnbsp;hooger eiwitgehalte, minder geschikt dan padie en gaba.”

Dat klinkt, dunkt mij, geheel anders dan de Heer Schimmel mij in den pen geeft, en zeer behendig zijn de woordenparffenbsp;en gaba weggegoocheld.

Het strijdt tegen de ijdelheid van den Heer Schimmel, dat ik hem iets nieuws verteld heb; en dat ik hem werkelijk ietsnbsp;nieuws verteld heb, blijkt uit zijn verontschuldiging van eennbsp;door hem gemaakte fout.

Had de Heer Schimmel geweten wat ik hem gezegd heb, dan had hij met geen mogelijkheid die fout kunnen maken.

Ik blijf er hij,^—en ieder oordeele of het waarheid is,— dat alles wal de Heer Schimmel aangaande de rijst schreef, betrekking heeft op de witte tafelrijst, en niet op de roodenbsp;rijst als paardenvoedsel.

Al zegt de Heer Schimmel dan ook in zijne verdediging op pag. 59:

»Ik heb echter nergens beweerd, dat meii in Indië aan de paarden de witte tafelrijst verstrekt. »Dit zegt wel de Heernbsp;3Iars op blz. 225, waar men leest: Bij gebrek aan andernbsp;voedsel, of door eigenaars, die angstig zijn voor het vurignbsp;temperament van hunne paarden, wordt wel een weinig wittenbsp;rijst gegeven enz”.

Toch nu is het gebleken dat de Heer Schimmel de witte rijst bedoeld heeft.

Verder zet de Heer Schimmel, »enz” achter mijne woorden en goochelt daarmede weg de woorden; doch dit zijn zeldzaamheden.

Als men den zin zoo leest, zal niemand de gevolgtrekking

-ocr page 294-

er uit maken, waartoe de Heer Schimmel komt, doch wel dat het beter is iels dan] niets te geven.

Uit hetgeen de Heer Schimmel verder aanbaalt als door mij gezegd van roode rijst, blijkt ten duidelijkste dat hij nietnbsp;het minste begrip heeft vnn substitutie van voedsels, waardoor men minder goede eigenschappen van een voedsel, totnbsp;een minimum kan reduceeren, zooals blijkt uit mijne eind-stelling, die luidt:

»Dat roode rijst een graan is met tamelijk hoog eiwitgehalte, als paardenvoedsel zeer goed te gebruiken, mits, daar hetnbsp;geen genoegzame prikkel op het darmkanaal uitoefent, in gepastenbsp;afwisseling of combinatie met andere granen gegeven”.

«Alleen gegeven, werkt de roode rijst op den duur verslappend op het darmkanaal”.

Wat de Heer Schimmel op pag. 60 van de gaba zegt, wordt door hem wederom geheel verdraaid voorgesteld.

Als men hetgeen ik op pag. 122 zeg, naleest, zal men zien, dat mijne bemerking geldt de ivijze van keuring, en blijf ik nognbsp;bij mijne bewering, dat men gaba kan hebben van de uitste-kenste kwaliteit, die wat meer doppen houdt dan andere vannbsp;zeer slechte kwaliteit.

Waar de Heer Schimmel verder zegt: «Mooi zoo, er is geen gaba van 0,6 kilogr. de liter, maar men moet zich toch aannbsp;het contract houden, dat luidt: enz.” gelieve men de erratanbsp;gade te slaan, en men zal zien dat de geheele aanval van dennbsp;Heer Schimmel vervalt.

Ik voeg hierbij dat die errata reeds in het bezit van de Redactie waren, vóórdat het stuk van den Heer Schimmel alhiernbsp;was aangekomen.

Nu nog een enkel woord aangaande de maïs.

De Heer Schimmel wil maar niet bekennen, dat hij door te schrijven: «De maïs is arm aan eiwitstoffen, doch rijk aannbsp;vet en zetmeel”, eeiie groote fout heeft begaan.

Om zich te verantwoorden zegt hij: Natuurlijk is hier bedoeld in vergelijking met haver.

ii

-ocr page 295-

265

De haver bevat dan ook l,5°/o proteïne en o,5°/o cellulose meer, daarentegen 6,5°/o stitstofvrije extractiefstolfen minder dan denbsp;maïs, terwijl het vetgehalte in beide graansoorten nagenoegnbsp;gelijk en zeer hoog is (Dammann, Gesundheitspflege dernbsp;Haussdugethiere, pag. 489).

Men zal het mij echter niet kwalijk nemen, dat ik mij op het punt der voeding en voedsels, aan de zijde schaar vannbsp;mannen, die de theorie met de praktijk vereenigen, en iknbsp;stel tegenover Dammann, de H. H. Grandeau en Leclerg, directeurennbsp;van het laboratorium van de compagnie générale des voitures.

Geen voedsel wordt aldaar gekocht of gevoederd, dan na te voren op zijn voedende bestanddeelen onderzocht te zijn, ennbsp;ik geloof te mogen aannemen dat de Heer Dammann, toennbsp;hij het verschil in samenstelling tusschen haver en maïs neerschreef, niet zooveel eigenhandige analyses ter zijner beschikkingnbsp;had als de H. H. Grandeau en Leclerc.

Deze onderzoekers geven als gemiddelde samenstelling van 174 haveranalyses en 46 maïsanalyses het volgende op:

Haver Maïs.

Water....................................,.. nbsp;nbsp;nbsp;12.49nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12.7.

Stikstofhoudende nbsp;nbsp;nbsp;zelfstandigheden....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9.69nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9.15.

Stikstofvrije zelfstandigheden.......... 39.14 nbsp;nbsp;nbsp;70.63.

Vet.......................................... 4.87 nbsp;nbsp;nbsp;5.96.

Cellulose.................................. 10.31 nbsp;nbsp;nbsp;2.14.

Minerale stoffen........................... 5.30 nbsp;nbsp;nbsp;1.52.

Hieruit ziet men dus dat er een half procent verschil is in stikstofhoudende zelfstandigheden, en zeg ik dus nog eensnbsp;dat het onzin is, zelfs sprekende in vergelijking met haver,nbsp;te zeggen: De maïs is arm aan eiwitstoffen.

Wat aangaat het meerdere zetmeel en de mindere cellulose die de maïs bevat ten opzichte van de haver, welnu ik geef dennbsp;Heer Schimmel de cellulose, maar ik heb liever het zetmeel.

De Heer Schimmel zegt verder, om zijn betoogen te bewijzen: »Ik geloof dan ook niet, dat hieraan lt;yp dit oogenblik door iemand in Europa, welke zich met deze zaak heeft in-

-ocr page 296-

264

gelaten, wordt getwijfeld. Het is hier de plaats niet die zienswijze door citaten te staven; de belangstellende lezer zij daaromtrent o. a. verwezen naar Dammann’s Gesundheitsp/lege.”

Ik verwijs den belangstellenden lezer naar hetgeen ik zelf op pag. 227—244 geschreven heb.

Maar dat in Europa wel schrijvers zijn, die er anders over denken, bewijst hetgeen J. H. Mag-ne en C. Baillet pag. 206,nbsp;deel II zeggen.

Le maïs forme un excellent aliment, très-suhstantiel, qui convient a tons les animaux; il leur donne im oeil vif, un poilnbsp;brillant; c’est a tori qu’on l’a considéré comnie étant a peu présnbsp;exclusivement apte a nourir et a produire de la graisse, et non anbsp;exiter et a donner de l’ardeur. Sa composition le rend très-proprenbsp;a entrer dans la ration des animaux qui travaillent. D’aprèsnbsp;de Humboldt, il y a dans les mines Aamp; Guamxualo, un Mexique,nbsp;14,000 mulets qui ne recoivent que du Mais; M. Boussengaultnbsp;cite également des chevaux en Ameriqm qui font des journéesnbsp;de quatre heures au grand trot, et dont Ia ration se composenbsp;de paille 6,76 K. G., maïs 9,26 K. G.; ce grain enlre danslanbsp;nourriture des mêmes animaux en Espagne. Dans le midi denbsp;la France, les chevaux et les mulets ne recoivent souvent pasnbsp;d’autre grain. En 1799, les chevaux des armées du Nordnbsp;qui pénétrerent en Piémont en furent nourris sans en ètre incom-modés. Enfin plus récemment encore, au Mexique, le maïsnbsp;a remplacé 1’avoine dans la ration des solipèdes de notrenbsp;armée, el 1’on n’a pas observe qu’ils aient eu a en souffrir.nbsp;Nous avons a peine besoin d’ajouter que dans beaucoup denbsp;localités on le donne aux boeufs de travail.

Commentaren zijn overbodig.

Wanneer men na al het voorafgaande op pag. 60 en 61 ziet dat de Heer Schimmel toch zegt:

«Wanneer ik nu overzie, wat door mij omtrent de rijst wel verkeerds is medegedeeld, dan moet ik verklaren, datnbsp;ik ook voortaan nog met opgeheven hoofd een bewoner van

-ocr page 297-

265

ons schoone Insulinde durf aanzien; ik mag echter niet verzwijgen dat twee zeer geachte cavalerie-officieren (ritmeesters) van het Oost-Indisch leger mij omtrent vele punten zoo goednbsp;hadden ingelicht.”

dan, lezer, kan men al weinig meer doen dan de schouders ophalen.

Te oordeelen naar hetgeen van de rijst gezegd is en hetgeen op pag. 652 van zijn werk door hem gezegd is, tenbsp;weten;

«Bovendien geeft men in Indië (volgens mededeeling van een Indisch cavalerie-officier) als diaetetische middelen, hv. op dennbsp;ziekenstal, rijstmeel of maïsmeel (djagoeng-meel), suikerrietnbsp;of rijstezemelen.”

zijn deze raededeelingen niet zeer vertrouwhaar, daar ik gerust durf te verzekeren, dat door geen der paardenartsennbsp;op den ziekenstal rijstmeel of djagoengmeel gebruikt wordt.nbsp;Bemoeien zij zich niet met de keuken, dan betwijfel ik of zij rijstmeel ooit anders gezien hebben dan in den vorm van poudre denbsp;riz op de aangezichlen van het schoone geslacht. Djagoengmeelnbsp;wordt evenzoo nimmer op den ziekenstal gebruikt, en ik hebnbsp;het zelfs nimmer gezien en waarschijnlijk velen met mij.

Ten slotte zal het ieder met mij eens zijn, dat waar de Heer Sculmmel, de door mij op pag. 148 gebruikte zin: »Iknbsp;neem daarbij als basis aan, zooals mij ook meermalen doornbsp;andere deskundigen verzekerd is enz” vergelijkt met het: »iknbsp;en andere geleerden”, deze vergelijking zeer ongelukkig gekozen is. De Heer Schimmel, als voorbeeld gekozen, staatnbsp;als deskundige te hoek wat voeding en voedsels van het paardnbsp;hetrefd, doch geleerde in dit punt..............? ?

En hiermede geachte lezers, geloof ik mij ten Uwen opzichte van mijne verplichting gekweten te hebben. Tevens betuignbsp;ik mijnen hartelijken dank aan de velen die hunne welgemeende belangstelling hebben getoond in mijn arbeid.

-ocr page 298-

266

Mijne verontschuldiging bied ik u aan, dat ik u heb bezig gehouden, met een strijd tegen uitgediende ideeën van vroegernbsp;tijd, daar ik niet had kunnen onderstellen, dat de Heer Schimmelnbsp;die, in den tegenwoordigen tijd, aan U als nieuw had durvennbsp;te verkondigen.

Ik troost mij er echter mede dat eenigen, door dezen strijd, een juister inzicht in de voeding en voedsels van het paardnbsp;hebben gekregen, en nogmaals roep ik U toe hetgeen ik opnbsp;pag. 154 reeds deed:

»Het is slechts een begin, en ik hoop dat de Indische paarden-en veehouder en ieder die er belang in stelt, mij hunne gegronde bemerkingen, raadgevingen en ondervinding zullen doen geworden, zoodat ik eenmaal in staat moge zijn een belerennbsp;arbeid over dit onderwerp te geven.”

-ocr page 299-

ELEMENTAIRE STELLINGEN UIT DE VOEDINGSLEER.

{Voordracht, gehouden op de Algemeene Vergadering der Vee-artsenijlmndige Vereeniging van 24 Augustus 1887).

DOOR

D. DRIEÜÜE]».

Veearts.

Mijne Heeren!

Meer dan ooit is de kwestie der voeding onzer huisdieren een geliefkoosd onderwerp van gedachtenwisseling van dennbsp;tegenwoordigen tijd, zoowel in gesprekken als in tijdschriften.

De vraaghorden in de N. I. periodieken kunnen het getuigen; de omslagen der afleveringen van het N. I. Tijdschrift voornbsp;Nijverheid en Landbouw kondigen artikelen aan over dit onderwerp van meer of minder uitgebreidheid, reeds sedert Juninbsp;1885, die, helaas, de portefeuille dier Redactie tot nog toe nietnbsp;verlaten hebhen.

Zoo vinden wüj op de Juni-aflevering van 1885 aangekondigd:

Over voeding, verpleging, oppassing van paarden en runderen in Indie.

Over Maïs als voedingsmiddel.

Op de Novemher-aflevering van 1885:

Suiker in den veestal.

Ofjiciëele bescheiden over het voederen met geconserveerd gras.

Wij vinden die aankondigingen nog terug op den omslag der Novemher-aflevering van 1886, (i)

(•). De Redactie van genoemd tijdschrift beloofde meerdere artikelen op veeartsenijkundig gebied, zonder die beloften, tot op heden, na te komen.

18

-ocr page 300-

378

(ontdaan van alle vetdeelen) stel nu maar eens een halt' kilo. Indien nu hel lichaamsgewicht gedurende die voeding gelijknbsp;blijft en in de uitscheidingen, de bestanddeelen van dat halvenbsp;kilo vleesch, scheikundig omgezet en veranderd, aan te tooneiinbsp;zijn, dan mogen wij aannemën dat de uitgaven en inkomsten vannbsp;dat vleesehetend dier in evenwicht zijn.

Wij gaan met de proef verder en geven nu in plaats van K. G. één K. G. Dan leert de ondervinding dat het dier nunbsp;toch geen V2 K- G. zwaarder wordt. Het verbruik neemtnbsp;spoedig toe en binnen zeer weinig tijd is er eveneens evenwicht tusschen ihkomsten en uitgaven.

Toeneming in lichaamsgewicht, groei, heeft alweder niet plaats omdat er geen overschot is.

Natuurlijk zal, indien men het ration vleesch blijft vermeerderen, men een grens bereiken waarbij het dier het vleesch niet meer opeet of ziek wordt. Maar proefondervindelijk isnbsp;bewezen dat tot aan die grens ten slotte altijd evenwicht ontstaat tusschen inkomsten en uitgaven.

Hieruit resulteert onze derde voedingsstelling.

r.Bij zuivere eiwilvoeding is het verbruik geheel evenredig aan den toevoer.”

Nu gaan wij met de voor de 5' stelling begonnen proef een andere richting uit en beginnen daarvoor wederom roet eennbsp;half kilo vleesch. Maar bovendien geven wij nu bij dat halvenbsp;kilo vleesch een zekere hoeveelheid vet en koolhydraten. Dusnbsp;uit de en 5' groep onzer voedingsstoffen. Nu leert hetnbsp;onderzoek der uitgaven dat niet oOO, maar b. v. slechts 400nbsp;gram vleesch omgezet en uitgescheiden is, zoodal 100 gramnbsp;van het ingevoerde vleesch, in hei lichaam terug blijft. Ernbsp;blijft dus een overschot van onverbruikt ewit dat lot groeinbsp;kan strekken.

Het evenwicht van inkomsten en uitgaven van eiwitstof is gestoord in het voordeel van het zich ontwikkelende organisme.nbsp;Dat is verkregen door de toevoeging der vellen en koolhydraten.

-ocr page 301-

279

Hieruit resulteert onze vierde stelling;

^Vetten en koolhydraten gaan het verbruik van eiwitlichamen tegen” (spaanniddelen).

Vatten wij nu de 2 t/no. 4 stelling samen, die hoofdzakelijk betrekking hebben op de, voor ons beter overzicht gestelde,nbsp;eerste twee perioden van het individueel leven, dan zou denbsp;stelling ongeveer als volgt luiden:

»Het individu in groei, heeft noodig, behalve de weefselvormende voedingsstof {eiwitlichamen), een zeker hoeveelheid vetten en koolhydraten”

Onze zesde stelling wordt geleverd door de ondervinding die leert, dat bij het eiwitrijk voedsel, vermengd met de noodigenbsp;hoeveelheid vetten en koolhydraten, een doelmatige inspanningnbsp;behoort, zal het overschot aan eiwitlichamen tot zijn recht komen.

In de tweede levensperiode neemt de productie een aanvang d. w. z. die productie van arbeid die wij o verhouden, nadatnbsp;wij den arbeid weggedacht hebben die nóodig is voor het lévennbsp;op zich zelve en die wij hiervoor, voor zooverre de harts-werking betreft, onder cijfers hebben trachten te brengen.

In de derde periode heeft de productie de overhand én daarmede de slijtage.

Bij onze huisdieren is, wel is waar, die prodaictie veelzijdig; wij zullen ons evenwel voorloopig bepalen tot de productie vannbsp;spierarbeid.

Het is nog zoo heel lang niet geleden dat men redeneerde als volgt;

Een levend dier, of een orgaan daarvan, functioneert.

Het dier of dat orgaan verbruikt daarbij zich zelve d. w. z. bij hersenarbeid wordt hersensubstantie, bij spierarbeid wordtnbsp;spiersubstantie, bij klierarbeid kliersubstantie verbruikt.

Laten wij even ophouden bij die klierarbeid en wel by den arbeid der speekselklieren van een rund. Aangenomen dal eennbsp;rund dagelijks minstens 3 uur eet, de herkauw ing » uur vordert,

-ocr page 302-

270

en ander lezen zoodra het in portefeuille aanwezig artikel: •»De opvoeding van veulens” verschijnt.

Ook de Indische Opmerker leverde in de laatste twee jaren lezenswaardige artikelen over voedingsmiddelen zooals: overnbsp;Maïs, Rijst; en soms treft men er in aan zuiver voorgeschrevennbsp;rations teruggegeven weder in hun procentgehalte aan voedingsstoffen.

Het zou mij evenwel te ver voeren om alle artikelen aan te halen. Genoeg zij het Uw aller aandacht weder op ditnbsp;onderwerp gevestigd te hebben door het bewijs, —• dat ik door denbsp;aanhaling der bovenstaande artikelen leverde,—dat dekwestiedernbsp;voeding onzer huisdieren een geliefkoosd onderwerp van ge-daclitenwisseling in den tegenwoordigen tijd is, zoowel in geschriften als in gesprekken.

Werkelijk is dan ook de kennis van voedingsmiddelen niet gering onder het groote landhuishoudkundige publiek. Maarnbsp;tevens heb ik opgemerkt, èn bij het aandachtig volgen vannbsp;het geschrevene, èn uit gesprekken dat de begrippen over denbsp;werking der voedingsstoffen of verouderd zijn, óf zonderling,nbsp;of zelfs het eenvoudige verschil tusschen voedingsmiddel ennbsp;voedingsstof niet gekend wordt.

In den regel wordt er als volgt geredeneerd; Eiwit staat boven aan op de lijst der voedingsstoffen. Heb ik nu eennbsp;voedingsmiddel waarin veel eiwit voorkomt, dan ben ik klaar.

Zeer eenvoudig, maar wij zullen naderhand zien dat deze rede-neering niet doorgaat.

’t Is mij nog zeer kort geleden voorgekomen, dat ik tijdens de tafel met mijn medeaanzitter over het onderwerp «voedingnbsp;der huisdieren” een discours voerde waaruit mij duidelijk bleeknbsp;dat de man vlijtig over dat onderwerp gelezen had, velenbsp;voedingsmiddelen kende in hunne procentische samenstelling,nbsp;maar tevens op mij den indruk maakte van de voeding in hetnbsp;algemeen, van de rol die de in een voedingsmiddel vereenigde

-ocr page 303-

271

voedingstoffen in het organisme vervullen, geen begrip te hebben.

En die indruk werd overtuiging toen hij mij, terwijl ik hem animeerde nog iels te nemen onder de opmerking dat hijnbsp;zoo weinig at, ten antwoord gaf, verzadigd te zijn doordieunbsp;hij, alhoewel weinig quantum, veel eiwit met dat kleine brokjenbsp;biefstuk verorberd had.

bedroeg immers van vleescb ± 19 pdt!


Het


eiwit-gehalte


de

algemeen

kennis der voedingsmiddelen

Over het

niet gering zijn, zeer zeker is de kennis van de elementaire stellingen der voedingsleer te weinig algemeen eigendom, wordtnbsp;te weinig de aandacht geschonken aan de rol die de voedingsstoffen elk voor zich, te vervullen hebben.

Deze overwegingen hebben er mij toe gebracht voor de door mij te vervullen spreekbeurt als onderwerp te kiezen: «elementaire stellingen uit de voedingsleer”.

Is er in Indie over dit onderwerp reeds geschreven? Zeer zeker; voor zooverre ik heb kunnen nagaan is dat gebeurd:

1« door A. ScHARLÉE en J. C. Der.nelot Moevs in hun «Scheikundig onderzoek van grassoorten, graan en peulvruchten in betrekking tot hare aanwending als paardenvoedsel in indie,nbsp;1862—1864.

Het geheele eerste Hoofdstuk van die raonographie is gewijd aan «voeding en voedsels” (pag. 4—12).

2' door A. M. Vermast in zijn Ensilage artikel, in het hoofdstuk handelende over het verlies aan bestanddeelen dat het groen voeder door het ensileeren ondergaat, (pag. 431 van deel XXXnbsp;Tijdschrift van N. en L. in N. I. 1883).

3' door H. Mars in zijn monographic «de voeding en de voedsels van het paard in N. 1.” Hoofdstuk!. »De voeding innbsp;het algemeen” (Veeartsenijkundige Bladen, Deel 1, pag. 156. 1886).

Bij de lezing van de beschouwingen omtrent deze zaak van den heer Vermast, rijst bij ons de vraag: Is er dan op het

-ocr page 304-

272

gebied der voedingsleer, tusschen de jaren 1864—1885, niets nieuws ontdekt? daar zijne beschouwingen over de voedingsstoffen toch in hoofdzaak overeenkomen met die van Schar-LÉE—Moens.

Ja, en in die jaren heeft de voedingsleer zelfs een geheele omwenteling ondergaan, met welke nieuwere beschouwingen denbsp;Heer Mars rekenschap gehouden heeft toen hij het hooger genoemde hoofdstuk over »de voeding in het algemeen” schreef.nbsp;Voor zijn doel moest hij kort wezen waardoor het hoofdstuknbsp;aan duidelijkheid, voor den oningewijde, moest verliezen.

Alvorens over te gaan om de rol die de verschillende voedingsstoffen te vervullen hebben, te omschrijven, acht ik hel wenschelijk een woord vooraf te doen gaan over voedingsmiddelen en voedingsstoffen.

Het voedsel speelt een dubbele rol n. 1. die van opbouwings-en reparatiemateriaal en die van arbeidsmateriaal. Voor op-bouwing en reparatie is het noodig dat het voedsel kan worden een bestanddeel van ons lichaam. Slijtage h. v. van het dierlijknbsp;lichaam, onverschillig van welke soort, wordt niet hersteld doornbsp;invoering van geheele organen of weefsels, maar wel doornbsp;invoering van de hestanddeelen, waaruit de noodige weefselsnbsp;worden gevormd. Ons lichaam moet worden opgebouwd ennbsp;hersteld doordat wij planten of dieren of deelen daarvan innbsp;ons opnemen.

Die planten en dieren of deelen daarvan, moeten nu in hel dierlijk lichaam eerst in hunne grondstoffen ontleed worden,nbsp;voor en alleer het dierlijk organisme er iets aan hebben zalnbsp;als opbouwend materiaal, dus eer het dier voor zijne voedingnbsp;er iets aan heeft.

Die grondstoffen nu zijn de voedingsstoffen.

In rubrieken gebracht zijn zij:

1° eiwitstoffen, stoffen die in scheikundige eigenschappen groote overeenkomst vertoonen met de stof die wij allen kennennbsp;als het hoofdbestanddeel van een kippenei.

-ocr page 305-

273

2“ vetten;

3° koolhydraden (verschillende soorten van zetmeel en suiker), minerale stoffen, (overblijvende deelen na verbranding, asch.)nbsp;waarbij nog gevoegd kan worden :

5° water.

Proefondervindelijk is aangetoond dat al deze stoffen in bet voedsel onzer dieren onmisbaar zijn.

Evenwel kunnen sommige, zooals de vetten en koolhydraten, elkaar vervangen, altijd tot op zekere grens.

Door onzen beroemden scheikundige. Mulder, is het eerst aangetoond dat de plant evengoed deze vijf soorten van voedingsstoffen bevat als het dier. Daarmede is dan ook begrijpelijknbsp;geworden dat de dieren vleesch kunnen vormen bij plantaardignbsp;voedsel. De eiwitstoffen vormen het hoofdbestanddeel vannbsp;hetgeen men in het dagelijksche leven «vleesch” noemt. Zijnbsp;ontstaan niet in het dierlijk organisme maar zijn reeds voorhanden in] de plantaardige voedsels. Zij behoeven slechts luttelenbsp;omzettingen te ondergaan oin tot bestanddeel van het dierlijknbsp;lichaam gepromoveerd te worden.

De natuurvoortbrengselen nu waarin de genoemde vijf rubrieken van voedingsstoffen voorkomen zijn voedingsmiddelen.

Daarmee is de grondstelling der voedingsleer afgehandeld en zou men deze kunnen formuleeren als volgt:

Voedingsmiddelen sgt;jn mengsels uit het planten- of dierenrijk, waarin voedingsstoffen voorkomen.

Om de door de genoemde voedingsstoffen te vervullen rol in hel voedingsproces duidelijk voor te stellen, staan ons tweenbsp;wegen open. Eersten zouden wij elke rubriek der voedingsstoffen, afzonderlijk aan een beschouwing kunnen onderwerpen,nbsp;maar tvveedens zouden wij ook de voeding in haar geheel ondernbsp;verschillende omstandigheden, kunnen bestudeeren om zoodoendenbsp;tot de kennis der taak, aan elke rubriek van voedingsstoffennbsp;opgelegd, te komen.

-ocr page 306-

274

De tweede weg is in. i. de leerzaamste uit eeii practisch oogpunt, en zullen wij dien dan ook volgen.

Die verschillende omstandigheden levert ons het leven van elk dier. Overzien wij in gedachten het leven van een diernbsp;van af de geboorte tot op gevorderden leeftijd, dan doorlooptnbsp;het induvidu voor ons doel:

1° een periode waarin voortdurend opgebouwd moet worden;

2° een periode waarin reeds werk gevorderd wordt maar het dier nog niet volwassen is, waarin dus opgehouwd moet wordennbsp;tevens gerepareerd en geproduceerd.

5° een periode waarin geproduceerd moet worden, waarin dus arbeid geleverd moet worden.

Dit verdient eenige toelichting. Het is duidelijk dat, in welke der hier genoemde levensperioden een dier ook leeft,nbsp;voortdurend arbeid verricht wordt door het individu, zelfs reedsnbsp;tijdens het foetale leven. Bloedsomloop, ademhaling vorderennbsp;spierbeweging, dus spierarbeid enz. enz. En dat dit niet zoonbsp;heel gering is moge blijken uit de volgende becijfering. Mennbsp;is gerechtigd om aan te nemen dat bij den mensch, het bloednbsp;ia de Aorta staat onder eene drukking van 2S0 niM. kwik, hetgeen gelijk staat met 5,21 M. bloed. Bij elke samentrekking wordennbsp;d: 188 gram bloed in de Aorta gestuwd. Daaruit resulteertnbsp;dat voor elke samentrekking, het linker hart noodig heeft eennbsp;kracht, gelijkstaande met 5,21 x 0,188 kilogrammeter = 0,604nbsp;K.G. M. hetgeen in een etmaal bedraagt (het aantal samentrekkingen van het hart in de minuut op 75 stellende) 24 X 60 Xnbsp;75 X 0,604 K.G.M. = 64800 K.G.M.

Dit is de arbeid van het linker hart, in cijfers voorgesteld.

Het rechter hart kan men rekenen op *(5 van het linker hart; derhalve 64800; 5 = 21600 K.G.M. zoodat door beide harte-kamers per dag geleverd wordt 21600 64800 K.G.M. =nbsp;86400 K.G.M. aan arbeid; dat wil zeggen, dat het hart innbsp;24 uur zooveel arbeid verricht als noodig is om 86400 K.G.nbsp;één Meter of 1 K.G. 86400 Meter hoog op te heffen.

-ocr page 307-

278

Een gelijke berekening voor het hart van een paard brengt ons op 140,000 K.G.M.

De beteekenis van deze cijfers wordt eerst recht duidelijk wanneer wij daarnaast stellen dat, wanneer een werkman innbsp;acht uren 520,000 K. G. M. arbeid levert, de werkgever geennbsp;recht van klagen heeft.

Wij willen evenwel van deze soort arbeid afzien en ons alleen bepalen tot de in tijdsorde opgenoeiude omstandigheden,nbsp;waaronder de voeding geschiedt.

In de eerste periode zien wij het dier als zuigeling.

In de eerste jaren moet het lichaam groeien, de organen, het geheele organisme moet in volume toenemen. De moedermelk is bij onze huisdieren, in de eerste levensdagen, bijna uitsluitend het eenigste voedsel. Het ligt daarom voor de hand denbsp;samenstelling van dit voedsel eens nader te beschouwen.

In 100 deelen melk is, volgens Smith, aanwezig;

Kaasstof en andere

N. houdende stoffen.

Suiker.

Vet.

Zout

Geitenmelk.......

5,51

5,69

5,68

0,61

Schapenmelk.....

6,97

5,94

5,15

0,71

Paardenmelk.....

5.55

3,27

2,45

0,52

Ezelinnenmelk ..

5,56

5,05

1,85

0,54

Koemelk..........

5,52

5,80

3,61

0,66

De physiologische

waarde van

vet tegenover suiker

aanne-

mende te staan als 1: l’/io, krijgen wij, volgens bovenstaande lijst voor de verhouding der eiwitstoffen tot de koolhydratennbsp;plus de vetten, de volgende cijfers:


Geitenmelk... . Schapenmelk...nbsp;Paardenmelk...nbsp;Ezelinnenmelk.nbsp;Koemelk......


(5.68 X 1.7) — l (5.15 X 1.7) = 1


5.51 6.97

5.55

5.56

5.52


5.8

1.8 2.25nbsp;2.5nbsp;1.8


5.69 5 94nbsp;5.27

5.05 -t- (1.85 X 1.7) = 1 5.80


(2.45 X 1.7) nbsp;nbsp;nbsp;1


(5.61 X 1.7)


Nemen wij een ander voorbeeld.

Binnen de eierschaal

Een kuiken wordt geboren uit een ei.

.b


-ocr page 308-

276

worden dus de weefsels , waaruit de verschillende organen van het kuiken bestaan, gevormd.

Zij moeten dus gevormd worden uit de, binnen de eierschaal voorhanden voedingsstoffen.. . . ,,

De gemiddelde samenstelling , nu van een kippenei is, volgens Koenig:

75.67............................... water.

12.55....................... ....... N. houdende nbsp;nbsp;nbsp;stoffen.

12.11.............................. vellen.

0.55............................... N. vrijeextractiefstofl'en.

1.12............................... zouten.

Vonden wij bij de berekening der verhouding van eiwitlichamen lot vet plus koolhydraten in de melk onzer huisdieren, dat dezenbsp;was 1: 1.8—3.8, hier zien wij een verhouding van 1: 1.

Wij zien daaruit dat de verhouding tusschen de eiwitstoffen en de vetten plus de koolhydraten eene zeer gunstige is, d. w. z, dat op dezelfde hoeveelheid eiwit, minder niet-eiwit-stoffen voorkomen dan in de voedsels der volwassen dieren.nbsp;Eiwitstoffen nu vormen het hoofdbestanddeel van alle dierlijkenbsp;organen. En eiwitstoffen kunnen niet uit andere voedingsstoffennbsp;in het dierlijk organisme ontstaan, maar moeten als zoodanignbsp;ingevoerd worden. Dat leert de theorie. De praktijk is daarmeenbsp;in overeenstemming. Terwijl het jeugdige individu nog groeiennbsp;moet, de massa zijne organen moet toenemen krijgt het betrekkelijk meer eiwitstoffen met zijn voedsel dan een volwassen dier.

Daaruit volgt onze tweede stelling uit de voedingsleer n. 1-

Eiwit is een weefselvormende voedingsstof'.

Opmerkelijk is het, dat de melk van de merries uit de Zuid-Russische en Aziatische steppen , in een voornaam opzicht verschilt met koemelk bijvoorbeeld. De eiwitstof die in de melk aanwezig is, is de kaasslof die door zuren stolt. Dat heeft ook plaats in de maag alvorens het eigenlijke verteringswerk een aan vangnbsp;neemt. De kaasstof der bedoelde merrie-melk, stolt in fijne vlokjes.

-ocr page 309-

277

die der koemelk in groote klompen, waardoor de eerste soort melk meer op een emulsie gelijkt, de tweede dik en klonterig wordt.nbsp;Hoe zich omtrent dit feit de melk der buffels en van onze Indischenbsp;paardjes verhoudt, weet ik niet en herinneren wij ons ook niet datnbsp;daarop ooit de aandacht gevestigd is. Een onderzoek zounbsp;wet wenschelijk zijn met het oog op mogelijke afwezigheidnbsp;van moedermelk, wanneer voor onze kinderen, als surrogaat gegrepen wordt naar koemelk. De vrouwenmelk verhoudt zich tot koemelk, als de melk der hierboven genoemdenbsp;paarden tot koemelk. En nu is het toch duidelijk dat gestoldenbsp;kaasstof moeilijker verteerbaar is naar gelang; de stolsels totnbsp;grootere klompen zich vereenigen. De aanrakingspunten metnbsp;de spijsverteringssappen zijn dan minder. Daarom wordt denbsp;koemelk, zoodra zij dienst moet doen voor vrouwenmelk,nbsp;verdund met water waardoor dat klonterig stollen mindernbsp;wordt. Het spreekt van zelf dat door verdunning met waternbsp;de voedingswaarde verminderen zal. En daarom vraag ik:

Zijn er onder onze Indische paardjes soms ook, die melk produceeren zooals hunne Collega’s uit de Zuid-Russische ennbsp;Aziatische steppen ïnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;

Hoe is het nu gesteld in de door ons aangenomen tweede levensperiode.

In mindere mate dan van het zuigende veulen, kan hetzelfde gezegd worden van het half volwassen paard. Ook hier moetennbsp;de organen nog in massa toenemen; er moet nog groeiingnbsp;plaats hebben; om de boven ontwikkelde reden moet dan ooknbsp;hier het eiwitgehalte der voedingsmiddelen groot zijn.

De koolhydraten mogen evenwel niet in te geringe hoeveelheid aanwezig zijn want ook zij spreken een woordje mêe bij dat groeiings-proces.

Indien een individu groeit, moet de toevoer van stol gröoter zijn dan het verbruik. Het overschot levert het materiaalnbsp;voor den groei.

Voeden wij nu een vleeschetend dier met zuiver vleesch.

-ocr page 310-

(ontdaan van alle vetdeelen) stel nu maar eens een half kilo. Indien nu hel lichaamsgewicht gedurende die voeding gelijknbsp;blijft en in de uitscheidingen, de bestanddeelen van dat halvenbsp;kilo vleesch, scheikundig omgezet en veranderd, aan te toonennbsp;zijn, dan mogen wij aannemeh dat de uitgaven en inkomsten vannbsp;dat vleeschetend dier in evenwicht zijn.

Wij gaan met de proef verder en geven nu in plaats van 1/2 K. G. één K. G. Dan leert de ondervinding dat het dier nunbsp;toch geen V2 K. G. zwaarder wordt. Het verbruik neemtnbsp;spoedig toe en binnen zeer weinig tijd is er eveneens evenwicht tusschen ifikomsten en uitgaven.

Toeneming in lichaamsgewicht, groei, heeft alweder niet plaats omdat er geen overschot is.

Natuurlijk zal, indien men het ration vleesch blijft vermeerderen, men een grens bereiken waarbij het dier het vleesch niet meer opeet of ziek wordt. Maar proefondervindelijk isnbsp;bewezen dat tot aan die grens ten slotte altijd evenwicht ontstaat tusschen inkomsten en uitgaven.

Hieruit resulteert onze derde voedingsstelling.

zuivere eiwitvoeding is het verbruik geheel evenredig aan den toevoer.”

Nu gaan wij met de voor de 3' stelling begonnen proef een andere richting uit en beginnen daarvoor wederom met eennbsp;half kilo vleesch. Maar bovendien geven wij nu bij dat halvenbsp;kilo vleesch een zekere hoeveelheid vet en koolhydraten. Dusnbsp;pjt de 2quot; en 3' groep onzer voedingsstoffen. Nu leert hetnbsp;onderzoek der uitgaven dat niet 300, maar b. v. slechts 400nbsp;gram vleesch omgezet en uitgescheiden is, zoodal 100 gramnbsp;van het ingevoerde vleesch, in bet lichaam terug blijft. Ernbsp;blijft dus een overschot van onverbruikt ewit dal tot groeinbsp;kan strekken.

Het evenwicht van inkomsten en uitgaven van eiwitstof ,is gestoord in het voordeel van het zich ontwikkelende organisme.nbsp;Dal is verkregen door de toevoeging der vetten en koolhydraten.

-ocr page 311-

279

Hieruit resulteert onze vierde stelling;

»Vetten en koolhydraten gaan het verbruik van eiivitlichamen tegen” (spaariuiddelen).

Vatten wij nu de 2 t/uj. 4 stelling samen, die hoofdzakelijk betrekking hebben op de, voor ons beter overzicht gestelde,nbsp;eerste twee perioden van het individueel leven, dan zou de S'nbsp;stelling ongeveer als volgt luiden :

»Het individu in groei, heeft noodig, behalve de weefselvormende voedingsstof (eiwitlichamen), een zeker hoeveelheid vetten en koolhydraten.”

Onze zesde stelling wordt geleverd door de ondervinding die leert, dat bij het eiwitrijk voedsel, vermengd met de noodigenbsp;hoeveelheid vetten en koolhydraten, een doelmatige inspanningnbsp;behoort, zal het overschot aan emillichamen tol zijn recht komen.

In de tweede levensperiode neemt de productie een aanvang d. w. z. die productie van arbeid die wij o verhouden, nadatnbsp;wij den arbeid weggedacht hebben die nóodig is voor het lévennbsp;op zich zelve en die wij hiervoor, voor zooverre de harts-werking betreft, onder cijfers hebben trachten te brengen.

In de derde periode heeft de productie de overhand en daarmede de slijtage.

Bij onze huisdieren is, wel is waar, die prottuctie veelzijdig; wij zullen ons evenwel voorloopig bepalen tol de productie vannbsp;spierarbeid.

Het is nog zoo heel lang niet geleden dat men redeneerde als volgt:

Een levend dier, of een orgaan daarvan, functioneert.

Het dier of dat orgaan verbruikt daarbij zich zelve d. w. z. bij hersenarbeid wordt hersensubstanlie, bij spierarbeid wordtnbsp;spiersubstantie, bij klierarbeid kliersubstantie verbruikt.

Laten wij even ophouden bij die klierarbeid en wel by den arbeid der speekselklieren van een rund. Aangenomen dat eeanbsp;rund dagelijks minstens 3 uur eet, de herkauw ing o uur vordert,

-ocr page 312-

280

dat wordt er gedurende deze 8 uur, volgens Colin, niet minder dan 40 liter speeksel geproduceerd. Maar gedurende de 16 restee-rende uren van den dag, wordt ook speeksel geproduceerd, alhoewel in mindere mate, en wel 16 liter. Zoodat de gesament-lijke speekselklieren van een rund per dag ±- S6 liter speekselnbsp;produceeren. Bij het paard is dat quantum minder, hetgeen hoofdzakelijk toeteschrijven is aan het feit, dat de oorspeekselklier bijnbsp;het paard alleen werkt gedurende den maaltijd, bij het rundnbsp;onafgebroken functioneert, natuurlijk met verschil in intensiteit.

Overziet men deze benaderingscijfers, dan zal men zich verbaasd afvragen, hoeveel arbeid is er wel voor noodig, te leveren door de speekselklieren, om zulke enorme hoeveelheden speekselnbsp;te produceeren?

Men heeft zelfs moeite om aan te nemen dat zoo’n groote hoeveelheid vocht aan het bloed in zoo’n korten tijd onttrokkennbsp;kan worden. En indien dan bij die groote werkzaamheid, naarnbsp;verhouding verbruik van kliersubstantie moest plaats hebben,nbsp;volgens bovenstaande redeneering, hoe groot zouden dan welnbsp;die klieren moeten zijn om dat jaren te kunnen volhouden?

Of zeer geringe hoeveelheden kliersubstantie zouden dan voldoende moeten zijn voor groote quantums speeksel, dan wel in de klier zou een reparatievermogen voor die enorme slijtage aanwezignbsp;moeten zijn, waarvan wij tot nog toe geen begrip hebben.

; Een andere consequentie dezer redeneering voert ons terug tot. onzen spierarbeid.

Bij spierarbeid zou dan spiersubstantie verbruikt worden. Dé spieren, (het vleesch) bestaan nu hoofdzakelijk uit eiwitstoffen. Bijgevolg zou spierarbeid ontslaan ten koste van eiwitstoffen, En in aansluiting daarmede was de slotconclusie:

. Spierarbeid vereischt een eiwitrijk voedsel.

Dat is nu de theorie die met de praktijk volkomen in strijd blijkt te zijn.

Zien we rondom ons in het gewone dagelijksche leven. Onze koelies leven voornamelijk van rijst plus een droognbsp;vischje. Zij verrichten den zwaarsten arbeid.

-ocr page 313-

281

Herinneren wij ons onze arbeiders in Nederland. Hun dieet bestaat hoofdzakelijk uit aardappelen. Herrinneren Wijnbsp;ons de paarden, uitsluitend gebruikt wordende op de jaagpadennbsp;onzer menigvuldige rivieren en kanalen; roepen wij ons onze tenbsp;beklagen picolpaardjes voor den geest. Krijgen die eiwitrijknbsp;voedsel ?

Daar leert dus de ervaring reeds dat sterke spierarbeid, op den duur mogelijk is, ook bij een eiwitarme voeding.

Die volkomen tegenstrijdigheid vindt haar oorsprong in het uitgangspunt der theoretische beschouwing over den spierarbeid.nbsp;Het feit waarvan men uitging, nam men eenvoudig aan , omdatnbsp;het zoo voor de hand lag. Spierarbeid vereischt spiersubstantie.nbsp;Spiersubstantie is hoofdzakelijk eiwit. Ergo......

De onderzoekingen leeren nu dat deze grondslag der hooger mêegedeelde theorie foutief is.

Het eindproduct der omzettingen, die eiwitstoffen in het levende organisme ondergaan, is het ureum, een bestanddeelnbsp;der urine. Alle volledig omgezet eiwnt, verlaat als ureum hetnbsp;lichaam. Nu ligt de proefneming die ons de bovengenoemdenbsp;theorie doet nemen, voor de hand. Bij een en hetzelfde individu,nbsp;onder geheel gelijke omstandigheden, moet nu gedurende eennbsp;tijdperk van rust, straks gedurende een evengroot tijdperk vannbsp;sterken spierarbeid, de hoeveelheid uilgescheiden ureum bepaaldnbsp;worden. Indien dan de theorie van zoo even juist was, zounbsp;het resultaat den proefneming ontegensprekelijk moeten zijnnbsp;vermeerdering van ureum.

De proeven hebben evenwel geleerd dat spierarbeid geen noemenswaardige grootere hoeveelheid ureum doet ontstaan,nbsp;waaruit dus veilig mag afgeleid worden, dat spierarbeid hetnbsp;verbruik van eiw’it niet of slechts zeer weinig doet toenemen.nbsp;De spierarbeid moet dientengevolge geleverd worden door hetnbsp;complex van eiwitstoffen dat wüj spier noemen, uit de restee-rende voedingsstoffen , d. i. hoofdzakelijk uit vetten en koolhydraten, hetgeen de ervaring reeds leerde.

.4Is dan de spieren hoofdzakelijk uit eiwitstoffen bestaan, dan

-ocr page 314-

282

zal er ook voortdurend nieuwe aanvoer van stoffen, waaruit de spierarMd maakt, moeten plaats hebben.

Dat gebeurt nu door het bloed. Bij zware spierinspanning, is dan ook den bloedstoevoer sneller en wordt daardoor denbsp;hoeveelheid bloed, die een spier in de tijdseenheid ontvangt ,nbsp;grooter.

Onze T stelling luidt dus:

Vetten en koolhydraten zijn de voedingstoffen vooi' de productie van spierarbeid.

Toetsen wij onze 7' stelling aan de voeding van een paard, waarvan een groote hoeveelheid spierarbeid gevorderd wordt,nbsp;b. V. het Indische militaire paard te velde.

Het ration van dat paard bestaat uit 20 K. G. gras en 4 K. G. gaba.

De samenstelling van dat ration, uitgedrukt in kilogrammen, wordt weêrgegeven door de volgende cijfers:

Water................ 15.86 nbsp;nbsp;nbsp;gt;

Eiwitlichamen...... nbsp;nbsp;nbsp;0.94nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;|nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(Mars, voeding ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voedsels

Vet, suiker, dextrine) nbsp;nbsp;nbsp;\ van het paard in Ned. Indie,

Amylum, Cellulose.j nbsp;nbsp;nbsp;1 pag. 257—259.)

Asch................... 1.15 nbsp;nbsp;nbsp;1

Het verschil in physiologische beteekenis van vetten en koolhydraten, voor dit maal, buiten rekening latende, vinden wij hier een verhouding van eiwitlichamen tot de vetten plus de koolhydraten van 1: 6.05. Hieruit wordt spierarbeid geproduceerd.

Denken wij ons nu nog even terug, de cijfers der verhouding tusschen genoemde voedingsstoffen bij het individu dat, vóórnbsp;alles, groeien moet, in volume moet toenemen; in eennbsp;woord: dat zich zelf moet produceeren, dan zien wij de cijfersnbsp;1: 1 — 1: 5.8 weder voor ons.

Het is duidelijk dat daar , waar het individu geproduceerd wordt, de eiwitlichamen, waar spierarbeid geproduceerd moetnbsp;worden, de vetten en koolhydraten op den voorgrond treden.

Waar krachtige spierarbeid ontwikkeld wordt, daar is natuur-

-ocr page 315-

285

lijk ook slijtage, rlie, naarmate de hoeveelheid geproduceerde arbeid toeneemt, grooter zal worden.

Hier hebben wij dus de slijtage en herinner ik hier aan hetgeen ik zoo straks zeide; in de derde door ons gestelde periode, heeftnbsp;de productie de overhand en daarmee de slijtage.

Waaruit deze levens[ieriode hare productie put, hebben wij hij de ontwikkeling der 7' stelling gezien. Ons restnbsp;dus nog de slijtage. En daarvoor geloof ik eenvoudig tenbsp;mogen verwijzen naar onze tweede stelling: eiwit is een weef-selvormende voedingsslof’.

Hieruit volgt dat, alhoewel eiwitvoeding niet noodig is hij spierarbeid als zoodanig, het toch niet ontbreken mag hijnbsp;spierarbeid ten einde de slijtage te repareeren en dat te meernbsp;naarmate de spierarbeid grooter wordt.

Eiwitrijk voedsel geeft onze paarden stevige, krachtige sterk ontwikkelde spieren. De spieren onzer koelies, picol- en grobak-paarden zijn licht gebouwd.

De spieren daarentegen van dieren, rijkelijk met eiwit gevoed ,^zijn stevig. Daar is arbeid met maximum A^an spanning mogelijk op den duur.

En hiermede hebben wij de rollen overzien, die de verschillende voedingsstolfen te vervullen hebben, hij de voeding onzer huisdieren onder verschillende omstandigheden.

Wij hebben gezien dat in den jeugdigen leeftijd, het eiwit de voornaamste rol speelde, in den gevorderden leeftijd de vetten ennbsp;koolhydraten. Maar altijd zoodanig, dat zij elkaar in hunne werking steunden, hun beider tegenwoordigheid noodzakelijk wasnbsp;voor hun gemeenschappelijk doel, n. I. het individu te vormen, tenbsp;doen groeien, in volume, in massa te doen toenemen, de slijtagenbsp;te restaureeren en spierarbeid te doen produceeren, de meestnbsp;gewone productie, die Avij van onze huisdieren verlangen.

Maar niet altijd verlangen wij spierarbeid van onze dieren, ook andere productie vordert een Avelbegrepen landhuishoudkunde. Wij verplaatsen ons in gedachten in de rijke polders

19

-ocr page 316-

^84

eii weilanden van ons vaderland en zien daar vel- en melkproductie, op sommige plaatsen bijna uitsluitend, gevorderd. Ook hier op Wesl-Java vorderen wij vet, en, alhoewel minder,nbsp;toch ook melkproductie van onze runderen. Vetweiders en var-kensfokkers treden voor Indie, na hen die belang hebben bijnbsp;spierarbeid, het eerst op den voorgrond met de vraag: welkenbsp;rollen spelen de voedingsstoffen bij bet vetmakeii onzer, voor denbsp;slachtbank bestemde, runderen en van onze varkens?

Ook hierop zullen wij alsnog trachten een antwoord te geven, waaruit blijken zal dat de rol der voedingsstolïen, na denbsp;werkzaamheden in de voorafgegane stellingen ontwikkeld, daarmede nog niet al’gespeeld is.

Alles wat vetweiders en varkensl’okkers ons, met betrekking lot hun bedrijf, in verband tol de voedingsleer, kunnen vragen,nbsp;vatten wij voor om doel samen in de vraag:

Hoe kan men in een reeds volwassen individu opnieuw groei, en dus opstapeling van nieuwe stof en wei voornamelijk van vet , bewerkstelligen ?

De meer of mindere graad van vetheid van onze slachtdieren hangt niet bloolelijk samen met hel meer ol‘ mindere vetgehalte der genoten voedingsmiddelen,

Een vet varken zult gij niet mager maken door hel stelselmatig alle vet te onthouden, en een mager varken zult gij nu juist ook niet vet maken door het een rijk vet-diëet te geven.

Gaan wij zien op de varkensfokkerijen en mesterijen van Hatavia. Wat krijgen de varkens, die ons vet zullen moetennbsp;leveren, en dal ook doen, zooal te eten''

Afval van de rijsttafel, overschot van het chineesche gerecht genaamd haniie, gekookte rijst-zemelen, bedorven witte rijstnbsp;(Oryza sativa of Oryza montana), aardappelen , daoen kankoengnbsp;(Ipomoea reptans L.), daoen gelang (Tortulaca oleracea L.)nbsp;oedjoeng pait, (*) daoen kladie (Colocasia antiquorum), ampas lao,nbsp;ampas ketjap, ampas arak, ampas. klappa.

(1) Een variëteit van daoen gelang.

-ocr page 317-

28E

En onder dat ratjetoe wordt dan nog wel eens onverkocht gebleven vleescli en vet, stuk gesneden darmen etc. afval van

de slachterij, gekookt.

Omtrent de verschillende daoen-soorten dient hier de opmerking gemaakt te worden dat, wanneer de inlanders en ook de chineezen en andere vreemde oosterlingen spreken van daoennbsp;als voedingsmiddel, men niet moet denken dal uitsluitend denbsp;Maden der plant gegeven worden. In den regel wordt ondernbsp;daoen, in dit geval, verstaan de geheele plant met wortels,nbsp;stengel, bladen bloemen, vruchten.

Wat de genoemde ampas-soorten aangaat, het volgende. Ampas Cao. Van de boonen der witte variëteit der katjangnbsp;kedelé (Soya hispida, Mönch.) wordt de legunhnekaas, tot koekennbsp;gedroogd, in den handel gebracht onder der naam Tdo koa^.nbsp;Het residu der boonen hij deze bereiding is de ampas tao.

Ampas ketjap. De overblijfselen der boonen, afkomstig van de zwarie variëteit der katjang kedelé, bij de bereiding vannbsp;ketjap (Soya, Tdo ióe).

Ampas arak. De witte rijst na de arakgisting. De ampas arak van Batavia heeft een heel andere samenstelling dan dienbsp;van Oost-Java en wel omdat te Batavia de rijst, bestemd voornbsp;de arakstookerijen, vermengd wordt met den afval der suikerfabrieken (stroop, melasse), terwijl soms zelfs die melasse,nbsp;zonder meer, voor de arak bereiding gebruikt wordt doordiennbsp;de weinige suikerfabrieken in de omstreken van Batavia, nog opnbsp;de oude manier werken en er dus veel suiker in de melasse

terug nil

Ampas klappa. Het kiemwit van geheel rijpe vruchten der Cocos nucifera , wordt geraspt en daarna geperst ter verkrijgingnbsp;van klapperolie.

Het uitgeperste kiemwit is de ampas klappa.

ook de samenstelling dezer verschillende voe-

Al moge nu


-ocr page 318-

286

diiigsniiddeleii nog ;il groole verschillen aanbieden, hooldzakelijk ten gevolge van de wijze der bereiding, locb valt bel niet tenbsp;ontkennen dat bet velgebalte van soininige ainpas-soorten aanzienlijk minder zal zijn dan van de prodncleii waarvan de ainpasnbsp;hel overschot is.

Koolhydraten daarentegen bevallen die voedsels, zooals gemakkelijk na te gaan is, in aanzienlijke boeveelbeden.

En toch wordt hel varken vet.

A priori is daaruit reeds af Ie leiden dal, moge bet organisme onzer hnisdieren al geen eiwit kunnen vormen, bet tot vet-prodiictie in staal is.

Het vet van een diei' behoeft niet afkomstig Ie zijn van de voedingsmiddelen: bet oreanisme vormt vet.

Dat is bewezen door bet volgende experiment.

Het vet onzer hnisdieren is een mengsel van drie vetsoorten nl. stearine, palmitine en oleïne. Het hardere vel (schapenvet)nbsp;bevat meer stearine da i b. v. bel weekere varkensvel, waarinnbsp;oleïne predomineert. Maar altijd zijn deze drie soorten van velnbsp;vertegenwoordigd in hel vei onzer hnisdieren.

Wij zoeken nn naar een vel, dat niet uil deze drie soorten bestaat. Dat vel is het »spermaceti” dal in den schedel dernbsp;potvisseben voorkomt.

Indien wij nn een dier, een bond b. v., goed, tlink mager later worden, dan zal, hij voedering met spermaceti, bet vel vannbsp;den eventueel te dooden bond, blijken te zijn «spermaceti”nbsp;bijaldien bet organisme (jeen vel vormi en eenvoudig vet wordtnbsp;door het vet uit de voedingsmiddelen vast te leggen.

Daartegenover zal hel vet blijken te beslaan uit de zoo-even genoemde drie vetsoorten, bijaldien het organisme ve! vermaff te vormén uit liet nangevoerde voedsel.

Dergelijke experimenten hebben aan hel licht gebracht dal bet, na zulke voedering opgestapelde vet in het dier, waaropnbsp;geëxperimenteerd werd, niet was «spermaceti” maar gewoonnbsp;vet bestaande uit stearine, palmitine en oleïne, zooals het zichnbsp;bij gewone voeding ook zou gevormd lichben.

-ocr page 319-

287

Hieruit resulteert onze achtste elementaire stelling uit de

voedingsleer: n. 1.

Hel organisme onzer huisdieren vormt net uit de aawjevoerde voedsels.

De vetweiders en varkenslbkkers hoor ik al weer vi'agen: Waaruit maken dan onze beestjes het vel?

Ongetwijfeld worden de vrije voedingsvelteii en oliën, hij t)vervloedigen toevoer, zeer zeker voor een gedeelte als zoodanig in het lichaam opgeborgen. Maar hel is niet de eenige

bron van vet, zooals de heschonwingen die tot de 8® stelling gevoerd hebben, ons leeren.

In hel lichaam wordt vel gevormd:

Wanneer het eiwit gedurende de

Primo-, uil eiwitlichanien spijsvertering als orgaan-eiwit in de cellen gedeponeerd is, wordtnbsp;daaruit vet in betrekkelijk groole hoeveelheden gevormd. Honderdnbsp;deelen eiwit leveren circa dl a d2 deelen vei. Dit vet wordt aannbsp;het weefsel, waarin het gevormd is, pas onttrokken, wanneernbsp;in hel bloed het noodige vet voor de oxydatie processen in hetnbsp;lichaam niet voorhanden is, bijgevolg dan wanneer te weinignbsp;vel dan wel koolhydraten als voedingsstof in do voedingsmiddelen aanwezig zijn.

Secundo: Met medehulp van koolhydraten. IJoveuaan staat zetmeel, daarna suiker, gom, slijm en dan komt cellulose.nbsp;Deze slikstofvrije voedingsstolfen worden door de spijsverteringnbsp;in hel darmkanaal omgezet in druivensuiker, melk- ennbsp;vetzuren en zijn door hun hooger zuurstofgehalte gemakkelijker verbrandhaar dan de vetten. Zij zullen dus hij denbsp;verschillende o.xydatieprocessen van hel leven, de voorkeurnbsp;erlangen boven vet. Is evenwel het voedsel arm aan koolhydraten,nbsp;zoüdal deze niet toereikend zijn voor de voeding van het individu ,nbsp;dan moet een gedeelte van het, uil de eiwitlicbamen gevormdenbsp;en in de weefsels gedeponeerde vel, siihstitueerend opti'eden.nbsp;Hieruit volgt rechtstreeks dat, wanneer overvloedig koolhydraten aanwezig zijn, het lichaamsvot. reservevet of hoe men helnbsp;al noemen wil, niet aanges|)roken hehoelt te worden. Als ik


-ocr page 320-

^88

dus zeg: liet organisme maakt vet uit koolhydraten, dan moet dat niet opgevat worden in den zin dat de koolhydraten, zooalsnbsp;het eiwit, tot vet omgevormd worden, maar wel dat de koolhydraten als spaarmiddelen voor het lichaamsvet optreden, alzoonbsp;de vetafzetting uit het voedingsvet eu de vorming van vet uitnbsp;de eiwitlichamen indirect ondersteunen.

Letten wij nu op onze stellingen o en 4, dan volgt daaruit alweer, dat dan alleen eiwit voor vetvorming kan overhlijven,nbsp;indien vetten en koolhydraten aanwezig zijn. Wij hehben innbsp;onze beschouwingen gezien dat koolhydraten, tot zekere grens,nbsp;de vetten kunnen vervangen.

Welnu, vetweiders en varkensfokkers, geeft veel koolhydraten aan uwe diertjes. Die koolhydraten gaan, als spaarmiddelen,nbsp;het overtollig verbruik van vet en eiwit tegen. Kr rest eiwitnbsp;voor vorming, restaureering en in de derde plaats voor vct-vorining. Voor dieren nu, die voor de vet-productie bestemdnbsp;zijn, is het eiwit, henoodigd voor herstel der slijtage vannbsp;de spieren, gering, oni de eenvoudige reden dat geen spierarbeidnbsp;gevorderd wordt. Zooveel te meer eiwit schiet er over voor denbsp;vetvorming.

Mogelijk zijn de vetweiders en varkensfokkers met onze negende stelling op het gebied der voedingsleer, luidende:

voedingsstof, die in hel lichaam als materiaal dient voor de vetvormimg, is hel eiwit”, niet voldaan.

vetvorming invloed

Weest getroost met de opmerking dat verschillende omstandigheden , nog onbesproken, op de hebben.

Hoe minder de slijtage is, des te meer eiwit schiet er over voor de vetvorming. Dat zij uw grondregel.

Laat ik U op een tweede omstandigheid o|imerkzaam maken. Een groot gedeelte der scheikundige omzettingen innbsp;het lichaam, wordt vereischt tot voiming van warmte. Natuurlijk zal de warmtevorming moeten stijgen, zoodra het

-ocr page 321-

389

licliaai» uieoi- warmte verliest. Een koude omgeving is dus voor U, nadeelig. Ga zien is het spoeling-district Schiedam, alwaar het rundvee met den afvat der alkohot-fabrikatie wordtnbsp;vetgemest, dan zult gij den invloed der omringende temperatuur leeren schatten. Tot stikkens toe is het in die stallen warm.

Een derde opmerking die uw vet-fabrikatie in den Aveg staat is: »veel beweging”. Hoe minder beweging, lioe meer stof ernbsp;in het lichaam bespaard kan worden. Dat is nu wel in strijdnbsp;met onze 6' stelling en zal, door u deze opmerking ten nuttenbsp;Ie maken, de vorming van uw dier lijden. Maar wat geeftnbsp;u dat, gij tracht immers het dier zoodanig veel vet te doennbsp;produceeren dat wij bijna spreken van vetzucht, een zuivernbsp;ziekelijke toestand. Levendige, bewegelijke varkens worden nietnbsp;vet. Een varken moet eten, slapen, eten, slapen enz. enz. enz.nbsp;van af de geboorte tot aan de slachtbank. Daarvoor is het diernbsp;»varken.”

De persoon uit de vaderlandsche geschiedenis, die ten gevolge van gedwongen stilzitten, zoo dik-vet werd dat, toen hij uit denbsp;gevangenis verlost zou worden, men eerst de deur met een gedeelte van den mum* moest weghakken, is ons allen bekend.

In de vierde plaats wensch ik n nog aandachlig te maken op de keuze der dieren die gij voor vet-productie bestemt.

Het eeue ras is veel geschikter voor vet-productie dan hel andere. Een aangeboren aanleg tot vetvorming schijnt bij vetenbsp;individuen niet alleen, maar zelf bij geheele rassen voor tenbsp;komen. Er moeten, ons nog onbekende, omstandigheden innbsp;het organisme bestaan, die de vorming en ophooping vannbsp;vet bevorderen.

Vet is een voorname voedingsstof. L' dezen vorm neemt het organisme reserve-materiaal mèe wanneer liet, zooals bijnbsp;de winterslapers, een tijdperk van langdurigen honger intreedt,nbsp;jkts de rups zich inspiut, dan is ze persé moddc.'vel. Allenbsp;wintersiajiers, zijn in het najaar moddervet,

-ocr page 322-

590

Is de rups ontpop! , heeft de winterslaper het voorjaai' gehaald, dan is alle vet verdwenen.

De bult van den kameel, voedt hem op diens woestijnreizcn. De Hottentotten en Boschjesmannen hebben een voorraadschuurnbsp;van vet steeds in hun billen bij zich.

Mijne Heeren! Het was mijn plajj, U enkel de hoofdbeslem-niingen der voedingsstoffen voor te houden. Geen geregelde kursus in voedingsleei’.

Alhoewel met hel afgehandelde de hoofdbesterainiugen der voedingsstoffen, die in de eerste drie plaatsen in aanmerkingen komen, in stellingen zijn gebracht, zon ik toch graag nog hetnbsp;een en ander in het midden gebracht hebben over de mineralenbsp;stoffen en het water, over condimenten en verdere aanhangselsnbsp;der voedingsleer. Ons bestek laat dit evenwel voor het oogen-blik niet toe.

In de tweede plaats een opmerking. Ik heb getracht met IJ datgene te bespreken, wat de nieuwere beschouwingen op hetnbsp;gebied der voedingsleer aangeven. Huiverig zou ik evenwel zijn,nbsp;daarmêe te beweren dat het ook de yow/ste beschouwingen ziin.nbsp;Het jongste is soms al oud in Europa, vóór dat het hier nieuw is.

Ik heb u daarom ook niet vermoeid mei namen van schrijvers, met citaten; alles wat gij hier gehoord hebt moet gij slechts beschouwen als compilatie van reeds geschreven ennbsp;gepubliceerde zaken. Eigen ideeën zitten er niet in.

Maar ik heb getracht hetgeen ik wist, IJ in een hevatte-lijken vorm voor te dragen, ten einde 11 de hestudeerende lectuur van artikelen, zooals ik er aanvoerde in het beginnbsp;dezer voordracht, gemakkelijker te maken.

Moge het zoo zijn.

-ocr page 323-

ÏENACIÏEIT VAN KWADE-DROES SMETSTOF.

De neusuilvloeiing, de door de zweren afgezonderde sloffen, het speeksel, de urine en alle overige deelen van kwade-droes lijken, vormen even zooveel bronnen, waardoor deze doodelijke ziekte op de daarmede in aanraking komende dieren vannbsp;het paardengeslacht, alsook op den menseh, kan overgebraehtnbsp;worden.

Het is daarom voor de gezondheidspolitie van het hoogste gewicht te weten, hoe de kwade-droes smetstof zich in dienbsp;verschillende producten houdt onder den invloed van verschillende doodende agentia. Is hare vitaliteit eenc geringe, ofnbsp;weerstaat zij lang die doodende invloeden?

Om deze vragen op te lossen hebben CADiiAC en Mal et een groot aantal proeven genomen, ten eerste om hel weerstandsvermogen van de kwade-droes smetstof tegen den invloed dernbsp;atraospherische agentiën na te gaan, en ten tweede om denbsp;inwerking van een aantal chemische (antiseptische) agentiën ppnbsp;dezelfde kwade-droes smetstof te bepalen.

Uit de gedane |)roeven laat zich, zeggen de heide onderzoekers, bepalen, hoelang de kwade-droes smetstof werkzaam blijft: t° in de meer of minder spoedig gedroogde kwade-droes vloeistoffen, alsmede in de longen vaneen kwaad-droesignbsp;paard die in verschillende jaargetijden, aan de lucht blootgesteldnbsp;worden; 2° in kwade-droes vloeistoffen, die, hij de gewonenbsp;temperatuur, aan de met vocht verzadigde atmosfeer blootstaan ;nbsp;5° in de met water verdunde kwade-droes vloeistollen.

De proeven geven tevens opheldering omtrent hel weerstandsvermogen van kwade-droes smetstoi tegen de inwerking van ll hitte.

-ocr page 324-

1.

kwade-fh'oes smetstof tefijen iiitdrooging, verscliiU naarmate de uitdroogiiig langzaam of spoedig geschiedt; naarmate denbsp;plaats koud of warm, droog of vochtig is.

In een zaal van het laboratorium, waar de afwisseling van temperatuur en van den hygrometrischen toestand, door dennbsp;haard, de ademhaling enz., zeer verminderd is, bleef denbsp;virulentie van het in dunne lagen op horologie glazen uitgestreken droesslijm en etter, verkregen uit huidworm , in welk

jaargetijde ook, even lang behouden: werkzaam gedurende 2

dagen,


was het


uitgedroogde


virus den


dag onwerk


zaam,

Daarentegen was de virulentie, zoodra de smetstof aan de buitenlucht werd blootgesteld, somtijds vernietigd op den 5™nbsp;dag, dikwijls echter ook nog behouden op den O'*™ dag

Het eerste had plaats in den zomer of einde van het voorjaar met een hooge en drooge temperatuur; het tweede bij den aauvaug van den winter bij een lage temperatuur ennbsp;zeer vochtige lucht.

In al die gevallen, waarin het droesvirus vernietigd was, was de droesmaterie geheel ingedroogd, terwijl wanneer zij nog werkzaam bleek, zij op een of meer plaatsen week was.

Cadéac en Malet trekken hieruit de conclusie; 1° dal de droesmaterie in de vrije lucht haar virulentie na volkomennbsp;nitdrooging verliest, T dat de virulentie hij heel en droognbsp;weder spoedig, hij koud en vochtig weder daarentegen langzaamnbsp;vernietigd wordt.

De virulentie blijft langer bestaan, wanneer de droesmaterie gedurende 24 uur bij 5t—40° in een droogoven snel gedroogd

men haar onder dezelfde verhoudingen gedurende 2 uren bij 50quot;’ in een droogovennbsp;snel gedroogd, veroorzaakte 6 ilagen later kwade droes, terwijl

-ocr page 325-

295

een ander gedeelte, dal aan de lucht was bloolgesleld geweest, na 5 dagen geheel onwerkzaam was.

Volkomen nitdrooging vernietigt dus de virulentie van de droesmaterie niet, wanneer de nitdrooging door de inwerkingnbsp;van drooge warmte, zooals in een droogoven, snel geschiedt.

Cadéac en Malet besluiten hieruit, dat niet de wateront-trekking, maar de zuurstof van de lucht de verstoring van het kwade droesvirus veroorzaakt.

Twee vuistgroote stukken van een kwade-droes long, verloren in hunne peripherische, d. i. volkomen uitgedroogde gedeelten,nbsp;spoedig hunne virulentie, terwijl deze in hunne centrale, voornbsp;nitdrooging beschutte gedeelten, lang bleef bestaan

Zoo zagen Cadéac en Malet droes-longen, nadat zij lo, 18 en zelfs 26 dagen aan de vrije lucht waren blootgesteld, dennbsp;kwade-droes overhrengen. Hieruit blijkt tevens het groote weerstandsvermogen van de kwade-droes bacil tegen de rotting.

2. Behoud der vindentie van kwade-droes stnetslof in eene met vocht verzadigde atmosfeer. Kwade-droes vloeistoflen behielden in een met vocht verzadigde plaats (vochtige kamer) hij denbsp;omringende temperatuur (die van het laboratorium), lang hunnenbsp;virulentie. Werden zij na 13, 25 en 50 dagen ingeënt, zoonbsp;veroorzaakten zij kwade-di’oes. Na verloop van dezen lijd besmetten zij niet meer.

5. Behoud der virulentie van met water verdunde kwad,e-droes vloeistoffen. De, in den drinkbak gevallen kwade-droes uitvloeiing kan hare werkzaamheid lot den 18“*™ dag behouden.nbsp;Zoo gelukte het C. en M., door droeselter, die sedert 13 dagennbsp;met 150 deelen water vermengd was, bij een marmotje datnbsp;daarmede geënt werd, den kwade-droes te doen ontstaan ennbsp;stierf het diertje daaraan. Na 20 dagen besmette het mengselnbsp;niet meer.

4. Invloed der warmte. Eene vernietiging van hel droes-yirus werd door eenvoudige overgieting met kookend water niet verkregen, docli was daai'too eene indoin[)eling getJiu-endenbsp;2 minuten noodzakelijk.

-ocr page 326-

294

Met water van 80° C. moest de inwerking d niimiten duren. Na een evenzoo lange inwerking van water van 70—75°nbsp;kregen de onderzoekers één positief en twee negatieve resultaten.

II. Inwerking der cuejusche agentiën or ueï KWADE-DROES VIRDS ,

Tot dusverre werd het vernietigend vermogen van carhol-ziiur, zwaveligzuur, chloor, chloorkalk, chloornatrium en chloorzink hestndeerd.

De door de verschillende onderzoekers verkregen resultaten, wederspreken zich zeer en hrcngen daarom den praktikus, dienbsp;een zeker en spoedig desinfecteercnd middel wil nitzoeken, innbsp;de grootste verlegenheid. Deze omstandigheden spoorden Cadéacnbsp;en Malet aan, om nieuwe onderzoekingen te doen met hetnbsp;dubbele doel, zoowel de inwerking vast te stellen op het droesnbsp;virus van de zelfstandigheden die voor antiseptische injectiesnbsp;of wasschiugen aanbevolen worden, en wel in vloeibaren ofnbsp;opgelosten toestand, alsook om den werkingsgraad te bepalennbsp;van gassen en dampen, aanbevolen voor de desinfectie vannbsp;woningen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

Hiertoe vermengden zij 5 deelen der vloeibare of opgeloste zelfstandigheden met 1 deel kwade-droes vloeistof (neusuitvloeisel)nbsp;of vloeistof, verkregen door het stukwrijven van kwade-droes-tuberkels met gedestilleerd water en daarna door linnen gclil-treerd.

Het zoo verkregen en meermalen geschudde mengsel, werd na één uur, gebruikt, met uitzondering van de slechts zwaknbsp;werkende stoffen, welke meerdere uren, in sommige gevallennbsp;zelfs langer dan een dag, met het virus in contact gelatennbsp;werden.

Van dit mengsel werd een gedeelte (4 afdeelingen van het Pravaz’sche spuitje) hij marmotjes, honden en katten geinocu-leerd. De tol het hestudeeren der werkzaamheid van gassennbsp;of dampen gevolgde methode, veranderde in eenige opzichten,nbsp;al naar de gebruikte zelfstandigheid.

-ocr page 327-

295

«ij de proeven rnel zwaveldampen, werden horologie glazen, die in dun opgestreken lagen 1 em^ kwade-droes vloeistofnbsp;Itevatten, in een hermetisch gesloten stal geplaatst.

In andere gevallen werden de horologie glazen in een vat gezet, van verscheidene liters inhoud, en hierin chloor, broomnbsp;of jooddampen geleid. Na verschillend tijdsverloop werd vannbsp;de kwade-droes materie een weinig genomen, met gedestilleerdnbsp;water geweekt en, zooals hoven is aangegeven, geinociileerd.

De resultaten met de vloeibare of opgelostte antiseptica verkregen , vindt men in de volgende tabellen vermeld.

Kwade-droes bacillen werden gedood door:

Eene 1—*/.; nbsp;nbsp;nbsp;oplossing van Kwikzilver sublimaat (').

i-Vii °Lo

» »

Helsche steen.

2°/o

)) »

Carbolzuur.

» »

Zwavelzuur.

2°/e

» »

Chloorzink.

5°/o

» nbsp;nbsp;nbsp;n

Overmangaanzure kali

5°/o

» »

Kopervitriool.

10°/,

» »

Zwavelkoolstof.

20°/,

» »

Bijtende potasch.

20°/,

» »

Ijzervitriool

iij /o

Verder door

Terpentijnolie.

Verzadigde,

waterige Jodium oplossingen.

Verzadigd kalkwater. Chloorkalk, (10 g. op 1

liter water).

Kwade-droes bacillen werden niet gedood door :

Eene

•gt;°/o oplossing van nbsp;nbsp;nbsp;Boorzuur.

20°/o nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Chloral.

Vio°/o nbsp;nbsp;nbsp;”nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;”nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Jodium.

*/io°/o nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Helsche steen.

(*J Volgens (Ie onderzoekingen van Loffi.er, doodt eene o|)lossing van sn-bliniaat 1 : 5000 de kwade-droes bacillen in twee minuten.

-ocr page 328-

296

27o

Eene

oplossing van Zinkvitriool.

» nbsp;nbsp;nbsp;» Tannine.

Jodium dampen, onderclilorigznre potascli, boorziuir, opgelost zwaveligzunr, chloral, tannine en zinkvitriool oefenen op de kwade-droes materie of op de, hierboven beschreven wijze bereidde kwade-droes vloeistoffen, geene werking uil. Hel tolnbsp;desinfeclie van lokalen zoo sterk aanbevolen zinkvitriool bleef,nbsp;na een inwerking van 17 uur op kwade-droes materie, nog geheelnbsp;onwerkzaam.

Oplossingen van siiblimaai, bijtende polascb, overmangaanznre potasch , koper- en ijzervitriool , carbol en zwavelzuur, kalkwaler.nbsp;terpentijnolie, zwavelkoolstof in de medegedeelde sterkte, vernietigen liet kwade-droes virus in één uur.

De zwaveldampen vormen een goed desinfeclie middel, rails de verbrande zwavel, 64 gram op een kubiek meter lucht bedraagt; zij zijn echter zonder werking wanneer de verbrandenbsp;zwavel niet meer dan 80 gram op 58 kubiek meter lucht bedraagt.

(M. Strebel. Schweizer Archiv fi'ir Thierhctlkunde. IhndXXlX pag. 187).

H. M.

DE BEHANDELING VAN KOLIEK DOOR MIDDEL VAN KLI-STEEREN VAN MET AETHER GEMENGDE MELK.

Cany heeft in den laatsteu tijd goede gevolgen gezien van de verdamping van aether in den endeldarm van aan koliek lijdendenbsp;paarden.

Heu wendt evenzoo, namelijk bij windkoliek, aether vermengd met melk in klisteervorm aan.

Een eetlepel zwavelaether, ongeveer 20 gram, wordt met ongeveer liter koude melk goed gemengd en dan in den endeldarm gespoten. Men zet, met tusschenruimten van 2—ö lot 15 minuten,nbsp;5—4, hoogstens 7, zulke klisteeren. Heu zou sinds 2 jaren, metnbsp;deze hoogst eenvoudige behandeling, een groot aantal aan kolieknbsp;lijdende paarden, spoedig genezen hehben. Somtijds worden hijnbsp;deze klisteeren eenigc dropjtels Laudanum gevoegd. De dieren

-ocr page 329-

oiiderviiideu spoedig de kaliiieereiide werking van deze klisteeren. Spoedig , ongeveer 50—40 minuten , na het klisteer , leggen zijnbsp;zich op het stroo neder, strekken de ledematen gelieel uil ennbsp;schijnen rustig te slapen, tenzij een aanval hen noodzaaktnbsp;het hoofd op te heuren en met de achterheenen te trekken;nbsp;spoedig hegiunen zij echter weder te slapen, ontwakeri dannbsp;na een of twee uur, staan plotseling op, schudden zichnbsp;hevig, gaan naar de ruit, zoeken naar voedsel en schijnen allenbsp;pijnen vergeten te hebben.

SïKEBEL zag reeds geruimen tijd dezelfde verschijnselen bij de toediening per os van een mengsel van zwavelaether ennbsp;chloroform met koud water.

Van de vijf door Heu speciaal beschreven gevallen, wordt er hier slechts één aangehaald. Een paard rolde zich gedurendenbsp;8 uren zonder ophouden zoo geweldig, dat men er bijna nietnbsp;hij kon komen. Het.gelukte Heu echter meerdere aetherhou-dende melk-klisteeren te zetten. Na verloop van 4 minutennbsp;legde de jtatient zich op de rechterzijde, stond na 15 minutennbsp;op en begon stroo te eten.

Schweizer-Archiv für Thierheilkunde. Hand. XXIX. pag. 142).

H. M.

BERI-BERl.

Lacerda schrijft' over eene epizootic, die hij op het eiland Marajo onder de paarden en varkens Avaargenomen heelt.nbsp;Beginnende met zwakte in de achterheenen, zoodanig dat denbsp;dieren slechts met moeite daai'op konden blijven staan, eindigde

het achterstel. Dan

van

deze zwakte in totale verlamminc

traden oedeem en hydrops op. In weinige dagen volgde de dood. Zeldzaam duurde de ziekte eenige weken.

Lacerda verklaart een Ascomyceel, die hij in het water van het meer vond, waaruit de dieren/dronken, als de oorzaak.

Bein-culturen en entingen zouden dat bewezen hebben.

De ziekte wordt verder identisch genoemd met de aldaar zeer dikwijls voorkomende ziekte van den mensch »//en-/lm’”.

-ocr page 330-

298

hip-peslilence, quebrabunda, slraddling

genoemd;

Zij wordt disease.

fLACEUDA, Pesle de cadeiras ou epizoolia de charnjo suas analo-gias con o beri-beri. Rio Janeiro, 188!gt;. Naar een referaat, voorkomende in het «Jahresberichl über die Leislimgen auf dein Gebiele der Velerindr-Medicin, Jahr 1886).

D. I).

-ocr page 331-

OmciSElE BEEICHTffl.

In de Javasche Courant vak Juli t/m. September 1887 komen de

VOLGENDE OFFICIËELE RAPPORTEN VOOR, OMTRENT VEEZIEKTEN.

Javasche Courant van Vrijdag, 1 Juli 1887 n°. ö2.

Sumatra’s Westkust. April 1887. De ziekte onder de paarden te Padang en in de Ommelanden van Padang (verg. het verslagnbsp;in de Javasche Courant van 13 Mei jl. No. 38) (‘) was nog niet

geweken.

Te Kajoetanam werd bij vier paarden kwade droes geconstateerd.

Te Loeboe-Bassong stierf een paard aan die ziekte, terwijl te Batang-Taro, Loemoet en Anggoli mede eenige paarden doornbsp;droes werden aangetast.

Javasche Courant van Vrijdag, 8 Juli 1887 n°. S4.

Sumatra’s Westkust. Mei 1887. De ziekte onder de paarden te Padang bleef nog heerschen. Te Priaman werd door dennbsp;veearts bij een paard kwade droes geconstateerd. Het werdnbsp;onmiddellijk afgemaakt.

Javasche Courant van Dinsdag, 12 Juli 1887 n°. 33.

Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo. Mei 1887. De in de vorige maand te Moeara-Teweh uitgebroken ziekte onder denbsp;slachtossen van den leverancier voor hel garnizoen aldaar (verg.nbsp;de Javasche Courant van 14 Juni jl. No. 47) (^) nam een einde.nbsp;Ook te Pengaron (afdeeling Martapoera) waren eenige runderennbsp;gestorven onder dezelfde verschijnselen, als die, welke tenbsp;Moeara-Teweh werden waargenomen. Deze verschynselen warennbsp;als volgt;

(1) nbsp;nbsp;nbsp;pag. 198 van dit Deel.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;pag. 199 van dit Deel.

20

-ocr page 332-

300

Verminderde eetlust, zonder dat het herkauwen ophoudt, en koorts-aandoeningen, gepaard met lusteloosheid en lichaamszwakte ; de dieren vallen sterk af en knarsen met de tanden;nbsp;er vertoont zich, vooral op de zijden, een huiduitslag, bestaande uit in elkander loopende puisten ter groote van eennbsp;erwt; die uitslag vormt eene ruwe korst, die zich op sommigenbsp;plaatsen gemakkeltjk laat afstooten en waaronder zich dannbsp;eene onthaarde en ontstoken huid vertoont.

Javasche Courant van Vrijdag, 29 Juli 1887 n°. 60.

Palembang. Juli 1887. ïer hoofdplaats Falembang werd door een veearts mond- en klauwzeer onder de sappies geconstateerd,nbsp;in verband waarmede de uitvoer van Palembang van vee ennbsp;alle andere zaken daarvan afkomstig door het bestuur verbodennbsp;werd. In de afdeelingen Tebing Tinggi en Lemalang Oeloe ennbsp;llir, Kikim en de Pasoemahlmden bleef de veeziekte aan hetnbsp;afnemen.

Wester afdeeling van Porneo. 16 Juni t/m. 15 Juli 1887. In de afdeelingen Pontianak en Ommelanden en Montrado kwamennbsp;onder het vee eenige gevallen voor van eene onbekende ziekte,nbsp;waaraan enkele beesten bezweken.

Javasche-Courant van Vrijdag, 19 Augustus 1887 N®. 66.

Lampongsche districten. Juli 1887. In Toelang Bawang hrak onder eene in het wild rondloopende kudde karbouwen eenenbsp;ziekte uit, waarvan de verschijnselen zijn als volgt:

De dieren worden mager en lijden aan diarrhae; na verloop van 10 a 12 dagen vallen zij neder, om niet weder op tenbsp;staan.

Ook onder de schapen en geiten heerschte daar eene dergelijke ziekte, waaraan reeds eenige dieren bezweken.

Javasche-Courant van Vrijdag, 26 Augustus 1887 N°. 68.

Palembang. Juli 1887. Werd in het vorige verslag vermeld, dat de veeziekte in de Pasoemahlanden aan het afnemen was, innbsp;den loop der verslagmaand brak zij daar op nieuw uit, zoodat

-ocr page 333-

301

maatregelen moesten worden genomen ten einde de verbreiding tegen te gaan. Overigens kwam deze ziekte nog slechts innbsp;de onderafdeeling Kikim, doch in minder hevige mate dannbsp;vroeger, voor.

Wester a fdeelinf) van Borneo. 16 Juli t/m. 15 Augustus 1887. De in het vorig verslag vermelde ziekte onder het vee in denbsp;afdeelingen Ponlianak en Ommelanden en Montrado breidde zichnbsp;niet uit.

Javasche-Courant van Dinsdag, 13 September 1887 N°. 73.

Lampongsche Districten. Augustus 1887. De ziekte, welke zich blijkens het vorige verslag (Javasche Courant van 19 Augustus jl. No. 66) in Toelang-Bawang onder eene in het wildnbsp;rondloopende kudde karbouwen had vertoond, was nog nietnbsp;geheel geweken. In deze maand stierven, voor zoover bekend ,

nog zes buffels aan die ziekte.


Javasche-Courant van Dinsdag, 20 September 1887 N°. 75. Sumatra’s Westkust. Juli 1887. Onder de paarden in hetnbsp;Kajoetanamsche werden eenige gevallen van kwaden droes

geconstateerd.


Door afzondering der aangetaste dieren en het schoonhouden der stallen werd getracht die ziekte tegen te gaan.

Ook te Padang en Batang Taro kwamen onder de paarden ziekte-gevallen voor.

ik


-ocr page 334-

PERSOIALIA.

Bevorderd: tot. mil. paardenarts 2» klasse, de militaire paardenarts 3“ klasse: R. A. Plemper van Balen.

Verleend: wegens ziekte een twee-jarig verlof naar Europa, aan den gouvernements-veearts Th. van Aerde.

Benoemd: tot gouvernements-veearts, F. Paszotta, ambtenaar op wachtgeld, laatstelijk die betrekking bekleed hebbende;

Overgeplaalst: van Samarang naar Soerabaija, de gouvernements-veearts A. Th. H. Driessen; van Tagal naar Samarang, de gouvernements-veearts C. G. A. A. Rouyer.

Geplaatst: te Tagal, de herbenoemde gouvernements-veearts F. Paszotta.

Gesteld ter beschikking: van den Resident van Batavia, ten einde werkzaam te zijn bij de bestrijding der in de residentienbsp;Batavia epizoötisch optreden runderpest, de ambtenaar voornbsp;den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst, C. A. Penning , thansnbsp;ter beschikking van den Gouverneur van Sumatra’s Westkust.

Uitgereikt, het diploma van veearts volgens de art. 8 en 10 van de wet van 8 Juli 1874 (Ned. Stbl. No. 99), in Juli 1886nbsp;aan den heer L. J. van Rhijn; in Augustus 1887 aan de heerennbsp;D. J. Fischer en P. A. van Velzen, alle drie bestemd voor dennbsp;burgerlijken veeartsenijkundigen dienst in Oost-lndie.

Bij Koninklijk besluit van den 16 April 1887 zijn benoemd: tot lid en voorzitter der Commissie, die gedurende de jarennbsp;1887, 1888 en 1889 belast zal zijn met het afnemen van hetnbsp;veeartsenijkundig examen, bedoeld bij art. 12, alinea 2 en 5nbsp;der wet van 8 Juli 1874 (Staatsblad N° 99):

-ocr page 335-

Dr. a. W. H. Wirz, directeur van van de Rijksveeartsenijschool te Utrecht;

tot lid en secretaris: H. C. Reimeus, plaatsvervangend districts-veearts en leeraar aan de Rijkslandbouwschool te Wageningen;

tot leden:

Dr. H. VAN Cappelle, te Baarn;

J. M. D. Westholz, districtsveearts te Leeuwarden;

L. nbsp;nbsp;nbsp;T. Janne, districtsveearts te Roermond;

tot plaatsvervangende leden:

Dr. Th. H. Mac Gillavry, hoogleeraar aan de Rijksuniversiteit te Leiden;

M. nbsp;nbsp;nbsp;H. J. P. Thomassen, leeraar aan de Rijksveeartsenijschoolnbsp;te Utrecht ;

H. J. H. Stempel, districtsveearts te Groningen;

M. J. Henceveld GJzn., districtsveearts te Alkmaar;

D. VAN DER Sluvs, .genieentevecarts te Utrecht.

-ocr page 336-

VERSLAG

VAN DE Directie der Vereeniging tot Bevordering van VeBARTSENIJKDNDE in NeDERLANDSCH'InDIE over de JARENnbsp;1884—1887.

Tot nog toe bepaalde zich het verslag, dat door de Directie dezer Vereeniging uitgebracht werd, tot het linantiëel gedeelte.

De verantwoording over het eerste boekjaar werd opgenomen in Deel 1, pag. 121 van de Veeartsenijkundige Bladen; die overnbsp;het tweede boekjaar op pagina 78 van het tweede Deel vannbsp;ons tijdschrift.

Daartoe bestonden gegronde redenen.

Zooals hij elke corporatie in wording, zijn ook hij den strijd die onze Vereeniging om ontstaan, bestaan en voortbestaannbsp;te voeren had, hinderpalen ontmoet, die niet verwacht warennbsp;maar daarom niet te minder gevaar voor de Vereeniging opleverden. Een bestrijding dezer hinderpalen in eigen boezemnbsp;kreeg de voorkeur.

Slechts eenmaal, toen in publieke geschriften ons bestaan, maar vooral ons voortbestaan ernstig bedreigd werd, vermeende het Bestuur onzer Vereeniging niet te mogen zwijgen.

Het was bij gelegenheid dat het tijdschrift der Maatschappij van Nijverheid en Landbouw, in zijn April-nunimer van Deelnbsp;XXXII pag. 595—405, het noodig oordeelde ons ontstaan in hetnbsp;algemeen toe te juichen, ons zelfstandig bestaan en ons orgaannbsp;evenwel in een daglicht te plaatsen dat den weldenkende opnbsp;een dwaalspoor zou brengen omtrent onze voornemens, onsnbsp;doel, ons recht van bestaan in twijfel bracht.

-ocr page 337-

305

In een woord: Het gunstige oordeel over ons ontstaan werd gevolgd door een bedenkelijk »M. .a. .a. . r.....”

Was het wonder dat de Direetie onzer Vereeniging bij monde der Redactie van ons tijdschrift dat bedenkelijke: »Maar”nbsp;trachtte te ontzenuwen ?, de oorzaak van die minder heusche bejegening, zeer ten onrechte bij ons gezocht, aantoonde te liggennbsp;by de Redactie van het tijdschrift van Nijverheid en Landbouw zelf!*

Vooral toen liet bleek, dat die bejegening nadeelig werkte voor ons bestaan.

Op bladzijde 295 van bet eerste Deel van ons tijdschrift kweet de Redactie zich van haren duren plicht, gaf opheldering omtrentnbsp;den steen der aanstoots en opende voor een ieder de gelegenheid zich door inzage van de origineele bescheiden te overtuigen van de waarheid.

Ruimschoots is daarvan gebruik gemaakt.

En niemand ging onovertuigd van ons goed recht heen.

De Redactie van het aanvallende tijdschrift zweeg op onze wederlegging. Wij vermeenen dat zwijgen te mogen opvatten als een schuldbekentenis en verklaren ons daarmede meer dan voldaan.

En dat te meer omdat de Redactie van dat tijdschrift de hoop uitdrukt van door de uitkomst gelogenstraft te worden.

Hieruit ten minste spreken vriendschappelijke bedoelingen en is het ons een waar feest daarop als een lichtzijde de aandacht te vestigen.

Over de andere hinderpalen die de Vereeniging in haar eerste twee levensjaren ontmoette vermeent bet Bestuur ook nunbsp;het stilzwijgen te kunnen bewaren. Zij werden bestreden innbsp;eigen boezem, zonder publiciteit. Belangstellende leden wordt denbsp;gelegenheid gegeven daarvan uit de Notulen kennis te nemen.

Van de Wetgeving. Hortende en stootende doorworstelde de Vereeniging de eerste twee jaren en mocht zij na ommekomstnbsp;daarvan zich verheugen in een levensvatbaarheid, die hetnbsp;noodzakelijk maakte aan de Regeering rechtspersoonlijkheid

-ocr page 338-

506

Juisl twee jaren had de Vereeniging beslaau, toen de Regee-ring haar bij Besluit van den 30 Juni 1886 No. 14 als rechtspersoon erkende. (Stbl. 150)

Bij de oprichting in 1884 waren de oprichters er van doordrongen dat hunne pogingen om in alle zaken bij de statuten te voorzien, zeer zeker schipbreuk zouden lijden. En daaromnbsp;werd toen, tegelijk met de statuten, vastgesteld dat vóór 1 Julinbsp;1885 de statuten zouden worden herzien. Het bleek evenwelnbsp;dat de tijd van één jaar te kort was genomen en werd denbsp;herziening onbepaald uitgesteld d. w. z. totdat de ondervindingnbsp;geleerd zou hebben in welke richting herziening, veranderingnbsp;en bijvoeging noodzakelijk was geworden.

Het Bestuur is van oordeel dat die tijd er nu dringend is en heeft U allen, reeds een drie-tal maanden geleden, bij circulaire bekend gemaakt dat op deze vergadering machtigingnbsp;zou gevraagd worden een nieuw ontwerp-statuten, — door hetnbsp;Bestuur ter behandeling voorbereid —, ter goedkeuring aan denbsp;Regeering voor te leggen.

Van het Bestuur. Art. 5 der statuten bepaalt dat het Bestuur der Vereeniging bestaat uit de te Batavia gevestigde leden-veeartsen, die uit hun midden één president en éénnbsp;secretaris-penningmeester kiezen. Gedurende de jaren 1884—nbsp;1887 fungeerden voor president de heer J. J. Postma; voornbsp;secretaris-penningmeester gedurende de jaren 1884—1886 denbsp;heer J. J. de Jongh. Laatstgenoemde in Juni 1886 naarnbsp;Makassar overgeplaatst zijnde, trad den 28 Juni af en werdnbsp;vervangen door D. Driessen. In de bestuursvergaderingnbsp;van Juni jl. werden deze functionarissen herkozen voor hetnbsp;jaar 1887—1888.

Van de Bestuursvergaderingen. De bestuursvergaderingen werden geregeld gehouden bij de leden van het Bestuur aannbsp;huis. Kas en inkomsten hebben vooralsnog belet voor dezenbsp;vergaderingen een vaste plaats aan te wijzen. De noodzakelijkheid daartoe bestaat dan ook niet en zal dus ook iii den

-ocr page 339-

307

vervolge, althans voorloopig, de begrooting niet bezwaard worden mei een post voor dit doel.

In deze vergaderingen werden voortdurend de huishoudelijke zaken der Vereeniging besproken en beslist. Het karakter vannbsp;vergadering waarop veeartsenijkundige mededeelingen, besprekingen etc. in de eerste plaats ter tafel komen, konden zijnbsp;vooralsnog niet erlangen. In hoofdzaak bepaalde zich het verhandelde, zooals reeds gezegd werd, tot huishoudelijke zakennbsp;en tot zaken het tijdschrift betreffende.

In de vergadering van Maart 1886 werd besloten de vergaderingen te splitsen in Bestuurs- en Algemeene vergaderingen en daardoor een aanvang gemaakt de vergaderingen directnbsp;dienstbaar te maken aan de Veeartsenijkunde en de rechtennbsp;der leden buiten Batavia wonende.

In het straks aan het oordeel uwer Vergadering te onderwerpen ontwerp-statuten is deze zaak nader geregeld.

Met de alsdan te drukken verhandelingen der vergaderingen zal door de Redactie tevens verzameld worden uit de vergaderingen van 1884—1887, de veeartsenijkundige onderwerpennbsp;die in deze bijeenkomsten besproken werden.

Van het finantiëel beheer. Zooals in hoofde van dit verslag reeds werd gezegd, bepaalde zich, om ter plaatse aangevoerdenbsp;redenen, het jaarverslag over 1884—1883 en 1883—1886 totnbsp;het finantiëel gedeelte. Deze verslagen zijn ter genoemde plaatsenbsp;gepubliceerd.

In dit gedeelte van het verslag vermeent de Directie zich dientengevolge te mogen bepalen tot het finantiëel beheer gedurende het jaar 1886—1887.

-ocr page 340-

Rekening en verantwoording over het derde Boekjaar der Vereeniging tot Bevordering van Veeartsenijkunde

IN

]Vederlandsch-Indle.

l Juli 1886 — 30 Jdni 1887.

Ontvangsten.

Saldo 1 Juli 1886:

in deposito ....

f

153.02»

in kas.....

167.65»

Geïnde contributies.....

. »

660.—

Abonneuients-gelden 1“ deel . nbsp;nbsp;nbsp;.

. »

209.40

Gouverneiuents subsidie . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

. »

150.—

Gekweekte rente......

»

7.33»

Totaal .

. ƒ 1529.41»

Gezien en in orde Ijevondeu door De Commissie van Verificaleiirs,nbsp;II. Mars,

A. M. Vermast.


IJllgaven.


Transpor Ikosten.......

Zegels, plakzegels.......

Boeken, onderhoud Bibliotheek, boe-kentrominels etc. .......

Frankeeringen........

Drukloonen, schrijfbehoeften etc. .

Op 50 Juni 1887 nbsp;nbsp;nbsp;:

Totaal . nbsp;nbsp;nbsp;.


6.01**

6.43

79.50

61.30

771.43

142.36

262.14


ƒ 1529.41»


Batavia, 1 Juli 1887. De Penningmeester,nbsp;l). Driessën.


-ocr page 341-

509

Blijkens vorenstaande balans hebben de uitgaven bedragen 924,91* gulden; de ontvangsten daarentegen 1019,40 gl. zoodatnbsp;er op 30 Juni jl. een batig slot was van 94,48* gulden.

404,30 11.

Dit gevoegd bij het saldo van het vorige boekjaar, 302,68 gulden, plus de gekweekte rente ad. 7,53* gulden deed het jaar 1887— 1888 aanvangen met een geldelijke bezitting van 404,30 gulden.nbsp;Verdeeld als volgt: in deposito 11, 142,36 ,

in kas 11. 262,14'

Als een heugelijk 1’eit kan de penningmeester hier consta-teeren dat tot nog toe de inning der contributie en der abonne-ments-gelden met geene noemenswaardige bezwaren gepaard ging.

Hij brengt daarvoor, te dezer plaatse, leden en inteekenaren zijnen besten dank. Moge het zoo blijven!


Van de Bibliotheek. De Vereeniging verkeert met de volgende instellingen en redactiën in ruiling van geschriften.

De Indische Opmerker te Soerabaija.

De N. I. Maatschappij van Nijverheid en Landbouw te Batavia.

The quarterly Journal of Veterinary Science, Bombay. The Journal of Comperative Medicine and Surgery, Philadelphia.

De Maatschappij ter Bevordering der Veeartsenijkunde in Nederland te Utrecht.

Woclienscbrift für Tbierheilkunde, Augsbury. ïhierarztliche Mittheilungen. Organ des Vereins badi-scher Tbieriirzte, Karlsruhe.

Schweizer Arcliiv für Tbierheilkunde, Zürich-Bern. Revue Vétérinaire, Toulouse.

Tidsskrift for veterinaerer, Koppenhagen.

Monatsschrift des Vereines der Thierarzte in Oeslerreich. Der Pferdefreund, Darmstadt.

Der Hufschmied , Dresden.

Repertorium der Tierheilkunde, Stuttgart.


a.

b.


c.

d.


,7-


h.


i.


h

k.

l.

m.

n.


-ocr page 342-

510

o. nbsp;nbsp;nbsp;Antiaies de médecine vétérinaire, Curegliem-Brussel.

p. nbsp;nbsp;nbsp;De Landbouwer, Soerabaija.

q. nbsp;nbsp;nbsp;Het Indisch Militair Tijdschrift, Batavia.

Wat de boekerij aangaat; deze is, uit den aard der zaak nog zeer gering. De staat van de kas der Vereeniging laatnbsp;niet toe daarvoor veel ter verbetering te doen, zoodat zij dannbsp;ook niet anders dan door enkele ten geschenke ontvangen boekwerken in het afgeloopen jaar verrijkt werd.

Slechts eenmaal werden op de boedel- vendutie van wijlen de heer Brillman, particulier-veearts te Soerabaija, boeken gekocht.

Het geheele aantal bedraagt dz 100 nuininers,

In het L. Deel van het tijdschrift werd op pag. 284—287 een opgave nieêgedeeld van de werken die toen aanwezig waren.nbsp;(56 nummers). De uitgave van een goed geordenden catalogus dernbsp;aanwezige werken acht het Bestuur vooralsnog ontijdig. Denbsp;Redactie stelt zich voor, zoodra daartoe ruimte is, een vervolglijst te plaatsen.

Tijdschriften bezit de Vereeniging geen andere dan die door ruiling ontvangen, alweder tengevolge van den staat derlinan-tiën. De leden der Redactie voorzien in deze leemte uit eigennbsp;middelen.

Van de Leden. Onze tegenwoordige statuten kennen slechts twee rubrieken van leden. Bestuurs- en gewone leden. Opnbsp;dit oogenblik ij) telt de Vereeniging 45 leden (waaronder denbsp;Bestuurs-leden) in Nederlandsch Indié. Hiervan zijn 16 leden,nbsp;veearts. In Nederland één en in Zwitserland één lid, beidennbsp;veearts. Aan beide laatstbedoelde leden zijn de belangen dernbsp;Vereeniging toevertrouwd in Nederland en in Duitschland ennbsp;moeten zij bijgevolg beschouwd worden als leden-correspon-denten. In aanmerking genomen dat de contributie vrij hoognbsp;gesteld is (2.5011. per maand) en de leden, voor die groote contributie, niet veel meer genieten dan een gewoon inteekenaarnbsp;op het tijdschrift, is het ledental vrij hoog en moet dat door de

(O 24 Augustus 1887.

-ocr page 343-

511

veeartsen, leden der Vereeniging, opgevat worden als een tee-ken des tijds dat te kennen geeft dat de Veeartsenijkunde in Insidinde een toekomst heeft.

Yan hel Tijdschrift. Van het tijdschrift verscheen het eerste Deel en werd de tweede aflevering van het tweede Deel eennbsp;achttal dagen geleden rondgezonden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

Van deze gelegenheid maakt het Bestuur gebruik het doel van het tijdschrift nader te omschrijven.

In de eerste plaats zullen de Veeartsenijkundige Bladen dienen om, zooals elk ander tijdschrift, datgene te boeken wat in Nederlandsch Indië op veeartsenijkundig gebied waargenomen wordt en dienstig kan zijn als bouwstof voor eventuëelenbsp;schrijvers die een speciaal onderwerp willen verwerken tot eennbsp;standaard-artikel of leerboek. Maar in hoofdzaak zal het tijdschrift wel zijn en blijven een veeartsenijkundige voorlichter \oovnbsp;ingezetenen van Insulinde die bij veeteelt en landbouw, bij veehouderij en veehoederij belang hebben. Het spreekt vanzelf datnbsp;aangelegenheden, zuiver de A^eeartsenijkundige wereld betreffende,nbsp;niet zullen vergeten worden. De rubrieken personalia, necro-logia, de opname nu in de jongste aflevering nog, derrécensienbsp;van den veterinairen almanak, leggen daarvan getuigenis af.

En kan dat anders?

De werkkrachten waarover wij te beschikken hebben zijn, in vergelijking gebracht met die waarover redacties van andere veeartsenijkundige tijdschriften disponeeren, ontegensprekelijk luttel.

Vooreerst bedraagt het aantal veeartsenijkundige leden onzer Vereeniging, zooals wij gezien hebben, slechts 16. Geennbsp;veeartsenijkundig tijdschrift, kan gerust gezegd worden, bestaat er, dat als orgaan van zoo'n handje vol deskundigen, dezen vertegenwoordigt. Maar nog meer. Die 16 leden-veeart-sen zijn beladen met hunne werkzaamheden voor het Gouvernement, met hunne particuliere aangelegenheden voorspruitende uit den strijd om te bestaan.

Geen één van ons allen is door zijne positie ontheven van

i.


-ocr page 344-

512

wereldlijke zorgen waardoor hij zich zonde kunnen wijden uitsluitend aan de belangen den N. I. veeartsenijkunde.

Worden aldus in den regel de veeartselijkundige periodieken gei’edigeerd en uitgegeven door corporaties die , bij hunne vrijheidnbsp;om over hun tijd te beschikken daarenboven nog te beschikken hebben over boekerijen, laboratoria, musea, over geheele veeartsenij-kundige inrichtingen, — welke laatste hulpmiddelen wij hier ooknbsp;in hun geheel missen —, dan zal het een ieder duidelijk zijnnbsp;dat ons tijdschrift in publiceering van ophouwende artikelennbsp;bij zijne Europesche collega’s ten achter staan moet, dat hetnbsp;tijdschrift, wel niet in de eerste plaats, maar wel in hoofdzaak zal zijn een veeartsenijkundige voorlichter voor de N. I.nbsp;landbouwende ingezetenen.

De Redactie ziet evenwel de toekomst met goeden moed in.

Het vertrouwen van leden en inteekeuaren zal zij trachten zich waardig te maken ook, waar noodig, met voorzieningnbsp;uit eigen middelen indieu hulpmiddelen ontbreken, zoo als datnbsp;reeds het geval is met de noodige periodieken.

De oplaag van het tijdschrift is verdeeld als volgt:

Leden (i).................................. 51.

( nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ned.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Indië.......... 114.

Inteekenaren s . i i i

( nbsp;nbsp;nbsp;mnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Nederland.......... 1/.

Ruiling nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;geschriften......... ...... 17.

Es nbsp;nbsp;nbsp;ollicionbsp;nbsp;nbsp;nbsp;\nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;............

( in Nederland (^)....... 4.

Totaal.................... 206. (^)

Deden wij zooeven verslag van de [moeilijkheden waarmee de Redactie te kampen heeft om het tijdschrift aan zijn doelnbsp;en naam te doen beantwoorden, niet minder moeilijkheden levert

(1) nbsp;nbsp;nbsp;Waaronder één lid afgetreden na ommekomst van zijn verband ennbsp;nog rechthebbende op het tweede deel.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;Resident van Batavia; Officier van Justitie Batavia; Algemeenenbsp;Secretarie.

(5) Rijks veeartsenijschool te Utrecht; Directeur V. A. S. te Utrecht;Né-lérinaire Sociëteit Absyrtus, Utrecht; Rijks landbouwschool, Wageningen.

(4] Op 15 November 1887.

-ocr page 345-

l¥ ^

O la

de maleriëele zijde. Aan de uitgave zijn geoote onkosten verbonden. Beide redenen noodzaken de Redactie om het tijdschrift op onbepaalde tijdstippen te doen verschijnen.

Om er een periodiek geschrift van te maken , daarvoor zijn vooralsnog de inkomsten der Vereeniging te gering. Men zienbsp;slechts de halans van het afgeloopen Jaar in om te wetennbsp;welk aanzienlijk deel der inkomsten de uitgave van ons orgaannbsp;vordert. Van het totale hedrag der ontvangsten ad. 1019.40 11.nbsp;werden niet minder dan 771,45 fl. gevorderd voor de 6e aflevering Ie Deel en Ie aflevering 2e Deel. Vergelijkt men ditnbsp;cijfer met het totaal der uitgaven ad 924,915 fl. dan zal mennbsp;moeten toestemmen dat deze moeilijkheden slecht met overlegnbsp;en met vrijheid van uitgave te bestrijden zijn.

Vrijelijk mogen wij de oplage niet gering achten. Meerdere inteekenaren zullen evenwel nog moeten toetreden indien de inkomsten der Vereeniging niet vermeerderen door subsidiesnbsp;donaties, meerdere leden of wat dan ook. Het beramen vannbsp;maatregelen voor deze aangelegenheid maakt een ernstig puntnbsp;van overweging van het Bestuur uit.

Zooals straks bij de behandeling der statuten blijken zal heeft het Bestuur vermeent te moeten vasthouden aan hetnbsp;beginsel de Veeartsenijkundige Bladen onder ieders bereik tenbsp;stellen en heeft het daarom ook den geringen prijs van 15 ets.nbsp;per vel bijbehouden.

Eene vaste oplage voor het tijdschrift zal eerst vastgesteld kunnen worden met het oe Deel. Zooals gewoonlijk met denbsp;oprichting van een, op bepaalde of onbepaalde tijden verschijnend geschrift, is men alles behalve zeker van het aantalnbsp;exemplaren dat men noodig zal hebben. Er wordt eennbsp;slag in geslagen. Iedereen die verondersteld wordt van hetnbsp;geschrift partij te kunnen trekken, redacties van tijdschriftennbsp;etc. ontvangen exemplaren ter kennisname met verzoek omnbsp;inteekening dan wel terugzending. Maar de ondervinding leertnbsp;dat aan dat beleefde verzoek niet altijd voldaan wordt. Denbsp;inteekening blijft uit, de terugzending wordt vergeten.

-ocr page 346-

514

De oplage raakt uitgeput, nieuwe inteekenaren melden zich aan. Een herdruk is noodzakelijk.

Zoo ook is het met het 1' Deel gegaan. Een herdruk, vooral der eerste 5 afleveringen, is noodzakelijk geworden, terwijl de oplage van het 2“ Deel geheel uitgeput is zoodat,nbsp;wanneer nog meer inteekenaren zich aanmeldeu een herdruknbsp;ook daarvan noodig zal blijken.

Met het derde Deel zullen hoopelijk die inconvenienten verdwijnen en het daardoor te besparen w'eder rechtstreeks ten dienste komen van het tijdschrift.

Deze vermindering van uitgaven, plus de vermeerdere inkomsten door de toetreding van nieuwe leden en inteekenaren waar-mêe dit vereenigingsjaar ingetreden is, geeft ons de hoop de fmantiëele moeilijkheden, verbonden aan de uitgave van hetnbsp;tijdschrift, te boven te komen.

Wat den inhoud van het tijdschrift aangaat: daaromtrent vermeent het Bestuur het stilzwijgen te kunnen bewaren.

Het actuëele nut in sommige artikelen gelegen en begrepen door de Indische veehoudende ingezetenen, — getuige de lijst onzer leden en inteekenaren (i) ~, de ontvangst die hetnbsp;tijdschrift te beurt viel in Europa, America en Brilsch-Indië,nbsp;de gunstige recénsies die de daar verschijnende zoowel als denbsp;Indische tijdschriften daaraan wijdden, zijn feiten die de meestnbsp;haatdragende kritiek niet zal kunnen ontkennen. Daaruit resulteert dat ons orgaan door het publiek en de Veeartsenijkundigenbsp;faculteit een plaats is waardig gekeurd onder de vele veeartsenijkundige geschriften.

En hiermede vermeent het Bestuur Uwe geachte vergadering verantwoording gedaan te hebben van zijn beheer gedurendenbsp;de eerste drie Jaren van het bestaan der Vereeniging.

Het Bestuur zou dus hiermede kunnen eindigen ware het niet dat het ten slotte nog gevolg wil geven aan een feestelijkennbsp;plicht.

(1) Zal opgenonieii worden in de eersie aflevering van hel 3' deel.

dl

-ocr page 347-

315

In de eerste plaats openlijken dank aan onze geëerbiedigde Regeering voor Hare hooge belangstelling in onze werkzaamheden.

Niet alleen keurde zij ons tijdschrift waardig om Hare vee-artsenijkundige rapporten te publiceeren, maar tevens ondersteunde zij die plaatsing geldelijk.

Op onze balans van het jaar 1886/87 prijkt een Gouverne'. ments subsidie van 150 gulden.

In de tweede plaats onzen hartelijken dank aan U,nietvee-artsenijkundigen leden, voor uwe toetreding als lid onzer Ver-eeniging. Uwe belangstelling plus uwen geldelijken steun, die U boven de inteekenaren slechts luttele rechten geeft, zijn onsnbsp;onmisbaar. En voor den goeden gang van ons tijdschrift, ènnbsp;als excitans voor ons, veeartsenij kundige leden, bij de uitoefening van onze plichten als Bestuurs-en Redactie-lid. Mogenbsp;ons deze steun in de toekomst niet onthouden worden.

En eindelijk dank aan U, inteekenaren. Redacties van tijdschriften en andere personen die direct of indirect deden blijken van uwe belangstelling in de pogingen der Vereenigingnbsp;en deze naar uwe krachten steundet, om de N. I. Veeartsenijkunde nuttig te maken aan Imulinde’s welvaart en Haarnbsp;te doen erkennen als wetenschap in dit land vol van zoogenaamde geneeskundige adat’s, ruwe emperie en veeartsenijkun-dig dilettantisme.

Aldus uitgehracht in de Algemeene Vergadering van 24 Augustus 1887 door den Secretarie

D. DRIESSEN.

-ocr page 348-

STATUTEN

VAN DE

Vereeniging tot Bevordering van Veeartsenijkunde

IN

TSTKDEÏÏ L A-NDSCH-INOIE.

Naam en doel der Vereeniging.

Artikel. 1.

De vereeniging draagt den naain van; Vereeniging tot Bevordering van Veeartsenijkunde in Nederlandsch-lndië.

Artikel. 2.

Het doel der Vereeniging is;

Bevordering der veeartsenijkunde in Nederlandsch-lndië, in haren geheelen omvang.

Artikel. 5.

Ter bereiking van dit doel zal de Vereeniging;

a. nbsp;nbsp;nbsp;een periodiek uitgéven onder den naam; Veeartsenijkun-dige Bladen voor Nederlandsch-lndië.

b. nbsp;nbsp;nbsp;halfjaarlijks eene algemeene vergadering en maandelijksnbsp;eene bestuursvergadering houden.

Va« de Leden en het Lidmaatschap,

Artikel. 4.

De Vereeniging bestaat uit:

rtü eereleden,

-ocr page 349-

h. correspondeerende lede»,

c. gewone leden.

Artikel '6.

Tol eereleden kunnen benoemd worden personen die zich in of jegens de veeartsenijkunde of jegens de Vereeniging verdienstelijk maken.

Artikel. 6.

Tot correspondeerende leden zijn verkiesbaar allen, die zich eenen gevestigden naam in de veeartsenijkunde hebben verworven en wier benoeming voor den bloei der Vereeniging belangrijk is te achten.

Meer dan vijftien correspondeerende leden mogen niet benoemd worden.

Artikel. 7.

Üe benoeming lot eerelid dan wel correspondeerend lid geschiedt in een algemeene vergadering, uitsluitend op voordracht van het bestuur der Vereeniging.

Artikel. 8.

Tot gewone leden zijn benoembaar aldegenen, die als zoodanig wenschen te worden aangenomen.

De benoeming geschiedt in een bestuursvergadering.

Het lidmaatschap gaat in met de maand van aanneming.

Artikel 9.

Gewone leden verbinden zich voor den tijd van twaalf maanden. Verkiezende niet meer lid te zijn, moet daarvannbsp;minstens één maand vóór de ommekomst der twaalf maanden, waarvoor men zich verbonden heeft, aan den secretarisnbsp;schriftelijk kennis gegeven worden.

Indien het ontslag niet aangevraagd wordt, wordt men geacht zich op nieuw te verbinden voor twaalf maanden.

Leden, langer dan zes maanden Indië verlatende, worden op verzoek van hun loopend lidmaatschap ontslagen.

-ocr page 350-

318

Artikel 10.

Vau de gewone leden in Indië, wordt een contributie geheven van ƒ 2.50 {twee gulden en vijftig cent) ’s maands.

Van de gewone leden buiten Indiê, wordt een contributie geheven van ƒ 1,— {één gulden) ’s maands.

Artikel 11.

Bijaldien gewone leden in Indië, Lijdelijk Indië verlaten zónder ontslag te vragen, zal van hen de contributie vannbsp;de leden buiten Indië geheven worden, van en met de maandnbsp;van vertrek tot en met de maand van terugkomst.

Artikel 12.

De contributie is maandelijks opvorderbaar. Bij wanbetaling neemt het bestuur die maatregelen die bet zal noodig oor-deelen,

Artikel 15.

Alle leden zijn bevoegd schril'telijk toegelichte voorstellen bij het bestuur in te dienen ter behandeling in een algeineenenbsp;dan wel in een bestuursvergadering, ter beoordeeling van hetnbsp;bestuur.

Artikel 14.

Het bestuur benoemt uit de gewone leden buiten Nedev-landsch-lndië, zoo mogelijk en zoo noodig voor iedere natie, één correspondent.

Zij zijn van elke contributie vrijgesteld en zijn belast met de behartiging der belangen der Vereenigiiig binnen hun ressort.

Van het Bestuur.

Artikel 15.

Het bestuur bestaat uit de te Batavia aanwezige ledeu-veeartsen.

-ocr page 351-

519

Artikel 16.

Op (Ie lieslauTsvergatleriiiquot; van do maand Juni kiezen de leden van hel hesluur uil Imn midden één presidenl en éénnbsp;secretaris tevens penningmeesler en hihiiolhekaris.

Zij treden als zondanig op in de bestuursvergadering van de maand Juli.

De genoemde functionarissen moeten te Batavia gevestigd zijn.

Aftredende bestuursleden zijn gebonden aan hunne verplichtingen als zoodanig omscbreven in artikel 50.

Artikel 17.

De fnnctiëii van jienningmeesler en hibliolbekaris kunnen , zoo iioodig en ter heoordeeliug van het liestnur, aan derdennbsp;en vierden worden opgedragen.

.\rtikel 18.

Ieder bestuurslid is verantwoordelijk voor de onder zijne he-riisling liggende stukken.

Artikel 19.

De president leidt de vergadering en zorgt voor de handhaving van dit reglement.

Bij afwezigheid op de vergadering wordt hij door het oudste lid in jaren vervangen.

.\rtikel 20.

De secretaris is belast met het houden der notulen der vergaderingen en met de briefwisseling, behoudens die, welke uit den aard der zaak aan andere functionarissen moet wordennbsp;ovegelaten, zoomede met de bewaring van hel archief.

Bij lijdelijke afwezigheid wordt zijne betrekking waargenomen door een door den president aan te wijzen hesliiiirslid.

Artikel 21.

De thesaurier heeft hel beheer der geldmiddelen; hij zorgt voor het innen der gelden en het doen der halalingen.

-ocr page 352-

320

Uulalingeu op qiülHiilie mogen iiiel geschieden dan na üal-leering door den president.

Voor elke andere betaling vraagt hij op de hesluursverga-dering machtiging.

Artikel 22.

In elke bestuursvergadering legt de Ihesanrier het kasboek over, helrellende de afgeloopene maand.

Artikel 25.

De thesaurier mag nooit meer dan / 100 [één honderd (julden) onder zijne directe berusting hebben.

Het meerdere wordt door hem gedeponeerd, op naam der Vereeniging, op de spaarbank te Batavia.

Artikel 24.

De bibliolhekaris is belast met het beheer der boekerij en met de verzending van het tijdschrift.

van alle inkomende boek-

onder hekendstelling hoe

Hij houdt doorloopende aanteekenin werken, kaarten, teekeningen etc.,

Vereeniging

zijn gekomen en voorziet


deze in het bezit der


allen op het titelblad met het zegel der Vereeniging. Hij doet van een en ander mededeeling in de eerstvolgende bestuursvergadering.

De aankoop van boekwerken geschiedt door hem op last van het bestuur.

Hij zorgt voor hel bijhouden van den catalogus die mede in het tijdschril'l zal worden opgenomen.

Verdere aangelegenheden,

de bibliotheek betrellende, worden

door

het bestuur geregeld hij huishoudelijk reglement.

Artikel 23.

Alle gewichtige stukken worden, namens het bestuur, onder-teekeiid door den president en den secretaris.

Van de verfiadcringcn.

Artikel 26.

De algemeenc vergaderingen vvorden gehouden in de maan-

-ocr page 353-

321

den Januari en Auguslus op een door liet bestuur te bepalen plaats en tijd.

Artikel 27.

De secretaris geeft van de te bonden algcineene vergadering drie maanden te voren kennis aan de leden.

Artikel 28.

Op de algenieene vergaderingen worden behandeld :

?. nbsp;nbsp;nbsp;de voorstellen ingevolge artikel 13 naar de algenieene vergadering verwezen;

?. nbsp;nbsp;nbsp;andere voorstellen;

c. veeartsen ij kundige onderwerpen.

Artikel 29.

Ilovendien wordt in de algenieene vergadering van de maand Augustus door den secretaris een algemeen verslag uitgebraclit,nbsp;loopende van en met Juli van bet eene jaar, tot en met Juninbsp;van het volgende jaar.

,\rtikel 30.

In verband met artikel 29 zenden de liiiictionarisscn in het bestuur, acht dagen vóór de bestuursvergadering van Augustus,nbsp;buil verslag in bij den Secretaris die deze tot eeii geheel verwerkt en ter goedkeuring in die bestuursvergadering aanbiedt.

Artikel 51.

De notulen dezer algcniceiie vergaderingen worden in bet tijdschrift opgenomen, na goedkeuring door de daartoe doornbsp;den president aan te wijzen leden.

Artikel 32.

De bestuursvergaderingen worden zooveel niogelijk geb ouden op den 1™ Woensdag van elke maand.

-ocr page 354-

522

Artikel 33.

In de bestuursvergaderingen kan geen besluit genomen worden, wanneer minder dan drie bestuursleden aanwezig zijn.

Artikel 34.

V'^oor zooverre het bestuur dat noodig en dienstig acht, wordt het verhandelde in de bestuursvergaderingen in het tijdschriftnbsp;der Vereeniging gepubliceerd.

¦Artikel 3S.

Een buitengewone algemeene vergadering moet door het he-stuur uitgeschreven worden wanneer vijf of meer leden zulks verlangen.

Zij geven collectief hun verlangen schriftelijk te kennen aan het hestuur, met opgave van de te behandelen zaken.

Op deze vergaderingen worden alleen behandeld de voorstellen die aanleiding gegeven hebben tot de vergadering.

Op deze vergaderingen is toepasselijk artikel 27.

Artikel 36.

Buitengewone bestuursvergaderingen worden gehouden indien het bestuur dat noodig acht.

Artikel 37.

Op alle vergaderingen wordt beslist bij meerderheid van stemmen.

Stemmingen over personen, geschieden bij ongeteekende biljetten.

Een voorstel, personen betreffende, dat met algemeene stemmen aangenomen is, wordt vermeld te zijn aangenomen bij «acclamatie”.

Bij staking van stemmen beslist de president of zijn plaatsvervanger,

Artikel 38.

.Alleen inteekenaren op het tijdschrift der Vereeniging, kun-

-ocr page 355-

525

lien op de in artikel 26 bedoelde algemeenc vergaderingen geïntroduceerd worden.

Elke andere introductie is] verboden.

^Geïntroduceerden hebben geen recht van stem.

Van het tijdschrift.

Artikel 59.

Het in artikel 5 § « bedoelde periodiek wordt geredigeerd door de te Batavia gevestigde leden-veeartsen.

Artikel 40,

Het tijdschrift verschijnt op een door de redactie te bepalen tijdstip. De afsluiting van een deel is mede ter barer beoordeeling.

Artikel 41 .

Het tijdschrift wordt gezonden ex officio:

a. nbsp;nbsp;nbsp;aan de leden ;

b. nbsp;nbsp;nbsp;aan redacties van periodieken die in ruiling van cdita treden;

c. nbsp;nbsp;nbsp;aan de corporaties en personen door het bestuur te bepalen.

Artikel 42.

Leden ontvangen die deelen van het tijdschrift, waarvan afleveringen tijdens hun lidmaatschap verschijnen.

Artikel 45.

Inteekening op het tijdschrift is opengesteld.

Het bestuur doet op den omslag der eindaflevering van een deel, den prijs van quot;het verschenen deel drukken, welke prijs innbsp;een bestuursvergadering bepaald wordt.

Bij deze prijsbepaling moet als maximum aangenomen worden 15 {vijftien) centen per vel of gedeelten van een vel en per plaat.

Artikel 44.

Inteekenaren verbinden zich voor één deel.

Inteekenaren die voor een volgend deel niet als zoodanig wenschen in aanmerking te komen, moeten daarvan binnen twee

-ocr page 356-

524

maanden na hel verschijnen der eirid-aflevering, aan den secretaris kennis geven.

Artikel 45.

Bij vvanhelaling der abonneinenlsgelden neemt het bestuur die maatregelen, die het zal noodig oordeelen.

Art. 46.

In het tijdschrift kan, ter beoordeeling der redactie, alles opgenomen worden wal betrekking heeft op veearlsenijkun-dige en aanverwante vakken, onverschillig wie de schrijver is.

Artikel 47.

Niet voor plaatsing vatbare stukken worden, op verzoek, aan den schrijver teruggezonden.

De redenen van niet-plaalsing behoeven niet opgegeven te worden.

Artikel 48.

Schrijvers van hoofdartikelen ontvangen 25 overdrukken.

Slotbepalingen.

.\rtikel 49.

Herziening, bijvoegingen of veranderingen van de artikelen dezer statuten kan alleen gebeuren op de in artikel 5 bedoelde algemeene vergaderingen.

Artikel 50.

Met intrekking der statuten dd. 6 Augustus 1884, treden dezer statuten in werking na goedkeuring door de bevoegde macbt.

Zij zijn onmiddellijk verbindend.

Aldus vastgesleld in de algemeene vergadering van Woensdag, 24 Augustus 1887.

Be President,

J. J. POSTMA.

De Secretaris,

D. DRIESSEN.

Goedgekeurd bij Gouvernemenls besluit van den 5“quot; November 1887 N°. 9, (Stbl. N°. 206) en uitgegeven den 11®'* Nov. 1887.

-ocr page 357- -ocr page 358- -ocr page 359- -ocr page 360-