-ocr page 1- -ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5-

¥.


'quot;Rearïsenijsiindfge bladen

VOOR

NEDERLANDSCH-INDIË.

-ocr page 6- -ocr page 7- -ocr page 8- -ocr page 9-

INHOUD

VAN DEEL VI.

Bladz.

Naamlijst der Vcreeniging lol Bevordering van Veearlsenijkunde in

Nederlandsch-Indiö.............. 3-

Verslag van de Directie der Vereeniging lol Bevordering van Veeartsenijkunde in Nederlandsclt-lndië over de jaren 1889—1891. nbsp;nbsp;nbsp;9.

Bijlagen:

A. nbsp;nbsp;nbsp;Ilekening en verantwoording over het zesde boekjaar

Juli 1889-Juni 1890......... 16.

B. nbsp;nbsp;nbsp;Rekening en veraiilwoording over hel zevende boekjaar

.lub 1890—.luni 1891.........17.

C. nbsp;nbsp;nbsp;Ruiling van Edita...........18.

Runderpest in Ned.-Indic, door C. A. Penning.......19.

Kwade-droes, door .1. Van m Velde..........44,

l’.aslratie van stieren, door kloppen der zaadstreng, door A. Viiu«li\g. 60. Een en ander over mond- en klauwzeer, door K. Rosma . . . . 63.nbsp;In zake v. Eecke’s onderzoekingen omtrent hel voorkomen van sep-

tichaemia haemorrhagica en runderpe.sl, speciaal oedemateuze runderpest, onder den veestapel in Nederlandsch-Indië, door W. .I.Essek. 68.

A N A L E (1 r E N;

Uit de iMuserie mn cen Inlander, de eenden-fokkerij be-

sprekende ............

Creoline............

Aphorismen voor paarden- en veehouders .

Vruchtbaarheid van een hengst.....

Een phgsiologisch paradoxen in zake innervalie van het

strottenhoofd............

De erfelijkheid der robes bij de paarden.....

-ocr page 10-

VI.

1 N II (» V 1).

Stemmen nvcr hol nut dor wedrennen in Ncderlanduch- IniUë. Dexinfectnlnbsp;Jodoform-opinssing .

Diphleritis bij kippen Itehandeting van gallen.

Escritie ....

Cocaine ....

Koiowaal vebslag over 1890.

102.

109.

Burgerlijke vccnrlsenijkundige dienst Personalia...........

l’il hel .laarvershig van hel Lahoralorium voor palliologische anatomie en bacteriologie tc IVcItevreilen over hel jaar 1891.

1’olyneurili.s bij hoenderei), door Eijkman [liierbij PI. I—111] . nbsp;nbsp;nbsp;111.

Sarcosporidiën. [Balhiani], door .1. van Eecke met vier platen] . 121.

Streptococcus van den goedaardigen droes. [Streptococcus erpii], door .1. VAN Eecke..............170.

Uit de prakti|k van een paardenarts, door J. van de Velde . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;176.

Behandeling van mond- en klauwzeer met pyoktanine, door B. A,

Plempkr van Balen.............187.

Is pyoktanine nog niet geëvenaard als geneesmiddel legen mond- en

klauwzeer?, door I). nbsp;nbsp;nbsp;J. Fischer..........189.

Ecnige mededrelingen over den paardenslapel op Timor, door J. Volle.iia. 193.

Becliticalie, door H. .1. E. van Lent..........198.

Analecten:

Lgsol

204.

Het gebruik van lysol in de vecarlscnijkundige praktijk, vooral hij de mondbchandcling ....

Dermatol............

Anilinc-kleurstoffen........ •

Cocaïnum phcnolicum........

Spermine............

Extractum jliddum syzygii jambolani ¦

Eseridine............

Eser ine-pilocarpine.........

Acidum fiUcicum amorphuni......

Behandeling van kwaden droes.....

Diureline...............213.

-ocr page 11-

IN noun. nbsp;nbsp;nbsp;vii-

Bladz.

Eenhoevige varkem............-14.

Elliman’s Embrocation...........-1lt;gt;.

Over (le werking van Jodelum knlicum......216.

Creoline...............217.

licsinntling van hoenderen door eon tuberkuleus mensch . 218. I)e aanwending van sulphas eserine bij zwangerenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dieren.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;219.

Een geval van Neuralgie van de arnwlecht bij een paard. 2iü. Ilr. II. Vai.estim over het nut der drsinfectio in geval

van enzoötuche tetanus.........221.

liet gebruik van melkzuur in de vétérinaire nbsp;nbsp;nbsp;chirurgienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;222.

Een nieuw pharmaeculisch cxcipiens door nbsp;nbsp;nbsp;A.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Adamnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;222.

In memorum.................223.

Personai.u................. 225.

Bfiilrage zur Keiinlniss der IVespiralions- unil Circulalioiis-Organe der Tliiere aiif (inind der neuslcii l'orscliungen, von F. I'aszütta .nbsp;ril de praklijk van een paardenarls, door .1. van de Vei.de .

Over den gruci der paarden in Nederland.scli liuliö, voornaiiieli)k hel

Sandelhoul paard, door M. Mars. .........

Ter gemakkelijke onderkenning van kwaden-droes, door J. de .Io.ncii. I'aarden-rokkerij in de Padangsclie Bovenlanden, door G. de Waai. .nbsp;Verslag der zending naar Anslralië van den 1' Iniienanl-adjndant der

356.

385.

cavalerie G. W. F. Hai-pé............

Open brief aan I)r. G. Eeikman, van W. .1. Esser......

Anai, ectek:

Dermatol................ 397.

Resorcinum.............. 399.

Middel legen Lintwormen.......... 400.

De werking van eenige desinfoclie-middelen bij hooge

temperaturen.............401.

Over desinfectie der handen.........401.

Phosphor-esce.erings-verschijnselen bij vleesch .... nbsp;nbsp;nbsp;403.

Een duur paard............. 404.

Malleïne............... 404.

Personalia................. 406.

-ocr page 12-

â–  .

WM

ïiKf

-ocr page 13- -ocr page 14-

Leden.

Namen.

Qualiteit.

Woonplaats.

Balen, R. A. Pleiiiper v.

Mil. paardenarts 2” kl.

Atjeh. k

Bergli, J. van den.......

Landheer.

Batavia.

Beijen , H, R..............

Administrateur gezondheids ctahlissemenl Sa-

lahatoe.

Soekahoemie.

Bosnia, K........... ......

Gouv‘®.-veearts.

Proholingo. ^

Does, .T. K. F. de.......

Gouv'^.-veearls.

Tagal. /

Driessen, A. Th. II......

Gouv'^.-veearls.

Soerahaja.

Driessen, D. P. F........

Adv. hurg. v. a. k. dienst.

Batavia.

Esser, W. J...............

Gouv'®.-veearts.

Buitenzorg. /

Eijkinan, Dr. C...........

Dir. laboratorium voor

pathologische anatomie

en bacteriologie.

Batavia.

Fischer D. J.............

Gouv'^-veearts.

Palemhang. ^

Fiichs, F. J...............

Koopman.

Batavia.

Haas, H. J. Tromp de.

Mil. paardenarts 2' kl.

Makassar. V

Heelshergon, C. van.....

Mil. paardenarts 2' kl.

Utrecht. nbsp;nbsp;nbsp;^

Hoen, H. ’t................

Gouv’^.-veearts.

Poerworedjo, ^

Hoogkamer, L. .1........

Mil. paard. P kl. 0.1. L.

’sGravenhage.

Hubenet, D................

Gouv‘®.-veearts.

Soekahoemie.

Hunt, Th. C. van .......

Boekhandelaar.

Batavia.

Jenny, V. A..............

Koopman.

Makassar.

Jongh, J. de..............

Mil. paardenarts 1“ kl.

Salatiga. ^ .

Kerkhoven, E. J..........

Landheer.

Soekahoemie.

Lehret, G..................

Landheer.

Pasoeroean.

Lim Liang Boe...........

Koopman.

Batavia.

Mars, H...................

Mil. paardenarts 1» kt.

Batavia. nbsp;nbsp;nbsp;-

Micliaëlis, J. C........

Oud Kavallerie Olïicier.

Bangil.

Motmaii, 11. P. van. .. .

Landheer.

Buitenzorg.

Paszotta, F...........

Gouv'^.-veearts.

Kediri. nbsp;nbsp;nbsp;/

-ocr page 15-

Namen.

QüAEITEIT.

Woonplaats.

Penning, G. A........

Goiiv'^.-veearls.

Padang.

Poel, 1‘. Pil. van der...

Goav'^.-veearls.

Forl-de-Kock. ^

Pollemail, J...........

Eig. Ilolel der Neder-

landen.

Batavia.

Pallikamp, amp; Go......

Apolliekers.

Batavia.

Scliilsira, S..........

Mil. paardenarls 2' kl.

0. I. L.

Nijmegen. -

^011, J. G. van........

Landheer.

Soekahoeniie.

Takens U. ..

Mil. paardenarts 5' kl.

Salatiga.

Tan Wie Sioeng.......

Landheer.

Mr.-Gornelis.

ToiissainI H. W. L.

Landheer.

Mr.-Cornelis.

Sleenslra...........

Velde, J. van de......

Mil. paardenarls 2' kl.

Banjoe-Biroe. *

Velzen, P. A. van.....

Gouv'^-veearls.

Soerakarta. /

Verniasl, A. M. .

Mik paardenarls 2' kl.

Soerabaja.

Vleller, A. de . . .

Gouv'k-vecarls.

Benihang. ^

Vollema, J.....

Gouv'k-veearls.

Makassar. ^

Vi'ijlinrg, A...........

Gedipd. veearts.

Medan.

Waliën, E. S. liaron

Suikerfahriekanl.

Loeinadjang.

van Ileeckercn lol.. .

Waliën, L. T, H. Haron

Landheer.

Soekahoeniie.

van llceckeren lol...

Inteekenaiien.

Namen.

Qdai.iteit.

Woonplaats.

Allieili. 1). J..

Kap. artillerie.

Samarang.

Allireclil amp; Bnsrlie .

Boekhandelaars (2 ex.)

Batavia.

Andeweg, .1. H.

Controleur r kl. Ik B.

Kravvang,

-ocr page 16-

Namen.


Woonplaats.


Baermeijer van Bariënk* hofen, H. E. P. B. C.

Baerie, C. G. van......

Beer, G. F............

Berg, J. G ..........

Burgli, N. J. Westpaln)

van Hoorn van.......

Bibliotheek............

Bibliotheek............

Bibliotheek............

Bibliotheek............

Bibliotheek............

Bibliotheek............

Bochardt, A ..........

Bosch, F. G. T.......

Bouliny, D. C.........

Braak, H. L. C. van. ..

Braam, J. M. van.....

Brans, A, J. Berkhoff...

Brugge, W. C. van......

Buck.........................

Busing.....................

Cappelle, J. A. van......

Carp, B....................

Cayaux, J. L. G__________

Croll, W. G.............

Deun , L. J. van..........

üibbelz, P. .1.............

Donnaar, J. F............

Oir. artillerie.

Assistent-residenl.

Kap. artillerie. Landheer.

Landheer.

I en II afd. Departement van Oorlog.

Departement Binnenl. Bestuur.

Groot Militair Hospitaal. Hoofd-bureau artillerie.nbsp;Kegement Kavallerie.nbsp;Hoogere Burgerschool.nbsp;Apotheker.

Oir. artill. 0. I. L. Landheer.

Landheer.

Gep. Kap. artillerie. Koopman.

Landheer.

Landheer.

Veearts.

Kap. artillerie. Technoloog Chemist.nbsp;Mil. paardenarts kl.nbsp;Erfpachter.

Kap. artillerie.

Kap. artillerie.

Majoor artillerie.

Batavia.

Soemenep. Willem I.nbsp;Wlingie.nbsp;Buitenzorg.

Batavia.

Batavia.

Batavia.

Batavia.

Salatiga.

Soerabaja.

Buitenzorg.

’s Hage.

Buitenzorg.

Soekaboeinie.

Salatiga.

Batavia.

Salatiga.

Soerakarla

Naarden.

Bandjermassin.

Tagal.

Roermond.

Tjandjoer.

Salatiga.

Batavia.

Atjeh.


-ocr page 17-

Namen.

Qualiteit.

Woonplaats.

1

Dorp, C. H. van..........

Landheer.

Bandoeng.

Doijer, J...................

Off. artillerie.

Balavia.

Dijk, J. A. G. van.......

Boekhandelaar.

Batavia.

Eecke, J. W. van.......

Onder-Directeur Bader.

Laboraloriuiii.

Batavia.

Eifen, J. J. van..........

Arts.

Soerabaja.

Engelenberg, A. J. N...

Controleur B. B.

Serang.

Esveld, D. F. van .......

Leeraar ’s rijks veeart-

senijschool.

Utrecht.

Faber, J. Tb. W.......

Landheer.

Tangerang.

Fokkens, F...........

Inspecteur cultures.

Soekaboeinie.

Gafïron, J. C. von......

Landheer.

Bandoeng.

Geel, J. C. van.........

Kap. artillerie.

Batavia.

Geill, A. F...........

Off. artillerie.

Padang.

Gelpke, I)r. 0........

Arts.

Bandjar.

Geluk. A. H...........

Veearts.

Serooskerke

Grevers, J. A. P......

Kap. gen. staf.

Batavia.

Groenemeijer, A. D. J..

Hoofd-ingeneur B. 0. W.

Soerabaja.

Haase, J. F......

Landheer.

Blitar.

Happé, F........

Off. kavallerie.

Salatiga.

Hall, C. van..........

Landheer.

Buitenzorg.

Heel, C. van........

Landheer.

Soerakarta.

Heer, Jr. G. de......

Assislent-Besident.

Koetei.

Heidens, P. A. H.....

Off. infanterie.

Medan.

Heulsz, H. J. van.

Gep. kap. artillerie.

Batavia.

Heijbloui, H. P. G.

Landheer.

Mr.-Cornelis.

Hibma, M. A.......

Veearts.

Franeker.

Hofland, H.....

Kinaplanter.

Bandoeng.

Hofland, W. . .

Kinaplanter.

Garoet.

Holwerda, N. L.

Off. van Gez. G kl.

Buitenzorg.

-ocr page 18-

;

Namen.

QuALlTEir.

Woonplaats.

Hoogstraten, C. W. van.

lt;ap. artillerie.

Aljeh.

lloutum, A. van.......

Landheer.

Buitenzorg.

Ituhert, H. .1.........

üll'. van Gez. P kl. Ü.I.L.

Brummen.

llummelgens, C. H. N..

Conlr. 1” kl. B. B.

Modjokerto.

Ileinenoord, E. H. van den

Assistent-resident.

Koetoardjo.

;

Bergh van..........

Heslinga N. Buno......

Landheer.

Mr.-Cornelis.

:

Ispeleu, F. II. van.....

Kap. intendant.

Batavia.

\ li nbsp;nbsp;nbsp;.lacometti, Th. Azon. . .

Koopman.

Batavia.

•lanné, L. T..........

Districts veearts.

Boermond.

; nbsp;nbsp;nbsp;Jansen , T. J..........

Controleur '2' kl. B. B.

Garoet.

i nbsp;nbsp;nbsp;Janssen, II...... ...

Stalhouder.

Soerahaja.

1

1 nbsp;nbsp;nbsp;.lonkers, E. C.........

Suikerfahriekant.

Djokjokarta.

?

.lonkers, 11...........

Kollieplanler.

Malang.

' nbsp;nbsp;nbsp;Kessler, W...........

Erfpachter.

Garoet.

i nbsp;nbsp;nbsp;Kinderen, H. der......

Landheer.

Buitenzorg.

Kleine J...................

Veehandelaar.

Batavia.

Knihbeler, H. J. J.......

Officier der artillerie.

Fort-de-Kock

1

Knoote, A.................

Gepens. Majoor.

Garoet.

f

t

Koch, G. J................

Landheer.

Malang.

\

c

1 nbsp;nbsp;nbsp;Köhn, .1. P................

Ritmeester.

Djokjokarta.

Koster, J. L..............

Leeraar hoogere krijgs

’s Hage.

Krijgsman , W. J. A.

Lameris, .1.............

Leesgezeldschap........

Leget, A...............

Lent, H. J. C. van..

Levyssohn, V.........

Ligtvoet, VV...........

Lisuel, P. H.........

school.

Koopman.

Mil. paardenarts 1' kl

Veeartsenijkniidig.

Steendrukker.

Veearts.

Civiel ingenieur.

Gep. resident.

Oll'. kavalleric.

Padang.

’s Gravenliage

Dordrecht.

Batavia.

Tiel.

Samarang.

Soekahoemie.

Batavia.


-ocr page 19-

Namen.


Qualiteit.


WOOMPLAATS.


I^ykles, l)r. S.


Manders, G. G......

Marker, .1. F........

Mccrlens, M. J......

M«(inan, l*. l\. van MniickliolT, P. A. van den

Mljcr, A...................

Gitsllinul, (i. A. F. J .. 1‘als. E. M. V. Ede van dernbsp;l'elzer liercnsl)erg, A. de..


Gen. Dir. krankzinnigen gesüclil.

Kap. arlillerie. Landheer.

Landheer.

Landheer.

V^eearls.


Soerahaja.

[Soerabaja.

Pasoeroean.

Builenzorg.

Huilenzorg.

Boxmeer.


Ingenieur Pkl. li. O. V\^ Balavia. Controleur P kl, B. B. Pasoeroean.nbsp;Apollieker.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Balavia.



lOlï. arlillerie.


Banjoc-Biroe.


Balavia. iTagal.


Baden MasToemenggoeng

Pandji Adi Ningrat.... Begenl.

Beiniers, H. K............ Off. infanterie.

Uensing, S................. Administrateur.

Uichler, P................. Ingenieur 1'kl.S. Spoor. Proholingo.

Boemer, G. A. van de... Arts. nbsp;nbsp;nbsp;Soeiakaila.

Boser, F...................Veehandelaar.

Bonyer, C. G. A. A.....Gouv'*.-veearts.

Budolph, F. 1). J....... Bilmeesler.

,,--.1, W. N. van ..... Apotheker.

Schenek, J. G. B........ Kap. inl. 0.1. L.

Scherer, G. E. G. A....Gep. kap. artillerie.

Schimiucl, W. G........Leeraar ’s Bijks veeartsenijschool. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.

Serld, S.............Bilinecstcr Dir. remon-

tedepol. nbsp;nbsp;nbsp;Sockahoemie.


Dcmak.

Balavia.

Balavia.


Batavia.

Samarang.

Salaliga.

Buitenzorg.

Amsterdam.

Deli.


-ocr page 20-

Namen.

Qualiteit.

Woonplaats.

Sluijs, D. van der.....

Hoofd-keurmeester

abattoir.

Amsterdam.

Sluijters, B. van......

Veehandelaar.

Soerabaja.

Staa, H. van.........

Districts-veearts.

Leeuwarden.

Swieten, K. van.......

Landheer.

Tjikandie.

Schmalz, C. 0.........

Landheer.

Ambarawa.

Tan Kang Ie..........

Landheer.

Mr.-Cornelis.

Teijn , E. L. van......

Gen. Dir. Gezondheids-Etablissement.

Soekaboemie.

Tichler, J. W. A......

Ritmeester 0. 1. L.

Nijmegen.

Toussaint, W. L. H. Steenstra...........

Administrateur.

Soerabaja.

Treslong, C. J. Bloys van

Opzichter mach. 1® kl.

Tjaudjoer.

Valette, G. G. A.......

Landheer.

Soekaboemie.

Veenstra, J. A........

Landmeter 1' kl. kadaster.

Batavia.

Velzen, J. van........

Veearts.

Schiedam.

Vemer, K. G. A.......

Kap. artillerie.

Banjoe-Biroe.

Vermandel, A. J. W...

Controleur B. B.

’s Gravenhage.

Villeneuve, Jhr. L. ,1. de

Ritmeester.

Batavia.

Visser amp; Co.............

Boekhandelaars.

Batavia.

Vossen, C. van der....

Stalhouder.

Batavia.

Vossen, N. van der.....

Scheepsleverancier.

Batavia.

Vogelzang, F............

Lithograaf.

Batavia.

Vries, L. de..........

Off. artillerie.

Soerakarta.

Wiggers, F...........

Controleur B. B.

Celebes amp; 0.

-ocr page 21- -ocr page 22-

10

dal onze President door den

gekomen was, trol' ons den slag dood ons onlvicl in Juni i. 1.

Onder den indrnk van zooveel tegenspoed is het ons slechts met inspanning mogelijk onzen plicht als verslaggever met, opgewektheid te vervullen, en venneenen wij uwe geachte verga

dering voldoende opheldering

igeven te hehhen waarom wij hij het einde van ons zeven-jarig bestaan, U over tw'ccnbsp;jaren te gelijk verslag geven.

Maar hoe hooger de tegenspoed steeg, zoo meer blijken van belangstelling mochten wij ook in dit tijdvak genieten,nbsp;zoowel van de llegeering en machthehhenden als van huiten-landsche veearlsenijkundigen.

In de eerste plaats wijzen wij er op, dat op de balans van 1889—1890, voor de eerste maal voorkomt een Ilegeerings-snhsidic van 800 gulden. Die subsidie prijkt ook op onze balansnbsp;van 1890—1891.

In de tweede plaats op den algemeenen steun, zonder eenigen wanklank, die wij mochten ondervinden bij ons optreden innbsp;zake de benoembaarheid van gepatenteerde veeartsen tot Gou-vernements veearts. Wij gaven op pag. 459 l/m 470 van Deelnbsp;IV van ons tijdschrift publiciteit aan on^e handeling en deelden op pag. 46 t/m 51 van Deel V in extenso mede de instemming die ons optreden van meerdere zijde uillokte, alsook het antwoord der llegeering, terwijl reeds op pag. 185 vannbsp;Deel V de beslissing der Opper-Regeering kon mecgedeeldnbsp;worden, welke beslissing met ongeëvenaarden spoed de leemtenbsp;in de wetgeving op dat stuk en waarop wij gewezennbsp;hadden, wegnam.

Wij zijn dan ook aan allen die ons streven direct of indirect steunden, aan de beslissende macht, dank schuldig, die wijnbsp;hier eerbiedig uitsproken.

In de derde plaats kunnen wij hier melden dat de Heer Dr. A. W. II. WiRTz, Directeur van ’s lUjks-vcerartsenijschoolnbsp;te IJlrecht het hem aangeboden Gere-voorzilterschap onzernbsp;Vereeniging wel heeft willen aanvaarden.

-ocr page 23-

11

Ook over dil 2-jarig tijdvak getuigt het tijdschrilt van de vvehvilleiHllieid waarmede de Itcgeering, liaro archievennbsp;over veeartsenijkunde cn veeteelt ter lieschikking dei Vei

eenigiiig stelde.

En eindelijk getuigt de lijst van leden cn inteckenaren alsook de lijst van inslellingen waarmede de Vereeniging in i'uiling verkeert, voldoende van de helangstelling en steunnbsp;die hel laudhnishondkuiulige luihliek dezer gewesten, en ver-sebillende wetenschappelijke corporatiën ons verleenden.

8 1. Van de Wetgeving. De thesaurier hracht hezwaren in tegen naleving van art. 25 der statuten, toen dc llcgeeiings-snhsidie afkwam. Het meerdere dan ƒ 100 was eenvoudignbsp;'det op de Ilataviasche Spaarbank Ie deponeeren aangezieii dienbsp;hank niet meer dan / 100 per maand op denzelfden naam

hoekt.

Hel Hestnnr besloot daarom in do vergadering van 15 Apeil 1890, lol (vjd en wijle de Statuten herzien zoudennbsp;worden, den Hicsauricr te machtigen gelden lol een bedrag vannbsp;1000 gulden legen liorglochl onder zijn direct beheer te hebben.

Voorloopig weiischl het Bestuur nog geen wets-verande-'¦ing voor te stellen. De lijd brengt telkens nog leemten aan

hel licht.

S 2. Van hel Bestuur en van de Vergaderingen, Behalve dc benoeming van, en de aanname door Dr. A. VV. H. WiaTZ, vannbsp;hel Eervoorzitlerschap, kwam in hel Bestuur geen verandeiingnbsp;lot aan den dood van wijlen den Prcsitlcnt J. J. Postma.

In de daarop gehouden vergadering werd voor het ver-eenigings-jaar 1891—1892, hel voorzitterschap opgedragen aan den niil. paardenarts 1 kl. Mars, de belangen der hihliolheeknbsp;eum aunexis aan den heer C. v. Heelsbergen, (‘j terwijl onder-geleekende zijn fnneliën in hel Bestuur bleef behouden.

Zoonls reeds in den beginne gezegd is, werden de vergaderingen zooveel uiogclijk geregeld gehouden. In hel vereciiigings-

t*) Sederl naar Europa vertrokken.

-ocr page 24-

12

jaar 1890—91 werd die geregelde gang van zaken dikwijls gestoord om in hoofde dezes vermelde redenen. Voor zooverrenbsp;bet op die vergaderingen verhandelde daartoe geschikt was,nbsp;vond het plaatsing in het tijdschrift. Voor het overige ver-meenen wij naar de verschillende paragrafen van dit verslagnbsp;(e mogen verwijzen

§ 3. Van de Finantiën. fte door de commissie van verificateurs onderzochte en in orde bevonden rekeningen en verantwoordingen over de jaren 1889—1890 en 1890—1891 zijn bij dit verslag gevoegd in de bijlage A. en B.

Mocht in het verslag over 1888—1889 geconstateerd worden dat de finantiën nog altijd ons voortbestaan bedreigden, nu blijkt uit de bovenbedoelde bijlagen dat die alles beheerschendenbsp;zorg geweken is.

Dit hebben wij te danken aan de gunstige beschikking der Regeering die ons een jaarlijksche subsidie van 800 guldetinbsp;toekende. V^ermeldden wij zulk hier voor reeils als een bewijsnbsp;van belangstelling ons geworden van Regeeringswege, hier isnbsp;het de plaats der Regeering voor dezer steun dank te spreken.

Door die subsidie is de laatste struikelblok, waarop onze Vereeniging berhaaldelijk dreigde onder te gaan, weggenomennbsp;en is het ons mogelijk gemaakt onze zorgen uitsluitend te wijdennbsp;aan doel der Vereeniging: «Bevordering der Veeartsenijkundenbsp;in Nederlandsch-Indië, in hare geheeleu omvang.”

Een nadere bespreking van een enkelen post op de eindreke-ningen mag bier niet achterwege blijven. Het betrelt dien der proefdieren. Reeds in ons verslag over 1888—1889 werdnbsp;met een enkel woord melding gemaakt van den weg die denbsp;Vereeniging in dat werkjaar ingeslagen bad op liet gebied dernbsp;veeartsenijkundige politie n. 1. praeventieve enting tot uitroeiing van besmettelijke veeziekten.

De Vereeniging heeft bet eenmaal ingeslagen pad niet verlaten en wenscbt dat vooreerst niet te doen. Toen de tinan-tiën beter werden, trokken wij onmiddellijk van die omstan-

-ocr page 25-

15

digheid partij en kunnen nu reeds verwijzen naar het artikel van den Heer v. Becke, onder-direcleur van het laboratoriumnbsp;voor pathologische aiialoinie en bacteriologie te Weltevreden,nbsp;voorkomende op pag. 290 van Deel V van ons tijdschrift,nbsp;Waarmede microscopisch, bacteriologisch en experimenteel be-wezen in dat de veestapel dezer bezittingen ook belaagdnbsp;Wordt door nog andere ziekten dan runderpest, miltvuui,nbsp;mond- en klauwzeer, etc. etc.

Hel onderzoek naar mogelijke praevenlief-enling wordt voortgezet en heeft de Vereeniging haar steun den heer v. Eeckb ook voor verdere proefnemingen versproken.

De geldeltjke opofferingen ter bereiking van dit resultaat zijn der Vereeniging komen te slaan:

in nbsp;nbsp;nbsp;1888—1889,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;opnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ƒnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;31.10

» nbsp;nbsp;nbsp;1889—1890,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;68.42

» nbsp;nbsp;nbsp;1890—1891 ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;160.—

op / 259.S2 » 6.—

Totaal

lerug in 1889—1890

netto uitgaven...../ 2S5.52

Waarlijk, de wetenschap van hel hierboven meêgedeelde, is werkelijk niet te duur gekocht.

van Binnenlandsch Bestuur aan te wijzen in-

Dok de llegeering heeft hel nuttige dezer pogingen dei Vereeniging erkend en loegestaan dal ten behoeve van nadernbsp;Onderzoek en proefnemingen in hel laharotorium voor pathologische anatomie en bacteriologie te Weltevreden, en andere dooinbsp;den Directeur

nchli


uigen, ziekteproduclen of ziekelijk aangedane lichaams-

van aan eene hesmeitelijke ziekte, gestorven dieren,

*^der de noodige voorzorgen naar builen de aangewezen kringen

Van afsluiting kunnen vervoerd worden. (Stbl. 1890, No. 207 art. 2.)

'^nnrsleilen

^nen in Juni j| jg runderpest in de Afdeeling Stad en

van Batavia weder het hoohl opstak, is daarvan onmid-

1 nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Aixj», iixjvivjnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;uaaivaii uiiuiiUquot;

partij getrokken, hetgeen ook met onkosten gepaard ging

-ocr page 26-

14

Willen wLj hopen dal een volgend jaar, zooals nu, gezegd kan worden: ”De uitgegeven gelden hebben resultaat behaald.

Slechts weinige leden en inteekenaren waren hij hel einde van het boekjaar achterstallig. De inning ging met geennbsp;noemenswaardige bezwaren gepaard waarvoor de penningmeester, Leden en Inteekenaren dank spreekt.

Afgeschreven werden : wegens overlijden /nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;47.SO

lOS.SO

wanbelalina

Totaal ƒ 133.00

Deze afschrijvingen gebeurden in de vergadering van September 1889. Hel Bestuur zal zich genoodzaakt zien, innbsp;den loop van het jaar 1891—1892, tot nog eenige afschrijvingen wegens wanbetaling te besluiten, bijaldien door de betrokken personen dat niet voorkomen wordt.

Overigens in het tolaal-cijfer der afschrijvingen, loopende over en tijdvak van S jaren, (ongerekend de afschrijvingen wegensnbsp;overlijden) werkelijk niet groot te noemen. Voor zooveel noodignbsp;werden de helrekkelijke kwitanties afgestaan ten behoeve dernbsp;gereformeerde en katholieke armen-kassen hier ter slede.

^ 4. Van de Bibliotheek en het Locaal der Vereenkjincj. Voor de verdere meubileering van het ons in bruikleen afgestanenbsp;locaal, werd in het jaar 1889—90 den Bibliothecaris een voorschot verleend van 120 gulden.

Daarmede is in de behoeften lol berging van boeken etc. alsook van meubilair, voor het oogenhlik, voorzien en vermeentnbsp;liet Bestuur met den aankooj) van boekeji en tijdschriften innbsp;het aangevangen jaar een slap verder te mogen gaan dannbsp;lot dusverre mogelijk was.

^ 5. Van het Tijdschrift. In den loop van het tijdvak waarover dit verslag Iiandelt, verscheen de 2® lot en met de 4“ aflevering van Deel IV der Veeartsenijkundige Bladen, alsook afl.nbsp;1 en 2 van Deel V van ons tijdschrift, terwijl de o'* en 4** att.

-ocr page 27-

15

van Deel V ter perse zijn en nog in den loop van dit jaar zullen verschijnen.

Nog steeds laten bijdragen, gesclireven door landluiislioud-kundigen op zich wachten, allioevvel in hel vorige verslag dienaangaande de Vereeniging zich duidelijk uitgesproken heeft tuu einde een veronderstelde dwaling in deze weg te nemen.

Wij willen hopen dat eerlang ook in deze richting een verandering ten goede valt te conslaleeren.

Wat deji inhoud aangaat, veianeenen wij naar hel tijdseinift zeil te mogen verwijzen. Een lijst van leden en inleekenaicnnbsp;gaal aan dit verslag vooraf, terwijl een lijst van corporatiesnbsp;Waarmede ruiling van edila bestaat, dit verslag volgt in bijlage G.

De oplage bedraagt:

Eereleden, leden, correspondenten

Inteekenaren........

Duil-exemplaren.......

Aangeboden exemplaren ....

Verplichte zending......

212

Totaal

Hel vorenstaande samenvallende, vermeen ik der geachte vergadering een duidelijk overzicht gegeven te hebben van dennbsp;'oesland der Vereeniging bij liet einde van haar zeven-jarignbsp;hes taan.

Hie toestand kan, naar bescheiden meening, gunstig genoemd worden in elk opzicht.

Met den wcnsch dat door U deze meening gedeeld worde, zij ü allen harlelijk dank gezegd voor de belang-stelling, aan den dag gelegd door uwe tegenwoordigheid opnbsp;heden avond.

Aldus uitgehracht in de Vergadering van 3 November 1891, door

den Secretaris,

D. DlUESSEN.

-ocr page 28-

Bijlage A.

ONTVANGSTEN.

Op 1 Juli 1889 in kas......

• • • /

100.94

70.16

Geïnde contributiën.......

...»

1252.50

Afrekening Nederland......

gt;

90.—

Gouvernenients subsidie 1890 . . .

gt;

800.—

Verkoop van proefdieren . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. ; .

t

6.—

Abonnements-gelden......

gt;

829.—

Rente...........

»

2.80

EEKEUOamp; EE TEEAETWOOEDIEamp;

OVER HËT ZE§DE HOEHJAAR.

JuLi 1889—Juni 1890.

D1T6AVEN.

Zegels...............

Porto’s...............

Schrijfloon,.............

Bureaubenoodigdheden, contant.......

Biireaiibenoodigdheden, gedrukten etc. volgens Rk.

Bediende..............

Inningskosten (borderels).........

Locaalhuur..............

Lilhographie........... . .

Drukloon tijdschrift........

Proefdieren, sectie-onkosten........

Bibliotheek en locaal..........

Op uit. Juni 1890 in kas........

in deposito...........

Totaal . . / 3151.40

Gezien en in orde bevonden door de Commissie van Verificateurs,

H. MARS.

C. VAN IIEELSBERGEN.

1.75 91.21nbsp;23.50nbsp;9.-39.10nbsp;144.—nbsp;35.80nbsp;15.70nbsp;408.—nbsp;926.75nbsp;68.42nbsp;123 —nbsp;1192.21nbsp;72.96

/ 3151.40

Totaal . .

Batavi.s , 1 Juli 1890.

De 'penningmeester, D. DRIESSEN.

-ocr page 29-

Bijlage B.

REKENINamp; EN VERANTWOOBEINamp;

OVER MET ZEVESfDE BOEKJAAR.

Juli 1890—Jü.\i 1891.

ONTVANGSTEN.

Op 1 Juli 1890 in kas..........ƒ 1192,21

in deposito............ 72.96

Geïnde contributie............ 1350.50

Gouverneinents subsidie..........gt; 800.—

Abonneraents-gelden............ 341,_

Rente................ 2.4O

Totaal.

. f 3758.77

Gezien en in orde bevonden door de Commissie van verificateurs,

H. MARS.

C. VA.\ HEELSBERGEN.

UITGAVEN.

Bediende...............ƒ J44._

Porto’s en plakzegels........... 65.34

Afzonderlijke plakzegels.......... .55

Inningskosten (borderels) ......... 26.10

Schrijfloon.............. 47.05

Lithographie............... 50.__

Proefdieren................ jfiQ._

Bureaubenoodigdheden.......... 35.25

Boeken.............8.64

Drukloon tijdscliritt............ 660.21

Correctieloon.............. 129._

Op uit. Juni 1891 in kas.......... 2432 63

Totaal. . . . / 3758.77

Batavia. 1 Juli 1891.

De penningmeester,

D. DRIESSEN.


-ocr page 30-

Bijlage C.

RUILING VAN EDITA.

Wocliensclirift für Tliierlieilkunde, An(fshur(j.

Thierarzliclie MilÜieiliingen, Karlrnhe.

Scliweizer Arcliiv für Tliierlieilkunde, Ziiricli.

Monatssclirifl des Vereines der Tliierarzle in Oeslerreich.

Der Pferdefreund, Darmsladl.

Repertorium der Tliierlieilkunde, Slullgarl.

Tlie Journal of comperative Medicin and Surgery, l'hilailelphia. Revue Vétérinaire, Toulouse.

Annales de médecine veterinaire, Brussel.

Tidssclirift for vétérinaerer, Koppenhagen.

Tijdschrift voor veeartsenijkunde en veeteelt, Ulrechl. Tijdschrift voor Nijverheid en Landbouw in N. I. Batavia.nbsp;Bataviaascli Genootschap v. Kunsten en Wetenschappen,nbsp;Batavia.

De Koninklijke Natuurkundige Vereeniging, Batavia.

De Geneeskundige Vereeniging in Ned.-Indie, Batavia. Lahoratoriuni van pathologische anatomie en bacteriologie,nbsp;Batavia.

Indisch Militair tijdschrift.

Java-Bode, Batavia.

Soerahaja-Courant, Soerabaja.

Soerahajaasch Handelshlad, Soerabaja.

Locomotief, Samarang.

Nieuwe Vorstenlanden , Soerakarta.

Telephoon, Samarang,

Suniatra-Courant, Padang.

Deli-Gourant, Medan.

-ocr page 31- -ocr page 32- -ocr page 33-

RUNDERPEST IN NED.-INDIÊ

DOOR

O. A PEXWIXG.

Gouvernpments-veearts.

Mei zeer veel belangstelling nam ik kennis van het artikel «Seplichaemia Uaernorrhagicu onder den veestapel in Ned.-Indiè” door J. W. F, J. Van Fecke in de Veearlsenijkiindigenbsp;Bladen voor Ned.-Indiè, deel V, afl. 4 pag. 290. Daar de onderzoekingen van den schrijver hlijkhaar met veel zorg en accuratesse hebben plaats gehad, was ik te meer verwonderd overnbsp;de slotconclusie, waar betwijfeld wordt, of er eigenlijk innbsp;Indiè wel veepest voorkomt, nu bewezen is, dal er zich ooknbsp;seplichaemia liaemorrhagica voordoet.

Wel blijft schrijver in gebreke, eenigen grond voor zijne conclusie aan te voeren, doch men zou veronderstellen uil hetnbsp;voorafgegane ernstig onderzoek, dal eene uitspraak van zoonbsp;ingrijpend belang voor de bestrijding der ziekte, niet maar zounbsp;worden neergeschreven, zonder dal daarvoor degelijke grondennbsp;Bestaan.

In hoeverre zulks hel geval is, zullen we straks zien; eerst zij hel ons veroorloofd, een paar opmerkingen te maken om-ti’enl de gedane entingsproeven van den Heer Van Eecke.nbsp;Op pag. 585 wordt gezegd, dal na een voldoend aantal kippennbsp;Ie hebben geënt, hij lot hel resultaat is gekomen, dat denbsp;immuniteit van kippen voor de Wild- en Binderseuche eenenbsp;almluie is. In 1886 zegt Uueppe daaromtrent, dat hel aantal

-ocr page 34-

20

door hem verrichte entingen op kippen nog te gering is, oin daaruit eene conclusie omtrent de vatbaarheid dezer dierennbsp;te kunnen trekken; latere onderzoekingen bewezen hem echter,nbsp;dat kippen door intramusculaire enting wel degelijk gedoodnbsp;konden worden (Berl. ihierarztl. Wochenschr. N°. 29), zoo-dat omtrent dit punt de onderzoekingen van Van Eecke tegenover die van Hueppe slaan. Omtrent de tamme duif (veld-vluchter?) beslaat geene overeenstemming met andere onderzoekers; volgens Oreste en Armani bijv. verloopt de ziektenbsp;hij duiven enkel wat minder snel na enting met culturen,nbsp;afkomstig van hulfels, lijdende aan de zoogenaamde harhoueziekte,nbsp;die volgens genoemde onderzoekers eveneens idenlisch is metnbsp;Bollinger’s Wild- und Rinderseuche. De duiven stierven nanbsp;36 a 40 uren, soms echter eerst na 5a 4 dagen. De bacteriënnbsp;waren in het bloed spaarzamer aanwezig dan hij andere dieren,nbsp;maar grooler, en hunne virulentie was afgenomen, zoodatnbsp;entingen met dit bloed aan buffels immuniteit verschafte. Zoonbsp;werden in Italië geënt in:

1888 .............. 290 nbsp;nbsp;nbsp;hulfels.

1889 .............. 226

1890 .............. 513

1891 .............. 957

Totaal 1986

waarvan stierven: 123 stuks of ± 6°/o, terwijl hij natuurlijke infectie 45 a 50°/o te gronde gingen. De verdere verschillen der entingsproeven zullen we niet nagaan; geen enkele der verschillende onderzoekers schijnt volkomen gelijke resultaten verkregen te hebben.

Omtrent de pathologisch-anatomische afwijkingen en de epidemiologische waarnemingen, hier gedaan, kunnen we nietnbsp;met den heer Van Eecke instemmen, dat die frappant overeenstemmen met de door Bollinger te München gedane waarnemingen (hlz. 361); daar toch trad de zoogenaamde pectoralenbsp;vorm op den voorgrond, en kon steeds uil den exanthema-

-ocr page 35-

21

lischen vorui de pectorale worden te voorschijn gebracht, die ^ich voornamelijk door eeue croiipeuse pneumonie kermeikte.

In Indië schijnt deze vorm nog door niemand gezien, en van Kecke kan hem door enting niet te voorschijn roepen. Innbsp;München trad de ziekte op onder lierten, varkens en i undeien ,nbsp;Idcr zagen we ze, op éêne uitzondering na, uitsluitend hijnbsp;iHilfcis, levende te midden van runderen, herten en varkens.nbsp;Kr stierven te München 378 stuks wild, en daarna kwamennbsp;Voortdurend op verschillende plaatsen analoge steifgevallennbsp;onder runderen voor, dus sporadische gevallen. In de velschillende landen van Europa, waar de ziekte lot heden isnbsp;waargenomen, bleef de sterfte in vergelijking met veepest-cpizoöliën steeds onbeduidend. In 1883 stierven \ngt; Opper-^dezië op een landgoed 2 ossen, 1 koe en 2 kalveren; in 1884nbsp;op een ander landgoed 14 stuks jong vee; in 1883 in Beierennbsp;Van 7 koppels runderen 11 stuks, en in 1889 in een wildpark nabij Berlijn, 59 reeën.

Hier daarentegen stierven, wanneer men met van Eecke aanneeinl, dat alles, wal als veepest gehoekt staal, septi-oliaemie is geweest, in 1887 in de Residentie Batavia alleennbsp;^^o7, in 1889 in genoemd gewest 7171 en op geheel West-Jma 20720 runderen en buffels. Neemt van Eecke echternbsp;'“el aan, dat alle veepest septichaemie is geweest, vanwaarnbsp;hij dan de gegevens om te kunnen zeggen: ^Epide-'“iologisch heeft die ziekte hier hetzelfde beloop als innbsp;Neen, gaarne willen we aannemen, dal de Seplichacmia hae-^‘torrhagien hier hetzelfde beloop heeft als in Europa, dochnbsp;bewijzen hebben we daarvoor nog niet. Wanneer men echternbsp;yanneemt, dat al wat tot heden veepest genoemd is, sepli-*haemie geweest is, dan voorzeker zou die ziekte hiei epidemiologisch niets geen overeenkomst hebben met die in Eu-^ opa, want daar heeft ze zich meestal enzoölisch veitoond,nbsp;**^rwijl de veepest hier steeds een zuiver-epizoötisch karakter Ueeii,

^'Vat ten slotte betreft de uitstekende bekendheid dezer ziekte,

-ocr page 36-

22

ook daarop is, oiizcs inziens, wel iets af te dingen; geenjaar toch gaal voorl)ij, of we liooren nieuwe bizonderlieden. Volgens hel in 1891 verschenen Ilerl. Ihierarzll. Wochenschr.nbsp;1N°. 27 bijv. is hel eenigc typisclie kenmerk voor de bacteriënnbsp;der Seplichaemia hciemorrhagica, dal ze, in melk geculliveerd,nbsp;deze eene zure reactie geven, terwijl die van de Amerilmanschcnbsp;en Noord-Europeesche varkensziekte, ze alkalisch maken; overigens zijn ze niet van elkaar Ie onderscheiden, terwijl de ziektennbsp;zelf noch klinisch, noch palhologisch-analoraisch altijd vannbsp;elkaar te onderkennen zijn.

De Zuid-Fransche varkensziekte onderscheidt zich daarentegen weer enkel door de beweeglijkheid barer bacteriën van denbsp;Duilsche. Waar we dus lal vau verschillende ziekten in verschillende landen onder nagenoeg dezelfde symptomen zien optredennbsp;bij verschillende diersoorten, allen veroorzaakt door bacteriën, dienbsp;zeer groote overeenkomst met elkaar vevloonen, zonder dat nognbsp;iels omtrent bet juiste verband bekend is, zonder dat nog eenenbsp;verklaring beproefd is, waarom in Ilalic bijna uitsluitend jongenbsp;buflels worden aangetast, in andere streken van Europa voornamelijk wild en runderen, en wéér in andere streken bijna uitsluitend varkens, terwijl volgens sommigen, epizoötiën onder paardennbsp;er ook toe gerekend moeten worden, zou het er toch treurig uitzien, wanneer dit werkelijk eene der best bekende ziekten was.

Hoe hel nu komt, dal deze ziekte in hidiö tol voor korten tijd nog niet als zoodanig onderkend was, en mogelijk nunbsp;en dan verwisseld is met veepest? van Eecke is wel zoonbsp;vriendelijk, dit aan gebrekkige kennis der veeartsenijkun-dige litteratuur bij de Indische veeartsen toe te schrijven;nbsp;bij vergeet echter eene andere mogelijkheid. Wanneer n. 1.nbsp;de ziekte hier, evenals de barboneziekte in//ahë, enzoötisch is,nbsp;waarvoor haar voortdurend optreden in dezelfde strekennbsp;sterk pleit, dan is het zeer waarschijnlijk, dat bij denbsp;jaarlijks terugkeerendc veepesl-epizoötiën juist de door veepestnbsp;aangetaste dieren, — waarbij bet geheele digestiekanaa! van denbsp;lippen lot aan den anus geërodeerd is, evenals de wangvlakten

-ocr page 37-

13

door overvloedige Iraaiiafscheidiiig, waarbij neus en mond mei vuil riekende secrelieproduclen en afgeslooten epilelium verontreinigd zijn, zoodal ze door zwermen vliegen bezocht worden, — hetnbsp;meeste kans loopen geinfecleerd Ie worden door septichaemienbsp;bacteriën, eii in dergelijke gevallen kan natuurlijk alleen denbsp;microscoop uitspraak doen, of men bier enkel met veepest tenbsp;doen heeft, dan wel met nog eene andere ziekte.

Een dergelijk onderzoek nu was voor de veeartsen onmogelijk , daar wetlelijke bepalingen hun zoowel entingen op andere dieren als het overbrengen van smetstof naar andere plaatsennbsp;verboden, zooals bekend is.

Of nu alle gevallen van den zoogenaamden oedemaleuzen vorm van veepest, geweest zijn Seplichaetnia haemorrhagica met ofnbsp;zonder veepest, dan wel of in hdië ook zuiver veepest oji-treedt met belangrijke oedemen, zullen nadere onderzoekingennbsp;moeten leeren, doch dat hier geen veepest meer zou voorkomen , doch enkel Seplichaetnia haemorrhagiea is eene bewering, die zelfs allen schijn van waarschijnlijkheid mist, zooalsnbsp;uil hel volgende kan blijken.

Vooraf zij opgemerkt, dat, waar van runderpest gesproken wordt zonder meer, steeds bedoeld worden de gewone vormen,nbsp;zooals men die in alle handboeken beschreven vindt, en waarvan in Deel I der Veearlsenijkundige Bladen voor Ned.-lndic,nbsp;biz. 34, door ons de verschijnselen werden vermeld, waargenomen bij een wild varken, dat na voedering met deelen vannbsp;een aan runderpest gestorven rund, succombeerde en nagenoegnbsp;dezelfde verschijnselen vertoonde bij leven en dood als aannbsp;runderpest lijdende runderen en buffels.

Van den zoogenaamden oedemaleuzen vorm van runderpest werden door ons in het geheel slechts 4 gevallen waargenomen,nbsp;terwijl iri de door ons gevolgde runderpest-epizoötiën, door denbsp;gewone vormen dezer ziekte werden aangetast en voor eennbsp;groot deel door ons persoonlijk onderzocht, ongeveer 24000nbsp;bulfels en runderen. Deze cijfers zullen waarschijnlijk denbsp;verhouding, waarin Seplichaetnia haemorrhagica in Ned.-lndic

-ocr page 38-

24

staat tot runderpest, nauwkeuriger aangeven dan het vermoeden van den Heer Van Eecke, dal «zoo niet alle, dan toch een groot deel der als runderpest geboekte ziekten, wel geweestnbsp;zal zijn Seplichaemia haemorrhagica.”

De runderpest, die tot voor eenige tientallen jaren den veestapel van geheel Europa telkens vreesclijk decimeerde,nbsp;werd sedert een 20-tal jaren uit West-Europa voor goed gebannen , en hij iedere inslecping, tijden van oorlog niet meegerekend, onmiddellijk onderdrukt, eer ze belangrijke uitbreiding verkregen bad. Dit resultaat werd bereikt door eenenbsp;goed georganiseerde veearlsenijkundige politie in een werelddeel, dat voortdurend in druk handelsverkeer staat en doornbsp;geene natuurlijke grenzen gescheiden is van bet grootenbsp;Rusland, waar deze gevreesde plaag voortdurend woedt ennbsp;telkens tracht zich naar bet Westen uit te breiden. Hoenbsp;moeilijk en kostbaar bet is, de runderpest moesler tenbsp;worden, wanneer ze zich eenmaal over een groot gebied beel'tnbsp;verbreid, beeft men in de meeste landen van Europa maarnbsp;al te dikwijls ondervonden. Geen wonder dus, dal men zichnbsp;overal door streng toezicht op den veehandel en door verbodnbsp;van invoer van vee uil landen, waar de gevreesde ziektenbsp;heersebt, tegen hare insleeping tracht te beveiligen, en metnbsp;hel beste resultaat.

Hoe anders is bel bier in hdië gesteld; sedert de vermaarde veepesl-cpizoötie van 1878—1881 op Wesl-Java ging er tol beden geen jaar voorbij, waarin niet bier of daar dezenbsp;ziekte bare offers eisebte en de kostbaarste bezitting van denbsp;bevolking deed verloren gaan. Waaraan dit toe te schrijven?nbsp;Is de ziekte bier met de middelen, die in £'m’o/}a doeltreffendnbsp;bleken, niet te bestrijden? Is ze bier van een anderen aardnbsp;dan in West-Europa? Of worden door de Rcgeering geennbsp;pogingen gedaan om baar te beteugelen?

Het een noch bel ander is waar. Dal door de Uegeering millioenen werden ten olfer gebracht, is algemeen bekend, ennbsp;wg zijn thans meer dan ooit overtuigd, dat de veepest bier

-ocr page 39-

op dezelfde wijze ontslaat, verloopt en zich verbreidt als in West-Euro/m, en met dezelfde middelen, mits gewijzigdnbsp;loegepast, te bestrijden is. Tol staving onzer overtuigingnbsp;willen wij enkel bet beloop der door ons gevolgde epizoöliënnbsp;mededeelen; men oordeele dan zelf.

In dc maand April en Iniflels) der negrienbsp;q, op de grenzen dernbsp;lieersclien, die in ge-

laags

zware, voor vee en wild ondoordringbare

Veepesl-epizoëlic Sumulra's Wesllmsl 1883 begon onder liet vee (runderennbsp;Sociifjci Lansal van de laras Sidjoendjoenbsp;onafbankelijke landen, eeiie ziekte tenbsp;noemde onafbankelijke landen, volgens gerucblen, vele offers geëiscbl bad en zich ook bier al spoedig als zeer kwaadaardig deed kennen, zoowel door bel groot aantal dieren,nbsp;dal in korten tijd werd aangetast, als door de groole sterfte,nbsp;llnbeleugeld voortwoedende, richtte ze weldra onder den rijkennbsp;veestapel der VU Kolia’s zulk eene slachting aan, dal hel nietnbsp;lang voor bel Europeeseb bestuur verborgen kon blijven. Tochnbsp;was bel reeds medio Juli, toen aan een officier van gezondheidnbsp;(een veearts was ter Sumalra’s Wesllmsl niet aanwezig) werdnbsp;verzocht de ziekte eens Ie onderzoeken. Na bet verrichten vannbsp;eenige secties kwam genoemde arts tol de conclusie, dat mennbsp;hier waarschijnlijk met runderpest te doen had. Hierop volgde ultimo Juli een besluit, waarbij de runderpest in de onder-t*ldeeling VII Kolia’s epizoölisch werd verklaard, en de in- ennbsp;iritvoer vaii vee verboden. In Augustus daaropvolgend werdnbsp;van Batavia vervolgens één Gouvernemenls-veearls gezonden,nbsp;die, te Sidjoendjoeufj aangekomen, de diagnose runderpest slecbisnbsp;bevestigen kon, en de ziekte llians verbreid vond over 29 vannbsp;de 31 negrieën der onderafdeeling VII Kolia’s, en in de negrienbsp;Paroe van de laras Soempocr, beboerende lot de onderafdeelingnbsp;Lillian en Boea, terwijl reeds enkele gevallen voorkwamen innbsp;de negrie Aijcr loea der onderafdeeling Soepaijang. Men zagnbsp;thans zeer wel in, dal in dc onderafd. VU Kolia’s niets meernbsp;Ie redden viel, en loog dus met man en macht aan belwerknbsp;om de omliggende afdeelingen voor de ramp te behoeden, doornbsp;de grenzen

-ocr page 40-

paggers op Ie rielileii; men dreef liet vee uit de grensstreken der oiiderald. VU Kolia's meer naar liet centrum, zoodatnbsp;langs de grenzen uilgelireide veelooze streken onislonden; zoonbsp;werd bijv. al liet vee uit de grens-larasseii Si Loetiglmug ennbsp;Kolla Bahroe weggedreven binnen de paggers, die ook in denbsp;afdeeling Vil Kolia’s waren opgericbl om allen uilvoer vannbsp;smetstof onmogelijk te maken. Het spreekt van zeil, dalnbsp;men hierdoor in sommige streken verbazende ophooping vannbsp;vee en nog groolere van smetstof kreeg, waardoor eene verseb rikkelijke sterfte ontstond. Eigenlijk bad men bier eennbsp;gewijzigd soort afmaakstelsel; men bracht alle dieren bij elkaar,nbsp;en stelde ze bloot aan de inwerking van het natuurlijk gil,nbsp;dal zoo prompt werkte, dal dikwijls de geheele bevolking nietnbsp;voldoende was oin de cadavers te begraven. Vlugger konnbsp;men hel dus zelfs met beaumonigeweren niet, en hier had mennbsp;hel groote voordeel dat men zich de soesah en onkosten vannbsp;het onteigenen bespaarde.

Hoe jammer, dal men niet een klein gedeelte van al dien arbeid in de maand April had verricht, toen nog slechtsnbsp;ziektegevallen in ééne negrie voorkwamen. Een klein stukje vannbsp;de thans te vergeefs opgerichte reuzenpaggers, die schrik dernbsp;bevolking, zou toen met zekerheid hel kwaad gekeerd hebben,nbsp;doch thans was hel te laat. Hel had te lang onbeteugeld voortgewoekerd om bet nog overal te kunnen bereiken en in denbsp;geboorte te onderdrukken, vooral omdat, zooals begrijpelijk is,nbsp;op medewerking van de bevolking niet te rekenen viel, daar zijnbsp;de maatregelen in de eerste plaats niet begreep en in de tweedenbsp;plaats meer vreesde dan de kwaal zelve. Reeds in Septembernbsp;1884 liepen er geruchten, dat in de aangrenzende onderafdee-ling en wel in de laras Telaivie ook veel vee stierf. Eennbsp;onderzoek werd ingesleld, en men vond meer dan men verwacht bad, n. 1. runderpest in de larassen Telatvie, Padangnbsp;Ganling, Lima Kaoem , Socroeasso en Goerocn, alle behoorendenbsp;lot de onderafdeeling Korl van der Capellen, lerwujl spoedignbsp;daarna enkele ziektegevallen voorkwamen in de negrie Baram-

-ocr page 41-

27

hang laras Tandjong Balü der oiideral'deeliiig XX Kolia's, waar ze etliler nog in koiien lijd onderdrukt werd. Hoe de ziektenbsp;verder verloopt, moge nil de bijgaande kaart blijken.

In hel laatst van September 1885 komen er geruchten melding maken van ziekte in de al'deeling Priaman. Denbsp;Gouvernemenls-veearls Klein wordt derwaarts gedirigeerd, ennbsp;constaleert achtereenvolgens veepest, hegin Ocloher, in de larasnbsp;V Kolia’s, in November in de laras Piloebang, in Decembernbsp;in Oelalcan, VI Kolia’s en X// Kolia’s, waar men overal denbsp;ziekte verzwegen had.

In hel hegin van Novemher 1885 werden een paar ziektegevallen gerapporteerd in de ncgrie Kinari der onderafdeeling Soloh. Bij een onmiddcllijk ingesteld onderzoek bleek ook hiernbsp;de ziekte veepest te zijn, die echter spoedig onderdrukt werd.nbsp;In Februari 1886 loopen geruchten van veeziekte in de larasnbsp;Soempoer der afdeeling Balipoe en T ATo/ta’s en blijkt hier reedsnbsp;een groot deel van den veestapel der negriën Tandjong Sawahnbsp;en Tadjang Lawas bezweken te zijn; hare verspreiding in dezenbsp;afdeeling is genoegzaam op de kaart te zien.

Volgen we nu de geheele epizoötie op de kaart, dan valt ons al dadelijk op, dat de ziekte zich in de afdeeling Tanali Dalarnbsp;door de onderafdeelingen VII Kolia’s eu Forl vjd, Capellennbsp;geregeld van de eene negrie op de aangrenzende voorlplanlle, vannbsp;af de grenzen der onafhankelijke landen, om nabij de hoofdplaatsnbsp;Forl vjd. Capellen te eindigen, terwijl ze in de aangrenzendenbsp;onderafdeelingen Linlau en Boea, Soepaijang en Singkarah welnbsp;herhaaldelijk trachtte binnen te dringen, doch telkens in denbsp;geboorte werd gestuit, zonder groole schade aan te richten.nbsp;De reden hiervan ligt voor de hand; toen de ziekte in eerstgenoemde onderafdeelingen zulk een omvang had verkregen,nbsp;dal er bijna aan geen tegenhouden meer te denken viel, spreektnbsp;liet wel van zelf, dat men in de aangrenzende afdeelingen alnbsp;hel mogelijke deed om van de plaag verschoond te blijven.nbsp;Men was dus nabij deze grenzen zeer waakzaam, zoodat mennbsp;kennis kreeg van de ziekte, voordat ze zich nog belangrijk

-ocr page 42-

28

had uilgebreid, en nog bedwongen kon worden niet dezelfde middelen, die hij eene groole uitbreiding der ziekte onmachtignbsp;bleken, ze in baar voortgang te stuiten.

Ook valt bet ons op, dal de ziekte zich door twee onder-afdeelingen geregeld verbreidde van de eene negric op de andere, zonder sprongen; ook hiervan ligt de oorzaak voornbsp;de band. De bestrijdingswijze was n. 1, de volgende. Zoo-dra in eene streek veepest werd geconstateerd, werd in-, uilen vervoer van vee, enz. binnen die streek, meestal negries-gevvijze, verboden, bet zieke vee al'gezondenl in daarvoornbsp;opgerichte kralen, en bet gestorvene begraven; alles doornbsp;heerendienstplicbligen. Aangezien hieraan nu de gebeele bevolking moest deelnemen, en dus in elke negrie de bevolkingnbsp;beurlsgewijze hielp in de ziekonkralen en bij bel begravennbsp;der gestorven dieren, en deze lieden iedcren avond, doornbsp;gebrek aan voldoend toezicht, ongedesinfecteerd naar buisnbsp;gingen, spreekt bel van zelf, dal op deze wijze riiimscboolsnbsp;smetstof door de gebeele negrie werd verspreid, en kan betnbsp;ons dus niet verwonderen, dat zelfs de meest afgelegen kralennbsp;besmet werden. Wanneer dus in eene negrie eenmaal zooveelnbsp;ziektegevallen voorkwamen, dat er dagelijks beerendienst-plicbligen moesten opkomen om zieke en gestorven dieren tenbsp;verzorgen en te begraven, moest de ziekte zich bijna onvermijdelijk door de gebeele negrie verspreiden, en daar de grenzennbsp;der negriën meestal niet nauwkeurig zijn afgebakend, zoodatnbsp;menseben uit de negrie A. soms midden tusseben inwonersnbsp;der negrie B. wonen, spreekt bet van zelf, dat de ziekte zich ooknbsp;geinakkelijk van de eene negrie over de andere verspreidde.nbsp;Zijn daarentegen de eerste ziektegevallen bekend geworden,nbsp;dan zijn meestal de respectieve eigenaars, desnoods geholpennbsp;door een paar buren, nog in staat de gestorven dieren tenbsp;begraven en de zieken te verzorgen, zoodat dus niet de smetstofnbsp;noodwendig builen de kampong behoeft verspreid te worden.nbsp;Ook is bet in dergelijke gevallen nog mogelijk met bet beschikbare politiepersoneel eeuig toezicht te houden op eene be-

-ocr page 43-

29

lioorlijke reiniging van bel werkvolk in en bij de zickenkralen, eer hel Imisvvaarls gaat.

Mocbl zulks nog bewijs noodig bebbeii, dan zien we uil bel voorgaande, onzes inziens, duidelijk;

Ten r. Dal runderpest in Indië, ook zonder afmaken, wel bedwongen kan worden, mils men ze onderkenl, voor zenbsp;zicb aanmerkelijk beeft uitgebreid.

Ten 2'. Dal bet doen verplegen van zieke, en bel begraven van gestorven dieren door beerendiensiplicbligen, die nietnbsp;onder voldoend loezicbt slaan, de verspreiding der ziekte zeernbsp;in de band werkt.

Hoe nu de ziekte uit de afdeeling Tamh Dalar is overge-bracbt naar de afdeelingen Sololi, Priaman, Balipoe en X Kolta’s, kon in geen dezer gevallen aangewezen worden, belgeeu welnbsp;geene verwondering zal baren, daar bijv. in beide laatstgenoemde afdeelingen reeds een groot deel van den veestapelnbsp;bezweken was, voor dat er iets omtrent bet beerscben vannbsp;veepest in die afdeelingen bekend was. Uit bet gebeele beloopnbsp;der epizootic en de data, waarop ze in de verscbillende afdeelingen optrad, blijkt onzes inziens overtuigend, dat zenbsp;werd ingevoerd van uit Tanah Dalar, en of dat nu gescbieddenbsp;door vee-vervoer, door personen of door wilde dieren, doelnbsp;bier op bet oogenblik weinig ter zake. Uil hetgeen wij zoo nunbsp;en dan van de bevolking te weten kwamen, gedurende eennbsp;bijna drie jarig verblijf in de verschillende kampongs dernbsp;geteisterde streken, gelooven wij echter te mogen opmaken,nbsp;dat in genoemde afdeelingen de ziekte door clandestien vee-vervoernbsp;uil de onderafdeeling Fort v. d. Capellen werd overgebracbl.nbsp;Zoo vernam o. a. de Gouvernemenls-veearts Klein van een inlander uit de laras V Kolia’s (Priaman), dal de ziekte bel eerstnbsp;was begonnen bij een koppel van 6 runderen, die uit denbsp;Bovenlanden kwamen en in zijne kampong moesten overnacbten.nbsp;Hier werd een dier ziek, waardoor men niet verder kon.nbsp;Successievelijk werden alle zes runderen ziek en stierven, daarna eenige dieren van den gastheer, vervolgens meerdere gevallen

-ocr page 44-

30

in (Ie kampong, enz. Daar nu de kampong-bevolking over liet algemeen niet hel minste besef beeft van besmetting of betnbsp;overbrengen van smetstof, kan men bijna niet aannemen, datnbsp;een dergelijk verbaal gepbantaseerd zon zijn. Daar zulkenbsp;verbalen echter geen bewijzen zijn, willen we er niet langernbsp;bij stilstaan.

We zien ook in deze aldeelingen weer hetzelfde als in de afdeeling Tanah Dalar. In Priaman, Balipoe en X Kolia’s,nbsp;waar de ziekte een lijd lang onbeteugeld woedde, verkrijgtnbsp;ze eene groote uitbreiding, terwijl ze in Soloh nog onderdruktnbsp;kan worden, viior ze belangrijken omvang verkregen beeft.nbsp;Gedurende deze gebeele epizootie bad de ziekte een zeer boosaardig karakter; van de aangetaste dieren stierven gemiddeldnbsp;85°/o, schommelende lusscben 80 °/o en 90°/o; enkel in So/oA-stierf minder dan 80%, n. 1. 76 der aangetaste.

Het cijfer der aangetaste in verbonding tot den veestapel verschilt daarentegen aanmerkelijk in de verschillende afdeelin-gen, zooals trouwens van zelf spreekt, daar bij eene bestrijdingswijze, zooals in Sidjoendjoeng gevolgd werd, naliuirlijknbsp;een veel grooler aantal dieren besmet zal worden, dan wanneernbsp;men allen op hunne plaats laat; dit hangt bovendien van zooveel omstandigheden af, vooral van plaalselijke toestanden,nbsp;gesteldheid van den bodem , dichtheid van bevolking en veestapel, dat deze cijfers voor ons niet veel meer waarde hebben, dan dal ze eenigszins den omvang der ramp doen kennen.

Voor zoover bekend , stierven gedurende deze gebeele epizootie van af uit. .luli 1883 l/m. Juli 1888, toen de ziekte geweken was ;


Onderafd. Vil Kolia’s.....

. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11422.

» Lillian en Boea . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;344.

» ForI vjd. Capellen. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3171.

» Balipoe en X Kolia’s .

212.

Solok.......

. . 22.

Priaman......

-ocr page 45-

TA

Hieronder zijn natuurlijk niet begrepen de dieren, die stierven, vóór dal liet heerschen der ziekte officieel bekend was, 611 dat is zeker geen klein getal, wanneer we nagaan, welknbsp;eene uitgebreidheid de ziekte reeds gekregen bad in de onder-iifd. Vil Kolia’s en Forl v/d. Copellen en in de afdeeliiignbsp;l’riaman, toen ze voor bet eerst geconstateerd werd.

Berekent men nu hierbij tevens de schade, die landbouw en veeteelt, liandel en nijverheid door deze epizoötie ondervonden,nbsp;en de duizende en duizende dagdiensten, die van de bevolkingnbsp;voor bare bestrijding gevergd werden, dan kan men zich eenigsziiisnbsp;een denkbeeld' vormen van de ramp, die over de bevolkingnbsp;gebracht werd, doordat men bij bet begin der ziekte (April 1883)nbsp;gedurende 4 maanden verzuimde, iels lol hare beteugelingnbsp;te doen, want uit de weinige sterfgevallen in de aangrenzendenbsp;aldeeliiigen en onderafdeelingen zien we, dat de genomennbsp;maatregelen voldoende waren om de ziekte te onderdrukken,nbsp;wanneer deze slechts vroeg genoeg'ontdekt werd. Aan dienbsp;maatregelen is het ook zeer zeker toe te schrijven, dat denbsp;afdeelingen Agam, L. Kolia’s en XllI en IX Kolia’s geheel ofnbsp;nagenoeg geheel van de ziekte verschoond bleven, en dat dusnbsp;slechts een betrekkelijk klein gedeelte van Sumalra’s Weslkuslnbsp;door de plaag werd bezocht, in plaats van half Sumalranbsp;zooals in 1866—1870.

We kunnen dus niet instemmen met den Heer van Eecke , waar deze zegt, dat de legen de runderpest genomen maatregelen lol heden steeds zonder succes bleven. Zeker, hel succesnbsp;liad grooter kunnen zijn, doch we zagen, om welke reden hetnbsp;dal niet geweest is. Met gebrekkige middelen kan men geennbsp;volkomen resultaten verwachten.

Toen ik in November 1887 overgeplaalst werd naar Batavia, heerschle aldaar veepest in de afdeeling Stad en Voorstedennbsp;van Batavia. Van October ’87 lol Mei ’88, toen de ziektenbsp;geweken was, werden aangetast 539 runderen en buffels,nbsp;waarvan stierven 476 en herstelden 83 stuks, Gedurendenbsp;deze epizoötie bevond zich in het onderdislricl Jacalra in een

-ocr page 46-

afgepaggerd lerrein een koppel Balineesch slaclilvee, groot 89 stuks, waaronder veepest nill)rak, en waarvan in anderhalvenbsp;maand tijds 80 dieren stierven, terwijl slechts 9 in lichtennbsp;graad w’erden aangetast en herstelden; aldus werden aangetastnbsp;100 procent, stierven ± 90 proc. en herstelden ± 10 proc.

Het ziekte beloop was als volgt: Eerst werd een dier ziek en stierf, twee dagen later twee die eveneens stierven, ennbsp;vervolgens wekelijks aldus:

de

r

w'eek

aangel. 8,

gesl.

berst. 1

»

«)e

»

» 22

»

19

» 2

))

3quot;

»

» nbsp;nbsp;nbsp;29

»

24

» nbsp;nbsp;nbsp;4

»

V

»

» nbsp;nbsp;nbsp;19

])

19

» -

»

S'

»

» 8

»

9

» -

6'

n

» 0

»

3

» 2

We zien hier de ziekte dns in haren meest kwaadaardigen vorm optreden; geen enkel dier blijft verschoond en van denbsp;zieken herstelt slechts 10 pCt. De dieren liepen over dagnbsp;gezamenlijk te grazen en werden des nachts in 4 mime,nbsp;hichtige loodsen gestald; ze waren in goeden voedingsloeslandnbsp;en verkeerden dus in zeer gunstige omstandigheden.

Nadat in hel district Senen de veepest geweken was en, voor zoover bekend, gedurende een paar weken geennbsp;veepest meer te of nabij Batavia was voorgekomen, werden we den 9™ Februari door den veehouder Kleine tenbsp;Djalie Bahroe verzocht, eens naar een rund te komen kijken,nbsp;daar hij vreesde, dat hel dier aan nloiighlaar” lijdende was.nbsp;Bij onze komst vonden w’ij een rund, dat hoogst verdaclilenbsp;symptomen van runderpest vertoonde. Nog denzelfden dagnbsp;werd de nitvoer van vee, enz. uil de stallen van den Heernbsp;Kleine voorloopig verboden, en de toegangen door de politienbsp;afgezet. Den volgenden dag stierf het dier, en bevestigde denbsp;sectie onze voorloopige diagnose, waarop de in- en nitvoernbsp;van vee op genoemde stallen definitief werd verboden. Nanbsp;een paar dagen weerden nog twee dieren aangetast en vervolgens wekelijks aldus:

-ocr page 47-

de 1' week aangei, 17, gest. 7, herst.— Bnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;70nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»4Id10

»3'» nbsp;nbsp;nbsp;”nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4»17»11

» 4* nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;”nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6 » —

O.

De geheele veestapel w'as, groot en klein, ongeveer 180 stuks sterk , waarvan echter een gedeelte reeds een of tweenbsp;vroegere veepest-epizoöliën had doorslaan, zoodal waarschijnlijk verscheidene dieren iinmunn waren tegen de ziekte. Vannbsp;den geheelen veestapel werd dus aangetast proc , waarvannbsp;stierven 74 proc. en herstelden 26 proc. Ook hier zien we

dus de ziekte zeer kwaadaardig heerschen, vooral wanneer

men de waarschijnlijke iuimunileil van een groot gedeelte van den veestapel in aanmerking neemt.

De ziekte heeft hier dus ruim ééne maand gewoed, en bleef beperkt lol de stallen van den heer Kleine, niettegenstaande op denbsp;aangrenzende erven, op geen öO M. afstand van deze stallen, ooknbsp;vee gehouden werd. Hieruit blijkt de mogelijkheid, wanueer daaraan nog getwijfeld mocht worden, dat ook hier bij tijdig genomen doeltreffende maatregelen, de ziekte wel te beteugelen is.

Noemt de heer Van Eecke dit zonder succes? Wat verslaat hij dan eigenlijk onder succes hij de bestrijding van veepest?

We zagen hier dus het beloop der ziekte onder den inheem-schen veestapel, onder verschillende omstandigheden verkeerende. In de eerste plaats zagen we de ziekte, heerschende door eennbsp;geheel district in verschillende kampongs. Hierbij hangt hetnbsp;voornamelijk van het meer of minder goede politietoezicht, innbsp;verhand met plaalselijke omstandigheden, af, of een grooter ofnbsp;kleiner gedeelte van den veestapel aan infectie wordt blootgesteld.nbsp;De hierbij opgegeven cijfers hebben dus slechts eene geringenbsp;waarde ter heoordeeling van de intensiteit der infectiestof.

In de tweede plaats zagen we de ziekte onder ééne kudde, waarvan de zieke dieren enkel werden afgezonderd,nbsp;doch waar gelegenheid genoeg bleef bestaan, om alle dierennbsp;Ie infecleeren en waarbij geen enkel dier immuun was.

3

-ocr page 48-

34

In de derde plaats zagen we ze onder liet vee van één stal, waarvan alle individiiën vvaarscliljnlijk smetstof opnamen, dochnbsp;waarvan een gedeelte immuniteit had, hetwelk echter nietnbsp;nauwkeurig hekend was.

In alle gevalllen zagen we een zelfde ziektebeloop als hij de verschillende veepest-epizoötiën in Wesl-Europa vroegernbsp;werd waargenomen.

Gaan we nu eens na, hoe de ziekte gedurende denzelfden tijd verliep onder vee, van Singapore aangevoei'd.

Den 17®quot; December 1887 werd een koppel Siameesche ossen, 70 stuks, per stoomschip te Tandjong /'V*o/c aangevoerd, en hijnbsp;keuring aan boord geene symptomen van veepest waargenomen.nbsp;Den 18™ gingen daarvan 20 stuks naar Kramal, bestemd voornbsp;de slachterij van den Heer Yan der Vossen, alwaar ze in denbsp;eerste week werden geslacht, zonder dat zich ziektegevallennbsp;hadden voorgedaan. Van de 50 te Tandjong Priok verhleve-nen stierf er den 21®“ December één aan veepest, en werdnbsp;op denzelfden datum een tweede ziek gemeld, dat den 23®quot;nbsp;stierf. Den 24®quot; werden nog twee dieren ziek, waarvan eennbsp;stierf en bet andere herstelde. De overblijvende dieren werden in de eerstvolgende 14 dagen allen successievelijk geslacbt,nbsp;zonder dal zicb daaronder ziektegevallen hadden voorgedaan.nbsp;Het eerste dier stierf hier dus 4 dagen na aankomst of S'/anbsp;dag na bet vertrek van Singapore. Daar nu het incubalie-lijdperk voor runderpest 4 lot 7 dagen bedraagt, en de runderen bovendien te Priok niet met ander vee in aanrakingnbsp;waren geweest, mag men hieruit veilig besluiten, dat denbsp;dieren de ziekte van Singapore hadden meegebracht, welkenbsp;overtuiging trouwens al zeer spoedig nader bevestigdnbsp;werd.

Den G®quot; April 1888 kwam het Stoomschip «.Sorweo” van pore te Priok aan met 140 Siameesche slachlossen aan boord. Bijnbsp;keuring vonden wij ouder dit vee, twee dieren die, hoewel nognbsp;geene duidelijk geprononceerde .symptomen verloonende, onsnbsp;toch zoo verdacht voorkwamen, dat wij geene vrijheid vonden,

-ocr page 49-

35

ze Ie doen debarkeeren. Een dezer Iwee had n.1. diarrhee, eenigszins hyperaemisclie conjunctivae , en verloonde koortsver-scliijiiselen; bij het tweede was van diarrhee nog niets te bespeuren. Aangezien - op deze symptomen dus niet met zekerheid veepest te constateeren was, als wanneer het schip on-middellLjk de haven zou moeten verlaten en alle beesten overnbsp;boord geworpen, werd voorgesteld, de dieren quarantaine tenbsp;doen houden, hetgeen geschiedde. De kudde werd gebrachtnbsp;naar een sluk weiland, nabij de reede van Batavia gelegen,nbsp;waarheen ze per prauw vervoerd werd. De beide verdachtenbsp;bleken na een paar dagen werkelijk aan veepest te lijden ennbsp;stierven. Van 6 tot 18 April werden van den geheelen koppelnbsp;aangetast 9 stuks, waarvan 4 stierven en 5 herstelden, denbsp;rest bleef gezond. Het ziektebeloop was hier dus nagenoegnbsp;hetzelfde als hij den vorigen koppel, en stemt geheel overeennbsp;met dat onder het Russisch steppenvee, d. w. z. onder vee uitnbsp;streken, waar voortdurend veepest heerscht.

Dat bovendien in Engelsch-Indië de veepest onder dezen vorm voorkomt, moge o. a. blijken uit hetgeen de Engelschenbsp;veearts Hallen hieromtrent zegt in zijn ^Manual of the morenbsp;deadly forms of cattle-disease in India,” waar hij o. a. omtrentnbsp;veepest opmerkt; igt;ln India treatment is often successful, andnbsp;this may he attributed to the disease being enzootic and verynbsp;often appearing in a wild form”, enz. Dezelfde schrijver geeftnbsp;niet minder dan 122 namen op, waaronder de ziekte innbsp;verschillende streken bij de bevolking van Britsch-lndië bekendnbsp;is, waaruit eenigszins blijken kan, hoe algemeen ze in genoemdenbsp;bezittingen voorkomt. En niet enkel in de Engelsche VcAomèa,nbsp;doch door geheel Achler-hidië, China en Japan, waarvan o. anbsp;epizoötiën bekend zijn: 1860 te Honghong en in Siam, 1864 tenbsp;Calculla en omstreken, 1868 op de Andamaneilanden, 1872nbsp;te Shangai in Japan, 1874 te Singapore, 1875 te Shangai,nbsp;enz. (zie hieromtrent D. Driessen’s Runderpest-geographie,nbsp;vervolg, deel XXf, atl. 3 en 4 van het Geneesk. tijdschr. voornbsp;Ned.-Indië),

-ocr page 50-

3G

Worden er nu geene inaalregelen genomen legen den aanvoer van vee uit Singapore, waarvan we dus de positieve bewijzennbsp;in handen lield)en, dal hel lioogsl gevaarlijk is voor den Ned -Indischen veestapel? Zeker, er hcslaan hepalingen op en zelfsnbsp;zeer strenge, die echler in de praktijk niet den minsten waarborg legen den invoer van veepest geven.

Staalshl. 1879 No. 17G zegt in art. 1, 2, 5 en 4; Vee, dat zijn: runderen, bulfels, schapen, geilen, hokken en varkens,nbsp;afkomstig van plaatsen huilen het gebied van Ned.-hulie,nbsp;wordt tol den invoer in Ned.-Indic alleen toegelaten, als hetnbsp;is gekeurd door een Gouvernemenls-veearls, of hij ontstentenisnbsp;van dezen, door een als deskundige door het hoofd van plaal-selijk bestuur aangewezen persoon, en op vertoon van de doornbsp;den keurder afgegeven schriflelijke verklaring, dal de keuringnbsp;is geschied en het dier kan worden ingevoerd. Wie, zondernbsp;in het bezit te zijn van deze verklaring, tol lossing of invoernbsp;overgaal, wordt gestraft met verbeurdverklaring van hel vee,nbsp;waarmede de overtreding is begaan.

Wanneer bij de keuring is geconstateerd, dat onder hel aan boord aanwezig vee, runderpest lieerscht of gedurende denbsp;reis geheerscht heeft, wordt de invoer niet toegelalen, en moetnbsp;zich het schip onmiddellijk op eerste aanzegging van de autoriteit, die over de reede of haven het rechlslreeksch gezagnbsp;uitoefent, van daar verwijderen.

De gezagvoerder, die op afvrage van den veearts of deskundige heeft verzw'egen, dat gedurende de reis eene hesmellelijke

verbeurt eene geldboete

veeziekte aan boord heeft geheerscht,

van ƒ 100.— tol ƒ 1000.—

Het schip wordt weder op de reede of in de haven toegelalen, zoodra hel aan I)oord aanwezige vee is afgemaakt, men denbsp;doode lichamen op den bodem der zee heeft doen zinken, ennbsp;schip en lading behoorlijk ingevolge daarvoor gegeven voorschriften , ten overslaan van eene daartoe door hel hoofd vannbsp;gewestelijk of plaalselijk hesluur benoemde commissie, zijnnbsp;gedesinfecteerd.

-ocr page 51-

57

Art. 1 werd echter gewijzigd bij Sthl. 1889 No. 210aldus; »I)e hoofdeu van geweslelijk of plaatselijk bestuur zijn bevoegdnbsp;oni, ingeval zij verineeiien, dat er grond is om vee, over zeenbsp;aangevoerd van elders dan de in art. 1 der ordonnantie vannbsp;28 Mei 1878 (Stbl. No. 165) bedoelde plaatsen, voor ziek ofnbsp;voor verdacht te houden, te verbieden, dat bet vee ontscheeptnbsp;worde, alvorens een Gouv. veearts, of bij outslenlenis vannbsp;dezen, een als deskundige door beni aangewezen persoon helnbsp;vee gekeurd en tot ontscheping ervan schriftelijk vergunningnbsp;verleend heeft.

üe bepalingen zijn dus streng genoeg; doch hierdoor juist zal de eigenaar wel zorgen, geene zieke dieren aan boord tenbsp;brengen, nog afgezien daarvan, dal ze ook te Singapore, vóórnbsp;inscheping gekeurd worden. Vóór de inscheping worden dus,nbsp;wanneer zich ziektegevallen onder het te vervoeren vee hebbennbsp;voorgedaan, alle dieren, waaraan maar iets abnormaals tenbsp;zien is, uit de kudde verwijderd, en men krijgt enkel gezondennbsp;aan boord, waaronder echter geïnfecteerde dieren zijn, waarbijnbsp;waarschijnlijk binnen een dag of 7 de ziekte zal uitbreken.

Daar nu de booten in 56 uren den afstand tussclien Singapore en Batavia afleggen, zullen in de meeste gevallen de dierennbsp;zonder eenig bezwaar kunnen worden ingevoerd. De invoernbsp;van veepest op deze wijze op den 17“ Dec. 1887 en den 6“ Aprilnbsp;1888 zijn hiervoor sprekende bewijzen.

Bij laatstgenoemde gelegenheid werden toevallig twee dieren ontdekt, die er verdacht uitzagen, en kon dientengevolge denbsp;kudde worden aangehouden. Jk zeg toevallig, want het zalnbsp;wel geen beloog behoeven, dat, aangezien de keuring aan boordnbsp;moet geschieden, waar alle hoekjes en gaatjes met runderennbsp;zijn volgeslopt, zoodat men er bijna niet tussclien kan komen,nbsp;het uiterst moeilijk is, een begin van ziekte te onderkennennbsp;bij dieren, die allen door de ontberingen en ruwe behandeling,nbsp;op reis ondervonden, zeer abnormaal zijn. Wil men eennbsp;waarborg hebben legen den invoer van ziek vee, dan moet alnbsp;bel uil het buitenland aangevoerde vee, waarvan men niet

-ocr page 52-

38

zeker weet, dat het uit streken komt, waar geen veepest heerscht (en dat weel men van Singapore niet, want noch bijnbsp;den eersten, nocli bij den tweeden invoer van ziek vee, wasnbsp;er van hel voorkomen dezer ziekte op genoemde plaats ietsnbsp;bekend) aan quarantaine onderworpen worden. In plaatsnbsp;hiervan zien we echter, dat ruim een jaar nadat in kortennbsp;lijd twee maal, achter elkaar, veepest wordt ingevoerd, denbsp;keuring van dergelijk vee niet altijd meer noodzakelijk wordtnbsp;geacht, ter beoordeeling van hel hoofd van plaatselijk of gewestelijk bestuur^ Grootere belangen dan die van den inheeni-schen veestapel, zullen zeker aanleiding lol dit besluit hebbennbsp;gegeven.

Nu zal men mogelijk er zich over verwonderen, dat men er niet meer van hoort, dat veepest hier of daar ontstaan isnbsp;door vee, van Singapore aangevoerd. Dit is echter zeernbsp;goed te verklaren. In de eerste plaats kan dit vee bij hetnbsp;vervoer naar de plaats van bestemming, dikwijls slachtplaatsen, hier of daar, bijv. in spoorwagens, smetstof depo-neeren en aldus eene bron van infectie worden op plaatsen,nbsp;waar nooit een beest uil Singapore geweest is, terwijl er vannbsp;het aangevoerde vee best eenige kunnen sterven, zonder datnbsp;men daar iels van te welen komt. Het kan echter veel eenvoudiger gaan. De aannemers van de vleeschleveranlie voornbsp;hel leger te Batavia, die de grootste importeurs van veenbsp;zijn, krijgen in sommige tijden veel meer dieren dan ze directnbsp;noodig hebben. Dit meerdere vee wordt dan dikwijls uil-besteed bij de bevolking van eenige kampongs, waar goedenbsp;weidegronden zijn. Hiervoor wordt maandelijks /la/ l.SOnbsp;per stuk betaald. Een koppel aangevoerd vee wordt dus overnbsp;één of meer kampongs verspreid, natuurlijk vooral daar waaide veestapel niet in verhouding staal lot de weidegronden.nbsp;We hebben hier dus een kleinen inlandschen veestapel, waarschijnlijk in de meeste gevallen door veepest gedund. Vannbsp;het aangevoerde vee sterven nu successievelijk een paar dierennbsp;aan veepest; de ziekte verloopt echter onder dit vee zoogoed-

I

-ocr page 53-

39

aardig, dat nieniaMd op de gedachte komt aan veepest. Nu worden er langzamerhand ook hier en daar dieren van denbsp;bevolking ziek, waarin nog niemand iels hizonders vindt.nbsp;De aannemer (meestal een Chinees) acht het nu tijd, zijnnbsp;koppel, waaronder intnsschen geene ziektegevallen meernbsp;voorkomen, lluiis te halen. De ziekte blijft echter achter ennbsp;wordt of nog niet onderkend, óf verzwegen, tot ze eindelijknbsp;eene veerijke streek bereikt, waar ze plotseling eene aanmerkelijke uitbreiding verkrijgt. Nu kan men het niet langernbsp;verzwijgen, en men staat voor het feit, dat in eens weernbsp;veepest is uitgehroken over eene groole uitgebreidheid, zondernbsp;dat men iels van de oorzaak weel; want men komt er na-Iuurlijk niet achter, waar de eerste ziektegevallen zijn voorgekomen, daar zorgt de bevolking, of anders hare hoofden,nbsp;die verzuimden aangifte te doen, wel voor. Zoo wordt somsnbsp;de ziekte het eerst geconstateerd op groote afstanden van denbsp;plaats van invoer, daar de bevolking dikwijls tracht, het veenbsp;te verknopen of naar afgelegen streken te brengen, om hetnbsp;tegen de ziekte of mogelijke politiemaatregelen te beveiligen,nbsp;en aan het vreemde vee denkt natuurlijk niemand.

»Wel neen. Hoe is het mogelijk, dat men dat beschuldigen kan; juist dat bleef immers gezond. Die paar ziektegevallen?nbsp;Nu, die dat veepest noemt, weet er niets van; dan hebbennbsp;wij andere veepest gezien.” Dergelijke redeneeringen hoordennbsp;wij o. a. dikwijls, wanneer wij tus.schen een onbekend publieknbsp;gezeten, met den trein van Tandjong Priok gingen, toen aldaar enkele dieren aan veepest stierven.

Wij hebben gronden om aan te nemen, dat de runderpest op de stallen van den Heer Kleine te Djali Bahroe op die wijzenbsp;ontstond. Genoemde heer deelde n. 1. mede, dat een dagnbsp;of tien vóór bet eerste ziektegeval, op een avond een inlandernbsp;uit een naburige kampong met drie runderen op zijn erfnbsp;kwam, om deze te verkoopen. Na eenig loven en biedennbsp;werd men hel over den prijs eens, doch de Heer Kleine wildenbsp;de dieren dadelijk ontvangen, daar ze voor zijne slachterij

-ocr page 54-

40

bestemd waren, en voorloopig nog slachtvee aanwezig was. (Mogelijk bestond er, naar aanleiding van zeer lage prijzennbsp;of om andere redenen, reeds vaag vermoeden, dal de plaatsnbsp;van herkomst niet te vertrouwen was). De eigenaar stondnbsp;er echter op, ze onmiddellijk te leveren, tot hij eindelijk, toennbsp;de tegenpartij onverzettelijk bleef, moest toegeven ze overnbsp;8 dagen te brengen. Toen echter de dag van levering aanbrak,nbsp;waren de dieren gestorven en toen? vernam de Heer Kleinenbsp;tevens, dat er al meer vee in die streek bezweken was. Alsnbsp;gewoonlijk was echter ook thans bij onderzoek niets meer nanbsp;te wijzen; wel heerschie er in de aangrenzende afdeeling Mr.nbsp;Cornells veepest. Ook in bedoelde kampongs had men dikwijlsnbsp;Siameesch vee ter verpleging.

Gaan we nu eens na, of er ook nog iets omtrent de herkomst der ziekte valt af te leiden uit de plaatsen, waarvan gedurende de laatste 6 jaren epizodtiën gemeld werden, dannbsp;zie wij:

1885. Veepest over geheel West-Java.

September 1886. Vee|)est, optredende onder een koppel, juist van Stam te Medan (Deli) ingevoerd slachtvee, en zich verbreidende over eenige ondernemingen.

In dezelfde maand wordt eene epizootic gemeld onder Siameesch slachtvee van den aannemer der vleeschleverantienbsp;voor het garnizoen te Sintang (W. K. Borneo)-, in October vannbsp;hetzelfde jaar heerscht eene epizootic te Palemhang en innbsp;November in de residentie Benkoelen, door de bevolking genoemd xsakit botjor” (veepest?), terwijl in dezelfde maandnbsp;nog eene epizootic wordt gemeld te Benhalis {Sumatra’s Oostkust).

Gedurende bet geheele jaar 1887 veepest te Palemhang.

April 1887. Veeziekte onder het slachtvee van den aannemer van het garnizoen te Moeara Teweh. Z. 0. afd. Borneo, welke ziekte zich verspreidt in de afdeeling Pengaron.

Van Juni tot October 1887 veeziekte te Pontianak en omstreken , zich uitbreidende in de afdeeling Montrado. Gedurende denzelfden lijd en volgende maunden veepest te Batavia.

-ocr page 55-

41

December 1887. Veepest geconstateerd onder eeu koppel Siameesch slachtvee te Tandjong Priok.

December 1887. Veepest ter hoofdplaats Palembang.

April 1888. Veepest geconstateerd te Tandjong Priok onder eene kudde Siameesch vee, aan boord van bet S. S. Borneo,nbsp;komende van Singapore. Gedurende bet gebeele jaar 1888nbsp;veepest in de residentie Batavia, waaraan sterven 7994nbsp;stuks vee.

In 1889 veepest op Wesl-Java, waaraan sterven 20720 runderen en buffels, en in datzelfde jaar komt op de Buitenbezittingen deze ziekte weer voor te Palembang, Benkoelen,nbsp;enz.

Een dergelijk overzicht maakt in de eerste plaats een aller-treurigsten indruk, daar van een groot gedeelte der genoemde epizoöliën niet eeus de naam der ziekte, die ze veroorzaakte, bekend is, door gebrek aan deskundigen om ze te diagnostiseeren; toch valt er heel wat uit te leeren.

In de eerste plaats zien we enkel veepest optreden op plaatsen (en daaraan grenzende gewesten), waar vee van Singapore wordt ingevoerd, l)ijv. voortdurend iu Wesf-Java, terwijlnbsp;Oosl-Java en Celebes, die hun vee van Madura en Bali ontvangen, van veepest verschoond blijven. Verder treedt dikwijls gelijktijdig veepest op, op verschillende dier plaatsen, ennbsp;wel het eerst onder het van Singapore ingevoerde vee, terwijl door het constateeren van veepest te Tandjong Prioknbsp;ouder Siameesch vee, van Singapore komende, vóór het nognbsp;ontscheept was, het bewijs is geleverd, dat dit vee uit doornbsp;veepest bezochte streken afkomstig is, en dus altijd gevaarlijk moet zijn, vooral omdat men niets omtrent de plaatsnbsp;van herkomst en van aldaar, tijdens den uitvoer, heerschendenbsp;ziekten weet.

Op grond van het vorenstaande staat bij ons de overtuiging vast:

Ten V. Dat de runderpest in Ned.-lndië is eene vreemde, uit het Buitenland ingevoerde, zuiver contagieuse ziekte met

-ocr page 56-

42

volkomen lielzelfile zicklekeloop en dezelfde verspreidingswijze als in Wesl-Europa.

Ten 2'. Dal Ned.-Indic de ziekte uitsluitend ontvangt met de talrijke ladingen vee. die voortdurend van Singapore opnbsp;verschillende plaatsen worden ingevoerd, h. v. Batavia, Pa-lemhang, Ponlianah, Band.jermassin, Sumatra’s Oostkust, Atjeh.

Ten 5®. Dat de rundei'pesl iji Ned.-lndië nooit zal verdwijnen , eer de invoer van vee uit het Ruitenlaud (thans vooral dat uit Singapore) aan behoorlijk toezicht door quaran-taine-maalregelen is onderworpen.

De Regeering is of was echter van een ander gevoelen blijkens hel koloniaal verslag van 1885, waarin we o. a. lezen:

«Daar het in den laalsten lijd gebleken was — o. a. in rakarta en Pasoeroean — dat veepest niet uitsluitend ontslaatnbsp;door invoering van smetstof van huilen, heeft de Indischenbsp;Regeering het verlangen doen kennen, dal hiermede hij denbsp;voorstellen tol herziening van de ordonnantiën in Indischnbsp;staatsblad 1869 No. 122 en 1875 No. 104, rekening wordenbsp;gehouden.”

Waaruit nu in eens gebleken was, dat veepest hier nog anders kan ontstaan dan door invoer van buiten, wordt natuurlijk niet vermeld; doch uil de zinsnede, dat dit gebleken wasnbsp;»o. a. in Soerakarta en Po^oeroeoM” moet misschien de bedoelingnbsp;worden opgemaakt, dat daar, terwijl enkel in West-Javanbsp;veepest heerschle, in eens dezelfde ziekte optrad, zonder datnbsp;men de invoering van smetstof kon aantonnen, de ziektenbsp;spontaan ontstaan was. Een gewaagd bewijs voorwaar, en datnbsp;met eene inlandsche politie, die hij 100 gevallen van veepestnbsp;nauwlijks éénmaal de herkomst der smetstof weel aan Ie loonen.

Vooral ook uit een wetenschappelijk oogpunt is het echter zeer te bejammeren, dat het niet algemeen bekend is gemaakt,nbsp;waaruit gebleken is, dat veepest in Indiê enzoötisch is, wantnbsp;dat ligt toch opgesloten in de bewering «dat ze hier nognbsp;anders kan ontstaan dan door invoer van buiten.”

Moge dit artikel er iels toe bijdragen om het ontslaan der

-ocr page 57-

verscliillende epizoöliëii iii ISed.-Indië wal nauwkeuriger te doen nagaan, dan twijfel ik niet, of men zal weldra overtuigendenbsp;bewijzen in handen hebben, dal de runderpest in hidië uitsluitend wordt ingevoerd, en daarna de bepalingen op dennbsp;invoer van vee zoodanig wijzigen, als noodzakelijk is ternbsp;bescherming van den inheemscben veestapel, want nogmaals,nbsp;zonder dat, zal de runderpest met de uitbreiding van den veehandel zich eveneens steeds uitbreiden, doch nooit verdwijnen.

-ocr page 58-

KWADE-DROES.

DOOR

J. VAIV DE îDE.

Paardenarts 2' klasse.

Onder de redenen waarom ik eene detaclieering Itij hel Indische leger wenscliellik achlle, behoorde ook deze, dal iknbsp;daardoor de gelegenlicid lioople Ie vinden meer van infeclienbsp;ziekten Ie zien dan in patria, dank zij de goede wetgevingnbsp;en de zorgvuldige naleving daarvan , mogclijk is. En inderdaadnbsp;die gelegenheid werd mij al spoedig riiimschools verschaft voornbsp;de belangrijkste infectie-ziekte van het paard; zelfs in dienbsp;male dat het gerust wat minder had kunnen zijn.

Wanneer men zijn best doet op de hoogte te blijven van hel vak, wat den paardenarts innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gemakkelijk wordt

gemaakt door zijn veel vrijen lijd, dan meent men allicht dal men van een ziekte als kwade-droes, waarvan het gewichtnbsp;onloochenbaar is, vrij behoorlijk weet wal er van bekend is.nbsp;Hel maakt op mij echter den indruk dat, wanneer men in ludiönbsp;veel gevallen nauwkeurig kan waarnemen, daaruit nog heelnbsp;wat is te leeren, dat zich nog heel wal verrassingen openharen,nbsp;omdat zooveel afwijkt van het klassieke, dat ons werd gedoceerd en van hetgeen men in Nederland pleegt te zien.

Aan de verschijnselen kent men de ziekte. Eu hij een hesmeitelijke ziekte, waar spoedige onderkenning zoogewenschtnbsp;is, heeft een vroegtijdige diagnose hare hizondere waarde.nbsp;Maar wanneer nu de verschijnselen gcruimen lijd zoo vaagnbsp;zijn, dat zij op tal van andere ziekten kunnen berusten, ennbsp;levens de duur van het latente verloop (niet te verwarren metnbsp;incubalie-periode) blijkbaar ontzaglijk lang kan zijn en vaak is,nbsp;dan wordt de vervulling van deu wensch: spoedige onderkenning.

-ocr page 59-

zeer inoeielijk. Ik ben geneigd aan Ie nemen dat een paardenarts die den paardenstapel waarvoor bij waken moei, voortdurendnbsp;observeert, in veel gunstiger omstandigbeden verkeert om belnbsp;feit vast te stellen van een langdurig, cbroniseb lijden, baastnbsp;zonder kennelijke stoornissen, dan de burger-kollega, dienbsp;slecbis komt wanneer men bem roept, dat is, wanneernbsp;de ziekleverscbijnselen van dien aard zijn, dat ze zelfs denbsp;aandacbt van den leek-eigenaar trekken. Bovendien is betnbsp;liekend dat men in de burgerpraktijk niet liebt geroepennbsp;wordt bij cbroniseb verloopende ziekten of sloornissen,nbsp;tenzij veel is voorafgegaan, wanneer aankijken, zelf dokterennbsp;en het dokteren der talrijke factotums niet helpt. En wijlnbsp;nu de burger-veeartsen de meerderheid uil maken en te wakennbsp;hebben over een veel talrijker en veel meer verspreidennbsp;paardenstapel dan hun kollega’s in bet leger, vermoed iknbsp;dat bet langdurig cbroniseb stadium, de zoogenaamde occultenbsp;kwade droes meestal onopgemerkt voorbijgaat.

Dat behoeft in bet militaire niet zoo te zijn, want de officieren controleeren, met medewerking van kader en minderen, voortdurend den voedingstoestand en door de vele oogen dienbsp;er over gaan, wordt dan ook vrij wel alles, ook bet geringste,nbsp;den steeds funclionneerenden paardenarts gerapporteerd.

Als ik niet volkomen overtuigd was dat kwade droes een infectie-ziekte is, berustende op de werking van een goed bekende, geisoleerde en gecultiveerde levende smetstof, wat denbsp;gedachte aan spontaan ontstaan uitsluit, waarlijk dan zou iknbsp;lot bel geloof becbleii aan de inogelijkbeid daarvan, hiernbsp;baast bekeerd worden.

Daar ik bij mijn aankomst Ie Salaliga, medio .Tuni a. p,, dadelijk kwade droes vond, werd onmiddellijk mijn aandachtnbsp;er op gevestigd en bestond reden de overige paarden (300)nbsp;nauwkeurig met bet oog op de ziekte te observeeren. Wijlnbsp;in bel leger, even als daarbuiten in Indië, steeds veel kwadenbsp;droes voorkomt, zijn ook de officieren ten deze op bun quinbsp;vive en de verdeeling in eskadrons en pelelons maakt, dal ieder

-ocr page 60-

4G

paard wat zijn voorkomen betreft, bekend is. Bij iederen paardeiistapel van eenige l)eleekenis, vindt men individuennbsp;waarvan, trots goede verpleging en matigen arbeid, de voedings-toesland onbevredigend is, zonder dat bet direkt geïndiceerdnbsp;is een geneeskundige lieliandeling in te stellen, die trouwensnbsp;vaak ook geheel vruchteloos zou zijn. Ik heb in Juni ’90 bijnbsp;de eskadrons, paarden opgemerkt die mijn aandaclit trokkennbsp;door een zekere magerheid, anderen door traagheid sommigen door abnormaal groote ballen, die maanden langnbsp;in bet oog bleef houden, zonder eenig resultaat en waarbijnbsp;niettemin nog later bleek kwade droes de oorzaak te zijn,nbsp;althans hoogstwaarschijnlijk was. Meestal openbaarde zich denbsp;ziekte duidelijk, wanneer in den strijd tnsscheu liet organismenbsp;en de smetstof, het eerste door wat meer arheid, door eennbsp;wond, door een onschuldig ziekteproces, door een operatienbsp;in eenigszius moeielijker omstandigheden ging verkeeren-

Een rekruten paard, oud en lusteloos en daarbij mager, maar blijkens getuigenis van den Eskadrons-kommandant zekernbsp;reeds een jaar in dien toestand, werd als neven-paard van eennbsp;ander met kwaden droes behept, in quarantaine gesteld. Dezenbsp;afzondering duurt bier ö maanden. De paarden arbeiden dannbsp;in het geheel niet en de paardenarts heeft, ten hunnen behoeve,nbsp;beschikking over vol ration. De toestand bleef 0V2 maandnbsp;onveranderd, ja, eerder was een hetere gevoedheid waar tenbsp;nemen; toen extirpeerde ik een legger en weinige dagennbsp;na het chirurgisch ingrijpen, openbaarde zich huid worm.nbsp;Een ander paard, tijden en tijden bij iedereen als mager bekend,nbsp;daarbij zeer heel van temperament, een doorganger en een door-jager, nam ik op ziekenstal wegens een legger; de tumor werdnbsp;geopend, gevuld met stukken sulphas oupri, er werd eennbsp;flink stuk weefsel necrotisch uitgestooten en eenige dagen laternbsp;vertoonde liet paard de verschijnselen van acuten kwaden droes.

Een derde paard, ook steeds bekend als een mager, zenuwachtig maar onvermoeid individu, ging door en was eerst na geruimen tijd te pareeren; twee dagen er na bestonden ulcus en

-ocr page 61-

47

eenzijdige uitvloeiing. Een vierde had ö maanden in quarantaine gestaan en niets gedaan dan eten en rusten ; het paard zag er goed uit; het werd weer in dressuur genomen d. w'.nbsp;z. drie kwartier daags gereden, vermagerde en verzwakte innbsp;eenige dagen ongelooflijk zonder kennelijk lijden, hegou tenbsp;hoesten en uit te werpen, werd afgeniaakt en bleek longennbsp;kwade droes te hehhen.

Een vijfde was steeds dik en goed in hel haar, maar vertoonde een verdacht groot scrotum. Hel werd meer dan eens behandeld wegens indigestie, d. w. z. wanneer bel diernbsp;gereden werd kwam vaak voor dat hel minder goed al,nbsp;zonder meer. Rust op ziekenstal en kleine giften Carlsbadernbsp;zout brachten steeds spoedig genezing te weeg; eindelijknbsp;werd gedurende 5 maanden een arsenikkuur ingesleld ennbsp;bel paard Inmiddels afgeslapl. Na afloop Het de toestandnbsp;niets te wenscben over, behalve het vergroole scrotum. Helnbsp;paard werd nu weer in gebruik genomen en na eenige dagennbsp;vertoonde zich een ulcus onder aan den balzak.

Omgekeerd deed zich berbaaldelijk hel geval voor dat ik, een paard wantrouwende, het op den verdachten stal plaatste.nbsp;Spontane zwellingen, knobbels of wondjes maakten het suspect.nbsp;He zwellingen of knobbels verdwenen, hel wondje genas,nbsp;maanden lang zag men niets (wal moet men met zulk eennbsp;paard doen? 0! aanbidders van bet blauwe evangelie!). Eindelijknbsp;openbaarde zich de ziekte, of wel, bet werd na 3 maandennbsp;doodgeschoten en bij sectie bleek dan kwade droes te bestaan,nbsp;terwijl uitwendig geen enkel verschijnsel op de ziekte duidde.

Twee maal werd mij een paard gepresenteerd wegens plotseling opgelreden hevige kreupelheid. Oorzaak volkomen onbekend. Onderzoek leert nihil. Behandeling werd niet ingesleld. Bij het eene was, na twee dagen, de kreupelheid verdwenen om zeer kort daarop aan een ander been op te treden. Bij het andere geschiedde hetzelfde met langer lusschenruimle.

Spontaan herstel der bewegings-sloornis volgde ook nu in beide gevallen. Beide paarden werden op de verdachten stal ge~

-ocr page 62-

48

plaatst en na eenige weken openbaarde zicli kwade droes. Een paard niet volkomen Iievredigend embonpoint en baarkleed , werd gepresenteerd met een nietig, maar vreemd iiit-ziend wondje, een excoriatie ter grootte van een stuiver.nbsp;Isoleering en observatie. Het wondje werd niet behandeld.nbsp;Na 8 weken kreeg bet paard worm.

Een ander, eveneens dik en goed in bet baar, kwam op bel zieken-rapport wegens een zwelling op de ribben die ik voornbsp;een singel-drukking bield.

De bebandeling van dezen tumor beeft 7 maanden geduurd. Ik bad niet de minste kwade vermoedens. Toen bet gezwelnbsp;verdwenen was, werd bet paard, een mooie solide Makassaar,nbsp;aangevraagd door een boofdofficier. Plotseling krijgt bet eennbsp;klierzwelling en zweren in den neus, kort nadat bet in gebruik was genomen.

Ik weet zeer goed, dat ik in gebreke moet blijven oorzakelijk verband te bewijzen, tusscben de genoemde vage en onverklaarbare verschijnselen en den lateren kwaden-droes, maarnbsp;de gevallen zijn toch te talrijk om geen indruk op mij tenbsp;maken; bovendien heb ik dergelijke spontane zwellingennbsp;knobbels, kreupelheden, wondjes, geen enkele maal waargenomen zonder dat er later kwade-droes in bet spel bleek tenbsp;zijn. Veel ware bet bovenstaande nog te vermeerderen. Hetnbsp;is slechts een bloemlezing uit de kwade-droes epizootic tenbsp;Salaliga in 1890/91.

Een zeer verdacht symptoom is mij steeds gebleken te zijn; de indolente zwelling van bel scrotum, wanneer die nietnbsp;oedemaleus was en bij beweging niet verminderde.

Wal nu verder de verschijnselen aangaat, beeft bet mij bizonder gelrofl'en, dal men zeer dikwijls in bel geheel geen, dikwijlsnbsp;slechts geringe klierzwelling vond, in gevallen waarin door uitvloeiing en ulccra omtrent de diagnose geen twijfel kon bestaan.

De typische, scherp omscbreven zweer, was bier overigens ook zeldzaam. Meestal zag ik een dilTuus diptheriliscb proces,nbsp;zeer vaak ook neus-bloeding; zeer zelden oog-aandoening.

-ocr page 63-

49

Eenmaal zag ik een paard van een Chinees met een perforatie van het septum ter grootte van een diiiven-ei; het paard zagnbsp;er uit als een rif, niettemin ontbrak klier-zwelliiig volkomen.

Behoef ik nog te releveereii dat, waar de symptomen dikwijls zoo vaag zijn, en, schoon uitingen van de ziekte, toch nietsnbsp;karakteristieks bezitten voor kwaden droes, het zeer moeielijknbsp;is, ja laat ik liever zeggen menigmaal ondoenlijk, intra vitamnbsp;of althans spoedig de diagnose te stellen? En hij deze gelegenheid wil ik dan ook ten bate van de talrijke leeken-lezers vannbsp;dit tijdschrift er op wijzen dat, sinds de diagnose voor eennbsp;deskundige dikwijls moeielijkheden oplevert en dus vaak innbsp;het geheel niet is te stellen door een leek, de verzekeringennbsp;over genezen kwaden droes, die men in Indië zoo mild hoortnbsp;geven, niet de minste waarde bezitten wijl niets bewijst datnbsp;in het concrete geval werkelijk kwade droes bestond. Maarnbsp;neem aan, dat met volkomen zekerheid de diagnose is tenbsp;stellen dan nog onderschrijf ik geenszins dat het paard genezennbsp;is wanneer hel b. v. 5 maanden na de behandeling nietsnbsp;meer vertoont.

Het is, daar waar de ziekte niet te ver is voortgeschreden, zeer goed bereikbaar om het organisme in den strijd legen denbsp;smetstof zoodanig te steunen dat lijdelijk, ja maanden, allenbsp;symptomen verdwijnen.

Dat zal men niet steeds verkrijgen maar vaak.

En dat is jammer genoeg want zulke gevallen doen, gelijk vroeger al eens daar mijn kollega Bosma in dit orgaan werdnbsp;betoogd, zeer veel kwaad.

Zij worden als genezen beschouwd, de voorzorgsmaatregelen legen besmetting van andere paarden worden gestaakt en vóórnbsp;men later bij bet wederom uitbreken der ziekte, door eennbsp;wondje, een zweer of nitwerpen, contact met andere paardennbsp;heeft belet, is de besmet ting overgehracht.

Ik voor mij geloof niet dal een paard met latenten kwaden droes kan besmetten, evenmin als een mensch met latentenbsp;syphilis. Gerlacii beweerde indertijd wel dat men door enten

4

-ocr page 64-

so

met gecondenseerde waterdamp, verkregen van de uitgeademde luclit van een paard met longeu-kwaden-droes, de ziekte hadnbsp;overgebracht en Gerlach was niet »le premier venu”, maar iknbsp;geloof dat men meer waarde mag liechten aan de proeven vannbsp;Cadéac en Malet wat hunne uitkomsten betreft, genomen innbsp;een tijd toen men zooveel meer van smetstoffen en hesmettelijke ziekten wist in hel algemeen, en in het hizonder vannbsp;het virus van kwaden droes, en toen men gevolgelijk bronnennbsp;van fouten zooveel beter vermocht te mijden.

Toch zijn paarden met latenten kwaden droes zeer gevaarlijk, want ieder oogenhlik kan dal stadium eindigen en er kan een bron van infectie worden geopend door se- of excreties,nbsp;alvorens men er op verdacht is en hel gevaar kan weren.

Oudere kollegas die dit lezen, zullen wellicht denken dat ik hier erg nabij het vroegere standpunt kom van H. I’oulley ,nbsp;sinds lang ook door hem zelf als dwaling erkend, dat chronische kwade droes niet, acute wel hesmettelijk zou zijn.nbsp;Dat is echter geenszins mijne opvatting. Ik spreek hier uitdrukkelijk van latenten kwaden droes, daaronder begrijpendenbsp;het bestaan der ziekte in het paardenlichaam zonder eenignbsp;uitwendig verschijnsel. Hel is mijn vaste overtuiging na hetnbsp;vele wat ik hier a tête reposée heb kunnen ohserveeren , datnbsp;latente kwade droes veel voorkomt en, dat men hieraannbsp;ook in veeartsenijkundige kringen veel te weinig gelooft.

Het gevaar van paarden met latenten kwaden droes wordt te grooter, naarmate ieder individueel paard minder nauwkeurig wordt geobserveerd en is dus b. v. eminent op parti-kuliere stallen , want helaas, de liefde om paarden te bestu-deeren, er zich zelf mede bezig te houden, bestaal, voor zoover ik heb kunnen merken, in hidië hoogst zelden. Dat gevaar acht ik ontzettend groot op stallen gelijk van Manciionbsp;Negorü, of van den Keizer van Solo of den Sultan van Djocja,nbsp;van dogcarl-verhuurderijen (met de keizerlijken en prinselijkennbsp;veilig in een hoog waardeerenden adem te noemen). Hetnbsp;geriiig.sie, maar nog voLstrekl niet weg te cijferen hij de

-ocr page 65-

51

tereden wapens, waar, allliaos bij de cavallerie, de aandacht waarmede paarden gesurveilleerd worden alle lof verdientnbsp;en waar dat ook mogelijk is, omdat er zooveel menschennbsp;zijn als paarden. Maar toch speelt, volgens mijn opviil ting, ooknbsp;in het leger het gevaar door paarden met latenten kwadennbsp;droes nog wel degelijk een rol. Ik herinner maar even aannbsp;het feit, dat vroeger op Batavia een kwade-droes epizootic dnenbsp;jaar lieeft geduurd! Dal is wel wal maclilig.

Wal genezing van kwaden-droes betreft, daaromtrent denk ik igt;dans Ie doute ahsliens-loi.” Waar zelfs kollegas mijnbsp;pertinent verzekeren, dal zij genezings-gevallen hei)hen gezien,nbsp;kan men moeielijk, zonder onbillijk en aanmatigend te zijn,nbsp;dit rondweg loochenen.

Ik blijf echter deze twee bedenkingen opperen: de faculteit verklaart, behoudens enkele niet bevestigde uitzonderingen,nbsp;de ziekte nog steeds als ongeneeslijk; en voor de »wonld be”nbsp;genezen gevallen, vraag ik aan mijn kollegas: hebt ge zelfdenbsp;diagnose gemaakt, was twijfel nopens bare juistheid uitgesloten en hebt gij bel betrokken paard zeer lang, d. i. meernbsp;dan een jaar langer nagezien? Is dal laatste niet zoo, dannbsp;bewijst bet geval in mijn oog zeer weinig.

A priori met beslistheid te willen beweren dal genezing van kwaden-droes onmogelijk is, gaal niet aan. Waarom zou , bij eennbsp;meestal chronisch verloopende ziekte, de smetstof bet steedsnbsp;moeten winnen. Let wet, dal ik, van een wetenschappelijk standpunt redeneerende (de logica is nu eenmaal onverbiddelijk)nbsp;alle waarde ontzeg aan de diagnose van een leek.

Ik noem als een dergelijke ziekte «hondsdolheid.”

De kansen voor genezing van kwaden droes zijn echter veel gunstiger dan voor rabies, mits, gelijk gewoonlijk bel gevalnbsp;in de ziekte chronisch verloopt, terwijl hondsdolheid nooitnbsp;langer duurt dan 5 dagen.

Von CiiELcnowsKV (zoo’n loovenaar die in bel solide Sophia zit waar weinigen komen), beweert kwaden-droes te hebbennbsp;genezen door inlra-tracbeale injecties van jood-joodkalium. Ik

-ocr page 66-

geloof echter lang niet alles wat Von Ciielchowsky zegt. Deze therapie is door verscliillende kollega’s en ook doornbsp;mij herhaald, of, beter gezegd, ook toegepast (Levi is denbsp;vader er van in zijn werk over de intra-tracheale injecties hijnbsp;het paard). Voor zoover ik weet, heeft geen onzer succesnbsp;gehad, integendeel, verergering van het proces in de lucht-vvegen gezien, gelijk trouwens te vreezen stond, immers l)ijnbsp;toepassing van hetzelfde middel bij petechiaal-typhus, leverdenbsp;deze schaduwzijde op. De luchtwegen, al zijn ze niet primairnbsp;aangedaan, vormen in ieder geval een bodem van predilectienbsp;voor kwaden-droes. Het is bekend dat, wanneer men in eennbsp;twijfelachtig geval, er in slaagt een catarrh der ademhalingsorganen op te wekken, de ziekte zich meestal duidelijk openbaart in die organen. Jood-preparaten, zelfs de bedoelde jood-joodkali oplossing, prikkelen nu trachea en hronchiën ongetwijfeld zeer sterk.

Neimann beweert stoutweg zestien paarden met kwaden-droes behandeld en alle zestien genezen te hebben, waarvan er twaalfnbsp;in zeer slechte hygiënische condities verkeerden. Dat laatstenbsp;doet de deur dicht! Negen er van, hadden de ziekte maandennbsp;en vertoonden duidelijk neus-kwaden-droes.

In één maand waren ze genezen. Twaalf herstelden, die hij kon blijven observeeren, waren na meer dan een jaar nognbsp;gezond. Als men zulke dingen leest, en men weet dat metnbsp;ons, verscheiden kollegas die men praaien kan, vergeefsnbsp;dezelfde therapie toepasten, dan haalt men de schouders op.

De arsenik-hehandeling, die nog het meest gevierd is, liet mij glorierijk in den steek. Andere veeartsen roepen enormnbsp;over het succes. Ik zag .slechts tijdelijke beterschap. Tochnbsp;zou ik wel haast durven wedden dat ik het middel meernbsp;stelselmatig en geleidelijk toepaste, dan hij het gemis aannbsp;accuralesse ’t welk het menschdom in het algemeen kenschetst,nbsp;gebruikelijk is. En ook dat het gevallen waren, waarin ik denbsp;tijd had, waarin ik niet in eventueel langzame heilwerkingnbsp;werd gestoord door een acuut beloop.

-ocr page 67-

Bij den niensch schijnt de jongste therapie te zijn: fricties met ungt. hydrargyri tot inercurialisiue toe.

Men mag echter de diagnose van kwaden-droes door een arts, al is de patient een Iwee-voeter, wel met eenige reservenbsp;aannemen.

Bij slot van rekening heeft de al of niet geneeslijklieid van kwaden droes, weinig waarde voor de praktijk, omdat ten eerstenbsp;vaststaat dat men er toch maar een klein percent gehalte zalnbsp;kunnen cureeren; ten tweede, omdat het bestendigen van lijdersnbsp;aan kwaden-droes, steeds een eminent gevaar voor verspreidingnbsp;der ziekte oplevert, vooral door de schijngenezingen, waartegen de verkregen voordeelen der enkele genezings-gevallennbsp;zeker niet opwegen.

Zoodanig is de werkelijkheid en zoolang zelfs liet Euro-peesche publiek in Indië dat niet inziet of wil inzien, is de kans op hestrgding der ziekte met vrucht illusoir.

Natuurlijk moet hier de Staat mede helpen en billijk zou zijn dat, naast een veeartsenijkundige politie, onteigening der aangetaste dieren bestond. Ik weet zeer goed, als zijnde niet vannbsp;gisteren en als hebbende wel eens van veepest in Indië gehoort,nbsp;dat de toepassing van bepalingen, ten doel hebbende tegen verspreiding van besmettelijke ziekten in indië te waken, moeielijknbsp;is. Maar vergun mij hierbij op een paar zaken te wijzen.nbsp;Vooreerst heeft het Gouvernement bij de bestrijding van denbsp;veepest de verregaande onnoozelheid gehad, aan te stellen eennbsp;bende wezens, die van alle bevoegdheid nuchter waren, maarnbsp;welwillend bereid dagelijks 10 gulden op te strijken. Voorts isnbsp;bestrijding van een ziekte onder de groote herkauwers, zekernbsp;bezwaarlijke!- dan pnder de paarden, omdat rund en karbouwnbsp;•mg veel meer huisdier zijn van den kleinen man, dan paardnbsp;en daardoor ook talrijker. Eindelijk stel ik mij geenszinsnbsp;voor, dat het denkbaar is de kwade droes in die mate in Indiënbsp;te beperken als dat niogelijk bleek in Nederland, maar iknbsp;ben overtuigd dat bij doeltreffende bepalingen en met medewerking van het Europeesche publiek, in de groote steden, waar

-ocr page 68-

54

altijd een gediplomeerd gouveriiements-veearts is, loeli resultaten zijn te verkrijgen die moeite eii kosten looneu, behoudens plaatsen waar misschien de locale omstandiglieden ieder lieilzaamnbsp;ingrijpen beletten, zooals Solo en Djocja en waar immers dannbsp;ook luizen , syphilis, kwade-droes en pokken hoogtijd vieren.

Veel helangrijker, dan de kwestie van de geueeslijkheid, is de vraag welken duur de occulte kwade droes kan hebben.nbsp;Van incubatie periode kan toch bezwaarlijk meer gesprokennbsp;worden waar het maanden geldt.

Wij weten toch wel is waar, dat rahiës het voorbeeld is eener ziekte met een incubatie periode tot 4 maanden,nbsp;maar wij weten uit talrijke kunstmatige kwade-droes infectiesnbsp;ook, dat hij deze laatste ziekte de incubatie periode niet meernbsp;dan circa één maand, op zijn hoogst en als uitzondering bedraagt.

Wat is de latente periode? (Synoniem met incubatie tijdperk). Immers de tijdruimte, verloopende tusschen de infectie en het uitbreken der ziekte, d. w. z. het uitwendig waarneembaar worden van het lijden. Zou men willen beweren dat,nbsp;zoolang er uitwendig nog geen verschijnselen zijn waar tenbsp;nemen, er per sé ook nog anatomisch niets te vinden is ?

Maar zijn er anatomische veranderingen, dan bestaat ook reeds de ziekte en moet men eigenlijk zeggen, dat het incubatienbsp;tijdperk is afgeloopen. De kwestie is volstrekt niet moeielijknbsp;voor ziekten met een kort incubatie tijdperk zooals miltvuur,nbsp;mond- en klauwzeer, runderpest en ook niet voor een ziektenbsp;als rahiës waarbij wel de latente periode vaak zeer lang duurtnbsp;maar waarbij in dien tijd geen anatomische veranderingennbsp;plaats grijpen, waarbij men anderzijds niet in twijfel verkeertnbsp;nopens bet juiste tijdstip van het uitbreken der ziekte.

Bij een ziekte echter als de long-ziekte van het rund, waar het chronische stadium voorafgaat, mag men zich zeker welnbsp;afvragen, wanneer eindigt de incubatie periode en wanneernbsp;begint het chronische stadium der ziekte?

En bij kwaden-droes is het, volgens mijne meening, vaak

-ocr page 69-

S5

lielzelfde, met dit ondersclieid, dat kwade droes jaren kan duren en afwisselend duidelijk zicli kan uiten en weer latentnbsp;worden, hierin overeenkomst vertoonende met syphilis. Maarnbsp;waar het nu geldt het voor de eerste maal zich openharen dernbsp;ziekte na de infectie, daar blijft de vraag: moet men deze periodenbsp;geheel heschouwen als incubatie tijdperk of is daarbij zekernbsp;voor een deel ook reeds de kwade droes aanwezig met anatomische veranderingen, voor het oog en de andere zintuigennbsp;verborgen ?

Ik vraag dit, omdat de kwestie van den duur der incubatie periode van het grootste gewicht is voor het nemen van voorzorgsmaatregelen , voor het bepalen van den duur der afzondering van neven-paarden. De heteekenis hiervan heeft zichnbsp;in het afgeloopcn jaar te Salaliga bij den militairen paarden-stapel sterk doen gevoelen. Wie ten deze de wijsheid iu pachtnbsp;heeft (en iu Indië hebben er dat vele op ieder gebied) hijnbsp;lichte mij voor, d. w. z. hij geve mij niet alleen verzekering,nbsp;die zijn goedkoop genoeg, maar hij stave zijne bewering doornbsp;aannemelijke argumenten, in casu een statistiek van talrijke,nbsp;nauwkeurig en langdurig geobserveerde gevallen.

Zie hier welke voorschriften gelden voor den militairen dienst.

Wanneer een paard verdacht wordt bovenden van kwaden droes of worm, of wel daaraan lijdende, wordt het verwijderdnbsp;(naar den verdachten stal gebracht), en de neyenpaarden (meestalnbsp;twee) worden gedurende vijf achtereenvolgende maanden innbsp;quarantaine geplaatst.

Het reglement op den militairen vétérinairen dienst is nog jong. Het dateert eerst van 1890, men kan zeggen dat hetnbsp;een proef is en dat de bruikbaarheid er van nog moet blijken,nbsp;n’en déi)laise mijn kollegas, die het hebben samengesteld.

De vraag is nu; worden door die quarantaine van 5 maanden waarborgen gegeven dat het paard, daarna tusschen de anderennbsp;terugkeerende, de besmetting niet meer kan overbrengen, m. a, w.nbsp;heeft een paard dat vijf maanden lang niets vertoont, terwijl

-ocr page 70-

ö6

hel gecliirende dien lijd volop gevoed wordt en niel arl)cidt; zeker geen kwaden-droes? Aan den anderen kant is de vraag:nbsp;kan die periode van 3 maanden zonder gevaar ook korternbsp;worden gesteld, want 5 maanden lang de nevenpaarden vannbsp;alle verdachte of besmette paarden in quarantaine stellen, iedernbsp;verzorgd door een afzonderlijken man, is bij hel heerschendnbsp;voorkomen der ziekte een maatregel die het betrokken korpsnbsp;in zijn strijdvaardigheid half verlamt; zoo wat menseben alsnbsp;paarden betreft.

In Nederland schrijft de wet voor (deze geldt zoowel voor de legerpaarden als voor die van burgers), dal paarden verdachtnbsp;van besmetting met kwaden-droes, een maand worden afgezonderd, maar die maand kan, ter beslissing van den districls-veearts, (paardenarts) telkens weer een maand worden verlengd.

Wanneer mijn indische kollegas zeggen dat een maand te kort is, dan ben ik dat volmaakt met hen eens. Hoe komtnbsp;het dan dat deze, in dit opzicht gebrekkige wetgeving, tochnbsp;in Nederland zulke voortreffelijke resultaten geeft? Dat komtnbsp;omdat men in patria redeneert: »pour savoir quelque chose ilnbsp;faut l’avoir appris”. Dit in praktijk brengende, kent men groolenbsp;bevoegdheid toe aan de districts-veeartsen (eerstaanwezend paardenartsen), en laat hun optreden niet verlammen door denbsp;heillooze betweterij van leeken.

Daardoor worden zeker wei eens paarden afgemaakt, waaraan men slechts twijfelt, maar dat is hij een ziekte, zoomoeielijknbsp;te onderkennen als kwade-droes, en zoo chronisch verloopendenbsp;en met zulke schijngenezings gevallen, onvermijdelijk, wanneer

men hel ernstig meent om de ziekte te beteugelen en.....een

epizoolie zoo spoedip mogelijk te beëindigen.

Maar wanneer ik als eerstaanwezend paardenarts zeg; »dit paard heeft kwaden-droes”, dan komen twee officieren vannbsp;kavalerie of artillerie kijken of het wel zoo is. Zoo dikwijlsnbsp;ik die humbug heb bijgewoond dacht ik: Zóó moest ik hetnbsp;nu kunnen, zoo maar met één oogopslag zonder in den neusnbsp;Ie kijken, meestal zonder den keelgang te belasten, met baud-

-ocr page 71-

57

sclioeiieii aan, op een paar meier afstand, mei beslistheid een diagnose stellen, waar men meent dat een paardenarts zichnbsp;vergissen kan. De kommissie-leden rapporleeren dan aan dennbsp;militairen kommandanl »hel paard heeft kwaden-droes”, en dannbsp;volgt hel fiat executie. Jk natuurlijk kip-lekker dal de hecreunbsp;het met mij eens zijn!

Is hel niet om in een humoristisch album te zetten?

Maar om op het uitgangspunt terug te komen.

Ik beu ook van meening dat één maand afzondering te kort is om zelfs in de meeste gevallen waarborgen te geven datnbsp;hel paard, dien tijd gezond blijvende, geen kwaden droes heeft.nbsp;Maar ik hen van meening dat ook vijf maanden geen ahsolulennbsp;waarborg daarvoor verschaffen. Om dien te verkrijgen, zou meiinbsp;den termijn van afzondering moeten slellen op a 3 jaar.nbsp;En waar na een voorschrift vigeert dat zoo ontzettend helem-merend op den dienst werkt als het in hel quarantaine slellennbsp;van uevenpaarden, vijf maanden lang, is hel een ernstige grielnbsp;dal lot dien prijs geen zekerheid wordt verkregen. (gt;)

Aan den anderen kant beweer ik, op grond van de wetenschap en van de ervaring hier wederom opgedaan, dat in verreweg hetnbsp;meerendeel der gevallen, de ziekte bij besmette individuen zichnbsp;zal openbaren binnen VI2 maand na de infectie; in ongeveernbsp;20 percent na langer tijd, niet uit te maken hoe lang (^j.

Past men nu toe het systeem van quarantaine gedurende 2Vs maand, met facultatieve verlenging telkens van één maand.

(1) nbsp;nbsp;nbsp;Van 39 quarantaine paarden, kregen er kwaden droes 7 en wel nanbsp;19, 16, 14, 123, 17, 30 en 20 dagen.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;Drie paarden, „die 5 maanden in quarantaine niets verdaclits liaddennbsp;vertoond, kregen kwaden-droes korten tijd na liiui terugkeer in hetnbsp;eskandron. De kans dat zij na liun quarantaine zijn besmet, is inderdaad niet geheel weg te cijleren maar toch zeer onwaarschijnlijk. Veelnbsp;waarschijnlijker immers dat de inlectie is terug te brengen tot een tijdstipnbsp;vóór het in quarantaine stellen. Lezer!, wanneer gij niet kunt verkrijgennbsp;zekerheid, houdt gij U dan liever vast aan het zeer onwaarschijnlijke of aannbsp;het zeer waarschijnlijke?

-ocr page 72-

58

tol een maximum van 3, Ier beoordeeling van — mijn paarden-jongen? — neen , van den eerstaanwezend paardenarts, dan ben ik overtuigd dat «volkomen dezelfde mate van bereikbare

waarborg legen verbreidin


jj der besmelling wordt verkregen,

met

veel minder belemmering van den dienst en minder

nutteloos weggeworpen geld aan onderhoud van menschen en paarden, die inmiddels doodeters zijn, en onderhoud van stallen.

Ik ben in de eerste plaats veearts, in de tweede militair; ik zal dus vooral met klem voorslaan bet behartigen van doel-trelfende maatregelen in zake veeartsenijkundige politie, maarnbsp;men moet zich hierop niet blind staren. De bereden wapensnbsp;zijn er toch niet om maatregelen te nemen tegen besmettelijkenbsp;ziekten maar om dienst te doen als soldaten.

Verlamt men dat laatste, maanden en maanden, dan wordt het nut, van zelfs ideale voorzorgsmaatregelen, denkbeeldig.

Voorts acht ik broodnoodig, dat den paardenarts meerdere bevoegdheid worde verleend omtrent het afmaken van paardennbsp;in quarantaine, die hij wantrouwt zonder «ten overslaan vannbsp;leeken” de diagnose kwade-droes te kunnen stellen.

Door het totaal gemis van bevoegdheid van den paardenarts in dit opzicht, heb ik de gekste dingen beleefd die alleennbsp;mogelijk zijn bij de behartiging van gouvernements belangennbsp;«gemassregelt” door bergen papier en stroomen inkt. Ellendige, afgeleefde, versleten rekruten-paarden heb ik vijf maanden in quarantaine zien staan om zeer kort daarna.... verkocht te worden. Paarden die in een zeer slechten voedings-toestand verkeerden (al lang volgens de anamnese) die nanbsp;vijf maanden in quarantaine te hebben doorgebracht (rustennbsp;en eten), nog niets vertoonden d. w. z. er nog even slechtnbsp;uitzagen tevens, en die dus in het Eskadron terug moestennbsp;keeren, heb ik kwaden-droes zien krijgen toen ze weer moestennbsp;arbeiden. Ik hoor de samenstellers van bet reglement op dennbsp;militairen veterinairen dienst mij al toevoegen dat volgens art. zooveel van hun blauw evangelie, paarden die na 5 maanden teekenennbsp;vertoonen dat ze nog in kwaden-droes zouden komen te lijden.

I

-ocr page 73-

59

a\s; vermagering, lioest, dolle haren, onverwijld naar den verdachten stal moeten.

Maar dierbare kollcgas, men kan zooveel voorschriften geven als men wil, men steeds er nog te weinig hebben om in allenbsp;concrete gevallen te voorzien. Ik zei U immers reeds dat betnbsp;vaak voorkomt, dat paarden die reeds bij iedereen bekendnbsp;stonden als zeer lang in een slechten voedingstoestand te ver-keeren, quarantaine paarden worden en dan de grootste onzekerheid geven. Door rust en vol ration komen ze integendeelnbsp;dikwijls weer een beetje bij, al hadden ze de ziekte. Zulkenbsp;paarden moest de paardenarts mogen opruimen. In Nederlandnbsp;waar de paarden meer dan tweemaal zoo duur zijn, houdtnbsp;men er dergelijke sujetten geen maanden lang op na.

Het maakt op mij den indruk alsof men in Indië van mee-ning is, dat men door een netwerk van spitsvondige bepalingen, te doen hebbende met een ambtenaarswereld die uitsluitendnbsp;bestaat uit gekken en schelmen, tocli den dienst kan latennbsp;marcheeren als waren het integendeel alleen knappe en eerlijkenbsp;menschen.

’t Is toch wezenlijk niet waar!

-ocr page 74-

il


F'f

CASTRATIE VAI STIEREI, DOOR KLOPPEN DER ZAADSTRESG.

DOOR

A. VRUBVRO.

Veearts.

Hel doel van deze metiiode is, zooals bekend de zaadstreng zoodanig te kneuzen, dat de inwendige zaad-slagader oblitereerl en de bal, door gebrek aan voeding, alropbieerl ennbsp;zijn lunctie van spernia-afscheidend orgaan verliest.

Ik had meermalen gelegenheid, deze wijze van castreeren te zien loepassen door Hindoes, die ze van bun vaderland,nbsp;Voov-lndië, naar Deli hebben overgebracht. Ik maakte mijnbsp;hun methode eigen, en prefereer ze nu hoven elke andere.nbsp;In plaats van de stukken hout, die ik de Hindoes zag gebruiken,nbsp;heb ik mij een paar eenvoudige instrumenten aangeschaft, dienbsp;men zich geraakkelijk overal kan laten maken. Ze beslaan uitnbsp;een houten onderlaag, waarop de zaadstreiigen rusten;nbsp;een soort houten hijl, die op de zaadstrengen wordt gezet,nbsp;en een houten hamer, om mee te kloppen.

Als houten onderlaag gebruik ik een massief cilindervormig stuk hout, van ± 25 cM. lengte en 11 cM. diameter.

De houten bijl is een wigvormig stuk hard hout met afgeronde randen en voorzien van een handvat, (zie fig. A en B). De houtennbsp;hamer is van zwaar hout en wordt met één hand gehanteerd.

De operatie is zeer eenvoudig. De stier wordt op de linkerzijde geworpen, en de vier heenen samengehonden (i).

(0 Vroeger liet ik het bovenliggende achterheen naar voren uithinden om meer ruimte te hebben. Hierbij gebeurde het echter eens, dat eennbsp;dier, door zijn hevig verzet, zijn knie brak en sedert bind ik de vier boenennbsp;samen, en trek alleen de achterbeenen zoover raogelijk naar voren.

-ocr page 75-

D1:TX.


Firf A.

dmars - doorsnede, a - a,') ware grootte.



Fi^ B.

Imgte - doorsjiede-der ware grootte.


Mouten, h^l



VRIJBURG,

Castratie van stiereit(^I[indoe-méthode]


Veearts'enj/h,. ittlZI.

-ocr page 76- -ocr page 77-

61

Een helper houdt den kop van het dier vast, een tweede het touw waarmee de poolen zijn gehouden, terwijl een derdenbsp;ter beschikking blijft. De operateur plaatst zich achter hetnbsp;dier, omvat met heide handen den balzak (hoven de hallen), rektnbsp;zooveel mogelijk de zaadstrengen door er aan te trekken, ennbsp;laat den houten cilinder, legen en evenwijdig aan de onderliggende dij van het dier leggen.

De helper neemt nu het scrotum over, omvat, in de volle hand met de duimen naar hoven gekeerd, met de linker-handnbsp;de linker en met de rechter-hand de rechter zaadstreng, vlaknbsp;hoven den hal.

Hij legt nu het scrotum over den houten cilinder, zoodat de hallen er over heen steken, en de zaadstrengen op het houtnbsp;rusten, en door de handen van den helper goed gefixeerd worden Houdt de helper niet goed vast, dan heeft men kans,nbsp;dal onder het kloppen, de zaadstreng, van onder de bijl uitglipt.nbsp;Zij liggen dan als twee harde strengen naast elkaar. Daar denbsp;zaadstrengen horizontaal moeten liggen, is hel hij volwassennbsp;slieren noodig, onder den houten cilinder een paar kleinenbsp;plankjes te schuiven. De helper houdt, op zijn zitvlak zittende, met zijn voelen de houten onderlaag in zijn ligging.

De operateur, die links van den helper staat, zet met de linkerhand de bijl verticaal op de zaadstTcngen, en geeft metnbsp;den hamer eenige krachtige slagen daarop. Om de bijl tijdensnbsp;het kloppen, gemakkelijk onbewegelijk te houden, laat mennbsp;de zijvlak te steunen tegen de hoven liggende dij van hel dier.nbsp;Men kan op de heide zaadstrengen tegelijk kloppen; ik neemnbsp;ze echter liever ieder afzonderlijk onderdo bijl, daar men dennbsp;slag dan heter tot de zaadstreng kan bepalen, en de omliggende huid van het scrotum, minder kneust. Ik klop eerst denbsp;linker zaadstreng, schuif daarna, om de rechter te treffen, denbsp;bijl naar voren, zoodat alleen de rechter zaadstreng nog ondernbsp;de bijl is, en de linker daarachter vrij ligt- Zoodra denbsp;zaadstreng als afgebroken op hel gevoel is, is de operatienbsp;afgeloopen. Na een acht lal slagen is dat ongeveer hel geval.

-ocr page 78-

62

De huid is dan alleen hyperaemisch, niet verwond; onder de huid ziet men kleine bloedingen.

In de eerste dagen, na de operatie, zwellen zaadstreng en scrotum min of meer, en hel is dan goed, de dieren een paarnbsp;dagen rust te geven. De ontslekings-verschijnselen verdwijnennbsp;snel, en na een veertien dagen beginnen de hallen langzamerhand te alrophieeren. Slechts eenmaal zag ik, als gevolgnbsp;van de operatie, een hevige orchitis optreden, waarschijnlijk doordat een slag hij vergissing op den teslicelnbsp;was terecht gekomen. Een paar maal ook alrophieerden denbsp;hallen niet; een bewijs, dat de operatie onvoldoende was,nbsp;en herhaald moest worden.

Het groot voordeel van deze wije yan castreeren is, dat men geen wonden maakt, hetgeen veel waard is in Indië,nbsp;waar men zoo spoedig last heeft van verontreiniging, vliegennbsp;larven enz., en men de na-hehandeling niet persoonlijk kannbsp;leiden.

Men heeft beweerd, dal de operatie te pijnlijk is voor het dier.

Het is waar, dal bij de eerste paar slagen, een stier gewoonlijk reclameert; later meestal niet meer, en ik geloofnbsp;dat de pijn niet grooler is, dan bij eenige andere caslreer-niethode, maar eerder geringer.

Natuurlijk is de ^operatie het gemakkelijkst hij dieren met laag afhangend scrotum. Is het scrotum hoog ópgetrokken ennbsp;zijn de zaadstrengen kort, dan is hel luoeielijk, ze zooveelnbsp;te rekken, dal de ballen over de houten onderlaag heennbsp;steken, en men daardoor kans loopt met het kloppen, denbsp;testicels te treffen, of de vingers van den helper.

Om deze reden is de operatie hij karbouwen, ook bijna Ónmogelijk.

Bij paarden heb ik ze nooit beproefd; hij rammen en bokken is ze evengoed toe te passen als bij stieren.

Deli, October 1891.

-ocr page 79-

EEN EN ANDER OYER MOND- EN KLAUWZEER

DOOR

K. ROilHA.

Gouvernements-vpearls.

In Sepleniber 1887 werd door mij in de residentie Passoe-roean, afdeeling Malang, mond- en klauwzeer onder den veestapel geconstateerd. Gemakkelijk was de infectiehron aan te wijzen;nbsp;de ziekte was n. I. uit de residentie Kedirie de oostelijkenbsp;grenzen overgetrokken, en liad in korten tijd de gelieele afdee-ling Malang aangetast. Heel spoedig daarop werd zij geconstateerd in de afdeeling Bangil, doch deze hesinetting vondnbsp;haar oorzaak in een oostwaarts voortdringen uit de afdeelingnbsp;Sidhoardjo.

Niet lang hierna kwam de tijding, dat dezelfde ziekte reeds in de afdeeling Passoerocan was opgeuierkt, en dat zij snelnbsp;de grenzen naderde der residentie Probolinggo. Mijn voorstel,nbsp;oni de grenzen Passoeroean en Probolinggo voor vee-vervoer afnbsp;te sluiten, mocht tot geen gunstig resultaat leiden.

In October kon ik reeds, na telegrafische lastgeving lot onderzoek, het mond- en klauwzeer in de afdeelingnbsp;constateeren, waar mij tevens bleek, dat de grenzen dernbsp;residentie Besoekie (afdeeling DJember) op het punt stonden tenbsp;worden overschreden.

Daar een verbod van invoer van vee uit de afdeeling Loema-djang naar de afdeeling Djember gemakkelijk is te handhaven, bestond er kans, dat door eene dadelijke toepassing de oostelijkstenbsp;residentie van Java althans zou hevrijd blijven van deze epizoütie.

-ocr page 80-

64

Op mijn (leshetreffend voorstel aan den resident van Besockie werden dan ook onmiddelUjk strenge politie maatregelen genomen; tevens werd de invoer van vee verboden nit de afdeelingnbsp;Kraksaan naar de afdeeling Besockie, terwijl de resident vannbsp;Proholinggo de afdeeling Locmadjang isoleerde, door den uitvoernbsp;van daar naar de afdeeling Proholinggo te verbieden. Nielsnbsp;moclit echter baten.

Nog in de maand October werd de afdeeling Djemher aangetast, en wel in zeer hevige male. Van hieruit schreed de ziekte snel verder, besmette de afdeeling fiowdoiooso, en bereiktenbsp;kort daarna de afdeeling Panaroekan. Een dislriclsgewijzenbsp;afsluiting, waar de natuurlijke grenzen gunstig waren, leiddenbsp;lot niet bet minste succes. Onweerstaanbaar drong de ziektenbsp;verder. Ook de afdeeling Desoekie bleef niet verschoond, hoewelnbsp;de ziekte hier niet zoo hevig woedde als in de andere afdee-lingen.

Ten slotte werd nog in de afdeeling Banjoewangi mond- en klauwzeer geconstateerd, doch bier, dank zij de onoverkomelijke natuurlijke hinderpalen, onmiddellijk gestuit.

Alvorens verder te gaan, wenscb ik nog met een enkel woord aan te slippen, welke therapie ik toepasle, en op welkenbsp;wijze deze werd aanvaard door de belanghebbenden.

Hel drinkwater liet ik aanzuren met Acid. Hydrochlor., terwijl de hoeven behandeld werden met Acid. phenyl., of, zoonbsp;dit niet aanwezig was, met een Sulph, Cupri-solulie. Zooals vannbsp;zelf spreekt, werden mijne medicijnen aanvankelijk met wantrouwen begroet door den inlander, en hield bij, zoo er eenigenbsp;kans bestond dit buiten hel waakzaam oog der politie te doen ,nbsp;er dan ook een eigene bebandelings-methode op na, beslaande innbsp;bel inwrijven der long met zout, en het binden van een touwtjenbsp;om bet onderste gedeelte der exlremileilen, ten einde de ziektestofnbsp;te beletten in de hoeven te zakken. De waarheid gebiedtnbsp;echter te zeggen, dat, zoodra de »obal blanda” toch zoo kwaadnbsp;niet bleek te zijn, met prijzenswanrdigen ijver de voorschriftennbsp;werden opgevolgd; vooral de Madurecs deed hier weer blijken

-ocr page 81-

GU

van zijn praktischen zin en zorg voor zijne herkauwers. Hedroevend is liet te vermelden, dat bij sommige Europeanen,nbsp;waarvan velen, vooral particulieren, toch zulk een grootennbsp;invloed kunnen uitoefenen op een spoedig uitroeien der ziekte ,nbsp;eene indolentie voorzelelde, die nagenoeg aan het ongeloofelijkenbsp;grenst. Een beheerder van eene groote onderneming b. v-verzekerde mij, niets te willen weten van europeescbe medicijnen,nbsp;omdat een kind kon begrijpen, dat eene inlandscbe koe ooknbsp;met inlandscbe obat moet behandeld worden; bij zou dan ooknbsp;alle op zijne onderneming aanwezige zieke sapies slechts dezenbsp;toedienen. De man zag er niet bijster gezond uil, maarnbsp;symptomen van eene bersenaandoening kon ik niet bespeuren;nbsp;trouwens bij stond ook niet als krankzinnig bekend.

En nu mag men langzamerhand zich gewennen dergelijke feiten met indiscbe kalmte te beschouwen, een gevoel vannbsp;wrevel is moeilijk te onderdrukken bij aanraking met zulkenbsp;nulliteiten. Laat ik niet vergeten bierbij te voegen, dat verreweg bet grootste gedeelte der beheerders van particulierenbsp;ondernemingen, kosten noch moeite ontziende, krachtdadignbsp;mêewerkle tol leniging der ramp, en dit zonder twijfel bijnbsp;iedere volgende gelegenheid andermaal zal doen.

In de maand Juni 1888 was bet mond-en klauwzeer, althans officieel, volkomen geweken uit de residentiën Probolinggo ennbsp;Besoekie, en kon men met grond verwachten, voorloopig geennbsp;tweede invasie te zien.

De gebeurtennissen der naaste toekomst zouden echter spotten met eene voorspelling in dezen geest, boe gemotiveerd zij dannbsp;ook mocht wezen.

Den Juli moest ik andermaal in de afdeeling Panaroekan mond- en klauwzeer constateeren. Wel beweerde men dat denbsp;ziekte was uilgebroken onder runderen die pas gearriveerdnbsp;waren uit de residentie Probolinggo, ten einde de siiiker-campagne op een der fabrieken in genoemde afdeeling medenbsp;te maken, doch bij onderzoek in de desa’s, van waar denbsp;dieren afkomstig waren, bleek mij dat er geen spoor Ie

S

-ocr page 82-

66

bekennen was van beinellelijke ziekte. Het Hoofd van Gewestelijk Bestuur in de residentie Probollinggo was trouwens ook niets bekend.

Niet bijzonder prettig gestemd keerde ik terug, en Iiaalde mij in gedachten al een soort duplicaat-jaar 1887 voor dennbsp;geest. Hetgeen mij bet meest hinderde, was natuurlijk denbsp;onmogelijkheid, iets te weten te komen van de iufectiehron ;nbsp;en ik moest ten laatste wel vermoeden, dat de ziekte nognbsp;nimmer volkomen was geweken uit de residentie Besochie,nbsp;althans dat de smetstof zich had staande gehouden.

Gelukkig, en boven verwachting, openbaarde zich een verloop, hetwelk enorm verschilde met dat der vorigenbsp;eruptie.

Het epizoötisch karakter, zoo sterk geprononceerd hij de vorige invasie, was bijna niet te herkennen. Wel is waar,nbsp;bleven maar enkele ondernemingen verschoond, doch slechtsnbsp;een zeer gering aantal dieren werd aangetast.

Hetzelfde zag men in de residentie Brobolinggo; geen fabriek ondervond eenige noeraenswaardige stoornis.

Het ziektecijfer werd voortdurend kleiner, zoodat in het laatste kwartaal geen enkel geval meer bekend was.

Hat men met een voorbeeld, als het pas aangehaahle, voor oogen, weinig aandrang gevoelt, andermaal gunstige voorspellingen ten aanzien van het tijdstip van terugkeer te doen , isnbsp;duidelijk. Het bleek hier trouw-ens ook niet raadzaam. Innbsp;het eerste kwartaal van het jaar 1889 kwam de mare uitnbsp;Bondowoso, dat onder een dertigtal runderen mond- en klauwzeernbsp;was uitgehroken. Bij mijn komst waren de dieren door eennbsp;grooten afstand van alle gemeenschap met andere viervoetersnbsp;beroofd; een maatregel, die ik natuurlijk niet anders dannbsp;goedkeuren kon, hoewel men er in het onderhavige geval alnbsp;bitter weinig heil van kon verwachten. Immers, weer wasnbsp;niets bekend van den oorsprong der ziekte; weer kou nietsnbsp;worden opgespoord wat eenig licht gaf omtrent dit opnieuwnbsp;optreden. Vreemd genoeg echter zag men het aantal patiënten

-ocr page 83-

67

niel vermeerderen, en na eenige weken was het mond- en klauwzeer weer even snel verdwenen nil genoemde afdeeling,nbsp;als hel was ontslaan.

In het begin van Augustus brak in de residentie, afdeeling Loemadjang, andermaal dezelfde ziekte uit.

Op een suikeronderneming waren vijf sapies aangetast; van insleeping niets bekend. De dieren werden afgezonderd en behandeld, en na een spoedig ingelreden herstel, kon de afdeelingnbsp;Loemadjang weer beschouwd worden als vrij te zijn van he-smellelijke veeziekten.

Hetzelfde verschijnsel herhaalde zich later nog een paar malen in andere afdeelingen.

Ik w'il niet beweren, dal uit de aangehaalde feilen eene gewichtige conclusie is te trekken, doch wel valt m. i. hierdoor eenig licht op den duur der immuniteit, die de runderennbsp;na het doorstaan der ziekte hebben erlangd. Hel is tochnbsp;van algemeene hekendlieid, dat mond-en klauwzeer eene ziektenbsp;van zeer infectieuzen aard is. Dit bleek trouwens ook hij denbsp;eerste invasie in Oosf-Java, door de snelle uitbreiding, en helnbsp;ziek worden van bijna den geheelen veestapel. Bij de verschillende erupties der volgende jaren werd telkens een kleinernbsp;aantal dieren aangetast, en ging het epizoölisch karakter verloren, terwijl toch de voorwaarden voor verbreiding dezelfdenbsp;waren.

Men mag dus aannemen, dat het grootste gedeelte van den veestapel door de epizootie van 1887 immuun is geworden,nbsp;en dit lot heden is gebleven.

Waar Böll dan ook spreekt van een immuniteils-duur van eenigen lijd, zou ik, althans wat Ned.-Indië betreft, durvennbsp;schrijven : vermoedelijk eenige jaren.

Probolinggo , November 1891.

-ocr page 84-

IN ZAKE V. EECKE’S ONDERZOEKINGEN OMTRENT HET VOORKOMEN VAN SEPTICHAEMIA IIAEMORRHAGIGAnbsp;EN RUNDERPEST, SPECIAAL OEDEMATEUZEnbsp;RUNDERPEST, ONDER DEN VEESTAPELnbsp;IN NEDERLANDSCH-INDIË.

DOOR

W. J. fSISER.

Goiwernenients-veearts.

In (Ie laatste afievering van liet Geneeskundig Tijdschrift, deel XXXII, aflevering I, heeft de Heer Van Eecke onder dennbsp;titel: »Nog eens Seplichaemia /iaemorr/ifl^fra onder den veestapelnbsp;in Nederlandsch-lndië” een artikel geschreven, waarvan denbsp;inhoud aldus luidt:

»In een in de vorige aflevering van dit tijdschrift verschenen artikel heeft de gouverneinents-veearts Driessen onder dennbsp;titel: «Differentieel-diagnostiek tusschen Seplichaemia haemorr-hagica en peslis bovina” zich de moeite getroost zijne bedenkingen tegen den inhoud mijner bijdrage in het jongste verslagnbsp;van het Laboratorium voor pathologische anatomie en bacteriologie neder te schrijven.

Dankbaar voor de aan mijnen arbeid geschonken aandacht, meen ik zulks dezen veterinair niet beter te kunnen bewijzen,nbsp;dan door de mededeeling van een tweede door mij geconstateerd geval.

Onlangs ultgenoodigd te Tjibeurum, district Leuwiliang, afd. Buitenzorg naar den aard eener snel doodelijk verloopende ziektenbsp;onder karbouwen een onderzoek in te stellen, vond ik in hetnbsp;bloed en het onderhuidschc oedemateuze vocht van een pas

-ocr page 85-

69

gecreveerden buffel, in grooten getale en uitsluitend een bacillus, morphologiscb zeer veel overeenkomende met dien der Seplichuemia haeniorrhagica. Culturen en experimenten op daarvoor vatbare kleine dieren, bewezen, dat de karbouw inderdaad geleden beeft en bezweken is aan de Bollinger’sche Wildwiel Binder seuche!

Ook werd ter plaatse de obductie verriebt! Over mijne bevindingen hierbij later!

Ik behoud mij ook voor, de resultaten van het microscopisch weefselonderzoek ter gelegener tijd en plaats te vermelden.

Voor het oogenblik slechts dit nog, dat in dezelfde kraal een andere karbouw, volgens den eigenaar een dag van tenbsp;voren onder dezelfde ziekteverschijnselen was gesuccombeerd, ennbsp;dat in dezelfde dessa binnen enkele dagen in niet ver vannbsp;elkander verwijderde kralen, in bet geheel zeven dieren warennbsp;gevallen, waaronder vier middels het slachtmes. Deze laatstenbsp;werden geslacht, toen zij reeds de «Sakit ngorok” hadden.

Tot heden toe zijn er nog geene gevallen van veepest te Tjibew'iim geconstateerd, althans wanneer men dit besluitennbsp;mag nit den nog steeds geoorloofden in-, uit- en doorvoer vannbsp;vee aldaar”.

Als de persoon, door wiens tusschenkomst de Heer Van Eecke bedoeld onderzoek in de kampong Tjibeurum van het districtnbsp;Leuwiliang — afdeeling Buitenzorg — heeft verricht, en doornbsp;wiens tusschenkomst de Heer Van Eecke meerdere onderzoekingen op veterinair gebied heeft gedaan, wensch ik bedoeldenbsp;mededeeling, volledigheidshalve nader aan te vullen.

In de eerste plaats heeft de Heer Van Eecke niet alleen Septichaemia haemorrhagica geconstateerd in de kampongnbsp;Tjibeurum van het district Leuwiliang, doch ook nog uit ziekte-producten door mij het laboratorium toegezonden, verkregennbsp;hij obductie van een gestorven buffel in de kampong Pasir Gaoknbsp;van het land Semplak, district Paroeng — afdeeling Buitenzorg.nbsp;De conclusie die de Heer Van Eecke trekt, aan het eind van

-ocr page 86-

70

zijne medecleeling, dal er n, 1. in de kampong Tjiheunm tot heden toe geen gevallen van veepest zijn geconstateerd, en ditnbsp;besluit uit den nog steeds veroorloofden in-, uit- en doorvoernbsp;van vee in genoemde kampong , zou juist hel omgekeerde moetennbsp;beteekenen, daar er wel een besluit lol bedoelde sluitingnbsp;bestaal en dus de ziekte niet Septichaemia haemorrhagica, ioehnbsp;veepest zou moeten beeten; hierin zullen wij ons evenwel nietnbsp;verder verdiepen, en v. Eecke’s wijze van hel trekken vannbsp;conclusies, als te absurd, voor het oogenblik builen besprekingnbsp;laten.

Zooals boven medegedeeld, beeft de Heer Van Eecke meerdere onderzoekingen op veterinair gebied met mij verricht en welnbsp;in den laatslen lijd de volgende:

A. nbsp;nbsp;nbsp;In de maand November 1891 vergezelde de Heer Van Eeckenbsp;mij naar de kampong Tangsie-Tjihitoeng van het land Tawftoen,nbsp;district Becassie — afdeeling Meesler-Cornelis—, alwaar de inland-sche gouvernements-veearts, in dit district bescheiden, ondernbsp;een kudde runderen, miltvuur had gediagnosliseerd.

Clinisch stelde de Heer van Eecke de diagnose Septichaemia haemorrhagica, en bevestigde deze diagnose ook na eenigenbsp;preparaten voor microscopisch onderzoek gemaakt en bezichtigdnbsp;te hebben. Een volgend preparaat liet evenwel staafjes zien,nbsp;die aan miltvuur-bacillen deden denken, zoodat er culturesnbsp;gemaakt moesten worden en deze bevestigde de diagnosenbsp;«miltvuur” van den inlandschen gouvernements-veearts.

B. nbsp;nbsp;nbsp;In de maand December 1891 constateerde ik op hetzelfdenbsp;land Tamhoen veepest onder een kortelings aangebrachte kuddenbsp;buffels; de Heer Van Eecke vergezelde mij wederom tot nadernbsp;onderzoek en constateerde dezelfde ziekte na gedane lijkopeningnbsp;en microscopisch onderzoek. Het microscopisch onderzoek vielnbsp;namelijk negatief uil.

C. nbsp;nbsp;nbsp;In de maand Januari 1892 constateerde de inlandsche gouvernements-veearts te Krawang, veepest in oedemalcuzen vorm ^

-ocr page 87-

71

op den Pansar Krawang van het district en afdeel!ng AVawa/ip. Ik verzocht den Heer Van Eecke ter nader onderzoek ternbsp;plaatse te willen komen, waaraan hereidwillig voldaan werd.nbsp;Bij microscopisch onderzoek dacht de Heer Van Eecke wederomnbsp;aan Septichaemia haemorrhagica, doch bacteriologisch, microscopisch noch experimenteel kon in Van Eecke’s laboratorium ielsnbsp;aangetoond worden dat de diagnose van den inlandschen gou-vernemenls-veearts zou kunnen doen wankelen.

U. In de maand Februari heb ik hel Laboratorium doen toekomen ziekteproduclen , hij sectie verkiegen van een buffel in de kampong Tjiwaroc van het land Tjikadoe, district Djasinga —nbsp;afdeeling Buitenzorg — ter onderzoek en vaststelling der diagnose ; deze laatste luidde «miltvuur”.

E. In de maand Maart 1892 constateerde ik veepest in oerfe-mateuzen vorm in de dessa Tjengkong van het district Daoean, afdeeling Krawang; ziekle-producten en bloed van ecu gestorvennbsp;dier, werd hel laboratorium toegezonden. In het bloed dachtnbsp;de Heer Van Eecke bij microscopisch onderzoek de bacterienbsp;van Seplichaemia haemorrhagica te zien en bij een volgendnbsp;preparaat bacillen, veel gelijkende op die van miltvuur;nbsp;dier-experimenten evenwel hebben hieromtrent tot geennbsp;resultaat geleid, zoodat mijne diagnose: «oedemateuze runderpest”, in het laboratorium nog niet is kunnen gewijzigd worden.

Ik heb gemeend deze mededeelingen te moeten doen , eerstens om een juiste voorstelling te geven van hetgeen op veterinairnbsp;gebied door het pathologisch anatomisch en bacteriologischnbsp;laboratorium te Batavia ter nadere kennis van dier-ziekten isnbsp;verricht, en verder in verband met de indertijd opgeworpen vraagnbsp;door den Heer Van Eecke in zijn verslag betreffende bovengenoemdnbsp;laboratorium over het jaar 1890 — Veeartsenijkundige Bladennbsp;voor Ned.-Indië Deel V, aflevering 4 — dat, »nu eenmaal denbsp;«aandacht op Seplichaemia haemorrhagica als verwisselingsziektenbsp;«van runderpest is gevestigd en het feitelijk voorkomen daarvan

-ocr page 88-

72

»in West-Java met onomstootbare zekerheid door onsisaimge-«toond niet de mogelijkheid is geboren, dat, zoo niet geheel, »dan toch een groot deel der in deze gewesten geheerschtnbsp;«hebbende veepest-epizoöliën l'eitelijk geen veepest, maarepizoo-«tiën van de Bollinger’sche Wild- und Rinderseuche zijn geweest?”

Wanneer wij ons nu bepalen bij den oedemateuzen vorm van veepest, waarvan sprake in bovenbedoeld verslag en meegedeeld in een nog onuitgegeven manuscript, den heer Vannbsp;Eecke indertijd lot gebruik afgestaan, zooals in dat verslagnbsp;wordt meegedeeld, dan zien wij dat èn door den inlandschen gou-verneinents-veearts te Krawang èn door mij, (zie gevallen G en E)nbsp;deze vorm van veepest is geconstateerd, en dat in beide gevallennbsp;de nadere onderzoekingen in het laboratorium van den Heernbsp;Van Eecke, geen aanleiding gegeven hebben deze diagnoses,nbsp;te veranderen. De andere vormen van veepest heeft de Heernbsp;Van Eecke zoo dikwijls met mij geconstateerd, dat ik dit welnbsp;stilzwijgend voorbij mag gaan.

Op dit oogenblik welen wij dus dat er in Nederlandsch-Indië, Septichaemia haemorrhagica onder den veestapel voorkomt,nbsp;hetgeen de verdienste is van den heer Van Eecke en zooalsnbsp;ook ten rechte door den heer D. Driessen in zijne critiek opnbsp;Van Eecke’s beschouwingen omtrent de onuitgegeven Indischenbsp;literatuur van oedeniateuze runderpest gereleveerd is. Dochnbsp;dat aan Septichaemia haemorrhagica een gewicht gehecht moetnbsp;worden, zooals de heer Van Eecke dat doet, wordt zeernbsp;zeker door deze twee gevallen niet bevestigd.

Moge de Heer Van Eecke zijne onderzoekingen op vétérinair gebied voortzetten zonder animositeit!!

Buitenzorg, 14 April 1892.

-ocr page 89-

AI ALECTEI.

uit de causerie van een Inlander, de eenden-fokkerij besprekende. Om aan het karakter van den practischen mannbsp;niet te kort te doen, zal ik hem hier dan ook maar keuvelendenbsp;hij de lezers introduceeren, zooals hij aardig pratende opnbsp;papier, zijne idééën omtrent genoemde fokkerij, bij anderennbsp;opgedaan, dan wel door toepassing uit eigene opmerkzaamheidnbsp;verkregen, ten algemeene nutte heeft kenbaar gemaakt.

»De eend” zegt onze Inlander over de Bèbèk sprekende, behoort tot het geslacht der tamme en voor den niensch nuttigenbsp;vogelen. Het liefst zoekt zij haar voedsel in het water; vannbsp;hier, dat die eigenschap van het dier tot een spreekwoordelijke uitdrukking heeft aanleiding gegeven: «seperti bèbèk”nbsp;(precies een eend) toegepast op menschen, die den gods-ganschelijken dag er liefhebberij in vinden om zich metnbsp;baden te amuseeren.

De bèbèk heeft het geluk van met dubbele oogleden geboren te worden. Het buitenste ooglid is nogal dik en doet zich alsnbsp;gewone huid voor; het onderste daarentegen, dun en geheelnbsp;doorschijnend, zijnde van een witachtige kleur, en hetwelknbsp;haar onder water zeer te stade komt, wanneer zij, duikelaartjenbsp;spelende, dit goed dicht over haar oogen slaat, terwijl hetnbsp;andere geopend blijft, waardoor zij met groot gemak haarnbsp;voeder in het water vindt. . . . Ach! waarom heeft onze lievenbsp;Heer ons en de koebeesten dat voorrecht toch onthouden!

De snavel van de bèbèk is van een tempisan of djehris voorzien, dienende om het aas te vatten , als wanneer zij fluksnbsp;haar bek laat hangen en het in den snavel ingeslorpte waternbsp;uit de tjelah-tjelah tempisan ontlast, teneinde het aldus gesnapte

-ocr page 90-

74

voeder droog in Ie slikken De leenen daarentegen zijn door middel van een vlies aan elkander verbonden, dat haar op denbsp;waterbaan, bij wijze van roeispaan, tot de noodige bewegingen moet in staat stellen. In zijn beenderen bezit bet beestjenbsp;bijna geen ziertje merg: vandaar zijn gemakkelijkheid om opnbsp;het water te drijven en kurk in lichtheid te evenaren.nbsp;Dit nagaande, moet men tot de slotsom geraken, dat Allah innbsp;zijn alwijze bedoelingen alles zoo geschapen beeft om betnbsp;tot nut te doen strekken. Gij daarom, wanneer ii bet een ofnbsp;ander onder bet oog komt, waarvan gij bet nut maar nietnbsp;zoo dadelijk inziet, wacht u er een voorbarig oordeel over uitnbsp;te spreken.

Goed beschouwd, is een eenden-bout niet te versmaden; ook gezouten eieren laten zich goed gebruiken. Let maar eens op,nbsp;hoeveel aftrek de handel in dat product van de bèbek niet alnbsp;heeft, vooral onder het kleinvolk, dat geen genoezame middelennbsp;bezit om al te kieskeurig te zijn in de streeling van hetnbsp;gehemelte, wanneer de inwendige mensch, bij het verorberennbsp;van een bladvol rijst, zijn recht laat gelden. En niet hetnbsp;minst onschatbaar voor den tandelooze, die, zonder zich geweldnbsp;aan Ie doen, zijn voldoening daarin vindt.

Hij de beschouwing van een eendvogel valt er iets vreemds op te merken, in vergelijking met andere dieren; want vannbsp;overoude tijden tot den huidigen dag toe, laat de Inlander op Javanbsp;de telor-bèbèk nooit door zijn voortbrengster uitbroeden, maarnbsp;altijd door een kip of mèntog (berg-eend). Bij hoogbejaardenbsp;lieden naar de reden hiervan informeerende, kwamen mij verschillende meeuingen ter oore: o. a. vertelde vuen mij, dat alsnbsp;er ergens in een kampoeng of desa een eend op eieren zit tenbsp;broeden, er een onheil op de plaats moet gebeuren, een epidemie of zoo iets; dan wel, dat bet hoofd der gezinnen de plaatsnbsp;poetst, met achterlating van vrouw en kinderen. Ook warennbsp;er anderen, die mij in allen ernst verhaalden, dat de beetnbsp;van eenden, op die wijze uilgebroeid, onmiddellijk den doodnbsp;ten gevolge heeft; en zoo nog meer van al die dingen, teveel

-ocr page 91-

75

om te noemen. Doch mijns inziens zijn dat altemaal praatjes voor de vaak ; 'de waarheid is, geloof ik, dat men er, metnbsp;zijn h(M)èk te broeien te zetten, te weinig voordeel van genietnbsp;en het daarom heter acht, er een leg-eend van te maken.

Wanneer ik sommige zaken goed heschouw, mei opzicht tot het bereids medegedeelde, dan moet ik toch zeggen, datnbsp;onze tegenwoordige landslui, in de veefokkerij, verre ten ach-tere staan hij hunne vaderen. Daarom wil ik thans eennbsp;kleine beschrijving omtrent de eenden-fokkerij ten beste geven,nbsp;van het allereerste begin af, tot aan het einde toe. Dochnbsp;vooraf moet ik eerlijk bekennen, dal niet alles uit mijn kokernbsp;komt, en haast mij u in wetenschap te stellen, dat ik in dezenbsp;veel verschuldigd hen aan ouderen van dagen, die, goed opnbsp;de hoogte der zaken, mij in de geheimen van de huishoudingnbsp;der eenden hebben ingewijd. Ook heb ik van den Heer P. S.nbsp;destijds A. R. te Batang, en uit de inlichtingen van R. T.nbsp;Aaio Admodjo Nagoro, Regent op even genoemde plaats, w'elknbsp;een en ander ten overvloede opgeleekend staat in zeker werkje,nbsp;getiteld «Seraf milraning amongtani” (De vriend van den landbouwer) niet zuinig geprofiteerd. Alles nu heb ik in overweging genomen en getracht in toepassing te brengen, teneindenbsp;tol een goed resultaat te komen. Na al het geciteerde nu,nbsp;is mijn bevinding, of liever gezegd, hen ik lot de conclusienbsp;gekomen, dat; men moge landbouwer zijn of niet, al heeltnbsp;men ook volstrekt over geen fortuin te beschikken , toch nietsnbsp;ter wereld belet, een klein fokkerijlje er op na te Iiouden, aangezien men om te beginnen, voor de eerste uitgaven het metnbsp;een enkelen gulden wel kan stellen. Voorts moet ik opmerken,nbsp;dat, om zoo iels op touw te zetten, men volstrekt met geennbsp;hekserij te maken heeft, daar ook vrouwen zoowel als kinderennbsp;zich daarmede kunnen belasten.

Redenk, dat om tot rijkdom te geraken, men op de gering schijnende kleine bezigheden geen smalend oog moet werpen;,nbsp;want dat niet zelden grootsche dingen uit kleine zijn voortgesproken. Zie maar, hoe een nietig draadje zich langzamerhand

-ocr page 92-

76

tot een kleed kan vormen. En niet kt gij niet, hoe een druppel water, van een zekere hoogte gestadig op een rots-steen vallende,nbsp;dezen na verloop van lijd kan uithollen! Wat heteekent eennbsp;stap ot' wat vooruit, zon men zeggen, toch komen wij daarmede verder; iedere schrede is er een, O mensch! voorlsuk-kelende, laat gij huizen en hoornen achter, zachtjes-aan eennbsp;afstand van 100 of meer palen alleggende. En daarom, laatnbsp;den moed toch nimmer zakken. Mocht ge ii soms op wegnbsp;mismoedig gevoelen, troost u dan met het denkbeeld, dal innbsp;de kiem van het zaad, de hoorn sluimert met zijn hreedenbsp;takken en gouden vruchten....

Doch nu ter zake. Wanneer men lelor bèhèk door een méntog laat uitbroeien, mag men er niet meer dan 20 tegelijk in het nest doen. Moet zulks door een kip geschieden,nbsp;leg er dan niet meer dan een dozijntje in. Het eenden-einbsp;heeft 30 dagen van noode om uit te broeien; alzoo langer dannbsp;dat van eene kip. De reden hiervan moet gezocht worden innbsp;de grootte en dikte van de schaal. Dit is in zeker opzichtnbsp;immers ook niet anders gesteld met andere dieren. Zoo zalnbsp;b. V. een koe langer dragen dan een schaap, enz. Wil mennbsp;eieren naar wensch laten uitbroeien, zoo mag men niet uitnbsp;het oog verliezen, dat er slechte onder schuilen, welke in denbsp;kiem sterven. Ten einde een proef te nemen, beginne mennbsp;met de uit te broeien eieren in een vat met water te leggen;nbsp;zinken ze, zoo is dit een kwaad leeken, terwijl drijvende denbsp;beste zijn. Als tweede proef dient, dat men de eierennbsp;schoon wascht en ze vervolgens tegen het licht van de zonnbsp;dan wel een hel brandende lamp houde ; degene, welke zichnbsp;helder van binnen vertoonen, zijn goed, terwijl die, welkenbsp;duister, troebel of vuil schijnen, voor het doel afgekeurd dienen te worden. Derdeus legge men eenige eieren onder een kipnbsp;of mèntog te broeien, ongeveer 30 uren lang, beschouwe zenbsp;vervolgens bij het licht der zon zoo nauwkeurig mogelijk, gelijk de vorigen; die welke geschikt zijn om uit te broeden,nbsp;zullen alsdan inwendig een kleine ronde korrel vertoonen, niet

I

-ocr page 93-

77

ongelijk aan een visch-oog; beeft zulks geen plaats, breekt ze dan gerust in de pan of zooals gij anders verkiest, ternbsp;bereiding van uw diseb. Vóór alles, kies die, welke dik vannbsp;scbaal zijn en bij een eventueele ruwe beweging, tengevolgenbsp;van een woelbui der daarop zittende kip of mèntog, geen kwaadnbsp;kunnen. Evenwel moet ge niet gebeel onvoorwaarlijk op dennbsp;goeden uitslag rekenen; want in weerwil uwer beste voorzorgen , kau bet tocb gebeuren , dat er enkele eieren mislukken:nbsp;van de 20 zouden er wel eens 2 a o uwe hoop bedriegen.nbsp;Waaraan dit toe te schrijven is, zou ik u niet met juistheidnbsp;kunnen verklaren; wellicht uit gebrek aan broeiing, doordiennbsp;ze niet dicht genoeg door de vleugels gedekt waren; mogelijknbsp;ook uit een andere oorzaak. Voor vast kunt gij daarentegennbsp;aannemen, dat langwerpige eieren, aan eenen kant min ofnbsp;meer spits uitloopende, een mannetjes kuiken geven, terwijlnbsp;de meer ronde, wijfjes belooven.

Zijn de kiekens of mêri uitgebroeid, hang ze op in een kooi, opdat de teere beestjes geen koude vatten. Het is hoogst verkeerd om ze, onmiddellijk na het uitbroeien, zoo maar dadelijk los te laten; want vroeg of laat krijgen zij de pip (pilêrèn)nbsp;en sterven er gewoonlijk aan: zoo niet, worden zij in hunnennbsp;groei geknakt en blijven klein (koenting) dan wel leggen eerstnbsp;laat pas eieren; of — ze leggen, zooals boven gezegd, weinignbsp;en kleine. Om te weten of kuikentjes tot het mannelijke,nbsp;dan Avel vrouwelijke geslacht belmoren, beeft men alleen opnbsp;twee kleuren acht te slaan: het manuetjes-kieken kenmerktnbsp;zich aan den boek van den bek door een zwarte, en betnbsp;wijfje daar ter plaatse, door een groene kleur. Voorts kannbsp;men gerustelijk aannemen, dat bet eerste zich openbaart doornbsp;een klein rond knobbeltje aan de punt van de stuit, terwijlnbsp;het bij bet laatste daar ter plaatse, zoowel als aan de puntnbsp;der staart-veeren geen merk of teeken draagt.

Van den eersten dag dat, de mêri uit den dop komt te kruipen, tot en met den IS™ daaropvolgenden, moet men zenbsp;met gebroken rijstkorrels of mênir en grove zemelen ofkatoel

-ocr page 94-

78

droog voeren. Na dien lijd bclioorl haar voeder verwisseld te worden met een pap uit gekookte rijst, katoel en waternbsp;bestaande en zij bovendien een bakje voor baar dronk te hebben. Heeft de mêri den ouderdom van 30 dagen bereikt,nbsp;zoo moet het dier zijn schommelend wiegje met een hok verwisselen, evenwel niet bij de grootere eenden gehuisvest. Vannbsp;dien tijd af late men ze ’s morgens ten 8 ure en ’s middagsnbsp;ten Va'i ure telkens een heel uur lang, in de vrije natuurnbsp;scharrelen aan den kant van riviertjes, moerassige plaatsennbsp;of elders, w’aar zij zich in het water kunnen verlustigen. Drienbsp;maanden oud zijnde, geve men ze dedak tot voeder; ook isnbsp;het niet kwaad om er mais-korrels onder te mensren. Eerst

O

dan is de tijd daar om ze bij de andere eenden te instal-leeren, en ze alle daag 6 a 7 uren los Ie laten. Na 7 maanden in dien toestand gedarteld te hebben, zijn ze denbsp;kinderschoenen ontwassen en worden ze met den naam vannbsp;bèbèk gedoopt, als wanneer ze dan beginnen te leggen.

De eenden behooren om '/afj ’s morgens haar hok te verlaten en op een pap van dedak of fijne zemelen, mais-korrels innbsp;een aarden pot onthaald te worden. Leggen ze te weinig,nbsp;zoo doe men gekorven bladeren van de galing (soort van eennbsp;vruchtdragende kruipplant) onder haar eten, bij wijze vannbsp;djamoe of gezoudheidsvoeder. Bij gebrek aan djagoeng olnbsp;Turkscbe tarwe, kan men ook volstaan met haar slechts dedaknbsp;te geven. Eerst na het ontbijt worden ze naar bet waternbsp;gedreven, zooveel mogelijk op plaatsen, waar zich vele beestjesnbsp;ophouden, zooals kikkers, alikruiken, en waarna zij om 4nbsp;uur of ’s namiddags naar bed moeten, na, gelijk den vori-gen morgen, haar maal te hebben genoten.

Het loslaten der eenden geschiedt eigenlijk meestal zuinigheidshalve om ze zooveel minder te voeren: daarom worden ze, wanneer de gelegenheid er zich eenigszins toe biedt, dannbsp;ook liefst naar afgemaaide velden gedreven, waar ze buitennbsp;de afgevallen rijstkorrels, zich ook aan andere versnaperingennbsp;in den vorm van viscbjes of insecten kunnen vergasten.

-ocr page 95-

79

Somwijlen komt liet ook Ie pas, dat men eerst ten i/j9 uren ’s morgens de eenden van hun handen ontslaat, opdatnbsp;geen enkel ei verloren ga, aangezien het niet zelden gebeurt,nbsp;dat zij ten 6 ure nog geen eieren gelegd hebben. Eendennbsp;die tegen deu middag leggen, hehooren onder de slechte soortennbsp;gerangschikt te worden. Alzoo heeft men er goede en slechtenbsp;onder. Tot de eerste worden voorts begrepen die, welke 3nbsp;a o'/j maand onafgebroken leggen, met een lusschentijd vannbsp;20 a 50 dagen, terwijl de laatsten, na 10 dagen gelegd tenbsp;hebben, er 20 ophouden om dan 20 dagen te leggen en wedernbsp;pauze te nemen, zonder een geheele maand door eieren tenbsp;geven.

De goede soort wijfjes-eend kenmerkt zich door dikke, gladde en glazige vederen, een groot lichaam en slap hangenden krop; bovendien moeten zij een dunnen rolvormigennbsp;hals en een langen, dikken snavel hebben, hij een lang-werpigen opgeheven kop. Die, welke traag loopen, zijn denbsp;allerbeste; ze worden »bèbèk-randjangan” genoemd, en leggennbsp;5 a o'/ü maand door, waarna ze 30 dagen ophouden om dannbsp;weder te produceereii. Goede mannetjes-eenden daarentegen,nbsp;hebben drie lagen opgewipte staartveèren en zijn zeer bevorderlijk in het veel en geregeld leggen der wijfjes. Eén mannetje is reeds voldoende hij 50 wijfjes, zoodat men voor 100nbsp;van deze laatste, niet meer behoeft, dan een tweetal mannetjesnbsp;eenden. Is men toevallig niet in het bezit van deze soort,nbsp;zoo dient men, om 100 wijfjes er op na te houden, minstensnbsp;5 a 6 gewone mannetjes te nemen.

Naar hehooren verzorgd, kan een enkelen eendvogel jaarlijks van 250 tot 270 eieren voortbrengen.

Onder enkele minder gegoede landbouwers, bestaat de gewoonte om de jongelingen als veehoeders bij anderen te em-ploijeeren, tegen een ongelijk loon, naar gelang hunner werkzaamheden; zoo zijn er die, na driejarigen dienst, één koebeest erlangen, terwijl anderen na 2, somwijlen reeds na één jaar deuzelfden prijs behalen. Een koe kost gemeenlijk / 30.

-ocr page 96-

80

Wanoeer iemand nu lol loon er zulk eene onlvangl, mag lilj er blij om wezen. Somlijds evenwel krijgl iemand, die het nietnbsp;verdiend heeft, er eene van / 40, waardoor wel eens twistnbsp;ontslaat tusschen de hoeders en hun principaal.

Naar mijn begrip, zou ’I heler zijn, onze jongelingen zelf te laten werken, door ze eenige ecnden in bezit te geven ,nbsp;h. V. ieder 150 lol aandeel. Volgens mijn berekening toch,nbsp;legt elke eend jaarlijks minstens 200 eieren. Alzoo 150 Xnbsp;200 = 30.000 eieren. De waarde hiervan op 2 centen stellende,nbsp;verkrijgt men een getal van 60.000 = f 600.—¦ terwijl mennbsp;van dit laatste / 200 aftrekkende voor’t onderhoud der dierennbsp;als anderszins, van ieder 150 stuks wijfjes-eenden jaarlijks

een netto provenu bekomt van ..... ƒ 400. Is ’t niet om

te watertanden? En toch is dat niet buiten ons bereik, zij het ook dat wij hel al lieel povertjes hebben. De eene maandnbsp;20 en de volgende, dan wel twee of drie maanden later wederom 20 eieren te broeien zettende, zullen wij er zoetjesaannbsp;Immers wel komen. Is het dus geen plicht voor ons armenbsp;luidjes, in onzen ellendigen toestand geduld te oefenen en ijverignbsp;te zijn in onze werkzaamheden, voor het begin ons tevredennbsp;stellende met luttele winsten? Immers, bij goeden wil ennbsp;volharding, kunnen uit kleine voordeelen, groote schattennbsp;geboren worden.

Mocht ik soms in de beschouwing der eenden-hlslorie zijn Ie kort gescholen, de goedgunstige lezer gelieve mij op dennbsp;rechten weg te helpen en meer te lezen dan er staat, wantnbsp;ook ik ben hierin niet meer dan een leek, gelijk zoovelennbsp;mijner arme broeders, die met den strijd om het beslaan tenbsp;kampen hebben.”

{Tclephoon).

Creollnc. Dit geneesmiddel ’t welk nog slechts sedert eenige jaren gebruikt wordt, maakt tegenwoordig zeer veelnbsp;opgang; vooral in de vétérinaire praclijk, waar het zeer

-ocr page 97-

81

zeker in vele gevallen het carbolzuur en andere ontsmeltings-niiddelen verdringt.

Vooral in de wondbehandeling, zelfs bij vuile, stinkende wonden, doet het middel uitstekende diensten.

De kleur is donker-bruin, de consistensie is die van stroop ; de bereiding geschiedt uit de teer, waarnaar het ook sterknbsp;ruikt.

Het is oplosbaar in water en alcohol; in opgelosten toestand heeft het de kleur van melk, de oplossing van bv. 2°/o heeft eene olieachtige consistensie.

Door William Pearson te Hamburg werd het voor ’t eerst, en gros, in den handel gebracht, en in den tijd van 2 a 3nbsp;jaren is het gebruik er van verbazend toegenomen. Greo-line is een antiseptisch en desinfecteerend middel bij uitnemendheid. Het vereenigt in zich de goede hoedanighedennbsp;van sublimaat, jodoform en carbol, zonder dat het, in grootenbsp;dosis, in- of uitwendig gebruikt, als genoemde geneesmiddelennbsp;schadelijk werkt, In de wondbehandeling is creoline dus eennbsp;prachtig antisepticum en desinfectans, zelfs bij uitgebreidenbsp;wonden kan men met creoline volstaan.

Door de olieachtige oplossing kleeft het eenigszins aan de wond-oppervlakle, wat carbol- en sublimaat-oplossing niet doen ;nbsp;deze worden heel spoedig door het verband geabsorbeerd,nbsp;zoodat men dus bij deze middelen, alleen door het verbandnbsp;een afsluiting der buitenlucht moet verkrijgen, niet dusnbsp;door eene antiseptische stof, direct op de woiidvlakte aanwezig. Daar in de vétérinaire wond-behandeling het verbandnbsp;altijd eenigszins verschuift, m. a. w. zelden de Lister’schenbsp;methode kan worden toegepast, is zulk eene klevend anlisep-ticum niet van belang ontbloot.

Zooals reeds gezegd, is creoline geheel onschadelijk en kan 'dus, ook door hare anti-fermentatieve eigenschappen, inwendig belangrijke diensten doen. Bij runderen, lijdende aannbsp;acute indigestie, vooral bij het aanwezig zijn van tympanites,nbsp;diende ik creoline toe en zag prachtige resultaten. Fröiiner

C

-ocr page 98-

8^

geeft op voor uitwendig gebruik eene oplossing van ItotS^/^; over inwendige dosis wordt niet gesproken; de door mij behandeldenbsp;patiënten werd eene inwendige dosis van 1:500 toegediend.

Als anti-parasiticum staat creoline ook hoog aangeschreven, zelfs als anti-scabiosuiu verricht het goede diensten, hoewel denbsp;oplossing in dat geval minstens 5°/^ sterk moet zijn. Verdernbsp;wordt het met succes gebruikt tegen chronisch vochtig eczeemnbsp;rotstraal en hoefkauker, zelfs inwendig tegen wormen, terwijl tevens wordt beweerd, dat ’t bij polyurie, inwendignbsp;oegediend, goede resultaten oplevert.

In ’t bloed opgenomen blijft het zijne eigenschappen behouden; het wordt niet omgezet in tegenstelling van carbol, ’I welk eene chemische verbinding in de maag aangaat en alsnbsp;sulphv. carbol, wat geenc doodende eigenschappen voor lagerenbsp;organisme meer beeft, in de bloedbaan circuleert.

Door zijne niet vergiftige eigenschappen kan men een dier zeer lang onder den invloed der creoline houden; omdat hetnbsp;onveranderd in het bloed geraakt, leert de toekomst misschien,nbsp;dat het geneesmiddel hij hesmeitelijke ziekten, inwendig toegediend, uitmuntend werkt.

Als ontsmettingsmiddel voor stallen, ruimten waar vee, lijdende aan hesraettclijk ziekten, heeft gestaan, slaat, dunktnbsp;mij, creoline boven carholzuur, en wel om de volgendenbsp;redenen:

l' Men kan bij ’t gebruik van creoline met zwakkere oplossing volstaan dan bij dat van carbol.

fireoline-oplossing blijft langer inwerken dan carhol-solutie, welke spoedig verdampt.

3quot; Hel desinfecleerend vermogen van creoline doet niet onder voor dal van carbol, niettegenstaande men vannbsp;creoline een zwakkereoplossing noodig heeft.

4' Creoline is goedkooper, in ’t groot gebruikt, dan carbol zuur.

i»‘ Creoline lost spoediger op dan carbol, men ziet bij

-ocr page 99-

83

creoline oplossing direct of deze voldoende sterk is, n.1. aan de kleur en aan de consistensle welke olieaclitig moet zijn.

6” De reuk van creoline is aangenamer dan die van carbol welk laatste desinfectans om den reuk niet gaarne doornbsp;inlanders wordt gebruikt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(D. H.)

Apiiorismen voor paarden- en veehouders.

Een slecht paard eet evenveel als een goed paard.

Een goed paard presteert meer diensten en heeft steeds grooter handels-waarde. Houdt dus geen slechte paarden.nbsp;Koopt ze niet omdat ze goedkoop zijn. Verkoop tot iederennbsp;prijs is economie.

Een melkrijke koe eet bijna evenveel als eene die weinig melk geeft, meerdere aankoopsprijs komt ééns, meer melknbsp;(meer rente) duurt vaak jaren. Houdt dus slechts melkrijk vee.

Goede huidverzorging bij paard en rund spaart veel voedsel uit.

Gaba, gras, boeboer, aardnoodkoeken, zijn goedkooper dan arbeids-kracht, melk en goed vleesch. Weest dus met hetnbsp;voedsel niet karig, maar regel bij paarden het voer in verhoudingnbsp;lot den arbeid. Geeft weinig gaba aan volgroeide, krachtigenbsp;paarden die niet arbeiden.

Voert ’s morgens en ’s middags weinig, ’s avonds veel gaba aan een paard.

Wanneer iemand U zegt: deze koe geeft zóóveel flesschen melk daags, gelooft het wanneer gij hel gezien hebt.

Melkkoeien die te koop worden aangeboden zijn steeds »zwaar hezet”, en blijven dat desnoods 9 maanden.

Gebruikt geen boevensmeer. Het eerste werk na het thuis komen zij het reinigen en nazien van hoeven en beslag. Daarnanbsp;in den Oostmousson het uitsponzen van neusgaten en oogen.

Duldt niet het voeren van gombongan.

Laat de tastbaren om oogen en neusgaten nooit afknippen.

Laat de manen niet uittrekken.

-ocr page 100-

84

Wrijft, wanneer het paard van een langen rit thuis komt, ter dege de pezen achter aan de pijp.

Laat Uw paard niet uit een hooge ruif eten, bindt het niet op wanneer het thuis komt.

Richt een rijpaard langzaam af; gebruikt daarvoor minstens 9 maanden. Vordert geen noemenswaardige inspanning vóórnbsp;het volbrachte vijfde jaar.

Rijdt niet een licht gebit. Houdt de teugels vast als waren het zijden draden, die door trekken en vooral door rukken,nbsp;licht konden breken.

Veracht de doeri-slang.

Rijdt nooit met slap hangende teugels.

Gebruikt geen martingaal- of springteugel.

Rijdt langzaam van huis en langzaam naar huis.

Zoekt de beste kanten van den weg op.

Duldt niet dat de smid, zool en straal besnijdt of den hoorn-wand van buiten heraspt.

Weest nooit ruw tegen uw paard. Straft ongemotiveerd verzet, of ondeugd; maar straft dan dadelijk, kort, energieknbsp;en niet in toorn.

Geeft, wanneer gij een paard verkoopt, geen onzinnige verzekeringen , zegt niet dat ge een paard bezit zonder gebreken. Zulk een paard bestaat niet.

Het meeste verzet spruit voort uit angst, onkunde of onvermogen. Onderzoekt, hij verzet, kalm de oorzaak; overwint angst door praten met het paard.

Nadert nooit een paard met opgeheven handen of armen; kijkt het ook niet aan wanneer er neiging bestaat tot angst.

Wanneer ge een been opneemt, brengt dan eerst het gewicht van het paard over op het andere been. Houdt het been nietnbsp;te hoog en het voorbeen niet naar buiten.

Laat zoo mogelijk uw paarden onbeslagen loopen, maar houdt dan de draagranden kort en rond. Het beste beslag is nognbsp;altijd een groot euvel. Gebruikt geen kalkoenen.

Laat werkvee castreeren.

-ocr page 101-

8S

Meent niet dat iedereen verstand heeft van veeartsenijkunde.

Weet dat kwade-droes en huidw’orm zeer besmettelijk is, ook voor den mensch, en hoogst zelden geneeslijk.

Als ge een rijpaard koopt, rijdt het zelf èn laat het U voorrijden.

Denkt aan het gevaar dat uw paardenjongen, een mooien hengst waarmee hij naar de kali gaat, laat dekken.

Meent niet dat de deugd van een paard recht evenredig is aan zijn hoogte. Verlangt dat de hoogte schuilt in het lichaamnbsp;en niet in de heenen; dat de lengte zetelt in horst en kruisnbsp;en niet in den rug.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(J. V. n. V.)

Vruchtbaarheid van een hengst. Over de zeldzame vruchtbaarheid van den hengst »Climax” geboren te Trakehnennbsp;in J860 van Thunder-Klapp uit denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bericht de «Georgine”

het volgende:

Deze hengst, die in 1886 uit Gudwallen aan den Heer Thieler-Cartshof verkocht en in 1887, 27 jaren oud, werd afgemaakt, was een voorbeeld van langen levensduur en buitengewonenbsp;voortplantingskracht. De zeer fraaie, edele hengst, die zijnenbsp;hoedanigheden in hoogere mate overbracht op zijne dochtersnbsp;dan op zijne zonen, ging in 1864 naar Gudwallen als ras-ver-heterer en dekte als zoodanig 22 jaren lang. De stamboeken innbsp;Gudwallen geven slechts van af het jaar 1871 een nauwkeurignbsp;overzicht van zijne werkzaamheid als ras-verbeterer. Volgensnbsp;deze stamboeken dekte de hengst in 15 jaren, tot 1885,1021nbsp;merries, waarvan 858 dragende werden. Men kan het gemiddeld jaarlijksche getal van 66 gedekte en 57 bevruchtenbsp;merries per jaar met zekerheid ook voor de eerste zevennbsp;jaren aannemen, waarvan numerieke opgaven niet aanwezignbsp;zijn, en heeft de hengst aldus in 22 jaren, 1485 merries gedekt,nbsp;waarvan 1257 dragende werden. «Climax” was reeds sedertnbsp;verscheidene jaren de laatste zoon van Thunder-Klapp. Denbsp;hoogste productie viel in zijn lO' levensjaar, waarin hij 86nbsp;merries dekte en 74 bevruchtte.

-ocr page 102-

86

Een physlologlsch paradoxon In zake de Innerxatlc van bet strottenhoofd. In Das Kehlkapfpfeifen des Pferdes,nbsp;Stultgart 1888, deelde Möller mede, dat bij bet paard nanbsp;doorsnijding van een nervus laryngeus siip., welke bij dit diernbsp;geen enkele strottenhoofds-spier motorisch innerveert, toch allenbsp;larynx-spieren der geopereerde zijde belangrijk atrophiëeren.

Hij beschouwt genoemde zenuwen daarom als trophische.

Exner [Oesterreichische Zeitschrift für Velerindrkunde, Band III, Heft 4) deed hieromtrent nadere onderzoekingen bij eennbsp;paard, aan de veeartsenijschool te Weenen, en maakte hierbijnbsp;gebruik van den laryngoscoop, welken twee professoren diernbsp;school, PoLANSKY en ScHiNDELKA, hebben uitgevonden.

Hij prikkelde den blootgelegden nerv. laryngeus sup. sin., zonder dat eenige beweging van het strottenhoofd was te bespeuren. Na excisie van een S cM. lang stuk echtèr was denbsp;linker stemband geheel verlamd, en stond de linker cartilagonbsp;arytaenoïden onbeweeglijk. Wanneer men, door bet dier innbsp;den neus te blazen, krachtige strottenhoofds-bewegingen trachttenbsp;optewekken, dan bleef de linker stemband in rust, terwijl denbsp;rechter zich over de middellijn bewoog en alzoo een totalenbsp;sluiting der glottis kon teweeg brengen.

Het paard bleef anderhalve maand in het leven. Twee dagen vóór het afmaken verrichtte Exner hetzelfde aan den rechternbsp;nerv. laryngeus sup., met geheel overeenkomstige resultaten.

De sectie deed een duidelijke atrophie van de m. m. cricothy-reoïdeus en cricoarythenoïdens posticus der linkerzijde waarnemen, juist zooals Möller had gevonden.

Hetzelfde experiment werd later door eenige professoren der Weener veeartsenijschool herhaald, met denzelfden uitslag.nbsp;Dezen prikkelden bij een ander paard den nervus laryngeusnbsp;inferior en sneden dien vervolgens door. De prikkeling hadnbsp;intensieve stembandbewegingen ten gevolge; de doorsnijdingnbsp;een verlamming, overeenkomende met die, welke na de operatienbsp;van de bovenste strottenhoofds-zenuwen was waargenomen.

Men heeft hier dus het paradoxe verschijnsel, dat spierver-

-ocr page 103-

87

lamming wordt veroorzaakt door de doorsnijding eeiier zenuw, die bij de electrische prikkeling geen spiercontractie te voorschijn roept.

De schrijver is van meening, dat men hier met een hoogen graad van ataxie te doen heeft, veroorzaakt door de afwezigheid der sensoriëele functies. Wel is het opmerkelijk, dat denbsp;eene helft van den larynx geheel onafhankelijk van de anderenbsp;atactisch kan worden, het is echter mogelijk, dat ook enkelenbsp;spieren of spierbundels der gezonde zijde in hun werking zijnnbsp;belemmerd.

De degeneratie der strottenhoofds-spieren, na doorsnijding der bovenste zenuw, zou dus het gevolg zijn eener inactiviteits-atrophie, zoodat het bestaan van een trophische zenuw ooknbsp;hier moet worden ontkend.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[Gen. T. Ned.)

De erfelijkheid der robes bij de paarden. De «revue des sciences naturelles appliquées” geeft op de volgende wijzenbsp;terug, een aantal opmerkingen, bijeengebracht door Prof.nbsp;Welckens te Weenen, omtrent de erfelijkheid der robes bijnbsp;de paarden. Engelsche volbloed-paarden hebben tot die observaties gediend.

Twee voortplanters van dezelfde robe, hebben in ’t geheel bij 86ö van de duizend veulens, hunne robe voortgebracht

Fokdieren van verschillende robes, deden 465 van de 1000 veulens de kleur van den vader erven, ö02 die van de moeder,nbsp;53 verschilden in robe met de ouders.

Met voortplanters van dezelfde robe verkrijgt men meestal de rossige kleur, (976 op 1000); met voortplanters van verschillende robes verkrijgt men kastanje-bruin, 329 op 1000nbsp;'vauneer de hengst, 613 wanneer de merrie die kleur heelt;nbsp;de zwarte robe wordt dan het weinigst aangetrollën, 116 opnbsp;1000 wanneer de hengst, 92 wanneer de merrie zwart is.

Andere observaties werden gemaakt met hallbloed Engelsche paarden. Twee voorttelers van dezelfde robe bebben die robe

-ocr page 104-

88

873 malen op 1000 veulens voortgehracht. Rij kruising der kleuren heeft men 567 veulens gekregen met Je robe van den vader, S53 met die van de moederen 78 van verschillende kleur,

Met voorlplauters van dezelfde robe heeft men ook hier de rossige kleur het meest verkregen, (946 op 1000); hij kruisingnbsp;der robes heeft men vooral kastanje-bruine kleur verkregen,nbsp;554 op 1000 met een kastanje-bruine hengst, 706 op 1000nbsp;met eene kastanje-bruine merrie. Zelden werd de zwartenbsp;robe aangetroffen, 132 malen met zwarten hengst, 210 malennbsp;met zwarte merrie.

De volbloed Arabieren hebben de volgende gegevens opgeleverd: twee fokdieren van dezelfde robe brengen die 837 van de 1000nbsp;malen over; met voortplanters van verschillende robe verkregennbsp;313 veulens op de 1000 de robe van den vader, 566 dienbsp;van de moeder, 121 hadden andere robes dan hunne ouders.nbsp;Dieren van dezelfde kleur bij elkander brengende, verkrijgt mennbsp;de witte robe 900 maal op 1000 veulens; de kleuren vermengende,nbsp;werd de witte kleur het meest verkregen , 729 maal met wittenbsp;merries; daarop volgde de kastanje-bruine robe 551 malen verkregen met merries van die kleur; het zeldzaamst kwam denbsp;zwarte kleur voor, 123 op 1000 met zwarte hengsten, 190 malennbsp;met merries van die kleur. Men heeft kunnen vaststellen datnbsp;de veelvuldigheid van de overbrenging van de robe verandertnbsp;met het geslacht; op 1000 kastanje-bruine hengsten vindt mennbsp;gewoonlijk 1091 merries van die kleur. Bij de voorttelingnbsp;van dieren van dezelfde kleur, komt de witte ro.be veelvuldigernbsp;voor bij de merries dan bij de hengsten; bij de voorttelingnbsp;van dieren van verschillende kleur daarentegen zijn de mannelijke veulens met witte robe het talrijkst. Men verkrijgt over-’t algemeen 958 witte merries op 1000 hengsten van die kleur,nbsp;1013 rossige merries op 1000 hengsten met die robe, 1036nbsp;zwarte merries op 1000 hengsten.

{Annales de Med. vet.)

-ocr page 105-

89

Stemmen over hef nuf der wedrennen in IVederlandsch Indlë. Mei de inschrijvingen, len behoeve der op te richtennbsp;Semarang’sche Vereeniging tot het houden van wedrennen gaatnbsp;het, naar wij vernemen, niet zeer naar wensch. De commissienbsp;ten deze heeft een driehonderd-tal circulaires met bijgevoegdnbsp;inschrijvings-hillet verzonden; tot heden zijn daarvan slechts eennbsp;vijf-en-twintig stuks ingevuld hij haar terug ontvangen.

Naar aanleiding daarvan heeft de Redactie der »Locomotief” in hare kolommen opgenomen een artikel uit het «Album dernbsp;Natuur” all. 3, jaargang 1892, ten einde het nut der wedrennen meer algemeen bekend te maken.

De Redactie der Veeartsenijknndige Rladen voor Nederlandsch-Indië vermeent den geachten lezer geen ondienst te doen, door genoemd artikel op te nemen, alsmede nadere beschouwingnbsp;waartoe bedoeld artikel reeds aanleiding gegeven heeft.

In verhand daarmede verwijst de redactie ook naar de volgende artikelen, voorkomende in deze »Rladen”.

Een en ander over Preanger-paarden, de paardenfokkerij in de Preanger-Regentschappen en over den invloed door denbsp;races, daarop uitgeoefend. Deel V pag. 65.

De races als middel lol verbetering van de Indische paardenrassen. Deel V pag. 248. nbsp;nbsp;nbsp;‘

In den laalsten tijd hoort men veel over den verbazenden onivang, dien de weddingschappen op de Parijsche en anderenbsp;wedrennen hebben bereikt, over de stelselmatige bevorderingnbsp;van deze weddingschappen en over de klachten daartegen aangeheven, over de maatregelen, daartegen genomen of voorgesteld.

Het zal daarom wellicht aan velen onder de lezers van dit Album niet onwelkom zijn te vernemen, dat die wedrennen, dienbsp;schijnbaar slechts een artikel van weelde zijn en wier bestaannbsp;met de gewoonte van wedden onder de toeschouwers staat ennbsp;valt, op zich zelven beschouwd eene hoogst nuttige instelling zijn.

Het doel der wedrennen toch is de veredeling van het paardenras, en het feit, dat men tegenwoordig behalve gewone

-ocr page 106-

90

werkpaarden, overal de veel edelere vormen der rijpaarden ziet is, zoo niet geheel dan toch voor het grootste deel aan denbsp;instelling der weddrennen te danken.

Duidelijk wordt ons dit, wanneer wij een hlik slaan op de geschiedenis van hel paard in Europa in verhand met denbsp;wedrennen. Deze geschiedenis wordt ons in het Frauschenbsp;tijdschrift La Natttre (No. 958 en 960, October 1891) doornbsp;den heer Megnin geschetst. Het zij vergund, daaraan hetnbsp;volgende te ontleenen.

De rasverbetering der Europeesche paarden berust op den invoer van Arabische. Deze invoer dateert van het jaar 1702.

In dat jaar kocht de heer Darley in Syrië een uiterst prachtigen hengst, geboren in de woestijn van Palmyra ennbsp;afstammende van het beroemde ras van Arabische paarden uitnbsp;Nedsjed, en bracht hem naar Engeland. Dit paard werd laternbsp;algemeen bekend onder den naam van Darley-Arabian.

De schoonheid, de vurigheid, de onovertroffen snelheid van alle afstammelingen van dezen hengst in Engeland verwektennbsp;een algemeene verbazing en geestdrift daar te lande; en weldra was de roep der Arabische paarden zóó groot dat men,nbsp;trots de zeer groote kosten, een aantal hengsten en merriënnbsp;Van volbloed Arabisch ras uit Perzië, Syrië en A frika \iel overkomen. Men kreeg zoodoende de gelegenheid om niet alleennbsp;dieren van gemengd ras, maar paarden van zuiver, onvermengd Arabisch ras in Engeland aan te fokken.

Ouderlusschen was ook in Frankrijk een echt Arabisch paard gekomen, als geschenk door den Bey van Tunis aannbsp;Lodewijk XVI gezonden. Doch de roem der Engelsche paarden was toen reeds zoo groot geworden, dat op dit paardnbsp;niet werd gelet; het werd verkocht en deed weldra slechts alsnbsp;karre-paard dienst. In dien verwaarloosden toestand werd hetnbsp;ontdekt door een Engelschman, Lord Odolphin, die het voornbsp;enkele lonis kocht en van Parijs naar Engeland bracht.

De vereeniging van dit paard met eene uit Arahiè ingevoerde merrie, Roxane, gaf afstammelingen, welke die van Darley-

-ocr page 107-

91

Arabian verre overtroffen. Vandaar dat het binnen weinig tijd een roem verkreeg, die met dien van het eerstgenoemde paardnbsp;wedijverde. Hel verkreeg den naam van GodolphinArabian.

V^an Dar ley-Arabian, Roxane en Godolphin Arabian en hunne vereeniging met andere echt Arabische paarden stammen allenbsp;zoogenoemde volbloed-paarden min of meer rechtstreeks af,nbsp;en hun stamboom is zorgvuldig opgeteekend in hel Stud Book.nbsp;Onder die nakomelingen moge hel beroemde paard Eclipse (‘)nbsp;genoemd worden, dal den 5 April 1764 geboren is, den naamnbsp;had van het sterkste en snelste paard te zijn, dat ooit geleefd had, en dat in geen van de talrijke wedrennen, waaraannbsp;het deel nam, ooit werd overwonnen. Na 1771 nam hetnbsp;geen deel meer aan wedrennen en werd hel uitsluitend gebruikt voor de voortplanting van het volbloed ras en voor denbsp;veredeling van het gewone Engelsche ras. (^) Het stierf innbsp;1789, eene ontelbare nakomelingschap nalatende.

De wedrennen, zooals zij tegenwoordig nog in gebruik zijn, zijn in de tweede helft der voi'ige eeuw, dus kort voor denbsp;geboorte van Eclipse, begonnen. Langen tijd waren zij totnbsp;Engeland beperkt. De heroemste waren die van New market.nbsp;Derbi^ wedrennen werden ingesteld in 1780.

In Frankrijk werden de wedrennen, naar Engelsch model, onder Lodewijn XVI ingevoerd; van den beginne af hechtte zichnbsp;daaraan de zucht lot spel, die al spoedig een ondenkbaar hoogenbsp;vlucht nam. Verliezen van 130.000 fres. en meer, door weddingschappen hij één enkele wedren, waren volstrekt niet zeldzaam.

De revolutie deed dit kwaad ophouden. Napoleon herstelde de wedrennen in 1804 in de overtuiging van hun nut voornbsp;de verbetering van het paardenras, doch hij verbood het spelnbsp;ei‘ bij. Hel gevolg was dat de instelling geen sympathie vondnbsp;en weldra schipbreuk leed. De pogingen om het ras te verbeteren vervielen daarbij als van zelve, daar de overtuiging

O) Zie pag. 85 Deel IV van dil tijdschrilt.

(‘D Welke waarde aan deze verbetering van liet Engolsclie ras gelieclit werd, bliikl liet beste uil hel teil, dal voor een sprong Eclipse lol 75nbsp;pond sterling werd betaald.

-ocr page 108-

van de noodzakelijkheid daarvan ook voor andere doeleinden, nog volstrekt niet voldoende had wortel geschoten.

In Engeland ging men ondertusschen snel vooruit op den goeden weg, zoodat het natuurlijk gevolg was, dat hoe langernbsp;hoe meer Engelsche paarden naar Frankrijk verkocht werden.

uitbreiding dat in

groote

Deze invoer verkreeg een zoo 1833 een aantal invloedrijke Parijzenaars zich vereenigdennbsp;om een genootschap op te richten ten einde de verbeteringnbsp;van het paardenras wederom in Frankrijk ingang te doen vinden.

Aan het hoofd van dit genootschap stond een Engelschman, lord Sevmocr, sedert vele jaren te Parijs woonachtig. Denbsp;vereeniging ontving den naam Jockey club; zij verkreeg weldranbsp;een zeer gi’ooten invloed en staat thans nog aan het hoofdnbsp;van de geheele beweging in Frankrijk op dit gebied. In betrekkelijk korten tijd heeft zij tot stand weten te brengen, datnbsp;de Fransche paarden niet meer voor de Engelsche onderdeden ennbsp;dat de invoer van paarden ook nagenoeg geheel opgehouden is.

Uiterst merkwaardig is het manifest der stichting van de Jockey club, vooral als men bedenkt dat deze vereeniging bijnbsp;het groote publiek vrij algemeen beschouwd wordt, als zichnbsp;slechts toe te leggen op het inrichlen van wedrennen als publiekenbsp;vermakelijkheid. Dit manifest luidt in hoofdzaak als volgt:

»De ondergeteekenden , getroffen door den gestadigen achteruitgang van de paardenrassen in Frankrijk, wenschen vurig door eene verbetering dezer rassen een nieuwe bron van rijkdom voor dit land te openen. Daarom hebben zij zich veree-nigd om de middelen te beramen, die tot bereiking van ditnbsp;doei zouden kunnen leiden.

»Het was hun niet moeielijk, de oorzaken van kwaad op te sporen, één daaronder verdiende vooral de aandacht. Hetnbsp;gemis van aanmoedigingen voor hen, die volbloed-paarden fokken, heeft dezen tak van nijverheid sints langen tijd doennbsp;kwijnen en uitsterven, en toch zou voor een zoo volledignbsp;mogelijke ontwikkeling van dit bedrijf niets van grooterennbsp;invloed zijn, dan zulke aanmoedigingen.

-ocr page 109-

95

i-Dit bedrijf alleen kan aan Fraw/cn}'^ de paarden verschaffen, die noodig zijn, om dit land eenmaal te bevrijden van dennbsp;tol, dien bet op dit punt aan het buitenland betaalt. Daaromnbsp;is de teelt van zuivere rassen op Franschen bodem het middel, datnbsp;de ondergeleekenden ter bereiking van hun doel noodig achten.

«Tegenwoordig gaat men op de stoeterijen van geheel willekeurige en verkeerde beginselen uit, terwijl een nauwkeurige studie van de in Engeland gevolgde methoden en de daarnbsp;bereikte resultaten ons leert, dat het geheel voldoende is,nbsp;voordeel te trekken van de daar opgedane ondervinding en denbsp;Engelsche methoden in Frankrijk in te voeren, zonder tijd ennbsp;geld te verspillen met te trachten het beter te doen dan zij.

»Het is gemakkelijk, zich te overtuigen, dat de gunstige uitslag der Engelschen in dezen tak van nijverheid vooral toenbsp;te schrijven is aan den invloed der wedrennen, die, gevoednbsp;door volbloed-paarden, voortdurend het zuivere bloed op denbsp;inlandsche rassen overbrengen, zoodat, door deze nuttig ennbsp;jaarlijks talrijker wordende kruisingen, allengs ook het in-heemsche ras verbeterd wordt.

«Het zal niet gemakkelijk zijn de bestaande voorooi’deelen te overwinnen en algemeen meer belang aan deze wedrennennbsp;te doen hechten; doch het is niet te ontkennen dat de publiekenbsp;opinie in dit opzicht tot vooruitgang neigt. Er bestaat eennbsp;algemeene behoefte om aan de wedrennen meer aanmoedigingnbsp;te geven en onze vereeniging acht zich dan ook den tolk vannbsp;alle verlichte personen op dit gebied als zij verklaart dat denbsp;wedrennen het voornaamste middel zijn, dat men gebruikennbsp;han om het paardenras te verbeteren.”

In overstemming met deze beginselen beeft de Jockey club in de eerste plaats zorg gedragen, de belangstelling van hetnbsp;publiek voor de wedrennen op te wekken en zooveel mogelijknbsp;te doen toenemen. Het gelukte haar daardoor tevens de Re-geering over te halen, om hare prijzen talrijker en grooternbsp;te maken, terwijl tevens zij zelf een aantal der voornaamstenbsp;prijzen slichtte. Zij verkreeg weldra een aandeel in het recht

-ocr page 110-

94

oni weilreniien te liouden, dal vroeger uitsluilciid l)ij de administratie der stoeterijen berustte; weldra ging dit recht geheel op haar over en tegenwoordig regelt de Jockeij clubnbsp;en hare afdeelingen al de groote wedrennen van Parijs ennbsp;omstreken, zoowel als vele elders in Frankrijk. Zij heeft denbsp;heschikking over de voornaamste prijzen, ook over die vannbsp;den Staat en is daardoor eene groote macht geworden.

Op haar voorbeeld zijn elders in Frankrijk talrijke locale genoootschappen opgericht, waaronder dal van Bordeaux betnbsp;meest beroemde is. Tevens zijn te Parijs genootschappen voornbsp;andere soorten van wedrennen, b. v. voor de steeplechasenbsp;{wedren met allerlei soorten van hindernissen), voor halfbloed-paarden enz., ontslaan.

Het schijnhare doel van al deze vereenigingen is hel instellen van vermakelijklieden en het geven van de gelegenheid lot spel en weddingschap. Maar het ware doel is de verbeteringnbsp;van het paarden-ras, in welk opzicht in helrekkelijk kortennbsp;tijd een zeer merkwaardige vooruitgang bereikt is. De paardennbsp;van weelde, zooals wij die tegenwoordig kennen, vormen eennbsp;ras, dat zijn onstaan geheel aan deze hemoeiingen te dankennbsp;heeft. Hetzelfde kan vrijwel van de jacht-paarden beweerdnbsp;worden. Maar den grootsten invloed heeft de rasverbeteringnbsp;uitgeoefeud op de paarden voor het leger; in dit opzicht kannbsp;de gunstige werking der wedrennen moeilijk te hoog geschatnbsp;w’orden. Daarnaast staat de minder snelle, maar veel uitge-breidere, verbetering van de gewone inheemsche paarden-rassen.nbsp;Want zoowel in Engeland als in Frankrijk is men er thansnbsp;algemeen op uil, om door kruising van de bestaande paardenrassen met de afstammelingen van het Arabische volbloed ras,nbsp;de eerste allengs te verbeteren. Halfbloed en kwarlbloednbsp;paarden vormen tegenwoordig in menige streek reeds de meerderheid en hunne meerdere voortreffelijkheid boven het oudenbsp;ras is van algemeene bekendheid.

In navolging van het reeds genoemde Engelsche Stud-hook

is in 1852; ook een Fransch Stud-book aangelegd onder het


-ocr page 111-

95

opzicht van eene coniinissie, waarvan de minister van landbouw voorzitter is.

Vatten wij het gezegde kortelijk samen, zoo bestaat het nut der wedrennen daarin, dat in verschillende landen van Europanbsp;groote zorg besteed wordt aan het aanfokken en zuiver houden van een ras van volbloedpaarden, van onvermengde Arabische afkomst. Dit ras levert de renpaarden. Maar hetnbsp;levert daarenboven de dekhengsten voor de verbetering dernbsp;inheemsche rassen. En aan deze, op de meest uitgehreide schaalnbsp;uilgevoerde kruisingen is zoo niet geheel dan toch in hoofdzaaknbsp;de snelle vooruitgang van het paardenras in Europa te danken.

Het nut der wedrennen. Bij het lezen van den aanhef van hel artikel xOver het nut der wedrennen” {Locomotief van 21nbsp;Maart 1892) maakte ik hij mljzelven de opmerking dal helnbsp;geen wonder is, wanneer de Samarangsche Wedrenvereenigingnbsp;zoo weinig succes van hare voorbereidende werkzaamhedennbsp;heeft. Zonder den inlioud barer circulaire te kennen, acht ik datnbsp;feil te betreuren, maar de reden er toe niet verre te te zoeken.

Iedereen, zegt hel spreekwoord, die in Indiö komt, moet kulmen paardrijden, en velen gelooven dat in vollen ernst, ennbsp;wal zij zien en ondervinden versterkt hen in dien waan. Pournbsp;acquit de conscience heeft men in Holland als men in eenenbsp;groote stad woont, waar eene manége is, h. v. 25 of 40nbsp;lessen genoten. Men krijgt een paard en ontwaart, als mennbsp;lgt;el bestijgt, dal het dier óf vurig en moedig en half gedresseerd,nbsp;óf wel gedegenereerd lot bijna picol-paard, slecht of niet luistertnbsp;naar de hulpen die men zich op een raanége-paard eigen gemaakt heeft.

üe terreinen waarop gereden wordt, zijn sterk geaccidenteerd, liet weinige wat men geleerd beeft wordt dan vaak verwaarloosd, en ’t duurt niet lang of men beschouwt het geleerdenbsp;als ballast, als van onnut, en gelooft in te mogen stemmennbsp;in de algemeeue opinie, dal als iemand op den rug van een

-ocr page 112-

96

paard kunnende zitten, en zich kunnende laten dragen van A. naar B. op eene of andere manier maar liefst zoo snel mogelijk,nbsp;en zonder afgeworpen te worden, hij het recht heeft zich eennbsp;ruiter te achten.

Zich afvragen of het paard daarbij geruïneerd wordt en of het dier niet meer zoude kunnen dan dragen en loopen, doetnbsp;bijna niemand.

Op een leeftijd dat een Hollandsche jongen nog met de meid of den oppasser naar school wordt gebracht, rent hier menigenbsp;Indische jongens over allerlei soort van paden en wegen naarnbsp;school; en de stoutste ruiter-stukjes ziet men vertonnen, vaaknbsp;door menschen, die nimmer stelselmatig les hebben gehad innbsp;het paardrijden.

Laat nu iemand eens beproeven die natuur-ruiters of hun, die het geleerde verwaarloozen, aan het verstand te brengen,nbsp;dat alles, iedere kunst, dus ook paardrijden, zoo goed alsnbsp;schaatsenrijden b. v. moet geleerd worden en de uitoefeningnbsp;er bij wint, wanneer die naar méthode geschiedt,...dan isnbsp;ongeloof en vaker nog spot het loon van ieder, die waagt hetnbsp;te betwijfelen, of men ruiter is als men zich door een paardnbsp;kan laten dragen, waarhenen men wil, zonder dat het »hoenbsp;men wil” hierbij in aanmerking en op den voorgrond treedt.

Diezelfde natuur-ruiter zal echter de voorkeur geven aan het berijden van een »cavalerie-paard” b. v. Vroeg hij zich afnbsp;waarom, dan moet het antwoord luiden, omdat het cavalerie-paard tot dragen en loopen is afgericht naar een stelsel, datnbsp;zich gevormd heeft door de ondervinding in den loop der tijdennbsp;opgedaan, gepaard aan de voortdurende studie van het organismenbsp;van het paard en de juiste keuze der werktuigen, waarmedenbsp;men het in bedwang kan houden, en den menschelijken wilnbsp;kan kenbaar maken. Komt die natuur-ruiter in het bezit vannbsp;een »afgericht” paard, dan verwondert hij zich spoedig datnbsp;het dier zijne juiste gangen afleert en zulks omdat hij bij hetnbsp;paard niet onderhoudt (uit onkunde misschien — maar meestnbsp;uit onverschilligheid) wat het beest geleerd heeft.

-ocr page 113-

97

Hij vergeet daarbij weder dat een paard, afgericht tot eenige dienst-verrichting, welke dan ook, beter en langer zijn werk,nbsp;die verrichting, volbrengen kan als het stelsel gevolgd wordtnbsp;waarnaar het onderricht ontving.

Zijn jong paard trachten afterichten naar méthode, wordt door verreweg het gros dergenen verwaarloosd, die een paardnbsp;hebben. Men heeft hier geene manéges, dat is waar, maarnbsp;slordig en ruw rijden (als men althans zijn paard goed wilnbsp;leeren gaan) is daarom nog niet noodig.

Dikwijls wordt gekocht alleen om de «teekens”, zonder zich aftevragen, of het heest een stang in den mond kan verdragen,nbsp;wordt het jonge paard getoomd, gezadeld en bereden, terwijlnbsp;toch het welbegrepen belang van den ruiter vordert, dat hierinnbsp;ten minste het voorbeeld der ruiterij gevolgd werd, die althansnbsp;in het paard aanvankelijk aan den mensch te onderwerpen,nbsp;met de trens of dubbele trens te werk gaat uit égard voornbsp;den zeer gevoeligen mond van het paard.

Hoogst moeielijk is het iemand te overtuigen, dat bij voorzichtige behandeling, het paard het langer volhoudt, en dus onze beurs gebaat wordt wijl men minder spoedig een nieuwnbsp;paard noodig heeft dan wanneer men kortweg het jonge paardnbsp;de verplichting oplegt, en desnoods door straf er toe dwingt,nbsp;datgene goed te doen, wat het nimmer heeft geleerd, of wilnbsp;dat met het zijn zin laat doen — en onverschillig voor «juist”nbsp;gaan, b. v. liever een paard heeft dat goed «tellen” kan dannbsp;een paard dat ferm, en sierlijk draaft.

Maar draven is ook immers vermoeiend.

Zullen de wedrennen hierin verandering brengen? Niet zoo spoedig . . . naar mijne meeniug, w'elke is die van eennbsp;leek, en wel omdat de liefde tot sport er bij ons inzit, ofnbsp;liever nog tot het goed beoefenen der sport, ’t Gaat hier metnbsp;het paardrijden als met het schaatsenrijden der Friesche boeren, die het tot hun nadeel hebben moeten ondervinden datnbsp;oefening en stelselmatige «training” de voorkeur hebben boven

7

-ocr page 114-

98

natuurlijken aanleg en onoordeelkundig loegepasle lichaamskracht.

De heeren der wedvereeniging zulten meer versland hebben van paarden en rijden dan schrijver dezer regelen , maarnbsp;gaarne zou ik toch de heeren eens willen verwijzen naarnbsp;een artikel dat voorkomt in de Revue des deux mondes vannbsp;1883 of 84 geloof ik: »Ze cheval Arabe en France”. Heb ik,nbsp;altijd als leek, dat artikel goed gelezen, dan acht de schrijvernbsp;er van de wedrennen alleen dan van nut als primo het weddennbsp;er hij afgeschaft wordt en secnndo, niet alleen de snelheidnbsp;als maatstaf dient bij het toekennen van den prijs, maar ooknbsp;de vorm, en vooral het karakter van het paard, de graadnbsp;van africhting en de geschiktheid tot andere dienst-verrich-lingen mede in aanmerking komen.

Door de wedrennen toch is een paardensoort gevormd, dat, met voorbijziening van vele eigenschappen die het paard dientnbsp;te hebben, alléén lot .snelloopen buitengewoon geschikt is.nbsp;De schrijver van bovengenoemd artikel wijst o. a. op hetnbsp;vaak zeer vicieuze karakter van vele ren-paarden, en hier innbsp;Indië heb ik hooren beweren dat de Preanger-paarden, geboren na, en ik zou haast zeggen tengvolge der wedrennennbsp;aangek weekt, vaak dom en koppig zijn, hoewel hun bouwnbsp;als «renpaard” op edele afkomst wijst.

Is het dan toch nog jammer dat de Vereeniging zoo weinig bijval vindt.?

Voorzeker ja! Want de steeds klimmende paarden-prijzen leveren bet bewijs dat Sandelhout en Savoe bet paarden-ver-bruik haast niet kunnen bijhouden. Men moet zich metnbsp;mindere qualiteit gaan tevreden stellen. Zonder paarden isnbsp;hel hier, althans in de binnenlanden, haast niet uillehouden,nbsp;zonder paarden geenc mogelijkheid om gauw bij elkander tenbsp;komen, zonder paarden haast geen gezellig verkeer.

Laat dus iedere poging, door lieden gedaan die weten wat zij doen, aangemoedigd en gesteund worden. Die lieden gevennbsp;de wedren aan, als middel lot verbetering van het paardenras

-ocr page 115-

99

Vooruit dus en belangstelling getoond! Van het standpunt waarop wij staan, wat betreft het rijden, is die pogingnbsp;goed.

Mogen de heeren der Vereeniging mij deze regelen niet euvel duiden, want zij werden geschreven in de hoop eenenbsp;zwakke poging te doen om belangstelling in bun streven tenbsp;wekken.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(Etrien.)

Desinfectol is weder een desinfectie-middel, dat echter in zijne samenstelling zeer inconstant is. Het komt in zijnenbsp;rottingwereude werking als 5 pCt. oplossing, overeen metnbsp;5 pCt. carbolzuur, 2 pCt. sublimaat en I2V2 pth- creolinenbsp;oplossing.

{Monalsschrifl für prakt. Thierheilkunde Bd. II, Heft 4.)

Jodoform-oplossinir. 1:10 in ether, wordt door den veearts Fambach aangeraden als een zeer werkzaam middelnbsp;tegen hoefzweren. Grondige besnijding, iederen dag warmenbsp;baden van den hoef en daarna ingieten van genoemdenbsp;oplossing, genezen hardnekkige aandoeningen. De ether dringtnbsp;over al in en laat, na hare verdamping, een neerslag van Jodo-formna.

{Sachsischer Jahresbericht über das Velerituirweseti.)

AiphteriUs bij kippen. Bij diphteritis van kippen, pen-ceelde de veearts Klammer de keelholte met goed gevolgd met eene creoline-glycerine oplossing van 1: 100.

{Berl. Thierdrzl. Wochenschrifl.)

-ocr page 116-

100

Behandeling van gallen. Verführt gebruikt voor de behandeling van gallen, lannine-clycerine 1:10. De gallen worden dagelijks eenmaal ingewreven. Wanneer de baren beginnennbsp;uittevallen, wordt eenige dagen opgehouden. Zelfs oudei'e ennbsp;hardnekkige gallen konden dikwijls genezen worden.

[Berl. Thierdrzl. Wochenschrift.)

Eserlne. Möhius deelt mede, dat eene vijf-jarige Ardenner merrie, na subcutane injectie van 0,1 gram Eserine tegennbsp;windkoliek na ongeveer 1 uur aborteerde.

(Sachsischer Jahresherichl über das Veterimrwesen.)

Volgens SuDAMGROTSKY komeu bij paarden, welke aan koliek geleden hadden, en met eserine behandeld werden, opvallendnbsp;veel asdraaiingen der darmen voor; zoo kwamen op 16nbsp;zoodanig behandelde paarden, drie asdraaiingen van het colonnbsp;voor, drie asdraaiingen van de dunne darmen, en een draaiingnbsp;van het darmscheil.

{Sdchsischer Jahresherichl über das Veterhidrwesen. 1891.)

De ondervinding aan de kliniek van de Ziiricher veeartsenijschool heeft eene vermeerdering van maag-ruptuur bij de paarden, die met eserine als darm-ledigend middel behandeldnbsp;waren, aangetoond van 30—40 pCt.

[Schweizer-Archiv für Thierheilkunde XXXIII Band 2 Hefl 1891.)

BIJ den doorloop van kalveren heeft, volgens Weigel,het door Fröhner aanbevolen middel, zich een uitstekend middel ge-

-ocr page 117-

101

loontl. Het bestaal uit salicylzuur en tannine, van elk 2,5 niet V2 liter kamniillen-lhee.

{Sachsischer Jahreshericht über das Veterindrwesen.)

Cocaïne. Werd door den districts-veearts Roder bij twee hengsten voor locale anasthesie, bij de castratie aangewend.

Hij gebruikte eene oplossing van 1 cocaïne in 40 deelen van 0,01 pCl. Sublimaat, en injiceerde in iedere scrotaal-helftnbsp;10 cctra. van deze oplossing. De castratie kon nu geschiedennbsp;zonder dat de dieren de geringste leekenen van pijn gaven.

(Sachsischer Jahresberichl über das Veler inar wesen).

De Hef. van het Schweizer-Archiv für Thierheilkunde voegt hierbij:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dij het snijden van de ooren en van den staart bij

honden, in ’t algemeen bij kleinere operaties bij deze dieren, zijn cocaïne injecties, welke onmiddellijk voor de operatie gedaannbsp;worden, zeer aan te bevelen.

-ocr page 118-

KOLONIAAL VERSLAG over 1890.

Burgerlijke veeartsenijkundige dienst.

In het tijdvak van 1 April 1890 tot 31 Maarl 1891 bleef de veelyplms, niettegenstaande zoowel hel bestiuirs alsnbsp;het veterinair personeel het niogelijke deed om de verspreidingnbsp;der besmetting tegen te gaan, zich nog altijd in verschillendenbsp;gedeelten van de residentie Bantam verloonen, terwijl in Julinbsp;1890 de ziekte — echter in meer goedaardigen vorm — zichnbsp;ook openbaarde in de tol dusver vrij gebleven afdeeling Tji-ringin. Over hel geheel waren de ziektegevallen minder talrijknbsp;dan in de eerste 8 a 9 maanden sedert het uitbreken dernbsp;ziekte op 20 Juli 1889. Waren van dien datum af tot opnbsp;31 Maarl 1890 in vier afdeelingen van Bantam IS.019 beestennbsp;aangetast geworden, in de sedert verloopen twaalf maandennbsp;bleef hel totaal voor de vijf afdeelingen tol 11.557 ziektegevallen beperkt. Builen Bantam kwam in het behandelde tijdvak,nbsp;veelyphus epizoötisch alleen voor op eenige particuliere landerijen in de afdeelingen Tangerang, Buitenzorg en Meester-Cornelis der residentie Batavia, doch daar vielen slechts op tenbsp;leekenen 1858 nieuwe ziektegevallen, tegen 7171 gedurendenbsp;hel in ’t vorig verslag voor dit gewest behandelde tijdvak vannbsp;3 Maart 1889 lot 31 Maarl 1890. De sterfteverhoudingnbsp;bleef als altijd zeer ongunstig. Van de 13.820 aangetastenbsp;beesten (daaronder ook de ziek verhlevenen op ultimo Maartnbsp;1890, ten getale van 349 in Bantam en van 56 in Batavia)

-ocr page 119-

103

stierven namelijk 12.816 of bijna 93 pet., herstelden 712, werden afgemaakt 284 en bleven nog 8 in behandeling (3 ennbsp;2 in de afdeelingen Tjirinr/in en Lehak en 1 en 2 in de afdee-lingen liuilenzorg en Meesler-Cornelis). Hoe bet verloop dernbsp;ziekte over maandelijksebe tijdvakken zich vertoonde, kan uitnbsp;de bier te lande aanwezige gegevens alleen worden nagegaannbsp;voor zooveel betreft bel eerste kwartaal van 1891. Over datnbsp;tijdvak verkrijgt men afdeefingsgewijs de volgende cijfers.

Aantal door vectyplms aangetaste buffels en runderen:

AF1)EEL1NGE.V.

O .

§ ^ d

Oi u.

O V

Qi

c-'n

o

aangetast geihi-rende de eerste drie maanden vannbsp;1891.

O s

t i

o

rz 4! rs

li

o fcfl

H

Van 1 .lannarit|ra. 31 Maart 1891.

O e CO gnbsp;gt;

a -Q

iZ ^ M (Dnbsp;^ gt;

CO

oquot;

?5

i-ï

U

O)

CtJ

rs

U

® c

O

i

lt; i

2.2

O)

¦—lt; tn

IIa.mam.

Serang a) . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

1

9

4

1

15

10

2

3

Anjer n) .

107

39

146

47

98

1

Pandeglang a\

7

56

15

12

90

80

4

6

-—

Lehak ....

20

97

26

22

165

121

42

2

Tjiringin . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

14

24

23

61

9

47

2

3

28

176

176

97

477

267

151

54

5

Batavia.

Tangerang h) .

3

2

_

5

5

Buitenzorg.

_

_

25

25

24

1

Meester-Cornelis .

• „

7

7

5

2

3

2

32

37

34

3

«1 In de aldeelingen Sevang, Anjer en Pandeqlang is volgens latere berichten de ziekte llians geheel geweken, zoodat aldaar het verbod vannbsp;in-, en doorvoer van vee en wat daarmede in verhand staat achtereenvolgens, sedert 4 Mei, 13 .Inni en 4 ,lnli jl. is kunnen worden opgeheven.

b) Voor de aldeeling Tangeranq zijn thans, achtereenvolgens .sedert 26 Februari, 14 April en 16 .luli jl., mede alle beperkende bepalingen tennbsp;opzichte van het veevervoer ingetrokken.

-ocr page 120-

104

In de eerste helft van Juni 189t is door den veearts te Buitenzorg (lot wien ressort de residentie Krawang behoort)nbsp;veetyphus geconstateerd in drie districten der tot dat gewestnbsp;hehoorende particuliere landen Pamanoekan en Tjiassem. Aldaar waren toen (in 13 dessa’s) reeds bezweken 17» beesten,nbsp;terwijl er nog 13 ziek waren. Aanstonds is voor die districtennbsp;hel afsluitingsstelsel in toepassing gebracht, terwijl ook maatregelen zijn verordend legen den invoer van vee uit Krawangnbsp;in Cheribon, en de resident van Banjoemas levens heeft verboden de aanbrengst over zee naar Tjüatjap.

Sporadische gevallen van veepest vertoonden zich in Juli en Augustus 1890 in de residentie Rembang, waar 32 beestennbsp;aan die ziekte bezweken.

Mond- en klauwzeer werd gedurende 1890 weder in verschillende gewesten van Java en Madoera waargenomen, doch bijkans overal bad die ziekte een goedaardig karakter. Zijnbsp;heerschte epizoötisch in de residentiën Batavia, Banjoemas ennbsp;Pasoeroean. Uit laatstgenoemd gewest, waar zich in 13 districten gevallen voordeden , zijn omtrent hel verloop der ziektenbsp;geen juiste gegevens ontvangen, terwijl in Banjoemas in denbsp;afdeeling van dien naam (tot September) 283 en in de afdeelingnbsp;Tjüatjap (tot Juli) 31 beesten daardoor aangetast werdennbsp;(hieronder begrepen 39 en 8 stuks die tijdens de afsluitingnbsp;der opgaven voor het vorig verslag nog ziek waren). Op 9nbsp;en 3 beesten na, herstelden allen. Ook in Batavia kwam denbsp;hesmetting, hoogst waarschijnlijk veroorzaakt ‘door dal veenbsp;uit Singapore was aangevoerd, in twee afdeelingen voor: innbsp;de afdeeling Stad en Voorsteden werden gedurende de maanden December 1890 tot en met Februari jl. aangetast 368nbsp;beesten, doch daarvan herstelden er 330, terwijl in de afdeeling Buitenzorg, waar de ziekte in Januari jl. uitbrak, totnbsp;ultimo April aangetast werden 211 beesten , waarvan er 11nbsp;stierven, 168 herstelden en 32 ziek bleven.

Sporadische gevallen van miltvuur deden zich hier en daar voor, onder andere in de residentiën Batavia, Tegal en Kediri.

-ocr page 121-

105

De aangelaste dieren stierven bijna allen. In enkele dessa’s der afdeeliug Madioen werden eenige gevallen van iiiillvuiirnbsp;geconstateerd, naast gevallen van maag-dann-ontsleking, medenbsp;met doodelijken afloop.

Verder wordt bericht dat in de residentie Samarang van Januari tol en met April 1891, 680 buffels en runderen ennbsp;9 paarden stierven aan eene, onder verschillende namen bekende, niet besmeitelijke ziekte.

Wijders openbaarde zich in enkele gewesten van Java en Madiira kwade droes, doch deze ziekte had mede eennbsp;sporadisch karakter.

Omtrent het voorkomen van veeziekten in de buitenbezittingen vindt men in de voor dit verslag ontvangen berichten alleen hel een en ander aangeteekend betreffende een drietalnbsp;gewesten op Sumatra. Van veetyphus hoorde men aldaar,nbsp;gedurende het tijdsverloop van 1 April 1890 tot 51 Maartnbsp;1891 alleen in de residentiën Benkoelen, Palembang en Oostkust van Sumatra. Blijkens het voiig verslag was in eersl-gemeld gewest de ziekte in het voorjaar van 1890 nagenoegnbsp;geheel geweken, behalve in één drislrict van de afdeelingnbsp;Ommelanden. Nadat in Mei ook in dat district de ziekte hadnbsp;opgehouden, ontstond zij weder in Augustus in de afdeelingnbsp;Manna-Pasoemah Oeloe Manna en in September in de afdeelingnbsp;Kauer. In eerstgenoemde afeeeling duurde de besmettingnbsp;slechts kort; na September deden er zich geen ziektegevallennbsp;meer voor, doch in de afdeeling Kauer waar de veetyphusnbsp;eerst in den loop van December ophield, werden in den tijdnbsp;van omstreeks vier maanden aangetast 831 beesten, waarvannbsp;799 stierven en 32 herstelden. Van Manna zijn geen cijfersnbsp;bekend. Nauwelijks was in Kauer de ziekte verdwenen, of zijnbsp;brak in de afdeeling Mokko-Mokko uit, waar in Januari 1891nbsp;aangetast werden 42, in Februari 45 en in Maart jl. 62nbsp;beesten, waarvan er in genoemde maanden stierven 40, 36 ennbsp;60. In de residentie Palembang bleef de ziekte thans lot éénnbsp;onderafdeeling beperkt, en wel lol Ogan Oeloe (afdeeling Kom^

-ocr page 122-

106

mering, Ogan Oeloe enz.), waar de veestapel ook in 1888/89 ’t meest gesteislerd was geworden (van de 2283 toen aldaarnbsp;aangetaste beesten waren er 2181 gestorven) en sedert —nbsp;dat is van April tot September 1890, in welke laatste maandnbsp;de ziekte als geweken kon worden beschouwd, — kwam innbsp;Ogan Oeloe nog 229 nieuwe gevallen voor, waarvan 217 metnbsp;doodelijken afloop. In Februari jl. vertoonde de ziekte zichnbsp;opnieuw in de residentie Palemhang, en wel in twee marga’snbsp;der afdeeling Tebing Tinggi, waar in die maand 34 beestennbsp;werden aangetast. Hiervan stierven er 36, terwijl de overigennbsp;herstelden. De in het gewest bescheiden veearts, tot onderzoek derwaarts gezonden, kwam tot de geruststellende bevinding dat naar alle waarschijnlijkheid, dank zij ook de genomen voorzorgsmaatregelen, groote uitbreiding der epizoötienbsp;niet te duchten zou zijn. Reeds in Maart was de ziekte dannbsp;ook weer geweken. Uit de bovenlanden van Djambi werd innbsp;1890 mede eene besmettelijke veeziekte gerapporteerd, dienbsp;echter slechts van korten duur zou zijn geweest, In de residentie Oostkust van Sumatra heerschte de veetyphus in hetnbsp;behandelde tijdvak enkel in Juli en Augustus 1890. Vermoedelijk was de ziekte aldaar iugesleept door vee uit Straits-Setllements. In ’t geheel bezweken 177 heesten, verdeeldnbsp;over de hoofdplaats Medan en Laboean Deli en over viertalnbsp;tahaks-ondernemingen.

Over andere veeziekten dan veetyphus vindt men met betrekking tot de buitenbezittingen alleen nog gemeld dat in de eerste drie maanden van 1891 mond- en klauwzeer viel waarnbsp;te nemen op verschillende plaatsen in de residentiën Pa-dangsche Bovenlanden, Palembang en Benkoelen, doch met eennbsp;zoo goedaardig verloop dat bijna al de aangetaste beestennbsp;herstelden.

Ter beteugeling of voorkoming van besmettelijke veeziekten werd in 1890 uitgegeven ƒ 13.380, tegen f 13.170 in 1889.nbsp;Het blijkt niet of hieronder ook begrepen zijn de kosten vannbsp;de tijdelijke versterking der poliliemiddelen die in de residentie

-ocr page 123-

107

Batavia noodig was voor de handhaving der verbodsbepalingen tegen veevervoer in de afdeelingen Tangerang en Buitenzorg.

Van de uitbreiding die bet Europeesch veearlsenijkundig personeel in den loop van 1890 heeft ondergaan, is reeds innbsp;’I vorig verslag gewag gemaakt. Al de bij de nieuwe formatie toegestane 15 plaatsen zijn thans bezet. Wel ontstonden twee vacatures, maar onder de bier te lande aanwezige gediplomeerde veeartsen boden zich een tweetal voor dennbsp;Indischen dienst aan, die in April en Mei jl. op Java werdennbsp;in dienst gesteld. Aan bet voornemen, om den veeartsen,nbsp;door het uitzicht op buitengewone traktements-verbooging,nbsp;een prikkel te geven om zich in één of meer andere inlandschenbsp;talen dan Maleiseb te bekwamen, is uitvoering gegeven bijnbsp;Indisch Staatsblad 1891 No. 39. Nader is nog machtigingnbsp;verleend (Indisch Staatsblad 1891 No. 173) om, wanneer zoodanig laalexamen — in het Javaansch, Soendaasch of Madu-reesch — met gunstigen uitslag wordt afgelegd, den geëxamineerde de reiskosten van en naar Batavia (waar bet examennbsp;wordt afgenomen) te vergoeden. Aangaande de diensten dernbsp;inlandsche veeartsen, 19 in getal, zijn geen bijzonderhedennbsp;gemeld.

Bij ordonnantie van 5 Juni 1891 (Indisch Staatsblad No 142) zijn de bepalingen omtrent de geleide-biljetten, die de bevolking in gewone omstandigbeden voor baar vee behoeft bijnbsp;vervoer uit het eene district naar bet andere, herzien, tennbsp;einde ze heter passend te maken voor de buitenbezittingen.nbsp;Tevens zijn echter eenige bijzondere bepalingen in het levennbsp;geroepen omtrent de afgifte der bedoelde biljetten en het begeleiden van vee in tijden dat eene besmeitelijke veeziektenbsp;heersebt. In zoodanige omstandigheden zuilen in den regelnbsp;alleen Europeesche ambtenaren of beambten geleide-biljettennbsp;mogen afgeven, en zal, des noodig, kunnen bevolen wordennbsp;dat het vervoer geschiede onder geleide van inlandsche veeartsennbsp;ol politie-beambten.

Terwijl eene herziening van de bepalingen op de bestrijding

-ocr page 124-

108

van veeziekten in Indië bij de autorieteilen aldaar nog in behandeling is, zijn intusschen, bij ordonnantie van 17 Octobernbsp;1890 (Indisch Staatsblad No. 207), de voorzieningen ten aanzien van miltvuur onder het vee (Indisch Staatsblad 1875nbsp;No. 104) verscherpt geworden, in dien zin dat, terwijl bijnbsp;bet uitbreken van die ziekte lot dusver het verbod van vervoer zich niet verder mocht uitstrekken dan tot vee op zichnbsp;zelf, voortaan in zoodanig geval ook verboden zal moetennbsp;worden het vervoer van vleesch, huiden en van alle van veenbsp;afkomstige of daarbij behoorreude zaken. Tevens is bij gemelde ordonnantie, zooals reeds werd medegedeeld op blz.nbsp;213 van het vorig verslag, eene algemeene voorziening getroffen, opdat bij bet heerschen van miltvuur of eenigenbsp;andere besraettelijke veeziekte, mits onder de noodigenbsp;voorzorgen, uitzonderingen op bet verbod kunnen worden toegelaten in het belang van het wetenschappelijk onderzoek vannbsp;ziekleproduclen of ziekelijk aangedane lichaamsdeelen van aannbsp;eene besmettelijke ziekte gestorven beesten.

-ocr page 125-

PEESOSALIA.

Militaire veterinaire dienst.

Verlengd:

Voor deii tijd van zes maanden het verlof naar Europa, wegens ziekte verleend aan den militairen paardenarts 1' kl.nbsp;L. J. Hoogkamer.

Geplaatst:

Te Salatiga, de van verlof teruggekeerde militaire paardenarts 1quot; kl. J. de Jongh.

Overgeplaatst:

Van Salatiga naar Banjoe-Biroe de militaire paardenarts 1' kl. J. Van de Velde.

-ocr page 126- -ocr page 127-

'/

UIT HET JAARVERSLAG VAN HÊT LABORATORIUM VOOR PATHOLOGISCHE ANATOMIE EN’'j BACTERIOLOGIE TE WELTEVREDEN ' Jnbsp;OVER HET JAAR 1891.

POLYNEURITIS BIJ HOENDEREN.

(hierbij Pl. I—III).

Onder dezen titel verscheen in het Jaarverslag over 1889, een uiededeeling betreffende een aan Beri-Beri herinnerendenbsp;hoenderziekte, waarvan het ontstaan bleek te moeten wordennbsp;toegeschreven aan de voeding met gekookte rijst.

De daar medegedeelde onderzoekingen, welke met medewerking van Van Eecke waren verricht, werden sedert door mij alleen voortgezet. Het waren met name de pathologischenbsp;anatomie en de aetiologie der ziekte, welke verder dienden tenbsp;worden uitgewerkt. In beide genoemde richtingen werd metnbsp;het onderzoek voortgegaan, doch, terwijl het pathologisch-anatomisch gedeelte nu als voldoende afgewerkt kan wordennbsp;beschouwd, zoo is dit met de aetiologie niet het geval. Omnbsp;redenen, welke vroeger reeds werden uiteengezet (zie Jaarverslagnbsp;over 1890, pag. 302), ®) kosten de proeven, welke ten doel hebbennbsp;de oorzaak der ziekte op te sporen, veel tijd en geduld,nbsp;zoodat dit gedeelte van het onderzoek slechts langzaam vorderingen maakt. De tot dusverre verkregen resultaten, hoezeernbsp;in menig opzicht belangwekkend, vormen dan ook nog geennbsp;afgerond geheel en leenen zich nog minder om er een stellige

9 Zie pag. 110 Deel V der V. A. R. Bladen. *) Zie pag. 285 Deel V der V. A. K Bladen.

-ocr page 128-

112

eindconclusie omtrent de oorzaak der ziekte uit af te leiden. Daarom hebben wij gemeend de mededeelingen over de aetiologienbsp;tot later te moeten uitstellen. Aangezien echter niet is vooruitnbsp;te zien, hoeveel tijd hiermede nog zal verloopen, kwam hetnbsp;ons wenschelijk voor om met de publicatie der resultatennbsp;van het voortgezet pathologisch-anatomisch onderzoek nietnbsp;langer te wachten.

Pathologische Anatomie.

Om te beginnen zullen wij onze vroegere bevindingen kort resumeeren.

Bij bet macroscopisch onderzoek bestond de meest in het oog vallende afwijking in een belangrijke emaciatie, zoowel denbsp;spieren als het vetweefsel betreffende. Overigens waren ernbsp;met het bloote oog geen belangrijke veranderingen te consta-teeren, afgezien van die , welke slechts nu en dan vielen waar tenbsp;nemen en als toevallige complicaties konden worden beschouwd.nbsp;Alleen verdient nog vermelding het constant voorkomen vannbsp;hydropericardium. Vochtuitstortingen in andere lichaamsholten,nbsp;zoowel als in het subcutaan weefsel ontbreken echter steeds.

Bij het microscopisch onderzoek werden nagenoeg constant degeneratieve veranderingen in de periphere zenuwen gevonden, het menigvuldigst en het meest uitgebreid in de rugge-mergszenuwen, minder dikwijls eii minder intensief in denbsp;hersenzenuwen. Omtrent dit laatste punt waren evenwel denbsp;waarnemingen nog slechts luttel in aantal; alleen de n. vagusnbsp;en zijn takken werden meermalen onderzocht.

In enkele gevallen echter, nl. wanneer de ziekte peracuut verliep en zeer snel met den dood eindigde, gelukte het nietnbsp;altijd om degeneratie der periphere zenuwen aan te tooiien.

Verder zagen wij niet zelden, dat van dezelfde zenuw eenige takken niet, andere wel gedegenereerd waren, een feit, hetwelk in overeenstemming is met de waarneming, dat de gedegenereerde vezels in de grootere zenuwstammen dikwerfnbsp;niet diffuus verspreid, maar hundelsgewijs voorkomen. Einde-

-ocr page 129-

De^eneratio Nervorum peripher.



90:1


230:1


Photograviir'e-u.Druck RRifiartK 8; CaBerlin.


-ocr page 130- -ocr page 131-

113

lijk werden in dezelfde zenuw, naast uiterlijk gezonde vezels, verschillende stadiën van degeneratie aangetroffen.

De vraag of de degeneratie peripheriewaarts toeneemt, konden wij nog niet afdoende beantwoorden, omdat van de meestenbsp;zenuwen slechts pluispraeparaten vervaardigd waren en geennbsp;dwarse coupes. De wortels der ruggemergszenuwen eindelijknbsp;waren nog niet onderzocht. Dit zelfde gold van het ruggemerg.nbsp;Wel slaat in onze voorgaande mededeeling (Jaarsverslag overnbsp;1889, pag 300) vermeld: »Ook aan de hersenen en hetnbsp;ruggemerg werden geen mfcmcopwcAe veranderingen ontdekt”;nbsp;hiervoor moet echter, zooals wij reeds hebben medegedeeldnbsp;(Jaarverslag1 over 1890, pag. 299), gelezen worden: «geennbsp;macroscopische veranderingen”, een correctie , welke de opmerkzame lezer trouwens reeds zelf zal hebben aangebracht.

Wat nu de resultaten van het voortgezet onderzoek betreft, hebben wij in de eerste plaats stil te staan bij het vroegernbsp;door ons zoo constant waargenomen verschijnsel der eraaciatie.nbsp;Voor zoover de spieren betrof, bestond deze in eenvoudigenbsp;atrophie, zooals bij inanitie wordt waargenomen, terwijl denbsp;spieratrophie van neuritischen oorsprong, zooals hij Beri-Beri,nbsp;een meer gecompliceerd beeld vertoont. Bij de laatstenbsp;vindt men nl. naast vezels, welke in eenvoudige atropinenbsp;verkeeren, andere met teekenen van degeneratie, zooalsnbsp;kern woekering, verlies der dwarse sleeping, korreling vannbsp;den inhoud; verder komen daartusschen ook hypertrophi-sche vezels voor. Niets van dit alles werd bij onzenbsp;proefdieren waargenomen, terwijl bovendien de geleidelijkenbsp;ontwikkeling der spieratrophie van het begin der proef af,nbsp;dus vóór het optreden der eigenlijke ziekteverschijnselen,nbsp;zoowel als het verdwijnen van het vetweefsel veeleer opnbsp;een inanitie-loestand wezen dan op een neurotische atrophie.nbsp;Inderdaad was er reden om aan inanitie te denken, daarnbsp;er grond genoeg is om aan te nemen, dat gekookte rijst als

1

1. c. pag. 115. 2) 1. c. pag. 286.

-ocr page 132-

114

uitsluitend voedsel voor onze proefdieren een te eenzijdige en naar de samenstelling onvoldoende voeding oplevert. Met namenbsp;moet gedacht worden aan de mogelijkheid, dat in het genoemdenbsp;voedsel de slikstofhoudende organische bestanddeelen en denbsp;zouten in te geringe hoeveelheid voorhanden zijn.

Wij willen bij dit punt, dat in de aeliologie thuis behoort, niet lang stilstaan en vermelden daarom alleen, dat het onsnbsp;door een wijziging in de voeding gelukt is, de ziektenbsp;teweeg te brengen zonder dat de emaciatie optrad. Aan dennbsp;eenen kant bewijst dit, dat de polyneuritis niet berust opnbsp;inanitie en aan den anderen kant, dat de belangrijke spieratro-phie, waarvan in onze vorige mededeeling gewag werd gemaaktnbsp;en welke reeds aan bet optreden der motiliteitsstoornissennbsp;vooraf gaat, niet van neuritischen oorsprong is, ja niet eensnbsp;tot het eigenlijke ziektebeeld behoort.

Bij de voortzetting van het pathologisch-anatomiscb onderzoek der zenuwen hebben wij in den laatsten tijd met veel voordeel gebruik gemaakt van een nieuwere onderzoekingsmethode voor het constateeren van de degeneratieve veranderingen aan de mergscheede. Deze methode, door den Italiaannbsp;Mabchi aangegeven, bestaat daarin, dat de zenuwen eerst gedurende een week of langer in Muller’s vloeistof gehard en vervolgens direkt daaruit overgebracht worden in een mengselnbsp;van 2 d. Müller’s vloeistof en 1 d. eener 1% oplossing vannbsp;osmiumzuur, waarin zij eenige dagen blijven.

Door de voorafgaande behandeling met het chroomzout verliest de normale mergscheede de eigenschap om in het laatstgenoemde mengsel zich zwart te kleuren door reductie van het osmiumzuur. Daarentegen hebben de degeneratieproduclennbsp;der mergscheede, evenals het vet, deze eigenschap behouden.nbsp;Dientengevolge vertoont de normale mergscheede een geelbruinenbsp;kleur, waartegen de intens zwarte kleur der gedegenereei’denbsp;partijen scherp afsteekt. 1)

1

Cfr. ÏEüscHEB, Ueber Degeneration am normalen peripheren Nerven, Arch. f. raikrosk. Anat., Bml. XXXVI, II!t. IV, p. 585.

-ocr page 133-

115

De afbeeldingen op pl. I en III kunnen ter illuslralie dezer methode dienen. Zoowel in de pluispraeparaten als in denbsp;dwarse coupe ziel men het sterk sprekend contrast tusschennbsp;de normale en de gedegenereerde gedeelten. De superioriteitnbsp;van Marcui’s methode boven de vroeger aangewende osmium-tinctie (Pl. II) komt vooral uit bij de versche stadiën vannbsp;degeneratie. Bij verder gevorderde stadiën van ontaarding,nbsp;wanneer er geen normale myeline meer in de vezel voorhanden is, valt het onderscheid natuurlijk weg (zie fig. '2,nbsp;Pl. III).

Aan de aanweudig van Marchi’s methode is het wellicht ook te wijten , dat wij in lateren tijd geen gevallen van onze ziektenbsp;meer hebben waargenomen, bij welke het voorkomen van degeneratie in de zenuwen niet met zekerheid kon worden vastgesteld.nbsp;Het is duidelijk, dal juist de eerste teekenen der degeneratienbsp;aan de, door direkte inwerking van osmiumzuur in toto zwartnbsp;gekleurde, mergscheede soms moeielijk met zekerheid als zoodanig te herkennen zijn, terwijl zij door de contrastkleuringnbsp;volgens Marchi buiten twijfel worden gesteld.

duist omtrent de aan beginnende degeneratie beantwoordende veranderingen der mergscheede bestaan nog controversen, ennbsp;het zou dus van belang zijn de vroegere waarnemingen door eennbsp;onderzoek volgens Marchi’s methode te controleeren. Wijnbsp;vonden als eerste stadium der ontaarding plaatselijke aan-zwellingeu in de zenuwvezelen, welke door hare zwarte kleurnbsp;zich verraden (vergel, PI. I, fig. 2).

Een volgend stadium van degeneratie bieden enkele vezels in fig. 1, Pl. III. Tevens illustreert deze photogravure,nbsp;alsook fig. 2, Pl. II, ten duidelijkste, dat in dezelfde zenuwnbsp;naast ziekelijk aangedane ook oogenschijnlijk gezonde vezelsnbsp;vertegenwoordigd zijn, en dat onder de eerste verschillendenbsp;stadiën van degeneratie worden aangetrofien (zie omtrent ditnbsp;laatste ook fig. 1, Pl. II). De hoogste graden van verval dernbsp;mergscheede, zoo naar intensiteit als extensiteit, vertoontnbsp;eindelijk fig. 2, Pl. III.

-ocr page 134-

ïr


116

Ook zijn zeer demonstratief coupes van de volgens Marchi behandelde zenuwen, waarvan wij een voorbeeld vinden innbsp;fig. 1, PI. I. De interpretatie daarvan is na bezichtiging vannbsp;de andere figuren niet moeilijk. De normaal gebleven vezelsnbsp;vertonnen zich als een kring met een punt in het centrum,nbsp;de uitdrukking van mergscheede en ascylinder. De zwartnbsp;afstekende vlekjes, veelal grooter dan de doorsnede der normalenbsp;vezels, vertegenwoordigen zieke vezels, welke op de plaatsnbsp;van doorsnede gezwollen en met vettig gedegenereerde merg-stof zijn opgevuld. Doch ook tusschen deze vlekjes mist mennbsp;grootendeels de doorsnedeteekening van normale vezels. Hiernbsp;heeft men dus blijkbaar in degeneratie verkeerende vezels,nbsp;welke op plaatsen zijn doorgesneden, waar de mergscheede ofnbsp;de restanten daarvan zeer luttel of geheel verdwenen zijn.nbsp;Het aanwenden van sterkere vergrootingen en het comhineerennbsp;der heelden van serie-coupes geven dienomtrent nader uitsluitsel.

Van onze photogrammen van zenuwcoupes hehhen wij juist deze, naar een doorsnede van den n. peroneus, voor reproductie gekozen, omdat men er nog een belangrijke bizonder-heid klaar voor oogen ziet treden, nl. dat de gedegenereerdenbsp;partijen veelal niet diffuus in de zenuw verspreid zijn, maarnbsp;grootendeels opgehoopt in een gedeelte van de dwarse doorsnede.nbsp;Dit is het, wat wij in onze vroegere publicatie hebbennbsp;aangeduid als het bundelsgewijs optreden der gedegeneerdenbsp;zenuwvezels. Wij hehben er reeds op gewezen, dat hiermedenbsp;in samenhang is de ongelijkmatige verdeeling van de degeneratie over de periphere takken. Zoo konden wij ons in hetnbsp;hier afgeheelde geval door serie-coupes overtuigen, dat hetnbsp;sterkst gedegenereerde gedeelte zich lager tot een paar takjesnbsp;afsplitste. De aanduiding dezer splitsing is trouwens reeds innbsp;de figuur waar te nemen. Hooger op — in den ischiadicus-stam — zijn de gedegenereerde partijen reeds meer over denbsp;doorsnede verspreid en dicht bij den oorsprong — in dennbsp;plexus iscbiadicus — is er van een opbooping der gedegenereerde

-ocr page 135-


Degenerafio ÏTervorma peripher.


van Eecke photo.


Biotograyure IT.Riffsith, Berlin.


-ocr page 136- -ocr page 137-

117

vezels ill enkele gedeelten van de zenuwdoorsnede geen sprake meer; zij liggen hier nagenoeg diffuus verspreid.

Verder vergeleken wij het aantal gedegenereerde zenuvvvezels in, op verschillende hoogten aangelegde doorsneden van eennbsp;zenuwbaan. Ook hierbij kwam ons Marchi’s methode goed tenbsp;stade. Uit den aard der zaak geven de hij de telling verkregennbsp;cijfers niet het juiste getal aan; zij blijven beneden de werkelijkheid , omdat een aantal gedegenereerde vezels aan de telling ontsnappen , hetzij omdat zij op de plaats van doorsnede geheelnbsp;gecollaheerd zijn, dan wel omgekeerd op die plaats haarascy-linder en mergscheede nog intact behouden hebben. Ook volgtnbsp;uit deze overweging, dat de telling zelfs voor opeenvolgendenbsp;coupes uiteenloopende cijfers zal opleveren.

De telling levert dus geen absoluut vertrouwbare cijfers; iiilusscheu zijn deze voor onderlinge vergelijking wel degelijknbsp;bruikbaar, vooral wanneer men bij elke telling eenige successievenbsp;coupes te zamen neemt, ten einde een gemiddelde te verkrijgen.

Zoo vonden wij b. v. in den stam van den ischiadicus het aantal gedegenereerde vezels eenmaal als volgt;

hoven (dicht bij den plexus). beneden.

1® coupe nbsp;nbsp;nbsp;964,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1105,

2“^ nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;762,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;998,

O' » nbsp;nbsp;nbsp;794,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1187,

Gemiddeld: 840, nbsp;nbsp;nbsp;1095.

Inderdaad schijnt derhalve de conclusie gewettigd, dat het tiantal gedegenereerde vezels peripheriewaarts toeneemt.

Omtrent de ruggemergswortels, welke in onze vroegere mededeeling nog niet aan een onderzoek waren onderworpen,nbsp;'''alt te vermelden, dat zij in de meer voortgeschredeu gevallennbsp;ziekte in den regel niet gespaard blijven. Ook kan mennbsp;in coupes de gedegenereerde vezels tusschen de ganglioncellennbsp;''an het intervertebraal ganglion vervolgen.

^611 uitgehreide degeneratie hebben wij intusschen in de 'uggemergswortels niet aangetroffen; steeds was verrewegnbsp;ffe meerderheid der vezels niet veranderd. Wat de inter-

-ocr page 138-

118

verlebraalganglia betreft, deze deden zich, afgezien van het boven gezegde, steeds normaal voor.

Van de verbreiding der degeneratie over de verschillende zenuwen werd reeds vroeger gewaagd; alleen is nog aanvullingnbsp;noodig voor zoover de hersenzenuwen betreft.. Dooreen genomennbsp;vonden wij, wanneer in de ruggemergszenuwen uitgebreidenbsp;degeneratie kon worden geconstateerd, deze in de helft dernbsp;gevallen ook in de hersenzenuwen. Het menigvuldigst werd,nbsp;behalve den n. vagus, de n. infraorbitalis onderzocht.

Wij willen de bespreking van de veranderingen aan de periphere zenuwen besluiten met nog iets over de regeneratienbsp;mede te deelen. Reeds vroeger vermeldden wij, dat belangrijkenbsp;beterschap in de ziekteverschijnselen, in sommige gevallen tennbsp;minste, reeds vrij snel kon intreden, doch dat met het volledignbsp;herstel der aangetaste dieren een aantal weken verliepen. Hetnbsp;microscopisch onderzoek der zenuwen van herstellende dierennbsp;leverde geheel overeenkomstige resultaten op. Wij onderzochtennbsp;in het geheel vijf gevallen in de 6®—T week der genezing. Bijnbsp;alle vonden wij de teekenen van de- en regeneratie der zenuwennbsp;nog in ruime mate voorhanden. De directe kleuring met osmium-zuur is hierbij te verkiezen boven de methode van Marchi, omdatnbsp;door de eerste de in aanleg verkeerende mergscheede beter isnbsp;zichtbaar te maken. Deze doet zich ten gevolge van denbsp;osmiumtinctie voor als een dunne, grijszwarte contour om dennbsp;ascylinder. De jonge, door een groot aantal kernen begeleidenbsp;zenuwvezel ligt binnen de ScHWASN’sche scheede van denbsp;oude vezel, te midden van de overblijfselen der voorafgeganenbsp;degeneratie.

Er rest ons te bespreken, wat het onderzoek van het centraal zenuwstelsel heeft opgeleverd. Dit onderzoek was vooral ook daarom van belang, omdat het zou moeten leeren ofnbsp;wij al dan niet het recht hadden om van een polyneuritis tenbsp;spreken.

De mogelijkheid bestond toch, hoewel het op vroeger reeds aangevoerde gronden niet waarschijnlijk was, dat de aandoening

-ocr page 139-

175:1

Degeneratio Nervorum periplver.


pi.m.



Tan EeckepKoto.


Photogravure u. Drudc ïïlhffarth 0: Cb. Berlin.


-ocr page 140- -ocr page 141-

119

van het periphere zenuwstelsel geheel afhankelijk was van primaire veranderingen in het centrale zenuwstelsel.

Wij hebben alleen het ruggemerg onderzocht, meer bepaaldelijk de hals- en lendenzwelling. Aan een onderzoek van de hersenen en het verlengde merg hebben wij ons niet gewaagd en daar was ook weinig reden toe, omdat de centralenbsp;veranderingen, welke eventueel verklaring zouden kunnen geven van de aandoening der periphere zenuwen, toch in denbsp;eerste plaats in het ruggemerg te zoeken waren.

De ruggemergen werden in toto in een oplossing van bichromas ammoniae of in Flemming’s vloeistof, soms ook, speciaal voornbsp;het onderzoek der ganglioncellen, in alcohol gehard. Voor denbsp;kleuring der coupes werd doorgaans aluincarmijn gebezigdnbsp;of Weigert’s koperhaematoxyline-methode aangewend. In laterennbsp;tijd werd ook, met name voor het onderzoek van de wittenbsp;stof, de boven bij het onderzoek der zenuwen beschrevennbsp;methode van Makchi toegepast.

Voor controle hebben wij herhaaldelijk gebruik gemaakt van op gelijke wijze behandelde ruggemergen van gezondenbsp;hoenders.

De meest constante afwijking, welke bij vergelijking met de laatstbedoelde ruggemergen viel te constaleeren, was een verhoogde vaatiujectie in de grijze stof. Verder werden er ondernbsp;de ganglioncellen der voorste horens niet zelden eenige aangetroffen, welke wegens haar kleinere afmetingen, haar spaarzame en weinig ontwikkelde, om zoo te zeggen afgestomptenbsp;uitloopers, haar niet zelden flauw aangeduiden omtrek en hetnbsp;nu en dan ontbreken van het kernlichaampje, als geatrophieerdnbsp;moesten worden aangemerkt. Hier en daar trof men zelfsnbsp;een enkele ganglioncel aan, welke tot een kernloos, korrelignbsp;klompje gereduceerd was.

De merglioudende vezels in de grijze stof lieten zich doorgaans volgens Weigert’s haeniatoxyline-methode goed zichtbaar maken. Hetzelfde geldt van de wortelvezels, aan welke alleennbsp;wel eens over een gedeelte harer lengte de WEiGERT’sche

-ocr page 142-

120

linclie ontbrak, wal aan de afwezigheid daar ter plaatse van de mergscheede zou moeten worden loegeschreven.

Aan de witte stof hebben wij geen veranderingen van eenig aanbelang kunnen constateeren.

Zooveel schijnt uit onze waarnemingen wel te blijken, dat de veranderingen in het ruggemerg niet geheel ontbreken,nbsp;maar van den anderen kant toch weder niet belangrijk genoegnbsp;zijn om daarin een verklaring te vinden van de zoo uitgeltreidenbsp;en ingrijpende aandoening der peripbere zenuwen. En dit isnbsp;voldoende om de uitspraak te rechtvaardigen, dal wij in casunbsp;werkelijk met een polyneuritis te doen hebben.

In den laatsten tijd toch heeft men nu en dan hij multiple neuritis veranderingen in het ruggemerg gevonden ‘j. Dezenbsp;zijn echter volstrekt niet constant, noch zeer omvangrijknbsp;en kunnen worden beschouwd als een coëffect der inw'erkingnbsp;van hetzelfde schadelijke agens, waardoor de aandoening dernbsp;periphere zenuwen wordt teweeggebracht. Duidelijk blijktnbsp;dit vooral uit de belangwekkende proeven vanWiiNKLER 2), dienbsp;bij duiven, door intoxicatie met lood, naast de bekende veranderingen in de zenuwen nu eens wel, dan weder geen aandoening van de motorische ganglioncellen in het ruggemergnbsp;kon te voorschijn roepen.

Eijkman.

*) Cfr. Pai, Multiple Neuritis, Samnit uicd. Sclir., Wien, 1891 freferaat in Cenlr. bl. f. ktin. Med. 1891, No. 39). en A. Traenkel, üebernbsp;multiple Neuritis, en de aan deze voordracht zich aansluitende discussie, D.nbsp;med. Wochenschr. 1891, No. 53.

2) WiMELER, Over atrophie en hypertrophie van spieren. Handelingen van het 2' Ned. Natuur- en Geneesk. Congres.

-ocr page 143-

S ARCOSPORIDIËI.

(Balbiani).

(Met vier platen).

lil 1879 zond de officier van gezondheid G. Fischer, toenmaals in garnizoen te Palenihang, eenige monsters karbouwen-vleesch ter onderzoek naar Batavia op. Reeds diens voorgangers Van Riemsdijk en De Wilde hadden evenals hij herhaaldelijknbsp;in het vleesch der aldaar voor het garnizoen geslachte karbouwennbsp;vreemde lichamen, soms in grooten getale, opgemerkt. Dezenbsp;voorwerpen schenen hem parasieten toe, omtrent welker aardnbsp;en beteekenis men in het onzekere verkeerde en waaromtrentnbsp;fiij ingelicht wenschte te worden, Eene vrij nauwkeurigenbsp;schetsteekening van den inhoud dier vreemde lichamen bijnbsp;vierhonderd en vijftigmalige vergroeiing vergezelde Fischer’snbsp;verzoekschrift.

In 1884 drong een zijner opvolgers, de officier van gezondheid Mitrea, op nieuw op onderzoek van het spiervleescli der karbouwen aan. Hij vond daarin de parasieten vaak in zulkenbsp;groote hoeveelheden, dat het hem niet gewenscht voorkwam , datnbsp;vleesch den manschappen te verstrekken. Trouwens herhaaldenbsp;Walen lieten deze het hun toegedeelde vleesch onaangeroerd.

Hier ter plaatse werd met het onderzoek belast de officier ''aii gezondheid Van der Elst. Het materiaal dezen ter onderzoek afgestaan was gekookt.

Later werd Sluiter uitgenoodigd het karbouwenvleesch te onderzoeken. Het hem toegezonden spierweefsel schijnt geennbsp;Volledig onderzoek toegelaten te hebben van wege ongeschiktenbsp;couserveering; althans deze zoöloog heeft zich bepaald tot denbsp;®ededeeling, dat eene zekere diagnose niet te stellen was.

-ocr page 144-

Nog van verscheidene andere medici werd het oordeel in deze zaak ingewonnen.

De Freytag deelde mij mede, dat hem herhaaidelijk praeparalen waren vertoond.

Van Scheffer vernam ik, dat ook hij de praeparalen had gezien en de in het vleesch aanwezige vreemde lichamen hieldnbsp;voor MiESCHER’sche buizen. In deze opvatting werd hij gesteund door den geheel met de RAiNEv’sche lichamen overeenkomenden inbond.

Door welwillende bemiddeling van De Freytag verkreeg ik inzage van de ter zake aan den Chef over den Geneeskundigen dienst ingediende rapporten, welker inhoud in hoofdzaak te vinden is in De Jongh’s mededeeling.

Naderhand werd deze zaak in handen gesteld van de militaire veeartsenijkundigen, en werd den militairen paardenarts der 2'’'^ klasse J. De Jongh in December 1884 opgedragen innbsp;loco een onderzoek in te stellen. Uil diens reeds in de daaropvolgende maand uitgebracht verslag i) blijkt, dat deze veterinair Scheffer’s rneening deelde.

De militaire paardenarts der 1®*® klasse Mars stelde mij langen tijd geleden een flesch ter hand met in alcoholnbsp;geconserveerd spierweefsel van eene koe uit Palembang,nbsp;waarin parasieten, over welker aard en beteekenis, zoowelnbsp;voor het dierlijk als menschelijk lichaam, hij het noo-dige wenschte te weten. Tevens deelde hij mij mede, dalnbsp;geheel op de onderhavige gelijkende voorwerpen ook hiernbsp;op Java vooral in het vleesch van karbouwen waren aangetroffen. Van hem vernam ik voorts, dat de inlander dezenbsp;lichamen kent en aan het vleesch, waarin zij voorkomen, denbsp;voorkeur geeft boven dat, waarin zij ontbreken. Vanwege denbsp;uiterlijke overeenkomst met de pitten van den komkommer heeftnbsp;deze daaraan den naam van hidjiek ketimoen gegeven, waaronder zij in de wandeling bekend zijn.

i) J. DE Jongh. Over Parasieten voorkomende in de spieren van karbouwen. Veearfsenijkundige Bladen voor Nederlandscli Indië, Deel I. p. 3—15. 1886. Ernst en Co. Batavia en Noordwijk.

-ocr page 145-

125

Uit een voorloopig ingesleld onderzoek bleek , dat de bedoelde organismen tot de Protozoën en wel meer bepaaldelijknbsp;tot de Balbiani’sclm klasse der Sarcosporidiên bebooren ^).

Andere en meer dringende werkzaamheden bidden mij gerui-men tijd van de voortzetting van dezen arbeid terug.

«gt;

Intusscben werd door recente onderzoekingen over de aetio-logie van verscbillende ziekten, zooals die over malaria en de maligne tumoren, over Paget’s disease, de acute exanthematischenbsp;ziekten, verscheidene darmaandoeningen, enz. de behoefte aannbsp;eene nadere kennismaking door eigen aanschouwing met dezenbsp;lagere dierlijke organismen meer voelbaar, en greep ik daarom,nbsp;toen de gelegenheid zich weder aanbood, deze gaarne aan omnbsp;het eenmaal begonnen onderzoek voort te zetten en zoo mogelijknbsp;tot een einde te brengen. Te meer voelde ik mij hiertoe aangetrokken toen het bleek, dat de bedoelde organismen niet alleennbsp;beboeren tot de meest gewone bewoners van bet spierweefselnbsp;van karbouwen en koelen, maar ook in bet vleesch van anderenbsp;dieren volstrekt geene zeldzame gasten zijn. Het relatief gemakkelijk te verkrijgen versch materiaal waarborgde mij eennbsp;geregelden arbeid.

Niettegenstaande deze gunstige omstandigheden is het mij niet mogen gelukken alle op deze organismen betrekkingnbsp;hebbende vragen volledig te beantwoorden.

Thans kan ik slechts enkele uitkomsten van mijn onderzoek mededeelen en neem mij voor de andere later te openbaren.

I.

De bovengenoemde organismen trof ik meestentijds aan in het vleesch van karbouwen en wel uitsluitend in de dwars-

*) G. Balbuni. Lecons sur les Sporozoaires. ¦l- Pelletan. Paris. 0. Doitf. 1884.


Receuillies par Ie Docteur


Pan


Veeartsenijkundige Bladen voor Nederlandsch-Indië. DeelIV. pag. 178.


asielen in hel vleesch van Buffels en Runderen, 1890. Ernst amp; Co.


baiavia en Noordwijk.


-ocr page 146-

124

gestreepte spieren. Zij doen zich voor als witte of granwvvitte, gladde en meestal vochtig glinsterende lichamen van scherpnbsp;omschreven vorm en verschillende afmetingen. In de spierennbsp;vallen zij onmiddellijk op door hunne kleur en vaak ook,nbsp;vooral bij de grootere exemplaren is dit het geval, doordatnbsp;zij boven de oppervlakte der spierbundels in meerdere of mindere mate uitsteken. Ik zag er als met bet hloote oog nauwelijks zichtbare, streepvormige massa's van V4—V2 niM. breedtenbsp;en 1—2 mM. lengte. Daarentegen vond ik dikwijls, soms innbsp;grooten getale, andere spoelvormige lichamen, waarvan de grootste afmeting wel eens 4 cM. bedroeg, terwijl de grootste breedtenbsp;zelden cM. te boven ging. Enkele malen kwamen mij ooknbsp;meer tot den bolvorm naderende exemplaren onder de oogen.nbsp;Deze bereikten echter nimmer de zooeven genoemde uiterstenbsp;grootten.

In de spieren van koeien komen, zooverre mijne waarnemingen eene gevolgtrekking veroorloven, deze organismen nimmer in zulke hoeveelheden voor en bereiken zij zelden denbsp;grootste der bovengenoemde afmetingen. Bovendien worden zijnbsp;bij karbouwen veel vaker aangetroffen dan bij koeien.

Niet zelden trof ik ze ook aan in bet spierweefsel van de bier veelvuldig voorkomende bruine ratten en zag Eijkman eennbsp;enkel organisme toevallig in een dwarse coupe door een deelnbsp;van een spier van een hoen. ')

In het spiervleescb der ratten hebben deze organismen in den regel een zeer langgerekten stompen spoelvorm, zoodatnbsp;zij den indruk maken van lange witte strepen, die op en innbsp;de spieren getrokken zijn.

Naar het mij voorkomt zijn deze verschillende vormen voortgevloeid uit de grootte, den vorm en de richting dernbsp;geinfecteerde spiervezelen bij de verschillende hierboven genoemde diersoorten.

Met uitzondering van het hart heb ik deze organismen in

*) Uit latere onderzoekingen is gebleken, dat deze parasieten in het spierweel'sel der hoenderen meer voorkomen.

-ocr page 147-

m

alle dwarsgeslreeple spieren bij de bovengenoemde dieren kunnen opsporen. Niellegenstaande ik herbaaldelijk bij karbouwen , koeien en muizen de hartspier nauwkeurig hieropnbsp;bel) onderzocht, is het mij nimmer gelukt een soortgelijknbsp;organisme daarin aan de trefifen. Ik vermeld hier deze bi-zonderheid, omdat anderen gelukkiger zijn geweest. Zoo vondnbsp;voN Hessling deze organismen in de hartspier van het rundnbsp;en het schaap en in de PuwKiNJE’sche draden, Rosenberg innbsp;die van den menseh, L. Pfeiffer van het schaap.

In de gladde spieren schijnen deze organismen niet te huizen. In die van de vaten en den darmwand, de om ge-niakkelijk te bevroeden redenen speciaal doorgezochte, vermistenbsp;ik ze steeds.

Ook buiten de spieren heb ik nimmer iets van dezen aard kunnen ontdekken in strijd met verscheidene anderen, die zonbsp;in het peri-oesophageale bindweefsel en in het submuceuse ennbsp;suhsereuse celweefsel hebben opgemerkt. Vele dezer waarnemingen behoeven echter nog nadere bevestiging.

De verspreiding over de verschillende willekeurige spieren van het dierlijk lichaam is geene constante. Naar het mijnbsp;toeschijnt, zijn vooral de oesophageaalspieren van den karbouwnbsp;6en bizonder geliefkoosde zitplaats. Voorts treft men zenbsp;^an in de spieren van de tong, van het strottenhoofd, van hetnbsp;aog, van den buik, van de bovenste en onderste extremiteiten,nbsp;an vindt men ze in het middenrif en in de tusschenribsspieren.nbsp;Het behoeft wel geen nadere vermelding, dat tot nu toe dezenbsp;'vijze van verspreiding slechts is opgemaakt uit het voorkomen

VoN Hessiing. Th. Histologische Millheilungen. Zeilschr. fürwissen-schatiliclie Zoologie. Bd. V. N°. 53. pg. 189—199. TaC. X. mit Zusalz von VOR SlEBÜLD pg, 199—200.

Rosenberg. B. Ein Befund von Psorospermiën (Sarcosporidiën) im Herzniuskel des Menschen. Zeilschr. f. Hygiene und Infectionskrankheiten.nbsp;XI. Hft. 3. 1892 pg. 435—441.

b. Pfeiffer. Beitrage zur Kenntniss der pathogenen Gregarinen. Zeilschr, Ittp Hygiene Bd. tV. pg. 403 u. w., 1889.

-ocr page 148-

126

van de niet het ongewapende oog zichtbare organismen. Tijd tot hel systematisch met den microscoop doorzoeken vannbsp;die spieren van karbouwen en koeien, waarin deze macros-copisch niet te vinden zijn, heb ik nog niet kunnennbsp;vinden.

Herhaaldelijk heb ik echter als toevallige vondst ze aangetroffen in spieren van dieren, welke ik met een ander oogmerk onderzocht en waarin macroscopisch niets van dezen aard was opgemerkt. De grootte der gevonden organismen wasnbsp;dan eene dusdanige, dat zij ook met den besten wil niet tenbsp;zien zouden geweest zijn bij het meest oplettend onderzoeknbsp;met het ongewapende oog. Hieruit mag worden afgeleid, datnbsp;ook schijnbaar van deze organismen vrij spierweefsel ze nognbsp;in aanzienlijk aantal bevatten kan. Microscopisch onderzoeknbsp;blijft tot dit doeleinde onontbeerlijk.

Waar zulks mogelijk was, heb ik niet verzuimd het bloed en den darminhoud, zoowel als het weefselsap der inwendigenbsp;organen te onderzoeken op organismen, welke met de onderhavige in eenig verhand kunnen gebracht worden. Het resultaatnbsp;was steeds negatief.

Zonder te willen ontkennen, dat een dergelijk onderzoek zelfs in het meest daartoe geschikte materiaal feitelijk metnbsp;kans op goed gevolg eerst dan geschieden kan, wanneer denbsp;geheele ontwikkelingsgeschiedenis van het organisme bekendnbsp;is, heb ik toch gemeend hiermede geen nutteloos werk tenbsp;verrichten, omdat constante coïncideerende bevindingen innbsp;andere weefsels of organen den weg tot nieuwe gezichtspuntennbsp;kunnen banen. In het bijna absolute duister, waarin bij dennbsp;aanvang van mijn onderzoek, de levensgeschiedenis dezer organismen verkeerde, en onder den indruk der vele controversennbsp;over hunne morpho- en biologische eigenschappen, heb ik gemeend het overvloedige geharde materiaal in de eerste plaatsnbsp;te moeten aanwenden ter orienteering in de morphologic dezernbsp;voorwerpen.

Hoewel oogenschijnlijk deze organismen behalve in het

-ocr page 149-

eigenlijke spierweefsel ook voorkomen onder de spierfasciën en in de tusschen de spierbundels verloopende bindweefsel-massa’s, leert het microscopisch onderzoek hen spoedig kennen als uitsluitende bewoners van de primitieibundels der dwars-gestreepte spieren. Althans bij de door mij onderzochtenbsp;diersoorten was dit steeds het geval. De kleinste of Jongstenbsp;vormen doen zich alleen hierin voor, en al is het ook waarnbsp;dat de grootere, soms in een bindweefselkapsel ingesloten, zichnbsp;vlak onder de spierfasciën of slijm- en weivliezen bevinden,nbsp;zoo vindt dit verschijnsel eene gereede verklaring in het feit,nbsp;dat de oorspronkelijke spierbundel door den groei van dennbsp;indringer tot atropine is gebracht, en aldus de parasiet doornbsp;het spiersarcolem omgeven den indruk maakt van zich innbsp;het bindweefsel te hebben ontwikkeld. Voor deze opvattingnbsp;pleit nog de waarneming, dat dergelijke schijnbare bewonersnbsp;van het bindweefsel zich alleen in den omtrek der grooterenbsp;spieren voordoen en nimmer tusschen centraal gelegen primitief-bundels in het perimysium internum worden aangetroffen,hetgeen ook het geval zou moeten wezen, indien zij zich inderdaadnbsp;in of tusschen de bindweelsel-elementen konden ontwikkelen. Innbsp;fgt;l mijne gevallen heb ik iets soortgelijks nimmer kunnen vinden.

Voorts trof ik de jongste bekende vormen steeds in de spiervezelen aan en gelukte het mij nimmer deze in het bindweefsel terug te vinden, hetgeen strijdig is met de opvattingnbsp;eener primaire infectie der bindweefselelementen.

Reeds hierboven vermelde ik met een enkel woord met deze opvatting niet overeenkomende waarnemingen van anderen.nbsp;In 1 864 zagen Leisering en Winkler gt;) deze organismen opnbsp;den oesophagus van het schaap, Manz beschreef later inter-

LEisEiuse und Winkler. PsorospermiënkrankheilderSchSte. Berichte über das Veterinarwesen im Königreich Saclisen. 1865. Virchow’s Archivnbsp;f. palholog. Anatomie u. s. w. Bd. XXXVII. S. 431.

Manz, W. Beitrag zur KenntnissderMesc/ier’schen Schlauche. Archiv t. mikrosk. Anatomie Bd. III. No. 67. p. 345—366. Tal. XX.

t)

-ocr page 150-

128

fibrillaire vormen bij bet varken. L. Pfeiffer 1 2) trof ze in den slokdarm van het schaap aan, in 30 van de honderdnbsp;onderzochte gevallen in 1887/88 te Weimar, en in een enkelnbsp;geval ook in het inlerslilieele bindweefsel eener oogspier,nbsp;ofschoon hij in de laatste uitgave van zijn leerboek uitdrukkelijk zegt dat beide vormen, dus ook de inlerfibrillaire,nbsp;zich oorspronkelijk in de spier ontwikkelen. Blanchardnbsp;ontdekte ze hij den kangoeroe. Bij dit dier werd één exemplaarnbsp;ook in het suhmuceuse weefsel van den darm gevonden. Aannbsp;ZüRN en Plaut ontleen ik de wetenschap van het voorkomennbsp;in het hartezakje en aan het harde hersenvlies van het schaap.

Afgezien van de in het hartezakje en in het harde hersenvlies aangetroffene, kan de boven gegeven verklaring op de in het bindweefsel voorkomende organismen van toepassing zijn.nbsp;Daarenboven is de door verschillende waarnemers hierbij gevonden inlerstitieele myositis, waarover later, eene omstandigheidnbsp;te meer, waardoor oorspronkelijke spierbewoners zich als bindweefsel-parasieten kunnen voordoen.

Bij de verwarring, welke nog op dit oogenblik in de litteratuur over deze organismen bestaat, behoeft het geen verwonderingnbsp;te baren, indien later mocht blijken dat de in het hartezakjenbsp;en de hersenvliezen gevondene tot eene andere groep vannbsp;organismen behooren. Hoe hel echter ook zijn moge, in denbsp;door mij onderzochte dieren heb ik nimmer andere dan denbsp;intramusculaire waargenomen. Dikwijls was van de oorspronkelijke spierzelfstandigheid al zeer weinig overgebleven, maarnbsp;toch was deze spierrest nimmer zoo gering of zij was metnbsp;behulp van microscoop en reagentia aan te toonen.

1

lt;) Pfeiffer, L. loc. cit. pg. 408 en 2) Die Protozoën als Krankheits-erreger. 2' Auft. .Tena. 1891. pg. 116—127.

2

Blasxhard. Sarcosporidies. Bulletin d. 1. Soc. Zoolog. franc. T. X. pg. 244. Traité de Zoologie raedicale. 1889/90. Tome I. pg. 32—68.

4) ZÜRK und Plaut. Die ptlanzliclien Parasilen aut und in dem Körper unserer HaussJugelhiere, 2' Auft. Weimar 1887. ])g. 807—817.

-ocr page 151-

129

Dat feitelijk de parasiet de spier door hare ontwikkeling doet atrophieeren, kan nagenoeg elk microscopisch praeparaatnbsp;leeren en is vooral duidelijk in de naaste omgeving van grooterenbsp;organismen, zooals in fig. 8 pl. V is voorgesleld. Het behoeftnbsp;wel geen nader betoog, dat niet alleen de aangetaste primitief-hundel geleidelijk verdwijnt onder den invloed van den innbsp;omvang toenemenden bewoner, doch ook de bundels uit denbsp;naaste en soms, bij zeer groole individuen, zelfs uit de vrijnbsp;ver verwijderde spierlagen dezen invloed ondervinden. Denbsp;naaste buren lijden na den aangetasten bundel het meest. Denbsp;afmetingen nemen belangrijk af, soms zelfs verdwijnen verscheidene primitiefbundels bijna geheel, zoodat eene schijnbarenbsp;toeneming van bindweefsel op zulke plaatsen wordt gevondennbsp;en hierdoor het organisme vaak geheel wordt omgeven.

De atropliie heeft geleidelijk plaats en neemt van de parasiet naar de peripherie van lieverlede af. De spierkernen hebbennbsp;vorm en aantal behouden en de bindweefselelementen vertonnennbsp;geene woekeringsverschijnselen.

De spiervezel behoudt vorm en andere eigenschappen; slechts de afmetingen zijn afgenomen. Kortom alles pleit voornbsp;eene eenvoudige drukatrophie.

Hiermede zijn de gevolgen door eene invasie dezer organismen in het dierlijk organisme teweeggebracht, nog geenszins uilgeput. Laier hierover meer.

Deze herinnering moge voldoende wezen ter voorkoming van misvattingen en onderschatting van den invloed door hen opnbsp;ïiet aangetaste lichaam uilgeoefend.

Kan reeds bij eene oppervlakkige bezichtiging met het ongewapende oog het aantal dezer Indringers aanzienlijk wezen (zie pk V lig. 1.), bij nauwkeuriger waarneming vooral met behulpnbsp;van vergroeiende lenzen kan dat blijken enorm te zijn. Iknbsp;heb nagelaten mijne bevindingen door methodisch verrichte tellingen door middel van cijfers uit te drukken en beschik daaromnbsp;thans niet over getallen, welke een meer nauwkeurig denkbeeldnbsp;van de verspreiding dezer vreemde lichamen kunnen geven.

-ocr page 152-

130

Hel moge voldoende wezen hier slechls Ie vermelden, dal ik wel eens spieren heb aangetroffen, waarvan de spiervezelennbsp;meerendeels deze organismen herbergden.

De verdeeling dezer organismen over de verschillende spiergroepen is verre van eene constante. Evenmin komen, zooals hierboven reeds met een enkel woord werd medegedeeld, bijnbsp;de verschillende diersoorten dezelfde verschillen voor. Meestalnbsp;vond ik de spieren der extremiteiten hel armst, die van dennbsp;romp het rijkst aan deze indringers. Een duidelijk overwegenden rijkdom aan sarcosporidiën dier spieren , welke in denbsp;onmiddellijke nabijheid van het darmkanaal gelegen zijn, zooalsnbsp;Balbiani en Pfeiffer meenen, heb ik niet kunnen aan-toonen. Bij karbouwen en koeien bleken de oesophagusspieren,nbsp;indien aldaar voorhanden, de geliefkoosde zitplaatsen dezernbsp;organismen te zijn. Het aantal der in het spierweefsel vannbsp;den slokdarm dezer dieren aangelroffen parasieten overtrofnbsp;meestal verre dat in de andere spieren. Meestal, doch nietnbsp;altijd, daar ik bij aanwezigheid dezer parasieten in verschillende romp- en extremiteitenspieren den slokdarm welnbsp;eens te vergeefs heb doorzocht, zoodat de later door Pfeiffernbsp;in zijn leerboek opgeslelde paradoxe localisatie met mijnenbsp;waarnemingen overeenstemt.

In de spieren, waarin deze organismen voorkwamen, vond ik nagenoeg constant cysten van verschillende grootte naastnbsp;elkander. Organismen, die eene nauwelijks merkbare verandering van inhoud en vorm van den spiervezel hadden veroorzaakt, lagen in de nabijheid van groolere duidelijk zichtbare.nbsp;Steeds bewoonden verscheidene van ongeveer gelijke, naastnbsp;andere van onderling overeenkomstige, doch van de eerstenbsp;zeer afwijkende grootte, denzelfden spierbundel, zoodat mennbsp;onwillekeurig genoopt wordt, op grond dier afmetingen, verschillende groepen dezer parasieten te onderscheiden. Wanneer in

ü. BAimAM 1. c. pg. 142. *) L. Pfeiffer 1. c.

-ocr page 153-

131

deze afmelingen, in verband uiel de daaraan annexe veranderingen in den bouw en den invloed op de omgeving, de uitdrukking van een zeker ontwikkelingsstadium of van den ouderdom eener dergelijke sarcosporidiëncyste mag wordennbsp;gezocht, dan zou de onderscheiding van bovenbedoelde groepennbsp;levens eene differentiatie van verschillende ontwikkelingsphasennbsp;insluiten. Deze onwillekeurige geneigdheid tot het aannemennbsp;van dergelijke groepen vloeit voort uit het gemis van over-gangen. Tusschen de afmetingen der leden van twee verschillende groepen bestaan aanzienlijke verschillen. Het aantalnbsp;van dei-gelijke groepen bepaalt zich meestal lot twee, somsnbsp;heb ik er drie en een enkelen maal ook wel vier kunnennbsp;onderscheiden. Al moet aanstonds worden erkend, dat innbsp;de laalsie gevallen willekeur moeilijk uitgesloten kan worden,nbsp;het feit van het voorkomen van cysten van zeer uiteenloopendenbsp;grootte in dezelfde spier in elkanders omniddellijke nabijheid,nbsp;hlijft onloochenbaar en noopt tot nadenken. Toevallige omstandigheden toch, als de meer of minder gunstige ligging vannbsp;de parasiet in het centrum of in de peripherie van den spierbundel,nbsp;de omniddellijke nabijheid van straffe fasciën, van beenderen,nbsp;enz., de plaatselijke gesteldheid van lymphe- en bloedvaten,nbsp;en wat dies meer zij, kunnen geen plausible verklaringnbsp;aan de hand doen voor een constant aanwezig verschijnsel.nbsp;Mogen zij al bevredigende opheldering kunnen geven tennbsp;aanzien van het geringe verschil in grootte tusschen de indivi-diiën eener zelfde groep, de enorme afwijkingen tusschen denbsp;verschillende groepen zelve vereischen andere oorzakelijke momenten.

Gemakkelijker laten zich de gevonden verschillen verklaren door aan te nemen, dat de spierinfeclie door verschillende generaties van parasieten op verschillende lijden is lot stand gekomen. De opvolgende invasies kunnen verondersteld wordennbsp;van uit verschillende plaatsen van het lichaam plaats gevondennbsp;Ie hebben, hetzij van uit het darmkanaal, hetzij van uit denbsp;spieren zelve. In het laatste geval moet dan worden aange-

-ocr page 154-

152

nomen, dal van de andere organismen uit op nieuw infectie kan uitgaan. Bovendien is dan als derde geval denkbaar datnbsp;de successieve infecties langs beide wegen plaats kunnen grijpen, hetzij gelijktijdig, hetzij na elkander.

Welke van de hier geopperde mogelijkheden aan de werkelijkheid beantwoordt, kan eerst later worden nagegaan.

Eerst worde hier de aandacht gevestigd op de omstandigheid, dat het mij niet is mogen gelukken eene regelmatige verspreidingswijze der geinfecteerde vezelen der verschillende spiergroepen op te sporen. In strijd met Putz i), die de breederenbsp;bindweefselmassa’s lusschen de spieren als de heirbanen beschouwt, waarlangs deze organismen de spieren hebben bereikt, heb ik parasieten gevonden, zoowel in den omlrek alsnbsp;in het centrum der secundaire bundels, zonder dat een opvallend numeriek verschil tusschen deze en gene viel op tenbsp;merken.

Zonder de mogelijkheid te willen betwisten, dat de bewuste organismen de spieren langs deze wegen binnendringen,nbsp;meen ik geene voldoende beweegredenen te hebben omnbsp;deze als de door de parasieten meest verkorene te beschouwen. Lymphe- en bloedbanen toch verloopen in groetennbsp;getale tusschen de spiervezelen in, en zelfs zou bij de onbewezen vooropstelling, dat deze organismen alleen langs dezenbsp;wegen door de verschillende weefsels van het lichaam vervoerdnbsp;worden, nog nader dienen te worden aangetoond, of en waaromnbsp;zij die vaten verlaten juist in hun verloop in de breederenbsp;bindweefselstrooken tusschen de spieren. Het meerendeelsnbsp;grootere kaliber dier buizen kan wel is waar de passage diernbsp;parasieten vergemakkelijken, maar hiertegenover staal denbsp;moeilijker doorgang door den dikkeren vaatwand en bovendien weten wij nog niets absoluut van de grootte, zelfs niet

4) H. PüTz. Ueber fibroide Pseudohypertrophie vieler Skelelmuskeln eines Pferdes bei Anwesenheit Miescher’sche Slftuche. Virchow’s Arcliiv lürnbsp;path. Anat. u. Physiol. Bd. CIX. 1887. p. 144—176. Tal. IV-VI.

-ocr page 155-

van den vorm onder welke deze organismen de spiervezel binnendringen. Wij beschikken thans in dit opzicht overnbsp;nauwelijks meer dan vage vermoedens.

In verreweg de meeste gevallen vindt men de spiervezel slechts door één parasiet bewoond. Meermalen heb ik tweenbsp;dezer organismen in dezelfde vezel aangetroffen, terwijl bijnbsp;uitzondering en dan alleen in overlangsche doorsneden eennbsp;derde werd gevonden. In het laatste geval deden zij zich voornbsp;als in het centrum van de spiervezel geplaatste, met hunnenbsp;assen aan die van de aangetaste cel evenwijdig loopendenbsp;spoel- of lensvormige lichamen, die zich door den eigenaardignbsp;gekorrelde!! inhoud en een min of meer scherp begrensdennbsp;wand van de spierzelfstandigheid onderscheidden. In dezenbsp;gevallen behoorden de parasieten meestal tot de kleinste metnbsp;het gewapende oog zichtbare vormen. Bepaalde zich hetnbsp;aantal in een vezel aanwezige parasieten tot twee, dannbsp;overtroffen deze de afmetingen der laatste in aanzienlijke mate.nbsp;Zij kunnen alsdan naast of achter elkander geplaatst zijn.nbsp;Liggen deze organismen naast elkander, m. a. w. ter zelfdernbsp;hoogte van de geïnfecteerde spiervezel, dan maken zij opnbsp;dwarse coupes den indruk van ongeveer gelijk groote, minnbsp;of meer ronde lichamen, die door spierzelfstandigheid vannbsp;elkander zijn gescheiden. Verschil in grootte kwam wel dochnbsp;minder veelvuldig voor, en dit was nimmer zoo aanzienlijk,nbsp;Bat zij niet als gelijktijdig in de spier ingedrongen lichamennbsp;honden worden beschouwd. Het moet daarenboven zeer goednbsp;mogelijk geacht worden, dat toch onder zulke omstandighedennbsp;heide parasieten uit eene oorspronkelijke moederparasiet zijnnbsp;ontstaan, kort na de invasie van de spiervezel, en dat daarnanbsp;beide organismen zich in gelijke mate naast elkander hebben

ontwikkeld.

Deze opvatting zou echter stuiten op de aanwezigheid van spierzelfstandigheid lusschen de heide zusterparasieten, tenzijnbsp;aangenomen worde eene na de deeling plaats gehad hebbendenbsp;'herplaatsing dezer lichamen in de aangetaste vezel op grond

-ocr page 156-

154

van aan deze organismen in dit stadium eigene bewegelijkheid, welke echter nog geenszins tot de onbetwistbare feiten behoort.nbsp;Dat deze voorstelling hierdoor niet aan eenvoud wint, behoeftnbsp;wel geen betoog.

Eene derde mogelijkheid, n. m. dat de volgens veler voorstelling halfvloeibare spierzelfstandigheid tusscheii de zusterorga-nismen zou zijn gedrongen tengevolge der door den groei der parasieten binnen het sarcolemraa Ie weeg gebrachte druksver-hooging, heeft niet de waarschijnlijkheid voor zich.

Bij aanwezigheid van meerdere parasieten in dezelfde spiervezel heb ik ook meermalen deze nauw aan elkandernbsp;verbonden aangetroffen. Soms zelfs was eene inspringende lijstnbsp;van den wand hel eenige teeken, dat op de vroegere aanwezigheid van twee geïsoleerde organismen wijst (Zie pl. Vnbsp;lig. 8, 9 en 11).

De hierboven geopperde mogelijkheid van eene naast elkander gevolgde afzonderlijke ontwikkeling van twee zustercellen,nbsp;kan hierop van toepassing zijn, doch laat het waargenomennbsp;feit zich even goed verklaren door vergroeiing van twee naastnbsp;elkander gelegene, van elkander onafhankelijke individuen,nbsp;welke gelijktijdig of kort na elkander de spiervezel zijn binnennbsp;gedrongen.

Ten slotte komen wij tot het besluit, dat noch het aanzienlijke verschil in grootte tusschen de verschillende parasieten in denbsp;verschillende spieren, noch de overeenkomstige of weinig afwijkende afmetingen der in één vezel zetelende organismen beslistenbsp;aanwijzigingen geven kunnen voor de wijze, waarop de infectienbsp;is tot stand gekomen, n. m. door successieve invasies vannbsp;het spierweefsel door verschillende generaties van parasieten vannbsp;uit een bepaalden haard of verschillende haarden, dan wel doordat alle in het spierweefsel aanwezige organismen aldaar gelijktijdig aangeland en afkomstig zijn van een of meerdere evennbsp;oude moederdieren, of op beide wijzen. Een steun voor eennbsp;der aangevoerde modi te zoeken in bekende analogiën, zou vergeef-sche moeite zijn, omdat eerst dan naar analogiën met vrucht


-ocr page 157-

15!gt;

kan worden oingezien, indien de levensgeschiedenis dezer wezens voldoende bekend is.

Ter aanvulling diene dal bij de successieve infectie de primaire haard zoowel in als builen hel spierstelsel kan gelegen zijn, daar het er niets toe afdoet of de organismen met geringe afmetingen voortspruiten uit die met de grooterenbsp;in de spieren gelegene, dan wel afkomstig zijn van bij vernieuwde infectie op eene andere plaats van het lichaam voorkomende parasieten.

Huilen het spierstelsel heb ik tol nu toe zonder resultaat naar de hier bedoelde organismen gezocht, terwijl geberstennbsp;sarcosporidiënscysten in de dwarsgestreepte spieren meer dannbsp;eens zijn gevonden.

Aan eene andere mogelijkheid ter verklaring der aanwezigheid van twee aan elkander gegroeide cysten in een spiervezel kan nog worden gedacht, en daaraan wil ik reeds hier eene plaats inruimen voor het goede verband.

Aangenomen dat door in de sarcosporidiëneysten aanwezige halvemaanvormige lichamen deze zich voortplanten en vermenigvuldigen, dat dus door de pseudonavicellen deze organismennbsp;zich reproduceeren, dan kan uit de vondst van misvormingennbsp;onder de Rainey’sche lichaampjes, zooals vergroeiingen van tweenbsp;sikkelvormige lichamen met twee uiteinden aan elkander, enz.nbsp;(zie pl. Vil fig. 33—46) het ontstaan van twee in eene spiervezelnbsp;aan elkander gegroeide cysten worden verklaard. In elke cystenbsp;Worden deze aangetroffen en kunnen uit dergelijke abnormaalnbsp;aangelegde kiemen door latere regelmatige ontwikkeling cystennbsp;ontstaan, zooals boven werd bescbreven. Bij de hooger georganiseerde wezens kunnen zich monstra binnen zekere grenzen verdernbsp;normaal ontwikkelen; bij de lagere dieren, organismen vannbsp;veel eenvoudiger samenstelling, kan de mogelijkheid van eennbsp;dusdanigen groei niet worden betwijfeld! In den inhoudnbsp;der sarcosporidiëneysten komen dergelijke misvormingen nagenoeg altijd en in allerlei variaties voor. Drie, vier en

-ocr page 158-

136

soms meer individiiën combineeren zich op verschillende wijzen lol een polypvormig lichaam of vormen grillige kelens.

Toch zag ik nimmer meer dan Iwee aan elkander gegroeide cysten in dezelfde spiervezel.

Evenmin trof ik daarin organismen aan, waarvan, zooals bij epitheelinfeclies door gregarinen en andere protozoën dikwijlsnbsp;het geval is, het eene zich ten koste van het andere heeftnbsp;ontwikkeld. Zooals reeds vroeger werd vermeld, liepen innbsp;deze gevallen de afmetingen der parasieten weinig uiteen.

Bij het onderzoek naar den bouw dezer vreemde lichamen behoeft men niet lang in het onzekere te verkeeren. fn hetnbsp;versche spierweefsel zijn deze organismen gemakkelijk metnbsp;het bloote oog te herkennen door hunne van die van hetnbsp;spiervleesch afwijkende witte of grauwwitte kleur, welke dikwijlsnbsp;door het omgevende bindweefsel een licht gele tint verkrijgtnbsp;en daarom herhaaldelijk, vooral door den inlander, met vetnbsp;wordt verward. De scherpe omlrek en de meestal zeernbsp;typische vorm kunnen echter gemakkelijk voor eene dergelijkenbsp;vergissing vrijwaren.

Praepareert men met behulp van een scherp werktuig, soms gaat het ook zeer goed met zacht stomp geweld, de parasietnbsp;van hel omgevend weefsel vrij, dan kan gemakkelijk het geheelenbsp;wezen ongeschonden worden verwijderd. Dikwijls is hiertoenbsp;eene opening ter grootte van de grootste breedte der cystenbsp;in de omgevende spieren en het bindweefsel voldoende. Doornbsp;voorzichtig met een pincet het voorwerp aan een der uiteindennbsp;aan te vatten, kan men het zonder veel moeite uit het omgevendenbsp;weefsel lostrekken. De wand wordt hierdoor tijdelijk uitgerektnbsp;doch onmiddellijk daarna weder verkort.

Niet altijd gaal de isoleering der cyste zoo glad van stapel.

Dikwijls verhindert bindweefsel, door welke oorzaak ook in de omgeving van de para.siet ontstaan, door eene innigenbsp;verbinding met den wand de anders zoo gemakkelijke bevrijdingnbsp;uit de omgeving.


-ocr page 159-

157

Het aldus geïsoleerde, meestal spoelvormige lichaam heeft eene volkomen gladde, vochtig glinsterende oppervlakte, waaraan macroscopisch geene bizonderheden vallen waar te nemen.nbsp;Van openingen, wijzende op de aanwezigheid van een maag-darmkanaal, zuignappen, geslachts-, excretieopening, enz. isnbsp;niets te bespeuren. Evenmin is men in staat hizouderenbsp;teekeningen, in verliand met een verschil in bouw der respectievelijke deelen, aan de oppervlakte te onderscheiden. Actievenbsp;bewegingen van de van de omgevende weefsels bevrijde parasietnbsp;kon ik nimmer waarnemen. Het eenige verschijnsel van dezennbsp;aard, dat men zoo vaak kan zien als men verkiest, is eenenbsp;langzame samentrekking der cyste na passieve rekking tennbsp;gevolge der vrij aanzienlijke elasticiteit van den wand. Wordtnbsp;deze overschreden, dan ontstaat een scheur, waardoor eenenbsp;slijmerige, kleurlooze, doorschijnende, half vloeibare massa tenbsp;voorschijn komt, welke wat hare consistentie betreft veelnbsp;overeenkomt met het eiwit der eendeneieren en ook den eigen-aardigen reuk dezer stof vertoont. De inhoud der cyste bestaatnbsp;voor verreweg het grootste gedeelte uit deze materie. Vannbsp;organen heh ik hierin nimmer een spoor kunnen waarnemen.

Door drukking gelukt het nimmer den geheelen inhoud der cyste te ontlasten. Zelfs hij aanwezigheid van meerdere scheuren in den wand slaagt men er niet in op deze wijze de cystenbsp;tc ledigen. Hierdoor reeds wordt het waarschijnlijk, dat hetnbsp;inwendige van het organisme niet bestaat uit eene enkele metnbsp;genoemd vocht gevulde holte, maar samengesteld is uit talloozenbsp;*loor tusschenschotlen afgesloten kleinere ruimten.

Tusschen de vingers laat zich deze stof tot draden trekken. Hare reactie is duidelijk alcalisch.

Niet overal heeft zij dezelfde eigenschappen. Eenig verschil vooral in de doorschijnendheid valt op te merken tusschen denbsp;onmiddellijk aan den wand liggende en hiermede vrij vastnbsp;samenhangende en de meer in het centrum gelegen massa.

He periphere laag is minder doorschijnend en witter dan de in hot midden gelegen stof, welke daarenboven dunner vloeibaar is.

-ocr page 160-

158

De wand beslaat uit twee duidelijk van elkander te onderscheiden lagen (Zie pl. II lig. 5—6). De buitenste bestaal uit spierweefsel met het omgevende sarcolem, een overblijfselnbsp;van de spiervezel, de binnenste uit een structuurlooze, heldernbsp;doorschijnende, elastische stof, welke geleidelijk in de lusschen-schotteu overgaal.

Hel geheele organisme vormt aldus een volkomen afgesloten cyste met dubbelen wand en half vloeibaren, op eiwit gelijkenden inhoud.

Brengt men een klein deel hiervan zonder eenig toevoegsel onder den microscoop, dan ontwaart men dat deze niet alleennbsp;uil vloeistof beslaat (Zie pl. VII fig. 47). De hoofdraassanbsp;wordt gevormd door een structuur- en kleurlooze, slijmerige,nbsp;hel licht vrij sterk brekende vloeistof, waarin tallooze,nbsp;kleine, min of meer ronde, het licht minder sterk brekendenbsp;korreltjes ronddrijven. Te zamen vormen zij een ongelijkmatig, telkens veranderend net van draden met vaak verbreedenbsp;aanknoopingspunten, waarin en waartusschen verschillendnbsp;gevormde elementen gelegen zijn. Voor verreweg helgrootstenbsp;deel bestaan deze uit halvemaan-, schuit- of sikkelvormigenbsp;lichamen van verschillende grootte, wisselende tusschen 10-14nbsp;m. m. M. lengte en 2-5 m. m. M. breedte.

Tusschen deze lichamen in vindt men in veel geringer aantal andere ronde van gemiddeld 10 m. m. M. middellijn, hoofdzakelijk bestaande uit een fijnkorrelige massa, waarinnbsp;een wisselend aantal (ik telde er veertien en meer, zeldennbsp;minder) ronde, sterk lichtbrekende, scherp begrensde hollennbsp;met blauwgroenen weerschijn (Zie pl. VII fig. 2S en 26).

Dikwijls, wanneer men behoedzaam een deel van den cysle-inhoud heeft doen uitvloeien, deze snel onder het doornbsp;waspooten gedragen dekglas, ten einde druk te vermijden,nbsp;heeft doen stroomen en daarna bij sterke vergroeiing beziel , vindt men dat een groot deel dezer ronde lichamennbsp;met glinsterende bollen het centrum vormen van een netnbsp;van sikkelvormige cellen, welke het best, wat rangschik-

-ocr page 161-

159

king

betreft, vergeleken kan worden met den bouw van een epitheelparel van hel huidcarcinoora. De pseudo-navicellen zijn oin het ronde lichaam gegroepeerd evenals denbsp;verhoornde epilheelcellen, en komen hiermede ook grofweg innbsp;vorm overeen. De sikkelvormige lichamen zijn echter niet zoonbsp;innig aan elkander verbonden als de bovenbedoelde epilheelcellen.

Een derde groep van vormelementen bestaal uit veel kleinere, concentrisch opgehouwde, sterk lichtbrekende lichamen vannbsp;onregelraatigen, inconstanten vorm en wisselende grootte. Ooknbsp;het aantal loopt zeer uiteen. Zelfs onder zooveel mogelijknbsp;gelijke omstandigheden, d. w. z. in cysten van dezelfde afmetingen en in denzelfden spierbundel gelegen, komen zij bijnbsp;gelijke behandeling nu eens bijna niet, dan eens in grootenbsp;hoeveelheden voor (zie pl. VII fig. 27—32).

Bovendien wordt de holte der cyste doorkruist door zeer fijne, dunne, dubhelbegrensde, structuurlooze vliezen, die het inwendigenbsp;van het organisme in ongelijke deelen verdeden. Dicht ofnbsp;juister onmiddellijk bij den wand en in het centrum vormennbsp;zij een dicht fijnmazig net, dat in het tusschengelegen deelnbsp;grootere ruimten afgrenst (zie pl. VI fig. 5—6).

Het dichtste weefsel door deze vliezen gevormd, bevindt zich in een vlak, hetwelk gaat door de heide uiteinden van de platnbsp;spoelvormige parasiet en de dikle-afmeting middendoor deelt.nbsp;Op overlangsche doorsneden treft men dit deel aan in elkenbsp;coupe, indien men de sneevlakte loodrecht op de breedte afme-Hng richt, terwijl in dwarse doorsneden het immer zichtbaar is.

Deze tusschenschotten gaan vaak zonder eenige verdikking in elkander over, maar vormen vooral in de uiterste peripherienbsp;on in het centrum breede knooppunten, waarin op verschillendenbsp;plaatsen reeds de aanleg van nieuwe vakjes in den vorm vannbsp;kleine onregelmatige openingen zichtbaar is.

In het ongekleurde heeld brengen deze membranen den indruk teweeg van heldere, vrij sterk het licht brekende vliezen, dienbsp;scherp afsteken tegen de meer dofmatte be.standdeelen der naastenbsp;omgeving. Het picrinezuur wordt gretig opgenomen en kleurt

-ocr page 162-

140

liet net intensief geel. In vereeniging met carmijn, in den vorm van het RANviEn’sche of WEicERT’sche picrocarmijn is mennbsp;in staat eene schoone, demonstratieve dubbelkleuring voortnbsp;te brengen. Overigens verhoudt de zelfstandigheid, waaruitnbsp;deze vliezen bestaat, zich volkomen neutraal tegenover zwakkenbsp;zuren en alcaliën. Zure anilinekleurstoffen kleuren de mazennbsp;vrij intensief, terwijl basische anilinekleurstoffen wel wordennbsp;opgenomen, doch slechts vrij los worden gebonden, zoodatnbsp;zij gemakkelijk weder kunnen worden verwijderd. Aluin-carmijn brengt slechts eene even zichtbare roode of roodvio-lette kleur te weeg. Neutrale en ammoniak-carmijn wordennbsp;gemakkelijker vasigelegd. Door baematoxyline in verbindingnbsp;met aluin, verkrijgen zij een licht blauw-violette kleur.nbsp;Sterk zwavelzuur lost de tusscbenschotten totaal en snelnbsp;op. Bij behandeling volgens de IlERxiiEiJiEii’scbe kleurme-tbode verkrijgen de membranen en de eigen wand der cystenbsp;eene duidelijk^ donker blauw-violette, terwijl de overige deelennbsp;eene bruine-okeracbtige kleur aannemen. Aanwending dernbsp;WEiGERT’sche fihrinekleuring leidt tot een negatief resultaat.nbsp;Door jodium verkrijgen zij eene geelbruine kleur, welkenbsp;gemakkelijk weder verwijderd kan worden en na toevoegingnbsp;van zwavelzuur niet in blauw overgaat. Toevoeging vannbsp;cliloorzink-jodium volgens Badelkofer brengt geene veranderingnbsp;te weeg. Unwa’s elastinekleuring heb ik met negatief gevolgnbsp;toegepast. Door Millon’s reagens werd de gebeele cyste bijnbsp;verwarming rose gekleurd. Zwavelzuur en suiker brachten eenenbsp;roode verkleuring van den wand (eigen wand) te weeg. Koper-sulpbaat met kali roepen eene schoone violette kleur te voorschijn.

Op grond der bovenvermelde reacties schijnen deze membranen te bestaan uit een met de proteïnestoffen overeenkomendenbsp;zelfstandigheid. Deze stof vormt om den cyste-inhoud een geheelnbsp;afgesloten dichten wand, welke men in tegenstelling van denbsp;nader te beschrijven omhullende lagen, als den eigen wand vannbsp;de parasiet moet beschouwen (Zie pl. VI fig. S—6).

Bij de groole en grootsie cysten toch onderscheidt men nog

-ocr page 163-

141

een buiten dezen eigen wand gelegen oniliulsel, dat gevormd wordt door eene stof, die alle kennierben der spierzelfstandig-beid vertoont, breeder is dan de vorige en veelal nog duidelijknbsp;de dwarse strepen der willekleurige spieren doel zien. Kernen,nbsp;gebeel overeenkomende met die der spieren, worden meestennbsp;tijds nog hierin aangelroffen.

Tusscben beiden in treft men eene korrelige laag aan , welke zoowel in bet ongekleurde beeld als met behulp van kleur-middelen bij sterke vergrooting geniakkelijk van de tweenbsp;andere is te onderscheiden. De eigen wand van bet organismenbsp;beslaat uit eeii glasheldere zelfstandigheid, waarin onder allenbsp;omstandigheden geen structuur te herkennen valt; het buitenstenbsp;omhulsel daarentegen vertoont in den regel de karakteristiekenbsp;teekening der dwarsgestreepte spiervezelen en in het gevalnbsp;dat deze ontbreekt en de spiermassa zich gekorreld voordoet,nbsp;zijn deze granules veel fijner dan die, welke de intermediairenbsp;laag kenmerken.

In het gekleurde beeld vallen deze verschillen nog meer in bet oog. Hiertoe bewijst vooral het picrocarmijn voortreffelijkenbsp;diensten. De intermediaii'e laag verkrijgt bij deze bewerkingnbsp;eene vrij intensieve carmijnroode kleur. De buitenste wandnbsp;daarentegen wordt roodoranje, terwijl de eigen wand der cystenbsp;door zijne intensief citroengele kleur scherp legen de beidenbsp;andere lagen afsteekt. Ook met behulp van andere kleurstoffennbsp;kan eene dergelijke differentiatie gemakkelijk worden verkregen.nbsp;Nimmer verkreeg ik echter zulke duidelijke beelden.

De voorstelling, welke ik hierboven van bet omhulsel der sarcosporidiëncyste gaf, komt met geen der vorige onderzoekers geheel overeen.

Virchow i) beeft de meest periphere laag als uit spier-ïëlfstandigheid beslaande herkend en beschreven, doch ontkende een eigen wand aan de parasiet.

0 R. ViHCHow. Die Lehre voii den Trichinen. 3® Autl. Berlin. 1866. p. 20-24.

» Archiv. fiir patliol. Anatomie. Ril. XXXII. p. 356-360.

-ocr page 164-

142

Leuckart ') daarentegen vatte het geheele omhulsel als een eigen wand der parasiet op, herkende daarin radiair verloopen-de poriênkanalen, doch ontzegde de spiermassa alle deelnemingnbsp;aan de samenstelling daarvan. Manz deelt zijne zienswijze.

Rivolta 3)^ Rainey '*), Pfeiffer ®) e. a. vatten de radiaire strepen van den wand als ciliën of fimbriae op; terwijl vonnbsp;Hessling ®) en von Siebold ’) alleen spreken van eennbsp;dikken, structuurloozen, zeer elastischen wand.

Hetgeen ik hier mededeelde, heeft alleen betrekking op de organismen in de spieren van karbouwen en koeien. Het komtnbsp;mij op grond van eigen waarnemingen en van de mij toegankelijke litteratuur waarschijnlijk voor, dat niet alle sarcosporidiënnbsp;analoog of liever volkomen gelijk gebouwde wanden bezitten.nbsp;Van daar dat ik het bovenstaande slechts heb medegedeeld innbsp;verhand met de grootere met het bloole oog goed zichtbarenbsp;cysten. Bij de kleinere toch, n. m. die, welke met het ongewapende oog nauwelijks zichtbaar zijn, heb ik wel eens eenenbsp;als ciliën imponeerende radiaire streping gevonden aan eenenbsp;der polen. Bij praeparaten, welke ik verkreeg door verdachtenbsp;spierbundels uit te pluizen in eene physiologische NaCl. oplossing of in glycerine, is het mij wel eens voorgekomen, dat innbsp;de spiermassa in de onmiddelijke nabijheid van den bovenstennbsp;top draadvormige aanhangsels zichtbaar waren, die van den

I) R, Leückabt. Die menschlichen Parasiten und die von ilinen herrühren-den Kranklieiten. It Aufl. Bd. I. 1879. 1881.

» nbsp;nbsp;nbsp;Untersuchungen über Trichina spiralis. Leipzig. 1866

p. 112.

?) nbsp;nbsp;nbsp;W. Manz. 1. c.

3) Seb. Rivolta. II medico veterinario. 1869, en Dei Parasiti vegetabili. Torino. 1884. edit. II p. 398.

i) G. Raikev. On the structure and developem. of the Cysticercus Cel-lulosae. as found in the muscle of the pig. Transact, of royal philos. society Tom. 147. 1858. pg. 111—127. Taf. X u XI.

S) Pfeiffer. 1. c.

?) nbsp;nbsp;nbsp;Th. von Hessling. 1. c.

'*) VON Siebold. 1. c.


-ocr page 165-

145

wand van de parasiel iiitgingen. Herhaaldelijk heb ik gepoogd met behulp van kleurmiddelen het waargenoniene duidelijkernbsp;zichtbaar te maken. Dit is mij echter nimmer kunnen gelukken,nbsp;in strijd met hetgeen Pfeiffer hierover heeft medegedeeld,nbsp;vooral in verhand met de kleuring door haematoxyline. Zulksnbsp;geldt niet alleen ten aanzien van de pluis-, maar ook van denbsp;gesneden praeparaten. Het is natuurlijk zeer goed denkbaarnbsp;dat de aangewende maceratie- of hardingsmiddelen een deletairennbsp;invloed uitoefenen op den lijneren houw dezer organismen.nbsp;Op grond van analogiën hij andere parasieten en van het feit,nbsp;dat vaak nog meer subtiele structuurdetails onder dezelfdenbsp;behandelingswijzen niet lijden, veeleer daardoor eerst goednbsp;zichtbaar worden, meen ik, deze mogelijkheid toelatende, daaraannbsp;toch geen al te groote plaats in te moeten ruimen. Ondernbsp;meer noodzaken mij hiertoe Woltees i) bevindingen. Metnbsp;inachtneming van alle door dezen aanbevolen cautelen hen iknbsp;er nog niet in geslaagd zekere gegevens dit punt betreffendenbsp;te verkrijgen.

Ik kan aldus het bestaan van dergelijke draadvormige aanhangsels van den wand der jeugdige sarcosporidiënscystennbsp;niet ontkennen. Mijne waarnemingen hij jonge parasietennbsp;zijn zelfs hiermede in overeenstemming. Tot nu toe ontbreektnbsp;niij nog de noodige ervaring om in deze controverse een beslistnbsp;standpunt in te nemen.

Stellig ontbreken dergelijke aanhangsels aan den wand der grootere, oudere cysten hij karbouwen en koeien.

Het meest waarschijnlijk komt mijn inziens deze opvatting '^oor, dat de parasiet in zeker stadium van ontwikkeling, denbsp;jeugdigste en kleinste vormen, wel, in andere daarentegennbsp;geen zoogenaamd flimmerkleed bezit. In de ontwikkelingsgeschiedenis van vele parasieten vindt men analogiën en geeftnbsp;deze meening in casu eene geveede verklaring voor de bestaandenbsp;legenstrijdigheden aan de hand.

Max Wolters. Die Cotijugalion und Sporenbildung bei Gregarineo» Arcldv fiir niikroskopische Anatomie. Bd. XXXVII. Hft. I. 1891.

10

-ocr page 166-

144

De inbond der cyste is, zooals vroeger reeds werd gemeld, niet overal dezelfde. Blijkt zulks reeds bij de mncrosco|)iscbenbsp;bescbouwing van de parasiet, bet microscopiscbe onderzoeknbsp;bevestigt dit volkomen. Zoowel in overlangscbe als in dwarsenbsp;coupes valt bet op, dat de bet meest naar den wand toe gelegennbsp;bolten een veel dicbteren inboud bezitten dan de centraalwaartsnbsp;gelegene niet alleen, maar bovendien ook dat de vormelementen, waaruit die inboud bestaat, ginds veel duidelijker zicbl-baar zijn dan bier.

Bij zwakke vergrootlngen, bij welke men de gebeele coupe kan overzien, verkrijgt men van de cyste den indruk eener groo-tendeels ledige, centrale bolte met tamelijk ongelijkmatigen,nbsp;breeden wand. Deze wordt teweeggebracht door grillige, scbijn-bare in- en uitstulpingen van de binnenzijde van den wand. Innbsp;de werkelijkbeid zijn zij bet gevolg der met balvemaanvor-mige licbamen propvol gevulde peripbcriscbe vakjes, die metnbsp;bunne spits toeloopende of stomp eindigende wanden krachtignbsp;afsteken legen de centrale, waarin slechts enkele fijne korrelsnbsp;met behulp van sterke lenzen zichtbaar zijn of wel meerdere zich tot kleine klompen opboopende een grooter deelnbsp;opvullen.

In de peripbere lagen nemen de sikkelvormige licbamen de meeste der aldaar aanwezige vakjes bijna geheel in, slechts weinignbsp;plaats tusscben zich overlatende. Dit geldt niet van de allerkleinste, bet dichtst aan den wand gelegen bollen. Hier bestaatnbsp;de inboud hoofdzakelijk uit ronde of meer langwerpige cellennbsp;met duidelijk kleurbare, kleine, centrale kernen en beider hyalinnbsp;protoplasma. De sikkelvormige licbamen zijn niet de eenige vormelementen, die de tweede laag van peripbere vakjes opvullen.nbsp;Zooals reeds vroeger werd medegedeeld omsluiten verscheidenenbsp;hunner vaak centrale ronde licbamen, waarin talrijke bolvormigenbsp;sterk licht brekende licbamen, met blauwgroenen weerschijn. Denbsp;door genoemde licbamen overgelaten ruimte wordt ingenomennbsp;door de heldere, eiwilacblige vloeistof met of zonder korreltjes, waarover reeds vroeger bet noodige werd gezegd.

-ocr page 167-

143

De sikkel-, schuit-, halvemaan- of niervonnige RAiNEv’sche lichamen of de pseudonavicellen hehhen niet altijd denzelfdennbsp;vorm. Dier evenals overal elders bestaan lal van morphologischenbsp;verscheidenheden, even zoovele tusschenvormeu, overgangennbsp;van de holvormige cel lot het zuivere halvemaanvorinignbsp;lichaampje, van de misvormingen natuurlijk gezwegen.

Het meest op den voorgrond tredend element van den in-houd blijft het sikkelvormige lichaam, dat door zijnen vorm de gelieele parasiet karakteriseert. Het zijn vrij graciele cellennbsp;met een dik centraal gedeelte en twee vrij smal loeloopende,nbsp;afgeronde uiteinden of polen, waaraan menige bijzonderheidnbsp;valt waar te nemen (zie pl. Vil fig. 1—10).

De inhoud dier cellen bestaal uil een helder en een korrelig gedeelte, welke ten opzichte van elkander niet altijd op dezelfde wijze zijn geplaatst, In den regel neemt de korreligenbsp;zelfstandigheid het centrum van het halvemaanvormige lichaamnbsp;in en doet zich dan voor als een vrij sterk lichlbrekendenbsp;massa, aan weerszijden overgaande in een niet korrelige,nbsp;heldere, minder sterk lichlbrekende zelfstandigheid met zwaknbsp;hlauwachtigen weerschijn. Vooral hij de jongere individuennbsp;is deze rangschikking duidelijk. Bij de oudere maakt zij geleidelijk plaats voor eene andere, waarbij de korrelige massanbsp;zich niet bepaalt tot het centrum alleen, maar zich voortzetnbsp;naar een der polen toe, niet zelden zelfs dit deel geheel inneemt. Bij de gezonde, normale vormen blijft steeds een dernbsp;polen grootendeels met de heldere slof gevuld. Andersnbsp;wordt het in pathologische toestanden, waarbij men vaaknbsp;de omgekeerde verdeeling dezer bestauddeelen kan waarnemen.

Hierbij hoopt zich de heldere massa soms in het centrum op, nmgeven door de korrelige zelfstandigheid, welke alsdan hetnbsp;overige deel van hel IlAi.vEv’sche lichaam opvull. In velenbsp;gevallen verdwijnt dan levens de scherpe afsclieiding lusschennbsp;Je beide zelfstandigheden, zoodat de korrelige massa geleidelijknbsp;in de heldere overgaat en aldus de geheele inhoud van hetnbsp;sikkelvormig lichaam een gekorreld aanzien verkrijgt.

-ocr page 168-

146

In de grooUe en het aantal der korrels treden vele verscheidenheden op. Nil eens is de geheele massa fijn gegranuleerd en zijn de korreltjes nagenoeg alle van dezelfde grootte, dannbsp;eens wisselen korrels van verschillende grootte elkander af,nbsp;plaatsen zich de grootste om de kleinere, of wel vormen denbsp;eerste van het overige deel duidelijk afgescheiden groepen.

Soms vindt men ze uitsluitend in de grensvlakken tnsschen de heldere en gegranuleerde zelfstandigheid.

Onder de korrels bezitten eenige van de grootere meestal de eigenschap om het licht weinig door te laten, zoodat zijnbsp;alsdan den indruk maken van donkere op pigment gelijkendenbsp;lichamen.

Niet zelden wordt het centrum der korrelige zelfstandigheid ingenomen door een enkel ellipsoïdvormig lichaam, dat doornbsp;eene heldere zone van de omgevende korrelige massa wordtnbsp;begrensd en zoo den indruk maakt van een kern. In anderenbsp;gevallen plaatsen zich twee of meer der grootste korrels innbsp;het middenste deel, en zijn alsdan ook door eene soortgelijkenbsp;zone van sterker het licht doorlatende zelfstandigheid van denbsp;omgeving afgescheiden, bestaat hier eene analogie met denbsp;heldere om den kern der amoeben, infusoriën en andere proto-zoën gelegen protoplasmalische laag, waarin hoofdzakelijk denbsp;functie der spijsvertering wordt gelocaliseerd ?

Behalve deze eigenaardige op kernen gelijkende voorwerpen, is het mij nimmer gelukt het bestaan van dit vormhesland-deel in het protoplasma der pseudonavicellen aan te toonen.nbsp;Kleurmiddelen en chemische reagentia, als azijnzuur enz., dienbsp;gewoonlijk hiertoe worden aangewend, brachten ons niet veelnbsp;verder. Naar een door een duidelijken, scherpen wand begrensdnbsp;lichaam, opgehouwd nit een van het overige plotoplasma zichnbsp;differenlieerende massa met of zonder andere vormelementen,nbsp;heb ik tot nu toe te vergeefs gezocht.

De in het centrum opgehoopte korrels maken op het eerste gezicht wet den indruk van kernen. Er zijn echter na het

-ocr page 169-

147

voorgaande en op grond der volgende waarnemingen niet veel redenen om Iien daarmede op eene lijn te stellen.

Bij de normale, gezonde en jeugdige sikkelvormige lichamen ontbreken vacuolen. Wel trof ik dikwijls en dan alleen innbsp;de grootste, heldere, meestal door korrelige massa omgeven,nbsp;meer of min ronde vlekken aan, die met eene heldere, vloeibare zelfstandigheid waren opgeviild, doch nimmer nam iknbsp;daarin pulsaties waar of gelukte het mij daarin vormveranderingen te conslateeren, zoodat ik deze inconslanle bevindingennbsp;liever toeschrijf aan eene eigenaardige verdeeliug der korreligenbsp;massa in de cel. Bovendien ontbrak hieraan de bij vacuolennbsp;zoo kenmerkende scherpe begrenzing van den onitrek.

Ware, duidelijk en gemakkelijk herkenbare vacuolen vond ik slechts bij degeneratietoestanden aan en hier vaak innbsp;groeten getale (zie pl. Vil fig. 11—20).

In de heldere zelfstandigheid treft men niet zelden ronde sterk licht brekende lichamen aan. Meestal bevinden deze zichnbsp;aan een of heide polen, doch altijd is er slechts een exemplaarnbsp;aan een der uiteinden zichtbaar. AVelke beteekenis deze voorwerpen hebben, zal ik niet wagen te beslissen; slechts dit nog, datnbsp;zij alleen in de jongste halvemaanvormige lichamen voorkomen.

Het protoplasma dezer lichamen wordt naar de peripherie toe begrensd door een wand, welke alleen aan de buitenzijdenbsp;als een scherp geleekende lijn zichtbaar is. In het verschenbsp;praeparaal doet dit omhulsel zich voor als een van buiten naarnbsp;binnen toe wegsmeltend lichaam , dat naar alle waarschijnlijkheidnbsp;uit dezelfde stof is opgehouwd als het overige protoplasma.

Door middel van alcohol gelukt het dezen waud van den inhoud af te scheiden, doordat ten gevolge der inwerkingnbsp;Van dit reagens de wand zich van het protoplasma losscheurtnbsp;en als een vliesvormig zakje te voorschijn treedt. De scheurnbsp;ontstaat constant aan een der polen, zoodat de wand zichnbsp;om den inhoud teriigtrekkeude, dezen daaruit schijnbaar naarnbsp;buiten drukt.

Nog duidelijker wordt dit verschijnsel, indien men eene


-ocr page 170-

148

verduiulc alcoliolische oplossing van de een af andere basische anilinekleurstof op de pseudonavicellen laat inwerken. Hierdoor maakt zich de wand eveneens van den inbond los,nbsp;doch wordt deze bovendien sterk gekleurd, terwijl het celvliesnbsp;dit in veel mindere mate doet, waardoor het contrast tusschennbsp;beide celbestanddeelen des te meer in het oog springt. Denbsp;plaats, waar de scheur in den wand ontstaat en waaruit denbsp;celinhoud zich ontlast, is constant dezelfde en kan daaromnbsp;van te voren met zekerheid worden bepaald.

In de jeugdige RAisEv’sche lichamen hehhen de beide polen zooveel overeenkomst in vorm, dat het bij de alsdan gewoonlijknbsp;zuivere centrale ligging der korrelige zelfstandigheid nietnbsp;mogelijk is ze van elkander te onderscheiden. Slechts de aanwezigheid van een hierboven reeds beschreven sterk licbl-hrekend lichaam in de heldere poolzelfstandigheid of eenenbsp;asymetrische ligging der twee morphologisch verschillende he-standdeelen van den inhoud kunnen bepaalde kenteekenennbsp;verschaffen (zie pl. VII fig. 1).

In de andere halvemaanvormige cellen treden duidelijke veranderingen van den omtrek op, die in den regel samenvallen met goed zichtbare wijzigingen in de heldere zelfstandigheid.

De vormverandering komt tot stand door dat een der polen aanvankelijk stomper en plomper wordt dan de andere, ennbsp;spoedig hierna een konisch toeloopend uiteinde verkrijgt.nbsp;Gelijktijdig met deze wijzigingen in den vorm verdicht zichnbsp;de heldere inhoud in die pool; zij wordt donkerder, beternbsp;zichtbaar en contraheert zich, waardoor de aldus gevormdenbsp;topkegel schijnbaar ledig schijnt en dit gedeelte door eenenbsp;scherpe lijn van de heldere massa wordt afgescheiden (zie pl. VIInbsp;lig. % 3, 4—10).

Inmiddels is in de andere pool niet alles bij het oude gebleven, doordat in de hierin aanwezige heldere zelfstandigheid een of meerdere groote ei- of cirkelronde, heldere vlekken ontstaan, welke centraalwaarts door de korrelige massa wordennbsp;begrensd, terwijl naar de peripheric toe een klein residu van

-ocr page 171-

149

de heldere stof iii sikkelvorm is overgebleven, Dikwijls verandert levens hel heldere deel van den inhoud in een fijnkorrelige massa, welke echler nimmer zulke groole korrels ver-loonl als de üors|gt;ronkelijke korrelige slof. Hierdoor wordt de afscheiding dezer heslanddeelen minder scherp of verdwijntnbsp;zelfs vaak geheel, zoodat de Iieldere vlekken als het ware in denbsp;korrelige massa zijn uitgeslrooid.

In de eene helft van de pseiidonavicel, welke een konisch toeloopenden top bezit, heeft weldra eene tweede veranderingnbsp;plaats in het heldere, thans verdichte gedeelte van den inhoud.nbsp;De gelijkmatig getingeerde materie verdeelt zich in afwisselendnbsp;heldere lagen, waardoor dit gedeelte van het protoplasma eennbsp;duidelijk gestreept aanzien verkrijgt, dat het best vergeleken kan worden met de slreping der willekeurige spier-vezelen. Hier echler is zij veel fijner en daarom eerst metnbsp;behulp van zeer sterke lenzen zichtbaar te maken (zie pl. VIInbsp;lig- 6—10 en pl. IV lig. t).

Het aantal dier afwisselende heldere en donkere lagen en ook de richting, waarin zij verloopen, zoowel ten opzichtenbsp;van de lengte-as van het llainey’sche lichaam als ten opzichtenbsp;van elkander komt mij voor niet constant te zijn (zie pl. IV fig. 1).

Meestal plaatsen zij zich loodrecht op de lengte-as, en schijnen alsdan de heldere zelfstandigheid in even zoo velenbsp;schijfjes te verdeden. In andere gevallen maken zij met denbsp;grootste as verschillende hoeken. In nog andere zag ik eennbsp;deel dier stre[ien de lengte-as onder een anderen hoek snijdennbsp;dan hel overige gedeelte, zoodat zij elkander op verschillendenbsp;wijzen snijden of kruisen. Enkele malen, doch dit steedsnbsp;Idj klaarblijkelijk gedegenereerde vormen, liepen zij zelfsnbsp;evenwijdig aan de lengte-as van het halvemaanvormig lichaamnbsp;ef verliepen de strepen uit de hovenste helft juist tegengc-sleld aan de andere. In hoeverre in al de gevallen, die vannbsp;'iel gewone beeld afwijkende teekeningen verloonen, degene-i’atieve invloeden eene rol spelen, laat ik voorloopig in hetnbsp;utidden.

-ocr page 172-

150

Evenmin, constant is de onderlinge afsland der strepen, of juister de dikte der verschillende daardoor begrensde ruimten. Vaak wisselen lichtere en donkere gedeelten, beidenbsp;van nagenoeg gelijke breedte, elkander regelmatig af en zijnnbsp;alsdan zoo dicht aaneengesloten, dat het tellen der fijnenbsp;strepen hoogst bezwaarlijk wordt. Dezen toestand trof ik innbsp;de normale, gezonde pseudonavicellen als den meest constantnbsp;voorkomenden aan. In andere gevallen neemt de onderlingenbsp;afstand der strepen toe en het aantal zoodanig af, dat dit zondernbsp;eenige moeite kan worden vasigesteld. Ook deze schijnennbsp;naar het mij voorkomt niet tot de gezonde, normale vormennbsp;gerekend te mogen worden.

Tegen de'juiste bepaling van het aantal strepen verzet zich bovendien nog eene andere moeilijkheid, welke zich herhaaldelijk voordoet. Alle strepen toch strekken zich niet over denbsp;geheele breedte van het sikkelvormig lichaam uit, maar zijnnbsp;slechts over een deel daarvan goed zichtbaar. Dit is vooralnbsp;het geval daar, waar deze gestreepte massa overgaat in denbsp;korrelige zelfstandigheid, omdat hier de strepen zich voor eennbsp;deel in de korrels verliezen, voor een ander deel langs dennbsp;celwand nog wel doch moeilijk te herkennen zijn en allengsnbsp;in lengte afnemen.

In mindere mate is zulks ook het geval met de uiterste, bovenaan geplaatste strepen, vooral dan wanneer zij hoeksnbsp;geplaatst zijn op het grensvlak van kegelvormigen top en heldere zelfstandigheid.

Gewoonlijk telde ik er zes tot acht, dikwijls echter meer, zelden minder, en meer dan eens is het mij voorgekomen, dat hijnbsp;twee achtereenvolgende tellingen hij hetzelfde Rainey’schenbsp;lichaampje kort na elkander verschillende resultaten werdennbsp;verkregen. De oorzaak hiervan moet in een zoo aanstondsnbsp;nader te vermelden omstandigheid worden gezocht.

Bij aanwezigheid dezer eigenaardige teekening in het kegelvormig toeloopend uiteinde van het sikkelvormig lichaam heb ik nimmer eenige hiermede overeenkomstige richels van den

-ocr page 173-

151

wand kunnen aantoonen; daarom heb ik hierboven sleeds van eeiie differentiatie van het protoplasma gesproken.

De opeenvolging der door mij hierboven beschreven veranderingen in den inhoud der sikkelvormige lichamen heb ik aldus gemeend voor Ie moeten stellen, omdat hij de kleinste lichamennbsp;niets van dezen aard valt op te merken, de grootere daarentegen eerst voor een deel, later sleeds meer en meer dennbsp;beschreven bouw verloonen, en in cultuurproeven na eenigennbsp;tijd alle pseudonavicellen deze kenmerken dragen. Dikwijlsnbsp;gebeurde liet, dat de geheele uit den wand bevrijde inhoudnbsp;alleen uit halvemaanvormige lichamen bestond, welke aan hetnbsp;spits toeloopende uiteinde deze karakteristieke teekening bezaten.nbsp;Dit laatste was het geval hij de grootste cysten.

De pseudonavicellen bezitten eene duidelijke eigen beweging, welke evenwel niet ten allen tijde zichtbaar is.

Onmiddellijk na de ontlasting van den inhoud der cyste heb ik ze slechts zelden in beweging aangetroffen. Althans hij dienbsp;uit koeien en karbouwen is dat het geval. Bij die uit hetnbsp;spiervleesch der versch gedoode ratten heb ik deze bewegingnbsp;nimmer gemist.

Ik heb evenwel in de enkele gevallen, waar ik eene duidelijke beweging der sikkelvormige lichamen onmiddellijk na het verlaten der cyste heb w'aargenomen, opgemerkt, dat het vleesch,nbsp;waarvan deze sarcosporidiën afkomstig waren, zeer verschnbsp;was. Deze waarneming en andere , straks nader te beschrijven,nbsp;sterken mij in het vermoeden, dat wellicht de pseudonavicellennbsp;der rund- en huffel-sarcosporidiëu in daaraan beantwoordendenbsp;ontwikkelingsstadia altijd eene eigen beweging bezitten. Denbsp;hier bedoelde bewegingsverschijnselen schijnen slechts aannbsp;sikkelvormige lichamen van bepaalde grootte eigen. In zeernbsp;jonge, kleine sarcosporidiëncysten zag ik ze nimmer, in denbsp;andere, grootere meestal.

Dikwijls gelukte het mij de beweging te voorschijn te roepen, wanneer zij er in den beginne niet was, door het praeparaatnbsp;of de cyste gedurende eenigen tijd op lichaamstemperatuur tenbsp;houden. Indieu het vleesch, waarin de parasieten zitten, niet

-ocr page 174-

löf

te lang

aan den invloed der onlltinding was Moolgesteld geweest, en gedurende niet al Ie langen lijd van de licliaainswarnitenbsp;verstoken, kon ik nagenoeg allijd in daartoe geschikte medianbsp;bewegingen in het meerendeel der halvemaaiivormige licluiuiennbsp;opwekken.

De bewegingen der pseudonavicellen zijn vrij samengesteld, en beslaan behalve uit een voortgaaude van het gebeele lichaamnbsp;uit eenc roleerende en bovendien uit een beweging van enkelenbsp;gedeelten. De draaiende beweging beeft niet allijd om denbsp;zelfde as en in denzelfden zin plaats, en doet zich voornbsp;zoowel als eene omwenteling om de lengte-as van bet Rainey’scbenbsp;lichaam als eene kanteling van bel gebeele liebaam om denbsp;koorde, welke men tusseben de beide toppen van bet sikkelvormig celletje kan trekken, terwijl eene rotatie geschiedt innbsp;bet vlak van bet lichaam om bet middenpunt van den cirkel,nbsp;waarvan de kromming van het liebaam een segment is.

Het deel van het liebaam, dat zijnen vorm veranderen kan, is juist dat, waarin bet gestreepte protoplasma wordt aangetroffen en dat bovendien kenbaar is aan het konisch toeloopendnbsp;uiteinde (zie pl. IV pg. 2).

Dit kegeltje sluipt zich in en uit, of verplaatst zich als een voelhoorn naar alle zijden en gaat doorgaans de beweging vannbsp;bet gebeele liebaam vooraf. Doorgaans, doch niet allijd, daar ooknbsp;bij stilstaande halvemaanvormige lichamen de in- en uitstulpingen kunnen worden w'aargenomen. Met de punt van dennbsp;kegel wijst bet de richting aan, waarin de reactie zal gesebie-

en aebterwaartsebe beweging van dit deel

ge-

deu. De voor

sebieden actief met regelmatige intervallen, dus rbylhmiscb, ook wanneer het overige gedeelte van bet liebaam stilstaat, en passief,nbsp;wanneer gedurende de voortschrijdende beweging de cel legen eennbsp;weerstand aansloot, b. v. voorwerp- of dekglas of een andernbsp;balvemaanvormig lichaam. Onmiddellijk na de passieve retractienbsp;volgt echter eene extensie en verandert de richting der beweging.

De voorlscbrijdende beweging beeft op de volgende wijze plaats. Het konisch toeloopend uiteinde beschrijft met de punt

-ocr page 175-

133

eeu cirkel in een vlak loodrecht op de lengle-as van het lichaam, gevolgd door het streepvormig gedeelte. Dit volgt de bewegingnbsp;van de punt en veroorzaakt daardoor eene rotatie van hetnbsp;geheele Raiiiey’schc lichaam, zoodat ten slotte slechts hel anderenbsp;pooleinde tijdens deze wenteling op zijne plaats blijft. Een der-gelLjken hollen trechter beschrijvende, verplaatst zich de geheelenbsp;cel voorwaarts om na een korten tijd tot rust te komen ennbsp;dan weer plotseling verder te gaan. Hierbij hebben locomolienbsp;en rotatie steeds gelijktijdig plaats.

Eene voortgaande beweging zonder gelijktijdige wenteling geschiedt bij de draaiing in eeu vlak. Hierbij blijft hel eenmaalnbsp;in beweging zijnde lichaam in hetzelfde vlak, doch verplaatstnbsp;zich in toto over den oinlrek van een cirkel, welke bepaaldnbsp;wordt door den kronuningsradius van de pseudonavicel zelve.

Ook de wenteling van hel lichaam om de lijn tusschen zijne beide toppen als as gebeurt zonder eene rotatie om zijnnbsp;eigen as.

De vormverandering, welke het konisch toeloopende uiteinde vertoont, blijft lot dit deel beperkt. Het overige gedeelte vannbsp;hel lichaam behoudt den eens aangenomen vorm. Op grondnbsp;hiervan zou men in verzoeking kunnen komen om alleen aan

dit gedeelte van den wand Zulks strookt echter niet met de werkelijkheid, daar herhaaldelijk een zelfs dubbelgevouwen sikkelvormig lichaam ondernbsp;mijne oogen den oorspronkelijken vorm herwon.

Tijdens deze bewegingen verandert de onderlinge afstand der strepen in de heldere massa. Ik meen opgemerkt tenbsp;hebben, dat bij de beweging van den kegelvornhgen top naarnbsp;rechts aan den linkerwand der cel de onderlinge afstand dernbsp;strepen grooler, aan den rechterwand kleiner werd en omgekeerd, terwijl vóór de voortschrijdende beweging begint, dienbsp;afstand kleiner dan tijdens de beweging is.

Zoo heb ik ook waargenomen, dat de centrale korrelige massa eene vormwijziging ondergaat, doordat de daarin uil-loopende strepen nu eens zichtbaar, dan eens bedekt worden.

eenige elasticiteit toe te kennen.

-ocr page 176-

154

Eene verplaatsing dezer zelfslandiglieid zonder saniengaande vormverandering kan natuurlijk hetzelfde ten gevolge hebben.

Deze zijn de omstandigheden, waarop ik hierboven doelde bij de vermelding der moeilijkheden, welke zich voor kunnennbsp;doen bij de bepaling van het juiste aantal strepen.

Met elke beweging gaat aldus gepaard eene gedeeltelijke verandering van inbond en wand van de pseudonavicel.

Van waar ten slotte de aanstoot tot beweging uitgaat, zal ik niet wagen te beantwoorden. Het schijnt mij toe, dat eenenbsp;geringe verplaatsing der korrels van de korrelige massa denbsp;beweging van het geheele lichaampje inleidt. Maar al wordtnbsp;hierdoor eene weinig zekere localisatie der eerste bewegingsverschijnselen verkregen, de oorzaak blijft duister.

Licht en lucht, deze groote prikkels tot beweging, schijnen hierbij slechts eene ondergeschikte rol te spelen. Van meernbsp;invloed is, zooals uit het medegedeelte blijken kan, denbsp;warmte.

Naar ciliën heb ik herhaaldelijk gezocht. In het versche praeparaat heb ik ze nimmer kunnen vinden. Tijdens denbsp;voortbeweging en den stilstand was het mij niettegenstaandenbsp;de grootste oplettendheid niet mogelijk trilharen te zien. Denbsp;aard der voortschrijdende beweging pleit niet voor het bestaannbsp;van trilharen als motoren van de cel. Toevoeging van zeernbsp;fijn verdeelde karmijnkorrels in de vloeistof, waarin de halvemaanvormige lichamen zich bewegen, ten einde de bewegingnbsp;der vloeistofdeeltjes heter zichtbaar te maken, bracht mijnietnbsp;verder.

Toch heb ik in versch uit de cyste ontlaste stilstaande pseudonavicellen soms aanhangsels aangetroftën, die als lange,nbsp;dunne draden van uit een of heide uileinden zich in het omgevende medium voortzetten, 'en door geringe heen en wedernbsp;gaande bewegingen hunne aanwezigheid verrieden. Een enkelennbsp;maal heb ik zelfs Rainey’sche lichamen gezien met twee dergelijke uitsteeksels aan den kegelvormig toeloopenden top (zienbsp;pl. VII lig. 10).

-ocr page 177-

Gedachtig aan de door Balbia,m i) bij de niyxosporidiën der vissclien voor het eerst waargenomen losspringende spiralen,nbsp;heh ik hij de waarneming dezer draden gedacht aan overeenkomstige organen in de pseudonavicellen, en gelet op de al ofnbsp;niet aanwezigheid der protoplasmastreping. Altijd waren zijnbsp;echter onveranderd voorhanden.

Anders is het bij de duidelijk gedegenei’eerde sikkelvormige lichamen. Hierbij vond ik eene opvallende vermindering vannbsp;het aantal strepen niet alleen, maar ook eene toeneming vannbsp;den ouderlingen afstand, soms zelfs totale verdwijning. Innbsp;hoeverre een verband, van welken aard ook, tusschen dezenbsp;verschijnselen bestaat, zal ik niet w'agen te beslissen. Innbsp;deze gevallen trof ik vaak draadvormige uitsteeksels aan hetnbsp;konisch toeloopende einde aan, welke meestal recht en in dennbsp;regel veel korter waren dan die hij de gezonde pseudonavicellennbsp;waargenomen (zie pl. VII pg. 23 en 24).

Met behulp van kleurstoffen gelukte het constant draadvormige elementen zichtbaar te maken, zooals hierboven beschreven werden. Als de voor dit doel meest geschikte reagentia hehnbsp;ik leeren kennen de waterige oplossingen van fuchsine, bereidnbsp;uit eene geconcentreerde alcoholische oplossing. Na toevoegingnbsp;van deze oplossing ziet men na korteren af langeren tijdnbsp;regelmatig een langen, dikwijls eenige malen om het sikkelvormig lichaam gewondenen, fijnen draad te voorschijn komen,nbsp;welke steeds in een rond knopje eindigt en door eene eigenaardige trillende beweging gemakkelijk opvalt. De lengte vannbsp;dezen draad bereikt niet zelden het drie- tot vijfvoud van dienbsp;van het halvemaanvormige lichaam, en maakt in geslreklennbsp;toestand den indruk eener lange, fijne, gebogen lijn.

Onder deze omstandigheden was het mij niet mogelijk het lot der strepen in de heldere zelfstandigheid nategaan. Iknbsp;vond ze regelmatig onzichtbaar geworden of verdwenen,nbsp;zooals trouwens altijd hij kleuring geschiedt.

D Baleiani. 1. c.

-ocr page 178-

1S6

Door toevoeging van zuren ol' alcaliën bij bel versche prae-paraat viel mij nimmer bet geluk ten deel uit de strepen van bet protoplasma ciliën te zien ontslaan, zooals Balbiajü ') uitnbsp;de lopspiralen der myxosporidiën zag gebeuren.

Herhaaldelijk beb ik beproefd met behulp van Loeffler’s ciliënkleuring nadere gegevens te verkrijgen. Het resultaat

was niet bevredigend.

draadvormige aanhangsels blijve

Het al of niet bestaan van een causaal verband tusscben de proloplasmaslreping en denbsp;voor bet oogenblik onbeslist.

De beweging der pseudonavicellen is eene vrij trage. Dij de gewone kameiiemperatuur, bier ongeveer 30-G, verplaalsennbsp;zij zich, zooals volgt uit de berekening van bet gemiddeldenbsp;uit een tiental waarnemingen, over een afstand overeenkomendenbsp;met de halve lichaamslengte, d. i. 6 a 7 m. lo. M. Bij denbsp;temperatuur van bet lichaam zijn de bew'egingen sterker, dochnbsp;bereikt de verplaatsing zelden bel dubbele.

De duur der beweging loopt zeer uiteen. Ik beb Rainey’scbe lichamen waargenomen, welke na korten tijd — een k war tuurnbsp;en korter — hunne bewegingen staakten. Daarentegen is betnbsp;mij berhaaldelijk gelukt bij lichaamstemperatuur die bewegingen

gedurende vier


en twintig


uren en langer te vervolgen in


Met

hangende druppelculturen of in Ziegler’sche kamers.

absolute zekerheid de oorzaken bier te vermelden, waaraan deze verschillen moeten worden toegeschreven, gaat bovennbsp;mijn bereik. Onder de vele hierop van invloed zijnde factorennbsp;ken ik aan de samenstelling van bet medium, waarin belnbsp;onderzoek plaats vond, en aan de temperatuur hiervan dennbsp;groolsten invloed toe.

Tegenover verschillende reagentiën verhouden de pseudona

vicellen zich verschillend. Water werkt deletair op baar in. In deze vloeistof gebracht, zwellen de halvemaan-


-ocr page 179-

157

vormige lichamen oogenhlikhelijk op cn worden na vrij korlen tijd geheel onzichlhaar. In de gebruikelijke physiologischenbsp;keukenzout-oplossing behouden zij evenmin den normalen vorm.nbsp;Zij zwellen weldra op onder verkorting en verhreeding vannbsp;het lichaam, afronding der uiteinden en verandering van denbsp;onderlinge verhouding tusschen de heide hestanddeelen vannbsp;het protoplasma, zoodanig dat heide zelfstandigheden diffuusnbsp;in elkander overgaan en over het geheele cellichaam wordennbsp;verspreid. In eene chloornatrium-oplossing van l°/o komen denbsp;veranderingen eerst na verloop van eenigen tijd voor den dag.nbsp;Het sikkelvormig lichaam schrompelt van lieverlede ineen,nbsp;de korreling wordt duidelijker en de heldere zelfstandigheidnbsp;trekt zich ouder vorming van vacuolen samen. De humornbsp;aquus uit den oogbol van het rund is niet geheel indifferentnbsp;voor deze lichamen, daar hierin na eenigen lijd vormveranderingen optreden, die met de vorige overeenkomen. Beternbsp;voldoet een mengsel van gelijke deelen physiologische keuken-zoutoplossing en vocht uit de voorste oogkamer van runderen.nbsp;Hierin behouden zij de eigenschappen, die zij in hun natuurlijk medium bezitten.

Hier heb ik de pseudonavicellen hij lichaamstemperatuur gedurende een etmaal en langer onveranderd kunnen houden.

Onverdunde glycerine doet deze lichamen bijna onmiddellijk totaal verschrompelen. Aluin oefent in l®/^ oplossing in mindere mate denzelfden invloed uit. Osmiumzuur in oplossingennbsp;van verschillende concentratie brengt analoge vormveranderingen te weeg en doodt het organisme bijkans oogenhlikkelijk.nbsp;Osmiumzure dampen w'erke)i op dezelfde wijze op de sikkelvormige lichamen in.

Jodium in joodkaiium opgelost als Lugol’sche vloeistof of nog meer verdund, kleurt onder vormverandering, n. m. verhreedingnbsp;en verkorting met afronding der uiteinden en verandering in dennbsp;houw van hel protoplasma, de korrelige massa bruinrood, terwijl de overige inhoud en de wand een geelbruine kleur aannemen. Voegt men hierna zwavelzuur in 1% oplossing toe,

-ocr page 180-

158

dan ontkleuren wand en heldere zelfstandigheid zich spoedig, terwijl de korrelige zelfstandigheid hare kleur in eene lichtviolette verandert. Bij meerderen aanvoer van het verdundenbsp;zuur, alcohol of water verdwijnt zij. Door Radlkofer’snbsp;chloorzinkjood worden de sikkel vormige lichamen snel opgelost.nbsp;Van een door dit reagens op wand of inhoud te weeg gebrachtenbsp;kleursverandering valt aldus niets te melden.

Alcohol, zelfs in zeer zwakke oplossingen, brengt eene dusdanige ongelijkmatige samentrekking der verschillende bestand-deelen te weeg, dat de wand zich van den inhoud scheidt en afzonderlijk duidelijk zichtbaar wordt.

Azijnzuur oefent op de pseudonavicellen den op andere dierlijke cellen bekenden invloed uil. Een duidelijke, scherpnbsp;begrensde kern heb ik ook met behulp van dit reagens nietnbsp;aan kunnen toonen.

Picrinezuur kleurt het Raiuey’sche lichaam onder schrom-peling intensief geel.

Zwakke oplossingen van kaliumhydraal doen de sikkelvormige lichamen spoedig zoodanig zwelleti, dat zij bersten. De inhoud ontlast zich hierbij constant door het spits toeloopendnbsp;uiteinde.

Sterk salpeterzuur kleurt het protoplasma licht geel. Eene afzonderlijke kleuring van den wand heb ik niet waargenomen.

Geconcentreerd zwavelzuur vernietigt binnen zeer korten tijd het sikkelvormig lichaampje onder opzwelling en vervloeiing.

De reagentia, gewoonlijk tot het opsporen der proteine-ver-hindingen aangewend, geven zonder uitzondering positieve resultaten. Over de roodbruine kleur der centrale korreligenbsp;massa en de geelbruine van het overige gedeelte van het lichaamnbsp;hij toevoeging van eene jodiumoplossing, deelde ik hierboven reedsnbsp;het noodige mede. Eveneens maakte ik gewag van het effect dernbsp;inwerking van geconcentreerd salpeterzuur, dal door ammoniaknbsp;hieraan toe te voegen nog kan worden versterkt. MetMillon’snbsp;reagens verkreeg ik in den regel eerst bij verwarming een

-ocr page 181-

1S9

rozeroode kleur. De Trommer’sclie reactie met kopersulphaal en kali bleef wel eens uil en kwam gewoonlijk slechts zwaknbsp;voor den dag, terwijl zwavelzuur en suiker constant na kortennbsp;lijd de roode verkleuring van het lichaampje te voorschijnnbsp;riepen.

Op grond dezer chemische reacties moet, mijns inziens, worden aangenomen dat het sikkelvormige lichaam in hoofdzaak is opgehouwd uit proteinestoffen. De wand, waarvannbsp;vroeger medegedeelde waarnemingen het reeds waarschijnlijknbsp;maakten, dat hij als eene verdichting van de huitenste laagnbsp;van den inhoud dient te worden beschouwd, komt ook walnbsp;de reacties betreft met den inhoud overeen, zoodat hierdoornbsp;de waarschijnlijkheid dezer opvatting wint.

De chemische samenstelling van het grootste deel der korrels uit de korrelige zelfstandigheid verschilt niet van die van hetnbsp;overige protoplasma. Een kleiner deel, n. m. de donkere groo-lere korrels in sommige pseudonavicellen, schijnt wegensnbsp;hunne grootere resistentie tegenover sterke zuren en alcaliënnbsp;en wegens hunne meer geprononceerde kleur tot de pigmenten te belmoren.

In de meeste gevallen komen de reacties der heldere en korrelige zelfstandigheid van het protoplasma, zooals uit helnbsp;bovenstaande blijken kan, met elkander overeen. Toch isnbsp;eene algeheele gelijkstelling der cliemiscbe samenstelling vannbsp;loeide celhestanddeelen niet geoorloofd. Immers hel jodiumnbsp;kleurt het korrelige centrale deel van het protoplasma andersnbsp;de heldere zelfstandigheid. Bovendien wordt de bruinenbsp;kleur veel hardnekkiger door de korrelige massa vastgehoudennbsp;dan de rest, hetgeen gebleken is bij de uitspoeling met waternbsp;de jodium-inwerking. Voorts is de violette kleur bij toe-''oeging van zwavelzuur na jodium alleen aan de korreligenbsp;quot;lassa eigen.

duidelijker komen deze verschillen voor den dag bij de '''anwending der gebruikelijke kernkleurende stoffen, als karmijnnbsp;kaeraaloxyline. Meestal worden door deze kleurstoffen de

n

-ocr page 182-

160

polen intensief, het centrale deel slechts weinig of in het geheel niet gekleurd, terwijl in de gevallen waarin anderenbsp;verhoudingen tusschen de gekleurde gedeelten bestaan, ook denbsp;verdeeliiig van de heldere en korrelige zelfstandigheid in denbsp;cel hiermede blijkbaar overeenkomt,

De meeste basische anilinekleurstotfen verhouden zich op analoge wijze tegenover de verschillende beslanddeelen dernbsp;pseudonavicel, met dit verschil echter dat nimmer de korreligenbsp;massa geheel ongekleurd blijft, zoodat het verschil in tinctienbsp;tusschen de beide bestanddeelen van het protoplasma niet zoonbsp;in ’t oog springt als bij de haematoxyllne- en karmijnkleuring.

Het bovenstaande geldt alleen van geharde praeparaten. Versche, nog levende sikkelvormige lichamen laten zich met car-mijn en haematoxyline-oplossingen nagenoeg niet, met neutralenbsp;oplossingen van anilinekleurstolfen slechts zeer moeilijk kleuren.

Dit woord neutraal vatte men hier op in den zin van onschadelijk ten opzichte van de levende cel. Dit heb iknbsp;getracht te bereiken door in het reeds genoemde mengsel vannbsp;gelijke deelen physiologische NaCI. oplossing en humor aquusnbsp;slechts zulke geringe hoeveelheden der anilinekleurstoffen innbsp;water opgelost of in poedervorm toe te voegen, dat het mengselnbsp;dientengevolge eene duidelijke, doch slechts lichte kleur verkrijgt.nbsp;Overbodig schijnt mij haast de vermelding toe, dat op den duurnbsp;ook deze vloeistoffen uadeelig op de Uainey’sche lichamennbsp;inwerken en alsdan dezelfde verhoudingen worden geboren alsnbsp;bij de reeds afgestorvene of geharde halvemaanvormige lichamen.

Bij de kleuring der pseudonavicellen, welke nog normaal zijn, heb ik herhaaldelijk op kunnen merken, dat bet korreligenbsp;protoplasma en de celwand de kleurstof het eerst opnemen,nbsp;bij uitspoeling deze echter ook het snelst afstaan. Een verschijnsel dat bij andere rnici’o-organismen dikwijls kan wordennbsp;waargenomen.

De zure anilinekleurstoffen brengen eene diffuse kleuring der sikkelvormige lichamen te weeg.

Van de overige bestanddeelen van den inhoud der sarcospo-

-ocr page 183-

161

riJiëncyste valt nog Ie vermelden, dat de glinsterende hollen niet blauwgroenen weerschijn, die in groot aantal in denbsp;boven beschreven, bolvoruiige cellen voorkomen, geene kleurstoffen opnemen en zeer resistent zijn tegenover de hierbovennbsp;vermelde chemische agentia , terwijl het overige gedeelte vannbsp;het cellichaam zich op analoge wijze gedraagt als het protoplasmanbsp;der Uainey’sche lichamen. De vrije, onregelmatig gevormde,nbsp;kleine korrels worden gemakkelijk gekleurd.

Jk heb mij verder de vraag gesteld, welke geschiedenis de sarcosporidiën, als Individuen beschouwd, hebben en welkenbsp;de lotgevallen der hestanddeelen van den cyste-inhoud zijn,nbsp;ten einde hierdoor te geraken tot hare beleekenis voor hetnbsp;aangetaste dier en lot die der afzonderlijke deelen voor denbsp;instandhouding van het individu en der soort.

In het dierlijk organisme bevinden de sarcosporidiën zich in den regel in ongeschonden toestand. Althans verreweg hetnbsp;grootste deel der cysten, welke ik in de spieren van karhouwen,nbsp;koeien en ratten aantrof, vertoonen denzelfden bouw en dezelfde samenstelling en oefenen blijkbaar denzelfden invloednbsp;op de aangetaste weefsels uit.

Enkele raaien, en dit was vooral bij andere dieren het geval, trof ik cysten aan, die in tegenstelling van de zoo even hedoelde,nbsp;zich zeer moeilijk of in het geheel niet ongeschonden lietennbsp;isoleeren wegens hare innige vergroeiing met de omgevingnbsp;door middel van straf bindweefsel, dat niet, zooals meestentijds ,nbsp;los den cystewand omgaf, doch zoo innig daarmede samenhing, dat hij met het bindweefsel als het ware een geheelnbsp;uitmaakte. In deze gevallen vond ik ook het lumen der cystenbsp;verkleind, soms zelfs geheel verdwenen en ingenomen doornbsp;een kleincellig weefsel, bestaande uil ronde kernhoudende cellennbsp;gelegen in een uilgebreid, veel vertakt, vezelig bindweefselstroma,nbsp;rijk is aan bloedvaten. In dit jonge stroma vond iknbsp;cesiduen der de cyste eertijds omgeven hebbende, willekeurigenbsp;spiervezelen, ten bewijze dal de weefsel-woekering zich heeftnbsp;uilgestrekt ver builen den oorspronkelijk aangetasten primi*

-ocr page 184-

4

162

lief-bimdel. Trouwens de macroscopische beschouwing bracht reeds aan het licht, dat zulks hel geval moest zijn , daar denbsp;omgeving van de cyste niet zelden over eene aanzienlijkenbsp;uitgestrektheid een abnormaal aanzien vertoonde, kenbaar aannbsp;veranderingen in kleur en overige eigenschappen der naastnbsp;gelegen spierbundels, In hel centrum der cyste was eenenbsp;verdichting der tusschenscholten vaak nog het eenige teeken,nbsp;dat aan de vroegere normale sarcosporidiëncyste herinnerde.nbsp;De Rainey’sche lichamen waren meestal verdwenen of onherkenbaar veranderd, en de cysle-wand verkreeg een van dennbsp;vroegeren geheel verschillenden bouw en omvang.

Wat hier feiteUjk met de parasiet heeft plaats gehad, kan wel worden vermoed, niet met onbetwistbare zekerheid worden vastgesteld. Mogelijk is de cyste gebarsten, hetzij tennbsp;gevolge der inwerking van mechanisch geweld, hetzij doordatnbsp;ten gevolge der toeneming van den inhoud, veroorzaakt doornbsp;veranderde voedlngsvoorwaarden, de wand geen genoegzamennbsp;weerstand aan de grooter geworden inwendige drukking heeftnbsp;kunnen bieden en dientengevolge gescheurd is. Aldus kan denbsp;vrij geworden inhoud in de naaste omgeving eene ontstekingnbsp;hebben opgewekt, waaraan het zooeven beschreven weefselnbsp;zijn ontstaan verschuldigd is. Het is echter ook zeer goednbsp;denkbaar, dat de ontsteking in de omgeving aan de veranderingennbsp;der cyste is voorafgegaan of dat beide gelijktijdig zijn ontstaan.

Voorts heb ik niet nagelaten te letten op het voorkomen van verkalkte haarden in de spieren, waarin sarcosporidiënnbsp;worden aangetrolfen. Hoewel herhaaldelijk verkalkte weefsel-deelen werden gevonden, is het mij nimmer gelukt het afdoendenbsp;hew'ijs te leveren dat het verkalkte sarcosporidiën zijn.nbsp;Anderen schijnen ook in dit opzicht gelukkiger te zijn geweest,nbsp;zooals o. m. Pütz ‘), Pfeiffer ^), Riec.k ®). Te vergeefs heb

D Pütz. 1. c.

2) Pfeiffer. 1. c.

M. Rieok. Spoi’ozoen als Kranklieitserreger bei Ilauslhieren. Deutsche Zeitschritl f. Thiermeilici» u. vcrgl. Pathologie. Rd. XIV. 1889. p. 52—94.nbsp;TaC. 11 u. III.


-ocr page 185-

163

ik echter bij de auteurs gezocht naar de gronden, waarop hel verhand lusscheu de kalkliaarden en de sarcosporidiënnbsp;gebaseerd was, of uioest ik de aangevoerde motieven als nietnbsp;steekhoudend ter zijde stellen.

I'

Het geluk is mij tot iiu toe ook niet dienstig geweest in mijne naspoiingen over de aan de cystevorming voorafgaandenbsp;onlwikkelingstadiën der sarcosporidiën, zoowel in als biiite)inbsp;de dwarsgestreepte spieren. Wel heb ik in verschillende doorsneden van spiervezelen lichamen aangetrolfen verschillend innbsp;aantal en vorm, welke normaliter daarin ontbreken, doch ooknbsp;hier mis ik de bewijzende argumenten voor het al of nietnbsp;toebehooren dezer voorwerpen tot de sarcosporidiën. Herhaaldelijk heb ik ook kleincellige inliltralen in de spieren aan-gelroffen, welke geheel overeenkwamen met de door Riecknbsp;beschrevene primaire infectiehaarden. Het verband met denbsp;sarcosporidiën blijft echter onbewezen.

De eenige zekere leiddraad hij de heoordeeling van dergelijke bevindingen is de nauwkeurige kennis der ontwikkelingsgeschiedenis dezer protozoën. Hiertoe staan verschillende wegennbsp;open, n. m. het opsporen van typisclie jongere vormen in hetnbsp;aangetaste dierlijk lichaam in of builen de spieren, of de vervolging van in het lichaam experimenteel langs verschillendenbsp;wegen ingevoerde sarcosporidiën-kiemen, of opsporing der levensvoorwaarden dezer organismen buiten het lichaam en vervolging der ontwikkelingsgeschiedenis in kunstmatige culturen.

De eerste weg werd door verschillende onderzoekers reeds ingeslagen. Tot nu toe zonder veel succes. Pfeiffer betradnbsp;wet zijne proeven op dieren den tweeden, en leerde daardoornbsp;nieuwe feiten kennen, de plomaïuevverking der sarcosporidiën,nbsp;terwijl ik gemeend heb hel langs den laatsten te moetennbsp;beproeven.

ik begon met de uit de spieren geïsoleerde sarcosporidiën w water te plaatsen bij gewone kamer- en bij lichaamstem-Pëi’atuur. Hierbij nam ik de voorzorg om een deel dernbsp;•cysten geheel, een ander deel slechts gedeeltelijk onder te

-ocr page 186-

164

dompelen. Hetzelfde herhaalde ik met vochtig zand, aardappelenmoes, enz. In het water zwollen de cysten enorm op, berstten en lieten den inhoud uitvloeien. Bij onderzoek blekennbsp;de pseiidonavicellen totaal gedegenereerd. De inwerking vannbsp;het water was voor deze organismen fataal. Op de anderenbsp;bovengenoemde sloffen maakte rotting een ongewenscht eindenbsp;aan de zaak.

Zooveel niogelijk de natuurlijke omstandigheden nabootsende, heb ik gepoogd de sarcosporidiën met een deel der omhullendenbsp;spieren aan de rotting bloot te stellen, zoowel in als buitennbsp;water. Eene welige bacteriën-vegetatie maakte weldra nadernbsp;onderzoek onmogelijk. Ook mijn kweekproeven in hangendenbsp;druppels met hel indifferente mengsel van physiologische NaCl.nbsp;oplossing en humor aquus uit ossenoogen en andere vloeistoffen leden herhaaldelijk schipbreuk op de alles verdringendenbsp;bacteriën.

Beter slaagde ik voor de eerste maal, toen met inacbtneming van alle voorzorgen een aseptisch geïsoleerde sarcosporidiën-cyste op aardappelenbrei in de broedstoof bij lichaamstemperatuur werd bewaard. Na verloop van een twaalftal urennbsp;den cyste-inhoud onderzoekende, bespeurde ik voor hef eerstnbsp;eene levendige eigen beweging der onveranderde halvemaanvormige lichamen, zooals die hierboven reeds en later doornbsp;mij ook hij de pseudonavicellen uit verscheidene anderenbsp;cysten werd waargenomen. Voortzetting dezer cultuur leiddenbsp;slechts tot de waarneming, dat deze beweging gedurende meernbsp;dan twee etmalen kan worden vervolgd. Door het telkensnbsp;voor het onderzoek noodzakelijk openen van de glazen doos,nbsp;waarin de brei was opbewaard, maakte ook hier weder luchtinfectie een einde aan de proef.

Verder brachten mij de hangende druppelculturen, die van schizomyceten vrij bleven. Ook hierin waren de Bainey’schenbsp;lichamen, na twaalf uren bij lichaamstemperatuur in de stoofnbsp;te hebben doorgebracht, in levendige beweging. Na vier ennbsp;twintig uren waren alle sikkelvormige lichamen verdwenen en

-ocr page 187-

16S

vervangen door talrijke zich levendig bewegende amoeben , waarin ik geen kern en slechts een gering aantal kleine ofnbsp;een enkele groote vacuole kon onderscheiden. Zij kropen overnbsp;de ondervlakte voort op de wijze der leiicocythen en vormdennbsp;slechts enkele en meestal stompe pseudopodiën. Meer dannbsp;eens heb ik deze organismen zich onder mijne oogen ziennbsp;deelen, doordat de eene helft van het lichaam zich van hetnbsp;andere afsnoerde en zich hierna zelfstandig voortbewoog. Nognbsp;een etmaal of langer later vond ik de amoeben samengetrokkennbsp;tot onbewegelijke, ronde cellen met sterk korreligen inhoud,nbsp;waarin in den beginne geene andere vormbestanddeelen kondennbsp;worden herkend. Van lieverlede werd in hel centrum eennbsp;blaasvormige kern met kernlichaampje zichtbaar en vertoondennbsp;zich verschillende vaciiolen van ongeliJke grootte, die verschenennbsp;en verdwenen, terwijl zich om de cel een duidelijke wandnbsp;vormde. Deze veranderingen heb ik een vijftal keeren achternbsp;elkander en eenmaal eenigen lijd later kunnen waarnemen,nbsp;zoodal ik meen voldoende redenen te hebben om toéval hierbij uit te sluiten, te meer daar de absentie van de anders zoonbsp;lastige schizomyceten als een bewijs kan gelden, dat met de meestenbsp;nauwlettendheid is geëxperimenteerd (zie pi. VI lig. 16—21).

Naderhand heb ik opgemerkl, dat de inkapseling der amoeben werd bespoedigd door vochtverlies, waardoor eene veranderingnbsp;in den concentratietoestand van het kvveekvocht tot standnbsp;kwam , of doordat de samenstelling hiervan eene minder gunstigenbsp;was geworden. De proef op de som werd geleverd doornbsp;toevoeging van eene kleine hoeveelheid van hel kweekvocht.nbsp;Hierdoor ontstond bijna oogenblikkelijk eene duidelijke bewegingnbsp;van hel protoplasma binnen den kapsel. Langzamerhand namnbsp;de geheele cel een anderen vorm aan. Van den bolvorm ging denbsp;cel in den peervorm over, verkreeg eene duidelijke uitstulping,nbsp;waarin helder protoplasma zich verzamelde en waarboven denbsp;wand dunner werd, om ten slotte door een scheur een jongenbsp;amoebe te voorschijn te doen komen met dezelfde eigenschappen als de oorspronkelijke. Hieruit blijkt dat deze


-ocr page 188-

166

iiikupseliiig sleclils als eeii lijdelijke, voorbijgaande, Irausitore toestand dient te worden opgevat (zie pl. VI fig. 7—15).

Anders wordt het, wanneer de hangende druppelcultuur met de zich levendig bewegende amoeben nog langer bij denbsp;lichaams- of gewone kamertemperatuur wordt opbewaard.nbsp;Dan ziet men deze organismen zich toch inkapselen op analogenbsp;W'ijze als hierboven werd medegedeeld, doch de wand. wordtnbsp;dikker, neemt een meer stabiel karakter aan en wordtnbsp;bovendien door een vliezig omhulsel omgeven, hetwelk zeer veelnbsp;overeenkomst vertoont met dat van sommige nematoden-eierennbsp;(zie pl. VI fig. 18—21).

De chemische samenstelling van dezen wand, welke van lieverlede een meer driehoekigen vorm aanneemt, wordtnbsp;duidelijk, wanneer men chloorzinkjood daarop in laat werken.nbsp;Een duidelijk violette kleur wijst op cellulose, terwijl hetnbsp;protoplasma het jodium vastleggende, een geelbruine kleur

aanneemt en aldus een schoone conlrastkleuring te

weeg

brengt.

Ook de transitore kapselwand vertoont de cellulose-reaclie.

Op welke wijze de overgang der sikkelvormige licbamen in de amoeben plaats heeft, heb ik niet direct kunnen observeeren,nbsp;en zullen latere waarnemingen nog dienen aan te vullen.

In den ingekapselden toestand kan de amoebe aan nadeelige invloeden geruiinen lijd met goed gevolg het hoofd bieden.

Wellicht vermag de vondst dezer metamorphose der Rainey’sche licbamen in amoeben een licht te doen schijnennbsp;op een deel der ontwikkelingsgeschiedenis der sarcosporidiën.

J. Van Eecke.

' Wordt vervolgd).

1^

-ocr page 189-

PIK


Sarcosporidiën by RundereR en Buffeh.



Fiê.2.




500 1


quot;'^Eecke jKoto,

Plioütgravure u.Druck H.fiiffarth. amp; CoJerlni

-ocr page 190- -ocr page 191-



piy.




’ ^m-3

m-


\K,®A'


t9^'^. tr' 'yyy

f


, d.








.'•’. Vo^ai^ai’^ Lith


-ocr page 192- -ocr page 193-

PI VI.






F Vogelzurt^ Lith


ÜiÉ


Üh


-ocr page 194- -ocr page 195- -ocr page 196- -ocr page 197-

167

VERKL.4R11IUG V4ir PLAAT IV.

Fjg. 1. In liel midden een Raiiiey’sch lichaam met duidelijke protoplas-raastrepen [Muskelslreifen ?].

Fig. 2. Beweegbaar koniscli toeloopend pooleinde der pseudonavicellcn. Fig. 3. Sikkelvormig lichaam met draadvormig uitsteeksel [rechts onder].nbsp;Fig. 4. Ronde hollen hevattende cellen.

Erratum. In den titel slaat ¦Rullet” lees gt;31111618”.

VERHLARllWCl VAW PLAAT V.

Oesophagus van een karbouw met vele sarcosporidiëncyslen [nat. grootte].

2.

Hig.

Fig. 8.

% 9.

IV.B.

Dwarse doorsnede door den slokdarm [nat. grootte].

a. b. c. d. e. Cysten in de buitenste spierlaag.nbsp;f. g. h. Cysten in de binnenste spierlaag.

Geïsoleerde primitielbundel met sarcosporidiëncyste [Vergr. 60 x]. Geïsoleerde sarcosporidiëncyste [nat. grootte).

Dwarse doorsnede door eene sarcosporidiëncyste met naaste omgeving [Vergr. 60 x]. a. cystenwand.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;f. bindweefsel.

h. schorslaag. nbsp;nbsp;nbsp;g. dwarse, in geringen graad

c. nbsp;nbsp;nbsp;lusschenschollen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;alroph. spierbundels.

d. nbsp;nbsp;nbsp;sterk atropbische overlangsche spierbundels.

e. nbsp;nbsp;nbsp;sterk atropbische dwarse spierbundels.

Gebarsten sarcosporidiëncyste [Vergr. 2 xj.

Dwarse doorsnede door de buikspier van een karbouw [Vergr. 60 X ].

a. nbsp;nbsp;nbsp;geini'ecteerde primitielbundel.

b. nbsp;nbsp;nbsp;cystewand met radiaire strejien,

c. nbsp;nbsp;nbsp;pseudonavicellcn.

Dwarse doorsnede door dezellde spier [Vergr. 60 x].

a. nbsp;nbsp;nbsp;primitielbundel met twee aan elkander verbonden cysten.

b. nbsp;nbsp;nbsp;en c. als boven.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;d. inbond kleinere cyste.

Dwarse doorsnede door dezellde spier [Vergr. 60 X].

a. nbsp;nbsp;nbsp;primitielbundel met twee cysten met samengevloeiden inhoudnbsp;en gemeenscliappelijken wand.

b. nbsp;nbsp;nbsp;en c. als boven.

Men beschouwe alle photogrammen door een loupe.

-ocr page 198-

168

Fig. 10. Dwarse doorsnede van den muse, gluteus magnus van een karbouw met twee naast elkander gelegen geinfecleerde primitielbundelsnbsp;[Vergr. 60 X]-

a. en 6, sarcosporidicncyslen.

Fig. 11. Primitiefbundel met twee aan elkander verbonden cysten [zie fig, 8]. [Vergr. 120 X].

a. nbsp;nbsp;nbsp;Cystenwand met radiaire strepen.

b. nbsp;nbsp;nbsp;Lijn, waar de wanden der twee cysten elkander raken.

c. nbsp;nbsp;nbsp;Rainey’sche lichamen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;d. spierkernen.

Fig. 12. Dwarse doorsnede door den musc. lumbo-dorsalis van een karbouw [Vergr. 60 x].

a. nbsp;nbsp;nbsp;primilielbundel geheel door een sarcosporidiëncysle ingenomen

b. nbsp;nbsp;nbsp;en c. als in Fig. 7.

d. nbsp;nbsp;nbsp;Jonge primitielbundels.

TERKLARIIVC} VAW PL.AAT VI.

Dwarse doorsnede door eene sarcosporidiëncysle [nat. grootte]. Overlangsche doorsnede door eene kleinere sarcosporidiëncyslenbsp;[nat. grootte].

Fig.

Dwarse doorsnede als in Fig. 1. [Vergr. 10 x].

Overlangsche doorsnede als in Fig. 2. [Vergr. 10 x].

Fig. 5. Een gedeelte van den cystenwand op overlangsche doorsnede. [Vergr. 460 x]

a. nbsp;nbsp;nbsp;spierwand.

b. nbsp;nbsp;nbsp;eigen wand der cyste.

c. nbsp;nbsp;nbsp;spierkernen.

d. nbsp;nbsp;nbsp;Rainey’sche lichamen.

c. Tusschenschotten.

Fig. 6. Een gedeelte van Fig. 5. [Vergr. 1250 X].

a. nbsp;nbsp;nbsp;spierwand.

b. nbsp;nbsp;nbsp;eigen wand der cyste.

c. nbsp;nbsp;nbsp;korrelige laag.

d. nbsp;nbsp;nbsp;pseudonavicellen.

e. nbsp;nbsp;nbsp;septa.

Fig. 7, 8, 9, 10. Transitore, ingekapselde amoeben, die zich uit de Rainey’schc

lichamen hehhen ontwikkeld.

Fig. II, 12, 13, 14en 15. Verdere onlwikkelingstoestanden van 7,8,9 en 10.

a. nbsp;nbsp;nbsp;ectosark.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;c. vacuole.

b. nbsp;nbsp;nbsp;kapsel.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;d. endosark.

-ocr page 199-

169

Fig. 16 en 17. Amoeben in beweging

Fig. 18, 19, 20. Definitief ingckapselde amoeben.

a. nbsp;nbsp;nbsp;protoplasma.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;c. kern.

b. nbsp;nbsp;nbsp;vliezige schaal.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;d. kapselwand.

Fig. 21. Ingekapselde amoebe met gecontraheerd protoplasma en cellulose-reactie van den kapselwand onder inwerking van chloorzink-Jodium.

a. nbsp;nbsp;nbsp;gecontraheerde inhoud.

b. nbsp;nbsp;nbsp;kapselwand.

c. nbsp;nbsp;nbsp;vliezig aanhangsel.

VERHLARIIVCl VAX PEIAT VII.

Fig. I-

-9. Pseudonavicellen in verschillende ontwikkelingsstadia. [Vergr. 1000 X].

Fig. 10. Sikkelvormige lichamen met ciliën [Vergr. 1000 X].

Fig. 11—24. Degeneralietoeslanden der Rainey’sche lichamen [Vergr. 1000 X].

Fig. 26. Ronde cellen met glinsterende bollen met blauwgroenen weerschijn, behoorende tot den inbond der sarcosporidiëncyste [Vergr. 1000 x].

Fig. 30.

Fig. 31. Fig- 32.

Fig. 25, 27, 28, 29 en 31. Degeneratietoestanden der ronde blaasvormige lichamen [Vergr. 1000 x].

Concentrisch gebouwd lichaam uit den inhoud der sarcosporidiëncyste.

Cel uit den inhoud der sarcosporidiëncyste.

Vrij geworden glinsterende bollen [Vergr. 1000 Xj.

Fig. 33—46. Misvormde Rainey’sche lichamen [Vergr. 1000 X].

Fig. 47. Inhoud der sarcosporidiëncyste, onmiddellijk na uitvloeiing onder den microscoop gezien [Vergr. 500 xj.


-ocr page 200-

STREPTOCOCCUS VAR DER GOEDAARDIOER DROES.

(Streptococcus equi).

ScHÜTz gt;), SA^'D eii Jensen en Poels ®) vonden een paar jaren geleden nagenoeg gelijktijdig bij aan goedaardigen droesnbsp;lijdende paarden een streptococcus. Zij konden dit organismenbsp;constant aantonnen in den etter der subinaxillaire, subpa-rotideale en retropharyngeale abscessen, welke meestal vannbsp;de daar gelegen lympbeklieren uitgingen (lymphadenitis ennbsp;perilymphadenitis apostematosa). Ook in de metastatisclie abscessen der inwendige organen, in het slijmerig-etterig secreetnbsp;van het neusslijmvlies, een enkelen keer zelfs in het bloednbsp;(Schütz, Lüpke) werd dezelfde microbe aangetrolfen. Bijnbsp;afwezigheid van compliceerende parasitaire infectieziekten was

0 Schütz. Der Streptococcus der Druse der Pferde.

Archiv f, wis.sensch. u. prakt. Thierheilkunde, Bd. XIV, lift. 3.

Zeitsclirift f. Hygiene v. Koen u. Flügge, Bd. Ill, pg. 427—466.

Referaat in Baumgarten’s Jaliresbcricht voor 1888, pg. 86.

2) Sand en Jensen. Die Aeliologie der Druse.

Deutsche Zeitschr. f. Tliiermedicin u. vergt, Pathologie Bd. XIII. 1888.

Referaat in Baümgarten’s Jahreshericht voor 1888. pg. 86. PoBLS. Die Mikrokokken der Druse des Pterdes.

Fortschritte der Medicin, 1888. No. 1, pg. 4.

Referaat in Badmgarten’s Jahreshericht voor 1888. pg. 86.


-ocr page 201-

171

deze keteDvormeride coccus in de ongeopende abscessen in groote hoeveelheden in reincultuur voorhanden, en hierin nietnbsp;alleen in den etter, maar ook in de centrale necrotische weef-selstukken,

Snbcutane injecties van pus en reinculturen bewezen de patho-geniteit voor huismuizen. Onderhuidsche inspuitingen, in wrijvingen op het neusslLjravlies of inspuitingen in de neus- en keelholte bij paarden stelden het oorzakelijk verband tusschennbsp;dezen coccus en den goedaardigen droes bij deze dieren bovennbsp;allen twijfel.

Bovengenoemde onderzoekers hebben aldus bewezen, dat de Streptococcus equi of beter volgens Lüpke de streptococcusnbsp;van den goedaardigen droes, de oorzaak is van de adenitisnbsp;equorum s. Coryza contagiosa equorum (Poels).

Bij allen bestaat in dit opzicht volkomene harmonie!

Dit is echter niet het geval met de beschrijvingen der morpho-en biologische eigenschappen van deze parasiet.

Reeds in Baumgarten’s Jahresbericht voor het jaar 1888 lieten de referenten Johne en Bang het juiste licht vallen opnbsp;de hierboven bedoelde verschillen in de publicaties van SchQtznbsp;en Sa.vd-Jenseji, terwijl Baümgarten zelf in een referaat overnbsp;PoELs’ arbeid op de groote overeenkomst wijst tusschen dennbsp;droescoccus van den laatsten en den pneurnoniecoccus van A,nbsp;Fraenkel. In een noot merkt hij nog op, dat de identiteit ofnbsp;niet identiteit van de door deze auteurs beschreven micro-organismen evenmin te bevestigen als beslist legen te sprekennbsp;is, op grond van de door hen vermelde kenmerken.

Later heeft Lüpke in een critisch overzicht de wenschelijk-heid uitgesproken van eene nadere vaststelling, vooral der culluureigenschappeu van den streptococcus van den goedaardigen droes. Tevens stelde hij eigene onderzoekingennbsp;Jit punt betreffende in het vooruitzicht.

Lüpke. Der ursiichliche Erreger der Driiseiikranklieit des Pferdes.

Zusammenfassender Bericlil. C.ld. 1'. Bakt, u. Paras, Bd. V, 1889, pg. 44.

-ocr page 202-

in

III de mij toegankelijke litleraUuir hel» ik lot lieden toe echter te vergeefs hiernaar omgezien.

Een opstel gt;) van zijn hand verscheen eenigen tijd later. Uil Johne’s referaat in Baumgarten’s Jahresberichte voor 1890nbsp;meen ik op te mogen maken, dat de inhoud hiervan geheelnbsp;overeenkomt met Lüpke’s bovengenoemd werk.

Eijkman ~) wees in een referaat over Sand-Jensen’s en Schütz’ onderzoekingen op enkele tegenstrijdige culluureigenschappen.

ZscHOKKË zag eerst den streptococcus van den goedaardigen droes aan voor den streptococcus pyogenes. Later door denbsp;mededeelingen van bovengenoemde schrijvers wijzer geworden,nbsp;vond hij hij metastatisclien droes deze streplococcen in groetennbsp;getale in de tricuspidaalklep en in de metastalische nierabs-cessen. Zonder nadere motiveering, zonder culturen en experimenten, alleen op de patholologisch-anatomische localisatienbsp;dezer organismen in de abscesholten en absceswandeu ennbsp;de reactieve verschijnselen van het omgevende weefsel, sluitnbsp;ZscHOKKE thans den streptococcus pyogenes uil, en herkent hijnbsp;in den door hem gevonden ketenvornienden coccus de oorzaaknbsp;van den goedaardigen droes. Hoever Zschokke’s goed rechtnbsp;in deze gaat, willen wij in het midden laten. Wel verdientnbsp;het opgemerkt te worden, dal hij volgens Baümgarten (hetnbsp;origincele werk is niet in ons bezit) geene melding maaktnbsp;van de door Schütz als karakteristiek beschouwde kleurreaclienbsp;tegenover gentiaanviolet bij ontkleuring volgens Gram. Afgezien

G F. Lüpke. Der ursaclilielie Eireger der Drusekrankheit des Pferdes, Ztsclir. f. Veteriiiarkunde. I, No. 2, S. 122.

Referaat in Eaumgarten’s .lahresbericht voor 1889. pg. 124.

ïl Ch. Eykman. Referaat over Schütz en Sakd en Jeksen’s putdicaties in de Veeartsenijkundige Bladen voor Nederlandsch-Indië,nbsp;Dl. III, 1889, pg. 206.

5) ZscHOKKE. Der Drusenpilz. Schweiz, Archiv f, Thierheilk. XXX, pg. 209.

Referaat in Baujugarten’s Jahresbericlil voor 1888, pg- 87. Referaat VeeaiTsenijk. Bladen voor Ned. Ind., Dl. Ill,nbsp;pg. 418.


-ocr page 203-

173

van het min of meer kenmerkende der gentiaanviolelkleuring dezer streplococcen, had in ieder geval dit reagens doornbsp;ZscHOKKE niet veronachtzaamd belmoren Ie worden, dewijlnbsp;hem experimenten en culturen niet ten dienste stonden voornbsp;de differentieel-diagnose tusschen dezen parelsnoervormendennbsp;coccus en de andere bekende.

De noodzakelijkheid hiervan blijkt uit het feit dat door andere onderzoekers, zooals Hell ‘), hy eiteringsprocessennbsp;bij het paard, die niets met goedaardigen droes hebben uit tenbsp;staan, wel eens streptococcen werden aangetroffen (2 maalnbsp;in 27 gevallen).

Omgekeerd vond Jeksen ¦^) in pyaemische longahscessen hij de zoogenaamde «Brustseuche” streptococcen, die volgens hemnbsp;geheel identisch zijn met die van den goedaardigen droes.

Bij dezen stand van zaken is de vaststelling der identiteit een verre van gemakkelijke taak.

Merken wüj hierbij nog op, dat parelsnoervormende coccen vaak hij zeer uiteenloopende ziekteprocessen secundair optreden, en dat onze kennis der morpho- en biologische, zoowelnbsp;«Is pathogene eigenschappen dezer groep van schizomyceten, ondanks vo.N Lingelsheim’s verdienstelijken arbeid nog veel te weu-schen overlaat, dan meenen wij geen overbodig werk te verrichten met onze ervaring hier opgedaan kortelijk mede te deelen.

Door vriendelijke itemiddeling van den kapitein-paardenarls Mars waren wij herhaaldelijk in de gelegenheid hij verschillendenbsp;paarden, lijdende aan goedaardigen droes, de pus uit verschillende haarden te onderzoeken. Constant troffen wij daarinnbsp;snoervormende coccen aan, die, wat hunne morphologischenbsp;kenmerken betreft, geheel overeenkomen met den strepto-

*) Hell. Beitrag ziir Aeliologie der Eiterung beim Pierde, Zeitschrilt iür Veleriniirkunde, I, No. 11, pg. 120.

Jénsen. Pyaemie bei der Bruslseucbe — eine Druseinlection. Monatschr, f. prakt. Thierheilkunde, 1890, tl, pg. 11, pg. 121.

3) vos Lisgelsheim. ExperimenlcUc Unlersuchungen über morphologische, cullurelle und pathogene Eigenschalten verschiedener Strep-tokbkkeii. Zeitschrilt Iür Hygiene, Bd. X, pg. 330 e. v.

-ocr page 204-

coccus equi. Het aantal dezer in de pus aanwezige coccen was bijna altijd buitengewoon groot. In versch geopendenbsp;abscessen waren zij uitsluitend voorhanden, terwijl in denbsp;pus van lang voor het onderzoek doorgebroken of geopendenbsp;etterhaarden nog andere schizorayceten werden aangetroffen.nbsp;Wij waren ook in de gelegenheid pus te onderzoeken uitnbsp;verschillende achtereenvolgens gevormde metastatische abscessennbsp;van hetzelfde dier, en konden zoo stap voor stap de uitbreidingnbsp;van het ziekteproces vervolgen en altijd in den etter de strep-tococcen bij groote hoeveelheden Ie gelijk aantoonen.

Op agar-glycerine bij lichaamstemperatuur gekweekt, waren reeds na vier en twintig uren duidelijke scherp begrensdenbsp;colonies te zien, die langzaam in omvang toenamen en bestondennbsp;uit snoervorniende coccen, welke morphologisch geheel metnbsp;de in de pus gevondene overeenkwamen. Op vleesch-pepton-agar zonder glycerine bleef in de streepculturen alle groei achterwege, terwijl in de steekculturen de colonies spoedig te voorschijn kwamen. Bij de gewone kamertemperatuur gekweekt, dedennbsp;zich dezelfde verschillen in de verschillende culturen voor.nbsp;Op agar plaatculturen zonder glycerine bleven de coloniesnbsp;geregeld uit, terwijl in die met glycerine zich spoedig eennbsp;welige cultuur ontwikkelde. In agar doosculturen, waarinMenbsp;kweekbodem een vijftal millimeters hoogte bezat, kwamen innbsp;de onderste lagen colonies te voorschijn, terwijl in de bovenstenbsp;niets viel waar te nemen. De eenmaal verkregen reinculturennbsp;lieten zich gemakkelijk eenige generaties achtereen op agar-glycerine voortkweeken.

In de kenmerken der culturen op andere vaste en vloeibare media kwamen deze coccen met de door Schütz en door Sandnbsp;en Jensen beschrevene overeen. Experimenten op kleine dierennbsp;met reinculturen leidden tot dezelfde resultaten, zoodat wijnbsp;meenen gewettigd te zijn, de door ons uit de pus van aannbsp;adenitis equorum lijdende paarden gekweekte parelsnoervor-mende coccen te houden voor den streptococcus equi vannbsp;genoemde auteurs.

-ocr page 205-

17S

Toevoeging van glycerine of bemoeilijking van den zuurstof-toevoer in de agar-culliiren kunnen bij onze gewone temperatuur en ook bij die van het lichaam den groei van dezen palho-genen coccus bevorderen.

Van Eecke.

-ocr page 206-

UIT DE PEAKTIJK YM EEI PAAEDEIAETS.

DOOR

J. FAN DE VELDE.

De hier volgende korte opmerkingen bogen er niet op veel opmerkelijke gevallen te behandelen.

Vaak wordt beweerd dat men voor de praktijk, in tijdschriften niet in de eerste plaats zoekt naar het buitengewone, hetnbsp;zeldzame, maar eer gediend is door de mededeeling van watnbsp;kollega’s doen hij dikwijls voorkomende ziekten en gebreken.nbsp;Deze beschouwing zet ik uitdrukkelijk voorop teneinde hetnbsp;verwijt te ontgaan dat ik het alledaagsche bespreek.

I.

In het garnizoen waar ik de eerste l’A jaar van mijn verblijf in Indië werkzaam was, trokken het meest de aandacht, leggers en kwaden-droes. Wanneer die leggers nietnbsp;zoo’n overweldigende rol speelden, zou het dwaas zijn ze innbsp;een adem te noemen met kwaden-droes; nu niet. In 1890nbsp;werden met leggers heliandeld 164, in 1891 — 15S paarden.nbsp;Weet men nu dat de paarden hierdoor gemiddeld 28 dagen aannbsp;den dienst worden onttrokken, dan krijgt men eenig denkbeeldnbsp;van den omvang der stoornis door dit gebrek in een paarden-stapel, sterk 500 paarden, teweeg gebracht.

Mijn meening omtrent de oorzaken van leggers hij de troe-pen-paarden is dat deze zijn : het liggen op planken en het verontrusten dat de paarden elkander doen tijdens ze liggen.nbsp;Bij groote vermoeienis, hetzij door overdreven inspanuiag, hetzij


-ocr page 207-

i-


1^7

door versletenheid, speelt dit ongetwijfeld ook een rol van beteekenis. Geen officierspaard heeft leggers, behalve bij eennbsp;enkel merkwaardig individu (ze zijn er) die zijn paarden geennbsp;paillasse geeft.

Tegen het liggen op paillasse van officierspaarden bestaan geen steekhoudende bezwaren, blijkens het feit dat vrij welnbsp;ieder het zonder noeinenswaardigen last bewerkstelligt. Eennbsp;officier wiens paarden leggers hel)ben,. . .. verkiest dus paardennbsp;te hebben, met leggers. Maar er is nog meer verschil tusschennbsp;officiers- en troepenpaarden in verzorging en leefwijze dan hetnbsp;bezit van paillasse. Van de twee officierspaarden der cavalerienbsp;staat er één zeer ruim en meestal los in een box (het warenbsp;voor ieder paard). Hel andere staat dan vooral niet ruimernbsp;dan de troepenpaarden, maar het is tegen overlast van zijnnbsp;huurman geheel gevrijwaard. Mocht een cavalerie officier 5 paarden hebben, dan staan ze inderdaad niet ruim, bij aanwezigheidnbsp;van vaste schotten er tusschen ; maar een officier zet natuurlijknbsp;zijn paarden niet aan een halsband vast (die is bestemd voornbsp;een hond maar niet voor een paard), en daardoor zijn zelfs bij aanwezigheid van latierboomen in plaats van schotten de paardennbsp;(door den halster) in de gelegenheid om zelf meer ongedwongennbsp;te rusten en veel minder in de gelegenheid om hun buurmannbsp;te hinderen.

Officierspaarden worden ook minder vermoeid bij dezelfde tochten als troepenpaarden, omdat ze veel minder gewicht aannbsp;harnachement dragen en meestal beter worden gereden ennbsp;gereden buiten het gelid.

De proef om hij den troep leggers te voorkomen door de paarden paillasse te geven is nooit ernstig genomen. Men nemenbsp;100 jonge paarden zonder leggers, geve 80 hunner paillasse ennbsp;^0 niet, en houde dit een jaar vol, onder surveillance vannbsp;officieren die oprecht en te goeder trouw en zonder vooroordeel de uitkomsten willen leeren kennen en men zal verrassende resultaten zien. Verrassend voor Indië, waar 50nbsp;Iroepenpaarden zonder leggers een phenomeen zou wezen.

-ocr page 208-

178

Wanneer nu in de naaste toekomst werkelijk halsters worden ingevoerd, dan verkrijgt men daarmede ongetwijfeld een faktor waardoor, behalve het belachelijk getal bijt-wonden, ooknbsp;dat der leggers zal verminderen.

Indische officieren meenen vaak dat de troepenpaarden nauw staan. Dat is niet het geval. Ze staan veel ruimer dan denbsp;paarden in Nederland-, absoluut, zeker enkele centimetersnbsp;nauwer; maar de paarden hier zijn wel 3 decimeter korternbsp;dan in palria. Paarden die zich geheel in hun vak kunnennbsp;omdraaien (dat ziet men dikwijls) staan niet te nauw.

De meeste leggers ontstaan niet acuut maar zeer geleidelijk, in tegenstelling met datgene wat men in Europa ziet,nbsp;waar trouwens de oorzaken dan ook verschillen. Wordt mijnbsp;een paard gepresenteerd met een pas ontstanen warmen, pijnlijkennbsp;legger, dan laat ik die nat houden, liefst door permanente irigatie,nbsp;wal te Banjoe-Biroe beter uitvoerbaar is dan te 'Aalatiga doornbsp;het bezit van een bruikbaren pomp. Toch verdwijnt de leggernbsp;hierdoor bijna nooit in verloop van 3 a 5 dagen, gelijk innbsp;Europa dikwijls voorkomt. Het water is niet koud genoeg.nbsp;Steeds laat ik de hoornwanden en kronen van beide hoevennbsp;insmeeren met olie en was, en dit iederen morgen herhalennbsp;(’s nachts staak ik het irigeeren; uren lang zonder toezichtnbsp;raakt het in den regel toch onklaar).

Verzuimt men dit, dan verweekt het glazuur sterk, wat minder verkieslijk is. Zijn na 3 a 4 dagen de ergste verschijnselen verminderd, zwelling (ook van den onderarm), pijn ennbsp;warmte van heteekenis minder, dan laat ik den legger kaalnbsp;knippen en smeer hem in met sublimaat en dikke terpentijnnbsp;1 op 8. Dit middel, tegenwoordig denk ik hij de meeste paardenartsen wel in gebruik (maar 1 op 12), ontleen ik aan mijnnbsp;kollega Mars. Pas in Indië aangekomen, gebruikte ik de roodenbsp;jood-kwik-zalf, 1 op 4 a 6, gelijk in Nederland algemeen innbsp;gebruik is. Bij acute leggers zou het resultaat nog al meevallen , maar hij oude harde fihromen, en ook hij oude hardenbsp;libromen die een acute vergrooling hebben ondergaan, kan


-ocr page 209-

179

men alle jood- en jood-kwik-preparaten gerust achterwege laten. Ik geloof niet dat er een krachtiger resolveerend middelnbsp;bestaat dan deze subliraaat-zalf. Eerst gebruikte ik ook 1 opnbsp;12, toen 1 op 10, nu 1 op 8 en een enkele maal 1 op ö.nbsp;Bij gebruik 1 op 8, blijven nooit kale plekken achter, mits hetnbsp;paard belet wordt te schuren of er aan te bijten. Binnennbsp;tegen de borstkas en onder den legger strijk ik olie en wasnbsp;en ik bind het paard liefst 10 dagen op, en wanneer het nietnbsp;zoo lang kan staan (wat bij een Indisch paard, zelfs al isnbsp;het jong, zeldzaam voorkomt) althans 5 a 6 dagen.

Men kan gerust zeggen dat wanneer de zalf versch bereid is en goed wordt aangewend, een acute legger er door verdwijnt, vele niet al te groote fibromen ook, en dat zelfsnbsp;groote, harde, oude fibromen er aanzienlijk kleiner doornbsp;worden, waarvan er dan nog, na een tweede en derde toepassing van het middel, nog weer eenige verdwijnen.

Wanneer het paard nu 10 dagen en nachten gestaan heeft, laat ik het één nacht liggen op paillasse en bind het dan weêrnbsp;op. Daags na het inwrijven van de zalf ziet men bij acutenbsp;leggers een aanmerkelijke zwelling, ook in de omgeving, vooralnbsp;van binnen.

Na enkele dagen neemt deze af, en er ontstaat eendrooge, samenhangende, dikke, harde korst, bestaande uit het geneesmiddel, vermengd met uitgezweete vochten. Hoe samenhan-gerder de korsten-laag is, des te gunstiger. Onder deze laagnbsp;ziet men nu den legger allengs slinken. Ik laat de korstennbsp;stil zitten tot minstens 3 weken na het inwrijven. Meestalnbsp;begint de laag dan te scheuren en aan de randen iets los tenbsp;laten, door de nieuwe haren die er onder groeien. Het bestenbsp;is, de korsten 28 dagen stil te laten zitten; zij kunnen dannbsp;door wrijven met de hand worden verwijderd en als ze vastzitten aan de haren, worden deze er onder doorgeknipt.

De huid blijkt dan eenigszins congestief, en een weinig gevoelig te zijn en bedekt met een fijn dons.

Nu nog vermindert het gezwel 8 a 10 dagen lang in grootte

-ocr page 210-

180

wat soms lot verdwijnen, altijd lol verkleining leidt. Beu ik met liet resultaat nog niet tevreden, dan appliceer ik de zalf eennbsp;tweede, ja soms een derde maal. Is de korst verdwenen ennbsp;de legger aanzienlijk kleiner geworden en nog aan het slinken,nbsp;dan kan men, wanneer men er tegen op ziel het paard nognbsp;weer 4 a 5 weken te missen, op de dunne, gevoelige huid,nbsp;de verdere resorbtie in twee weken zeer bevorderen doornbsp;8 a 10 dagen lang te penseelen met jodium-tinctuur.

Wanneer mij een paard wordt aangeboden met een fluctuee-renden legger, open ik dien steeds. Op leggers met een vloeibaren inhoud vermogen zalven niets.

Een oude legger die vocht beval, acuut vergroot zijnde, bekamp ik eerst eenige dagen de acute verschijnselen doornbsp;koud houden. Vóór het openen, natuurlijk kaal scheren ennbsp;ook vóór dien, onder den legger tot aan halvewege de pijpnbsp;over de volle achtervlakte van het been, olie en was strijkennbsp;om ernstige verwondingen door afloopende geneesmiddelen tenbsp;voorkomen.

Te Salatiga behandelde ik deze leggers steeds als volgt: ik maakte van boven een incisie van een paar centimeter, ontlasttenbsp;hel meestal dunne, geel-witte, heldere vocht (dat echter somsnbsp;dik is als wit van ei), drong met den in carbol gedesinfecteer-den wijsvinger in de holte en verscheurde alle tusschen-schotlennbsp;zooveel mogelijk. Wanneer nu de legger bestond uit nietnbsp;verdikte huid en dus na ontlediging geheel slap samen viel,nbsp;spoot ik jodium-tinctuur in, circa 8 dagen lang, na eerstnbsp;reiniging iederen morgen van buiten en binnen met sublimaatnbsp;1: 1000. De verbinding van jood en sublimaat geeft dubbel-jood-kwik wat de resultaten zeer bevordert. Na 8 dagen,nbsp;alleen dagelijks uitspoelen met sublimaat en daarna jodoform.nbsp;De holte granuleert allengs vol, de huid trekt zich sterk samennbsp;en de legger pleegt mooi te verdwijnen.

Maar zeer dikwijls is de holle klein en de wand zeer dik. In die gevallen vulde ik de holte geheel met groote kristallennbsp;koper-sulphaat en sloot die op met een prop watten. Uier


-ocr page 211-

181

vooral is, om de erodeerende werking der geconcentreerde GUSO4 solutie op de huid, insmeeren met olie en was vóórnbsp;hel openen hoog noodig. Ik Hel de koper-sulphaal van 2 totnbsp;4 dagen stil zillen. Er volgt een enorme zwelling. Is dienbsp;den derden dag al groot, dan verwijdert men de watten,nbsp;spuit met sublimaat of carbol de holte goed schoon ennbsp;wascht het geheele heen af. Heeft men verzuimd olie ennbsp;was tijdig in te smeeren, dan wordt de huid over de geheelenbsp;dikte in lange streepen gecorrodeerd.

Er is nu een aanzienlijke laag weefsel in de holte gecau-teriseerd en dit moet allengs door demarkatie afstoolen. Tot dit plaats vindt (na 4 tot 7 dagen), dagelijks uitspuiten metnbsp;sublimaat. Er is dan een groote massieve prop afgestorvennbsp;weefsel te verwijderen. Daarna gewone wond-hehandeling,nbsp;dagelijks sublimaat, carbol of creoline en jodoform.

Op het laatst, dikwijls toucheeren met vaste lapis, of uitras argenli 1 op 10. Natuurlijk, ook hier weer de paarden opbinden , zelfs zoo lang mogelijk.

Door deze behandeling kan men heel wal leggers verwoesten en verkleinen, maar men houdt dikwijls nog een leelijk,nbsp;onregelmatig knobbeltje over, vooral van boven. Bovendiennbsp;heeft men de werking van het causticum niet geheel in denbsp;hand.

Om die redenen volg ik in den laatsten tijd een andere methode.

Wanneer de legger geopend is, het weinige vocht ontlast, en de holte uitgespoeld, duw ik er een stuk watten in, dik bestrooid met sublimaat. Of wel ik penseel eerst van binnen metnbsp;jodium-tinctuur (na dat de bloeding heeft opgehouden). Mennbsp;krijgt dan een aanzienlijke vorming van dubbel-jood-kwik innbsp;een gelijkmatige laag; er wordt ook hier weêr een dikken roknbsp;weefsel gecauteriseerd, maar regelmatiger dan bij opvullennbsp;met CUSO4.

Wordt het paard gepresenteerd met een legger die reeds

-ocr page 212-

182

open is, dan liandel ik even zoo; alléén nioet men meestal eerst de opening vergrooten.

Het komt voor, dat men een legger vindt ter grootte van een okkernoot tot een kippenei, steenhard, vergroeid met de huidnbsp;maar geheel los van de onderliggende deelen. Dit is steedsnbsp;een atheroma, een grut-gezwel. Knip kaal, klief zeer ruim,nbsp;en cauteriseer van binnen met sublimaat in poeder op wattennbsp;of het gloeiend ijzer, of sublimaat 1 op 20.

Verzuimt ge dit, dan krijgt ge recidive. Daarna gewone wondbehandeling.

Men kan eindelijk ook leggers afbinden en exstirpeeren, maar ik beweer dat de indicaties voor het eerste hoogst zeldzaamnbsp;en voor het laatste, lang niet algemeen zijn. Men bindt tochnbsp;slechts leggers af, die duidelijk gesteld zijn, waarvan de basisnbsp;dus kleiner is dan de peripherie; dit nu komt al weinig voor.nbsp;Bovendien moet men den legger wat kunnen aftrekken, wantnbsp;anders gaat er schromelijk veel huid verloren en de cicatrisatienbsp;duurt zeer lang. Eindelijk in het geval dat men dan eennbsp;duidelijk gesleeldeu legger vóór zich heeft, die niet erg vastnbsp;zit aan de onderliggende deelen, rest de vraag: moet mennbsp;eerst de huid doorsnijden en daaronder afhinden of met denbsp;huid.?, moet men in ééns afbinden of den legger dóórstekennbsp;en in twee of vier gedeelten afbinden? De huid houdt zeernbsp;lang tegen; heeft de legger eenigen omvang, dan behoeft mennbsp;zich geen illusie te maken dat het gezwel spoedig afsterft.nbsp;Natuurlijk is eventueel de elastische ligatuur té verkiezen,nbsp;maar mij is nog geen legger voorgekomen (tenzij met eennbsp;vloeibaren inhoud en dien bindt men niet af) zoo duidelijknbsp;gestoeld, dat ik kans zag, boven op de huid den legger in zijnnbsp;geheel zoodanig te omwikkelen, dat de ligatuur bleef zitten.nbsp;En moet ik de huid doorsnijden of den legger doorsteken,nbsp;och, dan exstirpeer ik precies even graag. Af binden geeft steedsnbsp;aanleiding tot putride processen; het is niet mogelijk sepsisnbsp;tegen te gaan en hier in de tropen komen er dan al spoedignbsp;vliegen-larven in. Ik heb in het geheel slechts 2 leggers

-ocr page 213-

185

afgelonden en liel heeft mij geenszins aangemoedigd tot herhaling.

Daarentegen heb ik zeker 60 leggers uitgepeld.

Tussclienbeide verveelde de behandeling met koper-sulpbaat mij weêr, en ik merkte dal het toch ook geruimen tijd duurdenbsp;vóór het paard weer dienst kon doen. Bovendien kan mennbsp;met exstirpeeren, meestal het gezwel grondiger doen verdwijnen.

Men zou zoo zeggen: altijd (recidive nu niet in rekening gebracht), maar dat is toch niet het geval.

Wanneer men een zeer ouden legger vóór zich heeft, die. al eens of meer onder banden is geweest, een hobbelig oppervlak vertoont, innig vergroeid is met de huid, terwijl in hetnbsp;midden de huidwond is, dan make men zich niet de illusie datnbsp;die door exstirpatie zóó is weg te nemen, dat de elleboog-streeknbsp;ooit weêr mooi wordt.

Ik zie er ten minste geen kans toe. Wanneer men dit onderwerp naleest in de chirurgie van Baijer, dan klinkt hetnbsp;machtig mooi, maar ik zou het een paardenarts en nognbsp;veel meer een veearts (die over zooveel minder hulpmiddelennbsp;beschikt) wel eens willen zien uitvoeren. Wanneer men allesnbsp;wat te veel is, schoon w'egprepareert, de gescleroseerde en innbsp;het algemeen ziekelijk veranderde huid uitsnijdt, wanneernbsp;men dan nog genoeg huid overhoudt om zonder veel spanningnbsp;door hechting de wond te sluiten , dan wil ik gaarne eensnbsp;zien dat een paardenarts of veearts genezing per primamnbsp;intentionem krijgt, op deze plaats bij een paard! Of hetnbsp;aan een veeartsenijschool te verwezenlijken valt, wanneer daarnbsp;de chirurgische kliniek puik in orde is, weet ik niet, maarnbsp;om het in de praktijk, zelfs van een paardenarts, voor tenbsp;schrijven, noem ik humbug. Ik hen gewoon geen moeite tenbsp;sparen, noch voor mij zelf noch voor mijn personeel, heb daar,nbsp;waar ik mij bij wonden vleide genezing per primam intentionem te kunnen verkrijgen, steeds pijnlijk alle voorzorgen betracht en ben er des niettemin slechts enkele malen in geslaagd,

-ocr page 214-

184

operatie-wonden zich zonder ellering te doen sluiten, ddar, waar ik een hermetiscli sluitend antiseptisch verhand konnbsp;aanleggen en dat lierinetisch sluitend en aseptisch konnbsp;houden. Met name is mij dat een paar malen gelukt hij eennbsp;neurodectomie. Kan één mijner kollegas een luchtdicht sluitend verhand aan den elleboog aanleggen, dat hlijft zittennbsp;zoodra het paard vrij aan zich zelf wordt overgelaten? Dannbsp;wil ik het heet graag van hem leeren.

Ik weet wet dat in handhoeken over vétérinaire chirurgie en in tijdschrift-artikelen, daér waar geen afsluitend verhandnbsp;is aan te brengen (dat is volgens mijn opvatting overal bovennbsp;handwortel en spronggewricht) wordt aanbevolen de bechtingnbsp;te bestrijken met jodoform-collodium, of jodoform-collodiumnbsp;elasticuni of tranmalicine met jodoform, maar terwijl ik alnbsp;die middelen op, van te voren aseptisch gemaakte, wondennbsp;dikwijls heb toegepast, ondervond ik er steeds,groote spijt vannbsp;de wonden afgesloten te bebben met een laag die ik niet kon verwijderen zonder enorme irritatie. Als ik zoo lees van zulkenbsp;wonderschoone resultaten bij kunstbroeders en ze mislukkennbsp;mij geregeld dan denk ik: ben ik nu trots al mijn moeite ennbsp;goeden wil zoo’n ontzettend prul, dat ik zoo veel achter blijfnbsp;bij hetgeen anderen presteeren, of liegen ze zoo onbeschaamd?nbsp;Een van tweeën moet noodwendig het geval zijn. Hier isnbsp;geen middelweg.

Maar om terug te keeren tot het exstirpeeren van leggers. Wanneer men door een hechting geen genezing krijgt pernbsp;primam, dan ontzeg ik aan een hechting alle nut, neen, iknbsp;beweer dat zij dan voert tot vertraging der genezing, totnbsp;calleuse wondranden, tol leelijker en langer zichtbaar blijvendenbsp;litteekens. Daarom hecht ik ongeveer nooit, en zeker nooit,nbsp;na een legger uitgepehl te hebben. Is er zeer veel lossenbsp;huid over, dan neem ik een stukje weg, d. w. z. bij zeer grootenbsp;leggers prepareer ik de huid weg tusschen twee flauw halvemaanvormige sneden.

De lappen losse, slappe huid trekken zich later ongelooflijk

-ocr page 215-

185

samen. Na de operatie, de eerste acht dagen minstens 2 X d. lang uitspoelen met sublimaat of beter met 2 percent creoline.nbsp;Is het mogelijk, dan vul ik op met antiseptische wallen. Overnbsp;de bloeding maak ik mij nooit druk; ik laat een parenchyma-teuze bloeding kalm aan baar lot over en die uit haarfijnenbsp;arteriën ook. Het coagulum dat van zelf op de wond ontstaat,nbsp;stilt de bloeding hel beste.

Het is dikwijls lastig om de nieuwvorming zuiver van de huid af te prepareeren zonder in deze laatste te snijden. Isnbsp;de consistentie van het neoplasma geleiaclitig, lillend, (watnbsp;dikwijls voorkomt), dan gebruik ik nooit een pincet want datnbsp;houdt niet, maar een scherpen haak en sla er dien diep in.nbsp;De huid-randen laat ik met platte stompe haken weghouden.nbsp;Men wachte zich aan den achterkant van den tumor de fascia,nbsp;en de spieren aan te snijden of den elleboog-knohbel bloot tenbsp;leggen. Dat laatste is mij eens gebeurd en de wond werdnbsp;wel kleiner maar bleef hardnekkig open. Men opereere zoolangnbsp;mogelijk van builen af lol de tumor half los is, sla er eennbsp;scherpen haak diep in en late hem sterk aftrekken.

Dikwijls of bijna altijd heb ik slaande geopereerd, met of zonder cocaïne. Ik heb echter nooit een gevoelloosheid in denbsp;diepte verkregen als in het Ned. tijdschrift is beschreven. Welnbsp;kan men door onderhuidsche inspuiting van 20°/o oplossing opnbsp;4 punten, verkrijgen dal de huidsuede eu het los-prepareerennbsp;van het ovale huidstuk weinig reactie geeft. Dikwijls plaatstenbsp;ik het paard in den noodstal. Denk vooral bij die Indischenbsp;paarden om het naar voren slaan met het achterbeen. Herhaaldelijk ben ik legen mijn hand geslagen dat de hislouri ernbsp;uit vloog en eenmaal kreeg ik zulk een hevigen slag tegen dennbsp;schedel, dat het bloed mij over de oogen liep. In den noodstalnbsp;laat ik het achterbeen vastzeilen, niet ophalen. Buiten dennbsp;noodstal kluistere men beide achterbeenen aan elkander, zoonbsp;ruim, dat het paard niet licht valt. Vaak ook zet ik een mannbsp;op hel paard en laat hem de ooren vasthouden. Bij één muildiernbsp;(komt gelukkig zelden voor, anders was één leven te weinig)

-ocr page 216-

186

twee, ja drie man. Want hel kluisteren van een lastig muildier is ook geen kinderwerk! Bij zeer lastige individuen is een morphine-injeclie van 1 gram, een half uur of een uurnbsp;van te voren probaat, maar ze krijgen uren lang »Laufwulh.”

Wanneer nu de holle begint vol te granuleeren, is het steeds noodig de woekerende plaatsen te cauleriseeren. Dat doe iknbsp;of met een stuk CuSO^ of met lapis. De thermo-cautère dienbsp;het Gouvernement ontvangt en ons levert, is helaas al heelnbsp;spoedig onbruikbaar. Galvano-caustiek zou prachtig zijn,nbsp;maar wie heeft deze dure instrumenten? Ik heh ook enkelenbsp;malen gecauteriseerd met bijtende potasch. Dit bijt zeer diepnbsp;door, maar de zwarte korst blijft weken lang zitten.

Daaronder bestaat dan echter een mooi granulatie-niveau. Bij een zeer ouden legger met een basis als een schoteltje, die in het centrum een rauwe oppervlakte vertoonde, een halve bol aan de randen los ter diepte van eennbsp;centimeter, heb ik dezen halven bol afgebrand met een ines-vorinig ijzer, maar terwijl bet een braadpartij bleek zondernbsp;eind, recidiveerde de nieuwvorming spoedig, zoodat ik daarnanbsp;tot radikale operatie met bet mes overging. De genezingnbsp;duurde maanden. Het was een zeer sterke maar lastigenbsp;Makassaar. Later is de legger toch weêr gerecidiveerd, maarnbsp;ik heb hem niet meer groot zien worden.

Wanneer men een anderhalf jaar als paardenarts werkzaam is in een garnizoen als Salaliga, wordt men specialiteit innbsp;leggers, maar vindt het al heel spoedig verfoeielijk vervelend.

-ocr page 217-

BEHAIDELna TAlf MOID EE KLAAÏÏWZEER MET PTOKTAEIEE.

DOOR

R. A. PliERPER PAW BAEEW.

Paardenarts 1e kl.

Aangemoedigd door een kort verslag over behandeling van gevallen van mond- en klauwzeer met pyoktanine in eennbsp;van de laatste afleveringen der Veeartsenijknndige Bladen i)nbsp;is door mij hier bij de laatste epizoötie deze behandelingnbsp;beproefd.

Den 15™ Maart jl. werden de eerste gevallen van mond- en klauwzeer door mij geconstateerd onder het slachtvee vannbsp;de Aljeh-Associatie alhier en niettegenstaande alle maatregelennbsp;tot tegengang van de ziekte werden genomen, waren dennbsp;22™ Maart, 433 slachtossen met deze ziekte op Kola-Radjanbsp;en Oleh-leh onder behandeling.

De ziekte-verschijnselen waren de gewone, zoodat hierover niets naders valt te vermelden.

Ieder dier, dat zoo mogelijk bij het uitbreken van de eerste ziekte-verschijnselen in behandeling werd genomen, werd 2nbsp;fualen daags den mond uitgespoten met eene oplossing vannbsp;pyoktanine, 1:750; terwijl de klauw-verzweringen met dezelfde oplossing werden behandeld.

Het resultaat dat hiermede is verkregen, was verrassend.

Werden de dieren in behandeling genomen bij het uitbreken Van de eerste ziekte-verschijnselen, dan werden in zeer velenbsp;gevallen erosies van tong en tandvleesch voorkomen; terwijl

Deel V, pag. 429.

-ocr page 218-

188

de reeds beslaande erosies in hoogstens zeven dagen volkomen waren genezen.

De klauw-verzweringen hielden echter iets langer aan, hetgeen wel aan de minder gemakkelijke applicatie van de oplossingnbsp;op de aangedane deelen zal zijn toe te schrijven.

De dieren behouden buitendien hun eetlust en gaan bij een zorgvuldige oppassing en goede voeding weinig in voedings-toestand achteruit, zoodat zij na korten tijd weder allennbsp;voor de consumptie geschikt zijn.

Sterfgevallen, die verleden jaar bij het heerschen van het mond- en klauwzeer nog al talrijk voorkwamen, zijn dezenbsp;keer in het geheel niet voorgekomen, terwijl de ziekte over hetnbsp;algemeen een veel kalmer verloop had.

Wat de kosten van behandeling betreft, deze zijn ook niet hoog; voor de behandeling van de 435 dieren is in ’t geheelnbsp;250 gram pyoktanine gebruikt, zoodat de behandeling gemiddeld per patiënt op 13 centen komt te staan.

Afgaande op de gunstige resultaten die ik hier heh verkregen, kan ik de H.H. collega’s ten zeerste recommandeeren bij voorkomende gevallen pyoktanine te gebruiken.

Kota-Radja, 7 April 1892.

-ocr page 219-

IS PTOKTAME IÏOamp; IIET GEËYEIAAED ALS GENEESMIDDEL TEGEN MOND- ENnbsp;KLAUWZEER?

In afl. 4 van deel 5 der VeearLsenljkundige bladen voor Ned.-Indié, komt op pag. 429 onder de analecten iets voor overnbsp;het gebruik van pyoklanine als geneesmiddel bij mond- ennbsp;klauwzeer.

Daar het geneesmiddel mij niet bekend is of liever nog niet door mij in de praktijk is toegepast, wil ik op de waarde ernbsp;van als uitstekend geneesmiddel legen vorengenoemde ziektenbsp;niets afdingeu.

Wel wensch ik de door Dr. Mehrdorf, districts-veearts te Breslau, opgegeven voordeelen bij pyoktanine-behandeling, tenbsp;vergelijken met de bij herhaling door mij verkregen resultatennbsp;eener geheel andere behandelingswijze bij dezelfde ziekte.

De door Dr. M. geciteerde voordeelen zijn: geen doodelijk verloop meer der ziekte;

2'*'^ weinig of geen teruggang in den voedingsloestand van het zieke dier;

korteren duur van ophouding der melkafscheiding;

4'’“ goedaardigen vorm en verloop der ziekte en dientengevolge de mogelijkheid om de aangetaste diecen spoedig weder 10 gebruik te stellen.

De behandeling door mij, in die gevallen waar ik over geneesmiddelen beschikken kon, steeds toegepast, bestond in


-ocr page 220-

190

het reinigen der mondholte met eene 57o oplossing van alum. crud.

Het 3 maal daags toedienen van eene verdunde oplossing van acid. muriat. dil. en het reinigen der klauwen met waternbsp;en daarna twee maal daags behandelen, al naar omstandigheden met pix liquida of oleum lithanthracis.

De behandeling zelve is dus minstens even eenvoudig als de door Dr. M. aanbevolene, terwijl de toegepaste medicamentennbsp;goedkoop zijn.

En dat daarmede door mij niet minder gunstige resultaten zijn verkregen, is door bewijzen te staven.

Den Juli 1889 werd door mij mond- en klauwzeer geconstateerd in de afdeeling Stad en Voorsteden van Batavia onder twee koppels vee, sterk respectievelijk 83 en 74 stuks.

Van de 85 waren toen reeds 63 en van de 74 reeds 24 min of meer ziek.

Den d. a. v. waren alle runderen aangetast.

De hiervoren genoemde behandeling werd ingesteld, met het resultaat dat alle dieren, op één na, binnen betrekkelijk kortennbsp;tijd genazen.

Een dier succombeerde na twee dagen in behandeling te zijn geweest.

Dat de dood het gevolg zou wezen dier behandeling is niet aan te nemen; het dier toch was, vóór het onder mijnenbsp;oogen kwam, reeds te veel verwaarloosd en stierf aan de gevolgen van uitgebreid décubitaal ganggréen.

Wij dienen hier tevens nog in aanmerking te nemen dat slechts een klein gedeelte der dieren, ongeveer 1 pCt., in eennbsp;klappertuin verpleegd werd, terwijl de overige dieren opnbsp;eenen bizonder drassigen bodem gedurende enkele uren vannbsp;den dag moesten weiden,

In Europa beschikt men over veel betere stallen en weideplaatsen.

Meer voorbeelden zou ik kunnen citeeren, dat het sterftecijfer bij de door mij genoemde geneeswijze gelijk nul is.

-ocr page 221-

191

Teruggang in vocdingsloestand is door ons wel waargenomen , doch was deze doorgaans van geene heteekenis.

Hel komt mij voor, dal door eene goede behandeling, in hoofdzaak reinigen, complicalies, zooals pharyngylis, maag-darm-calarrh etc., lol de uitzonderingen gaan behooren, en dienbsp;complicalies zijn hel juist welke de dieren sterk in voediiigs-toestand doen achteruilgaan.

Ook dil kunnen wij door voorl)eelden slaven. In deze Residentie (i) komen n.1. onder hel Iransporl-vee veelvuldig monden klauwzeer-epizoöliën voor.

Daar de behandeling doorgaans evenwel van nul of geener waarde is, komen meer complicalies voor en dientengevolgenbsp;sterkeren achteruitgang in voedingsloestand.

Het mortalileitscijfer bedraagt doorgaans sleclits een enkel percent.

Alhoewel door mij nimmer klachten zijn vernomen omtrent het niet spoedig terugkeeren eener voldoende melksecretie,nbsp;zoo mag ik toch hierover geen bepaald oordeel vellen, wijl denbsp;ziekte door mij meestal bij slacht- en Irekvee is waargenomen.nbsp;Ten bewijze dat ook bij de door mij ingestelde behandelingswijze,nbsp;het verloop der ziekte goedaardig is en zacht van karakter,nbsp;kan strekken het feit, dat van de 157 aangetaste dieren, nietnbsp;meer dan 1% in meergenoemden klappertuin moest wordennbsp;verpleegd, terwijl de in deze residentie opgedane ondervinding —nbsp;waar alle transportkarren door ossen worden getrokken —nbsp;voldingend aantoont dat na genezing, de dieren weder spoedignbsp;in staat zijn den gewonen arbeid te verrichten.

Door het gebruiken van 3 verschillende geneesmiddelen zal de behandeling misschien wat meer tijd vorderen, doch datnbsp;verschil is gering, terwijl daartegen over het voordeel staat,nbsp;dat de door ons gevolgde geneeswijze goedkoop is, hetgeennbsp;Ijij pyoktanine minder het geval is.

Bovendien zijn de door mij genoemde geneesmiddelen in elke

*) Palembang.

13

-ocr page 222-

192

apotheek voorhanden en zelfs groolendeels op passers Ie verkrijgen, hetgeen een niet Ie versmaden voordeel is, vooral in de binnenlanden en gelet op het feit dat de veestapel bijnanbsp;geheel in handen is van de Inlandsche bevolking.

Zooals reeds gezegd, wij willen niets afdingen op de goede resultaten met pyoktanine verkregen, doch wij meenen ooknbsp;niet te mogen verzwijgen dal andere geneesmiddelen, die meernbsp;overal zijn te verkrijgen, in de praktijk even goede resultatennbsp;afwerpen.

Wij hopen evenwel bij eene volgende epizoölie hel nieuwe geneesmiddel te kunnen toepassen en daarna de resultaten tenbsp;kunnen mededeelen.

Nog ten slotte de mededeeling dat door de Inlandsche bevolking der afdeeling Lebak (Residentie Bantam) met zeer goede gevolgen, mond- en klauwzeer wordt bestreden met yls«amnbsp;(een aftreksel der tamarinde-vrucht).

Niet alleen voor mond- en klauwzeer, doch ook inwendig toegediend.

Ook door met een mengsel der tamarinde-vrucht en keukenzout de aangedane plaatsen te bestrijken verkreeg men de gevvenschte resultaten.

-ocr page 223-

EENIGE MEDEDEELOGEU OVER DEN PAA.RDEN-STAPEL OP TIMOR. *)

DOOR

J. VOLLEIHA

De paarden van Timor, de zoogenaamde Timoreezen, zijn kleine doch stevig gebouwde dieren.

Zuivere Timoreezen bereiken zelden of nooit de hoogte van vier voet, hunne gemiddelde hoogte bedraagt ongeveer 1,10 M.

Het hoofd is kort en heeft zware kaken, de hals is laag aangehecht, de schoft daarbij dikwijls rond.

De achterbeenen staan meestal koe-hakkig. De hoeven zijn steil en zeer hard.

Beengebreken zijn bij de Timoreezen hoogst zeldzaam.

De paarden op Timor zijn uitstekende klimmers, hetgeen hen zeer te stade komt, want Timor is een bergachtig land.nbsp;De wegen die niets anders zijn dan voetpaden, gaan dan ooknbsp;voortdurend berg op en weer berg af, zijn daarbij slecht ofnbsp;liever in het geheel niet onderhouden, op vele plaatsen als ’tnbsp;ware bezaaid met steeiien en rotsblokken, en in de bosscheunbsp;met omgevallen boomstammen.

Behalve de zuivere Timoreezen vindt men op Timor nog kruisings-producten van Timorees en Savonees, en van Timoreesnbsp;en Sandelwood.

Waar ik spreek van Timor w'ordt daarbij bedoeld liet Gouverneraents grondgebied op Timor, hetwelk de kuststrook ter breedte van 6 paal bedraagt.nbsp;Het Gouvernements gebied wordt lioofdzakelijk, wat n l. de Inlandsche bevolking aangaat, bewoond door Rottineczcn en Savoneezen, slechts enkelenbsp;kampongs worden bewoond door Timoreezen.

Het binnenland, wat onafhankelijk is, wordt bewoond door de z. g. n. Berg-Ttmoreetien.

-ocr page 224-

194

Onder deze laalslen vooral, treil men zeer goede exemplaren aan.

Toch bereiken ze nog zelden de maat van vier voet. (1.2S6 M.).

Het zijn krachtige, zeer sterk gebouwde paarden, met een aangenaam temperament, althans zij zijn veel minder wild ennbsp;zenuwachtig dan de echte Sandelwood-paarden.

Jammer dat er zoo weinig aan deze kruisingen gedaan wordt, want hierdoor zou zeer veel verbetering in het zoo sterknbsp;achteruitgaande paardenras, aangehracht kunnen worden.

Van fokkerijen, waarbij men door oordeelkundige paringen goede veulens tracht te verkrijgen, mag op Timor geen sprakenbsp;zijn; met recht kan men zeggen dat de paarden hier innbsp;natuurstaat leven.

Overal ziet men in hosscheu en op sawahvelden troepen merries, meestal 10 a 15 stuks met één hengst, onbeheerdnbsp;rondzwerven. Hetzij deze merries nu geschikt zijn om goedenbsp;veulens te kunnen voortbrengen, hetzij dit niet het geval is,nbsp;dal doet er bij den inlander weinig toe af. Precies hetzelfdenbsp;is het geval met den hengst. Deze hengst, goed of minder goed,nbsp;is aangewezen om hij hengstigheid, de merries te dekken.

Wanneer een vreemde hengst zich in de kudde tracht te mengen, dan wordt hij hevig aangevallen door den bij denbsp;kudde behoorenden hengst met het gewone gevolg dat denbsp;indringer afgeslagen wordt en het hazenpad kiest.

Dat een dergelijke manier van fokken zeer nadeelig werkt op de instandhouding van het oorspronkelijk goede paardenrasnbsp;behoeft wel geen betoog.

Wanneer de veulens één tot anderhalf jaar oud zijn worden zij gestrikt, en naar de kampong gebracht.

Dan worden zij twee dagen zoogenaamd »opgehangen”, dat wil zeggen zij worden aan een hoorn gebonden, doch zoodanig vastgemaakt, dat ze met den mond den grond nietnbsp;kunnen bereiken en derhalve geen voedsel kunnen krijgen ennbsp;niet gaan liggen.

-ocr page 225-

19S

Evenmin krijgen zij gedurende dezen tijd iets te drinken.

Dit ophangen, zooals men dat op Timor noemt, geschiedt met het doel om het dier heter te kunnen dresseeren.

Na deze marleling van twee dagen begint men ze te dresseeren, wat daarin bestaal, de dieren te leeren luisteren naar den toom, ze te leeren een ruiter te dragen en vervolgens zenbsp;den telgang te leeren.

Dit lellen is echter niet de ware telgang, waarbij namelijk vóór- en achterbeen van dezelfde zijde .tegelijk worden opgeheven en neergezet zóodat men slechts twee hoefslagen hoortnbsp;als de vier beenen zich bewogen hebben, maar het is de z.nbsp;g. n. halve tel-of drieslag, zooals die door wijlen den Heer C. N.nbsp;ScHooREL beschreven is geworden in de Veeartsenijkundigenbsp;Bladen Nederlandsch-lndie: Deel III, Aflevering III, pagina 268.

Deze gang is zacht en zeer aangenaam voor den ruiter, reden waarom het dier waarschijnlijk tot het maken dezernbsp;beweging wordt gedresseerd.

Is het jonge dier eenmaal gedresseerd, dan wordt het weer losgelaten om later, zoo zulks noodig is, te worden gebruikt,nbsp;hetzij als pikolpaard, hetzij als rijpaard, wanneer het namelijke een vlugge teller is geworden, of voor hertenjachtennbsp;indien men denkt dat het hiervoor geschikt zal kunnennbsp;worden.

Dit zijn de diensten- welke de paarden op Timor moeten presteeren. Trekpaarden heeft men niet noodig, want voornbsp;het bewerken des sawah’s enz. gebruikt men karbouwen,nbsp;terwijl rijtuigpaarden er uit den aard zaak overbodig zijnnbsp;omdat de wegen zoodanig zijn, dat een rijtuig, een grobaknbsp;enz., onbruikbaar zijn.

Na den dienst wordt hel paard losgelaten en moet ’t zelf zorgen dat het iels te eten en te drinken krijgt.

Stallen gebruikt de Inlander op Timor niet; gras snijden voor zijn paard wil hij niet en verpleging, zooals b. v. poetsen,nbsp;droog wrijven wanneer het dier erg bezweet thuis komt,nbsp;enz. enz., vindt bij volkomen onnoodig, ja zelfs belachelijk.

-ocr page 226-

196

Wil J)ij een paard gebruiken dan moet hij eerst naar het veld of bosch gaan om er een te vangen.

Elke eigenaar heeft zijn eigen merk , dat meestal op den hals of op de uitwendige dijvlakte van het paard gebrand wordt.nbsp;Deze brandmerken van verschillende eigenaars gelijken somsnbsp;zeer veel op elkander en geven daardoor aanleiding tot veelnbsp;perkara’s, terwijl paardendiefstal ook niet tot de zeldzaamheden behoort op Timor'.

Gedurende mijn verblijf aldaar heerschte er op Timor, meer speciaal in de onderafdeeling Koepang, (dit is bet gebied watnbsp;zich rondom de Koepang-baai uitstrekt) eene hevige influeza-epizoötie onder de paarden.

Wegens de onverschilligheid en luiheid der Inlandsche bevolking , werden mijne raadgevingen, uit een prophylactisch oogpunt gegeven, al zeer slecht opgevolgd. Het is te veel soesahnbsp;voor een inlander om zijn paarden lijdelijk te stallen, om denbsp;zieke dieren zorgvuldig te verzorgen en te verplegen. Hetnbsp;was zelf niet mogelijk om gedaan te krijgen dat de gezondenbsp;paarden van de zieken verwijderd werden gehouden, noch om denbsp;gestorven paarden begraven te krijgen.

Hierbij nog gevoegd dat het op Timor van Juni tot October ’s nachts zeer koud kan zijn, en een sterke dauw ’s nachts denbsp;velden bedekt, dat de doode paarden meestal blijven liggennbsp;waar zij gestorven zijn, Ie midden van zieke en schijnbaarnbsp;nog gezonde dieren, en alzoo eene snelle uitbreiding dernbsp;ziekte zeer bevorderen en eene verpesting van den atmospheernbsp;veroorzaken, dan kan het niet verwonderen dat eene dergelijke epizoötie vele slachtoffers eischt.

Onder de paarden op Timor ziet men verbazend veel schoft- en rugwonden en wel boofdzakelijk bij die paarden, welke doornbsp;de inlanders gereden worden.

Bij de pikolpaarden, waar men ze juist zeer veel zou verwachten, komen dergelijke verwondingen betrekkelijk weinig voor. Dit moet worden loegeschreven aan het gebruik van

-ocr page 227-

197

uilmunlende pikolzadels, welke schoft en rug vrij goed voor drukkingen vrijwaren.

Men moet zich niet voorstellen dat die verwonde paarden zooveel mogelijk ontzien werden in hunne diensten, neen, mennbsp;legt een of ander hlad op de wond, daarover een rijstzak ennbsp;voort gaat het vveer met een ruiter, welke steeds met zijnnbsp;beenen zijwaartsch zwaait en doordoor voortdurend voor- ennbsp;achterwaartsch glijdende bewegingen maakt, waardoor dezenbsp;wonden ontstaan en steeds verergeren.

Dikwijls bij de eerste dressuur, als het paard nog slechts 1 a IV2 jaar oud is, krijgt het al eene dergelijke wonde.

Het voedsel van het paard bestaat alleen in gras, wat in den regentijd overal genoeg te vinden is, doch in het laatstnbsp;van den Oost moesson, vooral als deze wat lang duurt, zooalsnbsp;zulks in 1891 het geval is geweest, hebben de dieren het innbsp;sommige streken niet te ruim en zoeken hun honger soms tenbsp;stillen door het eten van hoornbladeren en struiken.

Hel gebeurt ook, dat er dan hier en daar, dieren den hongerdood sterven, evenals zulks op hel nabij gelegen eiland liolti, bijna jaarlijks moet voorkomen.

Zelfs deze uitgehongerde, tot bijna geraamten vermagerde individuen zijn nog niet instaat eenig medelijden bij dennbsp;inlander op te wekken, 0111 hem b. v. te bewegen zijn dierennbsp;door het geven van wat djagong of paddie, in eenen behoorlijkennbsp;voedingsloestand te houden.

In een land met dergelijke toestanden kan niet anders verwacht worden, dan een snellen achtergang van het paardenras.

Hoe geheel anders zou dit kunnen zijn hij eene goede verpleging en verzorging der paarden en daarbij eene doelmatige voortteling. Men behoeft slechts de weinig voorkomende gunstige uitzonderingen in oogenschouw te nemen.

Makassar, .1 Februari 1892.

-ocr page 228-

RECTIFICATIE.

DOOR

H. J. C. VAIV LEIVT.

In deel V, aflevering 4 der Veeartsenijkundige Bladen voor Nederlandsch-lndië, komt een artikel voor: «Septicaemia liae-morrhagica” van den lieer Van Eecke. In dat artikel wordtnbsp;op pag. 351/552 een mededeeling van wijlen den heernbsp;Klein aangehaald, over een ziektegeval door hem te Tjilamajanbsp;in Mei 1883 waargenomen luidende als volgt;

«Door mij werd de diagnose miltvuur gesteld. Ik heb geen «sectie kunnen doen.”

En verder:

«Door den veearts Van Lent zijn eenige dagen later, onder «dezelfde kudde, nog eenige gevallen met dezelfde verschijnselennbsp;«waargenomen. Ook hij constateerde miltvuur”.

In het midden latende of de door mij waargenomen ziektegevallen al dan niet onder dezelfde kudde voorkwamen, wensch ik, naardien uit die citeering en de daarop gebouwde verderenbsp;studie afgeleid kan worden, en op pag. 359 door den heernbsp;Van Eecke blijkens zijne uitdrukking: «Te betreuren is hetnbsp;«slechts dat de sectie in hunne (Klein en Van Lent) gevallennbsp;«niet werd verricht en de diagnose alleen werd gesteld op grondnbsp;«van het klinische symptomenbeeld”, afgeleid is, dat mijnenbsp;diagnose ook gesteld werd zonder sectie, aan Ie toonendatdienbsp;gevolgtrekking minder juist is.

Mijne aanteekeningen aangaande die ziektegevallen en van mijn toenmaligen werkkring zal ik hier mededeelen.

-ocr page 229-

199

Den 29'quot; Mei 1883 kwam ik Ie Krawang aan, om werkzaam te zijn liij cle bestrijding der veeziekte, die sinds 23 Mei gediagnosticeerd was in dessa Klari en omgeving.

Aldaar was reeds Klein aan den arbeid, die zijn banden meer dan vol bad in dien cbaos. Zijn bezoek tenbsp;Tjilamaja, bad voor mijn komst plaats.

Bij aankomst den 29™ en volgende dagen waren wij beiden, geregeld te Klari en omstreken en daar wij voor hel eerstnbsp;runderpest zagen, hebben wij in die dagen menige sectie verricht en vele karbouwen nauwkeurig onderzocht.

Den 31™ daaropvolgend definitief geplaatst zijnde in de controle afd. Krawang, kreeg ik den 1™ Juni 1885 den monde-lingen last van den Resident, een onderzoek te gaan instellen, naar de oorzaak van een sterfte onder de karbouwen tenbsp;Tjilamaja. De desbetreffende rapporten laat ik in extenso volgen.

1' Rapport i) over de ziekte, voorkomende onder de karbouwen te Tjilamaja.

Op 1 Juni 1883, mij begeven hebbende naar Tjilamaja trof ik aldaar aan 2 koppels karbouw'en op c». i/j uur afstand vannbsp;elkaar verwijderd. De eene, groot 15 stuks, telde een vijftal,nbsp;de andere een tweetal zieke dieren, terwijl op een anderenbsp;plaats, één buffel aan hetzelfde lijden was gestorven.

Te Kawa Gempol waar deze ziekte ook wordt waargenomen was één zieke buffel. Volgens mij verstrekte mededeelingennbsp;waren er in het geheel gestorven :

Op nbsp;nbsp;nbsp;26nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Meinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;stuks

» nbsp;nbsp;nbsp;30nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;”nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;31nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Juninbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en vond ik 7 zieken.

Ij Deze rapporten zijn Ie vinden in ’t Veepest-Archief te Poerwakarta res. Krawang.

Schrijver dezes is overtuigd dat de sectie verslagen alle behalve streng wetenschappelijk zijn en ook de redactie niet schitterend is. Men gelievenbsp;ocliter in aanmerking te nemen de omstandigheden waaronder ze gemaaktnbsp;zijn, zonder hulp en overstelpt met bezigheden en verder dat ze bestemdnbsp;waren voor Iceken, in casu de besturende ambtenaren.

-ocr page 230-

i

I '

200

Uifwpndif) onderzoek. Aanvankelijk is fie eetlust, Hefae-catie (incl. consistentie), beweging normaal. Slijmvlies van mond, neus en oogen volmaakt gezond. Het eenigste ziekte-verschiinsel is een zwelling aan borst- of buikwand, die diffuusnbsp;beginnende, hoe langer boe omvangrijker wordt, ter groottenbsp;van een bedkussen. Rij de mannelijke dieren is dan de kokernbsp;gezwollen en bangen er draden gestold exsudaat uit de opening.nbsp;Binnen de 24 uren worden de dieren ziek en sterven; terwijlnbsp;al de lot nu toe aangetasten gesuccombeerd zijn.

Sectie verslag.

Het dier was den 31» Mei ’s morgens ziek geworden enden 1 Juni ’s morgens om 5 uur gestorven. De sectie had plaatsnbsp;± 11 uur.

Huid. Aan de voorliorst vertoonde zich een zwelling ter grootte van een meloen, die bij opening een beider geelnbsp;vocht ontlastte, dat tusschen de mazen van bet onderhuidschenbsp;bindweefsel opgehoopt was (sülzige infiltratie).

Motid- en Neusslijmvlies volmaakt gezond.

Strottenhoofd en luchtpijp: bet slijmvlies was sterk byperae-miscl), violetkleurig (veneuse hyperaemis) met slijm bedekt, doch gaaf en niet de kleinste »erosie” aanwezig.

Longen: byperaemisch, crepiteeren bi] insnijding; de groote luchtpijptakken met sljim gevuld.

Hart, normaal.

Borstholte: eenige liters vocht bevattende, geen pleuritis aanwezig.

Buikholte: Peritonitis met sterke exsudatie; enkele klier-hoopen (darmscheilsklieren) gezwollen en met lympbe gevuld.

Pens, net- en hoekmnng: normaal.

Letmaag. De wand is tol meer dan 10 voudig gezwollen ter dikte van 2 vingers. De siymvlies plooien van 5 tot 6nbsp;aanwezig, zijn gezwollen, ter dikte van een hand. Sterknbsp;byperaemisch met bloedexiravasatie; de wand is murw en belnbsp;epithelium laat op eenige plaatsen van bet slijmvlies los; ernbsp;zijn echter geen zweeren aanwezig.

-ocr page 231-

i

201

Parmen: Van liet Iiegin lot ’t einde normaal met weinig faeces.

Lever: Murw, geel gekleurd, galgangen en galblaas sterk gevuld.

Milt: Iets vergroot; pulpe week.

Nieren: Normaal.

Waarschijnlijldieidsdiagnose: Miltvuur?? gt;).

Maatregelen: De zieke dieren isoleeren op de plaats, de gezonden afscheiden en die in de buurt op groote afstand latennbsp;grazen, drinken en baden.

2' Rapport over de ziekte voorkomende onder de karbouwen te Tjilamaja.

Op 5 Juni mij w'ederom naar Tjilamaja begeven hebbende vond ik aldaar, dat van den zieken koppel van R sinks, éénnbsp;buffel des morgens 11 uur gestorven was; bij de 4 anderennbsp;was de toe.stand hetzelfde gebleven. De 2 stuks zieke dieren,nbsp;waren beiden ook nog levende.

Den a®quot; Juni was er te kampong Gehang Malang (4 paal in een andere richting) een karbouw onder dezelfde verschijnselennbsp;ziek geworden, den o'-quot; Juni ’s morgens gestorven en begraven.

Om 1 uur maakle ik sectie op de te Tjilamaja gestorven karbouw.

1' Sectie verslag: De bevinding was precies dezelfde als in mijn 1' rapport vermeld. De lebmaag was nu niet zoonbsp;erg aangedaan, alleen was het slijmvlies nog al hyperaemisch,nbsp;waardoor hel een gevlamd voorkomen (e zien gaf, doch wasnbsp;het geheel inlact. Hier daarenlegen was een gedeelte vannbsp;den karteldarm ± 1 Meter op dezelfde wijze aangedaan alsnbsp;in het 1® rapport vermeld is omtrent de lebmaag. Darmwandnbsp;was sterk verdikt en murw, hyperaemisch en vertoonde bloednbsp;exlravasalie, voorts loslaling van het epithelium, doch geen

j) Daar ik niet in 't bezit was van een microscoop kon ik deze diagnose slechts bij benadering stellen. Ik wist toen deze ziekte niet beter tbnis Ie brengen, dan onder de groep anthrax.


-ocr page 232-

i

202

zweeren. De hoeveelheid van hel exsudaat in de huikhoUe schatte ik op ongeveer 8 L.

Te oordeelen naar de prolapsus ani, schijnt voor het intreden van den dood tenesmus in T spel te zijn geweest; van diarrhee was niets te merken.

2' Sectie verslag: Met toestemming van den eigenaar, één van de twee zieke karbouwen laten slachten.

Het eenige abnormale wat bij de sectie te vinden was, waren die hyperaemische plekken in het darmkanaal en lichtenbsp;peritonitis gepaard met een weinig exsudatie. Geen der slijm^nbsp;vliezen was aangedaan.

i:

Aan de ondervlakle van huik- en borstwand echter was een kussenvormige zwelling, ter dikte van 1 dM, waaruit evenals hij hel vorige dier een helder geel gekleurd vocht vloeidenbsp;dat lusschen de mazen van het onderhuidsche bindweefsel opgehoopt was (sülzige infiltratie).

Conclusie: 1'. Uit de gedane drie secties blijkt dat de ziekte, in casu geen runderpest is, daar de karakteristiekenbsp;symptomen gemist worden; de slijmvliezen toch zijn over hetnbsp;geheel slechts weinig aangedaan en vertonnen geen zweeren,nbsp;terwijl de darmklieren, met name de Peyersche plaques, solitairnbsp;follikels enz. normaal zijn en verder dat alle uitwendige ziektenbsp;symptomen, die op runderpest wijzen, ontbreken.

2®. Dat de opgave, als zouden alle dieren binnen 24 uren sterven onjuist is, daar er van de 7 karbouwen die op 1 Juninbsp;’s morgens ziek waren, op 3 Juni ’s middags nog zes’) in den-zelfden toestand verkeerden als toen.

De eetlust, herkauwing en defaecalie hieven normaal.

5'. Dal er geen nieuwe gevallen meer zijn bijgekomen.

Van 4 tol 10 September 1883 te Tjilamaja en omstreken de registratie invoerende, hebben wij geen ziek vee gezien ofnbsp;verdachte rapporten ontvangen.

*) Waarvan één door mij is talen slachten. Seclie verslag No. 2.

-ocr page 233-

203

sectie is ge-

Hieniit lilijkt dat dus wel degelijk door mij maakt te Tjilamaja, terwijl het mij nu, na eene vergelijkingnbsp;mijner sectieverslagen met die van den heer Van Eecke, thansnbsp;in geenen deele gewaagd voorkomt, om de waarschijnlijk-heids-diagnose: «miltvuur”, te veranderen in septichaemianbsp;haemorrhagica. (Rinderseuche).

Tiel, 13 Januari 1892.

I

-ocr page 234-

AIJAIECTEU.

Liysol. Dr. Gerlach deelt zijn nauwkeurige onderzoekingen hieromtrent mede in het Zeüschrift für Hi/giene Band X , en komt tot de volgende resultaten;

1°. Het lysol is niet alleen in zuivere culturen, doch ook in mengsels van bacteriën, werkzamer dan carholzuur ennbsp;creoline.

2°. De desinleetie der handen gelukt hij uitsluitende aanwending eener 1 °/o oplossing van lysol, zonder gebruik van zeep.

3°. Voor het kiemvrij-maken van infectieuze sputa en faeces is het veel werkzamer dan alle overige desinfectiemid-delen.

4°. Door besprenkelen der muren met een 3 °/o oplossing worden zij kiemvrij gemaakt.

5°. Lysol is van de antiseplica, welke daarmede in werkzaamheid gelijk kunnen worden gesteld (voornamelijk carholzuur, creoline, sublimaat), verreweg het minst vergiftig.

De werkzaamheid van lysol wordt, evenals hij creoline, teweeggebracht door de teeroliën (kresolen), die bij creolinenbsp;met water een emulsie vormen, terwijl zij in lysol in oplosbaren vorm aanwezig zijn.

Het gebruik van lysol In de veeartsenijkundlge praktijk, vooral by de wondbehandellng. Stbaube {Zeitschr. f. Veterinark. JU, Heft 4) gebruikte lysol in oplossingen vannbsp;0,5 — 2 percent tot behandeling van versche en geïnfecteerde wonden, tot desinfeclie van instrumenten en verband-materiaal. De verkregen resultaten waren zeer bevredigend.

-ocr page 235-

¦205

Volgens den schrijver heefl lysol als anliseplicuui hij de wondhehandeliug hooger waarde dan de overige gebruikelijkenbsp;desinfecüemiddelen, daar het uitmuntende antiseptische ennbsp;desodoreerende eigenschappen bezit, znodat reeds oplossingennbsp;van O.o — 1 percent voldoende zijn voor de behandeling vannbsp;alle versche wonden, terwijl met die van 2 percent allenbsp;geïnfecteerde wonden kunnen worden gedesinfecteerd.

De hoogere waarde van lysol berust verder in zijn gemakkelijke oplosbaarheid in water, het weinig of niet vergiftig zijn en den geringen prijs. Als nadeelige eigenschappen vannbsp;lysol vermeldt Straube , dal handen en kleederen langen tijdnbsp;daarnaar blijven ruiken, en dat de daarin gedesinfcteerdenbsp;instrumenten glibberig zijn.

Aan de Veeartsenijschool te Utrecht wordt sedert enkele maanden lysol aangewend bij wonden, huidziekten, enz. Hetnbsp;komt in werking vrij wel overeen met creoline en er zounbsp;geen reden bestaan om deze door lysol te vervangen, indiennbsp;de eerste niet bij vele eigenaars meer populair ware geworden,nbsp;dan dikwijls in de praktijk wenschelijk moet worden geacht.

Dermatol. Onder dezen naam werd door Hein en Lierrecht genoemd praeparaat, zijnde een basisch galluszure bismuth-verbinding, ter vervanging van het jodoform dringend aanbevolen. Hel dermalol is een saffraangeel, niet-hygroscopisch.,nbsp;reukeloos en onoplosbaar praeparaat, dat als «Trocken-anlisep-ticum» voortreffelijke diensten bewijst. Het bezit vooral hetnbsp;vermogen om profuze wondsecreties te beperken en ten slottenbsp;te doen opdrogen. Het heeft geen toxische werking en zounbsp;ook in de inwendige therapie, bijv. bij chronisehe diarrhee,nbsp;het subnitras bismuthi kunnen vervangen. Giften van 2 gramnbsp;daags kunnen (bij den mensch) zonder eenig gevaar wordennbsp;toegediend. Door de firma Lucius amp; Bruning te Höchst a. M.nbsp;is het dermalol in den handel gebracht [Weekbl, v. Geneesk.nbsp;1891. 11, No. 5).

-ocr page 236-

206

Derinalol werd door Dr. Rosenthal in de Berlijnsclie dermatologische vereeniging zeer geprezen. Hij noemt het een voortreffelijk verbandmiddel, hetgeen bovendien anti-eczema-teiize eigenscliappen bezit. Als zalf koos hij de formule;nbsp;dermatol 10, lanolini 20, vaselini flavi 70; of als dermatol-zink-vaseline de formule: dermatol, oxydi zinci aa 2, vasel,nbsp;flavi 20; of als dermatol-zinklijm de formule: dermatol 5, zincinbsp;oxyd. S, gelatinae 30, glycerini 30, aquae 30. Laatstgenoemde

formule verschilt weinig van die van l/nna. Zij levert een voortreffelijke bedekking voor ulcera en hun eczemateuze omgeving.

De hoofdwerking van het dermatol is, dat het de afscheiding beperkt en opdroogt. Bij balanitis, geopende bubones, ulcera cruris was de werking zeer gunstig, evenzoo bij denbsp;blenorrhoea urethrae, waar het dermatol in een 2—8 pet’snbsp;schud-mixtuur werd geïnjiciëerd.

Als dermatol-pasta gebruikte Rosenthal de formule: dermatol. 2, oxydi zinci, amyli aa 22.S, vaselini flavi 50 [Weekbl. v.nbsp;Geneesk. 1891, 11, No. 6).

Anlllne-kleurstolfen. Pyoktanlne. De eigenschap der bacteriën om zich met aniline-kleurstoffen te impraegneeren,nbsp;heeft de bacteriologie, gelijk bekend is, op geheel nieuwenbsp;wegen gevoerd. De omstandigheid, dat de bacteriën tenbsp;gelijk met het indringen der aniline-kleurstot in het protoplasma worden gedood, terwijl zij hun beweeglijkheid ennbsp;hun voortplantingsvermogen, evenals hun pathogene eigenschappen hierbij verliezen, heeft reeds vroeger aanleidingnbsp;gegeven tot de vraag, of van die bacteriën-doodende krachtnbsp;der genoemde kleurstoffen therapeutisch geen gebruik konnbsp;worden gemaakt? Zoo heeft men bijv. van verschillendenbsp;zijden overwogen, of de aniline-kleurstoffen, bij het sterkenbsp;kleuringsvermogen van den tuberkel-bacil, niet als geneesmiddelnbsp;tegen de tuberculose konden worden gebruikt? Verder zijnnbsp;van pharmacologische zijde proeven genomen aangaande denbsp;antiseptische werking van eenige aniline-kleurstoffen.

-ocr page 237-

207

In den nieuwslcn tijd heeft Prof. Stilling in Slrautshurg inededeelingen gedaan over bacteriologische en practisch-thera-peulische proeven met aniline-kleurstoifen, die zeer opmerkelijke resultaten hebben gegeven. In de eerste plaats werdennbsp;botanische en bacteriologische onderzoekingen gedaan. Hierbijnbsp;zag men dat vóór alles de violette aniline-kleurstoffeu eennbsp;belemmerenden invloed op de ontwikkeling der bacteriënnbsp;uitoefenen. ïarwemeel-pap met 27oo melhyl-violet oplossingnbsp;vermengd, wordt nooit zuur; boter en reuzel worden bijnbsp;toevoeging van metbyl-violet niet ranzig. De groei van schimmelsnbsp;(mucor stolonifer) op brood, evenals van zwammen opnbsp;suiker en vleescbe.xtract-gelatine (p by corny ces nitens ennbsp;penicilliiun glaucum', liet zich door kleuring dernbsp;voedings substraten (1 : 1000) met zekerheid verhinderen. Hetzelfde kon men constaleeren ten opzicble van de rotlings-bacte-riën; het methyl violet toonde daarop nog in een verdunning vannbsp;1:30000, een, de ontwikkeling belemmerende werking. Elter-kokken werden reeds door een concentratie van 1 :64000nbsp;onwerkzaam gemaakt. Verscbe urine, in oplossingen vannbsp;metbyl-violet 1 : 1000 — 32000, bij 23° C., 6 dagen lang innbsp;een broedstoof gelaten, bevatte geenerlei bacteriën.

Behalve de violette aniline-kleurstoffen (metliyl-violet) schenen slechts bepaalde soorten van auraminen, alsmede een aetbyl-violet, even werkzaam; fncbsine, m e l b y 1 ee n b la u w,nbsp;rhodamine, vesuvine en vele andere aniline-kleurstoffeu bleken in werking geenszins metnbsp;de violette kleuren overeen te komen.

i

J.

Proeven bij konijnen leverden bet volgende op. Brengt men een l°/oo metbyl-violet-oplossing in den conjunctivaal-zak vannbsp;een konijn, dan kleuren conjunctiva, sclera en iris zich donker-violet, terwijl de niet verwonde cornea ongekleurd blijft. Opnbsp;den volgenden dag is de verkleuring verdwenen. Subcutaannbsp;verdragen konijnen en cavia’s grootere hoeveelheden (de eerstenbsp;20 ccm. eener 1 7oo oplossing, zonder nadeel. Intra-peritoneaalnbsp;ingespoten, dooden deze groote giften echter, waarbij men

H

-ocr page 238-

208

darm, lever en nieren, met uitzondering van hun bloedvaten, blauw gekleurd vindt. Stilling gelooft, dat de dood hierbijnbsp;ontstaat door kleuring, resp. verlamming van gewichtige zenuwcentra. Konijnen eten aniline met het voedsel hij grammen zondernbsp;nadeel; evenzoo kan men hun tamelijke hoeveelheden in denbsp;longen injiciëeren, zonder dat zij ziek worden. Daartoe dienennbsp;de aniline-kleurstoffen echter volkomen vrij te zijn van arsenicum.

De therapeutische proefnemingen en practise he ervaringen hebben voornamelijk betrekking op het gebiednbsp;der oogheelkunde. Een konijn, dat in de cornea geëntnbsp;was met etterkokken, kreeg een hevige hypopyon-keratitis.nbsp;Bij het instilleeren van een aniline-oplossing kleurde denbsp;etterachtige zweer zich in haar geheele uitgebreidheid, met

intensief

oogkamer

de vlokkige ettermassa's in de voorste

violet; het ontstekingsproces was daarmede gecoupeerd. Een hoornvlies-zweer bij een kind, die meer dan een maand langnbsp;zonder gevolg met andere antiseptische middelen behandeldnbsp;was geworden, genas van dag tot dag na instillatie van eenigenbsp;druppels eener methyl-violet-oplossing. Een versche hypopyon-keratitis bij den mensch genas evenzoo spoedig na steriliseeringnbsp;van den zweer met een aniline-stift; hetzefde geschiedde metnbsp;een randzweer, die er zeer slecht uitzag.

Stilling noemt op grond dezer ervaringen het methyl-violet het beste middel tegen hoornvlies-zweren vannbsp;allerlei aard. Daarbij staan alle andere tot heden aangewende middelen in de schaduw, terwijl het zelfs de galvano-caustische behandeling der zweren onnoodig maakt. Dezelfdenbsp;gunstige resultaten verkreeg hij met de aniline bij blepharitis, conjunctivitis, phlyctaenen, eczemen vannbsp;den lid rand, keratitis p areneb ymatosa, iritisnbsp;serosa, choroiditis disseminata en sympathischenbsp;ophthalmic.

Ook hij een menigte chirurgische gevallen bleek, dat etterende wonden en zweren, die met aniline behandeld

-ocr page 239-

209

en de etlering daardoor

worden, zeker Ie sleriliseeren zijn wordt gecoupeerd. De operatieve antisepsis door middel vannbsp;aniline-klenrsloffen stelt de schrijver zich zoodanig voor, datnbsp;de instrumenten met een zwakke methyl-violet-oplossingnbsp;(1:20000) worden gedesinfecteerd, de wond met een ietsnbsp;sterkere oplossing (1:5000) hespoeld en met geïmpraegneerdenbsp;zijde (l : 1000) gehecht wordt, terwijl het verhand vervolgensnbsp;bestaat uit watten en gaas, die gedrenkt zijn met een 1 °/oonbsp;methyl-violet-oplossing.

Als nadeel van de aanwending van het methyl-violet noemt men het blauw-kleuren der handen en vingers van dennbsp;operateur; die blauwe kleur kan men echter met alcohol,nbsp;zeep-spiritus of Eau de Javelle weder afwasschen. Voor denbsp;toepassing in de praktijk is een nauwkeurige, zorgvuldigenbsp;keuze der kleurstolfen uoodig. Zij worden door de firma E. Mercknbsp;in Darmsladl, in den vorm van oplossingen, stiften, strooipoedersnbsp;en zalven, onder den naam pyoktanine (d. i. etterdoodendnbsp;middel’, in den handel gehraclit.

Er komen vooreerst twee pyoktaninen in den handel voor, een blauwe (pyoktaninum coeruleum) en een gele (pyoktaninumnbsp;aureum), waarvan de eerste hoofdzakelijk voor chirurgische,nbsp;de laatste voornamelijk voor oogheelkundige doeleinden bestemdnbsp;is. Van de pharmaceutische pyoktanine-praeparaten ennbsp;verhandsloffen zijn te krijgen:

1°. Strooipoeders 2 percent (blauwe en gele).

2°. Strooipoeders l%o (blauwe en gele) voor ophthalmolo-gische doeleinden.

3°. Zalven (hlauw’e en gele).

4°. Stiften (blauwe en gele, groote en kleine vorm).

5°. Pastilles ter bereiding van oplossingen (blauwe en gele) a 1 grm. {= 0,1 pyoktanine .

6°. Verbandstoffen : gaas, watten, zijde (blauwe en gele).

De weinige gevallen, waarin Fhühner gelegenheid had de pyoktanine bij dieren te beproeven, schijnen de opgaven vannbsp;Stilllng te bevestigen In een geval van etlerachtige keratitis

-ocr page 240-

210

met perforatie der cornea bij den hond, ontstond na aanwending der blauwe anilinestift, snelle beterschap. Hetzelfde nam hij waar bij de behandeling eener abscesbolte en van eennbsp;oude operatiewond met een l°/oo aniline-oplossing, metnbsp;strooipoeder en met zalf. Het blauw-kleuren der handen, dernbsp;haren en soms van den bodem en van andere voorwerpen, isnbsp;inderdaad onaangenaam en eiscbt een voorzichtigen omgangnbsp;met bet middel. Het meest aanbevelenswaardig schijnennbsp;Fröhner nog de anilinestiffen te zijn.

{Monalshefte für pract. Thierheilk.)

, Cocaïnum phenollcuiii, een mengsel van cocaïne en carbolzuur, zou in l°/o spiritueuze oplossingen (alcohol van oO^’/o)nbsp;sterker anaestbeseerend werken dan bet tot no^ toe gebruikelijke cocaïnum muriaticum (conjunctivitis, pharyngitis,nbsp;laryngitis, locale pijnen, tandoperaties).

Spermine is een in bet zaad van mannelijke dieren voorkomende basis, welke volgens Brown-Séquard opwekkend op de geslachtsfuncties werkt, gelijk hij door subculane injectiesnbsp;van dierlijk zaad en bal-vloeistof bij den menseb beeft aangetoond.nbsp;De spermine is volgens chemische onderzoekingen identischnbsp;met de zoogenaamde SciiREiNER’sche basis, welke als aethylen-imiue

is te beschouwen.


CHa


NH.


Spermine heeft dus de formule

Korert beveelt bij den mensch subcutane injecties aan naar het volgende recept: Bc. Spermini hydrochlorici 0,1; Aquaenbsp;deslillatae 8; Glycerini 2. M. D. S. Dagelijks 1 — 2 gramspui-ten subcultaan te injiciëeren. Hij wijst op de overeenkomst vannbsp;onze tegenwoordige therapie met de oude volksgeneeskunde,nbsp;welke de hallen van verschillende dieren als geneesmiddelnbsp;bezigde.


-ocr page 241-

211

Extcactam flaidam syzygil jambolanl, een uit het peri-

carpimii der vruchten van Syzygiiim jambolanum hereid vloeibaar extract, bezit volgens de onderzoekingen van Graesernbsp;een sterk beperkende werking op de suiker-uitsebeiding bij diabetes mellitus. Honden, die kunstmatig diabétiscb werden gemaaktnbsp;(toediening van pbloridziue), toonden na gebruik van jambol-extract (6 gr. pro dosi, 3 maal pro die) een verminderingnbsp;van suiker in de urine met 90 percent.

Eseridlne.

zich niet bevestigd.

De verwachting omtrent dit praeparaat beeft Prof Peser berichtte daaromtrent hetnbsp;volgende: kleine subcutane giften van eseridine (0,03 — 0,12nbsp;gr ) bij het rund veroorzaakten een krachtige opwekking dernbsp;maagwerkzaamheid met bevordering van bel herkauwen zondernbsp;bijzondere darmwerking; gemiddelde subcutane doses (0,13 —nbsp;0,24 gr.) hadden voorbijgaande diarrbee, groote subcutanenbsp;giften (0,25 — 0,55 gr,) menigvuldige diarrboïsche ontlastingennbsp;ten gevolge. In vergelijking met eserine bleek derhalve denbsp;subcutane werking der eseridine zwakker. Volgens Fesernbsp;blijft bel pbysostigmine-zout daarom de voorkeur verdienennbsp;als subentaan purgans; per os en direct in de pens gespoten,nbsp;staat de eseridine daarentegen niet ten achteren bij de eserinenbsp;(minimaal-dosis 0,06 — 0,04 gr.). De locale myotisebe werkingnbsp;der eserine is evenzoo veel sterker dan die der eseridine.nbsp;Wal de melkafscheiding betreft, deze werd ook bij de eseridine krachtig bevorderd.

Eserlne-pllocarplne is door een drogist als een nieuw, door «verbinding van beide alcaloïden bereid» .praeparaatnbsp;aanbevolen. Het sebijnt werkelijk eenigszins gelukt te zijnnbsp;dit te doen gelooven. Daarom zij hier vermeld, dat ernbsp;geen «verbindingen” van twee alcaloïden bestaan, vooralnbsp;niet van twee zoo weinig constante als eserine en pilocarpine. De in den handel voorkomende eserine-pilocarpine

-ocr page 242-

210

met perforatie der cornea bij den hond, ontstond na aanwending der blauwe anilinestift, snelle beterschap. Hetzelfde nam hij waar bij de behandeling eener abscesbolte en van eennbsp;oude operatievvoiid met een l°/oo aniline-oplossing, metnbsp;strooipoeder en met zalf. Het blauw-kleuren der handen, dernbsp;haren en soms van den bodem en van andere voorwerpen, isnbsp;inderdaad onaangenaam en eischt een voorzichtigen omgangnbsp;met het middel. Het meest aanhevelenswaardig schijnennbsp;Fröhner nog de anilinestiften te zijn.

[Monatshefle für pract. Thierheilk.)

Cocaïnum phenollcuiii, een mengsel van cocaïne en carbolzuur, zou in l°/o spiritueuze oplossingen (alcohol van oO’/o)nbsp;sterker anaestheseerend werken dan het tot no^ toe gebruikelijke cocaïnum rauriaticum (conjunctivitis, pharyngitis,nbsp;laryngitis, locale pijnen, landoperaties).

§perinine is een in het zaad van mannelijke dieren voorkomende basis, welke volgens Brown-Séqüard opwekkend op de geslachtsfuncties werkt, gelijk hij door suhculane injectiesnbsp;van dierlijk zaad en hal-vloeistof hij den inensch heeft aangetoond.nbsp;De spermine is volgens chemische onderzoekingen identischnbsp;met de zoogenaamde SciiREiNER’sche basis, welke als aethylen-imine

is te beschouwen. Spermine heeft dus de formule gt; N H.

Robert beveelt hij den mensch suhcutane injecties aan naar het volgende recept: Be. Spermini hydrochlorici 0,1; Aquaenbsp;destillatae 8; Glycerini 2. M. D. S. Dagelijks 1 — 2 gramspui-ten subcultaan te injiciëeren. Hij wijst op de overeenkomst vannbsp;onze tegenwoordige therapie met de oude volksgeneeskunde,nbsp;welke de hallen van verschillende dieren als geneesmiddelnbsp;bezigde.

i

-ocr page 243-

211

Extractum fluïdum syzygil jambolanl, een uit hel peri-

carpiiini der vruchten van Syzygium janiholanum bereid vloeibaar extract, bezit volgens de onderzoekingen van Graesernbsp;een sterk beperkende werking op de suiker-uitscbeidiiig bij diabetes mellitus. Honden, die kunstmatig diabétiscb werden gemaaktnbsp;(toediening van phloridzine), toonden na gebruik van jambol-extract (6 gr. pro dosi, o maal pro die) een verminderingnbsp;van suiker in de urine met 90 percent.

Eseridlne— De verwachting omtrent dit praeparaat heeft zich niet bevestigd. Prof Feser berichtte daaromtrent hetnbsp;volgende: kleine subcutane giften van eseridine (0,03 — 0,12nbsp;gr ) bij het rund veroorzaakten een krachtige opwekking dernbsp;maagvverkzaamheid met bevordering van hel herkauwen zondernbsp;bijzondere darmwerking; gemiddelde subcutane doses (0,13 —nbsp;0,24 gr.) hadden voorbijgaande diarrhee, groote subcutanenbsp;giften (0,23 — 0,53 gr,) menigvuldige diarrhoïsche ontlastingennbsp;ten gevolge. In vergelijking met eserine bleek derhalve denbsp;subcutane werking der eseridine zwakker. Volgens Fesernbsp;blijft het physostigmine-zout daarom de voorkeur verdienennbsp;als subcutaan purgans; per os en direct in de pens gespoten,nbsp;staat de eseridine daarentegen niet ten achteren bij de eserinenbsp;(minimaal-dosis 0,06 — 0,04 gr.). De locale myotische werkingnbsp;der eserine is evenzoo veel sterker dan die der eseridine.nbsp;Wal de melkafscheiding betreft, deze werd ook bij de eseridine krachtig bevorderd.

Eserine-pllocai'plne is door een drogist als een nieuw, door «verbinding van beide alcaloïden bereid» praeparaatnbsp;aanbevolen. Het schijnt werkelijk eenigszins gelukt te zijnnbsp;dit te doen gelooven. Daarom zij hier vermeld, dat ernbsp;geen «verbindingen” van twee alcaloïden bestaan, vooralnbsp;niet van twee zoo weinig constante als eserine en pilocarpine. De in den handel voorkomende eserine-pilocarpine

-ocr page 244-

212

is niets dan een innige vermenging van beide geneesmiddelen; van een chemische verbinding en een nieuw geneesmiddel kannbsp;geen sprake zijn.

Acldum llllclcuin amorphum. — Het is, vooral in de laatste jaren, meermalen voorgekomen dat gewone doses van ex-tractum filicis maris aethereum vergiftigings-verscliijnselen tenbsp;weeg brachten. Onderzoekingen, door Poulsson ‘) gedaan,nbsp;verspreiden over dit feit eenig licht.

Het filixzuur kan óf in den aniorphen óf in den gekristalli-seerden toestand in het extract aanwezig zijn.

Het gekristalliseerde zuur is onschadelijk, het amorphe daarentegen niet; het gekristalliseerde (de filicine van Tpomms-dokff) is het anhydrid van het amorphe zuur en dit laatstenbsp;is dan het vergiftige, maar tevens ook het werkzamenbsp;bestanddeel.

In het Jahresbericht van E. Merck, te Darmstadt (zie Vhsirm. weekblad, 5 Maart, 1892) wordt het acidum filicicumnbsp;amorphum beschreven als een licht, wit, reuk- en smakeloosnbsp;poeder, oplosbaar in kouden alcohol, zeer gemakkelijk oplosbaar in alkaliën en in vette oliën.

Het is waarschijnlijk geschikt voor de therapeutische aanwending. Wijl het in het darmkanaal gemakkelijk oploshaar is doch moeilijk opgenomen wordt, zoo zal het de parasietennbsp;dooden of verdrijven, zonder den hospes te schaden.

De dosis, noodig voor hel afdrijven der Cestoden, ligt tus-schen 0,5 en 1 gram. Daar het zuur echter in vette oliën gemakkelijk oploshaar en dan ook resorbeerbaar is, zal hetnbsp;noodig zijn de gebruikelijke Oleum Ricini door een andernbsp;laxans te vervangen.

') Zie Semaine meilical 15 Aug. 1891 en Repertoire de Pharraacie, 10 üct. 1891 pag. 483.

-ocr page 245-

213

Behandeling van kwaden droes door Neimann. — Nadat onderscheidene Italiaansche en Spaansche veeartsen de inlra-Iracheale injecties vanjood-joodkaliuui-oplossingbij de behandelingnbsp;van kwaden droes niet goed gevolg hadden toegepast, onderwierp Neimann 16 kwaad-droezige paarden aan dezelfde behandeling. Vooraf werd de diagno.se bevestigd door enting dernbsp;gebruikelijke proefdieren met de ziekteproducten, en doornbsp;kweeking van kwade-droes-bacillen op een kunstinatigennbsp;voedingsbodem.

Gedurende een maand werd den kwaad-droezigen paarden dagelijks 6 — 30 grni. Jood-joodkalium-oplossing in de luchtpijpnbsp;gespoten. Reeds na verloop van 12 dagen verminderde denbsp;neus-uitvloeiing; na 20 dagen hield deze volkomen op. Evenzoonbsp;genazen de zweren op het neus-slijinvlies en verdween denbsp;zwelling der keelgangs-watervaatsklieren.

De aldus, in 4 weken tijds, genezen 16 paarden werden na 6 maanden en na 1 jaar nauwkeurig onderzocht en blekennbsp;geen verschijnselen van kwaden droes aan te bieden [Annalesnbsp;de médecine vétérinaire XL, 7).

Dlnretinc. De proeven over de diuretische werking van het theodrominum nalro-alicylicum door Dr. Kress genomennbsp;in het stedelijk gasthuis bij 20 gevallen van nierlijden,nbsp;meerendeels met hydrops en aandoeningen van het hartnbsp;gepaard, hebben volkomen de reeds door Hoffmann. Schraubnbsp;en Gram verkregen resultaten bevestigd. De diuretine deednbsp;zich steeds als een voortreffelijk en onscliadelijk diureticumnbsp;kennen. Zij kan gedurende langen tijd en in klimmendenbsp;giften (tot 8 gram de die] zonder eenig nadeel worden gebruikt.nbsp;Gewoonlijk werd ze in oplossing ,5 — 7 gram op 200 gramnbsp;water, met ol. menthae of aq. uienlhae als corrigens, toegediend {Weekbl. v. Geneesh. II, No. IS, 1891).

-ocr page 246-

Eenhoevige varkens, door Heinrich Kottubai. De schl’ijver beweert, dat tegenwoordig in Rusland eenhoevigenbsp;varkens voorkomen, d. w. z. zoodanige met drie teenen,nbsp;waarvan de twee zijdelingsche bovenste zwak ontwikkeld ennbsp;als gewoonlijk naar achteren gekeerd zijn en geen klauwennbsp;dragen, terwijl in plaats der beide middelste onderste klauwen,nbsp;een enkele hoef bestaat, die evenals bij het paard door eennbsp;symmestrischen hoornschoen omgeven is.

Het eerste bericht van de aanwezigheid der eenhoevige varkens is afkomstig van een veebezilter uit het gouvernementnbsp;Kieiv, die een eenhoevigen beer met gewone zeugen paardenbsp;en tegenwoordig reeds een groot aantal van deze eenhoevigenbsp;varkens bezit, terwijl bij nog steeds in dezelfde richting verdernbsp;fokt. De schrijver, die dikwijls gelegenheid had grootenbsp;partijen uit Rusland komende en voor uitvoer over de Pruisischenbsp;grens bestemde varkens-transporten te zien, beeft niet zeldennbsp;eenhoevige varkens opgemerkt, die hoofdzakelijk uit de Zuid-Westelijke en centrale Gouvernementen afkomstig waren. Velenbsp;varkenskoopers verzekerden, dat vroeger, vóór het bestaannbsp;der spoorwegen, toen varkenskudden naar de groote handels-cenlra moesten worden gedreven, de eenhoevige varkensnbsp;zeer gezocht waren, wijl zij het best tegen de reis konden.

K. is overtuigd, dat in dit geval geen sprake is van een anomalie, maar van een bestendig cliaracteristicum, dat op denbsp;nakomelingen overerft.

De eenhoevige varkens hebben slechts een enkel kroonbeen, dat uit twee, met elkander vergroeide kroonbeenderen bestaat,nbsp;zooals aan het bovenste gewrichts-einde blijkt uit een insnijdingnbsp;in het midden; aan het ondereinde is de vergroeiing volkomen.nbsp;Ook bezitten deze varkens slechts een enkel hoefbeen, zondernbsp;de minste aanduiding van een vergroeiing. De koot- en middel-voetbeenderen zijn als bij gewone varkens.

De hoornschoen dezer varkens beeft de gedaante van een samengedrukten, verlengden driehoek, de zijvlakten zijn afgerondnbsp;en aan de verhindingsplaats met de zool, iets naar beneden en

-ocr page 247-

215

naar binnen gebogen. Op deze wijze wordt een zeer scbeeve boef gevormd, terwijl de toonwaïul met de zool een boeknbsp;maakt van 25° tot 50°. De zool is elastisch, concaaf; in betnbsp;midden bestaat een verhevenheid in den vorm van een wig,nbsp;welke eenigszins herinnert aan den straal bij bet paard.

De schrijver gelooft, rekening houdende met de ontwikkeling der hoefdieren, gelijk die uit palaeontologische vondsten bekendnbsp;is, in de eenhoevige varkens een volmaking van het soort tenbsp;kunnen zien. Hij werpt de vraag op, of hel eenhoevigenbsp;varken voortgefokt en verbreid moet worden? In dit opzicht,nbsp;meent hij, wordt lot heden door vakmannen de varkenspoot,nbsp;die van breede, korte, goed gedeelde en sterk geopendenbsp;klauwen voorzien is, als een der hoofdvereischten beschouwdnbsp;hij het bekronen van fokvarkens op tentoonstellingen. Sainen-gedrongen klauwen worden lot heden voor een gebreknbsp;gehouden en dus zou men denken, dat volkomen gesloten,nbsp;tot één hoef samengegroeide klauwen, buiten twijfel als slechtnbsp;en voor de fokkerij ongeschikt moeten worden aangemerkt.

Daartegenover voert de schrijver aan, dat de fokkers breede, geopende klauwen daarom zoo hoog schatten, wijt zij eennbsp;goed steunpunt vormen, voornamelijk voor zware, vetgemestenbsp;dieren. Nu moet echter in aanmerking worden genomen,nbsp;dat een hoef steeds een vaster steunpunt zal geven dan denbsp;klauwen. Ook dient overwogen, dal de eenhoevige varkens,nbsp;vóór het bestaan der spoorwegen, door de handelaars gewildnbsp;waren wegens hun grooter weerstandhiedend vermogen tegennbsp;het klauwzeer, dat den fokkers zulke gevoelige verliezennbsp;berokkent.

In elk geval, aldus besluit de schrijver, zal men de goede of slechte eigenschappen van het nieuwe ras eerst nanbsp;nauwkeurige waarnemingen kunnen bepalen. (Przeglad Wele-rynarski No. 7 ex 1891; Koch’s Oesterr. Monafschr. für Thier-heik., No. 10, 1891).

-ocr page 248-

216

Ëlllmaii’s Embrocation. Dit smeersel, waarvoor in Engeland zooveel reclame wordt gemaakt, en dat bij paarden en bonden, ook in ons land , tegen allerlei ziekten en gebrekennbsp;veelvuldig wordt aangewend, bestaat volgens de Pharm.nbsp;C e n t r a 1 b a 11 e uit 3 deelen kaliloog, 12 deelen zeep, 24nbsp;deelen terpeulijn-olie, 18 deelen tbym-olie, 6 deelen barnsteen-olie en 700 deelen water.

{Tijdschrift v. Veeartsenijkunde en Veeteelt, Deel XIX.)

Over de werking van .Fodetuni kalicum, TrASBOT is reeds meer dan tien jaar bezig de werking van Jod. kal. bijnbsp;de verschillende huisdieren te bestudeeren, en beeft bijnbsp;sommige ziekten van de longen en van het hart zeer belangrijkenbsp;resultaten verkregen.

Als pbysiologische werking constateerde hij vermeerderde sterkte en frequentie van de pols, eene geringe versnellingnbsp;van de ademhaling, hierop vermindering van het aantal polsslagen, verlangzaming der ademhaling, vermeerderde speekselafscheiding en sereus-slijmige neusuitvloeiing.

Het joodkalium vermindert, even als de digitalis, sterk de lichaams-temperaluur. Eenige dagen lang aangewend veroorzaakt het vermagering, en eene tamelijk sterke gewichtsafname.

Deze zoo gecompliceerde werking deed Trasbot op de gedachte komen, om dit middel aan te wenden hij long-congestie, longontsteking, bronchitis, aanvallen van dampigheidnbsp;en chronische hartaandoeningen hij paarden. Bij de longontsteking werkt het werkelijk zeer heilzaam. Voor Trasbotnbsp;bestaat er geen twijfel meer, of door bet gebruik vannbsp;jood-kalium is de zich zoo gemakkelijk na longontsteking ontwikkelende pijpende dampigheid te voorkomen.

Hij geeft het echter niet alleen, doch als hulpmiddel bij digitalis, braakwijnsteen en uitwendige afleidingen.

-ocr page 249-

217

I5ij broiicliilis vermindert hel in korlen tijd de koorts, en veroorzaakt eene sereuze broncbiaal-afzondering, doch erkent Trasbot het jood-kalium gewoonlijk in verbinding metnbsp;kermes minerale aangewend te hebben.

Het heeft op de spiesglans-middelen en voornamelijk op braakwijnsteen voor, het darmkanaal niet zoo te prikkelen,nbsp;doch integendeel den eetlust op te wekken.

Het geven van jood-kalium doet de aanvallen aan dampigheid spoedig verdwijnen. Zijn deze aanvallen het gevolg van emphy-seem of van emphyseem met eene chronische bronchitis, zoonbsp;heeft men van jood-kalium verbazende resultaten. Zooals bekendnbsp;is heeft reeds Plantiv het jood-kalium als veel werkzamer tegennbsp;dampigheid en chronische bronchitis aanbevolen, dan arsenic.

Eindelijk veroorzaakte het na eenige dagen, in alle gevallen van endocarditis eene aanmerkelijke verbetering.

{Revue vétérinaire).

Creollne. Creoline is in de chirurgie een goed antiseptisch middel, en heeft het voordeel boven sublimaat, carbolzuur en jodoform, dat het weinig prikkelend, sterk styptisch ennbsp;niet giftig is, terwijl het in alle verhoudingen met water tenbsp;mengen en zeer goedkoop is.

Creoline wordt tegen huiduitslag, zweeren, slecht uitziende huidwonden en legen parasilaire hnid-aandoeniiigen aangewend.

Men gebruikt het als waschraiddel en gorgelwater bij tongontstekingen en hij catarrhale, croupeuze en diphteriti-sche keelontstekingen. Men gebruikt het verder als wasch-,nbsp;spray- en rookmiddel bij verschillende slijmvlies-aandoeningennbsp;der ademhalings-werktuigen.

Creoline oefent eene zekere en spoedige werking uit bij ziekten van de uro-genitaal-werk!uigen. Men gebruikt hel ternbsp;behandeling van ontsteking van de scheede, baarmoeder,

-ocr page 250-

218

pisbuis en blaas. Het is zeer gescbikt om de baarmoeder te desinfecteeren, voornamelijk bij terug gebleven nageboorte.

Tegen luiid-aandoeningen wendt men S—10°/o creoline-alcobol of een creoline-linement (gelijke deelen creoline, groene zeep en een weinig alcobol) aan.

Dit linement is bijzonder goed om schurft te behandelen. Men wrijft daarmede dagelijks de zieke plaatsen in. Is denbsp;schurft over bet geheele lichaam verbreidt, zoo wordt iederennbsp;dag een-derde van bet lichaam ingewreveii. Men kan ooknbsp;de 5°/o creoline-olie gebruiken. Creoline is ook zeer werkzaam en zonder gevaar bij schurft der schapen. Het badnbsp;bestaat uit 2^2% creoline-water. Ieder bad duurt 3 minuten;nbsp;na ieder bad wordt het schaap over bet geheele lichaam goednbsp;geborsteld, waarna het nog een oogenblik in het bad gedompeld wordt.

{Amales de médecine vétérinaire).

Besmetting van hoenderen door een tiiberkuleus menseli. Dürieux had gelegenheid, een zeker aantal tuber-kuleuze kippen te observeeren.

Op het oogenblik van zijn bezoek waren reeds verscheidene hoenderen gestorven; drie andere hoenderen, die afgezonderdnbsp;waren, vertoonden de volgende verschijnselen: traagheidnbsp;in de bewegingen of geheele onbewegelijkheid; zij kropen innbsp;een hoek te zamen, de kop en hals onder de vleugelsnbsp;verborgen, zij lieten zich gemakkelijk vangen en hadden eennbsp;bleeken kam.

Om de diagnose vast te stellen liet Durieux een boen dooden.

De lever was met kleine, speldenknop groote tuberkels gevuld; in het darmkanaal evenzoo, doch grootere tuberkels.

Onder het personeel van den eigenaar bevond zich een 12-jarigen knaap, wiens vader tuberkuleus was. De knaapnbsp;was sinds eenige maanden als melker in dienst genomen. In

-ocr page 251-

219

dezen lijd kwam de, voor alle werk onbekwamen, vader zijn zoon dikwijls opzoeken en bleef daar bet grootste gedeelte van den dag. De zieke spuwde rijkelijk en werd denbsp;spiila gretig door de kippen opgegelen. Op deze wijze zegtnbsp;Durieux beeft de besmetting plaats gebad. Van de 40 boenderen waren er 10 tuberculeus geworden.

Volgens Strauss en Würtz hebben de hoenderen een groot weerstandsvermogen tegen tuberculeuze besmetting, door middel van bet darmkanaal.

{Annales de médecine vélérimiré).

De aanirendlng van sulphas eserlne bij zwangere dieren. Verscheidene practici hebben de pbysostigmine aangewend bij merries, die reeds meer of minder ver gevorderdnbsp;zw'anger waren.

M. 0. SwARTZMAiER deelt vier gevallen mede, waarbij de aanwending van sulph. eserin. onschuldig was voor zwangerenbsp;merries van 209, 215, 230 en 308 dagen. (')

Op eeii andere plaats deelt 31. Funner (^) vier gelijke gevallen mede. De purgatie werd te weeg gebracht door onderhuidschenbsp;inspuiting van 10 centigraramen van bet geneesmiddelen op 5nbsp;grammen gedestilleerd water. Deze behandeling had geen invloednbsp;op de zwangerschap, die 190, 214, 228 en 332 geduurd had.nbsp;Bij de merrie die bet langste zwanger was, eindigde de kolieknbsp;na twee uren, nadat overvloedig faeces waren ontlast; drienbsp;dagen later werd een gezond veulen geboren.

Deze laatste observatie komt overeen met eene, gemaakt door Durieux (Annales de médecine vétérinaire, 1888 p. 467).

Men kan dus aannemen dat de zwangerschap geene conlra-indicalie tegen de aanwending van eserine is. Wij zijn echter van oordeel, dat men bij de merrie in deze omstandigheden 1 2

1

(1} Berliner Tliieriirzll. Wochenschrilt 1884.

2

Ibitl.

-ocr page 252-

met zekere voorzorg moet te werk gaan, zooals dal immer gebeurt met sterk werkende geneesmiddelen bij zwangere dieren.

Laten wij bij deze gelegenheid in herinnering brengen dat de sulph. eserin. van den handel, zeer inconstant in werking is.nbsp;Dan blijft zij onwerkzaam bij hooge. dosis, dan weder geeftnbsp;zij aanleiding lol meer of mindere ernstige ongevallen bijnbsp;middelmatige giften. Ja, zelfs bij eene kleine dosis. (‘)

Dit is evenzoo bet geval, met vele medicamenten, die geen zuiver chemische lichamen zijn, doch mengsels van verschillende zelfstandigheden in verschillende proporlie.s. Dit is bijnanbsp;altijd het geval bij veralrine, aconitine en pilocarpine.

Als practische aanwijzing zeggen wij, dat men nimmer met de grootste gift moet beginnen, wanneer men met dezenbsp;middelen te doen beeft; men moet te voren de energie van hetnbsp;geneesmiddel waarover men te beschikken heeft, bepalen.

[Annales de médecine vélérinaire)

Een geval van neuralgie van de arnivlechf bij een paard.

Een zes-jarige merrie begon plotseling te kreupelen, nadat zij eene scherpe wending had moeten maken, om voor eennbsp;ander voertuig uit te wijken.

Op den stal staat het paard gelijkmatig op de vier beenen, en allen hebben eene normale stelling. Noch vermeerderdenbsp;warmte, noch zwelling was ergens aan het been waar tenbsp;nemen, en bestaat er ook geen pijn bij strekking of buigingnbsp;der enkele gewrichten. Druk op den linker schouder veroorzaakt pijn. Het dier tracht voor dezen druk uit te wijken. In stap heft het paard het linker voorbeen minder op.nbsp;In draf houdt het paard het heen geheel onbewegelijk, als aannbsp;het lichaam genageld. Na eenige passen in draf (slechts opnbsp;drie beenen), begint hel paard te zweelen, en kan slechtsnbsp;met hulp blijven staan.

(i) Frohner. iJonaUlipil. l'. pr, Tliierli. C' Heil 1890.

-ocr page 253-

221

Bij nauwkeurig onderzoek vond men pijnlijke, docli locaal beperkte pijnlijke plaatsen langs liet verloop den zenuwen,nbsp;zoowel aan den schouder, als aan de binnenzijde van dennbsp;opperarm.

Bij druk op deze punten week bet paard uit, terwijl hel zulks op den rechter schouder goed verdroeg.

Het hevige kreupelen in draf, de normale stand in stal en de locaal zuiver omschreven pijnlijke plaatsen in het verloopnbsp;van de zenuw deden de diagno.se stellen: Armvlecht neuralgie.

De behandeling bestond in het 2 maal daags inspuiten aan

den schouder van 5 gram van

eene oplossin

Atropin. sulphuric.

... 0.6

Morphin. hydrochl.

... 1

Glvcerin. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

... 40

Aq. deslill. . nbsp;nbsp;nbsp;.

... 60

Na zes dagen werd de schouder ingewreven met een line-ment van chloroform en bellodonna-extract. Hel paard was in tien dagen volkomen genezen.

{Clinica vel. No 2, 1891).

Dr. H. Valestini over liet nut der desinfectie In geval van enzoiStischc tetanus. De schrijver observeerde in denbsp;troepenstallen te Rome gedurende twee jaren, dertig gevallennbsp;van tetanus onder een honderdtal paarden en muildieren.

Met aarde, uil verschillende plaatsen van den stal genomen, deed prof. Calasi de ziekte onstaan hij konijnen.

Met de stof, genomen van een kleine, bijna gecicatriseerde wond van een achterbeen, kreeg bij dezelfde resultaten.

Door eene minutieuze desinfectie slaagde men er in, de ziekte uit de stallen te doen verdwijnen, die daarna reeds een jaarnbsp;lang gebruikt worden door de Italiaansciie Omnibus-maatschappij.

{Giornale di anal, fisiol. e palot, degli animali domestlici).

-ocr page 254-

Het gebruik van melkzuur in de vétérinaire eliirurgie.

Greiner beveelt dit middel sterk aan bij been-caries, Hij baalt drie gevallen van been-caries aan, gecompliceerd met fistels,nbsp;die te vergeefs met verschillende antisepliscbe middelen behandeld waren.

Het melkzuur bracht spoedig genezing tot stand.

[Oesterr. Monalsschr. für Thierheilkunde).

Een nieuw pliarmaeeutlseli excipiens door A. Adam.

Dit middel is een hars-zeep, door den schrijver als volgt samengesteld :

Coloplionium.....100.

Koolzure potascb .... nbsp;nbsp;nbsp;50.

Water. ....... 500.

De koolzure potascb wordt in bet water opgelost, tot kook-hitte verhit en dan de coloplionium er bij gedaan. Hetnbsp;kooken wordt gestaakt, zoodra er geen gasbellen meer ontwikkelen.

Deze zeep is oplosbaar in water, niet neer te slaan door keukenzout, zij geeft geen vlekken, en is een uitmuntendnbsp;emulsief. Zij is daarenboven zeer goedkoop. Zij beeft echternbsp;de fout alcaliscb te blijven.

De zeep, bereid zooals door A. Adam is aangegeven, kan als excipiens voor verscheidene stolfen dienen.

Zij kan reuzel in verscheidene zalven vervangen.

Zij kan voor alle emulsies dienen. Zij emulgeert uitstekend naphtaline, en geeft zoo een product dat misschien zeernbsp;goed de creoline kan vervangen, wier desinfecteerende waardenbsp;meer of minder groot is, naar gelang de hoeveelheid creolinenbsp;die het bevat.

{Recueil vétérinaire).

-ocr page 255-

Ilf MEMOEIAM.

Antoon, Theodoor, Hendrik Driessen.

Wederom hebben wij het verlies te betreuren van een onzer oudste veeartsen in Nederlandsch-lndië en wel van A. Th. H.nbsp;Driessen, Gouvernemenls-veearts te Soerabaia. Krachtig vannbsp;lichaam, krachtig en voorlvarend in zijn handelen, werd hijnbsp;plotseling door een apoplexie op den 7™ Juni 1892 aan zijnenbsp;familie en zijn werkkring, waarvan hij nog lang een sieraadnbsp;had kunnen zijn, ontrukt.

A. Th. H. Driessen was op den 12**™ Augustus 18S1 te Horst in de Provincie Limburg geboren. Hij studeerde eerstnbsp;voor onderwijzer, en deed als soldaat-milicien examen voornbsp;hulponderwijzer, in wiskunde, teekenen en de Duitsche taal.

Goed onderlegd ging hij aldus in 1872 naar ’s Rijks-Veeart-senijschool te Utrecht en haalde aldaar in 1876 zijn diploma als veearts. Hij begon zijn loopbaan als practiseerend ennbsp;plaatsvervangend district-veearts te Oss nabij ’s Hertogenboschnbsp;in de provincie Noord-Braband. In Mei 1878 kwam hij alsnbsp;Gouvernements-veearls naar Indië en .werd geplaatst te Tegal.nbsp;Hij was vervolgens werkzaam bij de bestrijding van de runderpest in West-Java. Tengevolge van de klimaats-invloeden ennbsp;vermoeiende werkzaamheden die destijds van de Gouvernements-veeartsen gevorderd w'erden, was hij genoodzaakt in Mei 1882nbsp;wegens ziekte met verlof naar Europa te gaan, en keerdenbsp;van daar in Mei 1884 geheel hersteld terug.

Als standplaats werd hem toen Scmarang aangewezen, en

-ocr page 256-

was hij gedurende zijne plaatsing aldaar mede werkzaam aan de bestrijding van de runderpest in Zuid-Midden-Java.

In 1887 werd hij overgeplaatst naar Soerabaia alwaar hij tot aan zijn dood werkzaam was.

Onze Vereeniging .telt door dit treffend sterfgeval, een medeoprichter minder onder Hare deskundige Leden , de burgerlijke veeart^enijkundige dienst in deze gewesten verliest een ambtenaar die beschikte OjVer een schat van ondervinding , opgedaannbsp;bij de groote runderpest-epizoötie op Wesl-Java.

Hij ruiste zjiobtL! !


-ocr page 257- -ocr page 258- -ocr page 259-

BEITRAGE ZUR KENNTNISS DER RESPIRATIONS-UND CIRCÜLATIONS-ORGANE DER'THIERE AÜF GRUiND DER NEUSTENnbsp;FORSGHUNGEN.

VON

F. PASZOTTA.

Thierarzt zu Kediri.

Wie es Zeek einer jeden vergleiclienden Betrachlungsvveise des Tliierkörpei’s ist gleiche VerhaUnisse zusaiiinienzufassen,nbsp;um aus der Gesatnuilheit derselben Scliüsse auf die Entwick-lung des Iiidividuums utid der Tliierreilie zieheii zu können,nbsp;so ist es auch Aul'gabe der vergleichendeii Anatomie, in derennbsp;Gebiet die vorliegende Abbandlung geliört, gesliitzt auf dienbsp;vergleichende Enlwickluugsgeschichte und die vergleicliendenbsp;Gewebelehre, die Organe und Organsysteme des Tbierkörpersnbsp;in Reihen zu bringen, deren einzelne Glieder sich von einandernbsp;ableiten lassen.

In gleicher Weise ist es ibre Aufgabe uns den Werlb klar zu legen, den jedes Organ als Tlieil des Ganzen bat, uns zunbsp;zeigen, wie es sich zu anderen Körpersheilen und Organennbsp;verbalt, in weictier Auzalil und Form es vorkomml, und wienbsp;sich der feinere Bau desselben darstellt.

Es steht fest, dass alle Organe des Thierkörpers sich aus verschiedenen Zellschichten oder Urgeweben, welche wiederumnbsp;durch Theilung einer einfachen Zelle, der Eizelle, entslandennbsp;sind, enlwickeln, wenn es auch zur Zeil noch nicht möglichnbsp;ist, positiv feslslehende Geselze fiir diese Entwicklung der

15

-ocr page 260-

verschiedenen Organe in den verschiedenen 1’hierklassen zu geben.

Aussere Verhallnisse sind es, welche sowohl die Gestalt des Thieres als auch die Entwicklung seiner Organe beeinflus-sen und der Thierkörper bat das Bestreben sich diesen ausserennbsp;auf ihn einwirkenden Verhaltnissea anzupassen. Zunaclistnbsp;sind es die Elementarorgane des Körpers, die Zeilen, welchenbsp;die Eigenschaften ihres ProtoplasmainhaKes, wenn auch nurnbsp;verschwindend wenig, verandern , dadurch wird die Functionnbsp;des Gew'ebes, dann die des Organes und schliesslicb die desnbsp;Gesaiumtorganismus verandert.

Die Organe entsprecben dem Bedürfniss der Arbeitstheilung iin Organismus; zunaclist übernehmen bestimmte Zeilen odernbsp;Zellscliichten bestimmte Functionen , dann reicht bei weilerernbsp;Entwicklung des Körpers die Arbeit einzelner Zeilen odernbsp;Gewebe nicht uiebr aus, allen au die ersteren gestellten An-

forderungen zu

es verbinden sich daber mehrere

Gewebe, urn schliesslicb nur eine Körperfunclion zu über-nehmen, d. h. es bilden sich Organe.

Ein Organ ist demnach der Theil eines complicirter gebauten thierischen Körpers, welcher zuin Zvveck der Arbeitstheilungnbsp;in dem letzteren eine Hauptfunction auszuüben hat. Der Character eines Organs wird durch das Vorvviegen eines Gewebesnbsp;bestimmt, dessen Leistungen durch die andern Gewebe unter-stülzt werden.

Diejenigen Organe, welche dem höher entwickelten Thierkörper niemals fehlen dürfen , sind diejenigen , die zur Aufnahnie und ümsetzung der Nabrung, zur Respiration und Fortpflan-zung dienen, also die Verdaunngs-, Athmungs-, Circulations- undnbsp;Fortpflanzungsorgane, und pflegt man dieselben, da sie auchnbsp;den Pflanzen eigen sind, unter dem gemeinsainen Namennbsp;vegetative Organe zusammenzufassen, obwohl sie von jenennbsp;morphologisch sehr verschieden sind.

Schon bei einer nur oberflachlichen Betrachtung des ausseren Banes der Pflanzen und Thiere wird es auflallen, dass die

-ocr page 261-

Pflanze ihre Organe meist als bedeulend flachenhaft entfaltete Gebilde nacli aussen entwickelt zeigl, wahrend das ïhier seinenbsp;sogenannten vegetativen Organe im Inneren des Körpers aus-bildet. Der Grund erklart sich leicht dadurch, dass dienbsp;Nahrung deren das Thier bedarf, nicht eine so verbreitetenbsp;wie die der Pflanze ist.

Die Pflanze bedarf zum Leben gasartiger und flüssiger Nabrungsmitlel: Kohlensaure, welche sie der atmospbarischennbsp;Luft oder dem Wasser entnimmt, verschiedene slickstofffreiennbsp;und stickstofïhaltigen Salzlösungen, die sie aus der Erde ,auf-saugt, sowie SauerslolT aus der Lult oder dem Wasser zurnbsp;Unlerhallung der Athmung. Es sind dies alles Stoffe, welchenbsp;die Pflanze fast allerorts ohne Weiteres vorfindet und blossnbsp;aufzusaugen bat. Die Nahrung des Thieres muss indessen erstnbsp;gesucht werden, und in Folge dessen ist für den thierischennbsp;Körper eine Grundhedingung die freie Beweglichkeit, und umnbsp;diese nicht zu beeintrachligen, muss der Körper eine möglichstnbsp;knappe Form annehmen, welche eben durch die innere Aushil-dung der meisten Organe besonders aher der vegetativen erlangtnbsp;wird.

Allerdings will ich nicht behaupten, dass die freie Beweglichkeit immer ein Characteristicum des Thieres ist, da dieselbe ja ganzen Thiergruppen mangelt, doch leben diese dann ebennbsp;unter besonderen Verhaltnisseu, welche ihnen eine leichtenbsp;Nahrungsaufnahme ermöglichen; so wird den Korallen in dernbsp;Meereshrandung, den Schwammen auf dem Boden der Seenbsp;eine reichliche Menge fein verlheilter organischer Nahrung,nbsp;kleine Seethiere u. s. w., zugeführt.

Neben möglichster Befahigung zu einer freien Beweglichkeit muss ferner die Beschafifenlieit der vegetativen Organe einenbsp;solche sein, dass sie das aufgenommene Nahrungsmaterialnbsp;auch in gehöriger Weise auszunutzen vermogen. Durch einenbsp;Einfulirolfnuug wird die Nahrung demgemass zunachst in dasnbsp;Innere, meist in einen Schlauch, den Verdauungskanal, gebracht, hier werden ihre festen Bestandtheile durch Secrete

-ocr page 262-

gewisser Drüsen zerselzt und gelost. Die flüssige und ver-flüssigte Speise wird darauf von den Wandungen des ver-dauenden Kanals aufgesaugt und dein Körper einverleibt, wahrend die unverdauten Beste wieder nach aussen, meistnbsp;durch eine besondere Óffnung, entleert werden.

Eine gleicliniassige Vertheilung der nun von einem Theile der Zeilen verdauten d. h. verflüssigten Nahriing an alle Zeilennbsp;erfolgl diircb Osmose, kann jedoch auf bloss osmotischeninbsp;Wege nur bei sokben Tbierformen ermöglicht werden, derennbsp;Körper aus wenig Zeilen oder Zellscbicbten besteht. Bei allennbsp;böber entwickelten Thieren, deren Leib sicb aus einer Vielheitnbsp;von Schichten aufbaut, muss nothwendig ¦ weiterhin an dasnbsp;Verdauungssystem ein Apparat geknilpft sein, welcher dienbsp;verflüssigte und aufgesogene Nahrung den verschiedenen Ge-wehen zufülirt und auch die Zersetzungsproducte von dortnbsp;nach aussen befördert.

Mit der Volumenentfaltung des Körpers treffen wir daber eine Einrichtung an, die darin besteht, dass voni Grimde desnbsp;Magens aus ein Hohlraumsystem sicb verbreitet und die imnbsp;Magen gebildete ChymusfUissigkeit an die entferntesten Kör-pertheile führt. Die Vertheilung der ernabrenden Flüssigkeilnbsp;wird aber noch auf eine andere Weise besorgt, die in dernbsp;Reihenfolge ihres Auftretens ira Thierreicbe von der Bildungnbsp;einer mit dein Nahrungskanale unzusaunnenhangenden Leibes-höhle abhangig ist.

Sobald namlich die Körperwandungen sicb von denen der verdauenden Cavitat auf eine verschieden grössere Strecke ab-getrennt liaben, entsteht ein besonderer Hohlrauin, der sicbnbsp;mit den durch die Verdauung gebildeten Ernahrungsflüssig-keiten anfüllt, und der sicb mehr oder minder weit durchnbsp;den Körper erstreckt. Wenn die Ernahrungsflüssigkeit durchnbsp;die Magen- und Darmwande in diesen Hohlraum übergegan-gen ist, bezeichnet man sie im Allgemeinen als Blut, obgleichnbsp;sie zwar von der Blutffüssigkeit der böhereu ïhiereu in luancbernbsp;ïlinsicht abweicht.

-ocr page 263-

251

Die Bewegung dieses Bliiles im allgemeinen Leibeshohlraum findet anfanglicli mil der Bewegung des Körpers stalt. Dernbsp;Hauptmuskelschlauch, der durch seine Conlractionen undnbsp;Expansionen den Körper forlbewegt, verursachl dabei einennbsp;beslandigen Ortswechsel der unischlossenen Fliissigkeit.

Diese Art der Einverleibiing der Ernahrungsflilssigkeit können wir als die niedrigste Form einer Circulation des Blules betrachten. Wirkliche Circulalionsorgane treffen wir erst dortnbsp;an, wo die Leibeshöhle in verscbiedene Ablheilungen getheiltnbsp;ist, die zwar untereinaiider noch in offener Verbindung stehen,nbsp;die aber nicht niehr vollslandig von den Formveranderungennbsp;des Körpers beziiglich der Erweiterung oder Verengerung ihresnbsp;Lumens belierrscht werden.

Einzelne Abschnitte dieser Hoblraume werden durch Ent-wicklung von Muskulatur in ihren Wanden contractil und bewirken hierdurch ein Zu- und Abströmen des Blutes und sindnbsp;so als die Anfange einer Herzbildung anzusehen.

Bei Insecten und niederen Mollusken besteken diese contrac-tilen Bildungen noch als die einzigen differenzirten Theile der Leibeshoblraume, so dass die Blutflflssigkeit aus ihnen sogleichnbsp;wieder in lacunenartige, zwischen den verschiedenen Organennbsp;befindliche Raume gelangt, und von diesen wieder dem con-Iractilen Abschnitte zuströmt.

Bei den höheren Molusken bilden sich schon von dem als Herzen functionirenden Abschnitte aus beslimmte Kanale, welchenbsp;au Stelle der früheren Hoblraume den Körper durchziehennbsp;jedoch oft auch noch in Lacunenbildungen übergehen, so dassnbsp;daber kein Raum iin Körper zwischen den Organen existirt,nbsp;der nicht eine Blutbahnlacune darslellt.

Bei höheren Anneliden und Crustenlhieren und dann den Wirbelthieren nehmen diese Kanale bereits nur noch einennbsp;Theil des Hohlraumsysleraes ein, sie sind gleichsam in dasselbenbsp;nur eingelagert, ohne es volkommen zu erlullen, so dass hiernbsp;ein besonderes Kanalsystem die Körperraume abgeschlossennbsp;durchzieht.

-ocr page 264-

232

Auf diesc Weise entsleht eiii eigenlliclies, die ernahrende Flüssigkeit führendes Gefasssysleiii, ein wirklicher Circula-lionsapparat, der haufig auf grosse Slrecken weit con-tractil ist.

Mit der Lokalisirung der coiitractileii Eigeuschaft des Gefass-systems auf einen bestiinniten Abschnilt Iritt nicbt uur am Volumen sondern auch am Muskelbelage der Waudungeu eiiienbsp;höhere Entwickluiig hervor, so dass dieser Theil sich alsbaldnbsp;vom übrigen Gefasssyslem unlerscbeidet, und als ein dienbsp;gesaminfe Blulmasse des Körpers bewegendes Centralorgan,nbsp;als Herz, erscheint.

Vom Herzen wird das Blut durcii Gefasse, Arierien genannt, nacb der Peripherie geleitet und kehrt von dort durch anderenbsp;Gefasse, die Venen, wieder zum Herzen zurück. Zwischennbsp;den Endausbreitungen der Arteriën und den Aiifangen dernbsp;Venen ist ein Netz feinster, uur mikroskopiscb erkennbarernbsp;Röhrcben eingeschaltet, das sogenannte Capillarsystem.

Die Arierien, welche meist den Venen gegenüber in der Minderzahl verhanden sind, siiid durch musculöse dicke Wan-dungen, die glalte Muskelfasern aufweisen, ausgezeichnet, milnbsp;einem platten Eudothelzellbelag ausgekleidet und contrahirennbsp;sicli nacli dem Tode des Thieres belracbllicb. Die Venennbsp;hingegen sind weiler und dünuwandiger als die Arierien, dienbsp;sie meist in doppelter Anzahl begleiten und lassen nach demnbsp;Tode des Thieres das Blut nicht austreten.

Ein Rückfliessen des Blules wird in ihneu durch. Klappen, die Venenklappen verhindert, welche sich hesonders in dennbsp;grosseren Venen flnden und in der Regel aus zwei halbmond-förmigen Hautfalten, die nach voru in die Vene vorspringen,nbsp;gehildet werden.

VVahrend Arteriën und Venen nur die Bahnen sind, in denen das Blut zu den Gewehen gelangt, wird es in diesen selbstnbsp;durch ein feines Gefassnetz in einer grossen Flache mit dennbsp;Zeilen des Körpers in BerQhrung gebracht, und werden so dienbsp;Vorgange der Osmose ermöglichl, welche weiterhin noch

-ocr page 265-

235

durcl) die langsatiie Beweginig des Blules innerhalb der Capillaren erleichlert wird.

Die Anordnung des Gefasssyslems wird wesenllich beeinflusst durch das Auflrelen discreter Albniungsorgane. Die Art dernbsp;Circulaliou kaiin bier eine zweifacbe sein;

1. Das Herz empfangl die Blulfliissigkeit aus den Atheiu-orgaiieii uiid verlbeill sie als arterielles Blut ira Körper; in den Capillargefassen verliert die Blulfliissigkeit ibre arteriellennbsp;Eigenschaften und saniuiell sich nun wieder, iiiu allinalig alsnbsp;venoeses Blut zu den Bespiralionsorganen zuriickzukehren.

In diesem Falie wird die Bewegung entweder nur einerseits durch den nachdrangenden, vom Herzdrucke abbangigen Stromnbsp;und andererseits durch die einsaugende Tbaligkeit des Herz-schlaucbs geleitet, oder es treten noch, wie z. B. bei dennbsp;Cepbalopoden besondere Ceniralorgane binzu, die am venoesennbsp;Abscbnitte des Gefasssyslems angebracht sind, urn das Blutnbsp;aus den Körpervenen in die Alhemorgane zu befordern.

Das Herz versorgt nur die Albniungsorgane mit Blut, und das daraus zuriickkebrende durcbkreist ohne neuen Anstossnbsp;zur Fortbewegung den Körper und langt endlich wieder amnbsp;Herzen an. Der Character der bier auftretenden complicirlerennbsp;Einrichtungen beruht im Wesentlicben auf der Theilung desnbsp;Herzlumens. Schon bei dem weniger entwickelten Circulalions-apparate ist der einfache Herzscblauch in zwei Abscbnitte,nbsp;den Vorhof und die Kammer, getlieilt. Beide cotnmunicirennbsp;mit einander; der Vorhof empfangt das Blut und übergiebt esnbsp;weiter der Kammer.

Die Bedeulung dieser Einricbtung liegt in der Leitung des Stromes nacli nur einer Bidilung. Kammer und Vorkanimernbsp;zieben sich abwechselnd zusammen, so dass das Blut, welchesnbsp;durch die Contraction der Vorkammer in die erweilerle Kammer getrieben wird, bei der nunmebr folgenden Contractionnbsp;der Kamer und dem damit einhergebenden Verschlusse gegennbsp;die Vorkammer bin, nicht mehr in letzlere zurückströmennbsp;kann, sondern nur nach einer Bichlung in den von der Kammer


-ocr page 266-

254

ent springenden Gefassslamm entweichen tnuss. Ausser dieser hier im Allgenieinen nicht wesentlichen Theilung tritt nochnbsp;eine andere auf, derziifolge sowohl Kaninier als Vorkaramernbsp;durch eine Scheidewand in zwei Halften getrennt werden,nbsp;wovon die eine wesentlich dem Uinlaufe des Rlnles in dennbsp;Atheniorganen, die andere jenem in dem ührigen Körper dient.nbsp;Sowohl das in die Athemorgane stromende als das aiis dieseiinbsp;als arterielles Blut im Herzen wüeder angekommene nnd imnbsp;Körper zu vertheilende wird von je einer Halfte des Central-organs fortbewegt, nnd damit ist die höchste Organisation desnbsp;Circulationsapparates vollendel.

Die fortgesetzte Aufnahme des Sauerstoffs, dessen das Thier ausser der festen und flüssigen Nahrung zur Erhaltung desnbsp;Lehens bedarf, sow'ie die Abgahe der bei dem standigen Ver-brauch des Sauerstoffs au dessen Stelle getretenen Kohlensaurenbsp;wird durch die i\thmungsorgane bewirkt.

Gewöhnlich sehen wir, da das Quantum des Sauerstoffs, dessen ein Thier zum Lehen bedarf, immerhin ein ganznbsp;hetrachtliches ist und sich steigert, je energischer die Lebens-processe im Körper vor sich gehen, d. h. je mehr Arbeit einnbsp;Thierkorper zu verrichten hat, einen grossflachigen Apparatnbsp;zu seiner Aufnahme ausgebildet, und wird sich derselbe umnbsp;so flachenhafter gestalten müssen, je grössere Quantitaten ver-braucht werden.

Unerschöpfliche Quelle des Sauerstoffs ist die atmospharische Luft und das Wasser, welch letzteres die gunstige Eigenschaftnbsp;besitzt, im Verhaltniss bedeutend mehr Sauerstoff als Stickstoffnbsp;in sich aufzunehmen d. h. zu lösen.

Diejenigen Thiere, die im Inneren anderer schmarotzen, er-halten ibren Bedarf aus dem Blute resp. der Nahrflüssigkeit, welche sie aufsaugen. Vor der Bildung von besonderen Ath-mungsorganen wird der Gasaustausch durck die Oberflache desnbsp;Körpers vollzogen, und findeu wir diese Hautathmung beinbsp;vielen uiederen itn Wasser lebenden Thieren fast aus jedernbsp;grosseren Abtheilung als einzige Form der Alhmung, nament-

-ocr page 267-

25S

1 idi hei einzelligen Tliieren uiul solchen, hei (lenen das Ver-hiillniss voii Körperoherflacbe zum Köi'perinhalt ein grosses ist.

Mehr oder minder intensiv wird sie ausgeüht hei solchen, welche nicht durch grosse SceleUlheile, wie durch Schilder,nbsp;Schalen, Schuppen etc. bedecht sind; indessen athmen auchnbsp;höher stellende Thiere, die mil hesonderen Athmungsorganennbsp;ausgerüstet sind, auch noch nebenbei durch ihre Körperober-flache. So haben z. D. sogar Beohachtungen an Fröschen,nbsp;denen die Alhmungsmuskeln gelahmt waren, gezeigl, dass sienbsp;noch mehrere Wochen hindurch durch die aussere Haut zunbsp;athmen vermochten.

Ein Wechsel des umgebenden Mediums wird Iheils durch die eigene Bewegung des Körpers, tlieils durch das Auftretennbsp;von heweglichen Wimperhaaren am Körper bewerkstelligt, undnbsp;so werden forlwalireud neue Sauerstoffmengen mit der Athmennbsp;den Flache in Contact gebracht.

Doch nicht allein die aussere Körperoherllache dient der Athmung, meist komen Einrichtungen hinzu, welche auchnbsp;eine Belheiliguug der inneren Körpertheile bei dem Auslauschnbsp;der Ga.se ermöglichen.

Die erste Andeutung einer solchen ist die Aufnahme von Wasser in die verdauende Cavitat, die BespüUing des Darm-kanals mit Wasser, welche durch beide Öffiumgen desselhennbsp;bewerkstelligt wird, was bei Wiirmern und Mollusken, auchnbsp;noch bei den im Wasser lebenden Gliederthieren haufig dernbsp;Fall ist.

Kanalarlige Fortsatze, welche sich vom Magen aus im Körper vertheilen (bei Coelenterateu) und das Wasser im ganzennbsp;Organismus verhreiten, zeigen bereits eine höhere Entwick-lung.sstufe dieses Alhmungssystems.

Bei Echinodermen sehen wir schon die Athmung üherall im Körper durch einen besonderen Gefassapparat ermöglicht,nbsp;der sowohl vom BliUgefasssyslem als vom Nahrungsorganenbsp;getrennt, den ganzen Körper duchzieht und mit von aussennbsp;her aufgenommenem Wasser zahlreiche innere Kanale speist-

-ocr page 268-

236

Weiterhiii fiuden wir (liei Mollusken), dass die innere Athniung auch durch eine direcle Zuniischung von Wassernbsp;zum Blule stalt findet, indem an gewissen Orlen das Blutge-fasssystem mil der Aussenvvelt in offener Verbindung stebl.

Dit eigenlliclien Ilespiralionsorgane sind je nach den Medien, in denen die Tbiere leben, nach zwei Seiteu bin verschieden;nbsp;atif der einen Seile sleben die Kieinei], auf der anderen dienbsp;Traclieen und Liingen. Wabrend erstere der Athnuing ininbsp;Wasser dienen, und gewisserinassen AusstCilpuugen der respi-rirenden HaiUflacbe in das zu respirirende Medium darstellen,nbsp;sind die beiden letzleren Werkzeuge fur die Luflatbiuung, undnbsp;als Einstülpungen, in welche das zu respirirende Mediumnbsp;eindringt, zu betrachten.

Alle drei Arteii haben indessen das Gemeinsame, dass sie sauimllich lldchenartig erweiterl sind; die Kiemen durch Ver-zweigungen und Blalterbildung uacb aussen, die Traclieennbsp;durch Enlwicklung von feiuen Kanalen und die Lungen durchnbsp;Entwicklung von zahlreicheu Bliischen nach innen.

Die Kiemen, welche entweder am ganzen Körper vertheilt sind Oder nur an bestimmteu Stellen desselben vorkommen,nbsp;sind haufig unter Faltenbildungen des Integuments geborgennbsp;und dann mil besonderen Einrichtungen ausgestattet, durchnbsp;welche die Zu- und Ableitung des Wassers besorgt wird, wobeinbsp;die Wimjierhaare vou hervorragender Bedeutung sind. Vonnbsp;den zur Luftallmiung bestimmten Organen, die sich wie bereitsnbsp;gesagt, stets im Inneren des Körpers befinden, stellen dienbsp;Tracheen ein sich im Körper verbreitendes Röhrensystera dar,nbsp;welches die von aussen durch beslimmte Öffnungen eindrin-gende Luft im Körper vertheilt, so dass die Respiration innbsp;alien damil versorglen Organen zu Stande kommt.

Die Lungen erscbeinen als menbranoese Saecke, die gleich-

mil dem umgebenden Medium


falls durch bestimmle


Wege


communiciren, jedoch niemals im Körper sich an die Organe ausbreiten. An der Oherflache dieser Respiralionsorgane cir-culirl nun ein duniiei Blulstrom in zabllosen sogenannlen

-ocr page 269-

257

Capillargefassen, niiiiinl hier auf eiidosmolischem Wege aus dein Wasser oder der eingeatlunelen Luft, Saiiersloff auf undnbsp;scheidet Kohlensaure und Wasserdainpf durcli Exosinose aus.

Dainit der Process der Exosmose und Endosinose jedocli ungehinderl von slatten gehen kann, isl es erforderlich, dassnbsp;aucli bei der Luflatlnnung die Oberflache des Alhinungsorganesnbsp;stets feucbt gehalten wird. Dieser lledingung vvird eiiiesllieilsnbsp;dut ch Drüsen, welche Flüssigkeil secernireu, anderseits durchnbsp;Ausscheidung von Wasser in den Wanden, was wir allgeineinnbsp;bei der Lungenalhinung iinden, genügt.

Audi aus dieseni Grunde isl daher die Verleguiig dieser Respiralionsorgane in das Innere des Körpers vorlheilhafl;nbsp;indent die allzuschnelle Verdunsluiig des Wassers verhütel undnbsp;ausserdem die Atlieinlufl sclion in den den Luftwegen ange-feuclitet wird.

Je iiach dein verscliiedeneii Grade der Verwandtschalt, den die verschiedenen Thierfornieu zu eiiiander haben, werden iiuiinbsp;dieselben in Hauptgruppen oder Typen eingetheilt, und pfleglnbsp;man gegeiiwartig deren 7 anzunebnieii.

Die Uiiterscbiede zwiscben detiselbeii beruheit ebeit auf ver-schiedener Enlwickluiig und Ausbildung der verschiedenen Gewebe resp. Organc. Bei den Thieren, welche derselbennbsp;Gruppe atigehören, lassen sich die verschiedenen Organe alsnbsp;gleich angelegt aulfassen, wenu sie sich auch spaler verschiedeiinbsp;hoch eiilwickeln, und wollen wir daher iin Folgendeti dibnbsp;Respiralions- und Circulalionsorgane dieser Eintheilung geuiassnbsp;hei den einzelnen Typen geiiauer behandeln.

1. Protozoa.

Bei der Mehrzahl der Bhizopoden und bei allen Gregarinen ist ein besonderer Apparal für den Kreislauf absolut noch nichtnbsp;vorhanden ; die Function wird hier noch von dein Gesatnml-organisinus vollzogeii und ist noch keiiieswegs lokalisirl.nbsp;Durch die Bewegung des ganzen Körpers wird eine Circulation


-ocr page 270-

238

tier aus tlem Verdamingsprocesse liervorgehenden oder, wie bei den Gregariiien u. a. sclion verbereitet von aiissen her be-zogenen Ernabrungstlüssigkeit bervorgerufen.

.Tede Slreckung and Zusanimenziehung des Körpers verur-sacbt ein Durcbeinanderstroemen tier Safte in den verscbie-densten Hicblungen. Besonders energiscb trill dies bei den-jenigen Rbizopoden zu Tage. vvelcbe mil fadenformigen Pseutlopodien verseben sind, indem bier, wie ans der Bewegungnbsp;der Körncben in der Sarcodesubstanz zu erkennen ist, beider

Verlangerting der lelzteren eine auf- und absteigende Strömung in denselben vor sicb gebt.

Die erste anf den Safteunitrieb bezügliche Einrichtung zeigen die Amoeben und tlann samratlicbe Infusorien. Im Innerennbsp;des Körpers dieser Thiere, und zwar bei den Infusorien innbsp;der Corlicalschicbt des Parencbyins liegend , kommen contractile,nbsp;wabrscheinlich von einer ansserst zarten Membran umgebenenbsp;Blasen vor, welcbe sicb bei der Ausdebuung mit Plüssigkeitnbsp;fiillen und bei der Contraction diese wieder enlleeren; undnbsp;zwar treiben sie bei der Contraction den eingeschlossenen bellennbsp;Tropfen so vollstandig aus, dass sie dem Ange ganzlicb ent-scliwinden. Die Zahl dieser banfig gewissermassen rhytmischnbsp;pulsirenden Blaschen ist gevvöhnlich 1 bis 2, und nur seltennbsp;ist sie wie bei Trachelius ovum , wo sogar 60 soldier Holilraumenbsp;verhanden sind, eine betrachtliche.

Sind nur 2 Blascben vorhanden, so dehnt sicb slets das eine aus, wenn das andere die Flilssigkeit enlleerl. Bei grosseren Thieren sieht man von ihrem Bande aus feine, bei dernbsp;Contraction tier Blase leiebt scbwellende Faden ausgeben, dienbsp;oft auch noch mit Verzvveiguugen verseben, als gefassartigenbsp;Fortsatze zu betrachten sind.

V on einigen Beobachlern, so von Schmidt , Stein und Lachmann, welch letzterer namenllich diese und viele andere Organisalions-Intusorien nicht allein sorgfaltig beobachtet,nbsp;sondern auch nebst den friiher bekaiinlen Thatsacben kritischnbsp;geprüfl hat, wird eine Offnung tier conlraclilen Blassen nach


-ocr page 271-

239

aussen angegeben, so dass der ganze Apparat dadurch die Bedeutung eines Wassergefasssysteins erlialt, uin durch dasnbsp;aufgenorainene Wasser der Respiration zu dienen, init demnbsp;aiistretenden Wasser etwaige Excrelionssloffe zu enlfernen.nbsp;Gegenbaur sowie fast alle anderen bedeutenden Forscber stellennbsp;jedoch eine solclie directe Comumnication dieser contractilennbsp;Hohlraunie iiiit dein umgebenden Medium ganz entscbieden iiinbsp;Abrede und haben dieselbe nirgends beobachtet. Ich wage dienbsp;Ansicht auszuspreclien, dass die oberflachlicbe Lage der contractilen Hobraume keineswegs die Vermutliung als unbegründet,nbsp;vielmelir als vollkommen berechtigt erscheinen lasst, dass,nbsp;selbst wenn auch keine directe Verbindung mil dem umgebenden 3Iedium verhanden ist, dieselben dennoch nicht aus-schliesslich dem Umlauf der Ernahrungsflüssigkeit dienen,nbsp;sondern auch durch ihre Wandungen eiuen Austausch ihresnbsp;Inhalts mit dem umgebenden Medium vermitteln, gewisser-luassen also auch gleichzeilig als Respirationsorgane fungiren.nbsp;Urn so wahrscheinlicher macht diese meine Vermutliung nochnbsp;der Umstand, dass wir bei den Protozoen absolut noch nirgendsnbsp;hesondere Respirationsorgane antreffen, die Alhmung vielmehrnbsp;nur durch die Körperoberflache bewirkt werden muss, wobeinbsp;allerdings das Verhaltniss der Körperoberflache zum Körpervo-lumen ein gilnsliges ist.

Von wesenllichem Einfluss ist bei dieser Athmung der Protozoen der Cilienbesatz, indem er den Wechsel der umgebenden Mediumschichten erheblich befördert und so einen rasdierennbsp;Austausch der Gase ermöglicht. Auch das in das Innere desnbsp;Körpers aufgenommene Wasser hetheiligt sich bei der Alhmung,nbsp;mag es die feste Nahrung aufuehmen und sich so dem Chymusnbsp;heimischen oder die den Darmkanal umgebende Leibeshöhlenbsp;erfüllen.

Wahrend gerade den Spongien besondere Circulalionsapparate ganzlich felilen, zeigen diese anderseits unler den Protozoennbsp;die Zuleitung von Wasser zum Organismus am ausgebildesleu,nbsp;indem das der Nahruugsaufuahme dienende complicirte auasto-

-ocr page 272-

mosireiide Kanalsysleni, welches den ganzen Körper diirchzieht, auch niit dieser Verrichtung hetraut ist und für den Alhraungs-proces von grossier Bedentung erscheinl.

II. Coelenterata.

Obwohl frülier Forscher wie Milke-Edwards, Will u. A. bei einzelnen Coelenleraten, namlich bei gewissen Polypen (Acyo-nien, Alcyonidien, Aclinien) und Ctenophoren ein verbreitetesnbsp;Blutgefasssyslem beschrieben haben, so fehlt doch thatsachÜcbnbsp;den Coelenleraten ein gesonderter für sicb beslehender Circu-lalionsapparat noch ganzlicb, und erfüllen die Funclionen einesnbsp;solcben nur Einrichlungen, |die gleichzeitig auch andere Verrich-tungen zu erfüllen haben. Eine solche Einrichtung ist dernbsp;sogenannle Gaslrovascularapparal. Von deni Grunde einesnbsp;sehr verschieden vA'eilen Magens fübrt eine verschliessbarenbsp;Öffnung in einen engeren oder weileren Raum, der als einenbsp;Art von Chylusbeballer anzusehen ist: von diesein aus niinmtnbsp;ein Holbraumsysletn seinen Ursprung, das sicb entw'eder wienbsp;bei den Quallen als Kanale, die das Parenchym des Körpersnbsp;durcbselzen, blind endigen oder bogenförmig in einander über-gehen, oder als taschenartige Bildungen oder als weite Baiunenbsp;bis in die von der eigenllich verdauenden Cavilat entfernteslennbsp;Theile des Körpers erstreckt. Durcb das Vorhandensein einernbsp;besonderen Musculatur an dein Verschlusse der in den Chylus-bebalter führenden Öffnung slebt es in dein Willen des Thieresnbsp;eine Quanlilat der iin eigentlichen Magenraume enlhaltenen undnbsp;stets mit Wasser vennischten FlQssigkeit in den Chylusbeballernbsp;und von hier ans in die übrigen Hohlraunie einzulassen undnbsp;auf diese Weise die verschiedenen Hohlraunie damit zu versor-gen. Tbeils durch die Contraction des Körpers (bei den Polypen,nbsp;Ctenophoren; Siphonophoren), tbeils durcb das Vorkoinmennbsp;voii Fliniinerepilhel als Auskleidung der Höblungen, wird dienbsp;Ernabrungsflüssigkeit in einer sleten Bewegung gehalten und

-ocr page 273-

241

ein steler Wechsel derselbeii in allen Körpergegenden hervor-gerufen.

Von erhebliclier Bedeutung für den Safleauslansch besonders l)ei den Medusen, bei denen niclit der ganze Körper conlractilnbsp;ist, ist das Spiel der Tenlakeln, indeni sle bei jeder Contraction einen kraftigen Strom der in ihnen entballenen Flüssigkeitnbsp;in die Hauplabtheilung des Gaslrovascularraumes ergiessennbsp;und bei jeder Extension in umgekehrler Richtung einen solchennbsp;in sicb aufnebmen , wodurcb die ganze Safteslrömung in selirnbsp;energisclier Weise gefördert wird.

Ebenso wenig wie für den Kreislauf finden wir auch für die Alhnmng bei de Coelenleralen besondere Organe ausge-bildet. Die Alhmung wird dnrcli die Körperoberflacbe vermil-lelt, wobei ebenfalls die Tenlakelbildnng durch die erheblichenbsp;Ausdelinung der Körperoberflacbe von grosser Bedeutung ist.nbsp;Neben dieser ausserlicben Atbmnng findet indess aucb einenbsp;Art innerer Respiration stalt, die durcb die Wasserbeiraiscbungnbsp;zur Ernabrungsflüssigkeit bewerkstelligt wird und zienilicbnbsp;ausgebildet vorkoinmt.

Aucb bier ist der Cilienbesatz der Wandungeu wiederum wie bei der Circnlalion ein nicbt zu verkennendes Fördernngsmittel.

III. Echinodermala.

Die ricbtige Erkenntniss des Baues der Circulationsorgane bei den Ecbinodermen berubt bauptsacblicb auf den Ermitte-lungen, welcbe Tiedemann bei seinen Untersucbungen vonnbsp;Seesternen und Hololburien gemacbt bat, und welcbe vonnbsp;Jon. Muller w'eiler ausgedebnt und vielfacb bericbligt wordennbsp;sind.

Das Gefasssysteni beis den Ecbinodermen ist bereits weit entwickelt, indem drei verscbiedene Apparate der Circulationnbsp;von ernabrenden Flüssigkeiten im Körper dienen; DieLeibes-böhle, das Blut- und das Wassergefasssyslem.

Es ist allerdings fraglicb, ob in der Tbat die Leibesböbte

-ocr page 274-

hier als ein eigentliches, hesonderes Circulntionsorgaii zu betrachten ist, doch glaube ich mich dieser Ansicht anschliessen zu dürfen, da in derselben vorhandene Flüssigkeit, wenn sienbsp;auch mit dein unigebenden Medium conimunicirt, keineswegsnbsp;blosses Wasser, sondern eine dem Blut analog zusammenge-setzle Flüssigkeit ist, und so dem ernahrenden Fluidum beige-zablt werden muss. Leydig stellt die Flüssigkeit in dernbsp;Leibeshöhle der Lymphe gleich, und siehl daher die ganzenbsp;überall auch ara Mesenterium. Darm, Herzbeutel etc., mitnbsp;Wimpern ausgekleidele Cavitat als einen Lymphraum an.

Die Leibeshöhle erscheint dadurch als ein geschlosseiies Ganze, dass der Verdauuiigskanal in Form eines nur durchnbsp;Mund und After nach aussen sich öffnenden Rohres den Lei-besraum durchzieht. Mit den ausseren Leibeswandungen istnbsp;derselbe nur durch Bindegewebsbander verhuilden Das Coelomnbsp;entwickelt sich vora Larvendarm aus in Gestalt zweier Blasclien,nbsp;welche die Darmwandungen nach und nach umwachsen undnbsp;sich abschnüren und nun einen Holilraum innerhalb des Kör-pers bilden. Am einfachslen gestallet ist die Leibeshöhle beinbsp;den Seeigeln und Seewalzen, bei den Seesternen tritt sie innbsp;die Arme über, und bei Haarsternen durchzieht sie die Armenbsp;als je drei enge Kanale und communicrt bei diesen letzterennbsp;auch mit dem unigebenden Medium.

Das Blutgefasssystem ist bei den Echinodernien scheinbar ein völlig algeschlosenes und stelit mit dem Wassergefasssystemnbsp;in absolut keiner Verbindung. Er ist mit meist hellem Bliilenbsp;aiigefüllt und verrichtet neben dem Coelom die Function dernbsp;Blutvertheilung. Als Centraltlieil des Blutgefasssystems ist einnbsp;am Darme liegendes gefassförmiges Herz anzusehen, das meistnbsp;als ein pulsirender Schlauch die Verbindung zwischen zweinbsp;Gefassringeii darstellt, von denen der erslere den Anfangstheilnbsp;des Darmes umkreist und von dem Darme kommende Gefassenbsp;aufuimmt, wahrend der andere aboral gelegen ist.

Eine Unterscheidung in Venen und Arteriën lasst sich hier, da es bisher noch nicht gelungen ist, die Beziehungen des

-ocr page 275-

243

Blulgefasssysleuis zu den Uespiralionsorganen feslzustellen, noch nicht vornehmen.

Die Anlage des Bhitgefasssyslenis in Bezug auf seine Anord-nung ist meist eiue radiare, indessen ist die peripherische Verhreitung noch sehr wenig bekannt.

Bei den Crinoiden liegt ein herzartiges Sackchen iin Grimde des Kelches verborgen , das Aesle sowohl in die hohle Axe dernbsp;Anne als auch in die Cirrhen und hei den Pentacrinen in dennbsp;Stiel ahschickt. Bei den Asleriden wird der Mund von eineiiinbsp;Gel'assring uinzogen, der durcli einen contraclilen Schlauch,nbsp;Ir.er das Herz darstellend, niit einein weiteren Gefassringenbsp;unler der Dorsalllache des Integuments coinmunicirt.

Von dem ersteren Binge aus, der dicht nnter dem Nerven-ringe liegt, gehen Aeste in die Basis der Arme ah, von dem letzteren aus sowohl an den Nahrungskanal als auch in dienbsp;Badien. Fast ehenso gestaltet ist der Blutcirculationsapparatnbsp;heiin Seeigel, doch liegt hier der oral gelegene Gefassring annbsp;der Basis des Kauapparates. Ein pnlsirender Schlauch geht nachnbsp;dem eutgegengesetzten Pole aus und mündet hier wieder innbsp;einen ahoral gelegenen Bing, der den After umschliesst. Beidenbsp;Binge entsenden wiederum Aeste nach verschiedenen Gegendennbsp;hesonders den Darm entlang.

Bei den Holothurien und ehenso bei den Synapten ist nur der oral gelegene Gefassring verhanden, von dem aus Aestenbsp;an die Speiseröhre nach anfwarts, sowie ein Darmgefass, langsnbsp;dem Darme verlaufend, ahgehen. Die Verzweigungen desnbsp;letzteren nmschliessen hei den Holothurien theils den Darmnbsp;theils die eine Luuge und münden schliesslich siimmtlich innbsp;einen grossen Blutkanal. Bei den Synapten ist die Anordnungnbsp;der Darmgefasse wegen des Fehlens der Lungen eine einfachere.

Das Wassergefasssystem der Echinodermen, ein sehr com-plicirt gestaltetes Kanalsystem, dient der Aufnahme und der Circulation von Wasser im Körper, bildet indessen auch gleich-zeitig in seinen nach aussen vortretcnden schwellbaren Anhangen,nbsp;welche im Allgemeinen radiar auf der Oherflache vertheilt sind,

16

.t ik

ik

-ocr page 276-

244

einen cliaracterisüsclieii Bevvegungsapparat, der nur bei weiiig Ponnen Iheilweise verküininert ist. Der Hauptslaniin desnbsp;Wassergefasssysteins ist eiii ringförmiger Kanal, der dennbsp;Muuddarm unilagert und von dem aus sicb die Seilengefasse,nbsp;gewöhnlich ö in radiarer Anordnnng erslrecken.

Dieser Ringkanal coinmunicirt ent weder direct oder indirect mil dein unigebenden Medium durcli einen besonderen Kanal, dennbsp;Sleinkanal. Letzterer miindel direct nacli aussen bei Seeigeln undnbsp;Seeslernen, und zwar durch eine fein poroese Kalkplatte, dienbsp;sogenannle Madreporenplalte, die ain aboralen Pole gelegen ist;nbsp;bei |Seewalzen und Haarslernen indessen ragt er frei in die mit dernbsp;Aussenwelt coinnnmicirende Leibesböhle hinein und nimmlnbsp;von bier aus durch zahlreiche feine Poren das Wasser aul'.

Perner münden in den Ringkanal conlractile birnförniige Blasen, die sogenannlen Poli’scben Blasen, welche in der Artnbsp;functioniren, dass sie bei der Extension ihrer Wandungennbsp;Wasser durch den Sleinkanal aufsaugen und bei der Contractionnbsp;dasselbe in die Ambulacralkanale, eine dritte Art von Kanalennbsp;enlsenden. Die Anzahl der Poli’schen Blasen ist eine sehr varii-rende; bei Seeigeln und Seeslernen sind meisl igt; vorlianden, beinbsp;Holotliurien 1 bis 100, und nur bei den Haarslernen felilen sie.nbsp;Aus den Ambulacralkanalen, die sicb bei Seeslernen, Haarslernennbsp;und Seewalzen in die Arme erslrecken, bei Seeigeln langs dernbsp;Auibulacralfelder sicb liinzielien, eutspriugen kleine Neben-gefasse, welcbe in die nacb aussen tretenden Saugfüsscbennbsp;münden. Oberhalb der letzleren befinden sicb kleine contractilenbsp;immer in die Leibesböhle ragende Blasen, die Ampullen, gewis-sermassen Ausstülpungen der Ambulacralkanalaste, die in dernbsp;Art functioniren, dass sie sicb bei einer Einziehung der Saug-lüsscben mit Wasser füllen, wahrend bei einer Ausslreckungnbsp;derselben das Wasser der Ampullen sie scliwellt.

Die Gestalt und Punclion der Saugfüsscben ist selir verscliie-den: enlweder sind sie wie bei allen Echiniden locomotiv, eigentliche Ambulacralfüsscben, oder sie sind zu füblerarligennbsp;Gebilden, zu ïaslfüsschen, so bei den Spalaugiden, modiücirl;

-ocr page 277-

24S

15. hei (leu Ecliinoiden Atliiuungs-

oder sie bilden drillens z. organe, Ambulacralkiemen.

Erslere slellen ineist einfaclie cylindrische llöhrchen, welclie die Amhiilacralfelder einnehinen, dar und sind vielfach dochnbsp;niclil immer, mil Saugscheiben verselien; namenllich trilt dienbsp;Biidung der lelzleren nach dem Rücken bin zurück, undnbsp;erscheinen die Ambulacralfüsscheu hier als einfaclie zugespitzlenbsp;Ponnen.

Die zu Taslfüsscheu umgebildelen Ambulacralgebilde bestellen aus einem ein Kalkstückclien bergenden Stiele, der am Endenbsp;mil einer Anzahl geslieller Köpfe besctzt isl, wahrend dienbsp;dritle Art, die Ambulacralkiemen, meist dreieckig gestaltelnbsp;und am Ende lanzellförmig verbreilerl sind. Der Randnbsp;erscbeinl vielfach gekerbt oder gelappt, selbst aucli gefiederl.

Zu den Ambulacralanliangen mussen scliliesslich aucli noch die den Miind der Holotburien umgebenden ïenlakeln milnbsp;ihren Ampullen binzngereclinet werden. Dei Verkalkuiig dernbsp;Haul isl die Verbreilung der Ambulacralforlsiitze an der Ver-breitung der Poren zu erkennen.

Der ganzen Tlialigkeit des Wassergefasssyslems entspriclil die Conlraclililat seiner Wanduiigen, in denen eine Muskei-schicbl nachweisbar isl, und ausserdem wird für die Vertliei-lung und den steligen Wecbsel des Wassers noch durcb einnbsp;ini Dineren desselben überall verbreitetes Flimmerepilbeliuinnbsp;gesorgt.

Was die Geslallung des Wassergefasssyslems in den verscbie-denen Ordnungen im Speciellen betrifft, so liaben wir die wesentlichsten Unlerschiede bereils bei der obigen allgemeinennbsp;Darstellung desselben liervorgelioben und würde eine eingeheii-dere Darstellung der einzelnen Verscliiedenlieilen zu weit fliliren.

Der Respiration dienen bei den Echinoderinen die verschie-denlicbsten Organe; einen besonderen eigentlichen Athmungs-apparal finden wir nur bei den Hololhurien in den sogenannteii Wasserlungen oder Lungenbaumen.

Rei allen übrigen Ecliinodermen funclioniren als Atbmuuijs-

-ocr page 278-

organe die Aussenfladien des Körpers, die Leibesliöble und vor allem wolil das Wassergefasssystem rail seinen anibulacralennbsp;Anhangen, nainentlich bei der kiemenarligen Enlwickliing dernbsp;Ambulacren, ferner auch gewisse blinddarraartige rail demnbsp;Anibulacralsystera nicht zusammenbangende Anhange desnbsp;Perisoras, welche bei den Asleriden ara Rücken, bei dennbsp;Ecbiniden um den Mund angebracbt sind.

In welcber Weise die Leibeshöhle als Atbmungsorgan fuugirt, lassl sich genaii noch nicht festslellen, da die Art und Weise,nbsp;auf welche der Wasserzutritt in die Leibeshöhle slattfindet,nbsp;bis heute nocli nicht genügend erforscbt ist. Qüatrefagesnbsp;spricht zwar von Dfl'nungen, die an der Tentakelbasis in dienbsp;Leibeshöhle führen sollen, doch ist die Existenz derselbennbsp;nach der Ansicht J. Muller’s eiiie sehr fragliclie. Ohne Zweifelnbsp;aber ist die Leibeshöhle von ganz wesentlicher Bedeulung fürnbsp;die Respiration, indeni alle inneren Organe, naraentlich dienbsp;langs des Darmes laufenden Blutgefasse, gleichmassig mitnbsp;Wasser bespuit werden, und der überall im Inneren derselbennbsp;verbreitete, nur ara Mesenteriuin von Synapta digitata fehiendenbsp;Wimperüberzug eine l'ortw'ahrende Ströraung und einen schnellennbsp;Wechsel des Wassers verursacht, was für die Athmung vonnbsp;grossera Vorlheil ist.

Auch die z. B. bei Echinus in der Leibeshöhle stattfindende Mischung init der Bluflüssigkeil erhellt zur Genüge ihrennbsp;erheblichen Einfluss auf den Athraungsprocess.

Die Bedeulung des Wassergefasssystenis bezüglich der Respiration gehl aus seiner vielfachen Verzweigung iiu Inneren des Körpers, sowie aus der gleichfalls durch den Winiper-belag constant hervorgerufenen Wasserslröraung in demselbennbsp;hervor. Oh die vielfachen Verzweigungen dieses Systems mitnbsp;denen des Blutgeliisssysteras schiiesslich in irgend einer Artnbsp;coinmuniciren, ist vorlaufig noch nicht conslalirt worden, dochnbsp;halte icli diese Verrauthung für vollkommen herecbtigt.

Die Wasserlungen der llololhurien bilden racist tiederartig

-ocr page 279-

247

verzweigle lange Gefasse, die in den Enddarm münden und ahwechselnd Wasser anfnehnieti und aiisstossen.

Die schliesslich noch bei den Asteriden und Echiniden als Athiuungsorgane 1'unclionirenden hohlen blinddarmarligennbsp;Anhiinge sind insofern noch besonders geeignet für die Alhmung,nbsp;dass sie eben über die Oberflacbe des Körpers hervorragennbsp;und so mit ibrer inneren und ausseren Wandung dem Wassernbsp;eine inöglicbst grosse Flacbe zur Bespülung darbieten.

l V. Vermes.

Auch bei den Würraern dienen als Organe der Weiterfiih-rung und Ausbreitung der ernabrenden Flüssigkeiten die Leibesböble und ein Bliitgefasssystem, wabrend ein aucb dieseninbsp;ïypus ineist eigenes Wassergeliisssyslem bier weniger als Circu-lalionsapparat sondern vorzugsweise als Excrelionsorgan fungirt.nbsp;Das Blulgefasssyslem ist in seiner Entwicklung wesentlicbnbsp;abhangig von der des Darmes und der Leibesböble, und sonbsp;fehlt es auch mit der Leibesböble den Cestoden und Tremato-den; ebenso vermissen wir es meisl bei den Würmern, dienbsp;parasiliscb in dem Körper anderer ïbiere leben und dabernbsp;allseitig von einer Ernahrungsmalerill enlbaltenden Flussigkeits-menge umgeben sind , gleiclifalls dort, wo der Darmkanal selbstnbsp;sich in dem Körper weit verzvveigl.

Die erslen Andeutungen eines besonderen Blutcirculations-apparates zeigen sich wohl bei den Acantoceplialen und einigen Nematoden. Bei den meisten Nemathelminthen und bei Sagittanbsp;vvird die Vertbeilung der in der Leibesböble entballenen Ernah-rungsl'lüssigkeit aller Wahrscbeinlichkeit nacb nur durcbnbsp;die Bewegungen des Körpers besorgt. Zu einer genauerennbsp;Erkennlniss des Blutgefasssystems ist man bis jelzl ausser beinbsp;den Annulateu, wobl nur bei den Nemertinen gelangt. Wirnbsp;finden bier 3 Langsgefassslamme, 2 seitliche und 1 unpaarennbsp;dorsalen, die sich in der Nabe des Kopfes durcb Schlingennbsp;vereinigen. Zu diesen Hauptgefassen gesellen sich bin und

(ij


-ocr page 280-

248

wieder Quergefasse, die in gewissen Abslanden die Rücken-iind Seitengefasse verbinden. Rei den Anmilalen besteht das Rlutgefasssystem im Allgemeinen ans einem dorsalen undnbsp;einem venlralen Gefassstanini, von welchen beiden fïir jedesnbsp;Segment bogenförmige. beide untereinander verbindende Aslenbsp;abgeben. Das Rückengefass ist immer dem Darme aufliegend,nbsp;hauüg mil ihm innig verbanden und entsendet entweder langsnbsp;des ganzen Darmes oder nur an dem als Magen erscheinendennbsp;Abschnitte Quergefasse. Sebr oft liegt nocb, namenllich beinbsp;den Lumbricinen, auch bei den Naiden, ausser dem venlralennbsp;gleichfalls dem Darme anliegenden Hauptstamm, ein zweitesnbsp;mit dem Rückengefasse comraunicirendes Bauchgefass frei unternbsp;dem Darme.

Die übrigen Modifioationen bestellen bauptsacblich in dem Auftreten seitlicber Langsstamme und grosser, mit Blut erfüllternbsp;Hohlranme, die meiner Ansicht nach woblliaiifiger als allgemeinnbsp;angenommen wird, die Stelle der Capillarien einnehmen.

Als Herz können entweder saramtliche contracülen Haiipt-stamme functioniren oder es wirkt als solches speciell der dorsale Geiassslamm und zwar, llieils in seiner ganzen Ausdeh-nung, tbeils nur an einzeljien erweiterten Abschnitten.

Contractile Seitengefasse fmden wir bei den Hirudineen mit Ausnahme der Gattung Branchiobdella. Dieselben stehen entweder durch Queranastomosen mit dem venlralen oder dorsalennbsp;Gefassstamm im Zusammenhang oder sie communiciren mitnbsp;einem lacunenarligen Abschnitte des Kreislaufs. Mit dem Aul-treten localisirter Respirationsorgane werden bei den Annulatennbsp;einzelne Tbeile des Gefasssystems arleriell, andere venös,nbsp;indessen ist die physiologiscbe Bedeutung der einzelnen Haupt-absclinilte des Gefasssystems keineswegs bei allen Ringelwürmernnbsp;übereinstimmend; so trilt das Rückengefass entweder in seinernbsp;ganzen Lange oder an einzelnen Abschnitten babi als venöses,nbsp;bald als arterielles Herz auf, als ersleres z. B. bei den Tubi-colen, als arterielles bei den mit seillichen Kiemen versehenennbsp;z. B. Eunice.

-ocr page 281-

249

Wo Kiemen enlwiekell sind werden diesc vom dorsalen sowie ventralen Stamm mit je einem Aste verseheu, die dann alsnbsp;Kiemenaiierie iind Kiemenvene functioniren. Was das Blutnbsp;selbsl betrifft so slelll dieses bei den Würmern eine wenignbsp;Oder schwacb gefiirble Pliissigkeit dar, und nur in seltenennbsp;Fallen ist sie intensive!' gefarbt so z. B. röthlich bei einzelnennbsp;Neinertinen und vielen Egeln, roth bei grosseren Lumbricinen.

Der Athmungsprocess wird aucb bei den Würmern zum grossen Theile durcb die Oberflache des Korpers vermittelt,nbsp;und auch bier ist das sehr verbreilete Vorkommen eines Wim-perepitbels bei den Strudelwürmern ein nicbt unwesentlicbernbsp;Factor. Indessen können wir bei diesen sowobl als auch beinbsp;den Tremaloden, Cestoden und bei Ringelwürmern eine innerenbsp;Atbmung annebmen, indera wir bier eigentbümlicbe Kanalenbsp;vorfinden, die der Aus- und Einleitung von Wasser in dennbsp;Körper dienen, und somit, weun sie aucb vorzugswei.se alsnbsp;Excretionsorgane fungiren, docb zur Unterstützung der Respiration geeignet sind. Besonders ausgebildete Atbiiiungsorganenbsp;treten uns in den verscbieden gestalteten Kiemen entgegen,nbsp;die von den Extremitatenstummeln aus frei nacb aussen ber-vorragen.

y. Arlhropoda.

Bei den Artbropoden dient meist die Leibesboble als Haupt-reservoir der durcb den Darmkanal gebildeten Ernabrungsflus-sigkeit, selbst aucb dort uocb, w'O scbon besondere Organe zur Fortbewegung des Blutes verbanden sind. Feblen diese letzterennbsp;eigentlicben Circulationsapparate nocb ganzlicb, was bei einigennbsp;niederen Klassen der Fall ist, so treffen wir Einricbtungennbsp;an, die als Ersatz tlerselben betracblet werden können. Eines-Ibeils wird scbon durcb die Bewegung des Korpers selbst dienbsp;Fortbewegung der Blulflüssigkeit in der Leibesboble berbeige-fübrt, anderseits aber durcb Ein-und Auszieben des Abdomens,nbsp;Vorstrecken und Ruckzieben des Wimperorgans u. s. w.

-ocr page 282-

2S0

Characteristisch fflr den Circiilationsapparat aller Arthropoden ist stets ein unter dem Rücken liegendes Centralorgan, dasnbsp;durch seine Contracüonen, die wellenförmig von hinten nach vornnbsp;verlaufen, die Bewegung des Blutes veranlasst, und das sicli imnbsp;Gegensalze zu den Würmern, was ich hier hesonders hervorhebennbsp;will, hier bereits als ein von dein übrigen Gefasssystem differen-zirtes Herz darstellt. Bei den höheren Krustenthieren geht vonnbsp;dem Herzen ein deutliches Arteriensystem ah, wahrend es beinbsp;den niederen allraahlich verkümmert und zuletzt sich ganz ver-liert. Aus den Arteriën ergiesst sich das Blut frei in Hohlraunie,nbsp;welche sich in der Leibeshöhle und in den Portsatzen desnbsp;Körpers zwischen den verschiedenen Organen vertinden.

Jedoch auch in diesen Lacunen strömt das Blut, ohwohl sie nicht von Blutgefasswandungen umschlossen sind, nach be-stimmten Richlungen fort und kehrt schliesslich zu dem Herzen zurück.

Die Lage des Herzens der Crustaceen ist stets in der Mit-tellinie des Körpers dicht unter der Schaale des Vorderrückens und ist haufig durch Muskelfasern an die innere Plache dernbsp;Hautbedeckung festgeheftet.

Bei den niederen, namentlich bei den Siphonostomen und Lophyropoden stellt es einen einfachen dünnwandigen Schlauchnbsp;dar, der entweder eine rundliche Gestalt hat oder bald mehrnbsp;bald weiniger langlich erscheint, und stets mit zwei Ostien,nbsp;einem vorderen arteriellen und einem hinteren venösen ver-sehen ist. Bei den übrigen Cructaceen ist die Gestalt meistnbsp;dieselhe sack- oder schlauchförmige doch ist dieses Herz durchnbsp;eine grössere Anzahl arterieller und venoeser Ostien durchbohrl.

Bei der Systole wird alsdann das Blut des Herzens durch die arteriellen Ostien, welche fast stets in x\rterienstammenbsp;ubergehen, nach alien Seiten bin in den Korper getrieben,nbsp;wahrend sich die mit Klappen verschenen venoesen Ostiennbsp;schliessen, um sich bei der darauf folgenden Diastole wiedernbsp;zu öffneu und neues Blut in die Höhle des Herzens einzulassen.nbsp;Am complicirtesten ist die Gestaltung des Circulationsappa-


-ocr page 283-

251

rates der Crustaceen, bei den Thorakostrakeri. Das niehr oder minder lang gestreckte Herz ist hier von einem Sacke umge-ben, aas dem das Blut durcb drei Paare venoeser Ostieu innbsp;das eigentliche Herz gelangt, von dem drei vordere und einenbsp;Rückenarterie, die noch eine Anzahl Seitengefiisse entsenden,nbsp;das Blut austreten lassen.

Durch ein Capillarnetz saimuelt sich das Blut in einen Venenstaram, der ventral liegt und unterhalb der Kiemen einenbsp;Erweiterung aufweist, von dem es durch die Kiemen und vonnbsp;diesen zum Herzen ziirückströmt.

Der Circulationsapparat der Myriapoden, den besonders Newport meisterhaft beschrieben hat, zeigt bereits eine zieralichnbsp;weite Ausbildung. Nach seinen Untersuchnngen isl unler ihnennbsp;das Gefasssystem noch am wenigslen bei den Juliden entwickeltnbsp;und erreicht durch die Glomeriden und Geophiliden hindurchnbsp;in den Scolopendriden die höchste Sliife der Entwicklung.

Das Herz der Chilognathen sowohl wie das der Chilopoden hesteht namlich aus einer die ganze Bückenlinie des Körpersnbsp;einnehmenden, mehr oder weniger gegliederten Böhre,welchenbsp;nicht allein durch Einschuürungen sondern auch durch unvoll-komraene Muskelscheidewande in eine Anzabl bintereinandernbsp;liegender Kammern, die gleichsam die Segmentiriing des Körpersnbsp;wiederholen, getheilt ist. Das Vorderende des Herzens setztnbsp;sich durch ein Ostium arteriosura in eine Aorta fort, und aunbsp;dem Hinlerende einer jeden Kammer gestatten zwei anderenbsp;arterielle Ostien den Austritt des Blutes in zwei Seilenarlerien,nbsp;wahrend für den Eintritt des Blutes an jeder Einschnürungnbsp;ein Paar dorsaler venoeser Ostien angebrachl ist. Vermögenbsp;der von hinten nach vorne aufeinander folgenden Systole dernbsp;einzelnen ,\btheilungen des Herzens wird das durch die venoesennbsp;Oslien aufgenommene Blut zum Theil von einer Kammernbsp;in die nachst vorhergehende, theils in die Arterienstammenbsp;getrieben, von wo es durch die vielen Verzweigungen dernbsp;letzteren den Körpersegmenten zugel'ührt wird.

Auch neben der vorderen Rückenaorta gehen von dem Herzen

-ocr page 284-

2o2

noch zwei andere keineswegs unhedeuiende Arteriën aiis, welclie den Oesophagus umfassend nach unleii uinbiegen iindnbsp;hier zu einer aul' dem Bauchniarke hinablaufeiiden Siipraspinai-Arterie sich vereinigeii.

Von dieser lelztereii gehen zahlreiche Seiteiiaste al), die sich wiederum in feine Zweige verasleln.

Die Arachnoiden enthehren in ihren niedrigslen Fonuen eines BliUgefiisssystems und wird die Ernahrungsflüssigkeit nnrnbsp;durch die Bewegung des Körpers und die Contractionen desnbsp;Verdauungskanales hin und hergelriehen.

Bei der Ordnung der Phalangiden besleht der Circulations-apparat nur aus einem in 3 Kammern abgescbnürlen vorn und hinten spitz zulaufenden Rückengefass, vvahrend bei den Ara-neiden von dem spindelförniigen, gleicbfalls mebnnals abge-scbnürten Herzen sovvohl aus den Seiten als auch von demnbsp;vorderen und binteren Ende mehrere sich in ihrem weiterennbsp;Verlaufe verastelnde Gefasse abgeheii. Von diesen jedenfallsnbsp;arteriellen Gefasseii gehen zwei zu den Lungensacken und dienbsp;übrigen hauptsachlich zur Leber; allmachlich verlieren sienbsp;sich daim, wodurch das Blut genöthigt wird, seinen weiterennbsp;Lauf in lacunalen Strömungen fortzusetzen, bis es zu demnbsp;das Rückengefass einhüllenden, dem Rückensinus der Crustaceennbsp;entsprecheuden Blutbehalter zurückkehrt und durch die mitnbsp;Klappen versehenen Seilenspallen in das eigentliche Herznbsp;eintrilt.

Die höchste Ausbildung des Girculationsapparates der Arachnoiden zeigt die Ordnung der Scorpioniden.

Das Herz ist lang gezogen und vielkammerig, das Arterien-system ziemlich weit ausgebildet und ausserden ein Venen-syslem verhanden. Von den beiden ausseren Kammern des cylindriscben acblkammerigen Ilerzens entspringen zwei Arteriën. Die verdere einer Aorta zu vergleicbende verzwelgt sichnbsp;sebr bald und fübrt das Blut den Beinen, Scheeren, Kieferfüh-lern sowie den im Kopfende gelegenen Organen zu. Zweinbsp;Seitenaste dieser Aorta biegen sich um den Oesophagus nach

-ocr page 285-

linten, vereiuigen sicli alsdaiiii zu einem aiisehnliclien Gefasse, das als Supraspinalarlerie auf der Baucliganglieiikelte nachnbsp;liiiilen bis ziiin SclivA^anzende verlauft nnd nnterwegs vielenbsp;Seitenaste abgiebt. Gleichfalls nach der Schwanzspitze zu gelitnbsp;auch der aus der liintersten Herzkainmer entspringende Arte-rienstanirn, wahrend sammtliche anderen, die zu je einem aufnbsp;jeder Seite der übrigen Kaminern abgehen, sich nur in dennbsp;unuiiUelbar benachbarten Organen ausbreiten.

Ausser dieseu Arteriën besitzen die Scorpionen noch eine besondere Visceral-Arterie, welche die Leber init Blutgefassennbsp;versieht.

Die Subspinalvene führt das venoese Blut zu den Lungen-sacken von wo die in Arterienblut unigewandelte Blutmasse nach dem Herzen zurückkehrt.

Wenn auch das Blulgelasssystem der Insecten ein sehr wenig entwickeltes ist, so volizieht doch stets das Rückengefassnbsp;die Function eines Herzens, und eine nach dem Kopfe binnbsp;gerichtete Aorta leitet das Blut vor dem Herzen in den Körpernbsp;hinaus.

Das Vas dorsale der Insecten erscheint in gleicben Zwiscben-raumen eingeschnürt und liegt stets unter der Mittellinie des Hinterleibes, wo es durch mebrere dreieckige Muskeln, an dennbsp;Rfickeu der Hinterleibssegraente befestigt ist. Die Höhle diesesnbsp;Herzens wird von einer zarten Haut ausgekleidel, welche annbsp;den eingeschnürten Stellen nach innen eine klappenarlige Her-vorragung bildet, sodass das Rückengefass je nach der Zahl dernbsp;Einschnürungen in eben so viele Kammern abgetheilt wird.nbsp;Rechts und links an dem Vorderende dieser einzelnen Kammernnbsp;belindet sich eine Spalte, welche von innen her durch einenbsp;klappenarlige Hautfalte verschlossen vverden kann.

Durch diese Spallen Iritt das aus dem Körper zurückkeh-rende Blut, nachdem es sich zuvor in der niichslen ümgebung des Herzens, oder, wie Newport behauplel, in einem das Herz-umgebenden Raume gesammelt hal, bei der Diastole der einzelnen Herzkammern ein und wird dann durch die in regel-

-ocr page 286-

254

massiger Heihetifolge stallfinilenflen Contra^tioncn von hinten nach vorn in die Aorta gelrieben.

Die Aorta, welclie gevvissermassen als die Forlselzung der vordersten Herzhamnier belraclitet werden kann, erstrecktnbsp;sich in Gestalt einer einfacben engen Ilölire unler dem Kückennbsp;enllang bis zuni Kopfganglion und endigt hier entweder initnbsp;einer einzigen Öiïnung oder sie spallel sich in mehrere kurzenbsp;Aesle, die gleichfalls mit offenen Müiidungeii plotzlich enden.nbsp;Von hier strömt das Blut ohne alle Gefasswandiingen regel-niassig durch den ganzen Körper fort, sodass also alle Organenbsp;desselben vom Bhite bespuit werden und die durch die Wan-dungen des Verdauungskanales in die Leibeshöhle ausschwit-zenden neuen Ernahrungsflüssigkeiten unmittelbar in das Blutnbsp;übergehen.

Trotz des rudimenlaren Blutgel'asssysleins findet doch bei den Insecten ein vollkomniener Blutkreislauf stalt, und zwar cir-culirt das Blut durch das Rückengelass und die Aorta vonnbsp;hinten nach vorn und von der Mündung der Aorta aus ohnenbsp;alle Gefasswandungen in regelniassigen Stromen nach den ver-schiedensten Bichtungen durch den Körper. Nach dein esnbsp;auf diesem Wege die Fühler, Exlreraitaten, Flügel und dienbsp;übrigen Fortsatze des Leibes als arterielles Blut durcbslrömlnbsp;hal, kehrt es aus denselben als venoeses Blut zurück, vereinigtnbsp;sich zuletzt in 2 seitlichen nach dem Ilinterleibsende gerichtetennbsp;Hauplströnieu und kebrl durch seilliche Spallen des Rücken-gelasses in dieses zurück.

Die .Ausbildung der Respirationsorgane der Arthropoden ist eine ausserst verschiedene. Wahreiul wir bei den kleinennbsp;Wasserhewohiiern die Körperoberflache allein noch als Ath-mungsorgan functioniren seben, trelen bei grosseren schonnbsp;aussere schlauchlörmige veriislelle Auhange der Extre-milaten als Kiemen auf, und bei den Luflalhmern finden wirnbsp;lueist bereils einen inneren ofl hoch complicirteu Alhmungs-apparat in den Tracheen und Lungensacken vor.

Bei der Mehrzahl der Gruslaceen finden wir eine Athinung

-ocr page 287-

2!gt;S

(lurch Kiemen; indesseii gieht es nnler den niederen auch viele, denen die Respirationsorgane ganziicli fehlen, so isl diesnbsp;der Fall hei den meisten Siphonostomen, Lophiropoden undnbsp;einigen Stomapoden, wo also ganz allein eine Athmung diirchnbsp;die Körperoherflache staUfindet.

inengesetzte

regelmassigeii

Die Geslall der Kiemen ist hald eine blattförmige, bald eine cylindrische, entweder stehen sie vereinzell, oder sienbsp;bilden mannigfacb eingeschniüen und verastelt sehr ziisam-Organe, an welchen die Kiemenblattchen innbsp;Reihen geordnet, und ' die Kiemenröhren zunbsp;grosseren oder kleineren Rüscbeln geordnet, sind. Stets besitzennbsp;diese Kiemen, mogen sie die Gestalt von Blattern oder Röhrennbsp;haben, einen gegen die übrige Körperbedeckung durch grossenbsp;Zartheit abstechenden Haulüberzug. der niemals Flimmer-cilien tragt und in der Regel aucb leder- oder borstenför-miger Ausvs'ücbse oder Saume entbehrt. Ungeachtet dernbsp;Form ist die Kieme stets von vielen und weiten in einandernbsp;mündenden Kanalen und Lacunen durchzogen, an welcliennbsp;durcbaus keine selbststiindigeii Wande vvabrzunehmen sindnbsp;und vvelcbe von arleriellen und venösen Rlutströmen ausgefülltnbsp;werden.

In Reziehung zu den Kiemen stehen haulig verscbiedene in der Nalie angebrachtele Forbsatze, vvelcbe die Gestalt vonnbsp;Buscheln oder Schuppen besitzen, und entweder als sebrnbsp;beweglicbe Strudelorgane den Kiemen fortwahrend neue Was-.sermengen zuführen oder als Kiemendeckel die zarten Respi-rationswerkzeiige scbülzen, haufig aucb beide Functionen zu-gleich in sich vereinigen.

Da diese Strudel- oder Deckorgaue meist am Rande mil lansren steifen Borsten versehen sind, so sind sie oft aucb alsnbsp;selbststandige Kiemen belrachtet worden, doch ist ohne Zweifelnbsp;diese Annahme eine unrichtige, da sie einmal wegen ihrernbsp;derben Hautbedeckung nicht dazu geeignet erscheinen undnbsp;sie aiulerseits nur von wenigen Rlutströmen, die überdiessnbsp;nicht einmal in die steifen llaarattwiichse eindringen, durch-


-ocr page 288-

2S6

zogen werden. Der Sitz der Kiemen ist gewölinlich an der Basis der vorderen waliren oder der hinleren falschen Füsse,nbsp;und enhveder hangen sie frei in das Wasser, oder sie sindnbsp;in einer besonderen Athemliöhle verborgen, zii der durchnbsp;besondere Vorkehrungen stels frisehe Wasserniengen zii- undnbsp;abgeleitet werden.

Die specielle Organisation und Anordnung der Kiemen variirt in den einzelnen Ordnungen der Crustaceen selir und vvürdenbsp;es zu weit führen bier auf eiue Darstellung der Respirations-organe ini Speciellen einzugehen.

Nur wollen wir hervorheben, dass mehrere Isopoden au ihrem Kiemenapparate ganz eigenthümliche Organisationsver-lialtnisse unlerscheiden lassen, welcbe wabrscheinlicb auf eiuenbsp;Lungeriatlimung hindeuten. Au den beiden vorderen l’aaren dernbsp;Kiemendeckel von 1'orcellio und Armadillo fallen niimlich viernbsp;kreideweisse Flecke auf, welcbe von einer gefiissartig ver-zweigten, zwiscben den beiden Lamellen dieser vier Plattennbsp;befindlichen, mit fein verlheilter Lult angefüllten Hölile lier-rühren. An der Basis dieser Deckplatten zeigt sicb zugleicbnbsp;eiue enge Spalte, aus welcher sicli die Luft leicht bervorpressennbsp;lasst, worauf jene weissen Flecke verscbwinden.

Düvernoy und Lereboullet sind nuii allerdings der Ansicht, dass die Function dieser Höhlen nur die ist Feuclitigkeitnbsp;zu absorbiren, urn die Kiemen dieser Landasseln anzufeuchten.nbsp;Von Siebold dagegen behauptet ausdrücklich, dass diese lungeu-oder tracheenartigen Höhlen ohne Zweifel unmittelhar atmo-spharische Luft zu athmen vermogen, und derselben Ansichtnbsp;schliesst sich aucli Van der Hoeven an. Eine noch höhere Enl-wicklung zeigt nach Milne-Edward.s dieser Luftathmungs-apparat bei Tylos. Unter den 4 Deckplatlenpaaren liegt hiernbsp;statt einer einfachen Kiemenplalte eiii oblonger Anhang verborgen, auf dem eine quergestellle Reihe von verastelten, aufnbsp;der Unterseite mit einer Art Stigma versebenen Luftsackennbsp;angebracht ist.

Die übrigen Arthropodcn athmen in der Regel durch Tracheen


-ocr page 289-

257

oiler einlach geslallele Lungensacke. llei denselben suchl nicht das Blut, uni dem Ilespirationsprocesse unterworfen zu werden, die Atliemluft auf, sondern diese geht durch ein oftnbsp;unendiich fein vertheiltes Rohrensystem zum Blute und an dienbsp;Organe des Korpers heran. Die Tracheen hestehen aus einernbsp;ausseren epilhelarligen Zellschiclit, welclie durcli ein Chilin-spiralensyslem in Ausdehnung erhallen wird.

Diese Chilinspirale selzl sicli vein Integument aus nacli innen l)is in die feinsten ïraclieenverzweigungen fort und erhaltnbsp;vermöge ihrer Elasticitat die Trachee gewöhnlich in der Inspi-rationsstellung, wird sie durch die Bewegung der Körperseg-mente und die Contraction der Muskeln des Korpers zusani-mengeschoben, so tritt die Luft aus.

Die Luft erlialt Zugang zu den Tracheen durch Spalten, die Stigmata, welche paarig alien oder einzelnen Segmenten zunbsp;kommen.

Unter den Myriapoden Ireten diese Stigmata hesonders auffal-lend her den Chilopoden hervor, da sie meist von einem hraunen Chilinring eingefasst sind und an heiden Seiten des Leihesnbsp;zwischen der Basis der Beine und den Riickenschilden zu Tagenbsp;liegen.

Bei den Chilognaten helindcn sich die sehr kleinen und engen Luftlöcher auf der Bauchllaclie am Vorderende einernbsp;jeden Bauchplatle, und zwar enlspringen hei den Juliden vonnbsp;hier aus die Tracheen in Büschein und umspinnen dann immernbsp;ohne zu verastelu oder zu anastomosireu die verschiedenennbsp;Orsane, wahrend sie hei den Glomeriden mil zwei Stammennbsp;von den Stigmen ausgehen und sich dann verasteln, abernbsp;gleichfalls mit den beuachbarten Tracheenasten auch keinenbsp;Anastomosen eingehen.

Bei den Arachnoiden finden wir einige niedere Ordnungen in denen absolut noch keine Respiralionsorgane verhanden sind,nbsp;sodass ihnen eine hlosse Ilautathmung zugeschriehen werdennbsp;muss. Mil Tracheen athmen viele Acarinen, die Pseudoscorpio-nideii und Solpugideu; mit Lungeu dagegen die Araneiden,

-ocr page 290-

Phryniden und Scorpioniden. Bei den Acarinen zeiclinen sich die Tracheen diirch eine ungemeine Zarlheit aus, und lassennbsp;nur bei den grosseren Milbenarlen den Spiralfaden erkennen.nbsp;Die Tracheen der im Wasser lebenden Hydrachniden mussennbsp;die Eigenschaft besitzen ihreii Lutlbedarf aus deni Wasser zunbsp;absorbiren, da noch nie beobacbtet worden ist, dass sie sich,nbsp;um Luft zu schopfen, an die Oberflache des Wassers begeben.

Die sogenannten Lungen der mit diesen Respirationswerk-zeugen athnienden Arachnoiden sind meist rundlicbe Sacke, die auf der Bauchflache des Hinterleibes angebracbt sind undnbsp;bier mit einer queren Athemspalte nach aussen münden.

An der ausseren convexen Flache eines jeden Lungensackes stehen eine Menge dunner aber fester Platten von dreieckigernbsp;Oder rautenförmiger Gestalt, einem zusammengelegten Facbernbsp;gleichend, dicht neben einander. Eine jede dieser Plattennbsp;stellt eine Hautduplicatur dar, zwiscben welcher sich die vonnbsp;dem Lungensacke aus eingedrungene Haut ausserst lein zertbeilt.nbsp;Blutgefasse lassen sich auf diesen Lungenplatten absolut nichtnbsp;entdecken, so dass die Annahme J. Muller’s, dass sich dasnbsp;von den Lungenarterien herbeigefuhrte Blut in der Umge-bung der Lungen frei ergiesst, und so die Lungenplattennbsp;umspült, mir vollkommen gerechtfertigt erseheint.

Höchst interessant ist das Tracheensystem der Insecten.

Von aussen hall ein feines Ghitinstabchengitler die festen Fremdkörper ab, dabinter liegt dann in einer Anschwellungnbsp;und durcb einen lesten Chitinring gestfilzt, der sogenannlenbsp;Verschlussapparat des Stigmas, meist durch 2 zaiTe Schleiernbsp;gebildet, die durch einen nach oben zu inserirenden Doppel-muskel angespannt werden können und dann das Stigma ganznbsp;Oder theilweise verschliessen. Fridier hielt man diese Apparatenbsp;fiir Stimmwerkzeuge, doch baben die neuslen Untersuchungennbsp;das Falscbe dieser Ansicht zweifellos ergeben. Die das Wassernbsp;bewohnenden Insecten kommen entweder zur Luftaufnahmenbsp;an die Oberflache oder es bilden sich bei ihnen sogenannlenbsp;Tracheenkiemen ans, die vollslandig nach aussen abgeschlossen

-ocr page 291-

2S9

siiid uud alsdann ilii-eii Luflbedarf aiis dein Wasser abscheide». Zu dieseni Zwecke ragen verschiedene Endzweige des Tracheen-systeni in lamellen- oder röbrenarlige und zugleich sebrnbsp;zarlbaulige Fortsatze des Leibes binein, welch lelzlere alsdannnbsp;voni Wasser bespiill werden.

Thsils stellen diese Tracbeenkiemen eirizeln, Iheils in Bnsclieln beisaniineu, im lelzteren Falie sind sie haufig finger- odernbsp;federförinig verastell, wobei den feineren Tracbeenaslen ge-wóbnlich die Spiralfailen feblen.

Vielfacb sind diese Orgaiie niit wahren Kiemen verglicben worden, docb haben sie nacb meiner Ansicht durchaus nichtnbsp;die Bedeutung dieser, da in denselben das Blut der Insectennbsp;keinem Respiralionsprocesse unterworfen wird, was sich schonnbsp;durch die sehr geringe Blutströmung innerhalb der iinechtennbsp;Kiemen zu erkennen giebl. Olfenbar findet an diesen Fortsatzennbsp;zwischen dem Wasser und den Tracheenenden vermillelst desnbsp;Processes der Exosmose und Endosmose nur ein Austauschnbsp;von Lult statt, um dem übrigen Tracheensysleme stets frischenbsp;Luft zu zuführen.

Die Tracheen selbst stellen hei den Insecten immer cylindrische Rühren dar, ari denen sich dickere und dünnere Stamme unter-scheiden lassen. Nicht sellen bilden dieselben in ibrem Ver-laufe blasenförmige Erweiterungen. Sehr bauGg gehen sie dienbsp;verschiedensten Anaslomosen ein und verzweigen sich weiter-hin regelmassig nach Art der Blutgefasse in eine Menge zarternbsp;Aste, welche, immer feiner werdend, zuletzt hlind endigen,nbsp;so dass also bei dem Luftwechsel die auszuathmende Luft aufnbsp;demselben Wege zurückkehren muss, durch welcben die ein-geathmete bis in die feinsteu Tracbeenverzweigungen vorge-drugen ist.

Die bald cylindriscben, bald abgeplatteten Spiralfaden der Tracbeen laufen baufig eine lange Strecke ununlerbrochen fort,nbsp;und nur selfen spalten sie sich gegen ihr Ende bin gabelförmig.nbsp;Neue Spiralfaden beginnen zwischen den Windungen des vor-hergehenden Fadens, was an dem Eintritt einer Verastelung

17

-ocr page 292-

260

leiclit wahrgenoiiiiiien werden kann; in den feinsten Verzwei-gungen werden sie immer dunner und verlieren sicli schliesslicli.

Von jedcra Stigma geht meistens nur ein einziger Tracheen-slamm ab, der sich bald frïtber bald spater verastelt, zuweilen entspringen aber auch unmittelbar aus jedem Stigma mehrerenbsp;Tracheenstamme zugleich.

Die Stigmen der vollkommen entwickelten Insecten sind ge-wöbnlich an den Seiten des Leibes in der zwiscben je 2 Segmenten befindlicher Verbindungshaut angebracbt und bei den Kafern von den Fliigeldecken überdeckt; jedocli fehlen sienbsp;regelmassig an der Verbindungsliaut zwiscben Kopf undnbsp;Protliorax, sowie zwiscben dem letzten und vorletztennbsp;Hinterleibssegmente. Indessen ist die Zabl und Stellung dernbsp;Stigmen einer unendlicben Menge von Modiflcationen unter-worfen und b!eil)t sicb baufig nicht einmal im Larvennbsp;und Puppenzustande einer Insectenart gleicb. Ebenso variirtnbsp;aucb die innere Anordnung des Tracbeensystems in den verscbie-denen Insecten-Familien ausserordentlicb; doch lassen sicb imnbsp;Allgemeinen bier 2 Hauptformen unterscbeiden.

Die am baufigsten vorkommende, die sich meinen Beobach-tungen wolil am deullicbsten in den Larven der Dipteren zeigt, besteht aus 2 ansebnlicben seitlichen Hauptstammen, innbsp;welche die von den Stigmen oder Tracheen-Kiemen kom-menden Tracheenstamme seitlich einmiinden.

lt!|

I I lf

Von beiden Haupttracbeenstammen gehen die Aste an die verschiedenen Tbeile des Körpers ab. Bei der zweiten,nbsp;weniger verbreiteten Hauptform begeben sicb die aus dennbsp;Stigmen oder Tracheen-Kiemen entspringenden Luftrobren-stamme mit ibren Verzweigungen nach den verschiedenennbsp;Organen des Leibes, senden aber nach vorn und binten zunbsp;den zunachst gelegenen Tracheenwurzelslammen eine Verbin-dungsröhre; aucb stehen oft die aus den Stigmen enlsprin-genden Stamme desselben Korpersegments durcb querlaufendenbsp;Communicationsruiiren unter einander in Verbindung.

Nicbl sellen sind beide Hauptformen von Tracbeensysleinen

-ocr page 293-

261

in (lemselbeii Individunm vereiiiig

In vielen Fallen erweilern sich, wie sclion oben erwahnt, die von den Alhemlöchernnbsp;entspringenden Tracbeenwurzelu bei ihrer Einmiindung in dennbsp;seitlichen Hauptstaimii zn einer grossen Blase, oder es bildennbsp;die grosseren und kleineren sich im Körper verzweigendeunbsp;Tracbeenaste eine Menge grösserer oder kleinerer blasenfornii-ger Ervveileruugen. Diese blasigen Auschwellungen erreichennbsp;miluuter, wie z. B. bei den Hymenopleren an den beiden seil-liclien Ilaiipltracbeenstammen des Abdomen eine so ansehnlichenbsp;Gi 'össe, und stossen so dicbl aneinander, dass dadurcb einnbsp;soldier Luftruhrenstamin das Anseben eines enzigen weilennbsp;und inebrfach elngescbnürlen Luflsackes erbalt.

VI. Mollusca.

Sind wir bei der Darslellung der Circulalions- und Bespira-lionsorgane bei den Arlhropoden naber auf die specielle Aus-bildung und Anordnung dieser Organe in den einzelnen Ord-nungen eingegangen, so gescbab es, weil sie bier besonders interessant und gerade bier vielfacb zum Gegenstaude ausge-debnler Uutersuchungen geniacbt worden sind.

Wir wollen uns daber bei der vorliegendeu Gruppe der Mollusca in Biicksicbt auf die sonsl allzu grosse Ausdebnungnbsp;unserer Abbandlung auf das Ilervorragendste beschriinken.

Die Circulationsorgane der Molusken werden zuiii grossen Tbeile von dein Verbalten der Athiiiungsorgane beheri'scbt.nbsp;Slets finden wir ein Herz, welches dorsal iui binleren Körper-abscbnitle liegt, und nur bei den Brachiopoden auf verschiedenenbsp;Stellen des Gefasssystems vertheilt zu sein scbeint. Das Gefass-systeui erscbeint nirgends als ein vollstiindig abgeschlossenes,nbsp;sonderu überall isl aucb die Leibeshuble oder einzelne Abscbnil-te derselbeii an der Fortleitung des Blutes betbeiligt, sonbsp;dass die Blutbabn eine tbeilweise lacunare ist.

Dieses lelztere Verbalten unterscbeidet den Circulationsappa-rat der Mollusken wesentlicb von dem der Artbropoden und ist dies wobl bauptsacblicb auf das zurückzufübren, dass er

-ocr page 294-

262

bei den Artbropoden durch die alLseitig starre Infegiimeiitbil-dung auf ein sich stets gleich bleibendes Volumen beschriinkt ist, wahrend bei den Mollusken in Folge der weicheren Beschaflen-heit des Integunientes der Körperumfang sicb von der Menge desnbsp;ihn durchslrömenden Blnles abbangig zeigt. Ausser den ernah-renden Punctionen falit dalier dem Blute der Mollusken auchnbsp;ein wesentlicber Antheil an allen Bewegungserscheinun-gen des Thieres zu. In Folge der Contractilitat der Körper-oberflache oder bei Schalenbildungen gegt;visser Tbeile derselbennbsp;kann die Ernabrungsflüssigkeit an bestiinmte Körperlheile ge-drangt werden, und vermag daber das Thier zurückgezogenenbsp;Tbeile bervorzustiilpen und seblalfe Gebilde in einen Zustandnbsp;der Erection zu versetzen. Bei dieser Schwellung gewissernbsp;Körpertlieile durch Füllung mit Blut ist die Einführung vonnbsp;Wasser in die Blutbahn von erheblichem Einfluss, auf welcliennbsp;Umstand lueist viel zu wenig Gewicht gelegt wird, indemnbsp;gerade dadurch die Bedeutung der Blut halm als Schwellungs-apparat wesentlich erhöht wird.

Die Karamer am Herzen der Molusken erscbeint ais ein differenzirter Abschnitt eines dorsalen Langsstamraes, wahrendnbsp;sich die in dieselbe einmündenden Vorkammern als modificirtenbsp;Querstamme darstellen. In vielen Fallen, so bei den Lamelli-branchiaten nnd bei einzelnen Gasteropoden. wird das Herznbsp;vom Verdauungskanal durchsetzt.

Wie erwahnt tritl das Blut dann aus dem Herzen durch Capillaren und Lacunen mit den Körpergeweben zusammennbsp;und geilt dann durch den Secretions- und Kiemenapparat wiedernbsp;zum Herzen zurück. Am weitesten entwickelt ist das Gefass-system der Cephalopoden. Das musculöse Herz empfangt dasnbsp;Blut durch die Kiernenvenen, die ihrer Zahl uach den Kiemennbsp;entsprechen, und von hier wird es durch zwei Arteriën , durchnbsp;die grosse Aorta cepbalica und die kleine Aorta abdominalisnbsp;als arterielles Blut in den Körper übergeführt.

Von den beiden Arteriën versorgt die erstere die Augen, MuudlJieile uiid Anbönge, don Mantel und den Vorderdarm,

’*iii

-ocr page 295-

263

vvalirend die letzlere ziiiii Millel- lind Eiiddarin, sowie zu den Geschlechtsorganen geht. In allen Organen bilden sie ein ent-vvickelles Haargefassnetz, von dem aus sich das Blut in Venennbsp;und venösen Hoblrauinen sanimelt, um zu den Bespirations-und Excretionsorganen und dann wieder zum Herzen zurück-zuströmen.

Als Respirationsorgane der Molusken dienen die aussere Haut und die enlwicklungsgeschichllicli von dieser ausgehendennbsp;Kiemen, welcli lelzlere Art von Athmungsorganen grösslen-theils durch ihren Aufenlhalt im Wasser bedingt ist. Audinbsp;da, WO niit einer Anderuug des Aufenthalts das Organ sichnbsp;rückgebildet bat und völlig verschwunden ist, wird die Luft-athinung von denselben Theilen besorgt, au denen sonst dienbsp;Kieme angebracbt war.

Geinass ihreiii Ursprunge sind die Kiemen slets oberflacblich gelagert, wenn sie auch theilweise durch Mantelbildungen,nbsp;die in Duplicaturen anderer Hautregiouen bestellen, geborgennbsp;erscheinen. Bei den Muscheln treffen wir zwei, seltener einnbsp;Baar blaltförmiger Kiemen unter dem Mantel liegend an,nbsp;welcbe entweder durch fadenförmige Blaltclien, oder wennnbsp;diese miteiuander versclimelzen, durch ffaclienhafte Bildungennbsp;dargestellt werden. Diese Blatlcben sind im einfachsteu Falienbsp;isolirt oder nur durch schwache Gewebestrange mit einandernbsp;verbunden , und schlagen sich die Paden dann bei der iiinerennbsp;Kieme nach innen, bei der iuisseren nach aussen um.

Von den Paden Ireten Fortsatze aus, welcbe unlereinander versclimelzen, so dass die Gesammtbeil derselben ein Gitternbsp;darslellt, durch Welches hindurcb das Wasser sich bewegt,nbsp;um schliesslich in einen jede Kiemenbasis durcbziehenden Kanalnbsp;und von hier nach aussen zu ffiessen.

Die Bewegung des Wassers wird durch die Plimmerzellen, welcbe die Kiemen überkleiden, hervorgerufen.

Bei den Gasteropoden liabeii sich meist arn Rücken oder unter dem Mantel blalllörmige und gefiederte Anliange vonnbsp;der Körperoberffaclie abgesondert, in welcbe das Blut eintrilt

-ocr page 296-

264

uiul die deiiizulolge als Kiemen zu Itezeiehnen siiid. Neben diesen Kiemen treffen wir indess bei einigen aucb gleicbzeitignbsp;Lungen an; andere sind nur mit Langen verseben. Diese lelzlerennbsp;werden dnrcb den Mantelraiim reprasenlirt, der durcb einenbsp;Athemöffnung mit der Aussenwelt communicirt und von dessennbsp;laleraler Wand aiis sich ein Gefass und Blulraumnelz nachnbsp;innen zu erhebt. Bei den Cephalopoden werden jederseits einenbsp;oder zwei pyramidenförmige Kiemen vom Mantel umschlossennbsp;und diese bringen dureh eine blallrige oder gefaltete Ober-flache das Blut mit dem Athemwasser in Berührung, dasnbsp;durcb eine Spalte des Mantels aufgenomen wird, an dennbsp;Kiemen vorbeistreicbt und dann durcb den Tricbter wieder aus-gestossen wird.

Die Gefasse, durcb welche das Blut den Kiemen zugeführt wird, haben eontractile Wandungen, sodass sie das Blutnbsp;gleichsam in die Kiemen Iiineinpumpen, und werden sie daliernbsp;auch als Kieraenherzen bezeichnet.

Die Ascidien, bei denen die gesammte netzartig durchbrocbene Wand des Pbarinx als Kieme dient, nebmen das Wasser durcbnbsp;die Mundöffnung auf, bewegen es dann durcb Flimmerzellennbsp;langs der Kiemenslabe und zwiseben denselben bindureb,nbsp;worauf es sebliesslieb in die Peribrancbialböble gelangl, dienbsp;sieb als Nebenraum der Cloake entwickelt bat und durcb diesenbsp;sieb nacb aussen öffnet.

Bei den Salpen durebziebt gewöbnlicb die membranartige, von zwei seitlicben Spalten durebbroebene Kieme sebrag dennbsp;Körperraum und bildet nacb vorne die Kiemenböble, nachnbsp;binten die Cloake.

VIL Verlebrata.

Das Blut der Wirbeltbiere bewegt sich in zwei gesclilossenen, jedoch mit einander communicirenden Babnen durcb alle Orgauonbsp;des Körpers bindureb.

-ocr page 297-

26S

Die eiiie derselhcii, (];is Sniigader- oder Lympligelasssysteni niinml die Niilirlliissigkeileii aus dem Verdauuiigsapparat utulnbsp;den Uberscliuss derselben aus den Geweben auf, das andere,nbsp;lias Blutgefasssyslera versorgt die Gewebe mil Nahrung, I'iihrlnbsp;ilinen Sauerslnfl' zu und ist Abfiihrstrasse ftir die von dennbsp;Organen und Geweben ausgescbiedenen Uinsetzungsprodiictenbsp;(Koblensaure, Harn elc.); gleichzeilig saugt das Blutgefasssysleninbsp;durch das Capillarnelz, mil dem es den Verdauungskanalnbsp;umgiebl, aus diesem und besouders aus dern Magentheile dienbsp;leicht diH'iindirbareu Flüssigkeiten auf.

Die scliwer diffundirbaren Eivveiss- und Fettlosungen gehen von dem Darm zunaclisl in die Lymphbahnen liber, undnbsp;bezeichnel man das Lympligefassnetz, welches dieselben ausnbsp;dem Dilnndarm hauptsachlich aufsaugt als Chyliisgefassapparat.nbsp;.le eiii Cbylusgefass erslreckt sich in das Centrum der Zotten,nbsp;wclche meist den Diinndarm nach innen bedecken und zurnbsp;Oberflachenvergrösserung desselben dienen. Durch die Mus-kulalur der Zotte wird das Chylusgefiiss zusammengepresstnbsp;und ergiesst dann seinen Inhalt in die ausseren Chylusgefass-nelze; Issst die Muskelcontraclion nach, so dehnt sich dasnbsp;Gefass wieder aus und saugt vom Darme Flüssigkeit auf; dernbsp;Rucklritl des Chylus in dasselhe wird durch Klappenvorrich-tungen verhindert. Die Lymphhabnen ziehen sich dann wei-lerhin durch das Mesenterium zwischen den Muskeln und dennbsp;verschiedenen Geweben liindurch, passiren auf diesen Wegennbsp;eine Anzahl von Driisen, Lymphdriisen, deren ansehnlichste dienbsp;Milz ist, aus denen die Lymphe ihre Forrnelemente, die Lymph-körperchen erhalt.

Die feineren Lymphgefasse vereinigen sich zu grosseren Slaiii-iiieii, die in der Nahe des Herzens in die Venen übertrelen.

Der Blulcirculalionsapparat besitzt bei allen Klassen der Wirbellhiere, init Ausnahme des Amphioxus, ein Bewegungs-cenlrum in dem muskulösen Herzen, welches sich enlwicke*nbsp;lungsgeschichllich als ein einfacher Muskelschlaucli anlegt,dernbsp;spaler durch eintrelende Windungen und sich luidende Schei-


-ocr page 298-

266

dewande in einen zwei-, drei- oder vicrkammerigen Hohimuskel uragewandelt wird.

Der Respiralionsprocess bei den Wirbellhieren isl dadurcli characterisirt, dass er niemals durch die aussere Haul alleinnbsp;ausgeiibt werden kann, sondern dass stets als eigentliche Re-spiralionsorgaiie Kiemen oder Lungen fungireu.

Bei den Fischen sind die eigenlliclieu Respiralionsorgane die Kiemen, welche im Allgemeinen aus gefiissreichen bautigennbsp;Tbeilen, den Kiemenblattehen, besleben, die mittelbar annbsp;Kiemenbögen befestigt sind.

Ein verschiedenartig eingerichteler Apparal beweglicher Theile bat den Zweck dem Wasser Zutritt nnd Abftnss zu oder vonnbsp;der Höhle resp. den Höhlen, in welchen die Respiralionsorganenbsp;eingeschlossen sind, zn verschalfen. Sie comimmiciren sletsnbsp;mil dem Anfange der Verdauungsböble nnd besilzen wenig-stens einen ausseren Aiisgang, in der Regel sind deren jedocbnbsp;zwei, oft auch mebrere vorhanden. Der eigentlicbe respira-torische Process in diesen Athmnngsorganen der Fiscbe gehtnbsp;in den Kiemenblatlchen vor sicb.

Das Blut trilt durcb die Kiemenarterie in die Kiemen ein, in den Kiemenblattehen bilden sich Capillarnetze, und diesenbsp;treten dann durcb die Kiemenvenen zur Aorta descendensnbsp;zusammen. Durcb ihre gewiibnlicb langlicbe, platte, lanzetl-oder sichelförmige Gestalt, sowie durch meist aus.serst zalil-reiebe feine (juerfallen bewerkstelligen die Kiemenblattehennbsp;eine betrachtlicbe Flacbenentfallung, was, wie am Eingangenbsp;unserer Abbandlung besonders bervorgehoben wurde, fiir dennbsp;Athmungsprocess von erheblichem Einfluss ist.

Eine Ubergangsstul'e zwischen den ausscbliesslichen Kiemen-atlimern und den landbewobnenden Luftahmern anderseits bilden die nackten Reptilien. Überall treten bei ibnen Lungen aul', daneben aber noch drei bis vier Paar Kiemen, welche zumnbsp;Theil wahrend des ganzen Lebens bleiben, zum ïheil ver-schwinden. An dem Eingange zu dem inneren oder Lungen-respirationsapparate befindet sich bei allen Reptilien das Stimm-


-ocr page 299-

267

organ. Die Lungen selbst. sind stels paarig vorhanderi, zn-weilen ist die linke verkiinimerl. Sie stellen sich als grosse hautige Sacke dar, von deren Innenwandungen sich nieistnbsp;zahlreiclie von Capillarnetzen diirchzogene Fallen und Faltchennbsp;erheben, wodurch wiederum eine inöglichste Vergrösserungnbsp;der Lungenflache herbeigefiihrt wird.

Dei einigen indessen ersclieinen sie auch als inwendig plalt-wandige Hoblsacke, an deren SclileinihaiU die Gefasse des kleinen Kreislaiifs polygonale Interstitien umschreiben.

Die Atbmungsorgane der Vogel und die init ihnen im engen Zusammenhange stehenden Stiininorgane zeiclinen sich vornbsp;denen der iibrigen Vertebraten in inancher Hinsicht^wesentlichnbsp;aus. Man unterscheidel an ihnen vorzugsweise secbs Theile;nbsp;den oberen Kehlkopf, die Luftrohre, den unteren Kehlkopfnbsp;welcher jedoch nicht überall vorhanden ist, die beiden Bron-chien , die Lungen und die mit den Bronchialröhreri der Lungennbsp;durcb Öffnungen in directer Communication stehenden pneu-matisclien Sacke oder Luftzellen der Rumpfliohle. Die letzterennbsp;in grosserer Zahl vorhandenen pneumatischen Sacke dienennbsp;allerdings weniger respiratorischen Zwecken als vielmehr zurnbsp;Verminderiing des specifischen Gewichls des Vogels. Embryonal entwickeln sie sich indess als AusstQlpungen von der Lun-genoberflache. Auch bei den Saugethieren wird die durch dienbsp;Nase Oder Mund eindringende Luft durcb die Luftrohre undnbsp;die Bronchien den Lungen zugeführt, und auch hier ist dienbsp;Eingangspforle der Kehlkopf.

Die Anordnung und Gestallung der Circulations- und Respi-ratiousorgane der Vertebraten im Speciellen ist in den einzel-nen Abtheiluugen eine so wesentlich mannigfaltige, dass wir leider auf ein iiaheres Eingehen aufdieselbe bei der vorliegendennbsp;Abhandlung in Hinsichl auf ihre Ausdehnung verzichten müs-sen, doch hoffe ich sie spiiter noch in einer hesonderen Ah-handlung eingehend hesprechen zu kunnen.

-ocr page 300-

ÜIT DE PRAKTIJK YAI EER PAARDEMRTS.

DOOI)

J. VA» 0£ VËLUE.

II.

Huid ziekten.

Niet parasitaire huidziekten komen volgens mijn, nu circa tweejarige, ondervinding, hij het paard in Indië veel meernbsp;voor dan in Nederland.

Ik vermoed dat de hoogere temperatnnr welke tot meerdere huidwerkzaamheid en tot meer congestie naar dit orgaan leidt,nbsp;hierbij een belangrijke rol speelt. Degelijke huidverzorgingnbsp;acht ik zeker een middel om huiduitslag dikwijls te voorkomen.nbsp;Het is toch niet te loochenen dat bijna steeds aanvankelijknbsp;hnidjeukte bestaat, die zeer zeker groolendeels wordt teweeggebracht door opgedroogd zweet en stof, hetwelk in de harennbsp;blijft zitten. Voorts leidt het schuren van het dier, zoo hetnbsp;al geen uitsluitende oorzaak van het Eczeem is, ongetwijfeldnbsp;tot verergering van het ziekteproces, zooals overtuigend daaruitnbsp;blijkt dat hel, om genezing te verkrijgen, onmisbaar is belnbsp;schuren te beletten.

Bij paarden die een zeer goede huidverpleging genieten en die weinig aan congestie der huid door langdurigen, zwarennbsp;arbeid zijn blootgesteld, geloof ik dat twee machtige predis-poneerende momenten voor Eczeem ontbreken. Toch blijvennbsp;er oorzakelijke momenten voor ons verborgen, gelijk trouwens

-ocr page 301-

269

al lang algemeen erkend is zoowel bij den menscli als bij de dieren. De vox populi gelooft natuurlijk, in het land dernbsp;empirie bij uitnemendheid, vast en zeker aan bloedsveront-reiniging, kwaadsappigheid en dergelijke nevelachtige oorzakennbsp;die inderdaad alleen op geloof heruslen, want de man welkenbsp;(rots de tegenwoordige mogelijkheid om het hloed mikros-kopisch en chemisch te onderzoeken, die kwade sappen ennbsp;verontreinigingen heeft gezien, moet nog geboren worden.

Dat er bizondere faktoren zijn die een oorzakelijke rol spelen, moet men wel aannemen wanneer men ziet dat innbsp;sommige streken, ja in sommige plaatsen Eczeem hij het paardnbsp;veel meer voorkomt dan elders.

De garnizoenen Banjoe-Biroe en Willem 1 hehooren hiertoe.

Ik hel) mij afgevraagd of het baden en wasschen hierbij niet in het spel is. Zeker wordt in Indiê van baden dernbsp;paarden veel misbruik gemaakt in dien zin dat de eigenaar, ennbsp;vooral de paardenjongen , het beschouwt als een surrogaatnbsp;voor poetsen. Komt hier nu nog bij dat het water verrenbsp;van rein is, ja dikwijls bezoedeld met faecalien , dan behoeft mennbsp;zich geen geweld aan te doen om te gelooven, dat het badennbsp;meer kwaad dan goed doet. Het baden, al geschiedt hetnbsp;met schoon water, kan het poetsen zeker niet vervangen,nbsp;zelfs niet gedeeltelijk. Volgens mijn meening vindt de ragenbsp;der Inlanders om de paarden te baden, grootendeels haarnbsp;verklaring in hunne gemakzucht. Hun eigen paarden wordennbsp;zeer veel gebaad, maar zelfs hij die, toebehoorende aan hoofden,nbsp;is het een enorme uitzondering er een te zien dat werkelijknbsp;een mooi baarkleed vertoont.

De gevallen van Eczeem die ik gelegenheid had te zien en te behandelen, (en het waren er verscheidene), kenmerktennbsp;zich allen door een sterken jeukprikkel, door neiging omnbsp;chronisch te worden en om te recidiveeren. Ik acht helnbsp;almede de onaangenaamste patiënten; liever heb ik met eennbsp;straalkanker te doen dan met een geval van eenigszins ernstigenbsp;huiduitslag, wel te verslaan mits mij de middelen om de

-ocr page 302-

270

straalkanker te genezen en den daarvoor vereischlen tijd niet onthouden worden.

Ik heb nog geen geval van Eczeem onder handen gehad dat ten slotte niet genas, maar ook geen dat niet recidiveerde ennbsp;allen boden hardnekkig weerstand aan de therapie, waarbijnbsp;nu eens dit, dan dat bleek te helpen.

Wanneer ik keer op keer een paard met huiduitslag heb behandeld, het telkens na langer of korter verblijf op dennbsp;ziekenstal hersteld afvoer en het wordt dan eindelijk (terecht)nbsp;verkocht, dan heeft men weer een uitstekende gelegenheid omnbsp;te ondervinden hoe kortzichtig het publiek oordeelt en hoenbsp;geneigd het is om de populaire geneeskunde boven de wetenschappelijke te waardeeren. Zulk een paard wordt kort vóórnbsp;den verkoop zeer weinig of niet gebruikt, kort na dal het innbsp;handen van een burger is overgegaan ook weinig. Hierdoornbsp;ontbreekt de machtigste faktor voor recidive, want de huidnbsp;wordt niet warm, het paard zweet niet en er verzamelt zichnbsp;weinig stof op.

Wordt nu door den nieuwen eigenaar of zijn paardenjongen een of ander huismiddeltje aangewend en het paard krijgtnbsp;dan den eersten tijd geen recidive, dan wordt fluks zegevierendnbsp;aan iedereen verteld, dal het paard nu geheel genezen is ennbsp;die mare bereikt ons al spoedig door der mond van officierennbsp;of minderen, die (ik spreek alleen voor mij zelf) geheel uitnbsp;het oog gelieven te verliezen dat het paard door mij herhaaldelijk genezen is, ontslagen en dan eenige weken goed bleef.nbsp;Maar dat trok de aandacht der heeren niet. Wei wanneernbsp;het wederom door een recidive builen gebruik moest wordennbsp;gesteld. En het fnuikende is, dal men hiermede steeds wachtnbsp;tot het weer heel erg is. Later echter wordt over zulke, innbsp;handen van burgers overgegane , paarden niet meer gesproken ;nbsp;het raar is er af; of de genezing definitief is, daarvan blijftnbsp;men dus onkundig. Ik herinner mij een geval van een officiers-paard dat blijvend genezen is en wel nadat het uit mijnenbsp;behandeling onhersteld was weggenomen. Wanneer men het

-ocr page 303-

271

alllians behandeling mag noemen gelijk die hier Imi jdaals hebben, n. m. dal ik twee malen ’s weeks van uil hel drukkenbsp;garnizoen Salaliga, Ier loops een halven dag den dienst moestnbsp;gaan waarnemen te Banjoe-lHroe, en Willem 1 en dus op denbsp;uitvoering mijner voorschriften weinig, op een goede huidverzorging absoluut geen controle kon uitoefenen. En de bruinenbsp;broeder poetst zoo goed! ’)

Wanneer ik een paard met huiduitslag onder behandeling krijg, richt ik de therapie natuurlijk in naar de omstandighedennbsp;en gebruik hij acute toestanden ol acute exacei'halie, andere middelen dan hij chronische, maar een paar zaken pas ik steedsnbsp;toe en die zijn: zooveel raogelijk kaal scheeren der aangedanenbsp;huidplaatsen en grondige en herhaalde reiniging door wasschennbsp;met sublimaat en zeep of liever nog met creolinzeep en water.nbsp;In den handel bestaal uitstekende creolinzeep, die echternbsp;voor de militaire praktijk niet verkrijgbaar is; daarom maak iknbsp;met groene zeep 2 dl. en creolin 1 dl., een surrogaat. Wanneernbsp;men laat wasschen met zeep en dat is natuurlijk regel, bedenk dan wél lezer, dat èri Inlander én Europeaan er de zeepnbsp;nooit grondig uitwaschl tenzij met klem daartoe aangezet ennbsp;gecontroleerd. Dit is of domheid of gemakzucht, het resultaatnbsp;echter is natuurlijk identisch..... en nadeelig.

Geldt het nu een aculen toestand, dus roodheid, vocht afscheiding, dan bezig ik een zalf beslaande uil napthalin 10, salicylzuur 10 en vaseline 100. Wil men de zalf meer consistentienbsp;geven dan kan men de vaseline door lanoline vervangen. Ofnbsp;wel ik gebruik glycerine met hoorzuur en creolin, van heidenbsp;laatslen ieder 10 percent.

Dikwijls is van deze middelen hel succes bevredigend. Wanneer echter, door schuren een formeel wonde, ontveldenbsp;vlakte bestaal, dan laat ik eerst rijkelijk, h.v, Ti maal daagsnbsp;belten met het ouderwelsche, maar in zulke gevallen uitstekendenbsp;aqua goulardi. Na verloop van 3 a 4 dagen is de jeukprikkel,

r) Sinds dien heb ik echter dit paard, wederom in hevigen graad aangetast, onder bahandehug gekregen.

-ocr page 304-

272

(Ie irritatie en de exsiidatie meestal aanmerkelijk minder. Natuurlijk moet men het schuren beletten door het paard omgekeerd in het vak rechts en links vast te binden, waarbij een halster onmisbaar is, want de halsband, in Ëuro/Jii en trouwensnbsp;overal, behalve in Indiê, gebruikt, niet om paarden maar omnbsp;honden vast te leggen, is hier vooral onbruikbaar.

Garbolwater heeft de reputatie zeer werkzaam te zijn tegen huidziekte, ik heb echter ook dit vaak aangewend maar vannbsp;creolin en salicylzuur meer succes beleefd.

Een remonte paard dat tengevolge van vervuiling (het resultaat van wasschen en niet poetsen), een acuten huiduitslag over bijna het geheele lichaam had, werd, omdat ik zelfs vannbsp;het goedkoope loodwater toch geen tientallen liters per dagnbsp;kon gebruiken, zonder mijn halfjaarlijkschen voorraad in enkelenbsp;dagen op te ruimen, anders behandeld. Gelukkig was hetnbsp;paard reeds zeer dun in het haar ; na voorafgaande wassciiingnbsp;van het geheele lichaam met sublimaat 1.1000 en groene zeep,nbsp;hier en daar kaalknippen, werd door middel van een zakje vannbsp;mousseline overal het volgende poeder opgehracht.

Amylum. 100.

Oxyd. zinci 10.

Acid. salicylic. 10.

Het wasschen werd iederen morgen herhaald, en óp de nog eenigszins vochtige huid het poeder geappliceerd. Na 4 dagennbsp;was de huid overal rustig, behalve op een paar kleine plekjesnbsp;aan de heenen, die ik nu met de gewone zinkzalf behandelde,nbsp;en na 8 dagen was het paard genezen.

Maar de acute gevallen zijn natuurlijk niet de lastigsten. Lastig in hooge male zijn die patiënten, waarbij de huid doornbsp;langdurige en herbaalde ziekteprocessen verdikt, eeltachtignbsp;is geworden, waar haar- en pigmentlooze plekken bestaan,nbsp;en die dan worden gepresenteerd omdat er een acute verergering is hijgekomen, hevig schuren, vochlafscheiding, ontvelling. Ook hier acht ik grondige reiniging met sublimaat ennbsp;zeep, maar liever met creolinzeep, een onontbeerlijke inleiding.

-ocr page 305-

275

Daarna uil;

lieefl mij vaak succes gegeven een zalf, beslaande

Balsam, periiviaii. 10.

Acid. salicylic. 10.

Lauoliue 100.

of ook:

Tannine 10.

V^aseline 100.

Echter moei men de kuur meeslal weken voortzelten; na 4 a 5 dagen de zalf dun Ie hebben ingewreven, sla ik eennbsp;dag over en laai dan weer met creolinzeep afwasscben, omnbsp;daarna weer opnieuw te beginnen.

Zooals ik vroeger reeds opmerkte, kreeg ik ongeveer steeds na korter of langer lijd genezing, maar ook steeds recidive.

Overbodig haast mede te deelen dat men ook in chronische gevallen, zoolang jeukte bestaat, bet schuren moet beletten.nbsp;Even als bij leggers, laat ik de paarden meestal 10 dagen ennbsp;nachten staan en dan één nacht liggen op paillasse. Denbsp;meeste Indische paarden kunnen het goed volhoudeii, alleennbsp;jonge paarden maken nog al eens een uitzondering daarop.

Ik was nog nooit in de gelegenheid eens een paard, waarbij de telkens genezen huidziekte recidiveerde, voor een geringennbsp;prijs aan te koopen om te zien of het dier bij mij zelf op stal,nbsp;waar consciëntieus poetsen en goed toezicht bestaan, ook denbsp;ziekte teruggekregen zou hebben. Om begrijpelijke redenennbsp;kan ik geen paarden koopen die bij hel korps, waar ik dienstnbsp;doe, verkocht worden wegens ziekte of gebreken, voor behandeling vatbaar.

111.

Oogzieklen.

Op den voorgroud stel ik, dat ik, zeer weinig bedrevenheid en oefening in oogspiegelen bezittende, bier slechts zal bespreken enkele aandoeningen van uilwendigen aard, met belnbsp;bloole oog waarneembaar. Maar deze komen, althans bij het

-ocr page 306-

‘274

troepenpaard in Indië vee! voor en zijn vaak ernstig genoeg, om hel dier met totaal verlies van het gezichtsvermogen tenbsp;bedreigen , dikwijls maar op één oog en dikwijls ook slechtsnbsp;met een aanzienlijke beperking van hel gezicht.

Zeer veel komt voor een catarrhale hindvlies-ontsteking; in sommige tijden, l)v. in hel begin van den Ooslmousson, zagnbsp;ik die bepaald heerscliend. Oorzaak is ongetwijfeld verontreiniging, hetzij door viüle doeken waarmede hij het poetsennbsp;de oogen z. g. worden gewasschen, hetzij door vuil dat uit denbsp;haren, vooral van den maantop, in de oogen valt, hetzij prikkeling door slof op drooge wegen. Wanneer men ziet hoenbsp;de indolente Javaan, trots uitdrukkelijke waarschuwing, metnbsp;een zelfde lap, waarmede hoeven, aars en neus worden afgeveegd en dikwijls onmiddellijk daarna, de oogen trakteert,nbsp;dan behoeft men, zonder in het minst pessimist te zijn, nietnbsp;ver meer naar oorzakelijke momenten, niet alleen van calarr-hale conjunctivitis maar van veel ernstiger aandoeningen alsnbsp;kerato-irilis, hypopion, keratitis pannosa etc. te zoeken.

De jonge, nog niet in dressuur zijnde paarden te Banjoe-Biroe, loopen daar eenige uren daags in de wei. Dat is uitmuntend maar het heeft ook schaduwzijden. Die wei is in den Westmousson zeer drassig en wordt, door het stuktrappennbsp;der graszode, modder. De paarden rennen, vechten, wentelennbsp;zich en zien er, op stal gekomen, uit als varkens. De Sandel-wood heeft een zwaren, langen toupet die meestal ver overnbsp;de oogen reikt. Bij het opdrogen van het slijk dat deze harennbsp;bezoedelt, komt hel onvermijdelijk in de oogen. Catarrlialenbsp;conjunctivitis kwam, toen ik pas kort te Banjoe-Biroe innbsp;garnizoen was, enorm veel voor bij deze paarden. Op mijnnbsp;raad werd de toupet zoover ingekort, totdat hij althans nietnbsp;meer over de oogen kon hangen; bovendien werd, circa eennbsp;kwartier nadat de paarden uil de wei waren gekomen, metnbsp;den roshorstel het vuil zooveel mogelijk van voorhoofd ennbsp;toupet verwijderd.

Terwijl ik

bij iedere visitatie minstens een half

-ocr page 307-

273

ilozijn paarden vond mei calarrliale Inndvlies-onlsleking, is het nu een liooge uitzondering.

De heliandeliiig overigens van deze acute gevallen was zeer eenvouilig. Enkele dagen lang uilspuiten van den bindvlies-zak rnel 2 percenl boorwater 1 in. d., was toereikend voornbsp;genezing. Maar wanneer jonge paarden dikwijls een acutenbsp;bindvlies-ontsteking hebben, krijgt men oude paarden met eennbsp;cbroniscbe catarrh, waarbij de conjunctiva verdikt, slap,ato-nisch en geinjiceerd is en die cbroniscbe conjunctivitis geneestnbsp;men meestal niet, die kan men slechts tijdelijk verbeterennbsp;welke adstringentia men ook bezigt, koper, zink , nitras argenli,nbsp;tannine of wat bet ook zij.

Van veel ernstiger aard zijn andere oogziekten welke niet zoo talrijk als bindvlies-ontsteking voorkomen, echter veel lal-rijker dan in Nederland.

In de eerste plaats beleediging van de cornea waarop traumatische keratitis volgt, Aanleiding is zeker in Jndiënbsp;meestal hel vechten der hengsten, soms ook schuren van denbsp;omgeving van hel oog, of op hel oog blijven vastzitten vannbsp;den halsband.

•Men ziet een min of meer uitgebreid en oppervlakkiger of meer diepgaand verlies van epithelium.

Wel te verslaan, de paarden komen onder behandeling omdat het oog gezwollen is, traant en gesloten wordtnbsp;gehouden. Het is vreemd dat de beleediging van de cornea,nbsp;zelf wanneer die in hel oog vallende symptomen, zoo-even genoemd, nog ontbreken, door kader en zelfs doornbsp;officieren nooit wordt opgemerkt. Mij is althans nooit spontaannbsp;een paard in dit stadium vertoond maar ik heb bij de geneeskundige visitatie (die toch, noodzakelLjker wijze, zeer vluchtignbsp;is) er herhaaldelijk gevonden. En dal is jammer, want wanneernbsp;een paard in behandeling wordt gegeven op een oogenblik dalnbsp;nog alleen verlies van epilhelium bestaal, dal er nog geennbsp;ontsteking is gevolgd als reactie op de beleediging, dan is mennbsp;in staal zulk een paanl te herstellen in enkele dagen, terwijl het

t8

-ocr page 308-

K'V

anders een paar weken zou duren eu ik ben van meeuiug, dat bij bet tocb reeds enorme ziekle-cijfer aan paarden hier,nbsp;vergeleken bij Nederland, het zaak is de paarden zoo kortnbsp;inogelijk aan bun dienst te onttrekken.

Het is moeielijk voor een paardenarts, zich te stellen op bet standpunt van een leek , zoo als een officier van cavalerie ol'nbsp;artillerie, maar ik verbeeld mij toch als iemand, die zelf paardennbsp;houdt, deze geregeld aandachlig beschouwt, er iets meer van zietnbsp;dan de ooren en manen als hij is opgestegen, dat dan een stoornisnbsp;in de prachtige klaarheid en glans van het gezonde hoornvliesnbsp;ook hem moest treilen. Maar aan de oogen wordt zeer weinignbsp;aandacht gewijd. Het is mij voorgekomen dat ik zulk eennbsp;geval vindende, er de aandacht op vestigde en dat men dannbsp;moeite had het zelf te zien, ja misschien innerlijk hel betwijfelde. Men zij vooral indachtig dat een paardenoog weinignbsp;minder teêr is dan een menschenoog en dat stoornissen innbsp;dit orgaan dus niet licht geleld moeten worden. Officierennbsp;komen herhaaldelijk met een ooglijden, bij hun eigen paarden,nbsp;als hel te laat is. Als ze lol een niet bereden wapen hehooren,nbsp;hebben ze er meestal eens een kameraad van een beredennbsp;wapen naar laten kijken eu die heeft dan gezegd, dat men helnbsp;maar wal nat moest houden, hetgeen dan door den paarden-jongen (natuurlijk met alle voorwaarden voor zindelijkheidnbsp;bovendien!) taut bien que mal, geschiedde.

Men neme voor troepen- zoowel als voor officierspaarden als leek het standpunt in, dat bet oog een kruidje-roer-mij-niel is waarvan men geen flauw benul beeft, al bracht mennbsp;een menschenleeflijd door bij een bereden wapen en men alar-meere liever tienmaal noodeloos den paardenarts dan ééns tenbsp;laat. Zou men denken dal een Kolonel van de Infanterie ergnbsp;veel versland heeft van menschenoogen'P Die heeft er andersnbsp;al heel wal gezien, meer dan de oudste bereden officiernbsp;paardenoogen!

Doch ter zake. Wanneer een verlies van epithelium, een heleediging van de cornea, van eenige uitgebreidheid eu diepte.

-ocr page 309-

iiiel spoedig deskundig wordt beliaudeld, eindigt de zaak daarmede dal er eeii zekere mate van herstel volgt in dien zin, dal alle acute verschijnselen: zwelling, roodheid van hel bind-vlies, tranen, lichtschuwheid verdwijnen, maar er blijft achternbsp;een meerdere of mindere stoornis van het gezichtsvermogennbsp;door een Iroebeling van de cornea, een groolere of kleinere,nbsp;minder of meer doorzichtige of geheele ondoorzichtige vlek.nbsp;Dit berust op de aanwezigheid van achter gebleven ontslekings-produklen of van lil leekenweefsei. Mij is in mijn nu elfjarigenbsp;praktijk nog geen geval vóórgekomen waarin ik een traumatische keratitis, die mij in hel acute stadium in behandelingnbsp;gegeven werd, zag eindigen met een vlek op de cornea.nbsp;En ik ben nog in geen mijner talrijke garnizoenen gekomen,nbsp;waarin ik niet één of meer troepenpaarden vond met eennbsp;vlek op de cornea.

In Indië (mijn collega’s weten het zeker allen, maar dit tijdschrift wordt ook door leeken gelezen), bedenke men datnbsp;de paarden de grootste neiging hebben om bij pijn, jeukte ofnbsp;een hinderlijk gevoel , waar ook, te schuren. Gedoogt men dit,nbsp;dan wordt de oogaandoening enorm verergerd. Hel paardnbsp;wordt dus omgekeerd in hel vak vastgebonden, rechts en links,nbsp;ook ’s nachts.

Ten einde de inwerking van het zonlicht te temperen wordt een oogkap aangedaan , of van leer met blauw papier van binnennbsp;bekleed (zindelijk houden s. v. p.), of van een stuk pisangblad.nbsp;Zoo mogelijk make men den stal duister. Voorts is mijn eerstenbsp;werk atropine 1 op 100, indroppelen, bij ernstige gevallen 4nbsp;a 6 maal daags; bij sterke zwelling van het bindvlies, maarnbsp;vooral bij afscheiding van veel slijm, voorafgegaan doornbsp;uitspoelen met 3 percent boorwater. Ik bezig hiervoor steedsnbsp;een kleine balspuil en wanneer mijn factotum van den ziekenstal het moet doen, wordt hij gewaarschuwd den straal nietnbsp;loodrecht en met kracht op de cornea te richten maar zeernbsp;schuin en zwakjes.

Dij sterke zwelling van bindvlies en oogleden en groote lich'-

-ocr page 310-

2178

schuwlieid hang ik over het oog een zeer reinen willen lap, (dubbel), en laat onafgebroken begieten met zoo zuiver inoge-lijk water.

Gij zult verbaasd staan hoe vuil die lap, die voortdurend met zoo rein mogelijk water begoten is, er s avonds uitziet.nbsp;Al die zwijnerij kwam anders op en in het oog, nu maarnbsp;voor een zeer klein deel. Beslaat mogelijkheid om een ijskapnbsp;op het oog te bevestigen, dan is dit nog verkieslijker mits helnbsp;werkelijk goed geschiedt. Intusschen, de kou is wel een machtige ontstekingwerende faktor, maar het onmiddellijk verwijderen van gevormde ontstekingsprodukten door den waterstraalnbsp;is ook veel waard.

Met deze therapie komt men een heel eind ver, ja, wanneer er niet een te groote verwoesting is aangericht zal de genezingnbsp;zeker volgen. Ik pleeg met de atropine-behandeling door tenbsp;gaan zoolang ik nog eenig defect en troeheling zie; maar naargelang de toestand verbetert, staak ik het irrigeeren; bij helnbsp;ophouden der afscheiding uit den bindvlieszak laat ik denbsp;boorwalerinspuiling achterwege en gaandeweg beperk ik de in-droppeling van de alropine-oplossing tot één maal daags. .Aangezien er tot circa 8 dagen na de laatste aanwending vannbsp;atropine, pupilverwijding blijft bestaan waardoor de pupil nietnbsp;overeenkomstig de intensiteit van het dag- en zonlicht vermagnbsp;te werken, laat ik hel paard gedurende al dien lijd niet innbsp;hel volle licht komen. Maar wanneer de omstandigheden eennbsp;spoedig in gebruik nemen van hel paard vorderen of wenschelijknbsp;maken, begin ik twee dagen nadat alles in hel reine

gs

is gekomen behalve de pupilverwijding, drie malen daa 1 percent eserine in te droppelen.

De pupilvernauwende werking van dit laatste toch is zeer veel zwakker dan de pupilverwijdende van atropine. 1)

0 Wanneer men sleclits éénmaal alropine lieelt ingedroppelil (1 percent), is (Ie daardoor ontstane mydriasis, schoon niet maximaal, door 3 maat daagsnbsp;in Iroppelen van 1 percent eserine, eerst in 3 ii 4 dagen op te heiléii.

-ocr page 311-

279

Ik acht het ruw en ^a(leo.‘lii,^ om ceii paard met een kunstmatig verwijde pupil aau liet felle licht hloot te stellen. Het gebeurt echter zeker dikwijls genoeg.

Ontstekingen van de cornea zonder liekende oorzaak, kenbaar aau troeheling, meestal gegeneraliseerd doch wolkachtig, gepaard met meerdere of mindere lichtschuwheid, behandel iknbsp;op dezelfde w'ijs. De oorzaak moge onbekend zijn, men kan hijnbsp;de hier te lande bestaande toestanden, ook in hel militaire,nbsp;veilig aannemen dat meestal infectie door grove onreinheid innbsp;hef spel is.

Met hel oog daarop bezig ik, behalve atropine, dikwijls creoline 1 percent, h.v. 2 m. d., ieder medikament afwisselendnbsp;met tusschenpoozen van een paar uur in te droppelen. Creolinenbsp;instillatie is zeer pijnlijk, maar gelijk de ervaring mijlalrijkenbsp;malen leerde, zeer heilzaam. Het schijnt behalve antiseptisch,nbsp;vooral niet minder resorheerend te werken op de onlstekings-produklen. Ik gebruik hel op dezelfde wijze, afgewisseldnbsp;door atropine, ook hij zweren op de cornea, hij iritis en bijnbsp;hypopion. Bij dit laatste ziet men e.xsudaal in de voorste oogkamer zeer ras verminderen.

Ik heb hij ulcus corueae ook meermalen dezelfde therapie gevolgd als hij deii mensch gebruikelijk is, n. m. sublimaat 1 opnbsp;4000 en jodoform inblazen, maar hen weer teruggekeerd totnbsp;atropine en creoline wijl ik daarbij meer haal vond. Ook meernbsp;dan van calomel en van roode of witte precipilaat.

Benige malen kreeg ik onder behandeling een ooglijden waarbij bestond groole lichtschuwheid, een hooge male vannbsp;gevoeligheid, waasachtige troeheling van de cornea, sterkenbsp;episclerale injectie, iritis, hypopion en aanzienlijke vaalvor-ming in de cornea. Geheele bundels haarfijne vaten vertaktennbsp;zich, penseelvormige roode vlekken vormend. De therapienbsp;bestond ook hier, verscheiden dagen lang, in het gebruik vannbsp;atropine en creoline ieder 5 m. d. maar, daar na verloop vannbsp;6 a 8 dagen, het proces tot stilstand kwam, met name donbsp;pannus, de vaatvorming niet genoeg terugging en troeheling.

-ocr page 312-

280

zij hel ook een lichl-wasige, van de cornea overbleef, ging ik dan over lol, de indroppeling 4 a 6 ni d. van jodinni-waler. Ik bereid dit door een weinig jodium Ie werpen innbsp;een flescltje met 20 gram gedistilleerd water (liruin of zw'artnbsp;glas). Ben ik gehaast, dan laat ik langdurig scimdden. Hetnbsp;water wordt bijna zoo donker als rum of madera.

Na enkele dagen wordt de kleur nog wal donkerder. Daar een verzadigde oplos.siiig nog absoluut niet heel sterk is,nbsp;gaat men nooit te ver. Het resultaat bij hardnekkige Iroe-belingen van de cornea, bij vaatvorming in het hoornvlies ennbsp;bij oudere exsudaten in de voorste oogkamer, is verrassendnbsp;ofschoon, zooals zich verwachten laat, niet plotseling.

Ik bezig dit middel echter eerst na afloop der acute verschijnselen. Op het denkbeeld hen ik gekomen door de antiseptische en tevens sterk resorbeerende eigenschappen van het jodium en voorts door de wetenschap dat dit middel in hetnbsp;laboratorium van Pasteur gebezigd wordt in het menschelijknbsp;oog als anlisepticiim, wanneer bij ongeluk dit geïnfecteerd isnbsp;door een of andere smetstof.

IV.

Koliek.

I-

Ofschoon het symptoom, «buikpijn” ook in Indië lang niet zeldzaam bij hel paard voorkomt, zijn er in de oorzaken, hetnbsp;verloop en de prognose aanmerkelijke verschillen Ie constalee-ren met Nederland.

Door burgers en oflicieren van bereden wapens beiden, wordt het er voor gehouden dat in Indië koliek meestal berust opnbsp;belemmerde urineloozing. In den aanvang met aplomb hoo-rende verzekeren dat het paard «over het water was gereden”nbsp;of dat het niet wateren kon, meende ik niet anders of datnbsp;was juist en dal dit gebrek hier werkelijk veel voorkwam.nbsp;Maar wanneer een veearts of paardenarts, geroepen bij eennbsp;paard met koliek, w'aarvan men hem vertelt dat het nietnbsp;wateren kan, dit eenvoudig aanneeml en zonder eigen onderzoek

-ocr page 313-

281

een beliandeüiifr dnai’lejien inslell, is die veenrfs nf paardenarts, volgens mijn opvatting, zeer oppervlakkig, gemakzuchtig ennbsp;onbetrouwbaar. Ik liet dan ook nooit na door den endeldarmnbsp;Ie onderzoeken of de blaas sterk gevuld was. Wanneer tochnbsp;belemmerde urineloozing oorzaak is van de pijn, moet ernbsp;beboefie bestaan om te urineeren, dus de blaas sterk gevuldnbsp;zijn. M.'iar terwijl ik in twee jaren nu zeker al vijftig maal,nbsp;zoowel bij paarden van burgers als bij troepenpaarden, lijdendenbsp;aan koliek, een rectaal onderzoek heb ingesleld, vond ik nognbsp;in geen enkel geval een vulling van dat orgaan , die wees opnbsp;beboefie om te urineeren eenerzljds, bij onmogelijkheid daartoenbsp;len andere. En ofschoon nu volstrekt niet onmogelijk is datnbsp;nu en dan belemmerde pisloozing oorzaak is van koliek, vermeen ik toch, op grond van de bovengenoemde ervaring, tenbsp;mogen beslnilen dal dysurie of anurie als aeliologisch momentnbsp;van koliek, even weinig in Indië voorkomt als in Nederland,nbsp;d. w. z , zeldzaam.

In Nederland heb ik een paar malen daarmede ontwijfelbaar Ie doen gehad, gelijk onderzoek per reclum mij bewees, en innbsp;die gevallen, bernstende blijkbaar niet op sleenen of nieuwvormingen maar op kramp van den sphincter van de blaas,nbsp;staal men soms vrij hulpeloos te kijken. Echter leidde eennbsp;morphine-injectie benevens bedekken van de lenden met eennbsp;dubbel stuk deken, dal overgolen werd met zeer warm water,nbsp;en een friclie der buikwanden met een scherp smeersel, nanbsp;eenigen lijd tot het gewenschie resultaat. Pogingen om doornbsp;druk op de blaas met de uitgespreide vingers deze Ienbsp;ontledigen, bleken ijdel.

Inlusschen is het denkbeeld van belemmerde urineloozing als oorzaak van koliek in Indië, èn bij Inlanders èn bij Europeanennbsp;zoo vast ingew’orleld dal, naar ik vrees, het voorafgegane welnbsp;niet toereikend zal wezen om leeken-lezers Ie overtuigen.nbsp;.\ls bewijs voor die meening haal ik het volgende aan datnbsp;mij niet lang geleden wedervoer. Er werd mij een artillerienbsp;paard vertoond met koliek, dal men bezig was af te slappen

-ocr page 314-

282

onder niededeeliiig, (door een officier) dal licl paard niel wateren kon. Ik merkte op dal volgens mijn ondervinding dit zeer weinig voorkwam; dat ik in twee jaar, iiij heel watnbsp;gevallen van koliek met dit voorberichl, er nog geen met werkelijke dysurie had ontmoet. Nu, die officier van de artillerienbsp;had er dan heel wat gezien en het kwam, zooals trouwensnbsp;algemeen bekend was, zeer veel voor!

Ik kon, na deze categorische verzekering, omnogelijk tol een ander besluit komen, dan dat de bewuste officier veel meernbsp;paarden met koliek door den endeldarm had onderzocht, dannbsp;ik en daarbij, i:i afwijking van mijn ervaring , zeer dikwijls een

sterk gevulde blaas had aangetroffen.

Hel betrokken paard had echter, zooals het onderzoek mij leerde, toch ook geen sterk gevulde blaas (waarschijnlijk eennbsp;uitzondering), maar daarentegen leed het, zooals ik nog haastnbsp;steeds had gezien, aan koliek, dal het symploom was van eennbsp;darmcalarrh.

Het ware in bet belang der paarden en dus respectievelijk van de eigenaars of van het Gouvernement te wenschen, dalnbsp;men bij koliek den veearts of paardenarts wist in te lichtennbsp;omtrent een ander zeer belangrijk punt, waarover men echternbsp;nooit iets hoort n. m, de mestontlasting. Indien de mest,nbsp;welke het zieke paard in den loop der ziekte maakt, werdnbsp;beschouwd, zou men deze bijna steeds omhuld vinden ennbsp;gemengd met veel dik, taai slijm, daarbij slecht gebald ennbsp;van een zuren reuk.

De mestontlasting zij het eerste waarop men lel en de mest worde bewaard (verseb verzameld en builen de zon) om ze dennbsp;behandelden veearts te vertoonen.

Niel alleen dat ik bij de anamnese: belemmerde urineloo-zing, nog nooit een sterk gevulde blaas vond, maar ook nooit heb ik gezien dat de paarden vergeefsche poging deden om Ienbsp;urineereu, hetgeen, zoo bet voorkwam, waarlijk niet aan denbsp;aandacht zou ontsnappen; voorts heb ik natuurlijkerwijzenbsp;ook nog nooit gepoogd urineeren te weeg te brengen, maar in

-ocr page 315-

283

een andere ricliling behandeld en in weerwil daarvan dal ik een behandeling loepasie, die legen darincalarrh was gericht,nbsp;nog steeds genezing gekregen, van het symptoom kolieknbsp;spoedig, van de catarrh waarop dit symptoom berustte natuurlijk pas na een paar of enkele dagen.

Maar in hulië heeft iedereen van alles verstand; ik denk dat dit komt door de langdurige inwerking van de keerkrings-zon op der menschen schedel en mijn zien.swijze is dus innbsp;hooge mate hetwisthaar.

In Nederland zijn bij de legerpaarden de gevallen van koliek meestal terug te brengen tot de vormen; windkoliek, kramp-koliek en verstoppingskoliek. Sporadisch komen natuurlijk voor :nbsp;maagherstingeu, darminschuivingen, knikkingen , onislinge-ringen, aneurysmala, dannsteeneu en in hel remonte-depotnbsp;heeft men in kort tijdsbestek een vrij aanzienlijk getal gevallennbsp;van zandkoliek waargenomen.

De oorzaken van windkoliek, krampkoliek en verstoppingskoliek in Nederland, zijn meestal niet ver te zoeken; zij berusten op windzuigen, koii vatten en de onvoorzichtigheid om bij tijdelijke en plotselinge rust van het paard, het rationnbsp;(der drooge voedsels: hooi en haver) niet te verminderen.nbsp;De digestie van het paard verloopt voor een zeer aanzienlijk deelnbsp;in het darmkanaal: die digestie wordt gestoord door ongenoegzame darmheweging (peristaltiek) en de peristaltiek staalnbsp;groolelijks onder invloed van de lichaamsbeweging. Wind-zuigers zijn onder de Nederlandsche legerpaarden lang nietnbsp;zeldzaam (in Indic heb ik nog geen windzuigen en ook geennbsp;kribbebijter gezien), en het nooit volprezen klimaat in palrianbsp;zorgt toereikend voor kon vallen.

In Indië ontbreken deze fakloren; niets vreemd dus dal de gevolgen nithiijven. Hier bestaal echter een andere oorzaaknbsp;van koliek en wel de darmcatarrh, hetzij op zich zelf slaandnbsp;als acuut proces, hetzij als acute exacerbatie van een chronische darincatavrh.

In een concreet geval op te sporen wal de onmiddellijke,

-ocr page 316-

284

(Ie recbtstreeksche oorzaak is van dezen darmcalarrh is zeker dikwijls ondoenlijk. Als oorzaken van darmcatarrli bij Indiscbenbsp;paarden kan men ecbter in bet algemeen zeker wel noemennbsp;de warmte, die meer aanleiding geeft tot maagdarralijden bijnbsp;menseb en dier, dan lagere lemperaluren en bet voedsel. Bijnbsp;bel voedsel denk ik bier in de eerste plaats aan bet gras datnbsp;uit de meest verscbillende graminaeën, cyperacaeën , jiincacaeënnbsp;en ook nog andere planten beslaande, er ongelwijfeld vaak zalnbsp;bevatten, die in meerdere of mindere boeveelbeid genoten, eennbsp;abnormalen prikkel op de darmen uiloefenen. Voorts kan immers het gras gebroeid zijn en het kan schimmels, roest ennbsp;sporen van andere cryptogamen bevatten. Eindelijk kan eennbsp;indigestie van de maag vooraf zijn gegaan en de verzuurdenbsp;inboud in het intesfinum bel proces eveneens doen ontslaan.nbsp;Ten slotte zijn als aeliologische momenten te noemen-diëetfoulennbsp;waartoe bv. behoort bet voederen van gombongan en in hetnbsp;algemeen van te nat voedsel; bet voeren van te veel op eensnbsp;bij hongerige of gulzige paarden: bet niet verminderen vannbsp;het ralion bij rust; bet laten drinken van veel water bij verhitnbsp;lichaam; het laten drinken vlak na het voeren waardoor hetnbsp;voedsel onverteerd wordt overgevoerd in bet darmkanaal; helnbsp;onmiddellijk gebruik van bet paard lot een vermoeienden rit,nbsp;een snellen gang, dadelijk na bet eten. Over dit alles en meernbsp;is door mijn collega M.vas eenige jaren geleden in dit tijdschriftnbsp;een uitvoerig en belangrijk artikel geschreven. behandelendenbsp;de voeding en de voedsels van bet Indische paard, i)

De verschijnselen van koliek mag ik bekend veronderstellen; zeer hevige koliek en gevallen met doodelijken afloop (behalvenbsp;bij gras-vergiftiging) heb ik nog niet gezien , hetgeen natuurlijknbsp;volstrekt niet bewijst dat zij niet voorkomen, maar in mijnnbsp;oog bet wel waarschijnlijk maakt, dat ze zeldzamer zijn dannbsp;in Europa, p zelfs dan in Nederland bij de legerpaarden, waarnbsp;zij ook al niet veelvuldig zijn. Trouwens windkoliek en ver-sloppingskoliek, bier zeldzaam zijnde, ontbreken daardoor van

Deel I, jiag. 133 e. v.

-ocr page 317-

?85

zelf de meer ernslige vormen. Wani het koliek, dat op darm-catarrh heriist, is ongetwijfeld een krampkoliek en niet van de ergste soort. Krampkoliek, op kou vallen herustende, gelijk innbsp;Nederland, kan hevig zijn wat de pijn aangaat, maar is hijnbsp;behandeling vooral, volsirekt niet gevaarlijk.

Wanneer ik nu na onderzoek van het rectum vind dat geen sterk gevulde blaas bestaat en ik ook niets bemerk van eennbsp;mechanisch beletsel tot mestontlasling als darminschuiving,nbsp;(hetgeen dikwijls is te voelen) en ik heb de mest gezien ennbsp;deze slecht gebald met min of meer slijm omhnld, of zelfs maarnbsp;sterk glanzend en zuur riekend bevonden , dan is mijn eerstenbsp;werk een flinke frictie van den huik met een prikkelendnbsp;smeersel, waartoe men verschillende mengsels kan bezigen als:nbsp;terpentijnolie met kamferspiritus 1 op 10, of terpentijnolie ennbsp;ammonia liquida 10 en kamferspiritus 100, of ammonia meinbsp;olijfolie of raapolie of lijnolie 1 op 4, al of niet gemengdnbsp;met terpentijnolie 1 op 10.

Meestal getroost ik mij zelf maar de corvee om in te wrijven en neem dan zelfs wel gelijke deelen ammonia, olijfolie ennbsp;terpentijnolie, welke goed geschud, met de hand wordennbsp;ingewreven. Nawrijven met stroo of een grove lap is dan nietnbsp;raadzaam, wil men geen ontvelling teweeg brengen. Helpersnbsp;wrijven vooreerst niet op de juiste plaats; zij wrijven achternbsp;de vóórbeenen in plaats van vóór de achterheenen: .favanennbsp;hebben voorts een groote vaardigheid om wrijven na Ie bootsennbsp;zonder zich in te spannen.

Ik bedek het paard dan meestal met een deken. Vooral echter beginne men met rechts en links hei nevenpaard wegnbsp;te nemen, een rijkelijk stroobed te geven en niet al te kortnbsp;maar toch ook weer niet al te lan? vast te hinden. Los innbsp;een bok of afgesloten stal is nog heter.

Het is merkwaardig dal men zelfs in militaire stallen den cen-voiidigen en hoognoodigen maatregel van ruimte verschaffen en op stroo plaatsen, nog niet toepasl vóór de komst van dennbsp;paardenarts.

-ocr page 318-

286

Daarentegen grijpt men dadelijk naar inwendige middelen en giet dan vaak liet paard, met vertikaal gehouden hoofd, eennbsp;massa ricinusolie in, waarbij gevaar bestaat voor een longontsteking met doodelijken afloop door verslikken en bijna zekerheid, dal hel dier, hetwelk nooit zulke massas vetten gebruikt,nbsp;een flinke maag-indigeslie bekomt.

Is het koliek v,ij hevig, dan spuit ik onderhuids in: 10,13 soms 20 centigram zoutzure morphine.

Bij een gistingsproces in het darmkanaal, gelijk hij darm-calarrh zeker beslaat, vind ik het ingeven van laudanum niet verkieslijk; bij hevige diarrhee werkt overigens pulvis opii ennbsp;ook laudanum inwendig, heter dan morphine onderhuids.

Is het koliek echter niet erg, dan vermijd ik ook de morphine, want het is zeker niet verkieslijk de mestontlasting te vertragen.

In ieder geval, tenzij bepaald diarrhee bestaat, geef ik dadelijk in, 100 gram Carlsbaderzout, of hij gebreke van diennbsp;100 gram Glauberzout of Engelsch zout. Volgende dagennbsp;slechts 30 gram totdat de mest volkomen normaal is. Eetnbsp;hel paard die volgende dagen wéér goed, dan geef ik helnbsp;Carlsbaderzout door de siecbts weinig bevochtigde gaba, ’s avonds,nbsp;en noop desnoods door onthouding van ander voedsel lot eten.nbsp;Glauberzout en Engelsch zout wordt meestal zóó niet opgenomen; echter vindt men dikwijls hel tegendeel beweerd.nbsp;Op het oogenblik van het koliek, geef ik de 100 gram opgelosl

in 400 gram lauw water.

Hel hoofd slechts iels hooger dan

horizontaal houden.

Bij koliek beginne men voorts met onthouden van alle eten en drinken. In oogenblikken van helerschap, eten sommigenbsp;paarden weêr en dit is beslist nadeelig. Den volgenden dagnbsp;geve men, zelfs bij aanmerkelijke beterschap, slechts een halfnbsp;ration gras en eventueel ’s avonds | kilo gaba, waarmede dannbsp;bet zout. Men gebruike bet dier niet vóór de mest normaalnbsp;is en vermeerdere allengs het ration, levens het paard, bijnbsp;vorderende beterschap, latende afstappen.


-ocr page 319-

287

Gaan de paarden tijdens het koliek hevig te keer, dan laat ik dadelijk afstappen.

Past men deze behandeling toe, en late men de empirie met koffie, jenever en lombok in den koker, rusten en lette, omnbsp;zich te orienteeren, vooral op de mest, dan zullen de meestenbsp;leeken-paardenhouders zich zelf in veel gevallen kunnen redden.

maar ook die werking heb ik er niet van kunnen

Ik eindig met de vermelding dat ik, a priori volstrekt do geneeskrachtige werking van inlandsche geneesmiddelen nietnbsp;loochenende (wat trouwens onzin zon zijn), herhaaldelijk denbsp;ketepeng kerbo heb beproefd. Ongelukkig echter ontbreektnbsp;vooreerst meestal de indicatie voor het gebruik, immers hetnbsp;heet te zijn een middel dat de ontlasting en iirineloozing bevorder

constateeren.

V.

Chronische boeg- en heup-kreupelheden.

Ik behoor nog tot die veeartsen, welke aan het beslaan van boeg- en heup-kreupelheden gelooven. Ik kan mij niet voorstellen dat de belangrijke spiergroepen, welke de ledematennbsp;aan den romp verbinden en bij de beweging en sterke kracbts-inspanniiigen zulk een rol spelen, gevrijwaard zouden zijnnbsp;voor overspanning, voor rekking, gedeeltelijke verscheuringnbsp;(van enkele of meerdere spiervezels), voor bloeduitstorting. Tenbsp;minder kan ik mij dal voorstellen, omdat ik, zelf nog al ge-gymuastiseerd hebbende en allerlei licbaamsoefeningen verricht,nbsp;maar al te vaak (even als zeker de meeste sport-beoefenaars),nbsp;moest ondervinden dat men bet weêrslandsvermogen vannbsp;de willekeurige spieren zeer goed vermag te overschrijden. Ennbsp;de gymnastiek, welke wij van het paard afdwingen, des noodsnbsp;door zweep en sporen, is geen werken met zijn eigen lichaamsgewicht, maar met veel meer dan dit bij het dragen zoowelnbsp;als bij bel trekken. Voorts komen brusque bewegingen bijnbsp;het redelooze dier veel meer voor, dan bij den mensch.

-ocr page 320-

288

Deze uitweiding vindt hare verklaring in de onistandigheid, dat door soiumige veeartsenijkuudigen een welwillend of ooknbsp;wel een schamper medelijden wordt betoond aan collega’s,nbsp;welke geloof hechten aan de mogelijkheid van heup- maarnbsp;vooral van hoeg-kreiipelheden.

Ik hen er van overtuigd dat zij overdrijven. Dat vaak de zeer vage diagnose: «heup- of hoeg-kreupelheid” wordt uitgesproken wanneer de zetel der kreupelheid elders i.-; en bijnbsp;meer toewijding en minder gemakzucht ook zeer goed warenbsp;te vinden, onderschrijf ik gaarne. Dat echter 80 of meernbsp;percent der kreupelheden in den hoef zouden zetelen, geloof iknbsp;volstrekt niet. Toch zit de hoef mij niet te laag om dien tenbsp;onderzoeken. Ik vond hier in mijn beide garnizoenen in Indiënbsp;nog geen boeftang; tot mijn verbazing moet ik zeggen, daarnbsp;ik van meening ben, dat iedere kreupelheid, zelfs die welkenbsp;oppervlakkig beschouwd hoogstwaar.schijnlijk elders zetelt, niettemin vereischt dat men eerst den hoef onderzoekt, bij welknbsp;onderzoek een hoef-visiteer tang, voor mij althans, onmisbaarnbsp;is. Zoo heb ik er steeds over gedacht, maar toch geen 8Ünbsp;percent der kreupele paarden, hoefkreupel gevonden, ik hebnbsp;zelf ook wel paarden met zeer duidelijke klemhoeven (omnbsp;maar één ding te noemen), voor boeg-kreupel zien behandelen, maar evenzeer ken ik ook genoeg gevallen, waarin,nbsp;hevig kloppen en knijpen van een hoef tot reactie leidende,nbsp;met een triomphantelijk gezicht de hoef als zetel van hetnbsp;lijden werd aangegeven.

Bij hel dier dal niet pralen kan, waarbij men alleen objectieve gewaarwordingen kan raadplegen, hoede men zich zeer voor zelfmisleiding. Uitingen van ongeduld, van verzet,nbsp;(schijnbaar van pijn), de indruk van' verhoogde warmte bijnbsp;het betasten, zij kunnen zeer goed op dwaling berusten.nbsp;Steeds voer ik daarom dezelfde mauupulaties uit aan de overeenkomstig plaats van het andere lidmaat.

Overigens is hel, volgens mijn meening, dikwijls uiterst moeie-lijk, ja zelfs ónmogelijk, de eerlijke overtuiging te krijgen

-ocr page 321-

589

dat een kreupelheid op een bepaalde plaats zetelt, laat slaan uit te maken met welke stoornis men te doen heeft. Ennbsp;nochtans wordt dikwijls met een staal gezicht de diagnosenbsp;uitgesproken van zetel en aard van hel lijden, wanneer mennbsp;het paard slechts in de verte ziel loopen. Dat is zekei’ humbug. Daartoe is niemand in staat, tenzij hij een enkelnbsp;karakteristiek lijden, gelijk de rheumatische hoefontsteking.nbsp;Deze uitspraak baseert zich op de waarneming, dat ik zeernbsp;bekwame collega’s zich, zelfs na een behoorlijk onderzoek,nbsp;heb zien vergissen. Dwaling ten deze is onmogelijk euvel tenbsp;duiden, wanneer alle beschikbare middelen zijn aangewend omnbsp;de werkelijkheid te leeren kennen. Dal van wege de soesahnbsp;en de warmte, weet ü, hel aanwenden van al die middelen,nbsp;zelfs hel aanschaffen van de hulpmiddelen, menigmaal achternbsp;wege blijft, is buiten kijf.

De naam boeg-, of schouder-, of horst-kreupelheid, schenkt overigens ook mij geenszins bevrediging. Het is allerminstnbsp;een diagnose. Het is eenvoudig de bewering uitspreken, dalnbsp;het paard »daar ergens in die buurt” pijn heeft, in rust ofnbsp;hij beweging, iels wal hel dier, wanneer het spreken kon,nbsp;ons dadelijk zelf zou vertellen. Deze wetenschap brengt onsnbsp;dus nog geen slap verder dan hij een mensch het bericht vannbsp;den patiënt aan den arts over zijn stoornis, ja vaak dwalennbsp;wij zeker ook hierin nog. Maar aan het onmogelijke is niemandnbsp;gehouden. Hoeden af voor den veearts, die in elk geval metnbsp;zooveel klaarheid en steekhoudende argumenten, weel aan tenbsp;tooueu waar de kreupelheid zetelt en met welke stoornis mennbsp;te doen heeft, dat hij andere collega's zou overtuigen. Maarnbsp;dan kan men nog lang zijn hoed ophouden.

Met stoute heweriugen overbluft men alleen een leek en een nul; in de oogen van iemand die zelf ter zake kundig is,nbsp;verwekt men zeker niets anders dan wantrouwen.

En nu terug naar de boeg- en heup-kreiipelheden.

Het is onloochenbaar dat hel symptoom; boeg-, of borst-, of schouder-kreujielheid niet altijd op dezelfde laesie zal berusten.


-ocr page 322-

390

Dat zal wel niemand betwisten. De quaestie is maar, wanneer men deze weinig wetenschappelijke diagnose wraakt, of men er voor bizondere gevallen een concretere voor in denbsp;plaats kan geven die juist is. Sterke verhalen van veeartsennbsp;die uit zulke groote spiermassas, de lijdende spier weten uitnbsp;te vinden, maken op mij zeer weinig indruk. Men leestnbsp;zooveel dal in flagranten strijd is met de nuchtere waarneming van zich zelf en van alle anderen, dal aan hel beslaannbsp;van een dichterlijke verbeeldingskracht, ook bij veeartsen, innbsp;ernst niet meer getwijfeld kan worden. Wil men voorbeeldennbsp;dan noem ik de genezingen van kwaden droes door Vonnbsp;Chelcuosky en Neimann; de narcose van bet paard door inlra-veneuse injectie van hydraschlorali door G.agny en de localenbsp;anaeslhesie door chloroforminjecties van denzelfden.

Ofschoon ongetwijfeld een grondige kennis der osteologie en myologie een machtig hulpmiddel is om meer te zien vannbsp;funclioneele stoornis der spieren, dan een ander welke dienbsp;kennis geheel of gedeeltelijk ontbeert, wil bet er bij mij nietnbsp;in, dal iemand in veel, laat staan in alle gevallen van kreupelheid door laesie van spieren, in slaat zou zijn, te zien welkenbsp;spier of spieren abnormaal of niet funclionneerden; dit acbtnbsp;ik reeds daarom ónmogelijk, wijl er bijna geen bewegingen zijn,nbsp;die door een enkele of een paar spieren worden uilgevoerd.nbsp;Iedere beweging haast, vordert de gecombineerde werking vannbsp;verscheiden spieren.

Persoonlijk heb ik bij kreupelheden die, naar ik meende, in de boegslreek zetelden, nooit anders kunnen onderkennennbsp;dan een laesie van de arm-wervel-lepel-spier, de schouder-blad-onderarmbeen-spier, den cjroolcn tak van de achterstenbsp;kam spier en van de biceps. Meestal echter vond ik mij zelf nietnbsp;gerechtigd deze diagnose te stellen en moest ik mij , ondanksnbsp;erkenning van de ruw empiristische uitspraak, er toe bepalennbsp;een boeg-kreupelheid aan te nemen. Gelukkig en benijdenswaardig degeen, die met aplomb en zelfvertrouwen en overtuiging,nbsp;dikwijls of steeds een scherpere diagnose vermag te maken.


-ocr page 323-

2!}I

En inel de z. g. Jieuit-Jireupellieden is liel mijns inziens nog veel inoeielijker, omdat hel spierkussen zooveel grooler en dikker is en omdat daar nog meer spieren dezelfde of ongeveernbsp;een zelfde werking bezillen.

Wat de therapie aangaat, hecht ik niet aan een of ander vast smeersel. Ik hel) wel cens hooren zeggen : «indien wij geennbsp;Spaansche vlieg hadden, waren wij ongelukkig”. Nu dan zijn denbsp;Indische veeartsen bepaald rampzalig, want voor zoover mijnnbsp;persoonlijke ervaring en die van eenige collega’s reikt, werktnbsp;de Spaansche vlieg hier al heel bedroevend. En metnbsp;Andol-andol, ten minste die uil’s rijks magazijn van geneesmiddelen, is het vooral niet heter. Uit partikuliere apotheken verkregen, hel) ik dit middel echter wel eens uitstekend ziennbsp;werken als vesicans. Beoogt men slechts dit, dan geeft trouwensnbsp;de a kar killor ook wal men verlangt.

Bij pleuritis vervangt zij met veel succes de most-aardpap.

Mijn doel is eigenlijk meer, een oogenblik stil te staan hij de subcutane inspuitingen van koud gesatureerde en gefiltreerdenbsp;keukenzoul-oplossing, een middel dal leeken maar nooit moeten beproeven, w'ant zelfs in handen van een deskundige is hetnbsp;niet zonder schaduwzijden. Maar hel heelt mij hij chronischenbsp;boeg- en heup-kreupelheden meer dan eens (onlangs zelfs nognbsp;tweemaal) succes verschaft, nadat ik vergeefs eenige malennbsp;een scherp smeersel of sterke zalf had aangewend.

Het middel is niet nieuw. Jk meen dal hel dateert van Sepl. 1886 en aanbevolen werd door Gsell in een monographienbsp;over onderhuidsche inspuitingen, welke in haar geheel werdnbsp;opgenomen in hel Recueil de medecine vétérinaire. Het werdnbsp;van verschillende zijden beproefd. In het Nederlandsche tijdschrift voor veeartsenijkunde en veeteelt werd door mij eennbsp;kort bericht er over ingezonden. *)

Collega Axker deelde in hel zelfde orgaan een onaangename

1) nbsp;nbsp;nbsp;Deel XV. pag. 275.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Deel XV. pag. 34. Zie hierover ook de V. A. R. Bladen, Deel V. pag. 59.


19

-ocr page 324-

ervaring er over mede, die ongetwijfeld haar verklaring vond in hel feil dat hij door bizondere omstandigheden, gelijk dienbsp;in de burgerpraktijk zoo veelvuldig zijn, verhinderd was hetnbsp;paard dikwijls en geregeld te bezoeken. Om die reden pastnbsp;hel dan ook volstrekt niet altijd voor de civiele praktijk, maarnbsp;in hel algemeen; wie kan vrede hebben met de mate vannbsp;succes die door de middelen van den veearts op den stal vannbsp;den eigenaar is te bereiken, vergeleken bij hetgeen te verkrijgennbsp;is op een partikulieren ziekenstal, op de veeartsenijschool ofnbsp;op een militairen ziekenstal? Wanneer er van de zijde vannbsp;den eigenaar of diens personeel iels moet gebeuren, een ofnbsp;ander moet worden behartigd, tegen iets moet worden gewaakt dat kan inlluenceeren op den afloop (die men nietteminnbsp;per sé aan den veearts wijt), schaf U dan maar een bekwamenbsp;dosis optimisme en goed geloof aan.

Het verraderlijke van de onderliuidsche inspuitingen van verzadigde zoutoplossing is, dal wanneer gij steeds dezelfdenbsp;nauwgezette voorzorgen bezigt van kaalscheeren en desinfec-teeren der huid, ontsmetten van het spuillje en steriliseerennbsp;van het geneesmiddel, gij niettemin de eene maal slechts eennbsp;sterk oedeem verwekt, en de andere mummificeering der huid,nbsp;ja zelfs vochtig gangreen met etterverzakking ziet ontstaan.nbsp;Beiden heb ik ondervonden, zelfs bij inspuitingen op verschillende punten bij hetzelfde paard.

Een Samlelwood met recidiveerende boeg-kreupelheid, was vergeefs behandeld met een liniment van olijfolie, terpentijnolienbsp;en ammonia. Inspuiting van de zoutoplossing, op vierpuntennbsp;om den boeg, hraeht een enorm oedeem te weeg dat, na verloop van een paar weken, geheel verdween. Het paard werdnbsp;rad en bleef rad.

Onder volkomen dezelfde voorzorgen spoot ik de chloornatrium solutie op vier punten, in den omlrek van het heupgewricht in, bij een prachtigen Sandelwood die, uit de wei komende, in galop uitgleed en omviel en dadelijk kreupel wasnbsp;eu kreupel bleef na verschillende smeersels en langdurige rust.

-ocr page 325-

295

Twee itispuilingen veroorzaakten slechts oedeem. Een derde was oorzaak dat. een huidstuk ter grootte van een rijksdaaldernbsp;nmmniiBceerde, een proces waarvan gelijk bekend is, de genezing zeer lang vordert en meestal een litteeken achterlaat,nbsp;terwijl op het vierde jmnt een absces met slechte pus ontstond en een etterverzakking die tot diepe splijting noopte.nbsp;Dit paard is niettemin genezen en slechts het drooge gangreennbsp;heeft een klein stervormig litteeken met witte haren achtergelaten.

Bij slot van rekening kom ik lot de conclusie dat, wanneer men andere middelen heeft nilgeput, de ouderhuidsche inspuitingnbsp;van koud gesatureerde, gefiltreerde chloornalrium-oplossing ^nbsp;onder antiseptische voorzorgen toegepasl, een niet te onderschatten hulpmiddel is bij chronische boeg- en heup-kreupelbeden,nbsp;in die gevallen waarin het mogelijk is den afloop nauwkeurignbsp;te observeeren en zoo noodig krachtdadig in te grijpen.

VJ.

Slokdarm-kram p.

Terwijl ik voor de gewone praktijk de vermelding en be-schryving van vreemde, zeldzaam voorkomende ziekten van weinig nut acht, en kramp van den slokdarm hiertoe zekernbsp;ook behoort, wil ik niettemin in het kort een geval van diennbsp;aard bespreken, omdat ik in den laatsten tijd ook over eennbsp;paar gevallen heb gelezen.

Het betreft een raooien, grooten, 6 jarigen Sandelwood, Hel paard werd ziek gemeld in de ongelukkige periode waarinnbsp;ik slechts twee malen ’s weeks van uit Salaliga den dienstnbsp;ging waarnemen te Banjoe-Biroe en dus niet langdurig en nognbsp;veel minder dikwijls kon waarnemen. De anamnese (het geldtnbsp;een officierspaard) luidde dat het dier zeer sterk speekselde,nbsp;schuimde uit den mond; later werd bericht dal het braakte.nbsp;Bij onderzoek vond ik een vrij slecht gevoed paard dat, innbsp;aanmerking genomen de goede zorg er aan besteed, blijkbaarnbsp;leed onder de bestaande stoornis. De temperatuur was normaal,


-ocr page 326-

294

de opgeweklheid scheen mij toe niet verminderd te zijn; ook pols en ademhaling boden niets opmerkelijks aan. Hel inond-slijmvlies was wat gezwollen en er bestond een sterk vermeerderde speeksel-afscheiding. Op het oogenhlik zou mennbsp;gezegd hebben: een vrij sterke stomatitis, waarvan intusschennbsp;de oorzaak onbekend bleef. Er waren to(;b geen wonden ofnbsp;vreemde voorwerpen te ontdekken en onderzoek der tandennbsp;en kiezen, voor zoover mogelijk, leerde mijniets. Later eerstnbsp;vernam ik dat bel paard in verhouding tot den arbeid die helnbsp;presteerde (begin van de dressuur, een uur afstappen en eenigenbsp;minuten longeeren in draf), een veel te sterk ration gabanbsp;ontving, circa S kilo, en dal bet zeer gulzig was.

Aangezien ik geen touw aan de zaak kon vastknoopen, was er niet veel anders aan te doen dan symptomatisch behandelen,nbsp;en de therapie, wanneer men bet zoo noemen mag, bestondnbsp;in mondspoelingen met een cbloras kalicus-oplossing, 1 op 40.nbsp;Kort daarop werd mij medegedeeld dat men het paard hadnbsp;zien braken. Natuurlijk nam ik dit met zekere reserve aan,nbsp;daar braken bij het [taard in ieder geval een hooge uitzondering is. De voedingstoesland bleef slecht, de raondaandoeningnbsp;verminderde echter allengs. Toen ik omtrent bet ration inlichting verkreeg, werd dit aanzienlijk verminderd. Eerst veelnbsp;later, toen ik te Banjoe-Biroe in garnizoen kwam, gelukte betnbsp;mij, een der aanvallen van z. g. braken bij te wonen. Zijnbsp;kwamen vóór, tijdens of zeer kort na hel eten.

Het complex van verschijnselen was inderdaad geheel dat van braken. De hals werd door inspanning van alle spierennbsp;vastgezet en zooveel mogelijk (absoluut zeer aanzienlijk) verkort,nbsp;het hoofd vrij wel horizontaal gebracht, de ooren werden naarnbsp;achteren getrokken en daarop volgde ontlasting door den mondnbsp;van een hoeveelheid gekauwd gras, ongeveer een soeplepel vol,nbsp;gemengd met veel schuimend vocht. Echter droeg deze massanbsp;in het geheel niet het voorkomen van maag-inhoud. Mijnnbsp;overtuiging is dan ook dat zij slechts uit den slokdarm kwam.nbsp;Het voorkomen van het paard tijdens deze lgt;raak-bewegingen

-ocr page 327-

of oprispingen was allerwonderlijkst. Blijklmar ondervond het dier een zeer onaangename gewaarwording, het eten werd eennbsp;lijd lang vrijwillig gestaakt.

Allengs kwamen in den loop van ettelijke maanden deze aanvallen minder veelvuldig voor en de stoornis in den voedings-loesland week geheel terwijl de kracht bevredigend werd.

Een behandeling werd niet ingesteld, trouwens het was rnij een raadsel wat ik hier ten goede zou kunnen uilwerken.nbsp;Slechts werd, de gulzigheid van het paard in aanmerking genomen , den raad gegeven het ration te verdeelen over een grooternbsp;aantal maaltijden. Op het oogenblik zijn sinds het begin vannbsp;hot lijden zes maanden verloopen , slechts eens in 4 a 5 wekennbsp;komt nog een aanval voor, het paard eet nu 5 kilogram gabanbsp;daags, wordt geregeld gereden en is zeer krachtig.

Is de diagnose juist ':' Ik zou hel niet beslist durven beweren. Ook de oorzaak blijft duister; echter meen ik wel te mogennbsp;aannemen dat het veel te groote ration en de gulzigheid vannbsp;het paard als aetiologische momenten een rol hebben gespeeld.

-ocr page 328-

OVER DEN GROEI DER PAARDEN IN NEDERLANDSCH-INDIË,

VOORNAMELIJK HET SANDELHOUT PAARD. DOOR

H. MARS.

Weinig is tot nu toe bekend over den groei van het paard in Ned. Indié. Wat men er van hoort zijn gissingen. Doornbsp;mijn dienst aan het Remonte depot te Voerabaia, en door denbsp;mededeelingen mij welwillend door den Directeur verstrekt,nbsp;ben ik in staat gesteld geworden, den groei van een aantalnbsp;paarden van af 2i-Jarigen leeftijd na te gaan.

Van de grootte der paarden bij de geboorte, den groei in de eerste levensjaren voordat zij ter markt gevoerd worden, isnbsp;weinig of niets bekend, of is er ten minste niets van bekendnbsp;gemaakt.

De metingen hebben aan bet Remonte depot geregeld om het half jaar plaats, en was dit dus eene schoone gelegenheidnbsp;om den groei aldaar na te gaan.

Zooals men zien zal, zijn bet voornamelijk Sandelhout paarden waarbij de groei is kunnen nagegaan worden, daar slechtsnbsp;weinig Makassaren daar zijn geweest, en nu nog slechts alleennbsp;Sandelhout paarden daar zijn.

De staten dier metingen zijn zoo ingericht, dat men den groei der paarden afzonderlijk kan nagaan, zoowel als den groei dernbsp;paarden gedurende bepaalde tijdvakken van verblijf, en gedurende het geheele verblijf op het Remonte depot.

-ocr page 329-

297

ar°. 1.

Rhs : Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: ojaar Datum van aankomst: 50;'7.88,nbsp;Hoogte: a0|7.88.. , . 1.256 Meternbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3011.89. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.. 1.27

. nbsp;nbsp;nbsp;30/7.89... .1.27

» nbsp;nbsp;nbsp;30/1.90____1.27 nbsp;nbsp;nbsp;.

lï“. 2.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; 3jaar Datum van aankomst: 30/7.88,nbsp;Hoogte: 30/7.88.. . . 1.2S6 Meter.nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.30/1.89..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.. 1.26

» nbsp;nbsp;nbsp;.30/7.89..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .1.26

. nbsp;nbsp;nbsp;30/1.90 .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .1.26

w”. a.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; .3 jaar. Datum van aankomst; 50/7.88.nbsp;Hoogte: 30/7.88.... 1.271 Meter.nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30/1.89..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .1.28

» nbsp;nbsp;nbsp;30/7.89..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.. 1.28

» nbsp;nbsp;nbsp;.30/1.90..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .1.28

4.

Ras; Sandelhout.

Ouderdom by aankomst: 5 jaar. Datum van aankomst; 30/7.88.nbsp;Hoogte; 50/7.88..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. . 1.256 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;.30/1.89..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .1.27

» nbsp;nbsp;nbsp;.30/7.89..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.. 1.272

. nbsp;nbsp;nbsp;30/1.90..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .1.272

5.

Ras; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 5jaar.

Datum van aankomst: 30/7.88.

Hoogte;50/7.88.. . . 1.256 Meter.

30/1.89.. nbsp;nbsp;nbsp;.. 1.28

» nbsp;nbsp;nbsp;30/7 89..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.1.28

» nbsp;nbsp;nbsp;30/1.90..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.1.28

» nbsp;nbsp;nbsp;12/1.91..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.1.28

!V°. 6.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst; 2| jaar.

Datum van aankomst: .30/7.88.

Eloogte; 30/7.88.. . .1.25 Meter. »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30/1.89... 1.25

» nbsp;nbsp;nbsp;30/7.89..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.. 1.25

» nbsp;nbsp;nbsp;30/1.90..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .1.251

» nbsp;nbsp;nbsp;30/7.90..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.. 1.251

» nbsp;nbsp;nbsp;50/1.91____1,254

7.

las; Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst; 3 jaar.

Datum van aankomst: 30/7.88.

Hoogte; 30/7.88... .1.515 Meter. »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30/1.88.. . .1.52

» nbsp;nbsp;nbsp;.30/7.89.. . .1.32

. nbsp;nbsp;nbsp;30/1.90.... 1.52

Tir°. 8.

Ras; Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst; 5 jaar.

Datum van aankomst-, 30/7.88.

Hoogte; 30/7.88.... 1.5 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;30/1.89.. . .1.31

» nbsp;nbsp;nbsp;,30/7.89.. . .1.31

» nbsp;nbsp;nbsp;50/1.90.... 1.315nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;30/7.90.. . . 1.313nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

9.

Ras; Sandelhout,



-ocr page 330-

298

w°. la.

Ras; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; 5 jaar. Datum van aankomst; 30/7.88.nbsp;Hoogte; 30/7.88. . . 1.265 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;30/1.89.

..1.275

» nbsp;nbsp;nbsp;50/7.89.

.,1.273

» nbsp;nbsp;nbsp;30/1.90.

.,1.275

» nbsp;nbsp;nbsp;50/7.90.

1.503 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;50/1.91.

. . 1.503 nbsp;nbsp;nbsp;»

Sfo.

14

Ras: Sandelhout.

Ouclerdoni bij aankomst; 3 jaar.

Datum van aankomst: 30/7.88.

Hoogte; 30/7.88. . . 1.236 Meter. »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30/1.89. . .1.256

» nbsp;nbsp;nbsp;30/7.89 . . .1.256

» nbsp;nbsp;nbsp;30/1.90 . .. 1,236

IMo. 10.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; 5 jaar.

Datum van aankomst; 30/7.88.

Hoogte. 30/7.88. . .1.32 Meter. »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30/1.89.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.. 1.325

» nbsp;nbsp;nbsp;30/7.89. . .1.328

» nbsp;nbsp;nbsp;30/1.90 . .. 1.328

» nbsp;nbsp;nbsp;30/7.90, . .1.35

» nbsp;nbsp;nbsp;31/1.91.. .1.552

Wo 11

Ras; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 5 jaar.

Datum van aankomst; 30/7.88.

Hoogte: 30/7.88. .. 1.256 Meter. »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30/1.89. .1.27

» nbsp;nbsp;nbsp;30/7.89.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .1.27

» nbsp;nbsp;nbsp;30/1.90.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .1.27

sr°. 12

Ras; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; 2| jaar

Datum van aankomst: 30;7.88

Hoogte; 30/7.88. ., 1.25 Meter onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30/1.89.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .1.26

» nbsp;nbsp;nbsp;30/7.89.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .1.262

» nbsp;nbsp;nbsp;30/1.90nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.1.262

» nbsp;nbsp;nbsp;30/7.90.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .1.262

“ nbsp;nbsp;nbsp;30/1.91.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. . 1.263nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

Ouderdom bij aankomst; 5 jaar. Datum van aankomst: 30/7.88.nbsp;Hoogte;.30/7.88. .1.256 Meter.nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30/1.89. . . 1.256nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;.30/7.89. . .1.256

» nbsp;nbsp;nbsp;30/1.90 .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .1.256

si°. 15.

Ras; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; 3 jaar. Datum van aankomst; 30/7.88.nbsp;Hoogte; 50/7.88... 1.27 Meter.nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30/1,89.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .1.28

» nbsp;nbsp;nbsp;30/7.89.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .1.282

» nbsp;nbsp;nbsp;30/1.90.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .1.282

jso. le.

Ras; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst ¦, 5 jaar. Datum van aankomst; 30/7.80.nbsp;Hoogte;50/7.88. . 1.256 Meter.nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30/1.89.. 1 256

» nbsp;nbsp;nbsp;30/7.89.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.1.256

» nbsp;nbsp;nbsp;30/1.90 ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .1.256


-ocr page 331-

299

Hoogte: 50/7.90..... 1.28 nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

30/1.91.....1.28

sto. 31.

Ras; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 2| jaar. Datum van aankomst: 30/7.88.

Hoogte; 50/7.88.....i.236Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;30/1.89.....1.269 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;30/7.89..... 1.275 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;50/1.90.....1.275 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;50/7.90.....1.275

Xo. 23.

:Has; Sandelhout.

^Ouderdom bij aankomst: 2i jaar.

;Datum van aankomst; 50j7.88.

Hoogte: 30/7.88.....1.28 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;30/1.89.....1.524 nbsp;nbsp;nbsp;B

» nbsp;nbsp;nbsp;30/7.89.....1.324 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;30/1.90.....1.323 nbsp;nbsp;nbsp;»

50/7.90.....1.523 »

I nbsp;nbsp;nbsp;Wb. 33.

|Ras; Sandelhout.

IOuderdom bij aankomst; 2| jaar; !Datum van aankomst: 30/7.88.nbsp;’Hoogte: 50 7.88. . . 1.236 Meter.

i » nbsp;nbsp;nbsp;30/1.89.....1.269 nbsp;nbsp;nbsp;B

' nbsp;nbsp;nbsp;30;7.89.....1.269 nbsp;nbsp;nbsp;»

1.29 .1.29nbsp;1.291nbsp;1 301nbsp;1.305

1.269

Xo 17.

Ra.s: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 3 jaar Datumnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van aankomst: 30/7.88.

Hoogte: 30/7.88.. . . 1.2o6 Meter. »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30/1.89..

» nbsp;nbsp;nbsp;30/7.89..

• nbsp;nbsp;nbsp;30/1.90..

» nbsp;nbsp;nbsp;50/7.90..

. nbsp;nbsp;nbsp;30/1.91..

sr“. 18.

Has; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 3 jaar. Datum van aankomst; 50/7.88.nbsp;Hoogte: 30/7.88...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.1.26 Meter.

. nbsp;nbsp;nbsp;30/1.89..... 1.271 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;30/7.89..... 1.271 nbsp;nbsp;nbsp;»

. nbsp;nbsp;nbsp;30/1.90..... 1.27t B

19

Has; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; 2^ jaar. Datum van aankomst; 50/7.88.

Hoogte; 30/7.88..... 1.27 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;.30/1.89..... 1.284 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;30/7.89.....1.284

» nbsp;nbsp;nbsp;50/1.90..... 1.283 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;30/7.90.....1.283 nbsp;nbsp;nbsp;»

Wo. 20.

Has; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; 2| jaar. Datum van aankomst; 30/7.88.

Hoogte: 50/7.88.....1.236 Meter.

B 50/1.89..... 1.239 nbsp;nbsp;nbsp;»

. nbsp;nbsp;nbsp;30/7 89.....1.239 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;30/1.90.....1.261 nbsp;nbsp;nbsp;»

50/1.90.

» nbsp;nbsp;nbsp;50/7.90..... 1.269 nbsp;nbsp;nbsp;»

24.

Has; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 2| jaar. Datum van aankomst: 30/7.88.nbsp;Hoogte: 30/7.88.... 1.236 Meter.



-ocr page 332-

500

Hoogte: 30/1.89. . . 1.274Meter. »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;50/7.89.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;... 1.274nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;50/1.90____ 1.274 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;50/7.90____ 1.274 nbsp;nbsp;nbsp;»

25.

Kas: Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst: 5 jaar. Datum van aankomst: 30;7.88

Hoogte 50/7.88..... 1.256 Meter.

Verkocht.

W». 26.

Ras; Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst.-2^ jaar Datum van aankomst; 30/7.88.nbsp;Hoogte:30/7.88.. . . 1.256 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;50/1.89.....1.262 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;50/7 89......1.262 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;30/1.90......1.263 nbsp;nbsp;nbsp;-

» nbsp;nbsp;nbsp;30/7.90......1.263 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;.50/1.91......1-27

Si“. 27.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst: 3jaar. Datum van aankomst: 50/7.88.

Hoogte: 50/7.88......1.256 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;30/1.89......1.265 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;.50 7 89......1.265 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;30/1.90......1.265 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;50/7.90......1.265 nbsp;nbsp;nbsp;»

28.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst: 2^ jaar. Dalum van aankomst; 50/7.88.

Hoogte: 30/7.88......1.25 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;30/1.89......1.26 nbsp;nbsp;nbsp;B

Hoogte; 50/7.80......1.26 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;50/1.90......1.26

» nbsp;nbsp;nbsp;50/7.90......1.26

» nbsp;nbsp;nbsp;.50/191......1.26

Xo. 2».

Ras: Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst: 2| jaar. Datum van aankomst: 30/7.88.

Hoogle;30/7.88.......1.26 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;30/1.89......1.278 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;30/7.89......1.278 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;.50/1.90......1.28

» nbsp;nbsp;nbsp;30/7.90......1.282 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;.50/1.91......1.288 nbsp;nbsp;nbsp;»

Die. 30.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst: 2^ jaar. Datum van aankomst: 30/7.88.

Hoogle:30/7.88......1.265 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;30/1.89..... 1.272 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;30/7.89......1.274 nbsp;nbsp;nbsp;»

50/1.90......1.276 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;30/7.90. ... 1.276nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

Kb. 31.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; 2i jaar. Datum van aankomst: 30/7.88.

Hoogte: 50/7 88......1.256 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;30/1.89......1.26

» nbsp;nbsp;nbsp;50/7.89......1.26

» nbsp;nbsp;nbsp;30/1.90......1.262 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;30/1.90......1.268 nbsp;nbsp;nbsp;»

32.

Ras: Makassaar.

Ouderdom hij aankomst: 3jaar_


-ocr page 333-

301

1.265 nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

1.266 nbsp;nbsp;nbsp;.

1.266 » 1.266 »nbsp;1.267nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

Ras: Makassaar.

Ouderdom bij aankomst: 5 jaar

» nbsp;nbsp;nbsp;25,'6.89.....

.1.262

»

Datum van aankomst: 25/12.88.

» nbsp;nbsp;nbsp;25/12.89...

.1.262

n

Hoogte: 25/12.88.. .

1.252 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;25/6.90...

1.262

»

» nbsp;nbsp;nbsp;25/6.89____

1.252

»

» nbsp;nbsp;nbsp;25/12.90,.

. 1.262

»

» nbsp;nbsp;nbsp;25/12.89.,

1.252

»

Wo. 34.

» nbsp;nbsp;nbsp;25/6.90. . .

1.26

»

RaS: Makassaar.

» nbsp;nbsp;nbsp;25il2.90...

1.26

»

Ouderdom bij aankomst;

5 jaar.

W°. 38.

Datum van aankomst; 25/12.88.

Ras; Makassaar.

Hoogte 25/12.88. .

.1.256 Meter.

Ouderdom bij aankomst; 3

jaar.

» nbsp;nbsp;nbsp;25/6.89. . .

, 1.259

n

Datum van aankomst: 25/12.88.

» nbsp;nbsp;nbsp;23/12.89..

. 1.259

»

Hoogte: 25/12.88, . .

1.263 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;25/6.90. . .

. 1.269

»

» nbsp;nbsp;nbsp;25/6,89....

1.264

))

» nbsp;nbsp;nbsp;25/12.90 .

.1.27

9

» nbsp;nbsp;nbsp;25 12 89...

1.264

»

Wo. 35,

» nbsp;nbsp;nbsp;23/6.90....

1.272

»

Ras; Makassaar.

» nbsp;nbsp;nbsp;25/12.90...

1.274

»

Ouderdom bij aankomst;

5 jaar.

» nbsp;nbsp;nbsp;31 7.91. . . .

1.276

»

Datum van aankomst: 25/12.88.

Wquot;. 39

Hoogte: 25/12.88..

1.26

Meter.

Ras: Makassaar.

.1.256 .1.256nbsp;. 1.258nbsp;. 1.238nbsp;.1.258

Datum van aankomst: 25/12.88. Hoogte: 25/12.88 .. . 1.256 Meter.

Afgemaakt.

IVo. 33.

Ras: Makassaar.

Ouderdom bij aankomst: 3jaar. Datum van aankomst: 25/12.88.nbsp;Hoogte: 25,'12.88. . . 1.256 Meter.

* nbsp;nbsp;nbsp;25/6.89 ...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.262nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;23,12 89..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.262

» nbsp;nbsp;nbsp;25/6-90. ...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.266nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;23/12.90...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.268nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;25/6.91....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.27

ai°. 36.

Ras; Makassaar.

Ouderdom bij aankomst: 5 jaar. Datum van aankomst: 25/12.88.

Hoogte: 23/12.88.

» nbsp;nbsp;nbsp;25:6.89 .

» nbsp;nbsp;nbsp;25/12.89.

» nbsp;nbsp;nbsp;25/6.90..

» nbsp;nbsp;nbsp;25/12.90.

Wo. 37.

Ouderdom bij aankomst: 5 jaar. Datum van aankomst: 25/12.88.nbsp;Hoogte:25/12.88. . . 1.256Meter.nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;25/6.89..

» nbsp;nbsp;nbsp;25'12.89.

» nbsp;nbsp;nbsp;25/6.90..

» nbsp;nbsp;nbsp;25/12.90.

» nbsp;nbsp;nbsp;23/6.90. .


-ocr page 334-

302

Hoogte

: 30,7.89.

. . . 1.243

Meter

n

30/1.90.

. .1.243

Jgt;

rgt;

30/7.90.

,1.256

»

f)

30/1.91.

. .1.258

»

))

31/7 91 .

. . 1.262

n

H°.

46

. .1.257 Meter .,1.257nbsp;.1.26nbsp;..1.26

44.

W. 40.

Ras: Makassaar.

Ouderdom bij aankomst: 3 jaar. Datum van aankomst: 2o/12.88.nbsp;Hoogte: 2'ö'12.88. , , 1.2115 Meter.

. nbsp;nbsp;nbsp;25/6.89____1.21Ö nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;25'12.89 . . .1.215nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

Verkocht.

41.

Ras: Makassaar.

Ouderdom hij aankomst: 3 jaar. Datum van aankomst: 25/12.88nbsp;Hoogte :25.'12.88. . . 1.258 Meter.'

» nbsp;nbsp;nbsp;2,3/6.89____1.2o

» nbsp;nbsp;nbsp;25/12.89. . .1.25

» nbsp;nbsp;nbsp;25./6.90____1.25

» nbsp;nbsp;nbsp;25/12.90. . .1.25

IV'’. 43.

Ras: Makassaar.

Ouderdom bij aankomst: 5jaar. Datum van aankomst: 15(1.89.nbsp;Hoogte: 15/1.89... .1.268 Meter.nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15/7.89 ...1.274

» nbsp;nbsp;nbsp;15/1.90. . . .1.274

» nbsp;nbsp;nbsp;15/7.90. .. .1.28

» nbsp;nbsp;nbsp;15/1.91____1.282

Ho. 43.

Ras: Makassaar.

Ouderdom bij aankomst.- 3 jaai'. Datum van aankomst: 30/7.89.

Hoogte: 30/7.89 . ¦gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,30/1.90..

.. nbsp;nbsp;nbsp;50/7.90..

» nbsp;nbsp;nbsp;50/1.91..

Ho.

Ras: Makassaar.

Ouderdom bij aankomst; 3 jaar. Datum van aankomst; 50/7.89.nbsp;Hoogte: 30/7.89.. . . 1.243 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;30/1.90____1.243

” nbsp;nbsp;nbsp;30/7.90.... 1 .'256nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;,30/1.91... 1.256

jVo. 45.

Ras: Makassaar.

Ouderdom bij aankomst: 5jaar. Datum van aankomst; 30/7 89.

Ras; Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst: 3 jaar. Datum van aankomst: 19/10.89.nbsp;Hoogte: 19/10.89. . .1.256 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;19/4,90.....1.256 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;19/10.90.... 1.258nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;19/4.91-. . . .1.258nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

H-. 4?'.

Ras; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; 5 jaar. Datum van aankomst: 19/10.89.nbsp;Hoogte: 19/10.89.. . . 1.25 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;19/4.90.....1.251 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;19/10.90.... 1.255nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;19/4.91......1.253 nbsp;nbsp;nbsp;”

H“. 48.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; 5 jaar. Datum van aankomst: 19/10.89.nbsp;Hoogte: 19(10.89 ... 1.25 Meter.


-ocr page 335-

505

Hoogle-, 19/4.90... . \.To% Meter. »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;19/10.90.... 1.256nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«

» nbsp;nbsp;nbsp;19/4.91..... 1.256 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;2/11.91.....1.26

49.

Kas; Sandelhout.

Ouderdom 1)1] aankomst: öjaar.

Datum van aankomst; 19/10.89.

Hoogte; 19/10.89 . . 1.257 Meter,

» nbsp;nbsp;nbsp;19/4.90____1.257

» nbsp;nbsp;nbsp;I9l 10.90.. .1.258

» nbsp;nbsp;nbsp;19/4.91... .1.258

50.

Kas: Sandelhout. nbsp;nbsp;nbsp;i

Ouderdom hij aankomst: 2| jaar.

Datum van aankomst: 19/10.89.

Hoogle: 19/10.89 . . 1.262 Meter.

19/4.90. .. .1,264 »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;19/10,90. . .1.266

» nbsp;nbsp;nbsp;19/4.91____1.268

» nbsp;nbsp;nbsp;2 11.91____1.268

w. 51.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst: 2| jaar. Datum van aankomst: 19/10.89.nbsp;Hoogte: 19/10.89 . .1.256 Meter.nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;19/4.90. .. .1.256 »

» nbsp;nbsp;nbsp;19/10.90____1.26 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;19/4.91... .1.264 »

52.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst: 2^ jaar. öatum van aankomst: 19/10.89.nbsp;Hoogte: 19/10.89 . . .1.25 Meter.

“ nbsp;nbsp;nbsp;19/4.90.____1.25 nbsp;nbsp;nbsp;»

gt;gt; nbsp;nbsp;nbsp;1900.90____1.255 nbsp;nbsp;nbsp;»

Hoogle: 19/4.91.. . . 1.256 Meter. 2/11.91____1.262

5».

Ras: Sandelhout.

'Ouderdom hij aankomst: 2| jaar. Datum van aankomst’ 19/10.89,nbsp;Hoogte: 19/10.89.. .1.257 Meier.

» nbsp;nbsp;nbsp;19/4.90____1.259 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;19/10.90. . .1.26

quot; nbsp;nbsp;nbsp;10/4.91____1.262 nbsp;nbsp;nbsp;»

54.

Ras: Sandelhout. jOuderdom hij aankomst’. 2i jaar.nbsp;Dalum van aankomst: 19/10.89.nbsp;Hoogte: 19/10.89.. .1.253 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;19,'4.90____1.255 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;19/10.90.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.1.254nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;.

» nbsp;nbsp;nbsp;19/4.91....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.256nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

55.

Kas: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 2| jaar. Datum vaii aankomst: 19/10.89.nbsp;Hoogle: 19)10.89., .1.328 Meter.

. nbsp;nbsp;nbsp;19,4.90.. , .1.528.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;19/10.90. . . 1.351nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;19/4.91.... 1.555nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;2/11.91.....1.54 nbsp;nbsp;nbsp;»

56.

Kas; Sandelhout. lOuderdom hij aankomst ' 4 jaar.nbsp;Datum van aankomst: I5^i,9().nbsp;Hoogte: 13/1.90 . . . 1.256 Meter.

13 7.90____1.256 nbsp;nbsp;nbsp;»

15/1.91____1.259 nbsp;nbsp;nbsp;»

13j7.9l____1.262 nbsp;nbsp;nbsp;»


-ocr page 336-

¦i04

¦»f°, 57.

Ras' Makassaai’.

Ouderdom bij aankomst; 3 jaar. Datum van aankomst: to 1.90.nbsp;Hoogte; 15/1.90 . . . 1.263 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;15/7.90____1.269 nbsp;nbsp;nbsp;»

. nbsp;nbsp;nbsp;15/1.91____1.27

» nbsp;nbsp;nbsp;13/7.91____1.273 nbsp;nbsp;nbsp;»

1^°. 58.

Ras: Makassaar.

Ouderdom bij aankomst - 2^ jaar. Datum van aankomst; 15/1.90nbsp;Hoogte - 13/1.90. . .1.243 Meter.nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.5/7.90.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.246nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;15/1.91.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.1.248nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;15/7.91.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.1.236nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

5».

Ras; Makassaar.

Ouderdom bij aankomst 2| jaar. Datum van aankomst; 13/1.90.nbsp;Hoogte' 15/1.90. . . 1.26 Meter.nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;13/7.90.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.1.261nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;15,1.91.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.1.262nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;15/7.91.... 1.263nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

CO

Ras: Makassaar.

Ouderdom bij aankomst; 2| jaar. Datum van aankomst: 13/1.90nbsp;Hoogte: 1511.95. . .1.262 Meter.nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15/7.90.. .1.262nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;13/1.91.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.1.262nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;15/7.91....1.262nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

IV’. 61.

Ras; Makassaar.

Ouderdom bij aankomst ; 2^ jaar.

Datum van aankomst- 13/1.90. iHoogte: 13/1.90 . . .1.243 Meter.nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15/7.90 . . .1.248

» nbsp;nbsp;nbsp;15/1.90 . . . 1.25

” nbsp;nbsp;nbsp;13/7.91. . .1.236nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

ST’. 63.

Ras: Makassaar.

Ouderdom bij aankomst: 2g jaar. Datum van aankomst; l5/t.90.nbsp;Hoogte; 15/1.90. . .1.236 Meter.nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15/7.90. . .1.236

» nbsp;nbsp;nbsp;13/1.91. . .1.236

» nbsp;nbsp;nbsp;13/7.91... 1.238

V’. 63

Ras: Makassaar.

Ouderdom bij aankomst; 2^ jaar. Datum van aankomst: 15/1.90.nbsp;Hoogte; 13/1.90. . 1.233 Meter.nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;13/7.90. , .1.236

» nbsp;nbsp;nbsp;15/1.91.. .1.236

» nbsp;nbsp;nbsp;1.5/7.91... 1.236

IV’. 64.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; 2^ jaar. Datum van aankomst: 23/5.90.nbsp;Hoogte: 23/3,90. . .1.243 Meter.nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;23/9.90. . .1.265

» nbsp;nbsp;nbsp;23/5.91. . .1.263

» nbsp;nbsp;nbsp;23/9.91 .. .1.263

23/3.92. . .1.265 Si’. 65

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; 3 jaar. Datum van aankomst: 25/3.9Ü-[Hoogte; 23;3.90.. . . 1.236 iMeter.


-ocr page 337-

Hoogte: 7/12.91 . . .1.272 Meter. »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21/3.92... .1.28

Wquot;. 70.

Ras’ Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst' 5 jaar. Datum van aankomst; 7/6.90.nbsp;Hoogte: 7/6.90 .... 1.256 Meter.nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7/12.90. .. .1.265

* nbsp;nbsp;nbsp;7,6.91.....1.265

» nbsp;nbsp;nbsp;2/11.91____1.265

IV». 71

Ras; Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst; 3 jaar. Datum van aankomst; 7,6.90.

Hoogte: 7/6.90____1.256 Meter.

7/12.90____1.27

7/6.91.....1.274

7/12 91____1.274

21/3.22. .. .1.28 M». 72.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 5 jaar. Datnm voor aankomst: 7/6.90.nbsp;Hoogte: 7/6.90. . . . 1.256 Meter.

7/12.90____1.268

7/6.91.....1.27

7/12,91____1.27

7‘i.

las: Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst: 3 jaar. )atum van aankomst; 7/6.90.

Hoogte: 7/6.90____ 1.256 nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

7/12.90. .. .1.266 nbsp;nbsp;nbsp;»

7/6.91.....1.266 nbsp;nbsp;nbsp;»

305

Hoogle: 25/9.90 . . . 1.264 Meter -gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;25/3.91____1.264 nbsp;nbsp;nbsp;»

«6

Kas: Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst^ 2| jaar. Datum van aankomst. 10/5.90.nbsp;Hoogte: 10/5.90.. .. 1.256 Meternbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10/11.90.

» nbsp;nbsp;nbsp;10/5.90..

« nbsp;nbsp;nbsp;10111.91.

» nbsp;nbsp;nbsp;10/5.92..

IV». G’J’.

Kas: Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst. 3jaar. Datum van aankomst- 10/5.90.nbsp;Hoogte; 10/5.90 .... 1.256 Meternbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10/11.90. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.1.268nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;10/5.91____ 1.269 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;10/11.91..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.1.269nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

68.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst. 3 jaar. Datum van aankomst: 7,6.20.

Hoogte: 7/6.90____1.288 nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

¦gt; nbsp;nbsp;nbsp;7/12.90 .. .1.288nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;7/6.91.....1.31

« nbsp;nbsp;nbsp;7/12.91. . . . 1.325

69.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 21 jaar. Hatum van aankomst.- 7/6.90.nbsp;Hoogte: 7/6.90 . . . .1.256 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;7/12 90.... 1.266

» nbsp;nbsp;nbsp;7/6.91.....1.269 nbsp;nbsp;nbsp;.

-ocr page 338-

306

Hoogte: 7/12.91. . , 1.'268 Meter. »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21/5.92. ... 1.268

Kquot;. 74.

lias; Sandelhout, üuderdoni hij aankomst: 5 jaar.nbsp;Datum van aankomst: 14/6.90.nbsp;Hoogle; 14/6.90.. .1.236 Meter.nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14/12.90.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .1.272

» nbsp;nbsp;nbsp;14/6.91.....1.276

» nbsp;nbsp;nbsp;2/11.91____1.25

75

Kas: Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst: o jaar. Datum van aankomst: 14/6.90.nbsp;Hoogle; 14/6.90 .. . 1.236 Meter.nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14/12.90.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .1.238

» nbsp;nbsp;nbsp;14/6.91____1.238

» nbsp;nbsp;nbsp;14/6.91____1,26

X”. 7G

Kas; Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst; 2| jaar. Datum van aankomst; 14/6.90.nbsp;Hoogte: 14(6.90. . .1.246 Meier.nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14/12.90. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.1.252

» nbsp;nbsp;nbsp;14/6.91......1.263

» nbsp;nbsp;nbsp;14/12.91..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.1.263

W. 77.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; 2| jaar. Datum van aankomst: 14/6.90.nbsp;Hoogle: 14/6.90. . .1.23 Meter.nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14/12.90. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.1.252

» nbsp;nbsp;nbsp;14/6.91____1.236

» nbsp;nbsp;nbsp;14/6.91. ..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.1.236nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

78.

Kas: Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst: 2i jaar. Datum van aankomst; 14/6.90.nbsp;Hoogte: 14/6.90. . .1.236 Meier.nbsp;¦gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14/12.90..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.256

» nbsp;nbsp;nbsp;14/6.91____1.236

» nbsp;nbsp;nbsp;14/12.91..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.238

T^o. yo.

Kas: Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst; 3 jaar. Datum van aankomst: 4/7.90.

Hoogte: 4,7.90.....1.26 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;8/1.91.....1.261 »

» nbsp;nbsp;nbsp;4/7.91.....1.283 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;4/1.92.....1.29

» nbsp;nbsp;nbsp;21/5.92.....1.29

!V“. 80.

Ras; Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst :2| jaar. Datum van aankomst: 4/7.90.

Hoogte: 4/7.90____1.256 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;8/1.91.....1.258

» nbsp;nbsp;nbsp;4/7.91.....1.262

» nbsp;nbsp;nbsp;4/1.92.....1.27

St“. 81.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst: 5 jaar. Datum van aankomst: 4/7.90.

Hoogte: 4/7.90____1.236 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;8/1.91.....1.257

» nbsp;nbsp;nbsp;4/7.91.....1.26

4/1.92..... 1.269 nbsp;nbsp;nbsp;”

» nbsp;nbsp;nbsp;4/8.92.....1.27


-ocr page 339-

a07

:v“. 82.

Kas; Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst; 5 jaar. Datum van aankomst: 4,7.90.nbsp;Hoogte: 4/7.90 .... 1.245nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;8/1.91.....1.248

. nbsp;nbsp;nbsp;4/7.91.....1.256

» nbsp;nbsp;nbsp;2111.91____1.256

8».

Kas: Sandelhoul.

Ouderdom hij aankomst: 5jaar. Datum van aankomst: 4/7.90.

Hoogte: 4/7.90......1.245 nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;8/1.91.......1.248

» nbsp;nbsp;nbsp;4/7.91.......1.248

.. nbsp;nbsp;nbsp;4/1.92.......1.256

]¥°. 84.

Kas: Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst: 2| jaar. Datum van aankomst: 4/7.90.

Hoogte: 4/7.90......1.245 nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;8/1.91.......1.247

» nbsp;nbsp;nbsp;4/7.91.......1.256

- nbsp;nbsp;nbsp;4 1.92.......1.256

T%|o. 85.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst: 5 jaar. Datum van aankomst: 4/7.90.nbsp;Hoogte: 4/7.90 .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.1.245 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;8/1.91.....1.248

» nbsp;nbsp;nbsp;4,7.91.....1.256

» nbsp;nbsp;nbsp;2'11.92..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.1.256

86.

Kas: Sandelhout.

jOuderdom hij aankomst: jaar. Datum van aankomst: 15/7.90.

Hoogte: 15/7.90......1.25 nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;15/1.91..... 1.252 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;15/7.91......1.256 nbsp;nbsp;nbsp;»

. nbsp;nbsp;nbsp;15/1.92......1.258 nbsp;nbsp;nbsp;»

TV°. 87.

Ras; Sandelhoul.

Ouderdom hij aankomst; 21 jaar. Datum van aankomst: 15/7.90.nbsp;Hoogte: 15/7.90 . . . 1.277 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;15/1.91____1.278

» nbsp;nbsp;nbsp;15/7.91.. . .1.28

» nbsp;nbsp;nbsp;15/1.92.. . .1.282

88.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 2^ jaar. Datum van aankomst; 15/7.90.nbsp;Hoogte: 15/7.90 . . .1.276 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;15/1.91____1.278

» nbsp;nbsp;nbsp;15/7.91____1-278

» nbsp;nbsp;nbsp;15/1.92____1.278

Bi'’. 89.

Ras: Makassaar.

Ouderdom bij aankomst: 3 jaar. Datum van aankomst: 9/8.90.

Hoogte: 9/8.90____1.243 nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;9/2,91____1.248

» nbsp;nbsp;nbsp;9/8.91.... 1.248

]V“. 90.

Ras: Makassaar.

Ouderdom bij aankomst: 3 jaar. Datum van aankomst: 9/8.90.nbsp;Hoogte: 9/8.90----1.245 nbsp;nbsp;nbsp;Meter.


20

-ocr page 340-

508


Hooj^te: 9/8.91 .... 1.246 .Vleier. »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9/8.91.....1.246 nbsp;nbsp;nbsp;»

W°. 91.

Kas: illakassaar.

Ouderdom bij aankomst : 5 jaar. Datum van aankomst. 9/8.90.

Hoogte: 9/8.90......1.265 nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;9/2.91.......1.265

» nbsp;nbsp;nbsp;918.91.......1.275

Tkrquot;. 92.

Kas: Makassaar.

Ouderdom bij aankomst: 5 jaar. Datum van aankomst ¦ 9/8.90.

Meter.

9(2.91.......1.262

9/8.91.......1..262


Hoogte: 9/8 90......1.26


Kas:


X'\ 93.

Sandelhout.


Ouderdom bij aankomst: 2|jaar.


Datum van aankomsi: 13 9.90. Hoogte: 15/9.90 . ...1.245 Meter.

13/3.91......1.274 nbsp;nbsp;nbsp;»

13/9.91......1.274

13/3.92......1.274

STquot;. 9«,

Kas: Sandellioul.

Ouderdom bij aankomst: 3 jaar. Datum van aankomst: 13/9.90.

Meter.

13/5.91......1.5 nbsp;nbsp;nbsp;»

15/9.91......1.3

15/5.92......1.31

97.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 3 jaar. Datum van aankomst: 13/9.90.

. .1.255 Meter.


Hoogte: 13/9.90. ...1.29


Hoogte: 13/9.90


Datum van aankomst: 15/9.90. Hoogte 15/9.90. . . .1.245 Meter,nbsp;o 15/5.91.... 1.256nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;'

» nbsp;nbsp;nbsp;13/9.91____1.256


13/5.91. 13/9.91.nbsp;13/3.92

IV».


. .1.275 . .1.275nbsp;. . 1.275

98


94.

Kas: Sandelhout.


Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 5 jaar. Datum van aankomst: 13/9.90.


Ouderdom bij aankomst : 3 jaar. Datum van aankomst: 13/9.90.


Hoogte: 15/9.90.....1.278 Meter.


Hoogte: 15/9.90 . . . 1.278 Meter.


Kas:


13/5.91. . . .1.283

13/9.91____1.283

1.3/5.92____1.283

95.

Sandelhout.


Ouderdom bij aankomst: 3 jaar,


” nbsp;nbsp;nbsp;13/5.91____1.278

» nbsp;nbsp;nbsp;13/9.91.....1.29

» nbsp;nbsp;nbsp;13/3.92.....1.29

99

Ras: Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst; 2| jaar. Datum van aankomst ' 13/9 90.nbsp;Hoogte: 13/9.90.....1.296 Meter.


-ocr page 341-

0Ü9

Hoogte; 15 9.90.

Ras:

Hoogte; 15/Ö.91.... 1.296 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;13/9.91.....1.296 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;15/3.92..... 1.296 nbsp;nbsp;nbsp;»

IV°. 100 Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; 5 jaar. Datum van aankomst: 15/9-90.

Hoogte: 15/9.90.....1.263 Meter.

... nbsp;nbsp;nbsp;13/5.91.....1.272 nbsp;nbsp;nbsp;»

« nbsp;nbsp;nbsp;1.3/9.91.....1.272 nbsp;nbsp;nbsp;»

. nbsp;nbsp;nbsp;15/5-92.....1.272 nbsp;nbsp;nbsp;..

]S°. lOl Ras; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst 5 : jaar. Datum van aankomst: 15/9.90nbsp;Hoogte: 15(9.90 ....1.265 Meter

» nbsp;nbsp;nbsp;13/5.91.....1.27

.. nbsp;nbsp;nbsp;15/9.91.....1.27

» nbsp;nbsp;nbsp;15/3.92.....1.275 nbsp;nbsp;nbsp;»

102

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 5 jaar. Datum van aankomst; 13/9.90.

Hoogte: 15'9.90.....1.268 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;15/3.91.....1.275 nbsp;nbsp;nbsp;»

.. nbsp;nbsp;nbsp;15/9.91.....1.275 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;15/5.92.....1.28 nbsp;nbsp;nbsp;»

M'’. 10».

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 2è jaar. Datum van aankomst: 15/9.90

Hoogte: 15/9.90 .....1.249 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;13,15.91.....1.256 nbsp;nbsp;nbsp;»

. nbsp;nbsp;nbsp;15|9.91_____1.256 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;13/3.92.....1.256 nbsp;nbsp;nbsp;»

104.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 3 jaar. Datum van aankomst: 13/9.90.nbsp;Hoogte-'13/9.90, ...1.52 Meter.nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1315.91.... 1.32nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;13/9.91.... 1.325nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;igt;

» nbsp;nbsp;nbsp;15,5.92.... 1.525nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

105.

Ras; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 2^ jaar. Datum van aankomst: 13/9.90.

. . 1.53 Meter.

15/5.91......1.53 nbsp;nbsp;nbsp;»

15/9.91 .....1.33 nbsp;nbsp;nbsp;»

15/3.92.....1.54 nbsp;nbsp;nbsp;»

106.

Sandelhout.

Oudei dom hij aankomst: 2^ jaar. Datum van aankomst: 13/9.90.

Hoogte: 1519.90.....1.256 Meter,

13/3.91.....1.26 nbsp;nbsp;nbsp;»

15/9.91.....1.26

13/5.92.....1.265 nbsp;nbsp;nbsp;»

ir°. 107.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankom,st: 2| jaar. Datum van aonkomst: 15/9.90.nbsp;Hoogte: 13/9.90.. . . 1.251 Meter.

15/3.91.....1.265 nbsp;nbsp;nbsp;.

15/9.91.....1.265 »

13/5'92.....1.265 nbsp;nbsp;nbsp;»

sr°. 108.

Ras; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 3 jaar.


-ocr page 342-

Hoogte; 1/10.91 . . . 1.259 Meter. 1/4.92____ 1.259 nbsp;nbsp;nbsp;»

W . 113.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; 5 jaar. Datum van aankomst; 1/10.90.nbsp;rloogte; 1/10,90.... 1.136 Meter.

1/4.91......1.256

lil0.91....1.262 i

1/4.92......1.262

iV°. 114.

Ras; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 3 jaar. Datum van aankomst; 1/10.90.nbsp;Hoogte; 1/10.90 —1.256 Meter.

1/4.91...... 1.258

1/10.91.....1.262

1/4.92.......1.262

ar°. 115.

; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 3jaar. Datum van aankomst; 5/10/90.nbsp;Hoogte; 5/10.90...... 1.25 Meter.

5/4.91........1.254 nbsp;nbsp;nbsp;»

5/1091......1.236 nbsp;nbsp;nbsp;»

5/4.92........1.256 nbsp;nbsp;nbsp;»

W . IIC.

Ras; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 5 jaar. Datum van aankomst; 3/10.90.nbsp;Hoogte: 3/10.90. ...t.25 Meter.

510

Datum van aankomst; 15 9.90 j Hoogte; 15/9.90. . .1.265 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;13/3.91. . . 1.27nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;15/9.91.. .1.27

» nbsp;nbsp;nbsp;1.3/5.92. .. 1.275

109.

Ras: Sandelliont.

Ouderdom bij aankomst; 5 jaar. Datum van aankom.st; 13/9.90.nbsp;Hoogte: 13/9.90. . .1.246 Meter,

» nbsp;nbsp;nbsp;13/5.91 . . . ] .246nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;15/9.91... 1.26

. nbsp;nbsp;nbsp;15/9.92. .. 1.265

110.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; 3 jaar. Datum van aankomst; 1/10.90nbsp;Hoogte: 1/10.90 . . .1.242 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;1/4.91____1.246

» nbsp;nbsp;nbsp;1/10.91 ... 1.232

» nbsp;nbsp;nbsp;1/4.92 .... 1.252

W. 111

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankonnst: 3 jaar Datum van aankomst: 1/10.90

Hoogte; 1/10.90......t.24 nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;1(4.91.......1.245

1/10.91, ... 1.256

» nbsp;nbsp;nbsp;1/4.92.......1.256

T«°. 112.

Ras; Sandelboul.

Ouderdom itij aankomst: 5 jaar Datum van aankomst; 1/10.90nbsp;Hoogte; t|10.90 ... 1.253 Meter,nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1/4.91 .... 1.234

5/4.91.

.1.254

» nbsp;nbsp;nbsp;o,10.91....1.256

» nbsp;nbsp;nbsp;5/4.92 1.256

117.

Ras; Sandelhout.

-ocr page 343-

511

Ouderdom bij atiiikomsl: 2| jaai'. Datum van aankomst: o/l0.90.nbsp;Hoogte: o/10.90. ...1.2o7 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;5/4.91......1.2o8 nbsp;nbsp;nbsp;¦gt;

» nbsp;nbsp;nbsp;5/10.91.... 1.26

» nbsp;nbsp;nbsp;5/4.92......1.265

118.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst: 2| Jaj Datum van aankomst^ 5/10.90.

Hoogte: 5/10.90......1.257 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;5/.491........1.257 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;5/10.91......1.262

» nbsp;nbsp;nbsp;5/4,92........1.265

Ufo. 119

Ras: Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst: 3 jaar. Datum van aankomst: 5/10.90.nbsp;Hoogte: 5/10.90...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;..1.246nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;5/4.91........1.248

» nbsp;nbsp;nbsp;5/10.91......1.252 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;21/5.92......1.256

130.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst; 3 jaar. Datum van aankomst: 5/10.90.

Hoogte: 5/10.90......1.255 nbsp;nbsp;nbsp;Meter

» nbsp;nbsp;nbsp;5/4.91........1.256

» nbsp;nbsp;nbsp;5/10.91......1.258

» nbsp;nbsp;nbsp;5/4.92........1.258

-Xo. 131.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; 2| jaar.

Datum van aankomst : 5/10.90. Hoogte: 5/10.90......1.247 Meter.

Hoogte: 5/4.91........1 249 nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

5/10.91......1.255

» nbsp;nbsp;nbsp;5/4.92........1.256

]V°. 133.

Ras; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 2| jaar. Datum van aankomst: 5/10.90.

Hoogte; 5/10.90.....1.256 nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;5/4.91........1.258

» nbsp;nbsp;nbsp;5/10.91......1.262

» nbsp;nbsp;nbsp;5/4.92.......1.265

133

Ras Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 5 jaar. Datum van aankomst; 5/10.90.

Hoogte: 5/10.90......1.31 nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;5/4.91.......1 312 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;5/10.91 ....1.316nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

.. nbsp;nbsp;nbsp;5/4.92.......1.316 nbsp;nbsp;nbsp;»

134.

Ras; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst.. 2i jaar. Datum van aankomst; 8/11.90.

Hoogte; 8/11.90......1254 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;8/5.91nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 1.256nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;8/11.91 ......1.258 »

• nbsp;nbsp;nbsp;8/5.92......1.26 nbsp;nbsp;nbsp;»

125.

Ras; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; 2| jaar. Datum van aankomst; 8/11.90.

Hoogte; 8/11 90......1.256 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;8/5.91 ..... 1.256 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;8/11.91 ....1.26

» nbsp;nbsp;nbsp;8/5,92 ......1.262 nbsp;nbsp;nbsp;»


-ocr page 344-

512

126

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: jaar. Datum van aankomst: 8111.90.nbsp;Hoogte; 8/11.90. . .1.256 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;8/3.91......1.236

» nbsp;nbsp;nbsp;8/11,91....1.26

» nbsp;nbsp;nbsp;8/5.92......1.262

X[°. 127.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; 2^ jaar. Datum van aankomst: 8/11.90.nbsp;Hoogte: 8/11.90.... 1.257nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Meter,

-gt; nbsp;nbsp;nbsp;8/5.91.......1.258 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;8/11.91.....1.275 nbsp;nbsp;nbsp;»

' . nbsp;nbsp;nbsp;8/5.92.......1.275 nbsp;nbsp;nbsp;»

]V°. 128.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; 2J jaar. Datum van aankomst: 50/12.90.

Hoogte: 50/12.90.....1.51 nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;30/6.91.......1.31

» nbsp;nbsp;nbsp;.50/12.91.....1.31

129.

Ras; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; 2^ jaar Datum van aankomst: 30/12.90.nbsp;Hoogte; 30/12.90.... 1.28 Meter

» nbsp;nbsp;nbsp;30/6.91......1.282

. nbsp;nbsp;nbsp;30/12.91.... 1.285

W. 130 Ras; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 3jaar Datum van aankomst ; 50/12.90

Hoogte: 30/12.90....1.28 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;30/6,91.......1.283 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;30/12.91.....1.285 nbsp;nbsp;nbsp;”

131.

Ras; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 2a jaar. Datum van aankomst: 50/t2.90.nbsp;Hoogte: 30/12.90 ...1.25 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;30/6.91.......1.256 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;30/12.91.....126

X°. 132 Ras; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; 3| jaar. Datum van aankomst; 3/7.91.

Hoogte; 3/7.91......1.265 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;3/1.92.....1.268 nbsp;nbsp;nbsp;»

133

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; 3^ jaar. Datum van aankomst; 3/7.91.

Hoogte: 3/7.91......1.242 nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;3/1.92......1.25 nbsp;nbsp;nbsp;»

134.

Ras; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; 3| jaar. Datum van aankomst: 3/7.91-

Hoogte; 3/7.91......1.27 nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;5/1.92......1.275

]«“. 135 Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; 5 jaar. Datum van aankomst: 3/7.91-

Hoogte: 3/7.91......1.26 nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;3/1.92......1.265


-ocr page 345-

313

Has: SanJelhoiil.

Ouderdom bij aankomst: jaar. Datum van aankomst; 3/7.91.

Hoogte : 5/7.91......1.269 nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;5/1.92......1.27

ïV'. 137 Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 5 jaar. Datum van aankomst: 5/7.91.

Hoogte; 5/7.91......1.292 nbsp;nbsp;nbsp;Meter

» nbsp;nbsp;nbsp;5/1.92......1.295 nbsp;nbsp;nbsp;»

IS' 138 Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 52 jaar. Datum van aankomst; 5/7.91.

Hoogte; 5/7.91......1.265 nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

. nbsp;nbsp;nbsp;5/1.92......1.266

W. 139.

Ras; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 5 jaar. Datum van aankomst; 5/7.91.

Hoogte; 5/7.91......1.267 nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;3/1.92.......1.268

]V° 140 Ras; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 5 jaar. Datum van aankomst; 5/7.91.

Hoogte; 5/7.91......1.256 nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

. nbsp;nbsp;nbsp;5/1.92.......1.258

!V'. 141

Ras; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst ; 2^ jaar. Datum van aankomst ; 5/7.91.

Hoogte; 3/7.91......1.28 nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;3/1.92..... 1.28

IV'. 142.

Ras; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; 2| jaar. Datum van aankomst; 3/7.91.

Hoogte.'3/7.91......1.268 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;5/1.92......1.27 nbsp;nbsp;nbsp;»

IV'. 143.

Ras; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; 5 jaar. Datum van aankomst; 3/7.91.

Hoogte; 5/7.91..... 1.27 nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;5/1.92......1.275

IV'. 144.

RaS; Sandelhout,

Ouderdom bij aankomst; 5| jaar. Datum van aankomst; 3/7.91.

Hoogte: 3/7.91......1.276 nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;3/2.92......1.28

tV°. 145.

Ras; Saudelliout.

Ouderdom bij aankomst; 5 jaar. Datum van aankomst; 5/7.90.

Hoogte: 5/7.91........1.24 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;5/1.91.........1.246 nbsp;nbsp;nbsp;»

IV'. 146.

Ras; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; 2i jaar. Datum van aankomst; 3/7.91.

Hoogte; 5/7.91......1.256 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;.5/1.92.........1.256 nbsp;nbsp;nbsp;»

147.

Ras: Sandelhout.


-ocr page 346-

Lf.

If'i


314

Ouderdom bij aankomst; o jaar. Datum vaii aankomst; 3/7.91.

Hoogte: 3/7.91......1.245 nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;3/1.92......1.248

148.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; 5 jaar. Datum van aankomst; 3/7.91.

Hoogte; 3/7.91...... 1.3 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;3/1.92.......1.3

iVquot;. 149.

Ras; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 3| jaar. Datum van aankomst; 3/7.91.

Hoogte; 3/7.91.......1.26 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;3/1.92.......1.262 nbsp;nbsp;nbsp;»

150

Ras; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst ; 3| jaar. Datum van aankomst: 3/7.91.

Hoogte: 5/7.91..... 1.243 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;3/1.92......1.245

151.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; 3 jaar. Datum van aankomst: 3/7.91.

Hoogte: 3/7.91 ......1.248 nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;3/1.92.......1.25

153.

Ras; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 2^ jaar. Datum van aankomst: 5/7.91.

Hoogte: 3/7.91.......1.27 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;3/1.92.......1.275 »

11!°. 155.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst ¦ 2| jaar. Datum van aankomst: 3/7.91.

Hoogte: 3/7.91.......1.272 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;3/1.92.......1.275

X°. 154

Ras; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; 5 jaar. Datum van aankomst: 3/7.91.

Hoogte; 3/7.91......1.216 nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

.. nbsp;nbsp;nbsp;.3/1.92.......1.22

M°. 155

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; 2| jaar. Datum van aankomst: 5/7.9t.

Hoogte; 5/7.91......1 285 nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;3/1.92.......1.288

M°. 156.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; 2| jaar. Datum van aankomst: 25/7.91

Hoogte; 25/7.91......1.256 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;25/1.92......1.258

]V°. 157.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 2| jaar. Datum van aankomst: 25/7.91.

Hoogte: 25/7.91......1.26 Meter.

25/1.92....1.265

]«°. 158.

Ras; Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst; 2| jaar. Datum van aankomst: 25/7.91.



-ocr page 347-

315

Hoogte: 23/7.91......1.223 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;23/1.92......1.223 nbsp;nbsp;nbsp;»

Ti°. 159

Afgemaakl wegens beenbreuk.

160.

Ras; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; 5 jaar. Datum van aankomst: 23/7.91.

Hoogte; 25/7.9t......1.236 nbsp;nbsp;nbsp;Meier.

» nbsp;nbsp;nbsp;25/1.92......1.236 nbsp;nbsp;nbsp;»

161

Ras; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; jaar. Datum van aankomst: 23/7.91.

Hoogte: 23/7-91......1.28 nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;23/1.92......1.2S2 nbsp;nbsp;nbsp;»

162.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; 5^ jaar. Datum van aankomst, 23/7.91.

Hoogte; 23/7.91......1.26 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;23/1.92......1.263 nbsp;nbsp;nbsp;»

16*

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 3 jaar. Datum van aankomst; 23/7.91.

Hoogle: 23/7.91......1.26 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;23/1.92......1.263 nbsp;nbsp;nbsp;»

jü-quot;. 164.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; 2^ jaar. Datum van aankomst; 23/7.91.

Hoogte: 23/7.91......1.26 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;23/1.92......1.264 nbsp;nbsp;nbsp;»

165.

Ras; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst2| jaar. Datum van aankomst; 23/7.91.

Hoogte; 23/7.91......1.25 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;23/1.92......1.233 nbsp;nbsp;nbsp;»

Sl°. 166.

Ras; i^udelhout.

Ouderdom bij aankomst; 2^ jaar. Datum van aankomst; 23/7.91.

Hoogte;23/7.91......1.24 nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;23/1.92......1.243 nbsp;nbsp;nbsp;»

?S°. 167.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst-, 2| jaar-Datum van aankomst; 25/7.91.

Hoogte; 23/7.91......1.24 nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;23/1.92..,...1.243nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

]V°. 168.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; 5i jaar. Datum van aankomst; 19/8.91.

Hoogte; 19/8.91......1.24 nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;19/2.92......1.245nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

16».

Ras; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; 2| jaar. Datum van aankomst; 19/8.91.

Hoogte: 19/8.91.....1.243 nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;19/2 92......1.248 nbsp;nbsp;nbsp;»

IVo. 170.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 3 jaar. Datum van aankomst; 19/8.91.


-ocr page 348-

516

Hoogte: 19/8.91......1.25B Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;19/2.92......1.24

Tüo. 171

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 5 jaar. Datum van aankomst; 19/8.91.

Hoogte: 19/8.91......1.5 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;19/2.92......1.5

]«“. 172.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 5 jaar. Datum van aankomst: 19/8.91.

Hoogte: 19/8.9!......1.26S Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;19/2.92......1.268 nbsp;nbsp;nbsp;»

Mo. 173.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst; 2i jaar. Datum van aankomst: 50/8.91.

Hoogte: 50/8.91......1.27 Meter.

. nbsp;nbsp;nbsp;29/2.92......1.275 nbsp;nbsp;nbsp;»

Mo. 174.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst; 21 jaar. Datum van aankomst: 50/8 91.

Hoogte: 50/8.91......1.28 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;29/2.92......t.282 nbsp;nbsp;nbsp;»

ISO. 175.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 5jaar. Datum van aankomst: 50/8.91.nbsp;Hoogte: 30/8.91 ......1.256 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;29/2.92......1.256 nbsp;nbsp;nbsp;»

Ml°. 176.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom by aankomst; 3 jaar.

Datum van aankomst: 50/8.91.

Hoogte: 30/8.91......1.245 nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;29/2.92......1.25

M°. 177.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst • 5 jaar. Datum van aankomst; 50/8.91.

Hoogte; 50/8.91......1.27 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;29/2.92......1.272 »

M“. 178.

Ras; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; 2i jaar.

Hoogte: 30/8.91......1.268Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;29/2.92.. . .1.27

M°. 179.

Ras; Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst; 3| jaar. Datum van aankomst: 30/8.91.

Hoogte: 30/8.91.......1.27 nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;29/2.92.......1.27 nbsp;nbsp;nbsp;»

180.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst; 5 jaar. Datum van aankomst: 30/8.91.

Hoogte: 50/8.91..... 1.256 nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;29/2.92......1.256 nbsp;nbsp;nbsp;»

M“. 181.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst: 3 jaar. Datum van aankomst; 20/9.91.

Hoogte; 20/9.91......1.268 nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;20/3.92.......1.27

Mr“. 182.

Ras; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; 3 jaar.


-ocr page 349-

317

Datum van aankomst: 7/10.91.

Hoogte; 7/10.91.......1.24 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;7/4.92........1.24o »

iV”. 18»

Has: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 5jaar. Datum van aankomst: 7/10.91.

Hoogte: 7/10.91......1.264 nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;7/4.92.......1.27

IV”. 184.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 2i jaar. Datum van aankomst: 13/10.91.nbsp;Hoogte; 13/10.91...1.267 Meier.nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;13/4.92......1.273 .

tVquot;. 185.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst; 5 jaar. Datum van aankomst: 13/10 91.nbsp;Hoogte; 15/10.91 .. 1.266 Meter.nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;13/4.92......1.27

1%”. 186,

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 2i jaar. Datum van aankomst; 13/10.91.nbsp;Hoogte: 13/10.91... 1.257 Meter.nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15/4.92......1.26

187.

Ras; Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst; 2| jaar. Datum van aankomst: 3/11.91.

Hoogte: 5/11.91......1.28 nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

. nbsp;nbsp;nbsp;5/3.92......1,285

1V°. 188.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst: 2^ jaar.

Datum van aankomst: 3/11.91.

Hoogte; 3/11.91......1.27 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;3/.3.92.......1.272 »

iV“. 189.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst: 2| jaar. Datum van aankomst; 3/tt.9t.

Hoogte: 5/11,91......1.237 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;.5/3.92.......1.26

190.

Ras; Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst: 2i jaar. Datum van aankomst: 3/11.91.

Hoogte: 5/11.91......1.236 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;5/3.92.......1.26 nbsp;nbsp;nbsp;»

191

Ras: Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst; 2^ jaar. Datum van aankomst: 3/11.91.

Hoogte; 5/11.91......1.27 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;3/5.92.......1.273 nbsp;nbsp;nbsp;»

Wquot;. 192.

Ras; Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst; 2J jaar. Datum van aankomst; 3/11.91.

Hoogte : 3/11.91......1.27 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;5/3.92......1.272 nbsp;nbsp;nbsp;»

19».

Ras: Sandelhout.

Ouderdom hij aankomst; 2| jaar. Datum van aankomst: 3/11.91.

Hoogte; 3/11.91......1.257 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;3/3.92.......1.26

tv* 194.

Ras: Sandelhoul.


-ocr page 350-

318

Ouderdom bij aankomst; M janr. Datum van aankomst: 3/11.91.

Hoogte: 5/11.91......1.267 nbsp;nbsp;nbsp;Meter

» nbsp;nbsp;nbsp;5/5.92......1.27

W. 195

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 2;‘ jaar. Datum van aankomst: 5/11.91.

Hoogte: 5/11.91......1.27 nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;3/5.92.......1.275 nbsp;nbsp;nbsp;»

w. 196.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 2^ jaar. Datum van aankomst: 3/11.91.

Hoogte: 5/11.91......1.256 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;3/5.92.......1.256 nbsp;nbsp;nbsp;»

11°. 197.

Ras: Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 2| jaar. Datum van aankomst: 3/11.91.

Hoogte: 5/11.91......1.256 Meter.

, nbsp;nbsp;nbsp;3/5.92.......1.256 nbsp;nbsp;nbsp;»

11°. 198.

Ras; Sandelhout.

Ouderdom bij aankomst: 2| jaar. Datum van aankomst: 3/11.91.

Hoogte: 3/11.91......1.259 Meter.

» nbsp;nbsp;nbsp;.3/5.92.......1.26


Groei

Remonte

BBR P.'iARDEN IN HET 1' HALFJAAR VAN VERBLUF 01’ HET DEPOT , ALDAAR AANGEKOMEN ZIJNDE OP DEN LEEFTIJD VAN

i,' nbsp;nbsp;nbsp;2§ JAAR.

Sandelhout

paarden.

No.

Meter.

No.

Meter.

No.

Meier

6

nihil

50

0,002

84

0,002

L.

0,01

51

nihil

87

0,001

i: nbsp;nbsp;nbsp;19

0,014

52

nihil

88

0,002

lt;} 20

0,005

55

0,002

93

0,011

v,i nbsp;nbsp;nbsp;21

0,013

54

nihil

99

nihil

22

0,044

55

nihil

103

0,007

23

0,013

64

0,022

105

nihil

24

0,018

66

0,015

106

0,004

¦ 26

0,006

69

0,01

107

0,014

*'¦ 28

0,01

76

0,006

117

0,001

29

0,008

77

0,002

118

nihil

30

0,007

78

nihil

121

0,002

51

0,004

80

0,002

122

0,002


-ocr page 351-

)19

No.

Meter.

No.

Meter.

No.

Meter

124

0,002

156

0,002

186

0,005

12a

nihil

157

0,005

187

0,005

126

nihil

158

nihil

188

0,002

127

0,001

161

0.002

189

0,005

128

nihil

164

0,004

190

0,004

129

0,002

165

0,005

191

0,005

131

0,006

166

0,005

192

0,002

141

nihil

167

0,005

193

0,003

142

0,002

169

0,003

194

0,003

146

nihil

170

0,005

195

0,005

132

0,005

174

0,002

196

nihil

153

0,003

178

0,002

197

nihil

155

0,005

184

0,008

198

0,001

Ifakassaarsche paarden.

58

0,001

60

nihil

62

nihil

59

0,001

61

0,005

65

0,001


Zooals men ziet, loopt de groei van de 84, onder deze rubriek vallende paarden zeer uiteen.

78 van deze paarden zijn van het Sandelhout’sche, en 6 van het Makassaarsche ras.

17 Sandelhout paarden en 2 Makassaren groeiden in dit tijdperk niets of resp. 21,8 pCt. en 35,3 pCt.

De grootste groei werd waargenomen bij het paard ISo. 22 en wel 0,044 meter, een groei, die hij den groei van de anderenbsp;paarden vergeleken, zeker buitengewoon genoemd mag worden.

De gemiddelde groei in dit tijdperk van de Sandelhout paarden bedroeg 0,0046 en der Makassaren 0,001 meter.

Laat men het eene geval van buitengewone groei buiten rekening, dan bedraagt de gemiddelde groei van de overigenbsp;Sandelhout paarden 0,004 meter.

De gemiddelde groei over de 84 paarden in dit tijdperk genomen bedraagt 0,0043 meter.


-ocr page 352- -ocr page 353-

321

(iBOEI

Remonte

JAAR.

DER PAARDEN IN HET O' IIALE’JAAR VAN VERBLIJF OP HET DEPOT, ALDAAR GEKOMEN ZIJNDE OP DEN LEEFTIJD VAN

üaRflelhoat-paarden.

No.

Meter.

No.

Meter.

No.

Meter

6

0,001

52

0,005

99

nihil

12

nihil

55

0,002

105

n

19

0,005

54

0,002

105

0,01

20

0,002

55

0,002

106

0,005

21

nihil

64

nihil

107

nihil

22

0,001

66

0,001

117

0,005

25

nihil

69

0,005

118

0,003

24

»

76

nihil

121

0,001

26

0,001

77

))

122

0,003

28

nihil

78

0,002

124

0,002

29

0,002

80

0,008

125

0,002

30

0,002

84

nihil

126

0,002

31

0,002

87

0,002

127

nihil

50

0,002

88

nihil

51

0.004

93

»

jntakassaarsche paarden.

58

0,008

60

nihil

62

0,002

59

0,005

61

0,001

63

nihil

De groei van de paarden in dil tijdperk was wederom gering

In deze rubriek van 43 Sandelhout-paarden en 6 Makassaren groeiden 15 Sandelhout-paarden en 2 Makassaren in ditnbsp;tijdperk niets ol‘ resp. 55 pCl. en 55,5 pCt.

De grootste groei werd waargenomen hy het paard No. 105 en wel 0,01 meter.

De gemiddelde groei in dit tijdperk van de Sandelhout-paarden bedroeg 0,0018 Meter en die der Makassaren 0,0028 Meter.

-ocr page 354-

322

Groei

DER PAARDEN IN

HET 4' HALFJAAR

VAN VERBLUF OP HET

Remonte

DEPOT ,

ALDAAR

GEKOMEN ZIJNDE

OP EEN

LEEFTIJD VAN

2*/* JAAR.

Saudelhout-paarden.

No.

Meter.

No.

Meier.

No.

Meter.

6

nihil

24

nihil

32

0,006

12

))

26

1i

33

0,007

18

n

28

1gt;

64

nihil

20

0019

29

0,002

66

»

21

nihil

50

nihil

69

0,008

22

ïgt;

31

0,006

23

B

30

0012

Makassaarsclie paarden,

Geene.


De groei der paarden in dit tijdperk was wederom zeer gering. Van de in deze rubriek vallende 19 Sandelhout paardennbsp;groeiden 12 stuks niets of 65 pCt.

De grootste groei werd waargenomen bij No. 20 en wel 0,019 M.

De gemiddelde groei in dit tijdperk bedroeg 0,003 meter.

Groei der paarden ln het 3' halfjaar van verblijf op het Remonte depot , aldaar aangekomen zijnde op een leeftijd van

Vl-j JAAR.

üandelhout-paarden.

Meter.

nihil

0,006

No. nbsp;nbsp;nbsp;Meter.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;No.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Meter.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;No.

6 nbsp;nbsp;nbsp;0,003nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;20nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nihilnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;28

12 nbsp;nbsp;nbsp;0,001nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;26nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,007nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;29

In deze rubriek vallen 6 paarden, allen van het Sandelhout ras en daarvan groeiden 2 stuks niets of 33.3 pGt.

De grootste groei werd waargenomen hij het paard No. 26 en wet met 0,007 meter.

De gemiddelde groei bij de 6 paarden bedroeg 0,005 meter.

-ocr page 355-

323

Groei der paarden in het 1® halfjaar van verhlijf op het Hemonte depot, aldaar aangekomen zijnde op den leeftijd van

5 JAAR.


Sandelhout-paarden.

No.

Meter.

No.

Meter.

No.

Meter.

1

0,014

75

0,01

120

0,001

2

0,004

74

0,016

123

0,002

3

0,009

75

0,002

3 30

0,003

4

0,0)4

79

0,001

135

0,005

5

0,024

81

0,001

156

0,001

7

0,005

82

0,003

137

0,003

8

0,01

85

0,005

139

0,003

9

nihil

85

0,005

140

0,008

10

0,005

94

0,005

145

0,005

11

0,014

95

0,029

145

0,006

13

0,008

96

0,01

147

0,003

14

nihil

97

0,019

148

nihil

IS

0,01

98

nihil

152

0,002

16

nihil

100

0,009

154

0,006

17

0,034

101

0,005

160

nihil

18

0,011

102

0,007

163

0,005

27

0,009

104

nihil

170

0,005

46

nihil

108

0,005

171

nihil

47

0,001

109

nihil

172

0,003

48

0,002

110

0,004

175

nihil

49

nihil

111

0,005

176

0,005

65

0,008

112

0,001

177

0,002

67

0,012

113

nihil

180

nihil

68

nihil

114

0,002

181

0,002

70

0,009

115

0,004

182

0,005

71

0,014

116

0,004

183

0,006

72

0,012

119

0,002

185

0,004

21

-ocr page 356-

Dlakassaren.

No.

Meter.

No.

Meter.

No.

Meter.

55

0,006

59

nihil

45

nihil

34

0,003

40

»

57

0,004

55

0,002

41

0,012

89

0,005

36

0,001

42

0,006

90

0,003

37

aikil

43

nihil

91

nihil

38

0,001

44

))

92

0,002

Zooals men ziet, loopt de groei van de 99 onder deze rubriek vallende paarden zeer uiteen.

81 Van deze paarden waren van het Sandelhout ras en 18 van het Makassaarsche ras.

15 Sandelhout paarden en 7 Makassaren, groeiden in dit tijdperk niets of resp. 18,5 pCt. en 58,8 pCt.

De grootste groei werd waargenomen bij het paard No. 17 en wel met 0034, een groei in dit tijdvak, die zeker buitengewoon mag genoemd werden.

De gemiddelde groei in dit tijdperk van de Sandelhout paarden bedroeg 0057 meter, van de Makassaren 0025.

De gemiddelde groei over de 99 paarden in dit tijdperk genomen, bedroeg 0005 meter.

Groei der paarden in het 2’ halfjaar van verblijf op het Remonte depot , aldaar gekomen zijnde op den leeftijd van

3 JAAR.

Sandelhoat-paarden.

Meter.

No.

Meter.

No.

Meter.

nihil

8

nihil

15

0,002

J)

9

»

16

nihil

V

10

0,003

17

»

0,002

11

nihil

18

»

nihil

13

27

»

14

46

0,002

-ocr page 357-

o2S

No.

Meter.

No.

Meter.

No.

Meter.

47

0,002

82

0,008

110

0,006

48

0,004

85

nihil

111

0,011

49

0,001

85

0,008

112

0,005

65

nihil

94

nihil

113

0,006

67

0,001

95

Ti

114

0,004

68

0,022

96

n

115

0,002

70

nihil

97

n

116

0.002

71

0,004

98

0,012

119

0,004

72

0,002

100

nihil

120

0,002

73

nihil

101

Ti

123

0,004

74

0,004

102

n

130

0,002

75

nihil

104

0,005

79

0,024

108

nihil

81

0,003

109

0,014

Makassaarsche paarden.

33

nihil

39

nihil

45

0,013

34

))

40

Ti

57

0,001

35

»

41

n

89

nihil

56

»

41

)gt;

90

»

57

V

43

0,003

91

»

58

B

44

0,013

92

Ti

III dit tijdperk vallen 75 paarden, waarvan 57 van het Sandelhout ras en 18 van het Makassaarsche ras.

27 Sandelhout paarden en 14 Makassaren groeiden in dit tijdperk niets of resp. 47 pCt 77,7 pCt.

Opmerkelijk is het, dat het paard No. V,, dat in hel vorig halfjaar zoo buitgewoon groeide in dit halfjaar niets groei.

De grootste groei werd waargenomen hij het paard No. 79 met 0,024 meter.

De gemiddelde groei in dit tijdperk van de Sandelhout paarden bedroeg 0,003 meter en van de Makassaren 0,0017 meter.

De gemiddelde groei over de 75 paarden in dit tijdperk genomen, bedraagt 0,0028 meter.

-ocr page 358- -ocr page 359-

527

De grootste groei werd waargenomen bij het paard No. 74 en wel met 0,024 meter.

De gemiddelde groei der Sandelhout paarden bedroeg 0,0017 en van de 3Iakassaren 0,003 meter.

De gemiddelde groei over de 69 paarden in dit tijdperk genomen, bedroeg 0,002 meter.

Groei der paarden in het 4' halfjaar van verblijf op het

Remonte

DFPOT,

ALDAAR AANGEKO.MEN OP EEN LEEFTIJD

VAN 5 JAAR.

Pandelhont'paarden.

No.

Meter.

No.

Meter.

No.

Meter.

5

nihil

27

nihil

79

nihil

10

0,022

48

0,004

81

0,001

15

0,05

71

0,006

17

0,01

To

nihil

Makassaarsclie paarden.

55

nihil

57

nihil

42

0,002

54

0,001

58

0,002

45

0,004

5o

0,002

59

nihil

56

0,004

41

Iii deze rubriek vallen 10 Sandelhout paarden en 10 Makas-saren.

Van deze 20 paarden groeiden 4 Sandelhout paarden en 4 Makassaren niets of resp. 40 pCt. en 40 pCt.

De grootste groei werd waargenomen bij het paard No. 15 en wel met 0,05 Meter.

De gemiddelde groei der Sandelhout paarden bedroeg in dit tijdperk 0,0075 meter, die der Jlakassaren 0,001S meter.

De gemiddelde groei over alle 20 paarden in dit tijdperk genomen bedroeg 0.0044 nieter.

-ocr page 360-

528

Groei der raarden in het o' halfjaar van verrlijf op het Remonte depot, aldaar aangekomen op een leeftijd van 3 jaar.

Sandelhont-p aarden.

No. nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

15 nbsp;nbsp;nbsp;nihil


Meter.

0,002


No.

10


Meter.

0,002


No.

17


Makassaarsche paarden.

nihil

3b

0,002 nbsp;nbsp;nbsp;38nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,002nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;39

In deze rubriek vallen 6 paarden, waarvan 5 Sandelhout paarden en 3 Makassaren.

Van deze 6 paarden groeiden 1 Sandelhout paard en 1 Ma-kassaar niets of resp. 35,5 pCt. en 53,3 pCt.

Bij de 4 overige paarden, 2 Sandelhout paarden en 2 Makassaren, was de groei even groot en wel 0,002 meter.

Gemiddelde groei der Sandelhout paarden 0,0013 meter; die der Makassaren 0,0013 meter.

De gemiddelde groei over alle 6 paarden in deze rubriek bedroeg 0,0013 meter.

Groei der paarden in het 1* halfjaar van verrlijf op het

Remonte

DEPOT,

aangekomen

ZIJNDE OP ERN

leeftijd

VAN 5| jaar.

Sandelhoat-paarden.

No.

Meter.

No.

Meter.

No.

Meter.

86

0,002

138

0,005

162

0,00b

132

0,003

144

0,004

168

0,00b

133

0,008

149

0,002

179

nihil

154

0,00b

lbO

nihil

In deze rubriek vallen 11 paarden, allen van het Sandelhout-ras; van deze paarden groeiden 2 niets, dus 8 pCt.

De grootste groei werd waargenomen bij het paard No. 155 en wel 0,008 meter.

De gemiddelde groei in dit tijdperk genomen, bedroeg 0,0034 meter.

i

-ocr page 361-

329

Groei der paarden in het 2e halfjaar van verblijf op het Remonte depot , aldaar gekomen op eene leeftijd van 3| jaar.

Sandelhout-paard.

jNo. 86......0,004 Meter.

Groei der paarden in het 3' halfjaar van verblijf op het Remonte depot, aldaar aangekomen op een leeftijd van Sj jaar.

Sandelhout-paard.

No. 86..... 0,002 Meter.

Groei der paarden in het 1' halfjaar van verblijf op het Remonte depot, aldaar aangekomen op een leeftijd van 4 jaar.

Sandelhout-paard.

No. 56...........nihil.

Groei der paarden in het 2' halfjaar van verblijf op het Remonte depot, aldaar gekomende op een leeftijd van 4 jaar.

Sandelhout-paard.

No. 56......0,005 Meter.

Groei der paarden in het 5' halfjaar van verblijf op het

Remonte

depot,

ALDAAR GEKOMENDE OP EEN LEEFTIJD TAN

4 JAAR.

Sandelhout-paard.

No. 56......0,003 Meter.

Groei

DER PAARDEN IN HET 1“ JAAR VAN

verblijf

OP HET

Remonte

DEPOT,

ALDAAR GEKOMEN ZIJNDE OP

DEN LEEFTIJD VAN

2| jaar.

No.

Meter.

No. nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

No.

Is

i

Meter. nbsp;nbsp;nbsp;^

6

nihil

19 nbsp;nbsp;nbsp;0,014

21

0,017 nbsp;nbsp;nbsp;[

12

0,012

20 nbsp;nbsp;nbsp;0,003

22

0,044 nbsp;nbsp;nbsp;[

-ocr page 362-

530

No.

Meter.

No.

Meter.

No.

Meter.

23

0,015

66

0,015

107

0,014

24

0,018

69

0,013

117

0,005

26

0,006

76

0,019

118

0,005

28

0,01

77

0,006

121

0,008

29

0,018

78

nihil

122

0,006

30

0,009

80

0,006

124

0,004

31

0,004

84

0,011

125

nihil

50

0,004

87

0,001

126

9

51

0,004

88

0.002

127

0,018

52

0,005

95

0,011

128

nihil

55

0,003

99

nihil

129

0,005

54

0,001

103

0,007

131

0,01

55

0,005

105

nihil

64

0,022

106

0,004

Makassaarsche paarden.

58

0,003

60

nihil

62

nihil

59

0,002

61

0,005

63

0,001

In deze rubriek vallen 46 Sandelhout paarden en 6 Makas-saren. Van deze 32 paarden groeiden 7 Sandelhout paarden en 2 Makassaren in dit tijdperk niets of resp. 15,5 pCt. en 33 pCt.

De grootste groei wordt in dit tijdperk ook waargenomen bij het paard No. 22, niettegenstaande dit paard in het 2'halfjaarnbsp;van verblijf niets gegroeid is.

De gemiddelde groei der Sandelhout paarden in dit tijdperk bedroeg 0,008 meter; der Maka.ssaren 0,002,

De gemiddelde groei over alle 52 paarden genomen, bedroeg in dit tijdperk 0,0072 meter.

Groei der paarden in het eerste Ij jaar van verblijf op het Remonte Depot, aldaar gekomen op den leeftijd van 2| jaar.

§andelbout-paarden.

No. nbsp;nbsp;nbsp;Meter.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;No.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Meter.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;No.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

6 nbsp;nbsp;nbsp;0,001nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,012nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;19nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,015

-ocr page 363-

551

No.

Meter.

No.

Meter.

No.

Meter.

20

0,005

54

0,005

105

0,007

21

0,017

tr

oo

0,005

105

0,01

22

0,045

64

0,022

106

0,009

25

0,013

66

0,016

107

0,014

24

0,018

69

0,016

117

0,008

26

0,007

76

0,019

118

0,008

28

0,01

77

0,006

121

0,009

29

0,02

78

0,002

122

0,009

50

0,011

80

0,014

124

0,006

51

0,006

84

0,011

125

0,006

50

0,006

87

0,003

126

0,006

51

0,008

88

0,002

127

0,018

52

0,006

95

0,011

55

0,005

99

nihil

makassaarsche paarden.

58

0,011

60

nihil

62

0,002

59

0,005

61

0,011

65

0,001


In deze rubriek vallen 42 Sandelhout paarden en 6 Makas-saren. Van deze 48 paarden groeiden 1 Sandelhout paard en 1 Makassaar niets of resp. 2,4 pCt. en 16,6 pCt.

De grootste groei gedurende dit tijdperk was alsnog hij het paard No. 22 waar te nemen.

De gemiddelde groei der Sandelhout paarden gedurende dit verblijf bedroeg 0,0106 meter en der Makassaren 0,003 meter.

De gemiddelde groei over alle 48 paarden in dit tijdperk genomen, bedroeg 0,01 meter.

Groei der paarden in de eerste 2 jaar van verblijf op het Remonte depot , aldaar aangekomen op den leeftijd van 2^ jaar.

Sandelhout-paarden.

Meter.

0,015

Meter. nbsp;nbsp;nbsp;No.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

0,001 nbsp;nbsp;nbsp;12nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,012

-ocr page 364-

532

No.

Meter.

No.

Meter.

No.

Meier.

20

0,024

28

0,01

SS

0,012

21

0,017

29

0,022

64

0,022

22

0,04S

50

0,011

66

0,016

25

0,015

51

0,012

69

0,024

24

0,018

SO

0018

26

0,017

52

0,012

In

deze rubriek

vallen 19

Sandelhout paarden.

De grootste groei gedurende dit verblijf werd nog waargenomen bij het paard No. 22.

De gemiddelde groei in dit tijdperk bedroeg 0,017 meter.

Groei der paarden in de eerste 2i .iaar

VAN VERRLIJF OP HET

Remonte depot , aldaar aangekomen op den leeftijd van

2i JAAR.

Sandelhont-paard en.

No.

Meter.

No.

Meter.

No.

Meter.

6

0,004

20

0,024

28

0,01

12

0,015

26

0,014

29

0,028

In deze rubriek vallen 6 Sandelhout paarden.

De grootste groei werd gedurende dit verblijf op het Remonte depot waargenomen bij het paard No. 29 en wel met 0,028nbsp;meter.

De gemiddelde groei gedurende dit verblijf bedroeg 0,01 SS meter.

Groei der paarden op het Remonte depot na aankomst

ALDAAR OP 2| JARIGEN LEEFTIJD TOT OP DEN VOLWASSEN LEEFTIJD

(4| — Si jaar)

Sandeihont-paarden.

No.

Meter.

No.

Meter.

No. nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

6

0,004

19

0,01

21 nbsp;nbsp;nbsp;0,017

12

0,015

20

0,024

22 nbsp;nbsp;nbsp;0,045

-ocr page 365-

o.io

No.

Meter.

No.

Meter. nbsp;nbsp;nbsp;No.

Meter.

jf;

25

0,013

30

0,011 64

0,022

l'j

24

0,018

31

0,012 66

0,016

26

0,014

50

0,018 nbsp;nbsp;nbsp;69

0,024

III

28

0,015

52

0,012

29

0,028

55

0,012

. ¦; ¦'

Tot

nu toe waren

dit 19

Sandelhout paarden, die gemiddeld

$

gedurende liun verblijf 0,017 meter groeiden.

De minste groei in dit tijdperk was 0,004 meter bij bet paard No. 6; de grootste 0,045 meter bij No. 22.

Groei

Remonte

BER PAARDEN IN HET 1' JAAR VAN DEPOT, ALDAAR GEKOME.NDE ZIJNDE OP

VERHLIJF OP HET DEN LEEFTIJD VAN

5 JAAR.

No.

Meter.

iandelhout-paarden.

No. nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

No.

Meter.

1

0,014

48

0,006

97

0,019

2

0,004

49

0,001

98

0,012

5

0,009

65

0,008

100

0,009

4

0,016

67

0,015

101

0,005

0

0,024

68

0,022

102

0,007

7

0,005

70

0,009

104

0,005

8

0,001

71

0,018

108

0.005

9

nihil

72

0,014

109

0,014

10

0,008

73

0,01

110

0,01

11

0,014

74

0,014

111

0,016

13

0,008

75

0,002

112

0,006

14

nihil

79

0,023

115

0,006

13

0,012

81

0,004

114

0,006

16

nihil

82

0,011

115

0,006

17

0,054

85

0,005

115

0,006

18

0,011

85

0,011

119

0,006

27

0,009

94

0,005

120

0,003

46

0,002

95

0,029

123

0,006

47

0,005

96

0,001

130

0,005


-ocr page 366-

334

JWakassaarsche-paardcn.

Meter.

0,013

0,003

0,005

0.005

nihil

0,002

Meter. nbsp;nbsp;nbsp;No.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

0,006 nbsp;nbsp;nbsp;59nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nihil

0,003 nbsp;nbsp;nbsp;40nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nihil

0,002 nbsp;nbsp;nbsp;41nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,012

0,001 nbsp;nbsp;nbsp;42nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,006

nihil nbsp;nbsp;nbsp;43nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,003

0,001 nbsp;nbsp;nbsp;44nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,013

Gedurende dezen tijd hielden verblijf op het Remonte depot 75 paarden, waarvan 57 Sandelhout paarden en 18Makassaren.

Van deze 75 paarden groeiden 3 Sandelhout paarden en 4 Makassaren niets of resp. 52, pCt. en 22,2 pCt.

De grootste groei werd waargenomen bij het paard No. 17 en wel 0,034 meter.

De gemiddelde groei der Sandelhout paarden gedurende dit tijdperk bedroeg 0,0095 meter en die der Makasssaren 0,0043nbsp;meter.

De gemiddelde groei in dit tijdperk over alle paarden genomen bedroeg 0.008 meter.

Groei der paarden in het eerste 1| jaar van verbluf or het

Remonte

DEPOT,

ALDAAR AANGEKOMEN OP EEN

Sandelhont-paarden.

LEEFTLID VAN 5 JAAR.

No.

Meter.

No.

Meter.

No.

Meter.

1

0,014

15

0,012

70

0,009

2

0,01

16

nihil

71

0,018

3

0,009

17

0,035

72

0,014

4

0,016

18

0,011

73

0,012

5

0,024

27

0,009

74

0,044

7

0,015

46

0,002

75

0,004

8

0,005

lil

0,005

79

0,03

9

nihil

48

0,006

81

0,015

10

0,008

49

0,001

82

0,011

11

0,014

67

0,015

85

0,011

13

0,008

68

0,022

85

0,011

-ocr page 367-

No.

Meter

No.

Meter

No.

Meter.

94

0,005

102

0,012

115

0,006

95

0,029

104

0,005

114

0,006

96

0,02

108

0,01

115

0,006

97

0,019

109

0,016

116

0,006

98

0,012

110

0,01

119

0,01

100

0,009

111

0,012

120

0,005

101

0,01

112

0,006

125

0,006

makassaarsche

paarden.

55

0,006

58

0,009

44

0,015

54

0,015

59

0,002

45

0,015

55

0,006

41

0,012

57

0,01

56

0,001

42

0,012

57

0,008

45

0,005

Gedurende dezen tijd hielden verblijf op hel Remonte depot 67 paarden, waarvan S4 Sandelhout paarden 15 Makassaren.

Van deze 67 paarden groeiden 1 Sandelhout paarden niets of resp. 5,7 pCt.

De grootste groei werd waargenomen bij het paard No. 74 met 0,044 meter.

De gemiddelde groei der Sandelhout paarden gedurende dit tijdperk bedroeg 0,0115 meter, die der Makassaren 0,0077nbsp;meter.

De gemiddelde groei voor alle 67 paarden in dit tijdperk genomen bedroeg 0,007 meter.

-ocr page 368-

356

Groei der paarden in de eerste 2 jaren van verbluf op het Remonte depot, aldaar gekomen zijnde op den leeftijd vannbsp;3 JAAR.

§andelhoat-paarden.

No.

Meter.

No.

Meter. nbsp;nbsp;nbsp;No.

Meter

5

0,024

27

0,009 nbsp;nbsp;nbsp;79

0,03

10

0,05

48

0,005 nbsp;nbsp;nbsp;81

0,014

13

0,038

71

0,024

17

0,045

73

0,012

IMlakassaarsclie paarden.

33

0,006

37

0,008 nbsp;nbsp;nbsp;42

0,014

34

0,014

38

0,011 nbsp;nbsp;nbsp;45

0,019

33

0,008

59

0,002

36

0,005

41

0,012

Gedurende dezen tijd hielden verblijf op het Remonte depot 20 paarden, waarvan 10 Sandelhout paarden en 10 Makassaren.

Er waren geen paarden die niet groeiden.

De grootste groei werd waargenomen bij het paard No, 17 en wel met 0.043 meter. Dit paard onderscheidde zich reedsnbsp;door zijn groote groei in het P halfjaar van verblijf.

De gemiddelde groei der Sandelhout paarden bedroeg in dit tijdperk 0.0231 meter, die der Makassaren 0.01 meter.

De gemiddelde groei in dit tijdperk over alle 20 paarden genomen bedroeg 0.0165 meter.

Groei der paarden in de 2| jaar van verblijf op het Remonte DEPOT, ALDAAR AANGEKOMEN OP EEN LEEFTIJD VAN 3 JAAR.

Sandelhont-paarden.

No.

Meter.

No. nbsp;nbsp;nbsp;Meter.

No,

Meter.

10

0,032

13 nbsp;nbsp;nbsp;0,058

17

0,047

niakassaarschc paarden.

35

0,01

38 nbsp;nbsp;nbsp;0,013

39

0,002

-ocr page 369-

S57

Gedurende dezen t^d hielden verblijf' op het Remonte depot 6 paarden, waarvan 3 Sandelhout paarden en 3 Makassaren.

De grootste groei werd waargenomen bij het paard No. 17 en wel met 0,047 meter.

De gemiddelde groei der Sandelhout paarden bedroeg 0,029 meter die der Makassaren 0,008 meter.

De gemiddelde groei over alle paarden genomen bedroeg 0,024 meter.

DER PAARDEN OP HET ReMONTE DEPOT VAN HENNE AANKOMST OP 3 JARIGEN LEEFTIJD TOT OP VOLWASSEN LEEFTIJD (4|

Groei

ALDAAR TOT 5|)

Sandelhout-paarden.

No.

Meter.

No.

Meter.

No.

Meter.

1

0,014

48

0,005

97

0,01

2

0,009

49

0,001

98

0,019

3

0,009

65

0,008

100

0,009

4

0,016

68

0,037

101

0,012

5

0,024

67

0,013

102

0,012

7

0,005

70

0,009

104

0,005

8

0,013

71

0,024

108

0,01

9

nihil

72

0,014

109

0,016

10

0,032

73

0,012

110

0,01

11

0,014

74

0,044

111

0,160

13

0,038

75

0,004

112

0,006

14

nihil

79

0,03

113

0,006

15

0.012

81

0,014

114

0,006

16

nihil

82

0,011

115

0,006

17

0,047

83

0,011

116

0,006

18

0,011

85

0,011

119

0,01

27

0,009

94

0,005

120

0,003

46

0,002

95

0,029

123

0,006

47

0,003

96

0,02


-ocr page 370-

558

Nakassaarsche paarden.

No. Meter. No. Meter. No. Meter. 55nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,006nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;58nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,015nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;44nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,015

54 nbsp;nbsp;nbsp;0,014nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;39nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,002nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;45nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,019

55 nbsp;nbsp;nbsp;0,01nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;41nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,012nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;57nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,01

56 nbsp;nbsp;nbsp;0,005nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;42nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.014

57 nbsp;nbsp;nbsp;0,008nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;43nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,005

Tot nu toe waren dit 56 Sandelhout paarden en 13 Makassrren.

De gemiddelde groei der Sandelhout paarden gedurende dit verblijf bedroeg 0,013 meter, die der Makassaren 0,01 meter.

De minste groei gedurende dit tijdperk bij het paard No. 49 en wel met 0,001 meter.

Geen groei werd waargenomen bij de paarden No. 9, 14 en 16.

De grootste groei werd waargenomen bij de paarden No. 17 en 47 in wel resp. met 0,047 en 0,044 meter.

Gemiddelde groei van alle paarden op 2^—3 jarigen op het Remonte depot gekomen , tot op den volwassen leeftijd vannbsp;4i JAAR tot 5i JAAR.

Sandelhout-paarden................0,014.

Makassaren............................0,01.

Wanneer men verder nagaat, dan ziet men dat van deze

69 paarden niets groeiden........................... 5

groeiden van 0 tot 0,005 nbsp;nbsp;nbsp;meter..............13

» nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,005nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,01nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 19

B nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.01nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,015nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 19

n » nbsp;nbsp;nbsp;0,015nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» 0,02nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;............. 5

» nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,02nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,025nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;rt ............ 2

» nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,025nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,03nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 2

» nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,03nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,035nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 1

» nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,035nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,04nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 3

» nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,04nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,045nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 1

' ¦ '» nbsp;nbsp;nbsp;Bnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,045nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,05nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 1

Totaal.........69

-ocr page 371-

S39

Van de 69 paarden groeiden dus de grootste meerderheid, te welen 51 paarden van 0—0,015 meter, de overige paardennbsp;die daar l)oven groeiden waren hijna uitzonderingen.

Uit alles ziel men dus, dal de paarden bij aankomst op het Remonte depot den grootstennbsp;groei achter den rug hadden, en de groei aldaar,nbsp;dooreen genomen, weinig te heleekenen heeft.

Hel is dus zaak hij den aankoop van jonge paarden voor het Remonte depot als eisch tenbsp;stellen, dat de paarden eene hoogte hebbennbsp;van 1,256 meter als minimum.

|i


-ocr page 372-

TER amp;EMAKKELIJKE OIDERKEERINö VAI KWADEI-DROES

DOOR

J. DE jrOllGlI,

Mil. paardenarts 1' klasse.

1. Kwaden-droes-lympue (Malleïne).

In hel Cenlralblatt 1'ür Bakleriologie u. Parasietenkunde. XI Band No. 1, lezen wij het volgende;

Reeds in Februari 1891 deelden verschillende tijdschriften mede, dal het in het bacteriologisch laboratorium te Dorpat geluktnbsp;zou zijn, uit rein-culluren van kwaden-droes-bacillen een stofnbsp;te verkrijgen, die als diagnosticum zou kunnen dienen, innbsp;twijfelachtige gevallen van kw'aden-droes. Einde Maart volgdenbsp;de treurige mededeeling, dat degene die deze onderzoekingennbsp;deed, 0. Kalming te Dorpat, tengevolge eeuer infectie metnbsp;kwaden-droes-smetslof was overleden. De openbaarmaking dernbsp;door Kalning gedane onderzoekingen , vond plaats in Mei van hetnbsp;vorige jaar gt;). Hel door Koen ontdekte tuherculine ter onderkenning van tuberculose, bracht Kalning op de gedachte, innbsp;de slofwisselings-produclen der kwaden-droes-bacillen, op dezelfdenbsp;wijze een middel te zoeken ten einde kwaden-droes spoedig ennbsp;zeker te kunnen onderkennen. Hij nam daarvoor 5. g. vannbsp;eene rein-cultuur van kwaden-droes-bacillen, verdunde die niet

1) O, ÜALsiNG. Zur Diagnose des Rotses (Archivo veterinar. na-uk. Baud 1. April—^Mei 1891; St. Petersburg).

-ocr page 373-

541

20 c. c. M. gesteriliseerd water en hield dit mengsel gedurende 20 minuten op een lemperaluur van 120°C. Dit verhittennbsp;herhaalde hij viermaal in verloop van 48 uren en hield denbsp;vloeistof daarna nog 48 uren op 39°C. Daarna filteerdenbsp;hij, met behulp van een luchtpomp, het mengsel door eennbsp;Pasteurschen filter en hield zoo 12 c. c. M. eener doorzichtige,nbsp;helder-gele vloeistof over, die nog la minuten lang blootgesteldnbsp;werd aan een temperatuur van 120°C. Met deze vloeistofnbsp;werden li paarden suhciitaan ingespoten met een Koch’s injectienbsp;spuitje; ieder paard ongeveer 1 c. c. M. en wel één expresselijknbsp;geïnfecteerd paard, dat echter nog geen verschijnselen vannbsp;kwaden-droes vertoonde toen het geïnjiceerd werd, twee paardennbsp;met kwaden-droes en twee gezonde paarden.

Bij het geïnfecteerde paard en bij de twee zieke paarden steeg de temperatuur binnen een tijdsverloop van 10—12 ennbsp;15 uren, van 38,5, 38,0 en 38,6°C, op 40,3—40,7 en 41,3°C.nbsp;Vier-en-twintig uren later was de temperatuur weer tot hetnbsp;normale teruggekeerd. Bij de twee gezonde paarden werdennbsp;geen noemenswaardige temperatuurs-verhoogingen na de injectienbsp;waargenomen. Bij de lijkopening werd hij het paard datnbsp;kunstmatig werd geinfecteerd, kwaden-droes geconstateerd : hijnbsp;de beide andere paarden door mikroskopische onderzoeking dernbsp;geëxterpeerde keelgangsklieren en door het aanwezig zijn vannbsp;typische kwaden-droes-symptomen.

Op een zelfde wijze, zooals Kalning het deed, bereidden ook pRËüssE te Danlzig en Dr. Pearsox aan het bacteriologischnbsp;laboratorium van de school tot opleiding van militaire paardenartsen te Berlijn, onafhankelijk van elkander, eene kwaden-droes-lyraphe.

PflEüssE gebruikte oude, door indrooging hard geworden aardappel-culturen, die hij met eene uit gelijke deelen waternbsp;en glycerine bestaande vloeistof overgoot en gedurende verscheidene dagen verhitte tot 5o°C. Het hierdoor verkregen,nbsp;meermalen gefiltreerde en in een waterdamp-apparaat gesteriliseerd extract, was eene donker-gele, niet geheel heldere

-ocr page 374-

542

olieachtige vloeistof van een eigenaardige reuk en neutrale zwak zure reactie. De werking van dit extract waaraan eennbsp;weinig sublimaat was toegevoegd (kwaden-droes-lymphe, malleïne)nbsp;beproefde Preusse eerst bij kunstmatig geinfecleerde cavia’s ennbsp;in Juni van het vorige jaar bij zes van kwaden-droes verdachtenbsp;paarden. De uitslag was verrassend. Bij '6 van de geinji-ceerde paarden traden aanmerkelijke temperatuurs-verschillennbsp;op, die ongeveer 15 uren na de eerste en 8 uren na denbsp;tweede injectie de grootste verschillen in de hoogte vertoonden.nbsp;Het verschil in temperatuur was van 1,5 tot 2,2°C,

Bij het zesde paard, een 14 dagen oud veulen, trad 7 uren na de injectie een temperatunrsverhooging op vannbsp;0,5°C., na de 2quot; injectie steeg de temperatuur niet meer. Denbsp;eerste 5 paarden schenen den daarop volgenden dag vermoeidnbsp;en apatisch; het veulen bleef even vroolijk. Den volgendennbsp;dag werden alle zes paarden afgemaakt. Bij de eersten 5nbsp;werden verschijnselen van kwaden-droes waargenomen; bij hetnbsp;veulen niet. Bij een, korten tijd later, op dezelfde wijzenbsp;wijze driemaal met kwaden-droes-lymphe geinjiceerd gezondnbsp;paard, dat voor de slachtbank bestemd was, bleef de temperatuur gedurende 42 uren geheel normaal, terwijl bij eennbsp;ander, aan kwaden-droes lijdend paard reeds !) uren na denbsp;eerste injectie een verhooging van temperatuur van 1,5°C. werdnbsp;waargenomen. Na de tweede injectie steeg de temperatuurnbsp;nog 0,4°C., tot op 41°C,

Pearson nam voor de samenstelling van de malleïne, vleesch-pepton-keukenzout-glycerine-bouillon met virulente kwaden-droes culturen (van aardappelen); doodde deze culturen, die 14 dagen lang bij 36,5°C. welig gegroeid hadden, doornbsp;ze eenige uren lang tot op 80°C. te verhitten en filtreerde toennbsp;door bougies. Met de zoo verkregen, drie dagen lang dagelijksnbsp;20 minuten in stroomenden waterdamp gesteriliseerde, zuivernbsp;heldere vloeistof, entte Pearson gezonde en met kwaden-droesnbsp;geïnfecteerde cavia’s, (0,25—2,0 c, c. m. subcutaan) en vondnbsp;hierbij dat de zieke dieren bij iedere dosis, door roodheid

-ocr page 375-

345

en zwelling op de plaats der enting en algemeen door verhooging der lichaamstemperatuur reageerden, terwijl bij de gezondenbsp;dieren de plaatselijke werking zeer onbeduidend was, en eerstnbsp;een dosis die vijf tot tien malen grooter was, tijdelijke koortsverschijnselen teweeg brachten.

Met de malleïne van Preosse zijn verder proeven genomen door Hkyne, Schilling, Peters en Felisch, Dieckerhoff ennbsp;Lothes. Door deze onderzoekers zijn in het geheel 64 paardennbsp;geïnjiceerd. Van deze paarden was één paard zeker lijdendenbsp;aan kwaden-droes. De 63 anderen vertoonden geen zekerenbsp;verschijnselen van kwaden-droes. Bij 4i der geëntte paardennbsp;trad na ongeveer 8—10 uren na de eerste en 4—6 uren nanbsp;de tweede injectie een duidelijke verhooging van temperatuurnbsp;op, terwijl bij de overige 23 de temperatuur onveranderdnbsp;bleef. Deze 23 bleken, na afmaking en sectie, vrij van kwaden-droes te zijn. Van de 41 paarden, waarbij de temperatuurnbsp;verhoogd werd, waren 38 lijdende aan kwaden-droes, terwijlnbsp;bij twee (Peters en Felisch, Dieckerhoff en Lothes) bij hetnbsp;zorgvuldigste onderzoek geen enkel verschijnsel van kwaden-droesnbsp;werd gevonden. Bij een paard (Dieckerhoff en Lothes) werdnbsp;een verdacht knobbeltje in de long gevonden. Bij enting vannbsp;een Guineesch biggetje bleek dit echter niet geinfecteerd te zijn.

Als gemiddelde dosis wei’d voor een paard 0,5 cM. Malleïne (volgens Preusse) verdund met 10 x zooveel 1 pCt. carbolwaternbsp;gebruikt.

Andere proefnemingen zijn niet bekend. Na de boven beschreven proeven is het echter wel waarschijnlijk, dat men op den goeden weg is om de stofwisselingsproducten dernbsp;kwaden-droes-bacillen later als zeker herkenningsmiddel bijnbsp;kwaden-droes te gebruiken.

In het Nederlandsche Tijdschrift voor Veeartsenijkunde en Veeteelt, 19' deel, 4 aft , pag. 273, lezen we omtrentnbsp;Malleïne het volgende;

-ocr page 376-

344

Dlaleïnc. — De proeven met malleïne ter onderkenning van occulten kwaden-droes worden in Duitschland en Frankrijknbsp;voortgezet, waar zich slechts de gelegenheid aanbiedt. Thansnbsp;hebben Dieckerhoff en Lothes hunne proeven bekend gemaaktnbsp;in een serie artikelen, voorkomende in de Berl. Thierarztl.nbsp;Wochenschrift 1892, No. 15—20. Zij betreffen de inentingennbsp;bij 79, meerendeels van kwaden-droes verdachte paarden, ennbsp;bij 1 rund en 2 varkens. Deze hebben geleid tot de volgende resultaten.

Naar bet oordeel der schrijvers valt de specifieke werking der malleïne op de kwaad-droezige ontstekings-baarden niet meer tenbsp;betwijfelen, daar noch gezonde noch aan andere ziekten lijdendenbsp;paarden een koortsreactie vertoonden, na giften, welke bijnbsp;kwaad-droezige paarden werkzaam waren gebleken. Alleennbsp;temperatuurs-verhoogingen van 1°C. kunnen als kenmerkendenbsp;reactie worden beschouwd. Behalve deze, nam men bij kwaad-droezige paarden meestal versnelde ademhaling en pols, loomheidnbsp;en dikwijls gestoorden eetlust waar Aan de eutplaats ontstondnbsp;veelal een ontstekings-zwelling ter grootte van een kippenei,nbsp;die den volgenden dag weder verdween.

De koortsreactie openbaarde zich tnsscben 4 (bij acuten huid-kwadeu-droes) en 20 uren (bij chronischen long-kwaden-droes), gemiddeld 9| uur na de applicatie der malleïne. Gewoonlijk hadnbsp;de temperatuurs-verbooging 4—6 uur na het begin der reactienbsp;haar maximum bereikt en daalde dan langzamerhand weder.

Evenals de tuberculine, schijnt ook de malleïne haar werking uit te oefenen op de specifieke zieklehaarden en hare omgeving.

De dosis hangt af van de concentratie; bij het praeparaat van Preusse bedroeg de gemiddelde dosis 0,5 gr- Bij gezonde ennbsp;chronisch kwaad-droezige paarden, zijn voorafgaande tempera-tuursmetingen onnoodig; bij koortsige dieren moeten ze geschieden.

Na applicatie van malleïne moet men elke 2 uur de temperatuur opnemen; dit dient op zijn laatst 6 uur na denbsp;enting te beginnen en tot 14 a 20 uur daarna te worden voort-

-ocr page 377-

34S

gezet. V oor een zekere diagnose is een tweede enting, en bij dan verkregen verschillend resultaat, een derde eniin gnoodig;nbsp;in het laatste geval moet de dosis de helft worden verhoogd.

De schrijvers meenen, dat de malleïne voor de veeartsenij-kiindige politie groote waarde heeft, daar het hierdoor mogelijk wordt in groote stallen kwaden-droes uit te roeien, zonder allenbsp;verdachte dieren op te offeren, gelijk tot heden noodig was.

Hoewel slechts op een enkel feit gegrond, zijn de schrijvers van oordeel , dat hel mogelijk is paarden , door stelselmatigenbsp;enting met malleïne, immuun voor kwaden-droes te maken. Hetnbsp;komt referent voor, dat de practische waarde der malleïnenbsp;echter minder daarin moet worden gezocht dan in haar be-teekenis als diagnosticum.

In »Der Thierarzt” No. 9 pag- 125 van 1892 vindt met het volgende vermeld door Babes. Kwaden-droes is in Humente, hetnbsp;vaderland van den schrijver eene hij paarden en menschen langnbsp;niet zelden voorkomende ziekte. Het materiaal voor zijne onderzoekingen verkreeg Babes, gedeeltelijk van aan kwaden-droesnbsp;gestorven dieren, gedeeltelijk van aan '6 aan kwaden-droesnbsp;gestorven raen.schen. Hij vond den kwaden-droes-bacil morpho-logisch in de verschillende gevallen zeer verschillend. Denbsp;breedte was tusschen 0,2 en 0,4 cM. Ook de culturen zagennbsp;er niet altijd hetzelfde uil, en eveneens was de virulentie nietnbsp;gelijk- De kweeking van den kwaden-droes-bacil gelukte bijnbsp;die van den mensch hel beste op aardappelen, terwijl die vannbsp;cavia’s betere culturen gaven op agar-agar en ook op gelatine.nbsp;In ’t hizonder kreeg men goede culturen op eene naar Holznbsp;aangegeven aardappelsap-glycerine-agar.

De hoeveelheid der bacillen in de ziekteproducten is zeer verschillend. Dikwijls vindt men er geen enkele, of reeds totnbsp;«Kokken” gedegenereerde vormen; dikwijls, en dit meestalnbsp;in de acute gevallen, talrijke bacillen in hel bloed en in hetnbsp;beenmerg. Gedeeltelijk waren deze door Phagocyten ingesloten.

-ocr page 378-

346

Door proefnemingen op dieren bewees Babes, dal zeer virulente bacillen in staat zijn, door de intacte huid van cavia’s tenbsp;dringen; bij kwaden droes-knobbels in de huid van menschennbsp;vond liij ze in de sterk verwijdde haar-follikelen. Van acutenbsp;gevallen kreeg hij zeer virulente culturen; van chronische veelnbsp;langzamer werkende.

Het is zeer merkwaardig, dat het hem tweemalen gelukte, huismuizen, die tot nogtoe als niet vatbaar voor kwaden-droesnbsp;werden beschouwd, met een zeer virulente stof teinfecteeren.nbsp;Bij een muis vond hij knobbeltjes in de inwendige organen.nbsp;Verder merkte hij op dat konijnen, die zeer oppervlakkig aannbsp;het oor geënt waren, dikwijls stierven zonder dat er knobbeltjesnbsp;of abscessen in de inwendige organen waren te vinden. Daarentegen vond hij massa’s bacillen in het bloed en in de longen.

Door behandeling met alco-hol verkreeg Babes uit extracten van kwaden-droes-culturen een koortsverwekkend «Malleïne”. Ditnbsp;verwekte, subcutaan geappliceerd bij kwaden-droes van paarden,nbsp;geen locale werking, zooals b. v. tuberculine. Het was echternbsp;voor die paarden veel vergiftiger dan voor gezonden.

Door een bepaalde dosis zal men in staat zijn met malleïne tegen kwaden-droes door enten paarden iinmuum te maken ennbsp;zelfs zieke dieren te genezen. Men moet daarbij met kleine giftennbsp;beginnen en het einde van den koortsaanval afwachten. Grootenbsp;giften veroorzaken bij cavia’s marasmus.

In Nederland zijn de eerste proeven met malleïne genomen in Friesland te Joure, Tjerkgaast en Balk. Alle paarden, welkenbsp;na de inspuiting eene flinke reactie vertoonden, bleken, nanbsp;lijkopening, aan kwaden-droes lijdende Ie zijn.

II. De METHODE VAN StRAUSS.

1. M. Finkenstein schrijft op pag. 433 v. h. Centralblatt fiir Bacteriologie und Parasitenkunde hieromtrent:

Het is bekend, dat het dikwijls veel moeite kost, om bij paard en mensch kwaden-droes te diagnostiseeren, zelfs wanneer

-ocr page 379-

347

men entingen op dieren verriclil mei verdachte producten. Subcutane entingen bij honden geven lang niet altijd een zekernbsp;resultaat, üe resultaten bij entingen van meer vatbare dieren,nbsp;zooals cavia’s laten lang op zich wachten, daar meestal eerstnbsp;na 25—50 dagen, bij gewone subcutane enting, deze dierennbsp;sterven. Andere dieren sterven wel spoediger doch zijn dezenbsp;niet zoo gemakkelijk te verkrijgen. Daarom is de methodenbsp;van Strauss, door mannelijke cavia’s intraperitonaal met vannbsp;kwaden-droes verdachte ziekte-producten of met van deze verkregen culturen in te spuiten, zeer aanbevelingswaardig.

Bij deze methode zijn de verschijnselen, die aan de ballen worden waargenomen, de voornaamste. Deze symptomen ver-toonen zich reeds 2 a 5 dagen na de injectie. De huid vannbsp;den balzak wordt strak gespannen, rood en glanzend, de epidermis schilfert af, De zich vormende etter perforeert soms denbsp;huid. In de etter kan men kwaden-droes-hacillen aantonnen.

Het proefdier sterft na 12—15, zelden na 4—8 dagen. Dezelfde verschijnselen ziet men zij subcutane enting doch later. Volgens Löffler wordt niet alleen de tunica vaginalis aangedaan,nbsp;doch vindt men ook kwaden-droes-sfaaQes in het parenchyn dernbsp;ballen. Het laatste werd door Strauss niet waargenomen. Beidenbsp;schrijvers stemmen echter daarin overeen, dat de tunica vaginalisnbsp;der ballen zich reeds op den 2™ dag met granulaties overdekt, opnbsp;den 5®“ a 4“ dag zijn de beide vlakten der tunica met exsudaat,nbsp;rijk aan staaQes, aan elkaar geplakt. Roque de silveira tenbsp;Lissabon nam dezelfde typische verschijnelen aan de ballen bijnbsp;cavia’s waar. •)

beschrijving van eenige in dien geest

Hierna volgt de genomen proeven.

i) Door mij werd deze methode bij twee cavia’s toegepast eii vond ik hel medegedeelde geheel overeenstemmend. Als tegenproet spoot ik twee cavia’snbsp;intraperitonaal in met terpentijnolie, en twee met etter van een paard lijdendenbsp;aan conjunctivitis. Van de eerste twee was één den volgende dag, éénnbsp;den vijfden dag dood. Van de laatsten twee sliert een na 14 dagen. Allennbsp;vertoonden verschijnselen van peritonitis, zonder eenig verschijnsel aan de ballen,nbsp;De vierde leell nog en vertoont geene ziekteverschijnselen.

-ocr page 380-

348

III. Ter differentieel diagnose van kwaden-droes.

Neusbloedig is bij paarden dikwijls een gevolg van kwaden-droes-zweereii boven in dennens. In/«die waar kwaden-droes aan de orde van den dag is, zijn dergelijke bloedingen voornbsp;velen den ook al heel spoedig een reden om paarden vannbsp;kwaden-droes te verdenken, vooral waneer daarbij eenzijdigenbsp;klierzwelling voorkomt. Toch maak ik mij bij die zaken nietnbsp;spoedig ongerust en zeker niet, wanneer het goed gevoede paardennbsp;zijn, die geen vaste klanten op het zieken-rapport zijn wegensnbsp;hoesten of vermagering of zoo iets, aangezien er nog eennbsp;zeer onschuldige oorzaak is, die ik in de werken, dienbsp;mij ten diente staan, nergens vind opgegeven, doch die iknbsp;toch dacht, dat algemeen bekend was. Dit laatste schijntnbsp;echter niet hel geval te zijn; van daar, dat ik er in’t kort opnbsp;wijzen wil.

Wanneer paarden toch ujt rivieren drinken. of wanneer ze door moerassig terrein hehben geloopen, of door hosschennbsp;zijn gegaan, dan komt het dikwijls voor, dat ze thuis komennbsp;en uit den neus bloeden. Die bloedingen zijn dan na-bloedingen, veroorzaakt door bloedzuigers die zich in den neusnbsp;hebben vastgezet en we^r hebben los gelaten. Meestal latennbsp;die bloedzuigers spoedig los en bestaat de therapie alleen uitnbsp;een paar dagen rust. Een enkele keer komt het echter voor,nbsp;dat de bloedzuiger zich geruimen tijd in den neus blijft ophouden. Dan ziet men soms ook eenzijdige klierzwelling. Kortennbsp;tijd geleden was dit ook hier weer het geval. Drie paardennbsp;kwamen tegelijk van de excercitie terug. Twee die uit dennbsp;neus bloedden, een ander, volgens beweren, met een wormnbsp;in den neus. De eerste twee paarden hadden den volgendennbsp;dag eenzijdige klierzwelling van de acbterkaaks-klieren, dochnbsp;waren na enkele dagen rust weer hersteld. Het derde paardnbsp;kreeg eveneens klierzwelling. De zoogenaamde worm w'erdnbsp;meermalen buiten den neus gezien, doch bij de minste aanraking van den neus of het invallen van het licht, verdween


-ocr page 381-

349

het zwarte slangetje weer in den ondersten neusgang. Van grijpen met de hand of met het pincet was geen kwestie.nbsp;Inspuiten of irrigeeren met creoline, met zout, met carbol-oplossing, aromatische dampbaden, niets kon den parajgietnbsp;bewegen naar buiten te komen. Alleen door veratrine, alsnbsp;niespoeder aangewend, werd het dier verwijderd, dat zooalsnbsp;ik vermoedde, eveneens een bloedzuiger bleek te zijn die ongeveernbsp;14 dagen in den ondersten neusgang had gelogeerd. Na enkelenbsp;dagen was de klierzwelling wederom verdwenen.


-ocr page 382-

PAARDIN-POKKERIJ IE DE PADAEÖSCHE BOYEILAEDEE.

DOOR

G. »E WAAL.,

Controleur van Binnenlandsch Bestuur.

In den laatsten tijd werden er vele klachten vernomen over het hetrekkelijk slechte gehalte van het paardenras dernbsp;Padangsche Bovenlanden.

Ik meen, dat die klachten overdreven zijn; zij zijn hoofdzakelijk afkomstig van de weinige artillerie officieren, die te Fort-de-Kocli nn en dan paarden moesten inkoopen. Hunnbsp;hoofdbezwaar echter is, dat de paarden zoo klein zijn en ditnbsp;nu is waar, voor een groot deel althans van den paardenstapel.nbsp;Maar ook hierbij vergete men niet, dat het Gouvernementnbsp;nooit de beste paarden krijgt. De lage som, die gemiddeldnbsp;besteed mag worden, is oorzaak, dat men voor de artillerie-remonte slechts de minder goede paarden aanbiedt, d. w. z.nbsp;zoowel degene, die in grootte of in houw niet tot de bestenbsp;exemplaren gerekend kunnen worden, als degene, die karakter-gebreken hebben.

Intusschen is het waar, dat de Bovenlandsche paarden, zoo goede dravers als de meeste van hen zijn , wel wat klein vannbsp;taille zijn, daar paarden van 4 voet Rhl. (wel het minimum voornbsp;een Europeesch ruiter) wel soms voorkomen, maar de meestenbsp;toch daar beneden blijven. Onder deze omstandigheden kan hetnbsp;zijn nut hebben, in eenigszins wijder kring bekend temaken,nbsp;hetgeen ik in een verblijf van 8 jaren in de Padangschenbsp;Bovenlanden en wel in de afdeelingen L Kota en XIII Kola in


-ocr page 383-

551

de gelegenheid was op te merken j met betrekking tot het materiaal, waarover men te beschikken heeft.

In de afdeeling L Kola treft men twee zeer verschillende slagen van paarden aan: 1° het paard van de vlakte en 2° datnbsp;van het gebergte. Het paard van de sawah-vlakte van Kola-nan-gadang, Kota-nan-ampal, Simalanggang, Goegoeq en Loehoeqnbsp;halingkoq is vrij zwaar gebouwd, doch mist een edel voorkomen; het heeft een zwaar hoofd, zwaren hals, behaardenbsp;beenen en een laag iugeplanten staart. Het spreekt echter vannbsp;zelf, dat er op dezen regel uitzonderingen voorkomen. Zoonbsp;bezat ik van 1881 tot 1890 een paard uit de Pajakombo’schenbsp;vlakte, dal, wat bouw betreft, bijna een ideaal genoemd mochtnbsp;worden, als men den te zwaren hals uitzonderde en dat eennbsp;uitstekend rijpaard en goed draver was.

Deze paarden hebben over het algemeen ruime hoeven, die echter niet fraai gevormd zijn, waarschijulijk door het verblijf op lage, dikwijls moerassige gronden, in quaestie de sawahs.

De tweede categorie omvat in de L Kola de paarden van Ajer tabit,. Limboekan, Moengo en Andalas, Tandjong Aro ennbsp;het bijna uitgestorven slag van Soengei Naning. Deze tweenbsp;laatste zijn ten rechte hoog in schatting. Zij zijn vrij grootnbsp;van stuk, velen halen 4 voet Khl., slank gebouwd met een lichtnbsp;hoofd en lichten hals, sterk kruis en vrij hoog aangezettennbsp;staart, met fraaie, fijn behaarde beenen. Vooral die van Tandjongnbsp;Aro, bekend als Sikaboe-kaboe-paarden, zijn hoog in waarde;nbsp;de meesten doen niet onder voor Balaks wat aangaat sierlijkheid ; daarenboven hebben zij harde hoeven door het voortdurendnbsp;verblijf in bergachtig terrein, waarin vele steenblokken, grootnbsp;en klein, voorkomen. Ik voor mij stel ze boven de Balaksnbsp;uithoofde van hun kalmer temperament, waardoor ze heternbsp;voor langdurige diensten geschikt zijn.

In de XIII Kola hebben de paarden veel overeenkomst met die van Sikaboe-kaboe. Ik speek hier echter niet van de bastaardsnbsp;van lulandsche merries met Sandelwoods, Makasssaren, Perzianennbsp;en Australiërs, die ia de omgeving van Talang gevonden wor*

-ocr page 384-

yf


552

den, doch uitsluitend van het onvermengde Inlandsche ras, dat de basis moet zijn, om van uit te gaan hij elke poging,nbsp;hetzij tot veredeling, hetzij tot verbetering.

Vindt men onder de paarden in de L Kola over het algemeen vrij veel bonten, onder Sikaboe-kaboe en in de XIII Kola isnbsp;die kleur zeldzaam; men treft daar veelal aan bruinen, zwarten .nbsp;gelen en muis-valen, enkele vo.ssen en schimmels.

Zemel-valen en Isabellen zijn in de Padanrjsche Bovenlanden onbekend.

Wanneer men den houw nagaat van het goed geproportion-neerde Bovenlandsche paard, dan vindt men het volgende:

Lengte iets meer dan de hoogte.

Hoofd dikwijls klein en goed aangezet.

Hals dikwijls voldoende lang. Hertehals zag ik nooit.

Schoft breed en lang, dikwijl voldoende hoog.

Rug recht, soms iets te lang, voldoende breed.

Lenden kort en recht.

Kruis iets afhangend en voldoende lang, niet te breed.

Borstkas voldoende diep en breed, soms te breed.

Bij goede voeding gaal de buik in eene rechte lijn in de liesstreek over.

Schouder lang, behoorlijk schuins-llggend, gespierd, droog, soms overladen, bijna altijd zeer sterk.

Beenstelling: voorbeenen goed; voorarm lang, breed kegelvormig, voorknie breed, aan weerszijden huilen onderarm en pijp uitstekend, voorvlakte vlak. Bokheenigheid en holle knieënnbsp;zijn zeer zeldzaam , evenals osse-knieën of wijde knieën. Pijpnbsp;kort en breed, droog. Kogel breed en lang, koot kort en ditnbsp;met behoorlijke helling. Overhoeven zijn zeldzaam.

Dij vrij lang en vrij breed. Knieschijf matig afgerond.

Schenkel lang, gespierd en juist gesteld; sprong-gewricht breed, droog; gallen en spatten zijn zoo goed als onbekend.nbsp;Koe-hielen komen, in geringe mate, veel voor De hoevennbsp;der bergpaarden zijn vast en fraai gevormd.

Met dit overzicht voor oogen geloof ik, dat geen deskundige

-ocr page 385-

355

er tegen zal op zien, pogingen aan te wenden, om van het in vele opzichten zoo verdienstelijke Bovenlandsche paardenrasnbsp;zelf uil te gaan, ten einde een grooter slag te fokken. Iknbsp;meen dan ook, dat de goede hoedanigheden van het Boven-landsche paard, ten volle zonden rechtvaardigen, dat er werknbsp;van gemaakt werd, het door doelmatige keuze van dekhengstennbsp;grooter te maken. Ik meen echter , dat het de voorkeur verdient,nbsp;het door zich zelf te verbeteren, boven dadelijk beginnen metnbsp;veredelen. Het Bovenlandsche ras is bekend, omdat het buitengewoon stevig ter heen is en omdat er vele goede draversnbsp;onder zijn.

De eenige fout is; te geringe hoogte. Onder die omstandigheden moet het ras voldoende goed zijn, om het door zich zelf te verbeteren.

Zoowel rij- als rijtuig-paarden is het in staat in voldoende hoeveelheid te leveren. Dit bewijst het feit, dat de ambtenarennbsp;ter Sumatrans Westkust in de Bovenlanden bijna uitsluitend Bovenlanders als rij- en trek-paarden houden. Daar er voldoende grootenbsp;hengsten zijn, zou men daaruit al dadelijk eene keuze kunnennbsp;doen, om ze als dek-hengsten te gebuiken in eene van Gouverne-ments-wege in het So/o/c’sche op te richten stoeterij, waar eennbsp;ervaren deskundige belast zou kunnen worden met de keuzenbsp;der merries en dek-hengsten. Het spreekt van zelf, dat nauwkeurige registers aangehouden moeten worden om den burgerlijken stand van elk paard te constateeren. De daar geborennbsp;merries moeten voorloopig worden aangehouden ten eindenbsp;voor zoover ze als fokmateriaal in aanmerking kunnen komen,nbsp;daartoe te dienen.

Eerst bij groote toename der vrouwelijke bevolking zullen er merries verkocht mogen worden. Van de hengsten kiezenbsp;men elk jaar den grootsten en fraaisten vier-jarigen uit, tennbsp;einde op zijne beurt als dek-hengst gebezigd te worden.

Bij goede voeding en goed onderhoud geloof ik, dat het Gouvernement na een tiental jaren in staat zal zijn, een aanmerkelijk deel van zijne remonte uit de Padangsche Bovenlanden te

-ocr page 386-

554

betrekken, terwijl de aanwezige dek-liengsten, wanneer hunne diensten niet in de stoeterij zelve noodig zijn, het hunnenbsp;kunnen bijdragen om tegen een matig dekgeld den paarden-stapel der bevolking te verbeteren.

Heeft men aldus in de stoeterij een krachtig, groot, goed gebouwd slag van zuiver Bovenlandsch ras verkregen, dan isnbsp;de tijd daar, om des verkiezende aan veredeling te beginnen, waaronder ik versta eene constant volgehouden kruising met paardennbsp;van een zelfde vreemd ras, hetzij dan Arabisch of volbloed,nbsp;want waar men zich tot doel stelt fokken van een voorraadnbsp;rijpaarden, daar moet men zich bepalen tot één dier tweenbsp;rassen. De Sandelwood moge nog zulk een mooi paard zijn,nbsp;wat men er over het algemeen van te zien krijgt is niet veel;nbsp;het zoude echter kunnen zijn, dat men met opoffering vannbsp;eene betrekkelijk niet groote som gelds, er in slaagde, opnbsp;dezelfde wijze als hierboven van het Bovenlandsche paardnbsp;ontworpen werd, ook den Sandelwood te verbeleren, en in datnbsp;geval zou ik, wanneer er overwegende bezwaren bestaan tegennbsp;invoering van Arabieren of volbloed-paarden, er niet opnbsp;tegen hebben, met Sandelwoods te veredelen. Ik stel mijnbsp;echter voor, dat eene fraai gebouwd Bovenlandsch paardnbsp;van 4 voet of meer hoogte, gekruist met Arabier of volbloed, niet anders dan een goed veulen kan leveren, waarnbsp;zulke goede karakteren lichaams-eigenschappen bij elkaarnbsp;gebracht worden.

Maar vooral zij men consequent. Men houde het beeld van de Preanger voor oogen, met zijn mengelmoes vannbsp;allerlei paardenslag, waarin Mecklenburgsch, Sandelwood,nbsp;Arabisch, Makassaarsch, Australisch (zelf een kruisingsproduct) , Javaansch, Bataksch en Soembawa-bloed, zondernbsp;stelsel, geheel alhankelijk van luim en gril, door elkaarnbsp;is gemengd, waardoor goede en slechte eigenschappen, uitnbsp;verschillend oogpunt gezien, elkaar zóo ontmoet hebben, datnbsp;er zeer dikwijls paarden met een onmogelijk karakter uitnbsp;ontstaan zijn, gezwegen nog van den bouw, die slechts goed

-ocr page 387-

055

is, waar heiigsl eu merrie van goeden bouw bij elkaar gebracht zijn. Atavismen daargelaten. Die atavismen zullen zich natuurlijk in het begin in elke stoeterij voordoen; zulke individuennbsp;verwijdere men zorgvuldig en late ze in geen geval dienen alsnbsp;fok-materiaal, noch in, noch buiten de stoeterij.

Steeds is beweerd, dat fokken van paarden, zonder dat zij door winnen van races hunne inkoopsprijzen kunnen goedmaken, eene zaak is, die steeds met verlies gedreven zal worden.

Ik kan mij dat zeer goed voorstellen, en ook, dal tengevolge daarvan, lot nu toe geen particulier zich aan importatie vannbsp;volbloed-paarden zal wagen. Het is echter eene andere zaaknbsp;voor het Gouvernement; dit moei paarden hebben voor artillerienbsp;en cavalerie; de particuliere fokkerij schijnt, naar de ondervinding te oordeelen, niet in staat, het tekort aan goedenbsp;paarden aan te vullen. De eischen verlagen gaat niet aan. Isnbsp;er dan wel een ander middel denkbaar dan zelf de handennbsp;aan hel werk te slaan ? Subsidieeren van particuliere stoeterijen komt mij nadeelig voor, omdat die particulier natuurlijknbsp;ook moet leven, dus meer per paard zal moeten bedingen, dan,nbsp;wanneer het Gouvernement zelf fokt, de kostprijs per afgeleverdnbsp;])aard zijn zal, terwijl daarenboven, wanneer er met veredelingnbsp;begonnen is, meer dan één Europeaan of welgesteld Hoofdnbsp;zich zal aamnelden om een halfbloed edel paard uit de stoeterijnbsp;te koopen. Aldus zal aan het fokken van voor den dienstnbsp;geschikte paarden een handel in luxe-rijpaarden verbondennbsp;kunnen worden, waarvan daarenboven een zeker getal in denbsp;remonte kan opgenomen worden, om tegen booger prijs dannbsp;de onveredelde rijpaarden, aan artillerie- en cavalerie-officierennbsp;verstrekt te worden als eigen rijpaarden tot het getal dat zijnbsp;verplicht zijn te onderhouden.

waar het geldt

3Iet het bovenstaande meen ik genoegzaam de aandacht van deskundigen gevestigd Ie hebben op eene zaak, die reeds langnbsp;had belmoren aan de orde gesteld te zijnnbsp;voorziening in eene zoo dringende behoefte.

23

-ocr page 388-

VEKSLAG DER ZENDING NAAR AUSTRALIË

VAN DEN 1“ lUITENANT-ADJÜDANT DEK CAVALERIE

C. W. F. HAPPE.

Ingevolge

de reis-order van den Coimnandanl van liel Uegiuienl Cavalerie, dd. 12 December 1891, verliet ik op 15™nbsp;d. a. V. mijn garnizoen Salaliga, om mijne zending naarnbsp;Australië beginnen.

Het doel der zending was, te Melbourne en c. q. te Sydney, dan wel in andere centra van paardenfokkerij en handel, eennbsp;onderzoek in te stellen naar de mogeliikheid, om tegen billijkenbsp;prijsen in voldoende hoeveelheid, geschikte paarden voor het Legernbsp;te verkrijgen waarbij ook in hel bijzonder de aandacht moestnbsp;worden gevestigd op ponie’s van 4' V' tot 4' iquot; Bijnl. (1,282 M.—nbsp;1,36 M).

Ik heb mijn onderzoek niet bepaald tot Me/boi/rwe (Ucton'a) en Sydney {Nieuw Zuid-Wales) maar het uitgestrekt totnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en

Rockhampton [Queensland).

Het klimaat van deze laatste kolonie toch komt het meeste met het onze overeen, grootendeels tropisch als het is, terwijlnbsp;ook hare havens dichter bij de onze gelegen zijn.

Van de genoemde plaatsen uit, werden verschillende «stations” — ondernemingen der squatters, die zich met landbouw en veeteelt bezighouden — door mij bezocht en werd enkelenbsp;malen bet binnenland op grooten afstand door mij ingegaan.

Naar aanleiding van een artikel van de hand van den Luitenant-Kolonel der Engelsche Artillerie G. T. Carré, getiteld: ’'Notes on Ilorse Breeding in Australasiaquot; verschenen in The .lonrnal

-ocr page 389-

557

of the Uoyal United Service Institution vol. XXXIV, N°. 151, jaargang 1890, had ik mij ook voorgesteld Nieuw-Zeeland tenbsp;bezoeken, waar zonder twijfel uitstekende paarden gefoktnbsp;worden.

Ik gaf echter aan dat voornemen geen gevolg, omdat ik te Melbourne o. a. ook uit den mond van den Heer Iraoc Gidney,nbsp;een der oudste zoogenaamde «Indiandealers” (paardenhaudelaarsnbsp;op Engelsch-Jndie) —een man, die meer dan dertig jaren innbsp;het vak geweest is — vernam, dat hoezeer het Metmgt;ZeeföM(/Ac/ienbsp;paard de heste eigenschappen bezat, hij, noch eenig andernbsp;ooit zoude ondernemen, die paarden naar Engelsch-Indië tenbsp;brengen om daar in het leger dienst te doen. Het klimaatnbsp;van Nieuw-Zeeland toch, komt geheel met een gematigd Euro-peesch klimaat overeen en de daar gefokte paarden zouden èlnbsp;niet tegen de hitte bestand zijn, óf te veel tijd noodig hebbennbsp;om te acclimatiseeren, waarom zij alleen als luxe- of als renpaarden naar elders worden uitgevoerd.

Het algemeene oordeel over het Niemv-Zeelandsche paard is; xsplendid animals hut too soft”.

Ook de koloniën Zuid-Australië en West-Australië werden niet door mij bezocht, omdat beide gewesten nog in een staatnbsp;van opkomst verkeeren en daar nu nog weinig werk gemaaktnbsp;wordt van vermeerdering van den paardenstapel.

De vroegere Swan-River paarden, die terecht te goeder uaam en faam bekend stonden, bestaan niet meer en worden aannbsp;de oevers der Swan-River {West-Australië) uitsluitend de schapen- en veeteelt gedreven.

Naar mijne meening, kon ik volstaan met het bezoek aan de drie genoemde gewesten, Victoria Nieuw-Zuid-Wales ennbsp;Queensland en geldt alles, wat ik daar zag, zeer zeker voornbsp;het Australische paard.

Te Melbourne, Sydney en Brisbane vernam ik, dat in Januari 1891 de paardenarts 2quot; klasse A. M. Vermast van uit Utrechtnbsp;aan de consulaten in de verschillende Australische koloniënnbsp;om inlichtingen aangaande de in Australië aanwezige paarden-

-ocr page 390-

558

rassen had gevraagd en daartoe eene lijst van 58 vragen ter beantwoording had gezonden.

Dit verzoek om inlichting is toen beschouwd geworden als te zijn nitgegaan van eene regeering en als zoodanig door denbsp;verschillende departementen behandeld. Afschriften van denbsp;vragen en hare beantwoording, met de daarbij gevoerde correspondentie, zag ik in de archieven der drie genoemde consulaten.

Het resultaat van mijn onderzoek is in de volgende regelen neergelegd.

Gemakshalve zijn de verschillende punten, voorkomende in de mij verstrekte instructie, achtereenvolgens behandeld.

Waar van paarden gesproken wordt, is in bijzonderheden het oog gevestigd op paarden, die ginds mililaire paarden gebezigd worden en die ook hier voor dat doel te gebruiken zouden zijn.

Paardenrassen in Australië aanwezig en hunne afstamming.

Een oorspronkelijk paardenras bezit Australië niet; de thans in dat werelddeel aanwezige paarden zijn alle afslammingennbsp;van ingevoerde rassen.

Tn de vroegste tijden der kolonisatie werden paarden van de verschillende Engelsche rassen naar Australië overgebrachtnbsp;om te voorzien in de behoefte der kolonisten aan rij-, treken werkpaarden.

Met de ontwikkeling der koloniën werd die behoefte steeds grooter en werden toen tot vermeerdering van den paarden-stapel verscheidene fokdieren uit Engeland aangebracht en koosnbsp;men voor de fokkerij van zware trekpaarden (heavy draught)nbsp;de Clydesdale-, Shire- en Suffolkpaarden; voor de fokkerij vannbsp;lichte trek- en koetspaarden (light harness) de Clevelandersnbsp;en voor de fokkerij van rijpaarden (hacks) hel Eiigclsche volbloednbsp;en den Hackney, alle dus van de zuiverste en beste rassen.

Omstreeks 1820 werd voor rekening van het gouvernement van Nieuw-Zuid-Wules — in dien lijd ressorteerde geheelnbsp;Australië onder Nieuw-Zuid-Wales — de eerste Arabische

-ocr page 391-

5S9

hengst uit Engelsch-hnlifi in Ausiralië ingevoerd en werd deze Aral)ier hesleiud tot de fokkerij van paarden voor de beredennbsp;politie Hackney merries.

De invoer der fokdieren van de genoemde rassen ging echter geleidelijk voort; de voortreffelijke afstammelingen van dennbsp;gouvernements Arabischen dekhengst spoorden ook de particulieren aan tot den invoer van Arabisch bloed en zoo was

vrij

de invoer van Arabische hengsten Lusschen 184b en 18oo

aanzienlijk.

Het voor de paardenfokkerij bij uitstek gunstige terrein van Nieuiv-Zuid-Wales, in het bijzonder de oe\ers der Hunler River,nbsp;(ten N. W. van Sydney) werkte mede tot de prachtige resultaten van deze fokkerij; het voortgebrachte dier was klein vannbsp;taille, het betoonde zicb echter zóó duurzaam, dat het zeernbsp;gewild was en de paarden van die dagen vonden dan ooknbsp;gemakkelijk hunnen weg door geheel Australië, zij werdennbsp;zelfs ook naar Engelsch-lndië uitgevoerd, waar men hen dennbsp;naam van » Waters” gaf naar de kolonie Nieuw-Zuid-Wales.

Deze Waters — ook de »Swan Divers” waren »Walers” — hadden in die dagen eene uitstekende reputatie, waartoe hetnbsp;overvloedige goede voedsel in niet geringe mate bijdroeg; betnbsp;oorspronkelijke »kangaroo” gras bleek een uitstekend paarden-voeder, waarop het jonge dier zeer goed gedijt. Was hetnbsp;wonder, dat de squatter zonder schroom zijnen paardenstapelnbsp;liet vermeerderen, waar hij zeker was van overvloedig goednbsp;voedsel en eene goede markt voor zijn product i*

Maar ook zijn vee vermeerderde op aanzielijke wijze en de fabuleus hooge prijzen, die zijn wol, zijne schapen en zijnnbsp;slachtvee behaalden, leidden toen tot verwaarloozing dernbsp;paardenfokkerij in hel algemeen. (The Wealth and Progressnbsp;of New-Soutli-Wales 1889—1890 hij T. A. Coghlan, Govt.nbsp;Statistician pag. 561 en volg).

Toen het eerste goud in Port Philipp (later Victoria) gevonden werd, stegen de prijzen der paarden zeer aanzienlijk.

In gewone omstandigheden zoude dit zeer gunstig op liet

-ocr page 392-

360

fokken van paarden gewerkt lieldien; dat was echter liier niet het geval, want toen het bleek, dal, als het ware, de geheelenbsp;kolonie goud opleverde, liet men hel paardenfokken voor hetnbsp;voordeeliger ('') gouddelven varen, waardoor de fokkerij ennbsp;hiermede de qualiteit der paarden zoo sterk achleruitging, dalnbsp;de gevolgen hiervan nog bijna twintig jaren daarna merkbaarnbsp;waren.

Alleen het volbloed Engelsche renpaard ontsnapte aan dezen achteruitgang; deze klasse van paarden, die men noodig hadnbsp;bij den rensport, waarbij groote bedragen omgingen, werdnbsp;integendeel steeds beter.

Langzamerband ondervond echter menig gouddelver, dal de resultaten van zijn werk erg onzeker waren en stak hij zijnnbsp;geld liever in landelijke ondernemingen; hieraan was het tenbsp;danken, dat ongeveer sedert 186S in de qualiteit der paardennbsp;weder vooruitgang te bespeuren was, door den invoer vannbsp;nieuwe fokdieren en de oordeelkundige keuze van merries.

Oordeelkundige fokkerij moest goede resultaten opleveren in een land als Australië, waar het drooge klimaat en de gesteldheid van den bodem even zoovele gunstig werkende factorennbsp;zijn.

De hooge werkloonen als gevolg van de schaarsche bevolking der Australische koloniën — een inboorling als arbeider wordtnbsp;niet geduld — waren oorzaak, dat op menig «station” nietnbsp;voldoende personeel was om het oog te houden op het steedsnbsp;grooter wordende paardental. Menige jonge hengst koos, gevolgd door eenige andere paarden van de «stations”, de vrijheid in de wildernis (bush), vermenigvuldigde zich daar sterknbsp;en vormde daar de «wilde paarden”, die tot dezelfde rassennbsp;belmoren, als die welke ik reeds noemde, veredeld door Arabisch bloed of niet.

De squatters beschouwen deze wilde paarden brumbies” als schadelijke dieren, omdat zij voor niets deugen en helnbsp;grootste gedeelte (qieten van hel gras en hel andere voeder,nbsp;voor hel vee bestemd. Het is dan ook geene zeldzaamheid,

-ocr page 393-

561

dat eene jaclilpartij georganiseerd en menige «brnmby” gedood wordt.

Zoo was o. a. het aantal wilde paarden in Meww-ZMïVi-Tyates in 1890: 3480 en in 1891; 4250, welke cijfers eene «gelukkige” vermindering aangeven van 1260 «brumbies” (Wealthnbsp;and progress of New-South-Wales).

Ook vindt men in Australië nog afstammelingen van den igt;Timor pony” (onze Sandelhouls en Soemhmm's) en van dennbsp;Shetland pony.

Hoewel er te Sydney te Brisbane twee ren-vereenlgingen zijn, bij welker courses grootendeels alleen ponies mogennbsp;mededingen , kan men in bet algemeen zeggen, dat de ponynbsp;Australië een luxe-trek-paard is en daarom halen de ponies innbsp;het algemeen boogere prijzen dan de paarden.

Ik bad gelegenheid twee «stations” te bezoeken, waar van de fokkerij van ponies bijzonder werk werd gemaakt, n. 1. éénnbsp;nabij »Geelong” [Victoria) en de «station” ^Clydesdale” nabijnbsp;Riverstone [Nieuw-Zuid-Wales). Ik vond daar echter een ellendignbsp;slap dier, nooit in slaat een troepenpaard, veel minder eennbsp;goed troepenpaard te worden.

De pony, die in Australië gevonden wordt, beeft weinig ras of bloed en staat oneindig ver achter bij onzen Sandelhout, dienbsp;trouwens geen pony, maar een paard is.

Hoewel de ponies in Queensland van iets betere qualiteit waren, en ik daar zelfs enkele goed en sterk gebouwde vond,nbsp;zoo is toch , volgens zeer vertrouwbare inlichtingen, hun aantalnbsp;zeer beperkt en zoude in geheel Queensland niet meer dan eennbsp;80tal goed en sterk gebouwde ponies van ongeveer 4' 4quot; (Rijnl.)nbsp;zijn bijeen te brengen. Het is dan ook niet vreemd, dat mennbsp;voor onze Sandelhouts gaarne 50 tot 40 ig betaalt; de paarden-handelaars willen ze niet onder dien prijs van de hand zetten.

Uit het vorenstaande volgt derhalve reeds, dat de Ilegeering zich niet moet vleien in Australië troepeu-rij-paarden van kleinenbsp;taille te zullen vinden.

De Engelsche hunter, het ideaal van bet zware rijpaard,

-ocr page 394-

362

wordt I)ijno uitsluitend iu Nieuw-Zedaiul gefokt, liet klimaat is daar van dien aard, dat de lange jachten bij den sportnbsp;voorkomen en heeft de Nieiw-Zeelandsche hunter als jachtpaardnbsp;een zeer goede reputatie. Eene bijzonderheid van dit paard isnbsp;de lust, waarmede het de ijzerdraad omheiningen (wire-fences)nbsp;overspringt, die soms o' tot 4' hoog zijn en waarvoor denbsp;hunters uit andere streken energiek weigeren.

(The colonial Horse bij the Earl of Onslow, Governor of New-Zealand).

Alles samenvallende, wat ik aangaande de in Australië Am-wezige paarden te weten kwam, kan ik reeds dadelijk als mijne meening uilen, dat Nieuw-Zuid-Wales de Australischenbsp;liolonie is, waar de beste en duurzaamste paarden gevondennbsp;worden.

Paardenfokkerijen, behandeling der paarden van veulen af.

Men vindt in geheel Australië geen bepaalde g(mvernements-of particuliere paardenfokkerijen of stoeterijen, ten minste niet zulke inrichtingen, waarvan de eigenaar zich uitsluitendnbsp;of hoofdzakelijk met de paardenfokkerij bezighoudt.

Eene uitzondering hierop maakt echter de «station” «Turan-ville” aan de Hunter Hiver nabij Scone {Nieuw-Zuid-Wales) ten N. VV. van Sydney gelegen. De eigenaar, de Heer Tn. Cooknbsp;houdt zich hier, iioewel niet uilsluilend, dan toch hoofdzakelijk met de paardenfokkerij bezig.

Overigens is elke squatter of bezitter van eene «station” een paardenfokker en varieert het op de verschillende «stations”nbsp;aanwezige aantal dekhengsten van 1 tot 18. Voornamelijknbsp;beoogen de squatters met hunne paardenfokkerij het voorziennbsp;in hunne eigen behoefte aan paarden, hoewel nergens verkoopnbsp;is uitgesloten, als een goede prijs te bedingen is.

De dekhengsten op zulk eene «stations zijn van de zuiverste rassen, welke ik reeds noemde, en wordt de fokkerij vaneennbsp;sterk trekpaard met voorliefde behandeld.


-ocr page 395-

365

De kruising van Clydesdale- en Sliire merries met volbloed hengsten is dan ook hoofdzaak.

Bij de fokkerij houdt de squatter zich streng aan de con-venlioneele wetten daarvoor.

Op enkele gioote «stations” zijn twintig merries voor één hengst, de hengsten zijn in boxes gestald, de overige paardennbsp;loopen geheel los in de verschillende «paddocks” d. z. metnbsp;bekapt hout omheinde beuvelachtige hooge weidevlakten, doorgaans omheinde stukken wildernis (bush) van 1000 acres (1nbsp;acre =: 4046 M^.) en grooter, die 90 a 120 en soms meernbsp;paarden bevatten.

De meeste veulens vallen in de Australische lente en rekent men daar den geboortedag der paarden op 1° Augustus.

Na de geboorte van het veulen in de open weide, loopt het vrij met de moeder in de verschillende «paddocks” rondnbsp;lot het 10 a 12 maanden oud is, op welken leeftijdnbsp;de hengst-veulens worden gecastreerd en tevens alle veulensnbsp;voorzien worden van een brandmerk.

Vervolgens worden de «yearlings”, d. z. veulens van het vorige jaar, te zameu in de «paddocks” gebracht en daar geheelnbsp;aan hun lot overgelaten; zij kunnen daaruit niet ontsnappen,nbsp;hun voeder moeten zij zelf zoeken en zij vinden dat in denbsp;grassen, welke in de «paddocks” groeien.

Op de grootere stations worden alzouderlijke «paddocks” met lucerne bebouw'd, en kunnen de veulens evenals de ouderenbsp;paarden, zich daaraan in den herfst te goed doen.

Is het veulen drie jaar oud, dan wordt het eerst handzaam gemaakt (handled) en doorgaans tegen het vierde jaar van zijn leven gedresseerd (hrokeu in); het komt maar zelden voor,nbsp;dat een veulen vóór zijn derde jaar door menschenhandennbsp;wordt aangeraakt.

Dit handzaam maken is eigenlijk eene temming van het aan vrijheid gewende dier, meer niet.

Hel jonge paard krijgt met verschillende listen een halster aan, aan den halster is een touw bevestigd, dat met het

-ocr page 396-

564

andere losse einde aan een draaibaren paal wordt gebonden; bel paard loopt dan in de rondte, lot bet te inof^ is oni zichnbsp;verder te verzetten.

Is bet dier na eenige dagen gebeel mak geworden, en aan de inenscbelijke (?) bebandeling gewend geraakt, dan wordtnbsp;bel verkregen resultaat behouden en het dier dagelijks opge-Irensd en aan de hand geleid, de beenen worden opgelicbtnbsp;enz.

Als bet paard 4 jaar oud is, wordt het gezadeld en bestegen of ingespannen en is bet na eene maand gereed om aan helnbsp;werk te eaan of wel te worden verkocht.

Ik boorde verscheidene malen op paardenverkoopingen, voordat bet bieden begon, den verkooper van een 4-jarig paard zeggen; Gedresseerd als trek-, heeren- en daraesrijpaard!

Op sommige «stations” echter zooals «Turanville”, is bet gewoonte met de veulens om te gaan al dadelijk na hunnenbsp;geboorte, hen op te trenzen, hunne beenen op te lichten enz.,nbsp;in een woord hen mak te maken.

Aantal fokkerijen, waar zij gelegen zijn, hoeveel paarden zij bevatten.

Opgaven omtrent bet bepaalde aantal fokkerijen heb ik niet kunnen krijgen; bet aantal dier inrichtingen is echter af Ienbsp;leiden uit het aantal brandmerken, dat geregistreerd werd.nbsp;Ieder squatter, levens vee-en paardenfokker, beeft n. 1. eennbsp;eigen brandmerk voor paarden en vee op zijne «stations”nbsp;gefokt. Dit brandmerk doet bij door den floofdinspecteur vannbsp;de vee- en paardenstapels in elke kolonie registreeren. Zoonbsp;waren er in 1890 in Vicdot'ia 14.55, in Nieuiv-Zuid-Walesnbsp;2064 en in Queendand ruim 8000 brandmerken voor paardennbsp;geregistreerd en mag men veilig aamiemen, dat op even zoovelenbsp;«slatinis” de paardenfokkerij wordt gedreven.

Wat de plaatsing dezer «stations” betreft, zijn zij over de geheele kolonie verspreid. De beste paarden worden echternbsp;gefokt in de benvelachtige districten, waar de drooge zandige

-ocr page 397-

56S

bodem en de kalksteen- (limestone) laffen zich bijzonder voor de paardenfokkerij eigenen.

In Victoria worden de beste paarden der kolonie gefokt in het Noord-Ooster District der Opper-Murray, en in Queenslandnbsp;in de Toowoomba-, Warnick- en Rockhaniplon-Aislnclen.

De beste paarden vau ISieuw-Zuid-Wales —levens de beste van hel geheele vasteland van Australiëworden gefokt in helnbsp;gebied der Hunter-River.

Het aantal paarden op de verschillende »stations” aanwezig, varieert van 20 tot 1123; de aanzienlijke paardenvoorraad was,nbsp;volgens de laatste statistische opgaven van Maart 1890, overnbsp;de Australische koloniën verdeeld als volgt;

Nieuw-Zuid-Wales 450777 (in Maart 1891, 444163)

Queensland 565812.

Victoria 529335 (in Maart 1191, 456358).

IS ieuw-Zeeland 187382.

Zuid-Australië 170515.

Wesl-Australië 42806.

Tasmaniö 29778.

welke cijfers voor 1890 een totaal geven van 1536405 paarden.

Volgens de statistische opgaven der laatste 10 jaren kan men de jaarlijksche vermeerdering van het aantal paardennbsp;rekenen opnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voor Queensland wordt de vermeerdering

der laatste jaren op 12 7„ geschat (volgens den Chiefinspeclor of Stock Mr. Gordon). Deze ontzettende vermeerdering bezorgde den squatters in Queensland zulk een buitengewoonnbsp;surplus, dat hel nu zelfs geen ongewoon verschijnsel is, datnbsp;het veulen daar, na de geboorte wordt gedood, omdat mennbsp;niet weet, wat er mede te beginnen en geen voeder er voornbsp;heeft.

18 7o van den paardenvoorraad wordt doorgaans jaarlijks ter markt gebracht; wat de paardensoorten aangaat, rekentnbsp;men op 32 % zware trekpaarden, 28 °/o koetspaarden ennbsp;407o rijpaarden.


-ocr page 398-

566

Over den uitvoer van paarden, wanneer, waarheen, in welke hoeveelheid en tot welke doeleinden zij worden uitgevoerd.

De uitvoer der paarden is geheel vrij en is die voor Nieuw-Zuid-Wales en Victoria zeer belangrijk. Zoo werden in 1891 uit Victoria uitgevoerd 4629 paarden en nil Nieuw-Zuid-Wales,nbsp;4280,

Uit Queendand worden nog weinig paarden uitgevoerd, waarschijnlijk tengevolge van de omstandigheid, dat de paardennbsp;van Queensland over het algemeen niet van zulk eene goedenbsp;klasse zijn als die van Nieuw-Zuid-Wales en Victoria.

In 1891 verliet slechts één scheepslading paarden de kolonie. De uitvoer over zee betreft hoofdzakelijk Engetsch-Indië; alsnbsp;curiositeit valt te vermelden, dat in 1891 Engeland en Duitsch-land enkele paarden uit Victoria betrokken. In dat zelfde jaarnbsp;werden 12 paarden uit Nieuw-Zuid-Wales naar Amerika uitgevoerd.

E^igelsch-lndië is evenwel de beste markt voor de Australische paarden en was tot voor korten tijd Victoria de eeuige kolonie,nbsp;van waar de paarden naar Engelscti-lndië werden uilgevoerd.nbsp;Verlieten vóór 1891 doorgaans ruim 4000 paarden Melbourne voornbsp;Engelsch-lndië, in 1891 werden van Melbourne slechts 3717nbsp;paarden naar de verschillende presidentschappen ingescheept,nbsp;terwijl in dat jaar reeds 445 paarden van Sydney naar Calcuttanbsp;werden uilgevoerd en was het waarschijnlijk, dat dit getalnbsp;voor 1892 reeds grooter zoude zijn.

Dat echter Nieuw-Zuid-Wales zeer waarschijnlijk een groot aantal der uit Melbourne uilgevoerde paarden leverde, wordtnbsp;duidelijk door het feit, dat in 1891 op één na 3000 paardennbsp;over land en over zee van Nieuw-Zuid-Vrales naar Victorianbsp;werden uitgevoerd.

De Australische paarden voldoen in Engelsch-lndië zeer goed, speciaal als paarden voor het leger, wat o. m. blijkt uit eennbsp;schrijven dd.- Juli 1890 van den Kolonel John Ewing, superintendent van het Remonte Depot «Matakkeri” ie Hosur [Madras)nbsp;aan den Regiments-commandant, waarin omtrent het Austra-

-ocr page 399-

367

lische paard vermeld werd: «Auslraliaii Horses of the class »now imported if carefully selected are all that could be desirednbsp;«for Hritiscb Artillery and Cavalry.”

Het bericht, kort voor mijn vertrek uil Batavia in een der aldaar verschijnende bladen opgenomen, als zoude denbsp;Engelsch-Indische regeering hebben afgezien van eene verderenbsp;remonteeriug van bet leger met paarden uitnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;afkomstig,

is dan ook geheel onjuist en wordt gelogenstraft door onderslaand telegram, dat behalve in de te Sydney verschijnende «Evening News” in alle andere bladen voorkwamen.

Telegram: Indian Remounts.

London January 7. The Indian Army authorities will require to import 1273 horses from Australia and the Cape duringnbsp;1892 for the remount service.

thtcrlijk en bouw van bet Australische paard; zijn karakter en alge-meene ontwikkeling en geschiktheid voor soldatenpaard, zoowel voor Artillerie als voor Cavalerie.

De Australische paarden hebben het uilerlijk van het ras, waarvan zij afstammen , zoodal zij in het algemeen een Engelschnbsp;type vertooiien. De paarden van de soort, waarop wij hetnbsp;meest onze aandacht moeten vestigen (de afstammeling vannbsp;den Hackney en den volbloed) die zich vooral voor krijgspaarden ,nbsp;zoowel voor rij- als voor Irekdiensten eigenen , zijn over belnbsp;algemeen goed en sterk gebouwd en goed geproportioneerd;nbsp;natuurlijk komen er ook vele slecht gebouwde paarden voor,nbsp;maar deze zijn in Australië onverkoopbaar en worden daaromnbsp;naar elders uitgevoerd; het gros der tol dusverre ml Australiënbsp;op Java geïmporteerde paarden behoort tot deze klasse.

Het hoofd van hel goede Australische paard is niet te groot en goed aangezet, de hals is lang en eveneens goed aangezet,nbsp;de schoft hoog en zeer goed ontwikkeld, doch smal; de schouders zijn zeer sterk en hebben eene gunstige ligging, de voeren achlerbeenen zijn krachtig en met een goed heengesteld.

Hoewel soms lang, is de rug bij dit ras zeer sterk, de


-ocr page 400-

Ö68

letuleiien eveneens goede onlwikkeld, het kruis lang en een weinig afhangend, de staart niet te laag aangezet. De horstnbsp;is diep, de neusgaten zijn groot, het oog helder.

De paarden met veel bloed hebben weinig manen en maautop, daarentegen hebben zij eenen zwaren staart, welke men geheelnbsp;lang groeien laat, om hen te wapenen tegen de vliegen, dienbsp;Australië—vooral in Melbourne — een wrare plaag zijn.

Het brandmerk wordt op den schouder of de bil aangebracht; met enkele uitzoiuleringen steeds aan de linkerzijde; op dennbsp;rug vindt men dan nog doorgaans het geboortejaar, waarondernbsp;het nummer van het paard in de boeken der «station”, gebrandnbsp;wordt.

Vele paarden zijn een weinig overbouwd, de sterke ontwikkeling van den schouder vermindert deze fout echter op aanzienlijke wijze, bij vele platte paarden is de verbinding tusschen lendenen en kruis defectueus en is daar, als hetnbsp;ware, eeiie insnijding in de ruggegraat merkbaar, die doornbsp;de Engelschen als »dip in the loins” gequaliliceerd wordt.

Hun karakter is over hel algemeen zeer goedaardig en zeer volgzaam. Het sterke bokken komt bij eenige paarden voor,nbsp;en terecht is een Australische «buckjumper” een cauchemar;nbsp;ik acht deze vicieuse eigenschap echter grooteiideels een gevolgnbsp;van den zeer jongen leeftijd, waarop bet paard op de «stations”nbsp;in dressuur genomen wordt en van de ruwe vvijze, waaropnbsp;de «rough riders” (africhters) daar met deze jonge dierennbsp;omgaan hij het bestijgen.

Hoewel zij overigens een aangenaam temperament hebben, komt dit niet geheel tot zijn recht, omdat men de paardennbsp;te weinig of geen graanvoeder geeft, welke omstandigheid ooknbsp;terugwerkt op de ontwikkeling van het paard, welke overnbsp;het algemeen beter kon zijn.

geheel kunnen vervangen.

Nooit wordt aan de jonge paarden haver gegeven en hoewel de qualiteit der in de «paddocks” groeiende grassen zeer goednbsp;is, zijn die toch niet zóó overvloedig en zóó voedzaam, datnbsp;zij het graanvoeder

-ocr page 401-

369

Paarden, die van huuue jeugd af met haver gevoed zijn, zijn builengewoon goed ontwikkeld, geinige de renpaarden.

Zooals reeds uit het l)o ven vermelde blijkt, vindt men onder de Australische paardenrassen uitstekende soldatenpaarden, zoowel voor cavalerie- als artillerie-diensten. Als cavalerie-paardennbsp;worden hoofdzakelijk gebezigd de Hackney’s vermengd metnbsp;volbloed; voor arlillerie-paarden gebruik men de zwaarder gebouwde Shire- en Cleveland-rassen, gekruist met volbloed.

De xgunners” der Melbourne en Brisbane permanente bereden batterijen, zijn bekend om hun schoonen bouw.

De bereden politie en de vrijwillige bereden infanterie-korpsen in geheel Australië, evenals de cavalerie van Nieuw-Zuid-Wales,nbsp;bewijzen groole diensten, welke hoofdzakelijk aan de deugdzaamheid en bet volbardingsvermogen der paarden te danken zijn.

Rasfouten.

Bepaalde rasfouten hebben de Australische paarden niet. Zooals ik boven reeds aanteekende, laat echter bij een grootnbsp;aantal paarden de aanzetting van de croupe aan de lendenennbsp;veel te wenscben over, maar komt deze fout alleen voor bijnbsp;platte paarden van weinig bloed, »coarse-bred” zooals men zenbsp;daar noemt; ook kan hel overbouwd zijn van veie paarden,nbsp;als men wil, als rasfoul worden aangemerkt.

Paardenziekten,

Epizoöliën komen in Australië niet \oor, wel ziju goedaardige droes en de «Australian mange” bekend. Deze laatste ziektenbsp;is eene huidziekte, welke den rug der paarden aanlasl; zijnbsp;wordt loegeschreven aan eene plantaardige schimmel en isnbsp;niet besmeitelijk, en verschilt dus ten zeerste van de gewonenbsp;»mange” of schurft.

Bij paarden, welker huid behoorlijk verpleegd wordt en die gepoetst worden, komt zij echter niet voor; daar echternbsp;buiten de stallen van het poetsen weinig werk gemaakt won’f


-ocr page 402-

570

eii men de paarden aan regen en zon bloolgesleld in de «pad-docks” laat rondloopen, is deze ziekte meer verspreid, dan noodzakelijk is.

Kwade-droes (Glanders and farcy) is in Australië onbekend; paarden, wel uit den vreemde in Australië worden ingevoerd,nbsp;zijn alle onderworpen aan eene quarantaine van 14 dagen.nbsp;Vertoont zich in dezen tijd ook maar de minste klierzwelling,nbsp;dan wordt de quarantaine voor alle paarden, die te zamennbsp;debarkeerden, uitgebreid tot 3 maanden, en mocht dan onverhooptnbsp;zich onder die paarden een geval van kwaden-droes voordoen,nbsp;dan worden zij alle onteigend en aigemaakl. Dank zij dezenbsp;uiterst strenge maatregelen, komt kwade-droes in Australiënbsp;niet voor.

In het laatst van 1890 lieerschte er in Australië onder de paarden een vrij ernstige influenza, maar toch had deze ziekte,nbsp;waar zij met zorg behandeld werd, een goedaardig verloop; werdnbsp;zij echter verwaarloosd, dan was menig verlies te betreuren.nbsp;(Anual report of the Stock branch, hlz. 5).

Beengebreken,

Beengebreken komen zeer weinig voor, hoewel meer dan wij in Indië gewend zijn hij de Sandelliout-paarden, \\»»y zïj bijnanbsp;niet voorkomen.

De zware karrepaarden zijn het meest aan beengebreken onderhevig, uithoofde van het zware werk, dat zij moeten doen.

Na een vijf- of zestal jaren zijn J)ij de bereden politie de beenen der paarden nog even zuiver als bij het in dienst treden.

Hoedanigheid der hoeven, beslag.

De hoeven zijn goed, hun bouw is uitstekend en de hoorn is hard, vooral hij de paarden, die in kalksteen-districtennbsp;gefokt zijn.

Evenwel worden bijna alle paarden beslagen, zelfs op de •stations”, waar zij alleen op zandigen bodem werk te verrich-

-ocr page 403-

371

ten hebben; ik beb echtei- opgemerkt, dat de onbeslagen hoeven nooit behoorlijk werden gesneden of bijgerond; warennbsp;zij te lang, dan werd gewoonlijk met een hamer het te langnbsp;gegroeide gedeelte afgeslagen, of wel het paard naar een smidnbsp;gebracht, die dan de hoeven sneed, maar ook tevens besloeg.

In de steden, waar de bestrating met hout, straatkeien en macadam plaats heeft, zijn de paarden alle vierkant beslagen,nbsp;veelal met kalkoenen aan de achterijzers. Ook de paardennbsp;der bereden politie zijn alle vierkant beslagen, waarvan iknbsp;mij evenwel het nut niet kon en kan verklaren.

üe hoefsmeden verstaan over het algemeen hun werk goed en is hun beslag niet slecht.

Diensten j die het Australische paard verricht.

üe diensten, welke de paarden in Australië presteeren, zijn rij- en trek-diensten

Als rijdier vinden zij gebruik bij het werk op de «stations”, d. i. bij het drijven van paarden of vee, bij de bestelling vannbsp;telegrammen en brieven, bij de bereden politie, bij de cavalerienbsp;{Nieuw-Zuïd-Wales), bij de bereden infanterie en bij den renen jachtsport en bij de artillerie, waar zij uit den aard der zaaknbsp;ook trekken.

Als trekdier verrichten zij zwaar werk, b. v. als sleepersen karre-paard en lichteren arbeid als koets-paarden en bij dé bereden artillerie.

Ook als draagpaarden verrichten zij dienst bij de provian-deering van ver verwijderde kampen en «stations.”

Zooals ik reeds aanstipte, voldoen zij als soldatenpaarden uitstekend bij de bereden politie en de bereden militairenbsp;korpsen.

Het Australische paard is een zeer duurzaam, sober dier; het komt niet zelden voor, dat het bij het drijven van paardennbsp;en vee 100 Eng. mijlen (1 Eng. mijl = 1609 M.) op één dagnbsp;moet afleggen, zonder in den drogen tijd één drop water tenbsp;krijgen of één voeder gras te kunnen machtig worden.

24

-ocr page 404-

372

Gemiddeld doen de paarden der bereden politie, die soms meer dan 85 KG. te dragen hebben, 50 a 35 Eng. mijlen pernbsp;dag, doch komt het dikwijls voor, dat een afstand van 80nbsp;Eng. mijlen moet gereden worden.

De paarden der cavalerie en der bereden infanterie presteeren alleen diensten als militair paard in den lijd, dat de vrijwilligers— die hun eigen paarden van de «stations” meebrengen— onder de wapens komen, zij leggen dan eveneens 30nbsp;a 55 Eng. mijlen per dag af, soms meer.

De paarden der post- en telegraafbestellers doen gemiddeld 25 Eng. mijlen per dag.

Leeftijd, waarop de paarden in gebruik worden genomen, hoelang z|j in conditie blijven als rij- en trekpaard.

Gewoonlijk worden de paarden in gebruik genomen, wanneer zij 4 jaar oud zijn; deze jonge leeftijd en de goedkoopte dernbsp;paarden zijn oorzaken, dat men zelden, paarden, ouder dannbsp;12 jaren ziet dienstdoen.

Hoewel de dieren dan nog zeer goed zijn en gemakkelijk nog eenige jaren langer in conditie kunnen blijven, vóórzietnbsp;men zich meestal tegen dien lijd liever van een jong paard,nbsp;waaraan geen hooge prijzen in den weg staan.

Dij de bereden politie worden de paarden ook in den regel op hun 12' jaar op reforme gesteld, hoewel ik daar ook menignbsp;14 tot 16-jarig paard zag, evenals hij de permanente beredennbsp;artillerie.

Voor de vrijwillige cavalerie- en bereden infanteriekorpsen is geen leeftijd vastgesteld.

Voedsel.

Het voedsel, dal de paarden in de «paddocks” krijgen, is datgene, wat zij kunnen vinden.

Paarden, die in stallen verblijven, krijgen nooit nat voêr, tenzij het voor hunne gezondheid noodzakelijk is, dat zij innbsp;de weide gezonden worden.

-ocr page 405-

373

De grassen, welke in de «paddocks” gevonden worden, zijn liet «kangaroo” gras, de shamrock klaver en de trifolio, welksnbsp;zaden zeer voedzaam zijn, vermengd met een weinig lucern,nbsp;welke grassen behalve de klaver en de lucern een zeer geringnbsp;watergehalte liebben, hetwelk zij dan nog in de droge maanden verliezen.

In de stallen krijgen de paarden doorgaans alleen hooi, nooit haver en soms een handvol, wanneer zij zwaar werk moetennbsp;verrichten.

Het hooi is het zoogenaamde »oaten hay” afkomstig van eene magere soort van haver, waarvan de aren nog eenigenbsp;haverkorrels lievatten, en dat daarom een zeer goed voedselnbsp;is; het hooi wordt bijna altijd gehakt toegediend en heet dannbsp;»chaff”.

Eene tweede soort van hooi, waarmede de paarden gevoederd worden, is het «Lucern bay”, afkomstig van de Lucern ennbsp;daarom ook een zeer goed voedsel.

De koetsiers der voitures de place geven hunnen paarden gehakt hooi, vermengd met een weinig zemelen (hran) en mais.

Natuurlijk is de wijze van voederen bij de bereden politie en hij andere militaire korpsen een geheel andere.

Bij de bereden politie krijgen de paarden dagelijks 14 pounds (3,25 KG.) oaten hay, 9 pounds (3,56 KG.) haver en 1 poundnbsp;(0,57 KG.) zemelen, waarlijk niet veel voor paarden, dienbsp;zooveel werk moeten doen; hun voedingstoestand is echternbsp;exceptioneel goed.

Ook de paarden der permanente bereden artillerie, krijgen dit voeder, evenals de paarden der cavalerie en der beredennbsp;infanterie in den oefeningstijd.

Gebruik van merries, ruinen en hengsten.

Algemeen worden alleen ruinen, en merries gebruikt; het gebruik van hengsten voor andere doeleinden dan de fokkerij ennbsp;den rensport is bij de wet verboden.

-ocr page 406-

374

Onderhevigheid aan klimaats-invloeden.

Klimaatsinvloeden hebben op liel Australische paard weinig of bijna geen inwerking.

Zij doorstaan de verschillende veranderingen met bewonderenswaardig gemak.

Zomer en winter worden de paarden op de «stations” buiten gehouden en blijven zij los in de «paddocks” rondloopen.

Zoo beeft ook bet zeer veranderlijke zomerklimaat van Nieuw-Zuid-Wales en Victoria, dal geheel afhankelijk is vannbsp;den wind en waar in den zomer de temperatuur in een enkelnbsp;uur soms van 90” F tot 6a° F daalt, op ben geen invloed.

In de «paddocks” hebben zij weinig of geen beschutting. De hoornen, welke er groeien, zijn zeer dun van gebladerte,nbsp;zoodat regen en zon op de paarden vrij spel hebben, zondernbsp;dat zij daarvan lijden ; de paarden welke naar Calcutta, Bombaynbsp;en Madras uitgevoerd worden, doorslaan de daar beersebendenbsp;hittle zeer goed.

Terreinen, waarin zij gebruikt worden.

De terreinen, waarin zij gebruikt worden, zijn zeer verschillend , zoowel laag en drassig, heuvelachtig en zandig, als bergachtig. De paarden worden bijna zonder uitzonderingnbsp;gefokt in zeer heuvelachtige streken en zijn daarom goed ternbsp;been; dit bewijzen zij berbaaldelijk, o. a. bij het drijven vannbsp;vee over de bergruggen, wanneer de steilste hellingen somsnbsp;in snellen galop moeten worden afgegaan, om een weerbarstigenbsp;koe of stier bij de kudde terug te brengen.

Gewichten, die de Australische paarden dragen kannen.

De Engelscbe niet-militair is over het algemeen belachelijk huiverig om een paard te belasten, zoodat hij een paardnbsp;doorgaans niet geschikt acht om een zwaarder gewicht dannbsp;70 KG. te dragen.

-ocr page 407-

375

Ook in Australië is dit hel geval en verleide men mij, dat paarden geschikt tot het dragen van zware gewichten (100 KG.nbsp;en meer) op de «stations” moesten worden uitgezocht, waarnbsp;men in den regel niet meer dan enkele paarden zoude vinden,nbsp;geschikt tot het dragen van zware lasten.

Mocht in die bewering misschien al eenige waarheid gelegen zijn, de groote overvloed van paarden maakt echter, dat zelfsnbsp;het aantal der naar hunne meening voor zware gewichtennbsp;geschikte paarden zeer aanzienlijk is; hoe zouden anders ènnbsp;de bereden politie èn hel Engelsch-Indische leger in hunnenbsp;behoefte aan de zoogenaamde «weight carriers” kunnen voorzien ? In Engelsch-Indié toch moeten de paarden der cavalerienbsp;in marschlenue van 101,5 KG. tot 114,3 KG. dragen; die dernbsp;artillerie 96 KG. dragen en tevens van 330 KG. tot 430 KG.nbsp;trekken. (Instructions regarding the selection of remountsnbsp;from Foreign sources.)

Gangen onder den ruiter, dressuur.

De gangen onder den ruiter zijn ruim, vierkant en vast.

In Australië ziet men een ruiter zelden slappen of draven, maar is de gewone gang daar een «canter,” een akelig hand-galopje; van den slager en telegraaf besteller af, tot den luxe-paardrijder toe, ziet men in dezen gang door de stralen ennbsp;langs de wegen rijden; draf en slap worden alleen hij denbsp;bereden politie of bereden militairen beoefend.

Beide gangen zijn hij de jonge paarden goed , maar worden defectueus, doch dit kan moeielijk anders, daar een paard innbsp;Australië nooit behoorlijk wordt afgericht en men geene moeitenbsp;besteedt op ontwikkeling der gangen, mits een paard maarnbsp;goed «cantert.”

Daarvandaan is de draf een weinig slootend.

Op de africhting van de paarden der bereden politie wordt volgens den Australiër de meeste tijd verkwist en duurt zijnbsp;daar 3 (zegge drie) maanden.

idlül

-ït'

m

liii

,•«. ¦' i.. 11

ll

iülil

Si. tl

-ocr page 408-

o76

Is het wonder, dat de draf dan stootend is, waar de achter-beenen niet behoorlijk gebogen en ondergebracht zijn?

Dit is de meer te betreuren, daar de algenieene bouw der paarden waarborgen geeft voor geringe moeielijkheden bij denbsp;dressuur, dewijl grootendeels de hals en het hoofd gunstignbsp;aangezet en gevormd zijn, het paard zeer leerzaam is en eennbsp;goed temperament heeft, waarmede het den ruiter belangrijknbsp;helpt. Daartegenover staat echter, dat menig achterbeennbsp;voor eene snelle dressuur te onvoordeelige boeken aanbiedt.

Dat men er echter bij de bereden politie van overtuigd is, dat de paarden niet behoorlijk afgericht zijn, bleek mijnbsp;uit de trouwens overbodige mededeeling van den «Remountnbsp;officer”, dat ik geen «higly educated” paard zoude vinden,nbsp;omdat zij dit niet noodig hadden, daar zij nooit te paardnbsp;vochten.

Wat de remount officer mij niet mededeelde, maar wat toch zeer voor de hand ligt is, dat de kosten, verbonden aannbsp;het spoediger op reforme stellen, tengevolge van de gebrekkige africhting, niet opwegen tegen de moeite, zorg en tijd,nbsp;die voor eene degelijke, de paarden in conditie houdendenbsp;dressuur noodig zijn.

Taille der paarden. Hunne geschiktheid om met Sandelhonts en Makassaren samen te gaan.

De taille der in Australië als rijpaard gebruikt wordende paarden, varieert van 14 hande (1,422 M.) als minimum maatnbsp;voor een rijdier n. 1. voor de »racing-ponies” tot 16 hands 5nbsp;inches (1,702 M.) als maximum. (1 Eng. voet =3 hand= 12nbsp;inches = 0,3048 M.).

Paarden, kleiner dan 14 hands 2 inches (1,473 M.) heeten «ponies”, tusschen 14 hands 2 inches en 15 hands (1,524 M.)nbsp;hoog, heet het paard een «galloway”, terwijl de sterk gebouwdenbsp;galloway den naam van «cob” draagt; van 15 hands en daarboven heet een paard een »horse”.

-ocr page 409-

377

De paarden der bereden politie moet minstens 15 hands 2 inches (1,575 M.) hoog zijn, die der bereden artillerie 15nbsp;hands 5 inches (1,6 M.); de hoogte, welke voor de paarden voornbsp;het Engelsch-Indische leger is vastgesteld, varieert van 14nbsp;hands 2 inches voor de Inlandsche, tot 15 hands 2 inchesnbsp;voor de Europeesche cavalerie-korpsen.

Australische paarden, welke voor ons leger geschikt zonden zijn als troepenpaarden, zonden naar mijn oordeel van dezelfdenbsp;taille moeten zijn als die van het Engelsch-Indische leger ennbsp;dus van 14 hands 2 inches (1,473 M.) tol 15 hands 2 inchesnbsp;(1,575 M.) hoog moeten zijn, waaruit duidelijk volgt, dat zijnbsp;absoluut ongeschikt zijn om met Sandelhouts en Makassarennbsp;samen te gaan.

Mogelijkheid, om onze hornaohementen bij hen te gebruiken.

Het valt raoeielijk te beslissen, in hoeverre onze bestaande harnachementen voor hen te gebruiken zouden zijn.

m

im

I' tl

Het hoofdstel was voor bijna alle paarden boven 14 hands te klein; bij sommige der paarden van die taille paste de 1nbsp;taille der stang, bij andere niet.

Een eveneens door mij medegenomen zadel paste zonder deken op sommige korte paarden van 15 hands en 1 inch,nbsp;terwijl het daarentegen op vele kleinere paarden niet paste;nbsp;met een deken heeft het echter geene paarden gedrukt.

Onze singels zijn alle veel te kort.

« 1 j

i,

r;;;

'ït;-

Stalling.

De weinige plaatsen, waar de paarden ginds gestald worden, zijn: 1' de particuliere stallen, 2' de stallen der bereden politienbsp;en der permanente bereden artillerie en 3' de bazaars, waarnbsp;de paardenverkoopingen gehouden worden.

Hij de particulieren staan de paarden alle in boxes; hij de permanente bereden artillerie en de bereden politie zijn denbsp;stallen 6 voet (1,828 M.) breed en 9 voet (2,743 M.) diep;

lül


-ocr page 410-

378

bij de laatste waren vele standplaatsen niet breeder dan 5 voet (1,524 M.) en niet dieper dan 8 voet (2,438 M.)-

In de bazaars te Melbourne zag ik behalve de boxes, nog standplaatsen 4'9quot; (1,499 M.) breed en H' (1,524 M.) diep,nbsp;waarin paarden van 16 hands hoog, lagen te rusten.

Algemeen worden de standplaatsen door planken beschotten van elkander gescheiden, lanlierboonien kent men ginds niet;nbsp;de bodem wordt gevormd door basaltbrokken, steen en straatkeien, welke zeer ongelijk liggen; in de boxes is de bodemnbsp;van cement of baksteen en gelijk, maar een weinig afhellend.

Doorgaans — niet eens altijd — krijgen de paarden een weinig ligstroo (haverstroo); in de stallen der veeartsenijschoolnbsp;te Melbourne was de gelijke bodem der standplaatsen bedektnbsp;met eene laag fijn gestampte boombast (tan).

De voederbakken worden in ééne rij aangebracht, op ± 1 M. van den bodem, met gescheiden gedeelten voor hooi, havernbsp;en water.

De standplaatsen in onze stallen zijn 2,75 M. diep en tus-schen de lantierboomen 1,45 M. breed. Zij zijn voor uit Australië afkomstige en voor ons leger geschikte paarden tenbsp;smal, hoewel hare diepte ruim voldoende is.

Aanschaffing; van paarden in Aostralië. Paardenvendnties.

Marktprijzen.

De wijze, waarop men zich in Australië paarden aanschaft, is vrij wel dezelfde, als bij ons gevolgd wordt. Belangrijkenbsp;paardenvenduties hebben plaats, welke voor de steden, zondernbsp;uitzondering, in de bazaars gehouden worden en waar in elkenbsp;bazaar, zoo niet dagelijks, dan toch zeker tweemaal ’s weeksnbsp;paarden bij opbod worden verkocht.

Sommigen koopen hunne paarden direct van de «stations”, anderen koopen ze uit de hand, weder anderen koopen opnbsp;eene paardenvendutie, meestal door bemiddeling van eennbsp;paardenkooper.

De bereden politie in elke kolonie heeft een vasten remount-

-ocr page 411-

379

officer, welke de «stations” fiezoekt en daar het voor zijn korps benoodigde aantal paarden van den eigenaar afkoopt.

Bepaalde paardenmarkten worden niet gehouden, wel groote verkoopingen, waar de paardenkooplieden, speciaal de zoogenaamde «Indian dealers” de geheele verknoping beheerschen.nbsp;In het bijzonder is dit geval in den tijd, dat de paarden voornbsp;Engelsch-lndië (Indian remounts) worden opgekocht.

De eigenaars der verschillende «stations” belasten dan eenige hunner ondergeschikten met het drijven der paardennbsp;naar de «sale yards” van eenen «auctioneer” (verkoopplaatsen van den venduhouder) ter plaatse, waar de verknoping zal plaats hebben, en daar krijgt elke verkooper eennbsp;«yard” — een omheind stuk grond ± 400 M^. groot — tennbsp;gebruike.

De raonsterplaats, waar de paarden, een voor een, worden hinnengedreven (voor spannen met tweeën tegelijk) is eennbsp;cirkel, niet meer dan 5 M. in diameter; de paarden wordennbsp;dan bij opbod verkocht.

De belangrijkste paardenvenduties hebben voor Victoria, behalve te Melbourne, plaats in Wodonga en Yarrawonga ennbsp;zijn de verkoopingen in Februari en Maart op deze twee plaatsennbsp;van het grootste belang, omdat in die maand de Indiannbsp;remounts worden opgekocht.

Een groot aantal paarden uit Nieuw-Zuid-Wales aikomstig, en die niet reeds door de Indian dealers uit de hand zijnnbsp;gekocht, wordt op deze wijze in Victoria ter markt gebracht.

If!|

Voor Nieuw-Zuid-Wales worden behalve in de paardenbazaars te Sydney en de sale yards van Leichardt (eeue voorstad vannbsp;Sydney) de belangrijkste venduties gehouden in Camperdown,nbsp;Orange, Bathurst, West-Maitland; Goulburn, Yass, Kiama ennbsp;Albury.

Voor de jeugdige kolonie Queensland worden de paardenver-koopingen nog alleen in de grootere steden gehouden en zijn als zoodanig Warwick, Toowoomba, Brisbane, Bockhampton vannbsp;belang.


-ocr page 412-

380

De prijzen rter paarden zijn zeer uiteenloopend; het buitengewoon groote surplus aan paarden is oorzaak, dal de paarden nu zeer goedkoop zijn.

In de bazaars zag ik dikwijls paarden verkoopeii voor geen hoogere prijzen dan IV2 tot 4 £, hoewel ik daarbij moetnbsp;vermelden, dat het eenige goede aan die paarden was, datnbsp;zij niet kreupel waren; goede paarden halen echter gemiddeldnbsp;de volgende prijzen:

Zware trekpaarden 10 tot 15 £, koetspaarden 6 tot 10^, rijpaarden 12 tot 21 £ en zeer goede volbloed paarden, welkenbsp;door gemis aan snelheid ongeschikt waren voor de renbaannbsp;33 tot 40 £.

Voor de paarden der bereden politie wordt gemiddeld 20 £ besteed, de Indian remounts kosten den Indian dealers 16nbsp;tot 22 £.

Ponies beneden 1,473 M. balen over het algemeen hoogere prijzen dan de paarden, waarschijnlijk tengevolge van denbsp;omstandigheid, dat ponies uitsluitend voor luxe gehoudennbsp;worden.

Eventueel aan te nemen paarden. Overtocht naar Java, prijzen der voor ons leger geschikte paarden, hunne keuring, tijd vannbsp;het jaar, waarin zij zouden moeten wordennbsp;overgevoerd.

Naar mijne meeiiing zijn geen voor troepenpaarden geschikte ponies van de taille van onze paarden en van P' tot 4quot; (Rijnl.)nbsp;hooger uit Australië te betrekken; daarentegen wél zeer goede,nbsp;sterk gebouwde rijpaarden met veel bloed (well-hreed), goedenbsp;gangen en krachtig genoeg om ± 100 KG. te dragen en alzoonbsp;geschikt voor cavalerie en artillerie. Van deze klasse vannbsp;paarden overtreft het aanbod verre de vraag.

Zij zouden naar Java moeten worden overgevoerd met stoomschepen; de gelegenheden daarvoor concentreeren zich:

1° in de booten der British Indian Associated Steamers, waarvan de Queensland Royal Mailline een onderdeel is. De

-ocr page 413-

381

booten dezer lijn verlaten Brisbane, ééns in de maand en doen Batavia aan op hare reis naar London.

Zij kunnen echter niet meer dan SO paarden in ééns overvoeren, en rekenen voor den overvoer der paarden 7 M per hoofd.

2° in de Eastern and Australian Steamschip Company, gevestigd te Brisbane, Sydney en Melbourne, waarvan de H.H-Gibss, Bright amp; Co., directeuren zijn en welker booten Melbourne, Sydney en Brisbane, ééns in de maand verlaten ennbsp;eene geheele lading paarden (lot 200) direct van een diernbsp;havens naar Batavia of Semarang zouden kunnen overbrengennbsp;op hare doorreis naar China en Japan. De overtocht duurtnbsp;van 14 dagen tot 3 weken en kost 7 M per paard; voornbsp;Batavia af te leveren aan de kade te Tandjong-Priok en voornbsp;Semarang langs zijde van den stoomer.

Een en ander verzekerde mij een der chefs dier firma, de Heer R, Bright.

Geen der heide maatschappijen vóórziet echter in het voeder voor de te transporteeren paarden, wel in hel drinkwater;nbsp;zij zijn echter zeer vrijgevig met vrij transport voor de paar-denoppassers.

De paarden kunnen tegen sterfte worden verzekerd.

Mocht de Regeering ertoe besluiten, het leger met paarden uit Australië te remonteeren, dan zouden die naar mijn oordeelnbsp;te Sydney moeten worden aangekocht, omdat ik hoven reedsnbsp;aantoonde, dat de paarden van Nieuw-Zuid-Wales de bestenbsp;zijn. Hunne hoogte zoude dan moeten zijn van 14 hands 2nbsp;inches (1,473 M.) tot IS hands 2 inches (1,S7S M.) Uitgezóchte,nbsp;onafgerichte rijpaarden van deze taille, goed en sterk gebouwd,nbsp;met veel bloed, in goede conditie en volkomen geschikt alsnbsp;soldatenpaarden voor ons leger, zijn jaarlijks tol elke hoeveelheid te krijgen; hun leeftijd zoude moeten zijn van 4 tol 6nbsp;jaren, ruinen en merries van alle robes met uitzondering vannbsp;schimmels, witte paarden, schecken, valken, isahellen ennbsp;albino’s zouden moeten worden aangenomen.


-ocr page 414-

382

Verscheidene personen deden mij aanbiedingen om paarden van die klasse te leveren. Omtrent deze personen werden doornbsp;mij uitgebreide informatiën genomen en vermeld ik alleen denbsp;namen van hen, die als volkomen vertrouwbaar zijn aan tenbsp;merken.

Voor Victoria vermeld ik de lirnia Krekoüse amp; Madden, Chapman Street North Melbourne, Melbourne, die aanneemt denbsp;gewilde klasse van paarden, na keuring te Melbourne, aldaarnbsp;te leveren voor 22 ^ per hoofd.

Voor Nieuw-Zuid-Wales vermeld ik de tirma George Krss amp; Co., 232 Pilt Street te Sydney, die aanneemt de gewilde paardennbsp;van die klasse na keuring te Sydney, aldaar te leveren voornbsp;17 sê per hoofd.

Voor Queensland vermeld ik:

1' de firma Sealy , Snell amp; Mosman , Adelaide Street te Brisbane, die aanneemt deze klasse van paarden na keuringnbsp;te Brisbane, aldaar te leveren voor 16 M per hoofd.

2' de Central Queensland Horse export Company Ld., die aanneemt deze klasse van paarden na keuring te Gladstone,nbsp;aldaar te leveren voor 10 tot 20 per hoofd.

Zoo als ik reeds meermalen aanstipte, is Meuiw-Zm'rf-Hquot;a/es de kolonie, waaruit het leger c. q. zqne remonten zoude moetennbsp;betrekken. Wel is de prijs van de firma Kiss k Co. eenigs-zins hooger, maar in het te Sydney gekochte paard zal mennbsp;een nog beter dier vinden dan in een elders gekocht.

Bovendien is de algemeene opinie omtrent den Heer Kiss zeer gunstig en staat hij bekend ais een »genlleman”, een quali-ficatie, die over het algemeen de Engelschman niet spoedignbsp;aan een paardenhandelaar verleent.

Mocht het Legerbestuur er toe overgaan, met een der genoemde firma’s eene overeenkomst te sluiten voor de levering van paarden , dan zouden de onderhandelingen daartoe minstensnbsp;reeds een viertal maanden te voren moeten geopend worden.


-ocr page 415-

if


385

orn den paardenkoo|nnan gelegenheid te geven een voldoend aantal uitgezóchte paarden van de «stations” te betrekken ennbsp;hem in staat te stellen deze te vereenigen ter plaatse, waarnbsp;zij door de uit te zenden commissie moeten gekeurd worden;nbsp;want het zenden eener commissie naar de plaats van leveringnbsp;is onvermijdelijk, omdat geen der personen, die aanbiedingennbsp;deden, genegen was, de paarden te leveren na keuring op Java.

Mocht beslist worden, dat de paarden te Sydney zullen worden aangekocht, dan zoude deze commissie moeten reizennbsp;per Queensland Royal Mailline van Batavia naar Brisbane ennbsp;per spoor van Brisbane naar Sydney; en nadat zij de goedgekeurde paarden aldaar aan boord van een der booten dernbsp;Eastern and Australian Steamsehip Company in ontvangst genomen had, met die boot naar Java terugkeeren, ten eindenbsp;in staat te zijn behoorlijk een wakend oog op de paarden tenbsp;houden.

Voor de keuring dezer paarden zijn geene bijzondere regels in acht te nemen, zoodat zi^j op de gewone wijze geschiedennbsp;kan.

De tijd van het jaar, waarin deze paarden naar Java zouden moeten worden overgevoerd, is zonder twijfel de Australischenbsp;zomer, d. i. November tot Februari, omdat in dezen tijd hetnbsp;minste temperatuursverschil is waar te nemen in de klimaten vannbsp;de Australische koloniën met het onze.

Ik meen niet onvermeld te mogen laten, dat mij overal op mijne reis de meest welwillende en uiterst hoffelijke ontvangstnbsp;ten deel viel, speciaal van de regeeringspersonen in de verschillende koloniën.

.pi

In de eerste plaats komt daarvoor een woord van dank toe aan den Consul-Generaal der Nederlanden te Melbourne, Mr. J. A denbsp;VicQ, die mij niet alleen zelf eene uiterst hoffelijke ontvangstnbsp;bereidde, maar die mij ook de noodige introductiën verschaftenbsp;en mij overal hulp verleende, waar ik die verlangde.

L.

-ocr page 416-

584

Ook de Nederlandsche, Waarnemende Consul te Sydney en de Consul te Brisbane, de H. H. Senor Do^ J. Horacio Amora ennbsp;J. C. Heüssler hebben geene moeite ontzien om mij behulpzaam te zijn.

De regeerings- en militaire pe'rsonen in de drie door mij bezochte koloniën hebben mij niet alleen met de meeste voorkomendheid en de grootste gastvrijheid ontvangen, maar hebbennbsp;mij ook uitstekend ter zijde gestaan bij bet uitvoeren vannbsp;mijne opdracht, door mij alle inlichtingen te verschaffen ennbsp;mij alles te laten zien, wat mij daarbij van dienst konde zijn.

De eerste Ministers van Nieuw-Zuid- Wales en van Queensland boden mij zelfs respectievelijk op den 15“quot; en den 28™nbsp;Februari 1892 een vrijkaart aan als «free pass” op allenbsp;spoorwegen in die beide gewesten.

Het deed mij leed niet mijne opwachting te hebben kunnen maken bij de Gouverneurs van Victoria en Nieuw-Zuid-Wales,nbsp;alsmede bij den Generaal-Commandant der troepen van Nieuw-Zuid-Wales. H. H. E. E. waren om gezondheidsredenen afwezig.

Door den Gouverneur van Queensland, Generaal Sir Henry W. Norman, werd ik zeer goed ontvangen, evenals door dennbsp;«Minister of Defence” van Victoria, Sir F. Sargood en dennbsp;Generaal-Commandant der troepen in Queensland, J. Fletchernbsp;Owen.

Alle regeeringspersonen gaven de hoop te kennen, dat Neder-landsch-Indië een déboucbé mocht worden voor een gedeelte van het groote surplus aan goede paarden, dat de Australischenbsp;koloniën rijk is.

Salatiga, 23 April 1892.

-ocr page 417-

OPEN BRIEF

AAN

Dr. C. EIJHDAIV.

Directeur van het Laboratorium voor Pathologische Anatomie en Bacteriologie te Weltevreden.

Buitenzorg, November 1892,

Geachte Doctor Eijkman.

Naar aanleiding van het voorkomende op pag. 9 (‘) van uw wetenschappelijk verslag over het jaar 1891, van de inrichting,nbsp;aan het hoofd waarvan gij staat, vraag ik voor een oogenbliknbsp;uwe welwillende aandacht.

Gij schrijft daar als volgt:

oDe in het voorgaande Jaarverslag verschenen publicatie over •»Seplichaemia haemorrhagica, heeft van de zijde der veterinairennbsp;»een tamelijk levendige critiek uitgelokt. Wij wensclien hiernbsp;»op die critiek niet nader in te gaan, gedachtig aan de laatstenbsp;«zinsnede in genoemde verhandeling: »De beslissing moet denbsp;»«toekomst brengen door in alle richtingen voortgezet nauw-»»keurig onderzoek”.”

«Tegen een weinig kiesche methode van bestrijding, welke «door een paar der beoordeelaars o. m. is toegepast, moetnbsp;«echter protest worden aangeteekend. Terwijl n.1. de onder-«zoekingen betreffende de op West-Java voorkomende besmet-

Gen. lijdscliril't van N. I. Deel XX,X1I, pag. 335.

-ocr page 418-

386

otelijke veeziekten door Van Eecke werden voortgezet, hebben de «veeartsen Driessen en Esser, die daarbij hunne tusschenkomstnbsp;«verleenden, zich niet ontzien om geheel op eigen gezag ennbsp;«op hunne wijze mededeeling te doen van die onderzoekingen (‘).

«Wanneer, zooals o. a. de Heer Esser opmerkt, deze mede-«deelingen geschied zijn «om een Juiste voorstelling te geven «van hetgeen op veterinair gebied door het Latoratorium ternbsp;«nadere kennis van dierziekten is verricht”, dan kan daaropnbsp;«slechts geantwoord worden, dat zij daartoe in hel geheelnbsp;«niet de aangewezen personen zijn, noch daartoe het rechtnbsp;«hebben, en dat hun mededeelingen als hoogst partijdig, ennbsp;«in menig opzicht onvolledig en onjuist, geen vertrouwennbsp;«verdienen.

«Hiermede wordt dezerzijds van alle verdere debat met genoemde veterinairen afgezien.”

Daarmede hebt gij den twijfel weggenomen, bij meerderen gerezen, of er een kwestie bestond tusschen den heer Vannbsp;Eecke aan de eene, sommige veterinairen e an de andere zijde,nbsp;dan wel een kwestie van het onder uw directie staandnbsp;Laboratorium contra de Veeartsenijkunde in N. I. In weerwil der herhaalde verzekeringen van den heer Van Eecke en vannbsp;uw verlangen om in deze kwestie geheel neutraal te blijven,nbsp;hebt gij door deze publicatie beslist ten gunste van de laatstenbsp;meening.

Daarvoor zeg ik U openlijk dank, want minder onaangenaam is het kritiek uit te oefenen op de publicaties van corporation en instellingen, dan op die van personen.

En al verkondigt gij, dal van alle verdere debat met genoemde veterinairen wordt afgezien, zeer zeker zult gij

(1) Driesskn, Diflerentieel-diagnostiek van septichaeinia haemorrhagica en peslis bovina, Gen. tijdschrift van N. I. Dl. XXXI, noot op p. 541 (V. A. K.nbsp;Bladen, Dl. V, pag. 322) e. a. in.

Esser. In zake Vas Eecke’s onderzoekingen, enz., V. A. R. Bladen Dl. VI, pag. 69 e. v.

-ocr page 419-

387

kennis nemen, van mijn bewijsvoering dat het «hoogst partijdige”, het »in menig opzicht onvolledig en onjuist”, en het «geennbsp;vertrouwen verdienende”, zooveel verwijten zijn die, dennbsp;veterinairen toegedacht, uitsluitend de mededeelingen van uwnbsp;Laboratorium, hij monde van uw Onder-Directeur den Heer Vannbsp;Eecke gedaan, treffen.

Alvorens tot die bewijsvoering over te gaan, zij het mij vergund, Geachte Doctor, U op een onbillijkheid te wijzen dienbsp;gij in uwe publicatie ten mijnen opzichte onwillens begaan hebt.

Gij toch zegt dat, terwijl de onderzoekingen betreffende de op West-Java voorkomende besmettelijke veeziekten door den Heernbsp;Van Eecke werden voortgezet, de veeartsen Driessen en Esser,nbsp;die daarbij hunne lusschenkomst verleenden, zich niet ontziennbsp;hebben om geheel op eigen gezag, en op hun wijze mededeelingen te doen van die onderzoekingen.

Dat op «eigen gezag” kunnen wij hier voorbijgaan, omdat daarover gehandeld wordt bij de hiervoor beloofde bewijsvoering.

Maar daar, waar gij in een adem noemt met mij den veearts Driessen, begaat gij ten mijnen opzichte een onbillijkheid,nbsp;neen, een onrecht.

Toch de Heer Driessen verleende zijn lusschenkomst niet meer, sedert de Heer Van Eecke, toen deze Driessen’s artikelnbsp;in proefdruk, hem toegezonden door den schrijver ter rectificatienbsp;voor minder gewenschte uitdrukkingen, — al de zachtste vormnbsp;van kritiek die men zich denken kan—, gelezen hebbende,nbsp;hem als antwoord op die beleefdheid o. a. schreef: «dat hetnbsp;• hem speet van Deiessen’s bibliotheek en zijne bereidwilligenbsp;«hulp een gebruik te hebben gemaakt zooals geschied is”. Datnbsp;schreef de heer Van Eecke den 12™ November 1891.

f lAM

Het was dus niet de Heer Driessen en ondergeteekende die hulp verleenden bij Van Eecke’s verdere onderzoekingen, maarnbsp;uitsluitend ik. Ik draag dus geheel alleen de verantwoordelijkheid der gedane mededeelingen, ook die, vervat in de noot innbsp;Driessen’s artikel waarnaar gij verwijst. Dat is mijn recht dat

25

-ocr page 420-

S88

ik mij iiiel laat ontnemen, ook al tracht gij de verantwoordelijkheid te doen deelen door mij en den Heer Driessen.

Gij zult dan ook wel zoo loyaal zijn, zulks in te zien, en den meervoudsvorm , waarin gij in uwe publicatie doorgaat,nbsp;willen erkennen, een vergissing te zijn.

Tenzij de ongeborene beschuldiging: -e. a. m.” den Heer Driessen treffende, ook bevat feiten en mededeelingen tot welkernbsp;publicatie zij (Driessen en Esser) »iu bet geheel niet de aange-»wezen personen zijn, noch daartoe hel recht hebben”.

Ik heb den Heer Driessen gevraagd wat onder «e. a. m.” moest verstaan worden. Hij gaf mij te kennen zulks niet tenbsp;weten, maar alleen kon vermoeden dat daarmee] bedoeld werdnbsp;het sterven aan septichaemia haemorrhagica, van een kalf datnbsp;te voren aan runderpest was ziek gemaakt om daarmede tenbsp;bewijzen dal beide ziekten kunnen coïncideeren, alsook denbsp;runderpest-diagnoses van den heer Van Eecke te Petodjo,nbsp;Kampong Lima en Gahoes.

Ik ben er zelf oog-getuige vaii geweest dat door ü getracht is den Heer Driessen te bewegen, die diagnoses en de door Unbsp;gewraakte noot, uit Driessen’s antwoord te doen verdwijnen.

Toen is hij mij bet embryonale vermoeden ontslaan, dal het Laboratorium alleen datgene der publiciteit overgaf, wal strooktenbsp;met een door uw Onder-Direcleur geconstrueerde en verdedigde stelling en al de rest, althans voorloopig, in portefeuille hield, zoodat op de mededeelingen van het Laboratoriumnbsp;toepasselijk is het spreekwoord; -«hel is waar, maar het isnbsp;niet de waarheid.”

En toen ik in de 1' aflevering van het geneeskundig Tijdschrift voor Nederlandsch-hidië, Deel XXXII, op pag. 69 las, het artikel:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»Nog eens Septichaemia haemorrhagica onder den

veestapel in Nederlandsch-lndië”, zonder daarin iets te lezen van de reeds gestelde diagnoses miltvuur en runderpest,nbsp;die in hel Laboratorium niet gewijzigd werden, toen kwamnbsp;dat embryonale vermoeden plotseling lol rijpheid, en nood-iaakte mij ook de niet-vermelde, in hel Laboratorium ge-

-ocr page 421-

389

controleerde diagnoses te publiceeren hetgeen gescliiedde in mijn artikel getiteld: »In zake Va.n Eeoke ’sonderzoekingennbsp;»etc., Veeartsenijkundige Bladen, Beel V( pag 69.”

Ik achtte het mij ten plicht, de bewijzen te vermeerderen dat de stelling, »dat alle oedemateuze runderpest, slechts septi-«chaemia haemorrhagica was, en hoogst waarschijnlijk de overigenbsp;«vormen van runderpest ook”, — hel resultaat der bemoeienissennbsp;van uw Laboratorium op veeartsenijkundig gebied —, geen rechtnbsp;van bestaan heeft. Ik acht mij, uit hoofde mijner amblelijkenbsp;betrekking, wel degelijk daartoe den ^aangewezen persoon”,nbsp;vermeen daartoe wel degelijk igt;het rechl” te hebben, ofschoonnbsp;gij dienaangaande anders denkt en schrijft. En ik ontleendenbsp;dat recht aan Van Eecke’s schuldig stilzwijgen; want bet wasnbsp;mij bekend, dat Van Eecke’s publicatie reeds invloed begonnbsp;uit te oefenen op de in behandeling zijnde veeartsenijkundigenbsp;politie-wetten in deze gewesten.

(i

b

Die invloed voorloopig als ontijdig en mitsdien schadelijk, te weren, dat was het voornaamste doel mijner publicatie.nbsp;Want al moge de heer Van Eecke beweren dat bij niet voornbsp;leeken, alleen voor deskundigen gepubliceerd beeft, die bewering houdt geen steek als men slechts leest wat Prof.nbsp;Pekelharing, de vader van uw Laboratorium, schreef in het Weekblad van het Nederlaiidsch Tijdschrift voor Geneeskunde, datonbsp;2 Januari 1892, Eerste Deel, No. 1 pag. 28.

»Het jaarverslag brengt — na een korte inleiding, waarin o. »a. de dagelijksclie kleinere onderzoekingen, die op bel gebiednbsp;«van pathologie en hygiëne verricht zijn, vermeld worden—,nbsp;«vooreerst een uitvoerig opslel van de hand van den Heer Vannbsp;«Eecke, over septichaemia haemorrhagica onder den veestapelnbsp;«in Ned.-lndië. Daarin wordt, door een zeer nauwkeurige be-«schrijving van de bij hel onderzoek verkregen resultaten,nbsp;«en door vergelijking daarvan met hetgeen in de literatuurnbsp;«hieromtrent vermeld wordt, aangetoond, ^dat de in de laalslenbsp;yjaren in West-Java onder de buffels heerschende ziekte,nbsp;^‘Verkeerdelijk lol dusver als veepest beschouwd is, en

-ocr page 422-

390

ygt;inderdaad thuis behoort in die groep van ziekten, die in Tgt;den laatsten tijd in Duitschland, door de onderzoekingen vannbsp;xBolljngee, Kitt, Huepi’e, beter bekend geworden is onder dennbsp;rgt;naam van igt;Wild- lind Rinderseuche.” (')

Zie, waar zelfs mannen als Prof. Pekelharing op het dwaalspoor geraken, daar is zulks den leeken niet kwalijk te nemen.

En thans hetgeen ik in hoofde dezes beloofd heb te bewijzen. Uit dat bewijs zult gij zien, hetgeen gij vroeger reeds had kunnen weten, dat ik, juist zooals de heer Van Eeckenbsp;in zijn artikel; «Nog eens Septichaemia haemorrhagica etc.nbsp;I.C.C., alleen mededeel het resultaat der bacteriologische controlenbsp;op reeds gestelde diagnoses, gesteld door een Inlandschen Gou-verneraents veearts, uw Onder-Directeur, den heer Van Eecke ,nbsp;en ondergeteekende, zonder meer.

Hadde ik meer gedaan dan dat, dan zou ik zeer zeker het verwijt van daartoe ^niet den aangewezen persoon te zijn, nochnbsp;daartoe het recht te hebben” verdiend hebben. Ja, ik zou mijnbsp;dan gewaagd hebben aan zaken die ik niet volkomen machtignbsp;ben.

Het «eigen gezag” waarop, zooals gij schrijft, ik gepubliceerd heb, aan een nadere bescliouwing onderwerpende, kom ik van zelf tot de in boofde dezes beloofde bewijsvoering.

Noode ga ik daartoe over, omdat ik daarbij van particuliere brieven etc., zal moeten gebruik maken, op het gevaar af datnbsp;dit niet wordt goedgekeurd.

Ik kan evenwel niet anders, tenzij ik de verwijten van: »op eigen gezag”, «partijdigheid”, «onvolledigheid en onjuistheidnbsp;en geen vertrouwen verdienen”, op mij laat rusten.

Dat kan geen weldenkend mensch in gemoede van mij verlangen.

En wanneer dan ook het ondervolgende U Jiiinder aange- 1

1

Ik cursiveer.

-ocr page 423-

591

naam is, zoek dan niet naar de oorzaak daarvan bij anderen, maar tast in eigen boezem, en zeg: Ik heb het gewild.

Mededeelingen uit het Laboratorium voor Pathologische Anatomie en Bacteriologie te Weltevreden , van den Onder-Directeur J. W. F. J. Van Eecke,

Van Huis, 7 November 1891 ’s morgens 7 ure. Amice Esser !

Het doet mij zeer veel leed U de treurige lijding te moetennbsp;mededeelen dat de culturennbsp;hebben uitgemaakt dat de ziektenbsp;te Tamboen, onder het vee, aldaar is Anthrax.

Alle ent-buisjes zitten zoo vol anthrax-colonies, en alleennbsp;deze, dat aan geene andere aandoening , ook niet als coïncidee-rend, met deze, kan en magnbsp;worden aangenomen.

Errare humanum est!

Ever Yours:

Van Eecke.

Gepubliceerd door W; J. Esser Gouvernements-vee-arts. (gt;)

A. In de maand November 1891 vergezelde de Heer Vannbsp;Eecke mij naar de kampongnbsp;Tangsie Tjibitoeng van het landnbsp;Tamboen, district Becassie —nbsp;afdeeling Meester-Cornelis — alwaar de Inlandsche Gouverne-ments-veearts, in dit districtnbsp;bescheiden, onder een kuddenbsp;runderen, miltvuur had gediagnosticeerd.

Clinisch stelde de Heer Van Eecke de diagnose Septichaemianbsp;haemorrhagica, en bevestigdenbsp;deze diagnose ook na eeiiigenbsp;preparaten voor microscopischnbsp;onderzoek gemaakt en bezichtigdnbsp;te hebben. Een volgend preparaat liet evenwel staafjes zien,nbsp;die aan miltvuur-bacillen dedennbsp;denken, zoodat er cultures gemaakt moesten worden en dezenbsp;bevestigden de diagnose »milt-

ir



W Zie V. A. K. Bladen, Deel VI pag. 70J71.

-ocr page 424-

392

vuur” van den Inlandschen Gouvernements-veearts. (i)

B. In de maand December 1891 constateerde ik op hetzelfde land Tamboen, veepest ondernbsp;een kortelings aangebrachtenbsp;kudde buffels; de Heer Vannbsp;Eecke vergezelde mij wederomnbsp;tot nader onderzoek en consta-leerde dezelfde ziekt? na gedane

lijkopening, en microscopisch onderzoek. Het microscopischnbsp;onderzoek viel namelijk negatiefnbsp;uit. e)

C. In de maand Januari 1892 constateerde de Inlandsche Gou-vernements-veearls te Krawangnbsp;veepest in oedernateuze vorm opnbsp;den Passar Krawang van hetnbsp;district en de afdeeling Krawang.

Ik verzocht den Heer Van Eecke ter nader onderzoeknbsp;ter plaatse te willen komen.


Telegram n°. 7153 aangebo


den te Weltevreden den 18/1 1892.

Esser , veearts. Buitenzorg Uesultaat nihil. Doe sectie.


bereidwillig voldaan

Van Eecke.

waaraan werd.

Bij microscopisch onderzoek dacht de Heer Van Eecke wederom aan Septichaemia haemorrha-

(0 Conf. de door het Jaarverslag 1891 gewraakte noot in de critiek van den Heer D. Driessen, 1. c. c.

(2) Omtrent deze diagnose bezit ik geen schril'tclijk bewij.s. De Heer Van Eecke zal evenwel de juistheid dezer mededeelirg niet ontkennen.

j|L


-ocr page 425-

595

gica, doch bacteriolofjisch , microscopisch, noch experimenteel kon in Van Eecke’s Laboratorium iets aangetoond wordennbsp;dal de diagnose van den Inland-schen Gouvernements-vecartsnbsp;zou kunnen doen wankelen. (‘)

(I) Hierbij moet ik aanleekenen dal door ziekte ik aan des heeren Van Eecke’s verlangen oni sectie Ie maken niet onmiddellijk gevolg heb kunnennbsp;geven.

Na herstel in de residentie Krawang teruggekeerd zijnde, vond ik dezelfde ziekte ook in het district Daoean en spoedig daarna op de particuliere landen Tcgat-Waroo en Pamanoekan- en Tjia.isemlanden der zelfdenbsp;residentie. Van laatst genoemd land lelegrapheerde ik den heer Vannbsp;Eecke, alvorens den uitslag mijner gedane sectie aan hel Hoofd van Gewestelijk llesluur bekend te maken, met verzoek om over te komen aangezien de bacteriologische controle van mijne diagnose te Daoean (zie gevalnbsp;E) geen wijziging in die diagnose had gebracht.

In antwoord ontving ik een dienst-lelegram van den Directeur van Onderwijs, Eerediensl en Nijverheid, dd. 21 April 1892, waarin mij o. a.gevraagd werd of Van Eecke’s overkomst op den 24“ d. a. v. gewenschtnbsp;werd. De diagnose ditmaal aan het Laboratorium willende overlaten,nbsp;lelegrapheerde ik daarop terug: »Diagnose nog niet gemaakt.” De ziekte isnbsp;in de residentie Krawang blijven heerschen tot medio Juli jl.. Hel Bacteriologisch Laboratorium liet niets van zich hooren.

-ocr page 426-

394

Kramat. 25 Februari 1892.

D. In de maand Februari heb ik het Laboratorium doen toekomen ziekteproducten, bijnbsp;sectie verkregen, van een buffel in de kampong Tjiwaroe \Sin.nbsp;iet land Tjikadoe, district Dja-singa, afdeeling Buitenzorg, ternbsp;onderzoek en vaststelling dernbsp;diagnose; deze laatste luidde:nbsp;«miltvuur.”

Heden morgen kwam ik in het bezit van de mij toegezonden preparaten; alles wasnbsp;in orde met uitzondering vannbsp;een stuk duodenum, dit ontbrak. Zoo spoedig mogelijknbsp;zal ik u per draad denbsp;diagnose mededeelen. Weesnbsp;echter intusschen zoo goed, indien ge weer sectie doet, materiaal op dezelfde wijze te verzamelen. Vooral de toezendingnbsp;van bloed enz. is ons hoogstnbsp;welkom en kan het stellen dernbsp;diagnose zeer bespoedigen.

Van het geval te Tjikadoe kan ik u mededeelen dat het diernbsp;hoogstwaarschijnlijk, omdat culturen ontbreken, aan anthraxnbsp;is bezweken, doch dat het diernbsp;reeds lijdende was aan eene andere aandoening vermoedelijknbsp;van longen en lever en deze hetnbsp;ziektebeeld en de macrosc. path,nbsp;bevindingen hebben gecompliceerd. De ware aard dezer ziekelijke aandoening is mij nog nietnbsp;voldoende bekend doch nog innbsp;onderzoek, (i)

Gegroet.

V. E.

(L Op het Laboratorium zijnde, heeft de Heer Van Eecke mij mondeling de mededeeling gedaan, dal het ziektegeval van hel land Tjikadoe was »miltvuur.

-ocr page 427-

395

Volgens belofte de mededee-ling dat ten gevolge der vergevorderde ontbinding van bet bloed en de negatieve uitkomstennbsp;der dier-experimenten, ik nietnbsp;in staat ben u omtrent dennbsp;aard van het lijden in te lichten.

Weefsel-onderzoek heeft van wege andere werkzaamhedennbsp;met andere ziekten nog nietnbsp;plaats kunnen hebben.

Met beleefde groeten:

Kramat 6/4'92.

V. ËECKE.

E. In de maand Maart 1892 constateerde ik veepest in oede-raateuze vorm in de dessa Tjeng-Icong van het district Daoean,nbsp;afdeeling Krawang; ziektepro-ducten en bloed van een gestorven dier, w’erden het Laboratorium toegezonden. In hetnbsp;bloed dacht de Heer Van Eeckenbsp;bij microscopisch onderzoek denbsp;bacterie van septichaemia hae-morrhagica en bij een volgendnbsp;preparaat bacillen, veel gelijkende op die van miltvuur te zien ;nbsp;dier-experimenten evenwel hebben hieromtrent tot geen resultaat geleid zoodat mijne diagnose: «oedemateuze runderpest”,nbsp;in het Laboratorium nog niet isnbsp;kunnen gewijzigd worden.


Uit deze mededeelingeu, zat hel u wel duidelijk zijn dat uwe uitdrukking van; »op eigen gezag”, wel een weinig misplaatstnbsp;is; dat mijne mededeelingeu volstrekt niet «hoogst partijdignbsp;en in menig opzicht onvolledig en onjuist” zijn en wel degelijknbsp;«vertrouwen verdienen”.

Toch zoudt gij, blijvende volharden bij het eenmaal geschrevene, met die onhebbelijke beschuldigingen niet mij treffen, maar uw Onder-Directeur en daarmeê uw eigen Laboratorium. Dat toch kan niet in uwe bedoeling gelegennbsp;hebben.

-ocr page 428-

396

Hoe komen dan die bescliuldigingen in de wereld?

Ik weet hel niet. Geef U zelf daarop een antwoord, en gedenk dat nu mijn verlangen aan het slot van mijn door Unbsp;geïncrimineerd artikel uitgesproken; »Moge de Heer Vannbsp;dEecke zijne onderzoekingen op veterinair gehied voortzetlennbsp;«zonder animositeit!!” ook ü geldt, en daarmee uw Lahoralorium.

De Nederlandsch-lndische Veeartsenijkunde heeft zich in deze niets te verwijten. Bij monde van den veearts D. Driessennbsp;gaf Zij aan hel slot van zijn antwoord op Van Eecke’s eerstenbsp;publicatie, de hoop te kennen : «het verdere onderzoek, waartoenbsp;«de controversen in dit intressante vraagstuk aanleiding geven,nbsp;«gezamentlijk voort te zetten, door elkaar naar elks krachtennbsp;«gesteund”.

Die hoop werd, voor zooveel Driessen betreft, door het antwoord van den Heer Van Eecke, nl. spijt te gevoelen over het gebruik dat hij gemaakt had van Driessen’s bibliotheek en diensnbsp;bereidwillige hulp, zoo niet vernietigd, dan toch tot een minimumnbsp;teruggebracbt. Maar bij mij bleef die hoop, die ik in haarnbsp;geheel deelde, ongerept bestaan. En ik vraag U in gemoedenbsp;of mijne handelingen na dien, niet bewijzen, dat ik het belangnbsp;van de goede zaak, die wij allen voorslonden en zoo ik vermeen nog voorstaan, alleen in het oog hield. Zelfs nog nanbsp;de gewisselde telegrammen op Soebang [Pamanoekan- en Tjias-sem-landen) waarvan liiervoor in de noot op pag. 9 sprake isnbsp;en de daarop gevolgde teleurstelling.

Ja, ook nu nog, want ik kan en wil niet gelooven dat gij uw Laboratorium op een voetstuk van onfeilbaarheid wiltnbsp;plaatsen en bijgevolg gij, een gemotiveerd meenings-verschil omtrent getrokken conclusies uit onderzoekingen door ’t personeel van dat Laboratorium, zult gedoogen.

Met de meeste hoogachting Uw Dienstwillige Dienaar.nbsp;W. J, Esser.

-ocr page 429-

AIALECTEN.

ijl

'I

ii‘

ii

Dermatol. Heinz en Liebrecht maakten hel eerst melding van dit praeparaal en beproefden het in te voeren als een plaatsvervanger voor Jodoforrn. Het is afkomstig uit de »Fabriek vannbsp;scheraicaliën” oFarbwerke” die in //ócA*/a/M. gelegen, vroegernbsp;werd beheerd door de H. H. Lucius en Brüning. Het is een in passenden vorm gebraeht ylt; Basisch galluszuur Bismuth” in den vormnbsp;van een saffraan-geel, bijzonder fijn, niet hygroskopisch, tegennbsp;licht en lucht bestand poeder. Uiterlijk veel overeenkomstnbsp;hebbende met Jodoforrn, is het echter reukeloos. Het werktnbsp;krachtig opdroogend en bederf-werend. Deszelfs antibacte-rische eigenschappen komen eerst dan te voorschijn, wanneer het b. V. vermengd met voedingssubstraal, sterk wordtnbsp;geroerd, daar het onoplosbaar is. De voorheerschende op-droogende werking van dit middel gaat, bij aanwending opnbsp;het menschelijke lichaam, de groeikracht der bacteriën, dienbsp;daardoor als het ware niet worden gevoed, tegen. Dermatolnbsp;prikkelt de wonden niet en kan, door zijn volkomen onoplosbaarheid, ook nimmer vergiftigend werken. Tot heden leverdenbsp;Dermatol de beste resultaten in de heelkunde. Het neemt hetnbsp;gevoel aan prikkeling weg, werkt belangrijk op de afscheidingnbsp;der stollen en bevordert de granulatie. Daardoor bespoedigtnbsp;dit middel het genezen der wond, terwijl er maar eene geringenbsp;dosis voor benoodigd is. De opdroogende werking maaktnbsp;het zeer geschikt voor zware brandwonden, bij eczemen,nbsp;zweren, en otorrhoe.

Daar het niet vergiftig is, kan het hij raenschen tot eene hoeveelheid van 2 grammen worden toegediend.

Glüser en Fbisch onderzochten Dermatol nader.

-ocr page 430-

398

De eerste zag namelijk dal bij uilgebreide huid-aandoeningen, vochtige oppervlakten, na aanwending van Dermatol spoedignbsp;een vaste korst werd gevormd, waaronder de wond zondernbsp;verdere secretie genas.

Van prikkeling in den omtrek was niets te bespeuren.

Bij verouderde wonden met uitgebreid weefsel-versterf was het resultaat eveneens verrassend. De wond verkleint in kortennbsp;tijd dusdanig, als door Glüser nog nimmer bij aanwending vannbsp;andere middelen was waargenomen. Ook bij pas ontstanenbsp;wonden was de werking van het praeparaat zoo uitmuntend,nbsp;dat dit niet genoeg kan worden aanbevolen. Het werd verdernbsp;met succes aangewend bij etterige carcinomen.

Daar, tengevolge der geringe secretie bij pas ontstane wonden , het verbaud-linnen gemakkelijk vastkleeft, legt (ÏLasER eerst wat zijde over de wond-oppervlakte. GriisER besluit tot betnbsp;volgende:

1' Dermatol is volkomen giftvrij;

20 volkomen prikkelloos;

3' het werkt antiseptisch of bederf-werend;

4 nbsp;nbsp;nbsp;het werkt uitmuntend opdroogend;

5 nbsp;nbsp;nbsp;het is een uitmuntend middel om wonden te heelen,nbsp;is gemakkelijk aan te wenden, volkomen reukeloos,duurzaamnbsp;bestand tegen lucht en licht.

In de veearlsenijkundige kliniek te München werden met Dermatol proeven genomen en de voornoemde eigenschappennbsp;konden geheel bevestigd worden.

De snel opdroogende werking bij vochtige wond-opper-vlakten zooals b. v. mok der paarden, eczemen, etterige huid-ontsteking, beveelt Dermatol bijzonder aan. Met eenenbsp;ligte poeder-bestrooiing aan de wond-oppervlakte beweesnbsp;Dermatol in deze gevallen uitstekende diensten. Men heeftnbsp;opgemerkt dat, wanneer van te voren eene flinke reinigingnbsp;plaats vond en de haren zeer kort waren afgeknipt of, watnbsp;beter is, waren afgeschoren, de zooeven genoemde huid-aandoe-


-ocr page 431-

399

ningen, mits zonder inwendige aandoeningen, snel opdroogden door gebruik van Dermatol.

Wanneer op de aldus gereinigde oppervlakte, met een fijn penseel Dermatol wordt aangebracht, en daarna wordt bedektnbsp;met turfmolm of watten en alsdan een Hebt verband wordtnbsp;gelegd, dat dagelijks wordt verwisseld, volgt de genezing opnbsp;verrassend snelle wijze.

{Repertorium der Tier heilkunde, 1892, 3' Heft.)

Resorcinum. Districts-veearts Münckenbeck te Parsberg beveelt dit geneesmiddel, op grond zijner ervaringen, aan, bij hardnekkige diarrbee der kalveren. Wanneer dit middel rechtstreeks in de maag wordt gebracht, zijn de resultaten altijd zeker en goed.

District-veearts Westermaier te Weissenhorn had met resorcine (10 0 pro dosi) in 4 gevallen van acute darm-catarrli (bijnbsp;veulens) schoone resultaten.

Districts-veearts Küffneb te Tegernsee merkt op, dat dit middel met betrekking tot deszelfs samentrekkende, bijtende, bloedstillende, ontsmettende en verdoovende werking, eene meer alge-meene toepassing in de veeartsenijkunde verdient. In hetnbsp;alo-eraeen verdient de aanwending in den vorm van zalf, denbsp;voorkeur boven den vloeibaren vorm, vooral bij huidziekten, bij cornea-zweren, en wel in sterk geconcentreerdenbsp;verbinding.

Districts-veearts Steffler te Muhldorf wmHè met goed gevolg resorcine aan bij zweren aan de voor-knie der paarden innbsp;acute en verouderde gevallen. Meesttijds was één inwrijvingnbsp;met resorcine-zalf (o—20 pCt,) nadat eene flinke reiniging metnbsp;warme zeep-sop had plaats gehad, voldoende.

Waar zich weelderige granulatiën vormen bij sterke huid-kloven, moeien deze met 30—50 pCt. resorcin-zalf worden bestreken of wel met resorciue-poeder bestrooid; dan


-ocr page 432-

4uO

volgt de genezing snel, zoodal dit middel als beproefd geneesmiddel tegen mok kan worden aangemerkt. Stuffleh gebruikte het met goed gevolg inwendig bij acute en verouderde darm-catarrhen, die zich juist veelvuldig voordeden.

Reeds na aanwending gedurende eenige dagen, is verbetering in den ziekte-toestand zichtbaar; de eetlust keert terug, denbsp;rommelende darmbeweging houdt op, de veelvuldige afgangnbsp;van darm-gassen verdwijnt, de defaecatie wordt nor maal. Ooknbsp;tegen diarrhee bij kalveren, bewijst dit middel in giften vannbsp;2—^4.0 eveneens zeer goede diensten.

Districts-veearts Weigenthaler te Sterwamp;erg'wendde tot nu toe resorcine slechts aan bij honden tegen erytheem en eczeemnbsp;doch steeds met bijzonder goede resultaten, nadat reeds vroegernbsp;vele andere middelen als: teer-zwavel-zeep, carbol met vaseline ofnbsp;smeer-zeep, creoline, styrax, zonder resultaten werden toegepast.

JMiddel tegen Liintwormen. Twee kleine, circa 7 pond wegende honden waren met lintwormen (taenia serrata) behebt.nbsp;Daar de beide eigenaren het te omslachtig vonden dat de gewonenbsp;kuur, n. I. het doen honger lijden en daarop inwendige toediening van het middel met daarop volgend purgeermiddel,nbsp;werd gevolgd, maakte Gruber van een ander geneesmiddel gebruiknbsp;beslaande uit 2.S Chloroform en 25.0 01. Ricin. en kon innbsp;beide gevallen den lintworm geheel verwijderen. Alle urennbsp;werd hiervan een theelepel toegediend en na de 5'—4' maalnbsp;begon het te werken.

Deze medicijn, aanbevolen in den veterinair-kalender van Koen, Jaargang 1890, heeft, behalve de zekere werking nognbsp;op andere lintw’orm-middelen voor, dat de honden het goednbsp;kunnen verdragen, terwijl bij toediening van Extract, filic.nbsp;mar. met gomslijin bijna geregeld braking voorkom ..

-ocr page 433-

401

De werking van eenige dei^lnfectie-niiddelen hooge temperaiuren. De bacterioloog Heioer, die hieromtrent proevennbsp;nam, onderzocht voorloopig eenige desinfectantia bij miltvuurnbsp;sporen en kwam daarbij tot zeer verrassende resultaten. Zoo wasnbsp;hij in de gelegenheid op te merken dat carholzuur van 3 pCl.,nbsp;na eene applicatie van 36 uren, de sporen aan miltvuur niet deednbsp;verdwijnen, doch dat het effect in 1 a 2 uren merkbaarnbsp;was, wanneer het middel tot 3o°C. werd verhit. Hoe meer hetnbsp;carholzuur w'erd verhit, des te sneller was zijn invloed. Eveneens was het gesteld niet carbol-zwavelzuur en creoline-zeep.

Van minder gewicht was eene dergelijke werking bij zwavelzuur, kaliloog en eene oplo.s.sing van soda, terwijl creoline van lö pCl., eene oplossing aan pyoktanine van 1 pCt.nbsp;tot So°C. verhit, niet beter werkten.

{Rundschau für Pharmacie und Chemie.)

Over desInfecOe der handen. Kümmel in Hamburg heeft in 1886 in hel Gentralblall für chirurgie, No. 17, eene belangrijke proeve openhaar gemaakt n. 1. hel borstelen mei carholzuur na hel wasschen met zeep. Hij besluit: «Ter wille dernbsp;nagelruimlen en kloven moeten de handen buitengewoonnbsp;goed worden ontsmet. Dit geschied door ze gedurendenbsp;S minuien flink af te borstelen met chloorwaler of metnbsp;carholzuur (5 pCt).

Het met zeep wasschen treft geen doel. Het door PRÉiNKEL en ScHEEDE voorgeschreven wasschen met sublimaat-oplossingennbsp;1: 1000, is onvoldoende volgens Kümmel. Om de onaangenamenbsp;inwerkingen van carholzuur op de handen tegen te gaan, steltnbsp;VoGLER-SiSLEBEN voor, de handen met zeep te wasschen, in hetnbsp;schuim een theelepel Borax te mengen, na hel wasschen met carbolnbsp;nogmaals met bovenbedoeld zeepschuim, nu met Borax vermengd, te wasschen en daarna af te spoelen. Kümmel heeft nanbsp;gehouden onderzoek, de navolgende voorschriften aangegeven •.


-ocr page 434-

402

1®, Moeten de nagels, voor zooverre zichtbaar, worden schoon gemaakt zonder deze te bevochtigen.

2'. De handen gedurende eene minuut met zeep in warm water flink afhorstelen, vooral goed onder de nagels.

3'. Eveneens gedurende eene minuut wasschen met alcohol (niet beneden 80 pCt.) en daarna onmiddelijk vóór de verdamping

4'. In de antiseptische oplossing 1 ; 2000 sublimaat of 3 pGt. carholzuur gedurende eene minuut flink met den borstelnbsp;schuieren.

Mizulicz geeft de volgende voorschriften aan :

1. nbsp;nbsp;nbsp;De nagels der handen met een mes of nagelschaarnbsp;van het zichtbare vuil ontdoen.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Daarna de handen gedurende 3 minuten in warm waternbsp;en potasch-zeep afborstelen.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Alsnu ongeveer een halve minuut wasschen met 3 pCt.nbsp;carbolwater of sublimaat, 1 : 2000.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Ten slotte onder de nagels en de nagelplooien uitwrijven met vochtig Jodoform-gaas dat in 3 pCt. carbolwaternbsp;is gedompeld. Elke vereenvoudiging wordt ontraden.

Boll zegt over desinfectie der handen in het Deutsche Med. Zeitschr. pag. 357, 1890:

«Door talrijke proeven is vastgestel dat de tegenwoordige methoden voor desinfectie der handen geene zekerheid aanbieden, en is het derhalve noodzakelijk het volgende in acht tenbsp;nemen:

1'. Schoonmaken der vingernagels met water en nagelschaar;

2®. nbsp;nbsp;nbsp;5 minuten lang borstelen in warm water met potasch-zeep;

3'. Eén minuut lang schoonmaken in 3 pCt. carbolwater

4'. Schoonwrijven der nagelruimten en onder de nagels met gaas, natgemaakt in 5 pCt. carbolwater.

De conlact-besmelling door de handen van den arts, speelt de hoofdrol hij de leer der oorzaken van wond-ziekten, en de zoo dikwijls geprezen, geschikte hand van den heelmeester, kan door denbsp;geringste aanraking de grootste nadeelige gevolgen veroorzaken.

-ocr page 435-

403

lUj deze uitkomsten der proeven, met het aanleggen van plaatculturen na de verschillende reinigingsmethoden, moet nognbsp;vermeld worden , dat deze ontsmetting geheel haar doel mistnbsp;wanneer de handen, tengevolge van operatiën in necrotischnbsp;weefsel, minder aangenaam riekend werden. Men moest dan;nbsp;1'. de handen oppervlakkig reinigen en dannbsp;2'. inzeepen en horstelen,nbsp;o', met carbolzuur wasschen en daarna,

4'. met eene oplossing van overmangaanzure kali wasschen om den slechten reuk te verdrijven;

S'. de bruine kleur aan de handen, ontstaan door Kalihyper-manganaat, verwijderen door ze te wasschen in eene oplossing van zoutzuur;

6'. de handen afspoelen en dan droogen.

Daarvoor waren tijd, oplettendheid en diverse materialen noodig.

Thans vinden wij in creoline een eenvoudig en goed middel.

[Repertorium der Tierheilkunde, 1891, 77' Heft.)

Phosphoresceerlngs-verschljnsclen bij vleesch. In een

te Wassenburg gevestigden slagers-winkel merkte de districts-veearts, PrEULER, onder meer stukken vleesch, een stuk op, dat er oogenschijnlijk vrij oud uitzag. Bij nadere beschouwing vielnbsp;daarbij, behalve de donkere kleur, geen slechte reuk of ietsnbsp;anders bijzonders waartenemen.

Hij ging daarop in den vleeschkelder en vond daar een lendenstuk eener koe, dat 6 dagen oud was en ongeveer 10 pond woog en dat erg schitterde. Het in den aanvang beschreven stuk in den winkel, was van dezelfde koe. Dit vleeschnbsp;op een donkere plek gebracht, phosphoresceerde eveneens.

PiEHLER stelt op den voorgroiid dat de temperatuur buiten vochtig, warm en de lucht in den kelder muf en bedompt was. Dit

26

-ocr page 436-

404

Uchleii van dierlijke sloffen nam hij vroeger eenmaal waar bij een oude bloedworst en een rollen visch. Bij vermolmdnbsp;hout kan men dit meermalen zien.

Bij nader onderzoek van het bovenvermelde vleesch, vond hij den Micrococcus repusculus s. Pflueyeri in cellen vannbsp;0.001 tot 0.002 m.m., kort, ovaal, afgezonderd, en schakelvormig.

Dal er in dit geval een ontbindingsproces in het vleesch was ingelreden, ligt voor de hand.

uy verbood dit vleesch voor de consumptie. Hij trekt echter in twijfel of een dergelijk lichtend vleesch wel zoonbsp;schadelijk is; men hoort toch van slagers dat men dit lichtennbsp;aan het vleesch reeds meermalen had opgemerkt, vooralnbsp;bij warm, regenachtig weder, zonder daarvan notitie te hebbennbsp;genomen.

Ook waren de menschen, die zulk vleesch hadden genuttigd niet ziek geworden.

In het belang van het vleesch-onderzoek geeft hij dit geval ter nadere beoordeeling en overweging of phosphoresceerendnbsp;vleesch tot openbare verkoop mag worden toegelaten of niet.

Een duur paard. Het beroemde Fransche race-paard «Fri. stan” werd den 22 Mei jl. door de Hertogin van Montroso, alsnbsp;nfokpaard” voor Frcs. 500.000 gekocht.

Malleïne. De proeven met Malleïne genomen, hebben nog al verschillende resultaten gegeven.

Alhoewel het gezamenlijk resultaat is, dat men in Malleïne heeft een diagnosticum, zoo zullen toch verdere proeven nog moetennbsp;voeren tot een vaste melltode der bereiding van Malleïne, die eenvoudig en zeker is en die zoo veel mogelijk een overal gelijkmatignbsp;praeparaat levert, dat als middel ter onderkenning van kwadeii-droes, misschien wel als geneesmiddel tegen die ziekte in de phar-macopee, ingeschreven kan worden als »Malleïnum jwrruiu.” De


-ocr page 437-

405

verschillende resullalen zullen wel het gevolg zijn van de nu noquot; bestaande wisselende samenstelling, doseering enz. Alhoewel velenbsp;proefnemers hun methoden van bereiding gepubliceerd hebben ,nbsp;(zie pag. 540 hiervoor e. v.) doen dat niet allen. Zoo heeftnbsp;Roux de bereiding van Malleïne in het Instituut Pasteurnbsp;tot heden geheim gehouden.

Al die bezwaren bracht Roschetti, aan de veearlsenijkundige Hoogeschool in Turipi, Op liet denkbeeld de diagnose van kwaden-droes, in plaats van met Malleïne, te maken middels hloed-serum.

Paarden, verdacht van kwaden-droes, spoot hij in met hun eigen hloed-serum. Identische verschijnselen als hij Malleïne-injectie traden op, de lichaams-temperatuur steeg 1 a 2°C., terwijlnbsp;hij volkomen gezonde, niet verdachte dieren geen reactie ontstond.

Deze proeven zijn


zeer eenvoudig.


Men vangt


c.c.m.


-oS^C.

verkregen resultaten in de

bloed op en laat het serum uitscheiden hetgeen dan hij 55-gesteriliseerd wordt. Alsdan is het tot injectie gereed. Roschetti vat zijne tol heden

volgende stellingen te zamen.

1°. Na injectie van hloed-serum van paarden, lijdende aan kwaden-droes, ontstaat hij dergelijke paarden, een lem-peraluurs-verhooging.

2°. Die temperatuurs-verhooging is geringer dan hij Malleïne-injectie.

5°. Rloed-serum ïs gemakkelijker te verkrijgen dan Malleïne.

4°. Het kan, zonder eenig bezwaar, toegepast worden.

5’. Aanhevelenswaardig is hel, analoge proeven te nemen met hloed-serum van patiënten, lijdende aan tuberculose.

Deze ontdekking van Roschetti is, wanneer zij door verdere proefnemingen nader bevestigd wordt, te beschouwen als het begin van een nieuw tijdvak op dit gebied. Zij zal de diagnosenbsp;van latenten kwaden-droes, hoopelijk ook van latente tuberculosenbsp;belangrijk verder brengen, en misschien wel Malleïne en Tuber-culine als diagnostische hulpmiddelen geheel overbodig maken.

{ThierarzÜiche MiUheilungen. November, 1892).

-ocr page 438-

PERSONALIA.

Militaire veeartsenijkunbige dienst.

Verleend:

Twee jaren verlof naar Europa wegens ziekte aan den militairen paardenarts 3' klasse R. Takens.

Overgeplaalst:

Van Makassar naar Salaliga, de militaire paardenarts 2' klasse H. J. Tromp de Haas.

Geplaatst:

Te Makassar, de militair paardenarts 1' klasse L. J. Hoogkamer, van verlof wegens ziekte teruggekeerd.

¦f

-ocr page 439- -ocr page 440- -ocr page 441- -ocr page 442-