-ocr page 1- -ocr page 2-


-ocr page 3-

dr


aJ



â– M


-ocr page 4- -ocr page 5-

VEEARTSEMJKUINDIGE BLADEN

VOOR

NEDERLANDSCH-INDIË,

-ocr page 6- -ocr page 7-

IaA

VEEARTSENIJKUNDIGE BLADEN

• V

VOOlt

NEPERLASPSCH-INDIÉ.

UITGEGEVEN DOOR DE

VEREENIGING TOT BEVORDERING

VEEARTSENIJKUNDE

NEDERLANDSCH-INDIB.

'\

A'\


-ocr page 8-

rijksuniversiteit UTRFfiHT

0835

8404


-ocr page 9-

INHOUD

V^TV ÖEEJL. IV.

Bladz.

Over den grondslag eener natuurlijke opvatting van dierenbescherming. Voordracht gehouden in de algemeene vergadering der N. I.nbsp;Veeartsenijkundige Vereeniging te Batavia op den Januari

1889, door D. ....................... ^ •

Beschrijving van eenige grassen van Ned.-Indië, met 4 lith. platen,

door 11. Mars..................•

Castratie van een muildier, door H. 11. Klein........51-

Die Rotzkrankheit (Malleus) in der Besidenz Tegal und Cheribon

wShrend des Jahrcs 1888, von F. Paszotta........58.

kraakbewegingen bij het paard, door P. A. nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Velzen.....74.

Hoe men op het eiland Kangean bastaardboschhanen (Pekikas) teelt,

door C. N. ...................... . . . nbsp;nbsp;nbsp;77.

Ken geval van «Morbus maculosus equorum”, behandeld met Intra-

tracheale injecties, door R. A. Plemper nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Balen.....79.

Analbcten:

Eclipse................... 85.

Parasieten in het ruggemcrgskanaal van het rund. . . nbsp;nbsp;nbsp;87.

Het naphtol als antisepticum...........88.

Bepaling van den ouderdom der vogels. {Met eene plaat). 90.

Eene eenvoudige en gemakkelijke manier om eiwit in de

urine aan te toonen............95.

Tuberculose bij het paard............. 99.

Tenaciteit der smetstof van dolheid bij uitdrooging en

lijken-ontbinding..............190.

Verlossing van een merrie door den anus. Genezing. . 101.

Correspondentie............ ......102.

-ocr page 10-

VI. nbsp;nbsp;nbsp;INHOUD.

Bladz'

Beschrijving van eenige grassen van Ned.-Indië, met 2 lilh. platen,

door II. Mars..................109.

Hondsdolheid (Rabies) in Nederlandsch-Indië, door C. A. Penning . . 119.

Inlra-tracheale injecties, door R. A. Plemper van Balen.....134.

Het Preanger paard, door G. W. Coupe*os.........145.

De strijd tegen de tuberculose, door B. Zschokke.......169.

Analecten:

Parasieten in het vleesch van buffels en runderen . . nbsp;nbsp;nbsp;. 178.

Een middel om spoedig kwaden droes te onderkennen. . 179.

Spijsverteringsvermogen der muildieren.......182.

Antimicrobischo eigenschappen van hel kwiksilver-

sublimaal..................183.

Antipyretica.................184.

Microscoop.................185.

Paring van groote vaders met kleine moederdieren. . . 185. Ontwikkelingscydus van den spiroptera sanguinolenta. ¦ 187.

Correspondentie, Offene Antwort............190.

Personalia.....................193.

Verslag van de Directie der Verceniging tot Bevordering van Veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indië over het jaar 1888—1889 . . 195.

B IJ L A G E N:

A. nbsp;nbsp;nbsp;Bekening en verantwoording over het vijfde boekjaar

Juli 1888 —Juni 1889 ........• . . 202.

B. nbsp;nbsp;nbsp;Naamlijst der Verceniging tot Bevordering van Veeartsenijkunde in Nederlandsch-tndië...... 203.

C. nbsp;nbsp;nbsp;Instelling enz. waarmede de Veearisenykundige Ver-

eeniging in ruiling verkeert..........212

Proeven met het gebruik van honden voor militaire doeleinden in

Nederlandsch-Indië, door Cx. J. van Kooten........214.

Besinettelijke ziekten in het remonte-depot te Millingen door J. van

DER Velde................... 235.

Over bloedverwantschap, temperament, constitutie. (Voordracht gehouden op de Algemeenc Vergadering der Veeartsenijkundige Vereeniging op 27 September 1889), door D. Driessen. . . . 250.

De strijd tegen de tuberculose, door E. Zschokke [Slot]..... 266.

Hel Balaksche paardenras, door J. Doijer.......... 280.

-ocr page 11-

INHOUD. nbsp;nbsp;nbsp;VII.

Biam.

Asaiecten:

De vruchtbaarheid der hybriden.........•

Eierstokscyste...............312.

Ergotine tegen (ibro-myomcn der scheede......313.

Methode ter bepaling van het levend gewicht van paarden. 313.

Dierenverstand........'......313.

Koloxiaae verslag over 1888.

Burgerlijke vecartsenijkundige dienst ....... 3i2.

327.

388.

405.

407.

445.

446.

448.

450.

452.

452.

453.

456.

457.

459.

471.

472.

473.

Historisch overzicht van de pogingen aangewend tot verbetering en veredeling van het Paardenras in Nederkmdsch-lndië, door

VAN DER Kemp..................

Uit het verslag van M. 11. J. P. Thomassen, Leeraar aan 's Rijksveeartsenijschool te Utrecht over het Vijfde internationaal

veeartsenijkundig Congres..............

Naziekte van runderpest, niet te verwarren met dolheid, door

P. A. VAN ......................

Beschrijving van eenige grassen van Ned.-lndië, met 6 lith. platen,

door H. Mars..................

Analecien:

Behandeling van slangenbeet...........

Bacteriologisch onderzoek der keelgangskheren van paarden, lijdende aan kwaden droes.........

Vloeistof om reeds in ontbinding verkecrende lijken ter

obductie geschikt te maken..........

De Baliêr en zijn rund.............

Lever bot in de longen eener koe..........

Veehandel van Nederland met het Buitenland in 1888.

Over het vergift van de adder..........

Eene reis te paard van Laubny [in Rusland) naar Parijs.

Diagnose van dolheid na den dood.........

Rekwest der Veeartsenijkundige Vereeniging, naar aanleiding der ter beschikking stelling van den Heer VV. Eëfting, gepatenteerdnbsp;veearts, ten einde benoemd te worden tot (louverneraents veearts.

Dankeetüicing....................

Personalia.....................

Necrologie.....................

-ocr page 12-

ERRATA.

Op pag. 35, 39, 41 en 45 wordt verwezen naar Deel II, moet zijn: Deel III.

Op pag. 109 wordt verwezen naar pag. 23, 33 en 42, moet zijn: genoemde pag. van Deel III.

Op pag. 115 staat:

lees: pag. 32 Deel III. lees: pag. 32 Deel III.nbsp;lees: pag. 36 Deel III.

Geslacht Paniceae pag. Ondergeslaclit Paspaleae pag.nbsp;Onderafdeeling Isachne pag.

-ocr page 13-

/ .\--M gt; ij': ’V' t ¦

•a '1-.


I ^'-^{^!

OVER eer amp;ROOSLAamp; EERER RATUUREIJKÉ-OP^ VATTIRamp; YAR DIERERBESCHERMIRG.'^

{Voordracht, gehouden in de algemeene vergadering der N. I. Veearlsenijkundige Vereeniging Ie Batavia op dennbsp;31“ Januari 1889).

DOOR

rgt;. ÜRIESSEN.

Veearts.

Sans les animaux la nature de l’homme serail encore plus incompré-hensible.

Buffon.

Mijne Heeren!


Aa„ die wee,de» va» den gvoote» Be«e» gedachte ontleend, waarmede ik «quot;'r vergaderingnbsp;hoop bezig te houden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, _nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^„^01

L, kLe, algemeen

.ener voerdrachi: die te» doel heel, U opheldering te geve, eve^

de itiaichlen omtrent de verhouding der dieren o

daarmede wensch ik de mij toegewezen spreekbeurt vullen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, j„jj

De verhouding der dieren lot den uiensch zd\ i . f,i duidelijk te maken door een overzicht te geven ®nbsp;inzichten die over de verhouding van hel lichaam 0^nbsp;van den mensch en over de ziel der dieren in denbsp;dige wetenschap existeeren. ’t Is die verhou lUo,nbsp;vermeen dat ten grondslag dient te liggen^ ƒ ener genbsp;natuurlijke opvatting van «Dierenbescherming.

-ocr page 14-

Dierenbescherming wordt aUerwege beoefend. Door den wetgever, die bet gebruik van kreupele en verwonde trekdieren verbiedt; die het slacliten van dieren reglementeertnbsp;en aangeeft op welke wijze mag geslacht worden om het slachtdier in den kortst-mogelijken tijd te dooden; door den veehouder,nbsp;die zijne dieren die hem dienen, wel doet, verzorgt zoowel innbsp;ziekte als in gezondheid.

Maar ook wordt dierenbescherming bedreven en beoefend door eene klasse, van menschen die dit zaakje beschouwen alsnbsp;een tijdverdrijf en niet als een plicht, den mensch voorgeschreven door de natuur der dieren die voelen zooals hij, lichamelijk niet van hem verschillen. Daar is dierenbescherming hetnbsp;uitvloeisel van ledigloopen en straalslijperij.

En volgt overdrijving uit zucht tol aanstellerij. De dierenbescherming ontaardt daar in eene hysterische opvatting van het woord philanthropie, vloeit daaruit onmiddellijk voort. Denbsp;resultaten zijn dan ook treurig. Men denke slechts aan dennbsp;dwazen strijd tegen eene welbegrepen vivisectie in bekwamenbsp;handen, aan het honden-asyl ió den Haag.

Daar wordt er niet om gedacht dat, terwijl men zich opwindt tot eene boosheid, die aan dolheid grenst, over den hoogleeraarnbsp;die een kikvorsch onder het ontleedmes legt ten einde denbsp;studeerende jongelingschap de levensverschijnselen duidelijk tenbsp;maken om zich later aan het ziekbed te kunnen oriënteerennbsp;in den chaos van door ziekte veranderde verschijnselen ennbsp;daaruit tot den weg der genezing te resulteeren; over dennbsp;melk- en brood- en groentenverkooper die zich, in hune zwarenbsp;diensten bij de voortstuwing der met producten beladennbsp;handkar doen helpen en bijstaan door een, met physieke krachtennbsp;ruim voorzienen hond, die dagelijks ettelijke voedingseenheden

verslindt eh aldus werk voor brood levert...... daar wordt

er niet aan gedacht dat tijdens die boosheid misschien tientallen van lijders teruggegeven zijn geworden als nuttige leden der groöte menschen-maatschappij, hun lijden verzacht is doordien die kikvorsch eenige minuten pijn leed, honderden vrouwen

-ocr page 15-

in het gareel trokken voor prauwen en schuiten, langs onzé menigvuldige vaderlandsche kanalen en waterwegen en dusdoende de allereerste voedingsbron der menschheid vernietigden,nbsp;althans aanzienlijk beperkten in prodiiceerend vermogen.

Neen daaraan wordt niet gedacht.

Men vindt het zeer goed, men juicht den medicus toe die den mensch gezond terug gaf aan de maatschappij, maai mennbsp;veroordeelt de wijze waarop hij tot de kennis kwam om datnbsp;toegejuicht kunststuk te volvoeren; terwijl men nog verdernbsp;gaat en van hem eischt dat hij zich steeds verder zal bekwamen en de kunst van genezen zonder het hulpmiddel

»vivi sectie”.

Men vindt het zeer natuurlijk dat de vrouw werk levert voor het brood dat zij eet, al is dat werk ook ten koste vannbsp;de eerste menschelijke levensbron en mitsdien ten koste dernbsp;gezondheid van haar kroost. Maar men \iait het onmtuurlijk,nbsp;dat de te kort komende spierkrachten geleverd worden door

eeuzen van honden.

Men denkt er niet om dat het dier, dat een malsch bief-stuk leverde, leed om dat te kunnen doen; dat bet daartoe beroofd werd van een levensgenot, zonder hetwelk de wereld

spoedig een woestijn gelijken zou.

f^ie ziekelijke philanthropie wijden wij onze aandacht niet,

als zijnde een pathologisch onderwerp waarvan het object te huis behoort in hospitalen en krankzinnigengestichten.

Maar vergrijpen tegen eene, op gezonde denkbeelden berustende dierenbescherming, worden ook zeer dikwijls gepleegd doornbsp;menschelijk onverstand. Personen, met eene algemeene wetenschappelijke ontwikkeling, zullen daarvan evenwel teruggehoudennbsp;worden, zoodra zij de dieren als individuen met iiilelleclueelenbsp;krachten begaafd, met een groot gewaarwordingsvermogennbsp;voorzien, naar waarde leeren schatten.

Ik maak geen aanspraak de te verhandelen stof door nieuwe waarnemingen, met nieuwe ideeën of nieuwe bewijsgronden,nbsp;nader te willen grondvesten.

-ocr page 16-

Ëene welwillende, zakelijke kritiek zal, op grond van dien, geen streng-wetenschappelijke opbouwende voordracht vorderen.

Ik plaats mij hier op het standpunt van iemand, die tegenover zich ziet een auditorium, waarvan niet kan aangenomen worden dat philosophische en natuurwetenschappelijke vakstudies gemeen eigendom zijn.

En daarom zal ik U slechts eene bloemlezing geven, uit de werken van groote denkers, die de studie van dat moeilijkenbsp;probleem het zieleleven, zich tot levenstaak gesteld hebhen en dienbsp;ons leiden tot eene gezonde opvatting van dierenbescherming.

Met het vraagstuk der ziel hebben zich, sedert onheugelijke tijden, de psychologen van alle natiën ernstig en diepgaandnbsp;bezig gehouden, zonder eene bevredigende oplossing bereikt tenbsp;hebben. Goethe zegt: »De natuur van God, het wezen onzernbsp;• ziel, en haren sanieuhang met het lichaam, zijn eeuwige vraag-•stukken waarin de psychologen ons niet verder brengennbsp;zullen.”

Uitvoerige en diep doordachte werken, die den bestudeerenden lezer met verbazing vervullen over de scherpte van den men-schelijken geest, zijn over het ziel-vraagstuk geleverd.

Maar zoo ergens, dan heerscht op dit gebied van diepzinnige nasporing, tegenspraak. Lijnrecht tegenover elkaar staandenbsp;inzichten, zijn met bewonderenswaardigen moed gepubliceerd,nbsp;en ijverig getracht met bewijzen te staven.

De oorzaak van dien strijd ligt hierin, dat de bewijsgronden voor de juistheid van het een of ander inzicht, niet op zinnelijke waarnemingen en op uit de ervaring (hetzij uit toevallige of uit proefondervindelijke) geresulteerde begrippen berusten, maar wel door speculatief denken ontstaan zijn.

En wij weten toch, dat speculatieve philosophie zich beweegt op het gebied der, de ervaring of waarneming te bovengaandenbsp;ideeën.

Voor zoover wij op de geschiedenis der ziel-philosophie een terugblik werpen kunnen, heeft de kwestie harer onsterfelijkheid en zelfstandigheid daarin de eerste rol gespeeld.

-ocr page 17-

Het is hier de plaats niet, dienaangaande een breeden terug-lilik te geven.

Het zLj genoeg hier er aan herinnerd te hehhen , dat in den godsdienst der oude Egyptenareii, de onsterfelijkheidsleer eennbsp;gewichtig moment was en in de grieksche inystériën gedachtennbsp;gevonden worden, die wij nu nog geleeraard vinden in helnbsp;Christendom in het algemeen, in het Katholicisme in het bijnbsp;zonder. Onsterfelijkheid en zelfstandicjheid dei -iel.

He groote denkers der Grieken, zochten de kwestie op te

lossen door vaste leerstellingen.

Pythagoras leerde de onsterfelijkheid der ziel, die na vele veredelende Wandelingen door verschillende individuen, tot haien

oorsprong, d. i. tot God, terugkeerde.

Plato zocht hare zelfstandigheid tegenover het lichaam, phi-

losophisch in dichterlijke dialektiek te bewijzen.

Aristoteles echter kwam, na zorgvuldige hestudeering dei

natuur, tot de slotsom dat niet alleen de menschen, maar ook de dieren bezield zijn. Bij de laatslen evenwel slechts sporen eenernbsp;ziel te merken waren, die bij den mensch tot volle ontwikkeling gekomen zijn. De menschelijke ziel en de dierlijke zielnbsp;vertoonden slechts een quanlitatief, geen qualitatief onderscheid.nbsp;Dat is zijne stelling.

De philosophen die de nieuwere geschiedenis der philosophic openen, de franschraan Cartesiüs en de engelschman Locke,nbsp;die heiden zich bij hunne studiën streng aan de ervaring ennbsp;waarneming hielden, slaan weer lijnrecht tegenover latere Duit-sche speculatieve philosophen waaronder Kant de eereplaatsnbsp;inneemt.

Maar de groote vooruitgang der naluurwetenschappen in de laatste 70 jareu, heeft een schat van nieuwe vragen geopperd, dienbsp;in meer of minder nauwen sainenhaiig met de kwestie verkeeren.

Natuuronderzoekers zijn het die, naast de philosophen van beider hiervoor aangewezen richtingen, zich met de zielskwestienbsp;hebben gaan bemoeien, de zielssludie tot hunne studie hebben

gemaakt.

-ocr page 18-

Het zou mij niet moeilijk vallen u allen ten overvloede aan te toonen, dat religieuse en philosophische bespiegelingen den dierennbsp;godszielen toekennen, zoowel in de duistere oudheid als in de laterenbsp;tijden. Gedenk slechts aan den godsdienst der Egyptenaren, waarbij de slier »Apis”, met een bepaalde kleur en bepaalde teekenennbsp;de spil was waaromheen zich alles bewoog. En die zaken vindtnbsp;men terug bij de bewoners van oud-Europa en van alle naties.

Aan het doel, dat ik mij met deze lezing voorgesteld heb, doet dat alles niets af noch toe. Eene verdere mededeelingnbsp;dier historische zaken zal mij niet helpen, dat doel te bereiken.

Ik ga dat dus alles eenvoudig stilzwijgend voorbij, en wend mij liever tot de kern van het onderwerp, d. i. de ziel.

De dierziel en de menschenziel zijn in principe gelijk. Er bestaal slechts een gradueel verschil.

Dat gradueel verschil zetelt in het tot hoogere macht ontwikkelde vermogen der menschenziel, om over ’t boveunatuurlijke te kunnen peinzen, abstracte begrippen te vormen en daaruitnbsp;gevolgtrekkingen te maken, terwijl de dierziel slechts in hoogstnbsp;geringe mate, mischien in het geheel geen ideaal-begripsvermogennbsp;bezit en hare werkzaamheid zich hoofdzakeUjk naar stoffelijkenbsp;zaken richt, zonder dat de daardoor ontstane opwekking ennbsp;voldoening aanleiding geven tot dieper nadenken om zoodoendenbsp;den weg te banen tot een’ geestelijken vooruitgang.

Wat is dan ziel?

Als ziel geldt de bewuste waarneming, het wezenlijke van het levende en bewuste zijn van dierlijke schepsels.

Zij is alzoo datgene, wat wij leven en bewuste gewaarwording noemen. In één woord; »Het substraat der gewaarwordingen”.

Men geloove niet, dat ik zelf niet het ontoereikende dezer definitie gevoel. Het gaat hier als bij zoovele andere gelegenheden, waar eene definitie gevorderd wordt.

Vooral wanneer de definitie een abstract iets betreft, moet

-ocr page 19-

men al over een schat van woorden kunnen beschikken, oui in de definitie alles te doen uitkomen, wat aan de te definieeroii

zaak ten grondslag ligt en liaar wezen is.

Zoo is het ook hier. Het oniniddeilijke gevolg is dan ook, dat de bewijsgronden voor dergelijke opvattingen, daar waai tnbsp;het wezen der zaak betreft, van uit meerdere gezichtspunten

aantastbaar zijn.

Hier van uit een materialistisch en van uit een spiritualistisch standpunt. Maar beide partijen steunen zich op subjectieve overtuiging. Beider inzichten berusten dus in gelooven, zijnnbsp;geloofszaken, zooals wij naderhand duidelijker zullen maken.

En waar het geloof begint, daar houdt de wetenschap op.

De subjectieve overtuiging laat zich niet bestrijden, maar het doet er ook niets toe. Met beide partijen kan men vrede hebben,nbsp;zooals wij nader zullen zien, zonder dat het aan de weteiir

schappelijke waarde iets afdoet.

Het is dan ook verre van mij over beide partijen een oordeel,

veel minder een vonnis te vellen, om de eenvoudige reden, dat ik dusdanige discussie voor zeer onvruchtbaar houd eii t mijnbsp;daarom om het even is hoe deze, hoe gene er over denkt.

Alvorens nu evenwel over de dierziel nader te spreken, zal hét, behalve ter verduidelijking van de zooeven gegeven definitie vannbsp;ziel, ook ter voorkoming eener onvruchtbare discussie, uoodig zijnnbsp;eeuige begrippen vast te stellen, die reeds gebruikt zijn en nognbsp;zeer dikwijls gebruikt moeten worden bij de verdere behandelingnbsp;van dit onderwerp. Tevens zal dan daaruit blijken welke vermogens wij samen vatten onder den collectielnaam «zielsvermogen gt;nbsp;hetgeen ons te stade komen zal, bij de bestudeering der dierziel.

Het is dan uoodig de elementaire begrippen der leer van het bewustzijn de revue te later passeeren.

Van al hetgeen iemand weet, kan hij slechts een zeer gering gedeelte op een en hetzelfde oogenblik zijne aandacht, opmerkzaamheid, wijden. Een groot gedeelte van zijn »weten” is, omnbsp;het zoo eens te mogen uitdrukken, slapende voorbanden.

-ocr page 20-

Het woord »weten”, wordt daarom ook in eene dubbele bcleekenis gebruikt. Wanneer ik de groote geleerdheid vannbsp;iemand roem, dan bedoel ik daarmeê niet dat die iemand innbsp;staat is, zich zeer veel op een en hetzelfde oogetiblik voor dennbsp;geest te kunnen roepen. Ik wil daarmeê alleen maar zeggen,nbsp;dat hij de macht bezit zich achtereenvolgens vele zaken tenbsp;kunnen herinneren.

Ik zeg dan van zoo iemand: «Hij weet veel.”

Zeg ik evenwel; «Ik weet wat ik zeg” dan doel ik alleen op datgene, wat op dat oogenblik in mijne voorstelling begrepen is. Dat laatste welen is actueele kennis, het eerste,nbsp;polenlieele kennis.

De hoeveelheid actueele kennis is dus, in vergelijking met de potentieele kennis, zeer gering. De psychologen drukkennbsp;deze verhouding uit als de engte van het bewustzijn, waarbijnbsp;het woord bewustzijn dus betrekking heeft op de actueelenbsp;kennis, het actueele weten.

Daarin is evenwel iets minder juist.

Hel gaat namelijk niet door voor elk zintuig. Als ik lees, stel ik mij woord en toon voor in dezelfde volgorde waarinnbsp;ik ze te hooren krijg. Die klankvoorstellingen hebhen dus eennbsp;lijdelijk verloop.

Dat verloop evenwel, dat tijdelijke namelijk, past beter aan het gelezene dan aan bet gehoorde. Wanneer ik lees, fixeer ik immer slechts één woord; doch terwijl ik dat eene woord uilspreek,nbsp;komen reeds de opvolgende woorden in mijn gezichtsveld,nbsp;terwijl een rij reeds uitgesproken woorden nog niet uit mijnnbsp;gezichtsveld verdwenen zijn, In gelijken zin is het gesteldnbsp;met de klankvoorstellingen. Immer is slechts één klank innbsp;den voorgrond van mijn bewustzijn. Terwijl ik die eene klanknbsp;evenwel, om me zoo uit te drukken, fixeer, zijn de voorafgeganenbsp;klanken nog niet geheel verdwenen en beginnen de opvolgendenbsp;reeds te dingen naar de eerste plaats in mijn bewustzijn.nbsp;Maar altijd kan men zeggen, dat gelijktijdig slechts weinige

-ocr page 21-

klanken tot bewustzijn komen d. w. z. actueel voorhanden

zijn; ni. a. w. voor geluiden is mijn actueel weten zeer beperkt.

Geheel anders verhouden zich de voorstellingen, die ik krijg door tusschenkomst van het gezichtswerkluig.

Een theater vol publiek, een landschap, een haven vol schepen, kan ik op eenmaal tot bewustzijn brengen.

De voorstellingen van geziene vormen zijn echter ook niet onafgebroken doorloopend. Ook zij komen en verdwijnen, maarnbsp;zij kunnen rijkelijk naast elkander voorkomen.

Mitsdien is de uitdrukking, beperkt bewustzijn , voor gezichts-

voorstellingen minder juist dan voor klankvoorstellingen.

Klank- en gezichtsvoorstellingen vormen evenwel niet den eeni-gen inhoud van ons actueel weten. Wij stellen ons reuk, smaak, temperatuur, beweging etc. etc. ook voor. Maar klank- ennbsp;gezichtsvoorstellingen hebben zoo’n overwegend aandeel in onsnbsp;actueel weten, dat wij voorloopig met eene beschouwingnbsp;daarover kunnen volstaan

Aangezien ik hier de woorden actueel en potentieel gebruikt heb, in navolging van den natuurkundige die spreekt vannbsp;actueele energie (arbeidsvermogen van beweging) en potentieelenbsp;energie (arbeidsvermogen van plaats), zij het mij vergund opnbsp;physisch-chemisch gebied een parallel te zoeken waardoor, zoonbsp;ik hoop, de zaak aan duidelijkheid winnen zal.

Niemand zal tegenspreken dat in de Ombiliën kolenvelden een schat van polentieele energie voorhanden is, die eik oogen-blik, bij geschikte voorafgaande verwarming, in actueele energienbsp;omgezet kan worden, of om de volksuitdrukking te gebruiken :nbsp;die koude kolen kunnen gloeiend en lichtgevend gemaakt worden.

Stel nu dat dit laatste gebeurt op een klein plekje van dat groote kolenbed, dan vergelijk ik dal kleine gloeiende ennbsp;lichtgevende plekje, met het actueele weten, tegenover de grootenbsp;rustende koude massa kolen, waarin een groote voorraad vannbsp;lichtgevend en brandend vermogen rust, als potentieel weten.

Nu ontslaat echter de vraag af het actueele weten zich verhoudt tot het potentieele weten, zooals de gloeiende en lichtgevende

-ocr page 22-

10

koletiplek in de Ombilienveldcn, ten opzichte van de rest dier velden. Van die koude kolen kunnen wij zeggen dat ze absoluutnbsp;niet branden. Is dat nu ook zoo met het potentieel weten?

Is dat ook absoluut inactief? m. a. w. bestaat ons bewustzijn uitsluitend uit om actueel weten?

Het antwoord daarop luidt »neen”. En daarin gaat dus de gelijkenis met het kolenbed mank.

Ik zal dat »neen” nader raotiveeren.

Een ieder heeft een zeker begrip van de beteekenis van zijn eigen »Ik”, dat uitgedriikt wordt door het woord «eigenwaarde” ,nbsp;beter door «zelfbewustzijn”.

Dat zelfbewustzijn nu kan onmogelijk bepaald worden door iemands actueel weten.

Den omvang van iemands actueel weten, de som van alles wat een mensch zich op eenmaal voorstellen kan, is bij jongenbsp;individuen (voor zooverre dit door de spraak nagevorscbt kannbsp;worden) niet geringer dan bij mannen die hetgeen men noemt,nbsp;hun vak onder de knie hebben ; het is bij niets beteekenendenbsp;menscben niet geringer dan bij mannen van beteekenis.

Anders is de verhouding van het zoogenaamde zelfbewustzijn, tot het bewustzijn van de beteekenis van het «Ik”.

Dat bewustzijn ondergaat groote afwijkingen in onivang. Ziekelijk kan het tot grootheids- en hoogmoedswaanzin aangroeien. Maar ook bij normale menschen komt overschatting

en onderschatting voor, al naar gelang van den toestand der hersenen.

In het algemeen neemt de omvang van het zelfbewustzijn toe, met het zich toeëigenen van waarnemingen d. w. z. metnbsp;het potentieel weten. Mitsdien is zelfbewustzijn gelijk aannbsp;het actueel weten, plus iels van het potentieel weten.

Om op de gelijkenis van het kolenbed terug te komen, zou ik dat zelfbewustzijn moeten vergelijken met het kolenbed innbsp;zijn geheel in nauwelijks merkbaren gloed verkeerende, evenwel tol de algemeene verlichting iets bijdragende, terwijl eennbsp;klein gedeelte in vollen gloed verkeert.

-ocr page 23-

11

Als resultaat dezer beschouwingen is het juister het woord bewustzijn niet toe te passen op het actueele weten, zooalsnbsp;vroeger gebeurde, maar wel van een gezamenlijk bewustzijn tenbsp;spreken waarvan den omvang samenvalt met ons zelfbewustzijn.

Het is mitsdien grooler in omvang dan ons actueel weten.

Kunnen nu de toestanden ais gevolg van gedane waarneming, die wel in den spheer van het potentieel weten rusten maar elknbsp;oogenblik in actueel weten kunnen overgaan, kunnen nu dienbsp;toestanden onbewust verwerkt worden, kunnen die waarnemingen onbewust tot begrippen gecombineerd worden.

Wij weten bij ervaring, dat dikwijls begrippen kant en klaar bij ons kunnen opkomen, die wij voorheen te vergeefs getracht hebben te construeeren. Wie herinnert zich niet uitnbsp;zijne gevorderde, ernstige schooljeugd, gevallen, voorgekomennbsp;bij schoolgenoten of bij zich zelve, dat het oplossen van rekenkunstige vraagstukken maar niet wilde vlotten, dagen achter-elkander totdat op een goeden morgen, zonder eenige voorbereidende moeite, de oplossing als ’tware eenvoudig neergeschreven werd?

Een ander voorbeeld.

Ik zie een machine en ik hoor een piepend geluid, zonder tol de gedachte te komen dat het de machine is die dat piependnbsp;geluid veroorzaakt. Inlusschen beweegt mijn bewustzijn zichnbsp;op geheel ander gebied. Dagen verloopen. Toch is en vannbsp;die machine die ik zag, en het piepen dat ik hoorde iets in mijnbsp;achtergebleven (een toestand), die echter rust in den spheernbsp;van mijn potentieel weten.

Na eenige weken herinner ik mij op eens het geziene en gehoorde tegelijk, en nu kom ik tot het besluit, dat het denbsp;machine was die het piepende geluid veroorzaakt heeft.

In een dusdanig geval is de vraag gerechtvaardigd of gedurende het potentieel weten van het geziene en gehoorde, de betrekkingnbsp;tusschen beide verwerkt is geworden.

Het staat een ieder vrij zulks aan te nemen. Noodzakelijk

-ocr page 24-

1‘2

is hel evenwel niet. Hel /ou immers ook wel kunnen zijn, dat hel begrip der betrekking tusschen het gehoorde en gezienenbsp;tot stand kwam op bet oogenblik dat de herinnering, dus denbsp;overgang van hel potenlieele in het actueele, optrad.

Wij hebben dus gezien, dal wij door de zintuigen berichten uil de buitenwereld bekomen die in actueel dan wel potentieel weten verwerkt worden, zich combineeren en waaruitnbsp;wij concludeeren tot begrippen of ideeën.

De berichten nu die wij uit de buitenwereld ontvangen zijn óf direct, óf indirect.

Toen ik nog nooit een klapperboom gezien had, heb ik wel eens gehoord en gelezen dat hij bestond.

Dat was een indirect bericht. Van de gehoorde en gelezene woorden had ik daarentegen direct bericht. Maar toen ik dienbsp;boom zag, had ik van hel bestaan van dien boom pas directnbsp;bericht.

Onze voorstellingen nu van de lichamen der buitenwereld, ontstaan door directe werking op de periphere eindoi-ganennbsp;onzer zenuwen en wij zijn ook geneigd alles, wat die eindor-ganen aandoet, als van lichamen, van stof uitgegaan tenbsp;beschouwen.

Wat niet van buiten op onze eindorganen der zenuwen inwerkt, kan ons onmogelijk ais slot, als materie toeschijnen.

Wij moeten echter een onderscheid maken tusschen zinnelijk, met de zintuigen waar te nemen, en lichamelijk. Wat onsnbsp;niet stoffelijk, lichamelijk toeschijnt, kan daarom nog wel doornbsp;onze zintuigen waargenomen worden.

Onder zintuig moeten wij namelijk niet’|verslaan de eindorganen onzer zenuwen, en deze zeer zeker niet alleen en uitsluitend. Dat eindorgaan is slechts een vooruitgeschoven post van bel centraal zintuig in de hersenen. De belangrijkstenbsp;eigenschap der zintuigen is nu, dat zij in staat zijn het zinnelijkenbsp;waar te nemen, en dat ligt alzoo in het bewustzijn zelf.

-ocr page 25-

15

Terwijl wij dus het minnelijke Waarnemen, nemen wij onS

zelve waar.

Alhoewel dus het bewustzijn over zich zelve geen berichten van buiten ontvangt, kan toch niet gezegd worden dat hetnbsp;bewustzijn iets bovennatuurlijks is of dat het iets is aan onzenbsp;zintuigen onttrokken. Het bewustzijn is een wezenlijk deelnbsp;der zinnelijkheid. Zonder bewustzijn beeft alle zinnelijkheidnbsp;opgehouden te bestaan.

Het bewustzijn is gelegen in de groote hersenen, meer bepaald in de schors der groote hersenen.

Voortdurend neemt men aan dat wij door onderzoek en navorsching tot die wetenschap gekomen zijn. ’t Is juist datnbsp;wij door die navorsching tot de kennis der hersenen gekomennbsp;zijn. Maar of wij door die navorsching de zitplaats van hetnbsp;bewustzijn ontdekt hebben, mag betwijfeld worden.

De wetenschap n. 1. dat het bewustzijn in het hoofd gezeteld is, is ouder dan de oudste literatuur. De mythe,volgens welke Minerva (de Godin der Wijsheid) uit het hoofd van Jupiter (de opperste God) geboren is, geeft ons daaromtrent eennbsp;zeker bericht. Mogelijk is het nH wel, alhoewel zeer onwaarschijnlijk, dat die mythe haar ontstaan te danken heeftnbsp;aan navorsching.

Talrijke experimenten bij dieren, klinische waarnemingen bij menschen, hebben veeleer de wetenschap dat het bewustzijn in de hersenen gelegen is, nader bevestigd, dan wel totnbsp;die ontdekking geleid. En dat door die talrijke experimentennbsp;onze kennis der hersenen toegenomen heeft, zal wel niemandnbsp;betwijfelen.

Ik zal trachten u duidelijk te maken, dat deze wetenschap niet het gevolg is van navorsching.

Wat men door navorsching te weten komt, komt tot hen, die de navorsching niet bewerkstelligden of na dien leefden, als overlevering tot zijn recht, dus als indirect bericht. En nu is

-ocr page 26-

14

het een eigenschap van elk indirect bericht. dat het door nadere berichten wederlegd kan worden.

Maar geen bericht, van welken aard ook , is in staat mij omtrent de zitplaats van mijn bewustzijn, tot andere gedachtennbsp;te brengen. De plaats waarop, en de lijd waarin de voorstelling van het waargenoraene gevormd wordt, zijn in het bewustzijn onafscheidelijk opgesloten, vormen dus een onderdeelnbsp;van het bewustzijn.

Het is een eigenschap van het weten, plaats en tijd van het gebeurde in zich te bevatten, zoo goed als het een onvervreemdbare eigenschap is van ijs, ons nat en koud toe tenbsp;schijnen. Mitsdien is met het optreden van het bewustzijnnbsp;de zetel van het bewustzijn tevens bekend , welke wetenschapnbsp;dus niet alleen van eene overlevering, van een indirect berichtnbsp;afhangen kan.

Men moge, na deze redeneering denken, dat als die logica waar is, alsdan de leer van het bewustzijn niet gerekend magnbsp;worden tol de leer der natuurwetenschappen. Doch tennbsp;onrechte.

Van deze ontwikkelde gezichtspunten uit, laat zich de betrekking der leer van het bewustzijn tot die der natuurwetenschappen, als volgt forrauleeren.

De natuurwetenschap, beschrijvend of experimenteel, baseert zich in al hare leerstellingen in de eerste plaats, op directenbsp;berichten, waarnemingen.

Hetgeen wij direct, alzoo krachtens onmiddellijke inwerking op onze zintuigen, waargenomen hebben, zijn wij geneigd alsnbsp;werkelijk voorhanden te beschouwen, als daadwerkelijk, als waar.

Het bericht van het beslaan van ons eigen bewustzijn, dient evenwel als de zekerste en meest directe van alle waarnemingen beschouwd te worden.

De wetenschap, die het bewustzijn bestudeert behoort alzoo met betrekking tot de zekerheid van zijn bericht, tot de natuurwetenschappen.

-ocr page 27-

15

Als dan in de hersenen, meer speciaal in de schors der groote hersenen, het bewustzijn gezeteld is, dan dienen wy de verhouding van het bewustzijn tot de hersenen na te gaan.

Daaromtrent bestaan nu twee hypothesen.

De eene zegt: In de hersenen woont een van de stof afgescheiden, onstoffelijk wezen, ziel genaamd, dat zich van de inrichting der hersenen bedient.

De andere hypothese zegt: In de hersenen hebben functiën plaats, waarvan het bewustzijn het resultaat is, juist zooals uitnbsp;zekere chemische processen licht resulteert. Mitsdien is hetnbsp;bewustzijn een functie der materie.

Aan de eerste hypothese ligt subjectieve waarneming ten grondslag. Het bewustzyn kan zich zelve onmogelijk als materie beschouwen. Daarop rust dan de bewering, dat het bewustzijn werkelijk iets anders is dan de stof.

Aan de tweede hypothese liggen waarnemingen der buitenwereld ten grondslag. De waarneming dat de krachten, die de stof bewegen, van de stof uitgaan, vormt het scherpstenbsp;argument tegen de aanname van een wezen dat stof beweegtnbsp;zonder uit stof te bestaan.

Wij zijn dus bij onze studie van het bewustzijn teruggekomen tot ons uitgangspunt.

Reeds voor zeide ik, en hier wil ik het herhalen,.dat ik eene wijdloopige discussie omtrent de ware dezer twee hypothesennbsp;voor zeer onvruchtbaar houdt. Een ieder mag zich de zaaknbsp;voorstellen zoo als hij wil.

Hij moge de spiritualistische, hij moge de materialistische hypothese toegedaan zijn. Het kan mij niets schelen. Beidennbsp;zijn mij even lief onder deze ééne voorwaarde dat hij, die denbsp;spiritualistische hypothese toegedaan is, toegeve dat dan denbsp;functiën zijner onstoffelijke ziel afhankelijk zijn van de inrichting der hersenen waarin zij zetelt.

Dan hebben wij voor beide hypothesen eene gemeenschappelijke

-ocr page 28-

16

basis gevonden waarop verdere discussie met vrucht gehouden kan worden.

Zeg ik dus: die cel functioneert psychisch, dan mag zich de een denken, dat de ziel zich op dat oogenblik van die celnbsp;bedient om voorstellingen te vormen; de andere daarentegennbsp;dat die processen in de cel de voorstellingen direct verwekken.

Beiden zullen dan toch met behulp van boven ontwikkelde, gemeenschappelijke basis, lot een eensgezind begrip komen dernbsp;fundamenteele stelling, die de subjectieve waarneming, innbsp;verband met en met behulp van objectieve natuur-wetenschap-pelijke waarnemingen ons aan de hand geeft.

Wij zullen hier ons overzicht van de leer van het bewustzijn staken, en ons nu direct wenden tot de dierlijke ziel.

Te vergeefs heeft de wetenschap tot heden getracht de grens tusschen hel planten- en dierenrijk nauwkeurig vast te stellen.nbsp;De moeilijkheid zit hem juist daarin dal, op de grens aangekomen, de kenmerkende verschillen zich in elkander oplossen.

Ja, er zijn zelfs philosophen die een scheidsmuur, zelfs tusschen het organische en anorganische beslaan ontkennen, door hetnbsp;laatste een bezieling, althans een soort gevoel of gewaarwording toe te kennen.

En juist zooals deze grenzen niet scherp te beschrijven zijn, zoo is er ook tusschen de dierziel en de menschelijke zielnbsp;geen vast, onveranderlijk verschil, dat hel wezen der zaaknbsp;in principe aanraakt, aan te geven.

Van af de laagste sport der dierenwereld tot aan het geslacht • Homo”, valt eene oneindige reeks van verscheidenheden in hetnbsp;gevoel- en denkvermogen te constateeren, die blijkbaar uitnbsp;eene gemeenschappelijke kiem voortgesprolen zijn.

En al die verscheidenheden, evenals hetgeheelenatuurleven, worden beheerscht door het beginsel van verbetering, respectievelijk van vervolmaking, volgens welk beginsel het krachtigerenbsp;en beter georganiseerde wezen het minder krachtige en gebrek

kige

verdringt.

-ocr page 29-

17

Zooals bekend, is deze natuurwet in de Darwinsche na-tuurbesehoiivving breed ontwikkeld.

Maar aangenonieii ook , dat de wetenschappelijke leerstellingen van dezen natuurkundige bij uitnemendheid, zooals: de strijdnbsp;om het bestaan, de overerving, de sexueele teeltkeus, een nietnbsp;geringen vooruitgang op het gebied der natuurleer bewerktnbsp;hebben, die schitterend afsteekt bij de vorderingen, veroorzaaktnbsp;door de heerschende theoriën hij zijn optreden, toch valt hetnbsp;niet te ontkennen dat zij nog ontoereikend zijn om alle veranderingen en alle verschijnselen in de natuur op eene voor eennbsp;ieder bevredigende wijze te verklaren.

En nog veel minder is dat het geval met die hypothesen welke tol verklaring van het zieleleven opgesteld zijn en welkernbsp;bedisciiteering wij hier voor het oogenhlik als onvruchtbaarnbsp;ter zijde stellen , omdat wij voor allen eene gemeenschappelijkenbsp;basis geconstrueerd hebben. Laten wij ons daarom bepalen totnbsp;eene dood-nuehtere beschouwing van het zieleleven in zijnenbsp;uitingen in de dierenwereld.

Verstand, vernuft op het gebied van hel erkenningsvermogen, wil op het gebied van handelen, dat zijn de drie hoofduit-tingen die de philosophie onderscheidt in het menschelijkenbsp;zieleleven.

Nu doel zich de vraag voor: Mogen wij bij het dier ook verstand, vernuft, wil, aannemen te bestaan, of moeten allenbsp;psyschische levensuitingen alleen door het zoogenaamde instinctnbsp;verklaard worden!'

Vat men het instinct op als een aangeboren drang, om dat te doen wat voor het onderhoud van het individu en de voortplanting der soort noodzakelijk is, dan zal men moeten bekennen dat bij de menschen, evenals bij de dieren, handelingennbsp;en verrichtingen te observeeren zijn, die in dezelfde trekkennbsp;zich uiten en op een dusdanig instinct terug te brengen zijnnbsp;met dit onderscheid, dat het instinct alsdan bij den menschnbsp;op lateren leeftijd geinfluenceerd wordt door verstand en vernuft, bij de dieren daarentegen bijna uitsluitend door de wet

2

-ocr page 30- -ocr page 31-

19

natuur en geest, stof en kracht, anorganische en organische scheiden, beschouwen als in den grond verschillende zakennbsp;die totaliter van elkaar onafhankelijk zijn.

Reeds Goethf. zeide: »Kann die Materie nie ohne Geist, der Geist nie ohne Materie existiren und wirksain sein”.nbsp;Ziel en geest zijn niets anders als krachten die onafscheidelijknbsp;verbonden zijn aan het inaterieele substraat van ons lichaam.nbsp;Gelijk de beweegkracht onafscheidelijk verbonden is aan denbsp;vorm-elementen der spieren, in de volkstaal »vleesch” genaamd, zoo is hel denkvermogen onafscheidelijk verbondennbsp;aan de vorra-elementen onzer hersenen. Onze geesteskrachten, onze intellectueele krachten zijn even zoo goed functiênnbsp;dezer llchaamsdeelen, als elke kracht de functie is vannbsp;stof. Er is geen stof bekend die geen kracht bezit en omgekeerd, kennen wij geen krachten die niet aan stof gebondennbsp;zijn. Zoodra die krachten zich uiten in bewegingsvormennbsp;noemen wy ze actueel; gedurende den t^d dat zij rusten noemennbsp;wij ze potentieel, spankracht etc.

Dat geld ook zoogoed van de anorganische natuur als van de organische natuurlichamen. De magneet die ijzer aantrekt,nbsp;buskruit dat explodeert, de waterdamp die de locomotievennbsp;drijft zijn levende, anorganische lichamen. Van daar de innbsp;de uiterste consequentie doorgevoerde éénheidstheone die,nbsp;zooals wij reeds ter loops aanstiplen, de anorganische natuurnbsp;eene soort bezieling toekent.

Zq allen werken met actueele energie, zooals het kruidje-roer-mij-niet zich te samen vouwt bij de geringste aanraking, zooals de mensch die denkt.

Slechts in de laatste gevallen zijn de combinaties der ver-.schillende krachten, die als «Beweging” zich uiten, veel ingewikkelder en veel moeilijker te doorgronden als in de eerste gevallen. Dat hebben wij gezien bij onze wandeling op het

gebied der leer vaii het bewustzijn.

Bij het legenwoordige standpunt der natuurwetenschappen, is het niet meer mogelijk alle handelingen der dieren slechts

-ocr page 32-

op één en hetzelfde vermogen «instinct” genaamd, lenig te voeren.

Wil men echter een in het oog vallend verschil Uisschen instinct en versland aannemen, dan is men genoodzaakt hij elke he-schonwing zonder vooroordeel, toe te geven dat èn hij de dierennbsp;(01 hij de menschen zoowel instinctmatige als verstandelijkenbsp;handelingen voorkomen. WanI er zijn genoeg menschen dienbsp;dooi moeder natuur met zoo weinig aanleg toeïeriist zijn ennbsp;wier inzicht en zelfstandigheid zoo zeer afwijken van het middelmatige, dat zij uit zich zelve geene verstandelijke opwekkingnbsp;lot den aiheid bezitten en die, wanneer wij aan de uitdrukking «instinct vasthouden, eigenlijk niet verder komen dan totnbsp;instinctmatige handelingen.

Oveiigens geeft ons niets het vecht als uitgemaakt aan te nemen, dat het zoogenaamde instinctmatige handelen, geheelnbsp;zonder hewustzijn geschiedt en voornamelijk de dieren hunnenbsp;handelingen, zonder uitzondering, ook die welke ons vernuftignbsp;loeschijnen, slechts onbewust verrichten ten gevolge eene innerlijke aangehoien drilt die geen andere wijze van handelennbsp;loelaal. Veeleer moeien wij uit zekere momenten die hijnbsp;hunne handelingen te ohserveeren zijn, concludeeren, dal denbsp;handeling gegiond is op hewustzijn, overleg en kenhi.s van hetnbsp;doel dat beoogd wordt.

Hoe ver zich evenwel die zielsuitingen uitstrekken, is zeer zeker moeilijk te bepalen. Wel mag aangenomen worden dalnbsp;dieren hel hoogere vcrnufi, de gave om over bovenzinnelijkenbsp;dingen speculatief na te denken, niet bezitten; maar dat zijnbsp;werkelijk het vermogen van overleg en oordeel bezitten, alhoewel in mindere mate dan de mensch, is zonder twijfel tenbsp;hespenren uit hunne wijzen van handelen, uit hun doen ennbsp;laten , waarin zeer vaak een logisch besluit doorstraalt.

Stel u voor een hond, liggende op straat. Stel u voor een tweede hond, loopende over een weg waarop de eerste straatnbsp;rechthoekig nitkomt. Dan zult gij in den regel zien, datnbsp;wanneer de hond in rost, zich in beweging zet om den loopenden hond in te halen, hij dal niet tracht te doen langs

-ocr page 33-

•21

den rechten lioek die de wegen vormen, imiar lang de hypotenusa van dien rechten hoek.

En dien regel wordt vaster naarmate de hond ouder is. Jonge dieren daarentegen loopen hlindelings de straal al' ennbsp;natuurlijk mis. Die waarneming is vele malen gedaan en kunt gijnbsp;nog bijna dagelijks maken als gij er maar uwe aandacht opnbsp;vestigt. En nu vraag ik u in gemoede; straalt daarin geennbsp;logisch heslnil door, ot’ zoudl gij willen beweren dat dit eenvoudig instinct is, eene onbewuste handelingf

Het is niet te oiilkeunen dal de dieren hunne voorstelling hebben van datgene, wat zij waarnemen, daarop een oordeelnbsp;vermogen te baseeren en mitsdien lot de erkentenis van feitennbsp;geraken. Hebben wij nog niet kort geleden bij Chiauini denbsp;gelegenheid gehad oj) te merken dat tienlallen van paardennbsp;stil en rustig stonden in de nabijheid van leeuwen- en tijger-kuilen, waaruit een verbazende lucht, een vreeselijk gebrulnbsp;opsteeg, terwijl diezelfde paarden, in de wildernis ondernbsp;dusdanige omstandigheden èf van schrik verstijfd de onbetwistenbsp;prooi dier dieren zouden worden, óf uit zenuwachligen schrik,nbsp;in den i’en zouilen overgaaii (en einde aldus lijfsbehoud tenbsp;winnen r*

Wel is waai' is hun herkenningsvermogen, in vergelijking met dat van den rnensch, minder ontwikkeld en mitsdien gradueelnbsp;ondergeschikt; maar trapswijze verschillen vinden wij, evenalsnbsp;lusschen rnensch en dier, ook tusscheu de verschillende diersoorten en ook lusschen de individuen van een enkel men-schenras.

Hoe groot h. v. is hel verschil lusschen den grootslen geest, die ooit door een menschelijk wezen geherbergd werd, en dennbsp;domsten der stervelingen die ooit leefde ?

Hoe verbazend groot de afstand tusscheu deze twee inlel-lectueele krachten ook moge zijn, zoo is toch de oneindige reeks van tusschenlrappen lusschen deze twee uitersten, hoenbsp;klein men ook die verschillen moge nemen, vertegenwoordigdnbsp;zonder onderbreking.

-ocr page 34-

Hoe staat hel met de geestvermogens van de Eskimo’s, van de Hosiesmannen, van de Papua’s?

Nam men die individuen als model, dan zou meii weldra beginnnen te twijfelen dal werkelijk alleen hel geslacht»homo”nbsp;met aanleg, oordeel, vernuft begiftigd en daarmee een nieuwnbsp;beginsel in het systeem der schepping opgelreden is.

Vergelijken wij daarentegen de zielsuitingen van een ouden Orang-Oelang, met die van een weinig ontwikkeld individunbsp;uit de ongekultiveerde menschen-soorten, dan zal men een zoonbsp;verbazend verschil in intelligentie tuscheu deze twee individuennbsp;niet kunnen vinden waarop met deugdelijke gronden zounbsp;kunnen beweerd worden dat bij laatstgenoemde de ziel, dennbsp;geest te vinden is, en bij den eersten slechts instinct in denbsp;beteekenis vroeger opgegeven.

tiveu als bij den mensch, zoo moet ook bij de dieren de voorstelling van de geheele buitenwereld ontslaan eJ) rijpnbsp;worden uit de behoeften. De dieren gevoelen evenals de meri-schen, zij leeren zoo als dezen door de ondervinding. Doornbsp;oefening van hun denkvermogen worden zij verstandiger,nbsp;vermeerdert hun vermifl, kortom; hunne zielsvermogens ontwikkelen zich.

Een oude vos is slimmer dan een jongen vos, omdat zijn verstand en herkenningsvermogen door oplettendheid en herinnering loegenomen hebben.

Hoe hooger de dieren georganiseerd zijn en hoe nader zij bij den meiisch slaan , zoo veel te meer zijn hunne intellectueelenbsp;vermogens ontwikkeld.

Daarom zijn dan ook de wezenlijke onderscheidingskenmerken lusschen mensch eu dier, zuiver anatomisch en treden eigenlijk priucipieele verschillen van verstand of van andere zielsvermogens nergens scherp op den voorgvond, althans niet in die male dat zij alleen als criterium zouden kunnen dienen bij de classificatie der dieren in soorten, geslachten, familiën, orden eu klassen.

Wel wordt beweerd, dat de zedelecr iets is, waarin de mensch zich van het dier onderscheidt; maar ik vraag u in

-ocr page 35-

jfemoede af lioe is liet gesteld uiet onze Jjegrippeii def zedeleer vaii moraal, vau ethiek, van schoonheidsgevoel etc. etc. hij denbsp;Hottenlotteii, Vuiirlanders, üjajakken etc. etc. Hoe niel onzenbsp;begrippen van beschaving?

Het valt niel Ie ontkennen dal, als hij genoemde volksstammen naar kun begrip van moraal, zedeleer bestaat, een zekeren graad van zedelijkheid en moraal ook bij de dieren waar tenbsp;nemen is.

Wij zien hoe in hunne samenleving de in monogamie levende vogels, den toestand van een gesloten huwelijk vcrtooneu ennbsp;daarbij in elk opzicht trouw en teederheid ten toon spreiden.nbsp;Het mannetje en het wijfje bouwen gezamenlijk hun nest ennbsp;zorgen gemeenschappelijk voor bel kroost; ontrouw duldennbsp;de aldus levende vogels niet. Wij welen dat het wijQe vannbsp;den ooievaar, dal zich aan echtbreuk schuldig maakt, ternbsp;dood wordt gebracht. Hel vonnis wordt staande door eenenbsp;vergadering van ooievaars voltrokken.

Het moreel gevoel bij de dieren openbaart zich, bij schuldbewustzijn, in een opvallend schuw gedrag, wantrouwenden blik, in wegkruipen , zich verbergen, beschroomd wegloopen,nbsp;de hond met den staart lusschen de beenen naar voren gebogen.nbsp;Hieruit althans vloeit voort, dat zij onderscheid maken tusschennbsp;goed en kwaad en zich van hunne tekortkomingen lekenschapnbsp;geven, zich van hun onrecht bewust zijn.

Wij willen nog een stap verder gaan.

f)e voornaamste intellectueele vermogens zijn. indiukken ontvangen door de zintuigen, ze waar te nemen en de hei-iimering te bewaren van den ontvangen indruk, het begripsvermogen, de verbeelding, waaruit de ideeën voortvloeien; helnbsp;vermogen te beoordeelen welke betrekkingen ei bestaan tusschen ideeën; het vermogen dal die betrekkingen regelt doornbsp;verbinding van ideeën en conclusiën te trekken.

W’anneer dan de voornaamste intellectueele krachten beslaan in voelen, herinneren, ideeën vorming, de rede (opspo-rin*^’' der betrekkingen lusschen die ideeën) dan is hel niet te

-ocr page 36-

24

ontkennen dal de dieren in zekere male deze krachten uiel ons deeleu moeten.

Wanneer alle ideeën van de zinluigen komen, zooals Locke zich de moeite gegeven heeft om te bewijzen, iioe zouden de dieren,nbsp;die dezelfde zintuigen hebben als de uienschen, ja sommige diernbsp;zintuigen in veel hoogere mate ontwikkeld, dan geen ideeën hebben.

Geeft het gevoel, de aanraking, hun niet de kennis van de uitgestrektheid, van den vorm, van de dichtheid, van de warmlenbsp;der gevoelde, der aangeraakte lichamen?

Geeft hel gezichtsvermogen hun niet hel begrii» van den vorm, van de grootte, van de kleur, van den afstand dernbsp;voorwerpen ?

Waarom zouden zij door het gehoor geen kennis kunnen krijgen van den aard van verschillende lichamen en van dennbsp;afi^tand ?

Waarom zouden zij de herinnering der indrukken niet bewaren kunnen?

En is het dan ónmogelijk dal zij eenige helrekki\ig lusschen hunne begrippen kunnen opsporen?

De eiken dag waar te nemen feiten, die op al deze vragen een positief antwoord geven, liggen zóó voor de hand, datnbsp;het waarlijk overbodig moei geacht worden er hierop attentnbsp;Ie maken.

Welke ook de wijze van ontslaan der gedachte moge zijn bij de dieren, zij ontwikkelen zich zelden geïsoleerd; ze zijnnbsp;gewoonlijk onderling verbonden. Bij hel zien van een voor-weip heeft het dier te gelijkertijd het denkbeeld van zijn vormnbsp;van zijne grootte, van de kleur.

Hel dier, vervolgd door een vijand, heeft tegelijkertijd de gedachte aan hel gevaar waarin het zich bevindt en dat gevaarnbsp;te ontvluchten of zich, door welk middel dan ook, aan dalnbsp;gevaar te onttrekken.

Het dier dat een val vermijdt, waarin het vroeger bijna gevangen is geweest, heeft zeker met de gedachte die valnbsp;ditmaal te vermijden, tevens de gedachte aan de vrees die

-ocr page 37-


het

hoort oin

vreugde die hij ondervond bij het opjagen van het wild en tegelijkertijd aan de vreugde door aan den buit deel te nemen.nbsp;Dezelfde hond, wanneer hij met een stok geslagen wordt,nbsp;heeft het begrip van den slag tegelijkertijd met dat van hetnbsp;voorwerp dat den slag geeft, en vaak ook idee van de handnbsp;die den stok hanteert. Wanneer bij echter deze verschillendenbsp;ideeën wil comhineeren overeenkomstig hunne natuurlijke betrekkingen, dan dwaalt hij vaak, doordien hij bv. de oorzaak vannbsp;de smart die hij gevoelt, in het doode voorwerp zoekt en dan,nbsp;instede van te beproeven de hand te bijten, die de eerste oorzaak is, zich op den stok werpt, ’t Is evenw'el slechts eennbsp;dwaling in de wijze van redeneering, die hij niet altijd begaat. Hij weet onder zulke eenvoudige omstandigheden van denbsp;werking over te gaan op de werkelijke oorzaak, want de stoknbsp;die hij met zijne kaken vasthoudt zoolang de mensch dien stoknbsp;in handen heeft, wordt losgelaten om den nu ongewapendeunbsp;mensch aan te vallen.

De kundigheden die de dieren kunnen verwerven over hetgeen hun omgeeft, zijn natuurlijkerwijze beperkt en dal des te meer naar gelang zij hunne oplettendheid meer uitsluitendnbsp;richten op die zaken, die op hen betrekking hebben. Waarschijnlijk hebben zij slechts eene onbepaalde en verwarde kennisnbsp;omtrent alles, wat voor hen niet van direct bela/ig is.

De gedachten der dieren, de kundigheden die zij verwerven, de verschillende indrukken die zij ontvangen, worden ooknbsp;bewaard in potentieel weten; zij zijn evenals wij, begiftigdnbsp;met het vermogen potentieele kennis in actueele om te zetten.nbsp;Zij hebben een herinneringsvermogen d. w. z. de herinneringnbsp;aan het verledene.

Of zou men in gemoede durven beweren dat dit herinneringsvermogen is eene eenvoudige subjectieve vernieuwing van reeds ondervonden gevoelens ?

Hel moge meer of mindere afmetingen bezitten, meer of min-


vi'oegei' üiidci'voiideii op jacht Ie


heeft. De hond die het


signaal


gaan.


heeft de gedachte aan (|e


-ocr page 38-

26

der voloiaakl zijn overeenkomstig den ouderdom. Maar hel bestaat onbetwistbaar bij alle hoogere dieren. Verschillendenbsp;daadzaken schijnen zelfs te bewijzen, dat het niet te eeneniatenbsp;ontbreekt onder de lagere soorten van hel dierenrijk.

Vooral tengevolge van dit vermogen heeft de omgang der menschel! met de dieren, voor de laatsten zeer groot voordeel,nbsp;is de invloed der beschaving en der dienstbaarheid op de in-telleelueele vermogens groot.

Ik geloof zelfs niet te veel te zeggen dal zonder dit vermogen er geen getemde dieren, veel minder huisdieren zouden zijn.

Benige voorbeelden mogen hier niet misplaatst zijn, ten einde aan te toonen welke uitgestrektheid het bij elk der geslachten,nbsp;die de mensch onderworpen heeft aan het Juk van den dienstbaren slaat, verkregen heeft.

De hond moet hier in de eerste plaats genoemd worden. Elkeen weet hoe hij, na eene lange afwezigheid, zijn meester weder herkent; hoe hij de wegen terugvindt door hem vroegernbsp;afgelegd; hoe hij zich ondervonden weldaden en geledennbsp;mishandelingen weel te herinneren.

Ook het paard is in dit opzicht goed bedeeld. Alle personen, die dit dier bestudeeren of verzorgen, weten dat zeer goed.nbsp;Het paard, dat in den regel door zijn meester mishandeldnbsp;wordt, spitst de ooren en beweegt zich telkens wanneer ei-iemand in den stal komt; het herinnert zich de genoten slagennbsp;en vreest voor meerdere. Een paard dal men niet zonder dwangnbsp;kan beslaan, wordt wild en woest soms, alleen bij een slagnbsp;op een aambeeld of op hel gezicht van een rood gloeiend ijzer.nbsp;Het paard dal men meermalen heeft neêrgelegd voor svnartelijkenbsp;operaties, beeft bij het zien van een praam of bij het gedruisnbsp;van kluisters die aangelegd worden. ll.\iN.\iin beeft hel gevalnbsp;waargenomen dal een paard, lelkens wanneer bet op de plaatsnbsp;aankwam alwaar het vioeger een bijna doodelijken schriknbsp;ondei'vonden had, over bet geheele lichaam Itegon te beven.nbsp;Bouley rapporteert een paaial dat na verloop van een jaai', uitnbsp;de verte de plaats herkende, alwaar het geleden had, en onge-

-ocr page 39-

27

naakbaar werd toen hel er toch langs een omweg met kunst en bedrog gebracht was. De paarden die men in circussennbsp;en maneges bezigt, volbrengen na africhting, de meest ingewikkelde evoluties op een eenvoudig leeken voor elke evolutie in hel byzonder. De africhting loopt zooveel spoedigernbsp;ten einde, naarmate het herinneringsvermogen grooter is.

Dubois verhaalt van het paard van Dr. Broussais. Deze geneesheer ging dagelijks in de ochtenduren zijne patiëntennbsp;bezoeken. Daarna vertrouwde hij zijn rijpaard aan zijn zoonnbsp;toe, ten einde de verschillende geneesmiddelen rond te brengen.nbsp;Het paard hield dan stil voor elke deur, waar zijn meesternbsp;des ochtends bezoeken had afgelegd.

Eindelijk herinner ik hier nog aan het historische paard uil de oude geschiedenis, dat zijn meester Dabius, de koningskroonnbsp;bezorgde door de herinnering aan de haver die het den voor-afgaauden avond Ier plaatse genoten had.

Het rund is korter van geheugen. Niettemin kent hel de hand, die hem voedsel reikt, de hand die hem streelt ofnbsp;mishandelt; het weet de weide waarheen men hel gewoonlijknbsp;brengt weder te vinden en na afloop der weide-uren weel het zonder geleide en zonder vergissing den stal alleen teimg te vinden.

Het varken, zoo dom het moge schijnen, is niet ontbloot van geheugen. In Zuid-Carolina is hel gewoonte dat de varkensnbsp;volle vrijheid genieten en, zonder geleide, eiken Zaterdag naarnbsp;de woning van den landbouwer uil eigen beweging terugkeerennbsp;omdat men de gewoonte beeft op dien dag een ration maïsnbsp;uit te deelen.

De groote wilde dieren leggen ook geheugenis aan den dag. CuviËR verhaalt van een dierenbeschermer, die een getemdennbsp;wolf bezat , en genoodzaakt werd voor meerdere jaren alwezignbsp;te zyn. Gedurende die jaren werd bel dier toevertrouwdnbsp;aan den Jardin des Plantes in Parijs. Bij terugkomst wildenbsp;hij zich overtuigen of de wolf hem nog kennen zou, en lietnbsp;zich daartoe gedurende den nacht naast de kooi brengen. Hetnbsp;dier herkende zijn meester aan de stem, liet vreugdekreten

-ocr page 40-

28

hoorei!, bewoog zich biiilengewooii lol hel oogenhlik dal het dier lenig gegeven werd.

Bij vo gels is hel minder onlwikkeld. Vogels die wij lam maken, leeren min of meer ingewikkelde miiziekslukjes onlhon-den: andere, zooals de papagaai, onthouden gedurende langennbsp;lijd, tamelijk lange volzinnen : weer andere vogels zooals de trekvogels in hel algemeen, hehhen een bijzonder sterk plaatsgeheugen.

De haan herkent op hel eerste gezicht, zelfs aan de stem den rival die hem de heerschappij in het kippenhok betwist heeft.nbsp;Wie denkt hier niet aan het nut dat van dit plaatselijk herinneringsvermogen, in lijden van oorlog vooral, getrokken wordt.nbsp;Atjeh zal een post-duivendienst oprichten.

Hel is evenwel niet genoeg dat het dier gedachten heeft en er de herinnering van hewaren kan, het moet ze ook innbsp;overeenstemming knnneii brengen, de onderlinge overeenkomstnbsp;daarvan kunnen begrijpen en er die besluiten uit kunnen trekken die het lol geleide strekken bij zijne ondernemingen; innbsp;één woord; het moet tevens kunnen overleggen, vergelijkennbsp;en beoordeelen.

Wij komen dus nu tot de vraag, vroeger reeds gesteld: »Is hel onmogelijk dal de dieven eenige betrekking tusschennbsp;hunne begrippen kunnen opsporen ?

De wolf die door eene omheining van een park wil dringen

om .een lam machticr te worden.


de moeilijkheden van


gaat


zijne onderneming na en de middelen om ze te overwinnen.

De vos die opgesloten

IS lil

een kuil, aan den ingang waar

van zich een val bevindt, overlegt wat hem te doen staat om er uit te komen. Men denke hier aan bet vangen van kippennbsp;door vossen aan den ketting.

De hond, die geroepen wordt na geslagen te zijn, zoekt te raden ol men hem laat komen om gestreeld te worden, dannbsp;wel om hem op nieuw slagen te geven.

Is hel vol te houden dal de hond, die een door zijn meester gegeven bevel volbrengt, de betrekking niet zoude begrijpennbsp;die tusschen de gegeven order en de middelen om daaraan te

-ocr page 41-

29

voldoen, bestaat? Is het logisch aan Ie nemen dat het dier, dat in het onzekere schijnt te verkeeren welken weg te kiezennbsp;daar waar de weg zich verdeelt, zich geen moeite zoude gevennbsp;zich te herinneren welken weg het vroeger heeft gevolgd ? Isnbsp;het waarschijnlijk dat de wolf, de vos, op het punt een kuddenbsp;aan te vallen, in een kippenhok te kruipen, uit een val tenbsp;ontsnappen, niet zekere gedachten in overeenstemming zullennbsp;trachten te brengen om daaruit een besluit te trekken dat hennbsp;tot voorzichtigheids-maatregel moet dienen ?'

Een enkele oogopslag over de handelingen van onze dieren zal hun verstand beter in een helder daglicht stelten. dan eennbsp;abstracte rede- en bewijsvoering.

Dat gedachtig schreef ik op wat mij voor den geest kwam, mij niet storende of dat in een geregelde volgorde gebeurde,nbsp;of ik al soms in herhalingen verviel. Maar nu ik uit de handelingen onzer dieren hoop aangetoond te hebben dat er werkelijk verstand bestaat, nu wil ik mij wagen om op diedood-nuchtere beschouwingen van het zieleleven en zijne uitingennbsp;in de dierenwereld, een definitie te bouwen van verstond,omnbsp;daarna over te gaan tot de uitvloeisels van dien, d. i. vernuftnbsp;en wit. Ik althans acht het niet noodig nog meerdere grepennbsp;te doen uit de rijke literatuur op het gebied van het dierenverstand , vooral met het oog op den beschikbaren tijd. ¦

Wat is dan verstand?

Verstand is het vermogen, iets wat gegeven is, door denken in het bereik der voorstelling te brengen. Dat is een weerslagnbsp;op de definitie van ziel.

Wij vinden deze intellectueele kracht terug bij de dieren, zooals wij zagen. Zij zijn bij ben slechts minder volmaaktnbsp;als bij den mensch en berusten grootendeels op de ondervinding.

Ondervinding vloeit voort uit de waarnemingen van feiten die, ter voorstelling, tot bewustzijn komen. Daar de ondervinding op toekomstige handelingen een zekeren invloed uit-

-ocr page 42-

50

oefent, zoo moet zij verbonden zijn met eene zekere erkentenis van hel waargenoinene. Erkentenis echter, kan slechts doornbsp;de werkzaamheden van het denkvermogen, dus door het versland bereikt worden. Wanneer dus de dieren tot erkentenis komen van het een of ander, dan moeten zij ook versland hebhen.

Wanneer men een hond, door zich te buigen, in de meening brengt dal men een steen opraapt, zoo spoedig raogelLjk doetnbsp;vluchten, dan blijkt daaruit dat hij door denken een gevaarnbsp;erkende.

Wanneer een hond aan hel warme, dampende voedsel zijn tong verbrandt, dan beschouwt hij in den vervolge elke dampende schotel met wantrouwen en proeft zeker alvorens hijnbsp;er toe overgaat den inhoud te verorberen.

Dat wantrouwen uit zich in beruiken, likken etc.

Dit bewijst dat de hond tot erkentenis van het al dan niet warme komt door denken, dus door verstand.

Wekt de kunstmatige bouw van den bever niet onze verbazing en moeten wij niet toegeven dat die bouw met scherpzinnigheid, overleg en schranderheid ten uitvoer is gelegd? De verkrijging der noodige bouwmaterialen; de wijze vannbsp;uitvoering der vaak noodige herstellingen ; de waarnemingennbsp;van de verschillen in waterstand, van den stroom, het toe-stroomen van het water hij de uitvoering van den bouw; dalnbsp;alles wordt nauwkeurig, naar omstandigheden, toegepast.

En tevens zien wij dat de eenzaam levende hever zijne woning kiest in eenvoudige, stilstaande kanalen althans zonder uoemenswaardige slrooming.

Slechts talrijke bever-familiestammen bouwen waterkaslee-len, zooeven ter sprake gebracht.

Eene keuze van woningen van verschillenden aard valt er dus te constateeren en eene keuze veronderstelt toch eene voorafgegane denkoperatie, een wikken en wegen, vóór en tegen!!

Vestigen wij onze aandacht op de postduif. Ver, zeer ver van haar station, in eene haar geheel vreemde, onbekende omgevingnbsp;wordt zij in vrijheid gesteld. Zij verheft zich onmiddellijk

lu


-ocr page 43-

31

hoog in de lucht, oriënteert zich daar gedurende enkele minuten en vliegt dan als een pijl, zoo snel. en met verbazende zekerheid naar het gezochte doel het station, hare woning. Garbs,nbsp;deelt ons in zijn werk: »Dat Thier und sein Recht” een waarneming omtrent overleg bij zwaluwen mede, die ik hier woor-delijk mededeelen wil.

»Ik heb vaak zwaluwen geobserveerd, voordat zg tot den «bouw van huit nest overgingen. Het paartje onderzocht eerstnbsp;• de plaats, waar het voornemens was te bouwen: dan ver-»gaderden eene geheele troep zwaluwen die vlug af-entoevlo-«gen van en naar de plaats waar gebouwd zou worden ennbsp;«schreeuwden. Altijd eerst na eene dergelijke vergadering werdnbsp;«de bouwplaats verlaten dan wel met den houw begonnen.

En verder:

«Soortgelijke vergaderingen iieh ik geobserveerd wanneer een «oud zwaluwpaar iii hel voorjaar zijn nest door spreeuwennbsp;«bewoond vond. Hel kon de hooze indringers niet wegjagen,nbsp;«maar binnen korten tijd waren minstens 20 zwaluwen bijnbsp;«hel nest vereenigd en verdreven de indringers.

«Daarentegen bleef een ander, vlak daarnaast gelegen nest «in het onbetwist bezit van spreeuwen, alhoewel de eerstenbsp;«aanval dezelfde was. AVellicht kwapi dit, doordien dat nestnbsp;«niet meer geschikt was voor zwaluwen, aangezien uit hetnbsp;«vlieg-gat eenige slroohalmen staken, die vermoeden deden dalnbsp;«hel nest met een stroo-voering was voorzien geworden, welkenbsp;«niet geschikt is voor zwaluw-pooljes”.

Wij hebben nu nog te spreken over den wil.

De wil is hel vermogen naar eigen, vidje verkiezing iets te kunnen doen, dan wel te laten voor zooverre dit binnen denbsp;grenzen van het kunnen in hel algemeen gelegen is.

De eerste hoedanigheid van den wil is, het vermogen om bewust te kunnen handelen. En zooals alle zielsvermogens innbsp;de wijze van uiting beperkt zijn, zoo is ook de wil begrensdnbsp;en w'el de dieren nauwer dan hij den mensch.

-ocr page 44-

Toen wij vroeger spraken over het, geheugen, het herinneringsvermogen der dieren, deden wij het voorkomen alsof op dit vermogen iiitsliiitend de temming en de hnisdiervvor-ding heriistte en mogelijk maakte.

Wij lieten toen met opzet den factor, wil genaamd, buiten vetening. Waren de dieven niet in slaat vrijwillig over hun potentieel weten te beschikken, hoe zouden zij dan het eenmaal geleerde in praktijk kunnen brengen op een eenvoudignbsp;Iwvel?

De jachthond die in wilde sprongen, met ijver, lust en begeerte het bloedende wild vervolgt, bedwingt op het gefluit van zijn meester zijn hartstocht, zijn wil stuit plotseling zijnnbsp;vaart en onmiddelijk keert hij terug tot zijn meester. Denbsp;kleine spitshond, die zoo aardig heeft leeren overeind zitten,nbsp;maakt op hevel van zijn meester dat kunststukje meestal gaarnenbsp;en gewillig; evenwel niet altijd. Slecht geluimd of over ietsnbsp;verdrietig zijnde, zegt hij de gehoorzaamheid wel eens op ennbsp;weigert ten eene male aan het gegeven hevel gevolg te geven.nbsp;Hij wil dal niet, en doet ’Iniet. Wanneer de poedel, weg-geworpen voorwerpen apporleert of ver terug loopt om zaken,nbsp;die zijn meester verloren heeft, te zoeken en terug te brengennbsp;dan berust die handeling op versland en wil, want wij ziennbsp;dat hij aan dergelijke eischen ook wel eens geen gevolg geeft,nbsp;vooral wanneer die bevelen hem lastig beginnen te wordennbsp;doordat ze in een kort tijdsbestek zich te dikwijls herhalen.nbsp;En dan is geen vleien, geeneliefkozing,geenebestraffing zijnernbsp;ongehoorzaamheid in staat zijn wil in een andere, gewildenbsp;richting te doen werken.

De koppigheid van paarden d. i. het weigeren van gehoorzaamheid in de dageltjksche en zeer gewone dienstverrichtingen, zondernbsp;bijzondere oorzaak, berust bepaaldelijk slechts op een sterkennbsp;eigen wit.

Die wil is soms zoo sterk dat er alisokiul geen middel bestaat er op dal oogenblik, noch door bestraffing, noch door liefkozingen, vleierij, verandering in te brengen en de kwaad-

ir.


-ocr page 45-

willige weerspannigheid van het dier op te heffen, het gewillig te maken in het opvolgen van dagelijksche en gewone eischen.

Met den wil nauw verbonden is het gevoelsleven zooals het zich voordoet onder de gedaante van vreugde, medelijden,nbsp;zucht naar wraak, nijd enz.

De liefde, de toegenegenheid, de trouw van de meeste onzer huisdieren tot de personen die hen weldoen, is overbekend.nbsp;Eveneens kennen wij hunne getrouwe moederliefde. Wij ziennbsp;dat de klokhen met opoflerende , liefdevolle bezorgdheid, haarnbsp;kiekens hij regen en kou verzamelt en onder hare beschermendenbsp;vleugels neemt, ze met een verhazenden moed en overschrokkennbsp;dapperheid in nood en gevaar verdedigt. Ja, het zachtzinnigstenbsp;dier gaat, door moederliefde gedreven, zoodra de jongen metnbsp;gevaar bedreigd worden, tot wanhopigen tegenstand over ennbsp;verdedigt ze met ware doodsverachting.

En al houdt ook de moederliefde bij de dieren op, zoodra de afstammelingen lichamelijk voldoende ontwikkeld zijn,nbsp;zelfstandig kunnen optreden, terwijl daarentegen die moederliefdenbsp;bij den mensch gedurende het geheele leven in het hart der moedernbsp;gloeit, zoo zal men toch niet kunnen ontkennen dat dit gevoelnbsp;van liefde bij den mensch en bij de dieren uit een en dezelfdenbsp;bron voortvloeit, slechts gradueel verschilt.

Wel is waar wordt de moederliefde hij den mensch, door zijne geestelijke ontwikkeling, eene volkomen zelfstandige zielsaandoening, afgescheiden van ’t hulpbehoevende, en die dan ooknbsp;slechts tot volle ontwikkeling kan komen in het op monogamienbsp;gegronde familieleven.

Maar dat hij de dieren nooit eenig spoor van moederliefde, minstens als eene herinnering van het vroegere samenzijn, voornbsp;den duur van het leven terug blijft, zou ik niet graag onderschrijven al is het ook dat die sporen aan onze waarnemingnbsp;vooralsnog ontsnappen.

De moederliefde is niet het eenige gevoel, aan het onze verwant, dat wij in de dieren-wereld ontmoeten.

3

-ocr page 46-

Is niet de ti-ouw van den hond spi-eekwoordelijk geworden? Kan men hem medegevoel ontzeggen?

Hij weet zeer goed te onderscheiden ol' zijn meester vroolijk of treurig gestemd is. In het laatste geval zien wij hem metnbsp;hangenden kop bedroefd achter zijn meester loopen, in hetnbsp;eerste geval hem met hlijde sprongen en geblaf begroeten.

En ook juist niet te prijzen eigenschappen van het mensche-lijke zieleleven kunnen wij bij de dieren obsetweeren. Nijd, afgunst, kunnen wij dagelijks zien. Gulzigheid, zoodra wij tweenbsp;of meer katten of honden maar uit één etensbakje laten vreten.nbsp;Men moet maar eens een vreemden hond in de tegenwoordigheidnbsp;van zijn eigen hond aanhalen, dan zal de laatste daarovernbsp;dadelijk bedrukt en ontevreden worden en aan zijne nijdigenbsp;gevoelens op een of andere manier uitdrukking geven.

Wij hebben gezien, dat door de studie van het bewustzijn, te maken tot eene natuurstudie van de tegenwoordige richtingnbsp;d. i. de verschijnselen waarop de stof ons onthaalt naar hunnennbsp;causalen samenhang na te vorschen en te verklaren, het mogelijk is geworden eenheid te brengen onder de tegenstanders innbsp;de ziel-kwestie.

Materialisten en spiritualisten hebben wij, zonder hunne subjectieve gevoelens te kwetsten, eene gemeenschappelijke basis aangewezen , die tot een eensgezind begrip leidt in de kwestienbsp;der ziel.

Beide partijen hebben wij uitgenoodigd op die gemeenschappelijke basis plaats te nemen, ten einde de zielsuitingen in het dierenrijk te observeeren en die waarnemingen te vergelijken bij die van den mensch.

En ik hoop dat het mij gelukt is, U allen te doen onderschrijven dat onze waarnemingen er op wijzen dat de dieren ook zielsvermogens bezitten zooals wij, dat de hersenen volgensnbsp;dezelfde wetten werken, onverschillig materialistisch of spiritualistisch beschouwd, zoowel bij de dieren als bij dennbsp;mensch; dat instinct, in den gewonen zin van het woord.

-ocr page 47-

35

vroeger oinschreveii, eigenlijk niet bestaat maar dat de dieren, naast een materieel leven, ook een vrij geestig leven leiden metnbsp;een eigen, zelfstandige wilskracht, voor zoover de wereld voornbsp;elk hunner zich uitstrekl.

En wanneer ik dan de verhouding der dieren tot den mensch hel) duidelijk gemaakt, door een overzicht te geven der hoofdinzichten die tegenwoordig omtrent de verhouding van het lichaamnbsp;tot de zie] van den mensch en over de ziel der dieren in denbsp;wetenscha|) existeren en zie dat die verhouding gradueel d. i.nbsp;quantitatief is, dan geloof ik dat die verhouding ten grondslagnbsp;dient te liggen eener gezonde en natuurlijke opvatting vannbsp;»Dierenbescherming.”

-ocr page 48-

BESCHRIJVING

VAN EENIGE GRASSEN VAN NEDERLANDSGH-INDIË

DOOR

H. MLA-RS.

Paardenartsklasse. JIET PRATEN.

DACTYLOCTEUIÏÏl AEamp;YPTIACUM Wiled.

Plaat XVH.

Geslacht POACEAE. pag. 15, D. II.

Ondei'geslacht Chlorldeae. pag. 19, D. II.

Onderafdeeling Dactyloctenium. pag. 21, D. II.

Miquel: Culini geniculati compressi glabri, folia linearia acuta non raro undulata, subtus marginibusque basi longenbsp;ciliata, ligula brevis tenuissime ciliolata, spicae 4—5 digitataenbsp;maturae cruciatim patentes, rhacbis glabra rigida basi pilosa,nbsp;mucronata; glumae carina denticulatae caryopsis rugosa.

Dactyloctenium aegyptiacum Willd. Enum. II, berol. p. 1029, H. B. K. Nov. Gen. I. p. 170. Hassk. PI. Jav. rar.nbsp;p. 27. Decaisn. 1. c. p. 354, Büse 1. c. p, 551. P- Beauv.nbsp;Essai. tab. XV. flg. 2. Kuntb l. c. p. 261. — D. mucronatumnbsp;Willd. 1. c. Nees Agrost. brasil. p. 456. — D. meridinale Hamilt.nbsp;Prodr. p. 6. — Gynosurus aegyptius Linn. Spec. p. 106. —nbsp;Chloris mucronata Michx. Flor. Am. bor. I. p. 59. —• Eleusine

-ocr page 49- -ocr page 50-

PlXVIi







t: icvS V. Ve^lt;vtéfn.a'i


J’ Vötjalzar^, 'Bfi.lcivüx


-ocr page 51-

57

aegyptia Pers. Ench. I. p. 82. Roxb. Fl. Ind. 1. p. 544. — Ceiichrus aegyptius Linii. teste Steud. — Eleusine cruciala Lam.

1. nbsp;nbsp;nbsp;bl. tab. 48, tig. 2. — E. ciliata Rafin. — Aegilops sacchari-iium Walt. Carol. I. p. 249. — Rabdochloa inucronata Beauv.nbsp;Agrostogr. p. 89. R. Sch. Syst. II. p. 618. — Dactylocteniumnbsp;prostraturn (an recte Willd.) Steud. in Zoll. Cat. p. 55. —nbsp;Goddam Rumph. Herb. Amb. VI. p. 10, (tab. 4, fig. 1 ?)—nbsp;Cavara pullu Rhud. Hort. Mal. XII. p. 131, tab. 69.

Jav. Gedong oelo. Mal. Rompoet Karbon. Koeijengras. Rumph.

Halmen kruipend, worteldrijvend, geleed, geknepen , glad; bladeren lijnvormig, spits, golvend, de onderste aan de randennbsp;nabij den voet lang gewimperd, tongetje kort, fijn gewimperd,nbsp;aren 4—5, vingervormig gebundeld, de spil stijf, glad, aannbsp;den voet behaard; bloempakjes éénzijdig, 2 tot veelbloemig,nbsp;bloempjes aan twee kanten, de onderste volkomen, kelkkafjes

2. nbsp;nbsp;nbsp;aan den kiel getand, de buitenste met een kafnaald; kroon-katjes 2, vliezig, het binnenste bootvormig gekield, gespitst,nbsp;puntig, het buitenste dubbel gekield, korter, schubjes 2, metnbsp;2—5 lobbetjes; helmdraden 3, vruchtknop glad, stijlen 2nbsp;eindelingsch; stempels gevederd, de haartjes tandig vertakt;nbsp;graanvrucht ruw, vrij. Aren 6—12 streep lang.

Warme gewesten der geheel aarde. In Zuid-Amerika algemeen, om Batavia in de tuinen en langs de wegen. Timor Molukken—Miq.

Bahama, Jamaica, Sl. Kitts, Antigua, Dominica, St. Vincent,

Trinidad, Arabic tot aan de Kaap, China tot \n Oost-lndië, Vereenigde staten tot in Oost-lndië, Australië, Vereenigde statennbsp;tot Brazilië. Griskb.

Volgens Rumphiüs wordt het in hidiö door het vee gezocht.

Filet vermeldt ook, dat het een zeer gezocht veevoeder is.

Mioüel zegt: Knievormig gebogen, gladde, saamgedrukte halm . bladeren lijnvormig, spits, niet zelden golvend, de onderstenbsp;aaii de randen nabij den voet lang gewimperd, tongetje kortnbsp;lijn bewimperd; aren 4—5 vingervormig gebundeld, rijp zijndenbsp;kruisvormig afstaand, de spil stijf, glad, aan den voet be-

-ocr page 52-

!

'•it


38

haard, puntig eindigende, kelkkafjes schuitvorniig getand, graanvruchl ruw.

U

l;V;

’’Vl

H'

¦

it:

UuMPHius zegt: »Het koeieiigras, dit is een gramen supi-num en geniculatum, niet omdat het langs de aarde kruipt, maar omdat het met zijn oudste steelen plat op de aarde legt,nbsp;want er komen veele uit eene wortel, beneden smal, maarnbsp;hoven hreed, als gedrukt, en hier en daar in wee zig ver-deelende, waar van de onderste en oudste plat te aarde leggen,nbsp;als of ze daar aangeplakt waren, zeer taai en schier onver-hreekelijk; haar voorste verdeelt zig in veele bladeren, dienbsp;van een gemene gras-fatzoen zijn, glad en te zamen gevouwen;nbsp;op ’t meeste een hand of span lang, maar de meeste korter.nbsp;De steelen zijn zoodanig met bladeren bezet, dat men zenbsp;niet wel bekennen kan, en egler in leden verdeelt, binnennbsp;biezig en grasachtig van smaak. De uiterste steel staat watnbsp;overeind, rond en dun als een zeilgaarn, dragende op zijn topnbsp;vier aairen , niet dwers uitgebreid, maar wat schuins staande,nbsp;en zomtijts de vijfde wat beneden; de andere twee leden vannbsp;een vinger lang, niet hreed bezet met twee rijgen, ruige en bleeknbsp;groene buisjens of schubben, naar onderen hun openende, en inhoudende eenig fijn zaat.

De wortel is een groote bosse van fijne vazelingen, zeer vast in de aarde houdende, zoodat men ze niet dan met geweldnbsp;uittrekken kan. De jonge struiken staan meest overeind, maarnbsp;de ouden leggen rontom de wortel uitgebreid, en formeerennbsp;in de midden schier een scliotelken , of kalen plek van witagtigenbsp;steelen gemaakt.

lt;;J' ¦:

Naam; Gramen vacciuum; na 't Maleits Kompot Carbon, dat is koeigras, item rompot eras, dat is hardboudent gras;nbsp;na ’t Amboins Hohotu aman; in ’I Ternataaiis Fartago ennbsp;Fortago; op Baleijts Padangh bilulangh, of balulangb, omdatnbsp;het zoo hard van gewas is als een koeihuid.

«•..!

Plaats: Het is een moeijelijk onkruid in de erven rontom de huizen, en op de paden in de tuinen, daar het zig met zijn zaatnbsp;zeer vermenigvuldigt, en in korten tijd een groote plaats beslaat.

-ocr page 53-

39

Als het oud geworden is, laat hel zig moeijelijk uittrekken met de wortelen, de steelen breken eer af, dan men dienbsp;wortelen uitkrijgt, dies men ze uitgraven moet; het bemintnbsp;een kleijachtige grond en harde wegen.

Itebruik: De koeibeesten weiden dat af langs de straten en wegen, zoolang het jong is, want het oude wert van allenbsp;beesten veragt. De wortel met Calappus-raspel of slegts innbsp;enkel water gewreven, op ’t hooft gesmeert, en een tijdlangnbsp;daarop gelaten, daarna gewassen met ’t water, daarin dezelvenbsp;wortelen gekookt zijn, belet het uitvallen van ’t hair, en doetnbsp;hetzelve wassen.

Dog het hair wert hiervan wat grot, hard en gekrult, dies men ’t daar na met calappus raspel, of andere weeke bladeren,nbsp;als die van Convolvulus minor moet afwassen. Het afziedzelnbsp;van de wortel, het zij alleen, of met die van Tabalissa gekooktnbsp;en gedronken, stopt alderhande buikloopen. In de Maleitsenbsp;letterkomst een takje van dit gras gezonden, beduid dat dennbsp;zender standvastig bij zijn voornemen wil blijven, gelijk denbsp;minnaar in ’t minnen.”

Tot zoover Mumphiüs.

Het roempoet karbon komt zeer verbreid voor. doch bemint het meeste drooge plaatsen , zoodat men het meeste ziet opnbsp;tegalvelden, galangans enz. Zoolang het niet te oud is wordtnbsp;het door de paarden en runderen gaarne gegeten.

ELEIJSIIE HDICA Caurtn.

Plaat XVlll.

Geslacht POACEAE. pag. 15, D. 11.

Ondergeslacht Chlorideae. pag. 19, D. II.

Onderafdeeling Eleusine. pag. 20, D. II.

Mioüel ; Culmus compressus basi ramosus, folia linearia nbtusiuscula glabra subtus scabra, interdum basi cura vaginaenbsp;ore villosa, culmurn superantia; ligula pilosa; spicae 3-6

-ocr page 54-

40

digitatae angustae, strictae spiculae subsexflorae, valvulae exte-riores dorso denticulatae. Eleusine iadica Gaertu. de tV. el seiu. I-p. 8 tab. 1. Lam. Illustr. I. p. 203, lab. 48, fig. 5. Trin. I. con. p. 6. tab. 71. H. B. K. Nov. Gen. I. p. 169. Kuntb.nbsp;1. c. p. 272. Decaisn. 1. c. p. 354. Biise 1. c. p. 352. Hassk.nbsp;PI. Jav. lar. p. 33. — Gynosurus indicus Linn. Spec. p. 106.—nbsp;Panicum Compressum Forsk. Descr. p. 18.—^Paspaluui dis-situm Kniphof Centur. p. 11.—• Gramen vaccinuni Ruinph.nbsp;Herb. Amb. VI. p. 9. tab. 4. fig, 2 — Gramen daclyloides;nbsp;spicis arist. Bunn. Zeyl. tab. 47. fig. I. nec teste cl. Biisenbsp;descriptie p. 106. — Lyn. Rheedii sub Dactyloctenio aegypt.,nbsp;aliis hue referendum videtur.

Door geheel

In de warme gewesten rondom de aarde.

hdiè, China, Molukken, Luzon enz. — Op den Sunda-Archipel wild en verbouwd. In geheel Wesl-Java zeer gemeen. — Djambang koeda sund. en volgens Rumphius met Dactyloctenium, Rompoet Karbon mal.

Het mannetje van bet koeijengras Rumph.

MiQiJiiL; Samengedrukte van onder vertakte halm, lijnvormige eenigzins afgeronde gladde bladeren, aan den onderkant ruw,nbsp;tusschen de basis en de bladscheede een harige zoom, denbsp;bladen langer dan de halm; tongetje harig; aren 3—6 gevingerd , dun, lijnrecht gestrekt, bloempakjes meestal zes-bloemig, buitenste klepjes op den rug getand.

Risschop Grevelink : Dit gras verschilt slechts van de Eleusine coracana, als meer geknepen aan den voet, met vertakte halmennbsp;en dunne groene aren, doorgaans 3 in getal, gewoonlijk 2 duimnbsp;lang, met een enkele aar beneden den bundel. De mond vannbsp;de bladscheede is vlokharig.

In de warme gewesten rondom de aarde — Door geheel Indië, China Molukken. Luzon enz. — Op den Sunda-archipel wildnbsp;en verbouwd.

-ocr page 55- -ocr page 56- -ocr page 57-

41

In geheel West-Java zeer gemeen (Miq). Jamaica, Antigua. Dominica, Si. Vincent, Trinidad. Perzië tot aan de Kaap ennbsp;Oost-lndië. Canarische EU. Canada tot Buenos-Ayres, Eilandennbsp;der Stille Zuidzee. Griseb.

Dit gras is een zeer geschikt voeder voor paarden en buffels.

Rumphiüs: nbsp;nbsp;nbsp;Het voorgaande (Dactyloctenium aegyptiacura)

gemene Kompot carbou, houd men voor ’t wijlken; het manneken daar van is een diergelijk gras, meer in’t velt wassende, zoo zeer niet uitgebreid maar alleen met de twee of drie onderstenbsp;leden, op de aarde bukkende, en met de volgende knien zignbsp;allenskens opregtende tot de hoogte van twee of driespannen.nbsp;De bladeren zijn meer uitgebreid als aan ’t vorige, van gemenenbsp;gras fatsoen. Op den top en hier en daar uit den schootnbsp;der bladeren komt een tros voort van seven agt en tien aairennbsp;gemaakt, die echter lieneden op die steelen als voetjes vergadert zijn. Deze aairen zijn eerst groen, daarna bruinagtig,nbsp;gants korlig als Phalaris of Ganarizaat, veel kleinder ennbsp;verbergen een klein bruinagtig zaat als Hirse.

De steelen, daar de bladeren aan staan, zijn uit den ronden, mede plat of gedrukt. De Ternatanen nemen ’t Partagonbsp;lacki-lacki.

Dit gras gewoonlijk Djampang koeda genaamd, groeit op verschillende gronden, doch het meeste op wat drooge Aelden.nbsp;.Ken ziet het dan ook veelvuldig op galangans, langs wegen,nbsp;tegalvelden enz.

Het gras wordt door paarden en runderen gaarne gegeten.

GOIX LAGHMMA hm.

Plaat XIX.

Geslacht PANICEAE. pag; 52, D. 11.

Ondergeslacht Paspaleae. pag: 52, D. II. Onderafdeeliug Coix. pag: 40, D. II.

Miqüel: Annua, culmus ramosus farctus superne semiteres

-ocr page 58-

42

ohlusus; spiculae axiltares plures pedunciilatae non involucratae , fructus ovati. Coix laclirynia Linn. Hort. Cliff, p. 437. Sper.nbsp;p. 1378. Beanv. 1. c. tab. 24, üg.'o. Kuntli Enuni. Suppl.nbsp;tab. 3—4. (Tal. nostra XLI). — Roxb. Fl. Incl. III p. o68.nbsp;Decaisn. 1. c. p. 530. Büse 1. c. p. 583. Bol. Mag. tab. 2379. —nbsp;Litagrostis lachryina Jobi Gaertn. 1'r. etsem. I. lalt. 1, fig. 10. —nbsp;Catriconda Rheed. Hort Mal. XII. tab. 70. Salee s. lacbrynianbsp;Jobi indica Rumpli. Herb. Anib. V. p. 193, tab. 73, lig. 2.—nbsp;Monstrosaui vidit cl. Büse, spiculas involucratas bis in eadeinnbsp;spica obferentia. — Var. S vicarpa Büse 1. c. involucro paruinnbsp;nitenle ovali fere symmetrico; — var. 7 minor Hassk. Cat. bog.nbsp;p. 13-. omnibus pavtibus minor , foliis angusliorilms el culmisnbsp;magis ramosis.

.Miouel ; Jaarplanl, balm vertakt, gevuld, boven balïbol-vormig afgerond; bloempakjes okselstandig meervoudig gesteeld

niet omwonden; eivormige

vrucht. Büse zag een zeldzame soort met twee omwonden bloempakjes op dezelfde aar. Variëteit |3 .— Büse 1. c. — het omwindsel eenigzins blinkend,nbsp;bijna syinetrisch ovaal. — De kleinere variëteit van Hasskarl,nbsp;cat. bog. p. 13 —; in alle opzicbten kleiner; de bladeren smallernbsp;en de halmen meer vertakt.

.\arvormige bloeiwijze, halm niet geleed, vertakt en gevuld, jaarplant, bladeren lijn lancetvormig, bloempakjes drie aan drienbsp;aan den voet omkranst, de okselslandige bloempakjes meervoetignbsp;niet omkranst. Het middeuste met vrouwelijke bloemen, denbsp;zijdelingsch zittende met onzijdige bloemen. De mannelijke bloem-pakjes zeer menigvuldig, hooger van de vrouwelijke afslaande,nbsp;aartjes eenigszins gepluimd, Iweebloemig, bloemen beide ongesteeld tweekleppig met drie meeldraden. Kelkkaljes slomp,nbsp;het onderste plat eenigszins leerachtig, aan den rand nerfswijzenbsp;gevleugeld, het bovenste een weinig breeder driehoekig concaaf.

Twee klepjes, dunne stompe vliesjes, het bovenste dubbel gekield. Twee gladde vleezige afgeknotte lodiculae. De vrouwe-lijke bloempakjes Iweebloemig, de onderste eenkleppige bloem

-ocr page 59- -ocr page 60- -ocr page 61-

43

onzijdig, de bovenste tweekleppige bloem vrouwelijk. Twee vleezige, concave, stompe kelkkatjes, het bovenste met gekielde rug. De klepjes van de vrouwelijke bloem vleezig vliezig,nbsp;het bovenste 2-nervig. Geen lodiculae. Meeldraad rudimentair ?nbsp;stomp. Zittend glad vruchtbeginsel, met korte eindelingschenbsp;stijl. Twee lang behaarde stempels. Ëenigszins ronde vrucht,nbsp;met harde rudimentair verdroogde stijl, aan den buitenkantnbsp;concaaf, van binnen gegroefd zijdelingscb geploegd, gladdenbsp;bast, het vruchtbekleedsel vliezig.

Het groeit op Java op de Alang-velden; in de wouden aan de Sewoe, langs de hellingen van de Merapi, bij Jjikoga langsnbsp;de moerassen. Het gras wordt aangeplant. Van de schoongekleurde zaden maakt men halssnoeren, bidkransen enz. Hetnbsp;rijke zaad kan hij gebrek als voedingsmiddel gebruikt worden,nbsp;na van de harde schil ontdaan te zijn. De bladeren kunnennbsp;aan het vee gegeven worden. Volgens Rumphius de Coïxnbsp;agrestis, Lithospermum Amboinicum. Salee utan, het Am-boinsche steenzaad. Hij zegt het volgende : Van Lithospermumnbsp;hebben wij een gedaante in Amhoina, met vele rechte steelennbsp;uit een wortel ópschietende. de steelen zijn drie of vier voetennbsp;hoog, zonder zijdetakken, schaars een pink dik en van ondernbsp;op wel de helft bloot, en met knieën afgedeelt, niet rechtnbsp;rond maar wat gestreept en gedrukt, daarna staande bladerennbsp;dicht hoven malkandren , digt aan de steel hij de kniën zittende.nbsp;De bladeren gelijken die van Lachrijraa Jobi of Salee, stijvernbsp;en meer overeind staande, achttien en twintig duimen lang,nbsp;ruim twee vingeren breed, niet snijdende maar meest glad,nbsp;hooggroen, boven met een doorgaande geute, boven met eennbsp;scherpe rugge, en voren een stijve spitse. Uit den schoot dernbsp;hoveuste bladeren komt een ander steeltje mede overeind staande, daar aan twee of drie kleine bladeren staan, scherper ennbsp;meer geriht dan de andere bladeren. Boven dezelve 'verdeeltnbsp;zich den tros in verscheidene andere dunne steeltjes iedernbsp;dragende een enkele korrel in de grootte van een erwete, dochnbsp;voren meer toegespilst, ook aan sommigen wat hoekig. Eerst

-ocr page 62-

44

groendaarna ascligraauvv, ten laatste bruinachtig en steenhard. De draad daar ze op zitten, gaat niet door maar maakt vannbsp;onderen een kuiltje, en boven op staat weder een andere draad ,nbsp;dragende een schuhachtig geel bloeisel, ’t welk met twee ofnbsp;drie koppen afhangt en nooit geheel aiValt, wanneer de korrelsnbsp;aschgraaiiw zijn, zoo kan men ze met een naald licht door-booren, en aan snoeren rijgen. l)e wortel bestaat uit veelnbsp;houtachtige en stijve vezelen, zich wijd uitspreidende, en velenbsp;rechte steelen uitgevende, waar door dit gewas een dichtenbsp;struik maakt, met de wortelen aan malkander vast. De hoofdsteel omtrent de wortel schiet ook terzijde dikke vazelingen,nbsp;het salee, waarvan sommige zich in de aarde vastmaken. Aannbsp;zandige en magere plaatsen gewint het veel smalder en scherpernbsp;bladeren. Het verplantte wil ook zoo hoog niet opschietennbsp;als ’t geene dat in ’t wild groeit. Naam. In ’t Latijn of Miliumnbsp;folis Amboinicum in ’t Maleisch Salee utan , want de rechtenbsp;Salee is de Lachrijma Jobi boven in ’t achtste boek beschreven.nbsp;Men noemt het ook llompot mani-mani, dat is Paternosternbsp;kruid; op Ambon Aijhoit. Plaats. Men vindt het in ’t veldnbsp;achter de negorijen op drooge en zandige plaatsen, evenwelnbsp;daar geen veel ruigte staat, gelijk onder Calappus en anderenbsp;hooge boomeu. In de tuinen verplant gewint het breeder ennbsp;gladder bladeren, wordt een breede struik met vele rechtenbsp;steelen op schietende doch zoo hoog niet als het wilde. Gebruik.nbsp;Bij deze Amboinezeu is daarvan nog niets bekend in de Medicijnen , doch zijne rijpe korrels worden genomen, met naaldennbsp;gestoken, en aan snoeren geregen, die de Amboiusche vrouwennbsp;en kinderen aan de balsen en armen dragen in plaats vannbsp;braceletten, want de korrels hebben geen schilferen gelijknbsp;tamme Salee, maar zijn glad of bij de spitse een weinignbsp;gestreept, blinkende en steenhard, niet te min kunnen zij lichtnbsp;doorboord worden, daar van nature onder en boven een beginnbsp;van een gaatje is.

Bo^'TIus libr. 6 cap o6 lieeft het Milium folii omtrent Batavia op Java ook gevonden, hoewel ik zulks uit zijne beschrijving

-ocr page 63-

4S

niet bespeur, want hij geene gedaante daarvan geeft, maar uit het gebruik, zeggende dat liet tot de gebreken van denbsp;nieren en blaas dienstig is, en omdat de slechte lieden uitnbsp;zijne korrels Paternosters maken, daarom ’t bij de Portugezennbsp;Herba de Rosaria genaamt wordt; maar als hij daar bij doet.nbsp;dat men uit de korrels een eetbaar meel kan Itebben, zoonbsp;gis ik, dat hij als wederom tweederlei kruiden onder een mengt,nbsp;en dit gewas confondeere met het koren Salee, boven libr. 8nbsp;beschreeven.

SOUaHUM FÏÏLVÏÏM Beauw.

Plaat XX.

Geslacht PANICEAE. pag. 32, D. II.

Ondergeslaclit Sacchareae. pag. 42, D. II.

Onderafdeeling Sorghum, pag. 48, D. II.

Miouel : Geniculi barbati; folia scaberrima; paniculae effusae rami verticillati simplices spicifera; spicae 8-13 spiculatae,nbsp;rhachi pedunculisque plumoso-barbatis; spiculae ovatae acutae,nbsp;glumis villosis muticis; 11. herm. arista imberbis, valvula duplonbsp;longior. Sorghum fulvum P. Beaiiv. Agrostogr. p. 164.nbsp;Holcus fulvus R. Br. Prodr. 7. p. 199.—^ Andropogon tropicusnbsp;Spreng. Syst. I. p. 287. Kunth 1. c. p. .303. Decaisn. 1. c.nbsp;P- 317 (non Andr. fulvus Spreng. Pugill. H- p- 8 nisi varie-tatis titulo conjungendus). Sorghum tropicum Büse 1. c. p.nbsp;359. — Timorensis Kunth Rev. Gram. I. p. 567, tab. 97nbsp;foliis latioribus, nodis sericeis.

Nieuw Holland, Java op den Megiri in Mei vruchtdragend, aan de Wijnkoopsbaai (Jungh) Molukken, Timor.

De knoopen gehaard, de bladen zeer ruw: bloempluimen verspreid de takken kransvormig eenvoudig aardragend, de

-ocr page 64-

l!

46

aren mei 1-12 bloempakjes aan de bladspil in de bloemstelen gevederd-beliaard, de bloempakjes eivormig, spits, de kelkkapjesnbsp;vlokbarig slomp: de bloem onzijdig, de kafnaald niet behaard,nbsp;het klepje tweemaal langer.

Künth : Panicula effusa; ramis verticillatis indivius, spiciferis: spicis 8-15 floris: rliachi pedunculusque plumoso-barbatis, floribusnbsp;ovatis, aculis: glumis villosis, muticis; tloris liermaphroditinbsp;arista imberbi, paleis duplo longiore; foliïs scaberrimis: geni-culis barbatis. Hrowk.

Andropogon tropicus Spreng. Syst, 1 p. 287.

Holcus fulvus Brown. Prod. 1 p. 199.

Sorghum fnivum Boem et Schuit. Syst. 2 p. 840.

Varietas [i timmorensis ; foliïs latioribus; nodis sericeis.

Andropogon fulvus Spreng. Pag. 2 p. S’

il i

Crescit in Nova Hollandia, intra tropicus, var. /S iu insula Timor Piadix caespitosa; fibris filiformibus simplicibus vel ramosis, subnbsp;Ilexuosis, albis, glabris, Culmi caespitosa, erecti, simplicis,nbsp;teretes, striata, glabri, 50-52 pollicares. Nodiadpresso-sericei.nbsp;Folia linearia, superne angustato-subulata, plana, sub 11nbsp;nervia, uervo medio crasso, subtus prominente, membranacea,nbsp;externe glabra, interne pilis longis mollii)us conspersa, marginenbsp;hispidulo scabra, 11—14 pollicaria, 4 lineas fata, exsiccatanbsp;rubescentia. Vaginae teretes membranaceae, sulcato-striatae,nbsp;glabrae, 5—SVa pollicares; inferiores breviores, nodos superante,nbsp;superiores iis parum breviores, Ligula abbreviato-ovata, obtusa,nbsp;Integra, membranacea, fusca, glabra. Panicula longe esummanbsp;vagina exserta, simplex, erecta, subsecunda, 6—7 pollicaris;nbsp;rhachis angulato-teretiuscula, scabriuscula, recta, inarticulata;nbsp;ramis simplicibus, verticillatis (senis-ternis) filiformibus, indi-visis, inaequalibus, 1—l^/^ pollicaribus, inferni nudis et hispi-dulo-scabris, superne articulatis, spiculas 5-9 gerentibus;nbsp;articulis semeteretibus, externe rufo-hirsutis, interne planis etnbsp;glabratis. Spiculae geminae (terminalis cujuslibet ramiternae);nbsp;altera sessilis, fertilis, basi rufo-barbata; altera steriles, tabescens,nbsp;pedicellata; externis duae laterales steriles et pedicellatae;

-ocr page 65-

47

pedicelliis externe couvexus, inlenie planus, uiargine rufo hirsutus. Spicula fcrtilis lanecolala, glumis parallele conipres-siuscula , vix 4 lineas longa, billora; flos inferioi’ unipaleaceus ,nbsp;neuter: superior bipaleaceus, herniaphrodilus. Gluuiae duae ,nbsp;longeludine subaequales, coriacca , inferior superiorera, margi-nibus amplectens, ovato-oblonga, noveui nervia, concava,nbsp;externe rufo-hirsuta, superne subbicarinata, apice emarginatonbsp;bidentata; deutibus acutis. Gluina superior oblouga, navi-culari-concava, superne cai’inala, apice acutata, septemnervia,nbsp;dorso rufo hirsutae. Flos neuter gluinis paulo brevior! Paleanbsp;ovato-oblonga, obtuiscula , binervia, concava superne bicarinata ,nbsp;luembranacea, hyalina, glabra, superne ad margineni pilosonbsp;ciliata , floreui hermaphroditum involvens squamulae etgenitalianbsp;nulla. Flos hermaphroditus sterili demedio brevior! Paleaenbsp;duae, tenuissirae membranaceae, liyalinae , glabrae; inferiornbsp;ovato-oblonga, apice bifida, inter lobos lancealato-subfalcatosnbsp;iongissime aristata, raargine piloso ciliata, dorso trinervia;nbsp;arista longissima, subflexuosa, lüspidulo-scabva, vufescentinbsp;fusca , inferne coniplanata et spiraliter torta, Ifl—16 lineasnbsp;longa , glunras quintuplo superans, basi in paleam decurrensnbsp;et evanescens, non articulata. Palea Superior minuta, ovatonbsp;subrotunda, apice obsolete crenata, enervia, glabra, ovarionbsp;brevior. Squamulae duae, truncatae, meinbranaceo-carnosae.nbsp;glabrae, apice ad utrumque latus piloso-barbatae, ovario bre-viores. Stamina tria, hypogyna. Filaminta capillacea, glabra.nbsp;Antherae lineares, utrunque befidae. lobis terminalibus obtusis,nbsp;basilaribus acutis, biloculares, secundum tolam longitudinumnbsp;dehiscentes, glabrae, luteae. Pollinis granula minulissima,nbsp;hyalina, subrotunda. Ovarium abovato-pyritorme glabrum.nbsp;Styli duo, terminates, elongati, glabri, medio curvato-diver-gentes. Stigmata plumosa, fusca, elongata, exscita; pilisnbsp;simplicibus. obsolete denticulatis. Fructus mihi adliuc ignotus.nbsp;Spiculae steriles lanceolatae, glumis pedicellaque parallele comp-nessae, cum ipso articulatae, basi ruto-barbatae, 5% lineasnbsp;longae, caerules centi-cinerea. Glumae duae, externe pubes-

-ocr page 66-

48

centes, oblongo laiiceolatae, herbaceo meiiibranaceae; inferior acutata et ])identata, concava, 7 nervia, superiorem amplectens ;nbsp;superior vix lirevior, acutata, quinquenervia, concavo bicari-nata. Flos inferior neuter, glumis vix brevior, unipaleaceus:nbsp;Palea oblongo lanceolata, acutiuscula, binervia concava,nbsp;lloreui masculuni involvens, hyalino-membranacea glabra, inar-gine piloso-ciliata. Flos superior inasculus, brevior, unipaleaceus : Palea ablongo-lanciolata, trinervia tenuissinie mem-branacea, liijalina, apice bipida , mueronato subaristata, glabra ,nbsp;ciliata superior nulla. Squaniulae duae, apice sinuato-bilobae.nbsp;lobis piloso-barbatis. Stamina tria, ut in floribus hermapbroditis.nbsp;Antherae croceae. Pistilli rudimentuni nullum. ,

Kunth: verspreide bloempluim, de takken kransvormig, onverdeeld, aardragend, de aren met 8-15 bloemen, bladspil en bloemstelen gevederd-behaard; eivormige, spitse bloemen,nbsp;de kelkkafjes vlokharig, stomp; bloem tweeslachtig, kafnaaldnbsp;niet behaard, de kroonkafjes tweemaal langer; de bladen zeernbsp;ruw, met gehaarde leden.

Andropogon tropicus Spreng Syst 1. p. 287.

Holcus fulvus Brown. Prod. 1. p. 199.

Sorghum fulvum Roem. et Schult. Syst. '2. p. 840.

Varietas ^ timorensis; Foliis latiorihus; nodis sericeis.

Andrapogon fulvus Spreng. Pag. 2 p. 8 ?'

Zij groeit in nieuw Holland tusschen de tropen, de variëteit (5 op het eiland Timor. De wortel zodevormend, de vezelsnbsp;draadvormig, eenvoudig dan wel vertakt, eenigzins gebogen,nbsp;wit glad. De halmen zodevormend, rechtopstaand, eenvoudig, rolrond, gestreept, glad 50—52 duim lang. Denbsp;knoopen aangedrukt-zijdeachtig. De bladeren lijnvormig hovennbsp;smal-elsvormig, even, bijna 11 nervig, met een in ’t middennbsp;dikke, beneden vooruitstekende nerf, vliezig, buiten glad.nbsp;binnen met lange zachte haren bestrooid, aan den stijfharigennbsp;rand ruw, 11—14 duim lang vier streep breed, uitgedroogdnbsp;roodachtig. De scheden rolrond, vliezig, gegroefd-gestreept,

-ocr page 67- -ocr page 68- -ocr page 69-

49

glad

3—duim lang, de benedenste korter boven de knoopen komende. de bovenste iets korter als deze. Het blad-liuidje verkort-eivormig, stomp, onverdeeld, vliezig, bruin,nbsp;glad. De bloempluim, lang uit de bovenste schede uitstekend,nbsp;eenvoudig, rechtopstaand, bijna eenzijdig 6—7 duim lang,nbsp;de bladspil lioekig-rolrondachtig, eenigzins raspig, recht, zondernbsp;leden, de takken eenvoudig kransvormig (twee a drie), draadvormig onverdeeld, ongelijk, 1—IV2 duim lang, beneden

naakt en eenigszins stijfharig- ruw, boven gelid, 3—9 aren dragend, de geledingen halfrolrond, van buiten roskleurignbsp;behaard, van binnen vlak en glad. Twee bloempakjes (aannbsp;het einde van elke tak deze), het eene gezeten, vruchtbaar,nbsp;aan de basis rosachtig behaard, het andere onvruchtbaar,nbsp;kwijnend, gesteeld; van de drie de twee zijdelingsche vruchtbaar en gesteeld, het bloemsteellje naar buiten gebogen, binnennbsp;vlak, aan den rand rosachtig-langharig. Het bloempakje vruchtbaar, lancetvormig, een weinig evenwijdig aan de kelkkafjesnbsp;gedrukt, nauwelijks 4 streep lang, twee bloemig, de benedenstenbsp;bloem eenkaffig, onzijdig, de bovenste tweekaffig, tweeslachtig.nbsp;Twee kelkkafjes, bijna gelijk lang, leerachtig, het benedenstenbsp;het bovenste met de randen omvattend, eivormig verlengd,nbsp;negennervig, hol, naar buiten rosachtig-behaard, boven bijnanbsp;dubbel gekield, aan de punt uitgerand dubbel getand metnbsp;scherpe tanden. Het bovenste kelkkalje langwerpig, boot-vorraig-hol, boven gekield, aan de punt scherp, zevennervig,nbsp;aan den rug rosachtig-behaard. De onzijdige bloem iets korternbsp;dan de kelkkafjes. Het kroonkafje eivormig-langwerpig,nbsp;eenigszins stomp, tweenervig, boven dubbel gekield, vliezig,nbsp;doorschijnend, glad, boven aan den rand harig-gewimperd,nbsp;de tweeslachtige bloem insluitend, geen schubjes en geenenbsp;genetalien. De tweeslachtige bloem de helft korter dan denbsp;onvruchtbare. Twee kroonkafjes, zeer dunvliezig, doorschijnend, glad, het benedenste eivormig langwerpig, aan denbsp;punt Iweespletig, tusschen de eenigszins lancetvormig-gekroondenbsp;lobben zeer lang genaaid, aan den rand harig-gewimperd, aan

4

-ocr page 70-

!jO

den rug drienervig, zeer lange naald, eenigszins gebogen, een weinig stijfharig-ruw, ros achtig-bruin, beneden afgeplat ennbsp;spiraalvormig gewonden , IS—IG streep lang, vijfmaal langer dannbsp;de kelkkafjes, aan de basis in bet kroonkafje uitloopend ennbsp;verdwijnend, niet geleed. Het bovenste kroonkafje klein,nbsp;eivormig-langwerpig-rond, aan de punt onvolkomen gekarteld,nbsp;eennervig, glad, korter dan de vruchtknop. Drie meeldradennbsp;onderstandig. Haarfijne, gladde helmdraden. Lijnvormige helm-knoppen, op beide kanten tweespletig, met stompe eindelingsche,nbsp;voetstandig spitse, lobben, tweehokkig, langs de geheele lengtenbsp;opengebarsten, glad, geelachtig. De korreltjes van bet stuifmeel zeer klein, doorschijnend, eenigszins langwerpig. Denbsp;vruchtknop eivormig-peer vormig glad. Twee eindelingschenbsp;stijlen, verlengd, glad, in het midden gebogen uiteenloopend.nbsp;De stempels gevederd, bruin, verlengd, uitstekend, met eenvoudige, onmerkbare getande haren. De vrucht is mij tot nunbsp;onbekend. De onvruchtbare, bloempakjes lancetvormig, metnbsp;de kelkkafjes en het bloemsteeltje parallel samengedrukt, metnbsp;zich zelf geleed aan de basis rosachtig-behaard, SVa streepnbsp;lang, blauw-achtig aschkleurig - Twee kelkkafjes, buitennbsp;zachtharig, langwerpig lancetvormig, kruidachtig vliezig, hetnbsp;benedenste spits en tweetandig, hol, zevennervig, het bovenstenbsp;omvattend, het bovenste iets korter, spits, vijfnervig hol-dubbel gekield. De benedenste bloem onzijdig, iets korter dannbsp;de kelkkafjes, één-kaffig. Het kroonkafje langwerpig lancetvormig , eenigszins spits, Iweenervig, hol, de mannelijke bloemnbsp;insluitend, doorschijnend-vliezig, glad, aan den rand harignbsp;gewimperd. De bovenste bloem mannelijk, korter, eenkaffig.nbsp;Het kroonkafje langwerpig-lancetvormig, drienervig, zeer dunnbsp;vliezig, doorschijnd, aan de punt gespleten, naaldvormig gepunt, glad, gewimperd, het bovenste niet voorhanden. Tweenbsp;honigschubjes, aan de punt bochtig-dubbelgetobd, met verstrooid harig behaarde lobben. Drie meeldraden evenals in denbsp;tweeslachtige bloemen, saffraangele helmknoppen. Geen rudiment van een stamper aanwezig.

-ocr page 71-

CASTRATIE VAE EEE MUILDIER

DOOR

H. H. M. KLÏSITV.

Veearts.

Door den Commandant van de Artillerie van Sumatra/'s Westkust daartoe aangezocht, zou ik hel muildier «Vlugge” castreeren, aangezien men wilde nagaan, of dit onhandelbare en voor de manschappen gevaarlijke dier, door castratie goedaardiger van aardnbsp;zou worden.

Daar dit muildier te Fort de Koek was, werd het in de laatste dagen van November naar Padang overgebracht, alwaar ik hetnbsp;den 1‘‘ December 1888 castreerde.

De operatie methode, die mij in de gegeven omstandigheden het eenvoudigst en hel meest rationeel voorkwam, was de castratie door onderbinding, waartoe ik aan den eenennbsp;kant verplicht was, doordien het muildier onhandelbaar was,nbsp;en het dus te voorzien zou wezen, dat voor de wondbehan-deling, patient telkens op den grond zou moeten worden geworpen.nbsp;Het was dus aangewezen een methode te volgen, die de eerstenbsp;dagen geen buitengewone zorg vereischte, en tevens het uitzichtnbsp;opende, dat patient niet dagelijks op den grond zou moetennbsp;worden gelegd, daar hieraan steeds eenig gevaar verbonden is.nbsp;Aan den anderen kant was ik tot deze methode verplicht doornbsp;het gemis van castralie-instrumenten om een andere methodenbsp;te volgen. Ik besloot daarom het muildier te castreeren pernbsp;ligature a testicules découverts.

-ocr page 72-

De operatie had plaats in den morgen van den 1®quot; December in tegenwoordigheid van den Officier van Gezondheid dernbsp;klasse Da. H. de Cock.

Nadat de vier beenen gebonden waren , werd hel muildier op de rechter zijde op den grond gelegd, vervolgens het linkernbsp;achterbeen uitgebonden, en zoodanig naar voren gebracht, datnbsp;de hoef kwam te rusten op den linker schouder; hierdoornbsp;kwam de geheele schaamstreek vrij te liggen en kon er zonder gevaar worden overgegaan tot de eigenlijke operatie. Vannbsp;te voren werd echter de huid der liesstreken en van de schaamstreek zoo goed mogelijk aseptisch gemaakt, door reinigingnbsp;met carbol-oplosssing.

Zooals reeds hiervoor is gezegd, lag het dier op de rechter zijde en was het dus raadzaam den rechter testikel het eerstnbsp;weg te nemen.

Nadat ik den testikel met de linker hand met het onderste gedeelte van het scrotum stevig vasthield, sneed ik met denbsp;holle bistouri met één snede de huid en de tunica dartos door,nbsp;en met de tweede snede de overige vliezen, zoodat de testikelnbsp;geheel naar buiten kwam. Door zacht trekken, kwam denbsp;zaadstreng vrij en kon ik het achterste septum met de rechtenbsp;bistouri doorsnijden, waardoor de testikel niet meer naar hetnbsp;lieskanaal kon worden opgetrokken; vervolgens werd het voorstenbsp;septum met de daarin liggende vaten en zenuwen enkel onderhonden door middel van een gecireerde koord.

Deze ligatuur legde ik aan ongeveer 5 cM. boven de epididymis en sneed de zaadstreng door, ongeveer 1 cM. beneden de ligatuur.

De linker testikel werd op dezelfde wijze weggenomen.

Na de castratie ontstond eene tamelijk sterke verbloeding uit beide wonden. Daar patient zeer onrustig was, duurde dezenbsp;bloeding ruim 20 minuten, waarna ik besloot, na overleg metnbsp;Dr. DE CocK, in beide wonden een tampon in te brengen metnbsp;liquor stypticus. Deze tampons werden in de wonden bevestigdnbsp;door het samenbinden der ligature.

-ocr page 73-

55

Na het inbrengen der tampons hield de bloeding bijna geheel op en liet ik het muildier opstaan en naar den stal brengen,nbsp;alwaar weinig meer werd bemerkt van de bloeding.

Om te voorkomen, dat er maden in de wonden zouden komen, gaf ik last, dat beide wonden met korte tusschenpozen moestennbsp;worden natgemaakt met eene 2°/o carbol-oplossing.

Twee uren na de operatie kreeg patient drinken en dien dag kreeg het ‘/s ration gras; gaba werd reeds vroeger nietnbsp;gegeven, omdat het dier te lastig was. Patient werd in dennbsp;stal kort opgebonden om Ie voorkomen, dat hij aan de wondnbsp;zou bijten of likken.

1 nbsp;nbsp;nbsp;December 5 uur ii. m. Patiënt liad gulzig gedronken en hetnbsp;verstrekte gras opgegeten. Er was eene sterke zwelling s’middagsnbsp;12 uur ontstaan van het scrotum en praeputium. Abnormalenbsp;verschijnselen werdeji in geen enkel opzicht waargenomen.

2 nbsp;nbsp;nbsp;December 9 uur v. m. Patient had normaal gegeten ennbsp;gedronken. De zwelling van scrotum en praeputium was nognbsp;iets toegenomen. Daar hij ook nu nog moeilijk was te naderen,nbsp;kon er geen opname plaats hebben van temperatuur en pols.nbsp;Er werd dezen dag een half ration gras verstrekt. Des middagsnbsp;was de toestand dezelfde.

Met het vochtig houden der wouden werd voortgegaan.

5 December. Toestand als gisteren. Er werd ‘-“/s ration gras verstrekt.

4 nbsp;nbsp;nbsp;December. Toestand normaal. De zwelling van het praeputium was afgenomen. De rechter wond begon te etteren.

De ingebrachte tampons waren uit de wonden gevallen. Met het nathouden der wonden werd voortgegaan. Patientnbsp;kreeg het volle ration gras.

5 nbsp;nbsp;nbsp;December. Toestand normaal, zwelling van praeputiumnbsp;en scrotum atnemeiule, rechter en linker wond beide etterende.

Behandeling als voren.

6 nbsp;nbsp;nbsp;December. De zwelling van het praeputium en van het scrotum was loegenomen, zoodat patient op den grond werd gelegdnbsp;om de wonden te onderzoeken; staande kon dit niet gebeuren.

-ocr page 74-

54

De linker woud zag er goed uil, necrotisch weefsel werd zooveel mogelijk weggenomen. De ligatuur was nog zoo vast,nbsp;dat ze niet was los te trekken. Na de wond met 5°/^ carbol-oplossing te hebben uitgespoten, werd er eenig pluksel metnbsp;jodoform ingebracht.

De rechter wond zag er minder goed uil, doordieu er maden in gekomen waren; een twintigtal kon ik met een pincelnbsp;verwijderen.. Het necrotisch weefsel werd zooveel niogelijknbsp;verwijderd. De ligatuur had nog niet losgelaten. Na uitspui-tiug met cai’bol-oplossing werd de wond behandeld met jodoformnbsp;en daarna pluksel ingébracht. Het vochtig houden der wondennbsp;werd geslaakt.

7 nbsp;nbsp;nbsp;December. .Vfname van de op nieuw ontstane zwelling.

Beide wonden waren aan het etteren. Patient werd dezen

dag niet behandeld.

8 nbsp;nbsp;nbsp;December. Patiënt werd weder op den grond gelegd omnbsp;te worden onderzocht. Beide wonden zagen er goed uit, opnbsp;enkele plaatsen was eene sterke granulatie, terwijl bijna alnbsp;het necrotische weefsel had los gelaten.

Behandeling der wonden als op den 6“'.

tO December. Geleidelijke afname der zwelling. De ligatuur der rechter zaadstreng had los gelaten. .\1 het necrotischenbsp;weefsel was verwijderd. De geheele wond granuleerde sterk.

De wond werd \iitgespoteii met 2'’/o carbol-oplossing en daarna behandeld met jodoform.

De linker wond zag er eveneens zeer goed uil en granuleerde sterk. De ligatuur had echter nog niet losgelaten. Behandeling als de rechter wond.

12 December. Beide wonden sterk granuleereude. De ligatuur iu de linker wond werd verwijderd. Behandeling als voren.

In hel vervolg werd patiënt geregeld om den anderen dag op den grond gelegd en behandeld zooals hiervoor opgegeven,nbsp;met dal gevolg, dat de linker wond volkomen gesloten wasnbsp;den 10™ Januari 1889. Met de rechter woud ging het mindernbsp;voorspoedig, Wel is waar werd hel wond-kanaal nauwer. de

-ocr page 75-

o5

diepte bleet' echter dezelfde. De wond pijlende met een sonde, kon ik niets abnormaals bemerken. De sonde kon ik, zondernbsp;eenigen weerstand te ondervinden, 15 cM. naar binnen brengennbsp;Niet kwaads vermoedende, zette ik dezelfde behandeling voortnbsp;tot den 14“quot; Januari, toen ik hel muildier op nieuw onderzochtnbsp;en bevond, dat de wond opgehouden had te etteren; bovendiennbsp;was de wond van het wondkanaal calleus geworden, terwijlnbsp;er zwelling was ontstaan van het scrotum, evenwel linksnbsp;sterker dan rechts. Beide zwellingen voelden hard aan.

Deze zwelling toeschrijvende aan het een of andere antecedent, sondeerde ik met een fijne sonde op nieuw en bracht deze, zonder weerstand te ondervinden, geheel in; daarop eenenbsp;grovere en langere sonde nemende, kon ik ook deze zondernbsp;weerstand te ondervinden 5» cM. naar binnen brengen. Blikbaar had ik dus te doen met een zaadstrengfistel.

Mijne bevinding deelde ik mede aan Dr. H. de Cock , waarop patient door ons beiden den 15™ op nieuw werd onderzocht, ennbsp;wij Iietzelfde resultaat verkregen als den vorigen dag. Wij heslo-len in het fistelkanaal met eenige kracht jodium tinctuur te spuiten, en in de calleuse wondvlakten eenige insnijdingen te maken.nbsp;Dit geschiedde en werd den 16™ herhaald, zoodat er den 17™nbsp;wederom een goede pus werd afgescheiden. Nadat de wond wasnbsp;uitgespoten met 2°/^^ carbol-oplossing, werd opnieuw jod. tinei,nbsp;geiujiciëerd.

19 Jan. De zwelling aan het scrotum was afnemende.

Bij het sondeeroi der wond ondervond ik op 26 cM. diepte weerstand, en was blijkbaar het fistelkanaal gesloten: terwijlnbsp;de wond over de geheele lengte weder granuleerde. Er hadnbsp;op nieuw eene iodiiun-injectie plaats.

21 Jan. Hechts was de zwelling geheel verdwmien, links bestond ze nog ter grootte van eene vuist en voelde hard aan.nbsp;De wond etterde sterk. Bij het sondeeren hleek dat de wondnbsp;zich regelmatig opsloot.

Behandeling: uitspuiten der wonde met 1 %'^^ai’IJol'Qplossing en inbrengen van pluksel met jodoform,

-ocr page 76-

De woud genas nu regelmatig, zoodat zij den *20'’“ Februari geheel gesloten was. Aan den linker kant was echter denbsp;zwelling blijven bestaan, die nu zacht aanvoelde.

i'!)

Wat de oorzaak van deze zwelling was, was voorloopig moeilijk uit te maken. Een breuk kon het niet wezen, daar de zwelling was ontstaan 40 dagen na de operatie , en dus het lieskanaal,nbsp;tengevolge van de ontsteking, reeds lang gesloten moest zijnnbsp;geweest; trouwens het gezwel was ook niet in te brengen. Welnbsp;kon het bij eenige krachtsinspanning zoodanig tegen het lieskanaal worden opgetrokken, dat het oogenschijnlijk geheel verdween; maar nauwelijks stond het dier, of het verscheennbsp;weer; een absces was het dus ook niet. Of het eene of anderenbsp;nieuwvorming van de funiculus was, moest de toekomst leeren.

Sedert de laatste tien dagen verricht patient weder dienst.

Hoewel het genezingsproces na de castratie niet is afgeloo-pen zonder accident, daar toch rechts een zaadstrengfistel ontstond , is toch door dit geval duidelijk bewezen, dat zonder direct gevaar, deze operatie kan worden toegepast op zelfs be-Irekkelijk oude muildieren. Hel muildier «Vluggk” is minstensnbsp;9 jaar en desniettegenstaande heeft het toch de operatie doorstaan,nbsp;zonder zelfs de minste abnormale verschijnselen te vertoonen.nbsp;Het komt mij echter voor, dat mocht deze operatie ook eldersnbsp;noodzakelijk zijn, hel raadzaam is tc trachten eene genezing per pritnam intentionem te verkrijgen, door de heidenbsp;wonden tc sluiten met een paar hechtingen en door het aanleggen van een verband. Hierdoor wordt ten eerste het genezingsproces veel verkort, en ten tweede heeft men geennbsp;gevaar, dat er maden in de wonden komen, want zooalsnbsp;uit de ziektegeschiedenis blijkt, had ik er toch last van niettegenstaande de genomen voorzorgen.

Of de operatie zal beantwoorden aan het doel, dal men er mede heeft beoogd, zal later moeten blijken. Tot nu toe isnbsp;hiervan nog niets te bemerken. Dezelfde streken die hel muildier had vóór de operatie, vertoont hel ook nu nog, nu hel

-ocr page 77-

57

genezingsproces is afgeloopen. Feitelijk is liet nog even onhandelbaar en gevaarlijk als vroeger.

Men zou hier de vraag kunnen stellen, of niet meestal de kwade aard of beter de slechte gewoonten van die dieren, moetennbsp;worden loegeschreven aan de behandeling!' Zou niet de oorzaak van den onwil, hel slaan en bijten, gezocht moetennbsp;worden in slechte behandeling door het personeel, dal met denbsp;verzorging der dieren belast is? Het komt mi) voor, dat indien dit personeel zachter omging met de dieren, zij velenbsp;slechte en kwade gewoonten niet zonden hebben waardoor zijnbsp;nu gevaarlijk worden.

Padang, den 3™ Maart 1889.

-ocr page 78-

DIE ROTZKRASKHEIT (MALLEUS) IE DEE, RESIDEE Z TEamp;AL UED CHERIBOE WAHREED EESnbsp;JAHRES 1888.

VOX

F. PASZOTTA

Thierarzt.

I'. !t

Der Rotz ist eine ansteckende in seiner vollen Ausbildung bis jetzl unheilbare, je nacli der grosseren oder geringerennbsp;Viriilenz des Contagiinns imd zum Theil anch nach der grosseren Oder geringeren Enipfanglichkeil des bet reffenden Indivi-dnums acut, subacut oder chronisch verlaufende Krankheit.nbsp;Derselbe tritt vorzugsweise hauiig unter den Einhuferii auf, istnbsp;aber keineswegs diesen allein eigenthümlich, wie I'rQher viell'achnbsp;geglanbl and behauptel wiirde, sondern kann auch auf ver-schiedene andere Thiergattungen, (Katze, Tiger, Panther,nbsp;Schaf, Ziese, Hund , Kaninchen , Meerschweinchen, Schw’einnbsp;u. s. vv.) sowie auf den Menschen iihertragen werden. Rindernbsp;scheinen eine Inuminital gegen das Contagium zu hesitzen,nbsp;und ist der von Erdt angeblich beohachtete Fall sehr zvveifel-haft, da eine Uebertragung dieser Seiiche von anderen .\iitorennbsp;his jetzt nienials gesehen worden ist.

Dér Rotz ist schon ini Alterthum heohachtet worden. Aristo-TELEs (550 V. C.) wusste, dass der Esel von deniselben befallen wird. Er bezeichnete das Leiden als boese Krankheit (melis)nbsp;Apsyrtus (575, n. Ch.) anderte melis in malts urn, und Vege-ïins Rexatüs (400 n. Ch.) hildete endlich aus der griechischennbsp;Rezeichnuug das lateinische Wort Malleus. (')

Die Ansichten iiber die Natnr und das Wesen des Rolz haben inehrfach gewechselt. Bald glaubte man derselbe beruhe auf

(•) lliECKERHOFi-. Ldii'buch d. speciellen Pathologie und Therapie. B. I. pag. 106.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(Bed.)

-ocr page 79-

59

einer lyuiphatische» Dyskrasie (Boürgelat) , bald brachte miia denselbeii in genetischen Zusammenhaug mit der Syphilis desnbsp;Menschen (Van Helmont), bald hielt man ihn fiir eine ïuber-kulose des Pferdes (Kreutzer und Dittrich) n, s. w. hisnbsp;endlich Virchow, — wenn wir Dupuy’s Avbeiten (1817)nbsp;ausser Acht lassen, die weniger lieachtet sind als sienbsp;verdient haben —, im Jahre 1854 lind 1863 eine vollstan-

dige Umwandlung in der

uffassnng der Thierarzte über den Rotz herbeiführte. Im Zusammenhange mit den alten

Ansichten haben sich dahcr noch bis aiif den heiitigen Tag verschiedene Bezeichnungen, wie Schankergeschwiire, verdor-hene Safte, Rotztuberkel im Spracbgehrauch erhallen. Dienbsp;(jontagiositat des Rotz wurde in verschiedenen Landern, so innbsp;Frankreich z. B. lange Zeit bestritten. Wiihrend ein Theil dienbsp;Ansteckiingsfahigkeit enlschieden leiignete, ein anderer Theilnbsp;(Gaspard, Girard u. m. A.) dieselbe vertheidigte, so suchtenbsp;eine dritte Partei endlich den Streit zii schlichten, indemnbsp;sie dem Rotz luir bedingungsweise Ansteckiingsfahigkeitnbsp;zuschrieh. Diese Anti-Contagionisten, wie sie Gereach bezeich net,nbsp;batten sich noch bis ziir Mitte dieses Jahrhunderls erhalten.nbsp;Ich spreche nur von Pachmannern, wie von Delafond undnbsp;Bouley . welche den chronischen Botz für nicht contagioesnbsp;hielten, denn das grosse Piibliciim, das gebildete wie dasnbsp;nugebildete, wird auch jetzt noch die Conlagiositat des Rotznbsp;vielfach in Frage ziehen. Die Rotzkrankheit kommt in allennbsp;Zonen vor. und wird das Rotzcontagium vom Klima nichtnbsp;wesentlich beeinflusst; es behalt die gleiche Virulenz in dennbsp;Landern der heissen, wie der gemassigten und kalten Zone. Seitnbsp;inehr als 100 Jahren ist es bekannt, dass der Rotz den Pfer-den in Arahien und im nördlichen Afrika ebenso Yerderblichnbsp;wird, wie im mittleren und nördlichen Europa (Dieckerhoff).nbsp;Die alleinige Ursache des Rotz ist ein Spaltpilz, der Rotzbacil-lus, doch ist es noch fraglich, ob der Pilz seibst oder dessennbsp;Producte die Krankheit venirsachen. Diesen pllanzlichennbsp;.Mikroorganismus zuerst nr.chgewiesen zu haben, ist das ver

-ocr page 80-

! 60

dienst von Schütz, Löffler und Israel. Nach Dr. Löffler sieht der Rotzbacillus sehr ahnlich dera ïuberkelbacillus, unterschei-det sich jedoch voii deni letzteren dadurch, dass er dicker ist.nbsp;Ua in den letzten Jahren über Bacteriologie soviel gesprocheiinbsp;und geschrieben wird so will icb hier nur kurz bemerken,nbsp;dass die Vorstelliing über das Eindringen kleinster belebternbsp;Wesen in den Leib des Menschen und der Thiere, welche man-cherlei Krankheiten liervorrufen können, nicht neu ist, sondernnbsp;dass dieser Zweig der Wissenschaft augenblicklich, da dienbsp;jetzige inedicinische Forschung vornehmlich auf die Aetiologienbsp;der Krankheiten gerichtet ist, inehr Beachtung gefiinden hat.

Schon bei Marcus Terentius Varro, einern Schriftsteller, welcher ein Jahrhundert vor Christo gelebt und über Land-wirthschaft geschrieben hat, begegnen wir der Hypothese desnbsp;Contagiums animatura; demi im I Buche seines Werkes »De renbsp;rustica” aussert sich dieser Autor folgendermassen; Adverten-dum etiani, si qua erant loca palustria et propter easdeninbsp;causas et quod crescunl animalia minula, quae non possuntnbsp;oculis consequi sed per aëra ac per os et nares intus in corporanbsp;perveniunt atque efficiiint difficilles morbos.”

lil deni laufenden Jahr habe icli weit über 100 Rolzïalle in der Residenz Tegal beobachtet.

Da in den ersteii Mouaten dieses Jalires eine Anzeige voii den Erkrankungen durcti die Besitzer nur selteii erstattet wurde,nbsp;so glaube ich nicht zu hocli zu greifen wenn ich das Doppeltenbsp;der Zahl aiinehme.

Der grösste Theil der Rotzfalle fallt auf die Abllieiluiig Brebes, Residenz Tegal. Uni nur aiinalirend anzugeben, welchennbsp;Umfaiig die Kraiikheit in dieser Abtheilung gewoniieii hat,nbsp;führe ich an, dass bei dein Regent von Brebc.s 21 Pierde undnbsp;bei dein Controleur V. H. in B. 6 Pierde der Kraiikheit erlegennbsp;shid. Die gewöhiüicheii aüsseren Krankheitserscheinuiigeii,nbsp;bei den durcli midi als Rotz constalirten Fallen, waren;

iNasenauslluss, Naseiigescliwüre, Geschwulst der subniaxilla-ren Lyniphdrüsen, Fieber, starke Abniagerung, Husleii, Knoten

-ocr page 81-

61

und Geschwüre in der Haul (endeniiatischer Rotz), in eineni Falie war als eitiziges Symptom nur Hasten imd Lahmheitnbsp;vorlianden. Den letzten Fall vverde icli spater naher he-schreiben.

Der Nasenausfluss, ein diffuser Reizungsprocess (Rotzka-tarrh), der in Folge der Bildung von Rotzberden in der Na-senscbleimhaul erfolgt, war tbeils einseitig, tbeils doppelseitig; die Quanlitat und Qualitat der Nasendejecle war sebr verscbieden.nbsp;Oft babe icb nur eine sparlicbe, dünnflüssige Scbleimmasse,nbsp;in anderen Fallen babe icb eine grosse Quantitat misffarbigennbsp;Secretes beobacbtel, welcbes förmlicb die Nasenöffnungennbsp;verklebte. Heilten die Geschwüre in der Nasenschleimhautnbsp;von selbst ab, — dieses geschiehl sebr oft sobald sich die Viru-lenz in den erslen mindert und eine gesuilde Granulationnbsp;eintritt —, so bat sich der Katarrb ganz verloren oder es bliebnbsp;nur eine sparlicbe kaum wahrnehmbare Secretion zurück. Esnbsp;ist Thatsacbe, dass der Auslluss oft sistirt und, dass auch gleich-zeitig die Lymphdrüsenschwellung sich zurückbildet. Solchenbsp;Pferde bekunden daim in einem Zeitraum von mehreren Monaten,nbsp;selbst von einem Jahr und darüber keinerlei Krankheitser-scheinungen und bleiben gut genahrt dabei. Oft ensteht jedocbnbsp;nacb vielen Monaten ganz plötzlicb eine ulceroese Destructionnbsp;in der Nasenscbleimhaul mit einer geringen Dejection einesnbsp;klebrigen, schmutziggrauen Secretes, und die Thiere gehennbsp;daim schnell zu Grande. Stirbt aber der Patient nacb Monatenbsp;langer scheinbaren Genesung, ohne dass sich frische Rotzge-schwüre in der Nasenschleimhaut resp. Nasenausfluss gebildetnbsp;haben, so ist das Pferd nacb der Ansicht des Besitzers, — Gottnbsp;weiss an welcher Krankheit—. uur nicht am Rotz gestorben.nbsp;Der Besitzer begreift es nicht, dass beide Falie möglich sind:nbsp;der erste, wenn nacb Abheilung der Rotzgeschwüre in dernbsp;Nasenschleimhaut wieder keimfahiges Contagium von dennbsp;Rotzberden in den Lungeii u. s. w durcb Resorption innbsp;das Blut und mit der Circulation in die Nasenschleimhautnbsp;gelangt; der zweite Fall, wenn die Patiënten in Folge

-ocr page 82-

62

der Rotzherde in anderen Organen zu Grimde gehen. Ich habe solche Fiille bier öfters beobachlel und oft die grösste Mübenbsp;gehabt die Resilzer von der scheinbaren Genesung zu überzeu-gen. Welchen Nachtheil aber solche Genesung dein Tbierarztnbsp;und dein Resilzer verursaclit ist jedem Collegen bekannl; dernbsp;erste verliert seinen guten Rui' als Tbierarzt, der letztere erleidetnbsp;in so weit Nachlheile, als er in dein Walm sein Pferd ist genesen,nbsp;seine übrigen Pferde der Ansleckung aussetzt.

Schliinmer ergebt es dein Collegen noch. wenn er deni Resitzer angerathen bat das erkrankte Pferd als uuheilbar zunbsp;lödlen und selbiges doch noch zufallig vollstiindig genesen sollte.nbsp;Mein Glaubensbekenntniss (Iber die Heilbarkeit dieser sonbsp;gefahrlichen Krankheit werde ich spater ablegen.

Die Rotzgescbwüre, die ich zu beobachten Gelegenbeit halte, zeigten stets die bekannte unebene, zernagle oder zerfressenenbsp;RescbalVenheit des Randes und den speckartigen, eiweisshaltigennbsp;Relag des Griindes. In sehr vielen Fallen sah ich, wie dienbsp;Rotzgescbwüre in der Nase bis auf den Knorpel gedrungennbsp;waren, den Knorpel anfrassen, eine vollstandige Perforationnbsp;desselben bewirkten, sodass die beiden Nasenbalften mitnbsp;einander coinmunicirten.

Die specifische Form der Rotzgescbwüre entstebt durch den Zerfall nnd die Ervveichung der Rundzellen. Die Rotzneiibil-dung koinint bekanntlich durch die Emigration weisser Rlul-korperchen in das von dein Contagium gereizte Gewebe zunbsp;Stande. Das bei diesen Vorgangen sicb anhaufende Material istnbsp;wenig widerslandsfahig und unterliegl ziemlich schnell dernbsp;regressiven Metamorphose. Der Zerfall wird mit einer Ervveichungnbsp;eingeleilet und vollzieht zich tbeils mit Eintrocknung, tbeilsmitnbsp;Verflüssigimg. Reiin lelzlen Vorgange geht das Gewebe, in welchemnbsp;die Rolzneiibildung liegt, zu Grimde und es entstehen Abscessenbsp;Oder Gescbwiire. Wie ich schoii oben gesagt habe hiingt die Hei-lung eines Rotzgeschwüres von der Minderung der Vivulenz desnbsp;Contagiums und von deni Eintritt gesunder Granulation ah.nbsp;Ob die Vivulenz des Contagiums nach Metschnikoff’s Phagocyten

-ocr page 83-

65

— Theorie zich mindert oder, oh dieselbe auf eine andere Weise abnimmt. stelle ich als offene Prage dahin. Metschnikoff hattenbsp;bereits vor einigen Jahren eine Lehre zu hegründen gesncht,nbsp;welehe in die dunkelsten und wichtigsten Fragen heim In-fectionsprocess ein ganz neues Licht zn hringen bestimmt seinnbsp;sollte. Die Theorie seiner Lehre besteht darin, dass hei dernbsp;Heilnng der Infectionskrankheiten nicht nnr chemisch-physiolo-gische Veriinderungen iin Substrat, d. h. ini lebenden Gewebe,nbsp;es sind , vvelche den Untergang der eingedrungenen Infectionser-reger, der Bacteriën, bedingen, sondern dass ganz allgemeinnbsp;der Heilungsvorgang durch die Thatigkeit gewisser mit araoe-boider Bewegung begabter Zeilen des Körpers bedingt ist,nbsp;die Metschnikoff »Phagocyten”, Presszellen nennt, welehe dienbsp;Bacteriën in ihr Inneres aufnehinen and in ihrem Innerennbsp;denselben den Untergang bereiten. Diese Phagocyten sindnbsp;theils, aber nicht immer, Leukocyten, d. h. weisse Blutkör-perchen, theils aber Zeilen, die van lixen Elementen, vonnbsp;Epithelien oder von Bindegewebszellen abstammen. Infectionnbsp;ist daher nach Metschnikoff ein directer Kampf von Zeilennbsp;gegen Zeilen. (Münch. med. Wochenschrift 1887 und 1888.)nbsp;In einzelnen Pallen trat bei der vollstiindigen Perforationnbsp;der Nasenscheidewand eine Heilnng der Wiindriinder ein, sodassnbsp;ich im Zweifel war, ob ich in den vorliegenden Pallen wirk-lich mit einem Rotzprocess zu thun hatte.

Spater ausgeführte Sectionen Hessen jedoch keinen Zweifel auf-komnien, dass es sieb in jedem Falie um Rotz gehandelt hat. Bei der Abheilung der Rotzgeschwüre feblte nie die chrakteris-tische Narbenbildung, dieselbe w'ar theils von sternförmiger,nbsp;theils von glatter, theils von der Form langlicher Schwielen.nbsp;Bei der Besprechung der Vernarbung muss ich jedoch nochnbsp;bemerken, dass man nicht in jedem Falie wenn man Narbennbsp;in der Nasenscheidewand, insbesondere, wenn man dicke,nbsp;wulstige Narben am unteren Ende der Nasenscheidewand bemerkt an abgeheilte Rotzherde denken darf. Es ist .ledemnbsp;bekannt, wie der Inlander die Pferde bebandelt und ist es

-ocr page 84-

64

daher re(d)t erklarlich, weini durch ungeeignetes Eiiigreifeu in die Nasenlöcher u. s. vv. oft Laesionen entstehen, die spaternbsp;in der oben beschriebenen Weise verheden kénnen.

Das gewöbnlicbe und wichtige Sviuptoni bei der Rotzkrank-heit, die Anschwellung und Induration der submaxillaren Lyuiphdrüsen ist in den von mir beobachteten Fallen nichtnbsp;immer vorhanden «tewesen. Immerhin konnte ich dieselbe innbsp;den meislen Fallen constatireu, und war alsdanu die indurative, nicbt schmerzbafte Drüsenmasse durch das neugebildetenbsp;narbige Bindegewebe lest mit der Nachbarschaft verbunden;nbsp;in keinem Falie kam es zur Abscedirung. Bei acutem Krank-heitsverlaul' war durch Resorption pyrogener Substanzennbsp;krankhafte Erhöhung der Blultemperatur und als Folge einnbsp;verschlechteter Nahrzustand nacbweisbar. Wo ich auf Grundnbsp;der Section Kehlkopfrotz conslatiren konnte, da konnte ichnbsp;auch zu Lebzeiten last immer Husten und, bei grosseren patho-logischen Processen im Keblkopf, auch Atheninoth nachweiseu.nbsp;Der endermatische Rotz (Wurm) ist uur vereinzelt vorgekommeu.nbsp;In den wenigen Fallen waren knotenförmige Geschwülste undnbsp;Geschwüre in dem Unterhautgewebe. Die Geschwüre, nachdemnbsp;sie die Haul durchbrochen halten, zeigten einen zerrissenennbsp;Rand. Die Rotzherde sassen theils ganz oberflachlich undnbsp;batten die Gestalt kleiner Knötchen, welche in wenigen Tagennbsp;aufbrachen, oder sie waren hühnereigross unter der Hautundnbsp;gebrauchten eine langere Zeit zu ihrem Durchbruch. Die Ent-leerung war nach dem Aufbruch von bluthaltiger, missfarbig-jauchiger Beschaffenheit. Auch hier hatte ich grosse Schwierig-keiten die Pferdebcsitzer zu überzeugen, dass der endermatischenbsp;Rotz in dem Wesen mit dem Nasenrotz identisch ist und,nbsp;dass im vorliegenden F’alle nur der Sitz der Krankheit einennbsp;ünterschied macht, dass aber im Laufe der Zeit bei der pri-raaeren Erkankung der ausseren Haut meistens secundaer durchnbsp;die Blutcirculation der Nasenrotz, und umgekehrt, entsteht.nbsp;In jedem Falie traten die correspondirenden Lymphgefassenbsp;strangartig hervor.

-ocr page 85-

In eineni Palle, wie icli schon oben gesagt liabe, war als einziges Symptom des Rotz Husteii und Lahmheit vorhanden.nbsp;Da dieser Fall selten in der Praxis vorkommt und in dernbsp;thierarztlichen Literatur nnr wenige Falie verzeichnet sind, sonbsp;will icli denselben eingehender besclireiben.

Am 28'™ October 1888 wurde mir vom Herrn ï. M. in P. ein circa b Jabr alter Hengst zur Untersucbung vorgefübrt.nbsp;Die Anamnese lautete:

Das Pferd gebt seit kurzer Zeit hinten rechts labm und bustel von Zeit zu Zeit eiu wenig.

Status praesens:

Der Patient ist gut genahrt. Die Mastdarmtemperatur betragt a9,5°C; eine leichte Pulsfrequenz — 53 p. M. — und beschleu-nigtes Athmen — 32 p. M. — ist zu constatiren. Der künstlicbnbsp;erzeugte Husten ist kraftig docli ist eine krankhafte Reizbar-keit in der Schleimhaut des Kehlkopfes und am oberen Endenbsp;der Luflröhre nicht zu übersehen. Die sichtbaren Schleimhautenbsp;sind dunkler gefarbt, Nasenauslluss ist nicht vorhanden. Dernbsp;Appetit ist, nach der Aussage des Bezitzers, nicht gestort.nbsp;Patient zeigt steile Haltung des Hintertlieils, zeigt Schmerzennbsp;beim Druck in der Nierengegend und scbleppl beim Vorführennbsp;den rechten Hinterfuss, ohne denselben auf den Boden zu setzen.nbsp;Beim langeren Herumfahren wird die Bewegung freier. Dienbsp;Gegend des rechten Hüftgelenkes ist massig geschwollen undnbsp;das Gelenk selbst erscheint ein wenig aufgetrieben. Beimnbsp;Befühlen des Gelenkes zeigt der Patient erhebliche Schmerzen.nbsp;Das üriniren erfolgt in Pausen unter starkem Drangen. Obwohlnbsp;icli bei dem Refund am allerwenigsten an Rotz dachte, so fragtenbsp;icli dennoch den Besitzer, ob etwa in seinem Stall früliernbsp;Rotz vorgekommen ist, worauf ich eine verneinende Antwortnbsp;crhielt. Der Besitzer theilte mir nur mit, dass frülier dienbsp;Druse unter dem ganzen Pferdebestand gelierrscht bat undnbsp;dass ein Pferd an Kolik gefallen war. Gleiclizeitig erfuhr ich,nbsp;dass der Patient vor der Erkrankung eine grössere Gebirgstournbsp;gemacht bat, auf dieser Reise erhitzt einen Pluss passiren

-ocr page 86-

66

liiusste und in Stall zurückgekouimen, Kolikerscheiniuigen gezeigt hat. Ich steilte ineine Diagnose aiif acuten Rheninatisraus undnbsp;wurde dei' Patiënt derngemass behandelt. Innerlich wurdenbsp;Nati’. salicyl. verabreicht, das schmerzhafte Gelenk warde milnbsp;Liniment, ammon. campli. eingerielten nnd der Patient alsdannnbsp;in wollene Decken gehüllt. Nach einigen Tageii erhielt ichnbsp;von dem Besitzer die Nachricht, dass der Appetit des Patiëntennbsp;sich sehr verschlechtert hat, dass ein starker missfarbigernbsp;Nasenausfluss eingetreten, dass das Pl'erd stark abgemagert istnbsp;und sich kaum vorn Boden erheben kann. Bei meiner Ankunftnbsp;am 12'™ November fand ich folgende Erscheinungen;

Pieber — 39,8° C. Mastdarmtemperatnr; Athembeschwerde ; 50 Athemzüge p. M.; niissfarbigen, lilntig-jauchigen doppel-seitigen Nasenausfluss, Nasengeschwüre, Perforation der Na-senscheidewand, Geschwulst der submaxillaren Lymphdrüsen,nbsp;oedematoese Auschweliung in der Subcutis und allgemeinenbsp;Abmagerung. Es unterliegt keinem Zweifel, dass der Patientnbsp;mit acutem Rotz behaftet war, dem sich noch metastatischenbsp;rotzige Lungenentzündung zugesellte. Da laut der hiesigennbsp;Gesetzgebung rotzkranke Pferde uur mit der Bewilligung desnbsp;Besitzers getödtet werden dürfen, der Bezitzer sich aber wei-gerte dieses zu Ihun, so wurde der Patient in einen besonderennbsp;Stall gestellt und auf Wunsch des Besitzers , ohne jede Aussichtnbsp;auf Genesiing, behandelt, Am 17‘™ November ist das Pferdnbsp;der Krankheit erlegen. Wie interessant aucb eine Sectionnbsp;fur mich in dem vórliegenden Falie gewesen ware, — da dienbsp;Skeletuiuskulatur und die Gelenke nur selten von malleosennbsp;Neubildungen betroffen werden —, so konnte dieselbe dennochnbsp;wegen der weiten Entfernung nicht ausgeführt werden.

Bei der Besprechung der ausseren Erscheinungen des Rotz kann ich nicht unterlassen aucb die Rotzdyskrasie des Blutesnbsp;zu erwahnen. Die Anhiinger der lyraphatischen Dyskrasienbsp;sind' noch immer geneigt eine krankhafte Aenderung dernbsp;Blutmischung als die Ursaclie der Krankheit anzusehen. Wienbsp;in Deutschland der Aderlass so muss in Indien die Purganz

-ocr page 87-

67

das Blut von den schadlichen Stoffen reinigen. Eine speciflsche Dyskrasie kann nur mit der Einschrankung angenornmennbsp;werden, dass das Contagiiiin nach der Resorption mit dem Blutnbsp;circulirt. bis es entweder in die Gewebe vulnerabler Organenbsp;gelangt und hier die specifischen Processe hervorruft, oder bisnbsp;es zu Grimde geht und ausgeschieden wird.

Daneben kommt aber durch die Resorption der Producte rotziger Entzündungsprocesse eine fieberliafte Blutdyskrasienbsp;zur Eutwickelung, bei welclier eine erhebliclie Vermehrungnbsp;der weissen Blutkörperchen stattlindet (Dieckerhoff).

Auf die pathologischen Veriinderungen, die ich bei den aus-gefülirten Sectionen in den verscliiedenen Organen beobachtet babe, will icb nicbt weiter eingehen, nur liier noch kurz bemerken, dass wir auf Grund der mikroskopiscben Untersucbungennbsp;von Dr. 0. Israel (’) nicht melir berechtigt sind die rotzigennbsp;Neubildungen in den Lungen u. s. w. als ïuberkel zu bezeicbnen.

Prof. Dieckerhoff sagt in seiner speciellen Pathologie und Therapie:

Die Knötchen und knotenformige Rotzherde werden trotz der von mehreren Autoreu gemachten Einwendungen nochnbsp;vielfach als Rotztuberkeln bezeichnet. Der Beibehaltung diesernbsp;Sprechweise steht entgegen , dass der Name »Tuberkel” für spe-cifische, von einem besonderen Infectionsstoff (den Tuberkel-Bacillen) verursachte Krankbeitsproducte benutzt wird. Es istnbsp;nicht mehr thunlich, den Tuberkel mit einem collectiven Be-griff zu verbinden und bei der Beschreibung der rotzigennbsp;Krankheitsherde in Anwendung zu bringen. Sprachlich correct sind die Knötchen und knotenförmigen Derde beim Rotz alsnbsp;“Rotzknötclien” —¦ Noduli malleosi — und «Rotzknoten” — Nodinbsp;malleosi — zu bezeicbnen. Pür die grossen neoplastischennbsp;Rotzproducte ist der Ausdruck «Rotzgeschwülste” odernbsp;quot;Rotzgewachse” (Turnores malleosi) gebrauchlich. 1

1

Dl'. O. Israel sagt in ilev Berliner. Klin. Wochenschritt; Durch die tlüte des Herni Prof. Dieckerhoff erhielt ich zweimal grössere Lungentlieilenbsp;von Pferden. welche die charakteristischen Bolzknölchen enlhielten, und

-ocr page 88-

68

Ob die Erhaltung des Rotzbacillus durch fovtdauernde Erzeu-gung im Körper kranker Thiere bedingt wird oder, ob auch aus-serhalb des lebendigen Thieres nocli gunstige Nabrsubstrate für die Rotzinikroben existireii , liisst sich augenbliklich mitnbsp;Sicherheit nicbt entscheiden doch so lange eine anderweitigenbsp;Production des Contagiuins, als die irn Körper kranker Thierenbsp;nicht ennittelt ist, bleibt nach dec correcten Forderung Ger-lach’s (1868) nur hbrig, den Ursprung der Ilotzeruptionnbsp;in jedem Falie auf ein rotzkrankes-, nicht aber driisenkrankes-Thier zuriick zu fiihren. Der Rotz entsteht nur durch dennbsp;Rotzbacillus und nicht aus der Druse. Kommen die Besitzernbsp;erst zu dieser Ueberzeugung dann werden sie deii Rotz mitnbsp;ganz anderen Augen ansehen und mit anderen Mitteln, als milnbsp;einem Einguss — wo moglicb durch die Nasenlocher wie es biernbsp;oft zu geschehen pflegt — von Salz, Pfeffer und Eieru u. s. w.nbsp;bekampfen. Will man eine Krankheit bestreiten so muss mannbsp;zuerst trachten die Ursache derselben zu entfernen.

Die Ursache des Rotz ist aber, wie ich so eben gesagt babe, der Rotzbacillus, der sicb im Körper kranker Thiere fortdauerndnbsp;erzeugt. Nach dem Gesagten kann es uns nicht schwer fallennbsp;das Mittel zur Bestreitung der Krankheit zu linden:

»Alle rotzkranken Pferde milssten möglichst schnell getödtet und die Cadaver so entfernt werden, dass eine Ansteckungnbsp;unmöglich wird”.

Wenn auch diese Massregel für den Einzelnen ein wenig hart ist so erfordert dieselbe jedoch das allgemeine Interesse,nbsp;um eine Krankheit aus zu rotten, die bier noch nichtnbsp;aus ihnen ziiclitele ich auf coagulirtem Pferdeblutseruin zwei verschiedenenbsp;Pilzformen, von denen die eine, kleinere, sich hald als unwirksam erwies,nbsp;wiihrend ich mit der anderen, grössseren Bacillenform hei Kaninchen Rotznbsp;erzeugen konnte. Es waren dies immerhin noch kleine Bacillen, welchenbsp;dem Anschein nach etwas weniger gracil, als die Tuberkelbacillen, vonnbsp;anShrend derselben Lange, aber etwas dicker erschienen, und besondersnbsp;durch ihre relativ grossen Sporen sich von den letztgenannten unterschieden.

-ocr page 89-

69

all zu fesleii Bodeii gel'asst hat. Oder soil man diese Mass-regel ausser Acht lassen, weü möglicherweise 1 rotzkranker Pferde genesen koiinte? Wenn iiiir aiich die Genesuug einesnbsp;rolzkranken Pferdes nieht gunz unmöglich erscheint, sonbsp;geschieht das doch so selten, dass man den Rotz im Ganzen für unheilbar betrachten muss; die früheren Behaup-Inngen über geinngene Heilversuche heruhen zvveifellos fastnbsp;samnitlich anf Tanschung. Von einer arzneilichen Behandlungnbsp;des Rotz ist bis jetzt nicht viel Rühmliches zu sagen. Esnbsp;sind im Laufe der Zeit viele Mittel versucht und gepriesennbsp;worden, ohne dass irgend eins sich wirklich heilsam bevviihrtnbsp;bat. Gegen die Behandlung rotzkranker Pferde spricht auchnbsp;die Thatsache, wie Herr College Bosma — Veeartsenijkundigenbsp;Bladen, Deel III — richtig sagt, dass durch das eine Pferd, welchesnbsp;zufaUig am Lehen erhalten wird, soviel und soviel anderenbsp;Pferde nicht niir der Ansteckungsgefahr ausgesetzt sondernnbsp;auch wirklich inficirt werden und der Krankheit zum Opfernbsp;fallen. Je trauriger es urn die Moglichkeit der Heilung einernbsp;Krankheit steht, um so wichtiger sind die Vorbeugungs-massregeln. Ein gutes Seuchengcsetz würde dem Ueberhand-nehmen dieser Krankheit immer mehr Schranken setzen oder,nbsp;da in Indien für die Erhaltung des Contagiums weniger gunstigenbsp;Verhaltnisse hestehen wie es der Fall in Europa ist, gar dienbsp;ganzliche Ausrottung derselben im Laufe der Zeit erzielen.nbsp;Zu den günstigeren Verhciltnissen in Indien zahle ich unternbsp;anderen z. B. die Bauart der Stallungen. Die Infection kommtnbsp;selbstredend schneller und leichter zu Stande, wenn einenbsp;grössere Quantitat des Contagiums bei einem gesunden Pferdenbsp;zur Aufnahme kommt: verstandlich ist daher die Thatsache,nbsp;dass in Europa in den geschlosseneu Stallen schneller einenbsp;Infection dei^ gesunden Pferde stattfindet als in den often ge-bauten Stallen in Indien , in welchen das mit der Expirations-luft ausgeslossene Contagium alsbald zerstreut wird. Diesemnbsp;Umstande und in einzelnen Fallen der geringen Dispositionnbsp;für das Rotzvirus haben wir oft zu verdanken, dass Pferde

-ocr page 90-

70

der Aiisteckiuig nicht criiegeii, weiin sie auch mit rotzkraiikeii Pierden in eineui und deinselben Stalle gestandeu haben. Esnbsp;ist bekannt, dass nicht alle Pferde die gleicbe Disposition lïirnbsp;das Rotzviriis besitzen, bei einzelnen Tbieren bal'tet das Cori-tagiuin ausserordentlicb leicht, bei anderen dagegen sebr scbwer.nbsp;Eine Inununitat jedocb gegen das Conlaginm ist bei keineninbsp;Pferde vorauszusetzen nnd nur die individnelle Einpfanglichkeitnbsp;lor die schadlichen Wirknngen des Rotzgiftes ist eine sebr ver-schiedene. Es komrol zuweilen vor, dass die ziinachst stellendennbsp;Pierde an dem Rotz nicht erkranken, dagegen koranit dienbsp;Seuche bei dem einen oder anderen von denjenigen Pferdennbsp;zuin Ausbruch, welche entfernt stehen und luir ganz vorüber-gebend mit dem rotzkranken Pferde in unmittelbarer Rerïibrnngnbsp;waren. Ausnahmsweise wird ein Pferd nicht inlicirt, wennnbsp;es selbst viele Monate hindurcliin enger Gemeinscbaft mit einemnbsp;Rotzkranken lileibl.

Das Rotzcontagium ist mit den Vehikebi so lest vereinigl. dass es in der Hauptsache als ein lixes Contaginm bezeicbnelnbsp;werden muss. FUichtig ist das Contaginm luir insol'crn, alsnbsp;es nacb Cerl.^cii den Wasserdnnst znr inateriellen Crnndlagenbsp;bat; mit dem Wasserdnnste wird das Contaginm wieder nieder-geschlagen. Wir wissen, dass die Hant- nnd Lnngenans-dünstnngen die Krankbeit veranlassen konnen, die Cefabrnbsp;wird nm so grosser, je gesleigerter dieselben sind, daber be-lindet sicb der Reiter anf einem getummelten rotzigen Pferdenbsp;in einem infectionsfabigen Dnnstkreise nnd baben wir der nichtnbsp;all zu grossen Empfanglichkeil allein zu danken, dass wenigernbsp;Erkrankungsfalle nnter den .Renschen vorkommen. Da beinbsp;den Pferden die Disposition znr Erkrankung viel grosser istnbsp;so lehrt aucb die Erfahrnng, dass die Infection gesnndernbsp;Pferde scbon bewirkt werden kann, wenn sie nnr innbsp;der Natie der Rotzkranken sicb belinden leb mnss bier bemerken, dass das Contaginm bei intacter Bescbalfenbeit dernbsp;Respirationsschleimhaut haften kann, dagegen dient die ansserenbsp;Hant nnr selton als Atrium fiir die Ansteekung.

-ocr page 91-

71

Soweit icli ermitleln kouiite hat eiii rotzkraiikes Pferd eiiies liöhereii Beainten iiichl wenig dazii beigeIragen, dass dienbsp;Krankheit so grosse Dimensionen in der Abtheilung Brebes gewonnen bal. Ein Pferd wurde krank einem Controleur milnbsp;dem Ersuchen übergeben dasselbe bis zur Genesung zu halten,nbsp;da es nicht ini Stande war den Rückweg zurückzulegen.nbsp;Da der betreffende Controleur die Natur der Krankheit nichtnbsp;kaïiute so iilieruahui er dasselbe und erhielt als Lohn fürnbsp;sein Eutgegenkoinmen den Rotz in seinen Stall, an welchernbsp;Krankheit er bis jetzt 6 Pferde verloren hat. Da der Controleur auch dann noch nicht die Krankheit erkannte resp. nichtnbsp;daran dachte, dass dieselbe ansteckend ist, als er schon 2nbsp;Pierde verloren halte so 1'ührte er init den übrigen schon in-licirlen Pferden nalurlich weiter seine Dienstreisen aus.

Wenn wir uun bedenken, dass solche Beamle, ohne zu wissen, doch luit den inficirten Pferden ihre Dienstreisen aus-fiihren, — icb betone nochinals, dass auch bei dein Regent vonnbsp;Brebes 21 Pferde der Krankheit erlegen sind —, ist es dannnbsp;nicht liegreiflich, wenn die Krankheit bei der leichten Ueber-tragbarkeit verbreitet wird, besonders wenn solche Dienstreisennbsp;mil dem nöthigeu inlandischen Gefolge ausgeführt werden ?nbsp;Ich glaube, dass es angezeigl ist solcheu Beainten, die vielnbsp;reisen und dadurch leider ihre Pferde oft der Ansteekungsgefahrnbsp;aussetzen nuissen, die erkrankten Pferde gegen Entschadigungnbsp;soforl zu tödteu, um zu verhindern, dass sie die Krankheitnbsp;weiter verhreiten. Wie ist es möglich, könnte man fragen,nbsp;dass eine so starke Verbreitung der Krankheit statlfinden konnte,nbsp;wenn der Gesundheitszusland des A^ichbestandes dnreh einennbsp;i’hierarzl uberwachl wird?

Die Antwort ist einfacb: Bis zur Mille des Jabres 1888 wurde kein Fall von Rotz — oder doch nur sehr selten —, ange-zeigt, und so wurde die Krankheit iin Stillen unterhallen undnbsp;verbreitet. Da wir bei der Nachlassigkeil, liesser gesagt, Ge-wissenlosigkeit vieler Pferdebesitzer unsere Pferde von Ansteck-ung nicht genügend scbülzen konnen, so mussen wir slets

-ocr page 92-

72

gewiirtig sein, class hier inicl clorl ein frischer Ausbruch von-Rolz vorkoiiinien wird. So lange dies aber der Fall isl so lange muss der Weiterbreitiing der Seuche mil alien uns zu Gebotenbsp;stehenden Mitteln entgegen gearbeitet werden. Es genügt nicblnbsp;(lass der jetzige Resident verscbarfte Massregeln gegen die Ver-breitung des Rotz ergriffen bat sondern das Piiblikuin selbstnbsp;muss darauf achten, class dieselben auch von alien Seiten res-pectirt mid befolgt werden, denn nur so kcinnen wir einernbsp;Seuche vorbeugen, die im wirthschaltlichen Interesse von sonbsp;boher Bedeutung ist. So lange aber dies nicht geschieht sonbsp;lange werden selbst die zweckmassigsten Gesetze das nichtnbsp;leisten was man von ihnen erwartet und bei genauer Befolgungnbsp;erwarten darf.

Es sei mir daher an dieser Stelle gestattet clem Publikuui, wie den Behorden das Wort: aVenienti occurrite morbo” zunbsp;zurufen, bevor der tuckiscben Krankheit nicht nur Thiere abernbsp;aucb Menschen zum Opfer fallen werden.

]«JL§CHR1FT VAIW DË REDACTIE.

De Redactie vermeent den geachten schrijver attent te mogen maken op de proeven van Cadéac en Malet omtrent de over-draging, resp. verspreiding van kwaden droes. Een excerptnbsp;uit die omvangrijke proeven beeft de Redactie der V. A. K.nbsp;Bladen opgenomen in de 4' all. van bet Derde Deel, pag. 404nbsp;t/m 415.

De overweging dat de resultaten dier proefnemingen zoo geheel verschilden van de heerschende leerstellingen in deze, deed de Redactie bedoeld excerpt plaatsen.

Blijkbaar heeft de schrijver met die resultaten geen rekenschap gebonden toen hij op pag. 69 en vervolg mededeelde waarom, volgens zijne meening, uitroeiing van kwaden-droesnbsp;in Indië in den loop van den tijd gemakkelijker te bewerkennbsp;is dan in Europa.

-ocr page 93-

73

Zoo laat schrijver met de uitgeademde lucht het kvvadeu-droes contagium iu den stal-atmospheer komen (pag. 69); laat hijnbsp;dat contagium voorkomen in waterdampen, waarmee het neergeslagen wordt (pag. 70); laat hij de ziekte ontstaan door de huiden longuitwaseming van kwaad-droesige paarden; plaats dennbsp;ruiter in een besmetten dampkring en schrijft het toe aan denbsp;geringe dispositie van den mensch voor kwaden-droes, datnbsp;onder de menschen toch zoo weinig gevallen voorkomen fpag. 70).nbsp;Al deze infectie-momenlen zijn in strijd met de resultaten dernbsp;proeven van Cadéac en Malet zooals ten aangewezen plaatsenbsp;te lezen is.

Het kan zijn dat schrijver zich niet vereenigen kan met de resultaten van Cadéac’s en Malet’s proeven.

Maar dan zou hij, ze verwerpende, verplicht zijn mede te deelen waarom die proeven en derzelver resultaten onhetrouw-haar zijn. Voor zooverre de jongste literatuur onder ons bereiknbsp;is, zijn de resultaten van Cadéac en Malet nog niet wêèr-sproken.

(Redactie).

-ocr page 94-

BRAAKBEWEftlNeEN BIJ HET PAARD.

DOOR

P. VATS VELKEtS.

Veearts.

Den 6' December ontving ik een schrijven van den lieer B. te Tjiloewar met het verzoek eens te komen zien naar een paard,nbsp;dat het sedert een uur of zes zeer benauwd had.

De anamnese bevatte weinig bijzonderheden en luidde aldus:

»Het paard had den vorigen dag een groote afstand flink afgelegd maar had bij thuiskomst veel en gulzig gegeten”.

Bij mijn aankomst aldaar vond ik het bedoelde paard, hengst acht jaar, onder de volgende verschijnselen.

Het dier stond sterk transpireerend, ademhaling en polsslag zeer frequent, hartslag lionzend. Voortdurend omzien naar dennbsp;buik, welke een aanzienlijken graad van meteorismus vertoont,nbsp;eetlust en dorstgevoel totaal opgehouden. Zeer gevoelig op denbsp;maagstreek, zóó, dat het zich door bijten en slaan verzette naarnbsp;de zijn buik masseerende personen.

Direct viel het mij op, dat het dier met de voorbeenen zeer wijdbeens stond en met tusschenpoozen van ongeveer eennbsp;minuut wilde braken met al de symptomen een individu in staatnbsp;van nausea eigen.

Men zag n. I. telkens een antiperistaltische beweging van den slokdarm niet zooals die van een herkauwende koe maar meernbsp;krainpachtig en langzaam, begeleid door sterke contractie dernbsp;spieren van den voorhals in de richting van de borstkas naarnbsp;het hoofd welke, daar aangekomen, hel hoofd deed strekken

-ocr page 95-

75

hetgeen gepaard ging mei een zacht schreeuwend geluid evenals dat van paarden die elkaar beruiken alvorens tenbsp;gaan vechten.

Een oprispend geluid was alleen waar te nemen met het oor aan den slokdarm.

Behalve hoogen graad van depressie vond ik de slijmvliezen zeer bleek en op het neusslijmvlies voedselresten, talrijkenbsp;proppen van slecht gekauwd voedsel achter de kiezen, welkenbsp;voorzien waren van talrijke haken. Het geheele dier maaktenbsp;op mij den indruk zeer anaemisch te zijn.

In alle geval scheen het dier gebraakt te hebben zij het ook weinig getuige het gekauwde voedsel in den neus en hetnbsp;niet eten sedert den vorigeii dag.

Daar het dier sedert den vorigen dag niet gedefaeeeerd had, exploreerde ik en vond harde, zwarte mestba'llen geheel doornbsp;dikke slijmkluwens omgeven.

Afgaande op de anaemie, de aanwezigheid der haken op de kiezen en het daarmee in verband staande voortdurend slechtnbsp;kauwen van het voedsel, diagnostiseerde ik in de eerste plaatsnbsp;de aanwezigheid van een chronische maag-darmcalarrh.

Bij mijn onderzoek probeerde ik het dier te laten drinken eerst uit den emmer; daartoe geen lust hebbende gaf ik hetnbsp;in met een flesch, doch dit kwam onmiddellijk terug.

Behandelitif). Na aanwending van clysma’s van chloornatrium, zeep en olie liet ik den voorhals voortdurend masseeren in de richting van den slokdarm en dit afvvisselen met eennbsp;kwaï’lier wandelen.

Na een paar ui’en werden de benauwde braakbewegingeu langzamerhand minder en toen ik na het aanwenden van zoutzuurnbsp;legen den avond terugkwam, vertoonde hel dier weer eetlustnbsp;hoewel ik eten lot den volgenden dag verbood.

Ook den volgenden dag werd met zoutzuur doorgegaan; de braakbewegingeu bleven achter en het dier was weei’ volkomennbsp;normaal.

In hel gras was niets te vinden en ofschoon men bij gras-

-ocr page 96-

vergiftiging iels dergelijks aanlretl, is dit hier toch zeker uitgesloten, 1% wijl alle paarden van hetzelfde gras genotennbsp;hadden; 2' wijl hij grasvergiftiging het lijden meest binnen eennbsp;paar luir doodelijk verloopt.

Ik stelde daarom mijne diagnose aldus; Braakhewegingen wegens acute overlading, hij aanwezigheid van een chronischenbsp;maag-darmcatarrh. En aangezien men braakhewegingen hijnbsp;het paard uiterst weinig vermeld vindt, meende ik dit gevalnbsp;niet te mogen verzwijgen.

Buitenzorg, Februari 1889.

-ocr page 97-

HOE MEN OP HET EILAND KANOEAN BASTAARD-BOSGÏÏHANEN (PEKIKAS) TEELT.

MEDEGEDEELD DOOR

C. N. SCHOOKEL.

Wanneer men zich naar het eiland Madoera begeeft, tien tegen één dat men van dezen of genen de opdracht krijgtnbsp;een bastaard-boschhaau (pekikas) mede te brengen, daar mennbsp;in de meening verkeert dat, Madoera hel land der boschkippennbsp;zijnde, de bastaards er van, daar zeer gemakkelijk te ver-krijgen zijn.

Niets is intusscben minder waar dan dat, want o\} Madoera betaalt men, evenals op Java, voor een bastaard-boscbbaan eennbsp;som van 30—200 gulden.

Ook is Madoera zelf, niet bet land der boschkippen en zoo dezen er al worden aangetroffen, dan toch zeer schaars.

Het eigenlijke land der boschkippen is het eiland Kangean, tot Madoera beboorende, doch nog bijna één dag stoomensnbsp;daarvan verwijderd.

Als men nu echter denkt, dat men slechts daarheen te gaan heeft om goedkoop pekikas te krijgen, dan heeft men het wederom mis, want daar de wilde boschhaan niet vrijwillig paartnbsp;met de tamme kip, moet men een list te baat nemen om hemnbsp;daartoe te brengen en niet iedereen kan daarmede overweg.

Men gaat namelijk op de volgende wijze te werk;

In eene kleine uitholling in den grond wordt de kip neêr-gedrukt (het liefst gebruikt men tot dit doel witte of zwarte krielkippen, katte’s). Door middel van een reep leer, aan heidenbsp;einden van een grooten spijker voorzien, over den nek van het

-ocr page 98-

(lier vlak vóór de vlerken geslagen, houdt men de kip in de zittende houding. Door middel van een steen, wordt helnbsp;achterstel opgewipt.

De hoschhaau wordt nu onder zijn kooi, — waarvan de bodem verwijderd is —, vlak hij de kip geplaatst maar Idijft steedsnbsp;ongevoelig.

De Madoerees houdt nu een hoschkip, met de staart en de pooten naar achteren uitgestrekt, in de rechter hand en brengtnbsp;die een paar keeren in de kooi evenwel telkens als de haannbsp;de kip treden wil, deze weder wegirekkende.

Als de lusten voldoende opgewekt zijn, brengt hij de kip weder in de kooi en onmiddellijk vat de hoschhaau de bosch-hen bij den kam om haar te treden. Op ditzelfde oogenbliknbsp;haalt de Madoerees de kooi over de tamme kip, plaatst denbsp;hoschkip vlak naast de tamme en terwijl de haan, staande opnbsp;de hand van den Madoerees zijn wijfje bij den kam heeft ennbsp;den coïtus wil uitoefenen, wringt de Madoerees het lichaamnbsp;van de hoschkip op zijde en slaat de haan, in zijn opgewektheid zijn staart onder die van de tamme kip en de handeling is verricht.

Deze handeling wordt voortgezet totdat de kip eieren legt en tot broeden overgaat.

Om zeker te zijn dat het sperma onvermengd blijft, bindt men de kip een plankje onder den staart.

Behalve echter om het onvermengd houden van het sperma, geschiedt dit ook ter wille van het behoud van den haan,nbsp;want men beweert dat deze ziek wordt indien hij den coïtusnbsp;uitoefent bij eene kip welke kort te voren door eenen tam-men haan getreden is.

-ocr page 99-

EEN amp;EVAL VAN „MOEBÏÏS MACÜIOSÏÏS EQUORÏÏM’ BEHANDELD MET INTRA-TRACHEALEnbsp;INJECTIES.

DOOR

R. A. PliEMPBR VAK BAIjEK.

Paardenarfs 2'’*’ ld.

Paard N°. 173 van hel Depot-Escadroa. Sandelhout, ^Vs jaar oud. Bruine hengst.

Den 7™ Februari 1889 werd het paard ziek gemeld, omdat het geen eetlnst meer had. een weinig hoestte en uit de neusnbsp;eene uitvloeiing vertoonde van een weinig slijm. Hel onderzoek leverde ’t volgende op:

Op den rug van den neus eene groote zwelling; neusvleugels en bovenlip sterk gezwollen, de beide voorbeenen tot aan dennbsp;handwortel opgezet; op de linker knie-streek eene zwelling ternbsp;grootte van een theeschoteltje, in de flanken verscheidenenbsp;zwellingen ter grootte van een rijksdaalder.

Het neusslijmvlies, zoowel rechts als links, bezaaid met pe-techiën. Conjpncliva van beide oogen een weinig hyperaemisch.

Mond droog, slijmvlies van den mond geelachtig, de tong met een grauw beslag belegd.

Temperatuur ’smorgens om 10 uur. 41°; Pols aan de Arteria maxillaris externa niet voelbaar: hartslag zwak; denbsp;hartstoonen nog zuiver.

Ademhaling: 22 in de minuut, geschiedt door de flanken sterk samen te trekken. Door de zwelling der neusvleugelsnbsp;geschiedt zij snurkend.

-ocr page 100-

Het paard weigert te eten ol' te drinken.

Diagnose: Morbus inaculosus equorum.

Therapie: Van een SuooL’sche jodiuinsolutie (Jodii 'H, Jodet. kalic. 10. Aq. destillat. 100,) wordt 6 gram intra-tracheaalnbsp;ingespoten. Terwijl de verschillende petechiën en de huid elkenbsp;2 uur met een BuROgt;’sche solutie (Camphorae 15, Plumbinbsp;acetici 100, Aluminis 50, een eetlepel op V2 Liter water) worden gebet.

Ademhaling.

12 uur;

41°6 Temperatuur. nbsp;nbsp;nbsp;49nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Pots.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14

42°1 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;52nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12

42°3 nbsp;nbsp;nbsp;”nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;56nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14

Auscultatie en percussie van de beide longen geven niets abnormaals.

8 Februari. Petechiën in den neus, zwelling van de neusvleugels en bovenlip veel minder. De zwelling op de linker kniestreek en de kleinere in de llanken verdwenen. Het linkernbsp;voorbeen is echter nog dikker als den vorigen dag; tevens isnbsp;er eene zwelling bij gekomen op de hoogte van den tweedennbsp;halswervel. Petechiën op het neusslijmvlies veel ligter vannbsp;kleur. Uitvloeiing uit den neus van een dik geel slijm. Denbsp;keelgangsklieren een beetje gezwollen.

Mond droog, met een grauw geel beslag op de tong. Geen eetlust, drinkt een weinig water.

Ademhaling minder snurkend en kalmer.

Hartslag nog zwak.

P.

54

54

49

53

A.

15

9

10

12

T.

7 uur ; 11 »

41°2

41°5

41°4

41°4

Auscultatie en percussie van de beide longen geven nog niets abnormaals.

Therapie: om 7^2 uur ’s morgens nogmaals een injectie van 6 gram SuGOt’sche jodiuinsolutie; betten van de zwellingennbsp;met de Buaow’sche solutie.

-ocr page 101-

8i

9 Februari. Het paard is opgewekter ; eet ’s middags om o uur een ration gaba op.

De verscliillende zwellingen zijn nog tamelijk hetzelfde als den vorigen dag. Petechiën op ’t nensslijmvlies totaal verdwenen.

Uilvloering uit den neus van een dun geel slijm.

Hartslag nog zwak. Pols aan de Arleria niaxillaris bijna niet voelbaar.

Percussie rechter long: geeft in ’t onderste derde gedeelte enkele doffe en tympanitische plekken; terwijl de auscultatienbsp;zwakke adembalings- en broncliiaalgeruischen en fijn blazignbsp;reutelen geeft.

De

mest hard gebald, met een laagje slijm overtrokken.

T.

P.

A.

7

uur;

41°3

40

12

11

»

41°3

51

13

3

»

40°

48

22

!gt;

Y)

41°

46

24

Therapie: Per os 10 gram antipyrinuni. Een intra-tracheale injectie van gram. (in quot;2 malen) van de volgende solutie:nbsp;lUcavbonas Natric. 5. Laudan. 2. Aq, destillat. 100.

In het rectum werd 10 gram glycerinum (Oidtman's purgative) ingespoten waarop een paar malen mestontlasting plaatsnbsp;heeft.

De zwellingen worden gebet met Buao.Vsche solutie.

10 Februari. De achterbeenen dunner, de onderlip daarentegen sterk gezwollen; uitvloeiing van groenachtig slijm. Hartslag zeer zwak; ademhaling rochelende.

Patient is overigens meer opgewekt en eet tamelijk wel.

Percussie rechter long; tympanitische, gedempte plekken hebben zich uitgebreid. Auscultatie: bronchiaal-geruischen ennbsp;grofblazig reutelen.

In den loop van den middag zijn er ook in de linker long tympanitische plekken te constateeren, terwijl buitendien eennbsp;tracheitis zich ontwikkelde.

6

-ocr page 102-

82

Als ’I paard hoestte, werd hel kolossaal benauwd en kwamen heele stukken groenachlig slijm door mond en neus naarnbsp;buiten.

Therapie: Per os 15 gram anlipyrinum; ’s morgens om 7 uur een injectie van 6 gram SucoL’sche jodium solutie ennbsp;PuESNRv’sche omslagen om den borstwand.

T. nbsp;nbsp;nbsp;P.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A.

7 uur; nbsp;nbsp;nbsp;40°3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;60nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14

101/».' nbsp;nbsp;nbsp;41°nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;54nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;36

Daar om 2 uur de temperatuur nog niet was gedaald, werd nogmaals één gram antipyrinmn toegediend.

11 Februari.

ï.

P.

A.

7 uur;

40°3

56

15

10 »

40°3

57

19

3 »

40°4

61 22

5 »

40°4

64

18

Alle zwellingen verdwenen.

Overigens

melijk dezelfde als den vorigen dag: alleen breidt de demping bij percussie van de rechter long zich uit tol over den halved borstwand, terwijl in het onderste derde gedeeltenbsp;van de linker long ook gedempte plekken aanwezig zijn.

Therapie: PiiESNF.v’sche omslagen om de borst; inhalaties van terpentijn-dampen; 15 gram antipyrinum per os: en verdernbsp;damp-baden.

12 Februari.

T.

P.

A.

1% uur; 40°3

44

16

11 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;40°4

48

14

3 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;40°1

46

19

5 nbsp;nbsp;nbsp;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;40°2

50

22

-ocr page 103-

83

Therapie:

Toestand tamelijk deivzelfden als don vorigen dag. dezelfde.

15 Februari.

T.

P.

A,

niir;

40°.'5

46

W

lO'/a

»

40°3

48

Ib

5

»

40°

bl

16

»

40°3

b4

14

Het paard is opgewekter. De uitvloeiing minder stinkend maar vloeibaar, groenaclitig, hoest meer.

Hij percussie blijkt de rechter long tympauitisch op plekken waaiden vorigen dag nog demping viel te conslaleeren; de ademhaling minder rochelend ; de verschijnselen van tracheitis nemen af. Het onderste gedeelte van de rechter parotis is echter opgezet; geheel de keelstreek rechts gezwollen, pijnlijk bij’t belasten; het paard kan het hoofd dan ook niet afbnigen.

Therapie: inhalaties van terpentijn-dampen en gewone dampbaden. Pappen van de keelstreek.

gram (hloretum

Inwendig: 30 gram antipyrinum en 30 ammonium. PiiESNEy’sche omslagen.

14 Februari.

T.

P.

A.

71/2 uur;

40°1

48

14

12

40°

46

Ib

5 nbsp;nbsp;nbsp;n

40°2

bl

16

0 nbsp;nbsp;nbsp;»

40°.3

bo

16

He keelstreek nog meer gezwollen maar geen zuiver omschreven zwelling; de ademhaling geschiedt snurkend. Hij percussienbsp;1-. en 1. long, meer tympanitisch; demping veel geringer.nbsp;Auscultatie geeft grofblazig reutelen op die plekken.

Therapie: Pappen van de keelstreek; inhalaties van terpen-Ujn-dampen. Per os lo gram antipyrinum.

Intra-tracheale injectie van 13 gram solutie van bicarhon. uati-ic, 5, laudan. 3, aq. destillat. 100, en PuESNEy’sche omslagen om den borstwand.

-ocr page 104-

io Februari.


84


uur

T.

P.

A.

40'’

52

14

39°6

48

15

39°4

50

i 5

De zwelling van de parotis meer omschreven. Terwijl ik de huid spande om het. absces naar builen Ie openen, breekt betnbsp;plotseling naar binnen door.

Het paard krijgt ’t benauwd, en door de rechter neusope-ning vloeit een massa geelen, tamelijk dikken etter af.

Rechter long bij percussie tympanitisch; in de linker nog enkele gedempte plekken in het onderste derde gedeelte.

Auscultatie geeft grofblazig reutelen.

Therapie: Intra-tracheale injectie van gram van bovengenoemde solutie van bicarbon. natric.; terpentijn inhalaties en gewone dampbaden. Pappen van de keel; PsEssEv’sche omslagen en 10 gram antipyrinum per os.

16 Februari — 26 Februari.

I;;!i

Gedurende dezen tijd vertoonde het ziekte-verloop niets merk-waai’digs meer. Het paard werd hoe langer hoe meer opgewekt; de temperatuur schommelde tusschen 40°1 en 58°2; het aantalnbsp;polsslagen wisselde af tusschen 40 en 56 terwijl de hartslagnbsp;ook krachtiger werd. Het hoesten werd hoe langer hoe minder;nbsp;evenzoo de uitvloeiing uit den neus; de tympanitische plekkennbsp;(bij percussie) werden helder zoodat het paard op den 26™nbsp;Februari, op een paar gedempte plekken na en het onderstenbsp;gedeelte van de linker long, weder volkomen normaal was.

De therapie bestond de eerste twee dagen nog in terpentijninhalaties en gewone dampbaden, en pappen van de keel.

Gedurende de laatste week twee intra-tracheale injecties van ol. terebinth. 2, ol. olivar. 5, en dampbaden van gewoon water.

Salatiga, 27 Februari 1889.

I:*

-ocr page 105-

AIALECTEI.

Eclipse. De hengst «Eclipse” werd verwekt door «Marski ’, kleinzoon van «Barlett Childer” uit de «Spileta”. Hijnbsp;werd geboren in 176o gedurende de zonsverduistering van datnbsp;jaar, van welke gebeurtenis bij zijnen naam verkreeg. Hijnbsp;werd opgel'okt doornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hertog van Cumberland en na bel

oveidijden van dien nbsp;nbsp;nbsp;prins verkocht aan Mr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Wildmann, een

veehandelaar uit Smithfield' later werd hij het eigendom van Mr. 0’kelly.

«Eclipse” was niet zoo groot als «Flying Childer” (schrijlt SAjiDORS in de D. Candh. Courant) en ware niet door eene toevallige proel'neming zijne buitengewone geschiktheid bekendnbsp;geworden, zoo zoude men wel nimmer van hem berichtennbsp;verkregen hebben. Hij was ±15 handen en één duim hoog.nbsp;Zijne schouders waren zeer laag, scheef en daarbij zoo dik,nbsp;dat, zooals men toen zich uitte, een tonnetje boter daaropnbsp;had kunnen staan.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;achterste gedeeltenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;was zeer hoog,

tiene omstandigheid nbsp;nbsp;nbsp;dienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zijne geschiktheid,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;om vooruit te

komen, verried. Hij haalde zwaar adem zoodat men het yp verren alstand hoorde. De eerlijke John Laurence zegtnbsp;daaromtrent: «hij blies en snoof als een otter en liep zoonbsp;lireed als de poort van een schuur”. Nauwelijks was zijnenbsp;geschiktheid op de haan bekend geworden, ol ieder wilde ooknbsp;zijnen vorm onderzoeken en men moest weldra toegeven, datnbsp;Idj de uiterlijke eigenschappen, die bewijs van snelheid zijn,nbsp;in hooge mate bezat.

Mr. Saintbel, een veearts, schreef een geheel boekdeel over zijn voorkomen; onderzoekingen bewezen dat zijn voorkomennbsp;in hooge mate afweek van den conventioneelen vorm, welkenbsp;speculatieve schrijvers als het voorbeeld van volmaaktheid

-ocr page 106-

86

hadden gesteld. Hij was onbedwingbaar van temperament en zijne jokey's lieproefden te vergeefs hem terug te houden,nbsp;zij moesten er mede genoegen nemen om rustig in het zadelnbsp;te blijven terwijl hij rende zoodat zijn neus bijna dennbsp;grond aanraakte. Zijn hoogste snelheid te bepalen was nietnbsp;mogelijk, aangezien hij geenen concurrent had die voldoendenbsp;snelheid bezat, om met hem zijne krachten te meten. Hijnbsp;werd niet alleen nooit overwonnen, maar heeft ook eenige vannbsp;de beste paarden van zijnen tijd gedistantieerd en het vlugstenbsp;paard kon geen 50 yards ver met hem gelijk blijven.

Dit merkwaardige paard verscheen voor het eerst in 1769, vijf jaren oud, op de baan. Bij het eerste rennen brak hijnbsp;van zelf los en won gemakkelijk, zijn berijder beproefdenbsp;te vergeefs op de laatste mijl hem met alle krachten in tenbsp;houden. 0’kellv, die dit merkte, en zijn paard kende, maaktenbsp;hij het tweede rennen de offerte »de paarden vooraf te placeeren”nbsp;en ging daarop groote weddingschappen aan. Uitgenoodigd ditnbsp;te doen, verklaarde hij: «Eclipse de eerste, de overige gedistan-cieerd”. Hij won zijne weddingschappen. Eclipse was denbsp;eerste en alle overigen werden gedistancieerd of, zoo als mennbsp;in de sporttaal zegt, zij hadden geene plaats verkregen. Vannbsp;dien tijd af was Eclipse altijd op de sporlhaan en won liijnbsp;lederen. Daar geen enkel paard hel ondernemen kon metnbsp;hem den strijd oj) te nemen, zoo eindigde hij zijne loopbaannbsp;na 17 maanden, doordien hij op deNewmarket-race in Octobernbsp;1770 voor den koningsprijs over baan ging. Men zegt dalnbsp;hij gedurende dezen korten lijd aan zijnen eigenaar ‘25000nbsp;S inbracht. Hij werd dan ook met buitengewoon voordeelnbsp;als dekhengst gebezigd. Hij verwekte 554 winners die, naarnbsp;schatting, op onze talrijke races, aan hun eigenaars behalvenbsp;de bekers en zadelluigen de som van ± 160000 £ inbrachten.nbsp;Hij stierf in het jaar 1789, vijf en twintig jaren oud.

{Das Dford No. 1. Fünflc JahriiaiKj).

(Keü.)

-ocr page 107-

87

Parasieten In het raggemergskanaal van het rund.

Heinrichseiv vond reeds in 1884 bij de lijkopening van een anderhalf-jarigen, in hooge mate turberculeusen os bij betnbsp;onderzoek van bet ruggeraerg, een parasiet, in bet vet gelegennbsp;tusscben het periosteum internum en de dura mater spinalis.nbsp;De parasiet is langwerpig, geleed, verschillend van lengte en dikte,nbsp;oinsti’eeks 8—15 mm. lang en 1—2 mm. breed. In verschennbsp;toestand springt de gelids- verdeeling van de wormen minder innbsp;het oog: zij zijn alsdan min of meer vetglanzend van aanzien, zijnnbsp;teer en wit van kleur, bun huid is doorzichtig, zoodat men vaaknbsp;duidelijk eene in het binnenste aanwezige, min of meer sterke,nbsp;groene verkleuring kan waarnemen. H. is van meening, dat dezenbsp;parasieten in zekere maanden zeer talrijk, in andei’c daarentegen in het geheel niet te vinden zijn. H. was tot nu toenbsp;in de gelegenheid het wervelkanaal, dan wel gedeelten daarvan, van 2o verschillende runderen, van 1—8 jaren oud,nbsp;meestal echter de jongeren, die of gecreveerd dan wel om verschillende ziekten afgeniaakt waren, te onderzoeken en kwamnbsp;tot de conclusie, dat die parasieten op het dier, waarin zijnbsp;wonen, geen merkbaar nadeeligen invloed uitoefenen. In denbsp;2a gevallen heeft 11. in den regel slechts één stuk van dennbsp;wervelkolom doorgezaagd en daarbij in 10 gevallen een getalnbsp;van 1—20 stuks parasieten kunnen aantoonen, in de overige 15nbsp;gevallen waren zij niet te vinden. H. houdt het niet voor onmogelijk, dat deze parasiet zoude kunnen zijn de larve van dennbsp;liypoderma hovis in hel eerste stadium, van ontwikkeling ennbsp;wel op de volgende gronden: De parasieten komen duidelijknbsp;overeen met de larve van den hypoderma hovis in het secundairenbsp;stadium en met andere verwante larven. Hel veelvuldig aanwezignbsp;zijn, evenals het getal van die parasieten hij het dier, waarin zijnbsp;wonen, komen tamelijk overeen met het voorkomen en de menigtenbsp;•Ier wormhuilen, die men hij een rund waarneemt. H. heeftnbsp;deze parasieten gevonden in de maanden December tol Juninbsp;en wel het meest in de maanden December, Januari en Maart,nbsp;liet kleinste getal in de maanden Mei en Juni, die als achter-

-ocr page 108-

88

blijvers kunnen beschouwd worden. In Juli en Augustus, in den tijd dus, dat Je horzel het meest gezien wordt,nbsp;heeft H. niet tegenstaande hij ijverig gezocht heeft, geen parasietnbsp;kunnen ontdekken. Door de auteurs is niet met zekerheidnbsp;vastgesteld, dat de jonge larven van de horzel, zoodra zijnbsp;het ei hebben verlaten, door de huid tot in het onderhiiidschenbsp;bindweefsel enz. geraken. H, is veel eer van raeening, datnbsp;de runderen en andere dieren, waarbij wormhuilen waargenomen zijn, de eieren van de horzel tegelijk met het grasnbsp;in zich opnemen en dal de jonge larven van uit de inaag^nbsp;resp. van uit het darmkanaal naar het ruggemergskanaal komen,nbsp;daar »—6 maanden verblijven en dan levend tot onder denbsp;huid kruipen. Volgens de spiritus praeparaten van H. zietnbsp;men in het wervelbeen, van uit het wervelkanaal zijdelingsnbsp;en naar boven loopend een diep, rond gat met afgeknaagdenbsp;randen en ongeveer S mm. breed. Een gelijk gat bevindtnbsp;zich er tegenover in de andere helft van het doorgezaagdenbsp;wervelbeen en beide gaan bijna geheel door het heen.nbsp;Deze gaten zijn waarschijnlijk door de parasieten geboordnbsp;en zouden zich geheel door het heen tot aan de musculatuurnbsp;uitgestrekt hebben, ware het dier, waarin het ingewoond heeft,nbsp;eenigen tijd langer in het leven gebleven. Zekerlijk zoude helnbsp;natuurlijker zijn, als de larven een gemakkelijker uitwegnbsp;zochten door de natuurlijke openingcn van hel wervelkanaalnbsp;naast de vaten en zenuwen; eene andere verklaring is er nietnbsp;voor deze gaten.

[Archw für Thicrheilkundc, XIV Baud, 5 licfl und Du. Annackkr’s Thierarzt No. 6 ex 1888).

(Red.)

Het iiaphtol als aiitlsepticum. De resultaten van onderzoekingen gedurende twee jaren door Bocchard doen hem besluiten het gebruik van naphtol als antisepticum aan

-ocr page 109-

89

aan te bevelen. Tot heden werd deze stof slechts aangewend in den vorm van eene zalf of, vermengd met zeep, bij zekerenbsp;huidziekte en hier zelfs was men bevreesd voor eene giftigenbsp;inwerking. Als inwendig geneesmiddel had men het naphtolnbsp;nog niet gebezigd. B. heeft de antiseptische en giftige werkingnbsp;van het naphtol bepaald en daarbij gevonden, dat dit middel boven alle bekende antiseptica de voorkeur verdient; vooralnbsp;door zijne buitengewone oplosbaarheid. Om eene gemakkelijknbsp;toegankelijke oppervlakte te desinfecteeren zijn de oplosbarenbsp;antiseptica voldoende. Om eene algeineene antiseptische werkingnbsp;te verkrijgen gebruikt men zonder twijfel ook een oplosbaarnbsp;antisepticum, maar men kent er nog geen éen dat in den bloedsomloop ingevoerd, hel leven van de mikroben vernietigt,nbsp;zonder de gezondheid of het leven van den patient in gevaarnbsp;te brengen. Tot desinfectie van dicht weefsel of van moeilijk toegankelijke lichaamsholten, waar men met wasschingennbsp;niets uitrichten kan, kunnen slechts onoplosbare of wel moeilijk oplosbare antiseptica met voordeel gebezigd worden.nbsp;Zij moeten gebezigd worden hij de behandeling van zekerenbsp;ziekten der weefsels, bij de antisepsis van sereuze holten ennbsp;vooral bij die der digestie organen. Een onoplosbaar anti-septicuni wordt niet geabsorbeerd, werkt op hel geheelenbsp;digestiekanaal, zonder zijne inwerking op het geheele orga-¦lisnius te moeten vreezen of te kunnen verwachten, en kannbsp;in hoeveelheden loegediend worden, welke elke fermentatienbsp;vernietigen.

Anders is de verhouding bij de oplosbare antiseptica, waaronder B. aan het naphtol wegens zijne buitengewone oplosbaarheid in water (0.2 op 1000) de voorkeur geelt. Betrekkelijk de antiseptische waarde van het naphtol heeft B, proeven genomen,nbsp;doordien hij 11 verschillende soorten van mikroben in opgelostenbsp;voedingsstoffen cultiveerde, waarbij bij naar verhouding eenenbsp;hoeveelheid naphtol voegde en de quantiteit naphtol bepaalde, noodig om de ontwikkeling der mikroben op tenbsp;heffen te belemmeren of te vernietigen of eindelijk om de

-ocr page 110-

90

eene of andere fuiiclie van de inikroben te beperken of geheel te vernielen. De experimenten van B. tooneu de antiseptischenbsp;waarde van het naphtol aan ; zij laten ook zien, dat het niet dienbsp;graad van vergiftigheid bezit, dien men het ten onrechtenbsp;toeschrijft. De volgende cijfers, waarmede B. zijne mede-deeliugen besluit, toonen, in vergelijking met de andere onoplosbare antiseptica, de hoogere waarde van het naphtol aan.

Naam van het aiitiscpticum

Antiseptische dosis

Toxische dosis ea wel

bij eene enkele!

bij lierhaald

aanwending, i

i

gebruik.

.lüilororm.

t.27 er. pro

1000

0.50 g.

0.05 g.

.lodol.

‘i.75 g. .

1000

2.17 g. nbsp;nbsp;nbsp;;

1.24 g.

Naphtalin.

1.51 g. .

1000

3.40 g. nbsp;nbsp;nbsp;'

1.00 s.

.Naphtol.

0.40 g. •

1000

3.80 g. nbsp;nbsp;nbsp;j

1

1.10 g.

(Bed.)

fievue vétérinaire N°. 1, 1888.

Bepallni^ van den ouderdom »ler vogels. In de aflevering over de maand October 1888 van het »Joarnal de médecine vétérinaire” te Lyon publiceert Prof. Counevi.x de resiillatennbsp;van zijne meerjarige waarnemingen, welke ten doel hebbennbsp;l)epaaide regels vast te stellen, waaruit met zekerheid dennbsp;ouderdom der huisvogels zou kunnen bepaald worden.

On tegenzeggelijk bestaal in dit opzicht eene leemte in de natuurlijke historie van deze huisdieren en moet een jiogingnbsp;deze leemte aan te vullen, naast de wetenschappelijke waarde,nbsp;een [tractisch voordeel hebben en dit te meer, daar tegenwoordig de cultuur der huisvogels eene buitengewone, vroegernbsp;nooit verwachte populaire beteekenis verkregen heeft en door

-ocr page 111-

91

invoer en vermenging van uit alle vijf werelddeeleu samengebrachte rassen aanmerkelijk vooruitgegaan is.

De onderzoekingen van Cornev!n hebben voornamelijk betrekking op het geslacht der hoenders, waarvan de veterinaire school te Lyon eene groole, aan verschillende soorten rijke, verzameling bezit. Tol type diende hel huishoen, resp.nbsp;Bankivat-hoen, waarvan, zooals hekend is, het eerste afstamt.

Evenals bij de overige huisdieren het voornamelijk de tanden en de horens zijn, welke door hun eigenaardig en afwisselendnbsp;voorkomen in het verloop van de jaren uitkomst geven kunnennbsp;omtrent den ouderdom, zoo zijn het bij de vogels voornamelijknbsp;de huid en haar bekleedsel, die in verloop van lijd verschillend van voorkomen worden, gedeeltelijk echter ook denbsp;snavel, de kam, etc.

Van het meeste gewicht voor de bepaling van den ouderdom der hoenders is echter in elk geval de spoor aan denbsp;pooten en ondergaat deze op dezelfde wijze veranderingen alsnbsp;luj de herkauwers de horens. Ook zij bezit een grondlaagnbsp;van heen met een hoornig bekleedsel, dat jaarlijks in lengtenbsp;en sterkte toeneemt.. Zoo als bekend is, hebben de hoendersnbsp;«lan het beneden einde der pooten drie teenen met één teen naarnbsp;achteren en verder boven in hel benedenste derde deel der pootnbsp;aan den medialen- (iels meer naar binnen gekeerden) kant de

g. spoor, die echter niet tegelijk met de extremiteiten zich beweegt en dus niet met den teen mag verwisseld worden.

Wanneer^ deze spoor hij eene hoendei soort voorhanden is, zoo wordt zij gedragen door den haan, bij het wijlje wordt zijnbsp;slechts hij uitzondering en altijd verminkt aangetrolTen. Denbsp;boendersooiTeu met naakte pooten dragen allen eene min ol meernbsp;ontwikkelde spoor; aan de gevederde pooten echter (dus voornamelijk hij de Indische rassen) ontbreekt zij meestal ol isnbsp;zeer kort. De meeste hoenders hezitten ook slechts ééne spoornbsp;aan den poot, enkele exotische variëteiten echter ook meerdere,nbsp;zelf 4—6.

-ocr page 112-

92

111 de eerste maanden van het leven vertoont zich hij den gewonen huishaan nog geen teeken van eene spoor, eerstnbsp;in de vierde maand worden de schubben op de plaats vannbsp;de spoor aan den poot dikker, verheffen zich en er ontstaat een hoornige knobbel ter grootte van een hennepzaad-korreltje (fig A), die in de zevende maand de lengte vannbsp;enkele millimeters verkrijgt. Na verloop van een jaar heeftnbsp;de meestal rechthoekig aangegroeide spoor reeds een lengte vannbsp;1» mm gekregen (fig B); na twee jaren van 23 tot 27.ö (tig G);nbsp;na drie jaren van 36 tot 58 mm; daarbij wykt zij meer en meernbsp;van de rechte lijn af en kromt zich als een hoorn naarnbsp;hoven, slechts hij uitzondering ook eenigszins naar beneden.nbsp;Na vier jaren is zij in lengte aanmerkelijk toegenomen en heeftnbsp;na vijf jaren een lengte van 62—63 mm verkregen.

Op verdere jaren strekken zich tot nu toe de waarnemingen van GoKiVEviiv niet nit; het is echter waarschijnlijk, dat de spoor op gelijke wijze als de hoorns gedurende hetnbsp;geheele leven doorgroeit. Het sterkst neemt zij toe van hetnbsp;tijdstip dat zij verschijnt tot aan het eerste jaar en welnbsp;gewoonlijk met 2 mm, per maand en er ontstaan dan (evenalsnbsp;hij de hoorns) eenigszins dwarsringen, welker ontstaan echternbsp;niet regelmatig waar te nemen is.

Van deze regelen wijken enkele rassen eenigszins af en wel ten opzichte van de hoogte der aanzetting aan dennbsp;poot, van de lengte en de richting van de spoor. Bij velenbsp;Engelsche hoendersoorlen is zij steeds hooger geplaatst dannbsp;hij ons huishoen met vier teenen en hij die met geve-dei’de ))ooten {CochinchinaBrahmaTubra) en bereiktnbsp;zij eerst na drie jaren de lengte van de spoor van tweejarige huishoenders; hij de dwerghoenders is de onvolkomen spoor voor de bepaling van den ouderdom zondernbsp;waarde.

Buitendien is ook het sexueel leven van invloed en evenals hij de jonge hokken de castratie de ontwikkeling der horensnbsp;benadeelt, is dit ook hij de spoor het geval. Bij jonge ossen

-ocr page 113-



-ocr page 114- -ocr page 115-

9S

vindt het tegenovergestelde plaats. Aan de handelaars in gevogelte zijn deze eigenaardigheden niet geheel onbekend en trachten zij vaak, voornamelijk bij de duurdere soorten, denbsp;teekenen van hoogeren ouderdom te vernietigen, door denbsp;sporen te verkorten en de met de jaren toenemende ringennbsp;af te raspen. Dit bedrog is echter gemakkelijk te herkennennbsp;doordien de spoor naar verhouding tot zijne basis te dun ennbsp;spits is geworden, want de oppervlakte wordt, na het afraspennbsp;nog met schuurpapier afgewreven en gepolitoerd; Ijovendien heeftnbsp;zij ook de ruwe buitenste hoornlaag verloren.

Bij de overige huisvogels is de verhouding van de spoor zeer verschillend en levert dientengevolge weinig zekerenbsp;teekeus, maar daarentegen worden gedeeltelijk andere merk-teekenen voor de bepaling van den ouderdom waargenomen.

Bij den troethaan (Puter, Indiaan, Fransche hoen) vertoont zich de spoor gedurende het geheele eerste jaar slechts alsnbsp;eeue kleine verhevenheid, groeit ook in het volgende jaarnbsp;slechts weinig, blijft dus in het geheel rudimentair. Meerderenbsp;kenmerken geeft echter de kleur der beenen en van hunnenbsp;teenen en men weet in dit opzicht, dat deze in het algemeennbsp;hij jonge hoenders gewoonlijk geelachtig zijn, welke kleurnbsp;echter met de jaren grijs wordt. Bij de jonge troet-hoenders is dit anders, want zij worden met zwarte pootennbsp;en teenen geboren en worden deze na twee of drie jarennbsp;rooskleurig, om na dien tijd allengs meer en meer grijs tenbsp;worden. De kleppen aan de keel beginnen eerst metnbsp;a 5 jaren rood te worden en met 7 tot 8 maanden verschijntnbsp;voor het eerst het haarbosje aan het voorste gedeelte dernbsp;horst van het troethoen.

Bij den pauw groeit de spoor wel is waar meer als hij den poeter, daarentegen minder bij ons huishoen, zijnbsp;neemt slechts langzaam in lengte toe, want na 6 jaren heeftnbsp;zij eerst de lengte van circa 25 mm bereikt en is dan evenlangnbsp;als de spoor van een tweejarigen haan. De vederbos op dennbsp;schedel van den pauwhaan verschijnt geregeld met 3 maanden

-ocr page 116-

94

en zijn de vederen op den kop van beide geslachten gedurende liet gebeele eerste jaar, bruin van kleur oni daarna in bet tweedenbsp;jaar bij den pauwhaau gezamenlijk met de vederen aan dennbsp;hals, glanzig azuurblauw te worden. Tegelijk treden om dezennbsp;tijd de pauw-oogen in hel gevederde van den staart voornbsp;den dag, welke laatste echter eerst in bet 5° jaar bet vermogen verkrijgt zich volkomen op te richten. De prachtigenbsp;bovenste dekvederen van den staart (evenals als de horensnbsp;van het hert)^ vallen jaarlijks steeds uil. De baan verliest zenbsp;legen den winter en vernieuwt ze regelmatig in het voorjaar.nbsp;De uietaalglans van de vederen neemt van jaar tot jaarnbsp;toe en bereikt het hoogste punt met 7 a 8 jaren.

Bij de parelhoenders en hunne variëteiten zijn de poolen niet gespoord (met uitzondering van het gierparelhoen^ en dragennbsp;zij ook overigens weinig kenleekenen voor de bepaling van dennbsp;ouderdom. Het op het voorhoofd zittende uitgroeisel verschijnt

in den ouderdom


maanden, groeit zeer vlug en heeft


van


reeds in het eerste jaar zijne volkomene grootte bereikt. De zwartachlige kleur behoudt het tot op 1^/2 jaar, dan begintnbsp;het langzamerhand loodgrijs en eindelijk licht grijs te worden.

De parelvlekken op de vleugels zijn aan geene veranderingen onderhevig.

De verschillende faisant-varieteiten, hebben in dezelfde male eene minder sterke spoor als zij in vergelijking met de huis-hoenders eene mindere lichaamsgrootte bezitten. De spoor isnbsp;dus ook hier goed ontwikkeld en laat zich op dezelfde wijzenbsp;voor de bepaling van den ouderdom gebruiken; zij bereiktnbsp;echter nimmer een even grooten omvang als bij den haan,nbsp;want eerst in het vierde jaar heeft zij dezelfde grootte alsnbsp;bij het hoen in het tweede jaar.

De vogelfokkers houden ten opzichte van de ouderdomsbepa-ling, ook de kleur der vederen in het oog. Tot in het tweede jaar is deze bij beide geslachten van de goud-[en zilverfaisantennbsp;donkerder en blijft bij de hoenders dusdanig, terwijl de haannbsp;alsdan de prachtige glanzende kleuren aanneeml.


-ocr page 117-

Wat betreft de duiven niet hare ontelbare variëteiten, zoo kunnen slechts weinig kenmerken voor de ouderdonisbepa-ling aangegeven worden. Vooreerst neemt men den snavel waarnbsp;en wel zijn resistentievermogen; men komt dan lot het resultaat dat deze tot in de zesde maand zijne weekheid behoudtnbsp;en op der vingernagel buigzaam is; zijne normale hoorn-vaslheid verkrijgt hij eerst in de achtste maand. Veranderlijk zijn ook de eigenaardige sponsachtige lichaampjes aan dennbsp;kop rondom de oogen en ontwikkelen deze zich niet vóór hetnbsp;eerste halljaar. Buitendien is het bekend, dat de jongerenbsp;dieren hij het vliegen de vleugels hooger oplielfen dan denbsp;oudere.

Van de zwemvogels valt evenmin veel te zeggen. Meerdere soorten hebben aan het einde van de vleugels, in de nabijheidnbsp;van de groote slagvederen een of meerdere eigenaardigenbsp;lichaampjes op de huid, welke buitengewoon hard en onbewegelijk zijn en dus met een soort van spoor kunnen vergelekennbsp;worden. Ganzen en eenden hebben aan de punten van eikennbsp;vleugel twee dusdanige verlengstukken en zijn deze voor denbsp;bepaling van den ouderdom van waarde, omdat zij in hetnbsp;eerste jaar een schuinsloopende dwarsche gleuf verkrijgen, welkenbsp;jaarlijks met eene nieuwe vermeerderd zoude worden. (S')nbsp;Buitendien neemt men hij eenige eendsoorten op de basis vannbsp;den snavel, eigenaardige aanhangsels, z. g. vleeschpuisteu waarnbsp;die eerst in het tweede jaar voor den d*ag komen, rood wordennbsp;en op verderen leeftijd in omvang toenemen. De snavel zelfnbsp;ondergaat hij de watervogels geenc bepaalde veranderingen,nbsp;slechts hij den zwarten zwaan is hij in het eerste jaar steeds

zwart om langzamerhand eene roode kleur aan te nemen.

{Repertorium der Thierheilkunde Heft. oO”’ Jahrgang).

(Bed) .

-ocr page 118-

96

Ëenc eenvoudige en gemakkelijke mantor om eiwit in de urine aan te toonen. Ouder dezen titel, maakt Dr. Geisslernbsp;(Phaniiaceut. centralhalle 1885 S. 451) eeue, naar het schijntnbsp;buitengewoon eenvoudige, en vóór alles praktische methode omnbsp;eiwit aan te wijzen in de urine, openbaar, welke ten minstenbsp;voor de gewone behoefte in de praktijk, voor den arts ennbsp;den veearts van groot belang zijn kan.

Door den geheimraad Dr. Fiedler werden eenigen tijd geleden aan Geissler een klein aantal c. a. 2 cm, lange en 0.5 cm. breede stronken dik wit vloeipapier, welke deze als eiwit-reagens uit London ontvangen had, tot nader onderzoek ternbsp;hand gesteld. Drie van deze strooken bevonden zich in eennbsp;papieren omhulsel, gemerkt gt;• citroenzuur” en bevatten ooknbsp;slechts groote hoeveelheden citroenzuur. Drie in een andernbsp;omhulsel gesloten papierstrooken, waren op het aanvoelen eennbsp;weinig vochtig, zagen er vuil wit uit en bevatten bij nadernbsp;onderzoek kalium-kwikzilver-jodide.

Dit praeparaat is nu, zooals Geissler verder bericht, volstrekt geen nieuw eiwit-i’eagens, doch deze vorm om het gemakkelijkst citroenzuur ter aanwijzing van eiwit in de urine aan te wenden, is geheel nieuw.

Als eiwit-reagens is het kalium-kwikzilver-jodide volgens Neübader-Vogel (zie Analysed. Harns 8, Ausl. S. 124) het eerstnbsp;door Tauret, Bouchartat en Gadier aanbevolen. Echter zonnbsp;het ook verscheidene andere bestanddeelen der urine, piszuur,nbsp;alkaloïden en mucine, volgens Geissler ook globuline, peptonnbsp;en haemoglobuline, neerslaan.

De bereiding dezer papieren is zeer eenvoudig. Zeer fraai, langvezelig vloeipapier wordt met geconcentreerde oplossingennbsp;deels van citroenzuur, deels van kalium-kwikzilver-jodide verzadigd , daarna gedroogd en dan in kleine blaadjes van bovenbeschreven grootte gesneden. Men moet echter acht geven,nbsp;dat de kalium-kwikzilver-jodide-oplossing met een groot overschot van jood-kali (c. a. l deel Hg. Gl.j en 5—4 dln. K. J.)nbsp;bereid wordt.

-ocr page 119-

97

De aanwending is zeer eenvoudig en verwijs ik daaromtrent naar de volgende opgaven van Da. N. Hofmeister, wien iknbsp;verzocht had met de mij docti’ Dr. Geissler ter hand gestelde,nbsp;in Engeland als Urinary Test Papers (Nr 1. Albumen Preci-pitauts) aangeduide papieren, proeven op paardenurine tenbsp;ueraen.

Na eenige met deze papieren voorloopig gedane proefnemingen , zouden deze ook in de veeartseuijkundige praktijk ter aanwijzing van eiwit in de urine van planteters aan te wmndennbsp;zijn. Dit was niet zoo voetstoots aan te nemen, ten eerstenbsp;omdat, zou het aantoonen van eiwit gelukken, de urine zuurnbsp;moet reageeren, terwijl de urine van planteters normaal ennbsp;ook zeer dikwijls in ziektetoestanden (bij alhuminurie) alkalischnbsp;reageert ; ten tweede omdat door kalium-kwikzilver-jodide ooknbsp;mucine neergeslagen wordt en de urine van paarden, zooalsnbsp;bekend, zeer slijmhoudend is.

Echter is het citroenzuurpapier zoo sterk met zuur gedrenkt, dat zelfs sterk alkalische paardenurine (hiermedenbsp;werden de proeven gedaan) door bijvoeging van het papier,nbsp;zuur wordt, ten minste wanneer men behoorlijke hoeveelheden urine voor de reacties gebruikt. Vijf cm^ vannbsp;volkomen normale paardenurine, van een troebel, slijmerignbsp;en draderig voorkomen, met sterk alkalische reactie, spec,nbsp;gewicht 1.044; werd door het inbrengen van een strooknbsp;van het citroenzuurpapier (5 c.m. lang en 0.5 c.m.nbsp;breed) na korten tijd zuur en onder COrontwikkeling, zondernbsp;verwarmen, allengs helder en doorzichtig.

Nog spoediger bereikte men zijn doel, wanneer men zoodanige urine voor de helft met water verdunde; deze verdunning is ook uitermate geschikt de navolgende reacties daarin helder en duidelijk te voorschijn te brengen.

In de zure, heldere, verdunde urine dompelde men nu met kalium-kwikzilver-jodide verzadigde papierstrooken ter groottenbsp;van 1 c.m-, ook na langdurige indompeling van het kwikzilver-papier en na toevoeging van meer dergelijke papierstrooken bleef

7

-ocr page 120-

98

de urine in den eersten tijd geheel helder: eerst na 12—18 uur was een licht, doorschijnend stolsel van neergeslagen inucinenbsp;te herkennen. Eene verwisseling met eiwit is onder dezenbsp;omstandigheden wel haast niet mogelijk.

I9t

Eiwithoudende paardenurine was helaas niet ter plaatse aanwezig, waarom bij afgemeten hoeveelheden van bovengenoemde normale urine, vloeibaar kippeneiwit eveneens innbsp;afgemeten hoeveelheid werd bijgevoegd. Op deze wijze had mennbsp;dus eiwithoudende urine van een bepaald procentgehalte aannbsp;eiwit (2, 1, 0.5, 0.25 proc.) en hiermede werd nu gereageerd.

In de voor de helft met water verdunde, en door middel van citroenzuur-papier zuur reageerend, daarbij geheel helder blijvende eiwithoudende urine van 2.0—0.5 procent eiwit gehalte, werdnbsp;het kalium-kwikzilver-jodide-papier, in bovengenoemde strookjesnbsp;in de urine gelegd en met een glazen staafje meermalen daarinnbsp;zacht heen en weer bewogen, waardoor witte neerslagen te voorschijn kwamen, welke al naar het gehalte der urine aan eiwit,nbsp;meer of minder sterk, maar toch zeer duidelijk en opmerkelijknbsp;in korten tijd de heldere urine troebel maakten. De reactie blijft evengoed zichtbaar. Zoowel in reageerbuisjesnbsp;als op een horlogeglas, of in spits toeloopende likeurglaasjes;nbsp;’t laatste is voor de praktijk zeer aanbevelenswaardig;nbsp;10 cm3 der voor de helft met H^O verdunde urinenbsp;vullen het glaasje ongeveer tot de helft; door middel van eennbsp;houten staaQe, een breinaald enz. worden de papierstrooken innbsp;de urine langzaam heen en weer bewogen , opdat zich de zurennbsp;als kwikzilververbindingen beter en gemakkelijker oplossen). Bijnbsp;0.25 proc. eiwitgehalte treedt echter niet dadelijk eene duidelijke troebeling der urine te voorschijn; eerst na meerderenbsp;uren wordt de urine troebel, echter zwak en de uitscheidingnbsp;van eiwit is eerst dan geheel ontwijfelbaar waar te nemen,nbsp;wanneer men in een tweede glaasje een gelijke proef der slechtsnbsp;zuurreageerende zuur heldere, niet met kwikzilverpapier behandelde urine ter vergelijking en tot controle daarnaast stelt.

-ocr page 121-

99

Het schijnt bijna, alsof hiermede de grens van eiwitaan-wijziug in de paardenurine volgens deze methode bereikt is, waarbij nog als voorwaarde is aangenomen, dat de urine nanbsp;toevoeging van het citroenzuurpapier volkomen helder wordt,nbsp;een voorwaarde waaraan niet alle paardenurine voldoen zal.

De eiwitreacties met deze papieren zullen bij voorkomende gelegenheid in urine van planteters verder worden onderzocht (*) doch kan ook nu reeds de proef er van in denbsp;veeartsenijkundige praktijk worden aanbevolen; in elk gevalnbsp;echter moet er aan herinnerd worden dat de gelijktijdige aanwending van lakmoespapier om te onderzoeken of de betreffende urine zuur of alkalisch reageert, eene conditio sine quanbsp;non is.

(DeiUschc Zeilschrifl fur Thiermedicin imd Vergleichende Pathologie.)

C. N. S.

Tuberculose bij het paard. De Heeren Hubekt en Vkvessyère vonden in het abattoir te Rouen, de louffen vannbsp;een paard vol van eene abnormale stof, die, vooral in het achterstenbsp;gedeelte, de plaats iiigenomen had van het longweefsel. Denbsp;eigenschappen van deze nieuwvormingen waren geheel andersnbsp;als die van den kwaden-droes.

De Heer Nocard, die deze onderzocht beeft, ontdekte den bacillus van Kocu er in en verklaarde het geval voor tuberculose.

Uit de beschrijving der bij dit paard waargenomen aandoeningen en van de inenting, verricht op een .haas door de heeren Hubert en Tierre blijkt:

1) nbsp;nbsp;nbsp;dat het onderwerpelijke geval van tuberculose in denbsp;longen gelocaliseerd was;

2) nbsp;nbsp;nbsp;dat de aandoeningen in hun physich voorkomen verschillen met die, waargenomen bij bet rund, en dat zij nietnbsp;kunnen verwisseld worden met die van den kwadendroes;

lO Is inlusschcn geschied; de reactie is aanhevelenswaardig.

-ocr page 122-

100

5) dat de inenting op konijnen en hazen bij deze dieren eene algemeene tuberculose veroorzaakt heeft,

{Revue Vétérinaire Febr. 1889.)

(Red.)

Tenaciteit der smetstof van dolheid bij ultdroogtng en lijken-ontbinding. Gallier onderzocht of de zeever vannbsp;een dol dier, gebracht op kleedingstukken, meubilair ofnbsp;eenig ander vast voorwerp, en uitgedroogd door de vrije lucht,nbsp;zijn venijnigheid behoudt en of dit gedurende langen tijd hetnbsp;geval is, of het gevaarlijk zoude zijn voor den mensch denbsp;besmette voorwerpen met een open wond of een geëxcorieerdenbsp;plaats van het lichaam aan te raken.

Om deze vraag op te lossen werd stof genomen uit de hersens van een aan dolheid lijdend dier, dun uitgestreken, eenigen tijdnbsp;aan de lucht blootgesteld en daarna hij proefdieren ingeënt. Denbsp;verkregen resultaten toonden aan dat de smetstof van dolheidnbsp;korten tijd tegen het uitdrooging bestand is, wanneer de stof innbsp;een dunne laag uitgestreken wordt; zij is zeker vernietigd nanbsp;verloop van 20, 13, 10, 5 ja zelfs van 4 dagen; dit is ook hetnbsp;geval wanneer men proeven neemt met zenuwsuhstantie ennbsp;men heeft alle reden om te veronderstellen dal dit eveneensnbsp;het geval is met den zeever van dolle dieren. Daaruit vloeitnbsp;voort dat besmette voorwerpen , linnengoed op natuurlijke wijzenbsp;gedesinfecteerd worden door droogen in de open lucht, datnbsp;hunne aanraking met een open wond ophoudt gevaarlijk tenbsp;zijn na 4 a 3 dagen en dal het bijgevolg in dusdanig gevalnbsp;zonder nut is toevlucht te nemen tot eene prophylactischenbsp;behandeling met inenting. Eveneens schijnt het overdreven tenbsp;zijn om gedurende twee ja zelfs eene maand, de weide tenbsp;verbieden waar dolle dieren verblijf gehouden hebben; hetnbsp;venijn wordt zonder moeite vernield op de oppervlakte vannbsp;hel gras, en slechts daar, waar het vermengd is met hetnbsp;water der poelen, bronnen, drinkplaatsen, blijft het eenigennbsp;tijd bestaan, eu het verbod van dit besmette water te ge-

-ocr page 123-

101

bruiken, zal elk gevaar voorkomen. Wat betreft de weiden, zal een verbod van 4 a S dagen voldoende zijn. Aldus is voornbsp;dolheid, evenals voor kwaden droes , uitdrooging een onbetwistbaar middel van desinfectie dat geniakkelijk aan te wenden is.

Verder heeft de Heer Galtier onderzocht of de smetstof van dolheid langen tijd bestand is tegen ontbinding van begravennbsp;cadavers. Een feit, door hem beschreven (zie Revue vétérinaire,nbsp;April 1888 p. 188) beeft in deze kwestie reeds uitspraaknbsp;gedaan. Zijne nieuwe onderzoekingen stellen vast dat de smetstof van dolheid zich 15, 20, 25, 50, 35, 40, 44 dagen conserveert in begraven cardavers eii wellicht zelfs langer; bet isnbsp;dus zaak in twijfelachtige gevallen zijn toevlucht te nemen totnbsp;de opgraving der cadavers en tot inenting, al is sedert betnbsp;begraven een tijd van 5 a 6 weken verloopen.

(Bevue vélérimire Dec. 1888).

(Red.)

Verlossing van een Ulerrie door den anus. Ctenezlng.

Vernant verhaalt van een eerstbarende merrie die een welgevormd veulen wierp, dat echter kort daarna stierf. De bevalling geschiedde uitsluitend door den anus. De Heer Vernantnbsp;geroepen, constateerde eene verscheuring van den bodem vannbsp;het rectum naar voren zich uitstrekende over eene lengte vannbsp;12 tot 15 centimeters. De randen er van w’aren zuiver ennbsp;zonder franjes. De schrijver paste, om particuliere redenen,nbsp;geen naad toe, maar vergenoegde zich met zorgvuldig schoonhouden en herhaalde uitwasscbingen om het rectum leeg tenbsp;maken en te beletten dat de excrementen in de scheede vielen.

Het dier herstelde vlug èn de scheede-wond genas van zeil zoo spoedig dat na eenigen tijd slechts een klein gedeelte van denbsp;urine door den anus stroomde ten gevolge de sterke contractiesnbsp;der spieren van de blaas.

(Revue vétérinaire Febr. 1889.)

(Red.)


-ocr page 124-

CORRESPONDEITIE.

Laboratokium voor pathologische anatomie en bacteriologie.

Aan H. H. velerinairen wordt verzocht, bij voorkomende gelegenheden, naar bovengenoemde inrichting te willen opzendennbsp;pathologische producten van zieken of lijken afkomstig en waarvan het microscopisch onderzoek voor de diagnosis en juisterenbsp;beoordeeling van het geval of uit een zuiver wetenschappelijknbsp;oogpunt van belang is te achten.

In ’t algemeen, bezige men als conserveerings-en verhardings-vloeislof, absolute alcohol in overmaat, waarin het onderzoekings-materiaal onmiddelijk en zoo versch mogelijk gebracht wordt. Kleine objecten kunnen in hun geheel gelaten worden, vannbsp;grootere neme men slechts een of meer stukken van 1 cm.nbsp;hoogstel! li/g cm. dikte. Zoo noodig, kieze men verschillendenbsp;gedeelten van het object uit, b. v. van tumoren een deel uilnbsp;het centrum en een deel van de peripherie.

Wanneer de deelen een tiental dagen in overvloed van alcohol vertoefd hebben, kunnen zij met een geringe hoeveelheid alcohol in een goed gesloten llesch worden verzonden.

Ajs verhardingsvloeistof voor deelen van het zenuwstelsel verdient de voorkeur een 2Vs°/o oplossing van dubbelchroomzure ammonium of kalium, welke men in de eerste dagen een paarnbsp;malen ververscht en waarbij, voor de verzending, een stuk cam-pher wordt gevoegd om schimmelvegetaties tegen te gaan.

Vloeibare, niet voor verharding vatbare objecten kunnen met. ongeveer het halve volumen aan 5°/o carbolzuuroplossingnbsp;worden vermengd.

De bijvoeging van een ziekteverslag met beschrijving van het uiterlijk voorkomen, de consistentie en overige kenmerken

-ocr page 125-

103

van het te onderzoeken object, benevens c. q. van een obductie-protocol is volstrekt noodzakelijk.

Kleinere paketten, voor het Laboratorium bestemd, kunnen per post worden verzonden. De postadministratie weigertnbsp;echter alle voorwerpen, die niet zoodanig verpakt zijn (b. v.nbsp;in dichtgesoldeerde, metalen bus), dat zij gevaar opleverennbsp;voor breken en lekkage.

Grootere collis kunnen door tusschenkomst van het Hoofd van gewestelijk bestuur aan den Directeur van Onderwijs,nbsp;Eeredienst en Nijverheid worden opgezonden. Men behoeftnbsp;dan slechts de eigenlijke bestemming op het adres of in hetnbsp;begeleidend schrijven bekend te stellen.

Nadere inlichtingen verstrekt gaarne

De Directeur,

Dr. C. EIJKMAN.

Heer J. te Tj. De benoembaarheid tot Gouvernements-veearts of Paardenarts vordert een diploma van veearts. Dat diploma is in Nederlandsch-lndië te verkrijgen. De voorwaardennbsp;zijn opgenomen in Stbl. 1873 No. 294 dat hier in extenso volgt.

No. 294.

Veeartsen, Bepalinqeti op de benoembaarheid tol Gouver-nemenls vee-arts en ten aanzien van de voordeelen en verplig-tingen, verbonden aan de uitzending uil Nederland van hen, die bestemd zijn om in Indië als Gouvernements vee-arts opnbsp;te treden.

No. 12.

Wij Willem III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz.,nbsp;enz., enz.

Overwegende:

-ocr page 126-

104

dat, ingevolge artikel 7 en de laatste alinea van artikel 10 van de bij Ons besluit van 10 September 1864 (Staatsbladnbsp;N°. 95j, vastgestelde verordening op hel benoemen van ambtenaren bij de burgerlijke dienst in Nederlandsch-lndië, *\oor Onsnbsp;worden geregeld de bijzondere voorwaarden van benoembaarheidnbsp;tot- en de voordeelen en verpliglingen verbonden aan- het ternbsp;beschikking stellen van den Gouverneur-Generaal van Neder-Imsch-lndiè van personen, bestemd tot het vervullen van bepaalde ambten of bedieningen;

dat het noodzakelijk is over te gaan tot de voormelde regeling, voor zooveel betreft de Gouvernements veeartsen in Ned.-lfidië.

Gezien de wet van 8 Julij 1874 (Nederlandsch stbl. iNo. 99), tol regeling van het onderwijs in de veeartsenijkunde, en vannbsp;de voorwaarden lot verkrijging van het diploma van veearts;

Op de voordrag! van Onzen Minister van Koloniën, dd. 8 Oktober 187Ö, Lt. D, No. 28;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Art. 1. Tot Gouvernements veearts in Nederlattdsch-liidië zijn benoembaar zij, die hebben afgelegd een voldoend examennbsp;overeenkomstig het bij dit besluit gevoegd programma.

Het af te leggen examen wordt gesplitst in twee gedeelten hl dier voege, dat het eerste gedeelte omvat de vakken ondernbsp;1 tot en met 9, en het tweede gedeelte de overige vakkennbsp;op het programma vermeld.

De kommissiën tot het afnemen van de voormelde examens worden benoemd: in Nederland door Onzen Minister van Koloniën,nbsp;in Nederlandsch-lndié volgens voorschriften uit te vaardigennbsp;door den Gouverneur-Generaal.

Art. 2. Het examen wordt theoretisch afgenomen in de vakken, op het programma vermeld onder 1, 2, 3, 5, 6, 7,nbsp;8, 9, 10, 11, 12, 13, 14 en 16, en praktisch in de vakken,nbsp;vermeld onder 4, 5, 9, 12, 13 en lo, en in de toegepaste leernbsp;van het uitwendig voorkomen (extérieur) der huisdieren, be-neven.s in de voederkennis.

-ocr page 127-

105

Bij het afnemen van het examen wordt de Nederlandsche taal gebezigd.

Art. 5. Om tot liet tweede gedeelte van het examen te worden toegelaten, wordt gevorderd, behalve het bewijs datnbsp;de kandidaat het eerste gedeelte met goed gevolg heeft afgelegd,nbsp;eene verklaring van den direkteiir der Rijks vee-artsenijschoolnbsp;in Nederland of van een tot uitoefening van de vee-artsenij-kunde in Nederland of Nederlandsch-fndië bevoegden persoon,nbsp;dat de kandidaat gedurende minstens twee jaren de genees- ennbsp;heelkundige behandeling van zieke dieren heeft gevolgd.

a.

Art. 4. Vrijgesteld van het examen: in zijn geheel zijn zij, die het regt hebben de veearlsenij-'^nbsp;kunde in Nederland uit te oefenen;

in nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vakken,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;opnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;programmanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vermeld ondernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1, 2, 5

en nbsp;nbsp;nbsp;4,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zijn zij,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bevoegdheidnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hebben om in Nederland

of in Nederlandsch-lndië als civiel- of militair apotheker werkzaam te zijn;

c. in nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vakken,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;opnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;programmanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vermeld ondernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1,2 en

3 nbsp;nbsp;nbsp;ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van datnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;artsenijwarenkennis, zijn zij,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;die met

goed gevolg het eerste natuurkundig examen liebben afgelegd volgens artikel 4 der wet van 1 Junij 1865 (Nederlandschnbsp;staatsblad No. 39), gewijzigd bij die van 8 .lulij 1874nbsp;(Nederlandsch staatsblad No. 97); zij, die de bevoegdheidnbsp;hebben in Nederland of iii Nederlandsch-lndië als bulp-apo-theker werkzaam te zijn; en zij, die aan eene Nederlandschenbsp;hoogeschool den graad van kandidaat in de geneeskundenbsp;hebben verkregen.

Art. 5. Naar gelang van de behoefte, wordt door Onzen Minister van Koloniën het vereischte personeel voor de burgerlijke vétérinaire dienst in Nederlandsch-lndië ter beschikkingnbsp;gesteld van den Gouverneur-Generaal.

Art. 6. Aan de uitzending uit Nederland ziju verbonden de volgende voordeelen:

u. eene voorloopige bezoldiging van ƒ 100 (honderd gulden)

’s maands, ingaande rnet den dag van inscheping naar

-ocr page 128-

106

b.

Batavia, waarop, vóór het vertrek uit Nederland, een voorschot van twee maanden wordt uitgekeerd;nbsp;eene gratifikatie voor uitrusting ten bedrage van f 1000.—nbsp;(duizend gulden);

c.

overtogl naar Batavia, als Gouvernements-passagier der eerste klasse.

Art. 7. Het door Onzen Minister van Koloniën voor de burgerlijke vétérinaire dienst in Nederlandsch-lndiö, ter beschikking van den Gouverneur-Generaal te stellen personeelnbsp;moet zich schriftelijk verbinden tot de onverwijlde teruggavenbsp;aan s' lands kas in Nederlandsch-Indië van alle gelden . welkenbsp;aan hetzelve en te zijnen behoeve zullen zijn voldaan, zoonbsp;wegens kosten van opleiding voor de dienst in/«rfie, zoo daarvoor uit ’s lands kas is bijgedragen, als ter zake van gratifikatienbsp;voor uitrusting, en overtogt naar Batavia, bijaldien het binnennbsp;den tijd van vijf jaren na zijne aankomst op Java, andersnbsp;dan tengevolge van wel bewezen ziels- of ligchaamsgebreken,nbsp;buiten eigen toedoen ontstaan, uit ’s Gouvernements dienstnbsp;wordt ontslagen.

Art. 8. De bepalingen van dit besluit treden in werking met de afkondiging: in Nederland, door plaatsing in de Neder-landsche Staatscourant, en in Nederlandsch-Indië ^ door opnamenbsp;in het Staatsblad van Nederlandsch-lndië.

Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan, tot kennisneming, afschrift zal wordennbsp;gezonden aan Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken en aannbsp;de Algemeene Rekenkamer.

Het Loo, den 13'*®quot; October 1873.

WILLEM.

De Minister van Koloniën,

W. VAN GolTSTEIN.

Accordeert met deszelfs origineel:

De Sekrelaris-Generaal bij het Ministerie van Koloniën, Henny.

En o[)dat niemand hiervan onwetendheid voorwende, beveidt

-ocr page 129-

1Ö7

de Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, den tlaad van Nederlandsch-lndië gehoord, dat deze in het staatsblad vannbsp;Nederlandsch-Indië worde geplaatst en dat daarvan, voor zooveelnbsp;noodig, vertalingen in de Inlandsche en Chinesche talen wordennbsp;aangeplakt.

Gelast verder alle hooge en lage kollegiën en ambtenaren, officieren en justicieren, ieder voor zooveel hem aangaan, aannbsp;de stipte naleving van het bovenstaand Koninklijk besluit denbsp;Iiand te houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons.nbsp;Gedaan te Buitenzorg, den 24®'®quot; December 187S.

VAN LANSBERGE.

De Algemeene Sekretaris.

Levyssohn Norman.

Uitgegeven den een-en-der lig sten December 1873.

De Algemeene Secretaris,

Levyssohn Norman.

Programma van kundigheden, welke worden vereischt om te worden benoemd tot Gouvernemenls veearts in Nederland-Indië, bedoeld bij artikel 1 van bet Koninklijk besluit van 13nbsp;Oktober 1875, No.

1°. Natuurkunde.

2°. Scheikunde.

0°. Natuurlijke historie (plant-, dier-, delfstof- en aardkunde).

4°. Kennis der voeder-, vergift- en artsenij-planten en art-senij-warenkennis.

3°. Ontleedkunde der huisdieren.

6°. Weefselleer en physiologie der huisdieren.

7°. Natuurlijke historie, leer van het uitwendig voorkomen (zoogenaamd extérieur) en raskennis der huisdieren.

S'quot;. Gezondheidsleer der huisdieren en veeteelt.

9°. Kennis van den hoef en het hoefbeslag.

10°.

Ziektekundige ontleedkunde der huisdieren.

-ocr page 130-

108

11°. Algenieene en bijzondere ziektekunde en geneesleer der huisdieren

12°. Heelkundige ontleedkunde, heelkunde, operatie- en verbandleer der huisdieren en leer der hoefzieken.

13°. Verloskunde der huisdieren.

14°.

15°.

16°.

Vee-artsenijkundige geneesmiddelen en vergift leer. Vee-artsenijkundige kliniek en artsenijmengkunde.nbsp;Geregtelijke vee-artseuijkunde en vee-artsenijkundigenbsp;politie.

Behoort hij het Koninklijk besluit van 15 Oktober 1875, No. 12.

Mij bekend;

De Minister van Koloniën, W. VAN Goltstein.

-ocr page 131-

¦ ..........................I’^wnppi^iipiipimn^pilipp^piippiiifpüipqsüpp'


4 * f V' \ _ ,;' 'f J

1

'M


r.gt;


, i

-ocr page 132-

PI XXI



Yt,-9 nbsp;nbsp;nbsp;,


fearts tny k.v.Ti I ¦


FYoqtUanqP


-ocr page 133-

.:.lt;i'pJtF~--\... i * ‘nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V, K ïi

-iV'y

BESCMIJVING

VAN EENIGE GRASSEN VAN NEDERLANUSCH-INDIË

DOOR

H. MARS.

Paardenartsklasse.

MET PLATEN.

POBOIATHERUM CEIIITÜl Trin.

Plaat XXI.

Geslacht PANIGEAE. pag. 25.

Ondergeslacht Sacchareae. pag. 35.

Onderafdeeling Pogonatherum. pag. 42.

Miqeel: Culmi erecli caespilosi, folia plana lenuissuiie glanduloso-puherula, vaginae ore Ciliatae; spicae crehrae adnbsp;1‘amuloruui apiceni longe pedunculatae solitariae, spiculae basinbsp;barbatae, involucratae, altera sessilis, altera pedicellata.

Trin. Fundani. Agrostogr. p. 116. Kunth. 1. c. p. 478. Decaisn. 1. c. p. 556. — Pogonatherum saccharoideum Pal.nbsp;*^eauv. p. 176 lab. XI. fig. 1. Kunth. Rev. Gram. 11. p. 495,nbsp;tab. 161—162. Zoll. Gat. p. 51. Biisc. 1. c. p. 364. — P-polystachyum R. et Sch. Syst. II. p. 497. Panicum polysla-chyum Burm. herb. — Perotis polystachya Willd. Spec. I. p.nbsp;^-4. — Saccharum Panicum Lam. lllustr. tab. 40. fig. l.Eucycl.nbsp;1 p. 394.

8

-ocr page 134-

110

Andropogon crinitus Thunb. Fil. Jap. p. 40. tab. “l.Willd. Spec. IV. p. 903. — Pollinia polyslacbia Spreng. Syst. I. p.nbsp;288. — Homoplilis crinita Triu. Fund. p. 166. — Andropogonnbsp;monandrus Roxb. Fl. Ind. I. p. 264.

De halmen recht opstaand, zodevonnend, de bladeren vlak. zeer dun, klieracbtig-zacht behaard, de scheden aan den randnbsp;gewiraperd, de talrijke aren lang gesteeld aan het uiteinde dernbsp;takjes, eenzaam, de bloempakjes aan de basis behaard, omwonden, gedeeltelijk gezeten, gedeeltelijk gesteeld.

Geheel Indië tot in Japan.Java, op de rotsen van de J//-doerian bij Tjikoja (Zoll.), op den Gedé 3—3000', bloeit in Augustus vei'bl. in December, bij Buitenzorg, Magelang, Batavia,nbsp;Tpbogn Jungh.) Timor.

(Kunth). Radix fibrosa, fibris filiformibus, fle.xuosis, albidis. villoscusculus tardius glabratis. Culmi Caespilois, erecti, 13—16nbsp;pollicares, valde ramosi, graciles, teretes, laeves, glabri, nitiduli,nbsp;duri; ramis gemenis vel ternis; nodis sericeo-barbatis. Folianbsp;lincaria, angusta acutata, plana, quinquenervia striata, mem-branacea ; utrinqui pilis punctiformibus adpressis obsita, viridianbsp;2—2Vs pollices longa, 1—1 Vs hneam lata. Vaginae teretes,nbsp;striatae, glabrae, superiores internodia superantes, solutae. Ligulanbsp;brevissima, truncata, pilis longis sericeis ciliata. Spicae innbsp;ramulis solitariae, e summa vagina exscitae, leviter arcuatae.nbsp;pollicares et longiores; rhacbis tennis, arliculata, subflexuosanbsp;pilis albidis mollibus ciliata. Spiculae subsecundae geminae,nbsp;summae cujuslibet, spicae ternae: altera sessilis, completa;nbsp;altera pedicellata, minor incompleta; omnes basi pilisnbsp;longis sericeis albidis cinetae; pedicellus pilosa ciliatus:nbsp;articulum rhacbis contiguum subaequans. Spicula conpletanbsp;bifloram, lineam longa; flos superior hermaphroditus, bipalea-ceus; inferior nunc neuter, unipaleaceus, muticus, rarius arista-tus, mine masculus, bipaleaceus, muticus. Glumae, duae,nbsp;inaequales, membranaceae, albidae; inferior paulo brevior.

-ocr page 135-

Ill

ablonga, emarginato Iruncata, mutica, concava, obsolete tri-nervia, externe pilosiuscula, apice dense sericeo-pilosa; superior oblonga, subapice bifido aristata, carinato-concava, uninervia,nbsp;Carina piloso-ciliata: arista rectiuscula, scabra, fucescens, glunianbsp;sua quadruple sextuplove longior. Flos inferior nunc neuter,nbsp;nnipaleaceus, flore herinaphrodito brevior ; palea oblonga, apicenbsp;obsolete tridentata et ciliolata, concava, byolina, enervia, glabranbsp;mutica , rarius subapice longissinie aristat a et obsolete uninervianbsp;(arista scabra, inferne spiraliter torta); nunc masculus, bipa-leaceus, muticus; paleis longetudine aequalibus, byalis; inferiorenbsp;oblonga, obtusa, apice ciliolata, mutica; superiore latiore, dorsonbsp;binervia, superne piloso-ciliata; sqnamulis nullis; staminibusnbsp;duobus filamentis glabris; antberis lineari-oblongis, utrinquenbsp;bifidis, bilocularibus, glabris, pallede croceis ; rudimento pistillinbsp;nullo. Flos superior hermaphroditus; paleae duae, membranaceo-hyalinae, glabrae. Superne ciliatae, longitudine subaequalesnbsp;inferior oblonge, subapice bifido longissime aristata; aristanbsp;capillacea, scabra, fiisca, inferne leviler spiraliter torta, longi-tndine aristam glumae superioris aequans: palea superior subel-liptica, apici rontundata, genetalia amplectens.

Squamulae nullae. Filamenta duo, longissima, capillacea, hyalina, glabra. Antberae delapsae. Ovarium sessile, obliquenbsp;oblongum, glabrum. Styl duo, terminales, longissimi glabri.nbsp;Stigmata plumosa, fuscescentia, exserta; pilis simplicibus,nbsp;byalinis. Fructus baud suppetit. Spicula pedicellata mox des-criptae complelae siraillima, sea flos inferior semper neuter,nbsp;'inipaleaceus, muticus, rarius brevissime vel longissime arista-tiis; antberae floris superioris effoetae, minutae, oblongae.nbsp;iitrunque emarginatae.

Spiculae biflorae, geminae; altera sessilis polygamo-herma-phrodita, altera pedicellata polygamo-feminea: Flos inferior muticus, rarissime aristatus, nunc bipaleaceus masculus, nuncnbsp;unipaleaccus neuter, nunc plane obliteratus; superior aristatus,nbsp;bipalaceus, hermaphroditus in spiculis pedicellates femineusnbsp;staminibus effoetis. Glumae duae, inaequalis, membranaccae;

-ocr page 136-

\n

inferior concava, mutica ; superior carinato concava, sub apice longissiine aristata. Paleae breviores, hyalinae; inferior florisnbsp;bennaptrodite subapice longissime aristata. Squamulae nullaenbsp;Stamina interdum 1. Ovarium sessile, glabruni. Styli duo,nbsp;lerminales, longissemi. Stigmata plumosa; pilis simplicibus,nbsp;Oaryopsis oblique oblonga, compressiuscuta, laevis, glabra, libera,nbsp;paleis inclusa, spicula pedicellata sessilibus simillima, sednbsp;macrior, flos inferior unipaleaceus neuter vel nullus, superiornbsp;femineus, staminibus effetis, Gramen caespitosura, culmis ramosis,nbsp;spicis in rarnulis solitariis, simplicibus, articulatis.

De wortel vezelig, met draadvorinige, buigzame, witachtige, eenigzins vlokliarige later gladde vezels. De halmen zode-vormend, rechtopstaand, 15 a 16 duimlang, zeer vertakt,nbsp;slank, rolrond, effen, glad, zacht glimmend, goudgeel, metnbsp;twee dan wel drie takken, met zijdeaclitig behaarde knoopen.nbsp;De bladeren lijnvormig, smal, spits, vlak, vijfnervig, gestreept,nbsp;vliezig, aan heide randen dicht met puntvormige haren bezet,nbsp;groen, 2-2V2 duim lang, 1-1'ƒ2 streep breed. De scheden rolrond,nbsp;gestreept, glad, de bovenste uitstekende boven de tusschenruimtenbsp;der knoopen, open. Het tongetje zeer kort, afgeknot, behaardnbsp;met lange zijdeachlige haren. De aren, uitstekende bovennbsp;de schede, zacht gebogen, een duimlang of langer, bladspilnbsp;dun, geleed, eenigzins geboges, met witachtige, zachtenbsp;haren bebaard. De bloempakjes eenzijdig, twee aan twee.nbsp;bovenal uitstekend, de bloemaren drie aan drie, de eenenbsp;gezeten. volkomen, de andere gesteeld, kleiner, onvolkomen, allen aan de bazis omgeven met lange zijdeachtige,nbsp;witachtige haren, het hloemsteeltje harig-gewimperd, bijnanbsp;gelijkkomend met het nabijstaand lid van de bladspil. Denbsp;bloempakjes volkomen tweebloemig, een streep lang, de bovenste bloem tweeslachtig, tweekaffig, de benedenste nu eens

clig, eenkaffig, stomp, zelden naald vormig, dan eens mannelijk, tweekaffig , stomp. Twee kelkkafjes, ongelijk, vliezig.

witacbtig, het benedenste iets korter, langwerpig, getand

-ocr page 137-

115

algeknol, stomp, hol, onvolkomen drienervig, naar buiten eenigzins behaard, aan de punt dicht zijdeaclitig-behaard, betnbsp;bovenste langwerpig, aan de gespleten punt genaaid , kielvormignbsp;hol, eennervig, de kiel harig gewimperd ; de kafnaald eenigzinsnbsp;recht, ruw, zwart, vier dan wel zes malen lang dan hetnbsp;kelkkafje. De benedenste bloem nu eens onzijdig, eenkalïig,nbsp;korter dan de tweeslachtige bloem; het kroonkafje, langwerpig,nbsp;aan de punt onvolledig drietandig en eenigzins gewimperd, hol,nbsp;doorschijnend, eennervig, glad, stomp, zelden aan de puntnbsp;zeer lang genaaid en onvolledig eennervig (de naald glad,nbsp;binnen spiraalvormig gewonden ', nu eens mannelijk , twee kalTig,nbsp;stomp, met gelijklange kroonkafjes, doorschijnend, benedennbsp;langwerpig, stomp, aan de punt een weinig gewimperd, stomp,nbsp;boven iets breeder, aan de rug tweeuervig, het bovenstenbsp;harig-gewimperd; geen schubjes; met twee meeldraden; metnbsp;gladde helmdraden, met lijnvormig-langwerpige helmknopjes,nbsp;op beide randen Iweespletig. tweehokkig, glad, bleek-geel;nbsp;van een stamper is geen spoor aanwezig. De bovenste bloemnbsp;tweeslachtig, twee kroonkafjes, vliezig-doorschijnend, glad,nbsp;boven gewimperd, bijna gelijk lang, het benedenste aan denbsp;langwerpige, gespleten punt zeer lang genaaid, de naaldnbsp;haarfijn, rinv, bruin, beneden licht spiraalvormig gebogen, innbsp;lengte gelijkkomend met de naald van het bovenste kelkkafje,nbsp;het bovenste kroonkafje eenigzins elyptisch, aan de puntnbsp;afgerond, de genitaliën omvattend, geen schubjes; Tweenbsp;helmdraden, zeer lang. haarfijn, doorschijnend, glad. Denbsp;helmknopjes uiteengevallen. Gezeten vruchtbeginsel, scheef-laugwerpig, glad. Twee eindelingsche, zeer lange, gladdenbsp;stijlen. Gevederde stempels, bruinachtig, uitstekend, metnbsp;eenvoudige doorschijnende baren. Eene vrucht is niet aanwezig. Het gesteelde bloempakje is zeer gelijkend op hetnbsp;zooeven beschreven, volkomen, doch de benedenste bloem isnbsp;altijd onzijdig, een kaflig, stomp, zelden zeer kort dan welnbsp;zeer lang genaaid, de helmknoppen der bovenste bloem zwak,nbsp;hlein, langwerpig, op beide kanten getand.

-ocr page 138-

114

Geslachtskenmerken: De bloempakjes Iweebloemig, twee aan twee, het eene gezeten, veelhuizig, tweeslachtig, bet anderenbsp;gesteeld veelhuizig-vrouwelijk. De benedenste bloem stomp,nbsp;zeer zelden genaaid, nu eens tweekaffig mannelijk, dan wedernbsp;eenkaffig onzijdig, dan weder volkomen ontbrekend; de bovenstenbsp;genaaid, tweekaffig, tweeslachtig, in de gesteelde bloempakjesnbsp;vrouweUjk met zwakke meeldraden. Twee kelkkafjes, ongeUjk,nbsp;vliezig, bet benedenste hol, stomp, het bovenste gekield-hol,nbsp;aan de punt zeer lang genaaid. Kroonkafjes korter, doorschijnend, het benedenste van de tweeslachtige bloem aan denbsp;punt zeer lang genaaid. Geen schubjes, meeldraden zelden,nbsp;glad vruchtbeginsel. Twee eindelingsche stijlen, zeer lang;nbsp;Gevederde stempels met eenvoudige haren, scheef-langwer-pige graanvrucht, een weinig samengeperst, effen, glad,nbsp;vrij, in kafjes gesloten. Gesteelde bloempakjes zeer gelijkendnbsp;op de gezetene, doch dunner, de benedenste bloem eenkaffignbsp;onzijdig of niet voorhanden, de bovenste vrouwelijk met zwakkenbsp;meeldraden. Eene zodevormende grassoort, met vertakte halmen, eenvoudige, geleede aren eenzaam aan de takjes.

Tot dusver Kuntb.

De inlandsche namen van dit gras zijn: Djoekoet palias (sund). Rompoet palias (Mal.). Palias (Mal.) Filet geeft voornbsp;het Rompoet palias nog op de Pennisetum holcoides.

Het gras is zeer verbreid en bijna overal vindt men het aan rotsen en aan steile berghellingen. Ook op oude muren b. v.nbsp;in de stad Ratavia ziet men het veelvuldig. Het wordt ooknbsp;veel in potten gekweekt als sierplant. Als voedselgras komtnbsp;het niet en aanmerking.

-ocr page 139- -ocr page 140- -ocr page 141-

IIH

ISACME MIEITÜLA KUiNTH.

Plaat XXII.

Geslacht PANICEAE. pag.

Ondergeslacht Paspaleae. pag.

Onderafdeeling Isachne pag.

Miouel: Culmus ramossissimus diffiisus repens; vaginaê ore harhatae; folia lanceolata acuta plana multinervia pilosiuscula;nbsp;paniculae ramosae rami alterni paluli ramulique flexuos,nbsp;glabri; glumae suhaequales, superior margine puberula, fl.nbsp;masc. sessiles glaber, fem. stipitatus baemispbaericus molliternbsp;pubescens.

Isachne minitula Kuxth. Rev. Gram. II. lab. 117. Enurn I. p. 137. Büse 1. c. excl. var. et syn. Zoll. Panicum mini-tulum Gaudicb. Voy. Freyc. Bot. p. 410. P. polygonoides Lam.nbsp;Encyel. Kth. 1. c. p. 115 Decaisn, Nouv. Ann. Mus. III. p. 352.

De zeer vertake halm verpreid, kruipend, de scheden aan den mond behaard; de bladeren lancetvormig spits, volkomennbsp;veelnervig en een weinig harig; de bloempluimen vertakt, denbsp;lakken afwisselend spreidend en de takjes buigzaam glad; denbsp;kelkkafjes bijna gelijk groot, het bovenste aan den rand eenig-zins behaard; de mannelijke bloem gezeten, glad; de vrouwelijkenbsp;gesteeld hemispberisch, week, zachtharig. Timor Mariannen.

Ku.nth ; Cubmis raniosissimus, repens (teste Gaudicb.); ramis solitariis vet geminis ex eadeni vagina, filiformibus, teretibus?nbsp;striatis, glabris; nodis pubescentibus. Folia lanceolata,nbsp;ocuta, inferno paruin laliora, basi rotundata, plaua, niul-• iuervia, ncrvis quinque crassioribus membranacea, utrin-que pilosiuscula, supra substrigulosa, subtus pallidiora, 10—15nbsp;lineas longa, IV4—IV* Eneas lata. Vaginae nervoso-striatae,nbsp;teretiusculae, usque ad basim fissae, ore pitosae subsemipol-

-ocr page 142-

116

licares, irternodiis duplo triplove breviores; iiileriores solutae. Ligula; raargo hirsuto-ciliatiis. Paniculae in apice ramorumnbsp;solilariae, ramosae, e summa vagina exsertae, subbipollicares,nbsp;creclae; ramis alternis, solilariis, patulis, rhachi ramulisquenbsp;subflexuosis glabris. Spiculae pedicellalae, vix dimidiam lineamnbsp;longae, biflorae; flore inferiore sessili; masculo; superiore bre-viler slipilato, femineo, hemisphaerico, molliter-pubescente,nbsp;albido: stipite glabro; pedicellis glabris, apice subclavato-in-crassatis, cura spicula arliculalis. Glumae duae, subaequales,nbsp;palenles, late ellipticae, apice rotundatae, concavae, mem-branaceae, glabrae, superne versus marginem puberulae, albidae,nbsp;floribus paulo breviores; superior obsolete quinquenervia. Flosnbsp;masculus bipaleaceus: Paleae subaequales, ellipticae, obtusae,nbsp;membranaceae, glabrae; inferior obsolete quinquenervia, dorsonbsp;convexiuscula, marginibus superiorem amplectens; superiornbsp;planiuscula, marginibus inflexis stamina ampleetens; angulisnbsp;obtusis, 1-nerviis.

Squamulae duae, anticae, collaterales, hijalino-membraua-ceae, latae, apice inaequaliter sinuato-bilobae. glabrae.

Stamina tria, subaequalia. Filamenta linearia, brevia, glabra, byalina. Antherae ablongo-lineares, utrinque bifldae, bilocu-lares, glabrae, croceae. Pislelli rudimentum nullum. Flosnbsp;hermaphrodilus: Paleae sub” chartaceo-membranaceae; inferiornbsp;subrolundo-ovata , apice rolundata, convexa, enervia marginibusnbsp;superiorem arcte amplectens; superior vix brevior ovato-subro-tunda, obtusa, dorso planiuscula et molliter pubescens, versusnbsp;margiuem utrumque inllexum glabrata; angulis obtusis.nbsp;Squamulae duae, anticae, collateralis, hyalino-membranaceae,nbsp;glabrae, subdolabriformes, apice irregulariter retusae, ovarionbsp;demidio breviores. Stamina nulla. Ovarium sessile, oblongum,nbsp;glabrum. Styli 2 terminales, elongati, glabri. Stigmata plu-moso — penicelliformia, fusco — violacea, exserta. Fructusnbsp;mibi ignotus.

De halm zeer vertakt, verspreid, kruipend (volgensGaudich) met eenzame dan wel twee aan twee uit dezelfde schede komende

-ocr page 143-

117

lakken, draadvormig, rolrond, gestreept, glad niet zachtliarige knoopen. De bladeren, lancetvormig, spits, beneden iets breeder,nbsp;aan de basis afgerond, effen, veelnervig. met vijf dikkere nerven gt;nbsp;vliezig, op beide kanten een weinig behaard, boven een weinignbsp;geborsteld, het bovenste iets lichtkleuriger, 10 —1 ö streep langnbsp;IV4 — streep breed. De scheden nerviggestreept, rolrondachtig,nbsp;tot aan de basis gespleten, aan den mond harig, bijna eennbsp;halven duim lang, dubbel dan wel driemaal korter dan denbsp;ruimte tusschen de knoopen, de benedenste los. Het tongetje; de rand langharig behaard. De bloempluinen eenzaamnbsp;aan de punt der takken, vertakt, uitstekende uit het bovennbsp;einde der schede, bijna 2 duim lang, recblopstaand met afwisselende, eenzame, openstaande, aan de bladspil en denbsp;takjes; eenigzins gebogen gladde takken. Gestoelde bloernpakjes,nbsp;naauwelijks 1/2 streep lang, tweebloemig, de benedenste bloemnbsp;oudachtig, mannelijk, de bovenste kortgesteeld vrouwelijk,nbsp;hemispherisch, week, zachtharig, wilachtig met gladde steel,nbsp;gladde bloemsteeltjes die aan de punt knotsvormig verdikt ennbsp;met het bloempakje geleed zijn. Twee kelkkafjes, bijna gelijk)nbsp;afstaand breed, elyptisch, aan de punt afgerond, hol, vliezig, glad,nbsp;boven naar den rand toe zachtharig, witachtig, weinig korternbsp;dan de bloemen; het bovenste onvolkomen, vijfnervig. Denbsp;mannelijke bloem tweekaffig. De kroonkafjes bijna gelijklang,nbsp;elyptisch, slomp, vliezig, glad, het benedenste onvolkomen,nbsp;vijfnervig, aan de rug een weinig bolvormig, met de randennbsp;het bovenste omvattend, hel bovenste iets vlakker, met denbsp;ingebogen randen de meeldraden omvattend, met stompenbsp;hoeken, eennervig. Twee schubjes voorstaand, collateraalnbsp;doorschijnend-vliezig, breed, aan de punt ongelijkmatig,nbsp;bochtigdubbelgelobd, glad. Drie meeldraden, bijna even groot.nbsp;Lijnvormige belmdraden, kort, glad, doorschijnend. Denbsp;helmknoppen langwerpig-lijnvormig, aan beide zijden gespleten, tweehokkig, glad, saffraangeel. Geen spoor van eennbsp;stamper. Tweeslachtige bloem; De kroonkafjes een weinignbsp;papierachtig-vliezig, het benedenste rondachtig-eivormig, aan

-ocr page 144-

118

etc punl afgerond, gebogen, eennervig, met de randen het bovenste wijd onisluitend; bet bovenste iets korter, civormig,nbsp;rondachtig, stomp, aan den rug meer vlak en week zachtharig,nbsp;naar de beide ingebogen randen toe glad wordende, met stompenbsp;boeken. Twee schubjes, naar voren slaande, gelijkzijdig,nbsp;doorschijvend-vliezig, glad, bijna sabelvormig, aan de puntnbsp;onregelmatig breedgerand, de helft korter dan de vruchtknop. Geen meeldraden. Gezeten vruchtbeginsel, langwerpig ,nbsp;glad. De stempels penseelvormig-gevederd, bruinvioletkleurig,nbsp;uitstekend. Een vrucht is mij niet bekend.


-ocr page 145-

HONDSDOLHEID

(RABIES)

IN

IV eciei'laiidlsch-Iutlië.

DOOR

C. A. PEWVIVG.

Veearts,

Ofschoon over deze ziekte in de laatste jaren, vooral ten gevolge van Pasteor’s proeven, veel geschreven is, nietnbsp;alleen in wetenschappelijke werken, doch ook in couranten ennbsp;tijdschriften die onder het oog van het groote publiek komen,nbsp;bestaan bij dit laatste toch nog steeds geheel verkeerde denkbeelden omtrent de verschijnselen van bovengenoemde ziektenbsp;en hoewel men, ten minste hier in Indië, vrij algemeen weet,nbsp;dat een dolle hond niet persé recht. uit behoeft te loopen metnbsp;den staart tusschen de beenen en het schuim op de lippen ennbsp;groeten afkeer van water moet vertobnen, zoo stelt men zichnbsp;toch over het algemeen een dollen hond voor als een woestnbsp;en kwaadaardig dier, steeds gereed om ieder individu, datnbsp;onder zijn bereik komt, aan te vallen en te bijten; en tochnbsp;is, in Indië, in de meeste gevallen niets minder waar dannbsp;dit. In [ndië zeg ik, want de ziekte schijnt zich hier werkelijknbsp;eenigszins anders te verhouden dan in Europa. Terwijl n. 1.nbsp;in laatsgenoemd werelddeel, naar algemeen wordt aangenomen , het meerendeel der aangetaste honden aan razendenbsp;dolheid en de minderheid aan stille dolheid lijdt, is het hiernbsp;juist omgekeerd. Ten minste voor zoover ik in de gelegenheidnbsp;was, de ziekte waar te nemen, moet ik de gevolgtrekking

-ocr page 146-

120

maken, dat verreweg de meeste honden, die hier aan rabies (en gronde gaan — en hnn aantal is legio — lijden aan stille,nbsp;terwijl het voorkomen van razende dolheid eene zeldzaamheidnbsp;is. Van 12 honden, waarbij ik de ziekte van het begin totnbsp;het einde geobserveerd heb, vertoonde slechts éèn symptomennbsp;van razende, de andere 11 stierven alle binnen drie dagennbsp;aan stille dolheid: na dien lijd heb ik nog geen enkel geval

van razende dolheid weer gezien deelingen

Evenzoo hadden alle mede-die mij werden gedaan door personen, die honden aan meergenoemde ziekte verloren hadden , betrekking op stillenbsp;dolheid, nimmer op razende. Meestal wist men niet eens, datnbsp;de dieren dol waren, doch men was wat voorzichtig, omdatnbsp;de inlanders vertelden, dat in de kampongs veel dolle hondennbsp;werden at’gemaakt, en zoo werd mij dan, nadat reeds vele dierennbsp;onder dezelfde ziekte-symptomen gestorven waren, gevraagd,nbsp;eens te komen zien, of die ziekte nu werkelijk dolheid was.

Velen zullen misschien verwonderd zijn, dat deze gevaarlijke ziekte in Indië zoo veelvuldig voorkomt, terwijl men er bijnanbsp;nooit iets vau hoort; toch is dit zoo en het vindt zijue verklaring in het feit, dat er misschien duizend kamponghonden zijnnbsp;legen één, die aan een Europeaan toebehoort welke laatstenbsp;dus betrekkelijk zelden worden aangetast, terwijl ons uit denbsp;kampongs over het algemeen zoo weinig ter oore komt, datnbsp;daar al heel wat bijzonders moet gebeuren, eer het publiek er iets van merkt; van het aantal honden, dat wordtnbsp;doodgeslagen, hoort men dus niets tenzij men er speciaalnbsp;onderzoek naar doet. Men zal zeggen, wanneer er tochnbsp;werkelijk zooveel dolle honden rondloopen, zullen ook welnbsp;een massa nienschen gebeten worden en aan rabies sterven ennbsp;echter hoort men ook daarvan niets. Het laatste is volkomennbsp;waar; men hoort er niets van, doch van wien zou men hetnbsp;ook hooren. Van de honderd inlanders, die sterven, is ernbsp;waarschijnlijk niet één onder geneeskundige behandeling geweest, ze worden ziek en sterven, zonder dal de aard hunnernbsp;ziekte wordt gediagnostiseerd.

-ocr page 147-

121

Daar nu bovendien een inlander niet het minte begrip heeft van incubatie tijdperk en dit juist bij rabies meestal zeer langnbsp;duurt, zal hij nooit op het idee komen, dat thans iemandnbsp;sterft tengevolge van een hondebeet, dien bij voor een paarnbsp;maanden heeft opgedaan en die na twee dagen volkomen wasnbsp;genezen. Vertelt men hem zoo iets niet alleen van rabies,nbsp;doch ook van andere besmettelijke ziekten, dan knikt hij metnbsp;een hoogst ernstig gezicht van ja, alsof hij het zeer natuurlijknbsp;vindt, doch nauwelijks heeft men zich afgewend, of hij kijktnbsp;de anderen (zijne bruine broeders) aan met een glimlach, dienbsp;duidelijk zegt; »wat houden die blanda’s er toch nog eigenaardige ideeën op na; met al hunne pinterheid zijn ze in sommige opzichten nog verbazend dom.”

Intusschen uit het feit, dat in Indië geene maatregelen zijn voorgeschreven tot beteugeling dezer ziekte, hetgeen in bijna allenbsp;beschaafde landen wel het geval is, mag men opmaken, datnbsp;er zeer weinig menschen aan hondsdolheid sterven, anders tochnbsp;zou de Regeeriiig er zeker maatregelen tegen nemen.

Hoe men echter het juiste getal dergenen, die er jaarlijks het slachtoffer van worden, te weten komt, is mij eennbsp;raadsel. Wat den veestapel aangaat, ook hierbij valt hétnbsp;moeilijk eene juiste opgave te krijgen van de schade, doornbsp;rabies aangericht; ik geloof echter, dat al hoort men er nietsnbsp;van, deze toch vrij groot is. Zoo stierven bij vier Europeanen,nbsp;die in verschillende kampongs woonden, waar vele hondennbsp;wegens dolheid door de bevolking werden doodgeslagen , bijnbsp;N°. 1 een buffel, hij N°. 2 zes Europeesche varkens, bijnbsp;N°. 5 een rijpaard, hij N°. 4 een racepaard, om niet tenbsp;spreken van het aantal honden, waaronder zeer dure, dienbsp;overal hij massa’s aan deze ziekte stierven. Wanneer mennbsp;nu ziet, dat bijna hij alle Europeanen, die in kampongs woonden in tijden, dat vele gevallen van rabies voorkwamen, denbsp;veestapel er meer of minder door leed, dan moet men tochnbsp;wel aannemen, dat dit bij den inlandscben veestapel, die veelnbsp;grooter is en waarvoor over het algemeen vrij wat minder


-ocr page 148-

zorg wordt gedragen, nog in veel grootere mate het geval zal zijn. Dat zulks ook werkelijk zoo is, blijkt in tijden, dat ernbsp;besraettelijke ziekten heerschen, waartegen van Regeeringswegenbsp;maatregelen worden genomen en waarbij dan den inlandernbsp;streng wordt gelast, van ieder sterfgeval onder bet vee kennisnbsp;te geven; meestal komt men alsdan ook gevallen van rabiesnbsp;tegen; zie verder Veeartsenijkundige Bladen voor Aeder/.-iadje,nbsp;deel III, all. 1 en 2, pag. 102.

Daar er door geheel Indië niet de minste controle op honden bestaat, is het natuurlijk eene absolute onmogelijkheid ooknbsp;maar hij benadering op te geven, hoeveel honden er zijn ennbsp;hoeveel er jaarlijks aan dolheid sterven. Door liefhebbers vannbsp;honden in de binnenlanden, vooral op ondernemingen, waarnbsp;men er voor de jacht meestal vele en dure op na houdt, werdnbsp;mij steeds verzekerd, dat men bijna geen honden kon houden,nbsp;daar ze altijd dol werden. Dikwijls had men mooie jachthonden uit Europa, ingevoerd, doch steeds met het treurignbsp;gevolg, dat het grootste gedeelte na korten tijd aan rabies stierf.

Zelf verloor ik in 4 jaren tijds, vijf honden aan deze ziekte, terwijl ik in ’t geheel zeven exemplaren gedurende die viernbsp;jaren gehad heb.

Wanneer ik hier nog bijvoeg, dat in een paar kampongs, waarvan ik eenige opgaven kreeg, binnen eene week in de eerste ruim dertig, in de tweede een twintigtal en in de derde tusschen tien ennbsp;twintig honden wegens dolheid waren doodgeslagen, dan zalnbsp;men mij toegeven , dat deze ziekte in/«dië veelvuldig voorkomtnbsp;en het dus voor iedereen van belang is, haar dadelijk, tenbsp;kunnen onderkennen om zoodoende zichzelven, doch vooralnbsp;kinderen tegen hare vreeselijkc gevolgen te kunnen vrijwaren,nbsp;’t Is vooral met het oog hierop dat ik deze regelen schrijfnbsp;en ik zal mij daarom bepalen tot het geven eener korte beschrijving van de ziekteverschijnselen, die men gedurende hetnbsp;leven waarneemt hij stille dolheid — den hier het meest voorkomenden vorm — en- liever niet spreken over razende dolheid,nbsp;die men hier hoogst zelden ziet opdat men toch vooral niet

-ocr page 149-

125

zal blijven vasthouden aan het idee, dat een hond niet dol kan zijn, zonder zich -woest en onhandelbaar te toonen.

Zieklesymplomen hij stille dolheid. Het eerste verschijnsel dezer ziekte is in bijna alle gevallen, dat de hond, die andersnbsp;geen enkel beest kwaad doet, thans neiging vertoont om naarnbsp;honden, kippen en ander gevogelte te bijten. Niet, dat zenbsp;eene kip zullen grijpen en half verscheuren, volstrekt niet;nbsp;ze loopen, als of ze spelen, plotseling naar eene kip, grijpennbsp;haar even, gaan weer terug om dit spelletje te herhalen, zoo-dra er weer eene in de nabijheid komt. Men moet dit welnbsp;onderscheiden van de gewoonte, die bijna alle gladdakkers hebben, om zoodra eene kip het een of ander voedsel gevondennbsp;heeft en er mee wegloopt, haar terstond achterna te vliegennbsp;en haar dit af te nemen. De dolle hond loopt naar elke kipnbsp;of gans, die in zijne nabijheid komt en daardoor zijne aandachtnbsp;trekt: volstrekt echter niet woest, veeleer spelenderwijs, zoo-dat ik op mijne vraag aan eigenaars van dolle honden, of denbsp;dieren niet eerst naar kippen en andere honden gehelen hadden dikwijls ten antwoord kreeg, dat men zich zoo iets welnbsp;herinnerde, doch hier niet verder op gelet had, daar men dacht,nbsp;dat het maar spelen was. Worden andere honden gebeten,nbsp;dan hangt het geheel van hun aard af, hoe ze zich gedragennbsp;zullen; zijn ze van nature nog al kwaadaardig en vechtlustig,nbsp;dan volgt doorgaans een woedend gevecht, waarbij de dollenbsp;hond meestal weinig geluid geeft, doch vinnig bijt; is dezenbsp;hond daarentegen zachtaardig en vreesachtig van natuur, dannbsp;loopt hij snel naar een vreemden hond toe, bijt even en gaatnbsp;meestal dadelijk terug tenzij de andere wederkeerig aanvalt,nbsp;nis wanneer er gewoonlijk een gevecht volgt. Ziet men dit,nbsp;dan valt het in de meeste gevallen dadelijk op, dat de andersnbsp;zoo vreesachtige hond nu zoo flink van zich afhijt. Het ziekenbsp;dier is thans nog even gehoorzaam en oplettend als altijd ennbsp;meestal zeer aanhankelijk; hij kruipt onder den stoel van zijnnbsp;meester of van een zijner huisgenooten, ook wanneer dit anders

-ocr page 150-

124

niet zoozeer zijne gewoonte was, likt gaarne de hem toegestoken hand, enz. In dit stadium der ziekte ziet een goed opmerker in de oogen van het dier reeds eene eigenaardigenbsp;uitdrukking, die ik niet kan beschrijven, doch die zoo karakteristiek is dat, w'anneer men het eenige malen gezien heeft,nbsp;het onmiddellijk opvalt. Wat het eigenlijk is, weet ik zelfnbsp;niet, doch ze hebben iets vreemds in bun blik, dat mij altijdnbsp;dadelijk op de gedachte aan dolheid bracht, nog eer ik ietsnbsp;naders omtrent het dier wist. Soms ziet men thans eennbsp;beetje overvloedige speekselafscheiding zonder dal dit echternbsp;nog uit den mond loopt. Hangt deze echter een weinig open,nbsp;wat bij het begin der ziekte soms nog niet, doch in eennbsp;verder stadium bijna altijd het geval is, dan ziet men dikwijlsnbsp;een beetje slijmig speeksel als een draad uit den mond hangen.nbsp;Thans gaat het dier al gaarne stil liggen, verandert echternbsp;ieder oogenblik van plaats en hapt telkens naar vliegen ook

gadeslaat, zal men zien, dat het nu en dan den j, opbeurt, de ooren spitst en rondkijkt alsof er

wanneer die er in ’t geheel niet zijn en wanneer men het opmerkzaamnbsp;kop levendii

iets vreemds gebeurde, terwijl de stilte toch in ’t geheel niet verbroken werd. Ofschoon het dier vrij vroolijk is en er nietnbsp;ziekelijk uitziet, wordt het eten meestal niet aangeroerd, ofnbsp;slechts zeer weinig daarvan genomen, dikwijls drinkt de hondnbsp;echter thans nog wel een weinig. Deze verschijnselen durennbsp;nooit langer dan hoogstens 24 uren; dan, meestal reeds eerdernbsp;ziet men, dat het achterstel begint te verlammen; de hondnbsp;staat op, loopt waggelend een paar passen en gaat w'eer liggen.nbsp;Het dier luistert thans nog naar zijn naam en komt, wanneernbsp;deze hem roept, hoewel traag, nog bij zijn meester.

De oogen hebben steeds nog hunne eigenaaardig vreemde uitdrukking behouden; de achterkaak hangt open als van eennbsp;hond, die moe is en ligt te hijgen; hier echter ontbreektnbsp;elk symptoom van vermoeidheid, ze hijgen in ’t geheel niet.nbsp;Dikwijls hangt wat slijmig speeksel uit den mond; dit kannbsp;soms zoo erg zijn, dat de heele plaats, waar de hond ligt.

-ocr page 151-

TT


12Ö

er door bevuild wordt; in andere gevallen daarentegen bemerkt men van overvloedig speeksel volstrekt niets.

Komt er nu eene kip of een bond in de nabijheid, dan bijten ze er meestal naar, doch zijn reeds te zwak op denbsp;acbterpooten om hen na te loopen en probeeren dit ook meestalnbsp;niet. De eetlust ontbreekt thans volkomen: de dieren nemennbsp;niet het minste voedsel en kijken er gewoonlijk niet eensnbsp;naar. Geeft men hun water, dan beproeven ze soms te drinken, laten de onderkaak in het water hangen en klappen ernbsp;op eene eigenaardige manier met de tong in ; ze trachten n. 1.nbsp;gew'oon te drinken, hetgeen echter niet gelukt, zoodat ze nietsnbsp;of met zeer veel moeite slechts een w’einig water binnennbsp;krijgen. Meestal houden ze dau ook spoedig op; ik hebnbsp;echter wet eens gezien, dat het dier nog een tijd lang bleefnbsp;bitten met de onderkaak in het water hangende, waaruit welnbsp;blijkt, dat dolle honden volstrekt geen afschuw van waternbsp;hebben. In een verder stadium is het drinken hun echternbsp;totaal onmogelijk; ook gebeurt het echter dikwijls, dal ze hetnbsp;van den beginne af aan reeds weigeren. Thans zijn de dierennbsp;voor den mensch, vooral voor kinderen, zeer gevaarlijk, want,nbsp;ofschoon ze niet juist kwaadaardig zijn, is in ieder geval hunnbsp;bewustzijn gestoord en grijpen ze soms bij aanraking plotselingnbsp;naar de hand, die hen streelt, alsof ze naar een vlieg happen,nbsp;terwijl ze een vreemde uit angst of kwaadheid zouden bijten,nbsp;al naar hun aard. De mond is voortdurend geopend,nbsp;door gedeeltelijke verlamming van de spieren der onderkaak;nbsp;evenwel is het vermogen om te bijten niet geheel opgehevennbsp;daar de dieren, wanneer ze zich hiertoe inspannen, den mondnbsp;Hog wel voor een enkel oogenblik kunnen sluiten.

Bew'eegt men de onderkaak met de hand, dan sluit de mond volkomen; wanneer men loslaat, valt de kaak echter directnbsp;weer naar beneden. Op deze wijze kan men zich steeds overtuigen dat er geen beentje tusscheu de kiezen zit, waardoornbsp;het sluiten onmogelijk zou zijn, zooals meestal door de eigenaars wordt aangenomen. De verlamming begint zich nu

9

-ocr page 152-

1“26

meer over het geheele lichaam uit te strekken, zoodat na 36 tot 48 uur de dieren meestal totaal verlamd zijn en zelfs dennbsp;koj) niet meer kunnen oplichten. Ze hebben volstrekt geenenbsp;macht meer, zich van de plaats, waar zij liggen, te verwijderen , kunnen zich op zijn hoogst door spartelen een weinignbsp;verleggen of omwentelen, fiewoonlijk krijgen ze nu en dannbsp;aanvallen van krampen over het geheele lichaam of van slechtsnbsp;enkele spiei’groepen, vooral van rug- en nekspieren. In denbsp;meeste gevallen laat de dolle hond in dit stadium der ziektenbsp;een akelig gekerm hooren, het midden houdende tusschennbsp;kreunen en janken, hetgeen tot hun laatsten snik voortduurt.

De oogen hebben hunne eigenaardige uitdrukking geheel verloren, doch zijn dof als bij de meeste andere ziekten kortnbsp;voort den dood. De tong hangt half uit den mond en isnbsp;grijs-blauw van kleur, meestal echter evenals het geheelenbsp;mondslijmvlies met slijk bevuild. Het geheel geeft den indruk, alsof het dier vreeselijk benauwd is en voortdurend naarnbsp;adem snakt; dikwijls ziet men achter den hond eenige ontlasting, in kleur en consistentie veel met bruine teer overeenkomende. Dit tijdperk der ziekte duurt van 6 tot 24 uur,nbsp;waarna de dood intreedt; genezing volgt nooit. Braakneigingnbsp;zag ik zelden; eet echter het dier in het eerste tijdperk dernbsp;ziekte nog een weinig, of worden geneesmiddelen ingegeven,nbsp;dan worden deze meestal onmiddellijk weer uitgebraakt. Neiging tot het eten van vreemde voorwerpen of groote zuchtnbsp;tot het stuk bijten er van, zag ik nimmer. Wel zag ik eensnbsp;een hond in het laatste stadium der ziekte nu en dan in dennbsp;grond happen, doch dit kan even goed toegeschreven wordennbsp;aan de benauwdheid van het dier als aan lust tot bijten.

Wat het incubatie tijdperk betreft, dat zal hier wel zijn als in Europa en van af enkele dagen tot meerdere maandennbsp;kunnen duren. Bij vier honden, waarvan ik met zekerheidnbsp;den datum wist, dat ze door een dollen hond gebeten warennbsp;deden zich de eerste symptomen der ziekte voor: bij N°. t

-ocr page 153-

127

na 41 dagen, bij N°. 2 na 46 dagen, bij N°- 3 na 32 dagen en bij N°. 4 na 38 dagen.

Bij bet eenige geval van razende dolheid, dat ik waarnam, volgde de ziekte nadat de hond 4 dagen te voren met eenigenbsp;vrij hevige gebeten wonden was thuis gekomen; ot het beestnbsp;echter daardoor geinfecteerd was geworden, dan wel reedsnbsp;vroeger, durf ik niet uitmaken.

Tot meerdere duidelijkheid wil ik thans nog het verloop der ziekte van een paar door mij waargenomen gevallen meedeelen.

Eerste geval.

Op een morgen ontving ik een briefje van zekeren heer A. met verzoek eens naar een jachthond te willen komen zien,nbsp;»die een beentje in zijne keel had en nu niet kon eten.” Bijnbsp;mijne komst ten huize van dien heer zag ik een hond, waarschijnlijk een kruisingsproduct van een kangeroe met een glad-dakker, hij twee spelende kinderen liggen; de onderkaak hingnbsp;naar beneden en het dier lag heel rustig zonder pogingen tenbsp;doen om het vreemde voorwerp, dat in zijne keel moest zitten,nbsp;weg te krijgen, zoodat direct het vermoeden op dolheid hijnbsp;¦nij ontstond, waarom ik verzocht, het dier dadelijk aan eennbsp;ketting vast te leggen. De hond liet dit gewillig toe, zag ernbsp;Ireurig uit en wilde eten noch drinken; de mond kon doornbsp;onderkaak op en neer te bewegen, volkomen gesloten worden , doch viel direct weer half open, wanneer men de onderkaak los liet. Op mijne verklaring, dat het dier werkelijknbsp;dol was, keek men mij zeer verbaasd aan en kon het zichnbsp;Diet begrijpen, daar het toch niets geen kwaad deed. Ooknbsp;geloofde men bepaald te weten, dat er iels in de keel moestnbsp;Milten, want ’s morgens vroeg had het dier telkens met zijnnbsp;poot aan den mond gekrabd om het voorwerp er uit te krijgen,nbsp;^adat ik verzekerd had, dat zulks wel meer gebeurde hijnbsp;dolheid, ook al zat er niets in de keel, stelde ik voor hetnbsp;keest aan zijn ketting vast te leggen in een ledig vertrek en

-ocr page 154-

128

zorg te dragen, dat men niet dicht in zijne nabijheid kwam. Den volgenden ochtend was de hond half verlamd en kreundenbsp;zoo akelig, dat de eigenaar, die nu overtuigd was, dat ernbsp;toch meer achter stak dan een beentje in de keel, hem maarnbsp;liever wilde doodschieten, hetgeen gebeurde.

Tweede geval.

Eenigen tijd geleden ontving ik een Hollandschen jachthond ; het dier was gewoon aan een ketting te liggen, werd desnbsp;morgens een uurtje losgelaten en was dan uitgelaten vroolijk.nbsp;Op een morgen maakte ik als gewoonlyk den hond los en lietnbsp;hem apporteeren; onmiddellijk werd het voorwerp gehaald ennbsp;bij mij gebracht; evenwel sprong het dier niet zooals anders, luidnbsp;blaffend tegen mij op om het nogmaals te mogen halen, dochnbsp;bleef stil naast mij staan. Toen ik den hond wat oplettendernbsp;aaukeek, bemerkte ik, dat hij een weinig verhoogde speekselafscheiding vertoonde. Ik nam het heest mee naar binnen,nbsp;waar het onmiddellijk onder de tafel ging liggen en een oogen-hlik later onder mijn stoel. Riep ik hem, dan kwam hij on-iniddellijk, zonder zich echter bijzonder verheugd te toonen.nbsp;Eetlust was volstrekt niet aanwezig, het beest weigerde allenbsp;voedsel, zoo ook drinken. Ik liet hem vastleggen en gingnbsp;tegen 12 uur eens naar hem kijken. De speekselafscheidingnbsp;was thans sterk vermeerderd, zoodat het nu en dan uit dennbsp;mond vloeide; ook hadden de oogen eene eenigszins vreemdenbsp;uitdrukking. Het dier was verder erg ongedurig en verwisselde telkens van ligplaats; was echter nog volkomen bij zijnnbsp;bewustzijn en gehoorzaamde dadelijk aan elk bevel. Bij hetnbsp;loópen kou men in het achterstel reeds een eenigszins wankelenden gang bespeuren, zonder dat het echter nog moeilijk viel.

Des avonds ten 6 ure was de speekselvloed zoo sterk, dat zoover de ketting reikte, de vloer er geheel mee bevochtigd was. De mond was voortdurend een weinig geopend; eten nochnbsp;drinken werd aangeroerd.

Het dier kon zich op zijne achterpooten moeilijk staande

-ocr page 155-

12S

houden en liep waggelend heen en weer. De uitdrukking der oogen was zoo vreemd, dat het dadelijk ieder opviel; hijnbsp;luisterde nog naar zijn naam, doch was echter niet volkomennbsp;meer bij zijn bewustzijn; riep ik hem dan keek hij mij aannbsp;en kwispelde met zijn staart om echter onmiddellijk daaropnbsp;weer heen en weer te gaan waggelen. Van zucht tot bijlennbsp;was geen spoor aanwezig; noch aan zijn hok, dat met houtennbsp;latten was voorzien, noch aan ander houtwerk werd eennbsp;tand gezet. Ook toonde het dier zich niet kwaadaardig tegennbsp;het paard, dat er vlak naast, doch buiten zijn bereik stond.nbsp;Liet men hem alleen of verwijderde men zich een weinig, dannbsp;liet hij voortdurend een jankend gekreun hooren, hetgeen dennbsp;geheelen nacht bijna zonder tusschenpoozen aanhield. Dennbsp;volgenden ochtend, dus 24 uren na de allereerste ziektesymp-tomen, was het dier bijna geheel verlamd; met moeite bewoognbsp;het zich nog een paar passen, waarbij het voortdurend vielnbsp;en dan weer trachtte op te staan. Tegen 10 uur kon zelfsnbsp;de kop niet meer worden opgelicht; het jankend kreunennbsp;hield steeds aan, de oogen waren dof, de tong hing half uitnbsp;den mond, was blauwachtig van kleur, met eene massa kleinenbsp;kloofjes in het slijmvlies; de geheele mond was bevuild doornbsp;stof, vermengd met taai slijm. Tegen 12 uur volgde de dood,nbsp;alzoo binnen 56 uur.

Derde geval.

In het begin van Januari wordt ik geroepen om naar een klein Europeesch bondje te zien, dat niets wil eten. Hetnbsp;beestje ligt vastgebonden aan een bandje; het ziet er vrijnbsp;vroolijk uit, gehoorzaamt goed wanneer het wordt aangesproken, heeft den mond half geopend en eene vreemde uitdrukking in de oogen die echter door den eigenaar eerst wordtnbsp;opgemerkt, nadat ik er hem opmerkzaam op maak. De bedienden denken, dat het dier ziek is tengevolge van een slangenbeet, dien het voor een paar weken zou hebben ontvangen,nbsp;OQ lachen om mijne diagnose van dolheid. Ik laat het dier

-ocr page 156-

130

water voorhouden, waarvan het tracht te drinken eii waarbij het zeer eigenaardig met de tong plast hetgeen men meestalnbsp;waarneemt hij dolle honden, die beproeven te drinken. Ooknbsp;hier blijft het bij een met de tong in het water plassen,nbsp;zonder dat dit doorgeslikt kan worden. Laat men het dier rustignbsp;zitten zonder zijne opmerkzaamheid af te leiden, dan hapt hetnbsp;nu en dan alsof het door vliegen geplaagd wordt, ook alsnbsp;deze in ’t geheel niet aanwezig zijn. Alle eten wordt geweigerd ; de gang is nog volkomen goed en van zwakte in hetnbsp;achterstel nog niets te bespeuren; 24 uren later echter is hetnbsp;beestje, dat men in eene niet gebruikte wagenkamer heeftnbsp;gelegd, bijna geheel verlamd, zoodat het niet meer in staatnbsp;is te loopen. Het ligt in een hoek met den mond open, dienbsp;geheel met slijk en slijm bevuild is. Van overmatige speekselafscheiding is hier niets w’aar te nemen; nabij het dier ligtnbsp;een weinig ontlasting, in kleur en consistentie veel op bruinenbsp;teer gelijkende.

De oogen zijn dof en het bewustzijn is geheel verloren; althans het dier schijnt niemand te herkennen en tracht zelfs niet op te kijken, als het geroepen wordt. In dit stadium der ziekte schijnen de dieren altijd zeer benauwd tenbsp;zijn en is de ademhaling, die krampachtig plaats heeft ennbsp;frequent is, bemoeilijkt. In den nacht, op dezen dag volgende,nbsp;sterft het dier, alzoonbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dag nadat de eerste symptomen

werden waargenomen.

Vierde geval.

Op een middag wordt mij door een koelie een hondje ter onderzoek gebracht, dat volgens het schrijven van den eigenaarnbsp;des morgens geheel tegen zijne gewoonte een anderen hondnbsp;gebeten had en ook telkens kippen poogde te bijten; het wildenbsp;bovendien eten noch drinken. De hond is nog geen half jaarnbsp;oud en schijnt een kruisingsproduct van een Europeeschennbsp;jachthond en een gladdekker te zijn. Brenger heeft hem aannbsp;een touwtje en er 12 palen of 4 uren gaans mee geloopen.

-ocr page 157-

151

Behalve dat het eenigszins vreemd uit zijne oogen kijkt, is er niets bijzonders aan het diertje te zien; als ik echter hetnbsp;touw aanpak om hem een weinig naar mij toe te trekken,nbsp;begint het plotseling te schreeuwen en tracht zich op allenbsp;mogelijke manieren los te werken, om eerst weer tot bedarennbsp;te komen, nadat het zich in een hoek gewerkt heeft en iknbsp;het touw slap laat hangen; trekt men even, dan begint ditnbsp;spelletje op nieuw; hij zakt hierbij telkens door in zijne ach-terpooten, zoodat men reeds duidelijk zwakte in het achterste!nbsp;kan waarnemen. Het dier wordt in een hok gesloten ennbsp;houdt zich vrij rustig tot den volgenden ochtend.

Thans is het reeds bijna geheel verlamd, doch kan zich nog op zijne voorpooten oprichten; nu en dan krijat het hevigenbsp;krampaanvallen, waarbij het op zijde valt, de voorpooten gestrekt worden en de kop sterk achterover gebogen is. Üenbsp;mond hangt voortdurend open; van overvloedige speekselafscheiding is niets te bespeuren. Wanneer het geene aanvallen van krampen heeft, die ± eene halve minuut durennbsp;en zich veelvuldig herhalen, ligt het dier voortdurend tenbsp;kreunen of te gillen, zooals men het noemen wil; het voortgebrachte geluid houdt het midden tusschen beide. Eten ofnbsp;drinken wordt volstrekt niet genomen. Zoo blijft het diernbsp;den geheelen dag liggen; raakt men het met een stok aan, dannbsp;tracht het dien te grijpen; is echter niet bij machte flinknbsp;door te bijten en den stok vast te houden.

Tegen den avond kan zelfs de kop niet meer opgericht worden; het kreunen duurt nog den geheelen nacht door ennbsp;vermindert tegen den morgen, als wanneer weldra de dood volgt.

Uit deze ziektegevallen ziet men, dat de verschijnselen steeds zeer veel met elkaar overeenkomen en dat, zoo men eensnbsp;deze ziekte gezien heeft, men haar niet licht met eene andere zalnbsp;verwarren. Het spreekt echter van zelf, dat deze symptomennbsp;soms eenigszins gewijzigd worden door bepaalde omstandigheden. Wordt een dolle hond bijv. in het eerste stadium der

-ocr page 158-

132

ziekte gejaagd en achtervolgd, dan zal het dier geheel andere ziekteverschijnselen vertoonen dan wanneer men het kalm laatnbsp;liggen. Ook een aan stille dolheid lijdenden hond kan men,nbsp;door hem te plagen en te sarren, zeer goed tot woede ennbsp;razernij brengen; het meer of minder gevaarlijke van zulk eennbsp;dier hangt dan vooral af van de kracht, die het nog bezit,nbsp;om te loopen en te bijten.

Ten slotte nog een enkel woord over het feit, dat het aantal aan rabies stervende raenschen zoo gering is in verhouding totnbsp;de massa’s dolle honden; want dit is zeer zeker zoo. Indiennbsp;in Indië dolle honden zoo gevaarlijk waren als ze dat overnbsp;het algemeen in Europa zijn, dan zou men in vele strekennbsp;niet veilig buiten zijn huis kunnen gaan. Wij verkeeren hiernbsp;echter in dat opzicht onder veel gunstiger omstandigheden,nbsp;zooals uit het volgende zal blijken.

In de eerste plaats zagen we, dat men hier over het algemeen slechts te doen heeft met stille dolheid, waarbij veel minder neiging tot bijten bestaat dan bij de razende dolheidnbsp;en die tevens een meer acuut beloop heeft, terwijl bovendiennbsp;de ziekte hier nog veel sneller verloopt dan in Europa. In denbsp;meeste gevallen zagen we toch den dollen hond binnen 24 uurnbsp;of op zijn hoogst binnen 48 uur niet meer in staat om tenbsp;loopen. In Europa daarentegen schijnen vele gevallen voor tenbsp;komen, die 4, 3, 6, ja zelfs tot 10 dagen duren. Weet mennbsp;nu bovendien nog, dat bij razende dolheid de neiging om huisnbsp;en erf te verlaten en doelloos te gaan rondzwerven, dikwijlsnbsp;over groote afstanden, veel grooter is dan bij stille dolheid,nbsp;dan zal het ieder duidelijk zijn, dat enkel uit het verschillendnbsp;verloop der ziekte reeds verklaard kan worden, dat deze hiernbsp;veel minder gevaarlijk is dan in Europa.

Er is echter nog een groeten factor die niet buiten rekening mag gelaten worden en wel deze.

We zagen dat de natuur van het dier een voorname rol speelt bij de verschijnselen, die het gedurende zijne ziekte

-ocr page 159-

135

vertoont; een kwaadaardige hond is veel meer geneigd tol bijten en vechten dan een goedaardige.

Zoo zal, wanneer in Europa een Engelsche of Ulmerdog, een kettinghond om het erf te bewaken en dergelijke, die ernbsp;dikwijls op gedresseerd zijn menschen aan te vallen, dolnbsp;wordt, de zucht om menschen te bijten zeer groot zijn. Hiernbsp;komen deze honden zelden voor en men kan gerust aannemen,nbsp;dat van de 100 dolle honden 99 gladdakkers zijn. Daar nunbsp;de inlander enkel honden houdt voor jacht- en als waakdier,nbsp;doch er niet van houdt, ze ooit te streelen of vriendelijk toenbsp;te spreken en ze bovendien nooit in zijn huis duldt, zijn denbsp;dieren van nature schuw en vreesachtig voor den mensch diennbsp;ze steeds zooveel mogelijk uit den weg blijven. Daar zenbsp;bovendien van hunne jeugd af aan, gewoon zijn iedere betenbsp;broods met de tanden te moeten verdedigen tegen ras- ennbsp;lotgenooten, zoo volgt daaruit van zelf, dat een dolle kamponghond veel neiging zal toonen tot vechten met anderenbsp;honden, doch slechts zeer zelden den mensch zal aanvallen.nbsp;Dit is een voornamen factor, die men niet uit het oog moetnbsp;verliezen; bestond deze niet, dan durf ik verzekeren, dat mennbsp;in vele streken niet veilig over den weg zou kunnen gaan,nbsp;want, ik herhaal hel, dolheid komt, zoowel hier op Javanbsp;als op Sumatra, meer voor dan over het algemeen wordtnbsp;aangenomen.

Bandong, 20 Mei 1889.

-ocr page 160-

OTRA-TRACÏÏEALE INJECTIES.

DOOU

R. A. PLlt;R]!nP£;R VAIK BAliEA.

Paavden-arls. 2’’ kl. te Salatiga.

Slb. N°. 315 van het 1' Escadron. Sandelhout, 1.27 M. hoog, 7 jaar oud, bruine hengst.

Het paard was sinds den 23™ April 1889 in behandeling niet goedaardigen droes.

Den 27™ April in den stal komende, werd mij gerapporteerd dat hel paard niets meer wilde eten en overal zwellingen vertoonde. Het onderzoek leverde op;

Neusslijuivlies bezaaid met petechiën; de conjunctivae geelachtig getint, slijiuvlies mond droog, de tong met een grauw beslag belegd.

Rug van den neus, boven- en onderlip en achterbaak aan de rechter zijde sterk gezwollen.

Geheel de borst, zoowel vóórborst als de beide borstwanden, de buik, het kruis, de beide schouders en dijen bezaaid metnbsp;petechiën ter grootte van een gulden en een rijksdaalder.

Ballen, voorhuid en penis sterk gezwollen.

De beenen tot aan den handwortel en bet spronggewricht sterk opgezet, zoodat het wel 4 pilaren gelijken.

Darm-peristaltiek verminderd; de mest hard, klein gebald. Hartslag onvoelbaai’. Temperatuur ’s morgens om 7 uur 40°2.nbsp;Ademtochten 14 in de minuut. Auscultatie en percussie vannbsp;de beide longen geeft niets abnormaals.

-ocr page 161-

lob

Diagnose: Morbus Maculosus.

Therapie: De verschillende petechiëii in de huid betten mei de BuROvv’sche solutie en eene intra-tracheale-injectie van Ibnbsp;gram van de volgende solutie; Jod. b. Jodel. Kalic. 10, aq.nbsp;destillat. 200.

(Aangezien ik bij de de behandeling van het paard N°. 17o (i) ook lijdende aan Morbus Maculosus met inlra-tracheale injecties van: Jod. 5, Jodet.-kalic, 10, aq destillat 100, mf.-in-jectio minder aangename gevolgen kreeg, heb ik nu de solutienbsp;bij wijze van proef twee maal zoo slap gemaakt).

’s Middags om 5 uur waren de petechiën op buik, borstwaud en kruis veel minder. De penis en de vier beenen echter nognbsp;sterker gezwollen dan ’s morgens.

Temperatuur 40°8, ademhaling zeer oppervlakkig, 48 maal in de minuut; pols nog onvoelbaar.

28 April. Petechiën op ’t neusslijrnvlies veel hleeker, zwelling van den neus, boven-en onderlip, achterkaak, veel minder.

De petechiën op ’t lichaam bijna verdwenen; geslachtsdeelen en de vier beenen veel minder gezwollen dan den vorigen dag.nbsp;Het paard eet een beetje gras.

Temperatuur. Ademhaling nbsp;nbsp;nbsp;Pols.

7 uur a9°6 nbsp;nbsp;nbsp;20 (oppervlakkig) 4S (zwak).

48


40°4


16


uur


De nbsp;nbsp;nbsp;therapie bestondnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bettennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;petechiënnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;metnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de

BuRow’sche nbsp;nbsp;nbsp;solutienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;eenenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;inlra-trachealenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;injectienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15

gram van de bovenvermelde jodium-solutie.

29 April. Heeft petechiën gekregen op de oogbogen; de beenen weder veel meer gezwollen dan den vorigen dag. Hetnbsp;paard eet een beetje gras en gaba.

T. nbsp;nbsp;nbsp;A.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P.

uur nbsp;nbsp;nbsp;59°4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;42

b nbsp;nbsp;nbsp;uurnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;41°2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;22nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;44

Therapie: als voren.

50 April. Petechiën weder minder dan den vorigen dag, (*) Zie pag. 79, vierde Deel der v. v. k. Bladen.

-ocr page 162-

136

eetlust blijft gering; auscultatie en perussie geven weinig of niets abnormaals.

ï. nbsp;nbsp;nbsp;A.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P.

7 nbsp;nbsp;nbsp;uurnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;40° 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;514nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30

3 nbsp;nbsp;nbsp;uurnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;40°8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;16nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;48

Therapie: als voren. Buitendien wordt het paard aan de hand een half uur afgestapt.

1 Mei. Overal zijn weder opnieuw petechiëii gekomen, de beide lippen en de rug van den neus gezwollen, het gebeelenbsp;lichaam weder bezaaid met petechiën; beenen en geslachlsdeelennbsp;weder gezwollen, precies als op den April.

A.

18

14


P.

34

49


T.

7 uur 40°2 3 uur 40°2nbsp;Therapie: Als voren.

2 Mei. Achterbeenen iets dunner dikker dan den vorigen dag; overigens is de toestand niets veranderd.


vóórbeenen echter nog


T.

P.

A.

7 uur

39»4

42

14

5 uur

40°5

32

16

Therapie

Dezelfde.

5 Mei.

Toestand nog

dezelfde als den vorigen

T.

P.

A.

9 uur

40°

40

14

3 uur

40'’8

46

18

Therapie: Eene injectie van de volgende solutie: Jodii 2. Jodet. kalic 3, Aq. destillat. 100.

4 Mei. Eetlust bijna geheel verdwenen. Petechiën iets minder dan den vorigen dag; als ’t paard hoest komen geheelenbsp;stukken slijm en etter door neus en mond. Auscultatie en percussie geven eene tracheitis en eene diffuse bronchitis.

T.

P.

A.

7 uur

40“6

49

26

5 uur

41

34

29

-ocr page 163-

157

Therapie: 20 gram Acidum hydrochloricum in ’t drinkwater gegeven, inhalaties van 01, Terebinlhinae.

5 nbsp;nbsp;nbsp;Mei. De petechiën in hun geheel verdwenen; het paardnbsp;eet een beetje gras; overigens de toestand als den vorigen dag.

T. nbsp;nbsp;nbsp;P.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A.

7 nbsp;nbsp;nbsp;uurnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;40°1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;45nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;25

5 nbsp;nbsp;nbsp;uurnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;40°4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;48nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;28

Therapie: Als den vorigen dag.

6 nbsp;nbsp;nbsp;Mei—15 Mei. De petechiën kwamen niet w'eder te voorschijn. Naarmate de verschijnselen van tracheitis en bronchitisnbsp;minder werden, werd de eetlust ook heter.

De temperatuur schommelde in deze dagen tusschen 40°4 en 38°5. De pols tusschen 40 en 46. Het aantal ademtochtennbsp;tusschen 24 en 12.

De therapie bestond in dampbaden van gewoon water en inhalaties van 01. Terehinthinae. Overigens werd het paardnbsp;iederen dag gedurende de morgenuren in de weide gelaten.

Den 18™ Mei waren alle ziekte-verschijnselen verdwenen en werd het paard als hersteld ontslagen.

B.

Stb. N°. 285 van het Depöt-Escadron. Sandelhout 1.28 M. hoog, 11 jaar, bruine hengst.

Het paard was sinds den 21™ April onder behandeling met goedaardigen droes; welk ziekte-proces een normaal verloop had.

30 April. Werd mij, op den ziekenstal komende, gerapporteerd, dat het paard elk voedsel weigerde , en op verschillende plaatsen van het lichaam zwellingen vertoonde.

Het onderzoek gaf: slijmvlies van den neus bezaaid met petechiën; boven- en onderlip en neusvleugels sterk gezwollen,nbsp;zoodat de ademhaling snurkend gebeurde; onder de borst ennbsp;huik een sterke zwelling, de beide voor- en achterbeenen tot denbsp;dubbele dikte gezwollen, op het kruis enkele petechiën ternbsp;grootte van een rijksdaalde*'.

-ocr page 164-

138

De conjunctiva van beide oogen geelachtig getint.

De mond droog; de tong met een grauwgeel beslag belegd. Darm-peristaltiek verminderd. Mest hard gebald. Auscultatienbsp;en percussie van den borstkast geven niets abnormaals.

Temperatuur; 40’2. Pols zwak, 47 slagen in de minuut; ademhaling oppervlakkig 16.

Diagnose; Morbus Maculosus.

Therapie: Tracheale-injectie van 10 gram van de volgende solutie; Jodi 3, Jodet-kalic 10, Aq. destill 200.

De verschillende petechiën over de huid verspreid betten met de BuRow’sche solutie.

1 nbsp;nbsp;nbsp;Mei. Boven- en onderlip en neusvleugels minder gezwollennbsp;dan den vorigen dag. Beenen veel dunner. Praeputium en penisnbsp;daarentegen sterk gezwollen.

Het paard eet een beetje gras, overigens is de toestand als den vorigen dag.

T. nbsp;nbsp;nbsp;A.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P.

7 uur nbsp;nbsp;nbsp;39°6.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;43.

3 uur nbsp;nbsp;nbsp;39°9.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;17.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;32.

Therapie: als den vorigen dag.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Mei — 7 Mei. Gedurende dezen tijd kwamen geen nieuwenbsp;petechiën meer te voorschijn. De bestaande werden al mindernbsp;en minder. Eetlust komt langzamerhand terug. Auscultatienbsp;en percussie van den borstkast gaven weinig abnormaals.

De temperatuur schommelde tusschen 39°2 en 40° 1.

. Het aantal ademtochten tusschen 12 en 21, de pols tusschen 42 en 36.

De therapie bestond in; dagelijks een injectie van 10 gram van bovenvermelde jodium-solutie en betten van de nognbsp;voorhanden petechiën met de BuROw’sche solutie.

7 Mei. De petechiën zijn allen vei’dwenen. Alleen de beide spronggewrichten zijn nog een beetje dik. Auscultatie ennbsp;percussie geven een lichte bronchitis, waarbij veel slijm doornbsp;den neus wordt uitgeworpeu.

Therapie. Staking van de tracheale-injecties van jodium.

-ocr page 165-

Dampbaden van schoon water en terpentijn inhalaties. In ’t drinkwater 20 gram Acid. hydrochloricum.

8 Mei — 15 Mei. Het verdere ziekle-verloop leverde nietsnbsp;bijzonders meer op. Met de dampbaden en terpentijn inhalatiesnbsp;werd nog een paar dagen doorgegaan. De verschijnselen vannbsp;bronchitis werden al minder en minder zoodat het paardnbsp;den 16“ Mei als hersteld ontslagen kon worden.

C.

Stb. N®. 59. van het Depot-Escadi’on, Sandelhout 1.27 M. hoog, 8 jaar oud, zwarte hengst.

Dit paard is sinds den 18“ April lijdende aan goedaardigen droes; had een absces onder de rechter parotis, dat geopendnbsp;werd en met de gewone desinfectantia behandeld werd.

9 nbsp;nbsp;nbsp;31ei. Het paard weigert elk voedsel. Neusslijmviies beiderzijds bezaaid met petecbiën. De voorborst sterk gezwollen.nbsp;Op de linker knie een zwelling ter grootte van een tafelbord.nbsp;De vóór- en acbterbeenen tot aan de handwortels en spronggewrichten sterk opgeloopen.

Auscultatie en percussie geven eene beginnende bronchitis. Mond droog; de tong met een grauwgeel beslag belegd.nbsp;Darm- peristaltiek verminderd. Mest klein en hard gebald. Hetnbsp;paard drinkt veel.

T. nbsp;nbsp;nbsp;A.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P.

i uur 5 uurnbsp;üiagnose;nbsp;Therapie;

41°2 nbsp;nbsp;nbsp;44nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;56

41°8 nbsp;nbsp;nbsp;54nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;52

Morbus Maculosus,

Tracheale-injectie van 10 gram van de volgende Jodium-solutie: Jodii 5, Jodet. kalic. 10 . aq. destillat. 200.nbsp;De petecbiën in de huid betten met de Buaow’sche solutie,nbsp;In ’t drinkwater 20 gram Acidum hydrochloricum.

10 nbsp;nbsp;nbsp;Mei. De borstwand vol petecbiën ter grootte van eennbsp;gulden. De vier beenen nog meer gezwollen dan den vorigen dag.

Auscultatie en percussie geven een rechtszijdige pneumonie; *u het onderste gedeelte bij percussie een gedempten, matten

-ocr page 166-

140

meer, maar bronchiaal

geruischen

toon. Geen A'esiculair geruischen.

T. nbsp;nbsp;nbsp;Anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P.

7 uur nbsp;nbsp;nbsp;40°4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;42nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;46

5 uurnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;40°6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;56nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;46

Therapie: Eene tracheale-injectie van 10 gram van bovenvermelde Jodium-solulie. Betten van de petechiën met de BuRow’sche solutie. Eene hypodermatiscbe injectie van 0,1nbsp;gram Sulpb. Eserin. PaiEssfiiTz’scbe omslagen om den borstkast.

11 nbsp;nbsp;nbsp;Mei. Het paard eet een beetje gras met dedak.

Petechiën van het neusslijmvlies verdwenen.

De beide schenkels tot de dubbele breedte gezwollen; vooral aan den binnenkant; de voorborst eveneens. De handwortelsnbsp;eveneens sterk gezwollen, bet paard kan geen vier pas loopen.nbsp;Ausculatie en percussie geven tamelijk ’t zelfde te booren alsnbsp;den vorigen dag.

T. nbsp;nbsp;nbsp;A.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P.

7 uur nbsp;nbsp;nbsp;39°6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;56nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;48

6 nbsp;nbsp;nbsp;uurnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;40°2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;46nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;64

Therapie: Gelijk den vorigen dag.

12 nbsp;nbsp;nbsp;Mei. De voor en achterbeenen veel dunner. Er is echternbsp;eene nieuwe zwelling bijgekoraen op de rechter halsvlaktenbsp;ter grootte van een dessertbord.

Bij de percussie blijkt de demping lager te zijn; de auscultatie geeft grofblazig reutelen op de plaats waar vroeger bronchiaalgeruischen te booren waren.

T. nbsp;nbsp;nbsp;A.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P.

7 nbsp;nbsp;nbsp;uurnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;59°2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;54nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;48

6 uur nbsp;nbsp;nbsp;40°2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;46nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;48

Therapie: eene tracheale injectie van 10 gram van de bovenvermelde jodiumsolutie. PaiESSNiTz’sche omslagen om den borstkast. Betten van de petechiën in de huid met de BuROw’sche solutie.

15 Mei. Het paard eet al weder gras en een beetje gaba.

-ocr page 167-

141

De voorbeenen veel dunner. Overigens is de toestand tamelijk dezelfde gebleven als den vorigen dag,

44

44

T. nbsp;nbsp;nbsp;A.

7 uur nbsp;nbsp;nbsp;39°4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;40

¦gt; uur nbsp;nbsp;nbsp;o9°4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;26

Therapie: Als 12 Mei.

14 Mei. De petechiën al|en verdwenen op ééne z\nbsp;na aan de linker schenkelstreek. Auscultatie geeft over denbsp;rechter borstwand op de vroegere gedempte plekken, vochtignbsp;reutelen.

T. nbsp;nbsp;nbsp;A.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P.

/ uur

59=2 nbsp;nbsp;nbsp;24nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;44

44

3 uur 59”6 nbsp;nbsp;nbsp;ÖO

10 gram van de hoven-

Therapie: Tracheale injectie van vertnelde jodium solutie.

15 nbsp;nbsp;nbsp;Mei. Alle petechiën verdwenen.

P.

46

44

10 gram van de boven-

T. nbsp;nbsp;nbsp;A.

Ö9°2 nbsp;nbsp;nbsp;20

39°8 nbsp;nbsp;nbsp;t8

Therapie: Tracheale injeclie ' vermelde jodium solutie.

16 nbsp;nbsp;nbsp;Mei — 22 Mei. Het verdere ziekte verloop leverde nietsnbsp;bijzonders meer op. Met de dampbaden van gewoon waternbsp;werd nog iederen dag doorgegaan. De verschijnselen vannbsp;bronchitis werden al minder en minder. De temperatuurnbsp;schommelde tusschen 39°6 en 38°4. Het aantal ademtochtennbsp;tusschen 18 en 12, het aantal polsslagen tu.sschen 44 en 40.

lederen dag werd het paard gedurende de morgenuren in een afzonderlijke weide gejaagd.

Den 26™ Mei werd het paard als hersteld ontslagen.

D.

Stb. Nquot;. 568 van het Depót-Escadroil. Sandelhout, 1.27 M. hoog, 6 jaar oud. Isabel hengst.

10

-ocr page 168-

142

Dit paard was sinds den 26lt;=quot; April onder behandeling met goedaardiger! di’oes, welke ziekte een normaal verloop had.

De 9™ Mei weiger de het paard elk voedsel, het rreusslijmvlies bezaaid met pelechiën, onder de voorhorst en huik eene grootenbsp;doorlooperrde zwelürrg, op de hillen pelechiën ter grootte vannbsp;een gulden. De vier, heenen tot aan de handwortels en spr'ong-gewrichlen sterk opgeloopen. De conjunctivae geelachlig gekleurd. De mond dr’oog, tong met een grauw geel beslagnbsp;belegd. Darm- peristalliek verrninder'd- mest har’d, klein gebald.nbsp;Auscultatie en percussie van de bor’slkast geven niets alnormaalsnbsp;Temperatuur ’s rnor’gens om 9 uur 40 4. Ademtochten 18.nbsp;Pols onvoelbaar.

Diagnose-, nbsp;nbsp;nbsp;Mor’bus Maculosus.

Therapie: eene hypodermatische injectie van 0.1 gr. Sulplr. Eser’in. Tr-acheale injectie van 10 gram van de volgende solutie:nbsp;.Tod. 5, Jodet.-Kalic. 10, aq. deslillat 200.

De pelechiën in de huid betten met de BuROw’sclre solutie.

T. nbsp;nbsp;nbsp;A.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P.

uur 41® nbsp;nbsp;nbsp;20nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;onvoelbaar.

10 nbsp;nbsp;nbsp;Mei. De pelechiën in de huid zijn veel kleiner, de beenennbsp;ook een beetje dunner.

T. nbsp;nbsp;nbsp;P.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A.

7 uur nbsp;nbsp;nbsp;40°nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;onvoelbaarnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10

S uur nbsp;nbsp;nbsp;40 6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;48nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14

Therapie: nbsp;nbsp;nbsp;Tracheale irrjeclie van 10 gr’arn van de boven ver

melde Jodium-solulie en bellen van de petecbiën in de huid met de BuRow’sche solutie.

11 nbsp;nbsp;nbsp;Jlfei. Hel paard eet een beetje gr’as, de vier beenen wedernbsp;veel dikker dan den vorigen dag, op de rechter halsvlakte ennbsp;horslwand zijn eene paar pelechiën hijgekomen ter groottenbsp;van een Iheescholellje.

T. nbsp;nbsp;nbsp;A.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P.

7 uur nbsp;nbsp;nbsp;39°6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;16nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;44

S uur nbsp;nbsp;nbsp;59°8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;44

Therapie: nbsp;nbsp;nbsp;Als voren.

-ocr page 169-

143

12 nbsp;nbsp;nbsp;Mei. De petechiën onder de borst ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kleiner,

de voorbeenen ook dunner. Overigens is de toestand nog tamelijk dezelfde als den vorigen dag. Auscultatie en percussienbsp;van de borstkast geven weinig of niets abnormaals.

T. nbsp;nbsp;nbsp;A.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P.

7 nbsp;nbsp;nbsp;uurnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;39°2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;44

3 nbsp;nbsp;nbsp;uurnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;59'6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;47

Therapie: Als voren.

13 nbsp;nbsp;nbsp;Mei. De petechiën op ’t neusslijinvlies veel bleeker; denbsp;beenen veel dunner. Eetlust tamelijk. Overigens is de toestand tamelijk dezelfde gebleven.

T. nbsp;nbsp;nbsp;A.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P.

7 nbsp;nbsp;nbsp;uurnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;40°2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30

3 nbsp;nbsp;nbsp;uurnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;40°4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;32

Therapie: Als voren.

14 nbsp;nbsp;nbsp;Mei. De vier beenen w'eder meer gezwollen dan den vorigennbsp;dag. De petechiën van onder de borst en buik zijn wedernbsp;veel grooter. Auscultatie en percussie geven niets abnormaals.

T. nbsp;nbsp;nbsp;A.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P.

59°« nbsp;nbsp;nbsp;14nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;48

40=6 nbsp;nbsp;nbsp;16nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;32

Therapie: Als voren.

13 Mei. Alleen de vier beenen nog gezwollen ; overigens alle petechiën verdwenen.

T. nbsp;nbsp;nbsp;A.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P.

7 uur nbsp;nbsp;nbsp;39°8.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;44.

3 uur nbsp;nbsp;nbsp;40°4.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;20.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;48.

Therapie: Als voren.

16 nbsp;nbsp;nbsp;Mei. Toestand tamelijk dezelfde als den vorigen dag.

T. nbsp;nbsp;nbsp;A.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P.

39°6. nbsp;nbsp;nbsp;12.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;44.

40=2. nbsp;nbsp;nbsp;14.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;46.

Therapie: Als voren.

17 nbsp;nbsp;nbsp;Mei. Alle petechiën verdwenen,

-ocr page 170-

144

T. nbsp;nbsp;nbsp;A.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1’.

7 uur nbsp;nbsp;nbsp;59’8.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;16.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;46.

ö uur 40'’. nbsp;nbsp;nbsp;18.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;64.

Geen tracheale injectie meer. Het paard wordt gedurende de morgenuren in de weide gejaagd.

18 Met —25 Mei.

De petechiën kwamen niet weder te voorschijn.

De temperatuur schommelde tusschen 39’6 en 38°^; het aantal ademtochten tusschen 20 en 14; de pols tusschen 54nbsp;en 40 slagen.

Den 26'^™ Mei werd het paard als hersteld ontslagen.


-ocr page 171-

HET PREANGKHPAARD.

DOOK

C. W. COrPElMD».

in ïijii artikel: De cavalerie van het N. I. leger, voorkomende in nö. 40 Van de i/OComoOe/’, dd. 16 Feitruari 1888, zeide een cava-lerie-olficier: »Bij geen der cavalerie-officieren, een enkele uitgezonderd , kan het Preangerpaard genade vinden als cavalerie-troepenpaard et puur cause! De enkele voorvechter voor hetnbsp;Preangerpaard staat vrij wel alleen met zijn meening, dat innbsp;dit paard het middel zou gevonden zijn, om de remonteeringnbsp;Ie vergemakkelijken.”

Als men nagaat wat het Preangerpaard is, behoeft men zich over die opinie der cavalerie ofticieren geenszins te verwonderen.

Het behoeft nauwelijks herinnerd, dat het Preangerpaard zijn beslaan te danken beeft aan de kruising van Javaanscbenbsp;merrie’s met Arabische en Perzische hengsten en aan het onderling paren der uit die vereeniging voortgesprofene kruislingen.

Beging men bij dat croiseeren een eerste groote fout door twee zoo zeer in grootte en in bouw uiteenloopende rassennbsp;niet elkaar te vermengen, spoedig daarop werd een tweedenbsp;misslag begaan door die kruislingen, die hoegenaamd geen m-Ktandvasiigheid konden bezitten, ook onderling te laten paren.

Ofschoon er ten aanzien der Preangers, met wier fokking hel verkrijgen van groote paarden beoogd werd, nog meernbsp;misgrepen werden gedaan, zullen we ons voorloopig tot denbsp;hovendoelde bepalen.

In La Maison ruslique du XIXième siècle zegt L. Moll, pro-fesseur d’agriculture au conservatoire des arts et métiers, omtrent den invloed van den vader en de moeder op het jong.

-ocr page 172-

146

(lat dc oiulerviiitlitig bewezen lieeft dal dil gewooiilijk op den vader lijkt wat betreft: hel geheele voorstel (voorhand), denbsp;horens, het haar, dc wol, dc stem, de soberheid, de stevigheid der heenen en van het lijf, de geschiktheid om langennbsp;lijd zwaar werk te verrichten; op de moeder daarentegen,nbsp;wal aangaat het achterstel (achterhand), de achterbeeneu, dcnbsp;kracht, de levendigheid, het karakter (temperament) en vooralnbsp;de grootte. Beide ouders hebhen een gelijken invloed op denbsp;kleur. Men weet bovendien, dat de wijfjes iii den regel meernbsp;op den vader, de mannetjes meer op de moeder gelijken.nbsp;Overigens heeft men opgemerkt, dat diegene der ouders, dienbsp;tot het standvaste ras behoort, i)ij croiseering gewoonlijk hetnbsp;overwicht lieeft.

Ofschoon deze regels aan veelvuldige uitzonderingen onderhevig zijn, moeten ze niettemin in aanmerking genomen worden door den fokker, die croiseeren wil, en dienen ze zijne keuze te regelen, zoolang niet de ondervinding hem het tegendeelnbsp;heeft bewezen. Zoo zal hij bij de keuze van een mannetjenbsp;er op moeten letten, dat de houw der lichaamsdeelen en denbsp;physieke of inoreele eigenschappen welke het jong meer in helnbsp;bijzonder van den vader overerft, zonder eenig gebrek zijn.

Over het kruisen van twee zeer verschillende rassen laatL. JfoLL zich volgenderwijze uit; «De ondervinding heeft bewezen,nbsp;dat het verkeerd is om twee, ten opzichte vau grootte, bouwnbsp;of bijzondere eigenschappen zeer verschillende, rassen metnbsp;elkaar te croiseeren. Dit middel, dat men wel eens beproefdnbsp;heeft, hopende hierdoor afstammelingen te verkrijgen, waarbijnbsp;de tegengestelde gebreken der twee rassen door elkaar geneutraliseerd zouden worden, heeft slechts min of meer gebrekkigenbsp;dieren als resultaten geleverd. Dit feit wordt voldoende verklaard door hetgeen vooraf gezegd is omtrent de vormen ennbsp;de eigenschappen, welke de vader en de moeder respectievelijknbsp;op hun afstammelingen overhrengen.

Over de groolle van het ras Iaat L. Moll zich aldus uit;

»De taille hangt te zeer van de voeding af, dan dat men

-ocr page 173-

147

goede resultaten van de invoering van een groot ras in een arm land zou kunnen verwachten, tenzij men vooraf doornbsp;een goede cultuur het voedsel in een gelijke mate vermeerderd heeft. Maai' in dit geval zou men eveneens de groottenbsp;van het inlieemsche ras vermeerderd hehhen, en zulks metnbsp;veel meer voordeel en minder risico, want men heeft in hetnbsp;algemeen opgeraerkt, dat hg gelijk gewicht der individuennbsp;kleine dieren soberder zijn, zich eerder met voedsel van middelmatige kwaliteit tevreden stellen, in één woord beter hetnbsp;voedsel benuttigen, dan dieren van groot slag, zoolang ditnbsp;voedsel beneden een zekere grens blijft, zoowel wat betreftnbsp;de hoedanigheid als de hoeveelheid. Door de vermeerderingnbsp;der grootte en der opbrengsten van het inlieemsche ras, overnbsp;te laten aan de verbetering van het voedsel, heeft men hetnbsp;zeer groote voordeel van met kalmte en voorzichtigheid tenbsp;werk te kunnen gaan hij de veranderingen, die noodzakelijknbsp;zijn hij het cultuur-slelsel; voorts dat men hij het aldus verbeterde ras geen dégénératie behoeft te vreezen, aangezieunbsp;deze verbetering geleidelijk plaats heeft en het oniniddellijknbsp;resultaat is van bestaande oorzaken.

De uitwerking van de onvoldoendheid, zoowel als van de overvloedigheid van het voedsel op de grootte der dieren, isnbsp;reeds hij de eerste génératie zeer duidelijk zichtbaar.

Men heeft de tegenwerping gemaakt, vooral wat de paarden betreft, dat de vermeerdering der grootte, iudien ze alleennbsp;te danken is aan de voeding, gewoonlijk tot resultaat heeftnbsp;het bederven hunner vormen en het dikbuikig, zwaar en slapnbsp;maken der dieren. Deze tegenwerping is, over’t algemeen genomen , zonder grond; ze gaat niet op dan hoogstens hij eenenbsp;enkele soort van voedsel: het groen voêr. Een droog, voedzaamnbsp;en weinig volumineus voedsel, zooals bijvoorbeeld het graan,nbsp;ofschoon evenveel als en zelfs meer dan het groene voêr op denbsp;taille werkende, is, wel verre van bedoeld gebrek te veroorzaken integendeel een krachtig middel om dat te doen verdwijnen, en zulks niet alleen bij een ras maar ook bij het


-ocr page 174-

148

enkele individu. De Engelscheu zeggen met recht dal de grootte van hel paard in den haverzak zit. Het is dan ook inderdaadnbsp;niet door hel vasten, dat zij er toe gekomen zijn, van Arabische dekhengsten van 5 a 4 duimen, paarden van 10 a 12nbsp;duimen te maken, want de droogheid der lichaamsdeelen hunnernbsp;volbloedpaarden bewijst beter dan alle argumenten, de weinigenbsp;gegrondheid van liet bovenvermelde aangehaalde denkbeeld.

Verscheidene schrijvers gronden zich niettemin op deze opinie, om de croiseering mei buitenlandsche dekhengsten van grootnbsp;slag aan te raden, als het eenigc geschikte middel om de taillenbsp;der kleine inlandsche rassen Ie vergrooten, of ten minste omnbsp;de vermeerdering der grootte altijd gepaard Ie doen gaan metnbsp;ilo werking van de voeding. De ondervinding heeft, dit denkbeeld niet gewettigd; alle feiten hebben integendeel bewezen,nbsp;dat de taille veel meer van de moeder dan van den vadernbsp;afhankelijk was, en verder dat, indien het verkeerd was tweenbsp;zeer verschillende rassen met elkaar te croiseeren, dit vooralnbsp;gold indien de mannetjes lot oen groot en de wijfjes lot eennbsp;klein ras behoorden. De .afstammelingen die hiervan komen zijnnbsp;slecht gevormd, onevenredig van bouw. Eenige lichaamsdeelennbsp;gelijken door hun grootte op die van den vader; andere ondervinden het nadeel der beklemming welke ze ondergingen innbsp;het nauwe hekken van de moeder. Deze loopt ook dikwijlsnbsp;gevaar bij hel werpen.

F. ViDALiN drukt zich aldus uil in het artikel Lc chmd arabe en France voorkomende in de Fevue den deux Mondei.nbsp;dd. 13 Maart 1885;

«Wanneer er sprake is van het verhcleren van een sedert eeuwen gevormd ras, waarvan de physieke en moreele eigenschappen cenigermate hel resultaat zijn van het klimaat, vannbsp;den bodem en van den te verrichten arbeid, dan is het zekerstenbsp;tuiddel daartoe, het gaandeweg verbeteren van de voeding dernbsp;dieren, ze daarbij een goed geregelden arbeid latende verrichten, die hun krachlen ontwikkelt in plaats van ze uillepullen.nbsp;Tegelijkertijd verwerpe men voor de voorlleeling de dieren,

-ocr page 175-

U9

die met zichtbare erl'elijke gebreken behept zijn. Dit js hel systeem, dal de vaklui aariduiden onder den naain van selection,nbsp;ontleend aatt de Engelsche fokkers.

»De selection moge langzaam schijnen aan ongedukligen, die oordeelen dat het racer afdoende is hoog veredelde fokdierennbsp;in te voeren, om ze te paren met hel te verbeteren ras, —nbsp;het systeem van croiseering — doch de aldus verkregene resultaten zijn zooveel te ongeregelder, onzekerder en gebrekkiger,nbsp;naarmate de paringen plaats hebben tusschen door bouw ennbsp;eigenschappen meer van elkaar verschillende rassen.”

De resultaten zullen nog slechter zijn, wanneer de uit de croiseering voorlgesprotene dieren een voeding of verzorgingnbsp;krijgen, die geheel en al onvoldoende is voor hun veeleischendenbsp;constitutie, Kurig on weèrstrevig als zij zijn, verzet zich Imnnbsp;energie tegen de onmacht, waartoe zij gedoerad zijn door hunnbsp;te zwak organisme. Dit is de innerlijke strijd ,der edele naturen , door kommer verzwakt.

.\ldus is ook hel resultaat, verkregen door de croiseering van het Engelsche volbloed paard met de rassen uit het zuideïinbsp;van Frankrijk. Zij hebben hun oorsponkelijke hoedanigheden,nbsp;gedweeheid, gehardheid, allemaal deugden die een grootennbsp;weerstand tegen vermoeienis waarborgen, verloren.

Eugene Gayat, oud-directcur van de administratie der sloc-lorijen, zegt in zijn werk; La connaissance générale ducheval: H (Ic cheval arabe) ne grandit cl iie sc développe dans sesnbsp;rejetons que dans des localilés ferliles , ou les nourritures soptnbsp;a la fois trés abondanles et trés substantielles. Partout ailleur§,nbsp;il ne donne ni taille ni volune, et quand on 1’emploie dan cesnbsp;vues, il trompe avec certitude des espérances que rien nenbsp;justitie, que 1’expérience répronve”.

Ook zegt hij :

“L’aniraal est sou propre labricant d’os. J’insisle heaucoup sur ce point pour répéter qu’il ne peut les fabriquer qu’avecnbsp;les raatériaux donl il dispose, soit qu’il les trouve lorsqu’ilnbsp;est libre de ses actions, soit qu’on les lui impose lorsqu’il est


-ocr page 176-

löO

captil’. Dans ce cas, l'clevcur exerce sur la foniiatioii des os sur la slructure par conséquent, une influence indéuiable.nbsp;11 fait produire a volonté, en quelque sorle, a 1’aniuial qu’ilnbsp;nourrit, des os longs ou courts, gros ou luiuces, spongieuxnbsp;OU coinpacles. Ainsi, eu raison de !a taille du père et dc lanbsp;mère, on a de réelles chances d’obtenir de grandes ou denbsp;petiles charpentes, et Ic reste a I’avenant, seloii que Ie regimenbsp;cntravera ou secondera Ie travail de la nature. G’est dans Ienbsp;jeune age seuleinent, est il besoin de Ie dire? G’est exclusive-ment dans la periode de la vie pendant laquelle s’opère lanbsp;croissance, que ces resultats peuvent se produire.

Du reste, en dehors de toute question de volume, l’os spongieux et raou é)iuivaut a faiblesse et inipuissance: l’os dontnbsp;Ie grain est fiu, sérré, dont Ie tissu est dense et compacte,nbsp;équivaut a force et resistance. Les aliments agneux et pau-vres donnent Ie premier; la nourriture riche er substantiellenbsp;produit Tautre. La pauvreté ou la richesse de l’os ne s’isolenbsp;ni des qualilés phjsiques ni des qualités morales Tont senbsp;tienl ici et se montre dans la plus étroite dépendance, si hiennbsp;qu’en évitant un mauvais resultat on s’assure, pour ainsinbsp;parler, une reussite generale.”

Nog zegt hij:

»Sous 1’influénce de la vie animal produit ses muscles, la chair, comme il fabrique ses os et Ie reste. Les engraisseursnbsp;sont parfaitement édiliés sur cc point que les éleveurs sontnbsp;plus disposés a mettre en ouhü. Mais il y a chair et chair;nbsp;il y a muscles et muscles. Si la production d’une viandenbsp;blanche, juteuse et succulente, est Ic point cherché parnbsp;Tengraisseur habile, la fin proposée a Tart de I’engraissement,nbsp;la production de muscles forts et énergiques, doués auplusnbsp;haut degré de la puissance contractile et de la résistance aunbsp;travail, n’cst que trop rarement Ie hut poursuivi et atteintnbsp;par 1’éleveur des animaux, dont on utilise plus particuliere-nient les forces inusculaires. A sou gré, pourtant, je l’expli-quais tout a Theure, on fait Ie travailleur paresseux, mou.

-ocr page 177-

iM

indolent ou Ic Imvaillenr acüf, vigoureux, inl'atigable inépui-sable.

Ceci csl a la Ibis uuc question de régime, d’hygièue et de race.”

Over hel vormen van een nieuw ras door middel van croi-seering zegt L. Moll bet volgende:

«Door middel van kruising kan men niet alleen een ras in een ander samensmelten, maar ook een nieuw ras vormennbsp;dat op de beide rassen, waaruit bet ontslaan is, lijkt. Hiertoenbsp;is bet voldoende de croiseering te staken, wanneer de kruis-lingen zooveel van het uitheemsche ras overgenomen en vannbsp;bet inlandscbe bebouden bebben, als voor onze inziebtennbsp;noodig is. Deze manier, welke vrij algemeen voor de paardennbsp;is gevolgd en aangei'aden geworden en welke bij den eerstennbsp;oogopslag eenvoudig en gemakkelijk sebijnt, biedt echter groolenbsp;moeilijkheden aan en vereischt groote zaakkennis, moeite ennbsp;voorzorgen, zonder welke ze gewoonlijk slechts slechte resultaten beeft opgeleverd. Het is eerstens moeilijk vooraf metnbsp;zekerheid te bepalen welke de vormen, hoedanigheden en gebreken zullen zijn, welke het jong van den vader en welkenbsp;het van de moeder zal overnemen.

Hetgeen vooraf hieromtrent gezegd is geworden, is aan vele uitzonderingen onderhevig. Bovendien, al ware dit het gevalnbsp;niet, zou het altijd onmogelijk zijn om juist op te geven in welkenbsp;verhouding de vader en de moeder respectievelijk hun bijzonderenbsp;eigenschappen zullen overbrengen en in hoe verre de invloed vannbsp;de een door dien van den andere zal geneutraliseerd worden.

Nog doet zich een andere moeilijkheid op, deze is de weinige geschiktheid, welke de kruislingen in bet algemeen hebben om hun hoedanigheden op hun afstammelingen over te brengen.

Hoe meer een ras deze gave bezit, hoe shmdvastiger het is, maar de croiseering vernietigt alle rasslandvasligheid, zijnbsp;vernietigt haar zooveel te meer, en vereischt zooveel meernbsp;tijd en een grooler aantal generaties, welke noodig zijn omnbsp;(die standvastigheid) weer te voorschijn te roepen, naarmate denbsp;twee gecroiseerde rassen meer met elkaar verschillen.”

-ocr page 178-

löi

De zooeven medegedeelde gezonde taal van Moll, Ga vat, Vidalin en meer andere kundige paardenkenners in aanmerkingnbsp;nemende, is het zeer duidelijk dal men heel verkeerd handelde door het Javaansche ras met het Arabische te kruissen,nbsp;gt;naar eenmaal dit gedaan hebbende, had men die croiseeringnbsp;moeten dóórzetten door de vrouvvelijke kruislingen der opvolgende generaties steeds met Arabische hengsten te paren.nbsp;Hierdoor toch zou ten langen laatste het Javaansche element bijnbsp;de kruislingen verdwenen zijn en vervangen door het Arabische.

In plaats echter van zoo te handelen, beging men een tweede fout door de kruislingen van het 5de of 4de geslacht onderlingnbsp;met elkaar te paren, ofschoon ze hoegenaamd nog geennbsp;ras standvastigheid konden bezitten. Het natuurlijk gevolg daarvan was, dat hij de afstammelingen dier kruislingen zichnbsp;telkens gevallen van terugslag moesten voordoen, en te meernbsp;omdat ze geenszins behoorlijk gevoed werden.

lil stede van ze flink met graan te voeden en met droge. veel voedingsstoffen bevattende grassoorten, kregen ze slechtsnbsp;hij uitzondering padi te eten en moesten zij zich vergenoegennbsp;met langs beekjes en op sawah’s en rawah’s groeiende grof-bladerige, veel waterdeelen bevattende grassen.

Hierdoor groeiden ze veel meer in de hoogte, dan dat zij zich ook behoorlijk in de breedte ontwikkelden, vooral omdatnbsp;men ze reeds op zeer jengdigen leeftijd ging berijden en lietnbsp;trekken, in een woord, een werk liet verrichten dat te zwaarnbsp;was voor hun krachten.

Inlanders zijn het denkbeeld loegeduan dat 5 en zelfs i a l’/j jarige paarden, dus veulens van 5 voeten ± 6 a 7nbsp;duimen hoogte, sterker zijn dan volwassen paarden van ± 4nbsp;voeten. Wanneer het op trekken aankomt, moge dit voornbsp;een korten tijd het geval zijn, omdat zoo’n groot paard, doornbsp;zijn meerder gewicht, zich slechts in het haam heeft te werpen om den door hem voort te trekken last te verplaatsen;nbsp;maar zijn spierkracht is toch geringer, en vooral zijn volhardingsvermogen.

-ocr page 179-

li)3

»Üii demande frequeinment l’epoque on ii conviendrait de faire couvrir les jmnents la iine cause piiissante d’abatar-dissement. La pouliche qui est fécoiidie a 2 ans, cominc celanbsp;se pratique souvent, n’a pas encore, comme ia juiiient adulte,nbsp;celte cauberance de vie qui, apres la conception, se portesurnbsp;l’uterus, et lui donne les nioyens de nourrir Ie nouvel ^tre.nbsp;Chez elle, toute Factivité vitale ne doit avoir qu’un but,nbsp;Faccroisscraent complet des organes, et tous les materiauxnbsp;assimilables fournis par la digestion sonl nécessaires a ce dé-veloppenient. Si, apres la fccondation, la force formatrice quinbsp;se dèvcloppe dans Futerus vient balancer ce mouvement denbsp;nutrition, la mére et Ic petit sujet se partagent des materiauxnbsp;qui n’eussent dü servir qu’a un seul individu; tous les deux ennbsp;souffi-ent; la mère reste inachevée, Ie poulain nait faiblc et debile.

Une jument entièreraent adulte donne des premiers nés aussi vigoureux, aussi gros que ceux qu’ellc dounera par la suite c’estnbsp;en raison des accouplemenls prematurés qu’il est possiblenbsp;d’admettre avec la plupart des auteurs, que les premièresnbsp;portées sont moins fortes que les suivantes.

A cette première cause de dégénération des races, il faqt ajouter encore que les jeuues bêtes, ayant Ie bassin peu évasé,nbsp;raettent bas difficilement, qu’elles sont frequemment chatouil-leuses et qu’elles sont peu laitières.

L’emploi des males trop jeunes est aussi une des principales eauses de dégénération.

Par dégénération nous ne croyons pas que Fon quisse entendre la diminution de la taille, raais bien plutot un affaiblis-sement de la constitution et de la bonté du tempérament.

Les cultivateurs llamands emploient beaucoup de poulains a la reproduction de Fespèce chevaline, et rien n’indique qu’il ynbsp;ait diminution de volume ou de taille dans Ie énormes chevauxnbsp;que produit la Flandre, mals ils son_ extrêmement mous etnbsp;lymphatiques. Ainsi, nous Ie pensons, Ie tempérament étantnbsp;un hèrilage des deux ascendants, il importe, pour conserve!’nbsp;aux races toute la vigueur dont elles ont besoin, de n’employer

-ocr page 180-

lU

a la reproduction que des individus dans toute la force de l’age.”

Aangezien de Preangers sedert tal van jaren gefokt zijn uit de paringen van kruislingen, die bovendien nog heel dikwijlsnbsp;te jong zijn, is het volstrekt niet te verwonderen, dat zijnbsp;zoowel in bouw als in grootte veel met elkaar verschillen, ennbsp;daarbij dikwijls slechle lichaamsvcrhoudingcn en veel gebrekennbsp;van physieken en moreelen aard hebben.

Door dat te veel eischen van bun, zich nog ontwikkelende krachten verzetten de Preangers zich veelal tegen den wil vannbsp;den ruiter, te meer omdat de inlander er zelden op let ofnbsp;bel zadel behoorlijk ligt cn hel hoofdstel goed past; of dit tenbsp;groot of te klein is, maakt voor den inlander weinig uit, ennbsp;bij het opzadelen plaatst hij het zadel altijd veel te veel naarnbsp;voren, zoodat hierdoor de vrije schouderbeweging belemmerdnbsp;wordt, maar ook hiervan heeft hij zoo goed als geen begrip.

Zoo’n jong, slecht gezadeld en slecht getoomd paard, dat in alle mogelijke opzichten dwang ondervindt, verzet zichnbsp;natuurlijk met hand en tand tegen het geweld dat het aangedaannbsp;wordt, waarvan hel gevolg is een strijd tusschen man en paard.nbsp;Tracht dit zich daarbij door steigeren, achteruitslaan en bokke-sprongen te maken van zijn berijder te ontlasten, dan beproeftnbsp;deze gewoon spel te krijgen door slagen en ruken aan den mond.

Slaan en rukken zijn schering en inslag bij de paarden-dressuur der inlanders; zij werken zoo goed als nooit op de intelligentie van het afterichlen dier, en zoo dit aannbsp;hun wil gehoorzaamt, wordt het door hen zelden of nooitnbsp;beloond of zelfs gestreeld.

Door dat op te jeugdigden leeftijd berijden of laten trekken der Preangers krijgen ze velerlei beengebreken, zooals gallen,nbsp;spatten, peesklap, enz., welke gebreken vervolgens door denbsp;herediteit mln of meer erfelijk zijn gworden; van daar datnbsp;zoo’n verbazend aantal Preangers met beengebreken behept zijn.

Ontegenzeggelijk zullen deze ook voor een zeer groot deel het gevold zijn van het op te jeugdigen leeftijd paren.


-ocr page 181-

j i» X»

loo

Vrijwillige paringen tusschen nog niet volwassen hengsten en merries, hij uie de geslachtsdrift zich reeds doet gelden,nbsp;hebhen herhaaldelijk plaats door dat ze te zamen losloopen.nbsp;Bovendien worden heel dikwijls 2 a 5-Jarige paarden voor denbsp;voortteeling gebezigd.

Zulke individuen, wier spieren, pezen, gewrichtsbanden en vormen nog niet volkomen ontwikkeld en krachtig zijn, ennbsp;wier beenderen, door onvoldoende dichtheid van hun weefsel,nbsp;nog geen behoorlijke hardheid en stevigheid hebben, kunnennbsp;natuurlijk geen afstammelingen voortbrengen, die door krachtnbsp;en evenredigheid van bouw uitmunten, om de zeer eenvoudigenbsp;reden dat zij helgeen hun ontbreekt niet aan anderen kunnennbsp;meèdeelen.

P. Tii. CoLLiGNON, veearts te Manies, zegt in Le maison rusliqiie dn XlXième siècle:

Helgeen hierboven aangehaald is geworden omtrent het verkeerde èn van het bezigen van te jonge paarden voor de voortteeling, èn van het onvoldoende voeren van veulens, geeftnbsp;ons het recht de conclusie te maken, dat de vele beengebreken der Preanger paarden, behalve het werken boven hunnenbsp;krachten op jeugdigen leeftijd, ook voortvloeien uit het te vroegnbsp;paren. Sommige Preangers zijn wel is waar goed gebouwd,nbsp;maar dat zijn uitzonderingen; over het geheel zijn de Preangernbsp;paarden leelijk en onoogelijk van uiterlijk.

De Franschen zouden hen betitelen met den naam van ficelles, waarvan Eug. Gwat het volgende zegt; »La^’ce/feestnbsp;haute, plate, mince, étroite, décousue, légere et disgracieue,nbsp;peu résistante sous des dehors trompeurs, car son ardeur estnbsp;tont éphémère.”

Men zal moeten toegeven, dat die beschrijving van de ftcelle alles behalve vleiend, maar op bij alle Preangers toepasselijk is.

Wat hun moreele of temperaments (karakter) gebreken, nukkigheid, koppigheid en vechlerigheid aangaat, deze zijnnbsp;een gevolgd van het sans 'dme ni raison slaan en rukken aannbsp;den mond bij het »dresseeren” (bederven), en van Ijet zoo

-ocr page 182-

1S6

dikwijls toegeven aan den wil der paarden; hoogstwaarschijnlijk hangen ze ook samen met de rasquaestie.

Het behoeft nauwelijks gezegd, dat wanneer men van een paard iets eischt. dat niet strookt met zijn kracht nf zijnenbsp;geoefendheid, — zooals zeer dikwijls door inlanders geschiedt bijnbsp;jonge, ongeoefende paarden —- het zich tegen dien eiseh zalnbsp;verzetten, zoodat hij, die zoo iels onredelijks van zijn paardnbsp;vergt, dit tot weêrstrevigheid aanzei, zooveel te meer indiennbsp;de meester (?) dan gedwongen is aan dat verzetten toe tenbsp;geven, gelijk herhaaldelijk gebeurt.

Aangezien aldus de inlander door zijn zeer slechte manier van dresseeren de Preangers sedert tal van jaren, van geslachtnbsp;tot geslacht, tot verzet aangespoord heeft, is weerspannigheidnbsp;hij deze paarden een inin of meer ingewortelde ondeugdnbsp;geworden.

Door het veelvuldig onder elkaar los laten loopen van hengst-en raerrieveulens, bij wie de geslachtsdrift reeds opgewekt is. is ook de uvechlerigheid” van de Preanger-hengsten min olnbsp;meer een eigenschap geworden.

Wij herhalen dat w’eèrspannigheid en vechterigheid hoogstwaarschijnlijk een gevolg zijn van rasquaestie, dit dient nog wat verklaard te worden.

Wijlen generaal E. Daümvs, schrijver van Les chevaiix dn Sahara cl les moeuvs du Déserl: Le cheval de (f uerre en anderenbsp;artikelen, legt den Arabieren het gezegde: Ie cheval de racenbsp;n'a point de malice in den mond; iudien dit w'aar is, en zeer veelnbsp;pleit voor deze bewering, dan is het zeer waarschijnlijk datnbsp;paarden, die geen ras uitmaken, om die reden dikwüjls welnbsp;met ondeugden behept zijn.

Talrijke keeren heb ik Arabische, Persische, Sandelwood-en Makasser-hengsten die voor de voorlteeling gebezigd werden in gezelschap van andere hengsten, en zelfs van merries,nbsp;bereden en zien berijden, zonder dat ze daarom nog neigingnbsp;hadden van le vechten of lastig te zijn.

Berijdt echter eens een Preanger-hengst, die gedekt heeft,


-ocr page 183-

in gezelschap van een hengst of van een merrie, tien tegen één dat men op zijn hoede moet wezen om hem het vechtennbsp;te beletten of in bedwang te houden.

Meer dan een Australisch-Arabische hengst van den heer E. J. Kerkhoven te Sinagar moest wegens zijn lastigheid tot ruinnbsp;gedegradeerd worden , hoewel ze toe Imooit voor de voortteelingnbsp;gebezigd werden. Toch zijn deze paarden zeker nog vannbsp;beter ras dan Preanger-hengslen, waarvan zeer vele niet halfbloed Arabisch zijn, vooral als men in aanmerking neemt datnbsp;hij tal van die paarden, behalve een zeker quantum Arabischnbsp;bloed ook een zekere hoeveelheid Australisch, Sandelwoodschnbsp;of Makassaarsch voorhanden is, terwijl de Australisch-Arabischenbsp;paarden o/) sijn minst genomen '/^ bloed Arabisch zijn.

Overal en in alle omstandigheden heeft de ondervinding bewezen, dat paarden van goed, zuiver ras als men ten minste oordeelkundig partij weet te trekken van hun diensten, in hetnbsp;gebruik beter voldoen, dan paarden die, zooals de Preangersnbsp;hoegenaamd geen ras vormen.

Wordt dit in aanmerking genomen, en ook dat de Preangers veelal slecht gebouwd, weerstrevig zijn en vele beengebrekennbsp;of een groole voorbeschiklheid hiertoe hebben; stemt mennbsp;voorts met Louchard, Gayot en andere bekwame paardenkennersnbsp;toe, dat de dienst van het troepenpaanl, zoowel dat der cavalerie als der artillerie, zeer vermoeiend, ja vermoeiender isnbsp;dan van elk ander paard het maiiegepaard uitgezonderd —nbsp;omdat het een aanmerkelijk grooter gewicht moet dragen dannbsp;het burgerrijpaard en zich zoowel onder den man als onberedennbsp;op een meestal moeilijker terrein moet bewegen, waarop hetnbsp;telkens van gangen moet veranderen, onophoudelijkelijk gepaardnbsp;Hiel het maken van wendingen en zwenkingen, zoowel in denbsp;manege als op hel exercitieveld, op welk laatste het zichnbsp;o» masse bewegende, heel dikwijls in gedrang komt en bijnbsp;droog weer volop stof inademt; — neemt men deze beide factoren in aanmerking, dan is bel niet twijfelachtig dat denbsp;Preanger als troepenpaard, dat goed en sterk gebouwd moet

11

-ocr page 184-

irgt;8

zijn en een goed temperament hebben, a! bitter slecht zou voldoen.

Ciroole hoofden, smalle borsten, lange ruggen en lendenen, smalle min of meer afhangende kruisen, platte ribben, lange,nbsp;weinig gespierde beenen en slechte boeven komen zeer menigvuldig bij de Preangers voor; goed en krachtig gebouwdenbsp;paarden maken onder ben de uitzondering op den regel uit.

Op jeugdigen leeftijd aangekocht en in een renionledèpot gebracht, waar bet goed gevoed wordt en daarna op eennbsp;behoorlijken ouderdom in dressuur genomen , zouden de bestenbsp;Preanger paarden gunstige resultaten kunnen opleveren: dannbsp;dient echter zoo’n paard opgekocht te worden voordat hetnbsp;IV2 jaEii’ oud is, daar de Soendanees het dan reeds begint tenbsp;bederven door het te berijden of te laten trekken; op diennbsp;leeftijd heeft het hoogstwaarschijnlijk nog niet gedekt, zoodatnbsp;het dan ook nog niet veebterig van aard zal zijn geworden.

Op die wijze zou zoo’n paard goedkoop opgekocht kunnen worden, doch er is geen kwestie van, dat men voldoendenbsp;Preangers zou kunnen opkoopen, oin de zeer eenvoudige redennbsp;dat er slechts weinige te vinden zijn, die een goeden bouwnbsp;hebben, vooral onder die exemplaren, die 1,50 a 1,40 meternbsp;of daarboven hoog zijn.

Onder de ± 4 voet a hoogstens 4 voet 2 duin hooge paarden van gecroiseerd Sandelwood of JVIakassar-ras vindt men in de Preanger-Regentschappe?i nog wel goed gebouwde exemplaren,nbsp;maar dit zijn eigenlijk geen Preangers, al worden ze hiervoornbsp;dikwijls uitgemaakt, enkel en alleen omdat ze in deze strekennbsp;geboren zijn. De echte zijn die paarden , waarvan s|)rake isnbsp;in het begin van dit artikel.

In mijn artikel; Het nut der races (‘) heb ik reeds gezegd, dat men het Javaansche paardenras maar niet verbeteren olnbsp;veredelen moet, en het maar aan zijn lot overlaten, omdat hetnbsp;ronder medewerking van de bevolking — en hierop behoeft nietnbsp;gerekend te worden — niet te verbeteren is, en omdat denbsp;inlander geen l)eter ras waard is.

(1) Loc van 28 Febr. — 6 Maart I88t).

-ocr page 185-

159

Geen ras, onverscliillig van welk diersoort, is Ic verbeteren zonder een goede voeding, en de inlander voedt zijn paardennbsp;slecht: dit doet bij mi, en dit zal hij nog jaren lang blijvennbsp;doen, en of bij er zelfs wel ooit verandering in zal brengennbsp;is zeer Iwijfelachtig.

Ter bevestiging van bet zeggen, dat rasverl)etering zonder f/oed voeden niet gaat, nog het volgende;

In Lotharimjen trachtte men het paardenras te vergrooten door groole hengsten voor de fokkerij te bezigen, maar denbsp;voeding der paarden liet te wenschen over; deze verbeterdenbsp;men niet, en hel resultaat van de poging was, dat men fiasconbsp;maakte. Gatot zegt daaromtrent;

»Ils commirenl cetle faiile, qui ne pardonne jamais, de chercher la taille et l’ampleur des formes dans rinfluence isoléenbsp;du père, ignorant qiie cetle dernière est absolnment nullenbsp;lorsqu’elle est repoussée et comhattue lout a la fois par lesnbsp;forces réunies de la mère et de l’indigénat. En Tespèce,com“nbsp;me on dit au palais, la jument lorraine iTadmetlait pas unnbsp;accouplement aussi disparate, el ralimenlation n’étail pas encorenbsp;de nature a soutenir les grosses exigences que l’éleveur doitnbsp;satisfaire chez les produits a la haute stature et aux grandesnbsp;proportions. Voici deux points de science et de pratique par-faitement élucidés, car l’observation les retrouve partout oü l’onnbsp;a procédé comme en Lorraine, non-seulement a propos dunbsp;cheval, mais aussi a l’égard des autres animaux, savoir; — lanbsp;nourrilure agit dans une certaine mésure sur l’ètoffe, sur Ienbsp;poids el la corpulence elle resle sans action appréciable sur lanbsp;conformation; elle développe, sans Ie modifier beaucoup, Ienbsp;patron sur lequel la généralion moule les individus, — parnbsp;contre, aucun croisement ne suffirait a changer les dimensionsnbsp;d’une race, sa taille ou son volume; I’inlroduction d’un sangnbsp;etrauger modifie nécessairement les formes et les aptitudes ennbsp;déterminant un aulre agencement des leviers, un nouveléqui-libre des forces vilales, mais elle ne peut rien sur tout ce quinbsp;1'entre dans Ie domaine exclpsif de ralimentalion; ses effets,

-ocr page 186-

160

non ménagés, non raisonnés, discordants avec les circonslances exterieurs, jettent de profondes perturbations dans rorganisnie,nbsp;et les resullats ne répondent pas aux espérauces; on les voitnbsp;presque toujours iuc-ohérents, inachevés, sans valeur réelle.

Ces deux mo\ens de production ainéliorée, Ie croissement et une nourriture suffisante, soiit inséparables dans une pratique réflédiie;nbsp;sous leur iiifliieuce comldnée, ou va droit au succés;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/es

applique isolémenl sèmc des mecomples et recueille des déceplions ”

Pour u’avoir pas fait exception a la regie, Ie cheval lorrain la confirme.”

Bij dezen volzin kan gerust gevoegd worden : nbsp;nbsp;nbsp;^'ue/e cAe-

val du Fréanqer, wiens fokking tot groote teleurstellingen leidde.

Het paard uit de Landes — één der departementen in het Zuid-Westen van Frankrijk, bekend om zijn zanderigen ennbsp;moerassigen bodem — is klein, daar bet een taille lieeft vannbsp;1.10 a 1.30 meter, overeenkomende met die der paarden vannbsp;den Indischen Archipel.

Op zijn eigen vraag «Quels résultats sont sortis des croisements essayés jusqu’a ce jour sur la race laudaise!”’antwoordt Goux:

»üe mauvais cbevaux quand les petites juments out été saillies par des étalons de liaute taille, soit anglais, soit limousins etc. —nbsp;de mauvais cbevaux encore, quand les produits, fussent ilsnbsp;des cbevaux arabes precieux, out été soumis au régime demi-sauvage des Landes et a la pauvre alimentation qu’il lournit.

Mais on a en de bons cbevaux. nous ne saurions trop Ie répéter, lorsqu’aux petites juments indigénes on a donné desnbsp;étalons arabes, petits eux-mêmes, et que les produits out éténbsp;couvenablement nourris.”

Mag men nu aannemen dat een slechte kruising en een slechte voeding, of slechts een van beide, die in Frankrijk en overalnbsp;elders slechte resultaten hebben opgeleverd, op Java goede zounbsp;kunnen vóórtbrengen ?

Neen, zeer zeker niet, want met de enkele uitzonderingen op den regel, zooals de enkele goedgebouwde Preangers, mag

-ocr page 187-

161

men zich niet inlaten, dan alleen om ze aan te halen als be-vesligiiij^ van den regel.

Op de mogelijke vraag, waarom hij verbetering of veredeling van het paardet)ras op Java niel op medewerking van de bevolking of, beter gezegd, van de inlanders die er merries opnbsp;na houden, te rekenen valt is het antwoord: Ze hebben boe-genaamd geen idee van rasverbelering of veredeling, en ooknbsp;niet van goed voeden; en al hadden ze van dit laatste wel begrip, dan zouden ze hel nog niet in toepassing/«nwe« brengen,nbsp;daar hun het middel daartoe ontbreekt, namelijk: (feld.

Ik heb wel eens hooren zeggen dat paarden, die niet werken, dus ook veulens, geen graan nooilig hebben , omdat in hel wild loopende paarden ook geen graan eten, en toch sterk,nbsp;volhardend en vlug zijn. Die bewering slaat als «Iwek” opnbsp;^Dirlc”; men zou even goed kunnen zeggen, dal het niet noo-dig is een groentetuin te benieslen, omdat de groentegewassennbsp;in het wild ook geen mest krijgen en toch goed groeien.

Hel argument gaat in bet geheel niel op, omdat:

lo. De wilde paarden hunne kracht alléén voor zich-zelven noodig hebben, terwijl de paarden in lammen staat krachtnbsp;moeten hebben èn voor zichzelven èn voor den mensch, dienbsp;daarvan ten zijnen bate partij wil trekken; de laatslen be-hooren dus sterker te wezen dan de eersten en daarom dienennbsp;ze wel degelijk met granet) gevoed te worden.

2o. Het zeer goed is fokpaarden te laten werken. Zelfs bezette merries, — mits bet werken niet ontaardt in overwerken — want daardoor blijven ze op krachten en gezond.

00. Flink met graan gevoede veulens beier groeien en ontwikkelen dan zij die dit voedsel niet krijgen, terwijl ze bovendien minder aan ziekte onderhevig zijn en, zóó ze ziek worden , deze beter te boven komen.

Volgens wijlen generaal Daumas is bij de Arabieren in den Sahara het gezegde in zwang ; Als w’ij niel gezien hadden datnbsp;de merries de paarden voortbrengen, dan zouden wij zeggennbsp;dat de garst hel doet.

-ocr page 188-

162

Ik lieb nog lo bespreken bet kruisen van kleine merries met groole hengsten, ten doel hebbende om daardoor groote,nbsp;flinke afstammelingen te verkrijgen. Het gezond verstandnbsp;zegt al dadelijk, dal die poging in den regel geen goede resultaten kan opleveren. Afstammelingen toch van zulke hengstennbsp;hebben, door de werking der onveranderlijke natuurwetten,nbsp;neiging om ook groot te worden, indien geen omslandighedennbsp;dü tegenwerken, maar hoe kunnen zij zich, vóór hun geboorte,nbsp;behoorlijk groot ontwikkelen in de bekkens van hun kleinenbsp;moeders ?

Ca ne va pas et ca ue va guère!_,De moeders zijn door de natuur aangewezen om slechts zulke veulens voort te brengen,nbsp;die, volwassen zijnde, haar in grootte min of meer zullennbsp;evenaren, en zelfs baar melkproductie is slechts berekend voornbsp;den eerste groei van dergelijke veulens.

Men zal toestemmen dat de afstammelingen van groote hengsten en kleine merries in de allereerste tijdperken van hun leven, d. w. z. als zij nog foetus zijn, en later in hun prille jeugd,nbsp;het niet schitterend hebben; in het eerste geval door een nauwenbsp;ruimte in een min of meer te klein bekken, in het tweedenbsp;door een, voor hun behoefte niet voldoende melkafscheiding dernbsp;moeders.

Het ligt voor de hand, dat een en ander nadeelig op hun vorming moet werken.

De bedoelde kruising werd ook afgekeuid door majoor H. SiiAKESPEAH, zooals blijkt uit zijn werk: The wild Sports ofnbsp;India, Hij zegt toch in het artikel: Breeds of horses used innbsp;India :

»In the next place, the mares in this country are low in stature, and small in size, being usually from fourteen baudsnbsp;lo fourteen hands three inches high = (phn. 1,422 a pirn.nbsp;1,4985 meter) If less than this —the average size in thenbsp;Deccan — they are not fitted for being covered by a stallionnbsp;sixteen hands high, (± 1.6255 meter) and of large bulk.nbsp;No breed can be improved by so great a disparity in the

-ocr page 189-

165

sexes. The produce will he entirely mis-shapen, and their bodies and limbs of all proportion.”

(Juist zooals bij de Preangers}.

Wei is waar heeft men hier wellicht nooit zulke groote hengsten voor de fokkerij der Preangers gebezigd, maar denbsp;merries waren dan ook veel kleiner dan die uit Deccan. Eennbsp;feit is het dat zelf tiisschen kleine Arabische hengsten en 4nbsp;voeten liooge Java-merries (en deze zijn dun gezaaid) een tenbsp;groot verschil bestaat, lijnrecht in strijd met de wetten dernbsp;natuur.

Bij alle paardenrassen bestaat tusschen de grootte der hengsten en die der merries slechts een klein verschil; de eerste zijnnbsp;in den regel alleen wat hooger en breeder, omdat ze eennbsp;schoft hebben en zwaarder gebouwd zijn; de natuur wijst onsnbsp;dus als het ware aan welk verschil tusschen de te parennbsp;hengsten en merries mag bestaan; houdt men geen rekeningnbsp;met hetgeen zij voorschrijft, honderd tegen een dal daaruitnbsp;nadeelige gevolgen voortvloeien, want de natuur wil wel geholpen maar niet gedwongen zijn. Zoo men nu de natuurnbsp;dwingt uit kleine merries groote paarden te fokken en dannbsp;daarop nog de fout begaat deze slecht te voeden, dan kannbsp;nagegaan worden, welke erharmelijke resultaten moeten volgen.

Toen het gouvernement 50 a 60 jaren geleden belere en groolcre paarden wilde fokken dan het land opleverde, wasnbsp;dat zeer juist ingezien. Het middel echter dat toegepasl werd,nbsp;deugde hoegenaamd niet. Hel gouvernement was hiervan dannbsp;ook weldra zoo overtuigd, dat het zijn stoeterijen opdoekle ennbsp;de daarop aanwezige paarden en veulens publiek verkocht.nbsp;Deze nu kwamen voor hel meerendeel in het bezit der regenten,nbsp;patih’s en wedana’s der Preanger-Regenlschappen, die ze natuurlijk dadelijk met elkaar lieten paren, niet wetende datnbsp;kruislingen, al zijn ze ook van de ode of 4de generatie, nietnbsp;onderling gepaard mogen worden, zoo men terugslag tot het tenbsp;verbeteren ras wil vermijden.

Later werden door eenige Buropeesche particulieren en zoo-

-ocr page 190-

164

als ik gehoord heb, ook door eeuige regenten, Arabische, Persische, Australische, Engelsche, Sandelvvood en Makkassar-hengsten in de Preanger-Regenlschappeu ingevoed, oni dezenbsp;niet hun Javaansch-Arahische merries te laten paren. Paringennbsp;tusschen kruislingen van allerlei slag waren nu a t'ordre dunbsp;jour en zijn het nog. Zie daar het begin van het ontstaannbsp;en de verdere propagatie der Preangers tot op den Iiuidigen dag.

Ze maken hoegenaamd geen ras uit, schoon men dit dikwijls gelieft te zeggen. Gaat men na wat een ras is, namelijk;nbsp;een verzameling individus, die, doordat ze van een zelfdennbsp;oorsprong zijn en van geslacht tot geslacht onder den invloednbsp;van dezelfde omstandigheden verkeeren, op elkaar gelijken ennbsp;een zeker type vormen, dat hun allen in meerdere of minderenbsp;mate eigen is waardoor ze zich duidelijk van andere individus vannbsp;dezelfde soort onderscheiden, dan zal toegegeven moeten wordennbsp;dat de benaming van ras den Preanger volstrekt niet toekomt.

Hoe langer een ras onder den invloed van zekere omstandigheden verkeerd heeft, hoe meer rasstandvasliglieid het heeft, en hoe beter het in staat zal zijn om zgn lijpe te behouden,nbsp;ook wanneer het gebracht wordt in andere omstandigheden,nbsp;dan die waaronder het zich vormde en ontwikkelde.

De bewering dat in de Preangers ras zit, gaat slechts in zooverre op, dat in hen het bloed huist van al de zooevennbsp;genoemde paarden, die allen tot bepaalde rassen beboeren, tenbsp;weinig echter van op éen dezer rassen en zelfs te weinig omnbsp;op elkaar te gelijken.

Dat in de Preangers het middel zou gevonden zijn voor de remonteering der cavalerie te vergemakkelijken is met een ennbsp;ander voldoende wêerlegd. Zoo’n met Preangers geremonteerdnbsp;escadron zou een mooi zoodje zijn. De vechterigheid der dierennbsp;laat ik nog buiten quaestie, want door castratie zou mennbsp;daaraan voor goed een einde kunnen maken. Maar wat zounbsp;die opératie voordeelig op liuii uiterlijk werken. Ze zijn nunbsp;al niet mooi, maar dan zouden ze door hun smalle halzenennbsp;groote hoofden bepaald onoogelijk zijn. Welke verdere gevolgen

-ocr page 191-

16!;

(lie operatie op hel moreel der Preanger-hengsleii zou te weeg hrengeti, is moeilijk te zeggen, daar 1‘reanger-ruineii zeernbsp;weinig voorkomen.

Werden Preangers slechts aangekocht om het incompleet der Sandelwoods en Makassaren aan te vullen, dan zouden,nbsp;omdat deze allen hengsten zijn, ook van de Preangers enkelnbsp;hengsten aangekocht moeten worden. Maar welk verschijnselnbsp;zou zich dan bij de escadrons voordoen? Dat hierbij paardennbsp;zouden zijn van drie verschillende rasssen, welke èn in bouw ènnbsp;in temperament veel verschillen. Zulk een escadron zou dannbsp;veel hebben van een stalenmonster van paarden-rassen, ennbsp;werden ook dan de Preanger gecastreerd, dan zouden ze geheel misplaatst wezen bij de vurige Sandelwoods.

Had het gouvernement in der lijd, toen het grootere paarden wilde fokken dan het land opleverde, daartoe groole merries, h. v. voor-Indische en Arabische hengsten voor zijnnbsp;stoeterij gebezigd, dan zou het nu, mits die fokkerij goed wasnbsp;aaiigepakt, op flinke resultaten hebben kunnen wijzen. Zijnnbsp;er omstandigheden geweest, die het aankoopen van zulkenbsp;merries belet hebben, dan nog had het gouvernement nooit dennbsp;door hem gevolgden weg moeten inslaan, want die moestnbsp;onvermijdelijk lot non rcussUe leiden, zooveel te meer wijl denbsp;stoeterij niet geplaatst werd onder de leiding van een kundig,nbsp;praktisch paardenfokker, maar onder die van een cavalerie-oflicier. Uil den aard der zaak is deze net zoo min paardenfokker als een plantkundige een tuinman is; want ook hiernbsp;gaat het Fransche gezegde op: A chacun son mélier, et lesnbsp;vackes seronl bien gnrdées.

Zeker zou hel aankoopen van goede groote merries, die vooral toen hier niet te krijgen waren, groote uitgaven ver-eischt hebben, maar om goede resultaten van een stoeterij tenbsp;kunnen verwachten, dient daarin meestal een flink kapitaalnbsp;te worden gestoken. Door op de stoeterij te Passir-Aijam, hijnbsp;tjiandjoer, kleine merries voor de fokkerij te bezigen, zijn denbsp;uitgaven daarvoor veel geringer geweest dan indien groote

-ocr page 192-

166

waren aangekocht: maar

tie resnUalen, evenals die van de andere gouycrnemenls stoeterijen, zijn dan ook ongeveer nihilnbsp;geweest, en al de voor die inrichtingen hesteede gelden zijnnbsp;dus weggeworpen kapitalen geworden.

Moge het gouvernement hierdoor geleerd hehben om in den vervolge niet meer zulke stoeterijen op te richten, maar zoodanige, waar gefokt wordt zooals de wetenschap en de ondervinding het elders hehben aangetoond. Moge het dan vooralnbsp;de directie toevertrouwen aan een kundig, praktisch paardenfokker. Wat een kundig en praktisch directeur voor eennbsp;stoeterij vermag, hlijke uit het volgende, overgenomen uiteennbsp;brief, dato 1 Maart 1861, van Baron de Curmeu, een dernbsp;sommiteiten in zake paardenkennis en fokkerij in Frankrijk,nbsp;gericht aan generaal Daumas die hem zijn werk: Les chevauxnbsp;du Sahara had toegezonden:

gt;'La partie qui traite l’élevage n’est pas seulement une narration curieuse et intéressante, c’est un traité a l’usagenbsp;de HOS éleveurs, a la seule condition de savoir Ie lire; mal-heureusement cela n’est pas donné a lout Ie monde.

:gt;Ceux qui savent lire y verront qu’il faut attacher la méme inportauce au père et a la mere; que I’cssentiel n’est pasnbsp;d’accoupler des auimaux parfaits, comme il n’y en a guère,nbsp;mais des individns qui se conviennent, ce qui est toujoursnbsp;possible avec de 1’inlelligence. Ils verront les precautions anbsp;prendre pour assurer la conception, precautions si utiles, sinbsp;efficaces, que, dans mon experience de Irente ans j’ai vunbsp;arriver ceci:

Juments euvoyées par moi a des etalons étrangers: sur quatre, une de pleine;

.Tuments étrangères amenées chez moi mes étalons: sur. Irois, une de pleine tout an plus;

.Tuments lu’apparlenant ou m’étant contiées pour èlre livrées a mes étalons a ma guise: cinq sur six; ayant, hien entendu,nbsp;la faculté de refuser celles que je savais d’avance impropresnbsp;a la reproduction.”

-ocr page 193-

167

Uil hetgeen Baron de Cuiemeu zeg blijkt;

P. (lal lusschen de te pareu hengsten en merries zooveel inogelijk overeenkomst van houw en grootte moet heslaan, en

2°. dat gedwongen paringen meestal tot niets leiden.

Het eerste is reeds uitvoerig besproken. Dat paringen (die zoo menigmaal plaats hebben) meestal geen resultaten opleveren,nbsp;terwijl dit doorgaans ivel het geval zal zijn, indien de te parennbsp;paarden sympathie voor elkaar gevoelen, is even natuurlijknbsp;als bij de menschen. Indien het hij deze laatsten opgaat, quenbsp;les enfanfs d’iin niariage d’amour sonl plus beaux que ceux d’uiinbsp;manage de convention ou de raison, en dat de huwelijken van denbsp;eerste soort in den regel vruchtbaarder zijn dan die van denbsp;tweede, dan bestaat er geen reden waarom een en ander bijnbsp;de dieren ook niet het geval zal zijn; de natuur toch is innbsp;haar doen en laten vrijwel consequent.

Nu heeft Baron de Curnieu wel gezegd, dal met versland, het altijd inogelijk is dieren te paren, die met elkaar overeenkomen, en ook behoeft men volstrekt niet te twijfelen aannbsp;hel gezond versland der meeste cavalerie en artillerie-officieren,nbsp;maar niettemin zullen deze zelfs met een flinke dosis gezondnbsp;verstand, nog heel weinig in staat zijn goede paarden te fokken , indien zij hiervan geen voldoende ondervinding hebbennbsp;opgedaan. En waar zouden zij deze opgedaan hebben? Heeftnbsp;zelfs de kennis van bet paardenfokken der cavalerie oöicieren,nbsp;die vroeger aan het hoofd stonden der gouvernemeuts-stoelerijen ,nbsp;zich wel ooit verder uilgestrekt, dan lol hetgeen zij daaromtrentnbsp;uil boeken hadden geleerd? Hiervan kan wel is waar niemandnbsp;hun een verwijt maken, maar zeer zeker was het verkeerd ingezien, zulke personen, al waren ze met de beste voornemensnbsp;bezield, aan het hoofd te stellen van dergelijke inrichtingen. Zijnbsp;waren er niet op hun plaats. Dal dit o. a. hel geval was met dennbsp;directeur der stoeterij te Passir-Aijam, bij Tjiandjoer, graafnbsp;voN Benthein Tekelenburg Rhede , blijkt duidelijk uil de Novem-ber-aflevering van het Tijdschrift van Landbouw en Nijver^

-ocr page 194-

168

heid. (') Wel was hij nog iii Oosteiirijkscheii dienst gedetacheerd geweest bij de staatsstoeterij te Mezolieffijes in Honqarije,nbsp;maar hij liet verscheidene paarden te Pissir-Aijan aan droesnbsp;sterven, doordat de gezonden niet van de zieken gesclieidennbsp;werden, en wel omdat hij meende dat die ziekte niet aanstekelijk was!

Tol besluit deel ik nog mede, dat in de laatste tijden soms. eenige Preangers door Arabieren, Bengaleezeen en Cliineezennbsp;worden opgekocht en naar Sinqnpore uilgevoerd; in den regelnbsp;zijn hel hengsten van 4 voelen 2 a 3 duimen (lUjnlandsch)nbsp;hoogte.

Bandoeng, 7 Januari 1889. (Loc).

(1) Zal opgenomen worden in de volgende aflevering.

(Red.j

-ocr page 195-

DE STRIJD mm DE TUBERCULOSE.

DOOR

£. ZSl'HOHHE.

Zurich.

Oneindig veelvormig is de strijd om het bestaan tusscheii de organismen. Niet sier,hts individuen tegen individuen vannbsp;een soort, of soorten tegen soorten, doch ook de laagst denk-bai’e organismen kampen tegen de hoogst georganiseerde wezens,nbsp;en wanneer niet de mensrh al zijne krachten inspant en metnbsp;al de hem ten dienste staande wapens in het strijdperk treedt,nbsp;zoo blijft het twijl'elachtig of hij in de toekomst overwinnaarnbsp;in den strijd legen de splijtzwammen zal blijven.

Wel heeft hij vele van de laalsten herkend, en hun verbreiding minstens eenigszins verhinderen kunnen, doch hoevele millioenennbsp;nienschen sterven nog jaarlijks door deze meest te vreezennbsp;vijanden. Dat de tuberkelbacil tol de meest verwoestende ennbsp;tegelijk meest merkwaardige liehoorl, moet men hoe langer hoenbsp;meer toestemmen als men berekent dat hij niet minder dannbsp;67^/o der nienschen tot offer eischt en dat dit gevaar eerstnbsp;in opkomst is. En al is het niet denkbaar, dat door eennbsp;optreden legen de tuberculose, deze in een korten tijd zounbsp;venninderen, zoo staal dit weinig bemoedigende uitzicht echternbsp;niet toe dat men de handen moedeloos laat hangen. Het voortdurend toenemen der ziekte eischt veelmeer dal enkelen, zoowel als geheele naties, in gesloten rij dezen geeselder menscheidnbsp;trachten den kop in te drukken.

Pioniers in dezen strijd moeten zij zijn, die de hygiene tot het doel hunner werkzaamheden gekozen hebben, die hetnbsp;leven en wezen der ziektekiemen hebben leeren kennen.

-ocr page 196-

170

Het behoeft geene verontschuldiging, zooals Bollinger zich uitdrulit, wanneer het thema Tuberculose, telkens en telkensnbsp;wederom door de vakgenoten in discussie wordt genomen. Iedere,nbsp;zelfs de geringste vooruitgang in dit gewichtig vraagstuk,nbsp;iedere nog zoo geringe arbeid is hoog te schatten. Verzuimennbsp;wij echter onzen plicht, zoo zal eene latere generatie overnbsp;onze handelingen een vonnis vellen.

Het zij ons geoorloofd, na een kort overzicht over de gewichtigste resultaten, welke met betrekking op het onderzoek en bestrijding der Tuberculose in den laatsten tijd verkregennbsp;zijn, op den weg te wijzen, welke billijkerwijze door onsnbsp;moet ingeslagen worden, wanneer men zich aan den rechtvaardigen internationalen eisch wil aansluiten.

Het was eene ontdekking van onberekenbaar nut, toen in de specifieke kleuring der tuberkelbacillen een middel gevonden werd, tuberculose met zekerheid te kunnen diagnostiseeren.nbsp;Sedert is het mogelijk geworden, allerlei ziekteprocessen, waarvan men vroeger in de versie verte niet dacht dat zij doornbsp;den tuberkelbacil veroorzaakt werden, als tuberculose tenbsp;onderkennen. De tuberculose van de paarden, die nog voornbsp;weinige jaren ontkend werd, is tot zekerheid geworden, ennbsp;doet zich zelfs veel meer voor dan men gedacht had. Wijnbsp;hadden aan de veeartsenijschool alhier binnen het Jaar drienbsp;paarden met tuberculose in den ontleedzaal. Bij honden hebnbsp;ik herhaaldelijk bij chronische veranderingen aan borstvlies ennbsp;longen, welke ik hij de macroscopische beschouwing nimmernbsp;voor tuberculose gehouden zou hebben, de tuberkelbacilnbsp;kunnen aaiitoonen, zoodat men kan aannemen dal ook bij dezenbsp;dieren de tuberculose geen zeldzame gast is.

Dat zij hij katten veelvuldig, hij kippen zelfs heerschend voorkomt, is al lang bewezen. Geen van onze huisdierennbsp;is werkelijk immuun ; ook hij schapen en geilen wordt de tuberculose al is het ook zeldzamer, waargenomen. Zelfs bijeennbsp;slang is door Walter K. Sibley onlangs tuberculose geconstateerd.

De dispositie van een diersoort voor tuberculose schijnt niet

-ocr page 197-

171

ill verhouding te staan tot het aantal in colonies voorhanden bacillen. Men moet bijna aan bet tegendeel denken. Denbsp;meeste bacillen vond ik in de tiiberkels der vogels, dan volgdenbsp;het paard, de aap, het varken, de menseb, de hond, de katnbsp;en het rund. De relatief te weinig onderzoekingen geven echternbsp;geen vaste maatstaf.

Nog erger als het voorkomen van tuberculose bij de verschillende diersoorten, is de verbreiding onder enkele soorten. Wanneer men bedenkt, dat niet alleen de paarlziekte, of denbsp;haardvormige en verspreide miliairtuberlose, doch ook allenbsp;kaasaclitige bronchiliden en pneumoniën door dezelfde smetstof ontstaan, dan moet men toegeven, dat zij ten minste bijnbsp;bet rund, eene buitengewone v^erbreiding heeft. Doch latennbsp;wij de getallen spreken.

Volgens Adam waren van 118543 stuks groot vee, die van 1877—86 te Augsburg geslacht werden, 3431 dieren 2,917onbsp;tuberculeus. In Siraalsburg werden volgens Zundel van 41022nbsp;slachtdieren 873 = 2,15°,, tuberculeus bevonden. In Denemarken zouden volgens Smid in de jaren 1873—81 ,. 2—10°/onbsp;(in een kudde van 1068 koeien zelfs 13,2%) der runderennbsp;tuberculeus bevonden zijn. Van Wersten spreekt van 4°/o tuberculose onder de koeien van België. De inspecteur van denbsp;slachthuizen te Parijs, Willain, vond de ziekte bij 6°/„ vannbsp;bet slachtvee. In Meklenhurg Siverin en Beinburg zoudennbsp;10—11% en in de Hoog-Vogezen volgens Spillman 30—40°/„ vannbsp;den veestapel tuberculeus zijn. In Mexico zijn volgens Blem-ming 34% (niettegenstaande immune zonen dier hoogvlakten ?!)nbsp;in de VereenigdeStalen volgens Prof. Law 30°/o , in enkele districten lot 90% en in Australië volgens een ambtelijk berichtnbsp;van het jaar 1686, 14—20°/o van het handels- en slachtveenbsp;tuberculeus.

Volgens Bagauds zeer verdienstelijke statistieken neemt de tuberculose zoowel naar den Aequator als naar het noorden af.nbsp;In het noorden van Noortvegen, in Lapland en op Ysland,nbsp;zou zij zeer zeldzaam zijn. Het veelvuldigs! komt zij in ge-

-ocr page 198-

172

matigde luchtstreken voor, namelijk in vochtige streken; daarentegen neemt zij in hooger gelegen streken met doorlatenden,nbsp;drogen bodem weder af. Evenzoo zou de paariziekte hij melk-rijke cultuurrassen veelvuldiger optreden dan bij anderen.

Overeenstemmend met Rabics, Boulev en anderen haalt hij de veelvuldigheid van tuberlose hij het Vlaamsche, Yersey ennbsp;en Alderneyrasseii aan, terwijl hel Podolischc steppenveenbsp;er zelden door aangedaan wordt. Daarmede stemt echter hetnbsp;feit niet overeen, dat bij de geilen, welke toch in verhoudingnbsp;lot het lichaamsgewicht dubbel zooveel melk geven als hetnbsp;rund, de tuberculose zeer zeldzaam is. Inlusschen is niet tenbsp;vergelen, dat de geiten algemeen veel meer van de vrijheidnbsp;genieten kunnen als het rund.

Zeer instructief zijn de bij dezen arbeid gevoegde graphisclie tabellen over de verhouding der tuberculose bij den menschnbsp;tot de paariziekte bij het rund in enkele streken van Badennbsp;en Beijeren. Het parallellismus der heide curven — de eenenbsp;toont de veelvuldigheid van de tuberculose hij den mensch aan ,nbsp;de andere die der paariziekte in procenten lot de bevolkingnbsp;en den veestapel — is niet te betwijfelen en spreekt meer dannbsp;honderden enlproeven. Dat Auam met de statistische gegevensnbsp;in den hand, kon aantoonen, dal het getal tuberculeuse dierennbsp;steeds toeneemt, en dat men de toename van deze ziektenbsp;onder menschen en dieren in Australië heeft kunnen aantoonennbsp;van 12°/. in het jaar 1871 en tot 32°/o in t881, moet onsnbsp;niet bevreemden. Eensdeels wordt hel intensieve landbouwkundig bedrijf, namelijk de permanente stalvoedering, alsooknbsp;door de zoogenaamde veredeling der nakomelingschap etc. denbsp;predispositie voor tuberculose vermeerderd, anderdeels door hetnbsp;groote verkeer de ziektekiem verbreid en daardoor eenenbsp;veelvuldige infectie mogelijk gemaakt.

Nog verschrikkelijker zijn de getallen, die ons Bollinger mededeelt van de verbreiding der tuberculose bij den. menschnbsp;in zijn hoogst belangrijk werk: »Over het ontstaan en de genees-baarheid der tuberculose.” Volgens dit werk zouden in slede»

-ocr page 199-

173

40—van alle sterfgevallen (zuigelingen uitgezonderd) terug te voeren zijn op tuberculose, of zouden toch oudenbsp;tuberculeuse haarden aan te toonen zijn. Evenzoo zou ook denbsp;longtering bij de nienschen vermeerderen, daar b. v. vóór 30nbsp;jaren in het pathologisch instituut te München hij de sectienbsp;van 100 lijken 18 tuherculeus gevonden werd, terwijlnbsp;in 1888 de sterfte door deze ziekte in het ziekenhuisnbsp;53°/o bedroeg.

Men neemt in het algemeen aan, dat de tuberkelbacil zich slechts in het levende menschelijke en dierlijke lichaam voort-plant, en dat hij deels met verschillende secreten, namenllijknbsp;met bronchiaalslijm en melk, deels echter met de organennbsp;van geslachte dieren naar buiten komt en zich verbreiden kan.nbsp;In deze vehikels kan de zwam en hare sporen langen tijdnbsp;leven. Volgens de proeven van Cadéac blijven tuberculeusenbsp;orgaandeelen in stilstaand water, 120 dagen hun besmettings-vermogen behouden en ingedroogde sporen behouden volgensnbsp;llollinger hare virulente eigenschappen gedurende gt;/2—

De meeste gelegenheid tot indrogen hebben natuurlijk die zwammen, welke met bronchiaalslijm opgehoest worden.nbsp;Zulke ingedroogde zwammen kunnen als stof in de lucht verbreid worden en direct infecteeren. G. Cornet heeft doornbsp;talrijke, nauwkeurige proeven met slof van kamerwandennbsp;in hospitalen, ziekenhuizen enz. kunnen aantonnen, dat ditnbsp;na menging met gesteriliseerde bouillon en inenting bij proefdieren nog hoogst tuberculeus-hesmettelijke eigenschappen bezat. Nam hij de stof van eene localiteit waarin zich teringlijdersnbsp;hadden opgehouden, zoo kon hij geregeld de proefdieren daarmedenbsp;door inenting-tuberculose bezorgen ; stof daarentegen van plaatsennbsp;Waar nimmer teringlijders zicli hadden opgehouden, bleef bij enting steeds zonder werking. Wanneer men hierbij bedenkt datnbsp;SpiLLMANN aangetoond heeft, dat ook vliegen tol de verbreiding dernbsp;tuberculose bijdragen, zoo kan men de alomtegenwoordigheid vannbsp;het luherkelgift, ten minste voor volkrijke streken niet in twijfelnbsp;trekken. De infectie door geïnfecteerde stof zou geen der zeld-

12

-ocr page 200-

174

zaamsie zijn en gelooft Cornet dal zij veelvuldiger is dan door de exspiratie lacht (hoesten).

Nu toch de gevaarlijkheid van de ingedroogde S|Hila erkend is, zoo is het onbegrijpelijk, hoe onverschillig deze hesraelelijkenbsp;sloffen behandeld worden, namelijk in publieke lokalen,nbsp;spoorwegen enz.

De koemelk is reeds sedert langen tijd verdacht draagster te zijn van de lubercelsmetstof. Het feit dat geheele varkens-kndden aan Inherculense darmontslekeng stierven, tengevolgenbsp;van het drinken van melk van tuhercnlense koeien is dennbsp;praktischen veeartsen reeds lang bekend , en men moet natuurlijknbsp;op de gevaarlijkheid van zulke melk wijzen. De proeven dienbsp;de besmettelijkheid der melk van tuhercnlense koeien bevestigen,nbsp;zijn veelvuldig en allen met dezelfde gevolgen gemaakt. Zoo hadnbsp;.Tohne te Dresden o0°/^ positieve resultaten hij het voederennbsp;met melk van Inherculense dieren.

jehruik meesttijds gekookt

Daar, waar de nier zelf tuberculeus gevonden wordt, laat zich dit genoeg van zelf verwachten. Bollinger, die reeds in hetnbsp;jaar 1879 aangetoond heeft, dat de melk van tuhercnlensenbsp;koeien, waarvan de uier nog niet aangedaan was, besmelte-lijk was, deelt nu de proeven van D. C. Hirschberger mede,nbsp;volgens welke proeven de melk van tuberculeuse koeien met gezonde uiers hij virulent was. In zulke melk zijn de bacillennbsp;zoo weinig voorhanden, dat zij slechts zelden door het microscoop aangeloond kunnen worden. Klaarblijkelijk zijnnbsp;het kiemen, die ergens uit een Inherculense haard in helnbsp;bloed en hiermede in den uier zijn gekomen, waar zij, evennbsp;als voor verschillende in hel bloed voorkomende zwammennbsp;bewezen is, uitgeschéiden en de melk bijgemengd worden;nbsp;hij algemeene en parlieele uierlnberculose is het microscopischnbsp;aanloonen van bacillen, namelijk in hel bezinksel van denbsp;overigens slechts weinig veranderde melk, mij dikwijls zeernbsp;gemakkelijk gelukt. Het is niet waarschijnlijk dat de melknbsp;de veelvuldigste infeclieoorzaak voor de tuberculose van dennbsp;menscli is, daar zij vlt;k»r het

-ocr page 201-

I

wordt, waarbij de bacillen gedood worden, en doordat bij den niensch de tuberculose meesttijds in de longtoppen begint,nbsp;waaruit men op eene infectie door inademing mag besluiten.nbsp;Daarentegen lijdt bet geen twijfel, dat zulke melk voor denbsp;dieren gevaarlijk is, niet alleen door de mogelijkheid van eenenbsp;directe infectie bij bet gebruik, doch ook doordat bij betnbsp;melken in het stroo geraakte melk door indroging evenzoonbsp;als slof besmetten kan. Ook is voor de menscben ieder gevaar niet buitengesloten, daar de tubercelbacillen ook innbsp;versche kaas [Gallier), even als in room (Bang) ontdekt ennbsp;nog virulent bevonden werden.

De tuberculeus aangedane organen van slachtdieren worden wel overal weggedaan, maar waarheen en hoe?

Op vele plaatsen bestaan juist op dit punt van de vleescbkeur onvoldoende voorschriften. Minstens is niet overalnbsp;de geheele vernietiging van zulke organen verzekerd. Watnbsp;het vleescb betreft van luberculense dieren, zijn infectie vermogen is geringer dan dat van de melk. Het voorkomen vannbsp;tuberculose in de spieren behoort lot de zeldzaamheden , zooalsnbsp;in het algemeen ziektekiemen zich minder in de spierennbsp;kunnen ophoopen.

Van 40 met spiersap van erg tuberculeuse koeien geënlte guineesche biggetjes werd volgens Nocard, slechts één enkelnbsp;tuberculeus, en Bollinger haalt 20 zulke entingen aan dienbsp;zonder gevolg bleven. Het schijnt dat slechts dan de spierennbsp;bacillen bevatten, wanneer de tuberkelbacillen uit eennbsp;haard in ’t bloed komen, en wel zoo lang zij met bet bloednbsp;circuleeren. Volgens Nocard’s proeven blijven echter de spierennbsp;*ia inspuiting van tubercelbacillen in ’t bloed gedurendenbsp;zes dagen Infectieus. Evenwel werd door de fransche veeartsennbsp;besloten er op te werken, dat het vleescb van alle tuberculeusenbsp;dieren, onverschillig in welken graad de ziekte beslaat, geheelnbsp;te vernietigen. Want in overweging genomen dat van eennbsp;enkel dier ongeveer 1400 menschen het vlee.sch gebruiken, ennbsp;dat de bacillen in hel spijsverteringskanaal niet zeker gedood

-ocr page 202-

176

Pt

worden, ja, dat zij zelfs zes uur aan het maagsap weerstand bieden (Strauss en Wi'irz), zoo scliijnt het gevaar van eenenbsp;infectie van uit de vleeschhank ook niet zoo miniem te zijn.nbsp;Over het indringen van de tubercelbacil in het dierlijke lichaamnbsp;en over de reactie der weefsels (resistentie of ziekte) zijn denbsp;onderzoekingen begonnen, doch nog vele vragen Ie beantwoorden.

Volgens de proeven van Corml is het volstrekt niet noodig, dat, zooals men aannam, een slijmvlies eerst ontstoken ofnbsp;verwond moet zijn alvorens de bacillen kunnen indringen. Cormlnbsp;heeft waargenomen dat eene eenvoudige aanraking der bacillennbsp;met het normale slijmvlies der uterus voldoende is, om denbsp;ziekte te doen ontstaan. Bollinger heelt waargenomen, dat hijnbsp;entingen met verdunde tuberculeuse melk, de entplaatsen dikwijls niet ziek werden, doch eerst verwijderde organen. Ditnbsp;komt, doordat niet alle weefsels in denzelfden graad geschiktnbsp;zijn de bacillen een gunstigen bodem aan te bieden, dat zelfsnbsp;enkele weefsels tegenover eene geringe infectie weerstandnbsp;kunnen blijven bieden.

Daardoor wordt ons misschien het feit verklaard, dat somtijds enkele organen, zooals de mesenteriaal klieren, de lever, de beenderen, tuberculeus aangedaan zijn, terwijl aan de hoofdingangspoorten (longen en darmkanaal) geene veranderingennbsp;waargenomen kunnen worden.

Als dieren, die het spoedigste en zekerste aan de infectie te gronde gaan, die alzoo het beste geschikt zijn voor entdieren ,nbsp;noemen Arloing er Bollinger beiden het Guineesche biggetje.

Uit het optreden van de tuberculose liij den niensch en ook naar waarnemingen hij dieren, blijkt dat de dispositie voor dezenbsp;ziekte verschillend is. Waarop de verminderde resistentie vannbsp;het lichaam berust, of op een te geringe hoeveelheid mineraal-zouten (Bicociion) óf van kalizoulen, zooals (D. A. Biddee)nbsp;in Berlijn vermoedt, is nog niet opgehelderd.

De predispositie kan zoowel verworven als aangeboren zijn.

Voor het verwerven van de predispositie spreekt het veelvuldig

1

-ocr page 203-

177

oplredcii van phthisis hij meiisclien, die door de levoiiswijze lichamelijk onderkomen zijn of die aan den weldadigen invloednbsp;van het liclit of versche lucht onttrokken zijn (gevangenen).nbsp;De aangeboren predispositie is een sedert langen tijd en dikwijls waargenomen feit. Vele bacteriologen bestrijden eenenbsp;specifieke dispositie, doordat zij ieder mensch zulk eene vin-diceeren. De daadzaak, dat de nakomelingen van tuberculeusennbsp;veelvuldige!’ deze ziekte ten offer vallen verklaren zij eenvoudig daardoor, dat zij veelvuldige!’ aan de infectie blootgesteldnbsp;zijn ja, dat de infectie reeds in de uterus heeft kunnen plaats hebben. Het laatste kan intusschen alleen plaats hebben wanneernbsp;verwondingen in de placenta aanwezig waren. Of ook, zoo-als door eenige onderzoekers beweerd wordt de scrophulose eenenbsp;vorm van tuberculose is, d. i. door dezelfde bacil veroorzaaktnbsp;wordt, moet eerst nog nader onderzocht worden, daar nietnbsp;onbelangrijke tegenwerpingen daartegen over staan.

(Wordt vervolgd).

Schweizer-Archiv für Thierhcilkunde Marz und April 1889.

-ocr page 204-

AïfALECTEI.

Parasieten in liet vleesch van bufleis en runderen.

In het eersten Deel der Veeartsenij kundige Bladen, uitgegeven door de Vereeniging tot Bevordering van Veeartsenijkunde innbsp;Nederlandsch-lndië komt dienaangaande een rapport voor.

Sedert zijn in het Laboratorium voor pathologische anatomie en bacteriologie alhier door Da. van Eecke eenige nadere onderzoekingen dienaangaande gedaan, waarvan de resultaten denbsp;volgende zijn:

ft

i

De in het vleesch van buffels en runderen gevonden witachlig-gele lichamen, zitten nu eeus tusschen de afzonderlijke spiergroepen, dan vveêr tusschen de verschillende spiervezelbundels of wel komen voor in het vet weefsel dat op de .spierfascianbsp;voorkomt. Zij schijnen aldus speciaal voor te komen in denbsp;weefsels beboerende lot de bindweefselgroep.

De lichamen zijn verschillend in grootte al naar gelang van den ouderdom of juister van het ontwikkelingsstadium waarinnbsp;zij zich bevinden. Zij bestaan iu zeer jeugdigen toestand uitnbsp;een contractiele zak , bestaande uit bindweefsel (librillair) waarinnbsp;(dat is nog niet met zekerheid te zeggen) elastische vezelennbsp;verloopen.

De inhoud van die zak of dat kapsel wordt gevormd door lallooze halvemaansgewijze gebogen lichamen, welke het dikstnbsp;zijn in het midden, om van daar uit puntvormig uit te loopennbsp;aan de uiteinden. In dezen vorm doen zij zich echter slechtsnbsp;voor bij volkomen rijpheid. In de vroegere stadia vertoonennbsp;zij zeer uiteenloopende gedaanten, welke afgeleid kunnennbsp;worden van den bolvorm door groei in één of meernbsp;richtingen.

-ocr page 205-

179

De zak schijnt niet anders Ie zijn dan een kapsel dat de sporen (als zoodanig moeten de talrijke halvemaansgewijze gebogen lichaampjes worden opgevat) beschermt, welke waarschijnlijk op zeker tijdstip door contractie in staat wordt gesteldnbsp;zich van dien inbond te ontdoen. Plaatst men kapsel en inbond in water, dan zal men den volgenden morgen, den zaknbsp;verlengd en aan eene zijde geopend vinden. Uit die openingnbsp;heeft zich ontlast een melkwitte massa, welke hij onderzoeknbsp;blijkt te bestaan uit niets anders dan de zooeven genoemde spoi’en.

Het is niet mogen gelukken tot nu toe, om die sporen in hunne verdere ontwikkeling te vervolgen. Door de nauwkeurige kennis dier ontwikkelingsgeschiedenis alleen zal mennbsp;in staat gesteld worden de juiste classificatie dezer organismennbsp;te bewerkstelligen en de waarde daarvan vast te stellen.

Voorshands kan men op grond van de talrijkheid der sporen, haar vorm en haar voorkomen in een kapsel slechts de meeningnbsp;verkondigen, dat deze organismen behooren tot de grootenbsp;klasse der Prolozoön, en dat zij de meeste overeenkomst ver-loonen met de onderafdeeling der »Arcosporodiëii (Balhiani).

De overeenkomst (morphologiscli) tussclien deze organismen en de psorospermiën hij muis en varken is opvallend. Hetzijnbsp;nogmaals en met nadruk gezegd dat eene voortgezette studienbsp;der ontwikkelingsgeschiedenis alleen in staat kan stellen denbsp;heteekenis dezer lagere diersoort aan te toonen.

Ken middel oin spoedig kwade droes ie onderkennen.

M. J. Straus bericht omtrent dit belangrijke onderwerp het volgende in twijfelachtige gevallen van kwaden droes bij het paardnbsp;of den niensch, is het nuttig zijn toevlucht te nemen als diagnostisch middel, tot de inenting met suspecte stoffen zooalsnbsp;uitgeworpeu stoffen nit den neus, etter hij dieren die gemakkelijknbsp;en zeker Invaden droes kunnen krijgen. Aan ’t hoofd vannbsp;deze dieren moet men den ezel plaatsen, zoowel om zijne vat-haarheid als om het spoedige uitbreken en caracteristieke der

-ocr page 206-

180

ziekte; de liooge prijs echter van deze dieren, staat in den weg oni deze dieren altijd te gebruiken. Het konijn eigentnbsp;zich w'einig voor de ontwikkeling van kwaden droes; mennbsp;krijgt bij inenting slechts een locale zweer, die langzaam verloopt, en die bijna nimmer door generalisatie gevolgd wordt.

31. 31. Loeffler en Schütz hebben aangetoond, dat de veldmuis (Aroicola arvolis) buitengewoon gevoelig is voor de kwaden droes bacil; zij sterft binnen den tijd van twee tot acht dagen met zeer uitgebreide en caracteristieke aandoeningennbsp;der ingewanden. 3Ien kan echter dit dier niet altijd krijgen,nbsp;vooral in de sleden; bovendien is de veldmuis nog gevoeligernbsp;voor de werking der microben van de septicaemie, die bijnanbsp;altijd aanwezig zijn in de natuurlijke producten van den kwaden droes, dan voor de werking van de kwade droes-smetslotnbsp;zelf. Het gevolg dus is, dat dit dier, hoe uitstekend geschiktnbsp;ook lot proefneming met reinculturen van kwaden droes,nbsp;niet gebruikt kan worden voor een diagnostisch doeleinde.

Het zijn de H. H. Christót en Kiener , die het eerst aangetoond hebben, dat de kwade droes entbaar is op de cobaya. Cobaya’s onder de huid ingeënt met kwade droesslof, gaan innbsp;den regel na 25 tot 50 dagen dood; zij hebben buiten hetnbsp;kwaden droes absces op de plaats der inenting, veranderingennbsp;in de ganglions, in de lever, milt, in de gewichten ennbsp;gewrichtsbanden; eindelijk veranderingen in de ballen, waarop zij in ’t bijzonder de aandacht willen vestigen.

Gewoonlijk tien a twaalf dagen na de onderhuidscbe inenting, beginnen de ballen groot te worden; dit grooter worden gaatnbsp;zeer schielijk; de ballen krijgen de grootte van een hazelnootnbsp;tot die van een kleine noot; de huid van het scrotum is gespannen, rood, glimmend; somtijds valt er eene opening in,nbsp;waaruit zich kwaden droes etter ontlast. Deze electieve locali-satie, constant aan de ballen, is geheel caracteristiek voornbsp;den kwaden droes. In plaats de kwade droes inenting ondernbsp;de huid te doen, hebben zij inspuitingen in de buikholtenbsp;gedaan, en toen waargenomen dat de zwelling der ballen, in

-ocr page 207-

181

plaals van eersl na acht dagen Ie ontstaan, reeds zeer duidelijk is op den of 3**™ dag na de inspuiting; op den 8®'“quot; of 10‘'“ dag, heeft zij een en aaninerkelijkeu oinvang en het diernbsp;sterft veel spoediger, gewoonlijk na 12 tot 15 dagen, somtijdsnbsp;na vier tot acht dagen.

Indien men een cohaya afmaakt, twee dagen nadat zij een weinig cultuur van de bacil van kwaden droes in denbsp;buikholte gekregen heeft, zijn het huikvlies en de ingewanden gewoonlijk gezond op het oog. Indien men echternbsp;de gezwollen hallen onderzoekt, vindt men er reeds zeer vernbsp;gevorderde, geheel caracterislieke veranderingen in. Loefflernbsp;en zijn schoon werk over kwaden droes, de zoo wonderlijke localisatie besprekende in de ballen hij de cohaya,nbsp;zegt dat men te doen heeft met een kwaaddroesige orchitisnbsp;of epidedymitis. Dit is eene vergissing. De aandoening begintnbsp;altijd met het scheedevlies. Van af den tweeden dag na de intra-peritoneale inoculatie, zijn de twee bladen van het scheede vliesnbsp;geheel bedekt met wit gele granulaties ter grootte van een spelde-knop; den 3'^™ of 4*1™ dag zijn de beide bladen aaneen gesloten door een dik purulent e.xsudaat, dat rijk aan bacillen is.nbsp;Te gelijkertijd verkrijgt de huid van het scrotum adherenties,nbsp;geraakt in ontsteking, wordt rood, in een woord toont denbsp;veranderingen hier hoven omschreven.

Indien men in de zwelling snijdt, ziet men dat noch de eigentlijke bal, noch de epidedymus aangedaan zijn; denbsp;lesie overschrijdt niet de tunica albuginea en het balparen-chyui zelf is volkomen gezond. Bij meer dan veertig lijkopeningen die bij gedaan heeft bij mannelijke cobaya’snbsp;met kwade droes ingeënt, hetzij ouderhuidsch, hetzij in denbsp;buikholte, heeft hij slechts bij twee gevallen den bal aangedaannbsp;gezien. Men heeft dus niet te doen zooals men vroeger dachtnbsp;met een kwadendroes orchitis of epidedymitis, doch het zijnnbsp;de omhulsels van den bal. het scheedevlies in de eerste plaats,nbsp;dan het scrotum, die oorspronkelijk en bijna uitsluitend zijnnbsp;aangedaan.

-ocr page 208-

182

Deze preferente localisatie op het vveivlies omkleedsel van den bal; ziet men even goed of het dier ingeënt is onder denbsp;Jiiiid of in de buikholte. In het laatste geval ontstaat zijnbsp;echter veel vroeger, daar zij reeds op den 2'^™ dag zichtha.ar is.nbsp;Deze zoo spoedig ontstaande localisatie van het kwade droesnbsp;proces op de omhulsels van den hal bij de cohaya, kan heiuit-tigd worden, als men zich wil overtuigen van den kwadennbsp;droes natuur van eenig pathologisch product. Hiertoe kiestnbsp;men een mannelijken cohaya en inoculeert het verdachtenbsp;product in de buikholte. Indien men twee of drie dagen nanbsp;de inoculatie de ballen ziet zwellen kan men reeds uit ditnbsp;eene lecken met zekerheid besluiten, dat de ingeëntte stotfennbsp;de bacil van kwaden droes bevatten.

(Archives de medicine experimentale).

Spijsverteringsvermogcn der muildieren. M. S.v.nso.n heeft vergelijkende proeven genomen op een muildier vannbsp;Poilou, een paard en een ezel.

Het muildier ontving iederen dag zijn ration hooi en haver. In zes dagen had het in ’t geheel 40,460 Kg. droge voedingsstof opgenomen. Gedurende den zelfden tijd, had het 13,460nbsp;Kg., droge stof uitgescheiden. Het verschil tusschen de opgenomen en uitgescheiden stoffen, dat is te zeggen 27,421 Kg.nbsp;vertegenwoordigt het verteerde gedeelte, hetgeen men opnbsp;67“/^ van de opgenomen stoffen kan schatten.

Het paard met dezelfde zelfstandigheden gevoerd, ontving in zes dagen 43,!jo6 Kg. droge slof, de uitgescheiden stoffennbsp;gaven 16,993 Kg. droge stof. Hel verteerde gedeelte hij ditnbsp;paard bedroeg dus 43,oo6 Kg. minus 16.995 Kg. dat is tenbsp;zeggen 20,633 Kg. of in andere woorden 61°/^ van de droogenbsp;sloffen.

-ocr page 209-

183

Al

Het verschil is groot tasscben de cijfers, die de verteerde hoeveelheid bij het nniildier en het paard aanwijzeii.

Het wordt nog grooter wanneer men het cijfer 67 (hoeveelheid door het muildier verteerd) vergelijkt met den gemiddelden verteringscoëflicieut hij het paard zooals het door Emilenbsp;Wolff is vastgesteld.

Dit laatste coëfficiënt is wezenlijk niet meer dan S2,b3, waaruit zou blijken dat het paard waarop M. Savsox zijnenbsp;jiroeven gedaan heeft een buitengewoon verteringsvermogennbsp;zou hebben. Dit groote verschil ontstond voornamelijk doornbsp;meerdere vertering der proteïne stoffen, waarvan het muildier 78.8 °/„ verteerde, terwijl het paard er slechts 71.7nbsp;van verteerd had, hetgeen wil zeggen dat de maag van hetnbsp;muildier bijna al • de grootere digestieactiviteit heeft bewerkstelligd.

Een ezel uitsluitend met hooi gevoed heeft Sb.6°/o verteerd van de vaste zelfstandigheid, die hij opgenomen heeft. Denbsp;verteerbaarheid van hooi is echter veel minder dan de verteer-haarheid van haver; dit cijfer kan dus niet vergeleken wordennbsp;niet die van de twee vorige proeven; ziet men echter denbsp;verteerde proteïne, dan kan men met nut vergelijkingen maken.nbsp;Men ziet alsdan dat de ezel 66 °/o van het proteïne gehalte innbsp;het hooi verteerd heeft, terwijl het 'gemiddelde voor dezenbsp;zelfstandigheid volgens Wolff voor het paard 58.bb °/o bedraagt.

De conclusie die hieruit volgt is, dat het muildier zijn groot verteringsvermogen voor eiwit van den ezel ontvangennbsp;heeft.

[Annales de médecine vétérinaire. Mars 1889).

Antiinicrobisclic eigenschappen van bet hwlka,il%er-subllinaat. Men weet heden, dat'de ettering niet den uitgang der ontsteking vormt, doch eene complicatie, een verschijnsel dernbsp;ontsteking is, Wanneer de ettering gedurende het herstel

-ocr page 210-

184

van het weefselverlies hij wonden of hij de ontsteking der weefsels, begint, zoo komt dat, omdat de microben die denbsp;ettering veroorzaken, voortdurend in de lucht aanwezig zijn ,nbsp;en in de ontstoken weefsels een zeer gnnsligen cultiiurbodeninbsp;vinden. De microbische natuur der ettering en derzelvernbsp;complicaties in aanmerking nemende, heeft Professor Maurinbsp;in de kliniek van de veearsenijschool te Toulouse met het bestenbsp;gevolg eene antiseptische behandeling toegepast in een gevatnbsp;van etterige gewrichtsontsteking.

Bij eene 7 jarige merrie met een doordringende wond van het kogelgewricht, ontstond niettegenstaande het aanhoudendnbsp;nathouden met koud water en andere behandelings methodennbsp;eene etterige gewrichtsontsteking. M. liet nu het gewrichtnbsp;inspuiten met ‘/looo oplossing van kwikzilver sublimaat. Dezenbsp;behandeling veroorzaakte eene spoedige beterschap. Reeds nanbsp;drie dagen verminderde de zwelling beduidend, de synoviaal-uitvloeiing was minder rijkelijk en minder etterig; op dennbsp;dag was de genezing bijna eene volkomene en op dennbsp;dag kon de merrie den ziekenstal geheel genezen verlaten.

(Revue vétérinaire, Febr. 1889).

Antipyretica. Uit het gebrek aan een koortsmiddel dat aan alle eischen van de geneeskundige praktijk voldoet, verklaart zichnbsp;de ijver van de chemische industrie in de samenstelling vannbsp;nieuwe koortsmiddelen. ïn de laatste zeven jaren zijn niet mindernbsp;dan zeven koortsmiddelen beproefd geworden, namelijk Chinoline,nbsp;Kairine, Thalline, Antipyrine , Salol, Anlifebrine en Phenaceline.nbsp;Het nieuwste heet volgens de »Post”, Pyrodine, hetwelk naarnbsp;zijne chemische samenstelling Acetphenilhydrazine genoemdnbsp;moet worden; het is een wit kristallijn poeder dat slechts innbsp;warm water oplosbaar en geheel smakeloos is. De ontdekker

-ocr page 211-

ISÜ

van dit nieuwe geneesmiddel is Professor Dbeschfeld, die hetzelve zeer boven de andere aiitipyretisclie middelen aanbeveelt.

Kinderen kan men 0.12 tot 0.24 gram, volwassenen 0.5 tot 1 gram, doch slechts eenmaal daags geven.

Deze grens mag niet overschreden worden daar Pyrodine in groolere giften een sterk vergift is.

Mleroscoop. Als uitvinder van het microscoop werd tot nu toe altijd Cornelius Drehbel, een Hollander, gehouden, en wasnbsp;het jaar der uitvinding 1621. De Italiaansche geleerde Govi bewees ecbter onlangs uit verscbillende overtuigende documenten,nbsp;te danken hebben aan den grooten

dat wij de

uitvinding

r*.

Galilei, die in het jaar 1610 het eerste microscoop vervaar

digde.

Paring van groote vaders met kleine moederdlercn.

Prof. Dr. Damman.n, aan de veeartsenijkundige hoogeschool Ie Berlijn, zegt hieromtrent in de/^awcfio.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»dat hij zich

geheel aansluit bij de beschouwingen over dat onderwerp door de HH. Nathüsius-Kö.vigsborn en Settegast in n°. 3 van bovenstaand blad. De vrees als zouden groote vaderdieren met kleinenbsp;moeders gepaard, wanvormige producten leveren, is doorgaansnbsp;ongegrond. De dagelijksche ervaring toch van vermenging dernbsp;zware percheronhengsten met kleine en lichte moederdieren,nbsp;levert daarvoor het bewijs. Evenzoo twintig-centenaars-bullennbsp;met nauwelijks acht centenaars wegende koeien, en evenminnbsp;zware rammen van 200 fS met ooien van tachtig ffi.

Het door den geheimraad Settegast medegedeelde geval eener kunsimatige bevruchting van een klein zijdeteelje met

-ocr page 212-

186

het zaad van een 87 IS zwaren Newfoundlander rekel, is door Plönms in mijn laboratorinni van de vroegere staatslandbonw-akademie te Eldena onder mijne leiding uitgevoerd. Deze hoogstnbsp;belangrijke en nauwkeurig gadegeslagen proef, bewees wederom, dat vrees voor misgeboorte ijdel bleek. De moedernbsp;liracht een doode en twee levende jongen ter wereld, eennbsp;mannelijk en een vrouvvelijk. De eerste bleef klein en behieldnbsp;gelijkenis en vorm der moeder, de andere groeide snel op ennbsp;w’as op den ouderdom van 4 maanden dubbel zoo zwaar alsnbsp;zijne moeder en geleek sprekend op de vormen van zijn vader.nbsp;Beiden waren volkomen gevormd en dit bleven zij niettegenstaande het verschil = 1; 8 zoo in het oog viel, dat er vannbsp;mogelijkheid eener kunstmatige drachtigheid geen sprake konnbsp;zijn. Ook hier liep de geboorte gunstig af en gaf niet hetnbsp;minste bezwaar. Het valt niet te ontkennen wanneer er eenigenbsp;gebreken, b. v. te groeten kop en een nauw bekken zijn, ernbsp;dan eene moeielijke verlossing verwacht kan worden, hetgeennbsp;even zoo goed bij gewone paringen kan gebeuren als denbsp;vader even zoo groot, of kleiner dan de moeder is.”

(Deze laatste opmerking sluit de deur en is de punt op de i. A bon entendeur, demi mot sulfit. Waar het in denbsp;toepassing op aankomt is de welgemaaktheid der beide ouders.nbsp;Hebben de ouders in het oogloopende gebreken, h. v. zwarennbsp;kop en horens, paardebil, te hoog kruis, te lagen staartaanzetnbsp;enz.; is er geen proportie in de onderscheidene lichaamsdeelen,nbsp;zoodat zij geen deugdelijk schoon gevormde en in afmetingennbsp;overeenkomstige eigenschappen bezitten, dan kunnen er afwijkingen ontstaan, die aan de grootte of zwaarte der dierennbsp;zou kunnen worden toegeschreven. De proef van DA.MMArjiVnbsp;is een schoon bewijs, hoezeer minder noodzakelijk, omdat denbsp;paring van kleine en groote ouders zeer overbekend en I)ijnbsp;de verlossing onschadelijk feil is).

G. J. H.

[Landb. C.)

-ocr page 213-

187

Ontwikkelingscycliis van den spi optera sangulnolenta.

Deze draadworm treft men aan bij den hond, wolf en vos, en leeft gewoonlijk in verdikte gedeelten van slokdarm ennbsp;maag; soms vindt men hem in de longen, lymphgangliën ofnbsp;den wand van de aorta (bijna altijd in de horstaorta). In ’tnbsp;laatste geval kunnen de van wormen afkomstige gezwellennbsp;zich in ’t lumen van het bloedvat openen, waardoor denbsp;eieren van de spiropteren met den bloedstroom kunnen medegevoerd worden. Men dacht dat deze eieren zich in dit mediumnbsp;konden ontwikkelen ; sommige schrijvers meenden nu op grondnbsp;hiervan ze te kunnen rangschikken onder de hloedwormennbsp;(Haematozoön). Dr. Lewis is vooral dikwijls in de gelegenheidnbsp;geweest om deze soort gezwellen te Calculla te hestudeeren ennbsp;heeft herhaaldelijk opgemerkt dat emhryonen van Nematodennbsp;vrij' in ’t bloed rondzwommen hij de honden, die met dergelijke verdikkingen aan den aortawand behept waren. Ditnbsp;heeft hem er toe geleid te besluiten dat deze emhryonen (hedennbsp;bekend als «haematozoön van Lewis”) waarschijnlijk afkomstignbsp;zijn van den Spiroptera sanguinolenta, doch kwam later vannbsp;deze meening terug.

Zich bezighoudende met 't onderzoek van de liondenvloo ter opsporing van den Cyslicercoïd van de ïaenia cucumerina,nbsp;ontdekte Grassi in ’t digestiekanaal en ook in de buikholtenbsp;van deze vlooien, larven die hij eerst voor die van de Ascarisnbsp;marginata (spoelworm van den hond) hield; maar hij ’n meernbsp;nauwkeurig onderzoek inzag dat hij dwaalde. Hij merktenbsp;de juiste overeenkomst hiervan op met die . welke door Mansoxnbsp;in de mug waren gezien, en die deze nauw verbonden achttenbsp;niet de outwikkelingscyclus van den Filaria sanguinis of Filarianbsp;Dancrofti van den meusch. Daar de honden behalve de vlooiennbsp;in hun onderhoud voorzien en tevens dragers zijn van de Haema-lozoön V. Lewis (emhryonen) en van den spiroptera sangnino-lenta (maar nooit van de Filaria immitis.?), meende Grassi, datnbsp;de larven in de vlooien geput waren uit ’t bloed en afkomstignbsp;zouden zijn van genoemde Spiropteren.

-ocr page 214-

188

Daarentegen dragers waren van

Verdere onderzoekingen wierpen echter deze meening w'eer omver. Hij vond nl. honden hezet met vlooien, die op hunnbsp;beurt weer goed voorzien waren van Nematoden, zonder datnbsp;ze Spiropteren te zien gaven, wel Haematozoönnbsp;had hij honden waargenomen, die welnbsp;Spiropteren, maar geen Haematozoön hij zich hadden, nochnbsp;vlooien voorzien van Nematoden. Ook verschilden de gevonden jongste larven in de vlooien, van de embryonen van denbsp;Spiropteren en verder verlieten deze ook niet hun schaal in ’tnbsp;digestiekanaal van de vloo, wanneer de eieren door deze werden verorberd.

Door de ontdekking van de oorspronkelijke verblijfplaats van den Spiroptera sanguinolenta verdween alle onzekerheid op ditnbsp;gebied, n. 1. in het in Indië welbekende insect, de kakkerlak,nbsp;door Grassi te Catania. In de buikholte van laatstgenoemdnbsp;insect zijn niet moeilijk te vinden betrekkelijk groote cysten,nbsp;inhoudende jonge Nematoden, waarvan de kleur dadelijk doetnbsp;denken aan den Spiroptera sanguinolenta. Bij honden, waaraan een groot aantal van deze cysten was toegediend, vondnbsp;Grassi, na verloop van h dagen, de larven levend eii vrij innbsp;de maag. d. w. z. niet langer in de cysten; na tO dagennbsp;waren zij meer ontwikkeld en stevig vastgehecht aan hetnbsp;slijmvlies van den slokdarm en na 15 dagen waren zij in dennbsp;slokdarmwand doorgedrongen en nog verder ontwikkeld. Zijnbsp;kwamen overeen met de jonge Spiropteren, gevonden door Lewis.

Dezelfde proef werd herhaald op een andere plaats te Ro-vellasca, waar nog geen Spiroptera sanguinolenta was aangetroffen geworden, op een hondje van nauwelijks 4 weken; 15 dagen nadat ’t 5 cysten had opgenomen, vond men in zijnnbsp;maag 5 jonge Spiropteren; de mannetjes hiervan hadden reedsnbsp;de papillen, karakteristiek voor deze soort.

Het resultaat van al deze proeven wijst dus met zekerheid aan, dat de kakkerlak (Blatta orientalis) het oorspronkelijkenbsp;woondier is van den Spiroptera sanguinolenta. Dat insect zalnbsp;waarschijnlijk deze jiarasieten opnemen met de excrementen

-ocr page 215-

189

van den hond, de dragers daarvan, en deze krygen ze op hun beurt, door de kakkerlakken te verorberen, ’t Is nu denbsp;vraag of er ook geen andere insecten zijn, die dezelfde rol vervullen als de kakkerlakken.

Te Catania en in T zuiden van Italië is de spiroptera vrij algemeen bij den hond. De kakkerlak is zeer verspreid innbsp;deze streek en kan zelfs een plaag worden. Dat velenbsp;honden tuk zijn op de kakkerlakken jacht te maken, beaamt Grassi. Overigens zijn ze in Europa even zeldzaam alsnbsp;lie spiropteren.

{Ree. de Mèdee. Vél).

Noot. Bij eene sectie op ’n hond, waren wij onlangs ook in de gelegenheid om dezen worm waar te nemen.

De hond leed n, 1. ruim de laatste drie maanden aan herhaald braken. Wanneer zoo’n antiperistaltische beweging kwam opzetten, stond hij met zijn vóór- en achlerbeenen naarnbsp;Voren gestrekt, ’t hoofd sterk ingetrokken en scheen ’t also!nbsp;^I zijn spieren voor een oogenblik in een tetanische contractie-ioestand verkeerden, waarop eene sterke samentrekking vannbsp;*ijne buikspieren volgde en slijmig vocht of ook wel eens ge-Oiengd met voedsel, wanneer ’t zulks kort te voren had opge-Uomen, werd ontlast. Ten laatste ging ’t dier volkomennbsp;•^achectisch te gronde.

Bij de sectie bleek toen, dat rondom het benedeneinde van 'Icn slokdarm ter lengte van 4 c. M., eene verdikking aanwezignbsp;quot;^as. Na daarin een snede gemaakt te hebben, werd de spi-^'optera sanguinolenta in grooten getale en in verschillende ont-''vikkelingstoestauden waargenomen, met haar karakteristiekenbsp;hloedroode kleur. Ongetwijfeld waren deze de oorzaak doornbsp;'fritatie, van die langdurige braakbewegingen. Tot onzennbsp;®pljt kon de sectie niet nauwkeurig genoeg geschieden, om verderenbsp;Onderzoekingen in ’t werk te stellen.

13

-ocr page 216-

CORRESPONDENTIE

OpFESE Api'TWORT.

Eine geehrle Redaction der Zeitschrift »Veeartseiüjkundige Bladen voor Nederlandsch-lndië” macht mir in der Nachschriftnbsp;zu meiner Abliandlung. »Die Rotzkrankheit in der Residenznbsp;Tegal und Cheribon wahrend des Jahres 1888” — Déél IV, aflevering 1, pag. 72-73 — den Vorvvurf, dass icli hei der Be-sprechung der Ansteckungsfahigkeit des Rotz den Arheiten dernbsp;franzoesischen Forscher CaDÉAC und Malei entvveder nicht ge-nügende Beachlung gescheukt habe, oder dass ich die Hinlallig-

keit der Theorie der genannten Forscher hal te heweisen mussen

falls ich dieselbe nicht anerkennen konnte. Da ich bis jetzt nicht in der Lage bin Cóntrolversuche anzustellen, dazu habenbsp;ich, wie auch wohl die übrigen Herrn Cóllegen auf Java,nbsp;weder das erforderliche Material noch die Gelegenheit — sonbsp;wagte ich um keinen Anstoss zu erregen, in meiner Abliandlungnbsp;weder die Richtigkeit der Versuche von C. und M. zu bestatigennbsp;noch in Zweifel zu ziehen und hielt daher für das Gerathenstenbsp;vorlaufig über eine Theorie, die keineswegs bis jetzt bestatigtnbsp;ist — wohl aber mil der Erfahrung fast sdmmilicher ihierarsl-lichen Autoren der Neit:;eü im Widerspruch slelit, — still-schweigend hinwegzugehen, Dürch diese Handlungsweise glaubenbsp;ich weder der Wissenschaft noch den heiden franzoesischennbsp;Gelehrten irgend einen Abbruch gelhan zu haben; wenn dageglt;ï'’nbsp;eine geehrte Redaction dies als ein Versehen meinerseils aul-fassl so muss ich mich gegen diesen Vorwurf vervvahren-Solange die Richtigkeit der G’ und M.’schen Versuche nicht auchnbsp;anderweitig bewiesen wird, und ich mich nur boiia fide

-ocr page 217-

191

es eiiie geehrle Redaction zu thun scheiut — aul’die Richtigkeit der Resultafe der Versuche von C.und M. verlassen soil, solangenbsp;werde ich mich nicht entschliessen einer Partei anzugehören,nbsp;die beinüht ist einen Lehrsalz auf dein Gebiet der Veleriiiarme-dicin umzustossen, der Lis jetzt der Ueberzeugung fast samml-licher Thierarzte entsprochen bat und noch entspricht. Solltenbsp;ich mich mit deni Gros der Thierarzte in ineinen augenblick-lichen Anschauungen über die Ansteckungsfabigkeit des Rotznbsp;icren und sollten zich spater die Versuche von G. und M. dochnbsp;wirklich als correct ervveisen ^so würde auch ich alsdann nieinnbsp;Herz der neuen Theorie nicht verschliessen luid des Dichtersnbsp;Wort beherzigen: «Immer strebe zum Ganzen ! und kannst Dunbsp;selber kein Ganzes sein, als dienendes Glied schliess an einnbsp;Ganzes Dich an.”

Wenn sich eine geehrte Redaction für Neuerungen auf dein Gebiet der Wissenschaft, die noch keinen festen Boden ge-fasst haben, schneller erwarmen kann als es bei mir dernbsp;^all ist so ist das eine individuelle Eigenschaft, die ich auf diesemnbsp;Wege nicht naher besprechen möchte.

Tegal, im Juli 1889.

F. Paszotta, Thierarsi.

Noot van de Redactie. Het doet der Redactie dezer Bladen ^®®d te bemerken dat de geachte schrijver in het «Naschrift der Redactie” op pag. 72 van dit Deel, vermeend heeltnbsp;zien, eene mindere juiste appreciatie van zijn artikel: «Dienbsp;^otzkrankheit etc”. Wel verre van dien, vermeende denbsp;Redactie door haar Naschrift de waarde van het artikel tenbsp;^erhoogen. Al mogen dan ook de resultaten der proeven vannbsp;G' en M. tot dusverre geen genade vinden bij den Heer Paszotta ,nbsp;^eker is het dat de ondervinding hier in Indië, feiten deednbsp;boeken, nog vóór de proeven van C. en M. gepubliceerd waren ,nbsp;*^*6 door die proeven nader bevestigd zijn geworden. Dat is

-ocr page 218-

19f

vooral het geval geweest bij het heerscheii van kwaden droes op menigen grooten paardenstal in de omstreken van Batavianbsp;en in de cavalerie- en artilleriestallen te Rijswijk en Weltevreden , waarbij het verloop der epizootic behoorlijk getraceerdnbsp;werd.

Het was dus niet »bona fide” dat de Redactie zich vasthield aan de resultaten van C. en M’s proeven; ook niet het doelnbsp;die resultaten den heer Paszotta op te dringen, maar alleennbsp;onpartijdigheid dat de Redactie C. en M’s proeven wilde vermeldnbsp;zien bi] P’s belangrijk artikel, opdat iedereen bij eventueelenbsp;gelegenheden het voor en tegen zou kunnen overwegen ennbsp;daarnaar handelen, juist omdat er in deze zaak nog zoo menigenbsp;controverse bestaat, zooals P. ten rechte opmerkt, welke overwegingen en de dien tengevolge te maken waarnemingen, dannbsp;zouden kunnen bijdragen tot de oplossing dier controversen.

I)e Redactie hoopt hiermede den Heer Paszotta de overtuiging gegeven te hebben dat bij het schrijven van het «Naschrift” de bedoeling van een persoonlijken aanval niet voorgezetennbsp;heeft, maar wel het belang der zaak als zoodanig, welk belang,nbsp;naar de meening der Redactie beter gediend wordt door onpartijdig alle richtingen te hooren, dan één of eenige daarvannbsp;buiten beschouwing te laten.

-ocr page 219-

PERSONALIA.

Overgeplaals/.: van Batavia naar de Residentie Bantam ter beschikking van den Resident aldaar, de ambtenaar voor dennbsp;burgerlijken veeartsenijkundigen dienst D. J. Fischer, thansnbsp;ter beschikking van den Gouverneraents-veearts in de afdeelingnbsp;Batavia, stad en voorsteden.

Van Banjoe-Biroe naar Salatiga, de mil. paardenarts 2® klasse L. J. Hoogkamer;

Van Salatiga naar Banjoe-Biroe, de mil. paardenarts 2® klasse R. A. Plemper van Balen.

Geplaatst: door den Resident van Bantam, de te zijner beschikking gestelden ambtenaar voor den burgerlijken veeartsenijkun-digen dienst D. J. Fischer te Pandeglang.

Bevorderd: tot mil. paardenarts 1® klasse (Kapitein) de mil. paardenarts 2® klasse L. J. Hoogkamer.


-ocr page 220- -ocr page 221-

''iff

t*

cfïlgt;

v:


VERSLAG 4 S|gïS

VAIW DE DIRECTIE DER TEREElWIiCIIVC} TÓT DÈ-TORDERIMC} VAW TEEART§E]«IJrKUll)Öii: IT ' TEDEREATDSCH-IIiDlË OVEaiHE^^gt; quot; ; Anbsp;JAAR 188S—1889.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'¦'

M. II.

Dooi’ uw vereerend vertrouwen ook gedurende het afgeloopen jaar belast met het Secretariaat onzer Vereeniging, kom iknbsp;thans ingevolge art. 29 onzer statuten U voor de derde maalnbsp;verslag geven van de lotgevallen der Vereeniging gedurende hetnbsp;afgeloopen jaar, van Hare werkzaamheden en Haar toestandnbsp;op 1 Juli jl.

De steun en de waardèering, zoowel van Regeeringspersonen als van ingezetenen dezer gewesten, van binnen- en huiten-landsche wetenschappelijke instellingen ondervonden, makennbsp;oiij die taak werkelijk aangenaam en gemakkelijk.

Wederom kunnen wij constateeren dat de Regeering voor publiciteit geschikte veeartsenijkundige rapporten, plaatste innbsp;ons tijdschrift, toegang gaf tot Hare archieven over veeartsenijkunde en veeteelt.

Het voornaamste dat wij evenwel van Regeerings- en Bestuurszijde mochten ondervinden, was het in bruikleen afstaan van oen der ledige zalen in de gebouwen der Algemeene Secretarienbsp;nan het Koningsplein.

Door tusschenkomst van den eerstaanwezend ingenieur in de Residentie Batavia, werd ons bedoelde zaal door den Residentnbsp;^an Batavia welwillend afgestaan op de, bij zulke gelegenhedennbsp;gebruikelijke voorwaarden.

En als ü allen vraagt; „waarom zijn wij heden avond niet in J'odoelde zaal vergaderd ?” dan moeten wij openhartig bekennen

U

-ocr page 222-

19G

dat wij te arm waren om in dien korten tijd de zaal zoodanig te installeeren dat v\ij U een vergaderplaats konden aanbieden,nbsp;uwer waardig. Reeds gaven wij voor installatie aan bibliotheeknbsp;en zaal uit, een som van 251,80 gulden, zijnde ± Vio gedeeltenbsp;van al de gelden, waarover onze balans loopt (zie bijlage A)nbsp;en de Kommissie van Redactie heeft het zich reeds tot eennbsp;gewetensvraag gemaakt of door die uitgave bet verschijnen vannbsp;het tijdschrift niet vertraagd is geworden. Ik durf deze vraagnbsp;niet ontkennend beantwoorden zooals bij bet verslag over dennbsp;finantiëelen toestand blijken zal. Hier voor alles vervullen wijnbsp;een feestelijken plicht door den Resident 0. de Musnick, thansnbsp;Gouverneur van Sumatra’s Westkust, en den eerstaanwezend ingenieur der Burg. Openbare Werken in de Residentienbsp;A. Mijer, onzen dank te betuigen voor hunne gunstige beschikkingnbsp;en genomen moeite in deze aangelegenheid en nemen wij denbsp;vrijheid de belangen der Ned.-Indische Veeartsenijkunde opnbsp;nieuw in hunne gewaardeerde belangstelling aan te bevelen.

In de Statuten onzer VereeuiginE

verandering alhoewel het Bestuur meermalen

§ 1. Van de Wetgeving. kwam geen

ondervond dat zij nog enkele veranderingen en aanvullingen behoeven.

Het Bestuur stelt zich voor op een der volgende vergaderingen met voorstellen dienaangaande op te treden.

§1 2. Van het Bestuur en van de Vergaderingen. In het Bestuur kwam ook geen verandering. In de Juni-vergadering werden de functionarissen herkozen voor bet Jaar 1889 —nbsp;1890 waarmede zij genoegen namen.

De wetenschappelijke onderwerpen, daarop behandeld, werden in het tijdschrift geplaatst onder den titel »analecten” en vermeen ik kortheidshalve, daarnaar te mogen verwijzen. Denbsp;opkomst ter vergadering was zeer getrouw en werden zijnbsp;ook zoo bijgewoond door de veeartsen te Meester-Cornelis ennbsp;Buitenzorg verblijf houdende of toevallig te Batavia zijnde.

-ocr page 223-

197

Voor het overige der op die vergaderingen behandelde zaken verwijs ik naar de verschillende paragrafen van dit verslag.

De algenieene vergaderingen werden door leden en inteeke-nareu bijgewoond. De op die vergaderingen gehouden voordrachten, vonden opname in het tijdschrift der Vereeniging.

Op de algetneene vergadering van Januari jl. werden de H. H. J. M. VAN Vleuten en W. P. Groeneveldt, Directeuren vannbsp;Binnenlandsch Bestuur en van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid, ingevolge art. 5 benoemd tot Eere-leden der Vereeniging,nbsp;welke benoeming door genoemde Heeren, met de beste wen-schen en belangstelling aangenomen is.

Tevens werd op die Vergadering besloten den Heer Dr. A. W. H. WiRTz, Directeur van ’s Rijks-veeartsenijschool tenbsp;Utrecht, bij gelegenheid van diens 23-jarig Jubilé als leeraarnbsp;aan genoemde inrichting, het Eere-voorzitterschap onzer Vereeniging aan te bieden.

Dat jubileum had plaats op den 8™ Juni. De uitvoering van dat besluit werd opgedragen aan den correspondent voornbsp;Nederland, den Heer W. van Staa te Tiel met verzoek zichnbsp;daartoe in betrekking te stellen met de in Nederland vertoevendenbsp;leden onzer Vereeniging Vermast en de Jongh, paardenartsen,nbsp;met verlof wegens ziekte. Van den uitslag zijn wij nog berichtennbsp;Wachtende.

§ o. Van de Finanliën. In de Juli-vergadering werd door den Penningmeester een rekening en verantwoording over hetnbsp;jaar 1888—1889 overgelegd die door de daartoe benoemde kommissie van verificateurs onderzocht en in orde bevonden werd.

Als bijlage A is die rekening en verantwoording hij dit verslag gevoegd. Wij zien daaruit dat onze finantiën nog altijdnbsp;ons voortbestaan bedrijgen. Tegen een bezitting op 1 Julinbsp;f888 van 130,70 gulden, sloot het boekjaar op 30 Juni jl. metnbsp;een bezitting von 171,10 gulden. Dat zou dus eenigen vooruitgangnbsp;zijn. Evenwel konden wij toen vermelden dat de 1' en 2 afleveringnbsp;van het derde Deel van bet tijdschrift verschenen waren; nu kan


-ocr page 224-

198

dat slechts geconstateerd worden alleen van de aflevering van het vierde Deel van het tijdschrift. Hiervoor zeiden wij reedsnbsp;dat wij de vraag, of door de groote maar uiterst noodzakelijkenbsp;uitgaven voor bibliotheek en locaal, de verschijning van hetnbsp;tijdschrift niet vertraagd is geworden, niet ontkennend durfdennbsp;te beantwoorden. Een tijdschrift-aflevering die alleen aannbsp;lithographische onkosten 120 gulden kost, is met geen 170 guldennbsp;de wereld in te zenden zonder schulden te maken, en daarvoornbsp;moeten wij ons voor alles behoeden.

De inning van contributies en abonnementsgelden had geregeld plaats zonder noemenswaardige moeite waarvoor de thesaurier hier ter plaatse leden en inteekenaren zijn bartelijken dank spreekt,

Eenige toelichting omtrent een enkelen post van uitgaven moge hier plaats vinden.

Proefdieren werden aangekocht tot een bedrag van 51.10 gulden. Het was n.1. de voorkomende ontvangst die onze Ver-eeniging ten deel viel toen zij zich bij het Laboratorium voornbsp;Pathologische Anatomie en Bacteriologie te Weltevreden aanmeldde, die daartoe aanleiding gaf. In het verslag over denbsp;onderzoekingen in genoemd Laboratorium gedurende het jaarnbsp;1888 verricht, opgenomen in het Geneeskundig Tijdschrift voornbsp;Ned.-Indiê, Deel XXIX, vinden wij dan ook op pag. 67 daarvannbsp;vermeld dat er op vétérinair gebied, onderzoekingen verrichtnbsp;werden, ter verkrijging van culturen van kippencholera,nbsp;kwaden droes, veepest etc.

Een kleine mededeeling van den Onder-Directeur van genoemd Laboratorium, als eerstbeginnend resultaat zijner onderzoekingen omtrent de in Indië veelvuldig voorkomende parasieten in de spieren zoowel van buffels als van runderen,nbsp;waarover reeds in het eerste Deel der Veeartsenijkundige Bladennbsp;op pag. 5 een artikel verscheen van den Heer J. de Jongh,nbsp;werd opgenomen in de % aflevering van Deel 4, pag. 178.nbsp;Vooral toen in het vorige jaar de runderpest zoogoed alsnbsp;de geheele afdeeling Batavia, stad- en voorsteden overstroomd

-ocr page 225-

199

had, eii het Laboratorium daardoor stond in het centrum van een runderpest-terrein, vermeende het Bestuur der Vereeniging, opnbsp;het voorstel van den Directeur en Onderdirecteur van hetnbsp;Laboratorium om die inrichting ook dienstbaar te maken aannbsp;veeartsenijkundige aetiologie in de eerste plaats, te moeten ingaan en stelde gelden disponibel voor den aankoop van dierennbsp;tot het nemen van proeven met reeds verkregen cultures.nbsp;Dat daaromtrent nog geen resultaten gepubliceerd zijn geworden in het tijdschrift, komt doordat de verkregen resultatennbsp;nog niet voor publiciteit geschikt zijn. Andere onkosten, aannbsp;die onderzoekingen verbonden, zooals reis- en verblijfkostennbsp;werden door het personeel van het Laboratorium en de vergezellende veterinairen persoonlijk gedragen.

Het Bestuur is in de vaste overtuiging door deze handeling een eersten stap gedaan te hebben in de richting die tegenwoordignbsp;zich baan tracht te maken in de, voor deze gewesten zoonbsp;hoogst noodzakelijke veeartsenijkundige politie nl. praeserva-fief enting tot uitroeiing van besmettelijke veeziekten, op grondnbsp;Waarvan het Bestuur overtuigd is dat zijne handelingen alge-nieene goedkeuring zullen verwerven en de vergadering zichnbsp;Idj het Bestuur aansluiten zal wanneer het hier den Directeurnbsp;^•1 niet minder den Onder-Directeur van het Laboratoriumnbsp;openlijk dank spreken voor hunne pogingen, de N. I. veeartsenijkunde meer en meer aan Hare roeping te doen beant-'voorden.

§ 4. Van de Bibliotheek en hel locaal der Vereenigim]. Wij zagen reeds dat voor de bibliotheek en het locaal waarin zijnbsp;gevestigd is, niet minder dan 2S1,80 gulden uitgegeven w'erden.

In het vorige verslag vermeldden wij i’eeds dat speciaal ten be-hoeve der bibliotheek 80 gulden waren toegestaan. Die 80 gulden ^ijn met toestemming van het Bestuur overschreden met 8.70nbsp;gulden. Daarvoor zijn de meeste tijdschriften en boeken, dienbsp;hot noodig hadden, ingenaaid en een boekenkast bijgekocht.nbsp;Toen het lokaal ons in bruikleen afgestaan werd, kwam al

-ocr page 226-

200

lieu eigendom der Vereeniging, wegens plaatsgebrek bij de ledeu van het Bestuur opgeborgen, daarin, waardoor aankoopnbsp;noodzakelijk werd van nog een kast, een tafel, stoelen,nbsp;schrijflessenaar, muurfontein, matten, lampen en verderenbsp;benoodigdheden. Wij hoopen in den loop van het pas aangevangen vereenigingsjaar de meubileering van het locaal tenbsp;kunnen voltooien.

Van aankoop van boeken is wederom ten gevolge van finan-tiëelen nood, geen sprake geweest.

§ 5. Van hel tijdschrift. In den loop van het vereenigingsjaar, waarover dit verslag loopt, verscheen het o® Deel en de 1*^ aflevering van het ¥ Deel. Over de vertraging der 2® en volgendenbsp;aflevering werd reeds hiervoor gerapporteerd.

In het karakter van het tijdschrift kwam geen verandering. Slechts eenmaal werd gebruik gemaakt om bij wijze vannbsp;vraagbus inlichtingen te vragen. Het goldt toen slechts denbsp;vraag: Aan welke eischen moet voldaan worden om in Ve-derlandsch-lndie tot militair paardenarts of tot Gouvernements-veearts benoemd te kunnen worden? Kan in Ned.-lndie eennbsp;diploma als veearts behaald worden? Beide vragen zijn beantwoord op pag. 105 der 1® afl. van het 4® Deel.

Wat de overige inbond van het tijdschrift aangaat, ook nu vermeenen wij ons van een bespreking dienaangaande tenbsp;kunnen onthouden. De hierachter als bijlagen B. en C. gevoegdenbsp;lijsten van leden en inteekenaren en van instellingen waarmedenbsp;wij in ruiling verkeeren, moge dienaangaande voldoende zijn.

Een opmerking zij ons veroorloofd. De Veeartsenijkundigc Bladen zullen gaarne plaatsen, stukken geschreven door anderenbsp;personen dan veeartsen, indien het onderwerp tot veeartsenijkunde in betrekking staat.

Daarvan werd tot dusverre geen gebruik gemaakt, hetgeen der Redactie deed veronderstellen dat het geachte landhuishoudkundige publiek dezer gewesten in een verkeerde meeningnbsp;dienaangaande verkeert.

-ocr page 227-

201

§ 6. Van de leden en inieekenaren. Bij een zoo vlottende bevolking als die dezer gewesten, kan het niet anders of een

vergelijking van den lijst der leden en inieekenaren van nu met den vorigen lijst, zal menige verandering doen consla-teeren. Een lijstje, dat tevens de verspreiding van het tijdschrift aangeeft volgt hier.

Eereleden, leden, correspondenten

inieekenaren.......

ruil exemplaren......

aangeboden exemplaren

verplichte zending.....

Totaal ....

00

145

28

6

......255

Na een vijfjarig bestaan vermeent het Bestuur, op gezag van dit verslag te mogen zeggen — welke uitspraak zeer zekernbsp;wel door de geachte Vergadering zal onderschreven worden —,nbsp;dat wij tevreden mogen zijn zoowel over het afgeloopen jaar,nbsp;als over het eerste o-jarig tijdvak van ons bestaan; dat denbsp;behaalde resultaten grond geven om met opgewektheid denbsp;toekomst onzer Vereeniging te gemoet te gaan. Het Bestuurnbsp;als ook de leden-veeartsen leggen dan ook hier in deze stondenbsp;gaarne de verklaring af dat hun streven zal zijn: de Vereeniging op dat behaalde standpunt te handhaven en voort-Jnrend werkzaam te zullen zijn de veeartsenijkundige kennisnbsp;Bij het daarbij belanghebbende publiek dezer gewesten te vermeerderen. Dat zij steeds het eendrachtig streven van nietnbsp;'•eskundige leden en leden-veeartsen, maar in het bijzondernbsp;'Ier laatste rubriek leden, die daartoe in de eerste plaats ge-i'oepen zijn en die door trouwe opkomst op onze raaandelijkschenbsp;vergaderingen en door medewerking aan den Veeartsenijkundigennbsp;Voorlichter der Vereeniging daartoe veel kunnen hijdragem

Aldus uilgehracht in de algemeene vergadering van 27 Sep-iemher 1889 door

den Secretaris,

D. DRIESSEN.

-ocr page 228-

Bijlage A..


REKENING EN VERANTWOORDING

OTER HET VIJFDE BOEKJAAR

Juli 1888—Juni 1889.


ONTVANGSTEN.

Saldo 1 Juli 1888 ......

in deposito.......

in kas ........

Geïnde contributies. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Abonneinents-gelden.....

Gekweekte rente......

Batig saldo alrekening Nederland. .


De Commissie van verificateurs,

H. MABS.

11. J. TROMP DE HAAS.


146.36

4.34

1460.50

775.—

3.80

60.-


f 2450.00


UITGAVEN.

Porto’s............

Bureaubenoodigheden (contant) en sclirpoonen

Bediende-, en koelieloonen......

Inningskosten (borderels).......

Locaalhuur (alg. vergaderingen).....

Lithograpliie...........

Drukloonen

Proefdieren...........

Bibliotheek...........

Jleubilair...........

Op 30 Juni 1889 in kas......

in deposito ....


99.53

46.25 151.30

41.10

28.25 500.—nbsp;1129.57

31.10 88.70

163.10

100.94

70.16


/ 2450.00

B.^tavja, 1 Juli 1888.

De penningmeester,

D. DRIESSÉN.


-ocr page 229-

Bijlage B.

N AAM LIJST

DER

VEREENIGING

TOT

BEYOB,])ERIIamp; VAN VEEAUTSENIJKÏÏIDE

IN

KiSDERLiAlIDSCH-llVDIË. (*

Bestuor.

Postuia, J. J. Gepens. paardenarts r kl., President.

Driessen, D. Gouv.-veearts, Secret.-Penningm. Gérant der

redactie van het tijdschrift.

Mars, H. Mil. Paardenarts 1' klasse. Bibliothekaris.

Eëreleden.

Vleuten, J. M. van. . .

Oiid-Directeur B. B.

’s Hage.

Groeneveldt, W, P...

Lid in den raad van N. I.

Batavia.

Leden.

Namen.

Qualiteit.

Woonplaats.

1 nbsp;nbsp;nbsp;Balen, R. A. Pleniper van

Mil. paardenarts 2' kl.

Banjoe Biroe.

' nbsp;nbsp;nbsp;Bergh, J. van den ...

Landheer Gondang Dia.

Batavia.

j nbsp;nbsp;nbsp;Bosma, K...........

Gouv.-veearts.

Bezoeki.

Braam, J. M. van....

Kap. der artillerie.

Bandjermassin.

Croll, W. G.........

Erfpachter.

ïjandjoer.

; nbsp;nbsp;nbsp;Crone, B. B. .1.......

Landheer.

Tjitjoeroeg.

{*) Afgedrukl den 25“ September 1889.

-ocr page 230-

204

Namen.

Qüaliteit.

Woonplaats. nbsp;nbsp;nbsp;•

Dnlitz, V...........

Adm. Tandjong-West.

Mr.-Cornelis.

Driessen, A. Tli, H. . .

Gouv.-veearts.

Soerabaja.

Driessen, D. P. F.. ..

Gouv.-veearts.

Batavia.

Esser, W. J.........

Gouv.-veearts.

Mr.-Cornelis.

Fischer, D. J........

Amhlenaar voor den

hurgerlijken veeartse-

nijkundigen dienst.

Paiideglang.

Fuchs, F. J.........

Dir. naaml. venn. rij-

tuig-fahriek en van den

handel in paarden.

Batavia.

Graaff, J. P. de......

Kapit. der artillerie.

Medan-Deli.

Haas, H. .1. Tromp de.

Mil. Paardenarts 5= kl.

Batavia.

Heeckeren lot Waliën

l

L. T. H. Baron van

Administrateur Sinagar.

Soekaboemie,

Heeckeren tot Waliën

E. S. Baron van. . .

Suikerfabriekant.

Modjokerto.

Hoogkamer, L. .T.....

Mil. Paardenarts P kl.

Salaliga.

Hüttenhach, H.......

Adm. Bangabing Estate.

Heli.

Huilt, ïh. C. van....

Chef firma Ernst k Co.

boekhandelaren.

Batavia.

Jeuni], V. A.........

Koopman.

Makassar.

Jongh, ,T. de........

Mil. Paardenarts 2' kl.

(*’)¦

Kerkhoven, E. J.....

Landheer Sinagar.

Soekaiioemic.

Kinderen Mzn. J. G. der.

Administrateur.

Mr.-Cornelis. nbsp;nbsp;nbsp;!

Klein, H. H. M......

Gouv.-veearts.

Padang. nbsp;nbsp;nbsp;|

Lehret, G...........

Landheer.

Pasoeroean.

Ijim Liang Boe.......

Ch. firm. OeijHoaijSoeij.

Batavia.

Mars, H............

Mil. Paardenarts 1' kl.

Batavia.

Meijer, J. J.........

Veearts.

Zür.-Rieshach (‘)

*; Correspondent voor Duitschland. **) Tijdelijk in Europa.

-ocr page 231-

203

Namen.

Qualiteit.

Woonplaats.

3Iichaèlis, J. C.......

Gepens. P luit. kav. adra.

¦

d. suikerfab. Popoh.

Sidoardjo.

3Ioraux, W. A.......

Koopman.

3Iakassar.

jTIotman, H. P. van..,

Landheer v. Nangoeng.

Buitenzorg.

Mundt, G. C. F. W..

Landheer Parakansalak.

Soekaboemie.

Paszotta, F..........

Gouv.-veearts.

Tegal.

Penning, C. A.......

Ambtenaar voor den burgerlijken veeart-

senijkundigen dienst.

Soekaboemie.

Pollenian, J.........

Eigenaar v/li. Hotel der

Nederlanden.

Batavia.

Postnia, J. J.........

Gep. mik paardenarts

P kl.

Batavia.

Ratlikainp amp; Co......

Apothekers.

Batavia.

Schilstra, S.........

3Iil. Paardenarts 2» kl.

Atjeh.

Schoorel, C. N.....

Gouv.-veearts.

(“)

Stok, J. A...........

Expediteur.

Batavia.

Son, J. C. van......

Administr. ïjiboengoer.

Soekaboemie.

Staa, W. van........

Veearts.

Tiel. nbsp;nbsp;nbsp;0

Steenstra Toussaint H.

Landheer.

3Ir.-Cornelis.

Strauss, A..........

Koopman.

3Iakassar.

Tan Kang le........

Adra. Karang Tjongok.

Bekasi.

Tan Wie Siong......

Landh. Kedoeng Gedeh.

31r.-Cornelis.

Valette, G. G. A.....

Adm. Pangkalan.

Soekaboemie.

Velzen, P. A. van....

Ambtenaar voor den burgerlijken veeart-

senijkundigen dienst.

Buitenzorg.

Vermast, A. 31.......

3Iil. Paardenarts 2' kl.

n

Vogelzang, F........

Lithograaf.

Batavia.

Vrijburg, A.........

Veearts.

3Iedan-Deli.

(*) Correspondent voor Nederland. (**) Tijdelijk in Nederland.



-ocr page 232-

206

Inteekenaren.


A. In Nederlandsch-lndië.

Namen.

QüALITEIT.

Woonplaats.

Alberti, D. J........

Officier der artillerie.

Soerabaja.

Alraerood, J. A......

Kap. der artillerie.

Salatiga.

Albrecht en Rusche...

Boekhandelaren.

Batavia. (*)

Andeweg, J. H......

Controleur B. B.

Krawang.

Baarda, P. J. van....

Kapitein der infanterie.

Batavia.

Baermeijer v. Barienk-hoven, H. E. P. B. C.

Off. der artillerie.

Atjeh.

Baerle, C. G, van... .

Ass.-resident.

Soemenap.

Bartbeleniy, F.......

Komin. depart, financiën

Batavia.

Baimigarten, C.......

Landeigenaar.

Batavia.

Bebr, G. F..........

Kap. der artillerie.

Atjeh.

Berg, J. C. van......

Adm. houtaankap Delik.

Semarang.

Bergh v. Heinenoord, E.

M. van den.........

Controleur B. B.

Bandong.

Berkholf Brans, A. J.,

Koopman.

Datavia.

Bibliotheek..........

Regiment kavalerie.

Salatiga.

Binnenlandsch-Bestuur..

Departement van.

Batavia.

Blocquery, W. F. A. v. d.

Ritmeester.

Soerakarta.

Bloys van Treslong, C. J.

Chef-machinist.

Buitenzorg.

Bochardt, A.........

Apotheker.

Buitenzorg.

Bosch, F. G.........

Off. der artillerie.

Banjoe Biroe.

Bosch, J. ïh. ten....

Majoor der kavallerie.

Salatiga.

Boutmy, D. G........

Adm. Tjiloear.

Buitenzorg.

Boutmy, G..........

Koopman.

Batavia.

Brugge, W. C. van. . .

Particulier.

Salatiga.

Bruijnis, J. H. G.....

Kap. der artillerie.

Makassar.

Braak, H. L. C. ter. .

Adm. Soekaboenti.

Soekaboemie.

Buno Heslinga, N. . . .

Adm. Struiswijck.

Mr.-Cornelis.

Gapelle, J. A. van.. . .

Off. der artillerie.

Makassar.

(*) Twee exemplaren

-ocr page 233-

207

Namen.

Qüaliteit.

Woonplaats.

1

Couperus, G. W.....

Adm. Lenibang.

Bandong.

Crawfurd, J.........

Peperplanter.

Lampongs.

Deiss, E.............

Eig. der slachterij Bogor.

Buitenzorg.

Dermout, 0.........

Administrateur.

Batavia.

Deun, L. J. van.....

Officier der artillerie.

Banjoe-Biroe.

Dibbetz, P. J.......

Officier der artillerie.

Batavia.

Doorenbos, J. A. W....

Arts.

Sumatra’s

Oostkust.

Donnaar, J. F.......

Kap. der artillerie.

Amboina.

Dorp, C. H. van.....

Adm. Goenoeng Kasoer.

Bandong.

Doijer, J............

Off. der artillerie.

Batavia.

Dijk, J, A. G. van...

Boekhandelaar.

Batavia.

Eecke, J. VV. van....

Onderdirecteur Bacterio-

logisch Laboratorium.

Batavia.

Ede van der Pais P. van.

Apotheker.

Batavia.

Eekhout, A. R.......

Adm. Sinagar.

Soekaboemie.

Engelenberg, A. J. N.

Controleur B. B.

Tjiligon.

Faber, J. Th. W....

Landheer.

Tangerang.

Fokkens, F..........

Inspecteur van cultures.

Soekaboemie.

Gaffron, Ch. H. von..

Adm. Tjikoppo Majak.

Buitenzorg.

Geel, J. C. van......

Onder Direct, artillerie

constructie winkel.

Soerabaja.

Geneesk. Bibliotheek..

Batavia.

Geill, A. F..........

Off. der artillerie.

Willem I.

Grevers, J. A. P.....

Kap. der infanterie.

Mr.-Cornelis.

Gresshoff Dr. W......

Chemicus v/d. Planten-

tuin.

Buitenzorg.

Groenenieijer, A. D. J.

Hoofd-ing. der B. 0. W.

Soerabaja.

Haase, J. F.........

Administrateur.

Blitar.

Happé, F...........

Off. der kavallerie.

Batavia.

Heer, Jr. G. de......

Controleur B. B.

Palembang.

-ocr page 234-

208

Namen.

Qüaliteit.

Woonplaats.

Heijblom, H. P. G. ..

Adm. Ragoenang.

Mr.-Cornelte.

Heidens, P. A. H.....

Off. der infanterie.

Mr.-Cornelis,

Heulsz, H. J. van....

Kap. der artillerie.

Batavia.

Hofland, H..........

Kinaplanter.

Bandong.

Hofland, VV.........

Kinaplanter.

Garoet.

Holwerda, Dr. N. L..

Off. van Gezondb. 1' kl.

Buitenzorg.

Houlum, A. van.....

Adm. Semplak.

Buitenzorg.

Hoogeveen, A. H. . . . .

llitmeester.

Salatiga.

Hubert, H. J........

Olf. V. Gezondheid 1“ kl.

Benkoelen.

Ispelen, T. H. van ...

Kap. van administratie.

Batavia.

Jacoinetli, Tli. Azon. .

Koopman.

Batavia.

Jansen, A. A. N.....

Geneesheer.

Poerwakarta.

Janssen, M..........

Eig. Hotel des Indes.

Soerabaja.

Janssen, T. J........

Controleur B. B.

Soekap. Kollot.

Jonkers, E. C.......

Suikerfabriekant.

Djokjakarta.

Kessler, W.........

Administrateur.

Garoet.

Kinderen, H. F. der..

Landheer.

Buitenzorg.

Kleine, J...........

Veehandelaar.

Batavia.

Knibbeler, H. J. J. . .

Officier der artillerie.

Taroetoeng.

Knoole, A...........

Gepens. majoor.

Garoet.

Koch, G. J..........

Landheer.

Malang.

Koster, J. L........

Kap. Gen. staf.

Batavia.

Kruijlf, G. J. de.... .

Administrateur.

Buitenzorg.

Krijgsman, W. J. A..

Particulier.

Padang.

Leenderlz, W........

Off. V. gez. 2' kl.

Palembang.

Leget, A............

Steendrukker topogra-

phisch bureau.

Batavia.

Lewssohn, V........

Civiel ingenieur.

Semarang.

Liglvoet, W.........

Gepens. resident.

Soekaboemie.

Lockhorst, H. van....

Kol. Cbef v/d gen. dienst.

Batavia.

heykles, Dr. S.......

T Gen, k rankz.-gesticht.

Buitenzorg.

-ocr page 235-

209

Namen.

Qüaliteit.

Woonplaats.

Macplierson , C. J. A. .

Kap. der artillerie.

Soerahaja.

Maeseii de Sombrefl', Jhr. K. L. A. van der.

Oir. der infanterie.

Batavia.

Manders, G. C..........

Oir. der artillerie.

i})

Marker, J. F...........

Landheer.

Pasoeroean.

Mijer, A..................

Ingenieur 1'kl. B. 0. W.

Batavia.

Motinan, P. R. van....

Adm. Draniaga.

Buitenzorg.

Munder, W. H..........

Adm. Telaga Warna.

Soekahoemie.

Ooslliout, G.............

Controleur B. B.

Pasoeroean.

Peelen, J................

Adj.-inspect, finantiën.

Semarang.

Pelzer Berensberg A. de

Ütr. der artillerie.

Banjoe Biroe.

Pol, H. A. van de.....

President Wees- en Boe-

delkamer.

Batavia.

Reusing, S...............

Adm. Grogol.

Mr.-Cornelis.

Ricliter, P................

Civiel Ingenieur.

Batavia.

Roemer, G. A. van de

Off. V. gez. 1' kl.

Solo.

Roser, F..................

Eigen, slacht. Passar

Baroe.

Batavia.

Rouyer, C. G. A. A...

Gouv. veearts.

Semarang.

Rudolph, F. D. J......

Ritmeester.

Soerahaja.

Ruleman Vogel, W. H.

Direct. Telephoon-Mij.

Batavia.

Rijk, A. de.............

Veehandelaar.

Soerahaja.

Rijssel, W. N. van....

Apotheker.

Batavia.

Sauvage, J. H. de......

Kap. intendant.

Batavia.

Schenck, J. C. R......

Kap. der infanterie.

Medan-Deli.

Scherer, G. E. G. A...

Gepens. kap. der artill.

Dell.

Schlüter, J. H..........

Koopman.

Cherihon.

Sclunalz , C. 0..........

Landeigenaar.

Amharaw'a.

Serlé, S..................

Ritmeester Direct. Re-

mon tedepot»Poerahaja”

Soekahoemie.

Sluijters, B. van.......

Veehandelaar.

Soerahaja.

Steenstra Toussaint, W. L. H............

Adm, Rantjawelini.

Bandong.

{*) Tijdelijk in Nederland.

-ocr page 236-

1

11 :i’


210

Namen.

Qualiteit.

Woonplaats.

Teijn, E. S. van.....

Arts. Directeur gez. Eta-

blisseraent Selabatoe.

Soekaboemie.

Tichler, J. W. A.......

Ritmeester.

Salatiga.

Veenstra, J. A..........

Landmeter 1' klasse.

Batavia.

Vemer, K. G. A.......

Kap. der artillerie.

(*)

Vermandel, A. J. W.

Controleur B. B.

Palembang.

Villeneuve, L. J. de...

Ritmeester.

(’)

Visser, J.,..............

Off. van gez. 1« kl.

Atjeh.

Visser amp; Co.,...........

Boekhandelaren.

Batavia.

Vorderman, A. G.......

Stadsgeneesheer.

Batavia.

Vossen C. van der.....

Stalhouder.

Batavia.

Vossen, N. van der....

Marine leverancier.

Batavia.

Wiggers, F.............

Controleur B. B.

Celebes.

Wolfskeel Reichersber-

gen, A. van..........

Ritmeester.

Salatiga.

Wijckerheld Bisdom, Dr.

Off. V. gezondheid 1' kl.

R. P. J................

Labat.

Wijnschenck, J. A....

Landeigenaar.

Solo.

Zeper, J. M.............

Adm. Tjampea.

Buitenzorg.

B. In Nederland.

Namen.

Qualiteit.

Woonplaats.

Busing, M................

Veearts.

Naarden.

Cayaux, J. L. G.......

Mil. Paardenarts 2' kl.

Roermond.

Esveld, D. F. van......

Leeraar V. A. S.

Utrecht.

Geluk, A. H.............

Veearts.

Serooskerke.

Hibma, M. A............

Veearts.

Franeker.

Janné, L. T.............

Districts-veearts.

Roermond.

Lameris, J...............

Mil. Paardenarts T kl.

’s-Hage.

(*) Tijdelijk in Nederland.


-ocr page 237-

211

Namen.

Qdahteit.

Woonplaats.

Leesgezelschap..........

Veeartsenijkundig.

Dordrecht.

Lent, H. J. C. van____

Veearts.

Wamel.

Man, A. A. de..........

Mil. Paardenarts 2' kl.

Leeraar Mil. Academie.

Breda.

Munckhof, P. A. v, d.

Veearts.

Boxmeer.

Schimmel, W. C.......

Leeraar V. A. S.

Utrecht.

Sluys, D. van der......

Hoofdkeurmeester

sladsabattoir.

Amsterdam.

Slaa, H. van............

Veearts.

Sneek.

4b

-ocr page 238-

Bijlage C.

lUSTELLIÏfeElJ EIZ. WAAEMEEE EE VEEAETSEIIJ-KÏÏEDIGE YEEEEEIGIÏ[amp; II RUILIIG YEEKEEET.

Wochenschrift für Thierheikunde, Augsburg.

ThierarzÜiclie Mitlheiliiiigen. Organ des Vereins badischer Thierarzte, Karlsruhe.

Schweizer Arcliiv für Tliierlieilkunde, Zürich-Bern.

Monatsschrift des Vereines der Thierarzle in Oeslerreich, Weenen.

Der Pferdefreund, Darmstadt.

Der Hufschniied, Dresden.

Beperlorium der Thierheilkunde, Slullgarl.

The quarterly Journal of Velerinary Science, Bombay.

The Journal of Coinperalive Medicine and Surgery, Philadelphia.

Revue Vétérinaire, Toulouse.

Annales de médecine vétérinaire, Cureghem-Brusecelles.

Tidsschrift for velerinaerer, Koppenhagen.

Maatschappij ter Bevordering der Veeartsenijkunde in Nederland, Utrecht.

De Ned.-Indische Maatschappij van Nijverheid en Landbouw, Batavia.

De Landbouwer, Soerabaja.

Het Indisch Militair Tijdschrift, Batavia.

Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen» Batavia.

Het Tijdschrift voor land- en tuinbouw en hoschcultunr, Soerabaja.

-ocr page 239-

De Koninklijke Natuurkundige Vereeniging, Batavia.

De Vereeniging tot Bevordering der Geneeskundige Wetenschappen in Ned.-lndié, Batavia.

Het Laboratorium voor pathologische anatomie en Bacteriologie, Batavia.

Java-Bode, Batavia.

Soerahaja-Courant Soerahaja,

Soerahajaasch-Handelsblad, Soerahaja.

Locomotief, Samarang.

Nieuwe-Vosterlanden, Soerakarla.

Sumatra-Courant, Padang.

Deli-Courant, Medan.

-ocr page 240-

PROEVEN MET HET GEBRUIK VAN HONDEN VOOR MILITAIRE DOELEINDEN INnbsp;NEDERLANDSCH-INDIË.

Sinls een tweetal jaren zijn bij ons Indisch leger proeven in gang met het gebruik van honden voor den veiligheidsdienst tegenover Inlandsche vijanden, welke proeven, hoewelnbsp;nog niet geheel afgeloopen, de belangstelling toch reeds zeernbsp;verdienen. Ten einde over het resultaat dier proeven een ennbsp;ander te kunnen mededeelen, vroeg en verkreeg ik van Zijnenbsp;Excellentie den Commandant van het Leger de beschikkingnbsp;over de ter zake ingediende rapporten, waaruit hierachter hetnbsp;voornaamste is weergegeven. De Luitenant der Infanterie Denbsp;Kock van Leeuwen te Willem I had tevens de welwillendheidnbsp;enkele door hem verzamelde mededeelingen over het militairnbsp;gebruik van honden bij andere legers af te staan, die ik aannbsp;het relaas der genomen proeven doe voorafgaan.

Van oudsher zien wij dat de mensch van de fijne reuk- en gehoororganen van den hond partij heeft getrokken, niet alleennbsp;tot bewaking van huis en hof, maar ook tot beveiliging vannbsp;legerplaatsen en versterkingen. De Grieken, de Romeinen ennbsp;de Hunnen bezigden hem voor laatstgemeld doel. Christophorosnbsp;Columbus wist hunne vermogens ook nog op andere wijze tenbsp;benutten. Hij bracht naar Amerika honden over om de Indianen op te sporen, welke honden bekend zijn geworden doornbsp;de waarde die zij voor troepen hadden; in eene ordre denbsp;bataille tegen de Indianen spreekt de beroemde zeevaardernbsp;van 200 voetknechten, 20 ruiters en 20 honden.

Napoleon schreef den 21®quot; Januari 1799, eenigen tijd vóór

-ocr page 241-

215

lien slag bij Aboukir, aan zijn generaal Mkmom, He in Egypte streed: »I1 doit y avoir a Alexandric une grande quantité denbsp;cliiens, dont vous pouvez aisément vous servir, en liant iinnbsp;grand noinbre a une petite distance de vos uiurailles.” (1).

Over het gebruik van honden in de oorlogen van 1881 en 1882 der Pranschen in Tunis schrijft de kapitein Quinteau;

«En Afrique surtout les chiens sont fréquemment employés contre nous par les Arabes. Les chiens de race kabyle,nbsp;léroces, peu nourris par leur maitre et ayant d’instinct lanbsp;haine de tout ce qui ne porte pas Ie burnous, ont plus d’unenbsp;fois sauvé d’une ghazziat les douars arabes. Souvent, dansnbsp;les colonnes en Algèrie, nos soldats ont eux aussi eu recoursnbsp;a ces précieux auxiliaires, soit pour veiller la nuit aux abordsnbsp;des camps, soit pour éventer les embusscades.

«Ainsi, durant une révolte des tribus arabes, la garnison de Milianah tira grand profit d’un chien fort intelligent, qu’onnbsp;sut dresser au service de reconnaissances. Chaque jour on Ienbsp;faisait sortir de la ville, et, a la seule indication de la voixnbsp;et du geste, eet éclaireur d’un nouveau genre s’en allait fouillernbsp;tons les environs dans un rayon de 1000 a 1200 mètres. IInbsp;i’emplacait arec avantage les patrouilles qu’il aurait fallunbsp;envoyer, et la .reconnaissance s’elfectuait bien plus rapidementnbsp;et sans (Lnger pour personne (2).”

het

dezer oefeningen gaf aanleiding tot eene gereglementeerde alrichting van den Pommerschen wolfshond, die thans bepaald

In )886 zijn in Duilschland de eerste proeven met honden genomen. met hel doel om deze voor den oorlogsdiensl af te richten: bij net 4*^ legercorps te Goslar zijn met gunstig gevolg denbsp;c'fste honden afgericht tot overbrengers van berichten en voornbsp;Imi patrouilledienst, welk voorbeeld navolging vond. Na denbsp;lierfsfmanoeuvres van dit jaar richtte elke compagnie vannbsp;5' bataljon jagers te Lühen twee honden af; de uitslag

(1) nbsp;nbsp;nbsp;Correspondance.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;La Guerre de surprises et d’erabuscades par Ie Capitaine Cuinteau.

-ocr page 242-

216

is ingevoerd in het leger. Volledige openbaarheid is niet verder aan de hondeninvoering in Duitschland gegeven.

Ook in de Russische, Oostenrijke, Italiaansche en Turksche legers zijn thans honden ingevoerd.

In het Italiaansche leger geschiedde dit vooral met het oog op de aanvoering van patronen naar de aanvallende tirailleur-linie. Üe honden werden daartoe voorzien van draagzadeltjes,nbsp;waarop 15 Kg. patronen konden worden gedragen; zij brachtennbsp;die munitie van de caissons naar de vurende linie. De Russennbsp;bezigden de honden voor den veiligheidsdienst tegen verrassingen hunner Aziatische vijanden (Turkmeneu). De Oostenrijkers gebruikten ze in de Herzegovina.

De smokkelaars op de Fransche grenzen maken een ruim gebruik van afgerichte honden bij de uitoefening van hun beroep. Een heirleger dier smokkelaars woont sporadisch verspreidnbsp;langs de ontzaggelijk uitgestrekte landgrens en legt zich toenbsp;op den geheimen invoer van artikelen, die in Frankrijk zwaarnbsp;belast worden; deze artikelen worden in kleine hoeveelhedennbsp;verpakt, en door een talrijk leger van »chieas fraudeurs” ingevoerd. Deze met pakken belaste honden ontwijken regelmatig het leger der douanen met hunne «ehieas douaniers”,nbsp;en zoo worden dagelijks tallooze kleine jachteii m gevechtennbsp;geleverd.

De africhting geschiedt als volgt: De smokkelaai brengt zijn zes maanden ouden hond over de grens bij een internationalen winkelier, die hem behulpzaam zal zijn in betnbsp;africhten en later in den verboden handel ; hij laat den ho^dnbsp;achter bij den heler, en keert naar huis terug. ’sAvonAnbsp;jaagt de winkelier den hongerig geworden hond onder eennbsp;vloed van slagen en schoppen het huis uit, en het dier, hiernbsp;zwaar mishandeld, keert troosteloos en met hangenden staartnbsp;bij zijn meester terug, die hem nu vriendelijk aanhaalt ennbsp;beloont met een stevig hondenmaal. Deze natuurlijke oefeningnbsp;eenige keeren, later bepakt en op grootere afstanden, herhaald


-ocr page 243-

217

en steeds bij avond gehouden, maakt den hond volkomen geschikt voor zijn bedrijf.

Op tegenovergestelde wijze gaat de doiiaan te werk om zijn jongen hond af te richten tot opsporing en najaging van dennbsp;smokkelaars-hond. Baas on hond leggen zich in hinderlaag;nbsp;hij gewent den hond om aldaar gedekt te blijven, om steedsnbsp;waakzaam te zijn, om niet te blaffen maar door zacht gebromnbsp;kennis te geven van menschen of honden, die mochten zichtbaar zijn. Indien hij nu blaft, wordt hij gestraft; indien hijnbsp;door kwispelstaarten of door zacht geknor kennis geeft vannbsp;de aanwezigheid van zijne vijanden, wordt hij vriendelijknbsp;beloond.

Na eenige oefening ontdekt een goede douanenhond op 200 M. een troep smokkelende honden of een alleen zijnd persoon.

Tot zoover de mededeelingen van den heer De Kock vas Leeuwen.

In Nederlandsch Indië hieven de korte berichten, die van tijd tot tijd in militaire tijdschriften werden aangetroffen overnbsp;het gebruik van honden voor militaire doeleinden, niet onopgemerkt; in den jongsten tijd trok vooral het uitvoerige ennbsp;met platen versierde werk van den Franschen luitenant Jurm,nbsp;getiteld ^Les chiens militaires dans Tarmée Francaise”, denbsp;aandacht. De eerste stoot tot eene rechtstreeksche werkzaamheid op dit gebied werd echter gegeven door het feit, dat innbsp;den nacht van 10 op 11 Februari 1887 eene hinderlaag, dooide Atjehers aan eene onder commando van kapitein van Neernbsp;uitgerukte patrouille gelegd, door een hond werd gesignaleerd.nbsp;In eene door den Gouverneur van Atjeh eenige dagen laternbsp;uitgegeven Commandementsorder werd naar aanleiding van ditnbsp;leit gewezen op de hooge wenschelijkheid om op patrouillenbsp;honden mede te nemen, die goed onder appèl staan en zooveelnbsp;mogelijk afgericht moeten worden op het doorsnuffelen vannbsp;het terrein.

Ook het Legerbestuur achtte deze zaak van gewichten droeg

-ocr page 244-

218

den Gouverneur van Atjeh op tot africhting van dergelijke honden bepaalde proeven te nemen, waartoe later ook geldennbsp;werden toegestaan. Uit den aard der zaak vorderden dezenbsp;proeven echter veel tijd; men moest zich aanvankelijk bepalennbsp;tot dressuur van voor het beoogde doel op het oog geschiktnbsp;voorkomende honden. Over de aanvankelijke resultaten bij denbsp;verschillende met den patrouilledienst belaste korpsen, kondennbsp;dan ook eerst in Januari 1888 rapporten worden ingediendnbsp;door de commandanten dier korpsen.

Gunstig waren die rapporten over ’t geheel niet.

Practisch had geen hond, op de wijze als de patrouille van Neer, diensten bewezen. Op den post, waar genoemd kapiteinnbsp;het bevel voerde (Lamjong), had men echter begrijpelijkerwijze veel werk van de zaak gemaakt en meende men eennbsp;zevental geschikte patrouille-honden te bezitten (1); op Pakannbsp;Kroeng Tjoet was een hond die de patrouilles volgde, vrouvvennbsp;kinderen, vee enz. ongemoeid liet, alleen mannelijke Atjehersnbsp;aanblafte en op bevel terugkwam; op de overige door het 2'nbsp;garnizoensbataljon bezette posten waren de honden niet afgericht en blaften zij alles, zonder onderscheid, aan. Wel liepennbsp;zij met de patrouilles mede, maar tot doorzoeken van hetnbsp;terrein kwam het niet of slechts voor zeer korten tijd, ver-moedelijk ook al omdat zij door hunne kleine gestalte in denbsp;hooge alang-alang spoedig vermoeid werden. Ook bij het 1'nbsp;garnizoensbataljon had men, over ’t geheel, geene bevredigendenbsp;resultaten gekregen. Over ’t algemeen was hij dat korps hetnbsp;oordeel over de zoogenaamde kazernehonden ongunstig; zijnbsp;werden — zoo oordeelde men — door den soldaat verwend,nbsp;sliepen op de bedlegers, hadden een te goed leven en velenbsp;waren zelfs van de plaats niet weg te krijgen. Slechts enkelenbsp;hielden de patrouilles bij, de meeste keerden spoedig naarnbsp;huis terug. De beste der kazernehonden waren die van uit-

(1) Over deze honden wordt echter later niet meer gesproken: waarschijnlijk hebben zij niet aan alle eischen voldaan.

-ocr page 245-

219

heenisch, zij het ook zeer gemengd, jachthondenras. Men was van gevoelen dat, zelfs met geschikte menschen, van de gewone kazernehonden niets te maken zoude zijn.

Bij de overige korpsen had men evenmin eenige resultaten gekregen; het oordeel over de geschiktheid der kazernehondennbsp;voor zoogenaamde patrouillehonden was over ’t algemeennbsp;ongunstig.

Ten einde de dressuur, die vóór alles noodig geoordeeld werd, aan te moedigen, loofde de Gouverneur premiën uitnbsp;van / 5 tot ƒ 25 voor honden die min of meer gedresseerdnbsp;waren, onder bepaling dat, na uitkeering van zulk eene premie, de hond het eigendom werd van de compagnie of hetnbsp;detachement en dus bij vertrek van den persoon, die hemnbsp;had afgericht, dezen niet volgde.

Uit het rapport, door den Gouverneur ter zake ingediend, maakte het Legerbestuur de gevolgtrekking dat nu de gewone

kazernehond min

geschikt

werd geacht voor africhting tot

dienst bij patrouilles, de eerste vraag die beantwoord moest worden was of er bijzondere inheemsche hondenrassen waren,nbsp;die de gewenschte eigenschappen bezaten; bleek dat onwaarschijnlijk dan zouden pogingen moeten worden aangewend omnbsp;andere, buitenlandsche rassen te verkrijgen. Alvast werd dennbsp;militairen commandant der Wester-afdeeling van Borneo , metnbsp;het oog op het in dat gewest aanwezige bijzondere hondenrasnbsp;''an Chineesche afkomst (de zoogenaamde Taykonghonden)nbsp;verzocht, zijne aandacht op deze zaak te vestigen. De Gouverneur van Atjch werd gemachtigd een soldaat, met honden-africhting bekend, naar Sumatra’s Westkust te zenden ternbsp;verkrijging van honden van een gekruist Inlandsch ras uit de.nbsp;Padangsclie Bovenlanden, welk ras wegens zijne goede eigenschappen was aanbevolen.

Nu de pogingen om de gewone kazernehonden voor den veiligheidsdienst op patrouille te bezigen weinig resultaatnbsp;hadden opgeleverd werd de beproeving van deze soort alsnbsp;Patrouillehond niet voortgezet maar werd zij meer speciaal als

-ocr page 246-

waakhond beproefd, waarvoor het vooruitzicht meer belovend was. Daartoe werden de volgende maatregelen genomen, die hier,nbsp;als ook elders wellicht van nut kunnende zijn, worden vermeld :

geschikt

hoogte

igt;Op eiken post zal voortaan, naarmate van het aantal beschikbare honden en hetgeen deze Ie beloven geven, op een punt, dan wel op 2 of meer van die punten, ternbsp;van de kruin der palissadeering of een weinig daarboven verheven, een eenvoudig plate-forme zijn aangebracht,nbsp;om tot ligplaats voor een hond te dienen, zoodanig dat denbsp;gemeenschap over hel banket niet bemoeilijkt en de stormvrijheid niet verminderd wordt.

«Eiken avond wordt, zoodra de poort gesloten is, een bepaalde hond op zoodanig plate-forme, waarboven c. q. een klein afdak, vastgelegd aan eene ketting van zoodanige lengte,nbsp;dat hij niet op het banket en den heganen grond kan komen.

«Zoodra de hond op deze plaats is, wordt hem een stukje vleesch of andere versnapering verstrekt.

«Is het wijders, vooral in het begin, noodig hem zoo mogelijk in den loop van den nacht door eene voorbijtrekkende aflossingnbsp;of een nabij geplaatste schildwacht het een of ander te verstrekken, hij behoort in elk geval beloond te worden, indiennbsp;zich iets ongewoons buiten de palissadeering beweegt of ophoudt en de hond naar aanleiding daarvan bromt of aanslaat.

«Het kan een punt van overweging uitmaken den hond tijdelijk van het plate-forme af te nemen, bij gelegenheid,nbsp;dat tot het opsteken of uitdooven der lantaarns dan wel omnbsp;andere redenen personeel wordt uitgelaten, zoodat het diernbsp;gewoon wordt, in normale omstandigheden, buiten de palissadeering alles rustig en nimmer iemand in de nabijheid vannbsp;den post te zien.

«Op het tijdstip, dat ’s morgens vroeg de poort geopend wordt, behoort de hond te worden afgelaten en kan hij metnbsp;de veldonldekking meegaan.

«Wordt het vorenstaande dagelijks in practijk gebracht en vooral daarbij zorg gedragen, dat den hond, zoodra hij op

-ocr page 247-

het plate-forme komt, steeds eeiie versnapering te beurt valt, dan zal de ondervinding leeren, of hij wellicht na eenigenbsp;weken reeds niet zich zelf op het bepaalde tijdstip aanmeldt,nbsp;alsmede of het vastleggen aan eene ketting noodig blijft en hetnbsp;dier niet zonder dit hulpmiddel den nacht rustig op zijn plaatsnbsp;doorbrengt.

»Om zich van de waakzaamheid Ie overtuigen, behoort nu en dan, indien daartegen om de een of andere reden geennbsp;bezwaren zijn, een dwangarbeider, hij voorkeur in Atjehschenbsp;kleederdracht, te worden uitgelaten die zich, met inachtnemingnbsp;van de meeste stilte, in de nabijheid van den hond begeeft ennbsp;daar door de hindernissen tracht te komen.

«Slaat de hond in verband hiermede aan, dan wordt hij beloond en de veroordeelde keert terug.

«In het andere geval zal—^ terwijl men binnen op een afstand blijft en den schijn houdt niets van de beweging te ontwaren — de banneling, tol de palissadeering doorgedrongen,nbsp;over de kruin langs een vooraf uitgehangen louw of andernbsp;hulpmiddel naar binnen komen, waarna hij op den hond toe-treedt en hem eene flinke kastijding met eene karwats toedient;nbsp;eindelijk keert hij langs denzelfden weg terug, waarover hijnbsp;gekomen is, een en ander met het doel om het dier zoovernbsp;te brengen, dat het in ieder, die van buiten komt, van zijnnbsp;ligplaats een natuurlijken vijand leert zien.

«Voor het bezit van eiken geschikten waakhond, lol een niaximum van 2 per post, zal eene premie van ƒ 10 wordennbsp;uitgekeerd, onder voorwaarde dat zoodanige hond daarna voornbsp;goed op den post zal blijven en eiken nacht zijn plaats betrekt.”

Be in deze richting met waakhonden genomen proeven gaven ^i'ij goede resultaten. De rapporten, eenigen tijd later overnbsp;lt;len uitslag uitgebracht, vermelden o. m. het volgende.

Te Landfarnoe waren twee honden, die voldoende de nade-i'iug van personen signaleerden en, bij de minste beweging in de ijzerdraad-versperring, aansloegen. Tc Ketapan Docivanbsp;Waren er eveneens twee, die nadering van personen van


-ocr page 248-

buiten de versterking door brommen (niet door blaften) Ie kennen gaven; eerst bromden zij ook tegen de aflossingennbsp;langs het banket, doch later bepaalden zij hunne aandachtnbsp;alleen tot hetgeen huiten voorviel.

Te Blang \o\ieeA een waakhond mede zeer goed. Tot tweemalen toe beproefde een dwangarbeider in de duisternis binnen de draadversperring te sluipen, doch de hond ging zoo geweldig te keer, dat de proef werd gestaakt, reeds vóór datnbsp;de man aan de draadversperring was.

Te Lambaroe bevond zich een gewone Atjehsche hond, die met drie zijner jongen altijd de nahijheid des vijands signaleerde en dus van groot nut was. Een andere hond, geplaatstnbsp;aan de westelijke poort, waar geen aloë groeit, beveiligdenbsp;door zijne tegenwoordigheid dat vroeger zwakke punt geheel.

Te Kota Pohama bewees de waakhond bij twee gelegenheden zijn practische bruikbaarheid. Den 14™ September 1888 sloeg die hond, bij het schuitenhuisje geplaatst, ’snachts omnbsp;1 uur aan, waarop de schildwachten in die richting tweenbsp;Aljehers ondekten, die zich uit de voeten maakten. Den 5™nbsp;October d. a. v. ten 12 uur ’s nachts begon de hond eveneensnbsp;te blaflen, de schildwacht hoorde tevens in die richting levennbsp;en deed eenige schoten; ’s morgens bleek het houten hekjenbsp;van het nabij gelegen kerkhof weggenomen te zijn. (1)

Te Lamjong verrieden twee buiten de versterking gelaten waakhonden in den nacht van 29 October ten 172 uur denbsp;nabijheid van een Atjeher, die daarop langs den grond kruipende verdween; zijn spoor werd den volgenden morgennbsp;gevonden.

Te Siroen deed de commandant bij wijze van proef gedurende eenigen tijd vóór het poortsluiten alle honden huiten de versterking laten. Hij verzocht daarop een bevriend hoofd,

(1) In den nacht van 29 op 30 Mei 1889 was die hond waarschijnlijk niet aanwezig; dien nacht toch werd door de Atjehers binnen het schuitenhuisje eenc granaat in de sloep geplaatst en ontstoken, waardoor dit vaartuig onbruikbaar werd.

-ocr page 249-

225

wien hij van de aanwezigheid der honden kennis had gegeven, des avonds tegen 9 uur in de versterking te komen. Te haltnbsp;negen begonnen de honden aan Ie slaan en zag men kortnbsp;daarop het hoofd met een stok gewapend en vergezeld vannbsp;nog een anderen Atjeher, door alle honden omringd, metnbsp;moeite de versterking naderen.

Kort daarna ontving de commandant het bericht, dat de Atjehers plan hadden de houten omheining in brand te steken;nbsp;dit geschiedde niet, doch een paar dagen later werd hemnbsp;medegedeeld dat de Atjehers er wel geweest, doch door denbsp;honden in hun oogmerk verhinderd waren.

Deze proeven hadden dus alle tot goede resultaten geleid. Over ’t algemeen werd omtrent de in de versterkingen op eennbsp;plate-forme vastgelegde honden gerapporteerd, dat zij spoedignbsp;aan hun verblijf en aan hunne nachtelijke functie gewenden;nbsp;de schildwacht was met zijn nieuw gezelschap zeer ingenomen.nbsp;Wanneer slechts gezorgd werd dat de hond overdag niet tenbsp;veel werd vermoeid en ’s avonds niet overvoed in zijn hoknbsp;werd gebracht, kon men zich van goede waakzaamheid overtuigd houden. Met het oog op de verkregen resultaten werdnbsp;uiet de aangewende methode voortgegaan en is thans hetnbsp;streven te Aljeh op eiken post steeds zooveel mogelijk eennbsp;tweetal goede waakhonden te bezitten.

Beantwoordden dus de proeven met waakhonden te Atjeh aan de verwachtingen, met de veel moeielijker africhting vannbsp;pnlrouillehonden was dit niet het geval. Een officier die veelnbsp;aan jagen had gedaan en verstand had van hondendressuur —nbsp;•lu 1' luitenant der Infanterie J. W. van den Bergh — werdnbsp;wet het nemen van proeven in die richting belast. De vannbsp;Sumatra’s Westkust gekomen honden werden te zijner beschik-^^üig gesteld. Zijn rapport was echter niet gunstig. Hetnbsp;'volgende nemen wij daaruit over:

quot;Aanvankelijk werd begonnen met 2 houden, die volgens beweren van de eigenaars goede speurhonden zouden zijn.

-ocr page 250-

224

Deze bleken echter niet aan de verwachting te voldoen, waarop Itesloten werd uit de Padangsche Bovenlanden honden te latennbsp;komen, die door hunne eigenaren hij de varkensjacht gebruiktnbsp;werden en als zoodanig heter gewend waren het terrein tenbsp;doorzoeken en tegen vermoeienis bestand waren. Het africhtennbsp;werd nu hervat met 4 zulke honden.

»Als instructeur was aangewezen een Europeesch fuselier, vroeger Duitsch houtvester, die als zoodanig veel met hondennbsp;had omgegaan.

»In hoofdzaak werd begonnen de honden af te richten oin dienst te doen hij de doorzoekingspatrouilles van den marsch-veiligheidsdienst.

»Nadat zij behoorlijk onder appèl gebracht waren, en hen geleerd was op commando naar het een of ander terreinvoor-werp heen te snellen, dat in de werkelijkheid een vijandelij-ken troep zou kunnen verbergen, werden ze zoogenaamd opnbsp;den man afgericht. Dit geschiedde door middel van een leerennbsp;pop, welke in Atjehsche kleederdracht was gestoken; ook ditnbsp;gelukte aanvankelijk zeer goed. Zoodra de honden de pop hiernbsp;of daar vonden, sloegen zij flink aan.

»Nu werd de oefening verder uitgeslrekt met dwangarbeiders, eveneens in Atjehsche kleederdracht, die, hier of daar eennbsp;hinderlaag voorstellende, werden opgesteld. In den beginne,nbsp;toen het, om zoo te zeggen, nog iets nieuws voor de hondennbsp;was, sloegen zij met veel ijver aan, doch daar zij geen resultaten van hunnen ijver zagen, zooals dit met jachthondennbsp;het geval is, die het wild, dat zij opsporen zien doodschietennbsp;of zelf mogen vangen, verflauwde de ambitie weldra, ofschoonnbsp;getracht werd die gaande te houden door het toedienen vannbsp;vleesch hij wijze van helooning als zij goed gewerkt hadden.nbsp;Werkten zij slecht, bijv. liepen zij langs een hinderlaag heennbsp;zonder die te signaleeren, dan kregen zij van de kettingjongens met een stok slagen, die hen wel valsch maakten,nbsp;inaar zij mochten natuurlijk de persoon, die hen sloeg, nietnbsp;aanvallen, ojn ongelukken te voorkomen.

-ocr page 251-

«Tengevolge van dit alles verflauwde de ijver der honden aanmerkelijk en deden zij op het laatst weinig of niets meer.nbsp;Eene hoofdzaak van de weinige resultaten is mijns inziens hetnbsp;volgende;

»In Europa, hijv. in Frankrijk, worden de honden afgericht op Dnitsche of Russische unilormen; de Jionden krijgen dezenbsp;nooit anders te zien, dan op het oefeningsterrein, zoodat zijnbsp;daarin bepaald een vijand kunnen leeren onderscheiden. Walnbsp;is nu het geval op Aljeh'^ Ofschoon de honden den geheelennbsp;dag in een gesloten gebouw aan den ketting lagen en dus geennbsp;Atjehers te zien kregen, kon het niet voorkomen worden,datnbsp;hij het uitrukken naar het oefeningsterrein, zij bevriende Atjehersnbsp;tegenkwamen, waartegen zij natuurlijk niets doen mochten;nbsp;aanvankelijk blaften zij deze woedend aan, zoodat men denbsp;honden met geweld moest terughouden om ongelukken tenbsp;voorkomen, die trouwens in het kleine wel voorkwamen,nbsp;doordat de menschen van schrik hunne koopwaren, die zij opnbsp;het hoofd droegen, op den grond lieten vallen, waardoornbsp;schade zou kunnen veroorzaakt worden. De honden raaktennbsp;hierdoor in de war, zoodat zij op het laatst niet meer wistennbsp;tegen welke Atjehsche kleederdracht zij al of niet mochtennbsp;aanslaan. Dit hoofdbezwaar is mijns inziens niet uit dennbsp;weg te ruimen, met welke honden men de proef ook nemennbsp;moge, want al neemt men de honden ook aan de lijn medenbsp;naar het terrein, overal in de remboe vindt men Atjehersnbsp;met het een of ander bezig. Trouwens het africhten werdnbsp;door hen met leede oogen aangezien.

»Nog andere omstandigheden in Indié hebben invloed, dat de resultaten nooit zoo gunstig zullen zijn als in Europa.

»Om te beginnen met de keuze der honden, heeft men in Europa bepaalde rassoorten, die uitmunten door intelligentie,nbsp;kracht enz:, zooals h. v- de Pommersche wolfshond, die innbsp;hel Duitsche leger gebruikt wordt. In Indië heeft men, omnbsp;zoo te zeggen, geen bepaalde rassoorten, die aan dit doel beantwoorden , en zou men honden uit Europa willen laten komen.

-ocr page 252-

226

menigvuldige proeven die jagers op Java genomen hebben, hebben bewezen dat de honden reuk, stem en haren verliezen.

»Het moeielijk te doorloopen terrein en de soms hevige hitte zijn ook geene geringe factoren en komt daar nu bij, dat,nbsp;zooals op sommige terreinen op Aljeh, in den drogen tijd geennbsp;droppel water te vinden is, dan duurt het niet lang of denbsp;honden zijn niet meer te bewegen iets uit te voeren. Evenalsnbsp;in Europa de jachthonden hebben zij in zulke droge terreinennbsp;geen lucht, terwijl in den regentijd, als de alang-alang doornat is, het water in de neusgaten dringt, waardoor het ruikennbsp;belet en de honden dan zoogenaamd op het gezicht gaan werken, hetgeen bij het zoeken van hinderlagen verkeerd is.

»Het gevolg van de hierbovengenoemde bezwaren is, dat ook met de Padangsche honden de proefneming is gestaakt, tennbsp;minste wat betreft ze af te richten voor den marschveiligheids-dienst en zijn zij naar de posten gezonden om de proef voortnbsp;te zetten als waakhond. Als zoodanig waren zij op stal innbsp;den kraton uitstekend. Bij het minste ongewone geluid sloegennbsp;zij flink aan en waren bijna niet te houden, zoodra hun denbsp;ledepop met Atjehsche kleederdracht werd vertoond.

»Op de posten zullen de honden natuurlijk hoofdzakelijk des nachts in functie zijn. Aldaar zien de honden om zoo tenbsp;zeggen geen Atjehers, zoodat het hoofdbezwaar, hierbovennbsp;genoemd, gedeeltelijk komt te vervallen. Wat de andere voor-deelen betreft, die men in Europa van de honden hoopt tenbsp;trekken, zooals het overbrengen van berichten, het brengennbsp;van munitie in de voorste linie enz., geloof ik dat in hidië,nbsp;ten minste tegen een Inlandschen vijand, deze van weinignbsp;belang zullen zijn, aangezien de afstanden tusschen de verschillende tactische onderdeelen zoo gering zijn bij Europanbsp;vergeleken, dat zulks spoediger op de gewone wijze zounbsp;plaats hebben. Wat echter wel verder zou kunnen beproefdnbsp;worden, is met honden de gemeeenschap tusschen de bentingsnbsp;te onderhouden, als telefoon en seinmast verbroken zijn.”

Dit rapport was zeer ongunstig en de proef blijkbaar mis-

-ocr page 253-

lukt. Het Legerbestuur besloot daarom de beproeving met patrouillehondeii te Atjeh voorloopig te staken en den uitslagnbsp;der proeven met Borneosche Taykonghonden af te wachten,nbsp;ten einde, wanneer ook die mochten mislukken, tot beproevingnbsp;van bonden van Europeesch ras over te gaan.

Alvoren van Aljeh voor goed af te stappen zij nog vermeld een voorbeeld van het gebruik van een hond aldaar als post-hond. Toen op 24 November 1888 de telephonische gemeenschap lusscben Pakan Kroeng Tjoet en Kota Pohama, tengevolge van de vervanging der houten telephoonpalen tusschennbsp;die posten door ijzeren, was verbroken, werd bij gelegenheidnbsp;dat een spoedbericht noodzakelijk was een tot dit doel afgerichte hond van Kola Pahama met een briefje aan den halsnbsp;naar Pakan Kroeng Tjoet gezonden. Het bericht was binnennbsp;tien minuten over.

Overigens zijn in deze richting geene bepaalde proeven genomen.

De proeven met honden op Borneo hadden volgens eene eenigszins andere methode plaats als te Atjeh.

De proef begon in Maart 1888. Zij had plaats te Pontianak. onder toezicht van den kapitein Granen aldaar. Van hetnbsp;hoofd van gewestelijk bestuur werden twee Dajakhonden tennbsp;geschenke ontvangen , terwijl een achttal jonge Taykonghondennbsp;op andere wijze werd verkregen.

Zeer te stade kwam de omstandigheid, dat zich juist te Pontianak in garnizoen bevond de Europeesche fuselier Vannbsp;Nellenstijn, die vroeger africhter van honden was geweestnbsp;en o. a. in 1881, tijdens hij te Koeala Simpang in garnizoennbsp;was, aldaar een hond had geleerd om op eigen gelegenheidnbsp;brieven en pakjes over te brengen van dien post naar Boekitnbsp;Kramat en omgekeerd, welke posten ± 9 palen van elkandernbsp;verwijderd zijn.

Deze fuselier werd van alle diensten, behalve schijfschieten, vrijgesteld en hem voor de africhting der honden het volgendenbsp;ols eisch gesteld;

16

-ocr page 254-

1°. met een detachement of colonne meegaande, het terrein doorzoeken en hij het ontdekken van Inlanders door een tee-ken — h. v. door hetgeen men hij een patrijshond noemtnbsp;»staan” — dit te kennen te geven.

2°. hij een schildwacht staande, door brommen blijk te geven wanneer hij iemand van buiten af hoort naderen.

5°. het overhrengen van brieven van het eene punt naar het andere. Voorloopig werd alleen het sub 1 geeischte beoefend.nbsp;Aan de rapporten omtrent den uitslag der proef is het volgendenbsp;ontleend.

Dajakhonden.

De heide in dressuur genomen Dajakhonden (een mannetje en een wijfje) waren kleine, tengere, kortharige beestjes.nbsp;Eenmaal aan de kamer en het bed, later aan hun hok gewendnbsp;geraakt, waren zij noch door zachte woorden, noch doornbsp;slagen of bedreigingen daar uit te krijgen. Van dressuur wasnbsp;geen sprake; zelfs meegaan met den africhter wilden zij niet.

Wegens totale onhandelbaarheid moest dan ook in het begin van de maand Juni de proef met die honden worden gestaakt.nbsp;Zij werden met toestemming van den Resident ten geschenkenbsp;gegeven aan een inwoner dezer plaats, den Heer Minderman,nbsp;gegageerd korporaal, die de africhting wilde voortzetten. Totnbsp;heden toe (April 1889) is het hem echter niet gelukt hun ietsnbsp;te leer en.

Van eene herhaling met andere Dajakhonden werd toen afgezien, omdat alle ingewonnen berichten eensluidend waren,nbsp;dat nl. dit hondenras voor africhting totaal ongeschikt is.

De proef met de Dajakhonden mag dan ook worden beschouwd als te zijn mislukt.

De verkregen inlichtingen omtrent dal hondenras, zijn de volgende;

Wat gestalte en constitutie betreft komen zij overeen met de gewone Javaansche kamponghonden. Hoewel kleiner en


-ocr page 255-

tengerder dan deze, worden zij door de Dajaks toch gebruikt voor de jacht en daartoe in groeten getale medegenomen.

.Overige diensten worden van hen niet gevergd.

Veel intelligentie wordt hun niet toegeschreven. Ook waakzaamheid behoort niet tot hunne bijzondere eigenschappen; wel blaffen zij, evenals alle honden, alles aan, wat hen innbsp;hun rust stoort en hen doet schrikken; doch het bewaken vannbsp;huis en erf kan hun niet toevertrouwd worden.

Tayhomjhondcn.

De proef met de Taykonghonden gaf aanvankelijk beter resultaten.

De honden, waarmede de proef genomen is, waren:

1. nbsp;nbsp;nbsp;Darat, een langharige reu met gevlekte tong; hij werdnbsp;op een leeftijd van ± 2 maanden den 26®‘™ 3Iaart in beproeving genomen.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Poetih, een langharige reu, met gevlekte tong, werd

8 maanden oud den 10“ April in beproeving genomen.

o. Louise, een langharige teef, met gevlekte tong, werd ±2 maanden oud den 13“ April in beproeving genomen.

4. Fannie, een langharige reu, met zwarte tong, werd ± 7 maanden oud den 16™ April in beproeving genomen.

ö. Chef, een kortharige reu, met gewone tong, werd ± IV2 maand oud den 16“ April in beproeving genomen.

6. nbsp;nbsp;nbsp;Hector, als ö, heeft echter een zwarte tong.

7. nbsp;nbsp;nbsp;Castor, als 6.

8. nbsp;nbsp;nbsp;Felix, als 3.

(3, 6, 7 en 8 zijn uit hetzelfde nest).

9. nbsp;nbsp;nbsp;Bello, kortharige reu, met gevlekte tong, werd zt 8nbsp;maanden oud den 8®‘“ Juni in beproeving genomen.

10. nbsp;nbsp;nbsp;Moppie, kortharige reu met gevlekte tong; werd 2nbsp;maanden oud 2™ December in beproeving genomen.

Deze honden werden, ieder afzonderlijk, in een houten hok, onder de kazernes gehuisvest. Zij werden gevoed met het

-ocr page 256-

230

overschietende eten der manschappen, terwijl den africhter twee gulden ’s maands werd betaald voor de geregelde verpleging.

De africhting begon met de honden aan den africhter- te wennen , die hen daartoe zelf voedde en met hen ging wandelen.

Aan de soldaten, d. i. aan de uniform, wenden zij heel spoedig van zelf.

Bij de wandelingen, die zich in den beginne tot de hoofdwegen bepaalden, moesten de honden los volgen; zij die neiging toonden om achter te blijven, af te dwalen of huiswaarts tenbsp;keeren werden zóólang aan een ketting meegenomen, tot zijnbsp;die neiging hadden overwonnen.

Toen alle honden den africhter goed volgden, werd hun geleerd vóór of achter te blijven, al naar gelang de africhternbsp;hun dit beval; dit ook geleerd hebbende, werd de proef voort-gezel in meer bedekt terrein, later in zwaar begroeid, nietnbsp;sloten en greppels doorsneden terrein.

Bij alle schietoefeningen werden de honden ook meegenomen, om hen aan het vuren te wennen. Iii den beginne waren zijnbsp;daartoe allen aan kettingen gebonden, om het wegloopennbsp;te verhinderen; later w’erden de kettingen niet meer gebruikt;nbsp;al heel spoedig gaven zij niet meer om schieten; slechts eennbsp;enkele maal verwijderde zich de een of andere en keerdenbsp;huiswaarts. Ook bij velddienstoefeningen w'aren de hondennbsp;tegenwoordig; bij het beoefenen van den voorpostendienst werden zij afzonderlijk bij verschillende schildwachten in denbsp;postenlinie geplaatst om hen te leeren, bij dien post te blijvennbsp;en waakzaam te zijn.

Hun waakzaamheid werd aangewakkerd, doordat de africhter hen ’s nachts stil naderde en deed schrikken. Zij begonnennbsp;dan te grommen en te blaffen; het laatste werd hen afgeleerdnbsp;door slagen en bedreigingen. Deze algemeene voorbereidingennbsp;hadden alle goede resultaten, en werden die oefeningen bijnbsp;volgende gelegenheden dikwTjls herhaald.

Meer in ’t bijzonder werd nu de oefening begonnen met het


-ocr page 257-

^51

leereii doorzoeken van het terrein en wel aan iederen hond al'zonderlijk.

Deze dressuur begon met Daral. Terwijl de andere honden door een helper werden vastgehouden, begaf de africhter zichnbsp;met Daral, vaslgehonden aan een lang touw, in het terrein.nbsp;De hond marcheerde vóór den africhter uit en moest zich opnbsp;bevelen of wenken links of rechts begeven of blijven slaan.nbsp;Eenige manschappen, gekleed als inlanders, waren van tenbsp;voren in bet terrein gedekt opgesteld en moesten oplettennbsp;of de hond, als hij hun naderde, hen al of niet opmerkte.nbsp;Was dit laatste niet het geval, dan moesten zij plotseling tenbsp;voorschijn springen en hem aan het schrikken maken of hemnbsp;sarren tot hij begon te blaffen. Dit blaffen werd dan weernbsp;door den africhter tegengegaan.

Na eenigen tijd had Daral het doorzoeken van het terrein goed geleerd.

Zoodra hij eenigszins bedekt terrein inging, bewoog hij zich wantrouwend vooruit; meende hij iets te bespeuren, dan hiefnbsp;hij den kop op en gaf aldus kennis van zijne bevinding;nbsp;speurde hij werkelijk iemand, dan begon hij te grommen.

Na Daral was Poelili aan de beurt; deze leerde ook het terrein verkennen, doch alle moeite om hem het blaffen af tenbsp;leeren was vergeefs.

Tot zoover was de proef met de africhting goed geslaagd, toen in de maand Juni een ziekte onder de honden uitbrak,nbsp;die veel geleek op schurft. De honden kregen zweren, hunnenbsp;haren vielen uit, zij werden lusteloos, levendigheid verdweennbsp;en tengevolge daarvan moest hel voortzetten der dressuurnbsp;lijdelijk worden gestaakt.

Deze ziekte openbaarde zich het eerst bij de jongere dieren; spoedig echter taste zij ook de ouderen aan, en in de maandnbsp;Juli was zij het hevigst.

Vele middelen werden te baal genomen om de ziekte te bestrijden; doch met geen voldoend resultaat; zelfs bezwekennbsp;twee honden.

-ocr page 258-

111 het laatst van Augustus ontving de] africhter van den 1™ luitenant der Infanterie D. J. Scott , die uit Europa wasnbsp;teruggekeerd, een geneesmiddel, [dat door dien officier hij zijnenbsp;eigene jachthonden werd aangewend. Dit geneesmiddel, bestaande uit kootteer en groene zeep, had de gewenschte uitwerking. Ook het geven van ander eten werkte weldadig opnbsp;de ziekte. Deze begon dan ook in ’t begin van Septembernbsp;langzaam af te nemen en in Maart 1889 waren de hondennbsp;bijna allen hersteld.

In de maanden Juli en Augustus werd de oefening niet voortgezet. De honden wilden niet uitgaan en gehoorzaamdennbsp;noch aan roepen noch aan fluiten. Het eenige waarmee zijnbsp;werden bezig gebonden, was wandelen. lederen morgen gingnbsp;de africhter met hen uit om hunne levendigheid weer op tenbsp;wekken; steeds werden zij echter aan de ketting medegenomen,nbsp;wijt zij anders, de kans schoon ziende, naar huis terugkeerden.

In ’t laatst van September waren de meeste honden in zooverre hersteld, dat de oefening kon worden voortgezet.

De opgewektheid, die allen, de intelligentie, die enkelen hadden aan den dag gelegd vóór de ziekte, waren echter geheelnbsp;verdwenen. Ook het vroeger geleerde hadden zij bijna geheelnbsp;vergeten. Hun gestel was aanmerkelijk verzwakt; konden zijnbsp;vroeger den troep uren lang volgen zonder blijken van vermoeidheid te geven, lang na hun ziekte zelfs hielden zij het nietnbsp;langer dan 2 uren vol. Daarenboven hadden zij eene zekerenbsp;stijfheid in spieren en gewichten overgehouden, die sterk afstaknbsp;hij hunne vroegere lenigheid en vlugheid.

Alleen Darat, Louise en Bello toonden nog eenige intelligentie; doch volstrekt niet meer zooveel als vóór hunne ziekte.

De africhting moet dan ook weer van voren af aan beginnen. De africhter is echter niet verder gekomen dan in Juni; zelfsnbsp;kunnen de meeste honden op ’t oogenblik nog minder dan toen.

Daral, vroeger de schranderste, is nauwelijks te bewegen het terrein in te gaan; ook Bello en Louise doen dit slechts noode;nbsp;zij blijven meestal op een afstand zitten kijken. Bovendien

-ocr page 259-

2o0

zijn zij vreesachtig geworden. De overige lioiulen zijn loom cn onverschillig, en luisteren niet altijd naar den africhter.nbsp;Deze ziet ook geen kans oni met de nu nog overgeblevennbsp;honden gunstige resultaten te verkrijgen.

Wat betreft de kennis van het Taykong-ras eii zijne eigenschappen, heeft de genomen proef liet volgende geleerd:

1°. Hunne reukorganen zijn goed ontwikkeld.

2°. Eene zekere mate van schranderheid valt hij hen niet te ontkennen.

3°. Zij zijn zeer waakzaam, doch dit bepaalt zich onder gewone omstandigheden slechts tot het huis of het erf vannbsp;hunnen meester.

4°. Hunne gehechtheid aan hun meester laat wel iets te wenschen over; gaarne hem volgen doen zij niet, liever blijvennbsp;zij thuis.

0°. Hunne dapperheid is buitenshuis niet groot; op eigen erf echter schromen zij niet andere honden aan te vallen.

De proef heeft tevens doen zien dat veel en vet voedsel schadelijk voor hen is; vet en heet eten maakt hen meernbsp;vatbaar voor ziekten, voornamelijk voor schurft. Deze ziekte,nbsp;die volgens bekomen inlichtingen, op alle honden in dit gewestnbsp;een nadeeligen invloed uitoefent, tast de ïaykonghonden zeernbsp;sterk aan, ondermijnt hunne constitutie, maakt hen lusteloosnbsp;en onwillig en vermindert hunne schranderheid.

Ook de omgang met andere honden heeft niet gunstig gewerkt op hunne dressuur; de slechte eigenschappen der kazerne-lionden schijnen zij met graagte over te nemen.

Al deze eigenschappen en wetenswaardigheden, zoowel posi-tieve als negatieve, zoomede de reeds hij de africhting verkregen resultaten doen de verwachting koesteren, dat dit hondenras geschikt is voor africhting.

Die africhting wordt dan ook voortgezet, echter daar de oudere honden na hunne ziekte niet meer voldeden, met denbsp;jongen van de twee beste nl. Darat en Louise die de africhternbsp;tot dat doel heeft doen paren. Met deze jongen, of wellicht

-ocr page 260-

234

met de afstammelingen der Leste van hen, hoopt men goede resultaten te krijgen.

Natuurlijk zal hiermede nog een vrij geruimen tijd verloopen.

Tot zoover de rapporten over de Borneosche honden. Al is de proef nog geenszins geëindigd en al zijn de resultatennbsp;nog ver van bevredigend, toch kan het nuttig zijn die, voor-zooveel zij bekend zijn, mede te deelen. Op het gebied vannbsp;africhting van patrouillehonden hangt alles af van persoonlijknbsp;initiatief en liefhebberij. De beste honden zullen in handennbsp;van een onverschillig of onbekwaam africhter mislukken, terwijl een geschikt persoon met een middelmatige soort veelnbsp;gedaan zal kunnen krijgen.

Voor hen, die uit persoonlijke liefhebberij zich wellicht met africhten van een patrouillehond zouden willen bezignbsp;houden (de geneigdheid daartoe is gebleken hier en daar tenbsp;bestaan) kan de reeds verkregen wetenschap een nuttigenbsp;leidraad zijn.

Ik vermeen hier ten slotte te mogen opmerken dat het door jagers geconstateerde feit, dat Europeesche jachthonden hunnenbsp;kenmerkende eigenschappen hier te lande verliezen (blz. 223/226)nbsp;niet aanstonds behoeft te leiden tot het ongeschikt verklarennbsp;dezer dieren.

Bij de proefnemingen met postduiven in Nederlandsch Indié door luitenant Jhr. E. C. Sibehg is gebleken, dat de uitmuntende vliegers, uit Nederland hier aangebracht, volstrekt nietnbsp;voldeden. De hier te lande van hen verkregen jongen echternbsp;vertoonden weder al de goede eigenschappen, die in Nederland de ouden hadden bezeten. Wellicht dat met de in Indienbsp;geboren afstammelingen van Europeesche jachthonden eenenbsp;soortgelijke ervaring zoude worden opgedaan.

G. J. Van Kooien.

{Indisch Militair Tijdschrift. 20*^ Jaargang N°. 7.)

-ocr page 261-

13ESMETÏELIJKE ZIEKTEN IN HET REMONTE-DEPOT.

Op het oogenblik dat ik dit schrijf, einde April, heerscht ii) het remonte-depot Influenza en wel wat de Diiitschers noemennbsp;»Brustseuche,” of de ziekte behoort reeds tot het verledene,nbsp;wat te hopen is; ook in het laatste geval echter heeft hetgeennbsp;ik in het midden wilde brengen, naar ik gis, nog actualiteitnbsp;genoeg.

Besmettelijke ziekten mogen altijd onwelkom zijn door de verliezen, die zij dikwijls berokkenen en door de storendenbsp;maatregelen legen verbreiding, welke zij vorderen, in hetnbsp;bijzonder is het heerschen van besmettelijke ziekten een tegenspoed in iedere plaats , waar zich veel Jonge paarden bijeennbsp;bevinden, en dus hij uitstek in het remonte-depot, waar ernbsp;zich zeer veel bevinden, die bestemd zijn naar allerlei garnizoenen terug te keeren en te Müligen weer dooi' andere tenbsp;Worden opgevolgd.

De beteekenis van een besmettelijke ziekte hangt van verschillende factoren af. In de eerste plaats natuurlijk van de hevigheid van het ziekteproces: immers deze bepaalt het sterftecijfer; maar verder van den aard van dat ziekteproces, alnbsp;Haar gelang er kans bestaat, dat de genezen individuen blijvendnbsp;zijn verzwakt, in gebruikswaarde verminderd. Ten slottenbsp;spelen in de beteekenis van een besmettelijke ziekte ook eennbsp;groote rol: de aard van de smetstof, d. w. z. de levenstaaiheidnbsp;Cl’ van, het meerder of minder weerstandsvermogen, de vluch-iigheid (welke op de verbreiding van groeten invloed is) ennbsp;‘Ie levensvoorwaarden van het contagium.

-ocr page 262-

256

Wil cr zelfs maar kans bestaan. dat dit opstel cenigszins aan het doel beantwoordt, dan dient aan de concrete bcscbonwingnbsp;omtrent besmettelijke ziekten in het remoute-depot, een kortenbsp;uitweiding over besmettelijke ziekten en smetstoffen in betnbsp;algemeen voorat te gaan. Men beselmldige mij niet van aanmatiging, wanneer ik om die uitweiding reden van bestaannbsp;te geven, betoog, dat ik voor leek en spreek! Mijn collega’snbsp;welen alles, wat ik bier neer zal schrijven, maar zij kunnen,nbsp;evenmin als ik, aan de bestaande toestanden wat veranderen.nbsp;Aan den anderen kant beslaan bij niet-beoefenaars van mediscbenbsp;en veterinaire vakken de zonderlingste begrippen omtrent be-smettelijke ziekten en smetstof. Leeken beslissen, waar helnbsp;betreft het nemen van maatregelen; hef is dus, dunkt me, tenbsp;verdedigen, wanneer ik tracht omtrent besmetting en smetstof,nbsp;zeer elementair, een en ander in bet midden te brengen.

De neiging om de wetenschap te populariseeren (er bestaal geen populaire wetenschap), die oorzaak is van veel noodlottigenbsp;wanbegrippen, heeft echter natuurlijk dit wel aan het gi’ootenbsp;publiek geleerd; dat in de laatste tien jaar vooral, de studienbsp;en kennis van smetstoffen als oorzaken van ziekten ontzaglijkenbsp;vorderingen hebben gemaakt. Iedereen kent bij name Koennbsp;en Pasteur als de corypheeën op het gebied der bacteriologie.nbsp;Sinds nu door hen en talrijke andere, minder groote sterren,nbsp;van vele besmettelijke ziekten met absolute zekerheid is uitgemaakt, dat de smetstof is: een levende smetstof, sinds mennbsp;dit contagium, die lagere organismen, beeft geïsoleerd ennbsp;volkomen zuiver voortgekweekt en er weer mede beeft besmet,nbsp;sinds dien tijd neemt de gebeele medische faculteit (^) aan,nbsp;dat wanneer een ziekte besraettelijk is, de besmettelijkheidnbsp;berust op een levende smetstof. Een andere conclusie, dienbsp;men gerust juist mag noemen, is deze: dat zoodra het bewijsnbsp;is geleverd van de levende natur eener smetstof, tevens isnbsp;uitgemaakt, dat deze ziekte alléén voorlbestaat en zich alléén 1


1

Rij wijze van spreken. Hier is natuurlijk bedoeld de verpletterende en gezaghebbende meerderheid.

-ocr page 263-

257

verspreidt dóór besnietliiig, dus ni. a. w. een besmetlclijkc ziekte ontstaat nooit spontaan, al is ’t somtijds zeer moeilijk,nbsp;ja vaak volstrekt onmogelijk na te gaan, langs welken wegnbsp;de smetstof is aan- of ingevoerd.

Ik mag vermoeden, dat velen, bij mijne opmerking: »dat gevallen van besmettelijke ziekte niet kunnen ontstaan, maarnbsp;moeien ontstaan door besmetting, zullen zeggen: en hoe is dannbsp;bet eerste geval er gekomen ? Ik mag die vraag verwachten,nbsp;omdat iedereen, die eenigen tijd arts of veearts is, zeker meernbsp;dan eens de ondervinding heeft opgedaan, dat men hem doornbsp;die vraag met een zegevierend gezicht in een hoek wilde zetten.nbsp;En omdat velen dan merkwaardigerwijze niet weten, wat ernbsp;op te antwoorden en wijl leeken dan zeggen of denken: «weetnbsp;ge niet, hoe het eerste geval is ontstaan, dan mist ge hetnbsp;recht te beweren, dat ook vandaag niet opnieuw smetstofnbsp;spontaan kan ontslaan,” wil ik hier uitleggen, hoe het eerstenbsp;geval van besmeitelijke ziekte in de wereld kwam. Bekendnbsp;is, dat de smetstof is een levende smetstof; dat is toch vannbsp;de meeste infectieziekten en zoo ook van Influenza aangetoond,nbsp;ü. w. z. de smetstof bestaat uit bacteriën, de laagst ontwikkelde levende wezens, splijtzwammen, feitelijk planten, maarnbsp;staande op de grens van planten- en dierenrijk. Voor degenen,nbsp;die aan het scheppingsverhaal gelooven, aan de wording uitnbsp;niets van de aarde met heel haar flora en fauna, luidt hetnbsp;antwoord: gelijktijdig met de mastodonten, olifanten, ezels ennbsp;menseben zijn de bacteriën geschapen. Wanneer gij geennbsp;bezwaar hebt de spontane generatie van die logge en hoognbsp;ontwikkelde paradijsbewoners aan te nemen, dan is het voornbsp;Uw geloof of uw verbeeldingskracht een peulschilletje aan denbsp;schepping uit niets van de zoo laag ontwikkelde en subtielenbsp;bacteriën te gelooven!

Dat men hun bestaan niet heeft geconstateerd, dat is zeer eenvoudig; zij ontsnappen aan de zintuigelijke waarneming ennbsp;iMen had geen microscopen. Maar ofschoon ge geen bezwaarnbsp;Maakt aan de schepping uit niets van den eersten olifant of

-ocr page 264-

258

meiisch te gelooveii, komt het toch niet bij u op, dat gij kans hebt een uit den grond oprijzendeii, ol' uit de lucht vallendennbsp;olifant tegen te komen, en evenmin gelooft ge, dat nu nog men-schen spontaan ontstaan. Gelukkig! Anders toch werd denbsp;sociale quaestie nog meer ingewikkeld en zelfs Malthus c. s.nbsp;zouden er geen raad op weten.

En voor de andere rubriek, hen, die niet weten hoe de eerste hoogere dieren en de eerste mensch zijn ontstaan, voornbsp;hen is dus de wording van mensch en dieren een onopgelostnbsp;raadsel; evenzoo gaat het met de wording van de eerstenbsp;bacterie, maar al weten zij niet, hoe de eerste mensch ontstond ,nbsp;ook zij nemen stellig niet aan, dat die onbekende wordingsgeschiedenis van daag of morgen nog eens plaats vindt. Zijnbsp;zijn overtuigd, dat menschen (') en dieren en planten alléénnbsp;door voortteeling der bestaande individuen vermeerderen ennbsp;het spreekt vanzelf, dat dit onomstootelijk feit voor de laagstenbsp;levende wezens geldt zoo goed als voor de hoogste. Slechtsnbsp;de onbeschaafde en onontwikkelde man neemt aan, dat luizen ,nbsp;vlooien en schurftmijten ontstaan door vervuiling. Hij beseftnbsp;niet, dat dit slechts hun levensvoorwaarde is; hij ziet ze nietnbsp;komen en loochent dus hun komst.

Dezelfde fraaie logica gebruikt de beschaafde en ontwikkelde mensch, die, nadat het organisch leven van de smetstof isnbsp;bewezen, nog aan een spontaan ontstaan van een geval vannbsp;besmettelijke ziekte gelooft.

Intusscben, al ontstaan er geen ziektekiemen, daarom is de mogelijkheid niet uitgesloten, dat bestaande lagere organismen,nbsp;met bepaalde eigenschappen bedeeld, door het geraken ondernbsp;geheel andere levensvoorwaarden allengs na verloop van langennbsp;tijd, geheel andere eigenschappen en vermogens verkrijgen, ennbsp;dat op die manier in den loop der jaren of der tientalen jareunbsp;of der eeuwen, andere, vroeger onbekende ziekten ontstaan.nbsp;Levende wezens hebben toch het vermogen zich tot op zekerenbsp;hoogte te wijzigen naar de omstandigheden, waaronder zij 1

1

Van daar de registers van den burgerlijken stand.

-ocr page 265-

239

leven, en dat vermogen is zeker het grootst bij de laagst ontwikkelde wezens. Op dit gebied, door Darwin vooral betreden, vindt men nog meer duisternis dan licht, maar enkelenbsp;welsprekende feiten bestaan toch. Ik wil er een paar noemen,nbsp;die talrijk zijn te vermeerderen. In de run leeft een groote,nbsp;fraaie kever, gekleurd als gepolitoerd palisanderhout, ter groottenbsp;van een vingerlid. Waar en waarvan leefde dit insect, denbsp;runtor, toen de menschen nog geen eikenbast gebruikten omnbsp;te looien en er dus ook geen run bestond? Want zij leeftnbsp;slechts daar, en baar kleur helt veel naar die van haar omgeving over, gelijk men dat bij lagere dieren zoo dikwijlsnbsp;vindt. En in het spek, of op het spek, waar dat in grootenbsp;hoeveelheden wordt bewaard, vindt men de spektor, grijsachtignbsp;wit en circa 1'/^ cM. ‘lang. Men heelt niet altijd de zijdennbsp;van het varken geconserveerd. Waar was, en wat was vóórnbsp;dien tijd de spektor? Beide waren geheel anders gekleurdenbsp;en gevormde kevers met andere behoeften en andere eigenschappen. De nieuwe omgeving , de nieuwe levensvoorwaardennbsp;hehhen heiden gebracht tot den vorm en de leefwijze, die zijnbsp;nu bezitten.

En zoo is het wel aan geen twyfel onderhevig, dat de veel lager ontwikkelde bacteriën, en onder hen verscheidene, dienbsp;ziektekiemen waren, allengs door gewijzigde levensconditiesnbsp;andere vermogens en eigenschappen hebben verkregen en datnbsp;zoodoende andere, nieuwe ziekten zijn ontstaan. Maar ditnbsp;vermindert niets aan het feit, dat besmettelijke ziekten nietnbsp;spontaan ontstaan, vooral ook niet, wijl de veranderingen,nbsp;hoven besproken, zeker geen zaken zijn, die in een dag, weeknbsp;of maand tot stand komen.

De hevigheid van het ziekteproces der Influenza en de kans op blijvende waardevermindering van een herstelden Influenza-patient wil ik later beschouwen. Nu nog een enkel woordnbsp;over den aard der smetstoffen, dus over levenstaaiheid, z. g.nbsp;lenaciteit, vluchtigheid en levensvoorwaarden. De mate vannbsp;levenstaaiheid der smetstolfen verschilt zeker aanmerkelijk.

-ocr page 266-

240

maar is van de meeste volstrekt niet met juistheid bekend. Zeer levenstaai is het contaginm van miltvuur, vooral wanneernbsp;de bacillen in den vorm van sporen zijn overgegaan. Ook denbsp;smetstof van kwaden droes moet zeer tenace zijn, in aanmerking genomen dat besmette voorwerpen en lokalen zeer langnbsp;gevaarlijk blijven. Van Influenza is, naar ik meen, de malenbsp;van lenaciteit ook niet juist bekend, trouwens op die levens-taaibeid zijn natuurlijk de concrete levensvoorwaarden, alsnbsp;temperatuur, vochtigheid, zonlicht, aanwezigheid van voedingsbodem, enz. van groeten invloed. Van sommige besmettelijkenbsp;ziekten (longziekte van het rund) is met zekerheid bekend,nbsp;dat een uiterliJk geheel hersteld individu nog geruimen tijdnbsp;een bron van gevaar voor andere oplevert (*). De bacteriologienbsp;is een nog zoo jeugdige wetenschap en het veld ter bearbeidingnbsp;is zoo ontzaglijk groot, dat de vele groote leemten in onzenbsp;kennis niet mogen bevreemden, maar de enkele welsprekendenbsp;staaltjes van leveustaaiheid, die wij van sommige contagiënnbsp;kennen, nopen ons voorzichtigheidshalve aan te nemen, dat dienbsp;tenaciteit ook bij andere groot kan zijn; want onvoorzichtigheid ten deze straft zich zwaar. Vandaar dat, wanneer eenmaal in stallen of inrichtingen of terreinen een hesmettelijkenbsp;ziekte is hinnengesleept, de veearts steeds door ongerustheidnbsp;wordt gekweld, dat de ziekte weer zal uitbreken, wijl denbsp;verborgen smetstof levensvatbaarheid heeft behouden, tenzijnbsp;hij zekerheid mocht hebben, dht in die stallen, inrichtingennbsp;of terreinen een volkomen vertrouwbare desinfectie, d. w. z.nbsp;vernietiging der smetstof mogelijk is. Die zekerheid en dienbsp;volkomen vertrouwbare ontsmetting zijn echter meestal moeilijknbsp;te verkrijgen, maar wij weten in dat opzicht toch een ennbsp;ander en dat, wat wij weten, moet hij een behoorlijk wakennbsp;voor de belangen van den paardenstapel worden behartigd,nbsp;wil men verantwoord zijn.

(t) Dilzellile wordt ook van Influenza beweerd. Martin, UeberInfluenza der Pierde und Grimdwasserschwankung. Deutsche Zeitschrift für Thicr-medicin und vergleichende Pathologie. Vierzebnter Band. Drittes Helt, 1888


-ocr page 267-

241

Vluchtigheid. Aau dit begrip moet luen liier een andere beleekenis hechten dan in de physica. Men bedoelt hier nietnbsp;de agregaalstoestand, want eenmaal wetende, dal een bacterienbsp;of bacil of microbe een plantje is, gaat bet niet aan, betnbsp;tevens een gasiuolecule te noemen en de hypothese van Avogadronbsp;gaal dan ook voor ben niet op; ze zijn wel alle klein, maarnbsp;ze nemen niet alle dezelfde ruimte in. Men verslaat hier ondernbsp;vluchtigheid het vermogen der smetstof om zich te verplaatsen ,nbsp;gedragen door de lucht. Die mate van vluchtigheid vast tenbsp;stellen is veel inoeilijker dan men oppervlakkig zou ineenen,nbsp;omdat het groote bezwaren in heeft, met zekerheid uit tenbsp;maken, dat besmetting door onmiddellijke aanraking met ziekenbsp;individuen of met besmette voorwerpen, of wel door menschennbsp;of door vliegen als dragers der smetstof is buitengesloten.nbsp;Men heeft zich dan ook aangaande die vluchtigheid vaaknbsp;schromelijk vergist, en die »men” zijn hier geen dilellanteu,nbsp;die beunhaasden op veterinair gebied, maar daaronder kwamennbsp;menschen van het vak voor, van erkende bekwaamheden. Hetnbsp;blijkt meer en meer, sinds men de natuur der smetstoffennbsp;beter leert kennen, dat gevolgtrekkingen, gebouwd op zeernbsp;'vaarschijnlijke gronden, hoogst gewaagd zijn en dat slechtsnbsp;experimenten vertrouwen verdienen, met de grootste nauwgezetheid uitgevoerd en talrijke malen met dezelfde uitkomstennbsp;herhaald. De groote naijver om de prioriteit te hehben, waarnbsp;het geldt nieuwe feilen vast te stellen, maakt, dat met eennbsp;haast vermakelijk wantrouwen opgeworpen beweringen en uitkomsten telkens worden herhaald, getoetst en zoo mogelijknbsp;geloochend. Natuurlijk komt dit ten slotte ten goede aan denbsp;helrouwbaarheid. Zoo hehben experimenten van Cadéac ennbsp;Malei geleerd, (') dat de smetstof van kwaden droes veel mindernbsp;''luchtig is dan men vroeger aannam, op grond van watnbsp;Ijerlach leerde. Influenza is eerst sinds weinige jaren erkendnbsp;bewezen te zijn een besmeitelijke ziekte, en in den latereunbsp;Hjd is men veel voorzichtiger met beweringen dan vroeger.

Vide


pag. 404 t/m. 415, Deel lil.


(Hed.)


-ocr page 268-

zoodat men zich, voor zoover ik weel, aan opgaven omtrent de male van vluchtigheid van dit contagium nog niet heeft gewaagd.

Wat de levensvoorwaarden van smetstoffen betreft, men verstaat er onder, gelijk de naam aanduidt, de condities, dienbsp;gevorderd worden om het bestaan van een contagium tenbsp;gedoogen of te bestendigen. Zulke ziju bijv. behoefte aannbsp;zuurstof of behoefte aan beschutting daarvoor, vochtigheid,nbsp;temperatuur, voedingsbodem, vermogen om zich buiten hetnbsp;organisme te handhaven in de lucht, den bodem, het water,nbsp;in cadavers tijdens rotting, enz. Voor het einddoel der studienbsp;van besmettelijke ziekten, n. m. ons te wapenen tegen harenbsp;verwoestingen, is natuurlijk kennis van de eigenschappen dernbsp;smetstoffen, in den ruimslen zin, hoog noodig. Helaas echternbsp;heerscht hierbij dikwijls nog veel gaping in onze kennis; dikwijlsnbsp;weerspreken sommige uitkomsten elkander en hebben er verwisselingen plaats, die tot verkeerde gevolgtrekkingen leiden. Nognbsp;eens zij het betoogd, de studie der bacteriologie is een chaos en denbsp;pogingen tot ontwarring daarvan dagteekenen van zoo korten tijd,nbsp;het terrein is zoo omvangrijk, de bearbeiding biedt zooveelnbsp;bronnen van fouten aan, dat menige dwaling gemakkelijk is tenbsp;begrijpen. Dit neemt niet weg, dat de naijver eensdeels en denbsp;pijnlijke nauwgezetheid, welke uit den aard der zaak hij hetnbsp;onderzoek dezer subtiele wezens wordt gevorderd anderdeels,nbsp;waarborgen geven, dat hetgeen eenmaal door de meerderheidnbsp;der gezaghebbenden wordt aangenomen of niet weersproken»nbsp;vertrouwen verdient.

Er zijn nog enkele hoogst gewichtige zaken, waaromtrent men vrij wel niets weet en waarvan men niets begrijpt. Hetnbsp;is van sommige smetstoffen bewezen, en mag van anderenbsp;gegist worden, dat hun noodlottige werking berust op hetnbsp;voortbrengen van vergiften, producten hunner stofwisseling-die met telkens vernieuwden aanvoer het organisme van dennbsp;patient aantasten, maar hiervan weet men nu nog maar zeeinbsp;weinig. Het is bijv. wel zeker, dat de bacterie, die de klemnbsp;en de stijfkramp (tetanus) teweegbrengt en die door Nicolajek

-ocr page 269-

UZ

is geïsoleerd en gecultiveerd, een stof, een vergift levert, dat werkt afs strychnine, waarmede men experimenteel ook dergelijke krampen kan verwekken. Een ander verschijnsel, waarvan men slechts enkele feiten kent, zonder verklaring, is denbsp;immuniteit, het weerstandsvermogen tegen een besmettelijkenbsp;ziekte, hetwelk een individu verkrijgt na die ziekte te hebbennbsp;doorgestaan, of soms ook reeds na te zijn ingeënt. Jennernbsp;heeft reeds vóór meer dan een eeuw de zegeningen der vaccinatie als feiten geconstateerd, maar de verklaring kent mennbsp;nog niet, en Pasteur ent nu in tegen rabies, terwijl de bacterienbsp;van hondsdolheid nog niet is gevonden.

Ik wil nu zeer globaal een en ander in het midden brengen over z. g. «Influenza.” Tot vóór weinige jaren werd zoowelnbsp;in de Duitsche als in de Fransche wetenschap onder den naamnbsp;Influenza, Fièvre typhoïde, samengevat meer dan eene ziekte.nbsp;Waarvan men echter zeer goed wist, dat de symptomen geheelnbsp;verschilden. Men sprak toen van vormen van Influenza. Aannbsp;Dieckerhoff komt de eer toe, het eerst te hebben bewezen,nbsp;dat Influenza een collectief-naam was voor minstens drieheer-schende en besmettelijke ziekten van het paard, welke hijnbsp;•doemde: Brustseuche, Pferdestaupe en Scalma. Ongelukkignbsp;hebben wij in het Nederlandsch nog geen namen er voor.nbsp;Brustseuche kenmerkt zich door localisatiën in de organen dernbsp;Borstholte. Hevige ontstekingen van longen, borstvlies ennbsp;hartezakje, met een groot sterftecijfer. Dikwijls komen ernbsp;aandoeningen bij van andere organen, als oogen en buigpeezen;nbsp;aa het herstel houdt menig paard er wat van over; vele blijvennbsp;®in of meer dampig, andere cornard, nog andere blijvennbsp;krachteloos. Pferdestaupe verloopt veel goedaardiger, meestalnbsp;donder orgaanlijden, het sterftecijfer is gering, de temperaturennbsp;^ijn niettemin zeer hoog. Eigenaardig is hierbij het plotselingnbsp;hevig begin der ziekte, de dieren zijn sterk gedeprimeerd, denbsp;®hjmvliezen zijn geelrood, de gang is slingerend, de schedelnbsp;** heet. Herstel volgt meestal, ook radicaal; complicaties zijnnbsp;zeldzaam, het op kracht komen duurt zeer lang. Scalma is

17

-ocr page 270-

244

veel onschuldiger en bepaalt zich veelal lot hoesten, lot lichle aandoening der ademhalingsorganen, meestal zonder koorts,nbsp;dikwijls zelfs met volkomen behoud van eetlust. Vroegernbsp;schijnt Brnstseuclie veel meer voorgekonien te zijn dan nu,nbsp;tegenwoordig toch hoort men meer van Pferdestaupe. Geneesmiddelen haten zoowel bij Brnstseuclie als Pferdestaupe, vrijnbsp;we! niets, evenals trouwens hij de meeste acute infectie-ziektennbsp;van mensch en dier. Toch is de kennis en toewijding vannbsp;den behandelenden veearts veel waard, want doelmatige hygiënenbsp;is hoog noodig voor de zieken en voorzorgsmaatregelen zijnnbsp;het voor de gezonden. Het verdient aanbeveling, voor dennbsp;grootst mogelijken toevoer van versche lucht te zorgen ennbsp;opeenbooping van de dieren te voorkomen. Ventileeren dagnbsp;en nacht, hij kond zoowel als hij warm w'eder. Ongelukkignbsp;zijn de meeste Nederlanders lid van den anti-luchlververschings-bond, die in zijn statuten als doel schijnt voor te schrijvennbsp;het inademen en doen inademen van pestwalm in den meestnbsp;geconcentreerden vorm.

De besmettelijkheid, zoo van Brustseuche ais van Pferdestaupe, werd reeds lang op grond van waarnemingen uit de praclijknbsp;door vele veeartsen voor zeker gehouden, maar is wetenschap-pelijk, experimenteel, aangetoond door Hieckebhoff, Schütz (Onbsp;en Lustig. In Duitschland en vooral in Oostenrijk is men zeernbsp;bang voor de litière permanente als draagster der smetstof-In hoeverre de excrementen, met name de urine, dragers vannbsp;het contagium zijn, schijnt nog niet uitgemaakt, maar vooralnbsp;de laatste ligt onder zw^are verdenking; ze vertoont in iedernbsp;geval belangrijke afwijkingen van de norma. Aan het spontaannbsp;ontstaan van Brustseuche of Pferdestaupe gelooft wel niemandnbsp;meer, maar de incubalie-periode, d. av. z. de periode ver

dij Schütz heeft de bacillen gevonden, gecultiveerd en met de zuivere ciiltnren paarden kunstmatig besmet. Zie: Friedbebger und Fböiisek .nbsp;Lehrbuch der spec. Pathologie und Therapie derIlauslhiere. Bandit. ïgt;-452 en Archiv für wissenschaftliche und praktische Thierhe.ilkunde. Br®*'nbsp;zehnter Band, Heft. I und II Berlin, 1887.

-ocr page 271-

24S

loopende tusschen het opdoen van de smetstof en de eerste uiting der ziekte, schijnt vrij lang te kunnen zijn en datnbsp;bemoeilijkt zeer het onderzoek naar de herkomst. Nieuwnbsp;aangekomen paarden zijn een zekeren tijd lang altijd zeer te wantrouwen. Hield men dat toch maar in het oog, vooral inlietnbsp;remonte-depot, men zou dan veel last en nadeel voorkomen,nbsp;maar de ondervinding heeft mij geleerd, dat het een stem innbsp;de woestijn is, er voor te waarschuwen. Men beseft niet, datnbsp;het een zaak van zulk overwegend belang is, een ingesleeptenbsp;hesmettelijke ziekte in de geboorte te kunnen smoren, datnbsp;daarvoor allerlei papieren en administratieve argumenten zouden moeten wijken. Een feit van gewicht is de veel grooterenbsp;vatbaarheid, voor wat men Influenza noemt, van jonge dannbsp;van oude paarden. Dit kan trouwens ieder weten, dienbsp;de ziekten bij een depot-eskadron heeft zien woeden. Denbsp;ziekte doorgestaan zijnde, verschaft voor het geheele levennbsp;immuniteit.

Gaan wij nu eens na, hoe het remonte-depot is ingericht ten opzichte van de kans op besmettelijke ziekten, hoe hetnbsp;ingericht moest zijn en hoe het in ieder geval kon zijn.

Toen Milligen voor de ontvangst der vierjarige huzaren- en artillerie-paarden gereed was, kwamen die remonten uit denbsp;depot-eskadrons en uit de artillerie-garnizoenen Utrecht, Dennbsp;Ihag en Breda. Destijds, zeer zeker, was scheiden der verschillende groepen, niet pro forma, maar streng doorgevoerd ennbsp;'olgehouden, ondenkbaar, al ware de inrichting van het remonte-depot geheel anders geweest.

Men moest nolens volens een sprong in het duister doen, o. a. de huzaren paarden uit Amersfoort vermengen metnbsp;die der heide andere regimenten, al wist men, dat genoemdnbsp;garnizoen op het punt van besmettelijke ziekten slecht staatnbsp;aangeschreven.

r'l

lif

Aan het onmogelijke is niemand gehouden! Maar nu had hfit ook uit kunnen zijn. In de eerste zes maanden had ernbsp;g'^en paard hij moeten komen, en ging het al dien tijd goed,

-ocr page 272-

246

vertoonden zich geen gevallen van besmettelijke ziekten, dan kon men gerust zijn, dat de inrichting vrij was vannbsp;smetstoffen; en nu wetende, dat infectie-ziekten niet spontaannbsp;kunnen ontstaan, had men geen moeite en geen matige onkostennbsp;moeten schuwen, om bij het binnenbrengen van smetstof denbsp;ziekte dadelijk te beperken en uitbreiding tegen te gaan.nbsp;Daaraan was veel gelegen en dat was veel waard.

Ik geloof met eenig recht te mogen beweren, dat in een inrichting met een roeping als het remonte-depot, de hygiënenbsp;een woord mee moet spreken en de hygiëne is een wetenschap, die niet door de opmerkingen, door de waarnemingennbsp;van een ambitieus man, gedurende langen diensttijd zelfs,nbsp;wordt verkregen. De gezondheidsleer schreef voor, dat, toennbsp;de inrichting op gang was, maatregelen zouden worden getroffen, om nieuw aankomende paarden gestreng af te zonderen, niet alleen onmiddellijke aanraking er van met denbsp;reeds aanwezige te voorkomen, maar ook ze te doen verzorgennbsp;door personeel en met materieel, dat nauwgezet van de anderenbsp;paarden werd gescheiden gehouden, en dit isolement moest zekernbsp;een maand worden volgehouden, gedurende welk tijdsverloopnbsp;dagelijks de nieuw aangekomenen nauwkeurig moesten wordennbsp;bespied, om dadelijk verdachte afwijkingen van den gezondheidstoestand vast te kunnen stellen.

Ik weet zeer goed, dat het remonte-depot met spaarzaamheid moest worden ingericht, dat de Regeering moeite had om van de Kamer zelfs een luttel bedrag bewilligd te ziennbsp;om een proefneming te doen, die geen onverdeelden bijvalnbsp;vond en waarvan de uitkomsten pas na jaren konden blijken,nbsp;maar de afzouderingsmaatregel, dien ik boven noemde, wasnbsp;aan den eenen kant van overwegend belang en behoefde tennbsp;andere weinig te kosten.

Nu bestond een tweede gevaar, waartegen men zich had moeten wapenen en dat bestaat nog steeds. De Influenza zalnbsp;niet eeuwig duren en het is nog altijd zaak om leering te

-ocr page 273-

247

trekken uit de opgedane ervaring, door den maatregel, dien ik op het oog heb, voor de toekomst te nemen.

Trols een gestrenge afzondering van nieuw aangekomen paarden, van allen en alles, was met hen in aanraking komt,nbsp;is toch besmetting van de andere stallen mogelijk en dan isnbsp;het veel waard, deze vertrouwbaar te kunnen ontsmetten,nbsp;Hoe is het nu daarmede gesteld.^ De stallen zijn van houtnbsp;de bodem is zand. Steenen stallen, die grondig gedesinfecteerdnbsp;kunnen worden, zouden zulk een kapitaal vorderen, dat hetnbsp;denkbeeld om die op te richten, hoe wenschelijk ook, onuitvoerbaar is. De wanden, het dak, de afrastering der loepen drijfplaatsen blijven dus bronnen van gevaar, maar daarnbsp;is niets aan te doen. Zeer waarschijnlijk echter is een bodemnbsp;van zand, gelijk hier bestaat, een veel grooter gevaar en ditnbsp;gevaar nu acht ik voor aanmerkelijke vermindering vatbaar,nbsp;wel is waar ten koste van zekere uitgaven; intusschen zijnnbsp;die, naar ik gis, niet zoo belangrijk, of ze zijn wel te bestrijden en het gewicht der zaak zal die uitgaven wettigen. Eennbsp;zandbodem is bij uitstek een filtrum, dat met gretigheid totnbsp;op groote diepte vloeistoffen en daarmede smetstoffen opslorptnbsp;on bewaart (1).

Toen tijdens mijn verblijf in het remoute-depot de paillasse in de stallen vernieuwd moest worden, die eenige weken had

dan

1

De bodem speelt bij epidemiën en epizoötiën een rol door: 1quot;. zijn doorlatend vermogen voor water en lucht; 2°. het voorhanden zijn vannbsp;organische sfoflen; 3°. de schommelingen in den stand van het grondwater.nbsp;Ile invloed van die schommelingen op hesmettelijke ziekten, het uitbrekennbsp;on de verbreiding er van, is met zekerheid aangetoond voor cholera innbsp;Engelsch Indië en voor typhus in München. Mabtin nu toont in een statistische en graphische beschouwing van 6 Influenza-epizoötiën bij een regimentnbsp;chevaux-legers in Dillingen (Beieren) eveneens het verband aan tussclien hetnbsp;oijzen en dalen van het grondwater en de gevallen van Influenza. Johnenbsp;lietoogt wel is waar, dat, al is dit verband volstrekt niet te loochenen,nbsp;^ot grondwater geen oorzakelijke rol speelt, maar wel een bevorderende olnbsp;beperkende; intusschen aan die eventueele bevordering hebben wij meer

genoeg.

-ocr page 274-

248

dat het aanbeveling zou verdienen, de sterk ffeïmbibeerde bovenste

gelegen en luel urine was bezoedeld, kregen wij een sprekend bewijs van liet filtreerend vermogen van den zandbodem tenbsp;zien. Ik was van meeninnbsp;behalve het slroo, ook ;

zandlaag ter diepte van een paar decimeter te verwijderen en door schoon zand te vervangen. De directeur was bet daarmede eens en bet gebeurde, maar niettemin waren de dieperenbsp;zandlagen toch nog zoo met vloeibare uitwerpselen doortrokken,nbsp;dat door bet bedekkende zuivere zand heen dagen daarna eennbsp;sterke reuk waarneembaar was.

Pettenkofer , de groote Münchener hygiënist, beeït de gewichtige rol aangeloond, welke de rijzing en daling van hel grondwater bij het heerscheu van besmettelijke ziekten speelt.nbsp;Wanneer een bodem eenmaal besmet is, kan niemand zekerheidnbsp;verschaffen, dat daardoor niet vandaag of morgen gevaar voornbsp;besmetting ontstaat. Dat gevaar vermeerdert met bet filtreerendnbsp;vermogen van den bodem en desinfeclie van den bodem is eennbsp;utopie. Maak den bodem impermeabel en bet gevaar houdt op. Ditnbsp;aclit ik ook in bet remonle-depot van bet allergrootste belang.

Wanneer nu een stal besmet is en men heeft dien »tant bien que mal” gedesinfecteerd, den bodem daarbij, zeg'aO cM.,nbsp;uitgegraven en weggevoerd, dan kan men volstrekt nog nietnbsp;gerust zijn, want in een zandgrond dringen vloeistoffen gemakkelijk en snel, meters diep door en met baar de smetstoffen, welke zij meevoeren. En men kan den bodem tochnbsp;niet meters uitdiepen en vernieuwen.

De bodem, zooals bij nu is, blijft dus steeds een groote bron van gevaar. De wanden en het dak kan men met denbsp;krachtigste ontsmettingsmiddelen, als chloorgas, sublimaatoplossing en de vlam desinfecteeren en de loop- en drijfplaatsennbsp;zijn veel minder besmet dan de stalbodem en worden doornbsp;temperatuurswisselingen veel gevnakkelijker gezuiverd. Zoonbsp;niet te ontkennen valt, dat de loop- en drijfplaatsen ook nognbsp;gevaarlijk blijven, ik zeg nog eens; aan bet onmogelijke isnbsp;niemand gehouden, maar den stalbodem, die verreweg het

-ocr page 275-

249

gevaarlijksle is, le desiiilecleeren, dil lieoH men bij doelmatige itirichting daarvan in de hand.

Men ga cr toe over in de stallen stuk voor stuk den zandgrond , stel 5 dM. uil le graven en dan een volkomen ondoor-dringbaren vloer le leggen van cement, in vereeniging met de sleenen fondamenten der wanden, die daarmede ook lolnbsp;boven het niveau van den grond moeten worden voorzien.

Daarna wordt hel zand er weer opgebracht. Bij iedere verwisseling van paillasse reeds, maar natuurlijk iu de eerstenbsp;jdaats na het vóórkomen van een geval van besmettelijkenbsp;ziekte, wordt dat zand in zijn geheel weggevoerd, de stal-bodeni (vloer) met sublimaat volkomen gedesinfecteerd ennbsp;evenzoo de ondoordringbare wanden tot hoven den grond;nbsp;daarna wordt nieuw zand ingebracht. Zoo is men voor hetnbsp;fokkeji van bacteriën in den bodem, de grootste bron vannbsp;gevaar, beveiligd. Ontsmetting van de wanden en van allenbsp;vaste voorwerpen, opgevolgd door langdurig en krachtig ven-lileereu, doet de rest.

Ik begrijp wel, dal de voorgesteldc wijziging geld, misschien veel geld kost, maar nooit zooveel als een flinke epi-zoötie van Influenza of kwaden droes en gerustheid is ook wel Wal waard. Het is echter de oude quaestie, maar die alsnbsp;meer oude quaesties altijd nieuw blijft: wat het maken vannbsp;oecemenleerde vloeren kost, kan men op eenige guldens nanbsp;uitrekenen, maar dat gaat niet met de risico van besmette-lijke ziekten en die vormen hel alternatief. Ik ben nietteminnbsp;uverluigd alle bevoegden aan mijn zijde te bebben , wanneernbsp;ik de meening uitspreek, dal de voorgestelde maatregel denbsp;goedkoopste is.

.1. VAN DEii Velde.


Bergen-Op-Zoom, April 1889. ¦Vil. spectator 14 Deel ISo. 7).

-ocr page 276-

OVER BLOEDVERWANTSCHAP, TEMPERAMENT, CONSTITUTIE.

{Voordracht gehouden op de Algemeene Vergadering der Veeart-senijkundige Vereeniging op 27 September 1889.)

DOOR

D. ORIESSEN.

Veearts.

Het is mijn bedoeling niet hier te spreken over de beteekenis van het woord «bloedverwantschap” in socialen zin, over denbsp;betrekking nl. die er bestaat tusschen personen, die doornbsp;afstamming van een en denzelfden persoon, den stamvader,nbsp;tot een en dezelfde familie beboeren en waaraan onze maatschappelijke wet, vele en zeer verschillende gevolgen verbindt.

Maar wel is het mijn doel over bloedverwantschap te spreken in veeteeltkundigen zin.

Om dat doel te bereiken ben ik genoodzaakt tevens te spreken over de beteekenis der woorden «temperament” en «constitutie”nbsp;waardoor wij zien zullen:

1°) dat de woorden «temperament” en «constitutie” in principe hetzelfde beteekenen, alleen verschillen in de opvattingnbsp;den samenstelling der verschillende organen van het organisme;

2°) dat wij het woord «constitutie” prefereeren boven het woord «temperament” omdat tijdens de haemato-physiologischenbsp;school bloeide, het begrip «temperament” zoo verward is ge*nbsp;raakt, dat het is geworden een onbegrensd collectief begrip;

3°) dat de uitdrukking «bloedverwantschap” in veeteeltkundigen zin eigenlijk een onding is;


-ocr page 277-

4°) dat bij de keus van fokdieren bijgevolg niet moet gelet worden op die vermeende bloedverwantschap, maar op denbsp;constitutie der dieren, op de individueele verschillen in verbandnbsp;met het doel dat men zich voorstelt te bereiken bij het tenbsp;fokken individu.

De leer der temperamenten is verreweg de oudste van de drie waarover ik dezen avond spreken zal en zullen wij daaraannbsp;om die reden en omdat alsdan het begrip van constitutie, datnbsp;daaraan parallel gaat, gemakkelijker te behandelen is, beginnennbsp;met het door bet woord «temperament” vertegenwoordigdnbsp;principe, van naderbij te beschouwen.

De leer der temperamenten voert ons terug tot het begin der medische geschiedenis.

Hippokrates, de auteur der Grieksche medische school, vatte in zijn werken al het medisch weten van zijn tijd tenbsp;samen en verbond daaraan philosophische beschouwingen dienbsp;hem tot een algemeen medisch weten, tot een algemeene levensleer, tot een algemeene ziekteleer leidden.

En wanneer wij heden ten dage zijne geschriften lezen, dan is het voor alles noodig, dat wij onze nieuwere denkbeeldennbsp;over se- en excretie, over circulatie, over de beteekenis vannbsp;lyrnphe en bloed etc. etc. op zijde zetten. En vooral niet tenbsp;vergeten onze begrippen van den histologischen bouw dernbsp;verschillende weefsels.

Hippokrates kende den bloedsomloop niet, had niet het minste begrip van alle zaken die ik hiervoor aanvoerde alsnbsp;uieuwere inzichten, als nieuwere denkbeelden, als nieuwerenbsp;leerstellingen op dit gebied der natuurleer.

Latere schrijvers hebben pas deze begrippen overgebracht m de Hippokratische beschouwingen.

En dat moet als oorzaak beschouwd worden, hoe zelfs nog m veel latere tijden, onjuiste definities en verklaringen van hetnbsp;Woord .«temperament” gegeven zijn.

-ocr page 278-

Wij zijn dientengevolge genoodzaakt even bij den grondslag der hippokralische leer stil te staan.

Dien grondslag was zijn leer der vier cardiiiale vochten, die Hu’pokuates ontleend heeft aan de loennialige philosophicnbsp;der natuurwetenschappen, vertegenwoordigd in Empedocles.nbsp;Deze construeerde de leer der vier elementen nl. vuur, waternbsp;lucht en aarde, waaruit alle lichamen samengesteld zouden zijn.

De leer dezer vier elementen, werd door HrppoKR.VTES op het dierlijke lichaam toegepast en in dien zin sprak hij van de cardi-nale vochten; hloed, slijm, gal au zwarte gal. En Sprengel citeertnbsp;in zijne «Geschichte der Arzneikunde” Bd. I, dat op grond hiervan Plato gezegd heeft, dat Hippokrates de natuur van het meu-schelijk lichaam verklaart heeft uil de natuur van het Heelal.nbsp;liet bloed was, volgens Hippokrates niet het midddelpunlnbsp;der stofwisseling en ook niet gehouden aan vaste wegen iiinbsp;het dierlijk lichaam. Onze kennis der heteekeuis, samenstellingnbsp;en strooming van het hloed, waren hem volkomen onbekendnbsp;althans op het gehied der vaalleer, was zijne kennis zeer zekernbsp;hoogst oppervlakkig. Voor hem was het hloed een zelfstandigheid, die alle deelen van het lichaam samenstellen hielp.

De gal was geen afzouderingsproduct, maar een hestanddeel van het lichaam. Niet in hel hloed, maar in het lichaamnbsp;zelf moest ze gezocht worden. Ook was de gal niet alleen innbsp;de lever te zoeken maar in alle deelen van het lichaam. Maarnbsp;ze kon zich in enkele deelen in groole hoeveelheden ophoopen,nbsp;zooals b. V. in de lever. In dat geval was ze door slechtsnbsp;uitgescheiden, niet gevormd.

Het slijm van Hippokrates is zeer zeker niet hel slijm dat daaronder tegenwoordig verstaan wordt. Hoogstwaarschijnlijknbsp;bedoelde Hippokrates met het woord slijm, alles wat geleiach-lig en taai was. Aldus een collectief naam van groote uitge-hreidheid; van daar dan ook dat de leer der phlegmatische ziektennbsp;van Hippokrates moeilijk te begrenzen is.

üe zwarte gal, waaruit het woord »melancholie” gevormd is, de atra bilis, wat Hippokrates daaronder verstond, is ou®

-ocr page 279-

2SÖ

volkomen onbekend; waarschijnlijk is het een onizeUings|n'o-duct van bloed geweest. Het is toch bekend, en hier in deze gewesten elk oogenblik te constateeren, dat de menschen, ennbsp;niet minder de dieren, in de heete gewesten veelvuldiger aannbsp;bloed-diarrhee lijden dan in koude gewesten. Bloed wordt ernbsp;in het darmlumeu uitgestort, vermengt zich daar met gal ennbsp;andere aanwezige stoffen en dat mengsel wordt als een zwartenbsp;massa ontlast. Hoogstwaarschijnlijk nu hield Hugt;pokr.vtes dienbsp;zwarte massa voor een direct afgescheiden product.

Het waren deze vier vochten die het lichaam sameustelden en die dezelfde i-ol vervulden, als naar onze tegenwoordigenbsp;beschouwingen, vervuld worden door zuurstof, waterstof, stikstof en koolstof hij de samenstelling der organische lichamen.

Hij noemde een normale vermenging dezer vochten »Crasis” in welke normale menging die vochten zich in hunne weder-zijdsche werking matigden hetgeen hij uitdrukte door te zeggennbsp;»de vochten tempereeren zich”.

Van daar dat GalejS de normale vermenging dezer vochten noemde: Temperies humorum.

De uitdrukking «temperament” beteekend dus niets anders dan de normale, natuurlijke verhouding waarin de vier vochtennbsp;oudei’ling het lichaam samenstellen. Er volgt dus uil dalnbsp;hel «temperamentum” zuiver materieel verklaard moet worden,nbsp;en aldus de psychologische opvatting, zooals de latere en ooknbsp;nog de tegenwoordige philosophie dat wil, beslist onjuist is.

In die normale verhouding bestond de gezondheid.

Een overwicht van een der vochten stoorde natuurlijk die normale verhouding zonder dal daardoor juist een nadeeligennbsp;nivloed op de gezondheid van het individu uitgeoefend werd.nbsp;Dat overwicht nu, dat harmonische plus, bepaalde den aardnbsp;''au het temperament.

En zoo ontstonden:

t“. Het sanguinische temperament, bij een harmonisch plus van bloed.


-ocr page 280-

254

2°. Het cholerische temperament bij een harmonisch plus van gal.

5°. Het phlegmatische temperament, bij een harmonisch plus van slijm.

4°. Het melancholische temperament, bij een harmonisch plus van zwarte gal.

Dat is de hippokratische humoraal-physiologie, die doorhem consequent uitgebreid werd tot een humoraal-pathologie.

De individueele verschillen waren te zoeken in het praedo-mineerende vocht hetgeen een voorbeschiktheid daarstelde voor bepaalde ziekten. Bezat een individu een sanguinisch temperament, dan was dat een praedispositie tot bloedingen. Bijgevolg dacht Hipporkrates zich de praedispositie zuiver plaatselijk, eigen aan de locale inrichtingen van het organisme.

Terwijl het harmonische plus het temperament bepaalde, was een disharmonisch plus gelijk aan ziekte en wel: een localenbsp;ziekte ontstond wanneer één der vochten zich in één orgaannbsp;buiten verhouding ophoopte, terwijl wanneer in alle deelennbsp;van het lichaam een te veel van een der vochten, buiten verhouding, aanwezig was eene algeineene ziekte ontstond. Hetnbsp;disharmonische plus in alle organen was alzoo den grondslagnbsp;eener algemeene ziekte, juist zooals een harmonisch plus dennbsp;aard van het temperament bepaalde.

Volgens de toenmalige begrippen speelden alle vier de vochten, in de samenstelling van het lichaam een even groote rol. Zoo-dra een der vochten in een te groote hoeveelheid op een ofnbsp;andere plaats in een orgaan opgehoopt werd dan sprak mennbsp;van »Congestie humoris.”

Die veranderde samenstelling noemde men , in tegenstelling van »Crasis”, «Dyskrasis.

Dat is de ware Hippokratische beteekenis van dat woord. Hij had dus zoowel voor de normale samenstelling als voornbsp;de ziekelijke veranderingen een quantitatief begrip, zooals wijnbsp;er een chemisch begrip van hebben. Wij stellen ons voornbsp;dat het geheele lichaam, zoowel als de enkele organen, samen-

-ocr page 281-

gesteld zijn uit bepaalde hoeveelheden albuminaten, koolhydraten, vetten etc. etc. Juist zoo stelde Hippokrates zich de samenstelling voor uit zijne vier vochten.

De humoraal-physiologie, zoowel als de daarmede parallel gaande pathologie baseerde zich op de bestanddeelen van hetnbsp;lichaam, de vier vochten. De Hippokratische temperaments-leer hield zich alzoo bezig met de natuur der locale inrichtingen. Nu noemen wij dat eenvoudig den histologischen bouwnbsp;van een orgaan en daarom staat het vast dat de oude tera-peramentsleer met onze opvatting van histologischen houw,nbsp;volkomen overeenstemt.

Ook blijkt hieruit dat Hippokrates geen theologische stellingen in zijne geneeskunde toeliet; dat zijne geneeskunde steunde opnbsp;den nuchteren bodem der ervaring en navorsching; slechts denbsp;voorafgaande stellingen waren minder juist.

Later werd de bloedsomloop ontdekt en de samenstelling en beteekenis van het bloed onderzocht. Een moderne humoraal-physiologie en pathologie, juister uitgedrukt een haemato-physiologie en pathologie, ontwikkelde zich dien ten gevolgenbsp;en daarmede gingen de grondstellingen van Hipporkrates aannbsp;het wankelen.

Het bloed werd het centrum waarop elk medisch denker zijne attentie richtte.

Normale samenstelling was gezondheid; een verandering daarin was ziekte.

De inrichting van het lichaam was geheel en al afhankelijk van de qualiteit van het bloed.

De oude leer der temperamenten ging daarin mee op en stelde men zich voor dat een dier met een sanguinisch temperament, meer bloed bezat dan normaal. Alles in allesnbsp;nioest door het bloed verklaard worden. De vraag naar denbsp;locale inrichting der organen ging te loor.

Het bloed goldt als de ziel van elke orgaaninrichting. Kwamen dyspeptische stoffen in het bloed, werd onzuivere

-ocr page 282-

21gt;6

luchl ingeademtl, dan veranderde de histologische bouw der organen. En zoo stelde men zich voor dat bestendige dyskra-sién ontstonden die zelfs bleven bestaan wanneer bet individunbsp;zuiver voedsel, zuivere lucht gegeven werd.

De dyskrasis van Hippokrates beteekende locale verandering, de moderne dyskrasis uitsluitend bloedsverandering.

Uit dien tijd stamt hoogstwaarschijnlijk de veeteeltkundige beteekenis van bet woord bloedverwantschap. Het spermanbsp;werd aangezien als een distillatieproduct van het bloed.

Flet bloed was de duurzame bron, het zaad den drager der eigenschappen dier duurzame bron.

Het is evenwel een feit dat het sperma geen uit het bloed eenvoudig afgescheiden product is. En ook is het een feit datnbsp;de eigenschappen van het sperma gelegen zijn in de sperma-tozoën, in de zaaddiertjes of zaaddraadjes. En juist dezenbsp;worden gevormd in de ballen. Zij zijn dus producten vannbsp;eminent locale natuur. Zij worden door de werkzaamhedennbsp;der ballen gevormd. In veeteeltkundigen zin is het dus noodignbsp;de bloedverwantschap op de ballen terug te brengen. Bloedverwantschap bestaat eenvoudig niet, wel testiculaire ennbsp;ovariale verwantschap.

Bij de teelt is het bloed noch actief, doch passief betrokken.

In het bloed plant zich geen eigenschap der ouden op de kinderen voort; alle eigenschappen, die het lichaam bezit, zijnnbsp;te localiseeren. Die eigenschappen zijn aan bepaalde organennbsp;gebonden. En juist die eigenschappen kunnen invloed hebbennbsp;op de samenstelling van het bloed. Dus juist het omgekeerdenbsp;van hetgeen de haemato-physiologen en pathologen wilden.nbsp;Een permanente bloedsverandering ontstaat slechts door eennbsp;permanente locale verandering. Andere permanente dyscra-siën bestaan er niet, om de eenvoudige reden dat het bloednbsp;noch de yoorwaarden tot instandhouding van zich zelve, nochnbsp;tot vernieuwing bezit. De bloedlichaampjes kunnen zich zeilnbsp;niet in stand houden noch door zich zelf vernieuwen.

Het temperament is bijgevolg niet te zoeken in het bloed,

-ocr page 283-

lift

hoe gi’aag ook de haeraato-physiologie zulks tracht te doen. Het temperament zit in de, het lichaam samenstellende deelen.nbsp;Het permanente der inrichtingen van hel lichaam, dat zichnbsp;van generatie op generatie voortzet, is niet Ie zoeken in hetnbsp;bloed, zooals oppervlakkig beschouwd het woord bloedverwantschap schijnt aan te duiden, maar daar buiten.

Is de bloedsmenging veranderd, dan moeten wij zoeken naar locale veranderingen. Een cel deelt zich; er ontstaannbsp;twee cellen die beiden de eigenschappen hebben der eerste cel.nbsp;Dat is de erfelijkelijk elementair voorgesleld in cellulairen zin.

De sperraatozoën zijn cellen van den vader, de eieren van de moeder. De eerste ontstaan in de ballen van den vader,nbsp;de tweede in de eierstokken der moeder.

De inrichting dier organen beslist over hunne functie. Bijgevolg is, wanneer wij willen blijven vasthouden aan de uitdrukking «temperament”, dat te zoeken in de inrichting ol' wel in den bouw der organen.

Hel spreekt van zelf, dat deze beschouwing pas mogelijk was toen men begon den bouw, de inrichting der organen tenbsp;kennen. Toen kwam het aan den dag, dat in vele organennbsp;naast het eigenaardige weefsel, nog andere weefsels vooi’kw'a-men die in vele andere organen tevens voorkwamen. Gelijksoortige en ongelijksoortige weefsels leerde men kennen, en metnbsp;die ontdekking werd de nieuwere leer gecreëerd.

Verschillende individuën bezitten verschillend ingerichte organen. En op die afwijkingen moeten de individueele verschillen der dieren onderling, zoowel in physiologischen als in pathologischen zin, verklaard worden.

De leer der temperamenten, zooals die hiervoor in ’t kort behandeld werd, wordt dus gereduceerd tot een anatomischenbsp;verklaring der individueele verschillen.

Alhoewel de opvatting der oude temperamenisleer en de gt;noderne opvatting daarvan dezelfde is; alhoewel in beide opvattingen , de fijnere inrichting der organen tot grondslag dient,nbsp;^00 zijn toch de onzinnige begrippen omtrent de samenstelling

-ocr page 284-

der deeleii, zooals die in de Hippokratische leer voorgezeten hebben, verdrongen door de leer der elementaire samenstelling. In de plaats de vochten zijn de weefsels gekomen.

Mitsdien is de oude temperamentsleer, onze histologie parallel en is de haemato-physiologische beschouwing der temperamentsleer eenvoudig als een historisch curiosum te beschouwen.

Ieder deel van het lichaam, dat natuurlijk uit een groot aantal deelen, organen en weefsels bestaat, bezit een zekerenbsp;autonomie. Die zelfstandigheid is echter geen absolute, aangezien de organen onderling van elkaar afhankelijk zijn. Elknbsp;orgaan heeft zijn beteekenis en mitsdien een zekeren invloednbsp;op de andere organen. Dien invloed die de het lichaam samenstellende organen over en weer bezitten, noemen wij constitutie.nbsp;De bouw der organen bepaalt dus de constitutie.

Bezitten enkele of meerdere organen, bepaalde eigenaardigheden zoo kan van daar uit een algemeenen invloed op het geheele individu uitgeoefend worden. Die invloed noemen wijnbsp;den constitutioneelen invloed.

Hier wordt dus het woord »temperament,” verdrongen door de uitdrukking «constitutie” enkel en alleen omdat het duidelijker is. Het is nl. de schuld der haemato-physiologischenbsp;school dat de leer der temperamenten zoo vol dubbelzinnigheden geraakt is, zoodat de uitdrukking «temperament” totaalnbsp;onbruikbaar geworden is.

Men vergelijke slechts de hier en daar gegeven definities van temperament, en men zal de wijdst uiteenloopende gedachten , de meest afwijkende begrippen en den grootsten onzinnbsp;verkondigd zien.

Als wij nu eens recapituleeren, dan geloof ik in den beginne niet te veel gezegd te hebben toen ik daar onder o puntennbsp;te samen bracht datgene, wat ik dacht duidelijk te makennbsp;door de woorden bloedverwantschap, temperament en constitutie in hun grondprincipes te ontleden.


-ocr page 285-

2!)9

Wat nu het 4' punt aangaat; nl.

»dat hij de keus van fokdieren hijgevolg niet moet gelet quot;Worden op vermeende Idoedverwantschap, maar op de consti-«tutie der dieren, op de individueele verschillen in verbandnbsp;»met het doel dat men zich voorstelt te hereiken hij het tenbsp;quot;fokken individu”, daarover nog een enkel woord.

Het zij hier gezegd dat de constitutie erfelijk is van generatie op generatie, en dus in de practische veeteelt een groote rol speelt. Alhoewel de oorzaken der overerving zoo goed alsnbsp;geheel onbekend zijn, zal niemand de erfelijkheid ontkennen.nbsp;Het spreekwoord: «de appel valt niet ver van den hoorn”,nbsp;wijst er reeds op dat de erfelijkheid een voor een, ieder vaststaand feit is. De veefokker zegt: «gelijk brengt gelijk voort”.nbsp;Maar het «w'aarom”;'

Niemand kan heden ten dage zeggen, ivaarom een eigenaardigheid van meerdere individuen eener zelfde soort, soms erfelijk, soms niet erfelijk is; waarom een kind soms op dennbsp;grootvader of op de grootmoeder of op nog verder verwijderdenbsp;Ijfoedverwanten gelijkt. Dat alles zijn op den huldigen dagnbsp;•'iet meer dan te constateeren feiten.

Maar wanneeer de constitutie erfelijk is, dan is het ook Zaak dat de veefokker die constitutie weet te onderkennen.nbsp;Aangezien nu die constitutie bestaat in den houw der organen

den daaruit voortvloeienden invloed op de onderlinge funcliën *^•61', het organisme samenstellende organen, zoo is het natuurlijknbsp;^3t w'ij uit het uitwendig voorkomen van het organisme besluiten moeten tot de constitutie. Wij noemen dat den «habitus”,nbsp;^eer zeker zal een dusdanige constitutie-onderkenning veelnbsp;Onzekers opleveren, ja, ik wil niet ontkennen dat er ietsnbsp;•dogmatisch in gelegen is. Maar de oorzaak daarvan zit innbsp;Onze onkunde omtrent den analomischen grondslag der indi-•^idueele verschillen.

Dientengevolge ontbreekt ons den wetenschappelijken grondslag Oëner heoordeeling der constitutie, wat evenwel aan de leer dernbsp;ooiistitutioneele inrichlingen van het organisme niets afdoet.

48

-ocr page 286-

260

Het is dientengevolge dat de constitutioneele inrichtingen, de individueele eigenaardigheden beter beoordeeld worden doornbsp;veefokkers dan door natuurkundigen van professie. Zoo zegtnbsp;Darwin; «onder duizend raenschen is er zeker niet één, dienbsp;een blik beeft zeker genoeg en een oordeel, geoefend genoegnbsp;om een goed veefokker te worden. Als bij die hoedanighedennbsp;heeft en hij bestudeert zijn onderwerp jaren lang, en hij wijdtnbsp;er zijn geheele leven aan toe, dan, maar dan ook alleen, kannbsp;hij slagen en groote verbeteringen doen ontstaan: ontbreektnbsp;hem iets van dat alles, dan zal zijn moeite ongetwijfeld verloren gaan.” En nadat Darwin een kwart eeuw gedacht,nbsp;gestudeert had, feiten verzameld, waarnemingen gedaan,nbsp;en proeven genomen had — bij welke proeven hij zich bijnanbsp;uitsluitend bepaalde tot een enkele groep: n. 1. de tammenbsp;duiven — alvorens hij zijn «Origin of species” schreef, zegt hij :nbsp;«Het is oiigeloofelijk hoeveel natuurlijke geschiktheid en hoeveelnbsp;jaren van ondervinding er vereischt worden, om slechts eennbsp;goed duivefokker te worden”.

Het opsporen der individueele verschillen, dus gelegen in den bouw en de daaraan verbonden functies van een orgaan,nbsp;in verhand met de algemeene constitutie van een dier, ziedaarnbsp;het groote geheim van den veefokker.

Een goede keuze blijkt vooral pas in de behaalde resultaten. En die resultaten zijn, door opeenstapeling in één richting,nbsp;gedurende vete elkander opvolgende generatiën pas op te merkennbsp;door den minder geoefenden. Lord Sommerville zegt van zulkenbsp;veefokkers: «Het schijnt alsof zij eerst een gedaante gevormdnbsp;en daarna levend gemaakt hebben”.

Die geroutineerde veefokkers spreken, zooals Darwin zich uitdrukt, over de dierlijke bewerktuiging, als over een stuknbsp;klei, dat zij in alle mogelijke vormen kunnen kneden, en vertelt verder dat een Engelsche duivenfokker. Sir John Sebright,nbsp;gewoon was te zeggen dat hij een vooraf bepaalde kleur in drienbsp;jaren kon voortbrengen, maar dat hij zes jaren noodig bad omnbsp;een kop en een bek te vormen.

-ocr page 287-

2«]

Do oppervlakkige beschouwer ziel nauwelijks verschil tus-scheu de schapen van één kudde en één ras, maar voor den herder heeft ieder zijn eigenaardigheden, waardoor hij hetnbsp;dier uit honderd anderen herkent.

In Saksen hecht men daaraan zooveel gewicht, dat bij de teelt van Merinoschapen, drie maal per jaar een keuring van fokdierennbsp;plaats heeft. De schapen worden dan op een tafel geplaatstnbsp;en bekeken, zooals een liefhebber een schilderij bekijkt. Dannbsp;Worden ze gemerkt en gerangschikt, tot dat de besten eindelijknbsp;tol de voortteeling worden gebruikt. En dat toegepast doornbsp;vele generaties heen, zoodat er een opeenstapeling ontstaat vannbsp;individueele eigenaardigheden in het voordeel van den veefokker,nbsp;heeft kolossale resultaten gegeven.

Onwillekeurig denken wij hier van den Engelschman Bekweli,. In 15 jaren tijds is het hem gelukt een rund te teelen metnbsp;kleinen kop, pooten en hoorns, maar waarvan de borst,nbsp;lendenen en spieren zoo sterk ontwikkeld zijn, dat zij meernbsp;dan yjjji jiet gewicht van het geheele dier uilmaken.nbsp;Zijn doel was; vleeschproductie. Paarden zou hij fokken voornbsp;lt;le bier-wagens in Londen en hij leverde binnen bekwamennbsp;lijd dieren, met zoo’s loggen bouw dat men bijna dacht aannbsp;iHonsters uit een vroegere aard-periode. Krachtproductie wasnbsp;*ijn doel. Hij zou paarden fokken voor de renbaan, en hijnbsp;leverde dieren met de slankheid en lichtheid van een haze-^vindhond. Snelheid was zijn doel.

Ik dw'aal af van mijn onderwerp. De aangehaalde voorbeelden moeten u alleen de overtuiging schenken van hoe groot gewicht een juiste beoordeeling der constitutie voor de veeteeltnbsp;nadat ik u de veeteeltkundige heteekenis van het woordnbsp;'oegelicht had.

Ik zou hier mijn voordracht kunnen eindigen, ware het *'i^t dat ik hiervoor, hij de uiteenzetting der grondprincipen dernbsp;^oorden: temperament, bloedverwantschap, constitutie gezegdnbsp;(lat tigt, temperament zuiver materieel verklaard moetnbsp;^'ordeti en aldus de psychologische opvatting, zooals de latere

-ocr page 288-

^262

en ook nog de tegenwoordige philosophic dat wil, beslist onjuist is.

Men zal zeggen: hoor slechts in w’elken zin het woord temperament door de hippologen gebruikt wordt, en gij zultnbsp;inzien dat het woord temperament wel degelijk een psychologisch begrip uitdrukt. Ik zou dat niet tegenspreken wanneernbsp;het waar was dat alle levensuitingen van het zenuwstelselnbsp;uitgingen, daardoor te weeg gebracht werden. Maar hetnbsp;zenuwstelsel is net zoo min het centrum van het leven, alsnbsp;wij dat gezien hebben dat zulks het bloed is.‘ De werkzaamheden der cellen moeten onderzocht worden, willen wij hetnbsp;leven leeren kennen.

Lichaam en leven vormen een veelvoud. Maar anatomie en physiologie gaan terug tot één cellulaire principe.

Hierin vind ik aanleiding oni nog even stil te staan bij hetgeen men noemt de nerveuse constitutie. Anatomischenbsp;verschillen levert het zenuwstelsel op en houden wij die innbsp;het oog, dan kunnen wij alle dergelijke individueele verschillennbsp;tot een plus of tot een minus terug brengen. Veel verdernbsp;zijn ons de individueele verschillen nog niet bekend. Maar dienbsp;verschillen zijn vooralsnog bijna uitsluitend goed bestudeerdnbsp;aan de hersenen en het ruggemerg.

Hier zitten dan ook de grootste verschillen.

Ook aan den nervus sympaticus hij het paard zijn groote verschillen te constateeren. Men kan bij honden van verschillende rassen, verschillen constateeren met maat en weegschaal. Maar niemand weet welke resultaten die verschillennbsp;opleveren.

Grootere hersenen, zooals men wel eens hoort beweren, zijn nog geen bewijs voor een grooter en hooger intellectueel leven-Alhoew'el wij de verschillen zien, zoo ontbreekt het ons totnbsp;nog toe aan alle inzicht omtrent de daarmee gepaard gaandenbsp;verschillen in functie, m. a. w. wij zijn zeer zeker niet mnbsp;staat de heteekenis dezer verschillen voor het geheele organismenbsp;te bepalen, hetgeen nog erger wordt, doordien wij de anato-

-ocr page 289-

263

mische verschillen der periphere eindorgauen der zenuwen lolaal niet kennen.

De anatomische verschillen laten hier niet toe een oordeel te vellen over de constitutioneele verhouding van het organisme.

Wij zijn daarom wel genoodzaakt onzen toevlucht te nemen tot de functioneele verschillen, welke verschillen binnen de grensnbsp;der gezondheid liggen b. v. tusschen pijn en gevoelloosheid.

Wie zal de ontelbare verschillende trappen tusschen deze twee uitersten loochenen! En hoe groot in aantal zullen dannbsp;de verschillen zijn zoodra wij ons bewegen op hel gebied vannbsp;het intellectueele leven!

Die verschillen binnen de grenzen der gezondheid bestaan. De oorzaken kennen wij niet. Voor deze verschillen in hetnbsp;physiologische leven, kennen wij tot nog toe den anatomischennbsp;grondslag niet.

Maar dat die bestaat is zeker, en hij moet gelegen zijn in de fijnere inrichting van het zenuwstelsel in het algemeen,nbsp;Waardoor de dieren, elk voor zich, zekere eigenaardighedennbsp;vertonnen die enkel in quantitatieven zin op te vatten zijn.nbsp;Grootere of geringere functie, evenwel nergens een nieuwe.

ill

Het zijn die onbekende fijnere inrichtingen der verschillende onderdeelen van het zenuwstelsel die zich uiten in functioneele,nbsp;fiuantitatieve verschillen en die een bepaald dier, ook wel eennbsp;heel ras, zelfs een soort kan eigen zijn en zich aldus vannbsp;generatie op generatie voortplant.

Zoo moeten de functioneele verschillen in het zenuwstelsel ^•1 mitsdien de nerveuse constitutie verklaard worden, waarvannbsp;^^en materieelen grondslag nu nog niet bekend is.

Toch heeft, zooals reeds gezegd, de moderne philosophie 86tracht de geheele temperamentsleer, op grond der verschillennbsp;*1» het psychische leven bij den mensch, te veranderen in eennbsp;psychologische temperamentsleer, die eenvoudig zonder meer,nbsp;overgebracht is in de veeartsenijkunde en van daar haar weg gebonden heeft in de paardenkennis.

Juist zooals het zenuwweefsel den grondslag kan zijn eener


-ocr page 290-

264

Herveiise-coiislitiitie, zoo ook kaïi elk ander weefsel aanleiding geven lot individueele verschillen.

Zoo kan men spreken van een sanguinische constitutie, van een lymphatische constitutie, van een bindweefsel constitutie.nbsp;Maar men denke er altijd om, dat den grondslag der constitutie niet ligt in het bloed — want dan zouden wij die oogen-blikkelijk kunnen veranderen door transfusie — maar in hetnbsp;weefsel. Zoo wijken b. v. de Arabische paarden af van denbsp;Waalsche, constitutioneel in hun bindweefsel constitutie.nbsp;En laten wij er voortdurend om denken dal de weefsels denbsp;duurzame dragers zijn van deze af die eigenschap en alzoonbsp;erfelijk zijn.

10

Wij spreken hier niet van overerving van verkregen eigenschappen, welke kwestie voor de biologie in het algemeen van groot belang is. Wij spreken hier enkel en alleen vannbsp;de overerving van die eigenschappen waarmee de dierennbsp;geboren zijn.

En nu is het toch wel wat verwonderlijk dat, wanneer die constitutioneele verhoudingen, zoo’n groot gewicht in denbsp;schaal werpen bij de keuze van fokdieren, zij nog zoo weinignbsp;bestudeerd zijn, en juist door die lieden het meest verwaarloosdnbsp;worden als onnut, alwaar wij zouden vermoeden dal de grootste kennis in deze richting aanwezig moet zijn.

Men blijft vasthouden aan het woord bloedverwantschap, en spreekt van kruising met een volbloed, halfbloed, kwart-bloed dier etc etc, .maar men bestudeert de fok-individuënnbsp;in hunne constitutie niet.

En toch, de studie der constitutie is zoo gewichtig omdat zij de physiologische en pathologische mogelijkheden van eennbsp;dier, van rassen, van soorten doet kennen. Die mogelijkhedennbsp;zijn in de anatomische inrichtingen te zoeken. Met die anatomische inrichtingen is het dier geboren, zij praeëxisteeren, ennbsp;daarom noemen wij hen praedispositie, hetgeen dus een zuivernbsp;anatomisch begrip uitdrukt.

Die praedispositie beoordeelen wij naar twee gezichtspunten;

-ocr page 291-

26o

1° naar bepaalde weefselslelsels en orgaanloestelleii, zooals: de bloedvaten, lymphevaten en lyiupheklieren, het bindweefsel,nbsp;bel beenderenstelsel, waarbij het meer speciaal handelt omnbsp;individueele verschillen, die invloed hebben op het geheelenbsp;oi’ganisme, als wanneer wij spreken van een bepaalde constitutie ;

2° naar enkele organen of een enkel orgaan van hel organisme als wanneer wij spreken van constitutie in meernbsp;engeren zin, van praedispositie.

Na deze beschouwingen, zult gij allicht geneigd zijn om te vragen of ik dan het woord «bloedverwantschap” wil geschraptnbsp;hebben in de veeteelt en in de rasbeschrijving. Volstrekt niet,nbsp;want de Babylonische spraakverwarring die uit deze verandering van nomenclatuur zou voortpruiten, daarvan zou ik denbsp;verantwoordelijkheid niet kunnen dragen.

In deze lezing sprak ik zelf ook van: «verder verwijderde bloedverwanten” 1

Blijf het woord, zoowel in de ras-beschrijving als in de veeteelt gebruiken, als een conventioneel begrip, maar nietnbsp;als punt van uitgang bij het kweeken van bepaalde eigenschappen in een nieuw te vormen individu.

Waar dat het geval is, denk daar altijd dat het de consti-liUie resp. de praedispositie en niet het bloed is, die met het dier vergroeid is, het dier als een blijvende eigenaardigheidnbsp;toegevoegd en erfelijk is.

Dat zal practische resultaten geven. En ii daarvan te over-luigen, was het doel dezer lezing.

-ocr page 292-

DE STRIJD TEamp;EE DE TUBERCULOSE

DOOR

K. ZÜCHOKKK.

{Zurich.)

{Slot).

liileressant zijn ile proeven van Prol'. Angelo Maffucci te Pisa, die kippeneieren niet tuberkelbacillen entte, om ze daarnanbsp;te laten uitbroeden. Uit de normaal uitgebroede eieren kropennbsp;wel zwak gebouwde, doch levendige kuikens, die echternbsp;spoedig (na 20 lot 150 dagen) aan meer of minder uitgebreidenbsp;lering stierven.

Allen groeiden onvoordeelig en bij enkelen vertoonden zich duidelijke verschijnselen van rachitis, zooals misvormingen vannbsp;het seclet, verdikking van het ribkraakbeen enz. In weerwilnbsp;van deze merkwaardige resultaten meent Bollinger toch tenbsp;mogen aanneinen, dat de overgeërfde lering tegenover denbsp;infectie na de geboorte, van geringe beteekenis is.

Hij schrijft echter aan den overgeërfden en verkregen aanleg een grooler gewicht toe dan vele andere schrijvers. Daar denbsp;tuberkelbacil zich in volkrijke streken, om zoo te zeggen,nbsp;overal bevindt, waardoor menschen en dieren steeds aannbsp;infectie blootgesteld zijn, is het hoogst waarschijnlijk, datnbsp;eene menigte van de, in het lichaam gedrongen kiemen, doornbsp;haar resistentie-ver mogen zich niet kunnen ontwikkelen. Alleennbsp;dan, wanneer de kiemen een zwak, krachteloos organismenbsp;ontmoeten of in grooten getale binnendringen, is bare aanwe-


-ocr page 293-

267

zigheid verzekerd. Hierdoor verkrijgt de tuberculose, wier kiemen toch iu gedroogdeu toestand buiten het lichaam zoonbsp;lang levensvatbaar blijven, gedeeltelijk de eigenschappen vannbsp;een miasmalisch-contagieuse ziekte en kan daarom hare verschijning niet ten onrechte met sepsis, erysipelas en dergelijkennbsp;vergeleken worden. Die ziekten toch zijn, niettegenstaande harenbsp;splijtzwammen, zeer verbreid, en treden slechts dan op, wanneer zij het organisme voorbeschikt vinden, d. w. z. een,nbsp;voor hare vestiging geschikten bodem aantreflen, in dit gevalnbsp;een wond.

Het is duidelijk, dat met het onderzoek van het wezen der tuberculose, ook hare geneeswijze verandert en zich slechtsnbsp;zeer langzaam ontwikkelt. De proeven hieromtrent in den nieuwen en nieuwsten tijd in het werk gesteld, de wegen die overalnbsp;tegen deze »besmettelijke wereldziekte” zooals Lydtin zichnbsp;uitdrukt, werden ingeslagen, zijn even talrijk als verschillend.

De meesten beproeven de ziektekiem, zoowel buiten als binnen het menschelijk en dierlijk lichaam te vernietigen. Denbsp;vernietiging van de kiemen is wel het radicaaltste middel, ennbsp;wanneer zulks van alle kiemen binnen zekeren tijd niet uitvoerbaar schijnt, zoo is er toch geen twijfel aan, dat tennbsp;minste eene vermindering daarvan bereikt wordt, waardoornbsp;de besmettelijke ziekte beperkt kan worden.

Daar in het algemeen de behandeling van de tering den veearts niet veel bezig houdt, omdat hij er van overtuigd isnbsp;dat het geen resultaat oplevert, zoo kan ’t voldoende geachtnbsp;Worden, hier in ’t kort mede te deelen, dat evenals bij anderenbsp;ziekten, wier behandeling nog in het stadium van proefnemeunbsp;1'gt, het getal aanbevolen geneesmiddelen zeer groot is, datnbsp;eehter de waarde van dergelijke wisselpapieren nu eens stijgende,nbsp;dan dalende is.

In het algemeen is de tot dus verre veelal gevolgde versterkende, overigens slechts symptomatische kuur, niet bevredigend uitgevallen.

Een tijd lang hield men zich aan arsenicum, later cimsoot

-ocr page 294-

268

(SoMMERBROT’sche capsules) voor chirurgische doeleinden jodo-forin, in den nieuweren tijd melkzuur en thymol, en heeft men geheel afgezien van phosphorzure kalk, zwavelwaterstof,nbsp;menthol, boorzuur, borax, picrinezuur enz. welke gedeeltelijknbsp;ingenomen werden, gedeeltelijk als inhalaties toegediend werden.nbsp;Eenig opzien verwekte de door Halter en Dr. Weigert aan-geprezen inhalatie van heele lucht, welke geneeswijze gebaseerdnbsp;was op de waarneming, dat arbeiders in kalk- en glasbranderijen nooit lijdende waren aan longtering. Men nam aan,nbsp;dat de ontwikkeling van den bacil bij deze temperatuur tegengegaan werd.

Verder paste men hiernevens langdurige inhalaties loe met vochtige lucht van 40 graden. Daar het bekend is, dat ooknbsp;bacteriën elkaar bestrijden, ja, dat de micrococcen vannbsp;erysipelas bij een gelijktijdig gemeenschappelijke inenting metnbsp;miltvuurbacillen, deze trachten te onderdrukken, heeft Prof.nbsp;Cantani aan tering lijdende personen als geneesmiddel gekweekte rottingsbacteriën laten inademen, in de meening,nbsp;dat deze nu wel handgemeen zouden worden met de tuberkelbacillen en deze zouden o verwinnen. Natuurlijk was ook hiernbsp;het gevolg »zeer bevredigend!?”

Wanneer het mogelijk ware, een minder schadelijke splijtzwam tegen de tuberkelbacillen aan te voeren, dan zouden hiervoor ongetwijfeld de micro-organismen van malaria aangewezen zijn, want volgens Bron maakt deze koorts de menschen immuunnbsp;tegen tering, daar h. v. in Lyrië malaria en tuberculose innbsp;omgekeerde verhouding tot elkaéir zouden staan.

3fen heeft reeds herhaaldelijk op de mogelijkheid van eene voorbehoedende inenting met verzwakt tuberkel gift opmerkzaam gemaakt, gelijk bij de pokkeninenting van den mensch,nbsp;bij boutvuur- en miltvuur inentingen van de dieren. Denbsp;meeste voorbehoedende inentingen zijn echter nog eenigszinsnbsp;onzeker en voor die van de tuberculose bestaan nog niet eensnbsp;uitgangspunten, zoodat men hieromtrent vooreerst niet veelnbsp;resultaat kan verwachten.


-ocr page 295-

269

Hetzelfde geldt voor de uitvinding van een specifiek genees-uiiddel als kwikzilver, chinine en salicylzuur tegen syphilis, malaria en acuut gewrichtsrheuinalisnie.

Volgens deze mededeelingen raag men aanneraen, dat middelen waardoor de tuberkelbacil in bet menschelijk lichaam zekernbsp;en zonder nadeel voor laatstgenoemde te vernietigen zou zijn,nbsp;nog niet zijn gevonden geworden, en reeds zou men op dezennbsp;grond aan de therapie van Bolllvger de voorkeur geven nl. hetnbsp;weerstands-vermogen van het lichaam tegen ziekteoorzakennbsp;te verhoogen.

Deze talentvolle onderzoeker nam talrijke veranderingen waar aan de longtoppen van den mensch, welke hij als gedeeltelijk of volkomen genezen tuberkuleuse ontstekingshaardennbsp;beschouwde. Om echter bepaald zeker te zijn, liet hy metnbsp;zulke stukken entproeven doen, en merkte toen op, dat bijnbsp;eene totale litteekenvorming en verkalking van het weefsel denbsp;kiemen ook volkomen verdwenen waren; dat echter die haarden , waarin zich nog kaasachtige massa’s bevonden, hunnbsp;infectieus karakter nog behouden hadden. Volgens deze proeven zou men steeds gerechtigd zijn aan te nemen, dat metnbsp;groote waarschijnlijkheid, tuberculeuse longen, onder zekerenbsp;voorwaarden te genezen zijn. En dat deze voorwaarden minder in eene medicamenteuse behandeling gelegen zijn, dannbsp;wel in versterking van de constitutie, meende hij te kunnennbsp;bewijzen uil de statistiek omtrent het optreden van tuberculose in hygiënisch goed onderhouden weesinrichtingen, waarvan ruim a0°/o der bewoners in meerdere of mindere matenbsp;hereditair er mede behept waren. Hier bleek dat, ofschoonnbsp;lt;ils zeker mag aangenomen worden, dat velen der weeskinderen reeds bij hunne geboorte geinl'ecteerd waren, toch,nbsp;'gt;m zoo te zeggen, geene ziektegevallen onder hen zichnbsp;voordeden. Hier waren stipte reinheid, ventilatie, en veelnbsp;beweging in de open lucht, gepaard gaande met krachtigenbsp;voeding, de versterkende geneesmiddelen.

Gemakkelijker is het, de infectiestolfen te vernietigen, wan-

-ocr page 296-

270

neer zij voor de middelen toegankelijk zijn. Hiervoor zijn verschillende desiufectiemiddelen met goed gevolg aan te wenden,nbsp;in de eerste plaats kookhitte. Het vehikel moet echternbsp;totaal op die temperatuur gehouden worden. Nocard vondnbsp;namelijk tuberculeuse gedeelten, welke Va uur lang aan eennbsp;temperatuur van 70° blootgesteld waren en Bang ze tot 80°nbsp;verwarmde, nog steeds geschikt voor infectie. Verder werkennbsp;absoluut bacteriëndoodend: carbolzuur, sublimaat en creoline.nbsp;Het eerste middel doodt volgens Koen de tuberkelbacillen in eennbsp;3°/o waterige oplossing. Sublimaat werkt nog intensiever, isnbsp;echter gedeeltelijk wegens zijne vergiftige eigenschappen, gedeeltelijk wegens zijn snelle verbinding met eiwitten, welkenbsp;neerslaan, niet overal toe Ie passen. Zoo zal b. v. sputumnbsp;door sublimaat onvoldoende gedesinfecteerd worden, omdatnbsp;zich aan de oppervlakte een laag vormt welke het binnenstenbsp;gedeelte, juist waar de bacillen zitten, beschut. Creolinenbsp;daarentegen is zeer geschikt om er mede te desinfecteeren,nbsp;niet alleen omdat ’t zoo werkzaam is als carbol, maar omdatnbsp;bet niet vergiftig en goedkoop is. Eene 6°/o creoline oplossing kan volgens L. Steüert zeer goed als desinfectansnbsp;aanbevolen worden.

Steeds wordt er op gewezen, dat de uitgeworpen stotfen van teringlijders zooveel raogelijk en totaal vernietigd moeten worden,nbsp;terwijl de veeartsen zorg moeten dragen, dat alle kiemen vannbsp;tuberculose, die zich bg dieren ontwikkeld hebben, ongeschikt gemaakt worden voor besmetting. Hier zouden nietnbsp;alleen de afscheidingsproducten, maar ook de zieke individuennbsp;zelf, zoodanig behandeld moeten worden, waartoe dan ook reedsnbsp;de noodige stappen gedaan zijn. In de eerste plaats was hetnbsp;Gbrlacii, die op de vernietiging aandrong van tuberculeusenbsp;organen. Na de ontdekking van Koon waren het professornbsp;JoHNE in Dresden en veearts Dr. Lydtin in Karlsruhe, dienbsp;de juiste richting aanwezen tot bereiking van dat doel. Ennbsp;al zullen er nog ettelijke jaren moeten verloopen, alvorensnbsp;deze plannen verwezenlijkt worden, toch zat men er ten laatste


-ocr page 297-

271

toe geraken, aangezien de tegenwoordige verbreiding van deze ziekte zulks noodzakelijk maakt.

Dr. Lydtik stelt: voor verplichte aangifte, relatieve afsluiting van besmette streken, afmaking van de zieke en verdachtenbsp;dieren, desinfectie van de besmette localiteiten en voorwerpennbsp;en schadevergoeding aan de eigenaren voor de op last van denbsp;politie geslachte dieren welke niet of zoogoed als niet in dennbsp;handel mogen gebracht worden-

Dit plan werd langzamerhand eenigszins gewijzigd.

Spoedig sloten zich ook anderen aan hij deze eerste bestrijders.

Bijna in alle staten van Europa werd, zoowel door afzonderlijke personen als door Vereenigingen den wensch uitgesproken, de parelziekte (tuberculose) zooveel mogelijk met behulp vannbsp;den staat te bestrijden.

De Duische landbouwraad heeft dan ook in Maart 1887 besloten de machthebbenden het volgende voor te stellen;nbsp;1° verplichte aangifte voor parelziekte van het rundvee;nbsp;2° bevoegdheid te verleenen aan de politie-ambtenaren omnbsp;rundvee, lijdende aan parelziekte, te laten dooden; 3^ schadevergoeding toe te keniïen aan de eigenaren van de op lastnbsp;der politie gedoode dieren, analoog met de bestaande voorschriften omtrent die van longzieke runderen; 4° onschadelijknbsp;te maken alle parelzuchtige producten, afkomstig vannbsp;onder toezicht geslachte of op last van de politie afgemaaktenbsp;runderen.

Prof. Dr. Dieckebhoff sprak in een voordracht, door hem in de Club van landbouwers te Berlijn in het jaar 1887 gehouden, eveneens als zijn raeening uit, dat de openbarenbsp;hygiënische wetten voor tuberculose uitgebreidt moeten wordennbsp;ter beteugeling dezer ziekte; hij verlangde verplichte aangifte,nbsp;afraaken van ziek of verdacht vee en schadeloosstelling vannbsp;het niet verkoopbaar vleescb.

Op deze eerste voorstellen volgden spoedig andere; o. a. van ZüNDEL die h. v. aandrong op uitsluiting van tuberculeuse

-ocr page 298-

dieren voor de fokkerij en handel; van Schmidt die voor Dene-marken aangeeft, verdelging van de zieke en afscheiding van de verdachte dieren en een jaarlijksch veearlsenijkundig onderzoek van de kudden enz.

In Engeland beveelt eene commissie de volgende maatregelen aan:

1. nbsp;nbsp;nbsp;Tot beteugeling: Verbeterde hygiëne van de veestallen, desinfectie wanneer tuberculeus vee er in gestaan heeft.nbsp;Verscherping van de reeds bestaande bepalingen betreffendenbsp;de melkerijen. Zooveel mogelijk uitsluiting van tuberculeusnbsp;vee voor de fokkerij.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Tot uitroeiing: Opname van de tuberculose in de wetnbsp;voor besmettelijke A'eeziekten, waardoor zieke dieren geslachtnbsp;en de eigenaren van staatswege schadeloos gesteld worden tot

van de waarde.

Aan Frankrijk komt de eer toe, het eerst krachtig opgetreden te zijn, door de tuberculose in de wet van besmeitelijke veeziekten op te nemen, volgens welke tuberculeuse dieren gedood en de verdachten onder veeartsenijkundig toezicht gesteld werden. Dergelijke maatregelen werden eveneens in Australië en Amerika genomen. Zeer talrijk zijn denbsp;voorstellen, betreffende de prophylactische maatregelen, watnbsp;betreft de vernietiging van vleesch van tuberculeuse dieren,nbsp;desinfectie van stallen enz. Betreffende het eerste punt, dannbsp;zijn wel de zoo juist aangehaalde voorstellen der Franschenbsp;veeartsen de radicaalsten. In Duilschland huldigt men innbsp;het algemeen de grondgedachte, dat het vleesch, in gevalnbsp;van algemeene tuberculose, onschadelijk moet gemaakt worden, en alleen bij aanwezigheid als locale haarden voor denbsp;consumptie mag toegelaten worden. Meii is het evenwelnbsp;nog niet eens, wanneer vleesch van gegeneraliseerde tuberculose moet toegestaan worden. Interessant zijn hieromtrent de inzichten van Dr. Schmid-Mühlheim , Ostertag ,nbsp;F. Richter en anderen. Zonder hier verder deze zoowel gewichtige als moeilijke vraag na te willen gaan, zij hier slechts

-ocr page 299-

275

opgemerkt, dat het mij toeschijnt, dat de Fransche veeartsen in hunne eischen te ver gaan. Het is te vreezen, dat, wanneernbsp;deze strenge maatregel (de vernietiging van al het vleeschnbsp;van tuberculeuse dieren) doorgevoerd zal worden, daardoornbsp;tal van wetsovertredingen uitgelokt worden, en de wet iunbsp;zake bestrijding der tuberculose meer kwaad dan goed zalnbsp;stichten. Bovendien zou het nationaal vermogen er aanmerkelijk onder lijden. Dr. Schmid-Mühlueim heeft n. 1. berekend,nbsp;dat wanneer overal in Duitschland tegenover tuberculeusnbsp;slachtvee zoo rigoureus te werk zou gegaan worden als innbsp;het slachthuis te Berlijn, het land jaarlijks een verlies vannbsp;minstens 10 millioen mark zou lijden.

Met OsTERTAG stem ik volkomen in, de vermagering van tuberculeuse dieren niet als een criterium, maar in zekerenbsp;male als eene condilio sine qm non, voor gegeneraliseerde tuberculose te beschouwen. Hiervoor pleiten inderdaad zijne waarnemingen omtrent varkens, welke mede concurreerden opnbsp;eene tentoonstelling van vetvee en tuberculeus zijn bevondennbsp;geworden.

Van de dieren, die op de veeartsenijschool te Zurich ter sectie kwamen en algemeene tuberculose vertoonden, vond ik slechtsnbsp;paarden en apen constant in een vermagerden toestand; daarentegen bevonden zich bij runderen, houden en vogels nognbsp;dikwijls duidelijke vetkussens, terwijl katten en varkens steedsnbsp;goed gevoed waren.

Over de beteekenis der desinfectie van de stallingen spreekt de districtsv'eearts L. Steuert te Alzenau zijnenbsp;nieening uit.

Met recht, betoogt hij, dat de veeartsen hieidn nog te quot;weinig uitrichten.

Vragen wij, wat in Zwitserland betrekkelijk de bestrijding der tuberculose gedaan wordt, dan moeten wij beamen, datnbsp;hier, met uitzondering van enkele vleeschkeur-bepalingen, nognbsp;wiels in die richting is verricht.

In hoeverre de geneeskunde zich bewogen heeft lot vernie-


-ocr page 300-

274

tigiug van het door menschen geproduceerde tuberkelvirus, weel ik niet. Zooveel als mij bekend is, beperkt hel zich totnbsp;eene afscheiding van de teringlijders en de desinfectie van hunnbsp;sputa in hospitalen.

En toch zal het niemand invallen, te beweren, dat de tuberculose in Zwitserland, voornamelijk in nijvere streken,nbsp;zich minder vaak voordoet dan in andere landen. Niemandnbsp;wil aannemen, dat de ziekte hier toeneemt, reeds daardoor,nbsp;omdat Zwitserland met zijne vele herstellingsoorden juistnbsp;een land is, waarin de smetstof in belangrijke mate wordtnbsp;binnengevoerd. Eindelijk zal niemand het kunnen betwisten,nbsp;dat eene bestrijding van de tering hier minstens even noodzakelijk is als ergens anders en voornamelijk dan niet, wanneernbsp;hij getuige kon zijn van de verschrikkelijke ellende die doornbsp;deze ziekte in families wordt teweeg gebracht, of wanneernbsp;hij in de gelegenheid was om het groote aantal zieke runderennbsp;in zekere stallen na te gaan, of de vele tuberculeuse gevallennbsp;kon opmerken onder het slachtvee.

Ih.'

Zwitserland geeft jaarlijks 16 millioen francs uit , voor de eventualiteit een vijand van het vaderland te keeren. En nunbsp;laat men den grootsten vijand, die jaarlijks duizenden van men-schen tot slachtoffers maakt, ontzaglijke ellende veroorzaaktnbsp;en in weinige jaren ook millioenen aan den nationalen rijkdom onttrekt, zonder tegenstand zijn verdelgingswerk voortzetten! Wij bezitten wetten en bepalingen tot beteugelingnbsp;der invoering van besmettelijke ziekten; maar die, welke dennbsp;landbouwstand meer nadeel doet dan alle anderen te samen,nbsp;en tevens een bron van infectie voor de menschen is, blijftnbsp;buiten beschouwing.

Deze algemeene opmerkingen wijzen reeds op de noodzakelijkheid van een actief optreden tegen tuberculose. Bedenken wij nu, dat als het eene of andere land hierin voorgaat, dit dan alleen succes zal hebben, wanneer óf de invoer van vee uit besmette streken zal verboden worden, of in'allenbsp;grenslanden dezelfde verdelgingsraaatregelen zullen getroffen

-ocr page 301-

27S

worden, dan moet men daaruit de gevolgtrekking maken, dat vroeger of later Zwitserland zal moeten toetreden tot dennbsp;internationalen tuberculose-strijd of anders gevaar zal loopen,nbsp;groot nadeel Ie ondervinden in zijn uitvoer van vee. Zondernbsp;eene internationale samenwerking is eene eenigszins rationeelenbsp;strijd tegen de tuberculose niet denkbaar. Het is daarom vannbsp;de Franscbe veeartsen hoogst verdienstelijk in den loop van ditnbsp;jaar, eu in het vervolg oin de tweejaren, internationale congressen tot dit doel te houden. Maar ook dan, wanneer sommigenbsp;staten geene grensafsluiting tegenover hunne naburige landennbsp;zouden willen invoeren, kunnen voor de laatsten, in zooverrenbsp;zij de tuberculose ongehinderd laten voortheerschen, ongetwijfeld de nadeelen niet uitblijven, terwijl de uitvoer uit dezenbsp;landen wel tegelijkertijd zal afnemen. Dit geldt o. a. voornbsp;Zwitserland, welks vee voornamelijk uitgevoerd wordt voordenbsp;fokkerij, waardoor de tuberculose haar hoogste punt vannbsp;schadelijkheid bereikt, en dit reeds stemmen heeft doen opgaan in sommige Duitsche landbouwstreken, welke de tuberculose in Duilschland voor het grootste deel toeschrijven aannbsp;den invoer van Zwitsersch fokvee. In Bohemen houdt mennbsp;voornamelijk het Berner vee voor zeer verdacht.

Niet alleen ter wille van de gezondheid van den mensch is dus een heslist optreden tegen deze wereldziekte noodzakelijk,nbsp;maar de landbouwbelangen en dus de financiën van den staat zijnnbsp;Cr mede gemoeid. Intusschen is het de moeilijke vraag, hoe innbsp;Zwitserland de strijd tegen de tuberculose begonnen kan worden.

In monarchale staten is de zaak in zooverre eenvoudig te noemen.

In ons democratisch land moeten daarentegen dergelijke Wetten zich, als het ware, van uit de laagte naar denbsp;hoogte ontwikkelen: d. w. z. eerst nadat het volk denbsp;hehoefle daaraan beseft, eerst nadat door vereenigingen, kantons of concordaten wetten gemaakt zijn en zich langzamerhand één hoofddoel tot een wet voor het heele land ontwikkelt. Deze omslandigbeden mogen, zooals de ervaring

19

-ocr page 302-

276

leert, niet geïgnoreerd worden, wanneer men iets nieuws op liet gebied der wetgeving wil ingevoerd hebben.

Daarom moet de eerste stap zijn: onderrichting van het volk, voornamelijk in landbouwstreken, zoodat niet alleen hetnbsp;wezen der ziekte en haar groot gevaar voor de menschheidnbsp;duidelijk voor oogen wordt gesteld, maar ook hare gewichtigenbsp;heteekenis voor de veeteelt en veehouderij.

Bepaald noodzakelijk is het dan, statistische opgaven te maken omtrent het voorkomen en de algemeene verspreiding der tuberculose bij menschen en dieren.

Het beste zou zulks kunnen geschieden door lijsten en slaten ter invulling te laten circuleeren onder de artsen,nbsp;veeartsen en keurmeesters van vleesch, zooals zulks in Ztm/e»;nbsp;geschiedt.

Inlusschen zouden reeds omtrent het voorkomen van tuberculose hij dieren juiste beginpunten kunnen ingewonneu worden, wanneer slechts de resultaten der vleeschkeuring nagegaannbsp;werden. Het zou zeer wenschelijk zijn, wanneer, voor zooverre het raogelijk is, de keurmeesters in groote stedennbsp;nauwkeurig aanteekening hielden hij gevallen van tuberculose,nbsp;van de diersoort, ras, geslacht en ouderdom, evenzoo van denbsp;intensiteit der ziekte, om telken jare er publiciteit aan te geven.nbsp;Zulke statistische opgaven zijn absoluut noodig en het is zeernbsp;betreurenswaardig, dat er tot dusverre nog geene bestaan.nbsp;Slechts aan de hand der statistiek is het mogelijk zich tenbsp;overtuigen, of de ziekte, die zoodanig optreedt dat eene bestrijding van staatswege raadzaam is, na eenigen tijd aan hetnbsp;toe-ot afnemen is; zoo zou een grondslag gelegd kunnen worden, omtrent de te nemen maatregelen tot beteugeling van denbsp;ziekte—h. v. quaestie van schadevergoeding voor dieren die opnbsp;last van de politie gedood worden — en worden de verhoudingen der verschillende rassen en wijzen van fokken totnbsp;de ziekte duidelijk kenbaar. Statistische opgaven vormen denbsp;basis voor alle verdere uitvoeringen. Om dezen grondslag tenbsp;leggen is noodig een krachtdadig optreden niet van en-

-ocr page 303-

'2T7

kele personen, maar van vereenigingen. Terwijl deskiuuligen niet medewerking van vereenigingen de onderricliling van hetnbsp;volk op zich nemen, is het de plicht der hestiuirsamblenarennbsp;voor de noodige statistische opgaven te zorgen.

Natiuirlijk kan, terwijl een begin gemaakt wordt met den arbeid om wellelijke bepalingen in het leven te roepen voornbsp;de verdelging der ziekte, hier en daar mei den strijd reedsnbsp;begonnen worden. Hierdoor zal de later noodzakelijke invoering van wettelijke maatregelen niet alleen vergemakkelijktnbsp;worden, maar zal de practijk voor de wetgeving zeer dienstige gegevens kunnen verzamelen. Tot dergelijken voorloopigennbsp;arbeid kan men rekenen: doelmatige desinfectie van alle tuher-culeuse lichaamsbestanddeelen, waarbij voornamelijk strengenbsp;toepassing van vleeschkeur-bepalingen aangewezen is; verdernbsp;desinfectie van besmette woonhuizen en stallingen, zoo mogelijk ook afscheiding van teringlijders en snelle vernietigingnbsp;der van tuberculose verdachte dieren. Het zou ten zeerstenbsp;in ’t belang van den landbouw zijn, wanneer luberculeusenbsp;dieren van de fokkerij uitgesloten werden, dat naar mijnenbsp;lueening met eenigen goeden wil, ten minste lot zekerenbsp;hoogte, niogelijk zou zijn. Wanneer in steden, de gezond-heidsconimissiën er voor te vinden waren, de dieren, wiernbsp;melk in de stad geconsumeerd wordt, op tuberculose te doennbsp;onderzoeken, dan zou daarmede ook reeds veel gewonnen zijn.nbsp;Ofschoon het goed is de melk te koken, zoo blijven tocli innbsp;de vaten resten terug die de kiemen bevatten kunnen, omnbsp;zich hier of daar weer verder te ontwikkelen.

Wat echter relatief het gemakkelijkst door te voeren is, en, zooals boven reeds aangemerkl is, als niet van belang te zijnnbsp;ontbloot bij de bestrijding der tuberculose, is de rationeelenbsp;diaetetische verpleging van mensch en dier waardoor het lichaam gehard wordt, in den zin der voorbehoeding vannbsp;HoLLINGER.

In ieder geval wordt bij den mensch op dit punt reeds veel gedaan, b. v. wat betreft de inspectiën op hygiënisch gebied

-ocr page 304-

278

van scholen en fabrieken enz. Daarentegen is de verpleging van koeien nog zeer irrationeel. Niet alleen door overbevolkingnbsp;van de stallen, de lage rninile, de onvoldoende ventilatie,nbsp;de dikwerf gebrekkige voeding wordt de aanleg in de bandnbsp;gewerkt, maar evenzeer door weinig beweging in de vrijenbsp;Incbt. Op de hartswerking, bloedswisseling en dus ook op betnbsp;weerstandsvermogen van het individu beeft dat alles natuurlijknbsp;een nadeeligen invloed. En toch zouden de middelen om dezenbsp;verzwakkende momenten tegen te gaan, niet onbereikbaar zijn.

Versterkend zou b. v. reeds werken, om de melkdieren van tijd tot tijd te laten werken, afgezien nog van ze dikwijlsnbsp;in de w^eide te sturen. Intusscben is deze bestrijdingswijzenbsp;onvolkomen, zoo lang zij aan bet goeddunken van den eigenaarnbsp;wordt overgelaten.

Op het oogenblik weet ik er niets beters op, dan hetgeen JoHNE, Lydtin, DtECKERHOFF c. a. i’eeds voor noodzakelijk gehouden hebben en in Frankrijk reeds toegepast w'ordt n. 1.nbsp;de tuberculose in de rij der besmet telijke ziekten op te nemen ,nbsp;verplichte aangifte, verbod van den handel met zieke of verdachtenbsp;dieren, afmaking van alle in hooge male verdachte dieren, desinfectie der stallen en zooveel mogelijk onderdrukking der fokkerijnbsp;zoowel met verdachte als met van tuberculeuse ouders afkomstige dieren. Wel is waar zijn dit, ten minste in het begin, diep ingrijpende maatregelen in het landbouwbedrijf; maarnbsp;ook alleen dusdanige en geen andere maatregelen voeren totnbsp;het doel. Maar te voorzien is het, dat men op vele hinderpalennbsp;zal stuiten. Het zou vermetel zijn te willen beweren dat eennbsp;omvangrijke strijd tegen de tuberculose in Zwitserland snelnbsp;in- en doorgevoerd kan worden. Dit vereiscbt jaren lang eennbsp;grondige en veelzijdige studie en vooral een gemeenschappelijknbsp;optreden der artsen en veeartsen,

Zooals gezegd is, zal de vraag eener internationale bestrijding vroeg of laat ons opgedrongen worden. Heil ons, want wij zullen dan gerust zijn. Daar onze naburen reeds voorgaan,nbsp;mogen wij niet langer wachten met propaganda te maken.

-ocr page 305-

279

Doch zelfs de eeuvoiuligslc voorbereidingen, vereisclien een grondig doordacht plan. En daarom zou liet hoogst wen-schelijk zijn, wanneer in eene internationale eonferentie vannbsp;artsen en veeartsen een gemeenschappelijk plan tol bestrijdingnbsp;van de tuberculose ontworpen en de voornaamste punten uitgewerkt werden.

Noot van de Redactie. Vorenstaand artikel werd door de Redactie, vertaald, ter plaatsing aangenomen om daarmêe aannbsp;te toonen welk gevaar èn voor den inensch èn voor den veestapel tuberculose veroorzaakt, en hoe moeilijk hét is om,nbsp;wanneer eenmaal die ziekte verbreid is, haar te besnoeien,nbsp;gezwegen nog van uitroeien.

Vleesclikeuring is hier in Ned-lndië nog niet of slechts facultatief ingevoerd. De oprichting van een staatsinrichting tot kweeking koepokstof Avordt of is voorbereid. Op de melkerijennbsp;en den verkoop van melk is in het geheel geen toezicht.

En al deze zaken kunnen oorzaak zijn dat tuberculose over-geplant, dus verbreid wordt.

Komt tuberculose dan in Ned.-lndië bij de dieren voor? Wij hebben tuberculose gezien bij melkkoeien uit Australiënbsp;bier ingevoerd; bij kalveren uit die melkkoeien hier in Indiënbsp;geboren terwijl onder de buffels gevallen geobserveerd zijnnbsp;waarbij de vraag; «tuberculose of geen tuberculose”, onbeantwoord is gebleven.

En al moge dan ook de runderstapel dezer gewesten met het oog op de voorbehoedlng van Pbof. Bollinger , in hetnbsp;artikel aangehaald, in gunstiger condities verkeeren, wat hetnbsp;“gehard” aangaat, dan de Europeesche runderen, te ontkennennbsp;valt het niet, dat waar zulke belangen op het spel staan,nbsp;nien zich niet in slaap mag laten wiegen door die gunstigernbsp;condities.

Daarom dit artikel hier geplaatst ten einde te voorkomen dat der Veeartsenijkunde het verwijt treöe niet gewaarschuwd tenbsp;hebben toen het nog lijd was.


-ocr page 306-

msm


HET BATAKSCHE PAAHDEIRAS

DOOH

J. DOlJKll. (t)

1' Luitenant der Artillerie.

1^ De bijzonderheden omtrent de f'okking en behandeling der Bataksche paarden in onze tegenwoordige nederzettingen in denbsp;Toba-landen.

Door de bevolking in onze nederzettingen wordt niet de minste zorg besteed aan de fokking en dien tengevolge ook nietnbsp;aan de veredeling van bet paardenras. De voortteling van hetnbsp;ras wordt geheel aan de natuur overgelaten.

Paarden van beider kunne loopen vrij in de sawah ol' op de hoogvlakte (al naar mate den tijd van het jaar) rond. De individuen volgen bij de sexueele gemeenschap geheel hun eigennbsp;neiging en instinct; van oordeelkundige paring is geen sprake.

(i) Door eene opdrachl van hel Legerbestuur werd de heer .1. üouer i» slaat gesteld een onderzoek in te stellen naar den tegenwoordigen toestandnbsp;van het Bataksche paardenras.

Wat hem omtrent dit zoo edel, Iraai en deugdzaam paardenras gedurende zijn reis door de Bataklanden bekend is geworden, vormt den inhoud vannbsp;dit artikel dat ons door het Legestesluur welwillend ter plaatsing algestaan is.

Red.

-ocr page 307-

Ml

Door persoonlijk onderzoek is mij gebleken, dal hengsten boven de 4 jaar, in deze landen tol de zeldzaainbeden be-hooren. Hieruit volgl dus dat aan de voortteling wordt deelgenomen door liengsten van een maximum leeftijd van 4 jaar.nbsp;Ik cursiveer ygt;maximum” aangezieu door mij dagelijks wordtnbsp;waargenomen, dat de Battaksche merries worden gedekt doornbsp;hengsten van 2—5 jaar, ja, zelfs hengsten van jaar ti’aeblennbsp;gevolg te geven aan hun’ geslachtsdrift.

Voor de voeding wordt even weinig zorg gedragen. De paarden, zoowel hengsten als merries, moeten alleen doornbsp;grazen in hun voedsel voorzien. ’S morgens vroeg, gewoonlijknbsp;tegen 6 uur, (binsar mata ni ari), verlaten zij de verschillendenbsp;hoela’s (kampongs) en worden in de sawah of naar de hoogvlaktenbsp;gedreven, waar zij tot 6 uur ’s avonds (male mata ni ari) aannbsp;hun lot zijn overgelaten. Zware regens, hevige winden ofnbsp;hagelbuien kunnen de eigenaars niet bewegen hunne paardennbsp;terug te drijven naar de hoeta’s.

In de landschappen Boelar, Naga Sariboe, Paraginaa en Lin-loiig ni hoela, welke dicht bij de westelijke grens zijn gelegen, alwaar dus meer gevaar voor diefstal bestaal dan in de overigenbsp;landschappen van ons gebied, wordt iedere kudde bewaaktnbsp;door twee a drie personen, gewoonlijk jongens van 8—12 jaar.nbsp;Aan deze bewakers is opgedragen de afgedwaalde paarden bijnbsp;de kudde terug te brengen.

Tegen hel ondergaan der zon, soms iels later, worden de paarden weder naar de respectievelijke hoeta’s terug gedreven en vinden aldaar met karbouwen en varkens stallingnbsp;onder de huizen. Het behoeft zeker geen betoog, dat aannbsp;de zindelijkheid dezer zoogenaamde stallen zeer veel ontbreekt. Het is voldoende mede te deelen dat van afloop dernbsp;urine geen sprake is; dat de mest niet eerder wordt verwijderd ,nbsp;voordat bet tijdstip is aangekomen, waarop de sawah’s moetennbsp;worden bemest; dal deze stallen, vooral in de meer kouderenbsp;landstreken, van builen bijna geheel door lallen, bamboedoerie-


-ocr page 308-

struiken enz. zijn afgesloten, waardoor de vrije doorstrooining van lucht ten zeerste wordt belemmerd.

Op mijne reis naar het landschap Paraginan heb ik dikwijls waargenomen, dat in verscheidene hoela’s van dat landschapnbsp;door het groot aantal paarden geen voldoende stalling ondernbsp;de huizen aanwezig was. De minder goed bedeelde paardennbsp;werden dientengevolge in open kralen gehuisvest. Een dergelijke kraal was aan eene zijde begrensd door het binnen-talud van den wal der hoeta en aan de overige drie zijdennbsp;afgesloten door lakken, onderling met rottan verbonden.

De bewoners dezer hoeta’s vonden het zelfs niet noodig kleine afdaken hoven deze kralen aan te brengen, om deze armenbsp;dieren te beschutten tegen de dikwijls zware regens en sterkenbsp;winden.

Gedurende hun avond- en nachtverblijf in de hoela’s onl-vangen de paarden geen voedsel en staan hierin helaas ten achter bij de varkens, die geregeld eiken avond tegen 6 uur eenenbsp;slobbering erlangen, bestaande uit gekookt rijstwater (poerik),nbsp;oehiebladen en het overgebleven eten. Dit laatste bestanddeelnbsp;is gewoonlijk gering, omdat de eetlust hij de Batak’s zeldennbsp;iets te wenschen overlaat. Als bijzonderheid kan hier nognbsp;worden medegedeeld, dat de Batak’s hun rijst nimmer wasschen;nbsp;zij beweren, dat, wanneer de rijst vooraf wordt gewasschen,nbsp;de voedende bestanddeelen grootendeels verloren gaan. Innbsp;hoeverre die bewering juist is, kan door mij niet wordennbsp;beslist.

Daar de Batak’s boven alle beschrijvimj vuil en smerig op hun lichaam zijn, zal het wel geen verwondering harennbsp;dat van poetsen en baden van paarden hoogst zelden kwestienbsp;is. ’S morgens vroeg verlaten hengsten en merries den stal innbsp;denzelfden toestand, waarin zij den vorigen avond daarin zijnnbsp;hinnengetreden. Heeft het ’s nachts hevig geregend, zoodat denbsp;bodem der stallen onder de huizen veel overeenkomst heeftnbsp;gekregen met een vuilen stinkenden modderpoel en heeft hetnbsp;paard in dien modderigen bodem eene slaapplaats gevonden,

-ocr page 309-

285

het wordt den volgenden ochtend niet ontdaan van den aankleve van modder, mest enz. Dat de huiduitwasemingen hierdoor ten zeerste worden belemmerd behoeft niet nader te worden aangetoond.

Zijn de merries bezet (marsandang, of beter gezegd, bak-karan) ook dan zelfs wordt niet de minste zorg aan haar onderhoud besteed. Zij blijven gedurende hare zwangerschap steeds met de andere paarden vereenigd rondloopen.

Meermalen gebeurt het dan ook, dat de veulens in de sawah of op de hoogvlakte worden geboren. Met innig leedwezennbsp;zag ik dikwijls hoe de jonggeborenen in een stoiiregen hunnenbsp;eerste levensuren doorhrachten.

met de geboorte van een veulen in kennis

Is een eigent

sawah of hoogvlakte

gesteld, dan begeeft hij zich naar de (wanneer het veulen namelijk over dag geboren wordt). Hetnbsp;veulen wordt opgenomen en naar de hoela gebracht. Merrienbsp;en veulen blijven gedurende zeven a acht dagen, soms korter, innbsp;den stal opgesloten; gedurende dat tijdsverloop wordt voor denbsp;merrie gras gesneden. Somstijds wordt haar ook wat gekooktenbsp;oebie toegediend. De nageboorte (lai-lai) wordt in of buitennbsp;de hoeta begraven en niet zooals bij andere Indische volkennbsp;als iets heiligs bewaard. Het groole nadeel verbonden aan hetnbsp;vrij laten rond loopen van bezette merries is, dat de hengsten,nbsp;gevolg willende geven aan hun geslachtsdrift en alsdan geennbsp;onderscheid makende tusschen bezette en niet bezette merries,nbsp;dikwijls met de eerstgenoemden in woedenden strijd geraken.nbsp;Het gevolg hiervan is, dat de nog niet tot volkomen ontwikkelingnbsp;gekomen vrucht soms in de baarmoeder wordt gedood.

Hulp bij de geboorte van veulens wordt niet verleend, hetgeen reeds is op te maken uit het feit, dat de eigenaars gewoonlijk niet bij de geboorte tegenwoordig zijn en niet voor het vallen van den avond of ’s morgens vroeg het heuglijknbsp;nieuws vernemen, dat zij een veulen rijker in de wereld zijnnbsp;gew'orden.

Het wordt bij de Balak’s als een slecht voorteeken beschouwd ,

-ocr page 310-

284

wanneer een veulen over dag wordt geboren, zulks moet volgens hunne ineening ’s nachts geschieden.

Alvorens over te gaan tol de behandeling van hel volgende )nint, wensch ik nog iets mede te deelen over de zoogenaamdenbsp;Ihda )ü Debala (Godspaarden). ïe meer is zulks noodzakelijk,nbsp;omdat omtrent de rol, die deze paarden hij de fokking vervullen, verschillende opinies bestaan. De Hoda ni Debata zijnnbsp;paarden, gezegend door de Datoe’s (priesters). Een dergelijknbsp;paard wordt door den Balak nimmer verkocht, aangezien bijnbsp;hem het bijgeloof bestaat, dat wanneer hij lol den verkoopnbsp;van dat paard overgaat, vele rampen en ziekten zijne woningnbsp;zullen hlnnendringen.

Uit angst voor de kwade geesten en de verwezenlijking der voorspellingen van de Daloe’s worden deze paarden dan ooknbsp;nimmer van de hand gedaan. Door enkele personen wordtnbsp;beweerd dat deze paarden uilsluileiul voor de fokking wordennbsp;aangehouden en daarom niet mogen worden verkocht of uit-gevoerd. Uit eene mededeeling, vervat in eene missive vannbsp;wijlen den Controleur Pluijgers blijkt, dat ook hij die opinie wasnbsp;toegedaan, toen hij neerschreef: »de weinige paarden, dienbsp;«aangehouden worden voor de paardenfokkerij, de zoogenaamdenbsp;«Hoda ni Debala, worden hiertoe door de Datoe’s aangewezen”.nbsp;Anderen, waaronder de zendeling Nomme.nsen, die ruim 26nbsp;jaar in deze gewesten heeft doorgehrachl en dus wel bevoegdnbsp;is een oordeel daaromtrent uil te spreken, zijn de meeningnbsp;loegedaan, dat deze hoda ni Debata niet uitsluitend voor denbsp;fokkerij worden aangehouden, maar alleen om de hierbovennbsp;vermelde motieven niet worden verkocht of uitgevoerd.

Ik schaar mij volkomen aan de zijde der laatstgenoemden. Wanneer men toch de algemeene karaktertrekken van denbsp;Batak’s in deze streken nauwkeurig nagaat, komt men spoedignbsp;tot de overtuiging, dat de opinie van den zendeling Nommensennbsp;de ware is.

De Batak is uitermate bijgeloovig, schrijft alle ongelukken in zijn leven toe aan wraak van hooze geesten, is zeer !)evreesd

-ocr page 311-

281)

voor de gevolgen van, in zijn oog en dal der üaloe’s, slechle voorteekens, droonien enz. enz. Hoewel begaafd rael een goednbsp;versland, helgeen zich openbaarl wanneer bij de een of anderenbsp;zaak, bem persoonlijk of zijne familieleden belreffende, voordraagt,nbsp;handelt hij in vele gevallen zeer dom en onverstandig.

Hij is lui en vadsig, verricht geen meerderen arbeid, dan voor liet onderhoud voor bem en de zijnen strikt noodig is.nbsp;Aan de vrouwen, die bij overigens vrij goed behandelt, zijnnbsp;de dagelijksche werkzaamheden opgedragen. Liefst houdt bijnbsp;zich den geheelen dag bezig met het bespreken, behandelennbsp;en beslechten van perkara’s, .geschillen, bnwelijken, in eennbsp;woord: alle zaken worden betiteld met den algemeenen naamnbsp;van perkara’s. Hoewel op feesten en bij bet ontvangen vannbsp;vreemdelingen in zijne hoela zeer royaal en gul, kan bij echternbsp;in andere gevallen zeer moeielijk afscheid nemen van de eenmaalnbsp;door bem bespaarde penningen. Hoe sterk laatstgenoemdenbsp;eigenschap ook ontwikkeld zij , toch wordt deze geheel beheerscbtnbsp;door zijnen groolen angst voor wraak van de alom tegenwoordignbsp;zijnde booze geesten. Hij ziet er dan ook niet tegen op veelnbsp;geld uit te geven, om de gunst der booze geesten te winnen.nbsp;Hij is daarenboven, boven alle beschrijving, koppig en in dennbsp;aan vang uitermate wantrouwend.

Om een voorbeeld te noemen van dat wantrouwen der Balak’s diene het navolgende, dat ik persoonlijk heb ondervonden.

Toen ik mij op een morgen naar een der hoeta’s van Süindoeiig bad begeven om een aauvang te nemen met de meting dernbsp;paarden in deze onderafdeeling, waren de bewoners niet zeernbsp;genegen hunne paarden voor te brengen. Zij vroegen mij,nbsp;waarvoor zulks toch moest dienen ? Ik gaf bun ten antwoord:nbsp;»dal ik gaarne wilde welen, boe boog hunne paarden waren”.nbsp;Hierop werd mij gevraagd; »Of ik dan hengsten of merriesnbsp;wilde koopen. In dat geval zouden zij gaarne mij er eenigenbsp;laten zien”. Ik bracht hun aan ’t versland, dal ik ze nietnbsp;wilde koopen, maar alleen gekomen was om hunne hoogte tenbsp;bepalen.


-ocr page 312-

286

»Dat is goed, maar, zooals U ziel, zijn alle paarden in de sawah, koinl U dus morgen legen 6V2 nar, dan zullen wijnbsp;onze paarden voorbrengen”.

Vergezeld van een politieoppasser, die dagelijks ter mijner beschikking stond, bevond ik mij den volgenden ochtend opnbsp;het afgesproken uur op de aangeduide plaats.

Zeer kleine merries en hengsten werden mij op den weg ter meting aangeboden. Ik begreep spoedig, dat de groote paarden,nbsp;paarden van meerdere waarde, werden achlergehouden.nbsp;Waarom.^ kon ik op dat oogenblik niet vermoeden.

Ik mat de mij aangeboden d.wergjes en deed hun het verzoek hunne paarden, vooral de merries, den volgenden morgen , evenals nu, ter meting aan te bieden. Met een »dengan toean”nbsp;(goed. Mijnheer) namen wij afscheid en keerde ik huiswaarts.

Ik begreep nu, dal, zou mijne meting eenig resultaat opleveren, het noodig was, dat ik persoonlijk de verschillende hoela’s bezocht. Den volgenden morgen was ik, vroeger dannbsp;was afgesproken, op de aangewezen plaats aanwezig. Ik bleefnbsp;nu niet op den w'eg slaan, maar ging eene hoela binnen.nbsp;Alle paarden waren tot mijne vreugde nog in hunne stallen.nbsp;De bewoners kwamen ons echter te gemoot en zeiden «wachtnbsp;U even. Mijnheer, wij zullen de paarden wel buiten brengen.”nbsp;«Neen” was mijn antwoord, dat geeft zooveel soesah. Iaat iknbsp;de paarden liever hier melen.” Hoewel met tegenzin werdennbsp;alle in de hoeta aanwezige paarden voorgebracht.

Toen de meting was afgeloopen, liet ik door den politieoppasser mededeelen, dat de Compagnie alleen wilde weten hoe hoog de paarden in Silindoeng waren; dat de Compagnie wildenbsp;onderzoeken wat gedaan kon worden, om veulens te doen geboren worden, die grooter waren dan de tegenwoordige en datnbsp;geen andere bedoeling ten grondslag lag aan de meting; dat iknbsp;afgevaardigde was van de Compagnie, en dat ook de controleur gelast had, dal alle paarden van de door mij aan te wijzen hoela’s deze voornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;uur niet mochten verlaten. Na

deze mededeeling werden mij nog vele vragen gedaan, die alle

-ocr page 313-

287

dooi’ mij, zoo goed raogelijk, liet door mij beoogde doel voor oogen houdende, werden beantwoord.

Hierop vroeg men mij, waar mijn paard van daan kwam; hoeveel ringgits het wel gekost had, of het aan mij of aan denbsp;Compagnie behoorde, of ik het altijd luedenain naar den prangnbsp;enz. enz. Ook al deze vragen beantwoordde ik en sinds diennbsp;dag ging de meting ongestoord door en was de bevolking nietnbsp;alleen genegen hunne paarden ter meting aan te bieden, maarnbsp;zij brachten mij dikwijls paarden, die volgens hunne beweringnbsp;nog niet waren gemeten.

Van vele dezer paarden was de hoogte reeds door mij bepaald, zij wilden alleen nog eens weten of zij hooger waren dan de paarden uit de hoela die of die. Steeds stond ik hennbsp;te woord en voldeed aan hun verzoek, begrijpende dat alleennbsp;daardoor hel mij mogelijk werd van alles, wal hun paardenrasnbsp;betrof, in wetenschap te komen.

Later vernam ik van eenige Batak’s, die ik meer van nabij kende, dat de bevolking bevreesd Avas, dat de meting door mijnbsp;ten uitvoer gebracht, ten doel had te bepalen hoeveel belastingnbsp;door ieder paardeneigenaar in de toekomst aan de Compagnienbsp;moest worden opgehracht.

Hoe wantrouwend een Balak ook moge zijn, heeft hij eenmaal het nut van de eene of andere zaak ingezien, dan is hij gaarne geneigd afstand te doen van zijne gewoonten of denkbeelden.

Ook dit kan door mij met een voorbeeld worden gestaafd. Vroeger waren de Batak’s zeer huiverig de geneeskundige hulpnbsp;in te i’oepen van den alhier in garnizoen zijnden Officier vannbsp;gezondheid, niettegenstaande deze geneesheer met werkelijknbsp;groote menschenliefde hen aanspoorde hij hem hulp en steun tenbsp;komen zoeken. Eenige Batak’s namen de door hem gegevennbsp;wenken ter harte. Nauwelijks hadden zij de goede gevolgennbsp;van de geneeswijze van den Officier van gezondheid van nabijnbsp;gezien of met den dag groeide het aantal hulpvragenden aan.nbsp;Tegenwoordig is de toeloop zoo groot dat dagelijks gemiddeld

-ocr page 314-

288

iiiinslens ± 70 Batak’s (zoowel mannen als vrouwen) op het ziekenrapport verschijnen. Hun geloof in de geneeskundigenbsp;kennis van bovengenoemden geneesheer is reeds zoo diep geworteld , dat zelfs zieke varkens en zieke paarden hem ter genezing worden aangeboden.

Ik releveer dit uitsluitend om aan te toonen, dat de Batak’s in vele opzichten zeer practiscli zijn.

Werden deze Hoda ni Debata uildiiilend voor de fokking aangehouden , zoo zou dit uit het een of ander ten duidelijkste moeten blijken, b. v. uit de uitsluiting van andere hengstennbsp;van de voortteling, uit de meerdere zorg aan deze Godspaar-den besteed, uit de meerdere waarde van de door deze paarden verwekte afstammelingen of last not least uit het in dezenbsp;sl reken nog aanwezig zijn van stoeterijen hoe primitief ooknbsp;ingerichl. Toch van dat alles geen spoor.

INoch in Silindoeng noch op mijne reizen in de onderafdeeling Toba, heb ik iets kunnen bespeuren wat maar eenigszins opnbsp;cene stoeterij of bepaalde paardenfokkerij geleek. Dat dezenbsp;Hoda ni Debata, even ais allo andere hengsten, deel nemen aannbsp;de voortteling is boven allen twijfel verheven, aangezien ditnbsp;door de Datoe’s niet verboden is, en een Batak nimmer eenignbsp;paard renteloos zal onderhouden. Het feit alleen dat dezenbsp;paarden vrij met de overige hengsten en merries in de weidenbsp;rondloopen is voldoende deze bewering te staven.

Niet verkocht wordende, kunnen zij tot hetrekkelijk ouden leeftijd hij eene zelfde kudde de rol van dekhengst vervullen.nbsp;Waarschijnlijk is bet hier aan toe te schrijven, dat vele personen de meening waren en nog zijn toegedaan, dat dezenbsp;paarden boven andere hengsten voor de voortteling wordennbsp;aangehouden of uitverkoren. Als bijzonderheid kan nog woorden mede gedeeld, dat wanneer deze paarden de zegeningnbsp;ontvangen, zij vooraf eigenhandig door den Datoe worden gepoetst , gebaad en daarna gewasschen met water dat welriekendnbsp;is gemaakt door het sap en de schillen van de djeroek poeroet

-ocr page 315-

vf


289

(Citrus papeda), koenir (Curcuma longa) en daon roekoe-rookoe (ocimum sanctum).

Dit mag door deze viervoetige dieren ten zeerste worden gewaardeerd, aangezien zij in hunne verdere levensjaren vannbsp;deze reiniging verstoken blijven. Overigens worden zij opnbsp;dezelfde wijze als alle overige paarden behandeld. Alleennbsp;worden na bun dood, hoofd, manen en staart als eene reliquienbsp;bewaard.

Niet alleen hengsten, ook merries worden door den Daloe als Hoda ni Debata aangewezen.

In Silindoeng, alwaar bel christendom vasten voet beeft verkregen, verdwijnen dan ook langzamerhand deze Hoda ninbsp;Debata. Dal zij echter ook in deze onderafdeeling nog beslaan,nbsp;is mij meer dan eens door de bevolking verzekerd.

Ik veroorloof mij deze uitweiding, omdat deze kwestie in nauw verband slaat met het al of niet bestaan van stoeterijennbsp;in deze gewesten.

De schets, die ik gaf van de verzorging en behandeling der paarden is een schels in het algemeen. De bewoners op dennbsp;passar te Taroelong en enkele hoofden geven hunne paardennbsp;’s avonds, bij terugkomst uit de sawah, eene slobbering beslaande uit poeriek, oebies en dedak, daarenboven bouwennbsp;zij voor ben afzonderlijke stallen. Wel zijn deze vrij primitiefnbsp;ingericht en voldoen volstrekt niet aan de eischeu, die wijnbsp;aan eenen goeden stal stellen, maar voorzeker zijn de paarden van bovengenoemde eigenaars beter en ruimer gestald dannbsp;hunne uatuurgenooten in de andere hoela’s.

Deze groolere zorg spruit niet voort uit meerdere liefde voor het paardenras, maar is een natuurlijk gevolg van denbsp;omstandigheden, dat de woningen op den passar niet op hoogenbsp;palen zijn gebouwd, waardoor dus onder de huizen geennbsp;ruimte tot stalling aanwezig is, en dat op den passar geennbsp;varkens worden onderhouden.

-ocr page 316-

290

2®. Wie zich daar speciaal mei de fokking bezig honden f

Uil hel liiei'hoven vermelde blijkt reeds, dal in deze slreken niemand zich speciaal met de fokking bezighoudt.

5®. Welke rol de hoofden daarbij spelen ?

Aangezien grootendeels alle paarden aan de hoofden of hunne familieleden toebehooren, kan omtrent de rol, die de hoofdennbsp;daarbij spelen, niet veel worden medegedeeld.

Zijn andere personen, niet tot de bovengenoemde categorie van Balak’s hehoorende, in het bezit van paarden, dan isnbsp;de democratische geest, waarvan de geheele Bataksche maatschappij doordrongen is, een voldoende hinderpaal voor denbsp;directe inmenging van de zijde der hoofden. Ik bedoel eenenbsp;inmenging of pressie, die knevelarij of onderdrukking van denbsp;bevolking ten gevolge kan hebben. De Batak’s zijn in allesnbsp;wat hun particulier leven betreft, vrij, mits zij de voorschriftennbsp;van de Adat en die der Compagnie trouw opvolgen. De voorschriften van de Adat leggen getuigenis af van een diep ingeworteld rechts- en vrijheidsgevoel. Hoofd of geen hoofd, allennbsp;zijn onverbiddelijk onderworpen aan de voorschriften van denbsp;Adat.

4®. Of er in de Tobalanden bepaalde sloelerijen worden gevonden enzoo Jawelke, wilde, halfwilde of tamme F

In de Tobalanden worden geene bepaalde stoeterijen gevonden, noch wilde, noch halfwilde, noch tamme. Zooals ik reeds op pag. 283 mededeelde, wordt de paardenfokkerij geheel aan moeder natuur overgelaten.

8®. Wal tegenwoordig bekend is omlrenl den handel, den UI- en nilvoer van Balaksche paarden F

-ocr page 317-

291

Van de herkomst, de uitbreiding, den handel, den in- en nitvoer van Itataksche paarden in vroegere dagen is niets met zekerheidnbsp;hekeiid.

In hunne legendarische verhalen en in hun werkelijk zeer aardig en interessant scheppingsverhaal, is het paard geen plaatsnbsp;aangewezen. In alles staat het paard ver ten achter hij dennbsp;karbouw, die hij al hunne feesten, huwelijksplechtigheden,nbsp;sterfgevallen enz. eene voorname rol speelt.

Met een waarlijk meesterlijk redenaarstalent kan de Batak ons zijne verhalen voordragen, maar zijne gewoonte om dezenbsp;te verl)in(len aan lal van nietigheden, die met de zaak niets tenbsp;maken hel)hen en zijne uitvoerigheid van beloog zijn oorzaak ,nbsp;dat het voor den vrager uitermate mocielijk is waarheid vannbsp;verdichting te onderscheiden.

Hoewel het opsporen dezer bijzonderheden huilen de opdracht is gelegen, vond ik het echter van hoog belang in kennis tenbsp;komen met de vroegere geschiedenis van het Balaksche paardenras, omdat wellicht toegerusl met die wetenschap, hel mijnbsp;gemakkelijker zou vallen een juist beeld te verkrijgen van allesnbsp;wat hel tegenwoordige ras betreft.

Helaas was mijn onderzoek in dit opzicht zeer onvruchtbaar ; alleen hel navolgende kan met zekerheid worden mede gedeeld.

Hengsten en merries werden in vroegere dagen hoogst zelden nitgevoerd, maar door de bevolking onderling gekocht, verkocht of hij het voltrekken van huwelijken als een gedeeltenbsp;'an de koopsom (djoedjoer of loehor) afgestaan. De maximumwaarde van eene merrie was 30—55 ringgits.

Aangezien in den vervolge aanhoudend sprake zal zijn van ringgits, is hel noodig als opheldering het navolgende mede te deelen.

De ringgit, algemeen hierin omloop, wordt genaamd:

en iieeft, omgezet in Ilollandsch geld. eene waarde van ƒ2.20. Vroeger, in hel jaar 1869, vertegenwoordigde ditzelfde geldstuk een waarde van ƒ 2.75 en innbsp;October van het vorige jaar nog ƒ 2.25. Hieruit blijkt dus,nbsp;‘lal deze ringgit aan eene voortdurende daling onderhevig is.

20

tegenwoordig

-ocr page 318-

Voor een goeden, hoogen hengst werd niet meer betaald dan ± 70 ringgits.

Met één soort hengsten werd steeds eéne uitzondering gemaakt, namelijk met de zoogenaamde Iloda Singatnangaradja. Een Hoda Siiigamangaradja is een hengst, zuiver wit van kleurnbsp;(door de Bataks genaamd hapas-pili, uitgezóchte kapas) metnbsp;witte manen en staart, witte hoeven, rosachtige lippen ennbsp;oogleden, meestal blauwe of bruine oogen , die somtijds door-loopen zijn met witte strepen.

Dit type kan, volgens mijne meening, niet heter worden betiteld dan met den naam van albinospaarden. Deze naamnbsp;moge niet wetenschappelijk zijn en in het dagelijksch levennbsp;niet worden gebruikt, het is niet mogelijk dit type heter ennbsp;zuiverder te definieeren, in overeenstemming met het gelijknamig soort menschen.

Volgens de denkbeelden van de Batak’s moesten Sfnga-M.\is'GAi!AD.TA eii de naaste bloedverwanten van dezen Priester-Koning, steeds in het bezit zijn van dat soort paarden. Bij feestelijke gelegenheden en hij de opbrengst van de jaarlijksche schatting, werden deze paarden hij wijze van hormat, hem ten geschenke aangeboden. Deze paarden mochten niet door de overige Batak’snbsp;gereden worden en hadden dikwijls eene waarde van 400 a oOOnbsp;ringgits, ten minste volgens de bewering van enkele Batak’s.nbsp;Daar Singamangabadja door de vestiging van ons bestuur innbsp;deze gewesten en door de uitbreiding van het christendomnbsp;meer en meer wordt teruggedrongen en de bevolking begintnbsp;te twijfelen aan de boveunatuurlijke macht van dezen Priester-Koning, zijn ook deze paarden in waarde gedaald. Zij staannbsp;nu, wat hunne waarde betreft, op eene gelijke lijn met denbsp;andere hengsten.

Gedurende mijn verblijf in de Balaklanden mocht het mij gelukken drie dergelijke paarden meer van nabij te aanschouwen.nbsp;Zij munten volstrekt niet uit door buitengewoon fraaien lichaamsbouw. Wel zien zij er dikker en vetter uit dan de overigenbsp;hengsten, maar ik geloof niet, dat zij daarom sterker zijn.

-ocr page 319-

293

Eeii dezer paarden, Ihans loebelioorende aan Radja Po.mas (liel voornaamste cliristenhoofd van Silindoeng) is jaar oud,nbsp;1.210 meter hoog, en heeft volgens de bewering van dennbsp;eigenaar eene waarde van 160 ringgits. Volgens mijn oordeel,nbsp;heeft dat paard, uitgaande van de gemiddelde waarde van denbsp;hengsten alhier, eene maximum-waarde van 70 ringgits.nbsp;Enkele Batak’s beweren dat deze paarden zeer mak zijn. Tenbsp;oordeelen naar het temperament van de drie exemplaren, dienbsp;ik heb gezien is deze bewering geheel overeenkomstig denbsp;waarheid.

Na den inval der Padries , die op hunne rooftochten vele paarden gestolen hebben en later, door de komst der zendelingen iii deze gewesten (ruim 26 jaar geleden), werd de handel innbsp;paarden en de uit voer naar Sihoga, Sipirok en Padang Sidompoeati

levendiger.

Na de vestiging van ons hesiniir in deze landen

nam de nitvoer van jaar tol Jaar toe.

De praclische Batak ziende, dat zijne paarden huilen de grenzen oneindig meer waarde hadden, ging zelfs over lotnbsp;den nitvoer van paarden van 2—3 jaar. Hierin is nu denbsp;voornaamslo oorzaak te zoeken van den grooten achteruitgangnbsp;van het Bataksche paardenras. De achtergeblevene merriesnbsp;werden gedekt door hengsten van onvolkomen ontwikkeling;nbsp;hengsten, als het ware nauwelijks de kinderschoenen ontwassen,nbsp;Averden stamhouders van het tegenwoordig nog bestaand ras.

Tot voor ongeveer twee jaar waren de Batak’s geheel vrij in den nitvoer en konden onbelemmerd hengsten van alle leeftijden buiten de grenzen van ons gebied brengen.

Op het door mij genoemde tijdstip werd door het Civiel Bestuur het navolgende algemeen bekend gemaakt; «Hengsten,nbsp;nog niet in het bezit van baaktanden, mogen niet buiten denbsp;grenzen van de onderafdeelingen Süindoeng en Toba wordennbsp;nitgevoerd. Een ieder die zich schuldig maakt aan overtreding van dit gebod, wordt gestraft met eene boete van 10—20nbsp;ringgits.”

Deze maatregel was voorlreflelijk; hel blijft helaas te be*

-ocr page 320-

294

treuren, dal door snuienloop van omstandigheden deze niet eerder kon worden genomen.

Wat is nu het gevolg geweest van hovengenoemden maatregel?

De uitvoer van hengsten heneden de drie jaar is opgehouden, zoodat merries nu ten minste nog gedekt kunnen worden doornbsp;hengsten van 5—4 jaar. Hierdoor is de totale, als het ware,nbsp;moedwillige vernieling van het ras voorkomen.

Geheel afdoende is deze maatregel echter niet, want hierdoor wordt volstrekt niet helet, dat hengsten van 2-5 jaren aan de voortteling deelnemen. Zoolang dit nog plaats grijptnbsp;en geen hengsten van ouderen leeftijd worden ingevoerd , zalnbsp;van eene werkelijke verhetcring van het ras nimmer sprakenbsp;kunnen zijn.

Aan deze hepaling op den nitvoer wordt door de heide Controleurs in de Balaldanden zeer streng de hand gehouden.

De wijze, waarop genoemde Controleurs de helangen van het paardenras hehartigen, verdient voorzeker allen lol. Geennbsp;hengst wordt uilgcvoerd, of de Controlenr heeft zich persoonlijk overtuigd van diens leeftijd.

worden afgeteekend.

van den Controleur worden voorkomen,nbsp;leeftijd van 4 jaar,nbsp;Zulks is

lil

dat nu en dan hengsten heneden den naar de ooslelijke grenzen worden uit-zeer hegrijpelijk, want is een paardnbsp;eenmaal die grens overschreden, dan houdt de zoo gewenschtenbsp;verdere controle op. Van den nitvoer naar Deli of de landschappen gelegen ten noorden van het Toba-meer is weinignbsp;met zekerheid hekend.

De uitvoer van hengsten naar Assahan is niet van lielaiig omdat de eigenaars, om op die plaats te komen, hetonaflian-

Zijn de haaktanden uitgekomen dan ontvangt de eigenaar van den hengst een door den Controleur geteekenden pas (innbsp;den wandel genoemd; pas djalan) die op de plaats van aankomstnbsp;[Siboga, Sipirqk of Padang Sidempoean) door den aldaar aanwezigen amhtenaar van het Civiel Bestuur voor gezien moetennbsp;Niettegenstaande de zeer strenge controlenbsp;de onderafdeeling Toha kan het niet

gevoerd

-ocr page 321-

295

laiulscliap Oeloean moeien passeeren, alwaar liiin dooide hoofden der verschillende hoela’s eene schalling wordt opgelegd. Da bewoners van de ondcrafdeeling Tuba kunnen dus hunne paarden goedkooper en veiliger uilvoeren over de zuidelijke grenzen van do ondcrafdeeling Silindooni/. Wat den uitvoer betreft naar de westelijke onafhankelijke landschappen ,nbsp;deze is ook uit den aard der zaak van zeer weinig belang.nbsp;Het aantalnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;paardennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;die landschappen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;met name Sail-ni

hoela, Dolok Sanggocl, Hoela Paon, Pcrsingocran is in vergelijking met dat in de onderufdeeÜngen Siliiuloeng cn Tobanbsp;zoo groot,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dal vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ecunbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hepaalden uilvocrnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;uil ons gehied geen

sprake kan nbsp;nbsp;nbsp;zijn. Ooknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nitvoer naar de oostelijke grenzen der

ondcrafdeeling Toba nbsp;nbsp;nbsp;isnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van zeer weinignbsp;nbsp;nbsp;nbsp;helang. Naar het

landschap Bonan Dolok, gelegen aan den zuid westelijken voet van de Baloena Djarjar, worden zoowel hengsten als merriesnbsp;uitgevoerd, daar door de hewouers van dat landschap veelnbsp;paardenvleesch wordt gegeten.

Naar de oostelijke grenzen van de onderafdecling Silindoeiig worden zoo goed als geene paarden uitgevoerd.

Ik sprak hierhoven alleen van uitvoer van hengsten; merries worden zeer zelden uitgevoerd.

Een Balak gaal in het algemeen niet gaarne lol den verkoop van merries over, omdat hij zich daardoor ais het ware herooflnbsp;van een middel, om zijn kapitaal op eene zeer gemakkelijke,nbsp;hem niets kostende wijze, vrij spoedig te vermeerderen; voorzeker wel weer een hewijs van den in vele opzichten pracli-schen geest van den Batak.

Alles wat hierboven medegedeeld is omtrent den uitvoer samenvatlende, komen wij lol de conclusie, dat de uilvocrnbsp;naar Sihoga, Sipirok en Padang NtVicm/wcaa alleen gewicht in donbsp;schaal legt cn dus van invloed kan zijn op den voor-of achteruitgang van het Oatakschc paardenras, terwijl die naar eldersnbsp;geheel builen rekening kan worden gelaten.

Tot mijn leedwezen kan ik geen statistieke opgaven overleggen die voldoende vertrouwbare gegevens oplevcren van de

-ocr page 322-

296

trapsgewijze verineerderiiig of vermindering van hel aantal uilgevoerdc hengsten in een bepaald tijdsverloop.

Wat de invoer van paarden betreft, hiervoor kan het navolgende dienen:

Van de Padaiigsche Bovenlanden worden noch hengsten noch merries ingevoerd; wel daarentegen van de aan de westelijkenbsp;grens van Silindoeng en Toha gelegen landschappen en van helnbsp;landscliap Si-Goempar gelegen in noord-oostelijke richting op 6nbsp;paal afslands van Lagoe Boli.

Na de excursie in October en November van het vorige jaar naar de westelijke onafhankelijke landschappen, is de invoernbsp;van daar verminderd. Mocht over eenige jaren de politiekenbsp;verhouding met deze landscliappen verbeteren, zoo zou hetnbsp;aanbeveling verdienen alsdan meer partij te trekken van denbsp;aldaar aanvvezige paarden, vooral van de merries.

Zooals hieronder zal blijken, moeten zich aldaar vrij hooge en fraaie Balaksche merries l)evinden. Hoewel alle berichtennbsp;omtrent bet aldaar aanwezige aantal en de soort van paardennbsp;zeer vaag en onzeker zijn, is bet een feit, dat de merries aldaar grooter en fraaier zijn dan die in onze nederzettingen.

De invoer van paarden uil de landschappen, gelegen nabij de overige grenzen van ons gebied, is zeer gering.

In bet algemeen moet de invoer van paarden uit de hierboven genoemde landschappen meer beschouwd worden als doorvoer. Het grootste aantal ingevoerde paarden blijft nietnbsp;lang in onze nederzettingen, maar wordt gewoonlijk spoedignbsp;uitgevoerd naar Siboga, Sipirok of Padang Sidempoean.

Ten slotte rest mij nog de behandeling van den handel in paarden binnen de grenzen van ons gebied.

De handel in paarden bepaalt zich voornamelijk lot den in-of verkoop van hengsten beneden de 4 jaar en van merries van alle leeftijden. Merries worden veel minder verkocht dan hengstennbsp;maar wel geruild tegen hengsten of andere merries, met ofnbsp;zonder bijvoeging van een zeker aantal ringgits.

Hengsten

van 4 jaar worden of persoonlijk door den Batak

-ocr page 323-

297

uilgevoerd naar Siboga, Sipirolc of Padaiig Sidempoean óf door hem vcrkoclit aan paardeiihaiidelaars uit laatstgenoemdenbsp;streken. De prijs, waarvoor de Batak’s tegenwoordig hunnenbsp;merries koopen of verkoopen, is 30—80 ringgits. Grooterenbsp;waarde vertegenwoordigt eene merrie niet. Die van de hengstennbsp;is zeer uileenloopend en hangt vooral af van den leeftijd, vannbsp;de kleur en den algemeenen lichaamsbouw, van het al of nietnbsp;fier dragen van den staart, en van het al of niet in het bezitnbsp;zijn van goede of slechte poesorans (in het Javaansch, oeserans).

Zoolang een hengst nog niet in het bezit is van baaktanden is de waarde gering, maar nauwelijks zijn deze voelbaar, zoodatnbsp;binnen korten tijd de ontwikkeling dier tanden verwacht kannbsp;worden, of de prijs stijgt enorm.

In een opzicht doen de Balak’s werkelijk niet onder voor geroutineerde Europeesche paardenhandelaars. Wordt doornbsp;hen een hengst van 4 jaar ten verkoop aangeboden, dan eischtnbsp;hij dikwijls exhorbitanle prijzen. Alvorens opgave van prijsnbsp;te doen, begint hij steeds met de mededeeling »adoug sayt”nbsp;(heeft haaktanden), alsof hij zeggen wilde, als U hem nietnbsp;koopt, dan kan ik hem lock uitvoeren. Is de kooper onvoorzichtig om door het een of andere gezegde te doen blijken,nbsp;dat hij het paard gaarne zoude bezitten, dan is de verkoopernbsp;niet of zeer mocielijk lot prijsvermindering te brengen. Wilnbsp;men van een Balak een paard koopen, men legge eene groolenbsp;onverschilligheid aan den dag, toone hem duidelijk, aan dal hetnbsp;paard zooveel ringgils waard is en geen cent meer, en wijkenbsp;vooral niet af van het eenmaal volgens recht en billijkheidnbsp;vastgestelde maximum. Op deze wijze gelukt wel is waar denbsp;koop op dien dag niet, maar meestal komt de verkooper dennbsp;volgenden dag of eenige dagen later terug om, na mededeelingnbsp;waarom hij tot prijsvermindering is overgegaan, het paardnbsp;voor den vroeger voorgestelden prijs van de hand te doen.

Over hel algemeen zijn de hengsten boven de 4 jaar in deze landen niet goedkoop. De verkoopprijs varieert van öO—130nbsp;vinggits; gemiddeld kan men dien stellen op 90—100 ringgits.


-ocr page 324-

298

Op (Ic versclulleiulo passars, vijf in gelal, in ile onder-afdeeling Süindoeiig, worden zeer weinig paarden gekorlil of verkocht. Zes maal bezocht ik de grootc passar te Sita Uoevomnbsp;(in de vallei van Silindoenri) alwaar eiken Zaterdag dnizondenbsp;llatak’s bijeen komen. ïn hel geheel heb ik aldaar tweenbsp;paarden lo koop zien aanbieden, paarden niet ouder dan 5 jaar,nbsp;zeer klein en niet uitmuntende door fraaien lichaamsbouw ofnbsp;uiterlijke schoonheid.

Het kwam mij voor dat de eigenaars van dit tweetal paarden in grooten geldnood verkeerden, want na een onderhoud met hen van cenige minuten daalde de prijs dier paardennbsp;van 90 op 55 ringgits. Niet van plan eigenaar van die paardennbsp;te worden, heb ik liet onderhoud gestaakt. Later vernam iknbsp;van enkele Batak’s, wien ik had opgedragen mij mede te deelennbsp;of die paarden al of niet verkocht waren geworden, dat zijnbsp;van de hand gezet waren het eene voor 51 ringgits en het anderenbsp;voor 53 ringgits met bijvoeging van twee stukken kain.

Op mijne reis naar Lagoe Bolie bezocht ik de groole passars van Baligé en Lagoe Bolk. Op de eerste waren 6 hengstennbsp;en eene merrie, op de laatste 14 hengsten benevens een Hoda ninbsp;Debata, die alle met uitzondering van het God.spaard, ten verkoopnbsp;werden aangeboden. Dat op deze passars betrekkelijk meernbsp;paarden werden verkocht, moet worden toegeschreven aannbsp;het feit, dat de bewoners van de onderafdeeling Toha veelnbsp;armer zijn dan die van de onderafdeeling Silindoeng en dusnbsp;gemakkelijke.r tot den verkoop van hunne paarden overgaan. Alsnbsp;regel kan men aannemen, dat een Batak zijne paarden, jongernbsp;dan 4 jaren, dan alleen verkoopt, wanneer bij ter voldoeningnbsp;van een schuld of koopsom (voor hel doen huwen zijner zonen)nbsp;genoodzaakt is daartoe over te gaan. Paarden van 4 jaar wordennbsp;gewoonlijk door hadjies uit Badang Sidempoeaii, Sipirok of Siboganbsp;en door enkele Bataksclie paardenhandelaars opgekocht ennbsp;uitgevoerd.

Het is hier de plaats melding te maken van eene wijze van bezit, algemeen in zwang bij de Batak’s. Dikwijls komt bet voor

-ocr page 325-

299

dal 2, 4 of 8 personen Ic samen oen karboinv, een paard of iels anders bezilten. Men noemt'/i aii»deel: sambariba (de bclfl),'/inbsp;aandeel: sakae (een poot) en een acblsle aandeel: Sambola lambiriknbsp;(een doorgesneden klauw). iMet deze benamingen bedoelt mennbsp;resp. de helft of twee poolen, een poot en een doorgesnedennbsp;klauw van een karbouw. Aandeelen van ‘/s, '/öj '/t enz.nbsp;beslaan niet of hoogst zelden. Voor die aandeelen beslaan ilannbsp;ook znlke eigenaardige benamingen niel. Ilol zal voorzeker geen verwondering baren, dal deze wijze van l)ezilnbsp;bij de Batak’s aanleiding geeft lol vele, dikwijls ingewikkelde perkara’s, die des te ingewikkelder worden wanneer (om ons tot de paarden te bepalen) bel gezamenlijknbsp;bezit eene merrie is. Als regel wordt dan ook aangenomen,nbsp;dat wanneer de merrie een veulen wer|)t, ook dit voor ,nbsp;Vi of Vs gedeelte aan de verschillende eigenaars toebehoort.nbsp;Dal de afstand, waarop de verschillende eigenaars van elkandernbsp;wonen, geen beletsel is voor deze wijze van bezit, blijkt nilnbsp;de omstandigheid, dat bewoners van .SiYmrfoeag dikwijls voornbsp;Vr of Vs aandeelhouders zijn van een paard in Larjoc Ihlie,nbsp;Balegé of elders en omgekeerd.

G'. Of' Cl' onder dc Balaksclie paarden voorkomen, die de hoütjle van 1.2o6 c.]f. bereiken of ovcrlreffen, zoo ja, of dienbsp;ook worden uihjevoerd, waarheen en lot welken prijs ?

De Dataksebe paarden, zoo wel hengsten als merries zijn over het algemeen zeer fraai gebouwd, klein van stuk en goednbsp;geproportionneerd. Ik gebruikte de uitdrukking, »in hel algemeen”, want dal afwijkingen worden aangelrolfen van het normale zeer fraaie type, is, na hetgeen ik mededeelde omtrent denbsp;voortteling en de wijze, waarop de Batak’s hunne paardennbsp;behandelen en verzorgen, niet te verwonderen.

Mogen enkele exemplaren afwijken van hel algemeone type, gebrekkige paarden vindt men in deze streken hoogst zelden.

-ocr page 326-

500

Men zij vooral voorzichtig dit ras Ic beoordeelen naar enkele exemplaren in het hezit van particulieren op Java en Suimira.nbsp;Vele van deze zoogenaamde Batakpaarden hebhen nimmer denbsp;Balaklandcn gezien en zijn gewoonlijk kleine Bovenlandschenbsp;paarden. Vooral wanneer deze paarden eene zwarte of muisvale robe bezitten, worden zij door de paardenverkoopersnbsp;voor echte Batakpaarden verkocht. Vele personen op Javanbsp;en Sumalra zijn de meening toegedaan, dat ie algemeene klem'nbsp;der Batakpaarden zwart of muisvaal is. Niets is meer bezijden de waarheid dan deze bewering. Men tz’eft hier paaz’dennbsp;aan van alle robes als: zwarte, bruine roskleurige en bontenbsp;paarden. Schimmels zijn zeldzaam en de zoogenaamde Isabellennbsp;(zemelvaal met aalstreep, witte manen en staart) worden hiernbsp;niet gevonden.

Over de meer of mindere physiscbe of moreele kracht van zijne paarden kan een Batak absoluut geen oordeel vellen,nbsp;omdat hij zijne paarden zelden bei'ijdt en nimmer als last- ofnbsp;trekdier gebruikt. Hij laat zijne paarden zoo lang aan bunnbsp;lot over tol dat bet oogenblik is aangebroken, dat zij in geldnbsp;moeten worden omgezet.

Vooral ter beantwoording van bovengestelde 6' vraag ga ik thans over tot eene meer aandacbtige beschouwing van denbsp;Bataksche merrie.

De Bataksche merrie als type is over het algemeen zeer fraai gebouwd, heeft een goed gevormd gestrekt lichaam, eennbsp;1‘ecbten rug en meestal recht hoofd en een half ramshoofdnbsp;(geheel ramshoofd nimmer), eene goede aanhechting van hoofdnbsp;en hals, normale ooren, heldere, vurige, dikwijls fonkelendenbsp;oogen, wijde neusgaten, eene vrij hreede borst, over het algemeen zeer fraaie rechte voorheenen, meestal goede steilenbsp;hoeven, een goede achterband met goed gevormde achterheenennbsp;en meestal dikke ronde billen en een hoog ingeplanten staart.

De afwijkingen van dit normale zeer fraaie type zijn merries met een dikken, korten hals, hreede kaken en een eenigszinsnbsp;afhangend kruis, met laag ingeplanten staart; of inei-ries met

-ocr page 327-

501

siilielbeencn; daarenboven zijn een groot aantal merries koebak-kig. Deze laatstgenoemde afwijking in den stand der acbter-beenen komt vooral bij oude merries voor. Volgens mijne meening is dit een gevolg van bet laten zuigen der veulens,nbsp;daar ik beb waargenomen, dat, wanneer de veulens zuigen,nbsp;de merries de spronggewrichten ecnigszins naar binnen buigen.

Door mij werden persoonlijk 216 merries gemeten. De meting werd steeds drie maal herhaald en bet gemiddelde vannbsp;deze drie metingen als de ware hoogte aangenomen. De hoogstenbsp;door mij gemeten merrie bad een scboftshoogte van 1.240 cM.nbsp;Merries van 1.256 cM. of hooger zijn, zoo ver ik beb kunnennbsp;nagaan, in onze nederzettingen niet meer te vinden. Alsnbsp;gemiddelde hoogte der merries mag men aanneinen 1.190—nbsp;1.200 cM., meer niet.

Volgens de berichten van vele Batak’s. die voor bun handel met de bewoners van de aan de westelijke grens van Silindoeng ennbsp;Toba gelegen landschappen, deze gewesten zeer dikwijls bezoeken,nbsp;moeten in die landschappen vele merries worden aangelroffeunbsp;van eene hoogte van ruim 1.256 M. Door die berichtgeversnbsp;werd mijn paard steeds als maatstaf aangenomen. Aan dezenbsp;berichten mag volgens mijne meening volkomen geloof geslagennbsp;worden, ten eerste omdat de personen, die mij deze mededee-lingen deden , op dit punt zeer vertrouwbaar waren , en ten tweede omdat de verschillende berichten volkomen overeenstemden.

Vooral in bet landsebap Dolok Sanggoel worden een groot aantal hooge merries aangetroffen. Evenals in onze neder-zetlingen voeren de Batak’s aldaar hoogst zelden merries uit,nbsp;reden waarom wij die merries in deze gewesten dan ook niet zien.nbsp;De verschillende robes der merries zullen later besprokennbsp;worden bij de behandeling der hengsten. Het temperamentnbsp;der merries is goed. Wel waren enkele gedurende de metingnbsp;zenuwacbtig en schrikachtig, maar men dienc niet uit betnbsp;oog te verliezen, dat deze paarden steeds vrij rondloopen,nbsp;bijna altijd gedurende de meting vergezeld waren van hunnenbsp;veulens, dus daardoor wantrouwend waren jegens iederco

-ocr page 328-

302

vreemde, die luuir naderde. Daarenboven gaal het bewerkstelligen van oonc meting bij ieder paard veelal met moeielijk-Iieden gepaard.

Slechts eens heb ik te Boclar door de zcimwacbligheid van eene merrie de meting moeten opgeven.

De b'ataksclie merries zijn zeer vrnclilbaar, lictgecn is op te maken nit bet verbazend groot aantal veulens in deze gewesten aanwezig. Over bet algemeen worden er meer merriesnbsp;dan bengston geboren. De geboorte van veulens gaal zeernbsp;voors[)oedig. verloskundige hulp is, zooals ik hierboven reedsnbsp;mededeelde, nimmer noodig.

Wanneer veulens dood worden geboren , is de oorzaak hiervan meestal te vinden in hetgeen ik mededeelde op pag. 285.

Komen veulens levenloos ter wereld, dan noemt een Batak dit »tarsoema”. Volgons bet Bataksche bijgeloot is de tweedenbsp;dag van iedere Bataksche maand een slechte dag ari soema.nbsp;Een booze geest is steeds oorzaak van bet levenloos geborennbsp;worden van een veulen. De drachltijd der merries is vannbsp;11—12 maanden.

Uit hetgeen hierboren is medegedeeld, blijkt volkomen dal de Bataksche merries zeer goede fokdieren zijn, dus uitstekend geschikt voor de instandhouding en vermeerdering vannbsp;het ras. Tot op ouden leel'tijd kunnen zij aan de voorttelingnbsp;deel nemen.

Ik mat o. a. eene merrie, die, naar hare tanden en uiterlijke vormen te oordeelen, minstens 19 a 20 jaar oud was en Unbsp;dagen te voren nog een gezond, flink veulen ter wereld hadnbsp;gebracht.

De Bataksche hengsten komen, wat bouw betreft, overeen met het reeds omschreven normale type der merries. Ook bijnbsp;de hengsten vindt men dezelfde afwijkingen als bij de merries;nbsp;daarenboven bezitten sommige hengsten een zeer forscho,nbsp;zware voorhand en eene smalle werkelijk schrale achterband.nbsp;Dat deze hengsten voorkomen is zeker wel een bewijs van dennbsp;achteruitgang van hel ras.

-ocr page 329-

503

In liel geheel werden door mij 187 hengsten gemeten, op weinige nitzoiuleringen na, hoogstens van 5—4 jaar.

Zoover ik heb kunnen nagaan worden, met uitzondering van één paard, Bataksche hengsten, lioven de 1.236 cM., nochnbsp;in onze nederzettingen , noch in de overige Bataksclie landschappen aangetroffen; ook niet onder de Hoda ni Dehata. Hetnbsp;hoogste door mij gemeten Godspaard liad eene sclioflshooglenbsp;van 1.210 cM. Hun aantal wordt door de verspreiding vannbsp;het christendom steeds kleiner.

De eenige uitzondering is het rijpaard, toehehoorende aan den zendcling-leeraar te Pansocr-na-Piloe, don heer J. H.nbsp;Meerw.vldt ; deze hengst is zwart van kleur , goed gebouwd,nbsp;± tl'/s oud en heeft eene hoogte van 1.510 cM. Ik vondnbsp;het wel van belang gegevens op te sporen ter opmaking vannbsp;het stamboek van dit bijzonder exemplaar.

Dit paard werd ruim 11 Vs jaar geleden in de vallei van liudocnci geboren. De eerste eigenaar was de vader van A.m.vnbsp;SosonoiiAx, een Balak, die thans verblijf houdt in de Kolanbsp;Loemban Inaina nabij Tarocloeng. De verkoop van dit jiaardnbsp;gaf, toen het den leeftijd had bereikt van 3 jaar, aanleidingnbsp;lot een perkara tusschen vader en zoon. Eerstgenoemde wildenbsp;het verknopen aan B.\d.ia Po.xtas , denzelfden Badja reedsnbsp;vroeger in dit verslag genoemd; de zoon daarentegen knoopte,nbsp;buiten weten zijns vaders, onderhandelingeu aan met den Heernbsp;A. Si.MO.\H;n', zendcling-leeraar te Simorangkir. Het resultaatnbsp;van die onderhandelingen was, dat dit paard aan genoemden zen-delingleeraar werd verkocht voor de som van 60 ringgits. De perkara werd later ten voordeele van den zoon uitgemaakt. Vannbsp;den Heer Simo.neit ging het paard over op den Heer Pose,nbsp;eveneens zendeling-leeraar te Sipahoelar. Den 12 Maart 1882nbsp;werd de Heer Meerwaldt vierde en laatste eigenaar voor dennbsp;exhorhitante prijs van ƒ 312.30. Het paard was dus wel innbsp;Av.aarde gestegen.

De gemiddelde hoogte der door mij gemeten hengsten is 1‘nim 1.180 M., dus lager dan die der merries.

-ocr page 330-

' Hetgeen hieronder vermeld znl worden van de verschillende rohes der hengsten heeft ook betrekking op die der merries.

De zwarte robe is hij den Batak de meest geliefde; paarden van die kleur zijn volgens zijn denkbeelden zeer sterk en gewillig, zij vertegenwoordigen dos eene groote waarde. Dezenbsp;zwarte kleur komt in drie duidelijk te onderscheiden lioofd-niiancen voor, als: 1” vaal, bijna grijs zwart; 2“ vaal-zwart;nbsp;3' gitzwart. De eerste wordt door den Batak bestempeld metnbsp;den naam van boeloc moljic (muizenhaar) en de tweede metnbsp;na birocng (zwart). Paarden, die de 3' robe bezitten, noemtnbsp;1'ij hoda si lintong (lintong is een stilstaand water met eennbsp;donker zwart gekleiirden bodem).

Hoewel de bruine robe in verschillende kleurschakeeringen voorkomt, onderscheidt de Batak slechts twee soorten, namelijk: kastanje bruine {boenga-boenga, bloem) en roodbruine (««-rara rood). Deze paarden, vooral de merries van die kleur,nbsp;zijn ook zeer gewild en volgens zijne denkheeden even sterknbsp;als zwarte.

De muisvale paarden zijn, volgens den Batak, sterk maar altijd wild. Hij onderscheidt ze in drie soorten. P Hodanbsp;si logo-logo (logo is een roofvogel met muisvale veeren); ditnbsp;zijn muisvale paarden zonder aalstreep. 2' Iloda si laljalnbsp;(laljat is een vrucht); deze paarden zijn lichter van kleur dannbsp;de vorige, maar hebben een aalstreep. 3« Hoda si loUong (tol-long is een grassoort); genoemde paarden zijn licht muisvaalnbsp;van kleur met aalstreep, terwijl de voor- en achterbeenennbsp;geteekend zijn als de heenen van een zebra.

Terwijl de robe der vossen in Europa in verschillende kleuren voorkomt, heeft men hier, zoover ik heb kunnen nagaan,nbsp;slechts een soort, donkervossen, door den Batak genoemdnbsp;rgt;Hoda Bulioedoe lalaquot; (hakoedoe tata is de kleur van een nognbsp;niet goed gekookte verfstof, die algemeen gebruikt wordt voor helnbsp;verven van het garen bestemd voor de vervaardiging van Batakschenbsp;kleedingstukken. Ongekookt zijnde is die kleurstof geel; goednbsp;gekookt wordt zij donkerrood). In tegenstelling van hunne

-ocr page 331-

kleurgeiiooteii in Europa zijn deze paarden, volgens de ideeën van den Balak niet óf valscli óf mak, maar alUjd zeer maknbsp;en gewillig.

Men Ireft hier Iwce soorten valken aan (met valken bedoel ik zemelvalc paarden mei doukerhriiine of zwarte manen ennbsp;staart met al of niet duidelijk zichtbare aalstreep) nl. \lt;=Hodadinbsp;Isoemnij (geel); 2= Doda si hoenga ni aroeng (een biezensoort,nbsp;hier veelal gebruikt voor dakbedekking).

Met uitzondering van de Hoda Singamangaradja komen hier (ten minste in ons gebied) geen schimmels of ijzerschimnielsnbsp;voor. Voorzeker moeten er vroeger enkele e.vemplaren dernbsp;laatstgenoemde kleur hebben bestaan, daar de Batak voor hennbsp;een afzonderlijken naam heeft, Ie welen «Ihda lapoek lapoekquot;nbsp;(vermengde kleur).

Paarden met een kol, namelijk kleine kol, noemt de Batak o Hoda sl mala ni ari” (zon) onverschillig hoe overigens de robenbsp;dier paarden is, mits zij niet bont zijn, in welk geval zijnbsp;bestempeld worden met den naam van Hoda si ganding dohotnbsp;mala ni ari (honta kleur met een zon).

Paarden met getakte of druipkollen, met hle.ssen, onverschillig of de bles volkomen is of niet, noemt men Hoda st la/iop (tahop is stooten , dus paarden die zich gestooten hebben).

Paarden met eene enkelvoudige of eenkleurige robe en een wit hoofd worden aaugeduid met den naam van Hoda si lahoeloeknbsp;(tahoeloek, muts of hoed). Dergelijke paarden worden hoewel zeldzaam, hier toch aangetroffen. Enkele der Batakpaardennbsp;hebben, ofschoon overigens egaal van kleur, een willen mond;nbsp;'leze paarden noemt men «Hoda si soengem belangan (sinbsp;soengem belangan beleekeut uil den pot likken).

Ten laatste rest mij nog de behandeling der bonte paarden, •lie in groote getale hier aanwezig zijn. Het is werkelijk tenbsp;lgt;etreuren dal dit aantal jaarlijks, ja maandelijks toeneemt,nbsp;Volgens mijne meening, een gevolg van de onoordeelkundigenbsp;paring. Hoe goed overigens gebouwd, zijn zij, wegens denbsp;Ivlcur, als troepenpaard niet aan te bevelen.

-ocr page 332-

506

In het algemeen noemt een Balak een bont paard: Iloda si gandiiirj (ganding-veelkleurig). Om de verschillende Itonlenbsp;paarden te onderscheiden verbindt hij nn den naani «ganding” metnbsp;de overige hierboven vermelde benamingen als: b. v. si gan-ding na hiroeng (zwartbont), si ganding na rara (bruin bont)nbsp;enz. enz.

Zoover ik heb kunnen nagaan bezitten de Batakscbe hengsten weinig kwade eigenschappen en mochten zij die bezitten, dannbsp;hen ik overtuigd, dat die door eene goede militaire dressuurnbsp;geheet zullen verdwijnen. Sommige personen beweren (opnbsp;welken grond is mij onbekend) dat de Batakscbe hengstennbsp;minder geschikt zijn voor deugdzame rijpaarden.

Men diene wel in het oog te houden, dat Batakscbe hengsten nimmer van hun jeugd al’ onderworpen worden aan eenenbsp;goede militaire dressuur. Te Padang heb ik een eenigszinsnbsp;zenuwachtigen zuiveren Batakseben hengst gereden. Ik geeldenbsp;verzekering dat het paard, na eenigen tijd, uitstekend als rijpaardnbsp;was te gebruiken. Gedurende mijn verblijf alhier werden tweenbsp;Batakscbe hengsten door een mijner ondergeschikten afgericht.nbsp;Door die africhting zijn zij uitstekende rijpaarden geworden.

Oordeelende naar hetgeen ik persoonlijk gezien en ondervonden hel), durf ik als mijne meening uil Ic spreken, dat het Batakscbe ras, imlien het grooler ware, uitstekend geschiktnbsp;zou zijn voor de remonleering van het leger. Vele hengstennbsp;in deze nederzeUingen steigeren en klauwen; volgens mijnenbsp;meening een gevolg van het vroeg en dikwerf dekken en ooknbsp;van hel hier in zwang zijnde paarden-vcchten, vooral in denbsp;onderafdeeling Toba.

Op de groote passars van do onderafdeeling Toba brengen dikwijls de hoofden hupne hengsten mede, om deze onderlingnbsp;te laten vechten. Zulks geschiedt als volgt.

Twee hengsten worden tegenover elkander gesteld en door J)eide partijen opgehilst. Zijn de paarden niet lot vechten tenbsp;bewegen dan wordt eene tochtige merrie tusschen heide hengstennbsp;geplaatst, gewoonlijk met het gevolg, dat de woedende strijd

-ocr page 333-

507

een aanvang neenil. Dit veclilen gaal naliiurüjk gepaard mei liet aangaan van groole weddingschappen.

Deze zeer slechte gewoonte wordt door den Controleur met alle kracht tegengegaan, doch het is licht te begrijpen, datnbsp;het voor den meest ijverigen ambtenaar van het civiel bestuurnbsp;in vele gevallenzeer moeielijk is, eene eenmaal diep ingeworteldenbsp;gewoonte binnen een kort tijdsverloop met hand en tandnbsp;uit te roeien.

De meeste Balaksche hengsten worden op Sumatra en Java gebruikt als wagenpaardeii. Na eene korte, dikwijls slechtenbsp;africhting voldoen zij als wagenpaardcn zeer goed. Ware hetnbsp;ras grooler, zoo zoude ik hen ten zeerste als artillerie-trek-paarden aanbevelen.

Alvorens nu van de beantwoording dezer laatste vraag af te stappen, wensch ik gaarne nog cenige zaken mede Ienbsp;deelen, die in vele opzichten van belang zijn.

Zooals reeds is medegedeeld bestaat het hoofdvoedsel der Bataksche paarden uit gras. In deze gewesten groeien velenbsp;vrij goede grassoorten. Enkele daarvan zijn mij hij naamnbsp;bekend.

1' Oma, het gras dat algemeen in de sawaii en langs waterleidingen groeit.

2' Si Marerc, eene grassoort die heter is dan de oma en zelden in de sawah wordt aangetrolfen.

5' Si Tamoe Dalan, dal gevonden wordt op de drooge weiden langs de wegen, op de geheele hoogvlakte en op de berghellingen waar geen hooge dichte ilalang groeit.

4' Ilalang (door de Bataks gevvounlijk «ri” genaamd), dat door de paarden, die op de hoogvlakte rondloopen wordt genuttigd.

S' Djagong, waarvan in deze gewesten slechts eene kleine soort bestaat; de vruchten behoudt de Batak voor zich zelf,nbsp;bladeren en stengels dienen tot veevoedsel.

6' Uoembil, dat evenals Si Tamoe Dalan op drooge gronden voorkomt en door de paarden zeer gaarne wordt gegeten.

Van de bovengenoemde grassoorten kan ik voorloopig geen

21


-ocr page 334-

.quot;gt;08

nadere omschrijving geven. Laler zal het niLj waarschijnlijk niogelijk zijn na raadpleging van de heschrijving der Indischenbsp;grassoorten door den Weledelgestrengen Heer Mars, de alhiernbsp;groeiende grassoorten naar hehooren te rangschikken in denbsp;verschillende klassen.

De geneesmiddelen die de Batak’s hunne paarden hij ziekten toedienen, zijn weinig in getal.

De paarden zijn over het algemeen zeer gezond en worden van hunne geboorte af gewend aan de verschillende invloedennbsp;van temperatuur en weersgesteldheid.

Paarden, die hardlijvig zijn, worden gevoed met eene grassoort: »Soeha soeha” genaamd, die eene goede doorstralingnbsp;te weeg brengt.

Wonden worden behandeld met een pap van verschillende bladen en grassoorten.

Kreupelheid wordt door wrijven en besproeien met koud water genezen.

De Batak’s hechten niet veel waarde aan de geneesmiddelen zelve, maar wel aan de tooverformulieren, die tegelijk metnbsp;de toediening der medicamenten worden uitgesproken.

Die ziekten worden steeds volgens hun oordeel veroorzaakt door booze geesten, daarom zijn de tooverformulieren alleennbsp;in staat de wraak dezer kwade geesten af Ie weren.

alle paarden die door ambtenaren, (i) Sedert overgepl.ialst. (t!nn.)

Kwade droes hecfl gelukkig nog nimmer in de Balaklanden gewoed. W’el zijn ongeveer l’/a .jan*’ geleden in Lagoe Bohenbsp;en in het onafhankelijk landschap Si Poempar binnen een zeernbsp;kort tijdsverloop achtereenvolgens 10 a 12 paarden gestorven,nbsp;maar uit een nauwkeurig onderzoek is mij gebleken dat denbsp;ziekte verschijnselen niet overeenkwamen met die van kwadennbsp;droes of worm. Aangezien zeer weinig paarden van Sumatranbsp;of Java alhier worden ingevoerd, zal niet licht die ziektenbsp;naar hier worden overgebracht. Het zou toch ten zeerstenbsp;aanbeveling verdienen, nu te Sihoga een Gouvernements veearts gestationneerd is (‘)

-ocr page 335-

309

officieren, of iiarliculiercii van daar naar de Balaklanden worden medegenomen, door dien amffienaar Ie doen keuren.nbsp;Dit is de eenigc waarborg om ilie verscbiikkelijke ziekte nilnbsp;deze landen te weren. Tc meer neem ik de vrijheid ditnbsp;voor te stellen, omdat zich in de Padaiigsche Boven-en Bene-denlanden nog steeds gevallen van kwaden droes voor doen.

Even als op Java hechten ook de Batak’s geloof aan de door hen genoemde poesorans (op Java', oeseraus genoemd).

Vraagt men aan den Batak naar de heleekenis van deze poesorans, dan bewaart hij daaromtrent steeds een diepnbsp;stilzwijgen en beweert zulks niet te weten. Met veel moeitenbsp;kon ik door veel vragen en pralen de goede eii slechte betee-kenis van enkele poesorans te welen komen. Een paard isnbsp;gelukkig, wanneer één of meer poesorans oj) de hierondernbsp;vermelde wijze over bet lichaam zijn veideeld.

V. een poesoran op gelijke hoogte ter weerzijden van de borst boven de voorbeenen;

aan ieder achterbeen slechts een poesoran;

3^ een of meer poe.sorans tusschen de oogen gelegen.

Treft men daarentegen een of meer poesorans boven de oogen aan, dan zijn de paarden schrikachtig: bezitten zij echter,nbsp;behalve deze, meerdere poesorans op hel overig deel van hunnbsp;lichaam, dan zijn zij zeer gewild.

Een paard wordt ongeluk aanbrengend genoemd, wanneer het een poesoran ter hoogte van de keel bezit of in plaatsnbsp;van één aan de beide achterbeenen, slechts aan één achterbeennbsp;een dergelijke samenkomst der haren beeft.

De kennis van deze poesorans is oogensebijnlijk voor ons van geen belang, doch kan voor iemand die later belast mochtnbsp;worden met den aankoop van Balaksche hengsten van veelnbsp;waarde zijn. Hierdoor toch is bij in slaat den juislen prijsnbsp;Ie bepalen, waarvoor de Balak’s gewoon zijn hunne paardennbsp;in die bijzondere gevallen van de hand Ie doen.

-ocr page 336-

AIALECTEN.

De vruchtbaarheid der hybriden. M. Saim-Y'®^ MÉNARD heeft onlangs aan de Sociélé nationale d’Acclimalalion een merkwaardig verslag ingezonden, betreffende de resultaten, die hijnbsp;verkregen had met een muilezelin uil den Jardin d’Acdimalalioiinbsp;te doen bevruchten door een paard.

In Juli 1873 kwam in den dierentuin aan, een Arabische muilezelin {Calharina) vergezeld van haar veulen, geboren innbsp;Maart 1873, en van een Barharijsch paard (Caid), een hengst.

Het feit dat een muilezel bevrucht was geworden door een paard, zonder nieuw te zijn, was toch zeldzaam genoeg omnbsp;de algemeene aandacht te trekken, en wat vooral merkwaardig mocht heeten, was, dat hel veulen krachtig en flinknbsp;gebouwd en zeer geraakkelijk groot te brengen was.

Tot dusverre bad men, bij alle pogingen om muilezelinnen te doen voortplanlen, 'steeds gestuit op onvruchtbaarheid, ofnbsp;w'el op misdrachten en mocht de proef gelukken , dan warennbsp;de producten zelden levensvatbaar en konden niet als gewmnenbsp;dieren groot gebracht worden.

Welnu, het bewuste veulen ontwikkelde zich naar wensch, bereikte de hoogte van den hengst, 1 m. 43 ongeveer en werdnbsp;een voor den dienst uitstekend geschikt dier.

Bij haar komst in den dierentuin was de muilezelin Calharina op nieuw bezet van hetzelfde paard.

In April 1874 werd het tweede veulen, Uippone, geboren dat zich ontwikkelde evenals het eerste, Constantine, en nunbsp;daarmede in het span loopt voor een rijtuig en een der bestenbsp;rijbeesten is uit de manége van den Jardin d’Acclimalalion

Deze twee producten van de muilezelin die voor drie kwart


-ocr page 337-

511

paard zijn, gelijken zoo volkomen op paarden, dat personen, die er niet op verdacht zijn, ze daarvoor aanzien en zelfs nanbsp;nauwkeurig onderzoek van die lichaamsdeelen, waaraan hetnbsp;ras zich het spoedigst laat herkennen (ooren, manen, staartnbsp;enz.) nog steeds in twijfel verkeeren. Alleen in het gehinniknbsp;hemerkt men een klein onderscheid met dat van een paard.

De muilezelin, Calharina heeft zich echter niet tot deze twee afstammelingen bepaald. Gepaard met een Egyptischennbsp;ezel, gaf zij successievelijk twee veulens van het mannelijknbsp;geslacht, in Juni 187o Salin, en in Januari 1878 Athman.nbsp;Deze twee zijn heesten van ongewone kracht, van grootenbsp;vlugheid en van een buitengewoon weerstandsvermogen. Merkwaardig is het dat deze beide producten, voor drie kwartnbsp;ezels, die men zou meenen dat ook het meest tot de ezelsoortnbsp;moesten naderen, toch volkomen op den gewonen muilezel gelijken. Al wie ze den dienst ziet verrichten voor den tramnbsp;van de Porle-Maillol tot den Jardin d’Acclimalalion, ziet zenbsp;aan voor muilezels. Hun ooren zijn half zoo lang als die vannbsp;een ezel, de manen kort en neerliggend, de staart tot bovenaan van haren voorzien; het geluid dat ze vóórtbrengen houdtnbsp;het midden tusschen hinniken en balken.

Eindelijk is Calharina weer in gemeenschap gebracht met den hengst Caid en heeft in 1879 een misdracht en in Juninbsp;1881 een vijfde produkt geleverd [Karoumir] dat op een paardnbsp;gelijkt evenals Conslantine en Hippone, zeer goed ontwikkeldnbsp;is, sterk en krachtig en in niets voor de heide laatsten onderdoet.

De dieren zijn uit een wetenschappelijk oogpunt beschouwd, hoogst merkwaardig en kunnen dienen om verscheiden punten,nbsp;die betrekking hebben op de voortteling der hybriden op tenbsp;helderen: aan den eenen kant wijzen zij op de snelheid waarmede de afstammelingen tot de soort terug keeren, zelfs bijnbsp;de tweede generatie {Constantine, Hippone en Karoumier) o,\\ Ao,nbsp;onregelmatigheid van dien terugkeer {Salem en Athman).

Wat de vruchtbaarheid der afstammelingen van de muilezels betreft, de geschiedenis daarvan is deze:

-ocr page 338-

312

Gej)aai'J met Caid cii vervolgens mei een Japanseli paard, is Conslanline Iwee malen bezel geweest en heefl in 1881 ennbsp;later in Maart 1886 twee produkten ter wereld gebraeht dienbsp;geen levensvatbaarheid bezaten en wal het uiterlijk betreftnbsp;volkomen op paarden geleken.

Hippoue, die aan dezelfde proef w'erd onderworpen, gaf preeies dezelfde resulaten. Het veulen was zwak en stierf nanbsp;korten lijd. Salem beeft herbaaldelijk gediend lol dekking vannbsp;verschillende paarden, maar zonder resultaat.

Knrouinir eindelijk heefl het bewijs geleverd van zijn vruchtbaarheid, daar uit zijn paring met een merrie (7«h'e) den 1 oen Februari 1888 een veulen is ter wereld gekomen dat gezondnbsp;en welvarend is.

Het schijnt dus dal de vruchtbaarheid der hybriden evenveel veranderlijkheid aanbiedt als bun uiterlijke vorm.

Na hel ter wereld komen van het laatstgenoemde veulen heeft M. Saigt;t-Y™® Me.nard een hijzonderheid opgemerkt, dienbsp;wel niet tot de quaestie der hybriden lietrekking heeft, maarnbsp;toch niet onverschillig is uit bet oogpunt der dekking. Helnbsp;produkl van Karoumir en Julié is geboren op den gewonen lijdnbsp;(de dracht beeft geduurd van 7 Maart 1882 lol 11 Februarinbsp;1885); hel was sterk, gezond en zocht gretig naar de moedermelk , maar vond die niet genoeg. Nu was juist iu dennbsp;stal daarnaast een Cbilische merrie die een veulen had van viernbsp;maanden oud; men liet het eerste veulen ook door deze merrienbsp;zoogen en ziet! niet alleen bood de merrie geen weerstand,nbsp;maar nam dadelijk het veulen aan, dat men toen in de plaatsnbsp;van het eerste kon stellen. Dit feit zal hoogst zeldzaam bijnbsp;merries worden waargenomen.

{Revue des Science).

Elerstokscystc. La.novatter bericht van eene 8-jarige merrie die twee jaren geleden een veulen ter wereld gebrachtnbsp;had, dikwijls nadien aan koliek leed, zeer opgew'ekte geslachls-

-ocr page 339-

31.Ï

drift vertoonde en bij een lievige koliekaniival stierf. In de linker nierstreek vond bij een meer dan manshoofd grootnbsp;hoekig gezwel van de kleur van bindweefsel, waarin op doorsnede bet gehypertrophieerde en gedegenereerde ovarium tenbsp;herkennen was. Het ovarium woog niet minder dan G'/a Kg.

{Repevlorium, 1888).

Ërgotine tegen flbrogt;iiiyomen der scheede. Muller nam; Extract, secal. cornut. 0,3nbsp;Spirit, dibit.

Glycerin, aa 3,0

waarvan bij dagelijks 1 gram onder de huid spoot van een teef die aan condylomen leed. Zonder verschijnselen van Ergotismusnbsp;werden de gezwellen kleiner en was bet dier na 4 wekennbsp;hersteld. Recidive was na een half jaar nog niet aanwezig.

{Sachs. Bericht. 1888.)

Methode ter bepaling van het levend gewicht van paarden. Gludzinsky bepaalt het als volgt; De hoogte vannbsp;een paard, uitgedrukt in centimeters, vermenigvuldigd bij paarden met slanke liebaarasvormeu met 2.2; bij paarden metnbsp;zware, massieve lichaamsvormen met 2.8 geeft het aantal Kg.nbsp;levend gewicht.

De zware paardenrassen zijn ± 3 maal zwaarder dan exemplaren van de lichtste paardenrassen, een onderscheid dat bij i’underen, schapen noch bij varkens wordt aangelroffen. Uit datnbsp;enorme verschil blijkt duidelijk dat bet paardengeslacht zeernbsp;vatbaar in voor veredeling en verandering van lichaamsvormen.

{Landwirlhschaflliche Vcrsuchsstalioneii. XXX U.)

iWcrenversiantl. Ofschoon talrijke berichten omtrent de proeven van Joii.v Lubbock reeds de ronde door de uieuwsbla-den gedaan hebben, verdient bet volgend uittreksel van denbsp;^oor hem op de vergadering der British .\ssociation gehouden


-ocr page 340-

il4

voordracht, stellig nog gelezen te w'orden. Weinig bijeenkomsten werden te Aberdeen door zulk een talrijk gehoor bijgewoond,nbsp;als die waarin Lubbock over zijn hond sprak.

!)Menschen en honden hebben verscheiden duizenden van jaren met elkander verkeerd en desniettemin moet men bekennen,nbsp;dat zij hetrekkelijk weinig van elkander afweten. Iedereennbsp;stemt gereedelijk toe, dat de hond een oprechte, getrouwenbsp;en zich toewijdend vriend van den inensch kan zijn, maarnbsp;omtrent de verdere geestelijke vermogens van het dier wetennbsp;wij zeer weinig. Ik heb mij zelf afgevraagd, of de oorzaaknbsp;hiervan niet daarin kan gelegen zijn, dat wij tot nog toenbsp;meer trachten den hond te onderwijzen dan iets van hem tenbsp;vernemen, dat wij er ons meer op toeleggen hem onze gedachten mede te deelen dan een taal of een geheel van teekensnbsp;te bedenken, waardoor de hond in staat is, ons mede tenbsp;deelen, wat er in hem omgaat. Het eerste standpunt mogenbsp;ons grooter nut opleveren (wanneer dit ook misschien nietnbsp;betwijfeld moet worden), een onderzoek, van het laatste standpunt ondernomen, levert voor de wetenschap stellig belang-rijker uitkomsten op. Een stelsel van onderwijs, zooals mennbsp;jnet doofstommen volgt of zooals Dn. Hovve met Lauranbsp;Bridgman volgde, scheen mij daarom ook hier goede vruchtennbsp;te beloven. Op kleine schaal heb ik eenige proeven genomennbsp;met een zwarten poedel, »Van” gebeeten.

»lk nam twee stukken bordpapier 10 duim lang en 5 duim breed; op het eene schreef ik met groote letters het woordnbsp;food (voedsel), het andere liet ik onbeschreven. De beidenbsp;stukken papier werden op twee schotels gelegd; onder hetnbsp;stuk, waarop van boven het woord »/boc/” te lezen stond, bevond zich een weinig brood en melk. De_ aandacht van »Van”nbsp;werd een oogenblik op het papier gevestigd en vervolgensnbsp;mocht hij gaan eten. Dit werd zoo lang herhaald, totdatnbsp;het dier verzadigd was. Ongeveer tien dagen later begon hijnbsp;onderscheid te maken tusschen de twee stukken bordpapier.nbsp;Ik legde ze op den grond en liet »Van” apporteeren. Wan-

-ocr page 341-

515

neer hij mij de onbeschreven kaart bracht, wierp ik ze weder op den grond; bracht hij daarentegen het stuk papier metnbsp;het woord «food”, dan gaf ik hem een stuk brood. Na eennbsp;maand had hij het onderscheid tusschen beide stukken bordpapier gevat.

Daarop nam ik een aantal andere kaarten, waarop de woorden tea, out, bone, water gespeld waren, zooals zij bij de uitspraak klinken; hetzelfde deed ik met eenige andere woorden, die geen bepaalde beteekenis hadden, als nought (niets),nbsp;plain (plat), ball enz. kVas” wist spoedig, dat het aanbrengen van een kaart gelijk stond met een vraag en maakte alrasnbsp;onderscheid tusschen de beschreven en de onbeschreven kaarten; langer duurde het, voordat hij de beteekenis van bepaaldenbsp;woorden begreep, hetgeen toch langzamerhand gebeurde metnbsp;food, out, bone, tea enz. Werd hem gevraagd, of hij medenbsp;uit wou gaan, dan sprong hij vroolijk op om het woord outnbsp;te grijpen en het mij te brengen of er triomfantelijk medenbsp;naar de deur te gaan.

Behoef ik wel te zeggen, dat de kaarten voortdurend onderling van plaats verwisselden.? Den 'eenen dag lagen zij zus, den anderen zoo, zonder dat hierbij eenige regelmaat in acht^nbsp;genomen werd. De reuk kon het dier evenmin helpen, wantnbsp;alle kaarten waren van hetzelfde papier en gingen voortdurendnbsp;alle door onze handen. Daar ik hier nog niet geheel zekernbsp;van was, had ik hovendien meer dan één kaart met hetzelfdenbsp;woord. Had »V.vïn” 1). v. de kaart met het woord food gebracht, dan werd dezelfde kaart vooreerst niet weder gebruikt, maar een tweede, derde, vierde enz. met hetzelfdenbsp;woord. Voor een enkelen maaltijd werden soms achttien ofnbsp;twintig kaarten gebruikt, zoodat het dier stellig niet door dennbsp;*’euk op het spoor werd gebracht. Niemand, die hem langsnbsp;fle rij kaarten zag gaan en er een uitkiezen, kon er aannbsp;twijfelen, dat »Van” iets kwam vragen, wanneer hij eennbsp;kaart bracht en hij niet alleen de kaarten van elkander onderscheidde, maar ook een verband tusschen het woord en de

-ocr page 342-

516

daardoor aangewezen zaak zag. Natuurlijk is deze proefneming sleclits een begin; ik meen echter, dal het onderzoek verdient voorlgezet te worden en vruchthaar worden kan , hoewel de vrij beperkte behoeften en neigingen van het dier een grootnbsp;bezwaar zullen opleveren.

Mijn vrouw heeft een fraai en lief hondje, »Patie.nce”, waarvan wij allen zeer veel houden. Het was dikwijls in de kamer, wanneer «Van” de kaart food bracht en met een stuk broodnbsp;beloond werd. «Patience” heeft dit duizenden malen gezien,nbsp;maar bleef op haar eigen wijze vragen; nooit nam het diernbsp;een kaart op, ja, eigenlijk sloeg het er volstrekt geenaclitop.

Vervolgens nam ik de volgende proeven. Van zes stukken papier van dezelfde groote (10 bij 5) werden twee geel, tweenbsp;blauw en twee oranje gekleurd.

Ik lei er één van elke kleur op den grond en hield » Van” een der drie overige voor. Hij moest mij dan de wedergadenbsp;brengen van die, welke ik in de hand had. Gaf hij mij b.v.nbsp;een blauwe kaart, wanneer ik hem een gele voorhield, dannbsp;moest hij ze terughrengen; slaagde hij er in mij een kaartnbsp;van dezelfde kleur te brengen, dan ontving hij een belooningnbsp;jn voedsel. Gevvoonlijk werden deze lessen door mijn adsi-stenle, miss Wendla.nd, gegeven; gedurende elke les, die eennbsp;half uur duurde, bracht «Van” gemiddeld vijf-en-twinlig malennbsp;de bedoelde kaart. Ik had mij stellig voorgesleld, dat hijnbsp;spoedig volhrengen zou wat van hem gevi'aagd werd. Volstrektnbsp;niet. De cursus werd ongeveer drie maanden voorlgezet;nbsp;enkele dagen worden overgeslagen, zoodat hel onderwijsnbsp;minstens tien volle weken duurde, maar «Van” was op ditnbsp;punt volstrekt onleerzaam. Hij scheen aan het eind nog nietnbsp;het minste begrip te hebben van hetgeen van hem verlangdnbsp;werd. Het scheen een zaak enkel van toeval te zijn, welkenbsp;kaart hij ons bracht.

Dat honden in hel algemeen geen kleuren kunnen onderscheiden, behoeft, naar ik meen, niet aangenomen te worden; het zou echter kunnen zijn, dat »Va.n” kleurenblind was en


-ocr page 343-

317

dauroiii lierliaaltleii WiJ de proel' lucl zes kaarleii, waarop de cijfers I, II en III slonden. Ook deze lessen duurden wedernbsp;drie maanden, ten minsle tien volle weken, wanneer enkelenbsp;dagen er afgetrokken worden, doch ook dit onderwijs wasnbsp;volkomen vruchteloos. Het stelde mij zeer teleur, want wanneer de uitslag gunstig geweest ware, was de weg voor verdere onderzoekingen aangewezen geweest.

Wel mag men bij eenig onderzoek den eenen uitslag niet meer wenschelijknbsp;achten dan den legenovergestelden, immers hel onderzoeknbsp;geldt de waarheid, en luidt het antwoord op een aan denbsp;natuur gestelde vraag ontkennend, dan is het daarom nietnbsp;minder belangrijk. Daar één ontkennend antwoord echternbsp;niet als beslissend gelden mag, zou het mij aangenaam zijn,nbsp;wanneer anderen de proef herhaalden. Luidde de uitkomstnbsp;dan gelijk, dan zou daaruit volgen, dat de honden het vermogen om eenvoudige denkbeelden met elkander te verbindennbsp;in zeer geringe mate bezitten.

In de derde plaats trachtte ik mij op de hoogte te stellen , hoever het verstand van een hond het dier in staat stelt tenbsp;lellen. Daaromtrent vond ik in de standaardwerken omtrentnbsp;hel verstand der dieren slechts weinig bijzonderheden. Bedenkt men evenwel, dat de wilden in dit opzicht zeer beperktenbsp;vermogens bezitten (geen enkele .\iistralische taal is bekend metnbsp;telwoorden, hooger dan vier; geen inwoner vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;schijnt

dus zelfs de vijf vingers van zijn hand te kunnen tellen), dan mag het ons niet verwonderen, dal de dieren in dit opzichtnbsp;weinig begaafd zijn. Toch is het vreemd, dat er op deze zaaknbsp;zoo weinig acht is geslagen.

Leroy, ondanks zijn meening, dat de geest van de dieren van geen belang is, een uitstekend waarnemer, vermeldt eennbsp;geval, dat iemand een kraai verlangde te schieten. Er werdnbsp;algesproken, dat twee mannen naar de wachtplaats zoudennbsp;gaan; om den vogel te bedriegen zou een den vogel voorbijnbsp;gaan en de ander zon op het terrein blijven; de kraai liet zichnbsp;echter niet verschalken en bleef in zijn schuilhoek. Den volgen-


-ocr page 344-

318

den dag gingen er drie mannen op af, maar de kraai sclieeii weder Ie bespeuren, dat de derde man bleef, toen twee anderen vertrokken. Eindelijk bleek bet noodig te zijn, dat vijfnbsp;of zes mannen voorbij den sclinillioek gingen; lui scheen denbsp;kraai den tel kwijt te zijn en kwam weldra te voorscbijn.nbsp;Hieruit leidt Leroy af, dat de kraaien kunnen tellen tot vier toe.

Lichtenberg maakt melding van een nachtegaal, die tot drie toe tellen kon. lederen dag gaf hij aan het dier drie meel-wormen, één voor één; was de eene verorberd, dan kwam denbsp;vogel terug om een tweeden te balen, maar wanneer de derdenbsp;verdwenen was, wist hij, dat het feest afgeloopen was.

Bij de nieuwere schrijvers over het verstand der dieren, Peitr en Romanes, vond ik niet meer licht aangaande dit punt.nbsp;Verspreide mededeelingen bestaan er daarentegen meer. Innbsp;Galtons belangwekkend Narralive of an Explorer in Tropicalnbsp;South Africa vond ik b. v. een vermakeüjke en belangrijke opmerking. Na een beschrijving gegeven te hebben van de onbeholpenheid der Damaras in het tellen zegt hij: «Terwijl ik aannbsp;mijn eene zijde een Damara vruchteloos met een optelling zagnbsp;worstelen, merkte ik aan mijn anderen kant mijn trouwennbsp;jachthond Dinah op met een dergelijk vraagstuk bezig; zij lietnbsp;haar oog gaan over een hall dozijn, kort geleden geboren jongen,nbsp;die haar reeds eenige malen afgenomen en teruggegeven waren;nbsp;zij verkeerde in een hevige onrust en kou maar niet tot zekerheid komen, ol alle jongen voorhanden waren. Onrustig dwaalden haar oogen heen en weer; haar hersenen schenen betnbsp;getal niet te kunnen omvatten. De vergelijking viel hier nietnbsp;ten voordeele van den neger uit.” Wanneer Dinah echter hadnbsp;kunnen lellen, dan zou zij bovendien elk barer jongen waarschijnlijk hebben herkend. Men merkt dit namelijk bij denbsp;dieren in hel algemeen op. Men vertelt, dat oude zwanennbsp;dadelijk zien, of er een van hun jongen ontbreekt, waarschijnlijk, omdat zij elk jong op zich zelf herkennen. Deze verklaringnbsp;is echter in geringer mate van kracht, wanneer het eierennbsp;geldt. Oude herinneringen, door nieuwe proefnemingen ver-

-ocr page 345-

319

sterkt, liel)I)en mij geleerd, dal men gerust een ei uit het nest kan nemen, wanneer er vier in liggen; worden er daarentegen tweenbsp;uitgenomen, dan verlaten de vogels hun nest. Daaruit zounbsp;men haast mogen atleideu, dat de vogels verstand genoeg bezitten om onderscheid Ie maken tusschen drie en vier.

Een helangrijke gevolgtrekking kan men w’aarschijnlijk ook afleiden uil het aantal slachloflers, die door de op zichzelfnbsp;levende wespen aan elke cel worden toebedeeld. Een soort uitnbsp;het geslacht Ammophüa acht één groole rups van iVoctonbsp;voldoende; een soort van het geslacht Eumenes geeft aan iedernbsp;jong 5 slachtoffers, een ander soort 10 of IS, een enkele soortnbsp;zelfs 24. In elke soort schijnt dit getal vast te zijn. Hoenbsp;weet het iusekt, dat het zijn taak heeft volbracht? Het merktnbsp;niet, dat de cel gevuld is, want, wanneer men enkele rupsennbsp;wegneemt, wordt hel ontbrekende getal niet w'eder aangevuld.nbsp;Hoe weet hel dier dan, dat het getal 24 vol had kunnen zijn ?nbsp;Sommigen zullen misschien zeggen, dat elke soort een onverklaarbare aandrift bezit om voor een bepaald getal rupsen tenbsp;zorgen, maar deze woorden drukken het feit uit en leverennbsp;niet de minste verklaring. In het geslacht Eumenes zijn denbsp;mannetjes veel kleiner dan de wijfjes. Bij de bijen, hommels,nbsp;wespen en andere insekten, waar dit eveneens het geval is,nbsp;doch waar de jongen door de oude dieren worden gevoed, kannbsp;de hoeveelheid voedsel naar de beslaande behoefte, naar dennbsp;honger van het jonge dier geregeld worden. Bij de geslachtennbsp;Eumenes en Ammophüa, waar de hoeveelheid voedsel eensnbsp;voor al wordt uitgedeeld, is hiervan echter geen sprake.nbsp;Gaf het oude dier nu aan iedere larve evenveel voedsel, dannbsp;was er voor de wijfjeslarve te weinig of voor de mannetjeslarvenbsp;te veel. Op een voor ons vooralsnog onverklaarde wijze verkrijgt het oude dier er echter kennis van, of er uit de larvenbsp;een mannetje of een wijfje te voorschijn komen kan, en daarnaar wordt de hoeveelheid voedsel geregeld. Nu krijgt denbsp;eene larve geen grooter rupsen of andersoortige door haarnbsp;voedsel dan de andere, maar hij de eitjes worden 5 of 10

-ocr page 346-

rupsen gelegd, al naannale zich er een niannelje of een wijfje uil ontwikkelen zal. ïelt hel oude dier hier dau? Inderdaadnbsp;schijnt hier met de l)eoefening der rekenkunst een beginnbsp;te worden gemaakt. Ook hier zijn meer waarnemingen zeernbsp;gewenscht om te weten, of het getal inderdaad zoo vast is.

Neemt men in aanmerking, hoeveel er reeds over het iu-slinkt geschreven is, dan is het inderdaad bevreemdend, dat dit onderwerp nog in zoo geringe male de aandacht trok.nbsp;Oppervlakkig kan het niet moeielijk schijnen om te onderzoeken , of een dier enkele kleine getallen hij elkander optellennbsp;of twee met twee vermenigvuldigen kan. Wanneer men er overnbsp;nadenkt, hoe de zaak aangevat moet worden, is het vraagstuknbsp;alles behalve gemakkelijk. Wij stelden onze honden op de proefnbsp;door hun een stuk brood voor te houden en hen te belettennbsp;toe te happen, voordat wij tot zeven geteld hadden. Om innbsp;den klank der stem geen onwillekeurige aanwijzing te gevennbsp;gebruikten wij een metronoom om te tellen en om de slagennbsp;duidelijker te maken verbonden wij een dunne staaf aan dennbsp;slinger. Het scheen, dat onze honden bemerkten, wanneernbsp;de tijd om toe te happen gekomen was, maar zij bewogennbsp;zich niet met die zekerheid, die onzen twijfel geheel wegnemen kon. De proef voldeed mij daarom niet. Hetgeen denbsp;heer Huggins mij van een hem toebehoorenden schranderennbsp;hond verhaalde, schrikte mij nog meer af mijn proeven voortnbsp;te zetten. Huggins lei een aantal kaarten op den grond, dienbsp;hij met de cijfers 1, 2, o, lot 10 toe genommerd had. Dannbsp;deed iemand een vraag, h. v. wat is de wortel van 9 of vannbsp;16 of wat is de som van eenige der getallen? Huggi.ns weesnbsp;dan naar de kaarten één voor één en de hond Mafte, wanneernbsp;hij hij de kaart met het bedoelde cijfer was. Onbewust gafnbsp;Huggins dus een of ander leeken, waarvan hel dier met groolenbsp;gevatheid gebruik maakte. Deze opmerking schijnt mij ook toenbsp;den weg aan te wijzen voor de verklaring van hel zoogenaamdenbsp;gedachlenlezen. Men ziet hierin, hoe moeielijk het is het bedoelde onderzoek in Ie stellen, toch hoop ik, dat anderen,

-ocr page 347-

521

(lie meer lijd en gelegenheid hebben dan ik, door hef medegedeelde opgewekt worden waarnemingen Ie doen, waarvan men zich ten langen lesle belangrijke viilkomsten voorstellennbsp;mag.”

Naiitre.

-ocr page 348-

KOLOÏfIAAL VEESLAG over 1 888.

Burgerlijke veeartsenijkündige dienst.

Ook gedurende hel afgeloopen jaar kwam op Java veepest of veelyphus voor. Kon die ziekle, welke, blijkens het vorignbsp;verslag, in 1887 zich voornamelijk bepaalde tot de residentiënnbsp;Batavia, Krawang, Samaraiig en Soerakarla, in het begin vannbsp;1888 in de heide laalslgenoemde gewesten als geweken wordennbsp;beschouwd, in de residentie Batavia nam zij daarentegen aanmerkelijk in hevigheid toe,.terwijl ook in Krawang de ziektenbsp;bleef aanhouden, die in het najaar van 1888 zich tevens vertoonde in een paar districten der residentie Rembang, waarnbsp;zij echter geen omvang van heleekenis verkreeg. Volgens denbsp;in den loop van Mei jl. afgesloten opgaven werden gedurendenbsp;den toen, sedert de mededeelingen in ’t vorig verslag, ver-loopen lijd op Java door veepest aangetast 8341 beesten, waarvan 8018 in de residentie Batavia, 421 in Krawang en 102nbsp;in llembang. Van die 8341 beesten en van de 40 die blijkensnbsp;’t vorig verslag nog als ziek waren overgebleven, stierven ernbsp;6494 (waarvan 6131 in Batavia, 288 in Krawang en 33 innbsp;Rembang), terwijl 1784 herstelden en 303 onder behandelingnbsp;hieven.

In welke districten van de drie gewesten en gedurende welk tijdsverloop de ziekle voorkwam, kan blijken uit hetnbsp;volgende overzicht.

-ocr page 349-

GEWESTEN.

SIRE K E N

waar de /.icklc pcconslalccrd werd.

Aldceling(district Pendjaringan. . Stad ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Mangga Besarnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

voor- nbsp;nbsp;nbsp;)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Tanahnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Abangnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

sleden, nbsp;nbsp;nbsp;Vnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Passarnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Senen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Afdeeling [district Meesler-Cornclis Meester-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;j

(’.ornelis, nbsp;nbsp;nbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bekassi .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Aldeeling en district Tangeraiig .

1 district Buitenzorg . .

¦ Leuwiliang. .

• nbsp;nbsp;nbsp;Paroeng .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

• nbsp;nbsp;nbsp;Tjibinongnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

• nbsp;nbsp;nbsp;ïjibaroesanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

/ Tegalwa- [district Soemedang. . rodanden.^ » Tegalwaroe. .

Aldeeling en district Krawang .

f Aldeeling [district Rengel . . . Toeban,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;\nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Singahannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Totaal,

Aiiiil.iJ zieke heeslen.


In beban-deling geblevennbsp;op laatst-ver-ineldennbsp;datum.

Totaal der drienbsp;voorgaandenbsp;kolommen.

o

¦¦A

O

25 Aug. 1888—2 Sept. 1888 nbsp;nbsp;nbsp;5

4

1

5

gt;

idem. nbsp;nbsp;nbsp;13

5

8

13

30

27 Febr. 1888-18 Mei 1888 nbsp;nbsp;nbsp;8

24

14

,

38

¦

23 .lan. 1888—3 Mei 1889 nbsp;nbsp;nbsp;34

20

6

8

34

¦

31 Juni 1888-6^l)ct. 1888 nbsp;nbsp;nbsp;197

157

40

197

1

14 Febr. 1888—20 Maart 1889 3285

2429

716

141

3286

gt;

17 Dcc. 1888-15 Jan. 1889 nbsp;nbsp;nbsp;63

1

34

28

63

16 Jan. 1888—20 Maart 1889 581

530

47

4

581

gt;

17 Dec. 1888—3 Febr. 1889 nbsp;nbsp;nbsp;33

28

5

,

33

8

27 Febr. 1888—30 Maart 1889 267

227

43

5

275

gt;

27 nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦ -8 April 1888nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;45

19

26

gt;

45

27 nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. -20 Maart 1889 3487

2707

751

29

3487

1

3 Maart3|1888-8 Maart 1889 245

225

21

,

246

18 Febr 1888 -29 Juni 1888 ^11

9

2

¦

11

»

17 Dec. 1888-8 Maart 1889 165

54

23

88

165

. Oct. 1888—25 Jan. 1889 41

28

13

,

41

gt;

. nbsp;nbsp;nbsp;. —25nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. . 61

27

34

»

61

40

8541

8581

6494

1784

303

8581

Batavia.

Krawang.

Rembang.

KS

KS

-ocr page 350-

324

Wal de baiteiibezitliiigeii betreft, eiscble de veepest iii de aldeelingen Priaman {Padangsche Benedenlanden) en Siboganbsp;(residentie Tapanoli) gedurende de eerste helft van 1888 nognbsp;verscheidene offers. Blijkens de verleden jaar gedane mede-deelingen bleven aldaar op 31 Januari 1888 nog ziek respectievelijk 2 en 24 beesten en in de daarop gevolgde zes maanden (na Juli 1888 kwamen geen gevallen meer voor) werdennbsp;er aangetast 78 en 296. Van de 80 bedoelde beesten innbsp;Priaman en de 520 in Siboga stierven er 60 en 275, en herstelden 20 en 47.

Gevallen van veepest deden zich, volgens berichten van September 1888, ook voor onder den veestapel van sommigenbsp;landbouwondernemingen in de residentie Oostkust van Sumatra,nbsp;doch in November daarop was de ziekte aldaar weder geweken.nbsp;In de residentie Palemhang, waar de ziekte zich in de eerstenbsp;dagen van 1889 in één afdeeling openbaarde, was hare verschijning mede slechts van korten duur.

Mond- en klauwzeer openbaarde zich in verscheidene gewesten van Java en Madura, doch nergens beersebte die ziekte in hevigen graad. Volledige gegevens omtrent bet aantal aannbsp;de ziekte bezweken beesten zijn niet ontvangen. Miltvuurnbsp;vertoonde zich onder het vee in enkele districten van Bantam,nbsp;Batavia en Madura. In laatstgenoemd gewest stierven ooknbsp;enkele runderen aan dysenterie en aan de zoogenaamde lever-botziekte. De gewesten buiten Java en Madura bleven, voornbsp;zoover bekend, gedurende 1888 van laatstbedoelde ziektennbsp;verschoond.

De bij het einde van 1887 in vrij hevigen graad ter hoofdplaats Padang en in de onderafdeeling Siboga en Ommelanden {Sumatra's Westkust) uitgebroken varkensziekte kon reeds innbsp;de laatste dagen van Januari 1888 weder als geweken wordennbsp;beschouwd. Denkelijk was de besmetting van Nias overgebracht.

Nopens ziekten onder de paarden vindt men in de voor dit verslag ontvangen berichten alleen vermeld dat in de residentie

-ocr page 351-

325

Tegal verscheidene sporadische gevallen van kwaden droes zicli voordeden, en dat l)ij een ter Sumatra’s Westkust inge-steld onderzoek hleek dat deze ziekte aldaar veel algemeenernbsp;voorkwam dan vermoed werd; het mogelijke werd gedaan omnbsp;de kwaal te bestrijden.

In 1888 werd, bepaaldelijk ter voorkoming of beteugeling van besmeltelijke veeziekten, uitgegeven ƒ 12,436,02, tegennbsp;ƒ 15.707,51 in 1887.

Eene reorganisatie van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst in hidic, zoomede eene herziening van de hepalingennbsp;op de bestrijding van besmetlelijke veeziekten zijn aldaar nognbsp;in hehandeling.

De hoofdzakelijk voor bromatologische studiën, ten behoeve van eene door hem te bewerken bandleiding voor de verzorging van het vee, in 1886 (zie pagina 444 van Deel III)nbsp;tijdelijk op Madura geplaatste veearts is, ingevolge eene Regee-ringsbeschikking van 10 Januari 1889 , andermaal voor hoogstensnbsp;één jaar ter beschikking gelaten van den Directeur van Binnen-landsch Bestuur, ten einde de handleiding verder te voltooien,nbsp;doch met bepaling dat hij, naar gelang de omstandigheden hetnbsp;vorderen, hetzij op Madura, hetzij elders tevens den dienstnbsp;van gouvernements-veearts zal uitoefenen. (In Juli 1889 heeftnbsp;bedoelde veearts, wegens, ziekte, Indiö met een tweejarignbsp;verlof moeten verlaten.)

Een der nog niet in het vaste kader opgenomen veeartsen werd, toen hij ter Sumatra’s Westkust kon gemist wordennbsp;(zie Deel III pagina 445), ter beschikking gesteld van dennbsp;resident van Batavia, met het oog op de groote uitbreidingnbsp;¦welke de veepest in die residentie had verkregen.

De in ’t vorig verslag bedoelde kweekeling voor inlandsch veearts voldeed in Juni 1888 aan het examen en werd kortnbsp;daarop aangesteld; het aantal geëxamineerde inlandsche veeartsennbsp;klom daardoor van 18 tot 19.

Sedert eenigen tijd wordt door de te Batavia gevestigde Vereeniging tot Bevordering van Veeartsenijkunde in Neder-


-ocr page 352-

TT


326

landsch-lndië een tijdschrift uitgegeven, bestemd om den Indi-sclien landhuishoudkundigen lot voorlichting te strekken op hel gehied der veeartsenijkunde. Thans is door die Vereenigingnbsp;hel plan opgevat om eene verzameling aan te leggen vannbsp;pathologische praeparalen op spirilus, welke noodig wordtnbsp;geacht voor het bestudeeren van de ziekten der dieren innbsp;Nederlandsch-Indië en voor de kennis der afwijkingen welkenbsp;deze ziekten vertoonen met overeenkomende ziekten in anderenbsp;luchtstreken. Tevens heeft zoodanige verzameling het voordeelnbsp;dal pas-aankomenden er door in slaat gesteld worden zich innbsp;korten lijd eene kennis eigen te maken welke anders slechtsnbsp;met veel moeite en op den langen duur kan worden verkregen.nbsp;Ten einde de Vereeniging in staat te stellen haar plan uit tenbsp;voeren, wordt hij het ontwerp der Indische hegrooling voornbsp;1890 eene subsidie van ƒ 800 ’sjaars uilgetrokken.

1

-ocr page 353-

pogingen aangewend tot verbetering en veredeling van het

PAARDENRAS

NEDERLANDSCH-INDIB

De paanlenrassen van Nederlandsch-Indië, — zoo herinnert een oflicieele nota—, kunnen gevoegelijk tot vier hoofdgroepen worden leruggebrachl, en wel:nbsp;a. Het Sumalrasche paardenras,nbsp;h. Het Javaanschc ras.

e. De paarden van Celebes en omliggende eilanden, d. De paarden van de kleine Soenda-eiland,en.

Al deze rassen schijnen evenwel het vaste land van Azië tot bakermat de hebben. Met name Voor-lndië en Pcrzië \egien Aoornbsp;hun druk handelsverkeer den grondslag voor het ontstaan van denbsp;verschillende paardenrassen in onzen Archipel, waaraan intus-schen door de bevolking al zeer weinig zorg is besteed.

Aan pogingen tot verbetering van het paardenras, speciaal op West-Java, heeft het intusschen niet ontbroken.

In de eerste jaren der 19*’ eeuw voerden enkele inland-sche hoofden der Preanger-Regent schappen Perzische hengsten ten behoeve der voortteling in.

23

-ocr page 354-

In 1809 volgde de invoer van Araltisclie dekhengsten, lerwijl in 1817 voor het eerst Auslralisrhe paarden werdennbsp;ingevoerd en een 20lal door liet Gouvernement aangebrachlnbsp;legen f 550 per stuk (J).

§! 1. Stoeterij te Tjipanas f1820).

liet lijdstip der oprichting der eerste paarden stoeterij is niet met zekeiheid optegeven; de oprichting vond plaats tenbsp;Tjipanas (Preanger) gedurende het bestuur van den Gouv. Gen.nbsp;VA^' DER Capellen (1816—1826) en wel onder het toezicht vannbsp;een Europeeschen opziener. Er werden daaruit paarden geleverd, zoowel len diensle van de poslerijen, als van denbsp;Djaijaug-sekars en het leger.

In 1820 bestond ze slechts uil één hengsipaard niet een dertigtal inerriepaarden (^).

ik

De llesident stelde toen voor (®) om de stoeterij »op eene naderbij gelegen plaats dezer Residentie te brengen, ten eindenbsp;de Gouvernemenls-stoelerij behoorlijk te kunnen soigneeren.”nbsp;Passir Aynm, twee palen van Tjiandjoer, werd als zoodanignbsp;aangewezen. Het hengsipaard zou echter op ’s Residents eigennbsp;stal blijven »om voor te komen, dal hiermede geen verkeerdnbsp;gebruik wierd gemaakt.” De Amhoneezen op Tjipanas werden quot;geheel ongeschikt” geacht om met paarden om te gaan,nbsp;daarentegen de Javanen ervoor aanbevolen, wijl men ze gemakkelijk kan onderrichten »aangezien de meeste van hunnenbsp;jeugd met paarden omgaan.”

De stoeterij zou dan slechts kosten / 94 ’s maands aan onderhoud. Wél een bagatel! De Europeesche opziener werdnbsp;geheel onnoodig quot;doordien Passar Ayam zeer nabij deze negorijnbsp;gelegen is.”

(i) G. B. (1(1. 28 Nov. 1817 No. 13. Uit de stukken blijkt, dat dc leverantie tot quaestiën heeft aanleiding gegeven.

1,2) Dit blijkt uit eene miss, van den Resident aan de Regeering dd. 8 •Rei 1820 No. 26.

(3) Miss. dd. 18 Maart 1820 No. 17.

-ocr page 355-

329

Al deze voorstellen kregen de goedkeuring der Regeering (‘), zoodat nu de stoeterij Tjipanm naar Tjiandjoer werd over-gebraclit.

§ 2. De stoeterij overgebracht naar Passier Ayam bij Tjmndjoer (1820).

In 1821 rapporteerde de Resident (^), dat de stoeterij »zeer gunstige resultaten oplevert.” Maar liet getal paarden heettenbsp;veel Ie klein, want: »de vooruitzichten, welke hel tegenwoordig elahlissenient geeft, doen alles goeds verwachten vannbsp;eene talrijker stoeterij, welke zonder huitengewone ongelukkennbsp;na verloop van eenige jaren in staat zij om de kavallerie-korpsen van genoegzame paarden te voorzien.”

Dientengevolge werd de ritmeester Perié in commissie naar Oosl-Jam gezonden voor den aankoop van 230 a 300nbsp;merries (®).

pil

De commissie-PERiÉ mislukte finaal, gelijk de Resident in 1822 der Regeering moest inededeelen (*), en wel «niettegenstaande alle aangewende pogingen, en in weerwil van denbsp;hulp, welke hem door de respective Residenten is verleend.”

.Men kon slechts 14 merries krijgen «omdat de Hoofden en andere aanzienlijke Inlanders bij de bestaande schaarschtenbsp;aan paarden, liever verkiezen om hunne goede merrie-paardennbsp;aan Ie houden, welke zij thans niet dan ingeval van de hoogste noodzakelijkheid van de hand zetten, en ten andere omdatnbsp;het mindere soort van merrie-paardeii op hel tijdstip van zijnnbsp;aanwezen op Java, meest alle als lastbeesten, lol de vervoernbsp;van productie gebezigd worden.”

Op voorstel van Perié werden nu zes residenten aangeschreven om merries te koopen ('*).

(') nbsp;nbsp;nbsp;G. B.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dd.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Mei 1820 IVo. 17.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;Miss.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dd.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Aug. 1821 No. 88.

(5) nbsp;nbsp;nbsp;G. B.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dd.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;13nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Aug. 1821 No. 12.

(M nbsp;nbsp;nbsp;Miss.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dd.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.tuni 1822 No. 66.

(S) nbsp;nbsp;nbsp;G. B.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dd.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;24nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Juli 1822 No. 15.

-ocr page 356-

Wf


550

Op deze wijze werd de sloeterij langzamerhand uitgebreid. Ook ging men er in 1821 toe over Arahisclic paarden reehl-slreeks uil de golf van Pcrzic te doen komen.

lu hel jaar 1820 kreeg de sloelerij levens eeiie versterking uit eene zusleriuslclling, die hij Staatsblad 1820 S9nbsp;werd opgehevcu.

^ 5. Stobterij te Tamicadjnncj rm Soembajn.

(1824—1826).

De Inspecteur der lloul-bosschen en Gecommileerde tol de Inspectie der posterijen de Bruin Prince, deed n.l. iii 1824nbsp;aan de Regeering hel voorstel eene stoeterij over te nemen,nbsp;toehehoorende aan den gewezen resident van Soerabajn van denbsp;Poel en gelegen in die residentie nabij de dessa Tamiendjing,nbsp;op ± 20 palen ten Zuid-Ooslen van de hoofdplaals Soerabaja.

De Inspecteur verzocht den Gonv.-Geu. «gunstiglijk ten besten Ie duiden” — de stijl der ofïicieele correspondentie is in dienbsp;tijden soms zeer eigenaardig — zoo hij «somtijds eenigzinsnbsp;dwale”, want luidt het huiselijk: «daar het vak voor mij,nbsp;als daartoe niet opgeleid zijnde, geheel nieuw is, en ik,nbsp;wanneer ik er al eenigzins, hoe gebrekkig ook, over moginbsp;kunnen oordeelen, zulks eenlijk, als ik mij zoo mag uitdrukken, door liefhebherrij daarvoor, heb verkregen”!

Met dit voorbehoud gaf hij de overneming en de uilhrci-ding van hel etablissement in overweging ('):

«Het terrein is aldaar bergachtig; men vindt er goeden grond, goed gras, en het geheele jaar door genoegzaam ennbsp;goed water; en heerschl een koel en gezond klimaat, terwijlnbsp;de contrij goed bevolkt is, zoodal naar mijn oordeel dezenbsp;plaats alle vereischlen voor een paardenstoelerij in ruime malenbsp;bezit, ja zelfs, al wilde men die ook uit een driehonderdtalnbsp;merriepaarden doen hestaan.”

Er waren ’n 70tal paarden, waarvan het onderhoud enz. den heer v. d. Poel ƒ 1287 ’sjaars kostte: «Genoemde Heer

(') Miss. (1(1. 9 Juni 1824 Xo. 90.

-ocr page 357-

531

staal ill contract met do liooi'den eii iiigczotencii dec drie dessa’s Tainieadjing, Trawas eii Selo Japak, ten aanzieii decnbsp;veczocgiiig eii voeding van de paacden. Hij betaalt voor hennbsp;aan den Lande de landcenten volgens den jaaclijksclien aanslagnbsp;en zijlieden leveren hiervoor het henoodigde gras en zoovelenbsp;manschappen als lot oppassing der paarden vereischt worden.”

De Inspecteur verklaarde «ieder paard afzonderlijk naauw-keurig in oogenschonw” te hehhen genomen en Hel daarop eene taxatie volgen.

Het geheele etablissement ware overlenemen voor / 700U, waartegen de fungeerend Resident evenmin «eenig bezwaar”nbsp;had.

Tevens werd voorgesteld hel etablissement, indien men het overnam, met Ti 260 paarden nitlehreiden.

Het voorstel van 9 Juni werd reeds den 29 Juli door een gunstig besluit gevolgd ('), waarop de Inspecteur, «ondernbsp;gunstige verbetering” beleefdelijk over de organisatie klaagtnbsp;(-): «aangezien het voorwerp, dat tot opziener a / 50’s maandsnbsp;zal kunnen worden verkregen, wel denkelijk niet alle dienbsp;hoedanigheden zal bezitten, welke vereischt worden om eenenbsp;stoeterij behoorlijk in werking te brengen en te houden, alsmede om hem geheel op zich zelven Ie doen slaan.”

Ook de Resident van Soerahaja, hij schrijven dd 20 ücl. 1824 No.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van de overneming mededeeling doende, wees

op de onvoldoende organisatie, speciaal op het gebrek aan »een geschikt sujet” om als opziener te fungeeren.

Die missive werd den Inspecteur in handen gesteld [f'j, met last om tevens hel advies inlewinnen van den hovengenoemdennbsp;i’itmeester Perié , wien de stukken door den Inspecteur wer-

den aangeboden: last” (*)!

»iii voldoening

aaii deze zoo vereerende

(0 Best. van 29 .liili 1«24 No. 14. (-) Miss. ltd. 19 Aug. 1824 No. 127.nbsp;'^) Renvooi dd. 27 ücl. 1824 Jgt;a. li.nbsp;Miss. 6 Nüv. 1824 No. 154.

-ocr page 358-

552

De Ritmeester oordeelde o. a. »dat een paardenarts over de onderwerpeUjke stoeterij volstrekt noodzakelijk is” en steldenbsp;als opziener een wachtmeester voor, die in de golf ymPerziënbsp;paarden had helpen inkoopen en daarbij geschikt gebleken was.

De voorgestelde organisatie bracht de Inspecteur bij de Regeering over (*), terwijl de «Commandant der troepen” (denbsp;Legercommandant) den wachtmeester aanbeveelt (^), »alsnbsp;iemand in de kennis van paarden volkomen ervaren”, gelijknbsp;het in het besluit van 25 Maart 1825 No. 1 luidt.

tif.

Hetzelfde jaar werd het Boschbeheer gewijzigd, aangezien op de vraag of eene hoschdirectie wel noodig was, de Directeurnbsp;der Bosschen zelf die vraag «volmondig ontkennend” beantwoordt (®)! In bet bestuit, dat het beheer wijzigde, werdnbsp;de inspecteur de Bruin Prince nu slechts gecommitteerde voornbsp;de post, maar tevens blijvend belast met de directie dernbsp;stoeterij te Tamieadjing (*).

Het etablissement was intusscheu slechts een kort bestaan verzekerd, want reeds bij besluit van 30 Oct. 1826 Staatsbladnbsp;No. 59 werd het opgeheven, terwijl de paarden naar de stoeterijnbsp;te Tjiandjoer werden overgebracht.

^ 4. Opheffing van de stoeterij te Passier Aijam (1851'.

Deze stoeterij scheen men daarentegen een lang leven te willen waarborgen.

Een besluit van 3 Mei 1827 Staatsblad No. 51 overwoog «dat lot bevordering van den Landbouw en de Veeteelt allenbsp;middelen moeten worden aangewend, welke daartoe eenigzinsnbsp;bevorderlijk zijn kunnen” en dat met de stoeterij in de Prean-ger «niet alleen moet beoogd worden de zooveel mogelijkenbsp;voorzieningen in de behoefte van paarden voor de remontenbsp;der kavallerie, maar meer bijzonderlijk ook de veredeling vannbsp;het paardenras op Java.”

(gt;) Miss. 30 Jan. 1825 No. 6.

(2) Miss. 18 Maart 1825 No. 34/7.

(s) Miss. 15 Dec. 1825 No. 153.

{*) Besl. 27 Dec. 1825 No. 5.

-ocr page 359-

553

Men zal naar een en ander o.a. slreven door bij hel besluit vastlestellen een Reglement voor ’s Lands paardensloelerij in denbsp;Preanger Regentschappen.

De instelling kwam «onder bet ouiniddellijk loeverzigt van de Subcommissie van Landbouw aldaar”, mei een Directeurnbsp;aan hel hoofd en »de plaalselijke geneesheer, als veearts”!

Als chef van de stoeterij werd in 1826 benoemd de ritmeester Armstrong. Toen deze naar Socrabaja werd overge-plaalsl trad de Regeering niet in bel voorstel om tot zijn tijdelijken opvolger aantewijzen.. . . den Inspecteur dei‘nbsp;Koffiecultuur (‘)! doch wel werd den aftredenden Directeurnbsp;»de volle tevredenheid” betuigd voor »de aanzienlijke verbeteringen” door hem aangebracht (f).

Nog zijn echter geene drie jaar verloopen of ook dit etablissement is reeds ter opheffing veroordeeld.

De Gouv. Gen. du Bus vraagde nl. in 1831 het advies van den Resident der Preanger «in hoeverre hel aanhouden dezernbsp;stoeterij, bij de verminderende behoeften aan paarden doornbsp;hel eindigen van den oorlog, nog als wenschelijk moet worden beschouwd” (®)!

De Resident adviseerde legen (*) «aangezien cene zoodanige inrigting eenmaal beslaande, op eene verminderde voet echter,nbsp;zonder schade kan worden gehouden, terwijl eene wederop-rigting derzelve, wanneer zulks mogl noodig zijn, met veelenbsp;moeijelijkheden en kosten gepaard gaal; kunnende de voortbrengselen derzelve door hel Gouvernement steeds gebezigdnbsp;worden lot hel geven van geschenken aan Inlandsche groolen,nbsp;lol het verzenden naar andere plaatsen ter verbetering vannbsp;hel paardenras en ook nu en dan publiek verkocht worden”.

(*) Gunstig voorgebraclit door den Direeleur van s Landsproduclen enz. dd. 1 April 1828 No. 1576, werd alwijzend geadviseerd door liet Militairnbsp;departement dd. 3 April 1828 No. 39, omdat.... alsdan -dagelijkstoezicht”nbsp;zou ontbreken!

{*) Besl. 17 April 1828 No. 26.

(*) Besl. dd. 26 Febr. 1871 No. 10.

(*) Missive dd. 26 Maart 1831 No. 478.


-ocr page 360-

354

Hij gaf echter mede een plan van bezuinigen, waardoor de uitgaven van f 10340 op ƒ 3340 zouden teruggebracht worden.

Nu werd bij missive van den Algemeenen Secretaris aan de Hoofdcommissie van Landbouw (‘) de vraag voorgelegd of:

»het welligt niet raadzamer zou zijn om het geheelc etablissement in te trekken, en een zestigtal hengsten lotnbsp;verbetering van het ras in de onderscheidene residentiënnbsp;van Java onder de zorg der Regenten te verdeelen; daarnbsp;toch gemeld etablissement nimmer zonder aanmerkelijkenbsp;uitbreiding en kosten, geregeld aan de behoeften der armeenbsp;zal kunnen voldoen, en bij slot van rekening, in vergelijknbsp;met particuliere aankoopen, dure paarden oplevert.”

De Hoofdcommissie van Landbouw antwoordde bij missive van haar President (^), dat de intrekking «niet anders alsnbsp;doelmatig” moest worden beschouwd, «te meer wanneernbsp;zulks geen beletsel opleverde, om desniettemin een goednbsp;paardenras te blijven behouden”!

De Commissie hechtte dus waarde aan de verdeeling der hengsten onder de regenten! «onder dien mits, dat zulksnbsp;plaats beeft onder bet toezigt van den Resident, en bovenalnbsp;onder zoodanige voorwaarden en bepalingen, als waardoornbsp;aan het Gouvernement eenige zekerheid zou kunnen wordennbsp;gegeven, dat van die hengsten bet gewenscbt gebruik wordenbsp;gemaakt; en dit geschiedende, dan zoude aan de verbeteringnbsp;van het paardenras oneindig meerdere uitbreiding worden gegeven dan thans, nu zulks zich slechts eenlijk tot de stoeterijnbsp;te Tjandjoer uitstrekt.”

Inderdaad een schoon advies!

De Gouverneur-Generaal vond niet noodig verder den Baad van Indië er over te hoorei», bij Nota (®) schrijvende:

«Ik meen dat de onderwerpelijke zaak reeds vroeger in rade is beslist, het overige hierbij voorkomende is mij bekend.

(1) nbsp;nbsp;nbsp;Dato 30 April 1831 No. 113.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;Dato 4 Juni 1831 No. 4

(5) Dato 9 Augustus 1831.

i

-ocr page 361-

335

»lk vermeen de beweeggroiulen daarvoor in rade te hebben medegedeeld, daarop ruslende dat door deze inrigtiugnbsp;nimmer eeue amelioralie in liet ras der paarden kan wordennbsp;Ie weeg gebracht.

»De beste toch worden verkocht aan particulieren, die dezelve voor hunne rijtuigen te Batavia gebruiken, terwijlnbsp;de slechtste worden gebezigd lot remonte voor de kavalerie;nbsp;— bij de eerste geeft het Gouvernement / 100 a / 200 pernbsp;paard toe, dat is, ieder paard kost hel Gouvernement dienbsp;som meer dan het daarvoor ontvangt en de Kavalerie wordtnbsp;er ellendig door gemonteerd.

»Des noods neem ik het besluit voor iiiiju verantwoording.”

Hierop volgde het besluit van 16 Aug. 1851 No. 25 waarbij de stoeterij werd opgeheven.

Men had dus geen kans gezien om te beletten dal aan het Gouvernement de bokjes overbleven! Zonderlinge maniernbsp;van organiseeren.

§ 5. Verdeeling va.n dekhe.ngsten OVER Java (1832—1837).

He vendutie der 225 paarden van de stoeterij te Bassier Aijam bracht / 22.282 op, de afbraak der gebouwen aldaarnbsp;werd voor de gewestelijke gehouwen aangewend, terwijl 40nbsp;dekhengsten over Java verspreid zouden worden (‘).

Daarna volgde het besluit van 21 Febr. 1832 No. 24 waarbij die verdeeling werd geregeld C^).

De verschillende resideutiën werden aangewezen waar de dekhengsten onderhouden zouden worden «onder het Oppertoezicht der llesidenten” en te plaatsen daar «waar denbsp;Inlanders zich nog eenigzius toeleggen op de paardenfokkerij”.nbsp;De regenten werden verantwoordelijk gesteld «voor het goedenbsp;onderhoud”, op strafte dat ze «aan de achtelooze Regentennbsp;worden ontnomen en aan andere gegeven”!

iO -Miss. lies. Preang. ild. 11 Nov. 1831 No. 3439.

(^) Op de adviezen van de Laudhouwcomraissie dd. 30 Jan. 1832 No. 1 vn van den Directeur der Cultures dd. 11 Feb. 1832 No. 165,

-ocr page 362-

¦I

356

Ieder Javaan iiioclil »zijue logtige merrie” ter bespringing kunnen brengen «zonder daarvoor iets te betalen”, mits innbsp;beginsel niet beneden de 4 voet hoog; doch elke hengst mochtnbsp;«slechts eenmaal” op den bepaalden springdag springen.

In 1833 vraagde de Regeering rapport over dë resultaten van den genomen maatregel (‘).

Gelijk zich verwachten laat, waren ze allerbedroevendst. Ziehier de adviezen.

a. Den Majoor der Kavallerie TielemaiNs bleek het uil de gewestelijke rapporten (®) dat «het zooveel belovend alsnbsp;nuttig doel tot verbetering van het paardenras mislukt is, ennbsp;wel om rede men meestal oude afgeleefde. Ja zelfs misvormdenbsp;hengsten of veulens daartoe heeft willen bezigen, waardoornbsp;dan ook vele merries onbezet zijn gebleven, vele der daarvannbsp;voortgekomen veulens zijn gestorven en de overblijvende nietnbsp;daii misvormde en zwakke paarden zal geven.”

Een fraai resultaat voorwaar!

Na deu leeftijd van 7 en niet ouder dan 16, hoogstens 18, kunnen paarden tot dekhengsten gebezigd worden, herinnertnbsp;hij. «Te jong bezit de hengst nog geene krachten om volwassene en moedige merries met een gunstig gevolg te bezettennbsp;en kunnen geene kunstvolle paarden daaruit voortkomen;nbsp;evenzoo nadeelig is het ook de hengst boven den bepaaldennbsp;ouderdom hiertoe te bezigen, daar alsdan zijne krachten ennbsp;temperament afneemt en deze zwakheid op het veulen overgaat, dat hieraan kennelijk is, door de holle en ingevallenenbsp;oogkuilen, hetwelk als een misstand of wangestalte en bewijsnbsp;van zwakheid in den paardenhandel wordt aangemerkt.”

Verder achtte Rapporteur het van ’tgrootste belang, «dat geene hengsten tot de voortteling worden genomen, dienbsp;kwaadaardig, schrikachtig, koppig of lui zijn of te wel bijten 1

1

Kabinetsmiss. dd. 4 April 1835 No. 146. (2) Miss. dd. 4 Juni 1835 No. 103.

-ocr page 363-

357

of slaan en daardoor een vijand van den inensch zijn, terwijl alle deze ondeugden op het door hem te verwekken geslagtnbsp;overgaat”; »ook moet”, vervolgt de waarschuwing, »in dezenbsp;gewesten gelet worden, dat de te bezigen dekhengsten zooveelnbsp;mogelijk gunstige Javaansche onderscheidingsteekens hebbennbsp;waaraan de Inlander zeer veel waarde hecht, dewijl (hoenbsp;belachelijk zulks ook den onkundigen moge voorkomen) denbsp;ondervinding ons heeft geleerd deze teekenen veelal de deugd,nbsp;het karakter, temperament enz. van het paard bekendnbsp;stelt”.

De merries konden van hun 4® of S® tot hun 13® jaar tot de voortteling gebruikt worden, maar men moest dan altijdnbsp;letten op eene oordeelkundige paring der rassen, h. v. vermenging van groote Arabische of Persiaansche hengsten metnbsp;het kleine Javaansche paard «zoude eene groote dwaasheidnbsp;zijn en niet dan misvormd en zwak paardenras opleveren”,nbsp;eerstgenoemde kunnen alleen van nut zijn in sommigenbsp;Preanger-, Kedoe- en Cheribon-districten „waar, bij de Regenten en mindere Inlandsche hoofden, dikwerf schoone en grootenbsp;paarden gevonden worden.”

Een gouvernementsstoeterij werd „onnoodig geacht; zij zou nimmer die voordeelige resultaten geven als men kon verwachten door dekhengsten in de residenties onder verantwoordingnbsp;der residenten te plaatsen „ten einde ieder Javaan in de gelegenheid te stellen hiervan gebruik te maken, wanneer hij eenenbsp;schoone merrie bezit dezelfde kosteloos te kunnen dekken,nbsp;waartoe hij anders zeker geene twintig palen of verder metnbsp;zijn paard om zal reizen.”

h. De ritmeester Tieman oordeelde evenzeer ongunstig over de genomen maatregelen (1).

Hij geloofde dat „wanneer men vermeent door eeni-ge dekhengsten het Javaansche paardenras te verbeteren men hierin tot nog toe altijd gedurig bezijden het spoor is

1

Miss. dd. 25 Mei 1835.

-ocr page 364-

338

geweesl.” De eisch is ul. ecu groot getal cu ook (leugilzauier hengsten, zooinetle doelmatiger inrichtingen.

Hij vvenschte dat het Goiiverueinent zich hepale ,,om alleenlijk hel bestaande Javasche ras in zich zelve te verbeteren, terwijl daarbij de grootste bezuiniging kan betracht worden.”

De veredeling van het ras behoorde men aan liefhebbers van paardenfokkerijen over te laten.

Hel is „eene stellige waarheid”, schreef hij, „dal ieder klimaat zijn eigen paardenras heeft; zoodat als de inlandschenbsp;paarden met vreemde rassen in aanraking komen, ze toch,nbsp;zonder eene veelvuldige aanhoudende vernieuwing, teruggaannbsp;„tot het door het klimaat gevormde ras”.

Wanneer echter het ras, hetwelk het klimaat heeft voortge-hrachl, tot het een of ander gel)ruik, dat wij er van willen maken, goed is, dan moet men de natuur zonder vreemdenbsp;tusschenkornst laten werken, alleeniglijk dan zorgende en trachtende dit ras in zich zelf te verbeteren en gevolgelijk alles tenbsp;vermijden, wat daaraan kan hinderlijk zijn. Java heeft eennbsp;eigendommelijk ras, hetwelk goede en schoone doch meestendeels kleine paarden opleverl, welke nog voor vele verbeteringen vatbaar zijn.”

Wanneer nu de beste cu schoonste paarden niet „ongelukkiger wijze” meestal in handen van Hofgroolen en andere Javaansche hoofden zich bevonden, dan zoude men in hel algemeen meer s(dioone paarden hebben; want deze personennbsp;laten hunne hengsten niet springen, uil hoofde ze daardoornbsp;ontsluimig en gevolgelijk onaangenaam om Ie licrijden worden:nbsp;„dit is dan ook de oorzaak dat de voortplanting van dit zonnbsp;nuttig ras voor Java hyna niet voorwaarts gaat..”

Het voorstel was dientengevolge om te beginnen, „alle kleine, slechte en misvormde hengsten te doen castreeren of in eennbsp;slaat van onge.schiktheid lot de voortteling te stellen.”

Verder aanmoedigen, ook door premiën, hell)eschikhaarslel-len van schoone Javaansche hengsten en merries.

„Dit een en ander zoude zeker reeds in 4 a ö jaren

-ocr page 365-

339

eene ziglhave verbeleriug daarstellen en zeer goede resultaten ill den vervolge opleveren.”

Maar de bul en blanc, zegt de Rapporteur, vreemde hengsten aantevoeren, teneinde aldus het inlandsche ras te veredelen, ware „eene hoogst onvoorzigtelijke handeling.”

Dat men ten deze niet voorzichtig genoeg kon zijn hevvees de ervaring, ook elders h. v. in de Limousin en in Norman-ilië, waar men verplicht was geweest de met opzet aangevoerde vreemde hengsten te verwijderen „ten einde hel ras des-zelfs deugd en schoonheid te doen hernemen.”

Het rapport besloot met de hernieuwde herinnering, om „zoo mogelijk geen vreemde hulp” interoepen:

,,Ja ik zoude zelfs bijna durven verzekeren dat het doelmatiger ware verbeferen dan te veredelen, aangezien de Bastard-Persiaan of Arabier niet geschikt is om de steile bergen te bestijgen , noch de modderige sawaveklen op Java door te waden; hierin is het Javaansche paard eenig in zijn soort en het meestnbsp;geschikt, ja! zelfs boven die der omliggende eilanden.”

c. De Ll. Kolonel Perié vond de beslaande voorschriften van 21 Februari 1832 goed genoeg, doch schreef de mislukking toe aan hunne slechte opvolging, speciaal aan het hij-hrengen van onvoldoende merries en te oude dekhengsten. (1)

Het Javasche paardenras kan men wel, schreef hij, veredelen in taille, doch niet in deugd en kracht, zoodat het hastaard-paanl meer tol een parade-paard kan dienen, dan tol een nuttignbsp;kavallerie-paard. In den Javaschen oorlog heeft men deze ervaring met de bastaarden opgedaan: „als bevonden te zijnnbsp;zwakker dan het Javasche paard, doorgaans slechte hoeven ennbsp;keurzamer in het voederen, en bijgevolg het Makassarsche,nbsp;liimaneesche en Javasche paard heter bestand voor de fatigesnbsp;van den oorlog.”

Ten slotte werd voorgesteld met de genomen maatregelen voorttegaan, doch alleen in de residentiën, waar de hoofdennbsp;er belangstelling voor loonen.

1

Miss, (ld. 23 April 1835.

-ocr page 366-

540

d. nbsp;nbsp;nbsp;De Commandanl van hel Leger wees er op dat slechtsnbsp;125 veulens sedert het in werking treden van den maatregelnbsp;waren erlangd.

De Generaal meende echter, dat de maatregel „door cenige wijzigingen in de bepaalde verordeningen van veel nut zalnbsp;kunnen zijn.” (')

e. nbsp;nbsp;nbsp;De Directeur van Cultures zag in het verhuizen dernbsp;hengsten naar de plaatsen, waar de hoofden belangstellingnbsp;loonden, geen nut, omdat eene verwisseling dier hoofden,nbsp;eene nieuwe verplaatsing der dekhengsten noodzakelijk zoudenbsp;maken (^).

Stoeterijen beschouwde de Directeur »als het eenige en beste middel om het paardenras te verbeteren”.

/O

Is die verbetering wezenlijk van gewicht, dan krijgt men er door een voordeel, dat niet in geld dan worden berekend.nbsp;„Het is juist in zulke gevallen dat zich het Gouvernementnbsp;eenige opofferingen ten algmeene nutte moet getroosten.”

Bovendien het tegenwoordig onderhoud der dekhengsten door de bevolking bij wijze van corvee, moge wel is waar niet vannbsp;veel belang zijn, „doch het drukt evenwel uitsluitend opnbsp;enkele personen ten gerieve van anderen en is daarom nietnbsp;billijk.”

Het besluit van 15 Dec. 1835 No. 1 was van deze adviezen het gevolg. Het overwoog o.a. „dat uit de erlangde informatiënnbsp;voldoende gebleken is dat van den bovenvermelden maatregel,nbsp;zoowel omdat de gezonden paarden te gering in getal en nietnbsp;alle voor derzelven bestemming te gebruiken waren, als uitnbsp;hoofde der onvolledige behandeling van de zaak in eenigenbsp;Residenliën, tot dusver geene resultaten van eenig belang zijnnbsp;verkregen, en dat bovendien bij de inlandsche Regenten nietnbsp;overal de vereischte medewerking is aangetroffen.”

De hengsten werden gedeeltelijk verplaatst, gedeeltelijk 1

1

Miss. dd. 19 .Iimi 1835 No. 60/6. (ï) Miss. dd. 2 Oct. 1835 No. 1966.

-ocr page 367-

341

verkocht; uit liet provenu konden nieuwe dekhengsten van Indische rassen worden aangekocht; het streven moest zijnnbsp;verbeteren, niet veredelen; eindelijk moest het Militair Departement eene instructie ontwerpen, welke het volgende Jaar inderdaad werd vastgesteld. (‘)

Behalve de dekhengsten, waarover de residenten in gevolge het hesluit van ’33 nader de beschikking kregen, behoorden zijnbsp;levens optegeven hoeveel hengsten zij nog noodig zouden hebben.

De aanvragen, die alzoo inkwamen, leidden in 1857 tot een besluit (®) waarbij / 27000 voor den aankoop van paarden,nbsp;transport, enz. (Bastaard-Arabieren of Persianen, Makassaren,nbsp;Bimaneezen en Kedoeërs of .lavanen) werd toegestaan, waaronder ƒ ISOOO jaarlijks tol en met het jaar 1840.

In de overwegingen leest men o. a. „dat het gebrek aan een goed paardenras en het verminderen, ja zelfs bet verliezen van sommige rassen, grootendeels is toeteschrijven aan denbsp;weinige zorgen, welke in het algemeen voor de merriepaardennbsp;genomen worden, die meestal als lastdieren gebruikt en dusnbsp;bij zwaren arbeid slecht gevoed en onderhouden worden, terwijl zoo dezelve met dezelfde zorg als de hengsten behandeldnbsp;worden, zij ook sterker dan thans en alzoo ook meer geschiktnbsp;voor eene krachtige voortteling zouden zijn.”

Art. 15 van hel hesluit vestigde de aandacht van den Resident op dit punt, gelastende „raadgeving en aanmoediging.”

De gelden zouden gevonden worden uit de op de begroeting sinds 1834 onder het hoofd Landbouw uitgetrokken som vannbsp;ƒ 25000 voor de vestiging Merkmoord op de Westkust vannbsp;Nieuw-Guinea. In 1855 nl. (®) was die vestiging ingetrokkennbsp;„totdat een gezonder etablissement op die kust zal zijn gevonden”.

De Gouv.-Gen. De Eerens nu had geen bezwaar die som voor een geheel ander doel te doen aanwenden, wijl hetnbsp;toch ook onder het hoofd Landbouw voorkwam.

(i) Best. 23 Febr. 1836 No. 2.

(a) Besl. 13 Maart 1837 No. 30.

(3) Best van 6 Dec. 1835 No. 2.

-ocr page 368-

Dil was echter in strijd met Staatsblad 1834 No. 48, zoo-dat de Indische regeering daarvoor in 1840 ter verantwoording werd geroepen {*).

Intusschen was de Gouverneur van Mahasser met den aankoop van paarden zoo weinig gelukkig, dat men besloot aan een officier de verdere aankoopen van overwallers op te dragen,nbsp;waartoe het Militair Departement „geen geschikter officier”nbsp;wist aan te wijzen dan den kommandant van de huzaren te Ma-kasscr (^). Maar de Gouv. Gen. wees daartoe aan zijn adjudant, den luitenant graaf van Bentheim Tecklenbürg-Rheda,nbsp;gewezen Ooslenrijksch kavallerie-officier, die zich in dienstnbsp;van Buitenzorg naar Makasser mocht doen vergezellen doornbsp;een brigadier der huzaren, alles, zegt het besl. van 28 Dec.nbsp;1837 No. 1 „ter bevordering der bevolen maatregelen tot verbetering van het paardenras op Java en, in verband daarmede, ter voorkoraig van onnoodige geldverspilling te diernbsp;zake.”

De heer van Bentheim had o. a. ook in last om zich met den Gouverneur van Celebes te verstaan over de doelmatigheidnbsp;om aldaar eeue of meerdere paardenstoeterijen te vestigen.

Naar aanleiding daarvan berichtte de Gouverneur aan de Regeering het volgende (quot;):

Het Makassaarsche paardenras is zoo deugdzaam, zoo onvermoeid, kan zoo goed tegen ontberingen, dat men het behoud in zijn grootste zuiverheid, en de verbetering ervan door stoeterijen, die onder een gestadig goed toezicht wordennbsp;gesteld, als eene zeer nuttige en hoogst wenschelijke zaaknbsp;moet beschouwen.

Zeker w’are het verkieslijk zoodanige stoeterijen op te

(1) nbsp;nbsp;nbsp;Miss. (ld. 13 Dec. 1839 No. 8/800. Bij het Ind.-Resl. vannbsp;16 Sept. 1840 No. 2 werd dientengevolge de po.st geregulariseerd.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;Miss dd. 15 Dec. 1837 No. 2.

(3) nbsp;nbsp;nbsp;Miss. dd. 31 Maart 1838 No. 28.

-ocr page 369-

545

richten in het land zelf, van waar het ras herkomstig is, indien het althans kon geschieden zonder groole kosten en met verwachting van goede gevolgen. Maar;

„Wanneer nn in aanmerking genomen wordt de weinige kennis en geschiktheid van den bewoner van Celebes om metnbsp;paarden om te gaan, de groote behendigheid der Celebeschenbsp;paardendieven, de weinige middelen, om in dit Gouvernementnbsp;eene goede politie te houden, en de ongemakkelijkheid omnbsp;voor de oprigting eener stoeterij een daartoe geschikt terrein,nbsp;hetwelk niet al te ver van de bewoonde streken is afgelegen,nbsp;te vinden, dan zal spoedig blijken dat eene zoodanige stoeterijnbsp;ook zeer kostbaar zou zijn.”

„Ook is de oprichting door particulieren onder Gouvernements-subsidie niet aantebevelen , wijl zij zich tot niets zullen hinden met betrekking tot levering, verzorging, enz.

„Daar echter de deugdzaamheid der Jlakassaarsche paarden niet voortkomt noch uit het meer gunstige klimaat noch uitnbsp;het betere voedsel, noch uit de meerdere geschiktheid van hetnbsp;land voor de paardenfokkerij, maar die deugdzaamheid eenlijknbsp;een gevolg is van het goede ras, zoo vermeenen wij, dat hetnbsp;behoud van het zuivere Makassaarsche paardenras, en de verbetering van hetzelve even goed, ja beter dan hier, zal kunnen geschieden op Java. Op Java toch worden er stoeterijennbsp;opgerigt; de Javaan weet beter met paarden omtegaan dan denbsp;Makassaar; het voedsel is beter; de politie is goed; en er bestaat geen vrees voor ontvreemding, terwijl alsdan het Gou-verment de geheele beschikking zou hebben over de verkregennbsp;hengstveulens en de onkosten der stoeterij waarschijnlijk denbsp;helft minder zoude zijn, dan wanneer dezelve Celebes warenbsp;daargesleld.”

Dit schrijven werd aangevuld door het bericht van den heer v. Bentheim zelf (i).

Hij deelde de meening van den Gouverneur en merkte verder op:

(0 Dalo 21 Mei 1838 N°. 14.

124

-ocr page 370-

544

dal het voedsel op Makasser beslaat enkel in gras en bladeren, die de paarden gaan zoeken;

dat de landstreken Soppinge en Torelhea de beste paarden-soorlen leveren en die bergachtige landen zeernbsp;geschikt zijn om goede paarden te kunnen hebben;

dat in de stoeterijen in de Noordelijke districten (onder Maros bij Malara en Jamba) de hengsten, merries en veulens door elkander in bet wild loopen; — en

dat de moussons niet den minsten invloed op de gezondheid der veulens uitoefenen.

Van daar, zegt bet bericht, de meerdere bruikbaarheid van dit ras boven andere paardensoorten in deze gewesten.

Maatregelen, die wenschelijk zouden zijn, tegen eenige verkeerde landsgebruiken, blijken onuitvoerbaar bij dennbsp;onafliankelijken staat der landsvorsten.

Echter werd bet denkbeeld geopperd om eene booge belasting op den uitvoer van paarden te leggen. Daarover zal nader de Gouverneur adviseeren.

Ook is V. B. van oordeel, dat door de vermenging van Makassaarscbe hengsten en Javasche merries een grooternbsp;slag van paarden zal voortkomen, die alle eigenschappennbsp;van bet goede ras kan opleveren.

Eindelijk wil hij al de vroeger op Java gestationeerde dekhengsten verknopen en daarvoor Makassaarscbe weder inkoopen.

De Directeur van Cultures dk Vogel beeft zich slechts onder voorbehoud met deze adviezen vereenigd (’).

Hel verknopen der hengsten op Java keurde hij af, doch bij meende zich overigens aan bet oordeel van denbsp;deskundigen te moeten onderwerpen.

§ 6. Oprichting van een Etablissement te Buitenzorg (1858—1839).

»Op last” van den Gouv. Gen. was door Graaf V. Bentiieim in 1838 (®) een plan uilgewerkt tot bel op-

(1) nbsp;nbsp;nbsp;Miss. (ld. 18 Mei 1838 N“. 1486/t6 en 28 Mei d. .i. v. N”. 1602/12.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;Dalo 22 Mei 1838,

-ocr page 371-

543

richten van eene stoeterij te Buitenzorg; welk plan in conferentie met den Landvoogd werd behandeld.

Het gevolg dier conferentie was o. a. het bericht aan de Gewestelijke Besturen op Java, dat de Graaf als adjudant eennbsp;reis met den Gouv. Gen. over Java zou maken en dat dienbsp;reis door den Graaf zou dienstbaar gemaakt worden aan denbsp;veredeling enz. van het paardenras (•).

Verder het voorstel van den Directeur van Cultures, waarbij de heer v. B. eene behoorlijke positie kreeg.

»In het vertrouwen dat de ingekochte paarden alhier aan de bedoeling zullen beantwoorden” werden zijne handelingennbsp;goedgekeurd. Hij werd benoemd tot waarnemend Inspecteurnbsp;voor de verbetering van hel Paardenras op Java met eenenbsp;maandelijksche toelage van / 100 boven zijn 2“ luitenantstrak-lenient, terwijl hem zou toegevoegd worden een kavallerie-officier «tot waarborg dat de zaak ook later door een andernbsp;steeds zal kunnen worden voortgezet op den voet, waaropnbsp;de eerste inrigting zal worden geschoeid.”

Een kavallerie-officier, jonger dan de 2' Luitenant van Bentheim was echter niet te vinden, zoodal later de aanwijzing veranderd werd in een onderofficier (®).

Er zou worden opgericbl een etablissement te Buitenzorg «waarin voorloopig de ingekochte dekhengsten zooveel zulksnbsp;nuttig zal worden geoordeeld, zullen worden verzameld ennbsp;waarbij ook een aantal merriën zullen gevoegd worden, omnbsp;daarmede te bandelen ten meeste nutte der zaak en zoodanig,nbsp;als zal worden geregeld”.

De kosten zouden gevonden worden uit de hiervoren in 1837 vastgestelde / 13000 (§ 3).

Het besluit van 11 Juni 1838 nbsp;nbsp;nbsp;6 hechtte aan deze voor

stellen de goedkeuring der Regeering. Het etablissement werd te Tjikeumeuh gevestigd.

0) Miss. dd. 26 Mei 1838 No. 1650/16. (2) Best. 19 Aug. 1838 No. 1.

-ocr page 372-

546

Toen evenwel aan definitieve vestiging van stallen enz. gedacht moest worden, wees graaf vak Bentheim de Regeeringnbsp;er op, dat Builenzorg én wegens de duurte, én wegens hetnbsp;klimaat, al zeer ongeschikt moest geacht worden, om aldaarnbsp;de stoeterij te vestigen (^).

Vele moeielijkheiden werden ondervonden en er waren groole hinderpalen tegen de uitbreiding.

Buitenzorg groolendeels uil particuliere landerijen bestaande, konden er de diensten voor de stoeterij henoodigd, niet dannbsp;met veel moeiten en groote onkosten worden verkregen. Ooknbsp;waren er de dagloonen duurder dan elders.

Men had zeer veel last om behoorlijk gras te krijgen.

Het aantal der paarden van particulieren te Builenzorg bedroeg toch reeds 400 en daarbij zouden nu spoedignbsp;p. m. 150 van de stoeterij komen. Daar te Builenzorg nietnbsp;zooals te Batavia, hel gras op beplante sawahs werd gesneden,nbsp;zoodat 5 en meerdere palen moest geloopen worden om voedselnbsp;te krijgen en bij de verwachte vermeerdering van de paardennbsp;der stoeterij zou bet noodige gras ten slotte in bet geheelnbsp;niet meer te krijgen zijn.

De onder Tjikeumeuh behoorende landen waren groolendeels aan den hortulanus Teissman afgestaan, zij werden met suikerriet beplant, terwijl er molens en andere gebouwen warennbsp;opgericht, wanneer deze gronden bij bel toenemen van jongenbsp;paarden, voor de stoeterij benoodigd zouden zijn, werdennbsp;aanzienlijke onkosten wegens schadeloostelling benoodigd.

De tol dusver bestaande bamboezen stallen konden zonder gevaar voor de gezondheid der paarden en ook met het oognbsp;op brand niet behouden blijven, doch moesten door gebouwennbsp;van steen of hout worden vervangen. Het materieel daarvoornbsp;Avas ecbler kostbaarder op Builenzorg dan elders, het werkvolknbsp;minder in getal, bet loon hooger, terwijl de arbeiders moestennbsp;gerequireerd worden, waaruit vele moeielijkheden en reclamesnbsp;van de eigenaren der particuliere landen zouden ontslaan, te

{') Miss. (1(1. 27 Oct. 1878 Nquot;. 44.

-ocr page 373-

547

meer als meu iii aanmerking nam dat er l•inne!l drie jaren plaatsing en voedsel voor 3 a 600 paai'den zou noodig wezen.

Wijders waren er in het geheel geene stallingen voor de hiunen het jaar geboren wordende veulens, ten getale vannbsp;100, waarop toch gerekend moest worden.

Personen, die vele jaren in den Archipel verhieven, verzekerden dat hel Zuidelijk gedeelte van Java in klimaat gelijk stond met dal van Bima en Makassar, waarom hel voor helnbsp;behoud van dit ras en voor de goede voortteling der paardennbsp;noodzakelijk was de stoeterij in zulk een gedeelte te verplaatsen.

Dit heette te wenschelijker, wijl de ondervinding van verschillende landeigenaren, die kleine stoeterijen in het llui-tenzorgsche hadden beproefd, bewees dat de aanhoudende regens in den Oostmoesson, gepaard met sterke koude winden,nbsp;dikwijls groote epidemiën onder de fokkerijen en stoeterijennbsp;tengevolge hebben.

Het Militair Departement over deze aangelegenheid gehoord, vestigde de aandacht op het eerlang zoo befaamd gewordennbsp;Krakakou (gt;); »De schoone paarden, die hel eiland Rolli ople-verl, pleiten voor het vestigen van eene stoeterij op eenenbsp;aldus afgezonderde plaats.”

Krakatou »is volgens berigten zeer vruchtbaar en dal hel niet bewoond is, moet groolendeels aan de onveiligheid doornbsp;zeeroovers toegeschreven worden. Eene kleine niililairc post,nbsp;bewaakt door het personeel lot de stoeterij hehoorende, zoudenbsp;daar dus noodig zijn.”

Van Bentheim oordeelde dat dit advies niet kon strekken »om aan de zaak eene gewenschte leiding en medewerkingnbsp;te verzekeren.” (^)

Op zulk een onherbergzaam oord zou men niet dan met zeer veel kosten uienschen krijgen. Kettinggangers of bannelingen te gebruiken, stelde het welslagen der ondernemingnbsp;ill gevaar. Of er stroomen waren, geschikt om de paarden 1 2

1

(1) Miss. 26 Nov. 1838 No. 6.

2

Miss. dd. 10 Dec. 1838 No. 66.

-ocr page 374-

348

Ie baden wist men niet. De oprichting van een benting vorderde nieuwe kosten. Hel transport van alle materieel vereischle evenzeer aanzienlijke uitgaven. Hel heen-en wedervoeren der paarden over zee was ook niet zonder bedenking.nbsp;Bij epidemieën als anderszins was men van alle onmiddellijkenbsp;hulp verstoken.

Bovendien is het bewezen, zoowel in Europa als in den Archipel: »dat in de nabij het strand gelegen landen het paardnbsp;in zijn oorspronkelijken natuurlijken staat niet wordt gevonden,nbsp;maar wel in de binnenlanden, waar een gezonder en frisschernbsp;klimaat heerscht.”

Daarop stelde hij voor:

Een plaats op het eiland Java, zoo mogelijk in het centrum, eenigszins meer naar het Zuiderzeestrand gelegen, voorziennbsp;van goed en toereikend voedsel en water, een gecoupeerd metnbsp;bosschen afwisselend terrein, ten einde door het lommer eenigenbsp;beschutting voor de felle zon te hebben, niet aan hevigenbsp;winden en zware stortregens Ie dikwijls blootgesteld, op 12nbsp;a 1500 voet boven de zee, bij eene gemiddelde thermometer-hoogte van 70 a 80° F., alwaar goede en aan het doel beantwoordende stallingen en andere voor de veiligheid tegen roofdieren enz. noodige inrichtingen zonder bezwaar opgerichtnbsp;kunnen worden en uilgeslrekt genoeg om gelegenheid tot uitbreiding van de stoeterij aan te bieden.

Terzelfdertijd v. Bentueim zijne missive van 27 Oct. 1858 N°. 44 aanbood, had hij in opvolging van art. 7 van het besl.nbsp;van 11 Juni 1858 N°. 6 eene nota opgemaakt, bevattendenbsp;een plan en ontwerp-regeling Ier bevordering van de verbeteringnbsp;van hel paardenras op Java.

Dit stuk kwam den Direkteur van Cultures de Vogel »zeer goed beredeneerd” en «duidelijk” voor.

De Legercommandant en eene Commissie van deskundige officieren vereenigden zich met het voorstel tol oprichting eenernbsp;stoeterij, terwijl eerstgenoemde erkende, dat v. Be.vtheim gt;gt;mel

-ocr page 375-

349

kennis van zaken” over de inricliling ervan wisl de oordeelen. De enkele gebreken in zijn sink waren loe Ie sclirijven aannbsp;zijn korlstondig verblijf in Indië en daaruit voortvloeiendenbsp;onbekendheid met land en volk (‘).

De kolonel der huzaren Perik verklaarde dat bet niet in twijfel kon getrokken worden, of de voorstellen zouden totnbsp;veredeling en verbetering van het paardenras strekken maarnbsp;de kosten niet meevallen.

De in de stoeterij geboren hengsten, die niet wei gebouwd en afgekeurd worden, tot ruinen Ie snijden, vond bij goed,nbsp;omdat ze dan zonder schade met de merries vrij kunnen loepen en alzoo geene kostbare afzonderlijke stalling vereisclien.

Hij vreesde echter, dat voor 700 merriepaarden geen terrein groot genoeg zou gevonden worden, dat boog is gelegen ennbsp;een, met loopend water voorzien grasveld is. Maar ook al werdnbsp;dit gevonden, dan achtte hij het beter de inrichting over 3nbsp;a 4 plaatsen te verdeelen dat zeer noodig is, bij onverhooptenbsp;ziekte onder de paarden, waardoor de geheele inrichting zoudenbsp;kunnen lijden, wanneer die niet door gedeelten afgescheidennbsp;was.”

Hij kwam op tegen de berekening van iedere merrie één veulen ’s jaars: zulke merriepaarden zijn spoedig krachteloosnbsp;en eerder voor de voortteling ongeschikt; de veulens zijnnbsp;doorgaans zwak en sterven veelvuldig; terwijl het veulen denbsp;moedermelk opzuigt, die de 2“ en 5' maand al zeer verslapt,

(') Miss. van den Directeur der Cultures 9 .Nov. 1838 No. 3248/16 en van den Legercommandant 22 Jan. 1839 No. 1.

Op den inventaris der stukken van de Algemeeiie Secretarie ontvangen staat over het lapport aangeteekend: dat het zich gt;nict meer” ter Algemeenenbsp;Secretarie bevindt.

In eene resumtie dezer stukken, die men er hij aantrelt, staat dat het rapport is .merkwaardig”, .lioogst belangrijk” met zeer lezenswaardigcnbsp;opmerkingen.”

Dc aanteekeningen van het Militair departement op het rapport zijn wel overgelegd.

(2) Miss. 20 Dcc. 1838 Lett. B.

-ocr page 376-

3o0

fv

r

I-

en liet nioederpaard, reeds lusscheu den 9“ a lo“ dag na het werpen van het zuigend veulen, werderoin bezet wordt, verliestnbsp;het moederpaard nog de overige krachten.

De kolonel der artillerie de Kok van Leeuwen geloofde ook, dat een merrie stellig niet één veulen ’sjaars kan vóórtbrengen; in Europa is dit zelfs doorgaans onmogelijk; in Indiènbsp;kan geen merrie twee veulens, een inwendig en tegelijk eennbsp;uitwendig voeden, en zoo zij dit ook al kon, wat zou dannbsp;van zulke veulens te wachten zijn? Zeer zeker ware eennbsp;veulen van een draagpaard, dat om de 2 jaren bevrucht wordt,nbsp;verre boven deze te verkiezen (').

Verder achtte de Kolonel de oprichting van uitgebreide stoeterijen op Java zelve «zeker niet aan te prijzen”.

Vele der voornaamste behoeften zullen daartoe ontbreken, als h. v. genoegzaam en gezond voedsel, geschikte luchtstreek,nbsp;goed water en wat almede het voornaamste is: «volk, datnbsp;hart voor de paarden heeft, om ze met de vereischte zorg tenbsp;behandelen.”

Hij vestigde de aandacht op de voor de voortteling geschikt erkende buitenbezettingen, als Celebes; «daar heeft men reedsnbsp;een goed ras van paarden en zal evenmin de oprichting vannbsp;de stoeterijen als hare voortzetting aan zooveel bezwaren alsnbsp;op Java onderworpen zijn”.

De achteruitgang in de aankweekiug van goede paarden op Java, schreef deze adviseur toe:

1 nbsp;nbsp;nbsp;Aan de welvaart der inlandsche bevollcing; — ’n eenig motiefnbsp;zeer zeker!

2 nbsp;nbsp;nbsp;aan het mishandelen der paarden door ze te jong voor dennbsp;arbeid te bezigen.

o aan de slechte verzorging, die de Javaan doorgaans aan het paard besteedt.

«Geen hengst, die eenigzins voor de voortteling geschikt zoude zijn, wordt meer tot dezelve gebezigd; elk Javaansch

(') Miss. dd. 2 Jan. 1839 No. 3.

-ocr page 377-

3K1

Hoofd heeft door de uitbreiding van de Cultuur eene zekere aisance gekregen en schaft zich tegen eene meerdere of minderenbsp;betaling rijpaarden aan.

«Bezit nu de gemeene inlander een jong paard, dal sterk en wel gebouwd is en voor de voortteling bijzonder geschikt zoude zijn, zoo krijgt hij vriendelijk bevel om hetzelve aan zijne hoofden afteslaan en voor dekhengst bij zijnenbsp;merrie kan hij een hengst gebruiken, die om zoo te zeggennbsp;niets nuts is; hel goede paard wordt door het hoofd als rijpaardnbsp;gebruikt en mag hoegenaamd bij geene merrie komen, wijlnbsp;hij het daarna niet meer zou kunnen berijden.

«Bleef nu hel ongelukkige paard, dan den Javaan tot dekhengst overschiet, wel behandeld, zoo kon er bij toéval nog iets goeds van komen, doch ook dit is hopeloos. Nauwelijksnbsp;is hel veulen lol den ouderdom van P/a of ten hoogste 2 jaarnbsp;gekomen of hetzelve wordt lol allerlei zwaren trek- en draag-arbeid aangewend en hierdoor in hel midden van zijne groeikracht ten eenemale onderdrukt.

«Misschien gebruikt de Javaan zijn paard wel zoo vroeg om hel onaanzienlijker te maken en zoodoende in het bezitnbsp;van hetzelve te blijven, doch waarschijnlijk uit gebrek aannbsp;een voldoend aantal paarden' voor zijne behoefte.

«Wat moet er nu van zulke paarden worden, indien men daarbij nog in aanmerking neemt de slechte behandeling, dienbsp;zulke beesten bovendien moeten ondergaan, en wat moetendenbsp;veulens zijn, die zij voortbrengen?

•Voor den karbouw heeft de Javaan zorg, maar voor het paard geen de minste; de ondergeteekende heeft menigmaalnbsp;gezien, dat een paard, dat den zwaarsten arbeid verrigt had,nbsp;24 uren aan een boom gebonden stond, en niet meer voedselnbsp;kon verkrijgen, dan een radius van ö a 6 voet hetzelve permitteerde: om drinkwater wordt onder zulke omstandigheden nietnbsp;gedacht.

«Om dus eene groote verbetering van de paardenteelt op Java toe te brengen, zou men twee der opgenoemde punten

-ocr page 378-

moeten kunnen Ie keer gaan en liet derde moeten kunnen verhelpen; doch het eene is even onuitvoerlijk als het andere.”

De adviseur weet dan ook geene andere middelen dan:

1°. het aanleggen van stoeterijen op Celebes;

2°. het bevorderen van den invoer van goede paarden van buiten, door op den invoer van elk paard boven eene zekerenbsp;hoogte, eene premie te stellen en ze van alle rechten tenbsp;ontheffen;

3°. het aanschaffen van Timoreesche en Makassaarsche hengsten om in de residentiën als springhengsten te stellen.nbsp;Kan men ook eene zekere hoeveelheid merries in de residentienbsp;brengen, des te beter.

In de maand Januari 1859 rapporteerde v. Bentheim aan den Directeur der Cultures (^) het creveeren van 2 paarden,nbsp;ten gevolge van kwetsuren, opgedaan in de bamboezen stallen.nbsp;Dit was, constateerde hij »het eerste verlies” sedert 8 maanden,nbsp;en »met leedwezen” moest hij bekennen, dat het niet zou zijnnbsp;geleden, indien men reeds aan zijne voorstellen had gevolgnbsp;gegeven, daar het slechts is toeteschrijven »aau de hoogstnbsp;onverschillige maatregels, die voor bet behouden der paardennbsp;hier bestaan.”

Alhoewel, getuigt v. B., al de paarden in een ellendigeu en kommervollen staat werden overgenomen, tevens op weinigenbsp;uitzonderingen na door inwendige ziekten aangetast, werdennbsp;ze door zorgvuldige behandeling genezen en »in den bloeijend-sten staat” gebracht: wat helpen echter geneesmiddelen, goedenbsp;oppassing alle moeiten en kosten, wanneer eiken dag nieuwenbsp;zwarigheden, ongenoegens en zorgen tengenvolge der localenbsp;omstandigheden ontstaan ?

Het Gouvernement heeft voor p. m. ƒ 9000 paarden opgesteld , die wanneer ze verkocht werden, zeker het drievoudige zouden ophrengen; en toch draalt het tegen zijn eigenbelang

O) Miss. dd. 8 Jan. 1839 No. 2.

-ocr page 379-

5Ö5

om (leze goede en waardevolle paarden van hel noodigsle te voorzien.

De Schrijver heeft daarbij speciaal de slechte, ongezonde, levens zoo vele uitgaven en inoeilen veroorzakende stallen opnbsp;het oog. Geen particulier, ja niet eens een inlander, dienbsp;paarden zonder waarde houdt, laat ze op een bamboezen vloernbsp;maanden lang staan of ontslaat zich van de moeite ze voornbsp;ongelukken te bewaren. Daarentegen staan Gouvernements-paarden, die als de pepinière voor een nieuw ras moetennbsp;beschouwd worden aan alle onguurheden bloot.

De gevolgen hiervan zijn ongeneeslijke kwalen, als hoefstraal enz., daar het paard altijd in vuiligheid en mest met de hoeven staat. De stallen hebben geen zuivere lucht van beneden;nbsp;verpestende dampen stijgen uit den met urine enz. bezwangerden bodem op, waardoor gevaarlijke oogziekten {oplhalmia)nbsp;ontstaan.

De levende bewijzen ervan zijn: het verlies van 2 paarden, 5 gekwetsten aan de beeiien door de bamboezen boomen, 7nbsp;paarden met hoefziekten en 4 andere met oogziekten. Zijnbsp;zullen ouder de beslaande omstandigheden geen van allenbsp;genezen.

Wijders is er altijd moeite en verdriet met de boedjangs en grasleveranciers, het slechtste volk wordt door den Ilegenlnbsp;gezonden; ze willen niet werken, zijn diefachtig en verlatennbsp;willekeurig het etablissement, zoodat de oppassing onvoldoende is.

De Regent voert de bevelen der plaatselijke autoriteit in het geheel niet of .slechts ten halve uil.

Ten slotte werd nog aangemerkt, dat hel tijdstip was gekomen ter afzondering van de zesmaandsche veulens van huune moeders, terwijl er geene enkele gelegenheid daartoe bestond.

V. Bentheim vond dit «alles behalve aangenaam”; hel strijdt bovendien, schreef hij, «volstrekt” tegen zijn karakternbsp;te zwijgen, omdat dit geenzins met de belangen van helnbsp;Gouvernement kan overeenkomen. Hij verzoekt daarom «tennbsp;dringendste” om óf de plaats van het etablissement in over-

-ocr page 380-

5Ö4

eensleimuiuj; iiiel zijne vroegere voorstellen te veranderen; 6f hoe eerder hoe heler de geheele onderneming in Ie trekken.

De Directeur van Cultures stelde daarom de Regeering voor eene beslissing te nemen, er o. a. ook op wijzende dat denbsp;loegestane / 15000 ’s jaars geenzins voldoende konden geachtnbsp;worden om te Buitenzorg een stoeterij te onderhouden (‘).

§ 7. Oprichting van eene Droefstobterij te Vassir Ayam bij Tjiandjoer (1839).

Hel resultaat der overleggingen was het besluit van 25 Maart 1859 N°. 1.

De stoeterij werd overgeplaalsl naar Tjiandjoer »ter plaatse, waar aldaar vroeger de voormalige Gouvernements stoeterij isnbsp;gevestigd geweest”. (§§ 2,4.)

De naam zou zijn Gouvernements yroefstoeterij, terwijl deze zoo veel mogelijk in hel klein moest worden ingericht naarnbsp;het uitgebreide plan door v. B. aangegeven.

Het denkbeeld om »op eene groote schaal eene paarden-stoelerij opterichten” werd aan het Opperbestuur intusschen onderworpen.

Verder werd aan hel hoofd der proefstee ter ij gesteld een Inspecteur, waartoe nu de »waarnemende” v. Bentiieui werdnbsp;benoemd, die hij zijn corps gedetacheerd bleef, maar als adjudant eervol ontslagen (^), terwijl op te stoeterij werd gesteldnbsp;een gouvernemenls-veearts, die tevens eene behoorlijke instructienbsp;ontving (®).

Het militair departement behoorde jaarlijks de stoeterij te doen inspecleeren.

Intusschen kon de aanstelling van een veearts de goedkeuring van hel Opperbestuur niet verwerven.

(1) nbsp;nbsp;nbsp;Miss. dd. 4 Febr. 1839 No. 441/16.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;Besl. dd. 22 Maart 1839 No. 2.

(3) nbsp;nbsp;nbsp;liesl. dd. 6 Mei 1839 No. 2.

-ocr page 381-

355

Naar aanleiding toch der Ministerieele depêche van 29 December 1838 h werd bij Besluit van 10 Augustus 1839 N°. 7 de betrekking van veearts opgebeven, zoomede zijnenbsp;instructie buiten werking gesteld.

Overigens scheen bet Opperbestuur niet ongenegen aan de behoefte eener stoeterij tegemoet te komen. Doch wij hebbennbsp;gezien dat op een eenigszins vreemde wijze de Indische regee-ring aan de noodige gelden voor dit doel oorspronkelijk wasnbsp;gekomen, nl. door aantewenden gelden, uitgetrokken voor eenenbsp;vestiging op Nieuw-Guinea. (§ 5)

Op het eind van 1839 vroeg het Opperbestuur dientengevolge inlichting (‘). Alvorens men die had ontvangen, kon de goedkeuring op het voorstel ter verplaatsing van de stoeterijnbsp;naar Tjiandjoer niet verleend worden. Had echter de Indischenbsp;regeering de post van de Molukkenbegrooting behoorlijk geschrapt, dan zou tegen eene jaarlijksche uitgaaf van ƒ 15000nbsp;voor eene proefstoeterij te Tjiandjoer geen bezwaar bestaan,nbsp;terwijl de Gouverneur-Generaal gemachtigd werd »om zoodranbsp;de territoriale inkomsten, de territoriale uitgaven met eenenbsp;voldoende som zullen te boven gaan, het opgevatte denkbeeldnbsp;te verwezelijken van de oprigting eener stoeterij op eenenbsp;grootere schaal, waarvoor nu voor alsdan, eene som vannbsp;/ 50000 ’sjaars wordt beschikbaar gesteld; terwyl inmiddelsnbsp;door Uwe Execellentie, op eene voorziglige wijze, zou kunnennbsp;worden beproefd, het in werking brengen der maatregelennbsp;van inwendige politie, welke ter verbetering van het paardenras zijn in overweging gegeven.”

De Directeur-Generaal van Financiën, hierover gehoord, erkende P) dat niet volkomen regelmatig indertijd gehandeldnbsp;was geworden, doordien de / 25000 reeds sedert 1837 van

(1) Min. (lep. (ld. 13 Dec. 1839 No. 8/800. (ï) Miss. d(l. 13 .luli 1840 No. 13.

-ocr page 382-

de speciale begroeting van de Molukken was afgevoerd, zonder dat dit uit de Algenieene begroeting kon blijken, wijl daaropnbsp;de post onder Landbouw was blijven staan, en daaruit nunbsp;bestreden werd de kosten van eene stoeterij ten laste van eennbsp;post, bestemd voor Nieuw-Guinea.

De zaak had echter nu eenmaal plaats gevonden en ver-eischte geen nader voorstel aan het Opperbestuur terwijl bovendien bleek, dat de territoriale inkomsten eene beschikkingnbsp;over / 30000’s Jaars toelieten. De Directenr-Generaal steldenbsp;alzoo voor met 1841 en volgende jaren ƒ 30000 voor denbsp;stoeterij beschikbaar te stellen, tegen intrekking van de / 23000nbsp;voor Nieuw-Guinea en hiervan den Minister mededeeling te doen.

Het Besluit van 16 September 1840 N°. 2 volgde slechts gedeeltelijk dit advies.

Wel had de afvoering der ƒ 23000 voor Nieuw-Guinea plaats, maar slechts werd ter beschikking gesteld ƒ 13000,nbsp;totdat de financieele resultaten voor volgende jaren »met denbsp;meest voldoende zekerheid” bekend zouden zijn. Behalve ditnbsp;werd aan het Opperbestuur de geschiedenis der zaak en denbsp;erkenning van het overtreden der voorschriften medegedeeld,nbsp;»dan, men mag aannemen”, wordt verschoonend aangeteekend,nbsp;»dat het hoofdbestuur niet op die bepalingen en voorschriftennbsp;is indachtig gemaakt, ten ware men tot de conclusie wildenbsp;komen, dat het werkelijk groot belang hetwelk er voor zoonbsp;vele takken van landbouw en industrie in Indië, in het spoedignbsp;aanwenden van doelmatige middelen ter verbetering van hetnbsp;paardenras gelegen lag, oorzaak is geweest, dat aan de stiptenbsp;opvolging der administratieve regelen minder is gehecht geworden en zulks is beschouwd te moeten achterstaan voor dennbsp;wensch tot spoedige bereiking van een nuttig en heilzaamnbsp;oogmerk.”

Op deze missive kwam in 1841 het bericht (‘), dat het Opperbestuur goedgekeurd had »het Indische besluit van den

(i) Min. dep. dd. 25 Pebr. 1841 No. 3/73.

Verhandeld hij het Best. van 21 Juli 1841 No. 14.

-ocr page 383-

557

23 Maart 1839 N°. 1, betreffende de verplaatsing naar 2'/a«yor van en het geven eener verbeterde inrigting aan de Gouverne-nientspaardenstoeterij te Buitenzorg.”

^ 8, Advies van den Directeur der Cultures Praelorius OVER Paarden-stoeterïjen (1841).

In het jaar 1841 werd vastgesleld een Reglement op het beheer van ’s Gouvernemenls proefstoeterij te Passier aijam,nbsp;residentie Preanger-Regentschappen, ('); terwijl een paar maanden later gevolg werd gegeven aan bet door den Directeurnbsp;over de Cultures in 1838 gedane voorstel om ook door poli-tioneele maatregelen naar verbetering van het paardenras tenbsp;streven.

De Regeering herinnerde hieraan nl. den Directeur in 1840 (^), waaop deze echter eerst het volgende jaar diende (®).

Het advies is zeer belangrijk, zoodat wij hel hier in zijn geheel laten volgen:

Berigt, consideratiën en advies van den Directeur over de kultures.

De aanleiding tot de voorgestelde maatregelen is deze, dat het voor een ieder, welke een twintigtal jaren op Java heeftnbsp;doorgebragt, ontegenzeggelijk bewezen is dat het ras der paarden aanmerkelijk is verminderd, de prijs derzelve gestegen ennbsp;de behoefte toegenomen, zoodat er thans gebrek bestaat aannbsp;paarden voor ’s lands dienst en voor particulieren.

De oorzaken tol dezen stand van zaken zijn niet ver te zoeken; zij kunnen mijns inziens worden zamengevat in denbsp;volgende punten:

(O liesl. 11 Mei 1841 No. 15. liet kwam ons niet belangrijk genoeg voor om het over te nemen.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;Besl. (ld. 16 Sept. 1840 No. 2 art. 2.

(3) nbsp;nbsp;nbsp;Miss. dd. 30 Juni 1841 No. 2067/16.

-ocr page 384-

558

1™“. In de loegenonien behoefte aan paarden, welke niet in evenredigheid staat tot de voortteeling te meer daar totnbsp;nog toe de hengstpaarden alleen voor rijtuigen der Europeanennbsp;en andere langs de groote wegen en in de steden en anderenbsp;hoofdplaatsen gebruikt worden en welke behoefte buitengewoonnbsp;is toegenomen sedert de invoering van het stelsel van kuituurnbsp;voor den afvoer van producten;

2^“. In de mindere zorg welke de inlander aan de opkam-ming van paarden kan besteden, sedert dat over den handenarbeid der Javanen, meestal zonder uitzondering ten behoeve der Gouvernements kultures wordt beschikt. Deze laatste omstandigheid moet in verhand worden gebragt tot de bekendenbsp;daadzaak, dat in het algemeen (uitzonderingen iTierop zijn ernbsp;weinig) de gewoone landbouwer weinig of geene paarden fokt,nbsp;althans geene van waarde. Hoeveel dessas-hoofden worden ernbsp;onder andere niet gevonden, die geen paard bezitten. Denbsp;weinige inlanders welke van den vervoer van producten eennbsp;beroep maken, bezitten wel een slecht soort van paarden,nbsp;maar deze zijn gewoonlijk ongeschikt voor de voortteeling, alsnbsp;wordende nog jong zijnde reeds bedorven — wanneer zij nietnbsp;vóór den tijd onder de zware lasten, die zij dragen moeten,nbsp;bezwijken.

Het waren derhalve de hoofden voornamelijk, welke zich de eene meer de andere minder, op de paardenfokkerij toelegden, en wel voornamelijk aanzienlijke dessas-hoofden, mantries,nbsp;districtenhoofden en diergelijke. Zeldzaam hielden zich denbsp;Regenten daarmede regtstreeks bezig, — en al bezaten zij eenenbsp;zoogenaamde stoeterij, dan was zulks meestal eene inrigting,nbsp;wanneer men het zoo kan noemen, welke zij, om der goedkoopte wille, aan het toezigt en beheer der mindere hoofdennbsp;overlieten en de oppassing en voeding aan zekere dessas toevertrouwden, welke ter dier zaak dan gewoonlijk van anderenbsp;diensten werden vrijgesteld. Sedert dat wij eene naauwkeurigernbsp;controle op den Inlander uitoefenen en sedert meer bepaaldelijknbsp;ieder landbouwer verpligt is, om zijn aandeel in de Gouver-


-ocr page 385-

3r,9

nemetits kiiUures, behalve de gew'oone heerendiensten, te verrigten—^is natuurlijk de beschikking over den tijd ennbsp;arbeid van den Inlander zelfs voor de hoofden nioeijelijker geworden , zij hebben vele en gegronde bezwaren ontmoet, zoowelnbsp;van den kant van het Europeesch bestuur als van dien van dennbsp;Inlander zelve, wanneer zij den laatste willekeurig willen tenbsp;werk stellen en bijgevolg is het zeer natuurlijk, dal én Regenten én mindere hoofden de lust spoedig hebben verloren,nbsp;om zich met de paardenteelt langer bezig te houden, daar zijnbsp;niet gewoon zijn, voor zoodanig iets geld uittegeven en denbsp;meesten daartoe ook niet in staat zijn. De Preanger Regentschappen maken op het gezegde eenige uitzondering, omdat wij innbsp;deze landstreek nog minder controle uitoefenen dan elders —nbsp;maar de willekeurige beschikking over den Inlander is ook daar,nbsp;volgens getuigenis van der zaak kundigen, merkelijk afgenomen sedert 1850—zelfs de als een paardenliefhebber bekendenbsp;Regent van Bandong, welke zulke aanzienlijke, ja buitensporigenbsp;hooge inkomsten in vergelijk van andere Regenten geniet —nbsp;is niet gewoon om voor de oppassing en voeding zijner paardennbsp;geld uiltegeve; men moet niet denken, dat dit voornaam in-landsch hoofd zich bijzonder toelegt op de fokkerij van paarden —nbsp;de fraaie merriën houdt hij voor de hertenjagt of voor staatsienbsp;en dit is nu de man, wiens middelen en liefhebberij zoudennbsp;doen verwachten, dat hij altans zoude bijdragen ter verbeteringnbsp;van het paardenras. En van hem op anderen besluitende, kannbsp;men weinig of geene medewerking van andere Regenten verwachten, ter bereiking van het bedoelde oogmerk — uit eigennbsp;middelen. De maatregel om aan de Regenten eenige geschiktenbsp;springhengsten te vei’deelen, heeft dan ook aan de voorgemeldenbsp;omstandigheden schipbreuk geleden. Deze hengsten zijn overnbsp;het algemeen slecht verzorgd geworden en het paardenrasnbsp;heeft er geen nut van getrokken. Wanneer deze daadzakennbsp;worden toegestemd, alsdan zijn de middelen lot redres zeernbsp;moeijelijk, omdat zij het gevolg zijn van eene in velen opziglenbsp;betere orde van zaken, zonder dat deze laatste voor alsnog de

23

-ocr page 386-

3G0

middelen aauwijsl om andere middelen in de plaats te stellen. Ware de Javaan reeds zoo bemiddeld geworden, dat bij uilnbsp;eigen beweging en uit eenen geest van speculatie paarden konnbsp;lionden, alsdan zonde bet bescbikbaar stellen van goede keur-sjn’ingbensten zeker aan bet oogmerk voldoen , maar dit vooreerst nog niet bet geval zijnde, kan men van alle maatregelennbsp;van politie niet dan nut verwacbten, dal ze anders zondennbsp;moeten te weeg brengen. Intusscben kunnen de zoodanigenbsp;altoos nut aanbrengen, voor zoo veel derzelver uitvoerlijkheidnbsp;is getoetst aan de inlandscbe buisbouding — zondat ten deze

zijne

veel achterwege moet worden gelaten, hetwelk in

erkende nuttigbeid beeft; b. v. het is eene bewezene waarheid dat in een land alwaar de merriepaarden voor gebruik bovennbsp;de hengsten worden verkozen, men zich bijzonder zal toeleggen op de veredeling van bet moederpaard; alleen scboone

hengsten

hengsten

van edel ras. laten snijden.

tot dekking toelaten en de overige Op Java- is de merrie zoo klein en

zwak , dat ze over bet algemeen voor rij- en wagcnpaard weinig of niet in aanmerking komt en veelal lot het dragen van .somsnbsp;zware vrachten, zelfs in den zwangeren staat wordt gebruikt,nbsp;en door deze omslatnligheden het ras hoe langer hoe slechter moetnbsp;worden. Het zal derhalve uiterst moeijelijk zijn, om vooreerstnbsp;hel gebruik van bengstpaarden voor rijtuig als anderzins, tenbsp;verbieden, omdat wij de middelen niet hebben, om de gemeentenbsp;aan sterke merriën en ruinen te helpen. Men zoude proefge-wijs het gebruik van merriepaarden voor de posterijen kunnennbsp;invoeren en daarbij de magtiging voegen, om des noods instedenbsp;van vier, zes zoodanige paarden voor ieder rijtuig te spannen,nbsp;maar dit zal misschien zwarigheid vinden ter zaak van meerdere kosten voor oppassing en voedsel, hetwelk een grooternbsp;aantal paarden vereischt, en toch vi'ees ik dat vier merriën vannbsp;het gewoone ras, de meeste rijtuigen in gebruik niet zullennbsp;kunnen voorllrekken. Er worden somtijds rijtuigen langs dennbsp;postweg gebruikt, welke naar de taille en sterkte van Euro-pesche paarden zijn berekend — zoodat zelfs de 4 gewone post-

-ocr page 387-

7,Gi

paarden slecht in slaat zijn om ze voorttelrekken; hiertegen zoude een verhod dienen uitgevaardigd te worden.

Eene andere hoofdreden ter verl)astering van het paardenras op Java is, dat de paarden te jong worden te werk gesteld en somtijds reeds zijn bedorven alvorens tot voorlteeling geschikt te wezen. Dit geschiedt zoowel ten gebruik voor denbsp;wagen als voor lasten te dragen. Het zal veel moeite kosten,nbsp;om dit kwaad tegentegaan, maar er zijn mijns inziens eenigenbsp;doeltreffende middelen aantewenden om dit kwaad te verminderen, en wel door maatregelen, welke onder’s Gouvernernentsnbsp;bereik vallen; en deze zijn voornamelijk te vinden in de controle, welke ten dezen op eene gemakkelijke wüjze zoude kunnen worden ingevoerd hij den afvoer van Gouvernernents pro-dukten en deze laatste moeten bij ’s lands hinnenlandsche pakhuizen in ontvangst worden genomen om bij die aan de stranden uitgeleverd te worden. Bijaldien nu de politie bij die beidenbsp;gelegenheden waakt:

a dat geene paarden jonger dan 4 jaren worden bevracht, welke ouderdom het gemakkelijkst kan wmrden nagegaan aannbsp;de tanden;

b dat geene merriepaarden in een blijkbaar zwangeren slaat worden gebezigd;

c dat een gewoon paard naar gelang zijner krachten, en nimmer met meer dan 200 oude ponden mag worden beladen ;

d dat de draagzadels van eene doelmatige constructie zijn en het paard niet drukken;

e dat gedrukte paarden of de zoodanige, die kreupel loopen , niet worden toegelaten tot het dragen en een en ander bij ontdekte contraventie onder weg, nadat zij de pakhuizen hebbennbsp;verlaten met eene geldboete van b. v. vijf gulden en desnoodsnbsp;bij onvermogen met arrest worde gestraft.

Een groot kwaad bestaat ook in bet los loopen van jonge hengsten of de zoodanige, welke zwak, zeer klein, gebrekkig

en mismaakt zijn, tusschen de merriepaarden; hierdoor ontstaat

eene bevruchting van merriën, waarvan nimmer een goed veulen

-ocr page 388-

362

kan geboren worden en de jonge hengsten worden hierdoor voor den lijd verzwakt en spoedig voor de dienst onbruikbaar. Maarnbsp;boe dil misitruik tegengaan?' Op mijne in 1841 volbragtenbsp;inspectiereis, liel) ik over de middelen om dil tegen (e gaan ^nbsp;met onderscheiden residenten geraadpleegd; maar ik moetnbsp;erkennen dat bet zeer moeijelijk zal zijn, om afdoende maatregelen ter wering van deze gewoonte daar Ie stellen. Vooreerstnbsp;zijn de eigenaren van zoodanige hengsten meestal diegenen,nbsp;welke in de eerste plaats legen politie-overtredingen moeten waken ; de eerste of mindere hoofden eener dessa; deze bezittennbsp;daarbij niet altoos de middelen, om hunne hengstpaarden o[gt;nbsp;stal te voeden : boe kan men nu verwachten , dat zij de hun toe-beboorende paarden niet zullen laten losloopen! Een andernbsp;meer afdoend middel zoude voorzeker dat zijn, dat jaarlijkschnbsp;lournées w'orden gedaan om de hengsten te keuren en al wal tenbsp;klein, slecht en gebrekkig is, te doen snijden; maar kan ditnbsp;zonder op het eigendomregt inbreuk te maken worden tennbsp;uitvoer gelegd? Ik wil dit niet beslissen! Kan dit met de billijkheid worden overeengehragt alsdan zoude ik in overwegingnbsp;geven, om het kostende van dusdanig paard wanneer hetzelvenbsp;onder of ten gevolge dezer kunstbewerking kwam te vallen,nbsp;voor rekening van den Lande te nemen; de uitgaven hiertoenbsp;vereischt, denk ik zullen niet zeer groot behoeven te wezen,nbsp;aangezien de Inlander in het castreren vrij handig is en hetnbsp;zachte luchtgeslel dezer gewesten veel bijdraagt om deze operatie minder gevaarlijk te maken, zelfs bij oude paarden, dannbsp;in Europa.

Deze aangebaalde middelen zullen de verbastering van hel paardenras op Java helpen verminderen, maar een radicaal nulnbsp;kan men daarvan niet verwachten en wel voornamenlijk niet,nbsp;zooals boven is gezegd, omdat de inlandsche hoofden hij hetnbsp;beslaande stelsel en bij de meerdere ontwikkeling van den ge-meenen man ter zaak van een goed begrip, wat hij doen ofnbsp;laten kan en moet, de middelen ontbreken, om paarden opnbsp;eene kostelooze wijze te onderhouden en diezelfde ontwikkeling

-ocr page 389-

565

van (leu liilaiider iiug niel vec genoeg gevor(lei'(^l is, oni hem in slaat le slellen oin die middelen zeil' bezigen. Ik spreeknbsp;hier in hel algemeen — de uitzonderingen zullen gering zijn.nbsp;Daar nu het Gouvernement het grootste belang er bij heelt, omnbsp;het paardenras op Java le verbeteren, zoo blijl'l bij den be-staanden stand van zaken niel veel anders over dan om denbsp;stoeterijen o|i eene groole schaal daarlestellen en le onderhouden ,nbsp;om spoedig op eene doelmatige wijze in deze te voorzien.

Men zal zich bij een goed begriji van de groole aangelegenheid dezer zaak , niel moeten laten alschrikkcn door de kosten. De gewezen Koimnissaris Generaal van den Bosch stond wel ƒ 100,000 ’sjaars toe ter uitbreiding van den rijstbouw:nbsp;welaan laten wij zijn voetspoor volgen en / 100,000 ’s jaarsnbsp;beschikbaar stellen voor de daarslelling van stoeterijen op eenenbsp;groolere schaal, dan thans bestaal. Men zal voor die somnbsp;drie établissementen kunnen bekostigen, zoo als door den Lt.nbsp;Benthei.m primitief was voorgestcld, waarvan één in de Prean-ger Regentschappen, op eene groolere schaal dan de thans bestaande, één in Kadee en de derde in de llesidenlie Itezoekie.nbsp;Deze drie landslreeken zijn thans nog de eenigsle alwaar paardennbsp;van een redelijk goed ras gevonden worden, ofschoon ook daarnbsp;evenals elders een merkelijke achteruitgang blijkbaar is.

In 1821 kostte te Bezoekie een rijpaard van boven de 4 voet op zijn hoogst genomen ƒ 70, thans ƒ 250.

In Kadee kon men vóór de Javaasche onlusten een goed rijpaard voor / 100 a / 150 erlangen, thans moet men daarvoor ten minsten ƒ 400 betalen.

Bedoelde stoeterijen van goede, liefst Arabische springheng-slen voorzien: daar al het andere hoe schoone ras ook, lot verbastering aanleiding geelt en van Eurepa ontboden te log en voor de gebergte niet te gebruiken is, zullen de gelegenheidnbsp;geven ter veredeling van het ras der paarden in het algemeen;nbsp;maar dit kan slechts Irapgewijs plaats vinden, daar het vooreerst aan goede merriepaarden zal ontbreken en slechts eennbsp;herhaalde croisering moeder-paarden zal opleveren, geschikt

-ocr page 390-

364

en groot genoeg, oiu een schoon veulen van eenen Arabischen hengst te haren.

Alle andere croisering van basterdpaarden, hoe fraai anders ook, draagt bij ter vermindering van het ras, zooals zulks denbsp;ondervinding in alle landen heeft geleerd.

De onvermengde teelt van anders goede maar inferieure rassen, geeft nimmer aanleiding tot verbastering.

Men hoort wel eens zeggen dat men paarden van naburige eilanden zoo als van Macassar, Timor, Bima en diergelijkenbsp;moet laten komen, om het Javaansche paard te veredelen, maarnbsp;deze maatregel zou niet aan het oogmerk voldoen, aangeziennbsp;de paarden van opgenoerade streken, door bijkomende omstandigheden , die eilanden eigen, iets beter zijn, dan het gewonenbsp;Javapaard, maar geenzins van een zuiver ras zijn en bijgevolgnbsp;ook niet ter veredeling kunnen bijdragen; dit leert dan ook denbsp;ondervinding op Java, daar honderden van die paarden jaarlijks aangebragt, geenen invloed hebben uitgeoelend op denbsp;hoedanigheid van het paard van dit eiland. Het denkbeeldnbsp;is ook wel geopperd, om zoogenaamde wilde stoeterijen aante-leggen, maar afgescheiden dat Java daartoe over het algemeennbsp;reeds te goed bebouwd is en in streken, waar dit nog mindernbsp;hel geval is, te gevaarlijk zijn door roofgedierte, zoo werktnbsp;zulks te zeer op tijd, ofschoon ik hetzelve niet geheel en alnbsp;wil verwerpen.

Maar hoe dit ook zij, consideratiën deswege zijn bij hel aangehaald besluit van mij niet verlangd en ik haal een en ander slechts aan, om van mijne belangstelling ten deze bij voortduringnbsp;te doen blijken in verband tot mijn voorstel van den 21 Februarijnbsp;1840, N°. 640/16 ter ontbieding onder andere van ezels, welknbsp;voorstel vooralsnog in Europa geenen bijval heeft gevonden.nbsp;Het is te hoopen dat de verwacht wordende kameelen zullennbsp;voldoen aan het oogmerk, waartoe ze zijn ontboden.

Bij resumptie van het voorenstaande neem ik de vrijheid Uwer Excellentie in overweging te geven de navolgende maatregelen ;

-ocr page 391-

o6ö

1““. Het gelu'iiik van merriënpaarileii en ruinen voor de posterijen loelestaan, desnoods met magliging, om inslede vannbsp;vier, zes paardeti voor den wagen te gel)riiiken.

S''®, Te verbieden bel gebruik der postpaarden Icn behoeve van rijtuigen voor Europeesche paarden berekend, ter verantwoording van den postmeester, of postkommies, die de verstrekking der postpaarden doel.

5'“. Dal in alle contracten, ter zaak van den afvoer van producten te sluiten, zal worden bekend gesteld, dat bijaldiennbsp;daartoe paarden worden gebezigd, daarbij moet worden geobserveerd bet volgende:

a dat daartoe geene paarden jonger dan 4 jaren worden gebezigd, welke ouderdom geniakkelijk aan de landen is tenbsp;erkennen, ieder inlander weel dit.

Igt; dal geene merriepaarden in eenen blijkbaar zwangeren staal daartoe mogen worden gebezigd.

c dal een gewoon paard, naar gelang zijner krachten en nimmer met meer dan 200 oude ponden mag woialen beladen.

d dal de. draagzadels van eene doelmatige constructie moeten wezen en het paard niet drukken.

e dal gedrukte paarden of de zoodanigen. die kreupel loopen, niet mogen worden loegelalen lol bel dragen.

Een en ander ter verantwoording van de pakhuismeesters bij ’s lauds pakhuizen geplaatst en bij overtreding, bij gelegenheid van verwisseling onder vveg, met een geldboete nietnbsp;te bovengaande o gulden, te verhalen op den aannemer dernbsp;transportmiddelen.

' 4'^. Dat bedoelde verbodsbepalingen onder a, h, c, d en e bekend gesteld, ook zullen woi-den toegepasl op alle anderenbsp;zoodanig bevrachte paarden, welke de politie achterhaald, ennbsp;beboet als voren, en bij onvermogen gestraft met arrest, nietnbsp;te bovengaande acht dagen.

.a'quot;-. Dal al of niet worde besloten, om jaarlijksche tournees te laten doen, door daartoe te committeren Controleurs der Landelijke inkomsten en kultures om de hengsten te keuren

-ocr page 392-

366

en al wal te klein (beneden Z\ lO**. oude maat) slecht en gebrekkig is, te doen snijden, het kostende van zoodanig paardnbsp;voor ’s Lands rekening nemende, wanneer hetzelve onder of tennbsp;gevolge dezer kunstbewerking mogt komen te vallen, het laatstenbsp;binnen 14 dagen lijd, en eindelijk ten

6*®. om nogmaals in overweging te neuieii hetgeen ik ten opzigte der stoetejajen heb aangehaald.

De Directeur voor de Kultures,

PRAETORIUS.

Uit dit advies is voortgevloeid het Besluit van 5 Au» gustus 1841nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;19, waarbij over de verschillende dooi

den Directeur voorgestane imnten de adviezen der autoriteiten w-erden gevraagd, terwijl hel Opperbestuur werd in overweging gegeven »oin voor de daarstelling van stoeterijennbsp;op eenen meer uitgebreiden voet dan de thans bestaande, bijvoorbeeld / 100.000 ’sjaars disponibel te stellen.”

§ 9. Voorstel tot oprichtjmo vav ekne stoeterij op Rolli (1859—1841).

Wij moeten nu een paar jaar terug.

Terwijl nl., gelijk wij zagen, het Opperbestuur toonde, dat hel eene willekeurige beschikking over de Indische geldennbsp;ongaarne zag, zou de Resident van Timor, 1) J. v.vn dexnbsp;Duisgen Gronovius, hiervan den terugslag ondervinden.

In den aanvang van 1859 (i) was dien hoofdambtenaar hel advies gevraagd over het aanleggen van eene stoeterij op helnbsp;eiland Rotli.

«Hoegenaamd geene bezwaren”, antwoordde de Resident (^j; «integendeel is het eene zeer wenschelijke zaak, dat door

(') Miss. van den Alg. Secr. dd. 19 Febr. 1839 No, 208. (2) Miss. dd. 10 October 1839 xNo. 74.

-ocr page 393-

567

tusschenkonist van het Gouvernement het mogelijke wordt beproefd om het ras van paarden op het eiland Rulli te verbeteren.’

»De geschiktste plaats daartoe zoude zijn”, vervolgt het advies, »het schiereiland Lando, alwaar de bevolking geringnbsp;is, en welke plaats door een kanaal van het eiland Rolli isnbsp;afgescheiden, gevolgelijk daardoor de geschiktheid aanbiedt denbsp;stoeterij geheel aftesluiten.

»De weinige paarden op dal schiereiland aanwezig zouden van daar verwijderd kunnen worden, en door eene geringenbsp;tegemoetkoming aan de bevolking toetekennen, zoude helnbsp;Gouvernement over deze ten dienste der stoeterij kunnennbsp;beschikken.”

De Resident gaal daarna over tol eene berekening van vermoedelijke uitgaven en inkomsten, en wijl hij tol de slotsom komt, dat de winsten ten slotte enorm zullen blijken, adviseertnbsp;hij voor de vestiging eener stoeterij en daartoe de dekhengstennbsp;van Java te doen overkomen.

De adviezen van den w'*. lns|»ecleur over de proefsloeterij te Tjiandjoer en van het Militair Departement waren echternbsp;ongunstig (i).

Van den overvoer der Timorevscke paarden naar Java stelde men zich weinig goeds voor in hel streven naar veredelingnbsp;van hel Javaansche paardenras en de berekeningen van dennbsp;Resident achtte men veel te optimistisch.

De Resident daarentegen scheen in de zaak zóóveel vertrouwen te hebben, dat hij een half jaar na zijn voorstel, n.l. hij missive van 50 Maart 1859 N°. 15 der Regeering berichtte:nbsp;»dat bij ter spoedige voldoening aan ’s Gouverneinents bedoelingen (sic), voor de bovenvermelde stoeterij voorloopig heeftnbsp;ingekocht 200 merries legen eene waarde van ƒ 6000,nbsp;welke op het schiereiland Lando zijn ingesloten.”

De Regeering liet deze zaak, vreemd genoeg! lang rusten , totdat ze bij missive van 2 Maart 1841 N®. 87 alnog hetnbsp;advies vroeg van de Generale Directie van Financiën.

O) Resp. (ld. 17 December 1839 .\o. 214 en 30 d. a. v. No. 4.

-ocr page 394-

568

Deze adviseerde tegen de stoeterij o|t RoHi en gaf in overweging den Resident aldaar met de kosten van den eigeninach-tigen aankoop der paarden , enz. te belasten!

De geldelijke omstandigheden der ambtenaren in die dagen teekenen zich mede, wanneer men nagaat dat de Resident eennbsp;tractement had van / 800.

Zijn schuld aan het Gouvernement bedroeg echter in 1839 ƒ 21667,33'/2, waarvoor hem maandelijks / 500 gekort moestnbsp;worden; daarbij kwamen nog de kortingen voor de pensioenfondsen, zoodat het hoofd van gewestelijk bestuur «slechts”nbsp;zou ontvangen, schrijft de Generale Directie, / 244’s maands!

Het besluit van 2 Mei 1841 Nquot;*. 15 besliste overeenkomstig de gegeven adviezen. Bij art. 1 werd van het denkbeeld omnbsp;op RoUi eene paardenstoeterij te vestigen afgezien «als zijndenbsp;van de verwezelijking van dat denkbeeld, naar het gevoelennbsp;van deskundigen, geene goede uitkomsten te verwachten”,nbsp;terwijl hij art. 2 aan den Resident werd te kennen gegeven, «datnbsp;met bevreemding en ongenoegen is ontwaard, dat zonder daartoenbsp;te zijn gemagtigd, is overgegaan tot eene zoo aanzienlijkenbsp;uitgave als de onderwerpelijke en zulks ter bevordering vannbsp;eene zaak, waaromtrent hij moest veronderstellen dat hij hetnbsp;Gouvernement nog overwegingen aanhangig waren, waarvannbsp;de uitslag zeer w'el, zoo als dan ook het geval is geweest,nbsp;kan uitvallen ten nadeele van het geopperd denkbeeld om op hetnbsp;eiland RoUi eene paardenstoeterij van Gouvernementswege daarnbsp;te stellen, wordende hij mitsdien gelast om de som, welkenbsp;ter zake door hem uit ’s lands kas mogt zijn betaald, daarinnbsp;weder terug te storten, des noods bij termijnen, doch uiterlijk binnen één jaar nadat deze dispositie zal zijn bekend geworden. waaromtrent van hem ten spoedigste berigt wordtnbsp;te gemoet gezien.”

^ 10. Opheffing van de Proefsloelerij te Rassir Aijam (1845).

Nu weder teruggaande naar proefstoeterij te Tjiandjoer,

-ocr page 395-

569

worden wij reeds in 1842 leieurgesteld door een alleron-giinstigsl rapport van den kolonel koinniandanl van hel regiment O. 1. kavallerie, Perié.

Dezen nl. was de voorgeschreven jaarlijksehe ins[)eclie opgedragen en hij had daaraan op 28 en 29 Juli 1842 voldaan.

Hooren wij wat hij alzoo, na een driejarig beslaan van de inrichting, die behalve de eerste oprichting, jaarlijks ƒ 15000nbsp;kostte, mededeelt.

Sinds de oprichting waren er geweest 20 dekhengsten, waarvan 2 verkocht en 2 gestorven. De 16 overigen bevonden zich «uilerlijk” in goeden staat.

Twee Europeesche, door den Gouv. Gen. de Eerb.ns aange-hrachte Mecklenburgsche hengsten werden echter geschetst als »van zeer weinig nut”, omdat onder hunne grootte en zwaartenbsp;«niet alleen alle Inlandsche, maar ook sommige haslardmerriesnbsp;bezwijken”! enz. ('). Een Makasaarsche hengst «hoewel teeldril'tnbsp;toonende”, scheen geen veulen te kunnen verwekken.

Wat de merriën betreft, sinds de oprichting waren er 155, waarvan gestorven 55.

Onder de resteerende 102 «bevinden zich verscheiden gladak-paarden, welke ten eenenmale als ongeschikt voor verbetering van hel paardenras moeten beschouwd worden ”

Van 2 door Makassaren gedekte Europeesche merriën «is het nog Iwijfelachtig of zij dragende zijn.”

Eenige bastaardmerriën hadden nog niets opgeleverd, maar volgens den Directeur zijn die «zonder zijne voorkennis dooiden resident Hora Siccama aangekocht en hem opgedrongen”!

Afgekeurd werd «hel hij de stoeterij heerschende systeem, de moederpaarden reeds den negenden dag na hunne bevallingnbsp;weder te laten bespringen.”

De slechte staat van vele merrien en het buitengewoon talrijk verwerpen was met name aan dal systeem toegescheven.

-ocr page 396-

370

In Europa moge het bij de meeste stoeterijen in zwang zijn, daar heeft men geen gezonken ras op te brengen.

»Klaarldijkelijk moet het moederpaard door te gelijkertijd aan de nog te vormen vrucht en aan het zoogvenlen voedselnbsp;Ic geven, geheel uitgepul worden, zoodat op hel laatste denbsp;kracht haar ontbreekt het veulen uitledragen, of hetzelve sterknbsp;en wel geconstitutioneerd ter wereld te brengen; evenzoonbsp;kwijnt onder dit systeem hel zoogende veulen, dal een ruimnbsp;gedeelte van het hem toekomende voedsel aan den nog ongeboren broeder moet afstaan.”

üc Uapporteur wensclit daarom »de zoogenaamde altenia-tiefdekking voor te schrijven, dal is de merrie, pas nadat hel veulen gespeend is, op nieuw te laten bespringen, en nok dienbsp;moederigt;aarden, welke zwak of oud of die gedurende dezenbsp;vier jaren geene bewijzen van vruchtbaarheid hebben gegeven,nbsp;van de hand te zetten.”

Wal de veulens aangaat, sinds de oprichting waren er geweest 176, waaronder misgeboorte, gestorven, afgemaakten 102.

Bovendien bestond »een groot gedeelte” van hel pover restant

¦^O

Directeur

uil dragend aangekochte merriën en onbekende hengsten.”

Benthelm achtte ze niettemin nuttig »om

l)e

kunnen aanstellen of namelijk door beter ^ als het jonge paard hij den Inlander door-

vergelijkingen te toezicht en zorgnbsp;gaans geniet, hetzelve zich ook meer ontwikkelen zal, ennbsp;indien zulks hel geval is ook lusschen de veulens der stoeterijnbsp;en deze vreemden”, maar de Rapporteur betwijfelt »of dezenbsp;proefuanie wel ƒ 123 per stuk, hetgeen zij in de vier jarennbsp;aan het Governemenl kosten, waard zijn, aangezien zij dezenbsp;som bij den verkoop waarschijnlijk niet zullen opleveren.”

.\angaande den algemeenen gezondheidstoestand der paarden oordeelt Rap’’. »niel zeer gunstig”, op grond van »een verliesnbsp;in vier jaren van 10/100 voor de hengsten, 34/100 voor denbsp;merriën en 38/100 voor de veulens.”

Dit wijt hij «gedeeltelijk” aan den Directeur (graal v.

-ocr page 397-

171

Bentheim) en wel doordien deze van meening is, dat, kwade droes niet liesmellelijk is.

Mogelijk achtte Hap'', hel,.dat hel emplacement op aange-spoelden grond, welke hij regentijd vrij moerassig wordt, ook iels lot de groole sterfte liijdroeg, maar over het geheel wasnbsp;ten deze zijn oordeel gunstig.

Hel etablissement had »een geregeld aanzien en is, rings van heuvels omgeven zijnde, voor de winden beschermd en rijkelijk van goed drink- en badwater voorzien.”

Het weideterrein leverde zelfs voor een dubbel getal paarden, «genoegzaam en goed gras op, en zal nog veelnbsp;meer opleveren zoodra door den aanplanl van hoornen ennbsp;derzelver schaduw aan den groei van alang-alang paal ennbsp;perk wordt gesteld.

Hengsten en Eiiropeesche merriën stonden vrij op kedogans.

De bastaard- en inlandsche merriën stonden ieder op een «afzonderlijke plaats”, in een stal die «zeer fraai” was. Indien aan de stoeterij meer uitbreiding wierd gegeven, wenschtenbsp;Rap’' «voor de merriën alleen loopstallen te laten houwen,nbsp;hetgeen minder kostbaar en toch zeker voldoende is voornbsp;paarden, welke het tiende gedeelte der waarde van paardennbsp;sonimiger stoeterijen in Europa niet hebben, hij welke mennbsp;loopstallen voor de merriën niet alleen voldoende vindt, maarnbsp;zelfs hun de voorkeur geeft, omdat afzonderlijke plaatsen tochnbsp;niet wel zoo ruim kunnen ingerigt worden om moederpaardnbsp;en zoogveulen gemakkelijk te bergen”.

De hengst- en merrieveulens stonden van elkander afgescheiden op twee loopstallen «die ruim en luchtig zijn.” Deze geslachtsgewijze afscheiding der veulens had echter wal laatnbsp;plaats, toen nl. reeds verscheiden 2*/2 .iaar waren, «welkenbsp;onderling de taak op zich schenen genomen te hebben denbsp;stoeterij tegen wil en dank eene grootere uitbreiding te geven”! ’t Was echter van minder belang, omdat de moeder-veulens alle van dragend aangekochte merriën en onbekendenbsp;hengsten afkomstig waren: «de teeldrift verklaart zich hier

-ocr page 398-

72

vroeger dan in Europa, en zoo kon dit verschijnsel alleen als eene goedkoope waarschuwing voor het vervolg in aanmerkingnbsp;worden genomen”!

Voor aanslekelijke ziekten werd noodzakelijk geacht de oprichting van »een zoogenaamde rotstal”.

Dit rapport, hetwelk voor stoeterijen in Indië doodelijk zou blijken, werd hesloten door eenige «Algemeene Aanmerkingen”.

Welk plan aan de Proefstoelerij eigenlijk ten grondslag lag, had Rap*' niet kunnen nagaan. «Bijna zoude mennbsp;moeten denken dat er te veel op rekening van den naamnbsp;proefstoeterij is geschreven, want het eenige resultaat datnbsp;uit den tegenwoordigen aanleg kan worden getrokken is;nbsp;dat de Inlandsche merrie, door mooije Makassaarsche hengsten latende bespringen, men ook schooner veulens zalnbsp;krijgen, als wanneer men tot den teelt inlandsche gewonenbsp;hengsten gebruikt. Om deze overtuiging te verkrijgen isnbsp;edoch geene nieuwe proefneming noodig en vooral niet voornbsp;den prijs van 12 a 15/m. guldens, welke de stoeterij jaarlijksnbsp;aan het Gouvernement kost.”

De stoeterij achtte Rap*' op een veel te kleinen voet aangelegd om door den opbrengst van veulens de uitgaven, welke voor haar worden gedaan, ooit te kunnen dekken.nbsp;Men moet tot eene geheele reorganisatie overgaan en zich

geheel edele hengsten en


de


getroosten van eenige


uitgaven


merrien aanlekoopen: «Veronderstellen wij, dat van de 102 zich nu hij het etablissement bevindende merriën jaarlijksnbsp;50 veulens, welke den ouderdom van 4 jaren bereiken, worden gewonnen, zoo zijn van deze 50 de helft merriën, welkenbsp;bij de stoeterij moeten blijven, om langzamerhand hunnenbsp;voor den teelt niet meer bruikbare moeders te vervangen,nbsp;ja, die in allen gevalle, al ware de moeders nog bruikbaar,nbsp;bij voorkeur niet mogen verwijderd worden, iudien mennbsp;eindelijk na verloop van 6 of ten minste 4 generaties eennbsp;goed ras wil verkrijgen. Er blijven dus, wanneer de sloe-

-ocr page 399-

lerij in linre volle reiile zal zijn, jaarlijks 2li vier a jarige liengslen en 2:5 oude nierriën te verkonpen; den opbrengstnbsp;der eerstgenoemde op ƒ 150 en die der laatste op ƒ 50,nbsp;welke beide prijzen zij waarsebijnlijk niet zullen balen,nbsp;ramende, verkrijgt men voor de 12/m, besleede guldensnbsp;eene schadeloosstelling van ƒ 5000, die een jaarlijkscli de-lieit van ƒ 7000, buiten en behalve de ƒ 50/m. circa, welkenbsp;voor bet etablissement in de 4 eerste rentelooze jaren zijnnbsp;besteed. De daarstelling eener sloelerij, beslaande uit eennbsp;zestal arabieren ol' hengsten van een edel ol' veredeld rasnbsp;met een honderdlal goede Kuropeesche merriën van droognbsp;gestel, hijv, Polakken ol' paarden uil de Ukraine van 4 voetnbsp;4 a 7 duim hoogte, zal natuurlijker wijze meer kosten dannbsp;de daarstelling der proel'stoeterij te Pansier Aijam; de uitgaven voor onderhoud daarentegen zijn dezelfde, en de jaar-lijksche opbrengst bedraagt onder de reeds aangehaalde voorwaarden de 25 veulens a ƒ 500 het stuk (er zijn veulens vannbsp;de vroegere stoeterij bij derzelver ontbinding voor ƒ 1700nbsp;verkocht) en de 25 te verwijderen merriën a / 150 ramendenbsp;ƒ 16250, dus de uitgaven ook a / 12/m. berekende, blijft batignbsp;saldo van ƒ 425, welke som ten beste der stoeterij door aankoop van eenen bijzoiuleren schoonen hengst of merrie of welnbsp;tol amortisatie van het tot oprigting der stoeterij voorgescholen kapitaal kan worden besteed.”

Na deze berekening bestreed Rap'' art. 15 van het Reglement van 11 Mei 1841 (§ 8), bepalende dal de schoonste bij de stoeterij geboren jonge hengsten en merriepaarden uitsluitend ter voortteling aangehouden moeten worden.

Dit beaamde hij slechts ten volle wat de merriepaarden aangaat: «maar de hengsten moeten gedurende de zes eerstenbsp;generatiën van het oorspronkelijk Makassaarsche of Riraaneeschnbsp;ras zijn, indien men niet reeds bij de 2'generatie in de verbetering stil wil blijven staan; na zes generatiën predomineertnbsp;dan hel hetere princip of ras zoodanig, dat er geen terugkeernbsp;meer te vreezen is.....hijv. Europeanen en Neuers; eerst-


-ocr page 400-

,)/4

genoemde als het volmaakte ras hesclionwende, zal door ver-menging hel Negerras uitgewischt en zooveel mogelijk in blanken herschapen worden. De tweede generatie zijn dusnbsp;mulatten en mulattinnen; wil men nu het doel blijven naderen,nbsp;zoo verstaat het zich van zelfs, dat er eene nieuwe kruisingnbsp;tusschen Europeanen en tusschen deze Mulattinnen moet plaatsnbsp;hebben, en men zal op deze wijze den reeds meer op dennbsp;Europeaan gelijkenden quarteron verkrijgen; waar tegen helnbsp;|)roduct van den mulat en de mulattin zonder tiisschenmengsel,nbsp;altijd een mulat zal zijn, zooals men aan de....nbsp;zoogenaamde Portugezen te Batavia kan zien, wier ras mennbsp;niet alleen stabil, maar zelfs stabil miserabel zoude kunnennbsp;noemen; en toch is het niets anders als deze onderlingenbsp;teelt tusschen mulatten (paarden), welke art. 13 van reedsnbsp;aangebaalde besluit voorschrijft.”

Rap’^ betreurde wijders dat men niet dadelijk bij de oprichting der stoeterij aan Makassaarsche of Bimaneescbe raer-riën de voorkeur beeft gegeven. De onkosten zouden niet zooveel grooter geweest zijn en wijl het doel der stoeterij isnbsp;een ras te verkrijgen, aan de genoemden evenarende, hadnbsp;men dan na 5 jaren het resultaat erlangd, dat op de tegenwoordige wijze van beheer pas na 30 jaar kan bereikt worden: «welken invloed kan nu gedurende dezen tijd dat kleinenbsp;etablissement, wiens werkzaamheden zich tot de trapsgewijzenbsp;verbetering zijner eigen voortbrengselen beperken, op hetnbsp;verachterde paardenras over geheel Java uitoefenen^ fs hetnbsp;waarschijnlijk dat de 23 jaarlijks door de stoeterij te ver-koopen hengsten, die zelfs in de eerste generatiën nog zeernbsp;weinig verbeteringsslof in zich dragen, alle tot de teelt zullennbsp;gebruikt worden, en moet de zorg dat zulks geschiedt nietnbsp;van het Gouvernement uitgaan?”

Rap’' besloot met den wensch, dat men oprichle een «lands-stoeterij” en een «hoofdsloeterij”, terwijl de stoeterij te/’awr 1

1

Deze stippels staan ook in het .M. S.

-ocr page 401-

37rgt;

Ayam in deze iaalste moei gereorganiseerd worden : «Wanneer namelijk de landsstoelerij voor vermeerdering en verbetering van liet bestaande ras zorgt, dan is liet doel der boofdsloeterij veredeling en daarstelling der middelen, doornbsp;welke bij de landssloeterij de verbetering wordt daargesteld.”

Het Militair Departement riep voor dit uitvoerig verslag »de bijzondere aandacht” der llegeering in (*), die het viernbsp;dagen later voor consideratie en advies in handen stelde vannbsp;den Directeur over de Cultures (®;.

Hieruit en uit rapporten van den Hesident der Prcanyer en den Directeur den Proefstoeterij is voortgevloeid bet besluit van 23 Januari 1843 N°. 10.

Overeenkomstig bet voorstel van den kolonel Perié bad verwijdering van zieke paarden en ontsmetting plaats. Omtrenlnbsp;bet tijdstip, waarop de moederpaarden, na bare bevalling,nbsp;weder besprongen konden worden, behoorde men nader Ienbsp;overleggen, terwijl een ilenkbeeld van den Kolonel om 6 Arabische hengsten en 100 Europeesche merriën aantekoopen innbsp;advies werd gehouden.

Inmiddels was van bet Opperbestuur antwoord gekomen op bet voorstel om «bij voorbeeld f 100.000 disponibel te stellen”nbsp;voor stoeterijen.

De brief is van den minister J. C. Badd en gedagteekend 28 Januari 1842 N®. 1/38.

Het voorstel van den Directeur der Cultures vond geene genade bij den Minister. Waartoe zou hel dienen ? vraagdenbsp;bij. Tot niets anders, dan om jaarlijks een bepaald getalnbsp;betere rij- en trekpaarden te leveren, dan thans verkrijgbaarnbsp;zijn; maar niet om eeneu blijvenden invloed (e oefenen opnbsp;hel paardenras des lands. Het zal er mede gaan als met dennbsp;jaarlijkschen invoer der paarden van Makasser, Timor, Bima,nbsp;enz., waarvan de Directeur spreekt, doch uit welke omslandig-

(0 Mi.ss. (1,1. 8 October 1842 No. 5. Renvooi dd. 12 October 1842 1)1. D.

26

-ocr page 402-

a76

heid hij eene verkeerde gevolgtrekking afleidl. Die invloed zon wel degelijk invloed hebben gehad op hel Javasche ras,nbsp;zoo de lieste hengsten zich over Java hadden verspreid en innbsp;aanraking waren gekomen met de merriëii van het land. Maarnbsp;het ging met die ingevoerde paarden, zooals het gaan zou metnbsp;die uit de op te rigten stoeterijen, zij zouden de stallen vannbsp;eenige ingezetenen verrijken, maar daarbij zou het blijven.”

Slechts aan »een ontwerp van tastbare uitvoerlijkheid” zal de Minister gehoor geven; intusschen zal hij «gaarne medewerken om de reeds bestaande stoeterij van betere hengstennbsp;te voorzien”, terwijl ter leering werden overgelegd reglementennbsp;op de paardenfokkerij voor de provinciën Utrecht en Friesland.

Overigens beschouwde de Minister de voorgestelde politiemaatregelen «als zeer weinig beteekenende, al waren zij ook uitvoerlijk.” «Er zal”, vreesde hij en daarin ligt de knoop,nbsp;niets anders uit voorvloeijen, dan vermeerderde dienst dernbsp;transporten.”

Deze missive werd den Directeur over de Cultures (‘) in handen gesteld, tevens met de vraag nopens het nut der beslaande proefstoeterij en de verwachtingen, daarvan te koesteren,nbsp;in verhand met de kosten (®).

De Directeur (®) ging kortelijk de pogingen tot verbetering van het paardenras, sinds de Gouv. Gen. van der Capellennbsp;aangewend, na. Vervolgens wees hij op de treurige resultaten verkregen van de sinds Mei 1839 beslaande proefstoeterij,nbsp;die onder uit'. 1842 bleek te zijn toegenomen met 10 paarden.

«Dat is dus hel resultaat wat de proefstoeterij in ongeveer vier jaar tijds opleverl, en neemt men daarbij in aanmerkingnbsp;dal sedert nog autorisatie is moeten worden verleend, om drienbsp;springhengsten en eenige merries en veulens, wegens onge-

(t) Baud (C. L.), naamgenoot van den Minister en later ook Minister van Koloniën.

(2) Commissorialcn van 18 Juni 1842 Ltr. A. A. en van 30 Juli 1842 kr. N' .

(5) Miss. dd. 20 Maart 1843 No. 1161/10.

-ocr page 403-

377

schiktheid Ie verkoopen, eenige paarde» wegens ziekte te doen afmaken, terwijl nog anderen in bijna boopeioozen staat ver-keeren, dan blijkt het niet onduidelijk, dat de uitkomst aller-ongnnstigt is; dat deze inrichting evenmin als de vroegernbsp;bestaan hebbende stoeterij, aan derzelver doel beantwoordt,nbsp;en voor de toekomst geene bemoedigende resultaten aanbiedt.”

In bet genoemde tijdvak was voor de proefstoeterij uitgegeven ƒ 42563, behalve de waarde der heerendiensten, die tot een matig dagloon berekend, kwamen op / 12655. Daarbijnbsp;in aanmerking nemende, dat de kostbare hengsten ennbsp;nioederpaarden met ruim een dertigtal zijn verminderd,nbsp;»dan ontwaart men tevens dat deze inrigling financieel zeernbsp;kostbaar is, en dat de uitkomsten en verwachtingen in geenenbsp;verhouding staan lot de kosten aan dezelve besteed.”

Uit deze mislukte proeven kwam llap‘ tot het besluit »dat de ware middelen niet zijn gekozen, om in bet paardenrasnbsp;van Java verbetering aan te brengen, en dat vooral ’s landsnbsp;stoeterijen, zooals lotnutoe hebben bestaan, daartoe luttel ofnbsp;niets kunnen bijdragen.”

«Van soortgelijke etablissementen op eene uitgebreide schaal moge welligt iets te wachten zijn, maar, behalve dat ditnbsp;middel bewezen zeer kostbaar is, blijft dan nog de vraag, ofnbsp;zich in bet groot, niet dezelfde tegenspoeden en moeijelijkhedennbsp;zouden voordoen, welke thans in het klein bij de proefstoeterijnbsp;te Tjanjor zijn ondervonden.

»De veelvnldige sterfte, welke zich bier te lande steeds bij eene groot^, verzameling van beesten voordoet, bet gebrek aannbsp;deskundigen om de zaak behoorlijk te besturen, bet volslagennbsp;gebrek aan veeartsen, die bij stoeterijen zoo noodwendig wor-worden vereischt zijn bezwaren, tegen hel bestaan van stoeterijen pleitende, die moeijelijk, welligt in het geheel niet, zijnnbsp;te overwinnen.”

Men moet «aan particulieren liefhebbers” overlalen bet streven om hel paardenras te veredelen, en ten deze stemt Rap* «volkomen” in met bet gevoelen van den biervoren (§ 5)

-ocr page 404-

378

genoemden »zaakkundigen en ondervindingrljken Luitenant Kolonel der 0. I. kavallerie Tieman, die meent dat het Gouvernement zieh eenlLjk moet bepalen, om het beslaande Javasche ras in zich zelve te verbeteren.’'

Aan diens rapport, waarop ik reeds vroeger de aandacht vestigde, werd het een en ander ontleend, waarna Rap’’ totnbsp;het volgende voorstel komt.

Inkoop, voor rekening der bevolking, van 400 deugdzame Javaansche, Makassaarsche, Bimaneesche, Rottineesche en San-delhoutsche hengsten, ten einde over de residentiën te wordennbsp;verdeeld. Dal de inkoop geschiedt voor rekening van de bevolking is «billijk”, omdat deze van de verbetering van het rasnbsp;de grootste voordeelen zal genieten!

Opneming moest geschieden van de bezitters van goede merriën, ten einde onder dezen de inkoopskosten te verdeelen,nbsp;in evenredigheid van het getal merrie.s.

Aldus zonden de kosten voor de massa der bevolking «zeer gering zijn.”

Op den ieder dictrict geplaatsten hengst moest de Controleur toezicht uiloeiënen, terwijl het dier beschikbaar behoorde te blijven «om de merries te bespringen, waarvan betalingnbsp;had plaats gehad.”

Hel algemeen toezicht zon opgedragen worden aan een Inspecteur voor de verbeterinff van het paardenras.

Wanneer tot dezen maatregel werd overgegaan en men tevens tegenging misbruiken, die den achteruitgang van helnbsp;|gt;aardenras in de hand werken, dan beschouwde ftap’’ «allenbsp;stoeterijen on den aanvoer van Europeesche, Perzische ennbsp;Arabische paarden, als geheel overbodig.”

Maar het tegengaan van die misbruiken kon alleen plaats vinden door «aansporing, aanmoediging en toezicht der residenten,nbsp;regenten en overige in de binnenlanden geplaatste ambtenaren”;nbsp;want:

«Wil men bevelen geven, dan moet men ook kunnen zorgen, dal dezelven stipt worden nagevolgd, en, bij overtreding.

-ocr page 405-

579

moet straf het verdiende loon zijn, anders is hel oneindig heter niet te hevelen.

»lk vragc het, en laat gaarne ieder die slechts eenigerniate met de omstandigheden hekend is, beslissen of de kontrólenbsp;mogelijk en zelfs doelmatig is, van hevelen, waarbij dennbsp;inlander verboden werd zijne ])aarden van verschillend geslachtnbsp;en soort, gezamenlijk te laten rondloopeu of weiden; paardennbsp;beneden zekeren bepaalden ouderdom te berijden ofte bevrachten,nbsp;en gebruik te maken van bezette, gedrukte of verminktenbsp;paarden ? . . . Zouden zoodanige verbodsbepalingen , vooral innbsp;het midden van Java, alwaar daags duizendc paarden bevrachtnbsp;worden, geene aanleiding geven tol talrijke vexatiën, afpersingen en vermoeijelijking van de bevolking?... Zou denbsp;voorlleeling van bet zoo nuttige ras van pikolpaarden, ondernbsp;die verbodsbepalingen, niet eerder legen dan in de hand gewerkt worden, en zou de afvoer van Gouvernementsproducten,nbsp;on ook die van particulieren, benevens bet voorzien der binnenlanden van zout en andere benoodigdheden, na hel uitvaardigen van zoodanige bevelen, geen gevaar loopen, eene belangrijkenbsp;stremming te ondervinden?

»15ij de keus van middelen, om de alhier beslaande misbruiken uilteroeijeu, moet men niet uil bel oog verliezen, en zich eenigermale regelen naar den aard, de gewoonten en dennbsp;graad van beschaving der Javaansche bevolking. Deze omstandigheden in het oog houdende, zijn directe bevelen ten deze,nbsp;mijns inziens, ondoelmatig en gevaarlijk, terwijl ik vertrouw,nbsp;dal daarentegen door aansporing van Europeesche en Inlandschenbsp;ambtenaren, zonder direclen dwang, hoezeer langzaam, voordeel zal kunnen worden verkregen.”

Achte Rap’' zijn middel «onkostbaar en algemeen werkend”, liij wederlegt de opmerking dat het aan bedenking onderhevignbsp;is om de bevolking met den inkoop van een aanzienlijk getalnbsp;springhengslen te belasten , en dal er dan nog wellicht nietnbsp;het geweuscht gebruik van zal worden gemaakt «immers nunbsp;feeds bestaat de gewoonte, dal de zoogenaamde heeren- en

-ocr page 406-

580

gladakpaanlei), welke leii dienste van reizende ambtenaren en officieren worden verstrekt, voor gezamenlijke rekening dernbsp;bevolking worden ingekocht en onderhouden, en waarom dannbsp;zon die bevolking in haar eigen belang, ook niet kunnen worden belast met den inkoop en het onderhoud van een zekernbsp;getal springhengsteu, zijnde liet te voorzien dat zij van dienbsp;hengsten, als baar eigendom, wel degelijk tot bespringingnbsp;baret' merriepaarden gebruik zal maken”.

Uit dit advies is voortgevloeid bet besluit van 21 April 1843 iN°. 49, WAAllBU DE PrOEFSTOETERIJ te TjlAm),IOER, OrGERICHTnbsp;INGEVOLGE HET BESLUIT VAN 25 MaART 1839 1N“. 1, WERD INGETROKKEN.

Verder werd daarbij overeenkomstig bet voorstel van den Directeur besloten tot iiikooj) van liengsteu, ten laste en tennbsp;dienste der bevolking, zoomede tot instelling van een 7ns/?cciei»'nbsp;van hel Paardenras.

Aan den Minister zou deze beslissing medegedeeld worden.

De inventaris van de [troefstoelerij werd in bet openbaar verkocht ('), doch schreef de üireclenr Baud (-) aan de Regee-ring: »De grond, zijnde vroeger rijstvelden, of tot vruchtgebruik van denzelve, behoort echter niet te worden verkocht;nbsp;zoodanige verkoop zou een gevaarlijk antecedent daarstellen,nbsp;gemerkt men, zoo doende nader nioeijelijk zou kunnen tegengaan, dat ook de Inlanders, die een zoogenaamd eigendomregtnbsp;op hunne sawas hebben, dezelve mede publiek aan de meestbiedende verkochten.”

§ 11. De Inspectie voor het Paarde.nras (1845).

Tot Inspecleur van het Paardenras werd benoemd graaf van Benthelm, r Luitenant der kavallerie, als Directeur der Proel-stoeterij eervol ontslagen, wien tot standplaats werd aangewezen Buitenzorg met eene toelage van ƒ 200 ’s maands (®).

(1) nbsp;nbsp;nbsp;Best. 17 .tuli 1843 No. 14.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;Miss. 23 Juni 1843 No. 2100/16.

(3) nbsp;nbsp;nbsp;Besl. 29 Sept. 1843 No. 1.

-ocr page 407-

381

Kort daarna werd vastgesteld eene Inslruclié voor de plaatsing, het toezicht en de behandeling der kenrhengsten, bestemd tol verbetering van het paardenras op Java (').

De Instructie is gedrukt; aan den ernst der zaak scheen niet getwijfeld te worden.

De Directeur rekende dan ook uit (^) dal ev op Java 140000 nierriën geschikt ter voortteling zouden zijn, en achtte daarvoor noodig 1400 keurhengsten, waarvan men in 1844 ernbsp;100 moest inkoopen.

De restitutie door de bevolking der inkoop- en transportkosten van de keurhengsten, moest geschieden in 3 jaar; hun onderhoud, legen vrijstelling^ van heerendienst, door kleinenbsp;dessas of eenige af te zonderen personen, «terwijl ten strengstenbsp;zal worden gewaakt, [dat de Inlandsche ambtenaren zich hijnbsp;die invordering der te betalen gelden, door de bevolking, aannbsp;geene ongeoorloofde geldafpersingen schuldig maken.” (®)

Hier ontmoet ik eene leemte in de geschiedenis; vermoedelijk is ze z6ü treurig, dat het maar heler is, wij er niets meernbsp;van hooren. De instelling van dit zonderlinge Inspecteurschapnbsp;zegt alles.

§ 12. VoORSTELLKN VAN DE HEEREN IIeIJN EN VAN J)ER PUTT.

Bij missive van 50 Juli 1852 N°. 25 bood de Leger-com-mandant der Regeering twee «belangrijke bijdragen” van den overste der Kavalerie Heijn aan, over de middelen ter verbetering van het paardenras.

Bij missive van 23 April 1855 nbsp;nbsp;nbsp;2 wendde zich het

Militair Departement op nieuw lol de Regeering om Haar

(gt;) Best. 10 Dec. 1843 No. 6.

(2) Miss. (1(1. 11 Nov. 1843 No. 4334/16.

(^) Het vorengenoemd besluit van 10 Dcc. 1843 No. 6 beval de bepalingen hierover.

-ocr page 408-

382

aandaclil o|) bedoelde stukken Ie vestigen, wijl daarop «niets is gedaan” en ook «tot dusver geen antwoord ontvangen is.”

De Uegeeriiig gaf dat niets gedaan, blijkens hare ap. disp. dd. 26 Mei 1853 N°. 1, niet geheel toe. Zij verwachtte echternbsp;nieuwe vooi'slellen.

In September 1853 voldeed de majoor va.n hkr I’utt aan de opdracht om voorstellen in te dienen voor de verbeteringnbsp;van het paardenras.

In zijn rapport behandelde Schrijver de achtereenvolgens voorgestelde en beproefde middelen en gaf daarbij zijn gevoelennbsp;te kennen.

De Majoor ontving alsnu de opdracht een ontwerp van eene stoeterij met een globale opgave van kosten het Legerbestuurnbsp;aan te bieden , waarbij hij zou hebben te letten op de volgendenbsp;zaken:

Van een zuiver militaire inrichting wachtte men weinig heil. Teneinde zich de medewerking van het Civiel Bestuurnbsp;te verzekeren, zou het noodig zijn de directie optedragen aannbsp;de plaatselijk aanwezige civiele autoriteit, en haar 1 paardenarts, 1 wachtmeester, eenige brigadiers en djajangsekarsnbsp;toe te voegen. Het oppertoezicht moest berusten bij dennbsp;Directeur der Cultures, in overleg met den Legercommandant,nbsp;terwijl de Chefs der Cavallerie en Artillerie bij hunne inspectiën ook deze civiele stoeterij zouden bezoeken. Voorts werd,,nbsp;wat het emplacement betreft, op Bondowosso (Bezoeki) denbsp;aandacht gevestigd, terwijl de residenten van de Preangcr,nbsp;Kedoe en Bezoekie alle inlichtingen zouden verschaffen, dienbsp;den Majoor van der Putt nuttig zouden zijn.

Eerst is 1857 werd aan die opdracht voldaan.

Van al de terreinen, door den Majoor opgenomen, zou alleen Tji-Bongoer in de Preanger kunnen voldoen, indien daar althansnbsp;water op gebracht kon worden.

De Resident werd uitgenoodigd (') hiernaar een onderzoek

(I) Miss. G. S. 4 Juni 1857 No' 1438.

-ocr page 409-

583

te doen instellen, maar daaruit bleek, dat niet dan met aanzienlijke kosten die bewatering zou te verkrijgen zijn. IJe Majoor vas oer Putt werd dus uitgenoodigd naar anderenbsp;terreinen om te zien.

In December werd dientengevolge opneming van een terrein Itij Malang gelast.

Dezelfde maand werd nog door den kapitein der infanterie Bieler eeue nota betretlende de verbetering van het paardenrasnbsp;overhandigd, welke nota voorloopig werd gedeponeerd.

Den 16quot; November 1858 kwam een voorstel van den kolonel VAN der Putt binnen, boudendc oprichting van een stoeterij te Boeloe Njono bij Malang, met begrooting van kosten,nbsp;memorie van toelichting en eenige kaarten en terreinschetsen.

De kosten van oprichting zouden ƒ 160000 bedragen, de jaarlijksche uitgaven ongeveer / 57000. Aan paarden zou denbsp;formatie tellen 20 Makassaarsche dekhengsten en 300 merries.nbsp;Gemiddeld zouden per jaar 166 paardeii worden aangefokt ennbsp;deze a ƒ 300 berekenende, zouden de jaarlijksche uitgaven,nbsp;ongeacht-nog den verkoop van reformpaarden, slechts ruimnbsp;ƒ 7000 bedragen.

Het Legerbestuur bracht het voorstel ondersteund bij de Bcgeering over, die er ecbter afwijzend op beschikte (i).

Een jaar later wees het Militair Departement nogmaals op de noodzakelijkheid eener stoeterij. In eenc uitvoerige nota {}) werdnbsp;der Regeering voorgesleld eene stoeterij opterichten, waarvannbsp;de «kosten van daarstelling” zouden zijn ƒ 235000, terwijlnbsp;bel jaarlijksch onderhoud, enz. op ƒ 75000 zou komen tenbsp;slaan. Men rekende echter mede op eene inkomst van 150nbsp;paarden ’sjaars, die wel / 600 konden waard zijn.

Dit vertegenwoordigde een kapitaal van ƒ 90000, en derhalve ware de jaarlijksche rente ƒ 15000!

De stoeterij moest aan paarden tellen 50 Arabieren en 250 Sandelhout-, Makasser- en .lavainerriën.

(i) G. 1!. (1(1. 8 Maan 1860 No. 4. (-) halo 15 Maart 1861 No. 3.

-ocr page 410-

384

Het besluit van 14 November 1861 Nquot;. 20 besliste ilaarop dat machtiging des Konings zou worden gevraagd voor eennbsp;jaarlijksch crediet van ƒ löOOO tot aanmoediging der teeltnbsp;van paarden en runderen en den aankoop van dekhengsten,nbsp;en dat met het Opperbestuur in overleg zou worden getredennbsp;omtrent de wenschelijkheid tot oprichting eener stoeterij, overeenkomstig het gedaan voorstel.

Wat daarvan geworden is, weet ik niet.

13.

Voorstellen tot iibt oprichten van stoeterijen OP Timor, Soemha, Makasser.

a. nbsp;nbsp;nbsp;Tien • jaren later deed een particulier hel voorstel lolnbsp;oprichting eener stoeterij op Timor.

De Ilegeering meende er niet in te moeten treden (i). Achtte het Legerbestuur de kans van slagen gering, even overwegendnbsp;was het bezwaar van linancieëlen aard. Voor 1000 merriën ennbsp;3S hengsten, zou hel Gouvernement ƒ 103500 moeten betalen.

b. nbsp;nbsp;nbsp;In 1874 berichtte het Opperbestuur, dat ’s Koningsnbsp;machtiging was verleend om voor eene paardenstoeterij opnbsp;Soemba te besteden ƒ 10000 in eens «en wel onder dien verstande, dat daarentegen de jaarlijksche post van / 1220,nbsp;oorspronkelijk bestemd voor bewakingpersoneel voor de paardennbsp;op het eiland Timor, waar de genomen proeven als misluktnbsp;zijn te beschouwen, zou vervallen; en dat de uitvoering eerstnbsp;plaats hebhe, nadat de benoodigde verhoogde uitgave door denbsp;Wetgevende magt zal zijn loegeslaan.” (^)

Dientengevolge werd de Directeur van Binnenlandsch Bestuur uilgenoodigd om voorstellen te doen (“).

Bovendien werd cene commissie, bestaande uit één officier der cavallerie en één der artillerie benevens een paardenartsnbsp;naar Makasser gezonden, om de mogelijkheid tot oprichting

(1) nbsp;nbsp;nbsp;G. B. (ld. 29 Juni 1871 No. 28.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;Min. dep. dd. 24 Sept. 1874 No, 35/1737.nbsp;W G. B. 21 Nov. 1874 No. 28.

-ocr page 411-

385

eener stoeterij op voldoende schaal te of nabij Mahasser na te gaan.

In November 1874 diende de Commissie haar verslag in. Zij stelde de oprichting eener stoeterij voor op het schiereiland Malossoro met 8 hengsten en 200 merriën. De kostennbsp;van oprichting werden geraamd op ruim ƒ 40000.

Het jaarlijksclie onderhoud op circa f 5000.

Aan het Opperbestuur werd een conform voorstel gedaan (1), terwijl werd medegedeeld, dat de jaarlijksche uitgaven ƒ52000nbsp;zouden bedragen.

Het Opperbestuur wenschte echter vooraf nog nauwkeurig ingelicht te worden over het in die richting op Soemba verkregen succes (1^).

Succes was echter tol nog toe op Soemba geheel achterwege gebleven; volgens deskundigen zou de verbetering van hetnbsp;sandelwoodpaard door eene stoeterij op Java verkregen moetennbsp;worden; alle middelen tocii op Soemba zelf voor de oprichtingnbsp;en instandhouding ontbrekende enz. enz. De onderneming aldaar werd dus gestaakt.

c. In December 1877 werd het plan aangeboden voor de oprichting der stoeterij te Malossoro (®).

Zij zou staan onder militair beheer en aanvankelijk 200 merries en 8 hengsten tellen, allen van zuiver Makassaarschnbsp;ras. De eerste uitgaven werden geraamd op ƒ 35000.

Dit voorstel werd naar Nederland gezonden (^).

In Augustus werd machtiging verleend (2) gebouwen op te richten en het personeel er heen te zenden.

Intusscheu werd, overeenkomstig den wensch van het Opperbestuur, het ontwerp voor de oprichting eenigszins gewijzigd en der Regeering in Juli op nieuw aangeboden. De jaarlijksche

1

Cl. B. 1 November 1875 No. 24.

Verhanndclil bij G. B, tld. 31 Dec. 1876 No. 14. (5) Jliss. dd. 14 Dec. 1877 No. 5.

(4) G. B. dd. 15 .lan. 1878 No. 11.

2

(s) G. B. dd. 22 Aug. 1878 No. 20.

-ocr page 412-

386

uitgaven en oprichtingskosten kwamen / 30000.

Met den aanvang van 1879 werd de gelieele stoeterij delinitief geregeld en machtiging verleend voorloopig 130 merries aan tenbsp;koopen. Het personeel zou bestaan uit 2 officieren, 3 Europeeschenbsp;onderofficieren, 2 Inlandsche onderofficieren, hoogstens 10 Inland-sche brigadiers en idem 63 Inlandsche cavaleristen, op toelagennbsp;respectievelijk van 30, 23, 10, 7.30 en 3 gulden ’s maands (M.

l)e benoemde rilmeester-directeur kwam ultimo 1878 o|) het schiereiland aan, terwijl de hem toegevoegde Inilenant-onderdirectenr in Mei 1879 volgde.

Treurig liep het echter ook met deze stoeterij ai'.

He Direcleur scheen geen geopend oog gehad te hebben voor de algeheele ongeschiktheid van het tei'rein, »het bestaannbsp;der voor mensch en dier schadelijke lagunen en moddergronden.”

Uit verschillende onderzoekingen van tal van deskundigen en van eene commissie, bestaande uil twee hoofdofficieren, bleek denbsp;totale onmogelijkheid op het aangegeveu terrein eene stoeterijnbsp;opterichten.

Er was zeer weinig en zeer slecht drinkwater, hel weide-gras óver het algemeen schaarsch en van mindere qualiteil.

Op een voorstel om het plan te laten varen, beval de Ile-geering een nieuw onderzoek, waarvan echter eveneens het voorstel tot opheffing het resultaat was (^).

Ook de Gouverneur van Celebes erkende de onmogelijkheid om hel plan door te zetten, doch hij gaf in overweging opnbsp;beperkte schaal eene inrichting te behouden voor de verbetering van hel Makassaarsche ras.

Hierop diende de Legercommmandant van bericht, en naar aanleiding daarvan werd van de verdere oprichting eenernbsp;stoeterij op dit schiereiland geheel afgezien (quot;).

(i) G. B. (ld. 25 .lan. 1879 No. 15.

(‘0 Miss. a. d. G. G. dd. 29 .Mei 1880 No. 1 en 30 Nov. d. a. v. No. 48. (3j G. B. dd. 28 Nov. 1881 No. 4 Staatsblad No. 239.

-ocr page 413-

387

Ik acht hiermede mijn overzicht voltooid. Het werd door mij samengesteld iiit de officieele bescheiden , die in het archiefnbsp;van de Algemeene Secretarie bewaard worden. Alhoewel reedsnbsp;maanden geleden in den vorm gebracht, waaronder het dennbsp;lezer hierbij \vord t aangeboden, bleef bet, wegens gebrek aannbsp;plaats, rusten totdat ik meende niet langer met de ver.schijningnbsp;te mogen wachten.

December, 1888.

V. D. Kemp.

{T'ijdscht'iff voor Nijverheid en Landbouw in N. /.)

-ocr page 414-

ÏÏIT HET VERSLAG

VAN

M. II. 3. F. thom:asse:tv,

Leeraar aan ’s Rijksveearlsenijschool

TE

UTRECHT

OVER HET

Vijfde internationaal veeartsenijkundig Congres.

Voor zooverre de daar behandelde onderwerpen kunnen beschouwd worden als vraagstukken van den dag alhier, geven wij de verhandelingen weer zooals die gerapporteerd zijn doornbsp;den afgevaardigde der Maatschappij ter bevordering der Veeartsenijkunde in Nederland.

Maandag 2 September 1889 van 2 -G uren.

Voorzitter: Chauveau ,

0.-Voorzitters: Degive amp; Perroncito.

Aan de orde is: de tuberculose uit een sanitair en hygiënisch oogpunt. Door den Hr. Arloing, Directeur der veeartsenijschoolnbsp;te Lyon, was over dit onderwerp een rapport uitgehracht, datnbsp;tot basis voor de discussies zou dienen. Zijne conclusies luidennbsp;als volgt:

1°. De tuberculose van hel rund dient in alle landen onder de besinetlelijke ziekten opgenomen te worden.

-ocr page 415-

589

2°. De aangetaste dieren moeten afgeniaakt en hun vleescli van de consuintie worden uitgesloten.

5°. De eigenaars ontvangen eene geldelijke vergoeding, wanneer de afgemaakle dieren sedert een jaar niet in dennbsp;handel zijn geweest.

Uit een hygiënisch oogpunt werden de volgende besluiten aan het oordeel van ’t Congres onderworpen;

a) nbsp;nbsp;nbsp;Het is zaak, dat het vleescli afkomstig van tuherculeusenbsp;dieren (zoogdieren en vogels) van de consumtie voor menschnbsp;en dier uitgesloten worde, onverschillig in welken graad denbsp;ziekte bestaat en van welke schijnbare qualiteit dit vleesclinbsp;ook zij.

b) nbsp;nbsp;nbsp;De huiden, hoornen en klauwen en zoo noodig het vet,nbsp;van deze dieren afkomstig, mogen, na behoorlijke desinfectie,nbsp;gebruikt wmrden.

c) nbsp;nbsp;nbsp;Voor runderen en varkens zal de helft der waarde, dienbsp;de dieren tijdens het leven hadden, aan den eigenaar uitlietaaldnbsp;worden.

of een ander voorstel:

d) nbsp;nbsp;nbsp;De helft der waarde zal uitbetaald worden, indien denbsp;voedingstoestand van het dier het bestaan der ziekte niet lietnbsp;vermoeden.

e) nbsp;nbsp;nbsp;Het gebruik der melk van tuberculeuse dieren dient voornbsp;den mensch verboden te worden.

f) nbsp;nbsp;nbsp;De koeien der melkinrichtingen in en in de nabijheidnbsp;der steden zullen onder het noodige toezicht staan,

g) nbsp;nbsp;nbsp;Het koken der melk, waarvan men de herkomst nietnbsp;kent, moet zoo veel mogelijk aanbevolen worden.

De algemeene discussie omtrent de maatregelen tegen de verspreiding der tuberculose onder de huisdieren werd door dennbsp;Heer Arloing ingeleid.

In Frankrijk moet, volgens de wet van 1888, tuberculeus vee worden afgezonderd en het vleescli mag slechts onder bepaalde voorwaarden gebruikt worden. Innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;is de afmaking

bevolen en hel gebruik van het vleesch, volgens een besluit

-ocr page 416-

590

van 1881, verboden. De rappoiieur stelt nu de vraag, tot welke koslen de afmaking in de verschillende landen zou kunnennbsp;voeren. Tot oplossing van dit vraagstuk zijn statistieke opgavennbsp;omtrent het voorkomen der ziekte noodig. Voor Frankrijk zijnnbsp;door Arlolng de finantieele bezwaren berekend op 9 inillioennbsp;franken, verdeeld over een bepaald aantal jaren. Hij stelt betnbsp;cijfer der tuberculeuse dieren voor dit land op 5—6 %.

De Heer Liautard {New-York) zegt, dat men in sommige landen der Vereenigde Stalen op 25—50 °/q kan rekenen.

Dit cijfer werd vastgesteld door de Commissie, belast met bet toezicht op de besmettelijke longziekte onder het rundvee.nbsp;L. voegt hieraan toe, dat in de V. S. jaarlijks gemiddeldnbsp;5—600,000 menschen aan tuberculose sterven.

Volgens Prof. Semmer {Dorpat) is de tuberculose ouder de runderen in Zuid-PMsland veel zeldzamer dan in het Oosten ennbsp;vooral N.-O. van dit land. Door hem werd bij vijf pas gehorennbsp;kalveren tuberculose waargenomen.

Vincent uit Bucharest merkt op, dat wanneer men in Z.-Rasland geene tuberculose waarneemt, dit het gevolg van gebrek aan waarneming is. In Humc/u'é, waar hetzelfde veeras gehouden wordt, bedroeg het cijfer van tuberculeuse runderen vroeger slechts 2—5°/o, maar sedert men te Bucharest schadevergoeding geeft is dit tot 5°/o gestegen.

Van Hertsen noemt voor Brussel de volgende getallen in het slachthuis in de eerste helft van 1889 waargenomen: t,2°/oonbsp;voor de ossen; t,9°/oo voor de stieren; 19,9 voor denbsp;koeien en 0,14 p. mille voor de kalveren.

Even {San Catalina) deelt mede, dat in de Argentijnsche Republiek de veredelde rassen, die pas ingevoerd zijn, aangetast worden en wel in de verhouding van 10 tot 15 p. 100.nbsp;Daarentegen bedraagt het cijfer bij de inlandsche slechts 0,5

p. 100.

Te Kopenhagen bedroeg volgens Bang het algemeen cijfer 6 p. 100 en voor de koeien 16°/o. Bij kalveren werd de ziektenbsp;zeldzaam waargenomen.

-ocr page 417-

591

In Spanje, zegt Arderius—Baujol, schatten de veeartsen het aantal tuherculeuse dieren, in plaatsen waar slachthuizen zijn,nbsp;slechts op 4—5 p. mille. Ook te Parijs overtreft volgens Villainnbsp;het cijfer niet ö—G^/oo.

Robinson, die te Greenock {Schotland) sedert 1874 algenieene afkeuring heeft ingevoerd, constateerde vroeger wekelijks 5—10nbsp;gevallen van tuberculose en thans hoogstens één geval om denbsp;veertien dagen. Waarschijnlijk worden verdachte dieren eldersnbsp;geslacht.

Voor ons land werden door mij de volgende opgaven gedaan: ’)

Amsterdam op 15,207 runderen 268 tuberculeus d. i. 2°/o.

” nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15,827 varkens 65nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» 0,4°/o.

Van Rotterdam mocht ik eene uitvoerige statistiek, loopende over twee jaren, mededeelen. Het aantal tuherculeuse runderennbsp;bedroeg 5,2°/^ en varkens circa 0,25°/^.

Omtrent het voorkomen van tuberculose onder de varkens hier te lande was het mij gegeven, eenige bijzonderheden tenbsp;vermelden.

In tegenstelling van beide vorig steden bedraagt het cijfer voor Utrecht slechts 0,24°/o (8 op 5,250 runderen). De oorzaak hiervoor meen ik in gemis aan een slachthuis en dus aannbsp;behoorlijk toezicht te moeten zoeken.

Uit de belangrijke opgave van Siedamgrotzky omtrent het voorkomen van tuberculose in Saksen werden door mij eenigenbsp;cijfers medegedeeld. Gemiddeld schat men in dit land de verhouding in ’t algemeen op 2°/^,.

Prof. Berdez {Bern) merkt op, dat de cijfers, in slachthuizen opgedaan, te laag zijn. Zoo schatten Lyotin (/IckIcw) en Siedamgrotzky voor het levend vee het aantal op 5—41/2 p. 100. Denbsp;Zwitsersche veeartsen nemen aan, dat 5°/o der runderen, die opnbsp;stal gehouden worden, aan tuberculose lijden. In de Zwitsersche steden zouden gemiddeld 12—25°/^ der menschen aannbsp;tuberculose lijden.

•) Deze nauwkeurige opgaven had ik te danken aan de welwillendheid der Heeren van de« Slüus, Dhost en Uofvnagei..

27

-ocr page 418-

392

Lefévre {Havre) beschouwt eveneens de statistiek der slachthuizen niet als de ware..

Na deze opgaven uit verschillende landen gehoord te hebben, brengt de Voorzitter het volgende voorstel in stemming:

In alle landen dient de tuberculose der dieren onder de besmet-telijke ziekten, waartegen maatregelen voorgeschreven zijn, opgenomen te worden. (Aangenomen met algemeene stemmen).

Het tweede belangrijke vraagstuk aangaande tuberculose betrof het gebruik van melk en vleesch van tuberculeuse dieren.

Omtrent het gevaar, dat de melk oplevert, ook dan wanneer geene aandoening van den uier bestaat, was men het algemeennbsp;eens. Hetzelfde kan niet gezegd worden ten opzichte van hetnbsp;vleesch. Ook thans trad de rapporteur Arloing wederom alsnbsp;voorstander der algemeene en Nocabd als verdediger eenernbsp;beperkte afkeuring op.

Arloikg wees nogmaals op de proeven, met rauw vleesch door JoHNE, Gerlach en anderen genomen en op de positieve resultaten, door hen verkregen. Ik weet, zegt A., dat Nocardnbsp;bewezen heeft, dat de tuberkelbacil in de spieren na 3 dagennbsp;en vooral in den zomer, hare virulentie verloren heeft. De vraagnbsp;is nu, of men zoolang wacht alvorens het vleesch in consumtienbsp;te brengen. Verder, dat eene temperatuur van 70° na 13—20nbsp;minuten de bacillen doodt en dat het maagsap, zooals Straüssnbsp;heeft aangetoond, hare virulentie verzwakt. Maar zijn wij ernbsp;van overtuigd, dat het vleesch altijd aan gemelde temperatuurnbsp;wordt blootgesteld? Wie zegt ons, dat het maagsap altijd,nbsp;gelijk in het laboratorium, zijn invloed zal kunnen doen gelden.

Alleen het vleesch van magere dieren weren en dat van vette dieren toelaten is, volgens hem, ook geen afdoende maatregel, want het laatste vooral zal dikwijls niet genoegzaamnbsp;aan kookhitte blootgesteld worden.

Ik zal niet beweren, zegt Arloing verder, dat tuberculose bij den mensch altijd van dieren herkomstig is. Dit staat evenwel vast, dat bij een dier met een tuberculeusen haard voortdurend generalisatie der kwaal kan plaats vinden en dat wij

-ocr page 419-

593

nooit kunnen weten, of deze verl)reiding niet plaats gevonden Jieeft op het oogenhlik der slacliting.

Niettegenslaande de groote linanlieele bezwaren, die deze maatregel zal opleveren, verklaart Arloing zieh vóór de alge-nieene afkeuring.

Nocard voert hier tesen aan. dat hij na inspuiting van

aan.

culturen van tuberkelbacillen, deze in grooten getale terugvond in lever, milt, uier en beenmerg, maar nooit in de spieren, wanneer eenige dagen daartusschen verloopen waren.nbsp;Het is niet de doode, maar de levende spier, die de bacillen doodt.

Hij stemt toe, dat het vleesch eenig gevaar kan opleveren maar stelt daar tegen over, dat geen enkel voorbeeld bekendnbsp;is van tuberculose bij den menseb, ontstaan tengevolge van ’tnbsp;gebruik van vleesch. Zeer zeker, zegt Nocarü, is bet nemennbsp;van radicale maatregelen gemakkelLJker, dan een middenwegnbsp;aan te wijzen. Hij stelt voor, bet vleesch van tuberculeusenbsp;dieren te zouten en zoodoende de verbruikers tot koken tenbsp;dwingen.

Degive wijst er op, dat men in vele gevallen bet tegenovergestelde resultaat zal verkrijgen, d. w. z. dat dit gezouten vleesch juist rauw zal gebruikt worden. Verder herinnert bijnbsp;aan bet gevaar, dat de intra-musculaire lympbklieren voornbsp;den raensch kunnen opleveren.

Thomassen deelt het resultaat van proeven omtrent den invloed van chloornatrium op tuberkelbacillen mede, die in alle opzichten bewezen hebben, dat haar resistentie vermogennbsp;tegenover genoemd zout zeer groot is. Verder, dat de ervaringnbsp;te Amsterdam, waar deze maatregel sedert meer dan een Jaarnbsp;werd toegepast, geleerd heeft, dat bet gezouten vleesch aannbsp;groote export-bandelaren op Indië verkocht wordt en na verdernbsp;drogen of rooken veelal rauw gebruikt wordt, Nocard trektnbsp;daarna zijn voorstel terug.

Perroncito stelt voor, het koken onder toezicht der keurmeesters te doen plaats hebben. Hiertegen werden vele bezwaren aangevoerd.

-ocr page 420-

594

De VoorziUer brengt na deze uitvoerige discussie het volgende voorstel in stemming:

Het vleesch van zoogdieren en vogels, lijdende aan tuberculose, moet, onverschillig in welken graad de ziekte bestaan heeft ofnbsp;van welke schijnbare qualiteit het ook zij, van de consumtie voornbsp;menschen en dieren uitgesloten worden.

Uit voorstel werd met op vier na algemeene stemmen aangenomen ,

Het voorstel strekkende tot vergoeding der afgekeurde tuber-culeuse dieren is met algemeene stemmen, zonder discussie,

Dinsdag v. 8—1 uur.

Voorzitter: Chauveaü ,

O.-Voorzilter: Berdez amp; Semmer.

Aan de orde is: de Internationale sanitaire dienst. Als basis voor de discussie over dit onderwerp, werden de conclusies,nbsp;aan het einde van bet rapport Thomassen vermeld, gevolgd.nbsp;Na bespreking werden zij achtereenvolgens in stemming gebracht.

De volgende besluiten zijn, zonder veel discussie, met algemeene stemmen aangenomen:

I. nbsp;nbsp;nbsp;Het is zaak, dat eene internationale overeenkomst metnbsp;betrekking tot de maatregelen tegen besmeitelijke ziekten, tot standnbsp;kome.

II. nbsp;nbsp;nbsp;Eene eerste voorwaarde, waardoor deze overeenkomstnbsp;tusschen verschillende Staten mogelijk wordt, is, dat in elk dernbsp;deelnemende Stalen de veeartsenij kundige dienst zoodanig geregeldnbsp;is, dat men in staat zij, zoo spoedig mogelijk de besmettelijkenbsp;ziekten ie bedwingen.

III. nbsp;nbsp;nbsp;Eene internationale overeenkomst of een internationalenbsp;sanitaire dienst, moet op de volgende grondslagen berusten:

a) Wanneer eene besmettelijke ziekte binnen de grenzen van een der deelnemende Staten uitbreekt, zullen de andere regeerin-

-ocr page 421-

395

gen zoo spoedig mogelijk [in sommige gevallen per telegraaf) hiervan verwittigd worden.

b) nbsp;nbsp;nbsp;Bij het uitbreken eener besmettelijke ziekte zal men dennbsp;weg van invoer en der verdere verbreiding trachten op te sporennbsp;en het resultaat der bevindingen onmiddelijk aan de andere Statennbsp;meêdeelen :

Omtrent het volgende voorstel bestond verschil van gevoelen, zoodat het slechts eenigszins gewijzigd werd aangenomen.

c) nbsp;nbsp;nbsp;Men zal door een internationaal gezondheidsbulletin, verschijnende in ’t Fransch en ’t Duitsch, onder gewone omstandigheden om de veertien dagen, de belanghebbenden op de hoogtenbsp;trachten te houden van de uitbreiding, den gang en de beteugeling der epizootièn.

In den tekst van het rapport werd tevens voorgesteld om de publicatie in Zwitserland te doen plaats vinden. Degeograhpi-Sche ligging, de taal en de politieke toestand van genoemd landnbsp;deden mij hiertoe besluiten.

De Heer Leblanc was van gevoelen, dat deze publicatie om de 8 dagen moest geschieden.

Verder werd van Fransche zijde geoponeerd tegen de publicatie in ’t Duitsch. Of in alle Europeesche talen (eene utopie) of alleen in ’t Fransch, de diplomatieke taal. De beweegreden,nbsp;die mij tot dit voorstel geleid had, was, dat verrew'eg denbsp;meeste veeartsen eene der beide talen machtig zijn. Sommigenbsp;kennen alleen Fransch, andere naast hunne moedertaal öinbsp;Fransch of Duitsch.

Na langdurige discussie werd deze §, als volgt gewijzigd, aangenomen:

c’) Een internationaal sanitair bericht zal onder gewone om-standighebben om de acht dagen verschijnen. Het is van latere zorg ie besluiten, waar en in welke taal de publicatie zalnbsp;geschieden.

Het volgende voorstel gaf eveneens aanleiding tot aanmerking.

d) nbsp;nbsp;nbsp;Het vervoer van dieren bij internationaal verkeer, zal alleen

-ocr page 422-

396

per spoor of per bool geschieden; in hcl eerste geval in speciaal daarvoor ingerichle wagens, die hat onderzoek van hel vee zondernbsp;ontlading mogelijk maken.

Ijeblamc was van gevoelen, dat iiieii het vervoer langs straatwegen niet kan verbieden. Het spreekt van zelf, dat mijn voorstel alleen op groote veetransporten b. v. uit Rusland,nbsp;OostenrijkHongarije, betrekking bad en dat bet kleine handelsverkeer aan de grenzen hiervan uitgesloten was.

Het voorgestelde model van van veewagens, aan bovengestelde eischen voldoende, werd nader met teekening door mij loegelicht.

Lefévre {Hdvre), Weker [Zwitserland] en anderen waren voorstanders van bet ontladen op speciaal daarvoor ingeriebte,nbsp;ombeide losplaatsen.

Het volgende, door Leblanc voorgestelde amendement werd met eene groote meerderheid van stemmen aangenomen;

d’) Het onderzoek aan de grenzen zal geschieden, öf nu ontlading van het vee in omheinde losplaatsen, öf in speciale wagens, die het onderzoek, zonder lossen, mogelijk maken.

e) Veetransporten moeten vergezeld zijn van een bewijs van herkomst en van gezondheid, af gegeven door den veearts der plaatsnbsp;of van de markt van herkomst, tevens inhoudende dal binnen zekerennbsp;kring rondom deze plaats geene besmettelijke ziekte heerseht.

Deze bewijzen moeten gelegaliseerd zijn en mogen slechts gelden voor een bepaald aantal dagen.

Volgens sommige leden mag men niet veel waarde aan certificaten hechten, aangezien deze voor een’ geringen prijs aan zekere greuskantoren (ons onbekend; te verkrijgen zijn. Zijnbsp;zouden bet gevaar, door eene valsche geruststelling te geven,nbsp;vermeerderen. Larmet [Besancon], die ook van dit gevoelennbsp;is, beveelt de manier, in Zwitserland gevolgd, ten zeerste aan.

In elke gemeente zou aanteekening van bet vee worden gehouden. De gevorderde verklaring mag uit een soort register li souche, dan alleen losgeiuaakt en afgegeven worden, wanneernbsp;sedert een bepaalden tijd geen besmettelijke ziekte in de streek


-ocr page 423-

397

geheersclit heeft. Larmet stelt ile volgende redactie wijziging van art. e. voor.

e’) Elk der loetredende Staten z-al zich verplichten, alleen dieren, voorzien van een bewijs van herkomst en van gezondheid,nbsp;waarvan de echtheid door een dubbel visum van het bestuur en vannbsp;den veearts officieel bevestigd is, over zijn grondgebied te latennbsp;passeeren, of het land in- of uit te laten gaan. Deze bewijzen zullen slechts voor den meest mogelijk beperkten tijdnbsp;geldig zijn.

Aldus gewijzigd werd dit voorstel met meerderheid van stem-

f) nbsp;nbsp;nbsp;Veewagens en booten moeten telkens, wanneer zij voornbsp;het vervoer van huisdieren gediend hebben, volgens nader aannbsp;te geven regels, gereinigd en ontsmet worden.

Uit het buitenland terugkeerende, zal de desinfeclie moeten plaats hebben, alvorens zij de grenzen passeeren.

De ontsmette wagens zullen dan door een bepaald toeken kenbaar gemaakt worden.

Vele leden verlangden in dit artikel de w'oorden ingelascht ; ontsmet onder toezicht van veeartsen. Dit was ook ons gevoelen ,nbsp;uitgedrukt in den tekst van het rapport, maar alleen voornbsp;groote stations, zooals h. v. Roozendaal, waar jaarlijks eennbsp;zeer groot aantal wagens de grenzen overkómen.

De drie volgende conclusies zijn zonder veel discussie met algemeen stemmen aangenomen.

g) nbsp;nbsp;nbsp;Het slachtvee, uit den vreemde ingevoerd, zal op de internationale markten van het fokvee, dat zich later door hetnbsp;land moet verspreiden, verwijderd worden gehouden. De slachthuizen zal men trachten zoo dicht mogelijk in do nabijheid dernbsp;markten op te richten.

h) nbsp;nbsp;nbsp;Wanneer op zekeren afstand van de grenzen eene besmettelijke ziekte uitbreekt of heerscht, dan zal in de naburige Statennbsp;den invoer van bepaalde dieren en producten niet verboden worden,nbsp;wanneer men in de besmette streken zorg draagt, een besmettings-

-ocr page 424-

398

haard te beperken en de uitbreiding der ziekte door alle middelen wordt tegengegaan.

i) nbsp;nbsp;nbsp;Mocht men tot sluiting der grenzen moeten besluiten, dannbsp;zal het verkeer van het vee der grensbewoners voor de weide ofnbsp;den veldarbeid toch worden toegeslaan.

De volgende paragraaf werd zeer bestreden, onder anderen door Perroncito, Even, Larmet en Butel. Voor hen was hetnbsp;niet denkbaar, dat het gevoelen van een vreemden deskundigenbsp;aan de Regeering van een Staat opgedrongen kon worden.nbsp;Wij meenden niet te veel eischend te zijn met het volgendnbsp;voorstel:

j) nbsp;nbsp;nbsp;Certificaten, verklaringen en zelfs voorschriften, afgegevennbsp;door een veearts, tevens staatsambtenaar, moeten hunne vollenbsp;waarde behouden in een naburig land, tenzij een ander gevoelen,nbsp;gebaseerd op feiten, door twee of méér veeartsen verdedigd wordt.

Door voorbeelden, onder anderen door het geval van longziekte, geconstateerd door een Duitsch veearts te Wanssum, dat laternbsp;bleek bij nader onderzoek van twee Nederlandsche deskundigennbsp;geen longziekte te zijn, werd mijn besluit nader toegelicht.

Op voorstel van Leblanc werd deze resolutie gewijzigd als volgt:

j’) Bestaat er verschil van gevoelen bij een onderzoek aan de grenzen, dan zal een nieuw onderzoek door twee deskundigen,nbsp;aan te wijzen door de belanghebbende Staten, geschieden; zijnnbsp;deze het niet eens, dan wordt de zaak aan het oordeel vannbsp;een scheidsgerecht onderworpen. (Aangenomen.)

Chauveau en Larmet stellen voor de volgende zinsnede hier aan toe te voegen:

Het is wenschelijk, dat de veeartsen aan de grenzen werkzaam, dezelfde rechten in beide landen behouden,

k) De vergoeding voor afmaking van dieren, sedert kort uitnbsp;een ander land ingevoerd, geschiedt op kosten van den Staat vannbsp;herkomst.

-ocr page 425-

399

Sommige leden verklaren zich voor den terugvoer van aangetaste of verdachte dieren naar het land van herkomst, andere zijn er tegen.

Men stelt voor aan genoemd artikel te laten voorafgaan;

Worden dieren, uangelasl door of verdacht van hesmetlelijke ziekten, ingevoerd, dan zullen de voorschriften der wet van het landnbsp;van invoer worden toegepast; in geen geval mag aangetast veenbsp;worden teruggevoerd. (Aangenomen.)

1) Het is zaak, dat de sanitaire wetten in de verschillende Staten zooveel mogelijk identisch zijn. (Aangenomen.)

Ten slotte vond de wensch, uitgedrukt in het rapport, inhoudende het verlangen, dat hij de verschillende Regeeringen zal worden aangedrongen op eene internationale conferentie,nbsp;waarin men aangaande internationale gezondheidsmaatregelennbsp;zou overeenkomen, algemeenen bijval.

Aan het bureau zal de zorg voor het doen slagen der wen-schen, uitgedrukt door het Congres, overgelaten worden.

Woensdag 4 September v. 8—13,SO.

Voorzitter: Chauveau.

0.-Voorzitters: Bang amp; Fescheb.

Aan de orde; De schadevergoeding in geval van afmaking.

Over dit onderwerp was een rapport door de Heeren Cope {Londen), Potterat {Bern) en Delamotte {Vincennes), gezamenlijk uitgebracht, dat tot grondslag voor de discussie diende.

De discussie over dit, uil een internationaal oogpunt minder belangrijk onderwerp, had veelal meer een Fransch dan een internationaal karakter. Het gold hier toch eene quaestie, in denbsp;meeste landen reeds sedert lang uitgemaakt.

De volgende besluiten dienaangaande werden aangenomen.

-ocr page 426-

400

1°. Ill rechle is de Slaat niet verplichl schadevergoeding voor de afmaking van door besifiellelijke ziekten aangetaste dieren toenbsp;te kennen, dan alleen wanneer het algemeen belang of de alge-meene gezondheidstoestand zwaar bedreigd zijn.

2°. Het principe van vergoeding bij afmaking behoeft geen algemeen karakter te hebben d. w. z. dat het niet bij alle ziekten,nbsp;vermeld in de sanitaire wet, behoeft te worden toegepast.

Nocard wijst er op, dat men niet te veel in onderdeelen moet afdalen maar alleen over hoofdpunten stemmen, hierdoornbsp;zal het congres zijn internationaal karakter meer bewaren.

De volgende algemeeiie formule is na discussie aangenomen.

3°. Het is wcnschelijk aan de eigenaren van dieren, afgemaakt als verdacht of aangetast door runderpest, longziekte, tuberculose , kwaden droes of boosaardige dekziekte, eene behoorlijkenbsp;schadevergoeding toe te kennen.

ÏHOMASSE.N stelt vooi’, hieraan toe te voegen, afmaking en schadevergoeding in sommige gevallen voor groote huisdieren,nbsp;verdacht van dolheid, d. vv. z. gebeten en niet op tijd of he-hoorlijk behandeld, wegens het gevaar, dat zij voor den menschnbsp;kunnen opleveren.

Dit voorstel werd verworpen.

Perroneito wenscht schadevergoeding hij bevolen afmaking van dieren, aangetast door miltvuur of hij sterfte na inenting

legen deze kwaal.

Ook dit voorstel werd niet aangenomen.

Hel gold thans de belangrijke vraag: Wie zal dat betalen?

Algemeen was men tegen betaling der schadevergoeding uit de Staatskas. Sommigen, als ïrashot, Boutet enz., verklaardennbsp;zich er voor. De Heer Darbot, veearts en senaleur, bestrijdtnbsp;het principe, de Slaal-Voorzicnigheid, en raadt ten sterkstenbsp;aan, in navolging van Zwitserland, eene onderlinge veever-zekering te slichten.

Nocard doet het volgende voorstel:

4'’. He schadevergoeding, toegekend bij afmaking, zal uil een speciaal fonds voor besmeitelijke ziekten betaald worden.


-ocr page 427-

401

I)il werd mei groole meerderheid van stemmen aangenomen.

Men wilde dil fonds lol stand brengen, óf door eene onderlinge veeverzekering, óf door bijdragen, betaald voor bewijzen van berkomst en gezondheid van het vee, óf door eene geringenbsp;belasting te beffen op het vee. In buitengewone gevallen, b. v.nbsp;ingeval van runderpest, zou dit fonds door eene subsidie vannbsp;staatswege gesteund worden.

Saterdag 7 September v. 8—13,30.

Voorzüler: Chauveau.

0.- Voorzitters: Bang amp; Degive.

Het vijfde en laatste punt van hel programma, de vleeschkeu-ring was thans aan de orde. Een zeer uitvoerig rapport was door den Heer Baillet {Bordeaux) uitgebracbt. De Heer vannbsp;Hertsek {Brussel) had in een kleiner rapport zijne aanmerkingennbsp;en bijvoegingen op het voorgaande, medegedeeld.

De Voorzitter deed vooreerst opmerken, dat Baillet in zijne conclusies alle belangrijke punten, in zijn werk aangestipl,nbsp;heeft willen resumeeren. Het gevolg hiervan is, dat bij tot 27nbsp;conclusies komt, waarvan vele alleen op Frankrijk m voor oennbsp;groot gedeelte slechts op groote steden betrekking hebben. Bijnbsp;de bespreking zal men zich alleen tot hoofdpunten bepalen.

Bij de algemeene discussie wordt door den Heer Ardeiuus Baujol medegedeeld, dal bet houden van particuliere slachtinrichtingen in Spanje thans verboden en de vleescbkeuring doornbsp;veeartsen, overal verplichtend is. De zaak wordt in Spanjenbsp;gemakkelijk gemaakt door het groot aantal veeartsen, dat circanbsp;10.000 bedraagt. Tot zijn spijt staat evenwel bel veearlsenijkundignbsp;toezicht sedert eenige jaren onder de controle van medici.

De Heer Decroix herinnert aan het resultaat der onzinnige proeven op zijn eigen persoon genomen, ten bewijze, dat men

-ocr page 428-

402

ongestraft vleesch van alle dieren, onverschillig aan welke ziekte zij ook gestorven zijn, kan gebruiken. Hij heeft alleen bezwaar tegen het gebruik van vleesch in staat van ontbinding;nbsp;zonder dit, acht hij alle keuring overbodig.

Van vele zijden ontvangt de oud-paardenarts terechtwijzingen ; men wijst hem op het verderfelijke zijner valsche leer en op het misbruik dat in plaatsen, waar het de regeling dernbsp;vleeschkeuring gold, er van gemaakt is.

Algemeen was men van gevoelen, dat de vleeschkeuring absoluut noodzakelijk is. De volgende conclusie dienaangaandenbsp;is met algemeene stemmen aangenomen:

1. nbsp;nbsp;nbsp;Vleesch mag niet in den handel ivorden gebracht, dannbsp;na behoorlijk gekeurd en onschadelijk te zijn bevonden.

De wenschelijkheid om in alle gemeenten publieke slachtplaatsen op te richten werd algemeen beaamd, maar tevens de mogelijkheid der practische uitvoerbaarheid in kleinere gemeenten betwijfeld.

Dr. Hime (Bradfort) wijst op de groote moeilijkheid, die particuliere gelegenheden voor een behoorlijk toezicht opleveren.

Butbl merkt op, dat slachtplaatsen in kleine gemeenten hoogst eenvoudig kunnen zijn; een afdak, eene schuur zijnnbsp;voldoende, mits toegankelijk voor den veearts en voor denbsp;politie.

In het Groot Hertogdom Baden, zegt de Heer Degive, zijn de particuliere slachterijen getolereerd, maar de slager is verplicht den inspecteur te waarschuwen omtrent het juist tijdstip, waarop het slachten zal plaats vinden en het vleeschnbsp;mag alleen na goedkeuring verkocht worden.

Het volgende voorstel wmrdt in stemming gebracht:

2. nbsp;nbsp;nbsp;Het is zaak [waar zulks niogelijk is) op de opheffing dernbsp;particuliere slachtplaatsen aan Ie dringen en deze door publiekenbsp;inrichtingen, die desnoods gelijktijdig voor verscheidene aannbsp;elkander grenzende gemeenten dienstbaar kunnen zijn, te vervangen.

-ocr page 429-

403

Vele leden verlangen de weglating der woorden waar zulks mogelijk is”, welk voorstel met groote meerderheid is aangenomen.

Omtrent de volgende punten was men het algemeen eens:

3. nbsp;nbsp;nbsp;Het veeartsenijkundig onderzoek der dieren moet zoowelnbsp;vóór, als na de slachting geschieden.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Het is overbodig door eene gemeenteverordening te bepalen,nbsp;in welke gevallen de afkeuring van vleesch noodzakelijk is.

ö. De invoer van vleesch in gemeenten mag alleen na een behoorlijk onderzoek, door of onder toezicht van een veearts-keur-meester ingesteld, geschieden.

6. Het vleesch moet, alvorens het slachthuis te verlaten, gestempeld zijn. Vleesch, voor militairen bestemd, is hiervan niet uitgezonderd.

Qüivogne {Lyon) wijst op den abnormalen toestand in Frankrijk bestaande, waar het vleesch voor militairen door den ofBcier van gezondheid gekeurd wordt. Hel volgende voorstelnbsp;dienaangaande werd op zijn verzoek in stemming gebracht:

Het congres drukt den wensch uit, dat de keuring van vleesch, voor bet leger bestemd, aan den paardenarts opgedragen worde, of, wanneer deze niet aanwezig is, aan een

burgerveearts. (Aangenomen).

In de Thierarztliche Mittheilungen vinden wij nog de volgende stellingen, die door het Congres, op voorstel van Degive aangenomen zijn.

De staats-veeartsenijkundige politie vordert:

1°. De aanstelling van een veearts bij het Departement van algemeen bestuur waaronder de veeartsenijkundige dienstnbsp;ressorteert; deze ambtenaar zal zijn inspecteur van den vee-artsenijkundigen dienst in het algemeen.

-ocr page 430-

404

2°. De aanstelling van dislrict-veeartsen, door den staat zoodanig bezoldigd dat hun de uitoefening der veeartsenijkundenbsp;verboden kan worden.

3°. Deelname van alle veeartsen aan de veeartsenijkundige politie.

(Rrd .)


-ocr page 431-

Ee.'iige iiiaaiiden geleden werd ik, des morgens vroeg, bij een koe geroepen inel de anamnese, dal deze, na sedertnbsp;eenige maanden van veepest liersleld te zijn, nu alle verscliijn-selén vertoonde van dolheid. Twee weken geleden zou ernbsp;één onder dezelfde verschijnselen, na een zeer kort lijden bezweken zijn.

Bij mijne aankomst vond ik de koe in een zeer opgewonden toestand. Onder onophoudelijk woest geloei en gebrul stondnbsp;hel dier telkens op, liet zich daarna weer plotseling neervallen en keek steeds om naar den huik, waarvan zich de spierennbsp;periodisch krampachtig tol persen samenlrokken. Het diernbsp;was zeer gevoelig hij het betasten van den huik acliter het schuh-vormig kraakbeen.

Eetlust en dorstgevoel waren sedert eenige uren totaal opge-houdeu, veel schuim op den mond, oogen uitpuilend met sterk geinjiceerde conjunctiva en sclera.

Ademhaling en hartslag frequent, laatste housend. Hoofd niet abnormaal warm en temperatuur op dit oogen])lik nietnbsp;waar te nemen.

Bij mijne terugkomst om 12 uur was de woestheid sedert den morgen aanhoudend toegenomen, telkens sprong hel diernbsp;met de voorbeenen in de krib, boorde met de hoornen indennbsp;grond terwijl het, bij het telkens ombuigen van het hoofdnbsp;naar den huik, daarbij smartelijk loeide.

Bij exploratie (daartoe stevig vastgebonden) vond ik in hel rectum eenige harde faecaalballen met hloedstolsels omgeven.nbsp;Die manipulatie ging met sterk kreunen van het dier gepaard.


-ocr page 432-

406

Trouwens elke druk op den buik deed het dier omhoog springen. Na het aanwenden van een clysnia van water en een grootenbsp;hoeveelheid sulphas magnesicus verliet ik patient tot den volgenden morgen.

Ook nu was nog niet de minste verandering te bespeuren ofschoon het clysma het zijne voldoende had verricht. Denbsp;woestheid was even als gisteren en het loeien had niet opgehouden. Alleen zag men nu periodisch opheffen van het hoofd metnbsp;sterke krampachtige contracties van bovenlip en aangezicht-spieren, voorwaar geen gunstig teeken.

Na het toedienen van een drank bestaande uit een groote dosin extr. belladonn. en sulph. magn. werd de koe na eennbsp;paar uren kalmer en stierf in dien toestand ongeveer zes uurnbsp;hierna.

Bij de sectie vond ik in de darmen, behalve de lidteekens en pigmenteering van de vroegere veepest, tevens een acutenbsp;parenchymateuse enteritis aanwezig. De woestheid eu denbsp;pijnuitingen van het dier zijn mijns inziens alleen te verklaren door de buitengewone, van de veepest overgehouden,nbsp;gevoeligheid van het darraslijmvlies.

Later vertoonden nog eenige koeien van denzelfden veestapel verschijnselen van darmpijnen, waarvan het erger worden doornbsp;mij belet werd door de digestie van tijd tot tijd door zoutzuurnbsp;te ondersteunen.

P. A. VAN VELZEN.

Buitenzorg, September 1889.

-ocr page 433- -ocr page 434- -ocr page 435-

BESCHRIJVING

VAN EENIGE GKASSEN VAN NEDEI\LANl)SCH.INniE

DOOR

H. MA.Ï2Sf.

Paardenarts P klasse.

MET PLATEN.

ORYZA SATIVA. Lixn.

Plaat XXI11 en XXIV

Geslacht POAGEAE. pag. n Deel III.

Ondergeslaclit Oryaseae. pag. 15 Deel III.

Onderafdeeliiig Orysa. pag. 13 Deel III.

Miouel: Annua, radix filirosa, cnlmi plures crecti vel basi repenles aut fluilantes 4—8- inio 10 pedales; folia linearianbsp;elongala scabra; panicula contracla, ramis infiuiis scabris,nbsp;glumis lanceolalis pallidis adpressi.s; valvulae longe pilosae,nbsp;altera imilica, altera pleriimque (in spontane.4 ex Roxb. sempernbsp;longe) aristata.

Oryza saliva Linn. Spec. p. 465. Scbnlt. Sysl. Veg. VII. p. 1565, 1727. Pal. Beaiiv. Essai tab. VIL fig. 7 8. Desvauxnbsp;Journ. Bot. 1815. Febr. — Radd. Agrostr. brasil. p. 34. Neesnbsp;ab Es. Agrostr. brasil. p. 517. Kiinlh Enuni. I. p. 7. Steud.nbsp;I. c. p. 3. Roxb. PI. Ind. II. p. 200. Büse in PI. Jiingli I. p. 348nbsp;Oryza. Rumph. Herb. Anib. V. p. 196—201, Oryza Linn.

28

-ocr page 436-

408

Hort. Cliffort. p. 157. Catesb. Carol. I. p. 14 tab. 14 Casp. Baub. Pinax. p. 24. Theatr. p. 479. Joan. Bauh. Hist. II.nbsp;p. 450. Moris. Histor. III. p. 205, tab. 7. Lobel. Atlvers. p. 12.nbsp;Observ. p. 25. Jcon p. 58. Mattbiol. lib. II. Gap. 88. Dodon.nbsp;Peinptad. IV. C. 28. p. 500 Tragus p. 512. Brunsfels. Herb,nbsp;p. 15. — Plin. Hist. Mund. CXXVIII. 7.8. Gels. de Medic. II.nbsp;21. — Orisa Tabern p. 676. Canierar. Hort. p. 115. — Strabonbsp;XV p. 54 et 55. — Billerb. Flora Classic, p. 95.

Jarige plant, de wortel vezelig, de halmen meest opgericbt of aan de basis kruipend of golvend, 4—8 of hoogstens 10 voetnbsp;lang; de bladeren lijnvormig verlengd ruw, de bloem-pluimnbsp;samengetrokken, de benedenste takken ruw, de lancetvormigenbsp;lichtkleurige kelkkafjes er aan gedrukt, de klepjes langharig,nbsp;het eene stomp, het andere vaak (bij het spontane ex. v.nbsp;Roxb. steeds lang) genaaid.

Van de oryza variëteiten:

sativa onderscheidt Miquel de navolgende

subsubulata,

Paré djambang

(Sund)

calvescens,

Paré rogol

(Smid)

submutica,

Paré goendil

(Sund)

rubra,

Paré majang herrem

(Sund)

alba.

Pare majang bodda

(Sund)

haematelytra.

. Paré angsana

(Sund)

rhodosperma. Paré singoel

(Sund)

acutiligula.

Paré salak

(Sund)

flaviseta,

Paré raataram

(Sund)

flavescens.

Paré landoeng

(Sund).

Als andere rijstsoorten dan de oryza sativa geeft hij op: Oryza montana Lour.

Culmus tripedalis tenuior; fructus longiusculus, aristis omnium longissimis. Lour. Fl. Cochincli. I. p. 267. Zoll. Gat. p. 53 (? Hamilt. Gat. p. 8635).

-ocr page 437-

409

De halm drie voet lang, dunner; de vrucht langwerpig, allen met zeer lange kafnaalden.

Op Java verbouwd en in de moerassen bij Gedok volgens Zollinger in het wild. Padi rawa (Mal).

Pari songo negoro (sund). — Padi Ijerreh de gekweekte vorm.

Onjza glulinosa. Lour.

Culmus quadripedalis; folia latiora ffavescentia; panicula magna; fruclus ohlongi majusculi glulinosi plerumque albissimi,nbsp;nigri vel rubri. Lour 1. c. Zoll. Cal 1. c.

De halm vier voet lang, de bladeren iets breeder, geelacbtig, groote bloem-pluimen, de vruchten langwerpig, eenigszins groot,nbsp;kleverig, vaak zeer wit, zwart dan wel rood.

Op drooge plaatsen op Java verbouwd. Padi ketan kadoet. Mal. (Padi ketan poetih, eene verscheidenheid.)

Oryza praecox. Lour. l. u,

Culmus tripedalis; panicula spicata, spicis ramosis; fructus turgidus fusco-ruber; aristae breviores.

De halm drie voet lang, aarvorraige bloempluim met vertakte aren; de vrucht gezwollen roodbruin; de kafnaalden korter.

Cochiiichina. Op Java verbouwd, door de overslrooming Van zeewater niet beschadigd. In de vierde maand rijp,nbsp;volgens Zollinger.

Omtrent het oorspronkelijk vaderland der gekweekte rijstsoorten bestaat nog eenige onzekerheid. Sedert onheugelijke tijden in de wanne gewesten over de gebeele aarde verbouwd, vooralnbsp;in vochtige, aan natuurlijke of kunstmatige overslroomingennbsp;blootgestelde streken, verwilderde dit gewas bijkans in allenbsp;tropische landen, waardoor het oorspronkelijk vaderland metnbsp;te minder zekerheid kan bepaald worden. In Indië klimt de

-ocr page 438-

410

rijstbouw tot de verste oudheid op (Theophrast. Hist, lib IV _ p. 5.) Keizer Cno-gt;o.\Cx voerde hem iii 2822 v. Cbr. in Chinanbsp;in, volgens de getuigenis van Jullianus. Ook in Oostelijknbsp;Afrika wordt de rijst sedert aloude tijden geweekt. De Griekennbsp;kenden de rijst slechts als een Indisch kuituur gewas; en hetnbsp;Grieksche woord opvi;a wordt van het sanskritsche Arunyanbsp;(Piddington, Index, p. 63), van het Cingalesche Oo2’nweenbsp;(Oeroeï uitgesproken) niet zonder waarschijnlijkheid afgeleid.nbsp;In de tijden van Strabe werd de rijst in Babijlonië, Baclriénbsp;en Syrië verbouwd (Geogr. I. XV). De Arabieren brachtennbsp;haar naar de landen rondom de Middellandsche zee, vooralnbsp;naar Sicilië {Beynier, Econ. des Arabes, p. 94). Dat zijnbsp;door de Europeërs naar Amerika is overgebracht, is alleszinsnbsp;waarschijnlijk. Martius (Flora hra.sil ed. 8™ II. p. S18 ofnbsp;Nees Agrostogr. brasil.) vond haar wel op vele plaatsen innbsp;Brazilië als het ware in het wild, maar nochtans waren ditnbsp;altoos gewesten, waar de rijst ook verbouwd werd. Neesnbsp;voN Esenbeck beschrijft in hetzelfde werk eenen aldus innbsp;het wild gevonden vorm (oryza subulata) als eene afzonderlijke soort, maar het is met het oog op de groote veranderlijkheid van dit gewas door uitwendige invloeden, waarschijnlijknbsp;dat deze soort slechts de gewone verwilderde vorm van denbsp;gekweekte rijst is, waarvoor ook pleit, dat Hasskarl in Javanbsp;onder de verbouwde soorten eene aantrof (v. subsubalata) dienbsp;van 0. subalata (Nees) zeer weinig verschilt.

De rijst (Padi of Paddi mal., Paré sund., Unoo, Dhanya en Vrihi, de gekwechte, Nevara de wilde vorm,, sanskr.) bekleedt onder de graansoorten, welke op den Simda Archipelnbsp;in het groot verbouwd worden, eene eerste plaats, en levertnbsp;het voornaamste voedsel der bevolking op. Gepeld noemtnbsp;men baar Bras, gekookt Nassi:

In dat gedeelte der bergachtige streken, waar geen water kan worden heengeleid, wordt de rijst op het drooge veldnbsp;aangebouwd, hetzij op regelmatig bearbeide akkers (Tiparj,nbsp;hetzij op den bodem, waar kort te voren wouden hebben

-ocr page 439-

411

gestaan, die geveld en verbrand zijn geworden; ieder jaar worden nieuwe stukken gronds hiertoe gebezigd, die men

Gagab of Oema op Java, Ladang op Sumatra beet, — het gi’ootste gedeelte wordt echter aangebouwd op kunstmatignbsp;onder water gezette velden: sawah, die verreweg het grootstenbsp;gedeelte der noordelijke alluviaal-vlakten, zoomede de uitgestrekte centraal-vlakten der eilands (Java) bedekken en hiernbsp;en daar aan zachiglooiende berghellingen ter hoogte van 2,nbsp;ja van 5000 voet worden gevonden. Als dan is de ganschenbsp;bodem in terrassen herschapen, die even als de banken eensnbsp;amphitheaters, hoven elkander oprijzen en omgeven zijn doornbsp;een rand of dam; — dan ziet men het water, dat die veldennbsp;bedekt, door spleten of voren, die in de kruin van den damnbsp;zijn gemaakt, benedenwaarts stroomen, kleine watervallennbsp;vormen, die van den eenen trap op den anderen 2, 3 ja 5nbsp;voet lager neêrstorten, »(Jungli, Java I, p, 227).

Zulke velden vertoonen met hunnen waterspiegel gedurende verscheidene maanden des jaars het beeld van een moeras,nbsp;dat ter hoogte van V4 of uiterlijk van 1 voet met water bedekt is, waarin ooijevaren, reigers en andere watervogelsnbsp;ronddwalen, en waardoor de buffels al plassende voortstappennbsp;gevolgd van hunnen meester, die den ploeg bestuurt: — drienbsp;of vier maanden later gelijken zij op een veld met graannbsp;bedekt, dat door den wind golvend wordt bewogen. — Nu eens

(vervolgt JüNGHUHiN t. a. p. hl. 230) ontwaren wij rondom ons niets dan eene enkele watervlakte — smalle dammen, dienbsp;elkander in verscheidene richtingen doorkruisen en ter nauwer-nood de breedte hebben van een voet, waardoor de vlakte innbsp;eene menigte afzonderlijke bekkens wordt afgedeeld — ber-haaldelijk liepen wij gevaar zijwaartscb uit te glijden; kondennbsp;wij destijds onze verbazing niet verheelen bij het beschouwennbsp;der uitgestrekte velden, allen op eene kunstmatige wijzenbsp;bedekt met water, dat onder de stralen der gloeijende tropische zon verdampt, en gewis de mate van vochtigheidnbsp;der lucht zeer vermeerderd, dewijl de oppervlakte van het

ii


-ocr page 440-

412

water der beken daardoor millioen malen grooler is geworden.— nu daarentegen zien wij het groene, reeds aanrijpende graanveld met touwen omspannen, waaraan kleine zeilen zijn bevestigd , die al wapperend door den wind worden in bewegingnbsp;gehouden; bier verneemt men het geklapper en gekletter vannbsp;eenen kleinen windmolen, ginds ontwaart men een kleinnbsp;w^achthuis op hooge palen gebouwd , waarin, als eeue kruisspinnbsp;in het midden van baar web. een dorpeling zit, die van tijdnbsp;tot tijd aan de uitgespannen koorden trekt welke van daar,nbsp;als middenpunt, zich in alle richtingen over het veld uitstrekken,— dan spartelen de poppen en vogelverschrikkers, die aannbsp;de koorden gebonden zijn, op en neder, en groote vluchtennbsp;van kleine rijstdieven, Boeroeng Glatik (Fringilla oryzivora)nbsp;rijzen op van het veld. Komt men nu nog eene maand later,nbsp;dan ontwaart men allerwege, van verre en van nabij, bontkleurige gestalten, het zijn vrolijk gestemde Javanen, mannen,nbsp;vrouwen, grijsaards en kinderen, allen, allen hebben hunnenbsp;dorpen verlaten om de gulden aren te snijden.

Tot den aanbouvv op de sawah worden hoofdzakelijk de talrijke verscheidenheden van Oryza saliva gebezigd; volgensnbsp;de aanteekeningen van Zollinger schijnt daaronder ook O.nbsp;glulinosa voor te komen. Tot de kuituur op de droogere plaatsen,nbsp;zonder kunstmatige irrigatie, dienen behalve verscheidenhedennbsp;van 0. sativa, meer bizonder 0. montana en eenige vormennbsp;van 0. glutinosa. De door Loureiro vermelde O. praecox,dienbsp;in Cochinchina als een snel rijpende soort geteeld wordt,nbsp;werd ook op Java door Zollinger opgemerkt. De rijstbouw innbsp;Celebes (Tijdschr. Neerl. Indië 1834, 2® deel, 16“’® Jaarg.)nbsp;geschiedt nog meest op sawah-barat (rijstvelden, die van regentijd afhangen); in Boni en Bonlhain komen ook sawah ben-doengan (kunstmatig overstroomde) voor. Over de rijst op Borneonbsp;verg. Swanner, Reizen I. p. 55 en 127. Over de bemestingnbsp;der rijstvelden Fromberg in Tijdschr. Neèrl. Indië 1850,2. —nbsp;Verder Natuurk. Tijdschrift XI. p. 228. Tijdschrift. Neèrl. Indiënbsp;IV. 2. p. 443. .

-ocr page 441- -ocr page 442-




IIIX)C1J


-ocr page 443-

415

De platei] zijn naar de natuur geteekend, en stellen voor de harige en de onharige padi. Uitvoerige beschrijvingen vannbsp;de rijst en hare cultuur kan men nog vinden in hel Handhoek voor den landbouw in Nederlandsch Oost indië doornbsp;W. L. OE SruRLER, en in het werk getiteld de Oost Indischenbsp;cultures in betrekking tot handel en nijverheid door K. W.nbsp;VAN Gorkom oud Hoofd-Inspecteur der Cultures in Nederlandschnbsp;Oost Indië.

Ik laat hier volgen eene beschrijving der padie padie, de gaba, de rijst, en rijstzemelen uit het oogpunt van paarden voedsel.

1. De padie-padie.

De padie-padie, gaba en rijst zijn afkomstig van de Oryza saliva in de verschillende variëteiten.

De verschillende variëteiten van elkander te onderscheiden is zeer moeilijk. Volgens Dr. J. H. F. Sollewijn Gelpkenbsp;(Derde rapport over de Padi-cultuur in de Afdeeling Ngrowo),nbsp;kan men de variëteiten onderkennen aan de volgende kentee-kenen:

1°. De doorschijnendheid of de melkwitte kleur der vrucht,

ontdaan van de zaadhuiden.

2°. De vorm der vrucht, naar de volgende typen:

a. nbsp;nbsp;nbsp;vruchten meer dan tweemaal zoolang als breed.

b. nbsp;nbsp;nbsp;ongeveer tweemaal zoolang als breed.

c. nbsp;nbsp;nbsp;anderhalf maal zoolang als breed.

d. nbsp;nbsp;nbsp;ongeveer even breed als lang.

3°.

4°.

5°.

6“.

De af- of aanwezigheid der kafnaalden.

De kleur der zaadhuiden.

De kleur der omhulsels.

De vorm der bladeren.

De padie, die aan de paarden gevoederd wordt, behoort tot de rijst met doorschijnende vrucht, met ongekleurde of roodenbsp;zaadhuid, zonder kafnaalden. Heeft men te doen met een melkwitte kleur der vrucht dan is die vrucht afkomstig van de Oryza


-ocr page 444-

414

glulinosa, de kelan, wier voedering voor de paarden nadeelig is, en waarop dus wel degelijk dient gelet te worden.

De padie, zooals zij als paardendoedsel dient, is het product, zooals het door den Javaan op het veld gesneden, en daarnanbsp;gedroogd wordt. Zij bestaat uit de nog in den halm zijndenbsp;vruchten met een groot gedeelte van den halm, in bossen, vannbsp;plaatselijk verschillend gewicht, te zamen gebonden. Twee vannbsp;zulke bossen worden weder tot een grooter hos te zamen gevoegd. Deze wijze van bewaring der padie is in andere landennbsp;niet in gebruik. In andere landen wordt de padie oogenblik-kelijk na het oogsten door ossen of paarden getrapt en zoo vannbsp;de vrucht ontdaan; of wel verricht men dit door machines. Omnbsp;de padie te kunnen verzamelen en bewaren, zooals op Javanbsp;geschiedt, moet men rijstsoorten hebben met een weinig ontwikkelde articulatie tusschen den vruchtsteel en de dragende as.nbsp;Hadden de Javaansche rijstsoorten deze eigenschap niet, dan zounbsp;bij de gebruikelijke wijze van oogsten een groot gedeelte dernbsp;vruchten verloren gaan. De rijstsoorten, in andere landen geteeld,nbsp;hebben gewoonlijk een meer ontwikkelde articulatie; van daarnbsp;dat eene andere wijze van oogsten noodzakelijk is en dat velenbsp;buitenlandsche, op Java beproefde rijstsoorten niet geschikt voornbsp;de cultuur zijn bevonden.

Van verschillende Javaansche padiesoorten zijn door schablée en Moens scheikundige analyses gemaakt (Scheikundig onderzoeknbsp;van grassoorten, graan en peulvruchten in betrekking tot harenbsp;aanwending als paardenvoedsels in Indië). Daar geen volledigernbsp;arbeid dienaangaande bestaat, zoo zal ik deze schrijvers hiernbsp;volgen. In dezen arbeid hebben genoemde onderzoekers ooknbsp;analyses gemaakt van padiesoorten met kafnaalden. die alsnbsp;paardenvoedsel ongeschikt zijn.

1°. Onderzoek van eene padiesoort van een huurkoetsiers-stalling. Afkomst onbekend.

Het stroo is stroogeel, met groene lint. De gahakorrels bruinachtig geel, uitwendig, vooral aan den top, behaard.nbsp;De lengte is 6. m.M. de grootste breedte 5 m.M.

-ocr page 445-

41S

De inlanders noemen deze soort padie Ijereh-batoe.

De verhouding van slroo, gaha en ledige zaadhulsels hlijkl Ie zijn :

Stroowisch.

4,70

°!o

Stroo.

9,12

»

Ledige zaadhulsels.

9,38

)gt;

Ga ba

76,60

»

of in hel geheel:

Stroo.

1.3,82

»

Gaba.

76,66

ygt;

Ledige zaadhulsels.

9,58

»

De samenstelling der gaba-korrel.«

waarvan

gram weegt, terwijl het gewicht van 1000 kon

bedraagt, is de volgende:

Water.

14,87

°l

1 0

Eiwit-lichamen.

7,00

))

Vet.

2,03

»

Dextrine.

1.72

»

Amylum.

54,67

B

Cellulose.

15,00

»

Kiezelzuur.

.3,846

»

Phosphorzuur.

0,402

»

Zwavelzuur.

0,040

»

Yzeroxyde.

0,023

»

Kalk.

0,028

»

Magnesia.

0,121

»

Potasch.

0,253

»

Ned. kop ÖIO

met eene geringe hoeveelheid (0,003°/J Chloor.

Deze gaha bestaat voor 22,73% uit zaadbekleedselen. De uit deze soort gepelde rijst is bruinrood gekleurd met lichtbruinenbsp;vlek aan de basis van den rug. De lengte is 5 m.M., de grootstenbsp;breedte 2,5 m.31.

Het albumen is wit ondoorschijnend, met rozenroode lint.

De samenstelling dezer rijst is voor 100 deelen:


-ocr page 446-

416


16,49 ° 8,38

76,4S


7o


Water.

Eiwit-lichamen.

Vet.

Dextrine.

Ainylum.

Cellulose.

Ascii. nbsp;nbsp;nbsp;0,68nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

De zaadbekleedselen bestaan in nbsp;nbsp;nbsp;honderdnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;deelen uit:

Water. nbsp;nbsp;nbsp;12,78nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;°/„

Eiwit-lichamen. nbsp;nbsp;nbsp;2,23nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

Vet.

Dextrine.

Ainylum.

Cellulose.

Asch.

De analyse van het padie-stroo geeft als uitkomst de volgende cijfers:

Water.

Eiwit-lichamen.

Vet.

Dextrine.

Amylum.

Cellulose.

Asch.

Deze uitkomsten, volgens de boven opgegeven verhouding van

gaha, stroo (na aftrek van den stroowisch) en zaadbekleedsels tot padie, berekenende zooals ze aan paarden gevoederd wordt,nbsp;vindt men voor hare samenstelling:


67,39


17,61


12,75

2,88

76,88

7,71


°/c


Water.

14,46

Eiwit-lichamen.

6,12

Vet. nbsp;nbsp;nbsp;1

Dextrine. nbsp;nbsp;nbsp;f

Amylum. nbsp;nbsp;nbsp;l

73,15

Cellulose. nbsp;nbsp;nbsp;)

Asch.

6,29


-ocr page 447-

417

2°. Onderzoek van eene andere soort, padie-tjereh, gewonnen van sawahs te Kramat in de nabijheid van Batavia.

De verhouding van stroo, gaha en ledige zaadhulsels was als volgt:

9,68

Stroowisch.

Stroo.

Gaha. nbsp;nbsp;nbsp;85,49

Ledige zaadhulsels. nbsp;nbsp;nbsp;4,85

De gaha, waarvan de Ned. kop 580 gram weegt en het gewicht van 1000 korrels 25,65 gram is, heeft hij onderzoek de volgendenbsp;uitkomsten gegeven.

De kleur der gaha-korrels is geel, ze zijn van buiten, vooral aan den top, fijn behaard. De lengte is 7 m.M. bij eenenbsp;grootste breedte van 5 m.M.

De samenstelling is;

Water. nbsp;nbsp;nbsp;15,07

Eiwit-lichamen. 6,75 »

Vet.

72,48 °/,

5,71 »

uit zaadbekleedselen, wier

11 44 1,25 »

65,17 »

Dextrine.

Amylum.

Cellulose.

Asch.

Deze gaha bestaat voor 22,45 °/c procentische samenstelling is:

Water

Eiwit-lichamen.

Vet. nbsp;nbsp;nbsp;1

Dextrine. nbsp;nbsp;nbsp;|

Amylum. nbsp;nbsp;nbsp;j

Asch. nbsp;nbsp;nbsp;)

De rijst, die uit deze gaha gepeld werd, was doorschijnend wit, met witte vlek aan de basis van den rug. De lengtenbsp;is 6 m.M., de breedte 2,5 m.M. Het albumen is doorschijnend wit.

-ocr page 448-

418

De procenlisclie samenstelling is:

16,12

8,35

74,59

0,94

Water.

Eiwit-lichamen.

Vet.

Dextrine.

Aniylum.

Cellulose,

Asch.

Een Ned. kop dezer rijst weegt 745 gram en 1000 korrels wegen 25,00 gram.

Het stroo der hier bedoelde padie geeft bij onderzoek, als resultaat, dat 100 deelen bevatten:

12,41

2,10

Water.

Eiwil-licbamen.

Vet.

75,45

12,06

Dextrine. Amyl urn.nbsp;Cellulose.nbsp;Aseb.

Berekent men uit deze uitkomsten de samenstelling der padie, dan verkrijgt men voor 100 deelen:

Water.

14,74

Eiwit-lichamen.

6,17

Vet. nbsp;nbsp;nbsp;j

Dextrine. (

)

72,16

Amylum. nbsp;nbsp;nbsp;1

Cellulose. 1

Asch.

6,93


5“’. Onderzoek van padie-tjereh afkomstig van een sawah te Bidara Tjina bij Meester-Cornelis.

Deze padie bestaat in 100 deelen uit: ,

Stroowiseb. 5,74! nbsp;nbsp;nbsp;^0

Stroo. 7,42) nbsp;nbsp;nbsp;’

Gaba. nbsp;nbsp;nbsp;78,94

Ledige zaadhulsels. 9,90

-ocr page 449-

419


De gabakorrels zijn geel gekleurd , fijn behaard 8 in M. langen 3 m.M. breed.

Hare samenstelling

is:

Water.

15,62

Eiwit-lichamen.

7,16

Vet. nbsp;nbsp;nbsp;j

Dextrine. |

Amylum. 1

69,87

Cellulose. |

Asch.

7,35


De Ned. kop dezer gaba weegt 567 en het gewicht van 1000 korrels is 20,91 gram.

De gaba bestaal voor 27,077„ uit zaadbekleedselen en de samenstelling van deze is, in 1000 deelen:


Water.

Eiwit-lichamen. Vel.

Dextrine. Amylum.nbsp;Cellulose.

Asch.


15,25

5,09

58,61

23,05


De rijstkorrels, uit deze gaba gepeld, zijn uitwendig bruinrood, doorschijnend, met een lichtbruine vlek aan de basis van den rug. Het albumen is doorschijnend bruinrood.

De lengte der rijstkorrels is 6 m.M. de breedte 2,5 m.M. gemiddeld.

De uitkomst van het onderzoek is dat 100 deelen bestaan uit; Water.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15,76

Eiwit-lichamen. nbsp;nbsp;nbsp;8,72

Vet.


Dextrine.

Amylum.

Cellulose.

Asch.


74,00


1,52


Het gewicht van een Ned. kop. dezer rijst is 744 gram en dat van 1000 korrels 16,03 gram.


-ocr page 450-

42Ö

De samenstelling van het stroo dezer padie-soort eindelijk is voor 100 deelen:

11,98

2,94

73,08

12,00

Water.

Eiwit-liclianien.

Vet.

Dextrine.

Amylum.

Cellulose.

Asch.

Berekent men uit deze uitkomsten de samenstelling der geheele padie, dan vindt men voor 100 deelen:

Water. nbsp;nbsp;nbsp;15,29

Eiwit-lichamen. nbsp;nbsp;nbsp;6,42

Vet.

68,97

Dextrine.

Amylum.

Cellulose.

Asch. nbsp;nbsp;nbsp;9,52

De overige gedane analyses hebben allen betrekking op padiesoorten, die niet als paardenvoedsel gebruikt worden.

Brengt men nu deze drie analyses bij elkander, voor een gemakkelijker overzicht, dan verkrijgt men het navolgende:

-ocr page 451-

411


Proceniische samenstelling der padie, procent aan stroowisch, gaba, stroo en ledige zaadhulsels, en zwaarte der gaba en rijst.

BESTANDDEELEN.

P

onder

zoek.

onder

zoek.

3“

onder

zoek.

s

O

o

Water..................

14,45

14,74

15,29

14,83

Eiwit-lichamen..........

6,12

6,17

6,42

6,24

Vet....................\

Dextrine................r

73,13

72,16

68,97

71,42

Amylum...............i

Cellulose...............)

Asch...................

6,29

6,93

9,32

7,51

% Stroowisch)

4,70

3,36

3,74

111,55

• Stroo nbsp;nbsp;nbsp;ftroo..........

9,12

6,32

7,42

i

» Gaba.........................

76,60

85,49

78,94

80,34

¦ Ledige zaadhulsels........

9,58

4,83

9,90

8,11

Zwaarte 1 Ned. Kop. Gaba.

5,10gr.

5,80

5,67

Zwaarte 1 Ned. Ko. Rijst.

7,45

7,44


Men ziet uit deze tabel dat ongeveer 20°/o der padie bestaat uit stroo en ledige zaadhulsels, en aannemende, dat het paardnbsp;van het stroo der gramineae, volgens de proeven in Ilohenheimnbsp;genomen, ongeveer lOX verteert, dan zal men in alle gevalnbsp;ongeveer 16°/o verlies lijden, nog daar gelaten, dat het stroonbsp;en de zaadhulsels minder voedende bestanddeelen hebben dan denbsp;gaba. Indien de marktprijs dier padie dus niet 16 a 10°/o beneden den marktprijs der gaba is zal men in het voordeel voederen door gaba te geven, Men moet er echter op letten, datnbsp;indien men hoort dat een picol padie b. v. ƒ 2,50 kost ennbsp;een picol gaba evenzoo, dat dit maar niet zoo te vergelijkennbsp;is en wel om de volgende reden:

De padie wordt voor den verkoop gewogen, en men bekomt dus, indien men een picol padie koopt, 65,76 Kilogram.

De gaba wmrdt echter voor den verkoop gemeten, en de


-ocr page 452-

picol inlioiidsmaat is gelijk aan 67,0422 Liter. De zwaarte zou dus indien men de zwaarte van een Liter gaba op 5,lgt;nbsp;liectograin aanneemt, ongeveer zijn, 37 Kilogram. Heeft mennbsp;echter een picol van 10 gantangs, zooals gewoonlijk verkochtnbsp;wordt, dan verkrijgt men ongeveer 46 Kilogram.

Gaat men nu uit de voorgaande staat na, dat padie ongeveer 80°/o gaha bevat, dan heeft men aan gaha, indien men eennbsp;picol padie koopt ongeveer 52,3 Kilogram.

Indien men een pikol gaha koopt van 10 gantangs dan heeft men 46 kilogram.

Men ziet hieruit dat men ongeveer 15°/o in het voordeel is met padie.

Koopt men dus van padie en gaha heiden een picol gewicbts-maat, dan zou de prijs der padie ongeveer 16 a 20°/o goedkooper moeten zijn, om heide met evenveel voordeel te voederen.

la

Daar echter padie hij de pikol gewichtsmaat, en gaha bij de picol inhoudsmaat verkocht wordt, moet de gaha in dit gevalnbsp;goedkooper zijn dan de padie, om met evenveel voordeel

gevoederd te worden.

Ik heb over dit punt uitgeweid, omdat men dikwijls hoort, indien men padie aanbeveelt: ik betaal voor de gaha maarnbsp;zooveel per picol en voor de padie zooveel; men vergeet dannbsp;echter geheel in rekening te brengen het verschil tusschen denbsp;gewichts- en inhoudsmaat

Het geldelijke zal voor padie en voor gaba echter op hetzelfde neerkomen; Ja, zelfs indien het voederen van padie wat duurder zou komen te staan dan het voederen van gaha, zounbsp;ik vóór het voederen van padie zijn.

Door het aanwezig zijn van het stroo, is het paard genoodzaakt beter te kauwen, en worden de gahakorrels heter fijn gemaakt. Dit verschil is zoo groot, dat volgens de proevennbsp;van Haubser , bij het voederen van haver zonder baksel, Ve*—Vagnbsp;der haver onverteerd met de mest afging, terwijl indien stroo-haksel werd bijgevoederd, slechts VsooViooo onverteerd hetnbsp;lichaam verliet.

-ocr page 453-

425

Het stroo eii de ledige vruchtbekleedsels oefenen, voorna-inentlijk door het kiezelzuurgehalte, een prikkel op de verte-ringsorganeu uit, wekken de peristaltische beweging op en bevorderen zoodoende de spijsvertering.

Een eerste vereischte voor paardenpadie is, dat de vrucht stevig aan den halm zit, omdat anders te veel gaba verlorennbsp;gaat.

Deze eigenschap bezit de padie in deze streken, padie tjereh en padie tjereh hatoe genaamd.

In midden Java draagt de paardenpadie den naam van padie tjempo.

Door het stevig vastzitten der korrels onderscheidt zich de padie tjempo klewer, die tevens de beste soort is.

Een goede padiesoort is ook de padie tjempo wadjar, waarvan de korrel evenzoo zeer vast zit. Het graan of de korrel van deze soört is minder grof dan de vorige soort.

Soorten van mindere kwaliteit, en waarvan de korrel tevens niet zoo vast zit, zijn de padie tjempo lialit ook wel padienbsp;tjempo loegor genaamd en de tjempo slamat.

Indien de padie, alvorens opbewaard te worden, niet genoegzaam droog is, treedt spoedig een rottingsproces in.

Deze rotting begint het eerst aan de plaats waar de halmen aan elkander gebonden zijn, doordat de halmen daar gekneusdnbsp;zijn, aldaar het meest vast tegen elkander liggen en dus beginnennbsp;te broeien. Van af deze plaats zet zich het proces hoe langernbsp;hoe verder soort. Behalve aan de bruinzwarte kleur, en dennbsp;vochtigen weeken toestand van den halm, onderkent men hetnbsp;'dadelijk aan de mulFe, rotte lucht.

Is padie in dezen toestand, dan moet men ze als paarden-voedsel af keuren.

Bij het voederen van padie moet men die volstrekt niet, zooals men dikwijls ziet gebeuren en aanraden, van te vorennbsp;te weeken zetten. Door padie te weeken bij een tropischenbsp;temperatuur heeft spoedig eene omzetting van voedende bestand-deelen plaats, en gaat een gedeelte daarvan verloren.


-ocr page 454-

4*24

Tevens gaat dan een ander groot voordeel, aan het voederen van padie verbonden, verloren, namenlijk dat men door nietnbsp;geweekte padie het paard dwingt zijn voedsel goed te kaauwennbsp;en in te speekselen.

Het is goed de padie, oogenblikkelijk voor het gebruik even door een ton of emmer met water te halen, teneinde ze vannbsp;stof en onreinheden te ontdoen.

Hoe ik ook voor de voeding van padie bij paarden ben, zou ik er toch nimmer voor zijn de padie aan troepenpaarden tenbsp;geven en wel om de navolgende redenen:

1°, De grootere ruimte die zij inneemt, en daardoor lastiger te Iransporteeren is dan gaba.

2°. Het groot verlies aan graanvruchten, door de transpor-teering van en naar de magazijnen en verder noodzakelijk transport en behandeling in de stallen.

In het voordeel van gaba bij de troepenpaarden w’erd vroeger , toen deze aangelegenheid in behandeling was, nog aangevoerd dat gaba gemakkelijker te keuren was dan padie.

Mijns inziens is echter over de kwaliteit van padie gemakkelijker te oordeelen, dan over gaba.

2. De Gaba.

De gaba, die in Indië veelvuldig aan het paard gevoerd wordt, is de nog niet van hare zaadbekleedsels ontdane rijst.

Bij de beschrijving van de padie zijn reeds eenige analyses van gaba opgegeven.

ScHARLÉE en Moens hebben noch meerdere analyses van gabj gedaan; volledigheidshalve zal ik allen in een tabel te zamennbsp;vatten.

-ocr page 455-

42S

Water..........................

14,87

14,76

15,47

14,80

15,07

15,62

Eiwit-licliameii................

7,00

8,86

7,40

8,91

6,75

7,16

Vel..............................

2,03

1,82

2,13

2.12

Dextrine.......................

1,72

2,71

2,35

1

1

Aiuylum........................

54,07

56,92

53,77

67,66

gt; 72,48

69,87

Cellulose.......................

15,00

11,50

12,97

1

1

Kiezelzuur.....................

3,846

2,9306

4,939

5,300

V

Phosphorzuur.................

0,402

0,4530

0,424

0,556

]

Zwavelzuur...................

0,040

0,0311

0,017

0,012

1

Yzeroxyde......................

0,023

0,0138

0,029

0,014

l 5,71

7,35

Kalk..........................

0,028

0,0360

0,024

0,034

i

Magnesia.......................

0,121

0,1504

0,155

0,175

1

Potasch.........................

0,253

0,2541

0,237

0,421

I

1 Ned. Kop weegt grammen.

510

505

488,1

533

580

567

1000 Korrels wegen • ......

23,26

22,77

25,21

23,82

23,65

20,91

% aan zaadbekleedsels......

22,75

22,80

22,35

23,76

22,45

27,07

Men ziet uit deze tabel, dat 1 Ned. Kop gaba door elkander nog geen 5,5 hectogram weegt.

Men onderkent de aanwezigheid van ketan, door een aantal korrels der gaba van hunne bast te ontdoen. De rijstkorrelnbsp;is altijd doorschijnend, de ketan korrel is dof, melkwit. Volgensnbsp;Gelpke ligt de doffe kleur waarschijnlijk in eene groote ontwikkeling der intercellulaire stof en moet wel onderscheidennbsp;worden van die zoogenaamde witte, dorsale indrukken, welkenbsp;op luchthoudendheid wijzen.

Zoowel bij ketan als doorschijnende rijst verder, liggen de zetmeelkorrels a part of in regelmatige hoopen hij elkander;nbsp;bij dorsale vlekken daarentegen in klonten van allerlei afgeron-den vorm, door lucht gescheiden, en samengesteld uit min ofnbsp;meer goed gevormde korrels, terwijl een groot deel der cellennbsp;geresorbeerd is.

In alle geval is hel wit der ketan melkachtig, en scherp op het oog onderscheiden van het wit, hetwelk door eenignbsp;gebrek wordt veroorzaakt.

-ocr page 456-

Verder kan uien zich nog overluigen of uien luel kelaii Ie doen heeft, door eenige korrels in den mond te nemen en zenbsp;te kauwen, hij ketan worden zij dan zeer kleverig.

Bij gaha moet men er op letten dat zij niet gebroeid heeft of muf is.

Het gebroeid zijn is dikwijls, wanneer het niet te erg is, zeer nioeijelijk te zien, en alsdan eerst uit te maken indiennbsp;men ze met gaba van goede kwaliteit vergelijkt.

Ik wijs er op omdat ik verscheiden paarden gaba, die wat gebroeid had, hardnekkig heb zien weigeren.

Het is goed de gaba vóór hare verstrekking aan het paard te wasschen, ten einde onreinheden en doppen te verwijderen.nbsp;Weeken is om dezelf reden als bij de padie opgegeven, af tenbsp;raden.

5. De Rijst.

De rijst, zooals die aan het paard gevoederd wordt, is de van de zaadbekleedselen ontdane vrucht van de rijstplant. Vannbsp;de rijst heeft men, wat kleur betreft, drie soorten; de witte,nbsp;de roode en de zwarte rijst.

Als voedsel voor het paard wordt de roode rijst gebruikt.

Bij gebrek aan ander voedsel, of door eigenaars die angstig zijn voor het vurig temperament van hunne paarden, wordtnbsp;wel eens een weinig witte rijst gegeven, doch dit zijn zeldzaamheden.

Noch flnantieel, noch wat voederwaarde betreft zou dit ook aangeraden zijn, daar roode rijst in de eerste plaats veel goed-kooper is en in de tweede plaats veel meer eiwit hestanddee-len bevat.

Al dadelijk zal ik eenige analyses van roode rijst, zooals zij door ScHARLEÉ Oil MoKNs zijn gedaan, opgeven.

-ocr page 457-

427

VV ater.....................................

15,06

15,06

15,49

15,85

15,76

Eiwit-lichamen.........................

10,34

10,57

8,38

10,88

8,72

Vet.........................................

1,38

1

Dextrine...................................

2,27

73,17

75,45

72,08

74.00

Amvlum..................................

68,77

1

^ Cellulose..................................

1,52

)

Kiezelzuur................... ............

0,040

j

Zwavelzuur.............................

0,006

1

Phosphorzuur...........................

0,321

1

Yzeroiyde................................

0,013

gt; 1,20

0,68

1,19

1,52

Kalkaarde.................................

0,015

1

Magnesia..................................

0,093

1

Potasch...................................

0,177

/

1 Liter weegt grammen ............

740

710

743

744

1000 Korrels wegen...................

16,75

19,25

17,65

16,03


Men ziet uit deze analyses, dat de roede rijst zeer eiwithou-dend is. Bij de analyses, vroeger van padie en gaba soorten opgegeven, waren zoowel soorten die roode als witte rijstkorrels bevatten.

De analyses van de padie en gabasoorten, die roode of witte rijst bevatten, toonen aan dat tusschen beide soorten, om zoonbsp;te zeggen, geene afwijking in eiwitgehalte bestaat.

Is het graan echter van de zaadbekleedsels ontdaan, zoodat men roode en witte rijst heeft, dan toont de analse hiervannbsp;aan, dat tusschen beide soorten een groot verschil aan eiwitgehalte bestaat.

Hoe dit verschijnsel te verlilaren? Gelpke zegt dienaangaande het navolgende:

Evenals hij alle graan, is bij rijst de vruchtschaal innig met de zaadhuid verbonden, zoodat zij bij vruchtrijpheid zelfs microscopisch niet van elkander zijn te onderscheiden.

Te zamen vormen zij eene beschutting voor de kiem en houden daartegen, na de weeking, het zetmeel geklemd.

Door inwerking van zwavelzuur ziet men eenige rijen platte cellen van elkander gaan, met loslating der olie, die zich ernbsp;tusschen bevindt, en soms lV8°/o der massa bedraagt.


-ocr page 458-

4f8

Onder die platte cellen komt een palisaden laag, gevormd door dikwandige zeer lange, met elkander vergroeide cellen,nbsp;met een klein lumen.

Deze vorming vordert attentie, omdat zij nergens anders voorkomt en bij meel tot het bewijs der vervalscliing metnbsp;rijst helpt voeren.

Dan volgt eene collencbymlaag, waarmee bij de witte rijstsoorten, de omhulsels uitscbeiden en de eigenlijke vrucht begint; maar inzonderheid bij de roode rijstsoorten, zijn denbsp;omhulsels nog van de vrucht gescheiden door een wijdmazignbsp;netwerk van dunwandige cellen.

Het practisch gevolg van een en ander is, dat hij het stampen van de witte rijstsoorten, de proteïne houdende cellennbsp;aan den omtrek der eigenlijke vrucht, te gelijk met de innignbsp;verbonden zaadhuiden worden verwijderd, terwijl zij hij denbsp;roode rijst blijven, omdat zij door die laag dunne cellen vannbsp;de eigenlijke hulsels gescheiden zijn.

Men vindt door deze verklaring opgehelderd, hoe het komt dat roode rijst meer eiwit lichamen bevat dan de witte rijst.

Uit de opgegeven onderzoekingen aangaande roode rijst, blijkt dat men op grond van een gering eiwit en een te groot zetmeel gehalte te lang de rijst voor een ongeschikt graan alsnbsp;paardenvoedsel heeft gehouden, daar wel degelijk een tamelijknbsp;groot eiwitgehalte aanwezig is.

Niet op dezen grond dus, doch op een anderen acht ik de roode rijst op den langen duur gevoederd, niet tegenstaande haar hoogcrnbsp;eiwitgehalte, minder geschikt als paardenvoedsel dan padie en gaha.

De roode rijst mist namelijk den heilzamen prikkel, dien de padie en gaha door de halmen, vrucht en zaadbekleedsels opnbsp;de digestieorganen uitoefenen.

4. Rijstzemelen.

of wel ge-

De rijstzemelen [dedak) worden verkregen bij het ontbolsteren der gaha. Dit ontbolsteren geschiedt door stampen der gahanbsp;in een min of meer uitgehold houten blok, door middel vannbsp;een stamper, zoogenaamd toembokken der rijst.

-ocr page 459-

429

schietll het iii molens, door een of andere kracht bewogen, zoogenaamd gilinfjen der rijst. In heide gevallen krijgt mennbsp;alsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;producten,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;rijstnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de dedak. De samenstelling

van nbsp;nbsp;nbsp;dedak zalnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dusnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nognbsp;nbsp;nbsp;nbsp;alnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;uiteenloopen, naarmate het

stampen of gilingen in meerdere mate heeft plaats gehad; meer van de rijstkorrel zelf verloren gaat, hetgeen dan bij denbsp;dedak komt. Door middel van zeven wordt het grovere gedeelte van de dedak van hel fijnere gescheiden.

Het fijnere gedeelte komt in den handel, en de fijnste zemelen dragen den naam van dedak lonleh.

De zemelen bestaan , zooals men begrijpen zal, uil fijngestampte gedeelten der zaadbekleedselen , het eiwithoudend vliesje dat om de rijstkorrel gelegen is, en fijngestampte gedeelten dernbsp;rijstkorrel zelf.

Dat er dus groot verschil in de samenstelling moet zijn, blijkt hieruit van zelf.

Vooreerst blijft bij hel ontbolsteren der roode rijst, het eivvilhoudend vliesje aan de rijstkorrel en komt dus niet innbsp;de dedak, waaruit volgt dat de dedak, verkregen bij bet ontbolsteren der witte rijst, meer eiwit bevatten zal dan dedak,nbsp;verkregen bij het ontbolsteren der roode rijst.

Verder zal naar gelang in meerdere of mindere mate gestampt is, en dus meerdere of mindere hoeveelheid der rijstkorrel zelfnbsp;bij de dedak komt, meer of minder rijstmeel bij de dedak zijn.

Hoewel, zooals men dus ziet, de samenstelling zeer moet uiteenloopen , zal ik hier de uitkomsten der analyses, door Schaelée en Moens van rijslzemelen gedaan, in hel kort mede-deelen.

1' onderzoek. 2' onderzoek. Gemiddeld.

Water.

13,21

15,16

13,18

Eiwit-lichamen.

7,40

7,78

7,59

Vet. nbsp;nbsp;nbsp;l

Dextrine. nbsp;nbsp;nbsp;t

64,88

65,44

65,16

Araylum. nbsp;nbsp;nbsp;i

Cellulose. nbsp;nbsp;nbsp;I

Asch.

14,51

15,62

14,07

-ocr page 460-

450

Uit deze analyses blijkt dat de rijstzeinelen, wat eiwitgehalte betreft, verre ten achter staan bij de zemelen verkregen van europeesche granen. Dit verschil is zeer aanmerkelijk,nbsp;zooals men zien kan uit de navolgende analyses van tarwe- ennbsp;roggezemelen. Kühn vond de volgende samenstelling;

Tarwezemelen. Roggezemelen.

Water.

13,4

12,5

Eiwit.

14,

15,7

Vet.

3,8

3,1

Slikstofvrije.

Exlractiefstolfen.

|43,0

.50,4

Houtvezel.

18,5

15,0

Asch.

5,5

Het vraagpunt, welke zemelen het beste verteerd worden, ben ik niet in staat op te lossen, omdat met rijstzemelen,nbsp;voor zoover ik weet, nog geene voederingsproeven genomennbsp;zijn.

Het gebruik der zemelen in Indië als voedsel voor het paard is zeer algemeen.

Ik ben het eens, dat een oordeelkundig gebruik der zemelen, dat wil zeggen in gepaste verhouding tot het graanvoeder,nbsp;zonder daarbij in het voederen van gombongan te vervallennbsp;in alle opzichten goed kan zijn.

Ik moet er echter tevens op wijzen dat, hij troepenpaarden, en in het algemeen bij paarden van ongeveer 4 voet, bij gepaste voedering van gras en graan, het gebruik der zemelennbsp;geheel overbodig is.

Het voederen van zemelen op den duur, brengt eene verslapping der digestie organen te weeg, welke nadeel nimmer aan het voederen van padie en gaba verbonden is.

5. Padie siroo.

Het stroo komt in Indië als paarden voedsel weinig in aanmerking. Het paard eet een weinig stroo bij het voederen met padie, en daar waar padiestroo als legstroo wordt gebruikt.

-ocr page 461-

431

Ik deel dan ook de analyse mede minder uit het oogpunt van paarden voedsel, dan wel om eenig vergelijk met Europeeschnbsp;stroo te kunnen maken.

Als gemiddelde samenstelling uil 7 analyses, door Scharlée en Moens gedaan, vindt men:

Water, nbsp;nbsp;nbsp;15,15

Eitwit-lichamen. nbsp;nbsp;nbsp;2,72

Koolhydraten. nbsp;nbsp;nbsp;73,95

Asch. nbsp;nbsp;nbsp;10,0»

Volgens Kühn vindt men als gemiddelde samenstelling voor tarwe en roggeslroo:

tarweslroo roggeslroo.

Water.

14,3

14,3

Eiwit-lichamen.

2,0

2,

Koolhydraten.

79.4

79,6

Asch.

4,5

4,1

Waaruit blijkt, dal padiestroo wat meer eiwillichamen en aanmerkelijk meer minerale bestanddeelen beval dan tarwe- ofnbsp;roggeslroo.

Ten slotte nog een overzichtslaal van de proceutische samenstelling van javaansche rijstsoorten volgens Scharlée en Bernelot Moens en de analyses van asch van javaansche rijst, ketan,nbsp;gaba, rijststroo en rijstbolslers.

-ocr page 462-

— ct

Land Simplicitas.

Paser le Wullevreden.

Kn

2-

Land Tjie-Terap.

quot;

CD

2

Uit padie-mienjang van Bidara Tjiena.

CS

s

K

Uil padie-ljereli van het land Kamajoran.

(fi

H

Uil padie-tjereli van Kramat.

CD

P

Ui

Uil padie-gerong van Kamajoran.

Land Simplicitas.

Pascr le IVellevreden.

CS

O

O

Uil padie-tjereh-baloe.

ryj

2-

3

¦-S

c=a

2

Uil padic-ljereh der artillerie.

H

Uil padie-tjereli van liidara-TJiena.

2

Uil padie-berkat van Tjie-Leboel.

CS

o

o”

CS

«o=. a;

Ö5

• o

Roodc van de paser te Weltevreden.

isst

O

s

(y]

Idem.

Roode van Tjie-Leboel (Buitenzorg).

gt;¦

S!

Witte van de paser te Weltevreden.

gewigt in grammennbsp;van

©popo

H-ÖOOCO -k4 COOO©nbsp;©•vlï© wco

2 o Q. fis « crr ü ^ e3 ^ cd '^' g-ETc^ 5=|o2™=J^SS“nbsp;”EBsr3.:5lt;cDnbsp;¦ B-SsS^JL^ogS'. ^

P'l-U® C C » = ® a

. . . f® ct N c '^ • • • • £j

£ ^ nbsp;nbsp;nbsp;3

pr ^

amp;-

* p '

s p

?r

£. P

o

— lO

V}

1-^

o

© © O © ©*2 © © © © © © Cl

©

©

©©©©W° ©©^©CICI©

o

©©©©•—‘«1 Ci©©^^^

h- ©-vl

© © © Cl M C 1—

ND

I_1

•^1

©

•lt;ï

© ©

CO

Cl

Cl

Kc

CO w

©

Cl

©

•^1 lO

to

•lt;1

k-i

tn

©

©

©

^ Cl

O

fcC

C'

Cl *^1

©

w

lO©

*quot;

•lt;1

t—« H-*

©

•lt;1

t-*

©

© Cl

i-L

to

ö©

to

©

©

t—1

lO

•lt;1

(—4

H-U

© ©

co

©

©

i-i

cc ©

en

©

lO

© ©

lO

•lt;1

t/0

©

© ©

o

©

Cl

©

o

©

Cl lo

KS

•^1

•lt;1

©

© ©

co

‘^-l

©

© Cl

o

Cl

Cl

4i^ ©

©

N- 1—»

©©©©©©©l-l

© to 1-- © ©

«

*—‘©©0©©©C1*^»-0

© © ©

M —1 © nbsp;nbsp;nbsp;©

•*-1 © © © H- Cf5 ©

i_4

1—1 M

©

•lt;ï

1—1

co

© ©

N5

Cl ©

©

©

N-t

©

©

Cl

© Cl

tc

©

4^

©

üx

©

Cl

© ©

i—*

1—«

•lt;1

H-1

to

© Cl

©

©

©

©co

O'

©

©

© Cl

t—k

©

•kJ

»—»

4^

© Cl

O

Cl

O

^ «^1

co

IC

©

to ©

lO

-lt;1

Cl

©©

©

© ©

lO

©

•vl

©•lt;1

t—

©

©

•lt;ï

©©©©©©©»—©tti»-ICH-l Cl

©

hO

iCN-Ö©©©O^ttï»4ii.C0 4ii.ic

©

C0©‘-‘©©©©C1©-lt;Igt;—©©

© nbsp;nbsp;nbsp;© Cl Cl H- ©

hO

•^1

•*-1

t—•

1—

©

©

tn

©

ö ©

Cl

tc

lO

tw 4:gt;gt;

IC

•lt;1

i-^

tc

•lt;1

©

©

© Cl

»o

KT

©

©

•^1

^ ©

•^1

©

Cl ©

o t-* © Ü1 o ^

ö ^ rfï*. ÏO © U» io

C^©©V1©ttgt;.©

te£t

-ocr page 463-

Procentische samenstelling

DRR

Asch van Rijst {Beras), Kelan, Gaba, Rijslstroo en Rijstbolslers.

Rijst asch.

Ketan-asch.

Gaba-asch.

Uijslstroo-

asch.

Ascli van de rijst-bolsters.

Sch. en Moens.

Sch. en lloeus.

Scharlce en Moeiis.

Sch. en Moens.

Sch. en Moens.

s

f3 ,

^ nbsp;nbsp;nbsp;{/5

W **

Vi

” 'H.

o S

5

^ V2

“Sl zgt; s

d

re

OJ

-22

o

c

d

re

^ .

ag.

1#

gt; a

2 S

5

.è re

e re t-5 gt; .c gt; — 'rê*nbsp;jss

.2

^ O

re o

C5 “9 re

gt; quot;o

o

re

tc

O

'u

¦lt;

.22

re fcc

O- c

fi.2,

«3 G

o ^

=3 .

G- tC

g.2.

gt; S .2nbsp;*S

o quot;G sa

Kieselzuur...................

9.29

0.02

7.08

8.12

75.75

84.84

81.61

81..39

.58.27

91.27

Zwavelzuur..................

»

090

0.08

0 80

0.29

0.85

0.18

2.18

0.47

l’hospliorzuur.................

57.74

48.27

52.80

53.45

11.71

7.25

8.52

8.54

5.06

2.04

IJzeroxyde...................

0.90

1.95

0.40

0.41

0.36

0.49

0.48

0.21

0.31

0.50

Kalk........................

1.04

2.20

1.27

1.24

0.93

0.41

0.59

0.52

1.77

1.20

Slagneaia.....................

12.57

14.00

15.42

13.30

3.88

2.65

2..57

2.70

2.80

1.18

Potasch......................

17.85

20.01

22 90

23.41

6.57

405

5.37

646

26.22

3.06

Soda........................

— •

Chloor........................

Chloorpotassium..............

' —

. —

3.38

0.28

-ocr page 464-

434

SPOROBULUS PULCHELLÜS. R. Brow.n.

Plaat XXV.

Geslacht POACEAE. pag. 15 Deel III.

ündergeslachl Agrostldeae. pag. 17 Deel III. Onderafdeeling Sporobulus. pag. 17 Deel III.

t)

\

Kunth: Radix fibrosa; fihris capillaribus, flexuosis, glabris. Culmus erecUis, simplex, filiformis, leretiusculus, laevis, glabra , adjecta, panicula pedalis. nodis imberbibus. Folio linearia,nbsp;angustato subnlata, plana, striato nervosa, membranacea, glabra,nbsp;ciliata, 2—2*/* pollicuria, vix lineam lala. Faginae compres-siusculae? carinalae, superne fissae, inferiores breves, subseminbsp;pollicares, versus marginem pilosae, internodia subaequantes;nbsp;superiores longiores 3/4—l'/j pollicares, glabriusculae, inter-uodiis breviores, summa o’/a pollicares longa. Ligula: margonbsp;obsoletus, glaber. Panicula simplex, Iripollicares; ramis un-dique verticellatis (13—4), capillaribus, subflexuosis, glabris,nbsp;patulis, simplicibus, superne spiculiferus; iuferioribus 3/4nbsp;pollicis longis; rhachi tereli, subflexuosa, glabra, spiculae 3—6nbsp;in quolibet ramo, pedicellalae, remotae, sotitariae Va—V* Rneaenbsp;longae, cum pedicelles articulalae, uniflorae; ftore sessile, pe-dicellis superne paruin incrassatis, vix scabriusculis, longitudinenbsp;spiculae vel ipsa duplo longioribus. Glumae duae, hyalino-membranaceae, glabrae, superne dosso scabriusculae, patulaenbsp;inaequales; inferior dimidio brevior, lanceolalo-subulata; cana-liculata; superior oblonga, acula, absolete uninervia, subnavi-culari-concava, florem vix superans. Palae duae, hyalino-membranaceae, glabrae, longitudine subaequales; inferiornbsp;elliptico-oblonga, obsolete uninervia, concava obtusiuscula;nbsp;superior oblonga, concava, dorso bicarinta, obtusiuscula,nbsp;glabra. Squamulae duae, minulae, subdolabriformes, glabrae,nbsp;utrique basi palae superioris alïixae Filimenta stipiti ovarïinbsp;inserta. Antberae-minutae, ovato-ellipticae, utrinqiie bilobae,

-ocr page 465-

Tquot;

Pijoa^.





» »«e«.-ejr»yV K V]



-ocr page 466- -ocr page 467-

4argt;

bilocularis llavidae, glabrae, secundum longitudinum de-hiscentes. Ovarium pyriforme, breviter slipilatum, glabrum..^ Styli duo, lerminales, iuspeciminibus suppelenlibus delapsi.

Sligmali........ Casyopsis paleis semiclausis obtecta iisque

paulo brevior, obovato-pyril'ormis, glabra, laevis, stylo-rum basi duplici terminata. Pericarpium crassiusculo-mem-branaceum, hyalimim bumeetatum inflatum, ad unum laliis fissum semenque ejiciens. Semen oblique obovatum, basinbsp;subcuniatum. Embryo fucescens, semine triplo brevior.

De wortel gevezeld met fijne, gebogen, gladde vezels. De halm opgericht, eenvoudig, draadvormig, bolrondacbtig, glad,nbsp;met een voet lange bloempluim, met onbebaarde knopen. Denbsp;bladeren lijnvormig, smal-priemvormig, effen, nervig-ge-streept, vliezig glad, gewimperd, 2 a duim lang,nbsp;nauwUjs een streep breed. De scbeeden eenigzins zamenge-drukt, gekield, boven gespleten, de benedenste kort, bijnanbsp;‘/a duim lang, aan den rand behaard, bijna gelijkkomendenbsp;met de tusscben knopen, de boogere langer */* a iVa duimnbsp;lang, iets gladder, korter dan de tusschenknopen, de bovenstenbsp;5'/a duim lang. Het tongetje met verdwijnende rand, glad. Denbsp;bloempluim eeenvoudig, opgericht, drie duim lang; de takkennbsp;overal kransvormig (15—4) behaard, iels gebogen, glad, open,nbsp;eenvoudig, boven aardragend, de benedenste duim lang; denbsp;bladspil bolrond, eenigzins gebogen, glad , aan elke tak 3—6nbsp;bloempakjes, gesteeld, verwijderd, eenzaam, Vs—‘/^ 'Ü”nbsp;met geleed steeltje, ééubloemig; de bloem gezeten, de bloem-steeltjes boven een weinig dikker, ruvvachtig van de lengtenbsp;van het bloerapakje dan wel tweemaal zoo lang. Twee kelk-kafjes, doorschijnend vliezig, glad, boven aan den rug eenigzinsnbsp;ruwer, openslaande, ongelijk, het benedenste de helft korter,nbsp;lancetvormig-geklept, gevind; het bovenste langwerpig, spits,nbsp;verdwijnend, eennervig, eenigzins scheepvormig-hol, nauwelijksnbsp;boven de bloem uitstekend. Twee kroonkafjes, doorschijnend,nbsp;vliezig, glad, bijna gelijk lang, het benedenste elyptisch-lang-

-ocr page 468-

456

werpig, verdwijnend, eennervig, concaav, eenigzins stomp, de l)Ovensle langwerpig, concaav, aan den rug dnhbeld gekield,nbsp;eenigzins stomp, glad. Twee honigsclmbjes, klein, bijna liaak-vormig, glad, aan elke basis de kafjes der bovenstaande bevestigd. Drie meeldraden; de helmdraden ingeplant op dennbsp;steel van het vruchtbeginsel. De helmknoppen klein, eivormig-elyplisch, op beide kanten tweelobbig, tweehokkig, geelachtig,nbsp;glad, over de geheele lengte gebarsten.

Het vruchtbeginsel vlamvormig, kort gestoeld, glad. Twee eindelingscbe stijlen. Stempels......... de graanvrucbt be

dekt met twee half gesloten kafjes en iets korter dan deze, ei-vlamvormig, glad, dun eindigend aan de dubbelenbsp;basis der stijlen.

Het vruchtbekleedsel iets dikker, vliezig doorschijnend, humus achtig, opgezwollen, op de eene zijde gespleten en het zaadnbsp;uitstotend. Het zaad scheef-eivormig, aan de basis eenigzinsnbsp;wigvormig. Het Embrys bruin-gekleurd, drie maal korter dannbsp;het zaad. De Plaat is naar Kunth geteekend. Het is een goednbsp;voedergras.

ROTTBOELIA MURICATA Detz.

Plaat XXVI.

Geslacht POACEAE. pag. 13 Deel III.

Ondergeslacht Rottboelleaceae. pag. Deel III.

Onderafdeeling Rollbocillia. pag. 26 Deel III.

Miqüel; Elatior, culmus cylindricus sulcatus, folia late lanceolata subglabra margine spinuloso — serrata vaginae juni-orum pilosae, ore hirtulae, spicae plures longae subhirsutaenbsp;pedunculatae; spiculae 4 — seriales, sessilibus series interiorus.nbsp;pedicellates exteriores sistentibus; glumae ciliato— aculeatae ;

-ocr page 469- -ocr page 470- -ocr page 471-

4$7

spiculae sessilis gluiiia inferior (externa) asymmetrica crassa coriaceae acuminato — ovala, inferne valide dentala, supernenbsp;late inembranaceo — alata, superior navicularis tenerior, flnbsp;anlico masc., poslico heriiiaplirodito; spicula pedicellala semi-transversa, glunia illi spiculae sessilis simili sed fere dimidiata,nbsp;ala alterius lateris saepe deficiente, fl. ambobus (si rite evolute)nbsp;inascules. Rottboellia muricata Iletz Observ. III. p. 12. Kunlhnbsp;I. c. p. 467 excl. syn. Spreng. — Zoll. et Mor. Syst. Vez. p.nbsp;99. Büsc 1. c. p. 5SÖ. — Coelarachis muricata Brongii voy.nbsp;Duperr.’Bot. p. 6S, tab XIV. Aegelops muricata Retz 1. c. 11.nbsp;p. 27. — p Javanica Büsc 1. c. p. 356 obscure virens spicaenbsp;fere glabrae, gluma spiculae sessilis ovato lancealata, pedi-cellus superne atteiuiatus dentibus 2 validis (in specie 1 —nbsp;dentibus vel edenlulus). Ophiurus muricatus steud. in Zoll.nbsp;Cat. p. 57. Glum. 1. p. 560.

Zeer hoog, de halm cilindervormig, gegroefd, de bladeren breed-lancetvorraig, eenigzins glad, aan den rand doornachtignbsp;zaagtandig, de scheeden van de jongeren harig, aan de mondnbsp;een weinig ruig, meerdere bloemaren, lang, eenigzins langharig; 4 rijen bloempakjes, de binnenste zijdeachtig, gezeten, denbsp;buitenste gesteeld, staande, de kelkkafjes stekelig-gewimperd,nbsp;beneden het zittende bloempakje, het (buitenste) kelkkafje;nbsp;onregelmatig, dik, leerachtig, spits-eivormig, beneden sterknbsp;getand, hoven breed vliezig gevleugeld, het bovenste bootvormignbsp;dunner, de voorste bloem mannelijk, de achterste tweeslachtig;nbsp;het gesteelde bloempakje half schuins tegenovergesteld, het kelkkafje gelijkende op dit gezeten bloempakje maar nauwelijksnbsp;half zoo groot, de vleugel op de eene zijde vaak niet aanwezig, beide bloemen mannelijk (wanneer zij behoorlijk uitgegroeid zijn).

De plaats is naar de natuur geteekend.

De runderen en karbouwen eten het gras.

Als gras voor paarden komt het minder in aanmerking door de grove halm.

-ocr page 472-

438

EB.AGROSTIS EIJCHROA Steu«.

Plaat XXVIl.

Geslacht POACEAE. pag. 15 Deel III.

Ondergeslacht Festucineae. pag. ‘22 Deel III.

Onderafdeeling Eragroslis. pag. 22 Deel III.

Miquel : Culmus basi ramosus adsundens teres glaher ultrapedalis, folia anguste lanceolata abbreviata rigidula acuta,nbsp;pamculae ovatae vel ovato — oblongae patentis 2—3 pollicarisnbsp;radii subsolitarii alterni vel oppositi, a basi ramosi, pedicellisnbsp;pleriiuique uuispiculatis, spiculae oblougo — ovatae 12—50nbsp;florae glabrae nitidiilae fu^co-purpureo et albido — variegataenbsp;vel rubellae glaberiaiae; valvulae suboblique carinatae, carinènbsp;magineque asperulae, Eragrostide rubenti Hochstett. PI. Metz.nbsp;Ind. or. exsicc. proximo equidem species, nee tarnen praeëuntenbsp;steudelio cum ilia conjungenda. — Er. amahelis var. prostatanbsp;Buse 1. c.

De halm aan de basis vertakt opklimmend, rond, glad, meer dan een voet laag, de bladeren smal, lancetvornig verkort, eenigszins ruw, scherp, de bloempluimen eivormig dannbsp;wel eivormig-langwerpig, geopend, 2 a o duim lang met bijnanbsp;alleen staande takjes, afwisselend dan wel tegenoverstaand,nbsp;aan de basis vertakt, met meestal eenarige steeltjes, de bloemnbsp;pakjes langwerpig-eivormig, 12 tot 50 bloemig, glad, glimmend,nbsp;donker-purperklurig en witachtig, veelkleurig dan wel zeernbsp;glimmend roodaebtig, de klepjes eenigszins scheef gekield metnbsp;een meestal scherpe kiel.

Het gras komt veelvuldig voor en is bekend onder den naam van Djoekoet njehnerahan. Het is een goed voedings-gras,

De plaat is naar de natuur geteekend.

-ocr page 473- -ocr page 474- -ocr page 475- -ocr page 476-

PLmw



eatarUui^k inN.f


-ocr page 477-

439

ICÏÏAEMÏÏM TIMOREIfSE Kunt»

Plaat XXVni

Geslachl PANICEAE pag. 32 Deel III Ondergeslacht Sacchtreae pag. 42 Deel III.

Ouderafdeeling hchaemum pag. 46 Deel III.

Miquel. Ischaemuni tiniorense Kunlh. Repens, culini erecti el geniculato-adscendenles, nodis (inox vix) harhatis ; folia lanceo-lata aculata plana pilosiuscula inargine undulata scabra, spicaenbsp;geininae ajtproximalae; spiciilae oinnes fertiles tenues; glunianbsp;inferior 11—13 nervia , superne bicarinato-cuspidata, in spiculisnbsp;pedicellalis subulato arislala: fl. berm. longe aristali.

Ischaeinuin tiniorense Kunth Rev Gram. I I p. 569 tab. 98. Enuni I p. 312. Decaisn l.c. p. 337 Ruse l.c, p. 538. Timor,nbsp;Sumatra, bij Padang.

Kü.mh. Repens; culmis crectis el geniculalo-adscendentibus, nodis barbatis; foliis lanceolatis, planis, pilosiusculis, marginenbsp;undulatis, scaltris; spicis geminis approximalis spiculis omnibusnbsp;fertilibus; gluma inferiore 11 — 13 nervia superne bicarinala ,nbsp;bicuspidata, in spiculis pedicellatus subulato-arislata; floribusnbsp;liermaphrodilis longe aristalis. Crescit in insula Timor.

Gramen repens; radicibus fasciculatis, subflexuosis, eras siusculis, glabris. Culmi caespotosi erecti et geniculalo-adscen-dentis, simplecis vel ramosi, ramis geminis vel lernis en eademnbsp;vagina, interjeclis squamis totidem lineari-lanceolatis membra-nacees, teretes, striati, glabri; nodis .sericeo-barbalis. Folianbsp;lanceolala, aculata, basi obtusa, plana, mullinervia, nervonbsp;medio crassiore, sublus prominente, menbranacea, ulrinquenbsp;pilis raris mollibus conspersa, margine undulata et scabranbsp;14—20 lineas longa, 2V2—4 lineas lata; superiora minora.nbsp;Vaginae teretiusculae, parum inflatae, raenbranaceae, striataenbsp;glabrae, superne ciliatae, 1—pollicaris, Ligula membra

30

-ocr page 478-

440

nacea, triincata, pilosa. Spicae in apice culiiioruiu el ramorum geminae, c. siimina vagina longe exscetae, juniores vaginanbsp;infiala involutae, allera sesselis, altera brcviler pedunculata,nbsp;subaequales, approximalae pollicures. Spiculae geminae , subae-quales, altera sessilis, altera pedicellala , ntraque biflora , fertilis ;nbsp;rhacbis articulala pedicellique triangulares, angulis molliternbsp;piloris. Speciula sessilis; flore inferiore masculo, superiore lier-mapbrodito, utroque bipaleaceo, sessili; Glumae duae, coriaceae,nbsp;stramineo-flavidae, superne virescentes; inferior (exterior) ovata .nbsp;acnminalo-bicuspidala, concava, superne bicarinata et scabra, ca-rinis prominenti-membranaceis, 11 —15 nervia superior (interior)nbsp;paulo longior, ovalo-oblonga, acutata, breviter subulato-aristala,nbsp;quinquenervia , naviculari concava, superne carinata, carinanbsp;membranaceo-prominente, glabra, apice scabriuscula. Flos ber-maphrodilus: Paleae duae; inferior ovato-oblonga, aciitatonbsp;mucronata, iiavicularis, cbartacea, superne margine membra-nacea el ciliata, trinervia, glabra, dorso pallidissime virescens;nbsp;superior paruui longior; oblonga, acnlata, cbartacea, concava;nbsp;marginibus membranaceis, hyalinis, genitalea amplectentibus.nbsp;Squamulae duae, hyalino-merabranaceae, collaterales-apice emar-ginato-bilobae, glabrae, filamentis breviores. Stamina tria. Fila-nienta filiformia, glabra, anterius longius. Aiitherae lineares,nbsp;utrinque bifidae, lobis terminalibus obtusis, basilaribus acutis,nbsp;crocea. Riidimentum pistilli nullum. Flos fertilis. Paleaenbsp;duae, byalino-membranaceae; inferior ovato-oblonga, dorso supranbsp;medium aristala , superne ad originem aristae usque bifida, lobisnbsp;cultriformibus, ciliatis, concava, dorso trinervia, nervis adnbsp;originem aristae confluentibus, glabra, arista longissima, paleamnbsp;quinluplo sextuplove superans, scabra, inferne spiraliler tortanbsp;et castaneo-fusca, superne leviter flexuosa et (lavescens. Paleanbsp;superior parum longior, ovata-ianceolata, integfa, dorso binervia,nbsp;concava, glabra, marginibus genitalea amplectens. Squamulaenbsp;duae, carnoso-membranaceae, obliquae, trilaterali-cuneatae, apieonbsp;ad unum latus in appendicem cultriformem membranaceamnbsp;descedentes, glabrae, ovarium paulo superantes. Stamina tria,

-ocr page 479-

441

hypogyna, duo laleralia, uuum anlerius, subaequalia. Filamenta filifoniiia, glabra.

Antlierae linearis, ulrinque bifidae, lobis lerminalibus obtusis, basilaribus acutis, bilocularis, croceae, glabrae, secundumnbsp;lotam longitudinuni debiscentes. Pollinis grannla minulissiina,nbsp;subrolunda, liyalina. Ovarium oblongum , basi attenuatum ,nbsp;sessile, glabrum. Styli duo, terminales, elongati. glabri.nbsp;Stigmata plumosa, violaceo-fusea; pilis subulates, simplicibus,nbsp;obsolete dinticulatis, Caryopsis elliptica. Interne ad basimnbsp;brevissime pedicellata, apice rotundata stylorumque basi coro-nata, paleis parallele compressa, laevis, glabra, adipato-nitidula, fuscescenti-flavida, interne supra basim tuberculonbsp;minuto fnseo notata. Pericarpium tenue, membranaceum,nbsp;albumini arete adhaerens. Albumen farinaceum, album. Embryo Vs longitudinis albuminis occupans, elliplicus, lenti-cularis. Corculnm cylindraceo-clavatum, oblusum, basi acutum,nbsp;cotylidone brevius inque ejus fissura locatum, dorso infranbsp;medium adnatuni. Spicula pedicellata sessili semillima, nisinbsp;gluma inferior naviculari — carinala , apice snbulato — aristatanbsp;(nec bicuspidala).

Ischaemum van Timor Kunt — kruipend , de halmen opgeriebt en knievormig-opklimmend, met (nauwelijks) behaarde knopen ;nbsp;de bladeren lancetvormig , spits, effen, eenigszins harig, aannbsp;de rand gegolfd, rnw, de aren twee aan twee zeer dicht bijnbsp;elkander, de bloempakjes allen vruchtbaar, dun, het benedenstenbsp;kelkkafje 10--13 nervig, boven tweekielig-gepunt, in de ge-steelde bloempakjes priemvormig-genaald, de tweeslachtigenbsp;bloem lang genaaid.

Kruipend; de halmen opgericht en knievorraig opklimmend met behaarde knopen; de bladeren lancetvormig, spits, effen,nbsp;eenigszins bebaard, aan de rand gegolfd, ruw; de bloemarennbsp;twee aan twee naast elkandei’, de bloempakjes allen vruchtbaar;nbsp;het benedenste kelkkafje 11—15 nervig, boven dubbel gekield,

-ocr page 480-

442

Iwee. puntig, in de bloem pakjes gesleeld , priemvonnig genaaid ; de bloemen tweeslachtig langwerpig naaldvormig. — Groeit opnbsp;het eiland Timor.

Kruipende grassoort, met gebundelde, eeiiigszins gebogen, dikkere, gladde wortels. De halmen zodevormend, opgerichlnbsp;en knievormig opkliraniend, eenvoudig dan wel vertakt, metnbsp;twee dan wel drie takken uit dezelfde scheede met evenveelnbsp;schubjes er tusschen, lijn-lancetvormig, vliezig, bolrond,nbsp;gestreept, glad, met zijachtig bebaarde knopen. De bladerennbsp;lancetvormig, spits, aan de basis stomp: elfen, veelnervig,nbsp;met een dikke beneden voorslaande middennerf, vliezig, opnbsp;beide zijden dun zacht behaard, aan de rand gegolfd en ruw,nbsp;14—20 streep lang, 2'4—4 streep breed ; de bovenste kleiner. Denbsp;scheeden eenigszins bolrond, een weinig opgezwollen, vliezig,nbsp;gestreept, glad, boven behaard , 1—1^/4 duim lang. Hel blad-

behaard. De bloemaren aan de punt


huidje vliezig.


geknot.


der halmen en takken twee aan twee, uil het bovenste punt der scheede lang uitstekend, de jongere inge.sloten in de opgezwollen scheede, gedeeltelijk gezeten gedeeltelijk gesteeld, allennbsp;tweebloemig, vruchtbaar; de bladspil geleed aan de voet driehoekig, de hoeken zacht behaard. De bloemaartjes gezeten,nbsp;de benedenste bloem mannelijk, de bovenste tweeslachtig,nbsp;beiden tweekaffig, gezeten. Twee kelkkaQes, leerachtig, stroo-geel, boven groenachtig, het benedenste (voorste) eivormig,nbsp;scherp tweepuntig, concaaf, boven dubbelgekield en ruw metnbsp;uitstekend vliezige kielen, 11—13 nervig; het bovenste (binnenste)nbsp;iets langer, eivorraig verlengd, spits, priemvonnig kort genaaid,nbsp;vijfnervig, scherp-concaaf, boven gekield, de kiel vliezig,nbsp;uitstekend, glad, aan de punt iets ruwer. De bloem tweeslachtig.

Twee kroonkafjes, het benedenste eivormig-verlengd, scherp gepunt, schubvormig, papierachtig, boven aan hel eene vliezignbsp;en behaard, drienervig, glad, aan de rug zeer bleekgroen,nbsp;bet bovenste een weinig langer langwerpig, spits, perkament-

-ocr page 481-

achtig, concaaf, met vliezige doorschijneiule randen de geslachts werktuigen omvattend. Twee doorschijnend vliezige schubjesnbsp;op dezelfde zijde, aan de uitgekartelde punt tweelohbig, glad,nbsp;korter dan de draden. Drie meeldraden. Draadvormige helm-draden, glad, de voorste langer.

' 'I : Vil

De helmen lijnvormig, aan heide kanten tweedradig, met stompe eindelingsche lob, aan de basis scherpe lobjes, goudgeel.nbsp;Geen stempelrudiment aanwezig. De bloem vruchtbaar. Tweenbsp;kroonkafjes, doorschijnend-vliezig, het benedenste eivormig-verlengd, hoven het midden van de rug genaaid, boven aannbsp;het begin der naald tweedradig, met mesvormige gewimperdenbsp;lobjes, concaaf, aan den rug drienervig, de nerven bij het beginnbsp;der naald samenvloeiend, glad, zeer lange naald, vijf dan welnbsp;zes maal langer dan het kroonkafje, ruw, beneden spiraalvormignbsp;gebogen en kastanjebruin, boven licht gebogen en geelachtig.nbsp;Het bovenste kroonkafje iets langer, el-lancetvormig, ongeschonden, aan de rug tweenervig, concaaf, glad, met de randen de geslachtsdeelen omsluitend. Twee schubjes, vleeschachtignbsp;vliezig, scheef, drievoudig gekield, aan de punt op eene kantnbsp;als een mesvormig vliezig aanhangsel afhangend, glad, ietsnbsp;hooger dan de vruchtknoop. Drie onderstandige meeldraden,nbsp;twee zijdelingsche, een naar voren, bijna gelijk lang. Draadvormige helmdraden, glad. Lijnvormige helmen aan beide kantennbsp;tweedradig, met eindelingsche, stompe aan de basis scherpe-lohjes, tweeoogig, goudgeel, glad, langs de geheele lengte gespleten. De stuifmeelkorrel zeer klein, rondachtig, doorschijnend. De vruchtknop langwerpig aan de basis verdund,nbsp;gezeten, glad. Twee eindelingsche, stijlen, verlengd, glad.nbsp;Gevederde stempels, violet-bruin, met priemvormige eenvoudige,nbsp;gelande haren.

• 't!l

V iJ'

De graanvrucht elliptisch, van binnen aan de basis zeer kort gesleeld, met een afgeronde punt en bedekt door de basisnbsp;der stijlen, door de kafjes evenwijdig samengeperst, dun glad,nbsp;vetachtig-glimmend, donker bruin-geel, van binnen boven de

-ocr page 482-

444

basis een klein wratje. Hel vruchlbekleedsel dun; vliezig, eng verbonden met bet eiwit.

Het eiwit meelachlig, wit. De kiem, van de lengte van het eiwit innemend, elliptisch, lensvormig. De kring,nbsp;cylindervormig-gesloten, slomp, aan de basis spits, korter dannbsp;het kiemblad en in diens spleet geplaatst, onder het middennbsp;aan de rug vastgegroeid. Het gesteelde bloempakje zeer veelnbsp;gelijkend op het gezetene, wanneer het benedenste kroonkafjenbsp;niet scbeepvormig-gekield en aan de punt priemvormig genaaidnbsp;was (en niet tweepuntig).

De plaat is naar Kuntu vervaardigd. Het gras komtopJ«r« voor en is een goed voedergras.

-ocr page 483-

J;


AIALECTEI.

Behandeling van „slangcnhect”. Prof. Dr. Fröhmer wijdt aan deze therapie een uitvoerig artikel in het tijdschrift: »Monats-hefte für praktische Thierheilkunde. Bd. I. Heft 1”. Een kortnbsp;overzicht dezer, van de algemeen gebruikelijke afwijkendenbsp;therapie, moge hier, vooral met het oog op de menigvuldignbsp;voorkomende gevallen in Nederlandsch Indië, plaats vinden.

Voor alles dient de plaatselijke ontstekingszvvelling volgens de regelen der chirurgie, alzoo antiseptisch en antiphlogistisch,nbsp;behandeld te worden ; hiertoe kan men elk antisepticum uitwendignbsp;gebruiken, mits het slechts een percutane werking heeft;nbsp;alzoo carbolzuur, creoline, campher, of men verricht subcutanenbsp;injecties van sublimaat, boorzuur, chloorzink.

Aanwending van ammonia liquida leidt, nadat reeds zwelling ingetreden is, tot niets, want ammoniakgeest werkt, zooalsnbsp;andere bijtmiddelen hij slangenbeet slechts daardoor, dat hetnbsp;middel in de wond het slangengift vernietigt. Ammoniak isnbsp;alzoo, juist als uitbranden, uilzuigen, afbinden, een voorbehoedmiddel, dat zooals van zelf spreekt, onmiddellijk nadatnbsp;de beet heeft plaats gehad, aangewend dient te worden. Hetnbsp;optreden van een ontstekingszwelling, in verband met algemeenenbsp;verschijnselen van ziek zijn bewijst, dat het gift dan reedsnbsp;in de bloed- en lymphehanen opgenomen is. Dan komt elk bijtmiddel te laat.

Van veel meer gewicht als de locale behandeling, is de algemeene, alhoewel die in hoofdzaak een symptomatischenbsp;is, omdat het gift, eenmaal opgenomen, tot nog toe niet directnbsp;onschadelijk kan gemaakt worden.

Het doel van den behandelenden geneeskundige bestaat in de verlamming van het hart en der ademhaling te bestrijden.

-ocr page 484-

446

De behandeling is mitsdien gelijk aan die bij een inl'eclie-ziekle in een gevorderd stadium, waarbij ook verschijnselen van bartsverlamming op den voorgrond treden, en waartegennbsp;opwekkende middelen (excitantia) voor hart en hersenen aangewezen zijn. Alzoo: aether, alkohol, wijn, campher, ammoniak, aetherische oliën, en in dringende gevallen atropine,nbsp;coflëine, veralrine.

Deze excitantia moeten in zeer kleine giften toegediend worden , maar dikwijls herhaald, omdat de werking van groote giften,nbsp;zooals hij alcohol, dikwijls juist aan die van kleine giftennbsp;tegenovergesteld is n. 1. alsdan verlammend werken.

Vooral hierin onderscheidt zich de nieuwere therapie van slangenbeet, van de oudere die zuiver empirisch is. De laatstenbsp;schrijft voor als tegengift, zooals bekend is, groole hoeveelheden alcohol. Het verschil zit dus in de grootte der gift.

Alcohol heeft zijne goede autidotische werking te danken aan zijn prikkelende werking op het hart en de hersenen.nbsp;Alcohol in een dynamisch of physiologisch tegengift voor hetnbsp;verlammende slangengift. Men geve daarom elk uur kleinenbsp;hoeveelheden wijn, met ammoniakgeest en anijsolie in verhouding passende voor het gebeten dier.

Maar tegelijkertijd houde men gereed een hyociamine oplossing om dreigende verlammingsverschijnselen te bestrijden.

Wat het slangengift betreft, dat moet beschouwd worden als een ptomaïne-verbinding (alcaloid).

De giftvloeistof reageerteutraal tien bezit hoogstwaarscbijnlijk geen vormelementen, hetgeen blijkt uil hel feit dat slangengiftnbsp;door koken zoomin als door verhitting tot op 120° C. zijnenbsp;werking verliest, dat een infectie van andere dieren doornbsp;bloedenting niet veroorzaakt wordt en dat de tenaciteit vannbsp;slangengift zich over maanden en jaren uitstrekt en door rotting niet vernietigd wordt.

Bacteriologisch onderzoek der keelgangsklleren van paarden, lijdende aan kwaden droes. In het Laboratorium

-ocr page 485-

447 !¦)

van Prof. Rajkwsky der veeartsenijschool le Charkow, heeft A. Rude.nko een reeks van proeven genomen en onderzoekingennbsp;gedaan oni uit te maken hoe de diagnose van kwaden-droesnbsp;spoedig en zeker gesteld kan worden. .41s resultaat zijnernbsp;onderzoekingen zegt hij dat een hacteriologisch onderzoek dernbsp;keelgangsklieren spoedig en zeker de diagnose stelt. Bij paarden, met rein-culinren van dwaden-droes bacillen geënt ondernbsp;de huid en in het neusslijmvlies, vond hij reeds 24 uren na denbsp;enting in de geëxterpeerde keelgangsklieren massa’s kwaden-droes bacillen waarvan het virulente karakter bewezen werdnbsp;door inenting op verschillende dieren.

Als zeer intressant deelt hij het volgende geval mede.

Een 18-jarig paard, ingeënt met gecultiveerde kwade-droes bacillen uit de ze.sde generatie, leverde uit de, den 6“ dag na denbsp;enting geëxterpeerde keelgangsklieren reinkuituren van kwaden-droes bacillen die, overgehracht op een ander paard, kwaden-droes veroorzaakten na 2 weken incubatie. Anderhalve maandnbsp;na dien verdwenen de kw'ade-droes verschijnselen geheel ennbsp;bleef er slecht een stervormig lidteeken op de entplaats over.

Na verloop van twee maanden werd het paard gedood en werden gevonden: op hel neussl ij m vlies eenige lidteekens; opnbsp;de long-oppervlakte talrijke erwtengroote harde knobbeltjes.

De milt was zeer vergroot en met diepe lidteekenachtige insnijdingen voorzien. Het bacteriologisch onderzoek der lym-pheklieren w'as negatief.

In een tweede geval, waarbij een IG-jarig paard rein-cul-luren van kwaden-droes bacillen in de hersenholte gespoten werden trad abortus in den 6'^quot; dag, de dood den 9™ dag.nbsp;Het bacteriologiscii onderzoek, zoowel van het bloed en denbsp;milt als van de foetale lympheklieren was negatief. Rudenkonbsp;resulteert uit zijn onderzoek de volgende stellingen. 1°nbsp;Zoow'el hij neus-, long-, huid- als bij alle andere vormen vannbsp;kwaden-droes, infecteert de kwaden-droes bacil de lympbeklieren ;nbsp;2° Bij infectie langs het neusslijmvlies kan de kwade-droesnbsp;bacil 24 uren nu de infectie in de keelgangsklieren aangeloond

-ocr page 486-

448

worden. 5° De bacil verdvvijiil uil de lyiuphekliereu wanneer volkomen lidleekenvorming der slijmvlieszweeren en degeneratie der kwaden-droes Uiberkel der parenchymateuse organennbsp;optreedt. 4° Bij den chronischen vorm van kwaden-droes komtnbsp;de bacil in veel geringer aantal in de lympheklieren voor, dannbsp;bij acuut verloopende gevallen.

[Centralblall fur Bakleriologie).

Vloeistof om reeds in ontbinding verkeerende lyken ter obduetie gesehikt te maken. ÜR. Leüffen, Kreiswund-arzt te Keulen geeft hiervoor in het Nalurwissensch. Wocheii-schrii't 1889 No. 20 het volgende voorschrift.

Jod. 5.

Melhylae«/jer 280.

Alc. absolul. 28.

Ac. sulphurie. (depurat) 12.

De met deze vloeistof bevochtigde lijkendeelen, wordeti bijna onmiddellijk reukeloos en de weeke massa’s worden vast,nbsp;doordat het zwavelzuur zich van het water meester maakt evenalsnbsp;van de alcalische ontlediugsproducten.

Dn. Leuffen geeft ook nog het volgende voorschrift voor een opspuitingsvloeistof tegen bederf.

Acid. arsenicos. 20.

Mere. suhl. corros. 30 (sive M. subl. corr. 20 el chl. amm. 20).

Ac. carbolic. 160.

Solve in

Spirit, vini 200.

Admisce

Aqua destill, 5200.

Fillra.

Aan deze voorschriften, overgenomen uit het Hollandsche tijdschrift voor veeartsenijkunde en veeteelt. Deel XV.1 afl. 4nbsp;voegen wij toe, een voorschrift om dieren zooals: vogels, slangen

-ocr page 487-

449

etc, die men bewaren wil met behoud van dezelfde buigzaamheid en dezelfde kleuren als tijdens het leven en waarbij wij onsnbsp;steeds, althans wal de buigzaamheid betreft, goed bevondennbsp;hebben te bewaren.

Kokend water 3000.

Aluin 100.

Keukenzout 2b.

Salpeter 12.

Koolzure pottascb 60.

Arsenigzuur 10.

Bij 10 deelen van dit mengsel voege men :

Glycerine 4.

Methylalcohol 1 .

Hel te bewaren dier laat men hierin gedurende 6—12 dagen liggen, waarna men het eenvoudig droogt.

Het spijt ons, de bron waaruit wij dit voorschrift genomen hebben, niet meer te kunnen terugvinden.

Wij voegen hieraan nog toe eenige voorschriften om dierenhuiden zoodanig te conserveeren dat de baren niet uitvallen, zooals wij die in het tijdschrift; De Landbouwer 1889 No. Ibnbsp;ontmoet hebben.

I. nbsp;nbsp;nbsp;«Ontdoe de huiden van alle vel- en bloeddeelen en wrijfnbsp;haar dan goed in met poedervormige aluin. Daarna bedekkenbsp;men een vel papier, ter grootte van de huid, met een goedenbsp;laag aluin, leg hel vel met de haren naar beneden er op en rolnbsp;alles samen. De huiden kunnen zoo verzonden worden.”

II. nbsp;nbsp;nbsp;»Los in b liter water bOO gr. aluin en 2b0 gr. gewoonnbsp;keukenzout op, en leg de huiden, die goed schoon gemaaktnbsp;zijn, hierin. Bij herhaald omkeeren der huiden moet men denbsp;vloeistof den eersten dag 2 of 3 maal vernieuwen. Den tweeden dag blijven de huiden in een versche oplossing gedurendenbsp;12 uur rustig liggen, daarna worden zij uitgeperst en in denbsp;lucht (niet in de zon) gedroogd.”

-ocr page 488-

450

III. «Meng (1 roog 2 deeleii aluin, 2 deelen keukenzout en t deel salpeter. Ontdoe de huiden van alle vet- en bloed-deelen en bestrooi ze met een dikke laag van bet mengsel.nbsp;Rol de huiden op en verzend ze op deze wijze, of laat ze 4nbsp;dagen met bet mengsel liggen, waseb met kali-zeep en veelnbsp;water en droog in een flinken luchtstroom. ”

«Deze bovenstaande recepten vonden wij aangegeven in verschillende afleveringen van den «Scientific American.”

ne Balier en zijn rnnd. Dr. Julius Jacobs schrijft in zijn werk; Eenigen tijd onder de Baliërs, op pag. 70.

»Eene bijzondere vereering geniet vooral een witte slier, en bet wordt als eene bijzondere gunst der Goden beschouwd,nbsp;wanneer iemand een witte koe of slier wordl geboren. Dilnbsp;dier wordt dan uitstekend gevoed en mag niet werken en denbsp;eigenaar vaart er wel bij. Immers hel beest bezorgt hem eennbsp;brevet als apotheker-, van heinde en ver komt men hem denbsp;faeces en de urine van het beest afkoopen, dat zoo uitstekend

is voor allerlei ziekten en ook steeds helpt....... w'anneer

er maar geen kala tusschen beide komt. Ge ziel, zijne pAar-tmeopea is nog al eenvoudig, zijn clientèle groot en bel witte beest werpt dus goede winsten af.

Eene zelfde vereering geniet een geheel wit paard (poernamu soda)-, deze worden meestal voor de priesters gereserveerd.

Ik moet bier nog op eene-bezonderbeid van het Baliscbe rund, eene soort banleng wijzen.

De vrouwelijke exemplaren zijn (behoudens enkele uitzonderingen, nl. de witte) steeds geel gekleurd, terwijl de mannelijke steeds zwartachlig zijn, beiden trouwens met een groole wittenbsp;vlek aan de nales, rondom den anus.

Wanneer nu zulk een zwarte slier gecastreerd wordt, hetgeen bijna steeds gebeurt, dan wordl de kleur der barennbsp;in betrekkelijk korten tijd geel evenals bij de wijfjes, terwijlnbsp;niet gecastreerden hunne donkere kleur behouden.

-ocr page 489-

451

Eenige exemplaren zijn geheel zwart, zonder eenig wil liaarlje, en het slaat hij de Baliërs vast, dat hij die, wiernbsp;harer binnen in de oorschelp ook zwart zijn, deze kleursver-nndering niet plaats heeft.

Voorzoover mij bekend is, komt deze kleiirsverandering der haren na de castratie alleen hij de Balische runderen voor.nbsp;Men heeft reeds lang geleden beweerd, en zeker niet zondernbsp;grond, dat er verband bestaal tusschen de kleur der harennbsp;en hel geslachtsleven.

Het aangehaalde feit zet aan die bewering veel kracht hij. Een feit is het dat gekapoeneerde hanen steeds een prachligennbsp;vederdosch krijgen , wanneer de castratie vroeg genoeg geschiedt.nbsp;Waarnemingen dienaangaande hij de Turksche eunuchen zijnnbsp;mij niet bekend, wel de invloed van het castreeren op de stem.

De beste tenorzangers vindt men onder de eunuchen, en kapoenen kraaien niet. Het kan zijn dat het kraaien der hanennbsp;als eene ''invitation pour la danse” een minnelied moet opgevat worden en die impulsie missen de koepoenen. Mennbsp;zou er Darwin op moeten hooren. Een ander feit, dat ik

hier niet

vergeten

mag te vermelden, is het volgende. Nu en dan ziet men onder de Balische runderen exemplaren, dienbsp;vol met witte spikkels op de huid zijn. Dit doen de Baliërsnbsp;kunstmatig. Evenals Laban bij zijne geiten, doch op anderenbsp;wijze, maken ook zij gebruik van de omstandigheid, dat hetnbsp;gemoedsleven der moeder invloed uitoefent op de ongeborennbsp;vrucht.

Wanneer zij nl. gespikkelde exemplaren willen hebben, dan geven zij der zwangere koe van tijd tot tijd fijn gesneden grasnbsp;of bladeren te eten, vermengd met een paar handen vol levendenbsp;djangkriq’s (Acheta sylveslris). Telkenmale springt, terwijl denbsp;koe eet, een of meer dier insecten in haar gezicht, hetgeennbsp;haar doet schrikken en op de huid der vrucht een kléinenbsp;witte vlek te voorschijn roept.

-ocr page 490-

Levcrbot In de longen eener koe. Macuk ill Heidenhcim bei’ichl (lat hij hij een zes-jarige melkkoe, die wegens verlamming in de achterband geslacht werd, onmiddellijk onder denbsp;long-pleura 5 tot 6 nieuwvormingen vond ter grootte van kippeneieren.

De nieuwvormingen waren grijsachlig, en hadden een eigenaardige knobbelige oppervlakte.

Bij insnijding stiet hel mes op zeer vaste en knisterende . kalkachtige, in lagen gelegen massa’s.

Bij verdere opening van de cysten, vloeide daaruit een taaie slijmige, vuil-bruine vloeistof waarin hij een volledig gevormdenbsp;distomum hepalicuin vond.

Dientengevolge werd de lever, de galblaas en den twaalf-vingerdarm aan een minutieus onderzoek onderworpen, maar nergens werd deze parasiet gevonden. Daaruit concludeert hijnbsp;dat de koe in kwestie vroeger den parasiet in de galwegennbsp;herbergde welke van daar uil naar de longen verdwaald is.

[Repertorium der Thierheilkunde).

.90™ Jahrgang.

Het voorkomen van disloma op andere plaatsen dan in de galwegen is volstrekt geen zeldzaamheid. Friedberger vond zenbsp;in de buikholte, en in de takken der longslagader. In the veterinarian 1881, bericht Hedbij dat hij ze geëncysteerd vond aannbsp;de oppervlakte der longen bij twee koeien, dus hetzelfde gevalnbsp;als nu Machk bericht.

Mega™ deelt in de Annales de inédecine vétérinaire 1882 mede dat hij ze gevonden heeft in de longen eener cacbextischenbsp;koe. Rivolta nam ze waar in de longen van een os (II mediconbsp;veterinario 1868). In de spiervezelen van hel middenrif werdennbsp;ze gevonden door Leunis , Du.xker , Junge.

Maar in al die gevallen werd de distoma ook in de lever gevonden, wat niet het geval was bij het dier waarover Machknbsp;liericht.

-ocr page 491-

455

In Ned.-Indiê komen soms outzachlijke lioeveelliedeii jonge leverbotlen in de pens voor terwijl kort geleden de Gonvts.nbsp;veearts P. A. van Vf.lzen in hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jonge leverbotten

vond in de poortader, bartekamers en bij enkele individuen in de spierlaag van den slokdarm. Hij verklaart dat de ziektennbsp;door den inlander genaamd sakit lemes, sakit bedjod, sakilnbsp;loempoeh, alles distomatose is. Het door hem in te zendennbsp;rapport zien wij met belangstelling (e gemoet.

Teehandcl van iVederlaiid met liet Buitenland In ITltvoer; 8946 paarden, 141,738 runderen , 69,069 varkens,nbsp;340,267 schapen en 410 geiten , waarvan voor Grootnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:

1025 paarden, 30444 runderen, 8114 varkens, 502999 schapen en 1 geit; naar België 2845 paarden, 7t979 runderen, 2123nbsp;varkens, 57240 schapen en 399 geiten; naar Pruissen 3078nbsp;paarden, 19100 runderen, 37,171 varkens, 5 schapen en 9 geiten.

Invoer: 6879 paarden, 195 runderen, 5 varkens, 297 schapen en 11 geiten, waarvan uit Grool Briltanië 1893nbsp;paarden, 1 varken, 147 schapen; uit België 2486 paarden ennbsp;18 runderen; uit Pruissen 2493 paarden, 141 runderen, 1nbsp;varken, 130 schapen en 8 geiten.

{Verslag aan den Koning, der bevindingen en handelingen van hel veeartsenijkundtgnbsp;slaatsloezicht in hel jaar 1888.)

Over het vera;IH van de adder. Prof. Kaufmann te Alforl heeft een tamelijk volledige studie gemaakt over hetnbsp;vergift van de adder en daarover een werk geschreven datnbsp;openhaar Ls gemaakt in de verhandelingen van de geneeskundige academie.

Eenige van zijne voornaamste conclusies wenschen wij bekend te maken.

-ocr page 492-

4S4

Het vergift va» de adder is eeu lielder vocht, niet gekleurd of troebel, zuur, dat zijne vergiftigheid niet aan microbennbsp;verschuldigd is maar aan oplosbare stollen. De micro-organis-men, die men in het vergift aangetoond heeft, zijn niet vannbsp;blijvenden aard. Wanneer zij ontbreken, behoudt het vergiftnbsp;zijn normale werking; de geïsoleerden microben, gecultiveerdnbsp;en ingeënt op dieren, zijn geheel neutraal.

Aan de lucht gebracht ondergaat het vloeibare vergift eene verandering en verliest het zijne eigenschappen; gedroogd blijftnbsp;het langen tijd in denzelfden toestand en behoudt het zijnnbsp;werking nog gedurende meerdere maanden.

Na injectie in de aderen , treedt de werking onmiddellijk op. Op het oogenblik der injectie zijn de dieren hoogstnbsp;opgewonden, zij slaan en schreeuwen, maar deze opgewondenheid duurt slechts enkele oogenblikken. Daarnanbsp;vervallen de dieren in eene diepe loomheid die voortduurt totnbsp;aan den dood. Ook ontslaat onmiddellijk na de injectie eennbsp;verminderden bloedsdruk, frequenteren hartslag bij een zwakkenbsp;en zelfs draadvormige pols.

Voor dat zij afsterven hebben de dieren vaak haematurie, brakingen en bloederige ontlastingen.

De inhoud van maag en darmen is altijd bloederig: in bet slijmvlies der spijsverteeringswerktuigen vindt men altijdnbsp;haemorrhagiën alsook in het darmscheil, de nieren, de lever,nbsp;het endocardium, het slijmvlies der blaas en in enkele spieren,nbsp;vooral in die, gelegen onder het borst- en buikvlies. Het bloednbsp;is dunner; de roode bloedlichaampjes hebben hun vaste gedaante verloren en zijn meer spherisch geworden, maar zijnbsp;bewaren aan de eigenschap om aan de lucht rood te worden ,nbsp;doch is de roode kleur niet volkomen normaal.

De dood na de injectie in de aderen moet worden toege-sehreven aan de vernielende werking van het vergift direct op het zenuwstelsel.

De onderhuidsche injecties van het vergift bewerken tegelijkertijd piaalselijke aandoeningen, zich ontwikkelende op de plaats

-ocr page 493-

van inenting alsook algemeene inwerkingen door de opslorping van liet vergift.

De locale verschijnselen bestaan uit een zwelling, violet of zwart gekleurd welke ontstaat door tiaomorrliagisclie transudatienbsp;in de weefsels die direct in aanraking gekomen zijn met hetnbsp;vergift. In dit geval kan de dood veroorzaakt zijn, ’t zijnbsp;door de opslorping van het vergift, ’t zij, wat gewoonlijknbsp;het geval is, door de ontwikkeling der locale aandoeningennbsp;n.1. door necrose en necrobiose der weefsels op de plaatsnbsp;der inenting en secundaire aandoening. De aangedanenbsp;weefsels leveren een uitstekend terrein op voor de vermenigvuldiging der microben die door de wond er in dringen.nbsp;Deze microben zijn niet gevaarlijk voor gezonde dieren,nbsp;want zij kunnen ingeënt worden zonder eenige stoornis tenbsp;veroorzaken.

Het schijnt dat herhaalde inentingen met kleine hoeveelheden van het vergift, in staat zijn aan de dieren een zekeren immuniteit te bezorgen tegen sterkere giften.

Het vergift van de adder is niet vergiftig voor de adder zelve.

Middelen zoekende, in staat om de werking van het vergift te vernietigen, heeft de Heer Kaufmann gevonden dat kaliumnbsp;hypermanganicum en chrooinzuur van de heste tegengiftennbsp;zijn. Eenige droppels op en rondom het inentingspuntnbsp;inspuitende, belet men de ontwikkeling der locale en verzwaktnbsp;men de algemeene aandoening aanmerkelijk. Het is noodig datnbsp;deze injecties onmiddellijk na den beet verricht worden, dochnbsp;kunnen zij nog nuttig zijn, wanneer de plaatselijke verschijnselen tijd gehad hebben een zekeren omvang te verkrijgen.nbsp;In dit laatste geval moet men in de zwelling eenige opper-vlakking insnijdingen maken en op verschillende punten eenigenbsp;druppels van de permangaanzurekali- of chroomzuuroplossingnbsp;van Vio inspuiten.

{Recueil, 30 Avril 1889).

31

-ocr page 494-

456

Kenc reis te paard van L.oubny (In Rusland) naar Parijs.

Allen die belang stellen in de cavalerie en bij gevolg in de rijkunst en bet paard, hebben gehoord van bet kunststuk uitgevoerd door een jeugdig luitenant der dragondersnbsp;van het Russische leger, Miguel Asséeff , die te paard uit betnbsp;hart van Rusland naar Parijs is gekomen en in 30 dagen den

afgelegd.

buitengewonen afstand van 2633 kilometers heeft

Hij had bij zijn regiment twee merries uitgekozen, zonder ze vooraf aan eenige africhting te onderwerpen en ondernamnbsp;de reis met weinig bagage en zonder voorafgaande maatregelen van voorzorg. Het totaalgewicht van den ruiter ennbsp;van het harnachement bedroeg 100 kilogram.

De eene van de merries, Duna, is een officierspaard, drie kwart volbloed, Kozakken-Engelsch ras uit het Dondistrict; zij is vijfnbsp;jaar oud en 1.58 ni. hoog. De tweede, Vlaga, is een diernbsp;van gewone afkomst uit Nieuw-Rusland, zeven jaar oud ennbsp;1.55 hoog.

De Heer Asséeff gaf zich gedurende de eerste drie dagen moeite om de paarden op dreef te brengen; hij liet ze eerstnbsp;slechts in verlengden pas loopen, afgewisseld met draven om hetnbsp;half uur gedurende 5 minuten; de volgende dagen 5 minuten omnbsp;het kwartier, en gedurende het overige gedeelte der reis wisselde hij om de 10 minuten met draven en stappen af. Denbsp;afgelegde afstand bedroeg gedurende de eerste dagen 48 kilometers per dag en bereikte in de laatste dagen 115 kilometers.nbsp;De ruiter bereed elk paard gedurende de helft van den dag.nbsp;Wanneer Diana bereden werd, volgde Vlaga los.

De werkelijke arbeid van den ruiter en van zijne paarden duurde 340 uren, dus gemiddeld 11 uren per dag bij eennbsp;snelheid van 8 kilometer per uur.

De ruiter besteedde voor de voeding en voor het uiterlijke voorkomen van zijne paarden even veel zorg; gedurende de eerste dagen gaf hij hen slechts zemelen en hooi, daarna half zemelennbsp;en half haver, eindelijk enkel haver, nu en dan vermengdnbsp;met een weinig zout. De beide paarden aten aldus gemiddeld

-ocr page 495-

457

o4 pond haver en 9 pond hooi per dag. Naar gelang hun eetlust grooler of kleiner was, maakte de ruiter de etappes langer of korter. Twee malen gedurende de reis liet hij zenbsp;vierkant beslaan en met het oog op de buitengewone droogtenbsp;van het terrein was hij verplicht de hoeven herhaalde malennbsp;met glycerine te hes meeren.

De reisroute van Loubny-Kiew naar Parijs werd middels een over de kaart van Europa gespannen draad bepaald.nbsp;Zij liep door Volhinië, Polen, Silesië, Bohemen, Beijcren,nbsp;Hessen-Darmstadt, Oldenburg, de Bhijn-provincie, Luxemburg ennbsp;Frankrijk. Dit traject van 2633 kilometers werd afgelegd innbsp;30 dagen.

Door Rusland duurde de reis 15 dagen, door Duitschland 7 dagen, door Oostenrijk-Hongarije 4 dagen, door Luxemburgnbsp;één en door Frankrijk 3 dagen, en ])asseerde Kiem, Novogorod,nbsp;Waldimir, Glatz, Carlsbad, Darmstadt, Trier, Luxemburg,nbsp;Longwy, Montrnédy, Reims, Chateau-Thierry, Meaux enz.

De Heer Michel Asseeff werd te Parijs ontvangen met de aan zijne volhardig verschuldigde eerbewijzen en met de vriendschap die bij ons ten allen tijde de olTicieren van bevriendenbsp;natiën ondervinden. Daarenboven werd hem den 28 Julinbsp;jl. een gouden medaille uitgereikt door de sociëteit tot bescherming van dieren.

{La nature).

Dlagnoise van dolheid na den dood. Wanneer men bij de lijkopening van een hond, die personen gebeten heeft,nbsp;in de maag geen vreemd voorwerp vindt en de berichten overnbsp;het voorkomen van den hond gedurende de voorafgaande dagennbsp;ontbreken of onbepaald zijn, is de deskundige in verlegenheid

het tegenwoordig mogelijk

om advies uit te brengen. Daar

is gebetene personen te behandelen zoodanig dat zij de ziekte niet krijgen, is het dus noodzakelijk eene zekere diagnosenbsp;te kunnen vaststellen.

Jb


-ocr page 496-

458

Hieronder volgt de eenvoudige wijze van handelen door Prof. Nocard te Alfort aangegeven. Het verlengde merg vannbsp;den verdaclilen hond w'ordt geïsoleerd, fijn gemaakt metnbsp;gedestilleerd water,' door linnen gefiltreerd en in een spuitnbsp;van Prevaz gebracht. Deze emulsie moet dienen om eennbsp;hond of een! konijn in te enten; de inenting gebeurt in denbsp;voorste oogkamer. Hiertoe maakt men het oog ongevoelignbsp;met 8 a 15 druppels cocaïne oplossing van ^/ao- Daaropnbsp;doorsteekt men de cornea met de naald van het spuitje vannbsp;Prevaz en brengt één of twee druppels van de vloeistof innbsp;de voorste oogkamer. Wanneer de stof besmettelijk is wordtnbsp;het dier even zeker dol als bij Inenting in de schedelholte.nbsp;Het incubatietijdperk duurt gewoonlijk 15 a 16 dagen.

(Recueil de médecine vétérinaire Oclobre 1888).

-ocr page 497-

Rekwest der Veeartsenïjkundige Vereeniging, naar aanleiding der ter beschikking stelling van den Heer W. EEFTIHfCr, gepatenteerd veearts, ten eindenbsp;benoemd te worden tot Ciouverneiuentsnbsp;veearts.

Aan

Zijne Excellentie den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië,

Geven mei verscluildigdeu eerbied te kennen J. J. Postma en D. P. F. Driessen, respectievelijk President en Secretarisnbsp;der bij Stbl. 1887 n°. 206 (Besluit van 5 November 1887 n°. 9)nbsp;als rechtspersoon erkende »Vereeniging tot Bevordering vannbsp;Veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indië” en als zoodanig dienbsp;Corporatie vertegenwoordigende;

dal zij uit de den 14' Februari jl. alhier aangebrachte Mail vernomen hebben dat Zijne Excellentie de Minister van Koloniënnbsp;gesteld heeft ter beschikking van Uwe Excellentie, den beernbsp;W. Eeftixg , om benoemd te worden tot veearts bij dennbsp;burgerlijken veeartsenijkundigen dienst hier te lande;

dat zij, omdat genoemde heer Eefting ten opzichte der gediplomeerde veeartsen een eigenaardig standpunt inneemt,nbsp;eerbiedig de vrijheid nemen Uwe Excellentie aan te bieden denbsp;volgende

Nota.

De heer W. Eeftixg behoort tol de personen die volgens de wet van 4 April 187S, Nederlandsch Staatsblad ir. 37,nbsp;zonder een diploma van veearts te bezitten, korter dan tiennbsp;jaren voor de invoering der wet, maar vóór primo Februarinbsp;1873 een patent als veearts bezeten hadden.

Hij mocht dien ten gevolge niet langer dan tol primo Januari 1877 de veearlsenijkunst uitoefenen tenzij hij een lichternbsp;examen zou afleggen.

-ocr page 498-

460

Daartoe werd in 1876 de gelegenheid opengesteld in de maanden Juli en December.

Het programma van dat examen werd door Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken vastgesteld bij besluitnbsp;van den 16™ Maart 1876 als volgt:

Gelet op art. 16 der wet van 8 Juli 1874, (Stbl. ip. 98), zooals zij is gewijzigd bij die van 4 April 1875 (Stbl. n°. 57);

Den Raad van Bestuur van ’s rijks-veeartsenijscbool gehoord;

Heeft goedgevonden:

Voor het examen van hen die vóór 1 Februari 1875, doch korter dan tien jaren vóór het in werking treden vannbsp;eerstgemelde wet, van een patent als veearts voorziennbsp;waren of een patent als veearts hadden aangevraagd, geennbsp;diploma als veearts bezitten en thans een bewijs van toelatingnbsp;tot uitoefening der veeartsenijkunst verlangen, vast te stellennbsp;het volgende programma.

Het examen omvat:

1° de ziekte- en geneesleer der besmettelijke veeziekten, genoemd in art. 1 van het Koninklijk besluit van 30 Octobernbsp;1872, (Stbl. 11°. 105), benevens de maatregelen welke tegennbsp;deze ziekten op bet tijdstip, waarop dit examen wordt afgelegd,nbsp;van regeringswege zijn voorgeschreven;

2° de ziekte- en geneesleer van de overige veeziekten, waarvan, ingevolge bet bepaalde bij art. 11 van de wet van 8 Juli 1874, (Stbl. 11°. 98), regelende de uitoefening der veeartsenijkunst kennis moet worden gegeven aan den districtsveeartsnbsp;en aan den burgemeester;

3° de ziekte- en geneesleer van die veeziekten, welke met de onder 1° en 2° bedoelde gemakkelijk verwisseld kunnen worden ;

4° de werking en de gebruiksaanwijze van de in de veeartsenijkundige praktijk meest gebruikelijke vergiften;

5° de bepalingen van de wet van 20 Juli 1870 (Stbl. n°. 151), regelende bet veeartsenijkundig Staatstoezicht en de veeartsenijkundige politie;

-ocr page 499-

461

Belanghebbenden worden opmerkzaam gemaakt, dat bovenstaand programma, eenigc bekendheid veronderstelt met bet maaksel en de verrichtingen van die licbaamsdeelen, welke bijnbsp;de bedoelde ziekten zijn aangedaan, en dal voor een goednbsp;begrip van bet doel der toe te passen politiemaatregelen eenigenbsp;kennis van de gezondheidsleer onmisbaar is.

's Gravenhage, 16 Maart 1876.

Heemskerk.

Overeenkomstig dat programma beeft, blijkens bet verslag der examencommissie, barer zitting van 17 Juli tot 16nbsp;Augustus 1876, gericht aan Zijne Excellentie den Minister vannbsp;Binnenlandscbe zaken, opgenomen in de staatscourant vannbsp;6 September 1876 n°. 210, het examen geloopen over de volgende onderwerpen:

A. De ziekte- en geneesleer der besmettelijke veeziekten, genoemd in art. 1 van het Koninklijk Besluit van 50 Octobernbsp;1872 (Stbl. n°. 106} benevens de maatregelen, welke tegennbsp;deze ziekten thans van Regeringswege zijn voorgesclireven.

Bij het ondervragen over de hier bedoelde ziekten, en wel 1° de hondsdolheid bij alle vee, 2° het miltvuur bij alle vee,nbsp;5° den kwaden droes en huidvvorin bij eenhoevige dieren.

4° de longziekte, 3° de veepest bij herkauwende dieren, 6° de pokken bij schapen, 7^ de dierenscburft bij paar-tlen en bij schapen en 8° bet kwaadaardig klauwzeer bijnbsp;schapen, heeft de commissie bet zwaartepunt gelegd in denbsp;kennis van de verschijnselen en, voor zooveel noodig, van denbsp;oorzaken van bet ontstaan dezer ziekten. Vóór alles toch komtnbsp;het er op aan, dat de toegelaten personen in staat zullen zijnnbsp;deze ziekten te onderkennen of althans hun bestaan te vermoeden, waar zij ze in hunne praktijk aantreffen. Van daarnbsp;ook, dal sommige ziekten, waarmede de genoemde gemakkelijk verwisseld kunnen worden, mede een onderw'ei'p vannbsp;ondervraging moesten uitmaken. Wat daarentegen de voorgeschreven maatregelen betreft, beeft de commissie gemeend

-ocr page 500-

462

weinig of niet te moeten stilstaan bij de zoodanige, die geheel buiten medewerking van de zonder diploma van veearts tot denbsp;uitoefening der veerarlsenijkunst toegelaten personen door of vannbsp;wege het veeartsenijkundig Staatstoezicht genomen worden. Ennbsp;evenzeer heeft de commissie zich uit den aard der zaak bijnanbsp;geheel kunnen onthouden van het ondervragen over de geneesleer dezer veeziekten, aangezien zij ten deele, bij behoorlijkenbsp;naleving der wettelijke voorschriften, geen onderwerp vannbsp;behandeling kunnen uitmaken, terwijl het anderdeels, voornbsp;zoo ver het belang van derden hierbij niet betrokken wordt,nbsp;weinig ter zake doet, ol de toegelaten personen eene meernbsp;of wel eene minder verkieslijke wijze van behandeling aanwenden.

B. nbsp;nbsp;nbsp;De werking en de gebruikswijze van de in de veeart-senijkundige praktijk meest gebruikelijke vergiften. De commissie heeft gemeend in deze niet meer te mogen vorderen,nbsp;dan dat de examinandi het bewijs leverden, van met de werking van eenige der hier bedoelde geneesmiddelen althans innbsp;zoo verre, zij ’t dan ook oppervlakkig, bekend te zijn, datnbsp;niet door grove onkunde hunnerzijds het leven van vee, ennbsp;inzonderheid ook de gezondheid van menschen in gevaar gebracht kunnen worden.

C. nbsp;nbsp;nbsp;De bepalingen van de wet van 20 Juli 1870. (Slbl. N°.nbsp;lat), regelende het veeartsenijkundig Staatstoezicht en de vee-artsenijkundige politie. Wat dit punt betreft, zou het natuurlijk voor het minst onbillijk moeten heeten, als de commissie denbsp;kennis gevorderd had van tal van zoodanige artikelen der genoemde wet waarvan het volmaakt onverschillig mag worden genoemdnbsp;of zij, in het belang van het veeartsenijkundig Staatstoezichtnbsp;en de veeartsenijkundige politie, aan de examinandi al dannbsp;niet bekend zijn. De commissie heeft zich derhalve in dezenbsp;tot het strikt noodzakelijke beperkt.

D. nbsp;nbsp;nbsp;De ziekte- en geneesleer van de overige veeziekten,nbsp;waarvan ingevolge het bepaalde bij art. 11 van de wet vannbsp;8 Juli 1874 (Stbl. N°. 98) regelende de uitoefening der veeart-

-ocr page 501-

'i

463

seuijkuiist, kennis moet worden gegeven aan den districts-veearts en aan den burgemeester. Onder de hier bedoelde ziekten stond natuurlijk boven aan, de dolheid bij den bond,nbsp;terwijl verder lioofdzakelijk, en wel inzonderheid met bet oognbsp;op de gevaren voor de gezondheid van den mensch, betnbsp;mondzeer en de parelziekte der runderen, alsmede de gortigheidnbsp;en de trichinenziekte der varkens ter sprake gebracht werden.nbsp;Bovendien werd, hij het bespreken van deze en geene ondernbsp;A en D genoemde ziekten, onderzoek gedaan naar de kennisnbsp;van het maaksel en de verrichtingen van eenige belangrijkenbsp;lichaamsdeelen, voor zoover deze kennis inderdaad onmisbaarnbsp;moest heeten.

De heer VV. Eefti.ng, te Stadskanaal, gemeente Wildervank provincie Groningen, is tijdens de eerste zitting niet geslaagdnbsp;blijkens deii overzichtsstaat der tweede zitting van 5 tot 24nbsp;December 1876, waaruit blijkt dal uit de provincie Groningennbsp;tijdens de tweede zitting geen enkel persoon voor de eerstenbsp;maal geëxamineerd werd.

Tot ons leedwezen kunnen wij niet zeggen of het verslag der commissie over de zitting van d—24 December 1876,nbsp;ook gericht aan Zijne Excellentie den Minister van Binneii-landsche Zaken, opgenomen is iii de staatscourant, wel inlietnbsp;verslag aan den Koning van de bevindingen en handelingen van helnbsp;veeartsenijkundig Staatstoezicht in het jaar 1876, pag. 44 t/m. 48.

In dat verslag lezen wij:

»De commissie heeft in haar boven aangehaald verslag der «eerste zitting uiteengezet, welke eischen, naar hare over-«tuiging, overeenkomstig het door Uwe Excellentie vastgesteldnbsp;«programma, bij dit examen gesteld mochten en moestennbsp;«worden, en hoe zij, in overeenstemming daarmede, hij hetnbsp;«ondervragen en hel beoordeelen der geëxamineerden is tenbsp;«werk gegaan. Aangezien hare zienswijze in deze geen enkelnbsp;«bezwaar in een of ander opzicht ontmoet heeft, is bij deze

-ocr page 502-

464

«tweede zitting geheel dezelfde weg gevolgd, en meent zij «zich thans in dit opzicht tot een beroep op haar eerstenbsp;«verslag te mogen bepalen.”

Aan het aldus afgehakende programma voldeed de heer W. Eepti.vg in de tweede zitting, terwijl de examen-commissie van denbsp;toen geslaagden in het hooger genoemd verslag, getuigde als volgt:

«Onder de 20 personen, die een bewijs van toelating ont-»vangen hebben, was er geen enkele die bij het examen het «bewijs van meer dan middelmatige kennis leverde; van zevennbsp;«hunner kon het examen slechts ter nauwernood voldoendenbsp;«geacht worden.”

En verder:

«Hoe in weerwil van de lage eischen, die overeenkomstig «het programma door de commissie gesteld zijn geworden,nbsp;«zulke ongunstige verhouding mogelijk heeft kunnen zijn,nbsp;«(van de 48 nl. die voor de tweede maal examen aflegden,nbsp;«slaagden er slechts 16) is zeer gemakkelijk te verklaren.”

«De groote meerderheid der personen, die tijdens de eerste «zitting der commissie examen aflegden, —en de destijds ge-«slaagden bijna allen — hadden, uitsluitend ten behoeve vannbsp;«dit examen, van eenige gediplomeeerde veeartsen onderwijsnbsp;«ontvangen. Enkele weinigen dezer veeartsen die hierin eenenbsp;«bron van inkomsten ontdekt hadden , hebben zich zelfs gedurendenbsp;«geruimen tijd met dezen arbeid onledig gehouden; menigeennbsp;«werd door hen zoodanig voor het examen afgericht, dat, voornbsp;«het oogenblik althans, hij aan de gestelde eischen voldoen kon.”

Geldt dit alles den Heer W. Eefting direct, zoowel als de school waaruit hij voortgekomen is, indirect moet ’t hem als «deskundige” karakteriseeren waar de commissie vervolgt in haarnbsp;verslag der tweede zitting:

«Voor het overige meent de commissie zich ditmaal te «kunnen onthouden van in het bijzonder door voorbeelden aannbsp;«te toonen, van welk gehalte de veeartsenijkundige kennis bij

-ocr page 503-

468

»eeri groot deel der enkel van een patent als veearts voorziene «personen is, en wat men van deze ten bate van onzen vee-»stapel verwachten mag”.

Die voorbeelden worden in het verslag der eerste zitting geleverd. Zij mogen hier plaats vinden.

«Onder de 61 personen die niet toegelaten konden worden— waaronder de persoon in kwestie) «waren er vele die denbsp;«verklaring aflegden, dat hun niets bekend was van het be-«staan van wetten tot regeling van veeartsenijkundig Staatstoe-»zicht en de veeartsenijkundige politie en van de uitoefeningnbsp;«der veeartsenij kunst, noch van een programma voor het doornbsp;«hen af te leggen examen. Hun examen leverde daarvan dannbsp;«ook de meest overtuigende bewijzen. Zeer velen meendennbsp;«te kunnen volstaan met de bewering, dat zij van besmette-»lijke ziekten van het vee weinig of niets wisten, maarnbsp;«eigenlijk ook niets behoefden te weten, aangezien zij bij hetnbsp;«bestaan van zoodanige ziekten, den eigenaren zouden aanradennbsp;«voor zulke gevallen een gediplomeerd veearts te ontbieden.nbsp;«Op de vraag, boe zij dan welen konden, dat een dier wer-«kelijk of vermoedelijk aan eene besmeitelijke ziekte leed,nbsp;«moesten zij het antwoord schuldig blijven.”

«De commissie heeft zeer dikwijls verbaasd gestaan over «de bewijzen van de meest grove en gevaarlijke onkunde,nbsp;«die door zoo velen geleverd werden. Dat men, bijvoorbeeldnbsp;«dolheid bij den hond alleen daarvan voor goed herkennennbsp;«kan, dat het dier rechliiit loopt met den staart tusschen denbsp;«beenen en bang is voor water, of wel (volgens anderen) enkelnbsp;«daaraan, dat de tong geheel zwart is; — dat men dolle hondennbsp;«zou afmaken, maar aan hondsdolheid lijdende runderen ennbsp;«paarden wel behandelen zou (door aderlatingen tedoen,won-«derzout in te geven, enz.) en genezen ook; — dat bij denbsp;«laatstgenoemde dieren de dolheid niet besraeltelijk is; — datnbsp;«miltvuur voor den mensch volstrekt niet gevaarlijk is; — datnbsp;«men een aan kwaden droes lijdend als de eigenaar zulks

-ocr page 504-

466

«verlangde zonder er aangifte van te doen, zus of zoo (bijv. »met Spaansch groen of iets dergelijks) wel behandelen zou,nbsp;»in de hoop van het althans in zooverre oogenschijnlijk tenbsp;«herstellen, dat het gevoegelijk kon verkocht worden;—dat de

»longziekte

niet door besmetting ontstaat, maar alleen of

»(volgens anderen) althans hoofdzakelijk door nadeelige planten, »door verkoudheid enz; — dat men de veepest, als ze voorkwam,nbsp;»wel zou weten te behandelen en het onnoodig vond, dat aannbsp;»deze ziekte lijdende runderen afgemaakt moesten worden; —nbsp;»dat (en dit gold voortdurend voor de meeste besmettelijke ziekten)nbsp;»er na den dood niets anders te vinden is dan dat het dier inwendignbsp;«geheel verbrand of wel geheel zwart is; — dat rattekruid voor dennbsp;»mensch niets geen kwaad kan; — dat eene koe eerst sterven zalnbsp;»van 70 tot 90 ons salpeter (en soortgelijke meer, terwijl zeer velenbsp;«anderen, uit vrees van te veel te zeggen, de te geven hoeveel-«heden van sommige geneesmiddelen, die aan paarden ennbsp;«runderen bij medicinale oneen toegediend worden, op eenigenbsp;«weinige greinen bepaalden); — dat men bij het gebruik vannbsp;«vergiftige zelfstandigheden den eigenaar met opzet niets daar-«van zou doen merken, ten einde hem geen vrees voor zulkenbsp;«dingen aan te jagen; — dat men niet precies weet te zeggennbsp;«of het voeder door den slokdarm naar binnen gaat en het drink-«water .door de luchtpijp of wel omgekeerd; — dat men in hetnbsp;«algemeen zich de allervreemdste en meest onbegrijpelijke voor-«stellingen maakte, bij voorbeeld van bloedsomloop, van adem-»haling, van het grove zamenstel van een rundermaag, vannbsp;«spijsvertering, waarbij overtuigend bleek, dat men van een

«en ander niet het flauwste begrip had;—..........deze

«weinige aanhalingen uit de meer dan vele soortgelijke zaken, «die de commissie dagelijks te hooren kreeg, zulten zekernbsp;«voldoende zijn ten bewijze, dat tot nu toe door zoo menignbsp;«persoon, die enkel met een patent van veearts gewapend is,nbsp;«de bezitting van den veehouder en de gezondheid van dennbsp;«mensch roekeloos op het spel worden gezet.”

Vermeenen wij met het vorenstaande afdoende aangetoond

-ocr page 505-

467

te hebben dat iemand, langs diisdanigen weg in het bezit geraakt van een bewijs van toelating tol de uitoefening der veeartse-nijkunsl, zooals de wet van 8 Juli 1874. Stbl. N°. 98, tol regeling van de uitoefening der veeartsenijkunst bepaalt, nietnbsp;die waarborgen kan bieden die noodig zijn om als Gouverne-ments-veearts belast te'worden met bet veeartsenijkundig Staatstoezicht en als deskundige bij de veeartsenijkundige politie,nbsp;alsnu wenschen wij aan te toonen dat men in Nederlandnbsp;daarvan zoo overtuigd was, dat de wetgever al deze liedennbsp;uitsloot bij de bepaling, welke personen tot districts-veeartsnbsp;konden benoemd worden.

Art. 2 der wet van 30 Juli 1870 Stbl. N°. 131 zegt:

»Het (veeartsenijkundig Staatstoezicht) is onder Onzen Mi-»nister van Binnenlandsche Zaken opgedragen aan districts-»veeartsen.”

»Zij worden door ons benoemd uit personen, die de akte »van bevoegdheid als veearts van Rijkswege ontvangen hebben.”

En in alle andere artikelen dier wet wordt, w'aar zulks noodig is, uitsluitend gesproken van den districtsveearts, den districts-veearts-plaatsvervanger of den geëxamineerden veearts, zoodatnbsp;zij, die geen diploma van veearts bezitten , maar enkel een bewijsnbsp;van toelating tot de uitoefening der veeartsenijkunst, van dezenbsp;betrekkingen uitgesloten zijn,

De examen-commissie, hiervoor bedoeld richtte hiernaar hare eischen. Zij toch schreef, zooals reeds aangehaald werd, hetnbsp;volgende:

»Wat daarentegen de voorgeschreven maatregelen betreft, »heeft de commisie gemeend weinig of niet te moeten stilstaannbsp;»bij de zoodanige, die geheel buiten medewerking van de zon-ygt;der diploma van veearts tot de uitoefening der veeartsenijkunstnbsp;toegelaten personen door of van wege het veeartsenijkundignbsp;«Staatstoezicht genomen worden”.

In Nederland met zijn communicatiemiddelen, met zijn allerwege verspreide veeartsen die van Rijkswege een diploma

-ocr page 506-

468

van veearts ontvangen hebben, alw'aar de macbtbebbenden te beschikken hebben over tientallen van plaatsvervangers vannbsp;den districtsveearls, over tientallen van geëxamineerde veeartsen, kunnen, wanneer de districts-(Goavernements) veeartsnbsp;een fout begaat, de gevolgen nog gestuit worden door hetnbsp;optreden van zijne plaatsvervangers en der geëxamineerde veeartsen. Maar hier komen in casu te rusten in banden van eennbsp;in Nederland van bet veeartsenijkundig Staatstoezicht uitgeslotennbsp;l»ersoon, de belangen van den veestapel van meerdere residen-tiën, terwijl andere hulp dagen reizens verwijderd is, zoo-dat de gevolgen van te voorziene fouten als een lawine aan-groeieii kunnen tot schade der schatkist, tot nadeel der productieve krachten dezer geweesten, alvorens de fout ontdektnbsp;wordt.

Als in weerwil van al het vorenstaande de heer W. Eeftlxg toch uitgezonden wordt om alhier benoemd te worden totnbsp;Gouvernements veearts, dan mogen wij niet anders aannemen dannbsp;dat de alhier geldende wettelijke bepalingen zulks toelaten.

De wettelijke bepalingen op de benoembaarheid tot Gou-vernements-veearts zijn vervat in het Koninklijk besluit van 13 October 1875 No. 12, opgenomen in het Indische staatsbladnbsp;van dat jaar No. 294.

Het laat zich toch moeilijk aannemen dat de persoon in kwestie volgens bet daarbij gevoegd programma (*) examen

(1) Dat programmen luidt als volgt:

1°. Natuurkunde.

2°. Scheikunde.

3°. Natuurlijke historie fplant-, dier-, dellstof- en aardkunde}.

4°. Kennis der voeder- en artsenijplanten en artsenijwarenkennis.

5°. Ontleedkunde der huisdieren.

6°. Weefselleer en physiologie der huisdieren.

7°. Natuurlijke historie, leer van het uitwendig voorkomen (zoogenaamd extérieur) en raskennis der huisdieren.

8°. Gezondheidsleer der huisdieren en veeteelt.

9°. Kennis van den hoef en het hoelheslag.

-ocr page 507-

469

afgelegd heeft of alsnog afleggen zal. Alsdan zal zijne uitzending gebaseerd zijn op art. 4, § a van genoemd besluit, dat zegt:

«Vrijgesteld van bet examen:

§ a. in zijn geheel zijn zij, die bet recht hebben de veeartsenijkunde in Nederland uit te oefenen;

§ b. enz.

Het ligt niet op den weg der Vereeniging te beoordeelen of dat recht in casu voortvloeit uit een diploma van veeartsnbsp;dan wel uit een bewijs van toelating lot de uitoefening dernbsp;veeartsenijkunst, evenmin of in bet laatste geval de ter beschikkingstelling en de eventueele benoeming in overeenstemming is met art. 7 (i) van het Koninklijk besluit van 10nbsp;September 1864, No. 47 (Indisch Stbl. van dat jaar No. 194)nbsp;of van art. 5 [f) van bet Koninklijk Besluit van 8 Septembernbsp;1870 No. 28 (Indisch staatsblad No. 9 van 1871).

Maar wel vermeenen wij er Uwer Excellentie’s aandacht op te mogen vestigen, dat wanneer een eventueele benoeming 1 2

1

10°. Ziektekundige ontleedkunde der huisdieren.

11°. Algemeene en bijzondere ziektekunde en geneesleer der huisdieren. 12°. Heelkundige ontleedkunde, heelkunde, operatie- en verbandleer dernbsp;huisdieren en leer der hoelziekten.

13°. Verloskunde der huisdieren.

14°. Veeartsenijkundige geneesmiddel- en vergiltleer.

15°. Veeartsenijkundige kliniek en artsenijmengkunde.

16°. Gerechtelijke veeartsenijkunde en veeartsenijkundige politie.

2

.Vrt. 7. De bijzondere voorwaarden voor benoembaarheid tot bepaalde ambten of bedieningen worden door Ons vastgesteld, en het examen, indien dit als bijzondere voorwaarde wordt voorgeschreven, zoodanig geregeld, dat het in Nederland en in Nederlandsch-Indië volgens hetzelfdenbsp;programma wordt algenoinen.

(2) Art. 5. Na het voleindigen van den leertijd (op ’s Rijks veeartsenijschool te Utrecht) worden de kweekelingen, die bij een afgelegd examen blijken hebben gegeven van voldoende bekwaamheid voor de betrekking vannbsp;paardenarts of veearts, door onzen Minister van Koloniën bij Ons in aanmerking gebracht voor eene benoeming tot paardenarts 3° klasse bij het legernbsp;in Nederlandsch-Indië of tot civiel veearts daar te lande.

-ocr page 508-

470

van den Heer W. Eefting tol Gouvenienients-veearts niet in strijd is met de w'etlelijke bepalingen dienaangaande, er eennbsp;leemte in die wetgeving 'is, die ten nadeele [van den staat ennbsp;der productieve krachten dezer gewesten blijkt te kunnen werken;

Redenen waarom wij Uwe Excellentie eerbiedig in overweging geven een dergeUjke[ benoeming in de toekomst te voorkomennbsp;door aanvulling der wellelijke bepalingen op de benoembaarheidnbsp;lot Gouvernements-veearls.

’t Welk doende, enz.

Namens de Veeartsenijkimdige Vereeniging,

J. J. PosTMA, President.

D. Dbiesskn , Secretaris.

Batavia, 18 Februari 1890.

-ocr page 509-

DANKBETUIamp;ING.

In de Notulen der Vergadering der Bandoengsche Landbouw-Vereeniging van 2 October 1889, gepubliceerd in het tijdschrift voor Nijverheid en Landbouw in Ned. Indië, Deel XXXIX,nbsp;pag. 410 t/in. 419, lezen wij op pag. 417:

»VI. De heer Toussaint vestigt de aandacht op het Neder-landsch Indisch veterinair Tijdschrift, en laat eenige afleveringen onder de leden circuleeren.”

»Algemeen is men ingenomen met den veelzijdigen inhoud er van en belooft men, op voorstel van den Heer Toussaintnbsp;de uitgave zooveel mogelijk te zullen steunen.”

Het Bestuur der Veeartsenijkuudige Vereeniging en de Redactie van Haar tijdschrift betuigt den heer Toussaint innigeu danknbsp;voor zijn belangstelling en zijn streven het tijdschrift steeds innbsp;wijder kring ingang te doen vinden, belovende den Heernbsp;Toussaint mede te deelen zoodra de hem gedane belofte innbsp;vervulling komt.

In den ledenlijst der Bandoengsche Landbouw-Vereeniging, zooals die voorkomt op pag. 496 van het tijdschrift van Nijverheid en Landbouw, Deel XXXVIII, treffen wij onder de 54nbsp;leden, er al vast twee aan, die de uitgave van de Veeartsenijkun-dige Bladen niet door beloften, maar daadwerkelijk steunen.

Dat zijn de Heeren W. L. H. en H. L. W. Steenstra Toussaint.

Dat deden deze Heeren evenwel reeds sedert de oprichting der Vereeniging.

32

-ocr page 510-

PERSOIALIA.

Verleend: een Ivvee-jarig verlof naar Europa wegens ziekte, aan den Gouverneinents-veearts C. N. Schoorel.

Overgeplaalst: van Makassar naar i?alt;arfa, de mil. paardenarts 2 klasse C. van Heelsbergen.

Van Batavia naar Makassar, de militaire paardenarts 5® klasse M. J. Tromp de Haas.

Van Bandoeng naar Soékaboemie, de ambtenaar voor den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst C. A. Penning.

Van Pandeglang naar Serang, de ambtenaar voor den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst D. J. Fischer.

Van Buitenzorg naar Tangerang, de ambtenaar voor den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst P. A. van Velzen.

-ocr page 511-

Onder hel sluiten dezer aflevering vernemen wij met leedwezen bet overlijden van onzen collega en ijverigen mede-W'erker, den heer C. N. Schoorel op den 14™ Februari 1890 te Appeldoorn.

En al is het ons niet gegeven een traan van piëteit te plengen op zijn laatste rustplaats, ons rest toch nog den troost vóórnbsp;het sluiten van het 4“ deel van dit tijdschrift, waarin hijnbsp;meermalen van zich deed hooren, een bladzijde te wijden aannbsp;zijne nagedachtenis.

Een goed kameraad, een waardig collega hebben wij verloren. In 1871 de veeartsenijkundige studie begonnen, kwam hij in 1880 in Nederlandsch Indië voor den tijd van één jaar,nbsp;ten einde de runderpest, die West-Java teisterde, te helpennbsp;bestrijden. Vond hij hier een werkkring die hem beviel, zeernbsp;zeker zal ook wel het vinden van huislijk geluk het zijne ernbsp;toe bijgedragen hebben, in vasten dienst over te gaan. Datnbsp;gebeurde in April 1882. Maar ook hij zou ondervinden datnbsp;men werkelijk niet ongestraft onder de palmen zwaar werkennbsp;zal. En zoo noodzaakte hem zijne geschokte gezondheid innbsp;November 1884 herstel van krachten te zoeken in Nederland.nbsp;Hij keerde terug in September 1886 met nieuwen moed, ennbsp;met, helaas! slechts schijnbaar herstelde krachten. Want denbsp;vereerende taak, hem opgedragen, veehoederij en veehouderij

-ocr page 512-

cfL-

474

van het eiland Madoera, in verband met den landhuishoudkundigen toestand van dat gewest te bestudeeren, heeft hij niet ten einde kunnen brengen.

Medio 1889 noodzaakte hem andermaal naar E'mopa te gaan. Helaas! ditmaal om er te sterven.

Is het verlies voor de Veeartsenijkundige Vereeniging en voor Haar tijdschrift, waarvan hij mede-oprichter was, groot, ditnbsp;verlies weegt evenwel niet op tegen dat zijner nagelaten betrekkingen.

Aan hen zij bier een woord van troost geboden door onze Vereeniging, die aan hem verplichting heeft. Zijne nagedachtenisnbsp;blijve bij ons in eere. Hij ruste in vrede.

-ocr page 513- -ocr page 514- -ocr page 515- -ocr page 516-