VEEARTSENIJKUNDIGE BLADEN
VOOE
NEDEBLANDSCH-INDIË.
-ocr page 6- -ocr page 7-VOOR
UlTfiBÖEVBN DOOR DE
VAN
IN
deel VIII,
Batavia,
Snelpersdruk van H. M. VAN DOHP amp; Co. 1 8 9 4.
-ocr page 8-niiwcilMIVEHSITEIT UTRECHT
Afi.. 1. Bladz.
Naamlijst der Vereeniging’ tot Bevordering van A'eeartseuijknnde
B IJ n A ti E N:
A. nbsp;nbsp;nbsp;Eekening en Verantwoording over het achtste
B. nbsp;nbsp;nbsp;Instellingen enz., waarmede de Veeartsenijkun-
dige Vereeniging in ruiling verkeert ... nbsp;nbsp;nbsp;14.
C. nbsp;nbsp;nbsp;Aangeboden exemplaren..........15
Complication bei Febris Catarrhali.s Maligna Bouni, von
F. Paszotta..................lö.
Het rapport der Frausche commissie in zake „Malleïne” . . nbsp;nbsp;nbsp;21.
Proeve eener beschouwing over den anatomisclien bouw van het rijpaard in verband met het ('xterieur en de africhting, door .1. VAN i)K Vbi.de...............
Tetanus-Traumaticus, behandeld en genezen door bloedserum,
afkomstig van een geïmmuniseerd dier (paard), door L. J. H. 79.
De Dierenbescherming in dienst der politiek.......82.
Over het Runderpest-contagium en over iminuniseering en
beschutting.senting tegen runderpest.........96.
Analecten;
Instrumenten-hatalog fVf Thiermedicin und Landu-irthschaft. 99.
Honden in dienst van het Roode Kruis........99.
Het verbod van invoer van vee uit Nederhiud in Duitschkmd
is Opgeheven...................
Hen prijsvraag....................
Laser's muizen-hacil............. _
Over de mechanische heteekenis der natuurlijke irrigatie der oogen .......................
-ocr page 10-VI. nbsp;nbsp;nbsp;INHOUD.
Afl. I. Bladz.
Ilêf harferiè'ii-doodend rermogen t'un bloedm'um.....104.
Het nverermn van immuniteit voor rabies van den vader . . 105.
De oorzaak van mond- en klauwzeer.........107.
Over bevruchting intra puerperium..........110.
Immuniteit tegen vergif.............111.
Ouderdom van paarden..............111,
Malléine...................113.
Antagonistische werking vau geneesmiddelen.......113.
De gevaren, verbonden aan het gebruik der melk van zieke
dieren..................114.
Injectie van verzwakt rabies-gift als geneesmiddel tegen
Epilepisie.................116.
Een eenvoudig middel, aan te wenden hij paarden die hard
van mond zijn..... 117.
Uit het „Jahresbericht iiber die Leistungen auf dem Gcbicte
der Vétérinar-Medicin Jalir 1892......... 118.
Feksoxaiaa....................122.
Afl. II. Blaiiz.
Proeven met Malleïne, door L. J. Hoogkambk...... 1.
B I.T L A G B N:
Staat A................... 26.
Staat B....................27.
Staat 11....................28.
Staat B....................29.
Mclano Sarcoma bij een paard, door H. ’t Hoen......33.
De paarden van Nederlandsch-lndië..........34.
Levenswijze, en verpleging van konijnen, door F. V'. vax
rpnisoNALiA....................62.
Afl. 111. Bi adz.
Kunderpest, epizoötisch hecrsehencle onder varkens, door C. A.
Een en ander ov(;r den invloed van klimaat en plaatselijke gesteldheid oji de _g'ezondheid van dieren, door T. W. van
Onderzoek op kwaden droes, door B. Vkijbukg......109.
-ocr page 11-INHOUD.
VII. Afl. III.nbsp;Bladz.
der Pferdeleber, voii
Distoineneier in verkalkten Knötchen
Prof. D''. St. V. RAtz in Budapest.........
De paarden van Nederl.-Indië {Vervolg), door C. A. Penning. Een praatje over buffels. {Overgenomen uit het Tijdschrift voor
Nijverheid en Landbouiv in Ned.-Indië.)........
Necrologie. {Overgenomen uit het Tijdschrift voor Veeartsenijhunde en Veeteelt)...................
124.
128.
Personalia. . ..................130.
Afl. IV.
Bladz.
Het een en ander omtrent eenig-e in Ned.-Indië zeer veelvuldig voorkomende parasitaire ziekten bij ver.schillende huisdieren ..................
A'ergiftiging door calcium vivum.........
Het gebruik van creolinum bij chronische neus- en boezem-
catarrhen, door C. A. Penning.........
Radicaal operatie bij hernia iiguinalisscrotalis van het paard,
door H. ’t Hoen...............
De paarden van Ned.-Indië (Vervolg), door C. A. Penning.
Een eenvoudig middel om het weven der paarden te verhin
deren, door D. J. Elschbr..........
Jaarverslag dor vereeniging „hot Sandelhout Stamboek”
1893—1894. ................
Katten, door Dr. J. F. van Bbmmelbn........
Een woord over de paardenfokkerij in Oostenrijk-Hongarije
door L. BftoEKEMA . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.........
Proces.sen tegen dieren.............
Maag en Darmkanaal als infectie-poort voor den Kwadeu-
Droes-Bacillus.........213.
131.
142.
144.
146.
153.
169.
170.
178.
192.
207.
Analectbn:
Abnormale reuh van vleesch.....
Vergiftiging door worst en vleesch. . nbsp;nbsp;nbsp;.
Toodkleuring von Sardinen door bacillen Enzootische actinomycose
220.
221.
221.
222.
Chineesche huiden als oorzaak, van miltvuur bij den mensch. 223.
Twee gevallen van anthrax hij den mensch Onderkenning van versche haring ....nbsp;Vergiftiging door het eten van kikvorschen
Vleeschvergiftigingen . ........
Kaasvergiftiging
223.
223.
224. 224.nbsp;224.
Invloed van Engelsch zout op de hoedanigheid van de melk. 225.
Bladz.
Carhol-inj ectie iegen abortus ............ 225.
Thioform . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 226.
Aluminium.............. 227.
Over de iverhing vvn diuretine.......... . 228.
Werhing van Broornlvalmm........ 229.
De toepassing van Malleine in het Jtussische leger .... 231.
Kbctificatib................... 235.
-ocr page 13-DER
VAN
IN ]VederlandjSch-lndië.
Eere-voorzitteh. Dr. A. W. H. Wirtz.
Bestuur.
L. J. Hoogkamer, President.
D, P. F. Driessen, Secretaris-Thesaurier, Gérant van het tijdschrift,
J. Van Dorsscn, Bibliothecaris.
Eere-leden.
Vice Pr. van den Eaad van N. I. Oud-Directeur Binn. Bestuur.
Batavia.
Amsterdam.
W. P. Groene veldt. Mr. H. Kuneman.
V. A. K. BI. D eel VIII
-ocr page 14-
Leden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IX Correspondent voor Nederland, |
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[1] Door een ongelukkig toeval is de naam van dit gcaclite lid weggelaten in de naamlijsten die het zesde en zevende deel openen. (Bed.) |
Inteekenaren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
1.] Twee exemplaren.
-ocr page 17-
Namen. |
Qtjaliteit. |
Woonplaats. |
Burgb, Jhr. N. J. West-paLm van Hoorn van . . |
Landheer van Pondok | |
Gedeh. |
Buitenzorg. | |
Busing, M............. |
Gemeente-veearts. |
Naarden. |
Cainphuis, H. J......... |
Insp. M. N. Koffielanden. |
Wonogiri Goro- |
CappeBe, J. A. Van..... |
Kapitein der Artillerie. |
marto Solo. Bandjermassin. |
Carp, B............... |
Teohnoloog-Chemist | |
suikerf. Balapoelang. |
Tagal. | |
Croli, W. G............ |
Erfpachter. |
Tjibeber. |
Belden, E. A. G. J. Van. |
Ambt. B. B. |
Muntok. |
Beun, L. J. Van........ |
Kapitein der Artillerie. |
Salatiga. |
Bezentje, J. A.......... |
Landheer van Goeboek. |
Ampel Soera- |
Bhont, J. J. F......... |
Birecteur v/h. Stads Abat- |
karta. |
loir. |
Rotterdam. | |
Bibbotz, P. J.......... |
Kapitein der Artillerie. |
Batavia. |
Bittinann, W........... |
Koopman. |
Batavia. |
Bolder, J. W. Van...... |
Directeur der Ambachts- | |
school. |
Batavia. | |
Boyer, J.............. |
Off. der Art. O.I. L. (v.) |
's Hage. |
Borp, C. H. Van........ |
Landheer van Goenoeng | |
Kasoer. |
Bandoeng. | |
Byk, J. A. G. Van...... |
Boekhandelaar. |
Batavia. |
Effen, J. J. Van........ |
Arts. |
Soerabaja. |
Engelenberg, A. J. N. . . . |
Controleur Binn, Bestuur. |
Soerabaja. |
Esveld, D. F. Van...... |
Leeraar ’s Ey..sveeart- | |
senijschool. |
Utrecht. | |
Eaber, J. Th. W....... |
Landheer. |
Tangerang. |
Pischer, D. J........... |
Gouvts. veearts (v.) |
Ouderkerk a/d |
Pokkens, F............ |
Inspecteur van Cultures. |
Amstel. Soekaboemie. |
Gaffron, Cb. H. Von..... |
Erfpachter. |
Tjitjalengka. |
Geel, J. C. Van........ |
Majoor der Artillerie. |
Batavia. |
Namen.
Qualiteit.
WOONPLAAES.
Geluk, A. H........ Grevers, J. A. P..... Groenemeijer, A. D. J Haas, A. J. Tromp denbsp;Haase, K. Th...... Ilappé, F. Heel, C. Van........... Ileinenoord, E. M. Van den Bergli van. Heidens, P. A. H..... Ileslinga, N. Buno. . . . Heijbloni, H. P. G...... Hibma, M. A......... Hoefnagel, K........ Holwerda, Dr. N. L. . . Hoogstraten, C. W. Van. Houtum, A. Van....... Hubert, H. J.......... Ilummelgens, C. M. N. . Ispelen, F. H. Van..... Jacometti, Th. Azon. . . . Janné, L. T.......... Jansen, T. J.......... Janssen, M........... Jenne, H............. Kessler, W........... Kinderen, M. Der...... Kleine, J............. Knibbeler, IT. J. J..... Knoote, A............ |
Gemeente-veearts. Kapt. v/d. GeneralenStaf. Hoofdingenieur B. O. W.nbsp;Mil. paardenarts 2e kl.nbsp;Adm. van Goenoeng Oem-boek. Ie Luit. Adjudant der Kavallerie. Landheer van Karta soera. Assistent-Eosident. Offioier der Infanterie. Adm. van Struijswijk.nbsp;Adm. van Ragoenang.nbsp;Gemeente veearts. PI. Districts-veearts. Dir. Officier van Gez. 2e klasse. Kapt. der Artillerie. Adm. van Semplak.nbsp;Officier van Gez. Ie kl.nbsp;Contr. Binn. Bestuur.nbsp;Kapitein Intendant.nbsp;Koopman.nbsp;Districts-veearts. Control. Binn. Bestuur. Eig. Hotel des Indes.nbsp;Veehandelaar.nbsp;Erfpachter. Landheer. Veehandelaar. Officier der Artillerie. Gep. Majoor. Serooskerke. Samarang. Soerabaia. Salatiga. Kediri. Salatiga. Soerakarta. Koeto-Ardjo. Medan. Mr.-Cornelis. Passar Mingo. Franeker. Utrecht. Soerabaja. Atjeh. Buitenzorg. Buitenzorg. Modjokerto. Batavia. Indramaijoe. Roermond. Garoet. Soerabaja. Batavia. Garoet. Buitenzorg. Batavia. Fort-de-Kock. Garoet. |
7 | ||
Namen. |
Qualiteit. |
Woonplaats. |
Koch, C. J............ |
Landheer van Soeinher- | |
kerto. |
Malang. | |
Kolff amp; Co., G......... |
Boekhaiadelaren. |
Batavia. |
Kooten, G. J. Van...... |
Majoor der Artillerie. |
Batavia. |
Kortman, E............ |
Veearts. |
Bindjei. |
Krygsman, W. J. A..... |
Landeigenaar. |
Padang. |
Lameris J............. |
Mil. paardenarts Ie kl. |
’s Hage. |
Lautier, 0. A. Burnaby. . . |
Resident. |
Soerakarta. |
Leesgezelschap......... |
Veeartsenijkundig. |
Dordrecht. |
Lent, H. J. C. Van...... |
Gemeente-veearts. |
Tiel. |
Levyssohn, V.......... |
Civiel Ingenieur. |
Samarang. |
Ligtvoet, W........... |
Gep. Resident. |
Soekaboemie. |
Lisnet, P. H........... |
Officier der Kavallerie. |
Makassar. |
Lykles, Dr. S.......... |
Geneesheer Dir. Krank- | |
zinnigengesticht. |
Soerabaja. | |
Manders, G. C.......... |
Kapitein der Artillerie. |
Soerabaja. |
Maren, J. Th Van...... |
Officier der Kavallerie. |
Serang. |
Marker, J. F........... |
Landheer. |
Passoeroean. |
Masthoff, E. B.......... |
Assistent-Resident. |
Padang Pandj. |
Meertens, M. J......... |
Adm. van Kedoeng Ha- | |
lang. |
Buitenzorg. | |
Motman, C. J. Van...... |
Adm. van Djassinga. |
Buitenzorg. |
Motman, P. E. Van...... |
Adm. van Dramaga. |
Buitenzorg. |
Munckhofif, P. A. Van den. |
Gemeente-veearts. |
Boxmeer. |
Mijer, A............... |
Hoold-ingenieur B. 0. W. |
Batavia. |
Oosthout, G. A. F. J. . . . |
Assistent-Resident. |
Grobogan. |
Pais, P. Van Ede Van der. |
Apotheker. |
Batavia. |
Pol, H. A. Van de...... |
Oud-President Wees- on | |
Boedelkamer. |
Batavia. | |
Prairie, L. P. Bedier de. . |
Adm. suikerf. Balapoe- | |
lang. |
Ta gal. | |
Kaat, E. Huygen de..... |
Landheer. |
Salatiga. |
Namen. |
Qualiteit. |
Woonplaats |
Raden Mas Toemanggoeng Adi Ningrat.......... |
Regent. |
Demak. |
Eeimers, H. K......... |
Eerste Luitenant Adj. |
Batavia. |
Richter, P............ |
Ingenieur Ie kl. Staats- | |
Spoorwegen. |
Sitoebondo. | |
Rouyer, C. 6. A. A..... |
Gouvernements-veearts. |
Soerabaja. |
Scheepens, J. N. A. C. . . |
Veearts. |
Arnhem. |
Schenck, J. C. R..... |
Kap. der Infanterie. |
Malang. |
Schimme], W. C. . . . |
Leeraar 's Rijks Veeart- | |
senijscliool. |
Utrecht. | |
Schmalz, 0. 0. . . . |
Landeigenaar. |
Ambarawa. |
Serlé, S.......... |
Ritmeester-Dir. Remonte- | |
Depot. |
Soekaboemie. | |
Sluys, D. Van der...... |
ïïoofd-keurmeester Stads | |
Abattoir. |
Amsterdam. | |
Sluijters, B. Van........ |
Veehandelaar. |
Soerabaja. |
Snethlage, A. C. G..... |
Rjjtuig-fabrikant. |
Batavia. |
Staa, H. Van......... |
Districts-veearts. |
Leeuwarden. |
Stelling, W. F. Denning-hoflf.............. |
Landheer van Waspada. |
Garoet. |
Spies, A. Van der Hegge. . |
Officier der Artillerie. |
Taroetoeng. |
Stibbe, L............ |
Koffie-planter. |
Loeboe Selasi. |
Stok, J. A.......... |
Koopman. |
Batavia. |
Swieten, K. Van...... |
Landh. v. Tjikandi-Ilir. |
Serang. |
Takens, R........... |
Mil. paardenarts 2e klasse | |
0. 1. L. (v.) |
's Hage. | |
Tan Kang Ie......... |
Landheer. |
Mr.-Cornelis. |
Teün, B. S. Van. ....... |
Geneesheer Dir. Gezond- | |
heids-Etablissement. |
Soekaboemie. | |
Tichler, J. W. A....... |
Ritmeester. |
Batavia. |
Toussaint, W. L. II Steenstra ............... |
Administrateur. |
Kediri. |
Treslong, C. J. Bloys van |
Adj. Chef 4e afd. S. Spoor. |
Soerabaja. |
Vallette, G, G, A...... |
Adm. van Pangkalan. |
Soekaboemie, |
Namen. |
Qualiteit. |
W0ONPL.4.ATS. |
Veenstra, J. A......... |
Bewaarder v/h. Kadaster. |
Batavia. |
Velzen, J. Van......... |
Gemeente-veearts. |
Schiedam. |
Vermande], A. J. W. . . . |
Contr. Binn Bestuur (v). |
’s Ilage. |
Villeneuve, Jbr. J. L. De. |
Eitmeester. |
Atjeh. |
Visser amp; Co........... |
Boekhandelaars. |
Batavia. |
Vogelzang, F.......... |
Lithograaf. |
Batavia. |
Vossen, C. Van der..... |
Stalhouder. |
Batavia. |
Vossen, N. Van der..... |
Schcepslevmrancier. |
Batavia. |
Vries, L. De........... |
Officier der Artillerie. |
Soerakarta. |
Waal, G. De........... |
Contr. Binn. Bestuur. |
Montrado. |
Waal, B. De........... |
Officier der Artillerie. |
Banjoe Biroe. |
Wiggers, E............ |
Contr. Binn, Bestuur. |
Saleijer. |
n. H. Leden en Inteekenaren worden beleefd verzocht, fouten in dezen naamlost wel ter kennis van den secretaris te willennbsp;brengen.
-ocr page 22-van de Directie der Vereeniging tot Bevordering van Veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indië overnbsp;het jaar 1892-1893.
f9o Vereenigings-jaa7’.)
M. M. H. H.
Tenge-volge van uw vereerend verzoek in de Juni-vergadering van 1892, om ook gedurende het 00 Vereenigings-jaar mij te belasten met de werkzaamheden van Secretaris onzer Vereeniging, is het mijn plicht u verslag te doennbsp;van hetgeen onze Vereeniging in het jaar 1892-1893 tennbsp;bate der Nederlandsch-Indische Veeartsenijkunde heeft kunnen verrichten.
Alhoewel bijzondere feiten ditmaal niet te vermelden zijn, zoo kan toch geconstateerd worden dat het 9® Vereenigings-jaar niet onvruchtbaar is geweest.
Door de overplaatsing van onzen President werd het Presidium in de laatste voltallige vergadering tijdelijk opgedragen aan ondergeteekende, die het in de Juli-vergaderingnbsp;definitief neerleggen kon in handen van het inmiddels tenbsp;Batavia geplaatste lid L. J. Hoogkamer, daartoe op bedoelde vergadering aangezocht.
Door vertrek verloor de Vereeniging één lid; zonder opgave van redenen één lid en door overlijden één lid,nbsp;zoodat bij intrede van het lOo Verëenigings-jaar de Vereeniging telde 37 leden, wuarvan één correspondent voornbsp;Nederland, twee buitenlandsche leden en 34 in Ned.-Indiënbsp;verblijfhoudende leden. Het tegenovergestelde kunnen wijnbsp;constateeren met het aantal inteekenaren op het tijdschrift.
Het aantal nieuwe inteekenaren bedroeg 13, terwijl om verschillende redenen verzochten niet meer als inteekenaren geboekt te worden 6 personen.
-ocr page 23-Het weldra te verschijaen achtste deel gaat dus in niet 141 inteekenaren, zoodat van de oplage ad 300 exemplaren, ernbsp;onmiddellijk verspreid AVorden;
Verplichte zending......... 3 nbsp;nbsp;nbsp;ex.
Eerevoorzitter en Eereleden...... 3 nbsp;nbsp;nbsp;„
Leden.............37 nbsp;nbsp;nbsp;„
Inteekenaren.......... 141 nbsp;nbsp;nbsp;,,
Ruil-exemplaren..... 22 nbsp;nbsp;nbsp;.,
Present-exemplaren......... 8 nbsp;nbsp;nbsp;„
Totaal.....214 ex. (1)
De achteruitgang aan leden schijnt toegeschreven te moeten worden aan te hooge contributie, terwijl de tegenwoordige plaatsing der leden-veeartsen zoodanig is, dat denbsp;vergaderingen niet geregeld kunnen plaats hebben. Met hetnbsp;oog daarop is in de laatste vergadering van het Vereenigings-jaar 1892/1893 besloten de statuten te herzien.
De stand der fmantiën is gunstig te noemen in weerwil dat het saldo van 1 Juli 1893 zelfs 142.57» ü. mindernbsp;bedroeg dan dat van een jaar vroeger. Er zijn onder denbsp;uitgaven belangrijke posten voor de onder handen zijndenbsp;uitgave der reeds in het vorige verslag toegezegde teeke-ningen der paardenrassen in Nederlandsch-Indië met beschrijving, welke belofte door onvoorziene omstandigheden,nbsp;gelegen in de verbouwing der werkplaatsen van den lithograaf, niet nagekomen kon worden.
Spoedig evenwel hopen wij U allen de eerste proeven te kunnen aanbieden.
Verdere belangrijke uitgaven zijn gedaan voor het in voorbereiding zijnde werk omtrent den stand der hoornsnbsp;bij buffels, welke stand in de vee-passen der Inlanders eennbsp;belangrijk, zoo niet het belangrijkste signalements-teekennbsp;uitmaakt, en mitsdien voor de controle op de vee-beweging,nbsp;bij de rechtsbedeeling in veediefstallen etc. van grootnbsp;gewicht is, en alzoo eene beschrijving met aanschou-
[1] De verklaring van liet niet overeenstemmen dezer cijfers met die van liet vorige verslag is gelegen in de noot op pag 11 van Deel VII en in de noot opnbsp;pag. 3 van dit Dool.
-ocr page 24-welijke voorstelling dier standen voor de veeartsenijkundige politie onontbeerlijk is.
Ook in den loop van het pas aan gevangen Vereenigings-jaar zal daarvan hoopelijk het begin verschijnen.
De finale uitvoering dier voornemens zal der Vereeniging nog menig geldelijk offer kosten en zal het te bezien staannbsp;of vermindering van contributie wel raadzaam is.
Van het Tijdschrift verschenen de afleveringen 2,3 en 4 van deel VI en het geheele deel VIT.
Het Bestuur hoopt daarmede den wensch van vele Leden en Inteekenaren, n.1. het Tijdschrift te doen stuiten met hetnbsp;sluiten van het Vereenigings-jaar, naar eisch vervuld tenbsp;hebben. Een krachtig verzoek om medewerking, vooralnbsp;gericht aan de leden-veeartsen, om steeds aan dat verlangennbsp;te blijven voldoen, moge hier plaats vinden.
Voor de bibliotheek werden boeken aangekocht tot een bedrag van 111 10 fl., terwijl de rest door ruiling verkregennbsp;werd. De bibliothecaris is bezig de bibliotheek, nu zijnbsp;eenige beteekenis begint te krijgen, volgens een vastnbsp;plan te rangschikken. De tijd zal leeren in hoeverre er,nbsp;na afloop dier rangschikking, gelden beschikbaar zullennbsp;zijn om een catalogus te doen verschijnen, met supplementen in elk deel van het Tijdschrift.
Ziedaar het voornaamste wat uit de geschiedenis onzer Vereeniging over het jongste jaar van haar bestaan valt meênbsp;te deelen. Onverminderd w’as de belangstelling van Regee-ring en w’etenschappelijke instellingen en publiek, zooals Unbsp;blijken kan uit de rekening en verantwoording, de lijstnbsp;van instellingen waarmede de Vereeniging in ruiling staat, denbsp;lijst der leden en inteekenaren, terwijl op verlangen hierbijnbsp;gevoegd wordt een derde lijst, bevattende de namen der personen en corporatiën, die een present-exemplaar ontvangen.
In de hoop op een even gunstig wederzien wenschen wij U allen heil!
Aldus uitgebracht in de vergadering van Juli 1893 door
den Secretaris,
Bijlage A..
1 Juli 1892—30 Juni 1893.
rmkoiixsteM,
Op 1 Juli 1892 in kas........f nbsp;nbsp;nbsp;3.428 29
Geïnde contributies..........„ nbsp;nbsp;nbsp;1.113.50
Regeerings-subsidie..........„ nbsp;nbsp;nbsp;800.—
Abonnements-gelden.......... 701.50
Totaal. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6,123.29
XJitg’a.vcn.
Bediende..............f nbsp;nbsp;nbsp;162.—
Porto’s...... „ nbsp;nbsp;nbsp;183,85
Zegels..............„ nbsp;nbsp;nbsp;0.90
Borderels (Tnningskosten).......„ nbsp;nbsp;nbsp;34.40
Photo- en lithographiën........„ nbsp;nbsp;nbsp;653.95
Bureau-benoodigheden.........„ nbsp;nbsp;nbsp;89.80
Onderhoud bibliotheek. ........„ nbsp;nbsp;nbsp;64.35
Aankoop boeken...........„ nbsp;nbsp;nbsp;111.10
Drukloon tijdschrift..........„ 1.281.72“
Schrijf- en correctieloon........„ nbsp;nbsp;nbsp;255.50
Op uit. Juni 1893 in kas........„ 3.285.71'^
Totaal. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6.123.29
De Commissie van verificateurs, Batavia, 1 Juli 1893. L. J. Hoogkamer,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;De Thesaurier,
J. VAN Dorssen. nbsp;nbsp;nbsp;D. Driessen.
-ocr page 26-Bijlage ES.
Wochenschrift fQr Thierhailkunde, Augsburg.
ThierarzÜiche Mittheilungen, Karlsruhe,
Schweizer Archiv für Thierheilkunde, Zurich.
Thierarzlliches Centralblatt, Monatsschrift des Vereines der Thierarzte in Oesterreicli, Weenen.
Der Pferdefreund, Darmstadt.
Pvepertorium der Thierheilkunde, Stuttgart.
The Journal of comperative Medicine and Surgery, Philadelphia.
Revue vétérinaire, Toulouse.
Annales de médecine vétérinaire, Brussel.
Tidsschrift for veterinaerer, Koppenhagen,
Maatschappij ter Bevordering der Veeartsenijkunde in Nederland, Utrecht.
Vétérinaire sociëteit »Absyrlus”, Utrecht.
Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde, Amsterdam.
Nederlandsch-Indische Maatschappij van Nijverheid en Landbouw, Batavia.
’s Rijks Veeartsenijschool, Utrecht.
Rijks Landbouwschool, Wageningen.
Indisch-Militair Tijdschrift, Batavia.
Bataviaasch Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen, Batavia.
Koninklijke Natuurkundige Vereeniging, Batavia.
’s Lands Plantentuin, Buitenzorg.
Vereeniging tot Bevordering der Geneeskundige wetenschappen in Nederlandsch-Indië, Batavia.
Laboratorium voor pathologische Anatomie en Bacteriologie, Weltevreden.
-ocr page 27-ËIJLAGE C.
A.
B.
Verplichte aanbieding.
Resident van Batavia.
Officier van Justitie, Batavia,
Algemeene Secretarie, Buitenzorg.
Present-exemplaren.
Departement van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid, Batavia.
Directeur van ’s Rijks Veeartsenijschool, Utrecht. Bibliotheek der Gemeente Universiteit, Amsterdam.nbsp;Bibliotheek der Rijks Universiteit, Leiden.
id. nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.
id. nbsp;nbsp;nbsp;Groningen.
Koloniaal Geneeskundig Museum, Amsterdam. Directeur „des Kaiserlichen Gasundheitsamtes”, Berlijn.
-ocr page 28-VON
Das boesarlige Katarrhalfieber kommt unter den be-kannten Krankheitssymptomen ziemlich haufig unter den Büffeln sporadisch hier vor, das Auflreten der Kopfkrank-heit des Rindes mit vollkommenem Trismus jedocb babenbsp;ich weder wahrend meiner Praxis hierselbst geseben nochnbsp;irgendwo in der thierarztlichen Literatur beschrieben gelanden und dürfte daher die nachfolgeude Beschreibungnbsp;soldier Falie nicht ohne Interesse sein. Am 6en Augustnbsp;wurde mir durch den Wedono von Djambean dienstlichnbsp;geraeldet, dass unter den Büffeln in der Dessa Poeloe wohlnbsp;eine ansteckende Krankheit ausgebrochen war, da an einemnbsp;und demselben Tage 4 Thiere unter gleichen Krankheits-erscheinungen erkrankt waren und ein Büffel in paarnbsp;Stunden schon nach dem Ausbrucb der Krankheit gestor-ben war. Als Hauplkrankheitserscheinungen theilte mirnbsp;der Wedono mit, dass die erkrankten Thiere blind geworden sind, nicht aufstehen und das Maul nicht aufmachennbsp;konnten. Bei meiner Ankunft land ich die 3 noch lebenden Patiënten auf dem Bauch liegend an, die Füsse warennbsp;unter denselben geschlagen. Zum Stehen konnten sie nurnbsp;mit grosser Mühe gebracht werden, der Gang war alsdannnbsp;taumelnd, schwankend und brachen die Thiere sofortnbsp;wieder in ihre frühere Lage zusammen sobald sie sichnbsp;selbst überlassen wurden.
Die in Rede stekenden Thiere wurden als Zugthiere benutzt, waren stark gebaut doch durch die Krankheitnbsp;sehr abgemagert. Der Appetit und die Rumination lagnbsp;vollstandig danieder. Die Haut fühlte sich hart, trockennbsp;und sehr heiss an, die Ohren und die Hörner waren kalt,
-ocr page 29-das Plotzmaul war trocken und eingerissen. Die Mast-darmtemperatur war 41,0 resp. 42,7'^ G. Die ausgeschie-denen Kothraassen waren weich, nicht übelriechend. Bei allen Patiënten war eine hochgradige Benommenheit desnbsp;Bewusstseins, eine förmliche Betaubung wahrzunehmen,nbsp;sie waren nicht rnehr erregbar und konnte man sie beinbsp;oberflachlicher Betrachtung für fast todt halten. Beieinemnbsp;Tbiere war der Kopf, ahnlich wie beim Kalbeüeber, nacbnbsp;rückwaïts gebogen und nacb dem Boden zu gesenkt, dienbsp;2 anderen stützten den Kopf auf den Boden auf. Pernbsp;ganze Kopf erschien durch die Schwellung der Augenlider,nbsp;des Flotzmauls sowde der Haut urn die Naseneingiinge wienbsp;aufgedunsen.
Die Nickhaut war über den Augapfel vorgezogen, die Augen selbst waren starr, unbeweglich, in ihre Höhlennbsp;zurückgezogen. Die Bindehaut war dunkelroth, die Horn-haut grauweiss und undurchsichtig, sodass das Sehver-mögen deutlich gestort w'ar. In den inneren Augenwinkelnnbsp;war schleimig-eiteriges, graugefarbtes Secret, das init Thra-nenflüssigkeit vermengt in reichlicher Men ge aus beidennbsp;Augen über die Backen lloss. Die Maulschleirnhaut warnbsp;heiss, ara Zabntleisch besonders hochgeröthet, an einzelnennbsp;Stellen war das Epithel abgestossen wodurch- die Stellennbsp;ein kupferrothes Aussehen bekamen. Die Schleirnhautnbsp;an den Nasenöffnungen war dunkelroth und geschwollen.
Die In- und Expiration war schniebend, oft waren die Thiere dem Ersticken nahe. Die Zahl der Athemzügenbsp;betrug 70 — 80 in der Minute, das Athmen selbst geschahnbsp;sehr oberflachlich, weder tiefe Inspiration noch ergiebigenbsp;Expiration Aus der Nase entleerten sich eiterige, missfar-bige, übelriechende Dejecte. In Folge der tonischen Contraction in den Kaumuskeln waren die Kiefer so fest aufnbsp;einander gepresst, dass ich nicht im Stande w'ar auchnbsp;nur 1 ctrn. weit den Unterkiefer vorn Oberkiefer zu ent-fernen; die Zurige fühlte sich trocken und derb an. Dernbsp;Herzschlag war sehr beschleunigt, schwach fast unfiihlbar.nbsp;Der Urin wurde in geringer Menge afgesondert und hattenbsp;hochrothes Aussehen.
V. A. K. BI. Deol VIII nbsp;nbsp;nbsp;2.
-ocr page 30-Alle 3 Thiere starben itn Zeitraum von 4 Tagen. Da ich einen lethalen Ausgang bei den erkrankten Thierennbsp;voraussetzen konnte so beauftragte ich den Wedono vonnbsp;dem Sterben irgend eines Thieres mich sofort in Kenntnissnbsp;zu setzen und den resp. Cadaver bis zu meiner An-kunft leicht mit Laub und Erde zu bedecken. Meinenbsp;Anweisung wurde genau befolgt und so war ich im Standenbsp;6 Stunden nach dem Tode des einen Thieres die Sectionnbsp;auszuhihren. Dieselbe ergab in der Hauptsache Folgendes;nbsp;Der Cadaver war massig aufgetrieben und schon merklichnbsp;in Faulniss tibergegangen. Der Mastdarm war ein wenignbsp;vorgefallen und hatte schwarzliches Ansehen. Starke Im-bibitionsröthe an der ganzen Baucbflache und am Brust-bein. An der inneren Flache der Haut waren die Venennbsp;und Capillaren mit dunklem Blut gefüllt, die Skeletmus-kulatur war mattroth, miirbe und an einzelnen Stellen mitnbsp;Blut infdtrirt. Die Bauchhöhle enthielt eine geringe Mengenbsp;blutiger Flüssigkeit. Maulschleimhaut cyanotisch. Dienbsp;Schleimhaut der Rachenhöhle und des Kehlkopls war starknbsp;geschwollen und mit haemorrhagischen Herden durchsetzt,nbsp;die Muscheln sind mit einer diinnen Schicht von gelblichnbsp;weissem Fibrin bedeckt; die Trachealschleimhaut dunkel-roth, die Trachea selbst war fast ganz mit fibrinoesemnbsp;Exsudat ausgefüllt. Das Exsudat steilte eine feste, derbenbsp;gelblicb weisse Masse dar, ragte in die Bronchien hinein,nbsp;konnte leicht herausgezogen werden und hatte die Formnbsp;eines Cylinders. Die Lungen waren mit Blut überfüllt;nbsp;im linken Lungenflügel war die Lungensubstanz innbsp;einen missfarbigen, schwarzlichen, stinkenden Brei verwandelt, die zunachst umgebende Lungenschicht war zumnbsp;Theil von jauchiger Flüssigkeit durchtrankt und hatte dasnbsp;Ansehen eines lange macerirten Gewebes. Interlobularesnbsp;Emphysem.
Das Herz zeigte starke parenchymatoese Trubung und Erschlaffung der Ventrikel, im Endocardium zahlreichenbsp;blutige Herde, im Herzbeutel war eine geringe Mengenbsp;gelbliches Serum, das Blut war theils flussig, theils un-Yollstiindig theerartig geronnen. Die Leber war nicht
-ocr page 31-unerheblich vergrössert, das Lungenparenchymzeigtebraun-rothe Farbe. Milz war verkleinert, die Kapsel runzlig etwas verdickt, die Milzpulpa erschien schlaff, blass, w'eich.
An der Schleirnhaut des Labmagens war eine diffuse oberflachliche Enlzündung wahrzunehmen. Der Darmin-halt war breiartig sonst von normaler Beschaffetiheit. Dienbsp;Mastdarrnschleimhaut war ein wenig geröthet und geschwol-len. Die Nierensubstanz war getrübt, die Harnblase warnbsp;mit blutartigem Harn gefüllt. lm Gehirn entbielten dienbsp;venoesen Gefasse viel dunkles Blut; Subarachnoidealraumenbsp;mit Serum gelüllt, in jedem Ventiikel war ungelahr einnbsp;Esslöffel einer leicht getrübten Flüssigkeit.
Nach dem Krankheitsbilde und dem Sectionsbefunde zu urtheilen unterliegt es keinem Zweifel, dass es sichnbsp;hier um die respiratorische Form der Kopfkrankheit desnbsp;Riüdes gehandelt bat. Was mich zur Beschreibung dernbsp;Krankheit jedoch veranlasste war der Umstand, dass innbsp;allen 4 Fallen auch gleichzeitig vollkoramener Trismus zunbsp;constatiren war. Um mich zu überzeugen ob es sich wirk-lich um eine selbststilndige Form von Tetanus handelte,nbsp;der zufallig in Form von Trismus neben dem boesartigen Ka-tarrhalfieber aufgetreten war, steilte ich 3 Impfversuche an.
Als Versuchsthiere benutzte ich einen Büffel und 2 Ziegen. Dem Büffel wurde eine subcutane Injection mitnbsp;Blut und Transsudat aus der Brusthöhle, den beiden Ziegennbsp;eine subcutane Injection mit Blut und mit der Flüssigkeitnbsp;aus den Ventrikeln gemacht. Ausser einer localen leichtennbsp;Entzündung an den Injectionsstellen wurde nach Verlaufnbsp;von 14 Tagen keine Veranderung in dem Gesundheits-zustande der Versuchsthiere wahrgenommen. Die Thierenbsp;blieben munter, behielten ihren guten Appetit und zeigtennbsp;auch nicht die mindesten tetanischen Erscheinungen. Durchnbsp;die Impfversuche driingt sich mir die Frage auf, die ichnbsp;vorlaufig nicht beantworten kann;
))War der Trismus bei den 4 ander Kopfkrankheit des sRindes erkrankten Büffeln wirklich die Folge der specifischnbsp;»wirkenden von den Tetanusbacillen produzirten Substanz”,nbsp;Oder:
-ocr page 32- -ocr page 33-„MAIiliEIJrE” ¦vquot;OOi^bek,ici3:t.
De Redactie heeft gemeend, het verslag der Fransche Regeerings-koramissie, betreffende de waarde der „Malleine”nbsp;als diognasticum voor kwade droes, voorkomende in hetnbsp;„Recueil de Médecine Vétérinaire” van 15 Maart 1893, innbsp;extenso te moeten overnemen.
De vragen toch die zich aan de kommissie hebben voorgedaan, aangaande de pathogenese der bij sectie aangetroffen neoplasraen, hare conclusies omtrent de diagnostische waarde der „Malleine”, afwijkende eenigszins van die,nbsp;welke tot op heden van Duitsche zijde zijn geopenbaard,nbsp;komen haar te gewichtig voor om de kwestie te behandelennbsp;in een referaat; wellicht zijn ook niet alle deskundigenbsp;lezers in ’t bezit van voornoemd vakblad.
De Redactie.
RAPPORT SUR LES EXPERIENCES PAITES a, MON-TOIRE POUR BTABLIR LA VALBUR DB LA MALLEINE AU POINT DB VUE DE LAnbsp;REVELATION DB LA MORVE.
£*aris, Ie J51 October 1803,
En exécution des ordres contenus dans la lettre ministériel-le du 27 juin 1892, la Commission chargée „d’établir la valeur de la malleine au point de vue de la revelation de la morve”nbsp;s’est réunie, Ie 30 juin, a l’annexe de remonte de Montoirenbsp;et a comrnencé ses operations Ie même jour.
-ocr page 34-22
Composition de la Commission. — Cette Commission était ainsi composée:
MM le general Faverot de Kerbrech, adjoint a I’inspecteur general permanent des remontes,nbsp;président;
le docteur Roux, professeur a I’lnstitut Pasteur;
Nocard, professeur a l’École vétérinaire d’Alforl;
Mauiice, Charon, Foucher, vétérinaires prin-cipaux de l^e classe;
Barret, Francois, Perrin, Lauraint (1), vétérinaires en premier;
Humbert, vétérinaire en premier, secrétaire (2).
De la malléine. Sa nature. Ses propriétés-—La malléine est un produit des cultures du bacille morveux portéesnbsp;a une haute température et filtrées, afin de les stérilisernbsp;et de les débarrasser de ce bacille. Sa propriété principale est d’avoir une action élective toute spéciale sur lesnbsp;lesions organiques causées par ce même bacille.
Injectée sous la peau, a la région moyenne de 1’encolure, a la dose de 1/4 de centimètre cube (2 centimetres cubesnbsp;d’une dilution au 1/8) elle provoque, chez lecheval morveux,nbsp;de la huitième a la quinziéme heure, une perturbationnbsp;signalée par de 1’abattement, des frissons, des secoussesnbsp;rnusculaires, un oedème chaud, douloureux, plus ou moinsnbsp;volumineux, au niveau de I’injection, et une élévation denbsp;la température rectale révélatrice de la maladie. Si l’ani-mal est sain, la malléine ne produit aucun effet appréciable.
D’aprés les premières indications de M. Nocard, professeur a l’École vétérinaire d’Alfort et membre de l’Académie de médecine, «si l’élévation de la température atteint ounbsp;dépasse 2 degrés, on peut affirmer que le cbeval est morveux; si elle est comprise entre 1 et 2 degrés, on doit le
(1) nbsp;nbsp;nbsp;M. Lauraint, inalade et en permission, ne s’est pas présenté.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;M. Galtier, professeur a rÉcole vétérinaire de Lyon, avait été désipné parnbsp;le Ministro pour faire partie de cette Commission, lors de sa dernière réunionnbsp;Montoire. Mais il s’est excuse et ne s’est pas rendu ^ cette invitation.
M. Logeay, vétérinaire principal a l’École de cavalerie de Saumur, a été adjoint k. la Commission en même temps quo M. Galtier et a assisté aux der-nières séances tenues k Montoire.
-ocr page 35-23
considérer comrae suspect; si enfin, elle reste au-dessous de X degré, 1’animal est sain”.
En effet, aprês des experiences qui avaient paru invaria-bles dans leurs résultats et qui avaient été ensuite confir-mées par des faits nombreux, M. Nocard avait affirmé, a la Société centrale de médecine vétérinaire (1), que lanbsp;malléine permettait d’établir, avec certitude, Ie diagnosticnbsp;de certains cas de morve, de la morve pulmonaire, la plusnbsp;fréquente, qui peut rester des semaines, des mois et plusnbsp;longtemps encore, sans qui Ie vétérinaire puisse en recon-naitre l’existence. II ajoutait que la malléine permettaitnbsp;également de déterminer l’étendue de la contimination d’unnbsp;effectif envahi par la morve, en indiquant les morveux etnbsp;les sains, et conséquemment de faire disparaitre prompte-ment la morve de eet effectif.
L’armée avait done un intérêt de premier ordre a véri-fier les propriétés révélatrices attribuées a la malléine par Ie savant professeur d’Alfort.
Première injection. Résultats. — Des cas de morve s’étant manifestés a l’annexe de remonte de Montoire, M. Ie vétérinaire principal Charon demanda et obtint, sur la proposition du général inspecteur permanent des remontes, denbsp;faire, avec Ie concours de MM. les professeurs Roux etnbsp;Nocard, des injections de malléine sur tous les chevauxnbsp;de cette annexe.
Ces injections, pratiquées du 28 au 31 mai, dénoncêrent 58 morveux, 73 suspects, 97 sains et 5 non classés (2).
41 pris dans les morveux et 2 dans les suspects furent abattus et reconnus morveux a l’autopsie.
De toutes les lesions observées, les plus nombreuses consistent en des tubercules translucides dont il sera question plus loin. Mais on constata aussi des chancres sur quel-ques sujets, et, chez la plupart, des tubercules possédantnbsp;les caractères fondamentaux du tubercule morveux, c’est-a-dire ayant un point central caséeux, avec une auréolenbsp;inflammatoire, etc.
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Séance du 14 avril 1892.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;C’est-a-dire dont la temperature iVavait pu ctre prise,
-ocr page 36-24
Telle était la situation sanitaire de Tannexe a l’arrivée de la commission a Montoire.
Question a élucider. — Dans une première séance, tenue a la mairie le 30 juin, le général président, ne prenant ennbsp;consideration que les intéréts matériels considérables qu’ilnbsp;avait a sauvegarder, a tout d’abord soumis a la commissionnbsp;les questions suivantes:
1“ Les tubercules trouvés a I’autopsie, encore a l’état rudimentaire, gélatineux, incolores et sans inflammationnbsp;dans leur voisinage, suffisent-ils pour caractériser la morvenbsp;chez un sujet ne présentant aucun autre symploine, c’est-a-dire ces tubercules indiquent-ils surement que I’animalnbsp;était dès lors condamné a devenir morveux au sens habituelnbsp;du mot; peuvent-ils déterminer, dans uu temps plus ounbsp;moins long, tons les signes connus de la morve, et, commenbsp;moyen de controle, ces tubercules inoculés a un ane luinbsp;donnent-ils bien la morve?
2« La présence de ces tubercules a l’état rudimentaire suffit-elle pour rendre la contagion possible?
3o L’injection de malléine ne peut-elle en aucun cas pro-duire chez un cheval sain ces sortes de tubercules?
4o Certains chevaux, surtout a un age avancé, n’ont-ils pas dans leur organisme des tubercules n’ayant aucunnbsp;rapport avec la morve, inais présentant assez de ressem-blance avec ceux dont il est parlé ci-dessus pour rendrenbsp;une confusion possible a I’autopsie?
So Après I’injection de malléine, la température ne peut-elle jamais s’élever chez un sujet, sans que ce sujet ait aucun tubercule suspect, même lorsqu’il est, par example,nbsp;déja sous I’influence d’une affection quelconque a son debutnbsp;et non encore reconnue par le vétérinaire?
La commission a considéré ces questions comme un programme renfermant les points principaux a élucider,nbsp;et ses travaux ont été dirigés en vue de leur donner unenbsp;solution aussi compléte et aussi prècise que possible.
-ocr page 37-25
Etat sanitaire d’après Vexamen clinique — Après une discussion générale, la commission a décidé qu’il seraitnbsp;procédé d’abord a l’examen clinique des 190 chevaux restant a l’annexe et qu’ensuite une deuxième inoculation denbsp;malléine serait pratiquée sur chacun de ces chevaux.
L’examen clinique n’a décelé que 2 animaux morveux et 6 suspects.
La commission a constaté que l’état d’entretien d’un assez grand nombre de sujets laissait a, désirer, mais ellenbsp;n’aurait pas considéré la situation sanitaire comme trésnbsp;alarmante si de nombreux cas de morve n’avaient pas déjinbsp;été signalés par les trois premiers expérimentateurs.
Elle a même été étonnée que, sur un effectif contaminé depuis un temps relativeraent long, les manifestations ur-dinaires de la morve ne fussent pas plus nombreuses, plusnbsp;apparentes et plus significatives.
Deuxième injection. Résultats. — La deuxième injection de malléine, pratiqée sur tous les chevaux de l’annexe, lesnbsp;!'=gt;¦ et 8 juillet, a donné les résultats suivants:
8 morveux, 52 suspects, 110 sains, 20 non classés.
Abattage de 18 chevaux — La commission a décidé que 18 chevaux seraient abattus, dont 7 des morveux, 6 des suspects et 5 des sainsces derniers, tarés et sans valeur.
A l’autopsie, 16 ont été reconnus morveux: 8 sans réserve, par tous les membres de la commission; 8 avec certainesnbsp;réserves, et 2 sains, dont 1 provenant de la catégorie desnbsp;morveux et 1 de la catégorie des sains.
Lesions. Leur nature. — Les lésions avaient leur siège exclusivement dans les poumons; elles étaient surtoutcon-stituées pars des tubercules plus ou rnoiris nombreux et tresnbsp;variables dans leur aspect. Certains de ces tubercules pré-sentaient les caractères classiques de la morve, connus denbsp;toute la commission. Mais, chez la plupart des sujets, onnbsp;a trouvé des tubercules translucides, homogènes sans pointnbsp;central caséeux, sans zone intlamraatoire périphérique, dont
-ocr page 38-26
la nature a soulevé des contestations ou inspiré des doutes k plusieurs membres qui n’avaient jamais observé denbsp;lésions semblables. Ces doutes et ces réserves provenaientnbsp;surtout de ce que, sur certains chevaux, les tuberculesnbsp;dont il s’agit n’avaient été rencontrés qu’en tres petit nom-bre, 2 ou 3, sans lésions et sans aucun symtóme extérieurnbsp;apparent.
Dans Ie but de bien établir leur signification et de trancher Ie différend scienlifique qu’ils ont soulevé, les tuberculesnbsp;contestés ont été inoculés directement a deux anes. Cesnbsp;inoculations ont donné un résultat négatif, ou du moinsnbsp;qui a été considéré cnmme tel, paree que, plusieurs semainesnbsp;après, ils ne présentaient encore aucun symtóme extérieurnbsp;de morve, quand ils ont été inoculés avec de nouvellesnbsp;lésions et finalement abattus comme morveux.
Avec des tubercules identiques, mais ne provevant pas du même cheval, quatre cultures appropriées ont été es-sayées k l’institut Pasteur par M. Ie docteur Roux. Surnbsp;ces quatre, une seule a donné une colonie de microbesnbsp;morveux.
Le produit de cette culture, inoculé a un cobaye, a dé-termiiié la morve chez eet animal, dont 1’autopsie a été faite, sous les yeux de la commission, dans une séance tenuenbsp;a 1’inslilut Pasteur le 11 juillet.
Trois autres cobayes, inoculés avec la même culture, sont également devenus morveux. Les lésions, prises surnbsp;ces derniers animaux et inoculées a l’un des deux anesnbsp;qui avaient résisté k l’inoculation directe, ont provoquénbsp;chez eet animal la morve aiguë, avec ses pricipaux symp-tómes extérieurs classiques.
La commission ne se trouvant pas suffisamment éclairée pour prendre des conclusions définitives, le général président a demandé au Ministre a continuer les expèriences;nbsp;il a décidé, en outre, qu’une troisième injection serait faitenbsp;è, tous les chevaux et qu’une nouvelle réunion aurait lieunbsp;k Montoire a une date qui serait fixée ultérieurement.
Troisième injection, BésuUats. — Les 13 et 17 aoüt, une
-ocr page 39-27
troisième injection a done été pratiquée sur les 172 chevaux restants; elle a donné les résultats suivants:
3 morveux, 55 suspects, 105 sains, 9 non classés.
La commission s’est réunie de nouveau a Montoire, Ie 21 aoüt.
L’autopsie de l’ane précédemment inoculé n’a pas permis de constater chez lui de lésions pulmonaires suffisammentnbsp;caractérisliques; mais il n’en a pas moins été déclaré raor-veux par toute la commission, qui a reconnu a l’unanimiténbsp;la nature morveuse des tubercules précédemment contestésnbsp;et au moyen desquels avait été obtenue la culture inoculéenbsp;aux cobayes. Un membre a, toutefois, fait observer quenbsp;cette culture avait été obtenue, non seulement avec lesnbsp;tubercules contestés, mais aussi avec d’autres lésions prisesnbsp;sur Ie même sujet.
Comparaison des temperatures après les trots injections. La commission a comparé ensuite les températures re-levées après les trois injections. Les indications qui ennbsp;résultent ont varié dans des limites assez étendues. Ellenbsp;n’a done pu en tirer de déductions précises au point denbsp;vue de 1’utilité de répéter les inoculations. Mais il lui anbsp;semblé cependant que les résultats donnés par la premièrenbsp;injection étaient plus exacts que ceux des autres.
La commission a remarqué aussi que les syraptómes généraux (abattement, frissons, secousses musculaires) quinbsp;accompagnent ordinairement 1’élévation de la temperaturenbsp;chez 1’animal morveux, ont été assez prononcés lors de lanbsp;première injection, mais qu’a la deuxième et k la troisièmenbsp;inoculation, ces symptómes étaient assez fortement atténués,nbsp;comme s’il y avait eu une sorte d’accoutumance de l’orga-nisme aux effets de la malléine.
Ahatage de 31 chevaux. Résultats. — Le général président a décidé alors que 20 chevaux choisis parmi ceux que avaient le plus fortement réagi k Tune ou è, 1’autrenbsp;des trois injections seraient abattus.
A l’autopsie, 19 ont été trouvés morveux et un a été
-ocr page 40-28
déclaré sain par la majorité, sous réserve d’inoculations k pratiquer sur 2 cobayes (1).
Ensuite, sur la demande de plusieurs membres de la commission, le général a ordonné I’abatage de quelquesnbsp;chevaux déclarés sains par la malléine, c’est-i-dire n’ayantnbsp;réagi k aucuue des trois injections, afin de verifier aussinbsp;sous ce rapport les indications dormées par cette substance.
11 chevaux déclarés sains par la malléine reconnuscon-taminés de morve a Vautopsie. — 9 chevaux, en assez mau-vais état, et présentaut pour la plupart des symptómes cliniques de suspicion de peu d’importance, ont été sacri-üés. II a été constaté que ces 9 chevaux, contrairementnbsp;aux indications de la malléine, étaient contaminés de rnorvenbsp;au même degré que les autres.
Alors, pour pousser encore plus loin l’expérience, le général a décidé d’abattre deux cbevaux en parfait état d’entreliennbsp;et de santé apparentes n’ayant ni réagi a la malléine, ninbsp;présenté jamais aucun symptóme clinique: l’un cryptorchidenbsp;et mécbant; l’autre vieux, usé, couronné, d’une conservation onéreuse pour 1’État, ayant apparlenu a M. le vétérinaire Grosjean et qui n’avait eu aucun contact directnbsp;avec les autres aniniaux de i’annexe, mais avait quelquefoisnbsp;eté laché dans les parcours aux heures oü ils étaientnbsp;inoccupés.
Tous les deux ont été trouvés morveux au même titre que les premiers.
Les lésions renconlrées sur ces BI chevaux consistaient, soit en tubercules translucides, avec ou saus point centralnbsp;caseeux et presque tous dépourvus de zone inllammatoirenbsp;périphérique, soit en foyer de pneumonie lobulaire coexistantnbsp;avec lesdits tubercules.
En présence des résultats donnés par les derniers aba-
(1) Lc eheval doiit il s’ajrit ne présentait ancnii tuherculc, mais sculcment deux foyers de pneumonie lobulaire et uii ganglion bronebique assez volumincux^nbsp;infiltré, caverué et succulent. Le sue ganglioniiaire, prélevé avec soin et inoculénbsp;a deux cobayes, a determine la morve ebez run d’eux. Les lésions prises sur cenbsp;cobaye inoculées h un ane out reproduit chez eet animal la morve classiqiie, Ianbsp;morve indéniable. Cc fait doiuie une nouvelle preuve de la nature morveusenbsp;des lésions qui avaient été contestées.
-ocr page 41-tages, la commission a éprouvé un sentiment d’incertitude facile è, expliquer. Elle se trouvait, en elïet, devant unénbsp;forme pen connue de la morve, ne se manifestant dansnbsp;la grande majorité des cas par aucun symptóme extérieurnbsp;signiücatif, ayant son siège uniqueme'nt dans les poumons,nbsp;avec des lésions dont les caractères, la nature et la graviténbsp;étaient ignorés jusqu’a ces dernières années.
Elle avait espéré que la malléine servirait a déiioncer tous les chevaux atteints de cette redoutable maladie, etnbsp;cette substance venait de déclarer sains plusieurs animauxnbsp;contaminés au même degré que les autres.
Réponse aux questions posées lors de la première réunion. Aussi, dans une dernière réunion tenue a, la mairie Ienbsp;23 aoüt, Ie général président a-t-il repris les questions qu’ilnbsp;avait posées k la première séance. Après une discussionnbsp;approfondie, la commission y a répondu de la manièrenbsp;suivante, en se renfermant uniquement dans les enseigne-ments ressortant des faits constates:
IJ'S question. — a). Les tubercules trouvés a l’autopsie, encore a l’état rudimentaire, gélatineux, incolores et sansnbsp;inflammation dans leur voisinage, sulfisent-ils pour carac-tériser la raorve chez un sujet ne présentant aucun autrenbsp;symptóme?
A l’unanimité, la commission a répondu; »Oui”.
b.) Ces tubercules indiquent-ils sürement que l’animal était dés lors condamné ii devenir morveux au sens ha-bituel du mot, et peuvent-ils déterminer, dans un tempsnbsp;plus OU rnoins long, tous les signes connus de la morve?
A l’unariimité moins une voix, la commission a répondu: »Les chevaux porteurs de ces tubercules peuvent devenirnbsp;»cliniquement morveux, mais ne sont pas condamnés fa-»talement a Ie devenir”.
c). Ces tubercules, inoculés a un ane comme moyen de controle, lui donnent-ils bien la morve?
A l’unanimité, la commission a répondu; sOui, quand »les tubercules ont été l’objet d’une culture appropriée, et que
-ocr page 42-Hr
»les produits de ces cultures ont été inoculés au cobaye »et du cobaye h l’ane”,
2» question. — La présence de ces tubercules èl l’état’ rudimentaire suffit-elle pour rendre la contagion possible?
A Tunanimité moins une voix, la commission a répondu: »La présence dé ces tubercules suffit pour rendre la con-»tagion possible dans certains cas.”
3e question. — L’injecfion de malléine ne peut-elle, en aucun cas, produire chez un cheval sain ces sortes denbsp;tubercules ?
A l’unanimité moins une voix, la commission a répondu: sL’injection de malléine est inoffensive sur les cbevauxnbsp;))sains et incapable de produire ces tubercules.”
4e question. — Certains cbevaux, surtout k un age avancé, n’ont-ils pas dans leur organisme des tubercules n’ayantnbsp;aucun rapport avec la morve, mais présentant assez denbsp;ressemblance avec ceux dont il est parlé ci-dessus pournbsp;rendre une confusion possible a l’autopsie?
A l’unanimité moins une voix, la commission a répondu que ces tubercules ne se rencontrent que sur les cbevauxnbsp;morveux. Plusieurs membres reconnaissent, du reste, nenbsp;pas les avoir observés avant les expériences de Montoire.
5e question. — Aprés l’injection de malléine, la tempéra-ture ne peut-elle jamais s’élever sur un sujet sans que ce sujet ait aucun tubercule suspect, même lorsqu’il est, parnbsp;exemple, déja sous l’influence d’une affection quelconquenbsp;a son début et non encore reconnue par Ie vétérinaire?
A Tunanimité, la commission a répondu que la tempé-rature peut s’élever sur des sujets atteints d’autres affections que la morve, et qu’il ne faut pas tenter les injections de malléine sur les cbevaux malades ou fébricitants.
Conclusions. — Ces réponses faites, la commission a votó les sonclusions suivantes qui lui paraissent résumer lesnbsp;enseignements a tirer des expériences de Montoire:
-ocr page 43-1° La malléine est un moyen de reconnaitre la morve chez Ie cheval, mals ce moyen n’est pas sur (voté anbsp;runaniraité).
2o Au point de vue pratique, tout cheval qui, sans présenter aucun symtóme clinique, a réagi a la malléine doit être considéré, non pas comme morveux (voté par six voix,nbsp;dont celle du génèral président, contre six), mais seule-ment comme suspect (votè a l’unanimité).
3o Tout cheval qui n’a pas réagi k la malléine ne doit pas être considéré comme indemne de morve (votè knbsp;l’unanimité).
4» II y a lieu d’employer, dans l’armèe, la malléine comme moyen de diagnostic de la morve (voté a l’unanimité moins une voix).
Voeux. — Avant de se séparer, la commission a cru devoir émettre les voeux suivants:
1° Que dans toutes les autopsies, 1’examen des poumons soit fait avec une minutieuse attention; que toutes les lé-sions tuberculeuses, même les moins apparentes soientnbsp;toujours signalées et parfaitement décrites; que les vété-rinaires soient vivement engagés k en rechercher et a ennbsp;établir la nature, et qu’ils regoivent 1’ordre d’adressernbsp;hiérarchiquement a la section technique de la cavalerienbsp;copie de tous leurs procés-vei’baux d'autopsie;
2o Que des instructions précises soient formulés par la section technique de la cavalerie sur la marche k suivrenbsp;pour obtenir de la malléine les résultats que l’on est ennbsp;droit d’en espérer, et que ces instructions soient envoyéesnbsp;k tous les vétéririaires chefs de service.
3° Enfin, qu’un certain nombre de chevaux de l’annexe de Montoire qui ont réagi k la malléine soient soumis knbsp;un régime particulier, susceptible de hater l’évolution denbsp;la morve et l’apparation des symtómes par lesquelsnbsp;elle se caractérise cliniquement, et que d’autres chevaux,
-ocr page 44- -ocr page 45-PROEVE EENER BESCHOUWING OVER DEN ANATO-MISCHEN BOUW VAN HET RIJPAARD IN VERBAND MET HET EXTERIEURnbsp;EN DE AFRICHTING.
DOOR
J. VAJf nbsp;nbsp;nbsp;VEIiDE,
Paardenarts. (1)
Ikleiding.
Tiet bovenstaande onderwerp is, in dit verband, voor zoover ik weet, nog weinig behandeld; in bet Nederlandschnbsp;zeker niet veel. Op dit terrein liggen voetangels en klemmen; ik ben er mij van bewust, want aangaande de.ssuurnbsp;en ook extérieur denkt men niet éénstemming; hel bestenbsp;bewijs daardoor is het vele wat over deze beide onderwerpen wordt geschreven.
Steekhoudende critiek zal mij welkom zijn, evenals ik de bewerking van het verdere gedeelte van het paard doornbsp;een anderen liefhebber beslist zal toejuichen.
Het Indische paard, met name de Sandelwood, acht ik, schoon zelf maar een gastrol in het Ned.-Indische legernbsp;vervullende, de belangstelling overwaard, te meer naarmatenbsp;het moeielijker wordt het in voldoende getale en van bevredigend gehalte te verkrijgen.
De werken, die ik ten behoeve van dit opstel raadpleegde, zijn de volgende;
Goubaux et Barrier, L’extérieur du cheval.
Günther, Die topographische Myologie des Pferdes.
Franck, Anatomie der Hauslhiere.
Pierre, Marchands de cheval et marchands de chevaux.
Stonehenge, British rural sports.
Herein, Etudes hippiques.
(I) Overgenomen nit liet Indisch Militair Tijdschrift jg. XXIV nos. lOUl.
V. A. K. Bl. Deel VIII nbsp;nbsp;nbsp;3.
-ocr page 46-Von Monteton, Erinnerungen eines alten Cavaleristen. Seidler, Die Systematische Dressur des Gebrauchs- undnbsp;Kampagnepferdes.
Receuil de médecine vétérinaiie.
Prosch, Das Aussere des Pferdes.
Aan de behandeling van dit onderwerp dient vooraf te gaan een en ander over het zwaartepunt van het paardnbsp;en een enkel woord over het hellend vlak. De kennis dernbsp;ligging van het zwaartepunt en van zijne verplaatsing wanneer de ruiter is opgestegen, alsmede van de willekeurigenbsp;verplaatsing van het zw'aartepunt der geheele masse, ruiternbsp;en paard te zamen, door den ruiter, is van gewicht voornbsp;de dressuur. Veel van de hieronder volgende feiten zijnnbsp;ontleend aan het voortreffelijke werk »L’extérieur du cheval,nbsp;par Goubaux et Barrier, 20 Edition.”
De africhting is meer dan het overwinnen van de natuurlijke weerspannigheid van het paard en het leerenom op zekere wenken te gehoorzamen. Een goede africhtingnbsp;is immers een stelselmatige gymnastiek, welke het paard,nbsp;door ontwikkeling van zekere spiergroepen en door hetnbsp;verkrijgen van meerdere buigzaamheid der gewichten ennbsp;banden, in staat stelt om, door den ruiter bestegen, zichnbsp;te bewegen in allerlei gangen en dat wel, geruimen tijd,nbsp;met de geringst mogelijke inspanning.
Voorts beoogt de africhting, door het teweegbrengen van een anatomische wijziging in den bouw, aan het lichaamnbsp;van het paard een zoodanige, blijvende plooi te geven datnbsp;het een willoos werktuig wordt in de hand van een geoefend ruiter, dat het onbewust hem de beschikking geeftnbsp;over zijn eigen beweegkracht en dus over zijn weerstandsvermogen.
Dat de dressuur er naar streeft, om het paard in staat te stellen datgene wat men er van verlangt, zoo gemakkelijk mogelijk te volbrengen, heeft ten doel ten eerstenbsp;daardoor het paard zoo laug mogelijk bruikbaar te houden,nbsp;zoo weinig mogelijk te doen verslijten; ten tweede verzetnbsp;Ie voorkomen, hetgeen natuurlijk het beste wordt bereikt
-ocr page 47-bij een redeloos schepsel waarbij overreding meestal is uit*' gesloten, indien men de voorbereiding zóó geleidelijk, zóónbsp;harmonisch maakt, dat het paard geen aanleiding vindtnbsp;zich tegen het verlangde te verzetten, wijl het hem nietnbsp;meer onaangenaam is.
Ik behoef er slechts aan te herinneren, dat het paard hetwelk, onvoldoende voorbereid, in een zekere houdingnbsp;wordt gedwongen door de meerderheid van den ruiter, denbsp;energie van diens hulpen, die houding immers zal verlatennbsp;zoodra het hem mogelijk is of zoodra een ruiter van minder gehalte die houding tracht af te dwingen. Het is eennbsp;bekend feit, (waarschijnlijk wel door niemand met meernbsp;klem betoogd dan door von Monteton) dat een werkelijknbsp;goed afger icht en doorgereden paard, door ieder ruiter kannbsp;worden gereden, en de ervaring van den Fransch-Duitschennbsp;oorlog hoeft een keer meer het bewijs gebracht, dat uitstekend afgerichte paarden door het gemak, waarmede zijnbsp;aan de verlangde inspanningen voldoen, wijl zij steeds innbsp;evenwicht gaan, een buitengewoon groot volhoudingsver- ,nbsp;mogen bezitten. Ik doel hier op de omstandigheid datnbsp;verscheiden paarden, die voor het onderricht dienden aannbsp;de rijschool te Hannover en bij mobilisatie mee uitrukten,nbsp;wat «Ausdauer” betreft buitengewone dingen hebben gepresteerd.
Het behoeft geen betoog dat een paard, zóó goed afgericht dat zelfs een slecht ruiter, ja iedereen, het rijden kan, een ideaal is dat slechts zelden wordt aangetroffennbsp;en wel om twee redenen. Vooreerst wijl daartoe het paard,nbsp;als rijpaard, zeer goed gebouw moet zijn, en dan omdatnbsp;het voortreffelijk en grondig moet worden afgericht.
Uit den aard der zaak is deze gunstige combinatie een groote zeldzaamheid. Waar zij voorkomt, stempelt zij hetnbsp;paard tot een voorwerp van buitengewone waarde, datnbsp;echter meestal geen handelsartikel zal worden. Maarnbsp;omdat het voortreffelijke zelden wordt bereikt, mag mennbsp;niet nalaten er naar te streven. Op den weg daarheennbsp;ontmoet men het bevredigende, het goede en het zeernbsp;goede. Daarom doordringe men zich van het denkbeeld
-ocr page 48-dat een grondige d. w. z. voldoend lange en geheel methodische africhting, (maar bi] dat methodische vooral rekening houdende met de eigenaardigheden van ieder individueelnbsp;paard), het middel is om paarden te verkrijgen die doornbsp;het groot aantal middelmatige ruiters goed kunnen wordennbsp;gereden en om paarden te verkiijgen die «Ausdauer” bezitten en lang méégaan, wat trouwens, voor zoover het'nbsp;laatste betreft, vrij wel synoniem is.
Het paard ontbestegen zijnde is, de gevallen van hoogst gebrekkigen bouw buiten beschouwing gelaten, in evenwicht, d, w. z. er bestaat een verdeeling van spierkrachtnbsp;berekend voor het gewicht der verschillende lichaamsdee-len, welke bewogen of geschraagd moeten worden. Stijgtnbsp;de ruiter op dan wordt, gelijk wij zien zullen, niet alleennbsp;de som van het arbeidsvermogen gevorderd om de gezamenlijke massa te bev/egen vergroot, maar de bestaandenbsp;harmonie tusschen de verdeeling van last over kracht wordtnbsp;verbroken. Streven van de dressuur is nu immers, om hetnbsp;evenwicht te herstellen; daartoe is noodig ontwikkeling vannbsp;zekere spiergroepen, wijziging in de houding van sommigenbsp;deelen, vermeerderde en hier en daar verminderde buigzaamheid. Om te weten hoe men het verbroken evenwichtnbsp;zal herstellen, moet men weten door welke voorwaardennbsp;het bestond vóór de ruiter was opgestegen, op welke wijze,nbsp;dat wil zeggen in welke mate en in welke richting hetnbsp;door het bestijgen werd verbroken. Een en ander is slechtsnbsp;mogelijk door een onderzoek naar de ligging van het zw^aar-tepunt van het paard en dat van ruiter en paard te zamennbsp;onder verschillende omstandigheden.
Het zwaartepunt is het aangrijpingspunt der resultante van alle krachten, die de zwaartekracht op het paard uitoefent. Het is, empirisch gesproken, het punt waar men,nbsp;het paard willende oplichten, het zou moeten ondersteunennbsp;om het te doen zweven zonder het te doen vallen. Wanneer men het midden van de 8® rib rechts en links doornbsp;een horizontale lijn vereenigt, ligt het zwaartepunt op hetnbsp;midden dier lijn. Geringe afwijkingen naar voren of achteren komen individueel voor, in verband met het verschil
-ocr page 49-37
in bouw. Het zwaartepunt ligt dus geenszins op het midden der lengte van den romp maar, tengevolge van het overwicht van hoofd en hals, vrij veel meer naar voren dannbsp;dat midden. (1)
De voorste helft van het lichaam is dus zwaarder dan de achterste. Volgens Goubaux en Barrier is de verhoudingnbsp;als 1.37 tot 1; volgens Raabe en Bonnal 1.46 tot 1; volgensnbsp;Morris en Baucher 1.207 tot 1; volgens het gemiddelde vannbsp;32 wegingen van generaal Morris was de voorste helft vannbsp;het paard Yg zwaarder dan de achterste, en dus de verhouding als 1.1 tot 1.
Gaan wij nu na welke wijzigingen in de ligging van het zwaartepunt en in de verhouding der zwaarte van de voorstenbsp;helft der massa (man en paard) en de achterste wordt tenbsp;Aveeggebracht door het bestijgen. Baucher, die 64 Kilogramnbsp;woog, bracht, opgestegen zijnde (position académique, schul-gerechter Sitz, oor, elleboog en hiel in één vertikale lijn)nbsp;daarvan 41 Kilo op de voorhand en 23 op de achterband.nbsp;Door het bovenlijf terug te brengen, ontlastte hij de voorhand met 10 Kilo en bracht die dus op de achterbandnbsp;over; door daarna het hoofd van het paard hoog te nemennbsp;kwam nog 8 Kilo meer op de achterband. (2) Daarentegennbsp;kon' hij door van uit de »posilion académique” geheel tenbsp;gaan rusten op de beugels 12 Kilogram op de voorhandnbsp;overbrengen. Morris vond dat Baucher door in den »schul-gerechten” zit het hoofd van het paard op te richten ennbsp;den hals in één te schuiven 10 Kilogram op de achterbandnbsp;overbracht.
Lange halzen bleken de voorhand zwaarder te maken dan korte en dikke, wat men vermoeden kon. Maar langenbsp;halzen buigzamer, be weeglijker zijnde, kunnen in hoogernbsp;mate gebezigd worden om het gewicht van het hoofd, ennbsp;voor een deel dat van den hals zelf, te verplaatsen.
Wanneer men het voorstel van het paard hooger plaatst.
1) Wel is waar zyn er 18 ribben, maar tie 8e van voren lifit aanzienlijk vóór het midden van den borstwand, omdat de eerste 8 ii 10 ribben veel dichter bijeen liggen dan de overige.
(2) ¦ Men kan hieruit afleiden hot nadeel van het eten uit te hooge ruiven voor rug en aeliterhand, hetgeen op de Indische troepenstalien algemeen het geval is.
-ocr page 50-brengt men meer gewicht op de achterband over, het overwicht der voorhand vermindert. Practisch is dit herhaaldelijk gebleken in zijn gevolgen bij drachtige merriën,nbsp;staande op stallen met te veel helling naar achteren, waarvan verwerpen (abortus, vroeggeboorte) het gevolg was.nbsp;Omgekeerd wordt het overwicht der voorhand vergrootnbsp;door de achterbeenen hooger te plaatsen. Ofschoon dezenbsp;uitkomsten voor de hand lagen, heeft het experiment tennbsp;deze toch zijn nut, omdat hierdoor meer »en relief” worden gesteld verschillende feiten uit de practijk, als daarnbsp;zijn; de beteekenis voor verschillende diensten van hoognbsp;van voren en van overbouwd zijn, het nut om op berg-terrein steeds, bij hellingen van eenige beteekenis, stijgendenbsp;zich voorover te begeven met behulp der manen, dalendenbsp;zich achterover te houden aan het zadel.
Alzoo wordt door het bestijgen, zelfs in de position aca-démique, de bestaande zwaarteverdeeling van het paard verbroken, want van de 64 Kilogram kwamen immers 41nbsp;op de vóór- en 23 op de achterband, dus ongeveer denbsp;verhouding van 2/3 tot Yg. De africhting moet er o a.nbsp;naar streven de gevolgen van die evenwichtsverbreking tenbsp;neutraliseeren. Dit nu wordt, in groote trekken, bereiktnbsp;door den rug te doen nageven, wat gevorderd wordt voornbsp;een veerkrachtig, ver ondergiijpen der achterbeenen, doornbsp;hoofd en hals op te richten en terug te schuiven. Denbsp;achterband moet meer arbeid verrichten en zwaarder worden belast dan bij het onbestegen paard, omdat het evenwicht ten nadeele van de voorhand is verbroken. Ik laatnbsp;op het oogenbhk nu buiten beschouwing het tweede grootenbsp;doel der africhting, namelijk den ruiter meester te makennbsp;over de vermogens van het paard.
Ofschoon in de dressuur wordt begonnen met het doen nageven van den rug, daarna wordt overgegaan tot hetnbsp;onderbrengen van de achterband, om te eindigen met denbsp;bewerking van nek en hals, is er geen bezwaar tegen, hiernbsp;aan te vangen met de beschouwing van hals, nek en hoofdnbsp;om dan verder geleidelijk naar achteren voort te schrijden.
Wellicht zal men mij hier tegenwerpen, dat in het voor-
-ocr page 51-schrift betreffende het africhten van de paarden der cavalerie volsrekt niet zoo in die mate het stelsel wordt gehuldigd,nbsp;om de achterband onder te brengen alvorens men overgaatnbsp;tot opzeltelijke bewerking van den hals. Die tegenwerpingnbsp;zou juist zijn, maar ter opheldering diene dat die opstelnbsp;ook het bewuste voorschrift niet tot basis neemt, maar eennbsp;vrij veel daarvan afwijkend stelsel van africhting, gelijknbsp;ik het in Nederland heb zien toepassen door den officiernbsp;voor speciale diensten der artillerie, van wien ik onderrichtnbsp;kreeg, wiens pogen bij de africhting ik steeds met belangstelling heb gevolgd en voor wiens resultaten ik toen, laternbsp;en nu, steeds de meeste waardeering heb over gehad.nbsp;Hierbij wordt in den aanvang van de dressuur zeer ge-ruimen tijd in een vrij vlot en ruim tempo draf geredennbsp;met lange teugels, zonder eenige opzettelijke bewerkingnbsp;van den bals, uitgezonderd het reeds eenigermate bevestigen van de basis van den hals tegen schoft, schoudersnbsp;en voorborst wat het spontaan gevolg is van het aandrijven der achterbeenen met rustigen, symmetrischen zit ennbsp;lage symmetrische handen. Al dien tijd (maanden) worden haast geen wendingen gereden, maar zeer veel gebruiknbsp;gemaakt van de groote volte zonder daarbij echter ooknbsp;maar eenige stelling te geven.
Men kan daarover denken gelijk men wil, men kan een geheel andere opinie zijn toegedaan, maar verderop in ditnbsp;artikel zal blijken hoe ik juist het minder goed gaan vannbsp;vele Sandelwoods toeschrijf aan een te vroegtijdig bewerken van den hals in zijn bovenste of voorste helft.
De africhting stelselmatig doorgevoerd, brengt anatomische veranderingen te weeg in de wijze van aaneenvoeging en buiging van beenderen tot gewrichten, in de ontwikkeling van zekere spiergroepen, absoluut zoowel als relatief,nbsp;in verhouding tot anderen.
Het is dus noodig, wil men zich rekenschap geven van hetgeen bij de africhting gebeurt, van den invloed welkenbsp;de dressuur op het paard heeft, dat men van de anatomienbsp;van beenderen, gewrichten, banden en spieren, in grovenbsp;trekken en voorzooveer dat voor dit doel gevorderd wordt,
-ocr page 52-kennis bezit. In gezaghebbende werken over africhting wordt geheel gebouwd op de anatomie en mannen die veelnbsp;succes hebben als africhter-instructeurs plegen, schoon geennbsp;veeartsen zijnde, de waarde van deze kennis volkomen tenbsp;beseffen. De kiescliheid verbiedt hier namen te noemen,nbsp;maar wie bekend is met hetgeen in Nederland al zoo opnbsp;het terrein van africhting voorvalt en wie daar reputatienbsp;bezitten, die weet dat er ook in patria zulke mannen in het,nbsp;leger zijn. En in het buitenland zijn er verscheidenen.nbsp;De eruditie van mannen als Raabe, Bonnal, Duhousset,nbsp;Lenoble du Teil, Marey, Muybridge, is ongetwijfeldnbsp;ieders bewondering en achting waard
Alvorens te beginnen met de vereischte anatomische beschouwingen, geloof ik dat het zijn nut heeft, nog een en ander te bespreken betreffende een paar zaken, welke dikwijls te pas komen bij de afiichting, ik bedoel het zijde-lingsch evenwicht, hefboomswerking in verband met spier-tnechanisme en het hellend vlak.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;)
A. Het zijdelingsch evenwicht. Het ondersteuningsvlak -van het paard is een rechthoek; het evenwicht op de vier; beenen is meer stabiel naar gelang het ondersteuningsvlaknbsp;grooter wordt, het zwaartepunt lager ligt, de resultante dernbsp;zwaartekracht dichter is gelegen bij het snijpunt der diagonalen. Bij beweging schommelt het lichaam orn hetnbsp;stabiele evenwicht. Daar er een val moet ontstaan wanneernbsp;de resultante der zwaartekracht buiten het ondersleunings-vlak komt en dit gemakkelijker gebeurt in zijdelingschenbsp;richting dan vóór- of achterwaarts, zal een val min of meer ;nbsp;in zijdelingsche richting veel meer voorkomen dan een valnbsp;naar voren of naar achteren.
De snelheid van den gang is afhankelijk van de mate van wankelbaarheid van het evenwicht.
Naar gelang het evenwicht meer labiel is of juister gezegd, verder wordt verbroken, wordt de gang sneller. Want het verder slingeren buiten de evenwichlslijn vordert,nbsp;om den val te voorkomen, sneller herstel van het evenwicht, dus sneller opvolgende bewegingen. Daarom loopennbsp;telgangers (als regel) harder dan vierkant dravende paar-^:
-ocr page 53-41
den, of eigenlijk: kan telgang sneller zijn dan draf, wijl ' bij den eersten het evenwicht telkens zijdelings wordtnbsp;verbroken, In Amerika (Ver.-Slaten), het land dat reedsnbsp;sinds geruimen tijd het wereld-record houdt zoowel voornbsp;draf als voor telgang, is men van de gunstiger voorwaardenbsp;voor snelheid van een telganger zóó overtuigd, dat mennbsp;er voor beide bewegingen alzondetlijke records op na houdt.;nbsp;en dus nooit een telganger tegen een draver laat loopen. ,
Bij het course-paard, dat zich geheel strekt en in den ' ruimen galopsprong het lichaamsgewicht ver vóór het -zwaartepunt werpt, is, om den val naar voren te coupee-ren, een zeer ver ondertreden der achterheenen noodig.
Het goed afgerichte paard, in verzamelde houding gaande,, ' is het best in evenwicht, het best tegen vallen gevrijwaard ;nbsp;het heeft onophoudelijk de meeste heerschappij over hetnbsp;gewicht van de geheele massa (ruiter en paard samen),nbsp;natuurlijk ten koste van de snelheid, van daar dat men ooknbsp;met een volkomen afgericht paard, verzameld en in evenwicht gaande, met veel meer succes zal rijden over gladde 'nbsp;oppervlakten (kampongwegen in den West-mousoon) dannbsp;met een paard dat minder goed is afgericht, en dan metnbsp;hetzelfde paard, wanneer het door de schuld van den ruiternbsp;niet verzameld wordt gèreden.
VoN Monteton verhaalt in één zijner werken dat hij, nog jong luitenant zijnde, bij schemerdonker of althans.,nbsp;maanlicht, zijn ritmeester, gezeten op een paard met gladdenbsp;ijzers, over een bevroren water zag draven en dat deze.nbsp;dit verklaarde door het volkomen evenwicht van zijn paard.
B. Ilefboommerking en spiermechanisme De beenderen zijn de hefboomsarmen, de spiercontracties vormen de ¦nbsp;kracht. Het gunstigste voor de krachtsontwdkkeling is,nbsp;dat de richting van de kracht loodrecht staat op dennbsp;hefboomsarm (van daar o. a. dat een hoek van 90j tus-schen schoudeiblad en opperarm, tusschen bekken en dij- •nbsp;heen, het meest gew'enscht is). De grootte der krachtnbsp;wordt gemeten door den afstand van het aangrijpingspunt' 'nbsp;lot bet steunpunt. Wanneer de richting der kracht eert
scherpen hoek vormt met den hefboornsarm, dan wor-dt
de kracht kleiner; en evenzoo wanneer de hoek stomp wordt.
De schouder kan dus wel degelijk te schuin zijn, wanneer althans de richting van den opperarm geen correctie aanbrengt. Maar in die mate schuine schouders zijn zeldzaam.nbsp;Toch herinner ik mij in Nederland een officierspanrdnbsp;(Hongaar) waarbij èn de hoek tusschen schouder en opperarm èn die tusschen bekken en dijbeen kleiner wasnbsp;dan 90o. Dit paard, hetwelk bij oppervlakkige beschouwingnbsp;veel beloofde, viel wat ruimte van beweging betreft tennbsp;zeerste tegen.
Vrij veel komt het voor, dat een ietwat steile schouder door een meer naar het horizontale neigenden opperarmnbsp;wordt verbeterd.
Daar de beenderen niet alle even beweeglijk zijn, is er een beweeglijk en een vast punt voor iedere spier, welkenbsp;echter, omdat de spieren onder invloed van den wil staan,nbsp;kunnen afwisselen. Een spier b. v. die van den opperarmnbsp;naar het hoofd loopt kan beurtelings dienen om het hoofdnbsp;te bewegen (wanneer de gezamenlijke werking van anderenbsp;spieren den opperarm vastzet) eii den opperarm, wanneernbsp;het hoofd wordt gefixeerd.
De kracht van een spier is recht evenredig met het aantal barer spiervezelen, dus met haar dikte; de ruimte der beweging is recht evenredig met de lengte. Dikke spierennbsp;geven dus kracht, lange spieren snelheid.
Aan de ledematen vooral loopen de spieren meestal evenwijdig met de hefboomsarmen of vormen daarmede althans zeer kleine hoeken. Dit is dus een ongunstig momentnbsp;voor de krachtsuiting, maar alleen voor het begin dernbsp;spiercontractie, want naar gelang de buiging in de gewrichten vordert, wordt de voorwaarde voor krachtsontwikkeling gunstiger en zoo zal op het laatste oogenblik bijnbsp;het einde der spierwerking, de kracht het grootst zijn.nbsp;Overigens dienen de beenuitsteeksels, waaraan de spierennbsp;zich bevestigen om het begin der werking te vergemakkelijken, wijl zij oorzaak zijn dat de spieren bij hun aan-hecbtingspunt min of meer van de beenderen zijn verwdj-derd. Zulk een rol spelen het haakbeen, de sesambeenderen.
-ocr page 55-de draaiers aan opperarm en dij, de kam van bet schen-kelbeen en in hooge mate het hielbeen.
C. Hellend vlak In het lichaam van het paard komen verscheiden hellende vlakken voor, als: gewrichtsvlakten,nbsp;het schouderblad, bij vele paarden het bekken. Wanneernbsp;een gewicht zich langs een hellend vlak beweegt, is denbsp;kracht waarmede het daar langs wordt getrokken gelijknbsp;aan het gewicht maal de sinus van den hoek, welken hetnbsp;hellend vlak maakt met den horizont.
Hoofd, nek en hals.
De hals is om de volgende redenen van zeer groote be-teekenis voor de dressuur. Ten eerste zijn hoofd en hals, door het overwicht dat zij aan het geheele lichaam geven,nbsp;door hun ligging vóór den romp, door hun aanmerkelijknbsp;absoluut gewicht en door de beweeglijkheid ia alle richtingen van den hals, van zeer ingrijpenden invloed op denbsp;zwaarteverdeeling, al naarmate de houding welke zij innemen, en dus op het evenwicht. Ten tweede is zonder eennbsp;goed bewerkten hals en nek het paard, al is de achterbandnbsp;onder gebracht, volstrekt niet geheel onder de heerschappijnbsp;van den ruiter. Ten derde komen in het gewicht en innbsp;den aanzet van het hoofd, in lengte, breedte en oorspronkelijke richting van den hals, alsmede in de wijze waaropnbsp;de hals uit schoft en voorborst te voorschijn komt tegennbsp;de schouders aansluit, aanmerkelijke verschillen voor, waarvan het noodig is, de gevolgen voor de africhting te overzien en juist te schatten, om eensdeels te beoordeelen ofnbsp;het paard geschiktheid bezit als rijpaard en zoo dat hetnbsp;geval is vervolgens te kunnen individualiseeren, d. w. z.nbsp;ieder paard bij de africhting te behandelen of doen behandelen overeenkomstig zijn eischen.
Want omdat de paarden onderling behalve in temperament en karakter zooveel verschillen in bouw, is het ondoenlijk alle paarden op dezelfde manier te behandelen en de verdienste van een goed africhter is zeker voor een
-ocr page 56-aanzienlijk deel daarin gelegen, dat hij met overleg de' remonterijders indeelt voor de verschillende paarden en'nbsp;daarna nog steeds die remonterijders telkens instructiesnbsp;geeft hoe te handelen, sinds het geen betoog behoeft dat'nbsp;een remonterijder die, zelfstandig optredende, verscbUlende'nbsp;paarden goed zou kunnen aiVichten al een zeer grooté'nbsp;zeldzaamheid is, wijl daartoe meer vereischt wordt dan het'nbsp;gymnastisch deel van het rijden n. m. den juisten blik opnbsp;ieder paard.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘
In het algemeen mag men gerust zeggen dat de remonte-T'ijders ledepoppen zijn, waarvan de instructeur aan de touwtjes trekt. Het komt er dus maar op aan dat hij ditnbsp;op de juiste manier doet, niet trekken «quand raêrne”,nbsp;verschillend in vele gevallen naar de eischen welke iedernbsp;paard stelt.
Van het hoofd is voor de dressuur van beleekenis het' gewicht van het geheel en de breedte der kaken.
Vroeger werd aan de meei dcre of mindere dikte der ' lagen veel grooter beteekenis gehecht voor de africhtingnbsp;dan thans. Ofschoon niet valt te loochenen dat een paardnbsp;met dikke, ronde lagen minder gevoelig zal zijn voor eennbsp;gelijke inwerking van het gebit dan een met scherpe,',nbsp;smalle lagen, spreekt van zelf dat de mate van gevoeligheidnbsp;van den mond duidelijk aan den ruiter moét te kennennbsp;geven, welke inwerking hij moet aanwenden, maar denbsp;gevoeligheid van den mond alhoewel men die zelve zekernbsp;kan behouden of verminderen, ja totaal wegnemeh, en zijnbsp;bovendien ongetwijfeld individueel verschilt, die gevoeligheid in den mond berust waarlijk niet in de eerste plaatsnbsp;op de gevoeligheid der lagen, maar wel op de geheelenbsp;dressuur, op de bewerking van de achterband in de eerstenbsp;plaats. Een onafgericht paard, dat nog nooit eèn bit innbsp;den mond heeft gehad, heeft toch zeker wel gevoeligernbsp;lagen, gevoeliger in don zin van ontvankelijk voor inwerkingnbsp;van een druk d'an een afgericht dier, waarbij onvermijdelijk de hondeide malen inwerking van trens of stang eennbsp;zekereplaatselijke afstomping van hel gevoel heeft teweegnbsp;gebracht. In weerwil- daarvan zal het afgerichte paard'
-ocr page 57-45
op tewgelhulpen, ja op teugelhulpen alléén gelijk die zoo ¦«aak worden aangewend, beter reageeren dan het onafgerichte, ook op de zuiver terugwerkende teugelhulpen zóónbsp;eenvoudig dat hier het aauleeren in den zin van begrijpennbsp;geen rol kan spelen.
Het gewicht van het hoofd is van grooter beteekenis want, dat is eenvoudig niet weg te cijferen, die doodenbsp;massa speelt per se haar rol door de zwaartekracht bepaald en daarmede moet dus rekening worden gehouden.
Een zwaar hoofd verplaatst het zwaartepunt naar voren, belemmert de beweging der voorbeenen, is zwaar in denbsp;hand en vermindert de snelheid van het paard.
, De meerdere of mindere lengte van den hals kan trouwens aanmerkelijke correctie ten deze aanbrengen, i Echter blijft steeds voor het rijpaard een licht hoofd verkieslijk boven een zwaar.
De breedte der kaken verschilt aanmerkelijk; dit ligt hoofdzakelijk aan de meerdere dikte der kauwspieren, in-tusschen passen bij een over het geheel zw^aar hoofd in dennbsp;regel zware kaken. Zij kunnen daardoor ongetwijfeld hetnbsp;bijbrengen, maar vooral het af buigen hinderen, bemoeie-lijken en zoodoende oorzaak zijn dat de dressuur langzaamnbsp;vordert of nooit die volkomenheid bereikt, welke andersnbsp;mogelijk ware, en zeker vordert een dergelijk paard, omdatnbsp;het zich met naeer succes tegen den ruiter kan verzetten,nbsp;een meerdere bewerking van de achterband en dus — eennbsp;sterkere achterband.
Wat de richting van het hoofd aangaat, men noemt die goed (sprekende natuurlijk van het onafgerichte of van hetnbsp;onbestegen en niet opgestangde paard in volkomen ongedwongen houding) wanneer de as met den horizont eennbsp;hoek maakt van ongeveer 45o. De strek- en buigspierennbsp;van en langs den hals, werken dan beide het gunstigst.nbsp;A»angezien wij echter bij de bewerking van het paard denbsp;buigers van het hoofd meer ontwikkelen dan de strekkers,nbsp;verbreken wij dat evenwicht en maken wij ten slotte eennbsp;paard met een verticaal of bijna verticaal gedragen hoofd;nbsp;rpaar van den aanvang af en ook in de eerste maanden
-ocr page 58-der dressuur mag immers het paard die houding nog niet hebben, want aangezien zij dan volstrekt niet geëvenredigdnbsp;is aan de bewerking van de achterband, stelt zij op datnbsp;tijdstip een fout daar, een middel voor het paard om zichnbsp;aan de verdere bewerking van de achterband, aan hetnbsp;verzamelen te onttrekken.
Wanneer het hoofd meer horizontaal wordt gedragen, lijst het zwaartepunt en komt het naar voren, het indringen der lucht in strottenhoofd en luchtpijp wordt verge-makelijkt, de stabiliteit van het evenwicht vermindert, denbsp;voorbeenen zullen hunne beweging moeten versnellen omnbsp;den val naar voren te voorkomen, de achterband wordtnbsp;verlicht, kortom hier zien wij al de eigenaardigheden vannbsp;den snellen gang, waarbij die houding van het hoofd inderdaad past; maar voor het rijpaard dat beheerscht zalnbsp;worden en geheel in de hand moet zijn, is het horizontaalnbsp;gedragen hoofd een groot nadeel.
De werking van het gebit op de lagen is niet meer loodrecht of bijna loodrecht, het werkt vrij wel slechts op de mondhoeken; de teugelhulpen gaan in nek of hals verloren ennbsp;eindelijk zijn door de inrichting van het gewicht tusschennbsp;atlas en draaier (len en halswervel) zijdelingsche bewegingen van het hoofd in die houding, zoo goed als onmogelijk. Deze houding pleegt vrij constant den verkeerden hals te begeleiden.
Wanneer het hoofd verticaal wordt gedragen, verplaatst zich het zwaartepunt naar achteren en beneden, hetgeennbsp;de stabiliteit van het evenwicht vermeerdert.
De snelheid van den gang zal er onder lijden, maar de gang is meer verheven en verzameld; mits gepaard gaandenbsp;met een behoorlijke richting van den hals, is deze houdingnbsp;van hoofd dan ook geschikt voor het volkomen gehoorzamenbsp;rijpaard.
Nek. De nek, de verbinding vormende van hoofd met hals, terwijl veel bewegingen die wij van het paard verlangen een buiging van hoofd op hals vorderen, is vannbsp;gewicht voor de africhting.
Het hoofd, bewegende op den hals, neemt daarbij den
-ocr page 59-eérslen halswervel mede. Bij het bijtoomen en afbuigen met fixeeren van den hals vermag het hoofd op den atlasnbsp;(len halswervel) slechts weinig te draaien; de atlas draaitnbsp;al zeer spoedig mede, immers de maximum bewegingnbsp;naar boven en beneden welke de gewrichtsvlakten onderling gedongen is 20o en zijdelings nog iets minder.
Ten einde de zoo gewenschte groote beweeglijkheid in den nek te verkrijgen, worden gevorderd een zekere lengtenbsp;dier verbinding en een geringe breedte of hoogte. Eennbsp;korte, zware aanzet van hoofd is een zeer groote belemmering voor de volkomen africhting, dit toch geeft hetnbsp;paard een natuurlijk wapen tegen de eischen van den ruiternbsp;en het resultaat is eensdeels dat de achterband meer moetnbsp;worden aangesproken, ten andere dat de ideale hoofdstellingnbsp;en beweeglijkheid van het hoofd onmogelijk worden, terwijlnbsp;die toch van zooveel gewicht zijn bij de zijgangen en dennbsp;galop.
Het gewricht tusschen l®quot; en 2en halswervel een draai-gewicht zijnde, is hierin aanzienlijke beweging naar verschillende richtingen mogelijk.
De hals Alvorens over te gaan tot de voor ons doel zoo belangrijke spieren, is het noodig in grove trekken denbsp;beenderen en banden te beschouwen. De hals bestaat uitnbsp;zeven wervels; gelijk wij zagen heeft echter de eerste ofnbsp;atlas voor de beweeglijkheid weinig beteekenis, daar hijnbsp;bijna volkomen met het hoofd meêdraait. De wervels zijnnbsp;voorzien van talrijke uitsteeksels tot aanhechting der spieren.nbsp;De lijn, welke de wervels te zamen, verschilt niet onbelangrijk bij het ruwe, het onbeweikte paard en het goednbsp;afgerichte. Ofschoon die wervels alle onderling door kortenbsp;banden zijn verbonden, vormen ze niettemin een kettingnbsp;waarvan de schakels onderling draaiing, buiging en strekking veroorloven voor zoover banden, uitsteeksels en spieren dat niet beperken. Dat de hals op iedere hoogte ennbsp;in verschillende richtingen buigen en ook een definitievennbsp;knik erlangen kan, het gevolg van éénzijdige overmachtnbsp;der spieren, is maar al te bekend; immers daarop berustennbsp;de talrijke fouten in de halsbewerking en halshouding.
-ocr page 60-Ia, men kan zeggen dat, wat de symmetrie betreft, de ontwikkeling èn bet vermogen èn de neiging tot opvolgen der eischen zoowel rechts als links, deze hoogst zeldzaam volkomen zijn, immers de meeste paarden hebben eenigennbsp;dwang, gaan wat beter op de eene hand dan op de andere;nbsp;geringe fouten ten deze worden zeker door de meeste ruiters over het hoofd gezien, ofschoon zij altijd een effectnbsp;maken dat merkbaar is onder zekere omstandigheden, maarnbsp;dat dan verkeerd wordt geïnterpreteerd en ofschoon hetnbsp;nemen in zijgangen en zelfs het rijden op de kleine voltenbsp;de fout dadelijk blootlegt.
In het werk van Seidler (lang niet nieuw maar zeer degelijkj, ))Die systematische Dressuur des Gebrauchs- undnbsp;Kampagnepferdes”, komen zeer aardige plaatjes voor vannbsp;het skelet, waarin men naast elkander ziet de lijn dernbsp;halswervels bij het ruwe, onafgerichte en hij het goednbsp;afgerichte paard, Intusschen wijkt de lijn der halswervelsnbsp;bij verschillende niet afgerichte paarden onderling zekernbsp;vrij veel af. Wanneer men toch een Kozakken paar’d, eennbsp;Engelschen volbloed en een volbloed Arabier, allen in on-afgerichten toestand naast elkander zag, zou men bij denbsp;meeste vertegenwoordigers dier rassen ongetwijfeld grootenbsp;afwijkingen zien, en wijl nu de volbloed afstamt van Arabieren, Berbers en Turken, die onderling zeer naverwantnbsp;zijn, is dit wel een bewijs welk een invloed de voortdurendenbsp;éénzijdige gebruikswijze op de houding, de richting vannbsp;den hals uitoefent, w'ant de volbloed is in zijn bouw eenvoudig gemaakt tot datgene wat hij nu door de wedrennennbsp;vertoont. De lijn der wervels bij het steppenpaard zalnbsp;meestal een convexiteit naar voren vertonnen en daarbijnbsp;vrij steil zijn; de lijn bij den volbloed zal recht wezen ennbsp;vrij sterk de horizontaal naderen; de lijn bij den Arabiernbsp;zal naar voren een lichte concaviteit te zien geven en metnbsp;den horizont een grooteren hoek vormen dan bij dennbsp;thorough-bred.
Seidler teekent een lijn der wervels voor het onafgerichte paard die zweemt naar den hals van den volbloed met eennbsp;flauwe bocht. Wanneer men nu in aanmerking neemt,
-ocr page 61-dat in de meeste Earopeesclie rassen, die rijpaarden leveren, vrij veel Engelsch bloed voorkomt, dan is de juistheid dier teekening onbetwistbaar. De Sandelwood echter, kennelijk na verwant aan den Arabier, lieeft een meer verticalenbsp;lijn der wervels die in vele gevallen een lichte concaviteitnbsp;naar voren bezit. Over het geheel mag men dan ook nietnbsp;zeggen, dat het Soembapaard een moeielijken hals heelt,nbsp;al is hij vaak wat kort en zwaar, — daarbij toch dient nietnbsp;uit het oog te worden verloren dat men hengsten rijdt,nbsp;bovendien is men vaak geneigd de absolute lengte meernbsp;te beschouwen dan de relatieve, en de aangename gewaarwording gelijk Pierre in zijn rnnarchands de eheval etnbsp;marchands de chevaux” het zoo karakteristiek uitdrukt,nbsp;dat men Ie paard zittende den indruk krijgt als zat mennbsp;in een rijtuig (zoo ver van het hoofd verwijderd) kan mennbsp;nu eenmaal bij een zoo klein paard niet verlangen ofnbsp;verwachten.
Wel biedt de bewerking van den hals bij den Sandelhout klippen aan, wmarop men licht kan stranden, maar ditnbsp;heeft een andere reden.
Een ander belangrijk deel van den hals is de nekband. Ilij loopt over de rugwervels en de doornvormige uitsteeksels der schoftwervels orn zich te begeven naar het kruinbeen. De nekband is echter door breede, in sasiltale richtina:nbsp;verloopende platen met de halswervels verbonden. De betee-kenis van den nekband is vooral deze, dat hij zondernbsp;spierinspanning te vorderen aanmerkelijk bijdraagt tot hetnbsp;torsen van het 8 a 10 Kilogram zware hoofd aan het uiteinde van den hals opgehangen. De breede platen zijn bijnbsp;het paard langs de bovenste helft vergroeid, maar naar denbsp;w'ervels toe gescheiden; zij vormen oen schot tusschen denbsp;halsspieren van rechter- en linkerzijde. Terwijl de streng,nbsp;de eigenlijke nekband eenvoudig.uit bindweefsel bestaat zijnnbsp;de breede platen grootendeels opgebouwd uit elastischnbsp;weefsel; door deze inrichting ondersteunen zij de strek-spieren (oprichters) van den hals. Aan de voorvlakte vannbsp;den hals liggen gewichtige organen, nml. de luchtpijp,nbsp;daarachter de slokdarm en zijdelings oppervlakkig de hals-
V. A. K. BI. Deol VIII nbsp;nbsp;nbsp;d.
-ocr page 62-ader en diep de sirotslagader, benevens twee belangrijke zenuwstarnmen. Zijdelings van den nek tusscben den randnbsp;van de achlerkaak en den vleugel van den atlas ligt denbsp;oorspeekselklier, bedekt door verscheiden slagaderlakkennbsp;en zenuwvlechten.
Van onder tusscben de oorklieren liggen strottenhoofd en zwelgkeel.
De halsspieren vetloopen lang niet alle aan den bals alléén. Eenige bevestigen zich aan rug, ribben, opperarmnbsp;en daaronder almede van de sterkste.
Dit verklaart het groote verband tusscben de bewegingen van bals, rug en voorbeenen. De strekkets zijn veel talrijker en sterker dan de buigers gelijk begrijpelijkerwijzenbsp;het geval moet zijn, wil het paard berekend wezen denbsp;zw'aartekracht te w'eêrstaan en het zware hoofd aan hetnbsp;uiteinde van den hals hangende omhoog te houden. Doornbsp;de africhting nu ontwikkelen wij sommige spieren en verminderen de functiën van andere (niet inspannen van spierennbsp;doet haar kracht van zelf verminderen). Wij vermeerderen in hooge mate door oefening de buigzaamheid van velenbsp;banden, terwijl wij voor een deel van den hals zooal nietnbsp;naar onbew'eeglijkheid dan toch naar aanzienlijk verminderde beweeglijkheid streven. De dressuur bereikt dannbsp;ook een ommekeer in de richting van de lijn der wervels,nbsp;ja in de absolute lengte van die lijn. Aan den hals vannbsp;een grondig afgericht en doorgereden paard ziet rnen dadelijk dat het is afgericht. Er zijn echter veel paarden,nbsp;vooral in Indië, waarop jaren lang een rnensch heeft gezeten, maar die in hun uiterlijknoch wat hals noch wat rug,nbsp;lenden, heenen of gang betreft doen zien, dat zij zijn afgericht;nbsp;het natuurlijk gevolg daarvan is niet alleen, dat rijp ennbsp;groen rijdt maar ook dat iedereen paarden heet af te richten.
Met de dressuur heoogen wij in den hals successievelijk en in hoofdzaak de volgende veranderingen aan te brengen;nbsp;fixeeren van den oorsprong van den hals, hijbrengen vannbsp;het hoofd, dus huigen tusscben atlas en draaier, oprichtennbsp;en ineenschuiven van het midden van den hals. Menhoudenbsp;in het oog, dat hij de bewegingen welke besproken zullen
-ocr page 63-worden de aangegeven spieren hoofdzalcelijk worden ingespannen. Bijna iedere beweging in het menschelijk of dierlijk lichaam, hoe ook en waar ook, wordt uitgevoerdnbsp;niet door een, maar door meerdere verschillend werkendenbsp;spieren te zamen, waarvan echter aan één of een paar hetnbsp;leeuwenaandeel toekomt Ofschoon de africhting aanvangtnbsp;met het doen nageven van den rug en dus in dien tijdnbsp;van opzettelijke bewerking van den hals geen sprake isnbsp;(lees mag zijn), is het duidelijk dat loch onwillekeurig vannbsp;meet af aan de hals wordt bewerkt. In den aanvang moetenjnbsp;hij welken bouw van hals ook, het hoofd en dus ook denbsp;hals laag worden gehouden, al zijn de hulpen daartoe somsnbsp;zeer verschillend afhangende van de neiging van het paardnbsp;om den neus in den wind te steken of achter het bit tenbsp;komen, maar de neus laag, de hals ver vooruit is zekernbsp;in den beginne lang noodig, wijl daardoor de rug rijst.
zijn draagvermogen vermeerdert, de neiging tot spannen tegen het zadel zal afnemen. Want al beoogt men nageven, d. w. z. niet meer krampachtig omhoogspannen vannbsp;den rug, waarbij de buikspieren een rol spelen, dat is heelnbsp;iets anders dan het ongedwongen rijzen van de lijn dernbsp;rugwervels wat voortvloeit uit laag houden van hoofd ennbsp;hals, waarbij van krampachtig spannen geen sprake is ennbsp;waarbij, gelijk gezegd, het draagvermogen vermeerdert.
Naarmate het paard meer neiging heeft tot een verkeerden hals door aangeboren bouw, voornamelijk gepaard gaande met coup de bache, is natuurlijk lage hoofdstellingnbsp;meer noodig. Het is onbegrijpelijk dat vaak in zulke gevallen die noodzakelijkheid niet wor’dt ingezien en mennbsp;zich op narve wijze laat om den tuin leiden door het feit,nbsp;dat het paard neiging heeft om. het hoofd wat bij te brengennbsp;en omdat het niet boort. W’ie te vroeg het hoofd hoognbsp;neemt en hijbrengt, al lokt het paard er zelf toe uit, richtnbsp;het nooit af en rijdt het in den grond, want wanneer hetnbsp;hoofd is hijgenomen en de hals is opgericht, leert het paardnbsp;van achteren niets meer en doet ook later van achteren niets.
De onwillekeurige, lichte bewerking van den hals, die reeds plaats grijpt hij het leeren nageven van den rug,
-ocr page 64-bestaat in het eenigermate fixeeren van den oorsprong van den hals. Wanneer men op een geheel ongereden paardnbsp;zit of ook op een paard dat nooit is aangereden, ofschoonnbsp;jaren bereden gelijk dat het geval is niet paarden vannbsp;Inlanders en van tal van Europeanen, ook dan krijgt mennbsp;den indruk dat het paard afwisselend een pas naar rechtsnbsp;voor en naar links voor doet, dat het loopt te slingeren,nbsp;dat het hier en daar een heen zet en dat is werkelijk hetnbsp;geval, vaak zelfs in die mate dat men het niet alleen voelt,nbsp;maar dat een toeschouwer ook zien kan; het paard neemtnbsp;dan ook het hit volstrekt niet symmetrisch en rustig aannbsp;en dit immers wordt van den aanvang af al beoefend,nbsp;waartoe een symmetrische inspanning van sommige halsspieren noodzakelijk is. Het zijn uit den aard der zaaknbsp;de spieren die van rug en borstwond loopen naar dennbsp;wortel van den hals, de lange rugspier en Avel het hals-gedeelle met uitsluiting der takken voor het hoofd. Lietnbsp;halsgedeelte ontspringt aan de eerste zeven rugwervels ennbsp;eindigt met peestakken aan de onderste vier halswervels.nbsp;Onder de lange rugspier ligt de doornspier, over een gi oolenbsp;lengte er meè vereenigd; het halsgedeelte is zwakker, dochnbsp;reikt evenver. De groole getande spier en wel het halsgedeelte. Deze zeer sterke spier bedekt het onderste zij-delingsche gedeelte van den hals vóór den vooi'rand vannbsp;den schouder; het halsgedeelte ontstaat met vijf takkennbsp;aan den derden, vierden, vijfden, zesden en zevenden halswervel en bevestigt zich voorts aan de eerste twee ribben.
Genoemde drie spieren zullen dus bij rustige en lage hand en symmetrische teugelweiking den wortel van dennbsp;hals vastzetteri tegen rug en schouder. Hierbij werkt nognbsp;zwak mede de horstbeenkaaki-pier. De spieren van beidenbsp;zijden (r. en 1. borstheenkaakspier) ontspringen gemeenschappelijk vóór aan het hor’stbeerr, splitsen zich spoedig,nbsp;looperr dan aan de vóórzijde van de halsadergroeve etrnbsp;hechten zich vast hoog aan den rand van de achterkaak.nbsp;Eindelijk werkt steeds bij alle halsbewegingen, waarbij denbsp;hals niet enorm hoog wordt gedragen en dus zeker hier’,nbsp;de rug-atlas spier. Deze ongepaarde, sterke, lange en hreede
-ocr page 65-buiger van den hals loopt in de raediaanlijn over de vóór-of ondervlalcte van alle wervels en kan, juist wijl hij ongepaard is, niet bijdragen tot fixeeren van den hals, maar slechts een tegenwicht bieden voor de straks genoemdenbsp;strekspieren
Het bijnemen van het hoofd. In deze periode is immers noodig : in nog sterker mate bevestigen van den wortel vannbsp;den hals tegen schoft en schouders, anders toch is bij een tenbsp;bew'eeglijke oorsprong van den hals do kans op zijdelingschenbsp;verbuiging in het midden van den hals zeer groot, een euvelnbsp;trouivens w^aaraan zeer veel paarden mank gaan. Er zijnnbsp;maar zeer weinig buigers van den hals.
De eenige spier, waarvan de werking uitsluitend is het bovenste derde gedeelte van den hals te buigen, is de hals-weivelkruinbeenspier. Zij ontspringt aan de dwarschenbsp;uitsteeksels van den vierden, derden en tweeden halswervelnbsp;en eindigt, naast die van de andere zijde, onder aan hetnbsp;kruinbeen. Als eene voortzetting van deze spier in boven-Avaartsche richting is te beschouwden de onderste atlas-kruinbeensjner wdelke zich echter, blijkens hare aanhech-tingspunten, er toe bepaalt het hoofd op den atlas te buigen,nbsp;hetgeen, gelijk wij zagen, slechts in beperkte mate mogelijk is. Hetzelfde geldt van de aitos-i/n/feZspier, die evenwel,nbsp;zich vasthechtende aan het uiteinde van het griffel vormignbsp;uitsteeksel van het kruinbeen, veel gunstiger is geplaatstnbsp;om uitw'erking te hebben.
Natuurlijk speelt bij de buiging van hoofd en atlas op draaier de rug-atlasspier, de machtige lange buiger welkenbsp;over de ondervlakte van alle halswervels loopt en aan dennbsp;atlas eindigt, ook een rol.
De hoogte, waarop de hand wordt gehouden, bepaalt nu welk gedeelte van deze spier, die overal takken aan denbsp;wervels afgeeft, begint te werken. In het algemeen overigens is de hoogte, waarop zich de hand van den ruiternbsp;bevindt, immers van overwvegenden invloed op de plaatsnbsp;waar zich de hals buigt.
Bij het oprichlen van het middenste derde gedeelte van den hals en het ineenschuiven er van, w'crken eindelijk
-ocr page 66-talrijke strekkers. Natuurlijk wordt het middenste derde gedeelte van den bals hoofdzakelijk gedragen van uit schoftnbsp;en rug. Zijdelings van de schoft, in een smalle strooknbsp;omhoog stijgende langs den nekband, ligt de voorste nek-bandschouder spier.
Zij ontspringt op de hoogte van den tweeden halswervel en eindigt aan den halshoek van den schouder. Verdernbsp;zijn er drie sterke spieren welke gezamenlijk het middennbsp;van den hals oprichten en inéénschuiven, te weten: denbsp;voorste takken van het halsgedeelte van de lange rug spier,nbsp;de miltvormige spier en de groote doorvlochten spier terwijlnbsp;de ribben-halsspier zuiver dezelfde werking heeft, maarnbsp;veel zwakker is.
Het is duidelijk dat wanneer takken van een spier eigen bevestigingspunten hebben, zij ook een eigen werking bezitten, welke afwijkt van die der geheele spiermassa tenbsp;zamen. Terwijl het halsgedeelte van de lange rugspier nunbsp;den oorsprong van den hals fixeert, geeft het takken afnbsp;aan den derden en vleiden halswervel, die de bovenstenbsp;helft van den hals oprichten.
De groote doorvlochten spier ligt onmiddellijk op de platen van den nekband en ontspringt aan de eerste zeven rug-wervels om zich te bevestigen aan de laatste zes halswervels;nbsp;een tak wordt afgegeven aan het kruinbeen.
De miltvormige is een groote, platte, driehoekige spier welke, op zijde van den hals gelegen, de vorige bedektennbsp;op haar beurt bedekt wordt door de voorste en achterstenbsp;nekbandschouderspier. Zij ontspringt op de schoft metnbsp;een breede pees en bevestigt zich aan den vijfden, vierdennbsp;en derden halswervel met peestakken. De ribben-halspiernbsp;ligt onder de arrnwerveltepelspier, ontspringt met tweenbsp;takken aan de eerste rib en eindigt met takken aan dennbsp;zesden, vijfden en vierden halswervel. Eindelijk moet vermeld worden de machligste spier aan den hals, de arm-wervel-tepelspier. Het is de gemeenschappelijke spier vannbsp;opperarm, hals en hoofd; zij is zoo algemeen voor dennbsp;geheeleii hals werkzaam en zoo forsch dat zij een aanzienlijk dubbele taak vervult en wel bij de beweging der voor-
-ocr page 67-beenen en bij het dragen van hals en hoofd. Zij ligt zuiver zijdelings van den hals en vindt van onder of vorennbsp;haar grens in de halsadergroeve. Hare werking verschiltnbsp;aanmerkelijk naar gelang de houding van den hals zichnbsp;wijzigt.
Bij opgerichten hals is zij zeer bevorderlijk voor verheven knieheweging; bij meer schuin vooruit gedragen hals bemiddelt zij een ruimere beweging der voorbeenen dichtnbsp;langs den grond. Een symmetrische ontwikkeling beidernbsp;spieren is zeer gewenscht, wijl deze spier door haar overmacht anders voert tot een verkeerde zijdelingsche bocht,nbsp;een kromming in den hals
Wanneer men na een voldoende bewerking van den hals, na het vastrijden van de onderste twee derde gedeeltennbsp;en bijnemen van het hoofd, nog meerdere oprichting innbsp;het bovenste derde gedeelte beoefent, dan werken daarbijnbsp;enkele kortere spieren, die zich tot deze streek bepalen.nbsp;Het 'zijn : de lange draaier-kruinheenspier, de korte draaier-kruinbeenspier en de atlas-draaierspier. De eerste is ongepaard, de tweede parig; de beide korte worden door denbsp;lange bedèkt. Deze gezamenlijke spiermassa ontspringtnbsp;aan den kam van den draaier en eindigt aan het kruin-beén naast den nekband. Zij richten dus di'aaier en atlasnbsp;op Tot de oprichting van dit deel van den hals werktnbsp;ook mede de atlas-diaaierspier, geheel zijdelings gelegen,nbsp;maar deze spier (eenzijdig werkende) heeft vooral ook denbsp;functie om het afbuigen uit te voeren, immers zij ligt zijdelings van den eersten en tweedon halswervel, zich aannbsp;beide bevestigende. Haar werking komt dus neer op draai-beweging tussclicn atlas en draaier. De geringe zijdelingschenbsp;beweging eindelijk welke de inrichting van het boofdge-wricbt gedoogt, wordt bemiddeld door éénzijdige werkingnbsp;van de zijdelingsche atlas-kruinbeenspier, welke zuiver zijdelings tusschen atlas en kruinbeen is gelegen,
De eerste periode der halsbewerking het fixeeren van den ooi'sprong, het vastiijden van de basis tegen schoft ennbsp;schouders moet natuurlijk grootendeels uitgaan van denbsp;achterband. Het paard moet door aandrijvende hulpen
-ocr page 68-neiging in den gang naar voren krijgen en bij ruim ondertredende acbterbeenen het bit zoeken dat laag, zeer zactit en volkomen symmetrisch moet wei'ken, opdat het paardnbsp;den bals vrij wel gestrekt en volkomen in het sagiltalenbsp;vlak dragen en met vertrouwen op bet bit rusten zal.nbsp;Hiervoor is dus noodig ; dat de gang ruim zij, door gestadignbsp;aandrijven met de beenen of, zoo bet paard die hulp nognbsp;niet begrijpt, aantikken op den schouder, dat de handennbsp;laag worden gehouden, volkomen symmetrisch ten opzichtenbsp;van de schoft en dat bet paard niet meer gewicht in dennbsp;mond wordt gelegd dan het zelf aangeeft. Van wendigennbsp;mag uit den aard der zaak in deze periode weinig sprakenbsp;zijn, althans zeker niet van wendingen met hoofdstelling,nbsp;maar daar zelfs rijden op de groote volte niet denkbaarnbsp;is zonder eenige zijdelingsche verbuiging van den hals, isnbsp;de rechte weg in deze periode ongetwijfeld te verkiezen.nbsp;Het inconvenient daai’bij blijft natuurlijk dat men eventueelnbsp;over het paar'd niets te zeggen heeft, daar het door sterkenbsp;V. illekeurige verkorting en ook verbuiging van den halsnbsp;zich aan iedere inwerking onttrekt (bij gemis aan heerschappij des ruiters over de onbewerkte achterband). Hetnbsp;is opmerkelijk in welke mate de Indische paarden geneigdnbsp;zijn na te geverr op de wer king van het bit, ja zelfs achterom het bit te komen. Ongetwijfeld leidt dit zeer vaaknbsp;tot gevolgen, die voor de geheele verdere dressuur noodlottignbsp;zijn Natuurlijk en noodig toch is, dat een onaangeredennbsp;paard zich al lieel spoedig eer.igszins zwaar op de handnbsp;legt; wanneer het daarentegen, zoodr a het het bit voelt, vannbsp;ja knikt, er niet ot bijna niet meer togen leunt, hoe wilnbsp;men dan nog op het paard invrerken. Het paard verkortnbsp;den hals, Iruigt dien, loopt met het hoold bijna verticaal,nbsp;speelt met het bit en men voelt ongeveer niets irr de hand.nbsp;Verband tusschen achterband, rug en voorhand is naluurlijknbsp;nu ondenkbaar. Van achteren loopt, op zijn eigen houljenbsp;met kleine passen de achterband. Dan komt de rug zondernbsp;spiervei'band met de achterhand gerekt door het gewichtnbsp;van den ruiter en eindelijk loopt ook weer op haar eigennbsp;verantwoording de voordiand met sierlijk gebogen hals, een
-ocr page 69-houding oppervlakkig beschouwd als van een afgericht paard, immers de hals is kort, gebogen en het hoofd wordtnbsp;in de verticaal, ja soms nog binnen die lijn gedragen.nbsp;Zoo loopen zeer veel Indische paarden cenige weken nadatnbsp;zij in dressuur zijn genomen. Naïeve menschen zeggennbsp;dan dat het paard zich zelf africht. Als men op het paardnbsp;zit, ziet men vóór de schouders, rechts en links, ongeveernbsp;niets, een verdieping in plaats van wat men hij het afgerichte paard met deze hoofdstelling waarneemt, een volle,nbsp;harde, zwellende spiermassa. De hals is vóór de schoudersnbsp;»het dunste” en wordt naar het midden toe steeds dikker,nbsp;terwijl natuurlijk wanneer het paard als vrucht van beëindigde dressuur deze hoofdstelling had, de hals van achternbsp;naar voren steeds dunner moest worden. Nu stel ik natuurlijk niet den eisch dat het paard na eenige weken innbsp;dressuur geweest te zijn een grondig'bewerkten en dusnbsp;goed gevormden hals heeft! Maar wel dat het een hals-vorm en hoofdstelling vertoont overeeidvomstig het stadiumnbsp;van africhting en evenzoo een aanleuning op den teugel,nbsp;Avelke met dat stadium verband houdt en dus niet: eennbsp;verticaal gedragen hoofd en sterk gebogen hals en ongeveer geen aanleuning op het bit. Wanneer de hals in ditnbsp;stadium zoo sterk gebogen is, werken van al de voornamenbsp;spieren eigenlijk alleen de armw'erveltepelspieren en denbsp;korte buigers en deze eerste maximaal, van daar dat mennbsp;op het midden van den hals rechts en links een sterkenbsp;W’elving ziet, die vermindert naar het hoofd toe en—ver-dwijnt in de richting der schouders Wanneer toch dezenbsp;spieren, die aan den opperarm beginnen, over den boegnbsp;langs den geheelen hals loopen en aan het hoofd eindigen,nbsp;zich sterk verkorten, is het duidelijk dat de functie vannbsp;daartusschen gelegen spieren geheel wegvalt, deze blijvennbsp;buiten werking, ontwikkelen zich niet, van daar dat mennbsp;zelfs in die gevallen, wanneer het paard heet afgericht tenbsp;zijn, nog altijd den hals vóór de schouders dun, hol en innbsp;hooge mate beweeglijk vindt, ieder oogenblik bereid omnbsp;naar links of rechts uit te wijken, terwijl hij verzet vannbsp;het paard het den hals sterk in één schuift door maximale
-ocr page 70-verkorting van de armwerveltepelspieren (die tevens belangrijke voortbewegers zijn van het voorbeen), zich dan met het hoofd vast op den hals, dood op het bit legtnbsp;en wanneer het hern behaagt met u keert maakt ofnbsp;doorgaat.
Ik heb het genot gehad zoo’n paard te bezitten dat afgericht heette, maar bij de cavalerie en daarna bij de artillerie werd afgekeurd wegens doorgaan en onhandelbaarheid. Wijl het daarbij sterk en tevens in hooge matenbsp;achterdochtig en schrikachtig was, kan men beseffen innbsp;welke mate men voorloopig a la merci van een dergelijknbsp;lief dier is, hetwelk van doorgaan zijn bepaalde studie heeftnbsp;gemaakt. Maar dit paard, waarbij, toen ik het kreeg, nognbsp;geen spoor van de voorste nekbandschouderspier en hetnbsp;halsgedeelte van de groote getande was te zien, hetwelknbsp;een halsbasis bezat in alle richtingen zoo beweeglijk alsnbsp;een windvaan, had niettemin gegaloppeerd en zijgangennbsp;gegaan, enz., heette in één woord afgericht.
Maar achteruit zetten (onder den ruiter, anders zou men misschien nog beweren dat er kolder in het spel was) honbsp;maar en evenmin in zijgangen gaan met behoorlijke hoofdstelling. Natuurlijk!
Het is duidelijk dat, wanneer het paard neiging heeft om na te geven bij de minste inwerking van het bit, eennbsp;eigenaardigheid w’elke veel Sandelwoods vertoonen, zoodranbsp;men wat anders doet dan rechtuitrijden, met deze moeie-lijkheid rekening dient te worden gehouden, door de been-hulpen veel krachtiger, de teugelhulpen veel zwakker tenbsp;maken en iedere bewerking van het paard te staken, totnbsp;tijd en wijle dat het zich tveêr rnet vertrouwen op het bitnbsp;legt. Van de achterband toch moeten steeds de hulpennbsp;uitgaan, in die mate dat het verlangde resultaat wordtnbsp;verkregen. Dit is in casu gepaard met het rusiig en volkomen symmetrisch leunen op het bit, een bijna gestrektnbsp;gedragen hals.
Het is een feit, dat men, beginnende met rijonderricht te krijgen, met zeer veel moeite moet leeren niet te trekken.nbsp;Deze neiging schijnt het menschdom vrij wel algemeen te
-ocr page 71-hebben en slechts zeer langzaam schijnt men die te kunnen overwinnen. Nu is het niet gewaagd te veronderstellennbsp;dat ook den meesten, zoo niet allen remonterijders, ditnbsp;euvel aankleeft en dat wanneer het paard op de teugel-hulpen, antwoordt met een mond als boter, nog meer neigingnbsp;bestaat om hierin te volharden en tevreden te zijn met eennbsp;gewaarwording welke voor het oogenblik het gevoel streelt.nbsp;Maar nu komt er nog bij, dat een groote partij in Indiënbsp;beweert, dat op grond van de wanverhouding tusschennbsp;Europeesch ruiter en Indisch paard het verkeerd is denbsp;achterband aan te pakken, dat die er niet tegen bestandnbsp;is en dat men daarom het paard maar op de voorhandnbsp;moet rijden. Het resultaat ligt voor de hand; men krijgtnbsp;paarden die in drie stukken loopen en waarover men nietsnbsp;te zeggen heeft, die net zoo lang goed gaan als het hunnbsp;behaagt, immers, men kan geen meester zijn van den mondnbsp;als men het niet is van de achterbeenen. Alléén in ou-derwetsche romans huldigt men de leer: smet ijzeren vuistnbsp;bedwong hij het paard”. Het zou dan ook volstrekt geennbsp;indruk maken wanneer men schreef: smet zijden hand ofnbsp;met gomlastieken vuist bedwong hij het paard.” En vannbsp;beenen als hulpmiddel om te rijden heeft die romanschrijver nooit gehoord, maar men kan er toch heusch nietnbsp;buiten, ofschoon men, afgaande op de richting der onder’-danen van veel soi-disant ruiters te paard met bijna horizontale dijen, bepaald zou veronderstellen, dat men dienbsp;beenen niet brood noodig acht.
Lezer, wanneer ge U eens goed duidelijk wilt maken in welke mate gij bij het rijden van een Sandelwood eennbsp;ongeootloofden steun zoekt in uw beugels, toe, doe dan dienbsp;beugels eens af en laten we elkaar dan na één keer be-hoorlijk rijden nog eens spreken. Dan zult ge eens ondervinden in welke mate men gewoon raakt aansluiling metnbsp;de dij te verwaarloozen en hoe men met zijn beenliggirignbsp;allengs van de norrna is afgedwaald. Maar srevenons anbsp;nos rnoutons”.
Het Indische paard heeft niet alleen in den beginne. Wanneer het bit hem nog vreemd is, die neiging om zich
-ocr page 72-aan de werking er van te onttrekken, door den hals in elkander te schuiven meer dan het standpunt van de al-richting medebrengt! Neen, het houdt die neiging tot hetnbsp;eind toe. Wanneer men bet er toe gebracht heeft doornbsp;zachte hand en aandrijvende hulpen om met vertrouwennbsp;het bit aan te nemen, den hals rustig vooruit te stekennbsp;en men begint met zijgangen, dan doet zich dikwijls weernbsp;hetzelfde voor, ook bij rijden van de kleine volte vertoontnbsp;zich dikwijls nog de neiging (1).
(1) Tk hen mij volkomen hewust van de groote moeielijkliedcn verbonden aan de africhting der paarden in Indië vergeleken hij die in Nederland. In patrianbsp;hooft men om te heginnen hij grootore en sterkere paarden — lichtere ruiters.nbsp;Een groot voordeel, immers de remonte, veel minder onaangenaam bejegend wordende door een absoluut en relatief veel lichter ruiter, zal veel minder don rugnbsp;optrekken, zich minder agiteeren, minder neiging hebben tot doorgaan, in oennbsp;woord handelbaarder zijn en dus gemakkclijker eii beter africliten. In Indië,
moet men roeien met de riemen die men heeft----d.w.z. nit het beschikbare getal
Europceschc ruiters (een Javaan is volmaakt ongeschikt oin als remonteruiter te dienen), met eenigen aanleg bedeeld, dat natuurlijk toch al veel geringer is dannbsp;in Nederland door minder goed onderricht on hoogcr leeftijd, moet men zijn can-didaat-rcmontcrijders kiezen; nog rekening houden met hun lichaamsgewicht is,nbsp;hoe wenschelijk ook, eenvoudig practiseh onmogelijk,.
Niet alleen dat in Nederland alle huzaren vrij licht zijn, maar de candidaat-romonterijders maken een cursus door aan de rijschool en worden daardoor aanzienlijk veel beter voor hun taak berekend.
In Indië is van zoo iets natuurlijk geen sprake.
Wat de ofheieren aangaat, in Nederland gaan allo eavalerio-offlcieren naar de ryschool en bovendien heeft men veel meer keus en is men niet zooals in Indiënbsp;ieder oogenhlik verplicht een luitenant hij een depot-eskadron, die een klassenbsp;remonten heeft, aan zün werkkring te onttrekken, zeker al het iioodlottigstc voornbsp;bet succes wat men bedenken kan.
Men moet er zieli over verbazen dat het van hoogerhand niet wordt toegestaan om jonge olHcieren, nadat ze van de Academie komen en vóór ze naar Indiënbsp;vertrekken op bun verzoek een jaar naar de rijschool te zenden; de mutatie luidtnbsp;dan dat men door africhting te zien en te leeren van Europcesebe iiaarden maarnbsp;dingen leert die men later moet afloeren, omdat het Indische paard zoo geheelnbsp;anders is. Heuseli een praatje! Eeiiige eigenaardige verschillen worden doornbsp;een goed onderlegd ruiter zeer spoedig op hun juiste hctcckcnis geschat en dienbsp;goed rijdt en een goed africhter is in Nederland,, is het ook in Indië. En hetnbsp;alternatief? Kan men soms in Indië de van de Academie gekomen officieren op-leidcn voor de africhting van Indische paarden? Laat ons wel zijn, er is immersnbsp;geen sprake van verder onderricht om tal van redenen. Ook detaeheering vannbsp;Indische officieren der cavalerie of artilerie (van uit Indië) h\j de rijschool, zelfsnbsp;nu en dan van een enkelen, sehynt een utopie.
Gij ziet lezer, ik hen volstrekt niet blind voor de mociclijklicden aan de af_ richting der remonten in Indië verbonden, van die remonten die meerendeclsnbsp;zeker prikkelbaarder en ksvalijkjiemcnder zijn dan de Enropcesehe. Ik wilde dijnbsp;uitdrukkelijk in hot licht stellen, opdat men mijne bedoelingen niet zou miskennen. Ons aller doel is immers naar verbetering te streven, daartoe moet mepnbsp;echter de gebreken kcpnen en erkennen.
-ocr page 73-Wat de asymmetrie van den hals aangaat, eerst willekeurig door scheef dragen, later blijvend door ongelijkzijdige spierontwikkeling, ongetwijfeld zal die gepaard gaan met ongelijk sterk aannemen van het bit rechts en linksnbsp;en ook met ongelijk sterk ondertreden der achtei’beenen.nbsp;Dit laatste, te constaleeren bij kleine verschillen, vordertnbsp;echter zeker een vrij sterk ontwikkeld rijkunslig gevoel.nbsp;Maar zou het geen aanbeveling verdienen voor het oognbsp;van den ruiter de gelegenheid te openen om steeds denbsp;symmetrie van den hals te controleeren ? Daartoe zounbsp;vereisclit worden bij het begin van de dressuur de manennbsp;kort af te snijden. Er zijn zeer veel paarden die min ofnbsp;meer op één teugel gaan; de oorzaken kunnen verschillendnbsp;zijn, zeker liggen ze dikwijls in de ongelijkmatige inwerkingnbsp;van den ruiter rechts en links, ook bij het afgerichte paard.nbsp;Op verschillende wijzen kan de ruiter asymmetrisch op hetnbsp;paard inwerken en dat gebeurt zeer vaak.
Het is zeker moeielijk om in dit opzicht niet op de een of andere wijze te zondigen, vooral wanneer men niet gecorrigeerd wordt; er om denkende ziet men fouten in ditnbsp;opzicht bij een ander vrij gemakkelijk, bij zich zelf nietnbsp;licht. Ik doel hier nu niet op de fabel van den splinternbsp;en den balk, maar ik meen het in ernst dat men, geheelnbsp;te goeder trouw, bij zich zelf van een asymmelrischen zit,nbsp;van een ongelijk sterke teugelwerking onkundig kan blijven.nbsp;Zeer veel ruiters rijden met eenigszins ongelijk lange beugels; het spreekt van zelf dat het notnmer van het gat innbsp;den riem al bitter weinig zegt, want aangenomen datnbsp;aanvankelijk op de hoogte der gelijke nommers de riemennbsp;volkomen even lang waren, dan is niet weg te cijferen datnbsp;leder in hooge mate aan rekken en krimpen onderhevignbsp;is. Bovendien kan men met volkomen gelijk lange beiigel-riemen toch nog heel goed naar rechts of links over zitten.nbsp;Dikwijls ook houdt men den eenen schouder meer naarnbsp;voren dan den anderen; soms ook is het alleen de eenenbsp;hand die wat vooruit wordt gestoken. Al die fouten oefenen natuurlijk invloed uit op de symmetrie der inwerkingnbsp;op het paard; het is nog veel sterker zelfs, het is haast
-ocr page 74-ondoeiilijk het hoofd maar een weinig te verdraaien zonder dat de vuisten (dus de teugels) armen, schouders, heupennbsp;er door worden geïnfluenceerd. Nu spreek ik nog nietnbsp;eens van de groote fouten welke men zoo dikwijls bijnbsp;paarden die afgericht zijn of afgericht heeten, ziet begaan,nbsp;nml. het noodeloos rijden met één hand. Waarlijk, datnbsp;moest men tot het noodige bepalen. Degenen, die metnbsp;één hand rijdende, volkomen symmetrisch zitten, kan mennbsp;met een lantaren zoeken. En eindelijk worden de meestenbsp;paarden volsti-ekt niet evenveel op de rechter- als linkerhandnbsp;gereden, wordt niet evenveel rechts als links gegaloppei'd.nbsp;Dat laatste doelt echter bepaaldelijk op paarden, die nietnbsp;meer in dressuur zijn, want fouten in dit (1) opzicht tijdens de africhting zullen wel zelden voorkomen.
uitwendig zichtbare gebrek hindert. Dit is een analoge moeielijkheid als het bepalen van den zetel eener kreupelheid, wanneer objectieve verschijnselen van ontstekingnbsp;ontbreken, men blijft, hij de onmogelijkheid om de subjectieve gewaarwordingen te raadplegen, helaas dikwijls innbsp;den blinde rondtasten. En nu 'bestaan er nog verscheidennbsp;ziektetoestanden die uiterst moeielijk of Iaat ons maar gerust zeggen, dikwijls niet zijn te onderkennen en die het
Wanneer ik ondervind of hoor of zie dat een paard rechts of links dwang heeft, kijk ik dadelijk naar het achtei’beennbsp;van die zijde. Zeer dikwijls ziet men dan zaken die minnbsp;of meer opheldering geven of waar’uit alhans verband volgt.nbsp;Wanneer een paard links een hazenhak heeft of een spatnbsp;of een vlotgal of een gal van de groote sesamsscheede dienbsp;hem hindert (gelukkig doen al deze gebreken het dikwijlsnbsp;niet) d. w. z. die het vrij functionneeren van het been belemmert dan kunt ge bezwaarlijk verwachten dat ge daarvan bij het rijden niets zoudt merken. Wijl dat zekernbsp;dikwijls gebeurt zonder dat het paar'd kreupel loopt is hetnbsp;in die gevallen soms zeer moeielijk uit te maken of het
(1) Men houdc wat den galop betreft in het oop:, dat de natnurlyke galop de gemakkelykste voor het i^aard is, met verkeerde hoofd- en halsstelling, dus bynbsp;rccbtsche galop hoofd en hals naar links gebracht en omgekeerd. Daarom zynbsp;men aanvankelijk niet te veeleischeiid om het paard in dezen .gang te doen ziennbsp;naar den kant waar het heen gaat, want het moet dit lecren.
-ocr page 75-onbelemmerd arbeiden van de betrokken ledematen storen, in de eerste plaats de slepende gewrichtsontstekingen. Ennbsp;eindelijk, hoe vaak komt niet bij mensch en dier een ongelijk sterke ontwikkeling der spieren rechts en links voor,nbsp;waarbij verschillen kannen beslaan groot genoeg om asymmetrisch functionneeren te veroorzaken, maar te klein omnbsp;bij de enorme spiermassa’s van kruis en dij (slechts voornbsp;een deel zichtbaar) liet oog te treffen.
Een ))Fehler” aan een achterbeen is dikwijls ook niet de oorzaak maar het gevolg van dwang in den hals. Wanneer het paard een moeielijken hals heeft en van huis uitnbsp;op de eene hand liever gaat dan op de andere, zal het daarnbsp;misbruik van maken om zich steeds aan die zijde tegennbsp;het verlangen van den ruiter te verzetten. Gaat het afvragen van het verlangde niet geleidelijk genoeg of is hetnbsp;paard stug, dan is een sterk aanspreken van het overeenkomstige achterbeen door krachtige beenhulpen noodwendig het gevolg. Dit kan te sterk blijken voor het weerstandsvermogen en zoo krijgt ongetwijfeld menig, paard metnbsp;een moeielijken hals, zware kaken, slechten aanzet van hetnbsp;hoofd en dat daarbij dwang bezit, in en door de dressuurnbsp;een of andere Fehler aan betrokken achterbeen. Dezenbsp;overweging boude men wel in het oog bij de beoordeelingnbsp;der geschiktheid van een paard voor rijpaard.
De beteekenis van halsvorm, kaken, aanzet van hoofd wordt hierdoor aanzienlijk grooter.
Vaak ziet men, de beweging der acbterbeenen beschouwende van een paard dat dwang heeft, zeer duidelijk dat zij een ongelijk grooten pas maken.
Wanneer ge een paard van achteren een ongejijken pas ziet maken, w'ees dan maar zeker dat het niet goed gaat,nbsp;d. w. z. rechts en links niet even goed gehoorzaamt. Zulknbsp;een paard kan niettemin een transportmiddel zijn vannbsp;zekere waarde, maar het is qua rijpaard een dier van beperkte gebruikswaarde, iets wat de gebruiker vroeger ofnbsp;later merken zal, al zal hij het in den regel verkeerd in-terpreteeren (1).
(1) Wanneer men spreekt van „een ongelijken pas van acliteren”, is dat letterlek
-ocr page 76-Wat het exterieur van den hals aangaat, uit den aard der zaak is dat van veel invloed op het doel waarvoornbsp;men het paard wil bezigen en er komen individueel vrijnbsp;aanzienlijke verschillen voor in lengte, dikte (of beter zwaarte), richting, verbinding met het hoofd en overgang innbsp;schoft, schouders en voorborst.
Wat de lengte aangaat komt het mij voor dat de uitersten lang zulke groote verschillen niet aanbieden als dat innbsp;Europa het geval is. Paarden met een bewonderenswaardignbsp;langen hals heb ik onder de Indische paarden nog nietnbsp;gezien, wellicht draagt hier veel toe bij dat men hier slechtsnbsp;hengsten rijdt, immers dit lichaamsdeel is bij het mannelijknbsp;dier als regel zwaarder dan bij merrie en ruin en het isnbsp;moeielijk, wanneer men de lengte beoordeelt, te abstra-heeren van de zwaarte, terwijl overigens een lichtere halsnbsp;werkelijk een compensatie vormt voor geringere lengte.nbsp;Het gros van de Sandelwoods en Makasaren (voor zoovernbsp;men nog goede representanten van dit laatste ras ziet) isnbsp;evenwel wat bouw van den hals aangaat niet misdeeld tenbsp;noemen. Dat men in Europa rijpaarden kan zien metnbsp;heerlijk langen hals zal wel zijn grond vinden in de omstandigheid, dat bij de veredeling en vorming van rassen,nbsp;bestemd voor dienst onder den ruiter, het Engelsch volbloed zulk een belangrijke rol heeft gespeeld en nog speeltnbsp;en bij geen ras ter wereld vindt men den hals over hetnbsp;algemeen zóó lang als bij de thorough breds. Dit is zeernbsp;natuurlijk, in aanmerking genomen de wijze van gebruiknbsp;sinds eeuwen, de voorbereiding voor de wedrennen, waarbijnbsp;ter bereiking van het doel, immers snelheid, een langenbsp;opgovat natuurlijk onjuist. Ecu paard toch kan niet op de rechte lyii loopen ennbsp;rechts achter een grooteren pas maken dan links achter of omgekeerd. Wanneernbsp;liet paard echter op de groote volte loopt, in het algemeen op een cirkel, hv.nbsp;rechts, dan maakt het rechter achterbeen een kleineren pas dan hel linker. Wanneer men zegt het paard maakt van achteren een ongelijken pas bv. met hetnbsp;rechterheeii een kortoren dan met het linker, bedoelt men de pa.s met het rechterbeen is naar voren verkort, maar evenveel blijft het been dan langer op dennbsp;grond. Dientengevolge sleept het been en ziet ge bij noemenswaardig verschilnbsp;de kruishelft van die zijde lager blijven of ge bemerkt een hanentredaclitigo buiging van het spronggewricht. Indieii het eerste het geval is en ge kijkt alleennbsp;naar die kruishclft, zoudt ge ineencn dat het paard kreupel is. Dat kan nu bijnbsp;den zoogenaamdeu ongelijk grooten pas het geval zijn, maar het behoeft nietnbsp;zoo te wezen.
-ocr page 77-hals een onontbeerlijk vereischte is. En een paard wordt wat men er door het eenzijdig gebruik van tracht te maken; in het algemeen wijzigt zich al wat leeft in de natuurnbsp;naar gelang van de behoefte door het gebruik of de leefwijze aangegeven of wel het gaat onder; niet in dien zin,nbsp;dat wanneer ik met een paard dat een korten hals heeftnbsp;van zijn jeugd af wil trachten te rennen dit dier op zijnnbsp;ouden dag een hals zal hebben die in centimeters langernbsp;is! Maar wanneer ik geslachten achtereen paarden bezig voornbsp;den zooveel mogelijk gestrekten gang, dan zal de richting vannbsp;den hals het eerst en geleidelijk ook de absolute lengtenbsp;een wijziging ondergaan. Een andere reden tot verklaringnbsp;is de teeltkeus. Een lange hals, een criterium zijnde voornbsp;een paard met een snellen galop, is het duidelijk dat waarnbsp;men de snelste paarden voor de fokkerij bestemde, dit tevens waren die met de langste halzen. Wanneer mennbsp;zich een oogenblik herinnert dat de armwerveltepelspier,nbsp;aan het hoofd beginnende aan den opperarm eindigt en dusnbsp;langs den geheelen hals loopt, en dan daarbij tevens bedenktnbsp;van hoeveel beteekenis deze machtige spier is voor de beweging van het voorbeen, vooral wat ruimte van beweging betreft, dan verdwijnt alle, wellicht aanvankelijk bestaande,nbsp;bevreemding aangaande het nauwe verband tusschen lengtenbsp;van hals en snelheid. Behalve dit zijn er echter nog andere motieven voor genoemd verband, zetelende in denbsp;zwaarteverdeeling en in verlegging van het zwaartepunt.
Is een lange hals het nee plus ultra voor een rijpaard, omgekeerd stempelt een zeer korte hals een paard tot eennbsp;Ónmogelijk individu als zoodanig, tot iets dat het nooitnbsp;verder kan brengen dan de nederige rol van transportmiddel, van draagdier voor levend gewicht.
Sprekende van de beteekenis voor de heerschappij over het paard, van den hals zegt Pierre (Marchands de chevalnbsp;et marchands de chevaux); nSi la tête du cheval est cenbsp;qu’on peut appeler la boussole du cavalier, l’encolure ennbsp;est bien certainement Ie gouvernail.” Herinnert men zichnbsp;de beschouwingen over het zwaartepunt, de overwegingnbsp;dat door het overwicht van hoofd en hals het zwaartepunt
V. A. K. BI, Deal VIII nbsp;nbsp;nbsp;5.
-ocr page 78-66
zooveel verder naar voren ligt dan op het midden der lengte van den romp, voorts de beweeglijkheid van dennbsp;hals in alle richtingen; wanneer men bedenkt dat wijzigingen in den gang, verandering van richting, verzet doornbsp;slaan, bokken, steigeren, doorgaan, keeren, niet denkbaarnbsp;zijn zonder aanzienlijke medewerking van den hals, en eindelijk welke enorme verandering de hals moet ondergaannbsp;om van een paard gelijk het uit de hand van de natuurnbsp;komt, een rijpaard te maken, een werkelijk afgericht paard,nbsp;dan is de groote beteekenis van den hals en van de indi-vidueele verschillen daarin, dunkt mij, volstrekt niet duister.
De hals alléén kan daarom een paard tot rijpaard stempelen of het daartoe volkomen ongeschikt maken; natuurlijk is een paard met een uitstekenden hals en een afdoendnbsp;gebrek aan een lidmaat, om maar iets te noemen, nietsnbsp;waard, maar het is een type rijpaard en heeft bv. eennbsp;criterium in zich dat het geschikt maakt voor de productienbsp;van rijpaarden, terwijl een paard dat overigens zeer goedenbsp;hoedanigheden en lijnen vertoont, als rijpaard toch voornbsp;dien dienst bepaald ongeschikt wordt door een te kortennbsp;hals. Gelukkig komen zulke misbouwde dieren, welke bijnbsp;ons de begeerte doen «ontstaan” naar verwisselstukkennbsp;voor paarden, niet dikwijls voor, ofschoon zij denkbaar zijnnbsp;in landen, waar zooals, in Indië, weinig ontwikkeling bestaat op het gebied van hippologie en waar bij de fokkerijnbsp;door de Inlandsche volken, van oordeelkundige teeltkeusnbsp;wel niet veel sprake zal zijn, maar aan den anderen kantnbsp;is het type over het geheel in Indië vrij homogeen, wijlnbsp;er van voorbrengen voor een bepaald doel, gelijk dat innbsp;Europa geschiedt, ook geen sprake is. Bij kruising vannbsp;zeer in vorm uitéénloopende rassen, komt de disharmonienbsp;bij de progenituur het gemakkelijkst voor en dat is dannbsp;ook een gewaagd ondernemen bij de fokkerij.
Een paard met een langen hals zal gemakkelijk en vlug africhten want hetgeen gij van hem verlangt, het overgaannbsp;tot sneller gang, het zich verzamelen op de achterband,nbsp;de goede stelling bij zijgangen, de juist uitgevoerde wendingen, zal het zonder groote inspanning voor zich zelf.
zonder onaangenamen dwang in zijn organen volbrengen; daardoor loopt men ook minder gevaar dat het tijdens denbsp;dressuur zal lijden in de beenen, waarvoor bij paardennbsp;roet moeielijken hals veel gevaar bestaat; eenmaal afgerichtnbsp;zijnde zal dit paard door een grooler getal ruiters goednbsp;gereden kunnen worden, ook alweer omdat hetgeen mennbsp;¦''an hern eischt gemakkelijk is te volbrengen, wijl bij allenbsp;diensten de beweeglijkheid van hoofd en hals het zwaartepunt vlug en ver kan doen verleggen en er zijn geennbsp;6eter, geen juister hulpen dan gewichtshulpen, als hoedanignbsp;roen de verplaatsing van hoofd en hals moet beschouwen,nbsp;¦'vant tegen gewichtshulpen valt niet te redeneeren, zijnbsp;vorderen gehoor om de meest natuurlijke van alle redenen,nbsp;om der wille van de zwaartekracht. Een paard mei. langennbsp;hals zal, afgericht zijnde, op uw hulpen in een oogwenknbsp;¦van stap in vlotten galop, vair galop in draf overgaan,nbsp;plotseling vertrekken en even spoedig halt houden, het zalnbsp;gemakkelijk en goed springen, ge zult er zonder bezwaarnbsp;in een beperkte ruimte korte wendingen mede maken, hetnbsp;is van huis uit gebouwd voor snelheid en door de africhting zal men er gebruikspaard van maken zonder het behoud van die snelheid ernstig te bedreigen. Is zulk eennbsp;paard een goed rijpaard?
Het is duidelijk dat een lange hals ))les défauts de ses qualités” heeft. Lang zijnde, is de hals noodwendig zeernbsp;beweeglijk, want in den regel is hij licht voor zijn lengtenbsp;en bij een verkeerde behandeling bestaat dus hier meernbsp;gevaar voor valsche bochten, voor asymmetrie, voor te hoognbsp;of te laag loopen dan bij een korteren hals, maar moetiknbsp;daarom een hals wraken met inférieure gegevens tot be-leiking van het voortreffelijke? Dat zou gelijk staan metnbsp;het wraken van vuurwapens, stoomwerktuigen, electriciteit,nbsp;omdat er wel eens ongelukken meê gebeuren!
Gaan wij na hoe verschillende schrijvers over de lengte van den hals hebben gedacht. De eerste, die over proporties schreef, was Bourgelat, maar reeds lang is mennbsp;het er over eens dat zijn modelpaard een onding is. Zijnnbsp;roaat voor den hals was de lengte van het hoofd. Zeker
-ocr page 80-68
hebben vrij veel paarden geen langeren hals, echter is die dan voor een rijpaard te kort en, eenigszins zwaar zijnde,nbsp;zeer bezwaarlijk. Roloff geeft aan een hals langer dannbsp;het hoofd. Goubaux en Barrier zeggen dat de hals tenbsp;lang kan zijn, doch dat dikwijls compensatie bestaat voornbsp;die te groote lengte en dat, een lange hals een criteriumnbsp;zijnde voor snelheid, een korte het dier daarvoor totaal ongeschikt maakt, wijl bij zulk een paard, indien het zichnbsp;snel voortbeweegt, de snelheid wordt verkregen door hetnbsp;maken van talrijker korte bewegingen in plaats van doornbsp;ruimte van pas. Saint-Bel, die Eclipse als model nam,nbsp;vordert maal de lengte van het hoofd, hetgeen welnbsp;wat machtig is; Vallon 11/5 maal het hoofd. Pierre zegtnbsp;stoutweg, dat de hals niet te lang kan zijn, dat de natuurnbsp;dikwijls te korte, maar nog nooit te lange halzen heeftnbsp;gemaakt.
De hals zij van voren breed, hetgeen op een goed ontwikkelde luchtpijp wijst; van boven zeer licht sen lame de couteau” gelijk de Franschen zeggen, immers dienbsp;manenstreng met haar vetlaag er onder is, zwaar zijnde,nbsp;een noodelooze en daarbij zeer leelijke ballast. De manennbsp;zelve ziet men graag fijn en lang en bij schimmels nietnbsp;gekroesd, wijl dit bijna steeds samengaat met de aanwezigheid van pigmenthoudende gezwellen binnen in hetnbsp;lichaam en om den staartwortel, die vroeg of laat stoornisnbsp;verwekken.
Wat betreft den aanzet van het hoofd, is een slanke vereeniging zeer gewenscht; immers die is in hooge matenbsp;bevorderlijk voor de buigzaamheid, een punt van gewichtnbsp;voor een rijpaard; wanneer de nek kort en zwaar is, denbsp;atlas tusschen den vleugel van den atlas en den rand vannbsp;de achterkaak te kort is, dan zal het paard moeielijk afbuigen en bijtoomen en daardoor in dezen bouw een middelnbsp;tot verzet zoeken, tot weêrstreven van hetgeen de ruiternbsp;er van verlangt. Zware aanzet van hoofd, evenals zwarenbsp;kaken, zijn om die reden eigenlijk voor ieder ander dannbsp;het zware werkpaard een bepaald gebrek. Te Salatiganbsp;was bij de cavalerie een mooie, uiterst solide gebouwde
-ocr page 81-69
schimmel, afkomstig van de laatste Soemba-commissie; dit paard had zulk een onmogelijk zwaren aanzet vannbsp;hoofd, dat de dressuur er niets op vermocht, het had ennbsp;hield een dooden mond en stormde weg zoo dikwijls hetnbsp;hem goeddacht. Om den overigens voortreffelijken bouwnbsp;werd dit paard, afgekeurd zijnde door de cavalerie, naarnbsp;Banjoe-Biroe gezonden, maar ook als artillerie-trekpaardnbsp;was het onbruikbaar, zoowel in voor-, midden-, als ach-terspan, bijdehandsch- als vandehandsch-, was het de wanhoop van den stukrijder en de ergernis van ieder die hetnbsp;zag. Practische paardenkoopers in Nederland heb ik meernbsp;dan eens een overigens mooi wagenpaard zien weigerennbsp;alléén om te zwaren aanzet van hoofd.
Een zeer slanken aanzet, bepaaldelijk sterk uitgesneden ter plaatse van het strottenhoofd, ziet men vaak bij Engelsch-volbloed en daarmede hoog veredelde paarden en innbsp;Europa heerscht bij velen de meaning; dat dit vrij constantnbsp;samengaat met cornage.
Het is moeielijk in zulke gevallen een beslist oordeel te hebben, immers dat kan eerst op juistheid bogen wanneernbsp;het gegrond is op een zeer groot aantal waarnemingen;nbsp;overigens behoeft deze vrees, voor Indische paarden, onsnbsp;niet erg te verontrusten; het is toch een feit dat cornagenbsp;hier zeer weinig voorkomt. Ik heb nog geen geval gezien.
De vereeniging van den hals met schoft, schouders en voorborst zij vooral niet vloeiend, maar scherp geteekend,nbsp;stout. Een mollige, geleidelijke overgang is voor een gymnast, gelijk een rijpaard behoort te wezen of te worden,nbsp;totaal verkeerd, want die berust op weeke spieren en veelnbsp;vet. Vóór den voorrand van het schouderblad in het bijzonder moet men een duidelijke verdieping zien, wel tenbsp;verstaan ten opzichte van den schouder. Dit is volstrektnbsp;niet in tegenspraak met het vroeger gereleveerde, dat denbsp;spieren aan de basis van den hals, welke dit lichaamsdeelnbsp;door haar gezamenlijke werking tegen schoft, schoudersnbsp;en voorborst vastzetten, sterk ontwikkeld moeten zijn ennbsp;bij het afgerichte paard onder den ruiter een zwellendenbsp;spiermassa moeten vormen en ook niet met de toen ge-
-ocr page 82-maakte opmerking, dat de hals aan de basis het dikste moet zijn, want beide geldt de beschouwing niet tegenovernbsp;den schouder, maar ten opzichte van het hooger gelegennbsp;deel van den hals.
Ook de afscheiding tusschen voorhals en voorborst zij scherp en plotseling; zoo moet men de samenvloeiing dernbsp;beide halsadergroeven duidelijk kunnen waarnemen.
Als een bewijs in welke mate de halsspieren bij den arbeid zijn betrokken, wil ik hier meêdeelen, dat trainersnbsp;het gevoel van hardheid en droogte van den hals bij hetnbsp;betasten geregeld als maatstaf nemen voor de conditienbsp;waarin paarden in training verkeeren
Op de richting van de lengteas van den hals, welke aanleiding geeft tot de verschillende halsvorraen, als; hertenhals, rechte hals, zwanenhals met de ingrijpende gevolgen van dien voor de dressuur, kom ik hier niet verdernbsp;terug, omdat dit onderwerp genoegzaam is besproken bijnbsp;de anatomie (lijn der halswervels). Alleen wil ik ter loopsnbsp;opmerken, dat men door minder ontwikkelde ruiters vaaknbsp;een schromelijk misbruik ziet maken van den martingalnbsp;bij paarden, welke óf werkelijk den neus in den windnbsp;steken of dit alléén bij hen doen. De veronderstelling, datnbsp;men een paard, hetwelk zoo loopt, slechts een springteugelnbsp;behoeft aan te doen om het te verbeteren, is waarlijk alnbsp;te naïef en men behoeft zijn oogen dan ook maar dennbsp;kost te geven, om te zien dat het resultaat juist het tegenovergestelde is van wat men er mede beoogt; de paardennbsp;leggen zich met een flink naar voren uitgebogen hals ennbsp;horizontalen neus dood op het bit, vermoorden door dienbsp;hooge hoofdstelling hun rug en loopen van achteren metnbsp;zeer kleine passen. Zij agiteeren zich zelf steeds meer ennbsp;dit doet het oorspronkelijke euvel slechts verergeren, wantnbsp;bij menig paard, dat door de bank een behoorlijke hoofden halsstelling vertoont, ziet men slechts een verkeerdennbsp;hals als het zich opwindt. Een laag gehouden, zeer zachtenbsp;en rustige hand, een rustige zit en groote kalmte bij dennbsp;ruiter zijn zonder martingal als regel toereikend om hetnbsp;beoogde doel te verkrijgen, tenzij een zóó ongunstige bouw
-ocr page 83-bestaat, dat het paard qua rijpaard geheel ongeschikt is, maar dan baat waarlijk het besproken en zoo vaak misbruikte hulpmiddel niet. Een martingal ziet men zeer zelden bij ruiters die een gegronde reputatie hebben. Eennbsp;bekende instructie in Nederland getuigde er van: een martingal is alleen te verdedigen in de hand van een voortreffelijk, zeer ervaren ruiter en — die heeft hem in den regelnbsp;niet noodig.
Het is vreemd dat dit gevaarlijke instrument, hetwelk men o. a. ook in burgermaneges bij Zondagsruiters aanbidt, zich in zulk een populariteit vei’heugt.
Er bestaat tocb een springteugel die veel zachter werkt, daardoor veel onschuldiger is, dus past in de hand van veelnbsp;meer ruiters en die het groote voordeel heeft, dat men hemnbsp;ieder oogenblik geheel buiten werking kan stellen zondernbsp;verder te influenceeren op de werking van stang en trens,nbsp;dit is de z. g. »Seidler’s Schleifzügel”, in het Nederlandsch,nbsp;juist of onjuist dat laat ik daar, ))slofteugel” genoemd.
In Nederland komt vaak voor, dat in dressuur zijnde paarden in zekere perioden en zonder dat men dikwijlsnbsp;kan nagaan waarom of waardoor, den ruiter ontzaglijknbsp;vermoeien door eindeloos het hoofd op en neêr te werpen.nbsp;Tegen dit euvel is het gebruik van een riem, welke ondernbsp;door den neusriem gaat, langs den voorhals loopt en vannbsp;een lus is voorzien waardoor de singel wordt gestoken,nbsp;terwijl de lengte slechts een zekere billijke speling van hetnbsp;hoofd gedoogt, een even werkzaam als onschuldig middel.
-ocr page 84-DOOR
Ad. REUIL.. (1)
Wy tellen zeker geen honderdjarigen in de interessante klasse van huisdieren die den mensch onophoudelijk zooveel menigvuldige diensten bewijzen.
Niettegenstaande dat ontmoet men onder hen dieren, die het voorrecht gehad hebben van zich onophoudelijk omringdnbsp;te zien van zorgen zooals de gezondheidsleer ze voorschrijftnbsp;en deze hebben een hoogeren ouderdom bereikt, en wij hebben de overtuiging dat indien men hen minder gebruiktenbsp;en vooral minder misbruikte — zijn de meeste renpaardennbsp;niet reeds op hun vierde jaar afgedankt of verwoest, zelfsnbsp;vóói' de uiterste grens van groeien overschreden te hebben —,nbsp;dat, indien men op hen een betere gezondheidsleer toepaste,nbsp;eene beter uitgezóchte voeding, versterkender en vooralnbsp;minder eenvoudig, men veel zou bijbrengen om hun levennbsp;te verlengen.
Maar, in de meeste gevallen, waarvoor zou het den mensch dienen, voor wien de dankbaarheid zoo dikwijlsnbsp;een ijdel woord is, waarvoor zou het dienen, zeg ik, omnbsp;het leven van oude, versleten en gebrekkige dienaars tenbsp;verlengen, die, zooals vroeger, door hun bewezen dienstennbsp;niet meer in staat zijn om het gelijkwaardig bedrag vannbsp;hetgeen ze dagelijks eten, op te brengen. Gaat bij de meestenbsp;dier beschermende bemerkingen of inrichtingen de gevoeligheid niet direct ten gronde?
De mensch maakt van zijne huisdieren eene winstgevende zaak en ontdoet er zich van als ze hem niet meer nuttig kunnen zijn. En daarom valt het ons niet erg gemakkelijk om den juisten ouderdom op te geven, welke onze
(1) Uit de „Annales de Médecine vétérinaire de Curegbem — Bruxellea”.
-ocr page 85-73
huisdieren kunnen bereiken. Wij laten hier de merkwaardigste gevallen volgen van ouderdom (hoogen leeftijd) die vermeld staan.
Zie hier eenige van deze gevallen :
Het Paard.
De middelbare leeftijd van een paard uit een stoeterij, dat enkel dient om op te kweeken, en niet onder den mannbsp;gaat of niet trekt, is ongeveer 25 jaar. Het dagblad »Linenbsp;Stock’’ heeft gepubliceerd dat er laatst in Ierland nog eenenbsp;stoeterij bestond, waar twee dekhengsten waren, waarvan de een 35 en de ander 33 jaar oud was; deze paardennbsp;waren: »Wil Scarlet”, geboren in 1857,en »Lothario”, vannbsp;King Tom, geboren in 1859. Deze laatste dekte in Par-tadovun in 1891 en toonde zich nog sterk en in volle kracht.
Bourgelat beweert dat men den gewonen leeftijd van een paard kan schatten op 18 tot 20 jaren; het aantal dat dezennbsp;ouderdom overschrijdt is middelmatig gering.
Men heeft in Rusland in 1890 aan de poorten van St. Petersburg een gesticht tot stand gebracht waar oudenbsp;paarden verpleegd worden op dezelfde wijze als er tenbsp;Londen een is. De rijke stichter van dit établissement isnbsp;de heer Khrouschoff.
Onder de op dit oogenblik verpleegd wordende paarden noemt men het paard «Selim”, 19 jaar oud, »Maltchik” (de kwajongen), 31 jaar oud; «de Oude Grijze”, 32 jaar oud.
In 1891 werd in den dierentuin van het Bois du Boulogne een dwergpaard gevoerd, dat 32 jaar geleden te Parijs' aangekomen was.
Eenigen tijd geleden lazen wij in een dagblad, dat ons toevallig in de hand kwam, '»l’Union de Charleroi”, dat ernbsp;bij den heer Parmentier te Chünres een witte merrienbsp;Was, genaamd Marmotte, 23 jaar oud, die nog eennbsp;veulen zou krijgen voor de 17e maal. Wij hebben nognbsp;een andere gekend, »de Oude Sarah” genaamd, die op 32-jarigen ouderdom stierf aan de gevolgen van parturitie.nbsp;Prof. Degine, de achtenswaardige directeur van de veeartsenijschool te Cureghem, heeft in de laatste aflevering
-ocr page 86-74
van de Annales het geval medegedeeld van het paard, genaamd Grootmoeder, dat 42 jaar oud is en op het oogenblik verzorgd wordt op de veeartsenijschool, waarnbsp;zij haar verder leven zal blijven, en die verleden maandnbsp;in het park sdu Ginquantenaire” te zien geweest is.
De oude en vermaarde directeur van de veeartsenijschool te Alfort, de heer Goubaux, heeft in leven, in 1845, eennbsp;paard gezien te Petite Villette, dat den Russischen veldtocht in 1813 mede gemaakt had, toen behoorende aannbsp;een regiment kurassiers. Veronderstellende, zegt de heernbsp;Gouboux, dat dit paard 6 jaar oud was bij zijne indiensttreding, dan was het 38 jaar op het oogenblik dat ik hetnbsp;onderzocht heb,
Wij hebben onder andere een groot aantal paarden gezien, die 35 tot 40 jaar oud waren De heer Laurent, Fransch veearts, heeft de kaakbeenderen bewaard vannbsp;paarden, die hij gekend had en 42, 43 en 44 jaar oud waren.
Een schipperspaard te New-York deed nog heel goed zijn dienst op 38-jarigen ouderdom.
Men noemt zelfs paarden die nog ouder geworden zijn dan 40 — 50 jaar. Een dusdanig voorbeeld van hetnbsp;schipperspaard dat op 62-jarigen leeftijd te Warringtonnbsp;gestorven is.
Wij hebben als eene reliquie de kaakbeenderen bewaard van een paard, dat 26 jaren achtereen den wagen heeft getrokken van de vermaarde stokerij te Cureghem.
En dezer dagen hebben wij nog de manen gestreeld van een oudje, die te Brussel een groote vermaardheid had omnbsp;zijn schoonheid. Zij was van den heer P., wonende in denbsp;Avenue de la Toison-d’Or, die haar sedert 1868 bezit, dat isnbsp;te zeggen reeds 25 jaar.
Dit paard nu is 30 jaar oud, goed gezond, slijt zijn leven op stal en leeft van het welverdiende pensioen datnbsp;zijn meester hem geeft.
Maar zie hier wat nog merkwaardiger is. De oude Plinius, die een natuurlijke historie samen stelde van bijna allenbsp;wetenschappen, en die verongelukte bij de eerste uitbarstingnbsp;van den Vesuvius, omdat hij te dicht bij den krater kwam
-ocr page 87-75
om te zien wat er plaats greep, de oude Plinius heeft paarden genoemd van 65 a70jaar. En spreekt Augustus Ni-PHEus niet van het paard van Ferdinand I evenals van een paard van 70 jaar?
Dit van de honderdjarigen van het paardenras.
Het schijnt dat de kleine paarden, de poneys, langer leven dan de groote paarden.
Wie heeft in Brmsel niet het kleine, witte paard gekend van den banketbakker K....., op de oude Koornmarkt?
Van deze dubbele poney moest de eigenaar met leedwezen zich ontdoen, omdat het leed aan hooggradige dampigheid, ontstaan door te vele diensten gedurende 18 jaren dat het achtereen bij dit huis dienst had gedaan. Wijnbsp;hebben dit paard onderzocht, toen het gekocht werd, nu 18nbsp;jaar geleden; toen was het 6 jaar oud. Dit klein maarnbsp;goed paard was 24 jaar oud, toen het naar het slachthuis gebracht werd om het te beloonen voor zijn bewezennbsp;diensten.
De eigenaar van dit paard heeft ons gezegd, toen wij hem een en ander vroegen, dat diezelfde poney eiken dagnbsp;gemiddeld 300 broeden door de stad en voorsteden bracht.nbsp;Gedurende zijn 18-jarigen diensttijd heeft dit uitstekendenbsp;kleine beest jaarlijks bij de clientèle aan huis gebrachtnbsp;109.500 brooden of gedurende zijn geheele leven 1.971.000nbsp;broeden. Een heele berg brood.
De merries zouden ouder worden dan de hengsten. Het is overigens bekend, sedert Aristoteles, dat bij de men-schen de vrouwen langer leven dan de mannen.
Voegen wij er om te eindigen aan toe, dat de wilde paarden, zooals die welke in den natuurstaat in de steppennbsp;of de pampas leven, de onze nog in ouderdom overtreffen.
De Ezel en de Muilezel.
De ezel en de muilezel zijn sterker van gestel dan het paard; zij leven ook zeer lang. Ziehier twee ware voorbeelden van hoogen leeftijd dezer dieren: Een muilezelnbsp;stierf in Philadelphia in den ouderdom van 46 jaar. De
-ocr page 88-76
Ridder van Cromarty had een ezel gekocht in 1779. Deze ezel, eigendom der familie Cromarty, ging vannbsp;vader op zoon over, hij stierf in den ouderdom van 106nbsp;jaar en nog verloor hij het leven toevallig door een hoefslagnbsp;van een paard.
Wie weet of deze langoorige Methusalem nog niet in leven zou zijn, als die ongelukkige paardenslag geen eindenbsp;aan een zoo buitengewoon lang bestaan gemaakt had.
Runderen en Schapen.
Men heeft eene koe gekend van 25 jaar oud. Een schaap van het Saxonsche ras, geboren in 1829, stierf innbsp;1859. In 1849, op 20-jarigen leeftijd, bracht het nog lammeren voort. Dit was een echte zeldzaamheid.
De zoötechnicus heeft duizende redenen om dieren, tot deze twee soorten behoorende, op jeugdigen leeftijd tenbsp;doen verdwijnen.
Daarom zijn van deze dieren niet veel bewijzen kunnen geleverd worden van hoogen leeftijd.
De Hond.
Over het algemeen leven de vleeschetende dieren niet zoo lang als de plantenetende dieren; het is waar dat denbsp;vleeschetende vlugger groeien dan de plantenetende en dit isnbsp;een gewichtige reden, die veel invloed uitoefent op hetnbsp;minder lang leven van den een boven den ander.
Hoe het zij, een hond van 13 a 14 jaar is een geheel nutteloos beest, in de meeste gevallen tandeloos, doof, blind; zij stinken of zijn met een huidziekte behept, waarvan de tegenwoordigheid in een vertrek de gansche lucht verpest.
Ik heb honden gekend van 15 en 16 jaar, en ik heb zelfs dikwijls tot hun welzijn een einde aan hun ongelukkig bestaan gemaakt door het toedienen van chloroform.
Men heeft als voorbeeld van het lang leven van een hond aangehaald een patrijshond, die 28 jaar oud was ennbsp;van jongs af aan maar één meester gehad had.
-ocr page 89-Men meldde eenige maanden geleden den dood van een kat van 22Y2 jaar en vermeldde er bij dat er nu nog eennbsp;kater was in het Hótel de la Marine te Holyhead; die wasnbsp;wat wij een honderdjarige mogen noemen in de katten-wereld. Deze kater was 18 jaar oud; hij is de vriend vannbsp;de hotelbezoekers; zijn vlugheid heeft hij nog behouden,nbsp;zoodat hij nog gemakkelijk muizen vangt. Het is andersnbsp;niet noodig naar Holyhead te reizen om een oude kat tenbsp;zien. Wij hebben laatst bij den Heer Van H., inde Koop-mansstraat te Brussel wonende, eene kat gezien van 22nbsp;jaar; dit oude beest is nog in goede gezondheid, haar eenignbsp;gebrek is doofheid. Zij heeft 2 jaar toebehoord van Mej.nbsp;Van H., die in d873 is overleden.
De Hen.
Eene hen kan leven 10—12 jaar; maar op dezen leeftijd legt ze geen eieren meer. Wij bezitten een opgezette vannbsp;Bantam's ras, die 16 jaar geleefd heeft. Het dagbladnbsp;tgt;Chasse et Pêche” vermeldde laatst dat de priester Delisle,nbsp;pastoor te Houville, een kip heeft gehad die 32 j. en 7nbsp;maanden oud was.
Ziehier, om te eindigen, op welke schilderachtige wijze de duur van het leven van den mensch en van eenige dierennbsp;uitgedrukt staat in een handschrift uit de 14e eeuw, bewaard in de bibliotheek van Epinal:
Een hond leeft 9 jaar.
Een paard 3 X ^ of 27 jaar.
Een mensch 3 X 27 of 81 jaar.
Een kraai 3 X 81 of 243 jaar.
Een hert 3 X 243 of 729 jaar.
Een eik 3 X '^29 of 2187 jaar.
-ocr page 90-78
Dit zijn de merkwaardigste gevallen van hoogen leeftijd, die ons bekend zijn, De zaak heeft ons nog al interessantnbsp;geleken; ook zouden wij de voorbeelden van hoogen leeftijdnbsp;nog kunnen vermeerderen als onze achtenswaardige medehelpers ons eenige geloofwaardige voorbeelden wildennbsp;zenden. Wij zouden in een volgend nummer de gevallennbsp;aan onze lezers kunnen mededeelen, altijd er bij voegendenbsp;van waar en van wien wij ze ontvangen hebben.
J. V. D.
-ocr page 91-TETANUS-TRAUMATICUS DOOR BLOEDSERUMnbsp;GEÏMMUNISEERD
Attilio-Grandi van Imola, 19 jaren oud, een gezonde, krachtige tuiniersjongen, verwondde zich den 7cien Juli aannbsp;den rechtervoet door een glasscherf, die zich toevallignbsp;bevond in de mest, die hij bezig was op een kar te laden;nbsp;de wond aan den hiel had bij een lengte van 3V2 cM eenenbsp;diepte van circa cM.
Een klein stuk glas werd nog uit de wond verwijderd, waarna een vochtig sublimaat-verband werd geappliceerd;nbsp;met het oog op de ongunstige omstandigheid waarondernbsp;de verwonding had plaats gehad, bleef patient voorloopignbsp;ter verdere behandeling in ’t hospitaal. Den volgenden dagnbsp;viel niets bijzonders op te merken ; het verband moest doornbsp;de ingetreden ettering meermalen verwisseld worden.
Zes dagen daarna, in den morgen van den 13 Juli, klaagde Grandi over een gevoel van spanning en over contractiesnbsp;in het rechterbeen, terwijl men bij nauwkeurige observatie van den zieke, duidelijk een verandering in de gelaatsuitdrukking kon bespeuren; daar beginnende tetanus werdnbsp;vermoed, beval men de grootste rust aan en werd patientnbsp;chloral en antipyrine toegediend. Spoedig daarop vertoonden zich bij normale temperatuur, contracties van nek-en rugspieren en symptomen van trismus, waardoor allenbsp;twijfel aan de juistheid dér diagnose, «tetanus”, was opgeheven.
14 Juli. De na cht verliep rustig, bij het ontwakenj klachten over «onwel” zijn en moeielijk slikken, bovendien Waren de contracties van rug- en nekspieren heviger dan dennbsp;vorigen dag; temperatuur normaal.
Men wendt een pilo-carpine-injectie aan en vraagt pro-
-ocr page 92-80
fessor Tizzoni telegrafisch om inlichting, of men debloed-serum therapie zal toepassen dan wel zijn toevlucht zal nemen tot het tetanus-antitoxine.
Des namiddags 2 ure van denzelfden dag ziet voornoemde professor den zieke in een toestand van den meest duide-iijken vorm van tetanus; Z.H.Gel, meent dat het nog tijdnbsp;is om eene behandeling met heil-serum in te stellen; niettegenstaande vele symptomen er op wijzen dat het gevalnbsp;van dien aard is, dat het, aan zich zelf overgelaten, ongunstig zou eindigen, verklaarde hij beslist dat het zondernbsp;twijfel zoude gelukken den zieke nog te redden.
Onmiddellijk werd patient 50 c.cM. bloedserum sub-cutaan geïnjiceerd, afkomstig van het paard bGapinero”, hetwelk door prof. Tizzoni en de doctores Cattoni geïmmuniseerd was geworden; verder werd de wond aan den hiel gedesinfecteerd met een sol. nitras-argent. (1%), welk praeparaat de tetanus-bacil beter verstoort als elke andere stof.
Van af het oogenblik der injectie wordt hij rustig tot ’s avonds 6V2 ure, waarna hevige spierkrampen in rug ennbsp;nek optreden. Om ure volgt een nieuwe dosis van 20nbsp;c.cM. serum, waarop Grandi in diepen slaap valt, die gedurende den nacht bijna in ’t geheel niet gestoord wordt.
15 nbsp;nbsp;nbsp;Juli. Des morgens circa 5 ure contracties der rug-spieren, welke minder pijnlijk en van korter duur zijn dannbsp;die der vorige dagen; trismus houdt aan, om 41/2 ure volgtnbsp;toediening van nog 10 c cM. serum.
Gedurende den heelen dag voelt de zieke zich wel; tegen 5 ure echter treden er pijnen op in ’t epigastricura, dienbsp;enkele minuten aanhouden; geen ander tetanisch symptoom heeft zich bij de bestaande gevoegd, terwijl alleennbsp;het slikken met meer bezwaren gepaard gaat. Temperatuur, pols en ademhaling normaal. Bij het avondbezoeknbsp;bemerkt men dat de trismus een weinig is afgenomen,nbsp;alsook dat het slikken gemakkelijker gaat.
16 nbsp;nbsp;nbsp;Juli. De beterschap gaat steeds voort, de nacht isnbsp;rustig slapende doorgebracht. Bij het ontwaken klachtennbsp;over lichte pijnen in rug en nek, zonder symptomen vannbsp;opisthotonus; de trismus treedt sterker voor den dag als
-ocr page 93-81
op den 15 Juli. Temperatuur, pols en ademhaling normaal.
Denzelfden morgen wordt nogmaals 20 c.cM. serum ge-injiceerd; de dag gaat kalm voorbij terwijl de zieke verklaart dat hij zich zeer wel gevoelt en zijn verlangen naar vaste spijzen te kennen geeft.
17 nbsp;nbsp;nbsp;Juli. Des morgens klachten over een weinig pijn innbsp;nek en rug, die echter niet met spier-contracties gepaardnbsp;gaan; de dag verloopt kalm zonder opvallende symptomen,nbsp;en de trismus is bijna verdwenen.
18 nbsp;nbsp;nbsp;Juli. De toestand van patient wordt gaandeweg beten, de pijn bepaalt zich tot den nek en is zeer gering, hetnbsp;slikken geschiedt geraakkelijk ofschoon hij nog over eennbsp;weinig pijn in den oesophagus klaagt; trismus bestaat nietnbsp;meer.
19 nbsp;nbsp;nbsp;Juli. De zieke voelt zich zóó wel dat hij zijn verlangen te kennen geeft om op te staan waaraan den volgendennbsp;dag wordt toegegeven, waarop tevens vaste spijzen wordennbsp;toegestaan.
Verder traden geen opvallende ziekteverschijnselen meer voor den dag, alleen in den nacht van 23 op 26 Juli wordtnbsp;nog over pijnen en contracties in den rug geklaagd dienbsp;echter een volgenden dag geheel hebben opgehouden ennbsp;zich niet meer herhalen, zoodat Grandi op den 30 Julinbsp;als volkomen hersteld werd beschouwd.
Dit is het twaalfde geval met gunstigen afloop dezer bloed-serum therapie, dat wij door Dr. Carlo Lesi vernield vonden in het Centralblatt für Bakteriologie undnbsp;Parasitenkunde; X[V Band no. 12.
(L. J. H.)
V. A. K. BI. Deel Vm
-ocr page 94-(Verzameld uit de dagbladen Java-Bode en Locomotief.)
Voorwoord. Alhoewel de gebeurtenissen in Ziuitserland en Saksen volkomen te huis behooren in een artikel dat bovenstaand opschrift draagt, zoo zijn toch de gebeurtenissennbsp;in Zwitserland en Saksen minder van belang voor hetnbsp;Indische Tijdschrift voor Veeartsenijkunde, dan die vannbsp;Brüsch-Indie. Alhoewel de sociale toestanden daar en hiernbsp;niet dezelfde zijn, zoo zal men toch ontwaren bij aandachtigenbsp;lezing van het artikel: »De Hindoe-beroering over hetnbsp;slachten van koeien in Brüsch-Indië'’, met welke moeilijkheden de veeartsenijkundige politie aldaar te maken heeft,nbsp;voortvloeiende uit de sociale toestanden. Daarmee dient bijnbsp;het uitvaardigen van veeartsenijkundige politiemaatregelennbsp;rekenschap gehouden te worden, hetgeen bij de beoordeelingnbsp;van een eenmaal afgekondigden maatregel in den regelnbsp;door de critici verwaarloosd wordt.
Dat verschijnsel deed en doet zich hier te lande menigmaal voor.
Van daar dat de Redactie die artikelen hier een blijvende plaats verzekert.
(Redactie).
I- IrL Z-wi*tse3?la.iid.-
In het laatste Politiek Overzicht is melding gemaakt van een nieuw artikel, dat op initiatief cn door den wil vannbsp;het Zwitsersche volk aan de grondwet van Zwitserland isnbsp;toegevoegd en op het slachten van vee betrekking heeft.nbsp;Ziet hier wat omtrent deze zonderlinge zaak nader wordtnbsp;gemeld
Anno 1887 werd in het kanton Aargau den Israëlieten de vergunning ontnomen vee volgens hun ritus te slachten,
-ocr page 95-nadat van te voren te hunnen opzichte eene uitzondering op de algemeene wet was gemaakt. Men had hun namelijk veroorloofd in de dorpen Lengnau en Ending en, die innbsp;vroeger tijd een soort A'an bagno vormden en ook thansnbsp;nog bijna uitsluitend door .loden worden bewoond, hetnbsp;sSchachten” (Duitsch woord gevormd van het Hebreeuwschenbsp;»schachat”) toe te passen. Daar bedoelde slachtmethodenbsp;deel uitmaakt van de godsdienstige voorschriften der Israëlieten, staat een verbod daarvan gelijk met gewetensdwang.nbsp;Nauw had de Aargausche Regeering, en op haar voetspoornbsp;eveneens de Bernsche, het Schachten dan ook op haarnbsp;gansch gebied verboden, of de in hunne religieuse inzichtennbsp;gekwetsten dienden bij den Bondsraad een protest in. Dezenbsp;stelde hen in het gelijk, op grond van art. 50 der Bonds-constitutie, dat de vrijheid van godsdienst waarborgt binnen de perken van orde en zedelijkheid. Diensvolgensnbsp;richtten zich de Regeeringen der kantons Aargau en Bernnbsp;tot de beide Kamers (Bondsvergadering), doch dezen bekrachtigden de zienswijze van den Bondsraad; de Nationale raad (2lt;ie Kamer) met 83 tegen 43, de Stendenraadnbsp;met 25 tegen 6 stemmen. In den loop van hetzelfde jaar,nbsp;1891, was in Zwitserland het nieuwe volksrecht, het rechtnbsp;van initiatief, ingevoerd en nauw hadden de beide Kamersnbsp;te Bern dan ook haar oordeel in de quaestie geveld, of denbsp;vijanden der Joodsche slachtmethode en van de .loden innbsp;het algemeen, zetten eene beweging op touw, het vraagstuknbsp;in laatsten aanleg aan een plebisciet te onderwerpen. Innbsp;stede van de benoodigde 50 000 stemmen wisten zij er zelfsnbsp;ruim 83 000 bijeen te krijgen. Tijdens hare jongste zittingnbsp;namen de Kamers te Bern het initiatief-voorstel in behandeling, dat door de ontwerpers, meerendeels leden van denbsp;Maatschappij tot Dierenbescherming, aldus w'as geformuleerd, dat voortaan het slachten van alle soort van vee,nbsp;zonder voorafgaande bedwelming, zonder uitzondering zounbsp;Zijn verboden. Na langdurige beraadslagingen kwamen denbsp;beide Kamers tot het besluit, bet volk de verwerping vannbsp;het initiatief-voorstel aan te bevelen. Zondag 20 Augustusnbsp;1893 vond het desbetreffende plebisciet plaats, met het gevolg,
-ocr page 96-84
dat (gelijk de telegraaf reeds melddej het initiatief voorstel met ongeveer 190 000 stemmen tegen circa 120 000 werdnbsp;aangenomen, De meeste ))Ja’s” leverden de kantons ,Zünc/inbsp;(47 000), Bern (38 000), Aargau (29 500), Thurgau (11 000).nbsp;De meeste ncen’s St-Gallen (21000), Waadland (14500),nbsp;Freiburg (7000), Wallis, Neuehdtel, Freiburg (elk ruim 5000).
Bijna alle grootere dagbladen, zoowel de radicale en liberale als de ultramontaanscbe, badden aangedrongen op verw^erping van bet anti-semietische initiatief-voorstel. Docbnbsp;te vergeefs. Indien sommigen zich bij het uitbrengen vannbsp;hun bevestigend votum dan ook hoofdzakelijk lieten leidennbsp;door mededoogen met het slachtvee, liet het gros der kiezers zich eenvoudig medeslepen door een gevoel van af keernbsp;jegens de Joden, waarvan er overigens maar 8000 (onnoozelnbsp;aantal in vergelijking tot de honderdduizenden in J?Mstend,nbsp;Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland) in Zwitserland zijnnbsp;gevestigd.
Kort vóór het plebisciet zond de Maatschappij tot Dierenbescherming de volgende op vuurrood papier gedrukte proclamatie in het licht:
»Aan het Zwitsersche volk!
Volgens de Bondsconstitutie zijn alle Zwitsers gelijk voor de wet. Wanneer de slagers van Christelijke belijdenisnbsp;een rund slachten zonder het vooraf te bedwelmen, wordennbsp;zij als dierenkwellers bestraft. Israëlitische slagers daarentegen blijven vrij van boete. Is dat recht onbillijk? Magnbsp;dierenkw'ellerij bij den Christen .stafbaar zijn, bij den Joodnbsp;niet? Neen. En daarom zult gij, Zwitsersch volk, met janbsp;stemmen, opdat Jood en Christen voorlaan eene gelijkenbsp;behandeling ondervinden.
De Israëlieten beweren, dat de Mozaïsche wet hun gebiedt het vee zonder voorafgaande bedwelming te slachten ; intusschen mocht het hunnen schriftgeleerden nog nimmernbsp;gelukken en zal hun ook nimmer gelukken te bewijzen,nbsp;dat de Joodsche godsdienst zulk eene wreedheid werkelijknbsp;voorschrift. Het weerstreeft immers letterlijk het gezondnbsp;gevoel, het slachten als een aangelegenheid des geloofs ennbsp;het slachthuis als een godshuis te betrachten. De ontwer-
-ocr page 97-pers van het initiatief-voorstel willen het «Schachten” geenszins verbieden, zij eischen alleen de voorafgaande bedwelming van het slachtvee. Daarna kunnen de Israëlietennbsp;hunne ceremoniën onbelemmerd voltrekken.
Wat de ontwerpers van het initiatief-voorstel verlangen, is in het Koninkrijk Saksen van Staatswege ingevoerd,nbsp;nadat men de overtuiging had verkregen, dat het «Schachten” zonder voorafgaande bedwelming als erge dierenkwel-lerij niet langer mocht worden gedoogd.
Eene humane wetsbepaling, gelijk door het initiatie-voorstel wordt nagestreefd, ontsiert de Bondsconstitutie geenszins; zij strekt haar integendeel tot eere. Andere Staten bezittennbsp;in hunne Grondwetten reeds sedert lang bepalingen totnbsp;bescherming der dieren.
Laat u daarom, Zwitsersch volk, met het
den godsdienst
zand in de
oogen strooien
D
(de ultra-
monlaansche woordvoerders hadden hunne beduchtheid te kennen gegeven, dat na den aanslag op den Israélitischennbsp;cultus, de Roomsche eeredienst, nieuwe» Kulturkampf”,nbsp;wellicht aan de beurt mocht komen en hunne geestver-wanten voornamelijk uit dien hoofde tot verwerping van hetnbsp;initiatief-voorstel uitgenoodigd), maar oordeel volgens uw gezond verstand en dan zult gij een »Ja” in de stembus w'erpen.
Sommige lieden zien in den zuiver humanen eisch der voorafgaande bedwelming van het slachtvee eene schennisnbsp;der vrifheid van geweten ennbsp;dezen oordeelen, blijkt duidelijknbsp;zich in DuUschland meer dan een dozijn der hoogste R. K.nbsp;prelaten. Aartsbisschoppen en Bisschoppen, in gemeenschapnbsp;met andere hooggeziene persoonlijkheden, in een openbaarnbsp;appèl ten gunste van het streven der Maatschappijen totnbsp;Dierenbescherming hebben verklaard.
Aan het gebruik van «ungeschacht” vleesch is nog niemand gestorven en de Joden zullen er evenmin aan bezwijken. Overigens wordt den Israélitischen soldaten immers ook van Bondswege geen «ungeschacht” vleesch verstrekt,nbsp;een duidelijk bewijs voor de beteekenis welke de Boud aannbsp;de Joodsche slachtmethode hecht. Werkelijk godsdienstig
geloof.
Hoe verkeerd zij in genoeg uit het feit, dat
is hij, die medelijden toont met zijne stomme medeschepselen en daarom zult gij, Zwitsersch volk, met ))Ja” stemmen.
Al degenen, welke het «Schachten” met eigen oogen dagelijks aanzien, de veeartsen, de slachthuisbeheerders, denbsp;vleeschhouwers, kenschetsen de Joodsche slachtmethode,nbsp;welke zonder voorafgaande bedwelming geschiedt, als eenenbsp;gruwzame en noodelooze foltering. Slechts lieden, welkenbsp;het «Schachten” volgens zoogenaamde wetenschappelijkenbsp;bespiegelingen beoordeel en en wier gevoel door hun beroepnbsp;is verstompt (de physiologen, o. a. Carl Vogt te Genève,nbsp;Dubois-Reymond en Virchow te Berlijn), willen in hetnbsp;«Schachten” geene dierenkwellerij opmerken.
Zwitsersch volk! Wij verlangen in alle eerlijkheid en oprechtheid alleen, dat ons slachtvee op humane wijzenbsp;Avorde gedood. Het «Schachten”, dat zonder voorafgaandenbsp;bedwelming plaats vindt, staat de verwezenlijking van ditnbsp;sterven echter in den Aveg. Ondersteun ons in onze pogingennbsp;en hef met ons het schreeuwend onrecht op, dat ondanksnbsp;alle voorschriften der Grondwet en der menschelijkheidnbsp;Christen en Jood niet dezelfde behandeling genieten. Maaknbsp;een einde aan deze onbillijke toestanden en werp met onsnbsp;een krachtig »Ja”, in de stembus.”
II. In, SalsLsen,
Nadat in Saksen, in het bijzonder te nbsp;nbsp;nbsp;allerlei anli-
semietische voorschriften waren uitgevaardigd, a. o. ook een verhod om runderen naar de ritueel Joodsche bepalingen te slachten, hebben nu de Israëlieten zich in staatnbsp;van tegenweer gesteld. Zoo hebben de borstel-fabrikantennbsp;en handelaren, een industrie die geheel in handen van Israëlieten is en die 20 a 25 rnillioen Mark per jaar in omloopnbsp;brengt, zich tot de stedelijke overheden en Kamers vannbsp;Koophandel gewend met de mededeeling, dat, zoo het verbodnbsp;van ’t slachten op Joodsche wijze in Saksen niet wordtnbsp;ingetrokken, alle bij den borstel-handel betrokken huizennbsp;zich naar Berlijn zullen verplaatsen. Het zal nu moetennbsp;blijken of ’t Leipziger anti-sernielisme tegen een verliesnbsp;van 20 a 25 rnillioen Mark per jaar bestand is.
-ocr page 99- -ocr page 100-a. nbsp;nbsp;nbsp;Aanlegplaats maarrunderl^heftwerden
ontsckeejit.
b. nbsp;nbsp;nbsp;lanps het strand, (jende varkenslwkhen,
maar de Kiekte het eerst wdbrcdt,.
c. nbsp;nbsp;nbsp;Bergpad naar de vcdlei van SUindoeiuj.
d. nbsp;nbsp;nbsp;^êg naar de Twofdplouds Badaigdideinpoean
-ocr page 101-III. In Bri-tsclx-Indië.
De Hindoe-beroering over het slachten van Koeien in Britsch-Indië.
Plet oproer te Bombay, driedaagsche straatgevechten tusschen Hindoe’s en Mahomedanen, is eigenlijk nog goednbsp;afgeloopen. Achterna heeft de Gouverneur, IvOrd Harris,nbsp;in een vergadering van alle gezinten, belegd tot het verkrijgen van bijstand van ongelukkigen tengevolge van hetnbsp;oproer, een redevoering gehouden, waarin hij, met veelnbsp;takt in zijn strikte neutraliteit als regeerings-vertegenwoordiger, weldadigheid voorop stelde, maar toch ook volgensnbsp;Paulus’ woord, dat de Liefde alle dingen verdraagt, totnbsp;verzoening vermaande.
Wat men van de Engelschen ook moge zeggen, deze eer moet men hun nageven, dat hun hooge regeeringspersonennbsp;de kunst verstaan van in het publiek te spreken. Ditnbsp;talent danken zij aan het litterarisch klassiek karakternbsp;hunner opleiding aan de groote Engelsche openbare scholennbsp;en academiën. Lord PIarris is in het geheel geen man vannbsp;geleerden naam; hij is meer bekend als een aartscricketernbsp;en heeft zelfs als Gouverneur te Poonu/r aan matches meegedaan. En toch zou het moeielijk zijn, in de tegenwoordige omstandigheden te Bombay met meer takt, meer nadruk te spreken dan de Gouverneur in deze meeting deed.
Een week later had in Bombay een verdere verzoenings-plechtigheid plaats. Duizenden van alle secten ontvingen in vergadering de chefs der politie en het hoofd van hetnbsp;gemeentebestuur, door wie het oproer gedempt was, en huldigden hen op gebruikelijke wijze met aanbieding van betelnbsp;en bloemen. Daarna begaf zich de geheele stoet, de Mahomedanen gearmd met de Hindoe’s, duizenden bij duizenden, door de stad en de bazaars, waar de chefs van politienbsp;en gemeentebestuur overal toegejuicht en op sommige punten werden bekranst door de opwachtende menigte.
Alles zeer bevredigend. Plet gemeentebestuur heeft zelfs voor een komische bijdrage gezorgd, met twee dagen tenbsp;debatteeren over het al of niet goedkeuren van een reke-
-ocr page 102-88
ning van 5000 roepyen, door den burgemeester gedurende het oproer eigener autoriteit gemaakt voor provisiën tennbsp;behoeve van troepen, volunteers en tijdelijke magistratennbsp;en allerlei andere beambten die, met de' demping van hetnbsp;oproer bezig, drie dagen lang niet naar huis noch naar denbsp;restauratie hadden kunnen gaan om te eten.
Een plaatselijk poëet had in de courant met een min of meer welgelukte ballade het feit vereeuwigd, dat op dennbsp;bloedigen Zaterdag de procureur-generaal in de loods bijnbsp;het centraal politiebureau smachtend naar een whisky-soda,nbsp;deze verversching onder dekking van tien soldaten, hadnbsp;moeten laten halen uit de Club.
En de Times of India had aan de Engelsche bladen, die veel te zeggen hadden gehad op die rustverstoring, totnbsp;aller genoegen geantwoord met een verwijzing naar de nietnbsp;minder erger oproeren in de kolendistricten van Wales.
Alles goed en wek Maar daarmee is de beroering, die de kwestie van het slachten van koeien tegenwoordig ondernbsp;de Hindoe's te weeg brengt, nog niet afgedaan.
Zelfs in het nabij Bombay gelegen Poonah werd in dezelfde week een Hindoe-meeting belegd om te protes-teeren tegen het beweren, dat bedoelde beweging en denbsp;vereenigingen tot bescherming van koeien, de oorzaak zouden geweest zijn van spanning tusschen Hindoes en Ma-homedanen.
Tegenover dit protest, en ten bewijze hoe die vereenigingen wel degelijk onrust stoken, citeerde de Times of India een versje uit het gewone orgaan der koeienbescher-rnings-vereeniging, luidende;
))Gij mannen, met knevels, gordt uw wapenen aan, be-«scherrat de koe. Gij, dappere Arische broeders, besteedt »uw moed en uw geld. Stort u in de golven van hetnbsp;i)slagveld. Verslaat de stomme ongeloovigen. Zij benemennbsp;»het leven aan honderdduizenden van koeien, zij dooden denbsp;»besle runderen, en de Ariërs zitten toe te zien. Snelt toe,nbsp;»valt aan, sterf. Of draagt gij vromvenkleeren ? Gij hebtnbsp;))in uw armen de kracht der Ariërs. Voor dit maal tennbsp;«minste rijst op, wat vreest gij!'’
-ocr page 103-89
Het is al een jaar of drie dat die agitatie tot koeienbescherming opgestookt wordt, ongeveer sedert denzelfden tijd, waarin de Regeering de bekende bepaling maakte totnbsp;verhooging van den huwelijksleeftijd voor meisjes, die denbsp;massa der Hindoe’s als een inmenging in godsdienstzakennbsp;euvel opnam.
Sedert hoorde men van de koebescherraings-agitatie niet veel meer. Wel was het bekend, dat de propagandanbsp;voortgezet werd maar enkel beoogde het bijdragen vannbsp;geld om zwervend of voor de slachtbank bestemd vee tenbsp;verzorgen of vrij Ie koopen, alsook verkoop van vee aannbsp;slachters tegen te gaan, en dit alles niet enkel om godsdienstige redenen, maar ook, om het verminderen van dennbsp;veestapel en het duurder worden van melk en inlandschenbsp;boter (ghee) te verhelpen.
Thans eerst zijn die schijnbaar onschuldige vee-bescher-mings-vereenigingen vijandig opgetreden.
De Gouverneur van de North West Provinces, in wier Oostelijke districten de eerste opstootjes plaats gehad hebben, heeft over het ontstaan en verloop ervan een grondignbsp;rapport uit gebracht.
In Maart en Mei 1893 is op twee groote meetings in die streek, en in een naburig district van Bengalen, opzettelijknbsp;besloten de daar bestaande vee-bescherraings-vereenigingennbsp;handelend te doen optreden. De geldelijke bijdragen werden voor alle Hindoe’s verplichtend gemaakt op straf vannbsp;uitstooting buiten de caste. En die bijdrage zou moetennbsp;bestaan in een zekere kleine maat graan of rijst, van iedernbsp;huisgezin bij iederen maaltijd. Agenten haalden die belasting op en maakten het verzamelde te gelde.
Een andere belasting zou betaald worden als boete van de eigenaars van losloopend vee, hetwelk door ieder dienbsp;het tegen kwam opgebracht moest worden naar eene te diennbsp;6uide bij ieder dorp te maken omheinde plaats.
Dit was slechts de algemeene organisatie van een prak-lijk, welke in die streken door sommigen reeds vroeger begonnen was.
Want reeds in Januari 11. was door de bewoners van
-ocr page 104-zeker dorp een kudde vee, voor een slachter bestemd, op den grooten weg aangehouden en weggedreven. De politienbsp;wist de dieven het vee weêr afhandig te maken, dochnbsp;slechts voor korten tijd; want grooter benden verdrevennbsp;de politie weer, en het vee is nooit terecht gekomen. Opnbsp;kleiner en grooter schaal herhaalden zich die voorvallennbsp;in de volgende maanden ook wel met buifels, die toch andersnbsp;volgens de Hindoe-gebruiken wel geslacht mogen w'orden.nbsp;Telkens werden plaatselijke meetings van de veebescher-mings-vereenigingeu gehouden, en oproepingen rondgezonden in de dorpen, om te helpen, slachtvee met geweld tenbsp;redden.
Toen nu in Juli het Mahomedaansche offerfeest naderde, werden in een groote meeting de Mahomedanen verzochtnbsp;geen koeien te offeren, daar zij ook met geiten volstaannbsp;konden. De volgelingen van den Proleet wilden echternbsp;daarin niet bewilligen. Het gevolg was, dat steeds iedernbsp;Muzelman lastig gevallen werd, die ook maar een buffelnbsp;of een geit wilde koopen. De Hindoe’s namen het besluitnbsp;om nu alle offers der oninschikkelijke Mahomedanen opnbsp;het feest te verhinderen.
De jeugdige ambtenaar, die in dit lastige distrikt, hoofd van het bestuur was, deed wat hij kon, liet zich opgevennbsp;in welke dorpen en plaatsen gevaar bestond voor onlusten,nbsp;riep de hoofden der beide sekten uit al die plaatsen bijnbsp;zich, verplichtte de Mahomedanen om niels meer te doennbsp;dan het gebruik van vorige jaren meêbracht en de Hindoe’snbsp;om zich daartegen niet te verzetten, gaf verlof voor hetnbsp;offeren van een bepaald aantal koeien in ieder dorp en namnbsp;de noodige veiligheidsmaatregelen in de bedreigde plaatsen.
Natuurlijk echter werd het compromis niet gehouden. De Hindoe’s hadden geheel verbod van koeienoffers gewildnbsp;en beweerden dat de gegeven permissie veel ruimer wasnbsp;dan de praktijk in vroegere jaren.
En nu lieten zij het niet op plaatselijke vechtpartijen aankomen, maar riepen, van wijd en zijd, alle ijveraarsnbsp;op om, met een geheel leger, van dorp tot dorp te trekken,nbsp;den Mahomedanen hun koeien en bulïels af te nemen en
-ocr page 105-91
hen onder bedreiging te doen beloven niet te zullen offeren. Tegen zulke legerbenden was de politie niet opgewassen.nbsp;Zij heeft nog zooveel mogelijk bloedstorting voorkomen.nbsp;Maar er is toch tusschen de Hindoe’s en Mahomedanen hevignbsp;gevochten en door de politie en troepen geschoten moetennbsp;worden. En ook na het feest vermeldende Hindoe’s het tenbsp;veld staande gewas van de Mahomedanen, die geofferd hadden. Men rekent dat in dat disirikt niet minder dan 35000nbsp;Ilindoe’s aan dit godsdienst-oorlogje hebben meêgedaan.
Ofschoon nu de latere onlusten, te Paton in Katrawar en te Bombaij, veroorzaakt waren door wraak van Maho-medaansche zijde over het zooeven verhaalde, in de North-Western Provinces en Bengalen een paar maanden te vorennbsp;gebeurde, en niet rechtstreeks door nieuwe woelingen vannbsp;de Hindoesche koe-beschermings-vereenigingen, zoo hebbennbsp;deze toch haar actief optreden nog niet gestaakt.
Dit is opnieuw gebleken, toen op 6 September in den-zelfden hoek van Bengalen, in Behar, een menigte Hindoe’s een drift vee van 120 stuks, voor een naburig garnizoennbsp;bestemd, wegdreven. De politie verjoeg de roevers en dreefnbsp;het vee naar het erf van het naast bijzijnd bestuurs-bureau,nbsp;hetwelk daarop zoo dringend met een aanval gedreigd werd,nbsp;dat soldaten uit een naburige plaats moesten geroepennbsp;Worden, en de Hindoe’s zich eerst lieten verjagen, toen ernbsp;drie van hen doodgeschoten waren.
Van meer gewicht bijna nog dan de oproerigheden in enkele distrikten, is de toon, waarop de Inlandsche drukpers, zelfs de best aangeschrevene, in het Engelsch gesteldenbsp;Inlandsche couranten zich over deze zaken uitlaten.
Oproerige brochures, plakkaten, karikaturen worden door de ijveraars op alle passers verspreid en zooveel mogelijknbsp;door het Bestuur in beslag genomen.
Maar, erger teeken des tijds dan deze schotschriften, zijn dagbladartikelen, als bijv. die van de Hindoo Patriot, doornbsp;den Pioneer met verbazing geciteerd, met bijvoeging, datnbsp;genoemd blad zich anders door gematigden toon en stemming gunstig onderscheidt.
»De Regeeriug heeft de schuld”, zegt do Hindoo Patriot^
-ocr page 106-))Zij maakt het zout zoo duur, dat men het vee geen zout
kan geven.
Vandaar de achteruitgang en het gebrek aan
vee. Dit grieft den Hindoe, die de koe als heilig eert, en het maakt hem arm. Het offeren van koeien moet verbodennbsp;worden. Het feest der Mahomedanen is de gedachtenis,nbsp;dat Abraham een schaap offerde, meenende Ismaïl te offeren,nbsp;en indien de Mahomedanen er nu op staan om koeien tenbsp;offeren, is dat dus een noodelooze provocatie van de Hin-doe’s, die door de Regeering niet beschermd maar gestraftnbsp;moest worden. De Hindoo’s in Noord- West Bengalen konden niet anders handelen dan zij gedaan hebben. Denbsp;Regeering had hen niet moeten staffen en meer verbitteren.nbsp;Zij moet geen beleediging beschermen van eenigen godsdienst.nbsp;Wat zal de Regeering doen, als zulke tooneelen van godsdienststrijd uitbreken over geheel Indie'll Dat zou eennbsp;erger slag voor het Britsche Gezag zijn dan de Grootenbsp;Opstand geweest is. Niet alleen dat alle bestuur en verkeernbsp;zouden stilstaan, dat duizenden vredelievende onderdanennbsp;vermoord zouden worden, maar de gecombineerde machtnbsp;van militairen en politie zou machteloos zijn”.
Nog krasser schrijft de Indian Mirror: ))Er is geen twijfel meer mogelijk, of een kruistocht is ondernomennbsp;tegen de Hindoe’s en tegen hun heilig vee, de koe, en daarinnbsp;ligt de oorzaak der onlusten. Hindoe’s in de North-Westnbsp;Provinces worden tot wanhoop gezweept. Godsdienstigenbsp;dweepzucht, eenmaal gaande, luistert zelden naar rede.nbsp;Minder ergernis dan die van thans, heeft tot den opstandnbsp;der Cepayers geleid. Mochten toch de beheerschers vannbsp;ons land bedenken wat zij doen. Het schijnt dat zij dennbsp;waren staat van zaken niet inzien, noch de mate van gevaarnbsp;die het Rijk bedreigt Zij denken, dat zij het volk ontwapend hebben,” (er bestaat een Arms Act, die het bezitnbsp;van wapenen verbiedt,) smaar zelfs een ontwapend volknbsp;kan in oogenblikken van godsdienstige opwinding de ordenbsp;verlammen, gelijk te Bombay gebleken is; en onze meestersnbsp;hebben in Indië niet enkel te doen met ontwapende Hindoe’s. Er zijn nog Nepauleezen die de koe nog hoogernbsp;vereeren. Om hun eigen bestwil smeeken wij daarom de
-ocr page 107-Regeering en haar ambtenaren om wel toe te zien wat zij doen. Het is gemakkelijker een boozen geest op te roepennbsp;dan te bannen. Jammer, dat op een oogenblik van zoonbsp;hoog ernstige crisis, van zoo groot gevaar voor het land,nbsp;de Indische Regeering enkel denkt om de bedreiging vannbsp;Rusland of een beuzelachtige zending naar Kaboel. Hetnbsp;tegenwoordig gevaar voor het Rijk komt niet zoozeer vannbsp;buiten als van binnen.”
Misschien moet bij de beoordeeling van zulke uitingen der publieke opinie niet vergeten worden, dat de inlandscbenbsp;pers licht vervalt in groote woorden. Maar de Pioneernbsp;zelf, het meest gelezen Engelsche blad in Jndië, en dat zelfsnbsp;zijn relaties heeft in de bureaux te Calcutta, spreekt hoogernstig over het gevaarlijke van een toeneming en uitbreiding der godsdienstige spanning ten gevolge der op zoonbsp;ruime schaal verspreid wordende opstokende geschriftennbsp;en prenten.
Als ooit zulk een spanning tot gewelddadigheden losbrak, terwijl Indië zijn troepen op de grenzen noodig had, zounbsp;het bloedbad in den lande niet te overzien zijn. Want,nbsp;gelijk Bombay geleerd heeft, ieder oproer zou uit weerwraaknbsp;der geslagen partij elders tot nieuwe uitbarstingen leiden,nbsp;en alleen vreeselijke salvo’s zouden ten slotte de beroeringnbsp;tot bedaren kunnen brengen,
»Hel is natuurlijk hoogst moeielijk de opruiende papieren op de postkantoren te onderscheppen, maar de politie moetnbsp;in iedere stad en dorp ze scherp in het oog houden. Alsnbsp;niet alle voorzorgen genomen worden, kunnen de verderfelijke gevolgen der beweging onder de schijnbaar kalmenbsp;oppervlakte der Inlandsche maatschappij dermate voortwoekeren, dat op eens er een beroering kan losbreken,nbsp;waarbij vergeleken de onlusten in Rangoon, in Bengalennbsp;en te Bombay onbeduidend zouden schijnen. Onmiddellijk handelen is thans noodig, nu er nog tijd is om hetnbsp;wassend gevaar in Indië te stuiten.”
Dit klinkt ernstig.
Und dai Alles fur eine Kuh, zooals Heine van König WiswAMiTRA zegt. Maar het schijnt dat er niet enkel
-ocr page 108-vereering voor de koe in het spel is. Het voorgeven, dat de vee-beschermings-vereenigingen ook bedoelen, achteruitgang van den veestapel te voorkomen, is blijkbaar nietnbsp;enkel schijn.
De landbevolking in Britsch-Indië is arm. De boschwezen-regeling beperkt in hooge mate de gelegenheid om vee te weiden. Elders weer, waar het vee jaarlijks naar de bergen gedreven werd, beginnen de daar wonende stammennbsp;zelve zich meer te beschaven en de weiden voor eigennbsp;gebruik noodig te hebben. Duizenden bij duizenden runderen bezwijken jaarlijks voor de altijd erger woedendenbsp;veepest.
Onder deze toenemende veeverarming, uit zich de ontevredenheid bij de thans woelende beweging tegelijk in een godsdienstige leus en in een oproeping tot beveiliging vannbsp;stofïelijk belang.
Waarschijnlijk moet daarbij ook nog gedacht worden aan het feit, dat de laatste census van Bengalen een zoonbsp;verassend hoog cijfer van Mahomedanen heeft opgeleverd,nbsp;zoodat in heele distrikten deze zelfs de meerderheid hebben gekregen.
De Hindoe’s beginnen zich daar door de Mahomedanen overvleugeld te gevoelen. Deze laatsten hebben wel is waarnbsp;onder hel Engelsch-bestuur altijd geklaagd over achteruitzetting; wel is waar zijn de ambten voor verre hetnbsp;grootste deel door Ilindoe’s ingenomen, daar de Mahomedanen met het blokken voor de vergelijkende examens nietnbsp;tegen de Bengaleezen op kunnen. Wel is waar wordennbsp;in Noord-West-Indië de Mahomedaansche grondeigenaarsnbsp;verdrongen door de Bengaalsche geldmannen, — maar denbsp;cijfers van den Bengaalschen census schijnen te toonen,nbsp;dat aldaar en in andere lagen der bevolking de Hindoe’snbsp;het gevoel moeten hebben dat de Mahomedanen veld winnen. De hoogste plaatsen onder de Indische bevolking,nbsp;die der rijken en der ambtenaren, worden door Hindoe’snbsp;ingenomen; maar tevens zijn de allerarmsten, die zoonbsp;overtalrijke klasse der bevolking, ook Hindoe’s. Juist uitnbsp;het deel van Bengalen, waar nu sprake van is, uit Bihar,
-ocr page 109-werd dezer dagen in een blijkbaar zeer zaakrijke correspondentie de verhouding van hen, wier leven een voortdurende strijd tegen verhongering is, op de helft van het totaal der bevolking gesteld. En tot die helft behoorennbsp;slechts zelden de Mahomedanen.
De massa der Hindoe-bevolking te platten lande is in verval; zij ziet haar vee verminderen; melk en ghee alsnbsp;toespijs bij haar zoo schamele kost worden minder verkrijgbaar. De vleeschetende Mahoraedaansche bevolking ziet zijnbsp;daarentegen eer opkomen dan achteruitgaan. En eindelijk,nbsp;als het geduld opraakt, dan barst de woede los, wanneernbsp;de Mahomedanen de vereerde en steeds schaarscher wordende koeien slachten. Dan keert zich de verontwaardigingnbsp;ook tegen het Engelsch bestuur, dat, door die offers tenbsp;gedoogen en te beschermen, naar Hindoe’s begrip, partijnbsp;kiest voor de Mahomedanen, in strijd met de keizerlijkenbsp;proclamatie, die bescherming toezegt aan alle godsdienstennbsp;en vooral deze niet moest onthouden aan den godsdienstnbsp;der groote massa.
Voor Bengalen en de Noord-West Provmdè'n komen deze godsdienst-ontlusten uit het bovenstaande voort.
Voor het verdere Indië daarentegen ligt het gevaar wederom in den opwindenden invloed der berichten van zulke gevechten, en de ontwakende zucht om het ginds ofnbsp;daar door de geloofsgenooten geledene op de buren tenbsp;wreken.
Een feit is, dat te Bombay, al is de strijd nu verzoend, de Hindoe’s toch ook daar weder den indruk behoudennbsp;hebben, dat te hunnen koste den Mahomedanen de handnbsp;boven het hoofd gehouden is; ook bij den later gehoudennbsp;verzoeningsoptocht en de ovaties aan politie en gemeentebestuur waren de Mahomedanen de voorsten. Te Bomhanjnbsp;zelf zit de schrik er nu in. Maar te Poonah bleek het innbsp;de meeting reeds weder dat de Hindoe’s zich ten slottenbsp;Verongelijkt gevoelen door het officieele verwijt van metnbsp;do veebeschermings-beweging aanleiding tot de onlustennbsp;gegeven te hebben.
-ocr page 110-E. SEMMERte St. Pete’samp;ttrgf deelt in het »Berliner Thier-arzt. Wochenschrifl” van 30 November 1893 voorloopig mede, dat sedert October 1892 door hem enzijn Assistentnbsp;Tortakowski, deels in het keizerlijk Instituut voor expe-rimenteele geneeskunde, gedeeltelijk in het Poltavischenbsp;Gouvernement op het landgoed van W. Magdenko onderzoekingen zijn ingesteld naar het Runderpest-Contagiumnbsp;en derzelfs mitigatie, alsook omtrent immuniseering ennbsp;voorbehoedende enting tegen Runderpest.
Reeds den 4en dag na enting werd de aanwezigheid van het runderpest-contagiura geconstateerd in de urine, innbsp;het bloed, in het neusslijm en in de melk, en kunnen dienbsp;stoffen voor mitigatie-doeleinden gebruikt worden.
Steril opgevangen levend bloed gaf meestal geen cultures op verschillende voedingsbodems, hetgeen ook soms hetnbsp;geval was met steril opgevangen urine en melk.
In het verdere verloop der ziekte kunnen uit al-deze stoffen verscheidene micro-organismen in de vormen vannbsp;bacillen, diplo- en streptobacillen, coccen, diplo-, strepto- ennbsp;staphylococcen, gecultiveerd worden. Vooral talrijk zijn dezenbsp;micro-organismen te cultiveeren uit mond- en neusslijm,nbsp;darminhoud, etc.
Geen enkel dezer micro-organismen bleek pathogeen in rein culturen van de 3o tot de 40 generatie, hetgeen bewijstnbsp;dat de runderpest-micro-organismen op de gewone voedingsbodems óf in het geheel niet groeien óf in culturennbsp;spoedig hunne virulentie verliezen. Met dergelijke culturennbsp;ingespoten dieren, werden niet ziek aan runderpest ennbsp;bleken later ook niet immuun.
-ocr page 111-97
V2'jarig
In antiseptisch opgevangen ut 'russlijm van een 1 aan runderpest gestorven rund, werden kleine coccen ennbsp;diplococcen gevonden, in den vorm van korte staafjes, die zichnbsp;in melk lieten cultiveeren en bij kleuring met methyl-violetnbsp;en methylleen-blauw door een ongekleurden hof omgevennbsp;werden. Maar ook deze, zooals ook door andere onderzoekers (Metschnikow, Metzdorf, Saveljus, Tokeshigenbsp;e. a.) hij runderpest gevonden micro-organismen, gevennbsp;bij enting negatieve resultaten.
In reine urine en bloed behoudt het runderpest-contagium zijne virulentie bij lage temperatuur (op ij.s) eenigen tijd,nbsp;maar verliest die werkzaamheid zoodra in deze vloeistoffennbsp;eene duidelijke sterke alcalische of zure reactie intreedt.
In melk en in lytnphklieren behoudt het zijne werkzaamheid 4 — 5 weken, in slijm nog langer.
Mitigatio van het contagium is mogelijk en gelukte dit S. en T. eenmaal door het contagium door marmotjes tenbsp;voeren, alsook door inwerking van hoogere en lagere temperaturen. De infectie van een cobaya is slechts eenmaalnbsp;gelukt, en werd toen de ziekte van dier op dier tot deS»nbsp;generatie voortgeplant. Met entingsrnateriaal van deze cobaya werden drie schapen geïmmuniseerd, nadat zij 4—5nbsp;dagen na de enting ziek werden onder een temperatuurs-verhooging van 1 — 172° C. Enting met materiaal, doornbsp;sterke koude gemitigeerd, imrnuniseei'de een kalf van Noord-Russisch landras, zonder opvallende ziekteverschijnselen.
Door verschillende warmtegraden was het mogelijk verschillende graden van mitigatie te verkrijgen.
Met slechts gering gemitigeerd entingsrnateriaal w'erd een koe geënt. Ze werd ziek in hevigen graad en brachtnbsp;de ziekte den 3e“ dag na de enting door de melk op haarnbsp;kalf over, dat aan de ziekte stierf.
Met de sterk gemitigeerde melk van dit dier werd een kalf geïmmuniseerd, dat niet duidelijk ziek werd, terwijlnbsp;sen ander kalf met de niet gemitigeerde melk, ziek werdnbsp;en stierf.
Een andere koe werd met een sterk gemitigeerde klier-emulsie van het gestorven kalf geïmmuniseerd, nadat 4
A. K. BI. Deel VIH nbsp;nbsp;nbsp;7.
-ocr page 112-98
dagen lang een teniperaluursverhooging lol 39.5 — 40 5 geconstateerd was.
Verder werden kalveren, met gemitigeerde urine, bloed, slijm geïmmuniseerd, nadat zij temperatuursverhoogingennbsp;tot 40.5 — 41.3 vertoonden, die 4 dagen na de enting optraden en 4 — 6 dagen aanhielden, zonder dat de dierennbsp;den eetlust verloren en zonder diarrhee en erosiën tenbsp;veroorzaken.
Een ander kalf werd geïmmuniseerd met materiaal, dat gemitigeerd was door hooge temperatuur; slechts eennbsp;vluchtige temperatuursvei’hooging tot 41.0 vei'toonde hetnbsp;dier; eetlust en opgewekheid bleven normaal, terwijl geennbsp;diarrhee optrad.
Door sub-cutane aanwending van bloedserum van geïmmuniseerde dieren, werd de vatbaarheid voor runderpest verminderd. Dergelijk bloed-serum vernietigt het runderpest contagium in 1—24 uren. Bloed-serum van paardennbsp;vernietigt het contagium in 24 uren, verandert het evenwel niet in een uur.
Van de geneesmiddelen, die de onderzoekers aanwendden, hadden eenige een gunstigen invloed op het verloop vannbsp;het ziekteproces runderpest, andere evenwel in het geheelnbsp;geen of een ongunstigen invloed.
Uit hunne onderzoekingen, die voortgezet worden, resul-teeren de onderzoekers, dat het mogelijk is bruikbare entstof en immuniseerende stoffen te bereiden, die óf na lichte ziekte óf ook zonder duidelijk waarneembare ziekteverschijnselen de dieren voor runderpest irnmuniseeren, zondernbsp;gevaar voor verspreiding door de geënte dieren.
Daarmede zijn, naast het afmakingssysteem, nieuwe middelen gegeven, die het mogelijk maken runderpest uit te roeien zonder groote. geldelijke offers.
-ocr page 113-Instrumenten-katalog für Thiermedicin und Landwirthschaft der fabriek van H. Hauptner te Berlijnnbsp;is opnieuw verschenen en wordt aan alle veeartsen op aanvrage gratis toegezonden. De catalogus is door de velenbsp;voortrefielijke afbeeldingen eer een instrumentleer dan eennbsp;eenvoudige prijscourant en verdient als zoodanig allenbsp;aandacht.
(Berl. Thier. Woch. 1893 no. 32).
Honden in dienst van het Roode Kruis. De dierenschilder J. B. Büngartz in Lechenich tracht eene Duitsche vereeniging voor ))Saniteits-honden” te stichten. Reedsnbsp;sedert langen lijd tracht hij den hond dienstbaar te makennbsp;voor het «Roode Kruis”, en heeft hij meerdere macht-hehbenden instemming met zijn streven ondervonden. Thansnbsp;heeft hij ziet tot alle humaan denkende dames en heerennbsp;gewend, met de dringende bede toe te treden tot »dernbsp;Deutschen Vereins für Sanitatshunde”, ten einde, wanneer eenmaal de oorlogsvlam woedt, te kunnen bijdragennbsp;het lijden der op het slagveld gewonde krijgslieden tenbsp;verzachten.
De oproeping van J. Büngartz drukt vooral op het feit; »dass Verwundete, soweit dieselben sich noch einiger-naassen fortbewegen können, die Gepflogenheit haben, allenbsp;nióglichen Schlupfwinkel aufzusuchen, um den einschlagen-hen Geschossen aus dem Wege zu kommen, von den dasnbsp;Schlachlfeld absuchenden Krankentragern nicht gefundennbsp;nnd übergangen werden, elendiglich ihr Leben aushauchen.nbsp;Wie mancher Krieger würde erhalten bleiben, wenn ernbsp;i'echtzeitig aufgefimden und verbunden würde. Beispielenbsp;dieser Art aus den letzten Kriege sind genügend bekannt”.
-ocr page 114-Door goed afgerichte honden kan hierin voorzien worden.
Bungartz heeft een methode tot opzoeken door honden van gewonden ontdekt, waarvan het Ministerie van Oorlognbsp;in Duiischland verklaarde dat zij; svorzügliche Ergehnisse”nbsp;geeft,
De honden vinden met groote zekerheid, al zijn de gekwetsten in struikhout of anderszins nog zoo verborgen; zij sporen de ongelukkigen op, komen terug en brengennbsp;ambulance-bearaten bij den gekwetste.
De honden dragen bij zich: verband-middelen, versnaperingen, verfrisschingen etc. etc-, en door eigenaardig ingerichte honden-arnbulance-wagens wordt het transport der gewonden belangrijk bespoedigd zonder dat daarvoornbsp;meer personeel aangesteld moet worden.
Om dat denkbeeld te verwezentlijken zal nu een Duitsche vereeniging voor saniteits-honden opgericht worden, zoonbsp;mogelijk met aansluiting aan de beslaande vereenigingennbsp;van het Roode Kruis. De leden bestaan uit werkende ennbsp;eontribueerende leden. De eerste plicht van een werkendnbsp;lid is, ten alle tijde een goed gedresseerden hond klaar tenbsp;hebben, om dezen, in geval van ooi log ter beschikkingnbsp;van het Roode Kruis te stellen. Verder zullen aparte hon-den-geleiders opgeleid worden.
De meest geschikte honden zijn de schaapshonden der Duitsche en Schotsche (Collie-) rassen.
(Berl. Thier. Wocli. no. 33 van 1893.)
Het verbod van invoer van vee uit Nederland in Duitschland is opgeheven. Nadat het mond- ennbsp;klauwzeer in Nederland belangrijk afgenomen was, heeftnbsp;de Pruisische Minister van Landbouw etc. de invoer vinnbsp;runderen voor fokkerij onder de volgende voor waardennbsp;toegelaten.
lo De begeleiders der in te voeren fok-dieren moeten van de gemeente-autoriteiten der plaats van herkomst
-ocr page 115-bewijzen overleggen, waarin vermeld staan ouderdom en signalement, en verklaard wordt dat op de plaats van herkomst, alsook in de aangrenzende gemeenten binnen denbsp;laatste veertig dagen vóór de afzending der dieren, geenenbsp;besmettelijke veeziekte geheerscbt heeft. Die bewijzennbsp;zijn slechts geldig gedurende acht dagen.
2o De tot den invoer toegelaten dieren moeten zonder oponthoud naar de plaats van bestemming gebracht worden,nbsp;van waar ze niet vóór ommekomst van zes maanden verwijderd mogen worden dan in gevallen dat nood-slachtennbsp;geboden is.
3o Op de grens van het land zijn de dieren onderworpen aan een veeartsenijkundige inspectie. Wanneer ook slechts één dier bevonden wordt te lijden aan een overdraagbare ziekte, wordt zonder eenig voorbehoud het ge-heele vee-transport teruggewezen.
{Berl. Thier. Woch. 1893 no. 32.)
(Dit tot naricht van mopperaars over de bepalingen op de veebeweging in deze gewesten.)
Een prijsvraag is op last van den Minister van Landbouw etc. in Duitschland uitgeschreven. Zij luidtnbsp;als volgt:
»Der Stofï, durch welchen die Ansteckung bei der Maul-und Klauenseuche vermittelt wird, ist bis jetzt unbekannt. Es wird nunmehr ein Preis von 3000 M. lür die Entdeckungnbsp;desselben ausgesetzt. Der Bewerber bat die Aufgabe, nichtnbsp;t'ur den gesuchten Stofï unter Anwendung der für derarligenbsp;Unlersuchungcn gebrauchlichen, eventuell neuer Methodennbsp;zn ermitteln, und ihn womöglich zu isoliren, sondern auchnbsp;die Witksamkeit desselben durch entscheidende Thierver-suche zu erweisen.”
»Der schrifilichen Darlegung sind die nöthigen Belage wie 'nikroskopische Praparate, Culturen, Versuchsprotocollenbsp;'i- s. vv. beizufügen.”
»Vor Ertheilung des Preises bat der Bewerber eine etwa
-ocr page 116-erforderliche Demonstration der beweisenden Experimente vor einer von der unterzeichneten Deputation zu wahlen-den Commission zu geben.”
»Die Bewerbungsschriften sind bis 30 Juni 1894 an die Königliche technische Deputation für das Veterinarwesennbsp;im Ministerium für Landwirthschaft, Domanen und Forsten zu Berlin einzureichen. Die Yeikündung des Ur-theils erfolgt arn 1 Januar 1895.”
))Jede Bewerburigsschrüt muss leserlich geschrieben und in deutscher Sprache abgefasst sein. Sie ist mit einemnbsp;Motto zu versehen und dieses auf dem versiegelten Brief-umschlage, welcher den Namen und die Adresse desVer-fassers enthalt, aussen zu wiederholen.
Berlin, den 4. August 1893.
Königliche technische Deputation tür das Veteiinarwesen.
[Berl, Thierarztliehe Wochenschrift, 1893 no. 33.)
Laser’s muizen-bacil. Korten tijd na de ontdekking van Loeffler’s bacil van den muizen-typhus werd doornbsp;Laser in Koningsberg een concureerend organisme gevonden.nbsp;Het groote succes van Loeffler’s proeven in Thessaliënbsp;deed aan dezen vondst weinig aandacht ten deel vallen.nbsp;Toen evenwel hier en daar in Duitschland met Loeffler’snbsp;bacil minder goede resultaten werden verkregen en Lüpkenbsp;experimenteel had uitgemaakt, dat Loeffler’s bacil voornbsp;krachtige dieren niet doodelijk is (? Bef.), heeft Laser zijnnbsp;bacil weer voor den dag gehaald en nieuwe proefnemingennbsp;daarmede gedaan. Daarvan deelt hij {Centralblatt f. Bak-teriologié) thans mede, dat zijn bacil subcutaan en per osnbsp;met zekerheid alle muizen, behalve brandmuizen (musnbsp;agrarius), doodt, zoodat, indien Lüpke's proeven juist zijnnbsp;geweest, deze bacil tot verdelging van veldmuizen evennbsp;geschikt zou zijn.
Doch de medaille heeft een keerzijde. Het groote voordeel van Loeffler’s bacil is wel gelegen in zijn onschadelijkheid voor alle andere dieren en voor den mensch, een
-ocr page 117-103
feit, dat thans wèl geconstateerd mag heeten. Laser’s bacil echter is niet zoo onschuldig. Hij doodt niet alleen,nbsp;subcutaan en intraperitoneaal ingespoten, duiven, cavia’snbsp;en konijnen, maar bij toediening per os zelfs schapen.
In hetzelfde nommer bestrijdt Loeffler de bewering van Lüpke met de mededeeling, dat bij zijn proeven en bij denbsp;door de Regeering bevolen experimenten in Koch’s Instituutnbsp;en in de Veeartsenijschool te Berlijn, alle met den bacilnbsp;gevoede muizen gestorven zijn.
(Weekhl vih. Ned. Gen. Tijd. 1893, Deel IIno.lp 2Sl.)
{Bef. Fokker)
Over de mechanische beteekenis der natuurlijke irrigatie der oogen deelt van Genderen Stort in hetnbsp;Archiv für Hygiëne, Bd. X, p 395 het volgende mede. Het feit,nbsp;dat in een normalen conjunctivaal-zak weinig of geen micro-
organismen
voorkomen, kon hij na veelvuldig onderzoek
bevestigen. Daar echter zeer stellig met lucht en stof vele bacteriën in der conjunctivaal-zak terecht komen, steldenbsp;hij zich de vraag; »waar blijven die bacteriën‘?” Wordennbsp;zij door het bacteiicide vermogen der traan-vloeistof gedood, of worden zij door die vloeistof weggespoeld? Wanneer schrijver bij een konijn een druppel bouillon-kultuurnbsp;van bacterium colli in den conjunctivaal-zak bracht, dannbsp;Waren na verloop van één uur nagenoeg alle bacteriën uitnbsp;den zak verdwenen en door aulturen in het neus-secreetnbsp;aan te toonen. Werd echter het traan-kanaal onderhonden,nbsp;dan verdwenen de bacteriën pas, wanneer de traan-vloeistofnbsp;over het onderste ooglid afvloeide. Werden de bacteriënnbsp;door chemische werking der tranen op de bacteriën gedood, dan zou, bij onderhonden traankanaal, de zich alsdannbsp;m den conjunctivaal-zak ophoopende vloeistof de micro-organismen gedood hebben en ze dus niet meer door cul-furen kunnen worden nangetoond door de over de wang-vlakte wegstrooraende vloeistof Dit is evenwel niet het geval,nbsp;on schiet er dus niets anders over dan aan te nemen dat het
-ocr page 118-104
conjunclivaal-secreet de micro-organismen mechanisch verwijdert door de neus-holte en zoo het oog voor de inwerking der bacteriën behoedt.
{Centralblatt für Bakt. ii. Parasit. Bd XIV no. 10.)
Het bacteriën-doodend vermogen van bloedse-rum. Zijn wij te haastig geweest, toen W'ij op grond van het goed geconstateerde feit, dat in bloedserum gebrachtenbsp;bacteriën gedeeltelijk afsterven, het bestaan van alexinen,nbsp;van bactericide eiwitstoffen in het bloed hebben aangenomenJetter, die onder leiding van Baumgarten dezenbsp;zaak opnieuw onderzoekt, beweert het. Hij is tot hetnbsp;resultaat gekomen, dat het niet de eiwitstoflen van he^nbsp;bloed zijn, welke die bacteriën dooden, maar veeleer denbsp;zouten, of in elk geval het voor de ingebrachte bacteriënnbsp;ongewoon voedingsmediurn. Dat de bactericide kracht vannbsp;het bloedserum niet met de onvatbaarheid eener diersoortnbsp;voor een bepaalde pathogene bacterie parallel gaat, wasnbsp;reeds door anderen gevonden. Jetter vond echter, dat denbsp;bactericide kracht eener bepaalde hoeveelheid bloed onveranderd gebleven was, nadat het bloed tot asch verbrandnbsp;en deze in een gelijke hoeveelheid water opgelost was; hijnbsp;vond dat het dialysaat van bloedserum, tot het oorspronkelijk volumen ingedampt, bacteriën doet atsterven, terwijlnbsp;hij eindelijk in de door hem medegedeelde contróle-proevennbsp;met bouillon, water en pbysiologische keukenzout-oplossingnbsp;vrij constant een deel, dikwijls een groot deel, soms zelfsnbsp;alle ingebrachte bacteriën zag afsterven.
Een en onder leidde hem tot de conclusie, dat hier geen sprake is van antisep.sis, maar dat bij het overbrengen vannbsp;bacteriën uit het eene medium in het andere, een deelnbsp;daarvan zijn levensvatbaai heid verliest. Hierdoor zou hetnbsp;door voN SzÉKLY en Szana gevonden feit verklaarbaarnbsp;zijn, dat van een bepaald aantal bacteriën een even grootnbsp;deel afsterft, onverschillig of men het in een kleinere otnbsp;grootere hoeveelheid serum brengt. Toch is het de vraag
105
of Jetter’s zienswijze juist is. Waarom heeft deze die schadelijkheid niet geëlimineerd? Als hij, in plaats vannbsp;uit agar-culturen, miltvuurbacillen uit bloedserum voor zijnenbsp;proeven met bloedserum gebruikt had, was er geen sprakenbsp;van een nieuw voedingsmedium geweest, Ref., die indertijdnbsp;het verschijnsel in melk heeft nagegaan, bracht bacteriënnbsp;uit melk in melk, en zag toch een gedeelte afsterven.nbsp;En heeft Jetter niet bedacht, dat hij, als hij gedurendenbsp;zijn proeven het aantal aanwezige bacteriën wilde leereunbsp;kennen door uit serum een agar-cultuur aan te leggen, hijnbsp;eveneens een onzeker resultaat moest krijgen, omdat hijnbsp;de bacteriën in een vreemd medium overbracht. Onec-twijfeld verdient het de aandacht, dat Jetter zelf wijstopnbsp;den ongelijken afloop van schijnbaar gelijke proefnemingen.nbsp;Waar hij proeven met gedistilleerd water mededeelt, innbsp;Welke een groot deel der ingebrachte bacteriën te grondenbsp;ging, zegt hij uitdrukkelijk, dat hij ook een groot aantalnbsp;van die proeven gedaan heeft met een geheel ander resultaat, wat wel bewijst, dat wij nog volstrekt niet in staatnbsp;zijn een definitief oordeel over hel resultaat van dezenbsp;proefnemingen te vormen. {Arb. a. cl Geb. cl. path. Anatomie tl Bakteriologie /, von P. Baumgarten, 1891—1892.nbsp;Bef. Fokker i /t Weekblad v h. Nccl Gen. Tijdschrift IS93nbsp;II, no. 11 pag. 385).
Het overei’ven van immuniteit voor rabies van den vader. De experimenteele onderzoekingen omtrentnbsp;het overerven van immuniteit hebben geleerd, dat dezenbsp;¦^an de moeder door het bloed (Behring en Kitazato)nbsp;en ook door de melk (Brieger en Ehrtigu) kan wordennbsp;overgebracht, maar met betrekking lot het overbrengennbsp;dier eigenschap door ei of sperma zijn de resultaten steedsnbsp;negatief geweest Ehrlich meent, dat het idioplasma vannbsp;het sperma niet in slaat is de immuniteit over te brengennbsp;en evenmin het ei, zoodat een erfelijk overdragen dernbsp;immuniteit sensu slricliori niet bestaat.
Tizzoxi en Centannh entten jonge proefdieren, wier vaders in hooge mate voor rabies immuun waren, met ra-
-ocr page 120-bies-gift van verschillende virulentie en meenen uit hun experimenten te mogen afleiden :
1° dat het kind van zijnen vader de door dezen verkregen immuniteit voor rabies kan overerven;
2^ dat voor het tot stand komen dezer overerving geen bijzondere eigenschappen van de moeder noodig zijn, daarnbsp;zij zonder onderscheid plaats heeft bij nakomelingen vannbsp;denzelfden immunen vader en verschillende moeders;
3o dat deze overerving zonder onderscheid aan alle kinderen ten deel valt;
4u dat de op de jongen overgehrachte immuniteit geringer is dan die, welke de vader bezit;
5“ dat de door het sperma overgebrachte immuniteit duurzaam is, in tegenstelling met die door bloed of melknbsp;verkregen.
Zij wijzen er nog op, dat men bij dergelijke proeven rekening moet houden met den graad van immuniteit, diennbsp;de vader bezit en de kracht van het virus, dat op de jongennbsp;wordt beproefd.
Het komt Ref. voor, dat de gevolgtrekkingen, uit de proeven gemaakt, wel wat al te rooskleurig zijn.
In het geheel werd op ^3 dieren geëxperimenteerd en van deze stierven er 9 aan rabies, terwijl slechts 4 de ino-culatie, en dan nog met zwak virus, doorstonden.
Behalve immuniteit, kunnen nog tal van andere factoren in het spel zijn geweest, waardoor in deze 4 gevallen geennbsp;rabies ontstond en dit geringe aantal is zeker niet voldoendenbsp;om antwoord te geven op deze belangrijke vraag.
{Centralbl. f. Bakt. 1893 no. 3, Ref. De Haan in het Weekbl. vjh. Ned. Gen. Tijdschrift 1893, H, no. 11, pag. 386).
Dezelfde onderzoekers publiceeren in het ^Deutsche me-dizin. Wochenschriftquot;, XVHI, p. 702, hunne onderzoekingen omtrent de genezing van rabies. Reeds vroeger hebben zijnbsp;aangetoond, dat het bloed van konijnen, die is zoo hoogennbsp;graad tegen rabies immuniteit bezaten, dat zij entingnbsp;met vast virus onder de dura mater verdroegen, in staatnbsp;was rabies te genezen in het eerste stadium van ontwikkeling. Het bloed van dusdanige immuniteit bezittende
-ocr page 121-dieren, werd naet absoluten alcohol in tienvoudig volumen gepraecipiteerd en het praecipitaat boven zwavelzuur gedroogd. De injectie dezer in water opgeloste massa, geschiedde nimmer vóór den 8en dag na de infectie.
Ingespoten werd ca. 1,0 g. van het alcohol-praecipitaat in het tijdsverloop van 5—6 dagen, met het gevolg dat denbsp;dieren GO—80 dagen na de infectie nog in leven waren,nbsp;terwijl de contróle-dieren 18—20 dagen na de infectie stierven. Het alcohol-praecipitaat kan dus als immuniseerendnbsp;middel het bloedserum volkomen vervangen. Een maxi-maaldosis werd niet vastgesteld. De ingespoten hoeveelheden zijn misschien veel grooter geweest dan noodig was.
{Centralblatl. f. Bakt. u. Paras. XIV, no. 11, p. 375. Geri.ach.)
De oorzaak van. Mond- en Klauwzeer. Nadat reeds Nosotti en Klein een bacillus als oorzaak dezer ziektenbsp;meenden gevonden te hebben, vond Siegel bij gelegenheidnbsp;eener heerschende stomatitis epidernica hij den menschnbsp;een bacterie, welke hij voor identisch verklaarde met denbsp;bacterie van de aphtae epizoöticae der dieren.
Volgens hem is deze 0.5 raikron (1) lang, zeer fijn staafje voor eenigszins ovoïde gedaante, gelijkende op eennbsp;gestrekten coccus of zeer korten bacillus. Hij kweekte dezennbsp;bacillus uit de organen van gestorven lijders, maar konnbsp;hem niet in het bloed aantonnen.
Sjegel meent, dat de aphtae der dieren een verzwakte vorm zijn van de aphtae der menschen.
ScHoTTELiLLS voiid als ooi’zaak vormsels voor kogelvormige gedaante in kortere of langere rijen samenhangend. Eennbsp;deel dezer vormsels, door hem streptocyten genoemd, vertoonden uitstulpingen. Het gelukte hem niet met reinenbsp;culturen, hij voor de ziekte ontvankelijke dieren monden klauwzeer te verwekken; zelfs niet bij runderen.
Behla vond in het bloed van runderen, die de eerste Verschijnselen der ziekte vertoonden, ronde, door een hel-
0.5 mikroii “ 0.0005 mm.
-ocr page 122-deren protoplasma-zoom omgeven, vormsels, die van gedaante en plaats konden veranderen, verschillend vannbsp;grootte waren en enkelvoudig of lot paren vereenigd voorkwamen.
Vele kleinere toonden levendige bewegingen tusschen de roode bloedlichaampjes, andere schenen zich in deze tenbsp;bewegen. Zij waren slechts tijdens de periode der blaar-vorming in het bloed aanwezig; na de genezing der blarennbsp;waren ze niet meer aan te toonen. Sommige dier organismen hadden zweepdraden. Ook in het bloed der kippen,nbsp;op welke hij de ziekte had overgebracht, kon hij ze terugvinden. Dezelfde organismen kwamen voor in het vochtnbsp;der blaren en in bet mondspeeksel van zieke dieren. Innbsp;de epitheel-cellen der mondholte van dieren, bij welkenbsp;de ziekte nog slechts zeer kort bestond, zag hij dezelfdenbsp;vormsels ten getale van 1 of meer, terwijl zij zich in denbsp;cel bewogen. In de melk van zieke dieren, vooral wanneernbsp;blaren aan de uiers bestonden, kwamen ze eveneens voor.
De ervaring leert, dat het aphtae-contagium een vast contagium is, gebonden aan het speeksel en het vocht dernbsp;blaren. In den stal, op de weiden, op veemarkten enz.nbsp;komen infectiën tot stand. Bekend is verder het ontslaannbsp;der besmetting door ongekookte melk bij rnensch en dier.nbsp;Fdr zijn evenwel ook epidemiën geweest, die spontaannbsp;zijn opgelreden, zonder dat contact met zieke dieren otnbsp;hun se- en excreten had bestaan.
Dit wijst op de mogelijkheid van een infectie door voedsel, waarop zich het contagium in een soort sporen-toeslandnbsp;had neergezet.
Behla vond bij langzame uitdroging der vloeistoffen, die het contagium bevatten, een aantal zeer kleine, zwartnbsp;gepigmenteerde, ronde vormsels. Bovendien waren grooterenbsp;ronde of ovale vormsels met scherp omschreven contournbsp;aanwezig, gedeeltelijk ongekleurd, gedeeltelijk groenachtignbsp;glanzend en in welke helder glanzende en zwarte kerntjesnbsp;te herkennen waren. Bracht hij deze op een verwarm barenbsp;object-tafel in een hangenden droppel van door liltralionbsp;kiemvrij gemaakt mondspeeksel van aphtae-zieke diei'en,
-ocr page 123-109
dan begonnen de zwarte korrelljes na eenigen tijd levendige bewegingen uit te voeren; vele voegden zich tot 2 en meerdere samen, andere werden langzamerband grooter. Daarnaast waren belglinsterende lichaampjes met amoeboïdenbsp;bewegelijkheid te zien. In de ronde en ovale grooterenbsp;vormsels had een levendige beweging plaats; zwarte ennbsp;glanzende lichaampjes bewogen zich heen en weêr. Behlanbsp;houdt deze grootere vormsels voor het sporulatie-stadiumnbsp;van den aphtae-parasiet, die een echte epitheel-bewonernbsp;zou zijn. Wel kan hij in het bloed leven (facultatievenbsp;baemamoeben), maar zijn eigenlijke plaats is het epitheelnbsp;der huid en der slijmvliezen.
Het aanleggen van culturen werd beproefd. Een met speeksel ziek gemaakte kip werd gedecapiteerd en onmiddellijk daarna het slijmvlies van de mondholte uilgeprae-pareerd. Na afspoelen in gesteriliseerde i/3000 sublimaatoplossing van lichaams-temperatuur, werd het gelegd opnbsp;een vast wordenden voedingsbodem, die uit agar, 6 pCt.nbsp;glycerine en 1 pCt. kiernvrij gemaakt mondspeeksel vannbsp;een rund bestond. De klare inhoud van blaren van aphlae-z.ieke dieren werd er op overgebracht en het geheel in eennbsp;vochtige kamer in de broedstoof geplaatst. Naast verschillende bacteriën-koloniën vormden ziet ook puntjes vannbsp;een grijs-wit beslag, dat de boven beschreven organismennbsp;bevatte, maar met andere bacteriën gemengd. Ook in kiem-vrij gemaakt speeksel had een verdere ontwikkeling plaats,nbsp;maar konden geen reine culturen wmrden verkregen.
Omtrent infectie-proeven met deze culturen wordt niets f)ericht.
In hetzelfde opstel ontwikkelt Schrijver zijn inzichten omtrent de acute exanthemen. Hij vond evenals Pfeiffer (Die Protozoën als Krankheilserreger) en Doehlenbsp;(Zur Aetiologie von Masern, Pocken, Scharlach, Syphilis;nbsp;Centratbl. für Bakt. 1892 No. 2.5 Bd. XII) bij deze ziektennbsp;protozoën-gelijkende parasieten. De acute exanthemennbsp;quot;’orden door hem beschouw^d als embolische processen,nbsp;veroorzaakt door het in den bloedstroom optreden dier parasieten.
-ocr page 124-De localisatie van het uitslag wordt zeer vernuftig aan de hand dezer theorie verklaard.
Ook de aphtae contagiosae behooren volgens hem tot deze ernbolische processen, meer analoog aan hetgeen doornbsp;Pfeiffer omtrent den herpes zoster is medegedeeld.
Het geheel is een lezonswaardige bijdrage tot de zich meer en meer ontwikkelende literatuur over protozoën-infectie.
{Centralblatt für Bakteriologie und Parasitenkunde\893 Bd. XllI no 2. Ref. ilk. Weekblad van het Ned Tijdschriftnbsp;voor Geneeskunde 1893 Deel II no. 5 pap. 175. De Haan).
Over bevruchting intra puerperium. Het volgende merkwaardig geval deed zich voor in de Leipziger clinieknbsp;bij een 22-jarige H-para, die vroeger steeds om de 4 weken geregeld menstrueerde, 4 Juli 1892 van haar eerstenbsp;kind beviel, en dit gedurende 10 dagen zoogde. Op 8 Juli,nbsp;alzoo 4 dagen post partum, werd opnieuw coïtus uitgeoefend, waarop 3 maanden abslinentia in venere volgde. Denbsp;perioden keerden niet terug. In November werden de eerstenbsp;kindsbewegingen gevoeld en 10 Maart 1893 beviel zij vannbsp;haar tweede kind, dat alle kenmerken vertoonde van voldragen te zijn (lengte 52 cM., lichaamsgewicht 3550 grm.).
De duur der zwangerschap, gerekend van den bevruchtenden coïtus af, bedraagt alzoo 243 dagen, dus 27 dagen minder dan de norma. Volgens Krönig kan dit geval tot bewijsnbsp;dienen, dat er bij een zvvangerschapsduur van 243 dagennbsp;een voldragen kind kan geboren worden; dat het spermatozoon in het lochiaal-secreet zijn levensvatbaarheid behoudt; dal de werkdadigheid van de ovariën tijdens denbsp;graviditeit niet geheel ophoudt, maar de follikels rijp worden,nbsp;zoodat het reeds zeer spoedig post partum tot berstingnbsp;van de rijpe follikel kan komen; dat menstruatie ennbsp;ovulatie onafhankelijk van elkander kunnen plaats hebbennbsp;en dat het bij krachtige individuen in het kraambed tot eennbsp;spoedige regeneratie der mucosa uteri kan komen, waardoornbsp;het innestelen van het bevruchte ei reeds in den eerstennbsp;tijd van het kraambed mogelijk wordt gemaakt.
-ocr page 125-411
{Centralhlatt f. Gynaekol. No. 19. Ref. Dr. A. Mijnlieff ijh. Weekblad v'd. Ned. Gen. Tijdschrift 1893 D. I. No, 25nbsp;p. 941).
Bij onze huisdieren is bevruchting na bevalling raogelijh, zijn de dieren dus weer tochtig;
De merrie na 5—9 dagen.
De koe na 21—28 dagen.
Het schaap, wanneer het zoogt, na 2—4 maanden; wanneer het niet zoogt, 3—4 weken na de bevalling.
Immuniteit tegen vergif. Piiisalix en Bertrand hebben in y) Archives de physiologic normale et pathologiquenbsp;1893, p. 510, verslag gegeven van een onderzoek, waardoornbsp;zij de immuniteit tegen eigen vergif trachten te verklaren.nbsp;De pad scheidt een vergif af, dat in alcohol oplosbaar isnbsp;en de chemische eigenschappen der alcaloïden bezit Hetnbsp;gelukte nu onzen onderzoekers datzelfde vergif in het bloednbsp;van het dier terug te vinden. Daartoe vingen zij vaneennbsp;groot aantal dieren het bloed rechtstreeks uit het hart opnbsp;en extraheerden dit met alcohol. Na verdamping van dennbsp;alcohol in het luchtledig en oplossing van het residu innbsp;water, bleek het dezelfde toxische eigenschappen tegenovernbsp;proefdieren te bezitten als een soortgelijk residu uit eennbsp;menigte parotiden gewonnen (paralyse, hards-stilstand,nbsp;myosis).
De chemische identiteit konden zij evenwel niet bewijzen, daar de hoeveelheid in het bloed te gering bleek. Zijnbsp;twijfelen er echter niet aan of het geldt hier hetzelfdenbsp;vergif, dat door inwendige afscheiding rechtstreeks uit denbsp;klieren in de bloedbaan komt en het dier voor zijn eigennbsp;vergif relatief onkwetsbaar maakt.
{Weekbl. v’h. Ned. Gen. Tijdschift. D. II. no.i2pag, M8.
Bef. ZwAARDEMAKER).
Ouderdom van paarden. De Directeur der staats-voeartsenijschool te Cureghem-Brussel, Prof. A. Degive, deelt in de : »Annales de médecine vétérinaire”, van Augustus 1893, mede, dat op de nationale tentoonstelling van
-ocr page 126-paarden te Brussel, dit jaar gehouden, gebracht was een paard 43 jaren oud, dat in de hippologie, met het oog opnbsp;zijne vruchtbaarheid en zijne gepresteerde diensten, zijnnbsp;wederga niet heeft.
Deze merrie, ))Grand-mère” genaamd, een bruin, middelmatig groot, kort ineengedrongen paard, van Belgisch landras (terre de Mons), behoorde 40 jaren lang aan den-zelfden landbouwer in de provincie Hainant en werd, nanbsp;den dood van den eigenaar, der Belgische veeartsenijschoolnbsp;ten geschenke gegeven. Twee en dertig veulens had deze
O
Het laatste werd ge-
merrie levend ter wereld gebracht, boren toen de merrie 41 jaar was.
Tot vóór twee jaren kon het goed gevoede dier haver en granen kauwen. De merrie bezat een enbonpoint op diennbsp;leeftijd, die Degive toeschrijft aan de eigenaardige wijzenbsp;van voeding. Het dier had bij zijn vroegeren eigenaarnbsp;dagelijks ontvangen een ration bestaande uit: 2 Kg. brood,nbsp;4 Kg. zemelen, 30 Kg. beetwortels in breivorm. Doordien de, in de laatste twee jaren, wijze van voedering minder naar den smaak van het dier was, ging de voedings-toestand achteruit.
Overigens had het paard zich goed gehouden, en had eigenlijk allen het kauw-apparaat onder den last der jarennbsp;geleden. Van de snij-tanden in de voorkaak is niets meernbsp;te zien; van die der achter-kaak ziet men nog 5 stukjesnbsp;der wortels als ver uit elkaar staande tand-spitsen uit hetnbsp;slijmvlies te voorschijn komen. De kiezen kunnen moeielijknbsp;onregelmatiger zijn dan bij dit paard. Hooge en lagenbsp;tand-kronen wisselen elkander af, doch staan zuo, dat tegenover een te sterk afgesleten kroon, een te lang gebleven kies staat en er tegen past.
Van de 450 tentoongestelde dieren werd dit paard met eene eere-medaille bekroond, en aan het hoold der bekroonde paarden den Koning van Belgie, onder luide toejuichingen van het publiek, voorgesteld. Het nog temperament bezittende paard is nog zeer goed ter been ennbsp;geniet in de Belgische veeartsenijschool genade-brood.
{Berl. Thierdrzt. Wochenschrift 1893 no. 39.)
-ocr page 127-Malleïne. De waarde der injectie met malleine, ten einde den kwaden droes nog in latenten toestand te ontdekken, bleek weder onlangs te Parijs. Talrijke paardennbsp;van de Société des Voitures werden door genoemd lijdennbsp;aangetast, en, ondanks het afmaken der duidelijk daaraannbsp;lijdenden, bleef de epizoölie aanhouden. Eindelijk werd denbsp;malleïne-injectie op groote schaal toegepast op 4550 paarden. Bij 562 was de reactie duidelijk; zij werden afgemaakt en de lijkopening leerde duidelijlc het nog verborgennbsp;lijden kennen.
(Weekbl. Ned. Gen. Tijds. 1893 Deel 11, no. 16)
Antagonistische werking van geneesmiddelen.
Over dit onderwerp werden door Dr, Schilling op de laatste vergadering der Duitsche Naturforscher belangrijkenbsp;mededeelingen gedaan. In de eerste plaats wees hij hetnbsp;salicyl-zuur aan als een krachtig antidotum bij de vergiftiging door secale cornutum. Reeds in 1883- vestigde hijnbsp;er de aandacht op, dat de verschijningen van hyperaemienbsp;der hersenen en van het gehoororgaan, door het salicyl-zuur veroorzaakt, door de gelijktijdige toediening van er-gotine vereffend worden. Vervolgens wees hij op de cocaïne,nbsp;als antidotum bij de vergiftiging door amylnitriet. Doornbsp;de subcutane injectie van 1 gram eener 5 pGt. cocaïne-oplossing zag hij bijna onmiddellijk het gevaar eener ernstigenbsp;amylnitriet-vergiftiging wijken. Ten slotte vestigde hij denbsp;aandacht op de digitalis, om het gevaar der chloroform-narcose bij lijden aan hartaandoeningen te verminderen.
Door eenige dagen vóór de operatie digitalis te laten gebruiken, trachtte hij een «praeparatorische Roborirung”nbsp;der hartspier te verkrijgen, terwijl hij daar, waar de operatienbsp;plotseling noodzakelijk is geworden, door de injectie vannbsp;d gram eener infusio digitalis (1: 10) hetzelfde doel bereikt.
(id.)
A. K. BI. neol VIII
-ocr page 128-De gevaren, verbonden aan het gebruik der melk van zieke dieren. Dr. Baum bespreekt in eennbsp;verhandeling van 71 bladzijden, waarbij een literatuuroverzicht van 231 nummers is gevoegd, de gevaren, welkenbsp;voor den mensch voortvloeien uit het gebruik der melknbsp;van zieke dieren (Archiv für luissenschaftUche und praktische Thierheilkunde. Bd. XVIII pag. 153).
Na een pbysiologische inleiding beschouwt hij achtereenvolgens het mond- en klauwzeer, de tuberculose, het miltvuur, de dolheid, de longziekte, de vergiftigingen ennbsp;ziekelijke toestanden der dieren, waarbij de chemische gesteldheid der melk verandeid is (uier-, degestie-, koortsachtige ziekten) en de melk na het kalven. Tevens bespreekt hij de maatregelen, die de gevaren kunnen afwenden,nbsp;welke voor den mensch ontslaan door het gebruik vannbsp;melk van zieke dieren.
Deze zullen hier worden weêrgegeven; omtrent den overigen inhoud moet naar het oorspronkelijke wordennbsp;verwezen.
Baum merkt aangaande de gewenschte politie-en private maatregelen het volgende op:
A. De politiemaatregelen moeten, zoover ze niet reeds zijn opgenomeri in de rijkswet, of in haar voorschriftennbsp;ter uitvoering, gegrond zijn: a. op het verbod van verkoopnbsp;der melk van zieke dieren, en h. op een nauwkeurige controle der melkinrichtingen.
Ad. a. De volgende bepalingen waren gewenscht:
lo De melk van tuberculeuse dieren moet in elk geval van de consumtie werden uitgesloten. Het moet wordennbsp;verboden, om daaruit zuivelproducten te bereiden. Denbsp;melk der dieren, welke van tuberculose verdacht zijn, magnbsp;slechts in gekookten toestand worden gebruikt.
2ti Ongekookte melk van koeien, die aan mond- en klauwzeer lijden, mag niet worden genuttigd. Het is verboden daaruit zuivelproducten te bereiden. Ziet deze melknbsp;er nog normaal uit, en stolt zij niet bij het koken, dannbsp;mag zij hierna Avorden gebruikt.
3o De melk van dieren, welke lijden aan miltvuur, dol-
-ocr page 129-heid, longziekte, aan ziekten van hel digesüe-kanaal en den uier, of aan koorlsachlige ziekten, mag niet worden genuttigd; evenmin de melk van dieren, welke zijn behandeld met vergiften (vooral met arsenik, lood, koper, jodium,nbsp;kwik, carbolzuur, opium, morphine, colchicine, secale cor-nuturn, atropine, strychnine en veratrine).
4° De zoogenaamde biest, d. w. z de melk die de koeien 5 dagen vóór en 3 — 5 dagen na het kalven geven, magnbsp;niet worden gebruikt
Ad. b. Een door wettelijke bepalingen geregelde controle van de melk- en melkkuur-inrichtingen is evenzoo van groot belang, wijl deze vooral de melk leveren voornbsp;de voeding van kinderen. Er dienen bepalingen te bestaan:
fo Op een controle der melkgevende dieren. Deze moesten, zoowel bij aankoop als later, op onbepaalde tijden, door een veearts worden onderzocht. Indien een dier tennbsp;opzichte van de melk-secretie ecnig verdacht verschijnselnbsp;vertoont, dan moet het verkoopen van hare melk dadelijknbsp;worden verboden. Bovendien moet elk dier, ter onderzoeknbsp;op tuberculose, met tuberculine worden geënt.
2o Op een controle van het voedsel Het voedsel moet Worden onderzocht ten opzichte van vergiftige planten, ennbsp;vooral of dit planten bevat met vergiftige alcaloïden, omdat deze bijna alle in de melk overgaan, en haar voor denbsp;gezondheid nadeelig maken Tot zulke schadelijke plantennbsp;hehooren vooral colchicum autumnale, doch ook hyoscyamus-soorten, datura stramrnonium, papaver sornniferum, sinapis,nbsp;euphorbiaceeën, ranunculaceeën, enz.
Wel is door Biedert opgomerkt, dal het vee eerst ziek zou moeten worden, indien toxische planten-alcaloïden innbsp;de melk overgingen, doch dit is onjuist; liet is namelijknbsp;bewezen, dat de gevaarlijke alcaloïden, waarvan hier sprakenbsp;IS, indien zij in kleine hoeveelheden in het voedsel voorkomen, in de melk geraken, zonder aan het dier eenignbsp;*^adeel te veroorzaken. De herbivoren zijn voor zulke vergiften weiniquot; eevoeliquot;.
o o nbsp;nbsp;nbsp;o
Dienovereenkomstig moest de voeding van die dieren, ^elke melk leveren voor kinder en, vooral voor zuigelingen,
-ocr page 130-116
slechts geschieden naar de beginselen der droge voeding; het is namelijk uitgemaakt, dat hierbij de meeste kans bestaatnbsp;op een qualitatief gelijkmatig samengestelde melk, zooalsnbsp;zij voor de ontwikkeling van zuigelingen gewenschl is.
B. Maatregelen van privaten aard. Van deze staan de openbare raadgevingen bovenaan.
Al gaat, volgens Baum, de meening van Disraeli: ))Sanitair onderricht is beter dan sanitaire wetgeving”, tenbsp;ver, zoo is het toch niet aan twijfel onderhevig, dat mennbsp;door populaire raadgevingen op het gebied der hygiène,nbsp;en omtrent de gevaren, welke kunnen ontstaan door denbsp;melk van zieke dieren, veel kan bereiken. Vóór alles dientnbsp;het publiek ingeprent, dat de melk slechts in gekooktennbsp;of in gesteriliseerden toestand raag worden gebruikt, wijlnbsp;de schadelijk werkende kiemen in verreweg de meestenbsp;gevallen door koking worden vernietigd; voorts, dat nooitnbsp;de melk van één koe moet worden genomen, doch lievernbsp;de gemengde melk van onderscheidene koeien. Zeer vettenbsp;koeien moeten niet voor de melk-productie worden gebezigd,nbsp;daar vooral deze aan tubeiculose lijden.
Het verwondert Referent (in het Ned. Gen Tijdschrift, -1893 no. i9. Dl. If, W. G. Schimmel), dat Baum niet ondernbsp;zijn wenschen heeft opgenomen, dat de handen der melkersnbsp;rein behooren te zijn. Zelfs in het zindelijke Nederlandnbsp;hoorde hij hoeren (melkers) er zich op beioemen, dat zijnbsp;hun handen nooit behoeven te wasschen; »niets reinigt zóónbsp;als het melken, Mijnheer!”
Injectie van verzwakt rabiës-gift als geneesmiddel tegen Epilepsie. Pasteur heeft in den loop van het jaar 1891 twee patiënten, lijdende aan epilepsie ennbsp;die door een dollen hand gebeten waren, met zijn Lyssoïnenbsp;ingespoten. De aanvallen van epilepsie bleven na diennbsp;tijd uit. Pasteur deelde zijne waarneming mede aan Prof.nbsp;Charcot. Deze bestudeerde de kwestie op een 12-jarigennbsp;lijder aan epilepsie, waarbij tot nog toe elke behandelingnbsp;vruchteloos was gebleven, in het instituut-PASTEUR. Dezelfde
117
behandeling als bij personen, gebeten door dolle honden, werd ingesteld; alleen de intensiteit der lymphe was geringer, Zes dagen na de eerste inoculalie bleven de aanvallennbsp;van epilepsie volkomen uit en hebben zich die na diennbsp;tijd ook niet meer voorgedaan.
(Apotheker-Zeitung Medic. Neuigk. 1892 p. 175.)
Een eenvoudig middel, aan te wenden bij paarden die hard van mond zijn. Iedereen, die veel van den bok rijdt, zal ondervonden hebben, dat sommige paarden bijna ongevoelig worden voor het zwaarste gebit, datnbsp;men hen in den mond geeft, ja zelfs zoo zuur worden, datnbsp;men daarbij met evenveel succes aan een boom als aannbsp;een gebit kan trekken.
Zoolang men op den rechten weg is en geen belemmeringen aantreft, kan men met zulke dieren wel voortrijden, daargelaten dat zij zeer vermoeiend zijn voor den bestuur-,nbsp;der, docb bij het minste of geringste wat men als hindernisnbsp;aantreft, staan de grootste rnoeielijkheden voor de deur.nbsp;Een mij bij ervaiing gebleken afdoencl middel is het zoogenaamde Biieusnetje”. Misschien is dit hulpmiddel aannbsp;velen bekend. Zij die het niet kennen, kunnen er hunnbsp;voordeel mede doen.
Dit netje is ongeveer vierkant. De zijden zijn circa 13 h 14 cM. lang, natuurlijk afhankelijk of het dier, waarbijnbsp;het netje wordt toegepast, een breeden of minder breedennbsp;neus heeft. De mazen van het netje zijn 1 cM. in hetnbsp;vierkant. Aan ieder der vier hoeken bevindt zich eennbsp;riempje met gespje. Nu bevestigt men twee riempjes opnbsp;die plaatsen, waar de neusriem de kaakstukken snijdt; denbsp;tw'ee andere riempjes doet men ter plaatse waar de leidselnbsp;aan het gebit wordt bevestigd. Vervolgens bevestigt mennbsp;een vijfde riempje midden tusschen de twee bovenste ennbsp;doet dit aan den neusriem. Men zal zien, dat het netjenbsp;over de neusgaten zich uitstrekt, maar men zij indachtignbsp;dat het ondergedeelte der neusgaten over een lengte vannbsp;circa 2 cM. onbedekt blijve.
-ocr page 132-118
Verder gebruike men een gewoon gebit en mag de kinketting niet te strak zijn. Rijdt men af, dan laat men de leidsels wat los. Zoodra het dier zich aanzet, houdt men,nbsp;kalm aan, wat in en zal direct bespeuren, dat het diernbsp;weinig lust heeft om door te zetten.
Bij het intrekken der leidsels wordt het netje strak over den neus 'gespannen en stemt het paard terstond tot kalmte.nbsp;Soms gebeurt het, dat de neus wat stuk gaat door denbsp;kant-touwen van het netje. Wil men zich daarvoor vrijwaren, dan laat men de kant-touwen om woelen, bijv. metnbsp;flanel De touwtjes van het netje behooren geteerd ofnbsp;geverfd te wmrden, omdat ten gevolge der ademhaling vannbsp;het paard het netje vochtig wordt, de touwtjes krimpennbsp;en spoedig stuk gaan.
Wellicht kan dit middel ook met succes toegepast worden bij zadelpaarden die dezelfde eigenaardigheid bezitten.
U., 9 Nov. ’93. nbsp;nbsp;nbsp;B.
(Hippos, 1893 no. 11.)
Uit het „Jahresbericht über die Leistungen auf dem Gebiete der Vétérinar-Medicin” Jahr 1892.
Runderpest en Septicaemia haemorrhagica. Driessen (1) legt auf gründliche Weise Verwahrung ein gegen dieSchluss-folgerung in van Eecice’s (2) Abhandlung die seit einigennbsp;Jahren in Od-Indien herrschende Seuche sei, wenn nichtnbsp;in allen Fallen, dann jedenfalls für einen grossen Theilnbsp;mehr als wahrscheinlich nicht die Rinderpest, sondern dienbsp;Bollinger sche Wild- und Rinderseuehe gewezen. D. erwahnt,nbsp;dass er schon wahrend mehreren Jahren hei rinderpest-kranken BülTeln dann und wann den oedematösen Anschwel-lingen als eine dem Rinderpeslbilde fremde Erscheinungnbsp;begegnet sei und diese Ei'fahrung im Januar 1890 in einemnbsp;Manuscript niederlegte.
[1] nbsp;nbsp;nbsp;Ditfereiitioel-dionastiok van septicae.inia haemorrhagica en pestis hovina.nbsp;V. A. K. Bladen. Deel V. pag. 39.5. Gen. TUdschrift voor A' ƒ. Deel XXXI pag. 5i4.
[2] nbsp;nbsp;nbsp;Septicaemia haemorrhagica onder den veestapel in Ned. Indië V. A. K.nbsp;Bladen Deel V. pag. 293. Gen. Tijdschrift van md. Indië Deel XXXI pag. 514.
-ocr page 133-Diese für Publication noch nicht reife Notizen hat er spater seinen Collegen, den Gouvernementsthierarzten, zurnbsp;Berathung übergehen und weiter mit deren Bemerkungennbsp;VAN Eecke zur freien Vertügung goslellt.
Er analysirt auslührlich die betreffende Gesaramterfah-t'ung der Thierftrzte auf Java und Sumatra hinsichtlich der bei rinderpestkranken Thiere zugleich aufgetretenennbsp;Complication, welche nach den Untersuchungen vannbsp;Eecke’s sich als Wildseuche herausgestellt hat, und führtnbsp;den Beweis, dass kein Grund vorlag, die von den Thierarztennbsp;nach den Symptomen und den pathologisch-anatornischennbsp;Störungen gestellten Rinderpesldiagnosen als Fehler hinzu-stellen wie dies von v. Eecke geschehen ist. Den Vorwurfnbsp;V. Eegke’s es sei von den Thierarzten die Wildseuchenbsp;nicht erkannt, weil sie uur für Rinderpest ein wachsamesnbsp;Auge halten, giebt D. zurück mit der Aenderung, es werdenbsp;¦'^on V. Eecke die Rinderpest in Ost-Indien nahezu ge-leugnet, weil er nur der Wildseuche seine gauze Aufmerk-samheit zugewendet hat.
Penning (1). kritisirt auf eingehende Weise die Abbarid-lung van Eegke’s (2), giebt eine ausführliche Uebersicht yon den Rinderpeslepizoötien auf der Westküste Sumatra’snbsp;m 1883 —1888 und erörtert aus eigener Erfahrung aufnbsp;Sumatra und Java den Nutzen polizeilicher Maassregeln,.nbsp;¦'Velchen allen^ van Eecke jeden Erfolg abgesprochen hat.
Hinsichtlich des von van Eecke aufgedeckten Vorkom-•^öns der Wildseuche, die dem Anscheine nach für eine ^nzoötische Krankheit zu halten sei, bemerkt P., dass seinernbsp;Meinung nach die haufige Complication der Rinderpestnbsp;«nu der Wildseuche sebr wahrscheinlich ihren Grund hatnbsp;der leicht möglichen Infection mit Wildseuchebacteriennbsp;iii Folge der Erosien des ganzen Digeslionstractus und innbsp;lt;len ergiebigen Ausllüssen am Kopte, wodurch Schwarraenbsp;Von Fliegen an Nase und Mund angetroffen werden.
^ O) Runilerpest in Ked.-Indië. V. A. K. Bladen Deel VI, pag. 1!). Gen. Tudschrift oof Ned.-IndU Deel XXXIÏ paa. 33.
lt;2) 1. c.
-ocr page 134-420
Esser (1) protestirt gegen van Eecke’s (2) Benehnien und Schlussfolgerung in Betreff der vermeinten Ver wechs-lung der Wildseucbe mit Rinderpest auf Java.
Derselbe (3) ricbtet ein offenes Scbreiben an den Director des Laboratoriums für pathologische Anatomie und Bakteriologie zu Wel-te-vreden (Java) um Protest ein zu-legen gegen dessen Aeusserung (in seinem Jahresberichtnbsp;über 1891), als varen über dass Benehmen des Unterdi-rectors van Eegke in Betretï der Meinungsverscbiedenheit-Rinderpest oder bezw. Rinderpest und Wildseuche, vonnbsp;thierarzlliche Seite und besonders von E. ungenaue undnbsp;kein vertrauen Verdienende Mittheilungen publicirt worden.
lm Jahresbericht des Laboratoriums für pathologische Anatomie und Bakteriologie zu Wel-te-vreden (Java) übernbsp;das Jahr 1890, berichtet van Eecke (4), Unterdirectornbsp;dieses Anstalt, sehr ausfühi'lich über Untersuchungen innbsp;Betreff der in Niederl.-Indien herrschenden Rinderpest.nbsp;Diese batten das befremdende Ergebniss geliefert, dass dasnbsp;Contagium dieser Krankheit und dessen Culturen sich besonders gefahrlich für Kaninchen, Mauze, Turteln, Kalber,nbsp;Pferde und Scbweine erwies, dass Schafe und Affen sicbnbsp;nahezu immun verhielten und dass Meerscbweinchen,nbsp;Tauben, Hühner und Ziegen zwar allgemeine oder localenbsp;Krankheitssymtome zeigten, aber weniger schwer als dienbsp;erstgenannten Thierarten erkrankten.
Am meisten empfiinglich war das Kaninchen. Die Ver-suche, Kalber vom Darm aus zu inficiren, batten bisher alle einen negatieven Erfolg.
Die Incubation dauerte 2 — 4 Tage. Die gestorbenen Tbieie boten meistens das Bild einer reinen mit Hamo-rrhagien verbundenen Septicamie.
(Volgen de resultaten van het bacteriologisch onderzoek.)
(1) nbsp;nbsp;nbsp;In zake v. Eecke's onderzoekingen omtrent het voorkomen van septichaemi»^-haemorrhagica en riuiderpest, speciaal oedemateuze runderpest, onder den veestapel in Ned.-Indië. V. A. K. Bladen Deel VI. pag 68.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;I. C.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;Open brief aan Dr. Eükman, Directeur van het Laboratorium voor pathologische anatomie en bacteriologie te Wel-te-vrethri. V. A. K. Bladen Deel VI. pag. 385.
(4) nbsp;nbsp;nbsp;1. c.
-ocr page 135-Um sich in den klinischen Verhaltnissen dieser Krankheit zu orientiren, stand v. E. ein Mamuscript des Gouverne-mentsthierarzles D. Driessen zur Verlügung, worin diesernbsp;eine neue Form der Rinderpest bei Büffeln beschrieb, dienbsp;er schon seit 1884 in verschiedenen Gegenden Javas be-obacbtet und spater als ödematöse Form bezeicbnet batte.nbsp;In Wcst-Java soil diese Form vielrnals nicht als Rinderpestnbsp;erkannt, zondern tür Milzbrand gehalten worden sein. Alsnbsp;Hauptsyrntom dieser vermeintlicben Rinderpest bind einnbsp;ausgebreitetes Hautödem angegeben, das am Bauche, be-sonders in der Nabelgegend, und am Halse vom Kehlgangnbsp;bis zwischen die Vorderbeine auftritt, wahrend die Beinenbsp;otters untörmig angeschwollen sind In den ödematösennbsp;Theilen fmdet sich ein leichtgelbes Serum angehaüft. lmnbsp;Munde und Darm sollen sich aber die der Rinderpest eigenen anatomiscben Veranderungen vertinden, wahrendnbsp;der Durchfall ausbleibt. Starkes Oedem in der Kehlgegendnbsp;verursacht gewöhnlich bald Ersückung.
Bei naherer Erkundigung hat sich herausgestellt, dass mehrere Gouvernementsthierftrzte diese Krankheitsform aufnbsp;Java und Sumatra beobachtet, aber nicht jedesmal fürnbsp;Rinderpest angesehen und die der Rinderpest eigene Mund-affeclion dabei mehrmals vermisst halten.
V. E. vergleicht diese ödematöse Form der Rinderpest mil Bollinger’s Wild- und Rinderseuche, citirt ausführliehnbsp;aus den betreffenden Arbeiten von Bollinger, Francu, Kitt,nbsp;Hueppe u s w. und stellt diese vermeintliche Rinderpestnbsp;Zur Septichaemia haemorrhagica Hueppe’s.
V. E. geht aber schliesslich, unverstandlicher Weise, noch einen grossen Sehritt weiter und erklart, dass seinernbsp;Meinung nach die in Ost-Inclien seit einigen Jahren vor-gekommenen Rinderpest-Epizoötien, wenn nicht alle, dannbsp;Wenigslens fiir einen grossen Theil mehr als wahrscheinlichnbsp;keine Rinderpest, sondern die Bollinger’.sche Wild- undnbsp;Windei seuche gewesen sind.
-ocr page 136-Burgerluke veeartsenukundige dienst.
Verlengd:
Met zes maanden het verlof naar Europa buiten bezwaar van den Lande, verleend aan den Gouvernements-veeartsnbsp;D. J. Fischer.
Verleend:
Twee jaren verlof naar Europa wegens ziekte aan den Gouverneinents-veearts A. de Vletter.
Militaire veeartsenijkundige dienst. Verlengd:
Met zes maanden het verlof wegens ziekte naar Europa, verleend aan den Mil paardenarts 1® kl. S. Sghilstra.
-ocr page 137- -ocr page 138- -ocr page 139-DOOR
Xj. J-. I3;OOGI-K:-A.3^EPt,
paardenarts kl.
In de eerste helft van Juli 1893 in het bezit gekomen van „malleïne” — Roux —, dank zij de welwillende hulp, mijnbsp;verleend door den Heer W. C. Schimmel, leeraar a/d.nbsp;Rijks-Veeartsenijschool te Utrecht, vroeg en verkreeg iknbsp;van den chef, kolonel van den geneeskundigen dienst alhier,nbsp;aanstonds verlof het procédé der injectie toe te passen opnbsp;één verdacht paard en vier quarantaine-paarden, welkenbsp;laatste allen een zekeren tijd in nauwe aanraking warennbsp;geweest met het artillerie-paard No. 97, dat op den löennbsp;Mei 1893, als zijnde lijdende aan smalleus”, was afgemaaktnbsp;geworden.
Het resultaat was, dat én het verdachte paard ên drie van de vier quarantaine-paarden allen een hyperthermienbsp;vertoonden, gaande boven 2° C., welke omstandigheid al-200 leidde tot de diagnose »kwade-droes”; het resteereudenbsp;quarantaine-paard (No. 303) werd beschouwd als hoogstnbsp;verdacht.
Voor de bijzonderheden van alles wat met de injectie dezer stof in verband staat, verwijs ik naar staat A.
Ik kan niet ontkennen, dat deze voor de betrokken dieren zeer noodlottige uitkomst door mij met een zekere achterdocht werd aanschouwd, eene achterdocht, die nognbsp;aanmerkelijk aangroeide, toen mij in handen kwam eennbsp;Verslag van de proeven, op groote schaal verricht doornbsp;een Fransche Regeerings-kommissie onder de paarden vannbsp;het remonte-dêpot te Montoir, en waarvan het resultaatnbsp;ens zeer zeker tot de grootst mogelijke omzichtigheid innbsp;het maker- van zijne conclusies moest aanmanen.
-ocr page 140-Alvorens nu verder op de zaak in te gaan, diende men eerst naar de oplossing te gaan zoeken van de vraag: of wellichtnbsp;de dosis, die voor Europeesche paarden is vastgesteld (0.25nbsp;c.c.M.) voor onze kleinere Indische dieren (poney’s) niet tenbsp;hoog was, en of alzoo de hyperthermie niet voornamelijknbsp;haar grond kon vinden in eene te groote hoeveelheid vannbsp;het in gebrachte gift alleen.
Was deze vraag niet alleen volkomen gewettigd uit overweging, dat het lichaamsgewicht van een Eur. paard ongeveer twee maal zooveel bedraagt als dat van onze leger-paarden, nog veel meer kwam ze mij rationeel voor nanbsp;aandachtige lezing van de mededeelingen ten opzichte vannbsp;dit onderwerp uit Europa.
Zoo vindt men in een uitvoerig referaat van de hand van Assistent C. Höfligh te München, in de Monatsheftenbsp;für practische Thierheilkunde, van Prof; Dr. Fröhner ennbsp;Prof. Th. Kitt, op pagina 548 (III Band. 12® Heft) hetnbsp;volgende aangegeven;
))Auf die sub-cutane Injection von starken Dosen »Mal-))leïn” (Ya — 1 c.c.M.) erreiche man selbst bei gesunden »Pferden eine locale Veranderung, bestehend in einer ödenbsp;»raatösen heissen, schmerzhaften Schwellung, die, ohnenbsp;»jemals zu eitern oder sonst etwas zu hinterlassen, in 1—2nbsp;»Tagen verschwinde; gleichzeitig trete eine febrile Reactionnbsp;«ein, die sich in den 8® Stunde nach der Impfung zeige,nbsp;»12 —15 Stunden andauere, und 1,5 — 2 und mehr Grildenbsp;«betrage; zugleich sei das Pferd traurig niedergeschlagen,nbsp;«zitternd und fresse schwer.”
))Wenn man aber weniger injicire, Y4 c.c.M., so sei die «Reaction bei gesunden Pferden und Mauleseln gleich null,nbsp;etc. etc.
.Mzoo, het kwam mij gewenscht voor de kwestie van de dosis eerst nader te bestudeeren.
We dienden daartoe een proef te nemen op klinisch volkomen gezonde dieren met een mindere gift dan 0.25nbsp;c.c.M.
Mij werd de vrijheid verleend daartoe tien kavalerie-paarden uit te kiezen; de keuze werd gedaan uit de paar-
-ocr page 141-den van het escadron kavalerie alhier, omdat zich daaronder gedurende de laatste IV2 jaar geen enkel geval van «malleus” had voorgedaan.
Ik verzocht den ritmeester kommandant, mij tien dieren, van verschillenden leeftijd en op het oog volkomen gezond,nbsp;aan te wijzen, aan welk verzoek met de meeste welwillendheid werd voldaan; een nauwkeurig onderzoek, door mijnbsp;ingesteld, speciaal wat aangaat de ademhalingswegen,nbsp;schonk me de overtuiging van hier met klinisch volkomennbsp;gezonde paarden te doen te hebben.
De proef werd nu door den Heer J. v. Dokssen (die mij in alles ter zijde stond) en mij zóódanig geregeld, datnbsp;vijf paarden werden in gespoten met een dosis van 0,105nbsp;en vijf paarden met een dosis van 0,17 malleïne (brute).
(Wij kwamen tot deze cijfers door eene te laat ontdekte fout in het injectie-spuitje; aanvankelijk was ons plan tenbsp;experimenteeren met eene hoeveelheid, respectievelijk vannbsp;0.15 en 0 20 c.c.M.)
Het resultaat nu was, dat van de eerste groep twee paarden eene temperatuursverhooging vertoonden van resp, 2 2 en 2,3“. C., terwijl bij de drie overige de hyperthermienbsp;niet meer bedroeg dan i.6°. G. Bij de 2e groep was de uitslag al even ongunstig, nl;
Twee gaven eene verhooging aan van 2.2 en 2.1°. C., terwijl bij de drie overige dieren de thermometer steegnbsp;met 1.8, 1.9 en 1.7o C.
Alzoo, van de tien oogenschijnlijk gezonde paarden waren er vier, die lijdende zouden zijn aan kwade-droes, terwijl de zes overige als «verdacht” moesten beschouwdnbsp;Worden.
Voor'de bijzonderheden, aangaande een en ander, verwijs ik al weer naar staat B. en staat G.
Nog teeken ik hierbij aan, dat de injecties bij alle dieren geschiedden onder de meest mogelijke voorzorgen voornbsp;infectie, zoowel wat aangaat de verdunningsvloeistof (welkenbsp;streng volgens de voorschriften «Roux” werd bereid) hetnbsp;instrumentarium als de injectie plaats.
Thans was het oogenblik gekomen, om te onderzoeken
-ocr page 142-in hoeverre op de smalleïne” als diagnosticum viel te rekenen, d. w. z. na te gaan, of de door haar aangewezen dieren ooknbsp;werkelijk aan kwade-droes lijdende zouden zijn. Het speektnbsp;van zelf, dat zulks alleen kon geschieden door de autopsienbsp;uitspraak te laten doen en alzoo eenige dieren op te offeren.
Er werd besloten om één der artillerie-paarden (No. 155) en één der kavalerie-paarden (No. 191) af te maken, en welnbsp;liet men de keuze vallen op die dieren uit beide groepen,nbsp;welke de meeste reactie na de injectie hadden vertoond.
In beide gevallen werd de sectie bij gewoond door den Directeur van het bacteriologisch laboratorium te Weltevreden, Dr. Eykman, ten einde c. q. materiaal voor een bacteriologisch onderzoek te verzamelen. Het behoeft zeer zekernbsp;wel geen nadere vermelding, dat alle organen met denbsp;meest mogelijke nauwgezetheid door ons werden onderzocht;nbsp;immers het gold hier een zaak van het hoogste gewicht,nbsp;zoowel voor de wetenschap als voor hare practische toepassing; kortheidshalve zal echter in de beide hier ondernbsp;volgende protocollen alleen melding worden gemaakt vannbsp;die pathalogische veranderingen, die in verband kondennbsp;worden gebracht met »malleus’’.
Sectie-verslag artill.-paard No. 155. Neus, kaak-boezem, larynx, trachea, bronchiën en longen vrij van éénige pathologische verandering, als ook sub maxill. ennbsp;broncbiaal-klieren. Pleura costalis et pulmonalis overalnbsp;glad en spiegelend.
Milt en mesenteriaal-klieren normaal. In de lever doen zich voor een circa 30-tal knobbeltjes, onmiddellijk gelegennbsp;onder de capsula Glissonii, waarvan enkele daarmêe vergroeid. Zij vertoonen den omvang van een speldenkop totnbsp;die van een erwt, onderling verkeerende in een verschillendenbsp;phase van ontwikkeling, zooals duidelijk blijkt uit dennbsp;meer of minder ver gevorderden staat van degeneratievenbsp;verandering, die ze te zien geven; eenige toch doen zichnbsp;voor rose rood, zacht op het aanvoelen en blijkbaar nognbsp;in haar jongste ontwikkelingsperiode, met ondoorschijnendnbsp;puntje in het midden en hyperaemische rand. Anderenbsp;daarentegen hebben het voorkomen van witachtig grijze
-ocr page 143-nieuwvormingen, terwijl eindelijk ook vallen op te merken witachtig geele en helder witte tumoren, zeer hard op hetnbsp;aanvoelen en feitelijk verkeerende in een toestand vannbsp;tyrose en verkalking. De beide laatste, op doorsnee zeernbsp;hard, met mortel- en kalkachtigen inhoud; in het centrumnbsp;een meer weeke massa. Hier en daar in het levernbsp;parenchym dezelfde veranderingen; voor het overige vertoontnbsp;dit orgaan noch in haar omvang noch in haar uitwendignbsp;voorkomen eenige afwijking.
Uro-genitaal-apparaat volmaakt gezond;
Sectie-verslag kavalerie-paard No. 191. Neus, kaak- en voorhoofdsboezera, max.-klieren, larynx, tracheanbsp;en bronchiën, alsmede bronchiaal-klieren volkomen normaal.nbsp;In de longen vertonnen zich tal van nieuwvormingen, vannbsp;den omvang van een speldekop, erwt en grooter, tot denbsp;dimensie van een hazelnoot; in de linkerlorigtop een conglomeraat van tumoren, ter grootte van een appel; slechtsnbsp;enkele van de knobbeltjes doen zich voor als jonge tuberkels,nbsp;van een grijze, doorschijnende kleur, zonder een bepaaldenbsp;ontstekingsstof en degeneratieve veranderingen; de meestenbsp;verkeeren reeds in een meer of minder ver gevorderdennbsp;staat van kaas- en kalkachtige degeneratie, en warennbsp;deegachtig of wel hard op het aan voelen; een tumor ternbsp;grootte van een bruine boon toonde een zeer duidelijkenbsp;concentrische bouw, met kalkachtigen, weeken inhoud.
De karakteristieke kwade-droes-tuberkel, d. i. de grijze tuherkel, met geelachtig gedegenereerd centrum, en omgevennbsp;door een hyperaemische zóne, vonden we nergens.
Pleura costalis et pulmonalis overal spiegelend en glad.
Milt en mesenteriaal-klieren normaal.
De lever vertoont zich, zoowel in het parenchym als aan de oppervlakte, onder de Glisson’sche kapsel, letterlijknbsp;bezaaid met nieuwvormingen, die over het geheel genomennbsp;volkomen hetzelfde aspect vertoonden, als die, w'elko hier-voren zijn beschreven van het artillerie-paard.
Vooral hier vielen tal van zeer jonge generaties op te merken, en ook talrijke verkalkte haarden;
Uro-genitaal-apparaat normaal.
-ocr page 144-Wat aangaat het microscopisch-bacteriologisch onderzoek daaromtrent deelde me de Directeur van het laboratorium,nbsp;de Heer Dr. Eykman, het volgende meê.
I. nbsp;nbsp;nbsp;No. 155 (artill.-paard). ))De levernieuwvormingen, innbsp;))Coupes onderzocht, doen zich voor als granulatie-gezwelletjes,nbsp;»welke zich scherp tegen het leverweefsel af teek enen.nbsp;))In ’t centrum bevindt zich een necroüsch gedeelte (coagu-»latienecrose), waaromheen, het grootendeels uit ronde, naaktenbsp;«cellen met spaarzame fibrillaire tusschenzelfstandigheid be-«staande, granulatieweefsel. Enkele reuzencellen. Doornbsp;«kleuring met verschillende anilinekleurstoffen — Loffler’snbsp;«methyleen-blauw, carholfuchsine, anilinolie-gentiaan-violetnbsp;»— gelukt het niet de aanwezigheid van micro-organismennbsp;«aan te toonen.
«Culturen, aangelegd van het bovenbeschreven pathologisch «materiaal op aardappelen en op bouillon-glycerine-agarnbsp;«en in de broedstoof geplaatst, leveren eenige bacterie-kolo-«nies op, echter niet die van «malleus”.
«Vier cavia’s met hetzelfde materiaal geënt, waarvan «twee intraperitoueaal en twee sub- cutaan, blijven ge-«zond”.
II. nbsp;nbsp;nbsp;No. 191. (Kavalerie-paard). «Het microscopischnbsp;«onderzoek der met een mengsel van verdund zout- ennbsp;«pikrinezuur ontkalkte haardjes, leert ons, dat enkele be-«staan uit granulatie-weefsel, waarvan het fibrillaire grond-«weefsel meer op den voorgrond treedt dan in het hiervóórnbsp;«beschreven geval.
«Coagulatie-necrose noch reuzen-cellen worden aange-«troffen, evenmin micro-organismen. Vele haardjes ver-«toonen geen cellige structuur meer, zij hebben een lamel-«leusen bouw; de met elkaar samenhangende structuurlooze «lamellen zijn concentrisch gerangschikt. De haardjes zijnnbsp;«omgeven door een kapsel van, hetzij nog jeugdig, óf reedsnbsp;«celarm fihrillair bindweefsel”.
«Hetzelfde geldt van de longhaardjes.
«Wat aangaat de cultuur en infectieproeven, de inhoud der «longholten levert onderscheidene bacterie-kolonies, dochnbsp;«geene van kwade-droes. De jongere haardjes, tusschen de
))beenen van een gesteriliseerd pincet fijn geknepen, vertoo-))nen enkele kolonies, evenmin echter van mallens-bacillen”.
))Bij gebrek aan meer proefdieren zijn slechts twee cavia’s, ))zoowel subcutaan als intra-peritoneaal ingespoten metnbsp;«bouillon, waarmêe een gedeelte, zoowel van den inhoudnbsp;»der oudere longhaarden, als van de fijn gemaakte jongerenbsp;«haardjes, innig vermengd is geworden. Beide dieren zijnnbsp;«volmaakt gezond gebleven.”
«Conclusie. In geen van beide gevallen kon door het «boven beschreven onderzoek met zekerheid het bestaannbsp;«van kwade-droes aan het licht worden gebracht. Alleennbsp;«de leverhaardjes van het Ie geval stemmen uit een path,nbsp;«anat. oogpunt voldoende met werkelijke droesknobbeltjesnbsp;'overeen. Het zekere bewijs daarvan ontbreekt echter,nbsp;wegens het niet vinden van malleus-bacillen”.
En wat nu ten slotte de gevolgtrekking aangaat op de beide gevallen, d. i. de diagnose van het ziekteproces innbsp;casu, ik moet bekennen, dat ik mij hier geplaatst gevoeldenbsp;voor een uiterst moeielijke kwestie.
In beide gevallen toch gaf de lever veranderingen te zien, die macroscopisch nu niet zoo direct pvereenstemden metnbsp;het voorkomen van de karakteristieke «tuberkulus-malleosa”,nbsp;de grijze tuberkel met week centrum en peripherische»nbsp;hyperaemische zóne; bij de meeste, zelfs zeer jonge nieuwvormingen, was het centrum reeds steenhard, met kleinenbsp;weeke, geel gekleurde kern opdoorsnêe; bij de reeds ouderenbsp;generaties kon de harde massa in haar geheel uit de kapselnbsp;worden verwijderd.
Is het niet mogelijk, dat de patholog-anatomische veranderingen, die de kwade-droes-bacil, in de lever ve)oor-zaakt, wellicht afwijken van die, welke men in andere organen, zooals longen, milt, de klieren enz, aanlrell?nbsp;Zoo ziet men o. a. de tuberkels, welke op het neus-slijmvlies voorkomen, geen verkalkingsproces ondergaan.
Ongelukkigerwijze bracht me het napluizen van eene vrij omvangrijke litteratuur, die mij ten dienste stond, innbsp;deze niet veel verder, daar in alle verhandelingen over dit
-ocr page 146-onderwerp slechts ter loops van de medeaandoening van de lever gewag wordt gemaakt.
Echter in verhand met de afwijkingen, welke in de longen van het kavalerie-paard werden aangetroffen, waarvan denbsp;meeste jonge tuberkels overeenkwamen met de in dennbsp;laatsten tijd zoo druk besproken stubercules translucides”,nbsp;in verband met de conclusie, naar aanleiding van hetnbsp;microscopisch onderzoek door den Heer Eykman, (zie hierboven).
En in verband met het feit, dat we geen enkele oorzaak konden vinden voor de anatomische veranderingen in de lever, werd de waarschijnlijkheids-diagnose bij beidenbsp;paarden gesteld op »kwade-droes”.
Was deze ziekteonderkenning juist (hetgeen mede nog uit nadere proeven zou moeten blijken), zoo zou men alzoonbsp;op grond van de genomen experimenten tot de weinignbsp;opwekkende gevolgtrekking moeten komen, dat minstensnbsp;genomen de helft van onze legerpaarden aan malleus lijdendenbsp;zou zijn, want van de 15 geinjiceerde dieren vertoondennbsp;8 stuks eene temperatuursverhooging van meer dan 2» C.,nbsp;terwijl alle overige (7 stuks) als verdacht moesten wordennbsp;beschouwd.
Ik haast me evenwel, hieraan onmiddellijk de opmerking toe te voegen dat de proef op te kleine schaal nog wasnbsp;verricht om algemeene conclusies toe te laten, van daarnbsp;dat door bevoegde autoriteit werd besloten deze op meernbsp;uitgebreide schaal te herhalen, waardooi- ik in de gelegenheid werd gesteld de injecties op nog elf reformpaardennbsp;toe te passen in het garnizoen te Banjoe-Biroe, met volmacht deze dieren zoo noodig alle op te offeren.
In ieder geval geloof ik wel, dat men het met mij eens zal wezen, als ik beweer, dat het ons voldoende was gebleken dat, een dosis van 0,15 c.c.M. malleïne-brute voornbsp;onze legerpaarden voldoende is, om de bekende reactie tenbsp;voorschijn te roepen, te meer daar ons toch nog altijd denbsp;aanwending van hoogere dosi bij 2® en 3® enting tennbsp;dienste staat.
-ocr page 147-Proeven te Banjoe-Biroe.
Voor bovengenoemd doel vertrok ik den December 1893 van hier en arriveerde in den avond van den tenbsp;Banjoe-Biroe.
De paardenarts 1® klasse van dit garnizoen, de heer A. M. Vermast, was bestemd, me in alles bij te staan»nbsp;zoodat de werkzaamheden, op deze aangelegenheid betrekking hebbende, steeds door ons gezamenlijk werden verricht*
Overeenkomstig den last van het Departement van Oorlog” werden door den pl. milt. kommandant elf paarden ter onzer beschikking gesteld, nl. twee quarantaine-en negen reform-paarden.
Zoodra mogelijk werd een begin gemaakt met de opname van morgen- en avond-temperatuur en het treffen van de noodige voorbereidende maatregelen terwijl allenbsp;dieren in den avond van den zevenden December tusschennbsp;11 en 12 ure werden geinjiceerd met een dosis van 0,25nbsp;c c.M. raalleïne-brute, afkomstig uit het instituut Pasteurnbsp;te Parijs (van af den dag van aankomst in Indie werd denbsp;entstof steeds in de ijskist opbewaard), welke kunstbewerking plaats had onder inachtname van de meest mogelijke antiseptische voorzorgen.
Dat de gift werd bepaald op 0,25 c.c.M. geschiedde, omreden dezelfde paarden reeds enkele weken geleden dooiden e. a. w. paardenarts van het garnizoen waren ingespoten met eene hoeveelheid van 0, 15 c.c.M. en waarvan denbsp;restultaten zijn te ontwaren uit de laatste kolom van staat D.
De 8e December werd besteed aan het opnemen van de lichaamstemperatuur, te beginnen des morgens ten zes urenbsp;en verder geregeld om de twee uren, tot des avonds tiennbsp;ure, hetwelk steeds geschiedde óf door collega «Vermast”nbsp;óf door mij.
Uit staat D. zal men zien, dat men, op grond èn van de U èn van de 2® enting, tot de conclusie moest komen, dat:
1® zeven van de elf paarden lijdende waren aan kwaden-droes, nl. de Nos. 418, 996, 253, 128, 575, 110 en 978.
-ocr page 148-2e drie, nl. No. 421, 780 en G89, moesten beschouwd worden als verdacht,
3® en slechts één, nl. 223, als gezond kon aangemerkt worden.
Zeer zeker voor onze dieren een treurige uitkomst, welke ook in volkomen harmonie was met den uitslag, dienbsp;in deze deze de voorafgaande onderzoekingen te Batavia en tenbsp;Banjoe-Biroe (door den heer Vermast) hadden opgeleverd.
Wij achtten het niet noodzakelijk om op de drie verdachte paarden en het gezonde dier nog een derde enting (met hooger dosis dan 0,25 c.c.M.) toe te passen, tennbsp;einde te onderzoeken of de thermometer dan nog bij hennbsp;met 2° G. of meer zou stijgen, daar ons uil de temperatuurs-verheffing na de 2e enting duidelijk was gebleken, dat denbsp;vier bedoelde paarden zich reeds zoodanig aan de inwerking van het middel hadden gewend, dat van eene nognbsp;hooger gift (14 dagen daarna aangewend) geen reactie tenbsp;verwachten viel.
Het oogenblik was nu aangebroken om te onderzoeken, of de zeven voornoemde paarden, die geen van allennbsp;éénig ziekte-symptoom vertoonden, ook werkelijk lijdendenbsp;quot;zouden blijken te zijn aan kwaden-droes, en hoe het tennbsp;opzichte van dit punt gesteld zóu wezen met de vier overigenbsp;paarden, ten einde daarna te kunnen concludeeren in hoeverre men de »malleïne” als een betrouwbare gids zounbsp;kunnen beschouwen.
Er werd alzoo besloten om alle elf paarden af te maken.
In den morgen van den 11®“ December werd hiermee een aanvang gemaakt en waren op den 15®“ daaropvolgendenbsp;alle cadavers macroscopisch zoo nauwkeurig mogelijk onderzocht.
Het zij mij vergund den lezer een beknopt sectie-verslag van een en ander aan. te bieden. —
No. 421. Makassaar, oud zeven jaar, goed gevoed dier, zonder gebreken. Sectie op 14 December.
Neusholte. Noch op de mucosa van het septum, nocli op die van de conchae, het antum Highmori en die van dennbsp;sinus frontalis viel iets bijzonders waar te nemen. Glandiil
-ocr page 149-11
sub maxill., palatum molle, pharynx, larynx, trachea en hronchiën volkomen normaal.
Pleura. Overal spiegelend en glad zoowel wat betreft het costaal als het pulmonaal gedeelte.
Longen. Volkomen normaal, als ook bronchiaal- en me-diastinaal-klieren, en hart, inclusief peri- en endocardium.
Peritoneum. Overal spiegelend en glad.
Lever. Een weinig vergroot, speciaal de linker-kwab. Gapsula Glissonü van de rechterkwab licht blauw gekleurd;nbsp;onder deze, over de heele oppervlakte der lever verbreid,nbsp;zoowel aan de vóór- als aan de achterzijde, tal van kleinenbsp;knobbeltjes van een roode, witachtig grijze, tot sterk geprononceerde witte kleur, hard op het aanvoelen, den omvang vertoonende van een speldekop tot die van een kleinenbsp;erwt. Rondom de nieuwvorming bemerkt men bij enkelenbsp;een hyperaemische rand, die meer of minder duidelijk innbsp;het oog valt, en bij de meeste de dikte van een speld nietnbsp;overschrijdt; slechts de zeer jonge, nl de roode en de witachtig grijze zijn op doorsnee zacht en houden een weeke,nbsp;brijachtige massa in; de meeste evenwel, en vooral de oudere,nbsp;blijken steenhard en bestaan uit een harde fibreusenbsp;kapsel, welke in haar midden een kalkachtige, amorphenbsp;massa inhoudt; enkele ook vertoonen op doorsneê een duidelijk concentrisclie bouw.
Het lever-parenchym is op de dezelfde wijze bezaaid met deze knobbeltjes.
Mesenteriaal-klieren, milt en nieren normaal.
Maag- en Darmkanaal.
Maag, dunne darmen en coecum normaal.
Op de mucosa van het colon talrijke zweeren ter grootte van een erwt tot een stuivertje, omgeven door een gepig-menteerde, hier en daar ingevreten rand; op sommigenbsp;plaatsen enkele litteekens van straalvormig voorkomen;nbsp;ook vallen nog op te merken eenige knobbeltjes met weekenbsp;inhoud, waarvan sommige reeds bezig zijn over te gaannbsp;in een ulcus. Het kwam ons voor, dat we hier te doennbsp;hadden met folliculair-verzweringen, welke bij het paardnbsp;volstrekt niet zeldzaam zijn.
-ocr page 150-Partes genitales. Normaal.
Path. anat. Diagnose. Malleus (?).
In dezelfde volgorde werden nu bij alle paarden de verschillende organen onderzocht; echter zal in de verder volgende sectie-verslagen alleen melding worden gemaaktnbsp;van die, welke één of andere anatomische afwijking hebbennbsp;vertoond.
No 418. Sandelhout, oud 7 jaren, goed gevoed dier, goede huidcultuur; sectie op 13 December,
Panniculus adiposus flink ontwikkeld.
Neusholte. Vertoont op de mucosa van het rechter achter neusschelpje één enkel klein, langwerpig dun,nbsp;striemvormig litteeken.
Longen. Verkeeren bij het openen van den thorax in expiratiestand, zijn zeer sterk hyperaemisch; op de lateralenbsp;vlakte van den linker longvleugel is een helder doorschijnend,nbsp;grijsachtig gekleurd knobbeltje te zien van de grootte vannbsp;een erwt, orn geven door een zeer zwak geprononceerde,nbsp;dunne hyperaemische rand, op de doorsnee waarvan zichnbsp;een heldere, geleiachtig weeke massa vertoont; een zelfdenbsp;knobbeltje valt ook in het oog aan de bovenmediaanzijde,nbsp;echter kleiner van omvang. Op de buitenvlakte van dennbsp;rechter longtop is een harde knobbel te zien, ter groottenbsp;van een erwt, welke een korrelachtige, kaasachtige massanbsp;inhoudt, omsloten door een fibreuse kapsel.
Bij zeer nauwkeurig zoeken, waaraan voor dit praeparaat veel tijd wordt besteed, stuit men op verschillende plaatsen,nbsp;zoowel aan de oppervlakte als in het longparenchym op talnbsp;van miliair groote knobbeltjes, meest alle van grijze, witnbsp;geele kleur, met weeken inhoud zonder degeneratie! centrumnbsp;en byperaemische zóne,
Lever. Omvang geringer dan normaal, speciaal wat aangaat de linkerkwab; hier en daar, met name op de voorvlakte, bedekt met belegsels en excrescenties, op welke plaatsen gedeeltelijke vergroeiing met de serosa diaphragmatica.
Op bare oppervlakte, onder de Glisson’sche kapsel, zoowel als in het meer inwendig gedeelte van de klier, tal
-ocr page 151-13
van nieuwvormingen van verschillenden omvang, kleur en ouderdom, wier inhoud deels uit een kalkachtige, deelsnbsp;uit een meer weeke, amorphe massa bestaat. Op de voorvlakte van de middelste kwab, onder de vena porta, bevindtnbsp;zich een conglomeraat van knobbeltjes ter grootte van eennbsp;hazelnoot, gevormd uit jongere en oudere, in een sterknbsp;hyperaemische omgeving.
Path, anatom. Diognose. Malleus (?).
No. 996. Makassaar, oud 18 jaar, voedingstoestand tamelijk, huid-cultuur goed. Sectie op den 13 December.nbsp;Panniculus adiposus weinig ontwikkeld.
Neusholte. Op de mucosa, aan de onderzijde van het linker-septum, een langwerpig en een straalvormig lit-teeken; de plaats van voorkomen, in verband met het feit,nbsp;dat hooger op in den neus niets te zien valt, geeft rechtnbsp;tot het vermoeden, dat men beide op rekening moet brengen van een trauma.
Longen. Uitgebreid interstitieel en sub-pleuraal em-physeem, omvang meer dan normaal. Op beide longvleu-gels onderscheidene knobbeltjes van verschillende grootte, waarvan enkele, duidelijk waarneembaar, door een smallenbsp;hyperaemische rand omgeven. Een haard ter groottenbsp;van een knikker aan de mediaanzijde van de rechterlongnbsp;houdt, dicht orasloten door een harde kapsel, een kalkachtige,nbsp;geele massa in.
Lever. Bezaaid met de boven reeds beschreven knobbeltjes van verschillenden omvang en leeftijd, van welke voor het overige hetzelfde geldt als van de vóórgaande.
Alleen viel op te merken, dat de inhoud van bijna alle tumoren bestond uit een weeke, kalkachtige detritus-massa, terwijl bij de andere meer een harde inhoud opnbsp;den voorgrond trad.
Path, anath. Diagnose. Malleus (?).
No. 253. Sandelhout, muisvaal, 20 jaren oud. Voedingstoestand tamelijk; huidcultuur goed. Autopsie op 10 December. Panniculus adiposus matig ontwikkeld.
-ocr page 152-Aan de ondervlakte van het sternum, ter plaatse waar zich de rechter pectoralis major vasthecht, een kleinenbsp;verwonding, ten gevolge waarvan zich een knikkergrootnbsp;ahsces heeft gevormd, met infiltratie van het naburige sub-cutaan bindw^eefsel.
Longen. Beide longvleugels vertoonen hier en daar een weinig sub-pleuraal emphyseem, overigens sterk lucht-houdend, speciaal de toppen. Op de laterale vlakte, ternbsp;hoogte van het achtereinde van den rechter longvleugel,nbsp;valt op te merken een conglomeraat (hazelnoot-grootte)nbsp;van knobbeltjes, wit-geel van kleur en hard op het aanvoelen, met weeke, geele inhoud, omsloten door een dikkenbsp;fibreuse kapsel.
Op de stompe bovenrand, zoowel als in het long-paren-chym onderscheidene knobbeltjes, ter grootte van een speldekop tot die van een rijstkorrel, die soms hier ennbsp;daar een conglomeraat vormen, zich voordoen wit-geelnbsp;van kleur, en bij insnijding een weeke, kalkachtige massa,nbsp;eveneens omsloten door een fibreuse kapsel te zien geven;nbsp;de ontstekings-zóne ontbreekt bij alle.
Op het midden van de laterale vlakte van den linker-longvleugel enkele tuberbel-conglomeraten van den omvang van een kleinen knikker, wit-geel, met weeke, kaasachtige massa tot inhoud, of wel meer korrelachtig.
Lever. Om vang en consistentie normaal. Gliss. kapsel overal spiegelend en glad. Het orgaan is aan de oppervlakte letterlijk bezaaid met talrijke knobbeltjes van af denbsp;jongste vormen tot de meer oudere generaties. Hier ennbsp;daar, en zeer sterk vertegenwoordigd, ziet men lichtbruine,nbsp;onregelmatige vlekken van de grootte van een rijstkorrelnbsp;onder de kapsel, blijkbaar nog niet meer dan een localenbsp;stuwing met weefselverval vertegenwoordigende. Zeernbsp;duidelijk valt hierbij nu waar te nemen, hoe die vlekkennbsp;zich geleidelijk gaan vervormen in tuberkels, want hier ennbsp;daar ziet men in het midden van die roode plekken eennbsp;meer grijsachtig puntje opdoemen, dat bij andere weernbsp;grooter in omvang is en zich meer omschreven en geelnbsp;voordoet.
15
De grootte varieert van een speldekop tot die van een rijstkorrel. De eerste doen zich voor zacht op het aanvoelen en vertoonen op doorsnee geen bepaalde inhoud,nbsp;terwijl de laatste óf een kaasachtigen óf een kalkachtigennbsp;inhoud te zien geven. In het lever-parenchym dezelfdenbsp;veranderingen.
Partes-genitales. Testikels normale omvang; noch aan de tunica vaginalis, noch aan de propria iets bijzonders waar te nemen, evenmin aan epididymis en funiculusnbsp;spermaticus.
Rechter-testikel vertoont op doorsnee, en gelegen in het corpus Highmori, in het verloop der lymphbanen tal vannbsp;speldekop-groote, geele, oranje-geele haarden, welke opnbsp;enkele plaatsen een conglomeraat van den omvang van eennbsp;rijstkorrel vormen; ook meer witte, witgeele van dezelfdenbsp;grootte zijn waar te nemen; op doorsneê vertoont zich eennbsp;weeke, geelachtige massa, die bij enkele gemengd is metnbsp;kalk.
Linker-testikel geeft op dezelfde plaats in hoofdzaak hetzelfde proces te zien.
Path. anat. Diagnose. Malleus (?).
No. 780. Makassaar, oud 19 jaren, goed gevoed dier.
Sectie op 14 December.
Longen. Sterk gepigrnenteerd; op verschillende plaatsen tal van knobbeltjes van verschillenden om vang, van eennbsp;witte of meer witgeele kleur; op doorsneê vertoonen ze eennbsp;kapsel, die een kalkachtige massa inhoudt; van een ont-stekingsstof niets te zien.
Lever. Overdekt met nieuwvormingen, van verschillende grootte tot die van een erwt; vele zijn voorzien van eennbsp;hyperaemische rand; roode, lichtgrijze, geele en witte zijnnbsp;in grooten getale op te merken. Gapsula Glissonii op verschillende plaatsen bedekt met excrescentien, welke blijkbaar hun oorsprong nemen op de plaats waar het knobbeltjenbsp;zich begint te vormen. Het parenchym vertoont hetzelfdenbsp;aspect.
-ocr page 154-16
Maag- en Darmkanaal. Op de mucosa ter hoogte van de punt van het coecurn onderscheidene knobbeltjesnbsp;van den omvang van een erwt, waarvan sommige zacht,nbsp;andere hard op het aanvoelen, hier en daar litteekensnbsp;van geheelde ulcera.
Partes genitales. In den top van de linker-testikel treft men op doorsnee een haard aan ter grootte van eennbsp;flinken knikker, met een weeke, brijachtige massa als inhoud,nbsp;omsloten door een dunne kapsel; een tweede overeenkomstige is gelegen naast het scorpus Highmori”, die behalvenbsp;een weeke, puriforme massa, op den bodem nog een kalkachtige detritus te zien geeft. Een analoge haard, echternbsp;iets kleiner, doet zich voor in den rechter bal. De omvangnbsp;der beide testikels niet merkbaar grooter.
Path. anat. Diag^nose. Malleus (?),
No. 128. Goed gevoed dier, met goede huidcultuur; ouderdom 7 jaar.
Autopsie op 12 December.
Alle organen, die onderzocht werden, leverden een negatief resultaat op, met uitzondering van de
Lever. Welke hetzelfde macroscopisch beeld te aanschouwen gaf, als die van het eerstvolgende nummer (575), met dit onderscheid, dat hier, behalve de knobbeltjes,nbsp;zeer veel kleine roode vlekjes te zien waren, in sommigenbsp;van welke men de tuberkel als een grijs puntje ziet optreden; mede valt sterk in het oog een concentrische grijzenbsp;ring in het lichaam van vele der knobbeltjes.
Path. anat. Diagnose. Malleus (?)
No. 575. Goed gevoed dier. Makassaar, oud 19jaren, Normale huidcultuur.
Sectie op 12 December.
Panniculus adiposus goed ontwikkeld.
Lever. Normale omvang, kleur en contistentie; op de capsula Glissonii enkele peesvlekken van den omvang van eennbsp;knikker, onder deze en hier duidelijk doorheen schemerendenbsp;ontelbare knobbeltjes van de grootte van een speldenkop.
-ocr page 155-17
tot die van een kleinen knikker. Vele van deze zijn omgeven door een hyperaemische rand, die zeer sterk tegen de witte of geelachtig witte omgeving van den tumor afsteekt.nbsp;Men treft ze aan in allerlei vormen en generaties van afnbsp;de roode, grijze tot en met de witgeele en de witte. Bijnbsp;vele van de grijze valt in het midden een geelachtig, meernbsp;geprononceerd plekje waar te nemen, dat bij andere weernbsp;grooter in omvang bijna de oppervlakte van de geheelenbsp;tuberkel inneemt. Slechts dc zeer jonge blijken op doorsneênbsp;een weeke massa in te houden; de meeste zijn zeer hard;nbsp;een dikke fibreuse kapsel sluit eene betrekkelijk kleinenbsp;hoeveelheid amorphe geele massa in.
Twee knobbels ter grootte van een kleinen knikker, aan den onderrand van de linkerkwab, zijn zóó hard, dat zenbsp;slechts met geweld kunnen worden doorgesneden; ze ver-toonen duidelijk een concentrischen bouw met kleine, weekenbsp;kern van kaasachtigen inhoud. —
Path. anat. Diagnose. Malleus (?).
No. 689. Makassaar, oud 18 jaren, donkerbruin.
Tamelijk goed gevoed dier.
Sectie op 15 December.
Longen. Emphysematisch, kleur normaal, omvang iets toegenomen, op enkele plaatsen vergroeiing tusschen cos-taal en pulmonaal pleura. Hier en daar, sub-pleuraalnbsp;verschillende groote knobbeltjes, die op doorsneê steenhardnbsp;blijken en kalk inhouden; enkele doen zich voor blauwgrijs van kleur, doorschijnend, met witachtig centrum.
Lever. Op de achtervlakte van de linkerkwab vier peesvlekken; overigens bezaaid met ontelbare knobbeltjes,nbsp;waaromtrent hetzelfde als van de voren beschrevene valtnbsp;op te merken.
Maag- en Darmkanaal. Op de mucosa van het colon onderscheidene folliculair ulcera; hier en daar ook vei’-groote lymphomen met weeken inhoud, op het punt vannbsp;perforatie.
Path. auat. diagnose. Malleus (?).
V. A. K. Deel VIII.
-ocr page 156-18
No. 110. Sandelhout, oud 18 jaren goed, gevoed dier.
Sectie 14 December.
Lever. Normale omvang, kapsel licht blauw gekleurd, hier en daar enkele peesvlekken, op andere plaatsen ex-crescentiën; onder de capsula duizende zeer kleine knobbeltjes, die blijkbaar alle nog zeer jong zijn Overigensnbsp;conform de lever van de voorgaande nummers.
Maag- en Darmkanaal. Mucosa van colon sterk geinjiceerd, en is in de lengte over een groot gedeelte bedektnbsp;met follicul. ulcera. Dezelfde, maar iets grooter, treft mennbsp;ook aan op de mucosa van het coecum.
Path. anat. diagnose. Malleus (?).
No. 223. Vos, oud 21 jaren, Makassaar, vrij goed gevoed dier, met zeer goede huidcultuur.
Lever. Vertoont volmaakt dezelfde pathologische veranderingen als die der vorige paarden.
Coecum. Op de mucosa talrijke ulcera, waarvan sommige reeds op den weg der genezing.
Path. anat. diagnose. Malleus (?).
No. 978. Makassaar, oud 16 jaren schimmel, goed gevoed dier. Sectie op 13 December.
Longen. Hier en daar op de laterale vlakte van beide longvleugels enkele, verschillend groote knobbeltjes metnbsp;witten en wit geelen inhoud, bestaande uit kalkachtige detritus, welke op het aan voelen zeer hard zijn; eene ontste-kings-zóne ontbreekt bij alle.
Op enkele plaatsen is de pleura costalis met de pulmonalis vergroeid, overigens zijn beide platen spiegelend en glad.
Peritoneum. In een toestand van chronische ontsteking, kenbaar aan haar minderen glans, uitgezette vaten en sereusen inhoud in den peritonea al-zak.
Lever. Bezaaid met zeer jonge tuberkels, waaronder vele grijze en wit geele; ze zijn zeer zacht op het aanvoelen en vertonnen een weeken inhoud. Overigens conform die der vorige dieren.
Path anat. diagnose Malleus (?).
Acht cavia cobaya werden intraperitoneaal geënt met stof, afkomstig uit lever en longhaarden, gedeeltelijknbsp;intra-peritoneaal, gedeeltelijk sub-cutaan.
. Al deze proefdieren zijn tot op dit oogenblik nog volkomen gezond.
Wanneer we thans het resultaat van het gehouden onderzoek samenvatten, dan zien we, dat in alle gevallen nagenoeg dezelfde pathologische veranderingen in longennbsp;en lever zijn waar te nemen geweest, veranderingen, dienbsp;rn. i. niet karakteristiek en volledig genoeg zijn om eennbsp;bepaalde conclusie omtrent den waren aard van het ziekteproces in casu toe te laten.
Laat ons deze gevolgtrekking eens meer van naderbij bezien.
Het beeld dan van de laesies, die in de longen werden aangetroffen, komt in geenen deele macroscopisch overeen met de beschrijving, welke men in onze beste ennbsp;nieuwste handboeken vindt aangegeven van de nieuwvormingen zooals ze eigen zijn aan kwaden-droes en zooalsnbsp;men deze bij de klinisch duidelijke vormen aantreft.
In ons geval toch zijn het bijna alle verkalkte en ver-kaasde knobbeltjes met een uiterst harde kapsel, waarnaast enkele van een grijsachtige doorschijnende kleur (»tuberculenbsp;translucide”) zonder dégéneratieve symptomen, terwijl nagenoeg altijd het karakteristieke van den malleus-tuberkel,nbsp;nl. de ontstekingshof (meer of minder breed), ontbreekt.
En mocht het zijn, dat men hier toch met oude kwade-droes-haarden te doen had, dan zou het zeer te verwonderen zijn, dat èn de bronchiaal- èn de mediastinaal-klieren steeds vrij bevonden werden van eenige pathologische verandering, en dat men bij geen enkele dier ulcera of littee-kens in de luchtwegen heeft aangetroffen, niettegenstaandenbsp;aaar deze door ons steeds een zeer nauwkeurig onderzoeknbsp;Werd ingesteld.
Neemt men behalve het bovenstaande nu nog in aanmerking:
20
Ie dat men vooral bij oude paarden zeer dikwijls laesies, knobbeltjes in de longen vindt, die met malleus niets gemeens bebben, overblijfselen van lobulaire pneumoniën para-en peribronchitides enz.
2e dat men in de nieuwste handboeken, o. a Die Seuche-und Herdekrankheiten unserer Haustbiere van Prof Pütz, pag. 370, en Lebrbuch der spec Pathologie und Therapienbsp;van Prof Friedberger und Fröhner dd. 1891 pag 579 IInbsp;Deel, vindt aangegeven, dat men in geenen deele gerechtigdnbsp;is, om maar blootweg die knobbeltjes op rekening te brengennbsp;van ))kwaden-droes”.
Zoo zegt Prof. Pütz daaromtrent o. a het volgende:
))Das Vorhandensein von miliaren Knotchen in den Lun-»gen bekundet keineswegs allemal und unbedingt das «Vorhandensein der Rotzkrankheit. Wenn gleich nach dennbsp;»bis vor Kurzem bekannten Thatsachen eine sehr grossenbsp;»Wahrscheinlichkeit für diese Annahme sprach, so habennbsp;«doch weitere Beobachlungen gelehrt dass auch in dennbsp;¦üLungen die Knotenhildung auf regressiven Wege ein zunbsp;'üallgemeiner Vorgang ist und nichts spezifisches hat.” —
3e dat er onder de leden van de Fransche Regeerings-komraissie, in zake de malleïne-proeven bij de paarden van het remonte-depót te Montoir nog al meeningsverschil heeftnbsp;bestaan omtrent den waren aard van zekere tuberkels, ennbsp;dat er tot op den huldigen dag, zie o. a. Ree. de Méd.nbsp;Vétérin. over Februari en Maart 1894 nog een zeer vinnigenbsp;strijd wordt gevoerd tusschen de professoren «Le Blanc” ennbsp;«Nocard” betreffende de pathogenese der «tubercules translucides”.
4e dat in de tijdschriftartikelen van de laatste maanden meer en meer op den voorgrond treedt, dat zonder bacterio-logisch-microscopisch onderzoek in gevallen als deze tot geennbsp;ziekteonderkenning «malleus” mag worden overgegaan:
dan zal men het, naar ik vertrouw, kunnen plaatsen, dat ik voor me zei ven de vrijheid heb gemist om zonder eennbsp;nader onderzoek (waarvan de resultaten lederen dag bekendnbsp;kunnen worden) uit het macroscopisch-pathologisch beeldnbsp;jn de respiratie-wegen te concludeeren tot kwade-droes”.
21
En wat nu aangaat de processen, die bij alle nog afgemaakte dieren in de lever werden aangetroffen, ook omtrent den waren aard van deze moeten we voorloopig in het onzekere blijven verkeeren. Zooals ik toch hiervorennbsp;reeds opmerkte, en zooals men uit de beschrijving kannbsp;zien, bestond er in macroscopisch beeld weinig overeenkomst tusschen deze en den echten kwaden-droes-tuberkel.
Daarbij, zou het niet in hooge mate zonderling zijn, als hier de lever het orgaan per excellentiam zou wezen voornbsp;de infectie (immers in alle gevallen was zij aangedaan),nbsp;terwijl in Europa een «hepatitis malleosa” betrekkelijknbsp;zelden zich voordoet?
Bollinger deelt ons daaromtrent in zijn »Zoönosen” mede, dal slechts in 14o/o der gevallen de lever is aangetast.nbsp;Wel is waar bestaat hier voor Indie de mogelijkheid, datnbsp;het virus in het lichaam wordt gebracht met het gras, ennbsp;dat alzoo een intestinaal infectie op den voorgrond treedt,nbsp;maar — vraagt men zich dan weer af — hoe is het dan moge-lijk, dat de mesenteiiaal-klieren steeds vrij van pathologischenbsp;veranderingen zijn bevonden?
Verder zou het toch al zeer opmerkelijk zijn, wanneer de aandoening zich hoofdzakelijk zou blijven beperken totnbsp;de lever, en dat b.v. milt en longen er niet in betrokkennbsp;zouden worden.
Het is dan ook om al deze redenen, dat ik mij dadelijk met mijn collega te Banjoe-Biroe de vraag heb vooi gelegd,nbsp;waaraan dan deze ziekelijke veranderingen moesten wordennbsp;toegeschreven, zoo men kwade-droes als de oorzaak vannbsp;de hand moest wijzen; eene vraag evenwel waarop ik thansnbsp;nog niet bij machte ben een positief antwoord te geven.
Mij zijn geen ziekten van de lever bekend met dergelijke symptomen; .het meest komt het beeld nog overeen metnbsp;dat, hetwelk men vindt beschreven van de «gregarinose”nbsp;bij konijnen, een parasitair lijden, dat, voor zoo verre mijnbsp;bekend, tot op heden nog niet bij het paard is geconstateerdnbsp;geworden.
Summa summarum, noch uit de verschijnselen, die ons de longen, noch uit die, welke ons de lever te zien gaven.
-ocr page 160-22
kon met zekerheid besloten worden tot «malleus”; we zullen dus of moeten wachten tot tijd en wijle ons wellicht hetnbsp;aanhangige microscopisch onderzoek meer licht verschaft.nbsp;Zoodra dit in zijn geheel is afgeloopen, hoop ik den lezers vannbsp;dit tijdschrift met het resultaat daarvan in kennis te stellen.
Bespreken wij nog een paar punten, op deze aangelegenheid betrekking hebbende, iets nader.
Het trok zoowel te Batavia als te Banjoe-Biroe al dadelijk onze aandacht, dat de paarden, die na de malleine-injectienbsp;de bekende temperatuursverhooging vertoonden (van -2° G.nbsp;en meer), overigens zoo weinig onder den invloed van hetnbsp;gift bleken te zijn. Bij de meeste dieren toch vielen weinignbsp;of geen symptomen van «onw'el zijn” waar te nemen. Polsnbsp;en ademhaling toonden zich een weinig meer frequent dannbsp;normaal, eetlust ongestoord, evenzoo de graad van opgewektheid, geen abnormiteiten in de beweging, enz., kortomnbsp;ze gaven ons den indruk alsof ze volmaakt gezond waren.nbsp;Zelfs de zwelling aan de halsvlakte, ter plaatse van denbsp;injectie, trad bij bijna alle weinig gepronceerd voor dennbsp;dag en deed deze zich slechts voor als een diffuse vlakkenbsp;weinig pijnlijke en appelgroote tumor, welke den volgendennbsp;dag reeds aanzienlijk in omvang begon te verminderen ennbsp;spoedig geheel verdwenen w'as.
Slechts enkele vertoonden: snelle pols en ademhaling, onrust, koliek-symptomen, gestoorde eetlust en een zwellingnbsp;aan de hals ter grootte van de handpalm, zonder opzettingnbsp;der naburige lymphevaten, benevens een zekeren graad vannbsp;apathie.
Anderen, mannen van gezag, hebben de ondervinding opgedaan, dat paarden, lijdende aan malleus, zeer sterknbsp;reageeren op malleïne-injecties; zoo bv. herinner ik mijnbsp;nog levendig, tijdens mijn verblijf in patria, de woordennbsp;van onzen geachten leeraar aan ’s Rijks-Veeartsenijschoolnbsp;te Utrecht, den Heer «Thomassen”, die de opmerkingnbsp;maakte, dat, als «men slechts enkele malen de uitwerkingnbsp;«der malleïne had gadegeslagen, men reeds de diagnosenbsp;«malleus” zou kunnen stellen van uit de verte, alleen opnbsp;«het algemeene ziektebeeld, dat patient vertoont.
23
Ook prof. Nocard uit zich iu zijne jongste rnedeelingen omtrent dit punt zeer positief
(Zie Recueil de Médécine vétérinaire 30 Maart 1894, pag. 181, 182 en 183).
„Ghez tous les sujets morveux—zegt hij — 1’injection sous-„cutanée d’une quantité minime de malleïne (0.25 c.c.M.) ,,produisait les mêmes effets: tumeur oedernateuse, chaude,nbsp;„trés douloureuse, toujours volumineuse, parteis énorme, aunbsp;„niveau de l’injection; du contour de la tuinéfaction partentnbsp;„des trainées lymphatiques irrégulières, sinueuses, égale-„ment chaudes et sensibles, se dirigeant vers les ganglionsnbsp;„voisins; cette tumure qui ne suppure jamais (quandnbsp;„rinjection est faite aseptiquement) s’ accroit pendant 24—35nbsp;,,heures; elle persiste pendant plusieurs jours, puis ellenbsp;„dirninue lentement, graduellement, pour ne disparaitrenbsp;„qu’après huit a dix jours. En même temps qu’apparaitnbsp;„cette tumeur l’état général du sujet se modifie profondé-„ment; il est triste, abattu; la face est grippée, Ie regardnbsp;„anxieux, Ie poil terne et hérissé, Ie flanc retroussé, lanbsp;„respiration précipitée; l’appetit semble suppriraé; on ob-„serve fréquemment des frisons ou niveau des musclesnbsp;„olécraniens ou cruraux antérieurs; parfois même letroncnbsp;„subit comme de violeutes secousses convuisives; si l’on faitnbsp;,,so)tir l’animal on est frappé de son aspect miserable, denbsp;„sa stupeur, de son état de prostration profonde; Ie cbevalnbsp;„Ie plus vigoureux, Ie plus ditficile, Ie plus dangereux estnbsp;„coraplètement transformé: il est devenu mou, insensible,nbsp;„absolument maniable; on en fait tout ce qu’on veut”.
„En même temps...........enz. enz.”
En iets verder zegt voornoemde autoriteit weer:
„Chez tous les cheveaux cliniquement morveux que nous „avons soumis a l’injection de malleïne, nous avons observénbsp;„eet ensemble de manifestations symptomatiques, ce syn-„drome caracteristique qu’on désigue couramment sous Ienbsp;„nom de reaction; et je ne sache pas, que cette „réaction'’nbsp;j^dit Jamais fait défaut chez les cheveaux cliniquementnbsp;gt;,morveux, que d'autres ont soumis d Vépreuve de la mal-ideïne.”
-ocr page 162-Van die dieren, welke klinisch geen volledig en duidelijk beeld van „malleus” vertoonen, maar die door de symptomen, die ze te zien geven, worden gerangschikt onder denbsp;„verdachte”, zegt Nocard, in verband met de toepassingnbsp;der malleïne, het volgende:
„Eh bien! c’est précisément dans ces cas douteux — com-„bien peu douteux pourtant — que la malleïne est appelée a „rendre les plus grands services. Un cheval jette, ilaunenbsp;„mauvaise glande; Ie vétérinaire Ie considère comme forte-„ment suspect; mais il n’ose pas affirmer l’existence de lanbsp;„morve. C’est alors qu’il doit recourir è, la malleïne. Que sinbsp;„l’injection, pratiquée avec toutes les précautions recom-„mandées,provoque Ie réaction caractéristique (hyperthermie,nbsp;„tumeur volumineuse prostration etc .... ) alors sansnbsp;„hésitation et sans retard Ie practicien doit conclure anbsp;„l’existence de la morve et demander l’abatage du sujet”.
Ten slotte nog besprekende de kwestie hoe er gehandeld moet worden met die paarden, welke in aanraking zijnnbsp;geweest met andere, welke aan kwade-droes lijdendenbsp;waren, merkt hij o. a. op, dat:
„Ie. Tout cheval présentant des symptomes Ie rendant „suspect de morve, serait soumis a I’injection de malleïne;nbsp;„en cas de réaction complete (hyperthermie, oedéme, pros-^,tration, etc.) Ie diagnostic étant confirmé, l’animal seraitnbsp;„immédiatement abattu;
2e. Enz.........
Uit het vorenstaande volgt alzoo, dunkt mij, dat men alleen in gevallen, waarin men »une réaction compléte”nbsp;voor den dag ziet treden, mag concludeeren tot de ziektenbsp;«malleus.”
Ofschoon Nocard zeer duidelijk uiteenzet, wat hij onder »une réaction compléte” verstaat, zoo zal men toch nognbsp;menigmaal met zich zelven in tweestrijd zijn omtrent denbsp;diagnose, daar zich in den graad, waarmee de symptomen,nbsp;die met elkaar de reactie vormen (hyperthermie, verlorennbsp;eetlust, apathie, motiliteitstoornissen, locale zwelling aannbsp;de halsvlakte enz.) voor den dag treden, nog al verschillennbsp;zullen voor doen.
-ocr page 163-25
Tot welke conclusie moet men bv. nu komen bij onze proefpaarden, die de karakteristieke byperthermie hebbennbsp;vertoond, terwijl daarbij de andere verschijnselen nagenoegnbsp;bij de meeste achterwege bleven?
Moet men nu de gevolgtrekking maken, dat ze niet lijdende waren aan kwaden-droes, omdat ze na de malleïne-injectie slechts een deel van de «reaction compléte” tenbsp;zien gaven ?
Ik zal op dit punt thans niet verder ingaan; mijn doel met de bespreking van het bovenstaande was alleen, denbsp;aandacht mijner collega’s op een en ander te vestigen.
Wat nu ten slotte aangaat den toestand der paarden, voorkomende in staat A, B en C, daaromtrent kan ik meededen, dat ze door ons steeds zeer nauwkeurig geobserveerd zijn geworden, en dat ze zich thans nog in eennbsp;uitstekende gezondheid verheugen, geen enkel symptoomnbsp;valt op te merken, waaruit men tot het vermoeden vannbsp;eenig ziekte-proces zou komen.
No. 483. (artill.-paard staat A) werd op 16 Februari verkocht wegens ouderdomsgebreken. Voedingstoestandnbsp;uitmuntend!
No. 166. (artill.-paard staat A) werd op 16 April jl. afgestaan aan een officier. De kavalerie-paarden No. 859nbsp;en 775 zijn respectievelijk naar Atjeh overgeplaatst (dalonbsp;13 Maart jl.) en verkocht (dato 16 Maart). Beide op datnbsp;oogenblik volkomen gezond.
Alle overige nummers bevinden zich nog in dit garnizoen.
Al naar gelang van het standpunt nu, waarop men zich ten opzichte van het malleïne-vraagstuk plaatst, zal alzoonbsp;de een beweren, dat al die paarden zijn genezen, de andernbsp;dat ze nimmer aan «malleus” hebben geleden; de tijd ennbsp;nadere onderzoekingen zullen moeten leeren, wie van denbsp;beide partijen hier in ’t gelijk is.
Batavi.4, 10 Mei 1894.
155
303
a. C
ECi. O
E ttc ® £
38.2
38.4
38.3
39
fcf; O eSnbsp;S-r^
u fi
39.8 40.2
40.4
40.3
39.4
38.4
38.4
Op 10 Mei verplaatst naar de verdachte stallen. Paticïirnbsp;vertoont eenige ahscessennbsp;ulcera, rechts van de linea al'nbsp;ha van af ’t scrotum tot aaonbsp;het sternum.
Diagnose. Verdacht vau ,,kwade-droes.”
Na de injectie, toestand vol* komen normaal, weinig diff«^^
zwelling ter hoogte van
de
entplaats, die na enkele urei* is verdwenen.
39.7
39.4
39.2
40.6
39.8
Geen localè werking de entplaats. Eetlust slech^nbsp;ademhaling dyspnceïsch.nbsp;ge graad van apathie; vcf'nbsp;toont onzekere bewegingnbsp;de achterhand.
40
40,5
40.3
,40.4
40-3
40 0
40
40.1
40.2
39.4
39.2
1.9.
Weinig locale werking de injectie-plaats.
Eetlust goed, algeraeeue to -stand volkomen normaal-
39.9
39.5
39.5
39.3
2.3.
Geringe diffuse zwelling de plaats der injectie. Eetionbsp;goed, een w'einignbsp;meerd, ademhaling een weUjnbsp;meer freciuent dan norniaai-
39.7
39.1
39.2
39.2
Geen locale werking *^1%!' entplaats. Eetlust gering-gemeene toestand zeernbsp;primeerd, onrustig, verto
lichte koliek-symptoinon-
947
488
775
873
191
O c: SL O.
E o
38.3
38
3 'Ö
gt;i’S
3quot;Ö
o g
lt;3^ C 5: o
50 Cé
¦^'2
5 c
39.3
39.1
38.8
38.8
Weinig locale werking op de plaats der injectie. Al-gemeeiie toestand volkomennbsp;normaal.
39.6
39.5
38 4
Idem.
39.4
39.6
39.7
39.9
38.8
38.7
1.6
Idem.
38.5
39.4
38.3
39.9
39.4
39,9
39.1
38.8
38.7
39.9
16.
2.3.
Idem.
Weinig locale werking. Eetlust een weinig verminderd, geringe graad van „apathie”;nbsp;overigens volkomen normaal.
STAAT D.
gt;'UM- | |||||||||||||||||||
VOOR |
DE ENTING. |
N A |
DE ENTING. | ||||||||||||||||
MER. | |||||||||||||||||||
W | |||||||||||||||||||
V s |
U O a |
IV .A. M E IV. |
s |
a S |
•V nbsp;nbsp;nbsp;U S OJ s |
jS |
j B |
'6 •ö Ss |
Sc |
s 1 |
S ^ O |
•S feDti} :c» c |
a |
Toelichting. | |||||
s s a iC © gt; |
S 3 «n 0) o a |
1 gt; ïï S. 1 = X© t» |
1 = i s lO co |
1 221- 1 3 co t- |
1 s 1 § «O «O |
glë a Cl ïnbsp;i 2 qnbsp;o quot; s |
1 gt; (N 7 = X ^ cc |
1 gt; lt;M .nbsp;y-t U CO |
9lt;I Ï 3 ^ O |
i 1 S t- s e-i |
? B s” quot;l s |
t fl T ® Til |
1 H « s- 1 Ö tr ee |
1 CÖ 1 b t- s cc |
quot; © t- ^ O |
m -iJ ÜH CO o 04 © ffi |
CO 4gt; n tf. O O — o K | ||
Quarantaine Paarden. | |||||||||||||||||||
1 |
421 |
37.2 |
37.7 |
37.4 |
37.6 |
37 6 |
37.6 |
38 |
38.3 |
38 6 |
38 5 |
38.6 |
38 4 |
38.4 |
38.2 |
1.1. |
1.5. |
Geen der paarden vertoonde symptomen vau | |
M. 6 j. | |||||||||||||||||||
2 |
418 |
Bucephale, Licht bruin. . . . |
37.4 |
37.4 |
36 8 |
37.5 |
37.3 |
37.7 |
38 5 |
39.3 |
39 8 |
39.5 |
39.1 |
38.8 |
38.7 |
38.7 |
2.6. |
2.1. |
„ziek zijn”; eetlust en |
7 J. |
37.8 |
37 8 |
38.1 |
Gezonde Paarden. |
38.7 |
38.7 |
graad van opgewektheid normaal, motiliteits- | ||||||||||||
3 |
996 |
Haas, Bruin.......... |
37.6 |
38.1 |
37.5 |
38 |
38 3 |
39 |
38.9 |
38,9 |
38,8 |
1.2. |
2. | ||||||
M. 18 j. |
38 3 |
38.3 |
39.2 |
39,4 |
38.7 |
38.7 | |||||||||||||
4, |
253 |
Naiios, Muisvaal....... |
38.1 |
38 |
38.3 |
38.8 |
39 6 |
39 |
38.4 |
38 |
1.3. |
2.1. |
om de iujectie-plaats bij | ||||||
6 |
780 |
S. 20 j. Asaph, Bruin bont....... M. 19 j. Eurysthae Lichtbruin..... S. 7 j. |
36.9 |
37.6 |
37.1 |
37.8 |
37.3 |
37.2 |
37.5 |
37.9 |
38.7 |
38.6 |
38.5 |
38.2 |
38.4 |
38.1 |
1.4. |
1.9. |
enkele, een zeer geringe diffuse zwelling, welke |
6 |
128 |
37.6 |
37.8 |
37.3 |
38.2 |
37.7 |
38 |
39 |
39 6 |
40.2 |
39.7 |
39.2 |
38 6 |
38.4 |
38.2 |
2.5. |
1.9. |
na verloop van eenige uren verdween. | |
7 |
575 |
Hermand, Bruin....... |
37.5 |
37.8 |
37.4 |
38.1 |
37.7 |
37.7 |
38 2 |
38.7 |
401 |
38.7 |
38 5 |
38.4 |
S8.5 |
37.9 |
2.4. |
1.6. | |
M. 19 j. | |||||||||||||||||||
8 |
689 |
Alhamare. Bruin....... |
37.2 |
37.5 |
37.1 |
37.3 |
37.3 |
37.3 |
37.7 |
38.6 |
39.1 |
30.1 |
38.7 |
38.1 |
38 |
37.8 |
1.8. |
1.5. | |
M. 19 j. |
37 8 | ||||||||||||||||||
9 |
110 |
Diomede, Bruin........ |
37.1 |
37.8 |
37 |
37.4 |
37.3 |
37.1 |
37.1 |
38.6 |
38.7 |
38.6 |
38.1 |
38 3 |
37.9 |
1.4 |
2. | ||
S. 18 j. |
0.7. | ||||||||||||||||||
10 |
223 |
Piuton, Lichtvos....... |
37.1 |
37.5 |
35.8 |
37.2 |
36.9 |
36.6 |
36.6 |
36.8 |
37.4 |
37.8 |
37.8 |
37.7 |
37.7 |
38 |
0.9. | ||
M. 21 j. | |||||||||||||||||||
11 |
978 |
Lecerf, Schimmel....... |
37.1 |
37.3 |
36.8 |
37.3 |
37.1 |
37.4 |
37.7 |
38.4 |
39.4 |
39.2 |
38.6 |
382 |
38 2 |
38.2 |
2.3. |
1.5. | |
M. 16 j. |
Het geval gold een schitnmel-sandel wood hengst, oud 14 jaar, waarvan de eigenaar mij wist te vertellen, dat hetnbsp;dier sinds geruirnen tijd leed aan een gezwel aan een dernbsp;achterbeenen.
Bij onderzoek bleek, dat dit gezwel ter grootte van een klein kinderhoofd aan de binnenvlakte van het linkernbsp;achterbeen gezeten was, ter hoogte van het midden vannbsp;den musculus gracilis. De tumor belemmerde in zoodanigenbsp;mate de beweging, dat bet dier op drie beenen binkte.
Over de geheele oppervlakte was bet bedekt met bloederig vocht; overigens was het weefsel vi’ij hard van consistentie. Met een breede basis hing het aan de huidnbsp;en onderliggende deelen.
Ik stelde den eigenaar voor het paard tegen den grond te leggen, ten einde de nieuwvorming zou mogelijk tenbsp;extirpeeren.
Terloops zij gezegd, dat vooral in Indië, waar men in de binnenlanden een eenigszins geoefend personeel geheelnbsp;en al mist, gevaren verbonden zijn aan het neerwerpen.
Na het dier nu behoorlijk gefixeerd en het rechter achterbeen uitgebonden te bebben, werd de tumor en hare omgeving goed gereinigd met een borstel met zeep en daarna overvloedig geirrigeerd met een carbol-solutie (5%).
Ik besloot de circumcisie in toepassing te brengen, aangezien de basis wij scherp omschreven en de huid innig met het gezwel vergroeid was.
Zooals ik verwacht had, was de bloeding zeer sterk. Nadat het grootste gedeelte uitgepraepareerd was, trachttenbsp;ik nog zooveel mogelijk weefsel met behulp van scherpenbsp;lepel en bistouri te verwijderen, ten gevolge waarvannbsp;een sterkte parenchymateuse bloeding optrad.
-ocr page 169-31
De bloeding uit de kleine arteriën werd gestild door middel van torsie, terwijl de eerstgenoemde voorloopignbsp;werd tegengegaan met sublimaattampons
Aangezien een verband daar ter plaatse al zeer moeielijk was aan te brengen, en ik bovendien niet in de gelegenheidnbsp;was den patient dagelijks te bezoeken, besloot ik hetnbsp;resteerende weefsel in de diepte te destrueeren met hetnbsp;ferrum-candens, dat bier tevens dienst deed als bloedstillendnbsp;middel en antisepticum. Na afloop der operatie liep hetnbsp;dier nog wel pijnlijk, wat licht te begrijpen valt, dochnbsp;de hinderpaal voor de beweging was in ieder geval opgeheven.
De verdere therapie bestond in; 8 dagen absolute rust en tweemaal daags de wond behandelen met gelijke deelennbsp;tannine en jodoform. Na dien tijd heb ik het paard nietnbsp;meer gezien, omdat mijn standplaats te ver verwijderdnbsp;was, doch na drie weken berichtte de eigenaar mij, datnbsp;de wond zoo goed als genezen en de stoornis in de beweging van het achterbeen totaal opgeheven was.
De gelegenheid voor het instellen van een microscopisch onderzoek ontbrak mij, doch afgaande op het voorkomen,nbsp;den bouw en de consistentie van den tumor, meende ik hiernbsp;roet een melano-sarcoom te doen te hebben.
Septiciiaemie na mond- en klauwzeer.
In den loop dezer maand werd ik per telegram opgeroe-Pen, aangezien in een der afdeelingen van de residentie Banjoemaas waarschijnlijk »besmettelijke veeziekte” heer-schte. Er waren nl. na verloop van weinige dagen ± 50nbsp;®tuks trekvee van een suikeronderneming gestorven.
Bij mijn komst bleek, dat het zieke vee reeds afgezonderd Was gehouden van het overige. Al dadelijk viel mij denbsp;^Igemeene vermagering op, waaraan vooral de runderennbsp;leden, de karbouwen minder, niettegenstaande geregeld eennbsp;^veinig voedsel werd opgenomen, uitsluitend bestaande uitnbsp;Bi’üs. De meeste dieren konden uiterst moeielijk of in het geheel niet moer loopen; de lichaamstemperatuur was gewoonlijk
32
iets verhoogd, pensbeweging verlangzaamd, terwijl de faeces, normaal van consistentie, min of meer donker gekleurdnbsp;waren. Enkele dieren vertoonden nog excoriaties op hetnbsp;mondslijmvlies en speekselden, terwijl alle leden aan «klauwzeer”. Bij sommige trad het proces in zoo hevige mate voornbsp;den dag, dat gedeeltelijke loslating van de klauwen wasnbsp;in getreden.
De kroon boven de klauwen en de ballen was zeer sterk gezwollen, bij de meeste gepaard met weefselverlies en daaropnbsp;volgende ulceratie in de tusschenklauwspleet.
Van loopen was geen sprake meer, zoodat het voor de hand lag, dat die dieren onmogelijk zelf drinkwater kondennbsp;machtig worden.
Zoo nu en dan werd er blijkbaar wat water in bakken voorgezet.
Enkele exemplaren vertoonden een lichaamstemperatuur van 41—41,5“ G., sterke rillingen, gepaard gaande met verschijnselen van uitputting, diarrhée en ontlasting van bloederige urine. Wanneer deze symptomen van septichaemienbsp;zich eenmaal voordeden, trad gewoordijk spoedig de exitusnbsp;letalis in.
Niet alleen mondslijmvlies en klauwen waren aangedaan, maar het geheele lichaam was bij de meeste bedekt metnbsp;vesicae, waarvan de sereuse inhoud zich ontlastte ennbsp;korstvorming veroorzaakte.
In het overige gedeelte der residentie kwamen bijna geen sterfgevallen voor tengevolge van mond- en klauwzeer.
Ongetwijfeld was hier het ongunstige verloop der ziekte te wijten aan slechte verpleging en geen behandeling.
De dieren kregen niet voldoende drinkwater, stonden op een drassig terrein aan regen en wind blootgesteld, alle factoren, die de ziekte verergeren.
Ik begon onmiddellijk met ze één voor een te doen behandelen, door vooraf de klauwen te reinigen met zeep en water en 3% carbolsolutie, waarna de wondvlakten werdennbsp;gedrenkt met 5% oplossitig van sulfas cupri, een middel, datnbsp;overal in de binnenlanden gemakkelijk te verkrijgen is.nbsp;Het mondslijmvlies werd behandeld met 2o/o aluin-oplossing*
Nadat alle behandeld waren, werden ze onder een loods geplaatst, behoorlijk beschut tegen regen en andere schadelijke invloeden en werden de noodige aanwijzigingen gedaan,nbsp;om met bovenstaande ingestelde therapie door te gaannbsp;Na dien tijd zijn tot nog toe geen nieuwe sterfgevallennbsp;voor gekomen.
H. ’t Hoen, Gouvernt. Veearts.
¦V- A. K, BI. Deel VIII.
DOOR
C. FEJSTlSril^Ta-,
Gouvern.-Veearts.
Door verschillende schrijvers worden in Ned -Indië zeer verschillende rassen van paarden onderscheiden. Zoo verdeelt de een ze in:
1. nbsp;nbsp;nbsp;Het Sumatraansche paard.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Het Javaansche.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Het paard van Celebes en omliggende eilanden
4. nbsp;nbsp;nbsp;Het paard van de kleine Soenda-eilanden.
Een tweede wil op ieder eiland een afzonderlijk ras zien, terwijl een derde op verschillende eilanden meer dan éénnbsp;ras onderscheidt, bijv. op Soembawa; Soembawa’s en Bi-maneezen, op Java: Kadoepaarden, Bezoekipaarden, Javaansche paarden enz.; op Sumatra’s Westkust: Sumatra-paarden en Batakpaarden, terwijl eerstgenoemde nog weernbsp;onderverdeeld worden in Bovenlandsche paarden, Beneden-landers, Agamsche paarden enz., alle, als afzonderlijke rassen,nbsp;kortom, ieder verdeelt ze op zijn eigen hand.
¦m
Gronden, waarop eene dergelijke indeeling berust, heb ik nergens aangevoerd gevonden. De eerste is zuiver eenenbsp;aardrijkskundige indeeling, die op de paarden volstrektnbsp;niet van toepassing is. Die van Bali en Lombok lijkennbsp;bijv. meer op die van Java dan op de Sandelwoods ennbsp;deze komen weer meer overeen met de Makassaren dannbsp;met eerstgenoemde, enz. Wat de overige indeelingen aangaat, zoo is het natuurlijk moeilijk te zeggen, wie gelijknbsp;en wie ongelijk heeft, zelfs dat iemand ongelijk heeft, daarnbsp;er nog door niemand eene zuivere definitie gegeven is vannbsp;het woord „ras” en ook wel nooit gegeven zal worden.nbsp;Darwin zegt in zijn „Ontstaan der soorten”, pag. 96:
-ocr page 173-35
„Alle onderscheidingen, tusschensoorten, ondersoorten, rassen en onderrassen (slagen) en individueele verschillennbsp;versmelten in elkaar en vormen eene onafgebroken reeks,nbsp;en eene reeks geeft ons den indruk van een onmerkbarennbsp;overgang,” en verder pag. 97:
„Uit al het voorgaande blijkt, dat ik het woord ssoort” beschouw als geheel willekeurig en als ’t ware bij onderlinge overeenkomst voor het gemak gegeven, aan een groepnbsp;individu’s, die zeer veel op elkaar gelijken, en dat het nietnbsp;wezenlijk verschilt van het woord ras, hetwelk men heeftnbsp;toegepast op minder verschillende en meer dobberendenbsp;vormen, enz.
Waar we nu verder zien, dat de grootste natuuronderzoekers het dikwijls niet eens zijn of een vorm, ras of onderras, soort of ondersoort, enz, moet genoemd worden,nbsp;zullen wij niemand het recht betwisten, in Ned.-Indië zooveel paardenrassen te onderscheiden als hij goedvindt Innbsp;de praktijk zou het dan ook weinig ter zake doen, of mennbsp;van een ras of slag dan wel type of familie spreekt, mitsnbsp;daarbij nimmer de hoegrootheid van het verschil tusschennbsp;die groepen uit het oog wordt verloren. Om echter dienbsp;verschillen gemakkelijker aan te duiden, worden in de paardenkennis de rassen verdeeld in onderrassen of slagen ennbsp;kunnen deze laatste weer onderverdeeld worden in stam-nien of families, zooals op groote stoeterijen gebruikelijk is.
We spreken dus van rassen, wanneer de verschillen tusschen twee groepen zoo groot zijn, dat ieder individunbsp;van een dergelijke groep op het eerste gezicht als tot dienbsp;groep beboerende te herkennen is, bijv. Arabieren, Volbloed-, Ardennerpaarden enz. Slagen noemt rnen dienbsp;groepen, die, hetzij door bijmenging van ander bloed,nbsp;hetzij door invloeden van klimaat, bodem of verpleging,nbsp;eenigszins afwijken van den stamvorm, hetzij door lich-teren of zwaarderen bouw, hetzij door temperament,nbsp;®nz., terwijl men met den naam van stammen of familiesnbsp;‘be groepen bestempelt, die een individueel kenmerk vannbsp;hunner voorouders hebben ontvangen en dat stand-''^astig op hunne nakomelingen overplanten. De grond-
36
vorm bij deze groepen is dezelfde gebleven, zoodat slechts zij, die met de afstamming nauwkeurig bekend zijn, dezenbsp;familiegroepen kunnen onderkennen, terwijl iedereen denbsp;ras-kenmerken kan zien.
Passen we nu het vorenstaande op de Indische paarden toe, dan geloof ik, dat ieder paardenkenner, die voor hetnbsp;eerst de Indische paarden ziet en wien van ieder type eennbsp;goed exemplaar wordt vertoond, ze alle tot één ras zalnbsp;rekenen, terwijl de heste Indische paardenkenner grootenbsp;moeite zal hebben om in een dergelijk geval te zeggen,nbsp;welk individu van dit, welk van dat eiland afkomstig is.nbsp;Op het eerste gezicht lijkt dit mogelijk onjuist, daar iedereennbsp;gemakkelijk een ellendig, onooglijk, klein Javaansch paardjenbsp;van een veel grooter Sandelwood rijpaard w^eet te onderscheiden, doch men moet wel bedenken, dat men dan eennbsp;uitgezóchte Sandelwood met het uitschot van Java vergelijkt.nbsp;Neemt men daarentegen een uitgezocht Javapaard en eennbsp;Sandelwood van gelijke grootte, dan is het verschil reedsnbsp;zeer gering en hier hehben we altijd nog twee uitersten,nbsp;n.1. de Sandelwoods, die nog betrekkelijk weinig, en denbsp;Javaansche paarden, die in de laatste halve eeuw schromelijk zijn achteruitgegaan, want het is in Indië een onweerlegbaar feit, dat de paardenrassen achteruitgaan naarmatenbsp;de beschaving toeneemt, het land meer bebouwd wordt ennbsp;de middelen van verkeer toenemen.
Zoo lezen we bijv. in een advies van den Directeur der cultures sPraetorius” over paardenstoeterijen, van 1841nbsp;(zie Veeartsenijk. BI. voor Ned. Indië deel IV pag. 357);nbsp;»dat het voor een ieder, die een twintigtal jaren opnbsp;Java heeft doorgebracht, on tegenzeggelijk bewezen is, datnbsp;het ras der paarden op Java aanmerkelijk is achteruitgegaan, zoodat er thans (1841) gebrek bestaat aan paardennbsp;voor ’s lands dienst en voor particulieren”, en verder:
))De residentiëu Kadoe, Bezoeki en Preanger-Regentschap-pen zijn thans nog de eenige landstreken, waar paarden van een redelijk goed ras gevonden worden, ofschoon ook daarnbsp;evenals elders een merkelijke achteruitgang zichtbaar is.nbsp;In 1821^kostte te Bezoeki een rijpaard van boven de 4 voet
37
op zijn hoogst f. 70 en thans (in 1841) f 250. In Kadoe kon men vóór de Javaansche onlusten een goSd rijpaardnbsp;voor f 100 a f 150 erlangen, thans moet men daarvoornbsp;ten minste f 400 betalen, enz”.
Vroeger vond men dus op Java zeer goede rijpaarden van boven de 4 voet, die als cavalerie- en artilleriepaard-den zeer gewaardeerd werden en om hunne soberheid ennbsp;volharding geroemd. Thans vindt men geen enkel degelijknbsp;Javaansch paard meer (Preanger paarden blijven hier buitennbsp;beschouwing, daar deze uit croiseering met vreemde rassennbsp;ontstaan zijn), doch omdat dit ras nu in betrekkelijk kortennbsp;tijd totaal geruïneerd is, is het nog geen ander ras geworden. Door rationeel te fokken en het in zichzelf te verbeteren, zou men dezelfde dieren van vroeger kunnen terugnbsp;krijgen.
Men moet dus zeer voorzichtig zijn in het vergelijken van een paar individu’s, wat grootte, lichaamsgebreken ennbsp;temperament aangaat; deze kunnen aanmerkelijk verschillennbsp;bij exemplaren van eenzelfde ras, die aan verschillendenbsp;levensvoorwaarden, gedurende langen tijd, zijn blootgesteldnbsp;geweest.
Hoever eene dergelijke ontaarding gaan kan, zien we bijv. duidelijk aan den ezel, die in Noord-Europa, West-Indiënbsp;en andere landen door de volksklasse als werkdier gebruikt wordt en van oudsher honger en ellende geleden heeft.nbsp;Vergelijkt men dit dier, dat dikwijls nog niet één M. hoognbsp;wordt, met de ezelhengsten, die men bijv. in Frankrijk op verschillende muildierfokkerijen aantreft, die eene hoogte vannbsp;1.40 a 1.50 M. bereiken en eene waarde vertegenwoordigennbsp;van over de duizend gulden, dan staat men verbaasd overnbsp;dit groot verschil, zoowel in lichaamsvormen als in temperament, enkel door verschillende verpleging ontstaan,nbsp;Want beide dieren behooren tot hetzelfde ras. —
Wil men dus in Indië verschillende rassen onderscheiden, dan moet men ook typische verschillen in lichaamsbouwnbsp;kunnen aanwijzen en is het niet voldoende, dat het eenenbsp;paard den staart iets hooger draagt dan het andere of watnbsp;Kieer temperament heeft, ’t Is zeer natuurlijk, dat Sandel-
-ocr page 176-38
woods en Makassaren, die hunne jeugd van ouder tot ouder in half wilden toestand hebben doorgebracht, een vurignbsp;temperament hebben en den staart, daar hun lichaamsbouwnbsp;zich daartoe leent, zeer mooi dragen; en dat bij het Javaan-sche paardje dit in veel mindere mate het geval is, is, mijnsnbsp;inziens, even natuurlijk; hun levenslot in aanmerkingnbsp;nemende.
Behooren nu echter alle Indische paarden tot één ras, dan moet men er eene vrij nauwkeurige beschrijving vannbsp;kunnen geven, waarin ze alle passen, terwijl de verschilpunten geene belangrijke afwijkingen in lichaamsvormnbsp;mogen zijn. We zullen zien in hoeverre eene dergelijkenbsp;beschrijving mogelijk is
Naar algemeen wordt aangenomen, stamt het Indisch paard af van het Tartaarsche; het behoort dus tot denbsp;Oostersche paarden. Het is klein van gestalte, gemiddeldnbsp;1.20 M. hoog, varieerende tusschen 1.13 M. en 1.33 M.nbsp;doch sterk en regelmatig gebouwd. De hoogte is nagenoegnbsp;gelijk aan den afstand tusschen boeg en zitbeensknobbel.nbsp;Het hoofd is matig groot, niet breed, vierkant voorhoofd,nbsp;groote, vurige oogen en wijde neusgaten. De hals is recht,nbsp;sterk gespierd, eer kort dan lang, vertoont dikwijls neigingnbsp;tot hertehals. De schoft is vrij goed ontwikkeld, rug ennbsp;lenden zijn recht of dikwijls eenigszins opgebogen (karperrug)nbsp;en sterk gespierd; het ovale kruis is goed gericht, vrij lang,nbsp;matig breed en goed ontwikkeld; de staart hoog aangezet.nbsp;De schouder is di’oog, dikwijls wat steil, eer kort dan lang.nbsp;De borst is breed, de ribben goed gewelfd en het borstbeennbsp;vrij lang, zoodat de borstholte in alle afmetingen behoorlijknbsp;ruim is.
De beenen zijn droog en krachtig gespierd, de gewrichten goed ontwikkeld, zoodat beengebreken zeer zeldzaam zijn;nbsp;de hoeven klein en vast. De achterbeenen zijn steeds nauwnbsp;in de spronggewrichten; veelal is de koot wat kort en steil-
De dieren zijn zeer volhardend en hebben een goedaardig, vurig temperament.
Nu weet ik zeer goed, dat aan deze beschrijving veel ontbreekt om daarnaar eene bepaalde paardentype te cou-
strueeren, doch wanneer we nn de paarden uit verschillende streken aan eene meer gedetailleerde beschouwing onderwerpen, zullen we toch gelegenheid hebben te zien in welkenbsp;opzichten en hoeveel ze van elkaar afwijken.
Makassaren.
De paarden van Celebes zijn bekend onder dezen naam.
Evenals overal elders in Indië gaat het paardenras op Celebes met rassche schreden achteruit, en dat ook hiernbsp;de meerdere beschaving een ongunstigen invloed heeft opnbsp;de paardenteelt, blijkt uit de omstandigheid, dat in denbsp;dichter bevolkte streken, die onder ons rechtstreeksch bestuur staan, bijna geen goede paarden door de bevolkingnbsp;meer gefokt worden, evenmin als op Java. Het betrekkelijk kleine getal goede individuen, dat van Celebes nognbsp;wordt uitgevoerd, is vooral afkomstig uit de half wildenbsp;stoeterijen, die door de aanzienlijken des lands op verschillende plaatsen nog gehouden worden in de uitgestrekte,nbsp;onbebouwde, doch vruchtbare, goed bewaterde landstreken,nbsp;die op Celebes nog overvloedig voorhanden zijn en doornbsp;afwezigheid van verscheurende dieren zich bij uitstek voornbsp;paardenteelt leenen. Hoe klein echter het getal paardennbsp;is, dat in deze stoeterijen gehouden wordt in verhoudingnbsp;tot de uitgestrektheid van het terrein, moge blijken uit denbsp;volgende opgave In het leen vorstendom Boni heeft mennbsp;12 dergelijke stoeterijen van eene gezamenlijke sterkte,nbsp;groot en klein, van ± 2000 koppen; deze stoeterijen beslaan eene oppervlakte van een luttele 140.000 bunder; éénnbsp;paard op 70 H. A., ze hebben dus de ruimte. Diefstal ennbsp;besmettelijke ziekten, waarschijnlijk voornamelijk kwade-droes, zijn de voornaamste vijanden dezer stoeterijen. Evenals overal in Indië besteedt de bevolking op Celebes ooknbsp;niet de minste zorg aan hare paarden. De kleine mannbsp;fokt en misbruikt ze voor zoover hij ze noodig heeft.
Merries worden gedekt, lang voor ze volwassen zijn, en alle dieren van dien leeftijd gebruikt of liever misbruiktnbsp;voor allerlei diensten, onder het genot van eene uiterstnbsp;karige voeding. De paarden der stoeterijen maken hieropnbsp;in zooverre eene uitzondering, dat ze eerst gevangen en
-ocr page 178-40
getemd moeten worden vóór ze te kunnen misbruiken. Dit vangen geschiedt nu en dan, wanneer men er eennbsp;noodig heeft, en verder ongeveer éénmaal in de driejaren,nbsp;als wanneer alle in eene omheinde plaats worden bijeennbsp;gedreven en de jonge hengsten van 2V2 a 3 jaren er uitgenomen om eenigszins gedresseerd en vervolgens verkocht,nbsp;dan wel voor eigen gebruik, vooral voor hertenjachten,nbsp;gehouden te worden.
Als dekhengsten bezigt men meestal gebruikte dienstpaarden, die men om eene of andere reden, bijv. oudei dom, of wel omdat men ze niet meer noodig heeft, kwijt wilnbsp;zijn. In geen geval worden de schoonste en geschiktstenbsp;exemplaren uitgezocht. Wél schijnt men er eenigszins opnbsp;te letten, of een hengst den koppel goed bij elkaar weetnbsp;te houden, en dan wordt bijv. een zeer oud dier, dat zichnbsp;in deze ferm van zijn taak kwijt, verre verkozen bovennbsp;een flink, jong paard, dat daarvan, waarschijnlijk door ongewoonte, minder den slag heeft.
De paarden zijn meestal in koppels van 20 a 30 stuks verdeeld, al naarmate het getal dekhengsten in verhouding tot de merries. Deze kudden loopen, onder aanvoering van den hun gegeven dekhengst, het geheele jaarnbsp;vrij rond en schijnen zich, wanneer die hengsten goed zijn,nbsp;niet te vermengen. Sommige echter kunnen eene kuddenbsp;niet behoorlijk bij elkaar houden; deze verspreidt zich dannbsp;en de leden gaan onbeheerd rondzwerven om zich bijnbsp;andere koppels aan te sluiten. Dit wordt door den eigenaar niet gaarne gezien, omdat men er dan minder goednbsp;het oog op kan houden.
De koppels kan men eenigszins nagaan en, wanneei' deze niet te groot zijn, zich nu en dan gemakkelijk overtuigen,nbsp;of er bij gekomen, dan wel afgevallen zijn. Verspreidtnbsp;zich daarentegen een koppel, dan kost het de grootstenbsp;moeite om er achter te komen wat er van geworden is.nbsp;Hoe langer nu een hengst mèegeloopen heeft, hoe beternbsp;aanvoerder hij in den regel wordt; van daar, dat men zeernbsp;oude hengsten toch niet door jonge vervangt en, daar denbsp;jonge hengsten steeds wórden opgevangen vóór ze vol-
-ocr page 179-wassen zijn, is het mogelijk, dat de aanvoerders tot op zeer hoogen leeftijd hun gezag kunnen handhaven, omdatnbsp;ze nimmer een volwassen, krachtig individu tegenover zichnbsp;krijgen, want een iïinke, tamme hengst is waarschijnlijknbsp;in den beginne toch niet opgewassen tegen den ouden,nbsp;doch sedert jaren verwilderden collega. Hoewel dus aannbsp;deze wijze van fokken gebreken kleven, zullen er meestalnbsp;goede paarden geteeld worden, want, al zijn de dekhengstennbsp;oud, toch zijn het meestal goed gebouw de dieren, daarnbsp;men toch wel als regel mag aannemen, dat de eigenaarsnbsp;voor hun eigen gebruik, d i. hoofdzakelijk tot het houdennbsp;voor hertenjachten te paard, de beste individuen aanhouden, en deze worden later als dekhengsten naar de stoeterijen gebracht. Men sluit ze hier eerst een tijdje metnbsp;de merries, die men hun wil geven, in eene afgepaggerdenbsp;ruimte op om ze te wennen aan den koppel en laat dezennbsp;vervolgens weer vrij
Deze stoeterijen nu behoeden voorloopig het paardenras voor geheel verval, doch door de groote zorgeloosheid ennbsp;het onverstand van de eigenaars is het te vreezen, dat ooknbsp;zij snel zuilen achteruitgaan of wel geheel vernield wordennbsp;door kwaden-droes, die op Celebes vrij veelvuldig schijntnbsp;voor te komen. Den inlander is n.1. maar niet aan hetnbsp;verstand te brengen, dat kwade-droes eene ongeneeslijkenbsp;ziekte is, die zich snel van het eene individu op bet anderenbsp;voortplant en, eenmaal in stallen of andere verblijfplaatsennbsp;Van paarden ingesleept, daaruit dikwijls bijna niet meernbsp;te verdrijven is.
Hij kent geen onderscheid tusschen kwade-droes en goedaardige droes; dit heeft hij trouwens gemeen met bijnanbsp;het geheele Indische publiek, dat zich, op den naam afgaande, maar niet kan losmaken van het idee, dat laatstgenoemde ziekte slechts een goedaardiger vorm van de eerstenbsp;IS, en maar niet kan of wil begrijpen, dat beide ziektennbsp;*iiets met elkaar gemeen hebben. Beide zijn algemeennbsp;bekend onder den naam van «sakit in goes.” In vele kampongs nu vindt men inlanders, die als specialiteiten in hetnbsp;genezen van kwaden-droes bekend staan.
-ocr page 180-42
Meestal wonen deze lieden in streken, waar ze een flink stuk woesten grond tot hunne beschikking hebben, waarnbsp;de paarden ongestoord kunnen grazen en niet zoo lichtnbsp;door de politie van het Europeesch bestuur gezien worden.—
De kampong-politie stoort zich niet aan kwaden-droes en in het algemeen niet aan besmettelijke veeziekten, tenzijnbsp;ze daartoe door het Bestuur streng aangemaand wordt.nbsp;Heeft nu op eene der groote plaatsen iemand een paard,nbsp;lijdende aan ssakit ingoes”, dan wordt het, daar men ernbsp;niet mee op den openbaren weg mag komen en het dusnbsp;niet te gebruiken is, stilletjes naar den specialiteit gezonden;nbsp;deze ontvangt eene bepaalde som, wanneer het paard geneest, en niets, wanneer het sterft; nadeel kan men er dus,nbsp;zoo denkt men, nooit bij hebben, van daar zeker, datnbsp;Europeanen er ook zoo veelvuldig gebruik van maken.
Lijdt nu het paard aan »goedaardigen-droes”, dan krijgt men het natuurlijk in de meeste gevallen na een 14 dagennbsp;genezen, doch misschien tevens geinfecteerd door «kwaden-droes,” terug en de goede naam van de specialiteit wordtnbsp;schitterend bevestigd; lijdt het daarentegen aan kwaden-droes, dan krijgt men het doorgaans niet terug, doch mennbsp;betaalt ook niets, dus men zwijgt; «natuurlijk, dat er ooknbsp;eens een sterft”, zoo redeneert men. Dikwijls gebeurt hetnbsp;echter, dat aan chronischen kwaden-droes lijdende paarden,nbsp;die steeds hard hebben moeten werken bij slechte voeding,nbsp;dadelijk aanmerkelijk opknappen, wanneer ze goed gevoednbsp;en verpleegd worden en geen werk behoeven te verrichten.
Door ketjap of andere adstringeerende middelen — iedere specialiteit heeft natuurlijk ook zijn eigen speciale geneeswijze, hetzij dat deze bestaat in de aanwending van ad-stringentia op de sjankers in den neus, dan wel van too-verformulieren of het doen baden in zee of brak water,nbsp;als wanneer door het snuiven de afscheiding wordt verwijderd ^— verdwijnen nu dikwijls tijdelijk de zweeren, hetnbsp;dier gaat er wat beter uitzien, het wordt weer vroolijkernbsp;en vertoont geen neus-uitvloeiïng.. .. mijn liefje, wat wil mennbsp;nog meer! Men betaalt het afgesproken bedrag en houdtnbsp;het paard, om na korter of langer tijd tot zijne schade te
43
ondervinden, dat het toch nog niet geheel genezen was en bij slot van rekening sterft, na zijne buren en den geheelennbsp;stal ook nog besmet te hebben. Of, voor alle securiteit,nbsp;heeft men het maar dadelijk verkocht, als wanneer mennbsp;er niets meer van hoort, doch natuurlijk de volle overtuiging bezit, dat het dier volkomen genezen was —
Nu weet ik wel, dat men zeggen zal: »ja, zoo praten veeartsen allemaal, maar dat is van die boekengeleerdheid;nbsp;die menschen hebben geene ondervinding.”
Bij het publiek schijnt men, op geneeskundig gebied ten minste, in de eerste plaats onontwikkeld te moeten zijnnbsp;om ondervinding te kunnen opdoen; doch omdat de zaaknbsp;voor den paardenstapel van zoo overwegend belang is,nbsp;wil ik mij de moeite eens getroosten om aan te toonen,nbsp;dat zelfs een Gouvernements-veearts in Indië, niettegenstaande hij een volledige opleiding heeft genoten aannbsp;’s Rijks-Veeartsenijschool te Utrecht, toch wel eenige ondervinding kan opdoen.
Gedurende eenige maanden van het jaar 1887 was ik, met het oog op het veelvuldig voorkomen van kwaden-droes ternbsp;Sumatra’s Weskust, belast met het toezicht op den paardenstapel langs de groote wegen. Gedurende dat jaar stondennbsp;langs den postweg tusschen Padang en Padang-Pandjang, opnbsp;een afstand van ± 30 paal, gemiddeld 10 a 12 paarden metnbsp;kwaden-droes afgezonderd, voor het meereiideel op de stallennbsp;der transportaannemers, die reeds van jaren hér geïnfecteerdnbsp;waren. De maatregelen tot tegengang der ziekte bestondennbsp;destijds in verplichte afzondering der zieke dieren van denbsp;gezonde en het verbod, eerstgenoemde op den openbarennbsp;Weg te brengen, op straffe van verbeurdverklaring, alsnbsp;wanneer ze werden afgemaakt.
Het stond den eigenaars overigens vrij, hunne paarden aan te houden, zoo lang ze wilden, en te behandelen, zoo-als ze verkozen, mits ze afgezonderd bleven op de hunnbsp;aangewezen plaats. Hoewel zij natuurlijk steeds gewezennbsp;Werden op het gevaar, dat hun overige paarden liepen,nbsp;door de zieke aan te houden en te doen verplegen dooi' personeel, dat ook weer bij de gezonde kwam, wilden deze bijna
nimmer vrijwillig de zieke dieren afmaken; iedereen wist een onfeilbaar middel tegen de plaag of had eene specialiteit voor de behandeling tot zijne beschikking Het isnbsp;onnoodig eene opsomming te geven van alle geneeswijzennbsp;en geneesmiddelen, die werden aangewend; meestal bestonden de laatste uit bladeren van verschillende planten,nbsp;waarvan iedere specialiteit zijn eigen soorten gebruikte ennbsp;op de meest verschillende wijzen aanwendde; genoeg zij het,nbsp;dat van alle dieren, die door mij, als lijdende aan kwaden-droes, werden afgezonderd, er nooit een enkele genezen is.
Wel stierven sommige, tengevolge van het onvoorzichtig aanwenden van een der onfeilbare middelen (zooals o. a.nbsp;het branden van sterk rookende, dikwijls met zwavel vermengde tali api onder of soms in den neus van het ziekenbsp;dier), plotseling of tenminste vrij spoedig en had deze behandeling dus nog eenig nut door spoedige opruiming vannbsp;het zieke individu, doch dat was dan ook alles Zoo stierven ernbsp;elke week eenige, doch kwamen er ook weer evenveel bij.
Toch zullen diezelfde eigenaars niet toegeven, dat ze geen baat vonden bij hunne geneeswijze, doch integendeel volhouden, dat wij er niets van weten, wanneer we de ziektenbsp;voor ongeneeslijk verklaren, en dat is natuurlijk. De paarden,nbsp;door ons steeds bij de eerste ziektesymptomen afgezonderd,nbsp;waren bijna altijd magere, afgejakkerde diertjes, zooalsnbsp;ieder, die in Indië bekend is, zich zal kunnen voorstellen.
Zoodra deze nu rust kregen bij dezelfde voeding, gingen ze, dikwijls in korten tijd, aanmerkelijk in voedingstoestandnbsp;vooruit, de neusuitvloeiïng, wanneer die bestaan had, hieldnbsp;op en de dieren werden vroolijk. De eigenaar kwam onsnbsp;dan bij het eerst volgend bezoek met een triomfantelijknbsp;gelaat tegemoet en deelde ons mede, dat zijn paard al geheel beter was, en bewonderde zijne «pinterheid”, het diernbsp;niet te hebben afgemaakt; wij daarentegen werden natuurlijknbsp;in stilte verwenscht, omdat we het paard niet genezen vonden en geene vergunning gaven het te gebruiken, hoewelnbsp;er dan werkelijk zóó weinig meer aan te zien was, datnbsp;men, van het dier niets wetende, het op zijn hoogst voornbsp;verdacht kon houden.
Dit duurde soms een half jaar, dan werd langzamerhand de voedingstoestand weer minder, de ziektesymptomennbsp;keerden terug en het paard stierf ten slotte, niettegenstaande het onfeilbare middel dadelijk weer op de proppen was gekomen. De inlander was nu overtuigd, datnbsp;het paard eene nieuwe ziekte had gekregen en dusnbsp;volstrekt niet geschokt in zijn vertrouwen op het geneesmiddel, «waarmee hij immers zelf vroeger het dier genezennbsp;had.” Roei nu bij zulk eene medewerking van het paarden-houdend publiek eene ziekte als kwaden-droes maar eensnbsp;uit, zoolang geene radicale maatregelen, d. w. z afmakennbsp;van alle zieke en onder politietoezicht stellen van de verdachte dieren worden toegepast, want dat is op het oogen-bliek nog het eenige middel om haar te beteugelen.
Men vindt de toepassing van dit stelsel misschien ongeoorloofd zonder onteigening, en te duur met onteigening. Op den keper beschouwd, is de bevolking er echter beter aan toe doornbsp;onverbiddelijk alle zieke dieren af te maken, ook zondernbsp;onteigening, dan door de toepassing der bovengenoemdenbsp;halve maatregelen, want het is licht te begrijpen, dat mennbsp;goedkooper uit is met een paard te verliezen dan hetnbsp;te moeten voeren zonder het te mogen gebruiken. Denbsp;inlander, die nog te weinig ontwikkeld is om zijn eigennbsp;belang in deze zaak te begrijpen, wordt dus veel meernbsp;benadeeld door den halven maatregel dan door den radicalen,nbsp;ook zonder schadeloosstelling, vooral omdat men met dennbsp;eersten het doel nooit bereiken zal en de verliezen er dusnbsp;niet belangrijk door verminderen. Men zal mogelijk denken,nbsp;dat die radicale middelen ergen tegenstand zouden uitlokken; och, dat zou zoo’n vaart niet loopen, want, wanneernbsp;men deukt, dat een houder van paarden het prettig vindt,nbsp;zijne dieren te moeten voeden zonder ze te mogen gebruiken,nbsp;heeft men het geheel mis Laat men nu het dier doodschieten, dan ergert de eigenaar zich daarover misschiennbsp;één dag, laat men het daarentegen staan, dan ergert hijnbsp;zich, zoolang het nog leeft, vooral wanneer het een tijdlangnbsp;schijnbaar genezen is. Wanneer de inlander niet ruwnbsp;behandeld wordt en men getroost zich de moeite, hem de
-ocr page 184-46
zaak goed uit te leggen, terwijl hij voor zijne oogen ziet, dat de regeering zelf geen voordeel trekt uit de handeling,nbsp;dan wekt werkelijk zoo’n bepaling geene verbittering bijnbsp;de bevolking.
Bij ondervinding weet ik, dat men heel wat meer van haar gedaan kan krijgen zonder tegenstand, dan van een Holland-schen boer en ik durf de verzekering geven, dat het onsnbsp;volstrekt zoo’n groote moeite niet zou gekost hebben om allenbsp;aan kwaden-droes lijdende paarden, waarover boven gesproken werd (en dat waren er een kleine honderd), vrijwillignbsp;door de eigenaars te doen afmaken, wanneer we er slechtsnbsp;sterk op hadden aangedrongen. Meestal was het antwoord, wanneer men hen de zaak had trachten uit te leggen en hun vroeg, wat ze nu wilden, zelf afmaken, of afzonderen en niet gebruiken:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»We vinden goed, zooals mijnheer
wil”, en wanneer hun dan geantwoord werd, dat ze gerust konden kiezen, dat het hun niets kwalijk genomen zounbsp;worden, wanneer ze hunne dieren niet wilden dooden, dannbsp;was het meestal: »Wanneer mijnheer het dan goed vindt,nbsp;willen we het eerst nog eens gaarne probeeren met onzenbsp;obat; helpt dat niet, dan zullen we ze afmaken”. Vooralnbsp;drongen we echter daarom niet erg op afmaken aan, omdatnbsp;de paarden toch in, voor een groot deel door en door geïnfecteerde stallen stonden en omdat we gaarne de menschennbsp;wilden overtuigen van het nuttelooze hunner behandelingsmethode; met welk resultaat, heb ik reeds gemeld.
Wat nu aangaat het onbillijke van het verplichte afmaken van aan kwaden-droes lijdende paarden zonder schadeloosstelling, ook dat is slechts betrekkelijk. ’t Isnbsp;waar, zoo’n dier is het eigendom van den bezitter, dochnbsp;een eigendom voor hem van absoluut geen waarde, integendeel gevaarlijk voor hemzelven en de geheele maatschappij.nbsp;Of de regeering niet gerechtigd is, zulke eigendommen tenbsp;vernietigen, heb ik niet te beslissen, doch mijns inziensnbsp;is er niets geen onderscheid tusschen het afmaken vannbsp;een dollen hond, die door den eigenaar goed wordt bewaakt, en van een aan kwaden-droes lijdend paard. Waarnbsp;de wetgever zich het recht toekent, het eerste te doen.
47
behoeft hij, mijns inziens, het tweede niet te laten om redenen van rechtvaardigheid; hiermee wil ik echter nietnbsp;zeggen, dat het de meest praktische weg zou zijn, in hetnbsp;geheel geene schadeloosstelling te geven. —
Thans naar Celebes terugkeerende, zal het dus wel geene verwondering baren, dat bij dergelijke inzichten van denbsp;eigenaars van stoeterijen, de kwade-droes een vreeselijkenbsp;vijand voor den paardenstapel is; zoo verloor in 1888 bijv.nbsp;eene der stoeterijen, volgens opgave, 12% aan deze ziekte.nbsp;De commissies, die nu en dan ook naar Celebes gezondennbsp;worden om troepenpaarden te koopen, vinden dan ook hoenbsp;langer hoe minder geschikte exemplaren. Zoo brachtnbsp;eene commissie in 1883, die 150 stuks moest koopen, ernbsp;129 mee en in 1888 in plaats van 200 stuks slechts 94.
In 1883 werden aangeboden 670 stuks, waarvan geschikt 129 of ± 19%, in 1888 aangeboden 654, waarvan geschiktnbsp;94 of ± 14%; een en ander wijst dus duidelijk op achteruitgang. (Veeartsenijkundige BI. van Ned.-Indië Dl. V.)nbsp;Hoewel de Makassaren bij het publiek een goeden naamnbsp;hebben, zijn ze toch veel minder gezocht dan de Sandel-woods, hetgeen wel voornamelijk daaraan zal moeten toegeschreven worden, dat ze over het algemeen een mindernbsp;edel voorkomen hebben, want men vindt er zeer deugdzamenbsp;dieren onder, die in menig opzicht de voorkeur verdienennbsp;boven de Sandelwoods.
De hals is meestal recht en minder zwaar, het hoofd beter uangezet, de schoft lager, doch langer, rug en lenden kort ennbsp;recht, goed gespierd, soms wat smal, hetgeen dan door denbsp;sterke ontwikkeling der doornvorrnige uitsteeksels wordt veroorzaakt. Het kruis nadert in vorm het ezelskruis, de staart isnbsp;echter vrij hoog aangezet en wordt van het lichaam gedragennbsp;De achterbeenen laten in stand te wenschen over, daar zenbsp;uieestal eenigszins koehakkig zijn; overigens zijn spieren,nbsp;peezen en gewrichten ijzersterk, zoodat beengebreken zeldzaam zijn. De schouder is meestal langer en ligt schuinernbsp;dan bij de Sandelwoods, waardoor ze de beenen verdernbsp;Vooruit werpen en minder hoog oplichten, hetgeen nog tenbsp;oaeer uitkomt, doordat ze niet zoo zenuwachtig zijn en
48
minder loepen trippelen, zooals men bij de Sandelwoods maar al te veel ziet (hetgeen echter door het groote publieknbsp;erg mooi gevonden wordt). Uit deze eigenschappen volgtnbsp;eenigszins, dat het betere en duurzamer loopers zullen zijnnbsp;dan de Sandelwoods; en dat ze in dit opzicht werkelijknbsp;veel kunnen presteeren, bewijst ons het gebruik, dat mennbsp;er van maakt voor de hertenjachten.
Hierbij toch is de jager slechts gewapend met een kapmes, een lans of een strik, al naar de gewoonte van de streek; de kunst is nu, het hert op zijde te rijden en hetnbsp;door een houw over de lenden of een lanssteek te doennbsp;neerstorten dan wel, het een strik over het hoofd te werpen.nbsp;De paarden, die veel aan deze jachten hebben deelgenomen,nbsp;schijnen daarbij evenveel hartstocht te ontwikkelen als innbsp;Europa de drijfhonden, en sommige trachten zelfs voortdurend het hert te bijten, zoodra ze het bereiken kunnen.nbsp;Wanneer men nu het geaccidenteerde terrein, dat dikwijlsnbsp;met alang-alang of andere grassoorten ter hoogte van 1 M.nbsp;bedekt is, in aanmerking neemt, en daarbij bedenkt, datnbsp;de paardjes slechts x 1,25 M. hoog zijn en een ruiter vannbsp;60 a 65 K. G. moeten dragen, dat ze in ’t geheel niet getraineerd, doch erbarmelijk slecht verpleegd en gevoednbsp;worden, dan staat men verbaasd over dergelijke diensten.
Waren het nu echter nog maar allemaal volwassen paarden, die men voor deze uiterste krachtsinspanning gebruikt, dan zou men mogelijk een enkele dood rijden, doch daarbijnbsp;zou het blijven. Ongelukkig echter gaat de inlandernbsp;ook hier weer op zijne gewone roekelooze, onbedachtzamenbsp;wijze te werk. Zoodra n.1. de paardjes van 2^2 a Sjarennbsp;opgevangen zijn, worden ze z.g.n. gedresseerd en dadelijknbsp;ook voor bovengenoemde jachten gebruikt, natuurlijk denbsp;beste het eerst. Geen wonder dus, dat men dikwijls hoortnbsp;klagen, dat de Makassaren zwak in de lenden en de geheelenbsp;achterband zijn; het meerendeel is geknakt, versleten vóórnbsp;het volwassen is.
Niettegenstaande dit alles, geloof ik toch, dat het juist deze jachten zijn, die de paardenfokkerij nog een weinignbsp;staande houden, want de liefhebberij hiervoor is een veel
49
grootere prikkel om goede paarden te fokken dan de geldswaarde. Paarden, die goed voor de hertenjacht zijn, worden dan ook ongaarne verkocht en komen later meestal weernbsp;als dekhengsten hij de stoeterijen terug en, al hebben zenbsp;dan hunne beste jaren gehad, ook hebben ze terdege denbsp;vuurproef doorstaan en zal men dus steeds krachtig gebouwde en vrij groote dieren als dekhengsten krijgen.
Niettegenstaande de Makassaren dus goede loopers zijn, schijnen ze het toch niet te kunnen volhouden tegen denbsp;Preaiiger pony’s van dezelfde hoogte; althans op de racebanen te Buitenzorg en Bandong liep er, tenminste gedurende de laatste vijf jaren, nimmer een mee.
De Makassaren worden zelden hooger dan 4 voet R. L. en deze hoogte wordt slechts door een kleine minderheidnbsp;bereikt; het verschil loopt ongeveer tusschen 1.15 M. ennbsp;1.26 M. — Hoewel de uitvoer dezer paarden nog al belangrijknbsp;schijnt te zijn, is ze toch veel minder dan die van Soemba.nbsp;De Sandelwoods toch vindt men door geheel Indië en zelfsnbsp;daarbuiten veel meer verspreid.
Onder de Makassaren vindt men alle kleuren vertegenwoordigd.
Bijgaande plaat (IV) is vervaardigd naar een exemplaar te Makassar voor de remonte aangekocht.
Op het eerst gezicht lijkt het misschien, dat men niet een der mooiste heeft uitgezocht; toch is dit wel degelijk hetnbsp;geval. Men moet echter wel in ’t oog houden, en dit geldtnbsp;voor alle volgende platen, dat de Indische paarden zich innbsp;beweging geheel anders voordoen dan wanneer we ze innbsp;i’ust ziet. Dit is zoo sterk, dat men een geheel ander individunbsp;meent te zien, zoodra het gereden wordt of in het tuig loopt.
Wat de minder mooie standen aangaat, dat moet voornamelijk op rekening gesteld worden van de zenuwachtigheid der dieren, zoodat men ze bijna geen oogenblik volkomennbsp;stil kan laten staan.
Sandelwoods.
De Saudelwood, afkomstig van het eiland Soemba, is het meest bekende en gezochte der Indische paarden.
V. A. K. BI. Deel VIII. nbsp;nbsp;nbsp;4.
Men vindt er tegenwoordig de grootste exemplaren der zuiver Indische typen onder; dit in verband met het vurignbsp;temperament en edel voorkomen, zal wel de voornaamstenbsp;reden zijn, dat door de meeste Indische paardenliefhebbersnbsp;de Sandelwood per se als het beste paard in Indië wordtnbsp;beschouwd. Volgens mijne meening is dit overdreven; iknbsp;geloof niet, dat een Sandelwood van 4 voet R. L, per senbsp;beter is dan een ander Indisch paard van dezelfde hoogte,nbsp;doch een feit is het, dat, terwijl door geheel Indië paardennbsp;van 4 voet R. L. zeldzaam beginnen te worden, men dezenbsp;op Soemba, niettegenstaande ze ook daar over het algemeennbsp;in grootte achteruit gaan, nog veelveeldig vindt en zelfs nognbsp;exemplaren van I SO M. a 1.35 M. worden aangetroffen.nbsp;Ook op dit eiland schijnt aan de paardenteelt echter geennbsp;meerdere zorg te worden besteed dan elders, zoodat het tenbsp;voorzien is, dat, aangezien Soemba hoe langer hoe meernbsp;alleen in de behoefte aan paarden van 4 voet moet voorzien, door de zorgeloosheid van de bevolking, die alles verkoopt, wat maar geld opbrengt, ook deze paarden snelnbsp;zullen achteruitgaan, zooals trouwens thans al duidelijknbsp;merkbaar is aan de mindere hoogte Terwijl n.1. voornbsp;10 a 20 jaren Sandelwoods van 1.35 M. a 1.38 M. niet zoo zeldzaam waren, krijgt men ze tegenwoordig bijna nooit hoogernbsp;dan 1.33 M. meer te zien en deze zijn reeds zeer schaarseh.
Evenals we op Soembawa zullen zien, zijn ook op Soemba de paarden niet overal hetzelfde; ook hier vindtnbsp;men n.1. een lichter en een zwaarder type; de eerstenbsp;komen meer in het Zuid-Oostelijk, de laatste in het Noord-Westelijk gedeelte voor. De laatste hebben een mindernbsp;eleganten lichaamsbouw; overigens komen ze in vorm ennbsp;eigenschappen volkomen met elkaar overeen, evenals denbsp;Soembawa en de Bimanees, waar ze trouwens ook zeernbsp;op gelijken; enkel zijn de Sandelwoods over het algemeennbsp;hooger en hebben ze een meer zenuwachtig temperament.nbsp;Het hoofd is middelmatig groot, doch de kaken dikwijlsnbsp;breed met een zware aanzetting van den hals.
De hals is dikwijls kort en te zwaar, de schoft behoorlijk hoog, doch meestal kort, zoodat ze hierin achterstaan bij
-ocr page 189-51
verschillende andere Indische typen. Rug en lenden zijn recht, betrekkelijk kort, breed en sterk gespierd; het kruisnbsp;nagenoeg recht met een hoog aangezette, altijd sierlijknbsp;gedragen staart. De schouder is wel eens wat steil en nunbsp;en dan overladen en ook de koot wat kort en steil. Denbsp;stand in de spronggewichten laat ook hier te wenschennbsp;over; deze is n.1. steeds wat nauw.
Overigens zijn de beenen goed gespierd en hebben zeer soliede, droge peezen en gewrichten; de hoeven zijn vastnbsp;en klein. Het kruis is in de lengte goed ontwikkeld, dochnbsp;lijkt, evenals bij alle Indische paarden, wel eens wat smal;nbsp;dit is echter slechts schijnbaar, daar men bijna uitsluitendnbsp;hengsten te zien krijgt, waarbij de voorhand sterk ontwikkeld is, waardoor het kruis minder breed schijnt, hetgeen bij Sandelwoods, Makassaren, Soembawa’s en Batakkersnbsp;nog te meer uitkomt, doordat de heupen weinig uitsteken.nbsp;Vergelijkt men bij al deze paarden de merries met de hengsten, dan ïnerkt men bij de eerste niets van dit smallenbsp;kruis. Hoewel nu bij de merrie en den vroeg gecastreerdennbsp;hengst over het algemeen het bekken in zijn geheel breedernbsp;is dan bij den hengst, is het daarom niet sterker en magnbsp;dus ook hier de mindere breedte bij de hengsten niet alsnbsp;een gebrek in den bouw beschouwd worden, vooral ooknbsp;omdat het verschil in breedte voornamelijk in de heupennbsp;zit, zooals uit de volgende afmetingen kan blijken.
Bij een Batakhengst en merrie, beide 1.19 M. hoog, bedragen de verschillende afmetingen van het bekken:
Merrie. 36 c.M.
Hengst. 35.5 c.M.
Lengte heup (uitwendige darmbeens hoek) tot zitbeensknobbelnbsp;Breedte tusschen de heupen. . . 37.5 c.M. 42 c.M.nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» draaiers. . . 35.5 cM. 36 c.M.
Lengte kruisbeen.......27 c.M. 24 c.M.
We zien dus, dat het verschil vooral in de breedere heupen der merrie zit, terwijl de afmetingen, waar het voor een gunstige spierwerking het meest op aan komt, n.1. denbsp;lengte van het kruis en de breedte tusschen de draaiers,nbsp;nagenoeg gelijk zijn.
-ocr page 190-52
De Sandelwoods hebben een zeer vurig, doch goedaardig temperament; ze zijn sterk en volhardend. Over het algemeen zijn het zeer goede dravers, welke gang metnbsp;veel knie-actie plaats heeft; op de renbaan echter staan zenbsp;bij de meeste Indische paarden achter, daar ze slechtsnbsp;matig snel kunnen loopen.
Ook bij de Sandelwoods treft men alle kleuren aan, echter de lichte meer dan de donkere; schimmels, isabellen, gele, bonte, valken, vossen, bruine en zwarte komen voor,nbsp;de laatste het minst. Dat de Sandelwoods op Java slechtnbsp;zouden acclimaliseeren (Paardenkennis Schimmel pag. 520),nbsp;is eene bewering, die geen schijn van grond heeft; integendeel zijn/ de Sandelwoods door geheel Indië vei spreidnbsp;en houden zich overal even goed als de daar inheemschenbsp;paarden. Dat er van eene prauwlading, die door tegenwind enz. te lang onderweg is geweest, zoodat de paardennbsp;van ellende en gebrek half dood aankomen, voor zoovernbsp;ze niet reeds gestorven zijn, ook na aankomst soms nognbsp;sterven, is zeer natuurlijk, doch dit heeft met acclimati-seeren niets te maken. Zijn de dieren daarentegen behoorlijk overgevoerd, bijv. die, welke door de remonte-commissies worden aangebracht, dan merkt men van eenenbsp;buitengewone sterfte niets. Dat er eenige aan kwaden-droesnbsp;zullen te gronde gaan, is zeker waar; ik zou niet weten,nbsp;waarom Sandelwoods daarvan verschoond zouden blijvennbsp;in streken, waar deze ziekte overal heerscht, doch dat zenbsp;er meer door zouden worden aangetast, zoodat er zelfsnbsp;50 a 60% aan zouden bezwijken, zooals de schrijver in hetnbsp;Militair Tijdschrift 1871 No. 3 over het Indisch paardenrasnbsp;zegt, is eene bewering, die allen grond mist; ik zou welnbsp;eens willen weten, waar die geachte schrijver zijne gegevens vandaan gehaald heeft om de sterfte aan kwaden-droes van ingevoerde en inheemsche paarden in cijfers tenbsp;kunnen opgeven. Thans zijn we nog op verre na zoovernbsp;niet; laat staan voor ruim 20 jaren. Uit de opmerking:nbsp;))doch de overblijvende Sandelwoods zijn dan ook uitstekend”nbsp;blijkt trouwens genoegzaam de zaakkennis van bedoeldennbsp;schrijver. Zeker, de alzorgende moeder natuur zond op
53
eiken minder goeden Sandelwood eene partij kwaden-droes-bacillen af om deze te vernietigen en enkel het puikje te doen overblgven. Hoe jammer, dat dit zuiveringsprocesnbsp;enkel op Sandelwoods en niet ook op de inheemsche paarden werd toegepast; wat zouden we dan mooie rassennbsp;hebben gekregen!
Het idee is wel aardig, maar, mij dunkt, zelfs voor 20 jaar al wel een beetje verouderd.
Bijgaande platen stellen exemplaren van het zwaardere en van het lichtere type voor; vooral de laatste gelijkennbsp;in lichaamsbouw sterk op de Soembawapaarden, zooalsnbsp;uit eene vergelijking der platen duidelijk blijken zal.
{Wordt vervolgd).
Doel van mijn schrijven over bovenstaand onderwep is te trachten de aankweeking van konijnen in Nederlandsch-Indië te bevorderen ten nutte eener weldadige instelling,nbsp;het «Instituut Pasteur”, dat nog in den loop van dit jaarnbsp;zal worden opgericht.
Zooals bekend is, leveren de ruggemergen van konijnen, die met rabiesgif ingeënt zijn, het vaccin tegen hondsdolheid. Voor de inenting van één persoon zijn meerdere,nbsp;naar den ernst van het geval, verschillend aantal ruggemergen benoodigd en ook tot voortdurende overplantingnbsp;en onderhoud van het vaccin zijn vele konijnen noodig.
In de behoefte aan deze dieren zou kunnen worden voorzien door geregelden aan voer uit het buitenland, bijv.nbsp;uit Australië, waar zij lastig overvloedig worden gevonden.nbsp;Deze wijze van voorziening brengt wellicht hooge transportkosten mede, terwijl nog niet gebleken is of Australischenbsp;konijnen het acclimatisatieproces gelukkig doorstaan kunnen.
Verder zouden onregelmatigheden in de verzending, de noodzakelijk continueele werking van het instituut in gevaar kunnen brengen. Daarom zijn inlandsche konijnenfokkerijen noodig en nuttig en onderneem ik het een beroepnbsp;te doen op de belangstelling der inwoners van onzennbsp;.Archipel voor het op te richten Instituut Pasteur. Wellichtnbsp;kunnen onderstaande mededeelingen omtrent levenswijzenbsp;en verpleging van konijnen den lust tot het aanleggen vannbsp;fokkerijen opwekken.
De litteratuur over het betrekkelijke onderwierp is schaarsch en zorgvuldiger waarnemingen, dan tot nu toenbsp;gedaan, zijn noodig om de ware levenswijze en de meestnbsp;gunstige voorw'aarden eener gezonde ontwikkeling vannbsp;konijnen in Ned.-Indië te leeren kennen.
Het volgende is grootendeels ontleend aan het interessante werk «Brehm’s Thierleben”.
55
Het wilde konijn (lepus cuniculus) onderscheidt zich van de eigenlijke haas door de veel geringer grootte, den slan-keren bouw, den korteren kop, door korter ooren, en korternbsp;achterpooten. De lichaamslengte van het dier bedraagtnbsp;40 C.M., waarvan 7 c.M. op rekening van den staart komen;nbsp;het gewicht van een ouden rammelaar (mannetje van hetnbsp;konijn) bedraagt 2 tot 3 K.G.
Het oor is korter dan den kop en strekt zich, wanneer men het neerdrukt, niet uit tot aan den snoet.
Bijna alle natuuronderzoekers nemen aan, dat het oorspronkelijke vaderland van het konijn Zuid-Europa was; alle oude schrijvers noemen Spanje als zijn vaderland.nbsp;Strabo vermeldt, dat het van de »Balearen” in Italië gekomen is, en Plinius verzekert, dat het zich soms innbsp;Spanje zeer overvloedig vermenigvuldigt en dat het op denbsp;sBalearen” hongersnood door verwoesting van den oogstnbsp;heelt veroorzaakt. De bewoners van deze eilanden verzochten Keizer Augustus hun soldaten ter hulp tegen dezenbsp;dieren te zenden en waren konijnenvangers daar zeer innbsp;trek. Thans is het konijn in Europa zeer verbreid, maarnbsp;heeft men te vergeefs getracht het in Rusland en Zwedennbsp;inheernsch te maken.
Het tiert het best in heuvelachtige zandstreken, met rotskloven en laag struik gewas, kortom in streken, waarnbsp;het zich zooveel mogelijk verbergen kan. Hier maakt hetnbsp;zich op daarvoor geschikte, liefst zonnige plaatsen vrij eenvoudige holen en doet dit gaarne troepsgewijze.
Ieder hol bestaat uit een vrij diep gelegen kamer en bochtige gangen, die elk w'eer meerdere uitgangen hebben.nbsp;De uitgangen zijn door het dikwijls in- en uitgaan gewoonlijknbsp;Vlij wijd geworden; de eigenlijke gangen echter zijn zóónbsp;nauw, dat hun bewoner er juist doorheen kruipen kan.nbsp;Elk paar heeft haar eigen woning en duldt daar geen andernbsp;dier in; de gangen van verschillende holen loopen echternbsp;dikwijls in elkaar uit. Het konijn leeft haast den geheelennbsp;dag in zijn hol verborgen, wanneer het struikgewas er omnbsp;heen niet zoo dicht is, dat bet bijna ongezien zijn voedselnbsp;zoeken kan. Zoodra de avond gevallen is, gaat het op
roof uit, maar neemt dan de grootste voorzichtigheid in acht, terwijl het lang talmt voor het zijn hol verlaat. Zoo-dra het gevaar bemerkt, waarschuwt het zijn kornuiten,nbsp;door met zijn achterpooten hard op den grond te stampen, en trekken allen zich dan zoo snel mogelijk in hunnbsp;leger terug.
De bewegingen van het konijn zijn anders dan die van den haas. Het konijn is in het eerste oogenblik snellernbsp;dan de haas en is zeker altijd vlugger. Het verstaat meesterlijk de kunst om met de achterbeenen tegen elkaar tenbsp;slaan en heeft men voor de jacht een uitstekend afgerichtenbsp;jachthond noodig en moet men vooral een goed schutternbsp;zijn. Daar het konijn veel geslepener en sluwer is dannbsp;de haas, laat het zich hoogst zelden op het veld besluipennbsp;en weet het, bij gevaar, nog altijd een gat te vinden.nbsp;Wanneer het maar recht doorliep, zou het door een middelmatig goeden hond in korten tijd ingehaald en gevangen worden, maar het tracht zich in allerlei holen ennbsp;rotsspleten te verbergen en ontkomt meestal aan zijn vervolgers.
Het gezicht, het gehoor en de reuk zijn even scherp, zoo niet scherper, dan bij de hazen. Het heeft vele goedenbsp;eigenschappen, is gezellig en vertrouwelijk, de moedersnbsp;zorgen met warme liefde voor hunne jongen, de jongennbsp;bewijzen den ouden alle eer en vooral de stamvader vannbsp;een heel gezelschap wordt hoog geëerd.
In de maanden Februari en Maart begint de paartijd der konijnen. Zooals reeds gezegd is, blijft het paar trouw bijnbsp;elkander, ten minste veel trouwer dan het hazenpaar, hoewelnbsp;men niet beweren kan, dat het konijn in monogamie (met éénnbsp;wijfje) leeft. Zóóveel is zeker, dat de rammelaar, zoolang hetnbsp;wijfje bij hem blijft, niet van haar zijde wijkt en haarnbsp;dikwijls liefkoost, maar is hij nooit zóó hartstochtelijk,nbsp;dat hij haar zou blijven vervolgen, als zij zich van hemnbsp;terugtrok.
De konijnen dragen evenals de hazen dertig dagen, maar kunnen zich onmiddellijk, nadat ze geworpen hebben,nbsp;weer paren, zoodat kun nakomelingschap binnen het jaar
-ocr page 195-57
reeds vrij groot kan zijn. Tot October werpt het alle vijf weken vier tot twaalf jongen, in een bizondere kamer,nbsp;waarvan het de wanden vooraf met haar uitgevallen haarnbsp;gevoerd heeft. Eenige dagen blijven de jongen blind, omnbsp;tot aan den volgenden worp van de moeder bij haar in hetnbsp;warme nest te liggen en te zuigen De moeder is zeernbsp;teeder en laat de kleintjes niet langer alleen dan ze noodignbsp;heeft om voedsel tot zich te nemen. Van deze oogenblikkennbsp;maakt ze gebruik om het mannetje op te zoeken, om metnbsp;hem, zij het slechts voor korten tijd, samen te zijn Spoedignbsp;gaat ze weder naar haar jongen terug en vervult zij haarnbsp;moederplichten trouw, met opoffering van alle gezellignbsp;verkeer. Zelfs aan den echtgenoot wordt de toegang tot denbsp;jongen niet veroorloofd, daar de zorgzame moeder waarschijnlijk wel weet, dat hij in staat is deze in een aanvalnbsp;van razernij of van. overdreven teederheid het leven tenbsp;benemen.
Het is stellig niet uit boosheid, dat hij dat zou doen, want hij ontvangt zijne jongen, als hij ze voor den eerstennbsp;maal ziet, met ware teederheid, neemt hen tusschen denbsp;pooten, lekt hen en helpt het vrouwtje om ze voedsel tenbsp;leeren zoeken.
In warme landen zijn de jongen reeds na vijf, in koude landen na acht maanden tot paring geschikt, maar bereikennbsp;zij eerst na twaalf maanden hun vollen wasdom.
Pennant heeft zich de moeite gegeven de mogelijke nakomelingschap van een konijnenpaar te berekenen.
Wanneer men aanneemt, dat elk wijfje in een jaar zevenmaal werpt en bij eiken worp acht jongen ter wereld brengt, zou deze nakomelingschap binnen vier jaren tijds tot hetnbsp;verbazende aantal van 1274.840 stuks zijn aangegroeid.
Het voedsel van het konijn is als dat van den haas, maar het konijn veroorzaakt merkbaar en zichtbaar meernbsp;schade dan deze; niet alleen, omdat het om te grazennbsp;slechts op een zeer korten afstand van zijn hol omzwerft,nbsp;maar ook omdat het van boomschors houdt, waardoornbsp;het dikwijls heele aanplantingen vernielt Men kan zichnbsp;nauwelijks voorstellen, welk een verwoesting een kolonie,
-ocr page 196-bij de verbazende vruchtbaarheid barer medeleden, vermag aan te richten. oDit zeer schadelijke knaagdier,” zeggen de gebroeders Müller, sbei’okkent veel schade aannbsp;woud- en veldgewas, vooral door zijn gewoonte om zich innbsp;een kleine ruimte »en masse” op te houden. Ook zijn zij schadelijk doordat zij als aardholbewoners den grond om wroeten.nbsp;Het konijn graast meer plaalsgewijze en is daarbij meer-volhardend dan de haas en wordt, omdat het zich mindernbsp;ver van zijn hol in de velden begeeft, dus meer zichtbaarnbsp;nadeelig. Wat de eekhoorn op den boom is, is het konijn opnbsp;den grond.” Door hun onrustig leven verdrijven ze hetnbsp;andere wild, want men vindt zelden hazen, waar zijnbsp;de heerschappij verkregen hebben. Waar zij zich zekernbsp;gevoelen, worden zij ongeloofelijk vermetel en laten zichnbsp;onder het grazen noch door geroep noch door steenworpen storen.
Zonder hulp van het fret (een roofdier, dat gebruikt wordt om op de konijnen te jagen) laat het zich niet uitroeien; alleen merkt men, dat hun aantal vermindert, alsnbsp;in een streek veel bunzings, wezels en marters, of ooknbsp;veel groote steenuilen voorkomen. De marter vervolgtnbsp;het konijn tot in zijn hol, de uku of steenuil neemt hetnbsp;dos nachts van de weide weg.
Ons tamme konijn stamt ongetwijfeld van het wilde konijn af. Men moet het lamme dier verzorgen in een gepleis-terden, bevloerden stal, waarin men kunstmatige sluipho-len aanlegt, of in lange kasten met verscheidene gaten, hun veel stroo en droog mos tot leger geven, tegen koudenbsp;beschermen en met hooi, gras, bladeren, kool enz. voeren.nbsp;Gemakkelijk kan men ze er aan gewennen uit de handnbsp;te eten; geheel tam worden zij echter zelden en als mennbsp;hen aanpakt, beproeven ze gewoonlijk te krabben of tenbsp;bijten.
Zij zijn minder verdraagzaam dan de wilde konijnen. Wel leven te zamen opgegroeide dieren zeer goed metnbsp;elkaar; de vreemdelingen in een stal worden evenwel dikwijls erg mishandeld, ja zelfs doodgebeten. Om liefdeszaken wordt geducht gevochten.
Het wijfje bouwt zich in haar hol een nest van stroo en mos en voert het rondom zorgvuldig met hare buikharen.nbsp;Het werpt gewoonlijk tusschen vijf en zeven, soms ooknbsp;meer jongen.
Het zoogt hare jongen in den regel niet overdag, zelfs niet als deze nog heel klein zijn, maar verspert, als ditnbsp;kan, den ingang tot de spruiten en bezoekt ze overdag nietnbsp;eens een enkele maal, maar doet, alsof het van niets wist.nbsp;Toch blijft hare aandacht voortdurend op het nest gericht.
Lenz verhaalt het volgende:
In Januari wierp mijn hondje en daar het slechts één jong ter wereld bracht en dit niet alle melk kon uitzuigen,nbsp;ging ik naar den stal, haalde een tam konijntje uit hetnbsp;nest en legde het onder den hond, die toeliet, dat het bijnbsp;haar dronk. Ook katten laten toe, dat konijnen bij hen zuigen.
Bij goede voeding worden de konijnen soms zeer lévendig, krabben en bijten zij niet alleen degenen, die hen vangen wil, maar ook andere dieren, die hun nijd opwekken. Een zwager van Lenz had een ouden rammelaar bijnbsp;zijne lammeren; toen zij klavergras te eten kregen, bevielnbsp;dit den ouden heer konijn zeer goed en had hij wel allesnbsp;in beslag willen nemen; hij bromde en knorde op denbsp;lammeren, sprong zelf op dan hals van een der schaapjesnbsp;en beet het geducht.
Een ander konijn beet een jong geitje in het been, tot bloedens toe, sprong daarna op den nek van de oude geitnbsp;en beet haar in de ooren. Zeer oude rommelaars bijtennbsp;soms ook hunne jongen of de moeder, of verleiden de moeder hare kinderen slecht te behandelen. Wanneer eennbsp;konijn-moedei’ haar jongen niet goed zoogt, of deze doodbijt, is er maar één middel deze te redden: afzonderingnbsp;van den rammelaar.
Schurft en buikloop zijn de gewone ziekten van de konijnen, ontstaan meestal door te sappig of te nat voer; zij genezen door goed droog voedsel. Tegen de schurft helpennbsp;vet- of boterinwrijvingen zeer dikwijls.
In vele streken fokt men konijntjes om het vleesch te gebruiken, Belgische boeren kweeken veel konijnen aan
60
en zenden in den winter iedere week ongeveer 40.000 stuks naar Engeland. Ook de vellen worden gebruikt,nbsp;ofschoon ze geen stei k pelswerk leveren. De haren wordennbsp;tot hoeden verwerkt.
Tot zoover gaan de mededeelingen van «Breibi”.
Terwijl het in het wild levende konijn nog de kenmerkende eigenschappen van ))wilde dieren” vertoont, het verbergen van de jongen, het weiden des nachts en slapennbsp;des daags, gaan deze eigenschappen in den tamraen toestandnbsp;grootendeels verloren. Het tamme konijn is toch nog eennbsp;vriend van de duisternis en maakt het in het op het terreinnbsp;van het parc-vaccinogène in gerichte hok, voor zoovernbsp;ik heb kunnen observeeren, al heel weinig gebruik van denbsp;open omrasterde ruimte, die zich vóór het overdekte huisjenbsp;bevindt. Meestal blijven zij binnen en huizen zij metnbsp;voorliefde in de van openingen voorziene houten kisten,nbsp;welke in het hok geplaatst zijn. In de holen van een innbsp;het huisje gemaakten aardhoop hebben tot dusver denbsp;meeste geboorten plaats gehad; enkele pas geboren jongennbsp;vond ik buiten op den grond. Of dit aan een partus prae-cipitatus te wijten is, of wel aan het mogelijk in vijandschap leven van de moeder met zich reeds in de holennbsp;genestelde moeders moet worden toegeschreven, kan iknbsp;niet nagaan. Het is in het algemeen, naar het mij voorkomt, wenschelijk meerdere zoogenaamde konijnenbergennbsp;aan te leggen.
Overdag zijn de dieren tierig en huppelen zij vroolijk rond, met graagte aan de hun aangeboden obi’s (aardappelen)nbsp;knabbelende; van groenten, vooral »kankoeng”, zijn zij grootenbsp;liefhebbers en padi versmaden zij ook niet.
Of door dit laatste voedingsmiddel werkelijk de hartstochten van den rammelaar worden opgewekt, komt mij niet bewezen voor. Een pas eenige weken oud konijntje zagnbsp;ik met lust van de groenten mee eten.
Voor groote fokkerijen zou de aanleg van een groentetuin ter voorziening in de voeding van groot voordeel zijn.
Vooral omdat herhaaldelijk beweerd is, dat de sappige, jonge groenten bij konijnen tot buikloop aanleiding kun-
G1
nen geven, zou men de oudere groenten tot konijnenvoeder moeten bestemmen, terwijl men dan nog de jongere aan de markt kan brengen. —
Hokken voor konijnen moeten op een drogen bodem worden gebouwd Een grasveld acht ik schadelijk. Hetnbsp;is goed een goede laag zand aan te brengen en bovendiennbsp;nog stroo of drooge alang-alang of padihalmen in het hoknbsp;te spreiden.
Ter voorkoming van ontvluchting door ondergraving heeft men den bodem rondom het voor konijnenhok bestemdenbsp;terrein bij het gehouw van het Pare-Vaccinogène één meternbsp;diep uitgegraven en in deze geul planken geplaatst en heves-,nbsp;tigd. Tegen de planken in den grond is tot op een hatvennbsp;meter diepte een ijzerdraadomrastering gespijkerd, welkenbsp;tot één meter boven den grond reikt. Om het overspringennbsp;van katten te belemmeren, verdient eennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6oyen
aanbeveling. Op grond der algemeen gedane ervaring, dat de inlanders zelden of nooit hunne konijnen verloren hebben, die zij binnen een open, van een eenvoudige bamboezen ompaggering voorziene ruimte jaren lang hielden, schijntnbsp;het mij toe, dat voor kleinere fokkerijen de hokken, als zijnbsp;onder onmiddellijk toezicht geplaatst kunnen w'orden, nietnbsp;zoo coüteus behoeven te worden ingericht als voor ons hoknbsp;noodig was. Een dergelijk hok kan dan aldus wordennbsp;gemaakt;
In het centrum van het ompaggerde terrein wordt een geheel afgesloten bamboezen huisje geplaatst, dat doornbsp;overlangsche beschotten in kamertjes verdeeld is. In elknbsp;kamertje werpt men een berg op. Van den pagger naarnbsp;de kamers toe worden lage bamboezen scheidingen gemaakt.nbsp;Op deze wijze wordl isolatie der zwangere konijnen cn lastigenbsp;rammelaars mogelijk gemaakt.
Hiermede aan het einde van mijn opstel gekomen, dring ik nogmaals in het belang eener goede zaak op krachtigenbsp;medewerking aan.
Bata’uta, 25 Mei 1894.
F. W. VAN Haeften, Off. V. gez. 2® kl.
-ocr page 200-Onder de collega’s, die tijdelijk Indie hebben verlaten, ten einde in Europa herstel van gezondheid te zoeken, hebben we ditmaal ook te vermelden den Heer D. P. F. Driessen.nbsp;Van af de oprichting der sVereeniging tot bevorderingnbsp;der Veeartsenijkunde in Ned-Indie” belast geweest met denbsp;redactie en de leiding van dit tijdschrift, is het vooral aannbsp;zijn rusteloos streven en volhardenden arbeid te danken,nbsp;dat dit blad eene haar waardige plaats in de rei der wetenschappelijke periodieken heeft in genomen,
In de hoop, dat het ons zal mogen gelukken hem op den ingeslagen weg te volgen, wenschen we hem van harte eennbsp;volledig en spoedig herstel toe, opdat hij, met verschenbsp;krachten teruggekeerd, nog geruimen tijd meê zal mogennbsp;werken aan de instandhouding en den bloei van Ons vakblad.
De Redactie.
Burgerlijke veeartsenijkunge dienst.
Geplaatst:
De Gouvernements-veearts D. J. Fischer (van verlof uit Europa) te Buitenzorg.
De Gouvernements-veearts K. Bosma (van Semarang) te Batavia.
De Gouvernements-veearts H. ’t Hoen (van Poerworedjo) te Semarang.
Verleend:
Twee jaren verlof naar Europa, wegens ziekte, aan den Gouvernements-veearts W. J. Esser.
Militaire Veeartsenijkundige dienst.
In de eerste helft dezer eeuw werd door bijna alle autoriteiten op veeartsenij kundig gebied aangenomen, datnbsp;runderpest enkel voorkwam bij runderen en buffels. Welnbsp;waren reeds enkele w'aarnemingen omtrent het optredennbsp;dezer ziekte bij geiten en schapen gedaan, o. a door Jessennbsp;reeds in 1836, door Roll in 1850 en zelfs in de vorigenbsp;eeuw reeds door ,,Salvages”, doch deze enkele waarnemingen vonden geen geloof, totdat in 1861 door Marés hetnbsp;overbrengen der ziekte van rund op schaap en omgekeerdnbsp;werd M^aargenomen en door „Bleiweis” deze waarnemingnbsp;werd bevestigd door de ziekte door enting van schaap opnbsp;rund en omgekeerd over te brengen. Kort daarna volgdennbsp;vele obtervaties omtrent het heerschen van ,,runderpest”nbsp;onder bijna alle herkauwers, zoodat thans als vaststaandnbsp;kan worden beschouwd, dat deze ziekte bij alle herkauwers voorkomt, dat de vatbaarheid voor het virus echternbsp;bij runderen en buffels zeer groot, bij de overige soortennbsp;dezer orde gering is.
Dat zij oak bij varkens kan optreden, wordt in Europa nog bijna algemeen ontkend of tenminste betwijfeld.nbsp;Zoo zegt W. DrECKEBHOFF in zijn leerboek voor specieelenbsp;pathologie en therapie voor veeartsen 2® deel pag. 57;nbsp;»Pferde, Schweine und Fleischfresser sind ebenso wie dernbsp;Mensch für das Rinderpest-Contagium unempfanglicb”.—
Toch zijn er reeds verscheidene waarnemingen omtrent de vatbaarheid van varkens voor deze ziekte gepubliceerd.nbsp;De eerste dateert van 1865, toen twee Pekarivarkens innbsp;den dierentuin te Parijs met talrijke, verschillende soortennbsp;van herkauwers, aan veepest zouden gestorven zijn. Volgensnbsp;Höll ))Die Thierseuchen” pag. 102 zou dit echter wel eenenbsp;vergissing zijn.
fiO
In de encyclopaedie van A. Koen wordt behalve die, betreffende de Pekari’s, eene door ondergeteekeiide in 1885nbsp;gepubliceerde waarneming vermeld en verder gezegd dl.nbsp;8 pag. 458:
))Somit scheint es dass alle Wiederkauer einer mehr oder «weniger ausgesprochene Empfiinglichkeit fiir die Piinderpestnbsp;))besitzen (ausnahmsweise auch Schweine?)”, zooals men zietnbsp;voorzichtigheidshalve met een groot vraagteeken.
Toch waren er reeds meer waarnemingen gepubliceerd; zoo schreef de Gouvernementsveearts A. Driessen in eennbsp;rapport aan de Regeering dd. 7 Juli 1885 o. a, sdat hetnbsp;))bij de iulandsche bevolking op Java een bekend feit was,nbsp;«dat gedurende het heerschen der veepest onder buffelsnbsp;Ben runderen, de wilde varkens in korten tijd bijna allenbsp;Bverdwenen waren”. Het mocht hem gelukken een paarnbsp;versche cadavers van wilde varkens machtig te worden,nbsp;waarbij hij volkomen dezelfde pathol. anat. afwijkingennbsp;vond als bij de aan runderpest gestorven koeien en buffels.nbsp;Hij slaagde er echter niet in door subcutane enting de ziektenbsp;van rund of buffel op het varken over te brengen evenminnbsp;als van het eene varken op het andere. Tijdens zijn verlofnbsp;in Europa, de Veeartsenijschool te Londen bezoekende, vondnbsp;genoemde veearts aldaar in een rapport van de slndiannbsp;cattle plague commission” van 1872 o. a, het volgende vermeld omtrent veepest in Britsch-Indië.
BThe exitence is strong as regards pigs, but we failed to induce the disease in them by inoculation”.
Zoowel door Engelsche veeartsen in Britsch-Indië als door Hollandsche in Ned.-Indië werd dus deze ziekte reedsnbsp;bij varkens geconstateerd of tenminste bij versche cadaversnbsp;pathol. anat. verschijnselen waargenomen, die volkomennbsp;met die van runderpest bij herkauwers overeenstemden.
In Februari 1885 ter Sumatra’s Westkust geplaatst zijnde voor de bestrijding der aldaar toenmaals heerschende runderpest, werd mij door de besturende ambtenaren de vraagnbsp;gedaan, of wilde varkens niet gevaarlijk waren voor denbsp;verspreiding der ziekte, daar deze dieren bij massa’s stiervennbsp;in streken, waar veepest heerschte. Overeenkomstig het-
-ocr page 205-67
geen alle, mij toenmaals bekende, werken daaromtrent vermeldden, antwoorde ik natuurlijk »dat enkel herkauwersnbsp;door de runderpest worden aangetast en dat dus de grootenbsp;sterfte onder de varkens, indien ze werkelijk bestond, waarschijnlijk aan andere oorzaken, misschien wel aan eenenbsp;andere infectie-ziekte, zou moeten worden toegeschreven”.nbsp;Daar ik mij echter zeer voor deze zaak interesseerde, beslootnbsp;ik ze, zoodra de gelegenheid zich zou voordoen, zelf tenbsp;onderzoeken.—
Een liefhebber van de jacht zijnde, kon ik mij al spoedig overtuigen, dat de wilde varkens in een minimum van lijdnbsp;als uitgestorven waren, zoodra de runderpest in eenenbsp;bepaalde streek optrad, terwijl vóór het heerschen der ziektenbsp;de rijstbouw ten zeerste benadeeld werd door de talrijkenbsp;troepen dezer dieren, die tot dicht bij de kampongs de aanplant vernielden. Ook werden mij dikwijls cadavers vannbsp;wilde zwijnen aangewezen, doch steeds in te vér gevorderden staat van ontbinding om nog pathologische afwijkingennbsp;te kunnen waarnemen. Ook mocht het mij niet gelukken,nbsp;levende dieren te krijgen, omdat er bijna geen meer werdennbsp;aangetroffen in de streek, waar runderpest heerschte ennbsp;Waar ik dus verblijf hield.
Na eenigen tijd werd mij echter door tusschenkorast van het bestuurshoofd der afdeeling een levend wild varkennbsp;gezonden. Na dit dier een paar weken geobserveerd tenbsp;hebben, zoodat ik overtuigd was een volkomen gezondnbsp;exemplaar voor mij te hebben, dat reeds eenigszins aan zijnnbsp;gevangen staat gewend was, gaf ik het ingewanden vannbsp;een aan veepest gestorven rund te eten, waarna het dennbsp;Sen (]ag begon ziek te worden en den 9en dag stierf ondernbsp;volkomen dezelfde ziektesymtomen als bij runderen ennbsp;buffels werden waargenomen. Een en ander werd toennbsp;ter tijde uitvoeriger vermeld in de „Veeartsenijk. Bladennbsp;voor Ned.-Indië” deel I pag. 3G, w’aarnaar belangstellendennbsp;dus verwezen worden.
Hoewel ik mij voorgenomen had, meer dergelijke proeven te nemen, mocht het mij om reeds genoemde redenen nietnbsp;meer gelukken, wilde varkens te krijgen, terwijl tamme
-ocr page 206-bij eene Mohamedaanscbe bevolking natuurlijk niet werden aangetrofFen. Ongezocht deed zich medio 1893 echter denbsp;gelegenheid voor, de ziekte onder tamme varkens, en thansnbsp;op vrij groote schaal, waar te nemen.—
Den 5on Juli 1893 arriveerde in de Emmahaven te Padang het stoomschip Gouverneur-Generaal Meijer inet een koppelnbsp;Siameesche runderen van Penang aan boord.
Bij onderzoek vond ik van de 20 te Penang aan boord genomen dieren er nog slechts 11 over, de rest was onderweg gestorven en volgens verklaring in zee geworpen Vannbsp;deze 11 overhlijvende, vertoonden er twee duidelijke symptomen van runderpest, zoodat, overeenkomstig de bepalingen,nbsp;alle dieren werden afgemaakt en in zee geworpen, nadatnbsp;het schip de haven inmiddels had verlaten, Padang ontliep hierdoor dus ditmaal deze vreeselijke plaag.
Den llen Augustus daaropvolgend werd een telegram ontvangen uit Siboga, meldende, dat aldaar onder varkensnbsp;en buffels eene hevige ziekte was uitgebroken, en welke doornbsp;den aldaar ontboden inlandschen veearts als runderpest-gekwalificeerd w'erd. In opdracht hebbende ter zake eennbsp;onderzoek in te stellen, vertrokken wij met de kustboot dennbsp;llcn Augustus, en arriveerden den volgenden dag te Sihor/a.
Dit plaatsje is gelegen aan de baai van denzeltden naam, ongeveer 24 uren stoomens ten Noorden van Padang-Zooals op bijgaand schetskaartje te zieii is, wordt het tennbsp;Noorden en Oosten geheel door steil gebergte omgeven.nbsp;Over laatsgenoemd gebergte loopt een vrij goed onderhoudennbsp;voetpad, de eenige verbindingsweg tusschen de kust en denbsp;afdeeling Toba en Silindoeng.
Het pad loopt it 60 K M. door een oerwoud, op welk traject men slechts een paar armoedige Bataksche kampongsnbsp;aantreft met een’ kleinen veestapel, bestaande uit varkens,nbsp;geiten en eenige buffels en runderen; daarna bereikt mennbsp;de vallei van Silindoeng met een’ rijken veestapel.
Ten Zuiden van Siboga strekt zich eene kleine vlakte uit, geheel door met oerwoud bedekt gebergte omring'!nbsp;en ongeveer eene oppervlakte van 43 K.M^. beslaande.nbsp;Door deze vlakte loopt de weg naar de hoofdplaats der
-ocr page 207-69
Residentie Padang Sidamp;mpoean, die ten Zuiden van het riviertje Si Boeloean door een’ bergpas de vlakte verlaat.nbsp;In deze vlakte liggen, behalve de hoofdplaats der onder-afdeeling Siboga, verscheidene kleine Bataksche kampongsnbsp;met een’ betrekkelijk rijken veestapel, bestaande uit varkens,nbsp;geiten, buffels, inheemsche runderen, alsook enkele Ben-gaalsche, en paarden. De bevolking bestaat voor het mee-rendeel uit tot het Christendom bekeerde Bataks, terv/ijlnbsp;zich op de hoofdplaats, behalve de enkele Europeanen, velenbsp;Ghineezen en Maleiers gevestigd hebben.
Door den Assistent-Resident werd mij des avonds medegedeeld, dat ZEd.Gest. den Augustus had kennis gekregen, dat er op de passar te Siboga eenenbsp;hevige ziekte onder de varkens heerschte, waaraan er bijnbsp;onderzoek reeds verscheidene (waarschijnlijk ± 30) bezweken waren
Weinige dagen later waren eveneens berichten ontvangen van sterfte onder varkens en buffels in de koeria’s Siboe-loean en Seroedoet, welke koeria’s gelegen zijn op 4 en 5nbsp;paal afstands van de hoofdplaats Siboga.
Den lOeii (jes ochtends kon ik door het verrichten van sectie op een buffel, die den vorigen dag gestorven was,nbsp;met groote waarschijnlijkheid de diagnose van den inland-schen veearts, n.1. dat de heerschende ziekte zou zijn veepest,nbsp;bevestigen. Er was echter in de koeria Siboga op diennbsp;datum geen enkel dier meer ziek of pas gestorven, zoodatnbsp;ik voor meerdere zekerheid gaarne nog meer gevallennbsp;wenschte te zien om de diagnose te kunnen vaststellen.nbsp;Den 17eii deed zich de gelegenheid voor om in de koerianbsp;Seroedoet door het verrichten van een paar obducties bijnbsp;een juist gestorven buffel en een varken, alsmede door hetnbsp;onderzoek van een paar zieke dieren met zekerheid tenbsp;kunnen zeggen, dat de ziekte alhier zoowel bij varkensnbsp;als bij buffels „veepest” was, zooals uit de volgende ziekte-symptomen en sectieverslagen moge blijken.
De eerste verschijnselen van koorts en lusteloosheid ¦Worden door de eigenaars over het hoofd gezien; eerst wanneer de eetlust ophoudt en dc dieren den koppel niet meer
-ocr page 208-volgen, worden ze als ziek opgegeven; zelden krijgt tnen ze dus eerder te zien.
De dieren staan of liggen lusteloos en bewegen zich slechts ongaarne van de plaats waar ze zich bevinden. De eetlustnbsp;is geheel opgehouden en herkauwen vindt niet meer plaats.nbsp;De haren staan recht op, terwijl de huid haar natuurlijkennbsp;glans heeft verloren; soms ziet men, vooral aan den buiknbsp;achter den navel en om het uier of scrotum, een huidaandoening De huid is op genoemde plaatsen met blauwroode vlekjes, excoriaties en korsten bedekt. De oogen liggen diep innbsp;hunne kassen, de conjunctiva toont zich geinjiceerd, de traan-secretie vermeerderd, zoodat de over de wangen vloeiendenbsp;afscheiding meestal aldaar excoriaties veroorzaakt.— Zeernbsp;karakteristiek ziet men bij buffels in de binnenooghoekennbsp;dit secreet dikwijls als een vlok schuim, overeenkomende metnbsp;stijf geklopt eiwit, ter grootte van eene okkernoot opgehoopt;nbsp;het is zuiver wit van kleur, waardoor de dieren een eigenaardig aanzien krijgen. Later wordt dit secreet meer purulent en ziet men dit schuim, hetwelk ik nimmer bij runderen waarnam, niet meer. Om de neus- en lipranden tredennbsp;dikwijls excoriaties en korstjes voor den dag, terwijl hetnbsp;neusslijmvlies, meestal hyperaemisch, met puntvormige pe__nbsp;techiën is bezet en met een mucopurulent secreet bedekt.
De binnenvlakte der lippen, de zijranden en ondertong-vlakte, de mucosa van wangen en gehemelte zijn met erosies bezaaid. Het epitheluim, dat wordt afgestoolen, ligt innbsp;kleinere of grootere plekjes als geelgrijze membraantjes op tenbsp;mucosa; strijkt men het er met den vinger af, dan wordtnbsp;een vuurroode bodem zichtbaar, zoodat de mucosa dan talrijke barstjes, klootjes en meer afgeronde grootere en kleinere vuurroode plekjes te zien geeft.—
Het slijmvlies der vulva is sterk hyperaemisch, terwijl ook hier het epithelium wordt afgestooten, echter meernbsp;gelijkmatig dan in de mondholte, zoodat men hier eenenbsp;meer egaal roode mucosa, met soms enkele petechiën, voornbsp;den dag ziet treden.
De ontlasting, die in dit stadium der ziekte steeds dun vloeibaar, meestal met bloed vermengd is, vloeit dikwijls
71
onwillekeurig af, vooral de laatste dagen. De dieren blijven dan meestal soporeiis liggen, terwijl de anus gedeeltelijknbsp;prolabeert en eene donker zwartroode mucosa zichtbaarnbsp;wordt Enkele malen toonen zich de dieren geëxciteerdnbsp;en onhandelbaar, vervolgen zelfs menschen, die hen te dichtnbsp;naderen om soms eenige uren later te bezwijken De dierennbsp;met zuigende kalveren houden spoedig op melk te geven,nbsp;terwijl het jong meestal al zeer spoedig geïnfecteerd is ennbsp;nog vóór de moeder sterft. De ademhaling is eenigszinsnbsp;frequent, terwijl nu en dan een matte hoest wordt gehoord,nbsp;echter volstrekt niet bij alle. De duur der ziekte varieertnbsp;bij buffels en runderen tusschen 3 en 9 dagen, terwijlnbsp;± 95% der aangetaste sterft (voor de runderen voorzoovernbsp;het inheemsche dieren betreft).
Bij de varkens ziet men hetzelfde ziektebeloop en dezelfde ziekteverschijnselen. De conjunctiva en de mucosa vannbsp;mond, neus en vulva vertoonen volkomen dezelfde afwijkingen als bij voornoemde herkauwers. Ook hetzelfde huid-exanlheern wordt bij deze dieren nu en dan waargenomen.nbsp;De duur van het proces schijnt enkel iets korter te zijn, daarnbsp;de dood meestal binnen 4 h 5 dagen volgt.
Zoodra de eetlust is opgehouden en diarrhée optreedt, kruipen de dieren in een’ hoek onder het stroo en zijnnbsp;bijna niet te bewegen, die ligplaats te verlaten. Indien zenbsp;drachtig zijn, aborteeren ze meestal, en hebben ze jongen,nbsp;dan houdt de melksecretie op, terwijl ze volkomen onverschillig voor hun jongen zijn, die, indien ze nog klein zijn,nbsp;na een paar dagen sterven, vóórdat men nog symptomennbsp;van runderpest bij hen kan waarnemen. De ademhalingnbsp;is eenigszins frequent, hoesten werd door mij nimmer opgemerkt, de temperateur is verhoogd tot 42'’ toe. De sterftenbsp;is waarschijnlijk nog grooter dan bij herkauwers, daar mijnbsp;geen enkel geval van genezing bekend is.
SECTIEVERSLAGEN.
17 Augustus. Wijfjes buffel gestorven den 5en dag na aangifte des ochtends omstreeks 3 uur; obductie te 9
-ocr page 210-uur v.m. Cadaver van een sterk vermagerd dier met flinke rigor mortis.
Conjunctiva hyperaemisch. Huid van binnenooghoeken en over de wangvlakte in den vorm van eene breede streepnbsp;door traansecretie geërodeerd, Mondmucosa, binnenvlaktenbsp;lippen en wangen, zijranden en ondertongvlakte pleksge-wijze geërodeerd, erosies gedeeltelijk met afgestooten epithelium bedekt, voor de rest een’ vuurrooden bodem ver-toonende.
Mucosa vulvae sterk hyperaemisch met kleine erosies. Peritoneum normaal. Lever van normale grootte en Consistentie, eenigszins licht van kleur; galblaas sterk gevuld^nbsp;mucosa gezwollen, oranjegeel van kleur. Milt van normalenbsp;grootte en consistentie Nieren evenzoo. Bastzelfstandig-heid een weinig hyperaemisch ; het geheel eenigszins vochtig,nbsp;op doorsneê oedemateus. Pens matig gevuld met tamelijknbsp;drooge voedselresten, eveneens netmaag; epithelium laatnbsp;gemakkelijk los, boekmaag sterk gevuld met drooge voedsel-massa aan de platen, m aarvan het epithelium, dat zeer lichtnbsp;van de mucosa is af te spoelen, blijft vastkleven.
Lebmaag ledig, mucosa gezwollen, violetrood, met een muco-purulent exsudaat bedekt.
Dunne darmen. Bevatten geene voedselresten, bloedvaten sterk geïnjiceerd, mucosa bedekt met eene mucopurulentenbsp;laag, vertoont tal van erosies en submuceuse bloedextra-vasaten, waardoor hier en daar overlangsche zwarte strepen.nbsp;Peijersche-plaques gearioleerd, solitair follikels gezwollen ennbsp;met etterpropjes gevuld, dan wel ingevallen.
Coecum bevat een’ waterachtig rood gekleurden inhoud, mucosa over hare geheele oppervlakte sterk gezwollen en zwart-gestreept (aalhuid), evenzoo colon over een groot gedeelte, hetwelk overigens met eene bruinroode, breit ge faecaalmassanbsp;is gevuld. Mucosa van het rectum eveneens gezwollennbsp;en vooral het achterste gedeelte vuurrood en zwartgestreept.
Pharynx slijmvlies sterk geërodeerd, met detritusmassa opgehoopt in de plooien van de epiglottis.
Larynx, mucosa hyperaemisch; die der trachea in minderen graad, met eenig schuim bedekt.
-ocr page 211-73
Longen sterk met bloed gevuld en eenigszins emphy-sematisch.
Pericardium ledig, hartspier normaal, kamers met donker gekleurd niet gecoaguleerd bloed gevuld; endocardiumnbsp;normaal.
18 Augustus. Varken, mannelijk geslacht, gestorven een’ dag na aangifte, des ochtends omstreeks 7 uur; sectienbsp;een uur later.
Cadaver goed verstijfd, van een sterk vermagerd dier. Conjunctiva eenigszins hyperaemisch. Mondmucosa, vooralnbsp;binnenvlakte lippen en mondhoeken, sterk geërodeerd ennbsp;met atgestooten epithelium bedekt. Wangvlakten ondernbsp;de binnenooghoeken geëxcorieerd door overvloedige traan-secretie Peritoneum normaal, geen vocht in de buikholte.nbsp;Lever, milt en nieren zijn wat sterk met bloed gevuld,nbsp;evenals alle buiksorgannen, overigens van volkomen normalenbsp;grootte en consistentie.—
Maag half gevuld met breiïgen, stinkenden inhoud, aan het cardiagedeelte is het epithelium groolendeels afgestoo-ten, voor de rest als croupeuse membranen nog gedeeltelijknbsp;vastziltonde op de mucosa. Pylorus-gedeelte gezwollennbsp;hyperaemisch, nabij de pyloi'us is bet slijmvlies donkerroodnbsp;met bloedextravasaten doorzaaid en hier en daar ziel mennbsp;ulcera ter grootte van een’ gerstekorrel tot een dubbeltje.
Dunne darmen. Mucosa gezwollen en hyperaemisch, bedekt met mucopuruienten inhoud, bevat veel erosies ennbsp;donkerroode plekken van ontvaat bloed; Peijersche plaquesnbsp;gearioleerd.
Coecum en colon weinig gevuld met biuinachtigen halt vloeibaren inhoud; slijmvlies donkerrood, epithelium voornbsp;het grootste deel afgeslooten, voor de rest als croupmem-braantjes vastzittend.—
Rectum, mucosa gezwollen, met een mucopurulente massa bedekt en voor-al nabij de anus dotdlt;eriood van kleur.
In de keelholte toont hel slijmvlies zich blauwrood, zoo ook in het achterste deel der neusholte, mét opgehooptenbsp;detritusmassa in de plooien van de epiglottis.
-ocr page 212-74
De mucosa van de larynx geeft eenige hyperaemische plekjes te zien.
De Longen zijn bloedrijk en eenigszins emphysemateus. Pleura norraaalj spiegelend, evenzoo pericardium en hartspier.nbsp;Kamers met vrij goed gestold, donkergekleurd bloed gevuld.nbsp;Endocardium normaal.
Zooals men ziet, stemmen de verschijnselen zoowel gedurende het leven als na den dood bij varkens en herkau-W'crs (runderen vertoonen geheel dezelfde symptomen) volkomen met elkaar overeen en kon er, het epizoötisch verloop in aanmerking genomen, wel geen twijfel bestaan omtrentnbsp;den aard der ziekte.
De vraag was nu, hoe deze zoo plotseling kon ontstaan, terwijl in het geheele gewest geene besmettelijke ziekte heer-schende was. Vee-invoer had in den laatsten tijd niet plaast gehad; toevallig hoorde ik echter, dat in het begin der maandnbsp;J uli drie doode runderen van boord van een der stoomschepennbsp;aan wal waren gebracht en begraven Bij nader onderzoeknbsp;bleken deze afkomstig van het transport runderen, aangevoerd per s.s. Gouverneur-Generaal Meijer van Penamj,nbsp;waarvan het restant te Padang wegens veepest was afgemaakt. De 9 dieren van dien koppel, die gedurende de reisnbsp;gestorven waren, bleken niet, zooals te Padang werd verklaard, in zee geworpen, doch drie stuks, die op de reê tenbsp;Siboga waren gestorven, werden aldaar met eene prauw naarnbsp;wal gebracht, op twee pedaties geladen en op ± óen paalnbsp;afstands van de aanlegplaats begraven. Een en ander geschiedde, omdat de cadavers op de reê niet in zee geworpennbsp;konden worden. Daar echter niemand vermoeden had, datnbsp;de dieren aan eene besmettelijke ziekte lijdende warennbsp;geweest, men integendeel meende, dat ze door uitputtingnbsp;waren bezweken, zoo werden er volstrekt geene voorzorgsmaatregelen bij het begraven in acht genomen; noch karrennbsp;noch menschen werden na het begraven der dieren gedesinfecteerd. Achter het huis nu van den eigenaar van eennbsp;der beide pedaties bevond zich eene varkenskraal, waarinnbsp;30 dezer dieren, en daarnaast eene met 50 stuks, terwijl
-ocr page 213-75
verder verscheidene kleinere koppels in hokken gehouden werden, die alle op ééne rij naast eerstgenoemde langs het strand liggen. Gezamenlijk bergden deze vóór denbsp;ziekte waarschijnlijk ongeveer 140 stuks (zie schetskaartje).
Den 2eu' Augustus jl. kreeg de Assistent-Resident van Siboga het eerste bericht, dat eene hevige ziekte ondernbsp;genoemde varkens heerschte en wel het ergst in beidenbsp;eerstgenoemde kralen, alwaar ze ook het eerst begonnennbsp;was, ongeveer twee weken vroeger. Volgens opgave warennbsp;dd. 2 Augustus reeds di 30 stuks gestorven Het uitbrekennbsp;der ziekte 14 dagen nadat het contagium van veepestnbsp;in groote hoeveelheid aan wal gebracht is en wel op denbsp;plaats, waar een bron van smetstof gedeponeerd werd, n.1.nbsp;de bevuilde kar, waarmee de cadavers vervoerd waren,nbsp;laten niet den minsten twijfel over omtrent het ontstaannbsp;der ziekte, n.1. door het den 2®quot; Juli 1893 aan wal brengennbsp;van drie runderen, die van Penang aangevoerd en aannbsp;veepest gestorven waren. Den 3e'’ Augustus kwamen berichten omtrent ziektegevallen in de koeria Seroedoet ennbsp;den 5equot; in de koeria Siboeloean onder varkens en buffels,nbsp;terwijl ze zich in de koeria Siboga reeds verspreid hadnbsp;in de kampongs Tonga- Tonga, Barangan en Hoeta Batoonbsp;(zie schetskaartje). Den 18®quot; Augustus werden in de koerianbsp;Siboeloean de eerste runderen aangetast, n.1. 6 stuks, terwijlnbsp;den 20quot;quot; daaraanvolgend eveneens een paar runderen innbsp;de koeria Seroedoet ziek werden en op de hoofdplaatsnbsp;Siboga den 23quot;quot; 3 runderen stierven en 4 werden aangetast.nbsp;Tot op laatsgenoemden datum stierven;
Koeria Siboga 5 buffels, 4 runderen, 200 varkens. » Seroedoet 37nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;26nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»
» Siboeloean 24 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»
Door het snelle uitsterven van alle varkens in straks genoemde hokken langs het zeestrand te Siboga, was de ziektenbsp;aldaar spoedig geëindigd. Den 15quot;quot; Augustus kwamnbsp;n.1. het laatste sterfgeval onder die dieren voor, terwijl ernbsp;slechts 6 stuks waren overgebleven. Onder een’ koppelnbsp;runderen brak ze echter den 23quot;quot; aldaar' opnieuw uit.
-ocr page 214-Dat de ziekte dus eerst bij varkens alléén, vervolgens bij varkens èn buffels en eerst daarna ook bij runderennbsp;optrad, vindt zijne natuurlijke verklaring in de omstandigheid, dat op de plaats, waar de eerste bron van smetstofnbsp;gedeponeerd werd en waar de ziekte dan ook het eerstnbsp;optrad, enkel varkens aanw^ezig waren. Dat ze zich, toennbsp;ook smetstof naar eene naburige kampong gebracht was,nbsp;waar varkens, buffels en runderen aanwezig waren, gedurende de eerste weken enkel onder beide eerstgenoemdenbsp;diersoorten vertoonde, terwijl de runderen verschoond bleven, behoeft eveneens geene verwondering te wekken, daarnbsp;varkens en buffels bij voorkeur dezelfde verblijfplaatsen,nbsp;n.1. moerassige gronden en modderpoelen opzoeken, terwijlnbsp;de runderen de drogere streken verkiezen en de dierennbsp;afzonderlijk gekraald w'orden. Toen de ziekte dan ooknbsp;eenmaal onder runderen optrad, verbreidde ze zich ondernbsp;deze diersoort even snel als onder buffels en varkens.
Het optreden der eerste sterfgevallen, 15 dagen na het aan wal brengen der smetstof, stemt volkomen overeennbsp;met incnbatietijdperk en duur der ziekte bij veepest. Beidenbsp;toch kan men stellen op 4 a 0 dagen, uitzonderingen nietnbsp;meêgerekend.
Nadat de aard van het lijden aldus was vastgesteld, werden onmiddellijk de toegangswegen tot de vlakte van Siboganbsp;afgesloten en door wachten bewaakt. De in- en uitvoernbsp;van vee uit de besmette kampongs was bij wijze van voorzorgsmaatregel reeds bij de eerste sterfgevallen verboden.
Thans werd alle veevervoer, ook van de kampongs onderling, verboden, onverschillig of er reeds ziektegevallen waren voorgekomen of nog niet. De geheele veestapel in de afgesloten vlakte gelegen, werd geregistreerd en van eennbsp;brandmerk voorzien. Zooveel mogelijk werd in iederenbsp;kampong een inlandsch beambte speciaal met het toezichtnbsp;op het zieke en verdachte vee belast, hetwelk in kralen werdnbsp;opgesloten, terwijl deze inlandsche beambten door voldoendnbsp;Europeesch personeel gecontroleerd werden. De hoofden hadden in last, van ieder sterfgeval onmiddellijk kennis te geven.
Onderwijl was aan den Gouverneur Ic Padang toestem-
77
ming verzocht om al het zieke en verdachte vee te doen onteigenen en afmaken, daar niettegenstaande de genomennbsp;maatregelen de nmderpest zich voortdurend in meerderenbsp;kampongs verbreidde en dus steeds gevaar bestond, dat ze?nbsp;hetzij door wilde varkens, hetzij door menschen, ook buitennbsp;de afgesloten vlakte zou gebracht worden, als wanneernbsp;afdoende maatregelen wel niet meer te nemen zouden zijn.nbsp;Ieder toch,-die met Indische toestanden op de hoogte is,nbsp;weet dat men wel desinfectiemaatregelen voor personen,nbsp;huizen en stallen kan voorschrijven, doch dat het eene onmogelijkheid is, ze in praktijk te brengen, daar de menschennbsp;geen greintje idee van besmetting hebben en iedere kampong,nbsp;vooral eene Bataksche, één groote mesthoop gelijkt. Hoenbsp;voorzichtig men bovendien moet zijn en hoe noodzakelijknbsp;het is, bij deze ziekte vooral snel en krachtig te handelen,nbsp;moge blijken uit het volgende geval.
Uit de koeria Sihoeloean was, vóórdat officieel bekend was, dat er ziekte heerschte, eene kudde buffels van 22nbsp;over een bijna ontoegankelijk gebergte gebracht naar eenenbsp;afgelegen plaats, Laboean Deli geheeten, aan het zeestrandnbsp;(zie schetskaartje), alwaar eene klapperaanplant gelegen was,nbsp;bewaakt door één enkel gezin. Overigens bestond er slechtsnbsp;over zee gemeenschap met andere plaatsen. De eigenaarnbsp;van genoemde buffels had gedacht, zijne dieren in veiligheidnbsp;te brengen, toen de ziekte zijne karnpomg naderde of meernbsp;waarschijnlijk, toen ze zich reeds aldaar had vertoond, hetgeen men verzwegen had.
Hetzij nu deze kudde reeds geinfecteerd w'as, toen ze werd weggevoerd, hetzij de wachter smetstof had overgebrachtnbsp;door het verkeer, dat hij noodwendig moest onderhoudennbsp;met zijne kampong, waar intusschen de ziekte hevig heerschte,nbsp;in het begin van September werd bericht ontvangen datnbsp;te Laboean Deli eveneens runderpest heerschte. Bij mijnenbsp;komst aldaar vond ik 4 cadavers hier en daar verspreidnbsp;liggen, een achttal buffels zwaar ziek met eenige anderenbsp;in eene kraal opgesloten en de rest in de nabijheid grazende.nbsp;De eigenaar had bij gebrek aan hulp de gestorven dierennbsp;niet kunnen begraven; voor de gevolgen beducht kennis
-ocr page 216-78
gegeven aan het Bestuur, toen hij zag, welk een’ omvang die ziekle plotseling nam. Deze kudde was binnen drienbsp;weken tot het laatste stuk gestorven.
Uit dit voorbeeld ziet men weer duidelijk, hoe gemakkelijk runderpest verspreid wordt, wanneer men niet vroegtijdig zeer strenge maatregelen tegen veevervoer neemt Hier was de kudde gelukkig naar eene bijna ontoegankelijke,nbsp;onbewoonde streek gebracht en had het uitbreken der ziektenbsp;aldaar geene nadeelige gevolgen voor eene verdere verspreiding. Juist echter omdat dergelijk vervoer meestalnbsp;clandestien gebeurt en de schuldigen zich dus uit vreesnbsp;voor straf onthouden van aangifte te doen, indien er ziektenbsp;onder zulk vee uitbreekt, is het dubbel gevaarlijk. Zelfsnbsp;op eene afgelegen plaats als Lahoean Deli is het gevaarnbsp;groot, wanneer niet gezorgd wordt voor behooi’lijk begravennbsp;van de cadavers, daar deze eene bron van infectie wordennbsp;voor wilde varkens, die dan de ziekte wijd en zijd kunnennbsp;verspreiden, zonder dat er iets tegen te doen is. Behalvenbsp;deze eene kudde mocht het gelukken de ziekte tot de valleinbsp;van Sihoga beperkt te houden, totdat de toestemming totnbsp;onteigening en afmaken verkregen was.
Nadat de voorbereidende maatregelen, n.1. het graven van de noodige kuilen en de taxatie der af te maken koppels, hadden plaats gehad, werden den 16e“, ISe» ennbsp;20fin September alle kudden, waaronder ziekte heerschtenbsp;of waaronder binnen de laatste 6 dagen nog ziektegevallennbsp;waren voorgekomen, afgemaakt. (Door verschillende omstandigheden, vooral door de bepaling, dat enkel afgemaaktnbsp;mag worden, wanneer het bewijs te leveren is, dat de ziektenbsp;van buiten is ingevoerd, waardoor eene gedachtenwisselingnbsp;met den Gouverneur te Padang noodig werd geoordeeld,nbsp;kon met het afmaken niet vóór 15 September wordennbsp;aangevangen). Niet afgemaakt werden herstelde dieren ennbsp;Bengaalsche runderen uit besmette kudden, voor zoovernbsp;ze niet ziek waren, daar het mij te Sihoga wederom geblekennbsp;was, dat laatstgenoemde eene veel geringere vatbaarheidnbsp;voor runderpest hebben dan de inheemsche dieren en datnbsp;ze de ziekte dikwijls met glans doorstaan. Zoo werden te
-ocr page 217-79
Siboga onder een’ koppel van 8 Bengaalsche en bastaard Bengaalsche runderen van laatstgenoemde er twee in hevigennbsp;graad ziek en een derde, volbloed Bengaalsche, in zeernbsp;lichten graad; alle drie genazen, terwijl de rest van dennbsp;koppel niet werd aangetast. In een’ anderen stal met drienbsp;volbloed Bengaalsche runderen werden alle drie in zeernbsp;lichten graad aangetast. De melksecretie en eetlust hieldennbsp;n.1. plotseling op, terwijl de conjunctiva een weinig hy-peraemisch was. Daar de dieren op dezelfde weideplaatsnbsp;geloopen hadden als een koppel inheemsche runderen, dienbsp;in weinige dagen alle aan veepest waren ten gronde gegaan,nbsp;kon er wel geen twijfel bestaan, of deze dieren leden eveneens, hoewel in zeer lichten graad, aan deze ziekte. Nanbsp;drie dagen waren ze echter weer hersteld.
In het geheel werden afgemaakt: van 15—20 September 98 runderen en 1 varken.
» 25—56 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;27nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en 6 buffels.
Van 1
Aug.
1 vark
0 buffels.
Totaal . nbsp;nbsp;nbsp;125 runderen,
tot 15 Sept. waren;
jestorven hersteld 141nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;of
341 runderen, 220 buffels en 516
aangetast
156 187nbsp;353nbsp;veestapel
en
runderen buffelsnbsp;varkensnbsp;op een’nbsp;varkens.
Restant veestapel na den 26“gt;, toen nog eenige koppels, waaronder zich opnieuw ziektegevallen voordeden, moesten worden afgemaakt en waarmêe de ziekte voor goed onderdrukt was:
Runderen 341 ¦— (141 125) -- 75.
Buffels nbsp;nbsp;nbsp;220 —(176 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6).- 38.
Varkens nbsp;nbsp;nbsp;516 — (353 nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;162.
Het beloop der ziekte was dus als volgt:
Van medio tot ultimo Augustus stierven ter hoofdplaats Siboga 30 varkens. Hiervan werd geen kennis gegevennbsp;aan het Bestuur, daar men eerst aan eene besmettelijkenbsp;ziekte dacht, toen de sterfte plotseling in hevigheid toenam
van nabijliggende kampongs ook verontrustende berichten tinnen kwamen; vandaar dat volgens of ficieele opgaven de
van
waarvan G Bengaalsclio,nbsp;die allenbsp;genazen.
80
ziekte gelijktijdig uitbreekt in verschillende kampongs, om de hooldplaatsSitogfa langs de wegen liggende, nd. Seroedoet,nbsp;Uoeta Tonga, Boerangan, enz.
Een dei’gelijk beloop ziet men in Indië bijna bij elke epizoölie, daar gewone sterfgevallen onder den veestapelnbsp;niet ter kennis van het Bestuur worden gebracht en mennbsp;zieke dieren niet door deskundigen doet behandelen, zoodatnbsp;eerst uit de groote sterfte de kwaadaardigheid der aandoening blijkt.
Gestorven :
Runderen. Buffels.
7 nbsp;nbsp;nbsp;66
134 nbsp;nbsp;nbsp;110
Varkens. 30.nbsp;202.nbsp;121.
15 Juli—1 Aug.
1 Aug.—20 Aug. 20 Aug-—15 Sept
353.
141 nbsp;nbsp;nbsp;176
Van 15 Sept. tot 26 Sept. afgeraaakt:
Runderen Buffels. Varkens.
125 nbsp;nbsp;nbsp;6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1,
waarmee de ziekte geëindigd was—
Niet omdat bij mij nog twijfel omtrent den aard van bet lijden bestond, doch om het positief bewijs te leverennbsp;dat we hier niet met eene der bekende varkensziekten,nbsp;n 1. vlekziekte (rothlauf) of eene der andere, die onder denbsp;namen van Duitsche, Fransche, Engelsche, Arnerikaanschenbsp;varkenziekte, pest of wel cholera aangeduid worden, doornbsp;anderen onder den gemeenschappelijken naam van ,,Septi-chaemia Haemorragica” worden begrepen, te doen hadden,nbsp;werden door mij eenige proefdierljes, voor zoover ik dienbsp;machtig kon worden, geënt, n.1. eene muis, eene rat, tweenbsp;tortelduiven, 4 gew'one duiven (veldvluchters) en een jongnbsp;hondje Noch door subcutane enting, noch door voederingnbsp;met stukjes milt van versche cadavers afkomstig, geluktenbsp;het mij een enkele dezer diertjes ook maar in het minstnbsp;ziek te maken —
Bij de duiven, waarbij miltsap of wel miltparlikeltjes subcutaan en intramusculair werden ingebracht, warennbsp;de entsteekjes na twee dagen zonder de minste reactienbsp;genezen, eveneens bij het hondje, dat in de lies was geënt.
-ocr page 219-81
noch
entin£[,
O-
terwijl rat en muis noch door subcutane door voedering in het minst reageerden.
Zijn dus de pathol. anatomische afwijkingen, hoe frappant ze ook met die bij aan runderpest gestorven herkauwers overeenstemmen, mogelijk onvoldoende om met zekerheidnbsp;eene der genoemde varkensziekten uit te sluiten, het negatiefnbsp;resultaat van genoemde entingen zal, in verband met denbsp;overige omstandigheden, zeker daarvoor wel als bewijsnbsp;mogen dienen. Tot mijn’ spijt waren geene konijnen ofnbsp;chineesche biggetjes te krijgen en beschikte ik niet overnbsp;de noodige fondsen om de ziekte van rund op varken ennbsp;omgekeerd over te enten; trouwens de natuurlijke infectienbsp;sprak hier duidelijk genoeg.
Het bewijs, dat we hier met runderpest en alleen met deze ziekte te doen hadden, vinden we dus :
Ten Ie in den oorsprong der ziekte.
» 2e » de ziektesymptomen en pathol. anat. afwijkingen,
3o
4e
5e
» het epidemiologische verloop.
» nbsp;nbsp;nbsp;» resultaat der bestrijdingswijze,
» nbsp;nbsp;nbsp;» negatieve resultaat der entingen van dieren,
die vatbaar zijn voor de verwisselingsziekten, die hier in aanmerking zouden kunnen komen, n.1. anthrax, septichae-mia haemorragica en rothlauf; in het laatste geval dannbsp;aannemende, dat eene „rothlauf” epizoötie onder de varkensnbsp;toevallig samenviel met runderpest onder runderen en buffels.
Thans dienen we nog na te gaan, hoe het mogelijk is, dat men eene ziekte als runderpest, die reeds zoo langnbsp;bekend en bestudeerd is, nu voor het eerst epizoötisch ondernbsp;varkens ziet heerschen, wanneer deze dieren er toch zoonbsp;groote vatbaarheid voor blijken te bezitten.
Op het eerste gezicht lijkt dit onbegrijpelijk, daar toch in Europa, waar vooral naast herkauwers, varkens gehoudennbsp;v^'orden, onder laatstgenoemde dieren de ziekte nimmer w'erdnbsp;Waargenomen, wanneer ze onder de eerste de grootstenbsp;verwoestingen aanrichtte
Nemen we echter in aanmerking, dat verschillende ziekten bij het ééne ras of de eene soort welig tieren.
Deel vin, Afl. 3. nbsp;nbsp;nbsp;2
-ocr page 220-terwijl andere er bijna immuun tegen zijn, dan kan het ons ook niet zoo zeer verwonderen, dat het Indische varkennbsp;groote vatbaarheid voor veepest heeft en het Europeesche niet.
Wij zagen reeds, dat, terwijl het inheemsche rund groote vatbaarheid voor runderpest toont, het Bengaalsche daarentegen bijna niet en dan nog slechts in zeer lichten graadnbsp;wordt aangetast. Hoe grillig verder het runderpestconta-gium kan werken, bewijst ons het optreden der ziektenbsp;onder andere herkauwers dan runderen en buffels Terwijlnbsp;toch in Europa epizoötieën dezer ziekte onder geiten ennbsp;schapen zijn waargenomen, schijnt ze er toch slechts bijnbsp;uitzondering onder op te treden. Hier in Indië echternbsp;werd ze, voor zoover mij bekend, nog nimmer onder dezenbsp;diersoorten waargenomen, hoewel toch geiten hier overalnbsp;zeer veelvuldig worden aangetrolTen en steeds vrij metnbsp;runderen en buffels rondloopen, terwijl ook schapen innbsp;verschillende streken, waar veepest heerschte, werden gehouden. Van andere ziekten, o. a. van miltvuur, wordtnbsp;ons verteld, dat enkele schapenrassen er nagenoeg immuunnbsp;tegen zijn, n.1. het Algerijnsché. Zoo weten we verder, datnbsp;veldmuizen hoogst gevoelig zijn voor kwadendroes, terwijlnbsp;de gewone huismuizen en witte muizen er nagenoeg immuun tegen zijn. Omgekeerd zijn de laatste gevoelig voornbsp;het virus van goedaardigen droes, terwijl de veldmuis ernbsp;ongevoelig voor is.
Zoo vond Dr. van Eecke {Geneesk. Tijdschr. van Ned-Indië deel XXXI) tortelduiven hoogst gevoelig voor het virus van septichaemia haemorragica, terwijl ge'^one duivennbsp;er zich immuun tegen toonden. Dit resultaat stemt nunbsp;wel niet overeen met hetgeen onderzoekers in Europa omtrent deze ziekte vermelden, doch al neemt men ook aan,nbsp;dat het door Dr Van Eecke gebruikte virus een andernbsp;w^as dan hetgeen men in Europa van septichaemia haemor-ragica kweekte, toch bewijst het, dat dezelfde smetstofnbsp;eene geheel verschillende uitwerking had bij de twee genoemde duiveusoorten Dergelijke voorbeelden zouden metnbsp;tal van andere vermeerderd kunnen worden en zoo behoeftnbsp;het ons, mijns inziens, ook niet te verwonderen, dat het
Indische varken vatbaarheid voor runderpest bezit en liet Europeesche niet of in veel mindere mate, want, voor zoovernbsp;mij bekend, werden in Europa nog nimmer proeven genomennbsp;om dit dier kunstmatig te infecteeren. Zoowel als mennbsp;van schapen en geiten tot voor betrekkelijk korten lijd tennbsp;onrechte aannam, dat ze onvatbaar waren voor het virus,nbsp;zoo zou dit dus ook kunnen blijken met het Europeeschenbsp;varken het geval te zijn. De vatbaarheid blijkt echter innbsp;ieder geval veel minder te zijn dan bij het Indische varken,nbsp;dal steeds door runderpest schijnt te worden aangetast,nbsp;W'aar het in de gelegenheid is de smetstof op te nemen.
Het wekt misschien bevreemding, dat dan niet eerder eene epizoötie onder deze dieren werd waargenomen ennbsp;beschreven; bij nader inzien is echter ook dit zeer natuurlijk.
Ten eerste toch dateert het veeartsenij kundig staatstoezicht alhier, dat zelfs thans nog op hoogst bescheiden voet is ingericht, van zeer recenten datum, zoodat in Januarinbsp;1879 in Ned.-Jndiê voor het eerst officieel runderpest ge-diagnostiseerd werd.—
Na dien datum kon dus eerst deze ziekte tol een voorwerp van studie gemaakt worden.
Reeds enkele jaren later, n 1. in 1885, werden zoowel van Java als van Sumatra berichten gepubliceerd omtrentnbsp;het heerschen of vermoedelijk heerscheu van rundeipestnbsp;onder wdlde varkens. Daar echter de landen, waar denbsp;ziekte toenmaals voorkwam, n.1. West- Java en de Padangschenbsp;Bovenlanden, eene zuiver mohaniedaansche bevolking hebben, zoodat men er het tamme varken niet aantreft, is hetnbsp;niet te verwonderen, dat de waarnemingen, die tot het wildenbsp;varken, in ontoegankelijke streken huizende beperkt bleven,nbsp;onvolkomen waren.
Thans, nu we de veepest zagen optreden in eene streek^ waar het varken als huisdier naast runderen, buffels ennbsp;geilen wordt gehouden, zagen w^e de ziekte onder deze dierennbsp;zoo mogelijk nog kwaadaardiger woeden dan onder eerstgenoemde herkauwers, terwijl de geiten er geheel vannbsp;verschoond bleven, zooals trouwens bij alle mij bekendenbsp;veepest-enizoötieën in Ned.-Indië het geval was.
-ocr page 222-84
flet, tamme varken, dat alhier het meest wordt aangetroffen, is het kortoorige Ghineesche, waarschijnlijk afstammeling van Sus Vittatus. Deze worden vooral op de hoofdplaatsen door Chineezen gefokt voor de slachtbank. De Niassers en Bataks houden er echter andere rassen op na,nbsp;waarvan het laatste meer overeenkomst heeft met het hiernbsp;inheemsche wilde varken en er niet onwaarschijnlijk ooknbsp;van afstamt, ’t Is mij niet bekend, hoeveel soorten vannbsp;wilde varkens op Java en Sumatra in het geheel wordennbsp;aangetroffen, doch in ieder geval vindt men er twee, dienbsp;goed van elkaar te onderscheiden zijn. Het eene heeft een’nbsp;zwaren kop met 2 a 3 kegelvormige eellknobbels (ter weerszijde van de bovenkaak). Het stemt in bouw geheel overeennbsp;met het Afrikaan.sche Wrattenzwijn, , Phacochoerus africa-nus”. Het tweede mist deze eeltknobbels, is lichter gebouwd,nbsp;hooger op de pooteri en heeft een veel minder woest voorkomen. Met dit laatste stemt het tamme Bataksche varkennbsp;veel overeen.
Ook deze wilde varkens zouden van Sus Vittatus afstammen.
Het Europeesche tamme varken daarentegen stamt volgens „H. V Nathusius” waarschijnlijk af van Sus scrofaferus.
Evenals we zulks voor andere ziekten zagen, zou het dus best mogelijk zijn, dat het Europeesche varken geheelnbsp;of bijna geheel immuun tegen runderpest is, terwijl hetnbsp;Indische er hoogst vatbaar voor blijkt. Nu echter in dennbsp;loop dezer eeuw dikwijls Ghineesche varkens naar Europanbsp;werden overgebracht ter verbetering van verschillende rassen aldaar, zou daarmee tevens wel eens eene meerderenbsp;vatbaarheid voor het runderpestcontagium kunnen zijnnbsp;overgeërfd, zoodat deze zaak uit een oogpunt van veeartsenij-kundige politie, mijns inziens, ook in Europa wel degelijknbsp;de aandacht verdient.
Behalve door het heerschen van veepest onder varkens was deze epizoötie van belang door het resultaat van denbsp;bestrijdingswijze. Nadat gedurende de bekende epizoötie,nbsp;die van 1879—1883 den veestapel van West-Java vreeselijknbsp;decimeerde, schatten waren besteed voor de onteigening
-ocr page 223-van vee in de besmette streken, waarmeê een zeer twijfel-achtig resultaat was bereikt, volgens velen zelfs de verbreiding der ziekte werd in de hand gewerkt, was in Indië bij het groote publiek en, naar het schijnt, ook bij denbsp;Regeering de meening ontstaan, dat de runderpest alhiernbsp;niet met dezelfde middelen kan bestreden worden als innbsp;Europa. Het werd er niet beter op,'toen ook nog in eennbsp;wetenschappelijk tijdschrift, hoewel zonder eenigen billijkennbsp;grond, het vermoeden werd uitgesproken, dat de epizoötieën,nbsp;die hier steeds als veepest hadden te boek gestaan, waarschijnlijk geen veepest zouden zijn.
Bij de bovengenoemde epizoötie op West-Java was er met de groote bijl op in gehakt, zonder dat men voldoende personeel, tenminste betrouwbaar personeel, had om de maatregelen uit te voeren en te controleeren, terwijl de uitgestrektheid en de aard van het terrein, waarover de ziekte heerschte,nbsp;niet toelieten, dat men overal een voldoend toezicht op dennbsp;veestapel kon uitoefenen. Waar nu in beschaafde landennbsp;van Europa met hunne goed georganiseerde veeartsenijkun-dige politie en bijne onuitputtélijke hulpmiddelen in politie,nbsp;leger, telegraaf, enz enz., het de grootste inspanning kost,nbsp;eene eenigszins uitgebreide runderpestepizoötie te onderdrukken, daar is het niet te verwonderen, dat eene zoo uitgebreide epizoötie op Java, waar toen ter tijde eene georganiseerde veeartsenijkundige politie nog geheel ontbrak en waarnbsp;men niet over een voldoend en goed politiepersoneel konnbsp;beschikken, het afmaaksysteem hier en daar kwade praktijken met zich bracht, zoodat de millioenen, dit er voornbsp;Werden uitgegeven, voor een groot deel in verkeerde handennbsp;kwamen, terwijl de ziekte, wanneer ze op de eene plaatsnbsp;door het dooden van nagenoeg den geheelen veestapel wasnbsp;onderdrukt, toch weer in eene naburige streek bleek tenbsp;heerschen. In Europa bleek het bijna bij iedere epizoötienbsp;hoogst moeielijk om veevervoer uit eene besmette streeknbsp;totaal te beletten, dus op Java zal het wel onmogelijknbsp;geweest zijn.
Van de onwetendheid der bevolking kon verder door listige speculanten gebruik gemaakt worden om vee voor
-ocr page 224-een appel en een ei op te koopen, terwijl in geval van ziekte het tegen nagenoeg de volle waard e door het Gouvernementnbsp;werd onteigend.—
Na deze epizoötie bleef de reactie dan ook niet uit en als gewoonlijk sloeg men van het eene uiterste tot hetnbsp;andere over. Van onvoorwaardelijk afmaken kwam mennbsp;tot in geen geval meer afmaken. Gelukkig wijzigde zichnbsp;ook deze zienswijze langzamerhand en werd bij Staatsbladnbsp;van 16 Nov. 1892 No. 240 o.m. bepaald dat: „ziek ennbsp;verdacht vee zal worden afgemaakt, wanneer runderpestnbsp;uitbreekt onder van elders aangevoerd vee of vermoedelijknbsp;door dergelijk vee onder den veestapel is gebracht, zullendenbsp;het afmaken gestaakt worden, zoodra de ziekte zich verdernbsp;verspreidt”.
Hoe noodzakelijk en nuttig deze bepaling is, zagen we uit het verloop van de hiervoor beschreven epizoötie.nbsp;Nadat men gedurende bijna twee maanden te vergeefsnbsp;getracht had, de ziekte te onderdrukken of tenminste totnbsp;staan te brengen door strenge afzondering van ziek ennbsp;verdacht vee, snel begraven der cadavers, desinfectiemaat-regelen, enz. enz., werd ze in 10 dagen voor goed onderdruktnbsp;door het afmaken van 125 runderen, 6 buffels en 1 varkennbsp;aan zieke en verdachte dieren, terwijl reeds 141 runderen,nbsp;176 buffels en 353 varkens waren gestorven.
Niemand zal hier wel het afdoend en volkomen succes van deze wijze van bestrijding ontkennen.
Wij hebben hier dus gezien, dat het stelsel in Ned.-Indië even afdoende blijkt als in Europa, mits het maar goednbsp;kan worden toegepast.
Tevens konden we echter weer opmerken, dat iedere dag, dien men verloren laat gaan, duur betaald moet worden,nbsp;daar de 802 dieren, die bij deze epizoötie stierven of werden afgemaakt, bijna alle gespaard hadden kunnen worden,nbsp;wanneer on middellijk na het diagnostiseeren der ziekte totnbsp;het afmaken had kunnen worden overgegaan, en hier verkeerden we, zooals we zagen, onder zeer gunstige omstandigheden, daar de omvang der ramp niet te overzien zounbsp;geweest zijn, indien door een of ander noodlottig toeval
-ocr page 225- -ocr page 226- -ocr page 227-87
de ziekte zich buiten de vallei van Sihoga had verbreid, zonder dat er tijdig kennis van gekregen werd.
Moge men hier dus uit leeren, in den vervolge niet al te angstvallig te zijn met het afmaken van een paarnbsp;koppels vee, wanneer men nog gegronde hoop mag koesteren met eene beginnende epizoötie te doen te hebben,nbsp;ook al kan niet dadelijk het bewijs geleverd worden, datnbsp;de ziekte van elders is ingesleept, daar zulks dikwijls moeilijk,nbsp;zoo niet onmogelijk zal blijken.—
Padang, 22 Mei 1894-
4
Van oudsher weet men, dat het klimaat invloed uitoefent op de physiologische verrichtingen van daarin levendenbsp;planten en dieren.
Tal van gegevens zijn dan ook al op dit gebied verzameld en golden reeds, zelfs in een’ tijd, toen de observatie vannbsp;het klimaat oppervlakkig en zonder controle geschieddejnbsp;als wetenschap.
Toch kon eerst door de toepassing van physische observatiemethoden de geaardheid der klimaten worden vastgesteld, wat te voren zonder meting, naar schatting slechts, werd afgeleid. En eigenlijk is pas eerst sedert met denbsp;vorderingen der physiologie en bacteriologie, langs expe-rimenteelen weg, den invloed der afzonderlijke klimaats-factoren op het dierlijk organisme en op de levensprocessennbsp;der bacteriën is nagegaan, van een „klimatologie” als wetenschap sprake.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
Klimaatsinvloeden werden vroeger uitsluitend als directe ziekteoorzaken beschouwd; toen echter de wetenschap voornbsp;vele, eertijds aan het klimaat toegeschreven ziekten, onwe-derlegbaar had aangetoond dat bacteriën hare onmiddellijke,nbsp;naaste oorzaken waren, moest ook nog eene andere opvattingnbsp;omtrent hunne aetiologische beteekenis worden aangenomen.
In de eerste plaats is aangetoond, dat klimaatsinvloeden het lichaam tot ziekten kunnen voorbereiden, door bepaaldenbsp;organen te maken tot plaatsen van minsten weerstandnbsp;(partes minoris resistentiae), waardoor smetstoffen gemakkelijker kunnen zegevieren in den strijd tegen de weefsels.
Proefondervindelijk is gebleken, dat o a door overmatige koude of warmte het celleven zóódanig geschaad kan worden,nbsp;dat het proefdier voor infecties vatbaarder wordt.
-ocr page 229-89
Verder is onderzocht, onder welke omstandigheden zij smetstoffen kunnen verbreiden en eindelijk, hoe zij alsnbsp;voedingsbodems voor levende smetstoffen kunnen dienen.
Zoo is dus het aandeel van klimaatsfactoren in het ontstaan en de verbreiding van vele ziekten meer gepréciseerd en het is duidelijk, dat conclusies uit andere waarnemingennbsp;op geneeskundig-klimatologisch gebied, hoewel geenszinsnbsp;geheel zonder waarde, zeer gewijzigd moeten worden.
Ter opsporing van de ontwikkelingsgeschiedenis van epizoötiën, bijv., staan nu zuiverder methoden ten onzennbsp;dienste en mogen we dus in het verschiet hechter uitkomsten, en van de daarop gebaseerde maatregelen ternbsp;beteugeling van verwoestende veeziekten, vruchtbaardernbsp;resultaten verwachten
Het is mijn voornemen in dit opstel eenige oudere en nieuwere observaties omtrent den invloed van het klimaatnbsp;op den gezondheidstoestand van dieren te vermelden ennbsp;toe te lichten ,
De invloed op den mensch, op zijn physiologische verrichtingen, is, in het algemeen, gelijk te stellen met dien op hoogere diersoorten, maar, zijn de dieren, in den natuurstaat althans, veel afhankelijker van het klimaat.—
Bij het lezen der volgende bladzijden houde men dit wel in ’t oog, observaties uit Neclerlandsch-Indië komen hierinnbsp;niet voor, hoewel reeds verdienstelijke onderzoekingen, o. a.nbsp;door den veearts D. Driessen omtrent runderpest-geographienbsp;in Ned.-Indië, verricht zijn —
Bij het samenstellen dezer verhandeling raadpleegde ik vooral;
»G. Fleming, a manual of veterinary sanitary science and police, London 187.5”;
sFriedberger und Frohner. Lehrbuch der speciellen Pathologie und Therapie der Hausthiere, Stuttgart 1889”;
»Haubner. Die Gesundheitsphlege der landwirthschaft-lichen Haussaugethiere 1881” ;
dDr Weyl, Handbuch der Hygiene, ffcna 1894”, en verder eenige leerboeken over physiologie.
Elke hemelstreek, elke bodem heeft zóóveel invloed op
-ocr page 230-90
de geaardheid en het uitwendig voorkomen van de daarop levende planten en dieren, dat zij op deze een' onuit-wischbaren stempel drukt, een stempel, dien ze nietnbsp;alleen individueel bij verplaatsing behoudt, maar diennbsp;men nog in tal van generaties bij zijn nakomelingen kannbsp;herkennen.
Zoo vergelijke men bv in deze maar eens het paard, afkomstig van hooge of lage landen.
Deze invloed verschilt naar ligging, gedaante, elevatie, naar de aard- en scheikundige samenstelling van den bodem,nbsp;de besproeiing, de waterverdeeling, enz —
Wij weten, dat een bepaalde streek niet alleen aan daarin geboren of ingevoerde dieren kenmerkende eigenschappennbsp;verleent, maar dat zich na een korter of langer verblijfnbsp;een voorbeschiktheid tot bepaalde ziekten kan ontwikkelen-
Het is verder een feit, dat epizoötische aandoeningen in verband met de geaardheid der streken, waarin zij voorkomen, belangrijke verschillen kunnen aanbieden ten opzichte van intensiteit en extensiteit.
Er zijn zeker vele voorbeelden aan te halen om den invloed van de localiteit of van het klimaat op den gezondheidstoestand van dieren aan te toonen. Zoo wordt in Fleming’s handboek gewezen op een bij het schaap voorkomendenbsp;ziekte, met name de «trembling disease (lumbar prurigo).”
Deze aandoening, welke, volgens Haubner, het meest voorkomt in lage, vochtige dalen, die aan overstroomingennbsp;onderhevig of door bergen omsloten zijn en een weelderigenbsp;vegetatie bezitten, maar zich ook in zandige streken metnbsp;weinig weiland vertoont, heeft zich, niettegenstaande denbsp;kudden herhaaldelijk en geheel en al door andere vervangennbsp;zijn en aan hunne verpleging de grootste zorg besteed wasnbsp;geworden, telkens en telkens weder voorgedaan.
Een evacuatie naar andere streken was van frappante uitwerking en voldoende om haar bij andere daaraan lijdendenbsp;koppels allengs te doen verdwijnen.
We vinden de hier door Fleming aangehaalde ziekte onder den naam van: „Die Traber oder Gnubberkrankheitnbsp;der Schafe” beschreven door Friedeekger und Fröiiner,
-ocr page 231-91
die de afhankelijkheid der ziekte van klimatische of locale verhoudingen niet bewezen achten.
Zij définiceeren het lijden als volgt;
„’t Is een slepende, zonder koorts verloopende^ erfelijk overdraagbare ruggemergsziekte, die zich hoofdzakelijk doornbsp;overgevoeligheid, zwakte en verlammingsverschijnselen vannbsp;de achterband en belangrijke vermagering kenmerkt ennbsp;geregeld doodelijk afloopt.
De Traberkrankheit was vóór de invoering der edele rassen, vooral van de merino’s (1765 uit Spanje geimporteerd),nbsp;nog nagenoeg onbekend.
Sedert het opkomen dezer edeler, fjner rassen heeft zij zich echter, overeenkomende met hunne verbreiding, vakernbsp;voorgedaan. Vooral treft men deze ziekte aan bij höogfijnenbsp;„Electoralherden”, terwijl ze bij het gewone landschaap otnbsp;Negrettischaap veel zeldzamer wordt waargenomen. Voornamelijk worden dieren van het mannelijke geslacht aangetast,nbsp;en wel het meest jonge, 2 a 3-jarige bokken; zeldzamer denbsp;vrouwelijke exemplaren of de hamels. In Pruissen ennbsp;Saksen met „edele schapenfokkerijen” doet zich deze plaagnbsp;veel meer voor dan in TjUid-Duitschland.
De oorzaken zijn vooreerst te zoeken in een’ erfelijken aanleg; meestal wordt het lijden door een fokbok in eennbsp;kudde ingevoerd. Voorts is van wezenlijken invloed eennbsp;verkeerde wijze van fokken, de zucht tot overdreven verfijning van het ras door te weinig opfrissching,uitsluitendenbsp;„lucestzucht”, d. i. teelt tusschen naaste bloedverwanten,nbsp;de vertroeteling der jonge dieren, een ongezonde „Treib-hauszucht”, het streven naar vroegrijpheid, het aanwendennbsp;van te oude moeders voor de teelt, alsook de geslachtelijkenbsp;overprikkeling der mannelijke dieren door te veelvuldigenbsp;of te vroegtijdige paring”.
Voor den stelligen invloed van het medium, waarin de dieren verk' eren, op de ziektegenese pleit rn. i. het goede resultaatnbsp;van de evacuatie, ofschoon daardoor de directe afhankelijkheid der ziekte van klimatische verhoudingen niet bewezen is.
Wij zullen nu achtereenvolgens den invloed der verschillende factoren, die de plaatselijke gesteldheid bepalen, nagaan.
-ocr page 232-92
1. Invloed van de hoogte der plaats hoven de oppervlakte van de zee.
De luchtdruk bedraagt ter hoogte van den zeespiegel 760 m.M. kwik en neemt, naarmate men hooger stijgt, af,nbsp;zoodat zij gemiddeldnbsp;bij 1000 meter 670 m M.
» nbsp;nbsp;nbsp;2000nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;570nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»
» nbsp;nbsp;nbsp;3000nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;520nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bedraagt.
De lucht wordt dus naarmate men zich van den zeespiegel verwijdert, dunner, minder geconcentreerd.
Met elke ademhaling wordt alzoo op groote hoogten minder zuurstof opgenomen. Wordt lucht ingeademd, welkenbsp;minder zuurstof bevat dan normaal, dan wordt aan de behoefte aan zuurstof o.a. te gemoet gekomen door dieperenbsp;en snellere ademhaling en versnelde hartslag.
Bij een vermindering der zuurstof tot 7% volgt de dood.
Ten gevolge van de vermindering van den luchtdruk daalt, zooals wij reeds opmerkten, de spanning van de zuurstofnbsp;der lucht en deze verminderde zuurstofspanning schijnt welnbsp;de oorzaak te zijn van een reeks van physiologische verschijnselen, bekend onder den naam van „bergziekte”,nbsp;kenbaar aan ademnood, versnelling van ademhaling ennbsp;pols, nerveuse symptomen, slapeloosheid of slaapzucht.
Het proces doet zich gewoonlijk eerst voor op een hoogte van 2000 meter.
Volgens JouRDANET en P. Bert berusten deze verschijnselen op „anaxyhaemie”, gebrekkige zuurstof-voor-ziening van het bloed. Bij langdurig verblijf in zulke streken zou er o.a. daardoor compensatie intreden, dat zichnbsp;een grooter longencapaciteit ontw'ikkelt („Assmann”). Bijnbsp;onze huisdieren heeft men, althans op die hoogten waarheennbsp;zij zich zelfstandig begeven om te grazen, geen opvallendnbsp;nadeelige werkingen van de verminderde luchtdruk waargenomen; wij zien dit bij het alpen vee, dat des zomers opnbsp;op de hooggelegen weiden gedreven wordt. Bij afwisselendennbsp;barometerstand zijn dikwijls epizoötiën uitgebroken, maarnbsp;moet dit waarschijnlijk aan andere daarmede gepaard gaan-
-ocr page 233-de veranderingen van de atmospheer worden toegescheven.
De hygiënische beteekenis van den luchtdruk wordt een andere als men hare verdeeling over uitgestrekter strekennbsp;in het oog houdt. De meteorologie leert, dat in een gebiednbsp;van hoogsten barometerstand een barometrisch maximum,nbsp;een langzaam dalen van de lucht uit hoogere luchtlagennbsp;plaats grijpt; omgekeerd stijgt in een barometrisch minimum de lucht van den aardbodem in de hoogte. In hetnbsp;eerste geval hoopen zich in de onderste luchtlagen schadelijke stoffen op, die in het andere geval met opstijgendenbsp;luchtstroomen in de hoogte gevoerd en aan onze ademhalingsorganen onttrokken worden. ,,.4ssmann” heeft (bij men-schen) bij zeer hooge barometerstanden herhaalde malennbsp;plotseling vele gevallen van longontsteking zien optreden.
Behalve de zooeven vermelde eigenschappen van den dampkring der hoogere bergstreken, valt op te merken datnbsp;de atmospheer daar bijna altijd zeer droog is, hoewel hetnbsp;plateau van Mexico, dat hooge bergen heeft, hierop eennbsp;uitzondering maakt en tamelijk vochtig is.—
Door de grootere droogte bezit de lucht een groote affiniteit tot water, heeft meerdere verdamping langs huid en de longen plaats en worden huid en slijmvliezen uitgedroogd.
Door het vermeerderd w'armteverlies, tengevolge van meerdere verdamping langs de huid, kan in die streken,nbsp;waar de temperatuur toch reeds laag is, het organismenbsp;geducht van de koude te lijden hebben.
Is nog sterker mate is dit het geval als de lucht in beweging is.
Daarentegen hebben de zonnestralen op bergen, door geringe warmte absorptie van de dunnere lucht, een meernbsp;doordringende werking en kan die sterkere insolatie eennbsp;aetiologisch moment worden voor de dan ook dikwerf waargenomen prikkelingstoestanden van oogen, hersenen ennbsp;ruggemerg.
Men beeft opgemerkt, dat op zekere hoogten in sommige streken de constitutie der dieren duidelijke veranderingennbsp;onderging en dat zij buiten een’ zekeren grens niet gedijden.nbsp;Sommige ziekten, vooral die van een epidemisch of epizoötisch
-ocr page 234-94
en een endemisch of enzoötisch karakter hebben hunne grenzen op bepaalde hoogten, terwijl andere gemodificeerdnbsp;en minder kwaadaardig worden.
De „paardenziekte” in Afrika is hiervan een voorbeeld. In Zuid-Afrika worden de dieren in de zomermaandennbsp;naar de bergen gedreven om de ziekte, welke dan in denbsp;lagere streken heerscht en alleen eenhoevige dieren aan tast,nbsp;te ontgaan.
Behoudens uitzonderingen zijn anthracoïde-aandoeningen bij dieren boven een zekere hoogte onbekend.
Zooals men weet, wordt miltvuur (anthrax) veroorzaakt door bacillen, die vooral in de warme maanden tot sporenvorming komen, die allerlei weersgesteldheid verdragen, zeltsnbsp;den winter doorstaan.
Bij voorkeur blijven die sporen geconserveerd op een’ moerassiger! bodem. Dit helpt de relatieve salubriteit vannbsp;hoogere streken voor anthracoïde ziekten verklaren.
Tijdens de runderpestepizoötie in 4865-*’6(1 is in Yorkshire, op een hoogte boven de 1000 voet, geen veepest waargenomen; in Norfork, Cheshire, Staffordshire en Buckinghamshire woedde zij het hevigst in moerassige en laaggelegen districten.
Men vergete evenwel niet, dat geaccidenteerd terrein der verspreiding natuurlijke hinderpalen stelt, o.a door belemmering van het veeverkeer. Zoo is ook het vlakke Hollandnbsp;als een voorbeeld aangehaald van een land, waar zij eertijdsnbsp;groote schade aanrichtte en hardnekkig persisteerde. Zondernbsp;twijfel zou in een vlak land bij niet-toepassing van rationeelenbsp;politiemaatregelen die ziekte grootere proporties kunnennbsp;aannemen dan in een bergachtige streek.
Er wordt beweerd, dat de ziekte in Transsylvanië (2000— 8000 voet) onbekend is, ofschoon in deze streken districtennbsp;liggen, die dikwijls aan infectie blootstaan. Hier zou dusnbsp;sprake zijn van absolute immuniteit; toch moet deze me-dedeeling nog met het noodige voorbehoud worden aangenomen,
Zeer vele aandoeningen van schapen schijnen zeer afhankelijk van de hoogte te zijn. Zoo bijv. distornatosis, een ziekte,
-ocr page 235-95
die, in lage districten zoo kwellend en dikwijls noodlottig is, terwijl zij op berghellingen en hoogvlakten zeldzaamnbsp;voorkomt.
Daarentegen zijn er ziekten, die juist in heuvelachtige en bergachtige streken onafgebroken blijven aanhoudennbsp;Het is bekend, dat de contagieuse l under-pleuropneurnonienbsp;als oorspronkelijke enzoötie in de hooge Alpen van Centraal-Europa heerscbt; eerst later heeft zij zich door hare contagieuse eigenschappen langs handelswegen met druk vee-verkeer over bijna geheel A'Mropa naar Atón-Azië en anderenbsp;landen verspreid.
2. Invloed van de configuratie eener plaats
De gedaante eener landstreek heeft een zeer groote invloed op de gezondheid van dieren.
Dat verheffingen van den bodem, vooral groote hoogvlakten en aanzienlijke bergketens, dikwijls vrij scherpe grenzen voor de verspreiding van sommige dieren vormen,nbsp;is bekend en dat parallel-gebergten dit meer dan meridiaan-gebergten doen, is natuurlijk. En zoo zien we ook dienbsp;bodemverheffingen behalve de grenzen van de launa ooknbsp;die van ziektegebieden vormen.
De invloed van vlakten verschilt naar hare hoogte en uitgebreidheid. Op hoogvlakten werken dezelfde invloeden alsnbsp;die hierboven zijn besproken. Merkwaardig is die vannbsp;dalen, welke weer verschil aanbiedt, naar gelang van denbsp;soort.
Nauwe, trechtervormige dalen of rondom ingesloten dalen staan gewoonlijk als ongezond bekend. Een gebrekkigenbsp;luchtcirculatie mag stellig als reden van ongezondheidnbsp;gelden.
Lengfedalen, of de zulke welke langs bergketenen ver-loopeii, zijn meestal aan hunne uitgangen min of meer afgesloten; ook dan heerscht een slechte luchlcirculatie ennbsp;zijn zij meestal vochtig en dus vrij wel even schadelijk alsnbsp;trechtervormige dalen.
In dwarsdalen, die in den regel meer helling hebbenen Waarvan de laaggelegen uitgangen meestal breed zijn, kan
-ocr page 236-96
vrijer luchtcirculatie tot stand komen. Deze dalen zijn in het algemeen gezonder woonplaatsen voor dieren. Bij eenenbsp;studie van de physiologische en pathologische invloedennbsp;van dalen op dieren moet op de hoogte, den graad vannbsp;helling en de richting en begroeiing van hare wandennbsp;gelet worden.
3. Invloed van de geologische samenstelling van den bodem
Hiervan is met zekerheid nog weinig bekend.
Maar zeker is het, dat de invloed van den bodem op de hygiëne niet uitsluitend van de geologische samenstelling,nbsp;maar ook vooral van zijn physische en chemische eigenschappen, o.a. van ziin vast- of poreusheid, aciditeit of al-caliciteit afhangt. Deze bepalen bet gehalte aan lucht ennbsp;aan water, en het organische leven op en in den bodem.
Langs welke wegen voornamelijk ziektekiemen uit den bodem in den mensch of in het dier geraken, door denbsp;ademhaling, door het voedsel, door het drinkwater, doornbsp;wonden en hoe zij den bodem verlaten is, voor vele ziektennbsp;nog niet volledig opgelost.—
Het bewijs van den oorspronkelijken invloed van deii bodem op de ziektever breiding wordt volstrekt nog nietnbsp;geleverd door het feit, dat in een’ bodem de specifiekenbsp;kiemen gevonden en daaruit gekweekt zijn. Er moet dannbsp;nog aangetoond worden, dat zij zich daarin reproduceeren,nbsp;anders kan de aanwezigheid van die kiemen nog eennbsp;tijdelijke, een toevallige zijn.
Het miltvuur is duidelijk in zooverre een bodemziekte, dat zijn „dauersporen” gedurende jaren lang in den bodemnbsp;levensvatbaar kunnen blijven, tot dat- zij weder onder voornbsp;hunne ontwikkeling gunstige voorwaarden geraken.
Maar niet alleen de physische, doch ook de chemische samenstelling van den bodem is van hygiënische beteekenis.
Het spreekt wel van zelf, dat, als de grond arm is aan zekere • minerale bestanddeelen en deze nietnbsp;worden aangevoerd, de daarop groeiende planten eveneens daarvan verstoken zullen zijn. Op sommige alluviale oevers van den Rhijn, zoo citeert Fleming, is
-ocr page 237-97
een gebrek aan phosphas calcis in den bodem geconstateerd, en wordt dit ook iliet door het water van deze rivier geleverd. De planten hebben er ook gebrek aan, terwijl denbsp;dieren, die van deze planten leven, daar opmerkelijk veelnbsp;aan beenverweeking, „osteoclasty”, lijden.
4. Invloed van moerassige streken.
Men beeft vroeger aangenomen, dat moerassen daarom schadelijk werkten, omdat zij miasmata, vergiftige gassen,nbsp;aan de dampkringslucht toevoerden.
Tevens was men van meening, dat voor miasmatische ziekten een zekere hoeveelheid miasma noodig was om hetnbsp;individu ziek te maken. Op plaatsen, waar gelegenheidnbsp;bestaat tot ontwikkeling van groote hoeveelheden smetstof,nbsp;in moerassige streken, zag men de miasmatische ziektennbsp;vooral hevig optreden (besmettingshaarden).
Dat malaria bij voorkeur in moerassige streken heerscht, Ujdt weinig twijfel; evenwel zijn er moerassige streken,nbsp;waar malaria onbekend is. Misschien berust dit wel daarop,nbsp;dat óf de malaria-oorzaak daar aan het terrein mankeert,nbsp;óf dat ze niet aan de oppervlakte komt.
Verder weet men, dat rijstvelden, die een groot deel van het jaar, tijdens den West-mousson, met levend, stroomendnbsp;water bedekt zijn, niet zoo schadelijk voor de gezondheidnbsp;der omliggende bewoners zijn als men wel geneigd zounbsp;zijn aan te nemen; alleen in den Oost-mousson, als zij droognbsp;zijn geloopen, zullen ze echter wel denzelfden nadeeligennbsp;invloed uitoefenen als ieder ander moeras, dat uitgedroogd is.
Afdoende statistieke opgaven met betrekking tot dit punt ontbreken evenwel, om een bepaalde conclusie toe te laten.—
Het komt ook voor, dat er malaria heerscbt daar waar geen moerassen zijn, op lage, slecht gedraineerde plaatsennbsp;en daar waar men slecht onderhouden slooten en grachtennbsp;vindt, die gedurende de warme maanden droogloopen.—
Door Lavebai^ zijn in het bloed van malarialijders hae-matozoën, plasmodiën, gevonden, en na hem is dit herhaal-delijk door andere onderzoekers bevestigd.
Van hunne uitwendige woonplaats weet men evenwel
Deel Vin, Afl. 3. nbsp;nbsp;nbsp;3
-ocr page 238-niets. Men zoekt nog naar de middelen om hen uit het water en den hodem van kourtslanden te isoleeren.
Hunne morphologie is misschien huiten het lichaam van den rnensch een andere. Laver an heeft de hypothese opgeworpen, dat de parasieten door muskieten der moerassennbsp;in het lichaam van den mensch zouden worden getransporteerd.
Algemeen wordt een infectie door de lucht aangenomen, maar — houdt Laveran ook een infectie door drinkwaternbsp;voor mogelijk.
Bij dieren heeft men in het bloed analoge vormen als de malariahaematozoën gevonden. Danilewsky houdt dezenbsp;voor identisch met de koortsparasieten van den mensch.nbsp;Hij vond ze bij de hagedis, de schildpad en bij vogels-Laveran heeft te Parijs in het bloed van de meerkol de doornbsp;Danilewsky beschreven parasieten weergevonden.
Friedberger en Fröhner vermelden, dat het meerendeel van de in de litteratuur vermelde gevallen van malaria bijnbsp;onze huisdieren met echte malaria niets gemeen hebben.nbsp;Echter mag de mogelijkheid van voorkomen van malarianbsp;bij onze huisdieren niet worden uitgesloten. De goed geslaagde entingen van malaria van den mensch op konijnennbsp;en honden schijnen er voor te pleiten. Dat de beschrevennbsp;ziektegevallen juist in Italië, wat een echt malarialand is,nbsp;zijn waargenomen, is, dunkt me, van even zwakke bewijskracht als het bij enkele gevallen geconstateerde therapeutische succes van Ghinine.
Van de huisdieren is misschien de buffel het eenige dier, dat ongestraft voortdurend in moerassige streken kannbsp;leven. Zooals wij zooeven reeds opmerkten, verschilt denbsp;schadelijkheid van moerassen naar de mate en wijze hunnernbsp;bevloeiïng; ook naar het jaargetijde.
Enzoötische ziekten onder dieren, in moerassige streken levende, zijn vooral gedurende het w’arme jaargetijde voorgekomen.
De schadelijke invloed van zulke streken schrijft men mede toe aan de vegetatie, welke wèl overvloedig, maarnbsp;veelal waterig is, en dan een geringer voedingswaarde heeft-
De dieren, die van deze planten leven, zoo meent men te hebben opgemerkt, zijn grof van stuk, onoogelijk, en slapnbsp;van vezel.
Hunne buiken zijn groot, de huid dik en ruig; de paarden zijn zwak, hebben sterk behaarde ledematen en breedenbsp;platte hoeven mét een dunne, weeke hoornlaag Zij zijnnbsp;slecht gevoed, hebben een zwakke en lymphatische constitutienbsp;en zijn voorbeschikt tot slepende asthenische ziekten.nbsp;Voorts wordt er op gewezen, dat de enzoötische en epizoötischenbsp;aandoenigen van deze plaatsen in den regel een ongunstignbsp;verloop hebben.
Ieder jaar doen zich onder de huisdieren in de lage, vaak overstroomde dalen en langs de door Zuid-Rusland stroomen-de groote rivieren, die zich in de Zwarte Zee en in de Zeenbsp;van Azof uitstorten, vele doodelijke ziekten van een typhoidnbsp;of carbunculeus karakter voor.
Men verlieze echter niet uit het oog, dat waar de veeteelt op zóó groote schaal gedreven wordt als in deze steppen vannbsp;Rusland, de verspreiding van infectie bizonder geraakkelijk is.
In Egypte gaat het opdrogen van moerassige plaatsen na overstroomingen van de Nijl telkens weer gepaardnbsp;met ziekten van dysenterische en anthracoide geaardheid-
In de uitgebreide Pontijnsche moerassen verschijnen, gedurende den zomer, dezelfde ziektevormen, zooals anthraxnbsp;en andere enzoötische en epizoötische ziekten.
Dit is zóó opmerkelijk, dat de meest competente autoriteiten de hoofdoorzaken van het optreden van anthracoide ziekten,nbsp;die nu zonder twijfel contagieus gebleken zijn, vroegernbsp;hebben toegeschreven aan door zomerhitte veroorzaaktenbsp;bodemuitwasemingen en aan de wijzigingen, die de plantennbsp;hierdoor ondergaan. Het verdient opmerking, dat huisdieren niet alleen in hun eigen landstreek tot zulke ziektennbsp;voorbeschikt zijn, maar dat, door het verblijf in die moerassigenbsp;streken, hunne constitutie zóódanig schijnt gewijzigd tenbsp;worden, dat zelfs, nadat zij deze streken verlaten hebbennbsp;en naar een geheel verschillend klimaat zijn overgebracht,nbsp;zij nog hunne gevoeligheid voor dergelijke ziekten behouden en deze op de nieuwe verblijfplaats, onder den
-ocr page 240-invloed van gelegenheidgevende oorzaken, gemakkelijk weder uitbreken, zoodat het den schijn heeft dat ze dezenbsp;verkregen hebben.
5. Invloed van vochtigheid van den hodem,
De graad van vochtigheid van den bodem is van belangrijken invloed op vele ziekten. Gronden met groot door-latirigsvermo^en voor water, bijv zand-gronden, zijn gewoonlijk gezonder dan natte bodems.
Dit is echter geen regel en o.a. niet het geval wanneer de bovenste zandlaag dun is en zich daaronder op geringenbsp;diepte een dichte door organische stoffen verontreinigdenbsp;aardlaag bevindt. Een voorbeeld van een’ schijnbaar gunstiger! bodem, die tot ongezondheid aanleiding gaf, is doornbsp;Fodéré vermeld:
»In een landstreek bij Straatsburg, waar de grond zandig en droog was, woedde epizootisch en allerhevigst de gan-gr aeneuse pleuro-pneumonie, waarvoor geen oorzaak konnbsp;gevonden w'oi’den ; alleen wist men dat de ziekte contagieusnbsp;was. Uit een zorgvuldig onderzoek van den bodem bleek,nbsp;dat een dichte kleilaag zich vlak onder een dunne humus-laag hevond en deze laatste door slechts een dunne zandlaag bedekt was”.
Het ontstaan der epizoötie wordt nu zóó voorgesteld, dat de organische zelfstandigheden in dezen bodem ontleednbsp;werden en de schadelijke uitwasemingen zich door de dunnenbsp;zandlaag gemakkelijk een weg naar boven baanden om zichnbsp;met de lucht, die de dieren inademden, te vermengen.—•
Al komt, volgens onze tegenwoordige opvattingen, de besmetting niet tot stand door bodemuitw'asemingen, dannbsp;ligt ’t toch voor de hand om een samenhang aan te nemennbsp;tusschen de ziekte en een bodem, die juist onder de ]oo-venbeschreven condities gunstig is voor de ontwikkelingnbsp;van organische kiemen, resp. ziektekiemen, en is bij hetnbsp;opsporen van de gelegenheidgevende aetiologie van epizoö-tiën bodem- onderzoek nog altijd zeer gewenscht.
Over het algemeen is het gebleken, dat een poreuse bodem met een zoogenaamd gemiddeld vochtigheidsgehalte en
-ocr page 241-101
sterke verontreiniging de ontwikkeling van verschillende palhogene kiemen zeer bevordert.—
Het minimum of maximum aan water, dat zij behoeven, is echter niet bekend, zoodat een gemiddelde vochtigheidnbsp;toch nog altijd een onbepaald begrip uitdrukt.
Van den schadelijken invloed van natte bodems vond ik o.a. dit werkelijk interessante voorbeeld:
In vochtige, niet gedraineerde landen, die bovendien dikwijls aan • overstroomingen blootstaan, hebben schapennbsp;in natte jaargetijden dikwijls te lijden van „distomatosis”nbsp;(Lebei’-egelseuche), een ziekte, v/aarbij dierlijke parasietennbsp;(distomum hepaticum of distomum lanceolatum) in de levernbsp;voorkomen en algerneene hydrops bestaat. De eitjes vannbsp;deze parasieten gaan bij den stoelgang af en ontwikkelennbsp;zich tot embryonen, die in bet lichaam van slakken gerakennbsp;en zich daar tot kleine diertjes — cercarien — ontwikkelen.
De opname vun cercarien door de schapen geschiedt óf door met het voedsel opgenomen slakken, óf door het drinkennbsp;van cercariënhoudend water.—
Thomas heeft aangetoond, dat cercarien het lichaam der slakken verlaten en zich aan waterplanten of aan vochtignbsp;weidegras hechten, verscheidene weken levensvatbaar blijven en met de plant door de schapen gegeten worden.nbsp;Deze ziekte is zeldzaam in droge jaren, komt soms panzoö-tisch voor in vochtige jaren, die voor de ontwikkelingnbsp;van distomen en slakken zeer gunstig zijn.
Gewoonlijk worden de parasieten bij het hoeden der kudden op vochtige weiden (zoogenaamd „Verhüten”, d.i.nbsp;achteloos hoeden) opgenomen, waarbij vooral de poelen.nbsp;Waarin het w'ater stagneert, zeer gevaarlijk zijn.
6. Invloeden van verschillende toestanden van de dampkringslucht.
Van de combinatie van factoren, die het klimaat samenstellen, zullen wij hier slechts enkele nadeelige gevolgen op de gezondheid van menschen en dieren nagaan.
De beteekenis van elk dezer klimatische elementen voor het organisme verschilt naar den graad en den duur der
inwerking en is verder afhankelijk van de wisselingen der inwerking.
Bekend is, dat onder uiteenloopende luchttemperaturen de mensch een bijna standvastige lichaamswarmte behoudt.nbsp;En moge ook al strijd zijn over de vraag of verschillennbsp;zijn aan te toonen tusschen de lichaamstemperatuur vannbsp;den mensch in de tropen en die in gematigde gewesten,nbsp;in ieder geval zijn ze niet constant en zeker klein te noemen.nbsp;Het vermogen, een constante lichaamswarmte bij wisselendenbsp;temperaturen der om gevende lucht te behouden, berustnbsp;op warmteregeling.
In de eerste plaats op een regeling van het warmtewerfe door huid en longen 01 bij langere inwerking eener hoogenbsp;luchttemperatuur, de warmteregeling nog constant ondersteund wordt door een vermindering van de warmteproductienbsp;is ook nog een punt van strijd.
Zooveel is zeker, dat bij kortere inwerking eener hooge temperatuur der omgeving, de regeling tot stand komt doornbsp;een meerder warmteverlies langs huid en longen.
Wij zien de huid bloedrijker worden, de zweetafscheiding toenemen en de ademhalingen sneller worden. Zóó wordtnbsp;meer warmte verloren en voorkomen, dat het lichaam schadenbsp;lijdt. Direct schadelijk werken zeer hooge temperaturennbsp;en veroorzaken zij verschijnselen van zonnesteek, meestalnbsp;bij gelijktijdig hoog vochtigheidsgehalte der lucht, zoodatnbsp;door geleiding, uitstraling en waterverdamping niet zooveelnbsp;warmte afgevoerd als geproduceerd wordt. Bij den menschnbsp;is waargenomen, dat het gevaar grooter is, hoe meer arbeidnbsp;er verricht wordt. Ook w'erkvee en rusteloos voortgedrevennbsp;dieren zijn voor hooge temperaturen gevoeliger den weidevee.
Geen dier schijnt meer onder de warmte te lijden dan het schaap; ook het rund verdraagt ze minder goed, hetnbsp;paard daarentegen beter.
Volgens oud gebruik worden mesthamels, alvorens ze op de vetweide gaan, geschoren, ze zouden dan meer voedselnbsp;tot zich nemen en beter groeien.
Onder den invloed der warmte gaat de wolgroei in de tropen achteruit en als het dier niet van tijd van tijd geschoren
-ocr page 243-wordt, krult de wol minder en wordt zij korter. Volgens Bordier zouden reeds in de derde generatie de van Europanbsp;naar Indië overgebrachte schapen hunne dichte bekleedmgnbsp;verliezen. Daarentegen worden kortharige dieren uit denbsp;tropen in gematigde klimaten langharig.—
Ook heeft men waargenomen, dat de dieren in de warmte een kleiner melkquanturn leveren; echter zal voeding ennbsp;verpleging hierop niet minder haren invloed uitoefenen.
Men moet zich de schadelijke werking der warmte ook voorstellen als een indirecte.
Door den invloed op de vegetatie, terwijl er eindelijk ook meer aanleiding bestaat tot koude vatten, vooral vannbsp;het oververhitte werkvee
Bij een lage temperatuur der omgeving komt, als zij kort inwerkt, de warrateregeling tot stand door minder warmteverlies langs huid en longen: sbleeke huid, verminderde zweet-afscheiding, langzamer en oppervlakkiger ademhalingen”.
Bij meer langdurige inwerking kan de warmteregeling onderstemd worden door verhooging van de warmteproductie.—
Van koude of warmte zijn de dieren veel onafhankelijker dan de planten; aan vele dieren schenkt de natuur eennbsp;warmer winterkleed, dat zij in het warme jaargetijde wedernbsp;verliezen, of welzij richten warme winter verblijven in, of zijnbsp;verplaatsen zich.
Alle edele dieren met dunne huid en spaarzame haargroei zijn voor koude veel gevoeliger dan sterker behaarde dieren.nbsp;Krachtige, vette dieren hebben minder van de koude tenbsp;lijden dan magere.—
Koude kan zoowel direct schadelijk werken, bijv. long-congestie veroorzaken, als indirect, door aanleiding te geven tot koudevatten, zooals bij een groot temperatuursverschilnbsp;tusschen een warme stal en de koude buitenlucht al heelnbsp;licht mogelijk is.
Bij groote vochtigheid van de lucht wordt wel is waar de verdamping van het zweet en van water langs de longennbsp;beperkt, maar daar staat tegenover, dat vochtige lucht eennbsp;betere warmtegeleider is dan droge lucht.
-ocr page 244-In koud-vochtige lucht wordt meer warmte aan het lichaam onttrokken dan in warm-vochtige lucht.
Vochtige lucht werkt vooral op dieren met wolbekleeding, schapen, zeer pernicieus, omdat de haren hygroscopisch zijn,nbsp;vocht opnemen en het lang vasthouden, zoodat de huidnbsp;daardoor dikwijls doorweekt en gernacereerd wordt. Zijnbsp;verkrijgen hierdoor een ziekte, bekend onder den naamnbsp;van ))Regenfaule”.—
Koud-vochtige lucht praedisponeert tot catarrhen van bronchi en darmen en verwante ziekten.
In droge lucht is het warmteverlies van het lichaam, door verdamping, belangrijk vermeerderd.—
Terwijl koude, droge lucht over het algemeen een zeer gunstigen invloed op den gezondheidstoestand van dierennbsp;uitoefent, worden in streken met warm-droge lucht epi-zoötische ziekten, vaak gecompliceerd door zenuwverschijnselen, waargenomen.—
Snelle wisselingen in de temperatuur zijn meestal schadelijk voor het organisme. Het koudevatten is nog op onvoldoende wijze verklaard; maar van sommige vormen van
Het gevaar voor
verkoudheid is besmetting aangetoond.
verkoudheid schijnt het grootst wanneer de lucht zeer verontreinigd is door levende organismen. Men beschouwt deze aandoening daarom als een inwerking van lagerenbsp;organismen, die echter om zich voort te planten, temperatuurswisselingen behoeven.
Reeds Duvieusart heeft als voorbeeld, hoe „koudevatten” inderdaad direct ziekmakend kan zijn, aangehaald; dat 200nbsp;schapen in Februari, terwijl er een hevige koude heerschte,nbsp;na de „Schafschur” pleuritis kregen en zou men meerderenbsp;voorbeelden kunnen geven.
Onder andere toont zich stalvee ook veel vatbaarder voor temperatuursverschillen dan weidevee.—
Seizoenziekten noemde men die ziekten, die in een bepaald jaargetijde bizonder veel optreden en daaraan schijnen gebonden te zijn.
Vroeger werden zij toegeschreven aan den directen invloed van atmosferische toestanden en scherp oiidei'sclieiden
-ocr page 245-105
van infectieziekten Verschillende van deze ziekten zijn gebleken van specifieken aard te zijn, hoe licht zij vaak ook verloopen zooals: catarrhen, anginae, diarrhaeën, enz., ennbsp;zijn te beschouwen als abortief-vormen van ernstiger infectieziekten. Wel is de invloed van koude, van warmte, vannbsp;vocht, van droogte en andere klimaatsfactoren in hunnenbsp;genese niet te loochenen, alleen moet men zich voorstellen,nbsp;dat zij vaak slechts een secundaire rol vervullen. Wijnbsp;weten, dat bij gezonde personen in mond en darmkanaal,nbsp;in de ademhalingsorganen lal van microhen leven, zondernbsp;dat de gezondheid van den drager dezer natuurlijke gastennbsp;gestoord wordt. Maar het is wel aan te nemen, dat dezenbsp;zelfde microben hunne palhogene eigenschappen zullennbsp;ontwikkelen zoodra onder den invloed van klimaatsinvloe-den het terrein, waarop zij leven, de slijmvliezen, zoodanignbsp;gewijzigd worden, dat deze verzwakte weefsels zich onvoldoende of niet meer tegen de inwerking der ziektekiemennbsp;kunnen verdedigen.
Hoewel het in het algemeen waar blijkt, dat er dikwijls in streken met 4 jaargetijden een duidelijk verschil is waarnbsp;te nemen in de in elk seizoen heerschende ziektevormen,nbsp;vooral ook ten opzichte van de benigniteit of maligniteit dernbsp;gevallen, bewijzen bijv. winterepidemieën (miltvuur, cholera)nbsp;van zoogenaamde zoraerziekten dat werkelijk de gunstigenbsp;invloed van lage temperaturen op infectieziekten specieelnbsp;vaak overdreven is. En niet minder geldt dit van den ge-postuleerden ongunstigen invloed van hooge temperaturen.
Evenmin als de virulentie van ziektekiemen van dezelfde ziekte, onder oogenschijnlijk dezelfde meteorologische verhoudingen, steeds een constante is, evenmin zijn aan elknbsp;jaargetijde telken jare constante ziektevormen gebonden.
Zoogenaamde seizoenziekten bij dieren worden zeker bevorderd door ondoelmatige verpleging, getuige de meerdere op kouvatten berustende ziektegevallen des winters, en innbsp;het voorjaar.
Invloed van klimaatsverandering. Het werkelijke aandeel, dat de klimaatsverandering als zoodanig, de verplaatsingnbsp;van ^-et cono meteorologische medium naar hel andere,
-ocr page 246-heeft in de constitutie-veranderingen van het getransporteerde dier, is inderdaad niet zuiver aan te geven, want de klimaatsverandering heeft meestal een voedselverandering, verandering in verplegingswijze ten gevolge.
Een feit is het echter, dat de gevolgen, die een klimaats-verwisseling met betrekking tot de gezondheid der dieren te voorschijn’roept, verschillen niet alleen naar den aardnbsp;van het klimaat waarheen, maar ook naar de snelheidnbsp;waarmede de verplaatsing is geschied. Van invloed is ooknbsp;de leeftijd der verplaatste dieren; wel toonen jonge dierennbsp;zich gevoeliger, maar van oudere dieren is herhaaldelijknbsp;waargenomen, dat het gewoonlijk langer duurt, voordat zijnbsp;zich aan het nieuwe klimaat gewend hebben.
Ook te dezen opzichte zijn nieuwe, meer volledige en afdoende statistieken noodig.
Verder beslist ook de soort en het ras bij de vraag naar de mogelijkheid van acclimatisatie.—
Op het al of niet gelukken van acclimatisatie bij mensch en dieren is voorts de“ geograpische richting, waarin denbsp;verplaatsing plaats vindt, van invloed. GnoGNrER beweert,nbsp;dat, als rnen dieren wil laten acclimatiseeren, dit gunstigernbsp;zal gaan bij overbrenging van het Zuiden naar het Noordennbsp;want, zoo merkt hij op, de in heete klimaten levende dieren
zy
n krachtiger en hebben een sterker ontwikkeld voort
plantingsvermogen dan die in koude klimaten. De schoonste paardenrassen ter wereld worden sinds onheugelijke tijden — behoudens uitzonderingen — orrder den brandendnbsp;heeten hemel van Arabië aangetroffen.
De kostbaarste schapenrassen worden, zoo niet in Spanje, dan toch in die streken in Afrika gefokt, waar, zooals opnbsp;het Europeesche Schiereiland, de lucht een hooge temperatuur heeft.
De Zebus, de krachtigste van de ons bekende runder-rassen, komen van de oeveis van den Ganges, waar men geen winters kent.—
Verder zou, volgens dienzelfden auteur, de ondervinding leeren, dat steeds de zuidelijke rassen zich het verst vannbsp;don equator kunnen acclimatceren en haalt hij als voor-
ft
beelden het Arabische paard en het Merinoschaap aan.~
Hoewel het voor de hand ligt aan te nemen, dat rassen, afkomstig van gematigde klimaten gemakkelijker acclima-tiseeren, daar zij meer gewoon zijn aan extreme en steedsnbsp;afwisselende invloeden, dan de rassen uit weinig varieerendenbsp;klimaten, is eenheid van waarneming hieromtrent nog nietnbsp;verkregen, en dat vindt m. i. zijn verklaring in de veelheidnbsp;der factoren, die op het al of niet slagen van acclimatisatienbsp;hun invloed doen gevoelen.
Pathologische gevolgen van een klimaatsverandering worden dikwijls ingeleid en daarvoor de praedispositie gegeven door aan het transport verbonden vermoeienissen, ontberingen, verhongering, overvulliug van de veetransportschepennbsp;en soortgelijke het lichaam verzwakkende omstandigheden.
Maar de mogelijkheid bestaat ook,.dat een reeds bestaande, doch latente ziekte ten gevolge van klimaatsveranderingnbsp;manifest wordt.
Volgens Lafosse ontwikkelen contagieuse pleuro-pueu-monie en mond- en klauwzeer bij runderen zich spoedig na hun vertrek uit streken, waar deze aandoeningennbsp;plévaleeren.
Van besmettelijk klauwzeer der spaansche Merinos onderstelt men, dat deze ook aan plaatsverandering toe te schijven is, namelijk door manifest worden van latente infectie —
Terwijl de sterfte onder de inheemsche schapen in de maremma van Toscanië niet groot is, is een proef, aldaarnbsp;genomen, met de naturalisatie van 1000 Merinoschapennbsp;muslukt en stiervan daarvan het eerste jaar 700 stuks.
De heilzame gevolgen van plaatsverandering bij epizoö-tiën berust in hoofdzaak op de steriliteit der plaatsen, waarheen men de dieren transporteert. Zoo werkt, naarnbsp;hei-haaldelijk beweerd wordt, een plaatsverandering vannbsp;het laagland naar de bergen bij anthracoide ziekten vannbsp;schapen en andere dieren vaak als een toovermiddel. Desniettemin is die steriliteit van hooggelegen plaatsen voornbsp;anthracoide ziekten e.a niet altijd een absolute, dikwijlsnbsp;slechts een relatieve.
De hoogtegrcnzei) van het gebied van verschillende dier-
-ocr page 248-108
ziekten moeten, zelfs onder dezelfde geographische breedte, zeer variabel zijn, daar meerdere factoren deze kwestienbsp;bebeerscben.
Een onderzoek met betrekking tot dit punt kan zoowel de veeteelt als de wetenschap ten nutte komen.
Ten slotte zij bier gewezen op den samenbang tusscben acclimatisatie en rasverbetering. In bet algemeen zal ternbsp;verbetering van een ras de importatie van individuen meernbsp;aan te bevelen zijn, dan die van gebeele kudden, daar eennbsp;ingevoerde kolonie na enkele generaties gaat lijden ondernbsp;klimaatsinvloeden, baar eigenaardig karakter verliest ennbsp;zicb oplost in de inbeemsche rassen.—
Batavia, Augustus 1894.
T. W. VAN HAEFTEN,
Off. van Gez. hl.
-ocr page 249-Met belangstelling las ik in de laatste allevering der vee-artsenijkundige bladen het artikel „proeven met malleine” van den heer Hoogkamer. Gedurende mijn verblijf hier hadnbsp;ik gelegenheid hieromtrent enkele waarnemingen te doen.
Ofschoon het aantal gevisllen niet groot is, zal ik ze nu publiceeren, daar mijn kort verblijf hier mij misschien geennbsp;gelegenheid tot meerdere observaties zal geven.—
Bij mijn komst hier (Nov '93) had mijn broeder een paard onder behandeling wegens „chronisch hoesten”. Eennbsp;groote, bruine Australiër, 9 jaar oud. ’t Dier hoestte dikwijls, vooral ’s morgens, wierp echter niets uit.
Na een week of 4 verergerde de toesfand; patient begon meer te hoesten, eenzijdige neusuitvloeiing begon zich tenbsp;vertoonen (links), terwijl bij onderzoek bleek dat ook denbsp;maxillair-klier aan deze zijde verdikt en hard was. Ulceranbsp;of iitteekens op ’t neusslijmvlies niet waar te nemen.nbsp;Temperatuur normaal, borstonderzoek leverde niets bijzonders op.
't Dier werd, als hoogst verdacht van lijdende te zijn aan kwaden droes, voorloopig afgezonderd.—
In December werd ons een ander paard getoond, een’ o-jarige schimmelhengst, die sedert een paar dagen uitvloeiing uit den neus te zien gaf van een bloederig dik,nbsp;groenachtig gekleurd exsudaat; hetwelk zich uitsluitend uitnbsp;één neusgat ontlastte, de gland, sub maxill. aan beidenbsp;zijden iets vergroot en hard; op ’t neusslijm vlies was nietsnbsp;te zien. Ook dit paard werd afgezonderd gehouden —
In Jan. ’94 kwam de reeds vroeger bestelde „malleine’^ uit Parijs in ons bezit en werden de beide paarden zoodranbsp;raogelijk aan eene injectie onderworpen. Onder de noodigenbsp;voorzorgen werd ieder dier een dosis van 0.25 c.cM.nbsp;mallfclne in gespoten.
-ocr page 250-110
De hier volgende tabellen aan gedurende de eerste 24nbsp;Bruine paard (No. 1).nbsp;Norm. temperatuur 38o 08nbsp;6 uren na de injectie 30° 85
geven de temperatuursstijging uren na de applicatie.nbsp;Schimmel (No. 2j.nbsp;Norm. temperatuurnbsp;na 6 uren
8
10
12
14
16
20
24
40» 90 41o —nbsp;41» 10
40o 85 40o 90nbsp;39» 80nbsp;39o 60
Wat de overige symptomen aangaat, deze vertoonden zich bij het eerste paard in optima forma. 'Eens zag iknbsp;zulk een volledig beeld aan de kliniek van den heer Thomassen. De hooge mate van sopor, de volkomen verlorennbsp;eetlust en de uitgebreidde zwelling op de plaats der injectie, met de rondom verloopende, sterk gezwollen lymph-banen vormden een beeld, ’t welk allen twijfel aan hetnbsp;bestaan van „malleus” uitsloot (*); op grond van dit beeldnbsp;en in verband, met de byperthermie van ruim 3oC. aarzelden we dan ook geen oogenblik de diagnose „kwade-droes”nbsp;te stellen.
Met den schimmel was het evenwel anders gesteld.
Zooals de tabel aan wijst was ook hier eene temperatuurs-verhooging van meer dan 2» aanwezig doch geen der andere verschijnselen viel waar te nemen, zoodat wij besloten ’t dier afgezonderd te houden en het later nog eensnbsp;aan eene injectie te onderwerpen, misschien was dan hetnbsp;ziekte-proces iets verder gevorderd en was het mogelijknbsp;dat de symptomen duidelijker voor den dag zouden tredeji.nbsp;Den volgenden morgen werd het bruine paard No. 11 af
-ocr page 251-Ill
In den stal, waar ’t eerste paard had gestaan bevonden zich nog 3 paarden: één bruine Australiër, ’t spanpaardnbsp;van ’t eerste en twee poney’s.
Geen dezer dieren vertoonde eenig ziekteverschijnsel.
Alle drie werden nu aan een proefenting onderworpen; bij de poney’s werd 0,20 c cM., bij ’t andere paard 0.25nbsp;c.cM. rnalleïne ingespoten.
De temperatuur bij de verschillende paarden verhield zich als volgt;
No |
1 |
Bruine |
paard. |
No. |
2 Ie |
Poney |
1 |
No. | |
gt; |
quot;oriii. temp. |
38quot; |
15 |
Norm. temj). 37quot; |
80 |
Nor | |||
n-n |
6 |
uren |
38quot; |
90 |
na 6 |
uren |
38quot; |
40 |
na 6 |
8 |
55 |
40quot; 45 |
„ 8 |
55 |
39quot; |
50 |
„ 8 | ||
55 |
12 |
55 |
40quot; |
25 |
„ 12 |
55 |
39quot; 80 |
„ 12 | |
5? |
IG |
55 |
40quot; |
15 |
„ 16 |
55 |
38quot; |
90 |
„ 16 |
5? |
20 |
55 |
39quot; |
76 |
„ 20 |
55 |
38° |
53 |
„ 20 |
55 |
24 |
55 |
39quot; |
40 |
„ 24 |
55 |
37quot; |
91 |
„ 24 |
11 nbsp;nbsp;nbsp;39quot; 2.5
39quot; 60
39quot; 55 .39quot; —nbsp;38*^ 63nbsp;38M0
Gedurende de 24 uren toonden de paarden zich volmaakt gezond en behielden hun eetlust. Op de injectieplaatsnbsp;was eenige zwelling te zien, die zich echter niet aan denbsp;omringende lymphvaten rneêdeelde.
Afgaande op de vrij aanzienlijke ternperatuursslijging besloten we het eerste paard, als lijdende aan „malleus”,nbsp;af te maken.
De sectie bevredigde ons niet; met uitzondering van de lever konden we in geen enkel orgaan afwijkingen van dennbsp;norm waarnemen In de lever, die niet vergroot en vannbsp;normale consistentie was, vielen hier en daar grijsachtignbsp;gele, van speldeknop- tot erwt-groote, harde knobbeltjes,nbsp;op te merken, vast en hard op doorsnee en direkt onder denbsp;capsula Glissonii gelegen; in voorkomen alzoo overeenstemmende met het beeld door den heer „Hoogkamer” beschreven.
De beide poney’s bleven als „verdacht” in observatie.
De 3 laatstgenoemde paarden, als ook ’t eerste paard van tabel I, waren kort geleden van Bindjeij naar hiernbsp;gekomen, In destal, waarin ze daar hadden gestaan, warennbsp;nu 8 andere paarden geplaatst. Ofschoon geen dezer dierennbsp;klinisch iets verdachts vertoonde, kwam ’t ons toch ge-wenscnt voor ze eene malleïne-injectie te geven.
-ocr page 252-De heer Kortman, veearts te Bindjeij, verleende daarbij zijne hulp. — Ook hier kregen de groote paarden 0 25, denbsp;kleineren 0.20 ccM. malleïne brute.
De hier volgende tabel geeft de verschillende temperaturen aan, na het inspuiten.
PAARD. |
Normaal. |
Na 6 |
Na 8 |
Na 12 |
Na 16 |
Na 24 |
Na 27 |
Na 35 |
oren. |
uren. |
uren. |
uren. |
uren. |
uren. |
uren. | ||
No. 1. |
37» 5 |
39» 25 |
40» 80 |
4l»IO |
39» 30 |
38» 50 |
37» 90 |
37» 90 |
2. |
37» 5 |
38» 30 |
39» 72 |
40»50 |
39» 80 |
38» 40 |
37» 80 |
38»— |
„ 3. |
37» 3 |
38» 50 |
40» 10 |
40Ö50 |
40»— |
38» 80 |
38» 70 |
38» 50 |
„ 4. |
37» 9 |
39» 55 |
40«30 |
39» 80 |
39» 80 |
38» 90 |
38» 30 |
37» 90 |
„ 5. |
37» 3 |
38» 70 |
39» 55 |
40°20 |
39» 30 |
38» 90 |
39» 20 |
38» 50 |
„ G. |
37» 5 |
39° 10 |
40»40 |
40»— |
39»— |
38» 30 |
37» 80 |
37» 80 |
„ |
38» 5 |
39» 70 |
40» 10 |
39» 10 |
39»— |
38» 70 |
38» 50 |
38» 50 |
„ 8. |
37» 3 |
38» 10 |
38» 90 |
39°50 |
39» 30 |
38» 10 |
37» 80 |
37» 40 |
Met uitzondering van paard no. 7 viel dus bij alle eene temperatuurstijging van meer dan 2° waar te nemen ennbsp;zouden ze alzoo, hierop afgaande, allen aan ,kwaden-di’oes’'nbsp;lijdende zijn. Verder gaven de nummers 3, 5 en 6 geennbsp;onaanzienlijke zwelling op de injectie-plaats te zien, evenwel zonder opgeloopen lymphbanen in den omtrek. Verdere algemeene verschijnselen w'aren uitgebleven.—
No J, die een hyperthermie had vertoond van meer dan 3o, werd opgeofferd De sectie leverde ons ook bij ditnbsp;paard weinig zekerheid op, met betrekking tot de diagnose.nbsp;Ook hier was de lever weer ’t eenige orgaan, waaraan ietsnbsp;abnormaals op te merken viel. Het waren n.1. weer dezelfde knobbeltjes onder de kapsel, die onze aandachtnbsp;trokken. Ze waren hier in grooter aantal, waaronder velenbsp;van meer omvang voorhanden dan in ’t vorige geval. Enkele werden bewaard en door den heer Kortman ter onderzoek naar Batavia gezonden. Op’t begeleidend schrijvennbsp;ontving hij nog geen antwoord.
-ocr page 253-Daar we geen overtuigend bewijs hadden, dat we hier met een geval van kwaden-droes hadden te doen, zijn wenbsp;er niet toe overgegaan meer dieren af te maken. Denbsp;andere bleven afgezonderd en in observatie.—
Tot op den huidigen dag heb ik geregeld alle paarden nagegaan en heb nog bij geen enkel hunner eenig ziekteverschijnsel van verdachten aard kunnen waarnemen.nbsp;Hebhen we hier, met uitzondering van ’t eerste paard, tenbsp;doen gehad met paarden door malleus aangetast?
Willen we blijven aannemen, dat zij, welke meer dan 2oC. temp. stijging vertoonden, ziek waren, dan bevondennbsp;zich hier alzoo onder de 13 genoemde paarden 11 stuks,nbsp;welke als ziek en 2, welke als verdacht moesten aangemerkt worden. Het eerste paard zeer zeker lijdende aannbsp;malleus. T Klinisch beeld, ’t beeld na de injectie en’tsectie-beeld toonden dit duidelijk. Wèl vreemd dat bij de 10nbsp;andere zieke paarden na de injectie alleen hyperthermie,nbsp;en niets anders viel op te merken. Van deze tien werden 2 afgemaakt. ’t Sectie-beeld pleitte niet voor „kwaden-droes”,nbsp;daar het lang niet zeker is dat de path. anat. veranderingen die in den lever vielen waar te nemen, op rekeningnbsp;van „kwaden-droes” gebracht moeten worden.
De 8 overgebleven paarden bleken na jaar klinisch nog volkomen gezond. Zou dan bij alle de ziekte óf nognbsp;latent óf reeds genezen zijn?
Ik ben geneigd te gelooven dat genoemde paarden niet ziek zijn geweest en dat men bij onderzoek op kwaden-droes door „malleine” hier in Indie niet te veel waardenbsp;moet hechten aan temperatuursverheffing.
Wat het onderzoek der praeparaten uit de verschillende levers nog zal opleveren?
Anderen met mij zullen met belangstelling een volgend schrijven hierover van den heer Hoogkamer te gemoet zien.
Medan, 25 Juli 1894.
• *
B, VRIJBURG.
Deel VIII, Afl.
-ocr page 254-Bij wijze van aanhangsel toegevoegd aan de waarneming van den heer Vrijburg, laai de Redactie hier een mede-deeling in originali volgen van Prof. Lr. St. v. Rutz Ienbsp;Budapest. Toevallig kwam ze haar dezer dagen in hetnbsp;„Central Blatt für Bacteriologie und Parasitenkunde,” XIIInbsp;Band, No. 8/9, in handen, en daar zij ongetwijfeld eennbsp;aansporing is om in zake de diagnostiek van malleus denbsp;grootste omzichtigheid in acht ie nemen, d. w. z. zondernbsp;bacteriologisch microscopisch onderzoek in twijfelachtige gevallen geen ziekte-onderkenning vast te stellen, en ook omdat hetnbsp;macroscopisch beeld dezer knobbeltjes in zeer veel opzichtennbsp;overeenkomt met dat, beschreven door de hoeren Vrijburgnbsp;en Hoogkamer, heeft zij vermeend het stuk onvertaald ennbsp;in zijn geheel over te moeten nemen.
De Redactie.
-ocr page 255-VON
Igt;x-. St, V.
IN
Budapest.
In der Pferdeleber findet man sehr oft bei der Sektion verkalkte Knötchen, welche meistens gruppenweise vorkom-men und hanfsamengross sind; manchmal trifft man abernbsp;auch grössere ahnliche Herde, welcbe aus einer derben,nbsp;grauweisslichen, bindegewebigen Kapsel und aus einemnbsp;rundlichen, gelben oder graugelben, harten Kerne besteken.nbsp;In den grosseren Knötchen sind diese Kerne aus den bindegewebigen Kapseln schww auszuheben, boekerig undnbsp;knochenhart.
Aus alteren Sektionsprotokollen erfahre ich, dass man diese Knötchen für eingekapselte und verkalkte Pentasto-men oder für verkalkte Rotzherde gehalten bat. Es istnbsp;aber bekannt, dass Rotzknötchen in der Leber nur ausnbsp;Embolieen entstehen können, und folglich sollte man innbsp;allen solchen Fallen, \vo die Leber ahnliche verkalktenbsp;Herde enthalt, auch in anderen Organen rotzige Veran-derungen finden; da ich aber solche Erscheinungen nienbsp;gefunden babe, konnte ich den Zussammenhang zwischennbsp;diesen zwei Vorgangen nicht annehmen. Ausserdem pfle-gen die Rotzknötchen nicht zu verkalken, und darum be-hauptet CsOKOR, dass die neben solchen gefundenennbsp;verkalkten Herde einen anderen Ursprung haben Ebensonbsp;unwahrscheinlich ist jene Vermuthung, dass verkalktenbsp;Pentastomen den Kern dieser Knötchen bilden. Ausnbsp;Csokor’s Mittheilung ist es bekannt, das ausnahmsweisenbsp;das Pentastomun denticulatum auch in der
Pferdeleber verkomrat, bis jetzt sind aber diese Falie nur ganz vereinzelt beobachtet worden, und es ist durchausnbsp;unverstandlich, warum diese Parasiten, abgestorben undnbsp;verkalkt, so haufig waren, wahrend sie in lebenden Zustaiidenbsp;so selten zur Beobachtung gelangen.
Ostertag’s Untersuchungen haben bewiesen, dass die Haken der Pentastomen auch in verkalkten Knötchennbsp;erkennbar sind, und so waren diese bei mikroskopischernbsp;Untersuchung auch in den verkalkten Herden der Pferdeleber zu finden. Ich habe den Inhalt dieser Knötchennbsp;oft und mit Sorgfalt untersucht, ohne dass ich darinnbsp;hakenahnliche Gebilde gefunden hatte; folglich ist es auchnbsp;nicht wahrscheinlich, dass diese kalkig fibrinösen Knötchennbsp;durch Pentastomen verursacht werden.
Dieckerhoff 1) glaubt, dass sie durch pflanzliche Parasiten, welche durch die Blutbahn in die Leber gelangen, zu Stande kommen.
Kitt halt sie dagegen für geheilte nekrotische Herde, wie man solche bei der Omphalophlebitis der Füllen haufignbsp;antrifft.
Wahrscheinlich können die in die Leber gelangten Echinococcus - und Goenurus blasen auch verkalken, aher diese Schmarotzer sind ehenlalls selten, undnbsp;man kann sie als Ursache dieser hilufigen Veranderungnbsp;nicht annehmen.
WiLLACH hat in letzter Zeit mehrere ahnliche Falie untersucht und dabei die Ueberzeugung gewonnen, dassnbsp;diese verkalkten Knötchen durch Zooparasiten hervorgeru-fen werden.
Anlasslich von Sektionen bemerkte W. öfters, dass ira Grimmdarme jener Pferde, bei welchen er in der Lebernbsp;verkalkte Herde fand, Oxyuriden sich belanden, und dienbsp;jüngeren, noch nicht verkalkten Knötchen der Leber ent-hielten den O x y u r i s-eiern ganz ahnliche Gebilde. Ausnbsp;dem Zusammentreffen dieser zwei Erscheinungen glaubt
1) nbsp;nbsp;nbsp;Lehrbiicli der spee. Pathologie u. Therapie, p. 178.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Die kalkig-fibrinösen Knötchen der Leber. (Monatsbefte f. p. Thierheilk. 11.10)
3) nbsp;nbsp;nbsp;Archiv f. wiss. u prakt. Thierheilkunde. 1892. H. 1—2.
W. folgern zu dürfen, dass die verkalkten Herde durch Eier der Oxyuris curvula und mastigodesnbsp;verursacht werden.
In einem anderen Falie fand er Distomeneier und auch Distomenlarven, welche auch dafür sprechen, dass dienbsp;Knötchen durch Zooparasiten zu Stande kommen.
Anfangs Marz v. J. fand ich in der Leher eines an Külik verendeten Pferdes sehr viele verkalkte Knötchen,nbsp;und die Untersuchung fïihrte zu folgendem Resultate:
Die Leher, besonders deren linke Halfte, war verkleinert, und der untere Rand derselben so verdünnt, dass er uurnbsp;aus den verdichten zwei Blattern der G 1 i s s o n ’schennbsp;Kapsel bestand, welche mit zahlreichen, grauweissen, festennbsp;und derben, bindegewebigen Pseudomembranen bedechtnbsp;war. Die Leberoberflache war sehr uneben von den vielennbsp;hirsekorn- bis linsengrossen, halbkugeligen, gelblichen undnbsp;festen Knötchen, welche besonders im verdünnten Theilenbsp;des unteren Randes kleine Haufen bildeten und mit einandernbsp;konfluirt waren. In der Nahe des rechten Randes und innbsp;der Mitte der Leber belanden sich einige erbsengrosse,nbsp;abniiche Herde, deren untere Flache ein wenig abgeplattetnbsp;und mit der G1 i s s s o n ’schen Kapsel fest verbunden war.nbsp;Ausserdem waren noch einige haselnussgrosse Erhaben-heiten sichtbar, welche knochenhart, an der vorderennbsp;Flache plattgedrückt, aii der hinteren annahernd kugelignbsp;sind und mit der Leberkapsel zusaramenhangen. Drie vonnbsp;diesen Knötchen sind unregelmassig oval, an den zweinbsp;Enden etwas zugespitzt und einem Pflaumen- onder Ma-rillenkern ühnlich. An dor Schnittflache belanden sichnbsp;ebenfalls viele kleine, kreideharte Knötchen, welche leichtnbsp;auszuheben sind, und an deren Stelle eine kleine, mitnbsp;Bindegewebe ausgekleidete Vertiefung zurückbleibt. Dienbsp;grosseren Knötchen konnte man aus dem Leberparenchymnbsp;nur schwer ausheben, und nur die sie umgebenden dicken,nbsp;bindegewebigen Kapseln waren mit dem Messer schneidbar.nbsp;Es konnte aus denselben der knochenharte, höckerige,nbsp;maulbeerahnliche Mittellheil nur schwer ausgeschalt werden. Lie innere Flache dieser Kapseln war mit kleinen
-ocr page 258-118
Kalklamellen bedeckt, die verkalkten Knötchen musste man durchsagen. An der Schnittflache zeigten sie einen kon-zentrischen Ban. Die ausserste, ungefahr 3 m,m. diekenbsp;Schicht war schmutziggelb, bestand aus verkalkten Binde-gewebe, welches eine erbsengrosse, graugelbe, trockene,nbsp;krümelige und kasige Masse umhüllte in deren Mittelpunktenbsp;ein kleiner, aber auch ohne Vergrösserung sichtbarer Punktnbsp;sich befand. Die Lebergefasse zeigten nichts Abnormes,nbsp;aber die Scbleimhaute der Gallengang waren unebennbsp;ven den vielen kleinen, in dera Parenchym eingebettetennbsp;Knötchen.
Aus der verkalkten Hülle babe ich die kasige Masse ausgehoben, mit Nadein zerzupft und zwischen zweinbsp;Objekttragern rnikroskopisch untersucht. Gleich beim erstennbsp;Praparate fiel mir auf, dass jener schwarze Punkt ausnbsp;zahlreichen Wurmeiern bestand, welche in forrnlosem, ausnbsp;Fetttröpfchen, Kalkkörnchen und Farbstoffkrüraeln beste-hendem Detritus eingebettet waren.
Die Fier sind 0,04 m.m. lang und 0,03 m.m. breit, gelb-lichbraun oder rostfarbig, oval, an einem Ende etwas zugespitzt und mit einem Deckel versehen. Wenn ich dienbsp;Objekttrager mehr zusammendrückte, konnte ich auchnbsp;solche Eier sehen, welche keine oder aufgesprungenenbsp;Deckel batten. Die meisten sind durchsichtig, aber esnbsp;gibt auch solche, deren Kapsel ganz undurchsichtig odernbsp;dunkelbraun ist.
In dem kleineren Knötchen waren nur einige solche Eier zu sehen, dagegen in dem grössten sehr viele, unge-lahr 200 und auch mehr, welche grössere und kleinere,nbsp;regelmassig breite, geschlangelte oder eingebogene, röhren-förmige Haufen bildeten. Die gleiche Breite und die re-gelmassige Anordnung dieser Eier gestattete die Annahme,nbsp;dass sie in praformirten Kanalen liegen, welche nur dienbsp;Fruchthalter sein konnten. Solche Lagerung batten abernbsp;nur jene Eier, welche in den drei grössten, obstkernUbn-lichen Knötchen zu finden waren.
Die Form und Grösse der Eier und die Deckel, mit welehen sie versehen,.berechtigen zu der Folgerung, dass
119
es Distomeneier sind, 'welche in die feinsten Gallengange eingekeilt wurden, und mit den iim sie entwickelten, bin-degewebigen Kapseln verkalkt sind
Nach der Form der genannten drei grössten Herde, der in in ihrem Centrum gefundenen zahlreichen Distomeneiernbsp;und deren eigenthümlichen Gruppirung, welche an dienbsp;geschlangeüen Kanale der Fruchthalter erinnerten, scheintnbsp;es wahrscheinlich zu sein, dass sie nicht um ausgeleertenbsp;Fier zu Stande gekommen sind, sondern dass verstorbenenbsp;Distomen ihren Kern bildeten.
In dem kleinsten, hirsekorngrossen Knötchen fand ich keine Wurmeier, da ich aber in der Leber mehrere gros-sere Herde traf, welche aus ahnlichen kleinen zusammen-gesetzt waren, und da ich in den letzteren immer einigenbsp;Fier fand, halte ich diese für ahnlichen Ursprunges.
Mit Sicherheit kann ich heute noch nicht bestimmen, welcher Distomenart diese Fier angehören, obzwar es mirnbsp;nach der Grosse und Form wahrscheinlich diinkt, dass sienbsp;vom Distomum lanceolatum stammen.
Seitdem habe ich und mein Assistent, Herr Born, öfters verkalkte Knötchen in der Pferdeleber gefunden, in wel-chen wir die erwahnten Wurmeier ebenfalls nachweisennbsp;konnten, und so halte ich es für wahrscheinlich, dass dienbsp;Distomen beim Pferde viel öfter vorkornmen, als man esnbsp;bisher glaubte, und dass die verkalkten Knötchen in dennbsp;meisten Fallen durch Parasiten verursacht werden.
Budapest, 22 Jan. 1893,
-ocr page 260-'W:
(Vervolg).
Na Soemba is, wat de paardenfokkerij betreft, Soembawa het meest belangrijke van de kleine Soenda-eilanden. Hoewel de paardjes van dit eiland in grootte bij de Sandelwoodsnbsp;ten achter staan (de gemiddelde hoogte toch bedraagtnbsp;slechts ± 1.15 M., terwijl eene hoogte van 4 voet bijnanbsp;nimmer wordt bereikt), kunnen ze, wat lichaamsbouw ennbsp;deugdzaamheid betreft, er minstens mee gelijkgesteld worden; zelfs verdienen ze als tuigpaarden in menig opzichtnbsp;de voorkeur boven eerstgenoemde. Ze komen van allenbsp;Indische typen het meest in den handel, daar de uitvoernbsp;van Soembawa aanmerkelijk grooter is dan van eenig andernbsp;eiland. Terwijl n.1. van Soemba de jaarlijksche uitvoernbsp;ongeveer 3000 stuks bedraagt, worden er van Soembawanbsp;6 a 7000 per jaar uitgevoerd, waarvan ongeveer de helftnbsp;uit de landstreek Bima.
Aan de fokkerij, wordt overigens ook op dit eiland niet de minste zorg besteed. De paarden loopen het geheelenbsp;jaar door in half wilden staat vrij rond in de nabijheid dernbsp;kampongs, waar ze thuis hooren, terwijl voortdurend denbsp;beste hengsten worden uitgezocht voor den uitvoer, zondernbsp;dat men er ooit aan denkt eenige goede voor de voortteling aan te houden. Verder schijnen jaarlijks massa’snbsp;paarden om te komen tengevolge van gebrek aan voedselnbsp;bij langdurige droogte, daar van het inzamelen van voedernbsp;voor deze vrij geregeld terugkeerende schrale tijden bij denbsp;bevolking geen sprake is.
De paarden van dit eiland worden onderscheiden in Bimaneezen, van de oostelijk gelegen landstreek Bima, ennbsp;Soembawa’s, van het westelijk gedeelte van het eilandnbsp;afkomstig. Hoewel in lichaamsbouw en temperament zeernbsp;met elkaar overeenkomende, vertonnen ze toch eenige ver-
-ocr page 261-schillen. De Bimanees is n.1. slanker, heeft over het algemeen fijnere beenen en vertoont meer het type rijpaard; ook zou de Bimanees meer volhardend en een beterenbsp;bergklimmer zijn dan de Soembawa. Voor het laatste doelnbsp;werden deze paarden door mij nimmer beproefd en alsnbsp;tuigpaard is mij een dergelijk verschil nooit opgevallen,
De dieren hebben een uitmuntend, vurig, doch zeer goedaardig temperament, ze zijn volhardend en draven vlug en sierlijk, waarom ze als tuigpaarden dan ook zeer gezochtnbsp;zijn. Stonden ze in hoogte niet zoo zeer bij de Sandelwoodsnbsp;ten achter, dan zouden het zeker de beste tuigpaarden vannbsp;heel Indië zijn.
Het hoofd is vrij groot, zooals trouwens bij alle Indische typen het geval is, het voorhoofd breed, met een paarnbsp;vurige oogen. De aanzetting aan den hals minder zwaarnbsp;dan bij de Sandelwoods, terwijl de hals zelf slanker is,nbsp;minder neiging tot hertehals heeft en goed aangezet is (zienbsp;o. a. plaat V) De schoft is minder ontwikkeld, rug ennbsp;lenden zijn recht, kort en breed, steeds krachtig gespierd,nbsp;onmerkbaar in het zeer mooie, ovale kruis overgaande.nbsp;Vooral de Soembaiua’s hebben dikwijls eenigszins gewelfdenbsp;lenden, waardoor ze zich ook uitstekend tot draagpaardennbsp;leenen. De ribben zijn sterk gewelfd, de borst is breed ennbsp;diep, de flanken goed geskten, de beenen zwaar, dochnbsp;droog, met goed ontwikkelde, sterke gewrichten en kleine,nbsp;vaste hoeven; de stand der spronggewrichten is eenigszinsnbsp;hauw. De staart, vrij hoog aangezet, wordt minder sierlijknbsp;gedragen dan bij de Sandelwoods.'
Ook onder deze paarden vindt men alle kleuren vertegenwoordigd; de donkere echter meer dan de lichte.
Van de overige kleine Soenda-eilanden zijn vooral de paarden van Savoe nog om hunne deugdzaamheid ennbsp;elegante vormen bekend. Ze gelijken veel op de Bima-neezen, hebben veelal fijnere beenen en zeer elegantennbsp;lichaamsbouw, zijn echter over het algemeen nog kleiner.nbsp;Vooral om de geringe hoogte schijnt de bevolking ze nunbsp;en dan met Sandelwoods te croiseeren, waaruit dan eennbsp;goe^’ slag paarden ontstaat, dat in lichaamsbouw aan Pre-
-ocr page 262-angerpaarden met veel Sandelwoodbloed doet denken. Deze paarden hebben nainder temperament dan de stamoudersnbsp;en zijn ook, zoowel wat lichaamsvormen als bewegingennbsp;aangaat, minder sierlijk; het zijn echter goede dienstdoenersnbsp;en, daar ze aanmerkelijk hooger zijn (men vindt er vannbsp;ver boven de 4 voet R. L.), werkelijk boven de ongecroiseerdenbsp;Savoneezen te verkiezen.
De uitvoer van Savoe bedraagt jaarlijks 600 a 700 stuks, vooral naar Celebes en Jcwa.
Ook Rotti voert jaar lijks nog een paar honderd paardjes uit, die weinig van de Savoneezen verschillen en meestalnbsp;onder laatstgenoemden naam verhandeld schijnen tenbsp;w'orden. (1)
Tot heden weinig in den handel gebracht, waren de paarden van Flores, waaronder men echter uitstekendenbsp;diertjes aantreft. Omtrent den paardenstapel op het eilandnbsp;zelf is weinig bekend; er schijnen echter nu en dan San-delwoods ingevoerd te zijn, waarmee het inheemsche typenbsp;soms gecroiseerd wordt, zoodat men thans twee zeer vannbsp;elkaar verschillende vormen aantreft, zooals plaat VII ennbsp;VIII duidelijk te zien geven. De laatste stemt in bouwnbsp;meer overeen met de gecroiseerde Savonees-Sandelwoodnbsp;dan met de eerste, terwijl deze meer op de Sandelwoodnbsp;lijkt (vergelijk plaat VII met plaat I). De ongecroiseerdenbsp;paardjes hebben een vurig temperament en zijn vooral innbsp;beweging nauwelijks van Sandelwoods te onderscheiden.nbsp;Het hoofd is betrekkelijk klein met een paar vurige oogen,nbsp;de kaken zijn breed en de aanzetting aan den hals is zeernbsp;zwaar. De hals is kort, recht en zwaar, de schoft weinignbsp;ontwikkeld, rug en lenden recht, goed gespierd. Het exemplaar, op plaat VII voorgesteld, heeft geene mooie lenden;nbsp;ik merk hierbij echter op, dat lage, slecht aangezette, z.g n.nbsp;wolfslenden bij alle Indische typen veelvuldig worden aangetroffen, mijns inziens niet omdat het oorsprokelijk eenenbsp;raseigenschap was, doch omdat men voortdurend irrationeelnbsp;fokt, door de paarden steeds als veulens reeds voor de
Afbeeldingen van Savoneésche en Bimaneesche paarden zullen zoo mogelyk in de eerstvolgende aflevering verschijnen. Greschikte exemplaren zyn niet immernbsp;aanwezig. De Redactie.
-ocr page 263-voortteling te gebruiken en daarbij jammerlijk slecbt te voeden; we komen hierop bij het Sumatraansche type nognbsp;terug. Het kruis is soms wat hoog door sterk uitstekendenbsp;binnendarmbeenshoeken, meestal echter ovaal De borstnbsp;is breed en in alle richtingen goed ontwikkeld, de ribbennbsp;gewelfd, de schouder ligt vrij schuin.
De beenen zijn zwaar, sterk gespierd, luaar droog, ge-Avrichten sterk ontwikkeld, beengebreken zeldzaam, boeven klein met steile drachten en zeer vast.
Het gecroiseerde type is over het algemeen grooter en zwaarder en heeft minder temperament. Het hoofd isnbsp;zwaar, doch goed aangezet, de hals niet overmatig zwaar,nbsp;de schoft goed ontwikkeld, de rug recht en kort met sterke,nbsp;eenigszins gewelfde lenden en een ovaal in alle afmetingennbsp;sterk ontwikkeld kruis; de borst is buim. De beenen zijnnbsp;zeer zwaar en sterk gespierd, doch droog. Evenals denbsp;bastaard Savonees leent dit paard zich uitstekend voornbsp;tuigpaard, doch vooral voor trekpaard, waarvoor het mijnsnbsp;inziens in menig opzicht boven de volbloed Sandelwoodsnbsp;te verkiezen is, zoowel om zijn’ zwaren, krachtigen lichaamsbouw als om zijn goedaardig en kalm temperament, zoo-dat als artilleriepaard dit dier waarschijnlijk met voordeelnbsp;de Sandelwoods zou kunnen vervangen.
PENNING.
Gouvt. Veearts.
{Wordt vervolgd).
-ocr page 264-(Overgenomen uit het Tijclschrift voor Nijverheid en Landhomv in Ned.-Indië).
Hieronder laten wij bijna letterlijk den inbond volgen van een brief, dien wij eenigen tijd geleden van »eennbsp;planter” ontvingen:
»Bij de Soendaneesche bevolking in de Preanger heerscht »het denkbeeld algemeen, dat een gecastreerde karbouwnbsp;))nog zeer geschikt is quot;voor de voortteeling. Wanneer mennbsp;»die meening bij haar wil bestrijden, dan wordt men haastnbsp;«uitgelachen en wijst zij op voorbeelden in hare kampongs,nbsp;«waar toch vermeerdering plaats grijpt bij den stapel, niet-«tegenstaande er geen enkele karbouwstier bij is.
«Zelf heeft schrijver dezes wel eens gezien, dat een kebirie «de functien van een stier uitoefende, doch daar hij bij zijnnbsp;«karbouwstapel voor alle securiteit ook een karbouwstiernbsp;«heeft, kon hij niet nagaan, of die handeling werk-elijk ooknbsp;«tot bevruchting heeft geleid.
«Daar het nu toch onwaarschijnlijk is, dat de castratie «niet tevens de vruchtbaarheid bij den stier wegneemt, ennbsp;«daar het tegenovergestelde denkbeeld algemeen heerschtnbsp;«bij den Soendanees, terwijl dat denkbeeld zeer nadeelignbsp;«moet werken op de vermeerdering van den stapel, zoo kannbsp;«het wel zijn nut hebben om deze zaak eens door deskun-«digen te laten onderzoeken.
«Een feit is het, dat men bijna nergens in de kampongs «er een stier op nahoudt, omdat men zijne diensten voornbsp;«de voortteeling meent te kunnen missen en hij zeer lastignbsp;«is voor de kudde wegens zijne vechtlustigheid.
«Zou dan werkelijk de meening van den inlander waar-«heid bevatten of zou de bevruchting der karbouwkoeien «slechts overgelaten zijn aan de nauwelijks volwassen kar-
-ocr page 265-125
»bouwstieren bij de kudde, die men nog niet oud genoeg »acht voor de castratie. Of zou deze laatste bewerkingnbsp;BSteeds altijd onvolkomen gebeuren?
»In het voorlaatste geval zal al meer en meer de achter-))uitgang van het karbouwenras er het gevolg van zijn.
»Wat de bewerking der castratie aangaat heeft schrijver »steeds geconstateerd, dat zij vólkomen geschiedde.
))Met het bovenstaande wilde schrijver dezes uwe aandacht »op de zaak vestigen; misschien is zij belangrijk genoegnbsp;))om haar in het tijdschrift te behandelen”.
Met het oog op de toekomst van het buffelras, dat in vele streken zeker niet vooruitgaande is, moet deze zaak inderdaad van groot belang geacht worden, en hebben wij dannbsp;ook niet geaarzeld dit schrijven in handen te stellen vannbsp;een deskundige, om er zijne raeening over te zeggen.
Deze deelt ons mede, dat men, om het gewenschte onderzoek in te stellen, geen deskundige behoeft te zijn.
Wat in deze zaak voor . den deskundige is weggelegd, is eene eenvoudige mededeeling van anatomische en physio-logische feiten.
Volgens die feiten staat het vast, dat een volkomen gecastreerd dier den coïtus nog kan uitoefenen en dat dezenbsp;vruchtbaar kan zijn bij aanwezigheid van spermatozoën,nbsp;die nog niet afgestorven zijn.
Onze deskundige toont aan, dat de kans op zoodanige vruchtbaarheid echter zeer gering is, en dat, zoo de eerstenbsp;coïtus na de castratie mogelijk bevruchting tengevolge heeftnbsp;gehad, de tweede coitus zeer zeker reeds veel minder kansnbsp;zal opleveren, zoo niet geheel en al onmogelijk met gevolgnbsp;uitgeoefend zal kunnen worden.
Bij zoo geringe kansen acht hij het onmogelijk, dat de aanwezigheid van enkel kebiries bij totale afwezigheid vannbsp;stieren, hetzij dan volwassen of jong, in staat zou zijn eennbsp;buffelstapel in stand te houden, laat slaan te vermeerderen.
Gaven wij in het vorenstaande een verkort overzicht van
de '^ntvangen medcdeelingen, het
volgende
is voor den
IP^
126
landbouw van zooveel praktisch belang, dat wij onzen deskundige gëheèl aan het woord laten.
»Alsnu moet het onderzoek naar de oorzaak van het feit, ))dat de karbouwenstapel der Soendaneezen vermeerdert, niet-«tegenslaande er geen enkele karbouwstier bij is, door dennbsp;»planler” persoonlijk gedaan worden.
»Hij oppert reeds het vermoeden, dat die vermeerdering «bewerkt wordt door de nauwelijks volwassen karbouw-«stieren bij de kudde, die men nog niet oud genoeg achtnbsp;«voor de castratie.
«Heeft de «planter” geen waarnemingen gedaan in de «sfeer van het geslachtsleven van den buffel? Ikbet-f^ijfelnbsp;«bet zeer. Anders toch zou er wel iets van vermeld staannbsp;«in zijn schrijven, ja, mogelijk was dat schrijven dan nietnbsp;«afgezonden.
«Op welken leeftijd castreert de Soendanees zijn kar-«bouwstier ?
«Op welken ouderdom treedt de karbouwstier den puber-«leitsleeftijd in?
«We staan hier weer voor die vragen, die verwondering «wekken. Op andere plaatsen reeds werd er door mij opnbsp;«gewezen, dat nog- veel op dit gebied valt waar te nemennbsp;«en werd tot het landhuishoudkundige publiek dezer gewes-«ten het verzoek gericht, juiste waarnemingen te doennbsp;«omtrent den duur der zwangerschap, bronstijd, enz. onzernbsp;«Indische huisdieren en daarvan mededeeling te doen.
«Tot heden laat de eerste mededeeling zich nog wachten.
«En gaarne grijp ik deze gelegenheid aan, om nogmaals «op dergelijke leemten in de kennis van onze huisdierennbsp;«te wijzen. Zal ’t verkeeren? Laten wij het hopen!
«Het komt voor in groote melkerijen in Nederland, dat «koeien zwanger worden, omdat stierkalveren te lang innbsp;«vrijheid losloopen; de koeien gaan met de achterbeenennbsp;«in een greppel staan en het stierkalf verschalkt de bere-«kening van den besten veehouder.
«Stierkalveren ouder dan zes maanden genieten dan ook «zeldzaam ongecontroleerde vrijheid. Tusschen de 8 en 12nbsp;«maanden treedt de puberteitsleeftijd op, maar in het belang
))van de veeteelt bezigt men den stier niet voor den leeftijd »van anderhalf of twee jaren.
))Het ware te wenschen, dat de meening van den Soen-))danees met succes bestreden kon worden! — Maar als men »dat tracht te doen, wordt men haast uitgelachen, zegt denbsp;«planter”. Nu, als het slechts «haast” is, dan late mennbsp;«den moed niet zakken.
«Maar hoe heeft de «planter” getracht die meening te «bestrijden? Door woorden, overreding?
«Dan trachte hij het ook eens te doen door met den «Soendanees zijne onderzoekingen in de hier aangewezennbsp;«richting te bewerkstelligen.
«Leeringen wekken, voorbeelden trekken.
«Het komt mij voor, dat, wanneer een «planter” begint «bij zijn eigen buffelstapel de stierkalveren in tijds weg tenbsp;«nemen, dat dan zijn eigen ondergeschikten spoedig zullennbsp;«gewaar worden, dat de castraten niet gevaarlijk zijn voornbsp;«de wijfjesbuffels.
«Dit zal het begin moeten wezen van den strijd, tegen «de meening der Soendaneezen aan te binden.
«De belooning zal liggen in de krachtigere individuen «als producten van volwassen ouders”.
-ocr page 268-{Overgenomen iiU het Tijdschrift voor Veeartsenijkunde en Veeteelt).
Op 3 Juni overleed te Venlo, in den ouderdom van 50 jaar, de paardenarts l^te klasse J. L. van der Wurff, dienbsp;in 1865 tot veearts werd bevorderd.
In de DLimhurger Koerier” vinden wij omtrent de begrafenis het volgende:
))Heden morgen had hier een plechtige en indrukwekkende begrafenis plaats. Het stoffelijk overschot van wijlen den WelEdelgestr. Heer J. L. van der Wurff, kapitein-paardenarts, werd met militaire eer ter aarde besteld. Ondernbsp;de klaagtonen van de regimentsmuziek zette de treurigenbsp;stoet zich in beweging om den te vroeg ontslapene kerkwaarts te brengen, alwaar een Hoogmis door den zeereerw.nbsp;heer deken opgedragen werd en de inzegening van het lijknbsp;plaats greep. Overal waar de stoet passeerde, stond eennbsp;zwijgende menigte, die met ontblooten hoofde een laatstenbsp;hulde bracht aan den zoo humanen en gemoedelijken, doornbsp;allen hooggeachten kapitein.
Door drie pelotons huzaren, onder bevel van den ritmeester Romer, werd het lijk gedeeltelijk voorafgegaan en gedeeltelijk gevolgd. De lijkkist werd gedragen door de onderofficieren van het regiment, terwijl hoogere officieren alsnbsp;slippendragers fungeerden. De kist was als het ware ondernbsp;kransen bedolven. De kransen, die geen plaats meer opnbsp;de reeds overladen lijkkist konden vinden, werden door denbsp;oudste onderofficieren van het regiment gedragen. Vooralnbsp;twee trokken door hun sierlijkheid en rijkdom bijzondernbsp;de aandacht. De een was een huldeblijk van het corpsnbsp;officieren, de andere van de Maatschappij van Veeartsenijkunde. Aan dezen laatste prijkte een groen — de facul-teitskleur — fluweelen strik, waarop deze woorden; «Hulde
-ocr page 269-van het corps veterinairen aan hun medelid der afdeeling Noord-Brabant en Limburg van de MU. voor Veeartsenijkunde”. Alle hier in garnizoen zijnde officieren en velennbsp;uit den vreemde, alsmede een groot aantal particulierennbsp;strekten den overledene ten eeregeleide. Op het kerkhofnbsp;aan de geopende groeve werd het woord gevoerd door dennbsp;kolonel Jhr. Meijer, die in kernachtige taal de verdienstennbsp;herdacht van den ontslapene, als mensch, als vriend en alsnbsp;wetenschappelijk man.
Nadat het lijk aan zijn laatste rustplaats was toevertrouwd, en de vrienden en kennissen met een schop vol aarde denbsp;kist bedekt hadden, werd de stoet ontbonden.”
-ocr page 270-'1. Geplaatst te Soerabaija de paardenarts 1® kl. S. Schil-STKA (van verlof uit Nederland).
2. Overgeplaatst van Salaliga naar Lombok de paardenarts Ie kl. J. DE JoNGH.
-ocr page 271- -ocr page 272- -ocr page 273-Hoewel de onderstaande regelen niet veel nieuws bevatten, zoo vond ik toch in de voor mi] verkrijgbare litteratuurnbsp;zoo weinig omtrent bedoelde ziekten, dat eenige meerderenbsp;waarnemingen niet ondienstig zullen zijn.
Filaria papillosa.
Zooals algemeen bekend is, wordt deze worm nu en dan in de voorste oogkamer bij het paard aangetroffen. Terwijlnbsp;nu echter in Nederland het voorkomen dezer ziekte tot denbsp;hooge uitzonderingen behoort, schijnt ze in andere strekennbsp;van West-Europa zeer veelvuldig te worden gezien ennbsp;zelfs epizoötisch op te treden; zoo meldt Chaignaud denbsp;ziekte epizoötisch onder het rundvee te hebben waargenomen, terwijl ZüNDEE ze in Elzas-Lotharingen dikwijls bijnbsp;paarden zag en eens een mand vol dezer wormen in denbsp;borstholte van een paard vond.
In Ned -Indië wordt deze filaria zeer dikwijls in de voorste oogkamer van het paard gevonden en hoewel zich voortdurend gevallen aan ons voordoen, zoo schijnt het lijdennbsp;toch den eenen tijd meer dan den anderen voor te komen.nbsp;Zoo werden mij ter hoofdplaats Padang in het laatste halfnbsp;jaar van 1892, 6 paarden met deze ziekte ter behandelingnbsp;aangeboden, alle aan Europeanen beboerende. Wanneernbsp;men nu weet, dat alhier slechts ongeveer 200 paarden innbsp;het bezit van Europeanen zijn (inlanders roepen bijnanbsp;nooit geneeskundige behandeling voor hunne paarden in),nbsp;dan is dat zeker een groot getal. Merkwaardig is het nu,nbsp;dat ik nimmer een dergelijk ziektegeval bij herkauwersnbsp;heb waargenomen, hoewel duizende slachtrunderen en buffels door mij gekeurd werden en de inlanders toch bijnbsp;voorkeur dieren met oogziekten en andere gebreken hetnbsp;eerst voor de slachtbank bestemmen, waaruit men dus welnbsp;moet besluiten, dat alhier genoemd ooglijden uitsluitend bij
Deel VIII, Afl. 4. nbsp;nbsp;nbsp;5
-ocr page 274-het paard voorkomt of tenminste slechts hij hooge uitzondering bij andere dieren.
'\
De worm, die waarschijnlijk in het oog dringt als embryo, /“Jietwelk ongeveer de dikte heeft van een rood bloedlichaampjenbsp;bij eene lengte van 0.300 a 0 400 m.M. en dat dus doornbsp;de fijnste capillairen kan heendringen, schijnt, in de voorstenbsp;f!'oogkamer aangekomen, zèer snel te groeien.
Zoo zag ik toevallig onlangs bij een paard, dat voor eene verwonding onder mijne behandeling was, op een goedennbsp;morgen de cornea van het rechter oog diffuus blauw-wit,nbsp;terwijl er den -vorigen dag nog niets abnormaals aan tenbsp;zien was geweest. Eene kleine, zich levendig bewegendenbsp;worm was vrij duidelijk in de voorste oogkamer zichtbaar;nbsp;deze werd denzelfden dag verwijderd
Het bleek een vrouwelijk exemplaar van fdaria papillosa te zijn, dat nog slechts 25 m.M. lang, dus nog in het beginnbsp;' van ontwikkeling was. Nu is het de vraag of de parasietnbsp;zich in één dag van embryo tot de genoemde grootte ontwikkelen kan, of dat zij, in het oog aangekomen, haarnbsp;eerste ontwikkelingsstadium in rust doorbrengt, vastgehechtnbsp;aan de achtervlakte van de iris bijv , zoodat zij onzichtbaarnbsp;is en nu, op een bepaald ontwikkelingsstadium gekomen,nbsp;loslaat en door hare levendige bewegingen den ontstekings-prikkel veroorzaakt.
Het laatste is wel het waarschijnlijkst
De cornea nu reageert op de prikkeling dadelijk met eene diffuse keratitis parenchymatosa (*), waardoor ze in 12 anbsp;24 uren geheel blauwachtig wit lijkt, zoodat de zich snelnbsp;bewegende melkwitte worm nog slechts flauw te zien is.nbsp;/Men moet dus wel aannemen, dat zeer plotseling de 2 a 4nbsp;ÈC.M lange, zich levendig bewegende worm ontstaat, wantnbsp;lin de eerste plaats kan men moeielijk veronderstellen, datnbsp;de parasiet een tijdlang in de voorste oogkamer vrij zounbsp;kunnen rondzwemmen zonder een ontstekingsprikkel te
C*) Volgens onze waarneming begint bet proces steeds met de symptomen van een Iritis serosa en Descemetitis, met geringe infiltratie van de cornea, waardoor deze een lichtblauwe troebeling vertoont; deze verschijnselen kunnennbsp;onder omstandigheden nog enkele dagen stationnair blfiven alvorens het procesnbsp;in hevigheid toeneemt; is dit laatste het geval, dan ziet men spoedig de keratitisnbsp;parenchymatosa voor den dag komen. De Redactie.
-ocr page 275-veroorzaken om dan vervolgens plotseling eene hevige acute inflammatie op te wekken; en in de tweede plaats zounbsp;door de voortdurende beweging van den worm patientnbsp;toch gezichtsstoringen vertoonen, zoodat de parasiet, daar zijnbsp;bij eene heldere cornea natuurlijk volkomen duidelijk tenbsp;zien is, toch ook wel eens op te merken zou zijn vóór zichnbsp;nog ontstekingsverschijnselen voordoen. Dit nu kwam mijnbsp;nog nimmer voor; altijd was plotseling de troebeling dernbsp;1 cornea opgetreden, die zeer snel toenam, niettegenstaandenbsp;de aanwending van adstringentia en koude compressen, omnbsp;welke reden men dan meer of minder vlug geneeskundigenbsp;hulp inriep.
Wordt de worm nu niet verwijderd^ dan wordt de cornea steeds meer ondoorschijnend, zoodat men na eennbsp;paar maanden slechts zeer onduidelijk nog een draadvormignbsp;lichaam ziet bewegen (*).
Intusschen kunnen verder andere deelen van den bulbus i eveneens in ontsteking geraken en bijv. eene iritis, cyclitis,nbsp;hevige chorioiditis enz. ontstaan ten gevolge waarvannbsp;atrophie van den bulbus, cataract enz. Als een gevolg vannbsp;dergelijke hevige ontstekingsverschijnselen schijnt de wormnbsp;dikwijls spoedig te sterven om dan successievelijk geresor-beerd te worden. Zoo zag ik bij een paard tengevolgenbsp;dezer filaria grauwe staar optreden, terwijl de cornea nognbsp;gedeeltelijk volkomen doorschijnend was. Hier was dusnbsp;door den worm dadelijk eene hevige cataract veroorzaakt,nbsp;terwijl hij zelf, waarschijnlijk tenvolge van de ontstekings-producten, spoedig stierf; met het ophouden van den prikkelnbsp;verdween ook de ontsteking, enkel eene volkomen ondoorzichtige lens en een paar maculae op de cornea achterlatende. Blijft de ontsteking tot de cornea beperkt, dannbsp;ziet men steeds eene diffuse keratitis-parenchymatosanbsp;optreden, waardoor deze in weinige dagen geheel troebelnbsp;is, welke troebeling voortdurend toeneemt, tot ze bijnanbsp;volkomen ondoorzichtig is.
De filaria schijnt onder deze omstandigheden geruirnen tijd in het leven te kunnen blijven; zoo zag ik eens een
(*) Te oordeeleii naar onze ervaring reeds veel vroeger. De liedactie.
-ocr page 276-paard, dat reeds een jaar geleden aangetast was geworden en waarbij men den worm zich nog kon zien bewegen. Tennbsp;laatste schijnt deze echter te sterven en het oog blijft dannbsp;in denzelfden staat of de troebeling wordt meer onregelmatig, doordat sommige plekken w'at opklaren en anderenbsp;melkwit worden. Verwijdert men daarentegen de parasietnbsp;bij de eerste ontstekingsverschijnselen, dan verdwijnt denbsp;lichte troebeling meestal even snel als ze is ontstaan.
De prognose bij dit lijden hangt dus in de eerste plaats af van den tijd, die sedert het optreden der eerste ontstekingsverschijnselen is verloopen. Wordt het paard hierbijnbsp;dadelijk ter behandeling aangeboden, dan is de prognosenbsp;gunstig. Heeft het lijden daarentegen reeds eenigen tijdnbsp;bestaan, bijv. eene maand, zoodat de cornea bijna ondoorzichtig geworden is, terwijl geene hevige ontstekingsverschijnselen meer aanwezig zijn, dan is de prognose absoluutnbsp;infaust, want na het verwijderen van de filaria blijft toch denbsp;cornea in denzelfden staat.
De behandeling moet natuurlijk in de eerste plaats tegen de oorzaak, n.1. den worm, gericht zijn, die dus verwijderdnbsp;moet worden. Dit doel nu bereikt men zeer eenvoudignbsp;door met een lansmesje of zeer scherp, fijn lancet de cornea-punctie, niet al te dicht bij den rand, te verrichten, waardoornbsp;de filaria met het plotseling uitstroomende humor aqueusnbsp;naar buiten spoelt. Dikwijls gebeurt dit zoo snel, dat mennbsp;haar, tenzij bizondere voorzorgsmaatregelen om ze op tenbsp;vangen genomen zijn, in het geheel niet weervindt. Isnbsp;¦ het paard niet erg zenuwachtig of lastig, dan kan de operatie,nbsp;ina cocaine-indruppeling, zeer goed staande verricht worden;nbsp;^anders is het voorzichtiger, het dier eerst neer te leggen.nbsp;De operatie is verder zoo eenvoudig, dat hare beschrijvingnbsp;overbodig mag geacht worden. Vooral komt het er op aan,nbsp;de punctie niet te dicht bij den corneaalrand te doen omnbsp;I minder gevaar te loopeu, het corpus ciliare te beleedigen,nbsp;[waarvan eene hevige chorioiditis het gevolg kan zijn; natuurlijk, dat men onder zoo streng mogelijk aseptischenbsp;voorwaarden opereert.
Het litteeken, dat overblijff, is zoo onbeduidend, dat men
-ocr page 277-135
zeer goed buiten het pupilair gebied kan blijven, zonder den corneaalrand te dicht te naderen. Men ziet er dannbsp;niets van, tenzij men het oog speciaal onderzoekt en dannbsp;is het vlak aan den rand even goed te zien. Men doetnbsp;goed, vóór de operatie de pupil door atropine te verwijdennbsp;en hiermee een paar dagen p.o. voort te gaan (1). Nanbsp;de operatie wordt het oog met boorwater of sublimaatoplossing, 1: 5000, gereinigd en een druk verband aangelegd,nbsp;waarop een ijskap. Bij gebrek hieraan kan men koudwa-tercompressen aanwenden. Rij deze behandeling is meestalnbsp;in 4 a, 5 dagen het wondje gesloten, terwijl de troebelingnbsp;en ontstekingsverschijnselen hiermede tevens verdwijnen,nbsp;de eerste echter, zooals reeds werd opgemerkt, enkel innbsp;het geval ze nog slechts in lichten graad bestaat. Heeftnbsp;de troebeling reeds meer dan eene maand bestaan, zoodatnbsp;de geheele cornea nagenoeg ondoorschijnend is, dan zag iknbsp;nimmer meer genezing optreden; alleen ontstaan dan nanbsp;verloop van 2 a 3 jaren enkele meer doorschijnende plekjes,nbsp;terwijl groote, ondoorzichtige maculae blijven bestaan, dienbsp;voor geene behandeling wijken.
Wat de verspreiding dezer ziekte aangaat, zoo schijnt ze betrekkelijk veelvuldig door geheel Ned.-Indië en ook innbsp;Engelsch-Indië voor te komen, doch in de eene streek veelnbsp;meer dan in de andere. Tot mijn spijt bezit ik geenenbsp;gegevens voor eene vergelijking van Sumatra’s Westkustnbsp;met andere streken in Ned.-Indië met betrekking tot dezenbsp;ziekte. Voor zoover eigen waarneming betreft, komt ze veelnbsp;menigvuldiger voor ter Sumatra’s Westkust dan op West-Java, alwaar ik gedurende een driejarig verblijf geen enkelnbsp;geval te zien kreeg (2).
Omtrent de woonplaats van dezen parasiet in het dierlijk lichaam zegt Zürn, dat hij in borst en buikholte van paardnbsp;en ezel en verder o.a. in peritoneum en buikspieren bijnbsp;paard en rund gevonden wordt.
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Zoodra doenlijk opereeren acht ik meer in het belang van den patient,nbsp;daar soms plotseling de infitratie van de cornea zoodanig toeneemt, dat men dennbsp;parasiet niet meer te zien krygt.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Heb de ziekte op Java nimmer waargenomen; alleen zag ik haar op Atjeh.nbsp;De Redactie.
In deze streken komt hij zoo veelvuldig in de buikholte bij het rund voor, dat ik hem zeker bij Vg van alle slacht-runderen heb aangetroffen, meestal ten getale van 2 a 4nbsp;bij één rund. Merkwaardig is het nu echter, dat in hetnbsp;oog bijna altijd mannelijke, in de buikholte daarentegennbsp;bijna steeds vrouwelijke exemplaren worden aangetroffen.nbsp;Zoo vond ik onder 7 uit het oog verwijderde exemplaren,nbsp;die ik microscopisch onderzocht, slechts één vrouwelijk,nbsp;terwijl ik in de buikholte van het rund nog slechts eenenbsp;enkele maal een mannelijk • individu aantrof. De viouwe-lijke onderscheiden zich van de mannelijke, behalve doornbsp;hunne meerdere grootte, daar ze 8 a 10 c.M. lang zijn,nbsp;terwijl de laatste slechts eene lengte van 2 a 4 c.M. hebben,nbsp;doordat ze, in plaats van ter weerszijden van het staartuiteinde 8 papillen en 2 lange, ongelijke spicula, in hetnbsp;geheel slechts de twee achterste papillen veitoonen. Zürnnbsp;meldt hieromtrent niets; trouwens zoowel de beschrijvingnbsp;als de afbeeldingen, die men in zijn handboek „Die thie-rischen Parasiten” van filaria papillosa aantreft, laten zoowelnbsp;aan duidelijkheid als aan volledigheid te wenschen over.
Daar dus de filaria papillosa in Europa zeer goed bekend is, door sommige schrijvers zelfs zeer veelvuldig schijnt tenbsp;zijn waargenomen, moet men verbaasd staan over denbsp;onvolledigheid en onnauwkeurigheid, waarmede het ooglijden,nbsp;door dezen parasiet veroorzaakt, in verschillende handboekennbsp;wordt behandeld, of in het geheel niet behandeld. Zoonbsp;zegt Zürn in bovengenoemd handboek pag. 243 enkel:nbsp;„Behandlung vergeblich; nur bei Filaria papillosa in dernbsp;verdere Augenkammer der Hausthiere kann das Einstechennbsp;in die Hornhaut von Erfolg begleitet sein”.
In de chirurgie van L. Hoffman vindt men pag. 180: „Es ist doshalb fraglich, oh um den Wurm zu entfernennbsp;und dadurch rasdieren Verlauf zu erziehen, eine Operation angezeigt ist”; n b. omdat het volgens den schrijvernbsp;eene enkele maal voorkomt, dat de worm van zelf afsterftnbsp;en geresorbeerd wordt vóór het gezichtsvermogen geheelnbsp;is verloren gegaan, welke mogelijkheid ik niet ontkennennbsp;zal, doch die in ieder geval tot de hooge uitzonderingen
-ocr page 279-137
behoort, vindt schrijver het niet uitgemaakt, of het maar niet beter is, niet te opereeren. Trouwens, op de wijzenbsp;opereerende door Hoffman aangegeven, n.l. om door denbsp;sclera in te steken en dan gedurende 5 minuten met eennbsp;pincet naar den worm te visschen, geloof ik ook, dat mennbsp;maar beter doet niet in te grijpen.
Stockfleth beschrijft de operatie in het kort en erkent het groote succes ervan bij paarden, verzuimt echter aannbsp;te geven, in welk tijdperk de operatie nog met goed gevolgnbsp;bekroond kan worden en wanneer niet meer.
Zooals men ziet, zijn eenige meerdere mededeelingen omtrent voornoemden parasiet en het door hem veroorzaakte ooglijden niet overbodig; misschien dat anderen, dienbsp;daarvoor beter in de gelegenheid zijn dan ik, zich doornbsp;het bovenstaande opgewekt gevoelen, nadere onderzoekingennbsp;omtrent ontw’ikkeling enz. in het werk te stellen.
Bij den hond in het borstgedeelte van den slokdarm, vóór deze het diaphragma passeert, zoo ook in dit gedeelte vannbsp;de aorta, in knobbels ter grootte van erwten tot tuinboonen,nbsp;soms slechts ten getale van één, soms ten getale van drienbsp;of vier voorhanden, bevinden zich van 1 tot 7 roodachtigenbsp;w'ormen; dorsaalvlakte donkerder dan ventraalvlakte. Zijnbsp;vertoonen zich spiraalsgewijze opgerold; kopuiteind'e ietsnbsp;dunner dan staart, doch beide stomp. Lengte varieertnbsp;tusschen 3 en 6 c.M., breedte = 1 m.M. Kop stomp, mondnbsp;ovaal, met trechtervormige verdieping in slokdarm overgaande; deze is eerst smal, verdikt zich geleidelijk om opnbsp;7 a 8 m.M. van de mondopening in middendarm over tenbsp;gaan, die in achterste lichaamsuiteinde in de anus uitmondt.nbsp;Mannetje 2 ongelijk lange spicula, het eene 1-5 m.M. lang,nbsp;het andere 0,5 m.M., doch dikker met ter weerszijde 6 papillen,nbsp;die diep in de cuticula zijn ingehecht, zoodat ze eenigs-zins den indruk w'eergeven van spijkers met platte koppen.
Vrouwelijke geslachtsopening in voorste derde deel van het lichaam; eieren ovaal met dikke schaal, 0.15 m.M.nbsp;lang en 0.05 m.M. breed.
Deze tot het geslacht Filaria behoorende worm is waar-
-ocr page 280-schijnlijk dezelfde als die, welke ook door Lewis in genoemde organen bij den hond gevonden werd en die, volgens diennbsp;schrijver, het meest met de Filaria sanguinolenta overeenkomt, welke echter, volgens Dr. Zürn, ook in de maagnbsp;van den hond gevonden wordt, terwijl, volgens Lewis, denbsp;door hem beschreven worm nimmer in de maag voorkomt.nbsp;Ook door mij werden deze wormknobbels nooit in de maagnbsp;aangetroffen, doch constant op dezelfde plaats in slokdarmnbsp;of aorta en, naar het grooter of kleiner aantal, over eennbsp;grooter of kleiner deel van genoemde organen verbreid.nbsp;Ook beschrijft Zürn bij de filaria sanguinolenta geenenbsp;spiculae, terwijl deze twee sterk ontwikkelde, vertoont.
Volgens Grassi zou de filaria sanguinolenta haar eerste ontwikkelingsstadium in het lichaam van de Indische kakkerlak (Blatta Orientalis) doormaken en met dit dier doornbsp;den hond worden opgenomen.
De wormknobbels vertoonen een dikken, fibreusen, soms kraakbeenachtigen wand, liggen in den spierwand van denbsp;oesophagus en zijn zeer vast met de mucosa verbonden,nbsp;waarin verscheiden gaatjes, zoodat het lumen van dennbsp;knobbel met dat van den slokdarm correspondeert en mennbsp;dikwijls de wormen door deze openingen den kop naarnbsp;buiten ziet steken en weer intrekken. Ook in den buiten-
4
wand der wormknobbels vindt men dergelijke openingen. Het lumen der knobbels is meestal door strengen ennbsp;tusschenschotten in eenige met elkaar comrnuniceerendenbsp;vakken verdeeld, terwijl de wormen om deze strengennbsp;gekronkeld liggen, zoodat men ze er slechts onbeschadigdnbsp;kan uit krijgen door ze bij één uiteinde te grijpen ennbsp;langzaam naar zich toe te trekken. Pakt men daarentegen het geheele wormkluwen, dat men bij het openennbsp;der kapsel te zien krijgt, dan trekt men het stuk.
De holte der knobbels is behalve met de wormen met een bloederig, dik slijm gevuld, waarin tal van eieren. Allenbsp;honden, waarbij ik deze wormknobbels aantrof, hadden geleden aan chronische kramphoest, die wel door groote dosesnbsp;morphine of broomkalium tijdelijk te bestrijden was, dochnbsp;meestal onraiddellijk terugkeerde, wanneer de toediening
-ocr page 281-139
hiervan gestaakt werd. Of het slechts toeval was, dat de honden, die wegens ongeneeslijke kramphoest werden afgemaakt, alle aan deze parasitaire ziekte lijdende waren,nbsp;durf ik niet met zekerheid zeggen, daar het getal dezernbsp;dieren, waarop door mij obductie werd verricht, te kleinnbsp;is om hieruit besluiten te trekken. Zeker is het echternbsp;merkwaardig, dat bij 4 honden, die wegens kramphoestnbsp;werden afgemaakt, deze woi mknobbels voorkwamen, terwijlnbsp;bij een zestal, dat om andere redenen werd gedood, ze nietnbsp;werden aangetroffen. De ligging der knobbels in aanmerkingnbsp;genomen, zou het niet te verwonderen zijn, dat de beweeglijke wormen door eene voortdurende prikkeling der vagusnbsp;(plexus oesophagus) de chronische kramphoest veroorzaakten, te meer daar bij eerstgenoemde honden aan de larynxnbsp;mucosa niets abnormaals te zien was en evenmin symptomennbsp;van een of ander brorichiaal of longlijden vielen waar tenbsp;nemen. Tot mijn sj^t was ik tot heden niet in de gelegenheid om in deze richting proeven te nemen.
Overigens hangen de ziekteverscliijnselen, door dezen worm veroorzaakt, vooral af van de zitplaats en groottenbsp;der knobbels; zoo zag ik een 4-jaiigen hond lijden aannbsp;kramphoest en daarna langzamerhand cacbeclisch ten grondenbsp;gaan. Bij sectie vond ik, behalve twee knobbels in dennbsp;oesophaguswand, er één ter grootte van eene hazelnoot innbsp;den wand der borstaorta, waardoor het lumen belangrijknbsp;verkleind was. Meestal ziet men dergelijke honden dannbsp;ook, nadat ze langzamerhand mager en treurig zijn geworden, plotseling in enkele dagen onder verschijnselen vannbsp;groote circulatiestoringen en hevige benauwdheid (longoedeem) ten gronde gaan.
Filaria immitis wordt in Indië zeer veel aangetroffen in het rechterhart en de stammen der longvaten, soms slechtsnbsp;ten getale van één, soms 7 a 8 stuks, waardoor de geheelenbsp;rechter hartehelft bijna wordt gevuld, daar de wormen zeernbsp;lang zijn: van 15 tot 25 c.M. Zij brengen levende enrbryo’snbsp;voort, die men soms, doch niet altijd, in grooten getale rnnbsp;het bloed van het woondier ziet circuleeren, 8 a 10 stuks
-ocr page 282-140
in iederen druppel bloed Deze embiyo’s hebben ongeveer de doorsnee van een rood bloedlichaampje en zijn 0,300nbsp;a 0,400 m M. lang, met stomp kopuiteinde en spitsen staart.nbsp;Dikwijls veroorzaken noch deze embryo’s, die door de fijnstenbsp;capillairen heendringen, noch de filaria’s zelven merkbarenbsp;ziekteverschijnselen bij hun woondier In andere gevallennbsp;daarentegen ziet men die dieren plotseling ziek wordennbsp;en in enkele dagen onder aanvallen van benauwdheidnbsp;sterven. Men vindt dan bij sectie meestal sterk longoedeem,nbsp;terwijl de hartspier wat murw is en dikwijls bloeduitstortingen onder het endocardium te zien zijn. De embryo’snbsp;vertoonen, in een’ druppel bloed of andere indifferentenbsp;vloeistof gezien, in den beginne eene levendige beweging;nbsp;na een paar dagen sterven ze echter. Eenige embryo’s innbsp;Yio % keukenzoutoplossing ingespoten in de jugularis ennbsp;trachea van eene kip, schenerr bij dit dier niet tot ontwikkeling te komen, althans twee maanden na deze injectienbsp;kon ik noch van filaria immitis, noch van de embryo’snbsp;bij dit dier iets meer bespeuren. Evenmin bij eene kat,nbsp;waarbij de embryo’s in dezelfde keukenzoutsolutie subcutaannbsp;werden geinjiceerd en verder met melk te drinken werdennbsp;gegeven. Toch bleven ze buiten het lichaam, in dezenbsp;chloornatriumsolutie 2 a 3 dagen zich levendig bewegen.
De wormen kunnen soms in grooten getale aanwezig zijn, zonder dat bij hunne dragers merkbare ziekteverschijnselen te bespeuren zijn, in andere gevallen veroorzaken enkele exemplaren soms plotseling den dood, waarschijnlijk doordat zij in de arteria pulmonalis geraken ennbsp;deze plotseling geheel of gedeeltelijk verstoppen.
Ik zelf had een hond, bastaard-kan goeroe, van ruim drie jaren oud, waarbij ik gedurende een jaar nu en dan eennbsp;druppel bloed onderzocht Steeds vond ik in eiken druppelnbsp;5 a 8 embryo’s, altijd in hetzelfde stadium van ontwikkeling.nbsp;Het dier vertoonde niet de minste ziektesymptomen ennbsp;had steeds een gelijkmatig, vroolijk temperament, tot zichnbsp;op een goeden dag verschijnselen van rabies voordeden ennbsp;het voor die ziekte dan ook moest worden afgemaakt. Bijnbsp;sectie bleek toen de rechter hartekamer 8 stuks volwassen
-ocr page 283-exemplaren van filaria immitis te herbergen, waardoor het geheele lumen bijna was opgevuld. Deze wormennbsp;bevatten alle duizenden embryo’s, die niet te onderscheiden waren van de vrij in het bloed circuleerende.
In een ander geval daarentegen vond ik bij een’ hond, die tengevolge van longoedeem gedurende drie dagen telkens hevige aanvallen van benauwdheid kreeg en om dienbsp;reden werd afgemaakt, slechts twee exemplaren in denbsp;rechter kamer en geene embryo’s in het bloed.
Het schroefvormig gewonden staartuiteinde vertoont twee ongelijk lange spiculae (deze worden door Zürn nietnbsp;genoemd) en twaalf papillen; overigens komt de wormnbsp;overeen met de beschrijving, die Zürn ervan geeft.
Om hare veelvuldigheid maak ik verder melding van eene Filaria, die men in Indië bijna bij alle hoenders innbsp;den conjunctivaalzak kan vinden en die ik nergens beschreven vond. De worm is wit, zeer dun en ± 15 a 20nbsp;mM lang; ze komt ten getale van 1 tot 20 voor in dennbsp;conjunctivaalzak bij kippen, zonder dat ik er ooit nadeelnbsp;voor hare dragers door zag ontstaan
De kop is klein, rond, ongewapend, staart spits toeloopende met klein, knop vormig uiteinde, anaalopening nabij staar t-uiteinde. Vrouwelijke geslachlsopening in voorste derdenbsp;lichaamsuiteinde. Aan den staart 4 papillen en één zeernbsp;lang spicula. Voortplanting door eieren, ovaalrond, metnbsp;zeer resistente schaal.
-ocr page 284-Op een’ morgen werd ik geroepen bij den stalhouder F., die rnij vertelde, dat 4 zijner paarden plotseling zieknbsp;waren geworden, waarvan een reeds gestorven; vermoedelijk waren ze vergiftigd.
Bij mijne komst vond ik, behalve het eene cadaver, 3 paarden ziek. De dieren stonden lusteloos, kwijlden sterk ennbsp;wilden niet eten Eén vertoonde eene zeer frequente ademhaling en frequente, kleine pols; temperatuur 39''C. Bij de tweenbsp;andere waren pols, ademhaling en temperatuur nagenoegnbsp;normaal. Bij alle drie was de mondrnucosa op vele ennbsp;uitgebreide plekken geërodeerd als door een sterk werkendnbsp;causticum.
Zij hadden den vorigen avond, toen ze vrij laat waren thuisgekomen, hun gewone gombongan (dedak met waternbsp;en gras door elkaar geroerd) gekregen, waarvan ze alsnbsp;gewoonlijk gretig waren gaan eten. Des ochtends vondnbsp;men het eene paard tot stikkens toe benauwd, hetgeennbsp;kort daarop bezweek en de drie andere in bovenvermeldennbsp;toestand, terwijl de tonnen met genoemd voedsel slechtsnbsp;gedeeltelijk geledigd waren. In het restant vond mennbsp;stukjes Chineesch papier en overblijfsels van eene witte,nbsp;deegachtige massa, die karakteristiek naar kalk rook.
Bij het gestorven paard was eveneens de mondrnucosa zeer sterk geërodeerd, overigens uitwendig aan het cadavernbsp;niets abnormaals te zien. In de keelholte, waarvan het slijmvlies donkerrood en sterk gezwollen was, bevond zich eenenbsp;prop ter grootte van een flink eendenei, die het dier blijkbaar had trachten door te slikken, doch die vast was blijvennbsp;zitten. De prop bestpnd uit eene vrij droge, deegachtige,nbsp;witte massa met de karakteristieke lucht van Ca (O.H.)2,nbsp;waaruit de massa bij nader onderzoek dan ook uitsluitendnbsp;bleek te bestaan. Deze massa was gewikkeld in een stuknbsp;gewoon grijs Chineesch pakpapier De mucosa tracheae ennbsp;bronchiën hyperaemisch en met schuim bedekt; longen
sterk oedemateus. De maagmucosa een weinig hyperae-rnisch, het bloed zeer donker gekleurd, overigens niets abnormaals. Van de drie andere, aan welke dadelijknbsp;ieder ± 100 gram azijn op eene flesch water met veelnbsp;suiker werd toegediend, stierf de een den volgenden dagnbsp;onder verschijnselen van longoedeem en de tweede na 4nbsp;dagen aan gastro-enteritis, terw'ijl de derde genas ennbsp;binnen 14 dagen weer dienst kon doen.
Ik maak van dit geval melding, ten eerste omdat ik dit middel nog nimmer ter vergiftiging van dieren zag aan-w'enden, hoewel het toch zeer geraakkelijk te verkrijgen is ennbsp;ten tweede omdat mij nog niet recht duidelijk is. hoe hetnbsp;den paarden werd toegediend. De eenvoudigste maniernbsp;zou zeker zijn, het Ga O. in Chineesch papier te wikkelennbsp;en het bij wijze van een bolus in te geven. De inlandersnbsp;zijn echter over het algemeen zeer onhandig met paarden,nbsp;terwijl het bovendien lastig is, door den betrekkelijk kleinennbsp;mond der Indische ponies op deze wijze pillen in te geven,nbsp;hetgeen hier bij het publiek dan ook nagenoeg onbekendnbsp;is. Ook de stukjes papier en kalk, die in het restant dernbsp;gombongans gevonden werden, pleiten daartegen of leverennbsp;in ieder geval het bewijs, dat, indien men al getracht hadnbsp;het op deze wijze te geven, het zeer onhandig was geschied.nbsp;Het meest waarschijnlijk komt mij voor, dat men voornbsp;ieder paard eene pil gereed gemaakt had door eene hoeveelheid Ga O. in papier te wikkelen, ter grootte van eennbsp;ei Deze pillen konden, daar de stal aan den voorkant opennbsp;was, zeer gemakkelijk in de voedertonnen gelegd worden,nbsp;zonder dat men binnen den stal behoefte te komen. Eennbsp;der paarden zal nu, hetzij door gulzig eten, hetzij bijnbsp;toeval, de pil in zijn geheel hebben willen doorslikken, metnbsp;het ongelukkig gevolg dat ze in de keel bleef steken ennbsp;zich uitzette, naarmate ze meer met vocht doordrenkt werd,nbsp;steeds hare erodeerende werking op het omliggend weefselnbsp;uitoefenende, zoodat de dood door stikking in korten tijd hetnbsp;gevolg was De drie andere dieren hebben blijkbaar denbsp;pil stul: gebeten, doch alle eene groote hoeveelheid doorgeslikt, zooals uit het hevige ziektebeloop blijkt.
-ocr page 286-Een muililier der artillerie vertoonde plotseling eene eenzijdige, groenachtig sereuse, zeer stinkende neusuit-vloeiïng Het dier was overigens gezond, in goedennbsp;voedingstoestand, had normalen eetlust en hoestte niet.nbsp;De sub-maxill-klieren toonden zich aan de zieke zijdenbsp;een klein weinigje opgezet, doch niet hard, niet pijnlijk,nbsp;los in het weefsel liggende en korrelig op het aanvoelen.nbsp;De mucosa der rechter (zieke) neusholte normaal, evenzoonbsp;de linker. Door het hoofd sterk naar beneden te brengen,nbsp;vloeide druppelsgewijze ± 10 a 15 gram van eene groenachtig sereuse vloeistof naar buiten met eene karakteristiekenbsp;lucht naar caries, hetgéen aan eene kaakboezemcatarrhnbsp;tengevolge eener fistel van eene carieuse kies deed denken,nbsp;te meer, daar het dier reeds ± 14 jaren oud was Hetnbsp;voorloopig onderzoek der mondholte leverde echter slechtsnbsp;een negatief resultaat op
Aan de ademhaling was niet abnormaals te bespeuren, deze geschiedde door de rechter neushelft even goed alsnbsp;door de linker. Zelfs door na snelle beweging het linkernbsp;neusgat te sluiten, werd het dier niet benauwd, zoodatnbsp;polijpen of sterke zwelling der neusschelpjes kon uitgeslotennbsp;worden. Hoewel behalve de eenzijdige neusuitvloeïingnbsp;geene symptomen van kwaden-droes aanwezig waren, werd,nbsp;te meer daar eenigen tijd te voren een ander muildiernbsp;van denzelfden stal aan deze ziekte bezweken w'as, voorzichtigheidshalve het dier naar den verdachten stal gebracht.nbsp;Voor een nauwkeuriger onderzoek werd het den volgendennbsp;dag neergelegd en de mond nogmaals, doch wederom metnbsp;negatief gevolg, onderzocht. Door eene lange sonde dooTnbsp;den middelsten neusgang voorzichtig naar boven te voerennbsp;stuitte men ter hoogte van den oogboog op een ruw plekjenbsp;als van blootliggend carieus been; overigens was niets
-ocr page 287-145
abnormaals te bemerken. Er bestond dus waarscbijnlijk daar ter plaatse een ulcus met catarrh van den voorboofdboezern.
Als éénig'^ behandeling werd voorloopig voorgeschreven irrigatie der rechter neusholte met 2 % creoline-oplossing.nbsp;Deze irrigatie werd verr icht door de vrij dikke caoutchouc-buis van den irrigator voorzichtig tot diep in de neusholtenbsp;te voeren en het hoofd zoo laag mogelijk te doen houden,nbsp;hetgeen door het dier zonder veel tegenstand (steeds zondernbsp;eenig dwangmiddel) verdragen werd Drie dagen na dezenbsp;behandeling was de onaangename lucht geheel verdwenennbsp;en de uitvloeiing geel, roomachtig geworden; deze vermin-der'de verder van dag tot dag, zoodat ze na 14 dagen geheel was opgehouden De neusdouches waren reeds sedertnbsp;6 dagen slechts eenmaal per dag aangewend. Thans werdennbsp;ze nog eenigen tijd vervangen door dampbaden met creoline,nbsp;om te zien of het resultaat blijvend zou zijn en vervolgens,nbsp;daar zich geene ziektesyiuplomen meer vertoonden, gestaakt,nbsp;waarna het dier volkomen genezen bleek.
Hoewel nu dit enkele geval geen maatstaf geeft voor de meer of mindere bruikbaarheid der creoline in alle gevallennbsp;van chronische neuscatarrh, zoo moedigt het toch aan omnbsp;er bij voorkomende gelegenheden eene proef mee te nemen,nbsp;alvorens tot trepanatie over te gaan, daar gebleken is, datnbsp;bovengenoemde behandelingswijze, zoo niet altijd, dan tochnbsp;soms volkomen toereikend is om in korten tijd genezing
-ocr page 288-DOOR
Tï. ’tHCoen.
Gouvernements- Veearts.
Den 2is‘e“ Juli werd mij een Sandelwoodpaard ter behandeling aangeboden, waarvan de anamnese luidde als volgt:
Ongeveer drie maanden geleden werd het paard op een suikeronderneming voor een zwaren lorrie gespannen, metnbsp;het gevolg, dat het dier na vergeefsche bovenmatige inspanning plotseling links een omschreven zwelling ternbsp;hoogte van de lies vertoonde. Na verloop van korten tijdnbsp;werd het scrotum 'grooter en grooter, totdat het eindelijknbsp;in hetzelfde nivean kwam met het kniegewricht. Door denbsp;gestoorde beweging van het linker achterbeen was hetnbsp;dier totaal onbruikbaar geworden.
Status praesens Patient, een kastanjebruine Sandel-woodhengst, oud 14 jaar, verkeert in goeden voedingstoe-stand en heeft een verbazend vurig temperament. Het scrotum is sterk gespannen, voelt elastisch aan, doch bijnbsp;betasting reageert patient niet. De linker testikel is nietnbsp;te voelen. Door het paard afwisselend rnet het achterstelnbsp;hooger of lager te plaatsen ontstaat geen zichtbare verandering in het volume van het gezwel Volgens verklaringnbsp;van den eigenaar was het hem wel eens opgevallen, datnbsp;na den maaltijd de zwelling grooter was.
Onmiddellijk na aankomst werd het dier op dieet gesteld; uitsluitend werd gras vertrekt; de omvang van den tumornbsp;bleef vrijwel onveranderd ook na den maaltijd. Bij rectaalnbsp;onderzoek is, behalve de buikopening van het lieskanaal,nbsp;een weinig naar voren duidelijk eene scheur in de buikspieren (musc-obliquus externus en musc transversus abdominis) te onderkennen, waardoor darmen gezakt zijn*nbsp;Beklemmingsverschijnselen niet aanwezig.
-ocr page 289-147
Zonder twijfel had ik hier te doen met een z.g. valsche scrotaalhreuk (hernia ingninalis-scrotalis externa).
In Hering’s Operationslehre leest men op pag. 475 omtrent de diagnose van hernia ingninalis-scrotalis het volgende;
»Eine falsche Diagnose kann durch unechte Bruche entstehen, die viel Aehnlichkeit mit den wahren haben.nbsp;Von der interstitiellen Bruchform kann der echte dadurchnbsp;auseinandergehalten werden, dasz jener oben breiter ist,nbsp;man keinen eigentlichen Hals fmdet, der Darm wahrendnbsp;des stehens irreductibel ist, beirn Liegen auf dem Rückennbsp;aber sich leicht zurückschieben lasst; auch fühlt man dennbsp;Bruchring als eine verschieden grosze Oeffnung vor demnbsp;Leistenringe”.
Professor Möller zegt in zijn »KIinischen Diagnostiek” op pag. 93: »Der sogenannte falsche Hodensackbruch (in-sterstitieller Leistenbruch, Peritoneal-Scrotalbruch) unter-scheidet sich van dem vorigen dadurch dasz die Bauchein-geweide nicht durch den inneren Bauchring, sondern durchnbsp;eine Oeffnung in der Bauchdecke in den Leistenkanal undnbsp;Hodensack gelangen, also ausserhalb des Processus vaginalis liegen Die Unterscheidung dieses Zustandes von demnbsp;echten Leistenbruch ist oft schwer, doch erscheint dienbsp;Bruchgeschwulst (Hodensack) hierbei in den oberen Ab-theilungen breiter, und die Reposition gelingt am stehendennbsp;Thiere. Wahrend bei letzterem der Hoden stets auf demnbsp;Grunde der Bruchgeschwulst liegt, fmdet sich derselbe beinbsp;dem falschen Leistenbruch höher. Zuweilen lasst sich dernbsp;Bruchring in Leistenkanale direct nachweisen; besser gelingt dies durch Untersuchung vom Mastdarm aus.”
Reponeeren bij het staande dier heb ik niet geprobeerd, aangezien patient zich met alle macht daartegen verzette. Welnbsp;was opvallend de gelijkmatige zwelling langs het geheelenbsp;lieskanaal, zoodat van een breukhals feitelijk geen sprake was.
Ik stelde den eigenaar voor het dier te opereeren, alhoewel de prognose „dubia” luidde. Het was immers mogelijk, dat er reeds adhaesies bestonden van de ingewanden met de lunica vaginalis of dartos, in welk geval een peritonitis met de gevolgen van dien niet zoude uitblijven.
Deel vni, Afl. 5. nbsp;nbsp;nbsp;6
148
Bovendien moest hier mijns inziens eenigszins rekening gehouden worden met den vrij hoogeh leeitijd van het dier.
Hij gaf echter gaarne zijne toestemming, zoodat besloten werd den 23sten ’s morgens de operatie te verrichten, waarinnbsp;ik werd bijgestaan door een inlandschen veearts.
Zooals reeds vermeld, werd patient twee dagen op dieet gesteld; uitsluitend werd gras verstrekt, terwijl tevens eennbsp;laxans werd toegediend.
Patiënt werd heel voorzichtig tegen den grond gelegd op de rechterzijde, het linkerachterbeen naar voren uitgebonden en gefixeerd. Het scrotum met de omgeving werdennbsp;flink met zeep en daarna met sublimaat-solutie 1 :1000nbsp;gewasschen. Instrumenten waren daags te voren al metnbsp;heet water gereinigd, daarna tot den volgenden morgennbsp;bewaard in eene 3 % creoline-oplossing.
Na vooraf de handen behoorlijk gedesinfecteerd te hebben met sublimaat-oplossing 1; 1000, begon ik met eene, doornbsp;middel van een fijnen troicart, punctie te doen, waarna zich,nbsp;behalve gassen, een groenachtig vocht, afkomstig uit dennbsp;darminhoud ontlastte. Ik geef gaarne toe, dat eene derlijke punctie steeds eene gevaarlijke zaak blijft, omdat hetnbsp;mogelijk is, dat de darmcontenta afvloeit op het peritoneum,nbsp;waardoor een hevige peritonitis ontstaat. In dit gevalnbsp;kon ik het moeielijk nalaten, omdat zonder evacuatie dernbsp;gassen van reponeeren van den breukinhoud geen sprakenbsp;kon zijn.
Daarna liet ik patient op den rug leggen en maakte met behulp van een bollen bistourie op het meest gespannennbsp;gedeelte van het scrotum eene huidsnede van ± 15 c.M.nbsp;Op dezelfde wijze werd de tunica dartos gekliefd, waarnanbsp;een groot stuk van het voorste gedeelte van het coecumnbsp;prolabeerde. Ook een gedeelte van het colon bleek tenbsp;zijn door gezakt en wel van de linker onderste laag (colonnbsp;descendens). Het gelukte mij niet door het groote volumenbsp;der darmen de breukpoort met de hand te bereiken. Aanhoudend persen en verzet van den patient bemoeielijktennbsp;het onderzoek zeer; van reponeeren kon óp die maniernbsp;geen sprake zijn. Ik besloot dan ook direct het paard te
-ocr page 291-chloroformiseeren, waai bij de inlandsche veearts werd belast met het optiernen vau pols en cornea-reflex.
Toen patient behoorlijk in narcose was, werden de gassen uit het coecum met behulp van een fijnen troicart geëvacueerd en nogmaals begonnen met reponeeren, wat nu vrijnbsp;gemakkelijk ging. Trekken van het rectum, zooals innbsp;sommige gevallen wel eens noodig is, behoefde hier nietnbsp;plaats te vinden.
Nadat de darmen behoorlijk gereponeerd waren, werd de scheur in de buikspieren (musc. obliquus externus ennbsp;musc. transversus abdominis) ongeveer ter lengte van l d M.nbsp;met catgut gehecht.
De linker testikel was reeds een weinig geatrophieerd en zoover mogelijk naar boven verplaatst. Tunica vaginalisnbsp;was voor een gedeelte met de tunica dartos vergroeid. Denbsp;buikopening van het lieskanaal bleek bij patient grooter tenbsp;zijn dan normaal, waarin ik eene indicatie zag het diernbsp;links te castreeren. Dit geschiedde volgens de methode ))a,nbsp;testicale couvert” met catgut en wel zoo hoog mogelijk.nbsp;Na overvloedige irrigatie met sublimaat-solutie werd denbsp;huidwond met catguthechtingen gesloten. Spoedig nanbsp;afloop der operatie stond patient met eenige hulp op ennbsp;dronk onmiddellijk eene flinke hoeveelheid water. Op stalnbsp;gebracht zijnde, ontstond er eene geringe verbloeding, dienbsp;echter langzamerhand verminderde, om na anderhalf uurnbsp;geheel op te houden. Spoedig daarop begon het scrotumnbsp;links te zwellen, zoodat ’s avonds van denzelfden dag hetnbsp;volume weer even groot was als vóór de operatie. Patientnbsp;stond opgebonden en werd nacht en dag door een paarnbsp;staljongens bewaakt. Het voorgeschreven dieet bestond innbsp;het toedienen van gras, boeboer enpapaja-blaren.
dag. Temperatuur ’s morgens 40.2 pols en ademhaling eenigszins versneld, weinig eetlust, defaecatie normaal. Het scrotum is nog steeds hard en sterknbsp;gezwollen.
Sde dag. Temperatuur 40.3 pols en ademhaling versneld, weinig eetlust. Het scrotum zoowel recht als links hard ennbsp;gezwollen. Ik verwijderde de huidhechtingen, aangezien
zich in htt Ecrotum bloedcoagula hadden opgehoopt, zoodat genezing per primam intentionem toch niet meer mogelijknbsp;was. Met hehulp van de korentang, die ik in haar geheelnbsp;kon hinnenhrengen, werden zooveel mogelijk alle stolselsnbsp;verwijderd. Het scrotum werd nu rechts en links voortdurend koud gehouden. In de diepte begint zich necrotischnbsp;weefsel af te stooten, afkomstig van den funiculus sperraa-ticus, die bij de castratie over een lengte van 1 d.M.nbsp;ongeveer van de tunica dartos moest worden losgemaakt.
4e dag. Temperatuur ’s morgens 39.9 ademhaling en pols eenigszins frequent, defaecatie normaal, patient vertoontnbsp;meer eetlust. De voorbijgaande temperatuursverhoogingnbsp;was toe te schrijven aan een licht geval van peritonitis,nbsp;die vrijwel onvermijdelijk was, omdat bij de castratie denbsp;tunica vaginalis voor een groot deel moest gescheidennbsp;worden van de tunica dartos. Van daar ook de geringenbsp;verbloeding na afloop der operatie. Vermoedelijk heeft denbsp;ontsteking hier den weg der continuiteit gevolgd. Warenbsp;infectie in het spel geweest, dan zou de temperatuurs-verheffmg grooter en meer constant geweest zijn (1).
De zwelling is nog niets verminderd, nog steeds wordt er necrotisch weefsel afgestooten, hetgeen een onaangename reuk verspreidt. Ik besloot toen, ten einde eenenbsp;gezonde wondvlakte te verkrijgen en het ontstaan van fistelsnbsp;in de diepte te voorkomen, mijn toevlucht te nemen tot hetnbsp;ferrum candens. Zoo diep mogelijk werd het necrotischenbsp;weefsel met een mesvorraig ijzer weggebrand.
Verder werd een wiek met jodoform in gebracht om te voorkomen dat de wondranden verkleefden, waardoornbsp;stagnatie van wond-secreta zou plaats vinden met al denbsp;gevolgen van dien. Overigens de behandeling dezelfde.
5^1® dag. Temperatuur 39.6 pols en ademhaling een W'einig frequent, defaecatie normaal. Eetlust wordt steedsnbsp;beter, patient krijgt nu zijn halve ration gaba. Met hehulpnbsp;van de korentang worden vele losse stukken weefsel verwijderd; voor zoover zichtbaar zien de wondvlakten er nu
(1) Zonder infectie geen peritonitis. De tempcratuursverho oging fcij buikvlies ontsteking is steeds zeer inconstant.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;De Red.
-ocr page 293-151
gezond uit. Dagelijks wordt nu meermalen uitgespoten wet 2 % lysolsolutie. De zwelling van het scrotum begintnbsp;links af te nemen, rechts blijft het hard en gespannen,nbsp;zoodat gangreen dreigt te ontstaan. Eene proefpunctienbsp;doende, ontlastte zich eene kleine hoeveelheid bloederignbsp;vocht. Daarna werd met den bollen bistouri eene flinkenbsp;incisie gemaakt door de huid en tunica dartos. Onmiddellijknbsp;vloeide eene groote massa sero-haemorrhagisch exsudaatnbsp;uit de gemaakte opening. Geregeld wordt ook hier nunbsp;uitgespoten met 2 % lysolsolutie.
08 dag. Temperatuur 38o7, pols en ademhaling veel kalmer, defaecatie normaal. Eetlust laat niets te wenschennbsp;over, patient krijgt zijn volle ration gaba.
Met de sonde in de diepte onderzoekende valt duidelijk te constateeren, dat de wond van boven naar benedennbsp;begint op te sluiten. Zwelling van het scrotum rechts ennbsp;links aanmerkelijk minder.
Aanvankelijk bepaalde zich het oedeem tot scrotum en praeputium, doch nu ontwikkelt zich langzamerhand eennbsp;oedeem onder den buik, terwijl ook de achterbeenen gezwollen raken.
7e dag. Temperatuur 37“8, dus vrijwel normaal. Eetlust uitstekend, de wond begint vol te granuleeren, de zwellingnbsp;van het scrotum wordt steeds minder. De wond in denbsp;rechterhelft van het scrotum is bijna gesloten; vermoedelijk had er een kneuzing plaats gevonden bij het neerwerpen,nbsp;vandaar de ophooping van sero-haemorrhagisch exsudaat.
8e dag. Temperatuur, pols en ademhaling normaal. Het paard wordt nu dagelijks een weinig afgestapt, ofschoonnbsp;de beweging veel te wenschen overlaat.
De volgende dagen wordt het oedeem aan onderbuik en beenen aanmerkelijk minder en verdwijnt ten slotte geheel,nbsp;zoodat 18 dagen na de operatie alléén nog is overgeblevennbsp;een wond van ± 7 c.M. in het linker scrotum. Afwisselendnbsp;wordt nog dagelijks uitgespoten met 2 % lysolsolutie ennbsp;sublimaat 1; 1000. Den 14den Augustus was de w’ondnbsp;geheel en al vol gegranuleerd, de wondranden werden nunbsp;éénmaal daags getoucheerd met nitras-argenti.
-ocr page 294-152
Den 1936quot; Augustus kon ik den eigenaar berichten, het paard als hersteld te doen afhalen.
Acht dagen later, dus den 27 Augustus, ontving ik een schrijven, waarin de heer Van V. tot mijn genoegen verklaarde, dat het paard weer even als vroeger zijn dienstnbsp;verrichtte.
Samarang, September ’94.
DE
Hier kunnen we twee typen onderscheiden, die duidelijke verschillen vertoonen, n 1. het Batakpaard, in de Bataklan-den, en het z g.n Sumatraansche paard, in het overigenbsp;gedeelte van het Gouvernement Sumatra’s Westkust voorkomende. De rest van Sumatra heeft geen inheemschenbsp;paarden; de weinige, die men er vindt, zijn ingevoerd uitnbsp;verschillende streken, bijv. in de Residentie’sBen/coeZen,denbsp;Lampongsche districten en Palembang vooral van West-Java, in de Residentie Sumatra’s Oostkust uit de Batak-landen, terwijl Atjeh slechts enkele paarden bezit, uit denbsp;omliggende landen ingevoerd. Het «echte Sumatraanschenbsp;paardenras”, dat Fitzinger (zie Paardenkennis Schimmelnbsp;pag. 521) in Atjeh gezien heelt, bestond waarschijnlijknbsp;slechts in ZEd’s verbeelding.
Althans van de vele personen, waaronder eenige paardenartsen, die geruimen tijd in Atjeh vertoefd hadden en bij wie door mij naar een Atjehsch paarden-type geinformeerdnbsp;werd, had niemand zoo iets gezien. De enkele paarden^nbsp;die er nu en dan werden aan getroffen, waren steeds vannbsp;andere streken ingevoerd.
Het Batakpaard.
Alvorens er eene beschrijving van te geven, dien ik te zeggen, wat ik hieronder versta; het schijnt toch, datnbsp;men het daarover volstrekt niet eens is.
Schimmel zegt bijv. in zijn «Paardenrassen”: «Den echten Batakker uit de Noord-Westelijke Bataklanden krijgt mennbsp;zelden te zien, daar hij geen handelsartikel is en in hetnbsp;land zelf ook zeldzaam voorkomt. ” Daar nu de Bataklandennbsp;rijk aan paarden zijn, schijnt men hieruit dus te moetennbsp;opmaken, dat niet alle paarden, in de Bataklanden gefokt,
154
Batakkers zijn. Hierbij moet echter in aanmerking genomen worden, dat bedoeld werk geschreven is vóór 1885, toen eennbsp;groot gedeelte der Batahlanden, die thans onder ons rechtstreeks bestuur zijn gebracht, nog nagenoeg onbekend was.
Bij het publiek geldt in deze streken veelal de meening, dat een Batakker witte of ten minste licht gekleurde harennbsp;aan de binnenvlakte der oorschelp moet hebben of welnbsp;voorzien moet zijn van ))een hoorn”, waaronder mennbsp;verstaat, dat de kam van het kruinbeen wat sterker geprononceerd is dan bij andere paarden, hetgeen echter volstrekt niet het geval is. Wat de lichte haren in de oorschelp betreft, zoo is het een feit, dat men dit verschijnselnbsp;bij de meeste Batakpaarden ziet, doch daar het ook bijnbsp;vele andere Indische paarden voorkomt, zou men gevaarnbsp;loopen bedrogen uit te komen, wanneer men hiernaar denbsp;afkomst wilde beoordeelen.
Uit een en ander blijkt echter al, dat het verschil met andere Indische paarden niet groot moet zijn, wanneernbsp;men tot dergelijke onderkenningsmiddelen zijne toevluchtnbsp;moet nemen.
In de Bataklanden heeft het paard, behalve in de streken, waar het gegeten wordt, enkel als uitvoerartikel waarde,nbsp;daar het als werkkracht nagenoeg niet gebezigd wordt,nbsp;bij gebrek aan gebaande wegen. Daar nu bovendien de Bataklanden rijk zijn aan paarden, heeft er volstrekt geen invoernbsp;dezer dieren plaats en, voor zoolang bekend, ook niet plaatsnbsp;gehad, tenminste niet van eenig belang. Bijgevolg moetennbsp;dus alle paarden, die in de Bataklanden voorkomen (denbsp;grensstreken wil ik voor het oogenblik buiten beschouwingnbsp;laten), ook van het zuivere ras zijn.
In het jaar 1854 werden door het gouvernement twee Sandelwooddekhengsten naar Ankola gezonden ter verbetering (?) van het paardenras aldaar. Hoogst waarschijnlijknbsp;is het met deze hengsten gegaan als met de meeste soor-genooten door het gouvernement aan inlandsche hoofdennbsp;toevertrouwd. De bevolking vindt het te veel soessah omnbsp;de merries er bij te brengen en de inlanders vinden hetnbsp;veel prettiger de dieren als rijpaarden, hetzij voor zichzelven
155
hetzij voor doortrekkende ambtenaren, te bezigen dan ze enkel ten behoeve van de bevolking op te passen
Na enkele jaren schijnen deze hengsten dan ook in het vergeetboek geraakt te zijn; althans men vindt en geen gewagnbsp;meer van gemaakt.
In 1892 werden door den Resident van Tapanoelie nogmaals 7 Sandelwoodhengsten naarde onderafdeelingen Toba enSi-liendoeng gezonden, z.g.n ter verbetering van het Ratakpaard.
Deze hengsten zijn echter zeer slecht, enkele zelfs niet in staat te dekken. Wanneer men nu verder weet, dat hetnbsp;Gouvernement drie zeer mooie Batakhengsten ter beschikkingnbsp;van de bevolking heeft gesteld, waarbij ze kosteloos haarnbsp;merries gedekt kan krijgen, dan begrijpt men niet hoe eennbsp;ambtenaar er toe komt zulke averechtsche pogingen aannbsp;te wenden, die meer kwaad dan goed zullen stichten. Doornbsp;de bevolking wordt echter evenmin van de Gouvernementsnbsp;hengsten als van de Sandelwoods gebruik gemaakt.
Het volgende nu heeft betrekking op de paarden der onderafdeelingen Toba en Siliendoeng, dus in het hartje dernbsp;Bataklanden.
De paarden in genoemde gewesten zijn klein van gestalte, gemiddeld 1.20 M. hoog, varieerende tusschen 1 15 M. ennbsp;1 25 M ; hoogere zijn zeer zeldzaam. Ze hebben alle een zeernbsp;vurig temperament en zijn mooi gebouwd; ook hier echternbsp;heeft men verschillen. Over het algemeen zijn ze slanknbsp;met zeer fijne beenen, klein hoofd, rechte, matig zwarenbsp;hals van goede lengte, goed ontwikkelde schoft, rechte rugnbsp;en lenden en een ovaal kruis met hoog ingeplanten staart,nbsp;die zeer mooi wordt gedragen. Andere hebben dezelfdenbsp;vormen, doch zijn veel zwaarder, hebben grovere, dochnbsp;ook zeer droge beenen en een veel zwaarderen hals, terwijl er verder voorkomen—en dit is geen klein gedeelte—, dienbsp;minder mooi zijn, daar het kruis een weinig afhangt en spitsnbsp;is; vooral onder de merries vindt men dezen kruisvormnbsp;zeer veel. Evenals alle Indische paarden hebben ook denbsp;Batakkers steeds een nauwen stand in de spronggewrich
bouw zal wel vooral van voeding en verpleging afhangen.
-ocr page 298-Over het algemeen wordt aan de paarden door de Batakkers niet de minste zorg besteed, en daar goed gras schaarschnbsp;is in hun land, hebben de dieren, die op een vruchtbaarnbsp;plekje geboren worden, de meeste kans om schoon ennbsp;krachtig te ontwikkelen en zullen andere, die in eene onvruchtbare streek opgroeien, op den duur vervallen en ooknbsp;aan schoonheid verliezen. Het ras schijnt in de laatstenbsp;jaren zeer te zijn achteruitgegaan; een groot gedeelte dernbsp;paarden, vooral merries, heeft leelijke, lange lenden metnbsp;slechte aanhechting aan het kruis. De onoordeelkundigenbsp;wijze van fokken, gepaard aan slechte voeding, zijn hiervannbsp;de voor de hand liggende oorzaken. Men laat nl. hengstennbsp;en merries altijd vrij met elkaar rondloopen, verkoopt echternbsp;de eerste voor ze nog volwassen zijn, terwijl de laatstenbsp;gedekt worden, zoodra ze geslachtsdrift vertoonen, hetgeennbsp;reeds zeer vroeg het geval schijnt te zijn, daar ik merriesnbsp;van beneden de 3 jaar heb gezien met reeds vrij grootenbsp;veulens.
Wat de robe aangaat, zoo vindt men bijna alle kleuren ver. tegenwoordigd. Isabellen schijnen niet of hoogst zeldzaamnbsp;voor te komen, schimmels weinig, terwijl witte een enkele maalnbsp;gezien worden; van de overige kleuren is zwart in verschillende nuances het meest veelvuldig, waarschijnlijk ongeveer 40 %; verder vindt men bruine, vossen, bonte,nbsp;muisvale, valken, enz.
doch goedaardig temperament hebben, zijn ze als luxetuigpaarden zeer gezocht. Voor rijpaarden zijn zenbsp;over het algemeen te klein; de enkele echter, die eennbsp;hoogte van 4 voet bereiken, vooral de zwaardere vorm,nbsp;zijn ook als rijpaard zeer gewild, daar ze taai en volhardend zijn.
Op eene reis naar Taroetoeng in Febr. 1892 waren voor den prijs van f 150 a f 175 mooie hengsten van ongeveernbsp;1 20 M. te koop; op mijne terugreis ontmoette ik er, dienbsp;door de eigenaars na een verblijf van 6 dagen te Siboga
Daar de Batakkers zonder onderscheid alle zeer hard draven, wijl ze bij eene mooie knie-actie de beenen vernbsp;vooruit werpen, bovendien zeer elegante vormen en eennbsp;vurig,
-ocr page 299-ze
weer werden terug gebracht naar Taroetoeng, daar genoemden prijs niet hadden kunnen maken.
In het jaar 1887 werd, om de verwaarloozing der paardenfokkerij eenigszins tegen te gaan, een verbod uitgevaardigd tegen den uitvoer van hengsten, bij welke de hoektand nog niet was uitgekomeri.
Men dacht hierdoor eenigermate te voorkomen, dat de merries voortdurend door hengstveulens gedekt moestennbsp;worden in plaats van door volwassen hengsten. In het jaarnbsp;1891 waren er echter even weinig volwassen hengsten tenbsp;vinden als vroeger en zag men bij iederen troep merriesnbsp;een paar hengstveulens van I7.2—2Y2 jaar de functies vannbsp;stamvaders verrichten. De hengsten werden dus, niettegenstaande het verbod, toch uitgevoerd vóór ze volwassennbsp;waren, en daar dit over Siboga niet meer mogelijk was,nbsp;moesten ze door de onafhankelijke landen naar de Oosi/rrtsf.
Ik kan dus niet instemmen met hetgeen de 1® luitenant der artillerie Doijer in zijn rapport aan de Regeeringnbsp;omtrent het Bataksche paardenras over den uitvoer zegtnbsp;(zie Veeartsenijk BI. deel IV pag. 195), nl. dat enkel denbsp;uitvoer van paarden over Siboga van eenige beteekenisnbsp;is. Dit komt trouwens niet met zijn eigen verklaringnbsp;overeen, ,,dat de merries alle door hengstveulens gedektnbsp;werden”, daar er bijna geen volwassen hengsten waren;nbsp;toch had er reeds twee jaren geen uitvoer plaats gehadnbsp;naar Siboga van te jonge hengsten. Waar waren ze dannbsp;gebleven? Te Toba is het bovendien zeer goed bekend,nbsp;dat paarden naar Deli worden uitgevoerd, en een feit isnbsp;het, dat te Singapore veel meer Batakpaarden wordennbsp;aangevoerd uit Deli dan uit Siboga. De Batakpaardennbsp;zijn trouwens te Singapore algemeen bekend onder dennbsp;naam van Deli-pony’s.
Met het boven vermeld verbod van den uitvoer van jonge hengsten bereikte men dus het doel niet; het tegendeel is waar. De merries toch werden evenals vroegernbsp;door te jonge hengsten bevrucht en de prijs der paardennbsp;daalde, daar de clandestiene uitvoer door de onafhankelijkenbsp;landen natuurlijk gevaarlijk en dus veel kostbaarder was
-ocr page 300-dan vrije uitvoer. Natuurlijk werd een dergelijke uitvoer slechts door enkele geroutineerde handelaars ondernomen,nbsp;die de jonge paarden goedkoop moesten opkoopen om eenenbsp;behoorlijke winst te kunnen maken. Of wel, werden zenbsp;uit de grenskampongs aan de onafhankelijke Bataks verkocht,nbsp;die ze weer naar Deli uitvoerden. De paardenfokker werdnbsp;dus het kind van de rekening; zijne waar verminderdenbsp;in prijs; dientengevolge kon er ook minder zorg aannbsp;besteed worden en werd dus de paardenteelt benadeeld.nbsp;Zeer terecht, volgens mijne bescheiden meerling, is ditnbsp;verbod dan ook thans weer ingetrokken. Mijns inziensnbsp;zijn alle maatregelen, die de waarde der paarden verminderen en dus dezen tak van veeteelt minder winstgevendnbsp;maken, ten nadeele der fokkerij en dus alle beperkendenbsp;maatregelen op den uit- of invoer, op den verkoop en hetnbsp;gebruik van paarden nadeelig voor de fokkerij, want ’tisnbsp;geen kleinigheid den fokker te noodzaken voor hetzelfdenbsp;geld zijne paarden minstens een jaar langer te moetennbsp;onderhouden. Hieruit volgt echter niet, dat men verregaandnbsp;misbruik, bijv. het gebruiken van zeer jonge, verwonde ofnbsp;hoogdrachtige dieren, moet toestaan. Gaan we de geschiedenis in Europa na, dan zien we overal, dat dergelijke belemmerende bepalingen op uitvoer, gebruik, enz.,nbsp;in vroeger tijden algemeen genomen ter bevordering dernbsp;paardenfokkerij, steeds het tegenovergestelde resultaatnbsp;hebben opgeleverd Daarentegen heeft men den laatstennbsp;tijd in de meeste Europeesche staten door milde bepalingennbsp;gezorgd de fokkerij te leiden. Men heeft kosteloos of zeernbsp;goedkoop mooie dekhengsten ter beschikking der fokkersnbsp;gesteld en de waar in prijs doen stijgen, door de benoo-digde paarden voor den staatsdienst zooveel mogelijk tegennbsp;goeden prijs in het eigen land te doen aankoopen; verdernbsp;worden hooge premiën voor mooie individuen besteed opnbsp;tentoonstellingen, en worden wedrennen, harddraverijen,nbsp;enz. overal aangemoedigd, waardoor de paardenfokkerij innbsp;de groote staten van Europa zeer vooruit is gebracht.nbsp;Zoo is, wat troepenpaarden aangaat, PrMism bijv. het voornbsp;de paardenfokkerij zoo beroemde Engeland geheel voorbij-
gestreefd, hetgeen in verschillende oorlogen van de laatste halve eeuw ten duidelijkste gebleken is, en zulks terwijlnbsp;in het begin dezer eeuw Pruisen al zijne troepenpaardennbsp;uit het buitenland, vooral uitnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;moest krijgen.
’t Is te hopen, dat de in Januari 1891 door de Indische Regeering begonnen proeven, om wijziging in de paardenfokkerij te brengen, beter zullen slagen dan de talrijkenbsp;in vroeger tijd genomene en werkelijk tot verbeteringnbsp;zullen leiden.
Hierop is echter niet de minste kans, wanneer men doorgaat met aan de thans bestaande drie onmogelijk slecht beheerde stoeterijtjes jaarlijks duizenden te verknoeien,nbsp;terwijl men zeker w'eet, dat er niet het minste resultaatnbsp;van te wachten is. Over enkele jaren zullen dezenbsp;reeds zulke enorme sommen gekost hebben, terwijl nietnbsp;op het minste resultaat zal te wijzen zijn, dat men zenbsp;wegens de groote kosten zal opheffen. Evenals vroegernbsp;steeds het geval geweest is, zal het dan weer heelen: »denbsp;proef is mislukt.” In geenen deele is zulks echter hetnbsp;geval; met dezelfde middelen had men zeer zeker uitstekendenbsp;resultaten verkregen, wanneer die middelen doelmatignbsp;waren besteed. Thans is al wat men aan bedoelde pro' fsta-tions reeds heeft ten koste gelegd, nagenoeg nutteloos geweest.
De bijgaande plaat is naar een fotografie van een hengst van het proefstation te Taroetoeng vervaardigd; dit paardnbsp;is in de omstreken van het Toba-meer gefokt. Hoewelnbsp;nu alle Batakpaarden in hoofdpunten met elkaar overeenkomen, valt er toch een duidelijk verschil in vormen opnbsp;te merken, wanneer men verschillende exemplaren metnbsp;elkaar vergelijkt. Dergelijke afwijkingen nu vindt mennbsp;bij alle Indische typen terug, zoodat men uit eenige diernbsp;typen wel enkele individuen kan uitzoeken, die zeer vannbsp;elkaar verschillen, doch de geheele typen op zichzelf verschillen veel minder, want daaronder ziet men overal overgangsvormen. Daar nu voor bijgaande platen de meestnbsp;typische individuen gekozen zijn, ziet men hier de grootstenbsp;verschillen, die men van Indische paarden te zien kannbsp;krijgen. Het zal dus wel geen betoog behoeven, dat in de
-ocr page 302-praktijk de paarden niet zoo gemakkelijk van elkaar te onderscheiden zijn als op bijgaande platen.
De paardenstapel der Residentie Tapanoelie bedraagt tegenwoordig ongeveer 7000 stuks, terwijl men ook in denbsp;onafhankelijke Bataklanden nog een vrij groot aantal dieren vindt. Jaarlijks worden bijna alle twee- a driejarigenbsp;hengstveulens uitgevoerd, voor een gedeelte over land naarnbsp;Sximatra's Westkust, een enkele via Siboga van Penangnbsp;en Singapore, doch voor het meerendeel over land vannbsp;Sumatra’s Oostkust en van daar naar Singapore. Merriesnbsp;worden door de bevolking zeer ongaarne verkocht, zelfsnbsp;niet tegen zeer hooge prijzen
Paarden van het overige gedeelte van Sumatra’s Westkust.
Verschillende personen onderscheiden ook hiervan weer onderscheidene rassen, zooals boven reeds werd vermeld. Feitelijk heeft men overal hetzelfde type, doch daar de eenenbsp;streek meer geschikt is voor paardenfokkerij dan denbsp;andere, zijn ook de paarden in de eene streek wat beternbsp;dan in de andere; zoo was, vooral in vroeger jaren, denbsp;afdeeling Agam bekend om hare flinke en deugdzamenbsp;dieren; in die afdeeling werd dan ook veel aan paar-denteelt gedaan, en daar de bevolking er zeer welvarend, het klimaat koel en de bodem vruchtbaar is,nbsp;kan het geen verwondering baren, dat zij er beternbsp;waren dan in andere streken. Zoo schijnen de geheelenbsp;Bovenlanden beter geschikt voor de paardenfokkerijnbsp;dan de Benedenlanden, zoodat men daar de bestenbsp;exemplaren vindt en over het algemeen ieder goednbsp;paardje, dat hier ter kuste verkocht wordt, indien hetnbsp;geen Batakker heet. Bovenlander genoemd wordt. Voornbsp;30 jaren, nl. in 1864, werden hier twee Glouvernements-hengsten, Makassaren, ingevoerd en in verschillende strekennbsp;bij inlandsche hoofden gestationeerd, onder toezicht van ambtenaren van B. B., ten behoeve van de paardenfokkerijnbsp;der bevolking. Het resultaat schijnt zeer treuiig geweestnbsp;te zijn; althans na weinige jaren verdwenen ze successie-
-ocr page 303-161
velijk uit de officieele rapporten en daarmee waarschijnlijk ook als dekhengsten voor de bevolking. Eene gunstigenbsp;uitwerking op de fokkerij heeft deze maatregel zekernbsp;niet gehad, want er is niets meer van te bespeuren en opnbsp;de eerste bezending is nooit eene tweede gevolgd, zooalsnbsp;het plan was.
Wel hoort men nu en dan nog eens van een mooi gebouwd, zwaar Bovenlandsch paard door den eigenaar beweren, dat bet wel een bastaard Makassaar of Sandelwood zal zijn, docb daar de goede exemplaren hier alle veelnbsp;gelijken op Sandelwoods en Makassaren, heeft eene dergelijkenbsp;bewering nïet veel waarde. Een feit is het, dat ook ternbsp;Sumatra's Westkust de paardenteelt zeer verwaarloosdnbsp;is. De merries worden dikwijls op tweejarigen leeftijdnbsp;gedekt door onvolwassen of afgeleefde, slechte hengsten,nbsp;terwijl de jonge hengsten op Q’/j- a S-jarigen leeftijd verkocht en dadelijk voor den zwaarsten arbeid gebruiktnbsp;worden, zoodat het rneerendeel is versleten vóór het volwassen is.
Hier komt nog bij, dat de grootste en mooiste hengsten steeds door inlandsche hoofden of Europeanen voor rijpaardennbsp;worden opgekocht, als wanneer ze nimmer voorde voorttelingnbsp;gebezigd worden. Tegenwoordig ziet men dan ook slechtsnbsp;een klein aantal paarden zonder groote gebreken innbsp;lichaamsbouw.
Zeker bij 90 % laat het lenden gedeelte te wenschen over; bij het rneerendeel zijn de lenden lang, een weinig ingezakt en slecht aan het kruis gehecht, hetgeen, mijn inziens,nbsp;uitsluitend aan het te vroegtijdig dekken der merries, innbsp;verband met slechte voeding, moet worden toegeschreven,nbsp;daar dit gebrek van nature niet aan de Indische paardennbsp;eigen is; integendeel munten deze uit door hun krachtigen,nbsp;eer gedrongen dan slanken lichaamsbouw en compact,nbsp;krachtig skelet. In bouw^ komen deze paarden overigensnbsp;zeer met de Batakkers overeen. Over het algemeen zijnnbsp;ze wat zwaarder (ofschoon hier ook verschillen wordennbsp;waargenomen) en gemiddeld een weinig hooger. Op eenenbsp;in Januari 1891 te Fort de Koek gehouden tentoonstelling
-ocr page 304-werden gebracht 59 merries en 58 hengsten, waarvan hoven de 4 voet R. L. 17 hengsten, van omstreeks 4 voetnbsp;41 hengsten, terwijl van de merries slechts 11 stuks 1.25nbsp;M hoog waren. Deze paarden waren in de verschillendenbsp;afdeelingen uitgezocht voor de tentoonstelling, zoodat ditnbsp;ongeveer het beste deel uit de geheele Bovenlandennbsp;vertegenwoordigde.
De staart wordt goed, doch minder sierlijk gedragen dan bij de Batakkers, terwijl ze een minder vurig temperamentnbsp;hebben. Dit zijn feitclijk de eenige karakteristieke verschillen, die vrij wel constant voorkomen. Onder dezenbsp;paarden vindt men alle kleuren vertegenwoordigd Isabellennbsp;zijn zeldzaam, witte paarden komen een enkele maal voor;nbsp;vaker ziet men vliegschimmels, ijzerschiramels en stekel-harigen; appelschimmels hoogst zelden; verder ziet men veelnbsp;zwarte, bruine en bonte.
Bijgaande plaat stelt een’ bovenlandschen hengst voor, aangekocht voor het proefstation te Paijacombo
In de Padangsche Bovenlanden komen ongeveer 19000 paarden voor, terwijl de Padangsche Benedenlandener s\echls,nbsp;1300 a 1400 hebben. Tot voor enkele jaren zag men in denbsp;zuidelijke afdeeling Painan nog nagenoeg geen paarden.nbsp;Gedurende den laatsten tijd zijn er echter verscheidenenbsp;ingevoerd, zoodat men er thans reeds een paar honderdnbsp;aantreft, verspreid door de geheele afdeeling tot nabij denbsp;grens van Benkoelen. Deze betrekkelijk snelle verspreidingnbsp;naar het zuiden houdt natuurlijk verband met eenenbsp;plotselinge, sterke daling der prijzen. Terwijl nl. voor tweenbsp;jaren een gewone hengst van ± 1.18 M. ƒ 80 a /'120 opbracht, kan men ze tegenwoordig voor de helft van dennbsp;prijs niet kwijt raken. Evenals in de Bataklanden, verkochtnbsp;men vroeger ook in de Padangsche Bovenlanden slechtsnbsp;ongaarne merries, zelfs niet tegen hooge sommen; tegenwoordig worden ze voor /¦ 20 a ƒ 30 bij massa's te koopnbsp;aangeboden.
Deze nu worden veel naar de afdeeling Painan uitgevoerd.
Enkel de mooie, groote merries van 1.23 a 1.26 M., die men weinig aantreft, worden nog steeds goed op prijs
-ocr page 305-163
gehouden; eveneens de hengsten van die hoogte, die echter ook schaarsch zijn.
Deze plotselinge daling der prijzen ontstond waarschijnlijk tengevolge van den aanleg der Staatsspoor, waarmee thans allenbsp;goederen, die snel vervoerd moeten worden ot weinig volumenbsp;hebben, woiden getransporteerd, hetgeen vroeger doornbsp;paarden geschiedde. De overige goederen, die men nietnbsp;per spoor verzendt, worden daarentegen met buffels vervoerd, hetgeen goedkooper uitkomt.
Het Javaansche Paard.
Dit is vrij wel de paria onder zijne Indische rasgenooten, niet omdat het oorspronkelijk minder goed was dan denbsp;overige Indische paarden, doch omdat op Java gebeurd is,nbsp;hetgeen we overal in Indië zien gebeuren, nl. het paardenras achteruit gaan, naarmate het land meer in cultuurnbsp;gebracht wordt.
Was vroeger het Javaansche paard als troepenpaard zeer bruikbaar, thans vindt men er geen meer, die aan denbsp;daarvoor gestelde eischen voldoen. Het groote meerendeelnbsp;is slechts zeer klein, ongeveer 1.15 M.
Het is er mee gegaan als met den ezel in de meeste landen van Noord-Emopa. Ze zijn bijna uitsluitend innbsp;handen van arme inlanders, die er hun brood mee verdienen door ze als pikol-, karre- of dos-a-dos-paarden tenbsp;gebruiken. De goede en groote re er onder zijn nog steedsnbsp;zeer bruikbare tuigpaardjes, sober en volhardend. Daarnbsp;ze onooglijk zijn, worden ze echter niet als luxe-paardjes,.nbsp;doch slechts voor dos-a-dos, karretjes, enz. gebruikt. Zenbsp;hebben den naam koppig te zijn, hetgeen echter meer opnbsp;rekening van de slechte behandeling dan op hun inborstnbsp;moet geschreven worden. Goed verpleegde en opgevoedenbsp;Javaansche paardjes zijn niet koppig. In bouw komen zenbsp;veel met het Sumatraansche paard overeen; ze zijn watnbsp;meer gedrongen, hebben minder hooge schoft en een meernbsp;afhangend kruis. De beste en grootste exemplaren vindtnbsp;men over geheel Java meestal in meer afgelegen bergstreken, waar nog voldoende woeste gronden liggen om
Deel VIII, Afl. 4. nbsp;nbsp;nbsp;%
-ocr page 306-de paarden het geheele jaar door vrij te laten rondloopeti. De beste komen nog steeds voor in de residentiën Kadoe,nbsp;Besoelü en Preanger Regentschappen, doch zelfs in dezenbsp;streken vindt men er geen, of slechts bij hooge uitzonderingnbsp;een enkele, die boven de 4 voet R. L is en bruikbaar isnbsp;voor rijpaard.
De donkere kléuren zijn bij het Javaansche paard over-heerschend, doch men vindt ze alle vertegenwoordigd; het schimmelhaar ziet men weinig. — Ze hebben weinig temperament en meestal een’ sterk ko^ li ikkigen stand.
Onder bet hier beschreven type wordt niet gerekend het op West-Java veelvuldig voorkomende z.g.n. Preanger paard,nbsp;dat oorspronkelijk, nl. in het begin dezer eeuw, ontstaannbsp;is uit de croiseering van Persische, Arabische en Europeescbenbsp;hengsten met Javaansche merries.
De afstammelingen hiervan heeft men onder elkaar doen voorttelen en w'eer gecroiseerd met Sandelwoods, Makas-saren, enz., zoodat er een mengelmoes ontstaan is, dat zeernbsp;afwijkt van alle Indische zuivere typen en op het eerstenbsp;gezicht daarvan duidelijk te onderscheiden is.
Onder de Preanger paarden vindt men echter veel sterker uiteenloopende vormen dan onder de twee meest van elkaarnbsp;verschillende Indische zuivei e typen, bijv. Java- en Batak-paardofSandelwood. In deel V der Veeartsenijkundige Bladennbsp;voor Ned.-lndië, pag. 65, vindt men een uitvoerige bespreking der Preanger paarden, waarnaar belangstellenden dusnbsp;verwezen worden.
. De paarden van Bali en Lombok komen in lichaamsbouw veel met het Javaansche paard 'overeen, zijn echter over het algemeen wat grooter en flinker, daar ze mindernbsp;verbasterd zijn. Behalve op Oost Java treft men ze buitennbsp;hun geboorteland bijna niet aan, zoodat de uitvoer vannbsp;geen belang schijnt te zijn.
Op het eiland Timor komt een klein, onooglijk paardje voor van een gemiddelde hoogte van 1.10 M. a. 1.15 M.nbsp;met groot hoofd, grove beenen en lage schoft. Toch schijnennbsp;deze beestjes uiterst taai en volhardend te zijn en door de bevolking zelfs als rijdier te worden gebezigd in bergstreken.
Ook bier wordt door deze niet de minste zorg aan de paardenleelt besteed; stallen zijn er onbekendenbsp;luxe-artikelen. Over het algemeen schijnen de paardennbsp;er gehouden te worden op de wijze als voor Celebes werdnbsp;opgegeven. De uitvoer is van weinig belang.
Zoo zagen we dus door geheel Indië een ras van kleine paardjes, dat, wat de goede exemplaren betreft, uitmuntnbsp;door vele uitstekende hoedanigheden, We zagen echternbsp;ook, dat, waar we onzen blik ook wenden, deze goedenbsp;exemplaren van jaar tot jaar schaarscher worden, zoodatnbsp;men met wiskundige zekerheid kan voorspellen, dat binnennbsp;betrekkelijk zeer korten tijd geen goede individuen van 4nbsp;voet R. L. meer te vinden zullen zijn, tenzij van Regee-ringswege het noodige wordt gedaan om dit verval tegennbsp;te gaan. De oorzaak toch van dit verval ligt voor de hand.
Door geheel Indië staat de veeteelt, doch vooral de paardenteelt, nog op den laagsten trap van ontwikkeling.
In de «streken, waar nog woeste gronden in overvloed zijn, worden de paarden in halfwilde stoeterijen gehouden,nbsp;waarop nagenoeg geen toezicht wordt uitgeoefend.
Deze wijze van fokken trof men vroeger door geheel Indië aan.
Oorspronkelijk moest dit gunstig op het paardenras werken, want door de natuurlijke teelkeus zouden van zelfnbsp;de meest geschikte de meeste nakomelingen verwekkennbsp;en dus, voor zoover klimaat en bodem zulks toelieten, hetnbsp;ras verbeteren.
Toen echter door de grootere behoefte aan paarden de eigenaars begonnen steeds de beste hengsten uit hunnbsp;stoeterijen weg te nemen, zonder er op te letten of ernbsp;wel een voldoend aantal geschikte dekhengsten overbleef,nbsp;moest dit natuurlijk tot achteruitgang leiden.
Door gebrek aan geschikte gronden ziet men vervolgens deze stoeterijen uit de best bebouwde streken langzamerhand verdwijnen om plaats te maken voor een nog slechterenbsp;wijze van fokken. Kleine grondbezitters laten een of meernbsp;merries in de buurt van hun woning rondloopen, waarnbsp;ze maar moeten zien aan den kost te komen.
-ocr page 308-166
De hengstveulens dekken de merries, zoodra deze geslachtsdrift vertoonen; de jonge hengsten verkoopt men echter reeds voor ze nog geheel volwassen zijn, zoodatnbsp;slechts bij hooge uitzondering eens eene merrie door eennbsp;Hinken, volwassen hengst bevrucht wordt, terwijl de merriesnbsp;zonder onderscheid te vroeg voor de voortteling gebezigdnbsp;worden, en dat bij een meestal slechte, onvoldoende voeding
Is het wonder, dat op deze wijze het ras snel achteruit gaat ?
We zagen dus op Java binnen een halve eeuw alle goede paarden verdwijnen om plaats te maken voor diertjes vannbsp;1.10 M a 1.15 M.
Sumatra gaat met rassche schreden denzelfden weg op. Paarden van 4 voet R. L. beginnen ook hier tot denbsp;hooge uitzonderingen te behoor’en, terwijl zoowel in denbsp;Paclangfche Bovenlanden als in de Pataklanden reedsnbsp;90 % der volwassen dieren groote, dikwijls door te vroegtijdig gebruik en onvoldoende voeding verkregen,.,gebrekerinbsp;vertoont.
Op Celebes hebben we gezien hoe de goede individuen in aantal verminderen en op Soemba zggen we eveneensnbsp;de paarden in hoogte afnemen, terwijl uit de stijging dernbsp;prijzen aldaar blijkt, dat de goede exemplaren er schaarschnbsp;beginnen te worden.
Daar nu de overige eilanden van Ned.-Ind. niet in de behoefte aan rijpaarden boven de 4 voet kunnen voorzien,nbsp;weten we, de oorzaak in aanmerking genomen, reeds, datnbsp;deze achteruitgang van jaar tot jaar sneller zal* gaan,nbsp;zoolang er door ^de Regeering niet paal en perk aan wordtnbsp;gesteld, door doelmatige bepalingen omtrent de paardenfokkerij vast te stellen, waarvan de geheele veeteelt langzamerhand den heilzamen invloed zou gevoelen. Tut dezenbsp;maatregelen zouden in de eerste plaats moeten behooren:nbsp;Plet beschikbaar stellen van de noodige goede dekhengstennbsp;door het Gouvernement en het verbod hengsten bovendennbsp;leeftijd van één jaar te laten losloopen, waardoor de fokkersnbsp;van zelf genoodzaakt worden hun hengstveulen te doennbsp;castreeren. Zonder deze twee maatregelen zal steeds al
-ocr page 309-167
het geld, wat ter verbetering van de paardenteelt door de Regeering wordt besteed, weggeworpen zijn zonder bet minstenbsp;nuttig effect, evenals de groote sommen, die in den loopnbsp;dezer eeuw voor dit doel reeds uitgegeven zijn en dienietnbsp;het minste resultaat hebben opgeleverd.
Nu is er wel beweerd, dat castratie van hengsten in Indië moeielijk door te voeren zou zijn, omdat de bevolking ernbsp;zich tegen zou verzetten, doch niets is minder waar dan dat.
De proef in de Padangsche Bovenlanden gedm’ende de jaren 1892 en 1893, daaromtrent genomen, bewijst zulksnbsp;afdoende.
Enkel op de belofte, dat de Regeering voor mooie, grootere dekhengsten zou zorgen, wanneer de eigenaarnbsp;van merries zijn kleine en slechte hengsten wilde doennbsp;casli’eeren, werden honderde hengsten ter castratie aangeboden en ook met het beste resultaat aan die operatienbsp;onderworpen, waarbij tevens bleek, dat men zonder denbsp;minste moeite een voldoend aantal geschikte inlandersnbsp;met de operatie vertrouwd kon maken.
Tot heden werd die belofte omtrent de mooie Gouver-nementshengsten echter nog slechts op zéér bescheiden voet vervuld. Voor den geheelen paardenstapel der Padangschenbsp;Bovenlanden van 19000 koppen zijn er nl. 8 beschikbaarnbsp;gesteld.
Daar nu bet gebruik van ruinen hier nog iets nieuws is, waardoor men meestal hengsten prefereert en deze dusnbsp;gemakkelijker te verknopen zijn, zoo spreekt het welnbsp;van zelf, dat de bevolking niet zal voortgaan met denbsp;castratie, tenzij door de Regeering maatregelen getroffennbsp;worden, waardoor het voordeeliger uitkomt ruinen tenbsp;bonden dan hengsten Niemand toch laat voor zijnnbsp;plezier een huisdier een zware operatie ondergaan, dienbsp;hem geen voordeel opbrengt.
In hoever het, afgezien van de belangen der bevolking, voor de Regeering zelf aangewezen is, dat goede paaidennbsp;in het land zelf te verkrijgen zijn, wil ik niet beslissen,nbsp;doch wel weet ik, dat paardjes van 1.17 M hoog, zooalsnbsp;thans ter Sumatra’s Westkust de minimum-maat voor de
-ocr page 310-168
artillerie is, veel te klein zijn voor den dienst, dien men van hen vordert.
Zoo kwam het nog onlangs voor, dat een der beste artilleriepaardjes alhier, hoog 1.22 M., in één morgen bijnbsp;een beetje zwaren dienst totaal kruislara gereden werd.nbsp;Men behoeft niet te vragen, wat er van zulke individuennbsp;terecht zou komen, wanneer het eens op zware dienstennbsp;gedurende eene expeditie aankwam.
Wanneer dus thans ons leger reeds niet meer van het noodige aantal goede inheemsche paarden voorzien kannbsp;worden, dan behoeft men niet te vragen hoe het overnbsp;10 a 20 jaren zal zijn.
We willen hopen, dat de Regeering het schoone Indische paardenras uit den staat van verval, waarin het thansnbsp;verkeert, zal weten opteheffen en er van zal weten tenbsp;maken wat er thans nog met betrekkelijk geringe middelennbsp;van te maken is, nl. een uitstekend, licht rijpaard, bruikbaarnbsp;zoowel voor het leger als voor alle andere diensterr;nbsp;daardoor zou het Indische paard werkelijk worden een bronnbsp;van groote inkomsten zoowel voor land als volk.
PadanCt, 1 November 1894.
-ocr page 311-en ook slechte gevolgen na zich van het paard behoort zeker het zoo-
Tot een der lastige
slepende gebreken genaamde Bweven”.
Het is toch van algeraeene bekendheid, dat deze ondeugd een zeer nadeeligen invloed op de voorste ledematen uitoefent en deze vroegtijdig versleten doet zijn.
Ik vermeen daarom niet te mogen nalaten een middel bekend te maken, dat, alhoewel men volstrekt nog op geen groot aantal resultaten kan wijzen, misschien tot beterschap zalnbsp;leiden, indien ’t direct na het opmerken der kwaalnbsp;wordt toegepast.
Het middel — hetwelk ik geloof, dat het eerst door den Heer E. Kerkhoven van Sinager is toegepast en alwaar het althans door mij het eerst werd gezien — beneemt het wevendenbsp;dier oogenblikkelijk den lust op den ingeslagen voort te gaan.
De heer Kerkhoven kwam nl. op het idéé in den stal (box), om de 75 c. M. ongeveer, zoowel in de lengte als in de breedte,nbsp;houten ballen, ter grootte van 2 vuisten, op te hangen.
De afstand van den grond is zoodanig genomen, dat de ballen juist op één lijn komen met het hoofd.
Zoodra het dier aanvangt met wreven, duwt het een of meer ballen op zij, die direct daarna met een zekere krachtnbsp;tegen het hoofd van het paard terugstooten, tengevolgenbsp;waarvan het deze bezigheid staakt om het later weernbsp;eens te probeeren.
Dat het een en ander zeer onaangenaam vindt, blijkt wel uit het feit, dat men het telkens naar de in bewegingnbsp;gebrachte ballen ziet bijten.
Ten einde het dier de noodige rust te geven, worden gedurende den nacht de ballen uit den stal verwijderd.
Buitenzorg, November 1892.
D. J. FISCHER.
-ocr page 312-DER
In eene bestuursvergadering der Preanger Wedlonp-Societeit werd het eerst besproken de wenschelijkheid om bovengenoemde Vereeniging op te richten. Het denkbeeldnbsp;vond bijval en werd eene inteekening geopend om voornbsp;gezamenlijke rekening Sandelhoutmerries te doen uitkomennbsp;De bijeengebrachte gelden werden, nadat inlichtingennbsp;gevraagd waren aan den Resident van Timor, waarondernbsp;het Sandelhouteiland of „Soemba” ressorteert, aan dezennbsp;hoofd-ambtenaar, die zich daartoe bereidwillig beschikbaarnbsp;had gesteld, geremitteerd en tevens een inlander Hadjinbsp;IsRAD, van Bandoeng, naar het eiland gezonden om eennbsp;aantal merries te koopen. De Resident van Timor zondnbsp;een op Soemba bekend Europeaan derwaarts en werdennbsp;10 merries en een veulen gekocht en door Hadji Irsad, opnbsp;een der booten van de Kon. Paketvaart-Mü., naar Tandjong-Priok overgebracht en vervolgens per spoor naar Bandoengnbsp;Gelijktijdig had eene oproeping van belangstellendennbsp;plaats om op den TRen Maart 1893 te Bandoeng te vergaderen.
In deze vergadering werden de statuten en het huishoudelijk reglement vastgesteld en een bestuur verkozen.
Op den 6lt;ïen Maart had de eerste keuring en inschrijving plaats.
In de vergadering van den avond te voren was aangenomen, dat bij het keuren van de merries der proefzending niet gelet zoude worden op hoogte Deze merries werden,nbsp;ten overstaan van den vendumeester, publiek verkocht tennbsp;bate van de kas der Vereeniging en brachten op de somnbsp;van f 2014.88. Aangezien de kosten der zending bedroegennbsp;f 2120.20, leverde deze verkoop een verlies van f 105 32.
-ocr page 313-Bij de keuring adviseerde de gouvernernentsveearts D. Hubeivet.
Alie merries w'erden door de koopers ter inschrijving aangeboden
Ingeschreven werden 3 hengsten en 6 merries. Hiervan waren de hengsten en ééne merrie reeds langer op Javanbsp;aanwezig. Deze hengsten zijn:
No. 1 Alexander hoog 4'2” eigenaar A. E. Kerkhoven.
» 2 GiwanCx nbsp;nbsp;nbsp;„ 4’4V4”nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I. D. Harders.
., 3 Herbert nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4’3”nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;G. H. van Hord.
Van de proefzending werden 2 merries afgekeurd, één wegens een gebrek in den bouw en één omdat zij dennbsp;vereiscl)ten leeftijd van dhi, jaar niet had,
Onmiddellijk hierna werd eene nieuwe inschrijving geopend voor het bestellen eener tweede bezending merries, thans tegen storting van f 125.— per paard. Aangeziennbsp;de kosten der proefzending zeer hoog waren, vooral vei'-oorzaakt door de reis van den Europeaan van Timor naarnbsp;Soemba en terug, werd thans uitgezien naar een middelnbsp;om goedkooper merries te verkrijgen.
Veel tijd ging verloren door correspondetdie met een Arabier-, die aangeboden had de paarden te leveren opnbsp;zeer aannemelijke voorwaarden en die ten slotte niets vattnbsp;zich liet hoeren en de tot hem gerichte brieven onbeantwoord liet. Voorts v/erd nog gecorrespondeerd met eenenbsp;firma te Semarang, die eveneens de levering op zich wildenbsp;nemen, doch bleef vasthouden aan haar eisch: levering tenbsp;Semarang. hetgeen niet aangenomen kon worden.
Ten slotte besloot het bestuur weder denzelfden Hadji met twee helpers naar Soemba te zenden.
Inlusscherr wer d een request ingedietrd aan de Kegeering met het verzoek de Vereeniging als rechtspersoon te erken-rren en wer'd hier’op gunstig beschikt bij Gouvernementsnbsp;besluit dd. 19 Mei 1893 en daarbij de statuten der Vereeniging goedgekeurd.
-ocr page 314-172
Eene bijzonder fraaie merrie, hoog 4’2' ”, welke door het bestuur voor rekenina; der Vereeniquot;itiquot; was «ekocbtnbsp;a f 350.—, werd ingeschreven onder den naam Sylva,nbsp;no. 14, en onder de leden verloot, gedrfrende de wedrennennbsp;te Bandoeng in Juli 1893
De Preanger Wedloop-Societeit gaf, als prijs voor een der wedrennen een Sandelhouthengst; Ritmeester, hoognbsp;4’2V4”, door haar in het Stamboek ingeschreven onder no. 13.
Voor de tweede bestelling was ingeteekend voor 27 merries en daarvoor gestort als voorschot de totale somnbsp;van f 3375—. Aan Hadji Irsad werd de opdracht gegevennbsp;om, zoo mogelijk, 30 merries te koopen van de gewenschtenbsp;hoogte, ouderdom, robe etc Volgens contract zoude hij denbsp;paarden leveren voor gemiddeld /'lOO.—, ongerekend spoor-en scheepvracht en eigen passage.
De Kon. Paketvaarl Mo., die reeds bij de bestelling der proefzending alle medewerking had verleend, kwam onsnbsp;ook thans met groote bereidwilligheid tegemoet, hetgeen denbsp;uitvoering der bestelling veel gemakkelijker maakte Eennbsp;bedrag van f 2400.— werd ten haren kantore gestort ennbsp;door haar bij den Agent te Wainga-poe (de havenplaats opnbsp;Soemba) beschikbaar gesteld.
Toch wist Hadji Irsad misbruik te maken van het in hem gestelde vertrouwen en werd zeker méér geld dannbsp;noodig was door hem besteed.
.Met het beleggen der jaarlijksche vergadering werd gewacht tot telegraphisch bericht ontvangen was dat 22nbsp;merries onderweg waren.
Deze paarden kw^amen te Priok aan op den 18(ie“ Mei en werd de vergadering uitgeschreven tegen den 27®ten om ooknbsp;ditmaal de paarden eerst tijd te gunnen om op hun verhaalnbsp;te komen na de doorge.stane ellende der zeereis Een dernbsp;keurmeesters nam de paarden in ontvangst te Tandjoeng-Priok en zorgde voor doorzending per spoor naar Bandoeng'.nbsp;Allen kwamen goed over, wel met de gebruikelijke wmndennbsp;en andere sporen van mishandeling, doch blijkbaar wasnbsp;beter dan vroeger voor de voeding gezorgd.
Het bleek helaas dat Hadji Irsad zich niet gehouden
173
had aan de voorschriften, daar eenige merries beneden 4 voet maten en verscheidene te oud, enkele zeer oud waren.nbsp;Niettemin bevonden er zich vele zeer bruikbare onder.
Aan alle leden werd een convocatie-billet toegezonden en medegedeeld, dat door de inteekenaren op deze bestelling innbsp;de te houden vergadering uitgemaakt zoude moeten wordennbsp;op welke wijze met de paarden gehandeld moest worden.
Door het bestuur wei'd in de vergadering van 27 Mei 1894 rekening en verantwoording overgelegd van de geldmiddelennbsp;en verslag gedaan van de werkzaamheden.
Het aantal leden bedroeg 91.
De stand der geldmiddelen laat zich overzien in het hieronder volgend extract uit het kasboek der Vereeniging op 27 Mei 1894
Ontvangsten-
f |
700.— |
830.— | |
120.— | |
5) |
17.97 |
55 |
3375.— |
f |
5042 97 |
f |
105.32 |
55 |
270.84 |
55 |
3300.20 |
55 |
1366.61 |
f |
5042 97 |
igen |
wegens |
en |
uitgaven |
/¦ |
830 — |
55 |
120.— |
55 |
17.97 |
f |
967.97 |
Aan saldo primitieve voorschotten . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
„ entrée en contributie over 1893 . .
,, inschrijvingsgelden......
„ winst op de verloting der merrie Syi.va.
„ voorschotten op de 2lt;tp bestelling .
Uitgaven.
Per verlies op de proefzending.....
„ diversen (circulaires, certificaten, porti, advertentien, boeken en kl. kosten). ,nbsp;betaald op de 2iie bestelling .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
saldo in kas op 27 Mei 1894. . . .
Ontvangsten.
Aan entree en contributie over 1893.
„ inschrijvingsgelden.
„ winst op de verloting der merrie Sylva.
-ocr page 316-174
Uitgaven.
Per diversen........
,, verlies op proefzending. . „ saldo disponibel.....
.... nbsp;nbsp;nbsp;ƒnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;270 84
. . nbsp;nbsp;nbsp;. ¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;105.32
. . nbsp;nbsp;nbsp;. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;59181
’^”96797
Nog te innen zijn de contributie over 1894 ad ± ' 450— en de inschrijvingsgelden ± f 140.—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Binnenkort zal
dus in kas disponibel zijn een bedrag van ± f 1180 —
Door de leden werd besloten dat dit geld besteed zoude worden in de eerste plaats tot aankoop van den bengstnbsp;Giwang no. 2, het paard dat achtereenvolgens vier Residenten van de Preanger Regentschappen als rijpaard gediendnbsp;heeft, en aan de Vereeniging aangeboden werd voor denbsp;som van f 300.—
Hoewel deze hengst ± 17 jaren oud is, oordeelde men het in het belang der Vereeniging tot aankoop over te gaannbsp;wegens de zeldzame hoogte l’iYi” en schoenen bouw vannbsp;het paard, dat volkomen vrij van gebreken, in volle levenskracht is en de volledige bewijzen gegeven heeft vannbsp;geschiktheid als dekhengst.
Deze hengst zal door het bestuur gestationneerd worden op door haar aan te wijzen stallen in verschillende afdeelingennbsp;van de Preanger en is ter beschikking van de leden tegennbsp;nader aan te kondigen voorwaarden.
Voor
het overige werd het bestuur gemachtigd het
resteerende bedrag in de eerste plaats aan te wenden tot opkoop van merries.
Voorts werd medegedeeld dat in het afgeloopen jaar geboren waren 4 veulens, terwijl bij de eerste inschrijvingnbsp;reeds 2 veulens genoteerd stonden.
Gestorven waren 1 merrie en 1 veulen. Onder de geboren veulens was er één, het eerste van Stamboekvader en -moeder nl, het hengstveulen Qüercus van Primulanbsp;no. 4 en Alexander no. 1.
Eenige merries zijn waarschijnlijk bezet van de hengsten Giwang en Herbert
Volgens art. 10 van het huishoudelijk reglement werd
175
door de leden eene commissie van verificatie, bestaande uit 3 leden, gekozen om in de eerste algerneene vergadering verslag uit te brengen over de gevoerde geldelijkenbsp;administratie.
Door het bestuur werd voorts aan de ter vergadering aanwezige inteekenaren op de 2'ie bestelling in overwegingnbsp;gegeven om met de verdeeling der 22 merries te wachtennbsp;tot de keuring op den volgenden dag plaats gehad zoudenbsp;hebben en alsdan de voor inschrijving goedgekeurde onderling te verloten, terwijl de overblijvende daarna publieknbsp;verkocht zouden worden. Men oordeelde evenwel dat ditnbsp;niet in het belang der Vereeniging zoude zijn en werd,nbsp;met meerderheid van stemmen, besloten om alle paarden,nbsp;staande de veigadering, te verloten. Aangezien de in-teekening op 5 paarden vrijwillig teruggetrokken vverdnbsp;bleef juist een met het aantal paarden overeenstemmendnbsp;getal over.
De keuring had den 28**'’quot; Mei ’s morgens bij de race-stallen plaats. De Preanger Wedloop-Societeit had, even als vroeger, hare stallen ter beschikking gesteld en wordtnbsp;deze hulpvaardigheid dankbaar erkend.
De veearts Hubenet was weder aanwezig om het bestuur bij te staan en, waar noodig, voor te lichten.
Als regel werd, voorloopig ook voor het vervolg, een ininimum-maat van 4’2” voor hengsten aangenomen.
Van de 22 merries konden twaalf ingeschreven worden, waarvan twee van 4’, vier vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;drie van 4’72, één
van 4’1”, één van 4’1Y4” en één van d’lVj”. Van de lÜ afgekeurde merries waren er vijl onder de maat, waarondernbsp;twee zeer jonge en zeer goede, die over een jaar wellichtnbsp;de 4’ bereikt zullen hebben. Onder de overige waren ernbsp;drie die 4’1” maten en die voorloopig niet ingeschrevennbsp;zijn, omdat zij gebreken vertoonden, die wellicht voor genezing vatbaar zullen zijn.
Een vijftal merries waren zeer oud, van 15—20 jaar, doch is er tegen inschrijving geen bezwaar gemaakt, omdatnbsp;de mogelijkheid bestaat, dat zij nog één of meer goedenbsp;veulens zullen werpen.
-ocr page 318-Een der voorloopig afgekeurde merries bracht 10 dagen later een zeer goed veulen ter wereld.
Voorts w'erden nog aangeboden en goedgekeurd de Iraaie 5-iarige hengst Petro no. 15, hoog 4’3”, eigenaar E.nbsp;Meertens, en de niet minder fraaie -jarige merrie Malvenbsp;no 28, hoog l’lVr”» eigenaar A. E. Kerkhoven. Dezenbsp;merrie behoorde tot de proefzending en werd in het vorigenbsp;jaar als te jong niet ingeschreven (metende S’HVj”).
Het ingeschreven aantal paarden bedraagt thans 28, waarvan 5 hengsten en 23 merries.
Intusschen is gebleken, dat de 22 merries der 2(ie bestelling hebben gekost;
Aan Hadji Irsad en 2 helpers, inclusief
koopprijs en alle onkosten. . nbsp;nbsp;nbsp;. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. f 2405.—
„ nbsp;nbsp;nbsp;scheepsvrachtnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;a f 28.—......,. nbsp;nbsp;nbsp;616.—
„ nbsp;nbsp;nbsp;spoorvracht. ..........„ nbsp;nbsp;nbsp;166 62
,, diverse onkosten op transport en onderhoud te Bandoeng........„ nbsp;nbsp;nbsp;102 32
„ nbsp;nbsp;nbsp;passagebilletnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hadjinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Irsad.....„ nbsp;nbsp;nbsp;8-1.20
Boven het reeds betaalde voorschot van f 125— moet dus door de inteekenaren nog betaald worden f 28 40 pernbsp;paard.
Eene nieuwe inschrijving is geopend en is daarop reeds voor 15 merries ingeteekend.
Het bestuur ontving een aanbod van den agent der Kon. Paketvaart-Md. te Waingapoe om merries te leverennbsp;en is in overleg en met toestemming van het Hooldagent-schap dezer Mo. aan genoemden agent een uitvoerig voorstel gedaan, in ’t kort hierop neei’komende, dat de paardennbsp;gezonden zullen worden zonder geleider uit Bandoeng,nbsp;tegen vergoeding van f 2.50 voor ieder gezond te Prioknbsp;afgeleverd paard; dat de paarden minsten 4’moeten metennbsp;en hoogsten 7 jaren oud zijn; dat betaald zal worden denbsp;koopprijs te Soemba maximum f 100.— plus:
177
f 20.— voor paarden van 4’
25— „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ 4’ 1’
„ 30 - „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ 4’ 2”
inclusief alle kosten te Soemba, benevens voer aan boord. Scheepsvracht en kosten op Java komen voor onze rekening.
Voorloopig zijn op deze voorwaarden 10 merries besteld om, wanneer de regeling voldoet, kort daarna weder 10 tenbsp;doen zenden.
De eerste 10 kunnen reeds in September van dit jaar verwacht worden.
Het voornemen bestaat om in dit jaar, zoo mogelijk gelijktijdig met eene paardententoonstelling der Buitenzorg-scbe Wedloop-Socieleit, aldaar eene keuring en inschrijvingnbsp;te houden.
Vooi’ts is in overweging of thans, nu de Vereeniging in werking is en blijken gegeven heeft van levensvatbaarheid,nbsp;niet de tijd gekomen is om steun en medewerking dernbsp;Regeering te vi'agen, ten einde haar sneller dan met uit-.sluitend particuliere krachten mogelijk is, tot grooterennbsp;omvang en bloei te brengeir.
Dit verslag zal worden gezonden aan de leden en tevens aan verschillende personen op wier toetreding als lid dernbsp;Vereeniging het bestuur hoogen prijs stelt.
Bandoeng, 1 Juli 1894.
A. E. Kerkhoven President.
E Meertens.
W. Denninghoff Stelling. Keurmeesters.
-ocr page 320-V. KATTEN.
DOOR
rgt;r. J. F. VAN BEMMELEIIV.
{Overgenomen).
Een oud Hollandsch zeemans-spreekvvoord zegt: »komt men over den Hont, dan komt men ook over den staart”-Dit moge waar zijn voor den waterhond, luisterende naarnbsp;den naam van Westerschelde, op andere honden acht iknbsp;het niet van toepassing — en in allen gevalle kan het nietnbsp;overgebracht worden op Indische katten. Men zou oppervlakkig oordeelend wellicht raeenen, dat het zoo moeilijknbsp;niet kon zijn, over een Indischen kattenstaart heen tenbsp;komen, daar deze gewoonlijk slechts door een treurignbsp;stompje wordt vertegenwoordigd. Maar juist die toestandnbsp;van diep verval maakt het — voor mij ten minste —nbsp;onmogelijk, zoo luchtigjes over de bouwvallen van datnbsp;lichaamsaanhangsel heen te stappen. De Indische huiskatnbsp;zelve moge mij weinig stof bieden om over haar uit tenbsp;weiden, haar staart wekt des te meer mijne belangstelling.nbsp;Wat mag de reden zijn, dat hij grootendeels ontbreekt ennbsp;het aanwezige stuk in zulk een misvormden toestandnbsp;verkeert? Waarmede hebben de Indische katten haarnbsp;fraaiste lichaamstooisel verspeeld?
sin gedachten hoor ik den lezer reeds antwoorden: »De mismaakte staart is een erfdeel barer voorouders, aannbsp;wie, ten gevolge van den wansmaak en het bijgeloofnbsp;barer meesters, gedurende talrijke geslachten de staart isnbsp;afgehouwen. De afgeknotte staart der Indische katten isnbsp;het gevolg eener edelijk geworden verminking”.
Het geloof aan de mogelijkheid eener zoonadige bestendiging van eens verworven defecten is zoo algemeen ingeworteld, dat het ontkennen dier mogelijkheid waarschijnlijk door velen aan overdreven twijfelzucht zal
-ocr page 321-Worden toegeschreven, welker ongegrondheid door duidelijke, vaststaande feiten wordt aangetoond. Bij herhaling isnbsp;waargenomen, dat honden en katten, aan wie men oorennbsp;en staart in hun jeugd had afgesneden, jongen ter wereldnbsp;brachten, bij wie die deelen van nature zeer klein ennbsp;onvolkomen ontwikkeld waren. De verhalen zijn talloosnbsp;van menschen, die door eene verwondering een litteekennbsp;of een defect hadden bekomen, en die bij een of meernbsp;hunner kinderen die zelfde abnormaliteit, zonder uitwendigenbsp;oorzaak, spontaan zagen terugkeeren. In wetenschappelijkenbsp;werken kan men lezen, dat het' ras der dashonden zijnenbsp;koite kromme poolen zou danken aan zijne stammoeder;nbsp;een patrijshond, die door Engelsche ziekte (rachitis) zulkenbsp;misvormde poolen had verkregen en deze verworvennbsp;eigenaardigheid aan al hare nakomelingen als erfdeelnbsp;medegaf. Dat dit geloof aan de erfelijkheid van verworvennbsp;verminkingen reeds zeer oud is, moge blijken uit denbsp;volgende aanhaling uit de werken van Aristoteles:
))De kinderen verkrijgen gelijkenis met hunne ouders, niet slechts in aangeboren, maar ook in later verworvennbsp;kenmerken. Want het geval is voorgekornen, dat, als denbsp;ouders iitteekenen hadden, hunne kinderen op dezelfde plaatsnbsp;liet leeken droegen, en in ( halcedon vertoonde zich bij het kindnbsp;van een vader, die op den arm een brandmerk had, dezelfdenbsp;letter, maar half uilgewischt en niet scherp omschreven”.
Even merkwaardig echter is het, dat in de eigen werken van Aristoteles ook de twijfel aan die erfelijkheid wordtnbsp;aangetrolTen, ofschoon dan, naar de taalgeleerden beweren,nbsp;in een zoogenaamd onecht boek, welks inhoud door eennbsp;anderen Giiek uit Aristoteles’ overige boeken is bijeengegaard en mét zijn eigen rneeningen is vermengd. „Ooknbsp;lichaamsgebreken erven over van ouders op kinderen, b.v.nbsp;lammen en blinden krijgen lamme en blinde kinderen,nbsp;en in ’t algemeen gelijken de kinderen dikwijls ook innbsp;abnormale zaken op hunne ouders, bv in uilwassen ofnbsp;Iitteekenen. Zelfs tot in het derde geslacht hebben zichnbsp;zulke zaken voortgeplant: zoo vertoonde de zoon van eennbsp;man, die op zijn arm een brandmerk had, dit leeken niet,
Deei vm, Afl. 4. nbsp;nbsp;nbsp;8
-ocr page 322-maar wel de kleinzoon, en zelfs op dezelfde plaats, ofschoon niet duidelijk. Zulke gevallen zijn echter zeldzaam, meestalnbsp;krijgen verminkten welgeschapen kinderen en een vaste regelnbsp;schijnt hierin niet te heerschen.”
Op zeldzame gevallen, dat wil dus zeggen op uitzonderingen, mag zeker in geen geval een regel gegrondvest worden. Of wil men er toch een besluit uit trekken, dannbsp;zou dit moeten luiden, dat verminkingen niet erfelijknbsp;kpnnen w'eerkeeren, en de schijnbare uitzonderingennbsp;veroorzaakt moeten worden door andere invloeden dan denbsp;drijfkrachten der herediteit. Welke kunnen dan dienbsp;krachten zijn?
Staven wij, alvorens over deze vraag ’t een en ander in ’t midden te brengen, eerst onze hoofdbewering: „verminkingen zijn niet erfelijkquot; met bewijsgronden.
Wanneer het omgekeerde het geval ware, zou men redelijkerwijze mogen verwachten, dat vooral die amputatiesnbsp;of vervormingen, welke gedurende vele eeuwen, door allenbsp;of de groote meerderheid der individuen van een soortnbsp;zijn ondergaan, ten slotte in het erfelijk soortskarakternbsp;zouden zijn opgenomen en dus van zelf zouden weder-keeren. Maar in het menschengeslacht zijn verscheidenenbsp;goede voorbeelden van het tegendeel: de ritueele circumcisienbsp;bij Mahomedanen en Semieten, de verwringing der voetjesnbsp;bij Chineesche vrouwen, de uitrekking der oorlellen en denbsp;vervorming der schedels bij Dajakkers en ander Polynesischenbsp;stammen, zijn nog altijd niet overbodig geworden, d. w. z.nbsp;nog nimmer door de natuur zonder kunsthulp bij denbsp;kinderen aangebracht. Omtrent het laatste geval, denbsp;schedelvervorming, is meermalen het tegendeel beweerd.nbsp;Deze gewoonte is reeds van ouden datum. Hippocratesnbsp;b. V. vermeldt in zijn werk: „Over de lucht, het waternbsp;en de landstreken”, dat de Scythen, die aan de zee vannbsp;Azof wonen, aan de schedels hunner kinderen een zeernbsp;langgerekten vorm gaven door kunstmatigen druk, welkenbsp;vorm soms van zelf optrad, en zegt ter verklaring daarvan :nbsp;„Als uit kaalhoofdigen, blauwoogigen en schelen weer kaal-hoofdigen, blauwoogigen en schelen geboren worden, en
-ocr page 323-hetzelfde ook van den overigen lichaamsbouw geldt, Waar* om zou dan uit een langhoofdige niet ook een langhoofdigenbsp;kunnen ontstaan.” Dat die langhoofdigheid door uitwendig geweld was veroorzaakt, scheen hem dus geen bezwaarnbsp;tegen de mogelijkheid barer overerfelijkheid.
Die zelfde gewoonte heeft o)k bestaan bij de Inca’s in Peru, en ook van hen is door geschiedschrijvers beweerd,nbsp;dat die misvorming erfelijk bij sommige kinderen optrad.nbsp;Evenmin als van de Scythen is van deze uitgestorvennbsp;Indianen het rechtstreoksch bewijs van het tegendeel tenbsp;leveren, maar bij sommige Polynesische volken moet denbsp;gewoonte der schedelpersing nog beslaan en bij hen schijnennbsp;de hoofden der pasgeborenen nimmer reeds bij de geboortenbsp;uitgerekt te zijn. Als eene merkwaardigheid zij hier hetnbsp;antwoord vermeld, dat eenmaal een Inca moet gegevennbsp;hebben aan een Spanjaard, die hem naar de reden dezernbsp;bai'haarsche kindermisvoiming vroeg: ))Wij kunnen onzenbsp;kinderen toch on mogelijk met ronde hoofden laten rond-loopen, dan waren ze immers geheel gelijk aan onze slaven!”
Terwijl dus zulke eeuwenlang herhaalde verminkingen, die de groote meerderheid van geheele volksstammen troffen,nbsp;niet door erfelijkheid zijn bestendigd, zou men moetennbsp;aannemen, dat somtijds één enkel individu zijne verworvennbsp;defecten als erfdeel zou kunnen meegeven aan een of meerdere zijner nakomelingen, zelfs wanneer deze ontstondennbsp;uit de paring met een onbeschadigden soortgenoot. Is ditnbsp;niet hoogst onwaarschijnlijk? Om nog een sprekend voorbeeld aan te halen: telkens weer wordt beweerd, datnbsp;pokputten, die hij een vader of moeder uit de ziekte warennbsp;overgebleven, bij een of meer hunner kinderen op dezelfde'nbsp;plaatsen aanwezig waren, zonder dat deze de pokken haddennbsp;gehad. Maar nimmer hooit men iemand, die zulke gevallennbsp;voor bewijzen der erfelijkheid van verminkingen aanneemt,nbsp;zijne verbazing uiten over het feit, dat niet geheele volksstammen met geschonden aangezichten geboren worden,nbsp;ofschoon het toch welbekend is, hoe in sommige landen,nbsp;waar geen vaccine bestaat, de pokken zoo sterk heerschen,nbsp;dat slechts een kleine minderheid der bevolking daaraan
-ocr page 324-gedurende haar geheele leven ontsnapt. Bovendien kunnen juist pokkenlitteekens zeer goed door een natuurlijke redennbsp;bij pasgeboren kinderen aanwezig zijn, omdat die n.1. hetnbsp;lot hunner moeders hebben gedeeld, wanneer deze gedurende hare zwangerschap die ziekte doormaakten.
Verder hebben alle gevallen, die als bewijzen dezer vermeende erfelijkheid worden aangehaald, betrekking op meer of minder onbeduidende verminkingen; 1 afkappen vannbsp;staart of ooren, ’t afzweren van hoorns, de vorming vannbsp;litteekenweefsel op de plaats van huid wonden en diergelijke.nbsp;Nimmer vindt men vermeld, dat ouders, die een geheelnbsp;lidmaat door amputatie verloren hadden, hunne kinderennbsp;met hetzelfde gebrek ter wereld zagen komen. Wel zijnnbsp;er sommige zieken, en juist zeer ernstige, die, eenmaalnbsp;door de ouders verworven, zonder nieuw'e uitwendigenbsp;oorzaak bij de kinderen kunnen wederkeeren. Maar vannbsp;de meeste dezer kwalen weet men, dat het besmettings-ziekten zijn, en van de overige mag men dit vermoeden,nbsp;zoodat men kan aannemen, dat hierbij de vrucht doornbsp;moeder of vader geïnfecteerd werd, omdat de smetstof zichnbsp;in al de cellen van hun lichaam, dus ook in die voor denbsp;voortplanting bestemd, had genesteld. Een sterk sprekendnbsp;bewijs voor deze onderstelling is de zoogenaamde pebrinc-ziekte der zijwormen, eene epidemische ongesteldheid, dienbsp;vroeger in de Italiaansche zijrupskweekerijen groote verwoestingen heeft aangericht. Het is n 1. gelukt aan tenbsp;toonen, dat deze ongesteldheid berust op eene infectienbsp;door bacteriën, die door de zieke vlinder aan hare eierennbsp;wordt meegedeeld. In de versch gelegde eieren kan mennbsp;nu met het microscoop de bacteriën zien liggen; tochnbsp;ontwikkelen zich uit die eieren jonge rupsjes, die eerst nanbsp;eenigen tijd door de zich vermeerderende bacteriën wordennbsp;te gronde gericht. Door nauwkeurig alle besmette eierennbsp;uit de pas gelegde te schiften, is het gelukt aan dezenbsp;schadelijke ziekte paal en perk te stellen. Hier berust dusnbsp;de overerving der ziekte' zeker op besmetting, niet opnbsp;w'ezenlijke erfelijkheid.
Infectiezieken kunnen dus niet als bewijzen voor de
-ocr page 325-erfelijkheid van beschadigingen worden gebruikt. Daarmede is ook de beteekenis der proeven van den grooten Franschen physioloog Brown Séquad zeer verzwakt, dienbsp;eifelijke vallende ziekte zag optreden bij de jongen vannbsp;Guineescbe biggetjes (zoogenaamde marmotjes of zeezwijn-tjes), wier ouders bij door verwonding van 't ruggemergnbsp;epileptisch had gemaakt. Hoe licht toch kan door dienbsp;verw'ondingen eene besmettingsstof in het lichaam der oudersnbsp;gebracht zijn, die zich ook in hun kroost nestelde en daarbijnbsp;ziekteverschijnselen van het zenuwstelsel veroorzaakte.
Wanneer men gelooft, dat het verlies van lichaamsdeelen tengevolge kan hebben, dat deze zelfde deelen bij de nakomelingen in ’t geheel niet meer of slechts gebrekkignbsp;aangelegd worden, dan moet men ook aannemen, dat ditnbsp;vei lies op de eene of andere wijze aan de kiemen, die zichnbsp;in het lichaam der ouders ontwikkelen, wordt kenbaarnbsp;gemaakt en ingeprent. Maar wanneer men dit aanneemt,nbsp;hoe laat het zich dan verklaren, dat kleine en onbeduidende lichaamsaanhangselen in dit opzicht veel grooter invloednbsp;zouden hebben dan belangrijke? Waar zijn de voorbeeldennbsp;van menschen of dieren, die door een ongeluk één of tweenbsp;oogen verloren, en wier kinderen éénoogig of oogloos ternbsp;wereld kwamen?
Als het dus volgens het bovenstaande hoogst onw^aar-schijnlijk mag genoemd worden, dat de misvormde staarten der Indische katten te wijlen zijn aan eene vroegere in-heemsche gewoonte om de staartpunt af te snijden, waardoornbsp;mag dan wel deze afwdjking veroorzaakt zijn?
Xooals ’t meestal gaat, is het geven eener voldoende verklaiing vrij wat moeilijker dan ’t af breken der onbevredigende. Deze rasseneigenaardigheid der Indische kattennbsp;valt onder de groote groep van verschijnselen, die monstruositeiten genoemd worden. De meeste dezer' treden op bijnbsp;enkele individuen Er is geen soort van dier of plant, dienbsp;niet van tijd tot tijd monstrueuse exemplaren doet geborennbsp;worden. De oorzaak dezer monstruositeiten ligt bijna altijdnbsp;in ’t duister. Wel weet men dat men van sommige afwijkingen het ontstaan kunstmatig kan bevorderen door de
-ocr page 326-ontwikkeling van het jonge individu onder abnormale omstandigheden te doen plaats vinden Wanneer men versch gelegde kippeneieren, kikkerflap of vischkuit aan langdurigenbsp;schudding of trilling blootstelt, ziet men allerlei monsterachtige vormen zich ontwikkelen. Voor een deel latennbsp;zich deze verklaren door aan te nemen, dat de groei ennbsp;de deeling der jonge cellen door die bewegingen wordennbsp;gestooid. Als b. v. de cellen, die zich tot het ruggemergnbsp;moeten ontwikkelen, door die trillingen verkleefd rakennbsp;met degenen, die den aanleg der omliggende ruggegraatnbsp;met hare spieren en de daarboven zich uitspannende huidnbsp;vormen, dan is het begrijpelijk, dat een wezen geborennbsp;wordt, welks ruggemerg in ’t midden bloot ligt en aan denbsp;zijden met huid. spiei’en en geraamte vergroeid is
Uit deze waarnemingen mag men afleiden, dat vele aangeboren misvormingen veroorzaakt zijn door mechanische storingen in de ontwikkeling. Waterhoofden, armen zonder handen en diergelijke abnormale verschijnselen zijnnbsp;de gevolgen van een ziekelijk verloop der eerste levens-phasen. Even goed als op ouderen leeftijd de weefselsnbsp;ziek kunnen wmrden en daardoor abnormale wegen kunnennbsp;inslaan, b. v. bij gezwellen en nieuwvormingen, kan denbsp;kiem door bekende of onbekende oorzaken uit het spoornbsp;barer normale ontwikkeling worden afgeleid Zulke ziekelijke afwijkingen kunnen zelfs eigen zijn aan geheele rassen :nbsp;zoo vermeldt Virchow een voorbeeld van de Poolsche ofnbsp;Hollen-hoenders, die alle een ongewoon grooten, als ’t warenbsp;ongeblazen schedel hebben, w'at veroorzaakt wordt doordatnbsp;reeds binnen het ei, op een vroeg tijdperk der bebroertng,nbsp;in hun hersenen eene blaasvorraige, met waterachtig vochtnbsp;gevulde ruimte ontstaat, die de normale ontwikkeling ennbsp;de aaneensluiting der schedelbeenderen belet.
Andere monstruositeiten daarentegen doen zoozeer denken aan kenmerken, die bij verwante vormen normaal voorkomen,nbsp;dat men gemeend heeft ze te moeten beschouwen als eennbsp;terugkeer van verdwenen eiget;aardigheden, die eenmaalnbsp;aan de voorouders dier afwijkende wezens eigen waren,nbsp;toen zij nog nauwer verwant waren met de voorouders
van die verwante soorten welke de bedoelde eigenaardigheden
plotseling
terug-
iPl
noff thans normaal vertoonen. Zulk een keeren van slapende soortkenmerken noemt men terugslagnbsp;of atavisme. Met de toepassing van dat begrip moet mennbsp;voorzichtig zijn, maar het bestaan van het verschijnsel isnbsp;oidoochenbaar. Van tijd tot tijd worden b.v. menschennbsp;aangetroll'en, die over een grooter of kleiner gedeelte vannbsp;hun lichaam buitengewoon behaard zijn en deze eigenaardigheid keert erfelijk in meerdere geslachten hunner nakomelingen terug. Deze plekken zijn dikwijls dezulke, waar bijnbsp;de hoogere apen eveneens de langste haren aangetrolïennbsp;worden De onderstelling ligt voor de hand, dat deze alnbsp;te rijkelijke haargroei een terug.slag is tot vroegere toestanden, toen onze wilde voorouders nog door een baarkleednbsp;tegen weer en wind beschermd werden. Maar met dennbsp;overmatigen haargroei gaat dikwijls een gebrekkige ontwikkeling der tanden gepaard, wat zeker wel niet bij dienbsp;voorouders het geval zal geweest zijn. Als nu de slechtenbsp;tand groei op eene ziekelijke storing berust, waarom zounbsp;dan de haar-hypertrophie niet eveneens eene pathologischenbsp;afwijking kunnen zijn.
Wanneer wij daarentegen waarnenien, dat onder alle paardenrassen van tijd tot tijd veulens geboren wordennbsp;met donkere ringen aan de pooten en kruisstrepen overnbsp;den rug, volkomen overeenstemmende met de teekeningennbsp;der zebra’s; dat onder de jongen der meest uiteenloopendenbsp;duivenrassen, b.v. kroppers, pauwstaarten, mooren, enz,nbsp;telkens, exemplaren optreden met het volledig veerkleed dernbsp;wilde klipduif, zoo zijn wij wel genoodzaakt het bestaannbsp;van ’t atavisme te erkennen en hij iedere afwijking eerstnbsp;nauwkeurig na te gaan, of zij ook door de verborgennbsp;overerving van verdwenen soortkenmerken kan veroorzaaktnbsp;zijn
Bovendien laat zich geen scherpe grens trekken tusschen monstruositeiten en variëteiten. Volkomen gelijkheid ondernbsp;de individuen eener dier- of plantensoort bestaat evenminnbsp;als bij de menschen. Evengoed als ieder mensch heeftnbsp;ieder dier en ieder gewas zijn persoonlijk type. Het soort-
-ocr page 328-type is slechts een begrip, door onzen waarnemenden geest opgebouwd uit de punten van overeenkomst tusscben denbsp;op elkaar gelijkende individuen; geen enkel van hen beantwoordt er volkomen aan. Met korte woorden: hetnbsp;normaal-wezen bestaat slechts in onze verbeelding.
Wijkt een individu iets meer dan gewoonlijk van dit denkbeeldig type af, zoo noemen we het eene variatie ofnbsp;speling. Komt de afwijking bij een vrij groot aantalnbsp;exemplaren voor dan gaan wij van een variëteit spreken.nbsp;Treffen wij op verschillende plaatsen der aarde zulke standvastige variëteiten aan, dan noemen wij ze rassen. Hetnbsp;begrip ras gaat weer geleidelijk over in dat van soort ennbsp;dit in de steeds ruimere verzamelbegrippen geslacht, familie,nbsp;orde, klasse en fype.
Wanneer wij dus bij de groote meer-derheid der Indische katten een korten, afgeknotten of kromgegroeiden staartnbsp;waarnemen, zoo zijn wij tot zekere hoogte gerechtigd ditnbsp;een rassenkenrnerk der Indische huiskat te noemen, waarvoornbsp;wij everr weinig een oor’zaak kirnnen opgeven als voor denbsp;lange zijdeachtige haren van het Angora-kattenras, of denbsp;zwarfgevlekte tong der Chineesche honden. Fin te meernbsp;hebben wij het recht deze zoogenaamde mismaaktheid nietnbsp;als een op zich zelf staande afwijking uit te zonderen, maarnbsp;uit het algemeene oogpir'nt der rassenkenmerken te beschouwen, omdat ook op een geheel andere plek der aardenbsp;een staartloos kattenras voorkomt, nl. op het eiland Mannbsp;aan Engeland’s Westkust.
Mag de gebr'ekkige ontwikkeling barer staard werkelijk als een aangeboren eigenaardigheid van sommige katten-rassen beschouwd worden, dan is het begrijpelijk datnbsp;diezelfde neiging van tijd tot tijd bij andere r assen in enkelenbsp;individuen zich doet gelden en dus uit goed gestaarte oudersnbsp;soms stompstaar lige jongen geboren w’or’den. Als oorzaaknbsp;moet men dan aannemen, dat een bij alle katten aanwezigenbsp;sluimerende aanleg orn kortstaartig te wmrden, van tijd totnbsp;tijd ontwaakt en de baas woi’dt over de normale ertëlijkenbsp;neigingen. Zijn nu die ouders toevalligerwdjze gewelddadignbsp;van hun staart beroofd, zoo is dit niets dan een samenloop
-ocr page 329-van omstandigheden, die echter den schijn kan doen ontstaan, dat eene verminking door uitwendige oorzaken eetie verandering in den inwendigen erfelijken aanleg der kiemennbsp;heelt teweeggebracht.
Werkelijk vinden wij, dat onder verschillende wilde katachtige diersoorten eene groote verscheidenheid vaftnbsp;staartlengte voorkomt. De Europeesche wilde boschkat heeftnbsp;korter en stomper staart dan de huiskat of de wildenbsp;Egyptische of Soedan-kat, die als haar stamvorm wordtnbsp;beschouwd. Bij de lynxen of katten met gepluimde oorennbsp;is de staart nog korter en stomper, de langstaart-kat vannbsp;Brazilië bewijst daarentegen reeds door haar naam, dat zijnbsp;in de andere richting ontwikkeld is. De staart schijnt dusnbsp;bij de katten een zeer variabel orgaan te zijn.
’¦lil
Redelijkerwijze mogen diersoorten, bij w’elke de staart zulk een neiging tol varieeren blijkt te bezitten, niet gebruikt worden voor proeven omtrent de erfelijkheid vannbsp;verminkingen. Daartoe moet men dieren kiezen, waarvan geene gevallen van aangeboren kortstaartigheid bekendnbsp;zijn. Zulke dieren zijn b.v. ratten en muizen. Op haarnbsp;zijn dan ook verscheidene reeksen van proeven gedaan, o a.nbsp;door prof. Weismann en onzen landgenoot D»'. Bitsemanbsp;Bos. Tot tien opvolgende geslachten van muizen werdennbsp;door den laatstgenoemde onmiddellijk bij de geboorte ont-staart, en daai'bij zorg gedragen, dat nimmer andere dannbsp;staartlooze dieren met elkaar paarden: zooveel mogelijknbsp;jongen van den zelfden wmrp of ouders met hunne kinderen.nbsp;Toch luerd nimmer een enkel jong met een verkortennbsp;of zonder staart geboren.
De staart der Indische katten maakt echter veel meer den indruk van eene monstruositeit dan van een variëteit,nbsp;De büschkal heeft een korteren, de Braziliaansche lang-staartkat een langeren staart dan de Europeesche huiskat,nbsp;maar alle boschkat ten hebben even korte, alle langst aartkaltennbsp;even lange staarten. Bij de Indische huiskatten daarentegennbsp;schijnt de staart dan eens gehalveerd, dan weer gekromd,nbsp;dan 180j omgeknikt, dan w'eer aan ’t eind knop vormig verdikt.nbsp;Een goed omschreven rassenkenmerk levert hij niet op.
-ocr page 330-Nu is het echter een feit, en een tamelijk begrijpelijk teit, dat organen die bij verschillende rassen van dezelfdenbsp;soort, of verschillende soorten van hetzellde geslacht, ongelijknbsp;ontwikkeld zijn, ook eetie groote neiging tut iiidividueelenbsp;variatie vertonnen. De staart der katachtige dieren is,nbsp;zooals wij zagen, zulk een orgaan; het is dus niet zoonbsp;verwonderlijk, dat hij allerlei verschillende vormen en gradennbsp;van ontwikkeling vertoont bij het Indische katteirras. Zijnnbsp;die afwijkingen gering, dan maken zij op ons den indruknbsp;van variatiën; zijn zij zeer sterk en vreemd, dan schijnennbsp;zij ons monstruositeiten. Een grens tusschen deze beidenbsp;begrippen is niet te trekken, en het schijnt niet logischnbsp;noodzakelijk om voor de eene groep een andere oorzaak tenbsp;zoeken dan voor de andere. De oorzaken der variëteiten,nbsp;die alom in de natuur voorkomen, zijn ons onbekend, maarnbsp;wel mogen we zeggen, dat uitwendige omstandigheden,nbsp;vooral verminkingen, daaibij hoogstwaarschijnlijk geen ofnbsp;slechts zeer weinig invloed uitoefenen. Hetzelfde zal dusnbsp;ook wel gelden voor de sterkere afwijkingen, die wij
monstruositeiten noemen.
leert.
De waarneming
welke voor het
dat vooral die lichaarnsdeelen, van weinig belang zijn, de zoogenaamde rudimentaire organen, neiging tot variatie (’t zijnbsp;dan monstrueuze of meer normale) vertoonen. Zulke organen mag men dikwijls beschouwen als overblijfselen uitnbsp;vroegere toestanden, die door de hardnekkigheid dernbsp;herediteit van geslacht op geslacht worden overgeleveid,nbsp;zonder dat ze in de huishouding van het lichaam eenigenbsp;rol hebben te vervullen. Ja, dikwijls levert hun aanw'ezig-heid een gevaar voor die huishouding op, daar zij metnbsp;hunne functie ook hun weerstandsvermogen verloren hebben,nbsp;en dus behalve hunne neiging tot varieeren ook een grootenbsp;vatbaarheid voor ziekelijke ontaarding bezitten. Als voorbeeld moge hier de schildklier onder het strottenhoofdnbsp;vermeld worden, die, zoo zij nog eenig deel aan het levensproces van ons lichaam neemt, toch zeker heel weinig meernbsp;te beteekenen heeft, maar zeer zeker daarvoor uiterst schadelijk kan wmrden, daar zij de neiging bezit om zich tot het
-ocr page 331-kropgezwel te ontwikkelen. Hetzelfde geldt voor de amandelen in de keel, die, naar men weet, zonder eenige schadelijke gevolgen kunnen verwijderd worden, en dienbsp;door allerlei aanleidingen gevaarlijke verzweringen, zwellingen of ontaardingen kunnen gaan vertoonen.
De staart der zoogdieren nu is zeker een orgaan, dat zich op zijn retour bevindt. Als ertdeel van onbekendenbsp;vooroudei's, die er zich wellicht van bedienden als eennbsp;krachtig voortbevvegingswerktuig in bet water, is thansnbsp;bij de groote nreerderheid der viervoetige baardierennbsp;(zoogdieren) de staart niets dan een onnut lichaamsaan-hangsel. Er is dan ook baast geen grootere groep ondernbsp;hen te noemen, waarin niet staartboze of kortstaartigenbsp;vormen naast langstaartige voorkomen. Neem b. v. denbsp;apen; de loetoengs en monjets hebben lange, de Lampong-apen korte, de orang-oetans, wau-wau’s en Celebes-bavianennbsp;in ’t geheel geen (uitwendige) staarten; toch geven zijnbsp;elkaar in vlugheid en zekerheid van beweging niets toe.nbsp;De apen der nieuwe wei’eld daarentegen hebben rolstaarten,nbsp;die hun als een vijfde lidmaat dienen, welk vermogen dienbsp;der oude wereld missen.
En hetzelfde verschijnsel treft ons ook in de andere klassen van gewervelde dieren; de staart der vogels isnbsp;slechts een geheel ineengegroeid en tot een stompje verkortnbsp;overblijfsel van den langen, veelwerveligen hagedisachtigennbsp;staart hunner voorouders in de Juraperiode (Archaeopteryx);nbsp;de kikvorschen raken hun larvenstaart geheel kwijt. Overalnbsp;zijn het de verst afwijkende, meest gespecialiseerde vormen,nbsp;züoals de schildpadden onder de reptilen, de roggen ondernbsp;de kraakbeenige visschen, die de grootste r'eductie van dertnbsp;staart vei’toonen.
Reeds daaruit mag men het besluit trekken, dat de vormen nret korte of zonder staarten dezen in den loopnbsp;hunner ontwikkeling uit andere soorten verloren hebben,nbsp;dat dus de staart een achteruitgaand, niet een opkomendnbsp;lichaamsdeel is. Deze opvatting wordt volkomen bevestigdnbsp;door de ontwikkelingsgeschiedenis. Al de genoemde diervormen vertoonen in hunne eerste levensstadiën den aanleg
-ocr page 332-van een staart, even goed en lang als die hnrner gestaarte verwanten. De rncnsch ontsnapt aan dien regel evenminnbsp;als aan eenigen anderen op ’t gebied der vergelijkendenbsp;anatomie, ook hij heeft een duidelijken staart, als men hemnbsp;maar op een voldoend jong stadium onderzoekt.
En ten slotte: bij alle gewervehie dieren, of zij in volwassen toestand gesta.art of ongestaart zijn, ondergaat dat lichaamsdeel gedurende zijne ontwikkeling een diepgaande reductie.nbsp;Oorspronkelijk strekken zich de belangrijkste organen: betnbsp;ruggernerg, het darmkanaal, de lichaamsholte, de nieren,nbsp;tot in het puntje van det) staart uit, even goed als in buiknbsp;en borst. Ja, de oorspronkelijke uitmonding van ’t darmkanaal ligt aan dat lichaamseinde! Maar nauwelijks aangelegd, trekken zij er zich uit terug, onder achteilatingnbsp;van eenige verloren posten, die jammerlijk verdrukt ennbsp;vernietigd worden dooi de omliggende spieren. Zoo wordtnbsp;de staart een onbeduidend wingewest, zonder invloed op ’tnbsp;geheel en zonder zelfstandigheid, van uit de verte bestuurdnbsp;langs een baan van zenuwen en bloedvaten. Geen wonder,nbsp;dat hij geen innei'lijke kracht bezit om weerstand te biedennbsp;aan neigingen tot ontaarding en misvorming.
De ontdekking van bovengenoemde verschijnselen der ontwikkelingsgescliiedenis leverde het voldongen en onom-stoolelijk bewijs, dat de staart der gewervelde dierennbsp;een achteruitgaand, geen nieuw optredend orgaan was.nbsp;Reeds vóór dien tijd echter mocht men hetzelfde besluitnbsp;met groote wetenschappelijke waarschijnlijkheid trekkennbsp;uit de waarnemingen der vergelijkende anatomie. Hetnbsp;geraamte van den staart bv bestaat evengoed uit wervels als de overige ruggegraat, maar deze wervels zijnnbsp;minder goed ontwikkeld dan die van borst en buik, ennbsp;worden naar de staartpunt toe kleiner en eenvoudiger.nbsp;Ofschoon zij geen ruggernerg bevatten, verloonen zij tochnbsp;resten deizelfde dorsale beenbogen, die bij de rornpwervelsnbsp;tot bescherming van dit orgaan dienen, en evenzoo vindtnbsp;men er rudimentaire libben aan, ofschoon deze geennbsp;lichaamsholte met ingewanden meer te omsluiten hebben.nbsp;Zulke rudimenten zijn alleen te verklaren, als men ze
-ocr page 333-'löi
beschouwt als nutteloos geworden overblijfselen uit vervlogen tijden. Bij de voorouders der gewervelde dieren moet dusnbsp;de staart een belangrijk, een integreerend deel van helnbsp;lichaam geweest zijn, veel samengestelder en hooger ontwikkeld dan bij eenigen nog levenden vorm, hij mogenbsp;zoo langstaartig zijn als bij wil. Geen wonder, dal zulknbsp;een achferuilgaand orgaan bij sommige diervormen neigingnbsp;tot misvormingen vertoont.
Rapport omtrent een bezoek aan de Internationale tentoonstelling te EFeenen 1802 door Ji“'. i\I. vannbsp;Reigersberg Versluys, Majoor der Huzaren^nbsp;en Directeur van het Remonte-depötteMillingen,nbsp;en J. H. Knel, Kapitein voor Speciale diensten van het 1**0 Regimenk Veld-artillerie tenbsp;Utrecht. — Mil. Versl. XXII.
DOOR L. BROEKEMA.
{Overgenomen uit het Landbouwkundig Tijdschrift.)
Er zijn weinig landen, waar eene zoo groote verscheidenheid van paarden wordt aangetroffen als in de Oostenrijk-Hongaarsche monarchie. Daarbij mag gezegd worden, dat de fokkerij daar te lande een zeer hoog standpunt inneemt.
Ten einde de aandacht van de lezers van dit Tijdschrift op de paardenfokkerij in dit Rijk te vestigen, voldoe iknbsp;gaarne aan de uitnoodiging van de Redactie, om aan denbsp;hand van bovengenoemd belangrijk rapport een enkelnbsp;woord daaraan te wijden.
Ware intusschen de inhoud van het rapport in overeenstemming met den titel, ik zou aarzelen het nog ter sprake te brengen, daar de reis reeds dateert uit 1892.nbsp;Doch het geeft veel meer dan het belooft: naast eenenbsp;beschrijving van de rassen bevat het menigen nuttigennbsp;wenk aangaande de fokkerij in het algemeen, en is om dienbsp;reden van blijvende waarde.
In het volgend overzicht heb ik mij beijverd de mede-deelingen en denkbeelden der Schrijvers zoo trouw mogelijk weer te geven en zelfs herhaaldelijk hunne eigene woordennbsp;aangehaald. Slechts hier en daar heb ik mij veroorloofdnbsp;eene aanvulling of opmerking in te vlechten.
Wat in het rapport aangaande het «Reitlehrer-Institut” te Weenen, de »Brigadeschulen” voor officieren en denbsp;oefeningen in terrein- en jachtrijden gemeld wordt, ben
-ocr page 335-ik, hoe belangrijk het ook zijn moge, met stilzwijgen voorbijgegaan, daar dit meer uitsluitend op militairnbsp;gebied ligt.
Op last van Z. Exc den Minister van Oorlog bezochten de Schrijvers niet alleen genoemde tentoonstelling, maarnbsp;knoopten daaraan een bezoek vast aan de bekendenbsp;Hongaarsche stoeterijen Kisber en Babolna en denbsp;Oostenrij ksche stoeterij Kladrub. — Zij betreuren hetnbsp;terecht, dat hun de tijd ontbrak ook nog naar Mezöhegyesnbsp;te gaan, terwijl wdj er kunnen bij voegen, dat een bezoeknbsp;aan de stoeterij Lippiza wegens Ijare ligging in een woestnbsp;bergland zeker eveneens hoogst belangrijk zou geweest zijn.
Wat de paarden uit Lippiza betreft, de Schrijvers hadden gelegenheid deze te leeren kennen in de Spaansche rijschoolnbsp;te Weenen, die herhaaldelijk bezocht werd.
De tentoonstelling schijnt weinig aan de vervrachling beantwoord Ie hebben en werd dan ook meer als eennbsp;inleiding beschouwd tot de verdere reis. Hongarije ontbi'aknbsp;geheel, noch de staats-, noch de particuliere stoeterijennbsp;hadden aan de roepstem uit Weenen gehoor gegeven.nbsp;Hare afwezigheid zal zeker zeer betreurd zijn.
Met lof wordt gewag gemaakt van de wijze van be-oordeelen; men verlangt, dat de hengsten niet te vet zijn, doch in zoodanigen staat verkeeren, dat de werkelijkenbsp;vorm goed kan worden waargenomen, terwijl het opzwiepennbsp;of opmonsteren, waardoor de beoordeeling van de werkelijkenbsp;gangen bemoeilijkt wordt, niet wordt toegelaten.
Goed vertegenwoordigd was het hoogst merkwaardig koudbloedig bergras, dat van ouds gefokt v;ordt in Salzburg,nbsp;Tirol, Stiermarken, Karinthië, Opper-Oostenrijk, en naarnbsp;de oude Romeinsche provincie Noricum het Norische paardnbsp;of ook w'el Pinzgauer wordt genoemd.
Het heeft eenige overeenkomst met den Ardenner, met minder groven en breeden hals; stand en vorm der beenennbsp;laten te wenschen over.
Ook hier is de zucht naar veredeling met halfbloed paarden doorgedrongen. Engelsch halfbloed, Norfolk ennbsp;Oldenburger hengsten zijn daartoe gebruikt. De eerste
-ocr page 336-hebben goed voldaan, de Oldenburgers niet. Bij de vermelding van dit feit geven de Schrijvers de volgendenbsp;minder gunstige beoordeeling van het Oldenburger paard,nbsp;waarin zeker veel waars ligt: »De op een warmen stalnbsp;als het ware vetgemeste Oldenburger verliest door hetnbsp;krachtig voeder, de hooge Alpenweide en de vele bewegingnbsp;zijn vet, en de dikke, ronde paarden veranderen weldra innbsp;smalle, hoogbeenige, weeke dieren. Ongelukkigerwijze legtnbsp;men zich tegenwoordig in Oldenburg uitsluitend toe op hetnbsp;fokken van zeer groote paarden, die voor het oog van dennbsp;nietkenner aangename vormen hebben en hij het monsterennbsp;voordeelig uitkomen (Züchtung auf Exterieur), doch waarbijnbsp;de werkelijk goede vorm, het beenwerk, de geoefendheidnbsp;van de longen en de ademhalingsspieren en dus ook hetnbsp;volhardingsvermogen schade lijden. De slechte gevolgennbsp;dezer broeikas-opvoeding kunnen later slechts zelden wordennbsp;afgewend: gewoonlijk treden reeds vroegtijdig belangrijkenbsp;gebreken te voorschijn”
Ook he^ft men hier en daar het Norische paard met Ardenner hengsten gekruist en wel met goed gevolg.
Zou het inbrengen van edel bloed in het Norische paard wel aanbeveling verdienen? Ik meen dit te mogen betwijfelen, en wel omdat daardoor een der weinig nognbsp;bestaande echte werkrassen dreigt ten onder te gaan.nbsp;Reeds eeuwen lang in eigen ras geteeld, is het Norischenbsp;paard een zeer constant ras geworden, en hoewel het zeernbsp;zeker zijn gebreken heeft, mag het toch een sterk gebouwdnbsp;en vast werkpaard genoemd worden. Het is te hopen,nbsp;dat de pogingen der verschillende vereenigingen, metnbsp;name die van den ))Verein zur Hebung von der Pferdezuchtnbsp;in Steiermark”, die zich mag verheugen in den steun vannbsp;het Landbouwministerie in Oostenrijk, er in zullen slagennbsp;door verbetering in het ras de gebreken te doen verdwijnennbsp;en het Norische paard een plaats te doen innemen waarnbsp;het behoort, n.1. onder de uitstekende werkpaarden.
Genoemde vereeniging houdt sedert 1876 een register van Norische merriën, waaraan de eisch gesteld wordt,nbsp;dat ze de type van het Norische paard moet bezitten bij
minstens 1,60 M. hoogte en 1,80 M. borstomvang. Verder bestaat er eene zeer doelmatige keuring van fokdieren,nbsp;gepaard met een premie-stelsel voor hengsten, fokmerriënnbsp;en veulens.
Gelijk boven reeds is aangestipt, worden in Lippiza o. a. paarden voor de keizerlijke rijschool gefokt. Lippiza —nbsp;gesticht in 1580 — ligt in de nabijheid van Triest in hetnbsp;Karsgehergte in een ruw bergklimaat, doch bezit voortreffelijke weiden. Naast een klein aantal zuiver Oosterschenbsp;paarden worden in Lippiza voornamelijk rijpaarden vannbsp;Spaansch-Italiaansche afkomst gefokt. Deze laatste, gekruistnbsp;met hengsten van Arabischen oorprong, geven de ))Juckers’'nbsp;voor de lichte keizerlijke rijtuigen Men ziet, dat Lippizanbsp;hoofd zakelijk ten behoeve van het hof werkzaam is.
In de keizerlijke rijschool dan zijn de Spaansch-Italiaansche Lippizaners te bewonderen. Dit is — zeggen de Schrijvers — de eenige school, waar nog de traditiënnbsp;bewaard worden van het vroegere schoolrijden «Dezenbsp;paarden hebben geheel het type van de figurei:^ die mennbsp;vindt afgebeeld in de oude werken over rijkunst, dochnbsp;bezitten meer adel. Hun vormen zijn zeer fraai, de beenennbsp;zeldzaam droog en zuiver, het hoofd is dikwijls eenigszinsnbsp;gebogen en de aanzetting van den hals zeer zwaar', dezenbsp;zelf is breed en zwaar, doch goed gebogen, terwijl rug ennbsp;kruis krachtig zijn en de borst breed In de gewonenbsp;gangen hebben vele dezer paarden iets waggelends in denbsp;achterband, terwijl ook de bew'eging der voorbeenen zeldennbsp;recht is; bij hun goede en hooge kniebeweging neemt mennbsp;dikwijls, zij het ook in geringe mate, een naar buitennbsp;werpen der onderbeenen, zoogenaamd maaien, waar.”—
Op 4- a 5-jarigen leeftijd komen de Lippizaners van de stoeterij naar de school, worden aldaar een jaar gelongeerdnbsp;en een weinig gereden en dan gedurende twee jaar verdernbsp;gedresseerd voor de hooge school. Zij komen nimmernbsp;buiten de manege, blijven dikwijls 6 jaar en langer aannbsp;de Spaansche school. Nimmer zagen wij een Spaanschennbsp;draf, uitgevoerd met zulk een gelijk, overeenstemmend ennbsp;krachtig oplichten van voor- en achterbeenen, met de hoeven
Deel VIII, Afl. 4. nbsp;nbsp;nbsp;9
-ocr page 338-éven hoog van den grond, waardoor de rug horizontaal kwam. De arbeid tusschen de pilaren was prachtig omnbsp;te zien en de handdressuur ongeëvenaard.”
De tweede hofstoeterij, Kladrub, gelegen in de nabijheid van Pardubitz in Bohemen, werd in 1560 opgericht ennbsp;beschikt over vruchtbare weiden aan den oever van denbsp;Elbe.
Hier fokt men tegenwoordig 1° een soort paarden, die zich aansluit bij de Lippizaners: rij-, dienst-en campagne-paarden voor den Keizer en de heeren van“Z, M.’s gevolg;nbsp;2o carossiers voor de keizerlijke stallen met de kleur dernbsp;„Cleveland bays”, dus bruin; groote paarden, met fraaie,nbsp;vlotte gangen en een schoon exterieur, meest Engelschnbsp;halfbloed.
Maar uit een hippologisch oogpunt is zeker het merkwaardigst het oude Kladrub-ras, een zuiver Spaansch-Italiaansche carossier en bestemd voor de keizerlijke statie-rijtuigen. Het is de eenige overgebleven vertegenwoordiger van het ^paansche koetspaard, dat in vorige eeuwen zoonbsp;algemeen verbreid was en dus een merkwaardig historischnbsp;monument. „Wenn man die Repriisentanten derselbennbsp;in Wien vor den ebenfalls alterthümlichen Galawagen desnbsp;österreichischen Hofes paradiren sieht, glaubt man sichnbsp;trotz des umgebenden hoch-modernen Getümmels zurück-versetzt in die Zopf- und Garnaschenzeit des vorigennbsp;Jahrhunderts, so bizarr, so fremdartig nehtnen sich dienbsp;gravitatisch mit erhobenen Gangen einherstolzirenden Rappen und Schimmel neben den Juckern der Fiaker, dennbsp;Karrossiers der aristokratischen Equipagen und den schwe-ren Pinzgauern der Fracbttuhrwerke aus.” — Zoo karakteriseert V. Wrangel dit merkwaardig ras in zijn „Ruchnbsp;vom Pferde”. Om aan de eigenaardige woordkeuze geennbsp;afbreuk te doen gaf ik deze ontboezeming van v. Wrangelnbsp;onvertaald.
De Kladrubers omvatten twee famihën; de een is schimmel, de ander zwart.
Zij worden door de Schrijvers van het rapport als volgt beschreven:
-ocr page 339-197
„De scKimmels zijn de grootste (1,80 M.) en de krachtigste,* de goed gebogen lange hals, de fraaie rug, het krachtignbsp;kruis, de goed gedragen staart, gepaard aan de breede,nbsp;ontwikkelde beenen en den schoonen, verheven gangnbsp;stempelen hen tot koetspaard bij uitnemendheid, dat zoowelnbsp;parade kan maken, als volhardingsvermogen bezit. Denbsp;zwarte zijn iets minder forsch en grijpen minder vooruitnbsp;met de voorbeenen,. hoewel ze zeer veel kniebewegingnbsp;bezitten. Alle paarden hebben aan hun zwaar hoofd eennbsp;min ot meer, sommige zelfs een sterk gebogen profiellijn,nbsp;terwijl de stand der voorbeenen dikwijls dusdanig is, datnbsp;de meeste paarden een weinig maaien en schommelen; denbsp;zwarte wat meer dan de schimmels. Niettegenstaandenbsp;deze gebreken, die vooral wat het hoofd betreft eennbsp;raseigenschap zijn, levert zulk een span paarden voor eennbsp;rijtuig een fraai gezicht op, en dat zij een snellen gangnbsp;hebben bewees ons het span, waarmede wij naar hetnbsp;station werden gebracht.”
Alvorens wij van de Oostenrijksche stoeterijen afstappen, zij nog vermeld, dat zij met de Spaansche rijschool en denbsp;keizerlijke’ stallen staan onder beheer van den opperstalmeester. Overigens berusten de aangelegenheden betreffendenbsp;de Oostenrijksche paardenfokkerij bij het ministerie vannbsp;Landbouw.
In Hongarije, dat ook op het gebied van paardenfokkerij geheel onafhankelijk is van de overige deelen der monarchie,nbsp;staan de stoeterijen onder het ministerie van Landbouwnbsp;en een „Ministerialrath”, die met de geheele leiding belast is.
Werken de Oostenrijksche stoeterijen in hoofdzaak voor het hof, die van Hongarije beoogen meer direct hetnbsp;belang der paardenfokkerij in het algemeen. Van uit denbsp;stoeterijen worden de hengst-depots met hunne dekstationsnbsp;van geschikte fokdieren voorzien.
Kisber en Babolna liggen op 2 uur afstand van elkander ten zuiden van Komorn in Westelijk Hongarije. Denbsp;bodem bestaat uit zandigen zavelgrond met doorlatendennbsp;ondergrond en levert een kort, niet overvloedig gras.nbsp;Klaver en lucerne, die hier goed gedijen, worden tevens
-ocr page 340-als voeder gebruikt. In beide stoeterijen fokt'men een zeer edel paard, maar terwijl in Kisber het Engelsch bloednbsp;heerscht, fokt Babona Oostersche paarden. Er bestaat innbsp;Hongarije een partij van vakmannen, die de fokkerij vannbsp;Oostersch bloed wil afschaffen en vervangen door fokkennbsp;met Engelsch bloed. Doch het oordeel der meesten luidt, datnbsp;men het Oostersch bloed volstrekt niet missen kan in verschillende deelen des rijks. Waar de paardenfokkerij ondernbsp;meer extensieve toestanden gedreven wordt, zooals innbsp;Bosnië, Croatië en een groot deel van Midden-Hongarije,nbsp;is het Oostersche paard wegens zijn soberheid en hetnbsp;vermogen om met weinig voedsel in goeden staat tenbsp;worden gehouden, op zijn plaats. Dat het Engelsche bloednbsp;niet overal voldoet, bleek ook in Lippiza. Daarenbovennbsp;komt het Oostersche paard meer in grootte overeen metnbsp;het in genoemde streken inheemsche paard. Moeten ooknbsp;kruisingen van Oostersche paarden voor middelbaar ennbsp;zwaar gewicht achter staan bij die van Engelsche ennbsp;bereiken zij niet de snelheid van deze, onder licht gewichtnbsp;zijn zij uitstekende rijpaarden. Een groot bezwaar voornbsp;Babolna — wat zich trouwens overal voordoet waar innbsp;Oostersch bloed wordt gefokt — is, dat de pogingen, omnbsp;goede Arabieren te koopen, gewoonlijk mislukken,
In Kisber worden uitsluitend Eng. volbloed en edele halfbloed paarden gefokt. De fokdieren zijn deels vannbsp;elders aangevoerd, deels in Hongarije geteeld. De dekhengsten, ten getale van 14, zijn uitsluitend Engelschnbsp;volbloed; 12 daarvan behooren aan den staat en zijn aangekocht voor prijzen, die zich bewegen tusschen f 10,000nbsp;en f 84,000, de beide anderen zijn gehuurd van particulieren.nbsp;De volbloed veulens, die uit de 18 volbloed meniën geborennbsp;worden, worden op éénjarigen leeftijd publiek verkocht.nbsp;Na vooraf eenige weken geoefend te zijn, worden bij dennbsp;verkoop de dieren één voor één in de galoppeerbaan innbsp;galop gedreven, ten einde de koopers in de gelegenheidnbsp;te stellen over hun gang te oordeelen. Met den verkoopnbsp;der volbloed-veulens wordt de verspreiding van volbloedpaarden in het rijk beoogd en bereikt. Van half-bloed
-ocr page 341-199
veulens worden jaarlijks diegene verkocht, welke blijken niet geschikt te zijn voor de fokkerij; dit herhaalt zichnbsp;voor de twee- en driejarige paarden, terwijl ook denbsp;dekhengsten en veulen-merriën, welke ongeschikt blijken,nbsp;van de hand gedaan worden. De afgekeurde hengstennbsp;worden vooraf gecastreerd.
Alvorens de jonge meniën als fokmerrie in de stoeterij worden opgenomen, moeten zij nog een proefrennen doorstaannbsp;over een afstand van 3000 M.
De niet afgekeurde jonge hengsten worden op driejarigen leeftijd aan een doelmatige training onderworpen. Zijnbsp;brengen het onder leiding van bevoegde handen zoover,nbsp;dat zij zonder bijzondere inspanning, en zonder te zweeten,nbsp;gedurende 60 a 80 minuten een vlot draftempo kunnennbsp;gaan, terwijl zij bovendien twee a driemaal ’s weeks innbsp;den galop worden geoefend.
In October worden de jonge hengsten uitgezocht en wordt bepaald waar zij dienst zullen doen; zij worden dannbsp;óf bestemd tot pépinière- of stamhengst, om dienst te doennbsp;in de stoeterijen, óf gaan als zoogenaamde „Landbeschaler”nbsp;naar de dekstations.
Bij den aankoop der volbloed-hengsten let men hier — zooals trouwens regel is bij het fokken van volbloed-paardennbsp;— niet alleen en zelfs niet hoofdzakelijk op het uiterlijk,nbsp;maar stelt de afstamming en hetgeen de hengsten op denbsp;renbaan hebben gepresteerd, bovenaan. Op de grootenbsp;beteekenis van een zoodanige teeltkeus spreken de schrijversnbsp;zich in de volgende behartigenswaardige woorden uit: „Hoenbsp;toch kan beter worden geoordeeld over het volhardingsvermogen en de constitutie van een hengst, dan doornbsp;datgene, waartoe het paard, na voorafgaande training, opnbsp;de renbaan of in het jachtveld achter de honden bewijstnbsp;in staat te zijn. — De training is reeds een strenge proef,nbsp;waaraan de pezen, banden, gewrichten, de gezondheidstoestand en de ademhalingswerktuigen worden onderworpen;nbsp;blijkt het nu bovendien, dat het paard op de baan goednbsp;voldoet, dus in het bezit is van krachtige longen, energienbsp;en moed, van een goede gezondheid en zuiver beenwerk,
-ocr page 342-dan is het toch zeker dat zulk een hengst meer waarborg zal geven van een goed stamvader te worden, dan hetnbsp;fraaiste; doch opgepapte paard, waarvan men nimmernbsp;iets anders heeft gevergd, dan zich bij het monsteren mooinbsp;voor te doen en zich op stal dik en vet te eten. Hetgeennbsp;een hengst op de baan heeft gepresteerd, moet dan ooknbsp;niet worden afgeleid uit het winnen van één »race”, waarbijnbsp;hij misschien slechts middelmatige paarden als mededingersnbsp;had, doch wel of hij in meerdere rennen heeft bewezennbsp;een goed en krachtig paard te zijn. Komt hij na hetnbsp;afleggen dezer proeven zonder gebreken te voorschijn, dannbsp;wordt het tijd hem naar de stoeterij te brengen. Ongelukkigerwijze geschiedt dit wel eens te laat; men wil eerstnbsp;zooveel mogelijk geld verdienen en misbruikt de krachtennbsp;van den hengst, zoodat men met hem niet begint te fokkennbsp;voor hij reeds half versleten is. Een gebrek, ontstaannbsp;door een of ander accident of door buitengewone inspanning,nbsp;zal een paard niet minder geschikt maken voor de fokkerij,nbsp;doch wel het algemeen min of meer versleten zijn.”
»Het ware te wenschen, dat ook al het halfbloed-raateriaal aan zulke proeven als in Kisber werd onderworpen, en men nimmer met andere paarden fokte dan met die,nbsp;welke op de renbaan of in het jachtveld of op de langenbsp;harddraversbaan hebben getoond, dat zij zich boven hetnbsp;middelmatige verheffen.”
»Wat in de hedendaagsche maatschappij voor de menschen het examen is, is voor de paarden de baan op het jachtveld.nbsp;Wel is w’aor vindt men enkele uitstekende exemplaren,nbsp;die zulk een proef niet noodig hebben gehad, evenals mennbsp;zeer geleerde personen aantreft, die nimmer een examennbsp;hebben atgelegd, maar dit zijn uitzonderingen op dennbsp;regel, die dezen niet verzwakken, doch bevestigen.”
Ook met betrekking tot de voeding en hygiëne munt Kisber uit. De hengsten zijn gehuisvest in een uitstekendnbsp;ruimen en luchtigen stal, worden dagelijks in een ommuurdenbsp;loopplaats IY2 a 2 uur en in den dektijd bij krachtigernbsp;voeding zelfs tot tweemaal daags gedurende 1 Ya uur gereden.
De volbloed-merriën zijn in een afzonderlijk gedeelte
-ocr page 343-van Kisber gestald, met haar tweeën in een paviljoen. Naast elk paviljoen is een kleine loopplaats en daarachternbsp;een ruime paddock.
De hallbloedmerriën bevinden zich met hare veulens in de zoogenaamde Puszten in de weiden, zoolang het wedernbsp;dit toelaat. ’s Nachts vertoeven zij in stallen, waarin zenbsp;vrij kunnen rondloopen. Ook in het slechte jaargetijdenbsp;bewonen zij de stallen, doch worden ’s morgens en ’s middagsnbsp;telkens gedurende twee uren in loopplaatsen gedreven.
Eene overeenkomstige behandeling genieten de jonge paarden.
Als voorbeeld van voeding wordt opgegeven, dat aan het veulen reeds enkele weken na de geboorte gekneusdenbsp;haver wordt gegeven en dat bij 't verlaten der merriën,nbsp;op den leeftijd van 5 maanden ongeveer, 2.5 KG. haver,nbsp;4 KG. hooi, het noodige stroo en 5 liter melk gegeven wordt.
Verdere bijzonderheden aangaande de voeding vernemen wij niet. Het zou zeker van veel belang zijn geweest,nbsp;wanneer de schrijvers hadden kunnen besluiten een volledig overzicht te geven van de voeding der jonge paardennbsp;in de opvolgende jaren, en der dekhengsten en veulen-merriën.
Waar alles w'ordt aangewend, niet alleen om de fokdieren met oordeel te kiezen, maar ook om de jonge dieren „doornbsp;rationeele, krachtige voeding, gepaard met oefening vannbsp;spieren en longen, tot schoone, volhardende dieren te ontwikkelen”, kunnen de goede resultaten niet uitblijvennbsp;De schrijvers zijn dan ook met het fokmateriaal te Kisbernbsp;zeer ingenomen; ze zeggen dat het „een heerlijken indruknbsp;maakt; vooral munten de halfbloedmerriën uit, die mennbsp;door haren adel en diepte voor volbloed zou aanzien. Innbsp;het algemeen zijn de paarden edel, krachtig en groot,nbsp;doch wat fijn van onderbeenen, doordien zij zoo hoog innbsp;het bloed, zoo dicht bij volbloed staan.” — En eldersnbsp;sprekende over de training van jonge hengsten: „De paarden zijn natuurlijk niet vet, doch hebben harde, goednbsp;ontwikkelde spieren; het haar heeft een heerlijken glansnbsp;en de beenen, vooral de kogels, wijzen op de nauwlettend-
-ocr page 344-heid, waarmede elk paard afzonderlijk door den trainer in observatie is gehouden.”
In sommiger oog gaat het paard in Kisber een te groote verfijning te gemoet. Hoe dit tegen te gaan? Ziedaarnbsp;een vraag, die zich telkens voordoet bij het fokken vannbsp;sterk veredelde paarden. Sommigen willen haar voornbsp;Kisber oplossen door gebruik te maken van zware vol-bloedhengsten, die nog geen bewijzen van deugd op denbsp;renbaan hebben gegeven. Terecht wordt hiertegen gewaarschuwd en aanbevolen, dat zulke hengsten althans in hetnbsp;jachtveld worden beproefd. „Want wat men wellicht aannbsp;zwaarte zal winnen, zal men verliezen aan energie, zuiverheid van beenen en capaciteit van longen.” ,,Het is” —nbsp;zeggen de Schrijvers— ,,de groote strijd, welk steeds bijnbsp;de paardenfokkerij zal blijven bestaan, de strijd tusschennbsp;adel en massa: óf de afstammelingen zijn edel, doch wwdennbsp;te fijn, óf ze zijn zwaar en verliezen allen adel. Om hiernbsp;het juiste midden te bewaren is moeielijk; dit kan de fokkernbsp;alleen dan, wanneer hij een ontwikkeld, kundig en practischnbsp;man is, die veel heeft gezien, goed en nauwkeurig weetnbsp;op te merken en somtijds zelfs vooruit kan zien.” —
De behandeling, voeding en training is in alle Hongaarsche stoeterijen -nagenoeg gelijk, zoodat hetgeen van Kisbernbsp;is gemeld— met enkele kleine wijzigingen naar plaatselijkenbsp;omstandigheden — ook geldt voor de andere stoerijen.nbsp;Vroeger maakte Babolna eene uitzondering. Daar pastenbsp;men het hardingssysteem toe, of liever, men overdreefnbsp;dit. Bij matige, zelfs onvoldoende voeding, worden denbsp;dieren aan alle weer en wind blootgesteld Wat was hetnbsp;gevolg? De paarden werden steeds zwakker en nietigernbsp;en er heerschte belangrijke sterfte onder de veulens.nbsp;Thans, nu men tot krachtiger voeding is overgegaan, denbsp;paarden wel is waar nog altijd de noodige beweging guntnbsp;in de open lucht bij verschillende weersgesteldheid —nbsp;maar ze tegen uitersten van het klimaat beschut, wordennbsp;de jonge paarden grooter en sterker dan hunne ouders ennbsp;is de sterfte onder de veulens belangrijk verminderd.nbsp;Zeker een nuttige wenk ook voor de fokkers in ons land,
-ocr page 345-die in een tot het uiterste doorgevoerd hardingssysteem heil zien.
In het hengst-depot Stuhhveissenburg, zuid westelijk van Buda-Pest, vonden onze gidsen nog gelegenheid een aantalnbsp;„Landbeschaler” te bezichtigen. Dit depoti bestaat uit 5nbsp;posten, ieder van 200 hengsten. Hier waren o. a. ooknbsp;dieren uit de grootste Hongaarsche stoeterij Mezöhegyes.nbsp;Deze ligt in een vrij ruw klimaat in ’t Z O. van Hongarijenbsp;in het comitat Arad, beschikt over de enorme oppervlaktenbsp;van 27.897 loch (= ongeveer 14.000 H..4..) en heeft thansnbsp;meer dan 700 fokmerriën.
De stoeterij is opgericht in 1789 door Jozef II en heeft in den loop der tijden met verschillend bloed gefokt. Thansnbsp;heeft het Engelsch bloed geheel de overhand. De voornaamste stammen zijn die van Nonius en Gidraii Noniusnbsp;was een Anglo-Normandische hengst, geb. 1810 innbsp;Normandië. Zijn nakomelingen zijn thans in tweeënnbsp;gesplitst, t. w. de groote Nonius, type carossier, circa 1,72nbsp;hoog, en de kleine Nonius, edele, taaie paarden, 1,58—1,60nbsp;hoog, die als dekhengt zeer gezocht zijn
De Gidrans hebben hun naam te danken aan den stamvader Gidran, een geïmporteerden Arabier, die in hetnbsp;begin dezer ook in Babolna gedekt heeft. De Gidransnbsp;hebben de laatste 30 jaar zooveel Engelsch bloed opgenornen,nbsp;dat men ze nu Anglo-Arabieren noemen kan. Bij eennbsp;prachtige voskleur en eleganten bouw munten ze doornbsp;bijzonder sterke pezen uit. Hoewel zij ook hun zwakkenbsp;punten hebben — in rug en voorknie — worden de Gidransnbsp;door de Hongaarsche vakmannen hoog geschat.
Thans rest nog een enkel woord over het bestuur der stoeterijen in Hongarije. Gelijk boven reeds gemeld, berust het beheer geheel in handen van den door hetnbsp;ministerie van Landbouw benoemden „Ministerialrath” ennbsp;hem is ook de geheele leiding der fokkerij opgedragen.nbsp;Door hem geschiedt het classificeeren der paarden totnbsp;verkoop en aanhouding, hij laat alle paarden één voor éénnbsp;voorbrengen, beoordeelt ze en stelt de paringen vast. Ennbsp;dat werk moet door hem verricht worden op alle staats-.
-ocr page 346-stoeterijen! De „Gestütscornmandanten” oefenen geen onmiddellijken invloed op de stoeterij uit, doch hebbennbsp;enkel te zorgen, dat de bevelen van den Ministerialrath,nbsp;wat èn fokkerij èn administratie betreft, worden uitgevoerd.nbsp;Daarbij komt, dat aan de subalterne officieren, de „Ge-stütsoffiziere”, zoo dikwijls een anderen werkkring wordtnbsp;aangewezen, dat hun de gelegenheid ontbreekt, zich voldoende met de eigenaardigheden van het fokmateriaalnbsp;vertrouwd te kunnen maken. Kunnen de Gestütscom-mandanten wellicht indirect nog eenige leiding geven, vannbsp;de Gestütsoffiziere kan onder zulke omstandigheden moeilijknbsp;eene kracht ten goede uitgaan.
Centralisatie heeft zeker hare goede zijde, daar eenheid van beginsel en werken er door bevorderd wordt, dochnbsp;hier is zij zeer zeker overdreven. Zelfs dan, wanneernbsp;de Ministerialrath partij trekt van de voorlichting ennbsp;het oordeel der commandanten, is zijn taak te veelomvattend.
Voor de eenheid in de fokkerij ware het zeker voldoende, wanneer aan den Ministerialrath het oppertoezicht overnbsp;de stoeterijen werd toevertrouwd, wanneer hij had tenbsp;beslissen over belangrijke vragen, bijv. aangaande fokrich-ting en aankoop van stamhengsten, en de verdeeling dernbsp;door de stoeterijen geleverde of aangekochte hengstennbsp;over de hengst-depots in zijne handen berustte. De inwendige leiding in de stoeterijen diende toevertrouwd tenbsp;zijn aan de Gestütscornmandanten. Werd dan tevens aannbsp;de Gestütsoffiziere een meer blijvende plaats in de stoeterijnbsp;aangewezen, dan zouden deze den „Commandant” metnbsp;hunne kennis en ervaringen kunnen ter zijde staan. Hetnbsp;is volkomen waar wat de Schrijvers van ’t rapport zeggen;nbsp;„Een voortdurende dagelijksche waarneming van hetnbsp;oudere en jongere materiaal, het opsporen van de goedenbsp;en slechte eigenschappen van elk individu en het nauwlettend gedeslaau van het al of niet gelukken der kruisingen,nbsp;van de training enz,, dit alles is noodig om een goednbsp;oordeel te kunnen vellen over de meest gewenschte paring.”nbsp;En zulk een oordeel kan alleen gevormd wmrden door
-ocr page 347-205
mannen van bekwaamheid en talent, die zich onafgebroken aan hunne taak wijden.
Ik wensch mijn overzicht te eindigen met het resumé van ’t rapport, waarin de maatregelen, die de regeeringnbsp;van Oostenrijk-Hongarije neemt in ’t belang van denbsp;paardenfokkerij, w'orden opgesomd.
lo. De hengsten, aan particulieren toebehoorende, w'orden aan eene keuring onderworpen, alvorens ze mogen dekken.
2o. De regeering tracht voor dekhengsten het beste materiaal te krijgen, dat te vinden is, hetzij door importatie,nbsp;aankoop, huur enz,, terwijl die, welke niet voldoen alsnbsp;pépinière hengsten, hoe duur ze ook bij aankoop mogennbsp;geweest zijn, onherroepelijk worden verkocht.
3o. Zij stelt deze hengsten ter dekking in die streken, waar zij het meeste nut kunnen stichten en het beste opnbsp;hun plaats zijn.
4°. Zij zorgt na de stationeering voor goede stalling en verzorging in de depots.
5ü. De dekgelden zijn laag.
6°. Bij den aankoop wordt niet alleen gelet op exterieur, doch ook op afstamming en, wanneer dit mogelijk is, opnbsp;bewezen diensten.
7° Zooveel doenlijk tracht men zich te overtuigen, dat het fokraateriaal vferkelijk goed is, door het eerst voornbsp;verschillende diensten te gebruiken. Dit is een uitstekendenbsp;maatregel, die ook hier te lande aanbeveling verdient,nbsp;daar bij ons dikwijls hengsten gebezigd wmrden, die welnbsp;voor een oogenblik een fraaien monstergang kunnen aannemen, doch die, zoodra men eenige diensten van hennbsp;vergt, blijken geven slechte, weeke dieren te zijn, zondernbsp;goede gangen en zonder energie. Nog andere middelennbsp;dan de renbaan kunnen tot dit doel gebezigd worden.
8. In de stoeterijen krijgen de dekhengsten behoorlijk beweging in overeenstemming met het krachtige voer.
ilfl
9o. Men tracht de veulens en jonge paarden (evenals tegenwoordig ook met de kinderen geschiedt) door rationeele voeding, gepaard aan behoorlijke oefening van longen en spieren en een zachte behandeling, tot krachtige dieren te ontwikkelen.
Mill
lOo, De paring geschiedt niet op goed geluk af, doch op gronden aan wetenschap en ervaring getoetst,nbsp;llo. Het beste materiaal wordt voor fokken bewaard.nbsp;12°. De geheele leiding der paardenfokkerij is in één hand,nbsp;en wel in die van een man, uitnemend voor zijn taaknbsp;berekend; hij wordt door kundige en speciaal daartoenbsp;opgeleide personen in dit omvangrijk werk bijgestaan.
13«. Men fokt met een vast doel voor oogen, dat verschillend is, naar mate van de streek en het ras waarmede men fokt of kruist; men tracht niet het onmogelijkenbsp;vraagstuk op te lossen, om één soort paarden te fokken,nbsp;dat zoowel voor den militairen dienst als voor landbouw-en koetspaard geschikt is, en dit doel bovendien in allenbsp;deelen van het land op een en dezelfde wijze te bereiken.
-ocr page 349-Alhoewel processen om dieren nog steeds tot de veelvuldig voorkomende behooren, kunnen daarentegen de processennbsp;tegen dieren tot de geschiedenis gerekend worden.
Deze cultuurhistorische processen, die nog zeer weinig bekend zijn, heeft de jurist Carlo d’Addosio in een werknbsp;„Bestie delinquenti” uitvoerig beschreven.
In de maandelijksche uitgaaf van het „Berliner Tageblatt” heeft Dlquot;. H. Barth een uittreksel uit dit blad gepubliceerd,nbsp;waarmee vermoedelijk onze lezers gaarne kennis zullennbsp;willen maken.
Een sterk contrast met de zeer ruwe behandeling, die de dieren in de middeleeuwen ondervonden, vormden denbsp;processen tegen dieren, waarmee alzoo gelijkheid voor denbsp;wet van mensch en dier op den voorgrond werd gesteld.
Beeds daarin ligt een zeker respect, dat men voor het dierlijk leven had, hetwelk als door God geschapen nietnbsp;lichtvaardig en zonder reden gedood mocht worden
Uit de door dien schrijver met zeer veel zorg samen gestelde processen tegen dieren blijkt, dat zoo goed als altijdnbsp;in strafprocessen (ook civiele werden behandeld) de aangeklaagde schuldig bevonden en direct terechtgesteld, werdnbsp;ondanks den ijver en de spraakzaamheid van den ex officionbsp;aan rund of varken toegevoegden verdediger.
Vrijspraken kwamen zelden voor.
Wat nu de strafprocessen betrof, deze werden ingesteld waar b,v. een lastig paard zijn meester door een hoefslag doodde, of wel een varken een kind opat of verminkte of een haannbsp;zich aan tooverij schuldig maakte door een ei te leggen.
Het optreden tegen het schuldige dier geschiedde geheel op dezelfde wijze als tegen een schuldig mensch, men lasnbsp;het de uitspraak der gerechtszitting voor, terwijl de zondaars-klok geluid werd.
Iets anders was het met civiele processen, die meest tegen allerlei insecten en muizen gericht waren.
i
-ocr page 350-Hier was het de geestelijke rechter, die het zondige insectenvolk geheel volgens den vorm beschuldigde, het eennbsp;verdediger toevoegde en een oordeel uitsprak, hetwelknbsp;.gewoorilijk eindigde met een „in de kerkban” doen,
In 1314 had volgens Saint Toix een stier een man door een stoot met de horens gedood.
Naar aanleiding daarvan begaven de rechters van het graafschap zich naar de plaats, alwaar de moord wasnbsp;geschied, verkregen aldaar de noodige inlichtingen en nadatnbsp;de moord en de wijze, waarop deze had plaats gehad, wasnbsp;geconstateerd, veroordeelden zij den stier ter dood middelsnbsp;den strop. Ingevolge eener beschikking van het Parlementnbsp;van Parijs van den 7don Februari van hetzelfde jaar, werdnbsp;de uitspraak bekrachtigd en de stier door ophanging tenbsp;Maisy Ie Temple gedood.
Behalve tegen de werkelijk schuldige dieren, werd ook eene vervolging ingesteld tegen die, welke bij de misdaadnbsp;tegenwoordig waren geweest zonder dat ze deze haddennbsp;verhinderd
In de „Sachsenspiegel” vindt men eene verordening, waarbij niet allen menschen, maar ook alle dieren ter doodnbsp;veroordeeld zouden worden, welke het gehuil van den ver-slagene gehoord konden hebben en geen alarm gemaaktnbsp;of geen hulp geboden hadden.
In '1379 doodden te Jersey {Bourgandie) 3 varkens een kind, waarop de geheele. aanwezige kudde beschuldigd ennbsp;veroordeeld werd.
De koning van Frankrijk, voor wien de opperrechter „Urnbert van Poitiers” (wiens eigene kudde deze veroor-deeling betrof) een voetval deed, schonk de medeschuldigennbsp;genade, zoodat alleen de 3 moordenaars het schavot moestennbsp;bestijgen.
Een groot proces tegen varkens werd in 1457 te Savigny {Bourgondie) gevoerd, waarbij het zeer ceremonieel toeging,nbsp;op dezelfde wijze alsof het een misdaad betrof door eennbsp;mensch begaan en de rechters spraken het vonnis uit,nbsp;nadat zij de wijze mannen der plaats gehoord en steedsnbsp;God voor oogen gehouden hadden.
-ocr page 351-Een oud varken, hetwelk door de Jonkvrouw Katharina DE Vernault op „meurtre et hetnicidi”, „in flagranti”nbsp;betrapt werd, werd veroordeeld tot den dood middels dennbsp;strop, terwijl hare 6 jongen, waartegen men geen voldoendenbsp;bewijzen kon aanvoeren, ter beschikking der justitie blevennbsp;en het onderzoek werd voortgezet.
De scherprechter van Chalons werd met het ter dood-brengen belast.
Na een maand werd het onderzoek betreffende de jongen voortgezet en dezelve als onschuldig van verdere rechtsvervolging ontslagen.
In 1474 werd in Basel een haan ter dood veroordeeld omdat hij een ei had gelegd. De verbranding geschiedde innbsp;het openbaar. Jonge katten werden het meest van hekserijnbsp;beschuldigd, zooals De Spina in zijnen Opuscula Theologicanbsp;(Veneties 1531) „per testes fidilissiraos de visu” (naar geheelnbsp;vertrouwbare ooggetuigen) aantoont.
D’Addosius’ werk bevat een goedgetroffen afbeelding eener varkensterechtstelling op de marktplaats te Eclaise {volgensnbsp;eene oude kerkschildering). Men moet evenw'el niet ge-looven, dat men deze processen tegen dieren na denbsp;middeleeuwen niet meer aantreft; ook de nieuwere tijdnbsp;brengt ons meerdere gevallen, die geheel binnen het gebiednbsp;dier zeldzame afdwalingen vallen.
Zoo veroordeelde het Parijsche Revolutie-Tribunal een ko-ningsgezinde en zijnen hond ter dood—dèlaatsteomdathij een revolutionair couranten-verkooper in het been had gebeten.
Nog in het jaar 1861 veroordeelden schotsche gezworenen te Leeds een haan ter dood, die door pikken met dennbsp;snavel een kind had gedood.
De geheele schoolsche lafheid en duisterheid der mid-deleeuwsche kerkenjustitie trad evenw'el vooral duidelijk op den voorgrond bij de civiele gedingen, welke men het eerstnbsp;instelde tegen verwoesters van wijnbergen en velden.
Daar hierbij de beschuldigde veel moeielijker, ja eigenlijk slechts langs den weg van duivelbezwering te bereikennbsp;was, werd de jurisdictie overgegeven aan de kerk (een opnbsp;de Abruzen en Calabrie nog lang bestaan hebbend gebruik).
-ocr page 352-Altijd ging aan een door de inwoners eener plaats tegen insecten aangevangen geding eene oproeping vooraf; mennbsp;verschafte ze een verdediger, die de rechten der nooit voornbsp;de balie verschijnende dieren op wettige wijze verzekerde.
Bij een groot kevergeding in Chur verontschuldigde het gerecht ’t wegblijven der gedaagden door hunne jeugd ennbsp;kleinheid van lichaam in aanmerking te nemen, ten gevolgenbsp;waarvan hun de rechten van minderjarigen gewaarborgdnbsp;werden.
Den verdediger der kevers gelukte het overtuigend te bewijzen, dat zijne kliënten zich sinds onheugelijke tijdennbsp;in ’t bezit van het in de processtukken genoemde stuknbsp;land bevonden er men mocbt „hen alzoo niet, gedachtig aannbsp;het gezegde,” ik niets gij niets, verbannen, doch men moestnbsp;hun minstens een ander stuk grond ter beschikking stellen;nbsp;alzoo geschiedde ook.
In de dagvaarding omschreef men zoo nauwkeurig mogelijk het signalement, opdat de dieren niet kondennbsp;voorwenden, dat het hun onbekend was, dat deze hen gold.
In een beroemd rattenproces in Antun (1487) werd de aanklacht gericht „contra animalia imrnunda, in formanbsp;existentia, grisei coloris^ a nemoribus circumvicinis excuntia”nbsp;en in een insecten-proces te St. Julien „contra animalianbsp;bruta, ad formum muscarum valantia, coloris viridis, com-muni voce appellate „verpillons” seu amblevins”.
Bovendien werden enkele der aangeklaagde species voor het gerecht gebracht opdat zij persoonlijk de dagvaardingnbsp;konden hooren
Alzoo werd althans opgetreden in den raad der universiteit te Heidelberg tegen de bloedzuigers in Bern.
Steeds werden de aangeklaagden tot een oogenblikkelijk verlaten der door hen bewoonde landstreek veroordeeld, metnbsp;bedreiging van kerkban, terwijl de door hen te lijden schadenbsp;vergoed werd door hun een ander stuk land aan te wijzen,nbsp;waar zij in vrede en rust voedsel konden zoeken.
Nooit—althans volgens de Kronieken—hebben de insecten het gewaagd de bevelen van den kerkerlijken rechterstoelnbsp;niet na te komen.
-ocr page 353-Een der beroemdste civiele gedingen was bet ratten-proces van Autun, hetwelk van 1522 tot 1530, alzoo 8 jaren duurde en waaiiii de groole jurist Chassanée de zaaknbsp;der beklaagden meesterlijk verdedigde.
Genoemde knaagdieren hadden zich in die landstreek zoo ontzaglijk vermeerderd, dat men besloot hen eennbsp;proces aan te doen.
In der daad werd een klacht ingediend en men dagvaarde ze geheel volgens den vorm.
Tot verdediger der ratten werd Chassanée aangewezen, een taak, W'elke hij met den meesten ijver en ernst opnam.
Ten einde het niet verschijnen der ratten te verontschuldigen, voerde Gh. eerst aan, dat de dieren over een te groot gebied verspreid waren en eene enkele dagvaardiging nietnbsp;voldoende was Hij verkreeg hierdoor eene tweede dagvaardiging, waarvan de afkondiging geschiedde van den kansel.
Toen ook dit niet hielp, zette de verdediger den rechters uiteen, dat de doodsvijanden der ratten, de katten, dienbsp;van de dagvaarding afwisten, zijne klienten in hinderlaagnbsp;opwachtten. Toen alle mogelijke rechtsmiddelen ten gunstenbsp;der gedagvaarden uitgeput waren, hield de verdediger eenenbsp;treffende rede, waarin o. a. het volgende gezegd werd.
„Niets is onrechtvaardiger dan lot eene algemeene vogelvrijverklaring der ratten over te gaan, die alle ratten-familien treft en voor het zondigen der ouders de onmondigenbsp;kinderen laat boeten, die ten slotte zonder eenig onderscheidnbsp;zelfs dengene treft, welke ingevolge zijn hoogen ouderdomnbsp;geen deel heeft kunnen nemen aan de begane misdaad.”
Het gevolg van dezen juridischen onzin is echter niet bekend.
Niet alleen tegen rallen en insecten, ook tegen visschen werden gedingen gevoerd, b. v. tegen den dolfijn van Marseille (1596).
Honderd vier en veertig processen tegen dieren haalt de auteur in chronologische volgorde aan en niet alleen tegennbsp;stieren, paarden, ezels, honden, enz , doch ook tegen rupsen,nbsp;sprinkhanen, vlinders, mollen, bloedzuigers, meikevers ennbsp;zelfs tegen tortelduiven.
10
Deel vin, Afl. 4.
-ocr page 354-21‘i
Het tweede deel van genoemd interessant werk behelst het „waarom” dier processen.
d’Addasio beschrijft ons de rneeningen van verschillende geleerden.
Lejeune gelooft het ontstaan dier processen te moeten toeschrijven aan het oogmerk om alle overtredingen, hetzijnbsp;door mensch, hetzij door dier begaan, gerechtelijk te vervolgen.
Een ongenoemd Fransch geleerde schrijft in „Themis”:
De processen tegen dieren zouden het volk een hoog idéé van de justitie geven, die zelts geen l atten zonder behoorlijke procedure straffen liet, etc.
Des schrijvers eigen meening daarentegen is, dat men in de middeleeuwen de dieren strafte, omdat men meende,nbsp;dat ze volkomen bewust waren van hun eigen daden.
ÏH. Fischer.
-ocr page 355-{Receuil de Méd. Vétér.)
In eene vergadering van Fransche veeartsen dd. 12 April 1894 deelde prof. Nogard met betrekking tot bovenstaande kwestie het volgende mee:
Ten spijt van talrijke onderzoekingen zegt de hoogleeraar, — dien we hier verder aan het woord zullen laten, — isnbsp;er in de pathogenie van malleus nog menig duister punt.nbsp;Hoedanig verspreidt zich de ziekte in een besmetten stal?nbsp;Hoedanig vormen zich de miliair-tuberkels in de longen,nbsp;de meest constante en karakteristieke lesies bij malleus?nbsp;Men weet het niet juist.
Drie hoofdwegen staan er voor de smetstof open om het lichaam binnen te sluipen, nl. de huid, de longen ennbsp;het darmkanaal. De infectie der longen door middel vannbsp;de ingeademde lucht komt alleen tol stand als het virusnbsp;volledig is uitgedroogd, echter, door uitdrogen wordt denbsp;smetstof verwoest, terwijl de onderzoekingen van Cadeag ennbsp;Malet hebben aangetoond, dat bij injectie in de trachea van denbsp;gewone smetstof (d i. niet droog) er steeds pneumonie ofbon-cho-pneumonia malleosa optreedt zonder miliair tuberkels.
Brengt men op een versche wond een kleine hoeveelheid smetstof, dan ziet men op dezelfde wijze kwade-droesnbsp;optreden alsof men het virus subcutaan of intraveneusnbsp;heeft ingebracht, echter ontmoet men bij zijn sectie-onderzoeknbsp;hoogst zelden, in welk stadium der ziekte men het dier ooknbsp;opoffert, miliair tuberkels in de longen, die men toch altijd (1)
Hier komt het meermalen voor, dat de longen in het geheel niet ia het proces betrokken zijn. Tal vanlijkopeningen zijndoor ons indenlaatsten tijd verricht, waarbij het onze groote verwondering wekte, dat meermalen de longen zoo goed als nietnbsp;waren aangetast, niettegenstaande het natuurlijk ziekte-proces in haar laatstenbsp;stadium verkeerde. Nog enkele dagen geleden is door ons, bijgestaan door denbsp;heeren V. Dorssen en Sikkema sectie verriclit, waarbij keel, trachea en longennbsp;volmaakt vry bevonden werden van éénige lesie, en alleen neus en kaakboezemsnbsp;waren aangedaan; daarby waren de klinische symptomen van dien aard, datnbsp;ieder oogenblik de exitus letalis te vreezen stond, — H oo gkamer,
-ocr page 356-6n dikwijls als het éériige verschijosel vindt in de gevallen, waarin het paard langs natuurlijken weg isnbsp;geinfecteerd geworden.
Zou wellicht de besmetting tot stand komen langs het digestie-kanaal? Ik moet bekennen, dat ik mij, h priori,nbsp;zoo iets niet denken kon; op grond van de bekende teerheidnbsp;van den malleusbacil meende ik, hij zal niet bestand zijnnbsp;tegen de inwerking van de spijsverteringsvochten.
. Echter, het moest onderzocht worden. Toen ik door voorafgaande proeven tot de wetenschap was gekomen, datnbsp;konijnen en Chineesche biggetjes gemakkelijk kwade-droesnbsp;krijgen, als men ze voedsel toedient, vermengd met virulentenbsp;rnalleus-culturen, besloot ik verder te experimenteeren.
Daartoe gaf ik op den 14elt;i Maart jl. een muilezel een wortel te eten, in het binnenste waarvan ik twee culturennbsp;van kwade-droes op aardappelen had gedaan.
Daar ik het dier reeds 4 maanden in mijn bezit had, in welken tijd ik het meermalen aan een malleine-injectienbsp;had onderworpen, zonder dat er éénige reactie volgde,nbsp;wist ik dat het volmaakt gezond was.
Vier dagen nadat de muilezel den wortel had verorberd, gaf ik hem een malleine-inspuiting, waarvoor hij zichnbsp;evenwel volmaakt ongevoelig toonde (temperatuur ennbsp;eetlust normaal, geen verschijnselen van locaal oedeem).nbsp;Zonder bepaalde oorzaak steeg op den SOequot; Maart denbsp;thermometer tot 38,8onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;G.; bij minder goeden eetlust
toonde het dier zich niet zoo opgewekt als gewoonlijk, terwijl de keelgang, tot op dat oogenblik volkomen normaal,nbsp;zich een weinig gezwollen en bij druk gevoelig toonde.
Op 31 Maart en 2 April herhaalde ik de malleine-injectie, waarop telkens hevige reactie volgde: 2,6 hyper-thermie, omvangrijk, warm en pijnlijk oedeem, sopor, verloren eetlust, etc.
De muilezel leed aan kwade-droes.
Van af dien tijd bleef het dier lijdende; de temperatuur bedroeg gemiddeld 39», de maxillairklier vertoonde denbsp;karakteristieke verandering, zonder dat deze met neusuit-vloeiïng gepaard ging.
-ocr page 357-215
Heden morgen tien ure heb ik het dier opgeofferd, een der longkwabben bied ik u hierbij ter bezichtiging aan.nbsp;Zooals ge ziet, is deze bezaaid met miliair tuberkels,nbsp;volkomen gelijk aan die, welke men bij sectie van eennbsp;kwaad-droezig paard vindt, en in al zijne verschillendenbsp;onlwdkkelings-phasen; alleen de oude tuberkel, gekarakteriseerd door zijn resistenten, fibreusen kapsel met zijn kaas-achtigen inhoud ontbreekt hier; echter vindt men in grootnbsp;aantal kleine, ronde, doorschijnende knobbeltjes, welkenbsp;nauwelijks den omvang hebben van een koolzaadje, dienbsp;zich op het aan voelen voordoen als kleine vreemde lichaampjes, gezeten in het gezonde longweesel onder de pleura; weernbsp;andere een weinig grooter, eveneens rond en uit eennbsp;homogeene massa bestaande, hebben de melkwitte kleurnbsp;van een fijnen parel. Vele van deze laatste toonen zichnbsp;in het centrum reeds wit en ondoorschijnend als een gevolgnbsp;van het degeneratief proces (tyrose); hier en daar treftnbsp;men er ook aan, en on middellijk gelegen onder de pleura,nbsp;die de gedaante hebben van een kleine lens en die in kleurnbsp;en glans overeenkomen met oude was; andere eindelijknbsp;van de grootte van een erwt, met hyperaemische zóne,nbsp;toonen zich in bet centrum ondoorschijnend en bard, omnbsp;welk gedeelte een dikke weefsellaag van concenlrischennbsp;bouw, op weg alzoo van een degeneratief, fibrineus proces.
Ter wille van de volledigheid moet ik er bij voegen, dat de milt van het proefdier doorzaaid was met een groot aantalnbsp;knobbeltjes van denzelfden aard als de boven beschrevene.
Daarentegen is het niet rnogolijk geweest, slechts de kleinste laesie op te sporen in het slijmvlies der ademhalingswegen en van het darmkanaal, evenmin in denbsp;mesen teriaal-klieren.
Overbodig om aan het bovenstaande toe te voegen, dat ik mijne proeven voort zal zetten op het paard.
In hetzelfde tijdschrift dd. 30 Juni 1894 volgt reeds een rnededeeling aangaande nadere door hem genomen proevennbsp;met betrekking tot de onderwerpelijke kwestie.
-ocr page 358-216
Sinds mijne laatste publicatie, zegt Nocard, heb ik dezelfde proeven met hetzelfde gevolg herhaald; één ezel en twee paarden heb ik tusschen twee dunne sneedjes oud bakkennbsp;brood een kwade-droes-cultuur op aardappelen toegediend,nbsp;waarna ik hen, onmiddellijk daarop, een halven emmernbsp;water liet drinken, ten einde op deze wijze te voorkomen, datnbsp;gedeelten van de virulente cultuur zich zouden ophoopennbsp;en achterblijven op het slijmvlies van mond of pharynx.
Alle drie nu zijn ten gevolge van acute kwade-droes gestorven en wel:
• de ezel, twaalf dagen, een der paarden negen dagen, en het tweede paard vijftien dagen na de toediening van denbsp;cultuur.
Bij alle drie zag men in de longen, behalve de uitgebreide haarden, die men steeds in gevallen van malleus acutusnbsp;bij den ezel vindt, een groot aantal miliair tuberkels vannbsp;jongen datum, waarvan de meeste reeds symptomen vannbsp;centrale degeneratie begonnen te vertonnen, terwijl enkelenbsp;zich parelgrijs, melkwit of doorschijnend in haar geheelennbsp;omvang voordeden.
Deze nieuwe feiten bevestigen de meening, die ik bij mijn laatste mededeelingen uitsprak, nl.:
dat het digestie-kanaal een zeer geschikten bodem vormt voor den malleus-bacil en dat in werkelijkheid het meeren-deel der paarden, dat aan kwade-droes lijdt, door middelnbsp;van het voedsel wordt geïnfecteerd.
Ik moet bekennen, dal ik voor me zelveri langen tijd tegen deze opvatting heb gestreden; ten spijt van de proevennbsp;van Renault, die ongelukkigerwijze niet tot in bijzonderheden zijn beschreven, maar wier groote waarde mij dikwijlsnbsp;door Chauveau is betoogd, kon ik maar niet gelooven,nbsp;dat de kwade droes-bacil, overigens zoo teer en gevoelignbsp;voor alle natuurlijke destructie-middelen, toch aan de inwerking van de spijsverteringsvochten weerstand konnbsp;bieden.
De experimenten evenwel, door rnij veiricht en die ik nog verder zal voortzetten, hebben me volledig overtuigdnbsp;en doen deze mij, thans beter dan voorheen, het groote
-ocr page 359-gevaar inzien van gemeenschappelijke emmers, paarden-wedden, en openbare drinkplaatsen.
Mijne eerste mededeeling heeft er mijne collega’s Cadeac en Malet aan herinnerd, dat ook zij bij hun onderzoeknbsp;betreffende het virus van kwade-droes talrijke proevennbsp;met betrekking tot deze kwestie hebben verricht, W'elkenbsp;experimenten evenwel niet gepubliceerd zijn,
Hunne gevolgtrekkingen wijken een weinig van de mijne af, hetwelk zijn grond vindt hierin, dat zij, in plaatsnbsp;van zuivere culturen te gebruiken van zeer virulentenbsp;kwade-droes bacillen, zich bedienden van zeer verschillendenbsp;malleus-producten, zooals tuberkels, neusuitvloeiïng of etter.nbsp;In vele gevallen zijn hun proefdieren volmaakt gezondnbsp;gebleven; bij die, welke door kwade-droes werden aangetast,nbsp;werd de infectie op rekening gebracht van de aanwezigheidnbsp;van kleine verwondingen op het slijmvlies van mond ofnbsp;keel, waarmee het virus in aanraking zou zijn geweestnbsp;— aldus hunne conclusie — m. a. w. het zou eenvoudignbsp;de kwestie van een gewone inenting zijn.
Volgens het resultaat van de proeven, die ik u heb meegedeeld, kon ik met deze opvatting niet mee gaan.
Van de vier paarden, die ik kwade-droes heb bezorgd, is er één, dat bij de antopsie, ulcera van pharynx larynxnbsp;en van de ach ter vlakte van het palatum molle te ziennbsp;gaf, maar zelfs voor dit geval geloof ik dat deze zwerennbsp;zijn ontstaan na de infectie der longen.
De wijze, waarop de proeven zijn ingericht, maakt het niet waarschijnlijk, dat eerst het bovenste gedeelte vannbsp;den tractus intestinalis besmet zou zijn geworden; denbsp;cultuur toch tusschen de tw'ee sneedjes brood had nauwelijksnbsp;de grootte van een twee francstuk, en voor het gevalnbsp;gedeelten daarvan in den mond waren achtergebleven,nbsp;zouden deze zeer zeker met de groote hoeveelheid water,nbsp;die onmiddellijk daarna werd gedronken, naar de maagnbsp;zijn afgevoerd.
Ten spijt van de experimenten mijner collega’s blijf ik dus bij mijne meening, dat we hier te doen hebben metnbsp;een zuivere intestinaal-infectie.
-ocr page 360-lü de op deze mededeelingen gevolgde discussie merkt M''. Ghauveau op, dat de eerste proeven op dit gebiednbsp;zijn verricht door „Renault” en dat hij zijnentwege opnbsp;grond van hetgeen in het algemeen bekend is van besmetting langs het darmkanaal, en op grond van zijn eigennbsp;ervaring, die zeer groot is, kan verklaren dat laesies vannbsp;het slijmvlies volstrekt niet noodzakelijk zijn om infectienbsp;tot stand te brengen. Bij tuberculose bijv. vooral van hetnbsp;varken ziet men niet zelden geïnfecteerde amandelklierennbsp;zonder voorafgaande beleediging van de raucosa; evenzoonbsp;ziet men bij kunstmatige besmetting bij het kalf infectie’snbsp;van maxillair en retro-pharyngeaal-klieren zonder voorafnbsp;bestaande verwondingen van mond- en keelslijmvlies.
Alzoo levert de infectie van de kwade-droes-bacil ten opzichte van deze niets bijzonders op Op de opmerkingnbsp;van M»'. Decraix, dat het nuttigen van gekookt vleeschnbsp;niet de minste gevaren oplevert, en dat hij zelfs rauwnbsp;vleesch geconsumeerd heeft zonder dat hij daarvan éénignbsp;nadeel heelt ondervonden, antwoordt Mquot;quot;. Nocard, dat denbsp;vergelijking in deze tusschen eene besmetting met rauwnbsp;vleesch en eene door middel van de toediening van virulentenbsp;culturen, waarin milliarden van bacillen, in geenen deelenbsp;opgaat.
Ten slotte wordt nog door M‘’. Leblanc in het midden gebracht, dat hij als een van de voornaamste oorzakennbsp;van de verbreiding van kwaden-droes onder de huur-koetsiers-paarden te Parijs heeft genoemd het gebruik vannbsp;gemeenschappelijke drinkemmers.
De redactie van dit tijdschrift kan ten opzichte van deze kwestie, nog meedeelen, dat door de meeste paardenartsennbsp;van het Indisch leger, ter verbetering der stal hygiène, reedsnbsp;sinds jaren en onophoudelijk er op aangedrongen is, omnbsp;de gemeenschappelijke houten voerbakken en de gi’ootenbsp;waterbalies (waar de dieren meestal met tweeën ennbsp;drieën werden heen gebracht om te drinken) te vervangennbsp;door afzonderlijke ijzeren bakken en door stalemmers.
Het feit toch, dat onze legerpaarden nimmer met andere
-ocr page 361-219
in aanraking komen en dat malleus zich toch nog telkens dan hier dan daar voordoet, bevestigde de meeste collega’snbsp;in het vermoeden, dal men in het gras, atkomstig vannbsp;gronden, waarop geinfecteerde dieren hebben gegraasd,nbsp;de voornaamste oorzaak moet zien voor het binnensluipennbsp;der smetstot.
Zie ook V. A. K. Bladen, Deel VllI, atl. 2, pag. 21, ,Proeven met malleine”, door Hoogkamer.
-ocr page 362-Abnormale reuk van vleescb door Liebe—
Spandou. VolgensOstertag zijn reeds meermalen gevallen waargenomen, waarbij vleesch, alkornslig van dieren die voornbsp;het slachten hadden gestaan in stallen, die pas met chloor ofnbsp;carbol gedesinfecteerd WRaren, de reuk van deze des-infectantia verraadde
Nog kort geleden werd in het „Zeitschrift für Fleisch und Milch hygiëne” eene waarneming gepubliceerd, van zesnbsp;varkens die in een waggon waren vervoerd geworden, welkenbsp;met carbolzuur ontsmet was geworden, ten gevolge waarvannbsp;het vleesch van alle dieren hij ’t koken en bradennbsp;sterk naar carbol rook.
Een dergelijk geval deed zich ook voor in het abatoir Spandau, waar 5 varkens werden geslacht, die aangekomennbsp;waren in een w^aggon, waarin te voren vaten met koolleernbsp;vervoerd waren geworden.
Het transport der varkens duurde circa 18 uren, en w erden de dieren na 12 uren rust geslacht; abnormale verschijnselen, die op eenigen ziekte-toestand wezen, deden zichnbsp;niet voor.
Bij het openen van borst en buikholte kon rnen een sterke lucht van carbolzuur waarnemen, en vooral aan denbsp;nieren en aan maag en darmkanaal; echter vertoondennbsp;ook de andere organen, zooals longen, lever, milt, enz. ennbsp;het vleesch dezelfde verschijnselen.
Aan alle organen was een zekere graad van hyperaemie op te merken, terwijl de intestinaal mucosa hier en daarnbsp;oppervlakkige erosies te zien gaf, wellicht veroorzaakt doornbsp;het eten van met teer bezoedeld zand.
De carbol-lucht verdween echter bijna geheel bij het intreden van de rigor mortis, maar was weer zeer duidelijknbsp;merkbaar bij verw'arraing van het vleesch.
{Zeitsch. für Fl.-und Milch-Hygiéne.)
-ocr page 363-In een referaat, voorkomende op pag 133 van het Zeitsch, für Fleisch und Milch-hygiëne van April 1894, komt denbsp;naededeeling voor, dat de familie W., bestaande uit vadernbsp;en twee dochters, onder dezelfde vei'schijnselen ziek werdnbsp;na het eten van cervelaatworst.
De eerste symptomen bestonden in verloren eetlust, braken en koliek-pijnen, enkete dagen daarna voegden zich hierbijnbsp;diarrhée, koorts, icterus en een zekere graad van sopor.
De vader stierf 14 en de eene dochter 16 dagen na het eten van de worst, hij de dochter hadden zich in den loopnbsp;der ziekte nog gevoegd verschijnselen van ptosis en parotitis;nbsp;de tweede dochter genas zeer langzaam. Ei] de sectie vannbsp;vader en dochter vond men niiltvergrooting endegeneratievenbsp;processen in hart, lever en nieren.
In de rniltpulpa trof men in groote hoeveelheid een rood, bruin, korrelig pigment aan, wat alzoo wijst op uiteenvallen van roode bloedlichaampjes.
Een chemisch onderzoek van enkele organen, afkomstig van het lijk der dochter, leverde een volmaakt negatielnbsp;resultaat op. In aansluiting aan deze gevallen van hotulis-mus deelt Habp:rda nog 19 andere gevallen mee, die innbsp;het Weener instituut voor gerechtelijke geneeskunde, sindsnbsp;1875, als verdacht van overlijden aan woi’st- en vleesch-vergiftiging ter sectietafel kwamen.
(ZeiiscJi für Medicinal beambte 1893 No 24).
Auché. — Roodkleuring^ van sardinen door bacillen. Volgens Auché ordt de roode verkleuring, die men soms bij sardijntjes in olie waar neemt, veroorzaakt door denbsp;aanwezigheid van een bacil, die in grooten getale de vischjesnbsp;kan infecteeren, alvorens deze door middel van kokendenbsp;olie behoorlijk geconserveerd zijn.
De microbe is niet pathogeen voor duiven en honden, en van den bekenden bacillus prodigiosus onderscheidt zijnbsp;zich daardoor, dat zij eerst bij 4quot; C. haar kleurstof produceert.
Rood-gekleurde sardinen moeten van de consumtie uit-
-ocr page 364-gesloten worden, omdat gelijktijdig verschijnselen van rotting zijn waar te nemen.
A klus deelt onshetZeitschr.fürFleischu. Milch-Hygiëne mee. {Deutsche Medicinal Ztg. 1894 No. 22).
Neunirth. Enzoötische actinomycose. N. deelt mede, dat onder de runderen te Kipsenberg aktinomy-cose zich zeer veelvuldig voordoet. In den regel echternbsp;worden slechts enkele dieren van een bepaalde kuddenbsp;aangetast. In Maart jl. zag schrijver de ziekte echter opnbsp;groote schaal optreden onder een kudde, bestaande uit éénnbsp;fokstier, 15 koeien, 10 vaarskalveren, zes trekossen, achtnbsp;stieren en zes kalveren.
Met uitzondering van de kalveren, den fokstier en van twee trekossen, die pas aangekocht waren, werden allenbsp;dieren door actinomycose aangetast. De meeste vertoondennbsp;aan de ondervlakte van het grondstuk van de tong zwerennbsp;van de grootte van een kwartje tot die van een halven gulden,nbsp;waarin men de korrels van de in den laatsten tijd gevoederdenbsp;zomertarwe vond. Bovendien trof men nog actinomijcotischenbsp;veranderingen aan in longen, keelgang en oorklierstreek.
De eigenaar deelde mede, dat zijn heele kudde voor ongeveer zes weken geleden lijdende was aan mond- ennbsp;klauwzeer en sinds de laatste 14 dagen weinig eetlustnbsp;toonde. Gedurende den winter had men gerst en sindsnbsp;vier weken zemelen van zomertarwe gevoerd. Uit hetnbsp;feit, dat de fokstier, twee trekossen en al de kalveren nietnbsp;met die tarwezemelen gevoerd waren geworden, concludeertnbsp;schrijver met recht, dat hier de bron van de infectie gezochtnbsp;moet worden in de bedoelde zemelen.
In het mond en klauwzeer, waaraan de dieren hadden geleden, heeft men zeer zeker een krachtig praedisponeerend moment voor de op zoo groote schaal optredende actiho-mycose te zien.
Ten slotte wordt nog meegedeeld, dat alle dieren door de toediening van jodium genazen.
(Zeitschr. für Fl.- und Milch-Hygiène.)
(Wochenschr. für Thierheilk. und Viehzucht 1893 No. 33).
-ocr page 365-Troust. Chiueesche huiden als oorzaak van miltvuur bij den mensch. T. deelde in de „Academie de medicine” te Parijs mede, dat enkele jaren geleden in eennbsp;zekere streek eene anthrax-epidemie onder de menschen isnbsp;waargenomen, welke haar oorzaak vond in uit China uitgevoerde geiten-huiden.
Het merkwaardige feit deed zich hierbij voor, dat men in de huiden insecten (Dermestes vulpinus) in verschillendenbsp;ontwikkelings-stadia aantrof, welke, alsook hunne excrementen, tal van millvuur-bacillen bevatten.
(Zeitschr. für FL- und Milch-Hygiène.)
{Deutsche Medic. Ztg. 1894 No. 18).
Johansen. Twee gevallen van anthrax bij den mensch. Twee personen, die een koe, welke lijdende wasnbsp;aan miltvuur, hadden afgevild, werden geïnfecteerd; aan beidenbsp;onderarmen traden onderscheidene pustula voor den dag,nbsp;met sterke infiltratie in de naaste omgeving. Ten gevolgenbsp;van een misverstand was het vleesch van deze koe innbsp;de consumtie gebracht, waarbij zeer zeker het bijzonderenbsp;feit zich voordeed, dat niemand van degenen, die van hetnbsp;vleesch hadden gegeten, door de ziekte werd aangetast.
(Zeitschr. für Fl.- und. Milch-Hygiène.)
(Hospital Tidende. — Rd. X No. 50).
Onderkenning van versche haring. Onder den naam van versche maatjesharing wordt dikwijls oudenbsp;haring in den handel gebracht, die in het begin vannbsp;het seizoen van het vorige jaar is gevangen. Vooraf wordtnbsp;deze in melk en pekel van ansjovis geweekt, om ze aldusnbsp;een meer versch aanzien te geven.
Dergelijke waat is nu van versche haring te onderscheiden hierdoor, dat bij de eerste de lens in het oog ondoorzichtig,nbsp;daarentegen bij de versche haring doorzichtig is,
(Zeitschr. für Fleisch- und Milch-Hygiène.)
-ocr page 366-Vergiftiging door het eten van kikvorschen.
Volgens mededeeling van een Fransch Officier van Gezondheid werden op zekeren dag tal van soldaten innbsp;Algiers ziek, onder verschijnselen van depressie, zvVakte ^nbsp;sterke priapismus en hooge mate van haeraatnrie. Allenbsp;patiënten hadden zich bij wijze van tractatie te goed gedaannbsp;aan kikvorschen, die, zooals later bleek, zich hadden gevoednbsp;meteen vliegensoort, nauw verwant aan desLytta vesicatoria”nbsp;en die ook cantharidine-houdend waren.
De soldaten genazen spoedig, toen het gevaarlijke kostje van het menu verdween.
[Zeitsch. für. FL- ünd Milch-Hygiène.)
Vleeschvergiftigingen. In het oudemannenhuis te Souchez zijn 60 personen na het eten van vleesch vannbsp;een ziek kalf zwaar ziek geworden; 3 zijn er gestorven.nbsp;Aan welke ziekte het dier leed kon men niet te weten komen.
In Abbeville werden tal van soldaten van het garnizoen het slachtoffer van het nuttigen van ziek kalfsvleesch; velennbsp;moesten in het hospitaal verpleegd worden, waarvannbsp;één stierf en 20 nog in levensgevaar verkeeren. (Dennbsp;leverancier is een boete van f 10.000 opgelegd, ten eindenbsp;met deze som de onkosten voor de verpleging te dekken.)nbsp;In Spandau bij het 30 treinbatailjon trad een ziekte opnbsp;groote schaal op, die men toeschreef aan de consumtienbsp;van levers en bloedworst. Het proces kenmerkte zich doornbsp;koorts, braken en diarrhée
Te Nancy deed zich bij twee infanterie-regimenten eene vergiftiging op groote schaal voor, door het eten vannbsp;ziek vleesch. Als gevolg van een en ander heeft hetnbsp;Fransche Ministerie v. Oorlog gelast, dat het slachtvee voor ennbsp;na den dood, door de milt. paardenartsen gekeurd moet worden.
{Zeitschr. fur Fleisch- und Milch-Hygiène.)
Kaasvergiftiging). De geneesheer Dgt;^. Pfluger te Kreglingen (Wurtemberg) deelt in het tijdschrift voornbsp;,,Medizinalbeamte” een en ander mede over ziekte na hetnbsp;gebruik van zoogenaamde zure kaas.
-ocr page 367-225
Elf personen werden aangetast, terwijl de eerste verschijnselen ongeveer 12 uren na de consumtie werden waargenomen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•
Deze bestonden voornamelijk in hevige koliekpijnen, braken en diarrhée, dorst en een hooge mate van zwakte.
Slechts bij enkelen bleef het braken achterwege; verscheidene klaagden over slecht zien, terwijl bij drie lijders eene verminderde visas was waar te nemen.
Het hevigst van allen werd een dienstmeisje aangetast, dat eerst na eene behandeling van twee maanden atsnbsp;hersteld ontslagen kon worden, echter met totaal verliesnbsp;van het gezichtsvermogen. Pfl. acht deze kaasvergiftigingnbsp;op gelijke lijn te moeten stellen met vleesch- en worst-vergittiging en schrijft de vorming van toxische stoffen toenbsp;aan slechte en onzorgvuldige wijze van bereiding, waarvan,nbsp;hij een en ander meedeelt. Volgens deze doen zich dergelijkenbsp;vergiftigingen nog al voor.
‘{Zeitschr. für Fl - und Milch-Hygiène.)
Invloed van Engelsch zout op de hoedanigheid van de melk. In Zwiterland geeft men dikwijls,nbsp;omdat het goedkooper is, aan de koeien Glauber-zout —nbsp;natrium sulfaat — in plaats van keukenzout. Daarom hebbennbsp;Hesschaffer en Long een onderzoek ingesteld naar hetnbsp;antwoord op de vraag, welke invloed hierdoor op de gezondheid van het dier in ’t algemeen en op de hoedanigheid van denbsp;melk wordt uitgeoefend. Men vond nu, dat door het toedienennbsp;van glauberzout ziekten optreden van darmkanaal en uier,nbsp;en dat de melk in lichten graad de smaak van genoemd zoutnbsp;aanneemt, terwijl het stollingsvermogen vermindert.
Zij waarschuwen dan ook tegen het gebruik van dit surrogaat.
{Zeitsch. für Fleisch- und Milch-Hygiène.)
Carbol-iujectie tegen abortus. Op een vergadering van veeartsen in Sleeswijk-Holstein deelde Koch tenbsp;Barby zijn proeven mede met de Brauwsche injectie
-ocr page 368-2‘i6
Van carbol tegen het voorkomen van infectieuse abortus. Bij een kudde vee van 410 koeien, waar deze ziekte heerschte, werden van af de vierde maand dernbsp;drachtigheid alle dieren wekelijks twee spuitjes van 2 —3 %nbsp;carbol-oplossing ingespoten, er er is geen geval vannbsp;aborteeren meer voorgekomen. Deze proeven werden doornbsp;Dirks, Wisser en Braasch gestaafd.
De laatste behandelde in een stal 24 koeien; één er van was hij de injectie weerspannig, zoodat by deze denbsp;kunstbewerking niet gelukte.
Deze koe aborteerde, de andere kalfden op tijd Fock en Hinrichsen zagen van wasschingen der uitwendigenbsp;genitaliën en het isoleeren der gezonde dieren goedenbsp;resultaten. Heinrich te Hamburg kon hij een kuddenbsp;vee noch met injectien, noch met wasschingen en des-infecteeren eenig succès verkrijgen.
{Wochenschr. f. Thierheilk. und Viehzucht, No. 47.)
Thioform, door Jelkmann. De door Prof. Hoffmann te StMÜgart verkregen gunstige resultaten met thioform-behandeling kan Jelkmann geheel en al bevestigen.nbsp;.1. heeft dit middel gedurende een jaar in meer dannbsp;honderd gevallen in de kliniek toegepast, en zelfs vergelijkenderwijs met jodoform, en gevonden, dat thioform,nbsp;wat gunstige genezing betreft, verre de joduformnbsp;overtreft. Vooral als verbandmiddel bij wonden en zwee-ren, bij etterige processen in de keratogene membraannbsp;van den hoef, als ook bij purulent-gangraeneuze aandoeningen in de huid rondom het kroon- en koot gewrichtnbsp;(mok), werkt thioform zoo voortreffelijk, dat dit het eenigenbsp;middel is wat hij genoemd lijden met succès kan toegepast worden.
Een in der tijd behandelde schoftwond, die door een belangrijke ettering van het subfasciale weefsel een diepnbsp;ingrijpende operatie noodzakelijk maakte, ging onder eennbsp;ingestelde jodoformbehandeling niet vooruit, terwijl dezenbsp;onder een thioform-verband voortreffelijk genas.
De thioform heeft boven de jodoform niet alleen de
-ocr page 369-227
reukeloosheid voor, maar ze bevordert ook het genezingsproces beter dan jodoform en dermatol en wel door zijne weinig prikkelende en opdrogende eigenschappen.
Het vormt geen harde, vaste korst, zooals vele andere middelen, waaronder zich in meerdere of mindere matenbsp;wond-secreet ophoopt, maar bij aanwending van thioformnbsp;ziet men een weeke, de afscheiding in zich opnemendenbsp;deklaag ontstaan, waaronder het genezings-proces in denbsp;meeste gevallen zonder ettering plaats heeft.
Het is raadzaam de thioform in zeer dunne laag op de vooraf gedesinfecteerde en met watten goed droog gemaaktenbsp;wond aan te brengen.
Bovendien is bij een sterk secreteerende wond- en zweer-vlakte een dagelijksche verversching van het verband aan te bevelen.
Prof, Hoffmann deelt in een later tijdschrift de gunstige resultaten mede van thioform, mede in gevallen vannbsp;chronische maag- en darm-catarrh bij honden (inwendige dosis per dag 8 gram in poedervorm bij grootenbsp;honden).
{Berl. Thierh. Wochenschr. No. 2 en Wochenschrift für Thierh, und Vichzucht. No. 7.)
J. V. D.
Aluminium, door Imminger. I. heeft de tot heden genomen proeven met aluminium, in de paardenverplegingnbsp;genomen, samengevat. De ondervinding, bij ons, en denbsp;proeven, in Rusland met hoefijzers van aluminium,nbsp;zijn niet ten gunste hiervan uitgevallen. Bij renpaardennbsp;is dit beslag, zooals ook Tila.hout mededeelt in „Receuilnbsp;de Méd. Vét. 1893 No. 12, aan te bevelen, doch ernbsp;wordt op gew'ezen, dat bij de zeer snelle afslijtingnbsp;vooral op kalkstraten en in den regentijd er aannbsp;het beslag z.g.n. ringen ontstaan, die tot verwondingnbsp;aanleiding kunnen geven. Ook zijn in Italië proevennbsp;genomen, eveneens met minder gunstig resultaat. Hauptnernbsp;te Berlijn heeft een bullen ring (praam) van aluminiumnbsp;geconstrueerd, waarvan bij I. in korten tijd 3 stuks ge-
Deel VIU, Afl. 4. nbsp;nbsp;nbsp;11
-ocr page 370-m
broken zijn, zoodat het gebruik van zulke ringen bij de groote verantwoordelijkheid voor een voorkomend ongeluknbsp;sterk is te ontraden. Ook hebben klemhoutjes (castreer-klemhoutje) van aluminium bewezen onbruikbaar te zijn.nbsp;Op de Koninklijke stoeterij Bergstatten en Neuhoff wordtnbsp;namelijk een uit staat vervaardigd klemhoutje gebruiktnbsp;om bij navelbreuken bij de veulens toegepast te worden.
Naar dit model liet I er een van aluminium vervaardigen. Het gewiekts verschil bedraagt 117 gram.
Door de lichtheid zou dan dat van aluminium aan te bevelen zijn, wanneer het echter niet zoo buitengewoonnbsp;afsleet, dat het gebruik er van geen waarde heeft.nbsp;Alleen e'en van aluminium vervaardigde lapis-koker heeftnbsp;I. bruikbaar gevonden.
{Wochenschr, f. Thierh. u, Vichzucht.)
J. V. D. •
Over de werking van diuretine. De diuretische geneeswijze wordt thans met meer succes toegepast tegen hydrops dan vroeger, deels omdat nieuwe middelen worden voorgeschreven, deels door de wijziging in de aanwending.
De nieuwere diuretica zijn: diuretine caffeine, theobromine, tinctura strofantii, salicylzuur, etc. Men geeft tegenwoordignbsp;een groote dosis.
Aan groote honden bv. 1—2 gram digitalis in 2 dagen, of per dag 5 giften calomel a 0,05—0,1 gram pro dosis.nbsp;Het is gebleken, dat combinaties van geneesmiddelen zeernbsp;goed resultaat opleveren, bv. salicylzuur met caffeine (alsnbsp;caffeinum natrio-salicylicum) of salicylzuur met theobromine.
Deze laatste combinatie is bekend onder den naatn van diuretine en kan beschouwd worden als het krachtigstenbsp;diureticum.
Fröhner beschrijft een geval van een dog, die in hooge mate lijdende was aan buikwaterzucht, zoodat men hetnbsp;noodig oordeelde punctie te doen.
Vooraf echter werd een proef met diuretine genomen,
-ocr page 371-van welk middel binnen 2 dagen 12 poeders werden toegè-diend a 0,5 gram. De kwantiteit afgescheiden urine nam zoodanig toe, dat het transsudaat binnen weinige dagennbsp;belangrijk verminderde en de hond genas.
In de menschelijke geneeskunde schrijft men dikwijls 3 of 4 diuretica voor in een recept. Zoo schrijft bijv. Fün-BRiNGER bij waterzucht tengevolge van hartziekte voor;nbsp;Infus fol. digital. 2:150nbsp;Caffeïn. citric. 2
Tinct. strofantii 5
Liqu. kalii acet. 60 Succ. liquirit. 5
Voor 2 dagen.
Fröhner beveelt het volgende voorschrift aan: Infus. fol. digital. 2:250nbsp;Diuretine
Tinct. strofant. a 5 Liqu. kalii acet.
Succ. Junip. inspiss. a 25
Voor 2 dagen.
{Berliner Thierarztl. Wochenschrift, No. 1, 1894.)
H. ’T H.
Werking van broonxkalium. Streber wendde het broomkaliurn en broomnatium aan:
1®. tegen epilepsie en epileptiforme aanvallen.
2e. tegen opgewekten geslachtschrift.
3e. tegen neuralgische dyspnoë.
Het aantal runderen, lijdende aan epilepsie, door hem behandeld, was tamelijk groot. Dagelijks werd een dosisnbsp;toegediend van 30 gram in driemaal met infuus van kamillen of met water. De meeste patiënten genazen nanbsp;4—7 dagen behandeld te zijn. Ook bij een hond, die innbsp;minder hevigen graad aan de ziekte lijdende was, bleeknbsp;het middel uitstekend. Een koe, die eenige dagen na denbsp;partus epileptiforme aanvallen vertoonde, werd binnen 40nbsp;uren 65 gram broomkali ingegeven. De aanvallen blevennbsp;uit, om echter na 5 weken weer op tevreden. Een tweede
-ocr page 372-230
dosis van 65 gram liad dezelfde uitwerking, zoodat men besloot de koe te slachten.
In andere gevallen verdwenen de aanvallen volkomen na toediening van een veel kleinere dosis.
Tegen opgewekten geslachtschrift kan het middel met succès toegepast worden, niet wanneer deze uitgaat vannbsp;een ziekte der ovariën.
Neuralgische dispnoë: een koe had een verbazend versnelde ademhaling, ongeveer 100 per minuut, zoodat van ausculteeren geen sprake kon zijn. De temperatuur wasnbsp;normaal.
Daarna werd 60 gram broomkali voor 2 dagen in het drinkwater gegeven. Na verloop van 5 dagen was denbsp;ademhaling weer normaal; een tweede geval verliep evennbsp;gunstig.
Ten slotte zag Strebel bij een paard, in lichten graad lijdende aan tetanus, dat na toediening, rectaal, van broora-kalium-oplossing (om de 3 uur 20 gram) binnen eenigenbsp;dagen de krampen verminderden.
{Berliner Thierarztl. Wochenschrift No. 1,1894.)
___ H. ’T H.
Eene ziekte onder het rundvee, die nog niet opgehel-derd is, beschrijft Freeman in „The journal of comp. Path, and Therap”. Volgens hem is er in geen enkel veterinairnbsp;werk melding van gemaakt. Wel vond hij in de encyclopedie van Dquot;'. ZiEMSSEN te München eene ziekte van dennbsp;mensch beschreven, nl.de „Purpura variolosa” en „Variolanbsp;haemorrhagica”, die in symptomen, verloop en postmortalenbsp;verschijnselen zeer veel overeenkomst schijnt te hebbennbsp;met bovengenoemde ziekte.
In hoofdzaak komen de symptomen op het volgende neer: het dier is lusteloos, lijdt aan constipatie, gevolgdnbsp;door ontlasting van bloederige faeces, temperatuur 40.4» C.nbsp;Somtijds zijn er op het neusslijmvlies petechiën te zien,nbsp;waaruit zich een min of meer bloederig vocht ontlast.nbsp;Verergert de ziekte, dan treedt eene hevige diarrhée op'
Kort voor den dood beschikt het dier niet meer over willekeurige spieren, terwijl de verschijnselen onder het
-ocr page 373-231
sterven zeer veel overeenkomst vertoonen met die van een rund, dat lijdende was aan maagkrampen.
In andere gevallen vertoonen de dieren geen bepaalde ziekteverschijnselen, zoodat ze op een gegeven oogenbliknbsp;dood gevonden worden. Uit de vulvii, anus en neusgatennbsp;komt bloed te voorschijn, terwijl het lichaam zeer emphy-sematisch is.
Behandeling De verdachte, dus de met de zieke in aanraking geweest zijnde runderen werden door hem behandeld met kal. chloric, hyposulfas natricus en sulf. ferric.;nbsp;tevens werd het vee in een andere weide gebracht. Ditnbsp;scheen de ziekte tegen te houden. Alle gevallen, die hijnbsp;heeft waargenomen, deden zich voor op bergachtig terrein,nbsp;waar het gras wel is waar grof, doch de bodem overigensnbsp;goed en het drinkwater uitstekend was. Zoodra denbsp;temperatuur boven het normale cijfer steeg, trad de doodnbsp;in, binnen 24 uur; in zeldzame gevallen leefde het dier nognbsp;een paar dagen. Postmortale verschijnselen: Het cadavernbsp;sterk opgezwollen en emphysematisch; de neusgaten bedektnbsp;met bloederig schuim, terwijl uit anus en vulva bloednbsp;vloeide, evenals dit het geval is bij anthrax. Pericardium,nbsp;pleura costalis, diaphragma, mesenteiium, omentumnbsp;maag en alle sereuse vliezen bedekt met petechiën ennbsp;haemorrhagiën, ter grootte van een gerstkorrel en grootei’.nbsp;Het hart was week en slap, evenzoo de lever, terwijl denbsp;nieren steeds anaeraisch waren en zacht.
Het lichaam ging spoedig in ontbinding over. De longen waren niet in het proces betrokken, wel de pleura pulmonalis,nbsp;waarop petechiën te zien waren. Milt normaal van grootte,nbsp;doch zeer donker op doorsnede.
1894)
H. ’T
H.
(Oestereichische Monatschrift No. 2,
De toepassing van malleïne in het Russische leger. Evenals in Frankrijk is ook in Rusland eenenbsp;Staats-kommissie benoemd tot het instellen van een nadernbsp;onderzoek naar de waarde der malleïne, als diagnosticumnbsp;voor kwaden-droes, als gevolg waarvan door het Ministerie
-ocr page 374-232
van Oorlog de onderstaande instructie voor de militaire paardenartsen is vastgesteld:
lo. Paarden, welke zóódanige ziekteverschijnselen ver-toonen, dat zij verdacht worden van lijdende te zijn aan kwaden-droes, zullen rnet rnalleïne worden ingespoten.
Indien zich daarna een sterke reactie voordoet (hyper-thermie van 2° C. en meer, die eerst na 36 uren tot den norm is gedaald) en voor het geval de diagnose kwade-droes ook nog wordt bevestigd door contróle-enting opnbsp;kleine dieren en door het bacteriologisch onderzoek, zoonbsp;zullen deze paarden worden afgernaakt.
2o. Voor het geval, na de aanwending der rnalleïne, wel de onder par. i genoemde reactie mocht intreden,nbsp;echter het bacteriologisch onderzoek tot geen positiefnbsp;resultaat leidt omtrent de diagnose kwade-droes, zullennbsp;dergelijke paarden, welke verdachte verschijnselen blijvennbsp;vertoonen, na 14 dagen opnieuw aan een rnalleïne-injectienbsp;worden onderworpen. Volgt hierop dezelfde reactie als bijnbsp;de eerste aanwending, zoo zullen zij (nach erfolgtennbsp;entscheidigung) overeenkomstig de beslissing van dennbsp;betrokken miltitairen inspecteur worden afgemaakt en zalnbsp;op het cadaver een nauwkeurig pathologisch-anatomischnbsp;onderzoek worden in gesteld.
3'J. In de militaire ziekenstallen mag alleen w’orden gebruik gemaakt van de rnalleïne, geprepareerd in hetnbsp;„Kaiserlichen Institute für Experimentalmedizin”.
Verdachte paarden dient men niet minder dan 0,5 en niet meer dan 1,0 gram toe.
4«. De injectie geschiede aan één der zijvlakken van den hals of ter plaatse van de voorborst. Zij heeft,nbsp;met het oog op temperatuursbepaling en observatie, plaatsnbsp;tusschen 7 en 8 ure 's morgens.
5o. De normale temperatuur wordt berekend naar het gemiddelde van vier opnamen — gedurende twee etmalen —nbsp;vóór de inspuiting, nl. ’s morgens tusschen 8 en 9 ure ennbsp;’s avonds tusschen 6 en 7 ure, en bij eenzelfde dier steedsnbsp;met denzelfden maximaal-thermo meter.
Aanmerking a/. Stijgt de thermometer boven de gemiddelde
-ocr page 375-233
riormaal-temperatuur, die tusschen 37.8 en 38o. G schommelt, zoo stelle men de toepassing der malleïne uit totdat dezenbsp;laatste weer is ingetreden.
b/. De paarden mogen onmiddellijk voor de temperatuurs-bepaling geen bew^eging nemen; evenmin zal hun koren of drinken wmrden voorgezet.
6t'. Gedurende 2 dagen na de injectie moet de temperatuur iedere twee uren worden opgenomen; in de daaropvolgende acht dagen alleen des morgens en ’s avonds.
1‘K Men schenke, behalve aan de temperatuur, ook de aandacht aan de algemeene verschijnselen, die door denbsp;malleïne worden te voorschijn geroepen, zooals . . . enz.
8o......enz.
De autopsie geschiede voor zoover doenlijk steeds door twee paardenartsen.
(Centr bl. für Bact und Paraz.kimde, XVI. Band, nu. 12/13.)
De aandacht vnn den deskundigen lezer wordt gevestigd op de beschouwingen van „Foth”, voorkomende in hetzelfde Centralblatt. betreffende de wyzc waaro}) het onderzoek door de Russische kommissie heeft plaats gehad. Bedactie,
-ocr page 376-BUR(iERLIJKE VEEARTSENIJKUNDIGE DIENST.
Benoemd:
Tot Gouvt.-veearts, de veeartsen, ambtenaren voor den burgerlijken veeartsenijkundigeu dienst B. Sikkema, J. D.nbsp;V. d. Berg en Gh. Th. G. H. de Wilde.
Geplaatst'.
Te Poerworedjo de Gouvk-veearts B Sikkema te Besoeki de Gouvb-veearts J. D. v. d. Berg. Té Rembangnbsp;de Gouvk-veearts Ch. Th. G. H. de Wilde.
Overgeplaatst:
Van Soerabaija naar Kediri de Gouvk-veearts C. G. A. A. Rouijer.
Van Kediri naar Soerabaija de Gouvk-veearts F. Paszot ia.
Militaire veeartsenijkundige dienst.
De militaire paardenarts Ie kl. J. de Jongh is van Lombok naar zijn garnizoen te Salatiga teruggekeerd.
-ocr page 377-Het zij der redactie vergund eene kleine onjuistheid te herstellen.
Op pag. 62 V.A.K. Bladen, aflevering 2, Deel VIII, ,Personalia”, wordt vermeld, dat de heer Driessen van afnbsp;de oprichting der vereeniging tot hevordering der veeartsenijkunde in Ned.-Indie met de redactie van dit tijdschrift isnbsp;belast geweest.
Dit nu is niet geheel juist, daar ook de heer J. de Jongii, milt. paardenarts kl., gedurende een zekeren tijd de leidingnbsp;op zich heeft genomen.
Hem zij onze beleefde verontschuldiging voor boven
-ocr page 378- -ocr page 379- -ocr page 380- -ocr page 381-Plaat ƒ/.
Plant FH.
l\
-ocr page 399-SAVOE Hoos 1. S48 M.
-ocr page 402-r.
1^.
r.
m
t
m
- nbsp;nbsp;nbsp;' - \-i
-ocr page 404-ir
k .
i
amp;v,
-ocr page 405- -ocr page 406-