Bladz.
Naamlijst van dc Vcreenigiiiquot; tot Bevordering vaji Veeartsenijkunde
in Nederlandscli-Indië op 1 Juli 1890 ........ 1.
Bijdrage tot de leer der distomatose, door 1’. nbsp;nbsp;nbsp;A.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van Vei.zen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10.
üebor die Ivastration des mannlichen Rindvielis in der Residenz Bagelen,
voii F. Paszotta..............23
Huiduitslag Lij hel paard, veroorzaakt door de aardvloo, in het Soen-
daneesch »Tongo” genaamd, door C. A. Penning.....29.
Be Boulogner-worsl (Saucissons de Boulogne) in verland met de open-
hare hygiëne, door M. Thomas..........32.
Over de influenza hij het paard en de voorhehoeding legen deze ziekte. 41. zake het rekwest der Veeartsenijkundige Vereeniging, omtrent denbsp;wettelijke bepalingen op de henoemhaarheid tot Gouvernemenls-veearls in Nederlandsch-Indië.
A. nbsp;nbsp;nbsp;Antwoord der Regeering.........46.
C. nbsp;nbsp;nbsp;Het rekwest, ondersteund door de Nederla/idscli-Indische
Maatschappij van Nijverheid en nbsp;nbsp;nbsp;Landbouw ...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;49.
¦'^!lt;Alecta;
Aanqeborcn tuberculose bij een kalf.......53.
Tuberkel-gif in melk........... 54.
Tuberculose bij den hond door infectie nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;den menschnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;54.
Tuberculose overgebraibt door blaasHnlrumenten nbsp;nbsp;nbsp;...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;55.
Vaccine van de geit............55.
Overbrenging van tuberculose op een kind door het gebruik
van nbsp;nbsp;nbsp;melk, afkomstig van eenenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tuberculeuze koenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;55.
Uit nbsp;nbsp;nbsp;hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jongste Jaarverslag vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Rijks-inrichtingnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tot
kweeking van koepokstof..........56.
Immuniteit..............56.
Vermoeienis ..............57 ¦
-ocr page 10-Blam.
Over kunstmatige voortbrenging van immuniteit legen kwaden-drocs ..............
59
Veearlsenijkundige studie..........
...............................
Peusosalia , nbsp;nbsp;nbsp;..........'.....
Necrologie.................
De beteekenis der bakteriologisebe onderzoekingsmethoden voor de
praktijk der geneeskunst en veearlsenijkunst, door M. Straub . nbsp;nbsp;nbsp;85.
Uit het jaarverslag van het laboratorium voor pathologische anatomie
en bacteriologie te Weltevreden over bel jaar 1889 ..... 110.
Bijdrage over de voeding der muildieren in Nederlandsch-lndië, door
II. M.ARS....................151.
Poeleb-pandak, door 11. Mars..............156.
Analecta:
Uydrochloras Cocaïne m de vétérinaire chirurgie toegepast. 165.
Veeartsenijkundig Staats-examen . .........166.
Opsporing van cysticercae............167.
Besmettelijkheid van speeksel van dolle honden .... 167.
De rabiës-inënting..............168.
Miltvuur-sporen...............169.
De virulentie van rniltvuur-bacillen........171.
liofjie, een antisepticum . ...........172.
De ademhaling der darmparasielen........173.
De verteerbaarheid van gekookte melk.......174.
De verteerbaarheid van rauw, gekookt en gerookt vleesch. 175.
Koloniaal verslag over 1889.
Burgerlijke veearlsenijkundige dienst........177.
-ocr page 11-Bladz.
In zake het rekwest der Veeartsenijkundigc Vereenigiiig, omtrent de wettelijke bepalingen op de benoembaarheid tot Gouvernements-
veearts in Nederlandsch-Indië. (vervolg) .........185.
D. De beslissing der Opper-Rcgeering........185.
Perso.'ïalu.................• . . 187.
Uit het rapport der commissie tot den aankoop van paarden in Boni
Buptura chorioideae, door L. .1. Hoogkamer........ 227.
Stenose van den oesophagus bij een paard, door A. Vrijburg. . . 234. Jonge distomen of amphistomum conicuin? door D. J. Fischer . . 237.
Braken nbsp;nbsp;nbsp;bijnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;het paard, door C. A. Persing........ 240.
Wond bij nbsp;nbsp;nbsp;een paard, door A. Vrijburg......... 245.
De races als middel tot verbetering van de Indische paardenrassen,
door J. nbsp;nbsp;nbsp;VAN DE Velde............. 248.
Over vervalschingen van Kajoepoeti-olie, door W. M. Otiow . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. 255.
Analecta:
Glycerine in de Veeartsenijkundige 'praktijk .... nbsp;nbsp;nbsp;260.
Over de aanwending van atropine bij de behandeling van
chronische neus-catarrh bij paarden.....2G0.
Over de zwam-doodende werking van versche urine van
den gezonden inensch.......... 262.
Een mededingster van Papayine....... 264.
Koemest bij hoef-kreupelheden........ 265.
Instrument om de Larynx bij hel paard te onderzoeken. 266.
Tuberculose bij een hond.......... 266.
Over de remonte bij de Amerikaansche kavallerie . nbsp;nbsp;nbsp;. 267.
De remonte in Frankrijk.......... 269.
Prijzen van de paarden in Frankrijk...... 274.
Paardenverlies in den oorlog......... 276.
De nbsp;nbsp;nbsp;voeding der paardennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Engeland...... 277.
Hengst- of merrie-veulen.......... 278.
Paarden die niet trekken willen........ 278.
Afstand rijden............. 279.
In memoriani. Johannes, Jacobus Postma........ 280.
1*ersonalia..........’i...... 283.
-ocr page 12-YIII. nbsp;nbsp;nbsp;INHOUD.
Dladz.
Uit liet jaarverslag van het laboratorium voor pathologische anatomie en bacteriologie te Weltevreilen over hel jaar 11590, tloor Dr. C.nbsp;Emkmas ................. 285.
Septichaemia haemorrhagica onder den veestapel in Nederlandsch-lndië,
medegedeeld door .1. W. F. J. van Eeoke....... 290.
Dilïerentieel-Diagnostiek van septicaemia haemorrhagica en pestis hovina,
door D. Driessen..............995.
Analecten:
Genceshaarheid van Tetanus en Diphleritis..... 425.
Geneesbaarheid van Aktinomykoso....... 425.
Voorbehoeding van dolheid bij paarden...... 425.-
Variola en Vaccine............ 426.
Behagt;ideling van navelbreuk......... 427.
Rotstraal en Straalkanker.......... 427.
Ueoncarics............... 427.
kanwending van cocaïne in de diagnostiek der kreupelheden. 428.
Petroleum bij Coiijunctivitis......... 428.
Glycerine bij brandwonden.......... 428 .
Methyl-Violet of Pynklanine ah anlisepticum .... nbsp;nbsp;nbsp;429.
Pyoktaninc als geneesmiddel tegen mond- en klauwzeer . 429.
Salol................ 430.
Pix liquida, Iloulteer...........'430.
Tegen hongstigheid bij merries........431.
Kwaadaardigheid bij het beslaan........ 432.
Bepaling van den ouderdom by den hond..... 432.
Hoe lang een paard hojiger en dorst kan verdragen . nbsp;nbsp;nbsp;. 433.
Personalia.............. 434.
-ocr page 13-¦'^ üjA-li
VAN DE nbsp;nbsp;nbsp;1?4
VAN nbsp;nbsp;nbsp;* ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘
IN
op 1 Juli 1S90.
Eerevoorzitter.
l)r. A. W. H. Wirtz.
Bestuur.
J. J. 1'oslina, President.
D. P. p. Driesseti, Secrelaris-Thesaurier. H. Mars, Bibliothecaris.
t^OMMISSlE VOOR DE BeDACTIË DER VëEARTSENÏ.IKUNDIGE BlADEN.
D. P. F. Driessen, Gérant.
J. J. Postiiia.
H. Mars.
C. van Heelsbergen.
Eereleden.
i. M. van Vleulen. W. P. Groeneveklt.
Amsterdam.
Batavia.
Oiid-Direcleur Binn. Bestuur. Lid ill den Baad van N. I.
-ocr page 14-Ledkn.
Namen.
Qüaliteit.
, Woonplaats.
Halen, R. A. Plemperv. Hergli, J. van den.. .
Bosnia, K..........
Braam, J. M. van . , .
Croll, W. G.......
Driessen , A. ïh. H. . Driessen , I). P. F . . .
Mil. paardenarts 2' kl. Banjoe Biroe. Landheer Gondang Dia.;Batavia.
Gouv‘®-veearts.
Kap. der artillerie. Erfpachter.nbsp;Gouv‘®-veearts.
Adviseur voor den hur-gerlijken veeartsenij-kundigen dienst.
Esser, W. J........jGouv'®-veearts.
Eijkman, Dr. G......jDir. Bact.Lahoratorium.
Bezoeki. Bandjermassin.nbsp;Tjandjoer.nbsp;Soera baja.
Fisscher, D. J. Fuchs, F. J.. .
Graaff, J. P. de.....
Haas, H. J. Tromp de.. Heeckeren tot Waliënnbsp;E. S. Barou van..nbsp;Heeckeren tot Waliënnbsp;L. T. H. Baron van.nbsp;Heelsbergen , C. van..
Hoogeveen, A. M......
Hoogkamer, L. J......
Huhenet, D.........
Hunt, Th. G. van. Jennij, V. A......
Gouv’^.-veearts.
Dir. naaml. venn. rij-tuig-fabriek en van den handel in paarden.
Kap. der artillerie.
Mil. Paardenarts 5' kl.
Suikerfabriekant.
Administrateur Sinagar.
Mil. Paardenarts 2' kl.
Ritmeester.
Mil. paardenarts 1» kl.
Ambtenaar voor den burgerlijken veeartse-nijkundigen dienst.
Ghef firma Ernst amp; Co boekbandelaren.
Koopman.
Batavia. Mr.-Cornelis.nbsp;Batavia.nbsp;Palembang.
Batavia.
Medan-Deli.
Makassar.
Modjokerto.
Soekaboemie.
Batavia.
Batavia.
(')•
Batavia.
Batavia.
.Makassar.
(*) Tijdelijk in Europa.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(4-) Tijdelijk in Europa. (quot;) Correspondeul voor Duitschland. (**) Correspondeul voor Nederland. |
| ||||||||||||||||||||||||
Inteekesarek. |
A. In Nederlandsch-lndië. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
() fijdelijk in Nederland. (“) Twee exemplaren. |
Namen. |
Qü.aliteit. |
Woonplaats. |
Berg V. Heinenoord, E. M. van den... |
Assistent-resident. |
Koetoardjo. |
Berkhoir Brans, A. J., |
Koopman. |
Batavia-. |
BiblioUieek.............. |
Binn. Bestuur. |
Batavia. |
Bibliolheek............. |
Groot Mil. Hospitaal. |
Batavia. |
Bibliotheek............. |
Hoofdbnreau artillerie. |
Batavia. |
Bibliotheek.............. |
Hoogere burgerschool. |
Soerabaja. |
Bibliotheek............. |
Regiment kavalerie. |
Salatiga. |
Blocqiiery, W. F. A. v.d. |
Ritmeester. |
Soerakai’ta. |
Bloys V. Treslong;C. J. |
Chef-rnachinisl. |
Tjandjber. |
Bochardt , A ........... |
Apotheker. |
Buitenzorg. |
Bosch, F. G........... |
Off. der artillerie. |
Banjoe Biroe. |
Boulniy, D. C......... |
Adm. Tjiloear. |
Buitenzorg. |
Boutuiy . G............. |
Koopman. |
Ïelok-Betong. |
Braak, H. L. C. ter.. |
Adm. Soekabrenti. |
Soekaboemie. |
Brugge, W. C. van. . |
Particulier. |
Salatiga. |
Bruijnis, J. H. G..... |
Kap. der artillerie. |
Makassar. |
Buno Heslinga , N..... |
Adm. Strniswijck. |
Mr.-Cornelis. |
Capelle, .1. A, van.... |
Kap. der artillerie. |
Batavia. |
Couperus, G. W...... |
Adm. Lembang. |
Bandong. |
Crawfurd, J........... |
Peperplanter |
Lampongs. |
Deun, L. J. van....... |
Officier der artillerie. |
Banjoe-Biroe. |
Dibbetz, P. J......... |
Officier der artillerie. |
Padang. |
Donnaar, J. F........ |
Majoor der artillerie. |
Batavia. |
Dorp, C. H. van..... |
Adm. Goenoeng Kasoer. |
Bandong. |
Doijer, J................ |
011'. der artillerie. |
Batavia. |
Dijk, J. A. G. van____ |
Boekhandelaar. |
Batavia. |
Ede V. d. Pais P. van.. |
Apotheker. |
Batavia. |
Eecke, .T. W. van.... Eekhout, A. B........ |
Onder-directeur Bacteriologisch laboratorium. Adm Pass.Telagawarna. |
Batavia. Soekaboemie. |
Namen.
Engelenberg, A. J. N..
Faber, J. Th. W.....
Fokkens, F............
Gaffron , Gh. H. von.. Geel, ,1. C. van.......
Geill, A. F.
i Woonplaats.
Kap. der infanterie. Hoofd-ing. der B. O. W.nbsp;Administrateur.
Off. der kavallerie.
Kap. der artillerie. Adm. Ragoenang.nbsp;Kinaplanter.nbsp;Kinaplanter.
Off. van Gezondb. 1' kl. Adm. Semplak.
Off. v. Gezondheid 1' kl.
•lonkers. E. C.
•lookers, H.....
Kessler, W.....
Qüaliteit.
Controleur B. B. Landheer.
Inspecteur van cultures. Adm. Tjikoppo Majak.nbsp;lOnder Direct, artillerienbsp;conslrucüe winkel.nbsp;jOff. der artillerie.
Gelpke, Dr. 0......... Arts.
Gresshofl', Dr. W.....{Chemicus v/d. Planten
tuin.
Gr evers, J. A. P.....
Groenemeijer, A. D. J.,
Haase, .1. F............
Happé, F...............
Heer, Jr. G. de.......{Controleur B. B.
Heidens, P. A. H..... OIT. der infanterie.
Heutsz, H. J. van ... Heijblom, H. P. G....
Hofland, H.............
Hofland, W...........
Holwerda, Dr. N. L. Houtum, A. van.....
Hubert, H. J......
Ispelen, F. H. van—.Kap. Intendant. Jacometti, Th. Azon..'Koopman.
•lansen, A. A. N...... Geneesheer.
.lansen, M.............. Eig. Hotel des Indes.
•lansen, T. J...........{controleur B. B.
Suikerfabriekant.
Koffiplanter.
Administrateur.
Tjiligon.
Tangerang.
Soekaboemie.
Buitenzorg.
Soerabaja. Willem I.nbsp;Bandjar.
Buitenzorg.
Mr.-Cornelis.
Soerabajay-
Blitar.
Salatiga. jPalembang.nbsp;iMr.-Gornelis.nbsp;Batavia. ,nbsp;Mr.-Cornelis.nbsp;Bandong.nbsp;Garoet.nbsp;Buitenzorg.nbsp;{Buitenzorg.nbsp;Benkoelen.nbsp;^Batavia.nbsp;(Batavia.nbsp;jTangerang.nbsp;Soerabaja.nbsp;Soekap. Kollot.nbsp;Djokjakarta.nbsp;Malang.
Garoet.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(*) ïijdelijk in Nederland. |
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(*) Tijdelijk in Nederland. |
B. In Nederland. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Üe Redactie lioudt zich beleefd aanbevolen voor medcdeelingcn van fouten gt;•1 den naamlijst. |
DOOR
P. A. VAA AKLKEüV.
Veearts.
Reeds laag had het mijoe opmerkzaamheid gaande gemaakt, dat er tegelijk met runderpest in de Residentie fiatóam, speciaalnbsp;in de afdeeling Tangerang, een massa karbouwen stierven aannbsp;een ziekte, die, hoewel onder verschillende inlandsche namennbsp;bekend, in hoofdzaak altijd hetzelfde ziektebeeld vertoonde.
In hoofdzaak bleek deze ziekte, zoowel bij Europeanen als inlandsche Hoofden geheel onbekend, hoewel de meest uiteen-loopende hypothesen omtrent den aard derzelve de rondenbsp;deden.
Deze ziekte bleek mij evenwel, na het doen van veelvuldige secties, steeds te zijn de in Ewroysa welbekende igt;distoraalose” ofnbsp;leverbotziekte, in Frankrijk bekend onder den naam »pourrilure”,nbsp;in Duitschland als Faüle; hier op West-Java bekend onder verschillende namen naar gelang het symptoom, dat het meestnbsp;op den voorgrond treedt. Zoo spreekt men ’t meest van sakilnbsp;lemes, wat eigenlijk beleekent buigzaam of taai; men bedoeltnbsp;er evenwel mede, stram of stijf, slepend in ’t-gaan. Zoonbsp;spreekt men van sakil loempoeh, in de beteekenis van pijnnbsp;in de heenen hebben en verlamd zijn. Verder van sakil be-djad in de beteekenis van »uitgeput zijn” wanneer het diernbsp;niet meer in staat is om op te staan maar alle kracht in de extremiteiten mist en voortdurend blijft liggen. Ook spreekt hetnbsp;kampongvolk in ’t algemeen van sakil sesalal. De inlanders al-
-ocr page 23-11
hier zijti gewoon dit van elke ziekte te zeggen, welke hun min of meer geheimzinnig voorkomt en waarvan hun de warenbsp;oorzaak onbekend is als h. v. hij het treffen door den bliksem,nbsp;alsook bij het sterven door een gewone beroerte. Zoo heerschtnbsp;in de afdeeling Builenzorg liet idee, dat wanneer, zooals bij dezenbsp;ziekte, in een kort tijdbestek een massa bulfels, runderennbsp;geiten of schapen sterven, plotseling zoo gezond en hinnennbsp;eenige dagen dood, dat dan de geesten op de bergen Salakennbsp;Gedeh, de dieren weghalen om aldaar onder elkdar feest te gaannbsp;vieren. Dit is de legende verbonden aan het woord sesalat, zooals mij door eenige districtshoofden werd verzekerd, welk bijgeloof algemeen bij de kampongbevolking in deze streken heerscht.
De verlamming treedt bij deze ziekte altijd op den voorgrond. In Europa wordt, voor zoover mij bekend is, dit nooit alsnbsp;symptoom opgegeven en ofschoon ik op jeugdigen leeftijdnbsp;aldaar een geheele kudde schapen aan deze ziekte zag sterven,nbsp;'s mij die verlamming ook nooit zoo opgevallen.
Deze sakü lemes nu is een parasitaire leverziekte, die, hoewel niet even verwoestend als de runderpest, toch in enkele jaren *n de daarmee geteisterde streken enzoötisch optredende, hetnbsp;aantal karbouwen even erg doet verminderen als wij gewoonnbsp;2ijn dit te zien van runderpest over een korter tijdsverloop. Zijnbsp;IS daarom niet even erg, wijl wij hier, bij tijds ingrijpende, ernbsp;ontegenzeggelijk veel van een wissen dood kunnen redden.
Dislomatose komt sedert onheugelijke tijden in Europa enzoötisch onder de schapen voor, waardoor sommige streken geheel van hunne kudden worden beroofd en wel vooral in nattenbsp;vegenachtige na-zomers. Vandaar dat men in Holland spreektnbsp;van leverbotjaren. De eerste groote enzootie, in Holland uit-gehroken, was die van 1552; vervolgens vinden wij er eenenbsp;beschreven in ’t hertogdom Coburg in 1665, en in bijna allenbsp;landen van Europa in 1753, 1816, 1817, 1854 en 1877 , dienbsp;den veestapel in de betreffende streken decimeerden. Volgensnbsp;¦^ÜNDEL verloor Elsas-Lolharingen in 1875, dertig pCl. zijner schapen; in Engeland kan men bet jaarlijksch verlies gerust op
-ocr page 24-een niillioen schapen stellen. In de afdeeling Tangerang stierven in den tijd van 5 maanden 105ö . . . buffels. Waarlijk, een ontzettend aantal op een veestapel van 61.700 buffels, verspreidnbsp;over een oppervlakte van 176.921 bouws van 600 ? roeden.
Deze korte opsomming bewijst genoeg, welke verwoestingen deze leverbot-enzoötie in een veestapel kan teweeg brengen.
De distomatose, bij den Hollandschen boer bekend onder den viilgairen naam van ongmsch of gclligheid, naar denbsp;icterische kleur der slijmvliezen, levert in ’t allereerste stadiumnbsp;der ziekte symptomen op, die den schaapherders of ervarennbsp;landbouwers wel opvallen, den niet geoefende echter aan denbsp;waarneming ontsnappen. Bij runderen komt deze ziekte in Europanbsp;w'einig of nooit entozoötisch voor; in eenige plaatsen van Zeelandnbsp;en Zuid-Holland werd zij eenige malen opgemerkt en uil Duüsch-land wordt hiervan sedert eenigen tijd gewag gemaakt dooiden bekenden Bollinger , welke er bij opmerkt, dat deze ziektenbsp;bij het rund veel meer voorkomt dan men wel weet en denkt.
Zij kan, in baar laatste stadium zijnde, in streken, waar tege-lijktijdig .runderpest heerscht, heel licht met deze ziekte verward worden, wat door Inlandsche hoofden aanvankelijk dikwijlsnbsp;gebeurde. Zij duurt bij een en hetzelfde individu van 5—onbsp;maanden, nl. van af bet binnentreden tot het weer afgaan dernbsp;parasieten of van af het binnentreden tot den dood van hetnbsp;woondier, in casu de buffel. De duur en de intensiteit dernbsp;ziekte hangt af van de hoeveelheid binnengetreden parasieten,nbsp;maar in de voornaamste plaats van bel resistenlievermogennbsp;en den voedingstoestand van den buffel.
De sterfte is het grootst op bet eind van den Oosl-Moesson als wanneer de qualiteit en quantiteit van het voedsel het meestnbsp;te wenschen overlaat.
Symptomatologie. De verschijnselen waaronder de ziekte zich voordoet, zijn weinig caraclerisliek en worden ongeveernbsp;als volgt in de werken over specieele pathologie beschreven.nbsp;Kort na bet binnentreden der parasiet, ziet men bij den buffelnbsp;algeineene apathie; eetlust vermindert, herkauwen is onregel-
-ocr page 25-13
inalig, (lorstgevoel verhoogd; spoedig worden zij in’t oogspringend mager en vcrtoonen zij algenieene anaomie; de slijmvliezen worden bleeker en eerst op het laatst, na verscheidene weken ofnbsp;maanden ziet men, tengevolge der cachexie, slijmige uitvloeiingennbsp;uit neus, oogen en ontlasting van hreiachtige met slijm omgeven faeces.
Dit moge in Europa constant zijn, van dit alles krijgt men men echter in Indië hij buffels slechts het laatste te zien. Eennbsp;karbouw is een dier, dat zich door uiterlijke kenteekenen al heelnbsp;weinig bloot geeft en eerst dan, wanneer een buffel niet eet, kannbsp;men gerust zeggen dat hij doodziek, ja zijn dood in de meestenbsp;gevallen nabij is.
Wij zien hem hij deze ziekte dus eerst in het allerlaatste stadium en wel als volgt. Het eerste wat men, behalve dennbsp;slechten voedingstoestand opmerkt, is, kreupel of stijf loopen vannbsp;achter, min of meer hanentredachtig; van daar dat vele inlanders ook spreken van nsakit pintjang,”
Zij vertoonen veel neiging tot liggen en dat wel bijna constant de linkerzijde. Zij zijn verlamd, blijven echter voedsel tot zichnbsp;nemen lot een paar uur voor den dood. Velen slaan met den kopnbsp;over den grond, eten veelvuldig aarde, drinken onophoudelijk,nbsp;hebben soms harde, zwarte, meestal echter breiachtige faeces,nbsp;min ol meer diarrhoeisch ; behalve dit ziet men in vele gevallen eennbsp;hoogen graad van tympanitis en caracteristiek zonder uitzondering, tegen dat de dood intreedt, krampachtig achterover trekkennbsp;van het hoofd en periodisch oplrekken van het rechter achterbeen.
Van anaemische slijmvliezen, Zehrfieher, zwelling der lever on pijn hij druk in de lendenstreek, heb ik nooit iels gemerkt,nbsp;aangezien een buffel weinig reageert en zich tot een degelijknbsp;onderzoek niet gemakkelijk leent. Gewoonlijk ziet men hetnbsp;dier, eenmaal liggende, slechts 1, 3 tot '6 dagen ziek; hetnbsp;herkauwen, hoewel minder regelmatig, gaat zijn gang.
De cachectische uitvloeiingen ziet men nauwelijks bij 50°/o. De oogen blijken dikwijls helder, oogleden en neus dikwijlsnbsp;droog tot den dood toe.
-ocr page 26-14
Aetiologie. De ziekte wordt veroorzaakt door opname, met liet drinkwater of het voedsel, van het broedsel der leverhot.nbsp;Distomum hepaticum. Voor diegenen, welke de merkwaardigenbsp;ontwikkeling en de invasie der leveriiot niet kennen , diene hetnbsp;volgende:
De distoma , in volwassen toestand ter grootte van 20—50 niM., zijn vuilbruin van kleur, platvormig met een stomp kop-einde en een spits toeloopend achterlijf; ze zijn voorzien vannbsp;een mond- en huikznignap, een stekelige opperhuid en zijnnbsp;herraaphrodiet met flink ontwikkelde geslachtsorganen. Aannbsp;de biükvlakte voor de 2'^'^ zuignap ziet men de opening dernbsp;mannelijke geslachtsorganen, aan de zijranden ziet men denbsp;hoomvormig vertakte uterus met de eierstokken.
Door middel van hun stekelige huid en hunne beide zuignappen in de lever door de gemeenschappelijk galbuis, ductus choledochus, aangekomen en vastgehecht in de galwegen, beginnen zij na eenige weken aldaar te paren en eieren te leggen,nbsp;welke later met de gal, de lever en met de faeces verder hetnbsp;lichaam verlaten.
Eenige maanden hierna gaan ook de oude distoma af. Deze eieren behoeven nu voor hunne verdere ontwikkeling, water,nbsp;warmte en waterbewoners, die hen eenigen lijd kunnen herbergen zooals slakken, wormen, diptera enz.;’t meest hiervoornbsp;geschikt en gekozen zijn de Limneae en Planorhus slakken.
De eieren in het water gekomen, springen door den druk van het aanwezige embryo met een dekseltje open en laten eennbsp;embryo vrij, dat, van haar voorzien zijnde, voortdurend rond-zwenit totdat het zich voor zijne verdere ontwikkeling eennbsp;geschikt woondier opzoekt en zich meestal inkwartiert in denbsp;adernholte van walerslakken, die er zich bijzonder voor eigenen.nbsp;Hier aangekomen raakt het zijn flikkerkleed kwijt en wordtnbsp;tol een kogelvormige massa die binnen eenige weken uitgroeitnbsp;lol de spoelvormige sporocysle. Hierin ontstaat na eenigennbsp;tijd een nieuwe generatie, rediën genaamd, welke door dennbsp;wand der sporocysle haanbrekeu.
-ocr page 27-15
Deze rediën hebben een eigen beweging, een mond, geslachts-werkluigen en anus. In deze rediën ontstaan langs onge-slachtelijken weg, cercariën of staartdiertjes, welke door den anus geregeld die rediën verlaten. Deze zijn microscopischnbsp;klein en werden vroeger voor een aparte dier.soort aangezien;nbsp;men vindt opgegeven dat een leverbotei in staat is, duizendnbsp;cercariën voort te brengen. Deze cercariën of staartdiertjesnbsp;blijven nu óf in bel water rondzwemmen, óf zoeken zich eennbsp;tweede hospes op, meestal weer slaken, waarin ze zich, metnbsp;verlies van hun staart, inkapselen en waarin ze zich lot‘2 jaarnbsp;toe kunnen levend houden.
De cercariën worden nu óf met het drinkwater, óf doordat zij zich aan planten vasthechlen, aldus opgenomen door onzenbsp;herkauwers om zich in hun lever verder te ontwikkelen tot denbsp;distomu/n hepaticum of de leverhot.
Waar dus voor de ontwikkeling van sporocysten, rediën en cercariën uit de distomen-eieren, water en tusschen-hewonersnbsp;iioodig zijn, zoo ligt het voor de hand, dat wij de ziektenbsp;aanlrelfen op laag gelegen streken die dikwijls overstroomd wor-lt;len; moerassen, poelen, in elk geval waar stilstaand water is.
Omdat deze verhoudingen gunstig zijn, vinden wij de ziekte elk jaar als euzoólie terug en dit is de gevaarlijke schaduwzijde van deze ziekte. Hier in Indië, waar de zware regensnbsp;de moerassen en poelen telkens doen stijgen boven het gewonenbsp;peil; waar warmte steeds de ontwikkeling van de millioenennbsp;quot;Waterbewoners in de hand werkt, alhier is de ziekte veelnbsp;meer gevaarlijk en verwoestend dan in Europa, w'aar die ongunstige verhoudingen slechts bij uitzondering voorkomen.
De buffels, hij voorkeur grazende op die natte plaatsen aan de randen van poelen en heeken, nemen de cercariën deels met hetnbsp;drinken, deels door middel van de met slakjes en waterbewonersnbsp;bezette planten op. De geheele afdeeling Tangerang is laag gelegen,nbsp;van talrijke groote rawah’s en poelen voorzien en dus voornbsp;deze ziekte bij uitnemendheid geschikt.
Uit het voorafgaande is de meening van oude schapenfokkers
-ocr page 28-en herders in Europa, (e verklaren n. 1. dat schapen lever-botziekle zouden krijgen door hel eten van het zoogenaamde leverholkriiid. Bij onderzoek bleek evenwel, dat deze liedennbsp;in verschillende streken hiermede telkens een andere plant be.nbsp;doelden maar steeds die, welke aan den rand van poelen ennbsp;moerassige plaatsen groeiden en deze plaatsen zijn er dan ooknbsp;in Europa hij de hoeders voor bekend, dat daar de schapennbsp;gevaar loopen leverbolziekle op te loopen of, zooals üuilschersnbsp;het uitdrukken »faul geluitet” te worden.
Dit nu heeft daar veelvuldig plaats, deels doordat de hoeder zich niet overtuigen kan of hel broedsel der leverbot aan denbsp;oeverplanten kleeft, deels ook door luiheid en veelal wijl ernbsp;gebrek is aan ander voedsel. Ook gebeurt zulks uit moed'nbsp;wil, wraak en andere drijfveeren.
Zoo verhaalt men immers van den Engelsche fokker £a/cewe/, dat deze zijn te verkoopen of af te leveren fokvee »faul luiten”nbsp;deed, om de vraag naar zijn waar levendig te houden.
Met het drinkwater of het voedsel in de maag en het darmkanaal gekomen, dringen de leverhotten de afvoerbuis der lever binnen en verspreiden zich in de wegen der lever.
Volgens de minderheid, zouden zij den daruiwand perforeeren en onder de serosae heen de lever bereiken; volgens nognbsp;anderen door de poortader de lever binnentreden. Doornbsp;hun voortdurende beweging veroorzaken zij verstopping ennbsp;door hun irritatie catarrh der galwegen en zwelling ennbsp;hyperaemie van het leverweefsel. De lever geraakt doornbsp;bloed overvuld; men krijgt een traumatische hepatitis. Na ditnbsp;stadium, wat men nooit te zien krijgt, wijl hierdoor denbsp;buffel nooit bezwijkt, beginnen de distomen te paren en eierennbsp;te leggen, die met de gal en de faeces hel lichaam verlaten.
De buffel vertoont in dit stadium geen afwijking volgens den inlander, de scha pen houders in Holland merken dit evenwel goed op en weten dan reeds boe laat hel is.
Hel acute verdwijnt en een meer chronisch stadium treedt op. Door de voortdurende prikkeling ontstaat een slijmige
-ocr page 29-17
catarrh en woekering van de galwegen, zij raken abnorni verwijd en verdikt, waardoor het klierweefsel atrophiëert en ten slotte partieel verdwijnt.
De galwegen worden hard en kraakbeenig door afzetting van kalkzouten in den wand: de leverbotten hebben hier en daarnbsp;de galwegen geperforeerd en veroorzaken in het eigenlijkenbsp;leverweefsel abscessen en cysten. Hierdoor ziet men nog eeiiigennbsp;tijd aan de oppervlakte der lever, heuvels en dalen, correspondee-rende met de gezwollen galwegen en de cysten, die zich doornbsp;lidteekenweefsel weder verkleind hebben. Natuurlijk dat denbsp;leverfunctie hierdoor gestoord is; de gal wordt dikker, slijmignbsp;en krijgt door bijgemengd bloed een vuile, donker-bruine kleur.
Door de invasie der leverbotten en de daardoor ontstane storing in de functie der lever, gaat de digestie, en secundairnbsp;de voedingstoestand sterk achteruit.
Door de talrijke bloedingen in bel leverweefsel, ontstaat een anffimo-hydrsemie van het bloed met uitstorting van vocht onder de huid en in de sereuse holten, wat spoedig leidt tolnbsp;viitteering of cachexie van het aangetaste individu.
In dit cachectische stadium vallen er onder het werken in de sawah velen plotseling dood neer, zoodat men geneigd zou zijn ,nbsp;op de berichten afgaande, te denken aan miltvuur of zonnesteek.
De secties van karbouwen, aan deze ziekte gestorven, bieden naar gelang van den duur der ziekte, de grootste variaties aan,nbsp;vooral wat betreft de secundair ontstane aandoeningen zooals :nbsp;pleuritis, pericarditis, bronchitis, ascites , nieraandoeningen etc.
Het meest algemeene beeld is dit:
Neus en mond normaal en evenzoo de longen, behoudens wat bt'onchiaal catarrh. Slokdarm, pens, net- en boekmaag normaal.
In de pens echter steeds aanwezig honderden jonge distomen die in groote, roode kluwen, ter grootte van een vuist, aan dennbsp;pensvvand zijn vastgehecht. Lebmaag en dunne darmen vertoonennbsp;sporen van catarrh, bevatten een weeke met slijm vermengdenbsp;voedselbrei, waarin talrijke kleine, roode en witte distomennbsp;aanwezig zijn.
2
-ocr page 30-18
Mill vergroot met weeke pulpa.
Lever op het aanvoelen hier en daar zeer hard, onelfeu aan de oppervlakte, van talrijke kleine hloedstolsels voorzien, en dikwijls door dunne bindweefselstrooken met de naburige organennbsp;vergroeid. Bij insnijding ziet men een geel gemarmerd voorkomen; galwegen sterk verwijd; velen hebhen het volumennbsp;van een pink, allen gevuld met vuilbruine slijmige vloeistof,nbsp;waarin de volwassen distomen zich heen en weer bewegen. Dezenbsp;distomen zijn groot, plat met opgekrulde zijranden, voorziennbsp;van stekeltjes en verschillen op het eerste gezicht van dienbsp;welke in de pens voorkomen.
De wanden der galbuizen, alsmede het interlobulaire weefsel zijn aanmerkelijk verdikt en hard, het laatste tevens vermeerderd , zoodat men strooken van meerdere mM. dikte aantreft.
Uit de galwegen vloeit een vuile bruine gal en hoe meer men de poortader nadert, zoo meer men in die galwegen jongenbsp;distomen aantreft.
De poortader zelf heeft in de meeste gevallen haar heele wand bezet met jonge distomen, die hardnekkig vastzittennbsp;en door hun verschil in grootte, aan den binnenwand eennbsp;hobbelig voorkomen verleenen.
De lever levert verder op verschillende doorsneden een verschillend aspect, men treft allerlei stadia te gelijk op een en dezelfde lever aan, doch steeds is het parenehym sterk ge-atrophieerd. Hier en daar vindt men cysten die zich op het gevoelnbsp;voordoen als knobbels, die steenhard zijn. De wand diernbsp;cysten of vroegere abscessen is kraakbeen-hard en bevat aan zijnnbsp;binnenwand doode distomen.
De galblaas is meestal abnorm gevuld met donkerbruine, slijmige, soms ook bloederige gal.
De nieren, evenals andere organen, gezwollen, bleek, vergroot en het nierbekken verkeert in slijmige catarrh.
Ten slotte ziet men nu ascites, hydrothorax met pericarditis; hart vergroot met vele petechiën op de kleppen en het endocardium.
-ocr page 31-19
Jonge distoinen werden door mi] meermalen waargenomen met gestold bloed op den bodem der hartekamers, slechts eensnbsp;vond ik ze in de muscularis van den slokdarm.
Maakt men lang na den dood sectie dan gebeurt bet veel dat men elk spoor van volwassen leverbotten in de galwegen mist;nbsp;de vloeistof is echter vermeerderd.
Hoogstwaarschijnlijk is dit de reden, dat men tot nu niet lot de ontdekking kwam, dat sakit lemes niets anders wasnbsp;dan dislomatose en dat men zich aansloot bij de hypothesenbsp;der inlanders, dal n.1. de ziekte was een verlamming, ontstaan door zwaar trekken met gelijktijdige schaarschte aannbsp;voedsel.
Bij een sectie van een karbouw, die ik niet levend had gezien, doch waarvan men mij verzekerde, dat zij slechts kort geledennbsp;had aan sakit lemes, vond ik als altijd honderden distomen in
pens, de lever parenchymaleus gedegenereerd en de longen sterk aangedaan. De thorax bevatte veel sero-fibrineus vocht;nbsp;aan den pleura vele adhaesies beider longen, linker longpleuranbsp;vergoeid met pericardium en de achterste helft beider longennbsp;bevatten vele cavernen met sporen van tusschenscliotten waarvannbsp;de wanden dik waren met een etterige oppervlakte. Verdernbsp;was ook hier endo- en pericarditis voorhanden.
Ofschoon ik in deze ernstig ontaarde longen geen distomen bon aanwijzen, is het toch best mogelijk dat zij er vroegernbsp;wel waren en door het voortdurend expectoreeren langs denbsp;bronchiën met sputum verwijderd zijn. Het dier had volgensnbsp;den eigenaar maanden lang gehoest en uitgeworpen.
Aangezien men het over de wijze waarop de distomen in de lever binnentreden tot op den huidigen dag nog niet eensnbsp;is, zoo vond ik, in verband hiermee, het voorkomen dezernbsp;parasiet in het hart, den slokdarm en de poortader zeernbsp;merkwaardig.
Het opgepropt voorkomen toch van jonge distoma in de poortader, in hart en spierlaag van den slokdarm, geeft mij den moed te beweren, dal het binnentreden langs de gemeenschappe-
20
lijke galbuis niet zoo beslist geschiedt als wel wordt aangenomen en zeker niet de eenige weg kan zijn. Bij geen enkele sectie — en ik maakte er zeer vele —, trof ik distoma in de gemeenschappelijke galbuis aan en deze moeten door toch passeeren alsnbsp;dit hun weg zou zijn. Die, welke gezeten waren indenslok-darmwand en in het hart moeten er gekomen zijn doordatnbsp;deze van uit de lever perforeerden in de leveraderen en zoonbsp;naar het hart werden vervoerd; even goed kunnen ze vannbsp;hier uit weer naar de longen vervoerd worden.
De oorzaak van den dood wordt steeds toegeschreven aan cache-xie; evenwel heb ik vele lijken aangetroffen, welke nog in zeer goeden voedingstoestand verkeerden, waarbij het leverproces nietnbsp;in zijn eindstadium verkeerde en waar nog geen spoor van vocht-uitstorting in de sereuse holten of onder de huid aanwezig was.
In zeer vele gevallen moet de dood dan ook ontstaan door emboli uit de lever naar het hart, respectievelijk naar de hersenen ; hoe anders is het te verklaren, dat er zoovele, aannbsp;distomatose lijdende, voor den ploeg dood vallen als door dennbsp;bliksem getroffen.
De verlamming die steeds in bet laatst stadium optreedt, is, mijns inziens, of het gevolg van storing van centra in hetnbsp;ruggenierg door emboli, óf, wat even waarschijnlijk is, het gevolgnbsp;der hydraemie nl. van vochtuitstorting onder de ruggemergs-vliezen.
Daar het openkappen van het ruggemergskanaal, uren ver-eischt en hoogst ondankbaar is, zal elk Indisch collega begrijpen, dat zonder hulp en altijd in de open lucht werkende, ik mij steeds tot een gewone sectie bepaalde.
Uit de ontwikkeling der leverbot blijkt voldoende, dat het vleesch der aangetastte dieren totaal onschadelijk is voor helnbsp;gebruik, ofschoon dit, bij deze uilgeputte dieren, zeer veelnbsp;van zijn voedzaamheid verloren heeft.
Therapie, Is eenmaal de ziekte onder de buffels aanwezig, wat men minder door de weinig karakteristieke symptomennbsp;bij het levende dier, maar veel meer door de sectie en door
-ocr page 33-21
het aanwijzen der afgaande eieren in de faeces waarneemt, zoo verdient het uit een oeconoraisch standpunt aanbevelingnbsp;de erg aangetaste oniniddellijk voor de consumptie te slachten.
Gaat men liever niet over lol slachten of is het dier slechts zeer kort van de been geraakt, dan beginne men voor allesnbsp;het liggende dier op te helpen, het te steunen of te doen hangen.nbsp;Een hangbroek is, met behulp van dwarsgespannen rijstzakkennbsp;onder den buik en bevestigd aan een viertal bamboestaken,nbsp;gemakkelijk te improviseeren. Blijft een karbouw of een rundnbsp;liggen, zoo sterft het dier zeker en gewis; die treurige ervaring zal menig landheer tot zijn schade wel opgedaan hebben.
Ieder belanghebbende zorge in de eerste plaats voor de vernietiging der faeces, als bevattende het distomenbroe.dsel, de infectiestof voor het volgende jaar, voor verwijdering diernbsp;poelen, slinkende slooten of moerassen; in een woord: voornbsp;vernietiging der plaats waar de oorzaak schuilt en zij zichnbsp;voortdurend ontwikkelt. Dit kan geschieden door afvoer vannbsp;het stilstaand water of doordat men ze maakt tol rijstveldennbsp;nf op eenige andere manier bebouwt; in elk geval houde mennbsp;np, er buffels of runderen te weiden.
Aan de karbouwen van de kudde, waarin men de ziekte ontdekt heeft, bezorge men een andere weide en geve men ze geregeld groote hoeveelheden keukenzout in het drinkwater. Hier-aan gewennen zij spoedig.
Iedere karbouw per dag 2 a 5 handen vol, eenige dagen achter een of om een meer algemeene regel aan te geven, zooveel ennbsp;zoolang tot de faeces in plaats van hard meer breiachtig, minnbsp;of meer diarrhoeisch worden; hierdoor voorkomt men nietnbsp;alleen de ziekte maar worden vele aangetasten totaal beter.
Daar, waar men in de omgeving van deze ziekte hoort, of waar elk jaar dieren aan deze ziekte bezwijken, is hetnbsp;zeer aan te bevelen geregeld een maal per week een goedenbsp;dosis keukenzout in te geven; dit komt steeds de digestienbsp;len goede en bij hen ontstaat de ziekte zeker niet.
Dit bleek mij zeer duidelijk op hel land Pekadjangan, waar
-ocr page 34-bij een Chineesch administrateur, die er zeer veel karbouwen op na hield voor de suikerindustrie en waar vroeger elknbsp;Jaar 2/5 van den buffelstapel aan deze ziekte bezweek, er sedertnbsp;het periodisch toedienen van keukenzout, niet één meer stierf,nbsp;terwijl bij de Inlandsche bevolking, rondom het landhuis wonende, geregeld buffels aan deze ziekte ten gronde gingen.
De karbouwen van den landheer en van de kampongliedeii baadden en weidden toch in de zelfde weiden en poelen.
Het keukenzout schijnt een absoluut vergift voor de binnen getreden jonge distomen; de vele andere, durenbsp;en gecompliceerde Europeesche plantenmengsels heb ik hier,nbsp;waar keukenzout zoo eenvoudig is en zulke resultaten levert,nbsp;nooit beproefd.
Naar aanleiding van mijne opmerkingen over deze ziekte , werd mij door een collega medegedeeld, dal hij in strekennbsp;geweest was, waar de inlanders hij deze sakit lemes geregeldnbsp;Siameesche visch te eten gaven aan de aangetast te buffels ennbsp;met zeer veel succes, alsook trassie.
Ieder zal, na het voorafgaande gelezen te hebben, met mij instemmen, dat de heilzame werking niet uitging van de meestalnbsp;bedorven visch, maar van de groote hoeveelheid uitstekendnbsp;zout, dat die visch vergezelt. Het resultaat blijft echter hetzelfde en het feit is door den inlander zeer goed opgemerkt.
Deze ziekte, tot nu slechts onder deze Inlandsche namen bekend, ter kennis te brengen van het belangstellend publieknbsp;als zijnde »de distomalose” was het doel van dit schrijven.
Tangera.vg, Maart 1890.
-ocr page 35-VON
F. PA§ZOTTA.
Beamteter Thierarzt.
Es ist nicht zu viel gesagt, wenn ich die Kastrirer auf Java ohue ausiiahme als Pfuscher der bosesten Sorte bezeichnenbsp;uiid ihnen aucb die geriiigsten theoretischen Kennlnisse ab-zusprechen wage. Wer auf diesein Gebiet eine kleine Umschaunbsp;gehalten bat, deui wird das Pfuscherwerk nicht enlgangennbsp;sein und wird er bemerkt haben, dass wobl die Halfte dernbsp;Kastraten innerbalb der ersten beiden Wocben stirbt odernbsp;einen langeren Krankheitsprocess durchmacht. Der Umstandnbsp;erklart warum die Kastration auf Java nicht allgemein geworden ist und nur in einzelnen Distrikten in sehr bescbranktemnbsp;Massslabe ausgeführt wird. Dass die Kastration seit den iilte-slen Zeiten iin Orient bekannt und gebrauchlich war ist einenbsp;bekannte Thatsache, in Europa jedoch bat sie erst in spiiterernbsp;Zeit, Eingang gefunden. Dièse Veterinar-chirurgiscbe Operation naher zu definiren halte ich für überflüssig; nur be-luerke ich hier, dass dieselbe bei niannlichen wie bei dennbsp;weiblichen Thieren ausgeführt wird; oh die Kastration weib-licher Thiere auf Java ausgeführt wird ist mir nicht bekannt. Die Kastration des Rindes geschiebt in der Veterinar-öiedicin fast ausschliesslich aus ökonomischen, selten nur ausnbsp;curativen Zwecken. Ueber den Zweck der Kastration lesennbsp;wir in der chirurgiscben Anatomie und Operationslehre vonnbsp;E^uiit und Hertwig Folgendes:
-ocr page 36-24
»Die Zweche, wegen welcher man sie unternimmt, sind mehrenlheils ökonomische, indeui man entweder: 1) solchenbsp;Thiere, welche sich wegen Fehlern und Gebrecheu zur Zuchtnbsp;nicht eignen, oder bei welchen andere ümstande die Letzterenbsp;nicht gestalten, von der Paarung sicher abhalten; — 2) indemnbsp;man der Erfahrung zufolge, Arbeitsthiere ruhiger und gut-müthiger, und in allen Jahreszeiten gleichmassiger brauchbarnbsp;machen, und o) indem man bei den zum Fleischgpnuss be-stimmten Thieren ein zarteres Fleisch und schnelleres Fett-werden herbeiführen kann. Die meislen Thiere werden auch,nbsp;wenn sie in friiher Jugend kastrirt wurden, grosser und sienbsp;1'onniren sich in den einzelnen Partien des Körpers gleichmassiger.” (ij
Mit Rüchsichl aul' die grossen Vortheile, welche eine lege artis ausgeführle Kaslration der Bevölkerung bringen muss,nbsp;suchte ich schon seit langerer Zeil nach der Gelegenheit, umnbsp;genannte Operation methodisch einzuführen und durch Aus-bildung geeigneter Personen in derselben ihr die Zukunft zunbsp;sichern. Die Verwirklichung meines Planes babe ich demnbsp;Resident von Bagelen Herrn B. Lautier zu verdanken, der ausnbsp;eigenem Anlriebe mir den Vorschlag im October 1889 machtenbsp;die Kaslration in der Residenz in grösserem Umfange einzuführen. Es lag nicht in unser Absicht durch das Kastrirennbsp;die Thiere allein von der Paarung abzuhalten, welche sichnbsp;wegen Fehlern und Gebrechen zur Zucht nicht eigneten,nbsp;sondern auch den Viehbesitzer zur Verbesserung der Viehracenbsp;durch Benutzung besserer Stiere zu zwingen. Sowobl der Residentnbsp;wie einzelne Regenten stationirten früher schon Stiere europai-scher und bengalischer Race in den verschiedenen Abtheilungen,nbsp;um den Landbauer resp. Viehzüchter Gelegenheit zu gebennbsp;einen besseren Viehschlag zu zuchten. Ich habe auch in dernbsp;That in mancher Dessa ein günstiges Resultat von Viehver-besserung conslaliren können. Im Ganzen habe ich in der 1
Chirurgische Anatomie uml Operationslehre fiir Thieriirzte von Dr. E. F. OuRLT und Dr. C. II. IIertwig; Seite 127.
-ocr page 37-25
Residenz Bagelen 8115 Stück Rindvieh kastrirt resp. kastriren lassen; Ziegenböcke wurden nur ausnahinsweise der Operation unterworfen, weil sie sich gegen die Polgen der Operationnbsp;weniger widerstandsfahig zeigten. Von den in der Operations-lehre angegebenen Methoden babe ich die init Spaltung desnbsp;Hodensackes und der Unterbindung des ganzen Saainenstrangesnbsp;—- obwohl allere Operateure sich nicht besonders gunstig übernbsp;diese Operationsinethode auslassen — deshalb gewahlt, weilnbsp;das Verfahren einfach und für jeden Inlander leicht ausführbarnbsp;ist. Ich gebe zu, dass die in der letzten Zeit so vielfachnbsp;angepriesene Kastrationsmethode durch Abdrehen des Saanien-stranges vermittelst der Renault’schen Zange noch günstigerenbsp;Resultate liefert, doch konnte, resp. wollte ich diese Methodenbsp;nicht in Anwendung hringen, weil ich bei der Anschaffungnbsp;der Zangen für all’ die im Kastriren ausgebildeten Inlandernbsp;auf Schwierigkeiten stossen würde und zweitens, weil dienbsp;Oefahr auf der Hand lag, dass die inlandischen Kastrirer sehrnbsp;leicht wieder zu ihrer alten Kastrationsmethode — dem Abreis-sen der Saamenstrange — übergehen würden. Ueber diesenbsp;Kastrationsmethode aber lass ich an dieser Stelle Prof. Dr.nbsp;Hertwig sprechen. »Das Ahreissen der Saamenstrange ist dienbsp;Toheste und nnzweckmassigste Art des Kastrirens, und wirdnbsp;von Thierarzten in der Regel nicht, wohl aber von Hirteunbsp;und dgl. Leuten haufig in Anwendung gebracht. Die Aus-führung geschieht entweder; a) indem der entblösste Saamen-strang in einiger Entfernung von den Hoden mit dennbsp;Fingernageln der linken Hand lixirt und dann der Hode mitnbsp;einem starken Ruck abgerissen wird; oder — b) indem dernbsp;Operateur den Saamenstrang um den Zeigelinger seiner linkennbsp;Hand wickelt und dann den Hoden abreisst ; oder —c) indemnbsp;er den Saamenstrang bloss durcli Zusammendrücken des Hodensackes mit den Fingern der linken Hand lixirt und den Hodennbsp;mit der rechten Hand abreisst. In allen Fallen ist einenbsp;Zerrung des Saamenstranges damit verbunden, bei dem ersternnbsp;Verfahren jedoch verhaltnissmassig weniger als bei den übrigen
-ocr page 38-26
beiden , und besonders bei dena letztern. Diese Zerrungen baben oft heftige Entzündiing und Eiterungen, in anderen Fallen dennbsp;Ueberwurf zur Folge; und ausserdeni ist die Zerreissung sebrnbsp;oft mit Blutergiessungen in das Scrotum, oder selbst in dienbsp;Becken- und Bauchhöhie begleitet. Die Thiere leiden daher sebrnbsp;oft beftig oder gehen selbst verloren, und die Nachbehandlungnbsp;ist baufig uinstiindiicher als nach anderen methoden.” *)
In jedem Fall babe ich bei dieser Kastrationsmethode eine sebr Starke Blutung gesehen, die der inlandische Kastrirer durchnbsp;das Einbringen einer Mischung von Reis, Salz und spanischeninbsp;Pfeffer ins Scrotum zu stillen suchte. Dieser unpassenden Kastrationsmethode suclite ich daher durch die Unterbindung desnbsp;Saamenstranges entgegen zu arbeiten was mir auch sebr leichtnbsp;gelang. In einzelnen Distrikten babe ich auch das Abschabennbsp;der Saamenstrange mit obiger Nachbehandlung gesehen. Die vonnbsp;mir verordnete Nachbehandlung bestand nur in dem Reinhaltennbsp;der Wunden, und war der wirkliche Verlust in Folge dernbsp;Kastration fast gleich o. lm Ganzen belief sich der Verlustnbsp;auf noch nicht 1 pCt. und ist dieser darauf zurilckzuführen, dassnbsp;1) bei der ungeheuren Masse wohl hin und w'ieder ein krankesnbsp;Thier kastrirl wurde, 2) manches Thier beim Niederlegen — *
1) nbsp;nbsp;nbsp;Anmerkung. Der inlandische Kastrirer gehl bei seiner Kastrationsmethodenbsp;in der Thierqualerei in solern noch weiter als er es nicht mal der Mühenbsp;werth halt den Saamenstrangzu fixiren sondern einlach den Boden—nachdemnbsp;er den Hodensack und die Scheidenhaut geöHhet hat — auszureissen.
Chirurgische Anatomie und Operationslehre lür Thièrarzte von Dr. E. F. Gublt und Dr. E. H. Hertwig. Seite 138.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Für Thiere, welche nachweislich in Folge det Operation gestorhennbsp;waren, wurde eine entsprechende Entschldigung an den Besitzer gezahlt.
Das Niederlegen geschah in der alt bekannten Weise. Ein kurzer Strick wurde an den Hörnern helesligt — lalls letztere fehlten so wurdenbsp;eine einlache llalsschlinge gemacht — ein zweiter langerer Strick bildetenbsp;zuerst eine Schleile um das Maul, eine Schleile urn den Brustkasten, einenbsp;Schleile um den Bauch; das Ende des Strickes wurde alsdann zwischennbsp;den Ilinterlüssen nach hinten gezogen, Beim gleichmassig langsamen Anziehennbsp;an den Enden der beiden Stricke legt sicb das Thier ohne irgend einennbsp;Schaden langsam aul den Boden, und wurden alsdann die Füsse gelesselt.
-ocr page 39-27
ölit welcher Vorsicht es der Inlander ausführt ist wohl jedem Leser bekannt — sowohl innerliche als auch ausserlichenbsp;Verletzungen erlitten hat und, 5) well viele ïhiere, da sienbsp;frei im Walde herumstreifen und nicht eingefangen werden,nbsp;gar keine Nachbeliandlung erfahren haben.
Ofters habe ich Gelegenheit gehabt zu seben, dass der inlandisclie Vichzücliler absichtlich die Nachbeliandlung bis zurnbsp;Madenbildung iui Scrotum aussetzte, weil erst dann, nachnbsp;seiner Ansicht der Zeitpunkt gekommen war, um die Thierenbsp;wirklich zu behandeln. Ich muss jedoch bemerken, dass ichnbsp;eigentlich von 1 pCt. Verlust nicht sprechen kann, da dienbsp;nieisten Thiere voreilig, wenn das Scrotum etwas stark ange-schwollen oder das Untere des abgeschnittenen Saamenstrangesnbsp;verdickt war, geschlachtet wurden und nur einzelne thatsach-lich gestorben waren. Im vergleich zu diesem Verlust istnbsp;dagegen der Gewinn, welchen der Viebbesitzer durch dienbsp;Kastration erzielt ein enormer. Ich habe gesehen, dass Kaufernbsp;für kastrirte Thiere gern bis 40°/o über den gewöhulicbennbsp;loreis zahlten, was mir auch von fast allen Seiten bestatigtnbsp;Wurde. Taxiren wir daher durchscbnittlich den Mehrwerthnbsp;der kastrirten Thiere init fl. 10, so ergibl sich immerhin fürnbsp;die Residenz Bagelen ein Gewinn von ± fl. 80,000. Diesenbsp;Tbatsacbe spricbl wohl für den Nulzen der Kastration umnbsp;so mehr als sie mit diesem Jahr nicht abgeschlossen, sondernnbsp;sich bei einem Viehbestand von 100000, wie ihn die Residenznbsp;Bagelen zahlt, jahrlich wiederholen kann und wahrscheinlichnbsp;wiederholen wird. da ich ungefahr 400 Inlander in der Operation unterricbtet habe, und die Operation selbst auch beinbsp;dem Viebbesitzer solchen Beifall land dass er — nachdem er dienbsp;Ungefahrlichkeit derselben eingesehen bat — freiwillig nichtnbsp;nur sein Rind sondern auch, wenn auch vereinzelt, sein Pferdnbsp;zur Kastration lieferte. Ich kann allerdings nicht unterlassennbsp;bier mitzutheilen dass, wie obne Umslande die Kastration auchnbsp;in der letzten Zeit ablief, ich im Anfang auf viele Hindernissenbsp;gestossen bin und war es nur der Energie der europaischen,
-ocr page 40-28
wie der inlandischen Verwaltung zu danken, dass ich raeinen Auftrag ohne besondere Schwierigkeiten erledigen konnte.nbsp;Zum Scliluss bemerke ich noch, das die Kastration des eigent-lichen Rindes viel leichter ist wie die des Buffels, weil ich heimnbsp;letzteren sehr oft an der Scheidenhaut, den Saamenstrangen undnbsp;dem Testikel pathologische Veranderungen gesehen habe, dienbsp;die Ausführung der Operation, wenn auch nicht beeintrachtig-ten, sodoch wesentlich erschwerten.
-ocr page 41- -ocr page 42- -ocr page 43-DOOB
C. A. PJEUHNimG.
Yeearts.
Een paard vertoont huiduitslag aan de vier voeten, vooral in de kootholte, op de ballen en rondom de koot. Op denbsp;ballen ziet men eenige ronde wondjes, ter grootte van eennbsp;stuivertje; ook rondom de koot vindt men bij nader onderzoeknbsp;dezelfde wondjes, die hier echter door de langere haren verborgen blijven en met korstjes bedekt zijn. Overigens zietnbsp;men meerdere afschilfering van de epidermis en geeft het diernbsp;blijken van sterk jeuktegevoel.
Het geheel lijkt veel op de gewone dermatophagus-schurft, de wondjes uitgezonderd, die men zich echter bij oppervlakkignbsp;onderzoek, voorstellen kan door schuren’ ontstaan te zijn.nbsp;Bekijkt men de wondjes nauwkeurig, dan ziet men ze overdekt met zeer kleine, intensief roode puntjes, die, op eennbsp;stuk wit papier gebracht, duidelijk als kleine, zich vrij snelnbsp;bewegende diertjes, te herkennen zijn. Onder het microscoopnbsp;ziet men eene helder rood gekleurde mijt ± 0.40 m. M. langnbsp;en 0.50 m. M. breed. Het lichaam is ovaal rond, schijnt metnbsp;eene korrelige massa te zijn opgevuld, is vrij sterk behaardnbsp;en voorzien van 6 pootjes, die allen nagenoeg even lang zijn,nbsp;uit 6 geledingen bestaan, sterk behaard zijn en aan het uiteinde 3 fijne sikkelvormig gebogen haakjes hebben.
-ocr page 44-50
De kop is kegelvonnig toegespitst en bezit ter weerszijden een sterken voeler, die aan het uiteinde nog weer voorziennbsp;is van een paar vedervormig vertakte sprietjes. Door eennbsp;geringen druk op het dekglaasje worden de ronde kogeltjesnbsp;uil het lichaam geperst en vertoonen zich als roodgekleurdenbsp;bolletjes, terwijl het lichaam zijne roode kleur verliest ennbsp;zich thans fijn dwarsgestreept voordoet. Van geslachtsorganennbsp;is niets te bespeuren.
Behalve hij het paard komt deze mijt zeer veel voor bij kippen, waar men ter weerszijden van de borst en tusschennbsp;de pooten, wondjes ter grootte van eeiie erwt ziet, waarinnbsp;30 a 60 mijten op een hoopje zitten, die door hunne hel-roodenbsp;kleur gemakkelijk met het ongewapend oog te onderscheidennbsp;zijn. Eennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;paarnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;maal brachtnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ik levendenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mijten op een hond
en zag in nbsp;nbsp;nbsp;een dezer gevallen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;na ongeveer drie weken, op de
plaats waar ik eenige mijten op de huid had gebracht, de haren uitvallen, zoodat een kale plek ten groote van een gulden ontstond. De huid was hier een weinig rood en schilferde sterknbsp;af; van wondjes was echter niets te zien. Ook kon ik opnbsp;deze geheele plek slechts één mijt vinden; waarschijnlijk zullennbsp;er wel een paar meer geweest zijn, doch in ieder geval veelnbsp;minder dan bij het paard, waar ze in groepjes bij elkaar zaten.nbsp;Niet zoonbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;liesplooi ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;onbehaardenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;huikhuid van den
proefhond nbsp;nbsp;nbsp;alwaarnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ze eveneensnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in groepjesnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hij elkaar zaten en
ook kleine wondjes veroorzaakt hadden. Het schijnt dus dat de behaarde huid van den hond een minder geschikte woonplaatsnbsp;voor de aardvloo is, dan die van paard en kip waarbij dezenbsp;ook veel sterker wordt aangetast dan bij eerstgemeld dier.
Volgens beweren van inlanders komt deze mijt ook dikwijls hij menschen voor, vooral bij kinderen en veroorzaakt ontsteking der huid met hevig jeuken. De diertjes worden door hennbsp;met eene naald verwijderd, waarna spoedig genezing volgt.
Door eenvoudig de aangedane deelen met groene zeep in te smeren en na 24 uren met warm water af te wasschen, wordennbsp;bij het paard alle mijten in eens gedood.
-ocr page 45-31
Deze zoogenaamde aardvloo is waarschijnlijk dezelfde mijt die in Europa als herfstgrasmijt (Leptus aulumnalis) bekend ennbsp;beschreven is en volgens Friedberger de larve zou zijn van denbsp;Trombidiuni holosericeuni. In Europa enkel bij den menschnbsp;en den hond waargenomen, komt zij bier zeer veel bijnbsp;kippen en, zooals uit het bovenstaande blijkt, ook bij hetnbsp;paard voor.
SoEKABOEMiE, 29 Maart 1890.
-ocr page 46-DOOR
M. THOMAS,
Directeur-lnspecteur van het abattoir te Bergen in Henegouwen. (*)
Eene hoogst gewichtige quaestie ten opzichte der openbare hygiène en het toezicht op het vleesch is die, betreffende denbsp;fabricatie en den verkoop in den handel van de zoogenaamdenbsp;Boulognerworst.
Mijn kundige collega van Hertsen , werkzaam bij het abattoir te Brussel, heeft de quaestie besproken in zijn rapport aannbsp;het, kort geleden te Parijs gehouden, internationaal veeartsenij-kundig congres. Hij heeft een geval van vergiftiging aangevoerd , waarmede de Belgische rechtbanken zich bezignbsp;hielden. Ik heb het voorrecht gehad in deze zaak door hetnbsp;parket van de rechtbank te Bergen aangewezen te worden omnbsp;de vilderij van den beklaagde te visiteeren en om een onderzoeknbsp;in te stellen naar de producten die daar gefabriceerd worden.
Ik heb er de overblijfselen gevonden van eene koe, in de hoogste mate door tuberculosis aangetast. Alle organen warennbsp;aangedaan. Men was op het punt om de vleeschdeelen vannbsp;het cadaver voor het bereiden van worstjes klaar te maken.
(*) Ten einde aan hel van vele leden en inteekenaren ontvangen verzoek om inlichtingen omtrent het bericht dat eenige weken geleden in de nieuwsbladen circuleerde over het vervalschen van .saiicissons de Boulogne”, tenbsp;voldoen, heelt de redactie vermeend dit artikel, vertaald, een plaats tenbsp;moeten gunnen.
Red.
-ocr page 47-Ill dezelfde vilderij bevonden zich de longen van een kwaad-droezig paard waarvan de vleescbdeeleo eveneens voor hetzelfde doel besleind waren.
Vooiis constateerde ik in deze inrichting de aanwezigheid van liet cadaver van eenen hond en de overblijfselen van andere dieren, waarvan het vleesch reeds gezoutennbsp;was, bestemd voor de bereiding van Boulogner worsten.
In 1889 werd mij door het parket eveneens opgedragen om in de omstreken van Bergen eene andere vilderij te visiteeren ,nbsp;waaraan tevens eene fabriek van Boulogner worst verbondennbsp;was. Ook daar heb ik mij van het feit kunnen overtuigen datnbsp;alle doode dieren, onverschillig aan welke ziekte overleden,nbsp;dienstig gemaakt werden voor de bereiding van dat gevaarlijknbsp;voedingsmiddel.
Ik herinner mij, dal in het begin van mijne loopbaan als veeartsenijkundige, ik een kwaad-droezig paard overleverde aannbsp;eene vilderij in Henegouwen. Toevallig vroeg ik den vilder wat bijnbsp;met het cadaver wilde beginnen, en hij antwoordde mij zondernbsp;blozen: »het is bestemd voor saucissons de Boulogne”.
De directeur van het abattoir te Gent, deelde in 1888 aan de algemeene vergadering van veeartsen, gehouden in het stadhuis te Brussel, een reeks van door hem geconstateerde feilennbsp;mede, onder andere van het fabriceeren van worsten vannbsp;vleesch van dieren, gestorven aan besmet telijke, op den menschnbsp;overgaande ziekten.
Over deze afschuwelijke feiten zal men zich echter niet verwonderen, wanneer men weet dat in Belgie, de omstrekennbsp;van Genl het groole middelpunt uitmaken van deze geheimenbsp;slachterijen.
Wanneer ik naga, wat men onder Boulogner worst verstaal, dan kom ik tot de overtuiging dat men aldus noemt eene worst,nbsp;hereid uit gehakt, sterk gekruid paardenvleesch, meer ofnbsp;minder gespekt en omgeven door een weivlies.
Men kent verschillende soorten van Boulogner worst; zij worden onderling onderscheiden naar gelang van de grootte
3
-ocr page 48-04
die ze hebben. Gewoonlijk is de ({ualileit in evenredigheid met den omvang.
Alle deze worstsoorten, zonder uitzondering, komen uit vilde-rijen ol' uit etablissementen die met vilderijen in verband staan.
Wanneer men in de gelegenheid is de werkzaamheden in een van die etablissementen, of beter gezegd, in een van die peslholennbsp;bekend onder den naain van vilderij, plaats of magazijn,nbsp;alwaar de z. g. Boulogner worstjes gefabriceerd worden, te'obser-veeren is men niet weinig verbaasd te zien, zooals ik reeds bovennbsp;gezegd heb, dat alle cadavers, hoe gevaarlijk ook de ziektenbsp;moge geweest zijn, waaraan zij zijn bezweken (zonder er denbsp;aanstekelijke ziekten, die op den menseb overgaan, uit tenbsp;zonderen, zooals kwaden droes, tuberculose, pestbuilen, enz.)nbsp;dat alle cadavers dienen voor de fabricatie van de worsten.nbsp;Hier kan men met recht het zoo karakteristieke gezegde loe-passen: »in een molen wordt alles meel.”
Gaan wij nu na op welke wijze de bereiding geschiedt.
Het vleescb wordt uitgezocht; de groote spierstukken, ontdaan van de vliezen en vezels, dienen voor de bereiding vannbsp;uitgezóchte worsten; de overige gedeelten van het vleesch,nbsp;afkomstig van de minder vette deelen en vermengd met denbsp;peezen (oin mij van de vulgaire uitdrukking te bedienen)nbsp;dienen voor de kleine, goedkoope worstjes.
De bovengenoemde vleeschstukken worden, na uitgezocht Ie zijn ', in kleinere stukken versneden ter grootte van een vuist ennbsp;in vaten ingezouten. En slechts na korteren of langeren tijd,nbsp;soms meerdere maanden hierin verl)leven te zijn, wordt hetnbsp;vleesch voor de bereiding van dit ongezonde voedsel gebezigd.
Door dat lange inzouten ontstaat een walgelijke, stinkende pekel, vaak bedekt door eene vegetatie, bestaande uit schimmelpiantjes. Dien ten gevolge drijven alle vleeschsoorten,nbsp;waaruit de worsten gemaakt worden, in dezen bedorven pekel.
Alle vleeschstukken worden vervolgens onder het hakmes gebracht; men voegt er spek en specerijen bij en uit diennbsp;vuilen deeg worden de worsten gemaakt. Ze w'orden omgeven
-ocr page 49-niet een vlies, afkomslig van liet weivlies dat de ingewanden omsluit.
Aldus bereid, worden zij nog eeuigen tijd gerookt, waardoor creosoot en aiidei’e antiseptische stoffen aaiigebracht worden dienbsp;dienstig zijn om ze te conserveeren. Daarna worden zij aannbsp;de lucht of bij de warmte van den haard gedroogd en vervolgensnbsp;in den handel gebracht.
Zoude men buitendien in de gebrekkige wijze van conserveeren van de hoven besproken vleeschsoorten niet een gunstig terrein vinden voor de ontwikkeling van die vergiftige alcaloïden ,nbsp;de ptomaïnen, die Selmi , Gaüthier, Biueger en anderen bekendnbsp;gemaakt hebben, alcaloïden die zich ontwikkelen ten nadeelenbsp;der veranderlijke dierlijke stoffen gedurende het eerste tijdperknbsp;der verrotting ?
Alles brengt ons tot. de gedachte dat de scheikundige analyse ons, onder deze omstandigheden, de gevaarlijke alcaloïden zoude doen ontdekken, waarvan de aanwezigheid in de dierlijkenbsp;voedingsstoffen zoo vaak de oorzaak is van de vergiftigingen, bekend onder den naam van Botulismus.
Wat de ongezondheid van dit voedingsmiddel aangaat, bestaat er tusschen alle deze worstsoorten, groot of klein, geen verschil,nbsp;daar zij afkomstig zijn van plaatsen waar zij niet anders dannbsp;uit gevaarlijke vleeschsoorten gemaakt kunnen worden, vleesch-soorlen die slechts geschikt zijn om vernietigd of in den vilkuilnbsp;geworpen te worden.
Ik heb gezegd dat de worsten bestaan uiteen gebak van paarden-vleesch. Ik heb me hierin vergist. De cadavers van alle mogelijke dieren , van welken aard ook, worden in deze geinfecteerde vilde-rijen gebracht en dienen bij de bereiding van dit walgelijke gehak.
Men vermeent te droomen als men bedenkt dat producten van dusdanige afkomst, gefabriceerd door zulke gewetenloozenbsp;krengen-handelaars, dienen moeten als dagelijksch voedingsmiddel, ja, als versnapering voor den menseb.
Het is tijd om middelen te bedenken ten einde dit schandelijk bedrijf te doen ophouden. Is het nog noodig hier te herinneren
-ocr page 50-36
aan de vele gevallen van vergiftiging, die lierliaaldelijk bekend gemaakt worden door de pers, zoowel in FroH/fry/i; als innbsp;en elders, om begrijpelijk te maken dat bet noodzakelijk isnbsp;gestrenge maatregelen te nemen tegen dezen oneerlijken handelnbsp;en tegen deze scbnldige industrieelen , die, zonder de minstenbsp;zorg, met het leven van bun medemenscben spelen om (enbsp;voldoen aan hunne niet te verzadigen zucht naar winst ?
Wat moet men denken van ambtenaren, die de handelingen van deze lage industrieelen tolereeren , ja, er zelfs de oogen voornbsp;sluiten?; zijn zij niet door hun stilzwijgen, hunne werkeloosheid (ik zou haast gezegd hebben onverschilligheid) bijna denbsp;medeschuldigen aan dezen hedriegelijken handel ? De openbarenbsp;hygiëne heeft het recht ze ter verantwoording te roepen overnbsp;hunne zondige werkeloosheid.
Zoo als mijn geachte collega Anpré van het abattoir te Charleroi terecht zegt , is deze exploitatie van den mensch door dennbsp;mensch in de hoogste mate afkeuringswaardig en deze toestandnbsp;mag niet langer gehandhaafd worden. liet is onzen plicht ,nbsp;door hem, dien het betreft, voor te lichten, te protesteerennbsp;tegen het gebruik van deze ongezonde stoffen, op zijn bestnbsp;geschikt tot kunstmatige meststof.
Bestaan er in Belgie wettige bepalingen of een reglement, toepasselijk op de vilderijen, dat aan de autoriteiten en aannbsp;de politie het recht geeft een w'eldadig en gerechtigd toezichtnbsp;te houden op deze gevaarlijke etablissementen, wanneer zijnbsp;dergelijk levensmiddelen in den handel brengen?
Wanneer onze wetgeving niet ten eenenmale stilzwijgt omtrent het bedrijf in die inrichtingen, zooals men hieronder zal zien, zoo zijn toch de enkele artikelen die hierop betrekking hebben, op verre na niet voldoende. Er is nog meer:nbsp;niet alleen zijn zij niet voldoende, maar zij zijn in zekernbsp;opzicht een doode letter. Zoo veel ik weet, zijn deze artikelennbsp;nooit toegepast. Het is overigens zoo gemakkelijk ze te ontduiken , doordat de toepassing onmogelijk is.
En betracht overigens de stedelijke politie, wier zaak het
-ocr page 51-37
is Ie zorgen dal deze wetsvoorschriften en reglementen nageleefd Worden, al de waakzaamheid, die men van haar kan verwachten P Keilt men niet hare zorgeloosheid daaromtrent in denbsp;landelijke gemeenten? Leeft men er niet onder een systeemnbsp;van «laisser faire” in den iiitgebreidsten zin?
Het koninklijk beslnit van 20 November 1883, genomen ter uitvoering van de wet van 50 December 1882 betreffende denbsp;gezondheidspolitie der huisdieren, zegt;
Artikel 43. Geen vleescb, tot voeding bestemd, mag bereid ol verkocht worden, onder welken vorm ook, in vilderijen.
De ministerieele beschikking, n°. 2 van 2S September 1885, betreffende de gezondheidspolitie der dieren, zegt:
Artikel 8. De vilderijen, waar de afgemaakte of aan besmettelijke ziekten gestorven dieren vernietigd worden, alsook het vleesch dat niet lot de consumptie loegelalen is, wordennbsp;gesteld onder het toezicht der plaatselijke politie, die zich
overtuigt
van de naleving der condities onder welke het
etablissement concessie heeft.
De inspecleui's, belast met het oppertoezicht over die gevaarlijke, ongezonde en lastige inrichtingen, en de plaalselijke politiebeambten , hebben ten allen tijde toegang tot de localileiten en »le bijgebouwen van deze etablissementen.
Het koninklijk besluit van 51 Mei 1887, betrekking hebbende op die ongezonde en onzuivere inrichtingen, verbindt, met behulpnbsp;van permanente commissies, aan de installatie van vilderijennbsp;strenge condities, die, bij niet opvolging, de herroeping vannbsp;de toegestane concessie ten gevolge kunnen hebben.
Ook aan de gemeenten is de bevoegdheid tot reglemenleering overgelalen door de wet van 16—24 Augustus 1790, de wel vannbsp;19—22 Juli 1791 en eveneens door artikel 78 der gemeentewet.
Maar, met uitzondering van de grootere steden, kan men zeggen dal de meeste gemeenten geen reglement bezitten op de gezond-heidspolitie en den verkoop der levensmiddelen. Zooals reedsnbsp;gezegd is laten de gemeenten over 't algemeen in deze zaaknbsp;quot;Gods water over Gods akker slroomen.”
-ocr page 52-58
lil Frankrijk lieerscliL lietzelfile euvel wal welgeving belrei'l; zij schijnt mij toe bij onze zuidelijke naburen even werkeloosnbsp;Ie zijn als bij ons.
De geheele welgeving is verval in hel o* hoofdstuk, inrichtingen om te villen, en omvat de artikelen 91 en 92 van bet uitvoerend besluit helrekkelijk de wet op de gezondheids-politie der dieren. Deze artikelen leggen aan de vilderijennbsp;de verplichting op een register aan te houden w’aarin de afkomstnbsp;van elk binnen gebracht dier vermeld wordt, terwijl de controle opgedragen is aan een veearts, maar men vindt er nietsnbsp;in aangaande het verknopen van voedingsmiddelen.
Intusschen beslaat er eenen degelijken maatregel, die ongelukkig echter slechts op hel Seine-departement van toepassing is. Het is artikel 5 van het politievoorschrift van 9 Juni 1866,nbsp;reglementeerende den verkoop van paardenvleesch als voedingsmiddel. De inhoud van dat artikel luidt aldus:
»Het vervoer, den verkoop en de verkrijgbaarslelling als voedingsmiddel van paardenvleesch, afkomstig uit vilderijen of slachterijen , met uitzondering van die in het vorige artikel genoemd, (geautoriseerde slachterijen) zijn te Parijs en in de omliggendenbsp;gemeenten, resorleerende onder onze jurisdictie, verboden”.
Wel bestaan er ook Pransche wetten op de gezondheidgt;gevaar-lijke etablissementen ook, maar over het algemeen hehhen de maatregelen, genomen plegen de vilderijen, die producten voor denbsp;algemeene voeding alleveren, even weinig uitwerking als innbsp;Belgie. In dit opzicht verkeeren de heide landen ongeveer ondernbsp;dezelfde omstandigheden.
Om deze treurige toestanden tegen te gaan, zoude het dienstig zijn de aanneming van de volgende algemeene maatregelen voor te stellen:
«)• Geen vleesch, onder welken vorm ook, mag de vilderijen verlaten voor de markt der voedingsmiddelen.
De houders van vilderijen kunnen met de uitoefening van hun bedrijf, niet te gelijkertijd een runder- of varkensslachterij drijven; ook is hun verboden worst te fabriceeren.
-ocr page 53-39
ü)- üe labricalie van worsten van paardenvleescli zal slechts in de gemeentelijke abattoirs veroorloofd zijn en in localiteiten, gesteld onder het toezicht van den inspecteur over de slachterijen.
Ik weet dat in dien zin een voorstel is gedaan bij de wetgevende macht, dat een deel zal uitmaken van het wetsontwerp op de vervalsching van levensmiddelen.
Intusschen, in afwachting van de algemeen te nemen maatregelen, is het den plicht van de autoriteiten, belast metnbsp;de openbare hygiëne, den verkoop van een zoo ongezond levensmiddel onmiddelijk te beletten.
Slechts een middel is werkzaam. De autoriteiten hehooren bij administratieven maatregel den verkoop van Boulogner worstnbsp;te verbieden in hunne gemeenten en den invoer van vreemdnbsp;paardenvleescli te beletten.
Met genoegen constateer ik, dal de stad Bergen, wellicht de eerste in Belgie, tol dien maatregel is overgegaan. Tengevolge van een door mij uitgebracht uitvoerig rapport, heeftnbsp;hel Bestuur van deze stad voor eenige jaren ingezien, datnbsp;het de openbare gezondheid van de bevolking te bewakennbsp;had en het niet aan ging, deze aan het gebruik van een zoonbsp;ongezonde voedingsstof bloot te stellen. De inspectie van denbsp;slachterij past stipt het artikel van haar reglement toe, datnbsp;den invoer van vreemd paardenvleesch binnen het gebied dernbsp;stad verbiedt en worsten, afkomstig van buiten, worden zondernbsp;uitzondering, geweerd. En met recht, want allen zijn alsnbsp;voedingsmiddel af te keuren.
Het is te wenschen dat dezen kleinen arbeid iets bijdragen zal om aan de autoriteiten de oogen te openen over een der gewichtigste punten van de openbare hygiëne.nbsp;Mochten onze wetgevers door eene goede wet ons weldra innbsp;staat stellen de ellendelingen te treffen, zonder genade, die metnbsp;het vleesch een schandelijk bedrijf uitoefenen, met het voedingsmiddel dat zoo hoog noodig is en dat de kracht en denbsp;sterkte van onze bevolking uitmaakt.
Onder den naani »Iniluenza” wordt verslaan, eenebesniette-lijke, dikwijls in 8 tot 14 dagen eindigende ziekte van hel paard, die onder verschillende verschijnselen optreedt, Brust-seuche, paardenstuipen, hesraettelijke hals-ontsteking (skalraa)nbsp;wordt zij genoemd naar de meest praedomineerende verschijnselen.
1. Aan de Brustseuciie (hesmellelijke long-borstvlies ontsteking) gaan in den regel gedurende eenige dagen aankondigende ziekteverschijnselen vooraf.
De paarden hebben weinig of slechts hij afwisseling eetlust; vuil, beslagen slijmvlies van de tong, geel gekleurde slijmvliezen van oog, neus en mond. De dieren zijn traag, afgemat en zweeten licht. In de zeldzame gevallen, waarinnbsp;deze voorboden niet optreden, begint de ziekte, min of meernbsp;hevig, met koorts-verschijnselen. De dieren zijn opvallendnbsp;Ier neder geslagen, steunen het hoofd tusschen beide op denbsp;krib, kijken angstig of strak voor zich uit, waarbij de oogennbsp;tranen en half ge.sloten, dikwijls ook de oogleden gezwollennbsp;zijn; zij tillen de achter-heenen afwisselend in de hoogte ennbsp;slaan te schilderen, waarbij dikwijls een knakkend geluid innbsp;de gewrichten wordt gehoord. De beweging is mat en traag,nbsp;de acliterhand waggelt heen en wêer, alsof het dier tuimeltnbsp;en zich met de acliterhand niet meer op de beenen kannbsp;houden. 1
tie Redactie vermeent, den lezer in de binnenlanden geen ondienst te doen, door een voor niet-veeartsenijkundigen zoo verstaanbaar inogelijkenbsp;beschrijving te geven van de tegenwoordig op vele plaatsen voorkomende Influenza onder de paarden.
-ocr page 55-41
De ziekte begint somtijds ook met koude rillingen.
In den regel voelen zich in den beginne liet lichaam warm en de ledematen koud aan, waai'bij de haren afwisselend rechtnbsp;overeind staan en liggen. De slijmvliezen der oogen, van neusnbsp;en mond worden rood mei een goeie lint; de mond is droog, denbsp;eetlust gering of geheel verdwenen en de dorst vermeerdetd.
De faeces worden in geringe hoeveelheden en in den vorm van kleine, met slijm overtrokken, gcvvoonlijk licht gekleurdenbsp;ballen ontlast, of er ontstaal diarrhée, die eenige dagennbsp;aanhoudt.
De zeldzaam en in kleine hoeveelheden ontlastte urine is troebel, geel-bruin en slijmig. Uit den neus vloeit innbsp;kleine hoeveelheden een geele of geel-roode of roest-kleurigenbsp;kleverige vloeistof die aan den rand der neusgaten opdroogtnbsp;lol donker gekleurde, harde korsten. Dikwijls is de uitvloeiing bloederig. De ademhaling is versneld en moeilijk (20—40nbsp;per minuut), en worden daarbij de neusvleugels en flankennbsp;sterk bewogen. Er treedt een droog, pijnlijk hoesten op dalnbsp;stoolend geschiedt. Bij druk op den borstwand loonen denbsp;dieren pijn; zij trachten den druk te ontwijken en kreunennbsp;dikwijls. Zij gaan niet liggen, en blijven steeds staan ofnbsp;steunen ergens op. Legt men het oor tegen de ribben lt;lernbsp;zieke zijde, dan hoort men in plaats van het regelmatig murmelend long-geruisch, piepen, ratelen, reutelen of plassen olnbsp;men hoort een geruisch gelijk aan dat, hetwelk door hetnbsp;wrijven van grof papier op grof papier ontstaat.
De ziekte liereikt gevvoonlijk in ö lot 9 dagen haar hoogste punt en eindigt in volledige of onvolledige genezing of metnbsp;den dood.
Bij opening van paarden die aan »Brustseuche” geleden hebben, vindt men de longen donker-rood gekleurd, uitgezetnbsp;en sterk met bloed gevuld. De zieke deelen der longen zijnnbsp;verdicht en voelen zich harder dan de gezonde deelennbsp;aan. Hel longvlies is oneffen, met stolsels of met een vliezignbsp;overtreksels bedekt; dezelfde sloLsels vindt men aan het
-ocr page 56-ii‘;
42
Imrslvlies, dal slreepsgevvijze i'ood is. Op de doorsnede der zieke long ziet men gele plekken van verschillende grootte ennbsp;afwisselenden vorm en geleiachtige strcepen. Een zoodanignbsp;aangedane long zinkt in het water.
Buitendien beval de borstholte in den regel een groote hoeveelheid roode of troebele vloeistof, waarin een menigtenbsp;vlokken drijven.
2. Paardenstuipen Pferdestaupe, door sommigen «Rothlauf-seuche” der paarden genoemd) verbreidt zich sneller dan de »Bnistseuche” en komt daarom bijna altijd heerschend voor. Denbsp;ziekte ontwikkelt zich in korten tijd, meestal binnen 12 uurnbsp;en zonder voorboden.
De paarden verloonen eerst groote matheid en vermoeienis. De gang is moeilijk en langzaam, somtijds waggelend in hetnbsp;achterstel; de ooren hangen slap naar beneden; in den stalnbsp;letten de paarden niet op de omgeving, laten het hoofd hangennbsp;of steunen met het hoofd ergens op. Hierbij heeft men verschijnselen van hevige koorts, het lichaam is heet, de ledematen zijn koud, de hartslag is bonzend.
Later worden de oogen ziek. Er ontstaat tranenvloed, zwelling en roodheid der oogleden en van het hoornvlies, dikwijls ook troebeling van het hoornvlies.
r'.
Het oog wordt, doordien het zeer gevoelig voor licht is, gesloten. Uit den neus vloeit een, in den beginnen waterige,nbsp;later grauw-witte, slijmige vloeistof. Het slijmvlies van dennbsp;neus is i'ood en gezwollen; dat van den mond vuil-geel, droognbsp;en heet; de tong beslagen, dikwijls zwartachtig. De ademhaling geschiedt regelmatig of is slechts weinig versneld; hierbij bestaat hoesten, de eetlust is geheel onderdrukt, of zeernbsp;gering; de dorst daarentegen vermeerderd, de faeces zijn innbsp;den beginne normaal, later breiïg en bruin.
De paarden geeuwen dikwijls en likken gaarne aan koude voorwerpen,
De onderste deelen der ledematen zwellen geregeld meer of minder op, somtijds ook de lippen, onderborst en koker.
-ocr page 57-45
Hoewel do ziekte eeiie spoedige vermagering der paarden leii gevolge lieefl, gaal zij bij goede behandeling en verplegingnbsp;der patiënten meestal in genezing over.
Als nazieklen komen intiisschen niet zelden pees- en pees-scbeden-ontslekingen, somtijds ook diarrbée en hersenontsteking voor.
Bij opening van aan paardenslnipen gestorven paarden is het bloed weinig of in ’t geheel niet gestold en donker gekleurd.nbsp;He hartspier is bleek, murw, als gekookt. Het harlezakje ennbsp;de borstholte bevatten een bloederig-waterige vloeistof. Denbsp;longen zijn met bloed overvnld; de lever is vergroot, murwnbsp;brokkelig en grainv-rood gekleurd. GezamenlUjke slijmvliezennbsp;zijn verdikt en blaiivv-rood gekleurd, het sterkste gewoonlijknbsp;dal der darmen, waar hel tol groole, heen en weer slingerendenbsp;wrongen gezwollen is.
5®. De besmeitelijke balsontsleking (Skalnia) komt niet «llijd bij alle paarden van een en denzelfden stal voor, zooalsnbsp;dal in den regel bet geval is met de beide vorige vormen vannbsp;Tnlluenza.
Opvallende vermoeienis; korten, beerschen, soms pijnlijken hoest zijn de eerste verschijnselen.
iNa eenige dagen w'alerig-kleverige neus-uitvloeiing die weldra dik-vloeibaar wordt. In vele gevallen houdt deze neus-uitvloeiing spoedig weder op, in andere gevallen duurt zij 10 — 14nbsp;dagen. Wanneer men het dier eerst laat drinken , vindt men in denbsp;neus-uitvloeiing gewoonlijk overblijfselen van gekauwd voedsel.
in zware gevallen
De ademhaling is regelmatig en slechts moeilijk en snel.
Het slijmvlies der oogen en van den neus is bleek-rood; dal van den mond vuil grauw-grijs en droog, somtijds is hel geelenbsp;spelende. Keilust bestaal in den regel niet; hel voedsel wordtnbsp;slecht zeer langzaam opgenomen en gekauwd. Het paard eetnbsp;wal men spreekwoordelijk noemt: »met lange tanden.”
Hierhij komen nog: recht overeind slaande haren, koude ledematen, fequente pols- en hartslag (koorts).
-ocr page 58-44
Somtijds compliceert zich skalma met borstvliesontsteking, waardoor het geval doodelijk eindigen kan. Alsdan nemen denbsp;koorts verscliijnselen toe; de ademhaling geschiedt zeer moeilijk,nbsp;en de dieren vertoonen, hij druk op de zieke zijde, pijn.
Bij lijkopening van dergelijke patiënten vindt men de horst-holle gevuld met vloeistof.
Afgezien van deze gecompliceerde gevallen eindigt skalma in den regel met genezing.
Zoo als uit voorslaande beschrijving op te maken is, vertoo-nen, in weerwil der afwijkingen, de drie ziektebeelden, zekere kenmerkende overeenkomst, die in vroegeren tijd aanleidingnbsp;gegeven heeft deze drie ziektevormen eenvoudig als «Influenza” te beschouwen. Koorts, verschijnselen van belangrijkenbsp;afmatting en vermoeienis, zoowel hij den arbeid, als in den stal,nbsp;de onregelmatige kleuring der slijmvliezen van hel hoofd, eennbsp;meer of minder duidelijken hoesl-prikkel, de neusuitvloeiing;nbsp;de ongelijkmatige verdeeling der lichaamswarmte over denbsp;uitwendige oppervlakte van hel lichaam, enz. enz. zijn gemeenschappelijke verschijnselen der drie vormen.
De waarneming heeft evenwel bewezen dat alle drie de ziektevormen zich door hesmelling verspreiden zoodat aangenomen worden moest, dat het paard, lijdende aan «Influenza”nbsp;een zeker ziekmakend agens produceerde, dat, op gezondenbsp;paarden overgehrachl, dil paard ook ziek deed worden.
De overbrenging der smetstof kan indirect, van dier op «lier, maar ook indirect, door intermediair van personen ennbsp;voorwerpen die met zieke paarden in aanraking geweest zijn,nbsp;en waarvan dien ten gevolge smetstof kleven kan, geschieden.
Mitsdien is elk verkeer tusschen gezonde en zieke paarden, om het even of zulks in den stal of daar buiten plaats heeft,nbsp;gevaarlijk, en moet dat dus voorkomen worden.
Eigenaren van stallen, waarin «Influenza” heerscht, moeten op nog gezonde stallen niel toegelaten worden. Stalgereedschap,
-ocr page 59-45
tuigen, voedsel etc. etc. van zieke paarden, moeten zorgvuldig uit gezonde stallen verwijderd gehouden worden. Bij aankoopnbsp;van paarden in streken alwaar «Influenza” heerschl, verdientnbsp;het aanbeveling, de gekochte dieren gedurende 8—10 dagennbsp;niet hij de paarden, reeds is bezit, te stallen.
Breekt «Influenza” in een stal uit, dan kan door onmiddellijke afzondering der nog gezond schijnende paarden, en ook «leze weder elk afzonderlijk te plaatsen, de verspreiding der ziektenbsp;voorkomen worden.
De zieke paarden behoeven een zorgvuldige verzorging en verpleging, zal men aanzienlijke verliezen willen voorkomen.nbsp;Gebrek aan geduld, oppassing en verpleging veroorzaken innbsp;der regel den dood.
Hebben de dieren eenmaal de ziekte doorstaan, dan zijn zij voor de ziekte niet meer vatbaar.
Is de verzorging, verpleging en oppassing in orde, dan is behandeling met geneesmiddelen in den regel overbodig. Diaete-tiscb behandelen, behoorlijke ventilatie, zonder tocht, koud-water klisteeren zijn aangewezen.
In zware gevallen, bij complicaties zijn wel geneesmiddelen aangewezen maar een enkele onoordeelkundige toediening kannbsp;een nog betrekkelijk gunstig geval, hoopeloos maken. Daaromnbsp;wordt hier eigenaren van paarden, waaronder ongelukkigerwijze «Influenza” mocht uitbreken, alleen aangeraden vooral pro-pbylacliscb op te treden, zoowel door de verspreiding legen Ienbsp;gaan (dislocatie van den paardenstapel) als door de hiervoornbsp;genoemde diaetetiscbe en bygièniscbe verzorging en verpleging.
Eindelijk zij er bier op gewezen, dat, na afloop der ziekte de stal, bel stalgereedschap etc. etc. grondig dient gedes-infecteert te worden.
-ocr page 60-lu zake het rekwest der Veeartsenijkundige Vcr-eenlglng, omtrent de wettelijke bepalingen op de benoembaarheid tot Crouvenirments-veearts In IWederlandseh-lndië.
[Deel IV. pag. 459.j
A. Antwoord der Begeering.
Extract uit liet Register der Besluiten van den Gouverneur-Generaal van Neder-landsch-lndië.
Buitekzorg , den 16™ Mei 1890. .
Gelezen:
1°) Het rekwest, gedateerd fin/arw, Februari 1890, van J. .1. PosTMA en D. P. F. Driessex, President en Secretarisnbsp;dei’ «Vereeniging tot Bevordering van Veeartsenijkunde innbsp;Nederlan dsch-lndiê. ’ ’
'2°) Den Raad van Nederlandsch-lndië gehoord.
Is goedgevonden en verstaan;
Eerstelijk: enz.
Ten tweede: Aan de adressanten te kennen te geven dal hun verzoekschrift, strekkende tot aanvulling van de hijnbsp;Koninklijk hcsluit van lo October 187a n°. 12 (Indich Staatsblad n°. 294) vastgestelde regelen nopens de henoeinbaarheidnbsp;lot Gouverneinents-veearts in Nederlandsch-lndië, ouder denbsp;aandacht van den Minister van Koloniën wordt gebracht.
Extract dezes zal worden verleend aan de adressanten tot informatie.
Accordeert met voors. register.
De Gouvernemenls Secretaris.
(w. g.) 0. V. n. W1.ICK.
Aan
de heeren ,T. J. Postma
en D. P. F. Driessrx, te
Batavia.
-ocr page 61-47
B. Hel rekwest, beoordeeld door »De Indische Gids.”
{Mei 1890, pag. 203.)
Het verzoek werd scliriftelijk aan Z. E. den Gonverneiir-Generaal gedaan door de lieeren J. J. Post.aia en D. P. F. HriiEssEx respectievelijk president en secretaris van de »Ver-ceniging tot bevordering van veeartsenijkunde in Ned.-lndiënbsp;en als zoodanig die corporatie vertegenwoordigende.
Het bericht dat de beer W. Eefting ter beschikking van den Gouverneur-Generaal was gesteld om tot veearts bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst benoemd te worden, gafnbsp;er aanleiding toe.
De beer Eefti.ng nl. neemt, zooals de rekestranlen in een zeer lezenswaardige nota uiteenzetten, ten opzichte der gediplomeerde veeartsen, een «eigenaardig standpunt” in. Geennbsp;diploma van veearts, maar wel een patent als veearts bezittende,nbsp;loen de wet van 4 April 1875 in werking trad, mocht bij nietnbsp;langer dan tot primo Februari 1877 de veeartsenijkunst uitoefenen, tenzij bij alsnog met goed gevolg een verlicht examennbsp;allegde. Hiertoe werd in 1876 de gelegenheid opengesteld innbsp;6e maanden Juli en December, maar tijdens de eerste zittingnbsp;der examen-commissie slaagde de beer Eefting niet; en vannbsp;hen die tijdens de tweede zitting slaagden en waartoe ook denbsp;heer Eefting behoorde, verklaarde de commissie: «Onder denbsp;20 personen, die een bewijs van toelating ontvangen hebben,nbsp;was er geen enkele die bij het examen het bewijs van meernbsp;dan middelmatige kennis leverde; van zeven hunner kan hetnbsp;examen slechts ternauwernood voldoende geacht worden.”
Iemand, langs zoodanigen weg lot de uitoefening der veearl-senijkunst toegelaten, kan naar het oordeel der adressanten niet de waarborgen bieden die noodig zijn om als Gouverne-ments-veearts belast te worden met het veeartsenijkundigenbsp;Staatstoezicht en als deskundige bij de veeartsenijkundige politicnbsp;ep te treden. In Nederland was men daarvan dan ook zoonbsp;Gverluigd, «dat de wetgever al deze lieden uitsloot bij de bepaling welke personen lot districts-veearls konden benoemd
-ocr page 62-48
worden.” En »in Nederland mei zijn communicatiemiddelen, met zijn allervvege verspreide veeartsen die van rijkswege eennbsp;diploma van veearts ontvangen hebben, alwaar de machtheb-benden te beschikken hebben over tientallen van plaatsvervangers van den dislrictsveearts, over tientallen van geëxamineerde veeartsen, kunnen, wanneer de districts- (Gouverne-me lts-) veearts een fout begaat, de gevolgen nog gestuitnbsp;kunnen worden door bet optreden van zijne plaatsvervangersnbsp;en der geëxamineerden veeartsen. Maar bier,” zeggen adressanten, «komen in casu te rusten in banden van een innbsp;Nederland van bet veeartsen ij kundig Staatstoezicht uitgeslotennbsp;persoon de belangen van den veestapel van meerdere residentiën,nbsp;terwijl andere huli» dagen reizens verwijderd is, zoodat denbsp;gevolgen van te voorziene fouten als eene lawine aangroeiennbsp;kunnen tot schade der schatkist, tot nadeel der productievenbsp;krachten dezer gewesten, alvorens de fout ontdekt wordt.”
Wanneer een benoeming van den beer Eefting lot Gouver-nemenls-veearls niet in strijd is met de wetlelijke bepalingen, dan, zoo besluiten adressanten, is er in die wetgeving eennbsp;leemte die ten nadeele van den Staal en van de productievenbsp;krachten van Indië blijkt te kunnen werken, en om die redenen geven zij Z. E. eerbiedig in overweging, door aanvullingnbsp;van de weltelijke bepalingen op de benoembaarheid tot Gou-vernemeuts-veearts een dergelijke benoeming in de toekomstnbsp;te voorkomen.
Het «fortiter in re, suaviter in modo” is door adressanten met uitstekend gevolg toegepast. In een netten vorm is betnbsp;beschikbaar stellen van den «gepatenleerden veearts” Eeftixgnbsp;voor een benoeming tot Gouvernemenls-veearts in Ned.-lndiënbsp;zóódanig beoordeeld, dat zich aan ieder de overtuiging moetnbsp;opdringen dat door den Minister gehandeld is in strijd met denbsp;wet en met hel volksbelang.
-ocr page 63-49
C. Hel rekwesl, ondersteund door de Nederlandsch-Indische Maatschappij van Nijverheid en Landbouw.
(Deel XL. pag. b32;55o.)
Uit de Notulen.
Daarna deelt de voorzitter mede, dal ontvangen is van de Vereeniging tot Bevordering der Veeartsenijkunde in Ned. Indic,nbsp;een request aan Z. E. den Gouverneur Generaal naar aanleidingnbsp;der ter beschikking stelling van den heer W. Eeftikg, tennbsp;einde benoemd te worden tot Gouvernement-veearts.
De vergadering betuigt bare instemming met dat rekwest en besluit bet dagelijksch bestuur op te dragen der Regeeringnbsp;daarvan mededeeling te doen, zonder ’t echter noodig te achten,nbsp;dat daarbij op redres wordt aangedrongen, wijl zij overtuigd is,nbsp;dat de Regeering, die blijkens de nieuwe wettelijke maatregelennbsp;op den veeartsenijkundigen dienst, het goede wit, ook Avel denbsp;maatregelen zal willen en weten te vinden, welke voor een prac-tisch goede uitvoering barer besluiten noodig zijn.
Bijlage.
No. 561.
Batavia, April 1890.
Aan
den Algemeenen Secretaris ie Buitenzorg.
De Vereeniging tot Bevordering van Veeartsenijkunde in iVed. Indië heeft ons toegezonden haar verzoekschrift aan de Regeeringnbsp;aangeboden, waarin zij hare bezwaren beeft ontwikkeld tegennbsp;de ter beschikkingstelling van den beer Eepting om hier tenbsp;lande tot veearts te worden benoemd. Het doel dier toezendingnbsp;was onze Maatschappij in staat te stellen onze instemming metnbsp;den inhoud van dat request te betuigen.
-ocr page 64-60
Wijl ’t een bekend feil is, dat de landbouw hier te lande nog op zeer primitieve wijze gedreven wordt, en zonder veel, goednbsp;vee hier geen landbouw kan worden uitgeoefend, is het van ’tnbsp;hoogste belang dat voor de gezondheid van dat vee goed gewaaktnbsp;en gezorgd wordt. Daarom wende onze Maatschappij zich vroegernbsp;tot de Regeering met ’t eerbiedig verzoek den veeartsenijkun-digen dienst te willen reorganiseeren en uilbreiden.
Aan dien billijken wensch van den landbouw heeft de Regeering welwillend voldaan en zoo is ook op dit gebied eene noodzakelijke verbetering tot stand gebracht. Wil echter denbsp;nienwe organisatie ook practisch nut stichten, dan dient er scherpnbsp;op te worden gelet, dat lot veeartsen worden benoemd alleennbsp;der zake zeer kundige mannen. In elk hunner handen tochnbsp;ligt de beschikking over ’t lot van duizende stuks vee; eennbsp;misgreep, een verkeerde diagnose kan de verderfelijkste gevolgennbsp;na zich sleepen , de ruïne van geheele districten te weeg brengen.nbsp;Vooral hier te lande is hel gevaar daarvoor zoo groot, wijl hoezeer de dienst ook is uitgebreid, ’t personeel toch niet talrijknbsp;genoeg is en de middelen van verkeer dikwijls te gebrekkig zijnnbsp;om — wat dikwijls noodig kan wezen — een snelle en afdoendenbsp;controle inogelijk te maken.
Afgaande nu op de feiten in ’t ons toegezonden rekwest vermeld, moeten wij ’I om bovengenoemde redenen in hooge mate betreuren, wanneer een man als de heer Eefting tot veearts werdnbsp;aangesteld. De treurige gevolgen van een dergelijke aanstelling,nbsp;wanneer hem althans een district werd toevertrouwd, waarinnbsp;zich vee bevindt en dus werkelijk veeartsenijKUNOE voor dennbsp;drager van' ambt van veearts een vereischte is, zijn niet tenbsp;berekenen.
r:-
’t Ligt niet op den weg onzer Maatschappij van te overwegen of maatregelen mogelijk zijn ten einde dat kwaad te keeren,nbsp;wij hebben trouwens te veel vertrouwen op ’t tegenwoordignbsp;Regeeringsheleid, om niet overtuigd te wezen, dat de Regeering,nbsp;die blijkens de nieuw ingevoerde reorganisatie ’I goede wil, ook
ii
-ocr page 65-SI
wel de luaalregeleii zal weten te nemen welke noodig zijn, om hare voorschriften ook practisch goed te doen werken.
Daarom willen wij ons alleen bepalen tot de verzekering, dat onze maatschappij zich ten volle vereenigt met de strekkingnbsp;van ’t boven besproken request, en verzoeken wij UEdG. beleefdnbsp;dit schrijven aan de aandacht van zijne Excellentie den Gou-verneur-Generaal te willen onderwerpen.
Het Bestuur der Ned. Ind. Maatschappij van Nijverheid en Landbouw.
-ocr page 66-l'!
^i;
Aangeboren tuberculose bij een kalf. In Januari slachtte een slager in het abattoir te Manheim een 5-jarigenbsp;koe en haar 7 weken oud kalf, welke beiden door den veeartsnbsp;Duur in hooge mate tuberculeus werden bevonden. Het borsten buik vlies, evenals het bartezakje van de koe waren metnbsp;tuberkels bezaaid, de longen dusdanig gedestrueerd, datnbsp;slechts weinig meer van het normale longweefsel te zien was.nbsp;De lymphevaten der borst- en buikholte, evenals die van denbsp;schouder- en lendenstreek, vertoonden zeer sterke opzwellingennbsp;en ingekapselde miliairtuberkels. Buik- en bekkeningewanden,nbsp;spieren en uiers waren gezond.
Het kalf was krachtig gebouwd, maar slecht gevoed, bet vleescb waterig. In de rechter long bevonden zich kaasachtige tuberculeuse plaatsen. De lymphevaten der borst- ennbsp;buikholte op gelijke wijze veranderd als bij de moeder, denbsp;vaten in de schouderstreek waren zuiver, die in de lendenstreeknbsp;geïnfecteerd.
De omstandigheid dat èn in de longen èn in de lymphevaten van het kalf de tuberkels kaasachtig, gedeeltelijk reeds verkalkt,nbsp;waren, dus van ouderen oorsprong, verder dat de uiers vannbsp;de koe bij het microscopisch onderzoek vrij van tuberkelsnbsp;bevonden werden, rechtvaardigt de veronderstelling, dat denbsp;infectie van het kalf reeds in den toestand van foetus en nietnbsp;eerst door de moedermelk ontstaan is, zoodat dan ook hetnbsp;slijmvlies van den tractus intestinalis geene abnormiteiten vertoonde. Waarschijnlijk is dit dus een geval van hereditairenbsp;tuberculose.
{Thierarztliche Millheilungen, Jahrg. XXV, No. III)
-ocr page 67-55
'E'uberkel-gif in melk. Indien werkelijk het gebruik der melk van parelzieke koeien gevaarlijk is, dan moet dat gevaarnbsp;grooter zijn als men melk van ééne koe drinkt, dan bij hetnbsp;gebruik van stalmelk of van de melk eener melk-inrichting,nbsp;waar al de aangevoerde melk in één bassin wordt bijeengevoegd. Dit volgt althans uit proefnemingen van Gebhardt,nbsp;die melk eener parelzieke koe, welke bij inspuiting in de buikholte of onder de huid van cavia’s, geregeld infectie veroorzaakte, door verdunning met 40—100 d. water onschadelijknbsp;zag worden. En bij afzonderlijke proeven met stalmelk, 10nbsp;verschillende soorten, was het resultaat der infectie steedsnbsp;negatief. Toch mag men gerust aannemen, dat tot die stalmelk wel parelzieke koeien zullen hebben bijgedragen.
(Virchow’s Archiv 1890). (iVerf. Gen, Tijdschrift J. 1890 No. 16.)
Tuberculose bij den hond door Infeetie van den menseh.
Ge Fransche veearts Beügnot nam een geval van long-tuber-eulose bij den hond waar, dat ongetwijfeld door infectie was ontstaan [Recucil de mêd. vet. 30 Mei 1890). De eigenaresnbsp;stierf in Januari jl. aan tuberculose; zes maanden vóór baarnbsp;dood moest zij haar kamer houden en wilde zich van haarnbsp;hond niet scheiden. Zij nam dezen meestal op bed. De eerstenbsp;twee maanden was het dier volmaakt gezond; daarna begonnbsp;liet ook te boesten en kreeg het ook een moeilijke respiratie.
Na den dood der eigenares werd de hond aan Beugnot ter behandeling aangeboden.
Het dier vermagerde steeds meer en werd korten tijd later, op vermoeden van tuberculose, afgemaakt.
Ge autopsie leerde, dat de longen uitgebreid tuberculeus Waren, doch dat de digestie-organen, bevrijd waren gebleven.
De schrijver besluit daaruit, dat het virus langs den respi-ratie-tractus was binnengedroiigeu, en dat dus deze weg
-ocr page 68-voor de bacillen even loegankelijk is als het digeslie-apparaal iets wal tnen wel betwijfeld heeft.
{Weekh. v. h. Ned. Tijdschr. v. Gen. ISo. 26. 1890 Deel 1.)
Tuberculose overgcbraclit door blaas-lnstrumenten.
Onder hel opschrift «Tiiherculosis and musical instruments” deelt The Lancet van 10 Mei de geschiedenis mede van eennbsp;soldaat, die een hoorn (bugle) van een aan phthisis overledennbsp;muziekmeester had geleend en bespeeld, en later aan longtering bezweek. Naar aanleiding daarvan liet Dr. Maljean innbsp;een herhaalde malen door een phthisicus bespeelde trompetnbsp;gesteriliseerd water druppelen, en met dit water verkreeg hijnbsp;virulente cultures, welke bij inenting het tuberkel-gift opnbsp;het konijn overplanlten.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'{ld. No. 20.)
Vaccine van de geit. In de zitting der Académie van 20 Mei deelde Hervieux mede, dat hij door proefnemingen hadnbsp;bevonden, dat de geit even vatbaar voor de vaccine is als hetnbsp;kalf, en het beloop der pokken bij belde diersoorten niet verschilt. De kwéeking en voortplanting der vaccine bij de geitnbsp;zoude zelfs een betere waarborg tegen de inenting der tuberculose opleveren dan die hij het kalf, omdat de geit, voornbsp;zooverre tot dusver bekend is, voor de tuberculose onvatbaarnbsp;schijnt te zijn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;{U. No. 22.)
Overbrenging van tuberculose op een kind door het gebruik van melk, afkomstig van eene tuberculeuse koe.
In de «Revue d’hygiene” bericht Prof. Demme dat een kind van vier maanden, zonder den minsten aanleg tot tuberculosenbsp;te hebben, aan die ziekte is overleden. De ziekte localiseerdenbsp;zich in het darmschel!. Deze tuberkels bevatten de eigen-
-ocr page 69-55
aardige baccilleii, die men anders nergens kon vinden. Hel kind werd gevoed met melk, afkomstig van eene koe die alleennbsp;tol dat doel werd onderhouden. Het dier werd afgemaaktnbsp;en bij de lijkopening vond men dat de longen en borstvliezennbsp;tubereuleiis waren. Het bacteorologisch onderzoek van de melknbsp;toonde, na verscheidene vruchtelooze onderzoekingen, de tegenwoordigheid van de bacillen van Koen aan in het vocht, uitgeperst uit de diepste gedeelten der uiers.
{•«The Veterinarian”, November 1889).
Uit het jongste Jaarverslag van de Ilijks-inrichting tot kweeking van koepokstof te Utrecht, door den Directeurnbsp;Dr. WiRTz uitgebracht blijkt, dat in het jaar 1888 zijn gebruikt 87 kalveren, die gemiddeld elk 217 pigures kregennbsp;met een resultaat van 94.5 pCt. pokken. Bij eenige kalverennbsp;werden zeer oppervlakkige schrammen (met een entnaald) ofnbsp;huidsneedjes (met een lancet) ingewreven met de (met glycerinenbsp;en water verdunde) pokstof,, hetgeen ook zeer goede resullalennbsp;opleverde. Er werden in 2162 verzendingen, 3576 glaasjesnbsp;met «uitgekrabd pokvveefsel” verzonden; omtrent 735 verzen-dingeu kwamen 578 berichten in, waaruit bleek, dat denbsp;resultaten in 46.7 pCt. uitmuntend, 15.5 pCt. zeer goed, 19.9nbsp;goed, 5.8 voldoende, 3.5 redelijk, 6.5 gering en 4.1 pCt. nihil geweest waren. In 65 berichten wordt een resultaat van 100 pCt.nbsp;pokken vermeld. In 1888 werden aan de inrichting 1470nbsp;(waarvan 26 revaccinaties) entingen verricht; daarvan onlwik-helden zich bij 1277 personen, 5 of meer pokken bij 143nbsp;personen minder dan 5 pokken en bij 6 personen geen pokken.
Immuniteit kan, volgens Leo {Zeüschnft fur Hygiëne VU, ö), ook worden tot stand gebracht of opgeheven door sloffen,nbsp;die, als voedsel gebruikt, de samenstelling van de lichaamsvochten wijzigen. Hij ging van de verondeistelling uit, dat
-ocr page 70-36
(Ie reden, waarom lijders aan diabetes zoo vaak aan bacterie-ziekten, vooral aan tuberculose, lijden, in de veranderde samenstelling van het bloed moest worden gezocht en diende,nbsp;ten einde suiker in het bloed van proefdieren te brengen,nbsp;aan deze phloridzine toe.
Dit glycosid, dat in den bast van vruchtboomen voorkomt, veroorzaakt toch bij inwendige toediening constant gly-cosurie. Infectie van muizen en ratten met tuberkel-bacillen en gelijktijdige toediening van phloridzine gaven geen resultaat;nbsp;de eerste niet, omdat de muizen die voeding slechts een paarnbsp;weken verdragen, terwijl bij de proeven met miltvuur-bacillennbsp;bleek, dat ratten, die immuniteit tegen miltvuur-infectie bezitten, die niet door voeding met phloridzine verliezen.
Maar bij proeven met droes-bacillen verkreeg bij een positief resultaat. Witte muizen bezitten immuniteit tegen infectienbsp;met kwaden-droes, terwijl veldmuizen daarvan in 3—S dagennbsp;sterven en nu bleek het, dat de eerste door voeding metnbsp;phloridzine die immuniteit verliezen. Of dit nu het gevolg isnbsp;van de aanwezigheid in de licbaamvochten van het glycosidnbsp;of van de uit eiwit afgesplitste suiker, dan wel van de ziekmakende, sterk verzwakkende kuur, blijkt uit deze proevennbsp;niet. Het laatste is stellig bet meest waarschijnlijke, alsnbsp;men bedenkt, dat bij deze voeding de stofwisseling zeer belangrijk versterkt wordt, zoodat de dieren in 14—16 dagennbsp;sterven.
Conlrole-proeven met andere ziekmakende zelfstandigheden zouden hierop wellicht het antwoord kunnen geven.
[Weelchl. V. h. Ned. Tijdschr. v. Gen. 1890 Deel 1 nquot;. 4).
Vermoeienis vermeerdert — dit leert de ondervinding — de vatbaarheid voor infectie-zieklen. Dit is onlangs door Chabrlnnbsp;en Roger experimenteel bewezen, die in de Société de Biologie
-ocr page 71-37
•iet resultaat van proeven met miltvuur-virus hebben medegedeeld, Schrijvers hebben n. 1. witte ratten, die in gewonen toestand imiminiteit tegen miltvuur-infectie bezitten, daarvoornbsp;vatbaar gemaakt door ze 7 uren lang in een soort tredmolennbsp;te laten loopen. Inentingen met miltvuur-virus gaven bij dezenbsp;dieren positief resultaat, doch bleven bij gewone ratten zondernbsp;gevolg. En bij charbon symplomalique (maligne oedeem?)nbsp;was bet resultaat hetzelfde.
[Weelél. V. h. Ned. Tijdsch. v. Gen.
1890 Deel ] iV». 7).
Hieraan kunnen wij toevoegen dat bij vele paarden-houders van naam hier in Indië, men van die waarheid zoo overtuigdnbsp;'s, dat men van hen wel hoort beweren dat een geforceerdennbsp;vit van 15 paal (22 a 23 K. M.) oorzaak is van kwaden-droes.
Wij zijn evenwel van overtuiging dat door een dergelijke par force rit het incubatie-tijdperk verkort wordt, hetgeennbsp;volkomen strookt met het hierboven-vermeldde omtrent dennbsp;invloed van vermoeienis op het resistentie vermogen van hetnbsp;levende organisme tegen infectieziekten , en ook volkomen kloptnbsp;•net het medegedeelde over het tot stand brengen of opgehevennbsp;worden van immuniteit door stolfen , die, als voedsel gebruikt,nbsp;de samenstelling van de lichaamsvochten wijzigen. Een beweging van 7 uren lang in een tredmolen, een geforceerdennbsp;rit van 22 a 25 K. M. is ook wel in staat de lichaamsvochtennbsp;belangrijk te wijzigen.
Over kunstmatige voortbrenging van immuniteit legen kwaden-dr oes bericht Sachauow, assistent bij het epizoolischnbsp;laboratorium der veeartsenijschool te Charkow. Schrijver trachttenbsp;van de smetstof van kwaden-droes de virulentie te vernietigennbsp;door haar door middel van inenting, door katten te leiden.nbsp;Hij heeft waargenomen, dal de virulente eigenschappen van
-ocr page 72-58
liet conlagiuiii in liet organisme van deze dieren toenemen. Verdere met dit versterkt contagium ingeslelde onderzoekingennbsp;toonden aan dat de virulentie daarvan slechts ten opzichte vannbsp;het organisme van katten toeneemt, maar op het organismenbsp;van het paard zeer zwak inwerkt. Verder houdt de schrijvernbsp;vol dat, wanneer in het lichaam van een gezond paard hetnbsp;kwaden-droes contagium (kleine colonien van zuiver gecultiveerde baccillen op eenige voedingsstof) ingevoerd wordt, datnbsp;reeds door meerdere katten-organismen is gegaan, slechts innbsp;lichten graad kwaden-droes veroorzaakt waardoor het ingeentenbsp;paard immuniteit tegen sterkere besmetting zal verkrijgen.nbsp;De schrijver constateert de volgende feiten. 1® Het contagiumnbsp;van kwaden-droes kan naar wensch zwakker dan wel sterkernbsp;gemaakt worden; 2® door de inenting van het paard met denbsp;smetstof van kwaden-droes die het organisme van katten heeftnbsp;gepasseerd, is de mogelijkheid gegeven paarden voor infectie vannbsp;een virulenter contagium te vrijwaren.
( Wochenschrifl 1890 n°. 25).
Veeartsenijkundige studie. Hel aantal studenten in veeartsenijkunde neemt befangrijk toe. Terwijl er in Duitschland in 1869 slechts 267 waren, klom dal aantal in 1888 tot 962.
In Belgie is pas het veearlsenijkkundig onderwijs hervormd.
Art. 1 der nieuwe wet stelt twee examina n. 1. voor can-didaat in de veeartsenijkunde en voor veearts.
Tot het examen voor candidaat wordt alleen hij toegelaten die in het bezit is van het diploma van candidaat in de natuurkundige wetenschappen, zoo als dit vereischt wordt voor hetnbsp;doctoraat in genoemde wetenschappen. Voor het examen totnbsp;veearts, wordt vereischt het diploma van candidaat in denbsp;veeartsenijkunde. Om het diploma van candidaat in de natuurwetenschappen te behalen is een volledige cursus van eennbsp;gymnasium noodig en daarna minstens gedurende twee Jarennbsp;de colleges eener universiteit.
-ocr page 73-39
Daarna vangen de lessen aan de veeartsenijschool aan, waartoe minstens o jaren noodig zijn.
Nadat, in 1887 de beide Pruissische veeartsenijscholen en in 1889 de Saksissche tol Hoogescholen waren verheven, is thansnbsp;ditzelfde geschied met de veeartsenijschool te Stuttgart.
Keukenzout-injectles worden door Schimmel aangeprezen hij chronische boeg-kreiipelheden. Vijf tot acht gram eenernbsp;koud gesatureerde en daarna gefiltreerde keukenzout-oplossingnbsp;injiceerde hij hij paarden. Meestal ontstonden groote zwellingen , evenwel zonder nadeelige gevolgen. Zoo genas hijnbsp;eenmaal een paard, dat reeds gedurende een jaar kreupeldenbsp;en zonder succes behandeld was geworden met cantharidezalf,nbsp;kypodermatische applicatie van sublimaat, suhcutane injectiesnbsp;van veratrine etc. Men doet goed eerst te onderzoeken innbsp;Welken graad het te behandelen dier op een dergelijke injectienbsp;reageert, en hij definitieve aanwending, de te injiceeren oplossingnbsp;te verdoelen over meerdere punten van den schouder.
{HoU. tijdschrift voor veeartsenijkunde Deel XVI, aft. 4j.
-ocr page 74-Militaire veeartsenukündige dienst.
Verleend:
Een Iwee-jarig verlof wegens ziekte aan den mil. paardenarts 1' klasse L. J. Hoogkamer.
Gedetacheerd:
Voor den lijd van 5 jareu van het Nederlandsche Leger ImJ hel Leger hier te lande, de mil. paardenarts 2' kl. J. van denbsp;Velde.
Benoemd:
Tot mil. paardenarts 3' kl. bij het Ü. I. Leger, de veearts il. Takens.
Geplaatst:
Voor den tijd van zes maanden, hel twee-jarig verlof naar Europa wegens ziekte, verleend aan den mil. paardenartsnbsp;2' klasse A. M. Vermast.
-ocr page 75-61
Burgerlijke Veeartsenijkundige dienst.
Gesteld Ier Beschikking:
a. van den Directeur van Binnenlandsch Bestuur, ten einde Belast te worden met de functiën van Gouvernements-veeartsnbsp;de Heeren A. de Yletter, P. P. van der Poel, W. Eefting,nbsp;D. Hubenet en J. K. F. de Does.
h. van den Besident van Palembang, de ambtenaar voor den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst D. J. Fischer.
c. nbsp;nbsp;nbsp;van den Resident van Bantam, de ambtenaren voornbsp;den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst A. de Vletter, P.nbsp;P- VAN DER Poel , D. Hubenet en J. K. F. de Does.
d. nbsp;nbsp;nbsp;van den Resident van Batavia, de ambtenaar voor dennbsp;burgerlijken veeartsenijkundigen dienst W. Eefting.
Benoemd:
tot Gouvernements-veearts, de ambtenaren voor den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst C. A. Penning. D. .1. Fischer, P- A. VAN Velzen en A. de Vletter.
Toegekend:
den personeelen titel van adviseur voor den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst, als blijk van erkening zijner velenbsp;en goede diensten op veeartsenijkundig gebied, aan den Gouvernements-veearts ter beschikking van den Directenr vannbsp;Binnenlandsch Bestuur D. P. F. Driessen.
Bepaald:
dat geplaatst blijft te Batavia, ter beschikking van den Directeur van Binnenlandsch Bestuur, tevens voor den dienstnbsp;in de afdeeling stad en voorsteden van Batavia, de Gouverne-nients-veearts, adviseur voor den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst D. P. F. Driessen.
-ocr page 76-Belast mei den veearlsenijkundigen dienst:
ill de residentiëu Krawang, Bantam en Batavia, met uitzondering der afdeeling stad en voorsteden van Batavia met stand-}ilaats Buitenzorg, de Gouvernements-veearts W. J. Esser;
in de residentie Preanger-Regentschappen met standplaats Soekaboemie, de Gouvernements-veearts K. Bosma.
in de residentiëu Semarang en Kedoe, met standplaats Se-marang, de Gouvernements-veearts C. G. A. A. Rouijer ;
in de residentiëu Soerakarta en Djokjakarta met standplaats Solo, de Gouvernements-veearts P. A. van Velzen;
in de residentiën Kediri en Madioen met standplaats Kediri, de Gouvernements-veearts F. Paszotta;
in de residentiën Soerabaja en .l/ac/oera met standplaats Soera-baja, de Gouvernements-veearts A. Th. H. Driessen.
in de residentiën Palembang met Palembang als standplaats de Gouvernements-veearts D. J, Fischer;
ter Sumatra’s Westkust ter beschikking van den Gouverneur van dat Gewest, de Gouvernements-veearts C. A. Penning metnbsp;Padang als standplaats;
in de residentiën Rembang en Japara met standplaats Rembang, de Gouvernements-veearts A. he Vletter;
-ocr page 77-H. H. M KL,EI]V.
Wederom riisl op ons den Ireurigen plicht, een woord te quot;'ij'len aan de nagedachtenis van een onzer meest geachtenbsp;collega’s. Voor eenige dagen toch ontvingen wij bericht vannbsp;het overlijden van H. H. M. Klei.v, in leven Gonvernementsnbsp;Veearts ter Sumalro's Weslkusl. Geboren in het jaar 1860 tenbsp;^Jaassluis, kwam Klein in 1878 op’s Rijks-veeartsenijschool tenbsp;Utrecht, welke inrichting door hem, na met goed gevolg hetnbsp;''öeartsenijkundig examen te hebben afgelegd, in Juli 1882nbsp;Werd verlaten. Kort daarna door den Minister van Koloniënnbsp;gesteld ter beschikking van den Gouveriieur-Generaal van fVeoler-^ndsch-Indiè, vertrok Klein begin 1883 naar Indié, werdnbsp;eerst bij de toenmaals op Java heerscheiide runderpest werkzaamnbsp;gesteld, doch al spoedig voor hetzelfde doel naar Sumatra's West-overgeplaatst, alwaar hij tot z^ii’ dood, den 25 Juni 1890nbsp;Werkzaam bleef.
Klein was bij zijne talrijke vrienden en kennissen geacht bemind zooals slechts met weinigen het geval is en tennbsp;*'echte, want hij loonde zich steeds een trouw en op-•¦echt vriend, altijd bereid met raad en daad te helpen,nbsp;quot;'’^ar hulp gevraagd werd. Wij verliezen in hem een goednbsp;hanieraad eii degelijk collega die, helaas, te vroeg uit onsnbsp;¦todden is weggerukt. De kwaal, die hem ten grave sleepte,nbsp;®®ne leveraandoening, deed zich in 1886 reeds nu en dan ge-'’^elen, doch werd waarschijnlijk te licht geteld, terwijl het
-ocr page 78-I
I
voortdurend reizend leven met zijne ontberingen en vermoeienissen niet geschikt was, ze te doen genezen. Op zijne laatste reis naar de Padangsche Bovenlanden verergerde zijne ziekte plotselingnbsp;zóózeer, dat hij naar Padang terug moest keeren om in hetnbsp;hospitaal te worden opgenomen. Helaas! de kunst vermochtnbsp;niet meer hem te redden; hij stierf tengevolge van een leverabsces.
Zij, die het voorrecht hadden. Klein te kennen, zullen hem steeds met gevoelens van warme vriendschap blijven herdenken.
R. I. P.
-ocr page 79-EEN M ander oyer PREAIGEf^AAIil^|;i DÏ nbsp;nbsp;nbsp;:r j
PAARDENEOKKERIJ IN DE PREA^SeR-^^^^'] nbsp;nbsp;nbsp;r-!
SCHAPPEN EN OYER DEN INYi^ED, tiOQ^'|)
DE RACES DAAROP UITCEOEFi^D^
DOOR
C. A. PEWIimC}.
Veearts.
Algemeen hoort men door geheel Indië spreken over Preanger paarden en toch geloof ik, dat, wanneer men aan de verschillende personen, die over genoemd onderwerp mêepraten, eensnbsp;vroeg, wat een Preanger-paard eigenlijk is, men zeer nit-eenloopende antwoorden zou krijgen en dat men, afgaande opnbsp;dergelijke heschrijvingen, zich moeilijk een idéé zou kunnennbsp;¦vormen van deze dieren, ’t Is dan ook zeer lastig eene zuiverenbsp;definitie te geven, wat men onder genoemden naam te verslaan heeft, aangezien men in de Preanger-Regentschappen niotnbsp;één bepaald paardenras of slag te doen heeft, doch metnbsp;niengelmoes van kruisingsproduklen van allerlei rassen,nbsp;Waardoor eene verscheidenheid van paarden en een verschilnbsp;1*^ grootte en vorm ontslaan is, veel grooter dan hetnbsp;onderscheid is, dal bestaat lusschen individuen van de velenbsp;overige Indische paardenrassen onderling. Zoo verschillen denbsp;I*reanger bijv. in grootte van ± 1.20 M. lol 1.50 31. welkenbsp;lootste hoogte door geen enkel Indisch ras bereikt wordt.nbsp;®ok ik zal jjjaj trachten een zuivere definitie te zoeken voornbsp;Preanger-paarden, doch in hetgeen hieronder volgt, verslanbsp;daaronder kruisingsproduklen van hel Javaansche paard
-ocr page 80-66
mei andere rassen en de afslaminelingen der bastaarden, onderling, of mei andere rassen gepaard. Oorspronkelijk toch vond men in de Preanger-Regentschappen enkel het gewonenbsp;Javaansche paard, dat ook thans nog het grootste deel vannbsp;den Preanger-paardenstapel uilmaakt, en hiernil zijn doornbsp;voortdurende menging met ATeemd bloed in hel wild weg,nbsp;zonder dat daarbij eenig systeem of plan gevolgd werd, paarden ontslaan, die over het algemeen grooter zijn dan de zuiver Javaansche, doch waarvan de individuen onderling zeer innbsp;vorm en grootte verschillen zooals ik boven reeds opmerkte,nbsp;en hetgeen ieder duidelijk zal zijn, wanneer wij eens nagaannbsp;wat in den loop dezer eeuw in de Preanger-Regentschappennbsp;alzoo op het gehied van paardenfokkerij is voorgevallen.
In het begin dezer eeuw waren de groote hertenjachten te paard onder Regenten en aanzienlijke Inlanders nog zeer innbsp;zwang. Uitgestrekte terreinen, voor deze Jachten geschikt, vondnbsp;men in de Preanger nog in overvloed en daar de Regentennbsp;eene bijna onbeperkte macht hadden en over de Inlandschenbsp;bevolking vrij beschikten, werd het onderhoud en hel fokkennbsp;van de paarden, voor deze jachten benoodigd, eenvoudig aannbsp;de bevolking opgedragen, zoodat men verscheidene stoeterijennbsp;vond, waar men de dieren vrij onder elkaar liet paren, wantnbsp;de Inlander had noch den lust noch de kennis om zich voornbsp;de paardenfokkerij veel moeite te geven, de beste idividuennbsp;voor de voortteling uit te zoeken, en de rest daarvoor ongeschikt te maken of te verwijderen. Wanneer men slechts voldoende paarden kreeg, zonder soesah, en met zoo min mogelijknbsp;kosten, dan was men tevreden. In het begin dezer eeuw schijnennbsp;echter een paar Regenten op het idéé gekomen te zijn, datnbsp;groolere paarden toch makkelijker door het ruige terrein zouden kunnen komen en sneller loopen dan de kleine Javaansche,nbsp;waarvan de heste individuen zelden veel hooger dan 1.25 iM.nbsp;waren, en uit Verzie werden eenige hengsten ingevoerd, terwijl een paar jaren later eveneens Arabische hengsten naarnbsp;hier werden overgehrachl.
-ocr page 81-67
Dat, niettegenstaande dit zeer zeker vrij goede materiaal,
•—want voor de hertenjachten werden natuurlijk de heste paarden . die in de Preanger te vinden waren, gebruikt, en er. zijn zelfs tegenwoordig in enkele streken nog zeer goede, terwijl ze vroeger waarschijnlijk nog beter waren —, er van dezenbsp;kruising niet veel goeds terecht kwam, is zeer natuurlijk,nbsp;in aanmerking genomen de onkunde en onverschilligheid vannbsp;den Inlander op het gebied van paardenfokkerij. Hoogstwaarschijnlijk heeft men de bastaarden van de eerste kruising dadelijk weer onder elkaar en met Javaansche paarden latennbsp;paren en zoo op den duur w'el grootei’e paarden verkregen,nbsp;doch die alle slechte eigenschappen van het Javaansche paardnbsp;slechts zeer weinig goeds van het Oostersche hadden overgenomen. De tegenwoordige grootere Preanger-paarden vannbsp;i: 1.50 51. tot 1.45 hoog, die waarschijnlijk vooral uit dezenbsp;ivruisingen zijn ontstaan, zijn over het algemeen leelijk en slecht.
Er zijn er echter, waaraan de Arabische afkomst nog 200 duidelijk zichtbaar is, dat ze voor volbloed Arabierennbsp;zouden kunnen doorgaan; dergelijke exemplaren zijn even-''’el hoogst zeldzaam. Kort na den invoer van bovengenoemde Perzische en Arabische hengsten, werden door hetnbsp;Gouvernement een 20-taI Australische aangevoerd, omstreeksnbsp;^817, terwijl een paar jaren later in de Preanger de eerstenbsp;stoeterij werd opgericht (^), waarvoor ook vvèer Perzische paar-'^on naar hier werden overgebracht. Eenige jaren daarna, innbsp;1826, werden paarden uit Oost-Java bij deze stoeterij gevoegd.
1831 werd ze echter, na een ongeveer tien-jarig bestaan, npgeheven en de paarden, 225 in getal, in het openbaar ver-kocht en 40 hengsten over geheel Java tot veredeling van hetnbsp;paardenras verdeeld. (‘^) Deze hengsten schijnen niet van denbsp;keste kwaliteit geweest te zijn, althans uit een rapport, dat innbsp;1835 omtrent de resultaten, met hen verkregen, werd uitge-kraclit, schijnt men te moeten opmaken, dal enkel oude,
(O 1 eeartseiüjkundige Bladen, Deel IV pag 328.
W I. c., Deel IV pag. 332—335.
-ocr page 82-68
afgeleefde en misvormde dieren, die geen goed veulen verwekken konden, over Java verdeeld waren. De meeste der door hen gedekte merries waren onbezet gebleven of hadden slechtsnbsp;misvormde veulens voortgebracht. Het beste gedeelte der stoeterij schijnt dus verkocht te zijn en zal wel grootendeels in denbsp;Preanger, waar de vendutie gehouden werd, zijn gebleven.
In 1838 werd een etablissement opgericht in de afdeeling Buitenzorg, (*) waar vooral Makassaarsche paarden aangevoerd werden; deze stoeterij werd een jaar later wederomnbsp;naar de Preanger-Regenlschappennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, doch reeds in
1843 weer opgeheveu, daar toen bleek, dat de stoeterij, die jaarlijks / 13.000 kostte, in 3 jaren tijds met slechts 10nbsp;paarden vermeerderd was, terwijl van de hengsten 10°/o, vannbsp;de merries 34°/o en van de veulens 58% gestorven was. Ditnbsp;verbazende sterftecijfer zal wel geheel op rekening gesteldnbsp;moeten worden van de in het etablissement heerschende kwaden-droes, daar de Directeur niet wist, dat deze ziekte besmettelijk was. Overigens scheen men volstrekt niet volgens eennbsp;bepaald plan te fokken en zeer eigenaardige ideeën omtrentnbsp;de keuze der fokdieren te hebben; zoo vond men er tweenbsp;groote Mecklenburgsche hengsten, verder Makassaren en, naarnbsp;het schijnt, ook Preanger hengsten met Javaansche en Preangernbsp;merries, welke zeer nonchalant onder elkaar gecroiseerd werden, terwijl 272-,]arig® hengst- en merrie-veulens geheel vrijnbsp;door elkaar liepen. Na 1843 werd in de Preanger geen stoeterij meer opgericht door het Gouvernement, daarentegennbsp;kwam spoedig daarna in deze streken het houden van racesnbsp;zeer in zwang. Zoo werd in 1834 te 7)andyoer eene race-clubnbsp;opgericht, welk voorbeeld later op andere plaatsen werd gevolgd,nbsp;n. 1. te Buitenzorg, Bandong, Soemedang en Tasik-Malaja. Innbsp;den beginne liepen vooral Preanger-paarden en Sandelwood’s,nbsp;terwijl later Volbloed- en Arabische paarden werden aangevoerd.nbsp;Natuurlijk waren, evenals in andere streken van Java, ook in denbsp;Preanger door particulieren, voortdurend Sandelwood-hengsten
(O
a. k. Bladen, Deel IV pag. 344 en vervolg.
-ocr page 83-69
ingevoerd. Van af 1877 echter werden er jaarlijks door hel Gouvernement eenige, om als dekhengsten op verschillende plaatsen gestationneerd te worden, gegeven. We zagen dus, dat van afnbsp;het begin dezer eeuw speciaal voor de voortteling in de Preaw^'e?-werden ingevoerd: Perzische, Arabische, Australische, Volbloed, Mectdenburgsche, Makassaarsche en Sandelwood-hengslen,nbsp;terwijl, evenals in andere streken, ook hier gebruik werd gemaakt van Ballakkers, Bimaneezeii, Sumbama’s enz., die, alnbsp;Waren ze ook niet speciaal voor fokdieren bestemd, door toevallige omstandigheden toch ook dikwijls mêewerkten tot instandhouding van hun geslacht.
Na dit korte overzicht van hetgeen op het gebied van paardenfokkerij gedurende ongeveer eeue eeuw in deze streken zoo al is voorgevallen, zullen we de tegenwoordige Preanger-paardennbsp;quot;Wat nader beschouwen.
Hoewel een verdeeling natuurlijk niet zuiver opgaat door groote verscheidenheid van fok-materiaal, waarmee, zondernbsp;®en bepaald plan, steeds gecroiseerd is, zoo kan men tochnbsp;onder de Preanger-paarden drie typen onderscheiden, waaronder alle individuen eenigszins gebracht kunnen worden.
Tot de eerste groep belmoren de paarden van ongeveer 1,20 a 1.25 M.; tot de tweede die van 1.25 M. a 1.35 M., terwijlnbsp;die van de derde groep varieeren tvissehen 1.30 M. eu 1.45 M.
Die van de eerste type komen het meest met het Javaansche Pnard overeen en verschillen daarvan slechts door hunne meer-dere grootte, daar het laatstgenoemde meestal niet hoogernbsp;dan l.ia jyi wordt, en verder door hunnen beteren bouw. Denbsp;stand der achterbeenen is in mindere mate koe-hakkig, de rugnbsp;meestal recht, de lenden zijn kort, het kruis is eenigszinsnbsp;afhangend en de beenen zijn meestal zwaar, terwijl been-Sobreken, hoewel meer voorkomende dan bij de zuivere Indischenbsp;bassen, wanneer men tenminste in Indié van verschillendenbsp;‘¦assen spreken mag, toch volstrekt niet algemeen zijn, zooalsnbsp;men in verschillende beschrijvingen van Preanger-paarden
-ocr page 84-70
leest. Of (leze dieren eenvoudig variëteiten zijn van het Javaansche paard, die door gunstiger levensvoorwaarden beternbsp;ontwikkeld zijn, dan wel of er vroeger veel Makassaarsch bloednbsp;onder gemengd is, durf ik niet beslissen; het laatste komtnbsp;mij echter het meest waarschijnlijk voor. Men vindt ze vooralnbsp;in afgelegen bergstreken, waar de behoefte aan paarden mindernbsp;is, dan in de nabijheid van groote plaatsen en waar nog genoegnbsp;woeste gronden worden gevonden om de merries het geheelenbsp;jaar door vrij rond te laten loopen, zoodat ze den eigenaarsnbsp;niets kosten. Vooral in de afdeelingen Bandong, Garoet,nbsp;Soemedang en Tjandjoer treft men dit soort aan. In soberheidnbsp;en volhardingsvermogen doen ze niets onder voor het gewonenbsp;Javaansche paardje, terwijl ze door hunne meerdere groottenbsp;en hun’ beteren houw veel meer arbeidsvermogen bezitten.nbsp;Als tuigpaarden gebezigd, worden afstanden van 60 K. M. innbsp;hergterrein, hij eene Indische temperatuur van 90° F., doornbsp;hen per dag afgelegd, terwijl onderweg voedsel noch drinkennbsp;wordt verstrekt en men op zijn hoogst een paar malen gedurendenbsp;5 a 10 minuten stil houdt om de dieren even te laten uitblazen.
De koetsier trekt dan, indien hij zeer goed voor zijne paarden is, de dieren flink aan den maantop en de ooren en buigt de voorheenen sterk, waardoor de vermoeidheid, volgens hemnbsp;dadelijk vermindert, terwijl door het gedurende eenige secondennbsp;dichtknijpen van den neus, de dieren direct weer geheel opnbsp;adem zijn; een en ander ter vervanging van brood, haver ennbsp;drinken, dat men in Europa hij lange tochten nu en dan verstrekt.
Onder de paarden van de tweede groep ziet men zeer vele kruisingen met Sandelwood-hengsten; deze hebbennbsp;dan ook h'et meest van laatstgenoemden en natuurlijk meernbsp;naarmate het Sandelwood-hloed de overhand heeft, zoo zelfs,nbsp;dat ze soms moeilijk van de zooeven genoemde te onderscheiden zijn. Onder dit soort vindt men de mooiste tuigpaardennbsp;en ook uitstekende lichte rijpaarden, die in menig opzichtnbsp;boven de zuivere Sandelwood’s, de voorkeur verdienen. Ze hebben n. 1. niet het overmatig vurig en zenuwachtig temperament
-ocr page 85-71
CU loopeu over hel algeuieeii sneller, zoodat voonuuuelijk deze l'aardeii op de renbaan in de pony-slakes loopen, waar lioogslnbsp;zelden een Sandelvvood nièediugl en in de laalsle jaren nooitnbsp;won. Hun snelleren gang moet daaraan worden loegesclireven,nbsp;dal ze in de voorhand niet zoo overbouwd zijn als de Sandelwood’s;nbsp;hierdoor schijnt echter hun draagvermogen ook geringer waardoor ze hij overmatige belasting minder geschikt schijnen tenbsp;zijn voor rijpaard dan de Sandelwood’s, zoodat laatstgenoemdennbsp;Ihj de cavalerie mogelijk de voorkeur verdienen. Matig belastnbsp;zijn ze echter even volhardend en onvermoeibaar als de Sandelwood’s en houden hel, onder een’ niet te zwaren ruiternbsp;cp lange tochten, even goed vol als de laatslen met dezelfdenbsp;l'clasting. Dat Sandelvvood’s van gemiddeld 1.27 M. met eenenbsp;i*elasting van dikwijls ver over de 100 K. .G., zooals bij.denbsp;Indische cavalerie het geval is, het toch in moeilijke terreinennbsp;*ang kunnen volhouden, pleit voor hunne kracht en deugdzaamheid, doch dat andere paarden dit niet kunnen, bewijstnbsp;'log volstrekt niet, dat het minder goede rijpaarden zijn, zoo-•gt;ls men zoo dikwijls hoort beweren, want de genoemde helas-ling is voor de kleine Indische paarden zeker veel te groöt.
De normale draagkracht toch stellende op van het levend ftCwichl, dan krijgt men voor een dier van ± 15 voet hoognbsp;cn 800 pond levend gewicht eene draagkracht van 520 pond,nbsp;rust. Moet deze last echter. worden voortbewogen, dannbsp;'crinindert de draagkracht, naarmate de snelheid toeneemt ennbsp;''’el zoodanig, dat dezelfde hoeveelheid arbeidsvermogen wordtnbsp;'ereischl voor eeneu last van 320 pond in rust, 160 pond innbsp;slap of 0 pond in draf. Bij eene dergelijke belasting zou eennbsp;goed paard, onder gewone omstandigheden, gedurende 8 urennbsp;per dag zonder nadeel kunnen werken. Wordt echter denbsp;‘'•‘heid vermeerderd door groolere belasting ot snelheid, dannbsp;oioel de arheids-duur naar evenredigheid verminderen en welnbsp;40 pond gewicht van den tijd, of deze arbeid ge-^‘^Iiiedt ten koste van het individu. Wordt dus een paard vannbsp;^1*0 pond belast met 320 pond in slap of 160 in draf, dan
-ocr page 86-72
is deze belasting reeds te hoog, zelfs al is de diensttijd zeer kort. Mijns inziens nn moet de arbeid van een cavalerie-paardnbsp;te velde, waar het op ongebaande terreinen in alle gangennbsp;moet loopen, op zijn minst even zwaar zijn als wanneernbsp;het in draf op gebaand terrein gebruikt wordt en is dusnbsp;een cavalerie-paard van o voet, te velde, met 160 pond reedsnbsp;te zwaar belast om het op den duur, zonder nadeel, tenbsp;kunnen volbouden, laat staan onze Sandelwood’s van 4 voet, dienbsp;dikwijls een gewicht van ver over de 200 pond moeten dragen.
Ook bij dit soort Preanger-paarden komen beengebreken volstrekt niet veelvuldig voor. Ze hebben eene goede schoft,nbsp;korten rug en korte lenden, matig breede en diepe borst,nbsp;eenigszins afhangend kruis en vrij laag aangezetten staartnbsp;met nauwen stand der achterbeenen, echter in veel minderenbsp;mate dan liet Javaansche paard. Ze zijn minder zenuwachtignbsp;dan de Sandelwood’s, hebben een goedaardig karakter en zijnnbsp;zeer goed voor allerlei diensten te dresseeren. Dat deze paarden als vreeselijk vechtlustig, koppig en onhandelbaar bekendnbsp;staan, zal waarschijnlijk vooral daaraan moeten worden toegeschreven, dat ze dikwijls van Inlanders gekocht worden, wanneer ze reeds bedorven zijn, terwijl de goeden niet als Preangernbsp;paarden herkend worden, doch als Sandelwood’s in den handelnbsp;komen, of bestempeld worden met den naam van bastaardnbsp;Arabieren enz., waardoor ze bij het publiek dadelijk 100nbsp;procent in waarde stijgen.
De donkere kleuren zijn hier overheerschend: bruin, zwart en muisvaal ziet men het meest.
Eindelijk komen we aan de derde type, nl. de paarden van meer dan 1.50 M. hoogte en waarvan sommige zelfs 1.50 M.nbsp;halen. Door hunne meerdere grootte en vooral ook door hunnbsp;typisch slecht aangezet, hoekig kruis zijn ze gemakkelijk vannbsp;alle andere Indische paarden te onderscheiden; van daar zekernbsp;ook, dat het groote publiek, van Preanger-paarden sprekende,nbsp;meestal dit slag bedoelt. De beste hiervan worden in de groo-tere plaatsen als tuigpaarden gebezigd, terwijl de goedkoopste
-ocr page 87-73
vooral bij de poslerijeu, als karrepaarden enz. worden gebruikt. Ofschoon ze door hunne meerdere grootte hooger in prijs staannbsp;dan het Javaansche paard, zijn ze, de enkele uitzonderingennbsp;daargelaten, over het algemeen slecht gebouwd. Steeds hebbennbsp;ze eene smalle borst, die meestal ook aan diepte te wenschennbsp;overlaat; de schoft is vrij hoog , maar dikwijls kort, met langennbsp;1‘ug en lange lenden, veelal karper-rug, holle flanken, afhangendnbsp;kruis, dikwijls varkens-kruis, laag aangezetten staart, koe-hak-kigen stand der acbterbeenen en verder met allerlei beengebreken behept. In tegenstelling met het vorige, vindt men ondernbsp;dit type het meest schimmels, vooral vlieg-scbimmels komennbsp;veelvuldig voor. Deze dieren schijnen over het algemeen nognbsp;^1 koppig te zijn, toch zal ook hier wel veel op rekening moetennbsp;gesteld worden van de mishandelingen, waaraan ze in hunnenbsp;jeugd zijn bloot gesteld. Bij de posterijen voldoen ze zeer goednbsp;eu worden zelfs geprefereerd hoven Sumbawa’s en Bimaneezen.
Hebben ze eenmaal bepaalde gewoonten aangenomen, dan zijn ze daarvan moeilijk af te brengen; zoo zullen ze steedsnbsp;Weigeren eene kar, al is deze ook nog zoo,licht, tegen eenenbsp;helling op te trekken, waar ze gewoon zijn, een voorspannbsp;hullels te krijgen. Mijns inziens mag men dit echter nog nietnbsp;onhandelbaarheid beschouwen, want ook Europeesche paarden vertonnen soms dezelfde gewoonten zeer sterk. Ziet mennbsp;''erder, hoe in Europa bij maatschappijen, waar de paardennbsp;•det door de eigenaars of zelfs niet door dezelfde personennbsp;Worden verzorgd of gereden, doch waar van daag Jan, morgennbsp;Hiet rijdt, zoodat het personeel geen hart voor de dieren heelt,nbsp;de paarden meest allen ondeugend, ja dikwijls gevaarlijk zijn,nbsp;dan valt het zeer op, zoo weinig ondeugende paarden mennbsp;h'er aantreft, terwijl ze toch bijna allen van hunne jeugd alnbsp;Worden mishandeld; dit pleit wel voor hun goedaardig karakter.
deze paarden vindt men door de geheele Preanger, in de eene streek meer, in de andere minder, in de kampongs, dusnbsp;door inlanders gefokt. Het spreekt van zelf, dat men op onderne-öiingen, waar met zorg de fokdieren worden uitgekozen en waar
-ocr page 88-74
speciaal paarden voor de racc-baaii worden geteeld, waarvoor bijna uitsluitend Volbloed-bengsten worden gebezigd, betere resultatennbsp;verkrijgt.
. Hier hebben dan ook wel degelijk de goede eigenschappen der ouders de overhand en lijken de afstammelingen, zoowel watnbsp;vorm als hoedanigheden aangaat, het meest op Volbloed-paardcn.
De hertenjachten te paard gaven dus iirde Preanger den eersten stoot tot het ontstaan van het zoogenaamde Preanger paard. Vervolgens deed het Gouvernement pogingen om op den iugeslagennbsp;weg voort te gaan door het oprichten van stoeterijen, die echternbsp;steeds door onkunde en wanbeheer op de jammerlijkste wijzenbsp;mislukten.
' tl
Toch schijnt daardoor meer liefhebberij tot het fokken van grootere paarden ontstaan te zijn, althans slechts weinige jarennbsp;na de opheffing der stoeterij te Tjandjoer, zien we aldaar denbsp;eerste race-cliib opgericht, terwijl spoedig daarna ook op verschillende andere plaatsen dergelijke vereenigingen tot standnbsp;kwamen. Door de oprichting dezer vereenigingen werd denbsp;paardenfokkerij zeer bevorderd, daar het nu aan particulierennbsp;mogelijk werd, goed fok-materiaal te krijgen, aangezien ernbsp;niet alleen, als prijzen, goede fokdieren werden uitgeloofd dochnbsp;iedereen, die in het bezit was van een uitstekenden hengst,nbsp;bijna zeker kan zijn over eenige jaren de onkosten goednbsp;te kunnen maken door de prijzen, die de veulens winnen.nbsp;Zoo zijn b. v. bijna alle afstammelingen van den hengstnbsp;Toxopbalite, die thans nog bij den heer Kerkhove.n te yIrt/yaMrf,nbsp;afdeeling Dandong, als dekhengst wordt gebezigd, uitstekendenbsp;loopers, die de meeste pi'ijzen op de wedrennen te Buitenzorgnbsp;en Bandong hebben gewonnen. Dergelijke dekhengsten vindtnbsp;men thans in de afdeelingen Soekupocra, Garoet, Bandong,nbsp;Soemedang, Tjandjoer, Soelcahoemie (verschillende) en Buitenzorgnbsp;^verschillende). Zonder de races zouden deze paarden waarschijnlijk nimmer op Java gekomen zijn en paarden als: Gloriosa , Buccaneer, Ilermiel, Heidin, Signora, Oliva, Esmond, Bagdad,
-ocr page 89-7ïgt;
Scrajoe, Kisbcr, Beaulij, Helman, Lima, Maacollc, Obelnik, ^icoleUa, Micado, Luscinia, Mistral, Diana, Trislesse, Romeo,nbsp;ll'elim, Typhoon, Coualia, Nubia, Wapilie euz., allen paardennbsp;Inr hoogte tussclien 1.40 en 1.31) M., die bij de Indischenbsp;wedrennen een’ goeden naani liebben en allen in deze streeknbsp;gelokt zijn, zou men hier nooit gezien hebben. Deze paardennbsp;2ijn meest allen uit ouders van Buitenlandsch ras ontstaan, dochnbsp;ook echte Preanger-paarden verschijnen van jaar totjaar meernbsp;ep de wedrennen en daaronder ziet men zeer mooie en uitstekende beestjes. In vroegere jaren waren hiervan vooralnbsp;bekend: Soeka Manah, Bandassi, Socwandana , Socrikanli, Per-^en, Ringit, Kidang, Okko, Talaga, Noble, Diana e. a., terwijlnbsp;®en paar Sandelwood’s ook verscheidene prijzen w’onnen, n. l.nbsp;•Se«ar en Ilidaijat, die een’ zeer goeden naani hadden. Innbsp;'‘Ie laatste jaren won nimmer een volbloed Sandelwood hij hetnbsp;eeunen meer een’ prijs, terwijl toch een massa Preanger-paarden van dezelfde boogie jaarlijks loopen, een bewijs, datnbsp;'d' de Preanger-paarden zeer zijn vooruitgegaan, of de Sandelwood’s achteruit, h. v. Soenglap, Lai, Kilap, Klebal, Poidctlenbsp;Scdel, Tjeroeroel, Keno, Prul, Mega, Coguetle, Jeanne,nbsp;liaijatie, Loklak. Heldin, Keroed, Kadalmenek, Rebecca, Per-!R^a, Silvia, Sinla, Soli, Tjotel, Liljari, Doekel, Piljis, Mala,nbsp;Peauly, Pony, Andier, Piccolo, Marie, Lone, hlora, the Ras-^^l, Soelie enz. enz., allen paarden tusschen 1.23 en 1.33 M.
de laatste wedrennen te Buitenzorg won in de Pony-stakes bet paardje Piccolo, dat de mijl in 2’6” min allegde. Ditnbsp;paard is 1.50 M. hoog en werd door den tegenwoordigennbsp;•eigenaar toevallig in den kampong gezien en voor geringen prijsnbsp;gekocht. Het dier was reeds 8 jaar oud, dus gedurende alnbsp;dien lijj als gewoon kampong-paard onopgemerkt gebleven ennbsp;*^leeht behandeld; een bewijs, dat in de kampongs nog welnbsp;goede paarden zijn, doch daar de bevolking geene geregeldenbsp;Paarden-markten houdt, is het voor Europeanen lastig, denbsp;goede 'exemplaren te vinden. Door aanmoediging van de fokkerij zou dit echter, mijns inziens, ook langzamerhand ver-
f-
76
beteren eu dal kan, tenzij bel Gouvernement die taak op zich neemt, volgens mijn idéé niet anders dan door in de eerstenbsp;plaats de races te bevorderen, want zonder voortdurenden toevoernbsp;van grootere paarden zullen de Preanger-paarden op den duurnbsp;ten gronde gaan. Wanneer we zien, boe de kleine Javaanschenbsp;paardjes door de inlanders behandeld of liever mishandeld worden, ergeren we ons daaraan en toch is bet zeer natuurlijknbsp;dat dit geschiedt. Deze paarden zijn n. 1. bijna allen in handen,nbsp;van arme Inlanders, die er bun brood mêe verdienen; zenbsp;vertegenwoordigen eene waarde van ongeveer / 30, dus is hetnbsp;immers eene onmogelijkheid, dat de eigenaar een veulen 3 jarennbsp;lang behoorlijk verpleegt en te eten geeft, want dan zou hetnbsp;zeker reeds veel meer gekost hebben dan het waard is. Hijnbsp;gaat dus op de volgende wijze te werk: De drachtige merrienbsp;wordt op de gewone manier voor allerlei diensten gebruikt,nbsp;meestal als kar-ot pikolpaard; na de geboorte van het veulennbsp;krijgt hel moederdier een paar dagen rust, totdat het veulennbsp;goed loopen kan, ais wanneer de gewone arbeid wederomnbsp;begint en het jonge beestje mêe moet loopen, want een’behoorlijken stal om het op te sluiten, houdt men er niet op na.nbsp;Het voedsel wordt der merrie vrij karig toebedeeld, zoodat ernbsp;bij den zwaren arbeid, dien het dier te verrichten heeft, voornbsp;het veulen ook niet veel overschiet. Dit loopt intusschen trouwnbsp;mêe, met een touw, naast de moeder, aan de kar gebonden.nbsp;Nauwelijks is het zoover, dat het de moedermelk missen kan,nbsp;of het is, volgens de inzichten van den inlander, groot genoegnbsp;om een handje mêe te helpen, het diertje krijgt een horst-tuigjenbsp;en loopt naast de moeder in het gareel, om in den beginnenbsp;zoogenaamd nu en dan op zware punten van den weg een beetjenbsp;te helpen, doch al zeer spoedig om voor goed mee te trekken.nbsp;Gaat dit goed, dan wordt het beestje al spoedig alleen ingespannen en verder als volwassen dier gebruikt, dat wil zeggennbsp;dat men het laat loopen en trekken zoolang het door kracht vannbsp;zweepslagen en allerlei mishandelingen tot loopen te bewegennbsp;IS. Zoo ziet men dagelijks paardjes van nog geen jaar.
-ocr page 91-die reeds totaal versleten zijn. Dat op deze wijze ieder ras zeer snel ten gronde moet gaan, behoeft geen betoog ennbsp;200 zal het langzamerhand met alle paarden in Indië gaannbsp;indien daarin geen verandering komt. Zoo lang er nognbsp;Woeste gronden genoeg in de nabijheid der kampongsnbsp;liggen om de paarden vrij te laten rondloopen, kan hetnbsp;kleine paardje nog met eenige winst gefokt worden; hetnbsp;l'Ost dan niets, evenmin als een karbouw, en wat mennbsp;voor krijgt, is winst en daar een volwassen dier meernbsp;Waard is dan een veulen, houdt men het tot het ongeveer volwassen is en verkoopt het dan. Zoo zien we thansnbsp;in de Preanger enkel in afgelegen streken met overvloed vannbsp;Woeste gronden, nog vrij goede paarden, terwijl er in de na-Idjheid van grootere plaatsen bijna geen enkel te vinden isnbsp;en er voortdurend uit andere streken moeten aangevoerdnbsp;Worden.
Wil men dus in de meer bevolkte streken, waar de he-lioefle aan paarden groot is, de paardenfokkerij bestaandhaar ii^aken, dan is het noodzakelijk, dat men grootere paardennbsp;l^olit, die meer diensten kunnen presteeren en dus eene veelnbsp;hoogere waarde hebben. De tijd en moeite om een veulennbsp;te fokken, [zijn voor een groot paard dezelfde als voornbsp;®en klein en de kosten van onderhoud zijn slechts zeer weinignbsp;hooger, zoodat groote paarden met winst te fokken zijn, denbsp;Ideine slechts met verlies. Behalve dus, dat het houden vannbsp;Wedrennen, mits dit doelmatig geschiedt, er veel toe kan bijdragen om de paardenfokkerij te bevorderen en de rassen tenbsp;^'erbeteren, (het Engelsch Volbloed-paard toch heeft zijn ontstaan geheel aan de wedrennen te danken) is het onder denbsp;tegenwoordige omstandigheden in de Preanger het eenige middelnbsp;dezen tak van veeteelt in stand te houden. Nu heeft men alnbsp;^vel beweerd, dat de races hier een’ nadeeligen invloed zoudennbsp;1'ehben op het paardenras, omdat men bij de wedrennennbsp;®“kel op snelheid let en dus een ras zou ontstaan, dat alleennbsp;snelle gangen geschikt is, doch overigens voor geen enkelen
-ocr page 92-78
dienst te gebruiken zou zijn, doch zij, die daarvoor vreezen , kunnen, mijns inziens, gerust zijn. Voor de Engelsche Vol-bloed-teelt mag het gevaarlijk worden, voortdurend de snellenbsp;met de snelsten te paren, zonder op vorm of gebreken in dennbsp;houw te letten, in Indië zijn we zoo ver nog niet. Mennbsp;kan gerust met Volhloed-paarden fokken, mits men maarnbsp;zorgt, dieren met goede beenen en zonder erfelijke gebrekennbsp;aan te koopen en daarvoor beeft men vrij goede waarborgen in de groote moeite en kosten, die vereiseht wordennbsp;om ze hier te krijgen en zij, die zich dat getroosten,nbsp;zorgen wel, zich geen onbruikbaar product met allerlei gebreken,nbsp;in de band te laten stoppen, te meer, daar bet voor denbsp;Indische renbaan nog geene vereischte is, enkel de snelstnbsp;loopende paarden uit Europa aan te voeren, zoodat men tevensnbsp;op vorm en gebreken letten kan, hetgeen bij het fokken vannbsp;race-paarden in Europa niet bet geval is. Ieder paard, mitsnbsp;bet maar goed gebouwd is, geschikt voor de voortteling ennbsp;liooger dan de Indische paarden, zal, tenminste wanneer hetnbsp;niet tot de grovere rassen behoort, hier met succes gebruiktnbsp;kunnen worden tot verbetering van de Preanger-paarden ennbsp;alles, waardoor de aanvoer van dergelijk fok-materiaal kannbsp;bevorderd worden, zal hier ten goede komen aan de paarden-teelt. Daar men nu in Indië geen of zéér weinig kapitalistennbsp;heeft, die enkel uit liefhebberij goede fokdieren zouden kunnennbsp;laten koopen, zoo moet dit bevorderd worden door te zorgen,nbsp;dat de aangekochte paarden de onkosten zelf kunnen dekkennbsp;en dat kan men enkel door het houden van wedrennen. Verdernbsp;kunnen, mijns inziens, tentoonstellingen zeer veel mêewerkennbsp;tot aanmoediging van de paardenfokkerij, doch dan moetennbsp;deze anders geregeld worden dan zulks tegenwoordig geschiedt,nbsp;ze moeten n. 1. op verschillende plaatsen, op geregelde tijden,nbsp;en minstens éénmaal per jaar op iedere plaats gehouden worden.nbsp;De Inlander toch heeft geen flauw besef van hef doel eenernbsp;lenloonstelling en vertrouwt de zaak niet, wanneer hem gezegdnbsp;wordt, dat hij ƒ 50.— of ƒ 40.— cadeau krijgt, wanneer
-ocr page 93-79
Iiij een mooi dier brengt. Zoo kwam op de veetentoonstelling, in het jaar 1888 te Bandong gehouden, een Inlander met een span buffels, dat bekroond werd. Hij ontving alsnbsp;prijs, wanneer ik mij wel herinner, / 40.-^ en vroeg toen,nbsp;met inlandsche gedweeheid berustende in hetgeen beslist was:nbsp;quot;Waar moet ik de beesten brengen, mijnheer?'’ in bet idéé,nbsp;dat bij verplicht was, zijn span buffels voor / 40.— af tenbsp;slaan. Toen hem werd verteld, dat hij dal geld presentnbsp;kreeg, omdat zijne dieren zoo mooi waren, begreep bij ernbsp;«iels meer van. Zeker zal die man echter in zijnen kampongnbsp;aan iedereen verleid hebben, hoe gemakkelijk hij zijne ƒ 40.—nbsp;Yerdiend bad, en zoo er tijdig kennis werd gegeven, dat eennbsp;¦'olgend jaar weer tentoonstelling zou gehouden worden, zounbsp;daaraan zeker door hen, die reeds eenmaal prijzen ontvangennbsp;liadden', en evenzoo door hunne kennissen, gaarne wordennbsp;‘deelgenomen. Jn 1889 werd echter de tentoonstelling gehoudennbsp;Ie Tasik-Malaija, waardoor het nut, dat door die te Bandongnbsp;Sesliclit zou zijn, wanneer ze het volgend jaar wederom daarnbsp;gehouden was, wêer geheel verloren ging. Willen tentoonstellingen voor de paardenfokkerij nuttig werken, dan moetennbsp;minstens éénmaal per jaar op verschillende plaatsen, liefstnbsp;zooveel niogelijk daar, waar jaarlijks wedi’ennen plaats hebben,nbsp;waar men veel renpaarden fokt, gehouden worden, b. v. tenbsp;'^nsik-Malaija, Soemedang, Bandong en Buitenzorg, terwijl innbsp;‘de tweede plaats Tjandjoer, Garoet enz. in aanmerking zondennbsp;d'Onien. Werd verder in principe aangenomen om steeds denbsp;'’«nlens, verwekt door bekroonde dekhengsten, (die altijd bovennbsp;de 4 voel moeten zijn), wanneer ze behoorlijk gevormd ennbsp;goed verpleegd zijn, een kleinen prijs te geven, minstens gelijk-‘‘laande aan bet dekgeld, — hetgeen natuurlijk niet uitsluit, dalnbsp;de mooien een hongeren prijs wordt gegeven —, dan zou,nbsp;*‘iijus inziens, de lust om betere paarden te fokken, bij denbsp;d*evolking in weinige jaren aanmerkelijk toenemen. Thansnbsp;zien wij reeds, dat in de nabijheid van ondernemingen,nbsp;^vaar dekhengsten gehouden Avorden, door de Inlanders veel
-ocr page 94-80
meer aaa de paardenfokkerij wordt gedaan dan elders en dat zij, die slechts éénmaal een veulen van een dier hengstennbsp;hehhen gehad, steeds met hunne merries terugkomen en gaarnenbsp;erkennen, dat ze op deze wijze met hunne paarden mooienbsp;winsten maken, ’tis niet enkel uit onverschilligheid, dochnbsp;ook vooral uit onwetendheid, dat de paardenteelt door denbsp;bevolking zoo wordt verwaarloosd. Werden maar eenmaalnbsp;dergelijke tentoonstellingen een weinig populair, dan zoudennbsp;het tevens jaarmarkten worden, alwaar voor goed materiaalnbsp;ook een goeden prijs te maken was, terwijl men tegenwoordignbsp;de goede dieren bijna niet anders dan uit de tweede hand kannbsp;krijgen, daar ze meestal door Arabieren en Chineezen in denbsp;dessa’s worden opgezocht en natuurlijk ver onder de waardenbsp;van den Inlander worden gekocht. Dat verder door politiemaatregelen veel kan gedaan worden, is reeds zoo dikwijls besproken en behandeld, dat ik daarover thans hetnbsp;stilzwijgen wil hew'aren; enkel weusch ik op twee puntennbsp;te wijzen n. 1. dat het gebruik vau paarden beneden denbsp;2V2 Jaar, dus voordat ze beginnen te wisselen, feitelijknbsp;mishandeling van dieren is, hetgeen dus met de bestaande bepalingen verboden en hij overtreding gestraft kan wordennbsp;(circul. Proc. Gen. 12 Januari 1878 N°. 86 Bijbl. 324S)nbsp;alsook bet laten loopen van hengsten, omdat ze gevaarlijknbsp;zijn. Verbiedt men, dat bengsten vrij worden losgelaten ennbsp;staat men het toe voor ruin en merrie, dan zou langzamerhand het castreeren der paarden meer in gebruik komen ennbsp;later, wanneer een voldoend aantal bekroonde hengsten aanwezig was, zou men door het heffen van eene belasting voornbsp;iederen hengst, het geheel in de hand hebben, de voor denbsp;fokkerij ongeschikte hengsten allen te doen castreeren, waarmeenbsp;zeker een grooten stap in de goede richting zou gedaan zijn.
-ocr page 95-DE INVLOED UITGEOEFEND DOOR HET GEBRUIK VAN ENGELSCHE ZADELS BIJ HET BEREDEN GEDEELTEnbsp;DER ARTILLERIE, OP DE BRUIKBAARHEIDnbsp;DER TROEPEN-PAARDEN.
door
R. A. PLERPER VAJÜ RAliEW.
Paardenarts 2'’ kl.
Als men de paarden, die reeds enkele jaren diensten gepresteerd hebben bij de Artillerie, alhier te Banjoe-Biroe in garnizoen, eens nauwkeurig bekijkt, dan valt dadelijk op,nbsp;dat de meeste paarden, ja ik zoude haast kunnen zeggennbsp;^lagentig percent der paarden, witte haren, litteekens en ge-heele verdikkingen in en onder de huid gelegen, vertoonennbsp;ten gevolge van genezen drukkingen. Trouwens als men maarnbsp;®6ns het aantal paarden nagaat, dat elk jaar onder behandeling komt voor drukkingen, dan krijgt men elk jaar eennbsp;groot aantal patiënten.
Als voorbeeld diene, dat in het jaar:
1884 zijn voorgekomen 129 gevallen op een gemiddelde sterkte van 226 paarden, dus 77°/o.
1883 zijn voorgekomen 278 gevallen op een gemiddelde sterkte van 223 paarden, dus 123,3 %•
1886 nbsp;nbsp;nbsp;zijn voorgekomen 251 gevallen op een gemiddelde sterktenbsp;van 230 paarden, dus 100,4 °/g.
1887 nbsp;nbsp;nbsp;zijn voorgekomen 161 gevallen op een gemiddelde sterktenbsp;van 225 paarden, dus 71 °/o.
1888 nbsp;nbsp;nbsp;zijn voorgekomen 103 gevallen op een gemiddelde sterktenbsp;van 223 paarden, dus 43,7 °lo-
1889 nbsp;nbsp;nbsp;zijn voorgekomen 129 gevallen op een gemiddelde sterktenbsp;van 232 paarden, dus 33,3 %•
6
-ocr page 96-82
Nu moet men nog buitendien in aanmerking nemen, dat onder de gemiddelde sterkte ook remonte-paarden zijn begrepen. die nog niet eens in dressuur zijn, maar los loopennbsp;in de weide,, om voldoende op kracht te komen.
En gaat men den duur der behandeling na, dan komt men lot de conclusie dat tal van paarden gedurende een geheelennbsp;tijd aan den dienst zijn onttrokken geweest. Als voorbeeldnbsp;hiervan kan dienen, dat van de 129 paarden, die gedurendenbsp;bet jaar 1889 onder behandeling kwamen, ieder paardnbsp;gemiddeld 16 dagen in behandeling is geweest.
En gaat men nu de soort van drukkingen na, dan ziet men dat ieder jaar maar enkele singel-drukkingen voorkomen, daarentegen des te meer drukkingen van schoft, rug en lenden,nbsp;die men zeer gemakkelijk uit bet gebruik van de zoogenaamdenbsp;Engelsche zadels kan verklaren.
lleschouwl men deze zadels eens nader, dan ziet men, dat naar het gebruik, twee soorten van zadels worden onderscheiden.
a. nbsp;nbsp;nbsp;Rij-zadels, in gebruik voor de rij-paarden en
b. nbsp;nbsp;nbsp;rij-trek-zadels voor de paarden, die bereden worden ennbsp;tegelijk als trek-paard dienst doen, dus voor de bij-de-handscbenbsp;paarden.
Aan beide soorten van zadels kleeft ’t groote gebrek dat de stegen, die voor- en achterboom vereenigen, te kort en tenbsp;smal zijn, waardoor bet draag-vlak zeer klein is.
Onder voorboom, stegen en achterboom ligt het voor een gedeelte met paarden- en voor het andere gedeelte met koe-haar gevulde kussen.
Tengevolge van de kleine afmétingen der stegen biedt het kussen van zelf een klein draag-vlak. De rug-vrijheid is smal,nbsp;en de rug werkt als een wig tusschen de twee gevulde gedeelten van het kussen. Van daar dan ook, dat aan weerskantennbsp;van de ruggegraat de meeste drukkingen voorkomen.
Bij het rij-zadel staan de beenen van den voorboom zoo wijd van elkaar, dat er hoegenaamd geen schoft-vrijbeidnbsp;beslaat.
-ocr page 97-Bij het uitrukken in niarscli-tenue wordt het zadel dan Buitendien nog aan den voorkant helast met den dubbelennbsp;poets-zak met holster, waarin het poetsgereedschap (roskam,nbsp;rosborstel, hoevenkrabher, slroowisch enz.), de revolver metnbsp;patronen, pompstok, schroeven-draaier enz. geborgen wor-*^en, terwijl het zadel aan den achterkant in ’t geheel nietnbsp;wordt belast.
Bij de rij-trek-zadels slaan de beeneu van den voorboom zeer ilicht bij elkander, zoodal een smalle, maar zeer hooge schoft-'rijheid wordt gevormd. Zij is zoo hoog dat de helling vannbsp;den knop van het zadel naar het midden der zitting te stijl is.nbsp;Een gevolg hiervan is, dat de stuk-rijder op het achterstenbsp;gedeelte van het zadel tegen den hefter moet zitten en zijnnbsp;zit bevestigt door aan de teugels te hangen. Het gewicht vannbsp;den stuk-rijder drukt dus alleen op het achterste gedeelte.
Hebben de drukkingen, zooals boven reeds gezegd is, tengevolge van de geringe rug-vrijheid aan weerszijden van den i'uggegraat plaats, die plaats is bij het gebruik van rij-zadelsnbsp;^'leer op de schoft, en bij het gebruik van rij-trek-zadels opnbsp;den rug en de lenden.
Het vergrooteii van de rug-vrijheid zal bij dit soort van zadels moeilijk gaan, daar dit noodzakelijk ten koste van het draag-''lak moet geschieden dat toch al niet groot is.
Bij de beschrijving van de eigenschappen en hel gebruik van de hussens tot zadels, staat in de stuk-rijder-school het navolgende :
quot;Het kussen moet gelijkmatig opgevuld zijn; zoodra t haar veerkracht heeft verloren, zich in elkander zet en hardenbsp;plaatsen veroorzaakt, moet het kussen geledigd, het vulselnbsp;geplukt en daarna het kussen opnieuw gevuld worden; zondernbsp;deze voorzorg loopt men gevaar bet paard te drukken.
Hit is volkomen juist, maar die voorzorg is moeilijk te «emen, omdat men van buiten niet kan zien of voelen, waarnbsp;•^at vulsel zijn veerkracht heeft verloren en zich in elkandernbsp;gezel. Ook harde plekken zijn moeilijk aan te wijzen,nbsp;'vanneer zij zich niet onmiddellijk aan de oppervlakte bevinden.
-ocr page 98-Het een en ander heeft bij mij de vaste overtuiging doen ontstaan, dat de zoogenaamde «Engelsche zadels der Veld-Artillerie” onbruikbaar zijn voor troepen-paarden.
Bij de Cavalerie, waar de zadel-bokken in gebruik zijn, komen in vergelijking met de Artillerie, weinig drukkingen voor.nbsp;De enkele die voorkomen, zullen wel te wijten zijn aannbsp;’t slordig op vouwen der dekens.
Een ander groot gebrek der Engelscbe zadels is, dat zij den ruiter weinig steun verscbalfen. De ruiter wordt spoedignbsp;vermoeid en zit dan eens hier, dan eens daar, hetgeen innbsp;verband met de inrichting der kussens en der zadels in ’t algemeen drukkingen moet veroorzaken. Mijns inziens zoude ’t dannbsp;ook zeer wenschelijk zijn, de zoogenaamde Engelscbe zadels,nbsp;in gebruik bij bet bereden gedeelte der Artillerie, te vervangennbsp;door de zadel-bokken, die bij de Artillerie van het Nederlandscbe
Ban,ioe-Biroe , 14 October 1890.
-ocr page 99-DK BETEEKENIS DER BACTERIOLOGISCHE ONDEU-ZOEKINGSMETHODEN VOOR DE PRAKTIJK DER GENEESKUNST EN VEEARTSENIJKUNST
DOOK
M. ISTRAVB.
Officier van gezondheid 2e klasse.
Zijn de bacteriologische onderïoeküigsmetboden reeds zoo-'er ontwikkeld, zoo eenvoudig, zoo goed geworden, dal zij van het laboratorium in de praktijk kunnen overgaan?
Deze vraag zou niet zijn gesteld, iudien geen bevestigend antwoord kon worden gegeven. Maar het antwoord kan nietnbsp;zonder voorbehoud bevestigend zijn. Sommige methoden dernbsp;liacleriologie zullen blijken in de praktijk op haar plaats tenbsp;^\jn; andere kunnen in de ziekenhuizen en in de keurings-lokalen voor het vee, waar men over een eenvoudig laboratorium moet beschikken, worden toegepast, terwijl voor enkelenbsp;gevallen de practicus tot een goed ingericht lahoratoriumnbsp;zijn toevlucht moet kunnen nemen.
De beoefening der nieuwe methoden zal den practicus DrI kosten, maar de besteede tijd zal worden beloond metnbsp;nauwkeuriger kennis van het ziekte-proces, met een meer-dere kans op juiste diagnose en een krachtiger overtuigingnbsp;^’ij het instellen der therapie en het verordenen van maatregelen om de verspreiding der ziekte tegen te gaan.
De thermometrie, het physisch onderzoek van borst- en i'iükorganen, het chemisch en microscopisch onderzoek dernbsp;nrine hebhen langen tijd noodig gehad alvorens zij in denbsp;dagelijksche praktijk burgerrecht verkregen. De bacteriologienbsp;'^r'^agl, naast deze methoden, een gelijke plaats voor hare
-ocr page 100-86
wijzen van onderzoek, aanvankelijk voor de meest eenvoudige, later misschien voor de overige als deze door den drang der praktijk een eenvoudiger vorm hebben verkregen.
De bacteriologische wijzen van onderzoek zijn vele, maar zij laten zich naar het beginsel tol drie methoden terugnbsp;brengen; het onderzoek met het microscoop, de kweeking dernbsp;bacteriën in kunstmatige voedingstoffen en de enting op proefdieren. Wij zullen deze drie methoden achtereenvolgens bespreken en nagaan wat zij voor de praktijk beloven en welkenbsp;barer aanwendingen voor de praktijk hel meest geschikt zijn.
Microscopisch onderzoek op bacteriën.
De fraaie afbeeldingen van microben in Pasteur’s werken over den wijn en het bier geven zeer goed weer hoe mennbsp;lot voor weinige jaren met de beste hulpmiddelen vannbsp;onderzoek de bacteriën waarnam: bleeke kogeltjes, staafjesnbsp;of spiralen, afzonderlijk of vereenigd tot groepjes of draden,nbsp;al of niet bewegelijk. R. Koen heeft ons, mede van denbsp;ondervinding van anderen (Weigert, Ehrlicii, Abbé) gebruik makend, geleerd om de microben in gekleurden toestand in het sterke licht van Abbé’s condensor met immersie-lenzen te onderzoeken. Daarmee is zeer veel gewonnen.nbsp;Het onderzoek van vloeistoffen als bloed, lymphe, etter,nbsp;sputum, miltmoes is door Kocn’s methode nauwelijks meernbsp;samengesteld dan vroeger geworden. De praeparaten zijn innbsp;een oogwenk gemaakt en geven een verrukkelijk duidelijknbsp;beeld van de samenstelling der onderzochte massa en harenbsp;bacterie-bevolking. Het onderzoek van fijne weefsel-door-sneden op bacteriën is minder gemakkelijk, doch ook dooide nieuwe kleuringsmethode eerst goed mogelijk geworden.
Voor de diagnostiek der ziekten van den mensch is vooral het onderzoek op tuberkel-bacillen gewichtig. Voor het vee-arfsenijkundig onderzoek staan de tuberculose en hel miltvuur bovenaan; daarna komen de overige bloedziekten vannbsp;hel vee: de varkensziekten, de wildseuche. De diagnostieke
-ocr page 101-87
kenmerken dezer bloedziekten zijn niet zeer talrijk. De diagnose wordt, vooral met behulp van dilïerentieele diagnostiek gemaakt. Een hulpmiddel meer is dus stellig geweuscht.
Alen behoeft voor zulk een onderzoek een microscoop met eene immersie-lens en Abbé’s condensor voorzien en anilinenbsp;kleurstoffen.
De iinmersie-lensen, vroegei’ in de meeste laboratoria zeldzaam gebruikt, zijn thans van dagelijkscli en bijna uitsluitend gebruik iu de bacteriologie. Volgens Abbé leveren zij niet slechts een grooter, maar bovenal een juister beeldnbsp;dan de drooge lens-systeemen.
Het gebruik van Abbé’s condensor-lens slaat in verband ‘liet een herziening der theorie van bet microscoop. Daardoor is bet gebleken dat het bekende beeld van een weefsel-lgt;i‘aeparaat, volgens moderne methoden vervaardigd en ge-klevird, op tweeërlei wijze tot stand komt. Het beeld vannbsp;de ongekleurde elementen (bind-, spier-, zenuwvezels, celpa-eenchym) wordt op andere wijze gevormd dan dat der gekleurde (celkernen, bacteriën). De ongekleurde deelen dernbsp;Weefsels worden zichtbaar omdat zij licht onderscheppen olnbsp;door bun gebogen oppervlakten ietwat condenseereu of verspreiden , schematisch uitgedrukt, door hunne schaduwen.nbsp;Schaduwen zijn scherp indien het licht van een kleine licht-^^i’on komt, het scherpst in homocentriscli licht. Hoe breedernbsp;^^6 lichtbron wordt, des te flauwer wordt de schaduw. Vandaar dat men voor fijne structuur-bizonderheden kleine dia-phragma’s in het microscoop legt. De gekleurde elementennbsp;een praeparaat zijn daarentegen zelf lichtbronnen. Hoenbsp;“leer licht op ben valt, des te meer licht hunner kleurnbsp;kunnen zij uitzenden. Voor ben is het onverschillig hoe
Waar zij licht krijgen, als het maar veel licht is.
Abbé nu heeft onder de tafels der microscopen verzamel-luiizen doen aanhrengen, die al het licht dat op den (vlakken) spiegel valt samen brengen in het voorste brandpunt het microscoop, dus ter plaatse waar het object gele-
-ocr page 102-88
geil is. De lichtkegel, welke het object verlicht, js volslagen ongeschikt oin schaduwen te werpen; zij maakt het zelfsnbsp;onmogelijk de fijnere structuur van ongekleurde weefselsnbsp;waar te nemen. Daarentegen verlicht zij al wat gekleurd isnbsp;schitterend. De gekleurde kernen en bacteriën komen nognbsp;des te scherper voor den dag, omdat de ongekleurde deelennbsp;door den condensor als het ware worden uitgewischt.
Vroeger verwierp men de condensoren. Thans weet men dat structuurbeeld en kleurenbeeld niet onder gelijke voorwaarden ontstaan en ziet in, dat het te veel geëischt isnbsp;beide tegelijkertijd te willen waarnemen. Men moet ze nanbsp;elkaar zien en voor elk de voorwaardeu zoo gunstig mogelijk maken.
Het voordeel van Abbb’s verlichting voor het onderzoek op de gekleurde bacteriën is zeer duidelijk gebleken, toennbsp;R. Koch onderzoekingen deed over de zoogen. muizeu-sep-ticaemie. Hij wist met een hacterieziekte te doen te hebben;nbsp;de geringste hoeveelheid bloed was voldoende om de ziektenbsp;over te enten op nieuwe dieren. De microbe zelf was echternbsp;niet te vinden, een dergelijke toestand dus als thans nognbsp;voor de microbe der hondsdolheid bestaat. Het gebruiknbsp;van Abbé’s verlichtingstoestel zonder diaphragma was voldoende om de zeer kleine microben, die door de ongekleurdenbsp;elementen van het praeparaat werden oversluierd, aan hetnbsp;licht te brengen.
Om de microben te kleuren maakt men gebruik van de basische aniline kleurstoffen. De meeste soorten van microben nemen deze kleurstoffen (fuchsine, methyleenblauw, methyl-violet, gentiaanviolet, Bismarckbruin) zeer snel uit waterige oplossingen op, zoodat de vaardigheid om van zulkenbsp;bacteriën praeparaten te maken na een zeer kortstondigenbsp;oefening is verkregen. Enkele soorten zijn er bekend dienbsp;moeilijk te kleuren zijn. Men heeft zich daardoor nietnbsp;laten afschrikken en van deze eigenschap een nuttig gebruik gemaakt, door er de methode van dubbelkleuring op
-ocr page 103-89
Ie baseeren. De microben nl. die moeilijk kleurstof op-nemeii, slaan ze ook moeilijk af, veel moeilijker dan weefsel-elementen. Men kan dus een veel te sterk gekleurd praeparaat zóóver weder ontkleuren, dat de weefsel-elemeuten kleurloosnbsp;zijn, doch de bacteriën nog de kleurstof hebben, ludien nunbsp;het praeparaat een oogenblik in een andere kleurstof wordtnbsp;gedompeld, dan is het dubbel gekleurd: de eerst aangewendenbsp;kleurstof teekent de bacteriën, de laatste de weefsel-kernen.nbsp;Naar dit beginsel te werk gaande heeft men uitstekende methoden gevonden om tuberkel-bacillen in sputa en weefsels aannbsp;te toonen. Ook voor de miltvuur-bacillen kent men een goedenbsp;dubbelkleuring, doch hier bestaat daaraan weinig behoefte daarnbsp;1'eeds bij de enkele kleuring door methyleenblauw, miltvuur-microbeu genoeg door hun eigenaardigen vorm zijn gekarakteriseerd.
De tweede bacteriologische onderzoekingsmethode, die wij te bespreken hebben, is de methode van kweeking der hac-leriën in kunstmatige voedingstoffen. Pasteur was de eerste dienbsp;stelselmatig bacteriën kweekte om hunne stofwisseling te be-studeeren. Nadat hij had vastgesteld dat zekere gistingen doornbsp;bepaalde soorten van microben worden voortgebracbt, steldenbsp;hij zich den eisch ideale proefgistingen teweeg te brengen,nbsp;Waarbij in de gistende vloeistof zich slechts ééne soort vannbsp;microben zou bevinden. De vloeistof werd daartoe zoo gunstignbsp;“logelijk saamgesteld (voedingsvloeistof) en door koking of verhitting boven 100° van de microben, die zij bevatten mocht,nbsp;ontdaan (gesteriliseerd) en daarna door verschillende kunstgrepennbsp;getracht ze te enten met tot slechts ééne soort behoorendenbsp;kiemen, opdat in de gistende vloeistof uitsluitend individuennbsp;‘^0*’ voor de gisting noodzakelijke soort van bacteriën zoudennbsp;''oorkomen (reinculturen).
Pasteur’s eerste onderzoekingen leerden hem langzamerhand doelmatige voedingsvloeistoffeu kennen, benevens de om ze te steriliseeren en om reinculturen te vervaar-i^igen. Toen de aandacht] (zich op de pathogene soorten
-ocr page 104-90
van microben ging vestigen, bleken zijne methoden van kweeking voor vele dezer microben zeer geschikt te zijn.nbsp;Vooreerst werd gevonden dat deze soorten ook buiten hetnbsp;dierlijk lichaam kunnen groeien, in urine, in houillou, dienbsp;alcalisch gemaakt waren. Ten anderen komen de parasitairenbsp;microscopische plantjes bij vele ziekten in reincultuur innbsp;de levende weefsels voor, zoodat slechts zekere voorzorgennbsp;tegen verontreiniging bij het overenten noodig zijn om ook in denbsp;kunstmatige voedingsvloeistof een reincultuur te verkrijgen.
Bacteriën, die niet in reinculturen in het zieke lichaam voorkomen (cholera-bacteriën) zijn voor deze methoden nietnbsp;toegankelijk. Daarenhoven kunnen nooit geheel te vermijden fouten bij het overenten de reinheid dei- culturen schadennbsp;en het geheele onderzoek op een dwaalspoor voeren. Vannbsp;daar dat de bacteriologie een nieuw tijdperk intrad toennbsp;Koen leerde bij voorkeur vaste voedingsstoffen te gebruiken,nbsp;die veroorloven de oorzaken van fouten onschadelijk tenbsp;maken en ook uit mengsels van bacteriën de samenstellendenbsp;soorten af te scheiden. Deze vaste voedingsstoffen wordennbsp;vervaardigd door aan de voor de vermeerdering der microbennbsp;geschikt gebleken bouillons 10 pCt. gelatine of 2 pGt. agar-agar toe te voegen. De verkregen vaste stoffen kunnen bijnbsp;betrekkelijk lage temperatuur (resp. 22° en 40° C.) vloeibaarnbsp;gemaakt worden. Verwacht men in een te onderzoekennbsp;stof verschillende soorten van microben, dan neemt men eennbsp;weinig daarvan, vermengt het innig met een voldoendenbsp;hoeveelheid gesmolten gelatine of agar-agar, en giet de stroopachtige vloeistof op een gesteriliseerde koude plaat uit. Denbsp;voedingsstof stolt dan weer en vormt op de glasplaat eennbsp;gelei-laagje van geringe hoogte en groote oppervlakte. Denbsp;levende kiemen die met de gelei vermengd zijn, bevindennbsp;zich nu geisoleerd op de plaat. Gaan zij uitgroeien dannbsp;vormen zij van elkander gescheiden koloniën. Daar de verschillende soorten van microben op vaste voedingsstollënnbsp;groeiend, veelal reeds met het bloote oog van elkaar te on-
-ocr page 105-91
tlersclieiden culturen geven, ziet men op een goed bereide geleiplaal met een oogopslag hoeveel soorten van microbennbsp;uien op de plaat gekweekt heeft. Het valt nu gemakkelijknbsp;van elk der op de plaat voorhanden soorten een weinignbsp;over te enten op nieuwe gelatine of bouillon, ten einde eennbsp;reincultuur te verkrijgen.
Voor het vervaardigen van gelei-platen moet men over eenige hulpmiddelen kunnen beschikken; glaswerk, een weegschaal, een kleine ontsmettingsoven voor stroomenden waterdamp voor het steriliseeren, en over wat ruimte om zijnnbsp;glasklokken met platen, zijn buizen met gelatine te plaatsen en de voedingsstoffen te bereiden. Een laboratorium isnbsp;dus noodzakelijk.
De tweede onzer methoden plooit zich veel minder ge-luakkelijk naar de gegevens van de praktijk dan de eerste. Zij eischt veel meer tijd, werkkracht en oefening, veel meernbsp;hulpmiddelen dan het microscopisch onderzoek. Voor hetnbsp;doel der praktijk is zij op het oogenblik tevens de minstnbsp;gewichtige. Voor de wetenschappelijke stadie der microbennbsp;enmisbaar en de belangrijkste van allen, is zij voor denbsp;diagnostiek der ziekte-kiemen voor verreweg de meerderheidnbsp;der gevallen door de beide andere methoden Ie samen tenbsp;vervangen. De talrijke bloedziekten van het vee zijn doornbsp;het microscopisch onderzoek en het resultaat van de entingnbsp;proefdieren voldoende gekenmerkt. Onder de ziektennbsp;van den mensch zijn de fehris typhoideis en de cholera totnbsp;dusverre de eenige processen, waarbij zich de bchoelte aannbsp;een goede cultuur-methode voor de diagnose doel gevoelennbsp;•^u dat wel omdat hier voor de pathogene microben zeer gevoelige proefdieren niet bekend zijn.
In de derde plaats hebben wij genoemd de methode der op proefdieren. Door de bedoelde metliode aldus aannbsp;lo duiden hebben wij ons geplaatst op het standpunt vannbsp;den geneeskundige, wien vooral de ziekmakende microbennbsp;helang inboezemen. De pathogene soorten zijn echter slechts
-ocr page 106-Evengoed
een klein deel van de bacteriën flora der aarde, als onder de hooger georganiseerde planten slechts enkelenbsp;schadelijke soorten voorkomen, zoo zijn er onder de laagstenbsp;klasse der planten slechts weinige die gevaarlijke parasietennbsp;zijn. Tal van soorten zijn nuttig en worden door dennbsp;mensch opzettelijk gebruikt wegens de gistingen, die zijnbsp;veroorzaken.
Heeft men eenige soort van microben met het microscoop herkend en daarna gekweekt, dan doet zich de behoeftenbsp;voor om de levenseigenschappen der bacterie te leeren kennen, de temperatuur waarbij zij het best groeit, hare ademhaling, het chemisch proces, dat zij in de voedingsstof teweegbrengt. Is de bacterie tot onderzoek gekomen wegensnbsp;een bizonder opvallende eigenschap: het vormen van pigment, het veroorzaaken van gisting of het verwekken vannbsp;ziekte, dan wordt allereerst met behulp der gekweekte reincultuur deze eigenschap nader bestudeerd. Enting op proefdieren is dus slechts een bizonder geval eener algemeene methode.
Het overbrengen van ziekte door enting geschiedde reeds lang vóór de tegenwoordige bacteriologische wetenschap totnbsp;ontwikkeling kwam. In 1823 nam men in Frankrijk aan denbsp;school te Alfort proeven over de overentbaarheid van nnlt-vuur (fl.vRTHELEMY, Leurat). Ill 18Ö2 verscheen een belangrijk rapport van een commissie van veeartsen en geneeskundigen in het departement Eure et Loire over hetzelfdenbsp;onderwerp. Pas in den loop van het onderzoek dezer commissie werd door Rayer en Davaine de miltvuur-bacil hetnbsp;eerst gezien. De wetenschap was er zoo weinig rijp voor,nbsp;dat de ontdekker zich tot eene korte vermelding van denbsp;gevonden staaQes bepaalde.
Ook omtrent de overentbaarheid der tuberculose werden reeds zeer belangrijke proeven genomen (Villemln 1868)nbsp;vóór de tuberkel bacil bekend was. Maar toen kende mennbsp;toch reeds andere patliogene microben.
De overentingen van dier op dier hebben evenwel vóór^ dat
-ocr page 107-95
zij met microscopisch bacteriologisch onderzoek gepaard gingen, nooit krachtige overtuiging kunnen wekken. Eerstnbsp;ioen men met het microscoop wist te controleeren, wat mennbsp;ileed, leverde de methode alles, wat er van kon wordennbsp;verwacht. De vereeniging dezer twee methoden vermag veel.
Davaike die in 1863 de studie der miltvuur-hacil hervatte en het eerst van allen voor de specificiteit van het niiltvuur in de bres trad, heeft zich hij al zijne onderzoekingen tot de methode van enting, gepaard met microscopisch onderzoek, bepaald. Eerst Koen en Pasteur maaktennbsp;culturen in kunstmatige media.
De grootste triomf der entings-methode is het schitterende, door praktisch zoo belangrijke resultaten gekroonde onderzoek van Pasteur over de hondsdolheid. Hier ontbrak zelfsnbsp;ket microscopisch onderzoek als gids. Alleen door de entingnbsp;de schedelholte wisten Pasteur en zijn medewerkers vastnbsp;ic stellen hoe het rabies-gif in het zieke lichaam verdeeld is,nbsp;'Vaar het gedurende de lange incubatie vertoeft, hoe het na dennbsp;ilood van het dier in al zijn kracht kan worden bewaard ennbsp;cp welke wijze het, verzwakt, in een vaccin wordt omgezet.
In de praktijk kan de enting op proefdieren goede dien-sten bewijzen. In twijfelachtige gevallen kan door haar Worden uitgemaakt of zeker ziekte-proces al of niet tuberculose, al of niet kwade droes is, met grooter zekerheidnbsp;‘lun door het microscopisch onderzoek wordt geleverd. Denbsp;^noodzakelijkheid van ingrijpende prophylactische maatregelennbsp;kun niet overtuigender worden aangetoond dan door eennbsp;Sclukte overbrenging der ziekte. In gerechtelijke gevallennbsp;kon, dunkt mij, hij den legenwoordigeu stand der technieknbsp;*ulk een bewijs worden geëischl.
He techniek der infectie-proeven is niet moeilijk, maar ''Cfeischt groole zorg. Dezelfde instrumenten en hulpmid-'lelen, die gisteren voor miltvuur hebben gediend, wordennbsp;heden voor een onderzoek op kwade droes gebruikt, morden voor tuberculose. Er moet dus zeer gestreng, zoowel
-ocr page 108-94
vóór elke infectie als daarna, worden gedesinfecteerd. Men moet zich onafhankelijk maken van de talrijke microben,nbsp;waaronder palhogene zouden kunnen voorkomen, welke aannbsp;de haren der proefdieren kleven; men moet zorg dragennbsp;dat de kleine operatiewoud niet secundair kan wordennbsp;l)esmet; men moet eindelijk de dieren met zoodanige voorzichtigheid behandelen, dat zij door het trauma zelf geennbsp;schade lijden, daar met name muizen door eerstbeginnendenbsp;proefnemers dikwijls te ruw worden behandeld en stervennbsp;zonder dat als doodsoorzaak eenige bacterie-ziekte wordt gevonden. Het huidgedeelte waar zal worden geopereerd, wordtnbsp;door knippen van haar ontdaan en dan even geschroeidnbsp;met een glazen staafje. De wond wordt in het geschroeidenbsp;gedeelte met gesteriliseerde instrumenten gemaakt; de infectie geschiedt door een eveneens gesteriliseerd, daarnanbsp;met de smetstof beladen platina-draadje of glazen pipetje.nbsp;Men legt soms al, soms niet een hechting en verbindt metnbsp;collodium elasticum.
Tot het steriliseereii der instrumenten vóór en na de proef werden vroeger de instrumenten gegloeid. Dit radicale middel heeft het nadeel, dat de instrumenten zeer veel lijdennbsp;en heeft in de praktijk het gevolg, dat men altijd metnbsp;slechte instrumenten opereert. Sedert bekend is geworden,nbsp;dat in kokend vyaler gelegde instrumenten in vijf minutennbsp;gesteriliseerd zijn en daarbij niet in qualiteit verliezen, lagnbsp;het voor de hand van deze omstandigheid partij te trekkennbsp;in het laboratorium.
Mijn sterilisator voor chirurgisch gebruik 1) was voor het werken in het laboratorium Ie groot en te veel tijdroovend. Ik heb daarom voornbsp;dit doel een kleinere sterilisator laten maken, bestaande uit een kleinnbsp;geëmailleerd braadpannetje, waarop een koperen cylinder past, welks bodem een rooster is. De cylinder wordt gevuld met kleine compresjesennbsp;watten, het water in de braadpan aan de kook gebracht, zoodat denbsp;waterdamp, die door den cylinder omhoog stijgt, steriliseerend inwerkt op
Ned. Tijdschrift voor geneeskunde. .laargang 1889. 1. pg. 729. Centralblatl f. Chirurgie 1889.
-ocr page 109-den inlioudvan den cylinder. Heelt de waterdamp 10 minuten door den cylinder gestroomd, dan wordt deze even opgeliclit en een klein roostertjenbsp;van gegalvaniseerd ijzerdraad, waarop de instrumenten gelegen zijn in hetnbsp;kokende water geplaatst. De cylinder komt dan weer op zijn plaats. Navijlnbsp;minuten wordt het gas uitgedraaid, de cylinder van het bakje algetild ennbsp;de rooster met instrumenten er buiten gezet. De instrumenten wordennbsp;nu spoedig afgedroogd met gesterilliseerde lapjes uit den cylinder. Wordennbsp;de instrumenten volgens dit voorschrilt pas in het water gedaan als hetnbsp;kookt en direct )ia de sterillisatie gedroogd, dan lijden zij niets.
Voor het onderzoek van locale processen verdient het in den regel de voorkeur in het oog te enlen, hetzij in hetnbsp;lioornvlies, hetzij in de voorste oogkamer. Hier vindennbsp;pathogene microhen een (w'aarschijnlijk door de schaarschheidnbsp;van den hloedstoevoer) zeer gevoeligen hodem. De door entingnbsp;opgewekte processen kunnen geniakkelijk in hunne ontwikkeling worden gevolgd. Snel in genezing overgaande afwijkingennbsp;onttrekken zich hier niet als elders aan de waarneming. Eunbsp;eindelijk zijn reeds de eerste manifestatie’s van het virus voornbsp;*le diagnose te gebruiken, zoodal het resultaat der proefenlingnbsp;bizonder snel wordt verkregen. Omtrent een tuberculeus procesnbsp;heeft men door enting in het oog van het konijn in 14 dagennbsp;zekerheid. De uitbarsting der rabies volgt bijna even snel opnbsp;enting in de oogkamer als op de door een ongeoefende veelnbsp;nioeilijker Ie verrichten enling onder de dura maler.
Hel gegeven overzicht van de drie bacteriologische methoden heeft de strekking de overtuiging te vestigen dal de praktijk haar voordeel heeft te doen met de in de eerstenbsp;laatste plaats genoemde methoden. Voor haar uitvoeringnbsp;Is hel noodig over een hulpmiddel te beschikken om gedurende de dagelijksche praktijk, materiaal voor onderzoek tenbsp;verzamelen. Dit is niet zonder moeilijkheid, daar het striktnbsp;Hoodzakelijk is de stoffen, die men voor onderzoek mede-Deeml voor de toetreding van vreemde bacteriën te behoeden,nbsp;^ee licht zullen de huid of de haren van den patiënt, denbsp;gebruikte instrumenten of wel de lucht, bronnen van ver-
-ocr page 110-96
ontreiniging worden. Voor dit doel zijn eenvoudige glazen pipetjes zeer geschikt, die in de Fransche laboratoria metnbsp;den naaui van «tubes elTilés” worden aangeduid en die innbsp;het laboratorium van hel ütrechtsche hospitaal, Pasteub’scIicnbsp;pipetjes heeten. In het instituut Pasteur worden dezenbsp;pipetjes in groole hoeveelheid gemaakt en verbruikt. Zijnbsp;worden vervaardigd van glazen buizen van ongeveer 5 m.m.nbsp;diameter, waarvan stukken van 15 ii 20 cM. worden afgesnedennbsp;Van deze stukken wordt het middelste deel in de glasbla-zersvlam gesmolten en uitgetrokken tot een lange dunnenbsp;buis van ongeveer 0.5 m.m. diameter. Het middelst gedeelte dezer dunne buis wordt in de vlam dichtgesmoltennbsp;en uiteengetrokken, waardoor twee pipetjes ontstaan. Innbsp;het breede 'einde wordt een watten propje geschoven ennbsp;daarna het geheel in de vlam of in de droogstoof gesteriliseerd, totdat de watten duidelijk geel zien. Vóór hetnbsp;gebruik haalt men het dunne uiteinde der buis even dooide vlam, breekt er de punt af en zuigt nu bloed, etter ennbsp;wat men verzamelen wil, op. Daarna wordt de punt wedernbsp;dichtgesmolten. Voor een lang traject is het doelmatignbsp;ook het boveneinde der buis in de vlam te sluiten. Daarvoor maakt men aan de buizen iets beneden de wattenpropnbsp;van te voren eene insnoering, ter plaatse waar men laternbsp;wil dichtsmelten. In zulke buizen ontvingen wij herhaal-delijk op het laboratorium materiaal, van operatie’s of lijkopeningen afkomstig, in zuiveren toestand.
Men heeft om ze te vervaardigen geen glasblazerslamp noodig, maar kan volkomen goed met een soldeerlampjenbsp;volstaan. Na weinige pogingen is de vaardigheid verkregennbsp;om uit glazen buizen onberispelijke PASTEUR’sche pipetjesnbsp;Ie maken ‘). In de praktijk gebruikt men voor het steri-liseeren van de buitenvlakte der pipetjes en voor het dichtsmelten een kaarsvlammetje. De zonder verontreiniging ver-
*) Een voor dit doel zeer geschikte soldeerlamp levert de instrumentmaker Harting Bank te Utrecht voor den prijs van / 2.80.
-ocr page 111-97
zamelde en bewaarde slof kan men, te huis gekomen, voor microscopische praeparaten en voor enting op dieren gebruiken. Men kan ze ook opzenden naar een Itacteriologischnbsp;laboratorium als materiaal voor culturen.
De voor de praktijk aanbevolen methoden van onderzoek vereiscben oefening om ze aan te leeren en nauwkeurigheidnbsp;om ze uit te voeren, maar zijn overigens gekenmerkt doornbsp;•Ie eenvoudigheid, welke aan eene praktische methode eigennbsp;1‘ehoort te zijn.
Ook de methoden van kweeking zullen den practicus dikwijls kunnen voorlichten. Zij kunnen in eenvoudig ingerichte pathologische laboratoria, waaraan de praktijk meer en meernbsp;kehoefle krijgt, worden beoefend. Men ziel thans reeds innbsp;onze groolere sleden particuliere laboratoria verrijzen, waarnbsp;pathologische, anatomische, chemische en bacteriologischenbsp;onderzoekingen voor den practicus kunnen worden gedaan,
De militaire geneeskundige dienst bezit zulk een lahoralo-'¦iiim te Ulrechl-, de Indische zusler-dienst heeft er een te ^^^elievreden. Mij dunkt het veeartsenijkundig staatstoezichtnbsp;on het geneeskundig staatstoezicht zullen zulke laboratorianbsp;'imt nieer kunnen ontberen. Deze laboratoria zullen eennbsp;oigenaardig complement der academische laboratoria vormen,nbsp;^^•'actici zullen er aan het hoofd staan of ten minste personen uit de praktijk afkomstig en heslerad om na enkelenbsp;,laren weer in de praktijk terug te keeren. Uitsluitend prak-lische vraagstukken zullen er worden beoefend. De bestenbsp;Wetenschappelijke methoden zullen er ten bate van de prak-lyk worden aangewend en de groote hulpbronnen der praktijd Zullen er meer dan lot dusverre der wetenschap tennbsp;goed komen.
Utrecht, 17 April 1890.
[Tijdschrift voor Veeartsenijkunde en Veeteelt Deel XVJI, afl: o).
-ocr page 112-Vaak wordt den Hollanders in Nederland door landgenooten in Indië, verweten dat zij van Indische zaken en toestanden zulkenbsp;wanbegrippen hebben en dit als maatstaf genomen voor denbsp;sobere belangstelling in onze kolonie. Die ontoereikende belangstelling zal daar zeer zeker wel grootelijks de oorzaak vannbsp;zijn, maar ik beweer dal er nog een andere bestaat en wel denbsp;moeielijkheid om van menscben, die jaren in/«(tedoorbracblen,nbsp;vertrouwbare en homogene inlichtingen te verkrijgen van eenigenbsp;beleekenis. Mij althans is bet op bet gebied van paarden ennbsp;wal daarmede in verband staal, zoo gegaan. Wat ik te wetennbsp;kon komen was meestal hoogst onbeduidend, ja, menigmaal nognbsp;erger; niet zelden boorde ik over de eenvoudigste zaken lijnrecht tegen elkander indruischende beweringen, die niet verklaard konden worden door de omstandigbeid dat in den Indiscbennbsp;Archipel, de toestanden zoo zeer verschillen.
En toch mag de paarden-quaestie, in een land als .Insulinde waar hel paard veel onmisbaarder is dan in patria, zeker welnbsp;aanspraak maken op de noodige I)elangslelling en men zounbsp;mogen verwachten dat velen bet paard niet beschouwden alsnbsp;een vervelend maar belaas noodlg meubel.
Zeer enkele warme ])aarden-vrienden niet te na gesproken, deelen de Indische tijdscbrilten, die daartoe in de termennbsp;vallen, (de Indische Gids, bet Indisch militair tijdschrift en denbsp;Veeartsenijkundige Bladen) al heel weinig over paarden-zakennbsp;mede en toch is in militaire, en deels ook in landbouw-kringen
-ocr page 113-99
de achleruilgaiig van de Indische paardenrassen »lhe topic of the day”. Tont comme chez nous. Maar men doet nog eennbsp;1'eetje minder moeite in hidië om er paal en perk aan tenbsp;stellen dan in Holland. Niet dat ik met één ruk de menschennbsp;aan het paarden-fokken zou willen zien gaan! Allerminst,nbsp;want dan ware zeker te verwachten een vervolg op de tragedienbsp;der Indische stoeterijen, die zoo fnuikend is omdat daardoornbsp;én veel geld te loor gaat èn allengs de overtuiging veld wintnbsp;dat het in hdië vergeefsche moeite is, in deze richting werkzaam te zijn.
Neen, allereerst dient in het land, waar ongeveer iedereen paarden houdt, meerdere keimis te ontstaan van het paard,nbsp;van zijn wording en zijn onderhoud, zijn hehoefleii en zijnnbsp;vermogen. Eu daartoe is weer heslist noodig meer liefdenbsp;voor het paard. En die is er kennelijk niet of zij is ernbsp;sporadisch in een land waar de behandeling zoo geheel wordtnbsp;overgelaten aan de meer dan onverschillige Inlandsche hedicndennbsp;611 waar men, zelfs in militaire kringen, hel als een phenome-iiaal verschijnsel noemt, dal een bereden officier zelf zijn paardnbsp;Jongeert. Dal «zelf” is kostelijk, jammer genoeg echter nil hetnbsp;loven gegrepen. Voorshands bepaal ik mij hier mede lol mijnnbsp;¦Waardeerende meening over Indische paarden-zaken om uitingnbsp;lo geven aan datgene wal mij, kers-versch uit//o//awrfkomende, trof.
Ile Internationale koloniale lenloonstelling te Amsterdam slelde mij te leur in de verwachting mooie specimen te zullennbsp;zien van de voornaamste Indische rassen en wat ik er, deelsnbsp;door mondelinge mededeeliugen, deels uil tijdschrift-arlikelennbsp;van wist, was bescheiden.
Die rassen, werkelijk kennelijk zuiver in hun vormen, Irolfen ‘*'ij al dadelijk. Wie bekend is met de lijnen van het Oosterschenbsp;paard (niet hel Indische in engeren zin maar het Arabische,nbsp;Derzische, llarharysche, Egyptische paard) vindt in het San-*ielhoul-ras daarmede een treffende overeenkomst, ja, ik aarzelnbsp;*’*ot te verklaren dat de mooiste exemplaren sprekend gelijken
-ocr page 114-100
op de afbeeldingen die men o. a. bezit van de volbloed Arabieren uil de stoeterij van den Koning van Wurtemherg te Slutlgart.nbsp;Een klein, edel, droog boofd met een groote schedel en kleinnbsp;aangezicht; een matig lange, goed aangezette hals, overgaandenbsp;in een goed ontwikkelden schoft; een rechte, niet lange rugnbsp;en rechte lenden; een lang, hijna horizontaal kruis; sterknbsp;gespierde dij, schenkel en onderarm; drooge pijpen, kogelsnbsp;en kooten; kleine, vaste hoeven. Daarbij de eigenaardigheidnbsp;van alle edele rassen dat ze een levendig kontrast vertoonennbsp;in rust en in beweging.
Op stal staande, door niets opgewekt, boeien ze weinig; maar nauwelijk is de ruiter opgestegen of hel dier verandertnbsp;als onder invloed van een elektrischen schok. En wanneernbsp;nu waar is dat de grootte en de adel der vormen reeds sterknbsp;zijn achteruit gegaan, dan moet hel Sandelhout paard voornbsp;eenige jaren en in zijn beste exemplaren nog meer opnbsp;den Arabier hebben geleken. Ook het temperament en hetnbsp;volhardings-vermogen toonen overeenkomst; minder de snelheidnbsp;van beweging, want deze is bij het Sandelhout paard aanmerkelijk minder. De billijkheid vordert echter te erkennen dat,nbsp;waar men van Arabieren spreekt en van bunne verrichtingen, mennbsp;meerendeels het oog heeft op de allerbeste exemplaren uit denbsp;Nedjed, waarmede natuurlijkerwijze de schoonste Sandelhoutsnbsp;die men op Java krijgt, , de vergelijking niet hunnen doorstaan.nbsp;En in Indië ziet men er ook geen been in, een paard van 1,25nbsp;a 1,27 te laten loopen onder een ruiter van 80 a 90 K. G.nbsp;en het lieve dier dan uil te noodigen dit aangenaam en innbsp;verhouding lol zijn krachten te vinden.
Men zou wellicht meenen, na het boven gezegde, dat ik geen oog heb voor de gebreken in den bouw die vele Sandelhoutsnbsp;op Java aankleven. Ik hen er echter geenszins blind voor ennbsp;zal de eerste zijn om een zwaren aanzei van het hoofd, eennbsp;korten hals, een stijlen schouder, langen rug, wolfs-lenden,nbsp;koehakkigen stand en van achteren smal kruis, te wTaken.
Maar een ras, waarin men nog zoo vele schoon gel)ouwde
-ocr page 115-101
exemplaren ziet, verdient niettemin onze waardeering. En dat te meer wanneer men verneemt, dat zelfs in het Vaderlandnbsp;der Sandelliout-paarden, van oordeelkundige teeltkeus, vannbsp;krachtige voeding in de jeugd, van wachten met noemens-vvaardigen arbeid lol den volwassen leeftijd, weinig of geennbsp;sprake is.
Na gezegd te hebben dal de Sandelhout in houw veel overeenkomst biedt met het Oriënlalische paard, mag het overbodig heeten nog te hetoogeu dat het een type rijpaard is.nbsp;Want van de Arabieren en aanverwante rassen is dat eennbsp;voldongen feit en hunne lijnen zijn geheel en al die, welke wijnbsp;voorschrijven bij het dier dal volkomen onderworpenheid zalnbsp;en kan toonen aan de eischen van den ruiter.
Het is altijd gewaagd zich te bewegen op teleologisch terrein en naarmate men in de wetenschap meer neiging gaat ver-loonen om slechts aan te nemen wat bewezen is en aan het geloofnbsp;minder plaats te verleenen, naar die mate komt men er ooknbsp;van terug te verzekeren dat het een of ander in de natuurnbsp;klaarblijkelijk met dit of dat doel, zus en zoo is ingericht. Maarnbsp;wanneer men vraagt of de natuurlijke bestemming van helnbsp;paard is voor trekdier of voor rijdier te dienen, dan mag men,nbsp;minder absoluut dan de vraag luidt, er wel dit op antwoorden: »dat verreweg de meeste paarden door hun bouwnbsp;^ich meer leenen voor trekdier dan voor rijpaard”. Om ditnbsp;op te helderen is het noodig dat ik mij een kleine uitweidingnbsp;veroorloof op het gebied van de dressuur.
Van het onbestegen paard kan men zeggen dat het in eveii-quot;'icht is, d. w. z. dat er evenredigheid bestaat tusschen het gew’icht van zijn afzonderlijke deelen en het vermogen omnbsp;die door spier-arbeid voort te bewegen.
Wordt het paard bestegen, dan wordt hel zwaartepunt van geheel (paard en ruiter te zameu) verlegd, en wel naarnbsp;''oren, want zelfs bij den volkomen »schulgerechten” zit, oor,nbsp;ollehoog en hiel in één loodrechte lijn, valt van hel gewichtnbsp;'’an den ruiter op de voorhand, slechts Vs op de achter-
-ocr page 116-10»2
hand. Dit is voidiiigeiid bewezen, vooral door Baucuer. Noodigt men hel dier nu uit, ziel» voorl Ie bewegen, dan moet denbsp;voorhand, die zwaarder belast is dan de achterband, zwaardernbsp;werk verrichten zonder meer arbeids-vermogen verkregen Ienbsp;hebben. Het streven van de dressuur is nu om dit verbrokennbsp;evenwicht te herstellen, en te meer is zulks noodig, omdat denbsp;stiefmoederlijk behandelde voorste ledematen, eigentlijk heelnbsp;geen voortstuwende kracht bezitten maar slechts dienen omnbsp;het lichaam, van voren om hoog te houden. Verwaarloostnbsp;men deze overweging, dan zal, tenzij men een paard bezitnbsp;met een ijzeren voorhand en zeer vrije beweging der voorbeenen,nbsp;die voorhand in de eerste plaats het afleggen. De stoornisnbsp;in het evenwicht na het bestijgen, wordt grooter, naarmate het paard moeilijker door zijn bouw de meerderenbsp;zwaarte op te achterband kan overbrengen. Dit is hetnbsp;geval bij een paard met korten, stijlen, naar voren liggen-den schouder, met ouderstandige voorbeenen, met een langennbsp;zwakken rug, met wolfs-lenden, met een kort, afhangendnbsp;kruis en zwakke, stijle achterbeenen. Voorts is voor het rijpaard, in het algemeen, hoog noodig, dat de hoeken in denbsp;gewrichten zoo klein mogelijk, zoo scherp mogelijk zijn, wantnbsp;eensdeels veroorlooft dat een wijd openen dier hoeken, dusnbsp;een ruime beweging, ten andere worden daardoor de schokkennbsp;beter gebroken en de schokken zijn het voornamelijk die gewrichten, peezen en banden verwoesten. In het kort komt nunbsp;een grondige dressuur hierop neer, dat: 1' de rug wordtnbsp;nagegeven, zoodat die ophoudt zich omhoog te spannen tegennbsp;het gewicht van zadel en ruiter; 2' de achterbeenen vei’der ondertreden om den last van de voorhand over te nemen; 5' hetnbsp;hoofd met den eersten halswervel wordt hijgehracht zoodat hetnbsp;vertikaal slaat en daarna de hals in elkander geschoven en naarnbsp;gelang van den individuëelen bouw, min of meer wordt op gericht.nbsp;Het maximum nu van wat ten deze bereikt kan worden, isnbsp;spoediger verkregen (en dus gemakkelijker) bij een paard, gebouwd als een Arabier dan hij een trekpaard, makkelijker
-ocr page 117-105
zeer zeker bij de meeste Saudelhouts dan bij de meeste Makasareii en Javanen. (*)
En nu in verband met het bovenstaande, een ander feit dat mij trof, een beschouwing namelijk die in [laarden-kringen vrijnbsp;algemeen heerscht en die ik een »contradictio in terminis” moetnbsp;vinden. Men beweert dat de achterband van het Sandelhout (in bel algemeen van het Indische) paard niet krachtignbsp;genoeg is om te gedoogen dat men die achterband sterk ouder-drijft. Men zegt dal, wanneer het paard in Indië door eennbsp;Europeesch ruiter op de achterband wordt gezet, die achterband in korten lijd versleten is. Dus moet men een paard innbsp;Indië niet op de achterband rijden, want de acbterhand, versletennbsp;zijnde, is dat deel verwoest, dat de voortstuwende krachtnbsp;bevat en hel geheele paard is waardeloos. Ik antwoord hierop:nbsp;wanneer dal zoo is, dan is men verplicht zich te bepalen totnbsp;hel doen nageven van den rug en hel min of meer bijnemennbsp;van het hoofd en in-een-schuiveu en oprichlen van den hals.nbsp;Maar een paard, waarbij zich de dressuur hiertoe bepaalt, kannbsp;nooit een willoos voorwerp zijn in de hand van den ruiter.nbsp;Het paard, slechts zoo toegereden zijnde, gehoorzaamt net zoonbsp;lang als het hem goeddunkt en derhalve zal, hij het levendige temperament van het Sandelhout-paard, verzet, bepaaldelijk doorgaan,nbsp;zeer veel voorkomen. Immers de hulpen bepalen zich nu groolen-deels lot leugel-hulpen en slechts de heen-hulpen en gewichts-bulpen, die het paard op de achterband verzamelen, makennbsp;den ruiter er meester van. Die conclusie wordt bevestigd, tennbsp;eerste door het feit dat werkelijk het doorgaan van de Sandel-bouls hespollelijk veel voorkomt; ten tweede door het verschijnsel dat men in Indië zoo vaak zijn toevlucht neemt tot
i') De ruimte en het doel van dit tijdschrift gedogen niet, hier over de vorm-veranderingen, welke een paard door de dressuur moet ondergaan,nbsp;breeder uit te weiden; echter vrees ik dat degenen, voor wie het bovenstaande nieuw is, het te nieuw zullen vinden om het aan te nemen. Hen,nbsp;zoo zij er belang in mochten stellen, verwijs ik naar het uitstekende werk vannbsp;Seidler. .Die systematische Dressur des Gebrauchs- und Kampagne-Pferdes”.
104
zware en scherpe slangen, wijl een licht gehit onloereikeml blijkt. Natuurlijk, want waar de achterhand niet enderge-brachl is, werpt het paard zich op het gebit; de gevoeligheidnbsp;van de lagen, die aanvankelijk hel paard aan den teugel doetnbsp;gehoorzamen, vermindert alras; het paard is veel sterker innbsp;zijn hals-spieren dan een mensch in zijn armen en dus wordtnbsp;de noodzakelijkheid geboren om te grijpen naar een gebit, datnbsp;op de verdoofde lagen een krachtiger prikkel uitoefent, hetzijnbsp;door langere scharen, hetzij door scherpe punten. Wat ziet mennbsp;daarentegen in Europa? Daar rijdt een goed ruiter de heetstenbsp;volbloed-paarden op een trens-gebil en hlijft ze meester eenvoudig wijl de ondergebrachle achterhand dat meesterschapnbsp;mogelijk maakt bij een zachte werking in den mond. Het isnbsp;afdoende bewezen dat goede ruiters een zachte handnbsp;hebben en met een zeer licht gebit rijden. In Indië zoektnbsp;men zijn heil in zware stangen en rijdt men bijnanbsp;alleen met den teugel. Ik hoor mij al tegemoet voeren dalnbsp;het Sandelhout-paard veel heeter is den het »Hollandschnbsp;paard” en dat ik dit door mijn kortstondig verblijf in Indiënbsp;blijkbaar nog niet heb ervaren. Gelief echter op te merkennbsp;dat ik de Sandelhouts niet vergelijk met 'gt;Ilollandsche paarden”,nbsp;want aangezien Holland geen rij-paarden oplevert, zou die vergelijking absurd zijn, maar met het edele Noord-Europeesche rijpaard, hetzij thorough-bred of half-bloed dat (ik kan het uitnbsp;ondervinding verzekeren) minstens zoo zeuuwachlig is als denbsp;paarden van Sandelhout. Wanneer de achterhand van het Indischenbsp;paard te zwak is om uit te houden dat een Europeesch ruiternbsp;het op die achterhand rijdt, dan is het Indische paard, zooalsnbsp;wij het nu kennen, niet meer berekend voor het gewicht vannbsp;een Europeaan , en zich er bij neer te leggen dat paard nu maarnbsp;»tant bieii que mal” met de teugels alleen te rijden, is eennbsp;dwaasheid, want van gehoorzaamheid aan den ruiter, zoodat dienbsp;er mêe doet wat hij wil, is dan geen sprake en dus heeft zulknbsp;een paard haast geen gehruiks-waarde.
Wanneer men in Noord-Europa de paarden reed gelijk dat
-ocr page 119-105
hier regel is, dal wil zeggen nog luel leugel-luilpen alleen, dus op de voorhand, dan zon al heel spoedig de voorhand, die niet werdnbsp;ontheven van zijn meerdere belading, ten behoeve van de achterband versleten zijn. üe ondervinding leert, dat dan de paardennbsp;spoedig bok-beenig worden, aanstoolen en vallen, slijle kootennbsp;krijgen, ronde voor-kogels en gallen. Dit nu komt merkwaardiger wijze in Indië hoogst zelden voor en ik kan het slechtsnbsp;verklaren uit de omstandigheid dat pezen, banden en gewrichtennbsp;hij het Indische paard, buitengewoon veel weerstands-vermo-gen bezitten.
Het bewijs voor deze bewering is, dat been-gebreken in engeren zin, als: spat, bol-spat, hazen-hak, ree-been,over-lioel',gallen; en van voren: bok-beenigheid, stijle stand in de kogels, pees-klap, ronde kogels en gallen, hoogst zeldzaam zijn. Zelfsnbsp;bij de afgejakkerde dos-a-dos paarden te Batavia waar, blijkensnbsp;het eeuwigdurend in de ijzers klappen, de spieren der voor-heeneii als regel versleten zijn, ziet men die gebreken slechtsnbsp;hij groote uitzondering..
Wil men een verklaring hoe af hel komt dat het heete l^andelhout-paard zoo dikwijls versleten is op de achlerhand, dannbsp;kan ik die tot op zekere hoogte aldus geven. Het zenuw-achtige temperament maakt, dat dit paard dikwijls met eennbsp;verkeerden hals, een te hoog gedragen hoofd loopt, waardoornbsp;rug en de achterband bovenmatig worden belast. Slechtsnbsp;uitstekend ruiter, d. w. z. iemand met een zeer zachtenbsp;hand, welke het paard rustig houdt, zal er in slagen de meestennbsp;laag genoeg te doen loopen.
Zoo goed als de Sandelhout, heeft ook de Makassaar zijn bijzondere eigenaardigheden. Over het geheel schijnen zij zich,nbsp;¦tlthans in militaire kringen, tegenwoordig in weinig waardee-ving te verheugen en inderdaad, wanneer men de groote massanbsp;IHakassaren ziet die hier aankomen, dan kan dat geen verwondering baren. Ik weet niet of het juist is, wat beweerd wordt,nbsp;dat ons op Makassar slechts hel uitschot wordt aangebodennbsp;ön overigens dieren, die door overdreven inspaniugen op te
-ocr page 120-106
jeugdigen leeftijd bij de herten-jachten zijn geknakt. Die hei’-len-jachten laat ik heeleniaal daar. Er zijn echter zeker bij velen, verschijnselen aanwezig die op slijtage wijzen. Maarnbsp;ook hierin weer bieden de Indische paarden, voor een nieuweling, het verrassende van een merkwaardig verschil niet watnbsp;men onder deze omstandigheden in Europa ziet. Is daar eennbsp;paard te vroeg sterk gebruikt, dan ziet men zeker ronde kogels,nbsp;stijle koóten, vaak bok-heenigheid, dikke pezen, gallen vooral,nbsp;en stoornissen in de beweging als: aanstoolen en draaien in denbsp;sprong-gewricbten. Hiervan echter bespeurt men bij kennelijknbsp;geknakte Indische paarden, meestal niets.
Maar speciaal bij de Makassaren zag ik andere zaken. Wanneer ze stoppen in den draf, zakken ze van achteren minnbsp;of meer in elkaar en alles wijst er op dat lenden-, heup- ennbsp;knie-gewrichten bet vooral hebben moeten ontgelden. Toch,nbsp;al zijn de meeste Makassaren, die wij hier te zien krijgen, nietnbsp;veel zaaks, komen er enkele onder voor, die onze bewondering ennbsp;waardeering verdienen. Het verschil met de Sandelhout-paardennbsp;is echter groot. Men denkt onwillekeurig aan de Russischenbsp;ponies, die tegenwoordig zooveel op de West-Europeeschenbsp;markten worden aangevoerd.
Een rechte hals; meer geleidelijk in den rug overgaande en dus langer en lager schoft; rechte rug maar dikwijls vrijnbsp;scherp, als bij den ezel; dito lenden en evenzoo een dak-vormignbsp;kruis. Hiermede gaat (wat den rug betreft) noodwendig samennbsp;diepe maar plat-ribbige borstkas. De schouder ligt dikwijlsnbsp;beter dan bij de Sandelhouts n. m. schuiner, en dit, gepaardnbsp;aan den rechten, ver vooruit gedragen hals, geeft juist het eigenaardige onderscheid in de beweging der voorbeenen. Denbsp;Sandelhout heeft meer knie-actie, stept min of meer; denbsp;Makassaar gaat dichter langs den grond maar het been wordtnbsp;van uit den schouder verder naar voren gebracht; de bewegingnbsp;is meer ruim dan verheven. En deze voortreffelijke eigenschapnbsp;zou nog maar beperkt nul hebben als zij zich bepaalde totnbsp;de voorbeenen, maar de acblerbeenen, die vrij wel alleen de
-ocr page 121-107
voorstuwing bemiddelen, grijpen tevens zeer ver onder. Deze beweging der beenen is vooral niet gescbikl om het oog vannbsp;den dilettant-bennhaas-paarden-kenner te streelen en dit genusnbsp;is talrijk maar »schön ist was schönes leistet”, en geloof vrijnbsp;dat een paard, ’t welk met ruime passen, voor en achter, dichtnbsp;langs den grond gaat, veel meer «Ausdauer” bezit dan een paardnbsp;met kuie-actie waarbij weinig terrein wordt overschreden ennbsp;veel arbeid wordt verspild. Het spreekt van zelf, dat ik metnbsp;bovenstaande vrij gunstige schildering van de Makassareu, alleennbsp;bedoel de enkele, goede exemplaren die men op Java te ziennbsp;krijgt, maar ik ben geneigd te gelooven, dat er zóó wel meer zijnnbsp;in bet land waar ze geboren zijn en deze conclusie is gebaseerd op de omstandigheid, dat van de groole massa ignobelenbsp;gedierten die ik zag, de talrijke hemeltergende fouten in dennbsp;bouw, al te welsprekend waren voor de zaak-kennis van hemnbsp;of hen die ze kochten. Een' ander zeer opmerkelijk verschilnbsp;niet de Sandelhout-paarden ligt in bet temperament. Iedereennbsp;Weet dat ze rustiger zijn en dat is ook een factor die hetnbsp;volhardings-vermogen vergroot, niet alleen nu bedoeld op éénnbsp;rit maar in den loop der jaren. Een Sandelhout heeft meestalnbsp;oen goed gevormden bals die hem best in staat stelt met betnbsp;hoofd behoorlijk bij-gebracht te loopen, maar door bet zeernbsp;prikkelbare temperament, loopen velen, tenzij ze een werkelijknbsp;goed ruiter hebben met een zachte, rustige band, veel tenbsp;koog, maken een verkeerden bals en werpen bel gewichtnbsp;geheel op den rug. Dit moet rug en acliterhand vermoordennbsp;on bovendien zelf vveêr een bron worden van verzet, ja, vannbsp;doorgaan, want als het paard den neus te boog draagt, dennbsp;voors-hals welft en dus den rug onnatuurlijk sterk naar omlaagnbsp;buigt, krijgt deze bij iedere beweging een pijnlijken schok.nbsp;Voorts moet een paard, dat te boog loopt, in twee stukkennbsp;loopen; bet onontbeerlijke verband tusscben rug en achterbandnbsp;Wordt verbroken. Let op, welk een kleine passen de acbter-keenen maken bij zulk een te boog gedragen neus en verkeerden bals; ze Imnnen niet ver genoeg ondergrijpen. Hoe
108
wenschelijk een lieet paard ook is voor een goed ruiter, toch zijn de meeste heete paarden geen goede gebruiks-paarden
want........er zijn niet veel goede ruiters. Hier nog minder dan
m-
in Europa, omdat men van rijkunstig onderricht niet het minste werk maakt, omdat men rijden volstrekt niet moeielijk vindt,nbsp;omdat men niet beseft hoe ontzettend slecht de meeste paardennbsp;gaan en dus volstrekt geen aanleiding heeft om naar verbetering te streven. En dit brengt mij van zelf op een andernbsp;punt, dat iedereen, die uit Europa komt, moet treffen en die daarnbsp;het grootste gewicht heeft leeren hechten aan zuivere tempo’s.
Wanneer men paarden door burgers ziet berijden, is het een groote uitzondering als ze vierkant stappen. De stap isnbsp;een tempo in vieren en moet bij een goed gaand rijpaard zijn:nbsp;ruim, rustig, met ver onder-tredende achlerbeeueu, terwijl bijnbsp;de beweging van ieder been, hoofd en hals een licht slingerendenbsp;beweging op en neer maken. Zeer veel merkt men hier opnbsp;dat de paarden tel gangers zijn en dat ze zich overijlen in stap.nbsp;Men zal mij wellicht tegemoet voeren dat velen het tellen nietnbsp;onwillekeurig doen, maar op instigatie en verlangen van dennbsp;ruiter, wijl het diens gemak bevordert. Ik moet bekennennbsp;dat het mij een raadsel is, hoe iemand bij die beweging nietnbsp;zee-ziek wordt en kan mij het meerdere gemak, vergeleken bijnbsp;den vierkanten stap alleen verklaren, wanneer de ruiter alsnbsp;een zoutzak achter in het zadel zit met een krommen rug,nbsp;opgebogen lenden en met te korte beugels rijdt, waardoor hijnbsp;een houding heeft als op een stoel of nog beter als op... enz.nbsp;Dan, inderdaad, als alles los en slap er bij bengelt, zoodat mennbsp;geneigd zou zijn te vragen of die beenen ook een eigenaarnbsp;hebben, is de gewone behoorlijke vierkante stap niet aangenaam, want er ontstaat dan een golvende beweging van bovennbsp;naar beneden die alleen voor een slangen-mensch is uit tenbsp;houden. Maar wanneer men er zich op toelegt om behoorlijknbsp;vóór in het zadel te zitten, met ingetrokken lenden, de borstnbsp;vooruit en den buik legen de hand ingedrukt, met oor, elleboognbsp;en hiel in één rechte lijn, wanneer men de beenen lang maakt
-ocr page 123-109
door den hak naar omlaag Ie drukken, dan wordt dit een gewoonte, die, eenmaal verkregen, iemand in staat stelt urennbsp;en uren zonder veel vermoeienis te rijden.
Inlusschen ik betrap mij telkens en telkens op de neiging om te hameren op het aanbeeld van rijden en dressuur. Dit nunbsp;is zeer zeker met het doelmatig gebruik van het rijpaardnbsp;saam geweven en in zooverre ook in Indië aan de orde.nbsp;maar wijl het onderwerp minder te huis behoort in de «Veeart-senijkundige Bladen”, wil ik hiermede eindigen tot dat naderenbsp;kennismaking met de werkelijk interessante paarden, mij innbsp;de gelegenheid stelt opmerkingen van meer actueel belangnbsp;Ie maken.
Salatiga, September 1890.
J. VAN DE Velde, Paardenarts 2® kt.
-ocr page 124-UIT HET JAARVERSLAG VAN HET LABORATORIUM VOOR PATHOLOGISCHE ANATOMIE EN BACTERIOLOGIE TE ^VELTEVREDENnbsp;OVER HET JAAR 1889.
Polyneuritis bij hoenderen.
In liet laatste halfjaar hadden wij gelegenheid een ziekte waar te nemen, welke een groot aantal hoenderen aantasttenbsp;en in menig opzicht overeenkomst vertoonde met Beri-heri.
De eerste ziektegevallen traden sporadisch op hij een zestal kippen, welke reeds geruimen tijd in een goed ingericht kippenhoknbsp;op het erf van het Lahoratorium in voorraad geiiouden werden.
De hieronder uitvoeriger te heschrijven klinische verschijnselen hestonden hoofdzakelijk in parese resp. paralyse der Yvillekeurige spieren, te beginnen met die der onderste extremiteiten en gepaard met dyspnoe en cyanose.
Het paüiologisch-anatomisch onderzoek leverde als voornaamste en zoo goed als constante afwijking op, degeneratie der periphei’ische zenuwen, dezelfde aandoening derhalve, welkenbsp;men op het tegenwoordig standpunt der wetenschap als dennbsp;pathologisch anatomischen gi'ondslag der Beri-heri te beschouwennbsp;heeft.
Wat de overeenstemming met Beri-heri nog grooter maakte, was, dat de ziekte weldra het karakter aannam van eennbsp;epizoötie, nadat een grooter aantal kippen was aangeschaft,nbsp;ten einde de ziekte en met name haar aetiologie nauwkeurignbsp;te kunnen bestudeeren.
Bijna alle kippen, zoowel die, welke wij kunstmatig trachten te infecteeren als die, welke tot controle dienden, werden
-ocr page 125-Ill
aangetast
Dientengevolge kon het onderzoek naar de aetiologie voorloopig niet volledig plaats hebben.
De mortaliteit was zeer groot. In het geheel werden door de ziekte 41 van de 46 kippen aangetast en stierven daaraannbsp;30, terwijl de overige langzaam herstelden.
Verschijnselen.
Een incubalie-tijdperk gaat aan het uitbreken van de ziekte vooraf. De nieuw aaugeschafte kippen vertoonden doorgaansnbsp;den 20—50''quot; dag de eerste ziekteverschijnselen. Soms was hetnbsp;incuhatie-tijdperk nog iets langer, 4—8 weken, doch nimmernbsp;korter dan 14 dagen.
Gedurende het incuhatie-tijdperk vermagert het dier.
Tevens werd tamelijk constant opgemerkt, dat kort vóór het uitbreken der ziekte frequente en dunne, pulpeuse, lichtgeel gekleurde ontlastingen werden gedeponeerd. Dit verschijnsel duurde echter zelden langer dan een paar dagen en wasnbsp;in elk geval van voorhijgaanden aard.
De kam blijft gedurende het incuhatie-tijdperk levendig rood gekleurd.
Het begin der ziekte kenmerkt zich door een onzekereu, onvasten gang.
Terwijl het dier zich op den grond oogenschijnlijk nog op normale wijze voortbeweegt, kost het klimmen en het loopennbsp;np een horizontaal geplaatsten stok reeds moeite; het dier moetnbsp;zich blijkbaar inspannen om niet te vallen en kan den voetnbsp;ten opzichte van het onderbeen niet behoorlijk gestrekt (plantair-flexie), de teenen niet stevig vastgeklemd houden.
Den volgenden dag is de zwakte reeds dermate toegenomen, dat ook het gaan op den vlakken vloer merkbaar gestoord is. Doornbsp;*Io parese van de kuit-spieren kan de voet niet meer voldoendenbsp;gestrekt worden, zoodat de plantair-zijde van het os calcaneuninbsp;meer en meer den bodem nadert om eindelijk geheel daarop te
-ocr page 126-112
riislen. Het dier loopl dan met de beenen wijd uiteen en de voeten op bet onderbeen gebogen (dorsaal-flexie), dikwijls overnbsp;de teenen struikelend en Hebt aebterover vallend, hetgeen bewijst dat ook de spieren aan de voorzijde van bet onderbeennbsp;paretisch zijn.
Het bestaan van sensibiliteits-stoornissen kon niet met zekerheid worden aangetoond; intnsseben maakte bet wel den indrnk alsof de zieke dieren minder op naalde-prikken reageerden dan gezonde kippen.
In dit stadium der ziekte, is de kip overigens nog monter, eet gretig, kakelt of kraait nog, klapwiekt en is vechtlustignbsp;als een gezonde kip. De kam is helderrood. Spoedig echternbsp;nemen de motiliteits-stoornissen zoowel in intensiteit als exten-siteit toe. Het dier valt op zijde en hoewel het de pootennbsp;nog een weinig kan bewegen, is bet weldra niet meer in staalnbsp;zich uit deze liggende houding op te richten. Wanneer bet hiertoe pogingen aanwendt, worden de vleugels niet meer of slechtsnbsp;met weinig kracht bewogen. Het oprichlen van den kop wordtnbsp;moeielijk, zoodat, hoewel bel slikken nog mogelijk is, betnbsp;eten en drinken zeer bezwaarlijk gaat.
Nu ook neemt men weldra verschijnselen waar, die op parese van de aderabalings-spieren wijzen. De aderabalings-bewegingennbsp;worden diep en langzaam. De frequentie, welke bij gezondenbsp;boenders 20—30 bedraagt, daalt niet zelden beneden 10 in denbsp;minuut. De kam en de huid worden blauw-rood en voelennbsp;koud aan, de nek naar achteren gekromd, terwijl somwijlen , als uiting der hevigste dyspnoe, de bek bij elke inademing -geopend wordt.
Dat ook de barlswerking tijdens de ziekte wijzigingen ondergaat is, in verband met het bovenstaande, zeer waarschijnlijk ; bet gelukte echter niet hieromtrent positieve gegevens te verkrijgen. Het kleine, geheel achter het borstbeen verscholennbsp;hart, laat een direkt onderzoek volgens de gangbare methodennbsp;(palpatie, percussie) niet toe. Ook gelukte bel ons niet omnbsp;in, voor den vinger bereikbare arteriën, een pols te voelen.
-ocr page 127-113
In den toesland van aspliyxie wordt het dier meer en meer soporeus, het neemt geen voedsel meer lol zich, dan alleennbsp;wanneer dit in den bek wordt gebracht; de oogen zijn doornbsp;de membraua niclitans gesloten.
Onder verergering dezer verschijnselen treedt doorgaans spoedig de dood in. Een belangrijke daling van de temperatuur van 2—3 °C onder de norma, gaat aan den dood vooraf;nbsp;zij begint niet zelden reeds 1—2 dagen te voren. Gonvulsiesnbsp;worden in de agonie niet constant waargenomen: zoo zij voorkomen, zijn zij van korten duur en bereiken geen Imogen graad.
Het beloop der ziekte is in de meeste gevallen zeer acuut en duurt zelden langer dan enkele dagen. In de per-acutenbsp;gevallen, waarbij de dood reeds den 2™ of 3™ dag na hetnbsp;uitbreken der ziekte intreedt, worden de ziekteverschijnselennbsp;niet juist in de beschreven volgorde na elkander, maar nagenoegnbsp;legelijkerlijd waargenomen en sterft het dier soms, voordatnbsp;de parese der onderste extremiteiten een belangrijken graadnbsp;heeft bereikt.
Meestal echter volgt de dood op den 3™ — 10™ dag der ziekte.
In één geval slechts had de laatste reeds een maand bestaan, alvorens de verschijnselen van asphyxie optraden en tot dennbsp;dood leidden.
He condities waarvan de genezing afhankelijk is, kunnen heter bij de aetiologie besproken worden. Wij stippen hiernbsp;slechts aan, dat zij hoofdzakelijk bestaan in verandering vannbsp;voedsel en zorgvuldigde verpleging.
Bij intredende genezing wijken het eerst de verschijnselen van asphyxie.
Langer duurt het herstel van de stoornissen in den gang, des te langer natuurlijk, hoe belangrijker deze waren.
Na een lichten, pas ingetreden aanval der ziekte kan reeds in drie dagen de genezing in die mate zijn voortgeschreden,nbsp;dat de poolen oogenschijnlijk weder op normale wijze bewogennbsp;worden. Bij meer gevorderde ziektegevallen duurt dit echternbsp;veel langer, nl. 20—30 dagen. In alle gevallen verloopt er
8
-ocr page 128-114
echter nog geruime tijd — 2 a 4 weken — aleer het dier als volkomen hersteld kan beschouwd worden. In dien tijd wijzennbsp;de atrophische spieren en de traagheid in de beweging — denbsp;laatste vooral merkbaar wanneer het dier opgejaagd wmrdtnbsp;en tracht te ontvluchten — op de doorgestane ziekte.nbsp;Uecidieven werden een paar malen waargenomen.
Pathologische anatomie.
De met het bloote oog zichtbare veranderingen zijn zeer luttel.
Van de emaciatie werd reeds gewag gemaakt. Zij betreft zoowel de spieren als het vetweefsel.
Zeer constant wordt hydro-pericardium gevonden ; het vocht is doorgaans helder en kleurloos, een enkele maal licht bloederig getint. De hoeveelheid hiervan kan hetrekkelijk zeernbsp;aanzienlijk zijn en is in alle gevallen grooter dan normaliternbsp;wordt waargenomen. In de andere sereuse holten vindt mennbsp;daarentegen geen vocht-aanzameling. Ook onder de huidnbsp;wordt nimmer een in ’t oog vallende ophooping van sereusnbsp;vocht bespeurd; echter is een vermeerderde vochtigheid aannbsp;de binnevlakte der afgestroopte huid en aan de oppervlaktenbsp;der spier-fasciën, met name aan de onderste extremiteiten, innbsp;vele gevallen niet te miskennen.
Wanneer de obductie korten tijd na den dood plaats heeft, ziet men in den regel de voorkamers van het hart van tijdnbsp;tot tijd nog kloppen. De kamers daarentegen verkeeren innbsp;stilstand en zijn ook door direkte mechanische prikkels nietnbsp;Kieper tot beweging op te wekken; hun spierwand is tamelijknbsp;rigide.’quot; De voorkamers, vooral de rechter, zijn in het bovenbedoelde geval overvloedig, de kamers matig met nog vloeibaarnbsp;bloed gevuld.
De vraag of er een geheele of gedeeltelijke dilatatie of hy-pertrophie van het hart bestaat, wagen wij niet te beslissen. Slechts in een enkel geval kwam ons hel hart in toto eenigs-
-ocr page 129-IIÖ
zins vergroot voor. Teekeneii van degeneratie konden wij aan de hartspier ninuiier ontdekken,
De aderstaminen zijn rijkelijk niet bloed gevuld.
De hloedrijkdom der organen is niet in ’t oog vallend verminderd. Zelfs zijn de lever en de nieren altijd, en de longen in enkele gevallen zeer bloedrijk.
Wat de laatste betreft, zij er nog op gewezen, dat longoedeem in geen geval werd waargenomen.
De galblaas is rijkelijk met gal gevuld.
De milt is niet vergroot.
De krop, de kliermaag en de spiermaag bevatten een geringere of grootere hoeveelheid van min of meer verweekt, resp. verteerd voedsel.
Het darmkanaal is gevuld met een gele of groen-gele pulpa, welke ook dikwijls uit den anus loopt.
Met uitzondering van de hieronder vermelde inconstante veranderingen, vertoont de darmwand geen pathologische afwijkingen.
De spieren bezitten normale kleur en teekening, doch slechts geringen oinvang. Het meest geldt dit van de aan het borstbeennbsp;inhechtende vleugelspieren en van die der onderste extremiteiten.
Aan de zenuwen bespeurt men met het bloote oog geen verandering in den paarlmoerachtigen glans, noch verhoogdenbsp;vaat-injectie; slechts een enkele maal waren eenige spiertakkennbsp;van den n. peroneus ietwat doorschijnend.
Ook
aan de hersenen en het ruggemerg werden geen micro
scopische veranderingen ontdekt. Wel viel de weeke consistentie van het lendenmerg (veutriculus quintus) op, het bleek echter,nbsp;dal deze ook bij gezonde en hij aan andere ziekten gestoivennbsp;hoenderen gevonden wordt.
Als blijkbaar in geen geval met de ziekte in verband slaande pathologische vondsten, zijn de volgende te vermelden.
De serosa van het spijsverteringskanaal is nu en dan, om zoo te zeggen bezaaid met daaraan vastgehecble weeke, gelenbsp;korreltjes ter grootte van een kleinen speldeknop. Deze korrel*
116
tjes herbergen, behalve veel vetkogeltjes, een dierlijken parasiet,, behoorende lot de klasse der araclinoïdes.
In den wand der klierinaag worden enkele malen Mietscher’ sche Schlaiide” (ingekapselde psorosperiniën) gevonden.
De darminboiid bevat zonder uitzondering een groot aantal ronde wormen en lintwormen. Een enkele maal werden zelfsnbsp;een paar levende ronde wormen in den wand van de spier-maag ingekapseld aangetroffen.
Even talrijk en constant werden echter de genoemde entozoën aangetroffen in bet darmkanaat van gezonde kippen.
Wij komen nu lot de microscopische waarnemingen, onder verwijzing, voor zoover bet bacterioscopisch gedeelte betreft,nbsp;naar hetgeen bij de aetiologie vermeld wordt.
Afgezien van bet voorkomen in een paar gevallen van een groot aantal tilaria-embryonen in bet bloed (*), valt van ditnbsp;laatste nog te vermelden, dat in het lichaam der roode bloedcellen in den regel kleine, ronde, kleurlooze, doch scherpnbsp;begrensde plekjes gevonden worden. De meeste bloedlichaampjesnbsp;bevatten er een of meer van verschillende grootte, de grootstenbsp;iets kleiner dan de kernen der roode bloedcellen. Zij zijn alsnbsp;vacuolen of nog waarschijnlijker als openingen in het cel-lichaamnbsp;te beschouwen, daar zij niet glinsteren en bij aanwending vannbsp;aniline-kleurstoften ongekleurd blijven.
Met het oog op de menigvuldig geconstateerde pulpeuse ontlastingen, werd in eenige gevallen ook de darm-inhoud microscopisch onderzocht. Deze bevatte een groot aantal celligenbsp;elementen, waarvan vele door hun vorm en hun borstelvor-migen zoom met zekerheid te herkennen waren als afgestoo-ten darm-epithelium-cellen. Daarnaast echter werden kleinerenbsp;elementen aantroffen, wier beteekenis nog niet opgehelderd
(1) Deze nemalode-larven komen in gedaante overeen met de filaria sanguinis liominis, doch zijn kleiner dan deze; hun lengte bedraagt nl 73—96 jz,nbsp;de breedte 4 -5 pi, terwijl deze afmetingen bij de laatstgenoemde 340 p,nbsp;resp. 7 jn bedragen.
-ocr page 131-117
is. Het zijn kleiirlooze, korrelige lichaampjes, waarin geen kern kan worden aangeloond en welke geen omhulsel hezitten.
Sommige zijn nagenoeg rond of veelhoekig, andere langwerpig en dan niel zelden sikkelvormig. Zij laten zich .slechts ditïuus kleuren.
Veel gewicht mogen wij inlusschen aan de hier medegedeelde hevinding niet hechten, aangezien ook in den darminhoud vannbsp;gezonde hoenderen, dezelfde lichaampjes, alsmede gedesquameer-de epithelium cellen iii niel gering aantal gevonden werden.
Op de vraag of men hier met entozoën eieren dan wel met protozoën of eindelijk met restes van epithelium-cellen te doennbsp;heeft, zal daarom niet worden ingegaan.'
Volledigheidshalve zij nog vermeld, dat in enkele gevallen een groot aantal monadinen (cereomonas ?) in den darminhoudnbsp;werden aangelroffen.
Van veel meer helang zijn de resultaten, welke hel microscopisch onderzoek van hel zenuwstelsel, met name van de peripheriscbe zenuwen heeft opgeleverd. De verschijnselen dernbsp;ziekte gaven gereede aanleiding om het bestaan van degene-catieve processen te verwachten en de uitkomsten van hetnbsp;onderzoek bevestigden dit vermoeden.
De peripheriscbe zenuwen hij vogels onderscheiden zich, wat hun bouw betreft, niet wezenlijk van die der zoogdieren ennbsp;ook de atrophisch-degeneratieve veranderingen vertonnen innbsp;heide dezelfde beelden en hebben hetzelfde beloop. De klassieke methoden van onderzoek, welke o. a door Pekelharingnbsp;amp; VViNKLER ten opzichte van het peripheriscbe zenuwstelsel bijnbsp;heri-beri met zooveel vrucht zijn toegepast, vinden derhalvenbsp;ook hier aanwending.
Wij kunnen daarom, wat de details betreft, volstaan met uaar hun bekende publicatie te verwijzen. (‘)
(‘) Zie ook: VAN Eecke, Meitedeelingen uit liet Beri-ieh-gesüchl Ie Buitenzorg, Gcneesk. Tijdsein’, v. Ned. Indië, Deel XXMl en XXTIll.
118
In de eerste pleats komt in aannserking de verharding en kleuring der zenuwen in osinium-zuur en het uiteenpluizennbsp;met fijne naalden der aldus voorbereide zenuwvezelen.
De veranderingen, welke de mergscheede bij de degeneratie ondergaat, worden door deze methode met groote duidelijkheid aan het licht gebracht.
Zij mogen als genoegzaam bekend verondersteld worden (').
Alleen om de beschrijving gemakkelijk te maken, hebben wij bij de mededeeling der resultaten van het onderzoeknbsp;vijf stadiën van degeneratie aangenomen, daarbij uitgaandenbsp;van de veranderingen der mergscheede. Zoo onderscheidennbsp;wij dan:
1® stad., waarin de coutiuuiteit der mergscheede tusschen de RANviER’sche insnoeringen nog behouden is, en alleen denbsp;randen en uiteinden afgebrokkeld zijn, d. w. z. onregelmatigenbsp;inkervingen vertonnen, waarin meestal mergklompjes gelegennbsp;zijn.
2® stad., waarin de mergscheede in grootere en kleinere klonters is uiteengevallen (»klompige degeneratie” van Pekelharing amp; Winkler).
S1’ stad., waarin de binnen de Sciiw.ANN’sche scheede besloten inhoud van de zenuwvezel in een soort van emulsie met kleine en zeer kleine myeline-kogeltjes is veranderderdnbsp;(«schuimige degeneratie” 1. c.).
4® stad., waarin van de mergscheede nog slechts van afstand tot afstand geringe resten in den vorm van schuimig gedegenereerde partijen, w'orden aangetroffeu.
stad., waarin de gansche zenuwvezel veranderd is in een dunnen, mergloozen draad.
Het aantal zieke hoenderen, wier periphere zenuwen na den dood, volgens de bovengenoemde methode, werden onder-
cfr. Hakken, Gevolgen der leiupoiaire ligatuur van zenuwen, Acad. proefschr.. Utrecht, 1885.
-ocr page 133-119
zoclil, bedroegt 28. Bij de meeste dezer was de dood spontaan ingelredeii, enkele werden voor het onderzoek gedood.
Om den graad en de uitbreiding der aandoening van de peripherische zenuwen na te gaan, werden een aantal zenuwen,nbsp;zoowel van den romp als van de bovenste en de onderste extremiteit genomen. In enkele gevallen, b. v. wanneer bet bacteriologisch onderzoek op den voorgrond stond, werden alleennbsp;een paar zenuwen van de onderste extremiteit onderzocht, totnbsp;staving van de diagnosis.
De hersenzenuwen zijn nog slechts zeer onvolledig onderzocht.
De anatomische verhoudingen, hier zoo geheel anders dan hij den mensch, leveren bezwaren op. In veel mindere malenbsp;geldt dit voor de ruggemergszenuwen van hel hoen, welkenbsp;ondanks de belangrijke verschillen, toch van den andei’en kantnbsp;weder genoegzame analogie met die van den mensch opleverennbsp;om de orienteering gemakkelijk te maken.
Wij hebben dan ook om die reden de nomenclatuur van de menschelijke anatomie op die van het hoen loegepast, voornbsp;zoover dit doenlijk was.
Er bleef ons geen andere keus dan aldus te handelen, aangezien wij niet beschikten over eeiie volledige descriptieve anatomie der gallinaceën, welke, voor zoover ons bekend,nbsp;ook niet bestaat.
Van de zenuwen der extremiteiten werden niet alleen de periphere takken , maar ook de stammen op verschillende hoogten en de plexus onderzocht, ten einde te kunnen nagaan olnbsp;de degeneratie, evenals hij Beri-beri, cenlraal-waarts afneemt.nbsp;Hierbij werd nog van een tweede methode gebruik gemaakt,nbsp;oh de vervaardiging van dwarse doorsneden na verharding ennbsp;kleuring door osmium-zuur of wel verharding in bichomasnbsp;amtnoniae (1—5^/o waterige oplossing) en kleuring der coupesnbsp;door karmijii of haemalo.xyline volgens Weigert. Omtrent denbsp;óilerpretatie van de microscopische beelden dezer coupesnbsp;Wordt naar hec reeds genoemde werk van Pekelharing amp;
-ocr page 134-120
Winkler verwezen, waar zij ook door uitmuntende afbeeldingen zijn toegelicht. (gt;)
Wij deelen hier, van elk geval afzonderlijk, de verkregen uitkomsten mede.
Groote haan, gestorven na gedurende 3 dagen ziekteverschijnselen te hebben vertoond.
Onderzoek der na behandeling met osniium-zuur uitgeplozcn zenuwen:
1. nbsp;nbsp;nbsp;stam van n.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;intercostalis [n”. 2] links____zeer veel vezels in 1'—2'stad.
2. nbsp;nbsp;nbsp;tak voor m,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;glutaeus maj. rechts........t wij leiachtige degeneratie.
3. nbsp;nbsp;nbsp;gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gastrocnemius •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; zeernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;veel vezels in 10—2'stad.
4. nbsp;nbsp;nbsp;gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt; extensor digitor pedis rechts.....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. 1?—2' »
5. nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. peroneus longusnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. 1®—2“ •
Geval 2.
Groote haan, gedood na elt dagen ziek te zijn geweest.
Onderzoek der na behandeling met osnhum-zuur uitgeplozen zenuwen:
1. nbsp;nbsp;nbsp;tak van n. vagus (ï) naar de spiermaag links...... enkele dikke vezels
in 1' stad.
2. nbsp;nbsp;nbsp;ramus recurrens n. vagi links...... twijlelachtige degeneratie.
3. nbsp;nbsp;nbsp;n. intercostalis [n°. ?] rechts....... zeer veel vezels in alle stadiën.
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Voor het opplakken van de coupes voldeed nog beter dan het vroegernbsp;door ons gebezigde mengsel van nagelolie en schietkatoen, het volgende middel:
Albuminis............ 10.
sol. ac. phenyc. 1/2 % ¦• 150. glycerin, pur.......... 2.
JJa eenige dagen vormt zich een bezinksel, dat door filtrceren verwijderd wordt. De coupe wordt op het, met dit middel bestreken dekglaasje uitgespreid, hetwelk daarna op een tot 60°C. verwarmde droogstoof gedroogdnbsp;wordt. Er vormt zich dan een nauwelijks zichtbaar eiwitvliesje, dat metnbsp;kleurstoffen geen precipitaat geelt, in geen der gebruikelijk kleur- en wasch-middelen oplost en door olie of balsem volledig wordt opgehelderd.
-ocr page 135-4. nbsp;nbsp;nbsp;tak voor een der borslbeen-armspieren rechts.......... enkele vezels in
1*—2' stad.
5. nbsp;nbsp;nbsp;spierlak voor den buik reclits........ veel vezels in 1'—2' stad., enkele
in 3®—4' stad.
6. nbsp;nbsp;nbsp;tak voor m. glutaeus max. rechts............ veel vezels in 1'—2® stad.,
enkele in 3®—4' stad.
7. nbsp;nbsp;nbsp;tak voor m. glutaeus med. rechts....... vrij veel vezels in 1®—3° stad.
8. nbsp;nbsp;nbsp;tak voor m. semitendinosus gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;........ zeer veel vezels in 1®—2® stad.
9. nbsp;nbsp;nbsp;huidtak [n. cruralis] naar de binnenvlakte van de dij...... veel vezels in
alle stadiën.
10—11, takken voor in. gastrocnemius rechts........ zeer veel vezels in alle
' stadiën.
12. nbsp;nbsp;nbsp;tak voor Ilexor digitor. long. ped. rechts.... veel vezels in alle stadiën.
13. nbsp;nbsp;nbsp;tak voor m. tibialis anlicus rechts...... zeer veel vezels in alle stadiën.
Cïeval 3.
Middelmatig groote hen, gestorven na een ziekte van 9 dagen.
Onderzoek der zenuwen;
1. nbsp;nbsp;nbsp;stam van n. vagus [thoraco-abdom.] links., twijlelachtige degeneratie.
2. nbsp;nbsp;nbsp;n. recurrens vagi links...................... normaal.
3. nbsp;nbsp;nbsp;tak van recurrens naar oesophagus links.
4. nbsp;nbsp;nbsp;takken van plexus hrachialis links....... twijlelachtige degeneratie.
5. nbsp;nbsp;nbsp;stam van n. hrachialis links................ vry veel vezels in alle stadiën.
0. spierlak naar bovenarm links.............. enkele vezels in 1® stad.
7. nbsp;nbsp;nbsp;stam van n. medianus links................ zeer veel vezels in alle stadiën.
8. nbsp;nbsp;nbsp;spierlak naar huigzijde voorarm links,... veel vezels in 1®~3' stad.
9. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2®-5®nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•
10. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2®~5®nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»
11. nbsp;nbsp;nbsp;tak naar horstbeen-vleiigelspieren links... enkele vezels gedegenereerd.
12. nbsp;nbsp;nbsp;tak naar m. serratus aiit. raaj. links...... vrij veel vezels in 1® 3® stad.
13. nbsp;nbsp;nbsp;spiertak van n. intercostalis [n®. ?] links... twijlelachtige degeneratie.
14. nbsp;nbsp;nbsp;huidtak ...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;......
15. nbsp;nbsp;nbsp;spiertak naar den huik links............... vrij veel vezels in 4® stad.
16. nbsp;nbsp;nbsp;huidtak •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. ................. twijlelachtige degeneratie.
17. nbsp;nbsp;nbsp;spiertak vaii n cruralis ¦ ................. vrij veel vezels in 2®—4'stad.
18. nbsp;nbsp;nbsp;huidtak gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;............... veel vezels in 1®—5® stad.
19. nbsp;nbsp;nbsp;plexus ischiadicus links....................... geen degeneratie.
20. nbsp;nbsp;nbsp;stam van n. ischiadicus links................ twijlelachtige degeneratie.
21. nbsp;nbsp;nbsp;lak voor m. glutaeus maj. links............ ¦ nbsp;nbsp;nbsp;•
-ocr page 136-122
22. nbsp;nbsp;nbsp;tak voor ni gaslrocneniius link.s............ vrij veol vezels in alle stadion.
23. nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦ solcus links.................... vrij veel vezels in 4'—5'' stad.
24. nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• tibialis ant. links............... veel nbsp;nbsp;nbsp;vezels in alle stad.
25. nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;extensor digit, pedis links......... veel vezels in 1'—3' stad.
26. nbsp;nbsp;nbsp;huidtak van n. peroneus links.............. vrij veel vezels in alle. vooral
2® stad.
De met karmijn gekleurde coupes van den plexus en den stam van n. ischiadicus vertonnen geen andere alwijking dan hier en daar een weinignbsp;gezwollen as-eylinders.
Geval é.
Middelmatig grootc hen, den 12“ dag tengevolge van verwonding gesto.-ven zonder ziek te zijn gcw'eest.
Een paar spiertakken van het onderbeen worden onderzocht en hlijken geheel vrij te zijn van gedegenereerde vezels.
Kleine hen, den 20™ dag ziek geworden, sterlt den daaraanvolgenden dag tengevolge cener verwonding.
Een paar spiertakken van hot onderbeen en een huidtak van den n. ern-ralis worden onderzocht en hlijken geheel vrij te zijn van gedegenereerde vezels.
I:
Jonge haan, den 22™ dag ziek geworden, sterlt 5 dagen later.
Onderzoek der na behandeling met osmium-zuur uitgeplozen zenuwen:
1. nbsp;nbsp;nbsp;rainus cardiac, n. vagi links.............twijlelachtige degeneratie.
2. nbsp;nbsp;nbsp;ram. suhclav. plex. brachial, links.......vrij veel vezels in 1—3'stad
3. nbsp;nbsp;nbsp;huidtaknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;naar bovenarm links............veel vezels in P—4' stad.
4. nbsp;nbsp;nbsp;spiertaknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;naar bovenarm links...........enkele vezels in nbsp;nbsp;nbsp;P—2'stad.
5. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;naar huigzijde voorarm links.....enkele vezels in nbsp;nbsp;nbsp;P—3'stad.
6. nbsp;nbsp;nbsp;stam n.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;intercostalis [n”.?] links.........vrij veel vezels in nbsp;nbsp;nbsp;P—4'stad.
7. nbsp;nbsp;nbsp;lak (n. cruralis) voor m. extensor cruris, .links enkele vezels in Pstad.
8. nbsp;nbsp;nbsp;huidtak [n. cruralis] aan binnenvl. dij links..vrij veel in P—3' stad.
0- nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• kuit links..vrij veel in P—2® stad.
10. plexus ischiadicus links..................enkele vezels P—2® stad.
-ocr page 137-125
11. nbsp;nbsp;nbsp;stam ischiadicus links...................zeei'veel vezels in P—S^slad.
12. nbsp;nbsp;nbsp;stam van n. peroneus links............. • nbsp;nbsp;nbsp;gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*
13. nbsp;nbsp;nbsp;n. peroneus supeific. links..............vrij veel vezels in I'—2'stad.
14. nbsp;nbsp;nbsp;huidtak •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;............. • nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»
15. nbsp;nbsp;nbsp;taknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voor m. tibial anl. links............vrij veel vezels in nbsp;nbsp;nbsp;1'—3'stad.
16. nbsp;nbsp;nbsp;taknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van extens. digit, ped. links.........vrij veel vezels in nbsp;nbsp;nbsp;1''—2'stad.
17. nbsp;nbsp;nbsp;ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18. takken van n. gastrocnemius links..vrij veel vezelsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in 1® stad.
19. nbsp;nbsp;nbsp;taknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voor m. solcus links................vrij veel vezels in nbsp;nbsp;nbsp;1'—2'slad.
20. nbsp;nbsp;nbsp;tak naar de voelmol links .............. • nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•
Cleval ff.
Groote hen, gestorven na een ziekte van 12 dagen.
Onderzoek der na behandeling met osraium-zuur uitgeplozen zenuwen ;
1. nbsp;nbsp;nbsp;n. vagus ihorac. links...............enkele dikke vezels ini'quot;—3''stad.
2. nbsp;nbsp;nbsp;spierlak voor den hals rechts..........enkele vezels in P—2° stad.
3. nbsp;nbsp;nbsp;tak naar een borstbeen-vleugelspior links, vrij veel vezels in alle stadiën.
4. nbsp;nbsp;nbsp;stam van n. medianiis [Itooggedeelte] rechts, .veel vezels in alle stadiën.
5. nbsp;nbsp;nbsp;spiertak naar buigzijde bovenarm rechts.. .vrij veel vezels in alle stadiën.
.. .zeer veel vezels in alle stadiën.
6.
7. nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» strekzijdc
8. nbsp;nbsp;nbsp;stam n. intercostalis [n®. ?]
0. huidtak n. gt; nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•
10. plexus ischiadicus rechts...
voorarm
stad.
enkele nbsp;nbsp;nbsp;vezelsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P—2®
. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p—2'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
enkele nbsp;nbsp;nbsp;vezelsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P—2'^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;stad.
een paar vezels in regeneratie.
11. nbsp;nbsp;nbsp;stam van n. ischiadicus rechts.........enkele nbsp;nbsp;nbsp;vezelsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P—3® stad.
12. nbsp;nbsp;nbsp;n. culaneus Icmor. post. •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; enkelenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vezelsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P—2' stad.
13. nbsp;nbsp;nbsp;tak voor m. glulaeus maj. •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; enkelenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vezelsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;alle stadiën.
vrij veel vezels in alle stadiën, zeer veel vezels in alle stadiën.
' nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» gastrocnemius ¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.....
' nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦ soleus rechts..........
stad.
peroneus [hoog gedeelte] ¦ nbsp;nbsp;nbsp;......''sel vezels in alle stadiën.
Aan met haematoxyline, resp. karmijn gekleurde dwarse doorsneden van den plexus en den stam van den n. ischiadicus en van den n. peroneus dernbsp;rechterzijde ziet men, dat de gedegenereerde vezels bundelsgewijzc voorkomen en relatie! het talrijkst zijn in de laatste zenuw, het minst talrijknbsp;'len plexus.
in
Geval S.
Malig groolc kip, den 29*“'quot; dag ziek geworden, 3 dagen later gestorven.
Onderzoek der na behandeling met osmium-zuur uitgeplozen zenuwen:
1. nbsp;nbsp;nbsp;ramus recurrens n. vagi links...........normaal.
2. nbsp;nbsp;nbsp;en 3. rami cardiaci n. vagi links.........enkele vezels in 2quot;—3'stad.
4. nbsp;nbsp;nbsp;spiertak voor den bals links.............normaal.
5. nbsp;nbsp;nbsp;plexus brachialis links..................
6. nbsp;nbsp;nbsp;ramus subclavius van plexus bracbialis links..enkele vezels in 1'—3*'stad.
7. nbsp;nbsp;nbsp;en 8. huidtakken voor den arm links..... nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. •
9. spiertak voor buigzijde bovenarm links...»
10. nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt; voorarm » ...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦
11. nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» ... vrij veel vezels in 1'—3''sta l.
12. nbsp;nbsp;nbsp;huidtak van n. intercostalis I. links......enkele vezels in allestadü u.
15. nbsp;nbsp;nbsp;huidtak [n. crur.] voor binnenvlakte dij links, veel vezels in alle stadiën.
16. nbsp;nbsp;nbsp;plexus ischiadicus links................. enkele vezels in 1'—4'sta l.
17. nbsp;nbsp;nbsp;stam van n. ischiadicus | hoog gedeelte] links, eenige vezels in 1quot;—4' stad.
18. nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦ [laag gedeelte] » . vrij veel vezels in 1'—4quot;stail.
19. nbsp;nbsp;nbsp;stam van n. peroneus links............. veel vezels in 1'—3quot;, enkele
in d*—5' stad.
20. nbsp;nbsp;nbsp;spiertak n. ¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;................... enkele vezels in 1' stad.
21. nbsp;nbsp;nbsp;stam van n. tibialis links................ veel vezels in 1quot;—3', enkele
in 4quot;—5' stad.
22. nbsp;nbsp;nbsp;tak voor m. gastrocnemius links.........geen degeneratie.
Geval 9.
.longe haan, den SO™ dag ziek geworden, sterft 4 dagen later.
Onderzoek der na behandeling met osmium zuur uitgeplozen zenuwen:
1. nbsp;nbsp;nbsp;plexus bracb. links................... enkele nbsp;nbsp;nbsp;vezelsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lquot;--4'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;stad.
2. nbsp;nbsp;nbsp;stam n. radialis links................. eenige nbsp;nbsp;nbsp;vezelsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1'—4quot;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;stad.
3. nbsp;nbsp;nbsp;ramus ulnaris n. mediani links........ »
4. nbsp;nbsp;nbsp;spiertak voor buigzijde voorarm links .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;....
5. nbsp;nbsp;nbsp;. [n. crur.] voor binnenvlakte dij links, vrij veel vezels in 3'—5' stad.
6. nbsp;nbsp;nbsp;stam van n. ischiadicus rechts......... enkele nbsp;nbsp;nbsp;vezelsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1'—4'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;stad.
7. nbsp;nbsp;nbsp;spiertak naar de dij rechts............ enkele nbsp;nbsp;nbsp;vezelsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1quot;—3'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;stad.
8. nbsp;nbsp;nbsp;stam van n. peroneus rechts........... eenige nbsp;nbsp;nbsp;vezelsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1'—3'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;stad.
-ocr page 139-123
9, 10, 11. takken naar den voet rechts... veel vezels in 1'—4' stad.
12. tak voor m. gastrornemius rechts...... enkele vezels in 1'—3'stad.
Geval lO.
Jong haan, den 37'quot; dag gestorven; duur van de ziekte verzuimd op le teekenen.
Onderzoek der na behandeling met osmiuin-zuur uitgeplozen zenuwen :
1. nbsp;nbsp;nbsp;plexns hrachialis..................... vrij veel vezels in 2'—4'stad.
2. nbsp;nbsp;nbsp;n. medianus......................... geen degeneratie.
3. nbsp;nbsp;nbsp;ramus ulnaris n. mediani............. enkele vezels in 1'—3' stad.
4. nbsp;nbsp;nbsp;stam van n. radialis................. geen degeneratie.
5. nbsp;nbsp;nbsp;tak voor m. triceps brachii (t)........
(). tak van n. radialis naar de hnid....... enkele vezels in 1'—3' stad.
7. nbsp;nbsp;nbsp;tak voor een der horstbeen-vleugelspieren, veel vezels in 1'—3' stad.
8. nbsp;nbsp;nbsp;stam n. intercostalis [nquot;, ?]................ enkele vezels in 1'—3' stad.
9. nbsp;nbsp;nbsp;stam n. cruralis.............................. geen degeneratie.
10. hniktak van n. cruralis naar de dij...... veel vezels in 1' -4' stad.
IJ. spiertak . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt; ...... vrij veel vezels in 1'—4'.stad.
12. nbsp;nbsp;nbsp;st^m van n. ischiadicus.................... geen degeneratie.
13. nbsp;nbsp;nbsp;tak voor m, biceps femoris ........... enkele vezels in 2'—4“ .stand.
14. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• m. gastrocnemius.. .....¦....... geen degeneratie.
15. nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt; m. extensor digit, ped......... nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
Geval 11.
Kleine haan, den 58’*'quot; dag ziek geworden en een dag later gedood.
Onderzoek der na behandeling met osmium-zuur nitgeplozen zenuwen :
1. nbsp;nbsp;nbsp;huidtak van n. cruralis naar de dij links .. enkele vezels in 1'—3'stad.
2. nbsp;nbsp;nbsp;hniktak naar het onderbeen links......... nbsp;nbsp;nbsp;...
3. nbsp;nbsp;nbsp;stam V. n. ischiadicus [hoog gedeelte] links, vrij veel vezels in alle stadiën.
4. nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. [laag gedeelte] gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦ ¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»
5. nbsp;nbsp;nbsp;tak van m. gastrocnemius links............. tamelijk veel in 1'—2'stad.
6. nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;m.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;soleus links....................... normaal.
7. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;m.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tibialis ant. links............... veel vezels in alle stadiën.
8. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;m.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;peroneus long. (3)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;links........ enkele vezels in 1'—2'stad.
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Deze spier bezit bij de vogels slechts twee hooiden.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;m. flexor flbularis.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;Deze spier maakt blJ de vogels deel uit van ra. gastrocnemius.
-ocr page 140-Volwassen hen, den 30™ dag ziek gewerden, slerlt 31 dagen later.
Onderzoek der na behandeling met osraium-zuiir uitgeplozen zenuwen:
1. nbsp;nbsp;nbsp;huidtak naar de onderkin.................. normaal.
2. nbsp;nbsp;nbsp;tak naar de bovenkaak.......................
3. nbsp;nbsp;nbsp;tak naar de onderkaak ...................
4. nbsp;nbsp;nbsp;stam van n. vagus links...............•...... enkele dikke vezels in 2quot; stad.
5. nbsp;nbsp;nbsp;ram. cadiac. n. vagi links................... Iwijlelachlige degeneratie.
6. nbsp;nbsp;nbsp;ram. percicard. n. vagi links................ ¦ nbsp;nbsp;nbsp;¦
7. nbsp;nbsp;nbsp;halsgedeelte van n. recurrens vagi links...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
8. nbsp;nbsp;nbsp;stam van n. medianus links................ vrij veel vezels in 2'^—3® stad.
9. nbsp;nbsp;nbsp;spiertak naar de huigzijde van den bovenarm links... enkele vezels in
2®—3® stad.
10. nbsp;nbsp;nbsp;spiertak naar de huigzijde van den voorarm links.. vrij veel vezels in 2®—4®
stad.
11. nbsp;nbsp;nbsp;stam van n. intercostalisnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11 links...... eenige nbsp;nbsp;nbsp;vezelsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;alle stadiën.
12. nbsp;nbsp;nbsp;stam van n. intercostalisnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;IV.......... eenige nbsp;nbsp;nbsp;vezelsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1®—3® stad.
13. nbsp;nbsp;nbsp;huidtak van n.cruralis naar denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dij rechts, eenigenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vezelsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1® stad.
14. nbsp;nbsp;nbsp;plexus ischiadicus rechts............zeer enkele vezels nbsp;nbsp;nbsp;in 2®—3® stad.
15. nbsp;nbsp;nbsp;stam van n. ischiadicus rechts......... benevens veel vezels in regene
ratie, zeer veel vezels in alle stadiën.
16. nbsp;nbsp;nbsp;spiertak voor m. gastrocnemius rechts.. zeer veel vezels in .alle stadiën.
17. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» peroneus longus •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.. geen degeneratie.
18. nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;extensor digit, ped. ¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.. veel vezels in allenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;stadiën.
Geval 13.
Matig groote kip, den 20®” dag ziek geworden en den volgenden dag gestorven, liet onderzoek van een paar spiertakken [n. peroneus] en een huidtaknbsp;[n. cruralis] der onderste extremiteit, brengt geen degeneratie aan het licht.
Geval 14.
Kleine kip, den 24®quot; dag ziek geworden, twee dagen daarna gestorven.
Onderzoek der na behandeling met osmium-zuur nitgeplozen zenuwen :
1. nbsp;nbsp;nbsp;stam van n. vagus abdom.....geen degeneratie.
2. nbsp;nbsp;nbsp;n. recurrens vagi [boog.]....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•
-ocr page 141-3. nbsp;nbsp;nbsp;slam van n. mediamis........ geeii degeneratie.
4. nbsp;nbsp;nbsp;ram. uliiaris n niediani....... nbsp;nbsp;nbsp;¦
5. nbsp;nbsp;nbsp;stain van ii. radialis.................vrij veel vezels in 1'—4® stad.
C. .spieitak voor slrekzijde van voorarm.... vrij veel vezels in 3'—4'stad.
7. nbsp;nbsp;nbsp;slam van n. inlercostalis [n°. ?]............ geen degeneratie.
8. nbsp;nbsp;nbsp;huidlak van n. cruralis naar de dij rechts....
9. nbsp;nbsp;nbsp;en 10. spiertak van n.cruralis naar de dij reclil.s..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•
11. nbsp;nbsp;nbsp;stam van n. iscliiadicns........ geen degeneratie.
12. nbsp;nbsp;nbsp;tak voor m. biceps lemoris.....
13. nbsp;nbsp;nbsp;tak voor ra. semitendinosus (i)...
14. nbsp;nbsp;nbsp;stam voor ra. peroneus long...
15. nbsp;nbsp;nbsp;tak voor m. tibialis ant.........
IG. tak naar den voetrug............
gastrocnemius, soleus...........
17. nbsp;nbsp;nbsp;lak voor rn.
18. nbsp;nbsp;nbsp;. . .
Geval 15.
Matig groole kip, den 25™ dag ziek geworden, 4 dagen daarna gestorven.
Onderzoek der na beliandehng met osmium-zuur uitgeplozeii zenuwen:
1. en 2, huidtakken voor de borst links.. .. nbsp;nbsp;nbsp;zeer veelnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vezelsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in 1®—3'=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;stad.
3 stam van n. medianus links............... zeer nbsp;nbsp;nbsp;veelnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vezelsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in 2“—4'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;stad.
5. nbsp;nbsp;nbsp;ramus ulnaris n. mediani links............. zeer nbsp;nbsp;nbsp;veelnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vezelsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in 2®—3®nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;stad.
8. nbsp;nbsp;nbsp;n. intercostalis [n°. ?J............ ........... veel vezels in 2®—3' slad.
9. nbsp;nbsp;nbsp;spiertak van n. ernralis naar de dij links... zeer veel vezels in 1®—2® slad.
10. nbsp;nbsp;nbsp;huidtak ¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;...... veel vezels in 1®—2® stad.
11. nbsp;nbsp;nbsp;spiertak [n. ischiadicus] naar de dij links .. enkele vezels in 1'—2® stad.
12. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. voor m. biceps ieraor. links... vrij veel vezels in
1®—2® stad.
13. nbsp;nbsp;nbsp;stam van n.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;peroneus [hoog gedeelte] links,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zeernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;veel vezels in 1®—3® stad.
14. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. [laag gedeelte] • .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zeernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;veel vezels in 1® -4® slad.
15. nbsp;nbsp;nbsp;lak naar den voetrug links.................. zeer veel vezels in 1®—3® slad.
16. nbsp;nbsp;nbsp;ul.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;m.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;soleus links...................... '^eel nbsp;nbsp;nbsp;vezels in 1®—2® slad.
17. nbsp;nbsp;nbsp;id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;m.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ilex, digit, long. ped. links....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zeernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;veel vezels in 1®—3® slad.
(O M. flexor tibialis secundus.
-ocr page 142-1'
Haan, tien 20™ dag ziek geworden en 3 dagen later gestorven:
Onderzoek der na Itehandeling met osrauini-zuiir uiigeplozcn zenuwen:
1. nbsp;nbsp;nbsp;spiertak naar buigzijde voorarm links........ enkele vezels in 1'—3'stad.
2. nbsp;nbsp;nbsp;stam van n. intercostalis [n°. ?] rechts..... veel vezels in 1' stad.
3. nbsp;nbsp;nbsp;huidlak van n. cruralis voor de dij rechts..... geen degeneratie.
4. nbsp;nbsp;nbsp;tak voor m. tibialis anticus rechts........... enkele vezels in 1' stad.
5. nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;peroneus longusnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;............ veel in alle stadiën.
6. nbsp;nbsp;nbsp;gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;m.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gastrocnemiusnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;............ veel in 1'—3® stad.
7' nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;m.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;soleus rechts...................... enkele vezels in l' stad.
Hen, den 27'“quot; dag ziek geworden, en 2 dagen later gestorven.
Onderzoek der na behandeling met osmium-zuur uitgeplozen zenuwen:
1. nbsp;nbsp;nbsp;stam van n. medianus........................... geen degeneratie.
2. nbsp;nbsp;nbsp;ramus ulnaris n. mediani .....................
3. nbsp;nbsp;nbsp;stam van n. radialis............................. •
4. nbsp;nbsp;nbsp;stam van n. cruralis............................ •
5. nbsp;nbsp;nbsp;huidtak van n. cruralis voor de dij.......... vrij veel vezels in 1'—4'stad.
C. stam van n. ischiadicus......................... geen degeneratie.
7. tak voor m. biceps feraor...................... enkele vezels in 1'—2'stad.
Haan, den 25'“quot; dag ziek geworden en 8 dagen later gestorven.
Onderzoek der na behandeling met osmium-zuur uitgeplozen zenuwen :
1. nbsp;nbsp;nbsp;stamnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;medianusnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[hoog gedeelte],.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;veel vezels in alle stadiën.
2. nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[laag gedeelte]....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zeer veel vezels in alle stadiën.
3. nbsp;nbsp;nbsp;ramus ulnaris n. mediani [hoog gedeelte]... veel vezels iri 1®—4quot; stad.
4. nbsp;nbsp;nbsp;gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[laag gedeelte]....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zeer veel vezels in alle stadiën
5. nbsp;nbsp;nbsp;stamnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;radialisnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[hoog gedeelte]...... veel vezels in 1'—4' stad.
0. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. [laag gedeelte]....... zeer veel vezels in alle stadiën
7. nbsp;nbsp;nbsp;tak voor m. triceps brachii.................. .....
8. nbsp;nbsp;nbsp;stam van n. intercostalis [11°. ? ].......... veel vezels in 2'—5' stad.
9. nbsp;nbsp;nbsp;huidtak [n. cruralis] naar de dij.......... zeer veel in 1'—4' stad.
10. stam van n. ischiadicus..................... geen degeneratie.
-ocr page 143-11. nbsp;nbsp;nbsp;tak voor m. glufaeus maj.................... veel vezels in 1'—4. stad.
12. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;m. glutaeus med.................... • nbsp;nbsp;nbsp;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
13. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;m. tibialis antic..................... ¦ nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
14. nbsp;nbsp;nbsp;. van n. peroneus naar voetrug....... veel vezels in alle stadiën.
Cteval 19.
Jonge haan, den 25®'™ dag ziek geworden en 14 dagen later gestorven.
Onderzoek der na behandeling met osminm-zuur uitgeplozen zenuwen;
1. nbsp;nbsp;nbsp;stam van n. vagus thorac. lings......... geen degeneratie.
2. nbsp;nbsp;nbsp;ramus cardiac, n. vagi links................ ¦ nbsp;nbsp;nbsp;gt;
3. nbsp;nbsp;nbsp;tak van n. vagus naar de maag links....
4. nbsp;nbsp;nbsp;opstijgend gedeelte van n.recurr. vagi links. »
5. nbsp;nbsp;nbsp;plexus brachialis links........................ vrij veel vezels in alle stadiën.
6. nbsp;nbsp;nbsp;tak voor een borstbeen-vleugelspier links, enkele vezels in 1® stad.
7. nbsp;nbsp;nbsp;stam van n. medianus links................ zeer veel vezels in alle stadiën.
8. nbsp;nbsp;nbsp;huidtak van ¦ voor bovenarm..... veel vezels in alle stadiën.
9- spiertak van » nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.... eenige vezels in 1®—3® stad.
10. en 11. spiertak voor buigzijde voorarm links, veel vezels in alle stadiën.
12. nbsp;nbsp;nbsp;stam n. radialis links........................ .... nbsp;nbsp;nbsp;•
13. nbsp;nbsp;nbsp;en 14. spiertakk. n.strekzijde voorarm links, vrij veel vezels in 1' stad.
15. nbsp;nbsp;nbsp;stam van n. intercostalis II links.......... vrij veel vezels in alle stadiën.
16. nbsp;nbsp;nbsp;huidtak van n. cruralis naar de dij links...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zeer veel vezels in alle stadiën.
17. nbsp;nbsp;nbsp;bovenste tak v. plexus ischiadicus........ veel vezels in alle stadiën.
18. nbsp;nbsp;nbsp;stam van n. ischiadicus [laag gedeelte]nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zeer veel vezels in alle stadiën.
19. nbsp;nbsp;nbsp;en 20. spiertakken v-an n. peroneusnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt; » » » •
Dwarse coupes van n°. 18 leeren, dat de gedegenereerde vezels in deze zenuw niet diffuus vespreid zijn, maar bundelsgewijs optreden.
Cleval 20.
Jonge haan, den 27“quot;“ dag ziek geworden, en na een voorbijgaande beterschap, 31 dagen later later gestorven.
Onderzoek der na behandeling met osmium-zuur uitgeplozen zenuwen;
1. nbsp;nbsp;nbsp;n. inlra-orhitalis links........................ geen degeneratie.
2. nbsp;nbsp;nbsp;ramus caldiac. n. vagi links................ • nbsp;nbsp;nbsp;•
9
-ocr page 144-130
3. nbsp;nbsp;nbsp;ramus cardiac, propr. [voorvlaktej links, geen degeneratie.
4. nbsp;nbsp;nbsp;ramus cardiac, propr. [aclitervlakte] links. »
5. nbsp;nbsp;nbsp;stam van n. medianus links................ ¦
6. nbsp;nbsp;nbsp;tak voor m. biceps brachii links.......... •
7. nbsp;nbsp;nbsp;spiertak naar buigzijde voorarm links.... vrij veel vezels in 2’—4* stad.
8. nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦ .... veel vezels in 1'—3® stad.
9. nbsp;nbsp;nbsp;buidtak ¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;... geen degeneratie.
10. nbsp;nbsp;nbsp;stam van n. intercostalis II links.......... twdjlelacbtige degeneratie.
11. nbsp;nbsp;nbsp;huidtak van n. cruralis naar de dij recbts... uiterst veel vezels in alle
stadiën.
12. nbsp;nbsp;nbsp;spiertak •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.... vrij veel vezels in 1®—3. stad.
13. nbsp;nbsp;nbsp;plexus ischiadicus links...................... geen degeneratie.
14. nbsp;nbsp;nbsp;stam van n. iscbiadicus links.............. veel vezels in alle stadiën.
15. nbsp;nbsp;nbsp;en 16. takken voor m. gastrocnemius links, zeer veel vezels in alle stadiën.
17. nbsp;nbsp;nbsp;tak van m. soleus links..................... zeer veel vezels in alle stadiën.
18, nbsp;nbsp;nbsp;19 en 20. spiertakken van n. peroneus links.. id. id
Een haan, den 76®” dag ziek geworden, is den volgenden dag gestorven. In de spiertakken van de n.n. peroneus en tibialis en een buidtak vannbsp;den n. cruralis, wordt het eerste stadium van degeneratie gevonden. Anderenbsp;zenuwen zijn niet onderzocht.
Kip, den 45®‘°“ dag ziek geworden en 4 dagen later gestorven.
In den n. tibialis en n. peroneus en de spiertakken van deze beide, worden veel vezels gedegenereerd gevonden in het 1® en 2® stadium.
Jonge haan, den 45®‘®” dag ziek geworden en, na een voorbijgaande beterschap [tengevolge van tijdelijke verandering van voedsel], den 68'quot;nbsp;dag gestorven.
Alle stadiën van degeneratie worden gevonden in de navolgende onderzochte zenuwen der linker lichaamshellt: ram. cutan. n. cruralis.
-ocr page 145-I3i
ram. m. gastrocnem.. n. vagus thoracicus, n. intercostalis III, n. medianus, ram. m. flex, anlilu-acli.
Kip, den 40™ dag ziek geworden en 2 d.igeii daarna gestorven.
Onderzoek der na behandelingAiiel osmiuiu-zuur uitgeplozcn zenuwen:
1. nbsp;nbsp;nbsp;huidtak van n. cruralis naar binnenvlakte van de dij links..... geen
degeneratie.
2. nbsp;nbsp;nbsp;stam van n. peroneus links................. twijlelachtige degeneratie.
van enkele vezels.
3. nbsp;nbsp;nbsp;4 en 5. spiertakken van n. peroneus links... id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.
6. stam van n. tibialis links..................... geen degeneratie.
7 en 8 spiertakken van n. tibialis links...... twijfelaclitige degeneratie.
Matig groote hen, den 44’‘™ dag ziek geworden en 4 dagen later gestorven.
Onderzoek der na behandeling met osmium-zuur uilgeplozen zenuwen:
1. nbsp;nbsp;nbsp;ram. cutan. n, cruralis dext... zeer veel vezels in alle stadiën van degeneratie.
2. nbsp;nbsp;nbsp;ram. ad. m. gastrocnem. dext.......... nbsp;nbsp;nbsp;id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.
3. nbsp;nbsp;nbsp;ram. ad. m. extens. dig. ped. dext. ..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.
4. nbsp;nbsp;nbsp;ram. ad. m. flex, antibrach ... eenige vezels in alle stadiën van degeneratie.
In aansluiting aan deze gevallen willen wij een beknopt overzicht geven van de verkregen resultaten.
Niet altijd was de degeneratie met zekerheid aan Ie toonen. Het laat zich begrijpen, dat men in twijfel kan veikeeren ofnbsp;men met een beginnende degeneratie, dan wel met een kunstproduct of een postmortale verandering te doen heeft.
Zelfs wanneer men uiterst voorzichtig te weik gaat, zal het toch licht gebeuren, dat de mergscheeden biet of daarnbsp;tengevolge van overmatige rekking of drukking, hat e i egel-matige contouren verliezen of zelfs in bollen uiteenvallen. Ooknbsp;de ingelreden ontbinding kan hiertoe bijdragen, en nu behoeft
-ocr page 146-152
het nauwelijks gezegd te worden, dat de dood niet altijd intrad op een tijdstip, hetwelk een onmiddellijke obductienbsp;toeliet, zoodat postmortale veranderingen niet waren uitgesloten.
Intu.sschen zijn van den anderen kant de veranderingen bij degeneratie van den beginne af reeds zoo karakteristiek, datnbsp;er in de twijfelachtige gevallen hoogst waarschijnlijk geennbsp;zenuwontaarding voorhanden was. Het onderzoek der kernennbsp;geeft ons hier ook geen vingerwijzing, daar bij beginnendenbsp;destructie van de mergscheede het aantal kernen nog nietnbsp;vermeerderd is (Hakken 1. c.).
Uit de gevallen S, 13, 14 en 24 blijkt, dat de microscopisch zichtbare degeneratieve veranderingen der zenuwen nog kunnen ontbreken of uiterst luttel zijn, wanneer de ziekte per-a-cuut is verloopen, zoodat de dood reeds 1—2 dagen na hetnbsp;begin der ziekte volgde.
Had het lijden langer dan 3 dagen geduurd, dan werden na den dood constant belangrijke en uitgebreide afwijkingennbsp;in de peripherische zenuwen aangetroffen.
In dezelfde zenuw ziet men normale of ten minste oogen-schijnlijk normale vezels, naast een grooter of kleiner aantal, welke in ontaarding verkeeren. Deze is doorgaans niet innbsp;alle vezels even ver voortgeschreden. Zoo vindt men, wanneernbsp;er reeds latere stadiën van degeneratie in een zenuw wordennbsp;aangetroffen, in den regel daarnaast, ook teekenen van verschenbsp;ontaarding. De laatste kan echter, zooals trouwens van zelfnbsp;spreekt, ook alléén voorkomen.
In die gevallen (7 en 12), waarin de ziekte een geprotra-heerd beloop had, werden ook sporen van regeneratie waargenomen.
Wij hebben hiermede die microscopische beelden op het oog, waarbij men aan dezelfde vezel, dikkere merghoudendenbsp;segmenten met dunnere (zgn. irtercalaire stukken) ziet afwisselen. Op gezag van Hakken en van Pekelharing amp; Winklernbsp;nemen wij aan, dat men hier met producten van regeneratienbsp;te doen heeft.
-ocr page 147-155
Wanneer men nagaat, hoever de degeneratie over het pe-ripherische zenuwstelsel verbreid is, dan blijkt, dat men met recht van een polyneuritis (in den zin van neuratrophianbsp;multiplex) kan spreken. Alleen de hersenzenuwen schijnen,nbsp;voor zoover wij dit uit bet betrekkelijk gering aantal waarnemingen mogen afleiden, in den regel gespaard te blijven,nbsp;hoewel toch ook in den n. vagus eenige malen teekenen vannbsp;degeneratie werden geconstateerd.
Onder de ruggemergszenuwen zijn er geen, welke gewoonlijk intact blijven. Integendeel, bij een eenigszins gevorderde degeneratie, worden zij allen, zonder uitzondering, hierdoor getroffen. Ook de plexus der ruggemergszenuwen blijven nietnbsp;onaangetast.
De wortels der ruggemergszenuwen werden nog niet onderzocht.
Zooals in verband met de klinische verschijnselen te verwachten was, vindt men de ontaarding het meest constant en het verst gevorderd in de zenuwen der extremiteiten. Ernbsp;bestaat te dien opzichte echter geen in het oog vallend verschil tusschen de bovenste en onderste extremiteiten.
Van de zenuwen van den romp werden, om licht te bevroeden redenen, de n.n. intercoslales het menigvuldigst onderzocht.
de meeste gevallen werd daarin degeneratie gevonden, hoewel minder frequent en dikwijls in geringere mate dannbsp;in de zenuwen der extremiteiten.
Met het bovenstaande is in het globale weergegeven, welken gcaad en welke uitbreiding het degeneratie-proces in het peri-pherische zenuwstelsel kan aannemen.
Wij hebben er echter nog op te wijzen, dat het bedoelde proces in het gebied van deuzelfden zenuwstam zeer ongelijkmatig schijnt te kunnen optreden en voortschrijden. Zelfsnbsp;zijn er gevallen, waarbij eenige takken van een zenuw zeernbsp;belangrijke afwijkingen vertonnen, terwijl andere takken vannbsp;dezelfde zenuw geheel vrij worden gevonden van degeneratie.
-ocr page 148-Eeii eii ander stemt overeen met de waarneming, dat de gedegenereerde vezels in de grootere zeniiwstammen niet diffuus verspreid zijn, maar bundelsgewijze voorkomen.
Üe vraag of de degeneratie naar de peripherie toeneemt, kan alleen door het onderzoek van dwarse coupes, op verschillende hoogten van de zenuw aangelegd, afdoende wordennbsp;beantwoord. De met behulp van uitgeplozen praeparaten verkregen resultaten, zijn voor dit doel minder bruikbaar. Hetnbsp;is namelijk niet wel uitvoerbaar alle vezels van een dikkennbsp;zenuwstam op deze wijze te onderzoeken. Zelfs met opoffering van veel tijd zou dit niet gelukken, daar er altijdnbsp;vezels verloren gaan bij hel afstroopen van de zenuwscheedenbsp;en het aanbangend endoneurium, zoowel als bij het splijtennbsp;van de zenuw in dunnere zenuwbundels. Wij hebben vannbsp;de dikkere zenuwstammen gewoonlijk niet alle bundels onderzocht, maar het verdere onderzoek gestaakt, wanneer in denbsp;eerste bundels een aanmerkelijk aantal gedegenereerde vezelsnbsp;voor den dag kwamen. Treft men nu toevallig een paarnbsp;bundels met betrekkelijk veel en sterk gedegenereerde vezels,nbsp;dan kan men zelfs den indruk verkrijgen, alsof de degeneratie hoogerop aanzienlijke!’ is dan naar de peripherie toe.
Dat dit zou kunnen voorkomen, is echter geheel onaannemelijk, als in strijd met de wet van Waller.
Of het omgekeerde waar is, nl. of de ontaarding centraal-waarts afneeiut. moeten wij voorloopig in het midden laten. Hel eenige geval, dat wij tot dusverre in dit opzicht onderzochten (n°. 7), pleit er intusschen voor.
Wij komen nu als van zelf tot het centrale zenuwstelsel. Het onderzoek hiervan biedt moeielijkheden aan, o. a. wegensnbsp;het volslagen gemis in de litteratuur, eener goede beschrijvingnbsp;van den normalen histologischen bouw dezer deelen.
.Mogelijk, dat een vlijtig voortgezet onderzoek na verloop van tijd, antwoord zal kunnen geven op de vraag of stoornissennbsp;m het centrale zenuwstelsel bij deze ziekte voorhanden zijn.
135
Voor hel oogeiiblik moeien wij, bij gebrek aan voldoende eigen ervaring, deze queslie nog onbeslisl lalen; wij komennbsp;er intusschen hieronder nog op lerug.
Over de microscopische veranderingen in de spieren kunnen wij korl zijn ; zij verloonen hel beeld eener eenvoudige alrophie.
Aeliologie.
Het is algemeen bekend, dat in hidië herhaaldelijk een ziekle hij onderscheidene vogelsoorten (hoenders, duiven, een-den e. a.) wordt waargenomen, welke met de door ons beschrevene groote overeenkomst heeft. Parese, resp. paralysenbsp;is het meest in het oogvallende symptoom dezer ziekte, welkenbsp;spontaan en meestal epizoötlsch optreedt en hetzij onder verschijnselen van dyspnoe met den dood eindigt of langzaam innbsp;genezing overgaat. Een identificeering van deze ziekle metnbsp;de menschelijke Beri-Beri ligt voor de hand en is dan ooknbsp;dikwerf opgeworpen. Het is ons echter niet bekend, dat denbsp;beweerde analogie ook door een pathologisch-anatomisch onderzoek , met name van de zenuwen, geslaafd is. (i)
Wij waren nog niet in de gelegenheid geweest de bedoelde ziekte te liesludeeren, toen de kippen van onzen voorraadnbsp;ziek begonnen te worden.
Deze voorraad bestond, zooals reeds gezegd, uit een zestal hoenders. Deze waren in Februari van dit jaar geïnfecteerdnbsp;uiet culturen van bacteriën, uit het bloed van een verschnbsp;beri-beri-lijk gewonnen. Er verliepen eenige maanden, gedurende welke alle proefdieren volmaakt welvarend hieven,nbsp;totdat in Juli een krachtige haan ziek werd onder de bekendenbsp;verschijnselen en, daarop afzonderlijk in een hok geplaatst,nbsp;i’eeds drie dagen later stierf.
(0 Vas Eecke [1. c.] alleen vermeldt het voorkomen vaii zenuw-dege-neratie hij ki|)pen. De door hem waargenomen ziekte, heelt groote overeenkomst met de door ons beschrevene, doch trad ondere andere omstandigheden op.
X*
-ocr page 150-136
Aangezien dit dier kort na den dood werd onderzocht — de voorkamers van het hart klopten nog hij de obductie — werdennbsp;van het hartebloed en verschillende organen (lever, milt,nbsp;nieren, testes) entingen gedaan op voedings-agar-agar ennbsp;gelatine (EsaARCH’sche »rolbuisjes”).
Deze entingen leverden een verscheidenheid van culturen; vijf soorten van bacteriën werden daarbij nl. verkregen, hetgeen ons weêrhield om te trachten daarmede andere kippennbsp;te infecteeren.
Ook werd het bloed van dezen haan met behulp van een gesteriliseerde pipet uit het hart gezogen en bij een anderennbsp;haan uit onzen voorraad onder de huid gebracht. Tegelijknbsp;werd een hen geplaatst in het hok, waarin de eerste haannbsp;gestorven was. Deze kippen werden i’espectievelijk 40 en 29nbsp;dagen daarna ziek. De tweede (^) stierf een paar dagen nanbsp;het uitbreken der ziekte, de eerste (Geval 2) werd ten behoevenbsp;van het onderzoek gedood. In de zenuwen van beide dierennbsp;werd degeneratie gevonden.
Van het bloed en de inwendige organen van den versch gedooden haan, werden, als hoven, entingen beproefd, doch allenbsp;proefbuisjes bleven steriel.
Inmiddels was in het bovenbedoelde hok weder een hen geplaatst, welke 18 dagen later aan de ziekte stierf (Geval 5).
Deze aanvankelijke resultaten leidden er toe, om het bloed der beide laatste kippen, bij een grooter aantal nieuw aangekochte hoenders, subcutaan in te spuiten, liet gezamenlijknbsp;aantal dezer bedroeg tien, welke in een kippenhok werdennbsp;geplaatst in gezelschap van een zestal andere kippen, welkenbsp;ter controle dienden.
Enkele dagen later werden nog vijf andere kippen subcutaan ingespolen met het door veuae-seclie gewonen bloed van een
(G Deze wordt onder de gevallen op pag. 120—131 niet vermeld, aangezien door bizondere omstandigheden slechts één zenuw, een spiertak van den n,nbsp;tibialis, onderzocht werd. Hierin kwamen eenige gedegenereerde vezels voor.
-ocr page 151-137
beri-beri-lyder; deze dieren werden elk met een controle-kip paarsgewijze in bamboezen kooien geplaatst.
Wij hadden aldus drie series van kippen, met welke resp. den o™ en September de proef werd aangevangen.
De eerste ziektegevallen werden resp. den 23™ en 24^'quot; September en den 1™ October waargenomen. Binnen eenigenbsp;dagen nam de ziekte reeds zulk een uitbreiding aan, dat geennbsp;enkel proefdier gespaard bleef, zoomin die, welke met bloednbsp;waren ingespoten, als die welke voor de controle dienden.
De mogelijkheid bestond hier, dat de controle-kippen geïnfecteerd werden door de met bloed ingespotene en het lag voor de hand, de bypotbetisctie smetstof te zoeken in de uitwerpselen van de laatste, te meer, omdat één symptoom, denbsp;frequente, dunne ontlastingen, hetwelk bij de eerste sporadische gevallen aan de aandacht ontsnapt was, nu geregeldnbsp;werd waargenomen.
Een vierde proevenreeks werd nu (3 October) begonnen met twintig nieuw aangeschafte hoenders. Om de kans van infectienbsp;door contact zooveel mogelijk uit te sluiten, werden deze allennbsp;afzonderlijk in bamboezen kooien opgesloten. Eenige kippennbsp;werden weder met bloed, andere met darminhoud van pasgestorven kippen iugespoten, terwijl de darmen van deze aannbsp;een derde groep werden te eten gegeven. Eindelijk bleven ernbsp;eenige kippen over, welke weder ter controle moe.sten dienen.
Achttien dagen later werd hij deze serie van 20 kippen het eerste ziektegeval waargenomen en wel bij een contróle-kip.nbsp;Het duurde een dag of tien, alvorens er nieuwe ziektegevallennbsp;bijkwamen, doch toen volgden deze elkander ook spoedig op,nbsp;zoodat er ruim een maand na het begin der proef, reeds wedernbsp;tien kippen gestorven waren. Onder deze bevonden zich zoo-'vel eenige van de controle-kippen als eenige, van de met bloed,nbsp;resp. darminhoud behandelde.
Inmiddels werden ook de bacteriologische onderzoekingen ijverig voortgezet. Hiervoor werden natuurlijk die kippen
-ocr page 152-158
gekozen, welke versch ter sectie kwamen. Ook werden vier zieke dieren opzellelijk gedood voor het verrichten van kweek-proeven.
Wij waren met de kweeking van bacteriën niet gelukkiger dan de eerste keeren en dit is ook de reden, waarom wijnbsp;die betrekkelijk spoedig hebben gestaakt.
Hartebloed en dikwijls ook kleine deelen van onderscheidene organen werden daartoe op verschillende voedings-bodems geënt;nbsp;ook werden geregeld culturen onder afsluiting van de luchtnbsp;beproefd. De resultaten waren echter meestal negatief. Innbsp;het geheel werden veertien gevallen bacteriologisch onderzocht.nbsp;Van deze leverden er negen, waaronder het viertal welkenbsp;voor het onderzoek gedood werden, in ’t geheel niets op; allenbsp;proefbuisjes bleven steriel.
In de vijf overige gevallen werden culturen gewonnen. Hieronder waren er drie, waarbij de dood kort te voren wasnbsp;ingetreden (de voorkamers klopten nog), terwijl de beidenbsp;andere kippen eenige uren te voren (’s nachts) waren gestorven , doch bij het onderzoek nog geen teekeuen van ontbindingnbsp;vertoonden.
De verkregen culturen waren in vier van de vijf gevallen zeer spaarzaam; slechts in enkele van de proefbuisjes ontwikkelden zich een gering aantal kolonies, andere buisjes vannbsp;dezelfde proef, bleven geheel steriel. Daarbij kwam, dat nietnbsp;één soort, maar onderscheidene soorten van bacteriën in denbsp;culturen werden aangetroffen; ook in hetzelfde buisje warennbsp;de opgekomen kolonies niet zelden verschillend.
Er bleef nu slechts' één geval over, waarbij het bacteriologisch onderzoek een iets meer belovend resultaat opleverde. Dit was het eenige, waarbij onder den microscoop bacteriënnbsp;in het bloed werden gezien (tamelijk dunne staafjes) en innbsp;alle buisjes zich constant en overvloedig dezelfde bacterie-species ontwikkelde. Wij zouden de eigenschappen dezernbsp;bacterie-species — staatjes, in de cultuur iets dikker dan denbsp;in het bloed gevondene — en van haar culturen, hier beliooren
-ocr page 153-139
Ie beschrijven, indien de daarmede verrichte infectie-proeven resultaten hadden opgeleverd.
Zooals hieronder zal blijken , W’as dit echter niet het geval.
rSa het hier medegedeelde is er geen aanleiding om te ge-looven, dat een of meerdere van de door ons gekweekte bacteriën de oorzaak zouden zijn van de ziekte. Van den anderen kantnbsp;is het echter niet waarschijnlijk, dat zij een post-mortaal verschijnsel zouden zijn; immers van ontbinding was in geennbsp;geval iets te bespeuren en wat meer zegt, in drie van de vijl'nbsp;gevallen contraheerden zich bij de obductie de boezems nog,nbsp;zoodat de dood eerst sedert kort moest zijn ingetreden.
Nu is het niet wel aan te nemen, dat de na den dood in het lichaam hinnengedrongen bacteriën zich daarbinnen innbsp;minder dan een uur tijds overal heen zouden kunnen verspreiden. De door ons gevonden bacteriën waren meerendeelsnbsp;zonder eigen beweging en het komt ons derhalve waarschijnlijk voor, dat zij gedurende de agonie zijn binnengedrongennbsp;en door den nog, zij het ook zwak onderhouden bloedstroomnbsp;ziiu getransporteerd en in het lichaam verspreid (').
Het binnendringen van levende bacteriën zou in casu te verklaren zijn uit verminderde levens-energie der cellen (in denbsp;eerste plaats het epithelium) van den wand van het darmkanaal, welke in gezonden staat een natuurlijke barrière daartegen vormen. Dat ook reeds in vroegere stadiën der ziekte,nbsp;bacteriën in het lichaam der zieke dieren zouden voorkomen,nbsp;daartegen pleiten de negatieve resultaten der enting in dienbsp;gevallen, waar de dieren opzettelijk voor het onderzoek warennbsp;gedood.
fn het voorbijgaan zij nog vermeld, dat ook de, in den •larminhoud voorkomende micro-organlsmen door ons geïsoleerdnbsp;a'i gekweekt werden. Er bestaat echter voorloopig geen
(O üok in beri-beri-lijkeii vindt men dikwerf, reeds kort na den dood, in het bloed en de organen, zelfs in bet zoo besloten gelegen ruggemerg,nbsp;velerlei en daaronder onbewegelijke inicro-organismen, welke blijkbaar nietnbsp;de oorzaak der ziekte zijn.
31
-ocr page 154-140
aanleiding om over hetgeen daarbij gevonden werd, in bizonderheden treden.
Intusschen werd ook langs den eerst ingeslagen weg het onderzoek naar de oorzaak der ziekte voortgezet.
Wij moesten als het waarschijnlijkste aannemen, dat hel erf van het Laboratorium geïnfecteerd was, aangezien nagenoeg alle kippen daar ziek werden en stierven, onverschillignbsp;of wij gepoogd hadden ze te inlecteeren of niet. Daaromnbsp;werd voor hel instellen der infectie-proeven een ander terreinnbsp;gekozen, dat, indien er al van besmetting sprake kon zijn,nbsp;als onbesmet mocht worden beschouwd. Nauwelijks hiermedenbsp;aangevangen, deed zich hel opvallend verschijnsel voor, dat opnbsp;het erf van het Laboratorium de ziekte plotseling tot staannbsp;kwam. Er kwamen geen sterfgevallen meer bij, de ziekenbsp;dieren herstelden en er werden verder geen nieuwe ziektegevallen meer waargenomen. Daardoor begaf ons onverwacht hetnbsp;materiaal voor verdere proeven. Tegelijk viel echter de aandaclitnbsp;op iets, dat ons tot dusverre ontgaan was, nl. de voeding.
Gedurende eenigen tijd waren de kippen gevoederd met een restant van gekookte rijst, afkomstig uit de keuken van hetnbsp;Militair Hospitaal alhier. Deze rijst werd telkens, daags na denbsp;koklng verstrekt. Met deze voeding was den 10™ Juni aangevangen en, door toevallige omstandigheden, den 20“ Novembernbsp;opgehouden.
De ziekte onder de kippen begon den 10™ Juli en het laatste sterfgeval viel voor op den 22™ November.
Er was dus een opvallende coïncidentie tusschen de rijstvoe-ding en de epizoötie. De laatste begon ongeveer een maand na de eerste; dit tijdsverloop was blijkbaar het incubatie-tijd-perk, want ook de later aangeschafte kippen werden gewoonlijknbsp;eerst na eenige weken ziek.
Deze overweging leidde er toe om te beproeven of de kippen, bij voedering met de bovenbedoelde rijst, ook ziek zouden worden op een terrein, waar de ziekte nog niet was voorgekomen.
-ocr page 155-141
Wij hadden daar reeds tien gezonde kippen bij paren in bamboezen kooien geplaatst. Bij één paar bevond zich eennbsp;zieke kip uit het Laboratorium, een ander ]gt;aar was reeds vroegernbsp;subcutaan ingespoten met een cultuur van de op pag. 158nbsp;besproken bacterie-species. Deze vier, en twee contróle-kippennbsp;werden, zooals te voren, gevoederd met rauwe gepelde rijstnbsp;van onzen eigen voorraad, de overige vier daarentegennbsp;kregen, van nu af, uitsluitend gekookte rijst uit het hospitaalnbsp;als voedsel.
Het resultaat was, dat de eerste zes allen (^) gezond bleven en dat de zieke kip genas, terwijl zich bij de laatste vier de ziektenbsp;openbaarde, bij het eene paar na drie weken, bij het anderenbsp;eerst twee weken later.
De ziekteverschijnselen waren zoo sprekend, dat de diagnose niet twijfelachtig was. Daarom werden de dieren niet opge-offerd voor het onderzoek der zenuwen, maar werd nu alsnbsp;proef op de som getracht, ze weder te doen genezen doornbsp;toediening van ander voedsel. Inderdaad gelukte dit volkomen.
Van den dag af, dat de kippen in stede van met de gekookte rijst uit het hospitaal, gevoederd werden met het gewone kip-penvoeder (rauwe rijst), namen zij gestadig in beterschap toe.nbsp;Na verloop van lijd zijn zij volkomen genezen.
Wij hebben deze proef later nog eens herhaald, weder met het resultaat, dat de dieren, welke de gekookte hospitaal-rijst genoten hadden, na eenige weken de bekende ziekteverschijnselen vertoonden. Ditmaal hebben wij de dierennbsp;opgeofferd en bleek het weder bij onderzoek van een aantalnbsp;met osmium-zuur behandelde zenuwen, dat veel vezels gedegenereerd waren (Geval 23 en 25).
Vervolgens deden wij voederingsproeven met dezelfde hospi-taal-rijst, echter in zoo verre verschillende van de voorgaande, dat deze rijst aan een deel der kippen in ongekookten staat als
ID Eerst later is er een aan een neus-keelaandoening gestorven zonder echter parelisch te zijn geweest. De overige zijn nog bij voortduring gezond.
-ocr page 156-142
voedsel werd gegeven, terwijl de andere haar gekookt, doch nu onmiddellijk na de koking nuttigden. De uitkomst was,nbsp;dat de dieren, welke met de versche gekookte rijst gevoederdnbsp;werden, weder door de ziekte werden aangetast, terwijl die,nbsp;welke de rauwe rijst als voedsel ontvingen, gezond bleven.
Het is derhalve aan geen redelijken twijfel onderhevig, dat de oorzaak der ziekte schuilt in de voedering met gekookte rijst.
Dit eenmaal vast gesteld zijnde, lag het voor de hand, deze proeven voort te zetten zoowel met andere diersoorten, alsnbsp;met andere rijst. Wij zijn hier dan ook onverwijld toe overgegaan, doch kunnen nog niet over uitkomsten berichten. Denbsp;lijd daartoe is nog te kort.
Wij moeten nu de vraag stellen, hoe het te verklaren is, dat de voedering met gekookte rijst bij kippen zenuw-de-generatie teweegbrengt. Hierop in te gaan is noodig, tennbsp;einde zich voorloopig te kunnen oriënteereu omtrent de nieuwenbsp;wegen, welke hij de voortzetting der proefnemingen belmorennbsp;te worden ingeslagen.
Voor zooverre de aetiologie der multiple neuritis bekend is, heeft men een toxischen en een infectieusen vorm te onderscheiden.
De toxische neuritis heeft men waargenomen als gevolg van chronische intoxicatie met lood, arsenicum, phosphorus, sublimaat, alcohol en wellicht nog andere vergiften.
Tot den infectieusen vorm heeft men gerekend de Beri-heri en de, in aansluiting aan verschillende infectie-ziekten optredendenbsp;neuritides. Ook de in Europa sporadisch voorkomende, spontane vorm van multiple neuritis, zijn velen geneigd als eennbsp;infectie-ziekte te beschouwen.
Met Rosenheim en Lewden neemt men echter algemeen aan, dat de oorzaak des infectieuse neuritis niet gelegen is in eennbsp;georganiseerd virus, maar in de deletaire werking van chemischenbsp;stoffen (stofwisselings-producten der bacteriën).
Is deze opvatting juist, dan heeft men derhalve alle vormen van polyneuritis in laatste instantie als toxische te beschouwen.
-ocr page 157-145
Dit geldt dan ook van de zenuw-degeneratie, welke als complicatie van niet infectieuse ziekten optreedt.
Wij zonderen hierbij die gevallen uit, welke met aandoeningen van het centraal zenuwstelsel (tabes dorsalis, syringo-niyelie) gepaard gaan. Wij hebben alleen het voorkomen van zenuw-ontaarding bij ziekten als diabetes, nephritis, hartlijdennbsp;e. a. op het oog.
Wij ontleenen aan Clinge Doorenbos (’), die speciaal het laatstbedoelde punt nader onderzocht, het volgende schema,nbsp;waarin de multiple neuritis van uit het standpunt der aetiologienbsp;beschouwd wordt en dat volkomen in overeenstemming is metnbsp;de tegenwoordig heerschende meeningen.
1. Neuritis toxica strictunbsp;sensu, door een bekend, vannbsp;buiten aan het organismusnbsp;toegevoerd vergif teweeggebracht. 2. nbsp;nbsp;nbsp;Neuritis, tengevolge vannbsp;een onbekend, door het organisme zelf geleverd vergif. 3. nbsp;nbsp;nbsp;Neuritis, tengevolge vannbsp;een onbekend, door het bin-nendringen van lagere organismen in het lichaam geleverd vergif. |
De neuritis na vet'giftiging met lood, alcohol, arsenicumnbsp;misschien ook met kwikzilver, phosphorus, kool-oxyde,nbsp;zwavelkoolstof, enz. Dé neuritis bij diabetes, hij nephritis. Neuritis bij tuberculose . diphterie, typhus en variolae.nbsp;Neuritis infectiosa tropicanbsp;(beri-beri). Neuritis infectiosa nostras. |
Wij hebben nu na te gaan, welke plaats in dit schema toekomt aan de polyneuritis der hoenders.
Toen éénmaal was uitgemaakt, dat de oorzaak dezer ziekte in de rijstvoeding te zoeken was, dachten wij in de eerste
1') Clinge Doorenbos. Over het voorkomen van onlaariling der periphere zenuwen bij verschillende ziekten. Acad. Proefschr. Utrecht, 1888.
-ocr page 158-144
plaats aaii een met de rijst aan liet organismus toegevoerd vergift.
Bij voortzetting der proeven bleek het echter, dat er van een preëxistent vergift geen sprake kon zijn, aangezien denbsp;dieren hij voedering met de ongekookte rijst van het hospitaal,nbsp;niet ziek werden. Ook de onderstelling, dat het schadelijknbsp;agens zich in de gekookte rijst gedurende het ophewarennbsp;zou ontwikkeld hebben, bleek onhoudbaar, daar de ziektenbsp;even goed optrad bij voedering met de versche gekookte rijst.
Wat echter niet per se buiten het lichaam behoeft te geschieden , kan daarom toch wel in het darmkanaal plaats hebben. Men zou zich kunnen voorstellen, dat bij de voederingnbsp;met gekookte rijst gunstige condities gegeven waren voor denbsp;ontwikkeling in bet darmkanaal van zekere nog onbekendenbsp;micro-organismen en dientengevolge voor het ontstaan van eennbsp;vergift, hetwelk zeuuw-degeneratie kan teweegbrengen.
Om dit uit te maken, voederden wij eenige kippen nu niet uitsluitend met de gekookte hospitaal-rijst, maar gaven daarbijnbsp;van tijd tot tijd nog ander voedsel, nl. rauwe, ongepelde rijstnbsp;van onzen eigen voorraad. Er werd zorg gedragen, dat denbsp;dieren niet alleen het laatste, maar ook het eerste voedsel innbsp;overvloed nuttigden. De uitkomst was tot dusverre negatief:nbsp;niet een van de zes dieren, waarmede de proef gedaan w'erd,nbsp;is in verloop van ruim twee maanden ziek geworden.
Zij zijn ook niet vermagerd, waarop wij, om later te vermelden redenen met nadruk wijzen.
Hoewel het voorzichtigheidshalve raadzaam is zijn oordeel nog eenigen tijd op te schorten en den verderen loop dernbsp;proefneming af te wachten, zoo is toch dit voorloopig resultaatnbsp;wel geschikt om twijfel te wekken aan de uitsluitende geldigheid der vergift-theorie.
Reeds vroeger hadden wij ons de mogelijkheid voor oogen gehouden van het optreden van polyneuritis tengevolge vannbsp;inanitie.
A priori is het niet onwaarschijnlijk, dat een gebrekkige
-ocr page 159-145
voeding nutritieve stoornissen in de zenuwen, zoo goed als in andere organen, na zich zal slepen.
Dat hiervan in de litteratuur geen gewag gemaakt wordt, kan niet als tegenbewijs worden aangevoerd, aangezien ernbsp;bijna nog geen onderzoekingen in deze richting zijn ingesteld.nbsp;Het eenige wat ons te dien opzichte bekend is, zijn de belangwekkende onderzoekingen van Cltnge Doorbnbos (1. c.)
Deze komt op grond van zijne negatieve bevindingen bij aan tumor-kacliexie te gronde gegane individuen en bij eennbsp;na 14 dagen bongerlijdens gestorven konijn, tot de conclusie,nbsp;dat inanitie alleen, geen zenuw-degeneratie kan te weeg brengen.
Zooals reeds werd medegedeeld, moet bij onze kippen stellig een inanitie-toestand worden aangenomen, aangezien het lijden optreedt onder verschijnselen van algemeene vermagering,nbsp;welke reeds aan de motiliteits-stoornissen voorafgaat en nietnbsp;alleen aan de atropine der willekeurige spieren, maar ook aannbsp;het verdwijnen van het onderhuidsche vetweefsel kenbaar is.
Het klinkt eenigszins bevreemdend, dat dezelfde rijst, welke iö ongekookten staat als voeder zeer goed voldoet, na innbsp;stoom gekookt te zijn, een ongeschikt voedsel zou geworden zijn.
Dat bij de koking onmisbare voedings-bestanddeelen zouden verloren gaan, is niet aan te nemen. Echter laat bet zichnbsp;denken, dat zoodanige bestanddeelen in een minder of nietnbsp;voor assimilatie vatbaren vorm worden omgezet. Een anderenbsp;mogelijkheid bestaat daarin, dat deze vorm van voedsel nietnbsp;in staat is om den pbysiologiscben prikkel aan te brengen,nbsp;welke de spijsverterings-functies aan den gang brengt ennbsp;onderhoudt.
Hoe ook de verklaring moge zijn, de teekeuen van inanitie zijn niet te miskennen en bet is nu de vraag, in welk verband deze staat met de ziekte-oorzaak en met de ziekte zelve.
Het gaat niet aan, ook de inanitie op rekening te stellen ¦van bet hypothetisch vei'gift. Dit zou in strijd zijn met hetnbsp;i^oitgt; dat de dieren niet vermagerden, toen zy, behalve denbsp;gekookte hospitaal-rijst, nog ander voedsel kregen,
10
-ocr page 160-146
Men zou intusschen kunnen toegeven, dat de gekookte rijst, om zniver physiologische redenen inderdaad een ongeschiktnbsp;voedsel is, maar toch de vergift-theorie in den hovenhedoeldennbsp;zin blijven aanhangen en de inanitie alleen als een noodzakelijknbsp;predisponeerend moment beschouwen.
Van den anderen kant zou het echter niet gerechtvaardigd zijn om op grond van een betrekkeUjk gering aantal waarnemingen met negatieve uitkomst, de mogelijkheid uit te sluiten ,nbsp;dat inanitie de eenige en onmiddellijke oorzaak kan zijn vannbsp;zenuw-degeneratie.
Van daar, dat wij door opzettelijk met dat doel ingestelde proeven trachtten na te gaan, of de stelling van Cli.nge Dooresbosnbsp;algemeen geldig is: «Hongerlijden, niet gecompliceerd metnbsp;ophooping van giftige stofwisselings-producten, leidt niet totnbsp;zenuw-degeneratie.”
Deze proeven zijn nog niet geheel afgeloopen. De aanvankelijke resultaten zijn intusschen, het moet erkend worden, geheet in overeenstemming met de boven aangehaatde uitspraak.
Wij hebben twee kippen ten gevolge van gebrekkige voeding — zij aten dagelijks slechts een geringe hoeveellieid rauwe ongepelde rijst — langzaam laten verhongeren.
De een stierf den 14™ en de andere den 18™ dag.
Bij geen van beiden gingen verschijnselen van parese of paralyse aan den dood vooraf. Behalve emaciatie in belangrijken graad, werden bij de obductie geen afwijkingen geconstateerd , terwijl het onderzoek van een groot aantal zenuwennbsp;geen spoor van degeneratie aan het licht bracht.
Zooals men ziet, is het hij den oogenhlikkelijken stand van het onderzoek nog niet mogelijk de eigenlijke ziekte-oor-zaak te doorgronden. Zeker is het alleen, dat deze aan denbsp;voedering met de gekookte rijst gebonden is. Of echter eennbsp;hypothetisch vergift, dan wel de inanitie de hoofdrol speelt,nbsp;moet voorloopig in het midden gelaten worden.
-ocr page 161-147
Het eerste zal alleen door chemische en bacteriologische onderzoekingen uit te maken zijn. Aangezien deze echternbsp;stellig vele bezwaren zullen opleveren, zonder dat de zekerheid van een afdoend resultaat daar tegenover staat, hebbennbsp;wLJ er vooreerst de voorkeur aan gegeven om te trachten doornbsp;veelvuldig gevarieerde voederingsproeven de oorzaak der ziektenbsp;nader te precisceeren.
Toen wij de ziekte in den aanvang onder de oogen kregen, werden wij door de klinische verschijnselen, door de anatomische afwijkingen in de zenuwen en eindelijk door het epidemisch (of juister epizootisch) optreden zoo levendig herinnerdnbsp;aan de inenschelijke Beri-beri, dat wij de hoop koesterdennbsp;door de studie van de eerste ook licht te kunnen verspreidennbsp;over het wezen en de oorzaak van de laatstgenoemde ziekte.
Deze opmerking vinde in ons verslag haar plaats, teneinde rekenschap te geven van den langdurigen tijd, welke wij besteednbsp;hebben aan een onderzoek, waarvan de resultaten misschiennbsp;ten slotte zullen blijken niet in allen deele aan de verwachtingnbsp;te beantwoorden.
Hoe dieper wij toch in ons onderwerp indrongen, hoe meer zich, naast nieuwe punten van overeenkomst, ook belangrijkenbsp;punten van verschil opdeden,
De eene zoowel als de andere mogen hier gereleveerd Worden.
Zeker zijn alle ziekteverschijnselen even goed als bij Beri-beri door het lijden der peripherisch zenuwen te verklaren.
Men heeft echter eerst het recht, een op zich zelf staande multiple neuritis aan te nemen, wanneer in het ruggemergnbsp;§6en pathologisch-anatomische afwijkingen kunnen wordennbsp;uangetoond.
Zooals bekend, bestaat er verschil van meening over de vraag bij polyneuritis het lijden der peripherische zenuwen alnbsp;dan niet afhankelijk is van centrale stoornissen. Doch ook alnbsp;ueemt men een primair ruggemergslijden aan, hierover zijn
-ocr page 162-148
allen het eens, dat primaire veranderingen, welke ad oculas kunnen worden gedemonstreerd, in het ruggemerg niet voorkomen.
Ten deze opzichte nu bestaat er nog een leemte in ons onderzoek. Zooals reeds gezegd, hebben wij nog geen gelegenheidnbsp;gehad het ruggemerg systematisch te onderzoeken. Wij meenennbsp;het echter reeds bij voorbaat te mogen betwijfelen of er bijnbsp;onze kippen in het ruggemerg demonstrable veranderingennbsp;zullen gevonden worden, afgezien misschien van die, welke alsnbsp;secundair aan de peripherische neuritis zouden te beschouwennbsp;zijn. De gevallen van betrekkelijk snelle genezing , nadat denbsp;ziekte reeds ver voortgeschreden was, pleiten daar ten sterkstenbsp;tegen en wijzen er veeleer op, dat het centraal zenuw'stelselnbsp;nog intact of ten minste niet in belangrijke mate lijdende was.
Een ander punt, dat wij niet met stilzwijgen mogen voorbijgaan, is, dat er in enkele van onze gevallen in het geheel geen of slechts spaarzame zenuw-degeneratie werd aangetroffen.
Deze waarneming staat intusschen niet op zich zelf. Bij de LAHDRv’sche verlamming, welke volgens de jongste onderzoekingen van Naüwerck amp; Barth (‘) ook als een multiplenbsp;neuritis moet worden opgevat, kan het evenzoo voorkomen,nbsp;dat b. V. sommige beweegzenuwen geen neuritische veranderingen vertonnen, hoewel in haar gebied toch belangrijkenbsp;mortorische stoornissen werden geconstateerd.
De genoemde onderzoekers nemen aan, dat men hier met een functioneele stoornis in de geleidingsbaan te doen heeft,nbsp;waaraan geen anatomische verandering beantwoordt, ten minstenbsp;niet een zoodanige, als met behulp der bekende methoden kannbsp;worden aangetoond. Zich op het standpunt van de vergift-theorie stellende, meenen zij, dat het vergift begint met denbsp;zenuwen te verlammen om bij langduriger inwerking degene-ratieve veranderingen te weeg te brengen.
{*) Naüwerck amp; Bahth. Ziir patliologischeii Anatomie der LANDRYschen Lahmung, Zieglers Beilrage Bnd. X, 1889.
-ocr page 163-149
Het zou echter ook kunnen zijn, dat de anatomische ver-andej’ingen niet gevonden werden, omdat men ze niet gezocht heeft, waar zij het eerst te verwachten zijn, nl, aan denbsp;peripherische uiteinden der zenuwen. Bi] de multiple neuritisnbsp;schrijdt het degeneratie-proces in de zenuw centripetaal voortnbsp;en het behoeft dus niet te bevreemden, dat b. v. reeds motorische stoornissen kunnen voorhanden zijn, terwijl in de motorische geleidingshanen nog anatomische afwijkingen ontbreken;nbsp;deze zouden dan nog tot de peripherie, tot de zenuw-eind-plaat, beperkt kunnen zijn.
Zeker zou een nader onderzoek te dien aanzien zeer ge-wenscht zijn. In geen enkele publicatie over multiple neuritis vindt men daarop betrekking hebbende mededeelingen. Ooknbsp;wij zijn er niet op in kunnen gaan.
Terwijl de histologi.sche veranderingen, welke in de zenuw-vezels bij de degeneratie optreden zeer nauwkeurig experimenteel zijn nagegaan, bestaat er nog een volslagen gebrek aan gegevens betreffen het lot, dat de peripherische uiteindennbsp;der zenuwen daarbij ondergaan.
De groote bezwaren aan een zoodanig onderzoek verbonden, verklaren deze leemte in onze kennis.
Wij meenen dus na het bovengezegde, recht te hebben onze ziekte vooralsnog als een polyneuritis peripherica te beschouwen.
Hiermede is het voornaamste punt van overeenkomst met Beri-beri in het licht gesteld.
De vocht-uitstortingen in de sereuse holten en de oedemen, de veranderingen aan het hart, de spier-hypertrophiën (naastnbsp;atrophiën) e. a. zijn even zooveel verschijnselen, welke hijnbsp;Beri-heri gevonden, doch bij onze zieke kippen gemist worden.
Zij zijn echter onzes inziens niet voldoende om beide ziekten als in wezen elkander verschillend te proclameeren.
Immers hij zoo hemelsbreed uiteenloopende anatomische en physiologische verhoudingen als tusschen den raensch en denbsp;Bedoelde dier-species, zou ook dezelfde ziekte bij heide nietnbsp;volkomen hetzelfde beeld kunnen aanbieden.
-ocr page 164-150
Meer gewiclit hechten wij dan nog , als punt van verschil, aan de algemeene emaciatie, welke de polyneuritis der hoendersnbsp;inleidt en welke niet tot de constante en niuimer tot de eerstenbsp;kenleekenen der Beri-heri behoort.
Wat echter bij ons den doorslag geeft om ze niet te identi-flceeren is de aeliologie. Er zijn geen feiten bekend, welke er toe dringen om het ontstaan van de Beri-heri zoo onmiddellijk in verband te brengen met de voeding als het gevalnbsp;bleek te zijn hij de polyneuritis der hoenders.
In ieder geval zijn intusschen door ons onderzoek gezichtspunten geopend, welke ongetwijfeld voor de studie der polyneuritis in het algemeen en derhalve ook van de Beri-heri van gewicht zijn.
-ocr page 165-DOOR
JEÏ,
Veel verschil in gevoelen heeft immer in Indië bestaan hij de beantwoording der vraag of het muildier bij het Leger alhiernbsp;genoegzaam gevoed word.
De meeste officieren, die met de muildieren te maken hebben , zijn van oordeel, dat de voeding ongenoegzaam is, en schrijvennbsp;allerlei zaken als: spoedig zweeten, steunen bij het opladennbsp;anz., aan onvoldoende voeding toe.
Ik stel mij hierbij echter de vraag: is ieder muildier wel geschikt om een doode, onbehouden vracht van ongeveer 135nbsp;kilogrammen geruimen tijd te dragen? Voorzeker niet, ennbsp;kan men door goede voeding het individu misschien watnbsp;krachtiger maken, het ynuildier is geen machine; het gaatnbsp;niet op hoe meer kolen, hoe meer stoom.
Een tweede vraag, die ik mij stel, is: Krijgt het muildier alhier genoegzaam voedende bestanddeelen met zijn ration?
Ziet men dan wat het ration alhier bevat, en wat het muildier in andere legers krijgt, dan moet men die vraag metnbsp;®ja” beantwoorden.
In het Fransche leger toch is het gewoon ration :
4 K. G. hooi 4,23 K. G. havernbsp;Bij spoorwegvervoernbsp;3 K. G. hooinbsp;2 K. G. haver
bevattende:
eiwitstoffen 0,793. koolhydraten 5,08.
bevattende:
eiwitstoffen 0.633. koolhydraten 3,08.
-ocr page 166-152
Op voet van oorlog:
3 K. G. nbsp;nbsp;nbsp;hooi .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;\nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;eiwitstolTennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,78.
2 K. G. nbsp;nbsp;nbsp;stroo .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. ibevalteiide:
4,5 K. G. haver nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. )nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;koolhydratennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6,99.
In het Engelsche leger ontvangt het muildier :
a.) In de Krim.
10 Eng. ponden gerst. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, eiwitstoffen 0,56.
„ nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. , , ^bevattende:
12 Eng. nbsp;nbsp;nbsp;pondennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;stroohaksel.)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;koolhydratennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7,57.
b.) In Amerika gedurende den scheidingsoorlog.
8 Eng. ponden hooi .
eiwitstoffen 0,84. koolhydraten 6,16.
^bevattende
11 Eng. ponden graan (haver ?J)
c.) In Zuid-Aprika.
20 Eng. ponden haverstroo. |bevattende; of
10 Eng. pond. gekneusde maïs.|bevatlende: of
10 Eng. ponden haverstroo. )
„ ^ nbsp;nbsp;nbsp;j •• Jbevaltende:
5 Eng. pond. gekneusde mais.^
d.) Op Cyprus.
eiwitstoffen 0,7. koolhydraten 7,56,
eiwitstoffen 0,52. koolhydraten 3,86.
eiwitstoffen 0,6. koolhydraten 5,72.
eiwitstoffen 0,58. koolhydraten 10,22.
eiwitstoffen 0,8.
koolhydraten 6,05.
(bevattende
8 Eng. ponden gerst.
24 Eng. ponden stroohaksel of
10 Eng. ponden hooi .
8 Eng. ponden gerst. nbsp;nbsp;nbsp;. .(bevattende:
1 Eng. pond zemelen
-ocr page 167-153
e.) In Indie,
10 Eng. ponden gerst. . nbsp;nbsp;nbsp;0,56.
12 Eng. ponden stroohaksel.) nbsp;nbsp;nbsp;koolhydraten 7.47.
of
o Eng. ponden gram. . nbsp;nbsp;nbsp;, eiwitstoffen 0,56.
° ^ nbsp;nbsp;nbsp;°nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bevattende; „ ,
12 Eng. ponden stroohaksel.) nbsp;nbsp;nbsp;koolhydraten 5,72.
f.) In Suakin.
6 Eng. ponden gerst. . nbsp;nbsp;nbsp;.)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. eiwitstoffen 0,61.
” ' nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^bevattende:, „ ,
8 Eng. ponden stroohaksel .J nbsp;nbsp;nbsp;koolhydraten 0,7.
Ziet men nu, dat het ration van het muildier in Ned.~lndië beslaat uit:
32 K. G. gras en 2,05 K. G. gaba en dat dit ration bevat:
1,17 K. G. eiwitstoffen en 6,58 K. G. koolhydraten
dan blijkt het dat het beantwoorden der vorige vraag met »ja”, volkomen gerechtvaardigd is.
Als nu het muildier alhier met zijn ration, genoegzaam voedende bestanddeelen wordt aangeboden, waaraan kan helnbsp;dan liggen, dat bijna algemeen geklaagd wordt, dat denbsp;muildieren niet genoeg voedsel ontvangen, welke klacht zichnbsp;meesttijds grondt, op de zich uitende zwakte der muildieren?
Vooreerst, zooals ik reeds gezegd heb, zullen alle muildieren niet berekend zijn voor de diensten, die van hen geëischtnbsp;Worden.
Is echter de lichaamsbouw enz,, van dien aard, dat men verwachten kan, dat het muildier de diensten, die men vannbsp;hem vergt, verrichten kan, en blijkt het dat het zwak blijftnbsp;niettegenstaande de groote hoeveelheid voedende bestanddeelen,nbsp;die hem met zijn ration hier in hulië toegediend worden, dannbsp;moet de oorzaak ergens anders gelegen zijn.
Wat kan de oorzaak zijn?
-ocr page 168-1S4
Het is duidelijk dat, wanneer het muildier een ration krijgt met meer dan voldoende voedende bestanddeelen, en wanneernbsp;dat ration alsdan niet voldoet, liet aan den vorm moet liggennbsp;waaronder die voedende bestanddeelen aan het muildier worden toegediend.
Het is toch bekend, dat het b. v. niet onverschillig is of men een paard zijne voedende bestanddeelen toedient in dennbsp;vorm van roode rijst, gaba, padie of maïs.
Het voedsel moet aan bepaalde eischen voldoen, waardoor het geschikt wordt, om als voedsel voor een bepaalde diersoort te kunnen dienen.
Nu is het bekend, dat bet muildier een veel grooleren prikkel op bet darmkanaal noodig heeft, om uit de voedselsnbsp;de voedende bestanddeelen te trekken, dan bet paard.
Zelfs bij het paard is een matige prikkel op het darmkanaal een vereiscbte, want men ziet, volgens de proeven door Haub.vernbsp;genomen, dat bij bet voederen van haver zonder stroobaksel,nbsp;Vei—^^46 der haver onverteerd met de mest afgaat , terwijl indiennbsp;stroobaksel wordt bijgevoederd, slechts '/soo—'/looo onverteerdnbsp;het lichaam verlaat.
Het is daarom dan ook gedeeltelijk, dat ik steeds bet voederen van padie aanbeveel boven het voederen van gaba, daar de paarden met de padie ook bet zich daaraan bevindendenbsp;slroo opeten.
Het gras, dat het hoofdyoedsel van het muildier uitmaakl, bevat al zeer weinig hel darmkanaal prikkelende bestanddeelen;nbsp;en ziet men bij hel paard de goede gevolgen van het gevennbsp;van het darmkanaal prikkelende voedsels, hoe veel te meernbsp;moet dit dan het geval zijn bij het muildier, dat aan zulknbsp;soort voedsels veel meer behoefte heeft.
Men ziet het muildier, zoo hij zulks kan krijgen, dan ook met genoegen, stroo, atap enz. eten, en laat daarvoor hetnbsp;gras liggen.
Gaal men dan ook de rations, hiervoor opgegeven, na, dan ziet men dat stroobaksel een voorname rol in de rations der
-ocr page 169-153
muildieren speelt, en in Brilsch-Indië, wat het naaste bij onze verhoudingen komt, ontbreekt het iu geen ration.
In een leger met zulk eene groote hoeveelheid muildieren als het Brilsch-Indische, zal de ondervinding wel geleerd hebben,nbsp;wat het muildier het meest dienstig is.
Het komt mij voor, dat men verkeerd zou doen, te trachten de krachten der muildieren te verbeteren, door het geven vannbsp;een grooter quantum van hetzelfde voedsel, dat zij nu krijgen,nbsp;doch het is aangewezen, om een gedeelte van het voedsel datnbsp;zij nu ontvangen, Ie vervangen door een voedsel heter berekend voor het darmkanaal van het muildier.
Hiervoor komt in de eerste plaats in aanmerking het gras, en het is mijne overtuiging, indien een gedeelte van hetnbsp;gras vervangen word door stroohaksel, de. klachten die nunbsp;steeds gehoord worden over het onvoldoende van de voedingnbsp;der muildieren, tot het verledene zouden hehooren.
-ocr page 170-154
Het is duidelijk dat, wanneer het mnildier een ration krijgt met meer dan voldoende voedende bestanddeelen, en wanneernbsp;dat ration alsdan niet voldoet, het aan den vorm moet liggennbsp;waaronder die voedende bestanddeelen aan hel muildier worden toegediend.
Het is toch bekend, dat het h. v. niet onverschillig is of men een paard zijne voedende bestanddeelen toedient in dennbsp;vorm van roode rijst, gaba, padie of maïs.
Het voedsel moet aan bepaalde eischen voldoen, waardoor het geschikt wordt, om als voedsel voor een bepaalde diersoort te kunnen dienen.
Nu is het bekend, dat het muildier een veel grootercn prikkel op het darmkanaal noodlg heeft, om uit de voedselsnbsp;de voedende bestanddeelen te trekken, dan het paard.
Zelfs bij het paard is een matige prikkel op het darmkanaal een vereischte, want men ziet, volgens de proeven door Haubxernbsp;genomen, dat bij het voederen van haver zonder stroohaksel,nbsp;’/ei—der haver onverteerd met de mest afgaat, terwijl indiennbsp;stroohaksel wordt bijgevoederd, slechts Vsoo—Viooo onverteerdnbsp;het lichaam verlaat.
Het is daarom dan ook gedeeltelijk, dat ik steeds het voederen van padie aanbeveel boven het voederen van gaba, daar de paarden met de padie ook het zich daaraan bevindendenbsp;stroo opeten.
Het gras, dat het hoofdyoedsel van het muildier uitmaakt, bevat al zeer weinig het darmkanaal prikkelende bestanddeelen;nbsp;en ziet men bij het paard de goede gevolgen van het gevennbsp;van het darmkanaal prikkelende voedsels, hoe veel te meernbsp;moet dit dan het geval zijn bij het muildier, dat aan zulknbsp;soort voedsels veel meer behoefte heeft.
Men ziet het muildier, zoo hij zulks kan krijgen, dan ook met genoegen, stroo, atap enz. eten, en laat daarvoor hetnbsp;gras liggen.
Gaat men dan ook de rations, hiervoor opgegeven, na, dan ziet men dat stroohaksel een voorname rol in de rations der
-ocr page 171-155
muildieren speelt, en in Britsch-Indië, wat het naaste bij onze verhoudingen komt, ontbreekt het in geen ration.
In een leger met zulk eene groote hoeveelheid muildieren als het Brüsch-Indische, zal de ondervinding wel geleerd hebben,nbsp;wat het muildier het meest dienstig is.
Het komt mij voor, dat men verkeerd zou doen, te trachten de krachten der muildieren te verbeteren, door het geven vannbsp;een grooter quantum van hetzelfde voedsel, dat zij nu krijgen,nbsp;doch het is aangewezen, om een gedeelte van het voedsel datnbsp;zij nu ontvangen, te vervangen door een voedsel beter berekend voor het darmkanaal van het muildier.
Hiervoor komt in de eerste plaats in aanmerking het gras, en het is mijne overtuiging, indien een gedeelte van hetnbsp;gras vervangen word door stroohaksel, de klachten die nunbsp;steeds gehoord worden over het onvoldoende van de voedingnbsp;der muildieren, tot het verledene zouden behooren.
-ocr page 172-In de niededeelingen uit ’s lands Plantentuin te Buitenzorg, VII,
«Eerste verslag van het onderzoek naar de plantenstoffen van Nederlandsch-lndië,” vond ik voor de veearsenijkundigen een zeernbsp;te waardeeren onderzoek van Rauwollia L. (incl. Cyrtoseplionianbsp;Miq. en Ophioxylon L.) door M. Greshoff.
De volgens Filet Ophioxylon serpeutinum, in ’t Maleisch en Javaansch genaamd Poeleh-pandak, werd reeds sedert jaren doornbsp;mij hij de behandeling van paarden gebruikt.
De wortel van deze plant werd namelijk voorgeschreven tegen ingewandswormen van paarden.
Dat dit middel bij de inlanders reeds sedert onheugelijke lijden in gebruik is tot dit doel, kan men uit het opstel van dennbsp;Heer Greshoff zien.
Werd mijn hulp bij paarden, behept met ingewandswormen ingeroepen, dan liet ik de versche wortel raspen en van dit raspelnbsp;ongeveer 20 gram met een weinig water schudden en hetnbsp;paard ingeven.
Had het middel de gewenschte werking niet, dan liet ik na twee dagen nogmaals dezelfde hoeveelheid geven.
Ik ben altijd uiterst tevreden over dit middel geweest, doch moet aanraden vooral niet onvoorzichtig met het middel tenbsp;zijn, daar hij eenigszins te groote gift gemakkelijk hevigenbsp;diarrhée ontstaat.
De worm is, voor zooverre ik hem heb kunnen bepalen, de Oxyuris curvula, die hier hij de paarden zeer veelvuldig voorkomt.
Hoewel volgens de meeste schrijvers, deze worm voor het paard zeer onschuldigd is, komt hij hier hij sommige paardennbsp;in zulk eene hoeveelheid voor, dat de eigenaar eene hehan-
-ocr page 173-157
deling vvenscht, en mijns inziens ook een behandeling ingesteld moet worden.
Andere worni-middelen, vroeger door mij gebruikt, lieten dikwijls in den steek, of hadden geene genoegzame uitw'er-king tegen dezen worm, tol dat de Poeleh-pandak door mij gebruikt werd , en die dan ook nadien altijd door mij gebruikt is.
Het was mij dan ook zeer welkom, toen het verslag van het onderzoek van den Heer Greshoff mij in handen kwam,nbsp;daarin te lezen, dat men zeer moet oppassen , de ware wortelnbsp;te krijgen, daar andere w'orlels, onder denzelfden naam verkochtnbsp;worden. De dosis van de gedroogde wortel kan ik nog nietnbsp;opgeven, doch zal zulks geschieden in een der volgendenbsp;afleveringen.
Ik laat nu volgen helgeea de Heer Greshoff aangaande deze plant zegt.
H. Mars.
Hauwolfia L. (lncl. Cyrtosiphonea Mig. en Ophioxylon L.).
Bauwofila canescens W.
De bast bevat nbsp;nbsp;nbsp;alcaloid en voorts de fluoresceerende
geel-bruine stof, die men in vele Apocyneae aantreft (0.7°/o). Deze stof schudt men uit de zure oplossing (bereid door hetnbsp;spiritueuze extract van den bast met zoutzuurhoudend waternbsp;fe behandelen) met warme chloroform uit. Men kan daarnanbsp;het alcaloid door koolzure soda vrij maken en met aethernbsp;uitschudden; echter gaat reeds een deel van het alcaloid uitnbsp;de zure vloeistof in chloroform over en blijft een ander deelnbsp;in de alcalische vloeistof achter. Ook bevat deze Apocyneanbsp;in geringe hoeveelheid eene door zoutzuur gemakkelijk splits-hare stof, die niet nader werd onderzocht. Ook in de bladennbsp;homt alcaloid voor, in de zaden zijn slechts sporen aanwezig.nbsp;De kleur-reacties van het alcaloid zijn als volgt: zwavelzuur;nbsp;zwak vuilgroen; zwavelzuur en kaliumdichromaat: eerst zwarte
-ocr page 174-1S8
strepen, daarna roodviolet; Fröhde’s reagens wankleurig blauwgroen; salpeterzuur levendig rood. De kleur, die het alcaloid niet salpeterzuur aanneemt, is even intens als die van eennbsp;korreltje rosolzuur, dat met kaliloog afgewreven wordt, maarnbsp;is iets meer oranje-rood van tint. Het alcaloid, uit de bladennbsp;bereid, geeft de kleurreactie met salpeterzuur minder fraai.nbsp;Tusschen de salpeterzuur-reactie der alcaloiden van Rauwolfia ennbsp;Ophioxylon is geen verschil bemerkbaar, en ook Cyrtosiphonia-alcaloid geeft nagenoeg dezelfde fraaie reactie. Zoodra voldoendnbsp;materiaal dezer drie geslachten beschikbaar geraakt, hoop iknbsp;het voorloopig onderzoek voort te zetten.
Volgens Bentham en Hooker’s Gen. Plant. (Deel II p. 697.) omvat het geslacht Rauwolfia niet alleen de soorten, vroeger daartoe gerekend,nbsp;maar ook die der door hen opgeheven geslachten Cyrlosiphonia, Ophioxylon en Heurckia. Aangaande Heurckia, iii N. Caledonië tehuisnbsp;hehoorend, bezit ik geen phytochemische gegevens. Wat Ophioxylonnbsp;en Cyrlosiphonia hetrelt, voor zooverre een quatitatief onderzoeknbsp;dienaangaande zekerheid kan verschaften, zijn deze ook phytochemischnbsp;ten nauwste verwant.
Rauwolfia canescens W., afgeheeld in Gaertn. Carp. 52, Lam. Encycl. 172, Desc. Ant. 3, 184, Plümier Ic. Burm. 236 en Endl. Bras. 26,9,nbsp;wordt in ’sLands Plantentuin gekweekt; zij behoort oorspronkelijk innbsp;Rrazilië en op de Antillen tehuis, waar zij volgens Rosenthal (Syn.nbsp;plant, diaph. p. 368) Canado de parya genoemd wordt en de wortelbastnbsp;uitwendig als blaartrekkend-, inwendig als braak- en purgeer-middelnbsp;gebruikt wordt, gelijk ook andere Rauwolfia-soonen aldaar als drastisch bekend staan. Volgens Ddjardin-Beaümetz en Egasse (PI. méd.nbsp;585) is het melksap een doodelijk vergift, en wordt de zeer hittere bastnbsp;uitwendig tegen parasitaire huidziekten, inwendig tegen syphilis aangewend, en is deze ook zeer dienstig om het genezen van zweren bijnbsp;mensch en dier te bevorderen. Chemisch was van deze plant nietsnbsp;bekend; hare botanische verwantschap met onze Indische Rauwolfia-soorten, speciaal Inet .poeleh pandak”, waarmede zij sommige medicinalenbsp;toepassingen deelt, gaven tot dit onderzoek aanleiding. In hooge matenbsp;schijnt RawwoZ^ffl-alcaloid de aandacht der physiologen te verdienen.nbsp;Bij het algemeen voorkomen van dit geslacht in verschillende tropischenbsp;landen, kan het verschaften van grondstof niet moeilijk zijn.
-ocr page 175-159
Cyrtosiphonia spectahilis Miq. en C. madurensis T. el B.
Bast van Cyrto.nphonia spectahilis (uit den Bnitenzorgschen hortus) werd met zoutzuiirhoudenden spiritus van 95'’/o alcoholgehalte uitgekookt, de alcohol afgedestilleerd, het zoo verkregen spiritueuze extract met lauwwarm water behandeldnbsp;en na bekoeling de waterige vloeistof door filtratie van denbsp;onopgeloste hars gescheiden. Toen deze vloeistof met chloroform werd geschud, ging in dit oplosmiddel eene bruine, sterknbsp;blauwfluoresceerende, stof over; daarna kou men de hoofdmassanbsp;van het alcaloid door koolzure soda in vrijheid stellen en metnbsp;aether uitschudden. Volledige scheiding van het bruine fluores-ceerende, eveneens alcaloidische, lichaam en het kleurloozenbsp;alcaloid stuitte op vele moeilijkheden.
De bladen dezer Cyrtosiphonia en die der variëteit jS macrocarpa bevatten slechts weinig alcaloiden en ook weinig fluoresceerendenbsp;stof; zaad en vruchtvleesch slechts sporen van beide. Hetnbsp;alcaloid geeft de gewone algemeene reacties, de kleurreactiesnbsp;met sterke zuren komen met die van de andere Rauwolfia-alcaloiden overeen, maar zijn zeer afhankelijk van den graadnbsp;van zuiverheid van het alcaloid.
Gelijke resultaten werden verkregen bij het voorloopig onderzoek van Cyrtosiphonia madurensis. Ook hier gaat het alcaloid samen met de bruine blauwfluoresceerende stof, die het typischnbsp;bestanddeel van vele Indische Apocyneae is.
Dit geslacht werd door Miqüel opgesteld en is in Flora Ind. Bat. 11. 401 beschreven. Het is echter door Bestham en Hooker opgehevennbsp;en tot Rauwolfia leruggebracht. De soorten der flora zijn: Cyrtosiphonianbsp;sumatrana (= Rauwolfia sumatrana) die over een goed deel van dennbsp;archipel verspreidt schijnt en de Maleische namen tampal badaken semhocnbsp;hadak, den Soendaneeschen naam lameh lalaki draagt; voorts C. refiexanbsp;Miq. (— R. refiexa T. et B.l eveneens op Java thuis hehoorend. C.nbsp;spectahilis (= R. spectahilis) schijnt tot Sumatra beperkt. Al dezenbsp;soorten worden te Buitenzorg gekweekt. C. madurensis T. ct B.,nbsp;een heester van Madura, komt in de Flora niet voor. Medicinale toepassing vindt Cyrtosiphonia niet.
Eykman (1. c. hl. 58) noemt C. madurensis en C. spectahilis onder de alcaloidhoudende planten.
-ocr page 176-160
Ophioxylon serpenlinum L. en 0. (rifolialum Gaerln.
Het spirilueuze extract van takbast werd met aangezuurd water behandeld en met chloroform uitgeschud. De chloroformnbsp;neemt in groote hoeveelheid een bruine fraai blauwfluorescee-rende stof op, het typisch hestanddeel van vele Apocyneae.nbsp;Voegt men daarna koolzure soda toe, dan kan men het aldusnbsp;in vrijheid gestelde alcaloid door aether uitschudden; dit gaatnbsp;wel gemakkelijk, maar niet geheel volledig, uit de alcalischenbsp;vloeistof in aether over.
Het alcaloid geeft neerslagen met de algemeene reagentia voor plantenbasen, die in dit verslag reeds herhaaldelijknbsp;genoemd zijn, en is gekenmerkt door eene uiterst fraaie specialenbsp;reactie. Voegt men nl. hij het geringste spoor een druppelnbsp;salpeterzuur dan verschijnt een prachtig intens rood, dat innbsp;tint het midden houdt tusschen rosolzuur met alcali en denbsp;reactie van veratrine met Fröhde’s reactief, welke laatstenbsp;reactie echter een geheel ander verloop heeft. De kleur isnbsp;onmiddellijk na toevoeging van het zuur het fraaist, en verbleekt langzamerhand tot vuilgroen. Ook met salpeterzuur-houdeud zoutzuur en met zwavelzuur en cerium-oxyde kannbsp;men deze reactie te voorschijn roepen: het is eene eenvoudigenbsp;oxydatiereactie, die ook met zwavelzuur en sol. hypochloritisnbsp;natrici en met zwavelzuur en bichromas kalicus optreed; opnbsp;deze laatste wijze verkregen, is de donker kersronde kleurnbsp;meer contant dan met salpeterzuur. De gevormde kleurstofnbsp;lost op in water, gaat door kali in geel over, maar treedtnbsp;na aanzuren weder (verzwakt) te voorschijn.
De wortel van Ophioxylon uit ’s Lands Plantentuin en het inlandsch geneesmiddel «poeleh pandak” vertonnen geen verschilnbsp;in eigenschappen en vertonnen geheel en al het beeld, er reedsnbsp;door Rümphius van ontworpen. Ook past op hen Dymock’snbsp;beschrijving (in zijne Mat. Med. of Western India).
De kleur van den wortel is wit, met zichtbare jaarringen en mergstralen. De wortelbast is sponsig, buiten overlangsnbsp;gegleufd, iets donkerder van kleur dan het hout en heeft
-ocr page 177-161
ongeveer ^/s van den diameter van het houtlichaam. De smaak is intens bitter, vooral van de jonge wortels, die als geneesmiddel het meest geacht zijn. Een druppel Joodoplossing kleurtnbsp;het geheele houtlichaam door zetmeelgehalte donkerblauw. Hetnbsp;beste herkenningsmiddel voor «poeleh pandak” is echter denbsp;raicrochemische reactie met salpeterzuur. Bevochtigt men eennbsp;worlelschijfje met dit zuur, dan kleurt zich het hastlichaamnbsp;donker kersrood; bij oudere wortels kleurt zich het houtlichaam en de kurklaag volstrekt niet, bij jonge wortels isnbsp;ook nog plaatselijk in het houtlichaam een weinig alcaloidnbsp;afgezet. Men kan met deze fraaie reactie niet alleen denbsp;localisatie van het alcaloid in den Ophioxylon-vioriel leerennbsp;kennen, maar hem tevens van andere wortels, die er medenbsp;verwisseld worden, leeren onderscheiden; dit is bijv. het gevalnbsp;met den eveneens bitteren en zetmeelhoudenden wortel vannbsp;Calotropis giganten, en met den wortel van Cocculus umhellatus,nbsp;die beide in uiterlijk voorkomen veel op echten poeleh pandaknbsp;gelijken; en met den valschen pandak-wortel, die van Plumbago-soorten afstamt, en overigens door zijn geheel afwijkend uiterlijk reeds direct als eene vervalsching te herkennen is.
Het geslacht Ophioxylon, door Linné opgesteld, telt in Miqüel’s flora (Dl. II p. 405) een viertal soorten: 0. serpentinum, O. trifoliatum,nbsp;O. majus en O. obversum, waarvan voorniimelijk de eerste soort, maarnbsp;voorts ook de drie andere, het beroemd geneesmiddel Poeleh Pandak,nbsp;(eigentlijk Paoenja Pandak, wortel van den Pandak) leveren. De begrenzing van de soorten is niet scherp, {Species denuo cxaminandae!nbsp;schrijlt Miq). Ook het geslacht heelt voor de kritiek geen standnbsp;gehouden en is door de schrijvers der Genera Plantarum (II, 697)nbsp;opgclieven, de daartoe behoorende planten zijn onder Rauwolfia L.nbsp;gerangschikt.
De beide soorten, 0. serpentinum L. póelé of poeleh-pandak s. s. en O. trifoliatum (ook wel akar tikoes, muizen wortel, geheelen) zijnnbsp;door Romphiüs als Radix mustedae prima en secunda rubra uitvoerignbsp;en goed herkenbaar beschreven in het Auctuarium van zijn Herb.nbsp;Amboinense (VH. p. 29 en 30, tab. 29); albeelingen komen voortsnbsp;(volgens Prizel Thesaurus Iconum) in Rheede Hort. Mal. 6, 47.nbsp;Jaco. Schoenbr. 3, 389. Bot. Mag. 20, 784. Roemer Archiv. 1, 7.
11
-ocr page 178-L\m. Encycl, 842. Wight Ic. pl. Ind. or 3, 849 en Bcrmahn Thes. zeijl. C4. (van O. serpentinum] en in Gaertn. Carp. 109 (van O, tri-foliatum) voor. Poeleli pandak beho.jrt tot de eerste geneesmiddelen,nbsp;die uit Indiê naar Europa gelangd zijn. Men vindt het dan ooknbsp;vermeld in oude werken over materia medica, als deel uitmakend vannbsp;den Europeeschen artsenijschat in vroeger tijd, en wel als Radixnbsp;Mungos (Radix Serpentum) onder welken naam echter ook de wortelsnbsp;der Rubiacea: Ophiohiza Mungos L. werden verkocht. Wat denbsp;Indische auteurs modedeelen is alleszins geschikt onze belangstellingnbsp;voor dit geneesmiddel te wekken. Volgens Dïmock (1. c. 505) komtnbsp;de plant reeds in sanskrict-geschrilten voor, en gebruiken de Hindoesnbsp;de wortel als koortsmiddel, als slangen-tegengift en hij dysenterie; .sommigen meenen ook dat het contractie van den uterus kan veroorzakennbsp;en volgens Drüry wordt het in moeilijke verlossingen even als moeder-koorn toegediend. Carcias noemt het een primum el laudatissimumnbsp;remediurn. Vele andere schrijvers roemen voorts den wortel als sto-machicum, anthelminticum, als geneesmiddel hij koliek, cholera en lalnbsp;van andere kwalen, gelijk zulks hij volksgeneesmiddelen, die eenmaalnbsp;eene reputatie verworven hebben, gewoonlijk het geval wordt. Rüm-PHius stelt vooral het gebruik tegen slangenbeet op den voorgrond,nbsp;maar roemt ook de inwendige toepassing hij verschillende ziekten.nbsp;Tegenwoordig is op Java het gebruik als inwendig geneesmiddel voornbsp;den mensch niet zeer aanzienlijk daar men de heroische werking vreest;nbsp;belangrijk is echter nog de toepassing als vétérinair geneesmiddel «gevende men de bladeren met gras vermengd aan paarden te eten alsnbsp;een laxans; de bladeren en bloemen fijngestampt met water en eennbsp;weinig kalk vermengd, worden op wonden van paarden gelegd, wmlkenbsp;door drukking der zadels ontslaan zijn”. (Filet, de planten enz. 63).nbsp;Vooral als anthelminticum hij paarden bezit poeleh pandek onverminderdenbsp;beroemdheid.
De voorlreffeiijke natuur-onderzoeker IIoRSFiEnn heelt aan poeleh pandak tijdens zijne reizen op Java eene bijzondere aandacht gewijd.nbsp;In het 8® deel der Verhandelingen van het Batav. Genootsch. komt vannbsp;zijne hand eene verhandeling voor, getiteld: Short account ol thenbsp;medicinal plants ot Java, een opstel dat ik bij bet schrijven van ditnbsp;verslag herhaaldelijk heb geraadpleegd. Aangaande onze poeleh pandak zegt IloRSPiELD o. a. het volgende; This is one ot the .Javanesenbsp;medicines whicli deserves most attention. The root yields a strongnbsp;bitter inlusion; its sensible qualities appear to corroborate the testimonynbsp;of the most celebrated writers on Indian plants, and indicate considerable activity. It depends, however, on luture experiment and obser-
-ocr page 179-165
valion to determine with certainty its effects and use; I earnestly recommend it for future trials”.
Hi) vermeldt terloops de proefnemingen met twee andere soorten, die de O. serpenlmum in bitterheid veel gelijken, nl. Krodu Kras ennbsp;Poelean. De eerste is de Hunteria sunduna Miq., de tweede Ophio-xylon obversum Miq. Aan het slot zijner verhandeling schrijft Hors-FiELD de volgende opmerking ter neder, die ik met voorliefde citeer,nbsp;en ook op het alcaloid van Ophioxylon wit toepassen: ft is ofnbsp;importance to establish, by experimental enquiry, their degree of efficacy and utility, and, if they are equal to the account which is givennbsp;of them, to bring them from tlieir obscurity into general notice.
Aangaande Poeleh pandak zijn twee onderzoekingen gepubliceerd, ten opzichte van Ophioxylon is echter onze kennis beperkt tot eenenbsp;aanteekening van Eijkman (1. c. hl. 58) van den volgenden inhoud;nbsp;»0ok in den wortel van Ophioxylon species, het poeleh pandak dernbsp;Indische geneesmiddelen, vond ik een alcaloid. Bij verdamping vannbsp;het alcoholisch aftreksel en behandeling van het residu met waternbsp;lost, hij uitschudding der vloeistof met chloroform, behalve sporennbsp;alcaloid eene gele stof op, die zeer gemakkelijk in alcohol, weinignbsp;in water oplosbaar was. Uit alcohol kon ik deze stof in gcel-oranje,nbsp;harde kristallen verkrijgen. Bij daaropvolgende uitschudding dernbsp;alcalisch gemaakte vloeistof met chloroform gaat daarin een alcaloidnbsp;over, hetwelk in verdund zwavelzuur opgelost met Mayer’s reagens,nbsp;nantronloog, ammoniak, KCNS, AuCU, PtCU, HgCh,pikrinezuur, jood-joodkalium etc. sterke praecipitaten gaf.”
In Haax.iiak’s tijdschrift (Jan. 1888) plaatse Prof. Wefers Bettixk een uitvoerige en belangrijke publicatie over den wortel van Ophioxylonnbsp;serpentinum, poeleh pandak. Deze onderzoeker vond geen alcaloid,nbsp;maar als hoofdbeslanddeel der wortels een op Juglon gelijkende kris-tallijne stof Cw 11,s Oj, die naar den vermeenden afkomst van dennbsp;wortel voorloopig Ophioxyline genoemd werd. De geleerde schrijvernbsp;merkte reeds bij het begin zijner publicatie terecht op, dat de beschrijvingen van Rumphids en Dvmook belangrijke afwijken van het beeld,nbsp;dat de door hem onderzochte poeleh padak of poeleh pandak vertoont,nbsp;hetgeen zou doen vermoeden, dat thans daarmede niet dezelfde wortelnbsp;wordt bedoeld als ten tijde van Rümphius.
Ik heb te Batavia zoowel als te Buitenzorg op de markten herhaaldelijk de echte Ophioxylon-woOeh bekomen. Niettemin komt daar inderdaad nog een andere wortel onder denzelfden naam voor en ooknbsp;ontving ik uit een der apotheken poeleh pandak identisch met de
-ocr page 180-door genoemdon scheikundige geanalyseerde en mij welwillend toege-geznndene wortels.
Het is mij daarna gelukt de stamplant dezer valsche »Poeleli pandak” op te sporen. Het is de Plumbago rosea L., en inderdaad komt denbsp;door Wepebs Bettink in de valsche poeleh pandak gevonden stofnbsp;Ophioxyline in eigenschappen geheel overeen met de Plumhagino vannbsp;Dülong. Nadere bijzonderheden aangaande deze verwisseling vannbsp;Ophioylon met Plumbago komen voor in een artikel van genoemdennbsp;hoogleeraar in de Augustus-aflevering van het Nederl. tijdschr. voornbsp;pharmacie (2° jaarg. (1890) bl. 246).
-ocr page 181-Hydrochloras Cocaïne in de Tétérlnalre chirurgie toegepast, is den titel waaronder ,V. J. J. van Hinsbkrghnbsp;zijne ondervinding van dit locale narcoticum mededeelt in denbsp;3® afl. Deel XVII van het tijdschrift voor veeartsenijkunde ennbsp;veeteelt. Na suhcutane inspuiting van Hydrochloras Cocaïnenbsp;werd neurectomie verricht door Thomassen. Ingespoten werdnbsp;een S a 107o oplossing, een spuitje vol. De eerste gelegenheid die zich voordeed spoot nu Hinsbergh 3 gram (ook eennbsp;spuitje vol) eener 37o oplossing in eens, doch langzaam,nbsp;in ook bij neurectomie, en zag er veel nul van.
Dat was in 1888, als wanneer cocaïnum alleen nog maar hij neureclomiën en neurotomiën toegepast was geworden.
Daarna is van Hinsbergh het middel gaan toepassen ook bij andere operaties, waarvan hij het resultaat mededeelt ternbsp;genoemde plaatse.
Bij een zeer weêrspannig paard werd neurectomie en daarna nog een tracheotomie, na Cocaïnum Hydrochloricum ingespotennbsp;te hebben, in korter lijd dan gewooulijk verricht op het losslaande paard, doordien het minder tegenstand bood.
Een bijna totale verscheuring der onderlip hij een veulen werd, na de wondvlakte met 57o cocaïne-solutie ingesmeerdnbsp;en daarna ingespoten te hebben, zonder het bezwaarlijk neder-werpen, enkel door de oogen van het dier door de helpersnbsp;met de handen te bedekken, behoorlijk gehecht.
Een paard lijdende aan spat werd ingespoten met murias cocaïne, en daarna zonder gebruik van den praam, met péné-treerend vuur, gebrand.
De locale narcose werd door hem nog toegepa^t bij drie
-ocr page 182-166
Iracheotomiën en enkele kleinere operaties en bij oog-onder-zoek, waarbij de oplossing eenvoudig in den conjunclivaalzak gedruppeld werd. Altijd met hetzelfde resultaat.
Bij bet afbranden van een legger deed het zulke diensten dat de gewone huidspier-contracties ook uitbleven.
Hij vat zijn meening in de volgende 5 punten te samen.
1°. Het dier heeft, althans verraadt, tijdens de operatie geen pijn.
2°. Daardoor wordt het opereeren vergemakkelijkt en bespoedigd.
3°. De meeste operaties kunnen dientengevolge zonder lastige, soms gevaarlijke, werpmethoden en zonder kostbarenbsp;kluister beëindigd worden.
4°. Schadelijke na- of nevenwerking is door hem nimmer waargenomen.
5°. Het middel is goedkooper dan andere middelen, tot locale narcose gebezigd.
De prijzen waren in Januari 189Ü te Amsterdam.
Cocainum pur. (Merck) nbsp;nbsp;nbsp;1 gram fl. 0.83.
Hydrocliloras-cocaïni (Merck) 1 gram 11. 0.32».
Hydrochloras-cocaïni (Zimmer) 1 gram fl. 0.475.
Teeartsenijkundig itaats-examen. Bij Koninklijk Besluit van 29 Maart 1890, zijn benoemd tot lid en voorzitter dernbsp;commissie die gedurende de jaren 1890, 1891 en 1892 belastnbsp;zijn zal met het afnemen van het veeartsenijkundig examen,nbsp;Dr, A. W. H. WiRTZ, directeur van ’s Rijks-veeartsenijschoolnbsp;te Utrecht; tot lid en secretaris H. J. H. Stempel districts-veearts te Utrecht; tot leden H. H. J. P. Thomassen, leeraarnbsp;aan ’srijksveearsenijschool te Utrecht; M. J. Hengeveld Gjzn.,nbsp;districts-veearts te Haarlem; J. Mazure Czn. plaatsvervangendnbsp;districts-veearts en gouvernements-keurmeester te Amsterdam;
Tot plaatvervangende leden: A. J. Montens, districts-veearts te Breda; F. W. von Dülm gemeente-veeartsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Arnhem;
-ocr page 183-167
D. VAN DER Sluijs hoofJ-keunneester en onder-directeur van het abattoir te Amsterdam; J, H. van Oijen plaatsvervangendnbsp;dislricts-veearts te Haarlem en II. van Aken gemeente-veeartsnbsp;te ’s Hage.
Opsporing van cysticercae. Door Dr. Laboulbène is de aaniaclit gevestigd op een practische wijze, om de cysten vannbsp;taenia saginata in het rund- en schapenvleesch te ontdekken.nbsp;Indien dit vleesch een korten tijd aan de lucht is blootgesteld,nbsp;worden genoemde cysticercae onkenbaar. Terwijl het gemakkelijk ontdekken der «tinnen” hij het varkensvleesch zeldennbsp;de ontwikkeling der taenia solium bij den mensch veroorzaakt,nbsp;wordt de taenia saginata meer en meer frequent. Om denbsp;latente cysticercae zichtbaar te maken, is het voldoende, hetnbsp;spiervleesch eenige oogenblikken in door wijnsteen- of azijnzuurnbsp;aangezuurd water te wecken, waardoor de spierbundel opzwelt,nbsp;en de cysticercus duidelijk wordt. Dit procédé mag als eennbsp;aanwinst voor de vleeschkleuring worden begroet.
{Ned. Gen. Tijdschrift 1890. Deel II).
Rcsraettelijkhetd van speeksel van dolle honden. Nocard en Roux bevonden dat reeds 48 uren, soms zelfs drie dagennbsp;vóór het uitbreken der ziekte, het speeksel virulent wasnbsp;geworden.
Mitsdien kan een heet van een schijnbaar gezonden, doch in het incubatietijdperk verkeerenden hond, gevaarlijk zijn.
In de praktijk is het dus ook wenschelijk een hond, die gebeten heeft, minstens drie dagen te observeeren en daarna pas hetnbsp;al of niet gevaarlijke van het gebeten dier te heoordeelen.
{Annales de l'institut Pasteur. Maart 1890.)
168
De rables-lnënting. Het laatste nommer van Pastkur’s Annalen bevat een statistisch overzicht over de resultaten dernbsp;inentingen in de laatste drie jaren, waarvan het resultaat zóónbsp;in het oog vallend is, dat zelfs de meest verstokte scepticusnbsp;zich gewonnen zou moeten geven, ook dan, als de onderzoekingen omtrent de pathologie dezer ziekte, nu en dan mnbsp;dit Tijdschrift medegedeeld, niet krachtig voor de mogelijkheidnbsp;pleitten, dat deze inentingen doel kunnen treffen.
In het geheel werden behandeld 7893 personen, en daarvan zijn aan rabies gestorven 53, dus 0.67 pCt. De statistiek isnbsp;verdeeld in drie categorieën; de eerste omvat personen, gebetennbsp;door honden, waarvan de dolheid door experimenten wasnbsp;bewezen; de tweede, waarvan de veearts, zonder proefnemingen,nbsp;de dolheid had geconstateerd, terwijl de derde categorie denbsp;honden omvat, die slechts van dolheid werden verdacht. Nunbsp;is het opmerkelijk, dat de sterfte in deze derde categorienbsp;hooger is dan de gemiddelde; een feit, dat zijn verklaringnbsp;daarin vindt, dat een door een verdachten hond gebetene zichnbsp;gewoonlijk niet dadelijk laat behandelen, maar eerst wacht,nbsp;totdat hij weet, of de hond Wel werkelijk dol was, en daarnbsp;dit in vele gevallen toch niet blijkt, en het dralen zijn kansnbsp;van te sterven verhoogt, draagt hij tot het hooge sterftecijfernbsp;in deze categorie bij.
Ook hier blijkt op nieuw het gevaarlijke van wonden in het gelaat; de mortaliteit was hier viermaal grooter dan bij wondennbsp;aan de hand, achtmaal grooter dan bij wonden aan den rompnbsp;of de beenen.
In Frankrijk is rabies vooral frequent in de zuidelijke departementen bij de gewestgenooten van Tartarin, maar hetnbsp;verslag geeft enkele feiten waaruit men moet opmaken, datnbsp;het politie-toezicht in dezen veel vermag en de ziekte ondernbsp;de honden zich daar uitbreidt, waar het toezicht laksch is.nbsp;Vreemdelingen stellen zich minder onder behandeling, dan innbsp;den beginne, het gevolg van de oprichting, in vele landen,nbsp;van vaccine-stations. Voor Nederland is dat wel niet noodig.
-ocr page 185-169
daar sedert het begin der inentingen slechts 28 Hollanders zich te Parijs hebben laten behandelen.
En wat den tijd van het jaar betreft, blijkt uit deze statistiek weer, dat het een mythe is, dat de honden bij voorkeur innbsp;de hondsdagen dol worden; integendeel vielen in de laatstenbsp;drie jaren, ook afzonderlijk genomen, de maxima in Mei ennbsp;Februari en nam het aantal gevallen van Mei tot October geregeld af.
Dat men, na door een verdachten hond te zijn gebeten, wel doet, die inspuitingen te laten doen, volgt uit een mede-deeling in hetzelfde noinmer van Roux en Nocard , waar experimenten worden medegedeeld waaruit blijkt, dat bij honden,nbsp;die in het oog (aan den kop) geïnfecteerd waren, het speekselnbsp;minstens 3 dagen virulent kan zijn voor zich een enkel verschijnsel van rabies vertoont.
{Ned. Gen. Tijd.sch. 1890.)
mitvuarsporen. Prof. Pekelharing {Utrecht) heeft bij voortzetting zijner vroegere proeven omtrent hel te niet gaan van ttiiltvuur-hacillen en miltvuur-sporen, die hij in kleine perkamenten dialysatoreu ingepakt en ouder de huid van konijnennbsp;gebracht had, den invloed van het konijnenbloed op de miltvuur-sporen aan een nader onderzoek onderworpen. Het wasnbsp;hem namelijk gebleken, dat miltvuur-sporen evenmin in eennbsp;zuurstof-arme als koolzuur-rijke bezwijken, en ook onder dezenbsp;invloeden hun virulentie niet verliezen, en de vraag weshalvenbsp;•ie in de perkamenten dialysatoreu ingepakte sporen, die ondernbsp;huid bij konijnen gebracht zijn, zij het dan ook later dannbsp;•in bacillen zelve, ten slotte sterven, wachtte dus nog steedsnbsp;np een oplossing. Inmiddels is door Nuttali , Buchner e. a.nbsp;•^P de aanwezigheid van stof in het bloed gewezen, die hetnbsp;vermogen heeft bacillen te dooden. Prof. Pekelharing brachtnbsp;•lu culturen van miltvuur-sporen in konijnenbloed, en ging opnbsp;verschillende tijdstippen na, hoeveel koloniën van miltvuur-hacillen zich nog uit het bloed kunnen ontwikkelen.
-ocr page 186-170
Daartoe werden op verschillende tijdstippen proefjes van het met de miltvuur-sporen gemengde hloed eenvoudig op gelatinenbsp;geënt, en nu werd het aantal koloniën geteld, dat zich ondernbsp;behoorlijke voorzorgen uit deze culturen ontwikkelde. Denbsp;cijfers toonen nu duidelijk aan, dat de sporen op lichaamstemperatuur met konijnen bloed in aanraking gebracht in denbsp;eerste uren vernietigd worden, maar later (zoodra de voor-deelige voor waarden, die in het bloed vervuld, zijn weer bovennbsp;de nadeelige de overhand behouden) zich weer krachtig ontwikkelen, zooals uit de volgende opgaven blijkt:
Aantal koloniën:
Proef. I. nbsp;nbsp;nbsp;Proef.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;II. Proef. III.
Dadelijk na infectie 1130 nbsp;nbsp;nbsp;1798nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3541
V2 uur later nbsp;nbsp;nbsp;463
1 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;663
2 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;532
5 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;43o
43/^ nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2998
6 nbsp;nbsp;nbsp;» » 281
24 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» ontelbaar. ontelbaar. ontelbaar.
(d. i. minstens 8000).
Daar het door deze proeven niet strikt bewezen was, dat de sporen als zoodanig, en niet bijv. de uit hen ontwikkeldenbsp;bacillen door het bloed gedood waren, werden de proeven bijnbsp;10°C. en bij O^C. op dezelfde wijze herhaald, waarbij de volgende getallen verkregen werden;
aantal koloniën bij lO^C. |
aantal koloniën bij 0°C. | ||
Terstond |
2443 |
ontelbaar | |
na 1/4 |
uur |
1936 | |
» 6'/2 |
» |
2280 | |
» nbsp;nbsp;nbsp;63/4 |
388 | ||
» 24 |
40 |
605 | |
» 48 |
D |
2 |
313 |
» 144 |
» |
147 |
171
Daar miltvuur sporen op deze lage lemperatureu niet kunnen ontkiemen, is door deze proeven het bewijs geleverd, dat denbsp;sporen zelve gedood worden.
Uit deze proeven, vermeerderd met enkelen die bij boogere temperaturen verricht werden, leidt Prof. Pekelhaiung af, datnbsp;in het konijnenbloed een slof voorkomt, die doodend werktnbsp;op miltvuur-sporen en bij de werking zelve in bet bloed schijntnbsp;verbruikt te worden.
Prof. Forster wees op het groote belang dezer onderzoekingen, omdat zij ons doen inzien, boe het in de toekomst wellicht mogelijk zal zijn het vermogen van het levend dierlijknbsp;organismus, om micro-organismen te dooden, kunstmatig tenbsp;verhoogen.
{Vergadering afd. Wis- en Natuurkundige wetenschappen der Koninklijke Akademie. 29 Maart 1890.)
De virulentie van mlltvuiir-baclllen. Deze wordt niet verminderd, maar neemt toe, door ze in het lichaam vaneennbsp;dier te brengen, dat natuurlijke immuniteit tegen die ziekte bezit.nbsp;Tot deze conclusie, die eenigszins afwijkt van die van anderenbsp;onderzoekers, is Malm gekomen, op grond van talrijke proeven op honden, door hem in het «Instituut Pasteur” verricht,nbsp;die proeven bleek hel, dal de immuniteit van honden tegennbsp;miltvuur-bacillen niet absoluut is; van 7 honden die sub-cutaan,nbsp;00 van 17 die inter-veneus werden ingeënt, stierven aannbsp;Qiiltvuur resp. 1 en 7. Onder de medegedeelde proeven was ernbsp;óén, die verrassend mag genoemd worden worden. Bij eennbsp;hond van 14 kilo werden 3 c. c. gedefibrineerd bloed vaneennbsp;anderen hond in een vena gespoten. Den volgenden dag wasnbsp;®onig oedeem gevolgd ter plaatse van infectie, en werd hetnbsp;t'loed microscopisch en door culturen onderzocht; microscopischnbsp;Werden geen bacillen gevonden, doch veel door culturen. Opnbsp;nieuw werd den 2^™, 3**®quot; ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dag het bloed ook door
-ocr page 188-172
cultuurproeven onderzocht, doch was het resultaat steeds negatief. Den 5'*®“ dag stierf het dier, dat steeds hevigenbsp;koorts gehad had, onder verschijnselen van dyspnoea. Bij denbsp;sectie werd hyperaemie van lever en milt, sereus-hloedigenbsp;pericarditis en exchymosen in de hartspier gevonden, dochnbsp;werden nergens, noch microscopisch, noch door kweekproevennbsp;miltvuur-hacillen aangetroffen. Hadden nu deze laatste anderenbsp;bacteriën opgeleverd, men zou den dood misschien op rekeningnbsp;van sepsis hehhen kunnen stellen, doch nu is de zaak raadselachtig, en moet men een zeer vast geloof in ide bacterie”nbsp;bezitten, om niet door deze waarneming aan het het wankelennbsp;te worden gebracht.
(iVerf. Gen. Tijdschrift 1890. Deel 11).
Koffie, een antlsepticum. Lüseritz publiceert in het Zeitschrift f. Hygiene een uitvoerig onderzoek omtrent ditnbsp;onderwerp. Hij vond, dat toevoeging van koffie bij voedings-gelatine de ontwikkeling van allerlei bacteriën tegengaat, ennbsp;dat deze in het kolSeaflreksel worden gedood. Lüberitznbsp;laat de vraag onbeantwoord aan welk bestanddeel van hetnbsp;aftreksel die hacteriedoodende eigenschap moet worden toegeschreven, doch is geneigd, die grootendeels op rekeningnbsp;te stellen van de aromatische olie, het Caffeon. Oppervlakkignbsp;beschouwd, verbaast men zich over den arbeid die schrijvernbsp;aan deze quaestie besteed heeft, een quaestie die schijnbaarnbsp;zoo weinig beteekenis heeft, maar toch in één opzicht belangrijk kan worden genoemd. De groote hygiënische beteekenisnbsp;van koffie, thee enz. ligt toch, in het door koken gedesinfecteerde water waarmede zij worden toebereid, waardoor denbsp;kans om met koffie infectie-stoffen in te nemen, veel geringernbsp;is, dan bij het drinken van water. Nu heeft Lüdebitz gevonden, dat dit nog het geval is met koffie, die 6 dagen in eennbsp;open kopje was blijven staan; ook deze vond hij nagenoeg
-ocr page 189-173
vrij van bacteriën, uit dit onderzoek blijkt dus, dat men gerust dergelijke koffie nog kan drinken.
{Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde. 1890 Deel 1.)
De ademhaling der darmparasieten. Daar in de darmen zuurstof niet, of slechts in sporen voorkomt, was het waarschijnlijk, dat de darm-parasieten korter of langer tijd kunnennbsp;blijven leven zonder vrije zuurstof, die door alle hoogerenbsp;dieren geen oogenhlik kan worden gemist.
Het was wel intressant om eens na te gaan, af dat werkelijk het geval is, en zoo ja, welke dan hun stofwisselings-producten zijn.
Bünge, die reeds vroeger eenige proeven verrichtte en o. a. vond, dat een bij de kat voorkomende parariet, ascaris raystox,nbsp;zonder toevoer van zuurstof dagen lang zich flink blijft bewegen, deelt thans {Zeüsch. f. phys. Chemie Bd. XIV, Heft 3)nbsp;de resultaten van zijn latere onderzoekingen mede.
Hij experimenteerde nu met ascaris lumbricoïdes. Het dier werd gebracht in uitgekookte, 1 pCt. NaCl-oplossiug boven kwik.
Hij bleef S tot 7 dagen leven en bewoog zich levendig. Een aanmerkelijke hoeveelheid gas verzamelde zich hoven denbsp;vloeistof, terwijl deze zuur werd door de overige, vaste ofnbsp;vloeibare stofwisselings-producten; deze laatste echter kondennbsp;wegens te geringe hoeveelheid niet nader worden onderzocht.
Het gas bleek koolzuur te zijn; noch waterstof, noch andere veduceerende stoffen konden worden aangetooud. Het vermogennbsp;om zoo, zonder of met uiterst weinig zuurstof te kunnennbsp;J^Jijven leven, bezitten ook andere vrij levende wormen.
De azijn-aaltjes (amguillula aceti) kunnen geruimen tijd blijven leven en zich bewegen, ook al is de omgeving volkomen zuurstof vrij,
{Ned. Tijds. voor Gen. 1890 Dl. I.)
-ocr page 190-174
De vertcerbaarheid van gekookte melk heeft RaüDNITZ bij een jongen, ten naastenbij volwassen hond trachten vastnbsp;te stellen.
Nadat hij de hoeveelheden stikstof, vet en koolhydraten, die in rauwe en gekookte melk en in een opgegeven mengsel vannbsp;andere spijzen voorhanden waren , had vergeleken, voederdenbsp;hij het dier eerst gedurende een bepaalde periode met hoeveelheden rauwe melk, daarna eenigen tijd met gemengd voedselnbsp;en eindelijk een tijd lang met gekookte melk, zoodat het diernbsp;eiken dag gelijke hoeveelheden stikstof, vet en koolliydratennbsp;tot zich nam. In een der proeven werd de gekookte melknbsp;met zoutzuur vermengd om de kalkzouten, die door het kokennbsp;gepraecipiteerd waren, optelossen.
Hij zag nu, dat van de stikstof in de gekookte melk in alle proeven een weinig minder geresorheerd werd dan vannbsp;die in de rauwe; dat omtrent de hoeveelheden vet geen belangrijke verschillen konden worden opgeuierkt; over de resorp-tie van kalk leerden deze experimenten hem echter niets. Opnbsp;grond van zijn praktische ervaring aan hel ziekbed bij kinderen, en op grond van het door hem waargenomen feit, datnbsp;gekookte melk eerst veel langzamer door leb-ferment wordtnbsp;aangetast dan ongekookte, had hij verwacht, dat uit gekooktenbsp;melk minder kalk zoude worden geresorheerd. Hel bleek hemnbsp;evenwel, dat in het lichaam omstandigheden voorhanden zijn,nbsp;waardoor de assimilatie van de kalk niet op zoo eenvoudigenbsp;^vijze plaats vindt als die van vet en eiwit. Een deel van denbsp;reeds geresorbeerde kalk wordt n. 1. weer door den darmnbsp;ontlast. Hoenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;groot dit deelnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;is, kan bij volwassen individuen
niet worden nbsp;nbsp;nbsp;bepaald. Hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;isnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1. nog nietnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mogelijk, kalk-
phosphaat en nbsp;nbsp;nbsp;kalk-carbonaatnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;faeces vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;elkaar te scheiden , om daardoor misschiennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(?)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;komen totnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;een oordeel over
dat gedeelte van de hoeveelheid kalk van het voedsel, dat het darmkanaal doorloopt en niet geresorheerd wordt. Ook zijn
Zeitschrift tür physiologische Chemie, Bel. XIV, S. 8.
-ocr page 191-17Sgt;
de quantiteiten kalk, welke met de urine worden afgescheiden, afhankelijk èn van de in het digestie-apparaal voorhandennbsp;hoeveelheden zuur, èn van de hoeveelheid urine welke wordtnbsp;gesecerneerd. Noch de in de urine, noch de in de faecesnbsp;teruggevondene kalk geeft dus in het algemeen een maat aannbsp;voor de resorptie dezer stof.
De grootte der kalkresorptie kan volgens den schrijver dus alleen worden vastgesteld bij die dieren, welke de geheele innbsp;het voedsel aanwezige hoeveelheid kalk tot ophouw hunnernbsp;weefsels noodig hebben, dus óf aan snel groeiende, zeer jongenbsp;dieren, óf aan te voren aan kalkhonger blootgestelde dieren. In-tusschen meent hij, dat het in de kinderpraklijk doelmatignbsp;is, zuur, n. 1. zoutzuur, bij gesteriliseerde melk te voegennbsp;onmiddellijk voor het gebruik, en wel bij 200 c. c. gesteriliseerde melk S c. c. van de volgende zoutzuuroplossing: Acid,nbsp;niur. dil. gr. 4, Aq. destill. gr. 100. Deze meening berust deelsnbsp;op clinische ervaring deels op het door den schrijver gevondene feit, dat het leb-vermogen van gekookte melk na toevoeging van zoutzuur toeneemt, terwijl tevens het door hetnbsp;koken ontstane onoplosbare calcium-phosphaat weer wordtnbsp;opgelost.
[Ned. Gen. Tijds. 1890.)
öe verteerbaarhcld van I'anw, gekookt en gerookt v^leesch. Popoff [Archiv für Anatomie und l'hyswlogie, 1889,nbsp;Heft V und VI) bezigde voor zijn proeven mager rundvleesch ennbsp;paling. Nadat het bindweefsel zooveel inogelijk was verwijderd,nbsp;vverden de spieren fijn geschaafd en 1 of 2 gram daarvan metnbsp;^0 c. c. kunstmatig maagsap gedurende 4 a 3 uur gedigereerd.nbsp;Dan werd bepaald hoeveel eiwit er omgezet was in hemialbumosenbsp;pep ton.
Het bleek, dat gekookt (gestoomd) vleescb moeilijker wordt ''orteerd, dan rauw; het verschil is evenwel bij rundvleeschnbsp;gvooter dan bij paling. Door bet koken toch wordt het eiwit
-ocr page 192-176
gecoaguleerd en tnoeilijker verteerbaar, maar van de andere zijde wordt het bindweefsel in lijm veranderd en opgelost, waardoor het maagsap beter op het eiwit kan inwerken, en daarnbsp;bij rundvleesch het bindweefsel vrij moeilijk wordt opgelost,nbsp;wordt ook door het koken de verteerbaarheid sterker verminderd, dan zulks bij vischvleesch het geval is, waar het bind-w'eefsel zeer gemakkelijk in lijm overgaat.
Gerookte visch bleek zeer geraakkelijk verteerbaar te zijn.
(Ned. tijdschr. v. Gen. 1890. Deel 1.)
-ocr page 193-Burgerlijke veeartsenijkündige dienst.
Waren in 1888/1889 op Java, namelijk in de residentiën Batavia, Krawang en Rembang, 8381 gevallen van veelyphusnbsp;opgeteekend geworden, waarvan in eerstgemeld gewest alleennbsp;8037, in het tijdvak waarover de thans ontvangen opgavennbsp;loopen (Maart 1889/April 1890) had men (in de residentiënnbsp;Bantam, Batavia en Krawang) met 22,607 gevallen te doen,nbsp;daaronder begrepen de nog overgebleven 276 ziekte beestennbsp;van 1888/1889. Thans openbaarde de ziekte zich het meestnbsp;in Bantam, waar in 13 van de 18 districten der afdeelingennbsp;Berang, Anjer, Pandeglang en Lehak {Tjiringin bleef van denbsp;ziekte verschoond) sedert Juli 1889 tot 1 April 1890 aangetastnbsp;werden 15,019 beesten, waarvan er op laatstgeinelden datumnbsp;nog in behandeling waren 349. In de residentie Batavia warennbsp;toen van de 7171 aangetaste beesten nog 36 in behandeling,nbsp;6n in Krawang van de 142 beesten geen enkel meer. Aannbsp;veetyphus waren in gemelde drie gewesten gedurende 1889/1890nbsp;gestorven 20,720 beesten, en van de ziekte hersteld 1424,nbsp;terwijl 38 zieke beesten geslacht waren. In de afdeelingnbsp;'I’angerang (residentie Batavia) werd in sommige gevallen vee-typhus voorafgegaan door de zoogenaamde leverbotziekte.
Omstreeks welke maanden en hoelang de ziekte zich in elk der 23 districten, waartoe de opgaven der drie gewesten betrekking hebben, vertoonde, kan worden gezien uit het volgende
12
-ocr page 194-179
178
GEWESTEN
AFDEELINGEN.
DISTRICTEN waar de ziektenbsp;geconstateerdnbsp;werd.
C CD
S'ëi •S -S bcnbsp;•3 c
^ ^ C es CT5 ^ S
CS tiO es « blD co ^
'w
O u
Aantal door veetyphus aangeta! _^
Aangetast gedurende onderstaanda tijdvakken.
Bahtam.
Serang.
ld.
ld.
ld.
ld.
Anjer.
lil.
Pandeglang.
ld.
ld.
ld.
ld.
Leliak.
ld.
ld.
Batavia.
Stad en Voorsteden, ld.
Meestcr-Cornelis.
Tangerang.
ld.
ld.
Buitenzorg.
ld.
ld.
ld.
Krawahg.
Krawang.
ld.
Serang Tjiroeas .nbsp;üender-andirnbsp;ïanaranbsp;Tjikandi .nbsp;Tjilegon .nbsp;Kraniatwatoenbsp;Pandeglangnbsp;Baros .
Tjioinas . Kollelet .nbsp;Tjimanoeknbsp;Rangkasbetoengnbsp;Sadjira
Paroengkoedjang
Passar Sencn ld.nbsp;Bekassinbsp;Tangerangnbsp;Mank .nbsp;Blaradjar .nbsp;Buitenzorgnbsp;Djasinga .nbsp;Paroeng .nbsp;Tjibaroessa
Krawang .
ld. .
7Aug.l880— 1 April 1890
14 7
8Sept.l889—15Sept. 1889
25 Aug.
1 . . _ .
16 nbsp;nbsp;nbsp;Dec. » — 1nbsp;12 Aug. » —.nbsp;20 Juli .
4.Ian. 1890—31
17 nbsp;nbsp;nbsp;Dec. 1889— •nbsp;7Mrt. 1890— .
SOMrt. 1890
a)3Mrt. 1889-11 Mrt. 1889
141
b)
5
29
275
19Nov. 20 Mrt.nbsp;15 Juli
1 Aug. 20 Mrt.nbsp;llNov.nbsp;30 Mrt.nbsp;20 •
—21 Jan. 1890 —10 Dec. 1889
— 1 Dec. 1889 —11 Nov. ¦
8 Mrt. 1889-21 Dec. . -
-17 Juni 1889 -14 Febr. 1890
22.607
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der ziekte van de 28 beesten, die volgens ’tvorig verslag in |
De opgaal in ’t vorig verslagfblz. 323 van Deel I\') liep niet, zooals daar gezegd is, nbsp;nbsp;nbsp;Oisii-jp, m ™ afloop,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n ¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Mei nbsp;nbsp;nbsp;Q . 1000 v u , r , ¦ . t u . 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• *nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, . 1 „nvaquot; Oilier ^ Tangerang op 15 Januari 1889 onder behandeling waren gebleven, is mets
luei löii'j, niaar tot 3 Maart 1889. Voor het district Tanah Abangis t. a. p. als tijdstipvermoo-e^
alsluiting der opgaal te lezen 18 Maart 1889, en niet 18 Mei van dat jaar.
179
178
GEWESTEN
AFDEELINGEN.
DISTRICTEN waar de ziektenbsp;geconstateerdnbsp;werd.
C CD
S'ëi •S -S bcnbsp;•3 c
^ ^ C es CT5 ^ S
CS tiO es « blD co ^
'w
O u
Aantal door veetyphus aangeta! _^
Aangetast gedurende onderstaanda tijdvakken.
Bahtam.
Serang.
ld.
ld.
ld.
ld.
Anjer.
lil.
Pandeglang.
ld.
ld.
ld.
ld.
Leliak.
ld.
ld.
Batavia.
Stad en Voorsteden, ld.
Meestcr-Cornelis.
Tangerang.
ld.
ld.
Buitenzorg.
ld.
ld.
ld.
Krawahg.
Krawang.
ld.
Serang Tjiroeas .nbsp;üender-andirnbsp;ïanaranbsp;Tjikandi .nbsp;Tjilegon .nbsp;Kraniatwatoenbsp;Pandeglangnbsp;Baros .
Tjioinas . Kollelet .nbsp;Tjimanoeknbsp;Rangkasbetoengnbsp;Sadjira
Paroengkoedjang
Passar Sencn ld.nbsp;Bekassinbsp;Tangerangnbsp;Mank .nbsp;Blaradjar .nbsp;Buitenzorgnbsp;Djasinga .nbsp;Paroeng .nbsp;Tjibaroessa
Krawang .
ld. .
7Aug.l880— 1 April 1890
14 7
8Sept.l889—15Sept. 1889
25 Aug.
1 . . _ .
16 nbsp;nbsp;nbsp;Dec. » — 1nbsp;12 Aug. » —.nbsp;20 Juli .
4.Ian. 1890—31
17 nbsp;nbsp;nbsp;Dec. 1889— •nbsp;7Mrt. 1890— .
SOMrt. 1890
a)3Mrt. 1889-11 Mrt. 1889
141
b)
5
29
275
19Nov. 20 Mrt.nbsp;15 Juli
1 Aug. 20 Mrt.nbsp;llNov.nbsp;30 Mrt.nbsp;20 •
—21 Jan. 1890 —10 Dec. 1889
— 1 Dec. 1889 —11 Nov. ¦
8 Mrt. 1889-21 Dec. . -
-17 Juni 1889 -14 Febr. 1890
22.607
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der ziekte van de 28 beesten, die volgens ’tvorig verslag in |
De opgaal in ’t vorig verslagfblz. 323 van Deel I\') liep niet, zooals daar gezegd is, nbsp;nbsp;nbsp;Oisii-jp, m ™ afloop,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n ¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Mei nbsp;nbsp;nbsp;Q . 1000 v u , r , ¦ . t u . 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• *nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, . 1 „nvaquot; Oilier ^ Tangerang op 15 Januari 1889 onder behandeling waren gebleven, is mets
luei löii'j, niaar tot 3 Maart 1889. Voor het district Tanah Abangis t. a. p. als tijdstipvermoo-e^
alsluiting der opgaal te lezen 18 Maart 1889, en niet 18 Mei van dat jaar.
180
Dat de ziekte niet nog grooteren omvang nam, mag wellicht voor een goed deel worden toegesclireven aan de krachtigenbsp;pogingen die steeds, aanstonds nadat de eerste gevallen ternbsp;kennis van het bestuur waren gekomen, werden aangewendnbsp;om besmetting en hare verspreiding naar vrij gebleven strekennbsp;te keer te gaan. Tot verscberping van het toezicht op denbsp;naleving van het ten deze verordende in de residentie Baiaria,nbsp;werden in den aanvang van 1889 in de afdeeling Buitenzorgnbsp;15 en in September daarop in de afdeeling Tangerang 20nbsp;tijdelijke politie-oppassers in dienst gesteld. In Februari jl.nbsp;werd ook voor de afdeeling Stad en Voorsteden tot een gelijken maatregel overgegaan.
Mond- en klauwzeer werd wederom in verschillende gewesten van Java en Madura waargenomen, doch alleennbsp;in de residentiën Semarang en Banjoemas in hevigen graad.nbsp;In eerstgemeld gewest kwamen gedurende September 1889/nbsp;Maart 1890nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1099 gevallen voor, waarvan 964 met gunstigen
en 135 met doodelijken afloop, terwijl in Banjoemas werden aangetast gedurende Juli lS89/Maart 1890 4812 beesten,nbsp;waarvan alleen in de afdeeling Tjilaljap 4099. Ook hier wasnbsp;de sterfte gering; van de 4812 beesten herstelden 4630 ennbsp;stierven 182.
Van miltvuur deden zich alleen sporadische gevallen voor in Krawang en Rembang. In laatstgemeld gewest en in Kedirinbsp;kwamen onder het vee plotselinge sterfgevallen voor, die bijnbsp;onderzoek bleken bet gevolg van grasvergiftiging te zijn.
Onder de paarden vertoonden zich in verscheidene gewesten sporadische gevallen van kwaden droes, terwijl in de laatstenbsp;maanden van 1889 in eenige dessa’s der afdeelingen Serangnbsp;en Anjer {Bantam) onder deze dieren eene belangrijke sterftenbsp;werd waargenomen, die aan geen bepaalde oorzaken konnbsp;worden toegeschreven. Dit laatste was in den aanvang vannbsp;1890 eveneens het geval in een vijftal dessa’s van de afdeelingnbsp;Batang der residentie Pekalongan.
In de buitenbezittingen schijnt in 1889/1890 de veetyphus
-ocr page 197-181
in meer of miuJer lievigen graad alleen geheerscht te te hebben in een viertal onderafdeelingen der residentie Palembang, metnbsp;namen Ogan Oeloe, liadjang-Lehong, Ampat Lawang en Pasoe-mahlanden, waar respectievelijk 2285, 157, 121 en 17 gevallennbsp;voorkw'amen, zoomede in een vijftal afdeelingen dér residentienbsp;Benkoelen. Uit dit laatste gewest zijn omtrent den omvangnbsp;der ziekte geen opgaven ontvangen; in April of Mei jl. kwamennbsp;nog slechts in één marga der afdeeling Ommelanden van Benkoelen gevallen van veepest voor. Van de 2580 aangetastenbsp;beesten in de booger genoemde vier onderafdeelingen van Palem-hang bezweken er 2458, terwijl de overige 142 herstelden.
Ter beteugeling of voorkoming van besmettelijke veeziekten werd in 1889^ uitgegeven / 15.170, legen / 12.436 in 1888.
Eene herziening van de bepalingen op de bestrijding van besmettelijke veeziekten is in Indië nog in behandeling. Overnbsp;de ordonnantie van 25 September 1889 (Indisch Staatsbladnbsp;N°. 210), houdende uitbreiding en wijziging van de bepalingennbsp;van 1879 legen den invoer van besmet vee, is reeds in hetnbsp;vorig verslag het noodige gezegd.
Omtrent de hervatting van de blijkens het vorig verslag in den loop van 1889 gestaakte bew'erking van eene handleiding voor de verzorging van het vee is, voor zooveelnbsp;hier te lande vernomen werd, nog geene beslissing genomen.nbsp;De veearts, die voor dezen arbeid zich op Madura aan bro-matologische studiën had gewijd, en in Juli 1889 wegensnbsp;ziekte met verlof herwaarts was gekomen, is in Februari jl.nbsp;overleden.
Voor de uitoefening van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst in Indië beschikte het Gouvernement bij het einde vannbsp;1889 (ongerekend den evenbedoelden veearts met verlof) overnbsp;10 civiele veeartsen, waarvan 3 nog altijd op voorloopigennbsp;voet werkzaam waren, omdat de beslaande formatie, die vannbsp;het jaar 1876 dagteekende, slechts 7 gouvernements veeartsennbsp;aanwees. Meer en meer is echter de ontoereikendheid van ditnbsp;aantal gebleken, niet alleen om de noodige hulp te kunnen
-ocr page 198-182
verleenen tijdens het heerschen van hesmettelijke ziekten onder het vee, maar ook om in gewone tijden in genoegzame matenbsp;toezicht te kunnen houden op den gezondheidstoestand vannbsp;den veestapel. Daarom is in Februari jl. (Indisch Staatsblad)nbsp;1890 N°. 44) de formatie van 7 op lo gouvernements veeartsennbsp;gebracht. Het aanwezige personeel moest dus nog met 5nbsp;veeartsen worden aangevuld, en deze zijn spoedig van hiernbsp;uitgezonden kunnen worden. Onder de vijf uitgezondenennbsp;bevindt zich één veearts die niet het gewone diploma vannbsp;geëxamineerd veearts bezit, maar behoort tot de empirici dienbsp;krachtens de wet van 8 Juli 1874 (Nederlandsch Staatsbladnbsp;N°. 98), bij wijze van overgangsmaatregel, gerechtigd zijnnbsp;geworden de veeartsenijkunde hier te lande uit te oefenen.nbsp;Deze bevoegdheid hebbende, was hij ingevolge het Koninklijknbsp;besluit van 15 October 187S (Indisch Staatsblad N°. 294),nbsp;evenzeer als de gediplomeerden, voor den Indischen dienstnbsp;benoembaar zonder daarvoor een speciaal examen te behoevennbsp;te doen. Sedert is echter, naar aanleiding van een voorstelnbsp;van de Indische Regeering, bij Koninklijk besluit dd. 5 Julinbsp;1890 N”. 22- (1) eene wijziging in het aangehaalde besluit vannbsp;187b gebracht, strekkende om alleen gediplomeerde veeartsen,nbsp;zonder examen benoembaar te maken voor den Indischen dienst.nbsp;In het bedrag en de periodieke opklimming van de vaste bezoldiging der gouvernements veeartsen is bij de nieuwe organisatienbsp;geen verandering gebracht, maar wel is besloten om hun eenenbsp;vermeerdering van inkomsten toe te leggen bijaldien zij bewijzennbsp;voldoende kennis van één of twee inlandsche talen te bezitten.nbsp;Machtiging is namelijk verleend om hun in het eerste geval eenenbsp;toelage van ƒ bO ’smaands, in het andere geval van ƒ 100nbsp;’s raaands als buitengewone traktemcntsverhooging toe te kennen.
Van de 7 veeartsen die tot dusver organiek waren toegestaan, was er in 1889 één, te Batavia gevestigd, ter beschikkingnbsp;van den directeur van binnenlandsch bestuur en tevens belastnbsp;met den dienst in de afdeeling Stad en voorsteden van Batavia,
O) Zie pag. 185.
-ocr page 199-185
in welke laatste functiën hij werd bijgestaan door één der veeartsen boven de formatie. Voorts waren er vijf voor hetnbsp;overig deel van Java aangewezen (sommige van wier ressortennbsp;uit vijf of zes residentiën bestonden) en was één, ter standplaats Padang, belast met den dienst ter Sumatra’s Westkustnbsp;en in Benkoelen. De destijds nog niet in het vaste kadernbsp;opgenomen drie veeartsen verrichtten in 1889 dienst in denbsp;residentiën Batavia en Preanger Regentschappen.
Nn bet getal veeartsen op lo is gebracht, is bij gouverne-meuts besluit dd. 25 Mei 1890 N°. 25 (zie de Javasclie Courant van den oOsten dier maand) Java (met Madura) voor den vete-rinairen dienst in 11 ressorten verdeeld (5 elk omvattende drienbsp;gewesten; 6 elk omvattende twee gewesten, en de 2 overigenbsp;respectievelijk bestaande uit de afdeeling Stad en voorstedennbsp;van Batavia en uit de residentie Preanger Regentschappen) ennbsp;zijn 4 ressorten in de buitenbezittingen ingesteld, namelijk 2nbsp;omvattende bet gouvernement Sumatra’s Westkust, en 2 bestaande uit de gewesten Palembang en Celebes en Ondcrhoo-righeden.
De standplaatsen op Java zijn: Batavia, Buitenzorg, Soeka-boemi, Tegal, Samarang, Rembang, Soerabaija, Proholinggo, Poenvoredjo, Soerakarta en Kediri; en in de buitenbezittingen :nbsp;Padang, Fort de Koek, Palembang en Makassar.
Aan de te Batavia gevestigde Vereeniging tot bevordering van veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indië werd voor bet Jaarnbsp;1890 de baar blijkens bet vorig verslag toegedaebte subsidienbsp;van / 800 uitgekeerd.
ring
De reeds hiervóór genoemde Vereeniging tot bevorde-van veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indië was, blij-kens baar jaarsverslag, loopende van 1 Juli 1888 tot 50 Juni 1889, weder in vele opzichten nuttig werkzaam. Harenbsp;bestuursvergaderingen werden tevens dienstbaar gemaakt aannbsp;de bespreking van wetenschappelijke onderwerpen, terwijl van
-ocr page 200-184
hel behandelde telkens onder den titel »Analecten” in het orgaan der Vereeniging, de «Veeartsenijkundige bladen voornbsp;Nederlandsch-Indië”, verslag werd gedaan. Op de algeineenenbsp;vergaderingen werden voor leden en inteekenaren voordrachtennbsp;gehouden, die mede in het tijdschrift plaatsing vonden. Vannbsp;dit tijdschrift verschenen in het verslagjaar der Vereenigingnbsp;deel III en de eerste aflevering van deel IV.
-ocr page 201-In zake het rekwest der Teear.'senijkundige Vcr-eeniging^, omtrent de wettelijke bepalingen op de benoeindbaarheid tot Gouverneinents-veearts in Nederlandsch-lndië.
[Deel IV. pag. 439.)
[Vervolg van pag. 46—31 Deel V. afl. 1).
D. De beslissing der Opper-Regeering.
Staatsblad van Nederlandsch-Iodië 1890.
N°. 183. Veeartsen. Wijziging der bepalingen omtrent de benoembaarbeid tot Gouverneraents-veeaiisnbsp;in Nederlandsch-Indië.
22. Wij Willem III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Grool-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onzen Minister van Koloniën, dd°.
1 Juli 1890, Lett. D, N°. 13;
Hebben goedgevonden en verstaan;
Artikel 4 § a van Ons besluit van 15 October 1875 n°. 12
(Indiscb Staatsblad n°. 294) wordt gelezen als volgt:
«• in zijn geheel zijn zij, die aan eene Rijks-veeartsenijschool in Nederland het diploma van veearts hebben verkregen, ennbsp;zij, die na afgelegd examen in een ander Rijk de bevoegdheid tot uitoefening der veeartsenijkunde in haren geheelennbsp;omvang hebben verkregen en daarna óf door Ons tot die
-ocr page 202-186
uitoefening in Nederland zijn toegelateu óf door Ons óf Onzen Gouverneur^Generaal van Nederlandsch-Indïëhenoem-baar zijn verklaard tot Gouverneiuents-veearts aldaar.
Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan Onzennbsp;Minister van Binnenlandscbe Zaken.
Het Loo, den S'*™ Juli 1890.
WILI-.EM:.
De Minister van Koloniën.
Mackaij.
Accordeert met bet origineel:
De Secretaris-Generaal bij het Departement van Koloniën,nbsp;H. VAN DER Wijk.
En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, beveelt de Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-lndië, den Raad vannbsp;Nederlandsch-Indië gehoord, dat deze in het Staatblad vannbsp;Nederlandsch-lndië worde geplaatst en dat daarvan, voor zooveel noodig, vertalingen in de Inlandsche en Chineesche talennbsp;worden aangeplakt.
Gelast verder alle hooge en lage Colleges en Ambtenaren, Ofiicieren en Justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat,nbsp;aan de stipte naleving van het bovenstaand Koninklijk besluitnbsp;de hand te houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons.
Gedaan te Buitenzorg, den 6'*'^“ September 1890.
C. PUK AC KEU IIOKDUK.
De Algemeene Secretaris,
GALLOIS.
Uitgegeven den tienden September 1890.
De Algemeene Secretaris,
GALLOIS.
-ocr page 203-Militaire veeartsenijkündige dienst.
Verlengd:
Voor den tijd van zes maanden, liet tweejarig verlof naar Europa wegens ziekte, verleend aan den Militairen paardenartsnbsp;1' klasse (kapitein) J. de Jongh.
Nader voor den lijd van zes maanden, het verlof verleend wegens ziekte aan den Mil. paardenarts % kl. (1quot; luitenant)nbsp;A. M. Vermast.
Bur'gerllike veeartsenukundige Dienst.
Onlslagen:
Eervol uit ’s lands dienst wegens lichamelijke ongeschiktheid voor den dienst als Gouvernements-veearts, de ambtenaar voornbsp;•len burgerlijken veeartsenijkundigen dienst W. Eefting.
Belast met den veeartsenijkundigen dienst:
a.
in de residentiën Pasoeroean, Probolinggo en Bezoekie met standplaats Probolingo, de Gouvernements-veeartsnbsp;K. Bosma , thans belast met dien dienst in de residentienbsp;Preanger-Regentschappen;
-ocr page 204- -ocr page 205-f^. nbsp;nbsp;nbsp;\\ ;.¦
Over de stoeterijen en het paardenras.
Het eens zoo schoone en uitgebreide paardenras in het leenvorstendoui Boni, en over het algemeen op geheel Celebes,nbsp;verkeert in een zeer treurigen toestand, is sedert 1883 merkbaar achteruit gaande en wordt een geheelen ondergang er vannbsp;door de Commissie voorspeld, indien nl. in den bestaandennbsp;toestand geen verbetering komt.
Ten einde een en ander aan te toonen zullen de drie genoemde punten achtereenvolgens uitvoerig worden behandeld.
I
Wat het eerste punt betreft, zal de Commissie kunnen volstaan met den toestand te schetsen in het leen vorstendom Boni, daar deze met dien in alle andere vorstenlanden en ooknbsp;in de gouvernements-landen in hoofdzaak overeenkomt; daaren-hoven ontbreken der Commissie uit de andere landen, behalve Boni, de noodige gegevens. Op eenige geringe afwijkingen zal ter plaatse worden gewezen.
De paarden zijn voor een gedeelte afkomstig van de half ^ilde stoeterijen, die over het geheele land verspreid liggen.nbsp;Het andere gedeelte wordt gefokt zooals dit bij den Javaan
43
Commissiededen; F. D. E. A. .1. M. Rudolph, ritmeester en C. vas Heelsbergen , paardenarts 2' klasse.
-ocr page 206-190
op Java plaats heeft, iil. van ouders, die bij geringe inlanders gestald zijn en over dag in eene weide, nabij de woning of innbsp;de sawah worden losgelaten oni te grazen.
Deze producten zijn in den regel de sleclitsten, omdat geen goede dekhengsten worden gebruikt, de merries zwaar moetennbsp;dragen en werken en alten te zamen niet meer voedselnbsp;krijgen, dan zij in de weide vinden, hetgeen soms nietnbsp;veel is.
De stoeterijen, die er nog zijn, hebben tot nu toe een algeheelen ondergang van het ras tegen gehouden, want warennbsp;op Celebes de paarden bij eigenaren in de kampongs verdeeld,nbsp;zooals dit op Java met alle paarden het geval is, dan zounbsp;men hier, even als daar, slechts kunnen wijzen op niets andersnbsp;dan op een, over het geheele land verspreiden troep kleinenbsp;paardjes, waarvan er zoo goed als geen enkel aan de ver-eischten voldoet, aan een behoorlijk rijpaard gesteld.
Een Bonier, die een paar paarden heeft, waaronder eene merrie, laat deze laatste dekken door zijne bijloopen, denbsp;hengsten en het komt er niet op aan, hoe deze er uit zien ofnbsp;hoe oud ze zijn, beter gezegd: »hij ziet er in ’t geheel nietnbsp;naar om.” De bezette merrie werkt zoolang mogelijk, en denbsp;veulens worden zoodra inogelijk voor pikol-paarden of omnbsp;afstanden af te leggen gebezigd, heel dikwijls reeds op 1 Vrnbsp;jarigen leeftijd en allen onder karig voedsel. Zoo gaat hetnbsp;van het eene paard op het andere. Men kan nagaan wat ernbsp;het gevolg van is. Daarbij komt nog dat de man zijn jongnbsp;paard, dat hij wil beginnen te gebruiken, niet behoeft tenbsp;strikken; door den omgang met menschen is het jonge diernbsp;niet bang en gaat hij des te eer tot het gebruik er van overnbsp;hoe tammer het is, want in den omgang met paarden ennbsp;in het dresseeren er van toonen, de Boniers zich geennbsp;helden.
Hetgeen dus nog aan goede paarden in Boni gevonden wordt, is afkomstig van, of bevindt zich nog in de volgendenbsp;thans nog bestaande stoeterijen.
-ocr page 207- -ocr page 208-
NAMEN DER STOETERIJEN. |
8. Welk terrein. |
9. Soort van gras en water. |
10. Is dit in oostmoussonnbsp;het geval? |
11. Hoeveel paarden om denbsp;3 jaar gevangen. |
12. Toezicht en Controle. |
13. In 1887 hoeveel paarden aan kwaden droes verloren. |
14. Hoeveel dekhengsten. |
MANIOLONG. |
Heuvelachtig. |
Sanige, dongi-dongi en Wella, de eerste soort is denbsp;beste; andere 2 ooknbsp;goede grassoorten. Goecl water in overvloed. |
Steeds aan beide geen genbsp;brek;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ruim voorzien. |
150, in 1886 slechts 140. |
p,o o o 3 lisi tS:quot; S 2, § =^=.5-i S 33 S ^ quot; nbsp;nbsp;nbsp;2^ n 2.3 ^ 2- 3^ rD SLCfQ CD nbsp;nbsp;nbsp;CO S nbsp;nbsp;nbsp;3 2 nbsp;nbsp;nbsp;Si-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ft* 3 nbsp;nbsp;nbsp;m CD = » ® 2 3 7r3 3quot; 2. 3 CD sj—• |
100 volgens zeggen vannbsp;den eigenaar. |
5. |
BONO. |
Heuvelachtig. |
idem. |
idem. |
50. |
Niet op le geven. |
7. | |
ORO KADJOEWE. |
Heuvelachtig. |
idem. |
idem. |
60 |
Geen. |
3. | |
TEKO. |
idem. |
idem. |
idem. |
60. |
_ CD S lt;s 2. 05 0™ S Cf |
Niet op te geven. |
onbekend. |
AMALING. |
idem. |
idem. |
idem. |
50. |
S -2. ^ ^ B ™ S-03—, |
idem. |
7. |
TONRA. |
idem. |
idem. |
idem. |
50. |
g- 2 B CD ^ ^ BON . P |
idem. l |
onbekend. |
I nbsp;nbsp;nbsp;193
De volgende staat geeft aan, een overzicht van de stoeterijen in het ^ Leen vorstendom Boni, en blijkt daaruit dat de paardenstapel niet zoonbsp;groot is als algemeen wordt verondersteld.
Sloelerijen. |
Hoeveel paarden inlandsche schatting. |
Idem. onze schatting. |
Grootte in ? palen. |
Hoeveel veulens alle 3 jaarnbsp;gevangen. |
Verlies aan kwaden droes in 1887. |
Hoeveel dekheng sten. |
Maniolong. |
800 |
500 |
112 |
140 |
100 |
5 |
Bono. |
400 |
200 |
60 |
50 |
• |
7 |
Bro Kadjoewé. |
200 |
150 |
40 |
60 |
. |
3 |
feko. |
200 |
200 |
50 |
60 |
» |
gt; |
Amaling. |
200 |
200 |
80 |
50 |
gt; |
7 |
I'onra. |
200 |
100 |
60 |
50 |
. |
• |
Biadja. |
150 |
120 |
40 |
20 |
¦ |
¦ |
Boniorihoe. |
150 |
100 |
» |
¦ |
40 |
2 |
Badjoe. |
100 |
100 |
30 |
30 |
« |
gt; |
Mantjiering. |
100 |
100 |
70 |
40 |
- | |
Baiiongi. |
100 |
100 |
30 |
20 |
• |
2 |
Batimpj, |
80 |
40 |
60 |
20 |
25 |
¦ |
Toiaal |
2680 |
1910 |
632 |
540 |
165 |
26 |
196
Deze opgave is der Commissie verstrekt door den Pangoeloe Djawa, die men zegt goed op de hoogte te zijn.
Er blijkt uit dat het aantal paarden in alle stoeterijen van Boni, naar onze schatting, slechts 1910 stuks bedraagt, zijndenbsp;merries en veulens door elkander. Deze schatting is door onsnbsp;lager genomen, omdat de inlanders altijd hunne bezittingennbsp;overschatten; doch al was hunne taxatie juist, wat is dannbsp;een getal van 2680 paarden, verdeeld over eene oppervlaktenbsp;van minstens 652 ? palen?
er wel 10 maal meer terrein, dat even stoeterijen als het thans daardoor inge-
geschikt
Daarenboven is is voor
nomene.
den toestand aan op het einde onzer
geeft
Deze staat opdracht.
Het vangen der veulens heeft niet in alle stoeterijen om de drie jaar gelijk plaats. Er zijn 12 stoeterijen die in driejaarnbsp;tijd allen gevangen hebben; gemiddeld vangen er dus 4 pernbsp;jaar, zoodat er alzoo gemiddeld 153 veulens per jaar uit denbsp;stoeterijen worden gehaald; voorwaar een klein cijfer.
Rekent men dat van den tegenwoordigen paardenstapel nog paarden afvallen door ziekte en diefstal, dan blijft er weinignbsp;over; en hoeveel procent van het overblijvende voldoet aan denbsp;vereischten van een cavalerie- of artillerie-paard ? Uit bijlagenbsp;A. blijkt, dat van de 634 paarden er 94 gekocht 28 te duur,nbsp;dus 122 geschikt waren, alzoo slechts 18 procent. Onder de 28nbsp;te dure paarden waren er 3, die om verschillende redenen nietnbsp;konden aangenomen worden.
Van de 226 paarden, opgegeven als »te jong en te klein”, zal met der tijd zoo goed als geen enkel voldoen, daar zijnbsp;wegens gebrek aan voedsel en overwerking niet tot ontwikkeling kunnen komen.
Het moet een optimist zijn, die zoodanigen stand van zaken gunstig noemt in een land, dat wegens zijne prachtige , ten allen tijde van goed gras en water voorziene terreinen,nbsp;als bij uitnemendheid voor de paardenteelt geschikt is.
-ocr page 213-197
De achteruitgang van het ras in de laatste jaren wordt aangetoond uit bijlage A in verband met bijlage B.
Vooreerst werden in 1885 in een tijdsverloop van 3 maanden, zijnde van en met 16 Maart t/oi. 16 Juni, aangebracht 670nbsp;paarden, terwijl in dit Jaar in een zelfde tijdsverloop er slechtsnbsp;634 werden aangeboden; het verschil is wel klein maar wijstnbsp;toch op achteruitgang. Hierbij moet nog in aanmerking worden genomen, dat in 1885 de bevolking niet op de komstnbsp;eener Commissie was voorbereid, en dat eerst bij aankomstnbsp;der Commissie te Boni hiervan werd kennis gegeven aan denbsp;Rijksgrooten, verdere Hoofden enz. terwijl daarentegen in ditnbsp;jaar iedereen in Boni reeds lang te voren wist, dat er eenenbsp;Commissie zoude komen en er dus ruim tijd is geweest omnbsp;paarden te vangen en tam te maken. Het mindere aanbodnbsp;wijst reeds op vermindering van het aantal paarden. Ook heeftnbsp;de Commissie in 1889 gereisd om paarden te zoeken, dochnbsp;heeft die niet gevonden.
Ten tweede werden er in 1885 van die 670 paarden, 129 gekocht, terwijl de Commissie nu niet meer dan 94 paardennbsp;in deiizelfden tijd heeft kunnen machtig worden. Nu zijn ernbsp;eens 16 dagen verloopen, v/m. 23 November t/m. 10 December, dat geen enkel paard van de 28 aangebrachten, geschiktnbsp;was. In 1885 was de aanvoer geregelder, en zijn er slechtsnbsp;eens 6 dagen achter elkander verloopen, dat er geen enkelnbsp;paard werd gekocht.
Ten derde springt in het oog het verschil der cijfers in de rubriek: »Te Jong of te klein of beide”, van bijlage B en in dienbsp;»Te jong en te klein”, van bijlage A. Een nadeelig verschilnbsp;voor dit jaar van 203 stuks.
De paardjes, onder deze rubrieken vermeld, waren nog niet lang geleden gevangen, hetgeen hun leeftijd aanduidde; er zijnnbsp;lt;1hs nu minder veulens gevangen dan toen. Wel is waar heeftnbsp;er van de zijde van 2 paardenbezitters onwil bestaan, omnbsp;hunne dieren tegen de, door het Gouvernement loegestane prijzen te verknopen en zou men allicht denken, dat onwil van
-ocr page 214-198
die twee handelaren en hun invloed op anderen, oorzaken zijn, dal er nu 205 jonge paarden minder werden aangebracht dannbsp;in 1883; de Commissie denkt echter niet zoo en is beslist vannbsp;gevoelen, dat het aantal paarden in het geheele land verminderd is.
De twee bedoelde paardenbezitters zijn de Poengawa , broeder van de Leenvorslin en Doeng Masompo, een der gnn-stelingen van den Vorst.
Het verdient hier vermelding, dat genoemde Poekgawa, vijl' dagen nadat hij met zijne dure paarden bij ons was geweestnbsp;en den prijs te gering vond, ons des avonds om 7 uur met eennbsp;bezoek vereerde. Gedurende ruim één uur dat dit bezoek duurde,nbsp;werd er in ’t geheel niet over paarden gesproken, hetgeen vannbsp;de zijde der Commissie met opzet geschiedde.
De PoENGAWA roerde het onderwerp «paarden” ook niet aan. Den volgenden morgen echter om 8 uur, kwam dechineeschenbsp;pachter der spelen met een der paarden van den Poengawa bijnbsp;ons, willende hij het doen voorkomen alsof het zijn eigen paardnbsp;was; hij viel echter onmiddellijk door de mand daar wij hetnbsp;paard direct herkenden. Hij bekende toen ook, dat hij doornbsp;den Poengawa gezonden was om het dier te verknopen, waarbijnbsp;hij moest doen voorkomen alsof het zijn eigen paard was.nbsp;Deze wijze van handelen wordt trouwens meer gedaan ennbsp;ondervond de Commissie dit van mindere lieden verscheidenenbsp;malen; zij had dit echter niet van den Poengawa verwacht.
Den tweeden December liet deze dignitaris ons nog twee paarden aanbieden, die echter totaal onbruikbaar waren.
Ten vierde is het verschil der cijfers in de rubrieken «versleten”, nog al opmerkelijk.
Kon de Commissie in 1885 slechts 9 paarden als zoodanig aanteekenen, dit jaar beloopt dit cijfer meer dan vijfmaal zooveel, n. 1. 46, waaronder verscheidene paarden van 4 jaar ennbsp;jonger, wel een bewijs dat de paarden veel te jong gebruiktnbsp;en niet gespaard worden. Vele van de versleten paardennbsp;waren niet ouder dan 4 jaar. Voor de Commissie is dit een
-ocr page 215-199
leeken dat men zich over het algemeen met minder paarden heeft moeten behelpen. Het aantal van 46 als versleten op-gegeveii paarden, beslaat uit de dieren die daardoor het meestnbsp;in het oog liepen, ofschoon er van de andere paarden minstens gt;/j kan worden gesignaleerd als meer of minder te hebbennbsp;geleden. Het was erbarmelijk om aan te zien hoe ons opnbsp;den o'*®quot; November een paardje Averd gebracht van 2V2 jaarnbsp;dat zich met moeite voortsleepte en totaal was uilgeput.
Ten vijfde verdienen de rubrieken »te duur” nog eene bespreking. Thans heeft de Commissie in het geheel 28 paarden niet kunnen koopen, omdat de daarvoor gevraagde prijzen hooger waren dan die door het Gouvernement vastgesteld,
In 1883 echter bedroeg dit cijfer 56 in hetzelfde tijdsverloop en over een kleiner aantal paarden.
Voor 1889 bedraagt dit cijfer ruim 4, doch voor 1885 ruim 5°|o.
De Commissie heeft dus in 1885, niettegenstaande dit getal van 36 te dure paarden, er toch 129 kunnen koopen, terwijlnbsp;er nu, met 23 te dure, slechts 94 zijn gekocht.
Is er derhalve van onwil sprake, af te leiden uit het aantal te dure paarden, dan is die onwil in 1883 zeker groolernbsp;geweest dan in dit jaar. Bij sommige paarden-aanbrengersnbsp;heeft de Commissie wel onwil bespeurd , doch schrijft zij diennbsp;voor het grootste gedeelte toe, aan gebrek aan goede paardennbsp;die de eigenaren liever voor hunne jachten enz. willen houden,nbsp;en gedeeltelijk aan geldzucht.
Heeft een eigenaar eene groote stoeterij, zooals gezegd wordt van 600 paarden, dan zal hij daaruit toch voor zijn eigennbsp;gebruik Avel zoo veel andere paarden kunnen halen als hij wilnbsp;verknopen.
Doch vooreerst indolentie en opzien tegen de moeite van vangen en dresseeren, zijn hier twee groote lacloren, die hetnbsp;verknopen tegenhouden, (vooral als men geen prijs naar zijnnbsp;zin krijgt) en ten tweede vindt de Commissie ook hier de, doornbsp;de inlanders opgegeven cijfers aangaande hunne stoeterijen.
-ocr page 216-200
onbetrouwbaar. Alles gaat op de gis en de inlander overschat altijd zijne bezittingen.
Wat het betalen van hooge prijzen aangaat, valt bier te wijzen op hetgeen de Commissie in 1883 heeft gedaan en watnbsp;nu gebleken is verkeerd te zijn, n. 1. dat er hoogere prijzennbsp;dan de vastgestelde betaald zijn; wat men voor één paardnbsp;meer geeft, moet op andere paarden worden bezuinigd en zounbsp;dit aanleiding kunnen geven tot het koopen van enkele bijzonder mooie paarden ten koste van het gehalte, door elkandernbsp;genomen. Daarenboven wekt het de afgunst der handelarennbsp;onderling en de zucht, om meer geld te maken, op; een iedernbsp;denkt ook zulk een mooien prijs te halen en houdt natuurlijk vast waardoor de paarden-aankoop wordt vertraagd ennbsp;belemmerd.
De dure handelaars beriepen zich op de in 1885 voor sommige paarden betaalde prijzen, die zij thans ook verlangden. Dit is o. a. het geval geweest met den Poengawa en metnbsp;Daeng Manompo die er ons aan durfden herinneren, dat denbsp;Commissie in 1883 voor 2 paarden /53() per stuk, voor 3 paardennbsp;ƒ 250 per stuk enz., had betaald. Het verdient dan ook ernstigenbsp;aanbeveling om per paard niet meer te betalen dan de door hetnbsp;Gouvernement vastgestelde prijzen, vooral op plaatsen waarnbsp;andermaal Commissies kunnen worden heen gezonden.
Ten zesde valt omtrent de rubriek «ziek of gebrekkig” op te merken, dat niettegenstaande de Commissie te Macassarnbsp;van den Assistent Resident Brugman vernam, dat er in Boninbsp;kwraden droes beerschte, zij van eene epizoötie niets beeftnbsp;kunnen bespeuren. De twee op zich zelf staande gevallen, geconstateerd op 17 November en 11 December, beteekenen niets.
Uit de beschouwingen omtrent deze punten constateert de Commissie achteruitgang van het paardenras in Boni sedert hetnbsp;jaar 1883.
Waar geen vooruitgang is waar te nemen, moet noodzakelijk achteruitgang zijn, en behalve dat dit door cijfers is aangetoond, moet de wijze waarop de Bonier zijne paarden
-ocr page 217-201
behandelt en voedt zeker tot achteruitgang leiden. De paarden worden n. 1. door de inlanders, zonder onderscheid, verwaarloosd, van af het oogenblik dat zij zijn gevangen. Voornamelijknbsp;heelt dit betrekking op de voeding. Werden de dieren bij hetnbsp;zware werk ook naar evenredigheid gevoed, dan zou zulks nietnbsp;het geval zijn; het is echter een feit dat zoo goed als alle paarden,nbsp;zoodra zij gevangen zijn, tot aan hun dood honger lijden.
De paarden worden gemiddeld op 2 a 2’|2-jarigen leeftijd gevangen. Hiertoe worden kudden paarden in eene afsluitingnbsp;gedreven, ivakké genoemd; de dieren die men hebben wil, worden gestrikt, gebonden, en na een dag of acht gereden, waartoenbsp;de onwilligen eerst eene z. g. dressuur moeten ondergaan.nbsp;Den gewilligen wordt maar een toom aangedaan; de mannbsp;springt er op en voorwaarts gaat het over sawahs, door rivieren enz. Ook worden de paarden van dien leeftijd voor denbsp;hertenjacht gebruikt.
De dressuur bestaat uit het volgende:
Het paard wordt in den stal den toom met koperen gebit aangedaan; (het gebit bestaat uit ons trensgebit zonder knevels),nbsp;hieronder draagt het een eenvoudigen halster van talih-doek,nbsp;waaraan een lang touw; het dier wordt op eene opene vlaktenbsp;rondgeleid om het te leeren een man te voet te volgen; daarnanbsp;komt er een helper bij, die, zich links van het paard stellendenbsp;ter hoogte van den hals, met de linker hand het linker oornbsp;en met de rechter hand het rechter oor aanvat, zijn rechternbsp;arm over den hals leggende, terwijl hij eerst bij lange, dan hijnbsp;kortere tusschenpoozen op den hals en den schoft steunt, omnbsp;het paard het gewicht van den man te doen gevoelen.
Heeft dit een half uur geduurd, dan brengt men het paard hij een steen of bij eene hoogte en legt de man, die de oorennbsp;vasthoudt, zijn rechter heen op den rug van het paard; laatnbsp;het dit toe, dan schuift hij er al heel spoedig op, nog steedsnbsp;lt;le ooren vasthoudende; blijft het hierbij rustig, dan laat hijnbsp;*le ooren los en wordt het paard op nieuw V4 uur rondgeleid.nbsp;Dit wordt alle dagen gedurende ongeveer één uur herhaald.
-ocr page 218-Laat hel paard het opleggen van het heen niet toe, dan wordt het weder eenigen tijd rondgeleid, waarbij hardernbsp;ill de ooren geknepen en meer op den schoft gesteund wordt.nbsp;Na dit een paar maal herhaald Ie hebben, geeft het paardnbsp;zich over.
Meer heeft een paard van den Bonier niet noodig. Bij den eersten tocht den besten wordt het paardje bereden. Menschennbsp;en paarden loopen achter elkander op een voetpad, de z. g.nbsp;wegen, en leert bel dier van zelf wenden, waarbij in hetnbsp;begin, bij verandering van richting, even aan die zijde aan dennbsp;toom wordt getrokken.
Eene afwijking bestaat in de wijze waarop in Sopping, Widjo en Mario Kiawa , de paarden worden gedresseerd. Innbsp;deze landen wordt de paarden dadelijk, na gevangen te zijn^nbsp;een loom aangelegd en een touw om den hals gebonden omnbsp;het te leiden; twee helpers houden hel paard links en rechtsnbsp;bij den toom vast, een derde man springt er onmiddellijknbsp;op, terwijl twee andere mannen hel paard rondleiden tol datnbsp;het geheel in het zweet gereden is.
Deze dressuur, die plaats heeft in een alang-alang- of hoog grasveld, — dit met het doel om de paarden te leerennbsp;hunne beenen hoog op te lichten —, duurt gewoonlijk niet langernbsp;dan 4 a 5 dagen, en heeft slechts ten doel om het paard tenbsp;leeren iemand, die te voet gaat, na te loopen of te volgen.nbsp;Na die 4 a 5 dagen worden de manen geheel afgesneden ennbsp;den staart kaal geschoren; volgens zeggen der inlanders ontwikkelen zich dan de spieren beter. Gedurende 5 maandennbsp;wordt nu het paard over dag in de weide losgelaten en desnbsp;nachts in den stal gebracht. Na dezen tijd vangt er eenenbsp;nieuwe dressuur aan, beslaande in het leeren wenden, achteruitgaan en goed stappen, ook weder op gras- of alang-alang-Velden. Deze dressuur duurt 2 a 5 maanden, waarnanbsp;het paard steeds in den stal gehouden wordt, en alleennbsp;buiten komt om te worden gedrenkt of gewasscheu, zelfsnbsp;de dressuur staat stil. Deze begint op nieuw wanneer het
-ocr page 219-203
paard omgeveer 4 jaar is en bestaat in eelie herhaling van het geleerde en in het leeren rennen voor de hertenjacht.
Geen inlander hier geeft zijn paard genoeg te eten, en zouden de paarden, als zij steeds op stal gehouden werdennbsp;zooals hij ons, spoedig van gebrek en uitputting oinkomen.nbsp;Zij worden in hunne voeding te geinoet gekomen, doordat zij,nbsp;na gebruik, meestal kunnen grazen. Wij zeggen meestal, daarnbsp;het dikwijls gebeurt, dat de paarden na een tocht, onder eennbsp;huis worden vaslgebonden of op plaatsen waar geen grasnbsp;groeit, of in een alang-alang veld, zoodat sommige paardennbsp;niets eten.
Toen wij ons te Padjalelé bevonden, zagen wij daar des middags om 3 uur een inlander te paard aankomen; hij moest dennbsp;SoELOEWATAN sprekeii.
Hij sprong van zijn paard, dat 4 jaar oud was, en bond het vast voor de woning, aan een struikje, op eene plaats, waarnbsp;geen spier gras groeide; wel lagen er eenige oude atappennbsp;(wélit). Hier bleef het dier, zonder eten of drinken, staan ennbsp;zagen wüj dat het van den honger een heelen atap opat. Nanbsp;den nacht aldaar te hebben doorgebracht, vertrok die inlandernbsp;naar Boni, en legde zoo, met datzelfde paard, een afstandnbsp;van 40 palen af. Dit voorbeeld, het moet worden bekend, isnbsp;wel het sterkste dat wij nog gezien hebben, daar toch altijdnbsp;voor het paard gras gehaald wordt, doch zoo weinig, dat hetnbsp;er voor geen vijfde genoeg aan heeft; ook laat men de paarden in de naastbij zijnde rivier drinken; is er geen rivier innbsp;de nabijheid waar men verblijft, dan drenkt de inlander zijnnbsp;paard in de laatste rivier die hij op zijn marsch doortrekt.
De Commissie kan dan ook als een bedroevend feit consla-teeren, dat alle paarden, zoodra zij de stoeterij verlaten hebben, geregeld honger lijden, bij zwaar en onoordeelkundignbsp;gebruik. Soms staat een paard 8 dagen op stal, terwijlnbsp;het op andere tijden of bij jachten gemiddeld 20 a 50 palennbsp;per dag moet afleggen, en dit dagen achter elkander. Hetnbsp;meerendeel der paarden ziet er vermoeid en onderkomen uil.
-ocr page 220-204
De redenen, waarom de inlanders hunne paarden zoo jong gebruiken zijn: 1° omdat zij op 4-jarigen leeftijd bijna niet meer te vangen en met de primitieve inlandsche middelen moeilijknbsp;te dresseeren zouden zijn ; 2° omdat geen inlander een 2 a 21/2nbsp;jarig paard na de vangst, gedurende 2 of 2'/2 jaar op stalnbsp;zal houden, tot dat het minstens 4 jaar is; hij noemtnbsp;dit verlies van tijd en werkkracht, omdat hij het paard voornbsp;niets onderhouden moet; 3° omdat, laat men de paarden totnbsp;hun 4® jaar in de stoeterij, deze zich te veel zoude splitsen;nbsp;iedere hengst verzamelt een troep merries om zich, die bijnbsp;hem blijven; 4° wordt het toezicht er door raoeilijker, vooralnbsp;in stoeterijen van groote uitgestrektheid.
Verder wordt er op paring niet gelet. Wel zijn er bij iedere stoeterij een zeker aantal hengsten, doch de jongenbsp;hengsten dekken ook, zoodra zij daartoe in staat zijn, terwijlnbsp;ook zeer jonge merries gedekt worden. In een woord, allenbsp;dieren in de stoeterij hebben vrij spel.
Waren de eigenlijke dekhengsten nog maar allen goede paarden, dan zoude er een groot kwaad verholpen zijn, dochnbsp;dit is niet het geval; oude, versleten, afgejakkerde paarden,nbsp;die voor de hertenjacht niet meer te gebruiken zijn, wordennbsp;als dekhengst in de stoeterij gebracht. Dit had nog plaatsnbsp;in 1886 in de stoeterij Maniolong, waar 4 van die paardennbsp;door den Poekgawa werden losgelaten. (Dit weet de Commissienbsp;van een ooggetnige.)
Er wordt dus niet voldaan aan eene voorname voorwaarde tot het krijgen van goede afstammelingen en tot instandhouding van een ras, 11. 1. de dekhengsten deugen niet.
In de stoeterij Maniolong bevindt zich nog de schimmel, die in 1883 reeds jaren lang stamvader-dekhengst was, hijnbsp;wordt thans op 20 jaar geschat.
Uit alle stoeterijen worden om de 3 jaren alle jonge hengsten van 2Va jaar gevangen die er in dien tusschentijdnbsp;niet zijn uitgehaald, hetgeen ook wel gebeurt. Zelfs neemtnbsp;men ze nog jonger. Zoo hebben wij op onze reizen en jachten
-ocr page 221-205
paarden van twee jaar zien berijden en meerennen. En dit zijn geen zeldzame gevallen, volstrekt niet, wij zagen zulks bijnbsp;elke gelegenheid en die paardjes werden bereden door groote,nbsp;volwassen inlanders.
Den 12™ December werd ons door den Poesgawa een veulen van 2 jaar te koop aangeboden; het had eene hoogte van 1.246nbsp;M. en was goed gebouwd. Het dier was echter boegkreupelnbsp;en reeds 2 maanden voor alle diensten gebruikt geweest, ennbsp;voor dat paard vroeg de Poengawa de luttele som vannbsp;2Ö0 guldens.
Trouwens, of een paard kreupel is of niet en waar, komt er niet op aan, het wordt toch gereden alsof het geheel rad was.nbsp;De meeste inlanders zien kreupelheid niet, welen het meestalnbsp;niet eens of hun paard dat is. Hunne paarden nazien doennbsp;zij niet, en als zij er op zitten, kunnen zij het niet merken,nbsp;daar zij niet draven, doch zeer hard stappen of tellen ennbsp;verder galoppeeren.
Ook laat het onderhoud der paarden bij de Boniers veel te wenschen over; is er gelegenheid dan worden ze niet geheel gewasschen doch alleen een weinig afgespoeld; is er geennbsp;water in de huurt, dan worden ze op de meest spierachtigenbsp;deelen geroskamd, met een roskam van een halven klapperdopnbsp;gemaakt, waarvan de rand voor gedeelte getand is uitgesneden.
Verreweg het grootste deel der ons aangeboden paarden, zag er dan ook vuil en smerig uit en manen, mane-top en staartnbsp;zaten vol schilfers en proppen vuil.
De Boniers hebben voor hunne paarden geen stallen, het grootste gedeelte der paarden brengt dag en nacht onder dennbsp;blooten hemel door, terwijl de Vorsten. Hoofden en enkele gegoedennbsp;niet eens al hunne paarden, doch slechts hunne jacht-of lievelingspaarden des nachts onder hunne huizen stallen, vastgebondennbsp;aan een touw. Zeer zelden vindt men er iets, wat op een stalnbsp;gelijkt. Slechts éénmaal hebben wij zoo iets gezien en welnbsp;te Padjalelé. De Soelowatan aldaar, had onder zijn huis, tusschen
14
-ocr page 222-206
6 pilaren door middel van op elkander gelegde balken en dikke takken, 2 vakken gemaakt. De materialen waren zoodanig op en legen elkander geworpen , dat het verwonderingnbsp;mocht haren, er een paard een half nur in kon slaan, zondernbsp;zich te verwonden. In deze 2 staanplaatsen stonden denbsp;paarden tot over de kogels in den modder.
Sopping, V/adjo en Sidinoing vormen, wat het stallen hunner paarden betreft, eene tweede afwijking van de wijze waarop zulks in Boni en elders plaats heeft. In die drie landennbsp;hebben de Vorsten stallen naast, alle andere paardenhezittersnbsp;onder hunne huizen. Deze stallen hebben behoorlijke houtennbsp;afsluitingen met planken vloeren, en zijn die der Vorsten somsnbsp;IV2 M. hoven den grond gehouw'd. De oorlogs-en jachtpaardennbsp;der Vorsten in deze landen, worden door hunne bijzitten of doornbsp;hunne hofdames gevoederd, en -wordt dit voeder van nit hetnbsp;woonhuis den paarden toegeworpen. Dit is een teeken dat aannbsp;de paarden veel zorg wordt besteed. De kleine man heeft ooknbsp;veel hart voor zijn paard en onderhoudt en voedt het metnbsp;groote zorg. De paarden in evengenoemde drie landen zien ernbsp;dan ook ronder uit dan in Boni en worden goed onderhouden,nbsp;daar zij niet alleen eenmaal in de week en wel Vrijdags avondsnbsp;goed worden gebaad en gewasschen, doch ook om den anderennbsp;dag worden geroskamd (met dezelfde soort roskam als in Boni)nbsp;en met stroowisschen afgewreven, om het haar glad te maken.
Wat in Boni niet geschiedt, doen de inlanders in de meergenoemde drie landen, u. 1. de natuur te hulp komen om ongunstig gebouwde paarden te verbeteren.
Heeft een paard een korten hals, dan wordt ter hoogte van de borst een ronden balk, dwars voor het paard gelegd en denbsp;voederbak zoover teruggeschoven, dat het dier niet dan metnbsp;moeite en reikhalzende hij zijn eten kan komen. Daarenboven worden de geheele hals en de oorklieren iederen dag,nbsp;gedurende een half nur, nat gemaakt met een uilknijp.lt;elnbsp;van bladeren van den kapokboom, vermengd met een weinignbsp;Water.
-ocr page 223-207
Bij een paard met eene smalle borst, wordt, ter hoogte van deze, eene plank op dezelfde wijze als den evengenoemden balknbsp;dwars door den stal bevestigd; de voederbak wordt iets lagernbsp;gesteld en legt men een groeten vierkanten steen tusschen denbsp;voorbeenen van het paard op den grond, ten einde het dier tenbsp;noodzaken bij het eten met de borst tegen de plank aan tenbsp;drukken en met de voorbeenen ver uit elkander te staan; ooknbsp;hierbij wordt de huid om de schouders, den schoft en hetnbsp;beneden gedeelte van den hals, iederen dag V2 uur met bovennbsp;genoemd aftreksel natgemaakt.
Een paard, met een afhangend kruis, ondergaat eene soortgelijke kunstbewerking; ook hierbij wordt het gedeelte van af den staart tot aan hel kruis, met hetzelfde vocht, gedurendenbsp;Vs uur nat gemaakt, de huid geknepen en de staart naar bovennbsp;getrokken.
Al deze behandelingen duren van 2 tot 5 maanden.
Sli
Wat den uitvoer van paarden uit Boni betreft, daaromtrent heeft de Commissie geen zuivere en uitgebreide gegevens kunnen verzamelen. De tolk Schmidt , die gedurende ruim 21 jarennbsp;te Balang Nipa als klerk op het bureau van den Assistent-Resident werkzaam was, verklaarde ons, dat gedurende diennbsp;lijd gemiddeld 3 a 400 paarden per Jaar aldaar van Boninbsp;werden ingevoerd, ten einde gebruikt te worden als pikol-paarden bij den afvoer van koffie uit Bikeroe, Boeloekoembanbsp;en Bonthain; ook worden paarden uit Boni en de anderenbsp;landen te Macassar verkocht, waarvan er echter weinig voldoen aan de eischen door het Gouvernement gesteld. Denbsp;meesten zijn te jonge paarden, waardoor het feit verklaardnbsp;wordt, dat er ieder jaar zoo’n groot aantal noodig is op eennbsp;plaats als Balang Nipa, waar in goede jaren ruim 20,000 pikolsnbsp;koffie worden afgevoerd. Nog meer door het dragen , dan doornbsp;het rijden, leggen de meeste jonge dieren het in zeer kortennbsp;tijd af, waardoor nienwe behoefte ontstaat.
Ook deze uit voer is dus eene oorzaak van den achteruitgang
en van de vermindering van den paarden-slapel.
-ocr page 224-208
De epizoötiën van kw'aden droes, die van tijd tot tijd op Celebes voorkomen, dragen ook het hare hiertoe hij en zelfs innbsp;nog groolere mate; want niet alleen, dat jonge paarden aannbsp;die ziekte sterven, welk verlies kan worden ingehaald, dochnbsp;ook fokdieren ondergaan dat lot. Voor iedere merrie moetnbsp;vijf jaar worden gewacht, vóórdat men eene nieuwe heeft,nbsp;en dan nog vijf jaar voordat men daarvan een paard heeft,nbsp;dat volgens onze eischen bruikbaar is. In die 10 jaren hadnbsp;de gestorven merrie 9 veulens kunnen voortbrengen. Het isnbsp;dus licht na te gaan, welk een enorm verlies eene stoeterijnbsp;in ’t bijzonder, en het ras in het algemeen, lijdt, door hetnbsp;sterven van fokmerries, en is het daaraan dan ook toe tenbsp;schrijven, dat verscheidene stoeterijen in Boni, ten gevolge vannbsp;kwaden droes, gepaard met andere oorzaken, geheel zijn
uitgestorven.
Van het plotseling opkomen dezer epizoötiën hebben wij de oorzaken niet kunnen ontdekken ; geen enkele eigenaar eenernbsp;stoeterij kon ons die mededeelen; zij konden zelfs geenenbsp;oorzaak gissen.
Het is echter een feit, dat, komt in eene stoeterij een geval voor, zulks groote verwoestingen na zich moet slepen. Vooreerst weten de eigenaars niet, dat er zich een geval voordoet;nbsp;èn door de weinige controle èn het slechte toezicht merkennbsp;zij het eerst, wanneer hen bekend wordt, dat er verscheidenenbsp;sterfgevallen onder de paarden voorkomen; ten tweede nemennbsp;zij geen maatregelen tot tegengang als zij het weten ; en tennbsp;derde blijven de gecróveerde paarden onbegraven liggen.
Het te niet gaan der stoeterijen van Awampo.vé , Mitjo, Delawakg en Parigi, is dan ook hoofdzakelijk, te zamen metnbsp;andere oorzaken, hieraan toe te schrijven.
In 1887 heeft eene kwade droes epizootie over geheel Boni geheerscht; omtrent de verliezen door de stoeterijen geleden,nbsp;hebben wij geen zekere cijfers kunnen verzamelen.
Alleen de Poexgawa wist ons te zeggen dat hij in dat jaar, 100 paarden aan die ziekte verloren had.
-ocr page 225-209
Als resumé van het beprokene, spreekt de Commissie beslist als hare overtuiging uit, dat het paardenras op hetnbsp;eiland Celebes een algeheelen ondergang te gemoet gaat iudiennbsp;n.1. in den hestaanden toestand geen verbetering komt. Uitsterven zal het niet, evenmin als dit op Java met de paardennbsp;het geval is, doch even als op dat eiland, zal men op Celebes,nbsp;na helrekkeiLjk korten tijd, geen paarden meer vinden, dienbsp;aan de eischen voor een cavalerie of artillerie paard voldoen.
Reeds in 18S3 werd de commissie-tijd met eene maand verlengd om 150 paarden te koopen; de Commissie in 1888 innbsp;Boiithain werd niet meer dan 24 paarden machtig; de Commissie naar Bulang Nipa in Maart van 1889 moest 180 paarden koopen en kreeg er maar 15, terwijl onze Commissienbsp;evenmin succes had, daar zij slechts 94 paarden kocht in plaatsnbsp;van 200.
Deze feiten spreken, en wijzen op de treurige waarheid, dat op dit oogenblik van liet eiland Celebes voor de remonleeringnbsp;van hel leger, niets is Ie verwachten.
Indien er in den beslaanden toestand geen verbetering komt zal het paardenras ten onder gaan. De verbeteringen nu dienbsp;aangebracbt moeten worden, liggen voor de hand, maar zijnnbsp;zij ook uitvoerbaar?
Wanneer men de kans, om op Celebes te slagen, toetst aan de ondervinding sedert hel begin dezer eeuw op Java in ditnbsp;opzicht opgedaan, dan zal men moeten loegeven dat die kansnbsp;al zeer gering is.
De middelen, op Java gebezigd, om den achteruitgang te stuiten of den toestand te verbeteren, tot geen doel geleidnbsp;hebbende, moeten of verkeerd zijn geweest óf verkeerd zijnnbsp;toegepast; op Celebes moet naar andere middelen worden gezocht. De bespreking van hetgeen op Java gedaan is, ligtnbsp;huilen de taak der Commissie.
Alleen moet de vraag nog worden beantwoord: »zijn ervoor ^Celebes andere uitvoerbare middelen, die tol een gunstig resultaat kunnen leiden?”. De Commissie vermeent van ja. Niet
-ocr page 226-210
door de verplichting om geen paarden te gebruiken, jonger dan 4 jaar; niet door het verbod om liengsten beneden de 3 jaarnbsp;te laten dekken, en andere bepalingen, die toch niet wordennbsp;nageleefd en waarop geen controle kan worden uitgeoefend;nbsp;ook niet door het stationneeren van dekhengsten, die op Javanbsp;na 10 jaar van slecht gebruik, werden verkocht; maar doornbsp;het geven van een voorbeeld aan het geheele volk, door denbsp;oprichting eener stoeterij in dit bij uitstek hiertoe geschiktenbsp;land, en door het verbod van uitvoer. Dal de Vorsten, Groottennbsp;en vele Inlanders in Boni zeer goed inzien, dat zij op dennbsp;verkeerden weg zijn, en dal zij gaarne verbetering willen,nbsp;wordt bewezen door het feit, dat reeds meenigeen aan denbsp;Commissie de middelen heeft gevraagd om het paardenras innbsp;Boni te releveeren. Die middelen heeft de Commissie schriftelijk en vertaald in het Boegineesch verstrekt, doch zullen nietnbsp;worden toegepast wanneer daartoe niet aanhoudend aangezet,nbsp;wanneer de Inlander niet door een voorbeeld overtuigd wordtnbsp;dal hij met der tijd even goede paarden zal krijgen als die,nbsp;welke bij door eene stoeterij van het Gouvernement zal ziennbsp;voortbrengen. Het oprichten eener stoeterij zoude voor geheelnbsp;Celebes een kolossaal evenement zijn en in hooge mate denbsp;belangstelling van het geheele volk gaande maken. Van naturenbsp;is dit volk nieuwsgierig en niet zóó aan zijn huis gebondennbsp;als de Javaan. De laatste verlaat zijne de.ssa niet dan om op dennbsp;naastbij zijnden passer te handelen: niet aldus de Boeginecs.nbsp;Bijna ieder Bonier kent geheel zijn land en heeft er minstensnbsp;de helft van bereisd. Op onze tochten konden wij niemandnbsp;spreken of hij was op verscheidene, ver verwijderde plaatsennbsp;geweest, en iedereen wist overal den weg. Daarenboven kennen de mannen geen vermoeienis en leggen afstanden af vannbsp;40, 30 en meer palen om iemand te gaan spreken of somsnbsp;voor hun plezier.
Tijdens het verblijf der Commissie in Boni, kwamen uit Sopping, Wadjo, Lamoeroe, Sidinring, Maros, Gouvernements-landen enz., aanhoudend Inlanders om deze of gene te spreken,
-ocr page 227-211
om een paard te brengen als anderszins. Het volk maakt die reizen voor zijn genoegen.
Geholpen door dezen volksaard, zoude al spoedig door het geheele land bekend zijn, wat op eene stoeterij werd uitgevoerd,nbsp;hoe de paarden werden behandeld enz. De nieuwsgierigheidnbsp;of weetgierigheid zoude daarenboven door den Directeur ennbsp;zijn personeel moeten worden bevredigd en aangemoedigd.
In geheel Boni vindt men weelderige grasvlakten, doorsneden met heldere rivieren of heeken, en is hel land als bij uitstek geschikt voor stoeterijen. Zelfs in den droogsten lijdnbsp;is er aan gras en water geen gebrek. De meeste sloelerijennbsp;zijn heuvelachtig, hebben een goeden harden bodem, en bevallen allen kleinere of grootere begroeide plekken, alwaar voornbsp;de paarden schaduw is; daarenboven zijn er geen wilde dieren,nbsp;die op Java eene stoeterij ónmogelijk kunnen maken.
nog af van de
Hout om te houwen is er in overvloed om elke stoeterij geheel te ompaggeren; men kapt het ter plaatse waarnbsp;men het noodig heeft. Hel houden van toezicht is niet zoonbsp;moeilijk als men denkt; het zou moeten geschieden door vannbsp;vuurwapenen voorziene beambten, en hangt
uilgestreklheid der stoeterij en van den aard van bet terrein. De afvoer van paarden over Dadjowa, levert geen bezwaren op.nbsp;Kan het Gouvernement in het leenvorslendom Bo7n, eene dernbsp;hiervoor genoemde sloelerijen in eigendom of pacht krijgen;nbsp;wordt die stoeterij goed beheerd, diefstal onmogelijk gemaaktnbsp;en worden verder alle regelen in toepassing gebracht die betrekking hebben op de paardenleell, dan zal eene zoodan'genbsp;stoeterij . volgens het oordeel dei’ Commissie, lol goede resullalennbsp;moeten leiden.
Bij nader inzien is de Commissie lot de meening gekojnen , dal hel honden van herlenjachlen veeleer na-, dan voordeelignbsp;werkt op den verkoop van paaiden door de Bomers. Heeftnbsp;een Inlander een goed paard d;;l lierlen kan vangen, dan isnbsp;hij daar trots op en, beslond vóói‘ eene jacht hei |)lan omnbsp;wegens geldelijke omstandigheden zijn paard te verknopen, dan
-ocr page 228-212
zal hij, na eene succesvolle jacht, daarvan afzien. De naijver op hunne jachtpaarden is bij de Boniers dikwijls grooternbsp;dan de zucht naar geld. Het houden van vele jachten isnbsp;daarom te ontraden.
Over goede en kwade teekens bij paarden.
Even als de Javanen, hechten de Boegineezen aan teekens, die aan de paarden voorkomen, de hij ons bekende haarwervels en kleuren. Zij zijn :
1°. Garoeloe. Het woord beteekent in het Boegineesch, A:wa;:-setanden of afknahbelen en het teeken van dien naam zit op de wangen, 5, 4 a 3 cM. boven de mondhoeken; of hetnbsp;aan eene of aan beide zijden voorkomt is voor de betee-kenis hetzelfde. Behalve bij de paarden met zemel-vale kleurnbsp;(valken, djampi) is het een zeer slecht teeken. Een valk met hetnbsp;teeken garoetoe, vrijwaart daarentegen den bezitter tegennbsp;ongelukken. Geen Boeginees zal ooit een valk met datnbsp;teeken weg doen, doch het hoog in eere houden, terwijlnbsp;men ieder ander paard, dat een of twee van die teekensnbsp;heeft, zoo spoedig mogelijk zoekt te verwijderen of zelfsnbsp;weggeeft, als brengende den eigenaar ongeluk aan.
Het woord djampi beteekent wat wij met valk (zemelvaal) uitdrukken en is ontstaan uit rf/a = slecht en /?!;=;: wanneer,nbsp;met de verbindingsletter m.
2°. Pagélee. Het woord beteekent kittelen, en het teeken zit achter den elleboog. Aan eene of aan beide zijden voorkomende, heeft het dezelfde beteekenis. Alleen bij valkennbsp;{djampi) heeft het eene zeer goede, bij alle andere paardennbsp;eene slechte beteekenis. Bij valken belooft het in alle zaken.nbsp;die men onderneemt, voorspoed.
Bij de andere kleuren duidt het voornamelijk op ongeluk in den oorlog. Niemand zal een pagélee voor krijgspaard gebruiken , daar men alsdan zeker door lans of klewang zalnbsp;getroffen worden.
-ocr page 229-215
Heeft iemand een valk, die om het een of andere gebrek niet voor rijpaard kan worden gebezigd, dan wordt het alsnbsp;pikolpaard gebruikt om handelsgoederen te vervoeren en isnbsp;men alsdan gelukkig in den handel.
3°- Pasorong. Dit teeken komt voor aan de achterzijde van den schenkel; aan een of aan twee beenen voorkomende, heeftnbsp;het dezelfde beteekenis; het is een goed teeken bij allenbsp;kleuren van paarden; vooral in den handel gaat men vooruit,nbsp;men maakt zaken, daar o Sarong” beteekent; voortduwen,nbsp;(ook Javaansch).
Evenwel zal niemand met een paard, dat bet teeken Pasorong beeft, ten strijde trekken, aangezien door de beteekenis van het woord Sarong, het paard altijd harder zal loopen dan de ruiter zelf wil; het gaat dus door en zal bijgevolg altijd met den vijand in aanraking komen of hem ontmoeten, en wel zonder den wil van den ruiter.
4°. Parippa is een teeken dat voorkomt aan de achterzijde der pijp of pijpen der achterbeenen. Bij alle paarden, behalvenbsp;bij valken, is het een der slechtste teekens, daar zulk eennbsp;paard zijn meester altijd in moeilijkheden brengt, hem zorgennbsp;en ongeluk op den hals haalt; ook wordt de eigenaar arm,nbsp;indien hij zijn geld in eene zaak steekt, daar rippa, doodarmnbsp;beteekent.
5°. Parèkko is een kruintje, dat midden op de lengte van den hals zit, 2 a o cM. beneden den maankam; aan welkenbsp;zijde is onverschillig. Dit teeken is bij alle kleuren zeer tenbsp;duchten, daar de ruiter altijd een ongeluk zal krijgen, zichnbsp;zal bezeeren of een zijner ledeuiaten zal breken als hij vannbsp;zulk een paard valt. Bèkko beteekent: breken of huigen.
doch rechts, slecht.
6°. Tjoekee is een paard dat aan één achterbeen een witte kroon en koot heeft. Komen deze witte deelen aan het linkernbsp;achterbeen voor dan heet het paard tjoekee beo, terwijl alsnbsp;kroon en koot aan het rechter achterbeen wit zijn, het dennbsp;naam draagt van tjoekee tdoe. Bij eèn valk is het, links, goednbsp;De slechte beteekenis heeft oök betrekking
-ocr page 230-214
op alle andere kleuren van paarden, en beteekent dat de eigenaar onaangenaamheden zal krijgen met zijne verwantennbsp;of volgelingen; ook wil niemand gaarne bij zoo iemand komennbsp;uit vrees voor oneenigbeden. Eeii valk met tjoekee beo isnbsp;een vorstelijk oorlogspaard; beeft ecbler een Vorst een paardnbsp;met tjoekee tdoe, dan jaagt dit zijne volgelingen weg.
7°. Pabonkang. Dit is een paard dat aan de achterbeenen witte kooten of een witte koot heeft. Het teeken beteekent,nbsp;behalve bij valken, niets; alleen bij deze paarden beteekentnbsp;het, dat bet alle ongeluk verre van iemand weg houdt ofnbsp;weg schopt, daar bonkang, weqschoppen beteekent.
Heeft een valk ecne witte koot, dan heet zulks rf/amjofa/oe/iee, onverschillig of het links of rechts voorkomt.
8°. Keleng (e’s beide stom) beteekent: donkerbruin of kastanjebruin. Aan de binnenzijde van de handwortel dernbsp;voorbeenen komen de haren bij elkander en vormen aldaarnbsp;een w^ervel. Heeft een paard, doch alleen een donkerbruinnbsp;paard, dien wervel aan de voorbeenen niet, dan is het bijnbsp;uitnemendheid geschikt voor krijgspaard, daar men, bet berijdende, nooit door een kogel zal getroffen worden. Een zoodanig paard mag niet in bet bezit zijn van een ander persoonnbsp;dan den Vorst, en wie ook in het land ontdekt dat zijn paardnbsp;Keleng is, is verplicht het aan den Vorst te leveren; doetnbsp;men dit niet, dan wordt de overtreder eene zware boetenbsp;opgelegd.
9'-. Een teeken dal dezelfde beteekenis beeft als Keleng is: bolong-belang ladjo; bokmg beteekent; zwart, belang wit, ennbsp;ladjo is afgeleid van lasso, hetgeen mannelijk schaamdeel, dusnbsp;bij een paard roede, beteekent, zoodat de uitdrukking bolang-belang-ladjo beteekent: een zwart paard met eene witte vleknbsp;op de roede. Ook een paard met dit teeken is het krijgspaardnbsp;bij uitnementheid, mag alleen in het bezit van den Vorst desnbsp;lands zijn, die, het berijdende, tegen alle kogels gevrijwaardnbsp;is. Het in zijn bezit houden van zulk een paard door eennbsp;gewoon Inlander, wordt zwaar beboet.
-ocr page 231-21S)
10°. Pila belang ladjo. Hel woord pila beteekent; lichl-hruin, zoodat men krijgt een lichtbruin paard met eene wille vlek op de roede.
Zoo goed als dit teeken bij een zwart paard is , zoo slerdit is bet bij een lichtbruin. Niemand wil zoo’n paard hebbennbsp;daar bet ongeluk aanbrengt,
11°. Balo-leba beteekent valk-sjek: halo is sjek. Dit is wel het slechtste wat men zich van een paard denken kan. Iemandnbsp;die een valk-sjek met wit vermengd heeft, kan geen goednbsp;doen; niets gelukt hem, beeft steeds onangenaamheden, wordtnbsp;door iedereen koel behandeld en zelfs onaangenaam er doornbsp;bejegend. Is iemand koel en teruggetrokken tegen een vriendnbsp;of kennis, dan iteet dit in het boegineesch, lebaï (van leba].nbsp;Zulke paarden wil niemand in zijn bezit houden; wil iemandnbsp;zulk paard weg geven , dan zal niemand het aannemen; zijnbsp;worden dan ook maar zoo spoedig mogelijk geslacht, en hetnbsp;vooroordeel of het geloof aan de kracht van het teeken isnbsp;zoo groot, dat men de huid van bet paard niet eens wilnbsp;behouden , doch wegwerpt.
12°. Eindelijk heeft men hel teeken Tjoring, wat in het Javaansch, pèlat is, n. 1. een lange haarwervel op bet voorhoofd,nbsp;midden tusschen de oogen: loopt de wervel door tot tusschennbsp;de neu.sgaten, dan heet het lamaugniso; dit woord beteekentnbsp;opsnuiven, waarmede men wil te kennen geven, dat het paard,nbsp;alle geluk van den eigenaar opsnuift.
Het bij de Javanen zoo bij uitstek goed teeken op de lendenen n. 1. salria penajoengan, komt bij de volken van Celebes in het geheel niet in aanmerking.
-ocr page 232-Bijlage A.
DATUM. |
(iekocht. |
Te jong en te klein. |
Te oud en te klein. |
Te oud. |
Te duur. |
Versleten. |
Ziek of gebrekkig. |
Totaal aangebracht. |
Toelichtingen. |
18 September. |
No. 1 k. (Ij. |
10 |
6 |
1 |
— |
1 |
— |
19 |
Paard No. 1 K. van LamoiToe. De overigennbsp;van Boni. |
i9 |
— |
9 |
1 |
3 |
3 |
2 |
— |
18 |
Allen van Boni. |
20 |
No. 2 k. (1). |
9 |
2 |
— |
— |
— |
— |
12 |
Van Boni. |
21 |
No9, 3,4,5, en C k. [4], |
10 |
— |
— |
— |
- ¦ |
— |
14 |
Van Boni. |
22 |
— |
8 |
— |
1 |
1 |
1 |
— |
11 |
2 van Sopping, 9 van Boni. |
23 |
No. 7 k. [1]. |
3 |
— |
1 |
— |
— |
— |
5 |
Van Boni. |
24 |
No. 1 en No. 2 A. 12]. |
6 |
2 |
1 |
— |
— |
— |
11 |
Van Boni. |
25 |
Ilertcn-jaclit te Talakka. |
— |
— |
— |
— |
Om veel paarden te zien. | |||
26 |
No.3 A. x\o. 8, No. 9 en No. 10 H. [4] |
9 |
1 |
2 |
3 |
19 |
Van Boni, | ||
27 |
No 11 en 12 k. [2]. |
11 |
1 |
3 |
17 |
Te oud en te klein en de oude paarden vannbsp;Tasempe. 1'e overigennbsp;van Boni. | |||
28 |
— |
1 |
0 |
1 |
— |
— |
3 [aj |
7 |
(«) 1 kreupel. 2 mismaakte borst. Van Boni. |
Traiispoiieere |
15 |
76 \ |
15 |
13 |
3 1 |
133 |
Te jongen |
Te oud en |
/ |
Ziek of |
Totaal aan- | |||||
DATUM. |
Gekoclit. |
Te oud. |
Te duur. |
Versleten. |
Toelichtingen. | ||||
te klein. |
te klein. |
gebrekkig. |
gebracht. | ||||||
Transport.. |
15 |
76 |
15 |
13 |
7 |
4 |
3 |
133 | |
29 September. |
— |
2 |
2 |
— |
2 |
— |
— |
6 |
Van Soping en Kadjoe 3; van Boni 3. |
30 |
11 |
1 |
— |
1 |
— |
— |
1 [a] |
14 |
Van Soping en Lamoe-roe; faj zwaar gedrukt. |
1 October. |
14 |
13 |
1 |
2 |
— |
1 |
— |
31 |
Gekochte paarden van |
Soping en Lamoeroe. Overigen van Boni. | |||||||||
2 |
1 |
5 |
2 |
— |
— |
— |
— |
8 |
Van Boni. |
3 nbsp;nbsp;nbsp;» |
1 K.A. |
9 |
1 |
— |
2 |
— |
— |
13 |
Van Boni. |
4 |
— |
2 |
— |
— |
1 |
— |
— |
3 |
Van Boni. |
5 |
— |
5 |
2 |
1 |
— |
— |
— |
8 |
Van Boni. |
6 |
— |
7 |
— |
— |
— |
— |
— |
7 |
Van Boni. |
7 |
— |
1 |
1 |
— |
— |
— |
— |
2 |
Van Boni. |
8 |
— |
8 |
2 |
1 |
- |
— |
— |
11 |
Boni. |
9 |
1 |
2 |
3 |
— |
1 |
— |
l(overbeen) |
8 |
Boni. |
10 |
— |
4 |
8 |
— |
— |
— |
— |
12 |
Boni. |
11 |
— |
_ |
_ |
— |
Vertrek naar Tatiro. | ||||
12 |
Jacht te Tatiro 4 è 500 pa.irden sezien. |
— |
-- |
.-- | |||||
13 |
Jacht te Boeloeh Boeloeh JOO paanlen. |
— |
— |
— | |||||
14 |
— |
13 |
3 |
— |
— |
— |
1 [a] |
17 |
Terug van Tatiro. Boni. |
[a] zwaar gedrukt. | |||||||||
15 |
3 |
3 |
1 |
— |
— |
1 |
2 [a] |
10 |
[a] Een blind aan het |
linker oog, staar. Boni; één zwaar gedrukt. | |||||||||
16 |
1 |
8 |
1 |
— |
1 |
4 |
— |
15 |
Boni. |
Transporteere. |
47 |
159 |
42 |
18 |
14 |
10 |
8 |
298 |
|
H-gt; OD |
|
O |
|
kd o |
MTt'M. |
/ Gekoclit. |
(l’e jong cn te klein. |
/ Te oud en te klein. |
/ Te oud. |
/ Te duur. / |
Versleten. |
Ziek of gebrekkig. |
Totaal aan- gebracbt. |
Tooliclilingen. |
Transport.. |
79 |
225 |
166 |
39 |
25 |
37 |
16 |
587 | |
11 December. |
7[a] |
1 |
8 |
[«] Zeven in eens aangebracht. Het eerste kwaden droes. Allennbsp;weggezonden en nietnbsp;gemeten of nagezien;nbsp;vermoedelijk te oud ennbsp;te klein van de To-rotliea landen. | |||||
12 |
4 |
1 |
Ifa] |
1[amp;] |
7 |
[«] 21/2 jarig p'ard, gevraagd / 250. [fe] 4 jarig paard van Boni. | |||
13 |
— |
1 |
3 |
— |
— |
l |
— |
5 |
Van Boni. |
14 |
1 |
— |
1 |
— |
— |
— |
— |
2 |
Van Boni. |
15 |
10 [a] |
13 |
1 |
1 [6J |
2[c] |
27 |
[fl] Negen dezer paarden van Lainoeroe en Sopping; één vannbsp;Boni. [ft] dit paard was4 jaar. [c] Een kreupel; éénnbsp;met rug vol wondennbsp;van bet piekelen. | ||
16 |
— |
— |
1 |
1 |
— |
1 |
— |
3 |
Van Boni. |
17 |
1 |
— |
1 |
2 |
— |
2 |
— |
6 |
Van Boni. |
18 |
2 |
— |
2 |
1 |
1 |
2 |
— |
8 |
Van Boni. |
19 |
1 |
— |
— |
— |
— |
— |
1 |
Van Boni. | |
Totaal..... |
94 |
226 |
198 |
44 |
28 |
46 |
18 |
654 |
Bijlage B-
Staat der vaa' den 16''™ Maart tot ea met dea 15'''*“ Jum 1883 TE Boni aangebrachte en gekochte paarden.
NOG AANGEBRACflT. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
to |
! |
1 -1 |
1 |
to |
to |
OO |
to |
to |
Ma |
1 |
- |
H- |
to |
oo C5 | |||||||
IC |
zo |
to |
to |
Oi |
t-- C5 |
is tf^ 2 |
ül |
cc |
zo |
:o |
CO |
1:^ |
S |
cn |
Ma O |
Cfi. |
MM co co | ||||
to |
1 |
05 |
i to 1 |
1 |
c© s |
1 1 |
1 |
1 ' |
1 |
w 1 ' |
1 |
CO |
- |
to |
co |
Ma O | |||||
ro •lt;t |
1 |
'll |
'1' |
1 h ! 1 1 ! 1 ’ 1 1 1 1 1 1 1 , , |
1 |
1 |
1 |
t-a |
1 |
Ma |
1 |
'l' |
to | ||||||||
05 |
1! 111 |
1—* |
1 |
b-* |
il' |
! |
lil! 1 1 |
'1' |
MM |
1 | |||||||||||
1 |
1 |
1 |
l|i |
1 |
1 |
1 |
' |
' |
Ma |
i!' |
1 |
! |
Gekocht.
Te jong te klein ot beide.
Te oud.
Te duur.
Versleten.
Ziek oi gebrekkig.
ti/
ot
|
ïe jonquot; te klein oi beide. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
! i [ |
Gekocht.
Te oud.
Te duur.
Versleten.
Ziek of gebrekkig.
O
o
gt;
o
PI
S5
=0
gt;
o cc
o
NOG AANGEBRACHT. | |||||||
DATUM. |
O CJ O |
a3 ’S amp; — .c^ O gj = H _05 |
S o 05 H |
=3 3 33 05 H |
B 05 05 |
05 nbsp;nbsp;nbsp;. be fcc -3 '-2 05 S3 |
Totaal aangebracht. |
Tolaal... |
96 |
348 |
30 |
35 |
8 |
17 |
534 |
15 Mei. |
1 |
3 |
— |
1 |
— |
— |
5 |
~16 ¦ |
— |
9 |
— |
— |
— |
— |
9 |
~17 nbsp;nbsp;nbsp;. |
3 |
2 |
— |
— |
— |
— |
5 |
18 . |
— |
1 |
1 |
— |
— |
— |
O A. |
19 nbsp;nbsp;nbsp;. |
— |
3 |
— |
— |
— |
~ |
O o |
20 . |
3 |
3 |
— |
— |
1 |
— |
7 |
21 . |
— |
1 |
— |
— |
— |
2 |
3 |
22 . |
3 |
1 |
2 |
— |
1 |
7 | |
23 nbsp;nbsp;nbsp;¦ |
4 |
4 |
3 |
— |
— |
11 | |
24 nbsp;nbsp;nbsp;. |
— |
1 |
— |
— |
— |
1 |
2 |
25 nbsp;nbsp;nbsp;¦ |
1 |
4 |
2 |
— |
—• |
— |
7 |
26 . |
1 |
3 |
— |
— |
— |
— |
4 |
27 nbsp;nbsp;nbsp;. |
— |
2 |
- |
— |
— |
— |
2 |
28 • |
1 |
4 |
— |
— |
— |
— |
5 |
29 nbsp;nbsp;nbsp;. |
— |
3 |
— |
— |
— |
3 | |
30 nbsp;nbsp;nbsp;• |
5 |
14 |
— |
— |
1 |
20 | |
31 nbsp;nbsp;nbsp;. |
2 |
4 |
— |
— |
- |
— |
6 |
1 Juni. |
- |
1 |
— |
— |
— |
— |
1 |
2 . |
Eml |
arki'n |
lent. | ||||
3 nbsp;nbsp;nbsp;. |
— |
— |
— |
— |
— |
5 | |
4 nbsp;nbsp;nbsp;. |
— |
4 |
- |
— |
- |
-- |
4 |
Tolaal... |
120 |
420 |
38 |
30 |
9 |
22 |
645 |
|
Te jonsf te klein oil)ei(le. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Cï o |
o
Ci
o
t?3
53
gt;¦
s
tsgt;
Oi
DOOR
L J. UOOK2iA.nEU.
Paardenarts 1' kl.
0. 1. Leger.
Voor zooverre mij bekend, vindt men in de veearlsenij-kundige literatuur geen enkel geval van ruptura cliorioïdeae bij bel ))aard besclireveu; zelfs in het nieuwste werk opnbsp;ophlbalmologisch gebied nl. dat van Prof. Möller , wordt ernbsp;evenmin melding van gemaakt ; men kan alzoo wel aannemen,nbsp;dal het een zeer zeldzaam lijden is. Het is om deze reden,nbsp;dat ik het niet onbelangrijk acht een geval onder de aandachtnbsp;mijner collega’s te brengen, waartoe ik het geheele proces,nbsp;zooals het mij ter behandeling voorkwam, zoo volledig mogelijk zal trachten te beschrijven.
In den morgen van den 10®“ November 1887, werd mij te Salatiga een remonte-paard op het ziekenrapport voorgebracht,nbsp;dat, zooals de wachtmeester der week mij mededeelde, lijdendenbsp;was aan «oogziekte”, veroorzaakt, zooals hij beweerde, doornbsp;een slag met één der voorbeenen van het nevenstaande paard.
Status p'aesens. Jong (4V2 ji’-)’ S®®'* gevoed, zeer nerveus dier, —Sandelhout —; rechter oog gezwollen, oogleden aannbsp;elkaar klevende door een sero-muceuse afscheiding, welkenbsp;ook voor een groot deel de wang verontreinigt; linker oognbsp;normaal. Daar het onmogelijk was het dier te naderen, werdnbsp;het ter verpleging naar den ziekenstal gezonden, alwaar mijnbsp;bij nauwkeurig onderzoek het volgende bleek;
-ocr page 244-228
Beide oogleden zijn matig gezwollen, op de uitwendige vlakte, zoowel van het boven- als van het onderooglid, enkelenbsp;excoriaties zichtbaar, ter grootte ongeveer van een luciferskop,nbsp;duidende onbetwistbaar alzoo op een trauma.
-Bij het openen der oogleden, dat zoo voorzichtig mogelijk geschiedt en waarbij patiënt zich sterk verzet zoodra hetnbsp;slechts een lichten druk op den hulbus voelt, blijkt mij denbsp;conjunctiva hevig ontstoken, sporen van laesiën niet aanwezig,nbsp;overvloedige afscheiding van een sero-mueeus exsudaat.
Cornea geinfiitreerd, vertoont een mat biauwachtig witte kleur; in het centrum is de oppervlakte ruw, in voorkomennbsp;als met zand bestrooid, hier en daar beroofd van haar epilhe-liumlaagje, dat hij het reinigen vooral duidelijk voor dennbsp;dag treedt, als wanneer het zich als een dun vliesje héén ennbsp;weêr beweegt.
Sterke épisclerale injectie, met zeer gevoelige ciliairslreek, zoodat een lichten druk met de punt van de sonde, onmiddellijk reactie van de zijde van het dier te voorschijn roept.
In de voorste oogkamer, een fibrineus haemorrhagisch exsudaat , dal zich in den vorm van verschillende figuren als stralen en vlakken voordoet en de iris hier en daar aan hetnbsp;onderzoekende oog onttrekt; de pupil is tot op Vs gedeeltenbsp;van haren normalen oravang vernauwd en ongelijkmatig vannbsp;vorm, De iris, die niet de minste reactie, noch op zwak nochnbsp;op sterk licht, vertoont, heeft een mat grauwe bruine kleur,nbsp;terwijl de vaten duidelijk in omvang toegenomen zijn; standnbsp;zuiver vertikaal, niet naar voren gedrongen, een gunstignbsp;prognostisch teeken in zooverre daaruit valt af te leiden datnbsp;zich weinig of geen exsudaat in de achterste oogkamer bevindt en het corpus ciliaire weinig of geen aandeel heeft innbsp;het uitstortings-proces. Wat betreft den toestand waarin lenskapsel en lens benevens den fundus verkeeren, kan nietsnbsp;worden bepaald, daar de aanwezigheid van het exsudaat innbsp;de voorste oogkamer een verder onderzoek verhindert.
Diagnose: Irido-cyclitis (synech. postér.) keratitis traum.
-ocr page 245-Therapie. Kaalscheereii van beide oogleden, alsook van wangen, slapen en voorhoofd, een handbreed rondom hetnbsp;zieke oog; reinigen met een horstel met zeep, waarna overvloedige irrigatie met solut. hydrargyr. hichlor. corrosiv. (1: 6000)nbsp;vooral ook van cornea en conjunctivaalzak; na afloop daarvannbsp;iudruppelen met sol. sulph. atrop. (l: 120); conjunctiva ennbsp;cornea worden nog met een flinke laag jodoform bedekt. Aangeziennbsp;na verloop van een uur nog geen resultaten van de atropinenbsp;inwerking zichtbaar zijn en met het oog op de synech. poster,nbsp;worden nog drie instillaties gelast, om het uur te herhalen.nbsp;Na nogmaals reinigen van de kaalgeschoren vlakte, wordt daarna het oog bedekt met eene in voornoemde sublimaat-oplossingnbsp;gedrenkten lap Engelsch pluksel, welke door een eenvoudignbsp;verband op zijne plaats wordt gehouden, en eene permanentenbsp;straal koud water toegepast.
Het appliceeren van koude douches, direct op het zieke oog, acht ik zeer nadeelig, om reden het dier voortdurend met denbsp;oogleden bezig is het water uit hel oog te verdrijven ennbsp;het orgaan alzoo geen oogenblik in rust verkeert. Des avondsnbsp;wordt het verband verwijderd, cornea en conjunctiva wordennbsp;op nieuw met een laagje jodoform bedekt en de uitwendigenbsp;vlakte der beide oogleden ingewreven met Ung*“ mercurial.; aannbsp;de hakstukken en den frontriem van den halster, wordt eennbsp;lederen, van binnen zwart gemaakte oogkap bevestigd. Zoonbsp;bier en daar ziet men, in plaats van oogkappen, nog welnbsp;eens, dat gebruik wordt gemaakt van een linnen lap, met denbsp;bedoeling om het zieke oog voor het invallend licht te beschutten en wordt ook de aanwending daarvan aangeprezennbsp;in het werk van Prof. Molleu. Maar, naar mijn inzien doetnbsp;men met deze meer kwaad dan goed, om reden het dier, wijlnbsp;het toch nog voldoende van de hem omringende voorwerpennbsp;kan zien, het oog ad maximum zal inspannen om nog eennbsp;duidelijk beeld te verkrijgen, zoodat de zoo noodzakelijke rustnbsp;geheel ontbreekt; daarbij worden die lappen al zeer spoedignbsp;vuil, wal, bij laesiën van cornea en conjunctiva etc., gemak-
-ocr page 246-250
kelijk iut'eclie kan veroorzaken, daargelaten nog hel minder smakelijk voorkomen dat zulk een patiënt vertoont, ’t Is dannbsp;ook te begrijpen dat een zeker medicus, bekend ophthalmoloog ,nbsp;ex oflicio ecus ergens in den ziekenstal verscbijnende, dennbsp;betrokken paardenarts toevoegde: »laal toch die viese lappennbsp;»van de oogen afnemen.” Op 11 November was de toestand vannbsp;hel dier er niet gunstiger op geworden en was de ruimtenbsp;in de voorste oogkamer geheel door het exsudaat ingenomen,nbsp;zoodal van de iris niets te zien viel. Episclerale injectie,nbsp;evenals ook het voorkomen van cornea en conjunctiva als dennbsp;vorigen dag.
Therapie: in lioofdzaak gelijk aan die van gisteren; 5 maal daags een atropine-inslillatie; inwendig; exlract. aloes, aquos.nbsp;cuin sulph. nalric.
12 November. Toestand als voren; profuse ontlasting, therapie conform 11 November.
15 November.
zwelling
verandering ten gunste;
Eenigc
van conjunctiva iels minder, alsook de épisclerale injectie; begin van régenératie van het epithelium-laagje op de corneanbsp;die ook meer helder is; resorptic van een deel van hel exsu-daal in de voorste oogkamer, zoodat een klein deel van denbsp;iris zichtbaar is; alsnu valt op te merken dal de pupil zichnbsp;aanzienlijk heeft verwijd.
Therapie: twee malen daags atropine indrut)pelen, overigens als gisteren.
14 November. Toestand aanmerkelijk verbeterd. Zwelling conjunctiva veel geringer; afscheiding van een weinig sereusnbsp;vocht; cornea meer blauw gekleurd; épisclerale injectie eveneens veel minder dan den vorigen dag; het exsudaat in denbsp;bovenste helft der voorste oogkamer bijna geheel geresorbeerd ;nbsp;iris beter zichtbaar en blijkt, voor zooverre voor hel onderzoek toegankelijk, meer helder en donkerbruin van kleur;nbsp;pupil sterk vero ijd; photophobie bestaat niet meer.
Therapie. Éénmaal daags atropine. Oogkap. Ten einde de
-ocr page 247-i51
werd niet de koude douches
Ie gaan.
resorptie met legen opgehouden.
Nadat nog een dag of vijf op deze wijze was voortgegaan, bleek mij den 20 November, dal het oog weinig of niets ab-norms meer vertoonde; de zwelling van de conjunctiva isnbsp;geheel afgenomen; geen secretie meer; cornea volkomen in tactnbsp;en overal helder en doorschijnend; het exsudaat in de voorstenbsp;oogkamer geresorbeerd, terwijl de iris baar normale kleurnbsp;heeft terug gekregen; pupil ad maximum verwijd en regelmatignbsp;van vorm; geen spoor meer van synech. posterior.
Therapie: oogkap.
Ten einde den toestand van hel achterste deel van hel oog Ie beoordeelen, stelde ik op den 21™ November een onderzoeknbsp;in met den oogspiegel, waarbij mij het volgende bleek:
Op de voorste lenskapsel bevindt zich een vrij doorschijnend fibrineus exsudaat van onregelmatigen vorm, waardoor denbsp;fundus een onduidelijk en troebel voorkomen vertoont, zoodatnbsp;hel tapelum en de papil met haar vaten moeielijk van elkaarnbsp;zijn te onderscheiden; het geheel is als met een waas overdekt; evenmin kan men over de mate van doorschijnendheidnbsp;oordeelen van ’t corpus vilreum.
Therapie: twee malen daags het hovenooglid inpeuseelen met linct. jodii; oogkap.
Na dit gedurende een acht-tal dagen te hebben doorgezet, ondersteund door een zachte massage met hel ooglid op dennbsp;bulbus, bleek mij de uitstorting zoo goed als geresorbeerd ennbsp;was het achterste deel van het oog voor een behoorlijk onderzoek toegankelijk.
Dit onderzoek geschiedde in het rechte beeld en leerde dal de lens benevens het corpus vitreum volkomen doorzichtignbsp;en normaal waren. Ue pupil doet zich voor, fraai oranjegeelnbsp;gekleurd, van gewonen omvang; sclerolicaalring duidelijk zichtbaar met scherp gecontoureerde vaten, zoowel aan de hovennbsp;als aan de mediale en laterale zijde. Bij het vervolgennbsp;van deze, ziet men aan de leinperale en nasale zijde, op circa
-ocr page 248-232
1 cm. afstand van de pupil op het helder groen gekleurde tapetuui een witte streep, ter dikte van een bakerspeld (ophthal-inascopisch gesproken) welke, begrensd door een randnbsp;van pigment, evenwijdig verloopt met den pupilrand en in denbsp;richting van de ora serrata zich verliest.
De retinaalvaten zijn op de hoogte van de streep even goed zichtbaar als daarvóór en daarna, en doen in geen enkel opzicht éénige abnormiteit opmerken; een bewijs alzoo dal hetnbsp;netvlies volkomen in tact is en dat het hier geldt eene ruptuurnbsp;van de choriozdea; een onderzoek van het gezonde oog, leverdenbsp;niets bijzonders op. Voor zooverre men zulks hij dieren kannbsp;constateeren, bestonden geene gezichts-stoornissen.
Het is zeker te verwonderen, dal een trauma welke eene dergelijke laesie van het vaatvlies veroorzaakt, geen nadeeiigernbsp;gevolgen heeft gehad; maar men vergete niet dat de ruptuurnbsp;eerst drie weken daarna opgeinerkt kon worden, zoodat denbsp;omschreven chorioiditis, die hoogstwaarschijnlijk, gepaardnbsp;met haemorrhagiën , het gevolg van de verscheuring is geweest,nbsp;den tijd gehad heeft zich te herstellen. Bovendien moet ik er denbsp;aandacht op vestigen, dat er onder de gevallen, die bij den menschnbsp;zijn waargenomen, ook voorkomen, waarbij het proces zichnbsp;geheel herstelde en geene stoornissen als naziekte achter hieven.
Mocht men wellicht van meening zijn dat men hier niet met een pathologisch proces, maar met eene congenitale anomalie te doen heeft gehad, in den zin nl. van de zooge-genaamde »lapetuminseln”, door prof. Berlin hij het paardnbsp;beschreven en gekwalificeerd, ter ouderscheiding van hel oplrnbsp;thalmascopiscli beeld bij chorioiditis disseminata, dan vermeen iknbsp;deze zienswijze te mogen bestrijden, op grond dat de chorioï-dea van het gezonde oog, geen enkele afwijking van dennbsp;norm deed onderkennen en ook op grond van hetgeen vannbsp;dergelijke gevallen hij den mensch bekend is.
Patiënt werd nu nog een dag of veertien in observatie gehouden, steeds beschut door de oogkap en op den 20™ December ontslagen als hersteld.
-ocr page 249-235
Daar ik zeer veel belangstelde in het antwoord op de vraag, of zich mogelijk op den langen duur nog stoornissen van denbsp;retina zouden ontwikkelen, — loslating van het netvlies alsnbsp;gevolg van contractie van het cicatrisatieweefsel van denbsp;chorioïdea —, werd hel dier trouw iedere maand door mij metnbsp;den oogspiegel onderzocht tot Mei 1890, maar er vertoondenbsp;zich niet de minste verandering in het hierhoven beschrevennbsp;ophlholmascopisch beeld.
Wegens ziekte verliet ik in Juni daaropvolgend Salatiga, om naar Europa te vertrekken, waardoor ik het dier uit hetnbsp;oog verloor.
s’Gravenhage , 10 November 1890.
-ocr page 250-vwam een paard onder mijne behan
Eenigeii tijd
geleden
deling (bruine Australische ruim, ± 9 jaar oud), dal volgens verklaring van den eigenaar, vroeger dikwijls gebraakt had.
Hel dier had eens overinalig veel rijst gegeten, en hieraan schreef de eigenaar de ziekte toe.
Gewoonlijk deed zich dit verschijnsel voor, kort na den maaltijd, vooral als het dier pas te voren geloopen had. Mennbsp;had hel toen niet meer gebruikt, en langzamerhand was hetnbsp;weer schijnbaar gezond geworden.
Toen ik het paard zag, stond het reeds eenige maanden op stal, was in tamelijk goeden voedlngstoesland, en vertoonde innbsp;’I geheel geen ziekteverschijnselen. Ik nam het dier hij mijnbsp;op stal en gebruikte het als rijpaard gedurende een maandnbsp;of drie. Het beest hield zich goed, en was een uitstekendennbsp;draver. Op zekeren morgen had ik het paard een uurtje gereden, en zijn gewone portie gras en gaba laten geven.
Na een half uur kwam de stalknecht mij vertellen, dat het dier ziek was. Ik vond het staande in den stal met gestrektennbsp;hals en hoofd terwijl het looze braakbewegingen vertoonde.
Onder aan den hals, waar de slokdarm links van de luchtpijp loopt, was een tumor, teu grootte van een kippenei, deegachtig op het gevoel; (klaarblijkelijk veroorzaakt door op-gehoopt voedsel). Ik liet het dier op het grasveld brengen,nbsp;waar het zich op den grond wierp, zich wentelde, kortom zichnbsp;gedroeg als een paard dal koliek heeft. Hoofd en hals warennbsp;steeds gestrekt.
Na ± S minuten ontlastte het paard, onder hevige be-nauwheid, braakbewegingen en hoesten, ongeveer liter voederbrij door neus en mond.
-ocr page 251-230
Nu werd het beest kalmer; het slikte een gedeelte van het uitgeworpen voedsel, dat in den mond was achtergebleven,nbsp;weer door; onder een eigenaardig klokkend geluid ging dit innbsp;de slokdarm naar beneden, en bleef onder in het halsgedeellenbsp;daarvan steken. Na eenige oogenblikken was op de plaatsnbsp;weêr een opzwelling zichtbaar; het dier werd weer onrustignbsp;en ging weer braken. Dit herhaalde zich eenige malen, gedurende het eerste halfuur. Daarop werd het dier schijnbaar normaal, en de opzwelling aan den slokdarm verdween geheel. De uitgeworpen voederbrij reageerde alkalisch.
In de volgende dagen herhaalden zich bovengenoemde verschijnselen nu en dan; in ’t begin alleen als het paard na den arbeid, gegeten had; later ook, zonder dat het gewerktnbsp;had. Een doorgeslikte spijsbrok kon men langs den hals vervolgen; hij bleef een oogenblik steken op de plaats, waarnbsp;gewoonlijk de opzwelling ontstond, en ging dan door of welnbsp;bleef gedeeltelijk vastzitten. Er vormde zich dan langzamerhand weêr een opzwelling, waarvan de inbond onder hevigenbsp;benauwdheid door mond en neus werd ontlast.
Na korten tijd kon men deze verschijnselen na eiken maaltijd waarnemen. De hoeveelheid voedsel, die de maag bereikte,nbsp;werd hoe langer hoe kleiner; de stenose, die in het borst-gedeelte van den slokdarm moest bestaan, verergerde klaarblijkelijk dagelijks. Het dier vermagerde snel, kon eindelijknbsp;in ’t geheel geen voedsel meer lot zich nemen, zelfs hetnbsp;drinkwater werd gedeeltelijk weêr uitgeworpen.
Twee maanden nadat ik de eerste ziekteverschijnselen had waargenomen, stierf het paard feitelijk den hongerdood.
Ik was door ziekte verhinderd het arme dier eerder uit zijn lijden te helpen, en evenzeer om sectie te maken, zoodatnbsp;ik de diagnose: «Stenose van slokdarm in het begin van hetnbsp;onderste halsgedeelle”, niet heb kunnen bevestigen.
De oorzaak van het gebrek is mij niet bekend. Misschien een toevallige verwonding van den slokdarm die bij het genezennbsp;vernauwing veroorzaakte door lidteeken-contractie.
-ocr page 252-236
Het eigenaardige in dit ziekte-proces is, dat het dier, na de eerste verschijnselen, ± acht maanden schijnhaar volkomennbsp;gezond was, en toen in eens weer instortte.
A. VRIJBUllG.
In allevering 1, deel V der Veeartsenijkundige Bladen van Ned. Indie, koint van de liand van onzen geachlen collega vannbsp;Velzen, een zeer lezenswaardige Bijdrage lot de leer dernbsp;Disioniatose voor.
Alhoewel ik er niel aan twijfel dat de Hr. van Velzen, alvorens tot liet schrijven van zijn Bijdrage over te gaan, eennbsp;grondig onderzoek heeft ingesleld naar de verschillende ziekteen lijkverschijnselen, zoo zal hij ’t rnij, hoop ik, niet euvelnbsp;duiden, zoo ik op een enkel gedeelte van zijn schrijven neer-koni, teneinde op iets te wijzen, dat mij minder juist voorkomt.
Op pag. 17, den 6'’™ regel van heneden van het hierboven genoemde tijdschrift, leest men:
»In de pens echter steeds aanwezig honderden jonge dislo-” »men die in groote, roode kluwen, ter grootte van een vuist”,nbsp;»aan den penswand zijn vastgehecht”.
Gedurende mijn anderhalf-jarig verblijf in de Residentie Batavia was ik in de drie afdeelingen; Stad en Voorsteden van Batavia,nbsp;Meester-Cornelis en Tangerang, herhaaldelijk in de gelegenheidnbsp;lijkopeningen bij runderen en buffels te doen.
Zeer dikwijls werd leverbotziekte geconstateerd, doch daarnevens trof ik meestentijds Amphislomum conicum in groote hoeveelheden in de pens aan.
Het is mij vaak voorgekomen dat 2 a 3 vierkante dM. der inwendige pens-oppervlakte, bekleed was met de hierbovennbsp;genoemde Amphistomuin conicum, eene roode worm ter lengtenbsp;van 4—12 niM. met een kleineren mond en eene grooterenbsp;buik-zuignap, welke wormen op enkele plaaksen ophoopingennbsp;vormden ter dikte van 5 a 8 cM.
10
-ocr page 254-Meeslenlijds nam ik waar, dat de ziekte, veroorzaakt door dien rooden worm , zicli bij bet dier (rund of buffel) bad geopen-baard naast leverbolziekte, doch gevallen, waarbij de dood vannbsp;den patient uitsluitend aan bet optreden van dien rooden worm ,nbsp;zonder bijkomende verschijnselen van leverbolziekte, moet worden toegeschreven, waren evenmin zeldzaam.
Dal sterfgevallen tengevolge van Ampbislomum conicum niet zeldzaam zijn, is in Australië duidelijk gebleken, waar geheelenbsp;kudden als offers er van zijn gevallen. (‘)
In de ouder mijn bereik liggende werken, heb ik niets kunnen vinden betreffende roode kluwen of opboopingen vannbsp;jonge distomen in de pens.
Noch Ziirn (^) noch Friedberger en Pröhser (^) noch Holl ('‘j balen er voorbeelden van aan.
Ook in de uitgebreide bijdrage van Schaper over Leverbolziekte in het Zeitschrift für Thiertnediein tmd Vergleichende Pathologie, 16' Band. kon ik dienaangaande niets vinden.
Eigen ervaring en de omstandigheid dat in geen der door mij geraadpleegde werken, bij leverbolziekte de aanwezigheidnbsp;vermeld worden van roode opboopingen van jonge distomen,nbsp;gelijk de Heer van Velzen verklaart ze steeds te hebben aangetroffen, hebben bij mij de vraag doen rijzen of bier welnbsp;juist is waargenomen en of niet Amphistomum conicum verward is met distomum.
Mochten nadere onderzoekingen uitwijzen dat voor den door mij geopperden twijfel geen voldoenden grond blijkt te beslaannbsp;en de door den Heer Van Velzen waargenomen «roode kluwen,nbsp;ter grootte van een vuist en aan den penswand vasigehecht”
{') ZüRN. Die Schmarotzei’ D. I. pag. 221.
(2) I. c. pag. 202-223.
(®) Friedberger en Fröiiner. Pathologie und Therapie der Kaïisthiere, |*ag. 330, D. 11.
W Röi.i,. Palliologie iind Therapie der Ilauslhiere; 4' Aiill. Deel II pag. 411.
(Red.)
-ocr page 255-door honderden jonge distonien konden zijn gevormd, dan komt het mij wenschelijk voor dat hierop meer speciaal denbsp;aandacht worde gevestigd, daar mij zulks uil een diagnostischnbsp;oogpunt niet zonder helang loeschijnl.
Ü. J. FISCHER.
Palembang, 8 Decemher 1890.
Voor eeiiigen lijd uit, een nabij mijnenbsp;aangeboden.
werd mij ’s morgen een luigpaard woning gelegen stal ter l)ehandelingnbsp;Het dier, donkerbruine ruin, Sydneyer, hoognbsp;± 1,64 M., ond G jaar, was voor ruim een uur gebaad ennbsp;vervolgens naar den slal gebracht, waar het zijn gewoonnbsp;rantsoen gaba en gras ontving. Als gewoonlijk was de eetlustnbsp;uitstekend , zoodat de gabba gretig lot bijna den laatsten korrelnbsp;genomen werd, toen het plotseling ophield, lichte koliek-symp-tonen vertoonde en braakbewegingen maakte. De eigenaarnbsp;liet bet een oogenblik onder een licht dekentje rondstappen,nbsp;doch toen bet koliek erger werd en na eenige vergeefscbenbsp;pogingen werkelijk maag-inboud door neus en mond werdnbsp;uitgeworpen, zond hij het paard hij mij.
Het dier loopt normaal en transpireert vrij sterk, hoewel liet koel weder is; pols en ademhaling normaal; conjunctiva eennbsp;weinig geinjiceerd.
Nn en dan gaal hel stilstaan, strekt hel hoofd, maakt een paar looze braakbewegingen, waarna tot twee malen toe eennbsp;gedeelte van den maag-inhoud zonder bizondere benauwdheidnbsp;wordt ontlast. Het braaksel is wit dik-vloeibaar als eenenbsp;meelpap, met eenige restes van gekauwd gras vermengd ennbsp;met schuin bedekt; bet wordt vooral in eene dikke straal doornbsp;het linker neusgat ontlast, terwijl eenig schuin op den mondnbsp;komt. Onder deze braakbewegingen transpireert het dier zeernbsp;sterk en vertoont vervolgens weer lichte koliek-symptomen ; hetnbsp;gaat, wanneer men het zulks niet belet, liggen, wentelt zich, blijftnbsp;eenige minuten liggen, slaat weer op, enz. Gedurende ±nbsp;een kwartier wordt in mijne tegenwoordigheid lot twee malen
-ocr page 257-241
loc, lelkeiis eeiie hoeveelheid van ± ^ Liter inaag-inhoud groolendeels door den iieiis iiilgcworpeii. Hierbij loont helnbsp;dier zich niet erger benauwd dan een niensch hel onder der-gelijkc oiuslandigheden gewoonlijk is; enkel aan de overvloedigenbsp;zwect-secrelie ziel men het.
Behandeling. Buik en borstwand flink wrijven met liniineiil volal.; siihcntaau eene kleine dosis (O.O'óO) snif. eserin., waarnanbsp;hel dier kalm wordt en de hraakhewegingen zich niel meernbsp;herhalen.
Na een half iiur wordt 'ó gram acid. hydrochlor. met eene llesch water loegediend en blijft het paard licht gedekt staan ;nbsp;het vertoont niets abnormaals meer. Na een luir laat ik watnbsp;gras vüorhonden, waarvan hel gretig wil eten, hetgeen echternbsp;niet wordt toegeslaan. Het paard wordt vervolgens naar huisnbsp;gezonden en drie dagen op dieet gehouden, gedurende welkennbsp;lijd hel twee maal daags o gram acid. hydrocbl. ipet eenenbsp;llesch water wordt ingegeven en hel geen dienst doel. Hetnbsp;paard heeft, nadat het van mijn huis vertrok, niets abnormaalsnbsp;meer vertoond en na de genoemde drie dagen weer geregeldnbsp;zijn gewonen dienst verricht.
Wal kan hier de ziekte-oorzaak zijiii'
a. nbsp;nbsp;nbsp;Een organisch gebrek in maag of slokdarm.
b. nbsp;nbsp;nbsp;Vergiftiging door scherpe planten of schimmels.
c. nbsp;nbsp;nbsp;Acute overvoedering, tengevolge waarvan acute dyspepsie , of
d. nbsp;nbsp;nbsp;Eenvoudige hyperaeslhesie der maag-mucosa.
He twee eerstgenoemde oorzaken kunnen met groote waarschijnlijkheid uitgesloten worden, omdat het voeder, zoowel gras als gahba, van goede qualiteit was en twee anderenbsp;paarden zonder cenig nadeel van hetzelfde voedsel hadden gegeten, terwijl hij aanwezigheid van een of ander organisch gebreknbsp;in maag of slokdarm, hel dier vóór en na de genoemde ziekte-symplomen zich niel voortdurend volkomen gezond zou toonen.nbsp;Blijft dns over: acute dyspepsie (tengevolge van overvoederingnbsp;of kou vallen?) en acute hyperaeslhesie (tengevolge van een
-ocr page 258-242
of beide der genoemde oorzaken?). Trouwens dyspepsie zal wel altijd mei hyperaeslhesie gepaard gaan en omgekeerd.nbsp;Doch kan tengevolge van plotselinge, sterke afkoeling vannbsp;bel lichaam, b v. door bet sirammen met kond water, dezenbsp;ziekte ontstaan? Naar aanleiding van hel Iiierboven gemeldenbsp;ziektegeval, geloof ik zulks te moeten aanneraen. Hier tochnbsp;was geene enkele andere ziekte oorzaak te vinden. De paarden hadden op het gewone uur hun gewoon rantsoen gabbanbsp;ontvangen, die als altijd eenvoudig gewasschen en vervolgensnbsp;zonder water gegeven werd. Van het gras, dat gelijktijdig,nbsp;doch niet gemengd met de gabba gevoerd werd, was nognbsp;bijna niets genomen. Van overvoedering kan dus bijna geennbsp;sprake zijn, vooral daar de gabba, op deze wijze gevoerd,nbsp;noodzakelijk goed gekauwd moet worden.
Hoewel het eenigszins in strijd is met bijna alles, wat mij in de literatuur omtrent braken bij paarden bekend is, gelootnbsp;ik toch voor bovengenoemd ziektegeval de diagnose te moetennbsp;stellen: acule hyperaeslhesie, veroorzaak door plotselinge, sterkenbsp;afkoeling, terwijl tengevolge van de onmiddellijk daarop gevolge graanvoedering, braken optrad.
In hoeverre dit met de mij bekende literatuur overeenstemt, moge uit de volgende citaten blijken. Smidt-Mülueim zegt in zijnnbsp;«tirundriss der speciellen Physiologic der Haussaugethiere”,nbsp;blz. 197 «wahrend das Erbrechen bei dem Pflanzenfresser mitnbsp;grossen Schwierigkeiten verkniipft und beim Pferde überhauptnbsp;nicht möglich ist, so lange gewisse anatomische Einrichtungennbsp;erhalteii sind”, enz., doch op de volgende bladzijde , nog altijdnbsp;over de maag van het paard sprekende: »behandelt man dienbsp;Magenschleimhaut durch die Oeffnung einer Magenfistel hindurchnbsp;mit electrischen Reizen, so beobachtet man nur danu Erbrechen,nbsp;wenn die Gegend der Cardia gereizt wird, wahrend durchnbsp;Reizuug des Fundus oder Pylorusendes ein ahnliches Erfolgnbsp;nicht erzielt werden kann” enz. Mijn inziens is het laatstenbsp;lijnrecht in tegenspraak met het eerste; volgens de laatstenbsp;zinsnede toch moet dus braken bij hyperaeslhesie van de cardia
-ocr page 259-245
kiiniieu volgen, leuzij hiei' wordt aangenomen, dat de wond in den maagwand hel braken eerst niogelijk maakt; de bedoeling is niet duidelijk.
üiECKERHOFF zcgl iti zijii «Lelirbuch der speciellen Pathologie mul Therapie 1'ür Thierarzte” IJ. 1 pag. 838 : »Das Erbrechen desnbsp;Pl'erdes kann nur bei einer krankhaften Erschlaffung (Labimmg)nbsp;der Cardia eintrelen”, en verder op pag. 839 : »Das Erbrechen istnbsp;immer ein Zeichen von lebensgefahrlichen Zustande im Diges-lionslractus.”
Dit im is minstens genomen overdreven, tenminste in hel door mij vermelde geval was er van levensgevaarlijke symptomen geen sprake, tenzij men het braken op zichzelf levensgevaarlijk noemt; doch dat dit ook niet aUijd zoo is, blijktnbsp;uil nog een paar aanstonds te noemen gevallen. Verder zegtnbsp;Dieckeuiioff, dat hel braken meestal slechts volgt na maag-|•uplullr en dal, waar bij overvoederings-koliek braken intreedt.
dit steeds een gevolg is van eene scheuring der muscularis.
Mijns nbsp;nbsp;nbsp;inziens mist deze beweringnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;allen grond.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Wanneer
braken nbsp;nbsp;nbsp;mogelijk is zondernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;organischenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gebreken, hetgeen blijkt
uil het hierboven gemelde en de aanstonds te noemen gevallen en bewezen is door de proeven van C. Ludwig en Kupfeu, die, door de Cardia elecirisch te prikkelen, braken bij helnbsp;paard konden opwekken, dan is het, mijns inziens, veel na-luurlijker, dal bij overvoederings-koliek, de geinfiltreerde ennbsp;ziekelijke maagwand, door den hevigen druk, waaraan bij bijnbsp;hel braken wordt blootgesteld, berst, dan dal bet berstennbsp;steedsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vooraf zou gaan,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;waarvoornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;geen enkelenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;deugdelijke
grond wordt aangevoerd.
Dr. nbsp;nbsp;nbsp;Dammaniv zegt innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zijne «Gesundheitspllegenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;der Haus-
saugelbiere”, dat braken bij paarden is waargenomen na hel eten van kastanjes en ook na hel voeren van maïs. Metnbsp;welk gevolg voor de betrokken dieren wordt niet gemeld.
In de ».\nnales de Médicine vétérinaire de Septembre et Oclobrc 1890”, vindt men op pag. 469 onder den titel «Vomissement cheznbsp;un cheval”, een dergelijk geval als het door mij vermelde; enkel
244
duurde de genezing' wal langer en lierhaalde liet liraken zich gedurende een paar dagen. Van levensgevaarlijke verschijnselen blijkt niets. In de Veeartsenijkundige Bladen van N. 1.nbsp;deel IV, afl. 1, 1889, wordt een dergelijk geval vermeld dooiden veearts P. A. Van Velzen, dat eveneens zonder levensgevaarlijke verschijnselen met genezing eindigde.
lloew-el dus, zooals de waarneming leert, moet aangenomen worden, dat het braken hij paarden dikwijls optreedt hijnbsp;levensgevaarlijke ziektetoestanden, zoo gaat men, zooals uilnbsp;het vorenstaande blijkt, te ver met te beweren, dal het steedsnbsp;op levensgevaarlijke aandoeningen wnjst. Aangezien, zooalsnbsp;men ziet, in de literatuur nog al verschil van meening bestaalnbsp;over de waarde, die aan genoemde ziektesymplomen gehechtnbsp;moet worden, geloof ik. dal iedere bijdrage, die meer lichtnbsp;over dit punt werpen kan, welkom moet zijn, en zal denbsp;redactie der Veeartsenijkundige Bladen aan het vorenstaandenbsp;wel een plaatsje in haar lijdschril'l willen inruimen.
C. A. PENNING.
-ocr page 261-Op zekeren avond werd een paard (wille Auslralisclie ruin) bij mij Ier behandeling gebracht. Het dier was mei een rijtuignbsp;op bol geweest, was gevallen, en een stuk van den boom, dienbsp;brak, was in zijn licbaam gedrongen, en had een groole wondnbsp;veroorzaakt, links in het kruis.
Het beest had, toen ik bet zag, een uur moeten loopen , om aan mijn huis te komen. De bloeding was, volgens dennbsp;eigenaar, in ’t begin vrij aanzienlijk geweest, maar had spoedignbsp;opgehouden.
De wond was ruim IV2 dM. lang, liep in de linker helft van het kruis evenwijdig aan het kruisbeen, eii circa l’/^dM.nbsp;van de middellijn daarvan verwijderd. De huidwond wasnbsp;tamelijk regelmatig en glad; de onderliggende spierlaag echternbsp;was geheel verscheurd; het leek alsof er in gehakt was. Iknbsp;kon mijn geheele hand in de wond steken, en overtuigde mij,nbsp;dat er geen vreemde voorwerpen in waren achtergebleven.
Ik spoel de wond uil met Carbolwater, stopte er een groole prop sublimaatgaas in, en legde daarover een voorloopignbsp;verhand. Den volgenden morgen onderzocht ik den patiëntnbsp;opieuw, en bemerkte tot mijn schrik bij hel sonderen, datnbsp;niet alleen de dikke spierlaag maar ook de hreede bekkenhaudnbsp;geheel doorhoord was. Ik kon tot in de hekken holte sondeeren.
Het geval scheen mij tamelijk hopeloos toe, daar het bijna zeker was, dat er ophooping van pus in de hekkenliolte zounbsp;komen, en peritonitis.
Natuurlijk beproefde ik de behandeling. Ik exploreerde in hel rectum met de rechterhand, en sondeerde tegelijkertijdnbsp;de wond met een merrie-calheter, die ik zoover mogelijk naar
-ocr page 262-246
aclilereij iiibracht. Ik kon liet uiteinde van den catheter van uit het recttun duidelijk voelen, kon zelfs met het gebogen uiteindenbsp;van het instrument, hel rectum omvatten, dicht bij den anus.
Ik maakte nu links naast den anus, een legenopening, insnijdende op den catheter, die ik door een helper liet lixeeren, en waarvan ik het einde, door de gemaakte opening, tenbsp;voorschijn haalde. Ik verbond aan dit uiteinde een draineer-buis van IV2 cM. diameter, en trok de sonde toen langzaamnbsp;terug, totdat de huis uit de wond te voorschijn kwam. Omnbsp;het uitvallen der drainage te verhinderen , werden de eindennbsp;der buis, die uit de wondopeningen staken, verbonden doornbsp;een draad antisept. zijde. Verder liechtte ik de wond, alleennbsp;aan het beneden einde een opening latende, ter afvloeiing vaiinbsp;de pus.
De wond werd zooveel mogelijk aseptisch gehouden ; dagelijks uitgespoten het 0% Carbolwater en bedekt met een laagjenbsp;jodoform, en een aseptisch verband. Het laatste was moeielijknbsp;aan te leggen op die plaats; toch bleef het tamelijk goednbsp;zitten, door de groole kalmte van het paard. (Het dier hadnbsp;zich ook zonder dwangmiddelen later opereeren, alleen denbsp;neuspraan was een oogenblik gebruikt).
De gezondheidstoestand van het paard bleef bevredigend. In de eerste dagen trad een weinig koorts op, die met Chinincnbsp;werd bestreden; ook vermagerde hel dier een weinig.
De eetlust bleef goed; de wond scheidde in de eerste dagen tamelijk veel etter af, en genas langzaam. Na twee maandennbsp;verwijderde ik de drainage, en drie maanden, nadat het paardnbsp;in behandeling was gekomen, was het volkomen hersteld.
Het werd weèr door den eigenaar in gebruik genomen, en deed een paar maanden, tamelijk zware dienst. Toen kreegnbsp;het dier rheumatische hoefontsteking, werd slecht verpleegdnbsp;en kreeg aan ellebogen en heupen, groote wonden metnbsp;decubitaal-gangraen. Het stierf onder verschijnselen vannbsp;sepsis. Ik had geen gelegenheid om sectie te maken, en mijnbsp;te overtuigen of het buikvlies al of niet was beleedigd geweest
-ocr page 263-247
tijdens de verwonding. Uit liet gunstig verloop van het geval mag iiieii echter wel besluiten, dat dit «te/het geval is geweest,nbsp;en dat het in elk geval niet geperforeerd is.
Ernstige complicaties zouden dan toch niet zijn uilgehleven. Zeer zeker heeft liet stompe voorwerp, dat de wond veroorzaakte, het buikvlies eenvoudig voor zich uit gedreven,nbsp;zonder het te verwonden en kwam mijn merrie-catheter hijnbsp;het sondeeren, terecht in het bindweefsel, dat de binnenwandnbsp;van het bekken, met het buikvlies verbindt, en omvatte zenbsp;bet rectum achter de plaats, waar het buikvlies, zich op ditnbsp;orgaan omslaat. Het peritoneum bleef dus intact.
Mcdan, 1 Februari 1891.
A. VRIJBUKU.
-ocr page 264-DOOR
Jt. VAK DE VELDE,
Paardenarts 2° klasse.
Mol helaiigslelliiig las ik in de 2' Aflevering van het oquot; Deel der Veeartsenijknndige Bladen hel artikel van mijn colleganbsp;I’kivimng over het Preanger-paavA, de paardenfokkerij in denbsp;Prcanger benevens den invloed daarop door de races uitgeoefend.
Vertrouwbare en bevoegde berichten over Indische paarden en paardenzaken toch, zijn in de literatuur nog zeldzaam.nbsp;Op dit terrein ligt nog veel braak, lal van gegevens ontbrekennbsp;nog, die onmisbaar zijn bij de pogingen tot opbeuring vannbsp;hel gehalte der Indische paarden. Om die reden is het artikelnbsp;bovengenoemd, te waardeeren, want mij dunkt dat weinigennbsp;zoo in de gelegenheid en zoo bevoegd zijn om materiaal tenbsp;verzamelen voor de kennis van het paard en wat daarmedenbsp;in betrekking staat als de gouvernemenls-veeartsen. Zoo zalnbsp;door het artikel van den heer PeniNing menig dwaalbegripnbsp;omtrent de Preanger-paavAen zijn opgeruimd, althans de populaire meening omtrent de uniformiteit in bouw en eigenschappennbsp;(lees gebreken) is aanmerkelijk anders.
Waar in het gedeelte, dat over den invloed der races handelt, de wedloopen genoemd worden als een zeker middel tot verbetering van het gehalte, ben ik met mijn collega eeus, mitsnbsp;echter die races gehouden worden op een manier en ondernbsp;voorwaarden, die naar ik gis, niet geheel de bestaande zijn.
-ocr page 265-249
Wijl ik onbekend ben niet vrij wel alle bijzonderheden van de Indische courses, spreek ik, waar ik kritiek uitoefen, slecblsnbsp;met groole reserve. Echter zonder meer te beloogen dat denbsp;courses een invloed ten goede zulten uitoefenen ten bate vannbsp;den paardenstapel in verhouding tot hetgeen er aan ten kostenbsp;wordt gelegd, zou ik geenszins willen onderschrijven.
Maar er is meer. Wedloopen kunnen, daar hen ik van overtuigd, bijdragen tot het leveren van voortreffelijke fok-dieren die hun goede eigenschappen van handelswaarde, snelheid en Ausdauer op hun nakomelingen vermogen over tenbsp;brengen. En daar verbetering van de paarden op Java dringendnbsp;noodig is en derhalve een nationaal belang mag worden genoemd , rijst de vraag of het niet op den weg ligt van hetnbsp;Gouvernement, hierbij ondersteunend in te grijpen. Is nunbsp;het houden van wedloopen onder zekere voorwaarden eennbsp;middel lot verbetering van den paardenstapel, dan zullen geldennbsp;van hooger hand bestemd tot aanmoediging der races, hunnbsp;doel minstens even goed kunnen bereiken als fondsen, gebezigdnbsp;voor den aankoop van gouvernemeulswege van dekhengstennbsp;en voor het stichten en onderhouden van stoeterijen. Bovendiennbsp;behoef ik niet in herinnering te brengen welk een eindeloozenbsp;tragedie de geschiedenis der rijks-stoelerijen in Indië ons tenbsp;zien geeft? Wie daaromtrent nog niet is ingelicbt leze innbsp;den jaargang 1890, Deel 4, alt. 4, der Veeartsenijkundige Bladen,nbsp;het daarin overgenomen artikel van den Heer Van der Kemp,nbsp;handelende over dat onderwerp.
In Duilschland, Oostenrijk, Frankrijk, Engeland, Italië en Rusland geeft het Gouvernement ondersteuning aan de races.nbsp;In Duilschland is voorts de inmenging van den Staat in denbsp;paardenfokkerij zeer ver dragend en de resultaten mogennbsp;genoemd worden. Ook in Frankrijk, Oostenrijk, Italië ennbsp;Rusland grijpt de Slaat in hij de paardenfokkerij en sindsnbsp;korten lijd ook in Nederland, maar daar op een manier die helnbsp;toegewezen geld moeielijk vruchtdragend kan doen zijn.
Hel is mijn vaste overtuiging, schoon ik nog zeer kort in
-ocr page 266-hdië ben, dal Staatshulp bij de opbeuring van het gehalte der paarden, hier nog minder dan in Europa kan gemist worden. Ernbsp;is maar één land, zoover ik weet, waar men uitstekendenbsp;resultaten van het partikulier initiatief op dat terrein zielnbsp;zonder medehulp van den Staat en dat is Engeland, maar iknbsp;haast mij er hij te voegen dat die uitstekende resultaten zichnbsp;meer en meer zoo éénzijdig vertoonen, dal ook hier ingrijpennbsp;van hooger hand dringend noodig wordt, wal men trouwensnbsp;reeds bewijst te beseffen.
Vooropgesteld nu dat ik courses beschouw als een goed middel om paarden met meerdere gebruiks- en handelswaardenbsp;te verkrijgen, en dat men alzoo gerechtigd is van de Regeeringnbsp;medewerking hierbij te vragen, dient men te onderzoekennbsp;aan welke voorwaarden de courses dan moeten voldoen om denbsp;gevraagde uitgaven te rechtvaardigen en eventueel rendeerendnbsp;te maken.
Want, nog eens te ijveren voor wedrennen quand même, als middel tot verbetering van het paardenras, is zeker niet juist ennbsp;ik heb zelfs een sterk vermoeden dat aan de wijze waaropnbsp;men in Indië wedloopen houdt, gebreken kleven die hel resultaat negatief en dus het daaraan hesteede geld nutteloos uitgegeven maken.
Het is hierbij zeker noodig den blik te wenden naar het land hij uitnemendheid van de wedrennen, naar de bakermatnbsp;van het «thorough bred” om te zien hoe men daar vroegernbsp;handelde en nu handelt om paarden te krijgen die prijswinnersnbsp;konden worden maar vooral, om na te gaan welken invloednbsp;de races, zooals ze vroeger waren en nu zijn, hebben uitgeoefend en nu uitoefenen op de rassen welke men tot verbetering met Engelsch volbloed kruist.
De heer Penning zegt: het Engelsch volbloed paard toch heeft zijn ontstaan geheel aan de wedrennen te danken. Datnbsp;is zeker juist, maar ik aarzel niet er aan toe te voegen:nbsp;het doel dat men aanvankelijk beoogde met de wedrennen, isnbsp;reeds lang voorbij gestreefd en nu zijn de wedrennen in
-ocr page 267-231
Ën(iela))d hard op weg om het Engclsch volbloed paard iii gebruikswaarde enorm te doen achteruitgaan en helaas, vooral ook te doen verminderen in zijn onschatbare waarde als middel tot verbetering van andere rassen.
Toen onder de regeering van Karel 1), de races in Engeland in hun kindschheid waren , werden ze beschouwd als toetssteennbsp;voor snelheid en volhoudingsvermogen van het gehruikspaard.nbsp;Dat stond op den voorgrond en men bleef het oog gerichtnbsp;houden op het verkrijgen van uitstekende gebruikspaarden metnbsp;als medewerkende faktor de wedrennen. In verband daarmede waren de prijzen bij de courses zonder waarde; hetnbsp;waren kunstvoorwerpen, onderscheidingen; van wedden wasnbsp;nog weinig sprake. Men liet paarden, loopen niet benedennbsp;de 3 jaar, onder veel zwaarder gewichten, (trouwens datnbsp;moest wel zoo zijn want het stelsel van jockeys, van professional riders , was toen veel minder ontwikkeld), en eindelijknbsp;liepen de paarden over veel grooter afstanden. Van een paardnbsp;dat onder dergelijke voorwaarden wat goeds presteerde, kon mennbsp;gerust getuigen dat het een voortreffelijk gehruikspaard wasnbsp;op jachten en groote tochten. Allengs echter is de toestandnbsp;geboren die nu bestaat en dien ieder kent. De races zijn vannbsp;middel, van toetssteen, doel geworden; men fokt en traintnbsp;voor de races, om een kans te hebben zijn geld geheel ofnbsp;gedeeltelijk terug te krijgen. Hooge prijzen in geld en weddenschappen waren daartoe het middel. Er ontstond een koortsachtige haast om het volbloed paard rijp te maken voor denbsp;courses, want hoe jonger het kon meêdingen, des te meer kansnbsp;dat de teelt zou rendeeren en de onkosten worden gedekt. Denbsp;leeftijd waaroj) men paarden liet loopen, werd steeds jeugdiger ennbsp;men is er nu toe geraakt het paard of liever het veulen op tweejarigen leeftijd te gaan voorbereiden door de z. g. dressuurnbsp;(breaking) en training, om het op 2V2 jarigen leeftijd te laten
loopen. Maar al slaagden de uitstekende Engelsche fokkers er in door een zeer rationeele opvoeding van het veulen, het vroeg rijpnbsp;te maken en een twee-jarige diersoort te brengen dat het
wonderbaarlijke presteerde, toch bleven de beenderen, pezen, banden en gewricblen Iwee-jarig, d. w. z. lang niet volgroeid.
Men was natuurlijk verplicht aan deze dieren veel lagere eischen te stellen dan aan 4 en 5-Jarigen en zoo verminderdenbsp;men de gewichten en verkortte de afstanden dermate, dat hetgeen een twee-jarig paard onder zulk een gewicht en over zulknbsp;een afstand leverde bewonderenswaardig mocht lieeten, maarnbsp;niettemin geen maatstaf kon zijn voor de latere gebruikswaarde.
En al verminderde men nu gewichten en afstanden in verhouding lot het vermogen der racers, dat sluit geenszins in dat de invloed hunner verrichtingen op het organisme dezelfdenbsp;was als die van courses over grooter afstand en onder zwaardernbsp;gewicht voor volwassen paarden. Het is verkeerd en sloopendnbsp;voor het dierlijk organisme, van onvolgroeide lichamen hetnbsp;uiterste te vragen wal zij kunnen leveren, terwijl wanneernbsp;het uiterste gevraagd wordt van volwassenen, het veel grooternbsp;passief weerstandsvermogen der weefsels, hij goede voedingnbsp;en oefening, volstrekt niet lot slooping behoeft te voeren.
Vroege rijpheid en lang méégaan is onvereenighaar. Dat hebben de courses in Engeland en trouwens overal voldingendnbsp;bewezen. Het Engelsch volbloed paard gaat hard achteruitnbsp;en al werd het wat het nu is door de wedrennen, toch is voornbsp;praktische doeleinden, voor verbetering van gebruikspaardennbsp;de race bijzaak. Op het oogenhlik komt in Engeland geennbsp;paard van 8 jaar op een llatrace, en zelfs 6 en 7-jarigennbsp;hoogst zeldzaam, terwijl voor alle wedstrijden waar Ausdauernbsp;veel meer gevorderd wordt dan snelheid, d. i. voor steeplechases, hurdle-races, vossenjachten, 8-jarige paarden nog maarnbsp;zeer weinig worden gezien.
Stayers zijn een uitzondering geworden; men fokt steeds in de richting voor flyers, maar een flyer is geen paard metnbsp;eigenschappen die waarde hebben voor een gehruikspaard ennbsp;de hoedanigheden welke hij ontbeert en die men wenschl,nbsp;voldoende snelheid naast volhoudingsvermogen, kan hij opzijnnbsp;nakomelingen niet overhrengen.
-ocr page 269-255
Hef tegenwoordige volbloed paard is daarom als stamvader voor verbetering van gebruikspaarden, dank zij bet reeds langnbsp;gewijzigd karakter der courses, zeer veel achteruit gegaan ennbsp;wanneer het huidige systeem wordt bestendigd zal het dienbsp;onwaardeerbare eigenschap, om materiaal te leveren tot verbetering van het gebruikspaard , geheel verliezen.
De volbloed paarden die nu voor de courses ongeschikt zijn geworden op 5, 6, 7-jarigen leeftijd, vertoonen op onrustbarende wijze de resultaten van hun te vroeg gebruik en brengennbsp;hunne gebreken op hunne progenituur over. Dit geldt nietnbsp;van allen, maar van de massa, en met die laatste moet mennbsp;rekening houden. Dit geldt ook daarom van de massa, omdatnbsp;de eerste klasse paarden van ijzer en staal, die de overdrevennbsp;jong gestelde eischen straffeloos weerstaan , uit den aard dernbsp;zaak zeldzaam zijn Maar voorts is het een onloochenbaarnbsp;feit dat, door de paarden zeer vroeg voor de sterke inspanningennbsp;van de training en de races te bezigen, èn de geslachtsdriftnbsp;èn de vruchtbaarheid enorm verminderen. Beide zijn veelnbsp;minder bij de thorough bred dan bij de minder edele rassen ennbsp;wat wonder. Wanneer van de prille jeugd af door sterke inspanningen van de bewegingsorganen , deze het best gevoed worden ,nbsp;kan men niet anders verwachten dan dat dit geschiedt tennbsp;koste van het generatie apparaat.
De vraag is nu: wanneer wedrennen een dergelijk karakter dragen, wanneer hetgeen bet paard presteert door zijn jeugdigennbsp;leeftijd en door zijn éénzijdige ontwikkeling op snelheid overnbsp;korten afstand, geen maatstaf meer kan zijn voor de betee-kenis als gebruikspaard, en wanneer het vigeerend stelselnbsp;van wedloopen er toe leidt om erfelijke gebreken, vroeg versleten zijn en gering voorttelingsvermogen, in de hand tenbsp;werken, of het dan op den weg ligt van een Gouvernementnbsp;dergelijke wedloopen aan te moedigen en te steunen. Hetnbsp;antwoord op die vraag kan moeielijk twijfelachtig zijn sinds tochnbsp;de Staatshulp beoogt, verbetering van de massa der gebruikspaarden door den invloed der course-paarden als fokdieren.
17
-ocr page 270-254
Worden nu in Indië wedloopen gehouden met correct gebouwde paarden op minstens 4V2 jarigen leeftijd, onder gewichten van minstens 60 K.G., over afstanden minstens 3000 Meter^ dan, maar dan ook alleen, geloof ik, dat de vraag om Staatshulp gerechtvaardigd is, en dan zullen ook naar mijn overtuiging de wedrennen bevorderlijk kunnen zijn aan de verbetering van het gehalte der gebruikspaarden.
-ocr page 271-Doon
W. M. OTTOW,
Milit. Apotheker 2e Id.
In den loop van het laatsle jaar werden door niij acht monsters van kajoepoeti-olie scheikundig onderzocht, waarvannbsp;zes monsters in hooge mate vervalscht bleken te zijn, d. i.nbsp;75°/o der onderzochte soorten.
Dit hooge procentgetal maakt het wenschelijk, de aandacht op dit feit te vestigen, den aard der vervalschingen mede tenbsp;deelen en gemakkelijke methoden aan te geven ter herkenningnbsp;dier vervalschingen.
Twee der bedoelde monsters waren met lerpenlijn-olie vervalscht; twee andere met vette olie, die niet nader gedefinieerd w'erd; een vijfde bevatte spiritus en bestond voor o0°/o uitnbsp;castor-olie; in een zesde kon eene belangrijke hoeveelheidnbsp;petroleum-benzine aangetoond worden. Slechts twee monstersnbsp;voldeden aan alle vereischten van goede kajoepoeli-olie.
Bij de heoordeeling van kajoepoeti-olie laten ons de kleur, de reuk, de graad van vloeibaarheid, de koper-reactie als criteria van vervalsching in den steek. De groene kleur der zuivere olie kan na verloop van tijd voor eene gele plaats maken;nbsp;de reuk is van dien aard, dat zij belangrijke hoeveelhedennbsp;van sterk riekende bijmengsels over ’I hoofd doet zien; denbsp;vloeibaarheid kan na eenigen tijd, vooral bij blootstelling aannbsp;lucht en licht, verminderen; en het vinden van koper is innbsp;geenen deele eene aanwijzing van vervalsching.
-ocr page 272-2o6
Eene zeer eenvoudige proef, die vele van genoemde verval-schingen doet ontdekken is’I vermengen der olie met een gelijk volume 91 procentisclieu spiritus (specif, gew. 0,828), waarbijnbsp;de vloeistof helder moet blijven. Bij vervalsching met vettenbsp;oliën (bebalve castor-olie, die zich ook in alle verhoudingen met sterken spiritus mengt), met terpentijn-olie en metnbsp;petroleum-benzine zal het mengen met spiritus eene troebe-ling veroorzaken en, bij staan, de troebele vloeistof zich spoedigernbsp;in twee lagen scheiden. Minder dan 'j^ volume sterken spiritusnbsp;bewerkt ook in deugdelijke olie eene troebeling, die doornbsp;toevoegen van meer spiritus verdwijnt. Vervalsching metnbsp;petroleum-benzine verraadt zich bij deze proef afzonderlijk,nbsp;doordat de spiritus, voorzichtig bij de dus vervalschte olienbsp;gevoegd, meestal de onderste plaats in ’t vat zal innemen. Hetnbsp;zich niet mengen van spiritus met eene olie, die vette olie,nbsp;terpentijn-olie of petroleum-benzine bevat, berust hierop, datnbsp;vette oliën niet of nauwelijks in spiritus oplossen, terpentijnnbsp;olie in 8—10 dln. en petroleum-benzine in 6—7 dln sterkennbsp;spiritus oplosbaar is.
Een tweede pioef, die voor de hcoordeeling van kajoepoeti olie van nog meer gewicht is, is t nagaan van het soortelijk gewicht. Dit varieert voor echte olie tusschen 0,915 ennbsp;0,9.3. Dit laatste getal, ofschoon zelden voorkomende, kan somsnbsp;misschien grooter zijn, wanneer n. 1. het verharsings-procesnbsp;lang genoeg daartoe geduurd heeft. Zijn sterken spiritus metnbsp;een S. gw. van 0,828 of terpentijn-olie met een S. gw.nbsp;van 0,86—0,87 als vervalschings-materiaal gebruikt, dan zalnbsp;de olie lichter zijn dan 0,915. Het meest zal het S. gw. der olienbsp;verminderen door toevoegen van petroleum-benzine met eennbsp;S. gw, van 0,69—0,7 of van petroleum met een S. gw.nbsp;van 0,78—0,82.
Het in ’t begin van dit opstel bedoelde, met petroleum-benzine vervalschte monster, had een S. gw. van 0,812. Vette oliën, waaronder als vervalschingsmiddel van kajoepoeti-olienbsp;m de eerste plaats klapper-olie, die mij bleek een S. gw.
-ocr page 273-257
van 0,92 te hebben, en olijf-olie met een S. gw. van 0,917— 0,92, zullen in aanmerking komen, brengen geen veranderingnbsp;te weeg in het S. gw. der olie. Eene geringe verandering innbsp;dat opzicht zal castor-olie (S. gw. 0,96—0,97) wel bewerken,nbsp;doch meest te weinig merkbaar, dan dat op grond daarvan tot-eene vervalsching met deze olie zal kunnen besloten worden.
Is bet S. gw. normaal, dan late men nimmer de volgende reactie op aanwezigheid van vette oliën na. Een paar druppelsnbsp;der olie laat men op papier bij gewone temperatuur verdampen. Na een halven dag zal noch bij op-, noch bij doorvallend licht een vlek meer zichtbaar zijn; hoogstens is, wanneer de olie oud was, bij opvallend licht nog de rand der vleknbsp;waar te nemen.
Bij vervalsching met vette oliën zal de vlek zichtbaar blijven.
Ten overvloede kan men een strookje van ’t bevlekte papier ontsteken, waarbij nevens den reuk van brandend papier dienbsp;van acroleïne duidelijk is waartenemen.
Bovengenoemde onderzoekingen, die niet alleen de al of niet deugdelijkheid der olie aantoonen, doch ook genoegzaamnbsp;licht over den aard der vervalsching verspreiden, kunnen, beknopt, door ’t volgende schema worden samengevat:
.4. Specif, gew. lager dan 0,915
(bij verbranding geen acroleïne)
a. nbsp;nbsp;nbsp;mengt zich niet met sterkennbsp;spiritus (0,828).
P lichter dan spiritus — petroleum-benzine 2' zwaarder dan spiritus — terpentijn-olie
b. nbsp;nbsp;nbsp;mengt zich wel met spiritus — spiritus
B. Specif, gew. normaal of iets hooger
dan 0,95.
(bij verbranding acroleïnereuk)
fl. mengt zich niet met spiritus — klapper- en olijf-olie
b. mengt zich met spiritus — castor-olie.
Wil men, om tot nauwkeuriger conclusies te komen, of om de op grond van bovenstaande onderzoekingen gemaakte, te
-ocr page 274-258
verifieeren, eene meer tijdroovende proef doen, dan kan men uit een kleine retorte, voorzien van een Iherraonieter, die totnbsp;in de olie reikt, eene geringe hoeveelheid voor de helft, dan welnbsp;zoolang destilleeren als de thermometer heneden 160°C. wijst.nbsp;Nauwkeurig worde waargenomen, wanneer de vloeistof hegintnbsp;te kooken en wanneer de temperatuur eenigen tijd constantnbsp;blijft.
Zuivere kajoepoeti-olie vangt even boven 160°C. aan gasbellen te ontwikkelen, terwijl zeer spoedig bij verdere verhitting een temperatuur van 175° wordt bereikt die lang constant blijft.
Is de olie met spiritus vervalscht, dan zullen zich reeds beneden 90° gasbellen vormen. De met petroleum-benzinenbsp;vervalscble, in ’t begin vermelde oliesoort, begon bij 95° tenbsp;kooken, en hierbij steeg de temperatuur geleidelijk tot 175°.
Bij vervalsching met terpentijn-olie zal ’t kooken reeds beneden 160° aanvangen en de temperatuur der vloeistof bij 160°—165° eenigen tijd constant zijn.
Na de destillatie zullen de vette oliën, zoo aanwezig, in de retorte terug zijn gebleven, en kunnen deze in de restnbsp;nader op hunne verhouding tegenover spiritus, tegenover denbsp;elaïdine-proef, op bun soortelijk gewicht enz. worden onderzocht. Het destillaat kan ter vaststelling van eventueel aanwezige vervalsching met spiritus, petroleum-benzine of ter-pentijn-olie, met jodium worden behandeld en op zijn ont-vlammings-temperatuur onderzocht.
Toevoeging van jodium-krystallen veroorzaakt, bij aanwezigheid van terpentijn-olie, eene heftige reactie; alcohol lost jodium met een donker-bruine kleur zonder temperatuurs-verhoogingnbsp;op; petroleum-benzine lost jodium evenals zuivere kleurloozenbsp;kajoepoeti-olie zonder nevenverschijnselen met eene licht-bruinenbsp;kleur op.
Dezelfde vervalschingen verraden zich ook bij eene bepaling van de ontvlammings-temperatuur van het destillaat. Kan ditnbsp;bij gewone temperatuur ontstoken worden en is de vlam licht-
-ocr page 275-2S9
gevend dan is petroleum-benzine aanwezig. Bevat het meer dan alcohol, dan zal het ook hij gewone temperatuur metnbsp;niet lichtgevende vlam kunnen ontbranden.
Terwijl kajoepoeti-olie tot 60°C. verhit moet zijn om vlam te kunnen vatten, doet terpentijn-olie dit reeds tot ongeveernbsp;45°C. verhit. Een mengsel van gelijke deelen zuiverre kajoepoeti-olie en terpentijn-olie ontvlamde bij S5°t;., het door verhitting van dit mengsel tot 160°C. verkregen destillaat ontvlamde hij 47°C.
{Gen. tijds. v. N. L Deel XXX.)
Weltevreden, October 1890.
-ocr page 276-AIALECTA.
Cilycerlne In de Veeartsenijkundige praktijk. Dr. J.
Coates, veearts, geeft in The American Veterinary Review behalve de reeds bekende werking van glycerine, eene mede-deeling over de uitstekende werking van dit middel bij windkoliek. Bij windkoliek spuit hij een medicinaal ons zuiverenbsp;glycerine in het rectum, en veroorzaakte doordoor een vrijenbsp;afgang van gassen uit de darmen. Mocht de werking nog nietnbsp;genoegzaam zijn, na te gaan uit de opzetting van de buik,nbsp;dan dezelfde hoeveelheid glycerine één, twee of drie keernbsp;herhaald, met tusschenpoozen van 10 a 15 minuten.
De ondervinding heeft geleerd, dat de zuiverheid van de glycerine meer bijdraagt tot eene goede werking, dan denbsp;ingespoten hoeveelheid.
Zuivere, onverdunde, neutrale glycerine van 1.225 tot 1.255 specifiek gewicht, is het beste geschikt voor aanwending.
Over de aanwending van atropine by de behandeling van ehronlsehe neus-catarrh bij paarden. Dezutterë, prof.nbsp;aan hel veeartsenijkundig Instituut te Constantinopel, las eenigenbsp;jaren geleden in een Belgisch medisch tijdschrift, dat de zwavelzure atropine de eigenschap heeft, om zeer sterk de secretiesnbsp;te verminderen, en zelfs om de neus-afscheiding op te droogen.
Hij vroeg zich dadelijk af, hoe van die eigenschap gebruik te maken, bij chronische neus-catarrh, een bij paarden veelvuldig voorkomende ziekte waarvan de genezing dikwijls zoonbsp;moeilijk is en lang duurt.
-ocr page 277-261
Hij gaf uitvoering aan dit denkbeeld. De gelegenheid ontbrak hem niet in de artillerie kasernes en in de stallen van denbsp;Societé des tramways te Chichli bij Pera.
Wij zullen hier geene opsomming geven van eene serie waarnemingen, die positief waren, doch allen op elkander gelijken. Wij willen alleen onze collegas mededeelen wat Dezüttere konnbsp;constateeren, en hen verzoeken eene behandeling te beproeven ,nbsp;die geheel afdoende bevonden is. Slechts een enkel geval,nbsp;dal ons het merkwaardigst voorkomt. In den loop van denbsp;maand April 1889, werd hulp ingeroepen bij een paard vannbsp;zijne Excellentie Cheker Achmed Pacha, generaal aide denbsp;camp van Z. M. den Sultan. Het was een Russisch paardnbsp;uit de Krim, grijs geappeld, zeven jaar oud en bestemd voornbsp;wagenpaard.
Het paard wierp gedurende 2 maanden, uit beide neusgaten uit, meer rechts dan links. Hel was rechts geklierd; de kliernbsp;was hard, ongevoelig, vast aan de kaak liggend. Het neus-slijmvlies was een weinig rooder dan in gezonden toestand ,nbsp;en de boezems vertoonden niets abnormaals. Hoest ontbrak,nbsp;en de algemeene toestand was zeer bevredigend.
Meerdere Turksche veeartsen hadden verklaard, dat hel paard lijdende was aan kwaden droes, en de Pacha wilde nader adviesnbsp;hooren, alvorens het paard weg te doen.
De symptomen iuachtnemende, vooral de klier, was de prognose zeer gereserveerd, hoewel het gevoelen bestond met eene eenvoudige chronische neus-catarrh te doen te hebben. Hetnbsp;veelvuldig voorkomen echter van kwaden-droes in Turkije dwongnbsp;lol deze reserve. Den Pacha werd medegedeeld, dat geen gede-clareerdeu kwaden droes aanwezig was, en werd hem eenenbsp;behandeling voorgeslagen, die dadelijk aangenomen werd.
Toegediend werd:
Kermes minerale nbsp;nbsp;nbsp;30.00 gr.
Sulph. atropine nbsp;nbsp;nbsp;0.45 »
met meel en honig tot 10 pillen gemaakt, en hiervan twee pillen daags te geven. Dit voorschrift werd na den o'*™ dag herhaald.
-ocr page 278-262
Den 10'^“ dag kon eene aanzienlijke vermindering van de neus-uitvloeiing geconstateerd worden. Links was de uitvloeiing onbeduidend. De dosis van de zw'avelzure atropinenbsp;werd op 10 centigrammen per dag gebracht.
Met deze behandeling werd nog 10 dagen doorgegaan, na welk tijdsverloop alle uitwerpen had opgehouden.
De klier was, zonder aanwending van eenig geneesmiddel, geleidelijk met de neus-uitvloeiing verdwenen; er was dusnbsp;totale genezing.
Heden doet het paard zijn dienst nog, tot groote tevredenheid van zijnen meester.
Twee dergelijke gevallen zijn onlangs in de stallen van de Société des Tramways te Chichli voorgekomen.
Bij deze laatste twee gevallen werd de dosis van de zwavelzure atropine op twaalf centigram gebracht, omdat men te doen hadnbsp;met zware £1 ongaarsche paarden. Bij het Arabische paard mag denbsp;dosis niet grooter zijn dan zeven centigram.
Bij zulke feiten is men geneigd te gelooven dat dit geneesmiddel groote diensten in de veeartsenijkunde kan presteeren, daar men zoo dikwijls in ongelegenheid is bij chronische, twijfelachtige ziektegevallen van het neus-slijmvlies, wegens de overeenkomst met chronischen kwaden droes en dat niettegenstaande hetnbsp;contróle-systeem door inenting op de cahaya of hond, dat grootenbsp;diensten bewijst.
Over de zwam-doodende werking van versehenrlne van den gezonden menscli. Prof H. B. Lehma.nn verhaalt in hetnbsp;Centralbl. f. Bact. ii. Parasitenk. 1890 N°. 15, dat de aanwending van vuile stoffen en uitwerpselen als geneesmiddelnbsp;haren oorsprong heeft bij de oude Egyptenaren. Aldaarnbsp;werden in zulke zaken nog bizondere geneeskrachten gezocht,nbsp;evenals het braken, laxeeren en klisteeren methodisch op gezonden werden toegepast als prophylakticum.
-ocr page 279-265
Bij de oude Grieken vindt men reeds eene geheel andere geneesmethode, De met de hoogste pricipes omtrent schoonheidnbsp;vertrouwde Grieksche artsen verafschuwden deze vuile stoffen.nbsp;Hetgeen omtrent de geneeskunde hij onze voorvaderen hekend is,nbsp;zoolang zij nog huiten den invloed van vreemde volkeren waren,nbsp;bewijst, dat ook hier de Egyptische vuilnis-therapie niet tenbsp;huis w'as. Later werd dit anders en nog heden zien wij eeiinbsp;aantal volksmiddelen, uit deze bestanddeelen bestaande, aanwenden. Dat echter niet alleen het volk op deze gedachtenbsp;kwam, maar ook geleerden van naam, daarvoor diene hetnbsp;volgende voorbeeld.
De lijfarts van Hertog Ernst schreef in den 30-jarigen oorlog eene instructie voor het leger: Unierricht von Feldkrankheitennbsp;fiir allerhand Ungelegenheiten und Enderungen tim bei gemeinennbsp;Teutschen Mann zu gratifiziren und damit zu dienen.
Dit leger-geneesboek is herhaalde malen uitgegeven, in 1603 herzien en in 1702 in nieuwe oplage verschenen en bevat o. a. ooknbsp;den volgenden raad; schietwonden, breuken, verrekkingen ofnbsp;bevroren deelen moeten gewikkeld worden in een doek gedrenkt in eigen urine. De eigen urine is ook bij keel-ontste-king een goed gorgelwater en wordt ook inwendig ingenomen.nbsp;De nieuwere therapeuten walgden van dergelijke medicatie,nbsp;en nu komt de nieuwste wetenschap en bewijst, dat ditnbsp;oude middel zijn ontstaan te danken heeft aan zijn wezenlijkenbsp;geneeskracht, en dat het geheel rationeel is, versche urinenbsp;als w'ondmiddel te gebruiken.
Lehmann in Wurzburg maakt in bovengenoemden arbeid er opmerkzaam op, dat de urine bij infectieziekten relatiefnbsp;weinig de draagster is van infectie-stoffen, terwijl de laatstenbsp;toch in de urine voorkomen, en dus de gelegenheid om in denbsp;urine over te gaan genoegzaam aanwezig is.
Dit overgaan in de urine geschiedt ook werkelijk, doch de micro-organismen worden in de urine gedood.
Het gehalte van de urine aan phosphaten, koolzuur en aromatische bestanddeelen, doet te voren zulke werking niet
-ocr page 280-264
verwachten. De zwani-doodende werking van urine is echter door proeven op cholera- en miltvuur-bacillen bewezen. Denbsp;proeven werden zoo ingericht, dat 50 ccm. van de verschenbsp;urine met 1 ccni. eener 24 uur oude hacillen-cultuur werdennbsp;vermengd en dadelijk met 1 ccm. van het omgeschudde mengselnbsp;op 1 tot 2 agar-tel-platen gegoten werden. Na 1 resp. 2, even-zoo na 24 unr, gedurende welken tijd het urinekolfje steedsnbsp;in de broeistoof bij ca. 50° gestaan bad, werd het bacteriënnbsp;gehalte van de urine op nieuw door telplaten bepaald en hierbijnbsp;vastgesteld :
Cholera. Miltvuur. | ||||||||||||||||||||||||||||
|
Deze uitkomsten zijn zoo overtuigend, dat commentaren overbodig zijn. Hierdoor is bewezen dat verscbe menscben-urine een krachtig desinlëcteer-middel is, dat ongetwijfeldnbsp;ook voor de urine der dieren geldt, daar de genoemde daadzaak,nbsp;dat bij infectie-ziekten de urine van dieren geene infectie-kiemennbsp;bevat, evenzoo reeds lang bekend is.
Een mededingster van Papayine. Naar men beweert, beelt bet sap van de Mexicaanscbe Agava in nog sterker mate dannbsp;papaya-sap de eigenschap om vleesch te verteeren. Reedsnbsp;sinds eenige jaren moeten de apothekers in Venezuela met ditnbsp;sap, peptone gemaakt hebben. Men heeft nu bevonden, datnbsp;als men bij het sap de fijn gewreven bladvezels voegt, en de
-ocr page 281-brei tot bioedwarmte verhit, geraspt versch vleesch in zes uur geheel oplost, in plaats van in zes en dertig uren metnbsp;het koude sap. De aldus verkregen peptone is geheel vrijnbsp;van , den onaangenainen reuk en bijsmaak van die, verkregennbsp;met het maagsap van dieren.
[Tijdschrift voor Landb. en Nijv. in N. I.).
Koemest by hoef-kreiipelheden. Het is een oud gebruik, dat door leeken veelvuldig, doch ook wel door veeartsen toegepast wordt, koemest bij hoef-kreupelheden der paardennbsp;in den vorm van omslagen , aan te wenden. De dikwijls gunstigenbsp;werking van deze omslagen, gaat echter met ongunstigenbsp;neven-werkingen gepaard. Dat de koemest gemakkelijk in rottingnbsp;overgaat is natuurlijk, daar de kiemen daartoe, de rottingsbacteriën, rijkelijk daarin voorhanden zijn. Wordt nu nanbsp;verwijdering van den omslag, de hoef niet goed van de koemestnbsp;gezuiverd, en gaat de mest, die in de verdiepingen van dennbsp;hoef is blijven zitten, in rotting over, zoo wordt de hoef hoorn zelfnbsp;aangetast, is alzoo schadelijk voor den ongekwetsten hoef hoornnbsp;en hoorn-rotting is het gevolg. Zijn echter vleeschdeelen vannbsp;den hoef bloot gelegd (nageltred, vernageling enz.) zoodat denbsp;koemest of de daaruit geperste vloeistof, direct daarmede innbsp;aanraking komt, zoo begint in iedere versche wond etteringnbsp;te komen, ook wanneer de koemest nog versch is, veroorzaakt door de rijkelijk voorhandene bacteriën; ettering wordtnbsp;er door onderhouden en er kan zelfs ichor-vorming ontstaan,nbsp;en daarmede wordt ook de kreupelheid onderhouden.
De taak van de heelkunde is het, in den boef ettering zooveel mogelijk te voorkomen, en bestaande ettering te onderdrukken,nbsp;om de genezing zoo veel mogelijk te bespoedigen. Dit laatnbsp;zich bij ziekten van den hoef door eene antiseptische behandeling ook bereiken. Hierbij is echter de koemest niet te
-ocr page 282-266
gebruiken, doch wel naar omstandigheden door omslagen van koud of warm water met toevoeging van antiseptische geneesmiddelen.
{Pferdefreund).
Instrument om de Larynx by het paard te onderzoeken.
Eene uitvinding, niet alleen van helang voor veeartsen maar voor ieder met de verzorging van paarden belast, is aan denbsp;Weener Militaire Veeartsenijschool gedaan. Prof. Polansky ennbsp;Dr. ScHiNDELKA hcbbcn een laryngoscoop samengesteld, waarmede men door middel van een spiegel de larynx van lietnbsp;paard kan onderzoeken. Het apparaat wordt gebruikt met eennbsp;dunne, kleine, electrische lamp; niet, zooals lot nu toe doornbsp;den mond, maar door de neusgaten. De paarden lieten zichnbsp;bij de proeven te Weenen genomen, gemakkelijk onderzoeken.nbsp;De nieuwe methode heeft het voordeel dat de neusgaten tevensnbsp;grondig onderzocht kunnen worden, dat voor sommige ziekten,nbsp;zooals kwaden droes, ophooping in de boezems, van grootnbsp;gewicht is.
{Journal of comparalive medicine).
Tuberculose bij een hond. Een merkwaardig geval van tuberculose hij een hond is waargenomen door den militairennbsp;paardenarts M. Beugnot, en medegedeeld door M. Cadiot innbsp;de Societé centrale de médecine vétérinaire, séance du 24 Avrilnbsp;1890. Het betreft een houd die zes maanden in de kamernbsp;van een lijder aan tuberculose geleefd had.
De sectie heelt geen twijfel dien-aangaande overgelateu. In de wetenschap zijn nog slechts drie of vier van deze gevallen bekend.
{Bevue vétérinaire).
-ocr page 283-267
Over de remonte bij de Amerlkaansehe kavallerle. De
belangstelling in de paardefokkerij is sedert de laatste tien jaren in Amerika buitengewoon en wordt deze tegenwoordignbsp;door een kapitaal van inillioenen gesteund. Bij elke fokkerijnbsp;waarop de Amerikanen zich toeleggen, bij volbloedpaarden , dravers, telgangers, koels- en lastpaarden, overalnbsp;worden de beste resultaten behaald. De groote verschillennbsp;in klimaat, vau den bodem en zijne voortbrengselen ennbsp;vele voor de fokkerij gunstige omstandigheden, sprekennbsp;voldoende voor dit resultaat, en men kan gerust beweerennbsp;dat de beste plaatsen van de geheele aarde voor de paardenfokkerij in elk opzicht in de Vereenigde Staten gevonden worden.nbsp;Verder kan men zeggen, dat de fokkers, met uitzonderingnbsp;van den dienst van het Gouvernement, aan alle eischen voornbsp;elk soort paarden voldoen kunnen.
Wanneer men echter de vraag der kavallerie-remonte in het oog vat, dan wordt de zaak ten eenenmale anders. Agentennbsp;van vreemde Regeeringen, die van tijd tot tijd het landnbsp;bezocht hebben, hebben gewoonlijk bericht, dat de Amerikanennbsp;geene kavallerie-paarden bezitten en dat bericht werd doornbsp;hunne officieren bevestigd.
Gedurende den burgeroorlog en enkele jaren later, werden de paarden voor het leger door eene commissie van officierennbsp;gekozen en aangekocht en naar verhouding gunstige resultatennbsp;verkregen. Tegenwoordig echter worden de paarden voornbsp;de kavallerie onder oppertoezicht der Intendance, van eennbsp;leverancier middels burgerlijke deskundigen verkregen. Welnbsp;is waar worden keuringen gehouden en wordt langs wettigen wegnbsp;alles gedaan om de beste dieren prijswaardig in te koopen; maarnbsp;deze manier neutraliseert niet het doel der paarden-haudelaars nl.nbsp;om paarden van de minst mogelijke waarde legen de hoogst mogelijke prijzen te leveren. De macht der troepen-officieren gaat nietnbsp;verder dan tot het keuren der door de leveranciers voorgebrachtenbsp;dieren en tot afwijzing van de ellendigste paarden. Alzoo
-ocr page 284-268
strekt zich de bevoegdheid der officieren niet uit tot het nit-kiezen der geschikte individuen.
De resultaten zijn voor de kavallerie-officieren, evenals voor de manschappen, die met deze paarden hunne diensten moetennbsp;verrichten, zeer onbevredigend, en de remonte houdt dusnbsp;natuurlijkerwijze de gedachten-wisseling van het ontwikkeldnbsp;gedeelte der militairen bezig.
Het voornemen, een stoeterij van Gouvernements-wege op te richten, schijnt meer en meer veld te winnen, maar de verwezenlijking daarvan is nog voor vele jaren twijfelachtig.nbsp;Eu toch schijnen de moeilijkheden op dit oogenblik daaraannbsp;verbonden, niet groot te zijn. De Regeering heeft onbegrensdenbsp;gras-vlakten in het verre Westen tot Hare beschikking. Deze zijnnbsp;voor de oprichting van eene paardenstoeterij gunstig gelegennbsp;vooral voor het fokken van kavallerie-paarden.
Het kavallerie-paard wordt gebruikt in de bergen of op de groote vlakten, en daar kunnen ze dan gefokt worden.
Het zou voor een ervaren ruiter gemakkelijk zijn eenige volbloed hengsten uit te kiezen, die, gekruist met het hetere soort merries in het Westen, den grond zouden leggen tot een prachtignbsp;paardenras voor de Amerikaansche kavallerie. De inheemschenbsp;merries zorgen voor de noodige taaiheid en volharding, en denbsp;volbloed-vaders voor het uiterlijke, gewicht, vlugheid en moed,nbsp;welke eigenschappen anders ontbreken.
America heeft zijn kavallerie-paarden bijna uitsluitend voor den dienst in het Westen noodig en de voordeelen ze tenbsp;fokken, waar men ze noodig heeft, zijn te duidelijk omnbsp;daarover te strijden. Met eene of meerdere van regeerings-wege onderhouden stoeterijen, zou de geheele remonte-quaestienbsp;teruggebracht worden tot het bestellen van het aantal paardennbsp;en hunne keuring door de troepen-commandanten. De prijs vannbsp;hetere paarden dan de Amerikaansche kavallerie ooit heeft gehad,nbsp;5!ou, door den verkoop van overtollige stam-paarden belangrijknbsp;beneden de tegenwoordige prijzen dalen.
-ocr page 285-^69
Het groote belang maakt bet tevens mogelijk, paarden voor andere doeleinden te fokken. Niet lang geleden werden tenbsp;New-York jonge volbloed-dravers verkocht en brachten 88000nbsp;dollars op. Daar nu de Regeering den gemiddelden prijs voornbsp;kavallerie-paarden heeft vastgesteld op 140 dollars, waarvannbsp;nog de comraissie-geldeu voor twee of drie personen moetnbsp;afgetrokken worden, zoo zal men de moeilijkheid gemakkelijknbsp;begrijpen om een goed paard voor den kavallerist te verkrijgen,nbsp;wiens welzijn en zelfs wiens leven onder vele omstandighedennbsp;van zijn paard afhankelijk zijn.
[New Yorker Army and Navy Journal.)
De remonte in Frankryk. Een opstel over de remonte der Fransche bereden troepen, van den afgevaardigde Casemirnbsp;Perier is onder de leden van de Fransche kamer verdeeld.nbsp;Het tegenwoordig bestaande systeem wordt daarin op denbsp;scherpste wijze verooi’deell. Casemir Perier was voorzitternbsp;van de door toedoen van den toenmaligen minister van oorlognbsp;Terron ingestelde remonte-commissie en zijne heschouwingennbsp;verdienen aandacht omdat zij afkomstig zijn van iemand,nbsp;die de gelegenheid heeft gehad in details de zaak te bestudeeren.nbsp;Het resultaat van de drie-jarige onderzoekingen is nu, dat denbsp;commissie met het ministerie van oorlog, d. i. met de afdee-ling voor remonte, ten eenenraale in strijd is, omdat dezenbsp;den bestaanden toestand bestendigen, de commissie echternbsp;hem afschaffen wil. Perier namelijk bestrijdt de in dienst-stelling van de te jonge paarden. Elk jaar, zoo zegt hij,nbsp;staat de Kamer de noodige middelen toe opdat elk kavallerie-regiment met 677 paarden te velde kan trekken. Van het bij
18
-ocr page 286-270
hel budget toegestane getal, ontbreken echter 8000 paarden, die zich gedeeltelijk in de remonle-depots bevinden, gedeeltelijk,nbsp;wanneer zij bij de regimenten aanwezig zijn, wegens te jeugdigennbsp;leeftijd niet voor den dienst te velde geschikt kunnen bescliouwdnbsp;worden, zoodat feitelijk elk regiment slechts 580 ruitersnbsp;bezit. Naar het voorbeeld van Duitschland heeft men innbsp;Frankrijk de proef genomen met den aankoop van jongenbsp;paarden, die men, totdat zij volkomen volwassen, 1—l*/*nbsp;jaren in remonte-depóts verzorgde. Ook deze inrichting keurtnbsp;Pbrier af, omdat de paarden dan veel te duur zijn, daar denbsp;inkoop-commissiën die 3-jarige paarden bijna tot denzelfden prijsnbsp;inkoopen als de 4—4gt;/2 jai'ige, zoodat hel uit de depótsnbsp;komende kavallerie-paard den Staat op ± 2400 fanes komt tenbsp;staan, terwijl het zeer goed mogelijk is een volwassennbsp;kavallerie-paard voor 1500—1600 francs te bekomen. Verdernbsp;komt hij met nadruk op tegen den reusachtigen omvangnbsp;waartoe gaandeweg de remonte-admiufstratie is aangegroeid.nbsp;Dit wordt op de volgende wijze nader loegelicht.
administratie, slechts naarnbsp;te betreurennbsp;opzichte van
van
Er is geen leger in Europa waarbij de ondergeschikte diensttakken ten kosten van de hoofdwapens zoo overdreven zijn ingericht als in Frankrijk. In de eerste plaats de remonte-Men beweert dat men de remonte-depótsnbsp;de Pruisische heeft ingericht, maar dan is hetnbsp;dat men dit voorbeeld ook niet volgde tennbsp;het toegestane personeel. In de plaats
175, zouden er dan slechts 6 olTicieren zijn en bet ware niet noodig een korps van 2500 ruiters in de depóts tenbsp;hebben om de commissiën op hunne reizen te vergezellen.nbsp;Verder heeft men, om de zaak nog uitgebreider te maken,nbsp;tusschen de depóts en de inkoop-commissiën, nog de arron-dissements-commissiën, bestaande uit eene menigte van officieren, die zich op de hoogte moeten houden van het getalnbsp;der paarden in het betrokken arrondissement.
Zonder die tusschen-commissie gebeurde het soms dat een inkoop-commissie, met 25 ruiters afmarscheerde en
-ocr page 287-271
lang rondtrok, om met ö ingekochte paarden terug te keeren. Men richt depots op in streken , waar geen paardenteelt bestaatnbsp;en er zijn er, waar onder de leiding van 4 a 3 officieren,nbsp;tweemaal meer manschappen dan paarden zijn. De stad Arlesnbsp;houwde kasernes en stallingen voor 30 manschappen en 200nbsp;paarden, wier onderhoud nu ten laste der Ilegeering komt,nbsp;terwijl dit depot jaarlijks niet meer dan 11 paarden inkoopt.nbsp;Het eind-oordeel wordt op de volgende wijze samengevat:nbsp;Onvolmaakte oorlogs-toestand, niet votdoende voeding, onregelmatige en foutieve administratie, dat is de toestand, waartegennbsp;van alle kanten opgekomen wordt en dien de Minister vannbsp;Oorlog verbeteren moet. De gemakkelijkste oplossing bestaatnbsp;daarin, dat de Minister zich tot het Parlement wendt en eenigenbsp;millioenen vraagt. Om echter het Parlement voor altegrootenbsp;vrijgevigheid te bewaren, moet een gedeelte van den sluiernbsp;opgelicht en aangetooud worden, dat men slechts het voortbestaan van eene onverhelerlijke administratie steunt, wanneernbsp;men altijd door blijft geven. Deze verwijten, die dubbel zwaarnbsp;wegen, wanneer zij uitgaan van een zoo bezadigd man alsnbsp;Casimir Perier , treffen in elk geval een van de kwetsbaarstenbsp;punten der Fransche leger-inrichting, n.1. den huitengewonen,nbsp;soms zelfs belachelijken omvang der hij-diensttakken, wiernbsp;eenig nut daarin bestaal, dat de afgevaardigden aan hunnenbsp;famillieleden, neven en vrienden een haantje kunnen bezorgen,nbsp;zonder dat zij kennis noch geschiktheid, vooral echter geennbsp;werklust en werkkracht bezitten.
Op het oogenhlik houdt men zich dan ook in Frankrijk zeer ernstig bezig met de verbetering van de remonten en heeft men totnbsp;dat doel twee commissiën benoemd. De eene gemengd, de anderenbsp;alleen uit militairen bestaande, zullen dit vraagstuk onderzoekennbsp;en daarover rapporteeren. De voornaamste verbetering nu, dienbsp;door deze commissiën reeds voorgesteld werd, is, dat geenenbsp;paarden beneden de vijfjaar meer in dienst zullen worden gesteld,nbsp;en dat, in stede van trek-paarden te koopen, men voor dennbsp;legertrein die kavalerie-paarden moet bezigen, die als dusdanig
-ocr page 288-272
niet meer volkomen geschikt schijnen, maar nog voldoende krachten bezitten, om als trekpaard dienst te doen. Bovendiennbsp;wordt in overweging gegeven om kavalerie-paarden, die gespaardnbsp;moeten worden of binnen korten tijd achteruitgaan, voor denbsp;gendarmerie te bestemmen. Deze paarden zouden aan dit corpsnbsp;tegen billijken prijs moeten worden afgestaan en zullen niet alleennbsp;voor den gewonen dienst voldoen, maar waarschijnlijk zelfsnbsp;heter bevonden worden dan die, welke nimmer bij den militairen dienst zijn gebezigd. En de Staat, èn de gendarmerienbsp;zullen van eenen dusdanigen maatregel voordeel hebben. Innbsp;elk geval echter zoude men de kapiteins der infanterie en dernbsp;genie met de ongeschikte kavalerie-paarden bereden kunnennbsp;maken, voor welke men in geen geval Arabische paarden moetnbsp;doen komen, daar deze niet alleen door het transport zeer duurnbsp;worden, maar ook omdat ten gevolge van de castratie, de sterftenbsp;daaronder zeer groot is. Men heeft in beginsel aangenomen,nbsp;om zoodra de hegrooting zal vastgesteld zijn, de kavalerie-paarden zooveel mogelijk elders te bezigen, wanneer dezenbsp;voor de kavallerie niet meer de volle geschikheid bezitten. Behalvenbsp;deze wijzigingen, zijn ook nog andere voorstellen gedaan,nbsp;namelijk het getal der remonte-beambten te verminderen ennbsp;die depots op te heffen , waarvan bet nut niet volstrekt bewezennbsp;is. Of men in het algemeen slechts vijf-jarige paarden, of,nbsp;zooals tot nu toe, ook zulke van 3^2 .jaac zal aankoopen, omnbsp;deze in depots groot te brengen en met haver te voeden, daaromtrent hoort men de meest uiteenloopende meeningeu. De meestenbsp;komen daarin echter overeen, dat de kavallerie vooreerst dennbsp;prijs voor vijf-jarige paarden niet zal kunnen betalen, vooralnbsp;echter dat zij niet in voldoende hoeveelheid zullen te vindennbsp;zijn. Een paard van vijf jaren, dat met haver gevoed werd,nbsp;is zekerlijk veel meer waard dan een van 3 jaren. Wanneer mennbsp;het echter bij den fokker koopt, zoo is het zeer wel mogelijk, datnbsp;het bijna altijd met gras gevoed is. Hoe men ook omtrentnbsp;dit laatste punt zal beslissen, de bovengenoemde veranderingennbsp;IS men voornemens in elk geval in te voeren en deze zullen
-ocr page 289-27'
ook wel doelmatig bevonden worden. Om evenwel het verschil op te heffen, dat, zooals men zelf toegeeft, nu nog tusschen de Duitsche en Fransche kavallerie bestaat (hetgeennbsp;men met die voorstellen beoogt), zullen nog wel velenbsp;andere dingen noodig zijn, dan alleen eene verbetering dernbsp;remonten.
De heer Sanson vestigt er de aandacht op dat de heer Casimir Périer in zijne brochure over de remonte der Franschenbsp;kavallerie. steunt op de argumenten, voorgehracht door meerdere leden in de Socièté centrale, een bewijs dat de discussienbsp;niet zonder nut was. Maar de remonten gaan des niet tenbsp;min voort met het inkoopen van oi/^-jarige paarden en hetnbsp;is te voorzien, dat, indien men er geen orde op stelt, zelfsnbsp;drie-jarige paarden zullen worden aangenomen.
Een ander onderwerp van zeer groot gewicht ten opzichte der lands-verdediging, is de voeding van het troepenpaard. Eenenbsp;wetenschappelijke commissie is benoemd om dit vraagstuk tenbsp;onderzoeken en hare meeningen zijn reeds in hoofdzaak bekendnbsp;zoodat men vreest voor de besluiten die zij aan het oordeelnbsp;der hoogere autoriteiten zal onderwerpen. Proeven metnbsp;paarden van het leger, worden op dit oogenhlik genomen innbsp;de omstreken ¦ran Parijs. In die landstreken kan men, zondernbsp;haver, niet de noodige kracht verkrijgen voor de kavallerie; denbsp;vaderlandsliefde van den Heer Sanson schrikt bij de gedachtenbsp;dat door eene misplaatste zuinigheid, de zekerheid van hetnbsp;land in gevaar zoude kunnen worden gebracht.
Die zienswijze wordt ondersteund door A. Blanc in de Revue vétérinaire van April 1890. Er is een verschilnbsp;tusschen de voeding van paarden, bestemd voor een metnbsp;volkomen zekerheid bestemd werk, en de voeding vannbsp;kavallerie-paarden die, op een gegeven oogenhlik, dienstennbsp;te verrichten hebben, die men onmogelijk vooruit kan bepalennbsp;maar waarvan het welzijn van het vaderland afhankelijk kannbsp;zijn. Zekerlijk kan niemand den Heer Sanson verwijten, tegennbsp;vooruitgang te zijn ten opzichte der wetenschap, niemand zal
/4
'574
hem de bevoegdheid ontzeggen ten opzichte der voeding een oordeel te vellen. Wanneer dus de Heer Sanson zijne waarschuwende stem doet hooren, dan bestaat er ook reden omnbsp;zich ongerust te maken.
Eindelijk wil de Heer Sanson, de hoogte van de paarden, geschikt om voor de remonte te worden ingekocht, vannbsp;1.48 m. tot 1.43 terug brengen. Op die conditie zoudenbsp;men in het Zuiden veel paarden vinden, geschikt ten dienstenbsp;der lichte kavallerie en wel paarden die nn voor het legernbsp;verloren zijn. Met het voorschrift van 1.48 m. heeft men dennbsp;fokker genoodzaakt op den groei in de hoogte te werken, meernbsp;dan de eigenaardigheid van het land zulks toelaat, en mennbsp;heeft mismaakte dieren voortgebracht bekend onder den naamnbsp;van sficelles”.
Prijzen van de paarden In Frankrijk. Gedurende de laatste jaren was in de Fransche oorlogs-begrooling eene somnbsp;van ± 14.024.380. francs voor de jaarlijksche remonte uitgetrokken, waarvoor gemiddeld 14233 paarden werden ingekocht.nbsp;Gemiddeld kosten deze paarden 1000 francs per stuk, en wet:
Officierspaarden, uitgezóchte........ 1400 nbsp;nbsp;nbsp;fr.
d°. nbsp;nbsp;nbsp;der artillerie.......1260 nbsp;nbsp;nbsp;fr.
d'’. nbsp;nbsp;nbsp;voor de lichte kavallerie (Fransche paarden).......1140 fr.
d°. nbsp;nbsp;nbsp;voor de lichte kavallerie (Arabi-
' nbsp;nbsp;nbsp;sche paarden)....... 760 nbsp;nbsp;nbsp;fr.
d°. nbsp;nbsp;nbsp;voor de infanterie...... 1000 nbsp;nbsp;nbsp;fr.
d°. nbsp;nbsp;nbsp;z. g. carriére-paarden .... 1300 fr.
d®. nbsp;nbsp;nbsp;voor de reserve troepen .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. . 1160 fr.
Troepenpaarden der artillerie nbsp;nbsp;nbsp;1050nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fr.
d°. nbsp;nbsp;nbsp;lichte kavallerie, Fransche paarden. 910 fr.
d°. nbsp;nbsp;nbsp;d°.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;d°. Arabische paarden. 600 fr.
Trekpaarden............. 1000 fr.
-ocr page 291-275
Builendieii worden nog jaarlijks 1500—2000 paarden ingekocht door de leger-renionte-commissiën voor rekening van Hoofd- en Opperofflcieren, Gendarmes en Spahis. Het daarvoornbsp;uitgegeven geld wordt dus aan de Regeering gerestitueerd.
Het troepenpaard kost in Frankrijk jaarlijks aan onderhoud en voeding 611 francs; in Algiers daarentegen slechts 467 francs.
Volgens de «Documents du Conseil d’hygiène hyppique” is de sterfte onder de paarden tot een ouderdom van 5 jarennbsp;5.6 pCt., en onder de paarden hoven de 5 jaren 3.5 pCt.nbsp;Berekent men het verlies door dood en afkeuring procents-gewijze, zoo bedraagt dit (volgens de laatste berekening) opnbsp;104000 troepenpaarden, 13.5 pCt., waaruit weder de jaarlijkschenbsp;remonte van 14000 stuks af te leiden is.
Verbetering van het half-bloed paard heeft gunstig ingewerkt op de paarden der trek-rassen.
Van deze rassen vindt men in Frankrijk het Percheronner-ras in 64 departementen domineerend, het Bretagner-ras in 47, hetnbsp;Normadische in 37 en het Ardenner-ras in 12 departementen.nbsp;De paarden-rassen van Auvergne, Limousin, van Berry ennbsp;Charolais treft men buitendien ook in het Zuiden en Zuid-ooslennbsp;van het land aan.
De teelt van het trekpaard is in Frankrijk bijna uitsluitend in handen der kleine grondbezitters, welke natuurlijk geenenbsp;dek-hengsten kunnen houden. Zij, die er hebben en ze bijnbsp;wijze van bedrijf exploiteeren, de z. g. etalonniers, hebbennbsp;geen ander belang bij de zaak dan hel innen van het dekloon.nbsp;De Staat is daarom verplicht tusschen beide te komen ennbsp;goed materiaal voor redelijken prijs te bezorgen. De wet vannbsp;1874 heeft uitdrukkelijk vastgesteld dat Vs der van staatswegenbsp;te leveren dek-hengsten (normaal ± 2500 stuks), uit hengstennbsp;van de trek-rassen moet bestaan, alzoo 400 stuks. Deze verhouding kan bij de, door den Staal geleverde dek-hengstennbsp;geconstateerd worden. Volgens de wet moet de helft vannbsp;het getal uit trek-paarden bestaan, doch is dit op lang na
niet hel geval. Voor den Staat wordt het inkoopen van goede
-ocr page 292-276
dek-paarden van het Percheronner- en Bretagner-ras door den uitvoer dier paarden naar Amerika, zeer moeilijk gemaakt.nbsp;De Amerikanen koopeu de beste paarden tot eiken prijs,nbsp;betalen 6000—tOOOO francs voor exemplaren die vroegernbsp;3000—6000 francs waard waren en de Staat, of beter gezegd denbsp;directie der stoeterijen, die niet meer dan 4000 francs gemiddeldnbsp;daarvoor mag uitgeven, moet tevreden zijn met bet uitschot.nbsp;Jaarlijks gaan 500 hengsten van uit Havre naar Amerika.nbsp;Dit verlies van öOO van de beste dek-hengsten uit de bestenbsp;streken van het land, is voor de paardenfokkerij zeer nadeelig.
[P ferdefreund.)
Paardenverlles In den oorlog. Over het verlies van paarden in den oorlog, zoo gewichtig voor hen die met denbsp;hoogste leiding van legers belast zijn, schreef de Engelschenbsp;paardenarts W. B. Walters het volgende: Gedurende dennbsp;Krim-oorlog verloor het Engelsche leger gemiddeld 86°/o zijnernbsp;paarden. In den Fransch-Duitschen oorlog verloor Duüschlandnbsp;van de 58.000 paarden, die het in het veld bracht 14.596,nbsp;terwijl de voor den vijand geleden verliezen 40°/o van allenbsp;[)aarden bedroeg.
In de Zoeloe-expeditie, verloren de Engelschen 71°/o van de medegebrachte paarden. Van de 3.000 paarden die in 1882nbsp;in Egypte aan wal gezet werden, moesten 50®/o wegens verschillende ziekten in behandeling genomen worden. De sterftenbsp;onder deze paarden bedroeg 10°/o.
De Soeakira-expeditie (1815) kostte 2550 paarden van Engelsche, Australische, Egyptische en Syrische afkomst. Het verlies aan paarden bij deze expeditie bedroeg, van Februarinbsp;tot Mei, 26°/o.
-ocr page 293-277
De Toedlng der paarden in Engeland. Jaarlijks worden veel proeven genomen omtrent de voeding der paarden innbsp;Engeland daar de Amerikanen alles in het werk stellen om hunnenbsp;maïs in Europa meer ingang te doen vinden. Dat tot nu toenbsp;geen beter paarden-voedsel gevonden is dan haver, staat vast,nbsp;en ook in Engeland wordt een ration voor groote, zwarenbsp;paarden, bestaande uit 18 pond haver, 18 pond hooi, 2 pondnbsp;boonen en eene kleine hoeveelheid baksel, het meest aanbevolen.nbsp;Bij den veel hoogeren inkoop-prijs van haver tegenover maïs,nbsp;doet zich echter de vraag voor, ol’ de laatste niet de voorkeurnbsp;verdient en publiceert een bekend paarden-fokker, het volgendnbsp;ration, dat hij bij een groot getal van trekpaarden met voordeel bezigde :
pd.
pd.
maïs.
boonen of erwten, haver.
havermeel en lijnzaad.
klaver.
hooi.
rapen en gras.
34. pd.
Eveneens volgt hier het gemiddelde der rations van 10 der voornaamste paarden-tram-maatschappijen.
9.1 |
pd. |
maïs. |
4.8 |
haver. | |
2.4 |
» |
boonen of erwten |
0.5 |
)) |
klaver. |
11.5 |
)) |
hooi. |
1.2 |
0 |
stroo. |
29. pd.
Wel is waar zijn deze paarden niet zoo sterk als die, welke men gewoonlijk bij den landbouw bezigt, doch moeten ook zij veelnbsp;werk verrichten en wellicht geldt dit als verontschuldiging,nbsp;waarom het ration niet zoo zwaar is.
278
Hoewel eigenlijk voor de, bij den landbouw gebezigde paarden, een grooter gewicht aan voedsel in aanmerking zoude komen,nbsp;zoo is toch geen grootere quantiteit haver en graanvoedernbsp;vereischt. Wanneer het hooi en de klaver goed zijn, zoo isnbsp;het opgegeven ration bij het gewone werk voor de paardennbsp;voldoende, want er zijn vele landbouwers die aanmerkelijknbsp;minder geven en het ontbrekende in den winter door rapennbsp;en biet, en in den zomer door gras vervangen.
[Pferdefreund.)
Hengst- of merrieveulen. De Amerikaansche paardenfokkers zijn tot de ontdekking gekomen, dat het geslacht der paarden bij de bevruchting zeer gemakkelijk bepaald kan worden. Wanneer een merrie gedekt wordt en bevrucht raakt,nbsp;terwijl zij voor de eerste keer hengslig is, zoo zal zij eennbsp;hengst-veuleu ter wereld brengen. Wordt zij gedurende dennbsp;volgenden bronstijd weder besprongen, zoo krijgt men eennbsp;merrieveulen. Men zal alzoo bij iederen bronstijd afwisselendnbsp;een jonge hengst of merrie hebben. Wanneer een of meernbsp;brons-perioden voorbij gaan, zonder dat bevruchting plaatsnbsp;heeft, zoo vindt men steeds bij den eersten worp het geslachtnbsp;terug, hetwelk men verkregen zou hebben, wanneer geennbsp;onderbreking had plaats gehad.
Ook in Engeland wordt men hoe langer zoo meer overtuigd van dit feh.
[Pferdefremd).
Wie doet er in N. I. waarnemingen omtrent deze kwestie?
(Red.)
Worden volgens het
Paarden die niet trekken willen
Oesterr. landw. Wochenblatt op de volgende gewezen: Nadat zulk een paard aangespannen is, spant men achter den wagen
-ocr page 295-i
279
een ander paard dat goed trekt en zet dit aan. Om nu niet terug getrokken te worden, zal hel eerste alle krachten inspannen om te blijven staan, en ten laatste zelf trekken. Men zetnbsp;het nu tot trekken aan, en wil het nu ook nog niet, dannbsp;herhaalt men de les zoolang, totdat het trekt. Het middelnbsp;moet zeer goed zijn.
•IS
Afstand rijden. Verscheidene officieren van de Maagdenburger Hussaren Nquot;. 10, reden op den 28®'™ Juni van Stendal naar Hannover, 162 kilometer, in 18 nren (2’/2 uur rustnbsp;mede gerekend]. Zij reden om 2 uur des namiddags afnbsp;en kwamen den volgenden morgen om 8 uur aan. Zij keerdennbsp;op den 1®‘™ Juli terug. Paarden en ruiters waren in goedenbsp;conditie. De r Luitenant Seiffert (D ühlanen) reed in vijfnbsp;dagen van Spandau naar Mililsch in Silezië, op een Engelschnbsp;zeven-jarig paard, niet speciaal getraineerd. Hij maakte 65—70nbsp;kilometer per dag. Het weder was zeer heet.
{MiUlair WochcnblaU).
-ocr page 296-«VOHAlVBIEli, JACOEUS POS»T9IA.
»Hij had geen vijanden”. Zoo sprak de Redenaar bij het graf van onzen Eersten President. En waarnbsp;dat, ten aanhoore van velerlei maatschappelijke elementen , zoo volmondig naar waarheid getuigd kon worden ,nbsp;daar voorzeker is schooner vereering Zijner nagedachtenis moeilijk, zoo niet onmogelijk.
Wij, wagen het dan ook niet dat korte, maar welsprekende grafschrift in waarde te verminderen door uittewijden over zijne maatschappelijke en familienbsp;deugden. '
Wij wenschen er als jongere Collega’s slechts bij te
»Hij was ons aller leidsman in zijn zeven-jarig Presi-»dentschap onzer Vereeniging”.
In de laatste maand van ons zeven-jarig bestaan, juist toen hij het voortbestaan der Vereeniging voornbsp;goed verzekerd had, en zijn jongste zoon in eennbsp;schoone positie de woelige maatschappij had zien binnentreden, legde hij het vermoeide hoofd neer ennbsp;zocht, na een ziekbed van slechts enkele uren, rustnbsp;bij zijne vijf maanden vroeger ontslapene Gade.
Ons voegt het hier in het kort zijn levensloop te vermelden.
-ocr page 297-281
Geboren den 10™ Juli 1838 op het eiland Banda ^ ontving hij zijne opvoeding in Sneek, provincie Friesland, van waar hij in 1856 voor rekening vannbsp;het Ministerie van Oorlog naar ’s Rijks veeartsenijschool te Utrecht trok oin opgeleid te worden voor dennbsp;militairen veterinairen dienst.
Na volbrachten studietijd promoveerde hij in de 1' klasse en werd in 1860 als paardenarts 3' klassenbsp;ingedeeld bij het Eerste Regiment Dragonders.
Edoch, zijn wenschen waren gericht naar het land zijner geboorte en vroeg en bekwam hij een aanstelling als militair paardenarts bij het leger in Oost-lndië,nbsp;vertrok [daarheen aan boord van het schip »De%emV’nbsp;in Augustus 1862 om eerst in Januari 1863 te Batavianbsp;te debarkeeren. Achtereenvolgens was hij in garnizoen te Soerabaja (1863), Willem 1 (1863), Magelangnbsp;(1866), Soerabaja (1868), werd in Augustus 1870nbsp;benoemd tot paardenarts 2' klasse en overgeplaatstnbsp;hij het garnizoen in Salatiga 1871.
Hier begon zijn strijd tegen een vermeende onregelmatigheid in zijne promotie, waarin hij recht verkreeg, zoodat hij in September 1874 bevorderdnbsp;werd tot paardenarts 1' klasse met anciënniteit van afnbsp;Juli 1871. De geldelijke gevolgen dier teruggave zijnernbsp;anciënniteit, zijn hem evenwel niet ten deele gevallen.
In 1878 October geplaatst bij de garnizoenen van Bijswijk en Weltevreden te Batavia, werd hem innbsp;September 1882 wegens ziekte een tweejarig verlofnbsp;naar Nederland verleend, van waar hij hersteld terugkeerde in October 1883.
Geplaatst bij het garnizoen te Soerabaja werd hem op
-ocr page 298-verzoek, wegens volbrachlen diensttijd, een eervol ontslag uit Z. M. militairen dienst verleend met behoudnbsp;van recht op pensioen in Januari 1884.
Sedert dien tijd oefende hij te Batavia de veeartsenij-kundige practijk uit tot daags voor zijn dood op den 5'=“ Juni 1891 en genoot de onverdeelde hoogachtingnbsp;van zijn collega’s.
Hij woonde de 2° expeditie naar Atjeh in 1875 hij, was tegenwoordig hij de inname van den Kratonnbsp;en versierd met het Eereleeken voor belangrijke krijgsbedrijven 1875—1874, gesp Atjeh, en met de Aljeh-Medaille 1875—74, terwijl hem in Decemher 1873nbsp;het onderscheidingsteeken voor langdurigen Nederland-schen dienst als officier toegekend werd.
Ziedaar een leven vol zwoegens.
Hij heeft gewerkt, niet voor zich zelve. Te bekende persoonlijkheid door geheel hidië, is het overbodig details mede te deelen. Het zou zeer zeker zondigen zijn tegen zijn wil. Met recht wist denbsp;linker hand hij hem niet, wat de rechter gaf. Zoonbsp;ook is den boezem onzer Vereeniging.
Met hem daalt onzen Eersten President ten grave.
Zijn naam is onafscheidelijk aan onze Vereeniging verbonden.
Zijn naam zij Haar Symbool.
Moge het gr.af hem licht zijn !!!
-ocr page 299- -ocr page 300-t
4
-ocr page 301-Burgerlijke veeartsenijkundige dienst.
Benoemd:
Tot Gouverneraents-veearts, de veeartsen, ambtenaren voor den burgerlijken veeartsenijkundigeu dienst P. P. van der Poel ,nbsp;D. Huhenet, .[. K. F. DE Does, en de daartoe uitgezondennbsp;veeartsen H. ’t Hoen en J. Vollema.
Geplaatsl :
Te Tagal, voor den veeartsenijkundigeu dienst in de resi-dentiën Cheribon, Tagal en Pekalongan, de Gouverneinents veearts J. K. F. de Does, thans ter beschikking van dennbsp;resident van Bantam.
Te Poerworedjo, voor den veeartsenijkundigen dienst in de residentiën Banjoemas en Bagelen, de Gouverneraents-veeartsnbsp;H. ’t Hoen.
Te Makassar, voor den veeartsenijkundigen dienst in de Moluk-ken, de Gouverneraents-veearts J. Vollema.
Te Fort de Koek, voor den veeartsenijkundigen dienst inde residentie Padangsche Bovenlanden, de onderafdeelingen Rau,nbsp;Loeboe Sikaping en Ophir district en der residentie Padangschenbsp;Benedenlanden, alsmede de onderafdeeling Klein Mandhéling,nbsp;Oeloe en Pakanten, Groot Mandhéling en Balang, Natal, Angkolanbsp;en Sipirok der residentie Tapanoelie, de Gouverneraents-veeartsnbsp;P. P. van der Poel.
-ocr page 302-284
Bepaald:
(lat geplaatst blijft te Soekahoemi, voor den veeartsenijkundigeii dienst in de residentie Preanger Begenlschappen, de Gonver-nements-veearts 1). Hubenet.
Militaire veeartsenijkunhige dienst.
Verleend:
Een twee-jarig verlof naar Europa wegens ziekte aan den militairen paardenarts 2'^ klasse (P luitenant) S. Sciiilstra.
Verlengd:
Nader, voor den tijd van zes maanden, liet verlof wegens ziekte verleend aan den militairen paardenarts V klassenbsp;(kapitein) J. de .Iongii.
Geplaatst:
Te Soerabaja, de van verlof teruggekeerde nbsp;nbsp;nbsp;militaire
paardenarts 2® klasse (1® luitenant) A. M. Vermast.
Overgeplaatst:
(
A ¦ ¦ '.
PERSOaiGE:!...
Dr. C. EU KM AN, Directeur.
J. W. F. J. VAN EECKE, Arts, Onderdirecteur.
Op vétérinair gebied werden onderzocht:
7 gevallen van adenitis equoruin (goedaardige droes);
1 geval » anthrax (apoplectische vorm) bij een rund, talrijke gevallen » distomatosis hij runderen,
3 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» fibrosarcoma hij paarden,
talrijke nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» sarcosporidia intramusc. bij runderen.
Over sommige dezer onderzoekingen stellen wij ons voor later uitvoeriger mededeeling te doen.
Als Polyneuritis bij hoenderen (») hebben wij in het vorige Jaarverslag een ziekte beschreven, welke wegens de velenbsp;punten van overeenkomst met Beri-beri bizonder onze belangstelling gaande maakte. Deze overeenkomst had voornamelijk betrekking tot de klinische symptomen en tot de pathologisch-
(‘) Zie pag. 110, Deel V van dit tijdschrift.
19
-ocr page 304-286
jiiiainmisclie afwijkingen in de zenuwen. Wal de aeliologie lielrefl, liad liel onderzoek geleerd, dat liet ontslaan der ziektenbsp;nioe.st worden loegesclireven aan de voeding met gekookte rysl,nbsp;afkomstig uit de keuken van het Militair Hospitaal alhier. Opnbsp;de vraag, hoe dit verschijnsel was te verklaren, moesten wijnbsp;hij den loeninaligeu stand van het onderzoek het antwoordnbsp;schuldig blijven.
Wij weifelden lusschen twee mogelijkheden.
Aan den eenen kant deed de voortschrijdende inanitie-loestand , welke aan het optreden der typische ziekteverschijnselennbsp;voorafging, ons overhellen tot de meening, dat de gekookte rijstnbsp;voor onze dieren een onvoldoend voedsel was. Doch onzenbsp;a-prioristische onderstelling, dat wellicht een gebrekkige voeding nutritieve stoornissen in de zenuwen na zich zou kunnennbsp;slepen, werd door de uitkomsten van hel experiment nietnbsp;bevestigd.
Aan den anderen kant dachten wij aan een met de rijst aan het organismus toegevoerd vergift, een opvatting, welkenbsp;zich geheel aansluit aan de op het voetspoor van Rosenheimnbsp;en van Leyden tamelijk algemeen gehuldigde hypothese omtrentnbsp;de aeliologie der multiple neuritis. Onze nasporingen naarnbsp;een georganiseerd virus in het bloed en de organen der ziekenbsp;dieren hadden tot geen resultaat geleid. Er bleef nu nog overnbsp;aan een chemisch vergift te denken.
Alvorens echter het onderzoek in chemische richting te leiden, meenden wij, dal hel geraden was te trachten doornbsp;veelvuldig gevarieerde voederingsproeven de ziekteoorzaak nadernbsp;te preciseeren. Ook hebben wij ons niet ontveinsd, dat het noodignbsp;was de reeds verkregen resultaten door herhaling van de vroegerenbsp;proeven nader te bevestigen en uil te breiden en werd door onsnbsp;gewezen op de talrijke leemten, die nog op aanvulling wachtten *).
') Op p. 115 l.c. slaat: »Ook aan de hersenen en het ruggemerg werden geen microscopische veranderingen ontdekt”. Dit moet zijn;nbsp;macroscopische veranderingen, zooals in verband met lietgeennbsp;ater volgt, duidelijk is.
-ocr page 305-287
Niet hel minst gold hel van deze onderzoekingen, dat zij, zooals wij schreven, uit den aard der zaak niet juist hij dennbsp;afloop van het jaar geheel konden worden afgesloten. Hetnbsp;komt ons voor, dat Fiebig dit niet genoegzaam in het oognbsp;heeft gebonden, toen hij schreef i): «Eijkman en va\ Eeckenbsp;«konden door voedering met gekookte rijst uit den voorraadnbsp;»van hel Hospitaal te Weltevreden hij hoenderen een ziektenbsp;«opwekken, die hoogst waarschijnlijk Beri-heri is. Als kippennbsp;«dezelfde rijstsoort rauw aten, kregen zij geen dergelijkenbsp;«verschijnselen. Het meest voor de hand liggende is natuurlijknbsp;«hier de vraag: waarmede werd de rijst gekookt? Ernbsp;«bleek mij hij onderzoek, dat de rijst in het hospitaal tenbsp;«Weltevreden gewasschen en gekookt werd met water uil een .nbsp;«put in de hospitaalkeuken. Dit water verzamelt zich in denbsp;«put uit de bovenste lagen van den grond. Mijns inziensnbsp;«had men in dit geval vooral het water moeten onderzoeken,nbsp;«want in het water, niet in de rijst zit het vergift. Een ennbsp;«ander heh ik iii een, bijna een jaar geleden, aan den Chef overnbsp;«den Geneeskundigen Dienst ingediend rapport besproken.”
Wij laten de uitspraak, dat onze hoenderziekte hoogstvvaar-schijnlijk Beri-heri is en dat de oorzaak daarvan in hel water schuilt, voor rekening van den Heer Fiebig. Zoo iemand, dannbsp;inoesl zeker hij zelf in zijn hypothese aanleiding gevondennbsp;hebben om vooral, nl. voor hij de resultaten zijner Beri-beri-studien te hoek stelde, hel water te onderzoeken. Nu hij ernbsp;zich toe bepaald heeft, o n s dien wenk te geven, zij hel onsnbsp;vergund daartegen op te merken, dal dan toch in de eerstenbsp;plaats diende te worden uitgemaakt, dat de voeding met gekookte rijst de aanleidende oorzaak was tot het ontslaan dernbsp;ziekte en dat er daarna eerst sprake kon zijn van een meernbsp;gedetailleerd onderzoek betreffende de vraag, welk bestanddeelnbsp;als het eigenlijk zieklemakend agens was te beschouwen.
O Beri-beri onder de desabevolking. Gcnee.sk. Tijdschr. v. Ned. Ind. Dl. XXX, Afl. 4-5, p. 485.
-ocr page 306-288
Zooals in het voorgaand jaarverslag (') werd medegedeeld, deden zich de eerste ziektegevallen, door ons bij de hoendersnbsp;waargenomen, voor in Juli en kwamen wij in November doornbsp;een toevallige omstandigheid de oorzaak der ziekte op het spoor.nbsp;Toen eerst, het spreekt van zelf, werd een aanvang gemaaktnbsp;met opzettelijke voederiiigsproeven, om na Ie gaan of wijnbsp;op het juiste spoor waren. Is het dan niet wat veel geëischt,nbsp;in aanmerking genomen den langen duur van elke proef, omnbsp;te verlangen, dat drie maanden later (het Jaarverslag werd innbsp;Februari 1890 afgesloten) de aetiologie der ziekte reeds innbsp;details zou zijn onderzocht?
Wij kunnen nu echter den Heer Fiebig de verzekering geven, dat toen hij het bovenstaande ten beste gaf, de voortgezettenbsp;voederingsproeven ons reeds met beslistheid hadden geleerd,nbsp;dat de oorzaak der ziekte niet in het water schuilde, waarmede de rijst gekookt was. Het gelukte ons nl.nbsp;de ziekte teweeg te brengen met hospitaal-rijst, welke metnbsp;gedestilleerd water in een porceleinen schaal werd gekookt. Vier hoenders daarmede gevoederd zijn alle ondernbsp;typische ziekteverschijnselen te gronde gegaan.
Om nu eens en voor goed af te handelen met de hypothese, welke de oorzaak der ziekte in het water zoekt, moeten wijnbsp;hier bijvoegen, dat ook het drinkwater onschadelijk bleek Ienbsp;zijn. Immers, zoowel onze proefdieren, welke ziek werden,nbsp;als onze contróle-dieren, welke gezond hieven, kregen hetzelfdenbsp;drinkwater (uit een artesische put), terwijl ten overvloede,nbsp;ter vermijding van metaalvergiftiging, drinkbakjes van hout,nbsp;steen of cocos-schaal gebezigd werden.
Wij hebben in het afgeloopen jaar de onderzoekingen over onze hoenderziekte, zooals ons voornemen was, in verschillendenbsp;richtingen voortgezet en daarbij nieuwe feiten en gezichtspuntennbsp;leeren kennen, welke alleszins der vermelding en beschrijvingnbsp;waard zijn. Toch bleek ons bij de bewerking van dit verslag,
1) Pag. 140 V. a. k. B. Bcel V.
-ocr page 307-289
toen wij aan »le hand van onze aanteekeuingen een ovei’ziclit wilden geven van de verkregen resultaten, dat deze hier ennbsp;daar nog dringend aanvulling en nadere bevestiging behoefdennbsp;door hernieuwde proefnemingen. Ook zijn wij, met name w'alnbsp;de aetiologie betreft, nog niet tot een eind-conclusie kunnennbsp;geraken.
Een belangrijke vertraging in het onderzoek bestond daarin, dat de voederingsproeven door afwezigheid wegens ziekte vannbsp;een onzer, bij wien de proeven aan huis werden genomennbsp;wegens plaatsgebrek in het Laboratorium, gedurende bijnanbsp;drie maanden moesten worden gestaakt en bij hervattingnbsp;der werkzaamheden van voren aan moesten worden begonnen.
O
Daarbij komt, dat wegens den langen duur der incubatie, elke proevenreeks veel tijd vordert. Telkens als zich nieuwe vragennbsp;opdeden, welke er toe noopten een andere richting in te slaan ,nbsp;verliep er derhalve geruime tijd, aleer men van bet antwoordnbsp;verzekerd kon zijn. Dit geldt vooral van de contrêle-proeven,nbsp;diegene derhalve, bij welke een negatief resultaat te wachtennbsp;was. De ondervinding heeft ons geleerd zeer voorzichtig tenbsp;zijn met de uitspraak, dat de ziekte hij een bepaalde voedingnbsp;niet ontstaat en zelfs is het gebleken, dat hetgeen wij dien-omtrent vroeger hebben medegedeeld, ten deele wijziging behoeft. Het is ons toch voorgekomen, dat de proefdieren hijnbsp;een of andere voeding aanvankelijk goed gedijden en toch tennbsp;slotte, na 4—6 maanden, door de ziekte werden aangetast.nbsp;Het incubatie-tijdperk ’) kan dus aanmerkelijk langer zijn dannbsp;vroeger door ons werd waargenomen, toen het doorgaansnbsp;'20—50 dagen, op zijn hoogst 76 dagen duurde.
Niet alleen, dat de gang van het onderzoek belangrijk vertraagd wordt, wanneer het resultaat der proef langen tijd op zich laat wachten en in het onzekere blijft, maar ook denbsp;bewijskracht der proef verliest daarbij veel van haar waarde,nbsp;van wegc allerlei intercurrente invloeden, welke het resultaat
1) Kortheidshalve noemen wij zoo hel njilsverlooi* van het begin der proef lot aan het optreden der eerste ziekteverschijnselen.
-ocr page 308-290
der proef kunnen gewijzigd hebben. Herhaalde controle is het eenige, doch nu dubbel tijdroovende middel om eennbsp;valsche conclusie te ontgaan. Onder deze omstandighedennbsp;laat het zich begrijpen, dat wij slechts langzaam met onzenbsp;proeven gevorderd zijn en wij ons genoopt gezien hebben hetnbsp;vervolg op de mededeeling over polyneuritis hij hoenders, lotnbsp;een volgend jaarverslag uit te stellen.
Dr. C. Eijkman.
Septichaemia haemokbhagica onder den veestapel IN Nederlandsch-Indib. medegedeeld
DOOR
J. W. F. J. VAM EECKE.
Sedert lal van jaren heeft eene epizoötie met grootere en kleinere tusschenpozen hoofdzakelijk over westelijk Java, maarnbsp;overigens ook over het geheele eiland en een groot deel vannbsp;Sumatra, Borneo, Timor, enz. geheerscht.
De morbiditeit vertoonde belangrijke schommelingen, de mortaliteit bleef nagenoeg constant. Buffels en runderen werdennbsp;bij duizendtallen ten graVe gesleept. Geen wonder, dat daaromnbsp;de veestapel in de geteisterde streken ontzaggelijk afnam ennbsp;een aanzienlijk deel van het nationaal eigendom op deze wijzenbsp;onherstelbaar verloren ging. Hoe groot de verwoestingen geweest zijn door deze officieel en officieus onder den naam vannbsp;Veetyphus, deepest of Runderpest bekende ziekte veroorzaakt,nbsp;moge blijken uit de hieronder volgende officieele gegevens uit denbsp;koloniale verslagen.
Van April 1885—1 Mei 1885.
Padangsche Bovenlanden. 15550.
ioo.
Padangsche Benedenlanden.
16085.
-ocr page 309-291
Verdeeld over 1885 — 5570
1884 nbsp;nbsp;nbsp;— 6740
1885 nbsp;nbsp;nbsp;— 5159
Van 1886 — 1887 (begin) I'adangsche Hovenlanden aangetast 2297
gestorven 1988
Van 20 Maart 1887 — ultimo Februari 1888. Op Javanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4290
gestorven 5869
Batavia alleen nbsp;nbsp;nbsp;8057
Java nbsp;nbsp;nbsp;aangetast 8581
gestorven 6494 Van Maart 1889 — April 1890nbsp;Javanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;22607
15019
549
7171
56
142
O
20720
1424
58
2580
2422
142
Bantam van Juli 1889 — April 1890 nog in behandeling op 1 April 1890nbsp;Batavia
nog in bebandeling op 1 April 1890 Kramang
nog in l)ehandeling op 1 April 1890 In deze drie gewesten 1889—90nbsp;gestorvennbsp;hersteldnbsp;geslacht
Buitcn-hczittingen
liezweken hersteld
Uit den aard der .zaak hebben dergelijke getallen slechts eene relatieve waarde, daar het een ieder, die eenigszins vannbsp;nabij met de inlandsche huishouding bekend is en eeii op dezenbsp;kennis gegrond oordeel l)ezil over de wijzen, waarop dezenbsp;cijCers verkregen zijn, duidelijk is, dat zij een alles behalvenbsp;getrouw beeld moeten opleveren van den toestand, dien men
-ocr page 310-292
wenscht Ie kennen. In het midden latende, welke de gebreken zijn, die aan dergelijke statistische gegevens noodzakelijk kleven en de bronnen, waaruit zij voortvloeien, meenen wij op goede gronden te mogen aannemen, dat zij op eene enkelenbsp;uitzondering na, verre beneden de waarheid liggen. De uitzondering, hier bedoeld, is het aantal van aan veeziektegecre-veerde dieren, gedurende de heerschappij van het afmakingsstelselnbsp;n.1. tijdens de epizoötiën in de jaren 1879—1881. De toenmaligenbsp;Regeering, door een humaan beginsel geleid, ondervond in ruimenbsp;mate, in den vorm van het verlies van millioenen guldens,nbsp;de onaangename gevolgen eener averechlsche toepassing vannbsp;een heroik middel ter bestrijding der epizoötie. Zij steldenbsp;feitelijk eene premie op het bezit van zieke dieren in en werktenbsp;onwillens de verbreiding der ziekte in de hand, trots hetnbsp;militair cordon en den door haar uitgestrektheid aan dennbsp;befaamden chineeschen muur herinnerenden bamboezen pagger.
Het aantal veeartsen, de deskundigen sensu strictu, w'as bovendien te klein om de noodzakelijke controle over het grootnbsp;getal ter afmaking (Staatsblad 1866 N°. 122) veroordeeldenbsp;dieren consequent uit te oefenen, zoodat niet onwaarschijnlijk,nbsp;behalve aan veepest lijdend, ook ander ziek vee tot den doodnbsp;door den kogel werd gedoemd en de sterftecijfers wel bovennbsp;de werkelijkelijke mortaliteit zullen gelegen hebben.
Neemt men het bovenstaande bij de beoordeeling in aanmerking, dan rest er nog een indrukwekkend getal van aan de kwaal achtereenvolgens gesuccombeerde dieren, welke eennbsp;globaal overzicht van het geleden verlies mogelijk maken.
Zonder nu de nadeelen te willen vergrooten uit deze epizoötiën, of zooals sommigen willen enzootiën ^), voortgevloeid.
mag ook het indirecte nadeel niet buiten beschouwing worden gelaten. Immers buffels en runderen vertegenwoordigen be-
ij Zie Driessen. Bijdragen tot de Runderpest-geographie. Geneeskundig Tijdschritt voor Nederlaiulsch Indië, deel XXI, pg. 30 tot en met 510. Geneeskundig Tijdschrift voor Nederlandschindië, deel XXV, aflevering 2 pg. 101.nbsp;Vceartsenijkundige Bladen, deel III, aflevering 4 pag. 350.
-ocr page 311-^95
halve het hooldzakelijk stoffelijk vermogen van den inlander bovendien diens voornaamste hulpkrachten bij den veldarbeidnbsp;en hij sommige takken der inlandsche industrie.
Dit gemis kwam natuurlijk de productie niet ten goede.
En nog steeds staan de Degeering en de veehouder machteloos bij een. hernieuwd optreden der ziekte. Men heeft van regec-ringswege het eene stelsel vóór en het andere na, toegepastnbsp;zonder succes. De laatste epizoótië kan zulks ten overvloedenbsp;bewijzen.
Sedert lang hebben wij gemeend ook de Runderpest lot een onderwerp van onderzoek te moeten maken, getuige hiervannbsp;hel vermelde op blad 67 van ons eerste jaarverslag i).
Tallooze moeilijkheden hebben echter de uitvoering van dit plan in den weg gestaan. Toen dan ook in den loop van hetnbsp;vorige jaar door den Directeur van D.B. bij diens missivenbsp;dd. 24 Augustus 1889 N°. 4197 en renvooi van den Directeurnbsp;van 0. E. N. 41, IX, 89. N°. 17440, op aandringen van dennbsp;adviseur voor den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst aannbsp;diens departement, den gouvernemenls-veearls D. Driessen, eennbsp;«nderzoek der toen heerschende veeziekte door het personeelnbsp;vjn ons Laboratorium werd wenschelijk geacht, schroomdennbsp;Wij niet die bezwaren op te sommen. Erkennende dal hetnbsp;geleel in overeenstemming zou zijn met het doel, waarmedenbsp;het Laboratorium werd opgericht om volgens de nieuwstenbsp;wetenschappelijke methoden een onderzoek in te stellen naarnbsp;de leersebende veeziekte, waren noch de localiteit, noch denbsp;hulpniddelen, noch de sterkte van het personeel vannbsp;onze 'nrichting berekend voor een onderzoek van dergelijkennbsp;omvanr. Daarenboven w'ezen wij er ten overvloede op, datnbsp;ook in het geval er in het ontbrekende werd voorzien, stelligenbsp;resultatm in geen enkel opzicht met zekerheid in het voor-
j) tleneekuniiig Tijdschrift voor Nederlandsch Indië. Deel XXIX. aflevering [. Ernst amp; C°.Batavia en Noordwijk 1889.
-ocr page 312-294
uitzicht konden worden gesteld. Met het instellen van een wetenschappelijk onderzoek wenscht de regeering meestal eenenbsp;praclische hestrijdingswijze te bereiken en dit vooral mag innbsp;geen geval het leidende beginsel zijn, daar zooals bekend,nbsp;zell's de meest grondig bestudeerde ziekten vaak op eenenbsp;afdoende en praktisch uitvoerbare geneeswijze wachten. 'Daarbijnbsp;kwam nog dat wij redenen te over hadden om te vermoeden,nbsp;dat veepest hier te lande een collectiefnaam is voor een aantalnbsp;aeliologisch onderling verschillende ziekten, zoodat de studie,nbsp;wanneer dit mocht blijken waar te zijn, zeer gecompliceerdnbsp;worden en de kans op practisch succes daarmede evenredignbsp;dalen zoude.
Er was echter meer. Wat tot dusverre in zake het onderzoek der veepest is gedaan, kon om voor de hand liggende redenen slechts zeer onvolledig zijn. De veeartsen, welke denbsp;ziekte ten onzent bestudeerden, hebben zich moeten bepalennbsp;tot de waarneming en beschrijving der verschijnselen (symptomatologie) en het nagaan der verspreidingswijze der ziektenbsp;(ej)idemiologie), terwijl slechts enkele malen het experimentnbsp;werd toegepast ter verkrijging van een antwoord op de vraagnbsp;naar de al of niet besmettelijkheid van verschillende sc- tnnbsp;excreten, of afval enz. Van de organische stoornissen, welkenbsp;aan de ziekte ten grondslag liggen (pathologische anatomiej ennbsp;van hel verband tusschen deze en de ziekte-verschijmelennbsp;(pathologische physiologie) kon slechts eene zeer oppervlaikigcnbsp;studie worden gemaakt, nl. voor zooverre de hij de iiwen-dige schouwing met het bloote oog waargenomen zie^elijkenbsp;veranderingen dit toelieten. Het onderzoek naar de od'zakeunbsp;der ziekte (aeliologie) eindelijk heeft zich niet boven empirienbsp;kunnen verheffen, (Zooals uitgesproken is in ons :«itwooi'dnbsp;op hoven aangehaalde missive van den Directeur ’an ll.B.)nbsp;Aangenomen dat de zoogenaamde veepest hier en ii Europanbsp;volkomen identische ziekten zijn, moet dan de nugelijkheidnbsp;tot slagen voor ons niet ontzei tend gering geacht vorden hijnbsp;de wetenschap, dat men elders, beschikkende ovei meerdere
-ocr page 313-29K
hulpmiddelen, waaronder de nieuwste (»), en meer ervarene en talrijker krachten tot heden toe niet zijn kunnen slagen innbsp;het opsporen der ziekte-oorzaak ? Hoeveel te ongunstiger staannbsp;alsdan de kansen voor eventueel* afdoende prophylactische ofnbsp;therapeutische maatregelen. Van een regeerings-opdracht innbsp;zake is dan ook niets gekomen. Een bewijs te meer voor denbsp;gegrondheid van ons vermoeden , dal hierbij meer het praclischnbsp;dan het wetenschappelijk belang op den voorgrond heeft gestaan.
Driessen echter bleef het oog op de zaak gevestigd houden en op onderzoek van onzentwege ook zonder bepaalde opdrachtnbsp;aandringen. Hoewel met hem van oordeel, dat systematischenbsp;studie de meeste waarborgen aanbiedt om tot eene beterenbsp;kennis en wellicht tot eene rationeele bestrijding der ziekte tenbsp;geraken, werd het instellen daarvan onmogelijk gemaakt doornbsp;eene bepaling in het reglement tot tegengang der besmeltelijkenbsp;veeziekten, waarbij het ten strengste verboden was, deelennbsp;afkomstig van een aan eene besmettelijke ziekte lijdendnbsp;dier, buiten de kringen van afsluiting te vervoeren (zienbsp;Staatsblad 1869. N°. 122). Bleef deze wet gehandhaafd dan wasnbsp;een onderzoek alleen mogelijk, indien het Laboratorium, zooalsnbsp;twee jareii geleden. zelve binnen de enceinte der besmettingnbsp;was gelegen. Op de herhaling eener dergelijke eventualiteitnbsp;wachten, zou gelijk staan met de plaatsing van het onderzoeknbsp;op den Griekschen kalender.
Daarom werden op aandrang van dien vétérinair, in overleg met ons, door den betrokken departements-chef voorstellennbsp;aan de Regeering gedaan, die met den gewenschten uitslagnbsp;werden bekroond (zie Staatsblad 1890. N°. 207). Aldus gingnbsp;de verkrijging van het voor het onderzoek benoodigde materiaal,nbsp;indien voorhanden, niet meer met onoverkomelijke moeilijkheden gepaard.
Aan de hulp van den heer D. Driessen dankten wij ook het
O Koch. Ueber Bakleriologische Forschung. X Internat, medicin. Congress zu Berlin. 4—9 Augustus 1890. C. f. B. ii. P. Bd. VIII. Nquot;. 181 pg. 569.
-ocr page 314-296
eerste materiaal. Ons gewerden «. bloed, oedemateus weefsel en c. darmiuhoud (i') van een aan den zoogenaamden oedemaleu-sen vorm van veepest gesuccombeerden buffel uit de omstrekennbsp;van Depok. (i) Dit materiaal werd ’s morgens vroeg onmiddellijknbsp;na den dood aan het dier ontnomen en, in goed gesloten fleschjesnbsp;opbewaard, naar het Laboratorium verzonden, waar bet 5—4nbsp;uren later ontvangen werd. Het bloed en het oedemateusenbsp;onderhuidsche celweefsel waren als zoodanig geraakkelijk tenbsp;ontdekken. Anders was het met den zoogenaamden darmiuhoud (t), welke zonder de signatuur op het fleschje met hetnbsp;bloote oog niet als zoodanig zou ziju te herkenmen.
Het bestond macroscopisch uit sereuse vloeistof met een bloed-coagulum. Door microscopisch onderzoek hleek dat hetnbsp;fleschje werkelijk geen darmiuhoud bevatte. Gemakshalve zullen wij echter in het vervolg deze benaming behouden.
Dadelijk na de ontvangst werd een onderzoek ingesteld op de aanw'ezigheid van micro-organisraen. In het hloed bevondennbsp;zich w'einig talrijke, onbewegelijke, min of meer scherp gecon-toureerde, ronde korreltjes, welke vaak iets langer dan breednbsp;waren en het licht sterk braken. In gedroogde dekglas-prae-paraten bleken deze lichamen slecht de meest gebruikelijkenbsp;aniline-kleurstolfen vast te leggen, zoodat, hoewel hunne micro-ben-natnur werd vermoed, de gewenschte zekerheid slechtsnbsp;kon worden verkregen langs andere wegen, waarover straksnbsp;nader. Op grond dezer bevindingen maakten deze in normaalnbsp;runderbloed niet aanwezige voorwerpen, den indruk van degene-ratie-vormen van de eene of andere bacteriën-species. Het woordnbsp;bacteriën hier op te vatten in den zin eener algemeene henaming.
In het vocht, uit het oedemateuse onderhuidsche celweefsel bij insnijding naar buiten vloeiend, waren daarentegen aanstonds zeer vele duidelijke dubbelstaafjes, ter grootte van Vs—nbsp;diameter van een rood bloedlichaampje van den buffel alsnbsp;abnormaal bestanddeel te herkennen, welke eigenbeweging ont-
(') Geiliagnosticeerd en verzameld door den GouvernemcnIs-veearts P. A. VAK Velzen.
-ocr page 315-297
beren. Het aantal dezer lichamen was zoo groot, dat aan eene toevallige verontreiniging moeilijk kon worden gedacht,nbsp;te minder omdat het vocht nit het binnenste van het nognbsp;versche weefsel gewonnen werd na insnijding met een uitgegloeid mes, terwijl de oppervlakte op de plaats van insnijdingnbsp;te voren' door schroeiing, steriel w'as gemaakt. Daarentegennbsp;kon a-priori reeds worden aangenomen, dat hel bloed en denbsp;darminhoud toevallige bijmengselen zouden bevatten, daar hetnbsp;materiaal niet met de vereischte voorzorgen van asepsis konnbsp;worden verzameld en bewaard.
Het was zaak, behalve door het aanleggen van culturen, ter erlanging van meerdere gegevens omtrent den aard en denbsp;natuur dezer abnormale voorwerpen, ook door middel dernbsp;enting in het lichaam van verschillende dieren, onder welkenbsp;in de eerste plaats exemplaren van de zelfde soort, hunnenbsp;heteekenis voor het dierlijk organisme te doorgronden. Tenbsp;meer was dit het geval omdat de ziekte toen, tijdelijk naarnbsp;hel later bleek, aan het afnemen was en de omgeving vannbsp;Batavia daardoor in de naaste toekomst wellicht bevrijd zounbsp;worden van de epizoölie.
De verwerving van even versch materiaal zou alsdan voor-loopig tot de pia vota behoord hebben.
Wanneer reproductie der ziekte raogelijk was, moest dit in de eerste plaats worden beproefd. Want alleen op deze wijzenbsp;kon, bijzondere omstandigheden daargelaten, in voldoendnbsp;geschikt onderzoekingsmateriaal worden voorzien. Daaromnbsp;werd ingespoten een stierkalf, van ca. 7 maanden, subcutaannbsp;met vocht uit het onderhuidsche weefsel. Met het zelfde vochtnbsp;werd bovendien, eveneens subcutaan, geënt een guineeschnbsp;kiggetje {cavia cohaja). Met bloed en darminhoud werden opnbsp;gelijke wijze geïnfecteerd teee andere guineesche biggetjes. Denbsp;ingespoten hoeveelheid bedroeg bij alle dieren 1 cM®. Overbodig komt ons de nadere beschrijving der enlingswijze voor.nbsp;Volledigheidshalve slechts dit, dat alle noodige en bekendenbsp;voorzorgen hierbij in acht werden genomen.
-ocr page 316-298
Culturen werden aangelegd, uitgaande van de drie verschillende vloeistoffen, zoowel op ag.-ag. als op gelatine-bouillou-glycerine en werd hierbij aan de mogelijkheid eener anaerobiotische levenswijze der microben gedacht door enkelenbsp;geïnfecteerde buisjes met gesteriliseerde olie af te sluiten. Naarnbsp;het schijnt ter voorloopige orienteering een voldoende waarborg.
Den volgenden dag reeds succombeerden het kalf' en het guineesche biggetje, welke geïnfecteerd waren geworden met hetnbsp;vocht uit het oedemateuse onderhuidsche celweefsel en metnbsp;den darminhoud, terwijl de met bloed geïnfecteerde cavia nognbsp;oogenschijnlijk gezond was. De stand van zaken was dennbsp;volgenden morgen aldus:
a. bloed marmol
oogenschijnlijk gezond.
b. oedem. vocht c. darminhoud marmol stierkalf marmotnbsp;iji volg. raorg. ij volg. inorg. ijn volg. morg.
De sectie van het kalf werd door den Gouvernements-veearts Fischer welwillend verricht. De verschijnselen daarbij gevondennbsp;waren de volgende:
Op de plaats der injectie en in de omgeving is belangrijke zwelling aanwezig. De gezwollen gedeelten voelen vrij hardnbsp;aan. Uit den mond van het dier hangt de blauw gekleurde,nbsp;gezwollen tong met de punt naar buiten, omgeven door schuimnbsp;van speeksel. De anus staat min of meer open. De achterstenbsp;extremiteiten zijn gedeeltelijk door faeces bevuild. Aan denbsp;penis-liaren hangt helder urineachtig vocht. De pupillen staannbsp;wijd open. De huid is overal strak gespannen. Bij doorsnijding blijkt de huid opgeheven door sterk oedemateusnbsp;onderhuidsch celweefsel, waarin talrijke petecchiën ennbsp;ecchymosen. Het uit de sneevlakte overvloedig vloeiend vochtnbsp;is lichtgeel gekleurd, indien geen bloed daarmede vermengdnbsp;is, min of meer slijmerig en dun-vloeibaar. Het oedeem strektnbsp;zich in de diepte uit tot de spier-fasciën en dringt vaak tolnbsp;in het intramusculaire bindweefsel door. Alle venen zijnnbsp;sterk met blauwachtig rood, veelal gestold bloed gevuld. De
-ocr page 317-299
spieren verloonen , behoudens geringe bleekheid en vochligheid , geene afwijkingen. De borslorganen liebl)en liunne liggingnbsp;niet veranderd. Er beslaat mediastinaal oedeem. Het harle-zakje is met tamelijk veel, min of meer bloederig vocht gevuld.nbsp;Het peri-, myo- en endocardium zijn bezaaid met tallooze grooterenbsp;en kleinere bloeduitstortingen. Het hart vertoont geene verandering in grootte. Het pericardium is helder glanzend bijnbsp;schuin opvallend licht en niet verdikt. De hartspier is minnbsp;of meer hruinachtig rood gekleurd en troebel. De litdcer-karaerwand is, evenals de rechter, slap. In heide kamerholtennbsp;bevinden zich donkere hloedcoagula. De klepvliezen en denbsp;ostia arteriosa en venosa zijn normaal. De wanden der groolenbsp;harlsvaten vertoonen geene afwijkingen, behoudens verkleuringnbsp;door imbihitie van hloedskleurstof en bloeduitstortingen in denbsp;adventitia. In het mediastinale weefsel bevinden zich talloozenbsp;grootere en kleinere bloeduitstortingen. De longen zijn bleek,nbsp;de oppervlakte glad. In de onderste kwabben treft men hypostase en oedeem aan. Het slijmvlies van trachea en larynxnbsp;en dat der grootere en kleinere bronchi is rood gekleurd ennbsp;gezwollen, het lumen ingenomen door bloederig en slijmerignbsp;vocht. In de pleurazakken heeft zich eene kleine hoeveelheidnbsp;sereus vocht van de zelfde eigenschappen als het vocht uit hetnbsp;oedemateuse onderhuidsche weefsel verzameld. In den situsnbsp;der buikingewanden zijn geene veranderingen waar te nemen.nbsp;Het buikvlies is gaaf en glanzend. Op de, aan de grooterenbsp;buikvaten grenzende gedeelten van bet mesenterium ziet mennbsp;door het peritoneum heen, in het retroperitoneale bindweefselnbsp;dikwijls ecchymosen doorschemeren. In de buikholte bevindtnbsp;zich een matige hoeveelheid bloederig serum. De kleur dernbsp;ingewanden is niet veranderd. Hier evenals overal elders,nbsp;ziet men de zichtbare groote aderen tot berstens toe metnbsp;blauwachtig, donkerrood bloed gevuld. De lever is in volumennbsp;eenigszins toegenomen en vrij vast op het gevoel. De randennbsp;zijn meer afgerond. De kleur is donker, niet overal gelijkmatig. Op vele plaatsen ziet men door den niet verdikten
-ocr page 318-300
kapsel heen donker-roode, bruin-roode of blauwachtig roode vlekken, die beantwoorden aan even zoovele bloeduitstortingennbsp;in het parencbytn. De galblaas is niet meer dan gewoonlijknbsp;gevuld met groenachtig gele, slijmerige gal. De wanden zijnnbsp;van gewone dikte. Op doorsnede vertoont de lever eenenbsp;bruinacbtig donker-roode kleur. Uit de doorgesneden deelennbsp;stroomt veel donker gekleurd bloed. In bet parenchym bevindennbsp;zich talrijke suggulaties van verschillende uitgebreidheid. Denbsp;afmetingen der milt hebben evenmin belangrijke veranderingennbsp;ondergaan. Het geheele orgaan doet zich matig gezwollen voornbsp;en voelt vrij vast aan. De spanning van den kapsel is nietnbsp;belangrijk. De kleur, door de niet in dikte toegenomen kapselnbsp;beoordeeld , is donkerrood met donkere onregelmatige vlekkennbsp;van verschillende grootte. Op doorsnede komen nog duidelijkernbsp;de bovenvermelde kleurhoedanigheden voor den dag. Denbsp;trabekels steken niet in het oog vallend tegen de donkere,nbsp;breiige pulpa af, terwijl van de follikels niet veel met het blootenbsp;oog valt waar te nemen. De nieren hebben hare grootte en harennbsp;vorm behouden. Zoowel vet- als fibreuse kapsel zijn onveranderdnbsp;gebleven. De verwijdering van de beide kapsels gaat zeernbsp;geraakkelijk. De oppervlakte is rood gekleurd en voorziennbsp;van speldeknopvormige bloedhaardjes, waartusscben een fijnmazig vaatnet. De consistentie wijkt niet van die in gezondennbsp;toestand af. Op doorsnede is het parenchym vochtig en bloedrijk, de sneevlakte glad. Bast- en mergzelfstandigheid latennbsp;zich gemakkelijk van elkander onderscheiden, terwijl in geennbsp;van beide belangrijke afwijkingen vallen waar te nemen.nbsp;Het nierbekken mist, kleine haemorrhagiën daargelaten, eenigenbsp;afwijking van beteekenis.
De maag bevat in hare verschillende afdeelingen grootere en kleinere meer of min verteerde spijsresten, die tot massas ennbsp;klompen van verschillende consistentie zijn samengebald. Denbsp;peripherische gedeelten dezer klompen zijn meestal omgevennbsp;met slijmerig vocht, waarin hier en daar bloederige bijmengsels, overeenkomende met rood gekleurde, met haemorrhagiën
-ocr page 319-301
bezaaide deelen van hel aangrenzende slijmvlies. Aan de mucosa, den spierwand en de serosa van maag en intestinae werdennbsp;geen andere veranderingen waargenomen dan sterke vaat-injeclienbsp;en kleine bloeduitslorlingen op sommige plaatsen. De mesenle-riaal-klieren waren voor bet meerendeel vrij belangrijk gezwollen , op doorsnede zeer saprijk.
De pisblaas was ledig en zonder afwijkingen.
Van de marmollen ‘ , dienzelfden dag gesnccombeerd aan de gevolgen der injectie met vocht uil het oedemateus onderlmidsclienbsp;celweefsel en den darminboud, geldt in boofdzaak bet volgende:
Lijken vrij verseb. Lijk-stljfbeid voorhanden.
Huid strak gespannen. Op de plaats der injectie belangrijke zwelling met verkleuring der huidbekleedselen. Bij insnijding blijkt aldaar aanwezig te zijn oedeem met nilgebreidenbsp;haemorrbagiën. Het oedeem strekt zicli nagenoeg over bet subcu-lane bindweefsel van de geheele licbaamsbelft uit. Het nitnbsp;de snee-opening vloeiende vocht is bloederig verkleurd, doorschijnend, ietwat slijmerig sereus. Hel onderlmidsclie celweefsel is op de plaats der injectie vrij bard, broos en donkerrood gekleurd. Op de overige gedeelten van bet lichaam, bleek,nbsp;geelachtig wit. Bloed-extravasaten wei'den in verschillende uitgebreidheid nagenoeg over de geheele licbaams-oppervlaktenbsp;aangetroffen. In de buikholte veel bloederig, dun-vloeihaarnbsp;sereus vocht, waarin veelal fibrineuse vlokken in verschillendenbsp;grootte ronddrijven. De situs visceriim is onveranderd. Denbsp;serosa van de darmen heeft een verschillend genuanceerde
evenals het huikvlies, dat over de geinjiceerd is. Bij schuin opvallend
roode kleur aangenomen
geheele buikholte sterk licht blijkt hel peritoneum glad, glanzend.
De beide pleurabolten blijken bij opening eveneens vocht van de zelfde eigenschappen als dat in de buikholte te bevatten, doch in geringer hoeveelheid. Pleura viscerale en pariëtalenbsp;zijn glad en glanzend, gelijkmatig van kleur en nergens ver-
0 Andere, hoewel minder juiste benaming voor Cavia cohaya.
20
-ocr page 320-(likt. Het inediastiiuiiii is zeer vetrijk en liezaaid met Idoed-liaardeii van verschillende grootte. Het hart is weinig liedekt. Het hartezakje beval veel bloederig sereus vocht. Het e|)icar-diuni is bezaaid met ecchymosen, vooral om de kransvaleti.nbsp;Zoo ook hel niyo- en endocardium. De harlshelften zijn heidenbsp;sterk gevuld met donker vloeibaar bloed, waarin hetrekkelijknbsp;weinig donker-roode stolsels. De krans-aderen zijn sterk gevuldnbsp;met donker-rood bloed. De hartspier is geelacbiig-rood-bruinnbsp;gekleurd, vrij broos. De klepvliezen normaal. De boezems zijnnbsp;sterk uitgezet, vooral rechts. De wanden der groote vatennbsp;zijn bezaaid met baemorrhagiscbe vlekken. De inlima is glad,nbsp;doch op de overeenkomstige plaatsen met bloedklenrslof vlek-vormig geimbibeerd. Dc longen zijn vrij goed samengevallen,nbsp;liicblboudend, bleek. In de onderste kwabben beslaat meerderenbsp;vastheid dan in de bovenste. Op doorsnee blijken de eerstnbsp;genoemde gedeelten meer bloed te bevatten dan de andere.nbsp;Dovendien is het geheele longparenchyin tamelijk vocbtrijk,nbsp;hetgeen blijkt uil bet overvloedige schuimende vocht datnbsp;])ij schrapen met bel mes hierover vloeit. De grootere ennbsp;kleinere bronchi bevatten vrij sterk rond gekleurd slijm. Denbsp;lever is groot, donkerrood gekleurd, vrij vast op bet gevoel.nbsp;Op doorsnede blijkt bet orgaan ongelijkmatig rood gekleurd,nbsp;ïusschen lichter gekleurde gedeelten doen zich eene menigtenbsp;donker-roode plekken van verschillenden vorm en uitgebreidheidnbsp;voor. De snêevlakte is vlak. Bij het insnijden stroomt rijkelijknbsp;bloed uit het orgaan af. De galblaas is meestal sterk met groengele, dun-vloeibare gal gevuld. De milt is eenigszins, niet belangrijk vergroot, donker-hruin-rood gekleurd, deegachlig van consistentie. De kapsel is sterk gespannen. Bij doorsnijding stroomtnbsp;veel donker-rood bloed uil de ingesneden gedeelten. De snêevlaktenbsp;is glad, donker rood gekleurd, met lichtere, onregelmatige vlekken van verschillende grootte. ïrabekels zijn weinig zichtbaar.
De nieren zijn meestal gezwollen. De kapsel is sterk gespannen, gemakkelijk afscheurbaar. De oppervlakte vlekvor-mig rood gekleurd, vocbtig. Op doorsnede blijkt het parenchym
-ocr page 321-305
te rood. De sneevlokle is vorditig. Het nierliejsken vei'loont duidelijk zichtbare, sterk gevulde oppervlakkige bloedvaten.
De blaas is meestal sterk uitgezet en gevuld met min of meer bloederige urine. De geslachtsdeelen vertonnen geenenbsp;afwijkingen.
De spieren van den romp zijn meestentijds bleek en vochtig. Die der extremiteiten en van het hoofd vertonnen, doch innbsp;geringe mate, dezelfde veranderingen. Het bloed is donkernbsp;blauw-zwart of zwart of leerachtig.
In het met anilinekleurstoffen behandelde praeparaat werd de microbennatuur dezer voorwerpen waarschijnlijk, door hunne bijzondere affiniteit tol de aangewendenbsp;kleurmiddelen en door hunne scherpe begrenzing. De vormennbsp;verschilden zeer en varieerden van de eenvoudige coccen-lot den geprononceerden hacillenvorm. De ronde vormen,nbsp;meestal paarsgewijze gegroepeerd, werden intensief gekleurd.nbsp;De staafjes namen slechts de kleurstof aan de polen op, terwijlnbsp;het middengedeelte ongekleurd bleef (polaire kleuring). Ooknbsp;de lengte dezer staafjes liep zeer uiteen, terwijl de breedtenbsp;nagenoeg constant bleef en overeenkwam met den doormeternbsp;der bolvormige coccen. Daarenboven bleven de kenmerkendenbsp;vorm-eigenschappen der staatjes constant dezelfde. Redenennbsp;waarom wij er toe neigden deze verschillende vormen alsnbsp;groeiwijzen van eene en dezelfde bacterienspecies aan te zien.
Het microscopisch onderzoek van het bloed en het oedemateuse vocht, zoowel in het onderhuidsche celweefsel van de injectie-plaals als ook in de overige gedeelten, en van het vocht in buiken borstholte in het ongekleurde praeparaat, leverde weder talrijkenbsp;gelijke, diplococcen- en bacillenachtige lichaampjes op, volkomennbsp;onbewegelijk aan die, gevonden in de oorspronkelijke ons ternbsp;nader onderzoek afgestane vloeistoffen. In het bloed van het kalfnbsp;waren deze lichaampjes in minder groot aantal voorbandennbsp;dan in bet oedemateuse vocht en in het sulicutane weefsel.nbsp;Bij de guineesche higgeljes daarentegen waren in beide vochtennbsp;eene nagenoeg even groote hoeveelheid dier zelfde vorm-ele-menten aanwezig
-ocr page 322-504
Te meer neigden wij hiertoe , omdat in de verschillende lot nog loc onderzochte vloeistoffen van verschillende dieren afkomstig.nbsp;steeds hetzelfde heeld werd teruggevonden.
De cadavers der wmonoUcM maakten hierop geen uitzondering. zoodat a posteriori het vermoeden van het causaal vei'handnbsp;dezer organismen tot de ziekteverschijnselen, hij kalf en ()ai-neesche biggetjes in den grond geheel analoog, door deze vondstennbsp;nieuwe versterking vond en de hypothese, dat men hier metnbsp;verschillende ontwikkelingsvormen eener zelfde species Ie doennbsp;had, een krachtigen steun verkreeg. Do culturen buitennbsp;hel dierlijk lichaam op neutrale voedingsraedia moesten denbsp;beslissing in zake brengen, terwijl van het nadere experimentnbsp;op levende dieren kon verwacht worden de einduitspraak he-treffende de aetiologische heteekenis.
De ondervinding der laatste jaren heeft echter feilen aan het licht gebracht, waardoor slechts onder eenig voorbehoud, aannbsp;bovenstaande redenering mag worden vaslgehonden. Want hijnbsp;de mogelijkheid eener snel afneniende virulentie der verkregennbsp;species , aangenomen dat wij hier slechts met eene enkele soortnbsp;te doen hebben, zon het kunnen voorkomen , dal de infectie metnbsp;reinculturen lot een negatief of ten minste tol een ander resultaatnbsp;voerde dan door de naliinrlijke besmetting wordt te weeg gebracht. Daarom lieten wij verder niet na materiaal van ziekenbsp;dieren op gezonde over te enten, dus van dier op dier. Welnbsp;is waar is hierdoor de mogelijkheid van snelle verzwakkingnbsp;der virulentie niet weggenomen, want het virus kan ooknbsp;hierdoor in virulentie afnemen, doch de kans van langs beidenbsp;wegen met meerdere zekerheid hel doel te bereiken, is dannbsp;toch zooveel te grooter.
Het resultaat van de kweekproeven was als volgt:
L.f,. i
verschillende colonies van geënl met het bloed,
In de ag. ag. en gelaline-glycerine-huisjes ontwikkelden zich
afkomstig
In de Iniisjes van den hu/fel, kw'amennbsp;velerlei zeer uileenloopende colonies te voorschijn, terwijl innbsp;die, geënl met hel vocht uit hel oedemateuse onderhuidsche
-ocr page 323-503
celweefsel van het zelfde dier, andere uitgroeiden (ook onder olie), die met de, uit tiet bloed gekweekte, niet de minstenbsp;overeenkomst vertoonden.
Daarentegen waren de colonies in de laatst bedoelde buisjes onderling, zoowel microscopisch als macroscopisch,nbsp;volkomen aan elkander gelijk, zoodat deze culturen slechtsnbsp;ééne soort van microben opleverden en wel microbennbsp;in vorm en eigenschappen ten opzichte van kleurstolfen volkomen overeenkomende met die in hel bloed en de sereusenbsp;vloeistoffen van de in het Laboratorium gesuccombeerde dieren.nbsp;De derde reeks buisjes, nl. die, waarop een weinig van dennbsp;zoogenaamden darminhoud werd uitgestreken of gemengd,nbsp;leverde nog wat anders op.
Hierin vertoonde zich eene weelderige microben-llora, bestaande uit colonies van verschillende eigenschappen, waaronder echter ook eenige, die geheel idenlisch waren met die uit de buisjes met het oedemateuse vocht geënt.
Resumeerende was het resultaat der kweekingen op kunstmatige voedingshodems aldus drieërlei nl. vele onderling verschillende colonies in de eerste reeks (a), vele onderling gelijke in de tweede reeks (h), vele en onderling ongelijke in denbsp;derde reeks (c), Waaronder echter, in tegenstelling met dienbsp;der eerste reeks, aan die der tweede reeks geheel identiekenbsp;colonies zich bevonden.
Zooals te verwachten was, had dus bij a. en c. verontreiniging plaats gegrepen, bij /gt;. daarentegen niet.
.Merkwaardigerwijze bleef ook bet met Idoed geïnfecteerde dier gezond, terwijl de andere met sereus vocht geinjicieerdenbsp;den volgenden morgen reeds waren bezweken.
Uit beide feilen nl. hel uitgroeien van ééne soort colonies in de tweede reeks huisjes en hel nagenoeg gelijktijdig ondernbsp;analoge sectieversrhijnselcn succombeeren der met hel sereusenbsp;vocht geënte dieren, meenden wij genoeg redenen gevonden tenbsp;iiebben om de microben, uit dit vocht gekweekt, als denbsp;specilieke ziekle-oorzaak te beschouwen, te meer nu de over-
-ocr page 324-506
eenkomst met die in het hloed en sereus vocht der eerste proefdieren gevondenen, zoo volkomen was. Contróle-proevennbsp;moesten hierin zekerheid brengen. Mocht later bovendien blijkennbsp;dat uit dezelfde vochten van de in liet Laboratorium gevallennbsp;proefdieren dezelfde microben, en alleen die, zijn leisoleeren,nbsp;dan moet bet bewijs als geleverd worden beschouwd, dal zij,nbsp;en niets anders, de ziekte hebben veroorzaakt.
Daarom legden wij uit het bloed en het sereus vocht van bet na enting gestorven kalf, culturen op de bekende kunstmatige voedingsbodems aan. Evenzoo handelden wij niet dezelfde vochten uit de gesuccombeerde marmotjes. Het resultaatnbsp;was overtuigend. In alle buisjes ontwikkelden zich dichtnbsp;opeengehoopte, kleine, dropvormige, doorschijnende geheel aannbsp;elkander gelijke colonies, die microscopisch bleken te bestaannbsp;uil meerendeels fijne coccen, alleenstaande en paarsgewijzenbsp;verbondene en uit staafvormige bacillen, geheel gelijk aan denbsp;boven beschrevene en die eene opvallende groote overeenkomstnbsp;in morphologiscbe en biologische kenmerken vertoonden met denbsp;Pasteur'sche «microbes en buit” der cholera des poules (bacillusnbsp;cholerae gallinarum).
Tevens infecteerden wij twee carwe met eene, in gesteriliseerde, physiologische keukenzout-oplossing , sterk verdunde cultuur uit het oedemaleuse vocht van het stierkalf. Eene hoeveelheidnbsp;van één cnb. centimeter werd onder alle voorzorgen subcutaannbsp;in bet lichaam der proefdiertjes gebracht. Twee dagen laternbsp;was een der dieren onder dezelfde verschijnselen als de vorigenbsp;fjuineesche biggetjes gestorven. De sectie bracht dezelfde veranderingen aan het licht. Bij dit laatste dier waren zij slechtsnbsp;in sterkeren graad voorhanden.
Twee andere caviae werden bovendien met darminhoud van het kalf geënt, het eene subcutaan , het andere inlraperitoneaal.nbsp;Beide dieren zijn na lichte ziekteverschijnselen vertoond tenbsp;hebben spoedig weder hersteld en in het leven gebleven.
Besumeerende hebben deze entingsproeven bet volgende resultaat opgeleverd:
-ocr page 325-507
Buffel
darminhoud marmolnbsp;volg. morgen.
C.
a. bloed nbsp;nbsp;nbsp;h. oedein. vochl
marmol nbsp;nbsp;nbsp;stierkalfnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;marmol
gezond. nbsp;nbsp;nbsp;volg. morgen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;volg. morgen.
verd. cult, van sereiis vocht, darminhoud
marmol nbsp;nbsp;nbsp;marmolnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;marmol marmol
¦-Jh 2 dagen latei', niet ge.storven. niet gestorven.
Deze uitkomsten stelden ons wel eenigszins te leur. Het eerste succes werd door de volgende proeven niet bevestigd ;nbsp;althans niet in die male dat daarmede de vraag naar hetnbsp;causaalverhand der microhen en de ziekte definitief kon wordennbsp;beantwmord. Slechts een der marmotjes met eene verdundenbsp;reincultuur ingespoten, succomheerde en de andere bleef innbsp;teven, terwijl de darminhoud van het kalf blijkbaar voor dezenbsp;dieren niet virulent was , daar beiden in leven zijn gebleven.nbsp;Wij zullen later nogmaals op de virulentie van den darminhoudnbsp;moeten terugkomen, daar deze ([uaestie van groot belang moetnbsp;worden geacht in verband met de verspreidingswijze der ziekte.nbsp;Voorloopig echter laten wij deze zaak rusten.
Dit resultaat kon uit verschillende omstandigheden zijn voortgevloeid en was het daarom wenschelijk het onderzoeknbsp;in de eenmaal gevolgde richting, doch thans ook op anderenbsp;dieren, voort te zetten. .4fgezien van het belang van dezenbsp;experimenten voor de boven geopperde vraag, betreffende denbsp;beteekenis der gevonden en rein gekweekte microben, kunnennbsp;de uitkomsten bijdragen tot de zekere herkenning der ziekte.nbsp;Waarom het hier vooreerst te doen is.
Voor wij echter tot de mededeeling dezer proevenreeks overgaan. zij hier nog ter loops vermeld, dat ook culturen werden aangelegd op agar-agar en gelatine-glycerine, met en zondernbsp;olie, van materiaal, afkomstig van hel laatst gevallen marmotje, die volkomen dezelfde resultaten opleverden als denbsp;kweekingen uit de eerste proefdieren.
-ocr page 326-308
Door eene bijzondere oiiislandigheid kon aan het hierboven vermelde plan geen onraiddellijk gevolg worden gegeven, zagennbsp;wij ons genoodzaakt de proeven op dieren voor eenigennbsp;lijd te staken en moesten wij onze toevlucht nemen totnbsp;achtereenvolgende overenlingen van de culturen op agar ennbsp;gelatine om de microben in het leven te houden op gevaar afnbsp;dat de virulentie met het aantal generaties zou veranderen.nbsp;Aan den anderen kant echter leverde dit het voordeel vannbsp;een in verschillende generaties voortgeteeld ent-inateriaal.
Met de aldus verder gecultiveerde microben werden na eenigen tijd de proeven op dieren hervat. Eene cultuur opnbsp;agar-agar-glycerine van de 5' generatie en veertien dagennbsp;ouderdom, gekweekt bij eene temperatuur van 37.5°C. in denbsp;broedstoof, werd in gesteriliseerde keukenzout-oplossing vannbsp;0.6'’/o verdeeld en telkenmale in eene hoeveelheid van 1 cM^.nbsp;subcutaan ingespoten bij een ram, een bok, twee marmollen ennbsp;twee konijnen, beide konijnen waren van het vrOuwelijk geslacht. Bij de marmollen daarentegen waren beide geslachtennbsp;vertegenwoordigd.
Den volgenden morgen vonden wij de beide konijnen dood in hunne hokken met uitgestrekte pooten en liggende op eene zijde.
De sectie van konijn ï (volwassen wijfje) leverde de volgende verschijnselen op;
Injectieplaats oedemateus. Onderhuidsch celweefsel vochtig. Spieren bleek en vochtig. Huidvaten sterk gevuld met donkernbsp;gekleurd bloed. Venae jugulares, evenals alle andere grootenbsp;aderen, enorm gezwollen. Hart, vooral rechts, vergroot. Boezem sterk gevuld. Milt niet gezwollen, vrij vast, rood.nbsp;Lever sterk vergroot, rood, bros. Galblaas sterk uitgezet ennbsp;gevuld met dunne, groen bruin-gele, diin-vloeibare gal. Longennbsp;goed samengevallen, bleek. Pisblaas sterk uitgezet en gevuld metnbsp;licht bloederige urine. In de buik-en borstholte weinig bloederignbsp;sereus vocht. In het hartezakje eveneens meer helder sereus,nbsp;bloederig vocht dan normaal. Dunne darmen gevuld met vloeibare, vuil-witte voedselresten, dikke darmen met goed gevormde
-ocr page 327-309
scibalae. In de maas veel onverteerd voedsel. JHesenteriaal-klieren
O
gezwollen, niet verkleurd. Bij doorsnijding loopt veel helder sereus vocht af'. In het onderhuidsche bindweefsel, in alle slijmen weivliezen en in het mediastinum zijn tallooze kleinere ennbsp;grootere exlravasalen aanwezig. In het parenchym van levernbsp;en milt ontbreken deze evenmin, maar zijn van wege hetnbsp;grooter bloedgehalte dezer deelen met het bloote oog niet tenbsp;onderscheiden. De omgeving der groote vaten en hunne hind-weefselscheede is bezaaid met petechiën. Vooral het slijmvliesnbsp;der trachea is over zijn geheele uitgebreidheid hloedrood gekleurd van wege uit de vaten getreden bloed. In de periphericnbsp;der iris ziet men een donker-rood gekleurden zoom, dienbsp;vooral duidelijk is aan de boven- en benedenzijde. Het bloednbsp;is over bet algemeen donker blauw-rood, in de kleinere;nbsp;vaten en in de barlsholten voor een groot deel tot donkerenbsp;coagula gestold. De blaas is gevuld met urine, waarin eennbsp;w'it, vlokkig sediment.
Het microscopisch onderzoek van het bloed en hét oedema-teuse vocht uil het onderhuidsche celweefsel op de plaats van injectie en van eldecs, uil buik- en borstholte, leverde, zoowelnbsp;in ongekleurde als in gekleurde praeparaten, tallooze microbennbsp;op, die in alle eigensebappen overeen kwamen mei de oorspronkelijk geinjicieerde. In de urine was de aanwezigheid dezernbsp;microben twijfelachtig, tei’wijl het resultaat van het onderzoeknbsp;der gal op splijtzwammen geheel negatief was. Ook in het weef-selsap uil lever en milt waren zij in groolen getale voorhanden.
Voor zooverre met den microscoop kón worden nagegaan, waren alleen deze vormen en geene andere aanwezig. Óm allen twijfel in zake weg te nemen en ter controle der microscopischenbsp;bevindingen, werden uit bloed, gal en urine, culturen op denbsp;reeds meer genoemde voedingsbodems aangelegd. Dit geschieddenbsp;voorts nog met de bedoeling steeds vei'sch materiaal in voorraad te hebben.
De sectie van het tweede konijn, een dier van het zelfde geslacht en nagenoeg den zelfden leeftijd als het vorige, leverde
-ocr page 328-510
op onbediiideiule afwijkingen na, volkomen bet zelfde op. Ook hier waren de lioedanigheden van liet bloed, bet bloederig oedeem op de plaaLs van injectie en in bet gebeele onder-huidscbe celweefsel, de baemorrbagiën om de vaten en betnbsp;hart, de heftige laryngitis en tracheitis, de irido-cyclitis, betnbsp;sereus bloederigè vocht in Iniik- en plenraholte en in de peri-cardiaalzak, naast de sterke vulling van hart en grooterenbsp;aderen, ile meest op den voorgrond tredende afwijkingen.
Het microscopische onderzoek van het ongekleurde en gekleurde praeparaat van bloed, sereus vocht, urine en gal, leverde geheel aan bet eerste geval gelijke bevindingennbsp;op. Behalve in urine en gal, waarin de aanwezigheid vannbsp;bacteriën niet kon worden aangetoond of twijfelachtig bleef,nbsp;waren de andere vochten en sappen van het cadaver vol vannbsp;micro-organismen, geheel identisch aan de geinjicieerde ennbsp;aan die van het eerste konijn. Culturen op ag-ag.-glycerine-werden in dit geval alleen aangelegd uit bloed. Gelatine werdnbsp;voortaan slechts zelden gebezigd, omdat door de macro- ennbsp;microscopisch morphoiogische kenmerken der ag-ag.-glycerinenbsp;colonies, met voldoende zekerheid de reeils heriiaaldelijk gevonden bactcrien-species kon worden gediagnosticeerd en omdat de toepassing der vleeschpeplon-glycerine voedingsbodemsnbsp;in het tropisch klimaat met veel meer moeilijkheden gepaard gaat dan die der ag,-ag. vleescbpepton-glycerine.
Eens voor altijd zij hier uitdrukkelijk vermeld dat onder ag.-ag - en gelatine-glycerine steeds bedoeld worden betnbsp;volgens de bekende voorschriften bereide vleeschpepton ag.-ag.-of vleescbpepton-gelatine met toevoeging van 3% glycerine.nbsp;Deze toevoeginiï is sebleken voor verschillende microben eenenbsp;kostelijke te zijn en hebben wij daarom in den regel bij onzenbsp;voeding.sbodems steeds glycerine toegevoegd.
Hel behoeft wel geen nader beloog, waarom, vooral in den beginne, ook gebruik werd gemaakt van denzelfden voedingsbodem zonder glycerine en evenzoo Ier controle soms werdnbsp;aangewend vleescbpe|ilon-agar-agar of gelatine met ö°/o ge-
-ocr page 329-511
steriliseerde druiven- ol' rielsuikeroplossing. Aardappelen eii eiwit deden enkele malen dienst, waar het noodig bleek de biologische verschijnselen zoo nauwkeurig inogelijk vast Ie stellen. _nbsp;Onder de vloeibare voedingsbodems speelde vleescbpepton-bonillon met of zonder de genoemde toevoegingen de grootste rol.
Waar zulks later niet uitdrukkelijk wordt vermeld, hebben alle culturen zich ontwikkeld in de broedstoofbij lichaamstemperatuur. Hij de gedetailleerde beschrijving onzer culturennbsp;komen wij later nog eens o[i deze punten in extenso terug.
Over hel ziekteverloop dezer !)eide konijnen kan weinig worden medegedeeld. Het ziekteproces verliep zoo snel, datnbsp;van eigenlijke ziekteverschijnselen voor bet optreden van dennbsp;dood niet veel werd bespeurd. De dieren waren onmiddelijknbsp;na de injectie eenigszins ter neer gedrukt en hielden zich liefstnbsp;onbewegelijk in het bok. Na korten lijd sprongen zij schijnbaar vroolijk rond, aten als naar gewoonte, reageerden opnbsp;allerlei prikkels als in den normalen toestand. In den nachtnbsp;trad de dood in, zoodat van de agonie niets werd waargenomen.nbsp;Den volgenden morgen werden zij als koude stijve cadaversnbsp;in de bokken gevonden.
Beide marmollen bleven in bet leven. De eerste uren na de injectie kon men ook bij deze dieren reaclieverschijnselennbsp;waarnemen, die spoedig daarop weder verdwenen om nognbsp;eenige uren later, plaats te maken voor symptomen van anderennbsp;aard, die dan vier en twintig uren of langer soms, aanhieldennbsp;om ten slotte weder te verdwijnen. De diei'en vertoonden alsdan staande baren, voelden warm aan, alen niet en verscholennbsp;zich onder bet gras in de kooien. De ademhaling wasnbsp;frequent. Bij aanraking schreeuwden zij van pijn, reageerdennbsp;overigens weinig op prikkels en schenen niet veel belang te stellennbsp;in het geen in hunne omgeving voorviel. Ziekteverschijnselen waren hierbij dus wel aanwezig, de dieren echternbsp;herstelden eu succomheerden niet. Evenzoo bleven in hel levennbsp;de ram. en de hok, die met uitzondering van eene lichtenbsp;temperatuurs-verheffing na de injectie, geen ziekteverschijnselen
-ocr page 330-312
vertoonden. Toen den volgenden morgen de hok weder normaal was, spoten wij nogmaals 0.3 cM^. bloed van konijn N'^. II op de zelfde plaats sub-cntaan in om te zien of welliciitnbsp;het bloed van bet kranke dier, beter dan de geëmulgeerde bacte-riêncultuur, in staat zou zijn hel beest ziek te maken.
Ook deze poging leverde niet hel geweuschie succes op.
De culturen van het bloed, de urine en gal van konijn I aangelegd, leverden verscbillende uitkomsten op. Die uil Itloednbsp;vertoonden spoedig eene reincultuur van de typische microl)en,nbsp;terwijl die uit urine en gal volmaakt steriel bleven, zoodatnbsp;hierdoor alle twijfel, welke na het microscopisch onderzoeknbsp;der dekglas-praeparaten van die stollen overl)leef, geheel werdnbsp;weggenomen m. a. w. in die slolfen de bekende micro-organis-men niet aanwezig waren.
Hel bloed van konijn II bevatte blijkbaar bijzonder veel microben, zooals bleek uit de rijke ontwikkeling van geheelnbsp;gelijksoortige typische colonies in de buisjes, welke met ditnbsp;bloed waren geïnfecteerd,
Ter wegneming van den mogelijkeu vreemden indruk, dieu hel onderzoek der urine dezer dieren kan gemaakt hebben,nbsp;omdat bij de sectie de nieren normaal werden bevonden, wonlenbsp;bier slechts herinnerd aan de mogelijkheid eener reeds van tenbsp;voren beslaande, (d' door de ziekte veroorzaakte, uier-aandoe-uing, welke macroscopisch niet te diaguosticeeren zou geweestnbsp;zijn en aan bet hooge belang dat eene aanwezige bacteriurienbsp;of in hel algemeen van bacteriën in de urine, voor de verspreiding der ziekte hebben kau. Hel microscopisch onderzoek dernbsp;verschillende organismen kon eerst later geschieden, zoodatnbsp;vóór dien tijd genoegzame zekerheid omtrent het al of nietnbsp;voorkomen eeiier nier-aandoenitig als verschijnsel dezer ziektenbsp;niet bestond.
tip de vi'aag, waarom, op grond dier zelfde onzekerheid, niet tevens entingen waren verricht uit de weefselsappen vannbsp;alle inogelijkc organen, die al of niet stolwisselitigs-prodnetennbsp;naar buiten secernceren, kan worden geanlw’oord met de ver-
-ocr page 331-ole
wijziliquot; nanr Iiet feit, dat lui eenmaal bij de tengevolge der infectie gevallen dieren, de microben in massa’s in bet bloednbsp;constant werden teruggevonden, bet aan geen twijfel onder-bevig behoefde te zijn , dat zij ook in alle bloedboudende organennbsp;zonden worden aangetroCfeii. Deze aprioristische veronder-slelling, naderband door weefselonderzoek tot zekerheid verbeven,nbsp;geldt natuurlijk niet van de ex- en secreten, waarin geennbsp;bloed aanwezig is.
Iets anders is bel wanneer bet geldt de al of niet aanwezigheid van levensvatbare micro organismen in die zelfde organen, weefselsnbsp;of weefselvocbteu vast te stellen. In dit geval zou een dergelijkenbsp;handelwijze niet alleen gewenschl, maar ook noodzakelijk zijn.
liet was echter voorloopig om bet meer genoemd causaal-verband en daarna in de eerste plaats om de juiste diagnose der ziekte te doen, zoodat deze en soortgelijke vragen, hoewelnbsp;van onmiskenbare waarde, beter elders aan de orde dienen tenbsp;worden gesteld.
Wij rekenden het ons tot plicht, recht op het voorgesteble naaste doel af te gaan en de vragen, die noodzakelijk tot omwegen voeren ter zijde latende, vast te stellen, welke van denbsp;diersoorten, die in ons hereik vielen en als proefobjecten dienstnbsp;konden doen, voor de ziekte vatbaar waren en welke niet.nbsp;Dat de keuze dezer dieren , behalve door de meerdere of minderenbsp;gemakkelijkheid om ze te verkrijgen, hoofdzakelijk werd he-heerschl door de soorls-verwantschap en door onze kennis vannbsp;de voor veepest gedisponeerde dieren, schijnt bijkans der vermelding onwaardig. Toch komt het ons noodig voor hieraannbsp;voor het goede begrip van den gang van zaken te herinneren.
Want al waren wij in ons geloof aan den aard dezer ziekte als een der vormen van veepest (pestis hovim) door de reedsnbsp;verkregen uitkomsten onzer experimenten geschokt, die proevennbsp;waren nog niet in staal om alle bedenkingen weg te nemen.nbsp;Wal hiertoe ontbrak, moest door meerdere feilen worden aan-geviild. De richting, waarin geexperimenteerd diende te worden ter opsporing dezer feilen, werd als van zelve aangewezen
-ocr page 332-514
door de reeds opgedane ervaring. Wat deze behelst, wordt duidelijk, wanneer wij ons even een terugbiik veroorlovennbsp;op den reeds verrichten arbeid en hierbij de uitkomstennbsp;samenvatten bij de verschillende proefdiersoorten verkregen.nbsp;Het lalrijksl in aantal waren de marmotten.
Afloop
i-jn één dag na infectie. ^ ...nbsp;twee .
Cavia cobaya nbsp;nbsp;nbsp;Virus
I nbsp;nbsp;nbsp;bloed («)'
11 nbsp;nbsp;nbsp;oedem. vochl (6)
III nbsp;nbsp;nbsp;darminhoud (c)
IV nbsp;nbsp;nbsp;reiacult. uit oed. vocht.
V nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
VI nbsp;nbsp;nbsp;darminhoud
VII
VIII
IX
XIII (vr.)
buffel
kalf na infectie met oed. vochlnbsp;buffel.
ra.) reincult. bloed kalf 3' gen. 14 d.
vr.)
bouill. emuls bloed konijn
1^
i-fn
twee dagen na infectie.
Uit bovenstaande tabel blijkt , dat van de dertien cavia's zeven zijn gesuccoinbeerd na infectie met virus van verschillendenbsp;herkomst. Het eerste marmotje stierf na infectie met oedem:nbsp;vochl, het tweede na inspuiting met darminhoud (?) van dennbsp;zelfden buffel. Hel derde viel na infectie met eene emulsienbsp;eetier reincultuur uit oedem; vocht van het kalf, de overigenbsp;na besmetting middels onderhuidsche inspuiting van eenigenbsp;met gesleriliseerden bouillon verdunde druppels van het harte-bloed van een konijn. De ingespoten hoeveelheden waren innbsp;alle gevallen nagenoeg even groot, de wijze van infectie overalnbsp;dezelfde d. w. z. door subcutane infectie. De dood trad in denbsp;eerste twee gevallen één dag, in de laatste vijf twee dagennbsp;na de infectie op. De gelijktijdig, of liever, kort na elkandernbsp;geïnfecteerde dieren stierven niet in dezelfde volgorde en nietnbsp;piet evengroote tusschenruimten als waarin de injectie’s waren
-ocr page 333-51S
gescliied, maar locii sleed.s kori na elkander. Zoover bekend, waren onder de gestorven proel'diertjes evenveel exemplarennbsp;van bel mannelijk als van bet vronvvelijk geslacliL De marmollen waren alle volwassen en nagenoeg van dezelfde groolle.
Waaraan moei bet verscbil in de resultaten worden toege-sehreven? Deschouw’en w'ij Ier beantwoording der gestelde vraag deze in verband met elkander, dan valt in de eerstenbsp;plaats op dal onder de zes niet gesuccombeerde dieren, drienbsp;w'aren geinfecleerd met stoffen rechtstreeks afkomstig uit betnbsp;dierlijk organisme en drie met reinculturen in emulsie, hetzijnbsp;met gesteriliseerde vleescb-peplon-bouillon of met gesteriliseerdenbsp;keukenzout-oplossing. Van de eerstgenoemde sloffen valt eerstens op te merken dat in het bloed, sub I bedoeld, zoowelnbsp;hij microscopisch onderzoek als in culturen geene typischenbsp;microben werden aangelrollèn, zoodal het resultaat der entingnbsp;daarmede geheel in overeenstemming is. ïweedens leverde denbsp;besmetting met darminhoud van het eerste kalf in helnbsp;geheel geene resultaten op, of liever, zij vielen negatief uit.nbsp;Deze uitkomst strijdt schijnbaar met de uitkomst van denbsp;infectie-proef bij cavia II. Bedenken wij echter wat reedsnbsp;vroeger werd gemeld, betreffende den inbond van het flescbjenbsp;met darminhoud van den buffel nl. dat deze meer overeenkomstnbsp;vertoonde met bloederig serum dan met spijsbrij en houdennbsp;wij hierbij het resultaat der uit deze massa’s aangelegdenbsp;kweekingen in het oog, dan vervalt deze tegenstrijdigheidnbsp;geheel. Wij hebben verzuimd uil den darminhoud van hetnbsp;eerste kalf culturen aan te leggen, zoodat in dit opzichtnbsp;nadere vergelijking door gebrek aan de noodige gegevens nietnbsp;mogelijk wordt.
Hoewel van zeer veel belang, zijn wij door gebrek aan tijd en in verband met het onmiddelijke doel dezer onderzoekingen,nbsp;genoodzaakt gew'eest voorloopig niet verder in te gaan op de alnbsp;f*! niet besmettelijkheid van den darrainlioud der zieke dieren.
De drie overige dieren , die de infectie hebben weerstaan , waren geinfecleerd met emulsies vau op kunstmatige
-ocr page 334-voedingsbodems gekweekte reinciiltureii. Van alle marmotjes op deze wijze besmet, is er slechts één gestorven, zoo-dal in verband met het feit, dat alle andere cavia’s,nbsp;die met emulsies van rechtstreeks uit het dierlijk lichaamnbsp;onder alle vereischte cautelen onttrokken vochten geïnfecteerdnbsp;werden, gestorven zijn, de hypothese onder overigens gelijkenbsp;omstandigheden geenszins gewaagd zou schijnen dat de oorzaaknbsp;hiervan moet vyorden gezocht in de gelijktijdige aanwezigheidnbsp;van stofwisselingsproducten onzer microben in de voclitennbsp;voor de infectie gebezigd. Onze overige proeven hebben echternbsp;deze veronderstelling gewraakt, daar herhaaldelijk van emulsiesnbsp;van reinculturen werd gebruik gemaakt en toen de resultatennbsp;positief uitvielen. Opmerkelijk blijft echter het resultaat bijnbsp;de cavia’s sub. IV en V genoemd. Op grond van gemis aannbsp;voldoende gegevens, moeten wij van eene nadere verklaringnbsp;dezer feiten afzien, te meer, daar zooals later zal blijken hetnbsp;resultaat van onderzoekers in Europa bij de zelfde diersoortnbsp;geheel gelijk aan het onze is geweest.
Het eenige besluit, dat hieruit mag worden getrokken, is een inconstant resultaat der infectie’s bij de marmotten en denbsp;consequentie; meerdere entingen op dezelfde soort proefdierennbsp;onder zoo mogelijk gelijke omstandigheden.
De uitkomsten hieven echter zeer wisselvallig, zonder dat het ons is mogen gelukken de omstandigheden te bepalen, onder welkenbsp;eene infectie dezer dieren wel of geen positief resultaat opleverde.
Wij zullen later zien dat de uitkomsten dezer proeven hij cavia’s een bijzonder belang hebben.
De beide konijnen waren nagenoeg gelijktijdig gesuccombeerd aan de gevolgen der infectie. Latere proeven op dezelfde soortnbsp;dieren, gaven, hoe ook de modus infectionis wez’d gewijzigd ennbsp;welke veranderingen wij in hoedanigheid en hoeveelheid vannbsp;het virus ook brachten, stezids dezelfde gevolgen, d. w. z. dezenbsp;dieren succomheerden constant.
Hel eerste kalf, dat als proefdier diende, staal tol nu toe alleen en doen wij dus beter deze proef voorloopig onbesproken
-ocr page 335-517
te laten oiii later, in verband met die op zijne soortgelijken, nader te worden beschouwd.
De eerste infectie bij den ram gescliiedde middels eene emulsie in physiologische keukenzout-oplossing van eene reincultuur opnbsp;ag-ag.-glycerine uit het bloed van het eerste half ter hoeveelheidnbsp;van 1 c. M®. subcutaan in de linker flank. De cultuur wasnbsp;van de generatie en veertien dagen oud. De hierop gevolgde reactie was van niet veel belang. De lichaams-temperatuurnbsp;steeg na de injectie in den vooravond om in den daarop ge-volgden nacht weder te dalen en in den voormiddag hetnbsp;minimum te bereiken. Daarna maakte de temperatuur kleinenbsp;schommelingen om de normale hoogte. Het dier vertoondenbsp;behalve eenige onrust na de inspuiting, geene enkele afwijking vannbsp;zijne gewone eigenaardigheden , zoodat met recht mocht wordennbsp;aangenomen, dat bet virus in deze hoeveelheid en op dezenbsp;wijze ingespoten, in het organisme van den ram niet veel na-deelen heeft te voorschijn geroepen. Dat de injectiemassanbsp;alles behalve onwerkzaam was, bleek uit den dood der gelijktijdignbsp;hiermede geinjicieerde konijnen. Desniettegenstaande kwamnbsp;eene herhaling der proef op het zelfde dier noodzakelijk voornbsp;en spoten wij, ongeveer eene week later, op nieuw het dier innbsp;met vijf cub. centimeter eener emulsie in gesteriliseerd waternbsp;van eene ag-ag.-glycerine cultuur uil sereus vocht, van de plaatsnbsp;van injectie van een, na infectie gestorven marmol. De cultuurnbsp;was van de 1“ generatie en 3 dagen oud. Na deze inspuitingnbsp;steeg de lichaams-temperatuur veel belangrijker, om zich echternbsp;niet lang op die hoogte te houden en ten slotte, hoewel nanbsp;langeren tijd dan na de eerste injectie, weder tot de normanbsp;te dalen, zooals curve I. uitwijst, (Zie plaat I.)
Het dier vertoonde ziekteverschijnselen van algemeenen aard, welke bestonden in roode conjunctivae, tranende oogen, gebreknbsp;aan eetlust, eenigszins vertraagde ontlasting, onzekeren gang, enz.nbsp;terwijl op de plaats der injectie de, in den beginne aanwezige,nbsp;harde zwelling van lieverlede afnam en veranderde in een zeernbsp;harde kleine verhevenheid boven de oppervlakte der huid.
21
-ocr page 336-518
Toen na ruim veertien dagen alle symptomen waren geweken werd het zelfde dier nogmaals geïnfecteerd. Thans werd suh-cutaan ingespoten in de linkerlies 1 e.c. hartsbloed van eennbsp;duif, verdund in gesteriliseerd water. De duif was even tenbsp;voren in het hokje dood gevonden en was twee dagen vroegernbsp;met eene reincultuur onzer microben geïnfecteerd geworden.nbsp;Ook hierna werd het dier ziek om echter spoedig weder tenbsp;genezen.
Zes dagen later werd , voor het laatst, beproefd het dier door infectie ziek te maken. Toen werd in de linker long ingespoten 1 c.c. eener emulsie in gesteriliseerden, bouillon van eenenbsp;reincultuur van de 1' generatie en 19 dagen oud uit, vochtnbsp;van de plaats van injectie van een kalf, met het zelfde gevolg.nbsp;De temperatuur steeg in den beginne om spoedig weder tenbsp;dalen, zooals in de curve II zichtbaar is. (Zie plaat I.)
Mag na het bovenstaande nog aan immuniteit van dezen ram voor onze ziekte w'orden getwijfeld? Wij, voor ons, warennbsp;daarvan overtuigd.
Later waren wij nog in de gelegenheid een schaap te infec-teeren door onderhuidsche inspuiting van eene emulsie van hartsbloed van een marmot. Dit dier was jonger dan denbsp;ram en niet zoo groot, bovendien slecht gevoed. Tochnbsp;bracht de infectie geen algemeen lijden van eenig belangnbsp;te weeg. Op de plaats van injectie was gedurende de eerstenbsp;dagen na de infectie, eeiie geringe zwelling zichtbaar en bestondnbsp;daar pijnlijkheid en verhoogde warmte. Van lieverlede verdwenen deze locale ontstekings-symptomen. De lichaamstemperatuur was eveneens eerst verhoogd om spoedig daaropnbsp;tot de norma te dalen en daarop te blijven, zooals blijkt uitnbsp;curve III. (Zie plaat I.)
Bij schapen hebben wij aldus geene ziekte met doodelijken afloop door middel onzer microben te voorschijn kunnen roepen.
Evenmin was dit de eerste maal het geval bij den bok. De eerste enting geschiedde hierbij onderhuidsch in de linker rug-vlakte. De ingeente stof was volkomen in hoedanigheid en
-ocr page 337-519
hoeveelheid gelijk aan, die gebruikt voor de eerste inspuiting hij deii ratn. Kort daarop werd ongeveer op dezelfde plaatsnbsp;subcutaan geiujicieerd 3 c. c. hartshloed van konijn 11. Dennbsp;volgenden morgen was het dier lusteloos, lag verscholen innbsp;zijn hokje, had geen eetlust, rechtop staande haren en hoogenbsp;temperaluur. Zie curve IV. (Zie plaat I.)
Langzamerhand verdwenen deze ziekte-verschijnenselen om plaats te maken voor den physiologischen toestand.
Ook de volgende inspuitingen geschiedden geheel conform aan die, hij den ram nl. de derde maal met bloed van denbsp;tortelduif, boven bedoeld, doch hier subcutaan in den okselnbsp;en de vierde maal met eene emulsie in bouillon, van eenenbsp;reincultuur uit vocht, van de plaats van injectie van het kalfnbsp;in de linker-long. Opmei’kelijk, van bovenstaande verschillendenbsp;verschijnselen deden zich heide keeren niet voor. Het verloopnbsp;der lichaams-temperatuur vindt men in de curve V, (Zie plaat I.)
Gelijktijdig werden voorts geinfecteerd met 1 c. c. bouillon-emulsie van het bloed van een marmol, een hok en een geil, in den rechter oksel. Beide dieren waren zeer jongnbsp;en ongeveer van denzelfden leeftijd en uit hel zelfde nest.nbsp;Den volgenden morgen vonden wij bij heide dieren wat zwellingnbsp;op de plaats van injectie, lusteloosheid, ruige huid en verhoogde lichaams-temperatuur. De hok was echter opvallendnbsp;veel zieker dan de geil. Terwijl de laatste nog lustig at ennbsp;dronk, weigerde de eerste alle voedsel, stond met gebogennbsp;kop voor zich uit te staren en bekommerde zich niet omnbsp;hetgeen in zijne omgeving gebeurde. Bij aanraking bleek hetnbsp;dier pijnlijk, ook buiten de omgeving van de injectieplaats.nbsp;Ben daarop volgenden morgen was het verschil nog grooter.nbsp;De hok kon niet meer staan en had zich in het hokje op zijnnbsp;linkerzijde gelegd. De zwelling was belangrijk toegenomennbsp;en had zich over de geheele rechter voorvlakte van het lichaamnbsp;tot hoog aan den hals uitgebreid. De rechter voorpoot wasnbsp;over het geheel in omvang toegenomen, stijf en pijnlijk. Ook hetnbsp;subcutaan weefsel aan de onderzijde van den buik, bleek in dikte
-ocr page 338-520
toegenomen, de huid daarboven strak gespannen. Voedsel en' drank werden geweigerd. De ademhaling was frequent. 74nbsp;in de minuut en oppervlakkig. De neusvleugels verbreeddennbsp;zich sterk met de ex- en inspiratie. De hartslag was moeilijknbsp;voelbaar. Pols 88 in de minuut. Pupillen vrij wijd. De geilnbsp;daarentegen was weder opgeruimd en was, op nog voor-handene temperatuurs-verhooging en zwelling op de plaatsnbsp;van injectie na, wel. Pijnlijkheid bestond bij dit dier nagenoegnbsp;niet meer en het beest at en dronk als naar gewoonte.nbsp;De toestand van den bok bleef gedurende dien dag nagenoegnbsp;dezelfde. De ademhaling werd steeds moeilijker en denbsp;pols zwakker. Tegen den namiddag begon de temperatuurnbsp;na eene korte stijging steeds meer en meer te dalen totdatnbsp;tegen 7 ure in den namiddag de dood intrad. De sectienbsp;leverde typische veranderingen op de plaats van injectie opnbsp;nl. een bloederige, fibrineuse, necrotiscbe massa. Haemor-rhagiën in bet oedemateuse, onderlmidsche celweefsel. Hetnbsp;oqdeem strekte zich nagenoeg over de geheele voorvlakte vannbsp;het lichaam en den buik uit. Alleen de achterste extremiteitennbsp;en de rug waren vrij. In buik- en pleuraholte veel vocht. Innbsp;de buikholte was dat troebel sereus, in de borstholte helder.nbsp;Het hartezakje bevatte slechts weinig vloeistof. Het hart wasnbsp;niet vergroot, doch sterk gevuld met donker zwartachtig bloed,nbsp;dat gecoaguleerd was. De grootere en kleinere venae warennbsp;alle sterk gevuld. De longen waren goed samengevallen, bleek,nbsp;week, elastisch op het gevoel en hadden eene gladde oppervlakte.nbsp;De trachea was tusschen de kraakbeenringen in de, het dichtstnbsp;bij de long gelegene, deelen, rood gekleurd. Naar den mondnbsp;toe nam de intensiteit der kleur af. De larynx was sterknbsp;rood gekleurd. De epiglottis evenzoo en vertoonde bovendiennbsp;een sterk gerimpeld, verdikt slijmvlies. De maag met hetnbsp;duodenum en de dikke en dunne darmen vertoonden, behoudensnbsp;roode verkleuring der serosa en onderlinge verkleving doornbsp;versche fibrinedradeu, geene afwijkingen. De milt was rood,nbsp;vrij vast en eenigszins vergroot. De lever had de normale
-ocr page 339-321
grootte, was donkerrood en bevatte, zooals bleek bij doorsnijding , zeer veel bloed. Galblaas vrij goed gevuld met slijmerige, groen-gele gal. Nieren rood, eenigszins gezwollen. Pisblaasnbsp;ledig. Gecontraheerde spieren, bleek en vochtig. Haemorrha-giën, behalve op de plaats van injectie en hier en daar in hetnbsp;ouderhuidsche celweefsel, niet voorhanden.
Bij microscopisch onderzoek in het gekleurde en ongekleurde praeparaat, bleek het bloed, uit het hart ontnomen, rijk aannbsp;de typische microben. Evenzoo ook het oedemateuse vochtnbsp;uit het onderhuidsche celweefsel en dat uit de buikholte.
Dat de hierin aanwezige typische micro-organisraen bovendien ook levend waren, wat door gemis aan eigen beweging nietnbsp;microscopisch kon worden vastgesteld, bleek uit de rijke ontwikkeling van coloniëu in de buisjes met ag-ag.-glycerine.nbsp;Alle buisjes bleken één reincultuur te bevatten, behalve die,nbsp;waarop vocht uit de buikholte werd uitgestreken, daar hierinnbsp;nog andere bacteriën zich hadden ontwikkeld.
Ziekte en dood van dit dier moesten dus worden toegeschreven aan de infectie met de bacteriën bevattende emulsie.
Om de volledigheid volgt het temperatiiurs-verloop bij dit dier in curve VI. (Zie plaat I.)
Wij staan hier voor dezelfde moeilijkheid als bij de marmotten. Van twee hokken en een geit is één hok gestorven. De andere zijn, na zeer lichte ziekteverschijnselen, spoedignbsp;hersteld. Wij mogen daarom, naar het ons voorkomt,slechtsnbsp;uit de genomen proeven besluiten tot aanwezigheid eener geringere vatbaarheid van deze soort van dieren, voor de doornbsp;ons in casu bestudeerde ziekte.
Nogmaals erkennen wij gaarne dat dergelijke resultaten nader onderzoek vereischen, doch de tijd en het materiaal, ternbsp;onzer beschikking, lieten een dieper indringen voorloopig niet toe.
Behalve op de reeds genoemde zoogdieren, experimenteerden wij, om vooreerst bij de viervoeters te blijven,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;paarden,
zwijnen, eenige ratten, muizen, buffels en eenige kalveren. Het eerste kalf succombeerde den dag na de injectie. De
-ocr page 340-sectie-beviadingen werden reeds elders vermeld. Dit dier was geinfecleerd siibeutaan met oedemateus vocht van den buffel.nbsp;Het was das in de eerste plaats noodig om na te gaan, watnbsp;trouwens reeds als waarschijnlijk mocht worden geacht, ofnbsp;infectie door subcutane inspuiting van de rein gecultiveerdenbsp;microben het zelfde resultaat zou opleveren.
Ter beantwoording dezer vraag werd een/rae-Zw^/’in de linker lies-streek onderhuidsch geënt met eene emulsie in gesteriliseerdenbsp;physiologische keukenzout-oplossing van eene reincultuur van 4nbsp;dagen oud en van de 1' generatie. Spoedig hierop traden verschijnselen van algemeen ziek zijn op. Op de plaats der injectienbsp;was den volgenden morgen eene duidelijke zwelling zichtbaar,nbsp;welke zich over de achterpooten tot onder het spronggewrichtnbsp;uitgebreid en ook het onderiiuidsche celweefsel onder de buik-huid had aangedaan. De huid was over deze plaatsen straknbsp;gespannen. De gezwollen deelen waren hard op het aanvoelen,nbsp;warm en zeer pijnlijk. Het dier had eene verhoogde lichaamstemperatuur (zie curve), gebrek aan eetlust, geen dorst, rechtopstaande haren, droegen neusspiegel en was geheel lusteloos.nbsp;Ademhaling moeilijk, weinig versneld, 36 in de minuut, polsnbsp;frequent, 86 in de minuut, slecht gespannen. Geen defaecatie.nbsp;Herhaalde malen w’erd de urine geloosd zonder zichtbare bezwaren. (zie curve VII.)
Den daarop volgenden morgen werd het beest dood gevonden, liggende op de rechter zijde. De sectiebevindingen waren denbsp;volgende.
Op de plaats der injectie sterke haemorrhagisclie, fibrineuse ontsteking, waardoor de spierfasciën vast aan de huid warennbsp;gehecht. Het subcutaan oedeem is verspreid over de geheelenbsp;achterste lichaamshelft; het sterkst in den linker achter-poot.nbsp;Bij insnijding vloeit uit de gezwollen plaatsen helder, lichtgeel sereus vocht.
Het hart is sterk gevuld. Sub-epicardiale, uitgebreide haemor-rhagiën hoofdzakelijk in de omgeving van den sulcus transversus. In de hartekamcrs en de sterk verwijde boezems; dikke, zwart-
-ocr page 341-325
roode bloedstolsels. De klepvliezen vertoonen geene afwijkingen. Hartspier donker bruin-rood gekleurd, vochtig. In het hartezakje zeer weinig bloederig sereus vocht. In de pleura-holte geen vocht. Longen zijn goed samengevallen, oppervlaktenbsp;glad, hleek gekleurd, gelijkmatig week, elastisch op het gevoel.nbsp;Op doorsnede lichtrood. Bij schrapen met het mes vloeit weinig bloederig schuim uit de sneevlakte.
Thymusklier aan de voorzijde bezaaid met baemorrhagiën, waardoor het orgaan een donkerroode, ongelijkmatige kleurnbsp;verkrijgt.
De groote aderen sterk gevuld met donker blauw-rood bloed. In de buikholte bevindt zich eenig helder,- licht geel gekleurd, sereus vocht. Het peritoneum is rood, mat glanzend.nbsp;Situs viscerum als in normalen toestand. Geene verklevingnbsp;van de darmlussen. De maag is gevuld met spijsbrij vannbsp;verschillende consistentie in de verschillende afdeelingen. Mucosa overal zonder afwijkingen, behoudens eene duidelijke hoognbsp;roode kleur in de lebmaag. De dunne darmen zijn, met uitzondering van enkele rood gekleurde gedeelten van bet jejunum,nbsp;normaal. In de bedoelde gedeelten bestaat de darminhoudnbsp;boofdzakelijk uit afgestooten epitheliën van het darmslijmvlies,nbsp;waarin talrijke micro-organismen van allerlei soort, meest allennbsp;grooter en dikker dan de typische.
Sterke vaatvulling in het mesenterium. Mesenteriaal-klieren gezwollen. Bij doorsnede stroomt eene groote hoeveelheid sereusnbsp;vocht uit de sneevlakte.
De milt is vrij groot, week, bezaaid met talrijke haemor-rhagiën in het parenchym. Op doorsnede is het orgaan donker bruin-rood. De pulpa laat zich niet gemakkelijk verwijderen.nbsp;De trabekels zijn goed zichtbaar. Van de follikels is weinignbsp;waar te nemen.
De lever vertoont geene verandering in grootte, vorm en consistentie. De kleur is donker-rood. Het orgaan is zeernbsp;Bloedrijk. De galblaas is niet uitgezet, gevuld met waterige,nbsp;groen-bruin-gele gal.
-ocr page 342-324
De
In de nieren zijn geene afwijkingen waar te nemen pisblaas is ledig en gecontraheerd.
Het slijmvlies van mond en tong, pharynx, larynx, trachea en hronchiën, is volmaakt gelijk aan dat van gezonde dieren.
Behalve den hoven bedoelden darminhoud werd microscopisch onderzocht het bloed uit het hart en de vena jugularis; het oedemateuse vocht uit de gezwollen deelen; het exsudaatnbsp;in de buikholte; het weefselsap van milt, lever en raesente-riaalklieren. In alle onderzochte sappen kon de aanwezigheidnbsp;van zeer vele typische microhen, en uitsluitend deze, worden aangetoond’, zooals door de positieve resultaten der kweekingen opnbsp;verschillende kunstmatige voedingsbodems nader werd bevestigd.
Dit kalf was dus gesuccombeerd ten gevolge der infectie met buiten het dierlijk lichaam rein gekultiveerde microben.nbsp;Op gelijke wijze werden nog vier kalveren geinfecteerd, waarvannbsp;er drie na 2—3 dagen onder dezelfde verschijnselen stierven.nbsp;Dij het vierde kalf bleef het bij een plaatselijke reactie;nbsp;zwelling op de plaats van injectie, gepaard met lichte algemeenenbsp;verschijnselen. Na eenige dagen was het dier gaandeweg hersteld. De uitkomsten der boven beschreven infectieproeven opnbsp;jonge runderen waren voor ons voorloopig afdoende. Het bleefnbsp;echter, afgezien van later nog nader te bespreken omstandigheden, wenschelijk om na te gaan in hoeverre langs de natuurlijke wegen infectie tol stand kon komen. Tot nu toenbsp;heeft zich de modus infectionis bepaald lot onderhuidscbenbsp;injectie. Het lag voor de hand om te beproeven of bij eennbsp;dier van dezelfde soort, ook eene infectie van het darmkanaalnbsp;lot stand kon komen.
Hiertoe werd een stier-kalf van circa vijf maanden gevoerd met de fijngehakte intestina van een, ten gevolge der infectie met onze microben gevallen konijn. Het proefdiernbsp;reageerde hierop met eene verhooging der lichaams-tem-peratuur en symptomen van algemeen ziek zijn, die geheelnbsp;overeenkwamen met die, bij de subcutaan geinfecteerde dierennbsp;waargenomen. De ziekteverschijnselen weken echter spoedig
-ocr page 343-525
weder, zoodat hel dier behouden bleef. Opvallend was hierbij de onwillekeurige urineloozing gedurende een paar dagen nanbsp;de voeding met de ingewanden van het konijn. Bijna conti-nueel liep de urine druppelsgewijze uit den penis af. Kortnbsp;daarop werden de fijngehakte intestinae van een, ten gevolge dernbsp;besmetting gestorven tortelduif, innig met het voedsel vermengd.nbsp;Het kalf vrat alles lustig op. Tien dagen later werd dezenbsp;proef herhaald gedurende twee achtereenvolgende dagen, metnbsp;hetzelfde gevolg. Het dier reageerde op elke infectie metnbsp;verhooging zijner lichaamswarmte, welke wel is waar laternbsp;niet dezelfde hoogte bereikte als in de eerste proeven, maarnbsp;toch duidelijk waarneembaar was en met de reeds beschrevennbsp;leekenen van algemeen ziek zijn. Het effect bleef echter steeds,nbsp;terugkeer tot den normalen toestand na zekeren tijd.
Daarop werd eene bouillon-emulsie eener reincultuur op ag-ag. uit het oedemaleuse vocht van de injectieplaats van hetnbsp;vorige kalf ter hoeveelheid van 1 c.c. onder alle voorzorgen,nbsp;ten einde wondinfectie te voorkomen, in de trachea van hetnbsp;dier ingespoten. De cultuur was van de 1' generatie en 19nbsp;dagen oud. Een kleine hoeveelheid bij konijnen subcutaan ge-injicieerd, bracht bij deze dieren binnen 24 uren den dood tenbsp;weeg; zoodat verlies van virulentie kon worden uitgesloten.nbsp;Het dier reageerde ook hierop met verhoogde lichaams-temperatuur en de boven meer genoemde ziektesymptomen. Denbsp;dood trad echter niet in. Voor het overzicht, zie de tem-peratuurscurve. (Zie plaat I.)
Het mogt ons aldus niet gelukken bij een kalf door infectie met het voedsel of door inademing van de geëmulgeerdenbsp;reincultuur, de ziekte teweeg te brengen, zooals bij subcutanenbsp;injectie. Wij moeten er echter bijvoegen, dat ons proefdiernbsp;bij latere proeven refractair bleek te zijn tegen subcutanenbsp;enting met oedeem-vloeistof, zoowel als met reinculturen. Ofnbsp;de immuniteit in casu reeds te voren bestond, dan wel of zijnbsp;hij de voorafgaande proeven verworven werd, is een vraag.
-ocr page 344-526
die wij niet kunnen beantwoorden, aangezien experimenten in deze richting voorloopig niet op onzen weg lagen.
Wij willen thans nagaan wat het lot onzer overige viervoeters
IS geweest.
Het eerst is van deze aan de beurt geweest het
varken. Wij spoten hoven den rechter bil onderhuidsch in 1 c.c. eener emulsie in gesteriliseerde physiologische keuken-zout-oplossing eener reincultuur op ag-ag. uit bloed van eennbsp;onzer kalveren. De cultuur was van de 1' generatie en 4nbsp;dagen oud. Onmiddellijk na de infectie liep het beest rondnbsp;om eene plaats uit te zoeken, waar het zich rustig kon neerleggen. Het dier is sinds dien tijd daar onbewegelijk gebleven,nbsp;alle voedsel en drank weigerende, tot het ongeveer 30 urennbsp;na de infectie ter plaatse dood werd gevonden, liggende opnbsp;de rechter zijde. De beide rechter poolen waren evenals dennbsp;linker achterpoot opgetrokken en in het voetgewricht buik-waarls gebogen, terwijl de linker voorpoot recht gestrekt was.nbsp;De rechter achterpoot was een weinig gezwollen. De sectie,nbsp;IVs uur na den dood verricht, leverde het volgende op:
Cadaver met strak gespannen huid. Roode vlekken op hals en borst. Lijkstijfheid sterk uitgesproken. Lijk nog warm.nbsp;Rechter poot gezwollen. Op de plaats der injectie bestaat meernbsp;weerstand onder de huid dan op de overeenkomstige plaatsnbsp;links, Rij doorsnijding blijkt dal hier, evenals bij de anderenbsp;proefdieren, een fribineus exsudaat aanwezig is. Het onder-huidsche celweefsel in de omgeving, is over eene groote uitgestrektheid sterk oedemateus. De spieren zijn zeer vochtrijk.nbsp;In de buikholte is eenig bloederig sereus vocht voorhanden.nbsp;De ligging der intestinae wijkt niet veel van de normale af.nbsp;De kleur van het, bij schuin opvallend licht, matte peritoneumnbsp;is rood. De serosa der buikingewanden,hoofdzakelijk van maagnbsp;en dunne darmen, is door sterke vaatvulliug rooder dan anders-De borstholte bevat geen vocht. Larynx en epiglottis zijnnbsp;sterk rood gekleurd. Evenzoo het bovenste deel der trachea.nbsp;Aan hart en longen geen afwijkingen. De lever is niet vergroot,nbsp;gelijkmatig vast, elastisch op het aanvoelen en heeft een donker
-ocr page 345-527
bruin-roode kleur. Op doorsnede vloeit zeer veel donkerrood bloed uit de sneevlakte. De galblaas is weinig gevuld metnbsp;slijmerige, geel-groeiie gal. De milt is niet grooter dan normaal,nbsp;week elastisch en donker-rood gekleurd. Op doorsnede blijktnbsp;de pulpa vrij vast en rood, de trabekels zijn slechts weinignbsp;zichtbaar, de follikels zeer moeilijk te zien. Ook de nierennbsp;vertoonen, behoudens eene sterkere roode kleur dan gewoonlijk,nbsp;geene afwijkingen. De pisblaas is sterk gevuld. De met vastenbsp;spijsbrij gevulde maag heeft een, vooral aan den fundus, sterknbsp;rood gekleurde mucosa, waarin bovendien talrijke haemor-rhagiën van verschillende uitgebreidheid. De dunne darmennbsp;hebben een dun vloeibaren iuhoud. Het slijmvlies is licht roodnbsp;gekleurd. Peyer’scbe plaques en solitair-follikels eenigszinsnbsp;sterker promineerend dan in normalen toestand. In den dikkennbsp;darm en in het rectum worden geene afwijkingen waargenomen. De mesenteriaal klieren zijn vergroot. Bij doorsnijdingnbsp;hlijkt daarin buitengewoon veel vocht aanwezig te zijn.
Bij onderzoek van versche en gekleurde praeparaten van het hartebloed en van het vocht uit het oedemateuse, onder-huidsche celweefsel, blijken deze tallooze typische microhen, ennbsp;geene andere, te bevatten. De culturen uit dezelfde vloeistoffennbsp;en uit het weefselsap van verschillende organen aangelegd,nbsp;leverden zonder onderscheid de bekende typische colonies innbsp;reincultuur op.
Hieruit blijkt met voldoende zekerheid dat ook dit dier aan de gevolgen der injectie met onze micro-organismen isnbsp;gestorven.
Temperatuur-waarnemingen konden bij dit dier niet worden gedaan, van wege de groote moeilijkheden, waarmede dezenbsp;gepaard gingen en den groolen afkeer van ons Mohamedaanschnbsp;inlandsch personeel voor dit varken.
Niet beter was het gesteld met het paard, een poney-hengst van ca. 8 jaren, dat wij sub-cutaan aan den rechterschoudernbsp;infecteerden met 2 cc. eener zeer verdunde emulsie eenernbsp;agar-agar-cultuur uit hartebloed van een der overledene kalveren.
-ocr page 346-328
De cultuur was 19 dagen oud en van de 1® generatie, in de broedstoof gekweekt bij lichaains-teinperatuur.
Spoedig na de injectie was het anders zoo levendige dier lusteloos, voelde de huid warm aan, werd de neus-spiegelnbsp;droog en at en dronk hel niet meer. Den volgenden morgennbsp;lag het dier op den buik met opgetrokken rechter- en uitgestrekte voorpooten. De ademhaling was moeilijk, de hartslagnbsp;nauwelijks hoor-, de pols slechts zwak voelbaar. De neusnbsp;was droog. De conjunctivae waren rood gekleurd en aan denbsp;ooglidshoeken zaten geel gekleurde drooge korsten. Het mond-slijmvlies had eene blauwachtige kleur. De lippen warennbsp;gezwollen. Er bestond incontinentia urinae. In dezen toestandnbsp;heeft het dier het nog tot den volgenden morgen vroeg uitgehouden, toen het onder verergering der beschreven ziektenbsp;verschijnselen, in de zelfde houding den laatsten adem uithlies,nbsp;ongeveer 2 x 24 uren na de injectie.
Aan het verslag der lijkopening ontleenen wij de volgende bijzonderheden :
Sectie verricht tw’ee uren na den dood. Goed gevoed cadaver met strak gespannen, gave huid. Lijkstijfheid in sterke mate voorhanden. Uit de neusgaten vloeit eenig dun, slijmerignbsp;vocht. Aan de praeputium-hareri hangen enkele druppelsnbsp;heldere urine. De geheele rechter schouder is gezwollen.nbsp;De zwelling strekt zich uit tot aan den navel ter eene zijde,nbsp;tot aan den kop ter andere zijde. Bij doorsnijding der huidnbsp;vloeit uit de gezwollen deeleu, veel helder, sereus, licht geelnbsp;gekleurd vocht. De subcutis is op deze plaatsen enorm verdikt, de vaten zijn sterk gevuld en soms gebarsten. De spierennbsp;zijn blauwachtig rood gekleurd en vochtig.
Bij opening der buikholte blijkt daarin geen vocht aanwezig te zijn. In de ligging der buiksingewanden worden geene afwijkingen waargenomen. Het peritoneum is glad, glinsterendnbsp;bij schuin opvallend licht, behoudens op eene plaats in denbsp;buurt der linea alba, niet ver van den navel, waar het buik-vlies mat is en, in tegenstelling met het overige deel, een
-ocr page 347-])laiiwach(ig roode kleur bezit. Ook bet weivlies van maag en darmen vertoont geeue afwijkingen.
In de linker pleurabolte is eenig troebel, geel, sereus vocht voorbanden. Onder de pleura costalis bevinden zichnbsp;talrijke en soms uitgebreide bloedliaarden evenals onder denbsp;pleura pulmonalis. In de recliter pleurabolte is meer ennbsp;bloederig sereus vocht aanwezig. De toestand der beidenbsp;pleurabladen dezer zijde is geheel gelijk aan die van dennbsp;linker kant. In het hartezakje zit weinig bloederig sereusnbsp;vocht, om het hartezakje bloederige vochtige velraassa’s, dienbsp;het pericardium parietale met den achterwand van het sternum verbinden. De zelfde toestand bestaat in bet geheelenbsp;mediastinum. Het hart is groot en vast, gevuld met donkerenbsp;bloed-coagula in beide kamers. De hartspier is bruinachtignbsp;rood, op sommige plaatsen met bloed doorzet. Onder hetnbsp;epicardium zitten talrijke bloeduitstortingen, die bet talrijkstnbsp;zijn in de omgeving der kransaderen. Het zelfde treffen wijnbsp;in bet endocardium aan. De klepvliezen van hart en vatennbsp;zijn volmaakt normaal.
In de rechter long vindt men op vele plaatsen kleine, gele harde plekjes, die op doorsnede veel overeenkomst vertoonennbsp;met soortgelijke haardjes in de lever. Het geheele orgaan isnbsp;weinig luchthoudend en zeer rijk aan bloed. Geen oedeem.
De toestand van de linker komt overeen met dien van de rechter long, evenwel met dit onderscheid, dat de bloedrijk-dom hier veel grooter is en slechts enkele haardjes van dezelfdenbsp;eigenschappen als links worden aangetroffen.
De lever is niet vergroot, bruin-rood van kleur en bezaaid met tallooze geel-witte haardjes, zoowel op het peritoneaal-bekleedse! als in het leverweefsel zelve, die volkomen gelijknbsp;zijn aan die der longen. Op doorsnede vloeit slechts weinignbsp;bloed uit de sneevlakte. Galblaas niet aanwezig.
De milt is niet vergroot, donker rood-bruin. Tallooze sub-capsulaire bloeduitstortingen geven aan het orgaan een gevlektnbsp;aanzien. Op het gevoel is het orgaan week deegachtig. Op
-ocr page 348-doorsnede doet de pulpa zich als een donkerrood gekleurde, weeke massa voor, waartusschen de talrijke trabekels afsteken, terwijl de follikels moeilijk zijn waar te nemen.
De nieren hebben de normale grootte en gemakkelijk af-scheurbare kapsels. De oppervlakle is hobbelig en vertoont vele sterk gevulde adertjes. Op doorsnede ziet men de bruin-roode bast-zelfstandigbeid de bleekere pyramiden orageven,nbsp;terwijl in het nierbekken niets bijzonders valt waar te nemen.
De pisblaas is ledig en sterk sainengetrokken.
Het maagslijinvlies is bezaaid met kleine petechieën. In de darmen vallen geene veranderingen van eenig belang waar tenbsp;nemen. De mesenteriaal-klieren zijn niet gezwollen. Het Ira-cbeaal-slijmvlies is eenigszins gezwollen en licht rood gekleurd.nbsp;De larynx komt hiermede overeen, evenzoo de epiglottis.
In de dekglas-praeparaten van bartebloed en miltsap, konden slechts een relatief klein aantal micro-organismen van denbsp;zelfde soort als de geinjicieerde worden aangeloond. In betnbsp;sereuse vocht uit de plaats van injectie en in bet onderbuidscbenbsp;celweefsel der gezwollen gedeelten, waren zij in grooteren getalenbsp;voorhanden.
In de culturen uit deze sloffen op ag-ag.-glyc. aangelegd, bij licbaams-temperatuur in de stoof gekweekt, ontwikkeldennbsp;zich echter eene groote hoeveelheid typische colonies. Zondernbsp;eenigen twijfel is dus ook dit dier ten gevolge der infectienbsp;bezweken.
Wij lieten ook niet na op apen den invloed onzer microben te beproeven. Hoe ook de modus infeclionis, de hoeveelheid , denbsp;bron van afkomst van bet virus en de plaats van injectie werdennbsp;gewijzigd, deze dieren vertoonden niet de geringste reactie. Bijnbsp;enkelen herhaalden wij eenige malen dezelfde proef of infecteerden ben met geringe of grootere tusscbenpozen op verschillende wijzen en met klimmende hoeveelheden. Zondernbsp;onderscheid waren de uitkomsten dezer pogingen negatief.nbsp;Onze apen bezaten voor deze bacteriën eene absolute immuniteit.
Na deze uitwijding over de vierhandige proefdieren tot
-ocr page 349-331
de viervoeters terugkeerende, hebben wij
melding
te
maken van onze experimenten op railen en muizen.
De muizen waren twee in getal en beide van bel mannelijk geslacht. Het eene diertje was nog jong, bet andere veelnbsp;ouder en zwaarder. Gedurende een tiental dagen hadden zijnbsp;gelegenheid om zich aan het leven in onze muizenglazen tenbsp;gewennen. Den 29' December 1890 werden beide muizennbsp;geinfecteerd door middel eener subcutane injectie van 0,2 cm®,nbsp;eener emulsie in gesteriliseerde vleescbpeplon-bouillon van eenenbsp;cultuur op ag.-ag. glyc. uit miltsap van bet paard, waarvannbsp;vroeger sprake, van den 51. V 90. dus ongeveer zes maanden oud.nbsp;Het agar-buisje, waarin de cultuur zat, hadden wij loege-smolten en bij de gewone temperatuur in difl’uus kamerlichtnbsp;bewaard. De injectie vond plaats bij bet eene dier in dennbsp;rechter schouder, bij bet andere in de rechter liesstreek.
Na tweemaal vier en twintig uren vonden wij de diertjes dood. Ziektesyraptomen van eenig speciaal belang werdennbsp;by deze proefdieren niet waargenomen. Zelfs den dag vóórnbsp;den dood schenen zij even vroolijk en opgewekt als altijd.nbsp;Dij de sectie waren aan de versche cadavers nergens opvallende zwellingen waar te nemen. Zelfs op de plaatsen vannbsp;injectie kwamen weinig reactie-verscbijnselen voor en hetgeennbsp;er te zien viel, was hoofdzakelijk slechts eene min of meernbsp;uitgebreide bloeduitstorting in het onderhuidsche celweefsel,nbsp;dat over het algemeen vrij vochtig was. Overigens vondennbsp;wij een met donker-roode coagula sterk gevuld hart; in beidenbsp;gevallen eenig helder, lichtgeel gekleurd, sereus vocht innbsp;borst- en buikholte. Voor het overige liepen de bevindingen,nbsp;wat de inwendige organen betreft, nog al uit een. Zoo troffen wij bij het kleinste dier eene vergroote bloed-roode milt,nbsp;terwijl bij het grootste dier van vergrooting van dat orgaannbsp;niet veel viel waar te nemen. Dit was echter in dit gevalnbsp;ook zeer donker van kleur. Zoo was de lever bij de eerstenbsp;muis opvallend bleek en bij de tweede zonder eenige afwijking.nbsp;Bloeduitstortingen, met uitzondering van die op de plaats van
-ocr page 350-352
injectie, troffen wij nergens aan. De overige organen en weefsels waren slechts weinig of in het geheel niet veranderd. Denbsp;sectiehevindingen waren voor het meerendeel aldus negatief.
Het onderzoek van het hartehloed en het vocht uit milt en lever onder den microscoop, zoowel in versche als gekleurdenbsp;praeparaten, bracht echter eene zeer groote hoeveelheid vannbsp;uitsluitend typische micrororganismen aan het licht.
Evenzoo ontwikkelden zich uit de cultuurhuisjes eene bijzonder groote hoeveelheid van onderling aan elkander gelijke, typische colonies. Alle entingen op andere dieren, die voornbsp;deze ziekte vatbaar gebleken waren, leverden positieve uitkomsten op. Aan den aard van de ziekte, tengevolge waarvannbsp;deze proefdieren gesuccomheerd waren, viel dus niet te twijfelen.nbsp;Zij vielen als slachtoffers onzer microben.
Minder gelukkig waren wij met de ratten, waartoe hoofdzakelijk witte werden gebruikt. Van de vijf proefdieren waren drie van het mannelijk en twee van het vrouwelijk geslacht.nbsp;Zij hadden verschillenden leeftijd en grootte. De voedings-toestand was over het algemeen een goede. Bij voorkeurnbsp;kozen wij slechts goed gevoede dieren voor onze proeven uit.nbsp;De infectie geschiedde hij het eerste dier, een mannetje, doornbsp;subcutane enting in den staartwortel eener kleine hoeveelheidnbsp;van eene reincultuur uit het bloed van een kalf. Bij hetnbsp;tweede dier, een wijfje, werd onderhuidsch boven de rechternbsp;dij 0,1 cm3 eener emulsie in gesteriliseerde physiologlschenbsp;keukenzout-oplossing van de zelfde cultuur ingespoten. Hetnbsp;derde dier een mannetje, kreeg 0,2 cm® eener emulsie innbsp;gesteriliseerde vleeschpepten bouillon van eene reincultuur uitnbsp;vocht uit de plaats van injectie van het zelfde kalf in hetnbsp;linker oor. De aangewende culturen waren respectievelijk 4nbsp;en 19 dagen oud en van de eerste generatie. Zij warennbsp;bij gewone kamer-temperatuur gekweekt.
De heide overige, een mannetje en een wijfje, kregen eene onderhuidsche inspuiting hoven den staartwortel, vannbsp;0.5 Ci c. m. eener emulsie' in gesteriliseerde vleesch-pepton-
-ocr page 351-333
bouillon eener reincultuur op ag.-ag. uit het hartebloed van een muis. Deze cultuur was van de 2“ generatie, zes dagen oudnbsp;en gekweekt bij lichaains-temperatuur in de broedstoof.
Het tweede dier stierf op den vierden dag na de injectie, nadat het sinds twee dagen tcekenen van algemeen lijden hadnbsp;vertoond. Het beestje werd, op de linkerzijde liggende, gevonden. Zwelling bestond op de plaats der injectie en om dennbsp;staartwortel. Bij insnijding vloeide uit deze gedeelten tamelijknbsp;veel sereus, troebel vocht. Het onderhuidsche celweefsel wasnbsp;over het algemeen vochtig, vooral aan de onderste lichaams-helft. In de buikholte werd geen vloeistof aangetroffen. Innbsp;de borstholte was weinig, bloederig sereus vocht voorhanden.nbsp;Het hart was gevuld met donkere coagula, niet vergroot ennbsp;zonder andere opvallende veranderingen. In de longen, dienbsp;over het algemeen bleek en goed samengevallen waren, vondennbsp;wij talrijke kogelvormige, rood-bruin gekleurde bloedhaarden.nbsp;Het slijmvlies van trachea en larynx vertoonde geene bijzonderheden. De milt was sterk vergroot en rood gekleurd. Denbsp;lever was in oravang toegenomen, het bloedgehalte van ditnbsp;orgaan niet buitengewoon. In de galblaas troffen wij weinignbsp;gal aan. De nieren daarentegen waren donker-rood gekleurd.nbsp;In het slijmvlies van maag, dunne en dikke darmen warennbsp;op sommige plaatsen sub-rnuceuse haemorrhagiën waar te nemen.nbsp;De mesenteriaal-klieren waren gezwollen, vochlrijk en hetnbsp;parenchym voorzien van extravasaten. De zwangere uterusnbsp;bevatte in beide hoornen embryonen, die in bloederig, veelalnbsp;gedeeltelijk gecoaguleerd , amnionvocht dreven.
Wij overtuigden ons door microscopisch onderzoek en door den aanleg van culturen op ag. ag. glycerine uit harlebloed ennbsp;het bloederige amnion-vocht van de uitsluitende aanwezigheidnbsp;van een groot aantal onzer typische microben.
Het eerste en derde dier bleven in het leven.
Later infecteerden wij, ter controle, twee nbsp;nbsp;nbsp;wille rallen 1
één van het mannelijk en één van hel vrouwelijk geslacht, sub-cutaau boven den staartwortel met eene emulsie in gesteri-
22
-ocr page 352-334
liseerde bouillon eener ag. ag. culluur uit het harlebloed eener muis! De cultuur was van de 2' generatie en 7 dagen oud.nbsp;De ingespoten hoeveelheid bedroeg 0,5 cM^.
Beide dieren weerstonden de infectie met goed gevolg.
De groote overeenkomst tusschen onze microben en den bacillus cholerae gallinarum maakte bet dringend noodzakelijknbsp;onze infectieproeven ook tot de hoenderachlige vogels en denbsp;daarmede nauw verwante soorten uittestrekken. Het gemak-kelijkst te verkrijgen en het meest goedkoop waren kippennbsp;en duiven.
Wij kozen een twaalftal gezonde exemplaren der eerste soort, waaronder evenveel hanen en hennen. Wij infecteerden dezenbsp;dieren op allerlei wijzen nl. door injecties van reinculturen,nbsp;bloed, enz. in het onderhuidsche celweefsel, in de peritoneaal-holte, in de buikholte, in de longen, in de aderen, door in-gieting der culturen in den hek en door vermenging van voedselnbsp;en drank met onze microben. Immer was het resultaat hetzelfde nl. negatief. Geen enkele kip of haan vertoonde zelfsnbsp;ziektesymptomen, afgezien van de geringe, dikwijls onmerkbare reactie na de injectie, die bovendien slechls zeer kortennbsp;tijd aanhield. Bij een herhaling dezer proeven was hetnbsp;resultaat steeds hetzelfde. Wel een veertigtal hoenders hebbennbsp;wij sub-cutaan en intra-musculair met infectieus materiaal vannbsp;aan de ziekte gestorven dieren, zoowel als met reinculturen, geïnfecteerd zonder dat een der dieren tengevolge daarvannbsp;is gestorven. Een feit van zeer groot belang voor de later tenbsp;stellen differentieele diagnose.
Toch zijn onze microben voor hoenders niet zoo geheel onschuldig als het schijnt. Bij nader onderzoek vonden wijnbsp;op de plaats der injectie, in het sub-cutaan weefsel en denbsp;spieren, een analoge pathologisch-anatoraische verandering alsnbsp;die, welke plaatselijk door injectie der micro-örganismen vannbsp;de kippencholera wordt teweeggebracht: een geel-witte, vetachtige, brokkelig vaste, necrotische massa, welke zich rondomnbsp;het gansche steekkanaal tamelijk ver in de omgeving uitbreidt.
-ocr page 353-55S
Ook troffen wij de microben in de eerste dagen na de injectie in bet bloed der hoenders aan. De necroliscbe in-jectiehaard is in den eersten lijd zeer rijk aan de specifiekenbsp;microben, zoodat er geen twijfel aan is of dezé hebbennbsp;zich daarin vermenigvuldigd. Ook bezitten zij dan nog barenbsp;volle virulentie, zooals infectieproeven op konijnen leerden.nbsp;In de volgende dagen, wanneer de necrotiscbe massa vannbsp;het gezonde omgevende weefsel wordt afgescheiden en innbsp;resorptie overgaat, neemt het aanlal microben en tevens baarnbsp;graad van virulentie, gaandeweg af. Bij infectieproeven opnbsp;konijnen zagen w'ij het incubatietijdperk zich verlengen. Eindelijk, wanneer materiaal van een 10—14 dagen ouden haardnbsp;bij konijnen werd geënt, traden nog wel plaatselijke reactie-en algemeene ziekteverschijnselen op, doch deze gingen langzamerhand in genezing over. Echter waren de konijnen nunbsp;niet immuun geworden, zooals bleek bij latere infectie metnbsp;een cultuur van volle virulentie.
Nog een ander punt willen wij hier ter loops releveeren. Zooals wij later nog uitvoeriger zullen bespreken, beschouwtnbsp;Hüeppe de bier bedoelde bacteriën met die van de kippencholeranbsp;en de konijnen-septicbaemie, als aan elkander nauw' verwantenbsp;species.
De bovenbeschreven bevinding bij hoenders is met die opvatting wel in overeenstemming. De aard der plaatselijke aandoening bij gemis aan algemeene verschijnselen herinnertnbsp;het meest aan de veranderingen, welke door injectie van denbsp;gemitigeerde microben der kippencholera (het vaccin vannbsp;Pasteur) worden teweeggebracht (zie o. a. Cor.ml amp; Barss).nbsp;Deze overweging gaf ons aanleiding om te onderzoeken of eennbsp;voorafgaande inenting met onze microben in slaat zou zijnnbsp;om kippen refractair te maken tegen cholera des poules. Vannbsp;een twaalftal hoenders, met welke wij de proef namen, is ernbsp;echter slechts één tegen de opvolgende besmetting met kippencholera bestand gebleken, een te weinig sprekend resultaatnbsp;om er veel waarde aan te hechten.
-ocr page 354-336
Nu volgen onze proeven met gewone kuisduiven. Van vijf dezer dieren, waaronder drie van het mannelijke en tweenbsp;van het vrouwelijke geslacht, stierf er slechts één, eennbsp;wijfje, één dag na eene injectie in den rechter pectoralis vannbsp;0,3 cm^. hloed van een, aan de ziekte gestorven konijn. Dadelijknbsp;na de injectie was het dier ziek geworden. In elkander gedoken,nbsp;met staande vederen, zat het met half gesloten oogleden,nbsp;lusteloos, alle voedsel weigerend, in het hok tot het dennbsp;volgenden morgen daarin dood werd aangetroffen.
Lijkstijfheid aanwezig, nog geen teekenen van ontbinding. De m. pectoralis was op de plaats van injectie en in denbsp;naaste omgeving bloederig geimbibeerd, overigens droog.nbsp;In de buik- en borstholte werd geen vocht aangetroffen.nbsp;In het hartezakje bevond zich eene kleine hoeveelheid, heldernbsp;sereus vocht. Het hart was gevuld met donkere, vaste bloed-coagula. Aan de hartspier, het peri- en endocardium ontbraken in het oog vallende afwijkingen. In het longparenchymnbsp;beiderzijds waren talrijke bloeduitstortingen. Luchtpijp en larynxnbsp;vertoonden geene veranderingen. De milt was groot en bleek.nbsp;De lever was ook in omvang toegenomen en bevatte zeernbsp;veel bloed. De galblaas was ledig. De nieren bloedrijk;nbsp;De intestinae gevuld met kleverig, bleek, vuilwit, geelachtig,nbsp;strooperig vocht. De darmwand was niet veranderd. In denbsp;maag werden geene afwijkingen aangetroffen.
In het hartebloed waren microscopisch slechts enkele microben te vinden. De culturen op ag.-ag. glycerine uit bloed en weefselsap van de m. pectoralis op de plaats van injectie,nbsp;leverden wel typische colonies op, doch zonder onderscheidnbsp;ontwikkelden zich daarenboven nog andere. Deze laatste haddennbsp;verschillende eigenschappen en kwamen overeen met die, welkenbsp;zich gewoonlijk in verontreinigde kweekbodems voordoen.
Onder deze omstandigheden moet worden aangenomen, dat bovenbedoelde duif is gevallen, óf ten gevolge der injectie metnbsp;onze microben, óf wel dat reeds eene ziekte bestond en denbsp;infectie slechts het uiteinde heeft bespoedigd. Voor de eerste
-ocr page 355-337
mogelLjkheid pleit de aanwezigheid der geinjicieerde bacteriën in het hartebloed. Voor de tweede het negatieve resultaat bijnbsp;een, tot controle op dezelfde wijze, met virus van gelijke afkomst en hoeveelheid, besmet dier.
Tegen de eerste opvatting pleit het feit dat alle andere dieren van dezelfde soort in het leven zijn gebleven. Tegennbsp;de tweede, dat bij de sectie niets van een vooraf bestaandenbsp;ziekte is gebleken en het proefdier vóór de injectie geenenbsp;ziektesymptomen heeft vertoond.
Geen van de hierboven aangevoerde argumenten kunnen echter als afdoende worden beschouwd voor de eene of anderenbsp;der boven opgeworpen verklaringen. Immers het feit van denbsp;vondst van een gering aantal typische microben in het hartebloed en de ontwikkeling van typische coloniëu daaruit opnbsp;ag.-ag. glycerine, kan alleen dan van waarde zijn, wanneernbsp;het blijkt dat het voorhanden zijn dier micro-organismen innbsp;het bloed noodzakelijk door den dood van het proefdier wordtnbsp;gevolgd. Dit is, zooals uit latere proeven blijken zal, nietnbsp;het geval. Trouwens, het is op grond van waarnemingen vannbsp;anderen bij infectieproeven gebleken, dat van de plaats vannbsp;injectie uit, de ingespoten micro-organismen tot in de lichaamsvochten kunnen binnendringen, maar om daarin, in plaatsnbsp;van tot verdere ontwikkeling te geraken, den dood te vinden.
Wij staan hier voor het zelfde feit als bij de marmotten. Dezelfde redenen, die ons toen weerhielden dieper in de zaaknbsp;in te dringen, deden ons ook hier van verder onderzoek afzien , te meer daar soortgelijke vraagj)unten telkens en telkensnbsp;weer zich voordoen en sedert lang het onderwerp van nauwgezet en ijverig onderzoek uitmaken.
Wij beproefden later op twee eenden en twee ganzen de ziekte over te brengen. Onder deze eenden en ganzen warennbsp;vertegenwoordigers van beide geslachten. Daartoe injicieerdennbsp;wij intra-musculair in den linker m. pectoralis eene bouillonnbsp;emulsie van eene ag.-ag. glycerine cultuur uit het bloed eenernbsp;marmot, ter hoeveelheid van 0,5 cm®. De cultuur was van de
-ocr page 356-358
generatie en 9 dagen oud. Alle vier dieren bleven in het leven en vertoonden niet de minste symptomen van ziekte.
Deze proefreeks vormt een overgangs-stadium tusschen onze experimenten op kippen en de volgende proeven op tortelduiven.
Wij beschikten over acht exemplaren van Turlur tigrinus en Turtur bitorquatus, de hier meest voorkomende soorten, waaronder vier van het mannelijk en evenveel van het vrouwelijknbsp;geslacht. Bij alle dieren werden emulsies onzer reinkweekselsnbsp;of verdunningen van hartebloed ingespoten in den m. pectoralis.nbsp;De hoeveelheden gingen 0,2 c. m^ niet te boven. De ziekteverschijnselen, welke zich na de infectie voordeden, bestondennbsp;in het uitstaan der vederen, het ingedoken zitten, het latennbsp;hangen van den kop, gebrek aan eetlust, enz. Temperatuurnbsp;waarnemingen hebben wij hij deze dieren niet gedaan.
In den bovenbeschreven toestand hieven de tortels zitten totdat, meestal ongeveer 2 x 24 uren na de injectie, zij doodnbsp;van het stokje afvielen. De lijkopeningen voerden in den regelnbsp;tot de ontdekking van slechts enkele sprekende veranderingen.nbsp;Deze betroffen in de eerste en voornaamste plaats wel denbsp;spieren, waarin de inspuiting was geschied. Van de huid afnbsp;tol hel borstbeen toe is de weg door de punt der injectiespuitnbsp;in de spiermassa afgelegd kenbaar aan eene streepvormigenbsp;geele of oranje-geel gekleurde massa, welke in de diepte overgaat in een meer uitgebreide verkleuring van de spierbundels,nbsp;die scherp afsteekt tegen de donker hruin-roode kleur der spierennbsp;der gezonde vogels en soms het grootste gedeelte der spiernbsp;betreft. De vezelen zijn hier erg broos, hebben de dwarsenbsp;streeping verloren, en zien onder den microscoop ais metnbsp;vele donkere korrels bestoven uit. In sommige bundels treftnbsp;men bovendien mat-glanzende klompen aan. Deze ontaardenbsp;massa gaal geleidelijk in het gezonde weefsel over. Op denbsp;overgangsplaatsen vonden wij niet zelden eene vermeerderingnbsp;van het aantal spierkernen. Feitelijk waren deze veranderingennbsp;de eenige, die constant werden aangetroffen en duidelijk opnbsp;den voorgrond traden, daarom als specifieke reacties op de
-ocr page 357-339
niicroben-invasie kunnen worden beschouwd. De veranderinsen in de inwendige organen waren in den regel zeer luttele ennbsp;niet altijd dezelfde. In de meeste gevallen troffen wij een goednbsp;gevuld, weinig of niet vergroot cor aan, in welks pericardiumnbsp;viscerale, in de buurt der venae coronariae, speldeknop-grootenbsp;petecbiën voorkwamen. In bet bartezakje was meestal eennbsp;betrekkelijk groote hoeveelheid gestold serum voorhanden,nbsp;dat als eene opake, witachige massa kon worden verwijderd.nbsp;De groote aderen waren overvuld met bloed. In enkele gevallen werden in de longen, die overigens overeenkwamennbsp;met die van gezonde tortels ^ enkele scherp omschrevene, bloedrijke haarden gevonden. In de overige organen viel nietsnbsp;bizonders waar te nemen.
Het bloed bleek, bij microscopisch onderzoek van versche en gekleurde praeparaten, eene ontzettend groote hoeveelheid onzer microben te bevatten, die ook in bet weefselsap van milt ennbsp;lever in niet mindere mate werden gevonden.
In alle culturen uit deze vochten aangelegd, ontwikkelden zich steeds en uitsluitend de karakteristieke colonies in grootennbsp;getale en vielen de infectieproeven op hiervoor vatbare dierennbsp;immer positief uit.
Deze uitkomsten geven zonder eenig voorbehoud recht tot het besluit dat de dood bij deze dieren is veroorzaakt doornbsp;de ingespoten microben.
Resurneerende hebben onze experimenten dus geleid tot de volgende resultaten:
Zonder uitzondering zijn aan de gevolgen der infectie bezweken : konijnen, muizen en tortelduiven, kalveren, paard en varken.
Zonder uitzondering hebben op de infectie weinig of niet gereageerd schapen en apen.
Door ziektesymptomen van algemeenen of lokalen aard, met of zonder daarop gevolgden dood, werd de infectie gevolgd bijnbsp;marmotten, duiven, kippen en geiten.
De infectie geschiedde het gemakkelijkst bij konijnen, Aie
-ocr page 358-340
ook succombeerden bij besmetting langs het darmkanaal, terwijl bij de kalveren deze wijze van overbrenging der ziekte totnbsp;dusverre steeds negatieve uitkomsten opleverde.
Bij de vatbare dieren trad de dood bij het meerendeel binnen 2—4 etmalen na de infectie op en leverden de lijkopeningennbsp;meestal het beeld op eener reine septichaemia. De tijdensnbsp;het leven waargenomen ziekteverschijnselen kwamen met denbsp;sectiebevindingen overeen.
Over de resultaten van het microscopisch onderzoek, waaraan een groot aantal der organen onzer aan de ziekte gesuc-combeerde dieren werden onderworpen, willen wij ditmaal kort zijn. Zonder op details in te gaan en op de variaties,nbsp;welke al naar gelang van de dierspecies, de modus infectionis,nbsp;hel individu enz. kunnen optreden, willen wij alleen dat vermelden , wat lot karakteriseering van de ziekte kan bijdragen.nbsp;Dit komt in hoofdzaak daarop neer, dat allerwege sterkenbsp;verwijdingen en bloeduitstortingen in het gebied der kleinerenbsp;vaten voorkomen, terwijl in het bloed, zoo binnen alsnbsp;buiten de vaten, de specifieke microben worden aangetrolfen,nbsp;deels verspreid, doch meerendeels in een zoögloea-massa totnbsp;kleinere en grootere klompjes vereenigd, welke het lumennbsp;van hel vat belangrijk kunnen vernauwen en de capillairennbsp;hier en daar nagenoeg geheel verstoppen. Kortom een metnbsp;haemorrhagiën gepaard gaande septichaemie.
In de localisaties van het proces, zooals in de oedemateuse subcutis, worden de microben ook rijkelijk buiten het bloednbsp;in de weefsels gevonden.
Ter loops hebben wij hier en daar in de voorgaande bladzijden nu en dan vluchtig gewag gemaakt van de eigenschappen onzer microben. Voor het goede overzicht volgen hier meerdere bizonderheden. (Zie plaat II).
Zooals reeds vroeger werd gemeld, behooren de door ons rein-gekweekte micro-organismen tot de veelvormige. Meestal namen wij in dezelfde colonies of in het zelfde vocht alle hieronder Ienbsp;beschrijven vormen waar. Verreweg het talrijkst waren in den
-ocr page 359-541
regel de kleine ovaal-ronde coccenvormen, die iets langer waren dan breed of geheel isodiametrisch, waarvan er ongeveernbsp;acht tot twaalf gingen in de middellijn van een rood bloedlichaampje van een kalf. De coccenvormen kwamen geisoleerdnbsp;of paarsgew'ijze met elkander vereenigd voor en maakten alsdan den indruk van zuivere diplococcen of simuleerden hallervormige bacillen. Andere waren volkomene slaafjes met sterknbsp;afgeronde randen. Lengte en breedte afmeting stonden totnbsp;elkander in geene constante verhouding, daar er kortere ennbsp;langei'e staafjes werden waargenomen. In het versche ongekleurde praeparaat zag men slechts den bacterium- en halter-vorm. In het gekleurde daarentegen zag men in de bacillennbsp;meestal duidelijk een gekleurd peripherisch gedeelte en eennbsp;ongekleurd middenstuk (polaire kleuring). In enkele gevallen troffen wij ook korte ketens dezer staafjes aan, bestaandenbsp;uit twee tot drie individuen. Langere draden zagen wijnbsp;nimmer. Bovendien kwamen deze bacillenketens slechts voornbsp;in de oudere kweeksels en waren bloed en weefselsap meestal hiervan vrij. Zonder onderscheid missen al deze vormennbsp;eene eigen beweging. Met de meest gebruikelijke aniline-kleurstoffen behandeld, namen deze microben eene duidelijkenbsp;kleur aan. Volgens Gram’s methode bewerkt, stonden zijnbsp;de opgenomen kleurstof onder den invloed van het jodium weder af.
Op neutrale vleeschpepton agar-agar of gelatine, met of zonder toevoeging van glycerine of rietsuiker, groeien deze bacteriën ook hij afsluiting der lucht goed bij de gewone, beternbsp;bij lichaams-temperatuur. In neutrale vleeschpepton-bouillounbsp;veroorzaken zij langzamerhand eene diffuse troebeling. Kortnbsp;daarna zet zich een gedeelte op den bodem af, terwijl hetnbsp;overige deel langen tijd als kleine watachtige vlokjes in denbsp;vloeistof blijft hangen. Ook op doorschijnend, helder ge-coaguleerd kippen- of eendeneiwit ontwikkelen zij zichnbsp;goed.
De colonies op agar-agar doen zich in den beginne als glas-
-ocr page 360-542
heldere en doorschijnende dropjes voor, later drogen zij in en nemen dan een meer witte kleur aan. In de gelatine steek-culturen, vormen zij geisoleerde bruinachtig-witte, vlokkigenbsp;bollen al naar gelang van den ouderdom, en verbreidennbsp;zich aan de oppervlakte slechts langzaam als een wittenbsp;glinsterende vlek met ongelijkmatige, scherpe randen. Dezenbsp;voedingsbodem wordt door haar nimmer vervloeid. In de gelatine plaat- of rolcultuur doen de jeugdige colonies zich bijnbsp;opvallend licht voor als gelijkmatig ronde, fijn gekorreldenbsp;massa’s van licht geel-bruine kleur, welke later een meer bruinenbsp;tint verkrijgt. De randen dezer colonies worden gevormd doornbsp;eene regelmatige kromme lijn, die haar scherp van de omgevingnbsp;afgrenst. Bij oudere colonies is bet centrale, meer intensiefnbsp;bruine gedeelte, door een lichter gekleurden, breeden, min ofnbsp;meer doorzichtigen zoom omgeven. Ook op de oudere ag:- ennbsp;albumine-streepculturen, promineert het centrale gedeelte overnbsp;de Peripherie der colonie.
Op aardappelen groeien onze bacteriën slechts langzaam en schraal bij lichaams-temperatuur en vormen dan vlakke, w'einignbsp;boven de oppervlakte verhevene, bruin-gele massa’s.
Endogene sporenvorming namen wij nimmer waar.
Tegenover de gebruikelijke desinfectie-vloeistoffen, booge temperaturen en andere schadelijke invloeden, zijn zij, zooals de meeste niet sporen vormende bacteriën, weinig resistent.
Afzonderlijke vermelding verdient, dat zij zeer gevoelig zijn voor jodoform. Een propje watten met jodoform beladen, onmiddelijknbsp;na de enting boven in het kweekbuisje geschoven , op een afstandnbsp;van 6—8 c. m. van de oppervlakte van bet voedingssubstraatnbsp;(agar-agar of gelatine, bouillon) verwijderd, is in staat, om denbsp;ontwikkeling van culturen aan de oppervlakte, ja zelfs totnbsp;een diepte van een paar centimeters in den steek, geheel tenbsp;verhinderen. Op geheel gelijke wijze gedragen zich culturennbsp;van de kippen-cholera.
Hiermede meenen wij onze microben voldoende gekarakteri-
-ocr page 361-343
seerd te hebben om eene nadere classificatie te durven ondernemen. Zoowel hare vormen en afmetingen als hare reacties ten opzichte van aniline-kleurstoffen en jodium, de eigenschappen barernbsp;colonies en hare inwerking op den voedingsbodem, hare verspreiding in het dierlijke organisme en de verschillende uitwerking op verschillende diersoorten uitgeoefend, zijn naarnbsp;het ons voorkomt, niettegenstaande de desiderata, welke nognbsp;onbeantwoord bleven en waarop wij niet nagelaten hebbennbsp;ter bestemder plaatse te wijzen, even zoovele kenmerken,nbsp;welke het ons mogelijk zullen maken bestaande overeenkomsten of verschillen met andere bacteriën-soorten vast tenbsp;stelten.
Aldus handelende, valt de groote overeenstemming in vorm, afmetingen, cultuureigenschappen en de reacties op kleurstoffennbsp;enz., onzer bacteriën met die, behoorende tot de door Hueppenbsp;gevormde groep der septichaemia haemorrhagica, terstond in hetnbsp;oog, waartoe hij een aantal, op menschen niet overdraagbarenbsp;phyto-parasitaire ziekten van dieren brengt, die door specifieke,nbsp;identische of zeer na verwante micro-organismen worden veroorzaakt. Hiertoe behooren de cholera yallimrum, de sepli-chaemie der konijnen (Kocu, Gaffky), de zwijnenziekte, denbsp;BoLUNGEB’sche wild- en runderziekte {Wild- und Rinderseuche)nbsp;en misschien ook de septische pleuro-pneumonie der kalverennbsp;en andere dierziekten.
Het ligt in den aard der zaak dal behalve de reeds genoemde momenten voor het onderzoek naar de al of niet toegehoorig-beid onzer ziekte lol een der genoemde, de klinische ziekteverschijnselen, zooals die zijn waar te nemen bij buiten hetnbsp;laboratorium door de kwaal aangetaste dieren, in rekeningnbsp;moeten worden gebracht. Dal de wijze van het optreden dernbsp;ziekte, hare verspreiding, de mortaliteit en morbiditeit, innbsp;het algemeen alle epidemiologische facia, ons hierbij van veelnbsp;dienst kunnen zijn, behoeft wel geen nader betoog. Eerstnbsp;door eene in elk opzicht afgeronde kennis der aeliologie,nbsp;symptomatologie en pathologische anatomie wordt eene be-
-ocr page 362-344
sliste uitspraak mogelijk. Wij persoonlijk zijn er echter verre van af om op grond van eigen ervaring, zoowel wat denbsp;door ons bestudeerde ziekte als de andere bovengenoemde betreftnbsp;aan de gestelde eischen te hebben voldaan, zoodat de eenigenbsp;weg, welke overblijft, om althans met den meest mogelijkennbsp;graad van waarschijnlijkheid ons doel te bereiken, ligt innbsp;nauwgezette overweging der bestaande litteratuur. In ditnbsp;opzicht is in Europa veel meer gewerkt dan bier in Indië.nbsp;Streng genomen bestaat over de ziekte, welke ons bezig houdt,nbsp;in het geheel geen Indische litteratuur. Wat er is, is nog innbsp;manuscript en aan de welwillendheid van den auteur, den gou-vernements-veearts D. Driessen , die ons vrije beschikking overnbsp;zijn eigendom toestond, danken wij onze kennis van de ziekte,nbsp;zooals die zich in deze gewesten onder den veestapel heeftnbsp;voorgedaan. Onze eigene ondervinding is in dit opzicht absoluut nihil. Wij waren nimmer in de gelegenheid door dezenbsp;ziekte aangetaste koeien of runderen, buiten onze bescheidennbsp;inrichting te zien, laat staan nauwkeurig waar te nemen of tenbsp;onderzoeken, zoodat wij in dit opzicht geheel op onzen zegsman moeten afgaan. Uit den hierboven genoemden arbeid,nbsp;welke van wege de redactie der «Veeartsenijkundige bladen”nbsp;onder den titel «Over een nog onbeschreven vorm van veepest”nbsp;door D. Driessen (veearts) aan de Indische veterinairen ter aanvulling en beoordeeling is rondgezonden, ontleenen wij hetnbsp;volgende voor ons belangrijke.
Na eene inleiding over verschillende vormen van runderpest zegt de schrijver: »al deze vormen nl. de nerveuse, pneumonale,nbsp;gastrische en exanthematische, komen in Nederlandsch-Indiënbsp;voor. Maar behalve deze vier vormen, valt er hij buffels eennbsp;vijfden vorm waar te nemen, waaraan ik, naar het uilge-breide oedeem, dat daarbij voorkomt, den naam van oedema-teusen vorm wensch te geven, gevende dezen naam voornbsp;beter.
Alhoewel runderpest sedert 1879—1885 zeer goed bekend is, zoowel hij de ambtenaren als bij de bevolking, zoowel bij
-ocr page 363-345
Europeanen als Inlanders en vreemde oosterlingen in West-Java , doet zich toch telkens het feit voor, dat de vorm, waarvannbsp;hier sprake is, niet als runderpest herkend wordt.
Zelfs niet door den inlandschen veearts. Gewoonlijk spreekt hij, zoowel als de inlandsche hoofden, van sakit karbonkelnbsp;naar de soms zeer omschreven gezwellen in de lles-slreek,nbsp;op de buikvlakte, op den hals en in den keelgang, hetgeen dan door den Europeaan vertaald wordt door ^miltvuur-karbonkel.” Als zoodanig wordt het ter kennis gebrachtnbsp;van het Bestuur, zoodat, wanneer geen deskundig onderzoeknbsp;niogelijk is, een runderpest-e,p\zoöWe. van meerderen of minderen omvang komt, heerscht en verdwijnt onder den naamnbsp;miltvuur”.
Eensdeels moet dit worden toegeschreven aan de verschijnselen , die het zieke dier vertoont bij het leven en die zeer afwijken van die, waaronder men de ziekte in 1879—1883nbsp;heeft leeren kennen, anderdeels doordat men gewoon isnbsp;runderpest als absoluut gevaarlijk te beschouwen voor de omgeving , terwijl evenwel, om nader te vermelden redenen,nbsp;deze vorm daarvoor niet zoo gevaarlijk is.
Die vorm heeft dan ook overw'egenden invloed op de te nemen politie-maatregelen.
Een en ander doet het mij gewenscht voorkomen van dezen, zoo van de bekende en beschreven vormen afwijkenden run-derpest~\orm te gewagen, al zal de beschrijving niet volledignbsp;kunnen zijn, doordien de observaties nog niet als afgeslotennbsp;kunnen worden beschouwd.
De in het oog vallende verschijnselen zooals diarrhae, in vele gevallen bloederige ontlastingen, profuse traanafscheiding,nbsp;neusuitvloeiing, treden bij dezen vorm op den achtergrond.
Daarentegen is transsudatie op groote schaal in het onder-huidsche bindweefsel, vooral aan den buik, de navelstreek, in de liezen, den keelgang, de keel naar beneden dalende, metnbsp;inbegrip van het kossum, tot ver tusschen de voorbeenen, voor*nbsp;heerschend.
-ocr page 364-S46
De oogen zijn ingezonken, de conjunctivae geinjicieerd, traanafscheiding wel vermeerderd, evenwel niet zoodanig datnbsp;de tranen, over de wangen afvloeiende, een merkbaar spoornbsp;achter laten.
De anatomische verschijnselen in mond- en darmkanaal ver-toonen makroscopisch op geen enkel onderdeel eenige afwijkingen van de hij de andere vormen voorkomende veranderingen.
Komt er zeer groote zwelling aan de keel, dan sterven de meeste dieren vóór de ziekte tot volle ontwikkeling is gekomennbsp;en wel onder stikkingsverschijnselen, tengevolge van het hevigenbsp;gtottis-oedeem, dat bij de keelzwelling constant voorkomt.
Met dezen vroegen stikkingsdood, hetgeen ook almede aanleiding geeft om de ziekte voor miltvuur te houden, staat in verhand de mindere graad van ontwikkeling van het ziekteproces,nbsp;in mond- en darmkanaal. Die mindere graad van ontwikkeling van het ziekteproces geeft den inlandschen veearts aanleiding tot een minder juiste onderkenning, ook na sectie. Isnbsp;de zwelling in den keelgang meer geprononceerd, dan komtnbsp;het ziekteproces in het darmkanaal tot voldoende ontwikkelingnbsp;en omdat aldus langzamerhand de wangen, lippen , neusvleugelsnbsp;en neusspiegel in de zwelling gaan deelen, denken de inlandersnbsp;het eerst aan slangenbeet gedurende het grazen, te meer omdatnbsp;de zwellingen in kort tijdsverloop groote dimensies aannemen.nbsp;De zwelling kan alsdan zoo erg zijn dat de mond opengesperdnbsp;wordt met prolapsus van de tong, die aldus hlauw-zwart zichnbsp;vertoont. Alsdan zijn de anatomische verschijnselen in dennbsp;mond onherkenbaar. De door die zwellingen belemmerde ademhaling heeft de ziekte den naam r,ngorok” bezorgd, hetgeennbsp;vertaald zeggen wil «snuiven of snurken.’
Aan de navelstreek is de zwelling soms zoo aanzienlijk, dat er van af den navel tot aan den grond slechts een handspannbsp;ruimte is.
Dikwijls zet zich de zwelling over de ledematen naar onderen Voort, zoodat deze het uitwendig aanzien van pilaren verkrijgen.
-ocr page 365-547
Door deze transsuJatie op groole scliaal moei het uitblijveil van diarrhae verklaard worden. Treedt de dood niet in tengevolge van het hiervoor vermelde glotlis-oedeem, dan zou in denbsp;gewone gevallen diarrhae moeten intreden. Dat nu gebeurtnbsp;in het geheel niet.
De darminhoud beantwoordt daaraan dan ook ten volle, terwijl de excrementen , indien er ontlasting plaatsnbsp;heeft, alhoewel van een zeer goede consistentie, toch de kenmerken dragen van het ziekteproces, dat er in den darmwand afgespeeld wordt. In het reconvalescentie tijdperk, als gaandewegnbsp;de zwellingen verdwijnen, ziet men wel eens diarrhaenbsp;ontstaan.
In de buikholte is in den regel eene groote hoeveelheid vocht voorbanden, terwijl het onderhuidsche bindweefsel zoodanig volgeloopen is, dat er heele stukken als sponzen uitgesneden kunnen worden, die bij geringen druk tot een miniem-klein balletje samengedrukt kunnen worden.
Dezen vorm heb ik nimmer bij runderen waargenomen.
Maar dikwijls heb ik geob.serveerd dat, wanneer deze vorm bij buffels voorkwam, bij toevallig aanwezige en mede afgesloten runderen en buffels, gastrische en pneumonale vormennbsp;voorkwamen, terwijl ook bij buffels, die in den beginne aannbsp;den oedemateusen vorm leden, deze vorm tot staan kwam ennbsp;zich een gastrische vorm ontwikkelde, die in minder dan geennbsp;tijd dicht bijgelegen kralen besmette en decimeerde.
Meerdere gevallen van abortus heb ik zien voorkomen bij den oedemateusen vorm, dan bij de algemeen bekende ennbsp;gevreesde pneumonale- en gastrische vormen.
Wat de differentiaal-diagnose aangaat, m. i. kunnen slechts milkmur onder den vorm van korbonkelziekle en barbonezieklenbsp;en kwaadaardig oedeem als verwisselingsziekten in aanmerkingnbsp;komen.
Slangenbeet, waarvoor de ziekte gehouden wordt, wanneer de oedemateuse vorm voorkomt in den keelgang, de lippen,nbsp;den neusspiegel, de wangen, enz. door den inlander, kan hiernbsp;niet in aanmerking komen. Bij slangenbeet ontwikkelt zich
-ocr page 366-ook zeer vlug eene groote zwelling rondom de bijtplaats in centripetale richting, zoodat t/4 tot 1/2 uur nadat den beetnbsp;plaats heeft gehad, het deel het dubbele zelfs van den normalennbsp;omvang kan vertonnen. Maar dat is dan ook alles, waarinnbsp;deze twee ziekten overeenkomen.
Overigens geef ik toe, dat bij een eenvoudige opname van het zieke dier, de ziekte heel gemakkelijk voor een der bovengenoemde ziekten , vooral voor miltvuur, kan gehouden worden.nbsp;Eene zekere uitkomst geeft de obductie. Terwijl daarbij allenbsp;anatomische verschijnselen, de drie genoemde ziekten eigen,nbsp;totaal afwezig zijn, vinden wij de pathologische anatomie vannbsp;runderpest aanwezig, meer of minder duidelijk al naargelangnbsp;het bij dezen vorm op den voorgrond tredend oedeem zichnbsp;localiseert in de keel, den keelgang of in den buikwand.
De vorm, waaronder deze ziekte zich voordoet is uit een politioneel oogpunt gunstig te noemen.
Wat toch is het geval. De dieren werpen zoo goed als geen smetstofhoudende af- en uitscheidingen naar buiten,nbsp;waardoor het gevaar, alhoewel voor het betrokken individunbsp;groot, voor de omgeving belangrijk minder wordt.
Dientengevolge, als ook doordat de zwelling snel optreedt heel in het begin der ziekte, kan de afzondering in de meestenbsp;gevallen tijdig gebeuren, waardoor de kans dat de medenbsp;bewoners eener zelfde kraal door het zieke dier besmet worden, veel geringer wordt.
Twee momenten werken hier dus te zamen om spoedige afzondering te verkrijgen, hetgeen van zeer groote beteekenisnbsp;is wanneer men bedenkt, dat dan eerst gereproduceerde smetstof naar buiten gebracht wordt, wanneer de ziekte in localenbsp;verschijnselen te voorschijn treedt.
Nog andere bijkomende omstandigheden werken de uitbreiding tegen. Vooral de gewoonte der inlanders om, zoodra zij eennbsp;dier vermoeden te lijden aan •!gt;slangenbeet’’ of «ngoroli”, naarnbsp;het slachtmes te grijpen en het dier in plaatselijke consumptie tenbsp;brengen, terwijl, wanneer de zwelling in de keel zich localiseert,
-ocr page 367-het ziekteproces vóór het stadium coctionis, reeds in het sla» dium incremeiiti en soms zelfs voor dien, met den dood eindigtnbsp;ten gevolge van het glottis-oedeem.
Hierdoor wordt het verklaard, waarom het zelden gebeurt dat geheele kralen uitsterven.
«Deze vorm van runderpest is door mij waargenomen in December 1884, in het district Blaradja, afdeeling Tanrjerang,nbsp;residentie Batavia; gedurende Mei — September 1885 op hetnbsp;land Djagawana en verspreidde de ziekte zich onder verschillende vormen 10 paal oostwaarts tot aan den TjUaroem ennbsp;17 paal westwaarts tot Oedjoeng-Menleng, district Bekassie,nbsp;afdeeling Meester - Cornelis, residentie Batavia; in Decembernbsp;1883 — Maart 1886 in het district Daoean, contróle-afdeelingnbsp;Krawang, residentie van dien naam; in Januari-Februari 1889nbsp;in het onderdistrict TJilamaga van de genoemde contróle-afdeelingnbsp;der residentie Krawang; in Juni 1889 in het district ï)ïómon3,nbsp;afdeeling Buitenzorg der residentienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;terwijl in de 2“ helft
van 1889 de afdeeling Buitenzorg in de districten Buitenzorg, Paroeng en Tjibaroesa zeer veel oedemateuse runderpest rapporteerde.”
Deze concept-monografie van D. Driessen werd van wege de redactie der Veeartsenijkundige Bladen aan de veeartsenijkun-digen in Nederlandsch-lndië per circulaire ter lezing toegezonden met het verzoek om, door aanvulling van het ontbrekende, de beschrijving zoo volledig mogelLjk temaken. Tevensnbsp;kwamen in deze circulaire een zestal vragen, op het onder-werpelijke geschrift betrekking hebbende, ter beantwoordingnbsp;voor, w'elke voor ons niet van belang zijn ontbloot. Zij waren:
V Is door U runderpest onder een oedemateusen vorm waargenomen.^ zoo ja, waar en wanneer.^
Is die vorm ook bij andere herkauwers dan buffels waargenomen ?
3' Welke inlandsche namen droeg de ziekte op de plaatsen. Waar zij door ü waargenomen werd?
4' Kwamen er alleen gevallen van dezen vorm voor.^
23
-ocr page 368-530
5' Indien tegelijkertijd andere vormen voorkwamen, luj welke herkauwers deden die zich dan voor?
6' Is door U ook waargenomen, dat hij een buffel, eenmaal aangetast door runderpest in oedemaleusen vorm, nader-' hand een andere vorm van runderpest op den voorgroiid trad?
De bedoeling dezer vragen is duidelijk. De schrijver heeft gevoeld en het ook onbewimpeld uitgesproken , dat zijne karak-teriseering der ziekte niet in alle opzichten voldoende is ennbsp;ter completeering zijner persoonlijke waarnemingen den wegnbsp;van hel gemeenschappelijk onderzoek, collective investigation,nbsp;op het voorbeeld der Engelschen ingeslagen. Uit den aardnbsp;der zaak hebben de meeste vragen betrekking op de epidemiologie der ziekte, terwijl aan de deskundigen inzake, de vrijlieidnbsp;gelaten werd, door aanleekeningen in margine van het concept,nbsp;mede te deelen wat zij ook buiten de gestelde vragen omnbsp;hebben waargenomen. Dat dit beroep op de medewerkingnbsp;zijner collega’s niet te vergeefs geweest is, moge blijken uitnbsp;de volgende mededeelingeu, welke wij in de volgorde zooalsnbsp;zij vóór ons liggen, hieronder laten volgen.
De heer A. Driessen, gouvernements-veearts te Soerabaja, deelt mede, dat hij den bedoelden oedemaleusen vorm vannbsp;veepest heeft waargenomen in 1879 in het Madjalengka’schenbsp;(residentie Cheribon), als ook in het Doekoewiring’sche (residentie Tegal) en in 1884—1883 in het WonogiVi’sche (residentienbsp;Soerakarla). In deze laatste streek vooral heeft hij dezennbsp;vorm ook bij koeien gezien. Bij andere herkauwers, buffelsnbsp;natuurlijk uitgezonderd, heeft hij nimmer dezen ziektevormnbsp;aangetroffen. Op de vierde der hierboven gemelde vragen antwoordde hij: Deze vorm kwam steeds voor naast alle anderenbsp;vormen (van runderpest). Opmerkelijk is het evenwel dat innbsp;Midden-Java (ook Rembang) meestal verstopping voorkwam innbsp;plaats van diarrhoe, terwijl in 1883 in het iffa/an^’sehe meestalnbsp;de boekmaag met zachte mest gevuld was. De andere vormen,nbsp;die gelijktijdig met den oedemaleusen voorkwamen, nam hijnbsp;alleen bij karbouwen en koeien waar en zag nimmer andere
-ocr page 369-351
vormen hij het zelfde dier na den oedemateusen optreden. Uit een therapeutisch oogpunt van belang is de vermeldingnbsp;dat bij goede, tijdige scariflcalies van de oedemateuse gedeelten,nbsp;vele dieren volkomen herstelden.
De heer Kleix, gouvernements-veearts, meldt het volgende:
«Vermoedelijk heb ik in Mei 1883 in het onderdistrict Tjilamaja, afdeeling Kratvang, met veepest Ie doen gehad,nbsp;hoewel door veearts van Lent en mij miltvuur werd geconstateerd.
In September 1884 in de negorij Koemanies, onderafdeeling Lintau en Boea, afdeeling Tatiah Dalar, w'as een buffel metnbsp;sterke zwelling van den keelgang en geprononceerde verschijnselen van veepest gestikt. In September 1889 tenbsp;Tandjong Agoeng, afdeeling Benkoelen, residentie Benkoelen,nbsp;stierf een ander aan zwelling van den keelgang met geprononceerde verschijnselen van veepest.
Bij andere herkauwers dan buffels heeft hij nimmer den oedemateusen runderpeslvorm waargenomen. De naam aannbsp;dezen ziektevorm gegeven in de residentie Krawang, isnbsp;hem onbekend, terwijl in de Padangsche Bovenlanden en innbsp;Benkoelen geen specialen naam daaraan werd gegeven, maarnbsp;deze dieren doorgingen te lijden aan veepest.”
In margine van D. Driëssen’s stuk vinden wij van den Heer Klein de volgende aanteekening ;
«In Mei 18S3 heb ik bij het heerschen der veepest in de residentie Krawang, in de negorij Moera [Moeara ?) onderdistrictnbsp;Tjilamaja, afdeeling Krawang, onder eene kudde van 50 a 60nbsp;buffels, één ziekte geval waargenomen onder de volgende verschijnselen;
Van af de voorbeenen tot aan de achterbeenen vertoonde het dier eene oedemateuse zwelling ter grootte van een grootnbsp;kussen. De oogen waren eenigszins ingevallen, conjunctivaenbsp;in lichten graad hyperaemisch, zeer weinig traanafscheiding.nbsp;Hel dier was tamelijk opgewekt. Eetlust weinig verminderd.nbsp;In den mond geene verschijnselen van veepest. Ontlasting
-ocr page 370-normaal. Volgens opgave der eigenaren stierven de buffels plotseling na 2 a 3 dagen.
Door mij werd de diagnose miltvuur gesteld. Ik heb geen sectie kunnen houden.
Door den veearts van Lent zijn eenige dagen later, onder dezelfde kudde, nog eenige gevallen met dezelfde verschijnselennbsp;waargenomen. Ook hij constateerde miltvuur.
Er hebben zich, zoover mij bekend, destijds geene gevallen van veepest aldaar voorgedaan, wel te Dahoean.”
De veearts Penning te Soekaboemi, deelt mede dat:
»den 1‘ Januari 1888 door hem bovengenoemden vorm van veepest in de dessa Tjikeloeh, district Tjibaroessa, afdeelingnbsp;Buitenzorg, bij vier buffels werd waargenomen;
de oedemateuse vorm voor zoover hem bekend, alleen bij buffels werd waargenomen;
in bovengenoemd district geen gevallen der andere vormen van veepest voorkwamen, wel in naburige districten;
in verschillende dessa’s der afdeeling Buitenzorg gelijktijdig gevallen van veepest, meestal de gastrische vorm, voorkwamennbsp;onder runderen en buffels;
hij nooit heeft waargenomen, dat bij een buffel, eenmaal aangetast door runderpest in oedemateusen vorm, naderhandnbsp;een anderen vorm van runderpest op den voorgrond trad.”
Voorts werd door hem in margine aangeteekend:
»Bij de door mij waargenomen gevallen, was van erosies of petechiën op het slijmvlies van mond- en neusholte niets tenbsp;bespeuren. De conjunctivae waren licht geinjicieerd, van overvloedige traanafscheiding was echter niets te bespeuren. Nimmer zag ik vroeger een dergelijk ziektebeeld, noch meende ernbsp;over gelezen te hebben, zoodat ik eerst de ziekte niet alsnbsp;herkende. Na gehouden sectie bleek het echter duidelijk, datnbsp;de ziekte een eigenaardigen vorm van runderpest moestnbsp;zijn, aangezien de pathologische veranderingen der buikingewanden volkomen overeenstemden met die, welke bij den gastri-schen vorm van runderpest worden waargenomen. Ik zag
-ocr page 371-553
vooral zwelling aan den kop en keelgang, meeslal aan eene zijde. Bij insnijding bleek het geinfiltreerde bindweefsel donkernbsp;rood en vloeide eene roode lymphatische vloeistof in geringenbsp;hoeveelheid af.”
De heer P. A. van Velzen, gouvernements-veearts, antwoordde op de eerste vraag:
Ja, te Tjogrek, land Bloeboer, afdeeling Buitenzorg in Augustus 1889. In April 1890 op het geheele land Sawangan, in enkele kampongs van de \mAo,n Koeripan, Tjïlapm en Depoknbsp;in den vorm eener hevige en sneloptredende epizoötie, waarbijnbsp;alle aangetaste dieren zeer snel bezweken , sommige zelfs binnennbsp;een paar uren, waarbij prolapsus linguae constant aanwezignbsp;was.
Op de vraag of de oedemafeuse vorm bij andere herkauwers dan buffels werd waargenomen, antwoordt hij ontkennend,nbsp;terwijl hij mededeelt dat gelijktijdig met den bovengenoemdennbsp;ook eenige gevallen van den ahdominalen vorm voorkwamen,nbsp;echter zonder onderscheid alleen bij buffels.
Overgang van den oedemaleusen vorm in de andere vormen van runderpest bij één en het zelfde dier zag hij nimmer.
De veearts Esser , toenmaals \e Buitenzorg, dee\de mede »dat hij den oedemateusen vorm heeft waargenomen in de afdeelingnbsp;Wonogiri (residentie Solo) in 1883 ; in hel district Bekassie (residentie Batavia) eveneens in 1883; in het district Daoeannbsp;(residentie Kraivang) in 1886 en in de districten Tjibaroesa ennbsp;Tjibinong (residentie Batavia) in 1887. Alleen bijnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;heeft hij
dezen ziektevorm gezien.
In het begin der epizoötie zag hij dezen vorm; later, wanneer de gastrische of pneumonale vormen afnemende waren dikwijls wederom gevallen met zwellingen, zooals op het landnbsp;Pebajoran (district Bekassie) zich heeft voorgedaan. Dit laatstenbsp;geldt alleen voor buffels. Indien tegelijkertijd andere vormennbsp;voorkwamen, zag hij die onder de herkauwers alleen hijnbsp;runderen en buffels optreden.” Bij hetzelfde dier observeerdenbsp;Esser nimmer den overgang van den eenen vorm in den anderen.
-ocr page 372-554
Op het sliih van Driessen teekende deze deskundige voorts nog aan:
«Diarrhae komt dikwijls voor, wanneer het zieke dier, niet spoedig sterft. Evenwel treedt deze diarrhae niet zoo op dennbsp;voorgrond, als bij den gaslrischen vorm van veepest en nooitnbsp;heb ik bloed-diarrhae gezien. Zeer dikwijls heb ik opgemerkt,nbsp;dat, wanneer ergens de gastrische vorm van veepest heerscht,nbsp;er vóór het uitbreken van dezen vorm, ziekte-gevallen zichnbsp;voordeden, waarbij zwellingen voorkwamen. Zelfs werd mijnbsp;medegedeeld dat in een kampong van het land Tjibaroessanbsp;(afdeeling Buitenzorg) eerst ziekte onder de buffels voorkwamnbsp;met zwellingen. Aan deze ziekte stierven verscheidene dieren.nbsp;In eens kwam deze vorm van ziekte tot staan en zag mennbsp;den gastrischen vorm van veepest optreden, waardoor er weinig dieren in die kampong meer in het leven bleven.
Abortus is door mij bij dezen vorm met zwellingen niet meer waargenomen dan bij de andere vormen.”
Niet rechtstreeks van belang voor ons allereerste doel, doch middellijk wel voor de epidemiologie der ziekte, zijn de antwoorden door de verschillende deskundigen op de derde vraagnbsp;gegeven nl. welke inlandsche namen droeg de ziekte, op denbsp;plaatsen waar zij werd waargenomen.
Esser zegt; «In Midden-Java sakit bekeroek en sakit potoh; in Bekassie; sakit hengkak, in de Soendalandeti sakit bareuh.nbsp;In de residentie Batavia spreekt men van sakit ngorok bijnbsp;zwellingen in de keel, en verder worden nog de namen sakitnbsp;sesalad of sakit kesamper gebruikt bij een snellen dood vannbsp;hel zieke dier; in dit laatste geval wordt de naam sató/jrag'mtnbsp;in de residentie Bantam gebezigd.”
Van Verzen antwoordt:
»I)e meest algemeene naam was hier sakit ngorok. Slechts enkelen spraken van sakit kesamper en sakit sesalat.”
1‘enning meldt: »Door eenige inlandsche hoofden werd mij medegedeeld dat deze ziekte bij de bevolking in bovengenoemdenbsp;streek algemeen bekend was onder den naam van sakit sesalat en
-ocr page 373-5igt;a
A. Driessen: «Dc gewone naam is sakil polho, maar dal is een collectief-naam voor den inlander. In den regelnbsp;gebruikt hij dien naam als vele der aangetaste dierennbsp;sterven.”
Lüt is zoovvat alles wat onze litteratuur over dezen zooge-naamden oedemateusen vorm van runderpest vermeldt. Hieruit blijkt dat de plaatselijke of meer algemeene, vaak enormenbsp;zwellingen der subcutis bij buffels op Driessen een grootennbsp;indruk hebben gemaakt en de aanleiding zijn geweest lotnbsp;nader onderzoek, waaruit de verdere bizonderheden over betnbsp;ziekteverloop, de wijze van verspreiding onder buffels ennbsp;koeien, bet verband tusschen dit ziektebeeld en de anderenbsp;vormen van veepest, enz. zijn voortgevloeid. Het meerendeelnbsp;der Indische veeartsen bevestigt Driessen’s observaties ennbsp;vermeldt ter aanvulling menige bizonderheid, zooals laternbsp;blijken zal, voor ons van veel belang. Stellen wij uit dezenbsp;gegevens het ziektebeeld in hoofdtrekken te zaraen dan hebbennbsp;wij als hoofdzakelijke ziektesymptomen: Zwellingen over hetnbsp;geheele lichaam, van den kop tot den staart, soms totnbsp;enorme vervormingen der lichaamsdeelen aanleiding gevende,nbsp;of plaatselijk in lies, keel, kop, hals, buik, enz., tumorennbsp;van minderen of meerderen omvang vormende, die op hetnbsp;gevoel vast zijn en bij insnijding een licht geel gekleurdenbsp;sereuse vloeistof ontlasten, welker hoeveelheid zeer verschiltnbsp;naar de bijzondere individueele toestanden. Voorts hel al ofnbsp;niet bestaan van diarrhae met of zonder bloed.
Deze diarrhae beslaat gelijktijdig met de andere verschijnselen of doet zich eerst voor nadat de zwellingen zijn verdwenen. Overigens schijnen alle andere afwijkingen, volgens onze veeartsen, overeen te stemmen met die bij veepest wordennbsp;aangetroffen. En dit geldt niet alleen van de klinische symptomen, maar ook van de macroscopische lijkhevindingen. Waaropnbsp;deze identiteit ten slotte neerkomt, wordt nergens uitvoerig uiteen gezet en zou daarom aangenomen mogen worden, dat daaraannbsp;niets ontbreekt, niettegenstaande door enkele deskundigen soms
-ocr page 374-3o6
op grond dier zelfde bevindingen millvuur werd gediagnosticeerd (Klein en van Lent). Maar naar het ons in alle bescheidenheidnbsp;voorkomt, zijn de bevindingen bij pestis bovina verre vannbsp;éénvormig en verre van constant. Het verband met de gastrische, pneumonale, nerveuse en exanthematische vormennbsp;wordt gesteund door het gelijktijdig of na elkander optredennbsp;dier verschillende vormen bij verschillende dieren of bij hetzelfde individu. Driessen, die in de inleidende regels van zijnnbsp;monografie zelf het veranderlijke, inconstante beeld van denbsp;pestü bovina op den voorgrond plaatst, blijkt in dit opzichtnbsp;onvolledig. Wel stelt hij eene differentieel diagnose tusschennbsp;anthrax, maligne oedeem en slangenbeet, maar meent zondernbsp;voldoende nadere motiveering, de andere overeenkomstige dierziekten gerust uit te kunnen sluiten. Althans dit mag wordennbsp;aangenomen uit zijn bewering dat de obductie eene zekere uitkomst geeft, wanneer men mocht twijfelen tusschen anthrax,nbsp;oedema maligna en pestis bovina. Wij voor ons, kunnen zulksnbsp;niet beamen en raeeneu dat het verre van eene gemakkelijke,nbsp;dikwijls zelfs eene onmogelijke taak is tusschen de verschillendenbsp;vormen van Septichaemia op grond der sectie-bevindingen eenenbsp;differentieel diagnose te stellen. In de allereerste plaats is denbsp;hulp van den microscoop hierbij onontbeerlijk; vooral dannbsp;wanneer in de ziekteverschijnselen zoovele punten van overeenkomst worden aangetroffen als tusschen veepest en miltvuur,nbsp;tusschen maligne oedeem en den zoogenaamden oedemaleusennbsp;veepestvorm.
Van microscopisch onderzoek is geen sprake geweest. Zoo veel te dringender moest daarom de behoefte aan meerdere feitennbsp;ter differentieering worden gevoeld. Met de aetiologischenbsp;facta had men moeten rekenen en al is de kennis der aetio-logie der drie onderhevige ziekten verre van nauwkeurignbsp;bekend, toch zou daarin genoeg goed geconstateerde feiten tenbsp;vinden geweest zijn om de gestelde diagnose al of niet tenbsp;steunen.
Van daar dat de bewering dgt alle pathologische verschijnselen
-ocr page 375-31}7
van miltvuur en maligne oedeem ontbraken, terwijl die van veepest aanwezig waren niet als voldoend krileriuin mag worden beschouwd.
En wie zal durven beweren, dal hij, op grond van de verspreiding en het voorkomen van plaatselijke en algenieenenbsp;zwellingen met of zonder diarrhoea en een snel of langzaam optredenden dood, enz., kortom op de ons verstrektenbsp;klinische symptomen alleen het recht heeft een ziektebeeldnbsp;of ziektevorra vast te stellen ?
Wij meenden zonder de perken der wellevendheid te overschrijden het bovenstaande neer te mogen schrijven,nbsp;doordrongen als wij zijn van den wetenschappelijken zinnbsp;van den schrijver van het stuk, welks inhoud wij nagenoegnbsp;in toto hier mededeelden en van dien zijner collega’s, dienbsp;hem in zijnen arbeid hebben gesteund. En in de wetenschapnbsp;is immers alleen de waarheid het doel van elks streven. Op onvolledigheid lot onjuistheid in de gevolgtrekking voerende magnbsp;daarom worden gewezen. Die onvolledigheid blijkt, behalvenbsp;uit de reeds aangeduide middelen van onderzoek, uit dennbsp;grondslag, vvaarop het gemeenschappelijk onderzoek werd opgebouwd nl. het vooropgevatte denkbeeld dat hier veepestnbsp;{peslis boviua) aanwezig is. Behalve door Kleüv en van Lent,nbsp;(Penning , die eerst aan miltvuur dacht werd ook door de sectienbsp;bekeerd), zijn tegen dezen grondslag geene bedenkingen vannbsp;deskundige zijde ingébracht, zoodal daarom de verdere epidemiologische waarnemingen in verband werden gebracht metnbsp;veepest. Aan toevallige coïncidentie of eene andere diagnosenbsp;heeft men blijkbaar niet gedacht. Men scheen vergeten te hebben ,nbsp;dat er nog andere vormen van septichaemia bij dieren voorkomen , die groote overeenkomst kunnen bezitten met veepest,nbsp;miltvuur, maligne oedeem, enz., eene overeenkomst, die, zooalsnbsp;wij straks zullen zien, in casu op volkomen identiteit uitloopt.
Omdat die overtuiging bij de veterinairen als een paal boven water stond, heeft men ook niet gedacht aan de mogelijkheid van eene toevallige coïncidentie van twee of meer ver-
-ocr page 376-5S8
schillende ziekten bij de verschillende dieren eener zelfde kampong, district, afdeeling of residentie. Men heeft ooknbsp;niet voldoende de mogelijkheid overwogen van eene dergelijkenbsp;toevallige opvolging van twee verschillende ziekten bij eennbsp;en het zelfde dier, wanneer op het voorbeeld van Driessennbsp;ook andere veterinairen beweren gezien te hebben dat na dennbsp;oedemaleusen vorm de gastrische vorm van veepest bij het zelfdenbsp;dier op den voorgrond trad. Bovendien heeft men de derdenbsp;mogelijkheid geheel uit het oog verloren, dat alle genoemdenbsp;verschijnselen bij de gezamenlijke dieren of wel bij het zelfdenbsp;dier , de symptomen kunnen uitraaken eener geheel andere, zichnbsp;onder verschillende vormen voordoende, ziekte dan veepest.nbsp;Dit alles, omdat men niet met het geheele symptomeu-complex bij het stellen der diagnose heeft rekening gehouden , maar de praedomineerende verschijnselen elk op zichnbsp;zelve en niet in verband met elkander en met aetiologie ennbsp;epidemiologie heeft beschouwd. Immers geen dezer op dennbsp;voorgrond tredende verschijnselen, vormen op zich zelve eennbsp;j)athognomisch ziektesymptoom.
Zoo hebben wij, behalve door het experimenteel onderzoek, ook uit onze litteratuur redenen kunnen vinden om de juistheidnbsp;der diagnose veepest te betwijfelen. Door de uitkomsten onzernbsp;proeven op verschillende diersoorten bleek , dat de zoogenaamdenbsp;oedemaleuse vorm van veepest (Driesse.n) werd veroorzaaktnbsp;door specifieke, duidelijk gekarakteriseerde phytoparasieten, innbsp;vorm en eigenschappen zeer veel overeenkomende of geheelnbsp;identisch met die der septichaemia haemorrhagica (Hueppe).nbsp;Na cutane of subcutane enting met deze organismen bezwekennbsp;de proefdieren meestal binnen x 24 uren. Van een incubatienbsp;tijdperk is nagenoeg geen sprake. .411e met bet hloote oog zichtbarenbsp;pathologisch-anatomische bevindingen, die in de verschillendenbsp;gevallen vrij goed overeenstemden, pleiten voor septichaemie.nbsp;Het snelle, korte ziekteverloop was hiermede niet in tegenspraak.
Tot heden weten wij van veepest niet of zij al of niet door bacteriën wordt veroorzaakt, nog minder dus door welke.
-ocr page 377-359
Bovendien is het verloop in den regel meer geprotalieerd, de incubatietijd veel, zeer veel langer.
Uit de litteratuur bleek ons dat de diagnose veepest niet onvoorwaardelijk mocht worden aangenomen, van wege onvoldoend onderzoek der waargenomen verschijnselen, van wege onvoldoende uitsluiting van andere mogelijke verwisselingsziekten, van wegenbsp;onvoldoende combinatie en vergelijking der positieve lijkbevindin-gen en van wege het niet uitsluiten van toevallige mogelijkheden.
Hiertegenover staat slechts zeer weinig dat vóór veepest pleit. Aangenomen dat de achtereenvolgens geheerscht hebbende epizoötien niet anders dan reejoest-epizoötien, aangenomennbsp;ook dat zij het alle geweest zijn, dan nog is de conclusienbsp;tot veepest bij aanwezigheid van eene epizoölie op grond der analoge ziekteverschijnselen alleen, niet gemotiveerd. De mogelijkenbsp;tegenwerping dat men in t’eepe.^t-streken den oedemateusennbsp;vorm waarnam en steeds daar alleen heeft waargenomen, pleitnbsp;in de gegeven omstandigheden zeker niet voor die diagnose.nbsp;D. Driessen heeft dit gevoeld en bij herhaling gewezen op denbsp;onvolledigheid zijner symptomatologie, zoodat wij hem hierover niet te hard mogen vallen, te eerder niet, omdat hijnbsp;met zijnen naamgenoot lot de eersten heeft behoord, dienbsp;veepest in Nederlandsch Indtë hehben gediagnosticeerd en dezenbsp;ziekte daardoor voor hem iels aantrekkelijks heeft gekregen.
Bovendien dankt ons werk voor een groot deel zijn ontstaan aan de volharding van den zelfden persoon, die in alle opzichtennbsp;ons met raad en daad bijstond, waar wij zijne hulp behoefdennbsp;en, last not least, op aandrang van Driesse.v is het onderzoeknbsp;eerst door één onzer, later met vereenigde krachten, uilgevoerd.nbsp;De controle van de zijde zijner collega’s had scherper kunnennbsp;zijn en in dit opzicht moet men de afwijkende meeningen vannbsp;de reeds genoemde heeren Klein en van Lent alle recht latennbsp;wedervaren. Te betreuren is het slechts dat de sectie in hunnenbsp;gevallen niet werd verricht en de diagnose alleen werd gesteldnbsp;op grond van het klinische symptomenbeeld. Nemen wij echternbsp;in aanmerking dat het aantal gouvernements-veeartsen niet
-ocr page 378-360
geevenredigd is aan de uitgebreidheid van den veestapel en verliezen wij de groote moeilijkheden niet uit het oog, waarmede deze ambtenaren ^ bij de uitoefening van hun beroep hebben te kampen, moeilijkheden voortspruitende uitnbsp;de natuurlijke gesteldheid en de bevolking van het land, waarinnbsp;zij arbeiden, dan behoeft het nauwelijks verwondering te barennbsp;dat zoo weinig aan de billijkerwijze te stellen eischen voldoet.
De totale absentie van microscopische waarnemingen moet eveneens voor een groot deel aan die bezwaren wordennbsp;toegeschreven. De microscoop heeft sedert tal van jarennbsp;voor goed eene plaats ingenoraen onder de meest aangewende hulpmiddelen in de geneeskunde en nog dagelijksnbsp;ziet men de vruchten daarvan. Het gaat daarom niet aan bijnbsp;het veeartsenijkundig onderzoek, dit kostelijk werktuig tenbsp;verwaarloozen. Met behulp van dit instrument had de diagnosenbsp;eene wijziging ten goede kunnen ondergaan, zooal niet doornbsp;positieve bevindingen, dan toch door uitsluiting van anderenbsp;verwante ziekten op grond van negatieve uitkomsten in zakenbsp;den bestudeerden ziektevorm b. v. van anthrax en malignenbsp;oedeem. Wij hebben hiermede slechts op eene algemeenenbsp;tekortkoming onzer kunstbroeders willen wijzen.
Kortom, uit het bovenstaande blijkt, dunkt ons, genoegzaam dat, hoeveel getuigenis van goede waarneming de mededeelingennbsp;van D. Driessen en diens vakgenooten ook geven, daaraannbsp;helaas nog te veel ontbreekt om die als betrouwbare gidsen innbsp;den pathologischen chaos der veearlsenijkundige bemoeienissennbsp;te doen strekken.
Laten wij thans nagaan wat de europeesche litteratuur ons in zake heeft aan te wijzen.
Bollinger (zie litteratuur) beschrijft in 1878, als de eerste, eene ziekte, die behalve van groot practisch belang door denbsp;enorme mortaliteit onder het wild en de runderen, van zeer grootnbsp;wetenschappelijk belang is door de nieuwheid der daarbij waargenomen pathologische processen. In de in 1878 in de nabijheid vannbsp;München geheerscht hebbende epizoötie stierven 378 stuk wild.
-ocr page 379-S61
Nadat ill het begin van Augustus de ziekte onder het wild geelil* digd scheen, kwamen voortdurend op verschillende plaatsen innbsp;de omgeving analoge sterfgevallen bij runderen voor. Tusschennbsp;beide ziekten vermoedde hij een waarschijnlijk verband, wellicht bestond er identiteit.
De verschijnselen tijdens het leven waren de volgende:
Hoogst acuut ziekteverloop. De duur der ziekte was in de meeste gevallen 12—24—36 uren, in maximo bij localisatienbsp;in de inwendige organen (pleuro-pneumonie) 5—6 dagen,nbsp;volgens den schrijver »eine Berechnung, die sich auf patho-logisch-anatomiscke Erfahrungen und Analogiën stützt.”
Uit zijne experimenten besluit hij tot een incubatie-tijd van hoogstens enkele uren.
Bij herten en zwijnen vond hij als anatomische veranderingen bij de sectie: Croupeuse pneumonie in het stadium der roodenbsp;of grauwe hepatisatie, pleuritis, pericarditis en mediastinitis,nbsp;terwijl de bij het rund vaker voorkomende exanthematische,nbsp;met ontstekings-oedeem gepaard gaande vormen bij het wildnbsp;ontbraken of in elk geval niet zoo vaak voorkwamen.
Door enting van stoffen van aan de ziekte gevallen wild op huisdieren, stierven deze dikwijls binnen enkele uren, zondernbsp;dat op de injectieplaats zich een aanzienlijk gezwel had ontwikkeld en zonder karakteristieke veranderingen bij de sectie.
De veranderingen bij den infeclieusen vorm der pleuro-pneu-monie hij het wild, geleken geheel op die van den niensch bij croupeuse pneumonie en op die van het rund hij de longziektenbsp;(pleuro-pneumonia bovum infectiosa). De ontsteking der slijmvliezen was deels van sero-fibrineuse, deels cellig-fibrineusenbsp;natuur.
Het bloed vertoonde makroskopisch geene karakteristieke veranderingen. In het lijk vond hij vaak ecchymosen, vooralnbsp;onder het epicardium en onder de pleura. Voorts trof hijnbsp;catarrhale veranderingen in den intestinaal-tractus aan.
Uitdrukkelijk zegt hij iets later: nbsp;nbsp;nbsp;ahnliche Befunde
konnten heira Wild nach meinen Erfahrungen nicht erhoben
-ocr page 380-362
werden”;en iets verder; »Schon Anfangs Juli, als zum ersten Male frisches Material ziir Untersucliung kani,konnte durcli Impfungennbsp;zweifellos constatirt werden, dass er sich entgegen der allgenieinennbsp;Annahme hier nicht um Anthrax handele, sondern dass dienbsp;Wildseuche eine hesondere, bisher unbekannte, peracutenbsp;Infeclionskrankheit darstelle.”
Konijnen met minimale hoeveelheden geënt, stierven reeds na 6—8 unr, terwijl geiten en schapen op de zelfde wijze geïnfecteerdnbsp;na 50—36 uren vielen. De sectiehevindingen bij deze dierennbsp;waren niet karakteristiek en bestonden uit matig troebel oedeemnbsp;op de plaats der injectie en kleine bloedingen in de inwendigenbsp;organen.
Van deze dieren werden andere geënt, die eveneens te gronde gingen.
De ziekte hij het rund vertoonde zich onder twee hoofdvormen nl. onder :
a. eenen exanthematisehen-{E\quot;jigt;\^o\diS infectiosura) en
h. eenen pectoralen vorm, gepaard gaande met een zelden ontbrekende heftige enteritis haemorrhagica, hoofdzakelijk dernbsp;dunne darmen.
De exanthematische vorm is gekarakteriseerd door een peracuut zich ontwikkelend ontstekings-oedeem aan den kop en in hetnbsp;aangezicht, dat meestal in den keelgang, het tongweefsel, aannbsp;den hals, enz., in alle weeke deelen van den kop gezeteldnbsp;was. Deze foudrayante erysipelas ontwikkelde zich in 6—12nbsp;uren tot de denkbaar kollosaalste vormen, waarbij onder plankachtige en pijnlijke hardheid der huid en van het onderhuidschenbsp;celweefsel beide zich tot op 13—20 c.m. doormeter verdiktennbsp;en onder enorme verandering van de normale vormen denbsp;dieren stikten.. Alle slijmvliezen van den kop zagen er dannbsp;donker-violet of bruln-rood uit en waren haemorrhagisch geïnfiltreerd , de tong vaak tot twee en driemalen het normalenbsp;volumen gezwollen. Het vocht, dat deze enorme vormverandering teweegbracht, was of zuiver sereus met enkele leucocythennbsp;vermengd, of sereus-haemorrhagisch.
-ocr page 381-363
Dij den pecloralen vorm kwamen bij het rund dezelfde veranderingen als hij het wild voor, nl. croupeuse pleuro-pneuraonie, pleuritis en pericarditis in verschillenden graad ennbsp;op verschillende wijzen gecombineerd en gelijktijdig, bijna nimmer ontbrekend, eene heftige haemorrhagische enteritis dernbsp;dunne darmen.
Door enting met bloed van zulke runderen gelukte het twee oude paarden onder het optreden van sereus-haemorrhagischenbsp;infiltraten op de injectieplaats, in korten tijd te dooden, terwijlnbsp;gelijktijdig verrichte entingen op runt/erew wel locale zwellingen,nbsp;maar geen letaal einde teweeg brachten (Friedberger en Hahjv).
Van belang voor de pathogenese dezer merkwaardige ziekte zijn voorts de volgende proeven;
Een koekalf stierf aan den exanthematischen vorm. In de sterk ontstoken dunne darmen was aanwezig een rijkelijke,nbsp;chocolade-kleurige, bloederige inhoud. Met een vingerhoednbsp;vol van den darminhoud, met wat water verdund, werd eennbsp;gezonde stier van l'/s-jaa*’ gevoed, zóó dat het dier denbsp;tusschen de wangzakken gebrachte vloeistof zonder bezwaarnbsp;doorslikté. Den volgenden dag bestond matige koorts en bemoeilijkte en versnelde ademhaling. Binnen 24 uren na denbsp;injectie was het dier gestorven. Bij de sectie vond men eennbsp;pleuro-pneumonie geheel gelijk aan die hij de andere dierennbsp;waargenomen; de voorste helft der linker long in den over-gang tot de roode hepatisatie, daarbij een dubbelzijdige pleuritisnbsp;met rijkelijke ontwikkeling van fihrineuse pseudo-membranen.
Over de beteekenis dezer proef laat Bollinger zich aldus uit:
»Das merkwürdige an diesem volkommen reinen Versuche liegt meines Erachtens nicht bloss darin, dass es gelang ausnbsp;der exanthematischen Form der Seuche die pectorale zu er-zengen und damit die aetiologische Identitat beider zu be-weisen, soudern aucb in dem ümstande, dass es möglich war,nbsp;durcb Fütterung von 2 grm. Darminhalt eine heftige undnbsp;nach 24 Stunden tödtliche pleuro-pneumonie hervor zu bringen.”
Een gezond :-wijn werd in den linker schouder geënt met
-ocr page 382-S64
eenige driippels bloed van een kalf van Vg jaar aan infectieuse pleuro-pneunionie gestorven. Twaalf uren na de enting warennbsp;zware ziekteverschijnselen als hooge koorts en een van denbsp;injectieplaats naar alle zijden zich verbreidende erysipeel aanwezig. Twee en twintig uren na de infectie trad de doodnbsp;in. Bij de sectie vond men behalve de roos eene beginnendenbsp;fibrineuse pleuritis.
Met een stuk fibrineus pleura-exsudaat, ter grootte van een linzekorrel, van bet zelfde kalf, werd eene koe aan den hals geënt.
Twaalf uren na de enting zware ziekteverschijnselen ; gebrek aan eetlust, geen dorst, treurigheid en op de plaats van injectienbsp;eene harde zwelling, welke zich snel over hals en borst verbreidde. Dood 23 uren na de enting. De sectie leerde ontstekings-oedeemnbsp;van hals en borst met sereus- en sereus-haemorrhagisch infiltraatnbsp;van alle bindweefselachtige, weeke deelen. Bovendien eenenbsp;haemorrhagische gastro-enteritis.
Op deze wijze kon niet alleen de aetiologische identiteit der verschillende ziektevormen bij het rund boven allen twijfelnbsp;verheven worden, maar was hiermede tevens het bewijs geleverd, dat het groote aantal ziekte-en sterfgevallen onder denbsp;runderen aan de inwerking van het zelfde virus moest worden toegeschreven, als de talrijke sterfgevallen onder het wild.nbsp;Voorts vullen de genoemde experimenteele uitkomsten die waarnemingen aan, volgens welke in dezelfde streek of op denbsp;zelfde plaats, exanlhematische ziektevormen afwisselend metnbsp;interne {pectorale) vormen voorkwamen.
In verband met de verklaring der zoo uiteenloopende locali-saties der ziekte, zij het geoorloofd hier slechts te herinneren dat bij verschillende ziekten van dieren b. v. anthrax, droes,nbsp;veepest, mond- en klauwzeer, hetzelfde herhaaldelijk wordtnbsp;waargenomen.
Negatieve resultaten werden ook verkregen. Zoo bleef een os, die twee dagen lang in een afgesloten stal hij de huidnbsp;van een, aan deze ziekte gestorven dier, geplaatst werd, gezond.
Een hond en een hoen konden niet geinfecteerd worden.
-ocr page 383-56S
Het optreden en de verbreiding der ziekte in den zomer berust waarselüjnlijk op de zelfde oorzaken als bij millmur.nbsp;Overbrenging is inogeUjk door verkoop van vleesch en door vliegennbsp;en andere insecten. Hierdoor alleen kan de exanthematische vormnbsp;reeds voldoende worden verklaard, De wilde zwijnen voedennbsp;zich met de ingesta van gestorven dieren en krijgen zoo denbsp;ziekte (dit is eene bewering, die in strijd is met experimenten,nbsp;volgens welke zwijnen niet met voedsel zijn te infecteeren).
Deze ziekte hield men algemeen voor miltvuur {gloss anthrax, Weisser Milzbrand, charbon blanc, avanl-coeur, enz). Denbsp;differentieel-diagnose is echter te stellen uit de eigenaardigenbsp;teerachtige kleur van het bloed, de aanwezigheid der karakteristieke miltvuur-bacillen in het bloed en den milttumor, die bijnbsp;anthrax constant aanwezig zijn.
Aan den anderen kant bestaat overeenkomst met deze ziekte in de harbonkeiachtige, erysipelateuse vormen, in het haemor-rhagische proces in het darmkanaal, in het optreden vannbsp;bloedingen in de inwendige organen.
Het snelle verloop bij experimenteele infectie pleit tegen miltvuur.
Niettegenstaande de anatomische overeenkomst van de pectorale vormen dezer ziekte met de zoogenaamde longziekte is deze gemakkelijk uit te sluiten.
Bij het wild zijn nimmer gevallen van genezing geconstateerd, wel daarentegen bij het rund.
Aangaande de overdraagbaarheid op den mensch, deelt Bollingeb nog mede, dat vleesch van aan deze ziekte lijdende dieren, zekernbsp;dikwijls door den mensch zonder schade moet genuttigd zijn.
De dispositie voor deze ziekte is bij den mensch niet groot. Infectie door wonden bij secties moet herhaaldelijk vóórgekomen zijn zonder ernstige nadeelen.
Bollinger resumeert aldus:
1® Die Wild- und Rinderseuche, wie sie im Sommer 1878 in der Umgebung von München herrschte, ist eine neue, dernbsp;gegenwartigen Generation unbekannte Infectionskrankheit, die
24
-ocr page 384-566
primar Leim Wilde (Wildschwein und Hirscli) sicli enl-wickelt uud. sicii weiter auf Rinder und in einzelneii Fallen auch auf Pferde verbreitet.
Die Rinderseuche isl identiscli mil der Wildseuche.
2^ Die Seuclie bal in verschiedener Richlung Aelinlicbkeit mil Anthrax, mil infecliosen Erysipel, i^l aber mil keineiiinbsp;dieser Processe zu idenlificiren.
5®. Analomiscb isl die Krankbeil cbaraklerisirl diircli ver-schiedene Localisalionen: es lassl sicli eine exanlhemalische [erijsipelalose) Form der Seuclie scbarf iinlerscbeiden von einernbsp;pectoralen. Bei beiden fmdel sicb als gemeinsames Merkmalnbsp;in der Regel eine baemorrbagische Darraenlzündung.
Die aeliologiscbe Idenlilal dieser Formen ergibl sicb daraus, dass beide sicb kiinsllich in einander überfübren lassen.
4®. Das ursacblicbe Seuchengil'l isl verscbleppbar und impfbar, haflel an alien Theilen des erkrankleu Korpers, be-sonders aber im Blul, in den specificirlen Krankheilsproduklen,nbsp;im Darminhall. Dasselbe vermebrl sicb auf endogenen Wege,nbsp;ob auch auf eklogene Weise isl niclil feslgeslelll.
Das Gift sebsl bestebl wahrscbeinlicb aus einem im Blule vorhandenen aber scbwierig nacbweissbaren pflanzlicben Mikro-parasiten (Spallpilz), der jedoch met den bekannlen Slabcben-pilzen des Milzhrandes keine Aehnlicbkeil hat.
o^ Die Seuche bielel das merkvvürdige und sellene Beispiel einer anscbeinend autochtonen Enlsleliung und w'urde frubernbsp;wahrscbeinlicb zum Milzhrande gerecbnol.
6'. Die Ueberlragbarkeit der Seuclie auf den Menschen isl zweifelhaft, wabrend sicb dieselbe durch Impfung auf Schafe,nbsp;Ziegen, Pferde und Kaninchen iibertragen lassl.
T. In Anbelracbt der Verbeerungen unler dem Wilde und der immer noch fortdauernden Erkrankungen unler dennbsp;landwirlhschafllichen Ilaiisthieren sind die denkbar strengsleunbsp;Massregeln gegen die Weilerverbreitung der Seuche am Plalze,nbsp;besonders da die Moglicbkeit einer Wiederkebr der Krankbeilnbsp;in den nacbsten Jabren nichl ausgeslossen werden kann.
-ocr page 385-Verschillende redenen kunnen de uitvoerigheid van dit referaat van Bollinger’s klassieken arbeid nioliveeren. En daarvan is wel een der voornaamste de omstandigheid, dat hij de eerste is geweest, die deze ziekte als eene afzonderlijke vannbsp;de andere verwante heeft afgezonderd. In de tweede plaatsnbsp;is de beschrijving der klinische en pathologisch-analomischenbsp;afwijkingen, zoowel hij het wild als hij hel rund, voor onsnbsp;in verband met den arbeid van D. Driessen en zijne indischenbsp;collega’s van hizonder veel belang. Immers de groote overeenkomst der bevindingen hij Bollinger’s vee- en wildziekte metnbsp;die bij den zoogenaamden oedemaleuscn veepeslvorm is meernbsp;dan frappant, wat betreft den exanlhematischen of zoo mennbsp;wil den erysipelaleusen vorm vooral. Vergelijkt men voortsnbsp;de mededeelingen van den eerstgenoemden en der overige veeartsen hier te lande, over de wijze van voorkomen en de verspreiding der ziekte, met de feiten door den Münchenernbsp;veterinair patholoog geboekstaafd, dan is twijfel aan de identiteitnbsp;nog wel geoorloofd, doch zeer moeilijk te verdedigen.
Op grond dier talrijke punten van overeenkomst tusschen de epidemiologische waarnemingen te München en in deze gewesten,nbsp;werd het voor ons aanstonds meer dan waarschijnlijk dat de ziekteverschijnselen bij runderen en buffels, alhier gelijktijdig of kortnbsp;na elkander waargenomen, niet waren i’ee/;e^/verschijnselen,nbsp;maar symptomen van de ziekte , waartoe ook Driessen’s oedema-leuse veepeslvorm moet worden gebracht. Deze waarschijnlijkheid wordt zekerheid, wanneer men de uitkomsten van helnbsp;experimentieel en bacteriologisch onderzoek bij die vergelijkingnbsp;als factoren in rekening brengt.
In de derde plaats bevat genoemd geschrift een wenk ter behartiging voor de indische deskundigen en andere waarnemersnbsp;nl. te onderzoeken of gelijktijdig met of wel na of vóór hetnbsp;optreden dezer ziekte bij de huisdieren ziektegevallen bij helnbsp;wild al dan niet worden waargenomen.
Onze experimenten op wilde duiven liebben in elk geval de groote vatbaarheid der tortels aan het licht gebracht.
-ocr page 386-368
Naar wij meenen heeft een onzer veterinairen, zoo wij ons niet vergissen , de veearts Penning, ergens in Indië waargenomennbsp;dat gelijktijdig met het heerschen der veepest, wilde zwijnen innbsp;groeten getale dood werden gevonden, en op een dezer lijkennbsp;de sectie verricht met het gevolg dat tusschen de veranderingennbsp;bij het vee en bij dit dier eene groote overeenkomst werdnbsp;aangetroffen. Tot ons leedwezen hebben wij nergens de publicatie van Penning’s waarnemingen kunnen vinden , zoodat hetnbsp;onzerzijds op zijn minst genomen eene zeer gewaagde conjectuurnbsp;zou zijn, deze waarnemingen in verband te willen brengennbsp;met Bollinger’s Vieh- und WiValseuche. Toch wenschen wijnbsp;de aandacht van hen, wie het aangaat, hierop te vestigen.nbsp;Un homme averti en vaut deux.
Dat in onze bescheiden inrichting geen proeven op uitge-hreider schaal, zoo op huisdieren als op wild, genomen zijn, is eén gevolg van gebrek aan middelen, gebrek aan ruimte,nbsp;gebrek aan de noodige werkkrachten en gebrek aan tijd, tenbsp;meer daar een en ander ook door onderzoekingen van anderennbsp;aard werd in beslag genomen.
In de vierde plaats wijzen Bollinger’s dierproevenj op een groote onvolledigheid onzer experimenten, eene leemte, welkenbsp;niet groot genoeg kan worden aangeslagen, omdat het nietsnbsp;minder geldt dan de aetiologische identiliceering der verschillende symptomen-complexen waaronder deze ziekte zich voordoet.
Uit de genomen en hiervoreii beschreven proeven, is echter voldoende gebleken, dat wij ook getracht hebben deze leemtenbsp;aan te vullen. Het is ons echter tot heden toe niet geluktnbsp;den zuiveren pectoralen vorm, experimenteel te verwekken. Merkwaardig genoeg maken onze veterinaire kunstbroeders hiervannbsp;ook geen gewag, terwijl de gastrische en intestinale aandoeningnbsp;van beide zijden voldoende opmerkzaamheid hebben gevonden.
Voorts bestaat er geene volledige overeenstemming tusschen de experiraenteele uitkomsten, door Bollinger verkregen, en denbsp;onze. Deze verschillen betreffen schapen en geiten en denbsp;voederingsproef bij den stier, die alle door de entingen te
-ocr page 387-569
München de ziekte verkregen en binnen vrij korten tijd ten gevolge der infectie succombeerden, terwijl ten onzent de meestenbsp;analoge proeven een negatief resultaat opleverden met uitzondering van de jonge geil, die tengevolge eener subcnlanenbsp;inspuiting met eene emulsie eener reincultuur, succombeerde.
Wij zullen voorloopig de omstandigheden in het midden laten waaraan wij dit verschil toeschrijven, daar zij niets ter zakenbsp;doen en willen liever de aandacht vestigen op het feit dat wijnbsp;in dit opzicht niet alleen staan. De resultaten door andere onderzoekers verkregen, kunnen, zooals in het vervolg blijken zal,nbsp;deze uitspraak wettigen.
Ten slotte willen wij , ter verantwoording onzer beschouwingen naar aanleiding der indische litteratuur over dit onderwerp, speciaal met het oog op de onvolledige overweging der analogenbsp;veranderingen bij andere dierziekten ah anthrax, malleus, pexHsnbsp;hovina, mond- en klauwzeer enz., verwijzen naar Bollinger’snbsp;herinnering dienaangaande.
Van de geringe vatbaarheid van den mensch voor deze ziekte hebben wij ons kunnen overtuigen, toen bij gelegenheid vannbsp;de sectie van het ten gevolge der experimenteele infectienbsp;gestorven paard, de amanuensis en een onzer zich ter degenbsp;hebhen gewond en zonder in achtneming der gewone voorzich-tigheidsmatregelen den arbeid voortzetten gedurende een uurnbsp;na dit incident. Desniettegenstaande heeft, hoewel overvloedige gelegenheid tot eene ernstige infectie niet ontbrak, dit insult geene ernstige gevolgen gehad, afgezien vannbsp;een kortstondige temperatuurs-verheffing bij den eerstgenoemde.
Wij hebben ter gelegener plaatse recht laten wedervaren aan den moed der persoonlijke overtuiging der heeren Kleinnbsp;en VAN Lent, ofschoon wij niet nalieten de onvoldoende gronden,nbsp;waarop hunne diagnose anthrax was gesteld, in het juiste lichtnbsp;te stellen. In verband hiermede wenschen wij nog de aandachtnbsp;te vestigen op Bollinger’s verhaal over de algemeene opvattingnbsp;van den aard der ziekte vóór hem en op de gronden zijnernbsp;differentieele-diagnose, waarmede wij instemmen met uitzon-
-ocr page 388-570
dering van de zoogenaamde leeiacluige kleur van hel hloed, die wij zoo dikwijls bij onze proefdieren zagen optreden, dienbsp;niet aan mihvuur waren gevallen en welke eigenschappen wijnbsp;daarom als waardeloos voor de herkenning der verwisselings-ziekleh beschouwen.
Met het oog op de aetiologie, de symptomatologie en de epidemiologie dezer ziekte is L. Fbanck’s Zur Wildseuchenbsp;(zie litteratuur) van veel belang. De hoofdzakelijke inhoudnbsp;van dit geschrift komt op het volgende neer:
Augustus.
Evenals in 1878 heerschte toen de ziekte in dezelfde streken en ook elders in Beijeren. Verwisseling met millvuur kwamnbsp;evenals toen nog voor. Het optreden der ziekte komt geheelnbsp;met dat van anlhrax overeen d. w. z. het valt samen metnbsp;den tijd der paardenvliegen, tusschen einde Juni en beginnbsp;Van millvutir verschilt de ziekte;nbsp;l' door het veel korter incuhalie-tijdperk, dat bij Wild- en
Runderziekle slechts enkele uren bedraagt.
2' door de afwezigheid van bacteriën in het hloed. «Beiden zahireichen Impfungen, die an unserer Schule von Bolli.vgernbsp;und Bonnet ausgeführt wurden, traten niemals Bacteriën auf.nbsp;In der Lymphe der Ge.schwiilste lassen sich dagegen Micrococcennbsp;nachweisen.”
3' door hel ontbreken van de leerachtige kleur van hel bloed. (Hierin spreekt de schrijver later zich zelven tegen).
4' door de in den regel normale milt, die slechts hoogstzelden eenigszins gezwollen en week is.
o' door de immuniteit van schapen voor Wildseuche en hunne groote vatbaarheid voor miltvuur. Twee jooarffe/ï stiervennbsp;binnen 24 uren. De meeste zieke dieren vertoonen een ontste-kings-oedeem, welke het vaakst in den keelgang of aan dennbsp;hals zijnen zetel heeft en enorme dimensies kan aannemen,nbsp;zelden en dan meestal eene achterste extremiteit daartoe uitkiest.
De dieren uiten hevige pijnen en kreunen voortdurend.
B' De geelachtige celinfiltralen, welke men hij het miltvuur nooit mist, komen bij de Wildseuche niet voor. Als
-ocr page 389-571
meest constante verschijnselen der aan deze ziekte lijdende dieren vindt men, behalve het onlslekings-oedeem, haemorrha-gische enteritis of croupeiise-pneamonie en pleuritis, evenwelnbsp;in geringe uitbreiding. Franck onderscheidt, evenals Bollinger,nbsp;een emnlhemalischen- en pectoralen-vorm, heide gepaard gaandenbsp;met eene haemorrhagische enteritis en voegt er hij «Manchenbsp;unterscheiden die letztere als die inlistinale-Fovm.” Bovendiennbsp;worden bij de sectie ecchymosen aangetrolfen, die in alle weefsels of organen kunnen voorkomen. Deze laatste zijn voor dennbsp;vleeschhouwer vaak het eenige teeken ter herkenning der ziekte.
Franck maakt ook gewag van het schadeloos nuttigen van vleesch van zieke dieren door den meiisch.
Bijna alle zieke dieren sterven binnen 5 tot 18 uren na hel optreden der zichtbare ziekteverschijnselen.
In de epizoölie van 1882 was de exanlhemalische vorm overwegend. Meestal trad zwelling in de keelstreek op metnbsp;belangrijk glottis-oedeem. «Das Blut war”, en zie hier de zoonbsp;even bedoelde tegenspraak «liefschwarz und gleichmassig leichtnbsp;geronnen im Herzen und den grosseren Gefassstammen. Beinbsp;mehreren Untersuchungen ohne Bacteriën oder deren Keime.”
Betreffende het ontstaan der ziekte Iaat hij zich aldus uit:
«Wie die Seuche primar zur Entstehung kam, ist ganzlicli unbekannl. Die Erkrankungen unler dem Veilde scheintnbsp;meistens der Erkrankung unter den Rindern voraus gegangennbsp;zu sein. Es unterliegt nicht dem geringsten Zweifel, dass innbsp;den meisten Fallen die Krankheit durch Bremsen, die sich aufnbsp;inficirte Tiere oder Cadaver niedergelassen halten, verschlepptnbsp;wurde. Dafür spricht sclion die Thatsache, dass mil Ende dernbsp;Bremsenzeit (August) auch die Seuche als solche endele undnbsp;mit ihr hegann.”
Franck’s experimenten leverden de volgende uitkomsten op: Entingen op twee schapen hieven zonder gevolg. Een konijnnbsp;met hel zelfde bloed geënt, stierf.
Ter wille der merkwaardigheid haal ik het resultaat van het onderzoek van het bloed van dit dier hier aan. «Das Blut,
-ocr page 390-572
dein Herzen entnommen, ist von dunkler Farbe, iniissig geronnen und zeigt bei mikroskopischer Untersuchung zahlreiche feine Körnchen und Diplobacterien.” 1)
Infectieproeven op twee paarden werden mei positief gevolg bekroond. Een schaap met dezelfde stof als de paarden geënt, bleef in het leven. Een zwijn, gevoed met het hartevleeschnbsp;van een paard, werd niet ziek. Het zelfde dier later geïnfecteerdnbsp;met bloed van het paard, ondervond daarvan geene nadeelen.
Als controle-proef werd een deel van het bloed van het zelfde paard in een konijn gespoten. Het resultaat was negatief.
Bollinger’s mededeelingen werden aldus grootendeels door Franck bevestigd. De differentieel-diaguose tusschen anthraxnbsp;en Wüdseuche nog meer gepraeciseerd en door hem Bollinger’snbsp;hypothese, op grond der coïncidentie van het optreden en hetnbsp;verloop der epizoötie met de aanwezigheid van insecten {paardenvliegen) gehandhaafd.
Aan tegenstrijdigheden heeft hel evenmin ontbroken. Dit is o. a. het geval met de teerachtige hoedanigheid van helnbsp;bloed der aan Wüdseuche gevallen dieren, die Franck eerstnbsp;als differentieel-diagnosticum dienst heeft laten doen, maarnbsp;later door de beschrijving van het bloed als »tiefschwarz” bijnbsp;de in de epizoötie van 1882 ge.succombeerde dieren, gedeeltelijknbsp;herroept en daarna de gelijkmatige stolling beschrijft, ietsnbsp;dat met bloed van aan miltvuur gestorven dieren niet hetnbsp;geval is. Van meer belang is het verschil, betreffende de proevennbsp;op schapen, die in overeenstemming zijn met de onze.nbsp;Bollinger kon gemakkelijk schapen door infectie dooden. Aannbsp;Franck gelukte dit nimmer en wij waren daarin niet gelukkiger.nbsp;Eene verklaring voor het uiteenloopend resultaat tusschennbsp;Bollinger’s en Franck’s experimenten kan, onder meer, gevondennbsp;worden in het ras van schapen door beide onderzoekers voor hunnenbsp;proeven gebruikt, hoewel deze waarschijnlijkheid geene groote is,nbsp;daar, zoo wij ons niet vergissen, beide schrijvers aan dezelfdenbsp;inrichting werkzaam waren. Toch komt het ons niet onnoodig
In tegenspraak met de bewering op de vorige bladzijde.
-ocr page 391-575
voor hierop de aandacht te vestigen in verband met soortgelijke waarnemingen van rassen-immuniteit h. v. bij miltvuur. Daarnbsp;tegenover kunnen wij de negatieve uitkomsten onzer experimenten stellen, waarbij de waarschijnlijkheid, dat met eennbsp;ander schapenras de proeven genomen zijn, buitengewoonnbsp;groot is.
Met ons is Franck slechts in schijnbare tegenspraak, wanneer hij op zwijnen door voeding en enting met bloed geene positieve uitkomsten heeft verkregen. Voederingsproeven opnbsp;zwijnen hebben wij niet gedaan , wol daarentegen is het ons gelukt met succes een varken te infecteeren, middels eene sub-cutane injectie eener emulsie van eene reincultuur uit bloed.nbsp;De controleproef met het zelfde bloed, waarmede Franck’snbsp;zwijn werd geïnfecteerd, op een konijn, bewijst echter denbsp;afwezigheid der virulentie en daarmee de onwaarde zijnernbsp;experimenten op deze diersoort.
Overigens worden zijne infectieproeven volkomen door de onze bevestigd.
Merkwaardig is voorts Franck’s vondst van talrijke fijne korreltjes en diplo-bacteriën in het bloed en van micrococcennbsp;in de lymphe. Hij schijnt echter deze bevindingen als toevalligenbsp;bijmengselen beschouwd te hebben, zooals blijken kan uit denbsp;omstandigheid, dat hij de afwezigheid van bacteriën in hetnbsp;bloed der aan Wüdseuche gestorven dieren stelt als differentieelnbsp;diagnosticum tegenover dat bij anthrax. Al pleit deze handelwijze voor Franck’s groote omzichtigheid in de interpretatienbsp;zijner bevindingen, op grond onzer tegenwoordige kennis dezernbsp;ziekte komt ons de mogelijkheid niet geheel onwaarschijnlijknbsp;voor, dat deze onderzoeker reeds toen de oorzaak der ziektenbsp;heeft gezien. Hiervoor getuigt de morphologic en de verspreiding der microben in bloed en lymphe.
Eerst aan Th. Kitt (zie litteratuur) gelukte het, door onderzoek van oude praeparaten van Bollinger en door dat van nieuwe ziektegevallen, het bewijs te leveren dat deze infectieziekte door een specifieken bacillus, welken hij rein
. I
-ocr page 392-574
culliveenle, wordt veroorzaakt. I)c bacteriën hield hij voor zeer veel gelijkende op, maar niet geheel identisch metnbsp;die der konijnen-seplichaemia, kippencholern en varkensziektenbsp;(Schweineseuche). In zijne «Bacteriologisch- and pathologiscli-histologisclie Uebungen lur Ïliier-Aerzte enz.”, uit hij zichnbsp;hierover aldus;
«Vor vier Jahren hatte ich Gelegenheit, Vorkomnisse bacteriologisch an der Hand der Kocn’schen Methode zu unter-suchen welche eine Krankheit betrafen, die solche Rinder-seuche nach allen Merkmalen am nachslen stand, und land dabei als Erreger der Krankheit eine Bacteriensorte van aus-serordentlicher Malignilat.”
Iets verder; »In dera Blute und den blulgeraischten Gewehs-saften der an Rinderseuche crepirten Tbiere sind ani tingirten Deckglaspraparate (Fuchsin oder Gentiana) regelmassig Bacteriën von Form und Grosse der Hiihner-cholera-bacteriën nachnbsp;zuvveisen, kurze, unbewegliche Stabchen mil abgerundetennbsp;Enden und hellem, ungefarbt hleibendem Mittelstück (0,00065nbsp;m.m. lang und 0,0005 breit), ebenso kreisrunde und etwasnbsp;oblonge Bacteriënzellen. Wenn sie in einer Reihe stehen, sonbsp;sind etwas 4—6 nölhig, urn eine Linie voni Durchmesser einesnbsp;rolhen Blutkörperchens herzuslellen, indess ist ein Zusammen-hang zu Kelten nicht zu beobachlen. Ibr Sitz ist vorwiegendnbsp;im Blulserum und die Reichhaltigkeit der vorhandenen meistnbsp;eine überraschend grosse.”
Over deze door hem geisoleerde microben deelt hij verder de ondervolgende bijzonderheden mede. Zij zijn gemak
kelijk bij de
kamer-temperatuur en bij die van
gewone
het dierlijk lichaam te kweeken. Op gelatine en agar-agar groeien zij zoo wel op de op[)ervlakte als in de enlsleek innbsp;de gedaante van witte hyaline, kraakbeenacbtige droppelvormige coloniën. De gelatine wordt door haar niet vervloeid.nbsp;Op aardappelen vormen zij grauw-geelachtige, eenigszins bovennbsp;de oppervlakte uitstekende massa’s.
Infectieproeven met bloed, stukken van organen en rein-
-ocr page 393-575
culturen hebben geleerd, dat, behalve muizen en konijnen, ook runderen (subcutaan), zwijnen, een geit, een schaap, en eennbsp;paard ten gevolge der enting snel te gronde gingen. Het
gelukte hem niet, marmotten door ciitane infectie te besmetten, wel bij subcutane injectie van het virus. Door voeding metnbsp;stukjes vleescb, afkomstig van een aan de ziekte gestorvennbsp;konijn, stierven twee koolmeezen na één en anderhalven dag,nbsp;door subcutane enting werden ook duiven en m(«cAe«, meestalnbsp;in 12—24 uren gedood. Na eene subcutane injectie kreeg eennbsp;dashond eene zware erysipelateuse, daarna eene phlegmoneusenbsp;huidontsteking, genas echter spoedig.
Aan de identiteit van Kitt’s bacteriën en de onze valt op goede gronden niet te twijfelen. De morphologiscbe- en cultuurkenmerken dekken elkander, zoover zij medegedeeld zijn,nbsp;volkomen. In de resultaten der infectieproeven is wel eenignbsp;verschil, zooals bij dat op schapen. Wij hebben vroegernbsp;reeds dit zelfde punt kunnen toelichten bij gelegenheid dernbsp;vergelijking van Bolli.ngeb’s en Fr.vnk’s uitkomsten. Kitt’snbsp;experimenten hebben de proeven van den eerste bevestigd ennbsp;de onze stemmen met die van den laatste overeen. Voorts isnbsp;het ons niet mogen gelukken huisditiven te besmetten. Tortelsnbsp;daarentegen succombeeren, na subcutane infectie, zonderonderscheid. Later zullen wij nog gelegenheid hebben naar aanleiding van Hüepi’e’s arbeid hierop terug te komen.
Na Kitt’s publicatie verdienen die van den laatstgenoemden bacterioloog de meeste opmerkzaamheid, niet alleen omdat doornbsp;de groote autoriteit, waarin deze onderzoeker zich te rechtnbsp;verheugen mag, Kitt’s ontdekking algemeen ingang heeftnbsp;gevonden, maar ook omdat Hueppe’s werk, behalve eene uitbreiding en vermeerdering van onze kennis, betreffende denbsp;oorzakelijke bacteriën gebracht, ook het juiste licht heeft doennbsp;schijnen op menig feit en hij door zijne combinatie tot éénenbsp;aetiologiscbe groep dezer, in klinisch opzicht, zoo zeer uiteen-loopende ziektevormen bij verschillende diersoorten, heeft
-ocr page 394-376
bijgedragen tot een zeer wenschelijke vereenvoudiging in het groote aantal der tot heden bekende bacteriensoorten.
Aan Peb». Hueppe’s nUber die Wildseuche und ihre Bedeutung für die Nationalökonornie und die Hygiene” (zie litteratuur)nbsp;ontleen ik het volgende:
Na eene recapitulatie van de door ons hiervoren besproken publicaties van Bolunger en Franck, deelt hij mede dat Hahnnbsp;en Frieoberger de overdraagbaarheid der ziekte op paardennbsp;en zwijnen hebben aangetoond, dat het Kitt niet is geluktnbsp;rallen en hoenderen door subcutane enting en door voedingnbsp;te infecteeren en deze het eerst op het constant voorkomen eenernbsp;haemorrhagische laryngo-tracheitis bij konijnen heeft gewezen.
Wij verzuimden hiervan met opzet melding Ie maken, maar willen van wege het groote belang, dat deze aandoening voornbsp;de experimenteele makroscopische diagnostiek bezit, Kitt’s des-betrelïenden passus hier aanbalen: «Bei den Kaninchen giblnbsp;auch der makroscopische Sectionsbefiind Anthalspunkte für dienbsp;Diagnose. Es acquiriren namlich die Thiere regelmassig einenbsp;intensive haemorrhagische Laryngotracheitis. Man sieht schonnbsp;nach Abzug der Haut die Luftröhre in schwarzblauer Farbungnbsp;schimmern, und wenn man sie aufschneidet, zeigt sich dienbsp;Schleimhaut immer scharlacbroth, stark glanzend, mit schwarz-rothen und schwarzblauen Blutungsherden durchsetzt; oftnbsp;ist auch eine haemorrhagische Enteritis oder eine lobare haemorrhagische, mit Lungenoedeem complicirte Pneumonienbsp;zugegen.”
Hueppe herinnert nog aan het feit dat Bollinger bij zijne beide vormen (nl. de pectorale en de oedemateuse) zelden eenenbsp;haemorrhagische enteritis en bloedingen in de meeste organennbsp;miste, dal Kitt reeds een derden vorm nl. de intestinale beeflnbsp;opgesleld, waar bij zegt; »Die primare Entstehung könttenbsp;weit eher (als durch Insektensliche) als auf eine Aufnahme desnbsp;bezüglichen Infectionserregers, durch den Verdauungstractusnbsp;beruhend gedaclit werden , also eine Intestinalmykose vorliegen”nbsp;Hueppe handhaaft den inlestinalen vorm naast den pectoralen
-ocr page 395-en exanthematischen van Bollinger; maar heeft op de daaraan loegekende beteekenis door dezen en aan den intestinalen vormnbsp;door Kitt, nog al het een en ander af te dingen. Daar de grondslagen tot de opstelling van dezen vorm aetiologische, ennbsp;deze voor ons van zeer veel helang zijn, geef ik hier Hüeppe’snbsp;bewijsvoering in onze taal overgezel woordelijk weer:
»Bij den exanlhemalischen vorm, welke eene opvallende overeenkomst met den karbonkelachtigen, erysipelaleusen vormnbsp;van het miltvuur vertoont en welke hel eerst bij runderen,nbsp;later ook hij zwijnen werd waargenomen, treedt meestal reedsnbsp;in 6—12 uren een geweldig, sterk misvormend, ontstekings-oedeem van de huid, met plankachtige hardheid, op en eveneensnbsp;een oedeem der uitwendige weeke deelen met sereus- of sereus-haemorrhagisch infiltraal. Bij het optreden van het oedeemnbsp;aan kop en hals treden daardoor enorme vervormingen op ennbsp;zijn de slijmvliezen van den kop cyanotisch en haemorrhagischnbsp;geinlillreerd. Daar nu aangetoond kon worden door het experiment dat deze exanthemalische vorm slechts bij rechtstreek-sche bloedinfectie door cutane of subcutane enting ontstaat,nbsp;is het besluit wel gerechtvaardigd dat tot het spontaannbsp;ontstaan van dezen vorm eene wond der huid of van denbsp;toegangelijke slijmvliezen reeds vóór de infectie voorhanden zijnnbsp;moet of dat de besmetting met gelijktijdige verwonding h. v.nbsp;door de steek van een insekt moet plaats vinden. In hetnbsp;eerste geval kunnen wonden licht door beleediging, doornbsp;steenen, takken, doornen of door andere insulten als b. v. zweepslagen ontstaan zijn en bij de aanwezigheid van zulk een gelegenheidsoorzaak en bij die van het virus in den bodem of innbsp;het water, kunnen hel wentelen of woelen der dieren, ooknbsp;het opvallen van stof, de mogelijkheden voor eene infectie dernbsp;wond verschaffen.
Zeker is, dat deze exanthemalische of culane vorm spontaan voorkomt, dat hij als eene zuivere contagieuse ziekte optreedtnbsp;én van dier op dier, evenals de stelligste contagieuse wondia-fectieziekte, overdraagbaar is. Bij deze besmettingswijze van
-ocr page 396-578
wonden, welke zich als eene reclilstreeksclie opname van het virus door het bloed, ais eene zuivere septichaemie voordoet,nbsp;is het verloop meestal snel en doodelijk.
Spontaan komt echter deze vorm in den regel meer geïsoleerd voor en hij de epizoötiën is zonder twijfel de pectorale vorm zoo overheerschend, dat men, zonder de controle doornbsp;verschillend gevarieerde experimenten, de ziekte zelfs als eenenbsp;infectieuse pneumonie zou kunnen opvatten. Er ontstaat innbsp;den regel eene fihrineuse pleuro-pneumonie, meestal met pericarditis en mediastinitis in verschillende conbinaties en metnbsp;wisselende intensiteit, tol de meest uilgesproken mortiliceerendenbsp;pneumonie. De pectorale vorm duurt soms tot den zesdennbsp;dag en kan zelfs in eenen chronischen overgaan.
Deze verschillende gevolgen van het zelfde virus zijn reeds hierom zeker slechts veiH’orzaakt, deels door de verschillendenbsp;wijzen waarop de wondiufectie tot stand komt, deels door denbsp;ademhaling. Bij de opname van het virus door de longen komtnbsp;het mij voor dat van Invloed is of die opname hoofdzakelijknbsp;of wel uitsluitend door de longen plaats heeft, en of er gelijktijdig kleine of groote hoeveelheden van het virus in hetnbsp;lichaam worden gebracht, en al of niet, na vermenging met hetnbsp;speeksel, worden ingeslikt en aldus ook eene opname van dennbsp;darm uit geschieden kan.
Aan Bollinger gelukte hel reeds, door voeding met den inhoud van den sterk ontstoken dunnen darm van een, aan dennbsp;exanlhematischen vorm bezweken koe-kalf, hij een slier eenennbsp;in o4 uren doodelijk verloopenden pectoralen vorm te weegnbsp;te brengen. Een gelijktijdige infectie door de longen wasnbsp;hierbij uitgesloten, zoodat de besmetting van het darmkanaalnbsp;uil plaats gehad moest hebben.
Omgekeerd heeft Bollinger, door ciitane infectie met het hartebloed van een aan den pectoralen vorm gevallen kalf, hijnbsp;een zwijn en eene koe den erysipelaleusen vorm te voorschijn geroepen. Bij het zwijn was gelijktijdig eene fihrineuse pleuritisnbsp;incipiens, hij de koe eene haemorrhagische enteritis voorhanden.
-ocr page 397-,179
Het schijnt Hüepcë toe dat hij runderen en zwijnen het virus zich gaarne in de longen localiseert, zoodat voor hetnbsp;tol stand komen van den pecloralen vorm niet altijd de directenbsp;opname door de longen noodig is.
Omgekeerd echter kunnen zware aandoeningen van het darmkanaal ook als secundaire veranderingen optreden, zoodat lloLLiNGER te ver is gegaan door alleen den pecloralen vormnbsp;op den voorgrond te plaatsen en de gastro-enteritis slechts alsnbsp;bijzaak te behandelen, terwijl Kitt den inleslinnlen vormnbsp;overschat.
Zwijnen verhouden zich anders dan runderen. Terwijl het rund gemakkelijk van uit wonden, longen en door voeding is tenbsp;infecteeren, kunnen zwijnen tot nu toe experimenteel slechtsnbsp;van de huid uit of door de longen, maar niet van uit dennbsp;darm worden hesniet.
Paarden zijn lot nu toe experimenteel slechts gevallen door cutane enting, d. i. aan den zuiveren septichaemischen vormnbsp;(Friedberger , Hahn, Bo.xket) en Kitt vond hij subcutane enting,nbsp;behalve een van de injeclieplaats uitgaand haemorrhagischnbsp;ontstekings-oedeem, ecchymosen der inwendige organen ennbsp;hypostatische pneumonie der rechter long. Hierdoor wordtnbsp;het waarschijnlijk dat de door Schütz (Archiv für wissenschaft-liche und practische Thierheilkunde. 1882. Hd. VIII) beschrevenenbsp;genuine pneumonie der paarden, welke op de Wildseuche-pneumonie der zwijnen anatomisch frappant gelijkt, ook alsnbsp;pecloralen vorm der Wildseuche moet worden beschouwd.
Na eene nauwkeurige beschrijving van de macroscopisch pathologische veranderingen , hij de sectie van konijnen gevonden,nbsp;besluit Hüeppe dat de modus infeclionis hij konijnen niet is tenbsp;bepalen uit de seclieheviudingen.
Immuniteit na voeding en enting hij /wMijaew, die de infectie hebben doorslaan bestaal niet.
Bij rund, zwijn en paard is, bij aanwezigheid van zware longaandoeningen, met zekerheid tol infectie door de longen tenbsp;besluiten, terwijl de infectie door hel darmkanaal niet kan
-ocr page 398-S80
Worden bewezen. Alleen het subcutaan oedeem geeft recht tot het besluit van eene infectie door de huid.
Muizen succoinbeeren bijna zonder onderscheid door cutane infectie en door voeding.
Kitt vond bij enting van duiven in den m. pectoralis dezelfde pathologische veranderingen als bij kippencholera.
Hueppe verkreeg eene sterfte van aO onder zijne marmotten bij subcutane enting.
Kitt ’s proeven bij hoenderen en ratten zijn te weinig in getal om beslissend te zijn.
Hüeppe komt hierdoor tot bet volgende besluit:
»Au8 diesen Versuchen ergiebt sich, dass Edelwild, Dammwild, Rinder, Pferde , Wild- und llausschweine,nbsp;Ziegen, Kaninchen, Mduse, Tauhen und einige kleinenbsp;Vogel der Wildseuche leicht erliegen, wahrend Schafe undnbsp;Meerschweinchen wenig empfanglich sind, und dass dienbsp;negatieven Versuche besonders an Haushühneru noch vielnbsp;zu gering sind urn irgend ein Urtheil über Immünitat odernbsp;Empfanglichkeit derselben für die Wildseuche zu gestatteu.nbsp;Bei einem Theil der positiven oder negativen Ergebnisse istnbsp;ausserdem besondere Rücksiclit auf der verwendete Rasse zunbsp;nehmen. Als wichtige praktische Folgerung ergiebt sich ausnbsp;dieser Zusainmenfassung, dass die Wildseuche fast für dieselbennbsp;Thierspecies deletar ist wie der Milzbrand und dass der wich-tigste ünterschied in dieser Richlung darin bestehl, dass dienbsp;meisten Schweinerassen für Wildseuche die Schafrassen fürnbsp;Milzbrand besonders disponirt erscheinen.”
Voor ons naaste doel van belang zijn nog de volgende mede-deelingen:
Het groote aantal dezer microben in bloed en oedeem-vloeistof, maakt het mogelijk ze zonder eenige voorbereidende bewerking en zonder olie-immersie-systemen te zien, al isnbsp;het zonder een dergelijk objectief onmogelijk hare vormennbsp;nauwkeurig te bepalen.
Voor dekglas-praeparaten kunnen gebruikt worden de waterige
-ocr page 399-581
oplossingen van fiichsine, nielhylviolet, methyleenblauw en vesuvine. Voor coupes zijn alcoholische oplossingen van fuch-sine en methyleenblauw het best.
De micro-organismen zijn in het bloed zeer gelijkmatig verdeeld en overtrefTen in aantal alle bekende bacteriën-soorten. Alleennbsp;het bloed der duiven bevat, bij subcutane enting, relatief weinignbsp;microben, soms ook dat der runderen en zwijnen bij de zware,nbsp;langzaam verloopende pectorale vormen. De bacteriën bevinden zich in bet bloed meestal, dikwijls uitsluitend in betnbsp;serum, enkele malen echter in roode of witte bloedlichamennbsp;ingesloten.
In coupes van alle organen komen zij gelijkmatig verdeeld in de doorsneden der groote vaten en in de capillairen voor. Zeer zelden worden de haarvaten geheel door hen verstopt (longen en nieren). In de doorsneden van baemorrhagiënnbsp;worden zij ook aangetroffen in weefselspleten om de bloedvaten,nbsp;waar zij zich zonder scherpe grenzen in de omgeving verliezen.
Dieper dringende in den aard der bacteriën en de wijze, waarop deze in bet organisme de beschrevene veranderingennbsp;teweeg brengen zegt Hüeppe: »Vollstandig unentscbieden mussnbsp;ich die Beziehungen der Bacteriën zu den zelligen Elementen desnbsp;Blutes und der Gewebe lassen, wenn ich aucb einige Mal undnbsp;zwar speciell lm Milz und Leber die Bakteriën in Gewebszellennbsp;getroffen babe. Dringen die Bakteriën activ in die Zeilen ein,nbsp;betbeiligen sie sich an der Zerstörung von rothen Blutkörper-chen, werden sie von den amöboiden Blutzellen nacb Art vonnbsp;Phagocyten aufgenommen oder durch dieselben nacb dennbsp;Geweben transportirt und treten sie in den Geweben mit derennbsp;Zeilen in einen Kampf ein? Diese Fragen sind gewiss sehrnbsp;interessant und würdig bearbeitet zu werden. Aber die acutnbsp;verlaüfende Falie sind für die Beantwortung dieser Fragennbsp;ungeëignet und die wenigen cbronlscb verlaufenden resp: zurnbsp;Heilung gekommenen Fallen musste ich für die für micb zurnbsp;Zeit wichtigere Frage nacb etwa erlangtem Impfschulze verwenden. Ebenso muss ich die Frage nacb der biologiscben
21)
-ocr page 400-382
Seite ihrer Wirkung noch in suspenso lassen, oh also die Bacteriën dureh ihre Anwesenheit und ihre grosse Zahl vor-wiegend mechanisch wirken, oh sie einfach durch ihren Stoff-wechsel und speciell die Sauerstoffentziehung delelar wirkennbsp;oder oh sie specifische Enzyme oder toxische, basische Productenbsp;bilden.'’
Hueppe liet bloed bij kamertemperatuur staan en vond het na o maanden nog volkomen virulent.
In het bloed vertoonen de bacteriën zich voor een groot deel als korte staafjes, 2—5 malen langer dan breed, metnbsp;sterk afgeronde uiteinden, sterk gekleurde polen en ongekleurd centraalstuk. Hiervan gaan er vier op een rood bloedlichaampje. Kitt beschouwde de microben als bacillen ennbsp;vatte de daarnaast voorkomende ronde vormen op als denbsp;optische doorsneden dezer bacillen. Zelden ziet men meerderenbsp;dergelljke staafjes met elkander verbonden. Hueppe daarentegen vat ze, op grond der naast elkander in bet bloed en nanbsp;elkander in de culturen optredende vormen, op als coccen.
De bacteriën zijn onbewegelijk.
Hueppe zag involulievormen als 3—4 malen langere staafjes aan het smalste uiteinde even breed, aan het andere uiteinde daarentegen »weltstein- oder keulenförraig aufgetrieben.”
Een fructificatie op de wijze der endogene sporen heeft stellig niet plaats, wel echter zag hij dat in andere culturen, dienbsp;niet afgestorven waren, naast zwak of niet meer kleurbarenbsp;kogels, eenige ronde lichamen bet vermogen om bepaalde kleurstoffen vast te leggen, hadden behouden. Aan deze kogelvormigenbsp;cellen, van welke in deze gevallen bet behoud der soort afhing,nbsp;moet men wel de beleekeuis van arthrosporen (de Bary-Hüeppë)nbsp;toekennen.
De
in gelatine geïsoleerde coloniën zijn witte, in agar-agar
grauw-witte, speldenknop groote, kogel-ronde lichamen, welke bij zw'akke vergrooling fijn gegranuleerd zijn.
De gelatine wordt niet vervloeid. Aan de oppervlakte der gelatine ontstaat een witte vlek, welke meestal de grootte
-ocr page 401-583
eener linsenkorrel verkrijgt en zich scherp van de omgeving door eenen gladden rand afgrenst.
Op bloedserum vormen de bacteriën een fijne, doorschijnende iriseerende laag.
In bouillon ontstaat eerst eene diffuse troebeling, daarna een grauwwit neerslag. Op aardappelen vormen zij een grauw-gele,nbsp;licht promineerende laag.
De ontwikkeling houdt op beneden 12—15°C, Zij groeien ook in een aan organische stoffen en nitraten rijk bronwater bijnbsp;kamer-temperatuur en in tuinaarde bij een vochtigheidsgehaltenbsp;van SO—707o-
Zij worden gedood door 1: SOOO sublimaat-oplossing in l minuut, door 3% carbolzure-oplossing in 6 uren, door or-thophenolsulfozuur (aseptol) in l°/o-ige oplossing in 16 uren,nbsp;in 37o-ige oplossing in één uur en in 107o in 15 minuten.
In water gesuspendeerd worden de bacteriën door 80'’C. in 10 minuten gedood. Bij dunne uitbreiding van het vleeschnbsp;moeten SO^C. minstens één uur daartoe inwerken. Kooken alleennbsp;vernietigt ze zeker.
Het uitdroogen op het dekglas en zijden draadjes viel ongelijk uit. Soms waren zij na drie dagen reeds afgestorven, soms leefden zij na veertien dagen nog. ,
De strijd met desinfectie middelen moet dus zeer licht uitvallen. In eenige culturen (kamer-temperatuur en lichaamswarmte) hadden de bacteriën na 4 weken de virulentie verloren, terwijl andere, geheel op dezelfde wijze behandelde culturen, zelfs na 4 maanden nog volmaakt virulent waren.
Deze bacteriën zijn facultatieve parasieten.
Volgens Hüeppe kan de »WiUseuche” optreden als:
1®. zuivere septichaemie — cutane vorm ;
2*. intestinaal mykose — intestinale vorm;
3®. infectieuse pleuro-pneutnonie = pectorale vorm.
De groote beteekenis dezer ziekte ligt behalve in de groote mortaliteit in de enorme verbreiding, in het feit, dat zij metnbsp;verschillende andere ziekten verwisseld is geworden van wege
-ocr page 402-384
de groote overeenkomst, die zij met andere aandoeningen bij het wild en de huisdieren gemeen heeft.
Zij werd zonder twijfel reeds vóór 1878 waargenomen en ook reeds in groote verbreiding gezien, evenwel altijdnbsp;als een der vormen van miltvuur opgevat. Anatomischnbsp;en klinisch is de overeenkomst met miltvuur bijzondernbsp;groot. Men treft den zelfden karbonkelachtigen erysipela-teusen vorm, dezelfde intestinaalmykose, dezelfde bloedingen in de inwendige organen aan, die vroeger als typischnbsp;voor miltvuur golden. »Nur die Unterschiede in der Morphologienbsp;der verursachenden Bacteriën begriinden einen diirchgreifen-den ünterschied.” De pectorale vorm kan worden verwardnbsp;met de septische pleuro-pneumonie der kalveren (Poels, Fort-schritte der Medicin. 1886. N°. 12 en Nederlandsch Tijdschriftnbsp;voor Geneeskunde). Eene verwisseling is echter gemakkelijknbsp;te voorkomen, omdat de veroorzakende bacteriën hier bacillennbsp;zijn, welke, volgens Poels , overeenkomen met de bacillen vannbsp;den roodvonk der zwijnen (Schweinerothlauf) en de muizen-septichaemie. Na eene vergelijking tusschen de verschillendenbsp;ziekten, die door de zelfde of zeer veel met elkander overeenkomende bacteriën worden veroorzaakt en de uitkomsten dernbsp;experimenten van de resp. onderzoekers besluit Hueppe »dassnbsp;die Wildseuche und Schweineseuche und warhscheinlich auchnbsp;Kaninchenseptichaemie und Hühnercholera nur verschiedenenbsp;Erscheinungsformen einer einzigen Infectionskrankheit, dernbsp;Septikaemia haemorrhagica sind” en iets verder: »dass wirnbsp;jetzt in der Wildseuche eine Infectionskrankheit kennen, welchenbsp;in jeder Hinsicht neben dem Milzbrand als eine der am bestennbsp;durchgearbeiteten Infectionskrankheiten angesehen werdennbsp;muss.”
Wat betreft de beteekenis dezer ziekte voor den mensch merkt Hueppe nog op dat Hahn een twijfelaehtig geval heeftnbsp;medegedeeld van eene infectie van een werkman door den steeknbsp;van een insekt met afloop in genezing.
Bijzonder gevaarlijk schijnt de ziekte voor den mensch niet.
-ocr page 403-385
op grond der veelvuldige aanrakingen zonder opvolgende infectie. Of deprinieerende invloeden de vatbaarheid verhoogen kunnen,nbsp;zooals Brieger en Ehrlich voor het, voor den mensch andersnbsp;gevaarlooze maligne-oedeem hebben gevonden, moet nog nadernbsp;worden bevestigd.
Wij zullen den schrijver van het hoogst belangrijke opstel, welks hoofdzakelijken inhoud wij hierboven mededeelden nietnbsp;verder volgen in zijne beschouwingen over de opvatting dernbsp;miasmalisch-contagieuse ziekten uit een hygiënisch oogpunt ennbsp;de heteekenis, die deze ziekte daarvoor heeft, waaraan hetnbsp;laatste deel van zijnen arbeid is gewijd. Wij zullen ook nietnbsp;ingaan op de in enkele opzichten van de onze afwijkendenbsp;experimenteele resultaten en op de overeenkomstige bevindingennbsp;en proefondervindelijke uitkomsten, omdat ieder belangstellendnbsp;lezer ze zonder moeite zal hebben opgenierkt, maar vooralnbsp;omdat Hüeppe zelf de verklaring dier ondergeschikte afwijkingen heeft gegeven en deze onze algeheele instemming verdienen.
Wij wenschen .slechts ter loops hier de aandacht te vestigen op de uitkomsten onzer infectieproeven bij hoenders, die zooalsnbsp;uit het verdere gedeelte nog nader zal blijken, steeds negatiefnbsp;zijn uitgevallen en die in voldoend groot aantal (± 40) hebhennbsp;plaats gehad om, naar wij willen hopen, niet alleen ons, maarnbsp;een ieder de gegronde overtuiging te schenken, dat afgeziennbsp;van de plaatselijke reactie de immuniteit dezer diersoort voornbsp;de Wild- en Rinderseuche eene absolute is.
Het goed recht om de door ons onderzochte ziekte te brengen onder de groote groep van Hueppe’s Septichaemia haemorrha-gica, berust aldus, behalve op de volkomene identiteit der uitnbsp;het lichaam onzer dieren geisoleerde en reingekweekte microbennbsp;met de palhogene micro-organismen dezer groep, zoowel innbsp;morphologisch als biologisch opzicht, ook op de groote overeenkomst der experimenteele uitkomsten, die ons bovendiennbsp;de gronden hebben verschaft om onze ziekte te identificeeren metnbsp;den septichaemischen- of cutanen- of exanlhemalischen- of erysi-
-ocr page 404-S86
pelateusen vorm van Bollinger’s Wild- und Rinderseuche. Daarenboven wordt deze diagnose bevestigd door de klinische, epidemiologische en macroscopisch pathologisch-anatomische waarnemingen van D. Driessen en zijne medewerkers, die zich over het geheel genomen volkomen dekkennbsp;met die der waarnemers in Europa, al is ook hunne diagnosenbsp;eene andere geweest.
Reeds herhaaldelijk vonden wij gelegenheid de oorzaken na te gaan, die tot dit averechtsche besluit onzer veterinairennbsp;hebben geleid en de bronnen aan te wijzen, waaruit zij zijnnbsp;voortgevloeid, nl. onvolledige waarneming. De schrijvers zelvenbsp;zijn hiervan doordrongen, blijkens hunne eigene verklaring.nbsp;Onvolledig onderzoek van wege het ongebruikt laten van denbsp;gegevens, welke het microcopische onderzoek alleen kunnennbsp;verstrekken en het gemis aan de noodige objectiviteit bij denbsp;differentiatie der verschillende verwisselingsziekten, gepaardnbsp;gaande met onvoldoende kennis der jongste veterinaire litteratuur.nbsp;Dit laatste be.sluit is gegrond op het feit, dat blijkbaar onzenbsp;anders zoo verdienstelijke en werkzame veeartsen aan denbsp;BoLLiNGËR’scAe Wild- und Rinderseuche in het geheel niet hebbennbsp;gedacht. En toch verscheen de classieke monografie van dezennbsp;bekenden Münchener velerinair-patholoog reeds in 1878, dusnbsp;nu ruim twaalf jaren geleden. Achtereenvolgens verschenennbsp;in de volgende jaren de hiervoren gedeeltelijk aangehaaldenbsp;publicaties van Frank, Bonnet, Hahn en Friedberger, enz. dienbsp;na onderzoek bevestigden en aanvulden, wat na Bollinger’snbsp;mededeelingen nog bevestiging en aanvulling behoefde om dezenbsp;ziekte als een op zich zelf staand complex van pathologischenbsp;afwijkingen te handhaven. In 188S eindelijk ontdekte Tn. Kitt ,nbsp;destijds leeraar aan de Münchener Thierarzneischule den bekendennbsp;bacillus en stelde door eene groote rij van goed uitgevoerdenbsp;onderzoekingen in hoofdzaken vast, wat wij nu van de oorzakelijke parasieten dezer ziekte weten. Op Kitt’s verzoeknbsp;hebben Hueppe en Johne zijne uitkomsten aan een strengenbsp;controle onderworpen en is hieruit het bekende meesterlijke
-ocr page 405-387
artikel van den eerstgenoemde voortgesproten, dat aan de sepli-chaemia haemorrhagica en daarmede tevens aan Bollinger’s Wild-und Rinderseuche voor immer eene plaats heeft verzekerd onder de best bekende phy toparasitaire ziekten der dieren, zooals blijktnbsp;uit de daaraan gewijde hoofdstukken in de jongste leerboekennbsp;der bacteriologie. (Baumgarten, Kitt, Gunther, enz.)
Toch mogen wij dit verzuim onzer kunstbroeders niet te zwaar laten wegen, daar behalve de reeds door ons besprokennbsp;eigenaardige omstandigheden, waaronder zij werkzaam zijnennbsp;het veel te kleine aantal dier artsen, welke gedeeltelijk reedsnbsp;vóór of kort na 1878 hun ambt hier hebben aanvaard, eenenbsp;omstandigheid als verontschuldiging kan dienen, nl. de onvolledigheid ter zake van de meest gebruikelijke veterinaire leer- ennbsp;handhoeken over pathologie en de vaak onoordeelkundigenbsp;wijze, waarop daarin omgesprongen wordt met de jongstenbsp;litteratuur. Wij willen tot staving van deze uitspraak eenigenbsp;voorbeelden hiervan aanbalen. Zoo zegt b. v. Roll. (Die Tbier-seuchen. Wien 1881. Art. Bollinger’s Wild-und Rinderseuchenbsp;pg. 521. u. w.), aldus na Bollinger’s en vóór Kitt’s publicaties,nbsp;slechts het volgende :
«Das Infectionsgift besteht wahrscheinlich (!) aus einen, he-sonders im Blute, aber auch in den specilischen Krankheits-producten, im Darminhalte und in allen Theilen des kranken Thierkörpers haftenden pflanzlichen Mikroparasiten, Spaltpilze,nbsp;der jedoch mit den Bacillen des Anthrax keine Aehiilichkeitnbsp;hat. Es ist, wie die Verbreitung der Krankheit durch Fleisch-verkauf von einer verseuchten Ortschaft in benachbarte con-statirt hat, verschleppbar und, wie die Resultate der Impfungennbsp;ergeben baben, impfbar; es vermehrt sicb auf entogenennbsp;Wege oh auch auf ektogenen, ist nicht festgestellt.”
Dit is nog minder dan wat Bollinger ons heeft geleerd, hoewel het werk drie jaren na zijne eerste publicatie is verschenen.
Zoo neemt verder W. Dieckeuhoff in zijn Lehrbucb der speciellen Pathologie und Therapie für Thierarzte. Ier Band.
-ocr page 406-588
Art. Milzbrand pg. 195, dal in 1885, dus gelijktijdig met Kitt’s ontdekking verscheen, een standpunt in, dat uit denbsp;volgende aanhaling blijkt;
»Nach Bollinger soli die beim Wild im Sommer auftretende Seuche [Wildseuche) mit dem Milzbrand nicht identisch seinnbsp;Obwohl ich nicht verkenne, dass die Beobachtungen und Unter-schungen Bollinger’s alle Beachtung erfordern, so scheint mir dienbsp;Frage nach der speciellen Natur des Infectionsstoffes beim Wild-milzbrand {Wildseuche) [F) doch nicht spruchreif zu sein. Mitnbsp;dem Blute von Rothhirschen und Wildschweinen, die an dernbsp;Seuche eingegangen waren, habe ich 1874 hei Pferden wieder-holt Impfversuche angestellt. Die Impf-krankheit der Pferdenbsp;verhielt sich in ihrem Verlaufe und in den Sectionsresultatennbsp;ganz so, wie der durch Einimpfung von Blut milzbrandkran-ker Schafe erzeugte Impf-milzbrand. Ich halte es daher bei dernbsp;gegenwartigen Sachlage noch für zulassig diese Erkrankungnbsp;der Pferde dem Milzbrand zuzurechnen.”
Dus ontzegging aan het adres van Bollinger en zijne medewerkers van het recht de Wild- en Rinderseuche als eene afzonderlijke ziekte te beschouwen niet alleen, doch ook totalenbsp;negatie van de toen reeds lang ontdekte rniViruur-bacillen.nbsp;Commentaren achten wij verder overbodig.
Door H. PüTz, (Die Seuchen und Heerdkrankheiten. Stuttgart 1882. pg. 228) wordt de Wildseuche nog geindentificeerd met de Schweine-rothlauf, eene ziekte, die zooals genoegzaamnbsp;bekend is, veroorzaakt wordt door een geheel van die dernbsp;sepiichaemia haemorrhagica verschillende, daarentegen waarschijnlijk met die der muizen-septkhaemie identische bacillensoort.
Niet gelukkiger zijn geweest Fr. Friedberger en Eug. Fröhner in hunne beschouwingen over de Wild- und Rinderseuche innbsp;hun Lehrbuch der speciellen Pathologie und Therapie dernbsp;Hausthiere, Bd. Stuttgart 1887. pg. 423 u. w., althansnbsp;wat de aetiologie dezer ziekte betreft. In het jaar 1887, dus nanbsp;Kitt’s en Hueppe’s arbeid, waren zij nog in staat te schrijven:
-ocr page 407-589
»Ueber die Natur des Infectionsstoffes der Wild- und Rin-derseuche ist ziir Zeit nichts mit Sicherheit bekannt.”
In het referaat over Kitt’s en Hueppe’s onderzoekingen heet het:
dHoeppe hat ferner Kaninchen, Meerschweinchen und Mause mit Culturen von Bacteriën der Schweinesetiche der von Kittnbsp;untersuchlen Infectionskrankheit, der Uühnercholera und dernbsp;Kaninchenseplikaemie geimpft und will absolut identische Veran-derungen sowie gleiches Verbal ten der Bacteriën in dennbsp;Gewebssaften und im Blute bei allen diesen Krankheiten vor-gefunden haben. Er halt Asdier Schweineseucbe, Hühnercholera,nbsp;Kaninchenseplikaemie, Wild- und Einderseuche, ausserdeni dienbsp;Bruslseuche der Pferde für identische Krankheiten und ledig-lich für verschiedene Erscheinungsfonnen seiner Septicaemianbsp;haemorrhagica.”
«Es bedürfen indessen diese HuEPPE’schen Schlussfolgerungen noch sehr des thatsachlichen Beweises. Die eigentliche Wild-und Binderseuche, wie auch die Bruslseuche des Pferdes hatnbsp;Hueppe nienials selber gesehen, desgleichen nicht bacteriologisch untersucht. Seine ganze Theorie gründet sich auf dienbsp;Voraussetzung der Identitat der von Kitt untersuchten Bac-‘eriën einer weiter nicht hekannten Infectionskrankheit mitnbsp;Spaltpilzen, welche Kitt in alten Blutproben der Wild- undnbsp;Mnderseuehe gefunden und lediglich als an den Endpolennbsp;firbbare, den genannten Bacteriën sehr ahnlichen Kurzstabchennbsp;bischrieben hat. Diese Voraussetzung bleibt indess erst nochnbsp;zi beweisen und damit die von Hueppe gezogenen theore-tlischen Schlussfolgerungen.”
Na onze uitvoerige referaten over Kitt’s en Hueppe’s mede-deelingen komt het ons onnoodig voor het gewicht der tegenwerpingen dezer schrijvers nader te toetsen. De ongerijmdheid is hier haast tastbaar. Doch het vreemdstenbsp;van alles is nog, dat, niettegenstaande dergelijke gedachten,nbsp;zij ook in hunne verdere bewerking der ziekte een ruim gebruik maken van de mededeelingen dezer beide schrijvers.
-ocr page 408-590
zelfs den door hen opgestelden infestimlen vorm der Wild- und Rinderseuche niet eens wraken. Sapienti sat!
Dat onze veeartsen alhier niet aan septichaemia haemovrhagica hebben gedacht, zooals gebleken is, wordt hierdoor wel eenigs-zins excusable.
Er is echter meer. In de europeesche litteratuur komen wel miltvuur en andere ziekten als verwisseliugsziekten voor,nbsp;maar aan veepest heeft, blijkens de publicaties, niemand gedacht.nbsp;Dit verschijnsel is opvallend, maar behoeft geene verwonderingnbsp;te baren, indien men bedenkt dat, met uitzondering vannbsp;Rusland, waar runderpest inheemsch is, deze ziekte thansnbsp;niet meer in midden- en westelijk Europa voorkomt, althansnbsp;niet in den vorm eener epizoötie en de enkele sporadischenbsp;gevallen, door de strenge veterinaire politie-maatregelen geheelnbsp;geïsoleerd blijven. In de europeesche staten, waarin de veterinaire politie goed is georganiseerd en dus alle invoer vannbsp;smetstof is uitgesloten of spoedig wordt herkend, heeft mennbsp;dus geene redenen om bij het uitbreken eener epizoötie aan pestisnbsp;bovina te denken, te meer niet, wanneer, zooals in de omgevingnbsp;van München in 1878 het geval is geweest, de ziekte hetnbsp;eerst onder het wild hare slachtoffers kiest.
Hier was het anders gesteld. Door de gebeurtenissen van de laatste vijftien jaren heeft de runderpest eene buitengewon}nbsp;beruchtheid bij de bevolking verkregen en heeft deze ziektenbsp;voortdurend een onderwerp van deskundige zorg uitgemaakl.
Geen wonder dus dat bij eenige gelijkenis, slechts aan die ziekte werd gedacht, zoowel door den veehouder als door dmnbsp;veterinair. Neemt men bovendien de elders reeds genoemdenbsp;omstandigheden in aanmerking, die eene uitbreiding van hetnbsp;deskundig personeel wenschelijk maken en vergeet men daarbijnbsp;niet de impopulariteit der desbetreffende politioneele wetten,nbsp;die dwars tegen het eigenbelang van den vee-eigenaar indruischennbsp;en de feitelijke onmogelijkheid om ten allen tijde daaraan denbsp;strenge hand te houden, dan zal de verkeerde opvatting onzer
-ocr page 409-o91
veeartsen licht, zonal geene rechtvaardiging dan toch verschooning bij den lezer vinden.
Een andere zaak is de vraag of, zooals wij hopen durven, nu eenmaal de aandacht op de septichaemia haemorrhagica als ver-wisselingsziekte van runderpest is gevestigd en het feitelijknbsp;voorkomen daarvan in West-Java, met onomstootbare zekerheidnbsp;door ons is aangetoond, niet de mogelijkheid is geboren, dat,nbsp;zoo niet geheel, dan toch een groot deel der in deze gewestennbsp;geheerscht hebbende veepest-epizoötiën, feitelijk geen veepest-epizoötieu zijn geweest, maar epizoötiën van de BoLLiNGEa’schenbsp;Wild- und Rinderseuche.
De eenstemmige verklaring der veeartsen, die niet alleen in westelijk, maar ook in het overige deel van Java en eldersnbsp;Driessen’s zoogenaamden oedemateusen vorm van veepest hebbennbsp;waargenomen, in verschillende jaren, en de door deskundige ennbsp;niet deskundige ambtenaren aan de Regeering gerapporteerdenbsp;verschijnselen bij epizoötiën onder den veestapel in hunnenbsp;afdeelingen, maken zulks meer dan waarschijnlijk.
De beslissing moet de toekomst brengen door in alle richtingen voortgezet nauwkeurig onderzoek.
Tot besluit een woord van dank aan het Bestuur der Vee-artsenijkundige Vereeniging alhier, dat ons voortdurend heeft gesteund met de verschaffing van kostbare proefdieren, zondernbsp;welke wij niet in staat zouden geweest zijn, door gebrek aannbsp;de noodige fondsen, onzen arbeid tot dit einde te brengen;nbsp;eene betuiging van groote erkentelijkheid aan den heernbsp;D. Driessen voor de daadwerkelijke en bereidvaardige hulp in zoonbsp;menig opzicht van hem ondervonden, voor het ruime gebruiknbsp;van zijn private veterinaire bibliotheek en voor de vrijgevigheid, w^aarmede hij ons toestond van zijn geschrift dat gebruik te maken, dat wij noodig oordeelden.
-ocr page 410-392
Litteratuur.
Bollinger. Ueber eiiie neue Wild- und Riiiderseuche, welche im Sommer 1878 in der Umgelnmg von Münchennbsp;beobachtet wurde. Müncben. Finsterlin. 1878.’nbsp;Referaat in bet Aerlzliche Intelligenzblatl. 1878.nbsp;Bespreking in bet Deutsche Zeitsclirift fur Thierheil-kunde und vergleichende Pathologie. Bd. V. pag. 8S.nbsp;Referaat van Schülz in bet Archiv fur wissen-scbaftliche und practische Thierbeilkunde Bd. V.nbsp;pag. 67 u. w.
Th. Kitt. Ueber eine experimentelle der Rinderseuche ahnliche Infectionskrankheit. Sitzungsberichte der Gesellscbaftnbsp;fur Morphologie und Physiologie. I. Müncben 1883,nbsp;in Koch’s Revue lur Thierbeilkunde. 1885 en innbsp;bet Jahresberichl der Münchener ïhierarzneischulenbsp;pro 1883—1886. Voorts in zijne Bakteriologischenbsp;und patholog.-histiologische Uebungen für Thier-aerzte und Studirende der Thierbeilkunde. Wiennbsp;1889. pag. 227 u. w.
L. Franck. Zur Wildseuche. Deutsche Zeitschrift für Thier-medicin und vergleichende Pathologie. Bd. VII. S. 293. 1882.
Hueppe. Ueber die Wildseuche und ihre Differenzen gegen den Milzbrand. Tagebl. d. 50 Versammlg. deutschernbsp;Naturforscher und Aerzte in Berlin. 1886. S. 324.
Id. Ueber die Wildseuche und ihre Bedeutung für Nationalökonomie und Hygiene. Berl. klinischenbsp;Wochenschrift 1886. Novemberheft N°. 44—46nbsp;en Archiv für wissenschaftliche und practischenbsp;Thierbeilkunde. 15quot; Bd. 1887 pag. 201 u. w.
Friedberger. Rinderseuche. Deutsche Zeitschrift für Thierme-dicin und vergleichende Pathologie. Fünftes Sup-plementsheft Jahresbericht der K. Centr. Thier-arzneischule in Müncben 1880/81. Leipzig. Vogel.
-ocr page 411-393
Th. Kitt. Notizen über eiiie der Rinderseucbe (Bollinger’s) ahnliche Infectionskrankheit. (Septichaemia liae-morrhagica Hueppe.)
Deutsche Zeitschrift für Thiermediciu und ver-gleichende Pathologie, 10*^® Suppleiiientheft.
JoHNE. Birch-Hirschfeld’s Lehrbuch der pathologische Anatomie. 3' Auflage. 1886.
Referaat over Kitt’s Ueber eine experimentelle der Rindersenche (Bollinger’s) ahnliche Infectionskrankheit in Fortschritte der Medicin. 1886. N°, 12.nbsp;IV® Jahrgang pg. 414.
M. F. Roll. Die Thierseuchen. Wien 1881 Art. Bollinger’s Wild- und Rinderseucbe pg. 321 u. w.
ml
W. Dieckerhofp. Lehrbuch der speciellen Pathologie und Therapie für Thieraerzte. I® Bd. Hirscliwald Berlin 1883. pg. 193. Art. Milzbrand.
Fr. Priedbeeger und Eug. Fröhner. Lehrburch der speciellen Pathologie und Therapie der Haiisthiere. IP Bd.nbsp;F. Enke. Stuttgart, 1887. Art. Wild- und Rinder-seuche pg. 423 u. w.
PuTSCHER. Verhandlungen der Münchener Thieraerztlichen Vereins. Ref. Adam’s Wochenschrift. 1879. S. 190nbsp;1880 S. 13. 1882. S. 269.
D. Driessen. Bijdrage tot de Runderpest-geographie. Geneeskundig Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië. Deel XXI. afl. 5, 4, 1881. Ernst k C°. Batavia.
Bijdrage tot de Runderpest-geographie. Vee-artsenijkundige Bladen voor Nederlandsch-Indlö. Deel III, aflevering 4. 1889. Ernst amp; C°. Batavianbsp;en Noordwijk.
Over een nog onbeschreven vorm van Runderpest (Manuscript.)
J. M. VAN Vleuten. De bestrijding der runderpest in de resi-dentiën Batavia en Krawang, gedurende de jaren 1883/84 enz. Veeartsenijkundige Bladen. Deel
-ocr page 412-394
11. afl. 1, 2, 3 en 4. 1887. Ernst Sc C°. Batavia en Noordwijk.
C. Praenkel. Grundriss der Bakteriënkunde. pg. 330 u. w. P. Baumgarten. Lehrbuch der pathologischen Mykologie. pg.nbsp;489 u. w. H. Bruhn. Braunschweig.
Jahresbei'ichte über patbogene Microorganisuien op verschillende plaatsen.
C. Günther. Einfübrung in das Studium der Bakteriologie. u. s. w. Leipzig. Thieme. 1890.
VERKliARlKe DER PliATEN.
PI. I. lig. 1. Twee steekculturen iii vleesch-pepton-gelatine. a. colonies geïsoleerd.nbsp;h. colonies dichter op elkander.
Vergr. V2: 1-
lig. 2. Bloed eener tortelduif met bacillen der septi-cbaemla haemorrbagica.
Vergr. 800; 1.
PI. II. Temperatuurscurven bij verschillende proefdieren (zie tekst).
M.B. Abusievelijk is in den tekst deze plaat als plaat I aangegeven.
I
-ocr page 413- -ocr page 414-#
T
DOOR
D nSlIESSEN.
Veearts.
De geachte lezer zal, hij keiinisiiiaking met boveustaanden titel, wel onmiddellijk begrijpen dat dit tijdschrift-arlikel zijnnbsp;oorsprong vindt in de publicatie van v. Eecke’s artikel: Septicaemia haemorrhagica onder den veestapel in Nederlandsch-lndiê,nbsp;gepubliceerd in het »Jaarverslag van het L'aboralorium voornbsp;pathologische anatomie en bacteriologie te Weltevreden overnbsp;het jaar 1890”, en door de Veeartsenijkundige Vereeniging innbsp;haar Tijdschrift, Deel V, pag. 285, overgenomen.
Hoofdzakelijk spruit dit artikel voort uit de door den heer v, Eecke aan het slot van zijn artikel (pag. 391) (‘) gestelde vraag;
»Een andere zaak is de vraag of, zooals wij hopen durven, »nu eenmaal de aandacht op de Septicaemia haemorrhagica alsnbsp;»verwisselingsziekte van runderpest is gevestigd en het feilelijknbsp;«voorkomen daarvan, in West-Java, met onomstootbare zeker-«heid door ons is aangetoond, niet de mogelijkheid is geboren,nbsp;«dat, zoo niet geheel, dan toch een groot deel der in dezenbsp;«gewesten geheerscht hebbende veepest-epizoötiën feitelijk geennbsp;«veepest-epizoötiën zijn geweest, maar epizoötiën van denbsp;«BoLLiNGER’sche Wild- und Rinderseuche”.
(1) Waar in dil artikel naar een pag. wordt verwezen, betreft die terugwijzing uitsluitend de paginatuur der Veeartsenijkundige Bladen, Deel V.
-ocr page 418-396
»De eenstemmige verklaring der veeartsen, die niet alleen sin westelijk-, maar ook in het overige deel van Jara en eldersnbsp;»Driessen’s oedemateuzen vorm van veepest hebben waargeno-»men, in verschillende jaren, en de door deskundige en nietnbsp;«deskundige ambtenaren aan de Regeering gerapporteerdenbsp;«verschijnselen bij epizoötiën onder den veestapel in hunnenbsp;«afdeelingen, maken zulks meer dan waarschijnlijk.”
«Do beslissing moet de toekomst brengen door in alle rich-«tingen voortgezet nauwkeurig onderzoek.”
Het meer dan waarschijnlijke positieve antwoord, dat de heer v. Eecke onmiddellijk op de door hem gestelde veronderstelling geeft, kan niet anders voortvloeien dan uit eennbsp;identificeering van den oedemateuzen vorm van runderpestnbsp;en de BoLLiNGEa’sche Hinder- und Wildseuche, welke identificeering gegeneraliseerd wordt op grond van;
1°. de eenstemmige verklaring der veeartsen die niet alleen in westelijk-, maar ook in het overige deel van Java ennbsp;elders Driessbn’s oedemateuzen vorm van veepest hebbennbsp;waargenomen in verschillende jaren;
2°. de door deskundige ambtenaren aan de Regeering gerapporteerde verschijnselen hij epizoötiën onder den veestapel ;
de door niet-desknndige ambtenaren terzelfder plaatse
ingediende gelijksoortige rapporten.
Hoogst belangrijk en plichtmatig komt het ons voor, V. Eecke’s beschouwingen omtrent de Indische literatuur, tenbsp;toetsen aan feiten en logica, om te zien of daaruit ook differen-tieel-diagnostische momenten resnlteeren, waarop men eennbsp;uitsluiting van een der genoemde ziekten verantwoorden kan.
Indien dal het geval is, zullen wij voor de veeartsenijkundige politie direct nul kunnen trekken uit v. Eecke’s onderzoekingen.
In het tegenovergestelde geval zullen, zoo als wij durven hopen, de controversen, die zich in dit vraagstuk voordoen.
597
aanleiding geven tol verder onderzoek, zoo noodig tol rectificatie van liet eenmaal geschrevene (1 2).
Wij wensclien ons onderzoek te beginnen bij bel begin. quot;
'ti
De buffel, waarvan de ziekteproduclen, die uitsluitend materiaal leverden voor de reeks van proeven, en waarvan ook de thans nog levende bacillen in bel Laboratorium afkomstignbsp;zijn, stierf en werd daarop door den Gouvernemenls-veeartsnbsp;P. A. VAN Velzen, bij leven en dood, Uunderpest geconstateerd,nbsp;te midden eener overweldigende runderpest-epizoolie ondernbsp;'verschillende vormen.
Uit die ziekteprodlieten hebben de beeren Eijk-uan en v. Eecke een bacil gecultiveerd en bacteriologisch, microscopisch ennbsp;experimenteel aangeloond, dat die bacil is de oorzaak van denbsp;BoLLiKGER’scbe Hinder- und Wildseuebe.
Wanneer dan ook de heer v. Eecke zegt, dat met onomstootbare zekerheid aangetoond is, dat septicaemia bae-niorrbagica op West Java voorkomt, onderschrijven wij dit gaarne zonder verder onderzoek.
V. Eecke’s meesterschap in hel banteeren van den raicro-skoop, in bet waarnemen van morphologiscbe en biologische eigenschappen van rein gecultiveerde liacillen , in experimenleelenbsp;pathologie gaarne erkennende, gaan wij stilzwijgend overnbsp;tot de plaats in zijn artikel, alwaar bij de'«klinische ziekte-»verschijnselen, zooals die zijn waar te nemen bij builen hetnbsp;«laboratorium door de kwaal aangetaste dieren”, in rekeningnbsp;brengt bij bel onderzoek naar de al of niet toegeboorigbeidnbsp;zijner ziekte tol een der genoemde n. 1. de door Huecpe gevormde groep der septicaemia baemondiagica (pag. 543).
26
(O Wij verwijzen Iiier naar liel motto, waaronder wij, in ons eerste ge-sclirift, in zake veepest, opgetreden zijn r
• Publier votre pensee, ce n’est pas iin droil, c’est tin devoir, étroite
• nbsp;nbsp;nbsp;obligation de quiconqne a nne pensee, de la produire cl meltre au jour
nbsp;nbsp;nbsp;pour Ie bieii conimun ; car, si voire pensee est bonne, on en profile, mauvaisenbsp;•OU la corrigo cl Pon profile encore.” (Paul Louis CouiuEr..)
-ocr page 420-398
Tot dat doel wendt liij zich tot de literatuur.
V. Eecke gevonden Ie liel)-
lOver
een
De Indische vermeent de heer hen in een hem afgestaan manuscript, getiteld :nbsp;nog onbeschreven vorm van veepest.”
Dat manuscript werd door ons, van wege de onvolledigheid, voor publiciteit nog niet rijp geacht. Ware dit het gevalnbsp;geweest, reeds lang ware de publicatie gevolgd, Avant helnbsp;stuk dateert Januari 1890, en op dat punt achten wij onsnbsp;volkomen meerderjarig.
Nu de heer v. Eecke onder de vrijgevigheid, waarmede wij hem toestonden van het manuscript dat gebruik te maken,nbsp;wat hij zou noodig oordeelen, ook begrepen heeft «publicatienbsp;van hel manuscript”, zullen wij van die vrijgevigheid geennbsp;woord terug nemen. Integendeel, wij erkennen zijn rechtnbsp;daartoe.
Maar wel hebben wij ons afgevraagd hoe de heer v. Eecke, die, blijkens zijne onderzoekingen aangaande de bacil vannbsp;septicaemia haemorrhagica, zijn studiën breed opvat, het durftnbsp;te ondernemen, een wegens onvolledigheid voor publicatienbsp;door den schrijver nog niet vatbaar geacht geschrift totnbsp;grondslag te nemen zijner studiën omtrent de wijze van optredennbsp;der ziekte, hare verspreiding, de mortaliteit en de morbiditeitnbsp;in bel algemeen van alle epidemiologische facta.
Dit voor rekening van den heer v. Eecke latende, wenscheu wij ons strikt te bepalen tot het onderzoek of, zooals reedsnbsp;gezegd, uit zijne beschouwingen omtrent de Indische literatuurnbsp;differenlieel-diagnoslische momenten resulteeren.
Wij wenschen dal onderzoek te beginnen door het verbaal te leveren, hoe of wij tot de onderkenning van een oedema-teuzeu vorm van Runderpest gekomen zijn. Dan zullen wij ziennbsp;dal zulks volstrekt niet overeenkomt met de voorstelling, dienbsp;de heer v. Eecke daarvan had, toen hij zijn studiën maakte.
Volkomen waar is hel, als de heer v. Eecke schrijft dat de plaatselijke of meer algemecne, vaak enorme zwellingen der
-ocr page 421-siih-cutis op ons een groeten indriik gemaakt hebben en de aanleiding zijn geweest lot nader onderzoek (pag. oUö).
Te midden eener overweldigende runderpest-epizoötie, namen wij die zw'ellingen waar. Maar nimmer zagen wij daarinnbsp;een verschijnsel van runderpest, totdat wij de handen vrijnbsp;kregen en een nader onderzoek insteldeii naar dit buitengewoon verschijnsel, dat ons nog nimmer voorgekomen was.
En wij waren niet weinig verbaasd bij nader onderzoek, bij leven en dood, lot de conclusie te komen dal hel dier hijnbsp;leven aan Runderpest geleden had. Dat maakte onze belangstelling nog meer gaande,'want in geen enkel leerboek haddennbsp;wij in het klinisch ruuderpesl-beeld die zwellingen opgegeveunbsp;gevonden. Wij gingen voort, Jaren voort met telkens ennbsp;telkens hetzelfde te vinden, totdat wij onze waarnemingen, innbsp;aanleekeningen op papier gesteld , voor zooverre ze zich daartoenbsp;leenden, tol een geheel samen vlochten ten einde hel onzenbsp;Collega’s ter aanvulling met hunne waarnemingen, voor tenbsp;leggen.
En wat zien wij nu uit die aanvullingen ? De Gouvernements veeartsen A. Driessev , P. A, vanVelzen, W. J. Esser hebbennbsp;in hoofdzaak dezelfde waarnemingen te hoek gesteld. Denbsp;Gouvernements veearts C. A. Peanino diagnosticeerde hij levennbsp;miltvuur. Dus hij zag in die zwellingen, zoo min als wij,nbsp;primitief een verschijnsel van runderpest. Maar onderzoek nanbsp;den dood leerde hem «duidelijk , dal de ziekte een eigenaarJigennbsp;«vorm van runderpest moest zijn, aangezien de pathologischenbsp;«veranderingen der huiksingewanüeii volkomen instemden metnbsp;«die, welke bij den gastrischen vorm van runderpest wordennbsp;«waargenomen” (pag. oa2).
De Gouvernemenls-veearls Klein, constateert miltvuur in hel onderdislricl Tjilamaja, in Mei 1883 hij een gelijk klinisch beeld.nbsp;Hij heeft geen sectie kunnen houden (pag. 531/51)2). Dat geval herinnert hij zich, toen hij reeds lang naar Sumatra snbsp;Westkust vertrokken was en daar ter plaatse, te midden dernbsp;ter Kuste heerschende runderpesl-epizoölie, soortgelijke ziekle-
il
400
beelden te zien kreeg. Bij gestikte buflfels nam bij «geprononceerde verschijnselen van veepest waar”. Datzelfde gebeurde in de residentie Benknelen. En nu wil bet ons voorkomen, dat dit nader onderzoek hem heeft doen nadenken over zijn diagnose miltvuur, eenige maanden en jaren vroeger gesteldnbsp;en hij daardoor tot de conclusie komt dat hij «vermoedelijk innbsp;«Mei 1883 in het onderdistrict Tjilcmaja, afdeeling Kraivancf,nbsp;«met veepest te doen had, hoewel door veearts v. Lent en hemnbsp;«miltvuur werd geconstateerd” (pag. 531).
Resumeerende zien wij dus dat geen één der waarnemers, runderpest diagnosticeerde op het klinische beeld alleen. Integendeel, hij het klinische beeld, zonder meer, aan een anderenbsp;ziekte dachten en eerst bekeerd werden en gebracht tot denbsp;diagnose «runderpest” na herhaalde malen op bet lijk sectienbsp;gemaakt en constant gevonden te bebben de macroscopischenbsp;pathologische anatomische veranderingen, aan runderpest eigen.nbsp;Dientengevolge trad er een runderpeslvorm bij buffels op,nbsp;die een nog onbeschreven klinisch verschijnsel, dat grootennbsp;indruk veroorzaakte bij de waarnemers, vertoonde; een verschijnsel , zoo op den voorgrond tredende, dat naar dit verschijnselnbsp;de vorm een naam kreeg.
Gaan wij nu na, hoe de heer v. Eecke de zaak voorstelt. Al datlelljk lezen wij op pag. 557;
«Wij meenden, zonder de perken der wellevendheid te «overschrijden, het huvenstaande neer te mogen schrijven,nbsp;«doordrongen als wij zijn van den wetensebappelijken zin vannbsp;«den schrijver van het stuk, welks inhoud'wij nagenoeg in-«toto hier mededeelden, en van dien zijner Collega’s, die hemnbsp;«in zijnen arbeid hebben gesteund. En in de wetenschap isnbsp;«immers alleen de waarheid het doel van elks streven. Opnbsp;«onvolledigheid tot onjuistheid in de gevolgtrekking voerende,nbsp;«mag daarom worden gewezen. Die onvolledigheid blijkt, he-«halve uit de reeds aangeduide middelen van onderzoek, uil
-ocr page 423-401
¦oden grondslag, waarop het gemeenschappelijk onderzoek werd oopgebouwd nl. het vooropgevalle denkbeeld dal hier veepest {pestis,nbsp;»bovina) aanwezig is
Waarlijk verwondert liet ons in hooge mate, den lieer v. Eecke doordrongen te zien van onzen wetenscliappelijken zin en vannbsp;dien onzer collega’s, terwijl hij ons in denzelfden volzin toedichtnbsp;een vooropgevat denkbeeld als grondslag onzer verdere werkzaamheden.
Als de grondslag onzer werkzaamheden is geweest, zooals de heer v. Eecke zegt: «hier is veepest aanwezig”, dan wordtnbsp;daarmèe, naar hescheiden meening, tevens gezegd dat allenbsp;verdere waarnemingen door dien grondslag zijn geinfluenceerd.
In deze onze meening worden wij versterkt, wanneer wij op pag. 559 lezen, dat men ons over de onvolledigheidnbsp;«onzer symptomatologie niet mag hard vallen, te eerder niet,nbsp;«omdat wij tot de eersten hebben behoord, die veepest innbsp;oNederlatidsch-lndië hebben gediagnosticeerd en deze ziektenbsp;odaardoor voor ons iets aantrekkelijks heeft gekregeii”.
i!-:ï
Werkelijk, de wetenschappelijke zin die de heer v. Eecke ons welwillend toekent, heeft hij toch zeker niet in een dergelijke handeling ontdekt.
Voor mij zou iemand , aldus diagnosticeerende en handelende, zich aan grof plichtsverzuim schuldig maken, waarop zelfsnbsp;het «Errare humanum est”, niet zou mogen toegepast worden.
Met dien hril bekeken, is hel ons duidelijk, dat de heer V. Eecke geen vrede heeft met onzen arbeid, en de doorhemnbsp;gediagnosticeerde septicaemia haemorrhagica, geïdentificeerdnbsp;heeft met den oedemateuzen vorm van veepest in de eerstenbsp;plaats voor alle gevallen en in de tweede plaats in hoogenbsp;waarschijnlijkheid, zoo niet voor alle, dan toch voor een grootnbsp;deel der in deze gewesten geheerscht hebbende runderpest-epizoötiën.
402
Aanneoiende dat v. Eecke ’s vooronderstelling van gewerkt te hebben op den grondslag van een vooi’opgeval denkbeeld,nbsp;den heer v. Eecke in een oogenblik van goed te verklarennbsp;geestdrift over zijn verkregen resultaat, der pen ontvloden is,nbsp;zullen wij aan de hand van zijn artikel, onderzoeken of denbsp;boven omschreven identificeering, op dit oogenblik reeds rechtnbsp;van bestaan heeft.
Wij beginnen met bier nogmaals te wijzen op bet feit dat de door den beer v. Eecke in het laboratorium gediagnosticeerdenbsp;septicaemia haemorrbagica verwekt werd met bacillen, gecultiveerd uit ziekteproducten van één en hetzelfde dier. Aangeziennbsp;de diagnose der ziekte van dat dier luidde; «runderpest onder eennbsp;oedemateuzen vorm”, en met de bacil, uit daarvan afkomstigenbsp;ziekte-producten gecultiveerd, septicaemia baeraorrhagica verwekt werd, zegt de heer v. Eecke op pag. 558;
«Door de uitkomsten onzer proeven op verschillende dier-«soorten, bleek, dat de zoogenaamde oedemateuse vorm van nveepest (Driessen) werd veroorzaakt door specifieke, duidelijknbsp;«gekarakteriseerde phyto-parasieten, in vorm en eigenschappennbsp;«zeer veel overeenkomende of geheel identisch met die dernbsp;«septicaemia haemorrbagica (Hueppe).”
AIzoo geen runderpest, alleen septicaemia haemorrbagica. De Gouvernements-veearts P. A. v. Velzen, die de diagnose: «runderpest onder een oedemateuzen vorm” stelde, zegt daaromtrentnbsp;in een particulieren brief; «Behalve de oedemateuze zwellingen,nbsp;«zag ik bij de sectie altijd dezelfde darm-veranderingen alsnbsp;«bij gewone veepest; waren ze zeer kort ziek geweest, zoo zagnbsp;«men alleen het begin dezer verschijnselen in het allereerstenbsp;«stadium. Ik heb toen veel sectiën gemaakt, maar helaasnbsp;«geen aanteekeningen gehouden. Wie zou men dat in hetnbsp;«Hollandsch, in de open lucht ook kunnen laten opschrijven.”
Is nu niet de analogie wat ver getrokken, te zeggen op grond der uitkomsten der proeven op verschillende diersoorten,nbsp;genomen met een bacil, afkomstig van een dier, dat volgens
-ocr page 425-405
V. Velzen leed aan den oedeinateuzen vorm van veepest, dat de oedemaleuze vorm van veepest (Driessun) veroorzaakt wordtnbsp;door een bacil, identisch met die van septicaemia haemorrhagica ?
Mag op grond van de iiilkoinsten dier proeven, genomen met zulk eenzijdig materiaal, gezegd worden, dat alle oedemateuzenbsp;runderpest, door deskundigen gediagnosticeerd in het verloop van tal van jaren, onafhankelijk van elkafir, langs denzelf-den weg van onderzoek, op verschillende punten van Neder-landsch-Indië, geen runderpest was, maar septicaemia haemorrhagica ?.
Over den moed, noodig tot zoo ver strekkende gevolgtrekkingen, uit zulke gegevens, hebben wij bij de lezing van V. Eecke’s artikel verbaasd gestaan.
Maar wij hebben ons direct afgevraagd, of de heer v. Eecke soms hij het maken zijner gevolgtrekkingen mank ging aan hetnbsp;euvel dat hij vermeent hij ons ontdekt te hebben. Op pag.nbsp;357, lezen wij toch;
»Aan toevallige coïncidentie of eene andere diagnose heeft «men blijkbaar niet gedacht”.
In het laboratorium toch is, op onze instigatie, de proef genomen en een runderpest-ziek kalf gesneefd, tengevolgenbsp;eener injectie met de bacil van septicaemia haemorrhagicanbsp;en is daarmeê dus bewezen, dat de twee kwestieuze ziektennbsp;bij een en hetzelfde dier gelijktijdig kunnen voorkomen.
¦ f', 1
Is het nu wel door den heer v. Eecke bewezen, dat bij hel dier, waarvan de ziekteproducten afkomstig waren, naast de doornbsp;hem geconstateerde ziekte, tegelijkertijd geen runderpest aan-w'ezig was? Volstrekt niet.
En volgens de hiervoor geciteerde verklaring van den Gou-vernements-veearts v. Velzen, was er wel degelijk runderpest hij bedoeld dier aanwezig, een verklaring gebaseerd op onderzoek hij leven en dood.
Diens diagnose komt dus weer te staan naast die, waarvan in hel door den heer v. Eecke gepubliceerde manuscript sprake is.
-ocr page 426-404
Allen zijn gelijkluidend. En nu, terwijl deze regelen geschreven worden, deelt de Heer C. van Heelsbebgen, Mililair-paarden-arts 2' ld., gedurende 1881—1884 gedetacheerd bij den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst alhier, mij mede, dat hem in diennbsp;tijd meerdere gevallen in de Pteanger Regentschappe7i\oovgokomennbsp;zijn, volkomen identisch met den kwestieuzen zieklen-vorm,nbsp;en welke gevallen, tot zijne verbazing, bij sectie het meestnbsp;volledige beeld der pathologische anatomie van Runderpestnbsp;opleverdeu.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•,
Wij zien dus, dat alle veterinairen, die in deze mêe spreken kunnen, onafhankelijk van elkaar, op grond derzelfde gegevens,nbsp;nl. hoofdzakelijk op die, verzameld op het lijk, dezelfde diagnosenbsp;stelden.
En nu, omdat de heer v. Eecke, bij één dier gevallen, de bacil van septicaemia haemorrhagica vindt, wordt allesnbsp;geïdentificeerd met de door hem geconstateerde bacil.
Maar hoe verantwoordt de heer v. Eeckis dan de unaniem geconstateerde pathologische-anatomie van Runderpest? Datnbsp;zullen wij nu zien.
Op pag. 555 lezen wij;
»Overigens schijnen alle andere afwijkingen, volgens onze «veeartsen, overeen te stemmen met die hij veepest wordennbsp;«aangetrolfen. En dit geldt niet alleen van de klinische symp-»tomen, maar ook van de macroscopische lijkbevindingen.nbsp;»Waarop deze identiteit ten slotte neerkomt, wordt nei'gens iiil-»voerig uit een gezet, en zou daarom aangenomen mogen worden,nbsp;«dat daaraan niets ontbreekt, niettegenstaande door enkele des-«kundigen soms, op grond dier zelfde bevindingen, miltvuur werdnbsp;«gediagnosticeerd (Klein en van Lent).” (')
Werkelijk zou de bewering der veeartsen, dat de macroscopische lijkbevindingen hen tot de diagnose runderpest brachten, een gevoeligen schok in geloofwaardigheid krijgen, als werke-
(1) Wij cursiveeren.
-ocr page 427-405
lijk enkele deskundigen soms op grond dier zelfde bevindingen miltvuur gediagnosticeerd hadden. De heer v. Eecke iioeuil onsnbsp;als deskundigen, die in deze van aller waarneming zouden afwijken, de lieeren Klein en v. Lent.
r.'i
En de heer v. Eecke neemt zelf uit het hem ten gebruike afgestane manuscript over, de verklaring van den heer Klein,nbsp;dal hij miltvuur constateerde, evenwel geen sectie heeft kunnennbsp;houden. Ja, nog meer, toen hij later op dergelijke gevallen sectienbsp;maakte, nam hij geprononceerde verschijnselen van veepestnbsp;waar, en begon toen aan zijne vroeger gestelde miltvuiir-diagnose te twijfelen.
Hoe komt nu de heer v. Eecke de unaniem geconstateerde feiten afbreuk te willen doen, door te zeggen dat Klein en V. Lent op grond dier geconstateerde feiten, miltvuur onderkenden ?
Wij weten het niet, maar zeker is het, dat de moed, die wijlen de heer Klein toonde te bezitten, door zijn vroegerenbsp;diagnose voor hoogst waarschijnlijk foutief te verklaren, op grondnbsp;der naderhand gehouden sectiën, werkelijk erkenning verdientnbsp;en de waarnemingen zijner collega’s geen afbreuk doet, zoo-als de heer v. Eecke zegt, maar ze nader bevestigt.
ir',:
De heer v. Eecke brengt ook liulde aan de uitspraak van den heer Klein. Maar terwijl wij hulde brengen aan den moed,nbsp;waarmede hij zijne collega’s steunde in hunne waarnemingen,nbsp;ziet de heer v. Eecke-dien moed in de bedenkingen, die Klein’snbsp;diagnose aanbrengt tegen den grondslag, waarop het gemeenschappelijk onderzoek werd opgebouwd, n. I. het vooropgevaltenbsp;denkbeeld dal hier veepest aanwezig is. Op pag. 557 tochnbsp;staat te lezen: «Behalve door Klein en v. Lent, zijn tegennbsp;«dezen grondslag geene bedenkingen van deskundige zijde in-«gebracht, zoodat daarom de verdere epidemiologische waar-»nemingen in verband werden gebracht met veepest.”
En verder op pag. 559:
»De controle van de zijde zijner (Driessen’s) collega’s had «scherper kunnen zijn, en in dit opzicht moet men de
-ocr page 428-406
«afwijkende nieeiiingen van de reeds genoemde heeren Klein »en V. Lent alle recht laten wedervaren.”
»Te betreuren is het slechts, dat de sectie in hunne gevallen, «niet werd verrichl en de diagnose alleen werd gesteld opnbsp;«grond van het klinische symplomen-beeld.”
En op pag. 569:
«Wij hebben ter gelegener plaatse recht laten wedervaren «aan den moed der persoonlijke overtuiging der heeren Kleinnbsp;«en V. Lent, ofschoon wij niet nalieten de onvoldoende gronden,nbsp;«waarop hunne diagnose anthrax, v/rs gesteld, in het juistenbsp;«licht te stellen.”
Werkelijk , de in deze citaten liggende logica stelt ons gerust. Daardoor wordt nog nader bevestigd, indien zulks nog mogelijknbsp;ware, de wijze, waarop allen, onafhankelijk van elkaar, tot denbsp;diagnose runderpest kwamen. De heer Klein niet uitgezonderd.
En terwijl de heer v. Eecke zelf zegt: jammer dat Klein geen sectie gemaakt heeft, zegt hij op een andere plaats, datnbsp;op grond dezer zelfde lijkhevindingen, anthrax is geconstateerd.
Moet met dergelijke logica aan onze unanieme waarneming omtrent de pathologische anatomie een doodelijke steek toegebracht worden, dan gevoel ik mij gerust in de overtuigingnbsp;van haar goed recht van bestaan, en komt het mij voor, datnbsp;de heer v. Eecke die waarnemiimen over het hoofd ziet, omdatnbsp;ze in het kader der pathologische anatomie van septicaemianbsp;haeniorrhagica niet passen, en alzoo zijne wijdstrekkende gevolgtrekkingen , waarop hooger reeds de aandacht gevestigd werd,nbsp;aan basis verliezen. Ja, de heer v. Eecke gaat nog verder.
Terwijl hij de identiteit der door ons allen geconstateerde runderpest-lijkhevindingen (de heer Klein incluis) op pag. 335 betwijfelt, omdat die identiteit nergens uitvoerignbsp;uiteengezet wordt, zegt de heer v. Eecke op pag. 383/586nbsp;dat het goed recht, om de door hem onderzochte ziekte tenbsp;brengen onder de groote groep, Hueppe’s Septicaemia hae-morrhagica, ook berust op de macroscopische pathologische ana-
-ocr page 429-407
quot;1;
lomische waarnemingen van D. Driessen en zijne medewerkers, die zich over hel geheel genomen volkomen dekken met die dernbsp;waarnemers in Europa, al is hunne diagnose eene andere geweest. (*)
lik
IflJ
Waarlijk het wil er bij ons niet in. Waar de macroscopische pathologische anatomische waarnemingen van ons allen nietnbsp;passen in het kader zijner ziekte, worden ze buiten beschouwingnbsp;gelaten op grond dat identiteit dier waarnemingen met die van veepest nergens uitvoerig wordt uiteengezet, terwijl die nergens uitvoerig medegedeelde waarnemingen, zonder meer, groote waardenbsp;krijgen, zoodra ze dienen kunnen om zijne diagnose te versterken.
Maar hier vragen wij op onze beurt: Waaruit blijkt het, dat onze macroscopische pathologisch-anatomische waarnemingen zich over het geheel genomen volkomen dekken met dienbsp;der waarnemers in Europa''
De heer v. Efxke hlijl’t dat antwoord schuldig. En tegenover dit negatieve antwoord staat onze unanieme verklaring, datnbsp;het was de pathologische anatomie zooals die beschreven is ennbsp;waargenomen wordt, wanneer Runderpest zich in gastrischenbsp;vormen vertoont.
Ja, de heer v. Eecke gaat zelfs zoover op pag. 357, alwaar hij vermeent het feit te kunnen verklaren waarom wij veepest ennbsp;geen septicaemia haemorrhagica diagnosticeerden, van te zeggennbsp;dal: »Men scheen vergeten te hebben dat er nog andere vormennbsp;»van septicaemia bij dieren kunnen voorkomen, die grootenbsp;«overeenkomst kunnen bezitten met veepest, miltvuur, malignenbsp;^oedeem, enz., eene overeenkomst, die, zooals wij straks zullennbsp;•ozien, in casu op volkomen identiteit uitloopt'’. (^)
Wij hebben gezocht naar hel bewijs dier volkomen identiteit van veepest en septicaemia haemorrhagica in v. Eecke’s artikel,nbsp;maar het niet gevonden.
Had in dit opzicht de heer v. Eecke gelijk, dan zou bijzijn pleidooi, dat onze runderpest niet is runderpest, maar septicaemia,
(O Wij cursiveeren. (2) Wij cursiveeren.
408
gewonnen hebben en de differentieel-diagnose van die Iwee ziekten beriisleii in bet constateeren der bacil van septicaemianbsp;baemorrhagica.
Maar de heer v. Eecke zegt het, zonder meer. Moet dat ook weer dienen om zijne vroeger reeds aangednide, wijd strekkende gevolgtrekkingen, aan basis te doen winnen?
Maar veronderstel dan eens, dat werkelijk de heer v. Eecke gelijk bad in dit opzicht, hoe zou bet dan te verklaren zijn, dat,nbsp;zooals de beer v. Eecke zelf op pag. 390 zegt, in Europanbsp;niemand gedacht beeft aan runderpest als verwisselingsziektenbsp;van septicaemia baemorrhagica? De heer v. Eecke zegt, dal ditnbsp;verschijnsel geen verwondering behoeft te baren; »indien mennbsp;«bedenkt, dat, met uitzondering vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;waar runderpest
«inbeemsch is, deze ziekte thans niet meer in midden- en «westelijk Europa voorkomt, althans niet in den vorm eenernbsp;«epizoötie, en de enkele sporadische gevallen, door de strengenbsp;«veterinaire politie-maatregelen, geheel geïsoleerd Idijven”.
Dat is minder jnist. Zie hier een opgave, ontleend aan de jaar-berichten «der Königl, technischen Deputation fiir das Veteri-narwesen über die Verbreitung ansteckender ïhierkrankheilen”.
1877— 1878.
Gestorven..................................... 10 nbsp;nbsp;nbsp;stuks,
Afgemaakt nbsp;nbsp;nbsp;(runderen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;schapen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;geiten).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;333nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;stuks.
1878— 1879.
Gestorven..................................... 96 nbsp;nbsp;nbsp;stuks.
Afgemaakt nbsp;nbsp;nbsp;(runderen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;geiten,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;schapen).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4183nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;stuks.
De onteigeningskosten bedroegen voor het Duitsche rijk 1.023.654 mark. In het geheel 1,923.000 mark. Dus juistnbsp;in den tijd dat Bollinger zijn Binder- und Wildseuchenbsp;boekstaafde, was er veel runderpest in Duitschland. En nunbsp;zou het toch verbazingwekkend zijn, indien een patholoog hijnbsp;uitnemendheid als Bollinger, tijdens een epizoötischen runder-pest-tijd, een ziekte bestudeerde met aan runderpest volkomennbsp;identische macroscopische pathologische anatomie, zonder op
-ocr page 431-409
hel denkbeeld eener differentieel-diagnosliek zijner nieuwe ziekte en runderpest te komen.
Mijn inziens blijkt hieruit veeleer de gebeele absentie eener identiteit der pathologische anatomie beider ziekten, (i)
Het komt mij voor, dat de heer v. Eecke deze verklaring aan het feit gegeven heeft ten gevolge van onvoldoende kennis dernbsp;vétérinaire literatuur. Hierin vermeent hij ook al een redennbsp;(pag. 586) gevonden te hebben waarom wij, volgens hem, tot denbsp;averechtsche diagnose, runderpest, gekomen zijn, een redennbsp;waarvan wij hier het een en ander wenschen te zeggen.
Waaruit put de heer v. Eecke zijn wetenschap, dat dezer-zijdsch onvoldoende kennis der veterinaire literatuur bestond? Uil het feit, dat in hel door ons van wege de onvolledigheidnbsp;voor publiciteit nog niet rijp geacht manuscript niet gesprokennbsp;wordt van septicaemia baemorrhagica?
Daarop zou men kunnen antwoorden ; Had gewacht met dat manuscript te publiceeren totdat hel door den schrijver voltooid geacht werd en vooral met dat onvolledige stuk als ga'ond-slag uwer verdere studiën te nemen, dan zou waarschijnlijk
(I) De Goiiverneinents-veearls de Vletter zegt in zijn tlrio-inaandelijksch rapport dd. 1 Januari 1891, na beschrijving van klinische verschijnselen ennbsp;sectie-hevindingen, zonder iets van de onderzoekingen van den heer v, Eeckenbsp;af te weten, het volgende.
»ln 1878 is door Bollinger eene epizootic beschreven, voorkomende onder »het wild in de omstreken van Mïmchen, die later zich epizoötisch hij run-•deren voordeed. Symptomen, verloop, veranderingen daarvan, komen tamelijknbsp;ï»wel over^- inet die der ziekte, hierboven beschreven (in bet rapport) dochnbsp;¦ pm haar geheel en al te kunnen identiricceren zou een bacteriologisch onder-»zoek, benevens liet vaststellen der vatbaarheid van meerdere diersoorten,nbsp;•plaats moeten grijpen.”
En deze veterinair kwam in het Rembangsclie, alwaar hij die ziekte vond, rechtstreek uit Bantam en had daar overvloed van materiaal gehad, om zijnnbsp;theoretische kennis van de pathologische anatomie van runderpest, aan denbsp;praktijk te toetsen. Toch spreekt geen enkele syllabe in boven bedoeld rapportnbsp;van runderpest. Mijns inziens een bewijs te meer, dat de macroscopischenbsp;pathologische anatomie beider ziekten, niet op volkomen identiteit neerkoint.
410
die leemte daarin aangevuld aangetroffen zijn geworden. En nu, na de studiën van den Heer v. Eecke, zeer zeker. Wantnbsp;eerst door zijne onderzoekingen zijn wij, voor ons individueelnbsp;sprekende, tot de ware kennis dezer ziekte gekomen.
Overigens geven wij gaarne toe, niet volledig op de hoogte der veterinaire literatuur te zijn. En kan dat anders? Op ditnbsp;oogenblik (22 October 1891) zijn wij nog niet eens in hetnbsp;bezit van het «Jabresbericbt über die Leistungen auf demnbsp;«•Gebiete der Veterinar-Medicin, Jahr 1889”, veel minder vannbsp;dat, over 1890.
Is bet niet voorgekomen, dat tijdens de correctie van v. Eecke’s stuk voor de Veeartsenijkundige Bladen, ons in handen kwam het «Jabresbericbt der R. Central-Tbierarzneischulenbsp;in München 1887—1888,” waarin een artikel van de bandnbsp;van Prof. Tii. Kitt, getiteld:
«Mittheilungen über neue Vorkommnisse von Septicaemia «haemorrhagica (Rinderseuche Bollinger’s) in Bayern”? Isnbsp;het nu V. Eecke’s schuld, geen kennis gehad te hebben vannbsp;dit artikel toen bij zijn artikel schreef?
De reden die de heer v. Eecke opgeeft als oorzaak der volgens hem averechtsche diagnose, n. 1. niet op de hoogte tenbsp;zijn der jongste veterinaire literatuur, heeft, naar het onsnbsp;voorkomt, wel iets weg van bet spreekwoord van den splinternbsp;en den balk, getuige zijne mededeeling op pag. 568.
«Naar wij meenen beeft een onzer veterinairen, zoo wij «ons niet vergissen de veearts Penning, ergens in Indië waar-»genomen, dat gelijktijdig met het heerscben van veepest, wildenbsp;•«zwijnen in groeten getale dood werden gevonden, en op eennbsp;«dezer lijken de sectie verricht met bet gevolg, dat tusschennbsp;«de veranderingen bij het vee en dit dier eene groote over-«eenkomst werd aangetroffen. Tot ons leedwezen hebben wijnbsp;«nergens de publicatie van Penning’s waarnemingen kunnennbsp;«vinden, zoodat het onzerzijds, op zijn minst genomen, eene zeernbsp;«gewaagde conjectuur zou zijn, deze waarnemingen in verbandnbsp;«te willen brengen met Bolli.nger’s Vieh- und Wild»seuche”.
-ocr page 433-411
Had de heer v. Eecke kennis genomen van den inhoud van de 2' aflevering van Dee! I der Veearlsenijkundige Bladen,nbsp;waarop hij , blijkens de expeditie-boeken der Veearlsenijkundigenbsp;Vereeniging, inleekenaar was en is, bij de ontvangst van genoemde aflevering, dan zou hij nu niet geschreven hebben,nbsp;dat hij tot zijn leedwezen nergens de publicatie van Penning’snbsp;waarnemingen beeft kunnen vinden.
Dan ook zou hij een nauwkeuriger relaas van de mededeeling van Penning hebben kunnen leveren en het niet zeer gewaagdnbsp;gevonden hebben Penning’s waarnemingen al dan niet in verband te brengen met Bollinger’s Vieb- und Wildseuche. Nunbsp;zullen wij dat doen.
Na er op gewezen te hebben, dat, toen in I860 de veepest heerschte in Engeland en ook de Jardin des Plantes in Parijs (1)nbsp;zijn aandeel kreeg, stierven op laatstgenoemde plaats tweenbsp;varkens, behoorende tot de familie der Pekari’s, waaromtrentnbsp;bet vermoeden bestond, dat deze dieren aan runderpest zoudennbsp;gestorven zijn. Nu deed zicb bet geval voor in de afdeelingnbsp;Tanah Datar, dat kort voor bet uitbreken en gedurende het heer-schen der veepest, men dikwijls doode varkens in de bosschennbsp;vond, terwijl men tevens duidelijk kon merken, dat hetnbsp;aantal wilde varkens, na het langdurig heerscben der veepest,nbsp;zeer was afgenomen. Hij besloot nu een proef te nemen omtrentnbsp;de vatbaarheid van bet Indisch wilde varken voor veepest.
Een wild varken werd tot dat doel gedurende 14 dagen geobserveerd, ten einde zekerheid te hebben dat het volkomennbsp;gezond was.
Stukjes spier en een gedeelte van den dunnen darm van een aan runderpest gestorven rund werden het varken te etennbsp;gegeven. Den 5™ dag vertoonde het dier een zekere onrustnbsp;en verminderde eetlust. Penning geeft de verschijnselen dagnbsp;voor dag op, die bij bij zijn proefvarkeu waarnam en vond bet
De beer Penning zegt abusievelijk dat bet geval zicli voordeed in den dierentuin van Londan.
-ocr page 434-412
dier den 9™ dag des morgens dood. Daarna volgt een sectie-verslag. Zijn conclusie luidt als volgt: «Genoemde versclüjn-«seleu, zoowel gedurende het leven, als na den dood, geven «ons een ziektebeeld, zoo karakteristiek, zoo duidelijk, datnbsp;«niemand kan betwijfelen, genoemd dier aan runderpest stierf.nbsp;«Onze conclusie is diis, dat het wilde varken van Sumatranbsp;«vatbaarheid heeft voor Runderpest en dat deze ziekte dusnbsp;«niet uitsluitend eigen is aan de afdeeling der Ruminantia.”
Ware nu de heer v. Eecke op de hoogte der onder zijn bereik zijnde literatuur geweest, dan zou het hem wel nietnbsp;gewaagd voorgekomen zijn te zeggen, dat die waarnemingen innbsp;geen het minste verhand te brengen zijn, met Bollinger’s Vieh-nnd Wildseuche.
Tenzij hij mocht twijfelen aan de diagnose Runderpest hij het rund, waarvan deelen het varken te eten gegeven werden.
Al zegt de heer v. Eecke zulks niet, toch neemt hij hier en daar den schijn van twijfel aan. Niet ten opzichte vannbsp;Penning’s diagnose, maar omtrent het diagnosticeeren van runderpest in het algemeen, zooals dat tot nog toe geschiedde.
Op pag. 3S6 toch zegt de heer v. Eecke:
«Wel stelt hij (Driessen) eene differentieel-diagnose tusschen «anthrax, maligne oedeem en slangenbeet, maar meent, zondernbsp;«voldoende nadere motiveering, de andere overeenkomstigenbsp;«dierziekten gerust uit te kunnen sluiten. Althans dit magnbsp;«worden aangenomen uil zijne bewering, dat de obductie eenenbsp;«zekere uitkomst geeft wanneer men mocht twijfelen tusschennbsp;«anthrax, oedema maligna en pestis bovina. Wij voor onsnbsp;«kunnen zulks niet beamen en meenen, dat het verre van eenenbsp;«gemakkelijke, dikwijls zelfs eene onmogelijke taak is, tusschennbsp;«de verschillende vormen van seplicaemia, op grond der sectie-«lievindiugen, eene differentieel-diagnose te stellen. In de aller-«eerste plaats is de hulp van den microscoop hierbij onont-«beerlijk, (') vooral dan, wanneer in de ziekte-verschijnselennbsp;«zoovele punten van overeenkomst worden aangetrolfen als
(G Wij verwijzen liier naar de nool-op pag. 422.
-ocr page 435-413
«liisschen veepest en miltvuur, tusschen maligne oedeem Aan «zoogenaamden oedemateuzen veepestvorm.”
»Vaii microscopisch onderzoek is geen sprake geweest, «zooveel te dringender moest daarom de behoefte aan meer-«dere feiten ter dilferentieering worden gevoeld. Met denbsp;«aeliologische facia had men moeien rekenen, en al is de kennisnbsp;«der drie onderhevige ziekten verre van nauwkeurig bekend,nbsp;«toch zou daarin genoeg goed geconstateerde feilen tenbsp;«vinden geweest zijn, om de gestelde diagnose al of niet tenbsp;«steunen.”
«Van daar dal de bewering, dat alle pathologische verschijn-«selen van miltvuur en maligne oedeem ontbraken, terwijl «die van veepest aanwezig waren, niet als voldoend kriteriumnbsp;«mag w'orden beschouwd.”
«En wie zal durven beweren, dat hij, op grond van de ver-«spreiding en het voorkomen van plaatselijke en algemeene «zwellingen met of zonder diarrhoea en een snel of langzaamnbsp;«optredenden dood enz., kortom op de ons verstrekte klinischenbsp;«symptomen, alleen het recht heeft een ziektebeeld of ziekte-«vorm vast te stellen?’
Üe laatste alinea van dit citaat uit v. Eecke’s artikel onderschrijven wij al dadelijk. Wij moeten er al weer opwijzen, dat de «verstrekte klinische symptomen” onvolledig waren. Maar denbsp;symptomen waren het niet alleen, die ons lot een uitspraaknbsp;voerden.
Ook de door den heer v. Eecke buiten rekening gelaten lijkhevinding was daar.
Op de gegevens, die de heer v. Eecke aanhaalt in de laatst geciteerde alinea , diagnosticeert men niet eens eene ziekte, laatnbsp;staan een ziektebeeld of zieklevorm.
Als de heer v. Eecke te huis is in de literatuur dan weet hij, dat ook wij daarover anders denken. Zoo niet, dan lezenbsp;hij op pag. 408 van het door hem in zijne literatuur-opgavenbsp;opgenomen Geneeskundig tijdschrift voor Nederlandsch-hidië,nbsp;Deel XXL 1881.
27
-ocr page 436-414
Daar schreven wij o. a: (^)
«Met het verlaten van mijn passief en het innemen van «een actief stanilpunt in zake hel voorkomen van runderpest innbsp;!gt;Nedc)iandsch-Iiidië, moeten de gronden waarop runderpest ge-«diagnosticeerd kan worden, —• ik bedoel hier onder diagnoslicee-«ren het onderkennen van het eersie geval —, ook anders zijn.”
«Zooals bekend is steunt eene runderpesl-diagnose bij den «aanvang ecner runderpest-epizootie, in landen waar dezenbsp;«slechts als vreemde conlagieuse ziekte voorkomt, op:
1°. Ziekteverschijnselen en obductie,
2°. Infectiegang onder den veestapel,
3°. Aanwijzing der bron, waaruit de smetstof afkomstig is. «In die lauden legt vooi'al de sub 3 bedoelde factor veelnbsp;«gewicht in de schaal, is zelfs doorslaande hij het allereerstenbsp;«geval. Der Nachweis der Einschleppung ist die unumstöss-«liche Bekraftigung der Diagnose. 1st die Einschleppungnbsp;«nachgewiesen, dann konnen mancherlei Abweichungen imnbsp;«Krankbeitsvorgauge sich ereiguen. Niemand wird die Rich-
(IIaubner).
«tigkeit der Diagnose zu bezweifeln wagen.'
En verder ;
«Hel zal me nu evenwel niet meer invallen een waarde «aan den 5™ factor toe te kennen zooals dat in westelijknbsp;«EurojM moet gedaan w'orden.”
«Ik laat, ter diagnosticeering van runderpest hier te lande, «dien anders machtigen factor vallen om me hoofdzakelijk tenbsp;«haseeren op”:
1°. Ziekteverschijnselen, verloop der ziekte hij een en hetzelfde dier;
2°. Obductie, zonder daarom de rest uit het oog te verliezen.
«Maar nu doemt er een groote moeilijkheid op.
«Gbrlacii zegt:
«Schliesslich müssen wir aber doch zugestehen, dass die «Wissenschaft uns nicht in den Stand selzt, die Piinderpest
(') Wij nemen dit gedeelte hier over, ter witte van den lezer, die genoemd lijdscln'iU niet bezit.
-ocr page 437-415
Kunter allen Umsliinden und au{?enblicklich bei der ersten xErkrankung und erslen Untersucbung fest zu stellen.”
»Dat zal nog erger worden, wanneer ik, zooals bier, den «niachligsten factor mis.
»Het woord verdacht, dekt in deze onze onkunde. Blijkbaar »zijn, waar het verdacht wordt uitgesproken, slechts tweenbsp;gevallen mogelijk.
»Het is runderpest, of het is geen runderpest.
«Waar ik dus niet dadelijk weet te zeggen, of al of niet «runderpest voorbanden is, maar twijfel, zal ik het verdachtnbsp;controleeren door de genoemde momenten.
«Het komt er dus maar op aan, te weten, in welke gevallen rgt;verdacht de diagnose moet zijn. Gerlach is in deze wedernbsp;«mijn leidsman. Beim fremden, granen Steppenvieb isl Verdachtnbsp;«gerechtfertigt in allen Fallen, wo nur entfernt ahnlichenbsp;«Erscbeinungen da sind und bei den aus Bussland kommendennbsp;«Steppenvieblieerden muss jede leichte Erkrankung, selbstnbsp;«scbon die verminderte Fresslust oder ein trübes, Avassern-«des Auge, ein einfacher leichter Durcbfall, ja selbst einenbsp;• Ermüdung, ein steifer lalimer Gang als verdacbtig angesehennbsp;«werden”.
«Uit deze woorden resulteert voor mij, voorloopig, een «gedragslijn in Nederlandsch-Indiö, onder woorden gebrachtnbsp;als volgt:
Tgt;Bij alle representanten der soorten Taurus en Buhalus is de diagnose ^verdacht te lijden'van runderpest” gerechtvaardigdnbsp;hij vertoon van geen andere verschijnselen dan hij runderpest innbsp;een minimaal abortief verloop te zien zijn.”
En nu is het nog geheel iels anders of men een epizoölie moet diagnosticeeren, of een geval te midden eener epizoötie.
Maar op deze basis diagnosticeerende zal men zooveel fouten, als de beer v. Eecke vermeent, niet maken. Vannbsp;microscopisch onderzoek is geen sprake geweest. Volkomen
-ocr page 438-416
waar. Is er sprake geweest van microscopisch onderzoek vóór het stellen der diagnose in de gevallen waarin wij dennbsp;heer v. Eecke runderpest buiten het Laboratorium lieten zien ?nbsp;En te Gaboes, district Bekassie, èn op Petodjo, èn opnbsp;Kampong Lima, dus in drie epizoötiën, noodigden wij dennbsp;heer v. Eecke uit, met ons mêe te gaan. En staande denbsp;sectie onderschreef de heer v. Eecke onze reeds gesteldenbsp;diagnose, alleen op de verschijnselen bij het leven en obductie.
Kan dan de heer v. Eecke onze wijze van diagnosticeeren niet beamen, zoo als hij zegt, maar meenen dat het verrenbsp;van eene gemakkelijke, dikwijls zelfs eene onmogelijke taak is,nbsp;tusschen de verschillende vormen van Septicaemia, op grondnbsp;der sectiehevindingen, eene diiïerenlieel-diagnose te stellen?
Was op de bovengenoemde drie plaatsen de microscoop in de allereerste plaats de hulp, waarvan de heer v. Eecke zichnbsp;bediende om onze diagnose uit overtuiging te kunnen onderschrijven?
Is het redelijk, na dergelijke feiten, de uniforme verklaringen der veterinairen, dat bij de obductie geconstateerd werden de pathologische anatomische verschijnselen, eigen aan runderpest tenbsp;betwijfelen, ja, te ontkennen?
Mag dan de obductie, nog wel te midden eener epizoötie, niet als kriterium gelden ?
Het wil ons hier voorkomen, .dat de heer v. Eecke nimmer eene epizoötie mèegemaakt heeft; dat hij hij het schrijven dernbsp;geciteerde zinnen niet genoeg het verschil in het oog gehoudennbsp;heeft tusschen eene diagnose van eene epizoötie en van eennbsp;geval in eene epizoötie.
Is het eerste goed geconstateerde geval van cholera ook het eerste geval dat zich voordeed? En zouden er tijdens eennbsp;cholera-epidemie op de lijst der cholera-slachtoffers geennbsp;gevallen gebracht worden, die feitelijk elders genoteerd moestennbsp;worden ?
-ocr page 439-417
Voor mij is het dirHlelijk , dat er tijdens eene runderpest-epizoötie gevallen van uitsluitend septicaemia haemorrhagica voor runderpest doorgaan kunnen, omdat het onmogelijk is , denbsp;obductie op elk lijk te verrichten, voortdurend den microscoopnbsp;te gebruiken. Dat is eenvoudig onmogelijk.
Die anders beweert, zooals de heer v. Eecke, geeft bewijs van gebrek aan praktijk.
Maar volstrekt onbewezen is het, dat de, door de vetérinairen geconstateerde gevallen van runderpest in oedemateuzen vorm,nbsp;uitsluitend gevallen van septicaemia haemorrhagica waren,nbsp;nog veel minder de andere vormen van runderpest.
Integendeel, wij hebben bij onze beschouwingen doen iiitkouien dat de heer v. Eecke de bewijzen van runderpest buitennbsp;rekening liet en zijne eigene diagnose, op dezelfde grondennbsp;gesteld als de onze, niet in beschouwing bracht.
Wij hebben hier alle kracht, die in ons is, noodig om niet te denken dat dezelfde oorzaak, waaraan de heer v. Eeckenbsp;de onvolledigheid onzer mededeelingen toeschrijft n.1. hetnbsp;vooropgevatte denkbeeld, dat hier veepest aanwezig is, hemnbsp;fouten heeft doen maken.
Uit zijne onderzoekingen bleek, dat het dier in kwestie oolx geleden had aan septicaemia haemorrhagica. En een anderenbsp;toevallig coïncideerende ziekte eenvoudig wegschuivende, zetnbsp;hij Zijne onderzoekingen voort op het »vooropgevatte denkbeeldnbsp;«dat alles, wat door de veterinairen voor oedemateuze runder-• »pest is verklaard, eenvoudig septicaemia haemorrhagica is ennbsp;«hoogstwaarschijnlijk de overige gevallen van runderpestnbsp;«ook.”
En met dat vooropgevatte denkbeeld wikt en weegt hij de Indische literatuur, bestaande uit een wegens onvolledigheidnbsp;door den schrijver voor publiciteit nog niet rijp geacht manuscript , met het resultaat, zooals wij gezien hebben, dat datgenenbsp;wat tegen zijn vooropgevat denkbeeld pleit, èf buiten beschouwing gelaten wordt óf als zeer dubieus voorgesteld, ófnbsp;eenvoudig voor ideatisch met de BoLLiNOER’sche waarnemingen
-ocr page 440-418
verklaard vvorcll en andere, door liein zelf gestelde diagnoses, op de zelfde wijze gesteld als door ons immer gedaan werd,nbsp;eenvoudig builen beschouwing gelaten worden.
Werkelijk, wanneer aan onze mededeelingen nog te veel ontbreekt, om die als betrouwbare gidsen in den patbologiscbennbsp;eliaos der veeartsenijkundige bemoeienissen te doen strekkennbsp;(pag. 360), dan voorzeker zal die chaos er niet op verminderennbsp;door onlogische gevolgtrekkingen, zooals de beer v. Eëcke zenbsp;maakt uit één enkel feit.
Zoo hebben wij dan nagegaan, wat de heer v. Eecke aan te voeren had tegen:
1° de eenstemmige verklaring der veeartsen die niet alleen in westelijk-, maar ook in bet overige deel van Java en eldersnbsp;Driessek’s oedemateuzen vorm van veepest hebben waargenomennbsp;in verschillende jaren;
2’ de door deskundige ambtenaren aan de llegeeriug gerapporteerde verschijnselen bij epizoötiën onder den veestapel.
Ons rest nu nog na te gaan;
5° de door niet-deskundige ambtenaren terzelfder j)laatse ingediendc gelijksoortige rapporten.
Lie sub 5° bedoelde rapporten hebben wij te vergeefs in V. Eecke’s artikel gezocht, tenzij de heer v. Eecke, daarmeenbsp;bedoeld bet door den heer Klein medegedeelde, dat deze ziektenbsp;»iii de Padanrjsche Bovenlanden en in Benlcoelen geen specialennbsp;»naam draagt, maar deze dieren doorgingen te lijden aan.
veepest”, (pag. 331).
Overigens vonden wij in v. Eecke’s artikel niets omtrent rapporten van niet-deskundige ambtenaren.
Alzoo de beer v. Eecke beroept zich bier op rapporten, maar blijft in gebreke te zeggen welke.
Dan blijft onze beoordeeling van zelve uit.
Hier zouden wij met ons onderzoek naar differentieel diagnostische momeuleu in v. Eecke’s artikel kunnen eindigen,
-ocr page 441-419
indien er nog niet enliele zeken, die minder bij de gemaakte besclioinvingen Ie pas kwamen, rectificatie dan wel uitbreidingnbsp;beboeven.
Zoo zegt de heer v. Eecke op pag 292 ;
«Zonder nu de nadeelen te willen vergroolen uit deze (veepest) «epizoëtiën , of, zoo alu sommigen ivillen, enzoötiën, voortgevloeid ,nbsp;enz.”, en verwijst daarbij naar onze Bijdrage tot de Rnnder-pest-Geograpbie I. II en III.
Een behoorlijke besludeerende lectuur van die Rijdj’age II. zou de door ons gecursiveerde woorden belet hebben te schrijven,nbsp;liet lust ons niet te dezer plaatse daarop nogmaals in tenbsp;gaan.
De verkeerde meening omtrent de voorstelling die wij ons maakten van bet voorkomen van Ilunderpest in Nederlandscli-Indië en w'elke veroorzaakt werd door het onjuiste gebruik dernbsp;woorden «inheemsch” en «enzoötisch”, hebben wij daar ternbsp;plaalse genoegzaam gerectificeerd.
Als de heer v. Eecke ons nu toch nog toedicht, sjmnta-niteit ten opzichte van runderpest voor Nederlandsch-Jndië te prediken, dan laten wij de verantwoording daarvan, die wijnbsp;beslist weigeren, aan hem over.
D
Al verder op jiag. 293.
ti
-gt;En nog steeds staan de Begeering en de veehouder mach-«leloos bij een hernieuwd optreden der ziekte (runderpest). «Men heelt van regeeringswege het eene stelsel vóór en hetnbsp;«andere na toegepast zonder succes. De laatste epizoëtie kannbsp;«zulks ten overvloede bewijzen”.
Ook hieruit blijkt, dat de heer v Eecke geen gezette lectuur gemaakt heeft van het door hem in zijne literaluui’-opgave opgenomen werkje: J. M. v. Vleuten. «De bestrijding der runderpestnbsp;in de residentiën Batavia en Krawang gedurende de jarennbsp;1883/1884.”
De uitdrukking: zonder succes”, zou dan ten minste met eenig voorbehoud geschreven zijn.
-ocr page 442-420
En welke laatste epizoötie zulks ten overvloede bewijzen kan, zegt de heer v. Eecke niet. Bedoelt hij daarmede de laatstenbsp;epizoötie in de afdeeling Stad en Voorsteden van Batavia ?
Dan verklaren wij de kracht van het woord «succes” anders te begrijpen dan de heer v. Eecke. De ziekte werd geconstateerd den 28 “ Juli in twee kampongs. Op een enkel gevalnbsp;na, verspreidde de ziekte zich niet naar aangrenzende kampongsnbsp;en eindigde het laatste geval met den dood den 10™ October jl.nbsp;Innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;BaliTanah-Ahang, met 64runderen, stierven 54 stuks.
» » Kebon Sirie [Blakang en Lima) met 113 runderen, 30 stuks.
» nbsp;nbsp;nbsp;» Baroe Kondang Dia metnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;66 runderen, 2 stuks.
Bovendien bezaten deze kampongs resp. 56 geiten en 1 hert, 34 en 50 geiten of schapen, waarvan stierven ; 1 hert ennbsp;1 geit, zoodat in het geheel, van den ingesloten veestapel, grootnbsp;243 runderen, 120 geiten of schapen en 1 hert: 86nbsp;runderen 1 geit en 1 hert; alzoo van 566 stuks vee stiervennbsp;88 stuks, terwijl 6 stuks herstelden en de rest onaangetastnbsp;bleef.
Is dat «zonder succes” ?
Op pag. 567 geeft de heer v. Eecke , namens Bollixger , de Indische deskundigen en andere waarnemers een wenk ternbsp;behartiging, nl. te onderzoeken of gelijktijdig met of wel nanbsp;of vóór het optreden dezer ziekte bij de huisdieren, ziektegevallen bij het wild al dan niet worden waargenomen.
Reeds wezen wij er op, dat Pennisg’s voederproef voortsproot uit de waarneming, dat de wilde varkens tijdens de runderpest-epizoötie ter Sumatra’s Westkust in massa stierven.
Ook wij hebben hetzelfde feit kunnen constateeren in meerdere epizoötiën en vele onzer collega’s.
Maar nimmer ander wild viel, dan herkauwers en wilde varkens en nooit andere huisdieren dan herkauwers, en, wat in deze ons van gewicht toeschijnt, altijd zagen wij bedoeldenbsp;sterfgevallen bij uitsluitend gastrische en pectorale vormen van
-ocr page 443-421
runderpest; bij de andere vormen, ook bij onzen kwestieiizen vorm, nimmer.
Op pag. 369 deelt de beer v. Eecke mede, dat hij zicli van de geringe vatbaarheid van den mensch voor deze ziekte heeftnbsp;kunnen overtuigen toen, bij gelegenheid van de sectie op zijnnbsp;proef-paard, de amanuensis zich verwondde en, zonder in achtneming der gewone voorzichtigheids-maatregelen, nog gedurendenbsp;één uur den arbeid voortzette. Slechts eeiie kortstondige tem-peratuursverhelTing was het gevolg.
Van de verwonding of van de infectie, vragen wij.
Dat bevestigt BoLLi?iGER’s verklaring (pag. 365) dat vleesch van aan deze ziekte (Wildseuche) lijdende diei’en, zeker dikwijlsnbsp;door den mensch zonder schade moet genuttigd zijn.
Ook bevestigt het onze waarnemingen (pag. 348) waar wij mededeelden, dat de inlanders, zoodra zij een dier vermoeden te lijden aan slangenbeet (gigit oelar) of ngorok, naarnbsp;het slachtmes grijpen en het dier in plaatselijke consumtienbsp;brengen. Maar hetzelfde is het geval bij runderpest en kannbsp;dit alzoo niet dienen als differentieel diagnostisch moment,nbsp;waarnaar wij zoeken.
En wat hebben wij nu voor onze differentieel diagnostiek uit V. Eecke’s artikel, voor zooverre dat hier ter sprake kwam,nbsp;geleerd ?
Niets. Ilad de heer v. Eecke gelijk , wanneer hij zegt dat de pathologisch- anatomische lijkhevindingen l)ij runderpest iden-tisch zijn met die bij septicaemia haemorrhagica, zooals hij datnbsp;doet uitkomen op pag. 337, hiervoor geciteerd, dan nog wasnbsp;het differentieel diagnostisch moment niet gelegen in het microscopisch onderzoek, waarop hij doelt op pag. 360. Wel zoudennbsp;wij onmiddellijk bereid gevonden worden, onze algemeene tekortkoming, die, zooals de heer v. Eecke zegt, bestaat in totalenbsp;absentie van microscopische waarnemingen, aan te vullen, hoe
-ocr page 444-422
moeilijk liet ook vallen zal, in de desa microscopisch Ie werk te gaan, zonder andere hulp dan van een gewoon kampongnbsp;bewoner en niet, zooals de heer v. Eecke, geassisteerd doornbsp;een of twee veeartsen en zijn amanuensis.
Maar dat is niets, de praktijk zal dan wel volgen.
Maar wij hebben hiervoor ook aangetoond dat de heer V. Eecke in gebreke gebleven is, die volkomen identiteit tenbsp;bewijzen , terwijl onzerzijds aangetooiul is, dat de heer v. Eeckenbsp;vooralsnog met zijn uitspraak, zonder bewijzen, alleennbsp;staat en feiten mededeelden die bet tegendeel bewijzen.
Daarom zullen wij ons voorloopig blijven houden aan de wijze waarop wij lot heden diagnosticeerden, van welke wijzenbsp;van diagnosticeeren ook de heer v. Eecke nog zoo heel afkeerignbsp;niet is, blijkens het hiervoor medegedeelde 'im Gahoes, Petodjonbsp;en Kebon Sirie, te meer nog, omdat wij tol heden niet wetennbsp;of veepest al dan niet door bacteriën wordt veroorzaakt, nognbsp;minder dus door welke. (pag. 338).
Al zouden wij dan ook in de desa met den microscoop werken en den bacil van septicaemia haemorrbagica kunnennbsp;aantoonen ('), dan blijft het immers toch nog kwestieus of nietnbsp;tegelijkertijd runderpest aanwezig is. Die twee ziekten kunnen
(') Te Tjihitoeng-Tamboen-Bekassie, kwam tiet kort geleden voor, dat de heer v. Eecke, vergezeld van den Gouvis. veearts Essen en den amanuensisnbsp;van het Laboratorium, een onderzoek inslelde naar een aldaar uilgebrokennbsp;veeziekte.
Op bet klinische beeld alleen reeds stelde de beer v. Eecke de diagnose • septicaemia haemorrbagica.”
Een lijk was niet voorbanden. Maar microscopisch werd de gestelde diagnose luj herhaling bevestigd, totdat eindelijk de microscoop een bacilnbsp;aantoonde, aiwijkende van do reeds in grooten getale geziene. Toen werdnbsp;het noodig geacht bet onderzoek in bet laboratorium voort te zetten, welknbsp;onderzoek lot de diagnose miltvuur leidde. Waar was toen do bacil vannbsp;septicaemia haemorrbagica gebleven?
Daaruit blijkt dat bet diagnosticeeren met den microscoop in de desa niet altijd atdoende is. Er komt wel eens een laboratorium bij te pas.
-ocr page 445-425
coïncideeren zooals in v. Eecke’s laboraloriuiu experimenteel vaslgesleld is.
De microscoop kan ons dus voorloopig, tot tijd en wijle hij ons het ziek-inakend agens van runderpest ook kan aan-toonen, in onze differentieel-diagnosliek niet helpen.
Hehhen wij dan uit v. Eecke’s arheid niets geleerd ? Zeer zeker, heel veel.
Allereerst, zooals wij in hoofde dezes reeds zeiden, dat Septicaemia haemorrhagica op West-Java voorkomt en wij,nbsp;voor ons individueel sprekende, door het onderzoek van dennbsp;heer v. Eecke tot de kennis dier ziekte gekomen zijn.
Ten tweede: dat die ziekte gelijktijdig met runderpest hetzelfde dier kan treffen.
Ten derde: aangezien septicaemia haemorrhagica aangetoond is voor te komen hij een dier, ook lijdende aan runderpestnbsp;ouder een vorm, in een, voor publiciteit nog niet vatbaar geachtnbsp;geschrift, genaamd, »de oedemaleuze vorm van rundei'pest”,nbsp;wordt de vraag gesteld of het kolossale oedeem, waarnaar denbsp;vorm zijn naam kreeg, wel als verschijnsel van runderpestnbsp;mag beschouwd worden?
Dan wel: behoort runderpest ook te huis onder de groote groep der Hueppe's septicaemia haemorrhagica, waartoe hijnbsp;een aantal, op menschen niet overdraagbare, phylo-parasitairenbsp;ziekten van dieren brengt, die door specifieke, identische ofnbsp;zeer na verwante micro-organismen worden veroorzaakt.?
Ware dit de conclusie geweest, door den heer v. Eecke zelf getrokken uil zijn arheid, in plaats van ze door ons te latennbsp;maken, zonder zich al te zeer te verdiepen in onuitgegevennbsp;geschriften etc., wij zouden den lijd, nu aan dit opstel besteed,nbsp;voor andere zaken hehhen kunnen henulligen.
Wij zijn het volkomen eens met hem, waar hij op pag. o'ó7 zegt:
-ocr page 446-424
»En in de welenscliap is immers alleen de waarheid van •elks streven”.
Met die spreuk voor oogen hebben wij gescbreven.
En daarom hopen wij het verdere onderzoek, waartoe de controversen in dit interessante vraagstuk aanleidingnbsp;geven, gezamentlijk voor te zetten, door elkaar naar elksnbsp;krachten gesteund.
Batavia, November 1891.
-ocr page 447-Cicneesbaarlieid van Tetanus en Diphteritls. In het
bygièniscli instituut te Berlijn hebben de heeren Beuhing en Kitasato proeven genoraen met bovengenoemde ziekten en denbsp;resultaten medegedeeld in het Duitsche Med. Wochenschriftnbsp;N°. 49 en 50. Het is hun gelukt zoowel geinfecteerde dierennbsp;te genezen als de gezonden voorbehoedend te behandelen,nbsp;zoodat zij later niet meer aan Diphleritis of Tetanus zieknbsp;werden. Het middel bestaal in een door hen samengesteldenbsp;injeclie-vloeistof welker samenstelling, bereiding enz. vooreerstnbsp;nog geheim gehouden wordt.
Geneesbaarlield van Aktinoniykose. Op den 13 Januari zou Prof. Billroth in Weenen, geconstateerd hebben, dat denbsp;Koch’sche lymplie Aklinomykose geneest.
Voorkehoedlng van dolheid bij paarden, Dr. L.
Valentixi deelt het navolgende mede: Drie paarden werden te Rome door een dollen hond gebeten, en men besloot denbsp;inoculatie van Pasteur te beproeven. Men begon met negennbsp;dagen, opeenvolgend, in te spuiten met 4 kub. centimeternbsp;van eene emulsie van het merg van een konijn, dal gedurende 6—14 dagen in de broedsloof op eene temperatuur vannbsp;24°—25° centigraden was gehouden.
Men ging 5 dagen door met inspuitingen van 7 c. c. emulsie per dag, die gedurende 2—6 dagen in de broedsloof was gehouden.
-ocr page 448-Vijf maanden na den beet van den hond (het bestaan van dolheid was zeker bewezen geworden) , vertoonden de paardennbsp;geen enkel verschijnsel van de ziekte.
{Giorno di velerimrio militare Home.)
Variola en Vaccine. In den laatsten lijd was het voornamelijk Prol'. Bollinger in München, die de leer der identiteit van de pokken der dieren met die der menschen voorslondnbsp;en speciaal de koepokken, welke de schnls-lymphe legen denbsp;menschenpokken leveren, als niets anders beschouwde dannbsp;als een goedaardigen vorm van de laatsten.
Evenwel heeft het in de medische kringen in Frankrijk niet aan stemmen ontbroken, die legen deze stelling opkwamen.nbsp;Tn hel voorjaar jl. is het in bet pare vaccinogèiie te Karlsruhenbsp;gelukt een nader bewijs voor de juistheid van bovengenoemde stelling te leveren. Een kalf werd met pokelternbsp;van een mensch, deels middels eenvoudige sneeljes, deelsnbsp;door schrapen der huid op de binnenvlakte der schenkelsnbsp;en op het achterste gedeelte van den buikwand, geënt. Denbsp;gezamenlijke entplaatsen kwamen op de prachtigste wijze op,nbsp;de puisten bleven gelocaliseerd, de reactie van bet geënte diernbsp;bleef tusseben de gewone grenzen (Temp. 39.3) en op dennbsp;gdon dag konden de typisch gevormde koepokken algeënl worden. De entstof werd opvolgend overgeënt op een tweedenbsp;en derde kalf en gebruikt voor enting op kinderen , waarbij dezenbsp;lympbe zich in geen opzicht in bare werking onderscheidde van denbsp;animale lymphe. De zoo gewonnen Variola-Vaccine vormdenbsp;in het pare vaccinogène te Karlsruhe de basis tol kweekingnbsp;van dierlijke pokken-lympbe.
[Wochenschrifl fur Thierheilkunde und Viehzuchl). N=gt;. 19 Mei 1891.
-ocr page 449-427
Behandeling van navelbrcuh bij een veulen door middel viin keukenzout injecties. Lutom roemde de goede werkingnbsp;van keukenzout injecties bij navelbreuken.
Een veulen bad ceii navelbreuk ter grootte van een kippen-ei. Lenormand maakte met koud water eene verzadigde oplossingnbsp;van keukenzout, filtreerde deze goed, en vulde er een Pravaz’nbsp;spuitje mede. Aan iedere zijde van bet gezwel spoot hij denbsp;helft in, en masseerde daarna met de vingers de injeclie-plaatsen,nbsp;Den volgenden dag strekte zich eene oedemaleuze zwellingnbsp;uit van den breuk lot aan de voorbeenen. Op den derdennbsp;dag was het oedeem iets verminderd, doch had echter nog eennbsp;betrekkelijk groot volume. Op den dag was hel nauwelijks
Na eenige dagen voelde men aan den navel
12 cm groot.
lü
nog enkel een hard gezwel ter grootte van een rijksdaalder.
üe breuk genas volkomen.
{La Presse veterinaire N°. 1, 1890.)
Rotstraal en Straalkanker. Sedert de aanwending creosoot bij genoemde ziekten, zijn deze in vele gevallen nietnbsp;zoo hardnekkig meer, en de lijd van genezing is veel korternbsp;geworden. Anlisepliscli, opdroogend, granulatie bevorderend,nbsp;kan men voor dit doel geen beter geneesmiddel verlangen.nbsp;Het geweuschle gevolg laat daarom ook zelden op zieb wachten.
van
De aanwending geschiedt in verbinding als verband.
met lijnolie (3: 100)
Becncaries. ïegcn beencaries beveelt de veearts Greinert het inspuiten van melkzuur aan. Dagelijks onvermengd ingespoten, zouden daarmede reeds na 14 dagen oude fistelsnbsp;genezen.
{Thiermedicinische Rmdschau.)
-ocr page 450-428
Aanwending^ van cocaïne In de diagnostiek der krcii* pclheden. ïorkance deelt een serie gevallen mede, waarbijnbsp;eene onderhuidsche inspuiting van cocaïne op de plaats, dienbsp;men vermeent de zitplaats van de kreupelheid te zijn, denbsp;kreupelheid heeft doen op houden. Deze kleine operatie is dusnbsp;van werkelijk nut om zekerheid te krijgen bij eene twijfelachtige diagnose. De onderhuidsche inspuitingen van chloroform (1 grm.) en ether, kunnen voor hetzelfde doel dienen.nbsp;De ongevoeligheid wordt met cocaïne in acht minuten verkregen en. duurt ongeveer een uur. De schrijver spuit 6 grammennbsp;in van eene oplossing, dus 50 centigram men.
{American Veterinary Revieuw).
Petroleum bij Conjunctivitis, Op een der laatste hij-eenkomsten van de Fransche Societé d’Ophthalmologie, las Dr. Trousseau eene verhandeling voor over de behandeling vannbsp;conjunctivitis met gewone petroleum. In werking is hetnbsp;minder krachtig dan sulph. cupri of uitras argent., doch hetnbsp;heeft het voordeel geen reactie of pijn- te veroorzaken. Denbsp;olie moet met een zacht kameel-haren penseel aangewendnbsp;worden. Verscheidene welbekende Parijsche doctoren sluitennbsp;zich bij Dr. Trousseau aan en bevelen hel gebruik van petroleum hij oog-aandoeningen aan op grond van hare antiseptische hoedanigheden.
Glycerine bij brandwonden. M. Gregoresen te Bueha-rest deelde aan de Parijsche Societé de Biologie mede, dat glycerine een buitengewone werking heeft als palialief bijnbsp;brandwonden. De glycerine moet dadelijk na de verbrandingnbsp;ingewreven worden. Eenige droppels op de verbrande plaatsnbsp;ingewreven, en de pijn is meesttijds oogenblikkelijk opgeheven. In ernstige gevallen moet de aanwendig dikwijlsnbsp;herhaald, en de aangedane deelen beschermd worden door eennbsp;antiseptisch verband.
-ocr page 451-429
Methyl-Violet of Pjoktanlne als antiseptlenm. Bij de
behandeling van zweeren heeft Mr. Buighard pyoklanine, gewoon als poeder aangewend, werkzamer gevonden dan Jodoform. Het heeft tevens het voordeel de etlering tegen te gaan.
{Report of King’s College flospital).
Pyoktanine als geneesmiddel tegen mond- en klauwzeer.
Dr. Mehrdorf, districtsveearts ie Breslau, heeft met de door Dr. Stilling te Straatsburg ontdekte Pyoklanine talrijke, zichnbsp;over 1293 dieren (1261 runderen, 28 varkens en 4 geiten)nbsp;uitstrekkende proeven hij mond- en klauwzeer genomen. Dezenbsp;proeven hebben zulk een gunstig gevolg gehad, dat wij de mede-deelingen van Dr. 31., al is het ook met voorhehoud, willennbsp;wedergeven, om verdere proeven met dit middel ook in deze gewesten mogelijk te maken. Pyoktaiiine, een tot de anilinkleur-stoffen behoorend lichaam, zou zich, voor alles, door hare zwam-doodende werking onderscheiden, en daarbij in ’t geheel nietnbsp;vergiftig zijn. Bij spoedige en doelmatige aanwending, zounbsp;het middel de ontwikkeling vau mond- en klauwzeer kunnennbsp;tegengaan, zoodat het bij beginnende ziektegevallen nietnbsp;tot vorming van erosies komt. In verder gevorderdenbsp;gevallen zou spoedig genezing volgen; slechte gevolgen ennbsp;verliezen komen bij de aanwending van dit middel niet voor.nbsp;Dr. M. vat de voordeelen van dat middel bij mond- ennbsp;klauwzeer in de volgende punten te zamen; hij spoedige ennbsp;doelmatige aanwending kunnen verliezen in den vervolge geheel voorkomen worden; de voedingstoestand gaat in het geheelnbsp;niet of slechts onbeduidend achteruit; bet ophouden dernbsp;melkafscheidig duurt slechts weinige dagen , is niet van belangnbsp;en komt bij doelmatige voeding der dieren, weder spoedignbsp;op hare vroegere hoogte; de ziekte neemt een zachternbsp;karakter aan en verloopt goedaardig; de werk-ossen kunnen in korten tijd weder gebruikt worden. Het niet zeernbsp;goedkoope middel wordt in waterige oplossing (1; öOO—1000)
28
450
aangewend. Hoofdzaak is, dat hel middel met alle zieke lichaamsdeelen, direct in aanraking komt, dat door denbsp;blauwe kleur, die het overal achterlaat, gemakkelijk gecontroleerd kan worden. Ieder door mondzeer aangedaan dier,nbsp;wordt dagelijks een a tweemaal een middelsoort wondspuitnbsp;vol in den mond gespoten.
De aangedane huidvveefsels aan de voeteinden, worden na reiniging en wegname der losse hoorngedeelten, dagelijks tweemaal met de oplossing gepenseeld. In erge gevallen kan mennbsp;met de oplossing doordrenkle jute lusschen de klauwen leggen.
Salol. Bij vochtig uitslag in de koolholle der paarden heeft Immingeu te Donauwörlh door opstrooien van Salol en hetnbsp;daarover leggen van een verhand, zeer spoedig genezing ziennbsp;volgen.
(Jf^'ochenschnfl für Thierheilkmde imd Viehzuchl N°. 3. 1891).
Plx liquida, lloutteer. Volgens den veearts Stenert te Memmingen is teer een zeer goed middel tegen huid-uitslagen, innbsp;den vorm van een teer-linemenl (1 deel teer, 1 deel spiritusnbsp;en groene zeep q. s.)
De districts-veearts Bosseet te Edenkohen, is van meening dat de teer in zijne werking beter is, dan alle andere dergelijke middelen. Bij verwondingen aan de horens of bij hetnbsp;geheel afhreken van een hoorn, is een teer-verband voldoendenbsp;om de bloeding geheel te stillen en genezing te doen volgen.nbsp;Bij hoef-operalies, erysipelateuze ontsteking van hel benedennbsp;gedeelte van de voeten met gangreneus afsterven, bewijst hetnbsp;middel uitstekende diensten. Hierbij komt nog, dat zulk eennbsp;verband, dagen lang kan blijven liggen, dat de ettering slechts
-ocr page 453-431
eene minimale is, de wond spoedig droog en reiikeloos wordt en spoedig een groote neiging lol genezing loonl.
{'iVochenschrifl fiir Thierheilhunde mul Viehzucht 3, 1891).
Tegen liengstiglield die voornamelijk bij rijpaarden lioogst onaangenaam worden kan, wordt niet zelden vecartsenij-kundige hulp ingeroepen. liet is bekend dat bij prikkelbarenbsp;dieren, waarbij bengstigheid slechts periodisdi optreedt, kamfernbsp;voortreffelijk werkt. Men neemt daartoe 20 grammen poeder van kamfer met eenig slijmig middel, in twee maalnbsp;op een dag in te geven. Andere middelen, zooals onttrekking van voedsel of water of verandering van voedsel,nbsp;baten bijna niet. Injecties van morphine werken slechtsnbsp;korten tijd, en er beslaat bij grootere giften gevaar dal hetnbsp;paard de zoogenaamde loopwoedc krijgt. Door Gotteswinïeunbsp;wordt opgegeven, (Woclienschr. f. Tlik. n. Vhzcht.) datnbsp;broom-natrium, dagelijks 100 grammen gedurende eenigenbsp;weken gegeven, helpt legen overmatige bengstigheid. Ditnbsp;middel kan in zulke giften, slechts in het drinkwater gegeven worden. In gevallen, dat men met aanhoudende heng-stigheid te doen heeft, kan men ontaardingen van denbsp;eierstokken aannemen. Terwijl de periodische bengstigheidnbsp;slechts optreedt tengevolge van den physiologische prikkelnbsp;der geslachtsdeelen door hel optreden van den bronstijd ennbsp;met het verdwijnen van dezen van zelf ophoudt, ontstaat ernbsp;door de anatomische vevanderutgeii der eierstokken, een prikkelnbsp;van bepaalde zenuwcentra en daardoor eene voortdurendenbsp;bengstigheid of hysterie. In zulke gevallen moet een onderzoek door het rectum, aangaande de eierstokken plaats hebben,nbsp;en zoo noodig de castratie verricht worden.
[Repertorium für Tierheilliunde, 4' heft 1891).
432
Kwaadaardiglield bi) het beslaan. Dr. Rabbaglietti deelt mede, dat aan een paard, dat zich niet Hel beslaan noch opzadelen , door hem des morgens en des avond.s 20 grammennbsp;broomzure-potasch werden gegeven.
Den derden dag was het paard reeds veel handelbaarder en na acht dagen geheel handelbaar, het liet zelf de achter-beenen zonder gevaar beslaan.
[Giorno di veierinario mililare. Rome).
Bepaling van den ouderdom bij den hond, De melktanden zijn somtijds reeds bij de geboorte allen aanwezig, somtijds echter eerst na 14 dagen tot 3 weken.
Met den 10'^“ tot den 12'*™ dag openen zich de oogleden. Acht tot tien dagen later is het gezichtsvermogen nog onzeker; laternbsp;worden alle voorwerpen waargenomen; de houd stoot zich nietnbsp;meer aan de voorwerpen. Nu breken ook de melk-snijtandennbsp;door, doch niet regelmatig. Dan breekt een hoektand, dannbsp;weder een middeltand door, totdat de gezamenlijke melk-snijtanden na 20 tot 50 dagen allen aanwezig zijn. De bovenstenbsp;snijtanden komen 2 tot 3 dagen vroeger door dan de onderste.
Tegen de zesde week zijn de randen van de melk-snijtanden rond; van dien tijd af begint de afslijting, bijzonder aannbsp;de binnen- en middeltanden, eerst aan de onderste snijtanden, dan aan de bovenste. Met 2 maanden begint de afslijtingnbsp;aan de onderste binnentanden, welke met 2Va maand geëindigd is.nbsp;Aan de bovenste binnentanden is de afslijting grooter; zij staannbsp;met de toenemenden groei van het lichaam meer geïsoleerd.nbsp;Met 3—S'/a maand slijten de middeltanden af, met 4 maandennbsp;de hoektanden. Nu begint het doorbreken van de blijvendenbsp;landen, en wel met 4 maanden de binnenlanden, met 4^2 maandnbsp;de middeltanden en 3 maanden de hoektanden.
{Receuil de médec. vet. No. 17.)
-ocr page 455-453
Hoe lang een paard honger en dorst kan verdragen
is in de «Hippologische Revue” in dien zin beantwoord geworden , dat er geloofwaardige gevallen zijn aangevoerd , waaruit bleek dat paarden het tot 22 dagen zonder voedsel en waternbsp;uitgehouden hebben. Nu heeft zich zulk een geval in iVeftras/canbsp;voorgedaan. Zooals een Amerikaansch vak-tijdschrift mededeelt,nbsp;viel op den 19'’™ Januari j. 1. in Silver Fork een weidendnbsp;paard in een open gelaten mijn-schaclit en werd eerst na 19nbsp;dagen hieruit bevrijd.
Hoewel het paard in zijne gevangenis geen druppel water noch een grashalm had kunnen krijgen, was het na zijnenbsp;bevrijding nog in staat, zich op de heenen te houden, ennbsp;eenige uren later zag men het betrekkelijk opgewekt heennbsp;en weder loopen.
(Zeilschrift für Pferdekunde und Pferdezuchl, Oct. 1890).
-ocr page 456-Burgerlijke veeartsenijkündige dienst.
Vrijgesteld :
Krachtens machtiging der Koningin-VVeduwe Regentes, van de examina, bedoeld hij art. l van het Besluit van 9 Februarinbsp;1891 N°. 10 (Sthl. van Ned.-Indië N°. 39), gerekend van afnbsp;1 Maart 1891, de Gouvernements-veearts, adviseur voor dennbsp;burgerlijken veeartsenijkundigen dienst, D. P. F. Uriessen.
Militaire veeartsenijkundige dienst.
Opgedragen :
Aan den van het Nederlandsche Leger hij het Leger hier te lande gedetacheerden militairen paardenarts 2' klasse C. vannbsp;Heelsbergen, om vóór of op 7 November 1891 irniw Nederlandnbsp;terug te keeren.
Gedetacheerd:
Voor den tijd van S jaren van het Nederlandsche leger bij het Leger hier te lande, de militaire paardenarts 3' klassenbsp;J. VAN Dorssen.
-ocr page 457-ka
-ocr page 458- -ocr page 459- -ocr page 460- -ocr page 461- -ocr page 462-