-ocr page 1- -ocr page 2-

-ocr page 3-


.'1



-ocr page 4- -ocr page 5-

'P?


â– :m


â– '-â– c


YEEARTSENIJKUNDIGE BLADEN

:-r


VOOR

NEDERLANDSCH-INDIÈ.

-ocr page 6-

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

0835 8438


-ocr page 7- -ocr page 8- -ocr page 9-

INHOUD

VAN DEEL. Vil.

Bladz.

Circulaire van het Instituut Pasteur..........

Naamlijst der Vereeniging tot Bevordering van Veeartsenijkunde in

................................. ^'

Verslag van de Directie der Vereeniging tot Bevordering van Veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indië over het jaar 1891 189i . nbsp;nbsp;nbsp;10.

A. nbsp;nbsp;nbsp;Rekening en verantwoording over het achlste-boekjaar

1 Juli 1891-30 Juni 1892 ....... 13.

B. nbsp;nbsp;nbsp;Instellingen enz. waarmede de Veeartsenijkundige Ver

eeniging in ruiling verkeert.......14.

Is behandeling van kwaden-droes aan te bevelen of moet het van

Begeeringswege verboden worden? door J. A. Van Velzen . nbsp;nbsp;nbsp;.15.'

Interlracheale injecties van Jood-Joodkalium-Solutie tegen kwaden-

droes, door C. A. Penning...........27.'

Enkele opmerkingen omtrent ‘het Reglement voor den militairen veterinairen dienst in Nederlandsch-Indië”, hooldzakelijk wat betreft de te nemen maatregelen bij voorkomen van »kwaden-droes”,nbsp;door J. De Jongh..............30.

Proeven met Malleïne als diagnosticum bij occulten kwaden-droes,

door P. A. Van Velzen............50.

Malleïne, door J. Van de Velde.

Naschrift van den schrijver.........72.

Naschrift van de Redactie..........73.

Oorzaken van leggers, door D. Dwessen.........83.

-ocr page 10-

yi. nbsp;nbsp;nbsp;INHOUD.

Biadz.

Anaiecten:

Over hel verlies, dat Rtindvleesch aan voedingswaarde

ondergaat, door het inzouten.........88.

Zadeldrukkingen.............90.

Uuid-cultuur..............90.

P aar den-br Uien.............90.

Kokosnoten-meel.............91.

Stroo-hoeden voor paarden..........91.

Iloogle-bepaling van het paard nbsp;nbsp;nbsp;terwijlnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nognbsp;nbsp;nbsp;nbsp;veulen is.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;91.

Melk-teekens..............92.

Dislomatose..............92.

Saprol................92.

Behandeling van koude abscessen nbsp;nbsp;nbsp;met feucrine-injectie .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;93.

PERSOKAtU ................. 96.

Aanteekeningen over vleesch, door Haak........97.

Igis over de diagnose van kwadeii-droes, door C. A. Penking. . nbsp;nbsp;nbsp;. 115.

Proeven met het gebruik van honden voor militaire doeleinden in

Nederlandschdndië, door L. A. Bakhuis........123.

Braken nbsp;nbsp;nbsp;hij een jiaard onder het chloroformiseeren,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;doornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;C.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A. Penking.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;143.

Uit de nbsp;nbsp;nbsp;praktijk van een paardenarts, doornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;J.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vahnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Veluenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;145.

Analeotek:

Oorlog s-lionden.............164.

Vleesch als voedingsmiddel..........167.

Runderpest..............172.

Europhen...............172.

Lano-kresyl..............172.

Jood-vaseline..............172.

Naphthol...............172.

Phenol-salyl..............173.

Spiritus aetheris nitrosi..........173.

Cascara sagrada............173.

Behandeling van hygromen bij paarden......173.

Dithion............ , , . 173.

Personalia.................176.

Correspondentie....... 176.

-ocr page 11-

INHOUD. nbsp;nbsp;nbsp;VJ[.

Bladz.

l-it het jaarverslag van het Laboratorium voor pathologische Anatomie en Bacteriologie Ie Weltevreden over hel jaar 1892.

Sarcosporidiën. (Balbiani). II. door J. W. F. J. van Eecke . . . 177. l'it de praktijk van een paardenarts, door J. van de Velde . . . 225.nbsp;Iets over de postduiven en haar gebruik in ’t bijzonder ook in Indië,

door E. C. SiBERG en L. A. Bakhuis. (Met twee platen) . nbsp;nbsp;nbsp;. 241.

Babiës. {Voordracht gehouden in de wetenschappelijke veraeniging

te Buitenzorg), door W. J. Essër......... 300.

Analecten;

Post-valken.............. 327.

«

Niet behoorlijk acclimatisecren, als oorzaak van vele

sterfgevallen onder rundvee........ 328.

Chemnitzer Schlachthaus........... 330.

Over het resorbeeren van geneesmiddelen door de huid . 330.

Slangenbeet..............331.

Dwangmiddel hij paarden..........331.

Ter genezing van leggers..........331.

Tuberculose..............331.

Behandeling van Tetanus.......... 332.

Kenteekenen van bevroren geweest vleesch..... 332.

. Solutol bij mond- en klauwzeer........ 332.

Hondsdolheid.............. 333.

Athrax subacutus............ 333.

Verbranding.............. 334.

Mengsels van verschillende anliseplica...... 334.

Hirsel. Chloroform-narcose bij paarden...... 335.

Maanblindheid ............. 335.

Conjunctivitis crouposa........... 335.

Camphroid.............. 335.

Personalia................. 336.


-ocr page 12-

vin.

COMESPOSDEïfTIE.

INSTITUT PASTEUR.

SEEVICE DES VACCINS

S5, Bae Ontot,

PARIS

(/eé nbsp;nbsp;nbsp;ei c/e iu,^e^v(e^ene- ei c/e^f

^eó ^ceo e?^ ramp;m^ie^ti, êf 9i. eéi jit^u-é ^lOöóê^^ ^

^^fiéiêiici ^O'óiea^ a- nbsp;nbsp;nbsp;^flt;^eeiieéiefnerii ceé

^iroc/u.êié.

^la^'-ic-r- c/ie t/^éa^r^ó , è^é óet^ani /cv^r^có eoaos cofi(/cimn-ó ècet^eenieó:

fe C6?iicmei9ie ca^e c/amp; 7)ta^é’^eone

^reeie.

c^O'ée' 7??^ec^^ee77^e c^c^/^ee, S??z^(z/^((a‘^e ei eixfjiicc/êic-oft /

^iou-7'- c^(e^ece ^oiie. S£eca-ieo?i e/c^ ^ é^-i'C'f^^u^e /

S/^eó nbsp;nbsp;nbsp;ei feó ea7^cliiie?^,é óafii feé megt;neó

^loteé ^et' 'bu^t-cA^c.AiJ^^^n^.

De Redactie ontving, toen het gehèele Deel reeds afgedrukt was, bovenstaande circulaire van het InstituutPASTEOa. Doornbsp;haar actueel belang, was onmiddellijke opname aangewezen , ennbsp;moest daarom deze ledige ruimte van bet titelblad en dernbsp;generale inhouds-opgave daarvoor aangewezen worden.


-ocr page 13- -ocr page 14-

Namen.

Qüaliteit

Woonplaats.

Balen, R. A. Plemper van

Uil. paardenarts 2* kl.

\tjeh.

Beijen , H. R.........

jep. Kapitein der Infanterie, R. M. VV. 0.

4' kl.

Soekaboemie.

Bergli, J. Van den.....

Landheer van Gondang

Dia.

Batavia.

Bosnia, K......... ..

Gouvernements-veearts.

Samarang.

Does, J. K. F. De.....

Gouvernements-veearts. Tagal.

Dorsseu, J. Van.......

Mil. paardenarts 3' kl.

N. L. Ged.

Batavia.

Driessen, D. P. F.....

Adviseur v/d. Burgl. veeartsenijkundigen

dienst.

Batavia.

Eijkman, Dr. C.......

Dir. v/h. Laboratorium voor pathologischenbsp;anatomie en bacterio-

logie.

Batavia.

Esser, W. J..........

Gouvernements-veearts.

Buitenzorg.

Fisscher D. J...............

Gouvernements-veearts.

Palembang.

Heelsbergen, C. Van ').

Mil. paardenarts 2' kl

N. L.

Leiden.

Hoen H. ’t.................

Gouvernements-veearts

Poerworedjo.

Hoogkamer. L. J........

Mil. paardenarts 1' kl

Makassar.

Hubenet, D.................

. Gouvernements-veearts

Soekaboemie.

Jenny, V. A.........

Koopman.

Makassar.

Jongh, J. De........

Mil. paardenarts P kl

. Salatiga.

Kerkhoven, E. J......

. Landheer van Sinagar

. Soekaboemie

‘) Correspondeul voor Nederland.

-ocr page 15-

Namen.

Qualiteit.

Woonplaats.

Lebret, G............

Landheer.

Passoeroean.

Liin Liang Boe........

eilei der firma Oeij Hoaij

Soeij.

Batavia.

Mars, fl.............

Mil. paardenarts P kl.

Batavia.

Michaëlis, J. C........

Administrateur.

Kediri,

Motman, H. P. Van....

Landheer van Nangoeng.

Buitenzorg.

PaszoUa, F.........!.

Gouvernements-veearls.

Kediri.

Penning, C. A..............

Gouvernements-veearts.

Padang.

Poel, P. Ph. Van der...

Gou vernemen ts-veearts.

Port-de-Kock.

Pollemail, J.................

Eig. Hotel der Nederl.

Batavia.

Schilslra, S.................

Mil. paardenarts 1' kl.

0. 1. L. m. V.

Nijmegen.

Son J. C. Van ...........

Landh. van Tjiboengoer.

Soekaboemie.

Tan Wie Sioeng..........

Landheer van Kedoeng

Toussaint, H. W. L.

Gedeh.

Mr.-Cornelis.

Steenstra..................

Landheer.

Mr.-Cornelis.

Velde, J, Van de..........

Mil. paardenarts 2“ kl.

N. L. Ged.

Soerahaja.

Velzen, P. A. Van......

GouvernemenLs-veearts.

Soerakarta.

Vermast, A. M.............

Mil. paardenarts F kl.

Banjoe-Biroe.

Vletter, A. De.............

Gouvernements-veearts.

Ilembang.

Vollema, .T...................

Gouvernemeuts-veearts.

Makassar.

Vrijburg, A................

Veearts der Deli Maat-

Waliën , E. S. Baron Van

schappij.

Medan.

Heeckeren tot ..........

Waliën, L. T. H. Baron

Suikerfabriekant.

Loemadjang.

Van Heeckeren tot....

Adm. van Sinagar.

Soekaboemie.

-ocr page 16-

Inteekf.naben.

Namen.

Qualiteit.

Woonplaats.

Alberti, D. J............ 1

vapitein der Artillerie, i

latavia.

Albrecht amp; Kusche *)... 1

loekhandelaars. nbsp;nbsp;nbsp;'

ialavia.

Andeweg, J. H............

bsistent-llesident.

^atjitan.

Baerle, C. G. Van.........

Resident.

{ediri.

Barienkliofen, H. E.P. B.

C. Baermeijer van,..

Officier der Artillerie.

Jatavia.

Beer, G. F.................

(apitein der Artillerie.

Willem I.

Berensberg, A. P. De

Pelser .....................

Officier der Artillerie.

Banjoe Biroe.

Berg, J. C...................1

Landheer.

Wlingie.

Bibliothecaris...............

Hoofd-Bureau Artillerie.

Batavia.

Bibliothecaris................

Depart. Binn -Bestuur.

latavia.

Bibliothecaris................

Hoogere Burgerschool.

Soerabaja.

Bibliothecaris................

Militair Hospitaal. Regement Kavalerie.

Ralavia.

Bibliothecaris...............

Salatiga.

Bibliothecaris................

1= en 2quot; afd. v/h. De-

partemenl van Oorlog

Batavia

Bocbardt, A................

Bosch, F. G. T............

Apotheker.

Officier der Artillerie 0

Buitenzorg.

I. L. m. V.

’s Hage.

Boutmy, D. C............

Adm. van Srogol.

Buitenzorg.

Braak, H. L. C. Van...

Adm. van Soekahrentie

Soekaboemie

Braam, J. H. Van .....

Gep. kap. der Artillerie

Salatiga

Brans, A. J. Berkholï..

Koopman.

Batavia.

Brugge, VV. C. Van.. .

Landeigenaar.

Salatiga.

liück, A.....................

. Adm. van Karang Pand

. Soerakarta.

Burg, W. Van der.....

. Vétérinair student.

Utrecht.

Burgh, Jhr. N. J. West

- Landheer van Pondo

palm van Hoorn van

Gedeh.

Buitenzorg.

Busing, M..................

. Gemeente-veearts.

Naarden.

i) Twee exemplaren.

-ocr page 17-

Namen.

Qualiteit.

Woonplaats.

Cappelle, J. A. Van......

Kapitein der Artillerie.

Bandjermassin

Carp, B......................

Technoloog-Chemist

suikerf. Balapoelang.

Tagal.

Groll, VV. G................

Erfpachter.

Tjibeber.

Deun, L. J. Van..........

Kapitein der Artillerie.

Salaliga.

Dlionl, J. J. F.............

Directeur v/h. Stads

Abattoir.

Rotterdam.

Dibbelz, P. J..............

Kapitein der Artillerie.

Batavia.

Dolder, J. W. Van......

Directeur der Ambacbts-

school.

Batavia.

Doijer, J.....................

Officier der Artillerie.

Batavia.

Dorp, C. H. Van..........

Landheer van Goenoeng

Kasoer.

Bandoeng.

Dijk, J. A. G. Van.......

Boekhandelaar.

Batavia.

Effen, J. J. Van..........

Arts.

Soerabaja.

Engelenberg, A. J. N. .

Goutr. Binn. Bestuur.

Soerabaja.

Esveld, D. F. Van ......

Leeraar ’s Rijksveeart-

senijschool.

Utrecht.

Faber, J. Tb. W..........

Landheer.

Tangerang.

Fokkens, F..................

Inspecteur van Cultures.

Soekaboemie.

Gaffron, Ch. H. Von......

Erfpachter.

Tjitjalengka.

Geel, J. C. Van............

Majoor der Artillerie.

Batavia.

Geill, A. F..................

Officier der Artillerie.

Batavia.

Gelpke, Dr. 0..............

Arts.

Bandjar.

Geluk, A. H................

Gemeenle-veearts.

Serooskerke.

Grevers, J. A. P..........

Kapt. v/d. Generalen

Staf.

Samarang.

Groeneineijer, A. D. J.

Hoofdingeuieur B.O.W.

Soerabaja.

Haas, H. J. Tromp de.

Mil. paardenarts 2® kl.

Salatiga.

Haase, K. Th...............

Adni. van Goenoeng

Oeinboek.

Kediri.

-ocr page 18-

r^AMEN.

Ql’aliteit.

\V00?S PLAATS.

Happé, F....................

1' Luit. Adjudant der

Kavallerie.

Salatiga.

Heel, C. Van..............

jandheer van Karta-

soera.

Soerakarta.

Heer, J. G. De.............

Assislent-Residenl.

(oetei.

Heiiienoord, E. M. Van den Dergh van...............

Assistent-Resident.

Koeto-Ardjo.

Heidens, P. A. H.........

Officier der Infanterie.

Medan.

Heslinga. N. Biino.......

Adin. van Struljswijk.

Mr.-Cornelis.

Heulsz, H. J, Van.........

Gep. Kapt. der Artill.'

Batavia.

HeLjbloni, H. P. G.......

Adm. van Ragoenang.

Passar Mingo.

Hibma, M. A...............

iemeente-veearts.

Franeker.

Hoefnagel, K...............

;*1. Districts-veearts.

Utrecht.

Holwerda, Dr. N. L......

Officier van Gez D kl.

Buitenzorg.

Hoogstraten, C. W. Van.

Kapitein der Artillerie.

Aljeb.

Hontuiii, A. Van.........

Adtn. van Semplak.

Buitenzorg.

Hubert, H. J................

Officier van Gez. 1' kl.

0.1. L. m. V.

Brummen.

Huramelgens, C. M. N.

Contr. Binn. Bestuur.

Modjokerlo.

Ispelen, F. H. Van.......

Kapitein Intendant.

Batavia.

Jacomelti, Th. Azon____

Koopman.

Indramaijoe.

Janné, L. T................

Districts-veearts.

Roermond.

Jansen, T. J...............

Control. Binn. Bestuur

Garoet.

Soerabaja.

Janssen, M..................

Eig. Hotel des Indes.

Jenne, H....................

Veehandelaar,Eig. slack terij Passar Baroe.

Batavia.

Jonkers, H.................

Jonkers, P. C............

. Koffiplanter.

. Suikerfabriekant.

Malang.

Banjoemas.

Kessler, W................

. Erfpachter.

Garoet.

Kinderen, M, Der........

. Landheer.

Buitenzorg.

-ocr page 19-

Namen.

Qualiteit.

Woonplaats.

Kleine, J.....................

Veehandelaar.

Batavia.

Knibbelen, H. J. J......

Officier der Artillerie.

Fort-de-Kock.

Knoole, A....................

Gep. Majoor.

Garoet.

Koch, C. J...................

Landh. van Soemher-

kerto.

Malang.

Köhn , ,1. P..................

Ritmeester.

Djokjakarta.

Kooien, G. J.Van.........

Majoor der Artillerie.

Batavia.

Kortman, E..................

Veearts.

Bindjei.

Koster, J. L................

Leeraar hoogere Krijgs-

school.

’s Hage.

Krijgsman, W. J. A.,.....

Landeigenaar.

Padang.

Lameris J...................

Mil. paardenarts 1' kl.

N. L.

’s Hage.

Lautier 0. A. Burnaby.

Resident.

Soerakarta.

Leesgezelschap.............

Veeartsenijkundig.

Dordrecht.

Lent, H. J. C. Van......

Gemeen te-veearts.

Tiel.

Levyssohn, V...............

Civiel Ingenieur.

Samarang.

Ligtvoet, VV...............

Gep. Resident.

Soekahoemie.

Lisnet, P. H................

Officier der Kavallerie.

Makassar.

Lykles, Dr. S...............

Geneesheer Dir. Krank-

zinnigengesticht.

Soerahaja.

Manders, G. C.............

Kapitein der Artillerie.

Soerahaja.

Marker, J. F................

Landheer.

Passoeroean.

Meertens. M. J.............

Adm. van Kedoeng Ha-

lang.

Buitenzorg.

Molman, G. J. Van......

Adm. van Djassinga.

Buitenzorg.

Motman , P. R. Van......

Adm. van Dramaga.

Buitenzorg.

Munckhoff, P. A. Van den

Gemeente-veearts.

Boxmeer.

Mijer, A.....................

Hoofd ingenieur B.O.W.

Batavia.

Oosthout G. A. F. J,...

Assistent-Resident.

Grobogan.

-ocr page 20-

Ir .


Namen.

QüALlTElT.

Woonplaats.

Pais, P. Van Ede van der.

Apotheker

lalavia.

Pol, H. A. Van de.......

’resident Wees- en Boe-

delkamer.

latavia.

Prairie, L. P. Bedier de

Adm. suikert. Bala-

poelang.

fagal.

Raat, R. Huijgen de......

jandheer.

Salatiga.

Raden MasToenianggoeng Adi Ningrat............

Regent.

Demak.

Reiiners, H. K.............

Serste Luitenant Adj.

Batavia.

Richter, P..................

Ingenieur G kl. Staats-

Spoorwegen.

Probolingo.

Rouyer, C. G. A. A. ..

GouvernementS'veearts.

Soerabaja.

Rudolph, F. D. J.......

Ilitmeester 0. I. L. m. v.

Venlo.

Scheepens, J. N. A. C.

Veterinair student.

Utrecht

Schenck, J. G. R..........

(ap. der Infanterie.

Batavia.

Scherer, G. E. G. A....

Gep. Kap. Artillerie.

Bedagei, Deli

Schimmel, W. C.........

Leeraar ’s Rijks veeart-

school.

Utrecht.

Schmalz, C. 0 ............

Landeigenaar.

Ambarawa.

Serlé, S......................

Ritmeester-Dir. Remon-

te Depot.

Soek a boe mie

Sluijs, D. Van der.........

Hoofd-keurmeester

Stads Abattoir.

Amsterdam.

Sluijters, B. Van.........

Snethlage, A. C. G......

Veehandelaar.

Rijtuig-fabriekant.

Soerabaja.

Batavia.

Staa, H. Van............

Stelling, W. F. Denning

Districts-veearts.

Leeuwarden

hoff .......................

Stok, J. A..................

Swieten, K. Van.........

. Landheer van Waspada . Koopman.

. Landh. v. Tjikandi-Ilir

. Garoet.

Batavia.

. Serang.


-ocr page 21-

Namen.

Qualiteit.

Woonplaats.

Takens, 11 ..................

Mil. paardenarts 3‘ kl.

0. I. L. m. V.

’s Hage.

Tan Kang Ie..............

Landheer.

Mr.-Cornelis.

Teijn, E. S. Van..........

Geneesheer Dir. Gezond-

heids Etablissement.

Soekahoemie.

Tichler, J. W. A..........

Toussaint, W. L. H.

Ritmeester 0. I. L. m. v.

Nijmegen.

Steenstra.................

Administrateur.

Kediri.

Treslong, (1. J. liloys van.

Hoofd-Machinist.

Tjiandjoer.

Valette, G. G. A..........

Adm. van Pangkalan.

Soekahoemie.

Veenstra, J. A.............

Bewaarder v/h. Ka-

daster.

Batavia.

Velzeu, J. Van.............

Gemeente-veearts.

Schiedam.

Vermandel, A. J. VV....

Controleur Binn. Be-

stuur m. V. *

’s Hage.

Villeneuve, Jlir. J. L. De.

Ritmeester.

Batavia.

Visser amp; Co..............

Boekhandelaars.

Batavia.

Vogelzang, F.............

Lithograaf.

Batavia.

Vossen, C. Van der......

Stalhouder.

Batavia.

Vossen, N. Van der......

Scheepsleverancier.

Batavia.

Vries, L. De ...............

Officier der Artillerie.

Soerakarta.

Waal, G. De...............

Cont. Binn. Bestuur.

Montrado.

Wiggers, F................

Conl. Binn. Bestuur.

Saleijer.

H. H. Leden en Inteekenaren worden beleefd verzocht, fouten in dezen naamlijst wel ter kennis van den secretarisnbsp;te willen brengen.

-ocr page 22-

|lgt;!

'll


VEKSLAG

Kl.:i

TA]\r DB DIRBCTIB DER TEREEWIGHVG TOT RE-YORDERIKQ VAW TEEAKT§EAriJHrSïDE IBf IVEDEREAUTDüCH-IlVDIË OVER HETnbsp;JAAR 1891—1893.

Yereenigings-jaar).

M M. ƒ/. ƒƒ.

Door uw vereerend verlangen, ook gedurende hel afgeloopen vereenigings-jaar lot uw Secrelaris-Penningineesler benoemd,nbsp;kom ik thans U verslag geven der werkzaamheden onzer Vereeni-ging gedurende het achtste jaar van Haar bestaan, en vannbsp;Haar toestand bij hel einde van dit tijdperk.

Het huishoudelijk gedeelte onzer werkzaamheden ging ongestoord voort. Het tijdschrift verscheen onafgebroken.

Toch valt er, zooals in het vorige verslag, op te merken, dat de veeartsenljkundige zin der Vereeniging weer gebukt gingnbsp;onder de afwezigheid voor een voldoend aantal deskundigenbsp;Leden te Batavia.

Tot November 1891, alzoo gedurende vier maanden van dit verslag-jaar, konden de vergaderingen geregeld gehoudennbsp;worden, als wanneer ons mede Bestuurs-lid G. van Heelsbergennbsp;repatrieerde en in Nederland de belangen onzer Vereenigingnbsp;ging behartigen in de plaats van den Heer W. van Staa ,nbsp;die als correspondent, onder dankbetuiging, op verzoek ontslagnbsp;als zoodanig verleend werd.

Met dat vertrek kwam een tijd van stilstand, die het zelfs moeilijk maakte, bij hel einde van bet vereenigings-jaar eennbsp;wettige vergadering te beleggen ter afsluiting der boeken, het

-ocr page 23-

11

aanhooren van de verslagen, en het vèrleenen der gevorderde goedkeuringen op rekeningen en verantwoordingen. Willennbsp;wij hopen het volgende verslag op dit punt gunstiger te mogennbsp;schrijven. Ons verslag kon dan ook zeer kort zijn, en bepaaltnbsp;hel zich in hoofdzaak door te verwijzen naar de bijlagen, hierbijnbsp;gevoegd, betreffende de finantiën, den naamlijst van Leden ennbsp;Inleekenaren, der ruil-edita en den inhoud van het tijdschrift.

Het Bestuur bleef, door hel hiervoor medegedeelde vertrek van den heer C. van Heelsbebgen, onvolledig tot het einde vannbsp;het verslag-jaar, als wanneer de heer J. van Dorssen, uitnbsp;Nederland aankwam en de functiën van Bibliothecaris op zichnbsp;nam.

Het aantal leden verminderde door overlijden van den Heer A. Th. H. Driessen, mede-oprichter met één; wegens vertrek ofnbsp;anderszins met zes, zoodat het jaar 1892-1893 intrad metnbsp;1 Eere-voorzitter, 3 Eereleden, 1 Correspondent in iVederfawd, 2nbsp;buitenlandsche Leden en 59 leden in Nederlandsch-Indië.

Het aantal inleekenaren steeg lol 136. ‘)

te brengen.

ten

De stand der finantiën is gunstig, dank zij de Regeerings-subsidie, die ons ook over 1892 loegekend werd. Die gunstige stand heeft het Bestuur aanleiding gegeven, op voorstel vannbsp;den Heer Penning, Gouvernemenls-veearts te Padang de paardenrassen van Nederlandsch-hidië in teekenins

einde het steeds toenemend aantal ras-namen terug Ie brengen tot bepaalde typen. Zoo heeft bijna elk eiland in de Mohtkkennbsp;zijn eigen ras in de markt-taal, hetgeen toch op den duur totnbsp;verwarring aanleiding geeft.

De bij de teekeningen hehoorende beschrijving is door den

*) De hieraan vooralgaande lijst van Leden en Inleekenaren klopt niet juist met deze cijfers. Dat komt doordien die lijst lgt;ijgevverkt is tot 1 Januarinbsp;j- 1. zoodat daarin voorkomen alle mutaties die gedurende het eerste halfjaarnbsp;van 1892-1893 zich voorgedaan hebben. De opmerkingen dienaangaande zijnnbsp;van gegronden aard en zal het Bestuur het daarheen trachten te leiden, datnbsp;het lijdschrilt sluit met het einde van elk vereenigings-jaar.

-ocr page 24-

'l'

12

lieer Penning toegezegd, en hoopt het Bestuur nog dit jaar de eerste teekeningen te doen verschijnen.

Ten slotte een woord van dank aan allen die ons steunden en van hunne belangstelling door woord en daad deden blijken.

Het zal ons slreven zijn de Vereeniging aan de verwachtingen die men alom van Haar koestert ten volle te doen beantwoorden zonder daarom Hare zelfstandigheid in gevaar tenbsp;brengen, ook al kan dien ten gevolge, — hetzij slechts lijdelijk!! — op een eenmaal ingeslagen weg niet voortgegaan worden.nbsp;Wij twijfelen niet aan de toekomst, die de gelegenheid zalnbsp;bieden op nieuw aan het werk te gaan waar thans stilstandnbsp;is ingelreden.

Met die verzekering. Mijne Heeren, zeggen wij U allen dank, voor uwe (rouwe opkomst, en roepen U een vaarwelnbsp;toe, in de hoop op een gunstig weerzien.

Uitgebracht in de Juli-Vergadering van 1892 door

den Secretaris,

D. DRIESSEN.

-'r i



-ocr page 25-

Bijlage A..

IlEKEIfnamp; EU YEUAUTWOOEDlUa OYEE HET ACHTSTE-BOEKJAAE

1 Juli 1891—30 Juni 1892.

Inkomsten

Op 1 Juli 1891 ill kas

• /

2432,63

Geïnde conlributies ....

. »

1271,50

Regeerings-subsidie 1892 nbsp;nbsp;nbsp;.

. »

800,—

Abonnements-gelden ....

. gt;gt;

588,—

Batig saldo in Nederland

. »

73,01

Verkoop van proefdieren

70,-

Totaal .

• ƒ

5255,14

Uitgaven.

Bediende.....

• /

148,50

Frankeeringen nbsp;nbsp;nbsp;.....

. »

78,99

Zegels.......

. »

—,65

Inningskosten (borderels)

38,30

Proefdieren......

. ®

195,—

Lilhographie......

517,89

Bureau benoodigdbeden, gedrukten etc.

. »

77,40

Bibliotheek, aankoop van boeken .

• »

39,—

Drukloon tijdschrift nbsp;nbsp;nbsp;....

. »

768,62

Schrijf- en correctieloon.

. »

142,50

Op uit. Juni 1892 in kas . nbsp;nbsp;nbsp;.

• ®

3428,29

Totaal

• /

5235,14

Batavia, 1 Juli 1892. De Penningmeester,nbsp;D. Driessen.

De commissie van verificateurs, H. Mars.

W. J. Esser.

-ocr page 26-

ill

I?

ip

i


Bijlage Ö.


ii';:


lUSTELLnaEI mz. WAARMEDE DE VEEARTSERIJ-KUÏfDIamp;E YEREEHiaiRR U RÏÏILINamp; VERKEERT.

Wochenschrift fiir Thierheilkunde, Augsburg.

ThierarzUiche Miltheilungen, Karlsruhe.

Schweizer Archiv fiir Thierheilkunde, Zürich.

Monalsschrift des vereines der Thierarzte in Oeslerreich, Weenen.

Der Pferdefreund, Darmstadt.

Repertorium der Thierheilkunde, Stuttgart.

The Journal of comperative Medicine and Surgery, Philadelphia.

Revue vétérinaire, Toulouse.

Annales de médecine vétérinaire, Brussel.

Tidsschrift for veterinaerer, Koppenhagen.

Maatschappij ter Bevordering der Veeartsenijkunde in Nederland, Utrecht.

Vétérinaire sociëteit »Ahsyrtus’’, Utrecht.

Nederlandsch-Indische Maatschappij van Nijverheid en Landbouw, Batavia.

Indisch-Militair Tijdschrift, Batavia.

Bataviaasch Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen, Batavia.

Koninklijke Natuurkundige Vereeniging, Batavia.

’s Lauds Plantentuin, Buitenzorg.

Vereeniging tot Bevordering der Geneeskundige wetenschappen in Nederlaudsch-Indië, Batavia.

Laboratorium voor pathologische anatomie en Bacteriologie, Wel-le- Vreden.

i\\

m-

m


-ocr page 27-

IS BEHA.NDELING VA.N RWADEN-DROES AAN TE BEVELEN OF MOET HET VAN REGEE-RINGSWEGE VERBODEN WORDEN?

DOOB

J. A. VAK VELZEK,

Gouvernements Veearts.

Reeds meermalen werd van verschillende zijde, nu met meer dan weer mei minder reclame, gewag gemaakt van genezingnbsp;van kwaden-droes op een wijze en met een aplomb, waardoor een ieder aan het succes niet meer kon twijfelen.

Het laatst werd nu kortweg in verschillende Duitsche en Fransche tijdschriften door Neimakn medegedeeld, dat hij 16nbsp;gevallen van kwaden-droes, door experimenten en microscopischenbsp;onderzoekingen gestaafd, had genezen door intertrachealenbsp;injecties van een gewijzigde Lugol’sche solutie nl. Jod. 1; Jod.nbsp;kal. 7; Aq. destill. 100, in slijgende hoeveelheden van 5 — 30 gramnbsp;dagelijksch.

In één maand volgde volkomen , door experimenten op dieren en microscopische onderzoekingen vastgestelde genezing.

Bravo! Jodium is overal hetzelfde, de techniek ook en dan herstel binnen één maand en dan nog wel ondei’ de meestnbsp;slechte hygiënische verhoudingen; een genezing van honderdnbsp;procent! ’i Was voor mij, wonende in het centrum vannbsp;kwaden-droes, een uitkomst.

Alhoewel door vele collega’s schouder-ophalend begroet, wilde ik mij zelf overtuigen en zal daarom mijne proefnemingen hieronder in details laten volgen.

Vooreerst zij gezegd, dat ik aan entingen van marmotten

-ocr page 28-

iG

niet zooveel waarde toeken als aan de diagnose van een Indisch veearts of paardenarts, wijl lang niet alle marniolten, geënt metnbsp;kwade-droes-virus, sterven, terwijl een deskundige hier in Indiënbsp;zich omtrent kwaden-droes niet spoedig vergist en eerder zijnnbsp;uitspraak, kwaden-droes, zal opschorten, zoolang hij er niet absoluut zeker van is. Ook aan liacleriologische waarneming vannbsp;kwaden-droes is niet zooveel waarde toe te kennen als aan denbsp;uitspraak van een deskundige, wijl de bacillen uiterst moeielijknbsp;te vinden zijn.

Van af December 1891 tot en met Maart 1892 werden door mij behandeld vier paarden, toebeboorende aan verschillendenbsp;eigenaren, behoorlijk afgezonderd en lijdende aan kwaden-droesnbsp;in bevigen graad.

Marmotten, geënt met sputum van deze paarden, stierven allen aan kwaden-droes, nadat zij binnen 14 dagen allen de doornbsp;sub-cutane enting verwekte orchitis hadden vertoond.

Hoew:el gedurende ruim twee maanden volgens de voorschriften nauwkeurig behandeld, was er niet de minste helerschap tenbsp;bespeuren en werden daarom allen afgemaakt. Bij sectie bleeknbsp;bij allen het neus-slijmvlies alsook het slijmvlies van de larynxnbsp;bezaaid met sjankers en de longen bezet met groole kwade-droes-tuberkels; de lever daarentegen aan de oppervlakte bezaaid metnbsp;slechts kleine, witte, ter grootte van een spelden-knop.

Evenwel mocht van deze paarden niet worden gezegd, dat zij het extra goed hadden, maar in elk geval toch beter dannbsp;die door Neimann gedurende een guur voorjaar, in een slechtennbsp;stal behandeld werden.

Hoewel mijne illusie een gevoelige knak had verkregen en mijn goed geloof aan hel succes bijna lot nul gereduceerd was,nbsp;deed zich in Juni 1892 een gelegenheid voor, die bij mij zou uitmaken, het al al of niet geloofwaardige van Neimann’s stoutenbsp;beweringen.

In deze maand deed zich n. 1. bij 4 groole, kostbare, uit Australië geïmporteerde paarden, toebeboorende aan den Residentnbsp;van Solo en te zamcu ongeveer ± / 5000 vertegenwoordigende,

-ocr page 29-

17

kwaden-droes voor in den meest lypischen vorm. Deze Iloofd-ambtenaar, zelf een groot amateur van paarden, spoorde mij aan, in dit geval nog eens nauwkeurig de proef te nemen.

De paarden werden direct gebracht op een groot afgesloten erf, elk in een aparten stal ondergebracbt, elk paard verzorgd doornbsp;een eigen staljongen en bet ration daags gebracht op 40 K.G.nbsp;gras, S’/a K.G. gaba, 1*15 K.G. borsegram en 1^/5 K.G.nbsp;maïs. Moorwaar een kracbt-voedsel voor stilstaande paarden ennbsp;voldoende in slaat om het weerstands-vermogen op een maximalenbsp;hoogte te houden.

De aller gunstigste hygiënische verhoudingen waren aanwezig en, zooals hierboven vermeld , de applicatie van het geneesmiddel voor een deskundige, eenvoudig en niet voor wijziging vatbaar; wat in Europa kon, zou dus hier in het veel milderenbsp;klimaat en onder deze gunstige verhoudingen zeer zeker kunnen.

De uitkomst leerde hel, helaas! anders. Helaas! om de moeite, den tijd en de onkosten aan voeding en verpleging ernbsp;aan besteed.

Ten einde eenigszins beknopt te zijn, zal ik alleen die data uit de ziektegeschiedenissen aangeven die eenige verandering vannbsp;den toestand aangeven en daarom vermeldenswaardig zijn.

Rienzi, schimmel-hengsl, 4 jaar oud, hoog 4 voel 5 duim.

Op 20 Juni als verdacht verwijderd. Op 26 Juni werd door mij kwaden-droes geconstateerd, toen alle symptomen als:nbsp;neus-uitvloeiing, eenzijdige klierzwelling, hoesten en een sjankernbsp;aanwezig waren.

ö Juli w'erd een marmot geënt en 4 Juli begonnen met de hoven genoemde injecties van Joduim-oplossing.

De diagnose «kwaden-droes” hij dit paard, werd op 6 Juli en later op 11 Juli door twee verschillende collega’s respectievelijknbsp;Vak de Velde en Bosma zonder eenige aarzeling uitgesproken.

Op 11 Juli toen ik reeds gestegen was lol 23 gram daags, werd de voedings-toesland veel heler, slechts één kleine oppervlakkige ulceralie iu den neus; de keelgangsklier bleef karakteristiek; uitvloeiing was rijkelijk, dun en geclachlig heldor.

-ocr page 30-

18

Op 17 Juli werd een tweede inarniot geënt aan den buik en onder de huid van het scrotum. Beide klieren in keelgangnbsp;gezwollen.

19 Juli. Slechts één ulcus; klieren in keelgang veel zachter: uitvloeiing matig; voedings-toestand normaal; eetlust goed. Aannbsp;beide marmotten niets abnormaals te bespeuren.

Van af 18 Juli werd 50 gram ingespolen, toen zich op 21 Juli een lichte doch geregeld aanhoudende bloeding uit den neusnbsp;voordeed, welke evenwel spoedig met ijs-compressen op hetnbsp;hoofd tot stilstand kwam. Klieren inmiddels veel zachter.

Van af 29 Juli werd de uitvloeiing meer wit, maar gering slijmig; sjanker in den neus geheel verdwenen. Voedings-toe-stand uitstekend; klieren grooter maar zeer zacht en vlak; hetnbsp;temperament van het paard laat niets te wenschen over. Hetnbsp;scrotum vertoont een weinig oedeem, dat bij het afstappennbsp;geheel verdwijnt.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Augustus. Uitvloeiing verminderd lot bijna niets, alleennbsp;de randen van den neus zijn vochtig; huid glanzend, algemeenenbsp;toestand laat niets te wenschen over, waarom van nu afnbsp;geregeld de dosis wordt verminderd.

24 Augustus. Eerste marmot vertoont een weinig oedeem aan de ballen. Uit beide neusgaten vloeit geregeld muco-purulentnbsp;vocht; klieren hoewel kleiner, hard en meer rond, biedennbsp;aan sterke Jodiumzalf (1:3) den meesten weerstand. Het paardnbsp;hoest, vooral in den ochtend, veelvuldig en pijnlijk.

3 nbsp;nbsp;nbsp;October. Het paard blijft steeds uitwerpen; dikke, gele,nbsp;kwalijk riekende etter bij stukken uit den neus vallende, hoewelnbsp;slechts een klein hard kliertje meer aanwezig is.

6 November. De toestand wordt voortdurend slechter. Op het neus-slijmvlies vertonnen zich aanhoudend meerdere sjan-kers, steeds uitvloeiing van dikke, gele etter w'aartusschennbsp;helder-geelachlige druppels. Het paard valt met den dag af.nbsp;Ribben en uitwendige darmbeenshoeken sterk promineerend.nbsp;Sprongewrichten plotseling gezwollen, waardoor het paard hevignbsp;kreupelt. Het paard wordt lusteloos, hoewel eetlust goed blijft.

-ocr page 31-

19

Klierzwelling in keelgang, groot, hard en rond.

10 November wordt het paard afgemaakt; beide, marmotten bleven ongevoelig.

Mascotte, bruine Australische merrie, oud 6 jaar, hoog 4 voet 8 duim.

Na op 6 Juli wegens een hardnekkige scbouder-kleupellieid met onderhuidsche injecties van verzadigde chloor-natrium-oplossing behandeld te zijn, kreeg dit dier plotseling een eenzijdige harde klierzwelling.

Dadelijk geëvacueerd, vertoonde het op 14 Juli reeds eenzijdige uitvloeiing van helder-gele druppels; slijmvlies hyperaemisch zonder sjankers, maar voortdurend hoesten, terwijl aan dennbsp;buik in het verloop der spoor-ader, reeds een worm-knobbelnbsp;aanwezig was.

Op 17 Juli vertoonen zich meerdere worm-knobbels aan den buik; bel paard vermagert hard; klier is hard, biedt weerstandnbsp;aan een sterke Jodiumzalf; neiis-slijmvlies erg anaemisch, maarnbsp;vertoont nog geen sjankers.

20 Juli. Met inspuiting op 10 Juli begonnen, is nu reeds tot 20 gram geklommen ; marmol geënt met secreet uit den neus.nbsp;Dij uitademing is een sterk pulride stank waar te nemen.

2!gt; Juli. Voedings-toestand slechter; eetlust minder; slaapt nooit liggende; vertoont een ópgetrokken buik en is soporeus.nbsp;Voor het eerst vertoont zich een kleinen sjanker in den rechternbsp;neus-gang.

30 Juli. Reeds aanwezig een harde ronde klier, beiderzijds; veel kleine oppervlakkige sjankers; uitvloeiing van veel dikke, gele etter; sedert 2 dagen injecties van 30 gram.

3 Augustus. De marmot op 17 Juli geënt, vertoont orchitis. Wordt geënt een tweede marmot. Uitvloeiing minder maarnbsp;etterig en slinkend; klieren zachter; voedings-toestand matig;nbsp;huidglans mooi, maar buik geheel weg.

8 Augustus. Eerste marmot vertoont een etterende orchitis. Rechter neus-gang van hel paard vertoont een krans van sjankers.nbsp;Steeds bij hel uitademen een foelide lucht. Eetlust goed, maar

-ocr page 32-

20

voedings-toestand slecht; huid goed; werpt na het inspuilen bij het hoesten, veel dikke etter uit. Nog steeds dagelijksnbsp;30 gram.

12 Aug. Neus-middenschot hijna geperforeerd. Eerste marmot ; ballen ten grootte van een aardappel; in ’t midden etterige oppervlakte. Laatst geënte marmot heeft lichte orchitis. Helnbsp;paard geeft een vreeselijken stank uit den neus, is slap in betnbsp;achterstel en werpt veel dikken etter uit, hoewel keelgangs-klierennbsp;zachter zijn.

20 -Aug. Het paard snuift door talrijke oneffenheden op het neus-slijmvlies bij elke ademhaling. Algemeene toestand slecht.nbsp;Neus wordt geïrigeerd met creoline-oplossing, werpt daarnanbsp;nog meer uit. Vertoont links en rechts bijna perforatie van hetnbsp;gezwollen gewoekerde neus-slijmvlies. Voorlaan w'ordt 40 gramnbsp;ingespoten.

24 Aug. Werpt steeds veel uil. Neusmiddenscliot vreeselijk aangedaan, is éón ulcereerende oppervlakte. Klieren nognbsp;steeds hard en vastzittend aan de onderkaak. Voedings-toestand slecht, eetlust en baarkleed goed. Buik opgetrokken.

29 Aug. Neus-middenschot geperforeerd, klieren onveranderd, hard. Voedings-toestand zeer slecht, lusteloozen en slappen gang.

Van verdere Lugol’sche solutie-injectie kan hier dus geen heil meer worden verwacht, waarom besloten wordt hiermede langzaam te eindigen en, evenals bij de overige proefdieren, allesnbsp;aan een intensieve arsenik-kuur over te laten te beginnennbsp;met I gram daags. Met behoorlijk tusschenruimle van een dagnbsp;werd elke S dagen, een halve gram daags gestegen tot eennbsp;maximum van 5 gram.

Tweede marmot heeft ook een hevige orchitis die met den dood eindigt.

10 Sept. Wordt tijdens arsenik-kuur dagelijks 40 gram Jood-solulie ingespoten.

Van af 1 October worden dagelijks 2 maal lerpentijn-baden toegediend benevens 2 gram arsenik en 40 Jodium-solutie.

5 Nov. Toestand onveranderd slecht; neus-middenscliol

-ocr page 33-

21

slechfs één ulcereerende oppervlakte; ademhaling, slerk snuivend. Neusbeen gewelfd, uitpuilend. Alle marmotten dood.

Wordt besloten patient dood te schieten.

Tida, bruine merrie, oud 6 jaar, hoog 4 voel 8 duim.

10 Juli. Eenzijdig hard geklierd, dadelijk geëvacueerd.

15 Juli. Vochtige neus; werpt uit helder doorschijnende geele druppels en vertoont een dof rood puistje in den neus.

17 nbsp;nbsp;nbsp;Juli. Het paard vertoont een prachtigen kwaden-droesnbsp;sjauker, hoest echter nooit en werpt uiterst weinig uit. Wordtnbsp;ingespoten met 10 gram Lugol’sche solutie.

25 Juli. Vertoont typische sjankers en begint meer uit te werpen; etterige conjunctivitis; klier zeer klein, ook zachter;nbsp;hoest veel, maar werpt weinig uit.

28 Juli. Een krans van kleine sjankers. Dagelijks 30 gram; voedings-toestand zeer goed.

31 Juli. Een zwart-bonte marmot geënt. Sjankers minder prominent; klier heel zacht en klein. De in de eerste dagen geënttenbsp;marmot vertoont nog niets. Eetlust goed; uitvloeiing weinig.

7 Augustus. De klieren zijn zeer zacht en klein. In neus-gang meerdere kleine sjankers en zweeren; voedings-toestand wordtnbsp;minder goed; opgetrokken buik maar robe is uitstekend ennbsp;eetlust goed.

12 Augustus. Eerste marmot vertoont een lichte orchitis, de laatste is vrij wel normaal; sjankers niet meer geïsoleerd,nbsp;hier en daar diphteritische belegsels.

18 nbsp;nbsp;nbsp;en 19 Augustus. Geïrigeerd met 1°/^ creoline-oplossing.nbsp;Meerdere sjankers in linker neushelft. Rest een klein kliertjenbsp;links. Voedings-toestand gaat erg vooruit, eetlust en huidkleednbsp;'Sijn uitstekend. 35 Gram daags.

21 Augustus. Slechts twee groote ulcera in linker neushelft. Rest een zacht kliertje, werpt uiterst weinig uit en hoest bijnanbsp;niet. Eerste marmot vertoont parenchymateuze orchitis en eennbsp;absces op de plaats van enting. Hel laatste vertoont slechtsnbsp;matige zachte zwelling van ballen. 30 Gram daags.

-ocr page 34-

29 Augustus. Sleclits één ulcus over. Uitvloeiing uiterst gering; klier zacht en korrelig.

10 September. Tweemaal vrij sterke bloedingen uit het rechter neusgat.

lö September. Wederom bloedingen uit bet rechter neusgat, druppelend, maar uren lang. Deze neus-gang was tot nu toenbsp;vrij van sjankers en uitvloeiing. Wordt voorloopig nietsnbsp;ingespoten daar alle naalden gebroken zijn.

1 October. Veel uitvloeiing; voedings-toestand minder goed; klier vrij hard en vergroot.

15 October. Voedings-toestand slecht; secretie vermeerdert ook wêer; nieuwe sjankers zichtbaar. Tweede marmot vertoont orchitis.

17 October. Tracheotomie gedaan en door de opening dagelijks 50 gram ingespoten.

25 October. Toestand verergerd, secretie sterk vermeerderd. Ook de tweede marmot vertoont hevige orchitis.

5 November. Toestand steeds erger. Voedings-toestand slechter; sjankers conflueerend tot één groote ulcereerendenbsp;vlakte. Wordt besloten het paard af te maken. Marmottennbsp;beiden dood.

Maseppa.

22 nbsp;nbsp;nbsp;Juli. Werd plotseling eenzijdig geklierd bevonden ennbsp;geëvacueerd.

23 nbsp;nbsp;nbsp;Juli. Op buitenste neus-schelp vertoonen zich 2 sjankers.nbsp;Wordt direct ingespoten met 7 gram solutie.

25 Juli. Een plaque van sjankers in ^rechter neus-gang; links normaal.

28 Juli. Dagelijks 15 gram. Klier steenhard, enorm groot. Tusschen dikke etter door, onophoudelijk helder-geelachtigenbsp;druppels uit den neus.

Een oude marmot geënt met een naald. Voortaan 30 gram. Klier steenhard; plaques van sjankers vervormd tot één etter-rende vlakte.

-ocr page 35-

23

5 Augustus. Klier iets zachter en meer los, ook kleiner. Het paard vertoont in neusgang één granuleerende vlakte; hetnbsp;werpt minder uit. Ademhaling is volkomen normaal, zoowelnbsp;in vorm als frequentie. Voedings-toesland uitstekend, evenzoonbsp;baarkleed glanzend. Hoest weinig.

7 Augustus. Werpt zeer weinig uit; klieren nog steeds hard; schijnt op rug magerder te w'orden; ook de omlrekkennbsp;van het kruis doen zich duidelijker voor.

10 Augustus. Marmot van 30 Juli lichte orchitis. Sjankers in neus genezende, uitvloeiing zeer weinig. Aan rand neusvleugel bevindt zich steeds een couche van etter. Hoest veel,nbsp;voedings-toestand veel slechter: klier nog zeer groot, doch zacht.

16 Augustus. Het slijmvlies heeft een ruw voorkomen; iets hooger in den neus bevindt zich een groote, bruine korst vannbsp;ingedroogd exsudaat; uitvloeiing is weinig, etterig met daar-tusschen helder gele druppels. Steeds 30 gram daags.

Na draven blijft soms hel hoesten geheel uit.

20 Augustus. Uitvloeiing uit beide neusgaten; klieren los maar hard en groot; voortaan Ingespoten 3S gram. Temperamentnbsp;en eetlust goed; vertoont nu in linker neusgat ook een 5-talnbsp;typische sjankers. Rechts heeft de flbrinekorst losgelatennbsp;waarna zich een prachtig rood ulcereerend slijmvlies vertoont,nbsp;hier en daar nog met kleine diphtherilische belegsels.

Marmot; oedeem der ballen. Hoest meer en werpt meer uit.

24 Augustus. Vertoont links en rechts een woekerend, helderrood slijmvlies; klieren los maar groot en hard. Voedings-toestand slechter. Mond-slijmvlies, en conjunctivae erg anaemisch.nbsp;Temperament, eetlust en huidglans uitstekend.

4 September. Omvang buik neemt toe; één klier sterk vergroot, steenhard. In den neus bevindt zich wêer een flink ingedroogde secreetlaag welke vast zit; uitvloeiing gering. Overige neus-slijmvliezen ruw, hier en daar met kleine belegsels. Alge-Bieene habitus uitstekend.

14 September. Klier veel minder; uitvloeiing minimaal. Linker-, zoowel als rechter-neusgang vrij van sjankers. Toestand

-ocr page 36-

uilmunlend. Inspuiting wordt door breken der naalden gestaakt. Voorlaan een intensieve arsenik-kuur.

27 September. Voor zoover te zien, neusmiddenschot vri] van sjankers en normaal. Klieren zeer klein en zacht. Voe-dings-toestand uitstekend, evenzoo temperament. Neus gewoonlijk kurk-droog, soms uit linker neusgang eenige druppelsnbsp;dikke, gele etter.

5 October. Neus-secret ie is sedert eenige dagen geheel opgebouden. Klieren worden veel kleiner. In rechter neusgat,nbsp;zeer hoog, bevindt zich nog een klein reepje ingedroogdexsu-daat. Sedert 1 October worden alleen lerpentljn-baden toegediendnbsp;gedurende 8 dagen.

21 October. Steeds zonder secretie; wordt moddervet; klier minimaal klein, links geheel weg.

De op 31 Juli geënte marmot blijft gezond.

5 November. Neus-slijmvlies geheel vrij van woekeringen; slechts groote straalvormige litteekens die gepigmenteerd zijn.nbsp;Het paard wordt vooreerst op het afgesloten erf bereden. Hoestnbsp;’s nachts een enkele maal.

15 November. Sedert eenigen tijd wordt het paard dagelijks in draf gereden, waarna het veelvuldig hoest. Geen uitvloeiing; alleen een weinig slijm aan den neus. Geen wondernbsp;na al die voorafgegane processen in den neus.

1 December. Het paard is vreeselijk vet, heeft een prachtig baarkleed, uitstekend temperament, steeds een temperatuurnbsp;van 38°C. maar werpt alleen wat slijm uit en hoest na langdurignbsp;draven.

1 Januari. Aangezien het paard zoo nooit te vertrouwen is, wordt besloten na ontvangst van Malleïne, het paard hiermèenbsp;in te spuiten en, zoo het positief reageert, af te maken.

7 Januari. Na de injectie reageerde het paard van 38° tot 41,2°G. Totale luslelooheid, loom en verlies van eetlust. Bij sectienbsp;bleek neus bezet met groote, gepigmenteerde, straalvormigenbsp;litteekens, doch evenals larynx en trachea vrij van sjankers.nbsp;Longen en lever echter bezet met talrijke tuberkels.

-ocr page 37-

25

Het paard was dus maar oogeiischijnlijk genezen en zou op een gegeven oogenblik weer gaan I)esmetten.

Men kan zich dus nu afvragen, welk een hron van gevaar dergelijke quasi genezen en in de maatschappij terug gebrachte paarden, opleveren.

Uit liet voorafgegane blijkt dus, dat genezing van kwaden-droes, door intertracheale injecties der Lugol’sclie solutie niet mogelijk is, daar van de door mij, onder de meest gunstigenbsp;omstandigheden behandelde paarden, slechts één schijnbaarnbsp;genas.

Had Neimann toen Malleïne als diagnosticum kunnen aanwenden om zijne proeven te conlroleeren, hij zou tot andere conclusies zijn gekomen, evenals ik. Zooals boven gezegd, begon ik einde Augustus, toen de injecties met Lugol’sche solutienbsp;niet het beloofde succes opleverden, het door velen zoonbsp;hoog geroemde Acidum arsenicosum bij deze laatste vier paarden aan te w'enden. Volgens de voorschriften met behoorlijkenbsp;tusschenpoozen, met | gram te beginnen en te eindigen metnbsp;3^ gram daags, gedurende 10 weken.

Het hielp echter alleen in zoover, dat de eetlust uitstekend bleef en huidglans steeds aanwezig was, maar op de ziektenbsp;had het niet de minste gunstige uitwerking; alleen hel laatstnbsp;behandelde paard Maseppa, werd vreeselijk vet, doch was, watnbsp;later met Malleïne bleek, toch niet genezen.

Wat leert nu het voorafgaande:

1°. Dat dit middel tot genezing, evenals alle andere, tot nu toe geen geneesmiddel is.

Dat elke behandeling van kwaden-droes, strijdig is met de oeconomische belangen van den eigenaar daar het langdurignbsp;onderhoud van hel paard, de kosten der geneesmiddelen en dernbsp;behandeling, niet opwegen legen de minimale kans van nognbsp;maar een schijn-genezing.

3°. Dat behandeling van kwaden-droes hoogst gevaarlijk is voor mensch en dier, daar men een levende bron van smetstof

-ocr page 38-

maanden lang boven den grond houdl, en, zooals hier, waar nietlegenslaande de gelegenheid eenig en de afsluiting patentnbsp;was, er nog een prachtige Sandelwood later afgemaakt moestnbsp;worden, die, in weerwil der genomen maatregelen, des nachtsnbsp;de in behandeling zijnde paarden wist te benaderen.

4°. Dat afinaken, en zoo vroeg mogelijk, het meest in het belang van den eigenaar is.

3°. Dat het niet raadzaam is therapeutisch te werken, omdat dan de besmetting wordt in de hand gewerkt en alzoo,nbsp;zooals is ISederland, eigenlijk de behandeling van kwaden-droesnbsp;van Regeerings-wege moest worden verboden.

Solo, 28 Januari 1895.

.1


-ocr page 39-

HïTERTRACHEALE IIamp;JECTIES VATS JOOD-JOODKA-LIÏÏM-SOLÜTIE TEGEI KWADEN-EEOES.

DOOR

C. A. PESrWIXG.

Gouvernements-veearts.

Naar aanleiding van het nieegedeelde in de vorige aflevering van dit tijdschrift pag. 213 omtrent hovengenoemde behandelingswijze van kwaden-droes, waarbij van 16 behandelde paarden er 16 genazen, volgens Neimann, zij het mij vergund,nbsp;ook mijne ondervinding op dit gebied mêe te deelen.

In Februari 1886 werd mij een paard vertoond, dat plotseling ziek was geworden. Het dier stond lusteloos in den stal en at nagenoeg niets. Tegen den rechter achlerkaaks-tak lag eene harde, weinig gevoelige klier, ter grootte vannbsp;een eenden-ei. Een weinig moco-purulente neus-uitvloeiingnbsp;bestond, rechts meer dan links, terwijl op het neusmidden-schot rechts, drie sjankers zichtbaar waren. De temperatuurnbsp;was 39.8°C. Hier was dus de diagnose niet twijfelachtig ennbsp;daar toen reeds de intertracheale jood-injecties tegen deze ziektenbsp;werden aangeprezen, besloot ik deze, bij gebrek aan beter,nbsp;ook eens te beproeven. De juiste dosis was mij echter toennbsp;ter tijde niet bekend, zoodat ik ze zelf diende te bepalen.nbsp;Ik nam dus de volgende solutie : Jodium 1, jodet. kal. 2, aq. comm.nbsp;100, waarvan ik met een Pravaz spuitje voorzichtig gedeeltenbsp;iö de trachea spoot. Deze dosis werd goed verdragen, zondernbsp;een enkel verontrustend symptoom.

Den volgenden dag was de temperatuur 57.8°, de eetlust uormaal en de neus-uitvloeiing niet verergerd.

-ocr page 40-

28

Thans spool ik de dubbele hoeveelheid van den vorigen dag in, die eveneens goed werd verdragen; enkel hoestte het diernbsp;een paar malen, waarbij bruin gekleurd sputum werd uitworpen. Den derden dag was de neus-uitvloeiing bijna opgehouden, terwijl de sjankers mooi begonnen te genezen. Doornbsp;de injecties van de vorige twee dagen was de Iracheaal-streeknbsp;wat gezwollen, waarom ik de volgende inspuiting een dagnbsp;uitstelde, als wanneer 3 maal de eerste dosis werd gebruikt dus:

Jodium............. 0,75.

Jodet. kal.......... nbsp;nbsp;nbsp;1,50.

Aq. comm.......... 75,00.

Een paar minuten na deze injectie werd het paard vreeselijk benauwd, de ademhaling zeer frequent, terwijl het zweetnbsp;straalsgewijze van het lichaam liep; overvloedig schuim kwamnbsp;uit neus en mond en het dier stond te waggelen op zijnenbsp;beenen.

Deze symptomen hielden ongeveer een half uur aan, waarna ze langzamerhand weer afnamen en patiënt wéér geheel normaal werd; ook bij auscultatie waren, na eenigeuren,evenminnbsp;als na de beide voorafgaande injecties, abnorme geruischennbsp;waarneembaar. Twee dagen na deze injectie waren van denbsp;sjankers slechts nauw merkbare lilleekentjes overgebleven; denbsp;neus-uitvloeiing was geheel opgehouden en aan hel paard was,nbsp;behoudens de zeer vaste, ongevoelige klier, niets abnormaalsnbsp;meer te bespeuren, ’t Was nu slechts de vraag of de genezing volkomen was. Met opzet gaf ik geen meerdere injecties,nbsp;doch wilde eerst het resultaat afwachten. Dit overtrof mijnenbsp;stoutste verwachtingen. Gedurende drie maanden bleef hetnbsp;paard volkomen gezond en deed uitstekend zijn zwaren dienst.nbsp;Het behoorde nl. aan een wagenverhuurder. Daar het eennbsp;zeer sterk dier was, liet de eigenaar het echter werken voornbsp;twee, totdat hij het op een goeden dag alleen voor eene karnbsp;gespannen, een tocht van 24 paal op een zeer moeilijkennbsp;bergweg liet maken, waarbij het arme dier bezeek (dit wasnbsp;daar trouwens niets ongewoons).

-ocr page 41-

29

Hoewel het dus niet vaststaat, dat dit paard genezen was, had toch in ieder geval de genoemde behandelingswijze eennbsp;verrassend gunstig resultaat gehad; geen wonder dus, dat zenbsp;bij het eerstvolgend geval wederom werd toegepast, evenwelnbsp;zonder het minste succes. Een volgend geval gaf geen heternbsp;resultaat, evenmin een derde, totdat ik, na het een tientalnbsp;malen Ie vergeefs beproefd te hebben, er eindelijk maar weernbsp;van heb afgezien. Hierbij merk ik echter op, dat onder alnbsp;die ziektegevallen geen enkel van zeer recenten datum was;nbsp;steeds waren het verouderde gevallen van chronischen kwaden-droes of van aculen in het laatste stadium.

Uit deze proeven blijkt dus, dat de intertrachealejood-injecties hij kwaden-droes een gunstigen invloed kunnen hebben, dochnbsp;alleen dan, wanneer de ziekte van zeer recenten datum is ennbsp;nog enkel de luchtwegen een weinig zijn aangedaan, zoodatnbsp;de ingespoten vloeistof direkt op het virus kan in werken.nbsp;Na opname schijnt jodium geen merkbaren invloed meer opnbsp;de bacillen te hebben, zooals trouwens te verwachten was;nbsp;anders toch zouden dergelijke injecties legen bijna alle infectieziekten heilzaam moeten werken, hetgeen gebleken is, eenenbsp;illusie te zijn.

De injecties worden overigens goed verdragen, zoowel door paard als rund, mits men de dosis maar niet te hoog neemt.nbsp;Voor kleine paarden niet meer dan 0.50 gram jodium 4- 1nbsp;gram jood-kalium, waarbij men de soluties zonder nadeel vrijnbsp;sterk kan maken. Het meest geschikt kwam mij echter voornbsp;de bekende Lugol’sche oplossing.

Hoewel ik dus gaarne aanneera, dal een enkele maal kwaden-droes te genezen is door genoemde behandelingswijze,nbsp;zal men mij toch toegeveii, dat berichten als de bovengenoemdenbsp;van den Heer Neisunn, waarbij 100 procent geneest, niet veelnbsp;vertrouwen verdienen.

-ocr page 42-

ENKELE OPMEBKIIGEN OMTRENT „HET REGLEMENT VOOR HEN MILITAIREN VETERINAIREN HIENSTnbsp;IN NEBERLANBSCÏÏ-INDIË”, HOOEBZAKE-LIJK WAT BETREET BE TE NEMENnbsp;MAATREGELEN BIJ VOORKOMENnbsp;VAN „KWABEN-BROESquot;.

DOOR

J. DE JOmGH,

31il. Paardenarts 1' klasse.

Thans, nii sinds 1890 een reglement bestaal voor dien dienst, gedrukt bij ’s lands drukkerij en daar waarschijnlijk voor eennbsp;ieder voor enkele centen verkrijgbaar is, nu dat reglementnbsp;publiek eigendom is geworden en die dienst zelfs door leekennbsp;wordt besproken en met reden veroordeeld, thans voel ik mijnbsp;verplicht bekend te maken, dal de inhoud van dal boekje nietnbsp;de uiting is van de denkbeelden van de dienaren van diennbsp;dienst. Laten wij enkele artikelen eens nagaan en beginnennbsp;met de bespreking van de voornaamste van de hootd-maatregelennbsp;tegen de uitbreiding van besmellelijke ziekten n. 1. quarantainenbsp;en desinfeclie (§ en volgende).

A. Over hel in Qitaranlaine .stellen van paarden gedurende den ti]d van vijf maanden ‘).

Tijdens ik te Batavia geplaatst was. April 1884 tot Juni 1886, en daar het quarantaine stelsel op groote schaal werd

Door plaatsgebrek is dit stuk over de Quarantaine bij het lieerschen

van kwaden-droes onder de Leger-paarden, niet eerder kunnen geplaatst


-ocr page 43-

51

toegepast, heb ik mijne meening daaromtrent uiteengezet, doch eene beslissing daaromtrent nooit vernomen. Alleen hij mijnnbsp;terugkeer van verlof uit Nederland, vernam ik, dat gedurendenbsp;dien verloftijd een reglement voor den militairen veterinairennbsp;dienst was samengesteld, en vond ik daarin wederom denbsp;quarantaine van vijf maanden voor paarden die naast een paardnbsp;hadden gestaan, dat lijdende was aan kwaden-droes of verdachtnbsp;daarvan.

Niet alleen den duur der quarantaine, maar het geheele stelsel van paarden in quarantaine te stellen, zooals dat thansnbsp;gebeurt kan ik niet goedkeuren.

Het idéé zelf van quarantaine vind ik prachtig, maar het moet uitvoerbaar zijn, en dat is het zoo niet;

1'. Omdat de duur te lang is en daarom te belemmerend is voor de gewone diensten van den troep;

2'. Omdat men meestal niet weet, welke paarden op quarantaine gezet moeten worden.

Hoelang moet de quarantaine duren ? Deze vraag kan natuurlijk alleen beantwoord worden met in-acht-name van dennbsp;duur van het incubalie-tijdperk, liever gezegd, hel latentenbsp;stadium van kwaden droes. En dit geeft juist de groote raoeie-lijkheid. Onder incuhatie-tijdperk versta ik hier, den tijd, dienbsp;verloopt tusschen het oogenhlik van infectie en het oogenhliknbsp;van het allereerste optreden van ziekte-verschijnselen. Ondernbsp;liet latente stadium, den tijd die verloopt tusschen het voorkomen van ziekte-verschijnselen en het zichtbaar voorkomennbsp;daarvan, zoodat alle twijfel of een paard al dan niet lijdendenbsp;is aan kwaden-droes, is opgeheven.

worden. En alhoewel het ons bekend is dat in zake «Quarantaine” door de ontdekking van het diagnosticum «Malleïne” de paardenarts De Jongh thansnbsp;andere ideën is toegedaan, zoo vermeent de Redactie dit stuk toch nognbsp;ruimte te moeten verleenen, ten einde hij een eventueele beslissing dernbsp;tnachthebbenden, omtrent de verplichting der Malleïne-injectie bij verdachtenbsp;en besmette paarden, en derzelver reglementeering, te kunnen dienen voor

zooveel noodig.

Noot van de Redactie.

-ocr page 44-

32

Omtrent den duur van het latente stadium zou men uit tijdschriften een massa cijfers kunnen niededeelen, dochnbsp;terecht zou men de opmerking kunnen maken, dat eennbsp;Europeesch paard in Europa nog niet is een Indisch paard innbsp;Indië. In Indië is, wat betreft de statistiek, nog weinig gedaan.nbsp;Men weet dal het kort, men weet dat liet zeer lang kan duren ,nbsp;en ieder heeft daaromtrent zijn eigen ondervinding en opinie, dienbsp;trouwens van weinig waarde is, eerstens, omdat genoegzamenbsp;aanteekeningen wegens de vele moeielijkheden daaraan verbonden,nbsp;ontbreken; ten tweede, omdat de aanteekeningen toch over eennbsp;te gering aantal paarden zouden loopen, om niet een te grootnbsp;gewicht te krijgen voor de enkele uitzonderingen. Daarover isnbsp;men het echter eens, dal wanneer zich een geval van kwaden-droesnbsp;voordoet, de volgende gevallen, zij het dan door dezelfde bronnbsp;van infectie, zij het door infectie van dat eene paard, watnbsp;haast nooit uit te maken is, zich voordoen voor het allergrootstenbsp;gedeelte binnen de zes weken, voor een gering gedeelte binnennbsp;2 a 3 maanden en zeer zeldzaam later. Nu is het wel buitennbsp;twijfel, dat, hoe langer men de quarantaine stelt, hoe zekerdernbsp;men is, dat men misschien gevrijwaard is, dal men geennbsp;paarden weer in den troep terugbrengt, die lijdende kunnennbsp;zijn aan kwaden-droes; maar waar blijft bij deze ziekte denbsp;grens. Dan kan men wel de quarantaine stellen op iVs—2nbsp;jaar en langer. Voor uitzonderingen mag men geen bepalingennbsp;maken, ten minste geen bepalingen, die zulke nadeelige gevolgen na zich slepen. Had men na vijf maanden zekerheid, datnbsp;het paard gezond was, dan was de zaak anders; nu ze dienbsp;niet geeft, en het procent-gehalte van paarden die na 3nbsp;maanden kwaden-droes krijgen uiterst gering is, nu mag men,nbsp;mijns inziens, de quarantaine niet zoolang laten duren.

Nog zou het te verantwoorden zijn, wanneer men steeds te doen had met een enkel geval van kwaden-droes; ik zounbsp;er dan zelfs voor zijn, om de neven-paarden of anderen dienbsp;met dat paard in aanraking waren geweest, nog veel langernbsp;in quarantaine te stellen; nog heler en voordeeliger zo maar

-ocr page 45-

33

dadelijk mei hel zieke paard op te ruimen, maar in den regel blijft het niet bij een enkel geval.

Kwaden-droes is eene te verraderlijke ziekte, die men met den meeslen ijver en met bet hoogste toppunt vannbsp;de tegenwoordige wetenschap toegerust, niet voorkomen ofnbsp;bestrijden kan zooals men dat gaarne zou willen. Meermalennbsp;wordt door den kundigsten paardenarts een paard behandeld,nbsp;als lijdende aan een dood onschuldige ziekte, terwijl later blijkt,nbsp;dal zoo’n paard kwaden-droes heeft gehad. In dien lijd heeftnbsp;zoo’n paard gelegenheid gehad te besmetten. Daarom zietnbsp;men meestal meer paarden tegelijk. Nemen wij bet geringstenbsp;getal aan van twee, dan mist zoo’n eskadron of batterijnbsp;gedurende vijf maanden, zes paarden, met minstens zes,nbsp;bij verdacht zijn acht, mensclien. In enkele gevallen, zoonbsp;als bij de bergbalterij te Soerahaia, waar de paarden met denbsp;hoofden naar elkaar toestaan en door ijzeren tralies gescheiden zijn, heeft men, behalve twee neven-paarden, nog drie overburen , dus vijf quarantaine paarden en mist zoo’n batterijnbsp;dan voor twee verdachte of lijdende paarden, nog tien anderenbsp;benevens al de menschen tot oppassing noodig. Dan magnbsp;men niet vergeten, dat zoo’n paard meestal op ziekenstalnbsp;behandeld is geweest en daar ook neven-buren heeft gehad,nbsp;welke nevenbiiren, mijns inziens, meer kans van «besmet tenbsp;zijn” hebben; dus wordt het aantal daardoor ook wederomnbsp;vermeerderd. En dat alles gedurende vijf maanden, terwijlnbsp;men zekerheid mist, dat de paarden gezond zijn.

Behalve nu dat die menschen en dieren gemist worden in den troep, komen daar nog bij, de kosten van al die stalletjes;nbsp;de moeielijkheden verbonden aan die afzonderlijke oppassingnbsp;en verzorging; hel feit dat èn paarden èn oppassers hunnenbsp;excerciliën en reglementen etc. verleeren; de kwade invloednbsp;van het niets doen gedurende vijf maanden op de manschappen,nbsp;terwijl bet resleerende gedeelte van den troep belemmerd wordtnbsp;in de uitoefening van de gewone diensten. Bovendien heeftnbsp;men nadeelige gevolgen bij dikwijls zeer gewenschte, niet altijd

3

-ocr page 46-

o4

hoogst nood ige overplaatsingen van paarden. Te Salaliga heeft men voor de Indische kavalerie hel eenige depót-eskadron.nbsp;Van daaruit wordt geheel Indie van kavalerie-paarden voorzien.nbsp;Komt daar nu een geval van kwaden-droes, bij dat depótnbsp;eskadron voor, dan mogen, als gevolg van de quarantaine, innbsp;vijf maanden geen paarden naar andere garnizoenen, die somsnbsp;hunne dieren zeer noodig hebben, worden overgeplaalst. Alsof men daardoor zeker was, dal na dien tijd, geen ziek paardnbsp;werd mede gegeven, dal oorzaak kan zijn van infeetie in zijnnbsp;nieuw garnizoen.

Heeft een paard latenten kwaden-droes, dan werkt rust en goede voeding plus goede oppassing, zooals quarantaine-paarden dat genieten, zeer voordeelig op die paarden, en komennbsp;de verschijnselen van kwaden-droes in die omstandigheden zoonbsp;veel te later voor den dag. Nu is wel in § 25 van dat reglement op den militairen velerinairen dienst voorgeschreven, datnbsp;die paarden zullen gereden worden, maar aangezien dat eennbsp;onuitvoerbare zaak is, gebeurt dat nooit. Een hoogst enkelnbsp;geval uitgezonderd, krijgt men dus zoo’n paard wêer in dennbsp;troep terug. Is bet dan niet beter, dat zoo’n paard na drienbsp;in plaats van na vijf maanden terug komt?

Samengenomen dus, den duur van het latente stadium; de groote nadeelen voor den troep; de onzekerheid, die men nanbsp;vijf maanden toch nog heeft; het zeer geringe aantal, dat nanbsp;drie maanden nog blijkt aan kwaden-droes te lijden, zou men dusnbsp;den tijd van quarantaine moeten stellen in plaats van vijf maanden op hoogstens drie. Is er na dien lijd nog een enkel paard ,nbsp;dat misschien mager is, of een enkelen keer hoest, welnu laatnbsp;dat wal langer staan of nog beter, draagt het voor afmaking voor.

Welke paarden moeten in quarantaine gesteld worden?

Regel is dal voorkomt «chronischen kwaden-droes”. Inden regel doet zich dat zoo voor, dat op een gegeven dag opnbsp;het dagelijsch verband een paard gebracht wordt, dat eennbsp;kleinigheid mankeert. Of het is eens voor een dag of watnbsp;kreupel, zonder dal men daarvoor een oorzaak kan vinden

-ocr page 47-

53

wat Irouweas meer voorkomt; óf het hoest een dag of wat; of zoo iets. Het wordt behandeld en herstelt; of het verkeertnbsp;tijdeUjk in minder goeden voedings-toestand, wordt soms opnbsp;den ziekenstal opgenomen en komt na eenigen ttjd wêer diknbsp;en vet terug. Eenigen tijd later komt zoo’n dier wêer metnbsp;een kleinigheid. Den derden keer valt hel op, dat zoo’n paardnbsp;meermalen ziek is.

Eindelijk ziel men een verdacht verschijnsel; het paard gaat naar den verdachten stal en wordt na zooveel tijd afgemaakt.nbsp;Zoo’n paard heeft al dien tijd kwaden-droes gehad en al diennbsp;lijd dienst gedaan in den troep, leder geval doet zich bijnanbsp;op een verschillende manier voor en dal geeft juist zoo’n grootenbsp;moeielijkheid.

Nemen wij het geval zooals hel zich hier den laalslen keer voordeed. Van het depót-eskadron komen vele jonge paarden,nbsp;die hoesten, een weinig uitwerpen: die, in één woord, watnbsp;verkouden zijn. Dertig en meer achter elkaar. Ze komennbsp;op den ziekenstal en herstellen, hel een na het ander, na weinignbsp;of meer dagen.

Een is er onder, dat plotseling koorts krijgt, dikke beenen, een oedemaleus hoofd, gele vlekken in den neus. Is datnbsp;pelechiaal typhus.^ Met mijn ondervinding behandel ik zoo’nnbsp;dier op den verdachten stal en laat desinlecteeren, hoewelnbsp;hel niemand ten kwaden te duiden zou zijn, als hij zoo’nnbsp;paard op den ziekenstal zou blijven behandelen. Voor zekerheid zet ik het dier weg en na eenige dagen blijkt het paardnbsp;kwaden-droes te hebben.

Dit paard is met negen en twintig en meer anderen gezamenlijk behandeld op den ziekenstal, door dezelfde oppassers, (voor drie paarden krijgt men één oppasser, wat trouwensnbsp;voldoende is), heeft met andere paarden uil dezelfde emmersnbsp;gedronken enz. enz. Kan dus een oorzaak van besmettingnbsp;zijn voor al die paarden , die gelijk met dit paard op den ziekenstal hebben gestaan.

Met bovenstaande gevallen, wil ik alleen aantoonen, dal liet

-ocr page 48-

56

niet alleen inogelijk is, dat paarden met kwaden-droes worden behandeld, ’t zij op den ziekenstal, ’t zij als stalziek,

't zij dat ze tevens dienstdoen, maar dat het, aangezien kwaden-droes meestal chronisch verloopt, meestal gebeurt. Men kan toch ieder paard dat eens hoest ol' dal eens kreupelt, niet gaannbsp;afzonderen, omdat het misschien een verschijnsel van kwaden-droes zou zijn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«

Welke paarden moet ik nu in dat laatste geval, hierboven vermeld, op quarantaine-stallen plaatsen? De neven-paardennbsp;in den Iroepenstal ? Is ’t niet bespoltelijk? Alle paarden dienbsp;tijdens dat paard op den ziekenstal stond, daar ook behandeldnbsp;werden ?

Alle paarden die met datzelfde paard uit dezelfde emmers damp-baden hebben gekregen ? De twee paarden die met hemnbsp;door denzelfden oppasser werden behandeld? Trouwens, datnbsp;zou niet voldoende zijn, want bij het behandelen van paarden, helpen de verschillende oppassers elkaar.

Moet ik voor één paard, dat «stalziek” geweest is, de nevenpaarden nemen? of de paarden, die dagelijks op het verband met hem behandeld zijn geworden, met denzelfden lap, dezelfdenbsp;spons, dezelfde spuit, hetzelfde mes?

En bij een paard, dat behandeld wordt en dienst doel? De nevenpaarden?; de paarden uit hetzelfde peloton?; uit hetzelfde eskadron ?

’t Zou er mooi uitzien, als al die paarden in quarantaine kwamen. Tijdens mijn verblijf te Batavia, verzocht mijn chefnbsp;mij, juist met hel oog op het voorkomen van kwaden-droes,nbsp;bij het op nieuw betrekken der gedesinfecteerde en gerestaureerde stallen van hel 3' eskandron kavalerie aldaar, een lijstnbsp;aan te houden, van verplaatsingen in den stal, van het plaatsennbsp;op den ziekenstal en andere overplaatsingen. Dit geschiedtnbsp;zoo min mogelijk en toch was het boekje bijna niet bij tenbsp;houden.

Welke nevenpaarden moet ik in zoo’n geval nemen? De neven-paarden van dp laatste paar dagen of die, welke er tot

-ocr page 49-

37

vier dagen te voren misschien een jaar lang naast hebben gestaan?, of alle vier of meer?

Als een paard ziek wordt, komt dan de berijder op non-activiteit?

Als er een zadel stuk is, wordt dan het paard niet bereden?

Bij het depót-eskadron worden meerdere paarden met hetzelfde harnachement gereden.

Heeft ieder paard in het eskadron een afzonderlijken emmer om uit te drinken?

Veronderstellen wij een paard met latenten kwadeu-droes bij de exercitie. Zal zoo’n paard in snelle bewegingen, met versneldenbsp;diepere ademhaling, niet eerder een paard kunnen besmetten,nbsp;dan een paard in rust?

Zullen de andere paarden eveneens met diepere ademhaling en geïriteerde slijmvliezen niet meer vatbaar zijn voor besmetting , dan een paar rustige nevenburen ? Wel beeft kwaden-droes,nbsp;volgens proefnemingen van Cadeac en Malei en volgens onderzoekingen van Löffler, Schütz, Kitt en anderen, geen vluchtigenbsp;maar een vaste smetstof tot grondslag, maar hier kan door eennbsp;krachtig uitademen vaste smetstof worden uitgeworpen.

Alle bovengenoemde omstandigheden zijn redenen om, wanneer zich een paard met kwaden-droes bij den troep voordoet, alle paarden, welke ook, te verdenken van besmet te zijn.

Waarom dan juist de nevenpaarden, die rustig naast zoo’n beest hebben gestaan, gedurende zoo’n geruimen tijd weggezet. ?

Men zou baast tot de conclusie komen dat er bij het daarstellen der bepalingen als volgt geredeneerd is; »Als er een paardnbsp;»met kwaden-droes voorkomt, dan moet er quarantaine zijn,nbsp;”Heb ik nu geen enkele aanwijzing, welke paarden de meestenbsp;«kans hebben geïnfecteerd te zijn, dan neem ik maar diegenennbsp;»die ’I dichtst bij de band zijn en dat zijn de buren”.

Wat geeft die afzondering van twee enkele paarden, terwijl er, ik weet niet hoeveel, besmet kunnen zijn?

Maar er zijn enkele gevallen, en in die gevallen is quarantaine gewettigd, waarbij óf de bron van infectie aan te wijzen

-ocr page 50-

38

is, óf waarin men een of ander paard meer verdenkt dan het andere.

Bijv: een paard met kwaden-droes heeft een ander paard geheten, of is met een paard los geweest, of het neven-paardnbsp;hoest nu en dan, of is mager, of iets dergelijks.

Ik herinner mij een geval tijdens ik te Batavia was, dat er een gevat van kwaden-droes bij de Artillerie voorkwam.nbsp;Dat was het paard van den menage meester van fiaioe-ö/acZ/ar.nbsp;In dit geval was quarantaine gewettigd, want dat paardnbsp;deed met geen andere paarden dienst.

Zoo kan het voorkomen met het paard van den facteur. Dit heeft veel kans om besmet te worden en is het besmet, dan kannbsp;het hoogstwaarschijnlijk alleen zijn huren wêer besmet hebben.

Van hier uit gaan meermalen transporten muildieren naar Banjoe-Biroe; komt een van die dieren met kwaden-droes terug,nbsp;zet dan ’t heele transport in quarantaine.

Zoo kunnen zich nog een massa gevallen voordoen en in zoo’n geval zal ieder paardenarts quarantaine voorschrijven en dennbsp;termijn zoolang mogelijk wenschen.

Laat het dus gerust aan den paardenarts over, om al of niet paarden in quarantaine te nemen, hij zal genoegzaamnbsp;informeeren en onderzoeken, want ’t is voor hem ook nietnbsp;aangenaam om voortdurend in een atmosfeer van kwaden-droesnbsp;te werken.

Het is niet aangenaam voor hem om telkens wêer met de boodschap te moeten komen; »ik moet er wêer een doodschieten”.

Men is nog te veel geneigd om den paardenarts van het minder nauwgezet nakomen van zijn plichten te verdenkennbsp;als er kwaden-droes onder den troep voorkomt. Het is dannbsp;ook een geheel ander geval dan bij menschen; die krijgennbsp;natuurlijk een of andere besmettelijke ziekte, gaan natuurlijknbsp;dood en worden begraven. Hier geldt hel een zekere nognbsp;bestaande geldswaarde, loebehoorende aan het Gouvernement,nbsp;die vernietigd moet worden, en wal bovendien nog met kostennbsp;gepaard gaat.

-ocr page 51-

59

Neemt den minst aciieven paardenarts. Al doel hij’t slechts uit eigen belang, uit luiheid; in zake kwaden-droes let hijnbsp;op alles, want een of andere oorzaak door een w’einig moeitenbsp;gevonden, bespaart hem in den vervolge massa’s werk ennbsp;onaangenaamheden. Behandelt hij een paard onverschillig ofnbsp;verkeerd, och, doode paarden reclameeren niet; en wordt ernbsp;eens een om die reden afgekeurd, dan is daar nog wel eennbsp;mouw aan te passen maar »aan kwaden-droes afgemaakte”nbsp;paarden, die staan wêer op en herleven in den vorm vannbsp;commissies, onderzoekingen en wat dies meer zij. Men kan ernbsp;zeker van zijn, dat elk paardenarts, paarden in quarantaine zal nemen als hij maar een geringe kans ziet omnbsp;daardoor verdere uitbreiding van kwaden-droes te voorkomen.

Uit het voorgaande moet ik besluiten, dat het in het helang van de bereden wapens zou zijn, wanneer de bepalingen opnbsp;het in quarantaine stellen van paarden, in gevallen van kwaden-droes , aldus werden gewijzigd;

«Bij een voorkomend geval van kwaden-droes, kunnen, zoo «noodig, paarden in quarantaine geplaatst worden, zulks ternbsp;«heoordeeling van den paardenarts, (desnoods in overleg metnbsp;«den betrokken eskadrons- of batterij-commandant).

«De quarantaine duurt drie maanden.”

Blijkt nu na drie maanden dat er een enkel paard is mager gebleven, of eens een enkelen keer hoest (dat kan trouwens,nbsp;zonder gevolg te zijn van kwaden-droes, met de inrichting dernbsp;tegenwoordige quarantaine-stallen, zeer goed gebeuren) dannbsp;zou men de quarantaine kunnen verlengen, of beter, het paardnbsp;tot afmaking voordragen.

Quarantaine is goed, hoe langer hoe beter zelfs en hoe meer paarden men in quarantaine zet, hoe meer succes men heeft;nbsp;maar men mag voor uitzonderingen, die toch niet te voorkomennbsp;^iju, geen bepalingen maken en daarbij de eischen van dennbsp;dienst uit het oog verliezen. Zoolang er sprake zal blijvennbsp;van «latenlen kwaden-droes”, zoo lang zal men in den troep

-ocr page 52-

40

paarden aanlreffen mei kwaden-droes, zonder dal men hel weet; zoolang zal er steeds een bron van besmelting in den troepnbsp;zelve zijn want latente kwaden-droes kan besmetten, (GaarEL,nbsp;Bollinger, Baum) zoolang zal het duren dat quarantaine innbsp;de meeste gevallen ongemotiveerd is en de voordeelen daarvannbsp;niet opwegen tegen de nadeelen. Ik voor mij kan mij nietnbsp;vereenigen met het idéé dat «latente kwaden-droes” niet be-smettelijk zou zijn en wel omdat eigen en anderer ondervindingnbsp;het tegendeel leert. Bovendien vind ik die veronderstellingnbsp;hoogst gevaarlijk en leidt ze, met een kleinen stap verder,nbsp;wêer lol bet bestaan van steen-droes, verdachten-droes, be-denkelijken-droes en andere fraaiigheden meer, die zoo noodlottig geweest zijn voor den paardenstapel. Onder het latentenbsp;tijdperk van kwaden-droes verstaat men, het tijdperk dat welnbsp;degelijk kwaden-droes bestaat, doch dat zich nog geen uitwendige verschijnselen daarvan vertonnen. Als nu werkelijknbsp;kwaden-droes bestaat, is het dan niet mogelijk dat hij kannbsp;hesmetten? Enkelen vergelijken latenten kwaden-droes bij latentenbsp;syphilis. Bij de laatste ziekte wordt verondersteld, dat in hetnbsp;latente stadium, de aanwezige bacteriën, hetzij door hunnbsp;eigen stofwisselings-producten, hetzij door aangewende geneesmiddelen , hetzij door andere oorzaken, hun vermogen om zichnbsp;voortteplanten, hun ziek-makend vermogen tijdelijk hebbennbsp;verloren. Zoo’n toestand bestaat, volgens mijn weten, bijnbsp;kwaden-droes niet. Nog altijd zijn bij latenten kwaden-droes inwendig verschijnselen van die ziekte waargenomen en altijd is zenbsp;dan op andere dieren overgebracht kunnen worden. Alleen nanbsp;beproeving tot genezing van kwaden-droes, hetzij door rustnbsp;en goede voeding, hetzij door geneesmiddelen, zou zoo’n toestandnbsp;kunnen geboren worden en in dat geval kan ik ook aannemennbsp;dat de ziekte tijdelijk niet besmettelijk is; doch de toestandnbsp;dien men dan verkrijgt is niet die, waaronder men tot nognbsp;toe die van «latente kwaden-droes” verstaat. Dan zou mennbsp;hetzelfde verkrggen als bij. syphilis, nl. dat eerst de ziektenbsp;onderkend wordt, die dan latent gemaakt wordt. Thans

-ocr page 53-

41

beteekent latente kwaden-droes niet meer, dan »nog niet door uitwendige verschijnselen te onderkennen kwaden-droes”; mennbsp;zou haast kunnen zeggen het eerste stadium van kwaden-droes

Met collega’s deze zaken besprekende, is het mij vroeger eens voorgekomen dat men mij zeide: «maar men ziet tochnbsp;«maar de goede uitwerking van dien maatregel bijv. te Batavianbsp;«in der tijd”. Eerstens is te Batavia een ander stelsel toegepast; daar kreeg ieder paard een afzonderlijk stalletje. Hetnbsp;eskadron werd in twee afdeelingen verdeeld. De eene afdeelingnbsp;bestond uit gezonde paarden, de andere uit paarden die naastnbsp;paarden met kwaden-droes hadden gestaan. Beiden exerceerden afzonderlijk. Iedere afdeeling verkeerde dus in ’t zelfdenbsp;geval, als ik zou wenschen. Alleen stonden ze op afzonder-Itjde stalletjes. Na geruimen tijd verkeerden beiden in volkomen welstand en werden ze weer gezamenlijk op de gedesinfecteerde stallen geplaatst. Of nu door dat stelsel van afzonderlijke stalletjes, zooveel succes behaald is? Dat bewijst denbsp;lange duur van de epizoölie en de lijst van afgemaaktenbsp;paarden. En of de dienst er onder leed?

Vraagt dat eens aan de toenmaals daar geplaatste kavalerie-oflicieren.

Maar er is een andere oorzaak waarom men tegenwoordig minder gevaar heeft voor groote e[)izoötiën, en waarom zenbsp;eerder tot stand gebracht worden, al zou ook hel tegendeelnbsp;zich nog wel eens kunnen voordoen.

Tot voor korten tijd had men nog paardenartsen, die geloofden aan spontaan ontstaan van kwaden-droes; die geloofden dat goedaardige-droes in kwaden-droes kon overslaan; of eennbsp;of andere ziekte in kwaden-droes kon vervallen; paardenartsen die geloofden dat men door hard werken en weinig etennbsp;kwaden-droes kon opwekken; die er ziekten op na hielden alsnbsp;”valschen-droes, steen-droes, verdachlen-droes enz. In offi-cieele stukken bestaan ze helaas in den jare 1892 nog. Dezenbsp;heeren gingen minder voorzichtig met verschillende ziektennbsp;om en waren zoo, dikwijls zelf oorzaak van het uilbreiden

-ocr page 54-

42

der ziekte. Thans vindt men die niet meer en is ieder paardenarts steeds met de kleinste zaken op zijne hoede en plaatst liever een gezond paard op den verdachten stal, laat er desnoods liever een afmaken, dan dat hij de kans wil loopen eennbsp;paard met kwaden-droes in den troep te houden. Bovendiennbsp;zijn oiTicieren en minderen ook beter ingelicht en »de schriknbsp;voor kwaden-droes zit er in”; daarom worden alle kleinighedennbsp;waarin zij eenig verschijnsel van ziekte met kwaden-droesnbsp;in verband kunnen brengen, spoedig gemeld.

ïk voor mij houd deze reden voor meer waarschijnlijk dan dat het een uitwerking zou zijn van de quarantaine zoo alsnbsp;die nu wordt toegepast.

Na het opstellen hiervan is mij bekend geworden, dat thans op Makasser zijn »twee paarden verdacht van kwaden-droes.”nbsp;Dit detachement telt 29 paarden met een evenredig aantalnbsp;manschappen en mist thans zes paarden en acht menschen.

Veronderstellen wij, dat er nog eens twee a drie paarden, wat een gewoon geval is, om een of andere reden geen dienstnbsp;kunnen doen, dan is dit detachement thans door twee paarden,nbsp;die verdacht zijn van kwaden-droes, tot op van de sterktenbsp;teruggebrachl.

B. Over desinfeclie.

Artikel 29 van het Reglement op den militairen veterinairen dienst, schrijft voor, dat harnachementen van verdachte paardennbsp;of van die, welke aan kwaden-droes lijden, moeten wordennbsp;gedesinfecteerd, en wel op aanwijzing van den paardenarts ennbsp;op de, voor de voorwerpen minst nadeelige wijze. Tol nognbsp;toe werden geinfecleerde harnachementen eenvoudig gedurendenbsp;enkele uren in een kuip met sublimaat-oplossing gelegd; anderenbsp;zaken werden met sublimaat gewasschen; ijzerwerk gegloeid;nbsp;nog andere zaken verbrand. Alvorens van de omstandigheid, dal

-ocr page 55-

45

hel desinfecteeren van lederwerk door afwasschen met zeep en indompelen in sublimaat, toch bijna gelijk staat met vernietigen, acht ik mij uit een ander oogpunt toch niet verantwoordnbsp;op deze wijze te desinfecteeren. Wel doodt sublimaat in vrijnbsp;zwakke oplossing bacteriën, maar bij harnachementen, stal-planken, cementen vloeren, doet zicb een andere vraag voor.

Kan de desinfecteer-vloeislof met alle bacteriën in die voorwerpen in aanraking komen? Al deze voorwerpen zijn, om verschillende redenen vettig; van daar dat ik vermeen dat des-infeclie op de vroegere wijze aangewend niet afdoende is.

Daarom werd door mij beproefd te desinfecteeren met water van iels boven de 35°C. aangezien kwaden droes-bacillen na 10 minuten aan die temperatuur te zijn blootgesteld, zekernbsp;gedood zijn. Het groote nadeel hieraan verbonden is,nbsp;dat het leder daarmêe geheel en al onbruikbaar wordt. Voldoende ontvellen door wasschen met zeep of op andere wijze,nbsp;houd ik bij leder en houtwerk onmogelijk; van daar dat iknbsp;besluiten moet dat vloeren en stal-planken op deze wijze nietnbsp;voldoende ontsmet worden, dat leder op geene wijze directnbsp;te desinfecteeren is zonder te groote nadeelen.

Omtrent groei en levensduur der kwaden-droes-bacillen, is na onderzoekingen van Löffler , Schitz, Kitt en anderen, hetnbsp;volgende bekend geworden.

Ze groeien tusschen 20 en 4o°C. Temperaturen onder 20“en boven 45°C. gaan den groei tegen of ze groeien in’t geheel nietnbsp;meer. Daarom is het niet waarschijnlijk dat er eclogene ontwikkeling innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voorkomt. In tropische landen, waar de tem

peratuur dikwijls geruimen tijd boven 25°C, zou dit dus wel mogelijk zijn. Daartegenover staat echter, dat bij die temperatuur het noch aan Löffler noch aan Krabre gelukt is, culturen tenbsp;krijgen in hooi, stroo, paardenmest of tarwe-aftreksels. Löfflernbsp;houdt hel er voor dal sporen-vorming, met het oog op de geringenbsp;tenaciteit, niet kan voorkomen. Wel vermeende Rozenthalnbsp;sporen ontdekt te hebben, doch anderen houden dienbsp;heldere plaatsen in de bacillen, bij oude culturen, voor afsier-

-ocr page 56-

I

wm

44

vings-producten. Alzoo zou dus ontwikkeling buiten het lichaam Ónmogelijk zijn bij temperaturen van 25 tot 38°C. Noch innbsp;stallen, noch in zadels of in andere zaken, kan men dus bijnbsp;die temperatuur, meerdere bacillen krijgen dan die er bij denbsp;laatste aanraking met het zieke paard, aanwezig waren.

Hoelang kunnen die daarin nog verblijven, met het vermogen om dieren ziek te maken?

Volgens Löffler blijven de gedroogde bacillen, drie maanden lang werkzaam, terwijl Cadeac en Malet beweren dat zenbsp;slechts gedood worden door langzame uitdrooging. De levensduur van niet ingedroogde bacillen, bedraagt hoogstens viernbsp;maanden, en houdt Löffler dus den tijd van vier maandennbsp;voor bet maximum der tenaciteit der smetstof.

Hieruit volgt dus dat harnachementen, gereedschappen enz. op een koele plaats bewaard (beneden 58°C.) na vier maanden,nbsp;door het afsterven der bacillen, van zelve ontsmet zijn.

Ten einde dus geen zadels meer onbruikbaar te maken, zou het aan te raden zijn, zadels, tuigdeelen, alles wat leerwerk is en nietnbsp;direct kan gedesinfecteerd worden, zonder te groot nadeel, gedurende minstens vier maanden op een koele plaats te bewaren.

Temperaturen van 55''C. dooden kwaden-droes-bacillen in 10 minuten; van 80°C. in vijf; kokend water nog spoediger. Grofnbsp;ijzerwerk kan dus met succes gegloeid worden; stangen, trenzen,nbsp;stijgbeugels enz., kunnen zonder nadeel in kokend waternbsp;gelegd en daarna met een drogen lap afgewreven worden.

Stal-plankeu zou men in een langen bak met kokend water kunnen leggen.

Houten of ijzeren latier-booraen en palen, ijzeren schei-wan-den tusschen de paarden, kunnen met eene machine, zooals de schilders gebruiken om de verf van hout af te branden,nbsp;behandeld en daarna overgeverfd worden. Cementen vloerennbsp;kunnen eenigen lijd met kokend water begoten worden, of welnbsp;kan men daarop zonder nadeel een vuurtje stoken van houtskool, of kan men daarop een rol gebruiken zooals in Europanbsp;gebruikt wordt bij hel leggen van asphalt-wegen.

-ocr page 57-

45

Blijft nog over te behandelen de zaken die gewoonlijk verbrand worden. Waarom dit nog steeds gebeurt, begrijp ik niet. De klèeren van den man, de dekens, de paardendekens, de emmers, de roskam, alles kan zeer gemakkelijknbsp;gedesinfecteerd worden, door den heelen rommel in een kuipnbsp;met warm water te stoppen, als men ten minste geen gebruiknbsp;kan maken van desinfecteer-ovens. Blijkt na de desinfectie,nbsp;dat enkele kleedingstukken te veel geleden hebben, dan isnbsp;het nog tijd genoeg om die te verwisselen.

En kleedingstukken die nog zoo goed als nieuw zijn, zou men ook kunnen bewaren zooals het harnachement. Vroegernbsp;heb ik mij wel eens afgevraagd: zou het scheutig zijn metnbsp;het verbranden van kleeren enz., niet eens aanleiding kunnennbsp;geven tot moedwillige infectie ?

Wat betreft het opbevvaren van harnachementen; volgens § oO van hel Reglement op den veterinairen dienst, geschiedtnbsp;dit met harnachementen van quarantaine paarden. Wanneernbsp;die, zooals nu nog, vijf maanden in quarantaine staan, heeftnbsp;men zekerheid dat ze geheel ontsmet terug komen. Ik hebnbsp;echter een groot bezwaar tegen het opbewaren, zooals ditnbsp;is voorgeschreven.

Veronderstellen wij, op 1 Januari worden op quarantaine gesteld de paarden A en B als ook C en D als nevenpaarden resp.nbsp;van de paarden E en F die op den verdachten stal zijn geplaatst. De zadels E en F worden volgens § 29, gedesinfecteerd (?), de zadels A, B, C en D worden gezamenlijknbsp;opbewaard. Op 1 Febrauri blijkt dat paard E geleden heeftnbsp;aan eene dood onschuldige ziekte. Alzoo gaat paard E metnbsp;zijn buren A en B naar den troep terug, alsook de zadelsnbsp;A en B. Later blijkt dat het paard F lijdende is aan kwaden-droes. De zadels A en B van twee gezonde paarden, zijn dusnbsp;een maand lang in gezelschap geweest van zadels van ziekenbsp;paarden C en D en kunnen dus besmet zijn, terwijl op 1 Februari,nbsp;den dag dat ze wéér bij het eskadron in gebruik komen, denbsp;smetstof nog niet onwerkzaam is.

-ocr page 58-

46

Niet dal ik de kans dat liet eeiie zadel door het andere zal besmet worden, zoo groot vind, doch mogelijkheid bestaat ennbsp;daarom komt het mij dus nationeeler voor, ieder paard dat opnbsp;verdachten of op quarantaine-stal komt, mei al zijn toebehoor ennbsp;daar te plaatsen. Blijkt dan later dat een dier, niet lijdende isnbsp;geweest aan kwaden-droes, dan kan alles gerust terug.

Blijkt het wel te lijden aan kwaden-droes, dan kan men het ophewaren, tot dat de smetstof afgestorven is. Men heeft dannbsp;bovendien nog het voordeel, dat de oppasser, die anders nietsnbsp;te doen heeft, zijn tijd nuttig kan besteden met het onderhoudennbsp;der harnachementen.

Zou het, nu jaarlijks zooveel nadeel aan het Gouvernement wordt berokkend, door hel vernietigen of bijna onbruikbaarnbsp;maken van harnarcheiiienten enz., niet aan te bevelen zijn,nbsp;in dien geest eens een afdoende proef te nemen ?

C. Omtrent enkele andere artikelen nog het volgende.

Ik had eerst het plan uitvoerig de verschillende artikelen te bespreken.

Ik hen daarvan teruggekomen. Door hetgeen hier in ’t kort volgt, te vergelijken met de beslaande voorschriften, zal eennbsp;ieder het verkeerde duidelijk inzien en dengene, dien hetnbsp;interesseert er meer van te weten, hen ik bereid de noodigenbsp;inlichtingen te verstrekken.

Hoofdstuk L Algemeene bepalingen omtrent dienst-verhou-dingen.

Art. 1—4. Dat de Chef van den Geneeskundigen Dienst ook chef is van den velerinairen dienst vind ik uitstekend,nbsp;maar aangezien die persoon geen deskundige is, is hel noodignbsp;dal hem een deskundige ter zijde slaat.

Men heeft thans gebroken met de bepaling, dat de eerstaanwezend officier van gezondheid in het garnizoen, chef is van den garnizoens paardenarts. Ware men slechts één stap verdernbsp;gegaan. Diegene, die den chef van den geneeskundigen dienst


-ocr page 59-

47

voorlicht, dient op de hoogte te zijn, van alles wat in dien dienst in ieder garnizoen voorkomt. Alleen in dien vorm, kannbsp;deze een goed adviseur zijn. Zooals nu, dat de toevallig tenbsp;Batavia geplaatste paardenarts nu en dan adviezen heeft, is ’tnbsp;half werk.

Hoofdstuk II. Plichten van de paardenartsen en de uitoefening van hunnen dienst.

Art. 6. Verdient wijziging.

Art. 8. Kan vervallen.

Art. 9. Het daarin aangegeven model A, dient gewijzigd te worden.

Art. 11. Is in strijd met zich zelve. Het daarin opgegeven model B. is daarom niet zooals het behoort te zijn.

Art. 12. Verandert van zelve als art. 1—4 verbeteringen ondergaan hebben.

Art. 15. Het geven van onderwijs in de paardenkennis aan het personeel van het korps is nutteloos. Men zou dat onderwijs moeten bepalen tot de korps-scholen.

Wat betreft het onderwijs in hoefbeslag aan de hoefsmeden; Wanneer zal men toch eens op ’t idee komen om een smids-school op te richten voor Kavalerie en Artillerie gelijk. Maarnbsp;dan een smidsschool met goe4e leermeesters en goede hulpmiddelen ten dienste van het onderwijs! Zooals ’t nu gaat, isnbsp;het onmogelijk om goede smeden te vormen.

Art. lo. Is onpraktisch en door zijn bijlage hoogst nadeelig voor den met zooveel moeite pas verkregen goeden naam dernbsp;beoefenaars van veeartsenijkunde als wetenschappelijk ontwikkelde personen. Dient daarom geheel geschrapt en veranderdnbsp;te worden.

De laatste alinea, waar het jaarlijksch rapport opgedragen wordt aan den OlTicier van Gezondheid, belast met den garni-zoens-dienst, die deswegens de noodige inlichtingen en opgavennbsp;van de korps-commandanten zal vragen, is zeker daargesteldnbsp;omdat volgens art 40 bij ontstentenis van den paardenarts,nbsp;een gouvernemenls veearts dienst doet of een onderofficier, zoo

-ocr page 60-

48

noodig onder toezicht van een officier. Omdat de officier van gezondheid nooit iets met den veterinairen dienst te doen heeft,nbsp;maakt hij juist daarom het jaarlijksch verslag???

Hoofdstuk lil. Voorschriften hij het uitoefenen van den veterinairen dienst in acht te nemen.

Art. 16. ’t Zou beter zijn als er eindelijk eens vast personeel aan den ziekenstal verbonden werd.

Art. 17. Ilaarin komen overbodige zaken voor.

Art. 19. Wijst op § 11 van de instructie omtrent den aankoop en keuring van troepenpaarden bij het Indische leger.nbsp;Deze instructie dateert uit een voor-historischen tijd.

Art. 20. De reden van bestaan van dit artikel is niet te begrijpen. Hetgeen er in gezegd wordt, is onnoodig.

Art. 21. Moest gewijzigd worden.

Hoofdstuk IV. Afkeuring, afschrijving en afmaking van paarden.

Art. 22. Wijst op de algemeene voorschriften betreffende de aanschaffing enz. der tot het leger behoorende paarden ennbsp;op de evenals in art 19 aangehaalde instructie.

Wanneer zal men den paardenarts toch eens eerder het recht toekennen een besmettelijke ziekte te onderkennen, dannbsp;een commissie van een paar officieren. De meeste officieren zijnnbsp;gelukkig zoo wijs, om geloof te hechten aan de diagnose vannbsp;den paardenarts.

Hoofdstuk V. Maatregelen te nemen tegen besmetlelijke ziekten, inzonderheid tegen kwaden-droes en huid-worm.

Art. 24. Behoeft vele wijzigingen.

Art. 25. Is hiervoren besproken.

Art. 26. Is bijna volmaakt.

Art. 27—29. Handelen over desinfeclie; hiervoren besproken ook.

Art. 30.

Art. 51. Is overbodig.

Art. 32. Is gedeeltelijk onwaar.

Art. 53. Wordt van zelve veranderd, als er betere voorschriften komen ter voorkoming en uitbreiding van hesmettelijke ziekten.

-ocr page 61-

40

Iloofdsluk VI. Middelen lol uitoefening van den dienst en daarop betrekking hebbende bepalingen.

Art. 34—39. Zijn administratieve bepalingen.

Iloofdsluk VII. Ontstentenis van den paardenarts.

Art. 40. In garnizoenen waar geen gouvernements veearts den paardenarts kan vervangen dient een paardenarts te zijn.nbsp;Ook een dier, waarvan men diensten eiscbt, beeft recht opnbsp;goede behandeling.

Met art. 41 is ’I boekje nit. Dit artikel is overbodig, aangezien bet reeds uil art. 6 blijkt.

Werd vroeger de behoefte gevoeld om ook voor den veleri-nairen dienst een reglement te hebben, een slap achteruit vind ik bet, dat de paardenartsen thans gedoemd zijn, om, tegennbsp;beter weten in, voorgescbrcven bepalingen op te volgen.

Een bepaling, die niet in ’t boekje vermeld is, is de verplichting van den paardenarts om eenmaal ’s weeks, in tijden dat kwaden-droes voorkomt, meermalen ’s weeks, visitatie overnbsp;de paarden te houden.

Wanneer meerderen en minderen bun pliclit doen, is bet houden van visitatie overbodig. In tijden van kwaden-droesnbsp;kan bet aanleiding geven dal de paardenarts, builen zijnnbsp;schuld, smetstof van het eeue paard op bel andere overbrengt.nbsp;Die bepaling kon dus gerust afgesebaft en vervangen wordennbsp;door een strenge straf voor diegenen, die ziekteverscbijnselen,nbsp;die bij de paarden, die zij verzorgen, voorkomen, verzwijgen,nbsp;of, zooals dat soms nog voorkomt, zelf behandelen.

Een andere is de verplichting, om in garnizoenen, waar dit niet door een gouvernemenls-veearls geschiedt, het slachtveenbsp;voor den troep te keuren. Dit genoegen heeft dan de paardenarts dagelijks, o.mdat hu ge.vcht wobdt de benige deskundigenbsp;te zijn. Maar wat gebeurt, als de paardenarts’t vee af keurt?nbsp;Wel, dan komt een commissie van drie oflicieren en keurt hetnbsp;vee goed Hl

Gevolgen; magere soldaten en dikke, vette chineezen.

-ocr page 62-

momm met malléüe als diagiosticïïm bij

OCCULTEK KWADEE-DEOES.

DOOR

P. A. VAltf VELïEjV.

Gouvernements-veearts.

Toen in het voorafgaande jaar de Fransche en Diiilsche tijdschriften gewaagden van het groote nut van Malleïne ternbsp;onderkenning van occulten kwaden-droes, besloot ik een directennbsp;aanval te doen op het instituut Pasteur, ten einde zulksnbsp;machtig te worden.

Wat Malleïne is, is genoegzaam medegedeeld door den kapilein-paardenarts De JoiNOii in de vorige aflevering. ’)

Alleen wil ik ten overvloede hier nog eens mededeeleu, dat Malleïne is een diagnosticum voor kwaden-droes, evenals tuber-culine voor tuberculose hij den mensch en de verschillendenbsp;huisdieren en geen geneesmiddel, (wat Koen nooit beweerdnbsp;heeft) zooals men verkeerdelijk aan het publiek heeft medegedeeld.

Met dikke letters moest men voor de menschen, die slecht lezen, er bij vermeld hebben, dat Malleïne geen eene schaduwzijde heeft.

Malleïne nu, sub-cutaan ingespoten bij paarden, behept met kwaden-droes in eiken vorm, geeft een flinke reactie in dennbsp;vorm van temperatuurs-verhooging en andere koortsverschijnselen, als; lusteloosheid, verhoogde huidwarmte, loomheid, verlies

*} Yeearlsenijkundigc Bladen, Deel VI, pag. 340,

-ocr page 63-

51

van eellust, bovendien een locale zwelling op de plaats van injectie, die deegaclitig aanvoelt.

De temperaluurs-vei'heffing is evenwel bet voornaamste, de andere symptomen zijn van ondergeschikten aard en zeer inconstant.

Bij gezonde paarden nu geeft Malleïne slechts een kleine temperatuurs-verhooging, geen locale zwelling en ook geennbsp;koorls-symptomen.

Het groote nut van Malleïne nu is, dat men bij paarden, behept met occulten kwaden-droes, waaraan men elk uitwendignbsp;symptoom mist, de ziekte kan onderkennen, terwijl men zondernbsp;Malleïne zich wel zal wachten, de diagnose uit te spreken,nbsp;maar kalm moet afwachlen, weken, maanden, soms jaren lang,nbsp;totdat zich het acuut stadium voordoet. Ik ga hierondernbsp;de gevallen vermelden waarbij duidelijk blijkt, dat in dienbsp;gevallen, waarbij de paarden positief reageerden, werkelijknbsp;kwaden-di'oes bij sectie werd geconstateerd.

Allen paarden, welke men, zonder dit hulpmiddel, niet eens met eenig raison als verdacht zou kunnen afzonderen.

De eerste zes inspuitingen en secties werden gedaan met medewerking van collega J. Van de Velde van Banjoe-Biroe.

Omstreeks 1 Januari jl. ontving ik van Pasteur kosteloos een flacon Malleïne Brule, eerst bij aanwending te verdunnennbsp;met 9 dln. carbol-solutie van 1: 200 en van dit mengsel pernbsp;paard in te spuiten VU cc., zoodat ieder paard eigenlijk aannbsp;Malleïne Brute wordt ingespoten Va ec.

Gelukkig voor die, welke weinig tijd en assistentie hebben, kan men volgens Nocard volstaan, met in plaats van om denbsp;2 uur na de injectie, de temperatuur op te nemen, 8, 12 ennbsp;16 uur na de injectie. Bij alle inspuitingen blijkt, dat denbsp;hoogste temperatuur steeds valt waar te nemen, omtrent hetnbsp;uur.

Ik begon met het paard Mazeppa^ dat zooals in een vorig

-ocr page 64-

artikel *) is medegedeeld, maanden lang was behandeld met Lugol’sche solutie en Arsenicum en oogenschijnlijk wasnbsp;genezen.

Enorm goeden voedings-toestand, eetlust, baarkleed en temperament uitstekend; temperatuur meerdere dagen te voren opgenomen , gemiddeld 38°C., dus volkomen normaal.

3 Januari ingespoten v. m. 11 uur, 2Va cc.

Temperatuur na 6 uur 39.3°C.

8

10

12

14

16

18

20

25

30

39.8‘’C.

40.2°C.

40.1°C.

4o.rc.

40.1°G,

40.1°C.

40.2°C.

41°C.

40'’(].

Het paard vertoont een Imogen graad van lusteloosheid, voelt zeer warm aan, eetlust is totaal weg en een loomheid in denbsp;achterband, welke eerst verdween 24 uur na de injectie.

De diagnose van nog hestaandeu kwaden-droes was dus geen oogenhlik twijfelachtig.

Bij sectie op 7 Januari vond ik, dat op het neus-midden-schot veel stervormige, gepigmenteerde litteekens aanwezig waren, geen ulcera in neus, larynx of trachea.

In longen veel groote tuherkels en etterhaarden; in lever tallooze kleine kwaden-droes tuherkels.

No. 2. Fausl, Australische ruin, halfbloed, toehehoorende aan den Resident Dürnabv Lautier.

Dit paard is circa 2 maanden op stal kreupel geworden aan ’t rechter voorheen, zonder eenige bekende oorzaak. Daarnbsp;de eigenaar groot amateur is, zorg en oppassing niets te

D Pag. 22, hiervoor.

-ocr page 65-

wenschen overlalen, het dier hovendien steeds rustig was, gaf het ontstaan dier kreupelheid op een stal, waar kwaden-droes geweest was, reeds slof tot denken.

De behandeling bestond in het aanwenden van een scherp smeersel op en om hetboeg-gewriclit. Na 3 weken was patiëntnbsp;rad, doch werdnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;een paarnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dagennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;later weder,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zonder eenige

oorzaak, kreupel nbsp;nbsp;nbsp;aan hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;anderenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voorbeen opnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;stal gevonden

en was over het nbsp;nbsp;nbsp;algemeennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zwak en waggelendnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in de achler-

beenen. Opgewektheid en nbsp;nbsp;nbsp;eetlustnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;volkomen normaal. Tem

peratuur even voor de inspuiting 58.7°C., na 8 uur 59.9, na 14 uur 41.2 en na 20 uur 40.6.

Op 7 Januari afgemaakt. Lijkopening leverde op: neusholte, larynx en trachea vrij van ulcera. In longen vrij veel kwaden-droes-Uiberkels; oude, groote, afgekapselde zoowel als recentenbsp;kleinere tuberkels; de oppervlakte der lever gelijkt bezaaidnbsp;met helder, witte, kleine tuberkels ter grootte van eennbsp;spelden-knop.

Paard No. 3 Sandelwood-hengst, toebehoorende aan het Legioen van Makgkoe-Neooro.

Heeft zonder eenige bekende oorzaak sedert 4 dagen een stei'k gezwollen, pijnlijke handwortel en heeft nu aan de linkerzijde, op de grens van borst en buik, een zeer verdachten worm-knobbel ter grootte van een okkernoot, indrukbaar aan denbsp;punt, welke vermoedelijk spoedig zal doorbreken.

6 Januari v. m. 10 uur, temp. 59, wordt onmiddelijk na de temperatuurs-opname ingespoten met 2 gram verdunde Malleïne.

Temperatuur n. m. 6 uur, 40.7.

» nbsp;nbsp;nbsp;n. m. 10 uur, 40.1.

Op 7 Januari gedood. Neusholte, larynx en trachea in tact. In longen en lever zeer veel, zoowel oude als recentenbsp;tuberkels.

Paard No. 4 Kedoe-hengst, behoorende aan hetzelfde Legioen.

Heeft een eenzijdige klier gehad, werpt sinds 14 dagen

-ocr page 66-

84

eenzijdig wal niuco-purulent vocht uit en heeft een droegen hoest.

Voedings-toestand middelmatig.

6 nbsp;nbsp;nbsp;Januari v. m. 9V2 uur, temperatuur 37.9 en wordt direct nanbsp;de opname ingespolen met % gram verdunde Malleïne.

n. m. 6 uur temperatuur 39.2. n. m. 111/2 »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;39.7.

7 nbsp;nbsp;nbsp;Januari gedood, geeft de sectie te zien als volgt: Neus,nbsp;strottenhoofd en trachea vrij van sjankers.

In de longen enkele versche tuberkels.

Paard No. 5 Kedoe-schimmel-hengst, loehehoorende aan het legioen.

Dit paard had sinds 14 dagen een eenzijdige, vrij harde, ongevoelige klier. Nu en dan wat uitvloeiing en steeds eennbsp;droegen hoest. Baarkleed en voedings-toestand zijn bevredigend.

6 nbsp;nbsp;nbsp;Januari v. m. 10 uur, temperatuur 37.8: ingespoten l’/anbsp;gram verdunde Malleïne.

n.m. om 8 uur, temperatuur 40.6. n.m. II uur »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;40.6.

7 nbsp;nbsp;nbsp;Januari afgemaakt. Neus, strottenhoofd en luchtpijp normaal terwijl in long en lever veel oude, zoowel als recentenbsp;tuberkels worden aangetroffen.

Paard No. 6. Sandelwood-hengst, valk, toebehoorende aan den Rijksbestuurder van Solo. Voedings-toestand en baarkleednbsp;vrij goed.

Het paard hoest sinds eenige weken maar staat op een stal, waar lang kwaden-droes heeft geheerscht.

6 nbsp;nbsp;nbsp;Januari v. m. 7Va uur temperatuur 38,2; ingespoten 2nbsp;gram Malleïne, n. m. 5 uur 41, n. m. 10 uur temperatuurnbsp;zelfs 41.2.

7 nbsp;nbsp;nbsp;Januari, lijkopening.

Longen, lever zeer veel oude en jonge tuberkels, in de long ook een paar pneumonische haarden.

-ocr page 67-

SS

Paard No. 7. Sandelwood-hengst, reeds lang hoestend en onder hetzelfde dak gestaan met een kwaad-droezig paard.nbsp;Haar en voedings-toestand onberispelijk.

Vóór inspuiting, temperatuur 38,2. Ingespoten 3 c.c.

Na 8 uur, temperatuur 39,3 14 uur »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;40,2

Zwelling gering en algemeene toestand normaal. Scrotum iels gezwollen.

Bij de sectie bleek dat het sub-cutaan bindweefsel over een groole plaats was geïnfiltreerd met cilroen-geel Iransudaat.nbsp;In neus, larynx,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;trachea niets, in lever en milt eenige

tuberkels.

Paard No. 8. Isabel. Sandelwood-hengst.

Het paard hoestte sedert maanden, had steeds een dof baarkleed doch verkeerde overigens in een vrij goeden voedings-toesland.

22 Januari, vóór inspuiting n. m. 11 uur 38°C.

Ingespoten 2 c.c. verdunde Malleïne.

Na 8 uur temperatuur 39°C.

Na nbsp;nbsp;nbsp;12nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;uurnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;40.8

Na nbsp;nbsp;nbsp;16nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;uurnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;40.6

Na nbsp;nbsp;nbsp;21nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;uurnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;40.2

Op 24 Januari lijkopening.

Het paard had in neus niets, in larynx een paar kleine tuberkels, in de trachea niets en in de linker long-helfteenigenbsp;vrij recente tuberkels ter grootte van een erwt.

Rechter long-helft was volkomen vrij.

Paard No. 9. Arabische schimmel-hengst.

Deze schimmel had sedert een week een groole harde klier en hoestte sedert begin 1891. Trots elke behandeling hoesttenbsp;Bet paard steeds bij de minste inspanning.

Ingespolen 2’/^ c.c. verdunde Malleïne n.m. lli/^ uur, temperatuur 57.9.

-ocr page 68-

5J6

Na nbsp;nbsp;nbsp;8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;uur, lemperaluur 39.9

Na nbsp;nbsp;nbsp;uurnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;40.9

Na nbsp;nbsp;nbsp;16nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;uurnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;40.7

Na nbsp;nbsp;nbsp;21nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;uurnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;40.5

Bij de seclie op 24 Januari bleek, dat zicb boven in den neus drie groote ulcera bevonden in den linker neus-gang eiinbsp;dat beide long-helften, vooral aan de mediane vlakte, vol zatennbsp;met zeer groote, oude tuberkels ter grootte van een erwt totnbsp;een okkernoot, daarbij veel pneunionische baarden. De levernbsp;was totaal vrij, doch een enkele, maar zeer groote tuberkelnbsp;bevond zich aan de oppervlakte der milt.

No. 8 en No. 9 waren afkomstig van denzelfden stal en stonden naast elkaar.

Paard No. 10. Engelsche volbloed merrie, S’/a jaai’» Boog 5 voet.

Het paard had reeds op 2 October een verdacht voorkomen, van tijd tot tijd hoestend, vergezeld van een langwerpigenbsp;klier, waarin harde korrels, welke klier evenwel na aanwending van een scherp smeersel verdwijnt, om over een maandnbsp;terug te keeren.

De uitvloeiing was destijds waterig, helder, kleurloos, zoo nu en dan echter met wat slijm vermengd.

Tot 2 maal toe schijnbaar hersteld, werd zij begin December wêer ziek, kreeg beider-zijds harde klieren en wierp nunbsp;de bekende kwade-droes-druppels uit nl. geelachtig, groennbsp;doorschijnend, taai, korsten-vormend aan de neus-randen.nbsp;20 December uitgesproken kwaden-droes. Het paard vermagert sterk, heeft een sjanker en werpt veel uit. o Januarinbsp;snurkt het paard door de groote hoeveelheid sjankers in dennbsp;neus. In den avond, volgende op dien der Malleïue-injectie,nbsp;vertoont het dier nog lusteloosheid in Imogen graad, staatnbsp;hangerig op de beenen en heeft totaal geen eetlust. Denbsp;temperatuur opgenomen eenige dagen voor de inspuiting, geregeld 38,7.

-ocr page 69-

S7

10| uur y uur

Het wordt ingespoten 3 Januari v. lu. 10| uur. n. UI. 6i uur, temperatuur 39,5nbsp;n. m. lOJ uur »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;40

40

V. ni.

Bij sectie op 5 Januari vele ulcera in den neus en een menigte tuberkels in de longen.

Paard No. 11 Sandelwood, schiminel-hengst.

Het. paard, nietlegenslaande een flinke behandeling, bleef maanden lang hardnekkig hoesten, bad steeds een verhoogdenbsp;temperatuur, wierp nooit uit maar had steeds een dof baarkleed.

Ingespolen 16 Januari 2.5 cc.; temperatuur vóór inspuiting 59’ G., zoo ook gemiddeld de vorige dagen.

Voor de inspuiting 39° n. in. G uur; 17 Januari v. ni. 8uur temperatuur 40,9; n. m. om 2 uur 40,8.

Op 21 Januari krijgt het paard plotseling een harde klier, werpt uit en heeft ook een sjanker.

Op 31 Januari bloederige uitvloeiing uit neus, zeer vele groote sjankers, neus-been uitpuilend.

Op 4 Februari kwam men mij rapporteeren, dat het dier gestorven was.

Bij sectie zoowel in neus als larynx, vele sjankers, con-flueerende; in longen en lever, vele oude en recente tuberkels.

Uitgezonderd het paard No. 10 zijn dit dus allen paarden W’aarbij men de diagnose »kwaden-droes” zonder aanwendingnbsp;van Malleïne, niet had kunnen en mogen uitspreken.

Hoewel dus deze resultaten volkomen overeenstemmen met die met Malleïne in Europa genomen, valt er toch eenig verschilnbsp;waar te nemen hij aanwending van Malleïne op gezonde paarden.

In de «Instructions pour 1’emploi de Ia Malleïne (d’apres Ier experiences de M. Ie professeur Nocard), vindt men hetnbsp;volgende:

Toute héte chevaline, dont la temperature suhit une élé-vation de temperature superiene a deux degrés, doit être tenue pour morveuse.

-ocr page 70-

58

Dit mi, lieefl zicli, tot nu toe in al de opgenoemde gevallen geheel bevestigd.

Verder zegt Nocard: »Si l’élévation de temperature est comprise entre un et deux dégrès, il faut regarder I’animalnbsp;comme suspect.

In het «Recueil de médecine vétérinaire” geven Roux en Noc.ard aan, dat een hoogere temperatuur van 1 tot 1.5°, het diernbsp;verdacht maakt.

Dit nu kan voor Indië niet gelden, want hij 10 gezonde paarden door eenige collega’s en mij ingespoten, verkregen wijnbsp;een temperatuursverhooging respectievelijk van 1,00; 1,4; 1,2;nbsp;1; 1,3; 1,3; 1,1; 0,8; 1,3 en 1 graad.

Hoewel deze paarden niet zijn afgemaakt en dus de afwezigheid van kwaden-droes feitelijk niet is geconstateerd, mag men toch gerust aannemen, dat de reactie, wat de temperatuursverhooging betreft, hij gezonde paarden in Indië hooger is dannbsp;in Europa.

In aanluiting hieraan, wil ik onze geachte lezers nog even aantoonen, hoe kwade-droes in de Vorstenlanden, speciaal te Solonbsp;heerscht.

Op den stal (waarvan paard No 6 afkomstig) stonden 9 paarden, afkomstig van verschillende stallen in Solo. Ik spoot de acht overigen ook in. Bij allen was uitwendig niets te bespeuren,nbsp;goeden voedings-toestand, goed baarkleed en temperament, nooitnbsp;hoesten en geen klierzwelling of eenige neus-uitvloeiing. Denbsp;temperatuurs-verhooging was bij deze acht respectievelijk 2,1;nbsp;1,7; 2; 1,6; 1,2; 2,2; 2,2; 2,3.

Behalve No. 5, mag men de overigen, op grond van de genomen proeven in Europa (ongeveer 600 waren er in verschillendenbsp;tijdschriften in 1892 reeds gepubliceerd) en hier, gerust besmetnbsp;verklaren.

De eigenaar verloor in 1891, twintig paarden: in 1892, twaalf paarden op.een sterkte van 9 paarden; maakte nieuwe stallen,nbsp;desinfecteerde met sublimaat en kalk, de standplaatsen zoodra

-ocr page 71-

89

er ééti door neus uitvloeiing de aandacht trok. Dun ook hier nog eens het overtuigende bewijs, dat op een hesnietten stal, hetnbsp;gevaar niet zetelt in den- stal, maar in de paarden die dennbsp;occulten vorm onder de leden hebben.

Zonder vétérinair toezicht, zal deze eigenaar ten eeuwige dage zeker kwaden-droes houden, tenzij men allen, behalve N'’. 5,nbsp;afmaakt en alles desinfecteert.

Immers voor men (de leek) opmerkt dat een paard uitwerpt en een natten neus heelt, werpt het feitelijk reedseenigedagen denbsp;geel-heldere kwaden-droes-lymphe uit en, ingespannen of op stal,nbsp;heeft het dus reeds andere besmet. Dit is nu het groote voordeel van Malleïne, dat men, in een besmetten stal zijnde,nbsp;precies weet waaraan men eigenlijk aan toe is; dat mennbsp;de ziekte in een zeer korten tijd kan onderdrukken; de aannbsp;te koopen paarden op kwaden-droes kan onderzoeken en mennbsp;dus zekerheid kan hebben, niet opnieuw paarden, behept metnbsp;occulten kwaden-droes aan te koopen.

Logementhouders alhier, verloren eenige jaren geleden jaarlijks 100 pCt. — 160 pCt., nu nog 50 pGt. van hun paarden aan kwaden-droes.

In den Kraton kan men gerust aannemen, dat de paarden gemiddeld slechts één jaar of minder leven.

Behalve de acht Malleïne-injecties op den stal, waarvan mijn proefdier No. 6 afkomstig was, heb ik op verschillende stallennbsp;te Solo, nog tien paarden ingespoten, waarbij de temperatuurs-verhooging meer dan twee graden betrof.

Als deze 17 paarden nu maar voortdurend zoo bleven rond-loopen zonder contröle, kan men zicb met een weinig gezond verstand, nu wel voorstellen hoe een kwaden-droes epizoötie zulknbsp;een uitbreiding kan verkrijgen.

Een pas ingevoerd premie-stelsel op het aanwijzen van kwaad-droezige paarden op den openbaren weg, werktnbsp;uitstekend; nog veel beter natuurlijk bet hierop volgendnbsp;streng straffen.

Deze 17 paarden blijven bij mij steeds in observatie en in

-ocr page 72-

60

volgende afleveringen hoop ik den lezers de seclie-verslagen mede te deelen.

Na hetgeen in de Europeesche tijdschriften over Malleïue is medegedeeld en hetgeen door mij is geconstateerd, mag denbsp;Regeering toch werkelijk niet langer aarzelen, de Malleïne bijnbsp;de gouvernemenls-paarden, inzonderheid hij de Kavallerie ennbsp;Artillerie, toe te passen, daar het geen eene schaduwzijdenbsp;heeft en eene kleine kwaden-droes-epizoölie, door afzondering dernbsp;neven-paarden met de daarbij behoorende oppassing, geheelenbsp;escadrons invalide maakt en bovendien, wat nu duidelijk metnbsp;Malleïne blijken zal, een evacuatie van ü maanden volstrektnbsp;niet waarborgt, dat het paard geen kwaden-droes onder denbsp;leden heeft en weer mêebrengt op stal.

Solo, 16 Februari 1893.

-ocr page 73-

MALLEÏIE.

DOOR

J. VAX »E VELDE, »)

Mil. paardenarts 2' klasse.

In de 4' Aflevering van Deel 6 der Veearlsenljkundige Bladen, komt onder de Analeclen, een korte beschouwing voornbsp;over Malleïne, waaraan w'ordt vastgeknoopt de vermelding vannbsp;proeven door Boschetti, genomen met bloedserum van verdachtenbsp;paarden als diagnostisch hulpmiddeld ter onderkenning vannbsp;latenten kwaden-droes.

Zooals het stuk gesteld is, geeft het den indruk, dat zal men bezwaarlijk kunnen loochenen, dat aan Malleïne als diagnostisch hulpmiddel ten deze, vooralsnog weinig waardenbsp;mag worden loegekend; er wordt gesproken van eventueelnbsp;geheel overbodig maken van Malleïne en Tuberculiue; van verschillende resultaten met Malleïne verkregen, die vermoednbsp;worden het gevolg Ie zijn van de wisselende samenstelling ennbsp;doseering, en van een eenvoudige en vaste methode van bereiding als een desideratum. Wat dat laatste aangaat, denbsp;Bedactie zal zich zeker toch wel niet voorstellen dat de eenvoudigheid van bereiding ooit zóóver zou kunnen gaan, dat zijnbsp;binnen het bereik viel van een praktiseerend veearts. Hetnbsp;behoeft wel geen beloog, dal een preparaat, hetwelk gemaaktnbsp;moet worden uit culturen van hakleriën, alléén is Ie vervaardigen in een Laboratorium voor Bacteriologie, maar sinds ernbsp;een dergelijk Laboratorium in Indië beslaat, dunkt mij, dat hetnbsp;geheel op den weg ligt van die inrichting, om in de behoeftenbsp;aan een middel te voorzien, hetwelk geroepen is zulke uitnemend praktische diensten Ie bewijzen.

D Met een naschiitl van den schrijver en een van de Redactie.

-ocr page 74-

De strekking van dit opstel is echter in de eerste plaats om mijn bevreemding en mijn spijt er over te kennen te gevennbsp;dat de Redactie van, hel eenige Ned.-Indische tijdschrift opnbsp;veearlsenijkundig gebied, de zaak voortstelt, alsof de tijd nognbsp;volstrekt niet daar was, om de Malleïne in Indië Ie beproeven,nbsp;alsof er aan het gebruik daarvan schaduwzijden en wisselvallige uitkomsten waren verbonden.

Is dit de bedoeling en wordt dit doel bereikt door gezaghebbende personen dien indruk bij te brengen, dan zou ik deze gevolgen zeer bejammeren: ik ben toch, na al wat iknbsp;omtrent de resultaten van Malleïne-proefnemingen heb gelezen,nbsp;overtuigd, dat men dit onschatbaar hulpmiddel ter onderkenningnbsp;van een zoo noodlottige kwaal' als de occulte kwade-droes,nbsp;gerust reeds nu kan en moet toepassen, wijl de uitkomsten,nbsp;door sectie gecontroleerd, te eensluidend en te talrijk zijn, dannbsp;dat men nu nog aan de betrouwbaarheid van het middel zounbsp;mogen twijfelen, terwijl er, zooals tevens uit die talrijkenbsp;proeven is gebleken, geen schaduwzijden aan zijn verbonden.

Van verschillende uitkomsten in die mate, dat zij tot verschillende conclusiën zouden moeten leiden, is mij niet gebleken , en wat deert bet of Roux de bereiding van de Malle'ine in betnbsp;Instituut Pasteur geheim houdt (lees: lot nog toe niet heeftnbsp;bekend gemaakt) sinds vooreerst Roux op aanvrage aan veeartsennbsp;ook in Ned.-Indië, gratis en franco iedere gewilde hoeveelheidnbsp;Malle'ine verstrekt, gelijk mijn collega Vax Yelzen ervoer, ennbsp;voorts de bereiding van de lympbe door Preusse en Pearsonnbsp;bekend is en hunne produkten volkomen bevredigende uitkomsten leverden.

Ik ben van meening dat, wanneer de deugdelijkheid der werking genoegzaam is bewezen (wat ik straks hoop aan tenbsp;toonen dat nu reeds bet geval is), ieder uitstel van bet gebruik bet Gouvernement te staan komt op noodelooze voortzetting der groole geldelijke verliezen welke bet beerschennbsp;van kwaden-droes en hare onuitroeibaarheid, op grond van dennbsp;occulten vorm, berokkent, nog niet gesproken van de omvang-

-ocr page 75-

63

rijke stoornissen welke het nu vigeerende quarantaine stelsel in den dienst te weeg brengt: stoornissen, gelijk ik vroegernbsp;in dit orgaan reeds heb betoogd, welke in staat zijn de slagvaardigheid van Kavalerie en Artillerie te verlammen maar —nbsp;voor welk groot otler men nog volstrekt geen waarborgennbsp;koopt dat men de uitbreiding der ziekte zal fnuiken, wijl Snbsp;maanden in bet geheel niet de uiterste termijn is van occultennbsp;kwaden-droes, allerminst bij rustende paarden.

Heeft men bij de meening, dat het nog geen tijd is om de Malleïne toe te passen (ik herbaal nog eens dat er peen schaduwzijden van bekend zijn) w'el aan deze resultaten van hetnbsp;middel gedacht?, heeft men zich werkelijk wel herinnerd datnbsp;die vloek voor de bereden wapens bij het heerschen vannbsp;kwaden-droes, — hel U-maandsche-quarantaine-stelsel —, ongeveer tot niets zou worden gereduceerd? Ik meen het te moetennbsp;betwijfelen daar ik mij niet kan denken, dat men, op de hoogtenbsp;zijnde van de talrijke gunstige uitkomsten der Malleïne,nbsp;lichtvaardig de toepassing als nog niet praktisch rijp zounbsp;voorstellen, om zich te vleien met de resultaten van een middel — (de bloedserum-injecties van Bosciietti) — welke, indien iknbsp;niet dwaal, nog geheel op zich zelf staan, en volstrekt nietnbsp;zijn bevestigd, en welker beweerde uitkomsten vooral daaromnbsp;met groote omzichtigheid moeten worden gewogen, omdat hetnbsp;een groote zeldzaamheid is dat de bacillen van kwaden-droesnbsp;in het bloed der lijders worden gevonden, wat zelfs nog maarnbsp;zelden voorkomt bij generalisatie van het lijden, waarvan bijnbsp;verdachte paarden geen sprake is. Dit oordeel ik een veiligenbsp;reddings-plank loslaten om zich aan een voorbij drijvendenbsp;stroohalm vast te klampen.

Het zou kunnen wezen dat aan de Redactie der V. A. Bladen vele ongunstige uitkomsten van proeven met Malleïne bekendnbsp;zijn, geschikt om het vertrouwen er in te schokken , of dienbsp;op aanzienlijke gevaren, aan de toepassing verbonden, wijzen,nbsp;i^aar dan zou ik het van groot nut achten dat deze contra-indicaties door de Redactie werden openhaar gemaakt tot

-ocr page 76-

G4

voorlicliting van vele belangstellenden.

Ik beb een flauw vermoeden dal ik niet de eenige veearts ben, aan wie zulke contra-indicaties voor bet gebruik der Malleïne, uit de bemnbsp;toegankelijke literatuur, onbekend bleven.

Ik kan ook niet nalaten bel eenigszins perfide te vinden, dat men in een tijdschrift, ’t welk door leeken op veeartsenijkundignbsp;gebied en vermoedelijk ook door eenige medici wordt gelezen,nbsp;zonder nadere loelicbting Malleine en Tuberculine in één ademnbsp;noemt.

Het groot publiek, en ook de medici, beschouwen de luber-ciiline als een failure, voor een deel met recht in zoover als bij tuberculine in de eerste plaats op geneeskrachtige werkingnbsp;werd geboogd. Tuberculine heeft daarom in de oogen vannbsp;bet leeken-publiek en ook van de artsen, vrij wel afgevuurd.nbsp;Noemt men nu, in dit stadium van de oordeelvellingen overnbsp;tuberculine door bet groot publiek en de medische faculteit,nbsp;malleïne gelijk daarmede en heldert men bet enorm verschil innbsp;hetgeen van beiden werd verlangd en verwacht, niet op, dannbsp;is dat tegenover de buitengewone vruchten welke de Malleïnenbsp;belooft, bepaald onjuist en ondankbaar. Tuberculine mogenbsp;dan als geneesmiddel zijn tegengevallen, als middel (otonderkenning van tuberculose slaat bel ongerept daar, gelijk eenigenbsp;duizenden experimenten bij bet rund hebben bewezen, waarbijnbsp;lot nog toe tijdens het leven de ziekte bijna nooit, zelfsnbsp;door de bekwaamste veeaiTsenijkundigen, was te onderkennen.nbsp;Hij den mensch schijnt men geen behoefte te hebben aan eennbsp;vertrouwbaar hulpmiddel tot onderkenning van tuberculosenbsp;der inwendige organen. Ik laat dit voor rekening der medicinbsp;ofschoon ik de menschen niet graag den kost zou gevennbsp;aan wie op grond der diagnose; olong-luberculose” een spoedigennbsp;dood was voorspeld en die jaren er na nog als Ncérlandsnbsp;w'elwaren rondliepen. Trouwens er bestaat tegen het gebruiknbsp;van tuberculine als onderzoekingsmiddel van tering bij den

*) De tuberculose van mensch en rund, berust op dezeliJe smelsloi.

-ocr page 77-

mensch dit onmiskenbare bezwaar, dat lijders aan de ziekte, er sterk door worden achteruitgezet; een overweging welke bijnbsp;een mensch, al is hij ten doode opgeschreven, niet uit het oognbsp;mag worden verloren.

Deze tegen-aanwijzing valt natuurlijk weg hij het rund en daar in verscheiden landen van Europa, 50 percent der runderen tuberculeus is, waaronder zeer veel individuen die in uitmuntenden voedings-toestand verkeeren, en het volkomennbsp;zeker is dat de ziekte door onvoldoend gaar gekookt vleesch,nbsp;maar vooral door ongekookte melk, van rund op mensch overgaat, heeft de Tuherculine als diagnosticum hij het rund,nbsp;behalve een pecuniaire, ook nog een indirect maar daaromnbsp;niet minder groote, humane waarde voor het menschdom.

Dit naar aanleiding van de waarde der Tuherculine en van hetgeen ik beschouw als een poging om de 5Ialleïne te decli-neeren, door haar te noemen tegelijk met een middel, dat innbsp;de oogen van publiek en artsen fiasco heelt gemaakt.

De Malleïne beoogt vooralnog slechls het onderkennen van occulten kwaden-droes, wat op zich zelf al een onschatbaarnbsp;succes is. De beschouwingen omtrent het eventueel gebruiknbsp;als geneesmiddel zijn ulopiën van de Redactie en zij boudenbsp;mij ten goede dat ik hel niet tact-vol vind, het publiek tenbsp;wijzen op mogelijke resultaten in die richting. De Redactienbsp;weet toch zoo goed als ik en als ieder veearts, dat de bestrijding van kwaden-droes niet ligt en niet kan en niet magnbsp;liggen in pogingen tot genezing der ziekte. Het dwaalbegripnbsp;dal dit oeconomisch en raadzaam zou zijn, neemt helaas, bijnbsp;het leeken-puhliek in Indië, dat zoo graag kwakzalvert hijnbsp;mensch en dier, al een veel te groote plaats in.

Door mij zelf en door andere kollegas, is in dit orgaan daar al tegen gewaarschuwd en het bevreemdt mij dat in Indië denbsp;deskundigen op dit punt minder homogeen denken dan innbsp;Europa, waar curiositeiten als Neimann vrij wel worden doodnbsp;gezwegen. Ik heb te deze nog volkomen de opvatting, die

V. A. R, Bladen, Deel Yli. 3

-ocr page 78-

66

ik kort geleden in de V. A. Rladen meêdeelde en geloof die nog steeds te kunnen verdedigen.

vx

!

i ¦¦

!ii

Mil

f

Ik wil mi trachten uit de vak-lijdscliriflen welke mij ter Leschikking staan, aan te toonen dat het getal proefnemingennbsp;met Malleïne-inspuitingen hij paarden en andere vatbarenbsp;dieren, gecontroleerd door lijkschouwing, voldoende is en eensluidend genoeg wat de uitkomsten aangaat, om de toepassingnbsp;van dit middel, waaraan geen gevaren zijn verbonden, nu reedsnbsp;raadzaam te maken. Ik voeg er echter hij, dat mij op hetnbsp;oogenhlik een paar tijdschrifl-nommers ontbreken, waarin nognbsp;meer experimenten voorkomen.

In Januari en Februari 1891 spoot Kalning, te Dorpat bij 3 kwaad-droezige en 2 gezonde veulens, Malleïne in. üe eerstenbsp;5 reageerden sterk en duidelijk, de 2 gezonden niet noemenswaardig. Preusse vermeldt in No 29 van het Berliner Thierdrzll.nbsp;Wochenschrift van 1891 zijn proefnemingen op 8 paarden waarvan 6 verdacht, één waarschijnlijk gezond en één duidelijknbsp;kwaad-droezig.

Temperatuurs-verheffing en plaatselijke reacties benevens stoornissen van het algemeen welzijn deden hij 6 kwadeu-droesnbsp;en hij de 2 anderen, het ontbreken der ziekte vermoeden; denbsp;sectie bevestigde dit volkomen.

Heijne spoot 23 paarden in, Sciiillixg 9, Peters en Telisch 10. Dieckeriioff en Lotues 70 paarden {Berliner Thierarzll.nbsp;WoehensebrifI, 1891. Nos. 33, 39, 46, 48, 49, oO en 31 ennbsp;1892 No. IS, 16, 17, 18 19 en 20). Van deze 112 reageerden 66 zoodanig, dat Malleus humidus vermoed kon worden.

De sectie bevestigde deze verwachting hij 63 dieren ; 2 waren vrij; omtrent één heerschte na de lijkopening nog twijfel. Denbsp;overige 46 werden voor een deel gedood en deze allen vrij vannbsp;kwaden-droes bevonden. De symptomen hij de kwaad-droezigennbsp;waren; aanzienlijke temperatuurs-verhooging, deprimè, verliesnbsp;van eetlust, zwakte. Plaalselijk meestal een pijnlijke zwelling.

Dieckeriioff en Lotues spoten Malleïne in tot de hoeveelheid welke bij kwaad-droezlgeli duidelijke reacties te voorschijn

-ocr page 79-

67

roept, bij 8 paarden behept met verschillende ziekten, klinisch vatbaar voor verwisseling met kwaden-drocs. Geen hunnernbsp;reageerde sterk. Hetzelfde resultaat bij nog één paard, datnbsp;volkomen gezond was.

Fath entte met kwaden-droes geïnfecteerde cavias en veldmuizen van iedere soort 3, en 5 controle dieren. De resultaten bij de geïnfecteerden (bij deze diersoorten met doodelijken afloop)nbsp;waren duidelijk en klinisch zeer goed te onderkennen; van dienbsp;bij de contróle-dieren {Zeitschrifl für Velérincirkunde 1892 No. 3).

Gützeit spoot 10 paarden in; 8 reageerden sterk en bleken kvvaad-droezig; de andere 2 bleven koorts-vrij en blekennbsp;gezond. {Zeitschrifl für Vélérinarkunde 1892 No. 4 en 5).

Engelen en VVillacii entten 7 paarden; 6 reageerden sterk en bleken kwaad-droezig, het 7“''= niet en was gezond. {Zeit-schrift für Vétcrinarkunde 1892 No. G).

Nocaed behandelde 48 paarden met Malleïne.

Hij gebruikte een veel sterker preparaat [Roux] waarop ook paarden met niet virulente bronchitis en klier-zwelling reageerden, maar lang niet zoo sterk als farcimineusen, zoodatnbsp;klinisch het onderscheid zeer duidelijk was. Bij 34, die sterknbsp;reageerden, bleek kwaden-droes te bestaan; de 14 anderen dienbsp;niet of aanzienlijk minder werden aangegrepen, waren vrij.nbsp;[Recueil de médecine vétérinaire 30 Avril 1892].

Höflich experimenteerde met 3Ialleïne op 6 cavias, van welke 4 geïnfecteerd waren en 2 gezond.

De dieren die besmet waren antwoordden, duidelijk onderkenbaar van de gezonden; en voorts bij 3 paarden bij W'elke de sectio cadaveris de diagnose, op grond der gevolgennbsp;van de Malleïne-injecties gemaakt, geheel bevestigde. {Monats-hefte für praktische Thier heil kunde, 1892, III Band, 12 Heft).

Walther entte 30 verdachte paarden; 14 reageerden sterk en bleken ziek bij sectie: van de anderen, welke geen noeraens-waardige gevolgen ondervonden, werden er S gedood, dienbsp;volkomen vrij van kwaden-droes werden bevonden. Johne,nbsp;UuLicn en Sculec entten resp. 16, 1 en 2 verdachte paarden.

-ocr page 80-

68

Zes reageerden sterk, werden gedood en allen kwaad-droezig bevonden. (Bericht über das Veterindrwesen im Königreichnbsp;Sachsen für das Jahr 1891).

Höflich entte een verdacht paard; de temperatuur steeg aanzienlijk en de lijkopening gaf te zien malleus. [Monats-hefle für praktische Thier heilkunde 1892, IV Band, 1 Heft).

Tietze spoot 7 verdachte paarden in. Twee loonden daarna belangrijke temperatuurs-verhooging en bleken aangetast; denbsp;anderen, bij welke de thermometer slechts weinig rees, warennbsp;gezond [Berliner Thierdrzll. Wochcnschrifl 1892 No. 8).

‘4 '

ii:!

PöTscKHE spoot een wegens uitvloeiing en klierzwelling verdacht paard in; geen reactie. De sectie leerde dat een onschuldige boezera-calarrh bestond [Berliner Thierdrztl. Wochenschrift 1892 No. 10).

Peters spoot Malleïne in bij 27 verdachte paarden, waarvan 15 een temperatuurs-verhooging van beteekenis kregen. Denbsp;sectie leerde dat zij kwaad droezig waren. [Berliner Thierdrzll.nbsp;Wochenschrift 1892 No. 43). ComÈiny spoot Malleïne in bij eennbsp;verdacht paard en bij 4 controle paarden waarvan er 2 ledennbsp;aan melanotische gezwellen. Het verdachte paard reageerdenbsp;sterk; de lijkopening openbaarde longen-kwaden-droes. Vannbsp;de overige 5 steeg bij één paard, met melanotische gezwellen,nbsp;de temperatuur ook aanzienlijk.

Wijl echter overigens alles tegen infectie pleitte, werd dit paard niet gedood [Recueil de médecine vétérinaire 1892, 30 Juni).

Thomassen [Utrecht] spoot Malleïne in bij 3 paarden met onschuldige ziekten van de luchtwegen en het borstvlies; ernbsp;volgde geen reactie van eenige beteekenis. Bij een verdacht paardnbsp;dat even zoo geen noemenswaardige gevolgen ondervond, bleeknbsp;een boezem-catarrh te beslaan; een ander, onder gelijke omstandigheden , had een carieuze kies en als gevolg een chronischenbsp;neus-calarrh; een duidelijk kwaad-droezig paard reageerde sterk;nbsp;een verdacht paard kreeg een aanzienlijke temperaluurs-ver-heffing en bleek kwaad-droezig; van 10 paarden min of meernbsp;¦verdacht, kregen er, na injectie, 4 belangrijke stijging der

-ocr page 81-

69

licliaams-warmle, de lijkopening openbaarde, dat bij alle 4 mallens humidiis bestond [Recueil de mèdecine vétérinaire 30nbsp;Maart 1892.)

PiLAvios [Griekenland) appliceerde Malleïne bij 3 verdaclite paarden , bij welke allen de tliennoineler aanzienlijk rees. Denbsp;sectie leverde bij allen kvvaden-droes op. [Recueil de méd, vét.nbsp;30 Aout. 1892).

Olioet wendde kwaden-droes-lymphe aan bij 10 paarden die besmet konden zijn. Vier reageerden duidelijk, werden afge-niaakt en bleken farcimineus.

Dezelfde vermeldt, dat Inspuiting van Malleine bij 247 paarden van een maatschappij, sterke teniperaluurs-verbelïing le-W'eeg bracht en dat de lijkopening bij allen, kwaden-droes te zien gaf. [Recueil de méd. vél. 30 Aout. 1892).

DuMiLÉiTRE spoot Malleïiie in bij 6 paarden die besmet konden zijn. Twee reageerden sterk, werden gedood en bleken kwaad-droezig. [Recueil de méd. vét. 30 Aout 1892).

Laquebriére appliceerde Malleine bij 11 paarden waarna 8 sterke koorts kregen; de lijkopening bevestigde bij allen denbsp;verwachting door de 3Ialleïne gewekt. [Recueil de méd. vét.nbsp;30 Aout. 1892).

De gouvernements-veearts Van Velzen te Solo en de onder-geteekende spoten bij 7 paarden, Malleïne in (2| gram, 9 maal verdunde Malleïne brute uil het Instituut Pasteur). Drie dezernbsp;paarden (Australisch halfbloed) behoorden aan den Resident vannbsp;Solo', één was kwaad-droezig (duidelijk kenbaar) twee verdacht.nbsp;Het eerste en één verdacht, reageerden sterk en werden gedood.nbsp;Sectie gaf te zien longen-kwaden-droes. Drie behoorden tot hetnbsp;Legioen van Mangkoe-Negoro en één aan den Rijkbestuurder;nbsp;deze waren allen min of meer verdacht. De temperatuurs-verheffing die volgde, deed kw'aden-droes verwachten hetgeennbsp;de lijkheviiiding bevestigde, immers allen hadden kvvaden-droesnbsp;luberkels in longen en lever.

Alzoo blijkt uit bet bovenstaande dat van 360 paarden en 12 cavias en muizen die met Alalleïne werden behandeld, bij

-ocr page 82-

'70

856 paarden en 12 cavias en muizen de stoornissen, welke op de inspuiting volgden en die kwaden-droes deden verwachten,nbsp;hij lijkopening werkelijk bleken daarop Ie berusten of welnbsp;het weinig op niet reageeren kwam overeen met afwezigheidnbsp;der ziekte. Is het voorbarig na zulke en zoo talrijke feitennbsp;en ervaringen, verzameld door deskundigen van bijna allenbsp;landen, de Malleïne rijp voor toepassing te noemen in eennbsp;leger als het Ned.-Indische, hetwelk steeds door kwaden-droesnbsp;wordt geteisterd en waar de onmogelijkheid, om spoedig zekerheid te erlangen, bij welke paarden de ziekte in occulten vormnbsp;bestaat, wel de grootste hinderpaal en het grootste gevaar uil-maakt, en dat in een tijd als de tegenwoordige, waarin eennbsp;enorm tekort aan paarden bestaat (bij de bereden Artillerienbsp;bijna 50 percent) ’t welk men niet weet hoe aan te vullen?

In geen dier talrijke gevallen vindt men melding gemaakt van nadeelige gevolgen bij dieren, die aan de proef werdennbsp;onderworpen.

Ik voor mij geloof, dat het antwoord op bovenstaande vraag voor niemand moeielijk kan wezen.

Gaan wij nu na welke de concrete toepassingen zullen zijn van de Malleïne, wanneer men er eenmaal toe overgaat het gebruik te gedoogen, of, beter gezegd, voor te schrijven, gelijknbsp;dit reeds door een ministerieel besluit bij het Duitsche legernbsp;is geschied.

In de eerste plaats spuite men in, ieder paard bij den troep dat min of meer verdachte verschijnselen vertoont. De ondervinding bij de Sandelwoods en een Javaansch paard te Solo opgedaan , leerde mijn collega Van Velzen en mij, dat men bij paardennbsp;van 4 voet, gerust 2 gram verdunde Malleïne (Roux) kan bezigen.nbsp;Men isoleere het verdachte paard en zijn neven-paarden gelijknbsp;tot nog toe geschiedt. Reageert het verdachte paard door eennbsp;temperatuurs-verhefTing van meer dan 11 graad en houdt dezenbsp;meer dan 24 uur aan, dan make men het af en verricht sectie;nbsp;het laatste natuurlijk slechts oin nog meer stof tot controlenbsp;te verzamelen. Wijl het volstrekt niet zeker is dat de neven-

-ocr page 83-

11

paarden besmet zijn, worden deze 7 dagen in quarantaine gehouden. De wetenschap leert dat de ware incubatie periode,nbsp;zijnde de tijd die verloopt tusschen opneming der smetstof ennbsp;veranderingen daardoor in het lichaam te weeg gebracht, hijnbsp;kwaden-droes 3 a 4 dagen bedraagt. Na die 7 dagen wordennbsp;de paarden ingespoten. Na 36 uur heeft men zekerheid, ennbsp;men heft de quarantaine op, of maakt de paarden, die reageerden,nbsp;af. Alle voorwerpen die met de paarden in aanraking waren,nbsp;werden inmiddels opbewaard, buiten contact met paarden;nbsp;besmette of verdachte stallen worden zoolang afgesloten wijlnbsp;de smetstof niet vluchtig is. Een en ander geeft niet alleennbsp;een kolosale vermindering van stoornis der oefening, maar ooknbsp;veel besparing van geldswaardig materiaal.

Voorts onderzoeke men door middel van Malleine-injecties, op kwaden-droes, alle nieuw aangevoerde remonte-paarden, omnbsp;insleping der ziekte te voorkomen en statie ze daartoenbsp;48 uur buiten contact met andere paarden. De incubatienbsp;periode hebben deze paarden immers reeds achter den rug.

Aan dezelfde proef ouderwerpe men alle paarden, herkomstig van het remonte-depót, waar, én omdat er geen paardenartsnbsp;is, èn dewijl voortdurend onderzoek der paarden aldaar bij denbsp;bestaande inrichting ónmogelijk is, geruimen tijd kwaden-droesnbsp;kan aanwezig zijn, zonder dat iemand het weet, waardoor denbsp;ziekte hij paarden die vertrekken, in occulten vorm aanwezig,nbsp;in de garnizoenen kan worden uitgezaaid.

Eindelijk spuile men met Malleïne in, die paarden, welke met den trein zijn vervoerd of welke in hurger-stallen zijnnbsp;ondergebraclit, waar contact met andere paarden niet wasnbsp;uitgesloten.

Verscheiden bijzonderheden aan de techniek verbonden, zijn in dit opstel achterwege gebleven, en wel omdat »il faut pour-taut que cela finisse”. Overigens make men zich ook niet denbsp;illusie dat onderzoek op kwaden-droes door onderhuidsche injectienbsp;van Malleïne, ooit het terrein wordt van den leek op veeartsenij-kundig gebied. Ik heb herhaaldelijk amhitieuze »fuugeerende”

-ocr page 84-

paardenartsen aan liet werk gezien en lien meer dan eens onder-huidsche inspuitingen van geneesmiddelen zien doen, waarbij dan zulke fouten en zoodanige verzuimen werden begaan, datnbsp;een middel als de Malleïne, hetwelk bij zijne toepassing rigo-reuze, deskundige accuratesse vordert, slechts in de handen vannbsp;«werkelijk bevoegden” op zijn plaats is. Daarom kunnennbsp;bijzonderheden nopens dosis en uitvoering gevoegelijk achterwege blijven. Aan deskundigen zijn die details bekend, of,nbsp;zoo zij belang er in stellen, kunnen zij ze even goed te wetennbsp;komen als ik en een ander,

naschrift. Toen bovenstaand opstel ter verzending gereed was, bleek mij dat het geïncrimineerde analect slechts tot opnbsp;zekere hoogte geacht kan worden het gevoelen over Malleïnenbsp;weêr te geven van de Redaktie der V. A. Bladen, immers het isnbsp;woordelijk overgenomen uit de bron aan den voet er vannbsp;vermeld; de »Thierarztliche Miltheilnngen.” Niettemin blijftnbsp;dan toch nog bij mij de volgende overweging bestaan:

Over Malleïne zijn in tijdscbriften van allerlei landen talrijke stukken verschenen, welke bijna éénparig lof uiten over de vertrouwbare resultaten. Genoemd analect echter maant ontegenzeggelijk, zij het niet rechtstreeks dan toch zijdelings, aannbsp;tot omzichtigheid, waar het geldt de Malleïne als vertrouwbaarnbsp;reagens toe te passen en het is gesteld in een summierennbsp;vorm welke schijnt te beteekenen, dat dit de conclusiën geachtnbsp;mogen worden, verkregen na talrijke proefnemingen.

Een analect in dien vorm en met deze strekking, door de Redactie van een tijdschrift opgenomen wordende, zonder eenigenbsp;toelichting harerzijds en blijkbaar tot strekking hebbende belnbsp;publiek (de lezers, waaronder vele leeken) voor te lichten,nbsp;mag, dunkt mij, verondersteld worden het gevoelen dier Redactienbsp;over Malleïne ongeveer weêr te geven.

En is deze opvatting juist, (aan derden dit te beoordeelen), dan vordert mijn opstel over dit onderwerp geen wijziging.

-ocr page 85-

73

IVaschrift der Redactie.

Voor voorstaand artikel werd door den geachten schrijver plaatsruimte gevraagd, mededeelende dat zijn artikel ten doelnbsp;had, lijnrecht hel tegenovergestelde te hetoogen van hetgeen in hetnbsp;Analect (i) der Redactie, wordt te kennen gegeven.

flet lag voor de hand te denken, dat de proeven van Boschetti, door contróle-proeven wederlegd waren.

Ue verdere inhoud van des schrijvers brief deed evenwel ook het vermoeden geboren worden, dat hij in de meeningnbsp;verkeerde, de Redactie tegen Malleïne als diagnosticum gekant,nbsp;en zeer zeker niet voor toepassing in Nederlandsch-lndiê gestemd was.

Was dit laatste vermoeden juist, en was het artikel in dien geest geschreven, dan zou daaruit een twistgeschrijf moetennbsp;voortvloeien, aangezien schrijver alsdan van een geheel onjuistenbsp;vooronderstelling uitgegaan was. Mitsdien vermeende de Redactie verplicht te zijn, den Heer Van de Velde, in het antwoordnbsp;op zijn verzoek, te trachten dat, op een misverstand berustendenbsp;twistgeschrijf te moeten voorkomen , door Hem er op te wijzennbsp;dat in het geïncrimineerde analect wel degelijk gezegd wordtnbsp;dat Malleïne is een: «diagnosticum”, terwijl verder schrijversnbsp;aandacht gevestigd werd op de onderteekening van het analect,nbsp;als zijnde overgenomen uit de «Thierarzlliche Mittheilungen”.

Daarop volgde de toezending, met de mededeeling dat dezerzijdsch schrijven aanleiding gegeven had aan het opstelnbsp;een Naschrift tot opheldering toe te voegen.

Schrijver koesterde evenwel de vrees dat de Redactie zich genoodzaakt zou zien , tiiel te min ie repliceeren.

3Iet dat Naschrift, drukt evenwel bet artikel schrijvers eerlijke overtuiging uit, zooals de heer Van de Velde der Redactienbsp;mêedeelde, reden waarom de Redactie besloot het stuk tenbsp;plaatsen, zonder verdere pogingen om twistgeschrijf te voorkomen.

Vooral nu uit het stuk, der Redactie bleek, dat het artikel

‘) Zie pag, 404, Deel VI.

-ocr page 86-

74

Boschetti’s proeven niet wèerlegde, en dus niet lijnrecht het tegenovergestelde betoogde van hetgeen in het analect wordt tenbsp;kennen gegeven, maar de Redactie het moest ontgelden omdatnbsp;schrijver’s eerlijke overtuiging hem zeide dat de Redactienbsp;Malleïne op den achtergrond wilde schuiven.

In den beginne zegt de schrijver, dat, zooals het analect gesteld is, het den indruk geeft, dat aan Malleïne als diagnostisch hulpmiddel ten deze vooralsnog weinig waarde magnbsp;worden toegekend; dat de Redactie van het eenige Nederlandsch-Indische tijdschrift op veearlsenijkundig gebied, de zaak voorstelt alsof de tijd nog volstrekt niet daar is, om de Malleïnenbsp;in Indië te beproeven etc. etc., drukt daarover zijn bevreemding en spijt uit en voegt er bij dat, als dit de bedoeling isnbsp;en dit doel bereikt wordt door gezaghebbende personen diennbsp;indruk bij te brengen, bij deze gevolgen zeer zou bejammeren.

De geachte schrijve*gevoelde zelf dat de Redactie zich genoodzaakt zou zien, te repliceeren. En kon dat anders, wanneer van stellingen uitgegaan wordt, die blijken geen stellingen te zijn. De indruk die de Heer Van dr Velde ontving bijnbsp;de lezing van het analect, moge zijn zooals hij dit schrijft,nbsp;maar hij wist uit het antwoord der Redactie op zijn aanvragenbsp;om plaatsing, dat die indruk foutief was. Toch bleef, met eennbsp;klein naschriftje, bet artikel zijne eerlijke overtuiging uitdrukken. De Redactie wensclit dienaangaande niet verder innbsp;gedachlen-wisseling te treden.

Des schrijvers indruk en de daarop gebouwde vooronderstellingen , nemen gaandeweg in het artikel meer en meer het karakter van stellingen aan, der Redactie toebedeeld.

Het gaat met vooronderstellingen in den regel zoo. Eerst wordt een vermoeden geopperd; daags daarna wordt hetnbsp;besproken. Twintig tegen een, dat het binnen drie dagennbsp;niet meer is een vermoeden, maar een feil in de dagelijkschenbsp;gesprekken...... dat bezijden de waarheid toch is.

Den Heer Van de Velde gaat het eveneens zoo.

Eerst zegt de heer Van de Velde, dat zijn indntk is, iot ie

-ocr page 87-

n

Redactie de zaak voorstek alsof de lijd er nog niet is om Malleïne in Indië te beproeven. Die indruk verheft hij lotnbsp;yide meening van de Redactie” zoodra hij een reeks van vragennbsp;stelt, die, met ja beantwoord, bewijzen te over geven dat denbsp;tijd van beproeven er wèl is.

Hij betwijfelt het, dat de Redactie zich de bevestigende antwoorden op die reeks vragen herinnerd heeft, toen zij alsnbsp;hare meening (althans volgens schrijver’s indruk) uilsprak, datnbsp;de tijd er nog niet is, welke twijfel alwéér werkelijkheidnbsp;wordt, zoodra de »indruk” ook consumeert de inededeelingnbsp;van de Redactie omtrent Bosciietti’s proeven.

Steeds klimt de, uit zijn indruk voortgesproten en der Redactie loegekende meening, in karakter, zoodat hij denbsp;inededeeling van Boschetti’s proeven beschouwd als te zijn:nbsp;een reddingsplank loslaten, om zich aan een voorbijdrijvendennbsp;stroohalm vast te klampen, totdat hij eindelijk de z. g. meening der Redactie verheft lot utopiën, na een uitval overnbsp;het in een adem noemen van Malleïne en Tuberculine. Ja,nbsp;hij ziet daarin ook al een poging om Malleïne te declineeren,nbsp;door haar te noemen te gelijk met een (genees) middel dal in denbsp;oogen van publiek en artsen fiasco (als zoodanig) heeft gemaakt.

Na nog een enkel woord over behandeling van kwaden-droes, waarover nader, sluit de geachte schrijver zijne algemeene beschouwingen over het geïncrimineerde analect, om daarnanbsp;te trachten uit de vak-tijdschriflen, welke ter zijner beschikking staan, aan te loonen dat de toepassing van Malleïne,nbsp;waaraan geen gevaren zijn verbonden, nu reeds raadzaam is.nbsp;Hetgeen hem ook gelukt zou zijn, iiidien dat nog noodignbsp;geweest ware.

Aangezien dat betoog beslaat uit een compilatie van tijd-schrift-arlikelen, bij welker verschijning de Redactie ook kennis maakte met bedoelde experimenten, kan de Redactie zichnbsp;geheel accoord daarmede verklaren.

Indien de heer Van de Velde beweert, dat der Redactie meening is, dat de tijd van proefneming met Malleïne voor

-ocr page 88-

ïndië nog niet gekomen is, dan. antwoorden wij, dat onze meening is, dat die tijd er reeds geweest is.

Uit het «Wochenschrift für Thierheilkunde und Viehzucht” N’. 43 van 24 October 1892, wisten wij reeds dal den 15*^“nbsp;September van 1892, de Malleïne-injectie bij de Legerpaardennbsp;door het Pruisische ministerie van Oorlog was verplichtendnbsp;gesteld. Dat voorschrift, steunende op tal van proeven, doornbsp;den heer Van de Velde nu, en vóór hem in Deel VI reeds doornbsp;den Heer De Jongh, gedeeltelijk, onze lezers ter kennisnamenbsp;aangeboden, maakt, volgens de meening der Redactie, elkenbsp;verdere proefneming, die zich enkel ten doel stelt, de diagnostische waarde van Malleïne te bewijzen, overbodig.

Dat desniettegenstaande de Malleïne-injectie nog niet verplichtend gesteld is, noch hij het Leger, noch in de Burgerlijke veeartsenijkundige politie, dat is een kwestie, die blijkbaar de Heer Van de Velde ter verantwoording wil stellen vannbsp;één of meer leden der Redactie.

De dienstverhouding waarin twee leden der Redactie staan, tot de in deze gezaghebbende personen, legt hen hetnbsp;zwijgen op.

Ook zal de Redactie niet verder ingaan op de algemeene beschouwingen van den heer Van de Velde, helrelfeude hetnbsp;geïncrimineerde analect. Wij wenschen den Heer Van denbsp;Velde niet te volgen op het terrein der mogelijkheden” ennbsp;^waarschijnlijkheden”, ’t hij uitstek zoo rijke terrein voornbsp;speculatieve beschouwingen, welke voeren tot uitdrukkingennbsp;als «perfide” etc. Tegenover dat oneindig aantal mogelijkhedennbsp;en waarschijnlijkheden, waaruit de heer Van de Velde, zooalsnbsp;hiervoor aangeloond is, trapsgewijze het standpunt, dat, volgensnbsp;hem, de Redactie ten opziclite der Malleïne-injectie inneemt, doetnbsp;groeien lot ulopiën, slaat slechts één waarheid. Die waarheid,nbsp;het standpunt der Redactie, is hiervoor in dit naschrift te lezen ,nbsp;alwaar gezegd wordt, dat de tijd van proefneming met Malleïnenbsp;om de diagnostische waarde te bewijzen, gesloten is met

-ocr page 89-

77

het aangehaalile voorschrift der Duitsche Regeering voor Hare troepenpaarden.

Een andere en ernstige zaak wordt het evenwel, alwaar de heer Van de Velde in zijn artikel optreedt tegen de Redactie als zoodanig in het algemeen.

Daarom is het noodig, en voor de Redactie verplichtend tegenover de Vereeniging, dat de Redactie zich verantwoorde.

De Heer Van de Velde tracht de Redactie verantwoordelijk te stellen voor den inhoud van een analect, ja, zegt zelfs dat:nbsp;»een analect, in dien vorm en met deze strekking (zooals denbsp;»Heer Van de Velde in zijn Naschrift aangeefl) door de Redactienbsp;»van een tijdschrift opgenoraen wordende, zonder eenige toe-«lichting harerzijds en blijkbaar tot strekking hebbende hetnbsp;«publiek (de lezers, waaronder vele leeken) voor te lichten,nbsp;«mag, (dunkt hem) verondersteld worden het gevoelen diernbsp;«Redactie over Malleïne ongeveer weer te geven.”

Wanneer die voorwaarde zou gesteld worden bij de benoeming tot Redaclie-lid, de tegenwoordige leden zouden allen bedanken voor een benoeming als zoodanig.

Wat is er in het analect in summieren vorm geschreven? Niets anders, dan dat het gezamenlijk resultaat der proevennbsp;met Malleïne is: dat men in Malleïne heeft een diagnosticum.

In de Thierarztliche Millheilliingen No. XI van November 1892, dus nadat het hiervoor geciteerde bericht van de verplichte Malleïne-injectie in het Duitsche leger, der Redactienbsp;bekend was, las de Redactie het artikel: «Das Malleïn, einnbsp;«diagnostischer Hilfsmlltel hei Rotz, von Bezirksthierarzt Fuchsnbsp;«in Mannheim.”

Op zeven bladzijden geeft de schrijver een overzicht der proeven met Malleïne, genomen in Rusland, Duitschland, Frankrijk, Belgie, Nederland, Griekenland, Italië, Zwitserland, ea AevzeUevnbsp;resultaten.

Al die resultaten bevestigen de waarde van Malleïne als diagnosticum. Aangezien nu juist van de hand van onzennbsp;geachlen collega J. De Jongh een dergelijk overzicht in het

-ocr page 90-

18

tijdschrift stond te verschijnen, vermeende de Redactie die 7 bladzijde summier te moeten mededeelen door de woorden:nbsp;»het gezamenlijk resultaat is, dat men in Malleïne heeft eennbsp;«diagnosticum’'

Maar de rest is niet, zooals de Heer Van de Velde zegt in summieren vorm voorgesteld maar nagenoeg woordelijk.

En aangezien de Heer Van de Velde, aan «derden” de beoor-deeling over laat, zal hier de rest van het tijdschrift-artikel, waaraan de Redactie het geïncrimineerde analect ontleende,nbsp;in zijne volle uitgebreidheid volgen, ten einde den door dennbsp;Heer Van de Velde ter beoordeeling opgeroepen «derden” totnbsp;oordeelen in staat te stellen.

«Die hei den einzeluen Versuchen zu Tase getretene Verschie-«denartigkeit der Erscheinungen ist auf die wechselnde Zu-«sammenselsung resp. Dosirung des Malleïns zurückzuführen.

»Ehe die Versuche weiter fortgesetzt werden, müsste man «sich zuniichst über eine bestirarate Methode der Herstellungnbsp;«einigen, die einfach, genau und gleichmassig ausgefiihrt wergt;nbsp;«den kann, damit dadurch Gewahr geleistet ist, ein möglichstnbsp;«gleichmassiges Praparat zu gewinnen, welches dem Arznei-«mittelschatze als Malleïnum purum eingefügt werden könnte.nbsp;«Leider ist das bis jetzt noch nicht der Fall und hal namentlichnbsp;«Roux die darstellung in Pasteur’s Institut, wie ohen schonnbsp;«bemerkt, bis jetzt noch geheim gehalten.”

«Soweit stund die Frage der Malleïn-impfung als im September «d. J. Da. Roschetti an der Thierarzneischule in Turin mitnbsp;«einem ganz neuen Versuche zur Diagnose des Rotzes mitlelstnbsp;«Blutserum hervorlrat. Er spritze rotzverdachtigen Thierennbsp;«das Serum ihres eigenen Blutes unter die Haut. Die Injectionnbsp;«rief eine dem Malleïn identische Reaktion, namlich eine

«Temperaturerhöhung vom 1°—2°C. hervor, wahrend sich


«bei nicht rotzigen Thieren keine Temperaturzunahme be-»merkbar machte.”

«Becherglase ca. ccm. Blut auf und lasst das Serum aus-

«Diese Versuche sind zehr einfach; man fangt in einem

-ocr page 91-

10

«scheiden. Dieses wird bei S5—58°G. slerilisirt und ist nun »zui’ Impfung fertig.”

«Boschetti fasst die bis jetzl erzielten Resultate in folgenden «Satzen zusamnien:

»1°. Nach der Injection von Blutserum rotziger Pierde, «entstebt bei rotzkranken Pierde eine Teinperaturerhöbung.

«2°. Die Temperaturerhöluing ist geringer als bei Malleïn.

»3°. Das Blutserum ist leicbter zu erlangen als das «Malleïn.

«4°. Dasselbe kann obne jedes Bedenken Anwendung finden.

«5°. Analog ware das Blutserum Tuberkulöser als Ersatz «des Tuberkulin zii versucben.

«Diese Entdeckung Boschetti’s ist, wenn siesich bewahrt,‘) «als eine epochemacbende anzusehen. Sie wird die Diagnosenbsp;«des latenten Pmlzes nnd boffentlicb aucb der latenten Tuber-«kulose machtig zu lördern im Stande sein und vielleicbt dasnbsp;«Malleïn und Tuberkulin als diagnostische Hillsrailtel ganznbsp;«unnölhig raachen”.

Misschien zal het den beer Van de Velde hinderen , dat in het analect staat: «misschien wel als geneesmiddel”. Dannbsp;maken wij den beer Van de Velde er op attent dat: «denbsp;«Bloedserum-therapie een phase is ingelreden, welke de ver-«jongingskuur van Medea, die Aeson’s aderen met jong bloednbsp;«vulde, gemoderniseerd in baar rechten hersteld.

Ook omtrent bet verwekken van immuniteit voor kwaden-droes is bet laatste woord nog niet gesproken.

Misschien hindert het den beer Van de Velde ook wel, dat

1) nbsp;nbsp;nbsp;De Heer Van de Velde zegt in zijn Naschrift dat .de summierenbsp;«vorm schijnt te heteekenen, dat dit de conclusiën geacht mogen worden,nbsp;• verkregen na talrijke proefnemingen.” De heer Van de Velde heeft blijkbaar de woorden in het analect: «wanneer zij door verdere proefnemingennbsp;«nader bevestigd worden”, over het hoofd gezien.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie hierover in de Monatshelte für Thierheilkunde, Bd. lil. Helt 10,nbsp;een artikel van Prol. Kitt, alsook in het Tijdschrift voor Veeartsenijkunde ennbsp;Veeteelt. Deel XX, all. 1, waarin een referaat van Kitt’s artikel door W,nbsp;G. Schimmel.

-ocr page 92-

80

de Redactie in plaats van het woord »geneesmiddel”, niet gebruikt heeft het woord: «prophylactisch middel”.

Welnu, hij store zich dan daaraan ongestoord.

Heeft de Redactie hiermede den door den Heer Van be Velde tot oordeelen opgeroepen «derden” tot oordeelen in staatnbsp;gesteld, nu rest ons nog den Heer Van de Velde het onhoudbarenbsp;zijner uitspraak: dat verondersteld mag worden, een geplaatstnbsp;«analect in summieren vorm zonder eenige toelichting harerzijds,nbsp;»en blijkbaar de strekking hebbende het publiek voor tenbsp;«lichten, het gevoelen der Redactie ongeveer wêer te geven,’’

(Zie Van de Velde’s Naschrift) aan te toonen.

Elke raeening, in behoorlijken vorm en gemotiveerd voorgedragen , zich bewegende op, of rakende het gebied der veeartsenijkundige wetenschap, vindt plaatsing in de ondernbsp;onze Redactie staande Veeartsenijkundige Bladen.

Ging de Redactie niet van deze grond-stelling uil, bij de heoordeeling van een ter plaatsing aangeboden stuk, dan zounbsp;zij politiek drijven op wetenschappelijk gebied, waarvoor zijnbsp;hartelijk bedankt.

Het zij dan ook hier gezegd, dat, wanneer een ander dan de Redactie het had moeten ontgelden, in Van de Velde’s stuk,nbsp;het artikel niet geplaatst zou zijn.

Overigens verwondert het der Redactie, den Heer Van de Velde pas nu met die stelling te zien aankomen. Op menige anderenbsp;bladzijde van de Veeartsenijkundige Bladen had hij daartoenbsp;aanleiding kunen vinden; ja, in zijn eigen artikelen ook.

De heer Van de Velde zal toch, hoopelijk, niet in de meening verkeeren, dat de leden der Redactie het eens zijnnbsp;met hem in zake de oorzaken van leggers, omdat zijn stuknbsp;dienaangaande geplaatst is, zonder eenige toelichting van denbsp;zijde der Redactie?

Zou het analect, voorkomende op pag. 215 van Deel VI der Veeartsenijkundige Bladen, getiteld; «Behandeling van kwaden-droes”, dan persé het gevoelen der Redactie moeten wêergeven,nbsp;ongeveer, omdat het geplaatst is zonder eenige toelichting?


-ocr page 93-

81

Waarom is de Heer Van de Velde toen niet met zijne stelling opgetreden ?

Worden experimenten en proefnemers als Neimann in Europa, vrij wel doodgezwegen ?

De heer Van de Velde neme dan eens Ier hand de volgende periodieken;

1°. Bulletin de la société centrale de la médecine vétérinaire. 1890, pag. 425;

2°. St. Peterb. Zeitschrift für allgem. véterinar Med.' pag. 296;

3°. Jahreshericht über die Leistungen auf dem Gehiele der Véterinar-Medicin. j. 1890.

4®. Berliner Thierarztliche Wochenschrift 1891 pag. 374.

5®. Berliner Klinische Wochenschrift 1889 N®. 30; 1891 N°. 40.

Zouden nu de Redacties dezer periodieken het' eens zijn met Neimann en Dr. Gold omdat ze Neimann’s en Gold’s proeven ennbsp;resultaten vermeld hebben, hunne opstellen dienaangaande ruimtenbsp;verleenden of in den vorm van een analect, zonder nadere toelichting, hunne experimenten en resultaten vermeldden?

Heeft de Redactie der Veeartsenijkundige Bladen door de plaatsing van het analect: «Behandeling van kwaden-droes”,nbsp;niet de voldoening des Heeren Penning’s ondervinding op datnbsp;punt te zien publiceeren? Misschien is het analect welnbsp;mede-oorzaak geweest tot de intressante proeven, door dennbsp;Heer Van Vëlzen genomen. Beide zijn hiervoor openbaar gemaakt.

Is daarmede nu niet den hardnekkigsten voorstander van therapeutische genezing van kwaden-droes onder niet-deskun-digen, zijn laatsten hóu-vast mntnomeu wanneer hij zich wilnbsp;beroepen op de raacht-spreuk; Hetgeen in Europa niet mogelijknbsp;is, kan daarom toch wel in deze gewesten heilzaam zijn?

Is daarmede het denkende «leeken-publiek” niet voorgelicht?

Blijkens de mededeeling van Höflich’s proeven hiervoor, op pagina 68, bezit do Heer Van de Velde do «Monatshefte für

V. A. K. Bladen, Deel Vil, Vei 6.

-ocr page 94-

8^

practische Thierheilkunde , Band IV, Heft I. Heeft de heer Va?) DE Velde daarin niets gelezen omtrent Boschetti’s proeven?

Een analect, daaraan ontleend, werd door den Heer W. C. Schimmel leeraar aan ’s Rijks-veeartsenijschool te Utrecht, ge-plaats in het Weekblad van het Nederlandsch Tijdschrift voornbsp;Geneeskunde van 18 Februari 1893, No. 7, pag. 257, zondernbsp;eenige toelichting zijnerzijds, noch van de Redactie. Zouden nunbsp;de Redactie dier Monatshefte (Fröhner, Kitt) , de Heer Schimmel,nbsp;de Redactie van genoemd Geneeskundig Weekblad (Dr. Delprat ,nbsp;Feltkamp, de Professoren Snellen , Spronck , Van Haren Noman ,nbsp;Nolen, en Dr. Saltet) , Malleïne als diagnosticum op den achtergrond willen schuiven, omdat zij Boschetti’s proeven en resultaten ernstige aandacht schenken ?

Komaan, geachte Collega Van de Velde, kunt gij dat in gemoede meenen? Overigens: Wij bevinden ons in degelijknbsp;gezelschap.

Wij dachten dan ook niet anders, dan dat Van de Velde’s artikel zou bevatten, de resultaten van contróle-proeven innbsp;Boschetti’s richting.

Daarin is de Redactie teleurgesteld.

’t Is nu eenmaal niet anders; de tijd moge die alsnog brengen!!

Den lezer dezer Bladen, de verontschuldiging der Redactie aangeboden over het geduld van hem gevorderd. De Redactienbsp;meende verplicht te zijn, zich uit-te-spreken over de richting, doornbsp;haar gevolgd tot heden, bij de uitgifte dezer Bladen die o. a. ooknbsp;dienen te zijn een «voorlichter op, veearlsenijkundig gebiednbsp;voor de landhuishoudkundige ingezetenen dezer Gewesten.”

In gemoede, geachte lezers, heeft de Redactie zich aan een «eenigszins perfide handeling uwer opzichtens” schuldignbsp;gemaakt? Wij wachten uw antwoord rustig af.

Den heer Van de Velde bieden wij een collegialen handdruk tot afscheid, terwijl wij de hoop koesteren dat hij ons zalnbsp;blijven steunen de Veeartsenijkundige Bladen te doen zijnnbsp;in werkelijkheid een veiligen voorlichter voor onze lezers.

-ocr page 95-

OOEZAKEN VAU LEGGERS

DOOR

D. DRIE§SEir.

Veearts.

Als zoodanig worden opgegeven; slecht beslag; slechte ligplaatsen; verkeerd gaan liggen; ontbreken van leg-stroo; nauwe staanplaatsen en vermoeidheid. Wat valt dienaangaande innbsp;Indië waar te nemen?

1°. Leggers komen hoofdzakelijk voor hij troepen paarden. Deze paarden hebben goede lig-plaatsen, geen leg-stroo, goednbsp;beslag, zijn zelden dood-moê.

2°. Proefnemingen vroeger, en het laatst in 1886 bij het o*’ eskadron Kavallerie te Batavia genomen, hebben bewezennbsp;dat men met en zonder leg-stroo, ongeveer evenveel leggersnbsp;krijgt.

5°. Proefnemingen hebben bewezen, dat men met en zonder beslag ongeveer evenveel leggers krijgt.

4°. Bij jonge paarden ziet men zelden leggers.

5°. OlBciers-paarden krijgen een gering procent minder leggers. Deze liggen veelal op stroo, hebben hetzelfde beslagnbsp;als troepen-paarden, zijn zelden dood-moê, staan meestal innbsp;een ruime staanplaats.

6°. Bij particuliere paarden (lu.xe-, rij-of koets-paarden) ziet men weinig leggers. Deze paarden hebben veelal een box ofnbsp;gedogan tot staanplaats, geen of vrij goed beslag, liggennbsp;meestal niet op stroo, tenzij men eenig gedroogd gras, datnbsp;van de fourage overgeschoten is, als paillasse wil betitelen.

7®. Bij het honderd- en duizendvoudig aantal dos-a-dos-.

-ocr page 96-

84

karren-, picol-paarden enz. ziet men nooit leggers. Deze paarden hebben geen leg-slroo, een slecht beslag, alle redenennbsp;om dood-moê te zijn, en staan op de verhuurderijen op nauwe,nbsp;ellendige lig- en staanplaatsen.

8° Muildieren, die in dezelfde condities verkeeren als troepen-paarden, alleen betrekkelijk nauwere staanplaatsennbsp;hebben, krijgen zeer zelden leggers.

Hieruit blijkt dus dat de in hoofde als oorzaken van leggers opgegeven momenten niet altijd leggers veroorzaken. Ernbsp;schijnt dus nog een niet genoemd Hoofd-moment aanwezig tenbsp;moeten zijn, om door inwerking der genoemde oorzaken eennbsp;legger Ie doen ontstaan.

Over hel algemeen wordt m. i. bij het bespreken der oorzaken , het verschil van aanleg en oorzaak of van praedis-poneerende en occasioneele oorzaak, uit het oog verloren.

Daarin zit nu dat niet genoemd Hoofd-moment, en dat moet m. i. gezocht worden in het dier zelf, in dit geval, in den bouwnbsp;van de plaats alwaar de legger zijn zitplaats heeft.

Die bouw is hetgeen bedoeld wordt onder «aanleg” om een legger te krijgen, de praedisponeerende oorzaak.

De andere als oorzaken opgegeven momenten, zijn de occasioneele oorzaken en brengen den aanleg tot ontwikkeling.

Dat is het eenige, maar steeds in deze kwestie uit het oog verloren verschil. Van daar strijd. Strijd tot in het oneindige.

Op de achtervlakte van den elleboog-knobbel, bij het paard en den hond, vindt men, onder de huid, overeenkomstig denbsp;Bursa olecrani bij den mensch, een slijmbeurs.

Die beurs komt evenwel niet constant, slechts in den regel voor. Ze heelt de grootte van een walnoot tot die van eennbsp;appel ^).

Ontsteking van die beurs wordt in den regel door kneuzing ingeleid. Acute ontsteking. Men krijgt dan een Buritis sero-

Archiv lür WissenschaltUche und praclische Thierheilkunde, Bd. IX.

pag. 115.


-ocr page 97-

8S

fibrinosa, of liaemorrhagica of suppurativa, al naar gelang de pathologisch-anatomische veranderingen in de beurs en dennbsp;wand der beurs.

Eiken vorm dezer bursitis gaat nu steeds gepaard met ont. steking van bet de beurs omringende bindweefsel (Parabursitis)nbsp;en deze ontsteking treedt in den regel op den voorgrond.nbsp;Oedemateuse zwelling aanvankelijk, treedt spoedig een plastische infiltratie op, die dikwijls tot een omvangrijke bind-weefsel-nieuwvorming voert. Een legger bestaat nu uit eennbsp;Bursitis, plus een Parabursitis olecrani. i) Duidelijk is het datnbsp;die omvangrijke bindweefsel-nieuwvormingen, bet proces eennbsp;chronisch karakter bezorgen.

Ik geef nu volgaarne toe dat de in hoofde genoemde momenten occasioneele oorzaken kunnen zijn, en werkelijk zijn ook. Maar wanneer de beurs er niel is, en die is niet constant,nbsp;kan er ook geen Bursitis komen en daarmee geen legger,nbsp;uitgenomen de gevallen waarin de beurs afwezig is, maar hetnbsp;ter plaatse aanwezige bindweefsel, door een der genoemdenbsp;momenten toch in ontsteking geraakt.

Dat nu ziet men in den regel niet gebeuren. Aanhoudende druk b. v. veroorzaakt veel eer het ontstaan van een slijm-beurs.

Maar wanneer er eenmaal onder de huid een slijmbeurs is, dan is die plek gepraedisponeerd tot Parabursitis.

Men zal dus m. i. wel doen, alle beschouwingen omtrent de oorzaken van leggers te staken tot tijd en wijle anatomischnbsp;uitgemaakt is, of in het aanwezig zijn eener Bursa olecrani bijnbsp;onze Indische paarden, een individueel verschil, een ras-verschilnbsp;misschien wel bestaat. Voor zooverre mij bekend, moet eennbsp;onderzoek in die richting nog aangevangen worden.

Wie is daartoe in de gelegenheid?

Alle occasioneele oorzaken, waartoe alle in hoofde genoemde

*) Prol. II. Möiler. Lehrbuch dor speciellen Chirurgie, pag. 566. 2) Dr. L. Fbarxk. liandbuch der Anatomie, pag. 42.

-ocr page 98-

86

momenten Leliooren, vermijden, is onmogelijk eu dikwijls niet raadzaam.

Ónmogelijk is het, om troepen-paarden zonder beslag te laten loopen: de paarden grootere lig-plaatsen te geven.

Niet raadzaam is het, Iroepen-paarden, leg-stroo te geven omdat het procent leggers niet minder wordt; omdat de Inlandernbsp;steeds strootjes rookt en brandgevaar daarmee gepaard gaal;nbsp;omdat slroo in Iiidië niet altijd te krijgen is, men het voornbsp;troepen-paarden in den regel in voldoende hoeveelheid kannbsp;krijgen uit oude, afgekeurde stroo-zakken uit de kazernes ennbsp;hospitalen, hetgeen ook al niet zonder hygiënisch gevaar gepaardnbsp;gaat en het droegen der paillassen in den West-Moesson, ooknbsp;onder loodsen, een waar kunststuk is; omdat hel geven vannbsp;legstroo, in een land waar men steeds met besmeitelijke ziektennbsp;te doen heeft, een prachtig werkend middel is, om besmetle-lijke ziekten te verspreiden. Wij herinneren hier aan hetnbsp;eskadron Kavalerie te Batavia, dat, na de sub 2' hiervoornbsp;gereleveerde proef met leg-stroo, nog steeds op stroo stond,nbsp;waarbij een oogziekte uitbrak, die spoedig als een hevigenbsp;epizoötie optrad, i)

Schrijver dezes heeft gedurende ± 10 jaren steeds een vijf-tal dienst-paarden gehad, die steeds op nauw'e staanplaatsennbsp;zonder paillassen verblijf hielden. Slechts eenmaal zag hijnbsp;op zijn stal een legger, die steeds recidiveerde, ook, toen datnbsp;paard in een box, ruim genoeg voor drie paarden gezet werd,nbsp;op paillasse sliep en rustte, met en zonder beslag, kortomnbsp;alle hiervoor opgesomde occasioneele oorzaken zooveel mogelijknbsp;vermeden werden.

Dit artikeltje ware beter op zijn plaats geweest in het voorgaande Deel der Veeartsenijkundige Bladen, alwaar doornbsp;onzen collega Van de Velde zijne Indische ervaring omtrent

het voorkomen van leggers wordt gepubliceerd ^), en waar-

1] nbsp;nbsp;nbsp;Veeartsenijkundige Bladen, Deel II. pag. 124.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Veeartsenijkundige Bladen Deel VI pag. 176.

-ocr page 99-

87

omtrent van re-, du- en triptiek gediend werd in het Indisch Militair tijdschrift (lt;).

Het verzamelen der hiervoor vermelde feiten heeft evenwel lijd gekost, en waren voor het sluiten van Deel VI nog nietnbsp;allen ontvangen.

Schrijver dezes zegt dan ook zijn hartelijk dank aan zijne Militaire collega’s, in de eerste plaats aan den Militairennbsp;paardenarts 1' klasse J. de Josgh, voor de welwillendheidnbsp;waarmede zij mij over hunne waarnemingen lieten beschikken.

Indisdi Militair tijdschritt Deel XXllI, pag. 1101; Deel XXIV pag. 169 en 268.

-ocr page 100-

AIALEGTEL

Over het verlies, dat Rundvleesch aan voedingswaarde ondergaat, door het Inzouten, wordt in de »Arb. Kaiserl. Gesundheitsamt, 1891, Vli, 471, het volgende medegedeeld :

Drie vaten werden met Rundvleesch en pekel gevuld. De pekel was samengesteld uit 6 Kg. water, 1,5 Kg. keukenzout,nbsp;14 gram kali-salpeter en 120 gram suiker.

De nbsp;nbsp;nbsp;verhoudingnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vleesch totnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;pekel was;

in nbsp;nbsp;nbsp;hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;eerstenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vat:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;965 gramnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vleesch ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1941 gram pekel;

in nbsp;nbsp;nbsp;hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tweedenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vat:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1035 gramnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vleesch ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1659 gram pekel;

in nbsp;nbsp;nbsp;hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;derdenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vat:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1050 gramnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vleesch ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1643 gram pekel.

Het vleesch was rauw.

De inhoud van het eerste vat werd na 3 weken onderzocht; die van het tweede na 3 maanden en van het derde na 6nbsp;maanden.

De helder-roode, nagenoeg doorschijnende, gemakkelijk filtreerhare pekel, werd geel, troebel, moeilijk filtreerbaar ennbsp;het vlokkig bezinksel vermeerderde aanzienlijk.

Gelijktijdig werd de kleur van het vleesch steeds hleeker; het was evenwel tot het einde toe niet bedorven.

Het gewicht van het vleesch was toegenomen. Met inbegrip van vet en beenderen woog het:

gewichts-toename. 9,4 pCt.

13,0 nbsp;nbsp;nbsp;»

8.6 »

rauw vleesch. pekel-vleesch.

1056 gram 1169 gramnbsp;1140 gram

965 gram 1035 gramnbsp;1050 gram

in het D vat; » » 2' vat:nbsp;» » 3'vat;

Het verschil in gewichts-toename wordt door de ongelijke

-ocr page 101-

89

verhouding van spier-vleesch, vel en beenderen der drie vleesch-stukken verklaart. Ze bestonden in gepekelden toestand uit:

spier-vleesch. vet-weefsel. beenderen, in het 1' vat.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;686nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gramnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;370nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gramnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gram

» » 2' vat. nbsp;nbsp;nbsp;92onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gramnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;234nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gramnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» » 3'vat. nbsp;nbsp;nbsp;710nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gramnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;370nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gramnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;60nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

Het van vet en beenderen ontdane spier-vleesch, bevatte aan chloor-natrium:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11,6 pCt. in het eerste vat; 12,3 pCt. inliet

tweede vat; 12,5 pCt. in het derde vat.

Het spiervleesch had alzoo reeds na drie weken nagenoeg het maximum van chloor-natrium opgenomen.

Het vlokkige bezinksel, hetgeen uit gecoaguleerd eiwit bestond, bevatte: in het eerste vat:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,643 gram eiwit.

» nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tweede vat:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1,624nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;derde vat:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1,770nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

De gefiltreerde pekel bevatte:

Eiwit.

Phosphorzuur-anl

in het eerste vat:

13,04 gr.

0,73 gr.

» nbsp;nbsp;nbsp;» tweede vat:

18,80 »

1,34 »

» nbsp;nbsp;nbsp;» derde vat:

21,08 «.

1,03 »

Hel pekelvleesch bevatte:

in het 1® vat;

162,67 gr.

1,57 gr.

» nbsp;nbsp;nbsp;0 2' vat:

182,10 »

1,12 »

» nbsp;nbsp;nbsp;» 3” val;

142,90 »

0,87 »

Alzoo is door de pekel

aan het vleesch onttrokken:

Eiwit.

Phosphorzuur-anl

in het 1' vat;

7,8 pCt.

34,7 pCt.

» nbsp;nbsp;nbsp;» 2' vat:

10,1 »

54,5 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;» 3' vat;

13,8 nbsp;nbsp;nbsp;»

54,6 nbsp;nbsp;nbsp;»

-ocr page 102-

90

Zadeldrukklngen. Terwijl in Indië tegenwoordig stemmen opgaan, als zouden de massa gevallen van drukkingen op dennbsp;rug en op de ribben bij de muildieren, eene »waarschijnlijknbsp;eenigszins besmeitelijke huidziektequot; W zijn, die niet door dragennbsp;ontstaat, maar daardoor bevorderd wordt, deelt juist denbsp;xPferdefreund” achtste jaargang, pag. 309, mede dat ook innbsp;Europa mensclien gevonden, die dergelijke toestanden toeschrijven aan scherpte in het bloed”, terwijl altijd de redennbsp;moet gezocht worden in ondoelmatig harnachement.

Unld-cnltaur. Door de Adams-Express Company, is voor haar beduidend aantal paarden, een door electriciteit gedrevennbsp;machine, in werking gebracht, die met S paardenkrachten werkt gt;nbsp;waardoor een paard in 4 a 5 minuten gepoetst wordt. Ooknbsp;enkele omnibus-maatschappijen in Engeland verkregen daarmêenbsp;bevredigende resultaten.

{Pferdefreund j.g. 8).

Paardengt;brlllcn. Van de veronderstelling uitgaande, dat bij schrikachtige paarden dikwijls de oorzaak moet gezochtnbsp;worden in kortzichtigheid ten gevolge van het voortdurendnbsp;verblijf in donkere stallen, heeft een Londonsche firma,nbsp;paarden-brillen in den handel gebracht, bestaande uit twee aannbsp;elkaar verbonden lederen ringen, waarin de geslepen glazennbsp;worden gezet. Reeds voor vele jaren was te Parijs eennbsp;koetspaard te zien, dat aan de Veeartsenijschool te Al fort,nbsp;wegens grauwe staar was geopereerd en dat in de oogkleppen,nbsp;brillen-glazen droeg. Het dier zag en ging goed, doch moestennbsp;nu en dan de brillen-glazen gereinigd worden.

[Idem),

-ocr page 103-

91

Rokosnofen-meel. Het Ministerie van Oorlog in Frankrijk, deelde aan de Société agricole, eenige uilkomsten mede vannbsp;proefnemingen met het voederen van kokosnoten-raeel. Van 10nbsp;paarden werden S gevoed met het gewone ration en 5, in plaatsnbsp;van met haver, met het overeenkomstige ration kokosnoten-meel.nbsp;Gedurende de eerste 14 dagen legden de paarden dagelijks 13nbsp;a 14, gedurende de volgende 14 dagen 27 a 28 K.M. af. Denbsp;paarden met het gewone ration gevoed, namen 6 K.G. in gewichtnbsp;af; die met kokosnoten-raeel gevoed werden, namen 5.4 K.G. toenbsp;(gemiddeld). Terwijl tevens medegedeeld wordt, dat hij afnamenbsp;van gewicht niet altijd de krachten verminderen, of omgekeerd,nbsp;bij toename van gewicht, de krachten vermeerderen, wordt nognbsp;gewezen op de mindere kosten.

{Idem).

Stroo-hoeden voor paarden. In het zuiden van Frankrijk zijn gedurende de laatste vreeselijke hitte, zeer doelmatigenbsp;proeven genomen met stroo-hoeden voor paarden. De hoedennbsp;bedekken het voorhoofd en de oogen der paarden, terwijl vannbsp;binnen nog een spons bevestigd is, die nu en dan met azijn ennbsp;water bevochtigd wordt. Koetsiers versierden die hoeden metnbsp;bloemen en gekleurde linten.

{Idem).

Hoogte-bepaling van het paard terwijl het nog veulen Is.

De ledematen van veulens zijn, in verhouding tot den romp, veel grooter dan bij paarden. Men meet aan het voorbeennbsp;den afstand van de koot tot de punt van den elleboog.nbsp;Bovendien meet men de hoogte van den romp. Hoe grooternbsp;de eerste afstand is en hoe grooter de verhouding van denbsp;eerste tot de tweede is, hoe grooter het veulen zal worden.nbsp;Na enkele meelingen zal men genoegzaam routine hebben, om

-ocr page 104-

92

bij benadering, de aanstaande grootte van bel paard te bepalen.

(Idem).

Melk-tcekens. Eene nieuwe wijze om te bepalen of eene koe al dan niet veel melk zal geven is de volgende. Men meetnbsp;den afstand van het doornvormige uitsteeksel van den eerstennbsp;ruggewervel, die aan den schoft duidelijk te voelen is, totnbsp;aan den haarwervel op den rug. Hoe grooter die afstandnbsp;is, hoe meer melk de koe geven zal.

[ThierarzÜ. Mitlheillungen badischer Threrarzle.)

Dlstomatose. Lutz te Homhila {Sandwich-eilanden) vond deze ziekte daar zeer uitgebreid onder de runderen. Ooknbsp;onder paarden en wilde varkens wordt de leverbot-ziekte veelnbsp;aangetrofifen. In Amerika komt eene groote soort Distomumnbsp;voor (4S—63 in.m.) de ïasciola carnosa s. americana (Hiles)nbsp;Dist. texanicum (Leidz).

Dr, WiLLACH vond bovendien ontwikkelings-vormen van den distomum in de longen van een paard, iii de spieren van eennbsp;stier, in kaasachtig ontaarde gedeelten van spieren van eennbsp;rund, in kazig gedegenereerde leverstukjes van een paard, totnbsp;in de lens en het glasachtig vocht van paarden-oogen.

{Repertorium der Thierheilkunde. S3® Jrg. afl. 10).

Saprol wordt zeer aanbevolen tot het desinfecteeren van groote massa’s faecaliën. Saprol is een olieachtige zelfstandigheid, die op de faecaliën drijft; deze, door de vorming van eennbsp;oppervlakkig laagje, geheel van de lucht afsluit en .aan denbsp;faecaliën zijne oplosbare deelen als: Phenol, en andere sterknbsp;desinfecteerende bestanddeelen afstaat. Van uit het bovenste

-ocr page 105-

93

laagje dringen de oplosbare deelen slangvormig naar beneden en desinfecteeren zoo de geheele massa. De bovenste laagnbsp;absorbeert bovendien slinkende gassen en verhindert deze zoo,nbsp;om in den atmosfeer te komen. Stoffen, die bijgevoegd worden,nbsp;zinken door de bovenste laag been. Saprol blijft zoolangnbsp;als deklaag liggen, totdat het volkomen is uitgeloogd en als eennbsp;harsachtige laag overblijft. Eerst dan zinkt het geheel weg.nbsp;Waar eén K.G. Saprol voldoende is, zou men aan 50 a 100 K.G.nbsp;andere stoffen, niet voldoende hebben.

Na desinfeclie met Saprol hebben de faecaliën niets van hun waarde als meststoffen verloren. Tonnen enz. worden niet aangetast. De desinfectie is gemakkelijk en goedkoop.

{Idem),

Behandeling van koude ahscessen met tencilne-lnjec-tles. Prof. voN Mosetig-Moorhof aan wien de chirurgie de invoering van de jodoform verschuldigd is, blijft, zooals denbsp;Wiener med. Blatter van 9 Febr. opmerken, ijverig in soortgelijke richting werkzaam. Vóór 2 jaren publiceerde hij eennbsp;verhandeling over de behandeling van inoperabele malignenbsp;nieuwvormingen met methyl-violet en voor weinige dagen hieldnbsp;hij een voordracht over een nieuwe behandelingswijze vannbsp;mykotische aandoeningen met teucrine. Teucrine is het extractnbsp;van de Teucrium scordium (Labiatae) reeds in zeer oude dagennbsp;als een prikkelend, ontbindingwerend kruid bekend. Doornbsp;uittrekking der gedroogde, niet te oude plant met heet gedistilleerd water, concentratie der afgeperste vloeistof tot honig-consistentie, uitspoeling met alcohol en indamping tot eennbsp;specifiek gewicht van 1.13 verkrijgt men de teucrine als eennbsp;zwart-bruine vloeistof van scherpen smaak, die in toegesmoltennbsp;glazen buisjes van 3 gram inhoud onveranderd kan bewaardnbsp;worden. In dit extract nu meent Mosetig het gewenschtenbsp;middel gevonden te hebben om een eigenaardige congestie en

-ocr page 106-

94

verhoogde absorptie in de dierlijke weefsels op te wekken en waren het, zooals hij zegt, vooral »die kalten Abscesse, heinbsp;welchen es die Probe bestanden bat”. Het teucrine wordt doorgaans suhcutaan en wel in de nabijheid van het ziekte-procesnbsp;geïnjiciëerd. Men verkrijgt daardoor een primaire (algemeene)nbsp;en een locale werking. De eerste openbaart zich door eennbsp;koorts-reactie van 10—12 uren, die tot 40'’C. kan klimmennbsp;en geleidelijk weder afneemt. De tweede uit zich door eennbsp;plaatselijke congestie op den locus affectus, welke zich eerstnbsp;op den dag na de injectie of dikwijls eerst op den tweedennbsp;dag atteekent. Onder acute inflammatore verschijnselen stootennbsp;zich de plaatselijke tuberculeuse foyers af, terwijl de nognbsp;niet in »Coagulationsnekrose” vervallen infiltraten door resorptienbsp;verdwijnen. »Durch die Injection von Teucrin kann derkaltenbsp;«Abscess in 48 Stunden in einen heissen Abscess umgewandeltnbsp;«werden, diese Thatsache wurde an 200 Mal constatirt”.

De huid, die het absces bedekt, wordt rood, en het vroeger onpijnlijke absces »wird für Berührung empfindlich”. Laatnbsp;men de zaak aan zich zelve over, zoo wordt het absces nanbsp;eenige dagen bij het gelijktijdig wijken der actieve hyperaemienbsp;kleiner. Opent men het, hetgeen doorgaans drie dagen na denbsp;injectie geschiedde, en ontledigt men den inhoud, zoo is denbsp;holte binnen 8—10 dagen «ausgeheilt, beziehungsweise ver-»narbt”. Merkwaardig is de minime afzondering van slijmigennbsp;etter waaronder de genezing volgt. Bij «ossale Senkungs-«abscessen” kan echter, zooals Mosetig schrijft, een zoo spoedige genezing niet verwacht worden. Natuurlijk moet na denbsp;opening voor een vrije ontlasting van den inhoud wordennbsp;gezorgd. Doorgaans bereikte Mosetig bij koude ahscessen doornbsp;één enkele injectie van 3 gram zijn doel. Met den scherpennbsp;lepel werkend kan men een deel van de absces-memhraannbsp;voorbijgaan, terwijl bij de injectie daarentegen de actievenbsp;hyperaemie zich over het geheele terrein gelijkmatig uitstrekt.nbsp;De technische uitvoering is zeer eenvoudig. Na zuivering ennbsp;desiufectie der huidplek wordt het middel gemakkelijk in het

-ocr page 107-

95

subcutane, slappe celweefsel ingespolen. Dikwijls werd het ook bij fungeuze adenitiden beproefd. »Zerfallene Lyinpfdrüseiinbsp;«stossen sich unter entzündlichen Erscbeinungen ab und dernbsp;«Balgrest vernarbl”. Een nog in behandeling zijnde lijdernbsp;xkwaïn met »zerfallenden tuberculösen Driisen” in den neknbsp;en een tumor in de schildklier, op de cliniek. Na eenigenbsp;injecties in de halsstreek verweekte het «Drüsenpacket” ennbsp;kon het absces worden geopend. Ook de infiltratie der schildklier verdween en binnen 12 dagen waren de holten gecicatri-seerd. Met een goed resultaat werd ook bet middel bij lupusnbsp;en aktinomycose beproefd en afstooling der lupus-nesten ennbsp;aktynomycose-klieren verkregen.

(Weekblad Ned. Tijd. Gen. 1893, No. 7 Deel ƒ)•

-ocr page 108-

PERSOIALIA.

Militaire veeartsenijkundige dienst.

Van Banjoe-Iiiroe naar Soerabaja, tie inililaire paardenarts 2' klasse J. Van de Velde .

Van Soerabaja, naar Banjoe-Biroe, de militaire paardenarts 1' klasse A. M. Vermast.

Van Batavia naar Makassar, de nbsp;nbsp;nbsp;militaire paardenarts

r klasse H. Mars.

Van Makassar naar Batavia, de militaire paardenarts 1' klasse L. J. Hoogkamer.

-ocr page 109-

AAITEEKEUINGEU OVER

VLEESCH. (') nbsp;nbsp;nbsp;¦ 'xl'

DOOR

HAAK,

Vquot; i--'- nbsp;nbsp;nbsp;='¦¦/

Mil Apotheker.

^ lt;__'


Dikwijls lieb ik de kameraden liooren klagen over de ongunstige verhouding waarin de troepen bij het fourageeren van vleesch verkeeren door de bepaling, dal voor het hospitaalnbsp;het eerst en wel hel heste vleesch moet worden afgewogen.

Het is mijn doel deze quaeslie eens nauwkeurig te onderzoeken. Vooraf zij echter gezegd, dat ik niet meer wil bewijzen, dan waartoe de gegevens, door mij verkregen, het recht geven. Voor het verkrijgen van jui.sle cijfers, moet men zeernbsp;vele onderzoekingen doen, en hovendien in de meest verschillende garnizoenen. Mijn studie moet daarom meer wordennbsp;heschouwd als een opwekking tot olTicieel onderzoek en alsnbsp;voorbeeld der daarbij te volgen werkwijze.

Om met zekerheid te kunnen zeggen: eenig troependeel ontving op een bepaalden dag te weinig vleesch en te veel beenderen, dient men te welen op boeveel vleesch men feitelijk rechl had.

De eerste vraag, die beantwoord moet worden, is dus: hoeveel beenderen zitten gemiddeld in een koe?

(’) Vete verzoeken zijn ingekomen, na de lezing van het analect op pag. 88 der voorgaande aflevering, meerdere mededeelingen omtrent dierlijke voedselsnbsp;ill deze -Bladen” op te nemen. De Redactie vermeent, door overname uitnbsp;het Indisch Mil. Tijdschrift van dit artikel, een eersten stap gedaan te hebbennbsp;om aan het verlangen der geachte lezers te gemoet te komen.

Red.

V. A. K. BI. vel 7 Deel VH,

-ocr page 110-

98

Het vleesch, ten dienste van een goede proef, vóór liet koken van de beenderen te scheiden, beeft zijne bezwaren;nbsp;toch was ik hiertoe in de gelegenheid, omdat de vleescbaan-nemer voor het garnizoen tevens vleesch levert voor hetnbsp;Stadsverband en de gevangenissen.

Dit vleesch wordt geleverd zonder beenderen.

Ik vestig op dit feit ernstig de aandacht, omdat daaruit blijkt, dat bet volstrekt niet zoo onmogelijk is, den militairennbsp;aannemer dergelijke eischen te stellen, als wel eens beweerdnbsp;wordt.

Een rund, schoon wegende 80 KG,, werd nauwkeurig door het midden der wervelkolom doorgehakt; iedere helft woognbsp;40 KG. op een weinig beteekenend verschil na.

De beenderen waren na het verwijderen van het vleesch, niet geheel schoon; naar schatting bleef daaraan niet meernbsp;dan 0,1) KG. vleesch zitten.

De beenderen van V2 koe wogen 13 KG.' na aftrekt van ’t aanhangende vleesch 12.3 KG., hetgeen voor bet geheele beestnbsp;is 23 KG.; zoodat vleesch tot beenderen zich verhouden alsnbsp;68.75°/o: 51.23°/o of wel het beest beslaat ongeveer uit ®/ionbsp;beenderen en ^/lo vleesch.

lilj een andere koe: wegende 81 KG. werd de helft a 40.3 KG. aldus in drie deelen gesneden: 1' de achterbout, 2' hetnbsp;ribstuk met inbegrip van het buikgedeelte en den hals, 3* denbsp;voorbout.

Ieder deel werd afzonderlijk gewogen; de beenderen van ieder deel werden rauw gewogen en daarna gedurende zesnbsp;uren gekookt evenals dit met de soep geschiedt; daarna werdennbsp;de beenderen weder bij elkaar gezocht en (dus uitgekookt)nbsp;gewogen.

-ocr page 111-

99

Het resullaat was als volgt:

1/3 KOE.

Gewicht

vlcescb en

beenderen.

Gewicht

rauwe

beenderen.

Gewicht

gekookte

])eenderen.

Alles iu KG.

Voorbout.

7.500

2.500

1.020

Ribstuk.

12.500

4.500

2.750

De ware ribben alleen wogen 0.900nbsp;gekookt.

Achterbout.

20.500

5.500

2.300

Totaal.........

40.5

12.5

6.070

De voorbout bevat dus Vs beenderen, de acbterbout ’Vii of iets meer dan 'U, bet ribstuk ^5 of iets meer dan Vsnbsp;beenderen.

Door het uitkoken verliezen deze beenderen niet alle evenveel aan gewicht; die van bet ribstuk verliezen het minst, die vannbsp;den acbterbout het meest. Toch moeten wij voor de volgendenbsp;berekeningen uitgaan van de gemiddelde verhouding van rauwenbsp;beenderen tot iiitgekookte nl. 12.ö; 6.07.

Wij weten dus, wat de verhouding is tusschen geknokteen rauwe beenderen en vinden hierin een hulpmiddel om uit denbsp;eerste ongeveer het juiste der rauwe beenderen te berekenen,nbsp;want alleen deze komen in aanmerking.

Wij zien uit de proef tevens, welk een uitmuntend voedsel in de beenderen zit, want bijna alles, wat daaruit in de soepnbsp;overging, is voedsel (vet, lijmgevende slof).

Als bewijs hoe gemakkelijk men l)ij dergelijke proeven fouten kan maken deel ik mede, dat ik eerst een proef had genomennbsp;door IJÓ KG. beenderen, uit de verschillende deelen van hetnbsp;beest gekomen, in een zak genaaid en zonder de mergpijpennbsp;vooraf te splijten, te laten uitkoken; het gewichtsverlies was

-ocr page 112-

100

toen slechts 1.3 KG.; een bewijs, dat deze methode niet deugt. (Bij de vroeger vermelde proeven werden deze fouten verbeterd.)

Ter beantwoording der vraag; Wie bij de fourageering Ie veel, wie Ie weinig vleesch ontving, moet de proef genomen wordennbsp;met al hel vleesch, voor het garnizoen bestemd, en niet met dalnbsp;van een enkel troependeel.

Door de welwillendheid van korps- en compagniescommandanten, van den administrateur van het hospitaal en van den officier van piket, was ik in de gelegenheid de fourageering hijnbsp;te wonen en alle beenderen na het soepkokeu te ontvangennbsp;en zelf te wegen.

Deze proef werd gedaan eenmaal op een dag, dat heel rantsoen vleesch werd gefourageerd en eenmaal op een spekdag.

liet laatste geschiedde, omdat mij de zeer juiste opmerking werd gemaakt, dat Juist op dien dag het garnizoen in denbsp;ongunstigste verhouding verkeert ten opzichte van hel hospitaal,nbsp;waarvoor geen spek wordt gefourageerd.

Ik geef in de volgende staten niet de sterkte in de menage op, omdat dit tot de zaak weinig afdoet en omdat tengevolgenbsp;der schaflorder, niet het juiste toekomende rantsoen werdnbsp;gefourageerd.

Wel wordt opgegeven het gewicht van de gekookte beenderen, omdat dit absolute cijfers zijn, welke ook dan nog hunnenbsp;waarde behouden, indien door geregeld en algemeen onderzoeknbsp;een andere gemiddelde verhouding van rauwe en uitgekooklenbsp;beenderen mocht worden gevonden, dan wat ik vond.

De vijfde kolom is verkregen doordat uit hel totaal van kolom 2 en 4 de verhouding van al het vleesch en bot op dien dagnbsp;blijkt en uit het procenlisch aandeel aan vleesch en de rantsoenen (kolom 1) juist is te berekenen, hoeveel vleesch iedernbsp;troependeel toekwam.

De hoeveelheid rauwe beenderen worden berekend, door liet gewicht der uitgekookle beenderen te vermenigvuldigen met 2.06.

-ocr page 113-

101

VLEESCHDAG.

rs

ïï J=

£ nbsp;nbsp;nbsp;-5

s ^

« nbsp;nbsp;nbsp;c;

fcD

¦S 2 g

— -id lU

quot;S Sü*

Qj C ^5 gt; .:;d Cnbsp;«:gt; CJ O

C tl. o

CJ s-C gt;¦ fS —

o u a:gt; onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;OA

tm

_« .

'2quot;= §

0 t-l quot;oj N O)

$ nbsp;nbsp;nbsp;quot;3

gt; “3 =

^ y.

C O) qj ojnbsp;gt;

5 a quot;“9 a

quot;S 0 'n

l|s

gt;¦

D . a

® 0 — a

QJ to

^ a

s

5' Bataljon

Eur. Compagnieën.

53.03

6.180

12.730

40.300

40.595

-0.295

5' Bataljon

Inl. Compagnieën...

31.70

4.560

9.393

22.307

24.266

-1.959

5® Bataljon Onderofficieren......

8.88

1.100

2266

6.614

6.797

-0.183

Artillerie.............

9.94

1.460

3.007

6.933

7.609

-0.676

Mil. Huis V. arrest.

28.-

2.570

5.294

22.706

21.434

1.272

Subsistentenkadei..

20.63

2.270

4.676

15.954

15.792

0.162

Hospitaal.............

83.—

9.800

20.188

62.812

63.538

-0.726

Diversen Biiitenme-nage................

12.010

0.200

0.412

11.598

9.193

2.405

letaal.......

247.21

28.140

57.966

188.224


Op 100 vleescli met beenderen is dus; 76.15b2 vleesch en 25.448 beenderen.

Door de eene partij is Ie min genoten 5.839 KG.

door » andere » is te veel » nbsp;nbsp;nbsp;3.859 KG.

De beesten, voor deze fourageering gebruikt, voldeden aan de voorschriften, werden ontdaan van nier, staart en bloederig deelnbsp;van den bals, en daarna verdeeld. In ’t geheel waren noodignbsp;2'/2 beest.

Gewicht O koe— 84 KG. schoon.


247

-ocr page 114-

lOÜ

Gemiddeld woog dus ieder beest schoon aan den baak 98 KG. Dit zijn dieren van betere qualiteit, dan die waarmede denbsp;vroeger genoemde proeven werden genomen en die niet voornbsp;den soldaat waren bestemd.

r. 2

SPEKDAG.

ra i:

¦a-S S

t/5 ^

s «

bD

¦_g 2 S

«

gt; nbsp;nbsp;nbsp;s

^ Sb §

*s ^

5= öj oj

ai P 15 -o

gt; ïO fl u O)nbsp;onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;CJ

'quot;'U'

05 nbsp;nbsp;nbsp;,

'S e ®

J o £

agt; nbsp;nbsp;nbsp;O)

0? ^

« ^ S

^ O 15

rs fi

Cl ^

quot;o O ‘S

c/5 ^ 01^01nbsp;oi ^

gt;

O

4^ S

® O — O

S Sd

15 *2

f- s

5® Bataljon

Eur. Compagnieën

25.300

4.250

8.755

16.545

18.379

—1.834

5' Bataljon

Inl. Compagnieën...

31.950

3.570

7.354

24.600

23.210 1 1.390

1

5' Bataljon Onderofficieren......

4.450

0.600

1.236

3.214

3.232

-0.018

Artillerie.............

2.200

0.315

0.648

1.552

1.598 j —0.046

Mil. Huis V. arrest.

8.—

1.050

2.730

5.270

5.811

-0.541

Subsistentenkader..

8.—

1.060

2.750

5.250

5.811

-0.561

Hospitaal ............| 80.—

10.750

22.145

57.855

58.116

—0.261

Diversen buitenmenage................

7.050

0.050

7.000

5.121

1.879

Totaal......

166.950

45.668

121.278

Dit vleesch bevat dus 72.646°/^ vleescli en 27.304°/^ beenderen. Het geheel is dus minder gunstig dan bij de eerste proef, hetgeen niet uit het oog moet worden verloren l»ij denbsp;beoordeeling, waarom bv. de Eur. corap'®™, 3 Bat°quot;. zoo weinignbsp;vleesch ontvingen.

De eene partij heeft dus te veel genoten 3.269 KG., de andere partij te min genoten 3.261 KG. vleesch.

-ocr page 115-

103

Ik erken, dat bij deze proeven nog een fout kan worden begaan. Stilzwijgend nam ik aan, dat de beenderen bij denbsp;verschillende troependeelen evengoed worden uitgekookt. Geschiedt dit niet, dan sluipen kleine fouten in de berekening.nbsp;Alle beenderen echter waren gespleten en waren op het oognbsp;volkomen uitgekookt.

vermenigvuldigd te worden dan de ribben., om bet

Ook behoorden de beenderen der achterbouten met een ander cijfer

bedrag der rauwe beenderen te vinden.

Het hospitaal ontving dien dag 60 KG. achterbout en 20 KG. ribstuk.

Doorgaans krijgt bet ho.spitaal dat gedeelte, wal geen achterbout is, als ribstuk. Bij bet berekenen der rauwe beenderen zou men dus de botten der achterbouten met 2.48 moetennbsp;vermenigvuldigen, die van bet ribstuk met 1.64 (zie eerstenbsp;staatje). Zoo zou bv. op den spekdag de berekening aldusnbsp;moeten zijn:

Bauwe beenderen achterbout 6.78 x 2.48 = 16.81 »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» ribstuk 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Xl.64= 6.56

te zamen 23.57 KG.

Hierdoor wordt dus feilelijk door het hospitaal aan vleesch genoten 56.63 KG.

Het is echter ónmogelijk om deze fouten te vermijden, tenzij men alle beenderen rauw weegt en volkomen ontdaan vannbsp;vleesch, wat ook weer moeilijk is.

Conclusie.

Wat de verhouding van vleesch tot beenderen aangaat, bewijzen ons de vermelde onderzoekingen, dal deze zelfs hijnbsp;runderen uit een zelfde gewest zeer kan uitcenloopen. Denbsp;slager zeide mij, zelden een beest geslacht te hebben, waarvannbsp;slechts 1/5 been was. Doorgaans is dit i/^ of nog meer. Zeernbsp;vele onderzoekingen moeten in alle garnizoenen gedaan wordennbsp;om juiste cijfers te vinden. Wel bewijzen deze proeven, datnbsp;men den invloed van hel hospitaal op de fourageering vannbsp;vleesch voor het garnizoen niel moet zoeken in de verhouding

-ocr page 116-

104 van vleescli lol beenderen. De acliterbouten immers hebbennbsp;wel veel vleescb, maar tevens de zwaarste beenderen, al isnbsp;de verhouding van vleesch tot been daarbij ook iels gunstiger.

Dat eenig Iroependeel wel eens wat weinig vleesch en te veel beenderen ontving is, ten minle volgens bovenstaandenbsp;staten, het gevolg van de volgende factoren:

1'. Is de verhouding van vleesch tot beenderen bij verschillende beesten nog al uiteenloopend.

2'. Is de verdeeling bij het fonrageeren nit den aard der zaak niet zoo nauwkeurig te verrichten, dat ieder troependeelnbsp;een even groot gedeelte vleesch en been ontvangt.

O'. Hebben de buiten-menage-lieden steeds een ongunstigen invloed.

En toch oefent het hospitaal wel degelijk een nadeeligen invloed uit op de algemeene fourageering,nbsp;maar op andere wijze.

Het hospitaal wordt hel eerste bediend en ontvangt hel beste en voedzaamste vleesch; bovendien zijn de botten in dit vleeschnbsp;¦wel de zwaarste, maar tevens de beste voor het koken vannbsp;soep. De beenderen der achterbouten toch geven 58°/o, dienbsp;der voorbouten 59°/o die van het ribstuk o9°l^ van hun gewichtnbsp;aan de soep af.

Met het oog op het hospitaal moeten twee vragen niet met elkaar verward worden, nl:

Is hel billijk, dat de zieken hel beste vleesch ontvangen?

Is hel billijk, dat het hospitaal hel beste vleesch fourageert?

-ocr page 117-

10a

Beide vragen zijn lang niel identiek. ]gt;e vroeger vermelde hoeveelheid vleesch, 83 KG., was bestemd voor:

d

® S

v; o d

n amp;.

as

Te zamen.

Lijders


0.500 0.500nbsp;0,500nbsp;0.500nbsp;0.400nbsp;0 200


2.— 2.500nbsp;0.500nbsp;21.300nbsp;22.—nbsp;1.600


4

5 1

71

53

8

1

51

2

19

15

44


1' afdeeling '/i portie 1nbsp;1nbsp;1nbsp;1


2' afdeeling -n


3e afdeeling -.x


500


Melkdieelen.........

Officieren der wacht.

Personeel Eur......

» nbsp;nbsp;nbsp;• Inl.......

Dwangarbeiders ____


5.600

1.—

9.500

6.000

11.—


0.500

0.500

0.400

0.250


27.500


83.000

Wanneer het personeel, wal hoogst zelden gebeurt, compleet is, zou daarvoor gefourageerd worden:

2

0.500

1.—

62

0.500

31.—

40

0.400

16 —

50

0.250

12.5

60.5

Oir. der wacht. Personeel Eur..

» Inl... Dwangarbeibers

Wij zullen ons echter slechts bezighouden met de eerste opgave, 83 KG. vleesch voor het hospitaal.

Niemand zal er iets onbillijks in zien, dat die 55 KG.

bestemd voor achterbouten.

de lijders, voor genomen worden van de

Geheel iets anders is de tweede vraag, die door ons is gesteld. Indien, zooals nu gebruik is, voor het hospitaal in

-ocr page 118-

106

eens wordt gefouragcerd en dus ook het personeel en de dwangarbeiders “,'4 van 28 KG. als achterbout ontvangen, wordtnbsp;ceiie grove onbillijkheid begaan ten opziclite van het garnizoen.

Bij de fourageering (spekdag) toch kan slechts zeer weinig achterbout voor het garnizoen worden beschikbaar gesteld.nbsp;Er is te minder reden oin dit personeel en de dwangarbeidersnbsp;te doen deelen in de beste stukken, omdat hunne rantsoenennbsp;dubbel zoo groot zijn, als die van den soldaat bij den troep,nbsp;terwijl de dwangarbeiders recht hebben op hetzelfde rantsoennbsp;als een Eur. fuselier.

Allen krijgen reeds meer, is het dan billijk hen bovendien nog van het beste te geven.

Neen, ieder die ’t goed meent met onze flinke kerels, die dikwijls zware vermoeienissen doorslaan en die hun karignbsp;rantsoen vleesch best gebruiken kunnen, zal inzien, dat dezenbsp;regeling onbillijk is.

Wat billijk zou zijn is dit: Er worde afzonderlijk gefoura-geerd voor de zieken en hun geve men achterbout, desnoods, waar dit zonder nadeel voor het garnizoen kan, allesnbsp;achterbout.

Voor het hospitaalpersoneel en de dwangarbeiders worde gefouragcerd evenals voor elk ander troependeel. Hierbij nognbsp;eene opmerking: het gaat ons niet aan, waarom dit personeelnbsp;een rantsoen ontvangt dubbel zoo groot, als dat hunner kameraden van bet garnizoen, daarvoor zullen wel goede redenennbsp;bestaan. Op grond daarvan hen niet te doen deelen in denbsp;beste stukken vleesch, die na het fourageeren voor de ziekennbsp;overblijven, zou eveneens onbillijk zijn.

Toch zou bel kunnen gebeuren, dat zelfs bij deze regeling in enkele plaatsen hel aantal zieken in wanverhouding zounbsp;staan lol bet garnizoen; daar zon de plaaLselijkc commandanl,nbsp;naar billijkheid moeten beslissen, welk gedeelte van het vleesch,nbsp;voor de zieken bestemd, achterbout behoort te zijn.

-ocr page 119-

107

Vleesckloehereiding.

Omtrent het bereiden van het vleesch eene korte opmerking.

Hel vleesch wordt in de soep gekookt en wel gedurende 4—6 uren.

Wanneer men de handboeken opslaat, leest men, dal van het vleesch zeer weinig in de soep oplost. Niels kan tot groolerenbsp;misvattingen en verkeerde voorstellingen aanleiding geven dannbsp;deze waarheid.

Vleesch toch beslaat uit ± lo o/q water en 2a o/^ vaste bestanddeelen (ik neem maar geheele getallen, omdat ik metnbsp;die cijfers toch niets zekers voor Indische runderen kan bewijzen en het mij slechts te doen is met behulp van cijfersnbsp;de zaak duidelijker te maken).

Van deze 25 ®/o vaste bestanddeelen is Vs oplosbaar in water.

Hierin komen voor: 2 Vd eiwit en 1 o/o verschillende minerale zouten; verder lossen op, eenige organische verbindingen metnbsp;barhaarsche namen, (Kreatine, Kreatiniii, Sarkin enz.), waaraan het vleesch, den eigendommelijken, lekkeren smaak tenbsp;danken heeft.

Eindelijk lost ook het bindweefsel op.

Zooals de naaui reeds aanduidt, is dit weefsel bestemd om de spiervezels van het vleesch tot bundels te verbinden; lostnbsp;dit weefsel (een lijmgevende stof) op, dan is het vleesch veelnbsp;minder compact, het wordt draderig en is gemakkelijk uitnbsp;elkaar te pluizen. Dit alles is ons bekend.

Te zameu lossen dus uit vleesch op 5 Vo verschillende stollen; hierbij komt nog 1 — o o/o vet, d. w. z. het vet, datnbsp;tusschen de spierzevels steeds in kleine, al is het zichtbare,nbsp;hoeveelheden aanwezig is.

Dit alles heeft echter betrekking op vleesch zonder aanhangend vel. Al zijn onze koeien nog zoo mager, toch is juist de eisch, dat het vleesch doorwassen moet zijn met vel.

Wanneer dus het vleesch in de soep zoovele uren kookt, gaal dit aanhangend vet in de soep over. (Eeilelijk geeft hetnbsp;vleesch dus veel meer aan de soep af, dan de bovengenoemde

-ocr page 120-

108

6—8 pCt. oplosbare sloffen en vel door *1 koken.) Ook ondergaat hel vleescli eene mechanische verandering; het verliest meernbsp;water, dan vaste stof; gekookt vleescli bevat dus een geringernbsp;percentage aan water; het krimpt ongeveer 1/5 hi. Hoewelnbsp;het hierdoor dus feitelijk niet in voedingswaarde vermindert,nbsp;lijkt het gekookte vleesch minder; ieder rantsoen heeft kleinernbsp;volume en gewicht.

Eindelijk veroorzaakt het oplossen van het bindw'eefsel, al is daarvan ook slechts 1—2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in vleesch aanwezig, een niet

gering verlies aan vleesch.

Het draderig worden van het vleesch, de mindere samenhang der spiervezels veroorzaken, dat veel vleesch verbrokkelt ennbsp;in de soep blijft zweven. Ieder, die soep zag koken, kannbsp;zich van deze mechanische splitsing overtuigen en deze factornbsp;mag vooral niet over het hoofd worden gezien, waar de soepnbsp;gedurende 4—6 uren te vuur slaat en herhaaldelijk met dennbsp;knoedelmajoor wordt bewerkt. Van het ingrijpende dezernbsp;mechanische verbrokkeling leggen de beenderen getuigenis af;nbsp;zij komen geheel gereinigd, zonder hel minste aanhangendnbsp;vleesch, uit de soep te voorschijn.

Op grond van deze beschouwingen heb ik recht te verklaren, dat de theoretische cijfers voor in kokend water oplosbarenbsp;vleeschdeelen, tot onjuiste gevolgtrekkingen aanleiding geven.nbsp;Wij hebben slechts te vragen; Als wij van 100 KG. vleeschnbsp;(geen beenderen hieronder gerekend) soep kokenhoeveel vleeschnbsp;kunnen wij dan uit die soep opvisschen en als vleeschrantsoennbsp;onder de manschappen verdeden?

De theoretische 6—;8°/o in aanmerking nemende, zou dit zijn: 94—92 KG. Maar door walerverlies (door het krimpen)nbsp;wordt dit reeds ±; 80 KG. en door hel verlies van aanhangendnbsp;vet en door de mechanische verbrokkeling wordt dit 60—öO KG.

Ik overdrijf dus niet, door aan te nemen, dat hij deze kookmethode slechts ongeveer de helft van het vleeschgewichlnbsp;weder uit de soep te voorschijn komt.

Het gevolg hiervan is, dat hel rantsoen vleesch, dat feitelijk

-ocr page 121-

109

gedistribueerd wordt, zelfs I)ij gunstige fourageering, zoo klein wordt, dat het lijkt, dat den nianscliappen te kort wordtnbsp;gedaan.

De soldaat wil echter soep; het zou niet gaan deze soep door iels anders te vervangen.

Welnu geeft hem soep, maar gebruik voor de bereiding daarvan niet al het vleesch.

Voor de soep zijn uitmuntend geschikt:

1' de beenderen, mits gekloofd om alle vetbeslanddeelen van het merg gelegenheid te geven in de soep over te gaan;

2® het kraakbeen en aauhangend vleesch der beenderen:

3quot; hel aanhangend vet;

4' zoo noodig een deel van het vleesch; hiertoe kieze men de minst smakelijke gedeelten.

Op die wijze wordt een vrij goede soep verkregen; wel niet zoo goed als die nu bereid wordt, maar door rijst ennbsp;soepgroenten zij daaraan gebondenheid en geurige smaak tenbsp;geven.

Hel overige vleesch wordt nu in die soep gekookt; d. w. z. het wordt in de kokende soep gedompeld en daarin slechtsnbsp;zoolang gekookt, totdat het gaar is.

Een aldus bereide vleeschporlie is smakelijk, omdat zij slechts zeer weinig beslanddeelen heeft verloren.

Dit vleesch is gekookt; wat zes uur in de soep gekookt is was uitgekookt.

Hel spreekt van zelf, dat in die menages, w'elke boter of reuzel voor ’t braden van het versche (niet vooraf gekooktenbsp;of uilgekookle) vleesch kunnen betalen, een veel smakelijkernbsp;maaltijd kan worden genuttigd dan nu doorgaans het geval is.

Deze methode is zoo eenvoudig, dat het onbegrijpelijk is, waarom zij niet algemeen wordt toegepasl.

Voor de onderoff. menage 5' Bataljon en voor ’t Huis van arrest werd zij wel gevolgd en dit zal hier en daar eldersnbsp;ook wel het geval zijn.

-ocr page 122-

no

AusIraHsch vleesch.

In verband met het bovenstaande is bet te begrijpen, waarom Australisch blikkenvleesch, wanneer bet eerst in de soep gekookt is, daar uilkomt als een onsmakelijke, onoogelijke,nbsp;draderige massa (als pruiken). Dit vleesch werd in de blikkennbsp;bussen, onder booger temperatuur dan 100’C, soms ondernbsp;eenige drukking, gekookt of nagekookt. Het bindweefsel gaatnbsp;daarbij vrij volledig in lijm over; vandaar het draderige ennbsp;weinig samenbangende van dit vleesch. Het vleescbnat blijftnbsp;in bet blik; verlies aan voedingswaarde wordt dus niet geleden.

Wordt echter zulk vleesch in de soep gekookt, al is liet slechts gedurende weinige oogenblikken, dan gaat dit voedzame, smakelijke vleescbnat in de soep over en de vleescb-vezels worden nog meer afgespoeld en uitgekookt.

Uit den aard der zaak is dit vleesch niet geschikt om in soep gekookt te worden.

Het Australisch vleesch moet met het nat — b. v, in het blik zelf — verwarmd worden en dan is het een bijzondernbsp;smakelijk en krachtig voedsel. Wat men in dezen te doennbsp;heeft, ligt voor de hand. Op dagen, dat Australisch vleeschnbsp;wordt gefourageerd, ontvange men ook een deel van hetnbsp;rantsoen in rundvleesch; men make daarvan soep, en behandelde het blikenvleesch zooals zooeven is uitgelegd.

l)e toebereiding l'an hel vleesch in de ziekeninrichtingen.

In het reglement op den Inwendigen dienst en de politie bij de ziekeninrichtingen lezen wij:

«Het vleesch bestemd voor de gewone voeding van de lijders der 5' en 4'afdeeling en der dwangarbeiders, wordt gozamenlyknbsp;tot bereiding van soep en bouillon gebruikt en eerst daarnanbsp;in porties gesneden.”

Uit deze bepaling zou men mogen opmaken, dat vleesch

-ocr page 123-

Ui

voor de liiders der 1' en 2' afd. niet wordt gekookt, evenmin als dat, bestemd voor off. v. d. wacht en helgeen voor melk-diëeten als biefstuk is voorgescbreven.

Welk gedeelte van bet vleesch bij de troepenmenage ook in de soep achterblijft, dit berokkent den manschappen nooitnbsp;nadeel, omdat zij allen bun aandeel van de soep ontvangennbsp;en dus de volle voedingswaarde van bet vleesch genieten.nbsp;Geheel anders is dit in de hospitalen; want bier wordt soepnbsp;gegeten door lijders 1', 2' en 3' afdeeling en door het mil.nbsp;bedieningspersoneel, ook de off. v. d. wacht krijgen bunnbsp;aandeel,

De lijders der 4' afd. en dwangarbeiders eeliter bekomen geen soep.

Uit bovenstaande bepaling uit het reglement o. d. I, D. b. d. z. blijkt niet, dat ook hel vleesch voor het personeel wordtnbsp;gekookt.

Voor zooverre ik weet gebeurt dit wel en wordt ook een deel van het rantsoen der lijders V en 2' afd. en van de off. dernbsp;wacht in de soep gedaan.

Hoe men echter gelasten kan, dat het vleesch van hen, die geen soep eten, voor de bereiding van houillon en soep moetnbsp;worden gebezigd, gaat mij te hoog.

Ter opheldering van alle onjuistheden, die op grond van deze vreemde bepaling worden gepleegd, geef ik het volgendenbsp;overzicht omtrent de toegestane rantsoenen en de distributie,nbsp;zooals deze als voorbeeld gegeven is bij Alg. Ord. N'’. 18 vannbsp;1891, Bijlage Lt. A.

Wel is waar heet dit laatste slechts een voorbeeld, maar daaruit is zeer duidelijk de bedoeling van het legerbestuur opnbsp;te maken.

Gemakshalve neem ik slechts heele porties in aanmerking;

-ocr page 124-

iit

Slcrkle.

Vleesch loegeslaannbsp;per lijiler.

Wordt genoten als:

Soep.

Welke categorie.

4

Ö,500

'sm. hiefstuk. hache, gebraden vleetch.

's a. hiefstuk, lapjes frica-del, gebraden vleesch hoeveel telkens?

0.750

Liter.

1' afd.

6

0.500

0.250 vleesch.

0.750

2' afd.

17

0.300

0.200 gekookt, vleesch.

0.750

3' afd.

8 halve pon ie

0.400 ¦

’s m. 0 200 ( gekookt.

’s a. 0.200 { vleesch.

0

4' afd.

2

0.500

als lijders 1' afd.

0.750

oir. d. wacht.

19

0.500

gekookt vleesch hoeveel?

Soep

Eur. personeel.

15

0.400

Idem.

Soep

Inl. personeel.

44

0250

Idem.

0

Dwangarbeiders.

Er zLju dus 117 soepelers en 107 nict-soepetcrs.

Nemen wLj nu aan, dat de vreemde bepaling van het Regl. op den I. D. niet naar de letter wordt opgevat en dat dusnbsp;ook de lijders T en 2' afd. en de off. der wacht een deel vannbsp;hun vleeseli aan de soep afstaan, dan nog doen zich de volgende onjuistheden voor:

1'. nbsp;nbsp;nbsp;107 personen geven een deel van de voedingswaarde

en den lekkeren smaak van het hun toekomende vleesch aan de soep — maar elen die soep niet.

2'. Van 0.300 K.G- vleesch eten 71 lijders der 3'. afd. evenveel soep, als die der 1' en 2''afdeeling van 0.300 K.G. vleesch.

-ocr page 125-

113

o'. De lijders 4' afd. ontvangen hun gelieele rantsoen als gekookt vleesch; dit is van hun eigen rantsoen ónmogelijk,nbsp;want hiervan is zeker V4 l'ol en Vs krimpt bij het koken.

Werd hun werkelijk 0.400 gekookt vleesch verstrekt, dan benadeelen zij de andere categorieën.

Het is niet aan te nemen, dat men hun op die wijze compensatie wil geven voor het nadeel aan hun eten door het uitkoken in de soep veroorzaakt.

4'. Is het vleesch der 4“ afd. uilgekookl, want het diende ter bereiding der soep; het voorbeeld spreekt daarentegen vannbsp;gekookt vleesch.

ö'. 0.2o0 K.G. vleesch van de 2'' afd. moet zijn gebraden, hiervoor wordt ook boter te goed gedaan; het is dus onbillijknbsp;dit vleesch eerst uit te koken.

Voor zooverre ik heb kunnen nagaan, geschiedt dit ook niet, maar wordt een deel van het vleesch, niet gebruikt voornbsp;soep, maar direct gebraden.

Eind-conclusie.

Onder de nu loopende contracten is er dus reeds veel te verbeteren; zoowel in de wijze van fourageeren voor het hospitaal, als in de toebereiding van het vleesch in de menagesnbsp;der troepen en der ziekeninrichlingen.

Ook voor de toebereiding van Australisch vleesch zijn alge-meene voorschriften te geven.

Goed zouden o. a. werden de volgende bepalingen:

o. Voor de zieken wordt het eerst gefourageerd. Zij ontvangen een bepaald gedeelte als achterbout.

De plaatselijke (militaire) commandant bepaalt naar billijkheid en met inachtneming van de sterkte van garnizoen en zieken, hoe groot dit gedeelte is.

b. nbsp;nbsp;nbsp;Voor het hospitaalpersoueel enz. wordt gefourageerdnbsp;evenals voor ieder ander troependeel.

c. nbsp;nbsp;nbsp;Voor militairen builen de menage worden vleesch en

V. A. K. BI. Deel VII, vel 8.

-ocr page 126-

114

beenderen gefourageerd. Reclames hieromtrent worden alleen aangenomen tijdens de fourageering.

d. De vreemde bepaling in bet Reglement op den Inw. dienst en de politie bij de ziekeninricblingen voor het loebe-reiden van vleesch worde ingetrokken of in overeenstemmingnbsp;gebracht met de A. 0. 1891 N°. 18 bijlage Lt. A.

Maar er is meer ie verbeteren!

Wij zullen er wel nooit toe komen om het gebeele rantsoen als vleesch te ontvangen.

Ook is daar iets tegen te zeggen; uit vleesch bereidt men geen goede soep; beenderen zijn zijn daarvoor de aangewezennbsp;ingrediënten en bevatten een groote voedingswaarde.

Een andere vraag is: behoort het vleeschranlsoen (voor garnizoen) niet verhoogd te worden?

Nader onderzoek is sterk aan te bevelen.

Nemen wij aan, dat het rantsoen zoo blijft als het nu is, dan zou men bij nieuwe contracten bet volgende kunnennbsp;bepalen;

a. Het vleesch wordt vóór of tijdens de fourageering gescheiden van de beenderen.

h. Ieder troependeel, zoowel als de zieken, moeten hunne rantsoenen ontvangen ^4 vleesch, V4 in beenderen met aaii-hangend vleesch.

Semarang, Januari 1892.

-ocr page 127-

IETS OVER DE DIAGNOSE VAN KWADEI-DROES.

DOOR

C. A. PESiKlUe,

Gouvemements-veearts.

Hoe moeilijk liet soms is, deze ziekte tijdig te diagnosliseeren, moge o. a, uit het volgende ziektegeval blijken. Eer tuig-paardje is in hevigen graad rechts schouderkreupel, het isnbsp;den vorigen dag, 2 Januari 1892, per spoor vervoerd en volgensnbsp;den staljongen niet kreupel geweest, doch er is onderweg ooknbsp;niets bijzonders mèe gebeurd en het dier gezond op stal gekomen.

Des ochtends heeft men eerst gezien, dat het kreupel is. Het paard verkeert niet in zeer gunstigen voedingstoestaud;nbsp;de haren zijn echter vrij glanzend. Daar ik in deze strekennbsp;nimmer verzuim, een ter behandeling aangeboden paard opnbsp;kwaden-droes te onderzoeken, doe ik zulks ook hier; er isnbsp;echter geen spoor dier ziekte te onderkennen.

Behandeling. Volkomen rust houden en eene frictie op den rechter schouder.

7 Jan. Het paard is in heide schouders zeer pijnlijk en zoo stijf, dat het bijna 'de voorbeenen niet durft verzetten:nbsp;temp. 59.3°, ademhaling eenigszins frequent; eetlust verminderd,nbsp;geen spoor van kwadendroes- of wormsymptoraen.

Diagnose: Rheumatismus niuscularis acutus.

Behandeling; De geheele voorhand flink wrijven met spirit, camphor, cum ol. terebinth., daarna I’riesnitsche omslagen.nbsp;Inwendig salicyl. natric. 100. f. pulver. No. IV voor twee dagennbsp;2 X d. 1 poeder.

11 Jan. Voorhand nog stijf, temp. 39°, eetlust vrij goed.

Behandeling: Acid. hydrochl. in drinkwater, doorgaan met Priesnilsche omslagen.

-ocr page 128-

116

18 Jan. Het paard, durft bijna niet steunen op het linker achterheen; het kan slechts met veel moeite den stal verlatennbsp;en hinkt op drie heenen, daar het linker achterheen hijna nietnbsp;neergezet wordt. Eetlust vrij goed, temp. 39°, ademhalingnbsp;steeds een weinig frequent. Nogmaals onderzoek ik liet diernbsp;nauwkeurig op kwaden-droes en huidworm, daar het sleependnbsp;verloop mij zeer verdacht voorkomt; er is echter geen enkelnbsp;symptoom van kwaden-droes te vinden , hehoudens de verdachtenbsp;kreupelheid, die echter zeer goed door spier-rheumatisraus tenbsp;verklaren is; overigens geen klier, geen hoesten, geen neus-uitvloeiing of lilteeken in het neusslijmvlies, noch een worm-knohhel te ontdekken.

Behandeling zuiver dielhetisch, stal tochtvrij houden, huid wrijven met sjiirit. camphor., paard licht indekken, dagelijksnbsp;wat chloornatrium met dedak geven en verder goed gras.

24 Jan. Paard nog steeds zeer stijf, linker achterheen echter niet bijzonder pijnlijk meer, overigens toestand onveranderd. Behandeling als vroeger.

6 Fehr. Aan de huitenvlakte van het linker voorheen beneden den handwortel, voor de buigpees, eene niet scherp omschreven pijnlijke zwelling, overigens toestand onveranderd.

Waarschijnlijkheids-diagnose: huidworm.

10 Fehr. De genoemde zwelling aan het voorheen hoeft eene kleine opening, waaruit een weinig dun-vloeihare pus denbsp;haren aan elkaar heeft doen kleven. Linker liesplooi vrij sterknbsp;oedemateus gezwollen en zeer pijnlijk, aan de binnenvlaktenbsp;der linker dij een omschreven knobbeltje ter grootte van eennbsp;hazelnoot, waaruit, nadat hel is opengesloken, een weinignbsp;pus gedrukt kan worden en waarin hij microscopisch onderzoek tal van kleine staafjes zichtbaar zijn , die veel op tuberkelbacillen lijken, doch dikker zijn, een eenigszins korrelig aanziennbsp;hebben en zich volgens Löffler’s methode goed laten kleuren.

18 Fehr. Op verschillende plaatsen aan de ledematen hebben zich wormknohhels ontwikkeld. Het paard kan zich hijnanbsp;niet meer slaande houden; het sterft den 21'“daaraanvolgend.

-ocr page 129-

117

Men zal mij loegeven, dat in liet vermelde geval, er vóór den 6«“ Febr. geen symptomen aanwezig waren om zelfs hetnbsp;verdacht van kwaden-droes uit te spreken, ofschoon ik eennbsp;dergelijk ziektebeeld steeds in deze streken verdacht vind,nbsp;doch waar, zooals hier, alle zieklesymptomen te verklarennbsp;zijn door spier-rheiimatismus en die diagnose gesteund wordtnbsp;door de anamnese, dient men toch eenig duidelijk symptoomnbsp;van kwaden-droes te hebben om lot die ziekte te besluiten.

Nu hebben wij voor het vaststellen der diagnose nog wel een hulpmiddel in de enting van daarvoor geschikte proef-dierljes, doch in de praktijk stuit men hierbij op vele bezwaren,nbsp;In de eerste plaats is men, tenminste hier in liidië, volstrektnbsp;niet altijd in de gelegenheid proefdieren te krijgen, vooralnbsp;daar men er verscheidene dient te enten om in korten tijdnbsp;zekerheid te krijgen en in de tweede plaats beeft men juistnbsp;in twijfelachtige gevallen dikwijls noch neusuitvloeiing, nochnbsp;klierzwelling of wormknobbels en dus geene pathogene productennbsp;om te enten en hoe weinig men aan een enkel proefdiertjenbsp;heeft, moge uit het volgende geval blijken.

Een paard hoest sedert een paar dagen, de eetlust is een weinig verminderd, terwijl neusuitvloeiing bestaat, uit hetnbsp;linker neusgat meer dan rechts; tevens is de omtrek vannbsp;eerstgenoemd neusgat en ook de bovenlip geëxcorieerd ennbsp;oedemateus, terwijl de keelgangsklieren links een weinig gezwollen zijn. Daar het dier moeilijk van de overige paardennbsp;afgezonderd kan worden, is het van groot belang, zoo spoedignbsp;mogelijk eene zekere diagnose te kunnen stellen, waarvoornbsp;het eenige tot mijne dispositie staande cbineesche biggetje,nbsp;een vrouwelijk individu, subcutaan geënt wordt met een weinignbsp;sputa, dat, door het paard een paar malen te doen hoesten,nbsp;uit de bovenste neus-afdeeling, dus zco rein mogelijk, wordtnbsp;opgevangen. Het paard wordt inlusschen behandeld voor acutenbsp;neus-keelcatarrh en is na een dag of tien volkomen hersteld;nbsp;onderwijl is nog gebleken, dat de staljongen het, vóór mijnenbsp;komst, geneesmiddelen, o. a. ook ol. cajaputi in den neus had

-ocr page 130-

118

gegoten, waardoor thans de excoriaties en de copieuse neus* uitvloeiing links verklaard zijn.

De geënte cavia vertoont onderwijl een sleependen gang in het achterstel en vervolgens verlamming van de achterbeenen,nbsp;terwijl in de liesplooi een knobbel ter grootte van een hazelnoot voelbaar is, die na drie weken doorbreekt en vervolgensnbsp;geneest; de vulva is sterk gezwollen en hard. Dit laatstenbsp;symptoom wordt opgegeven als zeer karakteristiek voor kwaden-droes. Tevens zijn na drie maanden de onderste toonledennbsp;der achterste extremiteiten zeer ontstoken, tengevolge waarvannbsp;de nagels van twee teenen afvallen.

Sedert ruim 1| jaar doet bedoeld paard weer zijn gewonen dienst en is nimmer meer ziek geweest, terwijl de geëntenbsp;cavia cobaya, niettegenstaande zijn verlamd achterstel, nognbsp;steeds in leven is. Hier waren dus geen kwaden-droes-bacillennbsp;in het spel en niettegenstaande dit, vertoonde het diertje tengevolge der enting symptomen, die als zeer karakteristieknbsp;voor deze ziekte gelden, want hoewel het kwaden-droes virusnbsp;geene verlamming der achterste extremiteiten veroorzaakt,nbsp;kunnen, waar men met onzuivere stoffen, bijv. neusslijm, ent,nbsp;dergelijke symptomen natuurlijk even goed optreden,wanneernbsp;er wel, als wanneer er geen kwaden-droes in het spel is.

Wil men door enting van cavia’s in betrekkelijk korten lijd met zekerheid kwaden-droes diagnostiseeren, dan is dit steedsnbsp;eene zeer omslachtige methode die in de praktijk wel zeldennbsp;zal worden aangewend, want het vereischt, behalve een goedennbsp;voorraad cavia’s, altijd een microscopisch onderzoek en, — tenzijnbsp;men hierin zeer bedreven is, zoodat men op het eerste gezichtnbsp;de kwaden-droes-bacillen van andere daarop veel gelijkendenbsp;kan onderscheiden, — ook nog bet aanleggen van reinculturen.nbsp;Uit de volgende entingsproeven moge dit blijken.

Een paard, mij ter bebandeling aangeboden, vertoont links eene harde klier ter grootte van eene kastanje; het dier hoestnbsp;nu en dan, waarbij eene zeer geringe hoeveelheid slijraignbsp;sputum uit hel rechter neusgat wordt ontlast, zoodat ik slechts

-ocr page 131-

119

met moeite eene geringe hoeveelheid van het neusslijmvlies kan afschrapen; hierinêe wordt eene cavia subculaan in dennbsp;nek geënt. Het wondje gaat etteren en vertoont na een dagnbsp;of acht, na verwijdering van het korstje, waarmêe het bedektnbsp;is, eene kratervormige zweer met spekachtigen bodem; tevensnbsp;is in de liesplooi een knobbel ter grootte van eene hazelnootnbsp;voelbaar, terwijl het mij voorkomt, dat de testikels wat vergrootnbsp;zijn. Het diertje is overigens vroolijk en lijkt geheel normaal.

Met een weinig pus uit het wondje in den nek wordt eene tweede cavia op dezelfde wijze geënt met volkomen hetzelfdenbsp;resultaat. Het entwondje (door eene huidplooi even in tenbsp;knippen, ontstaan) vertoont geen neiging tot genezing; ooknbsp;hier vormt zich eene kratervormige zweer terwijl in de liesplooi weer eene klierzwelling ter grootte van eene hazelnootnbsp;ontstaat. Bij dit diertje, een vrouwelijk individu, zwelt bovendien de vulva een weinig; overigens is er niets ziekelijks aannbsp;te bespeuren, terwijl een paar andere cavia’s in hetzelfde hoknbsp;volkomen gezond blijven.

Is dit nu kwaden-droes? 3Iet de ondervinding, bij mijne

»

eerste enting opgedaan, vind ik deze ent-resultaten ten eenen male onvoldoende om eene zekere diagnose te stellen.

Het paard, waarvan de entstof genomen is, heeft intussehen reeds sjankers in den neus gekregen, zoodat de diagnose bijnbsp;het individu zelf reeds lang kon vastgesteld worden.

Met de roomachtige pus, uit de knobbels in de liesplooi genomen, worden thans een paar aardappel-culturen aangelegd.nbsp;In deze pus ziet men onder het microscoop in dekglasprepa-raatjes met methyleen blauw of aniline-olie-fuchsine gekleurd,nbsp;massa’s korte, dikke staaljes van een korrelig voorkomen, dienbsp;met een gewoon microscoop van Zeiss, objectief D. D„ oculair 3,nbsp;vrij duidelijk te zien zijn, doch natuurlijk veel beter metnbsp;Abbé’s verlichtingsapparaal en immersiesysteem. Deze staatjesnbsp;zijn vrij karakteristiek, zoodat men, na eenige preparaafjesnbsp;vervaardigd te hebben, ze makkelijk kan herkennen, wanneernbsp;men ze rein heeft; geheel iets anders is het echter ze aan te

-ocr page 132-

no

loonen in neusslijm, waarin ze spaarzaam en met allerlei andere bacillen vermengd voorkomen. Om dus aan het microscopisch onderzoek op zichzelf voor de diagnose wat te hebben,nbsp;is het noodig, dat men zuivere pus uit een worraknobbel ofnbsp;sjanker kan nemen, als wanneer het microscopisch onderzoeknbsp;wel meestal overbodig zal zijn, of men moet eenige proef-diertjes enten en op die wijze zuiver materiaal krijgen.

Eene maand na het enten, dood ik een der beide cavia’s, die, behoudens de zweer in den nek, nog steeds volkomennbsp;gezond is. Bij sectie is niets karakteristieks voor kwaden-droesnbsp;te bespeuren; nocb in milt of lever, noch in de longen isnbsp;een enkel kwaden-droes knobbeltje te vinden. Bij de tweedenbsp;cavia is na ruim twee maanden het absces in de liesplooi genezennbsp;en eveneens de zweer in den nek; daarentegen beginnen de toonennbsp;er meer ontstoken uit te zien en wel van alle vier extremiteiten. Dit diertje gaat na maand cachectisch te gronde,nbsp;zonder bij sectie karakteristieke kwaden-droes-symptomen tenbsp;vertoonen. Op de aardappelschijven zijn intusschen na eennbsp;dag of vijf culturen ontstaan van eene lichtgele kleur, dienbsp;langzamerhand wat donkerder worden en die zich niet of slechtsnbsp;weinig verder uitbreiden dan de entplaats; deze zijn zoonbsp;karakteristiek, dat ze macroscopisch reeds als kwaden-droes-culturen te herkennen zijn. In dekglaspreparaatjes ziet mennbsp;weer uitsluitend de bekende staafjes, die echter langzamerhandnbsp;wat korter en meer ongelijk in lengte schijnen te worden,nbsp;naarmate de cultuur ouder wordt.

Dergelijke culturen kan iedereen zich zeer eenvoudig vervaardigen; een aardappel, op de bekende wijze gesteriliseerd, wordt met een gegloeid mes doorgesneden en de heften ofnbsp;schijven onder omgekeerde waterglazen op bordjes geplaatst,nbsp;die natuurlijk met sublimaat gedesinfecteerd zijn en met tiltreer-papier, in sublimaat oplossing Vio proc. gedrenkt, vochtignbsp;gehouden worden. De Indische temperatuur, 23° a SO^C.nbsp;maakt een broedstoof hierbij overbodig.

Natuurlijk is echter hiervoor nog al tijd noodig en daaraan

-ocr page 133-

121

heeft men bij eene drukke praktijk dikwijls het meest gebrek.

Van eene dezer culturen worden een paar jonge hondjes van ± 6 weken, uil een nest van 5 stuks op den kopnbsp;subcutaan geënt. Ook hier vormen zich op de enlplaatsennbsp;kratervormige zweren, doch behalve dat, zwellen evenals bijnbsp;het paard, de submaxilaire lymphklieren zeer slerk, ter groottenbsp;van een duivenei en ontstaan nog een paar ulcera aan de basisnbsp;der ooren en aan de lippen; ook zijn een paar dagen na denbsp;enting de diertjes een tijdje wat minder vroolijk, hetgeennbsp;echter spoedig weer overgaat. Merkwaardig hierbij is, datnbsp;de moeder, die voortdurend de wondjes likt, en ook de anderenbsp;jongen uit het nest allen gezond blijven, waaruit dus eenigs-zins blijkt, dat de bond weinig vatbaar is voor kwaden-droesnbsp;door het eten van kwaden-droes virus en dat de vatbaarheidnbsp;over het algemeen eene geringe is. Beide hondjes blijvennbsp;voortdurend vroolijk, doch groeien zeer slecht, zoodat zenbsp;geheel ten achteren blijven bij de drie overige. Na een weeknbsp;of acht begint de klierzwelling te verminderen en verloonennbsp;ook de ulcera meer neiging lot genezing, zoodat de diertjes nanbsp;ruim twee maanden geene symptomen der ziekte meer ver-toonen ^).

Ten slotte wordt met eene aardappelciiltuur van 6 weken nog eene jonge cavia geënt, waarbij wederom een ulcus opnbsp;de entplaats en eene klierzwelling als eene hazelnoot in denbsp;liesplooi ontstaat. Dit diertje sterft den 21™ dag na de enting.nbsp;Bij sectie blijkt de lever een weinig vergroot en murw, miltnbsp;normaal, nieren normaal, linker long sterk oedemateus, overigensnbsp;geen afwijkingen; dus weer geen enkel karakteristiek symptoomnbsp;van kwaden-droes.

Uit deze entingen ben ik voor mij tot de conclusie gekomen, dat jonge honden voor proefentingen bij kwaden-droes verre

1) Dit resultaat stemt niet overeen met eene door Püiz meegedeelde enting, waarbij van 6 jonge hondjes uit één nest, er drie werden geënt.nbsp;Zoowel geënte als niet geënte stierven.

-ocr page 134-

te verkiezen zijn boven cavia’s, daar ze in korleren lijd karakteristieke ziektesymptomen te zien geven, terwijl, boewelnbsp;de veranderingen bij cavia’s ook wel vrij constant dezelfdenbsp;zijn, ze dit niet uitsluitend zijn voor kwaden-droes, zoodatnbsp;men verscheiden cavia’s noodig heeft en de enting gepaardnbsp;dient te gaan met microscopisch onderzoek en het aanleggennbsp;van reinculturen, hetgeen omslachtig is en veel tijd vereischt.

Hoewel men dus van cavia’s zeer zeker steeds een nuttig gebruik kan maken in laboratoria, veeartsenijscholen enz.,nbsp;voor kwaden-droes, geloof ik toch, dat men er voor de praktijknbsp;weinig aan heeft, hetgeen echter, volgens mijne ondervinding,nbsp;met al dergelijke entingen het geval is, want deze blijven altijdnbsp;omslachtig en lastig, vooral met het oog op de proefdiertjes.

Een groote stap voorwaarts zal het dan ook zeker zijn, wanneer de nieuwe methode, n. 1. suhcutane injectie vannbsp;Malleïne in de praktijk algemeen aanwendbaar zal blijken.

Door de proeven van Dr. Roux, Nocard, Degive, Helman, Preüsse , Dieceerhoff , Lother en tal van anderen, die allennbsp;eenstemmig de prompte werking van deze injecties kondennbsp;constateeren, schijnen wij dit te mogen verwachten. Het isnbsp;thans slechts de vraag, of de entstof zoodanig te bereiden is,nbsp;dat ze zonder hooge kosten onder ieders bereik kan gebrachtnbsp;worden. Dr. Roux van het instituut Pasteur stelde voor denbsp;veeartsenijschool te Cttreghem, zooveeP Malleïne beschikbaar alsnbsp;men noodig zou hebben, desnoods voor geheel België.

Pad-Ang, 20 October 1892.

-ocr page 135-

PROEYEÏÏ MET HET GEBEIJIK YAI HOEDEU YOOE MILITAIRE DOELEINDEN INnbsp;NEDERLiNDSCH-INDIË.

Doon

li. A. nbsp;nbsp;nbsp;lt;)

In de Juli aflevering van het jaar 1889 van het Indisch Militair Tijdschrift gaf de majoor der Artillerie (destijds kapitein vannbsp;den Generalen Staf) G. J. van Kooien een verslag der proeven,nbsp;die bij liet Indisch leger genomen werden , om honden geschiktnbsp;te maken voor het verrichten van den veiligheidsdienst tegenovernbsp;Inlandsche vijanden. Deze proeven werden in de drie jaren ,nbsp;die sedert verloopen zijn, steeds met ijver voortgezet, en eerstnbsp;onlangs afgebroken, toen men tot de overtuiging kwam, datnbsp;ook de africhting van Taijkong- en bastaard Taijkong hondennbsp;voor militairen doeleinden tol geen goed resultaat leidde.

De belangstelling, die intusschen dit onderwerp hij ons leger heeft gewekt en trouwens alleszins verdient, geeft mijnbsp;aanleiding hieronder te vermelden, hoe men langzamerhandnbsp;tot die overtuiging is gekomen.

Om daarbij zoo volledig mogelijk te kunnen zijn, vroeg en verkreeg ik welwillend de vergunning om evenals vroegernbsp;gebruik te maken van de ter zake ingediende rapporten.

Werd in 1888 na de geheerscht hebbende hondenziekte reeds de droeve ervaring opgedaan, dal de opgewektheid, die allenbsp;in africhting zijnde honden en de intelligentie, die enkelenbsp;daarvan hadden aan den dag gelegd vóór de ziekte, geheel

1) nbsp;nbsp;nbsp;Overgenomen uit het Indisch Militair Tijdschrilt, 1892 No. 9.

2) nbsp;nbsp;nbsp;V. A. K. Bladen, Deel IV, pag. 214.

-ocr page 136-

124

waren venlwenen, terwijl het vroeger geleerde bijna geheel was vergeten, zoodat de africhter weder van voren af aannbsp;met hen moest beginnen, in Maart 1889 was de toestand nognbsp;niet veel beter, ja, hij verergerde zelfs in April en Meid. a. v.

Dit bracht den Militairen Commandant der Wester afdeeliug van Borneo tot het denkbeeld, dat Ponliamk wel eens mindernbsp;geschikt kon zijn voor eene behoorlijke africhting. De lagenbsp;gronden toch in en tot op meer dan een dagmarsch om dienbsp;plaats gelegen, worden door eene groote menigte modderachtigenbsp;slooten doorsneden en dagelijks door den vloed voor een gedeelte — bij springvloed zelfs geheel — onder water gezet,nbsp;zoodat het ónmogelijk was om de honden het terrein te doennbsp;ingaan zonder hen door modder of slooten te doen waden.

Ook vindt men er geene wegen, die voor de africhting geschikt zijn; de eenige weg die daarvoor in aanmerking komt is denbsp;rechte weg die Ponlianak met Soengei Kakap verbindt en vannbsp;dezen weg kan men slechts op enkele plaatsen — en dan nognbsp;alleen wanneer het eenigen lijd droog is geweest — in hetnbsp;zijwaarts gelegen terrein komen.

Toen dan ook in Mei 1889 door het Legerbestuur bepaald werd, dat de africhting moest worden voortgezet, werd beslotennbsp;om niet langer te Pontianak, maar te Singkawang met denbsp;proefneming te doen voortgaan. De bodem in en om Singkawangnbsp;n. 1. is over het algemeen zandig, met hier en daar een stuknbsp;leemgrond en enkele drassige streken, terwijl verscheidenenbsp;goede rechte en kronkelende wegen en voetpaden wordennbsp;aangetroffen. Het terrein in de onmiddellijke nabijheid vannbsp;de versterking is vlak en met gras en enkele struiken begroeid;nbsp;verderop wordt het meer geaccidenteerd en begroeid en treftnbsp;men er hoogten en laagten aan , bedekt met bosch, alang-alang,nbsp;klappertuinen enz.

Verscheidenheid van terreinen dus genoeg om het onderricht trapsgewijze te kunnen opvoeren, om de honden langzamerhandnbsp;op grootere afstanden en in moeielijker gedeelten te kunnennbsp;brengen en aan alle terreinen te laten wennet}.

-ocr page 137-

125

Den 15™ Juni werden de honden Darat, Louise en Moppie met hun africhter, den Eur. fuselier Nellestijn, en alle he-noodigde voorwerpen naar Singkawang overgehracht. Dennbsp;Militairen Couiniandaut aldaar werd opgedragen niets te verzuimen wat de proefneming zou kunnen doen slagen , eennbsp;officier helast met het bijzonder toezicht op de africhting ennbsp;een Eur. fuselier als vaste hulp aan den africhter toegevoegd.nbsp;Tevens werd door den 1®quot; luitenant K. Scott, die eenigszinsnbsp;met hondendressuur bekend was, samengesteld het volgendenbsp;^voorschrift om honden af te richten voor militaire doeleinden”.

Algemecnc Ibepallngen.

De af te richten hond mag niet te oud zijn , de beste leeftijd om met de dressuur te beginnen is 8— 9 maanden.

Evenwel kunnen oudere honden nog uitstekend voor het doel worden gebruikt.

Bij onwilligheid, of om hem den ernst van het onderwijs te doen begrijpen, is het somwijlen noodig den hond te ka.stij-den; zulks moet evenwel nimmer geschieden met hand of stok.nbsp;Met ruwheid zal men het doel nimmer bereiken, daar mennbsp;het heest dan angstig maakt en in den grond kan bederven.nbsp;Met berispingen op groven toon gedaan en liefkozingen brengtnbsp;men het in den regel het verst.

Mochten deze heide laatste middelen niet baten en loont de hond onwillig of speels te zijn, dan kan eene lichte vermaning met de zweep dienstig zijn.

Bij de dressuur en ook later hij de uitvoering van het geleerde, moet hy steeds in het Maleisch worden toegesprokennbsp;en niet afgeweken worden van de commando’s voor de verschillende bewegingen hieronder vermeld.

Deze commando’s moeten werkelijk een hevel zijn en dus ook op een bevelenden loon worden uitgesproken.

In den beginne moeten africhter en helpers steeds van eenige honden-lekkernij voorzien zijn, om die hij het goed uitvoerennbsp;van hel verlangde toe te dienen. In den aanvang de oefening

-ocr page 138-

126

niet te lang rekken, doch deze, zoo de hond te vermoeid woi'dt of toont geen amliitie meer te hehhen, voor het oogenhliknbsp;beëindigen.

Vele, doch korte oefeningen zijn hel meest aan te bevelen.

Alvorens tot de werkelijke dressuur over te gaan, moet de hond vele malen met millitaireu in tenue in aanraking zijnnbsp;gebracht, geleerd hebben den africhter te volgen en op diensnbsp;commando nMarï sini” onmiddellijk hij hem te komen.

Bij de dressuur moet de volgorde van hoofd- en onderdeelen gevolgd worden, zooals hieronder is aangegeven en niet lot eennbsp;volgend punt worden overgegaan, alvorens het voorgaandenbsp;uitstekend wordt verricht.

De africhting.

De africhting moet plaats hebben in de onderstaande volgorde:

I. nbsp;nbsp;nbsp;Het leeren overbrengen van rapporten of berichten.

II. nbsp;nbsp;nbsp;Idem het overbrengen van patronen.

III. nbsp;nbsp;nbsp;Het postvatten bij een schildwacht.

IV. nbsp;nbsp;nbsp;Het doorzoeken van het terrein.

7. liet leeren overhrengen van rapporten of berichten.

a. De africhter brengt aanvankelijk den hond op geheel open terrein, geeft hem, daargekomen, over aan een ander militair,nbsp;die hem, onder aanhoudend terugroepen van den africhter,nbsp;twintig a vijf en twintig passen aan den ketting medevoert,nbsp;waarna hij hem zichtbaar een stuk papier aan den halsbandnbsp;bevestigt, loslaat van den ketting en hem onder aanwijzingnbsp;der richting en het bevel «Pigi sana” naar den africhternbsp;teriigstuurt. De hond zat zich natuurlijk naar dien hemnbsp;bekenden persoon begeven, aldaar beloond, en zichtbaar vannbsp;het papier ontdaan worden.

Hetzelfde wordt nu onder aanhoudend vergrooten van den afstand herhaald, dat wil zeggen, voor zoover de gezichtskringnbsp;van den hond zich uitstrekt.

-ocr page 139-

h. Het geleerde wordt in omgekeerde orde herhaald, dat wil zeggen, de africhter voert hem aanvankelijk weder op kleinennbsp;afstand mede en zendt hem daarna op hoven aangegeven wijzenbsp;naar den assistent-africhler terug.

Hierbij kan laatstgenoemde hem in den beginne aanroepen.

c. nbsp;nbsp;nbsp;Herhaling van de punten a. en b. door twee, den hondnbsp;geheel of gedeeltelijk onbekende personen , (militairen in tenue).

d. nbsp;nbsp;nbsp;Bij een rustenden troep, den hond van de veldwachtnbsp;naar het voorposten-detachement zenden en hij een met veiligheidsmaatregelen marcheerenden troep hetzelfde verrichten, vannbsp;de spits of voor-troep en omgekeerd.

N.B. Het bij de dressuur voor den hond zichtbaar bevestigen van een papier of stukje karton aan den halsband, heeft ten doel hem langzamerhand tot het besef te brengen, dat zijnnbsp;handeling dient tot het overbrengen van het een of ander.nbsp;Later wordt het over te brengen rapport in een in den halsbandnbsp;speciaal daarvoor aangebracht blikken kokertje geborgen.

Het rapport moet steeds van adres voorzien zijn, dat men desnoods buiten het kokertje kan doen uitsteken, opdat elknbsp;militair, die den hond op zijn weg ontmoet, afgaande op datnbsp;adres, hem ouder opnieuw aanwijzing der richting, verder zalnbsp;kunnen zenden.

n. liet leeren overbrengen van patronen.

Het overbrengen van patronen staat in zulk een nauw verband met de voorgaande oefening, dat hiervoor geen speciale dressuur noodig is.

Slechts dient den hond een soort harnachement te worden aangegespt, dat hem het dragen der patronen aan heide zijdennbsp;van het lichaam vergemakkelijkt en hem worden aangeleerdnbsp;dien last met spoed te dragen.

IJL Dressuur voor den hond als schildwacht.

a. De africhter leert den hond door herhaalde oefening»

-ocr page 140-

128

om op liet commando ygt;docdoek” naast hem te gaan zitten en te hUjveii zitten, zoolang hij zulks verlangt.

lgt;- Den hond hetzelfde te doen verrichten onder commando van geheel of gedeeltelijk onbekende militairen, zoowel Inlandersnbsp;als Europeanen.

c. nbsp;nbsp;nbsp;De africhter laat zich, nadat hij den hond eenigen lijdnbsp;naast zich heeft doen zitten, door een ander militair aflossennbsp;of vervangen, terwijl alsdan den hond geleerd moet worden,nbsp;ook naast dezen te blijven zitten.

d. nbsp;nbsp;nbsp;Den post, waarbij de hond zich bevindt, doen bekruipennbsp;door eenige niet in uniform gekleede Inlandsche militairen ennbsp;zoo de hond niet tijdig kennis geeft, deze militairen op eennbsp;teeken van den schildwacht, onder luid geschreeuw, op dennbsp;hond doen aanvallen.

Geeft de hond wel tijdig kennis van de nadering, dan moeten bovengenoemde Inlanders zich eveneens op een teekennbsp;van den schildwacht sluipenderwijze terugtrekken, om denbsp;proef op een ander vooraf aangewezen punt te herhalen.

e. a, b, c en d bij avond herhalen.

f. Het geleerde in toepassing brengen, wanneer de troepnbsp;velddienstoefening in staat van rust uitvoert.

N.B. Bij dit gedeelte der dressuur zal men eerst recht kunnen nagaan of het reukorgaan van den Taijkong hond alnbsp;of niet goed ontwikkeld is, daar het, vooral des nachts,nbsp;hoofdzakelijk op dit orgaan zal aankomen, wil de hond denbsp;nadering tijdig bespeuren. Nimmer mag worden toegelaten,nbsp;dat de hond zich nederlegt. Zoo de hond het bemerken vannbsp;onraad door blaffen te kennen geeft, moet men hem ondernbsp;leekenen van afkeuring en het woord ygt;diam” het stilzwijgennbsp;opleggen.

Bromt hij of geeft hij op andere wijzen kennis, dan moet een goedkeurend toespreken hierop volgen. Raadzaam zal hetnbsp;zijn om in den aanvang den parforce-band te gebruiken, omnbsp;hem het wegloopen te beletten en steeds te doen zitten. Ooknbsp;wordt ten zeerste aanbevolen, niet in gemeenschap met de in

-ocr page 141-

129

werktenue geklecde lulaiulsclie niililaireu naar het oefenings-terrein Ie niarchecren ol' liuiswaarls Ic keeren, of zich op het terrein met hen te onderhoiulen in tegenwoordigheid van dennbsp;hond.

Kan den hond het blaffen niet worden afgewend, dan kan men de proef nemen met het aanleggen van een muilband,nbsp;die het ver genoeg openen van den muil tot blaffen beletnbsp;(zulks alleen hij de dressuur).

IV. Ilel doorzoeken van hel terrein.

a. Overhrengen van

berichten en patronen in begroeide terreinen, waarbij desnoods aanvankelijk tusschenpersonennbsp;kunnen geplaatst worden , die den hond verdei' wijzen, totdatnbsp;hij bij het doel gekomen is.

b. nbsp;nbsp;nbsp;Op den weg, dien de hond doorloopen moet, een lulandschnbsp;soldaat in werktenue en gewapend met zweep of stok posteeren,nbsp;die in last heeft den hond tot zich te lokken, en, zoo hijnbsp;daaraan gevolg geeft, met zweep of stok te verdrijven.

c. nbsp;nbsp;nbsp;De africhter neemt den hond mede op een begaanbarennbsp;weg en eischt, dat hij bij hem blijft loopen, zoolang hij (denbsp;africhter) zulks verkiest.

Aluu wordt hem de parforce-hand aangedaan met een lange lijn van ± 30 passen en den hond op het commando «mai/oe”nbsp;gelast vooruit te loopen.

Wil hij zich in den aanvang niet verwijderen, dan voert de assistent-africhter hem hardhandig hij een korte lijn, dienbsp;eveneens aan den parforce-hand bevestigd is, mede tot zoovernbsp;de lange lijn zulks toelaat, en zulks onder het herhaaldnbsp;commando ygt;rriadjoe” van den africhter.

Deze beweegt zich inmiddels voorwaarts en tracht den hond op den bevolen afstand te houden door het commando «mad/oe”,nbsp;wanneer door diens stilstaan de afstand vermindert, of doornbsp;een ruk aan de lijn en het commando ndcher, wanneer denbsp;hond zich te ver wil verwijderen. De assistent-africhter isnbsp;bij een en ander behulpzaam. Hij laat de korte lijn slepen,

V. A. Iw BI, Deel VII, vel 9.

-ocr page 142-

no

zoo de liond liet commando van den africhter opvolgl, neemt deze lijn evenwel op en trekt hem vooruit, zoo hij weigertnbsp;afstand te houden.

Nu en dan houdt de assislent-africhter den pas in of loopt den hond vooruit om hem te wennen zich niet naar hem tenbsp;regelen.

Hij herhaling roept de africhter den hond met »mari sini” terug, loopt eenigen afstand met hem naast zich voort en zendtnbsp;hem daarna op het commando nmadjoe” op den bepaaldennbsp;afstand vooruit.

d. nbsp;nbsp;nbsp;Den hond volgens de bij punt a aangegeven wijze op eennbsp;weg brengen, waarvan het terrein rechts en links niet begroeidnbsp;is met struiken of hoornen, maar met alang-alang of andernbsp;licht gewas, waaraan de lijn niet blijft liahen.

Door een stoot op het tirailleurfluitje en een lichten ruk aan de lijn den hond noodzaken om naar den africhter te ziennbsp;en door een handbeweging naar de rechterzijde aanduiden,nbsp;dat de bedoeling is, dat de hond zich rechts van den wegnbsp;voortbeweegt.

In den aanvang zal de hond zulks niet begrijpen en moet de assistent de korte lijn in de hand houden, om hom onder eennbsp;flinken ruk een Ib tal passen reclits te voeren. Hetzelfde wordtnbsp;op bovenbeschreven wijze naar de linkerzijde beoefend op tweenbsp;stoeten op het fluitje.

e. nbsp;nbsp;nbsp;Herhaling van het geleerde bij de punten a en fgt; voorgeschreven, zonder gebruik te maken van de lange lijn, doch welnbsp;van den parforce-band, de korte lijn en de hulp van den assistent.

A Alsnu hot geleerde doen uitvoeren zonder de aangegeven hulpmiddelen en ook zonder hulp van den assistent.

g. nbsp;nbsp;nbsp;Het geleerde door den hond doen verrichten op commandonbsp;van andere militairen, in den aanvang in tegenwoordigheidnbsp;van den africhter.

h. nbsp;nbsp;nbsp;Niet in tenue gekleede Inlandsche militairen posleerennbsp;zich, bedekt, aan de zijden van den te doorloopen weg ennbsp;vallen den hond aan, zoo hij niet tijdig kennis geeft.

-ocr page 143-

lal

i. Het geleerde doen verriclilcn, wanneer de geleider zich door begroeid terrein begeeft.

k. Al hel bovenstaande bij avond herhalen.

/. liet bij dag en hij nacht doorzoeken, in practijk brengen .bij een inarcheerendcn troepen bij een troep, die zich doornbsp;begroeid terrein begeeft.

Zulks kan aanvankelijk onder leiding van den africhter geschieden.

N.B. Hetgeen hierboven gezegd is, betreffende liet blalfen en het zich gedurende de oefening in tegenwoordigheid vannbsp;den hond niet in gemeenschap stellen met de in werklenuenbsp;gekleede Inlandsche militairen, is ook hierl)ij van toepassing.

Behandeling.

Voor eene goede alrichling is het noodzakelijk, dat de africhter zich bedient van een korte zweep, wanneer de honden eene kastijding verdiend hebben; doch in geen geval magnbsp;hij misbruik van de zweep maken, omdat dan de honden,nbsp;angstig wordende, niet naar hem luisteren en zij dns schijnbaarnbsp;onwillig worden, doch dit niets anders is dan vrees voor slagen.

Hij mag nimmer gedurende de oefeningen of in het logies kastijdingen geven; zulks moet zich bepalen lol bedreigingennbsp;met de zweep.

Buiten het logies en afgescheiden van de andere honden kan als hoogste noodzakelijkheid, eene kastijding loegediend worden.

Zeer goed resultaat om de honden lot gehoorzaamheid te brengen is, door hen voor straf geen eten te geven.

Het is verkeerd, dal de africhter zich lusschen de oefenings-uren te veel met de houden bezig houdt; ze worden daardoor te spcelsch tegenover hem en zulks schaadt bij de oefening.

Verpleging.

De honden, bestemd voor militaire doeleinden, moeten zooveel mogelijk van andere honden worden afgehouden, ten einde

-ocr page 144-

152

het oveniemen van ziekten, zooals huidziekten, oogziekten, enz., legen Ie gaan.

Bij het ontstaan der gewone hoiidenziekte, die in hel eerste levensjaar meestal voorkomt, is eene matige voeding, koel verblijfnbsp;en een schoon lichaam, zoowel in- als uitwendig, een hoofd-vereischte. Door de hooge temperaluur, die de beesten gedurende dien lijd meestal hebben, kan van baden geen sprakenbsp;zijn, doch hel schoonhouden met den kam is hoogst noodzakelijk.

Een weinig bloem van zwavel, vermengd met bel eten, is zeer bevorderlijk voor de bloedzuivering. Bij verwondingennbsp;aan de ooren, wat herbaaldelijk voorkomt door bet krabben,nbsp;of wel op de andere deelen van het lichaam, is een mengselnbsp;van koolteer, groene zeep en een weinig spiritus zeer heilzaam.nbsp;De koolteer en groene zeep werken genezend, terwijl de spiritusnbsp;opdrogeud werkt.

Voor inwendige ziekten is het dieet-stelsel hel beste.

Voeding.

d.w.z. vet is zeer nadeel!quot;

De voeding moet schraal zijn, en veroorzaakt huiduitslag; soep zonder vet, vermengd metnbsp;rijst en water is bet beste voedsel. Voor belooningen wordtnbsp;nu en dan een stukje geroosterd vleesch gegeven, doch innbsp;geen geval vet vleesch.

Logies.

Het verblijf der honden moet afgescheiden zijn, zoodat de gewone kazerne- en kamponghonden niet bij ben kunnen komen.nbsp;Elke hond zooveel mogelijk in een afzonderlijk hok of gezamenlijk in een niet te groot lokaal.

Daarbij eene afgescholen ruimte, waar zij zich nu en dan vrijelijk kunnen bewegen. Beinbeid is een eerste vereiscbte.nbsp;De africhter en zoo mogelijk ook zijn assistent, houden verblijfnbsp;onmiddellijk nabij de verblijfplaats der honden, zoodanig, datnbsp;zij de honden kunnen zien, zonder zich in hun logies te moetennbsp;begeven.

-ocr page 145-

153

De africhter ex zijn assistent.

De africhter en zijn assistent moeten menschen zijn van een bedaard karakter, bekend zijn met de verschillendenbsp;eigenaardigheden, die zich bij honden voordoen ; voldoende wilskracht bezitten om daardoor de honden te dwingen het gelastenbsp;gedwee na te komen en door een onuitputtelijk geduld in staatnbsp;zijn, de verschillende oefeningen steeds te herhalen; alleennbsp;daardoor is het mogelijk, indieii de intelligentie van den hondnbsp;niet groot is, hem automatisch enkele oefening naar hehoorennbsp;te doen verrichten.

Het is dus de voornaamste taak van den africhter, de verschillende eigenschappen der honden na te gaan en daarop te werken.

Gedurende den tijd, dat de hond bezet is (gewoonlijk 9 weken) mag niet te veel van het heest gevergd worden, dochnbsp;moet het steeds oefeningen bijwonen.

Aanvankelijk werden de honden in de voor hen bestemde, uit Pontianak medegebrachte hokken gehuisvest en kregen zijnbsp;tot voedsel het eten, dat van de manschappen overhleef. Vannbsp;af December werd hun echter een verblijf aangewezen in eennbsp;gemeenschappelijk hok, dat nabij de militaire cantine (om hennbsp;aan de militairen te doen gewennen) opgesteld werd en waaromheen een ruimte was afgescholen, om den beesten eenigenbsp;vrijheid te gunnen zonder zich met andere honden te kunnennbsp;vermengen.

Het voedsel, dat de honden tot in December kregen, bleek nog te vet te zijn; de honden kregen of behielden een onaan-

lasi van ongedierte en -


hoewel in geringe mate — voedsel zorgvuldig vau


gename lucht,

huiduitslag. Daarom werd later het alle vetdeelen ontdaan en met waternbsp;is geweest, dat de onaangename lucht der honden verdweennbsp;en zij geen last meer hadden van ongedierte, terwijl zij zeernbsp;spoedig van den huiduitslag genazen.


aangelcngd.


Het gevolg


-ocr page 146-

134

Nadat de dieren weder op krachten waren gekomen, werd geregeld met de africhting volgens het voorschrift voortgegaan.nbsp;Voor deze africhting kwamen in aanmerking de honden Louise,nbsp;Darat en Moppie en ¦— toen zij den leeftijd van 2 maandennbsp;bereikt hadden — de bastaard Ïaijkong-Dajak honden Frits,nbsp;Fido en Fanny, die den Augustus 1889 geboren waren ennbsp;den africhter ten geschenke waren gegeven. Volgens het opnbsp;den 1™ April 1890 ingediende verslag was voor de eerstenbsp;oefening (punt I snb a van het voorschrift) eene africhtingnbsp;van twee maanden noodig, terwijl met de 2' oefening (pnntnbsp;I sub b) twee weken gemoeid waren.

Ook de 5'= oefening (punt I sub c) was den bonden in 5 weken te leeren. Om te dienen bij het overbrengen vannbsp;berichten, werden twee soorten van kokertjes vervaardigd ennbsp;wel zoodanig, dat het adres er buiten uitstak en zij dooreennbsp;platten ring aan den halsband konden bevestigd worden. Zijnbsp;waren vervaardigd van blik, wogen 0.045 en O.Oo K.G. ennbsp;schijnen goed te hebben voldaan. Het over en weer zendennbsp;van berichten in begroeide terreinen en ook bij nacht bleeknbsp;echter nog te moeielijk voor de honden te zijn. Van daar datnbsp;eerst het overbrengen van patronen (punt 11) beoefend werd.nbsp;Dit geschiedde met succes; al spoedig was men zoover datnbsp;enkele honden op het schijfschietterrein met behulp van draag-zadelljes telkens 80 patronen over een afstand van 400 Metersnbsp;naar de schutters konden brengen.

Ook punt 111 — de hond als schildwacht — gaf goede resultaten. Na eenige maanden oefening n. 1. ontdekte iow'^e reeds de vcrkleede Inlandsche militairen die den post moesten bekruipen op 50 passen afstand; Moppie was in hel begin mindernbsp;vlug maar begon toch later hunne nadering te verraden; öar«lt;nbsp;was zelfs gevaarlijk voor naderende personen, daar hij hennbsp;wilde aanvallen, waarom hij dan ook altijd aan den parforce-band moest worden gehouden.

De 4'= oefening: «het doorzoeken van het terrein” bleek tevens de moeielijkste te zijn. De resultaten daarvan waren dan ecus

-ocr page 147-

loS

goed, dan weder slecht. Wel hieven de honden vóór de spits eener colonne loopen, doch slechts zelden werden personen,nbsp;die zich 20 pas zijwaarts van den weg in het kreupelhoutnbsp;verhorgen hadden, ontdekt.

Deden de oefeningen dus hel beste voor de toekomst hopen, minder gelukkig was men in hel verkrijgen van jongen uitnbsp;de in africhting zijnde honden, om daardoor langzamerhandnbsp;in het bezit te komen van een ras palrouillehonden. Louisenbsp;toch — de eenige teef die voor de paring in aanmerking kwam —nbsp;bracht eerst een dood jong ter w'ereld; de 2' maal at zijnbsp;hare jongen op en de 5' maal gaf de paring in het geheelnbsp;geene resultaten. Het vervolg zal leeren in hoeverre mennbsp;gelukkiger geweest is met de later bijgekomen teven.

In het dienstjaar 1890 klom het aantal honden, dal voor de africhting in aanmerking kwam, tot 26, ten deele doornbsp;aankoop en geschenken, ten deele door geboorte zooals blijkennbsp;kan uit het stamboek dat in 1890 werd aangelegd en hij ditnbsp;opstel volledigheidshalve als bijlage wordt gevoegd.

Aan de verpleging werd ook in dat jaar veel zorg besteed; de hokken werden vergroot en toen weder huidziekten ondernbsp;enkele honden voorkwamen, de proef genomen met eene voeding, beslaande uit afzonderlijk klaargemaakte rijst met zoutnbsp;en water en nu en dan met kluiven en zachte beenderen,nbsp;geheel van vel ontdaan. Ook werden de honden steeds vannbsp;andere houden afgezonderd gehouden. Dit nam niet weg, datnbsp;toen in October 1890 tenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;eene hondenziekte uitbrak,

in November d. a. v. de militaire honden er ook in hevigen graad door aangetast werden en daaraan bezweken: 2 aangekochte Taijkongs, 5 ten geschenke ontvangen bestaard Taijkongsnbsp;en alle jongen (zijnde G in gclal) wal zeker hel zwaarstenbsp;verlies was.

Hij bijna alle honden waren de ziekteverscliijnselen ongeveer dezelfde; de dieren werden eerst één of twee dagen hangerig

-ocr page 148-

1’j6

en bewogen zich nioeielijk, niettegenstaande bun onrust; gaandeweg zwol het licbaani op, waarna de dood op den derden dag volgde.

Geen desinfectie van de hondenhokken, noch het aanwenden van geneesmiddelen kon de ziekte'stuiten; eindelijk verdweennbsp;zij van zelf in de maand Januari 1891.

Dat de africhting onder die omstandigheden lijden moest is duidelijk. Gelukkig bleet de africhter het zoo noodige geduldnbsp;en de ambitie behouden en hieven de officieren, die met hetnbsp;toezicht belast waren, steeds vol ijver voor de zaak. In het opnbsp;den April 1891 ingediende verslag kon daarom nog op vrijnbsp;groote vorderingen in de africhting worden gewezen. Alleennbsp;hij de 4« oefening (het doorzoeken van het terrein) kondennbsp;geene voldoende resultaten worden verkregen; nagenoeg geennbsp;der honden kon er toe gebracht worden het zijterrein te door-snuffelcn. De 3“ oefening (het overhrengen van patronen) wasnbsp;reeds eenigen tijd gestaakt geworden, daar het Legerbestuurnbsp;oordeelde, dat dit eene oefening was, die wegens de kansnbsp;van verlies en het gevaar, dat de patronen in’s vijands handennbsp;vallen, wel nimmer in toepassing zoude worden gebracht ennbsp;zonder het stelsel van africhting te schaden zeer wel konnbsp;worden gemist.

De hoofdzaak echter; het verkrijgen van jongen om daaruit een goed ras patrouillehonden te vormen, moest ook dat jaarnbsp;als mislukt worden boscliouwd, door het sterven van al denbsp;jongen. Om in dien toestand verbetering te brengen werdennbsp;de bezette honden met de meeste zorg verpleegd en deze zorgnbsp;ook uitgestrekt tot de honden die geworpen hadden en hunnenbsp;kinderen, doch zonder succes zooals wij later zullen zien.

In den loop van het dienstjaar 1891 vermeerderde het aantal af te richten honden met veertien, die in het stamboek werdennbsp;opgenomen onder de nummers 26 t/m. 39; vijf waren tennbsp;geschenke ontvangen en negen door geboorten verkregen. Mennbsp;zoude dus over voldoende stof te beschikken hebben gehad,

-ocr page 149-

157

ware het niet, dat eene hondenziekte in den loop vanheljaar weder tal van offers eischte.

Achtereenvolgens toch stierven daaraan 15 dieren, terwijl er 4 vermist raakten en voor goed weghieven. De oorzakennbsp;van deze gevreesde ziekte konden niet worden opgespoord ; op denbsp;voeding werd steeds bijzonder gelet en toen de oorzaak werdnbsp;toegeschreven 1° aan het emplacement, waarop geen schaduwnbsp;gevende hoornen stonden, 2° aan de hooge temperatuur, o” aannbsp;het gemis van vrijheid en ten slotte aan de langdurige morgen-oefeuingcn (die n. b. slechts van 6 tot 8 a 8V2 hebbennbsp;geduurd) werd een geheel nieuw emplacement gebouwd, datnbsp;meer beschaduwd was, den honden meer vrijheid gegeven ennbsp;de oefeningen bekort, doch niets mocht haten. Wel werdnbsp;aanvankelijk, tengevolge van de genomen maatregelen, beterschap bespeurd, doch weldra openbaarde de ziekte zicb weder;nbsp;de honden zagen er weer even als vroeger lusteloos en zwaknbsp;uit en het sterftecijfer steeg aanmerkelijk. Op verzoek vannbsp;den Militairen Commandant te Singkaivang onderzocht do olTickcnbsp;van gezondheid daar ter plaatse eenige der gestorven hondennbsp;en vond hij wel in het hart dier beesten verscheidene langenbsp;wormen, doch de aard der ziekte bleef ook hem onbekend.

Intusschen waren de meest intelligente honden overleden en bleef niet één jong in het leven. De overige hadden het ziekteproces wel doorstaan maar ten koste van hun lijnen reuk,nbsp;hunne opgewektheid en intelligenlie en van al het vroegernbsp;geleerde.

Inwendig verleerd door wormen, was ook met hen niets meer te beginnen.

Toen dan ook, zoowel de Militaire Commandant van Sing-kawang, als de officier belast met het toezicht op de africhting in Februari jl. hun rapport over de uitkomsten der africhtingnbsp;opmaaklen, kwamen zij daarin beiden lot de volgende conclusie ;nbsp;»de africhting lot bel overbrengen van bcricblen tot op zelfsnbsp;»'/4 uur is niet geslaagd; hel rcsiillaal der beoefening vannbsp;«liet op schildwacht staan bij een post en het doorzoeken van

-ocr page 150-

138

»het terrein moet als geheel onvoldoende worden beschouwd »en geen enkele hond bezit de geschiktheid, om bij uitruk-»kende colonnes de spits tegen overvalling te bescbermen.”

Gedurende eene daarop gehouden inspectie te Singkaivang kwam de GevvesteÜjk Militaire Commandant tot dezelfde slot-som. Bij geen der door heiii bijgewoonde oefeningen volbrachtennbsp;de honden de hun opgedragen taak; waar het mogelijk wasnbsp;trachten zij zelfs door wegloopen zich aan hun opdracht tenbsp;onttrekken.

Dit te moeten constateeren na een proef die reeds ruim 4 jaren had geduurd , was zoo weinig hoopvol voor de toekomst,nbsp;dat hij eene verdere proefneming nutteloos achtte en hetnbsp;voorstel deed om de proef: »Taijkong of bastaard Taijkongnbsp;honden voor militiare doeleinden af te richten”, te doen staken.

Het Legerbestuur bet nuttelooze van eene verdere proefneming beamende, hechtte zijn goedkeuring aan het voorstel en gelastte de nog aanwezige bonden op publieke vendutie tenbsp;doen verkoopen.

Zoo zijn dus de illusiën, die men zich in 18S8 schepte, om even als in enkele Europeesche legers, ook bij ons legernbsp;afgerichte honden den veiligheidsdienst te velde te doen^ver-gemakkelijkcn, in rook vervlogen. Immers ook de te Atjclinbsp;genomen proeven met Aljehsche en andere Sumatraanschenbsp;honden, mislukten geheel en andere hondenrassen in onzenbsp;koloniën, die voor eene proef in aanmerking zouden kunnennbsp;komen, zijn er niet. We! wordt in een artikel over Patrouille-honden in de Java bodc van 18 December 1889, N°. 292, denbsp;Terriër voor zulk een proef warm aanbevolen, doch deze hondnbsp;komt reeds door zijn geringe hoogte niet in aanmerking.nbsp;Proefondervindelijk toch is bewezen, dat een hond minstensnbsp;O.S a 0.31) M. moet zijn, om zich gemakkelijk door lang grasnbsp;en korte alang-alang te kunnen bewegen, en dat, als in dennbsp;regentijd hot gras doornat is, het water bij kleine honden tenbsp;veel in de neusgaten dringt, waardoor het ruiken belet wordt

-ocr page 151-

139

en zij dan zoogenaamd op hel gezicht moeien gaan werken, hetgeen hij het zoeken van hiiulerlagen verkeerd is.

Evenmin zal het aanbeveling verdienen om nog proeven te nemen met speciaal daarvoor in Europa aangekochte honden ,nbsp;daar hel hij jagers een welbekend feit is, dal deze reeds nanbsp;een kortstondig verblijf in Indic, neus, slem en haren verliezen.

liet Indisch leger zal dus zijne laak zonder palrouillehouden moeten vervullen, hetgeen wellicht nog het verkieselijkste is,nbsp;daar de met den veiligheidsdienst belaste detachementen, thansnbsp;zelf de noodige waakzaamheid moeten in acht nenmn , terwijlnbsp;zij — begeleid dcor palrouillehonden — die zorg allicht geheelnbsp;op die honden zouden overdragen.

-ocr page 152-

140


Bijlage.

Stamboek der Taijkong en Bastaard Taijkong honden.


cJ

quot;o §

NAMEN.

1

Dalnm

van

Uilerlijk,

Afkomst.

Mulaliën.

5

s

O

geboorte.


1

Darat.......

reu.

26 .lanuari 1888....

zwart, langharig ...........

Bastaard Taijkong tennbsp;geschenke ontvangen .........

2

Louise.....

leef.

13 Febr. 1888....

zwart met bruine vlekken, langharig ..........

idem.......

3

Moppie. ...

reu.

2 October 1887....

zwart, kort-barig...........

idem.......

4

Frits........

reu.

1 Aug. 1889....

grijs met zwarte vlekken .............

idem.......

5

1'ido.......

leef.

idem....

idem.......

idem.......

6

FaniiY.....

teef.

idem....

idem.......

idem......

7

Kastor.....

reu.

15 April 1890....

langharig, zwart metnbsp;bruine vlekken .............

echl Taijkong-

ras...............

aangekocht....

8

Sultan.....

reu.

15 Mei 1890....

idem.......

idem......

9

Poelib.. ..

reu.

10 Juni 1890....

Wit, kort-harig...........

Bastaard Taijkong tennbsp;geschenke ontvangen.........

10

Loeri......

teef.

idem....

Wit met zwarte vlekken .............

idem......

11

Ella ......

teef.

idem....

Zwart met grijze vlekken .............

idem.......

12

Dotje.......

leef.

idem....

idem.......

idem.......

13

Neger......

reu.

idem....

donker bruin.

idem.......

14

Matjan ....

reu.

9 Oclober 1890....

bruin met zwart en grijs.

Moeder n°. 2, vader bastaardnbsp;Taijkong......

15

Hector. ...

reu.

idem....

Zwart..........

idciii......

3 November 1890 overleden.

16 Oclol)pr 1891 veriiiisl;nbsp;nimmer le-ruftgezien.

14 Januari 1892 over-loilen.

7 November 1890 overleden.

4 December 1890 overleden.

30 November 1890 overleden.

6 December 1890 overleden,

12 Oclober 1890 overleden.

25 November

1890 nbsp;nbsp;nbsp;overleden.

8 Januari

1891 nbsp;nbsp;nbsp;overleden.

30 November 1800 overleden.

-ocr page 153-

141

fcc g

NAMEN.

Datum

van

Uiterlijk.

Afkomst.

Mutatiën.

s

O

a

geboorte.

16

Ürani.......

reu.

9 Octol)er

grijs met

Moeder n°. 2.

2 December

1890....

zwarte vlek-

vader bastaard

1890 over-

ken ............

leden.

17

reu.

idem....

zwart..........

idem.......

3 December

1890 overleden.

18

reu.

19 October

zwart..........

Villier 11°.

4 Deceinher

1890....

moeder 11“. 5.

1890 overleden.

19

teef.

idem....

zwart..........

29 November

1890 overleden.

20

Kaslor.....

reu.

Mei 1890.

zwart, kort-

Bastaard

12 October

harig..........

Taijkong ten geschenke ont-

1891 over-

leden.

vangen.

21

Napoleon..

reu.

.luni 1890.

idem.......

idem.......

22

Slaliy......

reu.

Augustus

Donkerbruin

idem.......

1890....

met zwart, kortharig......

31 Maart

23

Ileclor.....

reu.

19 Novcm-

Wit met

idem.......

ber 1890.

zwarte vlek-

1891 over-

ken, lang-

leden.

24

Poelih.....

teef.

September

AVit, kort-

idem.......

2 Mei 1891

1890....

vermist; niet

teruggevon

den.

25

IïpIIo........

reu.

Juli 1890.

zwart met

idem.......

10 Mei 1891

lichtbruin,

vermist; niet

kortharig ......

teruggevon

den.

26

Bello.......

reu.

Januari

Zwart met

Echte

7 Februari

1891....

grijs en bruin

Cluneesche

1892 over-

langharig, tong gevlekt..

hond ten geschenke ont-

leden.

27

Lotje.......

teef.

28 Maart

Zwart, kort

vader n°. 1,

9 December

1891....

haar............

moeder n°. 6.

1891 over-

leden.

28

Loerie......

teef.

idem....

idem.......

idem.......

26 April

1891 overleden.

29

Micnije....

teef.

27 Mei

grijs met

vader n°. 20,

26 Juni 1891

1891....

zwarte vlekken .............

moeder n°. 5.

overleden.

30

Hector.....

reu.

idem....

idem.......

idem.......

28 Augustus

1891 over' leden.

-ocr page 154-

142

^ i

3

a

NAMEN.

O

«2

O

O

Datum

van

geboorte.

Uilcrlijk.

Afkomst.

Muiatiën.

31

Tiras.......

teef.

,I.inunri

1891....

zwart met grijs en bruin,nbsp;langharig;nbsp;tong gevlekt..

Echte Cbineescbenbsp;hond, tennbsp;geschenkenbsp;ontvangennbsp;(zuster van n°.nbsp;26).............

32

Eind......

leef.

11 Mei 1891....

zwart met witte poolen,nbsp;een weinig

Bastaard Taijkong, tennbsp;geschenke ontvangen .........

33

Gesar.......

reu.

Januari

1891...

Lichtbruin, kortharig ......

idem.......

29 .fulil891. vermist.

34

Brani ......

reu.

9 Novem. ber 1891.

zwart, kort-barig...........

vader nquot;. 21. moeder n°. 6.

10 November 1891 overleden.

35

Polio.......

reu.

idem....

idem.......

idem.......

13 November 1891 overleden.

30

Mingo......

reu.

ulera....

wil, kortharig...........

idem.......

20 November 1891 overleden.

37

Pluto.......

teef.

idem....

grijs met zwart, korl-barig...........

idem.......

10 November 1891 overleden.

38

Gocna......

leef.

dem....

idem.......

idem.......

3 December 1891 overleden.

39

Ilam.......

reu.

11 Mei 1891.

zwart, kortharig...........

Bastaard Taijkong, tennbsp;geschenkenbsp;ontvangen_____

-ocr page 155-

BRAKES BIJ EER PAARD ORDER HET CHLOROPORMISÉERER.

DOOR

C. A. PEAAAÏÏG.

Gou vernemen ts-veearls.

Een paard lijdt sedert 24 uren aan koliek tengevolge van eene irreporabele liernia inguinalis incarceralio. Het dier isnbsp;zeer soporeus, blijft voortdurend liggen en is slecbts metnbsp;nioeile tot ópstaan te bewegen om vervolgens weer Ie gaannbsp;liggen, zoodra hem zulks veroorloofd wordt. Het blijft dannbsp;rustig zonder meer hevige pijnen te verraden, nu eens opnbsp;bel borstbeen steunende, dan weder zich lang uitstrekkende.nbsp;De repositie blijft, nadat deze door mij gedurende een halfnbsp;uur op alle mogelijke wijzen te vergeefs beproefd is, langsnbsp;onbloedigen weg onmogelijk. Na dus de beenen gekluisterdnbsp;te hebben, wordt bet paard door een paar man vastgeboudennbsp;en gecbloroformiseerd door wallen met chloroform voor hetnbsp;eene neusgat te houden en bet andere nu en dan met de bandnbsp;een weinig te sluiten, zoodal er diepe inademing door denbsp;tampon moet plaats hebben. Op deze wijze is bet dier weldranbsp;nagenoeg in narcose, als plotseling een paar krampaebligenbsp;bewegingen met den hals gemaakt worden en met kracht eennbsp;dikke straal van eene groenaclitige, onaangenaam riekendenbsp;vloeistof door het rechter neusgat ontlast wordt in eene hoeveelheid van ongeveer een paar Liter. De vloeistof bevat eennbsp;weinig resles van gekauwd gras, vandaar blijkbaar ook denbsp;groenachtige kleur. Het dier had in 24 uren niet gegeten,nbsp;doch men had het voor mijne komst eenige flesschen waternbsp;met uien, enz. ingegeven, denkende, zooals men in Indi^

-ocr page 156-

144

meest altijd denkt, dat liet koliek veroorzaakt werd, door dat liet paard niet kon iirineeren. De vloeistof heeft eciie zeernbsp;eigenaardige, karakteristieke, vuile lucht, geheel afwijkendenbsp;van die van gewonen niaag-inhoud. Na dit kleine intermezzonbsp;is het dier weldra in die^ie narcose en kan de operatie zondernbsp;eenige stoornis heëindigd Avorden. Bij opening van het scrotumnbsp;blijkt echter dat de beklemde darralus (van den dunnen darm)nbsp;reeds nagenoeg of geheel necrotisch is; ze is sterk met gassennbsp;gevuld en heeft eene vuile donkerrood-hlauwachtige kleur,nbsp;terwijl een weinig roodgekleurd transudaal hij doorsnijdingnbsp;der tunica vaginalis afvloeit. De breukpoort is zeer nauw,nbsp;zonder groote moeite gelukt het echter ze met eene geknoptenbsp;histouri te verwijden, waarna de repositie door gecombineerdenbsp;manipulaties van buiten en door het rectum, vanwaar denbsp;ingeklemde darm als eene vrij dikke streng makkelijk te voelennbsp;is, zonder moeite gelukt. De operatie wordt besloten metnbsp;castratie door middel van klenihoutjes, ofschoon de prognosenbsp;natuurlijk absoluut ongunstig is. Het paard sterft 12 urennbsp;later.

Hoewel ik tot mijn’ spijt niet in de gelegenheid was, de obductie te verrichten, bestaat hier, mijns inziens , geen enkelenbsp;reden om eene maagbersling te veronderstellen en moet dusnbsp;het braken hier niet aan organische afwijkingen, doch aannbsp;de chloroformwerking worden toegeschreven. Hieruit blijktnbsp;dus weer, dat braken bij het paard, tenminste hij vloeibarennbsp;maaginhoud, zeer goed mogelijk is en volstrekt geen levensgevaarlijk ziektesymptoom behoeft te zijn.

Padakg, 20 October 1892.

li


-ocr page 157-

ÏÏIT DE PEAKTIJK VAN EEN PAAEDENARTS.

DOOR

J. VAW »E VEEDE,

Militair Paardenarts 2hdassc.

De veearlseniJkuiKlige praklijk op mai'scli en in een legerplaats liiedl eigenaardigheden aan waardoor voor een paardenarts gelegenheid bestaat oefening en ervaring op te doen voor denbsp;uitoefening van zijn vak onder deze bijzondere voorwaarden.

De andere gebruikswijze dan in het garnizoen, de stalling, de voeding, de noodzakelijkheid oni zich te behelpen, zijnnbsp;daartoe de aanleiding.

W egens ziekte van den oorspronkelijk aangewezen Collega werd mij opgedragen de batterijen te vergezellen en dit wasnbsp;mij zeer welkom. Vooral was het belangwekkend, wijl zichnbsp;de gelegenheid bood vergelijkingen te maken met overeenkomstigenbsp;toestanden in Nederland, waar ik veel met Artillerie heb ge-marscheerd en een paar malen manoeuvres mee maakte.

A. De praktijk tijdens den marsch van Banjoe-Biroe naar Babakan en terug.

Mij was voorgespiegeld dat de marsch zwaar was. Zoo niet allen, dan toch sommigen hadden mij dat als hun gevoelennbsp;meêgedeeld. Ik wil beginnen met op te merken dat dit mijnbsp;buitengewoon is meêgevallen; ik zou veeleer datgene, wat vannbsp;de paarden gevorderd werd, als licht willen beschouwen ennbsp;in deze meening werd ik versterkt door het feit dat de paarden ,nbsp;men kan wel zeggen allen, na den marsch in een beterennbsp;voedingsloestand verkeerden, dan daarvóór en dat geen paard

V. A. K. BI. Deel VII, vel 10.

-ocr page 158-

14G

wegens vermoeienis of te sterke inspanning is moeten uitvallen. Slechts één paard kon niet gebruikt worden voor het aangewezen doel, n. in. voor officierspaard, omdat het dravende,nbsp;onmiddellijk kreupel was. Dit paard was echter reeds vóórnbsp;het vertrek, aan een achterbeen totaal versleten tengevolgenbsp;van een geheele lijdensgeschiedenis, welke het vroeger hadnbsp;doorstaan en had op grond daarvan, nooit meè moeten uitrukken.nbsp;Ik vermeld dit slechts omdat deze of gene die den marschnbsp;meêmaakte, dit lezende, misschien zou zeggen: »er kon tochnbsp;één paard niet volgen.”

Tot mijn verwondering trouwens wordt hij de Indische batterijen niet, gelijk bij de Nederlandsche, in het garnizoennbsp;reeds van tijd tot tijd uitgemaakt, welke paarden geschikt zijnnbsp;voor den dienst te velde en welke slechts voor dien in hetnbsp;garnizoen. Dat doende, zou men zich op marsch menig koopjenbsp;sparen gelijk in het verdere gedeelte van dit artikel nog weernbsp;zal blijken. Wat raeii noodig oordeelt in dit opzicht innbsp;Nederland, waar de kans dat men tot den oorlogstoestandnbsp;geroepen zat worden zooveel geringer is, zal het dan tochnbsp;zeker nog wel een beetje meer zijn in Itidië, waar de noodzaklijkheid om plotseling voor een expeditie het veld in tenbsp;moeten, geenszins ondenkbaar is.

De grootste marschdag bedroeg 212 paal. Uit den aard der zaak zijn de af te leggen wegen voor iederen dag zooveelnbsp;doenlijk bepaald in verband met andere bronnen van vermoeienisnbsp;of liever, met den eenigen anderen, te welen, de hellingen. Inwendige ziekten kwamen op heen- en terugmarsch niet voor.nbsp;Met gezonde paarden vertrekkende, en onder zulke uitstekendenbsp;hygiënische voorwaarden als er op marsch bestonden, wasnbsp;nu wel is waar te verwachten dat er maar zeer weinignbsp;gevallen van Inwendige ziekten zouden optreden, niettemin w’are een enkel geval van koliek door overspanning ofnbsp;door minder goed voedsel of drinkwater volstrekt nietnbsp;ondenkbaar geweest. Van uitwendige gebreken spelen opnbsp;marsch natuurlijk steeds een hoofdrol de drukkingen (kneu-

-ocr page 159-

147

zingen en verwondingen door liiigdeelen teweeggebraclil). Zij zullen talrijk zijn en ernstig, bij ondoelmatig barnacbementnbsp;en bij sterke vermagering der |)aarden tijdens de oefeningen ofnbsp;den veldtocbt. lievorderende faktorcn zijn: groote warmte,nbsp;veel stof, slecbl rijden, geaccidenteerd terrein, zeer langenbsp;marscbcn, nonchalance bij opzadelen en aanspannen, vuile ennbsp;harde, zij bet ook overigens passende tuigdeelen. De voorwaarden waaraan niets valt te veranderen; lengte en aardnbsp;van den weg, warmte, stof, dezelfde zijnde, zal bet aantalnbsp;gedrukte paarden ongetwijfeld een maatstaf zijn voor de waardenbsp;en bet gehalte van bet personeel eener batterij of van eennbsp;eskadron, d. w. z. van de officieren en in laatste instantie vannbsp;den kommandant, want zijn korps is ook in dit opzicht watnbsp;bij er van maakt door de samenwerking van o faktoren:nbsp;zaakkennis, toewijding en tact.

Wanneer vroeger de batterijen naar Bahakan marscbeerden, was bet getal drukkingen van schoft, rug en lenden enorm,nbsp;ongelooflijk, vergeleken bij het cijfer dier stoornissen in betnbsp;Nederlandscbe en andere legers en bij bet Indische in 1892.nbsp;Dat beeft den oflicieren der Indische Artillerie en ook mijnnbsp;Collegas nooit in die mate kunnen treffen als bet mij deed, omnbsp;de goede reden dat er voor ben geen aanleiding bestond vergelijkingen te maken met cijfers onder analoge omstandighedennbsp;bij het Ned. leger. Het is een zeldzaamheid, wanneer van denbsp;uit Nederland gedetacheerde oflicieren der Artillerie er een bijnbsp;het bereden gedeelte in Patria is geweest en detaebeering vannbsp;Indische paardenartsen in Nederland komt niet voor. En tochnbsp;moet een oordeel, wil bet juist en zuiver zijn, voor ieder dienbsp;minder is dan een Godheid, noodzakelijk berusten op vergelijkingnbsp;met analoge toestanden. Een absoluut oordeel is persé onjuistnbsp;en wijl men nu op allerlei terrein van het paarden departementnbsp;in Indië steeds maar ziet, wat bet Indische leger te zien geeft,nbsp;(oflicieren der Indische Artillerie in Nederland gedetacheerdnbsp;worden in den regel niet bij bet bereden gedeelte geplaatst)nbsp;ligt het voor de hand, dat men den toestand, gelijk die hier is

-ocr page 160-

148

vrij wel als normaal, als gezond, als niet voor verandering vatbaar gaat beschouwen. Komt men nu, gelijk met mij betnbsp;geval is, uit Nederland en heeft daar Jaren lang juist alleennbsp;bij de Artillerie als paardenarts gediend, dan spreekt bet vannbsp;zelf, dat men vergelijkingen gaal maken en zoo die dan ongeveernbsp;allen uitvallen in het nadeel van Indië, dan wekt men bij denbsp;groote massa die niet beter weet of het behoort gelijk het is,nbsp;allicht den indruk van overdrijving en pessimisme. Ik hoornbsp;mij overigens al tegemoet voeren, dal men in I/iöhé ook noodzakelijk andere toestanden, andere inrichtingen moet hebben, dannbsp;in Nederland: dat men door hel verschil in klimaat enz. denbsp;Europeesche zaken letterlijk willende copieeren, groote foutennbsp;zou begaan.

Zoo lang hel blijft bij een algemeen praatje lijkt dat nog zoo gek niet, maar ik ben in bet minst niet voornemens mij tenbsp;beperken lot ongunstige oordeelvellingen in abstracto. Iknbsp;wil volgaarne al de zaken die ik kritiseer concreet beschouwen,nbsp;ten einde te staven dat men beter deed, heel wat te leereu ennbsp;over te nemen van hetgeen elders steekhoudend en praktischnbsp;is bevonden. Ja, dan zal blijken dat lal van zaken die hiernbsp;vigeeren, nog desnoods konden bestaan bij Europeesche legersnbsp;maar bij het Indische dubbel misplaatst zijn.

Het is mijn voornemen elders en op een ander niet ver verwijderd tijdstip, verschillende deelen van het Indische har-nachement, van den Inwendigen dienst der Cavalerie en vannbsp;het hoefbeslagwezen, met al wat er toe behoort aan een be

al breedvoerige uitweiding was

schouwing te onderwerpen. Aanleiding lot deze nog

mijn opmerking, dat vroeger de balteryen naar Bahakan marscheerende, een ontzettend getal schoft-, rug- en lenden-drukkingen hadden. Wie soms denkt dat woorden als: «ontzettend en enorm”, overdreven zijn, raadplege maar eens denbsp;cijfers daarover bekend gemaakt in een artikel van mijnnbsp;Collega Plemper van Balen in dit orgaan, Deel V, Afl. hl. 81.nbsp;Enfin, het is onnoodig nog veel hierover uit te weiden sinds

-ocr page 161-

149

eindelijk het pleit gewonnen is en het z. g. Eiigelsche zadel (want het heeft meer van een plank dan van een Engelsch zadel)nbsp;bij de Artillerie wordt vervangen door een bokzadel; en daarnbsp;reeds een zeker getal bokzadels voorhanden waren, werdennbsp;deze zeer terecht gebezigd op den inarsch naar Babalcan.nbsp;Wijl het bokzadel schoft, rug en lenden niet aanraakt omdatnbsp;de breede stegen rusten op de spiermassa’s naast den wervelkolom, kwamen di’ukkingen van schoft, rug en lenden nietnbsp;voor. ') En voor dengeen die het nog niet weten mocht,nbsp;wil ik terloops releveeren dat drukkingen van schoft, rug ennbsp;lenden zooveel weken plegen te duren, als die van borst ennbsp;ribben dagen; dat de eerste nu en dan leiden tot zulke ernstigenbsp;complicaties dat zij tot doodelijken afloop voeren of wel totnbsp;reformeering, en dat zij, meestal residuen achterlatende innbsp;den vorm van verdikkingen, daarmede den grond leggen voornbsp;recidive. En in een warm land zijn drukkingen een zooveelnbsp;grooter kwaal dan in een koel klimaat, door de bevorderendenbsp;faktoren; huidwerkzaamheid, stof, hooge temperatuur; datnbsp;een zadel geschikt om drukkingen te bevorderen, in Europanbsp;wellicht nog bruikbaar, in de tropen zeker volkomen misplaatst is.

Men vraagt zich af, wie ooit zulk een zadel kon aanprijzen en of men dan in het geheel niet wist dat er in alle legersnbsp;maar één type van soldaten-zadel in gebruik is, dat op veelnbsp;grooter dan Indische schaal zije sporen beeft verdiend: hetnbsp;bokzadel, het zadel met stegen die den wervelkolom vrij laten!

Van andere drukkingen kwamen voor: kneuzingen door den singel van borst (niet buik zooals dikwijls verkeerdelijk wordtnbsp;gezegd) en van ribben. Maar ze waren weinig talrijk. Watnbsp;de singels betreft, is het Indische harmachenent bepaald beternbsp;dan bet Nederlandscbe. De linnen singels zijn koel en laten denbsp;huiduitwaseming door; daarbij kunnen ze gemakkelijk rein ennbsp;souple worden gehouden. De ijzersterke maar inipermea-

*) Behalve verscheidene bij de muziek die het z. g. Eiigelsche zadel had.

-ocr page 162-

150

bole en daardoor in Nederland reeds minder doelmalige leèreti singels, zouden in Indtë zeker in het geheel niet voldoen.nbsp;Want al is het in een concreet geval zeker dikwijls nietnbsp;mogelijk, de onmiddellijke aanleiding tot horst- of ribben-drukking op te geven, toch staat dit vast, dat stoornis in denbsp;circulatie en de functiën der huid, drukkingen in hooge malenbsp;bevordert en die funclie-sloornis der huid kan men ongetwijfeldnbsp;verwachten hij een lederen singel, welke bovendien dikwijlsnbsp;hard is en veel minder gemakkelijk te reinigen van de prikkelende slofwisselingsprodukten der huid. Omtrent sommigenbsp;oorzaken van drukkingen op borst en ribben is men het nognbsp;volstrekt niet eens. Eenige aetiologische en praedisponeerendenbsp;momenten als: plooien, vuil, stof, steentjes in de deken, dubbelnbsp;of dwars zittende singelstoolen, een schommelende of scheevenbsp;zit, hooge temperatuur van de atmospheer, een vuile huid,nbsp;veel klimmen en dalen, dikwijls op-en afstijgen, een gebrekkigenbsp;houw van de borstkas, residuen van vroegere drukkingen,nbsp;daarvan zegt men vrij eenparig dat zij drukkingen op borstnbsp;en ribben teweeg brengen of bevorderen, maar omtrent vastnbsp;of los aansingelen is men verdeeld van opinie.

Het behoeft wel geen beloog dat, wat men »een drukking” noemt, zijnde een min of meer pijnlijke en warme zwelling,nbsp;niet teweeg gebracht wordt door de werking van hel constantenbsp;drukken van den singel. Velen zijn niettemin van gevoelennbsp;dat sterk aansingelen het ontstaan der bewuste kneuzingennbsp;bevordert. Ik kan mij niet goed voorstellen hoe dat in zijnnbsp;werk zou moeten gaan; wanneer er toch niet aanvankelijknbsp;reeds een verdikking bestaal, dan zal de permanente druk vannbsp;den singel bezwaarlijk een circulatie-sloornis in de huid ennbsp;onderliggend weefsel kunnen teweeg brengen en een kneuzing,nbsp;veroorzaakt door het telkens en telkens beuken op het meestnbsp;prominente deel van den borstkas, (ribben- of borstdrukking)nbsp;heeft toch veel minder kans van bestaan, wanneer de last vannbsp;ruiter en zadel door behoorlijk vast aansingelen, voor heen ennbsp;weêr en op en neer schokken is gevrijwaard; evenzeer zal

-ocr page 163-

ISl

hel onlslaan van plooien in deken en in huid, bij een vaslliggend zadel, meer voorkomen worden. Ik heb wel eens hel vermoeden hooren uitspreken, dat een zeer vastzitlende singel denbsp;ademhaling zou belemmeren, maar daarvoor behoeft geen vreesnbsp;te bestaan. Het weêrstandsvermogen van de borstkas bij hetnbsp;paard, is van dien aard, dat zelfs een sterk aangebaalde singelnbsp;de borstkas niet zal vernauwen of beklemmen ; daarbij komtnbsp;dat Ier plaatse waar de singel drukt, de ribben, zelfs bijnbsp;maximaal diepe inademing, niet noemenswaardig kantelen.

Terwijl ik gerust kan verklaren op bet gebied van rijden meer gedaan te hebben dan er over pralen en schrijven, hebnbsp;ik mij dan ook steeds bet best bevonden bij vrij vast aansin-gelen, schoon ik bij op- en afslijgen, zoo in Nederland als bijnbsp;de kleine Indische paarden, nooit van de beugels gebruik maaknbsp;en dus veel minder kans heb bij die gelegenheid het zadelnbsp;scheef te trekken.

Dat er enkele ruiters zijn, die, met zeer losse singels rijdende, hun paard nooit zullen drukken, zelfs op lange tochten, wilnbsp;ik wel aannemen; maar die zijn dan toch in 7rttó,w'aarmennbsp;van rijden zooveel minder werk maakt dan in Europa, zeernbsp;dun gezaaid. Immers om, rijdende met losse singels, bijnbsp;verandering van richting, bij wendingen, bij stijgen en dalen,nbsp;bij verandering van tempo zelfs, hardnekkig zijn zit behoorlijknbsp;te handhaven zoodat de verlikale as van den ruiter, steedsnbsp;loodrecht blijft op de lengte as van het paard, dal is geennbsp;lichte taak; dat vordert een buitengewone aansluiting met denbsp;dijen van boven af, wat zoo moeielijk is en waardoor betnbsp;onderbeen geheel vrij kan afhangen zonder steun te zoekennbsp;in den beugel. Dit is bij een Indisch paard, waarbij voor denbsp;meeste Europeesche ruiters de knie een aardig eind onder denbsp;grootste welving van de borstkas van bet paard en dusnbsp;van de zweelbladen uilkomt, nog veel moeielijker dan bijnbsp;een paard van circa '6 voet, gelijk dan ook het rijden zondernbsp;beugels op een paard van 4 voet veel moeielijker is, althansnbsp;wanneer men er onder verstaat behoorlijk zitten, en zijn zit

-ocr page 164-

onder verschillende omstandigheden handhaven. Dit vindt niet alleen zijn grond daarin dat de borstkas van het kleine paardnbsp;absoluut minder diep is, maar volgt natuurlijk ook daaruitnbsp;dal het kleine paard, aanzienlijk smaller zijnde, de dijen welkenbsp;het omspannen, verder naar onderen reiken.

Het laatste woord over het ontstaan van deze drukkingeu is zeker nog niet gesproken, maar wel mag men zeggen datnbsp;zorg, toewijding, accuratesse hij het opzadelen en bij hetnbsp;rijden, veel kunnen doen om het ontstaan van drukkingen tenbsp;beperken. Daar het echter volstrekt niet in alle gevallen metnbsp;zekerheid is uit te maken of, en in hoeverre, de ruiter schuld

draagt, ben ik


meening dat men voorzichtig moet zijn


van


met straften wegens het drukken van een paard, daar toch onverdiend straffen, gelijk hierbij zeker wel eens geschiedt,nbsp;geschikt is om een oppassenden man te ontmoedigen en wrevelignbsp;te stemmen.

Wat de behandeling van versche drukkingen op horst en ribben aangaat, zal, in den aanvang vooral, vlijtig, ja zelfs onafgebrokennbsp;nat houden met zoo koud mogolijk water, zeer heilzaam werken ennbsp;de snelste genezing brengen. Sommigen zijn het daarmede nietnbsp;eens. De heer W. C. Schimmel, leeraaar aan ’s rijks veeartsenijschool, keurt b. V. deze behandeling van acute drukkingen af innbsp;zooverre, dat, volgens hem, juist het minder geregeld nat houden,nbsp;(omdat het leidt lol afwisselend vernauwen en verwijden dernbsp;bloedvaten), de opslorping bevordert eii dus de genezing bespoedigt. Ware dal zoo, (ik spreek hier louter empirisch op grondnbsp;van wat ik in mijn diensttijd zag) dan zouden de drukkingen opnbsp;borst en ribben, wat snelheid van genezing aangaat, al heel weinig te vvenschen overlaten, want trots alle voorfschriften, bepaaltnbsp;zich het koud houden in den regel lol nu en dan nat maken.

En ik ben van meening dat die drukkingeu in dienst, veel

langzamer genezen dan het geval kon zijnen......dan steeds

het geval is, wanneer men gedrukte paarden, onder zijn onmiddellijk toezicht hebbende, vrij Avel of letterlijk permanent laat koud houden, alsmede wanneer het een officierspaard

-ocr page 165-

lis-betreft of daar, waar men den tact heeft gedrukte paard te laten nat houden door den man die het reed, die weet datnbsp;zijn corvee eindigt als het paard hersteld is.

Ik geloof dal hier de ervaring beter leermeesteres is dan de abstracte redeneering.

Wil men echter een theoretische beschouwing, dan heb ik er, ter verdediging van mijn therapie, ook een.

Men heeft hij de hekamping van drukkingen niet alleen rekening te houden met de uitgezw’eete bloed-hestanddeelennbsp;(transsudaat) maar M'el degelijk met de ziekelijk veranderdenbsp;vaatwanden w'elke hun tonus hebben verloren, en daardoor eennbsp;neiging, een vermogen verworven om te h/i/rew transsudeeren.nbsp;Een behandeling die gericht is op de resorhtie van wat eenmaal buiten de vaatwanden is getreden alléén, kan dus nooitnbsp;zeer bevredigende resultaten geven, want de bloedvaten blijven,nbsp;totdat zij hun normale veerkracht hebben herwonnen, transsudaat leveren en die veerkracht, die tonus zal niet bevorderdnbsp;worden door afwisselende kou en warmte, maar wel doornbsp;geruimen tijd inwerkende kou. Wil men een bewijs voornbsp;deze voorstelling der zaak, dan zie ik dit in het volgende;nbsp;wanneer men een drukking heeft op borst en ribben en mennbsp;wendt daarop aan, constanten en matigen druk door er, middennbsp;op, een singel te appliceeren zonder iets er onder dat totnbsp;taak heeft om nat of koud te houden, dan ziet men de zwellingnbsp;in eenige uren gelieel of nagenoeg geheel verdwijnen. (Mennbsp;weet dat op dit verschijnsel gebaseerd is bet populaire geloof,nbsp;dat het goed is, na een marsch, waarvan men een drukkingnbsp;vreest, het zadel niet af te nemen maar te laten liggen).

Wat in het onderhuidsche bindweefsel en in de huid zelf aanwezig was aan transsudaat, is tot resorhtie gebracht, gelijknbsp;het in de chirurgie een algemeen bekende zaak is dat druknbsp;de resorhtie bevordert.

Maar neemt men nu den singel weer af, dan ziet men na eenige uren, de zwelling weer even groot als te voren; de trans-sudalie is n. m. door den druk niet geinlluenceerd, het ziekte-

-ocr page 166-

1S4

proces van den vaatwand is zijn gang blijven gaan en levert op nieuw ziekleproduklen. Het middel heeft dus slechts denbsp;gevolgen, niet den oorsprong der ziekte bestreden wat slechtsnbsp;afdoende zou wezen, indien het ziekteproces ware afgeloopeii,nbsp;indien geen neiging tot nieuwe zw’elliiig, geen pijn, geennbsp;warmte meer bestond, in één woord geen verschijnselennbsp;van acute ontsteking. Inderdaad wordt dan ook druk in denbsp;chirurgie aangewend om de ziekteprodukten van een afgeloopennbsp;lijden te doen verdwijnen, indien deze op zich zelf de kwaalnbsp;daarstellen, gelijk bij oude pees-verdikkingen, bij pees-scheede-gallen in het chronische stadium, ja zelfs bij gezwellen.

Ik zeg niet dat deze voorstelling onfeilbaar juist is, maar durf ze gerust stellen tegenover die, welke het doet voorkomennbsp;als of genezing van een acute drukking, alleen gezocht moetnbsp;worden in het streven naar resorhtie der reeds bestaandenbsp;Iranssudaten of exsudaten, en dit beweer ik pertinent, dat denbsp;ondervinding mij talrijke, om niet te zeggen tallooze, malennbsp;het nut heeft doen inzien van het vlijtig, ja onafgebrokennbsp;koud houden gedurende de eerste 3 tlagen.

Echter zet ik het nat houden hij rihben-drukkingen zelden, en bij borst-drukkingen nooit langer voort dan 3 dagen. Watnbsp;dan nog van zwelling bestaat, laat zich sneller tot resorhtienbsp;brengen door massage en bij de borst-drukkingen werkt nanbsp;3 dagen, kou beslist nadeelig, de zwelling neemt dan eer nognbsp;wat toe dan af, en de pijnlijkheid wordt verhoogd.

Dit zal vermoedelijk aldus verklaard moeten worden, dat in deze laagst gelegen deelen van den romp, ten gevolge van langnbsp;inwerkeiide kou, wanneer de ontstekingswarmte is verminderd, een stoornis in den bloedsomloop wordt tew'eeg gebracht,nbsp;een ophooping van bloed in de aderen met passieve vaatver-wijding. Staakt men het koud houden nu en geeft het paardnbsp;beweging, wat zeer geschikt onder den man kan geschieden,nbsp;mits zonder singel, (het paard aan de hand leidende, stapt denbsp;man in den regel niet hard) dan bemerkt men, na enkele urennbsp;reeds vermindering der gevoeligheid en eveneens van de zwelling.

-ocr page 167-

135

Bij voorizelting van het koinl hoiulen, waar het rihhen-druk-kingen geldt, zal men wel is waar deze nadeelige gevolgen niet ondervinden, maar het zal geen effect meer sorteeren.nbsp;Naast lichaamsbeweging zal hier, zoowel als aan de horst,nbsp;de tijd nu gekomen zijn voor massage. Ik ben volstrekt geennbsp;voorstander van masseeren in het algemeen en ik vind het eennbsp;paskwil om een korporaal of een man van den ziekenstalnbsp;verstuikingen, pees- en peesscheede-ontsleklngen en dergelijke te laten masseeren (zelf masseert men in den regelnbsp;niet veel, in Nederland al niet en hier zeker nog minder,

want......dat is erg vermoeiend). Toch gebeurt dat z. g.

masseeren van laatst genoemde gebreken door een subaltern vrij wel en dan gelooft men aan gunstige uitkomsten, terwijlnbsp;in die gevallen de gunstige «afloop” ecbter ongetwijfeld nietnbsp;aan die massage maar aan rust, afgewisseld met bewegingnbsp;in stap, wat men er bij voorschrijft, is te wijten.

In de menschelijke chirurgie heeft men ook die periode gehad waarin ieder arts voor Mesger speelde; menig heeftnbsp;daarvan de minder heilzame gevolgen ondervonden of gezien.

Maar waar het drukkingen geldt op borst of ribben, zijnde niets anders dan drenking van huid en onderhuids-bindweefselnbsp;met doorgezweele bloedbestanddeelen, en dit proces bovendiennbsp;plaats vindt op een groot vlak met peripheriscbe bloedvatennbsp;in alle richtingen, daar is de zaak geheel anders en wel uiterstnbsp;eenvoudig. Wanneer men hier die ontstekingsprodukten mechanisch wegdrukt, wegkneedt, wegslrijkt, en men doet hetnbsp;slechts niet te hard of te zacht, dan zal men succes hebbennbsp;en dit kan men na een paar aanwijzingen aan minder ontwikkelde menschen overlaten, die geen kennis bezitten van anatomie,nbsp;slechts onder deze voorzorg, dal zij de vingertoppen of de handnbsp;met wat zuivere olie of nog beter vaseline bestrijken, tennbsp;einde de wrijving te verminderen. Bij massage van een dier,nbsp;waar ook, blijft altijd de aanwezigheid der haren, wier wortelnbsp;men, onvermijdelijk, sterk prikkelt een groot bezwaar. Iknbsp;heb vi’oeger in Nederland, een paar jaar lang dagelijks mijn

-ocr page 168-

paard na het gereden te hehhen zelf de biiigpeezen en kogels gemasseerd en toen ruimscliools ondervonden in welke matenbsp;de haarwortels een bezwaar zijn en hoe sterk zij geïriteerdnbsp;worden wanneer men geen maatregelen neemt. Deze bestondennbsp;bij mij daarin, dat ik aan de pijp en den kogel veel kneeddenbsp;en maar weinig streek; bet strijken toch dient daar ter plaatsenbsp;tegen de richting der haren in te geschieden, wijl men hetnbsp;steeds in de directie naar het hart toe moet doen.

Maar dat alles valt ongeveer weg bij massage van drukkingen op horst en ribben, wijl vooreerst rationeel is, hier van hetnbsp;centrum der zwelling uit in alle richtingen drukkend te strijkennbsp;en ook omdat het slechts een kwestie is van enkele dagen,nbsp;maar wijl toch steeds gevaar bestaal voor irritatie der haar-follikels, wal lot gevoeligheid en soms tot een huidaandoeningnbsp;leidt, is hel zaak te waken tegen het gebruik van ranzig vetnbsp;of ranzige olie en daarom is witte i) vaseline zeker verkieslijk.

Men verzuime echter vooral niet hel paard beweging te geven en zoo die zich moet bepalen lot een uur daags, wijlnbsp;men het dier niet kan loslaten, dan ook in draf.

Is de drukking van huis uit zeer ernstig, was de zwelling, en dus de spanning in de huid, aanzienlijk, dan ontstaat nanbsp;verloop van eenigen lijd op den top dikwijls droog versterf,nbsp;mummificatie van een stuk huid, en dat is fataal want herstelnbsp;der bruikbaarheid van het paard duurt dan al spoedig 8 weken.nbsp;Tot mummificatie komt het voorts heel licht midden op den rug,nbsp;op de lijn der wervels, wanneer men laat nat honden door eennbsp;singel waaronder een spons of een graszode. Vreemd genoegnbsp;vindt dit gebrekkige en daarbij gevaarlijke middel nog veel aanhangers. Het is gemakkelijk, dat is zeker, maar wal baal mij dit,nbsp;zoo hel mij geen of weinig succes waarborgt en daarentegennbsp;gevaren oplevert ? Gemakkelijk is het overigens wanneer slechtsnbsp;de schijn behartigd w'ordt dat men de drukking behandelt, wan-

*) Er zijn voorbeelden bekend dat door het gekruik van geele vaseline in zalven een Eczeem ontstond. Feilelijk riekt geele vaseline soms nog naarnbsp;petroleum.

-ocr page 169-

157

neer het opnieuw hevochligen van spons of graszode spaarzaam gescliiedl. (Een spons leidl nog spoediger lol iiroeien dannbsp;een graszode). En ’.vannecr men hel goed laai doen, d. w. z.nbsp;spons of graszode zeer vlij lig laat hevochligen, dan moei iknbsp;hekennen dal het gemak mij duister wordt en het gevaar voornbsp;drukking door den singel elders, hepaaldelijk midden op dennbsp;rug, blijft beslaan en is niel gering. Men slaat eenvoudignbsp;bloot aan allerlei domheden en flaters, als: het Ie vast aan-singelen, hel aanhrengen van sloot of gesp midden op dennbsp;rug, hel verschuiven van den singel waardoor deze half op,nbsp;half naast de drukking zit, (dit laatste gebeurt bijna geregeld),nbsp;of het z. g. nat houden gebeurt met een half vergane spons,nbsp;een bron van allerlei ongerechtigheid of er zijn sleentjes ennbsp;vuil in de graszode.

Maar hel slaat goed zoo’n singel op een gedrukt paard! Het wijst op maatregelen. Ik tart U, oin te zeggen dat ernbsp;nu niet voor de zieke paarden gezorgd wordt, al is de mannbsp;die nu het nat houden moet bezorgen, in geen velden of wegennbsp;Ie hekennen of wel, wat meer gebeurt, al slaapt bij den slaapnbsp;des rechtvaardigen.

Ik hen steeds, na al die ellende Ie hebben ondervonden, van singels, met of zonder graszoden of sponzen, een gezworennbsp;vijand geweest. Op den heenmarsch de zwakheid hebbendenbsp;mij door praatjes ‘) te laten lijmen, dat hel zoo moeielijk wasnbsp;de paarden anders goed nat te houden (redeneeren daartegennbsp;geeft niets, want men heeft zich in zulke gevallen voorgenomennbsp;zich toch niet te laten overtuigen), en denkende a la guerrenbsp;comme a la guerre, heb ik weer de heillooze gevolgen ondervonden daar de snuggers den stoot, woedend vast aangehaald,nbsp;midden op den wervelkolom hadden geplaatst, waardoor eennbsp;droog versterf ontstond, dat twee paarden weken en wekennbsp;aan den dienst onttrok.

Ik bedoel natuurlijk hier, praatjes van ondergeschikten, want had ik den batlerij-kommandanl bepaald verzocht, geen singel aan te laten wendennbsp;dan was het zeker niet gebeurd.

-ocr page 170-

1Ö8

Naar aanleiding Iiiervan een paar woorden over dat droog versterf, die mummificatie, liet ontgaat aanvankelijk ver-sclieiden dagen aan de aandacht van leeken. Een veeartsnbsp;bemerkt hel al heel spoedig daaraan, dat op een omschrevennbsp;plek de haren innig dicht op de huid liggen, de huid daarnbsp;een weinig is ingezonken, beneden het gezonde niveau en,nbsp;wal hel stuk zelf betreft, volkomen vlak. lüj belasten voeltnbsp;men een indruk alsof men een stuk zacht hout of dik leernbsp;aanraakl in plaats van souple, gezonde huid. Van verschuivingnbsp;over de onderliggende weefsels is ook geen sprake.

Na een periode, varieerende van 8 lot 14 dagen, volgende op de inwerking der oorzaak, begint hel stuk van den omtreknbsp;uit, zeer langzaam los te laten.

Wanneer men er aan trekt, ziet men onder den rand soms eenig bloed en bemerkt, voor zoover zichtbaar (in den aanvangnbsp;slechts een zeer smalle rand), een wondvlakle. Indien nunbsp;geen deskundige tusschenkomst plaats vindt, sloot zich betnbsp;stuk huid, dal uiterst geleidelijk in de dieple-richling afslerft,nbsp;zeer langzaam peripherisch af. Het weefsel gaat verlorennbsp;lol de volle dikte van de lederhuid; er blijft dan een aanzienlijk huid-defecl achter, dat uiterst traag geneest, wijlnbsp;het geheel geregenereerd moet worden van de periphericnbsp;uit. Ofschoon het genezingsproces van droog versterf dernbsp;huid, altijd lang duurt, kan toch deskundige tusschenkomst hetnbsp;vrij veel bekorten. Ware het mogelijk vochtige warmte aannbsp;te wenden, dan zou dit middel hier zeer op zijn plaats zijn ,nbsp;het liefst in den vorm van pappen of anders door een waler-verband; maar hel eerste vordert, om goed uitgevoerd te worden , haast een man die niets anders doet en het tweede isnbsp;ook al moeielijk Ie verwezenlijken, daar men bezwaarlijk opnbsp;ribben of borst een goed aansluitend verband kan handhaven.nbsp;Bestaat er gelegenheid een paard het schuren of bijlen te beletten door hel gedurende eenige dagen en nachten omgekeerdnbsp;in zijn vak vast te zeilen, (op niarsch onuitvoerbaar) dannbsp;bevind ik mij het beste bij het gebruik van een sterk prik-

-ocr page 171-

139

kelende zalf op het ziek stuk huid en de naaste omgeving, nadat de haren zijn afgeknipl; en daar hel iiitgemaakt schijntnbsp;te zijn dat Spaansche vlieg in hidië niet werkt, en de Andol-Andol van het llijks magazijn van geneesmiddelen evenmin,nbsp;wend ik dan de leggerzalf aan, n. in. suhlimaat met dikkennbsp;terpentijn 1 op 10 of 12,

(Jok dan duurt het afstooten nog lang, maar het gaat werkelijk veel spoediger dan anders. Op raarsch , dit onuitvoer-haar zijnde, kan men of trachten het afslervende weefsel door nat houden te verweeken en tevens daardoor de ontslekings-prodnkten wegspoelen, óf men kan hel zieke stuk huid en denbsp;naaste omgeving hestrijken met een antiseptisch zalfje datnbsp;tevens de vliegen weert, en hiertoe leent zich goed de naplhalin-salicylzuur-zalf, van beiden 10 percent op lanoline of unguen-lum simplex. Geschikt kan men ook eenige malen daagsnbsp;hellen met 10 percent carhol-glycerine. Wanneer het loslatennbsp;begint, help ik een beetje aan de randen met het mes en isnbsp;hel geheele stuk verwijderd, dan is het zaak, de zeer langzamenbsp;cicralisalie te bespoedigen of juister gezegd de granulatie,nbsp;want streeft men direct naar samentrekking door krachtignbsp;adsti'ingeerende middelen (de methode van den inlander hij allenbsp;wonden), als daar zijn; soluties van kopersulphaat, aluin, tannine, dan ontstaal eeii stervormig lilleekcn met grootenbsp;spanning in de huid, dat vaslgegroeid is aan de onderlaag.

Dit nu leidt telkens en telkens tot vernieuwden last door schaving en gevoeligheid. Hel is duidelijk, dat hij een substantie verlies van de huid in haar volle dikte, onmiddellijknbsp;adslringeeren volkomen geconlraïndiceerd is. Do wond moetnbsp;eerst door bindweefsel vol granuleeren en dan, met die centralenbsp;weerstand, kan de cicatrisatie zoo geleidelijk plaats vinden,nbsp;dat hel elastische huidweefsel der omgeving er zich naarnbsp;accomodeert. Daar de granulatie in deze gevallen zeer traagnbsp;verloopt, is het hoog noodig te prikkelen.

De nieuwere chirurgie werkt in dergelijke gevallen veel met kamfer. Ofschoon ik een groot bewonderaar ben van de nieuwere

-ocr page 172-

1G0

chirurgie, hen ik loch, na kamfer in den vorm van spiritneuse oplossing, slrooi-poedor, zalf en slijm beproefd Ie hehhen,nbsp;teruggekeerd lol de ouderwelsche digestief-zalf, (waaruit iknbsp;echter de honig weg laai, omdat die in//o/fé ineeslal gistend is)nbsp;en de dikke terpenlijn, innig vermeng met sublimaat 1 op 50nbsp;of 40. Goede diensten bewijst ook een sterke roode precipitant-zalf.

Een dun laagje op de antiseptisch afgewasschen en daarna met watten goed drooggemaakte wondvlakte, wordt hedekt metnbsp;sublimaal-houl-wol en vormt dan een mooien afsluitenden koeknbsp;die eenige dagen stil kan en moet blijven zitten , tenzij verontreiniging noopt lot verwijdering welke, na hel aanwendennbsp;van dikken terpentijn, hel beste met terpentijnolie geschiedt.nbsp;De suhlimaat-hoiil-wol is voor zulke doeleinden uitstekend. Zijnbsp;bewijst mij op alle wonden goede diensten waar ik geennbsp;afsluitend verband kan aanleggen (en die zijn hij huisdieren talrijk) en waar geen holten bestaan, in welke kleinenbsp;partikeltjes licht kunnen achterblijven. Bij andere wondennbsp;bedek ik de vlakte, na antiseptisch afwasschen, met een diknbsp;mengsel van gomslijm en jodoform en druk daarop de suhli-maal-hout-wol aan. Deze massa sluit goed af, is antiseptischnbsp;en laat zich steeds met water gemakkelijk verwijderen totnbsp;loozing van Avondsecrclen, hetgeen hij gebruik van jodoform-collodium zeer bezwaarlijk gaat.

Heeft de granulatie het niveau der omgeving bereikt, dan vind ik, zoowel hier als bij andere wonden, niets verkieslijkernbsp;dan een lapis-solutie van 1: 20. De zaak is trouwens dannbsp;eenvoudig genoeg.

In Indië (en dus ook hier op marsch) komen, voor zoover mijn ervaring reikt, geen schavingen voor op den kam vannbsp;hel schouderblad, waarmede men, bij de oude magere Irein-paarden vooral, in Nederland heel wat last heeft en waar dan,nbsp;door herhaalde irritatie, knobbels op volgen, die weer des tenbsp;lichter worden verwond. Denkelijk moet dit verklaard wordennbsp;door de omstandigheid dal de schouderhlad-kam, en bepaalde-


-ocr page 173-

161

lijk de trekring, liij de Indische paardenrassen minder verheven is dan bij de Europeesche en wel niet alleen absoluut, maarnbsp;ook relatief.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

Op den heenmarsch kwamen zeer enkele, op den terug-marsch wat meer haam-schavingen voor, op de grens van voorborst en voorhals. Dikwijls ligt de oorzaak in ongelijknbsp;lange strengen, ook wel in scheef trekken der paarden, waartegen de stukrijder moet waken.

In heide gevallen is de schaving éénzijdig. Soms ook, omdat men als trekpaard laat invallen een paard, dat in lang niet

getrokken heeften......deze trekken meestal scheef. Trouwens

deze ongevallen iiadden al heel weinig te beteekenen, maar zij noopten er toe, de paarden uit te laten vallen als trekpaard,nbsp;wat op een expeditie en bij het voorkomen van veel haam-schavingen of gemis aan reserve-paarden, lastig kan worden.

Wat er van wonden voorkwam, is niet de moeite 'waard te vermelden. Bij hetgeen ik in dit opzicht te behandelennbsp;kreeg, ondervond ik het groote gemak van een verbandkistjenbsp;dat de vrucht was van overleg, alvorens op marsch te gaan,nbsp;dat geheel met het oog op praktisch nut te velde, was ingericht en ’t welk ik dan ook later uitvoerig zal bespreken.

Hoefgebreken waren zeldzaam. Die, welke zich voordeden, waren te voorzien en veroorzaakten grooten last.

Een paard van de 5' Compagnie, behept met een hoogen graad van plathoeven en tevens met zeer brokkeligen vvandhoorn,nbsp;verloor in het kamp een ijzer en niet alleen was nu vernieuwing van het beslag ondoenlijk, maar het paard kon ook,nbsp;wegens de gevoeligheid der vlakke zolen, niet terug marscheeren.nbsp;het moest met den trein worden vervoerd.

Op den terugmarsch, nauwelijks van Salaman vertrokken ^ kou een trompetters-i)aard wegens hevige kreupelheid nietnbsp;verder. Het paard was aan beide voorhoeven (schoon aannbsp;den één meer dan aan den ander) zóó gevoelig en wel bepaaldelijk aan den toon, dat ik bij het nooJzakelijk oppervlakkignbsp;onderzoek langs den weg, meende te doen te hebben meteen

V. A. K. Bk Deel Vil, vel 11.

-ocr page 174-

162

hoef-bevangenbeid, waarmede de gang geheel overeenkwam n. m. een wiegende beweging van het lichaam met zeer vernbsp;ondergeschoven achlerheenen en ver voornitgeplaatsle voorI)ec-nen, waarvan de hoeven, zooveel doenlijk, op de verzenennbsp;werden neergezet. In ieder geval kon het paard onmogelijknbsp;verder, het moest te Salaman achlerhlijven. Dat dit eennbsp;enorm bezwaar is, ligt voor de hand, wijl men geen dennbsp;minsten waarborg heeft dat zulk een paard goed verzorgdnbsp;wordt en daarentegen zeer veel kans loopt, dat hel, na lerugkcernbsp;in het garnizoen, daar als souvenir van den Javaaiischen stal,nbsp;kwaden-droes medebrengt. (Met Malleïne ware dat spoedignbsp;uilgemaakl).

Het paard is na eenige weken teruggekoraen maar kon nog circa 8 weken lang niet he.dagen worden en daar de hoogenbsp;graad van platvoetiglieid, zelfs in het garnizoen Banjoe-Btroenbsp;het gelu’uik, onbeslagen, belette, werd het voorzichtigheidshalve al dien tijd maar in quarantaine gesteld.

Paarden met slechte hoeven, en bepaaldelijk met platvoeten, moest men nooit voor den dienst aankoopen, al waren zijnbsp;overigens ook nog zoo goed, want wat baten mij die overigenbsp;goede hoedanigheden, wanneer het paard om zijn hoeven nietnbsp;geregeld op harde wegen gebruikt kan worden en mij tenbsp;velde ieder oogenhlik in den steek laat of dreigt te laten ?nbsp;Wijl bovendien slechte hoeven hij de Indische paarden zeldzaam zijn, behoeft men, ter wille van dit gebrek, op een vendutienbsp;niet veel te laten slaan en daar er nu toch in dienst nognbsp;wel eenige voorkomen, schijnen anderen hierover niet zoo tenbsp;denken wat mij bevreemdt, want de bezwaren van slechtenbsp;hoeven zijn voor een soldaten-paard evident. Maar zijn ernbsp;eenmaal zulke paarden bij een troep, dan neme men ze zekernbsp;niet mede te velde of op marsch, want men kan op zijnnbsp;vingers natellen, dat ze op een tocht als maar Bahakanh.\.nbsp;een hoop last veroorzaken , ja, het zullen afleggen , en wat dan ?nbsp;Men kan ze toch niet dragen! En een paard met een flinkenbsp;zool-kneuzing en met platvoeten, is eenvoudig niet te vervoeren

-ocr page 175-

1G3

langs een harden weg oji zijn eigen heenen. Ais veronlscliiil-diging voor hel lueèiieinen van zulke paarden te velde, kan echter ongetwijfeld aangevoerd worden, het enorm incompleetnbsp;aan paarden hij de Artillerie, ’I welk zonder overdrijvingnbsp;schrikbarende afmetingen heeft. Dit zal men met mij eensnbsp;zijn, wanneer ik mededeel datnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;der paarden ontbreken,

wat h. V. ten gevolge had, dat een batterij die naar Bahahan ging, even 5'ó jtaarden van een andere moest leenen en toennbsp;nog alles, behalve een overvloed van reserve-paarden bezat,nbsp;veel minder dan in oorlogstijd bepaald noodig zouden zijnnbsp;om de verliezen te dekken. Hoe flink die andere batterij toennbsp;kon exei’ceeren laat zich hgrijpen. Die 33 paarden moestennbsp;3 dagen na hun terugkomst in het garnizoen, weer mêe naarnbsp;Babalcan. Zij leden er volstrekt niet onder, zagen er zelfsnbsp;uitstekend uil, wat een bevestiging is van hetgeen ik hovennbsp;reeds meedeelde over het weinig inspannende van den inarsclinbsp;naar Babakan en van de voortreffelijke verzorging onderweg.

Overigens valt er van den heen- zoowel als van den terug-niarsch niets mede te deelen.

[Wordt vervolgd.)

-ocr page 176-

AlïALECTEN.

Oorlogs-honden. De Köln. Volksslg. deelt aangaande de africliling der oorlogs-lionden in de Diiilsche armee het volgende mede.

Het eerste, dat den pas bij liet leger ingelijfden viervoetigen recruten ingepompt wordt, is eene zeer moeilijke les, zoowelnbsp;voor den onderwijzer als voor den leerling; men verlangt vannbsp;hem niets meer en niets minder dan dat hij leert zwijgen.nbsp;Hij moet zoover gebracht worden, dat bij de aangeboren zuchtnbsp;van luid te blaffen, geheel en al en onder alle omstandighedennbsp;onderdrukt en slechts door een dof knorren te kennen geeft,nbsp;dat hij den vijand bespeurt. De intelligentste honden kunnennbsp;zelfs hij de meest sensalioneele aanleiding het diepste zwijgennbsp;bewaren; zij deelen hunne waarnemingen sleclits door gebarennbsp;mede. Over ’I algemeen heeft de hond veel aanleg voornbsp;mimiek; vooral door de houding van zijnen staart vermag hijnbsp;de verschillendste gewaarwordingen en gevoelens uittedrukken.nbsp;Doch het moeilijkste gedeelte der africhting bestaat daarin,nbsp;den hond begrijpelijk te maken, dat, terwijl een hond, onverschillig of hij bruin, wil, geel, grijs of zwart, klein of grootnbsp;is, altijd een hond blijft, de mensch daarentegen als eennbsp;vriend of vijand moet beschouwd worden, naar gelang denbsp;kleur zijner pantalons verschilt.

Deze fijne onderscheidingen brengen natuurlijk in ’I begin de hondekoppen in de grootste verwarring. Om ze hun vastnbsp;in te prenten, maakte men van het volgende middel gebruik.nbsp;Eenige Duilsche soldaten moesten een lijd lang Russische ennbsp;Pransche uniformen aantrekken en in deze kleeding de hondennbsp;op de meest onrechtvaardige en meest wreede wijze behandelen

-ocr page 177-

16S

en ze levens in ’t Russiscli en Franscli nitschelilen. Dit onthielden de beesten goed, en daar de hond wraakzuchtig is, bewaart hij — om hel zoo eens niltedrukken — den beet zijnernbsp;scherpe landen voor de vijandelijke uniformen. Overdag —nbsp;dat is buiten kijf — zal de Duitsche hond hen herkennen.

Jlaar hoe is ’I daarmee ’s nachts gesteld, als het onmogelijk is, de kleuren te onderscheiden en de hond zich slechts doornbsp;het zintuig van den reuk Iaat leiden? Dat is iets, dat dennbsp;africhters nog genoeg stof lot nadenken zou kunnen geven.nbsp;Maar al wordt te dien opzichte geen positief resultaat verkregen,nbsp;toch zijn de diensten, welke de oorlogshond ook bij nachtnbsp;kan verrichten, van zeer groote heteekenis.

Hij bemerkt door zijn fijn reukorgaan de eene of andere verdachte nadering, veel vroeger dan den wachtpost, aan wiennbsp;hij toegevoegd is, en kan dezen op het gevaar opmerkzaamnbsp;maken. De beslissing, of de naderende persoon een vriendnbsp;dan wel een vijand is, moet hij wel is waar aan zijnen leidernbsp;o veria ten.

Terwijl het dus hetrekkelijk geniakkelijk is, den hond lot een hruikharen wachtpost af te richten, kost het veel meernbsp;moeite, hem te leeren, telegrammen goed over te brengen.nbsp;De hond is van nature lui; hij houdt van spijbelen, en ernbsp;behoort veel tijd, geduld en gestrengheid toe, om hem zoovernbsp;te brengen, dat hij zich hoegenaamd niet bekreunt om hetgeennbsp;hem op den weg tegenkomt en dat hem zou kunnen afleiden.nbsp;Als de hond eerst geleerd heeft, zich ’s nachts tusschen tweenbsp;aangegeven punten, zeker heen en weer te bewegen, is het innbsp;elk geval raadzamer, hem hij nacht lot het verrichten van boodnbsp;schappen te gebruiken dan overdag, daar de verleidingen , waarnbsp;aan hij bloot gesteld is, bij ’I heldere daglicht veel grooter zijn

Het is overigens gebleken, dat het veel practischer is, slechts

De oorlogs

leven tot den dienst in ’t leger toe te laten.

honden vormen dus als het ware een amazonen-corps. Het eerste, dat een viervoetige telegrammen-beslcller moet leeren,nbsp;is, zich voor den vijand te verbergen. En, wat den hond

-ocr page 178-

166

vooral geschikt maakt voor zulke gevaarlijke missies, is zijn instinkmatige afkeer van eiken vreemde. Als zij depêches hijnbsp;zich hehhen, verschuilen zij zich in een sloot of achter eenenbsp;heg, zoodra ze van verre een’ vreemde zien; eerst, als denbsp;verdachte persoon voorbij is, loopen zij verder en nu nog eensnbsp;zoo hard om den verloren tijd weer in te halen.

De Duitsche soldatenhond draagt een lichten ijzeren halsketting, en als hem eene depêche ter bezorging overgegeven wordt, doet men die in een lederen zakje, dat aan den halsband bevestigd is. Munitie en proviand neemt hij op dezelfdenbsp;wijze in een mandje mee. Het moeilijkst is echter voor dennbsp;africhter, om den hond den angst voor het geknetter dernbsp;schietwapenen af te leeren. Zelfs de moedigste hond zal bijnbsp;de eerste detonatie, trachten rechts om keert te maken en ernbsp;van door te gaan, en eerst eene langdurige gewoonte kan hemnbsp;met het rumoer der oorlogswerktuigen vertrouwd maken.nbsp;Maar is die angst eerst eenmaal overwonnen, dan wordt hijnbsp;de dapperste en gehoorzaamste soldaat.

Vooral de basterd-mopscn worden in het Duitsche leger hij voorkeur afgericht, ten eerste w'egens hunne groole spierkrachtnbsp;en ten tweede wegens hun uitmuntende leerzaamheid. Ennbsp;onder hen geeft men weer de voorkeur aan de grijze, omdatnbsp;ze van verre niet zoo gemakkelijk kunnen gezien worden alsnbsp;de witte. De dierenschilder Jean Bungartz, die zich in ’tnbsp;bijzonder op de africhting van oorlogshonden heeft toegelegd,nbsp;houdt echter, gelijk hij in eene kortelings verschenen brochurenbsp;mededeelt, den Schotschen herdershond, in zijn geboortelandnbsp;»Callie” geheeten, voor het meest geschikt voor den dienst innbsp;den oorlog. Vooral roemt hij in deze beesten hun gave, omnbsp;zich gemakkelijk en zeker te orienleeren en hun trouw ennbsp;gehechtheid.

Ook als «hospitaalhediende” is de hond heden ten dage van groot nut, en in den eerstvolgenden oorlog zal hij zondernbsp;twijfel eene belangrijke rol in den dienst van het Roode Kruisnbsp;spelen. De honden zoeken met groole schranderheid de ver-

-ocr page 179-

167

wonden, zeifs op de meest verborgen en ontoegankelijkste jdaalsen op, brengen hun water, brandewijn en andere versterkende middelen, roepen de ziekenverplegers en trekkennbsp;gekwetsten op kleine wagens naar het lazarelh. En bij alnbsp;deze verrichtingen ontwikkelen ze een ijver, die dikwijls verbazingwekkend is.

{Locomolief),

Vleesch als voedingsnilddei. Tot de voornaamste voedingsmiddelen behoort onlegenzeggelijk het vleescb en wel in de eerste plaats om zijn groot gehalte aan eiwit.

liet plantaardig voedsel staal in dit opzicht verre bij de vleeschsoorlen ten achlei*, al kan men niet ontkennen, datnbsp;erwten en boonen mede groote voedingswaarde bezitten. Denbsp;chemische samenstelling van het vleescb (20 pCt. eiwit, 2 pGt.nbsp;vel, 1 pCt. zouten en andere stoffen, het overige water) wijstnbsp;bovendien op een grooten rijkdom aan vel.

Bij een totaal gemis aan eiwitrijke voedingsmiddelen, zouden groote hoeveelheden aardappelen, brood, rijst enz. genuttigdnbsp;moeten worden om voldoende in de behoefte van ’t lichaamnbsp;te voorzien.

Het moge vreemd klinken, toch leeren de laatste onderzoekingen, dat de zoogenaamde eiwitlooze stoffen of koolhydraten, mensch en dier krachtig maken, terwijl vleesch, visch, boonennbsp;enz. door hun groot stikslofgehalte hoofdzakelijk dienen totnbsp;ophouwingen en herstel der weefsel.

Als genotmidddel kennen wij het vleesch in den vorm van Liebig’s en Cibil’s vleeschextract.

Door koking in water worden aan ’t vleesch de 1 pGt. zouten en andere, zoogenaamde exlractiefstoffen onttrokken, waardoornbsp;het overgeblevene wel geur en smaak heeft verloren, dochnbsp;volstrekt niet waardeloos is geworden. (Zie de chemischenbsp;samenstelling).


-ocr page 180-

1G8

De extracten van Liebig en Cibil nu bevallen kalizoulen en extractiefsloffen met zeer weinig water; na toevoeging vannbsp;heet water, verkrijgt men een smakeliiken bouillon, die welnbsp;op aangename wijze de maag prikkelt en den eetlust bevordert,nbsp;maar geen uoemenswaardige voeding oplevert.

Het vleescb is een gemakkelijk verteerbaar voedsel, vooral in raiiwen toestand wordt bet door de krachtige werking vannbsp;het maagsap geschikt gemaakt om in het bloed opgenomen tenbsp;worden.

, Met gekookt of gebraden vleesch beeft de omzetting wat langzamer plaats.

De te snelle en rijkelijke aanvoer van voedingssappen in

en darmvochten op

het bloed, door inwerking

bijna rauw vleesch verkregen, schijnt voor velen min of meer nadeelig te werken. Hoofdzakelijk is dit Ie wijlen aan eennbsp;te groote opname van peptonen in het bloed, waardoor eennbsp;verminderde bloedsdruk onstaat, gepaard gaande met loomheidnbsp;en slaperigheid.

Het gemakkelijkst verteerbaar is zeer zeker het rundvleesch, vooral dat van jonge, goed gevoede stieren is malsch; het bindweefsel, dat de spierbundels samenhoudt, is bij zulke dierennbsp;zacht en fijn. Juist daarom is ook ’t schapenvleesch zoonbsp;licht verteerbaar; jammer, dat het vet onaangenaam van smaaknbsp;is. Is het vleesch van varkens rijk aan vet, dat van paardennbsp;bevat een betrekkelijk laag vetgehalte.

Reeds eeuwen herwaarts, stond het vleesch hoog aangeschreven als voedsel, voornamelijk om zijn goedkoopte en groote voedingswaarde. Zelfs vindt men al ’t een en ander opgegeven omtrentnbsp;het keuren van vleesch bij de oude Egyptenaren. Zij warennbsp;het, die er ’t eerst de aandacht op vestigden en meer speciaalnbsp;de geestelijkheid, die belast was met het toezicht op de volksgezondheid, hield er zich mede bezig. Verschillende ziektennbsp;van den mensch werden toen al toegescbreven aan ’t gebruiknbsp;van ziek vleesch.

Het nuttigen van paarden-vleesch, oorspronkelijk een Hei-

-ocr page 181-

169

densch gebruik, vond en vindt nog bij de Christenen weinig ingang. Wel Ie betreuren is het, dat bet kraclitig voedendenbsp;vleesch nog zoo weinig liefhebbers vindt.

In Frankrijk vooral scbijnl men dien onverklaarbaren tegenzin overwonnen te hebben; Ie Parijs wordt bet aantal paardeii-slacbterijen met den dag grooter.

Als rookvleescli is paarden vleesch moeielijk van dat van runderen te onderscheiden. Steeds heeft men middelen aangewend, om het vleesch korteren of langeren tijd te bewaren.nbsp;Het inzouten is, evenals het rooken een soort van drogingnbsp;met opname van bederfwerende stoffen. (Creosoot en Calbolzuur).nbsp;Bij zouten, drogen, ook bij de busjes-bereiding door lucbtaf-sluitiug, blijft de voedingswaarde onaangetast, doch smaak ennbsp;geur gaan hij de eerst genoemde bereidingen grootendeelsnbsp;te loor.

Aan het gebruik van ongekeurd en onvoldoend toebereid vleesch, kunnen groote gevaren verbonden zijn. Immers vleesch,nbsp;(in zijn verschillende soorten) als voedingsmiddel is de bronnbsp;voor vele ziekten van den mensch.

Er is geen enkel ander voedingsmiddel, dal zoo dikwijls als ziekle-oorzaak optreedt. Daarbij komt nog, dat het vleeschnbsp;van één individu, de oorzaak kan zijn van lal van ziektegevallen.

¦Men behoeft slechts te denken aan de tuberculose, Iricbinose, cyslicercose, aclinomycose, enz.

Vooral met het nuttigen van varkensvleesch is het raadzaam voorzichtig te zijn.

Rauwe ham, half gaar vleesch, hoe smakelijk ook, blijven steeds een min of meer gevaarlijk voedsel.

Het is toch mogelijk, dat door hel eten van zulk vleesch levende blaasworraeu (cysticercus-cellulosa) in hel menschelijknbsp;lichaam geraken, welke zich in de darmen lot lintwormennbsp;ontwikkelen. De kop nu van bijna alle lintwormen is vannbsp;zuignappen en haken voorzien, waarmede deze schadelijkenbsp;parasieten zich stevig in het darmkanaal vaslhechlen.

Indien er geen middelen aangewend worden, om zich van

-ocr page 182-

170

deze lastige dieren Ic ontdoen, Idijven ze ten koste der voedingsstoffen tal van jaren een parasitair leven lelden. Achter den kop ontslaan voortdurend nieuwe leden, (proglolliden) die,nbsp;met duizenden eieren bezwangerd, van zelf loslaten en hetnbsp;lichaam verlaten. (Niet zelden 800 per jaar).

Wanneer de eieren in levende organismen geraken, geven zij weder het aanzijn aan blaaswormen, die in hunnne allereerste ontwikkelingsperiode uiterst klein zijn.

Na een kort verblijf in den digeslie-tractus, doorboren deze den darmvvand en geraken in den bloedstroom. Ze verspreidennbsp;zich nu door het geheele lichaam, om zich ten laatste in denbsp;spieren of in verschillende organen te nestelen, waarin zij nanbsp;korten tijd de grootte van gortkorrels kunnen bereiken.

Door voldoende koking wordt het leven der blaaswormen vernietigd. Nog andere ingewandswormen kunnen op dergolijke wijze onschadelijk gemakkelijk worden, o. a. de trichinanbsp;spiralis, een haarworm, die dikwijls in ontelbare hoeveelheidnbsp;in ’t vleesch, doch niet in het spek van zwijnen aanwezig is.

Is de blaasworm door kenners met het ongewapende oog gemakkelijk aan te wijzen, de trichinen laten zich eerst metnbsp;behulp van den microscoop onderkennen.

Bij ’t éten van «Irichineus vleesch” komen die uiterst kleine wezentjes in de darmen en geraken dan als z. g. darm-trichinen lot volkomen ontwikkeling.

Niet zelden worden er binnen eenige weken, millioenen geboren, die gemakkelijk door de zachte weefsels heendringen,nbsp;zich in middenrif, kauw- en halsspieren of andere plaatsennbsp;inkapselen. Juist tijdens die verhuizing treden allerlei stoornissen, ontstekingen , ja! zelfs typhoïde koortsen op. Vooral innbsp;Duilscliland heeft de trichina spiralis veel slachtoffers gemaakt.nbsp;Een streng microscopisch onderzoek is daarom zeer ge-wenscht.

Van veel grooler omvang nog is de verwoesting door de tuberculose teweeg gebracht. Runderen, kalveren, schapen enz.nbsp;aan tuberculose lijdende, kunnen oogenschijnlijk goed gezond

-ocr page 183-

171

zijn; locli konil na ile slachling bij onderzoek der longen, nieren, mill enz. de zickle duidelijk aan ’I licht.

Slreng rilueele voorscliriflen verbieden in zulke gevallen den Israëlieten van liet vleescb Ie eten. Aan ieder nu te beslissen,nbsp;of er lusschen bel zeldzaam voorkomen van tuberculose bij denbsp;Israëlieten en hunne strenge voorschriften bij bet gebruik vannbsp;vleescb, ook eenig verband kan bestaan !

Bij hen, die bet met bet onderzoek zoo nauw niet nemen, komt tuberculose belaas! veelvuldig voor. Gewoonlijk wordtnbsp;bel gevaar, ’t welk voortvloeit uit bet gebruik van ziekennbsp;bedorven vleescb, te gering geschat. Niet altijd treden denbsp;schadelijke gevolgen direct op en juist in die gevallen gaal men ernbsp;al gauw toe over, de ziekte aan een andere oorzaak toe tenbsp;schrijven.

Als voorbeeld kunnen dienen de tuberculose, cysticercose, doch vooral ook de tegenwoordig zooveel voorkomende worst-vergiftiging (bolulismus) waarbij ptomaïnen in ’t spel zijn.nbsp;Herhaalde malen is gebleken, dat verscheiden dagen na ’tnbsp;eten van zulke worst, ziekteverschijnselen optraden.

Niet alleen zij men op zijn hoede voor het vleescb, (op plaatsen, waar, van overheidswege, voor strenge keuring gezorgdnbsp;wordt, kan men dienaangaande vrij wel gerust zijn) ook opnbsp;de melk dient men nauwkeurig Ie letten.

Het is en blijft hoogst gevaarlijk de melk ongekookt te drinken De ziektekiemen van het vee, door verhitting nietnbsp;gedood zijnde, geraken met de melk zeer licht in hel mensche-lijk organisme en kunnen de oorzaak worden van allerlei ziekten.

Ook dit is herhaalde malen gebleken. Zelfs vaccine van een aan tuberculose lijdend kalf, kan die ziekte op den mensch over-brengeu. Hoewel het jonge vee weinig aan die ziekte onderhevignbsp;is, doodt men, na het afnemen der vaccine het kalf, omnbsp;zoodoende zeker te zijn, dat de entstof in dat opzicht tennbsp;minste zuiver is.

Dergelijke maatregelen kunnen we niet genoeg waardeeren.

(11. 't Hoen).

-ocr page 184-

m

Runderpest. Prof. Tokisiiigo, die aan het hoofd werd gesteld van een inrichting tot onderzoek naar oorzaken vannbsp;runderpest, die in korten tijd in Japan zich vreeselijk uitgebreidnbsp;had, vond eenen kleinen korten bacillus, die veel op eennbsp;diplococcus gelijkt. Met reinculturen van den bacillus geênltenbsp;dieren, stierven onder verschijnselen van runderpest.

{Berliner Wochenschrifl),

Europlicn. Een 0,o—1 pCt. zalf (niet vaseline) wordt door Dr. JuAN Saintos Fernandez gebruikt bij ziekten van de corneanbsp;en conjunctiva. Bij iridectoniie ziet men zeer spoedige sluitingnbsp;van de cornea-wonden. Bovendien werkt het zeer pijnstillend.

{Idem.)

liano-kresyi. Beslaat uil lanoline met 4 pCt. kresyl dat zeer desinfecteerend werkt. Het moet zeer werkzaam zijn bijnbsp;erytheemen , phlegmonen, erysipelas, chronische huiduitslagen ennbsp;impetigo. Lano-kresyl dringt zeer gemakkelijk in de huid ennbsp;bezit voortreffelijke verdeelende eigenschappen, wanneer ernbsp;10 pCt. zinkoxyde aan wordt toegevoegd.

Joocl-vasellne zou langer op de huid inwerken dan jood-tinctuur. Eerst lost men jodium q. s. in aether op en daarna wordt het met vaseline (1 op 8) gemengd.

{Journ. med. vet. Lyon).

IVaphiliol wordt zeer aangeprezen bij huidziekten, hetzij in 5 pGt. oplossing in alcohol, hetzij als 10 pCt. zalf. Bijnbsp;Olorrhoea van den hond beveelt Nocard aan: Naphlhol 10,nbsp;Aether 40, 01. olivar. 100., 2 X d. inwrijven en afsluiting metnbsp;watten. Inwendig wordt het, evenals iiaphlaline, als darm-desinfeclans gegeven. Met hoorzuur en glycerine is het eennbsp;goed verbandmiddel. Met collodion is het een goed dekmiddel.

{Berliner Wochcnsvhrifl),

-ocr page 185-

17^

Phenol-salyl is een door verwarming verkregen mengsel van 9 deelen acid. carbol., 1 deel acid. salicylicum, 2 deelen acid.nbsp;laclicum en 0,1 Menthol. Hel lost op in glycerine en in water.nbsp;Volgens onderzoekingen in het instituut Pasteur is het eennbsp;uitstekend desinfectans.

(Idem.)

üplrltus actherls nltrosi mag, wegens gevaar voor ontploffingen niet gemengd worden met Anlipyrine, Broomkalium, Joodkalium, Calomel, Tannine en looizuurhoudende middelen.

{Idem.)

Cascara sagrada wordt geroemd als lintworm afdrijvend middel.

{Idem.)

Behandeling van liygromen bij paarden. Chobault open deze op den meest onder gelegene plaats en vult het ledige gezwelnbsp;dan op met pluksel, gedrenkt in eeiie 215 pCt. oplossing vannbsp;sublimaat in alcohol. Na 24—48 uren wordt het pluksel weggenomen. Er ontstaat nu een goede ellering met opvolgendenbsp;spoedige sluiting. Hij beveelt dezelfde behandeling aan hijnbsp;fistels en bij necrose van hel hoefkraakheen.

{Receidl med. vel).

Oitlilon. Natrium Ditliio-salicylicum. Hiervan bestaan twee vormen; een die in keukenzout-oplossing weinig oplosbaar ennbsp;niet hygroskopisch is, een ander dat gemakkelijk in keukenzout-oplossing oplost en zeer sterk hygroskopisch is. Volgensnbsp;Hüppe werkt deze 20 pCt. oplossing in 4Ö minuten doodeud opnbsp;miltvuursporen, terwijl nalron-salicylat in die omstandighedennbsp;niet werkt.

-ocr page 186-

174

Op gelijke wijze verhoudt het zich tot cholera, typhus- en andere bacillen.

Het eerst werd dit middel gebruikt hij rheumalisme bij den mensch (4—10 gram per dag). Na het gebruik ziet mennbsp;zweet-afscheiding, diarrhee en verlaging der temperatuur vannbsp;1 a 2 graden. Pols en respiratie blijft vrij normaal.

Op de nieren heeft het geen invloed. In de veeartsenijkunde werd het middel als specificum gebruikt bij mond- en klauwzeer.nbsp;In 2 tot 5 pCt. oplossing wordt hel bij Aphthae en zweeren metnbsp;bet beste gevolg gebruikt. Bovendien zouden de Dithion-preparaten zich zeer snel in het lichaam verdeelen en daardoornbsp;eene algemeene desinfectie mogclijk maken. Onder een kuddenbsp;van 7o stuks vee waaronder mond- en klauwzeer was uitgebroken, zou door aanwendig van 23 a 50 gr. inwendig, de ziektenbsp;gedeeltelijk tot staan gebracht zijn, terwijl de zieken in zeernbsp;geringen graad aan de ziekte leden. Renner beweert zelfs datnbsp;het Dithion, wanneer het nu en dan in giften van 5 gramnbsp;wordt toegediend, bij mond- en klauwzeer een prophylaclicum is,nbsp;dat hel in ieder geval de intensiteit van de ziekte vermindert,nbsp;de verliezen vermindert, die lol een enkele kudde beperkt.

Ook bij paarden-typhus heeft hij het met gunstig gevolg aangewend als lavement (50—73 gram in water). L. Hoffmannnbsp;beeft eene reeks van onderzoekingen met Dithion verricht ennbsp;wel omdat het middel volgens hem zeer onbillijk in ’t vergeetboek was geraakt. Zijne bevinding was als volgt.

Wonden. Bij beslrooiing met 1 deel Dithion en 20 Amyluni of door geregelde wassebingen met 10 pCt, oplossing benevensnbsp;insmeeren van de wondranden met Dithion-zalf (l:10jzaghijnbsp;rijkelijke granulatie, weinig secretie en spoedige epithelium-vorming.

Bij eene opene drukking vau den schoft met stinkende afscheiding en korstvormig in den omtrek , gebruikte hij met succes Dithion-zalf (l : 10 Vaseline) en verband. Daags daarna zagnbsp;hij reeds kolossale verbetering. Er vertoonde zich een effenenbsp;vlakte met goede granulaties en in den omtrek reeds een witten


-ocr page 187-

175

epiüielium-rand. Er werd nu Dilliion-poeder (1 : 10 Amylum) opgeslrooid. Na zes dagen was hel paard hersteld. Bovendiennbsp;verminderde het direct de groote gevoeliglieid.

Mok. Ilierliij werd geconslatcerd dat hel middel pijnstillend, sterk anliceptisch, secretie verminderd, granulatie bevorderendnbsp;en epilielium vormend is. In 8 dagen was een kolossaal uitgebreid geval van mok hersteld.

Erysipelas. Hierbij bekwam hij een zeer gunstig resultaat, door aanwendig van een 10 pCt. zalf, vereenigd met massage ennbsp;beweging.

Bij siraalkanker verkreeg hij geene gunstige resultaten.

Eene proefneming met witte muizen, die proplylactisch, legen kippen cholera mei Dithion werden gevoed, kwam negatief uit.

Ifondenzickle was na twaalf dagen hersteld (Dithion 5, Aq. dest. 90, siroop 10, 3xd. 1 eetlepel.

Epilepsie. Door deze proefnemig bij een hond is het gebleken dat men de dosis toxica kan stellen op 1 gram op 32,5 lichaamsgewicht.

Goedaardige droes. Therapie: Dithion 5, Natr. chloral., fruct. juniper, aa 20 inwendig. Uitwendig op de klieren 10 pCt. zalf.nbsp;Men ziet spoedig een mindering van de afscheiding. De werkingnbsp;van Dithion in chronische gevallen was zeer bevredigend.

Haemoglobinacmie. Inwendige giften van 20 gram gaven een verrassend resultaat, evenals in een geval van Telanus.

Volgens Hoffmann is het gebruik van Dithion in al die gevallen zeer aan te bevelen en wel in de volgende giften.

Als strooipoeder, zuiver of met amylum gemengd van 5 tot 50 pCt.

Als oplossing voor irrigaties, 5—20 pCl.

In zalfvorm met vaseline of lanoline, 5—10 pCt.

Inwendig; Hond 0,5—2. Paard 10—30 gram, hij Tetanus tot 90, daags.

Eepértorium für Thierheilk.),

-ocr page 188-

PEESOIALIA.

Burgerlijke veeartsenijkundige dienst.

, nbsp;nbsp;nbsp;Betuigd:

De bijzondere tevredenheid der Regeering aan den Gouver-nements veearts P. A. van Velzen te Soerakarla, voor de ernstige proeven, door liem genomen in het belang van hetnbsp;onderzoek naar de waarde liier te lande van Malleïne alsnbsp;diagnosticum van kwaden droes.

Verleend:

Zes maanden verlof naar Europa buiten bezwaar van den Lande, aan den Gouvernements veearts D. J. Fischer.

Militaire veeartsenijkundige dienst.

Overgeplaalsl:

Naar Soerahaja, de mil. paardenarts der 2'’® klasse te Kola-Badja R. A. Plemper van Balen.

Naar Kola-Badja, de mil. paardenarts der 2'^“ klasse te Soerahaja J. van de Velde.

CORRESPONDENTIE.

J. V. H, te S. Aan uw verlangen zal in de volgende aflevering voldaan worden.

-ocr page 189-

UIT HET JAARVERSLAG VAN HET LABORATORIUM VOOR PATHOLOGISCHE ANATOMIE EN BACTERIOLOGIE TE WELTEVREDENnbsp;OVER HET JAAR 1892.

SARGOSPORIDI

(Balbuni).

II. \r

\

DOOR nbsp;nbsp;nbsp;,

%

jr. W. F. S. VAN EECHÊ

De geniakkelijke verkrijgbaarheid van het materiaal voor dit onderzoek, waarop ik in mijn voorgaand opstel doelde ennbsp;waarin ik een waarborg tot geregelden arbeid meende tenbsp;mogen zien, bleek gedurende een groot deel van het jaar,nbsp;waarover dit verslag loopt, illusoir te zijn. Althans mij mochtnbsp;het niet gelukken gedurende ettelijke maanden sarcosporidiënnbsp;te vinden. Evenmin kon ik er in slagen de oorzaak dezernbsp;even plotselinge als langdurige, zich somtijds meermalen herhalende verdwijning dezer organismen op te sporen. Eennbsp;causaal verband tusschen dit verschijnsel en het feit, dat gedurende enkele maanden de karbouwen voor den veldarbeidnbsp;worden gebezigd en daarom wellicht in minder groeten getale voornbsp;de consumptie te koop worden aangeboden, kan ik slechts innbsp;zooverre als bestaanbaar aannemen, als hierdoor de geringerenbsp;hoeveelheid van het op de markten te koop aangebodene kar-bouwenvleesch eene verklaring kan vinden, maar niet dat in dat 1

1

Vervolg van pag. 121/169, Deel VI der V. A. K, Bladen.

V. A. K. BI. Deel VII, vel 12.

-ocr page 190-

178

vleescli levens de sarcosporidiën onll)reken. Wel trefl men meeslenlljds deze micro-organismen nienigvuldiger aan in denbsp;spieren van oudere dan van jongere buffels, doch mij zijn geenenbsp;redenen bekend , waarom gedurende den lijd, waarin de Inlandernbsp;zijne velden beploegt, bij voorkeur jonge dieren ter slachtbanknbsp;worden geleid. In de mindere geschiktheid dezer jeugdigerenbsp;beesten voor den zwaren veldarbeid kan, mijns inziens, geennbsp;afdoenden grond hiervoor worden gevonden. Mogelijk en zelfsnbsp;waarschijnlijk acht ik het, dal ook hier, evenals bijna overal elders,nbsp;meerdere oorzaken in het spel zijn. Onder meer verdient innbsp;verband met onze ruimere kennis der levensgeschiedenis vannbsp;sommige plantaardige- en dierlijke parasieten, de wisseling vannbsp;jaargetijden en moesons en de daarvan afhankelijke locale toestanden , die van overwegenden invloed zijn op de levenswijzenbsp;der betrokken dieren, bizondere aandacht. De voor de beantwoording van dergelijke epidemiologische vragen benoodigdenbsp;betrouwbare gegevens, zijn echter uit den aard der zaak hoogstnbsp;moeilijk te verkrijgen. Te meer nu, zooals hier, door het innbsp;verreweg de meeste gevallen ontbreken van in het oog vallendenbsp;verschijnselen van welken aard ook, die de aanwezigheid dernbsp;sarcosporidiën in het lichaam der deze parasieten herbergendenbsp;dieren verraden, zij daarin alleen gedurende het leven kunnennbsp;worden vermoed; tenzij de localisalie in de oppervlakkige spieringen van long- en mondholte, gepaard gaande met aanzienlijke

afmetingen der sarcosporidiën-cyslen, der klinische onderzoekingsmethoden

deze binnen het bereik brengen, zooals welnbsp;gebeurt. Deze cysten doen zich alsdan aan het ongewapendenbsp;oog voor als glinsterende, wille of bleek geelachtige, min of meernbsp;lang ovale of ronde vlekken in de roode of blauw-rood gekleurdenbsp;massa der genoemde organen en soms ook der lippen.

Ziekteverschijnselen, welke als door deze micro-organismen veroorzaakt moeten worden opgevat, werden hier, zoovernbsp;mij bekend, bij de betrokkene dieren nimmer waargenomen.nbsp;Ondanks vele en velerlei pogingen, om de aandacht van wiennbsp;het ook aanging, op deze zaak te vestigen, heb ik niets hier-

-ocr page 191-

179

omtrent kunnen vernemen. Ook l)ij de dieren, welke ter onderzoek kwamen en welke ik gelegenheid had persoonlijknbsp;gedurende het leven waar te nemen of door .anderen te doennbsp;observeeren en na den dood te onderzoeken, kon geen spoornbsp;van eenig ziektesymptoom ontdekt worden. Het getal dezernbsp;observaties is verre van aanzienlijk geweest en mag dus alsnbsp;zoodanig slechts een gering gewicht in de schaal leggen.nbsp;Toch verdient deze negatieve bevinding eenige overweging,nbsp;te meer, wanneer zooals hier herhaaldelijk is geschied, doornbsp;naderhand ingesteld weefselonderzoek, de aanwezigheid vannbsp;een eerbiedwekkend aantal sarcosporidiên-cysten in het spierweefsel dierzelfde dieren kon worden aangetoond en de daardoornbsp;veroorzaakte atropine, afgezieu van andere vaak coïncideerendenbsp;pathologische processen van talrijke willekeurige spieren,nbsp;hare functie belangrijk moeten hebben doen afnemen. Mogelijknbsp;wordt in dit verlies te gemoet gekomen door eene compensa-torische hypertrophie van andere spieren, doch constantenbsp;waarnemingen, die deze mogelijkheid zouden kunnen steunen,nbsp;zijn zoover mij bekend, nimmer gedaan. Integendeel trofnbsp;ons dikwijls de belangrijke alrophie van tal van vezelen innbsp;ongepaarde spiergroepen in verband met de aanwezigheid vannbsp;eene aanzienlijke hoeveelheid sarcosporidiën-cyslen, zonder datnbsp;eene in ’t oog vallende vermeerdering van het aantal spier-vezelen van de minst of niet pathologische gedeelten of eenvoudige hypertrophie viel aan te toonen.

Zoolang de overgroote meerderheid der ziekten van dieren, welke geene epi- of enzoötiën zijn, wellicht almede door haarnbsp;sporadisch voorkomen, builen de algemeene waarneming blijven,nbsp;zoolang zal de verwachting, dat door klinische waarneming metnbsp;daaraan gepaard gaande obductie in dit opzicht meerder lichtnbsp;zal worden ontstoken, veel kans hebben eene ijdele te blijven.

Ondanks veel gunstiger omstandigheden tot waarneming en onderzoek is het elders hiermede niet veel beter gesteld. Niettegenstaande b. V. in Europa de sarcosporidiën herhaaldelijk denbsp;aandacht hebben getrokken, is men het daar over de beleekenis

-ocr page 192-

180

dezer protozoën als ziekle-oorzaken nog verre van eens. Zoo trof b. V. Beale tijdens de jongste veepesl-epizoötie in Engeland dezenbsp;organismen zoo berhaaldelijk in de spieren der door hemnbsp;onderzochte dieren aan , dat bij genegen was hierin de oorzaaknbsp;der Pestis Bovina te zien.

Uit DuUschland zijn waarnemingen bekend van Leisering en Winkler De laatste nam in cene epizoölie te Marienwerdernbsp;waar, dat onder een aantal schapen, welke gewoonlijk plotseling stierven, zonder dat eene andere aantoonbare doodsoorzaaknbsp;werd gevonden, in den strot eigenaardige cysten zaten, die naarnbsp;het oordeel van Gcrlt te Berlijn psorospermiënzakken waren.

Bun. Virchow deelt een paar waarnemingen van anderen mede, zoo eene van Behrens, die bij de toezending van voornbsp;onderzoek bestemde varkensspieren uit Quedlinburg, hem berichtte; »Das Tlüer sei krank und auf den Hinterheinennbsp;gelahmt gewesen”, en later op speciale navraag: »Das fraglichenbsp;Schwein war IV4 Jahre alt, von Anfang an krank gewesennbsp;oder batte, wie der Besitzer sich ausdrückt gekurt und konntenbsp;auf den Hinterfüssen nicht stehen; es wog etwa 160 Pfd.”

Ongeveer ter zelfder tijd ontving Virchow van Steuber, Kreisphysicus in Worbis, eveneens varkensvleesch, dat buitengewoon veel psorospermiëu bevatte, met de mededeeling:nbsp;«Merkwürdigerweise haben Erkundigungen über die Gesund-heit des geslacbleten Schweines ganz ahnliche Resultate gehabt.

i) Beale. Enlozoon-like bodies in muscles. Microscope in Medicine 4 ed. 1878. p. 485.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’

'Third report of llie commissioners appointed to inquire into the origin and nature of the cattle plague. With appendix. London, G. E. Eyre andnbsp;William. 1886.

Leisebing en Winkler. Psorospcrmienkrankhoit der Schafe. Bericht über das Veterinarwesen im Königreich Sachsen 1865. Jhrg. V. S. 41. ennbsp;Virchow’s Archiv. Bd. XXXVII.

®) Ri'd. Virchow. Zur Trichinenlehre und Archiv fiir pathol. Anat. und Physiol, und fiir Klinische Medicin. Bd. XXXII. pg. 356—60 1865.

......ibid...... Giebt es eine Psorospermienkrankheit bei Schweinen?

Archiv f. path. Anat. und Physiol, u. f. Kl. Medicin. Bd. XXXVlt. S. 255.1866.

-ocr page 193-

181

wie bei den Quedlinburfier. Dasselbe ist den ganzen vergan-genen Sommer über krank gewesen, und bat einen knotigen Hautausscblag gebabt.” De hem verstrekte mededeelingennbsp;samenvaltend schreef Virchow: »Ich übergebe einige andere,nbsp;weniger charakterislische Berichte und hebe nur hervoi-, dassnbsp;ausser den allgemeinen Gesiindheitsstörungen es wesentlich zweinbsp;Symplome sind, welche die Aufmerksamkeit zu verdienennbsp;scheinen. Das eine ist die Paralyse der hinleren Extremitaten ,nbsp;welclie in allen Fallen erwahnt wurde; das andere die Haut-eruption, welche das eine Mal als knotig, das andere Mal alsnbsp;fleckig bescbrieben wird” en verder; VVenn allerdings überausnbsp;zablreiche andere Falie vorkommen, wo von Gesundheilsstörungennbsp;nichts bekannt geworden ist, so möchte ich doch die Aufmerksamkeit der Tliieraerzte auf die von mir angeführtennbsp;Berichte lenken und namentlicb auffordern die Hauteruptionnbsp;in solcben Fallen genauer, wo möglich mikroskopisch zu studiren.nbsp;Audi bei der Trichiuose der Schweine zeigen bekanntlich dienbsp;Symptome eine grosse Unbestandigkeit und in vielen Fallennbsp;wird behauptet, dass die Thiere überhaupt nicht krank ge-w'ezen seien; das hindert keineswegs die geringe Zahl wohlnbsp;beglaubigter Falie, wo Krankheitserscheiuungen wabrgenom-raen sind, in ihrem Wertbe anzuerkennen.”

Hierdoor werd de aandacht gevestigd op wellicht door deze spierbewoners veroorzaakte voorbijgaande ziekteverschijnselen,nbsp;welke gevaar liepen niet opgemerkt of als toevallige beschouwd te wmrden. Het microscopisch onderzoek van denbsp;pathologisch veranderde deelen der huid is echter, voor zooverre ik zulks heb kunnen na gaan, nimmer uitgevoerd ofnbsp;juister misschien nimmer geopenbaard. Hoewel de opsporingnbsp;eener meer of minder constante coïncidentie lusschen sommigenbsp;feiten in de ziektekunde herhaaldelijk met succes in toegepast, heeft zij hier nog niet die resultaten opgeleverd, w'elkenbsp;men daarvan mocht verw'achlen.

Behalve de boven vermelde waarnemingen trof ik in de mij toegankelijke litteratuur nog de hieronder volgende aan:

-ocr page 194-

18^

Dammann ') zag een schaap slikken, tlal lallooze psorosper-niiën in de musculatunr van het stroUenhoofd, den tongwortel en de pharynx bezat. Hij schreef: Die Schleinihaulfal-ten, welche zu Seiten des Kehkleckels liegen und zu dennbsp;Giesskannenknorpeln gehen, waren, infolge der Anwesenheil dernbsp;Psorosperraiën in der Kehlkopfmusculatur so stark infiltrirt, dassnbsp;sie völlige Wiilsle hihlelen, die den Durchgang von Lnftnbsp;unmöglich machten.”

Von NiEDERHausERN vond bij een geit, met sterke adem-halingsbezwaren , na den dood vele psorospermiën in de spieren van het strottenhoofd.

Riecke zag psorospermiën-huizen in de spieren van tong, wangen , larynx, pharynx, hals , huik , extremiteiten en lendenennbsp;van verscheidene schapen, die epileptiforme verschijnselennbsp;vertoonden.

Minder apodictisch laat Leuckart 1 2) over de beleekenis dezer protozoën zich aldus uit; «Ofschoon de MiESCHER’sche buizennbsp;soms in zulk een enorm groot getal naast elkander wordennbsp;aangetroffen, dat het mij voorkomt alsof de helft van hetnbsp;vleesch der aangetaste dieren uit psorospermiën beslaat,nbsp;schijnen deze gevvoonlijk toch nauwelijks bizondere verschijnselen teweeg te brengen. In menig geval echter heeft mennbsp;kruisverlamming bij bemoeilijkte ademhaling en zelfs slikkingnbsp;waargenomen en deze symptomen met eenige waarschijnlijkheidnbsp;in verband met de psorospermiën gebracht.”

Stass beschrijft eene chronische inlerstilieele myositis bij

'1 i

1

1) nbsp;nbsp;nbsp;Dammann. Ein Fall voa Psorospermiënkranklieit beiin Schate. Archivnbsp;r. Pulhol. Anat. Bd. XLI. pag. 283—286.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Von NiEDERHaosEnN. Zeitsclirilt liir prakt. Velerinarvviss. J873. pg-79nbsp;Bd. I.

5) Rieck. Sporozoën als Krankheitserreger bei Itauslliieren. Deulscbe. Zeitscbrilt f. Thiermedicin ii. vergl. PalJiologie. Bd. XIV. 1889. S. 52—94.nbsp;Taf. II u. 111.

2

Leuckart. l. c. Bd. I. Aull. 2. 1879-1886.

Stass. Uelter Muskelalrophie uiiserer Hauslhiere. Oesterrcicliische Monalschr. 1, Thierheilkunde. 1886. No. 4.

-ocr page 195-

185

kalveren, tengevolge waarvan de spieren liet aanzien van die der hoenderen verkrijgen en welke beslaat in eene belangrijkenbsp;woekering van het interstitieele bindweefsel met verdwijningnbsp;der spiervezelen. Hoewel bij de oorzaak van dit lijden nietnbsp;met zekerheid weet aan Ie geven, voornamelijk geenenbsp;MiESCHER’scbe buizen in de zieke spieren beeft kunnen aan-loonen, verklaart hij toch uitdrukkelijk dat bij eene zoovernbsp;voorigoschredene reactie van het' bindweefsel de aanwezigheid der psorospermiën als oorzakelijk moment niet geheelnbsp;kan worden uitgesloten, en beroept zich hierbij op eene waarneming van Mégnln ’), volgens wien, hoewel in de op analogenbsp;wijze aangedane spieren van een dier geene sarcosporidiënnbsp;werden gevonden, deze toch met groote waarschijnlijkheid alsnbsp;ziekteoorzaak moeten worden beschouwd.

PüTz meent naar aanleiding van een door hem onderzocht geval van fihroïde spierhypertrophie hij een paard met aanwezigheid van MiEscnER’sche huizen, dat psorospermiën hoogstens,nbsp;wanneer zij in grooten getale, voornamelijk in het strottenhoofd, dicht hij elkander liggen, ernstige symptomen en zelfsnbsp;den dood kunnen veroorzaken; in den regel echter zelfs bijnbsp;groote talrijkheid geene opvallende stoornissen der gezondheidnbsp;van hare dragers teweeg brengen en zulks niettegenstaandenbsp;andere onderzoekers, aan wie hij materiaal van hetzelfde diernbsp;ter onderzoek had afgestaan, zich in anderen zin uitbeten.nbsp;Zoo b. V. Schulze te Heidelberg, die den indruk kreeg »alsnbsp;wenn es sich urn irgend einen Entzündungserreger parasitarernbsp;Natur handle”, daar »in mehreren Muskelfasern ihm dienbsp;Anhaufung aufflel von Kernen eigenlhümlichor Art, die ihmnbsp;keine Muskelkerne, sondern anderartige Gebilde zu seinnbsp;schienen”, terwijl IUbe genegen is »die fragliche Erkrankiing

1) nbsp;nbsp;nbsp;Mégnin. Receuil de médecine vétérinaire No. 14. 1885.

2) nbsp;nbsp;nbsp;PüTz. Ueber fibroïde Pscudohyperlropbie vieler Skelelmuskeln einesnbsp;Pferdes bei Anwesenlieil MiEsonER’sche Scidauclie. Virchow’s Archiv Bd.nbsp;CIX. 1887. S. 144-176. Tal IV—VI.

3) nbsp;nbsp;nbsp;ScHÜLTZE. Ibid.

*) Rare bij Püiz 1. c.

L.


-ocr page 196-

184

für eine verbreitele Gregarinose der Muskeln zu halten, da manche Muskelhündel sehr grosse Psorospermiënschlauchenbsp;enthalte” en Johnë i) mededeelde, dat »die Muskelerkrankungnbsp;bestelit in einer chronischen interstitiellen Myositis, hervorge-rufen durch MiEscHEa’sche Schlauche” en het proces «deninachnbsp;besteht in einer gregarinösen interstitiellen Myositis”.

Iets verder schrijft Pütz; »de MiEScuER’sche buizen schijnen als ziekteoorzaak onzer huisdieren geen bizondere rol te spelen”nbsp;en later; «Hier in Halle fand ich dieselben (Psorospermien-sackchen) reichlicli hei der Halfte der geslachteten Schafe innbsp;massiger Zahl uud meist nicht über Erbsengross; niemals habenbsp;ich erfahren dass diese Parasiten in den betr. Fallen dienbsp;Gesundheit ihres Wirthes irgendwie gestort batten”. Eennbsp;uitspraak, welke zich niet geheel dekt met de hierbovennbsp;aangehaalde, doch welke eene verklaring vindt in de omstandigheid, dat Pütz de zoogenaamde psorospermiënzakken scherpnbsp;afscheidt van de MiESCHEa’sche buizen, op grond van de, volgensnbsp;hem, verschillende localisatie dezer organismen in de weefselsnbsp;hunner dragers. Een verschil, dat naar mijne meening, innbsp;verhand met de groote overeenstemming met hetgeen doornbsp;andere auteurs als Bütsciili, Balbiani e. a. m. dienaangaande werd vermeld, van zulk eene geringe heteekenis is,nbsp;dat de differentiatie van Pütz als niet voldoende gemotiveerd ennbsp;als strijdig met de in de natuurlijke historie algemeen geldigenbsp;groepeeringsmethoden verdient te worden verworpen.

Sticker maakt bij de sectie van een schaap gewag van de vondst van MiEsciiER’sche buizen onder het endocardium,nbsp;zonder zich te uiten over het verband dezer parasieten tot denbsp;doodsoorzaak van het geseceerde dier.

SiEDAMGROTZKY **) voiid bij eeii voor sectieoeiëningen bestemd

JoHNE ibid. liÜTSCHLl 1. c.

3) Balbiani 1. c.

Sticker. Arehiv f. w. u. pr. Tliierheilkunile. Bd. 12. 1886.

W SiEDAMGROTZKY. Aduiii’s Woclienschrilt tür Tliierheilkuiule. 1872. No, 12.

-ocr page 197-

18S

paardenlijk verscheidene spieren alropisch, hleck en hard. Deze verandering was niet overal gelijkmatig en kwam in velerleinbsp;opzicht overeen met de door Pütz beschrevene. De eerstenbsp;meende hier te doen te hebben met eene waarschijnlijk doornbsp;psorospermiën veroorzaakte bypertrophie van het perimysiumnbsp;internum der spieren, gecombineerd met eenvoudige atropine.

Morot trof onder ongeveer 900 schapen, welke hij van Mei tot Juni 1886 in het abattoir te Troyes onderzocht, bijnbsp;272 psorospermiën in de spieren van den slokdarm. Hetnbsp;aantal en de grootte der gevonden psorospermiën-zakken liepnbsp;zeer uiteen. Alle onderzochte dieren vertoonden tijdens hetnbsp;leven geene ziekteverschijnselen.

Laulakié 2) beschreef een geval van psorospermiën bij het zwijn, waarbij de spieren bezaaid waren met spoelvormige,nbsp;geelachtige speldeknop-groote, in rijen geplaatste knobbeltjes,nbsp;die zeer veel overeenkomst vertoonden met echte tuberkels ennbsp;in het perimysium internum waren gelocaliseerd. Daarenbovennbsp;vond hij interslitieele myositis met atropine en cellige infiltratienbsp;der naast deze knobbels gelegene spieren. In het centrumnbsp;van vele dier tuberkels zaten psorospermiëri-cysten. De contractiele zelfstandigheid van den primitiefbundel was alsdannbsp;meestal verdwenen en in de naaste omgeving van de somsnbsp;zeer sterk veranderde parasiet bevond zich eene purulentenbsp;zóne. In andere spiervezelen van hetzelfde dier trof hij echternbsp;ook parasieten aan, zonder dat zij daar eenige veranderingnbsp;hadden veroorzaakt. ' Laulakié verklaart het verschillend effectnbsp;dezer para.sieten, door aan het sarcolem eene de naaste omgevingnbsp;tegen de parasiet beschuttende eigenschap toe te kennen.

Vermelding verdient eveneens eene door Gunther in zijne Beurlheilungslehre des Pferdes beschrevene spieraandoening,nbsp;welke in edele paardeusloeterijen in sommige jaren bij zuigendenbsp;veulens vaak voorkomt. Er doen zich alsdan min of meer

1) nbsp;nbsp;nbsp;MoiioT. Rcceuil de nicdecine vétérinaire. 30 Aoiit 1886. p. 369—375.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Laulakié. Revue vétérinaire. IX. 2. 1884. Refer. SussnoBF ia Zeitschr.nbsp;f. Tbiermcdicin. Rd. X. S. 213.

-ocr page 198-

186

uilgebreide zwellingen voor in de spieren der aclilersle extremiteiten , welke in rust week zijn, doch onmiddellijk hard worden en sterk te voorschijn treden, zoodra het dier ooknbsp;slechts de minste aandoening verraadt. Deze ziekte geneestnbsp;zelden volkomen en maakt het dier dikwijls waardeloos. Nanbsp;een éénjarig bestaan van het lijden vond men hij de sectienbsp;het volgende; De aangedane spiergroepen zijn hard en taai, bleeknbsp;rozenrood lol grauw van kleur; op sonunigo plaatsen zijn zijnbsp;doorschijnend als versch vischvleesch en hebben op doorsnedenbsp;hiermede veel overeenkomst. (Van hier de naam »Eisballen”nbsp;voor deze aandoening). De spiervezelen zijn gedegenereerdnbsp;en door dicht, zeer weinig verdikt celweefsel ingeslolen. Zijnbsp;glinsteren niet op de lengtedoorsneden en trekken zicli nietnbsp;terug na dwarse doorsnijding, zoodat zelfs bij versch gedoodenbsp;dieren de doorgesneden zieke spieren in situ blijven en onmiddellijk opzw’ellen.

Günther vond het zenuwstelsel dezer veulens normaal en hield deze ziekte, niettegenstaande veel overeenkomstigs, niet voornbsp;identisch met de gewone spierontsleking der paarden, maar voornbsp;eene bizondere soort spieraandoening. In zijn topographischenbsp;Myologie van het paard zei de hij: «Die sogenannten Eisballen,nbsp;welclie nach Prof. Gerlach’s Untersuchungen durch Psorosper-miën bedingt sind, die in unzahliger Menge die Muskelfasernnbsp;bewohnen und mit der Zeit ihren conlractlelen luhalt so voll-slandig zerstören, dass endlich nur noch die Hülle, das Sarco-lemma, übrig bleibt, etc, bewirken mil der Zeil eine organischenbsp;Verkürzung der belretfendcn Muskeln, durch welche die Kruppenbsp;herabgeslellt und ein steiler Pesselsland bedingt wird.”

In Schmidt-Müiiliieim’s Handbuch der Fleischkunde [Leipzig. 1884. S. 155) komt eene mededeeling voor van een geval vannbsp;Brouwier, die in het vleesch van een stier gedeelten aanlrof,nbsp;vooral in de spieren der achterste extremiteiten, welke ernbsp;uitzagen als kalfsvleesch. De betroffen spieren waren grof vannbsp;vezel en vertoonden tallooze wille puntjes. Het dier bad drienbsp;maanden voor zijn dood een n)ocilijken gang en kon niet dan

-ocr page 199-

187

11] ct veel moeite opslaan. Het microscopisch onderzoek bracht e^ne chronische myositis aan het licht met alrophie der spier-zelfslandigheid en hyperlropliie van het intermuscnlaire bind-weetsel. De witte punten bleken MiESCHER’sche buizen te zijn.nbsp;Over de beteekenis dezer organismen Iaat hij zich als volgtnbsp;uit: »Ich habe an fraglichen Gebilden keinerlei Erscheinungennbsp;welche eine entzündungserregende, oder

wahrgenommen, eine andere krankmachende Tliatigkeit derselben besondersnbsp;wahrscheinlich machen, viel weniger aber ausser Zweifel zunbsp;stellen vermochten. Dies gielt nalürlich auch gegenüber dennbsp;positiven Behauptungen anderer Auloren, aus denen hiernbsp;noch die von Roll ') angeführt werden soil. Derselbe sagtnbsp;1. c. S 7. »Die Gegenwart dieser (MiEscuER’schen) Schlauche-sebeint in den meislen Pallen die Gesundheit der Schweinenbsp;gar nicht zu heintrachligen; es sind jedoch auch Falie be-kannt geworden, wo sie in enormer Menge verhanden dienbsp;willkürlichen Bewegungen gehemmt und zur Paralyse dernbsp;binleren Exlremitaten Anlass gegeben haben.”

»Ich glaube”, zoo gaat Sohmidt-Mühlheim voort, »dass man den Ihalsachlichen Verhallnissen mehr Rechnung tragt, wennnbsp;man über fragliche Sache sich folgeudermaassen ausserl:nbsp;Lahmungen der hiiiteren Exlremitaten sind bei Schweinennbsp;nicht ganz sellen, dass Vorkommen von MiESctiER’schennbsp;Schlauchen in den Muskeln fraglicher Thiere ist hingegen sehrnbsp;haiifig. Man isl deshalb nich berechligt, aus dem Zusamraen-Ireffen beider Dinge bei einem Judividuum auf ein causalesnbsp;Verhaltniss in Rede stebender Parasilen zu fraglicher Lahmungnbsp;zu schliessen, vvenn hierfür nicht besondere Anhallspunktenbsp;sich nachweissen lassen.”

, die vele sterven, bij

zag

Voorts vond ik nog eene waarneming vai schapen onder epilepliforme verschijnselen

Wien.

]) Roll Lehrbucli der Pathologie und Tlierapie der Haushiere. 11185. Braumüller.

2) ZÜBN 1. c.

-ocr page 200-

188

welke zeer vele MiEscuEu’sche buizen in de spieren van verschillende gedeelten van het lichaam werden gevonden.

Genoeg om te doen uitkomen, dat aangaande de beleekenis dezer protozoën de meeningen nog zeer uiteenloopen in zooverre zij als causaal-moment voor verschillende klinische ziekteverschijnselen dienst kunnen doen. Noch wat den aard dezernbsp;symptomen betreft, noch wal hunne localisatie aangaat, bestaatnbsp;eenstemmigheid, en al moet aanstonds erkend worden, dat eennbsp;zelfde ziekteoorzaak onder verschillende omstandigheden bijnbsp;een en hetzelfde individu of bij verschillende van dezelfde ofnbsp;verschillende soorten, zeer uiteenloopende stoornissen kan teweegbrengen , bevreemding moet het wekken, dat juist de afwijkingen in de functies van het bewegingsapparaat, de uitsluitende zetel der sarcosporidiën, soms wel werden waargenomen, maar dat deze in diezelfde gevallen van zulk eenenbsp;paradoxe natuur zijn, dal men hare afhankelijkheid van denbsp;spierbewonende micro-organismen slechts vermoed, nimmer echternbsp;afdoend bewezen heeft. Opmerkelijk is bovendien hel feil, datnbsp;de waargenomen kruislambeid met de paralyse of parese dernbsp;geheele achterste extremiteit een verschijnsel is, dal bijnbsp;velerlei ziekten der dieren valt waar te nemen. Het huid-exantheem, op welks microscopisch onderzoek Virchow metnbsp;nadruk heeft aangedrongen, schijnt naderhand niet wedernbsp;opgemerkt te zijn; althans de mij toegankelijke litteratuurnbsp;maakt er geen gewag van. Hieruit kan met reden wordennbsp;afgeleid óf dat de veranderingen der huid door de eerste schrijversnbsp;waargenomon slechts iets toevalligs zijn, óf dat zij van zulk eennbsp;voorbijgaauden aard zijn , dat de latere onderzoekers geen gelegenheid hebben gehad deze nauwkeurig na te gaan. De derdenbsp;mogelijkheid, als zouden deze hieraan niet de noodige aandachtnbsp;geschonken hebben, mag nauwelijks worden verondersteld.

Geldt dit voor de algemeene verschijnselen, met de locale is het niet veel beter gesteld. De aan de sarcosporidiën toegeschreven plaatselijke stoornissen laten iii den regel meerderenbsp;verklaringen toe, zoodal steeds de vraag gesteld kan worden

-ocr page 201-

189

of in een bepaald geval de pathologische afwijking inderdaad hel gevolg is der in zekere organen of weefsels aanwezigenbsp;uiicro-örgauismen, dan wel eene hiernaast bestaande ziekteoorzaak moet worden aangenomen.

Bij de heoordeeling van deze en soortgelijke vragen, blijft het eene lastige zaak, dat de sarcosporidiën bij de herbi- ennbsp;omnivoren zulke gewone gasten zijn. Hierdoor neemt denbsp;moeilijkheid, om tusschen coïncidentie en oorzakelijk verband, tenbsp;kiezen, zeer toe en wint de waarschijnlijkheid, dat in vele gevallen de sarcosporidiën niet meer dan toevallige indringers zijn.

De bovenbedoelde bezwaren deden zich in ruime mate gevoelen hij het pathologisch-anatomisch onderzoek der aan diverve ziekten gevallene dieren, die tevens dragers vannbsp;sarcosporidiën-cysten waren, zoodat ook langs dezen weg geenenbsp;afdoende beantwoording op de ons intersseerende vraag konnbsp;worden verkregen. De middels dit onderzoek verzamelde feitennbsp;blijven uit den aard der zaak hunne groote waarde behouden.nbsp;Daarom moet het zeer worden betreurd dat, op een paarnbsp;uitzonderingen na, het in dit opzicht verrichte niet of slechtsnbsp;onvoldoende werd geopenbaard. De uitzonderingen hiervorennbsp;bedoeld, zijn de verslagen van Pütz *) over het door hemnbsp;geseceerde paard, van Prietsch over den door hem onderzochten stier (bul) uit het Leipziger abattoir en van Stass®)nbsp;over een hoen, alle gevallen van chronische interstieele myositis.nbsp;De beide eerste winnen nog in belangrijkheid, doordat zijnbsp;nader gecontroleerd worden door Rieck ^), die zijne bevindingennbsp;uitvoerig heeft bekend gemaakt. Zij schenken de gelegenheidnbsp;tot onderlinge vergelijking en verschaffen mij den welkomennbsp;toetssteen voor de resultaten van eigen onderzoek. Hieromnbsp;schijnt mij eene eenigszins breedvoerige , i’eproductie der verrichtingen van genoemde onderzoekers niet overbodig.

Pütz vermelde betreffende zijn geval het ondervolgende:

1) nbsp;nbsp;nbsp;Pütz 1. c.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Prietsch zie Rieck.

5) Stass zie Rieck.

4) Rieck 1. c.

-ocr page 202-

190

Na:ir de nniversileils’paai’denkliniek te üitlln werd door den veearts Fischer, den 24 .Inni 1886, een vijfjarige bruine ruin ter onderzoek ennbsp;behandeling gezonden. Volgens navraag bleek bet dier reeds zes maandennbsp;lam. Deze bewegingsstoornis heeft zich eerst op den rechter-, later op hetnbsp;linker voorbeen op de volgende wijze geopenbaard. Eerst werd eene geleidelijk toenemende zwakte in het schoudergebied merkbaar, doordat het rechternbsp;schouderblad bij belasting abnormaal in de hoogte werd geschoven, waarbijnbsp;zijne kraakbeenige aanhechting naast de schoft naar buiten uitslak. Vannbsp;lieverlede werd de schouder zoo los, dat tijdens het onderzoek het boegge-wricht zich zoodanig van de borstkas verwijderde, dat hierdoor eene sterkenbsp;tumorachlige zij- en opwaartsverschuiving van de schouders ontstond.

Links greep ter zelfder tijd eene verschuiving der scapula op dezelfde wijze, als rechts viel waar te nemen, plaats De kraakbeenige rand van dit beennbsp;stak naast de scholt in ’t oog vallend naar boven en buiten uit.

De bewegingen waren in de voortste extremiteiten moeilijk, die in de achterste relatiel vrij, hoewel eenigszins onl)eholpen. Uitingen van pijnnbsp;werden bij het onderzoek niet waargenomen. Algemeene stoornissen warennbsp;niet aanwezig. Het paard had een goeden eetlust en was betrekkelijk vroolijk.

Uit den toestand dor schouderb'adspieren van beide zijden bij de bewegingen diagnostieerde Pütz eene parese van verschillende spiergroepen der voorste extremiteiten, alhankelijk van hetzij eene primaire aandoening dernbsp;spieren zelve, hetzij van de inncrveerende zenuwen ol wel die haar oorzaaknbsp;had in het ruggemerg.

Daar van eene behandeling geen heil werd verwacht, werd het paard aan een slachter verkocht en hier nader geschouwd.

Bij de verwijdering der voorste ledematen werd eene opvallende degeneratie zichtbaar der spiergroepen, welke zich aan de bovenste helft van hetnbsp;schouderblad vasthechten en dit met den romp en den hals verbinden.nbsp;Voorts kwam aan het licht, dat een groot aantal skeletspieren onder toeneming van het volumen zoodanig aangedaan waren, dal het vleesch daaromnbsp;niet in consumptie mocht worden gebracht. Daar de gedegenereerde spiergroepen een in verschillenden graad spekachtig aanzien hadden, diagnosticeerde Pütz op grond dezer macroscopische bevindingen en de anainnestischenbsp;data eene progressieve lipomateus-fibroïde pseudohyperlrophie van velenbsp;sksletspieren.

Bij het in de kliniek verrichte verdere gedeelte der sectie, bleek de huid-spier normaal, terwijl het bindweefsel tusschen deze spier en die van den romp hypertrophisch en matig met vet dóórtrokken was.

De m. cucullaris, m. splenius capitis et colli, evenals de gezamentlijke strekkers van den hals, de m. serratus antic, major hom., de m. latissimusnbsp;dorsi, de gemeenschappelijke en de bekken-ribspieren (m. ilio-coslalis hom.j,

-ocr page 203-

191

alle iiilercoslaalspieren, ile Imileiisle en liimienste sclmine, evenals de rechte en dwarse buikspier waren opvallend, hoewel in verschillenden graad verbleekt, grauwgeelachtig, rigide en in volumen toegenomen. De m. ohliquusnbsp;capitis inferior hom. evenals de m., biceps hrachii vertoonden de hovennbsp;genoemde veranderingen n. m. de gele verkleuring in zeer hooge mate,nbsp;zoodat zij gezamenlijk de kleur van ruwe gele zijde hadden, terwijl denbsp;huigspieren van den hals, zoowel als de meeste van de horst naar dennbsp;schouder en naar de armen verloopende spieren weinig ol in ’t geheel nietsnbsp;abnormaals bezaten.

Recht scheen in de laatstgenoemde groep het inlermusculaire hiudweelsel toegenomen, zoodat aldaar de secundaire en tertiaire spierbundels uit elkandernbsp;gedrongen waren. Deze spieren vertoonden geene opvallende verkleuring,nbsp;zij waren echter volumineuzer en regider dan normaal. Over het algemeennbsp;was de spierdegeneratie rechts sterker dan links, oischoon zij ook hier reedsnbsp;een Imogen graad liad bereikt. In hel cavum thoracis bevonden zich innbsp;het mediastinum eenige vlakronde, groolere velhoopen, terwijl de vetrijkdomnbsp;van het dier over hel algemeen eene matige, ja zells eene geringe was. Denbsp;m. longissimus dorsi was van het bekken tol aan den scholl en van de doornvormige uitsteeksels tot den m. sacro lumbalis niet opvallend veranderd,nbsp;terwijl deze laatste, evenals het halsgeileelte van de eerste gedegenereerdnbsp;waren. De schaam- en zilbeenspieren evenals de meeste spieren van beidenbsp;onderste extremiteiten schenen gezond, de vierhooldige kniestrekker (m. extensornbsp;cruris quadriceps hom.) daarentegen in hooge mate en de lendenspierennbsp;opvallend, hoewel ook minder sterk dan deze, ziek. Het diaphragma wasnbsp;normaal van kleur, doch rigider dan gewoonlijk. De aangedane spierennbsp;bevatten meestal meerdere in verschillende mate voortgeschredene ziekte-haarden, zoodat zij noch gelijktijdig, noch in uitgebreidheid, noch ook in denbsp;opvolging, waarin zij naast elkander liggen, maar ieder meer op zich zelve,nbsp;stuksgewijs ziek geworden schijnen, terwijl de onmiddellijk daaraan grenzendenbsp;spiertakken ol geheele spieren geene macroscopisch herkenbare veranderingennbsp;vertoonden.

In de gedegenereerde spieren bevonden zich in grooten getale lange, wit-achtige concrementen en wel in overlangsche doorsneden meer ol minder, duidelijk op rijen geplaatst. Zij vormden puntvormige, meestal echter lange,nbsp;dikwijls aanzienlijk in de lengte gerekte haarden, welke niet in hun geheel,nbsp;doch slechts stuksgewijze, in Iragmenlen, konden uitgepeld worden. Druktnbsp;men deze op een sterk voorWerpglas in glycerine uit elkander en onderzoektnbsp;men ze microscopisch, dan blijken zij te bestaan uit kalkdeelen, ronde- ennbsp;spoelvormige cellen. In het perimysium internum bevonden zich op sommigenbsp;plaatsen kalknaalden, die eene lengte van 2 en meer cM. en eene dikte vannbsp;ca 3 mM. bezaten.

-ocr page 204-

192

Hierop laat hij eene beschrijving van de door hem onder-zochle inwendige organen volgen, waarin niets ahnoruiaals werd aangetrolVen. In de ruggemergsholte vond Pütz tusschennbsp;hel periosliuni der wervellichamen en de dura mater medullaenbsp;spinalis tamelijk veel bleek geelachtigrood vetweefsel vannbsp;brijachlige consistentie. De arachnoïdea was vrij resistent,nbsp;misschien eenigszins hypertrophisch. Aan de wortels der rugge-mergszemiwen zag hij geene macroscopische veranderingen.nbsp;De ruggemergsvalen waren vooral in het halsgedeelte en,nbsp;minder in ’t oog vallend, ook in het lendengedeelte, sterkernbsp;gevuld dan normaal. Overigens ontbraken in het ruggemergnbsp;tot aan den overgang in de medulla oblongata zichtbare afwijkingen. Het verlengde merg scheen scherper dan gewoonlijknbsp;van het ruggemerg afgegrensd. Wellicht echter een gevolgnbsp;van de door den slachter te weeg gebrachte scheiding van dennbsp;kop en den atlas of van andere mechanische heleediging!

In het geval van Prietscu waren geen algemeene klinische ziekteverschijnselen waargenomen. Dijna alle spieren n. m.nbsp;de buik-, rug-, schouder- en schenkelspieren bevatten builenachtige , verharde gedeelten ter grootte van een vuist tot die vannbsp;een kinderhoofd. Het vleesch werd niet tot de consumptienbsp;toegelaten. Volgens mededeeling van Johise zou het macroscopisch onderzoek der spieren nagenoeg dezelfde resultatennbsp;hebben opgeleverd als in het geval van Pütz.

Microscopisch vond Pütz de spiervezelen op verschillende plaatsen in verschillende mate verloren gegaan, terwijl innbsp;overeenstemming hiermede het perimysium internum ondernbsp;sterke kern- en celproliferatie gehypertrophieerd scheen. Waarnbsp;nog verschillende spierbundels bij elkander lagen, warennbsp;op enkele plaatsen tusschen deze in vetcellen op rijen geplaatst. Talrijker waren deze in, de bindweefselwoekerin-gen, waar zij eveneens in rijen of wel in hoopen lagen.nbsp;Hoewel de massa van het vetweefsel op menige plaats nietnbsp;gering was, droeg toch lot de toeneming van het volumennbsp;der spieren meer het kern- en celrijke bindweefsel bij. Hierin

-ocr page 205-

195

treft men soms afzonderlijke, soms in kleinere en groolere groepen IiiJ elkander liggende spicrvezelen aan, welke gedeeltelijk nog goed behouden zijn. Deze hebben verschillendenbsp;grootte en vorm; deels zijn zij rondachtig, deels ovaal, deelsnbsp;polygonaal enz., wal vooral op dwarse doorsneden dadelijk innbsp;’t oog valt. Op overlangsche coupes merkt men de zeer verschillende afmetingen der afzonderlijke spiervezelen op; denbsp;dunnere zijn gedeeltelijk sterk geschrompeld, het sarcolemmanbsp;in verband hiermede ingevallen. De dwarse slreping is meestalnbsp;goed behouden, zelfs aan de smalle vezelen. 3Ienigmaal echternbsp;treedt zij aan de breedere spiervezelen minder duidelijk opnbsp;en verdwijnt geleidelijk geheel. Zelfs aan sterk gealrophiecrde,nbsp;door granulalieweefsel ingeslolene spiervezelen van nog slechtsnbsp;674 niicra doormeier vond Pütz de slreping nog aanwezig.

Deze veranderingen kwamen zelfs in dezelfde vezel, doch niet overal in denzelfden graad en hetzelfde stadium voor.

Volgens Frby zijn de primiliefbundels der spieren van den mensch tl—ö6, volgens Ziegler 15—55nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dik. Schulze

vond bij pseudohypertrophie naast talrijke alrophische ook enkele hyperlrophische vezelen van 100—120 g middellijn.nbsp;Bij het paard in zake vond Püxz spieren van 158—141, 75/*.nbsp;Een in doorsnede ovale vezel, die naast elkander twee Miescuer’nbsp;sche buizen bevatte, mat 87,75 bij 8t/*.

De verschillende personen, die op Pütz verzoek, hel door hem loegezonden materiaal onderzochten, meldden omtrentnbsp;hunne bevindingen hel volgende:

Schulze merkte op, dat bet microscopisclie beeld niet over-eenslemt met dat bij progressieve hyperlrophie der spieren van den menseb. De hem toegezonden stukken vertoonden innbsp;meerdere spiervezelen ophoopingen van eigenaardige kernen,nbsp;welke hij bij de pseudohyperlropbie der inenschen nimmernbsp;had w'aargenomen en welke hem geene spierkernen, maarnbsp;voorwerpen van andere natuur toeschenen.

Rare vond eene oiitslekingachlige celrijke woekering van

het interslitieele biiulweefsel.

De primiliefbundels waren Y. A. K. BI. Deel YII, vel 13,

-ocr page 206-

194

gedeeltelijk alropliiscli; daarnaast bevonden zicli ecliter ook nieuw gevormde, smalle, bleeke en bandvormigc spierspoeleljes,nbsp;welke slechts eeiie zwak zichtbare dwarse slreping vertoonden.nbsp;Het gewoekerde bindweefsel bevatte talrijke kleine baarden,nbsp;welke uit een verkalkte detritnsmassa bestonden en volgensnbsp;zijne meening tot afgestorvene spierparasieten moeten wordennbsp;teruggebracht.

Jon^E vatte de spieraandoening op als eene cbroniscbe inter-stitieele myositis, veroorzaakt door MiESCHER’scbe buizen. In alcoholische zoutzuuroplossing van 1% gedurende eenige urennbsp;bewaarde en daarna met haematoxyline gekleurde coupesnbsp;gaven de prachtigste beelden en maakten hij doorzicht vannbsp;een groot aantal praeparaten (overlangsche en dwarse doorsneden) alle overgangen ten duidelijkste zichtbaar. In denbsp;eerste plaats vielen enkele spiervezelen op, welke op doorsnede duidelijk de MiESCiiEa’sche buizen en de daarin bevattenbsp;sikkelvormige kiemstaafjes vertoonden. Ter plaatse is denbsp;spiervezel een weinig uitgezet, de dwarse strepiug behouden,nbsp;de omgeving volkomen normaal, dikwijl echter het perimysiumnbsp;internum eenigszins verbreed. Allengs schijnen de parasietennbsp;een vernielenden invloed op de contractiele zelfstandigheid uitnbsp;te oefenen. Deze scheurt, wordt brokkelig. In de omgevingnbsp;treedt eene reactieve ontsteking op. Eene groote hoeveelheidnbsp;lymphoide cellen verzamelen zich, niet alleen in de omgeving,nbsp;maar doordringen ook op groote schaal de spiervezelen zelvenbsp;en die der omgevende musculatuur, waar eene sterke woekering van het iuterstitieele bindweefsel van lieverlede leidt totnbsp;volkomen ondergang der spierzelfstandigheid. Vetinültratie-liaarden zijn zeldzaam.

zeer

Eberth vond het bindweefsel tusschen de spieren overal verdikt. Waar de primitiefvezelen nog normale verhoudingennbsp;aanboden, was de bindweefselwoekering van weinig beteekenis,nbsp;verried zich echter reeds door de vermeerdering van cellen ennbsp;kernen. Op andere plaatsen bereikte de nieuwvorming (?) eennbsp;hoogeu graad cu bestond óf uit een aan grondzelfstan-

-ocr page 207-

lair hiiulweefsel mei spoel- eii slervormige cellen en sleclils weinig elemenlen van liel karakler der gramilaliecellen. Dezenbsp;gedeelten kenraerklen zich door de armoede aan spiervezelen,nbsp;welke, lioew'el gedeeltelijk nog van normalen omvang ennbsp;normaal aanzien, toch dikwijls door zeer smalle overigensnbsp;niet veranderde primiliefvezelen waren onderbroken. In enkele,nbsp;overigens normale vezelen bevinden zich pseiidonavicellen innbsp;grooten getale. Degeneralieve processen, zooals vervetting ennbsp;colloïde ontaarding, waren nergens voorbanden.

Waar bet granulatieweefsel tusscben de spieren vooral sterk ontwikkeld was, vond men te midden hiervan verkalkte onregelmatige en rondacbligc gedeelten, welke na ontkalking blekennbsp;te beslaan uit groolc spoelvormige, rondacblige, dikwijlsnbsp;meerkernige cellen, doch geen spieren bevallen. De elementennbsp;van bel granulatieweefsel vertoonden geene afwijkingen van,nbsp;onder normale omslandigbeden ontslaan bindweefsel. Hier ennbsp;daar bevonden zich enkele dergelijke elemenlen met kleinenbsp;veldruppels. Deze kwamen slechts alleenstaande tusscben denbsp;spiervezelen voor. In de gedeelten met sterke bindweefsel-woekering was ook de adventitia der kleine arteriën en venennbsp;door eenvoudig bindweefsel in concentrische lagen verdikt.nbsp;Evenwel kon geenerlci verband tusscben deze veranderingennbsp;en de verkalkte plaatsen van bet granulaliewmefsel aangeloondnbsp;worden. Integendeel werden in de onmiddcllijke nabijheidnbsp;der verkalkingen nog doorgankelijke haarvaten aangelrollën.

Aan deze mededeelingen bad Pütz slechts toe te voegen, dat de ronde en spoelvormige cellen in bet byperlropbi-sebe bindweefsel der verkalkte baarden, deels duidelijk vannbsp;elkander waren te onderscheiden, deels echter tot schollennbsp;met elkander waren versmolten. Ofschoon MiEscitER’scbenbsp;buizen over bet algemeen slechts in kleinen getale aanwezignbsp;waren, kwamen deze soms in een bepaald gebied in grooternbsp;aantal voor en bevonden er zich soms twee in één spiervezel.

-ocr page 208-

196

In (Ie omgeving der verkalkte haarden ontbraken de MiESCHEa’sclie buizen dikwijls overgroole nitgeslreklheden, zoodatnbsp;de nabijgelegene spiergroepen hiervan vrij waren. Menigmaalnbsp;echter lagen helrekkelijk goed geconserveerde spieren, die zelvenbsp;MiEsciiEB’sche huizen bevallen, dicht hij de kalkhaarden, zondernbsp;dat een verhand liisschen deze en gene kou worden opgespoord.nbsp;Conslanle begeleiders der concremenlen waren ronde cellen,nbsp;waaronder enkele van ovalen vorm. Deze waren gekorreld,nbsp;bezaten een kern en maten gemiddeld tusschennbsp;Er waren echter ook andere van groolere of geringere afmetingen, 1). V. ovale van 13'/2 F lang en 9'/2 P breed.

Slechts zelden waren in de verkalkte haarden sporen van spiervezelen en van MiESCiiEa’sche huizen te vindeu; De rondenbsp;cellen hoopen zich in de zieke spieren niet alleen op in hetnbsp;bindweefsel tusschen de nog voorhandene s|)iervezelen, waar hetnbsp;ontstekingsproces zich het eerste ontwikkelde, maar zij bevondennbsp;zich soms ook in grooten getale op zulke plaatsen, waar denbsp;hiiidweefsel-nieuwvorming reeds belangrijk was voortgeschreden.

Ten slotte zegt Pütz het volgende; »Die vorhandene inlerstitielle Myositis dürft meiner 3Ieinung nach niir dannnbsp;als eine »gregarlnöse” angesprochen werden, wenn man ent-weder fragliche Zeilen, welche im allgemeinen als Lymph-körperchen characterisirt sind, zum Theil als junge, nacktenbsp;Gregarinen anzusehen berechtigt ware, oder wenn man nach-weisen könnte, dass die vorhandenen MiESCHEa’schen Schlauche,nbsp;die ja die Gregariuiden augereilit werden, die IJrsache frag-

licher EnlzQndunp: sind.


ZüEN sagt in seiner Schrift:


Die


kugel- und eiförmigen Psorospermiën als Ursache von Krank-heiten hei unseren Ilauslhieren, Leipzig. 1878 S. 11. u. 12: »Die jungen nackten Gregarinen werden sehr haufig mit unge-farbten Blulzellen verwechselt. Alle Organe, die in den bekann-teren Erhartungsllüssigkeilen gelegen baben, zeigen nur sehrnbsp;zusammengeschrumpfte Gregarinen, welche mil Eiterkörperchennbsp;oder Blulzellen verwechselt werden kénnen. Diese raöglich-keil ist in vorliegenden Falie nicht naher nachgewiesen und

-ocr page 209-

197

kann somit luir als eine nicht absolul unherechligle Hypothese belrachlet werden. Die Behaiiplung, dass die MiEsoHER’schennbsp;Schlauche unler Uinstanden fiir iliren Wirlh eine recht gefahr-liche Bedeulung erlangen kennen, ist öfler ausgesprochen,nbsp;ineiner Meinuug nach aher nie bewiesen.”

Bieck, die, zooals reeds hierboven werd gezegd, hetzelfde materiaal als Pütz bewerkte, kon, zoover zulks uit gehardenbsp;weefsels nog mogelijk was, de macroscopische bevindingen vannbsp;den laalstea bevestigen. Op enkele plaatsen was in de doornbsp;hem bewerkte weefselslukken de bindweefselwoekering zoonbsp;aanzienlijk, dat met het hloote oog aldaar geen spierweefselnbsp;te herkennen viel. Het microscopische onderzoek van in alcoholnbsp;en MüLLER’sche vloeistof geconserveerd materiaal geschieddenbsp;hoofdzakelijk middels kleuring in verdunde WEiOERT’sche hae-matoxyline, waarin de coupes gedurende 2—24 uren blevennbsp;liggen, en ontkleuring in 1°/^ zoutzure alcohol met nakleuringnbsp;in eosine en bezichtiging in picrinezuurhoiidende nagelolie,nbsp;waardoor eene schoone gecombineerde en dilferentieerende kleuring werd verkregen. De op deze wijze behandelde praeparatennbsp;uit de minst veranderde spiergedeelten vertoonden het beeldnbsp;eener chronische interstitieele myositis. Het intermusculalrenbsp;bindweefsel was hypertrophiscb, bevatte meer of minder rondenbsp;cellen en vele kernen. De tusschen deze strengen van gewoekerd bindweefsel liggende spiervezelen waren atrophisch. Denbsp;afneming van de afmetingen der spierbundels hield gelijken trednbsp;met de toeneming in massa van de omgevende bindweefselstroken,nbsp;terwijl de doornieter wisselde tusschen 28 tot 70 //. In verschillend aantal, doch nimmer geheel ontbrekend, kwamen in de weef-seldoorsneden aanzienlijk vergroote spiervezelen van 120 ^middellijn voor, waarin de sarcosporidién, die zich met haemaloxylinenbsp;intensief blauw kleurden. Deze namen in dit stadium nimmer denbsp;geheele spiervezel in, doch waren steeds door spierzelfstandig-heid van 0,0144 tot 0,0732 m.M. omgeven, welke immer denbsp;karakteristieke kleurreactie van de contractieele spierzelfstandig-heid vertoonden en waaraan nog duidelijk de dwarse slreping

-ocr page 210-

198

viel waar te nemen. Op andere plaatsen vond men bovendien in het intermusculairc bindweefsel, midden lussclien de spierbundels, kleincellige baarden, die hunne uilloopers tot vernbsp;lussclien de spiervezelen in, zonden. Naast de zooeven genoemdenbsp;MiESCHER’sche buizen zag men in de sterkst aangedane gedeeltennbsp;bovendien nog andere, welke ten gevolge der toeneming in diktenbsp;den oingevenden mantel van spierzelfstandiglieid uil elkandernbsp;hebben gedreven en zijne physische eigenschappen, zooals mennbsp;aannemen moet, dusdanig hebben gewijzigd, dat ten slottenbsp;slechts brokken zonder eenig spoor van dwarse sleeping overbleven. Met behulp van seriecoupes lieten zich alle mogelijkenbsp;overgangen lussclien beide toestanden van sarcosporidiënnbsp;houdende spiervezelen aantoonen. Parallel hiermede ontwikkelden zich in de omgeving dezer spieren de verschijnselen eenernbsp;acute iiiterslieele myositis, welke zich door eene steeds toenemende kleincellige infiltratie karakteriseerde. De cellen vannbsp;het infillraat hadden alle eigenschappen der lymphoïde elementen.nbsp;Eene voorigezelte ontwikkeling der sarcosporidiën in verbandnbsp;met het voortschrijdende onlslekingsproces viel niet waar tenbsp;nemen. Wel het tegendeel. De onitrekkeu van de kapselnbsp;werden minder goed zichtbaar en verdwenen ten slotte geheelnbsp;en al. In de eertijds hierdoor afgeslotene ruimte drongen vannbsp;buiten af eenige leiicocylhen binnen; levens zetten zich gelijktijdig en geleidelijk min of meer fijne korrels en onregelmatigenbsp;kristallijne kalkzouleu af, welke ten slotte het inzicht in denbsp;vroegere sarcosporidiën-cysle geheel onmogelijk maakten. Opnbsp;deze wijze ontstonden langgeslrekle concremenlen , welke zichnbsp;reeds macroscopisch als granwille, lange lichamen van ca.nbsp;1—2 m.M., vertoonden. Behandeling met verdund salpeterzuurnbsp;onlhnlde, na oi)lossing der kalkzouleu, wederom den bouw dezernbsp;deelen. Gelijken tred met hel aantal en de dichtheid dezernbsp;schijnbaar door sarcosporidiën te weeg gebrachte ontstekings-processen in de spieren, de degeneratie der contractiele spier-zelfstandigheid en de vorming der bovenbedoelde concremenlen,nbsp;hielden eensdeels de nilgebreidhcid der in de omgeving dezer

-ocr page 211-

199

haarden optredende cellige infiltraties, anderdeels de meer verwijderd hiervan zich bevindende woekering van het interstitieele bindweefsel. Het tusschengelegen spierweefsel was geheelnbsp;samengedrukt of liet slechts bier en daar alleenstaande of totnbsp;groepen vereenigde, sterk atropbische spiervezelen herkennen.nbsp;In de infillraliehaarden traden, boe verder van de gedegenereerde parasiet, des te meer groolere, epilbeloïde cellen metnbsp;malgekleurdo blaasvormige kernen (fibroblasten) tussclien denbsp;kleincellige elementen op. In de peripheric der oudere oiit-stekingshaardeii kregen deze laatste ten slotte de overhand, en konnbsp;men uit de in hare kernen waarneembare talrijke lichaampjesnbsp;en draden, tot daarin plaats gehad hebbende segmentatie-pro-cessen besluiten. Deze cellen moeten zonder twijfel als voor-sladiën van het woekerend bindweefsel worden opgevat ennbsp;voorlgesproten zijn, deels uit de lymphoïde elementen van hetnbsp;exsndaat, deels uit de vaste bindweefselcellen van bet praeë.xis-teerde interstitieele bindweefsel,

Hel aantal der in het spierweefsel aanwezige ontstekings-haarden was in het meteriaal van Rieck soms eene enorme. In enkele coupes van 1,3 cM. lengte en 1 cM. breedte kon hijnbsp;er dikwijls een vijftigtal tellen. In die gedeelten, waar velenbsp;kalkconcremenlen lagen, kon hij midden in het bindweefselnbsp;rondachtige, kleurloos geblevenc holten van 50—80 f* doornieternbsp;onderscheiden, welke bleken uit vetcellen bestaan te hebben.

Volgens mondelinge mededecling van Joiixe aan Rieck, zou bet geval van den bul van Prietscii macroscopisch nagenoegnbsp;hetzelfde beeld hebben opgeleverd als dat van het })aard vannbsp;PüTz. Rij een volgens dezelfde methoden ingesteld microscopischnbsp;onderzoek vond Rieck hierbij twee duidelijk van elkandernbsp;onderscheidbare stadiën van bet pathologisch proces. Hetnbsp;jongste stadium kwam slechts voor in de grenslaag tusscliennbsp;bet normale en bet macroscopisch reeds sterk veranderde s|)ier-weefsel. Hel bood bel beeld aan eener zeer hevige acutenbsp;ontsteking van hel perimysium e.xlernum en internum metnbsp;eene uitgebreide kleincellige inliltratie dezer deden. Deze

-ocr page 212-

kleincellige haarden drongen in den vorm van een rijk vertakt netwerk tussclien de vezelen, bepaalden zich echternbsp;niet overal tot de genoemde hindweefselstroken, doch strektennbsp;zich in de centra der ontstekingshaarden ook tol de spier-buizen uit. Enkele hadden slechts eenige ronde cellen, anderenbsp;daarentegen waren hiermede opgevuld. Kunstprodukten kondennbsp;op goede gronden uitgesloten worden. Behalve deze lencocythennbsp;bevonden zich in de spiervezelen dierzelfde gedeelten ook nognbsp;andere eeltige elementen, welke bij zwakke vergrooling innbsp;uiterlijke eigenschappen veel overeenkwamen met lyraphoïdenbsp;cellen, of nog gemakkelijker verward konden worden met denbsp;groote hlaasvormige kernen van epilheliale of van epitheloïdenbsp;cellen van het bindweefsel, waarmede zij ook in groottenbsp;overeenstemden.

Bij sterke vergrootingen , ongeveer 1000 X, zag men duidelijk , dal men hier geene kernen voor zich had, doch zelfstandigegt;nbsp;protoplasmalische, menbraanlooze, ronde, slechts met een ielsnbsp;sterker verdichte en beter gekleurde randzone voorziene cellen,nbsp;waaraan geen spoor van een protoplasma-mantel viel te onderscheiden. De groote massa van het lichaam was volkomennbsp;homogeen, bezat geen spoor van kernlichamen of kerndraden,nbsp;kleurde zich veel minder intensief met haematoxyline dan denbsp;overige cellige elementen en had een zeer zwakken, onduide-lijken, doch ontwijfelbaren glans, welke aan die der molluscum-lichamen herinnerde. Deze voorwerpen lagen concentrisch ofnbsp;excentrisch in den contractielen inbond der spiervezelen , warennbsp;echter van het sarcolem meestal door eene smallere ol hreederenbsp;strook van spierproloplasma gescheiden; eene omstandigheid,nbsp;welke voor verwisseling met de aan het sarcolemma liggende,nbsp;op doorsnede elliptische en ovale sierkernen behoedt.

Doch niet alleen binnen , ook huilen de spierhuis bevonden zich deze lichamen deels afzonderlijk in hel bindweefsel las-schen de lymphoïde cellen, deels, en dit is van buitengewoonnbsp;veel gewicht, op het punt om de spieren binnen te dringen.nbsp;Op sommige plaatsen zag men deze lichamen dicht bij het

-ocr page 213-

20!

sarcoleüi, soms reeds daarin een indruksel teweegbrengend, soms reeds voor de helft daarin gedrongen en soms reeds aannbsp;de binnenzijde van de spiervezelsclieede zittend.

Enkele spiervezelen sciienen in zooverre veranderd, als zij eene sterkere kleuring vertoonden. Van andere was de doorsnede opvallend fijn gegranuleerd en in nog andere zag mennbsp;daarentegen enkele kleine, onregelmatig ronde, glinsterendenbsp;punten, over welker natuur nauwelijks een vermoeden uitgesproken worden kan. Van belang was bet feit, dat in denbsp;praeparaten van dit stadium, noch in de spiervezelen , noch innbsp;het daartusscben liggend bindweefsel, sarcosporidiën te vindennbsp;waren.

Geheel anders was het microscopische beeld in de coupes van het tweede stadium, welke uit de sterk veranderde spier-gedeelten waren genomen. In plaats van de acute ontstekingnbsp;en de kleincellige infiltraten, vond men hier eene chronischenbsp;ontsteking met woekering van het intermusculaire bindweefselnbsp;en vermeerdering der kernen, ten gevolge waarvan het bindweefsel zich in boomvormige, geleidelijk steeds zwakker wordende vertakkingen lusschen de min of meer uit elkandernbsp;gedrongen spierbundels en spiervezelen voortzette. In dezenbsp;praeparaten waren de spierkernen duidelijk vermeerderd. Innbsp;de doorsneden der spierbundels vielen voorts enkele spiervezelennbsp;door hare, met meer dan de helft die der andere overtreffende grootte, op. In deze vezelen zaten de sarcosporidiën-cysten, zooals in het geval van Pütz bij het eerste stadiumnbsp;werden beschreven.

Niettegenstaande enkele verschillen, schijuer deze beide gevallen bij elkander te belmoren en verschillende ontwikkelingsstadia van hetzelfde proces, n. m. ym eene myositis sarcosporidica, \oovnbsp;te stellen. Rieck meent gerechtigd te zijn drie stadia tenbsp;onderscheiden, welke wel in sommige opzichten in elkandernbsp;overgaan, doch overigens scherp van elkander kunnen wordennbsp;onderscheiden.

Het eerste stadium stelt eene acute, van het perimysium

-ocr page 214-

202

exlernmn uitgaande, zich lol in hel perimysium inlernuni voort zeilende onisleking met Ideincellige infillralie der spieren voor.nbsp;Onlwikkelde sarcosporidiën Ireden in dit sladium nog niet op.nbsp;Oiilwikkelingsvormen dezer parasieten, welke nog niet hekendnbsp;zijn, doch morphologisch zich niet opvallend van de lymphoï-de cellen behoeve Ie ondersclieiden, waren wel is waar nietnbsp;mei ahsolule zekerheid aan Ie toonen, kunnen echter, zooals Riecknbsp;later zal trachten te bewijzen, in dit stadium voorhanden zijn.

In het tweede stadium is de acute vorm der inlerslitieele myositis in den chronischen overgegaan. Het perimysiumnbsp;externum is door n’euwvorming van hindweelsel, deels uit denbsp;lymphoïde cellen van het exsudaat, deels uit de praeëxisleeren-^de weefselelementen, verdikt. Ten gevolge hiervan zijn denbsp;spierbundels meer of winder uit elkander gedrongen en gedeeltelijk geatrophieerd. In de dwarse doorsneden Iredennbsp;spierfibrillen op, waarvan de omvang zich door ingedrongeiinbsp;sarcosporidiën belangrijk heeft vergroot. Aan de belrofTennbsp;vezelen is is eene pathologische verandering van het sarcosporidiën omgevende protoplasma, niet waar te nemen.

Hel derde sladium wordt ingeleid door eene verbrokkeling der door sarcosporidiën bewoonde vezelen. Dit gevolg schijntnbsp;eerst op te Ireden, zoodra de sarcosporidiën een zekeren, nietnbsp;nader te bepalen onlwikkelingsloesland hebben bereikt. Metnbsp;het intreden dezer verandering verschijnt terstond in het oin-geveude, reeds meer of minder verdikte perimysium internumnbsp;eene Ideincellige infillralie, welke zich dikwijls ver lusschennbsp;de spierbundels en het door het voorafgaande onlstekings-proces van hel 1= en 2' stadium gewoekerd perimysium internum voorlzel. Deze nieuwe acute ontsteking leidt lot alge-heelen ondergang van hel spierweefsel. In den ontslekingshaardnbsp;kunnen ten slotte concremenlen worden gevormd.

Betreffende de aetiologie dezer onlstckings|irocessen spreekt zich Rieck aldus uit: »lcli bin auf Grund meiner Unler-sucluingen und der palhologischeu Analy.se von hunderlennbsp;von Schnillen und den zahlreicheu in dersclhen enlhaltenen

-ocr page 215-

203

Uebergangsbildeni vielmebr zu der Ueberzeugung gelangl, dass in beiden die Sarcosporidiën als Krankheitserreger, beide Falienbsp;von interslilieller Myositis und Degeneration der Miiskelfasern,nbsp;somit als parasititre bez. infectiöse Processe zu betrachten sind.”

Voor bet en 3'’'^ stadium voorstellende geval van Pütz houdt bij dit boven twijfel verheven, zoodat bij in dit opzichtnbsp;met IIabe en Johnë medegaat. De overgangen van de volkomennbsp;ontwikkelde sarcosporidiën-cysle met bet omgevende, geheelnbsp;normale spierprotoplasma door alle stadiën der degeneratie heennbsp;tot aan de vorming van uitgebreide, kleincellige ontstekings-baarden en de vorming van kalkconcrementen, leveren voornbsp;deze opvatting in groote seriën van doorsneden, zulke overtuigende beelden, dat elke twijfel aan het aetiologiscli verbandnbsp;der sai’cosporidiën tot de beschrevene patliologiscb processen,nbsp;althans in bet geval van Pütz, verdwijnen moet. Schijnbaarnbsp;anders verhoudt zich hel geval van PaiETscn, dal slechts hetnbsp;eerste en tweede stadium dezer eigenaardige infeclieuse spier-ontsleking representeert. Hij is genegen zich den gang vannbsp;zaken voor te stellen alsof de initiale of primaire, acute, inler-slilieele myositis, het eerste stadium van het proces, rechtstreeks door het binnendringen van sarcosporidiën-kiemen wordtnbsp;veroorzaakt, dat na de inkapseling dezer organismen in denbsp;spiervezelen de acute ontsteking stilstaat en in de chronischenbsp;overgaal, waarbij eene verandering van het kleincellige exsudaatnbsp;in fibrillair, kernrijk bindweefsel plaats heeft. Wel is lotnbsp;heden toe nog niet bekend op welke wijze de sarcosporidiënnbsp;in de dwar.sgeslreeple spieren binnendringen; op grond dernbsp;analogie met andere sporozoën mag men echter aaunemen, datnbsp;zij waarschijnlijk van het spijsverleriiigskanaal uil, in den vormnbsp;van naakte, auiocbenachlige cellen plaats heeft, welke moeilijknbsp;of zelfs in het geheel niet van de lymphoïde elementen vannbsp;bloed en lymphe te onderscheiden zijn. Hiervoor pleit voortsnbsp;de waarneming van Holoff van de kleinsie lot nu toe waargenomen sacrosporidiën, die nog geen omhullend vlies hezillennbsp;en op eene hoop van lymphccellcn gelijken, eii de waarneming

-ocr page 216-

204

van Schulze in Pütz iuil)licalie van de ophooping van eigenaardige kernen, welke lilj bij de pseudobypertrophie van den inensch niminer heeft waargenomen en die hem geene spier-kernen, do ch vormelementen van anderen aard loescbenen.nbsp;Eene waarneming, overeenkomende met de door. Rieck innbsp;praeparaten uit hetzelfde materiaal verrichtte, n.m. van cellen,nbsp;die zich inorphologisch als leucocylhen gedragen, doch getingeerdnbsp;in zooverre hiervan verschillen, als zij de haeinaloxyline-kleuringnbsp;minder intensief aannemen. In deze elementen meent Rieck denbsp;amoeboïde jonge ontwikkelingsvormen der sarcosporidiën gevonden te hebben , kort voor en na hun intrede in de spiervezelen.

I'

a

Men moet al aanstonds hij de overweging der door Rieck voor zijne hypothese aangevoerde motieven erkennen, datnbsp;zij niet voldoende zijn om deze te grondvesten. Van hoeveelnbsp;gewicht het verschil in tiiictie onder de bekende omstandighedennbsp;ook geacht moet worden ter differenliatie van door hem waar-genomene vormelementen tusschen de leucocythen in en somsnbsp;zelfs in de spiervezelen, blijft dit kenmerk alleszins onvoldoendenbsp;voor de herkenning van den aard dier elementen als een vannbsp;de sarcosporidiën tot nog toe onbewezen amoehoïd-ontwikkelings-stadium, dat, afgezien van mijne kweekingsuitkoinsten, reedsnbsp;in hel eerste gedeelte dezer publicatie vermeld, alleen de analogienbsp;vóór zich heeft. Eene analogie bovendien, welke zich slechtsnbsp;bepaalt lot enkele, meestal zelfs nog niet eens voldoende gecontroleerde waarnemingen bij organismen, welker loebe-hooren tot de sarcosporidiën slechts waarschijnlijk, echternbsp;volstrekt niet onbetwistbaar is. De door mij na verdwijningnbsp;der sikkclvormige pscudonavicellen in de hangende druppel-culluren gevonden amoeben, bezaten een kern, en hij de transilorenbsp;inkapseling vertoonde zich een niet te miskennen wand. Hoewel mijne toenmalige onbekendheid met Rieck’s arbeid oorzaaknbsp;was, dal niet dadelijk met haemaloxyline op deze wezensnbsp;v/erd gereageerd, en ik hierom niet in staal hen op naderenbsp;overeenkomstige of afwijkende verlioudingcn te wijzen, komtnbsp;hel mij toch gewaagd voor — wegens het feit, dat een aiuoehoïd

-ocr page 217-

ontwikkeliiigssladiuiii liij lagei'e planten en dieren in ver-scliiilende toestanden tot de door liaar veelvuldig voorkomen gewone inetainorpliosen liehoorl — deze amoeben te identifi-ceeren met de door Uieck waargenomen vormelementen. Zelfsnbsp;het al of niet toebeliooren dezer beide bevindingen lot eennbsp;zelfde soort van organismen, welke anders elkander, te meernbsp;omdat zij langs twee verscbillende wegen werden verkregen,nbsp;zeer goed konden aanvullen, wil ik liever onbeslist laten.nbsp;Afgezien van de omstandigheid, dat de door IIieck voor amoe-boïde sarcosporidiën gehoudene vormelementen nog menigenbsp;andere verklaring loelaten, — ik veroorloof mij hier slechts tenbsp;herinneren aan de lot heden toe nog zwevende vraagstukken innbsp;zake den aard der in tumoren aangelroflëne intracellulaire zakennbsp;en de door degeneratieve processen gewijzigde celvormen, —nbsp;acht ik mij verplicht te wijzen op een in ’t oog vallend verschil tusschen Rieck’s hypothese en mijne uitkomsten. In denbsp;door hem zoo vaardig geconstrueerde wordingsgeschiedenis dernbsp;chronische interslilieele myositis sarcosporidica, verondersteltnbsp;hij eene door voorlgaande ontwikkeling uit de amoehoïdenbsp;lichamen zich ontwikkelende sarcosporidiën-cysle in de spiervezel, terwijl het mij gelukt is, omgekeerd, uit den inlioudnbsp;der sarcosporidiën-cyste amoeben te kweeken. Mogelijk ennbsp;denkbaar blijft Rieck’s veronderstelling, zoodat, indien zulksnbsp;mocht blijken, de sareosporidiën-cyslen zich uil amoeben ontwikkelen en op hare beurt amoeben voortbrengen. De ontwikke-lingscyclus zoude, op deze wijze voorgesleld, eene gemakkelijknbsp;aantoonbare en eenvoudige zijn, beginnende en eindigende metnbsp;amoeben. In hoeverre zulks met de waarheid overeenkomt,nbsp;moet de toekomst leeren. Ik meen echter mij op verrassingennbsp;te mogen voorbereiden. Proeven pllen moeten beslissen, ofnbsp;men in staat zal wezen eene chronische interstitieele myosilisnbsp;in het leven te roepen bij hiervoor vatbare dieren door sarcosporidiën, en door geleidelijke vervolging van hel in het gunstigstenbsp;geval zich ontwikkelende onlslekingsproces, zal men wellichtnbsp;in slaat worden gesteld de beteekenis der amoeboïde lichamen

-ocr page 218-

20G

te (Inorgronden cn aldus Rikck’s liypolliese luinnen toetsen! Tot hetzelfde doel leidt echter nog een t^Yeeden weg, n. ni.denbsp;waarneiniiig der zich successievelijk uit elkander ontwikkendenbsp;vormen der sarcosporidiën onder de meest niteenloopende omstandigheden in, voor onze onderzoekingsmiddelen, toegankelijkenbsp;media. Is de nauwkeurige kennis der onvvikkelingsgeschie-denis en der levensvoorw’aarden dezer protozoën eenmaal verkregen, dan kan met meer hoop op succes het experimentnbsp;worden loegepast ter erlanging van de wetenschap van hetnbsp;verhand, waarin de sarcosporidiën staan tol de door Riecknbsp;e. a. waargenomen spierontsteking! In hoeverre in dit opzichtnbsp;reeds werd gearbeid, moge uit het volgende hlijken.

De voor de hand liggende en in het eerste gedeelte van dit opstel loegelichle veronderstelling, dat de infectie door sarcosporidiënnbsp;plaats zon hebben langs het spijsverteringskanaal, bracht mijnbsp;er toe verschillende hiertoe gedisponeerde dieren met sarco-sporidiën-cysten van verschillende herkomst te voeden. Gedachtignbsp;aan het feit, dat deze micro organismen bij omni- en herbivorennbsp;zeer gewone spierbewoners zijn, en aan de door Viaciiow zoonbsp;te recht tegen de bewijskracht van Leuckart’s voederings-proeven aangevoerde motieven, koos ik hiertoe steeds eenigenbsp;exemplaren van dezelfde soort dieren, om slechts in het geval,nbsp;dat alle met sarcosporidiën-cyslen gevoede dieren deze parasietennbsp;in groeten getale in de spieren vertonnen, de infectie langsnbsp;dezen weg als bewezen aan te nemen. De infectie op dezenbsp;wijze bij carnivoren te beproeven, was mijns inziens nietnbsp;der moeite waard, omdat, wegens de constante absentienbsp;dezer protozoën in het vleescb dezer dieren, op geen succesnbsp;te rekenen viel. Aan den anderen kant leverde de proefnbsp;met omnivoren en herbivoren het groote bezwaar op, dalnbsp;bij de beoordecling van de uitkomsten steeds aan denbsp;mogelijkheid moet worden gedacht, dat de proefdieren reedsnbsp;vóór het experiment de parasieten hebben geherbergd, ofnbsp;dal de spierbewoners langs andere wegen tijdens de proef in

hunne lichamen konden dringen. Hierom liet ik alleen het


-ocr page 219-

^07

conslanl voorkomen in groolen getale dezer spierliewoners litj alle voor de proef gebruikte dieren als criterium gelden.nbsp;Niettegenstaande een groot aantal lioenderen , konijnen, marmotten en witte ratten werd aangewend en zelfs de voedingnbsp;met sarcosporidiën met tiisscbenpoozen gedurende eenige maandennbsp;werd voortgezet, en verscheidene dezer dieren langer dan eennbsp;jaar in het leven werden gehouden, heh ik slechts hij éénnbsp;kip eene enkele sarcosporidiën-cysle kunnen aanloonen. Eenenbsp;uitkomst, welke verre van hemoedigend is en stellig nietnbsp;pleit voor de gemakkelijkheid der inlectie op deze wijze.nbsp;Onvolledigheid in het onderzoek mag gevoegelijk werden uitgesloten , daar de spieren der gedoode of op andere wijzenbsp;gestorven proefdieren , zoowel macro- als microscopisch wordennbsp;onderzocht, hetzij door ze uit te pluizen, hetzij door coupesnbsp;te vervaardigen en meestal door heide te comhiueeren.

Later heh ik gemeend op eenigszins andere wijze dit vraagstuk te moeten oplossen. Door de in het eerste gedeelte van dezen arbeid beschrevene experimenten bekend geraaktnbsp;met de ingrijpende veranderingen door het kunstmatig maagsapnbsp;op de sarcosporidiën-cyste en haren inhoiid teweeg gebracht,nbsp;lag het voor de hand te w^erk te gaan volgens eene anderenbsp;methode, ten einde den deletairen invloed van de maagvochtennbsp;te ontgaan. Ik meende niet heter te kunnen doen dan denbsp;sarcosporidiën-cyste direct in de spieren van het proefdier tenbsp;brengen, onder de noodige voorzorgen natuurlijk, ter uitsluitingnbsp;van infectie door andere micro-organismen. Uit de lotgevallennbsp;eener dergelijke in het spierweefsel gebrachte cyste en den doornbsp;haar op de naaste omgeving uitgeoefenden invloed, zouden wellicht gegevens kunnen verkregen worden, welke voor eenenbsp;toekomstige werkwijze van overwegend belang en voor de beantwoording der gestelde vraag beslissend zijn. Bovendiennbsp;geven de aldus verworven uitkomsten een richtsnoer voornbsp;het betere begrip der beteekeuis dezer spierbewoners voor betnbsp;door hen bevolkte organisme in het algemeen en meer in ’tnbsp;bizonder voor het daarbij in de eerste plaats betrokken weefsel.

-ocr page 220-

208

Hel l)elioefl wel gcene nadere moUveering, waarom ik mij liierbij in de eerste plaats bepaald beb lol bel nagaan vannbsp;den invloed , door den inbond der cysle op bel lichaam der ver-scbillende dieren uilgeoelend. De inspuiting eener emulsie vannbsp;den inboud der cysle, zooals dit door Pfeiffer werd verricht, denbsp;eerste etappe na Virchow’s en Leuciiart’s verrichtingen in denbsp;experimenleele studie dezer protozoëu, blijft in bet gunstigstenbsp;geval, dat van constante resultaten, steeds voor velerlei uitlegging vatbaar. Meermalen heb ik Pfeiffer’s proeven op konijnennbsp;herhaald en diens bevindingen steeds bevestigd gevonden.nbsp;Binnen vier en twintig lot hoogstens acht en veertig urennbsp;bezweken de konijnen en evenzoo de marmollen onder hevigenbsp;collapssymplomen. Duur en hevigheid dezer verschijnselennbsp;varieerden klaarblijkelijk met de hoeveelheid der geinjicieerdenbsp;emulsie of juister met de hoeveelheid der daarin aanwezigenbsp;cyste-inboud. Ik nam ook de voorzorg de emulsie-vloeistofnbsp;te wijzigen, zoodat nu eens gedestilleerd water, dan gesteriliseerd vleescb-pepton-bouillon of physiologische keukenzout-oplossing of het mengsel van oogkamervoebt van een bulfelnbsp;met 0,6°/o NaCl. hiertoe werd gebezigd. Het resultaat wasnbsp;voor konijnen immer hetzelfde. Ter controle heb ik in tweenbsp;gevallen bet vocht uit de plaats van injectie en bet sap dernbsp;spieren in de nabijheid hiervan bacteriologisch onderzocht.nbsp;In hel eerste geval vond ik beide steriel; in het tweede gevalnbsp;trof ik daarin en in de coupes bacteriën aan, welke echternbsp;voor konijnen niet palhogeen bleken. In pluispreparaten uilnbsp;de versch onderzochte spieren kon ik gcene sarcosporidiënnbsp;aanloonen. Evenmin gelukte het mij de pseudonavicellen terugnbsp;te vinden, zelfs niet in die gevallen, waar, voor deze individuennbsp;indifferente vloeistoffen voor de emulsie waren aangewend.nbsp;De spieren van de plaats van injectie en uit de naaste omgeving waren steeds gedegenereerd. Het intermusculaire bindweefsel was groolendeels over groote uitgestrektheden vervloeid of veranderd in eene korrelige massa, waarlusschen nognbsp;residuen van spiervezelen, slechts herkenbaar aan de karak-

-ocr page 221-

209

lerislieke 1 indie niel cosine. De dwarse streping was meestal geheel verloren gegaan. Van liet sarcolem was niets meernbsp;aanwezig. De spierkerneu namen geeue kleurstoffen meer opnbsp;en vertoonden zich in de peripherie van het pathologischenbsp;gedeelte nog slechts als hlaasvormige schimmen met onhestem-bareu inhoud. De contractiele zelfstandigheid was, al naarnbsp;gelang van de zitplaats van de spiervezel ten opzichte vannbsp;de plaats van injectie, onregelmatig verbrokkeld in grilligenbsp;klompige massa’s of grootendeels totaal verdwenen. Meer naarnbsp;het gezonde gedeelte herkregen de spiervezelen hare normalenbsp;eigenschappen. Naast de volkomen uiteengevallene massa’snbsp;vertoonden zich andere met een gaaf of geplooid sarcolem metnbsp;ongeschonden of korrelig, fdirillair of laciinair veranderdnbsp;spierprotoplasma, waarvan sommige gedeelten .soms nog denbsp;dwarse streping geheel of gedeeltelijk vertoonden en normale ofnbsp;vreemd vervormde kernen bezaten. Het aantal dezer kernen vondnbsp;ik hier nimmer toe-, maar constant afgenomen. Aan de grenzennbsp;van het gezonde weefsel bleek daarentegen het bindweefselnbsp;kernrijker dan normaal en vaak dicht door leucocythen gein-filtreerd. Bij proefdieren, welke slechts geringe hoeveelhedennbsp;van de emulsie hadden ontvangen, waren enkele infiltratie-haarden in het zieke weefsel zichtbaar.

Nog meer dan de genoemde overwegingen, leidde deze ervaring tot wijziging der proefneming, en kwam ik er toe denbsp;sarcosporidiën-cyste in een spier in te sluiten met het doel oinnbsp;na een verschillend verloop van tijd, zoo mogelijk dagelijks,nbsp;na te gaan wat er van de cyste en hare omgeving en vannbsp;het geheele proefdier wordt. De eerste hiertoe aangewendenbsp;pogingen werden verricht op konijnen. Twee van de drienbsp;dieren succomheerden na eene week en tien dagen onder uiteen-loopende verschijnselen. Eén diertje verloor eerst door krabbennbsp;een aanzienlijk deel van de huid, waardoor een groot deelnbsp;des lichaams in eene uitgehreide wond vlakte werd veranderd.nbsp;Een tweede stierf aan eene intercurrente ziekte. Het derdenbsp;werd na een viertal dagen afgemaakt. De uitkomsten van het

V. A. K. BI. Deel Vil, vel 14.

-ocr page 222-

210

onderzoek der spieren dezer dieren neem ik mij voor, eerst later te beselirijven, wanneer dit zoover gevorderd zal zijn, dat hetnbsp;voor eenigszins volledige heoordeeliug vatbaar kan geacht worden.

Hetgeen mij bij het onderzoek van ettelijke honderdtallen van sarcospodidiëii-houdende spierweefselstukken van verschillende dieren onder de oogen kwam, vvas meestal niet van diennbsp;aard, dat de in de doorsneden gevonden afwijkingen van dennbsp;normalen toestand overeenkwamen met de door Rieck innbsp;de gevallen van Pütz en Prietsch geconstateerde. Zij bepaaldennbsp;zich — in zooverre hier de veranderingen bedoeld worden,nbsp;welke volgens veronderstelling in oorzakelijk verhand met denbsp;sarcosporidiën staan — tot de reeds vroeger gemelde druk-atrophie van de spiervezelcn in de omgeving van de cyste ennbsp;eene toeneming in dikte van den primitief bundel, waarin denbsp;cyste zetelt. Gehypertrophieerd in den strikten zin van hetnbsp;woord, scheen meestal deze primitiefhundel niet, daar denbsp;volumenvermeerdering gewoonlijk niet herust op eene toeneming der contractiele zelfstandigheid, het spierplasma, maarnbsp;het gevolg is van de zich hij die van de spiervezel voegendenbsp;massa der cyste. Wel trof ik ook herhaahlelijk kleine infil-Irateu in de weefselcoupes aan, doch deze waren doorgaansnbsp;zoo weinig omvangrijk of zoo spaarzaam voorhanden en lagennbsp;op zulke groote afstanden van de sarcosporidiën-cystc af,nbsp;zonder dat ook slechts het geringste spoor van eene woekeringnbsp;van het perimysium in- of externum viel w’aar te nemen, datnbsp;ik geen oogenhlik geaarzeld heb om deze verandei'iugen alsnbsp;accidenleele te beschouwen. Ik haast mij echter ter voorkoming van misverstand het volgende hieraan toe te voegen.nbsp;Hoewel aldus mijne bevindingen, betreffende de aanwezigheidnbsp;der sarcosporidiën in de spiervezelcn van verschillende dieren,nbsp;op geen constanten samenhang met verschijnselen, die eennbsp;beginnend of afgeloopen ontstekingsproces in de spieren kenmerken, wijzen, en hierom het door Rieck ontworpen schemanbsp;der myositis sarcosporidica mij thans minder waarschijnlijknbsp;voorkomt, mag ik toch de mogelijkheid niet ontkennen, dat


-ocr page 223-

211

een causaal verband Insscben deze spierbewoners en een myositis kan beslaan. Tot nu toe Iiebben mijne nasporingennbsp;in dit opzicht steeds tot een negatief resultaat geleid. Eénnbsp;goed geconstateerd geval met positieve uilkoiusten zou ooknbsp;hier de balans zonder twijfel naar Rieck’s zijde doen overhellen.nbsp;De door dezen voor zijne hypothese aangevoerde gronden, zijnnbsp;echter geenszins voldoende overtuigend, en men mag met goednbsp;recht meerdere waarnemingen afwachlen en slechts het experimenteel bewijs als beslissend eischen. Uieck’s voorstellingnbsp;steunt op de uitlegging, die hij aan zijne waarnemingen geeftnbsp;en niet op ontwijfelbare feilen. Naast de opvatting van dezennbsp;auteur is er nog plaats voor andere. De exprimenteele studienbsp;naast de voortgezelte analytische waarneming alleen, kan aanvullen, wat in deze nog ontbreekt. Immers indien inderdaadnbsp;de zaken zich zoo verhouden als door hem werd voorgesteld,nbsp;heb ik alle reden voor de verwachting, dat vroeg of laat dergelijke myositiden mij onder de oogen zullen komen, althansnbsp;de kans hiertoe neemt toe met het aantal onderzochte gevallen.nbsp;Maar dan nog blijft de interpretatie altijd eene min of meernbsp;subjectieve. Bovendien zou het niet de eerste keer zijn, datnbsp;een op deze wijze, in verband met het voorkomen van vreemdenbsp;organismen in bepaalde weefsels en de daarbij slechts innbsp;enkele gevallen waargenomene afwijkingen, geconstrueerdnbsp;ziektebeeld blijkt inderdaad niet te bestaan. Bevreemding moetnbsp;het nog wekken, dat de tallooze voorgangers van Rieck evenminnbsp;soortgelijke gevallen hebben aangetroffen, ondanks hunne talrijkenbsp;nasporingen en ondanks de door het veelvuldig voorkomennbsp;dezer spierparasieten zoo vaak geventileerde vraag naar harenbsp;beteekenis voor het dierlijk organisme.

Hiermede zijn echter Rieck’s argumenten nog geenszins uitge-put. Als indirect bewijs voor zijne opvatting van de naluur der in de spiervezel aanwezige vreemde celachtige vormelementen,nbsp;voert hij nog aan de waarnemingen van Unverhiciit ’) en

-ocr page 224-

Wagner i) over eene hoogstwaarscliijnlijk infeclieuse polymyositis bij den raensch, welke onder de verschijnselen van trichinose optrad en letaal verliep. Riegk zelf was in denbsp;gelegenheid vleesch van het geval van Unverricht te onderzoeken,nbsp;en beschrijft zijne bevindingen als volgt; De preparaten vertoonden het beeld eener acute myositis met sterke deelnemingnbsp;van het interstitieele bindweefsel, dat in buitengewoon hoogennbsp;graad kleincellig geinfiltreerd was. De spierkernen waren innbsp;zeer levendige proliferatie, het spierplasma troebel, de dwarsenbsp;streping onduidelijk. In de spiervezelen vielen talrijke, groote,nbsp;kernachtige, in tegenstelling met de door haematoxyline intensiefnbsp;gekleurde spierkernen, slechts mathlauwe cellige elementennbsp;op, welke volkomen overeenstemden met de door hem in hetnbsp;eerste stadium van het geval van Prietsch waargenomene.nbsp;»Es besteht wenigstens für mich kein Zweifel darüher, dassnbsp;es sich auch hier um hisher unhekannte amöboide Entwicklungs-formen znr Zeit heiin Menschen noch nicht heobachtete Sarco-sporidiënformen handeln dürfte. Jedenfalls bildet dieser Befundnbsp;eine werthvolle Stütze für meine Ansicht über die Aeliologienbsp;der hier beschriebenen Formen interstitieller Myositis.”

Dit relaas verwondert ons in nog meerdere mate, wanneer wij Unverright’s polymyositis bij den mensch, door den auteurnbsp;zelven beschreven, leeren kennen. Ter vergelijking met de bijnbsp;dieren waargenomene en aan de invasie der sarcosporidiënnbsp;toegeschrevene klinische, zoowel als palhologische-anatomischenbsp;verschijnselen, volge hieronder hel hierop betrekking hebbendenbsp;uit des schijvers mededeelingen:

• E. F., 24 jaren oud, in zijn jeugd steeds gezond, werkte tot voor 14 dagen zonder de geringste stoornissen als steenzetter. Hij is niet genegennbsp;zijne tegenwoordige ziekte aan gevatte koude toe te schrijven. Ook heeftnbsp;hij gedurende zijne ziekte geen niaagstoornissen getiad. Sedert eenige dagennbsp;klaagt hij over trekkende pijnen in armen en heenen, welke hem in dennbsp;beginne nog veroorloofden zijn dagelijksch werk te verrichten; daarna

i) Wagner. Archiv der Heilkunde. Bd. IV. S. 282. Fait einer seltenen Muskelkrankheit. u. Schmidt’s Jahrbücher Bd. 213. S. 224.

-ocr page 225-

213

werJen echter de bezwaren zoo groot, dat hij genoodzaakt werd den arbeid te slaken en zich te hed te begeven. Daar hij geen beterschap zag, zocht hijnbsp;den 24sten September hulp in het Allerheiligenhospitaal, waar bij zijnenbsp;opneming de volgende toestand werd geconstateerd:

Status praesens. 27 September: Pal. is middelmatig van grootte, goed gevoed, goed gespierd en van goed geproportioneerden lichaamsbouw. Borsten buikorganen schijnen na grondig onderzoek volkomen gezond. Het gelaatnbsp;'s niet opgezet. De klachten bestaan in pijnen in alle extremiteiten en in hetnbsp;kruis, die hij beweging toenemen en daarom het gaan in zekere mate bemoeilijken. Het kost hem moeite om zich in het bed met gelijktijdig gestrekte onderste extremiteiten op te richten, omdat alsdan onmulddellijk eenenbsp;vrij sterke spanning en pijnlijkheid in den rug optreedt. Laat hij echter bijnbsp;het zitten de heenen uit het ledikant hangen, dan zijn de bezwaren geringer ennbsp;is hij in staat gedurende langeren tijd in deze houding te blijven. De bewegingen der extremiteiten zijn volkomen intact en slechts in zeernbsp;geringe mate pijnlijk. De kracht is normaal. Onaangename gewaarwordingen als kriebelingen, gevoel van dolheid, enz, zijn niet aanwezig. Ook hetnbsp;loopen is hem, algezien, van de algemeene zwakte, slechts in geringe matenbsp;moeilijk. De spijsverteringsorganen zijn in de beste orde, de eetlust goed.nbsp;Koorts is niet voorhanden.

Reeds 8 dagen na zijn opneming in het gasthuis doen zich lichte zwellingen der ledematen voor, welke ook aan het gelaat optreden, den romp echter geheelnbsp;vrijlaten. De oogleden zijn sterk gezwollen en hier, zoowel als aan hetnbsp;voorhoold verschijnt een urlicaria-achtigen uitslag. Rijkelijke zweetsecretienbsp;heeit van nu at aan dagelijks plaats. Uil de in geringe hoeveelheid ontlastenbsp;urine slaat spoedig eene groote hoeveelheid piszure zouten neer. Hetnbsp;soortelijk gewicht is 1014 en de urine blijlt vrij van eiwit en suiker.

De zwelling der ledematen nam steeds meer toe en ging met onaangename en pijnlijke gewaarwordingen gepaard. Daarbij vertoonde zich hevigenbsp;pijnlijkheid hij druk op de oedemaleuse huid en op de musculatuur, terwijlnbsp;de gewrichten vrij van vocht en pijn bleven. In dit stadium, waarin denbsp;extremiteiten tot dikke, vormlooze klompen aanzwollen, die den in vergelijkingnbsp;gracieleren romp aanhingen, maakte pat. een zeer zonderlingen indruk.nbsp;Eerst later werd ook de thorax gevoelig op druk en bleven nu ook hiernbsp;de zwelling en het oedeem der weeke deelen niet lang uil. De uitslag innbsp;het gezicht verdween; de zwelling daarentegen werd sterker.

De lichaamstemperatuur bewoog zich des morgens meestal binnen de normale grenzen, terwijl zij des avonds ongeveer tot 38,5°C. steeg. Hoogenbsp;koort,sleniperaturen kwamen niet voor.

Den 17^'” October traden matige pijnen bij hel slikken op. Het onderzoek van pharynx en larynx leverde noch roodheid, noch een beslag op; daaren-

-ocr page 226-

214

legen bleken de slroUenboofdspieren bij de palpalie pijnlijk en was aan den hals een matig oedeem zichtbaar. Ook de sterno-cleido-raasloïdei waren innbsp;geringe male pijnlijk en bemoeilijkten de zijwaartsbewegingen van hetnbsp;hoofd. Reeds den hierop volgenden dag was de pijnlijkheid zoo loegenomen,nbsp;dat pat. slechts onder hevige pijnen vloeibaar voedsel kon innemen zondernbsp;zich te verslikken.

Den 19'’'“ begon de ademhaling sneller en oppervlakkiget te worden; de thorax-musculatuur was zeer gevoelig op druk en hield van lieverlede opnbsp;hij de ademhaling mede te werken, zoodat het ademhalingslype ten slottenbsp;een zuiver abdominale w’erd. Pat. begon zich te verslikken, de stem werdnbsp;minder helder, en den 20®‘™ waren reeds lohulaire pneumonische haardennbsp;in de linkeronderkw'ah aan te toonen. Pat. kon nu geen eetlepel vloeistofnbsp;meer innemen zonder zich te verslikken. Het gelaat was opgezét, sterknbsp;cyanolisch de ademhaling afgebroken, de hartsactie versneld en onder stijgingnbsp;der temperatuur lot 40,3° ging Pat. ’s middags om 5 uur suflocatorischnbsp;te gronde.

De diagnose leverde groote moeilijkheden op. Vast stond, dat de willekeurige spieren voor een groot doel ontstoken w^aren. Behalve de zwelling en pijnlijkheid pleitten hiervoor de gestoorde spierfunctie, 'blijkbaar uit de enormenbsp;moeilijkheden bij het slikken, de verlamming der ademhalingsspieren en denbsp;bemoeilijkte willekeurige beweging. Door het ontbreken van sensibiliteits-stoornissen kon eene neuritische aandoening niet w'orden aangenomen. Hetnbsp;meest geleek hel ziekteheeld op dat van trichinose. Daarom werd steedsnbsp;weder hieraan gedacht, doch de anamnese leverde niets op dat hiervoornbsp;sprak, bovendien was ter plaatse zijner inwoning toen geen geval vannbsp;trichinose bekend. Het verloop der ziekte pleitte ook hiertegen. Spijsver-teringsstoornissen bestonden niet, en bij de trichinose w'orden bij voorkeurnbsp;de spieren aan de buigzijde der extremiteiten aangedaan, terwijl in dit gevalnbsp;juist die der trekzijde het meest leden. Aan den anderen kant deden denbsp;profuse zweetsecretie, het hegin der ziekte met pijnen en stijfheid in denbsp;spieren, de oedemen en de voortgang der spieraandoening het meest aannbsp;trichinose denken. Daarenboven leidde de onmogelijkheid om het ziektebeeld tot eene andere bekende aandoening terug te brengen, er toe een stuknbsp;uit den linker m. deltoïdeus te verwijderen en nauwkeurig te onderzoekennbsp;zonder ook slechts eene enkele trichine te vinden. De spiervezelen blekennbsp;eigenaardig gezwollen, op sommige plaatsen in de lengte gespleten, deelsnbsp;wasachtig, deels vettig gedegenereerd; kortom zij leverden veranderingennbsp;op, zooals bij trichinose reeds sedert lang bekend zijn, doch ook bij anderenbsp;ziekteprocessen werden aangetroflen.

De sectie door Mabchanu verricht, leverde in hoofdzaak de volgende merkwaardige veranderingen op:

-ocr page 227-

21»

Middelmalig groot, mannelijk lichaam mot hlceke, licht geel gekleurde huid, welke evenwel niet duidelijk icterisch is; de conjunctivae zijn zuivernbsp;wit. Onderste en bovenste extremiteiten zijn tamelijk sterk gezwollen en welnbsp;bijna overal gelijkmatig. De zwelling is niet gewoon oedemateus, dochnbsp;voelt grootendeels buitengewoon hard aan, ook kunnen door drukken metnbsp;de vingers aan de onderbeenen en in de omgeving der elleboogsgewrichlen,nbsp;groefvormige verdiepingen worden te voorschijn geroepen, welke intusschennbsp;weder vrij snel verdwijnen.

Stand v/h. middenrif aan beide zijden ter hoogte van de 4''® rib. De longen vallen bij de opening van den thorax weinig samen, In de linkernbsp;pleuraholte bevindt zich eene geringe hoeveelheid helder gele, weinignbsp;troebele, iets draderige vloestof met enkele vlokjes vermengd, liet hartnbsp;is van normale grootte, vrj sterk gevuld; in de rechter voorkamer en innbsp;den ventrikel taaie, bleekgele, spekhuidachtig stolsels, overigens weinignbsp;weeke cruormassa’s én rijkelijk dun vloeibaar bloed, dat ook in de grooterenbsp;venen is opgehoopt. De spierwand is van gewone dikte en tamelijk donker-roodbruin van kleur. KIapvlie2en en endocardium intact.

De linker long voelt in het bereik van de onderste kwab en van het onderste deel van de bovenkwab vrij vast aan. De pleura is in dit gedeelte door zeernbsp;geringe afzetsels iets ruw, blauwachtig rood. De bovenkwab is grootendeelsnbsp;luchthoudend. Op de sneevlakle van de onderste kwab treden in groeten getalenbsp;vaste, grauwroode haarden op, die deels ineenvloeien, eene tamelijk duidelijknbsp;gegranuleerde sneevlakte vertonnen en iets boven de omgeving uitsteken.

De rechter long komt over het algemeen met de linker overeen, maar de gehepatiseerde plaatsen zijn hier minder omvangrijk dan daar. Het slijmvlies der bronchiën is overal donkerrood, dat der balsorganen zonder bijzondere verandering, geheel bleek. De bronchiaalklieren zijn sterk vei'groot,nbsp;vrij vast, grauwrood.

Het schedeldak is van gewone dikte, regelmatig gevormd; de binnenvlakte tot op de gewone gleuven en de Pachioni’sebe granulaties glad. Dura maternbsp;met enkele roode vaten; in den sinus longitudinalis een spekhuidachtignbsp;stolsel. De binnenvlakte van de dura is glad. Aan de oppervlakte dernbsp;hersenen en in de pia mater bevinden zich matig gevulde aderen. Het bloednbsp;is overal vloeibaar. De hersenzelfstandigheid is over het algemeen bleeknbsp;en vochtig, overigens zonder erkenbare veranderingen. Ook aan het verlengde merg zijn kleur en consistentie der doorsnede volkomen normaalenbsp;De grauwe zelfstandigheid is niet sterker rood dan gewoonlijk.

Spieren. De spieren van het lichaam vertoonon buitengewoon uitgebreide en opvallende veranderingen, welke zich evenwel hoofdzakelijk lot bepaaldenbsp;groepen schijnen uit te strekken.

Terwijl over het algemeen de kleur der spieren eene donkerroodbruin.

-ocr page 228-

216

is, vertoont zich een groot gedeelte op doorsnede zeer ongelijkmatig rood gevlekt. In het algemeen wisselen bleeke, eenigszins doorschijnende, heldernbsp;grauwe strepen af met donkerroode vlekken, welke klaarblijkelijk door kleinenbsp;extravasaten in de muskulatuur veroorzaakt zijn. In het eerste gevalnbsp;wordt de totale kleur daardoor een tamelijk diffuus roode, terwijl op anderenbsp;plaatsen de geelgrauwe gedeelten overwegen en de spieren hierdoor eennbsp;bleeker koloriet bezitten. Alle zoo veranderde spieren zijn gezwollen ennbsp;hebben een zeer muf, brokkelig en glansloos aanzien. Het sterkst zijn dezenbsp;veranderingen te zien aan de strekspieren der extremiteiten, evenals aan eennbsp;gedeelte van de spieren van den romp, terwijl de huigers der extremiteitennbsp;bijna geheel vrij zijn.

Beide deltoïdei zijn overvloedig met kleine extravasaten doorzet.

De biceps is aan beide zijden slechts in geringe mate in de nabijheid der pezen aangedaan. De strekkers van den voorarm zijn sterk veranderd,nbsp;terwijl de triceps bijna geheel vrij is. De spieren van de linkerduim-bal schijnen niet veranderd. De huigers van den voorarm zijn ongeschonden.

Aan de bovenbeenen zijn de strekspieren weder sterk aangedaan, zoo n. m. de m. sartorius, rectus, gedeeltelijk ook de vasti. Zeer intensief zijnnbsp;voorts aangetast de strekkers der teenen, terwijl de huigers, zoowel aan bovenals onderbeen, bijna niet veranderd zijn en slechts hier en daar eenige donkerroode en weeke vlekken van geringe uitgebreidheid vertoonen.

De buikspieren zijn matig, het onderste deel van den m. rectus is in het geheel niet veranderd. Beide mm. psoas zijn in geringen graad in de aandoeningnbsp;betrokken, evenzoo de sterno-cleido-mastoidei, terwijl de overige slechts weinig,nbsp;de spieren van de tong in het geheel geen afwijkingen doen zien. Zoonbsp;ook zijn het middenrif en de oogspieren zeer bleek en niet veranderd.

De spieren van den rug zijn slechts buitengewoon weinig aangedaan.

Het onderhuidsche celweefsel is op de bovengenoemde plaatsen met een gele, waterige vloestof doortrokken, dikwijls ook het intermusculaire bind-weelsel, terwijl de inwendige organen geheel vrij van oedeem zijn. De mm.nbsp;intercostales zijn slechts in geringe mate in het proces betrokken.

De huid van den rug is eenigszins gezwollen, ook de schouders zijn opgezet doch niet duidelijk oedemateus, zoodal die zwelling grootendeels van denbsp;spieren schijnt af te hangen. In de linker schouderstreek bevindt zich aannbsp;de buitenzijde onder de okselholte eene longitudinale incisie van 6 cM‘nbsp;lengte, waarvan de gladde randen bijna volkomen verkleefd zijn. De omgevingnbsp;hiervan is iets sterker gezwollen; ook is de zwelling van den bovenarm in denbsp;streek van het ellebooggewricht van deze zijde belangrijker en sterk icterischnbsp;gekleurd. In de naaste omgeving van den wand bevinden zich vlekvoruiigenbsp;blauwroode extravasaten aan de oppervlakte.

-ocr page 229-

217

De onderste eretremitciien zijn volkomen stijf, bijna in het geheel niet in de knieën te buigen, de bovenste zijn iets hevi'egelijker.

De milt is vrij belangrijk gezwollen, 13 cM. lang, 9 cM. breed, 5 cM. dik, aan de convexe zijde met het diaphragma op vele plaatsen vergroeid. Denbsp;pulpa is zeer bloedrijk, vrij week, donkerbruinrood, de follikels zeer groot,nbsp;scherp begrensd, tamelijk wit.

De maag is samengetrokken, bet slijmvlies sterk geplooid, graiiwrood, en de maagholte zonder intioud.

Beide nieren zijn van gewone grootte, bloedrijk, vast.

De lever is roodachtig bruin, eveneens van gewone grootte, met duidelijke insulaire teekening, overigens zonder alwijking; evenzoo de pis-en geslachts-werktuigen. De testikels zijn zeer sterk, de mesenteriaal- en retroperitoneaal-klieren niet veranderd.

Aan de gangliën van den sympathicus zijn geen opvallende veranderingen waar te nemen.

Diagnose. Myositis acuta praecipue musculorum extensorum extremi-tatum, anasarca et oedema intermusculare, hyperplasia lienis et pneumonia lobularis confluens duplex.

Behalve ter vergelijking scheen mij hier deze uitvoerige reproductie, zoowel der klinische als patitologisch-anatomischenbsp;verschijnselen, van belang, ten einde de aandacht zoo niogelijknbsp;nog meer dan reeds geschiedde, op dit in zoo menig opzichtnbsp;eigenaardig ziektebeeld te vestigen.

Unverricht resumeert de resultaten van het microscopisch onderzoek in de volgende bewoordingen; parenchym ennbsp;stroma vertoonden zware ontstekingachtige veranderingen. Hetnbsp;interstitieele weefsel was met ronde cellen bezaaid, de vatennbsp;sterk met bloed gevuld, dat op enkele plaatsen den vaat-wand verlaten en in den vorm van kleinere of groote haemor-rhagiën zich in het weefsel had gewoeld. De spierzelfstandig-heid vertoonde zich in alle graden der degeneratie. Terwijlnbsp;op enkele plaatsen de dwarse streping der in stukken uiteen-gevallene spiervezelen nog zeer goed behouden was, vertoondennbsp;andere plaatsen, dikwijls uit de onmiddellijke nabijheid, denbsp;belangrijkste veranderingen, beslaande in verlies der dwarsenbsp;streping, opzwelling, korrelige troeheling en wasachtige degeneratie. Op nog andere plaatsen waren zij vettig ontaard.

-ocr page 230-

218

Hegeneratien vermeerdering der spierkernen werden niet gevonden. Het onderzoek van het ruggemerg en de periplierisclie zenuwen leverde geene veranderingen op.

In zake de aeliologie der polymyositis acuta progressiva uit zich de schrijver aldus; »Wenu wir uns für letzlere dienbsp;Frage nach der Aetiologie vorlegen, so hleiht kaum eine anderenbsp;Annahme als die der infecliöseu Natur der Erkrankung”, ennbsp;zulks op grond van het voorkomen van analoge spieraandoe-ningen hij verschillende infectieziekten, van het met koorts ennbsp;miltzwelling gepaard gaande verloop der ziekte en den typischennbsp;voortgang van het proces in de spieren met ontstekingachtigenbsp;veranderingen. Hij voegde er echter dadelijk bij: «Freilichnbsp;hleiht dann noch immer das seltene Auftreten der Alïection zunbsp;erklaren.”

De tegenstelling met Uieck’s uitspraak dan moeilijk scherper zijn. Bij U^'VERR1CHT slechts een onder reserve aangenomennbsp;infectieus agens als vermoedelijke oorzaak, bij Rieck na onderzoek derzelfde praeparaten de scherp geformuleerde overtuigingnbsp;van niet alleen de infectieuze natuur der ziekte, doch ook denbsp;aanwijzing der sarcosporidiën als oorzaak. Naar het mij toeschijnt, gaat de laatste hierin te ver. Waren wij hierbovennbsp;reeds in de gelegenheid op de leemten in de motiveering zijnernbsp;gevolgtrekkingen te wijzen, hier vervalt hij wederom in hetnbsp;zelfde euvel, daar noch Unverricht, noch Rieck zelf vannbsp;sarcosporidiën cysten in de aangedane spieren melding maakt.nbsp;Voldoende beweegredenen oni, zoo lang geene meerdere en nauwkeuriger waargenomen feiten ons daartoe dwingen, voorloopignbsp;den aard der ziekteoorzaak in al de hier aaugehaalde gevallennbsp;in het midden te laten. Al mag men in casu het causaalnbsp;verband tusschen de hier veel met elkander overeenkomendenbsp;spieraandoeningen bij menschen niet geheel ontkennen, bewezennbsp;is het tot heden toe volstrekt niet.

Het geval van Unverricht ‘) is echter geen unicum. Later

*) Unverricht. 1. c.

-ocr page 231-

219

heeft Hepp i) uitvoerige nicdedeelingen gedaan over een in de KussMAüL’sche kliniek geobserveerde aandoening, welke innbsp;zeer vele opzichten met die van Unverricht overeenstemt.nbsp;Ter voorkoming van te groole uitvoerigheid veroorloof ik mijnbsp;voor de klinische en overige pathologisch-anatomische bizon-derheden naar het origineel te verwijzen, en wil ik hiernbsp;slechts daaruit overnemen de door von Uecklinghausen tijdensnbsp;de seclie w'aargenomene afwijkingen, hoofdzakelijk die dernbsp;spieren:

»An dem wohigebauten Körper fielen vor Allem aiisgebreitete feste Oedeme auf, so namentlich an den Kuöcheln der Beine,nbsp;besonders den ausseren, daim an den Vorderarmen, mehr amnbsp;rechten als am linken, die sich auf der lateralen und dorsalennbsp;Seite bis auf die Oberarme fortsetzten. Am Gesicht warnbsp;kein Oedem mehr wahrzunehmen.

An den blossgelegten Muskeln von Hals, Brust und Bauch fiel sofort eine ungeraeine, elwas gelbliche Blasse auf. Nurnbsp;hier und da, z. B. am Pectoralis Major waren noch einzelnenbsp;rothe Stellen vorhanden. An den Eintrittsstellen der grossennbsp;Arteriën und Nerven war gew'öhnlich inlensiv weisses, stellen-weise etwas grünliches Bindegewebe, welches mit grünlichernbsp;Plüssigkeit inflltrirt, aber keineswegs eitrig erweicht war.nbsp;In den Muskelhündeln traten hesondere Einlagerungen, Punckte,nbsp;die nach Trichinen ausgesehen halten, nicht zu Tage. Dienbsp;Muskeln boten eine gewisse Aehnlichkeit mit Kaninchenfleisch.nbsp;Sie zeichnelen .sich aus durch starke Feuchtigkeit, sodass sienbsp;stellenweise den Eindruck des oedemalösen machten; sie w'arennbsp;nicht besonders ahgemagert. Der linke Rectus Abdominis imnbsp;oberen Theil zerrissen. Hier eine den Muskei in ganzernbsp;Breife durchsetzende Höhle, in welcher die Muskelstümpfenbsp;®twas felzig und mit hlutigen Streifen durchsetzt hineinragten.nbsp;Die Muskeln des Ober- und Vorderarms ehenfalls sehr hlass.

1) Hepp. Ueber Pseudo-ïricliinose, eine besoudere Form von acuter paren-chymatöser Polymyositis. Berl. Kbn. Wocbenscbrill 1887. No. 17 u. 18.

-ocr page 232-

ir


220

Ueber den unferen Tlieil des rechten Biceps lagerfe stark oedematöses Gewebe, das blulig, sogar baemorrhagisch war.nbsp;In die Muskein ging die Blutung nicht hinein. Die Bundelnbsp;des Pectoralis minor brachen scbon bei Bewegungen mit deinnbsp;Arm qiier durch. Nirgends besondere Erweichung in dennbsp;Muskein. Die Constrictores Pbaryngis halten ziemlicti vielnbsp;rothe Subslanz mit weissen Stellen. Die Muskein vor dernbsp;Wirbelsaule zeigten blasse und röthliche Streifen abwechselndnbsp;und Injection der Gefasse des intermusculairen Bindegewebes.nbsp;Beide Psoades und ebenso die M.M. quadrati luinborum ganz blass.nbsp;lm Bindegewebe vor dem Kreuzbein hamorrhagische Infiltration,nbsp;die Venen bier ungemein weit. Die Haemorrhagiën reicbtennbsp;in das Mesocolon der Flexur binein. Die Muskein des Ober-und Unterschenkels wie die übrigen ungemein blass und feucbt.

Die Augenmuskeln von normaler Farbe und Consislenz.

Das Zwerchfell war normal gefarbt und bot nichts Besonderes.

Die Musculatur des stark contrahirten, ein dick geronnenes Blut enlbaltenden Herzens zeigte eine gule Farbe, und an dennbsp;Klappen fand sich keine besondere Veranderung.

Die Schleimhaut des ganzen Magendarmcanals enthielt inji-cirte Gefasse, war aber sonst normal.

Milz gross, ziemlich derb, gewicht 300. Auf den Schnitt sehr zahlreiche, stark ramificirte grosse Follikel, sehr weinignbsp;ïrabekeln.”

Na het bovenstaande uit von Becklinghausen’s sectieverslag schijnt het bijna overbodig hier nog te vermelden, dat trichinosenbsp;geheel uitgesloten kon worden. Het macro- en microscopischnbsp;onderzoek der centrale en peripherische zenuwen leidde tot hetnbsp;vinden van geen enkele afwijking, terwijl het microscopischnbsp;onderzoek der spieren, door Hepp onder controle van boven-genoemdeu patboloog-analoom verricht, slechts een qualitatiefnbsp;gelijken vorm van ontaarding opleverde, n. m. die der wasachtige of hyaline degeneratie. Naast nog normale vezelen vondnbsp;men andere met fijnere, onduidelijker en dichter opeengedrongen dwarse strepen; bij nog andere waren deze gebeel

-ocr page 233-

verdwenen. Enkele verloonden sleclils eene fijne overlangsche slreping. Een groot aantal spierhnndels echter deden allenbsp;graden zien, van de notorische hyalinedegeneralie, van denbsp;cylindrische hyaline vezel af tol aan de volkome verbrokkelingnbsp;daarvan in een klompigen detritus. Nergens was korreligenbsp;troebeling of vettige degeneratie waar te nemen. Ue contractielenbsp;zelfstandigheid was overal helder en doorschijnend. Ronde cellennbsp;waren deels in het perivasculaire bindweefsel voorhanden, deelsnbsp;opgehoopl in de nabijheid der ontaarde spiervezelen. Hiernbsp;lagen zij vooral binnen het groottendeels ledige sarcolera naastnbsp;de laatste schollen van hyaline zelfstandigheid. Nergens warennbsp;zij in grooten getale te vinden, nergens ook was eene toeneming van het inlerstitieele weefsel te bespeuren.

Ofschoon ook Hepp hier infectie waarschijnlijk acht, heeft hij toch nagelaten een bepaald virus als oorzaak aan te wijzen.nbsp;Van sarcosporidiën was hier in het geheel geen sprake. Hetnbsp;microscopisch pathologisch-anatomische beeld past in slechtsnbsp;weinige opzichten bij dat van Rieck, niettegenstaande denbsp;klinische en macroscopische pathologisch-anatomische overeenkomst , zoodat ook op dit geval in nog sterker male dan bijnbsp;het vorige van toepassing blijft, hetgeen wij tegen Rieck’snbsp;argumenten hebben aangevoerd. Zonder onderscheid zijn hetnbsp;alle gevallen eener diffuse, voortschrijdende parenchymateuzenbsp;myo.silis; zonder onderscheid is hierbij de aetiologie voor onsnbsp;tot heden toe eene duistere gebleven en belmoren zij tot denbsp;zeldzaam voorkomende.

Bij dieren, speciaal omni- en herbivoren, belmoren de sarcosporidiën tot de nieest^ gewone spierhewoners. Bij den mensch heeft men meer dan eens soortgelijke parasieten in de spierennbsp;aangetroffen, doch het hehooren dezer organismen tot de sarcosporidiën is niet boven twijfel verheven. Behalve de vonden vannbsp;Rosekbehg ') en de door hem geciteerde van andere Russiche

H B. Rosenberg. 1. c.

-ocr page 234-

onderzoekers, hebben wij slecbls kennis van die van Koen ’) in de glomeruli der nieren bij een paar cholera-lijken innbsp;en van die van Kartülis in Alexandrië, welke sarcosporidiënnbsp;in grooten getale aanlrof in een lever- en buikspierabsces en innbsp;den darinwand van een Sudanees. Hoe gering dit aantal ook zij,nbsp;het is groot genoeg om te doen zien, dat ook het organismenbsp;van den mensCh voor deze of soortgelijke parasieten een goedennbsp;bodem kan opleveren.

Bij bet veelvuldige voorkomen dezer organismen in de spieren van dieren, welke zoowel elders als bier bet vleescb voor denbsp;consumptie leveren, is bet zeker te achten, dat door dennbsp;menseb berhaaldelijk spierweefsel wordt genuttigd, dat dezenbsp;parasieten bevat. Voor zooverre ik uit de beschikbare litteratuur heb kunnen na gaan, is, op eene enkele uizonderingnbsp;na, nimmer eenig nadeel hieruit voortgevloeid, dat onbetwistbaar aan de sarcosporidiën moest worden toegesebreven. Denbsp;eenige uitzondering bier bedoeld, is bet geval door Johne vermeld , waarbij lieden na het genot van rauw, een ongewoon grootnbsp;aantal psorospermiënbuizen bevattend varkensvleesch, ondernbsp;verschijnselen van een hevige maag-darmcatarrb ziek werden.nbsp;Dit geval bewijst echter geenszins dat de ziekte dier men-seben aan de aanwezigheid der sarcosporidiën moet toegeschreven worden, daar dezelfde verschijnselen ook bel gevolgnbsp;kunnen zijn eener intoxicatie door chemische produkten, welkenbsp;zich in datzelfde vleescb kunnen hebben ontwikkeld bij^ ontbinding, of reeds als zoodanig in hel dier, waarvan hel vleescbnbsp;afkomstig was, zetelden.

R. Kocii u. G. Gaffky. Bericht über ilie Thatigkeil der zur Errorsclnnig der Cholera im Jahre 1883 nach Egypte und Indiën entsandten Komiijission.nbsp;Arbeilen aus dem Kaiserl. Gesundheits Ainlc, Hlquot; Bd. 1887 J. Springkr.nbsp;Berlin.

2) Kartdlis. Ueher palhogene Protozoën hei dem Menschen. Z.t. Hygiene und Infeclionskrankhcilen. XIll. Bd, Htt. 1. 1893.

5) JoHHE. Der Trichinenschauer.


-ocr page 235-

225

Talrijke voediiigsproeven met sarcosporiJiëiilioudend vleesch door verschillende onderzoekers en door schrijver dezes zelvennbsp;bij verschillende dieren verricht, hebben geene hieruit voortvloeiende nadoelen aan het licht gebracht, llovendien is mijnbsp;de inwerking van kunstmatig maagsap hij lichaamstemperatuurnbsp;gebleken eene delelaire te zijn voor de pseudonavicellen dernbsp;sarcosporidiën-cysten. Hoewel ik hiermede geenszins de al-geheele onschadelijkheid dezer protozoëu voor den mensch ofnbsp;andere dieren wensch te hetoogen, zoo komt het mij tochnbsp;voor, dat, daar het vleesch meestal gekookt of gebradennbsp;door ons wordt genuttigd en de daarin aanwezige spier-bewoners zoo niet geheel dan toch grootendeels door dezenbsp;bewerkingen worden vernietigd, het gevaar eener infectie,nbsp;hoewel mogelijk, toch hoofdzakelijk slechts blijft bestaannbsp;in die gevallen, waar het geheel rauw of onvoldoendenbsp;gekookt wordt gegeten, en ten .slotte aanlandt in magen,nbsp;welke om de een of andere oorzaak niet normaal funclioneeren.nbsp;De kans tot infectie langs andere wegen kan a priori nietnbsp;uitgesloten worden, en die tot into.\icatie door de bestanddeelennbsp;der sarcosporidiën blijft alleszins bestaanbaar.

Hier te lande wordt zonder eenigen twijfel herhaaldelijk sarcosporidiënhoudend vleesch door de bevolking genuttigd, ennbsp;al wil ik niet gaarne de bewering van mijnen zegsman onderschrijven, dat de Inlander zulk vleesch boven ander verkiest,nbsp;kan bet toch moeilijk anders of de gelegenheid tot infectienbsp;blijft eene goede, ook voor den vreemden Oosterling en dennbsp;minder gegoeden Europeaan, Doch evenmin als elders kentnbsp;men hier ziekleverschijpselen, welke aan de sarcosporidiënnbsp;moeten worden toegeschreven. Hoewel ik de waarde van ditnbsp;feil om verschillende redenen niet hoog aansla, erken ik gaarne,nbsp;dat voor bet oogenblik, bij gebreke van bewijzende waarnemingen of experimenten, dit het eenige, hoewel hoogst zwakkenbsp;criterium blijft. Inlanders roepen slechts ongaarne de hulpnbsp;van Europeesche geneeskundigen in. De minder gegoede Europeaan neemt de gewoonten van den Inlander dikwijls ook ia

-ocr page 236-

224

geiieeskuitdige aangelegenheden over, en op de seclietafel behoo-ren de lijken van in en buiten de hospitalen verpleegde Maleijers en vreemde oosterlingen meer voor te komen dan tot nu toenbsp;bet geval geweest is, zullen dergelijke vraagstukken voornbsp;eene meer afdoende beantwoording geschikt worden. De billijkheid eischt echter de erkenning, dat in menig gedeelte vannbsp;Europa het vaak niet veel heter is gesteld. Daarom moetnbsp;langs een anderen weg beproefd worden toch het gewenschtenbsp;resultaat te verkrijgen!

-ocr page 237-

UIT BE PEAKTIJK YAU EEI PAAEDEMRTS.

noon

J. VA]V ME TEEBE,

Militair paardenarts 2” klasse.

{Vervolg van pag. 144/163)

B. De praktijk tijdens het verblijf in het kamp.

Ill liet kamp zelf kwam een iiileressaiit geval voor van lievig maag-ilarm-lijden dat ik meen te moeten wijten aan lietnbsp;gras, wellicht ook aan de gaba. Beide op marscli voortreffelijk , waren te Babakan ronduit gezegd slecht. liet gras bestondnbsp;bijna geheel uit Cyperaceeën, Juncaceeën en andere moerasplanten. De voedingswaarde dezer gewassen is zeer geringnbsp;en door hun herkomst en groeiplaats leveren ze een grootnbsp;gevaar op voor grasvergiftiging. Wat men grasvergiftigingnbsp;noemt, nog niet opgehelderd zijnde, daar men er ongetwijfeldnbsp;onder samenvat, allerlei ziektoestanden, tew'eeggehracht doornbsp;gras, bedeeld met schimmels, of rottend gras of zulk datnbsp;wellicht nog andere lagere organismen dan schimmels bevat,nbsp;hen ik wat voorzichtig met positieve verzekeringen over ditnbsp;onderwerp.

Ik zeide hoven, dat misschien de gaba ook oorzaak kon wmzen en vind hiertoe aanleiding in de omstandigheid dat deze bepaaldnbsp;muf w'as.

Niet tevreden zijnde met het gras, nam ik voor mijn eigen paarden een aparten graskoelie aan en kreeg toen veel heterenbsp;waar (trouwens te Babakan is zeer goed gras in voldoendenbsp;hoeveelheid) en de gaha spreidde ik uit op matten en steldenbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V. A. K. Dl. Deel VII, vel 15.

-ocr page 238-

(lie zoolaiiquot; aan de felle zon Idoot dat alle reuk verdween.

O

Nalnurlijk vestigde ik de aandacht op de sleciile kwaliteit der fourrage, want welkom of niet, bet was mijn plicht. Bij denbsp;eerste ])atterLj was men het, wat het gras betreft, niet metnbsp;mij eens; het was altijd zóó te Bahakan, als de paarden ernbsp;maar niet ziek van werden; dat ze eens (link door.stralingnbsp;kregen was wel goed. Die het weet moet het zeggen dachtnbsp;ik maar weer! Later vond men het te bezwaarlijk en meendenbsp;men dat zoolang de paarden het aten, het wel niet zoo schadelijknbsp;zou wezen. Een eigenaardige opvatting, voor welker ontzenuwing men slechts behoeft aan te voeren dat, iudien dit juistnbsp;ware, nooit of zelden gevallen zonden voorkomen van bena-deeling der dieren door slechte fourrage — en die zijn tochnbsp;lang niet zeldzaam beschreven in vakbladen —• kunnen dus mijnbsp;bekend zijn, al zijn zij het niet aan een leek die in deze nietsnbsp;anders heeft dan zijn persoonlijke waarnemingen, d.w.z. weinig.

Het luchten van de gaba scbeen voor de geheele batterij onuitvoerbaar.

Schoon nu slechts één geval voorkwam van ziekte, ’t welk ik b^iaald aan de slechte fourrage meen te moeten wijten, isnbsp;het een onloochenbaar feit, bij de 5 batterijen door mij waargenomen en waarneembaar voor ieder onpartijdig beoordeelaar ,nbsp;dat de paarden, die in uitstekenden voedingstoestand aankwamennbsp;en trots de meerdere inspanning van den marsch , te Bahakannbsp;bij zoo goed als geen arbeid, in weinige dagen aanmerkelijknbsp;in voedingstoestand en baarkleed achteruit gingen.

Wat hel bewuste ziektegeval betreft, de verschijnselen waren ; totaal gemis aan eetlust; gcel-roode slijmvliezen; temperatuurs-verheffmg, varieerende lusschen 59.b en 41°; lichte kolieksymp-tomen; slinkende, met slijm omhulde, laaie mest; beslag opnbsp;de tong; onaangename reuk uil den mond; groole spierzwakte en een symptoom, dat mij zeer opmerkelijk voorkwam,nbsp;n m. een conjunctivitis met sterke zwelling van het bindvliesnbsp;(van beide oogen) en copieuse afzondering van muco-pus, eennbsp;formeele blennorrhoea. De behandeling bestond in Carlsbader-

-ocr page 239-

!227

zout, 60 gram opgelosl in 400 gram water ’s morgens, en ’s avonds 4 gram Creoline in 400 gram water, terwijl de bind-vlieszak meermalen daags werd uitgespoeld met 1 percentnbsp;Creoline, wijl ik voor complicatie van de zijde der cornea vreesde,nbsp;welke ik mij vlei daarmede te hebben voorkomen. Palient isnbsp;hersteld in dien zin dal hij het leven er af bracht, maar hetnbsp;duurde weken, alvorens weer goed gaba werd gegeten en hetnbsp;is, wegens krachteloosheid, een waardeloos paard gebleven.

Ik geloof dal het eenig nut kan hebben, in bijzonderheden te beschrijven, het kistje met geneesmiddelen enz. dal ik mede-nam voor den marsch naar Bahakan. De kwestie op te lossennbsp;bij de bepaling van hetgeen zal worden medegenomen, te veldenbsp;of op marsch, wordt heslist door de volgende overwegingen.nbsp;Men moet zich wapenen op acute ziektegevallen; immers verondersteld mag worden dat noch een batterij of eskadron, nochnbsp;een officier, een paard meêneemt met een chronisch lijden, datnbsp;behandeling vordert; men mag aannemen dat uitgerukt wordtnbsp;met gezonde paarden.

En eensdeels duurt een marsch, een manoeuvre, een expeditie, waarbij men de paarden of muildiereiv bij zich moet 1'iOuden, (niet kan evacueeren) toch nooit zóó lang; anderdeelsnbsp;kan men zich niet inrichlen op chronische ziekten, vooreerstnbsp;wijl men te velde onmogelijk langdurige hehandeling kannbsp;instellen naar den eisch; ten tweede omdat men, uit denaardnbsp;der zaak, beperkt zijnde in het volume en het gewicht vannbsp;hetgeen men zal meêvoeren, in de eerste plaats moet meê-nemen dal, wat bet meeste en waarschijnlijkste noodig zalnbsp;wezen en dal zijn: middelen voor acute gevallen.

Ook alweer, omdat men zich moet behelpen, is het rationeel, uit verschillende analoog werkende middelen het beste, hetnbsp;werkzaamste te kiezen.

Van overwegend belang isj dal men de middelen meéneeml in praktischen vorm, voor dadelijk gebruik geschikt, zoodat men nietnbsp;aan het bereiden behoeft te gaan, wat altijd lastig, vaak onuit-voerhaar is en het medevoeren van ulensüiën vereischt. Eveü

-ocr page 240-

If


gewichtig zou ik haast zeggen, is een uitei’sl doelinalige verpakking en verdeeling, zoodal men in een oogwenk het vercischte hij de hand heeft, zijn gelieelen schat dadelijk kan overzien en nanbsp;het gebruik, alles wêer zeer vlug kan opbergen, terwijl ernbsp;zoo weinig mogelijk gevaar voor breken bestaat.

Wanneer men de tlesschen hv. inpakt in stroo, is het, zoodra men wat noodig heeft, een gezoek zonder eind en wil mennbsp;niet gevaar loopen dat de boel breekt, dan vordert het wederomnbsp;inpakken belachelijk veel tijd. Eindelijk herekene men, hoeveelnbsp;men van elk middel ongeveer noodig kan hebben. Men nemenbsp;bv. niet mede 15 gram sulphas atropine, een hoeveelheid die,nbsp;wanneer er heel veel oogziekten voorkwamen bij een batterijnbsp;of eskadron, toereikend zou zijn voor 30 jaar; evenmin eennbsp;half kilogram gentiaanpoeder.

Van hetgeen ik meênam, heb ik maar enkelen artikelen noodig gehad; maar dal bewijst niets.

Men moet zich voorzien van al die middelen, welke beslist heil kunnen aanbrengen in ziektegevallen, die ieder oogenhlik,nbsp;vooral te velde, kunnen voorkomen en dadelijke hulp vereischen.

Ik zal bij de verschillende middelen, waar hel niet voor

de hand ligt,

aangeveii waartoe ik ze noodig dacht.

Er beslaan geen ambulance-kisten voor den vélèrinairen dienst in Indië. Men kan daarover klagen. Ik voor mij vindnbsp;het verkieslijk er een in te richten volgens mijn eigen inzichten,nbsp;want wanneer een ambulance-kist voor vétérinair gebruik overeenkomst zou toonen met de bestaande voor medisch gebruik,nbsp;wat eigenaardige keuze van inhoud betreft, zou ik ongetwijfeldnbsp;aan die volgens mijn persoonlijke opvatting de voorkeur geven.

Hel is duidelijk dat, wanneer men een doelmatig ingericht kistje wil inedenemen, men niet, morgen uitrukkende, er vannbsp;daag meê moet beginnen, en evenzeer ligt voor de hand dalnbsp;men hel niet kan overlaten aan zijn factotum van den ziekenstal.nbsp;De inrichting, zal zij praktisch zijn, (en daar komt alles opnbsp;aan), vordert vóór het vertrek eenige uren van overleg, dienbsp;ruimschoots vergoed worden door het gemak en de lijd-be-

-ocr page 241-

i29

sparing te velde, waar men zich gelieel moet behelpen en waar dikwijls weinig tijd is. Al heh ik nooit een campagnenbsp;meégeraaakt, aarzel ik toch niet dit neêr te schrijven; wantnbsp;eensdeels ligt het voor de hand en behoeft men slechtsnbsp;nuchter gezond versland te bezitten om het te beseffen, tennbsp;andere is zeker in de werkelijkheid al bet bovenstaande nognbsp;vee! meer waar dan een manoeuvre of een marsch in vredestijd.

Hier volgt een beschrijving van bel kistje, dat ik meé nam voor den marsch naar Bahahan (zijnde 10 dagen) met eennbsp;batterij.

Kist van twee-dnims hout, binnenwerks lang 4o|, breed 30, hoog 32 centimeter. Een deksel met 2 scharnieren en eennbsp;ijzeren lus die over een kram been valt, waardoor men hetnbsp;kan afsluiten met een hangslot. Hechts en links een hengselnbsp;van ijzer.

Alle ijzerdeelen gevuurlakt. Zonder hengsels kan men de kist niet alleen moeielijk afnemen maar ook bezwaarlijk vastbinden op den voorwagen.

•o

Van binnen zijn links aangebrachl 9 vakjes over de volle diepte, lang en breed 81/2 c.m. In deze vakjes komen ajernbsp;blanda flesschen die, omhuld met een stuk wollen deken, opnbsp;het midden vastgehouden door een touwtje, er volkomen innbsp;passen. Behalve op den buik, is nog op den hals der flesschennbsp;den inhoud vermeld. Van die flesschen houden er in ; één, scherpnbsp;smeersel (gelijke deelen olijfolie, terpentijnolie en ammonianbsp;liquida) voor kneuzingen, distorsies en om bij koliek den buiknbsp;mede te wrijven; drie bevallen sublimaat 1:1000 (1 gramnbsp;sublimaat en 1 gram keukenzout op 1000 gram), bij allenbsp;wonden, niet aan de oogen of in den mond; één met boorwaternbsp;3 percent (gedistilleerd water) bij bindvliesontsteking en wonden, om of aan de oogen; twee bevatten 2 percent creolinwaternbsp;voor wonden in den mond en — met gelijke deelen schoonnbsp;waiter verdund — voor ernstiger oogaandoeningen en wonden aannbsp;die organen; twee, carbolwaler, 3 percent, bij wonden en omnbsp;instrumenten in te plaatsen, vóór hel gebruik.

-ocr page 242-

Tusschen ile lialzeu dier flesschen liggen 2 bamboezen kokers, welke eenige dagen achtereen gedrenkt werden met sublimaat,

1: SOO, en gevuld zijn met sublimaal-houtwol-watten en antiseptische kapok. Verder slaat over de halzen van twee flesschen, een leeg boter-blikje, dat, wanneer men het kan krijgen, beternbsp;te vervangen is door een houten nap, dienstig om suhlimaat-of carbolwater in te doen om daaruit te bellen.

In het groole vak, dat rechts overhlijft, zijn ter rechter en ter linkerzijde aangebracht 2 verlikale stijltjes van een centimeter dikte, ten einde de 2 blikken van de kanten af te houdennbsp;om hel uitlichten te vergemakkelijken. Eén dier blikkennbsp;van Semarangscbe beschuit, eventueel beter te vervangen doornbsp;dunne djatihouten kistjes met schuifdeksels, beval:

Eén fleschje nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;60nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gram,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;metnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zuiver carbolzuur.

Eén fleschje nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gram,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;metnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10 c. gr. sulphasnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;atropine.

Eén fleschje van 30 gram (bruin glas) met circa J gram jodium.

Eén fleschje van 60 gram met creoline.

Eén fleschje van 30 gram, waarin ligt een buisje met 1 gram pilocarpine.

Eén fleschje van 30 gram met slrooipoeder, beslaande uil: tannine 10, oxyd. zinci 10, acid. salicylic. 10, amylum 100.

Eén fleschje nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;60nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gramnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;metnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aqua deslillala.

Eén fleschje nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;60nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gramnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;metnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;een oplossing vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;sublimaat

en keukenzout in gedistilleerd water, heiden 1 op 20.

Eén fleschje van 30 gram met eserine in aq. deslill. 1: 100.

Eén glazen maat van 23 gram.

Eén fleschje van 13 gram, met 20 centigram zoutzure morphine.

Eén fleschje van 13 gram, met een oplossing van kopersulphaat in gedistilleerd water 1; 200.

Eén fleschje van 30 gram, met 1 percent creolin water (gedistilleerd water).

Eén fleschje van 30 gram, met 5 percent boorwater (gedistilleerd water).

Al deze Heschjes en de maal, zijn besloten in juist passende

-ocr page 243-

2S1

en gesteriliseerde (door drenking in sublimaat-oplossing) bani-boezen kokers, waarin zij volkomen passen en die hetzelfde opschrift dragen als de fleschjes, maar er in geprikt en daarnanbsp;met inkt zwart gemaakt.

Ik wil nu de gebruiks-aanwijzing van bovenstaande medicamenten , voor zoover noodig, vermelden.

Sulphas atropine, 10 c. gr. Aangezien het best gebeuren kan , dat er geen indicatie zou voorkomen om dit middel tenbsp;gebruiken en wijl soluties, zelfs die, gemaakt met aqua destillata,nbsp;in weinige dagen troebel worden en schimmels gaan bevatten,nbsp;werd dit droog medegenomen. Wijl ik aqua destillata en eennbsp;maat bij mij bad, was de oplossing in 10 gram water het werknbsp;van een oogenblik. Bovendien droppelt men geen zieke oogennbsp;in langs den groeten weg; dit kan w'acliten tot in het kwartier. Ik gebruik bij nagenoeg alle acute aandoeningen van denbsp;cornea, zoowel na trauma, als na infectie, atropine-instillatiesnbsp;en trouwens uit den aard der zaak ook bij iritis en bij traumatanbsp;die nog andere, dieper gelegen organen betreffen, uitgezonderdnbsp;het zeldzame geval dat een doordringende wond van de corneanbsp;mei prolapsus iridis zou gepaard gaan.

Jodium. Om, met aqua destillata geschud, jodiumwater te bereiden, bij, van den aanvang af, ernstige oogaandoeningennbsp;van welken aard ook, die blijkbaar op infectie berusten. (Innbsp;het Indische leger, alles behalve een zeldzaamheid met denbsp;paardenverzorging door den Inlander en de leverantie vannbsp;ooglappen door de sergeanls-majoor). Bij residuen van exsu-daten, na afloop van de acute periode, geeft jodiumwater alsnbsp;resorbens, mede uitstekende resultaten.

Creoline. Natuurlijk in de eerste plaats, even als het zuiver carbolzuur, als voorraad om de flesschen met creolinwaternbsp;op nieuw te vullen. Creolinwater 1 percent is eveneens bijnbsp;infeclieuze gevallen van conjunctivitis, bij keratilides, bijnbsp;zweren op de cornea en vooral bij processen, die gepaard gaannbsp;met exsudaat iu de voorste oogkamer (hypopion), niet genoegnbsp;aan te prijzen. Ook verlies van epithelium der cornea rege-

-ocr page 244-

232

nereert spoedig zonder bijkomende infeclie, door 2 a o x d. indroppelen van Crcoline, 1 pCt. Wijl de insUllalie zeer pijnlijknbsp;is, laat ik, waar, zooals te velde, het paard moeielijk omgekeerdnbsp;kan worden vastgezet, ten einde het schuren te helelleii, hetnbsp;dier een kwartier lang afstappen. Na dien tijd heeft de pijnnbsp;opgehouden. Men kan ook eerst met cocaïne, 3 percent, indroppelen en na circa 5 minuten, de creoline aanwenden.

Ilydrochloras pilocarpini, droog medegenomen, is letterlijk onmisbaar wanneer men op marsch een geval krijgt van hoef-bevangenheid, van rheumatische hoefontsteking; en hoe lichtnbsp;gebeurt dat niet? Trouwens ook • in het garnizoen gebruiknbsp;ik het steeds, sinds ik dit even voortreffelijke als, in de toepassing, eenvoudige middel vóór circa 5 jaar daarvoor leerdenbsp;aanwenden op gezag van Bang te Kopenhagen. Ik spuit minstens

de omstandigheden het

40 centigram subculaan in en, zoo

ti,

veroorloven, doe ik dat 5 dagen achtereen. Grootere hoeveelheden , hij een Indisch paard, zijn af te raden met het oog op het gevaar van long-oedeem. Men kan koude douches dernbsp;hoeven, in het water zetten en aderlating, achterwege laten,nbsp;maar opleggen van een deken bevordert de transpiratie. Ooknbsp;wrijven van de geheele huid is aangewezen. Natuurlijk dientnbsp;men eventueel op te passen voor kou vatten. Pilocarpine,nbsp;subcutaan, werkt ook zeer gunstig zoowel bij acuut als bijnbsp;chronisch spier-rheumatisme; het eerst is natuurlijk te veldenbsp;lang geen hors-d’oeuvre. Ongelukkig krijgt men uit ’s Rijksnbsp;Magazijn meestal de buisjes met 1 decigram. Het is mij eennbsp;raadsel dat hierover de klachten, ook van medische zijde, nietnbsp;algemeen zijn. De dosis is blijkbaar berekend voor den mensch,nbsp;maar wat haat mij dit wanneer, gelijk het geval is, dezenbsp;lorrige huisjes, dikwijls lekken, half of geheel leeg zijn ennbsp;vaak een klein beetje vervloeide massa inhouden, waarvan hetnbsp;voor ieder onmogelijk is de hoeveelheid te bepalen. Zoodoendenbsp;zijn die huisjes waarlijk geen economie, want men kan tochnbsp;waarachtig een middel als pilocarpine, niet aanwenden zondernbsp;zeer nauwkeurig de dosis te bepalen, liet is geen suikerwaUi’i

-ocr page 245-

Daaruit volgt dat ineu de buisjes met twijfe'lachtige hoeveelheid er in, (en die bedragen zeker '/s) eenvoudig ter zijde moetnbsp;leggen. Daarentegen plegen de buisjes met 1 gram inbond,nbsp;mooie drooge kristallen te bevatten waarvan men zeer geschiktnbsp;een deel kan afwegen en daarna het buisje met een kleinnbsp;kurkje hermetisch sluiten. Voor vétérinaire doeleinden kannbsp;men veilig in eens den inhoud oplossen in 20 gram water,nbsp;want waar het gebruik geïndiceerd is, bezigt men het middelnbsp;zeker 2, 5 of 4 dagen achtereen en dan is de 1 gramnbsp;geheel verbruikt.

Nu onlangs ontving ik inderdaad buisjes met 1 gram inhoud, die ik trouwens steeds aanvroeg.

Sirooipoeder. Dit bezig ik, gebaseerd op de opdroogende, adstringeerende en antiseptische eigenschappen der bestand-deelen, bij alle oppervlakkige wonden en ook bij eventueelnbsp;voorkomenden oppervlakkigen huiduitslag.

Vaak zal men op marsch wegens stoffige wegen, dit middel moeten verkiezen boven zalven, welke anders meestal heternbsp;zijn. Alvorens het aan te wenden, wasch ik af met een antiseptische vloeistof, dikwijls slechts met creolinzeep en waternbsp;en steeds knip ik zooveel mogelijk de haren weg.

Sublimaat, 1:20, dient natuurlijk om, na verbruik van de gevulde ajer-blanda fle.^schen, de oplossing van 1:1000 Ienbsp;vernieuwen. Gewoon zuiver water is, bij de toevoeging vannbsp;zout, voldoende.

Eserine oplossing. De indicaties voor bet gebruik van dit middel zijn in Indië bepaald zeldzaam te noemen , vergelekennbsp;bij Europa. Verstopping en ga.sophooping in het darmkanaalnbsp;komen hier weinig voor. Dit wordt ongetwijfeld verklaardnbsp;door het groene voer en omdat men zoo weinig windzuigersnbsp;ziet in Indië. Ik zeil heb er trouwens nog geen enkele gezien,nbsp;w'at wel bewijst dat bet gebrek zeldzaam is.

Op marsch nu, zal men nog minder last hebben van constipatie dan in het garnizoen. Hardlijvigheid is een gebrek waar postboden weinig, bureau-heeren veel aan sukkelen en

-ocr page 246-

S54

l)ij de paarden is liet niet anders. Toch kan, op een rustdag b. V. wanneer het ration niet verminderd wordt, bij lietnbsp;voeren van 4 KG. gaba zeer goed een indigestie en verstopping voorkomen. Ook windkoliek is niet uitgeslotennbsp;en kan te weeg worden gebracht door gebroeid en vochtignbsp;gras. fn beide gevallen is eserine uitmuntend door zijn promptenbsp;werking en gemakkelijke toediening.

Het is misschien hier de plaats over dit middel een enkel woord, nopens het vóór en tegen van het gebruik in bet algemeen, in bet midden te brengen.

Wanneer men in de tijdschriften de berichten over eserine, werking heeft gevolgd, sinds Dieckeriioff in 1882 met de ontdekking van de onschatbare werking voor den dag kwam en zeil betnbsp;middel dikw’ijls heeft toegepast, kan men er gerust van verklaren :nbsp;11 n’a mérité,

Ni eet exces d’honneur,

Ni cette indignité!

Aanvankelijk was de lof unaniem; dit heeft blijkbaar geleid tot een zoo onbekookte toepassing bij alle vormen van koliek,nbsp;dat heillooze gevolgen niet konden uitblijven. Men moet ernbsp;zich ronduit over verbazen dat veel collega’s van alle landen,nbsp;blijkbaar de onnoozele meening waren toegedaan, dat er een

universeel middel bestond tegen.....koliek! Dat een empirist

zoo iets denkt, zie, maar een ontwikkeld veearts moet zich toch herinneren dat koliek eenvoudig is een symptoom, hetnbsp;symptoom »pijn in den buik”, en dat daaraan ten grondslagnbsp;liggen dikwijls diametraal tegenovergestelde oorzaken als;nbsp;verstopping, kramp, darmontsteking, parasieten, embo-liën, liggingsveranderingen, gasophooping enz. Hoe is hetnbsp;denkbaar dat bij al deze stoornissen, één middel zou helpen. Ik beweer dat, wanneer e.serine noodlottige uitw-erkingnbsp;heeft, in 99 van de 100 gevallen de schuld ligt of lag aannbsp;de onnoozele manier waarop men, zonder zich te overtuigennbsp;wat oorzaak was van het koliek, naar dit heroique middelnbsp;greep. Al degenen die zoo deden, hebben ongetwijfeld leergeld

-ocr page 247-

I)elnald en gooien nu het kind met het hod nit. Maar aan den anderen kant, terwijl eserine tot op zekere hoogte een diagnosenbsp;vordert nopens de oorzaak van het koliek, wat hlijkhaar zeernbsp;dikwijls schromelijk werd verzuimd, staat men, de tijdschriftennbsp;en vooral de jaarverslagen doorhiaderende, gewoon uit het veld

geslagen over de nauwkeurige diagnoses hij koliek die velen.....

op papier maken. Intra vitam onderkent men, met eerbiedwekkend aplomb, ontstekingen van bepaalde onderdeelen van het darmkanaal als of het zoo niets is. Zoover heb ik hetnbsp;niet gebracht, maar ik heb slechts ééns een noodlottige werking van eserine ondervonden, n. m. darmbloeding met exilusnbsp;lelhalis, en daar ik sinds 1885 het middel zeker 200 maal hebnbsp;toegepast, en bijna steeds mei zeer bevredigende uitkomst,nbsp;gebruik ik het, dankbaar, als een uitmuntend hulpmiddel ternbsp;bestrijding van: constipatie, wanneer ik reden heb om aannbsp;te nemen, dat er geen mechanische beletselen bestaan voordenbsp;evacuatie, waartoe ook behoort een zeer drooge nog onverteerdenbsp;inhoud van maag en darm, en voorts niet wanneer de constipatie al een paar dagen heeft bestaan, zoodat met grond eennbsp;door ontsteking geinfiltreerden en verzwakten darmwand magnbsp;verondersteld worden. Verder; bij ophooping van gassen innbsp;het darmkanaal, waérdoor ook ontstaan, ofschoon, wanneer ernbsp;gisting bestaat en de gasontivihkeling dus voorigaat, eserinenbsp;alléén niet toereikend is.

Eindelijk bezig ik eserine met vrucht bij acute rnaag-catarrh, maar in veel kleinere dosis en eenige dagen achteréén, Hel is troinvens in meer opzichten opmerkelijk, zooveel vreemde w'aarnemingen men van dit middel publiceert.nbsp;Een lijd lang werd ronduit gezegd, dat oude rood gewordennbsp;oplo.ssingen, onwerkzaam of althans veel minder werkzaamnbsp;waren. Zij bevatten ruhreserine, weet U, en dat is zoo veelnbsp;minder werkzaam!

Ik hei) het nooit gemerkt en ik heb zeer veel oude en zeer oude soluties gebruikt, want het is een groot bezwaar denbsp;slrooperige massa in zulke kleine hoeveelheden telkens af

-ocr page 248-

236

ii

te wegen; bovendien liegaat men dan zeker dikwijls fouten omdat eserine zeer hygrosoopiscb is. Ik maak dus, een buisjenbsp;van 1 gram geopend hebbende, dadelijk een solutie van denbsp;geheele massa in SO gram water en bewaar die in bruin ofnbsp;blauw glas. Vóór het gebruik, filtreer ik steeds omdatnbsp;spoedig scliimmeling intreedt, welke echter na filtratie ennbsp;bij gebruik A-an aseptische spuitjes, niet schijnt te hinderen.nbsp;Ik gebruik veelal kersroode oplossingen, die even werkzaamnbsp;blijken als versche en krijg nooit een absces.

Twiniig centigram zoutzure morphine. Daar volgens mijn ondervinding bij het Indische paard, koliek meestal krampkolieknbsp;is, hetzij zonder meer, hetzij als inleiding van een lichtenbsp;darm-catarrb; wijl verder morphine hierbij, ondersteund doornbsp;een prikkelend smeersel op den buik, uitstekend werkt, ennbsp;vooral op marsch nog lichter een geval van krampkoliek zalnbsp;voorkomen dan in het garnizoen, acht ik het meênemen vannbsp;morphine, afgewogen en ter oplossing gereed, bepaald noodig.nbsp;Het oplossen vordert bij de Indische temperatuur slechts eenigenbsp;oogenblikken schudden en neemt men morphine als solutienbsp;mede, dan bederft het spoedig, tenzij men voor de oplossingnbsp;bezigt aqua laurocerasi, hetwelk bovendien de inorpbine-werkingnbsp;ondersteunt.

lUj voorkeur zou ik morphine niet vlak of kort vóór den marsch inspuiten, want de «Laufwutb” is dan zeer merkbaar;nbsp;de paarden hebben zulk een neiging om voorwaarts te dringennbsp;dat zij zich afbeulen.

Oplossing van kopersulphaat, t: 200. Te gebruiken bij een catarrbale conjunctivitis na de eerste paar dagen boorwaternbsp;gebezigd te hebben, of van meet al'aan bij chronische gevallennbsp;van bindvlies-ontsteking niet verslapping van het, weefsel, uit-gezetle aderen en een afscheiding van muco-pus, gelijk die bijnbsp;oude Iroejien-paarden, tengevolge van herhaalde aanvallen vannbsp;acute prikkeling van het bindvlies in de jeugd, door slof ennbsp;ander vuil, lang niet zeldzaam is. Ik geef de voorkeur aannbsp;kopersulphaat boven zinksulphaal; eensdeels schijnt hel mij

-ocr page 249-

*237

toe beter te werken en ten andere houdt zicli de oplossing veel langer vrij van lagere planten.

Crcolinwalei', 1 percent, bezig ik bij ernstiger aandoeningen van bet bindvlies, meestal door beleediging ontstaan, gepaardnbsp;met verontreiniging, kenbaar aan sterke, somtijds clieinotiscbenbsp;zwelling en vorming van een slijmig-etlerige alscbeiding, reedsnbsp;in den aanvang. Ook bij beleediging van de eornca, zwerennbsp;enz. gelijk ik elders in de V. A. K. Hladon reeds bel» ontwikkeld.

Boorwater, .3 percent. Hij lichte, acute bindvlies-ontstekingen.

De tweede bescbnit-trommel bevat:

Zwachtels van katoen en van llancl; witte-lapjes, groot t ? decimeter, ter reiniging, uitwendig, van de oogen en omgeving en van oppervlakkige wonden alvorens zalven aan tenbsp;wenden (oO stuks). Jodoformgaas in stukjes van 2 ? decimeter,nbsp;12 stuks, gewikkeld in perkamentpapier; een flesebje van lanbsp;gram met jodoform; een thermometer; een grootc en eennbsp;kleine ballonspuit; een oogdroppelbnisje, besloten en juistnbsp;passende in een houten naaldenkoker; een jodoformblazernbsp;in 2 stukken, waarvan het stuk dat aan den ballon is verbonden, afgesloten door een kurkje; 5 poeders elk van 20 c. gr.nbsp;zoutzure morphine in perkamentpapier; 2 kleine witte potjes;nbsp;een spuit voor onderbuidsebe injecties, inbond 10 gram; 2nbsp;antipyrine blikjes, ieder bevattende een stuk Creolinzeep; eennbsp;Schlinge van Foulin voor bloedstelping; een korte spadel; tweenbsp;handdoeken.

In de ruimte die boven op de bescbuit-trommels overblijft liggen: een Irousse met hoef- en een met zak-instrumenten;nbsp;een korte praam; twee boterblikjes in één waarvan staan:nbsp;een wit potje met deksel, bevattende zinkzalf, een dito metnbsp;boorzalf en een met 10 pGt. naptbalin salicylzuiir zalf, allennbsp;bereid met lanoline of bij gebreke van dien, met unguentumnbsp;simplex, daar vaseline te dun is. De ruimte in bet blikjenbsp;tusseben de zalfpotten is opgeviild met vlas.

*) V. a. k. Bladen. Deel VI, pag. 279.

-ocr page 250-

1quot;gt;8

Het is overbodig van deze artikelen hel gebruik nog nader aan te duiden.

Op den binnenkant van het deksel is een inboiids-opgave geplakt.

Voor bet verblijf in bet kamp dient men zich ook eeniger-mate te behelpen, in aanmerking genomen dat er te Babakan volkomen gebrek bestaat aan alle utensilien die in een apotheeknbsp;te buks behopren, zoodat bet niet doenlijk is, iels anders tenbsp;bereiden dan oplossingen; voorts ook, wijl men toch niet al tenbsp;veel bagage kan verzenden. Aanvankelijk werd verondersteldnbsp;dat er 4 batterijen zouden kampeeren; die uit Soeraba/a kwamnbsp;niet en de batterij uit Banjoe-Biroe vertrok, toen de oefeningennbsp;halverwege waren afgeloopen; een en ander wijl bet vergevorderde seizoen bet terrein dermate drassig maakte, dat betnbsp;onbruikbaar werd. Echter meen ik, afgaande op bel verbruiktenbsp;bij de 3 batterijen, dat ik niet ver zou misgetast hebben innbsp;de begrooting van den voorraad welke ik medenam.

Opgave daarvan volgt bier:

Een kist, binnenwerks lang 4272gt; ï^f^ed 43, boog 41 centimeter. Was dichtgespijkerd en bad geen hengsels hetgeen beiden lastig bleek. Een deksel met scharnieren en hengsels of band-vatsels van touw of leêr, benevens een hangslot zijn verkieslijk.nbsp;Daar ik eerst zeer laat vernam, dat ik de balterijen zou vergezellen, ontbrak de lijd dit doelmatiger in te richten.

De kist bevat een suikerblik waarin; 2 potjes met deksel, inhoudende 60 gram napthalin-salicyl-zinkzalf; ö leege wittenbsp;potjes; een potje met deksel met 100 gram vaseline; eennbsp;dito met 30 gram dubbel joodkwikzalf, 1 op 3; 3 leege llescbjesnbsp;van 30 gram; 1 oog-droppelbuisje in houten naaldenkoker;nbsp;2 witte poljes met deksel met 30 gram zinkzaif; 2 idem metnbsp;boorzalf; 23 Carlsbader insecktenspelden; 1 spuitje voor onder-huidscbe injecties; 1 flescbje van 30 gram met gepulveriseerdnbsp;naplbaliue; 1 nagel-borslel.

Een suikerblik waarin; een zwart flescbje van 15 gram, met stukjes lapis in lijnzaad; een idem met kristallen van

i

-ocr page 251-

239

iiiLras argenlieen itlem mei jodium; een idem jodinm-lincluur ; ö fleschjes van GO gram, in ieder waarvan 30 gram sublimaatnbsp;en 30 gram ehloornalrium ter bereiding, ieder, van een liternbsp;sublimaal-solulie, 1: 20; een flesch van 130 gram met pix liquida ;nbsp;een flesch met 500 gram salicylas nalricus en een leeg flesclijenbsp;van 13 gram dal, vol zijnde met salicylas nalricus, daarvan 10nbsp;gram beval; een klosje heclitzijde; 12 cirkels lillreerpapiernbsp;gevouwen in perkamenlpapier; 6 fleschjes van 10 gram, elknbsp;bevattende 23 c. gr. hydrochloras morphine; een kleinenbsp;alkohollamp; een tleschje van 3 gram, waarin 3 gram fijnnbsp;gepulveriseerde sublimaat en een wil polje met 30 gramnbsp;lerebinlhina communis om zalf te kunnen maken voor 3 leggers;nbsp;fleschje van 30 gram, waarin droog 20c.gr. salphas alropiui;nbsp;een idem, waarin droog 10 centigram sulphas zinci purum; eennbsp;stopfleschje met 100 gram jodoform: een fleschje van 30 gramnbsp;gevuld met solutio sulphat. eserini, 1; 100; een glazen maal vannbsp;100 gram; een kleinen glazen trechter.

Een kleine chinine-bus waarin: 2 potjes met deksel met het reeds vermelde strooipOeder; drie teerkw'astjes ; jodoformgausnbsp;in stukken van 2 ? decimeter, gewikkeld in perkamentpapier;nbsp;een spadel; vlas: grauw' band.

Een beschuil-trommel, waarin een dozijn zwachtels van 3 en 3 meter, en ö flanellen zwachtels van 4 meter; 100 willenbsp;lapjes van 1 ? decimeter; 3 handdoeken.

Tw'ee ronde blikken bussen, hoog 33 c. m., diameter 11 c. m. gevuld met sublimaat-houlwol-wallen.

Een ijzeren irrigator met slang.

Een bamboe irrigator met slang waarin geborgen: Engelsch pluksel in perkamentpapier: 3 penseelen; 5 reserve bamboehuisjes voor den irrigator, en een leeg flesclije van 60 gram.nbsp;In den ijzeren irrigator is geborgen; een bus met anliseplischenbsp;kleefpleisler.

Een blikken doosje, lang 12 c. m., breed 9 c. m., hoog 4 c. m., waarin: 2 fleschjes ieder met 1 gram hydrochloras cocaïni;nbsp;o fleschjes ieder met 1 gram hydrochloras pilocarpini.

-ocr page 252-

240

de volgende arlikeleii: ü Icêge llesclijes;


Verder; los,


11 Off


een |iakt1escli van 2^ liter, waarin oO diverse kurken ; 2 lanoline blikken niet groene zeep; 2 llessclien van zuiver carbolzuurnbsp;gevuld met Creoline; 1 flescli zuiver carbolzuur; 1 ajerblandanbsp;flescli met scberp smeersel; 1 idem met spiritus; 1 idem metnbsp;aqua destillata; 1 idem met Carlsbader zout; 1 leêge llesch vannbsp;zuiver carbolzuur; een boeftang; 2 oogkappen; 2 halsters;nbsp;mondspiegel van Haver; een stuk verbandkatoen; 3 sponsennbsp;in perkamentpapier; 12 poeders elk van 12 gram boorzuur,nbsp;in perkamentpapier; een lioefscbocn; 4 longcs tot halsters;nbsp;schrijfpapier; kardoespapier.

Al wat breken kon, was gewikkeld in een stukje oude wollen deken.

’I

Erken, dat ik in een klein volume veel bij mij bad wat noodig kon zijn. Ik heb dan ook aan weinig gebrek ondervonden; alleen bad ik te weinig antiseptische watten, in welkenbsp;behoefte trouwens door den ofllcier van gezondheid welwillendnbsp;voorzien werd.

Ik geloof niet dat de inlioud van deze kist nog toelichting vordert; alles was berekend op het gemak en op de overweging dat er totaal gebrek bestond aan middelen, om iets gereednbsp;te maken. Met schoon water, een tafel ol wat daarvoornbsp;dienst kon doen, en met tal van groote en kleine blikjes uitnbsp;de menage, zoo van minderen als officieren, heb ik mij innbsp;alle voorkomende gevallen kunnen helpen.

-ocr page 253-

IETS OYER DE POSTDUIYEI M HAAR GEBRUIK IR ’T BIJZORDER OOK IR IRDIË. ')

{Mei twee platen].

1. Korl hislorisch overzicht.

Dal de postduiven geiiruikl worden om een kericlil van de een of andere plaats over te Inengen naar de plaats waar zichnbsp;haar hok bevindt, is algemeen bekend; het zal misschiennbsp;echter toch niet ondienstig zijn oinlrent die duiven en haarnbsp;gebruik het een en ander mede te deelen.

Reeds in de oudste lijden wordt melding gemaakt van de postduiven. De oude Grieken en Romeinen gebruiken ze lotnbsp;het overbrengen van hericlilen; o. a. de eersten om zich dennbsp;uitslag der Olympische sjjelen en wedrennen te doen geworden,nbsp;indien zij die zelf niet konden hijwonen. De Romeinen leerden de postduiven van de Grieken kennen en pasten ze toenbsp;in den oorlog; zoo onderhield Brutus, toen hij in 45 vóórnbsp;Christus in Modena werd belegerd, de verbinding met denbsp;buitenwereld door middel van postduiven en kreeg zoodoendenbsp;berichten omtent de aanvalswerken.

In de 12' eeuw had k'alif Noureddin een geregelden dienst in Egypte georganiseerd; de duiven werden, van de plaatsnbsp;waar zich haar lil bevond, over afstanden van 160 kilometersnbsp;en meer vervoerd, en dan met de berichten losgelaten. Even-zoo had men in de 15' eeuw in Beneden-Egypte een geregelden postduivendienst.

De postduif werd eigenlijk pas bepaald ingevoerd in Europa

Overgenomen uil het Indisch Militair Tijdschrilt, op verzoek van ver* sclieideue lezers in de Binnenlanden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(Red.)

Y. A. K. BI. Deel YII. vel 16.

-ocr page 254-

242

na de kruislochten , doch werd daar gedurende de middeleeuwen weinig gebruikt. In den lateren lijd vinden wij er wedernbsp;eenige voorbeelden van; en bet is juist onze eigene geschiedenisnbsp;die ze ons levert. Zoo werden o. a. in den tachtig jarigennbsp;oorlog bij bet belag van Haarlem en Lciilen postduiven gebruikt.

In 1849, toen Venetië door de Oo.slenrijkers was ingesleten, hebben de belegerden ook door dat middel de verbinding metnbsp;de buitenwereld bebouden.

In het begin van deze eeuw werden de postduiven benut om de beursbericblen spoedig over te brengen; men kan begrijpen dal dit van veel belang was. De firma Rothschildnbsp;dankt voor een groot deel haar fortuin aan de postduiven;nbsp;zij liet namelijk de legers van Napoleon I door hare agentennbsp;volgen, die voorzien waren van postduiven; doordat zij nudenbsp;berichten omtrent den loop der veldtochten veel eerder kreegnbsp;dan de beurs, kon zij de eflecten, die laag stonden, inkoopen,nbsp;zoodra zij een bericht gekregen bad, dat de rijzing diernbsp;effecten kon doen onderstellen.

Zoo kreeg zij o. a. bet bericht van den slag van Waterloo veel eerder dan iemand anders en kocht toen zooveel mogelijknbsp;Engelscbe effecten op, welke zeer laag stonden.

Het volgende toéval werkte baar voordeel nog meer in de band.

De Engelscben hadden namelijk eene optische verbinding daargesleld tusseben hunne schepen en Dover, en kregen nunbsp;omtrent den slag van Waterloo de lijding «Wellington defeated”,nbsp;terwijl de twee laatste woorden »the French” door mistignbsp;weer niet óverkwamen. Zooals begrijpelijk is, daalden denbsp;Engelsche papieren op deze lijding nog meer, en kon de firmanbsp;Rothschild ze tegen nog lagere prijzen opkoopen. Toennbsp;eindelijk dan ook de ware lijding bekend werd, was baarnbsp;fortuin gemaakt.

Bij het beleg van de Citadel van Antwerpen bebben de postduiven eveneens diensten bewezen; zij brachten eens hetnbsp;bericht over van eene voorgenomen bestorming en eene anderenbsp;maal de lijding dat men CiussÉ vergiftigden wijn wilde loezendeii.

-ocr page 255-

Na de invoering van den Iclegraafdiensl raakte het gebruik der postduiven natuurlijk meer op den achtergrond; dochnbsp;gedurende het beleg van Parijs kwamen de diensten, welkenbsp;die dieren in oorlogstijd kunnen bewijzen, zoo schitterend tenbsp;voorschijn, dat tegenwoordig de meeste staten in Europa zichnbsp;er op toeleggen, over een voldoende hoeveelheid geoefende duiven,nbsp;voor een niogelijken oorlog, te beschikken en zij geenekostennbsp;sparen om dien dienst zoo volmaakt mogelijk in te richten.

Bij het beleg van Parijs heeft men het eerst gebruik gemaakt van photographische berichten. Men bracht namelijk het bericht verkleind over op een collodium-vliesje; zoodoendenbsp;konden op een vliesje, ter grootte van ± lö cM., 2 a 3000nbsp;berichten komen, terwijl elke duif 18 van zulke vliesjes kounbsp;overbrengen. De duiven werden per luchtballon uit Parijsnbsp;gebracht en dan in de departementen opgelaten.

De vliesjes werden te Bordeaux aangemaakt; nu deed zich al spoedig het geval voor, dat men aldaar gebrek kreeg aannbsp;een der grondstoffen, benoodigd tot het prepareeren der vliesjes;nbsp;die grondstof was alleen voorhanden in het belegerde Parijs.nbsp;Er werd nu per postduif naar Parijs het verzoek gedaan, omnbsp;per eerstvolgenden luchtballon die grondstof te zenden; ditnbsp;geschiedde en zoodoende had men binnen zes dagen het gevraagde te Bordeaux. De berichten op de collodium-vliesjesnbsp;w'erden na ontvangst door middel van electrisch licht en sterkenbsp;lenzen vergroot.

Na afloop der belegering werden de postduiven publiek verkocht, doch brachten zeer weinig geld op. Voorzeker eennbsp;groot verschil met de postduiven, welke aan het belegerdenbsp;Leiden de tijding brachten van het dóórsteken der dijken.nbsp;Omtrent deze duiven werd namelijk door prins Willem bepaald,nbsp;dat zij op kosten van de stad zouden worden gevoed en laternbsp;opgezet en bewaard zouden worden in het stadhuis.

De postduif is ook van belang voor de scheepvaart. Men kan h. v. de schepen voorzien van duiven, wier til gelegennbsp;is in eene plaats, welke de boot op hare reis moet aandoen;

-ocr page 256-

244

laat men nu de duif los, nog lang voordat liet land in zicht is, dan zal ze veel eerder het land hereiken dan de boot.nbsp;Men kan zoodoende fainiliehetrekkingen waarschuwen , terwijlnbsp;de agenten alles kunnen gereedmaken voor lossen, laden ennbsp;approviandeering voor de verdere vaart, enz.

De liclitscliepen, welke gewoonlijk met de dichtst bijgelegen kustplaats telegraphisch verbonden zijn , loopen dikwijls gevaar,nbsp;dat bij stormweer die electrische verbinding verbroken zalnbsp;worden; in zoo’n geval zullen postduiven uitstekende dienstennbsp;bewijzen om berichten over te brengen, indien andere schepen,nbsp;of het lichtschip zelf, in gevaar verkeeren. Eene zoodanigenbsp;verbinding is met goed gevolg daargesteld op de Duitschenbsp;Noordzee-kust en beeft daar reeds menigen dienst bewezen.nbsp;Het is aldaar gebleken, dat niettegenstaande zwaar stormweernbsp;de duif steeds baar bok weet te bereiken.

In Spanje zijn de verschillende kuststations, welke tegen den smokkelhandel moeten waken, onderling door postduivennbsp;verbonden.

Bij liet opzoeken van de gezonken igt; Adder” heeft men door middel van duiven (daartoe beschikbaar gesteld door de Haag-sebe postduiven-vereeniging »de Ooievaar”) verbinding metnbsp;den wal gebonden. Wie weet, w'are de gt;gt;Adder” van postduivennbsp;voorzien geweest, of men dan niet bijtijds bericht bad kunnennbsp;zenden van bet dreigende gevaar en nog hulp bad gekregen. ')

De duif, welke tegenwoordig meestal als postduif wordt gebezigd , is ontstaan door eene kruising van verschillende rassen.

De Belgische postduif geldt over ’t algemeen als de beste. Men kan baar onmiddellijk van de gewone duif onderscheiden;nbsp;ze heeft eene eeltachtige wratvorming aan den wortel van dennbsp;snavel en een dergelijken kring om de oogen. Het is eenenbsp;groote sterke duif met breede borstkas, krachtige vleugels,nbsp;die bijna tot bet einde van den staart reiken en zich soms

*) De onderlinge gemeenschap van afgelegen landbouvv-ondernemingen in Nederlandsch-lndië zon er zeker door bevorderd kunnen worden. Dienbsp;overweging leidden de ineeslen tol bel gedane verzoek.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[Red.]

-ocr page 257-

243

zelfs daarboven kruisen. De poolen zijn ongevederd, het oog is nieeslal oranjebruin en zeer levendig. De kleur der duivennbsp;is verschillend; ze zijn ecbler meestal geschulpt, terwijl denbsp;blauwe en vaalroode kleuren het meest voorkomen. Gewoou-lijk onderscheidt men drie Belgische soorten: de Luiksche,nbsp;Antwerpsche en Brusselsche duif. De eerste heeft een slankennbsp;bouw, de laatste is de grootste. Het is echter zeer moeilijknbsp;de grenzen aan te geven; een gewone en een postduif zijnnbsp;echter onmiddellijk te onderscheiden, ten minste als de laatstenbsp;van zuiver ras is.

Op w'elke wijze hel ras is gefokt, is niet met zekerheid te zeggen. Men neemt gewoonlijk aan, dat het gevormd is doornbsp;eene kruising van het meeuw'lje, de veldduif, den tuimelaarnbsp;en een' Engelsche duivensoort »lbe Carrier-” Deze laatstenbsp;hezit een treffende overeenkomst met eene Perzische duiven-soorl, welke ook in Egtjple voorkomt en tegenwoordig nog innbsp;Perzië gebruikt wordt voor het overbrengen van berichten.

Herhaaldelijk beeft men getracht een posldiiivensoort in het leven te roepen door* kruising van duiven, welke zeer snelnbsp;vliegen, met andere welke hoog vliegen, maar kwamen zoodoende lot geen resultaten; men moet bepaald zijn toevluchtnbsp;nemen lot posiduiven; het schijnt dus, dat door herhaaldenbsp;jarenlange oefening hij die duiven die bijzondere eigenschapnbsp;zich ontwikkeld heeft, waarop haar gebruikt berusl, *)

Jl. Hoe vinden de posiduiven haar terugweg?

Tot nu toe zijn omtrent dit vermogen der postduiven voornamelijk twee meeningen gevestigd; de eene berusl op het toekennen aan de duiven van een zeker instinct of oriënleerings-terwijl de tweede meening berust op het gezichts-der duiven. Voorstanders van beide meeningennbsp;kennen aan de duif eene groole gehechtheid aan hare woonplaats toe.

i) Een waarliekl die hij het kiezen van oorlogs honden niet over hel hoofd

[Hei).]

mag gezien worden.

-ocr page 258-

246

Nog verschillende andere uitleggingen zijn gegeven; o. a. is er eene die, allioew'el zij op den eersten aanhlik zeer onaan-nemenlijk schijnt, toch nog niet zoo onmogelijk zou kunnennbsp;zijn. Volgens deze meening zouden de duiven bijzonder gevoelig voor het aard-magnetisnie zijn, en zoude de magnetischenbsp;invloed, welke een zelfde duif op verschillende plaatsen ondervindt, verschillend zijn en wel zoo sterk, dat zij daardoornbsp;de richting zoude kunnen vinden, waarin zij moet vliegen omnbsp;geleidelijk weder denzelfden invloed terug te vinden, welkenbsp;zij steeds op de plaats van haar hok gevoelt.

Tegenwoordig tracht men zoo min mogelijk gebruik te maken van woorden, waarvan men zich geen tastbaar beeldnbsp;kan vormen, en zoo wordt o. a. ook het woord «instinct”nbsp;verworpen. Of men echter, door in de plaats daarvan, geleerde uitleggingen te geven, veel verder komt is nog denbsp;vraag. In de volgende regels zal ik dan ook zoo vrij zijnnbsp;gebruik te maken van het woord instinct of oriënteerings-verraogen in tegenoverstelling van de gezichtstheorie.

De personen, welke aan een zéker instinct der postduif gelooven, zijn veel talrijker dan de voorstanders der anderenbsp;meeningen, en die eerste meening heeft ook wel eenigszinsnbsp;het meeste recht van bestaan, daar zij zich algemeen gevestigdnbsp;heeft in België, het vaderland der tegenwoordige postduif.

De voorstanders der gezichtstheorie zeggen dat de postduif steeds moet afgericht worden over zulke afstanden, dat zijnbsp;de vorige plaats, waar zij opgelaten werd, moet kunnennbsp;zien.

Niets is minder waar dan die bewering en door tal van voorbeelden kan dit worden bewezen.

Hiertoe zal echter eerst worden aangetoond hoe hoog een duif zou moeten vliegen, wil zij 100 kilometer ver kunnennbsp;zien.

-ocr page 259-

247

Slcl C de plaats waar de duif wordt opgelaten en AC =

100 kilometer. Den omtrek der aarde aannemende opnbsp;40000 kilometer en den straalnbsp;6366 kilometer, dan wordt

L AUC nbsp;nbsp;nbsp;graden

= ö4 min.; DD wordt dan 6366 sec. 54' =: 6366,75 KM.nbsp;en dus CD 750 M. Om dusnbsp;100 KM. ver te kunnen zien,

zoude de duif 650 M. hoog moeten stijgen. Op dezelfde wijze kan aagetoond worden datnbsp;200 KM. eene stijghoogle vorderen van 3143 M.

300 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7076nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

400 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12586nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

500 nbsp;nbsp;nbsp;Bnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;19688nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

De duif vliegt nu niet-op eene hoogte van 700 M., dit is nog nooit waargenomen; eene hoogte van 150 M. aannemende,nbsp;schat men zeker niet te weinig. Op eene hoogte van 2 a 3000nbsp;M. valt eene duif als een steen naar beneden, hetgeen waargenomen is hij het loslaten van duiven uil een luchlhallon opnbsp;die hoogte.

Uit dit alles zou men dus moeten afleiden, dat, indien de gezichtstheorie waar was, men de duiven nooit met sprongennbsp;van 100 KM. mag africhten, en dat gebeurt toch herhaaldelijk;nbsp;ja zelfs voor duiven, welke over verre afstanden gebruiktnbsp;zullen worden, is het regel zooals uit de volgende voorbeeldennbsp;blijkt.

Postduiven van de Haagsche vereeniging »de Ooievaar” hebben de afstanden LondenDen Haag en ParijsDen Haagnbsp;onafgericht afgelegd, terwijl eene andere duif van dezelfdenbsp;vereeniging, welke tot Parijs was afgericht, van eene plaatsnbsp;346 KM. verder gelegen, onafgericht terugkeei'de. Men vindt

-ocr page 260-

248

nog voorbeelden, dat duiven onafgericbt over afstanden van 1100 en 1600 KM. zijn teruggekeerd. Omtrent dezenbsp;quaestie zijn proeven genomen door duiven, welke innbsp;Wesl-Indië en in Noord-Amerika te huis behoorden, innbsp;Engeland op te laten; wel kwamen niet alle duiven terecht,nbsp;doch die welke terugkwamen zijn even zooveel bewijzen datnbsp;het eene onmogelijkheid is aan te nemen dal de duiven doornbsp;hun gezichtsvermogen zouden worden geleid. Haar uitstekendnbsp;ontwikkeld oog zal haar echter zeker wel helpen, om, wanneernbsp;zij door haar oriënteeringsvermogen naar een bekende streeknbsp;zijn geleid, in die bekende streek de plaats van haar hoknbsp;terug te vinden.

De voorstanders van de »gezichtstheorie” zeggen o. a. nog, dat de duiven niet huiswaarts zullen keeren, indien hetnbsp;mistig weer is, doch ook dit is onjuist.

Zoo hebben o. a. de duiven van het korps Genietroepen te Willem 1 den afstand SoerabajaWillem 1 (2G0 KM.) ondernbsp;ongunstige omstandigheid met zeer goed gevolg afgelegd en zulkenbsp;voorbeelden zijn nog meer te vinden. De w^edvlucht vannbsp;Belgische postduiven van uit Rome naar Parijs bewijst eveneensnbsp;de onmogelijkheid van die verklaring; één der voorstandersnbsp;er van tracht de uitkomst van dien wedstrijd daarmede innbsp;overeenstemming te brengen, door te zeggen dat de duivennbsp;zoolang rondvlogen tol zij een bekend punt zagen, maar hoenbsp;wisten die duiven dan in welke richting zij moesten vliegen,nbsp;om dat bekende punt aan te treffen.

Soms vliegen de duiven na hel oplaten eerst een tijd lang in kringen door de lucht; dikwijls echter vliegen zij onmid-delijk in de goede richting weg. Nu zeggen de personen,nbsp;welke aan het gezichtsvermogen hechten, dat de duiven alnbsp;rondvliegende den omlrek verkennen en die kringen grooternbsp;en grooter maken tot zij een bekend punt vinden.

Indien de duiven uit Luik, welke te/tome opgelaten werden , ook aldus te werk waren gegaan, dan zouden zij nu hoogstwaarschijnlijk nog rondvliegen.

-ocr page 261-

249

Dal de duiven’s nachls niet naar huis lerugvliegen, is geenszins in slrijd met de inslinct-lheorie, want al geeft deze haar ook aan, in welke richting zij moeten terugkeeren, zij zijnnbsp;daardoor nog niet gewaarborgd tegen botsingen met hoornen,nbsp;huizen, telephoondraden, enz. Enkele voorstanders der waar-nemingslheorie gaan zelfs zóóver, dat zij de duiven ’s nachtsnbsp;volgens het licht der gaslataarns laten vliegen, ten einde denbsp;enkele gevallen te verklaren, waarbij het voorkwam, dat denbsp;duiven ’s nachls wel terugkeerden!

Door welk zintuig de duif nu op hare reizen geleid wordt, is niet uitgemaakt, doch wel meen ik dat men uit het voorgaande mag afleiden dat de duif onmogelijk door haar gezichtsvermogen alleen geleid wordt. De aangehaalde proeven bewijzen dit m. i. voldoende.

De verschillende meeningen omtrent dit onderwerp zijn wat uitvoerig besproken, omdat zij natuurlijk van invloed zijn opnbsp;de wijze van africhlen.

Deelt men de meening, dat de duiven op het gezicht afgaan, dan is men gebonden aan zekere afstanden; aannemende h. v.nbsp;dat de duif lot 700 M. hoogte stijgt (hetgeen niet waar is),nbsp;dan bepaalt zich die afstand tot 100 KM., op het gunstigstnbsp;genomen zou die afstand 200 KM. kunnen worden; maar dannbsp;zoude men moeten aannemen dat de duif, indien zij ergensnbsp;wordt opgelaten, zich er van bewust was een volgende maalnbsp;op een verder gelegen plaats te zullen worden opgelaten ennbsp;zij daarom, al rondvliegende, eerst den omtrek ging verkennen ,nbsp;om daarvan een volgende maal partij te trekken! Zoo iels isnbsp;nu wel wat moeieltjk aan te nemen, en bovendien zijn er talnbsp;van voorbeelden welke ook die uitlegging logenstraffen.

Waardoor de postduif terugkeerl, is dus nog een raadsel; een feit is hel, dat die eigenschap haar aangeboren is, wantnbsp;een gewone duif keert niet terug, zelfs al laat men haar opnbsp;kleine afstanden van haar til los. Die eigenschap moet ontwikkeld worden. Evenals de jachthond , heeft ook de duif reeds

[Red.]

1) En ook de oorlogs-honden.

-ocr page 262-

230

onuiidclellijk de kiem van hare latere eigenschappen in zich: maar evenmin als men een niet afgerichten jachthond zal gebruiken ,nbsp;evenmin zal men ook een jonge postduif onmiddellijk over

zulke groote afstanden zien gemak zal kunnen afleggen.


terugkeeren, die zij later met


111. De inrichling der hokken en de verzorging der duiven.

Indieu men een goed hok wil hebben voor een niet te gering aantal duiven en over de noodige ruimte kan beschikken, moetnbsp;men op de volgende eischen letlten.

Hel hok (fig. 1) moet droog en luchtig gelegen zijn, doch niet al te schel verlicht, daar de duif zich gaarne ophoudt in eennbsp;eenigszins donkere ruimte. De toegang moet zoo aangebrachlnbsp;worden, dat de duif gemakkelijk in het hok kan afdalen.nbsp;Ratten, muizen en ander klein roofgedierte moeten zoo minnbsp;mogelijk in het hok kunnen binnendringen.

Behalve de gewone kleine hokken, waarin de duiven kunnen broeden, is het nog goed eene ruimte te hebben (een soortnbsp;dagverblijf), waarin de duif kan schuilen bij regenacbtig weder;nbsp;zij behoeft dan niet in het kleine hok te blijven. Deze ruimtenbsp;heeft, zooals later zal aangetoond worden, nog een grootnbsp;voordeel; ze stelt ons nl. is staat, de duiven, die met berichten terugkomen, spoedig te vangen.

Men kan de duiven daar ook voederen en haar gelegenheid geven te baden, waaraan deze dieren eene bepaalde behoeftenbsp;hebben, vooral in dit warme klimaat. De opening, waar denbsp;duiven uitvliegen, bevindt zich in dit dagverblijf, en moet doornbsp;een valluik gesloten kunnen worden.

Het is natuurlijk een groot voordeel, indien het hok zoo gelegen is, dal men het vlak onder zijn bereik heeft, waardoornbsp;het toezicht gemakkelijker wordt.

Opeenhooping van duiven moet worden voorkomen ;• indien men rekent op eene ruimte van 1 M^ voor 2 paar duiven , is ditnbsp;ruim voldoende.

De neslhokken moet ongeveer groot zijn 0,70 M. bij 0,30 M.

-ocr page 263-

2rgt;i

grondvlak en 0,40 M. hoog; deze neslhokken kunnen geheel gesloten zijn, niet eene opening om de duif toegang te verleenen.nbsp;Voor die openingen kan men de gewone uitvliegplankjes aanbrengen , en daarvoor weder zitstokken; op andere plaatsennbsp;van hel hok zijn die zitstokken ook zeer gewenscht.

De nesthokken zijn het best ingericht, indien men ze zoo maakt dat de tusschenschotten, de voor- en achterwand beweegbaar zijn, zoodat men alle deelen van het hok uit elkaar kannbsp;nemen en goed kan schoonmaken, waardoor men een, andersnbsp;zeer mogelijk, ontstaan van ongedierte voorkomt. In de broeihok-ken kan men nog nesten plaatsen waarin de duiven broeden; dezenbsp;moeten dan gemaakt worden van de een of andere stof, waarinnbsp;zich niet gemakkelijk ongedierte nestelt, b. v, van hard houtnbsp;of van gebakken, verglaasd aardewerk. Ze zijn ongeveer 20nbsp;cM. in ’t vierkant, 3 a 4 cM. hoog en komvormig uitgehold.

Soms plaats meu wel twee van die neslhokken in één hok, aangezien de duiven dikwijls een tweede paar eieren leggen,nbsp;voordat het eerste paar jongen groot genoeg is, om het nestnbsp;te verlaten.

Het voeden van de duiven geschiedt het beste door op den vloer van het dagverblijf, met latten eene ruimte af te scheidennbsp;van ± 2 Ml, waar men dan het voedsel kan strooien.

Daarbuiten brengt men dan een laag grof zand en grint met gestampte steen en kalk. Een hoofdvereischle verder is eennbsp;voldoend aantal drinkbakken en platte bakken, waarin de duivennbsp;kunnen baden. Van binnen mag het hok niet geverfd worden;nbsp;men kan het witten of oliën.

De delail-inrichtingen welke gewenscht zijn, indien men zoo spoedig mogelijk wil weten, wanneer een duif met een berichtnbsp;is aangekomen, zullen aangegeven worden in een volgendnbsp;hoofdstuk, waarin het overbrengen der berichten en de africhting der duiven behandeld zullen worden.

Indien men over eenige ruimte kan beschikken en niet op enkele uitgaven behoeft te letten, kan men nog eene verbeterde

-ocr page 264-

inricliling daarslellen, door liet liok in Iwee deelen te verdeelen door middel van een binnengang, van waaruit deuren toegangnbsp;geven tot de dagverblijven der duiven. Die gang wordt dannbsp;ter weerszijden begrensd door den achterwand der nesthokken.nbsp;Als men nu in dien achterwand kijkgaten maakt, kan men,nbsp;zonder de duiven te sloren, ze bespieden en zien of er eierennbsp;gelegd zijn (hetgeen onmiddelijk moet aangetcekend worden).nbsp;Door het hok zoo in te richten, is men levens in slaat denbsp;duiven gemakkelijk te vangen, wanneer men nl. in de achterwanden der nesthokken afsluitbare openingen maakt en daarbijnbsp;tevens eene inrichting daarslelt, waardoor men, in dennbsp;binnengang slaande, den uitgang, welke van uil het neslhoknbsp;toegang geeft lot het dagverblijf, kan sluiten. Dit gaat zeernbsp;eenvoudig door een valdeurlje, dat op en neer kan wordennbsp;bewogen door middel van een koord, hetwelk in den binnengang uilkomt. Is er nu een duif, die men vangen wil, innbsp;een der nesthokken en laat men dat deurtje vallen, dan is zenbsp;opgesloten en kan door de opening in den achterwand, welkenbsp;met een scharnierdeurlje gesloten is, geval worden.

Een zoodanig hok voldoet aan alle billijk te stellen eischen, doch is slechts noodig, indien men een bepaald postduivenstation wil oprichten. Beschouwt men de zaak meer alsnbsp;liefhebberij, dan zal men wel niet zooveel duiven fokken ennbsp;kan hel hok veel eenvoudiger gemaakt worden; b. v. op denbsp;wijze van gewone duiventillen. Men kan dan de duiven tochnbsp;nog altijd naar andere plaatsen uitzenden, b. v. bijnbsp;wedstrijden of ook om berichten over te brengen. Helnbsp;zal bij zulk een til natuurlijk moeielijker zijn de duivennbsp;te vangen, welke met berichten zijn aangekomen. Men zoudenbsp;het kunnen doen door aan de uitvlieg-openingen valdeurljes tenbsp;verbinden, die door Ireklouweu worden opgehouden. Wanneernbsp;nu een duif, welke uitgezouden was, teruggekeerd is, moetnbsp;men wachten lot zij in haar hok is gegaan; men maakt dannbsp;hel louw, dal ergens was vastgebouden, los en heeft zoodoendenbsp;de duif gevangen. De eerste en hetere inrichting kan ook in


-ocr page 265-

M-cuii I.


POSTDUIVEN.


i

-ocr page 266- -ocr page 267-

(Ie eene of andere kamer worden gemaakt. Op eene dergelijke wijze hebben de mee.sle Belgische duivenfokkers luinne hokken in zolderkamertjes ingerichl.

‘ o moet

De verzorging der duiven is niet lastig; zooals boven reeds

gezegd

men er

IS .

zindelijk wordt gehouden

bijzonder voor waken dat het hok en er steeds voldoende bad- ennbsp;drinkwaler is. Wat de voeding betreft, zijn er personen dienbsp;het voor één dag bestemde voedsel in twee porties geven;nbsp;één ration ’s morgens vroeg, het andere tegen den avond;nbsp;anderen daarentegen geven ’s morgeus voedsel voor den ge-heelen dag.

Deze laatste wijze heeft een voordeel, indien men een bepaald station opgericht heeft en dus ook ieder oogenblik duiven met berichten kan verwachten; de duif is dan nl. zeker,nbsp;terstond hij hare terugkomst voedsel in het hok te vinden ennbsp;behoeft daar dus niet op te wachten.

Men moet rekenen dat de duif ongeveer 40 gram voedsel per dag gebruikt; hel is zeer goed steeds voor variatie in hetnbsp;voedsel te zorgen. Rijst, djagoeng, gaha, duivenhoonen (zoonbsp;men de laatste kan krijgen) zijn alle goed.

Geeft men de duiven alleen rijst, dan worden ze te dik. Gedurende den paartijd is het gewenschl, wal opwekkendnbsp;voedsel door het andere te mengen; de algemeen verkrijgbarenbsp;katjang idjoe is daar zeer goed voor; in die periode doe mennbsp;ook enkele korreltjes anijszaad in hel drinkwater, terwijl denbsp;duif dan tevens ook behoefte heeft aan sloffen, waaruit zenbsp;de schil der eieren kan samenslellen; hiervoor kan men gestampte steen, kalk of fijngemaakte eierschillen aanwenden.nbsp;De duif heeft verder een bijzondere behoefte aan zout, zoonbsp;zelfs dat duiven, die op eenigen afstand van de kust te huisnbsp;belmoren, dikwijls naar het strand vliegen om zee- of braknbsp;water te drinken. Men menge dus steeds zout doorbet voedsel;nbsp;beter nog is het stukken hlokzout in het hok te leggen,nbsp;waarin de duiven dan kunnen pikken. Dit hlokzout heeftnbsp;echter hel nadeel, dat het in ons klimaat spoedig vervloeit.

-ocr page 268-

Enkele duivenliefhekbers riclilen Iiimne duiven er op af, haar voedsel gedeeltelijk op hel veld te zoeken; dit heeft hetnbsp;voordeel dat de duif veel beweging neemt, doch hel nadeel,nbsp;dat ze veel meer blootstaat om een prooi te worden vannbsp;roofvogels. Doet men het in Europa gedeeltelijk ook nog nitnbsp;een oogpunt van zuinigheid, dit is in Indië, waar hel voedsel,nbsp;dal de duiven gebruiken, zoo goedkoop is, zeker niet noodig.

Indien meu een duif en doffer, welke nog niet gepaard zijn, hiertoe wil brengen, doet men het beste door ze een 14-lalnbsp;dagen in de neslhokken op te sluiten; die tijd is meestal ruimnbsp;voldoende om de paring te bewerkstelligen.

In Europa leggen de duiven slechts op bepaalde' tijden van het jaar eieren; hier in Indië gaat dit, voor zoover ik hetnbsp;heb kunnen nagaan, niet door, doch misschien ligt dit hieraan ,nbsp;dat de duiven, welke ik bedoel, allen uit Holland afkomstignbsp;waren.

De duiven, die hier door haar uitgebroed zijn, heb ik niet lang genoeg kunnen nagaan, om daarover iets zekers te kunnennbsp;zeggen.

Men kan zoowat rekenen op twee a drie broedsels per jaar; ook alweder anders in de koudere klimaten, waar de duivennbsp;dikwijls viermaal eieren leggen.

Het eerste van een paar eieren wordt gewoonlijk gelegd

’s middags

tegen 12 uur; het tweede twee dagen later legen

den avond; dit kan soms 2 of 3 uren schelen, doch komt gewoonlijk juist uit. Na het tweede ei begint pas het broeden, hetgeen na 17| dag is afgeloopen.

Zoodra de eieren gelegd zijn, moet men dit opteekenen en de duif verder rustig laten broeden en zoo min mogelijknbsp;storen, door h. v. hel neslhok schoon te maken. Als de tijdnbsp;voorbij is, dat de eieren uitgebroed moesten zijn, doch deze nietnbsp;zijn uitgekomen, neme men de eieren voorzichtig op, om nanbsp;te zien of er soms een harst in de schil is; is dit het geval,nbsp;dan is hel een teeken dat het jong wel leeft, maar niet ge-

-ocr page 269-

noeg kracht heeft om de schil verder door te hrekeii; men moet dan met een fijn, maar niet al te scherp voorwerp h. v.nbsp;een tapisserienaald) het jong in die bewerking helpen, doornbsp;een klein deel van de schil af te nemen; men ga hier echternbsp;zeer voorzichtig hij te werk om het jong niet te kwetsen.

Bij groote hitte komt het bovenvermelde dikwijls voor; het is mij bij de postduiven van het korps Genietroepen dan ooknbsp;enkele malen gelakt, op die wijze de jongen te helpen.

Wanneer na 18 of 19 dagen de eieren nog niet zijn uilge-hroed, zijn ze zeker mislukt; men kan het meestal daaraan zien, dat de schil nog helder wit en de eieren, indien mennbsp;ze tegen het licht houdt , doorschijnend zijn.

Nadat de jongen zijn uitgekomen, moet men ze zoo min mogelijk in de handen nemen; zijn ze een week oud, dannbsp;kan men ze even uit het nest nemen, om dit te vernieuwen,nbsp;en die plaats van het hok, waar zich dan zeker ongediertenbsp;heeft genesteld, goed schoon te maken. Men gehruike voornbsp;het schoonmaken geen water, (dus geen rigoureuze desinfectie),nbsp;daar vocht voor de dieren zeer schadelijk is.

Als de jonge duif eene maand oud is, begint ze haar hok reeds te verlaten en gaat reeds zelf met de ouden haar voedselnbsp;pikken. Na twee a drie maanden kan men reeds zeggen, datnbsp;de duiven volwassen zijn.

Hel ruien, alhoewel een elk jaar terugkeerend verschijnsel, vormt voor die dieren eene periode, waarin ze eenige meerdere zorg vereischen. Het is natuurlijk, dat men ze in diennbsp;tijd niet moet uitzenden, om over verre afstanden te vliegen;nbsp;ze zijn dan minder goed daartoe geschikt. Merkt men op,nbsp;dat de een of andere duif minder makkelijk ruit, dan doet mennbsp;goed haar eenige dagen in eene halfdonkere ruimte op tenbsp;sluiten en niet veel voedsel te geven; men zal dan zien dal denbsp;ruiing spoedig goed doorzet.

Over de duivenzieklen en hare behandeling zal ik hier niet uitweiden; ik zou dan te uitvoerig worden: bovendien kan

-ocr page 270-

men in elke IiandleiJing over postduiven hel noodige over dat onderwerp vinden.

IV. Hel africhlen der duiven en hel overbrengen der herichlen.

De inelliode van africhten staal in nauw verband mei de voorstelling, die men zich maakt van de wijze waarop denbsp;duiven haren weg terugvinden.

Neemt men aan, dat de duiven door haar gezicht geleid worden, dan is men aan bepaalde afstanden gebonden, welke,nbsp;zooals boven aangeloond, 100 KM. zeker niet te boven mogennbsp;gaan; feitelijk is die afstand reeds niet meer met de theorienbsp;in verband.

Gelooft men echter dat de duif volgens een bepaald instinct handelt, dan kunnen die afstanden langzamerhand groolernbsp;genomen worden. Hieronder zal de africhting behandeldnbsp;worden, de laatste veronderstelling aannemende.

Men moet niet onmiddelijk te groote afstanden nemen; bet is beter de duif iets langzamer af te richten, waardoor hetnbsp;gevaar van verdwalen natuurlijk veel minder wordt.

Men zal verder nog de beste uitkomsten krijgen, indien men de duiven steeds in ééne richting africht; en dus nietnbsp;dezelfde dieren gebruikt om berichten uit verschillende windstreken over te brengen.

Aangezien de duiven, als ze twee a drie maanden oud zijn, reeds als volwassen kunnen worden beschouwd, kan men opnbsp;dien leeftijd ook met de africhting beginnen. In den aanvangnbsp;doet men het beste, de duiven in den omtrek van het hok losnbsp;te laten, om ze daarna langzamerhand op groote afstandennbsp;te brengen.

De beste opklimming van die afstanden wordt door verschillende duivenliefhebbers zeer varieerend opgegeven.

Zoo wordt 0. a. aaugeraden, de jonge duiven van 5 a 4 maanden de volgende afstanden te doen afleggen;

-ocr page 271-

vlucht op 13 KM.

3® nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;” 123 »

6' enz. enz. opkliinmende telkens met 30 KM. tot 275 KM. Zoover zoude men dan moeten gaan gedurende hetnbsp;eerste africhlingsjaar.

Hel tweede jaar zou men moeten beginnen met 20 KM. en in 9 vluchten kunnen gaan tot 330 KM. Het derde jaar totnbsp;600 KM.

Eene andere methode, welke gevolgd is hij de postduiven van het korps Genietroepen, geeft aan, dat men, na de duifnbsp;enkele malen in den omtrek van het hok te hehben opgelaten,nbsp;de afstanden telkens kan verdubbelen en dan gedurende hetnbsp;eerste jaar lot ongeveer 300 KM. kan gaan.

Zoo zijn o. a. de duiven bovenbedoeld, achtereenvolgens opgelaten te Salatiga, nbsp;nbsp;nbsp;afstand totnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Willem 7 ± tlnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;KM.

Kedong Djali, nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;26nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

Goendih, nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;36nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

Madioen, nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;126nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

Socrabaia. » nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» 238nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» (^).

De eerste vlucht van Salatiga had plaats 2 November 1887, die van Soerabaia 6 December van dat jaar. Over de snelheidnbsp;zal later gesproken worden.

Bij het africhten heeft men geen bijzondere maatregelen in acht te nemen. De duiven moeten liefst den avond vóórnbsp;de verzending gevangen worden, daar men ze, als het donkernbsp;is, zeer gemakkelijk kan vatten; doet men het bij daglicht,nbsp;dan kost hel meer moeite.

Het vervoer der duiven naar de plaats van opiating geschiedt in platte korven (lig. 3) van roltan gevlochten; deze 1

1

Deze alstanden en de andere, waarvan sprake is, zijn alle gemeten in rechte lijn op de kaart.

V. A. K, BI. Deel VII, vel 17.

-ocr page 272-

Zijn aan eene zijde tot op o cM. van den bodem van tralies voorzien; de andere 5 cM. zijn vol gevlochten. Het dekselnbsp;opent zich over de lange zijde en is voorzien van eene kleine,nbsp;eveneens afslnilbare opening, welke laatste dient om de duivennbsp;in de mand te brengen. Bij elke mand behoort één voederen één drinkbak, welke met haken in den voorwand wordennbsp;gehangen, en wel aan den buitenkant; om dat opbangennbsp;mogelijk te maken, loopen de Aralies, zooals boven is gezegd,nbsp;niet tot onder door. In een korf van 0,70 M. lengte, 0,50nbsp;M. breedte en 0,30 M. boogte kan men met gemak, indiennbsp;het traject niet te lang duurt, een 20-tal duiven hergen. Innbsp;Europa gebruikt men groolere, van teenen gevlochten manden,nbsp;welke voor meer duiven dienen, doch ook veel zwaarder zijn.nbsp;De korven van rottan zijn handiger in het gebruik en eigenennbsp;zich beter voor de Inlandsche wijze van dragen.

Bij het oplaten trekt men aan een touw het deksel open, terwijl men op eenigen afstand staat, waarna gewoonlijk allenbsp;duiven onmiddellijk de korven verlaten.

Het is geheel onnoodig, dat de duiven de streek gezien hebben, waarover zij zijn getransporteerd; ze kunnen vervoerdnbsp;worden in geheel gesloten wagens.

Voor de plaats van opiating kieze men een eenigszins opene vlakte, zoodat de duiven zonder veel moeite uit de korvennbsp;omhoog kunnen vliegen.

Aangezien het wenschelijk is de duiven slechts voor ééne richting te gebruiken, moet men de duif, welke men noodignbsp;heeft, dus kunnen herkennen. Hiertoe worden de duivennbsp;genummerd en registers aangelegd, welke ook voor het verdere toezicht veel gemak geven. Gewoonlijk geeft men aannbsp;de doffers de onevene en aan de duiven de evene nummers.

De eerste staat bevat alleen de nummers met de omschrijving der duiven en hare afkomst, b. v. No, 51, blauw geschulpt, jong van No.’s 11 en 18.

De tweede staat is de paar-slaat. Hier worden zoo nauwkeurig mogelijk de nummers der duiven, welke een paar

-ocr page 273-

vormen, aangeleckend, verder de datums waarop eieren zijn gelegd; evenzoo de datums van uitbroeden.

Een derde staal geeft aan, wat men van elke duif kan verwachten, voor welke richting ze gebruikt wordt, welkenbsp;afstanden ze reeds heeft afgelegd, enz.

In den laatsten staat wordt alles aangeteekend, wat betreft de africhting.

Veel schrijfwerk geeft het dus gelukkig niet: maar men houde die staten dan ook zoo nauwkeurig mogelijk hij , daarnbsp;anders allicht verwarring kan ontstaan, vooral Indien men innbsp;één hok, duiven heeft opgesloten, voor verschillende richtingennbsp;hesleind. In dit laatste geval zal men goed doen met de duiven,nbsp;behalve met haar nummer, voor elke richting met een bepaaldenbsp;letter te stempelen.

Het is geen bepaald vereischte de duiven slechts in ééne richting te gebruiken; het geeft alleen meerdere zekerheid ennbsp;vooral een snellere vlucht.

Hel onderkennen van het geslacht is hij de duiven lastig; het voornaamste kenteeken is hij de duif een eenigszins plattenbsp;kop, terwijl de doder dien juist meer gewelfd heeft. Gedurendenbsp;den paartijd is het geslacht zeer gemakkelijk te onderkennen ^nbsp;maar het is soms gewenscht het vroeger te welen te komen.nbsp;In den loop van een jaar zal men zien dat men zich dikwijlsnbsp;vergist heeft en aan een dolTer een even en eene duif eennbsp;oneven nummer gegeven heeft: men herstelle deze fout dannbsp;onmiddellijk.

Indien men die stalen goed hijhoudl, geeft dat veel gemak en als men een station opricht, is’t bepaald noodig de middelennbsp;onder de hand te hebben, om de dieren te herkennen. Heeftnbsp;men slechts een klein getal duiven, h. v. een 10- of lö-tal,nbsp;dan is het natuurlijk minder noodzakelijk, daar men ze dannbsp;spoedig op het oog kan herkennen , indien men ze goed nagaatnbsp;en zelf verzorgt.

De africhting der duiven, welke over zee zullen moeten vliegen, blijft geheel hetzelfde, doch zal natuurlijk wat langer

-ocr page 274-

260

duren, daar men niet altijd eene scheepsgelegenheid onder de hand heeft. De gevaren, waaraan de duiven tijdens hare vluchtnbsp;blootstaan, zijn voornamelijk roofvogels en jagers. Tegen denbsp;eersten gebruikt men soms fluitjes, van bamboe vervaardigd,nbsp;welke boven aan het worteleinde van den staart worden bevestigd, en die door de luchtstrooming, ontstaan bij de snellenbsp;vlucht, een scherp geluid geven, dat de roofvogels afschrikt.nbsp;In Midden-Java worden deze fluitjes veel gebruikt, vooral doornbsp;de Chineezen, die ze uit hun land hebben ingevoerd. Denbsp;fluitjes, weke betrekkelijk nog al groot zijn, wegen bijna niets.

Het is ecbter moeielijk ze zoo te bevestigen, dat de duiven er niet door gebinderd worden in het vliegen.

Wil men nu eene verbinding per postduif daarslellen tus-schen twee plaatsen A en B, dan worden de duiven, die te A zijn uitgebroed, naar B gebracht en omgekeerd die van Bnbsp;naar A. Men mag dan in geen geval de doffers en duiven bijnbsp;elkander brengen, ze zouden dan allicht gaan broeden en dannbsp;misschien niet willen terugkeeren naar hare woonplaats; het zalnbsp;zelfs gewenscht zijn de duiven van de plaats B, die te A zijn,nbsp;zoo onder te brengen, dat de doffers de duiven niet kunnennbsp;zien of hooren; men loopt anders de kans dat, indien mennbsp;den doffer opiaat met een bericht, hij niet naar B zou teruggaan, doch zoude trachten de duiven, die hij had gezien ofnbsp;gehoord, te bereiken; hetzelfde zou met eene duif kunnennbsp;gebeuren.

Men vertrouwt een over te brengen bericht zoo mogelijk nooit aan één enkele duif toe, doch laat de vlucht bestaan uilnbsp;3 of 4 duiven, komt er dan een niet terecht, dan brengennbsp;de andere toch de lijding over.

De berichten worden geschreven op dun papier en moeten, behalve de tijding, nog bevatten den datum en het uur vannbsp;oplaten , eveneens opgave van het aantal duiven, die het berichtnbsp;overbrengen, en het volgnummer van het bericht, waaruitnbsp;men dus kan nagaan, of er geen vroeger bericht verloren isnbsp;gegaan; terwijl men bovendien nog kan vermelden het nummer

-ocr page 275-

van het laatste ontvangen bericht, waardoor het station dat de duif terug krijgt, weet of zijn laatste bericht is aangekomen.nbsp;Bij zeer belangrijke berichten verdient het aanbeveling, bijnbsp;tusschenpoozen, van b. v. één uur, verschillende vluchten opnbsp;te laten, om meerdere zekerheid te hebben, dal de tijdingnbsp;aankomt.

De berichten worden in de schacht van een ganzenpen gestoken, en op verschillende wijzen aan de duif bevestigd. Vroeger deed men het door de duif het bericht om den hals te hangennbsp;of door het aan den vleugel te bevestigen. Tegenwoordignbsp;verbindt men het gewoonlijk aan een der staartpennen en welnbsp;op twee verschillende wijzen. Beide zijn bij de duiven tenbsp;Willem l toegepast, doch slechts ééne methode bleek proefhoudend. Deze geschiedt als volgt;

Na het bericht met zoo klein mogelijk, maar toch duidelijke letters op het dunne papier geschreven te hebben, wordt dit vast opgerold en met een draadje dichtgebonden. Denbsp;schacht van de ganzenpen wordt op ± S cM. van het worteleinde afgesneden; men krijgt zoodoende een, aan eene zijdenbsp;luchtdicht gesloten kokertje: hierin worden met een gloeiendenbsp;naald aan beide zijden gaatjes gestoken; men doet nu hetnbsp;bericht in hel kokertje en haalt door de gaatjes een sterkennbsp;zijden of katoenen draad, daarna sluit men de opening vannbsp;het buisje met een droppel gesmolten was; is deze gestold,nbsp;dan is dus het bericht waterdicht opgesloten; men bindt hiernanbsp;eiken draad om de schacht vast en bevestigt dit geheel aannbsp;een der staartpennen van de duif, waarvoor men natuurlijknbsp;eene pen kiest die goed vastzit; het bevestigen geschiedt doornbsp;de draden te steken dóór de pen, en ze daarna stevig vast tenbsp;binden. Deze bewerking moet door twee personen geschieden;nbsp;een persoon houdt de duif vast, terwijl de andere de dradennbsp;door de pen steekt, en wel zóó dat het bericht met het einde,nbsp;dat met was gedicht is, zoo dicht mogelijk bij bel worteleindenbsp;van de pen komt. Hel bericht wordt aan het ondereinde dernbsp;staarlpen gebracht en is door deze verschillende voorzorgen

-ocr page 276-

262

voldoende bevesUgd en tegen vocbt bescbut. (fig. 2).

De tweede methode bestaat hierin, dal men bet geschreven bericht niet te vast oprolt, zoodat er een kokertje door gevormdnbsp;wordt; dit wordt dan gestoken in de schacht van een ganzenpen, welke in dit geval echter aan beide zijden is opengesneden ; men schuift dan dit geheel over een der staartpennen,nbsp;zoover mogelijk tot het worteleinde, en legt het dan vast,nbsp;door tiisschen de schacht en de pen een splinter hout te steken,nbsp;bij wijze van afsluitvvigje. De twee berichten, welke op dezenbsp;wijze voor Willem I bestemd waren, zijn losgeraakt; terwijlnbsp;die, welke op de eerste wijze bevestigd waren, alle goed zijnnbsp;overgekomen. Vermoedelijk lag het eerste daaraan, dat denbsp;schacht te wijd was en dus te gemakkelijk kon afschuiven.

Het is nu nog een zaak van belang, op de plaats, waar men een bericht verwachten kan, zoo spoedig mogelijk te wetennbsp;te komen, wanneer een boodschapper is teruggekeerd.

Heeft men slechts een klein aantal duiven, dan heeft dit geen bezwaar; men ziet dan wel wanneer er eenige zijn teruggekeerd. Een ander geval is het, wanneer men een bepaaldnbsp;station heeft opgericht. Stel, men heeft te A b. v. 40 duiven ;nbsp;hiervan zijn er 10 uitgezonden naar B, terwijl men te A nietnbsp;weet, wanneer men te B een bericht zal verzenden.

Het wordt nu moeielijker, om na te gaan, wanneer er duiven zijn aangekomen. Bij wedvluchten sluit men de 30nbsp;overgeblevene duiven op; dit kan men doen, doordat men w'eetnbsp;op welk uur de duiven worden opgelaten en daardoor kannbsp;uitrekenen, wanneer ze terugverwacht worden. Om de terug-keerende duiven te vangen , plaatst men voor de uitvliegopeningnbsp;een soort kooi (kijker), bestaande uit stijlen van ijzerdraad;nbsp;deze is zoo ingericht dat de duiven niet uit het hok kunnennbsp;komen, doch wel er in; hetgeen verkregen is door de openin-gen af te sluiten met een samenslel van ijzerdraadroeden vannbsp;boven scharnierend, hetwelk beneden tegen een drempel aanslaat; in gewone omstandigheden (dus wanneer de duiven alle

-ocr page 277- -ocr page 278- -ocr page 279-

263

thuis zijn) staan alle deuren open. Verwacht men echter duiven, dan sluit ui6n de kooi van het hok af en laat hetnbsp;buitenste deurtje vallen, dat dan door de aankomende duivennbsp;zelf geopend wordt, wanneer zij er tegen drukken; zijn zijnbsp;nu binnen den kijker, dan valt dat deurtje achter hen dicht»nbsp;terwijl zij het van binnen niet kunnen openen.

Men kan hieraan nu nog een electrisch signaal verbinden en wordt dan terstond gewaarschuwd, wanneer er een duifnbsp;aangekomen is, terwijl de duif zelf gevangen is en dus gemakkelijk gevat kan worden om het bericht in ontvangst tenbsp;nemen.

ft'

Dit kan men echter niet doen, indien men lederen dag en elk oogenblik berichten kan ontvangen, w'ant men kan denbsp;30 duiven, die nog te A zijn, niet altijd opgesloten houden.nbsp;Te Willem I werd hierin door liet volgende voorzien : bij denbsp;duiven, welke te B met een bericht worden opgelaten, werdnbsp;een rood-wollen draad om een der poolen gewonden, zoodranbsp;men dus onder de duiven er eene zag met dit kenteeken, wistnbsp;men dat er een bericht was overgebracht. Men moet dannbsp;steeds de wacht bij het hok doen houden of h. v. om hetnbsp;uur gaan nazien, of er een boodschapper is aangekomen.nbsp;De fluitjes zouden misschien ook goede diensten kunnen bewijzen, door de duiven welke een bericht overbrengen van zulknbsp;een instrument te voorzien.

Zoodra nu een duif met een rood-wollen draad is aangekomen , moet men trachten haar zoo spoedig mogelijk te vangen.

Het vroeger besproken dagverblijf stelt ons hiertoe in staat. Is de duif het hok binnengekomen, dan laat men de klep voornbsp;de uitvliegopening neer, waardoor de duif in het hok isnbsp;afgesloten, en dan kan ze met meer of minder moeite gevangen worden.

Gaat ze in een der nesthokkeu, dan laat men van uit den binnengang het valdeuiTje neer, en sluit zoodoende denbsp;duif op.

-ocr page 280-

264

Blijft ze in het dagverblijf, dan zal ze zich zonder veel moeite laten vatten, indien men de duiven steeds goed verzorgt,nbsp;daar ze dan zeer weinig schuw zijn.

Soms gaan ze echter niet terstond in het hok, maar blijven, als ze niet te vermoeid zijn, buiten; het zal daarom goednbsp;zijn, de duiven, den dag voordat ze worden opgelaten, weinignbsp;of geen voedsel te geven; ze zullen dan, door den hongernbsp;gedreven, spoedig binnenkomen. Men moet dan steeds zorgen,nbsp;voedsel in het hok te hebben en de duiven niet alleen ’s morgens en ’s avonds voederen, daar ze dan meestal de geheelenbsp;portie opgegeten hebben.

Misschien is het mogelijk, de kleine nesthokken op eene soortgelijke wijze in te richten als den bovenomschreven kijker.nbsp;Hiertoe zoude men de openingen van die hokken kunnennbsp;afsluiten door een van boven scharnierend deurtje van ijzerdraad tralies, dat zoowel naar binnen als buiten draaibaar is;nbsp;zijn de duiven, welke nu in een bepaald nesthok behooren,nbsp;uitgezonden, dan moet men, door ouder en buiten tegen denbsp;opening een los drempeltje te brengen, de inrichting zoo veranderen, dat de duif er wel in, maar niet uit kan. Nu hebbennbsp;de duiven echter helaas de ongelukkige gewoonte, om steedsnbsp;in de nesthokken van andere paren te willen binnendringennbsp;en zij zullen dit zeker doen, zoodra de bewoners niet op denbsp;plaats zijn. Hoe deze inrichting kan werken, zou nog proefondervindelijk na te gaan zijn.

Heeft men geen hok met dagverblijf, doch slechts een gewone til, dan moet men afwachten totdat de duif in een der hokken is en dan de valdeur neerlaten of trachten de duif,nbsp;indien ze mak is, Ie lokken met voedsel. Het onderkennennbsp;der duiven aan den rood-wollen draad, bleek te Willem 1 eennbsp;vrij voldoend middel.

De snelheid, waarmede de duif vliegt, wordt gewoonlijk opgegeven als 1 KM. per minuut. Soms is ze veel grooter; zoonbsp;werd o. a. bij de vlucht uit Goendih eene snelheid waargenomen van 1800 M. en in een artikel van de Pievue Britannique

-ocr page 281-

^68

(jaargang 1886) wordt een voorbeeld aangehaald, waarbij eene snelheid van 2000 M. werd bereikt.

Het is natuurlijk, dat deze opgaven als gemiddelden moeten worden beschouwd. Is de af te leggen afstand zeer groot,nbsp;dan zal de duif op het laatst vermoeid worden en de gemiddelde snelheid zal dan dalen.

De lijd, gedurende welken postduiven op de een of andere plaats kunnen opgesloten blijven en waarna ze toch naar harenbsp;geboorteplaats zullen terugkeeren, is verbazend. Zoo is het o. a.nbsp;voorkomen dat gedurende het belegd van Parijs twee duiven,nbsp;welke berichten zouden overbrengen, in handen der Duitschersnbsp;vielen; ze werden ten geschenke gegeven aan Prins Friedrichnbsp;Carl , door wien ze naar Berlijn werden opgezonden, alwaarnbsp;de duiven twee jaren opgesloten werden. Men meende toennbsp;dat ze genoegzaam aan hare nieuwe woonplaats zouden gewendnbsp;zijn en liet ze los; ze keerden echter onmiddellijk naar harenbsp;til in Frankrijk terug.

Iets dergelijks heeft zich voorgedaan bij de postduiven te Willem 1. Hier werden nl. tegelijk met de verkregen jongen,nbsp;een paar der uit Nederland ontvangen duiven opgelaten, tennbsp;einde na te gaan of ze misschien genoegzaam aldaar gewendnbsp;waren. Bij de eerste twee vluchten keerden zij met de jongenbsp;duiven terug; doch bij de derde vlucht bleven ze weg. Bijnbsp;die eerste twee proeven kreeg men, wat de snelheid aanging,nbsp;geen zeer goede resultaten; dit lag waarschijnlijk daaraan,nbsp;dat de twee oude duiven, welke mede waren opgelaten, denbsp;jongen op een dwaalspoor brachten; doordat zij als het warenbsp;in het onzekere verkeerden omtrent de te volgen richting.nbsp;Zoodra de jonge duiven alleen vlogen, beantwoordden zij tennbsp;volle aan de verwachtingen, welke men van hen mochtnbsp;koesteren, met uitzondering van de eerste vlucht, wat denkelijk een gevolg daarvan was, dat zij de vorige twee malennbsp;gewend waren om, geleid door de oudere duiven, eerst indenbsp;rondte te vliegen alvorens huiswaarts te keeren.

Wat aangaat de uitkomsten, bij de proeven te Willem 1

-ocr page 282-

266

verkregen, wordt verwezen naar de daarover handelende bijlage. Men zal daaruit zien, dat liet gewenscht is, de vlucht uit eennbsp;drietal duiven te doen bestaan, daar het soms voorkomt datnbsp;een der duiven afdwaalt of een prooi wordt van roofvogels.

Behalve de in de bijlage opgegeven vluchten, heeft men nog verschillende andere proeven genomen, waaruit o. a. bleeknbsp;dat de duiven ook terugkeerden uit eene anderen streek, dannbsp;waarvoor ze waren afgericht.

In Europeesche oorlogen heeft de posiduivendienst een haar eigenaardig nadeel. Zoo zal het kunnen voorkomen dat eennbsp;bericht in handen van den vijand komt; dit nadeel is nu welnbsp;grootendeels weg te nemen door het gebruik van geheimschrift,nbsp;doch ook dit kan verraden of ontcijferd worden.

Verder zal het mogelijk zijn, dat het den vijand gelukt, in eene belegerde stad door middel van postduiven valschenbsp;berichten te brengen; men moet dan echter vooraf, in vredestijd, in die stad zijne geheime agenten hebben; welke dannbsp;kort voor het uitbreken van den oorlog hunne duiven aan denbsp;eigene partij zenden.

De voordeelen zullen echter zekere de nadeelen in hooge mate overtreffen.

Wil men zich nu van postduiven voorzien, dan heeft men niets anders te doen dan uit Europa eenige paren te latennbsp;uitkomen en deze als fokduiven te gebruiken; men doe dannbsp;moeite, zich goede duiven aan te schaffen, ten einde zekernbsp;te zijn een goed ras te krijgen. De prijs varieert zeer; hetnbsp;is geen zeldzaamheid, dat men voor een paar prijsnummersnbsp;over groote afstanden ƒ 80 a / 100 betaalt, ja zelfs zijn ernbsp;voorbeelden dat tot ƒ 200 per paar werd bedongen.

Voor ƒ 10 per paar kan men echter zeker zijn en goed ras te krijgen. De postduiven van het korps Genietroepennbsp;zijn afkomstig van de Haagsche postduiven-vereenlging »denbsp;Ooievaar’’, welke zeven uitstekende paren kosteloos afstond,nbsp;daar een der artikelen van het reglement der vereeniging

-ocr page 283-

267

voorschrijft, dat de duiven ter beschikking van het land gesteld moeten worden, indien dit noodig is.

Aangezien het echter in dit geval niets anders dan eene proefneming betrof, ten einde na te gaan in hoeverre postduiven in Indië bruikbaar waren , is het zeer te w'aardeerennbsp;van de leden der vereeniging, dat zij hunne beste duivennbsp;(waaronder prijswinners van Parijs, Londen, Berlijn, enz. opnbsp;het eerste verzoek afstonden.

Om zeker te zijn dat men goede duiven krijgt, zal men verstandig doen, zich te wenden tot een zijner familieleden innbsp;het Vaderland j die zeker( wel allen mogelijken steun zullennbsp;vinden bij het bestuur en de leden der Haagsche vereenigingnbsp;om tegen een matigen prijs duiven te krijgen.

Behalve »de Ooievaar” bestaan er in Nederland nog tal van andere dergelijke vereeniging, zoodat het verkrijgen vannbsp;postduiven niet moeilijk zal zijn.

V. De regeling van den postduivendienst in verschillende stalen.

Na den Fransch-Duitschen oorlog, toen het gebleken was, van welk nut de postduiven in oorlogstijd kunnen zijn, namennbsp;de meeste Staten maatregelen om een postduivendienst tenbsp;organiseeren of trachtten zij, door het toekennen van subsidiënnbsp;aan vereenigingen, deze te steunen.

Voor enkele staten zal hier worden opgegeven, wat in hoofdzaak voor dezen dienst w'erd en wordt gedaan.

Frankrijk.

In 1875 werd in den Jardin d’acclimatisation een post-duiven-station opgericht.

Het volgende jaar werden de duiven gebruikt bij de groote manoeuvres, waarbij ze zeer goed voldeden. In 1877 werdennbsp;te Lille, Verdun, Toul en Belfort stations opgericht en aan

-ocr page 284-

268

particulieren ondersteuning verleend. In 1884 was Parijs met Mezéires, Verdun, Toul en Langres op afdoende wijze verbonden , eveneens Langres met Belfort, Besancon en Lyon.

Behalve deze vaste lijnen werden op alle forten duiven gefokt.

In 1885 had men in alle departementen gegevens verzameld van vereenigingen en particulieren, welke postduiven bezitten,nbsp;ten einde deze bij een oorlog Ie kunnen benutten.

Duitschland.

In 1875 was in Duitschland eene som van 3600 mark uitgetrokken voor den postduivendienst. In 1876 bedroeg deze som 9600 mark, in 1877 10500 mark. Straatsburg, Metz,nbsp;Keulen, Mainz en Wurzburg waren toen reeds van duivennbsp;voorzien, die in verschillende richtingen werden afgericht.

Oostenrijk.

In Oostenrijk heeft men verschillende stations opgericht, terwijl de regeering aan particulieren kosteloos exemplarennbsp;verstrekt, ten einde zoodoende in oorlogstijd over een grootnbsp;aantal duiven te kunnen beschikken.

Dit laatste is ongetwijfeld een goed doel, doch het zal nog de vraag zijn, of hij een oorlog, wanneer de mobilisatie zooveel tijd en krachten eischt, het verzamelen en sorteeren vannbsp;al die duiven uit verschillende streken niet met overhaastingnbsp;zal moeten geschieden; beter is het zeker, den dienst voorafnbsp;te organiseeren.

Italië.

In Italië is de dienst uitstekend geregeld en verwacht men er een groote hulp van.

In 1878 werd te Ancona de eerste militaire til opgericht, in 1879 volgde die te Bologna, terwijl de zeer gunstige resultaten, bij de manoeuvres van 1882 verkregen, de regeeringnbsp;deed besluiten, den dienst op uitgebreider schaal te regelen.

-ocr page 285-

269

zoodat reeds in 1887 twaalf stations, verdeeld over het gelieele land, ten dienste van leger en vloot stonden.

Assab en Massowah kregen eveneens lijdelijke stations.

Een proefneming in 1883 genomen zal, om haar groot belang (vooral voor onzen Indischen archipel) eenigszins uitvoerignbsp;teruggegeven worden , daar het hier vluchten over zee betrof.nbsp;(Mitth. über Geg. des Art. und Genie Wesens, 1887).

Deze proeven werden genomen tusschen hel eiland Maddalena en Rome, welke twee plaatsen door eene wateroppervlaktenbsp;van 240 KM, gescheiden zijn.

29 Juli begonnen de proefnemingen, tot 3 Augustus werden dagelijks (om den invloed van de weersgesteldheid op denbsp;duiven na te gaan) en daarna alleen op dagen van slecht wedernbsp;4—3 of 6 stuks duiven opgelaten. Den afstand Maddalena—Romenbsp;vlogen ze met een gemiddelde snelheid van 43 KM. per uur.

Van de opgelaten duiven kwam 2/3 te Rome aan, De vluchttijd varieerde tusschen 4 uur 30 minuten en 8 uur 18 minuten, terwijl het soms gebeurde dal zij aankwamen vóór het telegraphischnbsp;bericht van de _oplaling. Op eene enkele uitzondering, nanbsp;kreeg men prachtige uitkomsten, niettegenstaande de grootenbsp;hitte en de lange vlucht over zee.

Van de duiven, die van Rome naar Maddalena werden opgelaten, kwam slechts 2/3 aan; deze, in vergelijking met de vorige, minder goede uitkomst moet aan de weinige oefeningnbsp;worden toegeschreven, want het is bekend dat de duivennbsp;slechts langzamerhand zulke groote afstanden kunnen afleggen,nbsp;terwijl zij hier geheel onafgericht werden opgelaten. Hoenbsp;groot moet dus niet het oriënteeringsvermogen van die duivennbsp;geweest zijn, dat zij zelfs ongeoefend, alleen uit liefde voornbsp;hare til, den gewaagden tocht over zee ondernamen, naar eennbsp;klein stukje grond, dat zij. volstrekt niet konden zien. (‘)

(O Om Maddalena van uit Rome te kunnen zien, zoude men ± 6500 M. hoog moeten stijgen; terwijl het bekend is dal duiven op eene hoogtenbsp;van 3000 a 4000 M. hun vermogen om te vliegen verliezen en als levenloosnbsp;neerzinken.

-ocr page 286-

270

De versie afslaiul, die in Italië als proef gekozen werd, bedroeg 500 KM. (TurinAncona) ¦, niellegenstaande betovernbsp;den gelieelen afstand regende, werd die vlucht afgelegd in 10nbsp;uur en 5 minuten.

De militaire duivenstations zijn echter niet verder dan 250 KM. van elkaar verwijderd.

Het bleek, dat de gemiddelde snelheid kou gesteld worden op 50 a GO KM. per uur.

Elk slalion staat ouder een onderofficier van hel leger. Deze worden uit de daarvoor meest geschikte personen gekozennbsp;en moeten eerst een llieoretisch-praclischen cursus aan hetnbsp;duivenstalion te Rome doorloopen. De marine helpt mede aannbsp;het transport van de duiven, waarvan de stations aan denbsp;kust zijn gelegen.

Elk slalion heeft evenveel groepen duiven, als er plaatsen zijn waarmede dal station in verbinding moet blijven. Gedurende de helft van het jaar werden de duiven geoefend vannbsp;uit plaatsen, zijwaarts van de eigenlijke richting; hierdoornbsp;krijgt men meerdere zekerheid dat de duiven van alle richtingen terug zullen vliegen.

Spanje,

In Spanje worden de duiven op uilgehreide schaal aan de kustplaatsen gebezigd, om den smokkelhandel tegen te gaan.nbsp;Hiertoe is een reeks van stations opgerichl, welke elkaarnbsp;steeds op de hoogte houden van de in zicht zijnde schepen.

Nederland.

Tol voor korten lijd geleden was het eenige, dat de regeering aan de postduiven besteedde, eene subsidie van / 300 aannbsp;de vereeniging »de Ooievaar.” Verleden jaar is echter denbsp;poslduivendienst loeverlrouwd aan het korps Genietroepen tenbsp;ütrechl.

-ocr page 287-

271

VI Mogelijke toepassingen in Indië.

Het voornaamste doel, waarvoor de proeven met de postduiven te Willem 1 zijn genomen, was, om na te gaan, of ze met kans van slagen op mililair gebied in Indië toepasbaarnbsp;waren. De uitkomsten hebben aangeloond dat de duivennbsp;zich in warme streken goed acclimatiseeren en hare eigenschappen behouden; ze kunnen dus als geslaagd wordennbsp;beschouwd. Zoodra hieromtrent zekerheid verkregen was,nbsp;zijn voorstellen aan de regeering gedaan voor eene definitievenbsp;regeling. De postduiven, welke zich nu te Aljeh bevinden,nbsp;zijn bestemd om de proeven, te Willem 1 genomen, op prac-tisch gebied voort te zetten en zullen aanvankelijk gebruiktnbsp;worden , om eene verbinding daar te stellen tussclien Poeloe Brasnbsp;en Kola Radja.

Indieii later de dienst verder georganiseerd wordt, zal hoogstwaarschijnlijk eene verbinding daargesteld worden tusschen Singkel (als zijnde ons noordelijkste telegraafstation op Simratra)nbsp;en Kota Radja, met Melaboeh als tusschenpost.

Men is dan onafhankelijk van de Engelscbe lijn te Penang of Singapore, terwijl de berichten veel spoediger te en vannbsp;Batavia zullen aankomen en een niet te verwerpen bezuiniging zalnbsp;verkregén worden. Edi en Segli komen pas in de laatste plaatsnbsp;in aanmerking voor eene verbinding, aangezien hunne gemeenschap met onze hoofdvestiging voldoende mag worden geacht.

Behalve echter te Aljeh kunnen de duiven nog tal van diensten bewijzen. Eene colonne h. v., welke zich bij denbsp;een of andere expeditie ver van het hoofdkwartier of van denbsp;operatiebasis verwijdert, kan, indien zij voorzien is van postduiven , steeds berichten afzenden: zoodoende blijft men op denbsp;hoogte van de toestanden waarin die colonne kan geraken.nbsp;Hoe dikwijls toch zal het niet kunnen voorkomen, dat mennbsp;hulp noodig heeft of eene versterking van troepen of welnbsp;aanvulling van munitie en proviand; men ziet terstond innbsp;van welke waarde het zal zijn, in zulk een geval die gevleugelde hoden ter zijner beschikking te hebben.

-ocr page 288-

Dan moet echter de operatiebasis van postduiven voorzien zijn of, zoo men vooruit kan zeggen dat de expeditie van langennbsp;duur zal zijn, moet men onmiddellijk duiven daarheen brengennbsp;en kan men dan de jongen gebruiken. Dit hebben o. a. denbsp;ftalianen bij Massowah toegepast. De expedilionnaire macht,nbsp;welke daarheen vertrok, kreeg een aantal postduiven mede;nbsp;de jongen werden, zoodra ze eenige maanden oud waren, aannbsp;colonnes en verkennings-detachementen medegegeven en hebbennbsp;daar zeer goede diensten bewezen. Men bad vooraf alles goednbsp;geregeld en zoo was o. a. ook bepaald, dat, indien men geennbsp;tijd bad om een kort bericht te schrijven, men toch de duivennbsp;zoude loslaten. Er was afgesproken, dat, indien de duivennbsp;terugkwamen b. v. met een of meer der staartpennen uitgetrokken, dit een teeken was dat de patrouille was overvallen;nbsp;kwamen de duiven zonder bericht doch overigens ongeschondennbsp;terug, dan was het een teeken dat dringend om hulp werdnbsp;verzocht.

Het medevoeren der duiven met het voor hen bestemde voeder heeft, uit den aard der zaak, zoo goed als geen bezwaren.

Doch behalve op militair gebied kunnen de duiven nog optreden; men denke aan Bantam. De mogelijkheid bestaatnbsp;toch, dat iets dergelijks gebeurd was of gebeuren kan ergensnbsp;waar geene telegraphische gemeenschap bestaat met eenenbsp;plaats van waaruit hulp kan worden gezonden.

Zijn daar nu afgerichte postduiven aanwezig, dan nemen zij de taak der telegraaf over. De zaak wordt zoodoende vannbsp;groot belang en eischt misschien meerdere aandacht, dan mennbsp;aanvankelijk zou vermoeden. Wil men nu zulk een dienstnbsp;goed geregeld hebben, dan moeten over onzen geheelen archipelnbsp;stations worden opgericht.

De afstanden tusschen de eilanden onderling zijn niet zoo groot, dat deze een bezwaar zouden vormen; de kosten van onderhoudnbsp;zijn zeer gering; terwijl de verzorging zou opgedragen kunnennbsp;worden, in garnizoensplaatsen aan raillitairen, in de anderenbsp;plaatsen aan hel civiel bestuur, terwijl tal van particulieren

-ocr page 289-

zeker gaarne zullen helpen om dil communicalie-middel tot stand te brengen.

üe aanschafkosten zijn hel grootst , voornamelijk door de te bouwen hokkenj die kosten zullen zich echter geheel regelennbsp;naar den lijd, in welken men zich als eisch stelt, den dienstnbsp;te regelen; aangezien door de aan te fokken jongen het aantalnbsp;duiven steeds toeneemt.

De verzorging der duiven kan ook geen bezwaar vormen; deze eisclit zoo weinig tijd en is, in plaats van eene vervelende, juist eene aangename, dankbare bezigheid.

Het eenige nadeel (?) zoude zijn, dat de rustige rust der hui-tenhezittingen, waar men nu soms slechts eenmaal in de maand een hooi te zien krijgt, gestoord zou worden; doch laat onsnbsp;hopen dat dit toch geen bezwaar zal daarstellen, indien mennbsp;er toe over mocht gaan den dienst te organiseercn.

Men zou dan van af onze uiterste nederzettingen (waar de zorg der duiven aan de posthouders zou toevertrouwd worden) alnbsp;onze bezittingen van duiven kunnen voorzien.

Hoe meer men dan het centrum of het naastliggende telegraafstation naderde, des te grooter zoude het aantal duiven moeten worden, die op een plaats verzameld zijn.

Het aantal duiven wordt verder bepaald:

1°. Voor den tijd, waarop men mag rekenen dal de plaatsen de duiven kunnen omwisselen en 2°. door het aantal berichten,nbsp;dat men in dien lijd wdl verzenden.

Stel b. V., tusschen A en B wil men eene communicatie daarstellen, terwijl men eens in de 14 dagen gelegenheid heeftnbsp;de duiven te verwisselen en om de twee dagen een berichtnbsp;wil verzenden.

Elke vlucht uit 5 duiven bestaande, krijgt men 7 X 5 = 21 henoodigde exemplaren.

Hierbij nu nog rekening houdende met de duiven, welke broeden of in den rui-lijd zijn, moet dit getal op 50 gebracht worden.

Wil men nu zulk een dienst reeds in het eerste jaar van de organisatie gereed hebben, en rekent men op 2 broedsels

• V. A. K. BI. Deel VII. vel 18.

-ocr page 290-

274

dus 4 jongen per jaar, dan moei men elk dier plaatsen voorzien van 8 paar duiven.

Is de dienst op deze wijze over den geheelen archipel geregeld, dan zal men in staat zijn , binnen enkele dagen (misschien in nog korter lijd) uil den versten hoek van onzen arcliipelnbsp;berichten te Batavia te ontvangen of van daaruit te verzenden..nbsp;Ik reken op enkele dagen, daar natuurlijk de berichten telkensnbsp;van de eene duif moeten afgenomen en aan eene andere duifnbsp;moeten bevestigd worden, zoodra een bericht over meerderenbsp;stations wordt verzonden.

De lelegraphische verbinding, welke nu tiisschen Java en Celebes tot stand zal komen, komt den postduivendienst ook zeer ten goede.

Nogmaals op Banlam wijzende en op bet dergelijke ruim een jaar geleden, op Poiiugeesch Timor voorgevallene, behoeftnbsp;het nut der zaak niet verder bepleit te worden. De regeeringnbsp;zou vóór moeten gaan en , indien zij tot stand had gebracht watnbsp;haar gewenscht voorkwam, de door voortplanting overtollignbsp;wordende duiven aan particuliere nederzettingen en aan plaatsen,nbsp;waar zij niet persoonlijk is vertegenwoordigd, kunnen afstaan.

De 2e Luüenanl der Genie.

E. G. SlBERG.

Liter aluur-opgave.

De volgende bronnen , handelende over postduiven en waaraan hier veel ontleend is, geven zeker alle nog gewenschte inlichtingen.

Le pigeon voyageurs et les colombiers mllitaires. M. F. Gigoï.

Le pigeon voyageur beige. F. Chapois.

L’aéroslation et les pigeonniers militaires. Keucher.

Duiven, postduiven en hare africhting. D''. Wi.vkler.

Vereeniging ter beoefening van krijgswetenschappen. 1882-83.

De Natuur. 1883.

Die Brieftaube. Schomasn.

Verschillende artikels in tijdschriften, waaronder:

Mitlh. über Geg. des Art. und Gen. Wesens. 1879-1881-18S2-1884-1883-1887.

-ocr page 291-

^75


BXJX.JLGTi3,


DATUM EN PLAATS

VIN

OPLATING


Afstand

lot

Willem I in KM.


Aantal

duiven


Aankomst aantal ennbsp;uur.


Weers

gesteld

heid.


TOELICHTINGEN.


1887

15 October Oefeningsterrein. . .nbsp;Korps Genietroepen.

9

9

26 October Exercitielerrein.....

9

9

27 October. Danjoe Biroe.....

2 50

9

6.50

0

6.55

Helder,

zeer

warm.

28 October. Leeuwenberg.....

5,65

9

8.1

5

2

1

1

8.5

8.5.30

8.7

8.9

Idem

29 October. ToeRlang....-.........

4.73

9

6.30

8

1

6.50

?

Mem.

51 October. Salatiga................

11.50

9

11.15

6

12.13

Idem.

2 Aovember. Salatiga.............

11.30

9

11

9

11.40

Idem.

5 November. Oenarang..............

17.23

9

6

Helder,

na 12

uur

regen.

15 November. Kedong-Djati,.........

26

6

8.20 j 6

9.37

Helder

zeer

warm.

17 November. Kedong-Djati..........

26

6

8.20

6

9

D egen.

22 November. Goendih...............

56

6

9.13

1

5

9.43

10

Helder,

28 November. Midioen................

120

3

7

5

9.20

Helder,

warm.

6 December.

SoerabaUa.............

238

5

6

2

2

Tol 10 uur nevel, nanbsp;10 uurnbsp;eerstnbsp;1'chte,nbsp;toennbsp;zwarenbsp;regen.

240

190

290

mas.

1860

min.

1240.

530

max. 912 min. 400.

soo


De duiven vlogen geruimen lijd hovennbsp;Danjoe Diroe rond.

Later keerden de drie overigen duivennbsp;terug.

De duiven vlogen in do richting Sema-rang weg. Dien dagnbsp;keerde geen enkelenbsp;duif terug.

6 Nov. keerden 5 en 7 Nov. nog éónenbsp;duif terug, een jongenbsp;en de twee oude dui-vanhieven weg; gedurende die twee dagen had hel zwaarnbsp;geregend.

De duiven vlogen weg in de richtingnbsp;Solo en keerden terugnbsp;lussehen 1.30en 5.45.

Om 10 uur waren alle duiven successievelijk teruggekeerd.

De derde duif keerde den volgenden dag terug.

-ocr page 292-

276

Het vorenstaande, versclienen in bet Indisch 3Iilitair Tijdschrift, 1888, Deel II, pag. 487 e. v., leidde tot een bemoedigende conclusie. De proeven werden voortgezet. Van de hand van den heer Bakhuis vinden wij verslag dier voorlgezettenbsp;proefnemingen in evengenoemd tijdschrift 1893, Deel I, pag. 60nbsp;e. V. onden den titel:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»De poslduivendienst in Indië”, welk

verslag hier in extenso volgd:

Daartoe in staat gesteld door de Postduiven-vereeniging »de Ooievaar” te ’sllage, die 14 duiven kosteloos afstond aan dennbsp;luitenant der Genie, Jnu. E. C. Siberg, werden hij het korpsnbsp;Genietroepen te Willem I in 1887 proeven genomen met postduiven, ten einde na te gaan.in hoeverre ze ook in Mifé dienstbaar gemaakt konden worden aan militaire doeleinden. Opnbsp;welke wijze men bij deze proeven te werk ging, vindt mennbsp;vermeld in het zaakrijk artikel van genoemden luitenant Jhr.nbsp;Siberg, getiteld; r,lels over de poslduiven en haar gebruik innbsp;’I bijzonder ook in Indië”, voorkomende in de 12' aflevering vannbsp;het Indisch Militair Tijdschrift van 1888.

Genoeg zij het hier te vermelden, dat deze proeven tot de conclusie geleid hehhen, dat in Indië van hier geteelde postduiven uitstekend gebruik gemaakt kan worden tot versneldenbsp;gemeenschap tusschen plaatsen, welke niet door seinmiddelennbsp;met elkander verbonden zijn, en dat het gewenscht was, omnbsp;van dat gemeenschaps-middel gebruik te maken, daar waarnbsp;groote behoefte daaraan bestond en de omstandigheden dit toelieten. Natuurlijk vestigde men het oog het eerst op Atjeh ennbsp;in het bijzonder op Kola-Radja, dat 450 KM. verwijderd ligtnbsp;van Singkcl, toen de Noordelijkste post op SwmflO’a, die aan hetnbsp;telegraafnet verbonden Avas. Volgens de hier en elders verkregen resultaten kan de afstand tusschen deze twee plaatsen doornbsp;een volwassen postduif in 9 a 10 uren worden afgelegd, zoodatnbsp;bij het bestaan van een poslduivendienst en verder bij gebruiknbsp;van de bestaande eleclrische telegraaf een bericht van Atjeh opnbsp;den dag van afzending Batavia zoude kunnen bereiken. Eennbsp;groot voordeel voorwaar, als men nagaat, dat dergelijke be-

-ocr page 293-

277

richten anders via Singled 4 a 5 dagen en via Penang 2 a 3 dagen noodig hadden om Batavia te bereiken, terwijl aan denbsp;laatste verzendingswijze nog de nadeelen verbonden w^arennbsp;van vreemde inmenging in onze zaken en van eene uitgavenbsp;van ƒ 1.23 per woord aan de Engelsche Telegraaf-maatschap-pij. Wel is waar is het traject Kola-Radja-Singkel te grootnbsp;voor eene verzekerde directe communicatie per postduif ennbsp;vordert deze een tusschenstation, maar dit veroorzaakt slechtsnbsp;weinig oponthoud in de correspondentie.

Eene tweede zeer gewenschte communicatie was die tiis-schen Kota-Radja en Poeloe-Bras (38 KM.) daar de ondervinding herhaaldelijk geleerd had, dat het van groot belang was te achten, dat de Gouverneur te Kota-Radja steeds dadelijk opnbsp;de hoogte werd gebracht van alle belangrijke voorvallen opnbsp;dat eiland. Wel had men eene verbinding door middel van denbsp;heliograaf, doch deze gemeenschap was gebrekkig, daar zij alleennbsp;over dog bij eenen onbewolkten hemel kon worden toegepast.

Een voorstel werd daarom door het Legerbestuur gedaan , om eenen postduivendienst in het leven te roepen tusschen /fota-Radja en Singkel met Melaboeh als tusschenstation en tusschennbsp;Kota-Radja en Poeloe-Bras. Hoewel eene verbinding van Kota-Radja met Segli (87 KM.) en met Edi (280 KM.) ook van grootnbsp;nut zoude geweest zijn, bepaalde men zich tot de eerstgenoemde verbindingen om niet in te groote kosten te vervallen.

Bij de Regeering viel het voorstel in goede aarde; na raadpleging van het Opperbestuur verleende zij dan ook hij Gouv. besluit van 26 September 1888 machtiging om bedoelden postduivendienst in het leven te roepen. In navolging van hetgeennbsp;hij Europeesche legers geschiedt, werd die dienst aan het korpsnbsp;Genietroepen opgedragen en trad als Chef daarvan op denbsp;luitenant der Genie Jhr. E. G. Siberg, onder wiens onmiddellijk toezicht de proeven te Willem I hadden plaats gehad (‘).

(1) In Juli 1890 werd de luitenant Jhr. Siberg van Aljeh afgelost en trad daarna als Chef op de 2e luitenant F. W. C. van der Staaij.

Ik


-ocr page 294-

Voor elk slalion werd liet toeziclilhoudend personeel vastgesteld op één sergeant ot korporaal der Genietroepen en één Eur. geniesoldaat, zoodat in het geheel ten behoeve van diennbsp;dienst vier sergeanten of korporaals en vier geniesoldaten hoven de formatie van het Leger werden gevoerd.

Later, toen het bleek dat het personeel nog al aan muta-tiën onderhevig was en ongeoefendheid aan de zaak veel nadeel deed, werd deze formatie met nog 2 sergeanten of korporaalsnbsp;en 2 geniesoldaten uitgebreid, om gelegenheid te hebben, geoefend personeel voor dien dienst op te leiden.

Ter bepaling van het aantal postduiven, dat op elk station aanwezig moest zijn, ging men uit van de volgende overwegingen :

1°. Lijn Kota-BadjaPoeloe-Bras.

Tussclien deze plaatsen bestaat om de 14 dagen eene verbinding per stoomvaartuig en kunnen de duiven telkens na dien termijn worden omgewisseld. Wanneer men nu rekent, datnbsp;viermaal per week een bericht per duivenpost verzonden zalnbsp;worden en dat elke vlucht uit twee duiven zal bestaan, dannbsp;zouden op elk slalion 2 x 4 x ^ = 16 duiven noodig zijn.nbsp;Er moet echter op reserve worden gerekend, want de broedende duiven, de zieken en de nog niet gedresseerde jongenbsp;duiven kunnen voor de correspondentie niet w'orden gebruikt.nbsp;Met het oog op een en ander moet dus gerekend worden opnbsp;30 duiven per station voor dat traject.

2°. Lijn Kola-RadjaMelaboehSingkel.

Van Melaboeh zullen de duiven ongeveer eenmaal per week per Gouvernements- of particulier stoomschip naar Kota-Badjanbsp;kunnen worden teruggebracht. Rekent men nu op één bericht per 2 etmalen en op 5 duiven per dépêche, omdat denbsp;afstand zooveel grooter is, dan zouden te Kota-Badja noodignbsp;zijn 10 a 11 of met reserve 18 duiven. Singkel heeft slechtsnbsp;eenmaal in de maand per stoomboot gemeenschap met Me/a6oeA;nbsp;het aantal duiven voor die plaats henoodigd, wordt dan 3 Xnbsp;13 —4S of met reserve 70 stuks. Om in omgekeerde richting

-ocr page 295-

279

Ie kunnen correspondeeren moei liet aantal duiven te Melalmh 70 18 = 88 bedragen. Zoodoende komt men voor dezenbsp;lijn op een bedrag van 18 70 88 — 176 postduiven.

Deze duiven belmoren natuurlijk geboren te zijn op de stations waarheen zij later moeten vliegen. Nu is bet bekend, dal de postduiven een groot voorttclingsvermogen hebben,nbsp;zoodat men op minstens 4 jongen per jaar kan rekenen. Daarnbsp;men zich voorgesteld bad den dienst na één jaar te doen beginnen , was voor hel traject Kota-RadjaSinghel de aan-

koop noodig van — 44 of met het oog op ziekte en sterfte op SO paar duiven. Nadat in bet voorjaar van 1889 de duiventillen nagenoeg gereed waren, werden dan ooknbsp;de duiven voor deze lijn bestemd uit Europa besteld doornbsp;lussclienkomst, van de postduiven vereen iging Ooievaar.”

Voor bet traject Kola-RadjaPocloe Eras w'as dit niet meer noodig, daar deze vereeniging in April 1888 weder een blijknbsp;van hare belangstelling in de in Vac/ié'met postduiven te nemennbsp;proeven bad gegeven, door nogmaals 38 postduiven voor datnbsp;doel af te slaan. Deze duiven nu, werden na aankomst innbsp;Indiê, onmiddellijk naar Aljeh doorgezonden en verdeeld overnbsp;Kota-Radja en Poeloe Bras, alwaar zij voorloopig in tijdelijkenbsp;hokken werden gehuisvest.

Terwijl op Atjeh de voorbereiding van dien postduivendienst plaats had, werden te Willem / de proeven steeds voortgezet;nbsp;eensdeels om meerdere ondervinding op te doen en langzamerhand een depot te verkrijgen, waaruit later andere stationsnbsp;voorzien zouden kunnen worden, anderdeels om bet personeel,nbsp;dat de Aljeh op de stations dienst moest doen, behoorlijk tenbsp;kunnen oefenen. De resultaten dezer proefnemingen werdennbsp;inlusschen hoe langer hoe geringer, totdat in Januari 1889nbsp;bet aantal postduiven nog slechts 11 stuks bedroeg t. w.

-ocr page 296-

280

1 nbsp;nbsp;nbsp;stanuluif (*)

2 nbsp;nbsp;nbsp;duiven van het eerste geslacht en

8 duiven van het tweede geslacht.

Gaat men na, dat op vier broedsels per jaar gerekend mag worden, dan is dit aantal duiven zeker bedroevend klein te noemen.

De oorzaken, waaraan deze ongunstige cijfers te wijten W’aren, schreef de kapitein der genie M. C. van Rooveroynbsp;VAN Nieuwaal, die na het vertrek van den luitenant Jim. Sicergnbsp;te Willem I met het toezicht op de postduiven belast was,nbsp;toe aan het klimaat, de gebrekkige inrichting en verkeerdenbsp;ligging van de til, de gedwongen scheiding tusschen doffers ennbsp;duiven, dequot; beperkte teeltkeus en de veelvuldige mutaliënnbsp;onder het personeel.

In eene nota aan den Chef van het korps Genietroepen teekent hij hieromtrent nl. het volgende aan;

«Welke factoren hier hun invloed doen gelden, is natuurlijk «nog niet met zekerheid uit te maken; hiertoe zal de onder-»vinding gedurende eenige jaren noodig zijn.

«Naar mijne bescheiden meening echter zijn het de volgende «oorzaken, waaraan de ongunstige resultaten, totnogtoe ver-«kregen, moeten worden toegeschreven.”

1”. Het klimaat.

«De slechte invloed van het Indisch klimaat op de duiven «kan a priori als zeer waarschijnlijk worden aangenomen.nbsp;«Daar, waar niet alleen de mensch, maar ook verschillendenbsp;«diersoorten, die in den loop der eeuwen op Java werdennbsp;«ingevoerd, op den duur den invloed van het tropisch klimaatnbsp;«niet hebben kunnen ontgaan, daar bestaat geen enkele redennbsp;«om aan te nemen, dat de van uit Europa geïmporteerdenbsp;«duiven aan dien invloed weerstand zouden kunnen bieden.nbsp;«Het is een feit, waarvan wij het bestaan mogen betreuren,nbsp;«doch waarbij we, uit gebrek aan middelen om dien invloednbsp;«te bestrijden, wel genoodzaakt zijn ons neer te leggen.”

(C Van de 14 duiven, die in April 1887 uit nbsp;nbsp;nbsp;waren ontvangen.

-ocr page 297-

281

S°. Ciebrekkige Inrichting en verkeerde ligging van de tll.

»In de eerste plaats is de til te klein, de duiven hebben »om zoo te zeggen, geene ruimte om daar binnen wat been ennbsp;»wêer te vliegen. Op de dagen, waarop zij om beurten innbsp;»het hok opgesloten moeten blijven, zijn dus de duiven zoonbsp;»goed als geheel verstoken van lichaamsbeweging, die tochnbsp;«voor de dieren zoo noodig is.

»Wel bevat de til de noodige kubieke ruimte, waarop vol-»gens het voorschrift per koppel duiven gerekend moet worden, »doch men verlieze hierbij niet uit bet oog, dal bet een grootnbsp;«verschil uitmaakt of een til bijv. 100 M» voor 100 koppels bevatnbsp;»of wel 3 IVP voor 5 koppels. Daar bet niet aan te nemen is, datnbsp;»in de groote lil van zooeven alle duiven tegelijk zullen rondvlie-»gen, zoo heeft elke duif daarin afzonderlijk veel meer vliegruimtenbsp;»dan in de kleine til. M. a. w. de til moet voor een klein aantalnbsp;«duiven betrekkelijk veel grooter zijn dan voor een groot aantal.

«In de tweede plaats is het dakoverstek veel te gering. «Het feit, meermalen door mij geconstateerd, dat bij zwarenbsp;«regens de vloer van de til lot in het midden regent, bewijst ditnbsp;«beweren ten volle.

«Daartegenover staat, dat bij helder weer de zon krachtig «in het inwendige van het hok schijnt, zoodat dan ook denbsp;«temperatuur in de til op het midden van den dag opvallendnbsp;«hoog is. Dit vindt daarenboven ook nog zijn oorzaak in hetnbsp;«materiaal van de dakbedekking. Sirappen mogen een goedenbsp;«bedekking zijn voor eenigszins hooge daken, of daar waarnbsp;«een dakbeschot wordt toegepast, — waar men zooals bij eennbsp;«duiventil aan eene geringe hoogte van hel dak gebonden is,nbsp;«komen sirappen mij voor een minder geschikt dakmateriaalnbsp;«te zijn; alap met windroosters, waarop de duiven gemak-«kelijk kunnen staan, zoude m. i. beter aan bet doel beant-»woorden.

«Bij onze duiventil zijn de nest- en paarhokken tegen den «met planken gesloten achterwand van het hok aangebracht;

-ocr page 298-

»d:iar die wand op liet 0. ligt, is ’s morgens de temperatuur ‘»in die hokken vrij belangrijk. Het is niet onmogelijk, zelfsnbsp;• waarschlijk, dat hieraan voor een gedeelte het mislukkennbsp;»van zoovele broedsels moet worden toegeschreven, door hetnbsp;»min of meer stollen van het wit der eieren, tengevolge vannbsp;»le groote hitte, en door het minder geregeld broeden dernbsp;«duiven, die wel niet bij voorkeur gedurende den geheelennbsp;«dag in die warme hokken blijven.

«Wat de plaats van de til betreft, deze is al zoo verkeerd «mogelijk. Vooreest is die plek van alle kanten door hoogenbsp;«muren omgeven; uitzicht hebben de duiven daardoor niet,nbsp;«terwijl de dieren daardoor bemoeilijkt worden in liet terug-«vinden van haar verblijf. In het Italiaansche voorschriftnbsp;«wordt uitdrukkelijk bepaald, dat de lil zoo boog mogelijknbsp;«geplaatst moet worden en dat de buitenzijden met hellenbsp;«kleuren moeten worden beschilderd, om de terugkomendenbsp;«duif reeds in de verte als baken te dienen. Een ander ge-«volg van de besloten ligging is, dat de til bloot staat aannbsp;«wervelwinden, die, wanneer het zooals tenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ƒ gedurende

«een groot gedeelte van het jaar het geval is, hard waait, om «de til gieren en hel verblijf daarin alles behalve aangenaamnbsp;«maken.

«Ten slotte heerscht op de bedoelde plek eene veel te drukke «passage van militairen (die meermalen van de trappen dernbsp;«lil gebruik maken om er op te gaan zitten) en soldatenvrouw'en,nbsp;«die daarbij in de achtergelegen keuken dikwerf het noodigenbsp;«geraas maken, terwijl de op den grond loopende duivennbsp;«dikwerf door honden worden opgejaagd.

«Om bovengenoemde redenen is dan ook de tegenwoordig «door de lil ingenonien plaats ten zeerste af te keuren.”

3°, De gedwongen scheiding tussciien doffei-s en duiven.

«Volgens het voorloopig voorschrift op den postduivendienst «in Nederlandsch Indië moeten de duiven van beiderlei geslacht

-ocr page 299-

283

• nbsp;nbsp;nbsp;gedurende een groot gedeelte van het jaar (bijna S maanden)nbsp;»van elkaar afgescheiden blijven, om eene veelvuldige paring

• nbsp;nbsp;nbsp;der dieren te voorkomen.

• Dit voorschrift is blijkbaar daarom gegeven, omdat men

• nbsp;nbsp;nbsp;uitgaat van het denkbeeld, dat de dieren door te veel paren

• nbsp;nbsp;nbsp;op den duur zouden verzwakken en zwakke jongen zoudennbsp;• voortbrengen.

• nbsp;nbsp;nbsp;M. i. is dit eene stelling, die nog lang niet bewezen kan

• nbsp;nbsp;nbsp;worden geacht. Vooree.st toch oefent bet dier de geslachts-

• nbsp;nbsp;nbsp;gemeenschap alleen uit behoefte uit; bestaat die behoefte niet,

• nbsp;nbsp;nbsp;dan zal van eene paring geene sprake zijn ; nu is bet de vraagnbsp;»of die behoefte zich gedurende bet gebeele jaar zou doen

• nbsp;nbsp;nbsp;gevoelen. Denken we aan onze honden, kippen, musschen

• nbsp;nbsp;nbsp;enz. dan blijkt, dat al die dieren bepaalde tijdperken hebben,

• nbsp;nbsp;nbsp;waarin zij aan hunne geslachtsdriften voldoen; bulten die

• nbsp;nbsp;nbsp;perioden denken zij daar niet aan. Waarom zoude dit bij

• nbsp;nbsp;nbsp;duiven nu niet bet geval zijn? En wat de verzwakking van

• nbsp;nbsp;nbsp;de ouders en de zwakte van hunne jongen betreft, zoo kan

• nbsp;nbsp;nbsp;men bij de zooeven genoemde dieren daarvan toch zooveel

• nbsp;nbsp;nbsp;niet bespeuren. Het is zelfs opvallend, boe bijv. de kippen

• nbsp;nbsp;nbsp;in Indië, hoewel kleiner dan bare Europeesche voorouders,

• nbsp;nbsp;nbsp;veel beter en verder kunnen vliegen, dan men dit m Europanbsp;Bgewoonlijk ziet.

• nbsp;nbsp;nbsp;Maar at neemt men zelfs aan, dat wanneer de duiven

• nbsp;nbsp;nbsp;gedurende het gebeele jaar de geslachtsgemeenschap uitoefen-

• nbsp;nbsp;nbsp;den, bet geslacht zwakker zou worden, welnu, dan zoude

• nbsp;nbsp;nbsp;m. i. dit zwakkere geslaclit met zijne geringe vlucbtsnelbeid

• nbsp;nbsp;nbsp;nog te verkiezen zijn boven de sterkere dieren, die veel

• nbsp;nbsp;nbsp;sneller kunnen vliegen, maar in vele gevallen afwijken of

• nbsp;nbsp;nbsp;wat nog erger is, in het geheel niet of eerst na weken in

• nbsp;nbsp;nbsp;haar til terugkeeren.

•Voor militaire doeleinden toch is de zekerheid voor over-

• nbsp;nbsp;nbsp;komst van bet bericht, verreweg de hoofdzaak; de snelheid,

• nbsp;nbsp;nbsp;waarmee bet overbrengen geschiedt, komt eerst in de tweede

• nbsp;nbsp;nbsp;plaats in aanmerking (zie bet Hoofdstuk. «Die lirieftauben-

II

-ocr page 300-

284

»posl” van den kapitein van den Ooslenrijksclien Generalen »Slaf Canic in de Miltheilnngen van liet jaar 1884).

»Het veelvuldig wegbltjven der duiven bij hare oefenings-«vluchten is ra. i. zoo natuurlijk Ie verklaren, dal uien zich «daarover niet behoeft te verwonderen.

»Wat toch is de hoofdoorzaak, waarom de duif steeds naar »haar til terugkeert?

»In de eerste plaats de geslachtsdrift (zie bovenaangehaald «opstel), voorts het bezit van eieren of jongen. Ontneemtnbsp;«men de duif de gelegenheid om aan die aandrift te voldoen,nbsp;«dan is het zeer begrijpelijk, dat zij na een geruimen tijd vannbsp;«sexueele onthouding op groolen afstand van haar til opgelaten,nbsp;«hierin niet lerugkeert, doch eene gelegenheid zoekt om aan denbsp;«geslachtsdrift te voldoen en daardoor afwijkt of wegblijft.

«Daarbij komt nog, dat het de groote vraag is, of die ont-«houding zelf, in plaats van de krachten der duif te sparen, «geen nadeeligen invloed op haar uitoefent. Wanneer mennbsp;«bedenkt, dat bijv. hij houden die onthouding dikwerf de zoonbsp;«gevreesde hondsdolheid veroorzaakt (‘), dan is het zeer wel mosgelijk, zelfs hoogst waarschijnlijk, dat ook de duif van dienbsp;«onthouding de nadeelige gevolgen ondervindt.

«Brengt men nu nog in aanmerking, dal gedurende den «lijd van die gedwongen scheiding tusschen de heide geslach-«ten, de voeding zeer schraal en eentonig is, dan kan ooknbsp;«hierin wellicht eene reden te meer voor het wegblijven bijnbsp;«de vluchtproeven gezocht worden, omdat de duif misschiennbsp;«van die gelegenheid gebruik zal maken om zich wat afwis-«seling in haar voedsel te verschaffen.

«De duif moet dus goed doorvoed wezen om haar tegen «dergelijke verleiding bestand te doen zijn (zie ook de voordrachtnbsp;«van den heer van Ogten, eerevoorzitter van do poslduivenver-«eeniging «de Ooievaar”, gehouden in November 1882 «in de ver-eeniging voor krijgswetenschap, voorkomende in de «door dat genootschap uitgegeven verhandelingen 1882—1883 «hlz. 119)”.

? [Red.].

-ocr page 301-

4°. De beperkte teeltkeus.

¦iDe proef met het gebruik van postduiven genomen, was »op zoo kleine schaal ingericht, dat het hij een zoo geringnbsp;«aantal stamduiven, waarvan verscheidene vrij spoedig slier-«ven of ontsnapten, niet anders kon of de parende nakome-«lingen moesten elkaar veel te na bestaan, om eene krachtigenbsp;«voortteling te kunnen verkrijgen. De teeltkeus der duivennbsp;«was om dezelfde reden veel te beperkt.

«Juist omdat de proef op zoo bescheiden voet werd inge-«richt, behoeft men op grond van de verkregen ongunstige «resultaten nog niet te wanhopen aan het eenmaal gelukkennbsp;«van de invoering van een postdnivendienst. Men neme eennbsp;«tweede proef, doch passe dan geen halve maatregelen toe ennbsp;«lette niet al te veel op de kosten, die toch altijd hetrekke-«lijk gering zullen zijn, als men ze vergelijkt met het nut,nbsp;«dat de postduif den lande kan opleveren.

«Er dient dus een groot aantal duiven van goed ras uit Europa te worden ontboden, wat toch in elk geval noodignbsp;«zal zijn, omdat het blijkens de nota aangaande de voorloopigenbsp;«inrichting van den postduivendienst op Aljeh de bedoeling is,nbsp;«dat te Willem 1 een depot van die dieren bestaat, waaruitnbsp;«later op te richten lijnen zullen kunnen worden voorzien.nbsp;«Men kan dus hier met eenige koppels volstaan, doch dientnbsp;«er eene flinke reserve op na te houden.

5°. De veelvuldige mutatiën onder het personeel.

«Hieronder wordt niet alleen het mindere personeel verstaan, «maar ook de oflicieren, die met de duivenpost zijn belast.nbsp;«Het zal wel geen betoog behoeven, dat deze afwisselingnbsp;«storend op den geregelden gang van zaken en op de oefe-«ning en behandeling der duiven moet inwerken. Niet al-«tijd is, wat het mindere personeel betreft, de geschiktenbsp;«persoon daarvoor te krijgen en dit is toch van hel grootste

-ocr page 302-

286

obelang, omdal men veel zaken niet persoonlijk kan nagaan »en daarin geheel op dat personeel moet kunnen vertrouwen.

»Het is daarom dan ook zaak te zorgen , dat wanneer de «geschikte personen gevonden zijn, deze ook zooveel mogelijknbsp;)gt;aan dien dienst te hinden, door het toekennen van eenigenbsp;«voorrechten hoven hunne kameraden of toelagen (zooals ditnbsp;«0. a. in llalië geschiedt) zoodat de menschen een krachtigennbsp;«prikkel hehhen, om Ie zorgen dat zij hunne helrekking nietnbsp;«verliezen.

«Nu zegt het voorschrift wel, dat ecne plaatsing hij de «postduiven als ecne gunst wordt heschouwd, maar zoolangnbsp;«die nergens anders uit hlijkt dan uit deze phrase, zal hetnbsp;«hedieningspersoneel die gunst weinig hesetlen.”

Behalve in de reeds opgesomde oorzaken moeten de zware verliezen geweten worden aan het vermist raken der duivennbsp;bij de proefvluchten, die steeds uil ö a 6 duiven hesloiulen.nbsp;cy elke vlucht n.1. raakte er één, soms twéé duiven weg,nbsp;zonder dat daarvoor bepaalde oorzaken waren aan te wijzennbsp;en daar slechts de duiven van minstens 8 maanden op eenigs-zins groote afstanden werden losgelaten, hield men op lietnbsp;laatst voor de voortteling en het uitvliegen niet anders overnbsp;dan zeer jonge duiven. Eene ruime toezending van slam-duiven uit Europa werd dan ook verzocht, ten einde de proevennbsp;te kunnen voortzetten. Tevens werd de aandacht gevestigdnbsp;op de omstandigheid, dat ook de Inlanders duiven voor wedvluchten er op nahouden, die op afstanden van 10 a 12 palennbsp;worden losgelaten, en de weuschelijkheid betoogd, om ook metnbsp;deze soort duiven proeven te doen nemen.

Het gevolg van een en ander was, dat machtiging verleend werd om te Willem I twee aan alle eischen voldoende tillennbsp;te doen vervaardigen en eene proef te nemen met Inlandschenbsp;postduiven. Wat de versterking met Europeesche duivennbsp;betreft, kwam het geschenk van de postduivenvereeniging Sl.nbsp;Pieler te Valkenburg juist van pas. Deze vereeniging n.1. steldenbsp;belangeloos 15 koppels jonge duiven beschikbaar, getrokken

-ocr page 303-

287

uit de soorten, welke in 1888 de groote vluclit naar Mirande — afstand 9o0 KM. — liadden afgelegd. Daar men in Atjehnbsp;voldoende duiven kescliikbaar had, werden zij aan den coni-inandanl der Genietroepen te Willem I gezonden, ter versterking van station aldaar. (Juni 1889).

Op het traject Kola-RadjaPoeloe Dras konden de resultaten in 1889 evemniii schitterend worden genoemd. Wat de voortteling betreft ging alles naar wensch, doch de uitkomsten vannbsp;het africhten lieten daar vrij wat te W’enschen over, vooralnbsp;ten opzichte van de duiven van het station Poeloe Dras. IJer-haaldelijk kwam het voor, dat exemplaren van dat station,nbsp;die te Kola-Radja werden opgelaten, geruimen tijd hievennbsp;rondvliegen, eindelijk verdwenen en na een uur weder tenbsp;Kola-Radja terugkeerden. Zelfs is eenmaal een van die duivennbsp;(welke voorzichtigheidshalve niet te Kola-Radja, doch halver-wegen Poeloe Bras werd opgelaten) in plaats van naar Poeloenbsp;Bras naar Kola-Radja teruggevlogen. Met de duiven van Kola-Radja werden betere uitkomsten verkregen, doch telkens wanneer zij eenigen tijd — ongeveer 14 dagen — te Poeloe Brasnbsp;waren opgesloten geweest, werden de uitkomsten ongunstiger.nbsp;Eene bepaalde oorzaak voor die minder goede uitkomsten konnbsp;men niet gedecideerd opgeveu. De duiven werden goed verzorgd en zagen er flink uit; het eeuige, dat men veronderstellen moest, was, dat te Poeloe de roofvogels het verblijfnbsp;voor de uitvliegende dieren zeer onveilig maakten, zoodat zenbsp;op dat station zelf ongaarne het hok verlieten en dat denbsp;uit Kola-Radja komende duiven, uit vrees voor die roofvogels,nbsp;weder daarheen terugvlogen. Wellicht waren zij ook mindernbsp;gemakkelijk te wennen aan het vliegen over zee. Ook de velenbsp;mutatiën onder het personeel op de stations werkten belemmerend op den goeden gang van zaken. Een van de eerstenbsp;verreischten’ toch is, dat het personeel de duiven goed kentnbsp;en omgekeerd de duiven aan het personeel gewend zijn. Hiervoor nu was, tot nu toe, weinig gelegenheid geweest, daar

-ocr page 304-

^88

0. a. op Poeloe Bras de eenige met den dienst belaste persoon in den korten tijd sedert de oprichting van het station aldaarnbsp;tot drie malen toe moest worden vervangen.

Te meer was dit te betreuren, daar het aantal liefhebbers voor eene opleiding hij den postduivendienst gering en hetnbsp;aantal geoefenden nog minder groot was.

Met de africhting van duiven op de lijn Kola-RadjaMelaboehSingkel werd in October 1889 een begin gemaakt;nbsp;de voor dat traject bestemde duiven—öO koppelswaren innbsp;April 1889 in Aljeh ontvangen.

Had men hij de oprichting van den dienst op die lijn de verwachting uitgesproken op 1 Januari 1890 geheel gereed tenbsp;kunnen zijn voor het overhrengen van berichten, door allerleinbsp;teleurstellingen kon hiervan geen sprake zijn en zelfs A^erliepnbsp;het jaar 1890 zonder dat men kon zeggen, dat er één duifnbsp;was, die op dat traject behoorlijk een bericht kon overhrengen.nbsp;Dit bedroevend resultaat moet hoofdzakelijk geweten wordennbsp;aan de gebrekkige gelegenheid om de duiven behoorlijk tenbsp;kunnen oefenen en aan het gemis van geoefend en vertrouwdnbsp;personeel.

Door de schaarsche stoomvaartverhinding tusschen de verschillende stations, volgden de verschillende oefeningen elkaar niet spoedig genoeg op; dit bezwaar liet zich voornamelijknbsp;gelden tusschen de stations Melaboeh en Singkel, die slechtsnbsp;door een maandelijkschen stoomvaartdienst verbonden waren.

Om de duiven op toenemende afstanden te kunnen oefenen, moest men ze met een stoomschip medegeven en op bepaaldenbsp;punten in zee loslaten. Dit had groote verliezen ten gevolge,nbsp;daar de duiven niet op de meest geschikte tijdstippen kondennbsp;worden losgelaten en dikwijls eene prooi werden van roofvogels ; misschien ook omdat ze in volle zee een deel van haarnbsp;orienteeringsvermogen verloren.

Hoe anders te verklaren, dat de resultaten te Willem 1, waar de vluchten over land plaats hadden, zooveel gunstiger

-ocr page 305-

289

waren en dat aan boord der schepen verscheidene duiven, na hare'hevrijding, op de ra’s gingen zitten en eerst na herhaaldenbsp;verjaging de thuisreis aanvaardden.

De toestand op de verschillende stations gedurende het jaar 1890 blijkt uit het achter dit opstel geplaatst overzicht vannbsp;den postduivendienst gedurende dat jaar. Volledigheidshalvenbsp;vindt men terzelfder plaatse een overzicht van dienst gedurendenbsp;het jaar 1891611 het eerste halfjaar van 1892.

De meeste teleurstellingen haarde echter wel het personeel. Zooals reeds werd aangestipt waren voor de vier dnivenstatioiisnbsp;uilgetrokken vier gegradueerden en vier geniesoldaten. Doornbsp;de groote mutatiën echter, die het gevolg waren van de ongezondheid der stations, in het hijzonder van Poeloe Bras,nbsp;Melaboeh en Singkel, kende het personeel slechts zelden denbsp;duiven, die het onder zijn beheer had; eene reserve was ernbsp;niet; aanvulling met geoefend en vertrouwd personeel kon dusnbsp;niet altijd plaats vinden, zoodat verscheidene stations dikwijlsnbsp;geruimen tijd toevertrouwd werden aan de zorgen van slechtsnbsp;één persoon; bleek deze niet te vertrouwen te zijn, iets watnbsp;men helaas eerst kon merken als het te laat was, dan wasnbsp;het leed op een station niet te overzien.

Zoo gebeurde het op Melaboeh, waar een geniesoldaat de zorg over de postduiven had, dat daar op een gegeven oogen-hlik (Augustus 1890) eene schromelijke verwarring heerschte;nbsp;het aantal duiven was door de groote verliezen tengevolgenbsp;van de proefvluchten en de aanvallen van ratten tot 39 stuksnbsp;ingekrompen en van dit aantal was niet eens meer na te gaan,nbsp;welke van Enropeesch ras w'aren, daar het stamboek niet wasnbsp;hijgehouden; wegens ziekte moest ten slotte ook bedoeldenbsp;geniesoldaat worden geëvacueerd en moest de zorg over denbsp;duiventil worden opgedragen aan een Enropeesch fuselier vannbsp;het garnizoen, die zich nimmer met duiven had hezig gehouden.nbsp;Dat er onder die omstandigheden van africhting geen sprakenbsp;kon zijn, behoeft zeker geen verder hetoog.

Het gebrek aan personeel had ook ten gevolge, dat de

V. A. K. Bk Doel. V. II vel 19.

II

-ocr page 306-

290

duiven zonder geleider met de stoomschepen medegegeven en geheel aan de zorg van de gezagvoerders toeverlrouwd moestennbsp;worden. Dit had dikwijls ten gevolge, dat de duiven aannbsp;boord verwaarloosd en niet op de juiste oogenblikken losgelaten werden, zoodat groote verliezen daarvan een gevolgnbsp;waren.

Om aan al de hierboven genoemde bezwaren te gemoet te komen, werd de beschikking gevraagd over een Gouverne-ments-stoomer, ten einde de africhting geregelder te kunnennbsp;doen plaats hebben, en werd een voorstel gedaan om denbsp;formatie van het personeel met nog vier man uit te breiden,nbsp;om aan de talrijke mutatiën behoorlijk het hoofd te kunnennbsp;bieden. Om de groote kosten werd van het beschikbaar stellennbsp;van een Gouvernements-stoomer afgezien, doch de Chef vannbsp;den postduivendienst in Aljeh in de gelegenheid gesteldnbsp;zoovele inspectiën naar de stations te maken als hij noodignbsp;oordeelde, ten einde beter toezicht op het personeel en denbsp;africhting te kunnen houden. Wat de formatie van het personeel betreft, dit werd hij Gouv. Besluit dd” 14 Octobernbsp;1890, No. 3a uitgebreid met 4 man en alzoo gebracht op 6nbsp;Europeesche sergeanten of korporaals en 6 Europeesche geniesoldaten.

Nadat de postduiven van de vereeniging St. Pieter te Willem 1 waren aangekomen, werden daar de proeven weder voortgezet. Voor korten tijd echter, daar in Februari 1890 hetnbsp;korps Genietroepen naar Malang verhuisde en dus ook denbsp;duiven daarheen moesten worden overgebracht. De resultaten,nbsp;die vóór dat vertrek bij de proeven werden verkregen, kondennbsp;vrij bevredigend worden genoemd; bij de vluchten, die plaatsnbsp;hadden op afstanden tusschen 23 KM. (Jem/^oerow) en 126 KM.nbsp;[Madioen), raakten slechts weinig duiven weg, terwijl eenenbsp;gemiddelde snelheid verkregen werd, varieerende tusschen denbsp;840 en 1230 M.

k

Van de Luiksche {Valkenburgsche) duiven was in dat tijdperk nog weinig te zeggen; zij toonden een krachtig gestel

-ocr page 307-

Ml

te hebben, doch zich slechts langzaam te vermenigvuldigen; in November 1889 n.1. bedroeg het aantal jongen van dienbsp;duiven niet meer dan acht.

De africhting der Inlandsche duiven had toen ook geregeld plaats; daar het echter geene rasduiven waren, bepaalde mennbsp;zich voorloopig tot vluchten van ongeveer 5 KM; de ten slottenbsp;daarbij verkregen snelheid bedroeg voor alle duiven ± 16jö M.

Toen daarop deze duiven eenige malen te Bringin al en te Gogodalem (15| KM.) werden opgelaten, verkreeg mennbsp;wel minder gunstige resultaten , doch door de verbetering, dienbsp;men hij elke volgende vlucht kon opmerken, mocht men metnbsp;recht verwachten, dat in de toekomst ook van de Inlandschenbsp;duiven voor den postduivendienst partij zoude kunnen getrokken worden.

Te Malang verliep nagenoeg het eerste halfjaar 1890 alvorens de africhting weder behoorlijk kon plaats hebben. De daarnanbsp;verkregen resultaten zijn samengevat in den achter dit opstelnbsp;geplaatsten staat, bevattende halfjaarlijksche overzichten betreffende het postduivenstation te Malang.

In den toestand van den postduivendienst in Aljeh, zooals die hierboven is beschreven, kwam in 1891 weinig ofnbsp;geen verbetering. Slechts tusschen de stations Kota-Radja —nbsp;Poeloe Bras bestond eene feitelijke postduiven-communicatie.nbsp;Op de lijn Kota-BadjaMelaboeliSingkel bleef denbsp;toestand even treurig als hij te voren was en dat ten gevolge van de gebrekkige gelegenheid tot africhting. Wildenbsp;men hierin eene afdoende verbetering verkrijgen, dan was hetnbsp;dringend noodig een Gouvernements-stoomer ter beschikking tenbsp;stellen, ten einde de africhting stelselmatig te kunnen doennbsp;geschieden. De kosten echter, die zulk een maatregel zounbsp;medebrengen, waren echter zoo hoog, dat zij onevenredig geachtnbsp;werden aan het nut dat van eene postduiven-verbinding tusschennbsp;die plaatsen verwacht kon worden. Men beproefde daaromnbsp;zonder africhting tot een resultaat te komen. Vasigesteld werd

-ocr page 308-

29^2

nu, dat de duiven direct van het nevenliggend station zouden worden opgelaten bij vluchten van 1, hoogstens 2 duiven.nbsp;Zij, die dan niet behoorlijk naar huis vlogen, zouden dadelijknbsp;afgemaakt moeten worden. Doch ook dit gaf zulke slechtenbsp;resultaten, dat, wilde men zich aan het voorschrift houden,nbsp;alle duiven afgemaakt dienden te worden, want niet één voleindigde de vlucht naar hehooren. Deze proef werd dus alnbsp;spoedig opgegeven.

Een oorzaak van het mislukken der proefnemingen kon echter ook gelegen zijn in het minder goede ras der stamduiven en in haar ontaarding, zooals men algemeen waarneemt hijnbsp;andere uilheeinsche in Indië aangevoerde dieren; daarom drongnbsp;men aan op uitzending van 100 koppels Europeesche duiven —nbsp;speciaal Antwerpsche, omdat men van deze de meeste verwachtingen had — en ook van 50 koppels duiven, uit Persiënbsp;of Aziatisch Turkije afkomstig.

Van de afstammelingen der laatstgenoemde duiven mocht men de verwachting koesteren, dat zij beter tegen het Indischnbsp;klimaat bestand zouden zijn, daar in Perzië en Aziatisch Turkijenbsp;de oorspronkelijke postduiven 'gevonden worden (‘) en hetnbsp;klimaat in die landen weinig verschilde van dat in Indië. Denbsp;aangevraagde 100 koppels Europeesche duiven werden in Europa besteld en ook achtereenvolgens verkregen; voor de aangevraagde Perzische duiven werd de tusschenkomst ingeroepennbsp;van den Nederlandschen consul te Bender-Bushir [Perzië), dochnbsp;hoewel deze ook trachtte te Bagdad zijn doel te bereiken,nbsp;mocht het hem niet gelukken ons het bedoelde postduivenrasnbsp;te bezorgen.

Men moest zich dus blijven bepalen tot het africhten van Europeesche duiven. Dier africhting ten goede, kwam de omstandigheid, dat de boot, varende iasschen Singkel en Melaboeh,nbsp;voortaan de kustplaatsen Troemon, Tampat Toewan en Soesoeh

(i) Sciences applkiuées ii Tart militaire, blz. 361 ad 743 en 744.

-ocr page 309-

293

aandeed en dat dit toevallig steeds over dag zou plaats hebben. Daar de afstand

Singkel—Troemon nbsp;nbsp;nbsp;SOnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;KM.,

id: nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Tampat Toewan 135nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

ld: nbsp;nbsp;nbsp;—Soesoehnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;195nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en

id: nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Melaboehnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;280nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

bedraagt, vleide men zich met de hoop, door van die plaatsen voor de africhting partij te trekken, eindelijk eens tot een resultaat te kunnen komen. En werkelijk liet de toekomstnbsp;zich gunstig aanzien, daar de eerste twee afstanden reeds behoorlijk door verscheidene duiven werden afgelegd, toen innbsp;Februari van dit jaar door de Regeering de vraag gesteldnbsp;werd of de tot nu toe verkregèn resultaten en de omstandigheid, dat Kotta-Radja spoedig rechtstreeks aan hetnbsp;telegraafnet verbonden zou zijn, het niet wenschelijk maaktennbsp;om de proefnemingen — die jaarlijks ƒ 6000.— kostten — zoonbsp;spoedig doenlijk te doen staken.

Het antwoord op deze vraag — ingediend ultimo Juni d. a. v. — luidde, dat hoewel de postduivendienst tusschen Kota-Radjanbsp;en Poeloe Rras naar behooren werkte, er geen bezwaar bestond om dien dienst op te heffen, daar de gemeenschap tusschen beide plaatsen toch voldoende door de heliograaf verzekerd was, terwijl in eene voor de scheepvaart niet hinderlijke, tijdelijke kleursverandering van het licht op den Willems-toren te Poeloe Bras het middel gevonden werd, om van ditnbsp;eiland ook ’s nachts een verzoek om assistentie naar Groot-Aljeh over te seinen. Evenmin bestond bezwaar tegen hetnbsp;opheffen van den dienst tusschen Kota-Radja, Melaboeh ennbsp;Singkel.

Immers was men daar, na ruim drie Jaren van proefneming, er nog niet in geslaagd om een postduiven-gemeenschap totnbsp;stand te brengen, zoodat de ingestelde pogingen, om daartoenbsp;te geraken, vrijwel als mislukt konden worden beschouwd.nbsp;Eene geheele opheffing van den postduivendienst werd echternbsp;ontraden, daar men wel degelijk nut van eene postduiven-verbin-

-ocr page 310-

294

ding zou kunnen hebben, indien slechts gelegenheid bestond voor eene goede systematische africhting. Zoo drong b. v, de Gouverneur van Aljeh en Onderhoorigheden er ernstig op aan, om eenenbsp;postduivengemeenschap in het leven te roepen tusschen Grool-Aijeh en Segli, welke laatste plaats voorloopig niet in het tele-graafnet wordt opgenomen. De afstand van Segli tot Kota-Radjanbsp;of Oleh-leh bedraagt 90 KM., terwijl de bestaande boot verbindingen ruimschoots gelegenheid geven tot het behoorlijk africhten der duiven.

Voor deze verbinding achtte men 40 koppels duiven noodig, te trekken uit de beste der thans aanwezige dieren, terwijlnbsp;voorgesleld werd om de overigen te doen afmaken met hetnbsp;oog op het mogelijke misbruik, dat anders van die dieren zoude gemaakt kunnen worden. Voor de bediening van de stations zoude volstaan kunnen worden met 2 Europeesche sergeanten of korporaals en 2 Europeesche geniesoldaten benevensnbsp;eene kleine reserve van 1 sergeant of korporaal en 1 geniesoldaat. Daar het bovendien bij de dressuur zeer wenschelijknbsp;gebleken was, om de postduiven in de til aan de nabijheidnbsp;der zee te gewennen en ze zóó voor te bereiden voor het vliegen over water, werd ten slotte voorgesteld om als station innbsp;Grool-Aljeh voor de verbinding met Segli in plaats van Kola~nbsp;Radja, Oleh-leh te kiezen.

Op grond van deze overwegingen werd bij Gouv. besluit dd. 17 Juli 1892, No. 18 de lijdelijke militaire postduivendienstnbsp;tusschen Kota-Radja, Melaboeh en Singkel en tusschen Kota-Radja en Poeloe Bras opgeheven, doch daarentegen met ingang van 1 October d. a. v. een postduivendienst ingesleldnbsp;tusschen Oleh-leh en Segli; tevens werd machtiging verleend,nbsp;om de overcomplete duiven te doen afmaken en boven de formatie te voeren drie Europeesche sergeanten of korporaals ennbsp;drie Europeesche geniesoldaten.

De duiventil van Singkel werd nu naar Segli en die van Kota-Radja naar Oleh-leh overgebracht, terwijl de beide overige tillen afgebroken eii opgelegd werden in de magazijnen.

-ocr page 311-

295

Uit den aard der zaak kan thans nog niets van den nieuwen dienst worden vermeld; te hopen is het echter, dat de verbinding zal blijken niets te wenschen over te laten. Wie weelnbsp;of men er dan niet toe zou overgaan, om ook Oleh-leh metnbsp;Poeloe Weh en Poeloe Piaja, Edi met Teloh Semaweh en Sa-malangan met Segli op dezelfde wijze te verbinden, hetwelknbsp;met het oog op de thans ingevoerde scheepvaartregeling vannbsp;groot belang geacht moet worden.

L. A. Bakhuis.

in

Dit is alles wat der Redactie bekend is op het gebied van «postduiven in Nederlandsch Indië”, en hoopt zij hiermedenbsp;voldaan te hebben aan veler wensch. Alhoewel niet direct ennbsp;alles zich bewegende op of rakende aan het gebied dernbsp;veeartsenijkunde, toch is het ontegenzeggelijk, dat w'aarne-mingen zeer vele te doen zijn bij oprichting en instandhoudingnbsp;van poslduiven-dienslen, ten opzichte der teelt der duiven innbsp;verhand met den dienst die er van verlangd wordt.

Dat kan zijn nut hebben voor het groote gebied der veeteelt in het algemeen. De teelt van duiven leverde Darwin hetnbsp;materiaal, waarop hij zijne studiën over de wijzigingen ennbsp;verandering in lammen toestand, over erfelijkheid, maakte.

De overname dezer artikelen te dezer plaatse is daarmede verantwoord en aan het verlangen van meerdere lezers te gemoetnbsp;gekomen.

(Redactie).

-ocr page 312- -ocr page 313- -ocr page 314-

161

-! ^

13

143

35

92

u

91

40

132

10 20c

1

121

204

16 md

4

200


-ocr page 315-

299

Overzicht betreffende het postduivenstation te Willem 1 (later te Malang) van af het 2de halfjaar 1890.

RAS

DER

DUIVEN.

a

To

o

CJ .

05

gt; ^

fd ïd

c

fd

•lt;

Bijgeko-men door

Afgegaan

door

ff

’ff

ff , ffnbsp;Cd

Iff* «d -ff 1=’

ej

ff

gt;

ff 2

fi

fd re ff ^

re

lt;

ff

ff

tD

ff

ff

ff

quot;ff

ff

O

||

2 ^

gt; ff

ff

Jff ïO ff gt;

ff

O

fcb

c

ff

ff

'o

V)

O

Cl

o

O

quot;ff

cd

tb

_ff

ff

o

ff

3

ff

ff

-O

Iff*

ff

ff

gt;

O

tb

‘tn

Xfi

¦§

ff

ff

gt;•

tb

.2

cd

«d

quot;S,

ff

ff

gt;

O

2de

Halfjaar li

590.

Hollandsrh....

37

_

21

2

2

__

54

—a

Luiksch........

44

18

3

59

Inlandsch......

45

40

3

82

Totaal.......

12G

79

5

5

195

Iste

Haiq

aar 1

191.

Ilollandsch....

42

6

12

9

12

15

6ft

Hollandsch met

Javaansch ge-

kruist.........

12

_

4

1

2

13

Luiksch........

59

10

16

3

28

22

55

Inlandsch......

82

33

27

28

60

Totaal.......

195

53

56

42

40

110c

11

2de Halfjaar 1891.

Hollandsch....

15

3

3

4

11

8

Luiksch........

22

5

2

6

--

19

8

Antvverpscli...

20

1

1

_

20

Inlandsch......

60

_

12

6

25

4l£/

Eur. met Jav.

gekruist,.....

13

12

2

4

19e

3

Totaal.......

110

20

33

14

39

39

mf

19

1ste

Halfj

aar 1

892.

Hollandsch....

11

_

1

_

10

5

Luiksch........

19

9

3

2

23

4

Antwerpsch...

20

20g

10

3

3

--

44

Inlandsch ......

41

6

1

34/i

Eur. met Jav.

gekruist......

19

29

3

271

18

6

Totaal.......

110

20

48

16

33

129/

18

g in Januari ontvangen. h De Javaansche duivennbsp;hebben alleen met Europeeschenbsp;gepaard of broedden eieren vannbsp;Eur. duiven uit.nbsp;i Vermist op afstanden tus-' schen 28 en C6 K.M.

j Hierbij komen nog 44 duiven, die te jong zijn, om in het stamboek opgenomen te worden.

TOELICHTINGEN.

De duiven zl^jn óf pas in dressuur óf niet voor degrooienbsp;vluchten tc Malang peschikl,nbsp;daar zij in de til te Willem Inbsp;geboren zfin.

Gezondheidstoestand zeer gunstig.

b van Soerabaja [90 K.M.].

Op de afstanden tot 20 R.M. komen de Javaansche duivennbsp;tegelijk met de Europeeschenbsp;thuis; op de grootere afstandennbsp;leggen zij het geheel of Daaromnbsp;worden de Inl. duiven voortaannbsp;slechts gebezigd voor kleinenbsp;afstanden en voor kruising metnbsp;l^ur. duiven.

Hierbij komen nog 37 duiven, die te jong zijn om innbsp;het stamboek opgenomen tenbsp;worden.

d Geen enkele Inlandsche du'f heeft den afstand Soerabaja—Malang af kunnen leggen ; van de 28, die deelnamennbsp;aan de laatste proefvluchten,nbsp;werden allen vermist; slechtsnbsp;4 daarvan kwamen verscheidenenbsp;dagen later in de lil terug.

Hieronder 9, gesproten uit Eur. en bastaard duiven.

ƒ Hierbij komen nog 58 duiven, die te jong zijn, om innbsp;het stamboek opgenomen tenbsp;worden.

-ocr page 316-

[Voordracht, gehouden in de wetenschappelijke Vereent ging te Buitenzorg).

M. HH. Het onderwerp dat ik voor heden avond ter bespreking gekozen heb, zal, naar ik hoop, U aller belangstelling voldoende waardig gekeurd worden, om zijn belangrijkheid of, beter gezegd, om door een meerdere kennis dezer verschrikkelijke ziekte bij mensch zoowel als dier, de mogelijkheid te doen geboren worden, om, bij een ongelukkigerwijs voorkomende gelegenheid, zooals dit hier in Indië veelvuldignbsp;plaats heeft, ons tegen deze gevreesde ziekte te kunnen vrijwaren.

Dolheid, Rabies, Lys.sa, Hydrophobie, Rage, is een ziekte, eigen aan het hondengeslacht — hond, wolf en vos — welkenbsp;ziekte evenwel door den beet van een dezer dieren, overgaatnbsp;op den mensch en alle huisdieren. Voor ons is van het meestenbsp;belang eene nadere kennismaking van deze ziekte hij honden,nbsp;omdat bij deze diersoort de ziekte voornamelijk onderhoudennbsp;wordt, en wij hier in Indië het meeste aan eene besmettingnbsp;van deze dieren, vooral wegens hun groot aantal, blootstaan.nbsp;Wij zullen daarom de verschijnselen der ziekte bij deze dierennbsp;meer uitvoerig bespreken, om daarna ook het een en andernbsp;medetedeelen hetgeen men ziet bij onze overige huisdieren.nbsp;Gedurende mijn Indischen diensttijd heb ik deze ziekte waargenomen bij honden, paarden en bulfels.

De volgorde waarin de verschillende onderdeelen van het onderwierp besproken worden is als volgt: ïe beginnen in

-ocr page 317-

301

’I kort iets medetedeelea van de geschiedenis dezer ziekte; daarna iets omtrent het voorkomen, terwijl, als ’t voornaamste voor ons, dan de leer der verschijnselen volgt, waarna wij hetnbsp;incuhatie-tijdperk, de oorzaak en den uitgang der ziekte zullennbsp;nagaan, om daarna nog een oogenhlik stil te staan hij de ziektekundige ontleedkunde, de behandeling en politiemaatregelen.

Geschiedenis. Dolheid is eene ziekte die reeds van oudsher over de geheele wereld verspreid is geweest en reeds zeer goednbsp;bekend was hij de Egyptenaren, Joden, Grieken en Romeinen;nbsp;400 Jaren v. Cim. is er reeds over geschreven. Onder dezenbsp;eerste schrijvers vinden we Aristoteles, die evenwel verkeerdelijk eene besmetting van hondsdolheid op den mensch nietnbsp;aannam.

50 Jaren v. Chr. heeft Celsus evenwel dit laatste aangetoond, en gaf bij den mensch den naam Hydrophobic aan de ziekte,nbsp;terwijl hij tevens als behandeling aangaf, het uitsnijden ofnbsp;uitbranden van de gebeten plaatsen, ter voorkoming van besmetting. Behalve deze schrijver vindt men nog verschillendenbsp;andere, die over dolheid geschreven hebben omstreeks den-zelfden tijd.

Daarna is er een geruimen tijd geweest, dat er, met uitzondering van eenige Ai'abische artsen, niet veel nieuws over dolheid bekend werd en de kennis der ziekte eenige eeuwennbsp;zoowat op hetzelfde standpunt bleef, terwijl de mededeelingennbsp;zich beperkten tot de aanbeveling van bepaalde geneesmiddelennbsp;voor de ziekte en de verspreiding van verschillende dwaalbegrippen omtrent het wezen en den aard der ziekte. Eerstnbsp;aan ’t eind van de vorige eeuw en vooral in onze eeuw is mennbsp;er in geslaagd aan die begrippen een eind te maken en hetnbsp;wezen der ziekte nader te leeren kennen.

Voorkomen. Epizootiën en epidemiën dezer ziekte vindt men in verschillende lijden opgegeven en over de geheele wereldnbsp;verspreid voorkomende. Zij is niet aan bepaalde landen ofnbsp;klimaten gebonden.

Zooals opgegeven wordt, zou dolheid onbekend zijn op eenige

Ik


-ocr page 318-

50^

eilanden, o. a. 'Nieuw-Zeeland en verder aan de Kaap in Afrika; dan is het nog bekend dat de ziekte ingesleept is; b. v.nbsp;in de La Plata-Slaten wordt opgegeven dat ze gekomen is doornbsp;jachthonden van Engelsche olTicieren; in Malta, Bengalen,nbsp;Hongkong etc. met Engelsche schepen.

Verschijnselen. Hond. — Het beeld van de ziekte is niet altijd, hetgeen men, naar den naam afgaande, zou verwachten.nbsp;Na de infectie door een beet of enting, ziet men geen opvallende veranderingen bij de dieren; ze eten gewoon en behouden hunne gewoonten, tot kort vóór het uitbreken der ziekte.nbsp;Bij onderzoekingen over dolheid door Prof. ür. Babes tenbsp;Budapest, vermeent hij een verandering van ’t geinfecteerdenbsp;individu opgemerkt te hebben in een tijd, dat er van verschijnselen van dolheid nog geen sprake is, namelijk in ’t incuba-tie-tijdperk der ziekte, en spreekt zoodoende van een stadiumnbsp;der verbreiding van ’t rabiesgift in ’t lichaam, dat zich openbaart door verhooging van temperatuur.

Aan ’t einde van het incubatie-tijdperk beeft men nooit ra-zernijen, doch verschijnselen die op ontstemming van het dier wijzen; dit stadium noemt men begin-stadium. Hierna heeft mennbsp;er, die zeer woest zijn, en dit is het tweede stadium of’t stadiumnbsp;met razernij-aanvallen, waarna deze dieren in een derde ofnbsp;verlammings-stadium vervallen. Heeft men nu deze drie stadianbsp;hij elkaar, dan spreekt men van razende-dolheid bij den hond ,nbsp;terwijl, wanneer het dier van ’t begin-stadium in het 3™ of ver-lammings-sladium vervalt, men van stille-dolheid spreekt. Wijnbsp;hebben dus hij den hond: 1' Razende-dolheid; 2'Stille-dolheid.nbsp;Hiertusschen in heeft men evenwel nog een o®quot; vorm, waarbijnbsp;’t dier nu eens het een en dan ’t ander vertoont; deze vormnbsp;noemt men den gemengden vorm.

Thans zal ik trachten U een beeld te geven van den eersten vorm, nml. Razende-dolheid.

Bij dezen vorm hebben wij dus 5 tijdperken; nl. 1' Begintijdperk; 2' tijdperk met razernij-aanvallen; 3' tijdperk van verlamming.

-ocr page 319-

305

Begin-stadium. In het aller eerste begin hiervan eten de dieren nog, doch dit verandert spoedig; ze worden kieskeurig en het eten laat na. Het voornaamste kenmerk van dit stadiumnbsp;is, zooals ik reeds aanhaalde, ontstemming van ’t dier, zondernbsp;hijtlust en met gewone gehoorzaamheid; deze ontstemmingnbsp;kenmerkt zich door treurigheid, onrust, gejaagdheid tot angstnbsp;toe; het dier loopt heen en weer, gaat dan hier liggen dannbsp;daar en kan zooals men ’t noemt, het nergens vinden. Denbsp;rust is weg, dikwijls zien wij ’t dier indommelen en ineensnbsp;wakker worden, waarbij het dan opmerkzaam rondkijkt, waarnbsp;niets is. Zinsbegoochelingen komen er bij, het dier grijpt b. vnbsp;naar vliegen die er niet zijn, loopt rond en ergens tegen aannbsp;Nu komt dikwijls een meerdere aanhankelijkheid van ’t dier tenbsp;genover zijn meester, en geeft dit soms te kennen door likkennbsp;Dit likken is evenwel gevaarlijk; er is proefondervindelijk aannbsp;getoond, dat zelfs het speeksel van een geinfecteerden hond,nbsp;30 uren, voordat men nog eenig verschijnsel van dolheid kannbsp;waarnemen, reeds virulent is. Gaandeweg verliest het diernbsp;zijn eigenaardigheden; zoo het h. v. in kunstjes bedreven was,nbsp;kent het deze niet meer; wordt de hond hierbij aangezet, dannbsp;gromt hij en laat zijn tanden zien, tot zelfs tegenover zijnnbsp;meester. Gaat men hierbij nog verder door, met aanzetten, dannbsp;kan hij bijten. Dit dier is thans reeds gevaarlijk voor vreemden.

f:)

3Ien ziet meestal meer dorstgevoel bij de dieren, ze blijven drinken; hierbij vertonnen ze soms een eigenaardigheid in hetnbsp;opnemen van ’t water; ze happen er naar, waarbij zij de tongnbsp;krullen, tengevolge van beginnende verlamming der slik-spieren.nbsp;Hetgeen men bij den raensch waarneemt, namelijk vrees voornbsp;water of liever vrees voor vochtigheid, komt hij onze dierennbsp;niet voor; een dolle hond gaal zelfs door ’t water, als hem ditnbsp;gelegen komt, om zijn bijtlust te kunnen koelen.

Likken blijven de dieren gaarne doen, hetzij bij menschen of ook soms aan koude voorwerpen; dit likken gaat over innbsp;knabbelen, knagen aan voorwerpen die in zijn bereik zijn, b. v.nbsp;pantoffels, gordijnen etc. Dit is den overgang tot de eigen*

-ocr page 320-

504

lijke bijtzucht voor menschen en dieren, zelfs is dit dier thans gevaarlijk voor zijn hekenden; hetgeen dikwijls gebeurt, volgtnbsp;er een bestraffing op de vernieling van voorwerpen, waaraannbsp;de hond zijn knabbel- en knaagzucht heeft botgevierd ennbsp;hierbij bijt hij dan. Zooals ik heb opgemerkt, is dit vooralnbsp;den tijd, dat het advies van een deskundige wordt ingeroepen,nbsp;vooral als één der huisgenooten is gebeten. Voor den veeartsnbsp;is het evenwel niet altijd even gemakkelijk om bij het ziennbsp;van dit dier dadelijk een juiste diagnose te kunnen stellen;nbsp;men begint natuurlijk vragen te doen, naar hetgeen ik reedsnbsp;mededeelde. Men zal denken, dit is gemakkelijk, doch bijnbsp;ondervinding weet ik, dit niet zoo is. Men kan zich nietnbsp;voorstellen dat dat lieve diertje dol zou zijn en doet daarom m. i.nbsp;moeite om tot een dusdanige uitspraak niet te doen besluiten.nbsp;Ik begrijp dat dit geruststellend werkt op den persoon die hetnbsp;ongeluk heeft gehad, gebeten te worden en dat men er ooknbsp;toe komt langzaam ia zijn antwoorden te zijn, die den veeartsnbsp;vraagt, van wege de zenuwachtigheid die een dusdanig gevalnbsp;met zich meebrengt. Dit alles maakt de taak van den veeartsnbsp;niet gemakkelijk. Men hoort hierbij dikwijls verhalen van datnbsp;lieve beestje, die niets met de zaak zelven gemeen hebben,nbsp;terwijl omgekeerd, als de veearts weer een vraag doet, waarop slechts ja of neen geantwoord dient te worden, dit ja ofnbsp;neen zeer langzaam en met eenige moeite te voorschijn wordtnbsp;gebracht. Het gebeurt wel, dat men den deskundige eennbsp;bericht zendt, waarbij vermeld wordt dat de huishond zoonbsp;eigenaardig doet en iemand der huisgenooten gebeten heeft ennbsp;men daarom bang is dat het dier misschien dol kon zijn. Nunbsp;zou men toch denken dat voorzichtigheids-maatregelen reedsnbsp;genomen zouden zijn, doch het is mij voorgekomen, dat bijnbsp;een dusdanig geval, de hond in kwestie nog gewoon rondnbsp;liep en beet waar hij kon. Bij mijn komst werd ik dadelijknbsp;door ’t dier aangevallen en gelukkig pakte hij mij boven opnbsp;mijn voet, zoodat de beet niet door mijn bottines ging, dochnbsp;zoo, dat de afdruksels der tanden in het lêer van mijn schoenen

-ocr page 321-

te zien waren. Men had er nog niet aan gedacht, het dier vast te leggen of op te sluiten. Een ander staaltje vannbsp;onvoorziclitigheid heb ik kort geleden gehad. Een heer wasnbsp;gebeten door zijn hond bij gelegenheid dat het dier zich hadnbsp;verscholen en hij op eenigszins hardhandige wijze den hondnbsp;wilde vastbinden. Ik werd geroepen , doch kon op dat oogen-blik nog geen bepaalde dolheid constateeren, zoodat ik metnbsp;den eigenaar afsprak, het dier op te sluiten tot den volgendennbsp;dag, dan zou het wel heler te zien zijn; dit werd goedgevonden en ik vertrok. Den volgenden dag terugkomende, verteldenbsp;])edoelde heer mij, dat de hond dood was en reeds begraven , terwijl de Inlandsche veearts gevraagd was geworden,nbsp;lijkopening te doen, teneinde te zien of’t dier dol was geweest.nbsp;Men was bij mij thuis geweest, toen ik toevallig afwezig was.nbsp;Na verder vragen had zich de zaak aldus toegedragen: Denbsp;vrouw des huizes had, om een bewijs te geven, dat de bondnbsp;niet dol was, de kamer waarin hij was opgesloten, geopend,nbsp;den hond losgemaakt en hem op haar armen dragende, er medenbsp;gegaan naar een familie-lid dat in de buurt woonde. Daarnbsp;werd de hond losgelaten en twee kinderen begonnen met hemnbsp;te spelen; dit duurde evenwel niet lang, want spoedig beetnbsp;hij beide kinderen in de handen. Dit vond de heer des huizesnbsp;wel wat kras, en schoot den hond onmiddellijk dood.

Ik heb u deze zaken meenen te moeten mededeelen, ten einde te laten zien, hetgeen er zooal gebeurt, doch voornamelijk dat het een prikkel mocht zijn om tot voorzichtigheid aan te sporen, daar men in deze zaak niet te voorzichtignbsp;kan wezen en hel beter is, iels te veel te doen dan tenbsp;weinig, vooral als daarbij de gelegenheid bestaat een deskundignbsp;advies Ie kunnen krijgen en zekerheid te erlangen.

Bij deze verhalen heb ik, zooals ik meen, duidelijk doen uitkomen, dat de mensch dikwijls gebeten wordt door eigennbsp;schuld, als het ten minste zijn eigen hond geldt en dat hierbijnbsp;als een voorname factor geldt, het zich niet kunnen voorstellen, dat de hond dol kan zijn.

V. A. K. Bi. Deel VII, vel 20.

-ocr page 322-

306

Wij zijn in ons eersle stadium gebleven bij den overgang van knabbelen en knagen aan voorwerpen door het zieke dier,nbsp;tot bijtzucht hij aanzetting.

Bij dat knabbelen komt er meestal iets in de maag, hetgeen door zijn gesteldheid beleediging van het slijmvlies veroorzaakt.nbsp;Dikwijls ziet men dat de hond in dezen tijd braakt, bij welknbsp;braaksel zich dan bloed bevindt, zoodat de massa er donker,nbsp;chocolade-kleurig uitziet. Het slikken is aanvankelijk gewoon,nbsp;doch dit wordt gaandeweg moeielijker vooral voor vocht; hetnbsp;dier hapt dan in het water. In ’t begin is de mond ooknbsp;gewoonlijk drooger, doch bij ’t knabbelen etc. ziet men dennbsp;mond vochtig worden, zelfs dat het dier begint te kwijlen , dochnbsp;hierbij blijft het ook; schuimbekken komt bij dolle hondennbsp;niet voor; wanneer men dit ziet heeft men met een anderenbsp;ziekte van het centraal zenuwstelsel te doen. Het schuim ontstaat op het kwijl door clonische krampen van de achterkaak,nbsp;waarbij deze tegen het kwijl in wordt geslagen en het schuimnbsp;ontstaat,

Eenige wijziging in de stem valt waar te nemen, doch dit komt in het nader te bespreken 2® stadium beter voor dennbsp;dag. In dit eerste stadium komen verder nog dikwijls verschijnselen van geslachts-opwekking voor, vóór dat de bijtlust er is.nbsp;Gevoeligheid van de plaats waar de hond vroeger gebeten is,nbsp;kan voorkomen, zoodat hij knabbelt en bijt aan zijn eigennbsp;lichaam; het behoeft evenwel niet altijd de plaats van den beetnbsp;te zijn waar dit bijten plaats heeft; gevoeligheid op een bepaaldenbsp;plaats kan ook aanwezig zijn, b. v. tengevolge van huidziektenbsp;of anderszins.

Zoo zijn we in het stadium van de ziekte gekomen, doch hierbij moet ik opmerken, dat het einde van het eerstenbsp;stadium niet altijd even juist is afgebakend, doch meernbsp;geleidelijk het zieke dier in het 2' stadium, of het stadiumnbsp;met razernij-aanvallen, komt. Het eerste stadium der ziektenbsp;duurt in den regel 1—3 dagen, terwijl het 2' stadium 3—4nbsp;dagen duurt.

-ocr page 323-

507

Een scherpen overgang van het eerste naar het 2“ stadium kan men hebben , wanneer er, ten gevolge van een invloed, ietsnbsp;bijzonders met ’t dier gebeurt, waarna het in eens zijn woedenbsp;koelt en de razernij-aanval begint.

In dit tweede stadium moeten wij nog onderscheid maken of de zieke hond is opgesloten of dat hij vrij is. Bij eennbsp;opgesloten hond — aan ketting of kamer — is de angst ennbsp;gejaagdheid, waarvan in het eerste stadium sprake was,nbsp;opvallend toegenomen; het dier doet pogingen om vrij te komennbsp;en bijt aan alles, wat in zijn bereik ligt; na deze aanvallennbsp;komt ook weer een korten tijd van rust, die dadelijk overgaatnbsp;als ’t dier geplaagd wordt; houdt men het b. v. een slok voor,nbsp;dan bijt het dadelijk hierin.

Het dier doet alles om vrij te komen, de zinsbegoocheling neemt toe, het valt uit tegen voorwerpen in zijn omgeving,nbsp;ze scheuren en wroeten, woelen den grond om en bijten allesnbsp;stuk wat in hun bereik is, tot zelfs hun eigen lichaam. Dezenbsp;aanvallen geschieden zonder blaffen.

N-

!M!

Vb

Deze dieren geven echter wel een geluid, hetgeen men over dag, doch vooral ’s nachts kan hooren, en hierbij merktnbsp;men vooral op, de verandering in de stem, waarop ik reedsnbsp;met een enkel woord in ’t eerste stadium wees. Dit is eennbsp;karakteristiek verschijnsel en behoort bepaald tot de ziekte.nbsp;Het geluid dat de dieren geven, vormt het midden tusschennbsp;blaffen en huilen en wordt daarom ook genoemd hlaf-huilen.nbsp;Blaffen is een afgebroken stoot; huilen is een voortduren vannbsp;het uitduwen van lucht met open mond. Hetgeen wij hoorennbsp;' is een aanslag met nagalm, waarbij dalingen en rijzingennbsp;voorkomen, doch zoo, dat het geheel steigt; de mond blijftnbsp;hierbij open. Vooral hij het begin van dit tijdperk isnbsp;dit duidelijk waarneembaar; later wordt de stem meernbsp;heesch, rauw en doffer; vooral dit doffe neemt toe, zoodatnbsp;het lang gerekte van ’I geluid verdwijnt en kort-blaf-huilennbsp;ontstaat.

:|l

Het dier eet of drinkt niet meer, het put zich uit en wordt

-ocr page 324-

308

zwakker; het huilen en de aanvallen verminderen ook langzamerhand en houden eindelijk op. De gevoeligheid is in alle opzichten verminderd; men kan ze in heel ijzer latennbsp;hijten, waarbij ze dan zeer langzaam loslaten of soms in ’tnbsp;geheel niet. Bij pijnlijke aandoeningen janken, huilen ofnbsp;brommen ze niet.

Thans komt dit zieke dier in het 5‘ stadium.

De vrije hond gaat w'eg, hij heeft het te benauwd gekregen thuis en blijft een dag of soms langer uit.

Dikwijls ook leggen ze groote afstanden af en komen al of niet terug. Bij hun wandeling kan men niets bijzondersnbsp;waarnemen. Het geloof dat een dolle hond een blauwe tongnbsp;heeft en recht uit loopt, met zijn staart tusschen de heenen , zegtnbsp;niets; er kan geen waarde aan worden gehecht. Wordt evenwelnbsp;een dusdanige hond in dit tijdperk, terwijl hij ronddolendenbsp;is, aangejaagd, dan kan hij wegloopen met zijn staart tusschennbsp;de heenen; hij kan evenwel bij deze manoeuvre ook bijten.

Het bewustzijn bij de zieke dieren is in het 2'stadium niet gewoon, doch ook nog niet geheel verloren.

Dit laatste is, ook volgens de meening van mijn collega Peiniving, die hierover in de Veeartsenijkundige Bladen , Deel IVnbsp;zijn meening heeft meegedeeld, een groot geluk voor onsnbsp;inwoners van Indië, waar dolheid bij honden zeer veel voorkomt.

Het is bekend dat een dolle hond het laatst den mensch aanvalt en dit zal men moeten toeschrijven aan ’t ontzag datnbsp;hij voor den mensch heeft. Dit ontzag is evenwel hij onzenbsp;Indische kampong-honden (Gladakkers) zeer groot en is meernbsp;schuwheid van den kant van hel dier. Dit laatste vindtnbsp;zijn reden in de handeling van den inlander tegenovernbsp;honden; hij laat zijn hond steeds zijn gang gaan ennbsp;bemoeit er zich volstrekt niet inêe, terwijl het dier zelf moetnbsp;zorgen om in zijn onderhoud te voorzien, en daarbij steedsnbsp;er op bedacht moet zijn, om zijn meester of de andere kampong-bewoners niet te dicht te naderen, want dit kost hem steeds

-ocr page 325-

309

sclioppen; kampong-jongens zijn er steeds op uit, als ze er eenige kans toe zien, oin honden het een of ander kwaadnbsp;te doen. Door deze handelwijze, mag men wel zeggen datnbsp;de schuwheid den kampong-hond aangeboren is, en dit doetnbsp;m.i. bij dolheid, de gevallen van het bijlen van menschen doornbsp;dolle honden, verminderen. Andere dieren worden wel degelijk veel gebeten, terwijl dolheid hij buffels, o. a. volstrektnbsp;geen zeldzaamheid is. Het zijn in den regel de honden vannbsp;Europeanen, waarvan men het meeste hoort, dat menschennbsp;zijn gebeten geworden.

Wanneer de ronddolende dolle hond'een anderen hond, gevogelte etc. of een mensch, recht in het vizier komt, dan bijt hij; zelfs kan ’t ook gebeuren dat de zieke hond overnbsp;water gaat, om te kunnen bijten. Bij dit bijten wordt steedsnbsp;geen geluid gehoord, de zieke hond pakt een anderen onverwachts aan en dit doet deze laatste meestal angstig worden;nbsp;het kan evenwel ook gebeuren dat een gewone hond met eennbsp;dollen een formeel gevecht voert, geluid wordt alsdan slechts vannbsp;den gezonden hond vernomen. De bewering dat een gezondenbsp;hond voor een dollen wegloopt, doet zich niet altijd voor, zoo-als wij gezien hebben; er zijn evenwel gevallen bekend, datnbsp;het gezonde dier wegloopt voor het zieke, al is het eerstenbsp;ook een kwaden en zelfs lastigen hond. Verder kan ’t nognbsp;voorkomen, dat de dolle hond met tusschenpoozen den gezondenbsp;bijt; eerst bijt hij, laat wêer los, en beruikt zijn slachtoffernbsp;kwispelstaartend, om daarna wêer op nieuw te bijten; opgewekte geslachtsdrift bij het zieke dier kan men hierbij dikwijlsnbsp;waarnemen.

Nu kan men hebben dat dit zieke dier weer thuis komt, doch dan is het ingevallen en vermagerd, eet niet meer, terwijl zijnnbsp;gang wankelend is, half verlamd. Gaat men nu evenwel metnbsp;dezen hond nog tobben, dan kan hij wêer bijten. De verlam-mings-toestand wordt erger en het zieke dier is in het laatste of

paralytische stadium gekomen is ontstaan en spoedi

Verlamming van het achterstel

Meestal sterft het

o volgt nu de dood.

-ocr page 326-

510

\

rustig. Het kan evenwel ook wel eens voorkomen, dat het onder een hevigen aanval van razernij sterft, doch dit is zeldzaam. En verder kan het nog voorkomen, dat er langere otnbsp;kortere tusschenpoozen van schijnbaar volkomen gezondheidnbsp;zijn, waarna zich op nieuw aanvallen van dolheid voordoen,nbsp;waarbij de dood eerst na den tweeden of derden aanval ofnbsp;soms na weken, zelfs maanden, na de eerste ziekteverschijnselen intreedt.

Stille dolheid. Dezen vorm hebben wij zoowat wanneer het zieke dier van ’t begin-stadium in het derde of verlammings-stadium komt. Er komt echter meer bij. De verschijnselennbsp;in ’t hegin-stadimu, onrust etc. zijn bij dezen vorm mindernbsp;duidelijk, waardoor het dikwijls voorkomt, dat de eigenaarnbsp;niets anders aan ’t dier opmerkt als verminderden eetlust ennbsp;daarbij wat treurigheid, neerslachtigheid, in geringen graad.nbsp;Bijten doet het dier niet, soms maken ze mines om te bijten,nbsp;vooral naar andere honden, doch doen het niet. Kippen ennbsp;ander gevogelte wordt dikwijls door hen achtervolgd, en zenbsp;grijpen hierbij ook naar de kip, doch laten weer spoedig los,nbsp;om dit spelletje daarna weer te herhalen. Collega Penningnbsp;maakt melding in het reeds genoemde veeartsenijkundig tijdschrift, van een eigenaardige uitdrukking in de oogen bij hetnbsp;zieke dier, dat zoo karakteristiek is, dat, wanneer men hetnbsp;eenige malen gezien heeft, het onmiddellijk opvalt; te verklaren weet hij dit vreemde in den blik niet, doch het brachtnbsp;hem steeds op de gedachte van dolheid, zonder iets nadersnbsp;van het dier te weten.

Collega Penning heeft de gelegenheid gehad gedurende zijn diensttijd, meerdere gevallen van hondsdolheid waar te nemen,nbsp;als dit met mij het geval is. Een eigenaardige uitdrukkingnbsp;in de oogen is mij bij de zieke dieren ook opgevallen, vooralnbsp;duidelijk waarneembaar bij een opgesloten hond in een kamernbsp;etc., hetgeen bij invallend licht dan zeer frappant was. Iknbsp;schreef dit toe aan het duidelijk kunnen zien van den fundusnbsp;van ’t oog door de ontstane verwijding der pupil.

-ocr page 327-

Sll

Na deze eersle ziekteverschijnselen komt de karakteristieke achterkaak-verlamming, waardoor de mond openhangt; ditnbsp;verschijnsel wordt steeds erger, zoodat op ’t laatst dikwijls denbsp;heele achterkaak naar beneden hangt zoodra de hond het hoofdnbsp;opricht. Bij stille dolheid houdt de zieke hond zich overnbsp;’t algemeen rustiger en wordt in den regel steeds mindernbsp;opmerkzaam; ziiisbegoochelingen duren niet lang, de dierennbsp;verwijderen zich niet van huis. Den mond kan men sluiten, dochnbsp;als de achterbaak wordt losgelaten, valt deze weer vanzelf naarnbsp;beneden. Bij erg plagen, sarren, dan zouden ze kunnen bijten,nbsp;zooals er opgegeven wordt, doch in geen geval kunnen zenbsp;Hink doorbijten.

X lt;1

De tong ligt rustig in den geopenden mond , is in den beginne vochtig en meestal iels meer rood als gewoonlijk; daarnanbsp;wordt de tong drooger, door aanhangend vuil donkerder gekleurd, kan iets over de snijtanden naar buiten hangen, dochnbsp;kan naderhand niet meer bewogen worden. Het slikken isnbsp;zeer moeielijk, en wordt verder onmogelijk; slijm en speekselnbsp;komen uit den mond naar buiten, doch niet in groote hoeveelheid. Bij zeer kalme dieren kan deze uitvloeiing geheelnbsp;ontbreken. De oogen zijn rood, dikwijls met slijm bedekt,nbsp;pupil verwijd en de blik is strak, waardoor het dier eennbsp;eigenaardige uitdrukking vertoont. Spoedig ontstaat ook eennbsp;onzekeren, wankelenden gang in de achtei’hand, ze slepen denbsp;achtervoeten over den grond door ’t weinig opnemen der achter-beenen; de dieren vermageren sterk, zien er vies uit, de wankelende gang gaat over in totale verlamming van ’t achterstel. Innbsp;’t begin der ziekte hoort men soms blaf-huilen, naderhand evenwel niet meer. Ontlasting meestal w'einig en donker gekleurd.

Cieiuengdc vorm. Dikwijls komt er een gemengden vorm van dolheid voor, waarbij de ziekte met de verschijnselen vannbsp;razende dolheid begint; daarna komt verlamming der achterkaak, waardoor meer het beeld van stille dolheid ontstaat;nbsp;echter is de uitdrukking in ’t gezicht meer opgewekt.

Een hond kan soms eenige uren, doch ook wel langer tot

-ocr page 328-

512

dagen toe, het beeld van razende dolheid vertoonen en daarna de kaak-verlaniming krijgen.

Hij dezen.vorm blijft de neiging tot bijten bestaan, niettegenstaande de kaak-verlamming,en terwijl er dikwijls vergeefsche bijlbewegingen worden gemaakt, ziet men nu en dan eennbsp;beet toch volkomen gelukken. Bij de pogingen tot bijten wordtnbsp;steeds veel speeksel afgezonderd, zoodat deze bewegingen, alsnbsp;ze op het lichaam van een individu plaats hebben, hierdoornbsp;hoogst gevaarlijk zijn; dit speeksel wordt ingeënt, hetzij doornbsp;geringe beleedigingen die in de huid worden veroorzaakt doornbsp;de bijtbewegingen, of deze beleedigingen kunnen er alreedsnbsp;zijn, waardoor dus besmetting kan plaats hebben. Bij oogen-schijnlijk stille dolheid is het dus zaak, steeds uiterst voorzichtignbsp;te zijn, daar het niet zeer makkelijk te zien is, of men dennbsp;stillen of gemengden vorm voor zich heeft.

In Europeesche werken wordt opgegeven dat in ’t Oosten een vorm van dolheid onder vagebondeerende honden voorkomt, waarbij de bijtlust ontbreekt, doch ook geen kaak-verlamming aanwezig is, en welke onder den stillen vorm gerekend moet wordenI

Differentieel diagnostiek.

Razende dolheid zal moeielijk met een andere ziekte kunnen verwisseld worden.

Stille dolheid. Tengevolge van ’t hoofdverschijnsel bij deze ziekte, de kaak-verlamming, wordt er dikwijls gedacht datnbsp;de hond een beentje in keel of mond heeft zitten, waardoor de mond open blijft staan. Zit er een zoodanig voorwerp in keel of mond, dan doet de'hond alle moeite er ditnbsp;uit te krijgen en krapt met zijn poolen langs de wangen,nbsp;ten einde verplaatsing van ’t beentje te krijgen. In dit gevalnbsp;zit de kaak evenwel vast, hetgeen bij dolheid niet bet gevalnbsp;is. Bij dolheid kan ’t dier een enkele keer ook met zijn pootnbsp;langs de wang gaan, doch dit houdt niet aan en is mindernbsp;duidelijk als bij bet eerste geval. Voorzichtigheid blijft evenwel in deze gevallen steeds aanbevolen.

Honden die niet dol zijn, doch voor dol gehouden worden.

-ocr page 329-

313

komeu dikwijls voor. Aandoeningen die hieronder gerekend moeien worden zijn in de eerste plaats hersenziekten en vooralnbsp;epilepsie, chorea en verder ontstekingen van hersenen of vliezen. Verder, pijnlijke ingewandswormen—vooral taenia echinococcus—, beenderen in ’t darmkanaal, verstopping etc. metnbsp;koliek.

Bij deze laatste aandoeningen kunnen de honden soms veel kwaadaardiger zijn als gewoonlijk.

Welken vorm van dolheid in onze Bezittingen hel meeste voorkomt, dienaangaande ontbreken m. i. nog voldoende waarnemingen tot het trekken van een conclusie. PENiViNo zag in denbsp;meeste gevallen den stillen vorm van dolheid. De gevallen dienbsp;ik in de gelegenheid was, waar te nemen, vertoonden grooten-deels het beeld van razende dolheid; ik moet er evenwelnbsp;hij voegen, dat het mij slechts in enkele gevallen gelukl is, dennbsp;uitgang der ziekte te kunnen waarnemen; het aangetaste diernbsp;werd, wegens het gevaar, afgemaakt, vóór dal duidelijke verschijnselen van razende dolheid zich openhaarden. Wanneer hetnbsp;niet bekend is, dat het dier een mensch gebeten heeft, dan gaatnbsp;de eigenaar voorzichtigheidshalve spoedig tot afmaken over ennbsp;dit raad ik ook steeds aan, wanneer er tot geen volkomennbsp;zekere opsluiting van het dier kan overgegaan worden.

Heeft de hond evenwel reeds gebeten, dan wacht men, om zekerheid te hebben.

Van dolheid onder de honden in de kampongs, waar geen Europeanen wonen, hoort men zelden of niet; komt evenwelnbsp;deze ziekte ook bij andere dieren voor, vooi’al buffels ennbsp;paarden, dan wordt er pas melding van gemaakt. Het isnbsp;mij dan ook voorgekomen dat ik op een land in de afdeelingnbsp;Meester-Cornelis, dolheid waarnam bij een paard en buffels,nbsp;terwijl een hert en eenige menschen voor mijn komst aan dolheidnbsp;gestorven waren, zooals mij door den Chineescheu landheernbsp;werd mêegedeeld. Zulke zaken verneemt men evenwel pas,nbsp;als er bepaald naar geïnformeerd w'ordt; uit zich zelve verteltnbsp;een Inlander zulke gebeurtenissen niet. Was het niet, dat hij

-ocr page 330-

514

verplicht is, ziekten onder ’I vee aan zijn hoofd te rapppor-teeren, dan vernam men van dolheid nooit iets, of het zou zoo erg moeten worden, dat ’t betreffende hoofd de zaak ruchtbaar meende te moeten maken, of dat er op de een of anderenbsp;wijze een Europeesch ambtenaar wat van opmerkte. Hoeveelnbsp;honden er in de kampongs afgemaakt worden die al of nietnbsp;lijden aan dolheid, is legio, doch dit is een zaak die gelukkignbsp;genoemd mag worden, daar wij in het tegenovergestelde gevalnbsp;heel wat meer aan besmetting zouden blootstaan.

Er is mij wel eens mêegedeeld dat een Inlander spoedig een dollen hond kon onderkennen, en dus ook spoedig, vooral doornbsp;hun tegenzin, uit een Godsdienstig oogpunt, voor honden, totnbsp;afmaking overgaat; dit is natuurlijk voor hem zeer makkelijk,nbsp;daar de Inlander in den kampong meestal gewapend is, en zichnbsp;geen gew'etensbezwaar maakt om een hond dood te slaan, ennbsp;zich daarbij omtrent herkomst of eigenaar van ’tdier, volstrekt niet bekommert.

De oorzaken, dat met het groote aantal honden en eveneens groot aantal dolle honden, toch gelukkig weinig Europeanennbsp;geinfecteerd worden, vindt men in de behandeling, aard etc.nbsp;der kamponghonden in de kampongs, waarop ik reeds gewezen heb — als ’t ware de aangeboren schuwheid der kamponghonden, door den Inlander langzamerhand zoover gebracht — ennbsp;de geringschatting van het feit, dat een hond door een Inlandernbsp;wordt afgemaakt. Er zullen dan ook zeker meer honden ternbsp;dood gebracht worden, die misschien voor min of meer, of voornbsp;waarschijnlijk dol gehouden werden dan er werkelijk dollenbsp;zijn voorgekomen.

Een anderen factor, dat er , naar’t aantal voorkomende dolle honden, toch hetrekkelijk weinig Europeanen worden geïnfecteerd, is, zooals Penning dit ook heeft opgemerkt, dat denbsp;ziekte alhier in hidië bij den hond in den regel sneller verloopt, dan dit in Europa ’t geval is.

Bolheid hij andere dieren. In hoofdzaak zien wij hierbij hetzelfde, als bij den hond.

-ocr page 331-

315

Kat. Dit dier is onrustig, springt heen en wêer en loopt weg, óf het is treurig en verbergt zich. Bij razernij-aanvallen zijnnbsp;de pupillen verwijd, de oogen hebben een wilde uitdrukking,nbsp;scbuiui op den geopenden mond en de nagels uilgestrekt; ditnbsp;dier heeft een erge bijtzucht en neiging tot krabben, waarbijnbsp;het dan steeds de onbedekte plaatsen bij den mensch opzoekt,nbsp;vooral het gezicht. Na 2—4 dagen van de ziekte sterft hetnbsp;dier, totaal verlamd.

Paard. Begin-stadium met onrust, treurigheid, heen en wêer loopen, krabben met de voorbeenen, gaan liggen ennbsp;spoedig weer opstaan; soms rollen de dieren zich in den stalnbsp;zooals dit voorkomt bij koliek. Ze zijn zeer schrikachtig ennbsp;snuiven bij elk gering geruisch. Bij bet zien van een hondnbsp;ontstaat er groote onrust en trachten zij dit dier te vervolgennbsp;en te bijten. Zeer opgewekte geslachtsdrift. Verwijdde pupillen met strakke gezichtsuitdrukking, eetlust gering, ennbsp;moeielijk slikken. Voor hunne oppassers zijn deze paardennbsp;in den beginne nog gehoorzaam, laten zich poetsen etc. ennbsp;zelfs inspannen. Dit verandert spoedig en vertonnen zij bijtlustnbsp;tegenover andere paarden, dieren en menschen, waarbij ze ernbsp;woest kunnen uitzien, met ópgetrokken bovenlip en ontblootenbsp;snijtanden; ze bijten, slaan met de beenen, tegenover allesnbsp;wat in de nabijheid is; in kribben etc. kunnen ze soms metnbsp;een kracht bijten, dat de landen tot zelfs de achterbaak breekt.nbsp;Zijn er geen levende wezens, waarop ze hun bijtlust kunnennbsp;koelen, dan grijpen ze naar hun eigen lichaam, dat hierdoornbsp;er soms zeer gehavend kan uitzieu. Tusschen deze aanvallennbsp;komen oogenblikken van rust, waarbij de dieren meestalnbsp;liggen; trekkingen van het lichaam kan men thans waarnemen.nbsp;Aan verlamming sterven de dieren, meestal na 4—6 dagen.

De razernij-aanvallen kunnen ontbreken, zoodat de dieren van ’t begin-stadium in het verlammings-stadium vervallen ennbsp;spoedig sterven.

Rund. Bazernij-aanvallen en bijtzucht komen bij deze dieren in minder sterke mate voor, als bij het paard. Er beslaat

-ocr page 332-

wederom een liegin-sladium met onrust etc., waarna razernij-aanvallen kunnen ontstaan met bijtzucht en stooten naar alle levende wezens, die in de nabijheid komen; óf dit kan ontbrekennbsp;zoodat het begin-stadium in het verlammings-stadium overgaat.nbsp;Meestal hoort men bij deze zieke dieren een luid, rauwnbsp;brullen. Wanneer ze een hond zien, worden ze steeds woestnbsp;en trachten dit dier te bijten of te stooten.

Buffel. In hoofdzaak hetzelfde als bij het rund.

Incubatle-tijdperk.

De tijd die er verloopt tusschen de infectie en het uitbreken der ziekte noemt men incubatietijd. Gedurende dit tijdvak heeft er vermeerdering van bet contagium plaats in het ge-infecteerde lichaam en wel in het zenuwstelsel (hersenen, rug-gemerg en zenuwen) en in de speekselklieren. De tijd dienbsp;hiervoor noodig is, kan soms zeer lang zijn; hij dieren vannbsp;verschillende rassen, is het verschil aanmerkelijk, doch bij ’tnbsp;zelfde ras vindt men eveneens groote verscheidenheid. Eennbsp;vasten incubatietijd heeft men alleen hij entingen in de voorstenbsp;oogkamer of direct op de hersenen; bij konijnen ontstaatnbsp;aldus dolheid na dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dag en bij honden na den 10®quot;

dag der enting op de hersenen, volgens onderzoekingen van Pasteur.

De bewering als zoude het getal 9 een groote rol spelen bij het uitbreken van rabies, is zonder beteekenis.

Het inciibatietijdperk bij den mensch is meestal tusschen de 2' en 12' week na den beet gelegen; hel hygiënisch Comiténbsp;in Parijs constateerde bij 170 gevallen van Hydrophobie, hetnbsp;uitbreken der ziekte in 8 gevallen gedurende de eerste tweenbsp;weken, in 50 gevallen van den 15™ tot den 50®'™ dag; in 74nbsp;gevallen van den 50®'®quot; tot 60®'®quot; dag; in 55 gevallen van dennbsp;60®'®quot; tot 90®'®quot; dag; in 11 gevallen in de 4', 6 in de 5', 4nbsp;in de 6', en 2 gevallen in de 8®*® maand na den beet.

In het geneeskundig tijdschrift voor Neerl. Indië wordt melding gemaakt, van een geval bij een Inlandsch soldaat, dienbsp;12 Febr. 1891 in den rechter hiel door een dollen hond

-ocr page 333-

317

was gebeten; de wond werd een half uur na den beet terdege uilgebrand, waarna de wond na 14 dagen wasnbsp;genezen. 4 April d. a. v. kwam patiënt weer in behandelingnbsp;en vermeende men verschijselen van lyssa waartenemen doclinbsp;na 11 dagen volgde er genezing en werd de diagnose »acuutnbsp;spierrbeumatisme” gesteld. 26 April 1892 vertoonde zich duidelijke symptomen van lyssa, en den volgenden dag volgde denbsp;dood aan lyssa bumana. 50 Dagen na den beet ontstonden in ditnbsp;geval verschijnselen, die op dolheid wezen, terwijl de ziektenbsp;zich eigenlijk openbaarde 439 dagen na den beet.

In het algemeen kan men zeggen, dat bij jongere individuen de ziekte in korter tijd na de infectie uitbreekt, als bij oudere. In 166 gevallen van hydropbobie bij den mensch ontstond de ziekte bij personen van een leeftijd van 3—20 jarennbsp;gemiddeld in 44 dagen, van een leeftijd van 20—72 jarennbsp;gemiddeld in 73 dagen.

Bij honden is over ’t algemeen den incubatietijd korter. In 264 gevallen brak de ziekte uit:

binnen de eerste 24 nbsp;nbsp;nbsp;uren,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;malennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.88nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;°/o

in 2—14 dagen, nbsp;nbsp;nbsp;29nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

tusschen 14—30 nbsp;nbsp;nbsp;dagen, 80nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;33nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;30—45nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;50nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;19nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;45—60nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;26nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;60—90nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;41nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;16nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

na 3 maanden nbsp;nbsp;nbsp;26nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

Enkele mededeelingen vermelden een duur van 5—7 maanden. Zeer zeldzaam strekt zich den incubatietijd bij den bond uit van 8—12 maanden.

De meeste gevallen zien wij ontstaan van de 2'^'* tot de 5*'® week na de infectie.

Bij katten breekt de ziekte meestal uit van de 2“'® tot 4'^’’ week na den beet.

Bij paarden is de incubatietijd eenigszins langer van duur; bij runderen strekt deze tijd zich meestal over eenige maanden uil.

-ocr page 334-

318

Oorzaken van Itabiës.

Het standpunt der kennis dezer ziekte op het oogenblik laat in. i. de uitspraak toe, dat het vaststaat, dat dolheid ontstaatnbsp;door besmetting, terwijl al ’t andere phantasie is. Ik geloofnbsp;niet te veel te zeggen, als ik beweer, dat er geen ziekte is,nbsp;die belachelijker aetiologie heeft gehad, als dit met rabiesnbsp;het geval is. In vroeger tijd sprak men van zelfontwikkelingnbsp;met de oorzaken hiervan en wat dies meer zij.

Het zou mij te ver voeren deze zaken in deze vergadering nader te bespreken; ik kan er hijvoegen dat wij liet als eennbsp;gelukkig iets kunnen beschouwen, dat het grootste gedeeltenbsp;der beschaafde wereld, de vroegei’e stellingen over het ontslaannbsp;dezer ziekte heeft laten varen, De eigenaar van een hondnbsp;weet in zeer veel gevallen niet, dat zijn hond gebeten is geworden; vandaar het zoeken naar oorzaken van zelfontwikkelingnbsp;van dolheid, zoodra zich een geval voordeed; dit in verbandnbsp;met een dikwijls lang incubatie-tijdperk, bracht in vroegernbsp;tijd op verkeerde wegen hij het zoeken naar de oorzaak dernbsp;ziekte.

De ziekte ontstaat door het Rabiës-contagimii dat op de plaats van den beet in de wond komt; op welke wijze thansnbsp;de infectie van het lichaam in zijn werk gaat, is, voor zoovernbsp;ik weel, nog niet volkomen bekend. Het gift schijnt lijdelijknbsp;op de plaats van de wond te blijven liggen, want het is bekendnbsp;dat door uitzuigen, uitbranden etc, de infectie kan voorkomennbsp;worden. Hoe of de infectie plaats heeft, is op dit oogenblik nognbsp;een strijdvraag; de meesten nemen een vermeerdering van’tnbsp;contagium in zenuwstelsel en speekselklieren aan.

Rabiës-contagium behoort tot de zgn. vaste smetstoffen; een overbrenging der smetstof door lusschenkomst der lucht zondernbsp;aanraking, beet of enting, is niet mogelijk. In sterke mate isnbsp;de smetstof in het speeksel, en in zuiveren, zeer geconceu-treerden toestand bevindt het zich in de cerebrospinaal-vloeistofnbsp;onder de dura, in de hersen-hoezems en in de hersen-substantie.nbsp;In het bloed vindt men de smetstof eveneens.

-ocr page 335-

319

Omtrent den aard der smetstof worden nog steeds onderzoekingen gedaan.

Men heeft in het bloed en speeksel micrococcen gevonden. In lateren tijd zijn door meerdere onderzoekers in het speeksel ennbsp;in transsudaat der hersen-boezems , zeer fijnkorrelige micrococcennbsp;gevonden, die, naar men aanneemt, met dolheid in betrekkingnbsp;staan. Voor zoover mij bekend, zijn reinculturen evenwel nognbsp;niet gelukt, om daarmede de vraag voor goed te beëindigen.

De uitgang der ziekte in genezing behoort tot de grootste zeldzaamheden.

Er worden genezingsgevallen vermeld, doch of het alles dolheid is geweest, mag ik niet beslissen. Immuniteit kan men verkrijgen door enting, volgens de methode Pasteur, waarover later.

Pathologische anatomie. Hond. Met absolute zekerheid kan men niet altijd dolheid bij de sectie diagnostiseeren; veelmeernbsp;moeten de lijkverschijnselen hij het cadaver, de gedurende hetnbsp;leven van het dier gestelde diagnose, bevestigen. In het kortnbsp;ziet men het volgende : meestal een sterk vermagerd cadaver (dochnbsp;volstrekt niet altijdj^ dat er vuil en vies uitziet; lippen ennbsp;neusgaten bedekt met slijm, de zichtbare slijmvliezen meestalnbsp;rood, de cornea troebel, pupillen verwijd ; in mond en keelholtenbsp;vreemde stoffen (stroo, haren etc.), de tong droog, somsnbsp;geëxcoriëert en gespleten. Het beeld verschilt evenwel naarnbsp;den duur der ziekte, grootte van ’t dier en andere toevalligenbsp;omstandigheden.

Inwendig ziet men de aderen gevuld met donker-bruin-rood, dik bloed. De maag kan totaal leeg zijn, of geelachtignbsp;slijm bevatten, doch meestal vindt men er allerhande stoffennbsp;in, die gedurende ’t leven zijn opgenonien, met een onste-king van ’t slijmvlies, als gevolg hiervan. In de hersenholtenbsp;kan men de hersenvliezen hyperaemisch vinden; hersenennbsp;en ruggemerg zijn meestal sereus doortrokken en transsudaatnbsp;in de hersenholten. In dit transsudaat vindt men vooral denbsp;kleine, ronde, beweeglijke puntjes, die men voor microörganis-men houdt, karakteristiek voor dolheid.

-ocr page 336-

520

Behandeling en Politleniaairegelcn. Aanbevolen middelen , die min of meer eenige reputatie hebben gehad , zijn •. Cantharide, Meikevers, Arsenik, Rlauvvzuur, Braakwijnsteen,nbsp;Koper- en Zinkvitriool, Carbolzuur, Chloral, Curare, Morphine, Belladonna, Pilocarpine, Knoflook etc. Ze hebben zichnbsp;evenwel onwerkzaam bewezen. Slangenhlad?

Het eenige therapeutisch middel om ’t uitbreken van dolheid na een heet te voorkomen, bestaat in het wegnemen of vernietigen van ’t contagiura, dat door den beet in de wond isnbsp;gekomen; dit doet men door de wond uit te zuigen met dennbsp;mond (een gevaarlijk middel evenwel voor dengene, die hetnbsp;uitvoert) of met een soort koppen. Verder door insnijdingen,nbsp;of scarificaties en daarna uilwasschen met warm water; hijnbsp;dit laatste voegt men daarna branden met een gloeiend ijzernbsp;of met geconcentreerde oplossingen van bijtende stoffen b. v.nbsp;chloorzink, geconcentreerde minerale zuren, carbolzuur,nbsp;sublimaat etc.

Men moet geen stoffen nemen, die een te oppervlakkige bijtende werking hebben, zoodat onder de gevormde korst hetnbsp;contagium intact kan blijven, zooals dit b. v. ’t geval kan zijnnbsp;met lapis infernalis.

Onderzoekingen naar de werkzaamheid van eenige chemicaliën en geneesmiddelen op de vernieling van bet dolheid-confagiumnbsp;hebben tot de volgende resultaten geleid: 1 pCt. opl. Creoline ennbsp;verder Citroensap neutraliseerden het contagium in 3 minuten.

Zoutzuur (5 pCt.), Zinkpbenolsulfaat (3 pCt.), Nitras argenti (geconc. of SO pCt.), Salicylzuur (S pCt.), Liquor ferri ses-quichlorati (2 pCt.), Sulphas cupri (tO pCt.) in 5 minuten.

Zinksulfaat, 1 pCt. ammoniak, zwavelzuur, in 10 minuten.

Boorzuur (4 pCt.) in IS minuten. Permanganas kalicus (1 pCt.), naphthaline (10 cg.), Jodoform.(S cg.) in 20 minuten.

Carbolzuur (8 pCt.) in 80 minuten »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;) » 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;uur

» nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;) » 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;uren.

Wij vinden hierbij bekende middelen, die in den regel

-ocr page 337-

521

tamelijk geraakkelijk Ie verkrijgen zijn. Opmerkelijk is bet, dat in Italië hel reeds zeer lang bekende en door ’t volk toegepaslenbsp;middel, citroensap, bij onderzoekingen, een der werkzaamste desinfecliemiddelen legen dolheid-gift, is gebleken te zijn.

Het middel van den laatsten lijd, om bet uitbreken der gevreesde ziekte te voorkomen, en dat met hel meeste succes wordt toegepast, beeft Pasteur ons aan de hand gedaan en welnbsp;de enting tegen dolheid als voorbehoedmiddel.

Uil de mededeeiing van Dr. Eilerts de Haan — officier van gezondheid van ’t Indische leger — in ’t geneeskundig tijdschrift, deel 31, die, wegens een beet van een dollen hond, zelfnbsp;hel Instituut Pasteur te Parijs heeft bezocht, zal ik u in hel kortnbsp;omtrent deze methode iets trachten mede te deelen. Pasteurnbsp;heeft na 5 jaren arbeid, de groole voldoening mogen smaken,nbsp;een methode van inenting tegen rabiës aan ’I menschdom tenbsp;geven, die zich als hoogst doelmatig heeft bewezen en waarvoornbsp;wij den groeten man, onzen hoogslen dank verschuldigd zijn.nbsp;10 Dec. 1880 werden de eerste proeven met speeksel en bloednbsp;van een aan bydropliobie gestorven kind genomen en 1 Maartnbsp;1886 kon den arbeid als voltooid worden beschouwd.

Pasteur kwam ’t eerst tot de ontdekking dat ’t virus van rabiës zich ontwikkelt in ’t zenuwstelsel (hersenen, ruggemergnbsp;en zenuwen) en in de speekselklieren; daarbij dat men bij eennbsp;aan rabiës gestorven dier in ’t gedeelte van het verlengdenbsp;merg, dat de hersenen aan het ruggemerg verbindt, een slofnbsp;vindt, waarmede men rabiës kan teweeg brengen, door entingnbsp;op de hersenen. Verder dat het virus van rabiës kan veranderdnbsp;worden. Proeven bevestigden, dat het virus verzwakt konnbsp;worden. Inentingen van rabiës van honden bij konijnen ennbsp;verder van konijn op konijn, doel de virulentie van ’t virusnbsp;toenemen, lot een zeker maximum, dat bij verdere inentingennbsp;van konijn op konijn constant blijft. Hetzelfde geldt voornbsp;verschillende andere diersoorten, alleen niet voor den aap.nbsp;Een aap kreeg na enting op de hersenen met virus van eennbsp;hond, na elf dagen rabiës. Een tweede aap, geinfecleerddoor

V. A. K. BI. Deel Vil, vel 21.

-ocr page 338-

virus van den eersle, kreeg eveneens na elf dagen rabies ; bet gift van dezen tweeden aap, veroorzaakte bij een derden aap na 25nbsp;dagen rabies. Het gift vermindert op deze wijze in kracbt, nietnbsp;alleen voor den aap, maar ook voor honden. Hiermede werd dusnbsp;het bewijs geleverd, dat het virus van rabies verzwakt kan worden.

«ij een konijn, ingeënt met dit verzwakt virus, ziet men den incubatietijd vergrooten; worden evenwel van dit konijnnbsp;weer andere ingeënt, dan neemt de virulentie weer toe. Zoonbsp;is men langzamerhand tot een methode van vaccinatie vannbsp;honden, tegen rabiës, gekomen, waarbij men als punt vannbsp;uitgang een konijn nam, dat ingeënt was van een aap metnbsp;zoodanig verzwakt virus, dat onderhiiidsche of intraveneusenbsp;inspuitingen, niet doodelijk waren bij den hond. Verder doetnbsp;men inentingen van ’tgift van konijnen, afkomstig van’t oor.nbsp;spronkelijk konijn door successieve inentingen (dus met steedsnbsp;sterker wordend virus). Op deze wijze maakte Pasteur eenigenbsp;honden immuun tegen rabiës.

Door voortgezetle proefnemingen, kwam luen tot de volgende resultaten: Inenting van een ruggemerg van een dollen hondnbsp;op de hersenen van konijnen (door trepanatie, onder ’t hardenbsp;hersenvlies) veroorzaakt altijd rahiës na een incuhatietijd vannbsp;ongeveer 14 dagen. Gaat men door met entingen op anderenbsp;konijnen, van dit eerste konijn, dan wordt de incubatietijdnbsp;korter, tot bij, na 20 tot 25 passages, acht dagen bedraagt.nbsp;Gedurende de volgende 20 tot 25 passages, blijft deze duurnbsp;van den incubatietijd bestaan, om dan 7 dagen te worden, welke lijd constant blijft tot de OO**' passage. Opnbsp;deze wijze kan men dus een volkomen zuiver, altijdnbsp;gelijk gift van rabiës verkrijgen. Een verdere ontdekking is,nbsp;dat men de virulentie van ’t ruggemerg van konijnen langzamerhand kan doen verdwijnen, door het, onder voorwaardenbsp;van de grootste zuiverheid, in drooge lucht op te hangen. Opnbsp;deze wijze werden honden immuun gemaakt tegen rabiës opnbsp;de volgende wijze: In een rij flesschen, waarin de lucht droognbsp;wordt gehouden, hangt men lederen dag een versch rugge-

-ocr page 339-

merg van een konijn, dat gestorven is aan rabies, welke ziekte na zeven dagen incubatietijd uitbrak. lederen dag spuit mennbsp;een Pravaz’ spuitje met gesteriliseerden bouillon, waarin eennbsp;klein stuk van een dier ruggemergen is fijngemaakt, ondernbsp;de huid van een hond. Men begint met een ruggemerg dat doornbsp;’Ilange slaan niet meer virulent is; daarna vervolgt men metnbsp;steeds verscliere ruggemergen, totdat men aan een zeer virulentnbsp;ruggemerg komt, dat slechts een of 2 dagen gestaan heeft.

Daarna is de bond immuun, en kan men dit dier onderhuids of op hersenen, virus van dolheid brengen , zonder dat de ziektenbsp;zich openbaart. Pasteur heeft naar deze methode 80 hondennbsp;van allerlei ras en verschillenden leeftijd immuun gemaakt.nbsp;Daarna werd hem onverwachts een kind gebracht, dat op vree-selijk wijze door een dollen hond was gebeten; het kind hadnbsp;veertien diepe en oppervlakkige wonden, aan handen en dijen.nbsp;Pasteur besloot de zooeven vermelde methode bij dit kindnbsp;toe te passen, en begon in ’t rechter hypochondrium een halfnbsp;Pravaz’ spuitje met ruggemerg van een konijn intespuilen, datnbsp;15 dagen in een flesch met drooge lucht bewaard was geworden;nbsp;daarna van 14 dagen en vervolgens van 12, 11, 9, 8, 7, 6, 3, 2nbsp;en 1 dag. De laatste 2 dagen was het kind ingeënt met het sterkste rabiës-virus, dat van den hond, versterkt door passages vannbsp;konijn op konijn en welk virus hij konijnen, zonder uitzondering,nbsp;na zeven dagen incubatietijd, rabiës veroorzaakte. 1 Maart 1886nbsp;rapporteerde Pasteur dat het kind, 8 maanden geleden gebeten door een dollen hond, nog steeds volmaakt gezond was.nbsp;Hetzelfde was het geval met een persoon, die vier maandennbsp;geleden, geënt was en tevens met nog 330 personen die innbsp;dien tusschentijd ingeënt waren geworden. Pasteur neemt aan,nbsp;dat van de 6 gehelen personen, er één dol wordt, waaruit wijnbsp;dus de groote ontdekking kunnen begrijpen.

Na verloop van tijd is dit eerst loegepast systeem eenigszins gewijzigd, en zal dit waarschijnlijk op heden nog meer zijnnbsp;geworden; het was dan ook mijn doel, U alleen het idéé dernbsp;enting aan te geven.

-ocr page 340-

524

In den laatsten tijd zijn er gevallen van overerving der iinniuniteit tegen rabies van den vader op het kind waargenomen, doch hieromtrent zullen nadere waarnemingen ons hopelijk meer licht verschaffen.

Polltlemnatregclen.

Hetgeen in onze bezittingen hieromtrent bepaald is, mag m. i. niet met den naam «maatregel” bestempeld worden. Wanneernbsp;er van een geval van dolheid gehoord wordt, laat men denbsp;honden in opvolging van Stsbld. 1890 N°. 144 zoogenaamdnbsp;niet meer vrij losloopen, doch moeten ze opgesloten worden ofnbsp;des daags, — want ’s nachts let men er niet op — van een muilband voorzien worden; de vrij losloopende honden worden afgemaakt. Het eenige nut dat hierdoor verkregen wordt is, datnbsp;de eigenaar op zijn hond eenigszins meer moet letten, hetgeennbsp;nuttig kan wezen, en dat er enkele vagahondeerende hondennbsp;worden afgemaakt. De wijze waarop dit laatste geschiedt,nbsp;mag wel tot de barhaarste gerekend worden en ik kan dannbsp;ook niemand aanraden een blik te werpen in de kar, bestemdnbsp;voor honden-lijken, waarmede dwangarbeiders op de honden-jacht gaan; sterke zenuwen zijn hiervoor een bepaald vereischte.

De honden, die zoogenaamd gemuilband zijn, mogen zich vrij bewegen, doch of genoemde muilhand een waarborg tegennbsp;het niet kunnen bijten door deze dieren, is, wordt niet nagegaan: men kan dan ook steeds de gemuilbande honden allesnbsp;zien doen, hetgeen ze zonder muilband doen; de praktischenbsp;Inlander spreekt dan ook van een halter voor de honden, ennbsp;hierbij zal wel niemand denken, dat de mond zoodanig geslotennbsp;moet blijven, dat de hond niet bijten kan.

Wil men eenig succes hebben met een dusdanige bepaling, dan dient er tevens bijgevoegd te worden, hoe of de muilbandnbsp;van den hond wezen moet, zooals dit b. v. ook opgenomennbsp;is, voor den muilkorf, in de wet op de hondsdolheid voornbsp;Nederland (^).

(1) Een enkelvoudige slalen (volgens resolutie van 7 September 1875, mag de stalen band door een koperen vervangen worden) band omgeelt den hals van

-ocr page 341-

32S

Een groote stap in de goede ricliting zoude wezen, het aantal honden te verminderen, door eenigen last aan het houdennbsp;van honden te verbinden; thans ziet men bijna geen huisnbsp;zonder hond en bleef het er maar bij één; ik heb een conlu-bernaal gehad die er zelf 7 op na hield, en op het oogenhliknbsp;heb ik een huurman, die zich ten gelieve zijner honden van denbsp;wereld heeft afgezonderd en er een geheel gesticht op na houdt!

Een kleine belasting op de honden, voornamelijk voor de hoofdplaatsen, waarvan de grenzen toch bekend zijn, zoudenbsp;veel goeds kunnen doen. Voor de kampongs zouden dan denbsp;hoeveelheid honden, ongeveer kunnen vastgesteld worden.

Bij een belasting op honden zullen in de eerste plaats die dieren verdwijnen, waaraan de eigenaar, zich weinig of nietsnbsp;gelegen laat liggen en den grootsten tijd hun volkomenenbsp;vrijheid genieten.

Deze honden zullen het eerste aan infectie van een dollen den hond. De uiteinden van den band worden met behulp van een vastzittend ol hangend slot, zóó bevestigd, dat alnemen van den korf zonder sleutelnbsp;ol zonder doorsnijding van den band onmogelijk is.

Aan weerszijde van het verticale middelvlak en evenwijdig daaraan zijn aan bet nekgedeelte van den band sterke metalen draden vastgeklonken, dienbsp;over het aangezicht van den bond loopen, den neus tosscben zich opnemeii,nbsp;naar beneden buigen en aan de keelzijde van den band op nieuw zijn vastgeklonken. In dvvarsche richting zijn, naar gelang van de taille van den kort,nbsp;3, 4 ol meer dergelijke metaaldraden aangebracht, wier uiteinden eveneensnbsp;aan den band zijn vastgeklonken.

De aldus afgesloten ruimte moet toelaten, dat het dier de kaken in den korf kan openen en beletten dat tanden naar buiten uitsteken.

De metaaldraden der korven moeten verbonden worden door uitvijlen der draden en opvolgend solderen, zondanig dat scherpe, uitstekende puntennbsp;worden vermeden. Zij moeten vervaardigd zijn van ijzerdraad.

Het is geoorloofd de metaaldraden te bedekken met een laagje zink, tin, nikkel, zilver, goud ol ander voor bedekking geschikt metaal, en den bandnbsp;om den hals en den metaaldraad boven den kop, maar niet de gedeelten vóór,nbsp;om ol onder den neus en don bek met zachte stol te bekleeden.

's Gravenhage, 27 Juli 1875.

[get.] Heemskerk.


-ocr page 342-

326

hond blootgesteld zijn, waarvan de eigenaar in den regel, zich totaal onbewust blijft.

Doet zich een geval van hondsdolheid voor, dan is het tevens noodig, dat de herkomst van dit zieke dier geconstateerdnbsp;moet worden , hetgeen door het wegloopen hij razende dolheid,nbsp;zooals wij gezien hebben, moeielijkheden kan geven, doch voornbsp;het nemen van maatregelen natuurlijk een vereischte is.

In het algemeen kan men zeggen, dat doelmatige voorschriften tegen hondsdolheid een gunstig gevolg zullen hebben, wanneer het publiek zich bewust is, dat met hel houden vannbsp;honden ook tevens plichten ontstaan, waarvan de veronachtzaming, gevoelige straffen na zich slepen.

En hiermede M. H. H, vermeen ik U een beeld van dolheid gegeven te hebben en wanneer ik hiermede een steentje hebnbsp;bijgedragen, om bij onverhoopte gelegenheid, ons voor deze verschrikkelijke ziekte te kunnen beschutten, zal ik mij ten zeerstenbsp;voldaan achten.

-ocr page 343-

AIALECTEN.

Postgt;vBlken. Naar men verneemt, is een Russisch officier er in {geslaagd, valken af te richten voor het overbrengen vannbsp;berichten. Bij postduiven vergeleken, bieden deze vogels verscheiden voordeelen aan;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de duifnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;metnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;een gemiddelde

snelheid van ongeveer 40 nbsp;nbsp;nbsp;kilometernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;pernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;uur gemakkelijk 400

kilometer afleggen, terwijl zij een kilometer in de minuut kan doorklieven. De grootstenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;snelheid,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bij haar heeft

waargenomen, is 60 kilometer in nbsp;nbsp;nbsp;éénnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;uur.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Maar die snel

heid kan als zeer zeldzaam beschouwd worden; bij de valken daarentegen is zij de gemiddelde. In zijn werk: La faucon-nerie au moyen-dge et dans les temps modernes, haalt de heernbsp;d’Aübusson er verschillende voorbeelden van aan, hoe bijv. eennbsp;valk, die van de Canarisclie eilanden naar den Hertog vannbsp;Leema in Spanje gezonden werd, in 16 uur van Anadalusiënbsp;naar Teneriffe terugkwam en dus 1000 kilometer had afgelegd,nbsp;of wel 62 kilometer per uur. Datzelfde cijfer kan wordennbsp;aangenomen als de gewone snelheid van roofvogels. Terwijlnbsp;men de postduiven gewoonlijk niet zwaarder belast dan metnbsp;een vracht van 1.6 gram, dragen de valken met gemak eennbsp;gewicht van 1.64 gram, hetgeen de beer Smoiloff met goednbsp;gevolgd beproefd heeft, zonder dat de snelheid der vlucht ernbsp;door verminderde.

Nog in andere opzichten wint de valk hel als postbode van de duif: bij ontmoet op zijn reis minder gevaren en wordtnbsp;zelden het slachtoffer van een sterkeren roofvogel dan hijzelf;nbsp;ook stoort hij zich niet aan slecht weder. Met bijen en zwaluwen heeft men ook wel eens de proef genomen, maar zonder goed gevolg, vooral wat de bijen betreft; maar ook de

-ocr page 344-

5^8

zwaluw is Ie tèer om aan alle W'êersgesteldheid blootgesteld te kunnen worden, en het gaat met de groote moeilijkhedennbsp;gepaard om haar goed af te richten, dan dat men er zich veelnbsp;van voorstelt, om haar op den duur voor het overbrengennbsp;van berichten te gaan gebruiken. In de oudheid heeft mennbsp;nog een anderen vogel gedresseerd, namelijk de raaf. Ennbsp;volgens Aelianus bezat Maures, Koning van Egypte, een zeernbsp;goed gedresseerde kraai, die promt brieven bracht naar de verschillende richtingen, die men haar aanwees. Toen de kraainbsp;stierf, plaatste Marres te barer nagedachtenis een gedenksteen.

Aflet behoorlijk aecllmatlseeren, als oorzaak van vele sterfgevallen onder rundvee. Den 14**™ Maart ontving iknbsp;telegraphisch bericht van den Resident van Banjoemas, dat ernbsp;op de onderneming Klampok na verloop van ±14 dagennbsp;successievelijk 26 stuks vee gecreveerd waren en mijn spoedigenbsp;overkomst daarom gewenscht was. Ik begaf mij den volgendennbsp;morgen naar Banjoemas, ten einde een onderzoek in ie stellennbsp;naar den aard der'ziekte.

Bij mijn komst te Klampok deelde de administrateur mij mede, dat hij een paar maanden geleden een transport vannbsp;100 stuks vee had laten komen \an Soerabaja. In den beginnenbsp;zagen die dieren er uitstekend uit, doch langzamerhand gingennbsp;ze in voedingstoestand achteruit. Op een gegeven oogenbliknbsp;konden de raeesteu niet meer voor het werk gebruikt worden.nbsp;De voornaamste symptomen dezer ziekte waren; anaemischenbsp;slijmvliezen, vermagering, lusteloosheid en spierzwakte. Innbsp;enkele gevallen beweerde de oppasser eene min of meer donker gekleurde urine gezien te hebben. Sommigen hadden eennbsp;weinig verhoogde temperatuur (38.9) en waggelenden gang,nbsp;zoodat het opstaan met zeer veel moeite gepaard ging. Nanbsp;verloop van een week, gemiddeld, gingen de aangetaste dierennbsp;cacheclisch te gronde; een zekere hoeveelheid schuim op dennbsp;mond was daarbij een constant verschijnsel.

-ocr page 345-

329

De ziekte bepaalde zich uitsluitend tot bel ingevoerde vee; van besmetlelijke ziekte was in geen geval sprake. Vannbsp;mijn eerste vermoeden dat hier eene vergiftiging (grasvergiftiging) in het spel was, moest ik terugkomen,aangeziennbsp;het moeielijk aan te nemen is, dat de inheemsche runderennbsp;vrij zouden blijven, ofschoon ze op dezelfde sawah graasden.nbsp;Zonder twijfel moest hier toch gedacht worden aan éénenbsp;algeraeene ziekte oorzaak.

Het was mij niet mogelijk eene bepaalde ziekte op hel levende dier te conseateeren; daarom stelde ik den administrateur voor, een rund te laten afmaken, dat in hevigen graadnbsp;lijdende was. Dit gebeurde, doch evenmin als op believendenbsp;dier, waren op het cadaver karakteristieke verschijnselen waarnbsp;te nemen.

Bij het afnemen der huid blijkt, dat deze vrij vast met de onderliggende deelen is verbonden; de zichtbare spiergroepennbsp;zijn bleek van kleur. In de buikholte is een vrij groolenbsp;hoeveelheid .sereus vocht aanwezig, de mesenteriaal-klierennbsp;zijn gezwollen, lever normaal van kleur, doch zeer broos.nbsp;De nieren zijn min of meer gezwollen, vertoonen een mattenbsp;kleur, alles ten gevolge van stuwing. Het hart is normaalnbsp;van groote, hezit echter een hleeke kleur, terwijl de kamersnbsp;gevuld zijn met bloed-coagula. De longen zijn rood op doorsneden; hij nader onderzoek blijkt, dat de hronchiolen gevuldnbsp;zijn met bloed, dat bij microscopisch onderzoek veel fibrine-draden bevatte. Deze verschijnselen schreef ik toe aan gestoorde circulatie met daarop volgende hypostatische pneumonie.

De oorzaak van den dood was hier mijns inziens 'algemeene zwakte z, g. cachexie, doch waaraan was deze toe te schrijven ?

Van verschillende zijden hoorde ik na informatie, dat de ondervinding geleerd heeft, als men vee van de eene streeknbsp;naar de andere in Indië verplaatst, dit zeer voorzichtig moetnbsp;geschieden. Het is n. 1. noodig, dat er op de plaats vannbsp;aankomst gezorgd wordt voor een voldoend acclimatisatie-proces. Hiervan was in dit geval heelemaal geen sprake

-ocr page 346-

330

geweest. Onmiddellijk na aankomst moesten de dieren zware diensten presteeren. terwijl met de regeling van de voedingnbsp;blijkbaar weinig rekening gebonden werd.

Volgens later ontvangen berichten van den administrateur nam de sterfte geregeld toe onder het vee, (van de 100 stuksnbsp;waren nog 30 over), zoodat bet te voorzien was, dat het ge-beele transport langzamerhand zou uitsterven.

Dat hier van medicamenten weinig succes te verwachten was, behoeft geen betoog.

Of er wellicht nog andere oorzaken in het spel geweest zijn? Het is zeer wel mogelijk. Misschien hebben anderenbsp;collega’s op dit punt meer ervaring.

{H. 'l Hoen).

Cheinnitzer §clilachtiians. In 1886 werden honderde honden geslacht. Twee winkels verkoopen niets dan hondenbout, terwijl de beste restaurateurs naam hebben gekregennbsp;door hun hondenpastei die niet onderdoet voor de bekendenbsp;Straatsburger pèté de foie-gras leverpastei.

{Landbouw-Courant No. 13, 19/2—87).

Over het resorbeeren van geneesmiddelen door de huid

schrijft WiNTERKicu, dat alleen zulke geneesmiddelen geresor-heerd worden, die in oplossingen gebruikt worden die het huidvet oplossen. Zoo beweert hij, worden alleen die middelennbsp;geresorheerd die in alcohol, aether of chloroform zijn opgelost.nbsp;De resorhtie gaat wel langzaam doch is ze toch te constatee-ren, terwijl dat hij diezelfde geneesmiddelen, vermengd metnbsp;vet of in water opgelost, absorhtie niet geschiedt.

{Monaluschrift Verein. Oeslerr. Thierdrzle).

-ocr page 347-

531

Tegen slangenbeet beveelt Kablinski 1 pCt. cliroomzuur-oplossing aan. Een half Pravaz’ spuitje van deze oplossing, een kwartier na den beet ingespoten, doet de vergiftigings-versehijnselen plotseling verdwijnen. Kaufmann, die voor dezenbsp;ontdekking dcor de Pransche Academie bekroond w'erd, appli-ceert ze onmiddelijk op de wond.

(Thiercirztlisches CenlralMa(t).

Als dwangmiddel bij paarden, die zich niet laten beslaan, wordt sedert lang, aanbevolen 01. Pelroselini, dat op de handnbsp;gewreven, onder den neus van het dier wordt gehouden ofnbsp;over den neus wordt gestreken.

(Idem).

Ter genezing van legger» wordt door Bodewmüller aan-gegeveii eene 20 pCt. oplossing van creoline als injectie. Hij behandelt daarmee ook drukkingen. Spoedig na de injectienbsp;treedt fluctuatie op, waarop, na ontlasting van het vocht,nbsp;spoedige genezing zonder recidieve volgt.

{Tlüerdrztliches Cenlralhlall),

Tuberculose. In het Archiv für animalische Nahrungsmit-telkunde vindt men een geval opgegeven van besmetling bij sectie van een tuberculeuze koe. De veearts die de obductienbsp;verrichtte, sneed zich in den duim. Eerst werd eene karakteristieke plaatselijk tuberculose waargenomen; later volgdenbsp;eene algemeene tuberculose waaraan patiënt stierf. Hetzelfdenbsp;is den veearts Moses te Weimar overkómen. Na zes maandennbsp;trad eene plaatselijke huid-tuberculose op, op de infectie-plaats,nbsp;waar zich reeds lang een lidteekeu gevormd had. Enkelenbsp;maanden daarna stierf Moses.

-ocr page 348-

332

Behandeling van Tetanas. Daar konijnen onlvalbaar zijn voor infectie van tetanus, beeft men in ito/fé'proeven genomennbsp;met tranfusie van konijnen-bloed. Niet alleen beeft men daardoornbsp;muizen immuun gemaakt, maar ook zieke muizen genezen.nbsp;Ook bij menseben beeft men deze methode toegepast. Mennbsp;heeft n. 1. bloed of bloedserum van voor tetanus immunenbsp;dieren daarbij gebruikt. Het is aan Tizzoni gelukt, bet werkzame bestanddeel, bet tegengift voor tetanus, door neerslaannbsp;met alcobol en drooging van bet praecipitaat in vasten toestandnbsp;te verkrijgen. Vier menseben kregen 20 a 2S gram daarvan,nbsp;waarna de tetanus-verschijnselen verminderden.

(Thierarztliches Centralhlalf).

Hcnteckencn van bevroren geweest vleeseh. De veearts MAL.TEAN deelt in het Arch, de med. vétér. mede, dat dergelijk vleeseh in warme lucht aan de oppervlakte vochtignbsp;en vuil wordt. Het roodachtige serum in bet bindweefsel, isnbsp;een geschikte plaats voor de ontwikkeling van pathogene kiemen,nbsp;dus treedt spoedig verrotting in. De bloedlichaampjes in dergelijknbsp;vleeseh zijn ontkleurd, en drijven in een groenaebtig serum.nbsp;Het haemaline van de bloedlichaampjes komt in het serum ennbsp;vormt daarin onregelmatige geel-bruine kristallen, die dikwijlsnbsp;met het bloote oog waargenomen kunnen worden.

{Thierdrzll. Centralblalt).

§olatol bij mond-en klauwzeer. Het is uit de kortelings bekend geworden »Arbeiten aus dem Kaiserl. Gesundbeitsambl”nbsp;gebleken dat bij desinfectie van stallen, alle bekende middelen,nbsp;ook de laatst aanbevolene als: creoline, lysol etc. te langzaamnbsp;werken, behalve bet solutol. Een desinfectiemiddel helpt nietsnbsp;als bet slechts na eenige dagen werkt. De praktijk wenschtnbsp;niet alleen afdoende, maar ook snelle werking, behalve dat

-ocr page 349-

000

men den grond, het sti’oo en de wanden van den stal daarinêe bevochtigt (7* Liter op lo—13 Liter water), moet men ooknbsp;een gelegenheid hebben, waar men de schoenzolen kan bevochtigen van diegenen , die in den stal komen. Het is bovendien zeer goedkoop.

{Wochenschrifl für Thierheilkunde).

Hondsdolheid. Het is aan Tizzoni en Cattini gelukt om niet alleen dieren immuun te maken, maar ook om de dolheidnbsp;te genezen, en wel door inspuiting van bloedserum van immuunnbsp;gemaakte konijnen. Vijf geinfecteerde konijnen bekwamen,nbsp;intraveneus, subcutaan en intraperitoneaal, injecties van 11—26nbsp;ccm. en wel op den 10™, 11™ en 14™ dag na de infectie,nbsp;terwijl de dieren reeds verschijnselen van dolheid vertonnen.

Het resultaat was bij iedere wijze van behandeling gelijk.

(Thierdrztl. Mitlheüungen badischer Thierarzte).

Athrax suhacutiis. De veearts Rasebeuger deelt in het Wocheuschrift für Thierheilkunde iind Viehzucht mede, datnbsp;hij een één-jarig rund in behandeling kreeg onder verschijnselennbsp;van maag-darm-catarrh met tympanitis en een geringe longcon-gestie. Twee dagen later deelde de eigenaar mede dat’s nachtsnbsp;door de huid bloed ontlast was en vond bij werkelijk aannbsp;de meest haarlooze plaatsen (inw. vlakte van den schenkel,nbsp;dam en onderbuik) donkere drooge korsten ter grootte van eennbsp;erwt. Nadat de toestand een paar dagen beter geworden was,nbsp;begonnen de bloedingen weder en kwam bet bloed droppels-gewijze uit de inw. vlakte van den schenkel, uit het perineum,nbsp;den anus, de schaamlippen, het slijmvlies van de vagina, denbsp;ooren en andere plaatsen. De temperatuur steeg weder.nbsp;Achter het dier lag ongeveer 5/4 Liter van een mengsel vannbsp;teerachtig donker bloed met faeces. Nog tweemaal binnen een

-ocr page 350-

534

uui' loosde bet uit het rectum een dergelijke hoeveelheid, waarna het begon te sidderen en te waggelen en slierf. DnarhiJ ontlastte het nog ongeveer 3 Liter geronnen bloed. Bij microscopisch onderzoek werden milivuur-hacillen gevonden. Zwellingnbsp;van milt was niet voorhanden.

Tcrbrandlng. In plaats van het bekende middel ol. olivarum met ac[. calcis of van jodoform, beveelt Babdelebev ten zeerstenbsp;aan het magisterium hismuthi, hetzij als strooipoeder, al ofnbsp;niet met verband. In den laatsten tijd mengde hij het metnbsp;gelijk deelen amylum, omdat het dan beter aan de verband-stolfen blijft hechten. De voordeelen zijn; 1'dat een Bismuth-verband 14 dagen kan blijven liggen, terwijl ol. oliv. met aq.nbsp;calcis dikwijls verwisseld moet worden; 2' dat na afname vannbsp;het eerste verhand reeds dadelijk kan overgegaan worden totnbsp;het gebruik van hoorzalf; 5® dat intoxicatie zooals bij jodoformnbsp;nooit voorkomt.

{Monalsschrifl des Vereines für Thierartze in Oesterreich).

Mengsels van verschillende antlsepfica zouden betere uitkomsten geven dan de middelen , ieder afzonderlijk. Chbismasnbsp;en Raspault deelden mede dat een mengsel van 1 deel benzoë-zuur, 1 deel carbolzuur en 1 deel cbloorzink , de staphylococus ,nbsp;die ettering te weeg brengt, in 50 sec., den bacillus van diph-terie en typhus in 1 minuut doodt. Gelijke werking hebbennbsp;8 carbol-, 1 benzoë- en 1 oxaalzuur. Eveneens 1 salicyl-en 9nbsp;carbolzuur, terwijl nog sneller werkt een ba pCt. oplossingnbsp;van 8 gram carbolzuur, 1 gram salicylzuur en 10 druppelsnbsp;ol. menth. pip.

{Idem.)

-ocr page 351-

llirxel Ie Zünch, die in het Monatsschrift des Vereines für Tliierarzte in Oeslerreich liet clilorofonneeren bij paarden bij belnbsp;doen van operaliën zeer aanbeveelt en bet zelfs lot plicht dernbsp;veeartsen rekent, beweert, dat bij bij de 700 gevallen , waarinnbsp;hij cboloroforui gebruikte, ineerinalen heeft opgemerkt datnbsp;vele paarden ook door den mond ademen. Met een half geopendenbsp;mondspleet treedt dan door den mond veel lucht in en uit,nbsp;waardoor een geluid wordt voortgebracbt, dal herinnert-aannbsp;bet eigenaardige rochelende geluid dat bij narcose van nienscbennbsp;gehoord wordt. Bovendien neemt een blazende beweging vannbsp;de wangen waar.

Maanblindheid. Potopenko beeft bel bloed van zieke en gezonden dieren microscopisch en bacteriologisch onderzochtnbsp;en bevonden: dat in bet bloed van oogzieke paarden microör-ganismen voorkomen , die in de roode bloedlichaampjes ingesloten zijn, ook daar buiten voorkomen, welke microörganis-nien veel overeenkomst hebben met de Plasmodiën , zooals die innbsp;menschenbloed bij malaria voorkomen.

[Reperlorium der Tlderheilkunde. 1892. II).

Conjunctivitis crouposa. Kaïn beeft bij deze ziekte, kleine bacillen gevonden in den vorm van dubbele staafjes. Dezenbsp;lieten zich op kunstmatige voedingsbodems, gemakkelijk kwee-ken en leverden eene karakteristieke reincultuur. Entingennbsp;daarmee brachten dezelfde ziekte voort.

[Repertorium Thierheilkunde, 1893. 11).

Camphroid, een nieuw soort Collodium. In 20 deelen alcohol worden opgelost 20 deelen camphor en 1 deel pyroxy-line (met geconcentreerd salpeterzuur behandelde boomwol). Dit

-ocr page 352-

.gt;36

vloeibare campliroid droogt spoedig op de huid, laat een laagje achter dat hoveudien eene stei'ke deslnfecteerende werkingnbsp;heeft.

[Reperloriiim Thicrh. 1893. II).

PERSONALIA.

Militaire veeartsenukündige dienst.

Bevorderd:

Tot mil. paardenarts der S® klasse, de mil. paardenarts der 3® klasse R. Takens, thans wegens ziekte met verlof innbsp;Nederland.

-ocr page 353- -ocr page 354- -ocr page 355- -ocr page 356-