-ocr page 1- -ocr page 2- -ocr page 3-

%




. nbsp;nbsp;nbsp;S’






.'^gt;r^C ^SsiS Isr.. •£^11*“'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;\ ‘ï


'K;f.

:.;'!\ ’quot;^ïi jm-A,. ■’■fe

d â–  PiA


'A



-ocr page 4- -ocr page 5-

VEEARTSENIJKÜNDI6E BLADEN

VOOR

NEDERLANDSCH-^ZNDIË.

i

-ocr page 6- -ocr page 7-

VEEARTSENIJKUNDIGE BLADEN

voor,

NEDERLUNDSGH-INDIË.

UITGEGEVEN DOOR DE

VEREENIGING TOT BEVORDERING

VAN

filAlfBlIllIIJIBi

IN

NEDERLANDSCH-INDIË.


BATAVIA.

H. M. VAN DORP amp; Co. 1904.

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

0835 8529

-ocr page 8-




ïiXrr^l-.-^. j'v; . Arts-'.. ;*•!quot;-•, ', s ' '’lyw^





-ocr page 9-

INHOUD.

¦VA^lsr IDEEX. ^CVI.

Afl. I en II.

Bl.^dz.

Naanilijst dar Vereeiiiging tot bevordering van Veeartsenijkunde

in Nederlandsc'h-Indië.............. 1

Jaarverslag van de l'iincfionuai'issen in het bestuur der vereeniging tut lgt;evoi'dering' van veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indie

over liet negentiimde voreenigingsjaar........11

Keuren volgens jiunten, door P, SCHAT........19

Pe Reinuuteering in Nederlandseh-lndiö (Inleiding van den Ilit-

meesfer GlUIENEVELD)............‘i4

Verslag, van de Algemeene Vei'gadering der Indische Krijgskundige Vereeniging van Pondei'dag den ‘i5en Juni '1903 te Weltevredennbsp;(Debat over betzelt'de onderworp) .........nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;03

Een causerie over veel'okkerij, door G. A. PENNING.....163

De keuze van rasbengsteii vooi'de paardenfokkerij in Midden-Java,

door P. Pb. VAN DER POEL.....'......198

Het Kedoesche [laard, door P. Pb. VAN DER, nbsp;nbsp;nbsp;POEL.....‘213

De raid Tientsin — Peking.....,.......227

at zal bet aanstaand legor-paard kosten, als tol zellloken wordt

overgegaan? door B. VRIJBURG. .........‘237

Persoverzicht.................244

De paardenstiipel van de wereld. — Leger-remonten r-Het fokken van . muildieren — Verpllclite keuring van dekhengsten — Onthoorning van vee. - De waarde van een goeden stam hoorn (Pedigree). — Een vonnis over den Hackney. — Wenkennbsp;voor fokkers.—.4tstandsrit Amsterdam-Weenen. — Slaan op stal. — Hooglesprongnbsp;onder zeer zwaar gewicht. — Afstandsritten in Frankrijk. — Concours dienstpaarden.—nbsp;Ook zeldzaam - Paardentcntoonstelling te ’s Gravenhage 13 — lil September 1903.—nbsp;Groot springconcours en Malihaanprgs-springconcours te 's Gravenhage. — De samenstelling der .lury's cn de grondslag voor de heoordeeling der tokpaarden op de ten-toonslelliug te 's Gravenhage. — Geen halfhioed-tokkerg zonder volbloed. — Concoursnbsp;hijipique te Spa. — Paardenstoeterg in de Preanger-regentschappen. — Atstandsrit.—nbsp;Eén enkel type van paard fokken. - Toelatings-examen voor ’s rijks veeartseng-scbool. — Reorganisatie van ’s rijks veeartsenijschool. — Eenige wenken.

In rnemoriam. Professor NOGARD...........275

-ocr page 10-

VI

INHOUD.

Afl. Ill en IV.

Bladz.

Haarwervels, kleuren, afteekeningen enz. bij paarden, in verband met den aankoop van fokmateriaal in Ned.-Indië, door B.

VRIJBURG................ 279

Een causerie over veefokkerij, door G. A. PENNING {Vervolg en

slot van hladz. i97 afl. III)..........297

Praatjes over hoefbeslag, door W. VAN DER BURG (Vervolg

van bh. .^1, dl. XV).............255

Experimenteele tuberculose en rasimmuniteit, door J. DE HAAN. . nbsp;nbsp;nbsp;304

Analecten: De Bereiding van Antivenin, door Vr......379

Reglement voor het j aarlijksche kampioenschap van officiers-dienst-

paarden in Frankrijk, door H. de Waai........382

Het Argentijnsch paard in een rnerkwaardigen afstandsrit, door

11. DE Waal........ 3^®

De paardenfokkerij in Madagascar, door H. de Waal. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;389

Een in Londen gebruikelijke manier om honden af te maken door

hedwelming (anesthesie) en verstikking (asphyxie), door v. D. B. nbsp;nbsp;nbsp;393

Beschouwingen ontleend aan-en in verband met het verslag van den landstalmeester Dr. GRABENSEE te Geile; «Zur fran-

zösischen Pferdezucht”, door Vr..........397

Remonteering in Indië, door EPONA.........400

Brief aan de redactie van de Yeeartsenijkundige Bladen van B.

VRIJBURG................407

Statistisch overzicht van de behandelde zieke paarden en muildieren van het Nederlandsch-lndisch leger nbsp;nbsp;nbsp;overnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;liet jaar 1902.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;408

Nota hetrellënde de sedert 1896 met hulp van het Gouvernement gedreven paardenfokkerij in de Preanger Regentschappen,

met hijlagen A — E..............421

Statuten van de Vereenigiug tot bevordering van veeartsenijkunde

in Nederlandsch-Indië.............458

Personalia.................467

-ocr page 11-

isr A. A. L. IJ-s T

DER

Vereeniging tot bevordering van Veeartsenijkunde in lllederlandsch-Indië.

EERE-VOORZIÏTER.

Dr. A. W. H. VViRTz.

R E S T U U R.

P- A. VAN Verzen, President, Gérant vjh tijdschrift.

Pi'- D. P. F. DuiKssm, Secretaris-Penningmeester-Bibliothecaris.

EERE-LEDEN.

P. Groeneyeld. Ml'. H. Kuneman.

Oud Vice-Pr. v. d. Raad

’s Gravenhage. Amsterdam.

Y. N.-I.

Oud-Directeur B. Bestuur.

Deel XVI, afl. l en 2 Oct. 1903.

-ocr page 12-

2

LEDEN.

No.

Namen.

Q U A L I T E I T.

Woonplaats.

1

Bergh, J. D. van den......

Gouvernements-veearts.

Palembang.

2

Bosma, K................

Gouvernements-veearts.

Pekalongan.

3

Breedveld, J..............

Veearts.

Bindjeij.

4

Burg, W. van der........

Mil. paardenarts 2e klasse.

Weltevreden.

5

Does, J. K. F. de.........

Gouvernements-veearts.

Weltevreden.

6

Driessen, Dr. D. P. F......

Inspecteur veeartsenijk. dienst.

Weltevreden.

7

Esser, W. J..............

Gouvernements-veearts.

Soerabaja.

8

Fischer, D. J.............

Gouvernements-veearts.

Pamekasan,

9

Hellemans, J..............

Gouvernements-veearts.

Kediri.

iO

Hoogkamer, L. J..........

Mil. paardenarts 1® klasse.

Weltevreden.

11

’t Hoen, Dr. H............

Gou ver n em ents-veearts.

Magelang.

12

Hubenet, D...............

Gouvernements-veearts.

Bandong.

13

Heelsbergen, C. van.......

Mil. paardenarts 1® klasse.

Breda.

14

Jeronimus, G.............

Gouvernements-veearts.

Koedoes.

15

Kempen, F. W...........

Gouvernements-veearts.

Serang.

16

Lim Liang Boe...........

Handelaar.

Weltevreden.

17

Lier. Dr. G. A. van.......

Gouvernements-veearts.

Bondowoso.

18

Mars, H.................

Mil. paardenarts Ie klasse.

Soerabaja.

19

Numans, J. C.............

Mil. paardenarts 3® klasse.

Salatiga.

20

Penning, G. A............

Gouvernements-veearts.

Semarang.

-ocr page 13-

No.

—-

Name n.

_

Q U A L I T E I T.

Woonplaats.

21

1

Poel, P. Ph. van der......

Gouvernements-veearts.

Soerakarta.

22

Hathkamp amp; Go..........

Apothekers.

Weltevredicn.

23

Sandelliout Stamboek.......

Adres Pres. A. E. Kerkhoven.

Bandoeng.

24

Schat. P......... ....

Gouvernements-veearts.

Pasoeroean.

25

Scheepens, J. N. A. C.....

Mil. paardenarts 2® klasse.

Padalarang.

26

Pelzen, P. A. van.........

Gouvernements-veearts.

Weltevreden.

27

Tan Wie Siong...........

Landheer.

Krawang.

28

Nermast, A. H............

Mil. paardenarts 1® klasse.

Salatiga.

29

^ollema, .T...............

Gouvernements-veearts.

met verlof naar Nederland.

30

Vrijburg. A..............

Veearts der Deli MV

Medan.

31

Vrijburg, B..............

Gouvernements-veearts.

Buitenzorg.

32

Wilde, Ch. Th. G. 11. de ...

Gouvernements-veearts.

Pajacombo.

-ocr page 14-

INTEEKENAREN.

No.

Namen.

Q U A L I T E I T.

WOONPL.AATS.

1

Adam, H.................

Geëmpl. der kina-onderne-ming Soekanegara.

Tjibeber.

2

Albrecht amp; Rüsche (*).....

Boekhandelai’en.

Batavia.

3

Andersen, 0. B...........

Modjokerto.

4

Arends, L........... ....

Ass. Resident.

Soera baja.

5

6

Baerveldt, J. F............

Berensberg, Jhr. A. P. M. II.

Kapitein der Artillerie.

Soerabaja.

von Pelser.............

Majoor der Artillerie.

Banjoebiroe.

7

Bibliotheek................

Departement Binn. Bestuur.

Weltevreden.

8

Bibliotheek................

Departement van Oorlog.

Weltevreden.

9

Bibliotheek................

Regiment Kavalerie.

Salatiga.

10

Bik, P. A. de Nijs........

Landheer Tanah-abang.

Weltevreden.

11

Blokhuis, M..............

Landheer Tanah Wangie.

Toeren. Malang.

12

Bochardt, A..............

Apotheker.

Nederland.

13

Boer, J. D. de............

1®. Lk der Artillerie.

Soerabaja.

14

Bohl, J. M. L.............

Landheer Matraman.

Mr.-Cornelis.

15

Boreel, Jhr. W. Th........

Landheer Penoembangan.

Soekaboemi.

16

Bossche, F. H. H. van den.

Controleur B. B.

Goenoeng-Sitoli

(Tapanoeli).

17

Boutmy, D. C............

Landheer.

Halte Tagog-apoe.

(‘) Twee Exemplaren.

-ocr page 15-

o.


Namen.


Q U A L I T E I T.


Woonplaats.


18

19

20 21nbsp;22

23

24

25

26

27

28 .. 29

30

31

32 . 33

34 i

35

36 (')

Brans, A. J. Berkhoff......

Brenkman, Jr. II..........

Bruijn Prince, P. M. L. de.

Bünnekanip, F. ,1. A.......

Busing, M................

Bédier de Prairie, B.......

Bervoets, M. E...........

Bogaerd, Th. L...........

Boerma, H. U. S..........

Cock, C. A. ter...........

Bordesius, C..............

Bordesius, Gonst...........

Braniwinckel, II...........

Brone, B.................

Daniels, C. G.............

Delden, . ip Yj,n........

'^’Dont, J. J. F............

Dolder, J. W. van.........

Dwp amp; Co., H. M. van (*).

Exemplaren.

Koopman.

Administrateur Alas tlédèk.

Lid van den Raad v. Indië.

Particulier.

Gemeente-veearts.

Controleur B. B.

Landheer Djongrongan,

Secretaris v/d. Hoofdinsp. der Cultures.

Kapt. titul. der Artillerie. VVquot;**. Leeraar Gym. W. III.

Ie Luit. der Artillerie.

Landheer.

Administrateur Tjiboegel.

Ie Luit. der Artillerie. Landheer.

Kapt.-adj. der Cavalerie. Landheer Kali-Kepoe.nbsp;Directeur Stad-abattoir.

Gep. Ambtenaar. Boekhandelaren.

Weltevreden.

Malang.

Weltevreden.

Tjibadak.

Naarden.

Modjo-Sarie.

Klaten.

Weltevreden.

Weltevreden.

W’eltevreden.

Indramajoe.

Soemedang.

Fort de Cock.

Tjitjoeroek.

Weltevreden.

Malang.

Rotterdam.

Soekaboemi.

Batavia.


-ocr page 16-

No.

Namen.

Q U A L I T E I T.

Woonplaats.

37

Dorssen, Dr. J. van........

Mil. paardenarts le kl.

Amsterdam.

38

Dijk, J. A. G. van........

Boekhandelaar.

Batavia.

39

Eck, R. van..............

Landheer, oud-Luit. der Art.

Tjibadak.

40

Effen, Dr. J. J. van.......

Arts.

Magelang.

41

Esveld, D. F. van.........

Leeraar ’s Rijksveeartsenijschool.

Utrecht.

42

Goedhart, 0. M...........

Controleur B. B.

Sindjai.

43

Grevers, J. A. P..........

Kolonel Genei’. Staf.

Kota-Radja.

44

Groeneveld, W............

Directeur Remonte Depót. Ritmeester.

Padalarang.

45

Haas, II. J. Tromp de.....

Paardenarts 1» kl.

Banjoe Biroe.

46

Hagenaar, L..............

Planter Ardjosarie.

Soebang.

47

Haase, K. F..............

Landheer Goenoeng Oemboek.

Blitar.

48

Happe, F................

Luit. Kolonel der Cavalerie.

Batavia.

49

Harders, J. A. C..........

Landheer Artana.

Soekaboemi.

50

Harloff, A.‘J. W..........

Controleur B. B.

Balapoelang.

51

Heidens, P. A. H..........

Kapitein der marechaussee.

Atjeh.

52

Haerdtl, A. Baron von.....

Particulier.

Garoet.

53

Heukelom, W. F. van.....

Hoofdadministrateur Pam. amp; Tjiassemlanden.

Soebang.

54

Hibma, M. A.............

Gemeente-veearts.

Franeker.

55

Hofland, K. P.............

Oud-Kapt. der Artillerie.

Bandong.

-ocr page 17-

No.

Name n.

Q U A L I T E I T.

Woonplaats.

56

Houtum, A. van..........

Landheer Semplak.

Buitenzorg.

57

Hummelgens, C. M. N......

Controleur B. B.

Blitar.

58

Haan, J. de..............

Directeur v/h. Geneesk. Laboratorium.

Weltevreden,

59

Heumen, Dr. van.........

Arts.

Bandong.

60

Jacometti, Th. Azon.......

Koopman.

Weltevreden.

61

Jagt, M. B. van der.......

Controleur B. B.

Toeloeng-

Agoeng.

62

Janné, L. T..............

Districts-veearts.

Roermond.

63

Julius, C. F..............

Majoor-Intendant.

Kota-Radja.

64

Janson, Th. 11............

Controleur B. B.

PIoembon-(Che

ribon).

65

Jenne, H.................

Handelaar.

Weltevreden.

66

Kessler. W..........

Landheer.

Garoet.

67

Kinderen, M. der.........

Landheer.

Buitenzorg.

68

Kleine, Wed. J............

Veeteelt-onderneming Djati-Baroe.

Weltevreden.

69

Koch, C. J...............

Landheer Soember Kerto.

Malang.

70

Wing Tobias, Ph. F......

Controleur B. B.

Boeleleng.

7l

Leesgezelschap............

Veeartsenijkundig.

Dordrecht.

72

Leesgezelschap............

Selokaton.

Soekoredjo(Ker

dal).

73

Lent, H. J. G. van........

Gemeente-veearts.

Tiel.

-ocr page 18-

Nö.

Namen.

Q U A L I T E I T.

Woonplaats.

74

Ligtvoet, W..............

Oud-Resident.

Soekaboemi.

75

Lisnet, P. H.............

Ritmeester.

Salatiga.

76

Lij kies, Dr. S............

Directeur Krankzinnigengesticht.

Soerabaja.

77

Marcks, A. C.............

Apotheker.

Buitenzorg.

78

Müllemeister, Mr. G. F. A...

Ie Commies Alg. Secretarie.

Buitenzorg.

79

Markus, Dr. H............

Adj. Directeur Abattoir.

Utrecht.

80

Maren, J. Th. van........

Ritmeester.

Salatiga.

81

Marker, J. F.............

Administrateur.

Banjoewangi.

82

Meertens, E..............

Ass. Resident.

Bodjonegoro.

83

Meertens, M. J............

Landheer Kedoeng Halang.

Buitenzorg.

84

Motman, P. R. van........

Landheer Drama ga.

Buitenzorg.

85

Moore, M. van der........

Landheer Sindangsari.

Soekaboemi.

86

Mulder, D...............

Landheer Soedimara.

Weltevreden.

87

Meer, J. F. van der.......

Arts.

Sawah-Loentoh.

88

Molenburgh, J. N.........

Apotheker Volksbelang.

Weltevreden.

89

Meihuizen, S.............

Commies Alg. Secretarie.

Buitenzorg.

90

Noorden, P. A. van.......

Geëmployeerde suikerfabriek Kadhipaten.

Cheribon.

91

Oosthout, G. A. F. J.......

Resident.

Bandoeng.

92

Quast, 11. C. E...........

Controleur B B.

Loeboek-Banda-hara.

-ocr page 19-

No.

Name n.

93

Raden Mas Adhipati Adi

Kingrat................

94

Richter, P...............

95

Rijks, A.................

96

Rouijer, C. G. A..........

97

Riemsdijk, A. J. van......

98

Reus, D.................

99

Rengers Hora Siccama, Jhr.

11. 11. W..............

100

Rairden, B. S............

lOl

Schimmel, W. C..........

102

Schmalz, C. O............

103

Schultz C.................

104

Sluijs, D. van der.........

IO5

Snethlage, A. C. C........

106

Stelling, W. F. Denninghoff.

107

Stierling, J. C. E. G. de Dieu.

108

Speet, Jr. J. M...........

109

Scherius, IL J..............

iio

Staverman...............

Hl

Sc^hiilein, Dr. J...........

112

S'^'ieten, van.............

Regent.

Ingenieur B. 0. W.

Woonplaats.

Deniak.

Weltevreden.

W'eltevreden.

Makasser.

Weltevreden.

Weltevreden.

Salatiga.

Weltevreden.

Directeur Ned.-Ind. Veem. Gouv. Veearts.

2® Luit. der Cavalerie. Directeur Rijtuig Mü. Fuchs.

'1® Luit. der Cavalerie.

Consul der Vereenigde Staten V. Noord-Amerika.

Leeraar ’s Rijks Veeartsenij- Utrecht, school.

Landheer. nbsp;nbsp;nbsp;Ambarawa.

Controleur nbsp;nbsp;nbsp;B. B.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Atjeh.

Iloofdkeurmeester Abattoir. Amsterdam. Rijtuigfabrikant.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;W^eltevreden.

Landheer Tjidadap. nbsp;nbsp;nbsp;Tjibeber.

Landheer Djati-Nangor. nbsp;nbsp;nbsp;Rantja-Ekek.

Particulier. nbsp;nbsp;nbsp;Weltevreden.

Suikerfabrikant. nbsp;nbsp;nbsp;Djombang.

Landheer. nbsp;nbsp;nbsp;Tjileboet.

Arts. nbsp;nbsp;nbsp;Tosari.

'® luitenant der Infanterie. Djanibi.

-ocr page 20-

iO

No.

N A-M E N.

Q U A L I T E I T.

WOONPL.^ATS.

m

Tichler, J. W. A..........

Oud-Ritmeester.

den Haag.

ii4

Tengnagel, Baron G. von,..

Landheer.

Buitenzorg.

115

Veen, K. van der.........

Gouv. veearts.

Medan.

116

Veenstra, J. A............

Bevt'aarder v/h. Kadaster.

Weltevreden.

117

Yelders, A. F.............

Controleur B. B.

Soekaboemi.

118

Yereeniging tot onderlinge..

Verzekering van paarden.

Semarang.

119

Visser amp; Co. (i)...........

Boekhandelaren.

Weltevreden.

120

Vletter, A. de............

Gouv.-veearts.

Padang.

121

Vloten, 0. van...........

Landheer.

Soekanegara.

122

Vogel, II. C. A. G. de.....

Ass.-Resident.

Blitar.

123

Vrijburg, P...............

A rts.

Poeloe-Laut.

124

Wagner, II. P............

Controleur B/B.

Kadjen (Celebes)'

125

Wegener, W. H..........

Gewestel.-Secretaris.

Batavia.

126

Westevenk, Sr., S. J.......

Machin. suikerfab. Kadhipaten.

Cheribon.

127

Waliën, Baron van Ileekeren

tot....................

Administrateur Sinagar.

Soekaboemi.

128

Waal, H. C. de...........

1® Lt. der Cavalerie,

Weltevreden.

129

Welv, J. H. van..........

Gewestel. Secretaris.

Pasoeroean.

130

Wiggers, H..............

Semarang.

131

Zehnter, Dr. L............

Direct. Cacao Proefstation.

Salatiga.

132

M. L. Fauel..............

IJsfabrikant.

Weltevreden.

H. H. Leden en Inteekenaren wordt beleefd verzocht fouten in deze naamlijst wel tel kennis van den Secretaris te willen brengen.

(‘) Twee exemplaren.

-ocr page 21-

VERSLAG

VAN DE FUNCTIONNARISSEN IN HET BESTUUR DER VEREENIGING TOT BEVORDERING VANnbsp;VEEARTSENIJKUNDE IN NEDERLANDSCH-INDIË, INGEVOLGE ART. 30 AANGEBODEN AAN DE BESTUURSVERGADERING VAN 18 AUGUSTUS 1903.

Artikel 29 onzer Statuten legt mij de verplichting op, om in de algemeene vergadering onzer vereeniging, die zal gehoudennbsp;worden op 25 Augustus a.s. een algemeen verslag uit te brengennbsp;over het op ultimo Juni gesloten negentiende vereenigingsjaar.

De gegevens daartoe zijn mij stipt op tijd ingevolge art. 30 onzer statuten toegezonden, die door mij geordend, dezer bestuursvergadering beleefd ter goedkeuring aangeboden worden.

Met opgewektheid zou deze taak te vervullen zijn, aangezien onze vereeniging in bloei toenam, ware het niet, dat de ietwatnbsp;zonderlinge houding van de, aan het einde van het achttiendenbsp;vereenigingsjaar afgetreden functionnarissen in het Bestuur, denbsp;zoo noodige samenwerking maar al te dikwijls belemmerdenbsp;en welke geëindigd is met het wegblijven dier leden van onzenbsp;Bestuursvergaderingen, gehouden gedurende 1903 en van de innbsp;Januari 1903 gehouden algemeene vergadering.

^Vij zullen ons daardoor evenwel niet laten ontmoedigen, gesteund door de hoop, dat het meerendeel dier afgetreden functionnarissen weldra tot inzicht zal komen, dat het natuurlijk, lgt;illijk en steeds raadzaam is zich aan de wettelijke beslissingnbsp;eener meerderheid zonder morren te onderwerpen.

Van verschillende zijden ondervonden w'ij steun in ons streven, om door de uitgave van ons tijdschrift, zooveel in ons vermogen

-ocr page 22-

was, te voldoen van het hoofddoel, n.1. om voor het landhuishoudkundige publiek dezer gewesten een voorlichter te zijn op veeartsenijkundig gebied.

De Regeering stelde Hare archieven over veeartsenijkunde en veeteelt steeds ter beschikking der Redactie van het tijdschrift,nbsp;en past het ons, op verzoek der Redactie, der Regeering haarnbsp;eerbiedigen dank daarvoor uit te spreken.

Het aantal leden vermeerderde met 2, terwijl één ontslag nam en een lid, wegens ziekte met verlof in Europa, kwam tenbsp;overlijden. Niet minder dan 25 inteekenaren bedankten voornbsp;hun abonnement.

Zeer zeker moet dat geweten worden aan den inhoud der laatste deelen van ons orgaan, waardoor het bijna uitsluitendnbsp;een vaktijdschrift was geworden, hetgeen dan ook in denbsp;Bestuursvergadering van 6 November 1902 door den Presidentnbsp;van het vorige vereenigingsjaar beaamd werd.

Het verschenen 15® deel zal een ieder kunnen overtuigen, dat de tegenwoordige redactie daarmede rekenschap gehoudennbsp;heeft en kunnen wij tot ons genoegen constateeren, dat succesie-velijk 24 nieuwe inteekenaren zich aangemeld hebben.

Het aantal leden en inteekenaren onderging alzoo gedurende bet negentiende vereenigingsjaar geen noemenswaardige verandering.

De vereeniging telt thans 31 leden en 130 inteekenaren.

De statutair voorgeschreven algemeene vergaderingen werden geregeld gehouden. Dc op de algemeene vergadering vannbsp;Januari 1903 tot stand gebrachte herziening der statuten konnbsp;nog niet gepubliceerd worden, om rede de Regeering eenigenbsp;wijzigingen alsnog noodig oordeelde, welke wijzigingen aan hétnbsp;oordeel der eerstvolgende algemeene vergadering zullen onderworpen worden.

De stand der geldmiddelen moge blijken uit het op folio 45 van het kasboek opgesteld overzicht, terwijl het vermogen dernbsp;vereeniging bij het sluiten van het 19® vereenigingsjaar bestond uit;

-ocr page 23-

iS

231.05

500.—

671.90

5000.—

105.70

1000.—

a.

b.

d.

e.

ƒ¦•

Contanten in kas:.......

Een depositobewijs N. I. Escompto Mü. Spaarboekje Postspaarbank ....

Twee deposito-billetten Ned. Handelsbank. »

Giro rekening..........»

Een depositobewijs bij de Algemeene Spaar-en Depositobank te Batavia.....»

of totaal.

f 7508.65

Deze opstelling van het vermogen der vereeniging oj) 1 Juli 1903 vergelijkende bij die van 1 Juli 1902, zooals die gegeven is opnbsp;bladzijde 12 van ons tijdschrift Deel 15, toont aan een verminderingnbsp;van f' 83.61; als men nu nog weet, dat het vorige bestuur nog wijzen kon op een voordeelig saldo van het 18® boekjaar ad /’709,62,nbsp;dan voorzeker bestaat er reden om na te gaan, welke oorzakennbsp;dezen tinantieelen achteruitgang bewerkten.

Als men de posten.

ö. algemeene onkosten........f nbsp;nbsp;nbsp;219.29

b. salaris mandoor..........» nbsp;nbsp;nbsp;181.50

Totaal . nbsp;nbsp;nbsp;...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;400.79

uit nbsp;nbsp;nbsp;de proef-balansnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;betreffende hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18® vereeniginsjaar,

zooals die gegeven is op bladzijde 14 van Deel 15 van ons tijdschrift, en de overeenkomstige uitgaven in het 19® ver-eenigingsjaar n. 1.

(i. nbsp;nbsp;nbsp;salarissen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;administratie,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bediening.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ƒnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;748.—

b. nbsp;nbsp;nbsp;verlichting............» nbsp;nbsp;nbsp;28.85

Totaal. . . . f 776.85 naast elkaar zet, dan zijn deze onkosten in het 19® Vereenigingsjaarnbsp;geklommen met f 376.06 of bijna 100%.

De notulen der Bestuursvergadering van 9 September 1902 geven dienaangaande inlichtingen. Toen na afloop der stemming voor Bibliothecaris, de gekozene, die zich voor een her-l*enoeming beschikbaar gesteld had, toch vermeende te moetennbsp;bedanken en de niet herkozenen evenmin wenschten voor bibliothe-‘^'‘'•‘is in aanmerking te komen (zie bladzijde 13 van Deel 15nbsp;' nn ons tijdschrift) kwamen de functies van secretaris, penningmeester en boekerijbeheer der voor rekening van den secretaris

-ocr page 24-

en bleek het al spoedig, dat al dat administratief beheer te veel van diens tijd eischte.

Ten einde daarin te voorzien, werd hij met 4 tegen 1 stem

gemachtigd

de administratie

tegen

een

honorarium van 50

gulden ’s maands door een daarvoor geschikt persoon te doen voeren, evenwel met dien verstande, dat de Secretaris voor denbsp;geheele administratie persoonlijk aansprakelijk zou blijven.

Uit de zoo even genoemde proefbalans blijkt, dat gedurende 1901 /1903 voor boekerij en meubilair werd uitgegeven /’2t58,54.

Gedurende 1902/1903 werd voor boekerij, reparatie van het lokaal en meubilair (chubtrommel) uitgegeven f 473,41.

Een

bedrag

van f 237,80 was daarmede te gelijkertijd afbetaald voor boeken, die nog gedurende het vereenigingsjaarnbsp;1901/1902 besteld en ontvangen waren en waarmede de geconstateerde achteruitgang der geldmiddelen gedurende 1902,1903nbsp;feitelijk moet verminderd worden.

Wij vermeenen hiermede te kunnen volstaan om aan te toonen, dat de geconstateerde finantieele achteruitgang meer schijn dannbsp;werkelijkheid is. Wel is er geen voordeelig saldo, hetgeennbsp;evenwel voor een geen dividend uitkeerende vereeniging alsnbsp;als de onze ook niet strikt noodig is.

Tevens zal men hieruit wel de overtuiging putten, dat wij de toekomst met gerustheid te gemoet gaan.

Alvorens het finantieel gedeelte van dit verslag te sluiten, zij nog vermeld, dat ook dit jaar de Regeering ons met een subsidienbsp;ad 800 gulden steunde, waarover wij Haar bij deze eerbiedignbsp;dank zeggen.

Van het tijdschrift verscheen de vierde aflevering van Deel 14 en het compleete 15® Deel. Deel 14 werd geheel bezorgdnbsp;door het afgetreden Bestuur. De bibliotheek eischte, zooals reedsnbsp;gezegd, een groot finantieel offer en bevindt zich in goeden staat.nbsp;Er wordt naar gestreefd de vakliteratuur zoo volledig mogelijk tenbsp;doen zijn.

Op pag 116 en 117 van Deel 15 werd een: „Regeling der lezing van tijdschriften etc. der veeartsenijkundige vereeniging”

-ocr page 25-

45

daarvan een tamelijk veelvuldig gebruik

afgedrukt, en werd gemaakt.

In de Bestuursvergadering van 3 Juni jl. werden de functionarissen herkozen, benevens tot boekerij-bchcerder benoemd de heer J. N. A. C. Scheepens, die evenwel mededeelde, datnbsp;dezelfde redenen, die hem verleden jaar deden besluiten tenbsp;bedanken voor eene functie in het Bestuur der vereeniging totnbsp;bevordering van veeartsenijkunde in N. I,, nog steeds bestonden,nbsp;en mitsdien het hem thans ook niet mogelijk was de hemnbsp;aangeboden functie te aanvaarden.

Het staat niet aan ons die redenen weg te nemen, doordien ze ons onbekend zijn; wij zullen des Heeren Scheepens verzoek,nbsp;gedaan in de Bestuursvergadering van 4 Juni 1902 blijvennbsp;inwilligen, nl. «dat men de redenen, welke hij voor zich wenschtnbsp;Ie houden, zal respecteeren”.

Door deze beslissing zullen de functies van bibliothecaris wederom door ondergeteekende waargenomen worden.

Aan het einde van mijn verslag gekomen, spreek ik de hoop nit U allen de overtuiging te hebben geschonken, dat de belangennbsp;onzer vereeniging, ondanks menigen storm, waarvan de notulennbsp;Zouden kunnen getuigen, met voorzichtigheid en nauwgezetheidnbsp;’^vorden behartigd.

Met

in

een woord van dank aan allen, die in het afgeloopen vereenigingsjaar van hunne belangstelling en steun deden blijken,nbsp;00 met een woord van aanmoediging tot het leveren vannbsp;bijdragen voor ons tijdschrift, bevelen wdj onze vereeniging aannbsp;Dwv aller welwillendheid.

De Secretaris,

Goedgekeurd en gearresteerd in de Bestuur-Yergadering van 48 Augustus 4903.

P. A. Yan Yelzen.

-ocr page 26-

Bijlage A.

KAS-OVERZICHT

¦V^ISr HEET 19e -V E E, E E IST I C3-IIST O-S-J ^ ^ E-,

loopviiiic van 1 Juli 1902 t/iii. 30 Juni 1903.

Aan

Saldo in kas op 1 Juli 1902 ....

f

51

77

Per

kosten uitgave tijdschriften.....

f

956

12

))

geïnde abonnementsgelden.....

))

769

__

))

salarissen, administratie, bediening . nbsp;nbsp;nbsp;,

»

748

))

geïnde contributies voor Leden . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

»

400

»

verlichting...........

))

28

85

))

geïnde rente op uitzettingen ....

))

164

61

))

francatuur, kosten borderels etc. . nbsp;nbsp;nbsp;.

))

103

94

¦Ö

teruggestorto gelden voor proelïiemingen.

»

42

50

»

Reparatie lokaal.........

))

18

50

))

verkoelde tijdschriften Dl. 1 t/m. Dl. 14.

))

40

60

»

clubtroinmel..........

))

21

))

Regeeringssubsidie........

))

800

))

rekeningen boekhandelaren.....

))

433

91

teruggenomen op uitgezette gelden . .

))

1300

))

belegd bij de Alg. Spaar- en Deposit obank

))

1000

))

proefneming castratie.......

))

50

»

geboekte rente bij de Postspaarbank .

»

37

11

))

saldo in kas op 30 Juni 1903 ....

))

231

05

f

3628

48

ƒ

3628

48

BATAVIA, 30 Juli 1903.

De Penningmeester, vv. g. Dr. D. Driessen.

Goedgekeurd in de bestuursvergadering van Dinsdag, 18 Augustus 1903.

De President,

w. g.

P. A. VAN Velzen.

De Secretaris,

vv. g.

Dr. D. Driessen.

-ocr page 27-

Bijlage 13.

INSTELLINGEN ENZ. WAARMEDE DE VEEARTSENIJKUNDIGE VEREENIGING IN RUILING VERKEERT.

1.

2. 3.

7.

8.

9.

10.

11.

12.

13.

14.

15.

16.

17.

18.

19.

20. 21.

Wochenschrift fvir Tierlieilkunde und Vichzucht, Mimchm. Scliweizcr Arcliiv für ïierheilkando, Zurich.nbsp;Tierarztliches Gcntralblatt, Monatschrift des Vcrcines dernbsp;Tierarzte in Oesterrcich, Wicn.

Revue Vétérinaire, Toulouse.

Annales de médecine Vétérinaire, Brussel.

Maatscliap])ij ter bevordering der Veeartsenijkunde in Nederland, Utrecht.

Veterinaire Sociëteit „Absyrtus”, Utrecht.

Ned. Indische Maatschappij van Nijverheid en Landbouw te Weltevreden.

’s Rijks Landbouwschool te Wageningen.

Indisch Militair Tijdschrift, Weltevreden.

Bataviaasch Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen,

Weltevreden.

Koninklijke Natuurkundige Vereeniging, Weltevreden.

’s Lands Plantentuin, Buitenzorg.

Vereeniging tot bevordering der geneeskundige weten-scha))pen in Ned. Indië, Weltevreden.

Geneeskundig Laboratorium, Weltevreden. Landbouw-Journaal der Kaapkolonie, Kaapstad.

Redactie ,,Java-Bode”, Batavia.

Redactie „Locomotief”, Semarang.

Redactie ,Vorstenlanden”, Soerakarta.

Redactie „Soerabajaasch Ilandelsblad”, Soerahaja. Redactie van „het Paard” te Groningen.

®eel XVI. An. 1 en 2 Oct. 1903.

-ocr page 28-

Bijlage C.

AANGEBODEN EXEMPLAREN.

A.

B.

Verplichte aanbieding:

Resident van Batavia.

Officier van Justitie, Batavia.

Algemeene Secretaris, Buitenzorg.

P r e s e n t - e X e m p 1 a r e n :

Dr. A. W. II. WiRTz, Eerc-voorzitter, Utrecht.

W. P. Groeneveld, Oud-Vicepresident van den Raad v.

Ned.-Indië, Eerelid, ’s Gravenliage.

Mr. II. Kuneman, Oiid-Directeur van Binnenl. Bestuur, Ecre-lid, Amsterdam.

Zijne Excellentie de Commandant v/li Leger, Weltevreden. Departement van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid,nbsp;Weltevreden.

’s Rijks Veeartsenijschool te Utrecht.

Bibliotheek der nbsp;nbsp;nbsp;Gemeente Universiteit te Amsterdam.

» nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Rijks Universiteitnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Leiden.

D nbsp;nbsp;nbsp;'»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ruks-Universitcitnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Utrecht.

» nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Rijks-Uuiversiteitnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Groningen.

Koloniaal Geneeskundig Museum te Amsterdam. Koloniaal museum te Haarlem.

Director »des Kaiserlichen Gesundheitsambtes”, Berlijn.

-ocr page 29-

KEUREN VOLGENS PUNTEN,

DOOR P. SCIUT.

G OU V ts. Veearts.

Ieder, die wel eens als keurmeester in een jury is opgetreden voor het toekennen van onderscheidingen op een tentoonstellingnbsp;van vee, zal moeten toestemmen dat de toewijzing'van'Ie en 2®nbsp;prijs enz. dikwijls zeer lastig kan zijn.

Toch zal ieder keurmeester trachten elk indivndu zoo nanw'-keurig mogelijk te onderzoeken en te vergelijken met de anderen, die nagenoeg even goed zijn. Hij gaat af op zijn totaal indruk,nbsp;Waarna de aanwijzing der bekroningen volgt. Deze methodenbsp;om vmlg'ens den algemeenen indruk uitspraak te doen, zal, tegennbsp;over enkele raaien, dat ze heel goed mogelijk is, dikwijls denbsp;meest geroutineerde keurmeesters geheel ter goeder trouw aannbsp;vergissingen doen blootstellen.

Nu kan het allicht gebeuren, dat één lid der jury invloed oitoefent op het oordeel der andere leden, zonder nog bepaaldnbsp;^¦ijn meening aan zijne medeleden op te dringen, ook zijnnbsp;oianier van doen kan grooten invloed uitoefenen.

Terder kan het voorkomen, dat een jurylid zijn functie erg gemakkelijk opneemt en slechts afwacht hoe zijne collegasnbsp;zich ovmr het onderzochte dier uitlaten, om daarna slechts nanbsp;Ig praten, hetgeen hij heeft gehoord.

Pit alles on nog meer zou kunnen worden voorkomen of lot een minimum gereduceerd worden, door het keuren volgensnbsp;punten. Voor deze wijze vmn keuren zal zeker wat meer tijdnbsp;Uoodig zijn, een groot verschil zal het echter niet gevmn, alsnbsp;oien vooraf een schifting houdt en alle dieren, die geen kansnbsp;kebben om in aanmerking tc komen bij het algemeen over-^'cht, uit den ring verwijdert.

-ocr page 30-

20

Zonder nu hier evenwel een bepaald systeem te willen voorstellen, is het slechts mijn bedoeling een idee aan de hand te doen, wolk idee ik volgaarne voor een beter geef.

Men zou dan 6 cijfers kunnen aannemen en wel van 5 tot 0, die overeeidvomen met zeer goed, goed, voldoende, onvoldoende, slecht en zeer slecht. Hierbij zou men de be})alingnbsp;kunnen maken dat een 2 (onvoldoende), gegeven voor eennbsp;bepaalde groep van lichaamsdeelen, het betrokken dier nietnbsp;voor een prijs in aanmerking doet komen.

Ieder zal onmiddellijk toestemmen, dat elk deel van ’t exterieur niet volgens punten kan beoordeeld worden, men zou dannbsp;volgens Schimmel 60 lichaamsdeelen hebben te beoordeelen,nbsp;waarvoor in geen geval de noodigc tijd zou kunnen gevondennbsp;worden. Daarom is het gewcnscht lichaamsdeelen tot groepennbsp;te vereen igcn.

De volgende indeeling zou mogclijk bruikbaar blijken te zijn:

groep I hoofd en hals.

» nbsp;nbsp;nbsp;2 schoft, schouder en borst.

» nbsp;nbsp;nbsp;3 rug, lenden, danken, ribben, buik.

)) nbsp;nbsp;nbsp;4 kruis, staart, bekken en dijen.

» nbsp;nbsp;nbsp;5 voor- cn achterbeenen (van af elleboog en knie).

Voorts zou men dit aantal groejien kunnen vermeerderen, b. V. een groep voor de gangen en standen cn wordt sjieciaalnbsp;fokmateriaal gekeurd, dan zou ook oen groep voor de geslachtsorganen kunnen worden aangenomen, zoodat bij het beoordeelen van b. V. een paard, do ondcrdcelen daarvan wordennbsp;samengevat in 7 groepen, waaraan de cijfers 5 tot 0 wordennbsp;gegeven.

Toch dien ik onmiddcllijk de aandacht er op te vestigen, dat niet aan alle groepen even groote waarde mag worden toegekend. Een paard, waarvan hoofd on hals zeer goed zijn en denbsp;beenen onvoldoende, zou bij het aantal behaalde punten eennbsp;onjuiste voorstelling geven omtrent zijn waarde. Daai'toe isnbsp;dus een correctie noodig, die b. v. zou gevonden kunnen worden door de groepen, die de meeste waarde hebben, met 3 te

vermenigvuldigen.


Waarschijnlijk zal het aanbeveling verdienen om bij elk lijstje een korte omschrijving in een of meer inlandsche talen

-ocr page 31-

21

te geven, hoe men elk deel wenscht, b. v. rug kort, lenden kort en breed enz. en zulke lijsten, waarin tevens de behaaldenbsp;punten voor elke groep staan vermeld, aan de eigenaars nanbsp;alloop der keuring ter hand stellen, waaruit ze dan zelf kunnennbsp;bcoordeelen, wat gewcnscht wordt en wat aan hunne fok-produkten nog ontbreekt.

Het niet kunnen lezen der meeste inlanders is m. i. nog geen bezNvaar, bezit zoo’n eigenaar die kennis niet, dan zal hijnbsp;zeer zeker dc hulp inroepen van een stad- of dorpsgenoot, dienbsp;wel kan lezen en die zijn nieuwsgierigheid naar den inhoudnbsp;van zoo’n lijst zal kunnen bevredigen.

behalve dit voordeel kan hierdoor het onwillekeurig be-rijden van stokpaardjes door dc keurmeesters worden voorkomen. Elk keurmeester toont mia of meer voorliefde voor ®cn of andere goede eigenschap en zal daardoor één mindernbsp;goede allicht spoediger door de vingers zien en omgekeerdnbsp;ook, zal ééne lont de oorzaak zijn, dat hij alles wat te donkernbsp;inziet, waardoor het eindoordeel niet altijd volkomen juist is.

ordt nu gebruik gemaakt van het puutcnstclsel en let men bovendien op de nadere omschrijving van elk onderdeel, dannbsp;^on aan geen groep meer of mindere waarde worden toege-keud, dan op het lijstje vermeld staat.

bij het toepassen van deze methode kan men gebruik maken ’'’»u gedrukte keurboeken, die de moeilijke en ook vermoeiendenbsp;Werkzaamheden der keurmeesters wel iets kunnen vergemak-kelijhen. Die gedrukte keuuhoeken zouden dan aan de navolgende eischen moeten voldoen.

Kant bedrukt en in tweeën gedeeld, van boven

K/V.U1 UlVt nbsp;nbsp;nbsp;Ui IWOtJtUl

'jcneden, zoodanig, dat de rechterhelft Worden.

be linkerhellt van iedere bladzijde wordt bedrukt met het

'’olgende.

tentoonstcllingsnummer der paarden, ïiaam en woonplaats van den eigenaar,nbsp;signalement, waarbij tevens zoo noodig de afmetingennbsp;worden opgenomen,nbsp;dc

groepen der lichaamsdeelcn, met

Het boek moet van stevig papier zijn, iedere bladzijde aan éénnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I . ¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;naar

er

uitgescheurd kan

2e

be'

4e.

eenige ruimte

-ocr page 32-

22

tusschen elke groep voor de nadere omschrijving van elk onderdeel. Hierbij kunnen, zooals boven reedsnbsp;gezegd, de standen en gangen en geslachtsorganennbsp;worden ondergebracht.

5e. vermelding van de eventueel te behalen prijs.

6e. Plaats, datum enz. en daaronder eenige ruimte voor de handteekening der jury.

De rechterhelft wordt bedrukt evenals de linker met weglating van het signalement en in de plaats daarvoor de waarde der punten. Zoo’n bladzijde kan voor één of twee nummersnbsp;worden ingericht en zou er dan ongeveer als volgt uitzien.

No.

Hengst van wonende tenbsp;ouderdomnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jaar

kleur

afteekeningen.

I schoft h, borst o.nbsp;pijp o.

pijp ].

1. Hoofd en hals. 2. Schoft, schoudernbsp;en borst.

» nbsp;nbsp;nbsp;3. Rug, lenden,

llanken, ribben en buik.

D 4. Kruis, staart,

hekken en dijen. »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5. Voor- en achter-

beenen.

Standen en Gangen. Geslachtsorganen.


groep

))


No.


Hengst van wonende te


5 = zeer goed.

4 = goed.

3 = voldoende.

2 = onvoldoende. '1 — slecht.

0 zeer slecht.


'1. Hoofd en hals. 2. Schoft, schoudernbsp;en borst.

)) nbsp;nbsp;nbsp;3. Rug, lenden,

llanken, ribben en buik.

» nbsp;nbsp;nbsp;4. Kruis, staart,

bekken en dijen.

)) nbsp;nbsp;nbsp;5. Voor- en achter-

bcenen.

Standen en Gangen.

Geslachtsorganen.


groep

))


J9Ü

Prijs.

Plaats datum De Jury.

Prijs.

Plaats datum De Jury.

J9Ü


-ocr page 33-

23

De regelingscommissie voor de tentoonstelling laat, alvorens de keurboeken aan de jury te overliandigen, het tentoonstel-lingsnuninier van ’t paard en naani en woonplaats van dennbsp;eigenaar invullen. Voegt ze daarbij nog een lijstje, waaropnbsp;vermeld staat de verschillende rubrieken en hoeveel nummersnbsp;in elke rubriek tentoongesteld wmrden, dan heeft elke jury,nbsp;zelfs zij, die onverwachts moet optreden, direkt een overzicht vannbsp;het tentoongestelde en de te verrichten w'erkzaamheden.

Overigens ligt het niet in mijne bedoeling een volledig uitgewerkt en geformuleerd systeem te willen voorstellen. Zoo-als boven reeds gezegd, is het slechts een idee, dat mogelijknbsp;practisch uitvoerbaar zou kunnen zijn. Voorzoover mij isnbsp;bekend, vondt in Indië deze methode nog geen toepassing. (*)nbsp;Pasoeroean Juli 1903.

(') Voor enkele rulaieken werd het keuren met punten te Ban-doeng meermalen toegepast.

Red.


-ocr page 34-

DE REMONTEERING IN NEDERLANDSCH-INDIt

Vereeuiging

Daartoe uitgenoodigd door het Bestuur der Indische kundige Vereeuiging, bied ik den leden dezernbsp;mijne beschouwingen, in hoofdtrekken, over „de Remoutecring innbsp;Nederlandsch-Indiö,” aan als inleiding voor een te honden debat.

Voorzeker is het onderwerj) ons aller aandacht waard; er kan echter twijfel bestaan of het tijdstip, waarop het in

bespreking komt, voor het doel gunstig is. Had onze Ver-

een langer

eeniging

leven achter zich, voorzeker was dit onderwerp reeds eerder ter tafel gebracht. Doch ook nu,nbsp;w'aar wij zien, dat wnj in zake remonteering een overgangstijdperk doormaken, w'aar meerdere feiten er op wijzen, datnbsp;gew'erkt wordt om een beteren toestand te scheppen, moge

eene bespreking in ruimer kring nog haar nut hebben.

geschiedenis toch

dat reeds omstreeks 1820 door de Regccring te

Er is wellicht bij het Leger geen vraagstuk aanhangig, dat reeds zoo lang op eene oj)lossing wacht als de vraag opnbsp;welke wijze dat Leger zich eene iii alle opzichten deugdelijke- remonteering kan verzekeren. Denbsp;leert ons

Tjipanas eene stoeterij w-erd opgericht, w^elke tot doel had paarden tc leveren voor de posterijen en voor het Leger;

reeds toen wuis dus het reiuonteeringsvraagstuk aan de orde.

En thans, meer dan 80 jaren later, zijn we nog steeds zoekende en kan niet worden gezegd, dat wij dichter bijnbsp;de oplossing zijn gekomen.

Eensdeels moge hieruit volgen, dat het vinden eener deugdelijke oplossing niet gemakkelijk is, anderdeels rijst twijfel, of w^elnbsp;steeds met de noodigc ernst naar die oplossing is gezocht.

De juistheid van dit vermoeden wensch ik in ’t kort aan te toonen uit enkele maatregelen, welke in den loop dernbsp;jaren weerden genomen.

-ocr page 35-

De te Tjipanas opgerichte stoeterij was van geringen om vang, daar wij lezen, dat zij in 1820 slechts bestondnbsp;uit één dekhengst en een dertigtal moederpaarden. Nog innbsp;hetzelfde jaar werd zij overgebracht naarnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Jam bij Tjian-

djoer en wel om de gewichtige reden, dat zij dan dichter bij de woonplaats van den Resident zou zijn gelegen, waardoornbsp;beter toezicht kon worden iiitgeocfend. De dekhengst konnbsp;dan op ’s Resident’s eigen stal worden geplaatst en denbsp;Europeesche opziener w^erd overbodig.

Reeds het jaar na de verplaatsing heeft de Resident-Directeur veel gunstigs over de inrichting te rajiportceren en Wordt tot eene niet onbelangrijke intl)reiding besloten.

In 1824 neemt de Regeering eene particuliere stoeterij over, ¦''Velkc was gelegen nabij de dessa Tiimiadjing [Soerabajü)nbsp;en welke eene sterkte had van 70 merries. Na de overnamenbsp;Werd ook deze stoeterij uitgebreid; z-ceds spoedig lijzen klachtennbsp;uver de moeilijkheid om een geschikten opziener te krijgen.

geen toezicht.

Wel

• merries dus, maar gcenc leiding en In 1820 werd deze stoeterij als zoodanig ojigeheven en hetnbsp;materiaal overgebracht naar Tjipana,s.

De toen niet onbelangrijke stoeterij te Tjipanas schijnt aanvankelijk bevredigende resultaten te hebben algeworpen,nbsp;terwijl zij in den Ritmeester Armstkong een leider vond, dienbsp;''mor zijne taak berekend wms.

Doch de Ritmeester w-erd overgeplaatst en met de waarneming der vacante betrekking werd belast......de

Inspecteur der Koffiecultuur!

Deene stabiliteit dus in de leiding.

De Inspecteur der Koffiecultuur zal meer naar de koffie hebben gekeken dan naar de paarden, tenminste in het laatstnbsp;van 1831 verdwijnt de stoeterij van het toonecl en werdennbsp;“^5 paarden verkocht, terwijl 40 van die stoeterij afkomstigenbsp;dekhengsten over Java w'crden verdeeld.

Onder toezicht van de betrokken Residenten werden deze hengsten geplaatst bij Regenten en andere hoofden en werdnbsp;aan de Inlanders vergund hunne merries kosteloos door dienbsp;bungsten te laten dekken. Ook deze maatregel tot verbeteringnbsp;'‘^ud schipbreuk om de eenvoudige reden, dat men geen

-ocr page 36-

26

voldoende kennis had van het fokken en elke oordeelkundige leiding ontbrak.

In i835 werd door den Majoor der Cavalerie Tiele.iuns en den Ritmeester Tieman een onderzoek ingesteld naar denbsp;afgeworpen resultaten.

In het door die heeren ter zake uitgebracht rapport werd er op gewezen, dat liet aantal dekhengsten veel te gering was,nbsp;de hoedanigheid van vele daarvan te wenschen overliet en ernbsp;geen voldoend toezicht op werd uitgeoefcnd. Ingrijpendenbsp;maatregelen ter verbetering werden niet genomen.

In I(S37 rijst weer een nieuw denkbeeld.

De Adjudant van den Gouverncur-Generaal, de Luitenant Graaf van Bentiiem Teckelenrurg-Riieda, krijgt de opdrachtnbsp;op Celebes enkele dekhengsten voor Java aan te koopen ennbsp;met den Gouverneur van Celebes van gedachten te wisselennbsp;over de doelmatigheid der ojirichting van een of meer stoeterijennbsp;op dat eiland. Naar het schijnt had de Gouverneur ernstigenbsp;bezwaren tegen dat denkbeeld en achtte hij een fokken opnbsp;Java meer wenschelijk.

liet gevolg van een en ander was, dat in 1838 cene stoeterij werd opgericht te Buitenzorg.

Nog in hetzelfde jaar lileek echter, dat om tal van redenen de gekozen plaats ongeschikt was en werd de inrichting overgebracht naar Pasir Ajam, dus daar, waar reeds vroegernbsp;eene stoeterij was geweest.

In 1839 had de Resident van Ttwor, vooruitloopende op de beslissing van de Rcgccring, eene stoeterij opgericht opnbsp;het eiland Roti In 1841 w'erd echter van het denkbeeld omnbsp;aldaar eene stoeterij opterichten afgezien en mocht do Residentnbsp;tot de overtuiging komen, dat zijne te groote voortvarendheidnbsp;in deze aangelegenheid door de Regeering niet oj) jirijs wmrdnbsp;gesteld.

De Resident toch werd belast met een bedrag van ƒ 21.OUO.— Bij eene in 1842 gehouden insjicctie over de stoeterij tenbsp;Pasir A jam kwamen de treurigste zaken aan het licht en bleeknbsp;ten duidelijkste, dat de heer van Bentiiem totaal onberekendnbsp;was geweest voor zijne taak. Men stelde eene reorganisatienbsp;voor, doch de Minister besloot tot opheffing.

-ocr page 37-

27

In 1843 werd de stoeterij opgeheven en de heer van Benthem als belooning voor niet bewezen diensten benoemdnbsp;tot Inspecteur van hét ])aardenras.

Grootsche plannen worden gemaakt om den paardenstapel op Java te verbeteren; men dacht daarvoor ongeveer 1400nbsp;dekhengsten noodig te hebben. Goede voornemens, welkenbsp;wederom op niets zijn uitgeloo))en. Nergens zelfs lezen wij,nbsp;welke maatregelen eigenlijk tot stand kwamen en het isnbsp;niet te gewaagd om te veronderstellen, dat het bij een massanbsp;geschrijf en eene geregelde traktementsbotaling aan den Inspecteur is gebleven.

In 1855 ontving de Majoor der Cavalerie Van der Putt van het Legerbestuur de oj)dracht een ontwerp in te dienennbsp;voor de oprichting van eene stoeterij. Als gevolg daarvannbsp;werd in 1858 aan de Bcgeering in overweging gegeven eenenbsp;stoeterij opterichten te Boelo Njono te Malang. In 1860—•nbsp;dus na lijpe overweging — werd oj) dat voorstel door denbsp;Regeering afwijzend beschikt.

Reeds het volgend jaar bood het Legerbestuur een nieuw voorstel aan de Regeering aan, doch het schijnt dat de Regeering na de ondervonden teleurstellingen den moed miste denbsp;zaak opnieuw aan te pakken.

In 1871 werd van particuliere zijde het voorstel gedaan eene stoeterij opterichten op het eiland Timor. Op dat voorstelnbsp;Werd niet ingegaan.

Er moest toch iets gebeuren. Daarom werd in 1874 besloten tot de oprichting van eene stoeterij op Soemba, terwijl tevens eenenbsp;commissie naar Makassar werd gezonden om de mogelijkheid nanbsp;te gaan van de oprichting eener stoeterij te of nabij Makassar.

0|) Soemba bleef de zaak bij een begin van uitvoering, terwijl 'n 1879 het voorstel werd gedaan tot ojirichting van eenenbsp;stoeterij te Malassoro.

Aan deze inrichting zou nu eens een lang leven worden gewaarborgd ; met kwistige hand werd voor personeel gezorgd,nbsp;doch spoedig bleek het gekozen terrein geheel ongeschikt.nbsp;Reeds in 1881 werd ook deze inrichting weder ojigehevcnnbsp;zonder andere gevolgen te hebben gehad dan groot geldverliesnbsp;cn verbazend veel geschrijf.

-ocr page 38-

28

Nog kan melding worden gemaakt van eene door de heeren VoN Splinter en Doutmy te Tjiseroepaii met renteloos voorschotnbsp;van de Ilegeering o|)gerichtc stoeterij. Naar het schijnt berusttenbsp;de leiding 'van deze inrichting in goede handen. Spoedig kwamnbsp;echter de heer Von Splinter te overlijden en verliej) daarmedenbsp;alles. In tegenstelling met de vorige proefnemingen op ditnbsp;gebied, welke alle aan den Lande veel geld hebben gekost, isnbsp;deze stoeterij zeer goedkoop geweest, daar het voorschot naarnbsp;behooren werd terngbetaald.

Is het wonder, dat de Ilegeering na het ten grave dalen van de laatste stoeterij in 1881 huiverig is geworden in deze richtingnbsp;wederom pogingen in het werk te stellen? Ilerhaaldelijk werdnbsp;iets beproefd, doch steeds liep alles op teleurstellingen en geldverlies uit.

Doch ik wenschte mot dit overzicht slechts aantetoonen, dat de zaak nimmer met ernst is ter hand genomen en ik geloofnbsp;hiermede dat doel volkomen te hebben bereikt.

Niets in die lijdensgeschiedenis behoeft ons tot moedeloosheid te stemmen; zij bewyst slechts dat elk slecht beraamd plan,nbsp;uitgevoerd onder slechte of wisselende leiding, geen succes kannbsp;hebben. Zij kan voor ons eene les zijn.

Intusschen kwam geene verbetering in den toestand van het paarden-materiaal bij de bereden wapens. Steeds moeilijkernbsp;werd het de eskadrons en batterijen aan paarden voltallig tenbsp;houden, terwijl niet zelden feitelijk ongeschikte paarden in denbsp;sterkte bleven om het incompleet niet te groot te doen worden.nbsp;Wanneer de nood te veel dreigde, werden bijzondere maatregelen getroffen om de bron tijdelijk wat krachtiger te doennbsp;vloeien, doch daarbij bleef het.

In hetzelfde verband werd overgegaan tot de oprichting van het remonte-depot. Men kon dan ook jongere paardennbsp;voor het Leger aankoopen, welke dan tot den volwassen leeftijdnbsp;onder gunstige omstandigheden werden opgevoed.

liet remonte-depot, hoe noodig ook zijne oprichting was en hoe onmisbaar ook in de toekomst, kon het vraagstuk dernbsp;remontccring tijdelijk vereenvoudigen, doch eene oplossing konnbsp;door de oprichting van die inrichting nimmer worden verkregen.

-ocr page 39-

De gelegenheid werd gco])end voor den aankoop van veulens en jonge ]iaarden ; een gevolg hiervan was, dat de uitvoer vannbsp;Soemha belangrijk werd vermeerderd, terwijl het Leger paardennbsp;kreeg, welke anders voor dat doel gedeeltelijk verloren zoudennbsp;zijn gegaan. Doch ook ligt de waarschijnlijkheid voor de hand,nbsp;dat onder die omstandigheden menig jong ])aard uitgevoerd isnbsp;geworden, dat, indien het op Soemha gebleven was, daar alsnbsp;vaderpaard van waarde zou zijn geweest.

De oprichting van het depot was noodig, doch gelijktijdig hadden maatregelen moeten worden genomen om de bron,nbsp;waaruit men nu mot vermeerderde kracht ging putten, voornbsp;uitdroging te vrijwaren. Zulks gebeurde niet. Daarom is doornbsp;Det remonte-dc])ot het tijdstip, waaroj) de Soemha-hron ons innbsp;den steek moest laten, wellicht vervroegd geworden.

De noodzakelijkheid om verbetering in den toestand te brengen, Inleef men evenwel inzien, doch steeds bestond groot meenings-verschil in de keuze van den te volgen weg.

Dl 1896 kreeg de zaak weer een eenigszins vasten vorm door benoeming van cenc Commissie, welke in opdracht hadnbsp;terreinen te zoeken, w'clkc geschikt w'arcn voor de oprichtingnbsp;''an eene half-wilde stoeterij.

Men ging dus weer eene geheel andere richting uit en meende eene ojilossing te zien in het half-wild fokken.

w'eg

Alhoewel bedoelde Commissie aan hare opdracht heeft Dunnen voldoen, is ook aan dat plan geen uitvoering gegeven.nbsp;Eun andere zienswijze w'on weer veld en de door die Com-uiissie verrichte arbeid en do door haar gemaakte kostennbsp;Dunnen als verloren wmrden beschomvd. intusschen juichnbsp;¦D het van harte toe, dat aan het plan der half-wilde stoc-terijen geen uitvoering is gegeven, w'ant langs dien

z-üu het doel toch niet bereikt zijn gew'orden.

Dl de laatste jaren — ik kan wel zeggen in de laatste drie jaar — lioeft het rcniontceringsvraagstuk een nog ernstigernbsp;uaiizion gekregen. Zag men zich vroeger geplaatst voor eennbsp;Djdelijk incompleet van korteren of langcren duur en vreesdenbsp;uien voor steeds grootere moeilijkheden in de aanvulling,nbsp;'quot;^elDc bovendien elke uitbreiding der bereden wapens uitsloot,

-ocr page 40-

sedert enkele jaren wint de overtuiging meer en meer veld, dat liet tegenwoordig legerpaard niet meer voldoet aan denbsp;eisclien, welke men daaraan moet stellen.

Moet dit verschijnsel eensdeels worden toegeschreven aan den achteruitgang van don paardenstapel op Soemba, grooten-deels ligt de oorzaak daarin, dat veel hoogere eisehen wordennbsp;gesteld aan de bereden wapens dan vroeger het geval was.nbsp;Wat vroeger voldoende was, is dat thans niet meer.

De Cavalerie heeft hare eisehen reeds verhoogd en de Ar

tillerie zal waars

vooral na de invoering van het te

verw'achten snelvunrgeschut, weldra hetzelfde moeten doen.

Een gevolg daarvan was de aankoop van een 40-tal Australische ponies voor de Cavalerie te Atjeh, de zending van den toenmaligen Ritmeester Posno naar Australië en de aankoopnbsp;van een 60-tal Australische ponies voor het depot-eskadronnbsp;te Salatiga.

Voeg ik hieraan toe, dat de gewmne aankoop oj) de venduties te Batavia, Semaremg en Soerahaja slechts zeer geringe resultaten afwerpt, welke bovendien nog kw'alitatief te wenschennbsp;overlaten, dat verder jaarlijks enkele paardeii in de Preanger-Begentschappen worden aangekocht (Preangers en gekruistenbsp;Preangers), dan is een beeld gegeven van den huidigen toestand.

Dat die toestand hoogst bedenkelijk is, zal niet wmrden ontkend.

Zonder het nemen van nadere en zeer ingrijpende maatregelen zal die toestand ons brengen tot eene remonteering uit het buitenland met al de daaraan verbonden nadeelen.nbsp;Do noodzakelijkheid van eene tijdelijke en gedeeltelijke remonteering uit het buitenland bestaat reeds; het is daarom meernbsp;dan tijd om zoodanige maatregelen te treffen, dat binnen eennbsp;afzieubaren tijd met dien tijdelijken maatregel kan wordennbsp;gebroken, w'ant de remonteering der bereden wapens is alleennbsp;dan verzekerd, w'anneer wij op Java kunnen beschikken overnbsp;een voldoend aantal in alle opzichten geschikte paarden.

Eene binnenlandschc remonteering met eene grootc oorlogs-reserve blijve onze leus!

Thans zal ik een kort overzicht geven van den stand der

remonteering in enkele andere landen.


-ocr page 41-

31

Nederland. De bereden wapens van het Leger in Nederland krijgen de jaarlijks benoodigdc paarden alle van het te MiUigen gelegen Ilemonte-depot. De aanvulling van het depotnbsp;geschiedt door onderliandschen aankoop in Ierland en in Nederland zelf, met dien verstande, dat de Cavalerie en denbsp;Rijdende Artillerie uitsluitend Ieren krijgen en de Veld-Artillerienbsp;de inlaudsche rcmonten en verder Ieren, De remonteu uit hetnbsp;buitenland moeten zijn van 3 tot en met 6 jaar; in de praktijknbsp;is ongeveer 70 % vier-jarig, enkele percenten vijf-jarig ennbsp;de overige drie-jarig.

Re binnenlandsehe rcmonten zijn mede grootcndcels vier-.ifii’ige. De paarden blijven voor het grootste gedeelte een jaar bij het dejjot en gaan daarna over bij de depots dernbsp;verschillende regimenten. De indecliug der jjaarden heeft plaatsnbsp;door den Inspecteur der Cavalerie en den Commandant dernbsp;Bereden Artillerie op voordracht van den directeur der in-richtina:.

Re aankoop der remonten heeft plaats door vaste commissiën, *iéne voor het buitenland en ééne voor het binnenland.

In verband met de omstandigheid dat het Nederlandscli i'emonte-dcpot niet gevrijwaard blijft voor periodieke aanvallennbsp;'van de zijde der volksvertegenwoordiging, is het volgendnbsp;staatje, aangevende den gemiddelden diensttijd, niet van belang

ontbloot.

Tusschen de jaren nbsp;nbsp;nbsp;Cavalerienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Artillerie

1881—1891 nbsp;nbsp;nbsp;9.27nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9.95

1891—19Ü1 nbsp;nbsp;nbsp;11.07nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11.34

1893 — 1901 nbsp;nbsp;nbsp;11.21nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11.60

1890 — 1901 nbsp;nbsp;nbsp;11.73nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12.48

Hot uit die cijfers te lezen feit, dat de gemiddelde diensttijd 'an de paarden bij de korpsen geleidelijk toeneemt, wordtnbsp;algemeen toegeschreven aan de gunstige werking van het

*‘oniontc-depot.

^oor ons stellen die cijfers een ideaal voor. Hoever zijn 'vij nog verwijderd van een gemiddelden diensttijd van onge-^f^er12jaar!

Roor rijks- en provinciale subsidies wordt de paardenteelt krachtig bevorderd, hoofdzakelijk door het steunen van het

-ocr page 42-

particulier initiatief. Slechts het hcngstvculen-dcpot te Bergen op Zoom, waar jonge hengstveulens worden opgevoed ten eindenbsp;deze later als dekhengsten te verkoopen, is een steun innbsp;anderen vorm.

Voorts waarborgt de Wet 0]i de Paardenfokkerij van '1901, dat alleen geschikte hengsten voor de voorttelling wordennbsp;gebezigd.

In het belang van de remontcering wordt aan de provinciale commissiën een militair lid toegevoegd.

Ofschoon het een verblijdend verschijnsel is, dat de Veld-Artillerie zich grootcndeels remonteert met in het land zelf gekochte paarden, zal in Nederland vooralsnog niet kunnennbsp;worden bereikt, dat ook de fokkers voorzien in de behoeftenbsp;der Cavalerie en der Rijdende Artillerie. Daarvoor bezit hetnbsp;in Nederland gefokt paard nog te weinig bloed, terwijl de belangen der fokkers het niet medebrengen in die richting tenbsp;werken.

Pi ‘iiiseii. Ook in het Koninkrijk Pridsen verkrijgen de bereden wapens hunne jonge paarden uitsluitend uit de remonte-depots. De aankoop ten behoeve der depots geschiedt doornbsp;vijf vaste commissiën, welke ieder werkzaam zijn in een be-])aald gedeelte van, het land. Elke commissie bestaat uit drienbsp;officieren der bereden waj)ens en een militairen paardenarts,nbsp;terwijl zij voor hun arbeid verantwoordelijk zijn aan dennbsp;Insj)ecteur van het Remonte-wezen, die als zoodanig ook hetnbsp;toezicht uitoefent oj) de 17 remonte-depots, welke in Pruisennbsp;worden aangctroflën.

De reinontcn worden drie- en vierjarig aangekocht en blijven gemiddeld ruim een jaar bij de de])ots. De indeeling bij denbsp;verschillende korpsen heeft plaats door den Inspecteur, dienbsp;omtrent alle aangelegenheden, de depots en de remonteeringnbsp;betreffende, beslist.

Op een belangrijk verschil tusschen het Nederlandsch depot en de Pruisische meen ik hier te moeten wijzen, omdat hetnbsp;een punt raakt, ook voor ons depot van groot belang.

liet Nederlandsch depot is een zuiver militaire inrichting, het personeel bestaat uitsluitend uit militaiz’en, landbouw-bedrijf

-ocr page 43-

Wordt niet uitgeoefend; bij de DuUsche depots berust de leiding in handen van een landbouwkundige, terwijl het personeel,nbsp;behalve de paardenartsen, uit burgers bestaat. Aan ieder depotnbsp;is een zeer groot landbouwbedrijf verbonden. Eene dergelijkenbsp;regeling moge ten goede komen aan de linantiëele resultatennbsp;van de hier bedoelde inrichtingen, •— en toch kost een paardnbsp;aan verpleging enz. gemiddeld nog ongeveer / '170.— zij mogenbsp;het voordeel hebben, dat gewenschte afwisseling kan wordennbsp;gebracht in de voeding der jonge paarden, het ernstig bezwaarnbsp;blijft bestaan, dat het landbouwbedrijf te veel van den beschikbaren tijd in beslag neemt.

Het komt mij voor, dat de juiste weg hier in het midden iigt. Eerst de volle aandacht aan de jonge paarden en daarnaastnbsp;zooveel landbouwbedrijf als in verband met den eersten eischnbsp;oiogelijk is. Dat de resultaten bij de Pruisische depots tochnbsp;voortrelfelijk zijn, moet dan ook m. i. worden toegeschrevennbsp;^an het uitstekend materiaal, dat voor de depots wordtnbsp;i^angekocht.

Vaste commissiën met jarenlange ervaring werkzaam in streken met eene bloeiende paardenteelt, bovendien eene voortdurende voeling met die fokkers — het zijn omstandigheden, dienbsp;ons kunnen doen watertanden.

De gelukkige omstandigheid van alle remonten in het land Zelf te kunnen aankoopen en tevens te kunnen beschikken overnbsp;eene deugdelijke reserve, heeft Pruisen uitsluitend te daidcennbsp;^an de maatregelen, welke de regeering reeds sedert jarennbsp;heeft genomen om de paardenteelt aan te moedigen, en voornbsp;zoover zulks wmnschelijk was, te leiden in eene richting, welkenbsp;Voor het Leger noodzakelijk bleek.

Daar in geen enkel ander land de remonteering beter verzekerd is dan in Pruisen, acht ik het van belang na te gaan op Welke wijze dat resultaat is verkregen.

Heeds in 1743 werd bevolen, dat de dragonder-regimenten zich hadden te remonteeren met paarden van het land, tennbsp;o'ode te voorkomen, dat belangrijke bedragen voor aankoopnbsp;'’^0 paarden naar het buitenland zouden gaan. Een dergelijknbsp;bevel is gemakkelijk gegeven, doch spoedig bleek dat hetnbsp;paard, waarover kon worden beschikt, niet in staat was de

XVI, Aü. 1 en i

Oct. 1903. nbsp;nbsp;nbsp;3

-ocr page 44-

34

vermoeienissen van den oorlog te doorstaan en weer werd overgegaan tot aankoop in het buitenland.

In 1786 werd gezegd, dat de Cavalerie-regimenten zich in de toekomst zooveel mogelijk zouden hebben te remonteerennbsp;met Pruisische paarden, terwijl om zulks mogelijk te makennbsp;goede dekhengsten zouden worden aangeschaft en andere maatregelen genomen om de fokkerij te bevorderen.

Dit besluit van Friedrich Wilhelm II is de eerste stap geweest, welke geleid heeft tot den tegenwoordigen toestand. Door denbsp;oprichting in 1788 van het naar hem genoemde Friedrich-Wilhelm-Gestüt wenschte de vorst te voorzien in de aanvullingnbsp;der benoodigde dekhengsten. De resultaten lieten ook niet opnbsp;zich wachten. Werden tot 1791 jaarlijks ongeveer 2 a 300nbsp;remonten in Pruisen aangekocht, vier jaar later bedroeg datnbsp;cijfer reeds 1000 en in 1797 bijna 2000.

De tegenwoordige Regeeringszorg voor de paardenteelt komt op het volgende neer.

De staat bezit vijf stoeterijen (Ilaupt gestiiten) — GradÜz, Trakelmen, Beberbeek, Neüsladt en Georgenburg. Deze stoeterijen hebben ten doel de noodige dekhengsten te leveren.

Deze dekhengsten worden ondergebracht in depots (Land-gestüten) welke ten getale van 18 door den Staat worden onderhouden. Van uit deze depots worden de hengsten naarnbsp;behoefte gedurende den dektijd verdeeld over verschillendenbsp;stations. Dat bij deze verdeeling rekening wordt gehoudennbsp;met den aard van den aanwezigen paardenstapel, met voorkoming van verwantschapsteelt enz., spreekt wet vanzelf. Denbsp;sterkte der depots wisselt tusschen 125 en 270, terwijl denbsp;sterkte der stations van 1 tot 8 bedraagt.

Ten slotte wordt nog het particulier initiatief (Fokkers-vereenigingen, ren-vereenigingen enz.) krachtig gesteund.

leiding te geven

remonteering van de bereden

Uit deze korte beschrijving kan reeds blijken, hoe deze maatregelen de Regeering in staat stellen niet alleen de paardenteelt krachtig te bevorderen, doch ooknbsp;aan de fokrichting, zoodat denbsp;wapens verzekerd blijft.

De fokrichting toch in eene bepaalde streek hangt geheel af van het slag der dekhengsten, welke in die streek ge-

-ocr page 45-

35

stationneerd worden, terwijl de kwaliteit en het ras van die hengsten weer afhangt van de fokrichting in de Hauptgestü-ten. Ten behoeve der hengsten-depots worden ook jonge dekhengsten aangekocht.

üe Staat heeft dns de geheele fokkerij in de hand en regelt alles in het belang der fokkers en in dat van het Leger. Metnbsp;6en klein voorbeeld is dit nader toe te lichten. De opmerkingnbsp;'s gemaakt geworden, dat het Oost-Pruisisch paard door tenbsp;quot;'quot;eel bloed dreigde te veeleischend te worden in zake verpleging enz.

Door invoer van Arabisch bloed in de stoeterij Neustadt hoopt men nu Anglo-Arabieren te fokken, welke in staat zullennbsp;^ajn hierop een heilzamen invloed uit te oefenen.

Det spreekt wel van zelf, dat in de eerste plaats rekening 'vordt gehouden met de belangen der fokkers. Daar waarnbsp;*^'0 belangen in strijd zijn met die van het Leger, omdatnbsp;V. de bevolking behoefte heeft aan een zwaar, koudbloedig werkpaard, is een Remontezucht niet mogelijk. De be-staande regeling laat evenwel toe, dat aller belangen naarnbsp;^ensch worden behartigd. Als gevolg daarvan zien wij dannbsp;°ok, dat slechts in Oost-Pruisen hoofdzakelijk voor de remontenbsp;'''ordt gefokt —¦ die provincie alleen levert ongeveer 60nbsp;'^iin de aantekoopen remonten — terwijl verscheidene provincies,nbsp;^ooals Saksen, Sleesivijk-Holstein e. a. geen eidscl paard aannbsp;Leger leveren.

Nog slechts een 20-tal jaren geleden was Italië l'iet betrekking tot de remonteering nagenoeg geheel op hetnbsp;^uitenland aangewezen; reeds in 1888 kon de Minister vannbsp;oilog mededeelen, dat het mogelijk was, voortaan alle remontennbsp;hi'inenslands aan te schaffen.

fükk

Zeer

^ jeugdigen leeftijd voor te zware diensten te gebruiken, het Leger zijne remonten voor het grootste gedeeltenbsp;ï'eeds als veulen op; hunne verdere opvoeding heeft plaats innbsp;®nionte-depots, waarvan er vier bestaan.

® Staat moedigt de paardenteelt aan en leidt die door

verband met de omstandigheid, dat de ItaUaansc]i,e lt;ers de noodlottige gewoonte hebben, de veulens reeds op

-ocr page 46-

36

liet houden van dekhengsten, welke in 7 depots zijn ondergebracht en tijdens het dekseizoen over ongeveer 400 stations worden verdeeld. De aan particulieren toebehoorende dekhengsten zijn aan eene keuring onderworpen, terwijl de Regee-ring verder nog de fokkerij bevordert door het toekennen vannbsp;subsidies voor tentoonstellingen en wedrennen.

Naar het schijnt rijzen de laatste jaren ernstige klachten over de renionteering, althans door het Ministerie van Oorlognbsp;is onlangs voorgesteld aan het remonte-depot te Persano eenenbsp;stoeterij toe te voegen om aldaar een gewenscht type leger-paard te fokken.

Frankrijk. In Frankrijk wordt de paardenfokkerij door de Regeering met kracht gesteund, de paardenteelt bloeit en toch isnbsp;de remonteering onvoldoende verzekerd. Het is om die reden,nbsp;dat het mij niet van belang ontbloot schijnt, de remonteeringnbsp;en fokkerij in dit land iets meer uitvoerig te behandelen.

Yoor zijne sterkte aan legerpaarden van ongeveer 150.000 heeft Frankrijk eene jaarlijksche aanvulling noodig van ongeveer 15000.

Over de wijze, waarop die remonten moeten worden aangekocht, is meermalen een felle strijd gevoerd; het gold in hoofdzaak de vraag of de paarden op 3^/^ a 4-jarigen leeftijdnbsp;moesten worden aangekocht dan wel op 5- of meerjarigennbsp;leeftijd. De eerste wijze sloot natuurlijk in zich eene verpleging der jonge remonten gedurende een jaar of langer bijnbsp;de reinonte-depots, terwijl de voorstanders van den aankoopnbsp;op 5-jarigen leeftijd juist in die depots eene noodelooze geldverspilling zagen.

In 1890 werd eene Commissie benoemd, aan welke o. m. werd opgedragen dit vraagpunt met zorg te overwegen ennbsp;aan de Regeering te adviseeren welken weg door haar verdernbsp;zou zijn in te slaan.

is geweest dat sedert dien

Het gevolg van dot onderzoet tijd de Cavalerie-paarden en de rij])aarden der Artillerie opnbsp;3‘/.2 jarigen leeftyd worden aangekocht om te worden ingedeeldnbsp;bij de remonte-depots; de trekpaarden worden gekocht op dennbsp;leeftijd van 5 jaar en gaan dadelijk naar de regimenten.

-ocr page 47-

37

Mede als gevolg van het onderzoek van de liiervoren bedoelde Commissie werden twee hoofdremonteerings-districtennbsp;aangewezen. In het eerste district treft men zes remonte-depots aan, terwijl het tweede district zeven depots telt.nbsp;Bovendien bestaan nog drie remonte-depots, ^’selke niet res-sorteeren onder deze districten doch i-echtstreeks staan ondernbsp;den Hemonte-Insj)Ccteur.

Ieder depot koopt zijn eigen remonten, terwijl voor ieder depot eene bepaalde sti‘eek is aangewezen, waaruit die remon-fen moeten worden gekocht. De Commandant van het depot,nbsp;bijgestaan door twee Oflicieren, waaronder een militairenbsp;paardenarts, is met dezen aankoop belast. Eerstgenoemde Olli-t'ier is tevens gehouden, steeds op de hoogte te blijven vannbsp;den stand der fokkerij in de streek, welke behoort tot zijnnbsp;terrein van aankoop. Dat de eigenlijke opvoeding der jongenbsp;paarden niet bij de depots plaats vindt, doch in zekeren zinnbsp;'vordt uitbesteed aan particulieren en daarentegen de africhtingnbsp;'\'el bij de remonte-depots geschiedt, zijn eigenaardige toestanden,nbsp;tvelke voor ons van w'einig belang zijn en alhier zeker geenenbsp;•'avolging verdienen.

Daar sedert jaren klachten wmrden vernomen omtrent de •tioeilijkheid om een voldoend aantal remonten te verkrijgen,nbsp;vooral op het gehalte der rijpaarden veel moest wmrdennbsp;toegegeven, is de Regeering sedert enkele jaren begonnen metnbsp;de toepassing van een afzonderlijk primeeringstelsel voor jongenbsp;•’emonten, welke daartoe door den fokker in de drie gangennbsp;'boeten wmrden voorgereden. Voor 1899 b. v. werd tot ditnbsp;doel niet minder dan 125,000 francs op de begroeting gebracht.nbsp;Bovendien wmrden jonge merries onder bepaalde voorw'aardennbsp;Bjdelijk aan fokkers afgestaan; de gefokte veulens hebben zijnbsp;’'•Veer aan het Leger te verknopen.

Met deze en andere hulpmiddelen tracht Frankrijk te ontkomen aan het dreigend gevaar van niet voldoende in zijne ''emonteering te kunnen voorzien; wmar het vrijwel uitge-•^laakt schijnt te zijn, dat het algemeen gehalte der rijpaardennbsp;' eel te wmnschen overlaat, kan men zich denken hoe het metnbsp;reserve gesteld is.

Op het papier zijn de talrijke reserves wel aanwezig, docji

-ocr page 48-

38

de waarde van deze, inzonderheid voor de Cavalerie, acht men gering.

Deze voor Frankrijk zoo gewiclitige aangelegenheid wordt dan ook door de oppositie niet zelden aangegrepen om dennbsp;Minister van Oorlog een onaangenaam oogenblik te bezorgen.

liet is de oorlog van 1870-71 geweest, die een zwareii slag heeft toegebracht aan. den paardenstapel; in de eerste jarennbsp;na dien strijd kon slechts over ongeveer 1000 staatsdekheng-sten worden beschikt. Reeds in 1874 werd bestoten dat aantal geleidelijk te brengen op 5000; later werd dat cijfer nognbsp;verhoogd, zoodat thans over ongeveer 3000 staatshengstennbsp;kan worden beschikt, welke verdeeld zijn over 22 depots.

Behalve deze dekhengsten kent men nog de ,,aj)prouvés” en de „antorisés”. De eerste, ten getale van 1300, acht mennbsp;voldoende om verbetering te kunnen aanbrengen, terwijl denbsp;„autorisés” mogen dekken omdat men niets beters heeft. Aan denbsp;eigenaars van beide categoriën hengsten worden jaarlijksche ondei'-houdsbijdragen toegekend, waarvan de hoegrootheid afhangt vannbsp;de kwaliteit van het paard en van het aantal verwekte veulens.

Dat ondanks deze schijnbaar uitstekende maatregelen het oorlogspaard niet in voldoend aantal wordt gefokt, moet daaraan worden toegeschreven, dat bij de aanschaffing der Slaats-hengsten en bij Mmne plaatsing geen voldoende rekening wordtnbsp;gehouden met de belangen van het Leger.

Van militaire zijde worden klachten vernomen over de waarde der aangekochte volbloed-hengsten, over de plaatsingnbsp;van die hengsten in centra, waar toch niet voor het Legernbsp;wordt gefokt en wordt het verwijt gemaakt, dat te veelnbsp;wordt gewerkt om dravers en carossiers te fokken. Hoe hetnbsp;ook zij — het Ministerie van Oorlog verkeert thans in denbsp;noodzakelijkheid om de fokkerij van remontepaarden nog weernbsp;afzonderlijk te steunen en aan te moedigen, niettegenstaandenbsp;de Staat zich reeds zeer belangrijke o})offeringen getroost voornbsp;de bevordering van de paardenteelt.

Het groote verschil met den voor Pruisen geschetsten toestand springt duidelijk in het oog — in Pruisen bij de hoofdleiding een zuiver begrip van de eischen, welke door de landsverdediging worden gesteld, in Frankrijk niet.

-ocr page 49-

39

Daar goede resultaten en eene verzekerde remonteering, kier eene wel is waar bloeiende paardenteelt, maar geenenbsp;deugdelijke remonteering.

Do beschikbare tijd laat niet toe dit overzicht tot meerdere landen uit te strekken ; toch meen ik nog een oogenblik denbsp;aandacht te mogen verzoeken voor de remonteering in eenenbsp;der koloniën en w'cl Engelscli-hulië.

Naar het schijnt heeft in vroegere jaren Engelsch-lndië een gröoten paardenstapel bezeten; door welke oorzaken eennbsp;enorme achteruitgang heeft jjlaats gehad, is mij niet bekend,nbsp;doch thans bestaat het feit, dat voor de remonteering moetnbsp;'voiden omgezien naar Australië, Arabic en Perzië. Om daarinnbsp;tegemoet te komen richtte de Staat stoeterijen oj), doch vooralnbsp;de (inanticele resultaten waren van dien aard, dat in 1876nbsp;tot de ophefling wei’d overgegaan. Naar het schijnt liet hetnbsp;keheer bij die inrichtingen veel te wenschen over; instedenbsp;van de fouten weg te nemen, werd met het stelsel gebroken,nbsp;om i'eeds spoedig stemmen te hooren opgaan, welke aandron-?ieu op de weder-oprichting van gouvernementsstoeterijen.

In 1876 dan werden onder de leiding van den civiel veeart-senijkundigen dienst maatregelen genomen, welke ten doel kadden het Leger in zijne remonteering onafhankelijk te makennbsp;van het buitenland. Yan Regeeringswege werden hengstennbsp;gekocht en gestationneerd, welke zonder betaling de daarvoornbsp;goedgekeurde merries der bevolking dekten. Om tot dienbsp;kengsten te mogen worden toegelaten, moeten de merriesnbsp;te voren worden gekeurd, waarna ze worden voorzien vannbsp;een brand-merk. De hengsten zijn grootendeels volbloeds ennbsp;Arabieren.

liet verwachtte resultaat bleef uit; het Militair Departement toonde door cijfers aan, dat de voor het Leger afgeworpennbsp;vruchten niet in overeenstemming waren met de uitgaven aannbsp;1'et stelsel verbonden; de leiding van het fokstelsel gooide denbsp;*^011016 op de officieren, welke den aankoop hadden te ver-''*^kten. Men meende zelfs opzet daarin te zien en hield zichnbsp;overtuigd, dat het gering aantal uit die fokkerij voor het Legernbsp;^‘'‘igekochte paarden slechts moest dienen om die fokkerij in

-ocr page 50-

40

discrediet te brengen. De Veeartsenijknndige dienst geloofde dat de toestand anders zou worden, indien men den remonte-aankoop overliot aan de districts-veeartsen.

De Hegeering verlangde in verband met een en ander een nauwgezet onderzoek, hetwelk in 1901 plaats had door eenenbsp;Commissie onder voorzitterschap van een Generaal der Cavalerie. Het resultaat van dat onderzoek is geweest, dat denbsp;Commissie als haar oordeel heeft uitgesi)roken, dat de vruchtennbsp;van het gedurende 24 jaar gevolgd stelsel beneden de gekoesterde verwachting zijn gebleven, dot de uitgaven nietnbsp;opwegen tegen de verkregen voordeelen en dat zoo spoedignbsp;mogelijk het gevolgd stelsel moet worden gewijzigd.

In verband daarmede acht zij o. m. noodzakelijk de leiding der fokkerij en der remonteering onder één hoofd te brengennbsp;en weer zelf in stoeterijen te gaan fokken. Yoor Indië isnbsp;dat rapport van het grootste gewicht; wij verkeeren in nognbsp;ongunstiger omstandigheden dan Engelsch-Indië en kunnennbsp;geen 24 jaar laten voorbijgaan om tot de overtuiging te komen,nbsp;dat weer een andere weg moet worden ingeslagen.

De billijkheid brengt mede er op te wijzen, dat het uitgebracht rapport van de zijde van den veeartsenijkun-digen dienst hoogst partijdig wordt geiioemd; de Regeering zalnbsp;echter zonder twijfel medegaan met de voorstellen der Commissie, van welke alle vier leden hetzelfde oordeel hebbennbsp;uitgesproken.

Etigelsch-Indië heeft dus nog in de verste verte niet bereikt, dat de bereden troepen zich binnenslands kunnen remonteeren,nbsp;doch beraamt nieuwe plannen om tot dat doel te geraken.

Intusschen moet het blijven voortgaan zich te remonteeren, zooals thans geschiedt, n. I. de Engclsche regimenten metnbsp;Australiërs en Arabieren (de zoogenaamde Ai'abs) en de In-landschc regimenten met de Co^mtry-Breds en Arabs. ^\elnbsp;is waar vindt men ook bij de Engelsche regimenten enkelenbsp;Country-Breds, doch dat aantal is zoo gering, dat het geennbsp;gewicht in de schaal legt.

Het is niet van belang ontbloot hierbij te veimielden, dat het oordeel over de uit Engelsch-Indië naar Zuid-Afrika gezonden Arabs bijzonder gunstig is geweest.

-ocr page 51-

41

Hiermede wil ik dit overzicht eindigen; wij hebben er uit kunnen zien, dat;

1®. men ovci'al tracht te bereiken, dat de bereden wapens zich uit het land zelf remonteeren en zulks uit een strategisch en oeconomisch oogpunt;

de.

elk land zich belangrijke geldelijke opofferingen getroost om dat doel te bereiken;

4e,

in de meeste landen tot dat doel staatshengsten (zelf gefokt of aangekocht) worden gehouden;

Oe.

dat niet overal die pogingen met het gewenscht succès worden bekroond en dat zulks moet wmrden toegeschrevennbsp;aan het niet voldoende rekening houden met de eischennbsp;van het Leger. Zulks kan een gevolg zijn van de land-bouwtoestanden ('Nederland/ dan wel van eene fout in denbsp;leiding /Frankrijk en Engelsch-lndïëJ.nbsp;dat enkele staten genoodzaakt zijn zelf legerpaarden te

fokken. /Japan en aanstonds Italië/

Hat het ook voor ons dringend noodig is maatregelen te ‘lenien om te geraken tot eene verzekerde remonteering, zalnbsp;Wel geen tegenspraak ondervinden. Eene remonteering uit hetnbsp;buitenland, waartoe wij nu reeds gedwmngen zijn, mag slechtsnbsp;maatregel van tijdelijken aard w'ezen. Wanneer het Legernbsp;geroepen w'ordt Java te verdedigen tegen den buitenlandsehennbsp;indringer, is daarvoor niet alleen eene Cavalerie noodig, veelnbsp;sterker dan die wij thans bezitten, doch ook eene groote reservenbsp;Huil paarden om den strijd lang, zeer lang, te kunnen volhou-is onmisbaar. Alleen met een binnenlandsche remonteeringnbsp;eene geregistreerde paardenreserve is zulks te bereiken.

^4 eiken weg moeten wij nu inslaan om tot het gewenschte doel te geraken?

Hl de eerste plaats dient met volkomen juistheid te w'orden egeven, welke hoedanigheden men erlangt van een leger-paard, dat zal voldoen aan de eischen der Cavalerie en der

‘^1‘tilleric.

Hat het tegenwoordig legerpaard als zoodanig niet meer 'üldoet, nu aan de bereden wapens zooveel hoogere eischennbsp;'''orden gesteld, wordt door niemand meer betwijfeld.

-ocr page 52-

Bij het kiezen van een nieuw type moeten wij echter met tal van omstandigheden rekening houden.

In de eerste plaats dienen wij in het oog te houden, dat in alle tropische landen een klein paard wordt gevonden; hetnbsp;fokken van groote paarden zou om die reden reeds op dennbsp;laiiiïen duur tot teleurstelling leiden. Bovendien zou het fokkennbsp;van een groot paard weinig in het belang zijn van de bevolking, welke voor hare behoeften meer voordeel heeft van eennbsp;kleiner type. Ook de aanwezigheid van Inlanders bij het Legernbsp;maakt het gebruik van groote ])aarden ongewenscht, terwijlnbsp;het klimaat, ook voor den Europeeschcn ruiter, eischen steltnbsp;aan de grootte van het paard. Wanneer ik hier nog aannbsp;toevoeg, dat de Zuid-Afrikaansche oorlog duidelijk in het lichtnbsp;heeft gesteld, dat het kleinere paai-d in den regel meer weerstandsvermogen bezit dan de grootere rassen, dat zij in zakenbsp;verpleging minder veeleischend zijn, dan is het duidelijk, datnbsp;wij onze keuze moeten vestigen op eene pony-soort.

Welke hoogte hebben wij als minimum te stellen?

Vrij algemeen neemt men aan, dat een rijpaard met niet meer mag worden belast dan met ^|^ tot '/s van zijn lichaamsgewicht.

Bij de tegenwoordige bepakking enz. is het gewicht van den Europeeschen Cavalerist te stellen op 95 K. G., waaruitnbsp;zou volgen, dat het te kiezen paard een lichaamsgewicht moetnbsp;hebben van 3'/., X 95 K. G. = ongeveer 330 K. G.

Bij een rijpaard kan men in algemeenen zin aannemen, dat zijn lichaamsgewicht (het paard in conditie) kan worden uitgedrukt door zijne hoogte in c.M. te vermenigvuldigen met 2,4.nbsp;Heeft men dus als eisch gesteld een gewicht van ongeveernbsp;330 K. G., dan is daaruit af te leiden, dat de hoogte zal moeten zijn — 1.36 M.

Deze hoogte is evenw el als minimum aan te nemen; de aanwezigheid van de lichtere Inlanders mag geen aanleiding geven tot verlaging van dezen eisch. Paarden van ééne hoogte zijnnbsp;niet te krijgen; daarom is eenige speling noodig in de hoogte-eischen, zonder dat die grens aanleiding mag geven tot hetnbsp;bezwaar van moeilijk samengaan, van het stellen van anderenbsp;eischen aan stalling, harnachement, voeding, enz.

-ocr page 53-

43

Het wil mij voorkomen, dat daar \^ aar eene minimum-hoogte 30, men zonder bezwaar de maximum-

Nvordt geeischt

van

lioogte kan te stellen oj) 1.44 M. Bij de tegenwoordige Sandelhout heeft men een enkele maal wel grootere verschillen.

Dat het verder, voor de Cavalerie, een type rijpaard moet zijn, spreekt wel van zelf.

Alhoewel de eisch ,,type rijpaard” feitelijk reeds in zich sluit, lt;lat het ])aard „bloed” moet bezitten, meen ik toch goed tenbsp;doen dien eisch nog afzonderlijk te vermelden.

Zonder bloed toch, geene snelheid, geen uithoudingsvermogen, geen deugdelijk beenstelsel, geen moed.

Ook het temperament stelt zijne eischen — eischen, welke ''¦''el eens in strijd komen met den eisch van bloed. Te weinignbsp;temperament geeft geen lust tot gaan, het rijden wordt vermoeiend en hier, onder de palmen, wordt dat een grootnbsp;bezwaar; te veel temperament, en vooral een zenuwachtignbsp;temperament, stelt te hooge eischen aan de voorzichtigheid ennbsp;bedrevenheid van den ruiter, het paard vergt te veel van denbsp;f^andacht van den man en is als oorlogspaard feitelijk ongeschikt.

Het is ons allen bekend, dat de Sandelshouts niet zelden mank gaan aan dit laatste euvel.

^Vij verlangen dus voor het cavalerie-paard een opgewekt temperament, zonder zenuwachtigheid.

Ook het Artillerie paard voldoet niet meer aan de eischen, quot;elke dat wapen moet stellen om voldoende bewegelijk tenbsp;^ijn. Bovendien is de zenuwachtigheid der Snndelhouts voornbsp;bet gebruik bij de Artillerie nog bezwaarlijke]’, omdat nietnbsp;'eder paard wmrdt bereden en één schrikachtig dier oorzaaknbsp;bïgt;n zijn, dat de geheele bespanning uit de hand geraakt. Denbsp;omstandigheid, dat uitsluitend Inlanders als stukrijders optreden, zal dit nog w^el in de hand w'erken. Een en ander isnbsp;oorzaak, dat, meer nog dan bij de Cavalerie, bij de Artillerienbsp;de eisch op den voorgroud treedt, van een paard met eennbsp;matig en vooral niet zenuw’achtig tempei’ament.

Hoe zwaar en hoe hoog het artillerie-trekpaard moet zijn, quot;aag ik niet te beslissen. Niet onwaarschijnlijk zullen de bovennbsp;'oor de Cavalerie gestelde hoogte-eischen ook voor de Artil-lerie voldoen. De voor trekpaarden bestemde dieren moeten

-ocr page 54-

44

natuurlijk door bouw zich voor dio diensten leenen; de rijpaarden der Artillerie moeten aan de eischen voor die der cavalerie voldoen.

Ik geloof hiermede een voldoend duidelijk beeld te hebben gegeven van het toekomstig legerpaard; te zwaar zullen dienbsp;eischen niet genoemd kumien worden, doch met zulke paarden kan van de bereden wapens worden verwacht, dat zij —nbsp;de numerieke sterkte laat ik buiten beschouwing — in staatnbsp;zijn de taak te volbrengen, welke hen zal worden opgedragen.

Zooals uit het hiervoren gegeven kort overzicht betreffende de 1‘emonteering in andere landen blijkt, is de meest gevolgdenbsp;weg tot het verkrijgen eener deugdelijke remonteering die,nbsp;waarbij met staatshulp en staatsleiding het eigenlijke fokkennbsp;wordt overgelaten aan de grondbezittej‘s.

Uit den aard der zaak is die weg de goedkoopste, daar in algemeenen zin de voor de fokkerij gebezigde merries hunnenbsp;onderhoudskosten geheel of gedeeltelijk verdienen door het verrichten van landbouw- of andere werkzaamheden. Bovendien voorkomt men op die wijze het op eene bepaalde plaatsnbsp;bijeen brengen van een groot aantal drachtige merries en veulens, hetgeen met het oog op besmettelijke ziekten nimmernbsp;aanbeveling verdient. Ook loopt de Regeering op dien wegnbsp;de geringste risico.

Wij dienen dus in de eerste plaats na te gaan of langs dien weg ook hieu’ het doel niet te bereiken is. Te eerder verdientnbsp;die weg aanbeveling, omdat in die richting reeds iets is gedaan,nbsp;zonder dat evenwel daarbij de bedoeling heeft voorgezeten, omnbsp;bepaaldelijk werkzaam te zijn in het belang der remonteeringnbsp;van het leger.

Meer bepaaldelijk heb ik hier het oog op de van gouver-nementswege gesteunde fokkerij in de Preanger Begentschappen en op de werkzaamheden van de Yereeniging „Het Sandelhout-Stamboek”.

De eerstbedoelde fokkerij dateert als zoodanig van 1896, toen een 15-tal van het remonte-depot afkomstige hengsten werdennbsp;overgegeven aan het Binnenlandsch Bestuur. Deze hengstennbsp;werden onder bepaalde voorwaarden als dekhengst aan Inlan-


-ocr page 55-

45

ders in eigendom afgestaan. Bovendien werden nog van de gt;‘gt;fgekeurde legerpaarden de meest geschikte, of minst ongeschikte, als dekhengst beschikbaar gesteld, terwijl verder hetnbsp;aantal geleidelijk werd uitgebreid door aankoop van enkelenbsp;exemplaren.

in '1900, dat voor de eerste maal getracht werd de door de bovenbedoelde hengsten verwekte veulens

Het was onder

voor het remonte-depot geschikte exemplaren te zoeken. Het resultaat van die poging was zeer bevredigend; ruim 20 veulensnbsp;toch, waaronder enkele zeer goede, konden worden aangekocht.

Was het wonder, dat de Commissie van aankoop door dat succés voor de toekomst groote verwachtingen ging koesteren ?

Het aantal veulens van eenen leeftijd, welke hen voor aankoop *•1 aanmerking deed komen, w'as nog gering en toch werdennbsp;ruim 20 aangekocht.

Met grond mocht dus worden verwacht, dat het aantal voor het Leger geschikte veulens toe zou nemen in eveni'edigheidnbsp;ïriet de toename van het aantal geboren veulens.

Doch wat is gebeurd?

In 1901 vond de Commissie slechts 11 geschikte exemplaren 6*1 in 1902 niet meer dan 8, terwijl het aantal geboorten bijnbsp;Voortduring toenemend was.

Ik moet hier evenwel bijvoegen, dat in 1900 de Commissie de zoogenaamde afdeelingstentoonstellingen bezocht en in denbsp;loeide laatste jaren alleen de Centrale tentoonstelling te Bandong,nbsp;welke tentoonstelling evenwel de beste exemplaren dernbsp;afdeelingstentoonstellingen worden bijeengebracht.

De mogelijkheid bestaat dus, dat enkele goede exemplaren door de Commissie op de Centrale tentoonstelling te Bandongnbsp;gezien, andere veulens kunnen zijn verhandeld, zoodat nietnbsp;worden gezegd, dat de fokkerij slechts die voor het Legernbsp;geschikte veulens voortbracht, welke te Bandong werden goedgekeurd; ware echter de toename van het aantal geschiktenbsp;keulens zoo groot geweest als men op grond van het eerstenbsp;succès mocht verwachten, dan zouden ook op de Centrale tentoonstelling meer veulens zijn goedgekeurd. De ondervindingnbsp;''''u de twee laatste jaren is eene teleurstelling geweest.

Ik wensch thans alleen dat feit te constateeren, zonder in


-ocr page 56-

46

beschouwingen te treden over de mogelijke oorzaken, welke aanleiding hebben kunnen geven tot die teleurstelling.

Mocht op grond van de in '1900 verkregen resultaten worden verwacht, dat op den ingeslagen weg voortgaande — en rekeningnbsp;houdende met de belangen van het Leger — zou kunnen wordennbsp;bereikt, dat het.Leger zich binnen eene afzienbare tijdsruimtenbsp;grootendeels uit de Preanger-Regentschappen zou kunnen remon-teeren met paarden voldoende aan de thans nog geldendenbsp;cischen, thans nu men aan de remonten veel hoogere eischennbsp;moet gaan stellen, en bovendien de resultaten der fokkerij zijnnbsp;gebleven beneden de gekoesterde verwachtingen en men voortnbsp;is gegaan met geen rekening te houden'met de militaire belangen,nbsp;is van deze fokkerij, zooals zij thans bestaat, voor het Legernbsp;als bron van remonteering niets te verwachten.

At mag men van de hier bedoelde fokkerij ook niet verlangen, dat zij in staat is het zoo gedegenereerd landspaard zoodanignbsp;te verbeteren, dat de paardenstapel eene remonteering verzekertnbsp;van remonten, zooals de bereden wapens in de naaste toekomst

het grootste

noodig hebben, toch is het voor het Leger van

belang, dat al die maatregelen worden genomen, welke er toe kunnen leiden om de resultaten voor het Leger zoo goed mogelijknbsp;te doen zijn.

Ik moet er met nadruk op wijzen, dat de bestaande fokkerij uitsluitend beoogt het verbeteren van den paardenstapel dernbsp;bevolking, m. a. w. men heeft met dien maatregel een zuivernbsp;oeconomisch belang willen bevorderen. Een gevolg daarvan isnbsp;geweest, dat in geen enkel opzicht rekening is gehouden metnbsp;de belangen van het Leger.

Dat in deze veel goeds bevattende maatregel geen direct legerbelang is gezien, blijft te betreuren; ware zulks het gevalnbsp;geweest, dan hadden maatregelen kunnen woi'den getroffennbsp;om dat legerbelang te verzekeren.

Ware dat legerbelang in strijd met de belangen der bevolking, dan zou het zeer goed denkbaar zijn, dat bij de Regeering het oeconomisch belang zwaarder woog, dan het belang vannbsp;het Leger, en om die reden de fokkerij geen rekening hieldnbsp;met de eischen, welke het Leger stelt.

Zulks is echter in Indië volstrekt niet het


geval.


Het


-ocr page 57-

47

oeconomisch belang, daf de bevolking heeft bij eene verbetering van haren paardenstapel is hoofdzakelijk daarin gelegen, dat zij meer geld zal ontvangen voor de door haarnbsp;gefokte paarden, terwijl eerst in de tweede plaats in aanmer-l'iHg komt, dat zij voor haar gebruik de beschikking krijgtnbsp;over een beter paard. Werd het ])aard in Indië voor landbouwdoeleinden gebruikt, zooals zulks in Europa het geval is, dannbsp;sluit eene verbetering van den paardenstapel in zich eene beterenbsp;of goedkoopere grondbewerking en heeft zij rechtstreeks invloednbsp;op den landbouw.

Gebrek aan, en achteruitgang in kwaliteit van de karbouwen, ^gt;et Indisch ploegvee, wij lezen het tegenwoordig dagelijks,nbsp;beeft achteruitgang van den rijstbouw ten gevolge, veroorzaaktnbsp;oiisoogsten en hongersnood. Verbetering van den veestapelnbsp;daarentegen verhoogt het arbeidsvermogen van den Javaanscliennbsp;landbouwer en doet daardoor de welvaart toenemen.

Ik wenschte hiermede alleen aan te toonen, dat het voordeel, dat Voor de bevolking gelegen is in eene verbetering van dennbsp;paardenstapel, hoofdzakelijk bestaat in de waarde-vermeerde-Gng van zijne veulens, doch niet in verband staat met den

landbouw.

Het Leger zou voor de fokkers een geregelde en goed betalende afnemer kunnen zijn, terwijl de door het Leger betaalde bnijzen niet nalaten invloed uit te oefenen ook op de waardenbsp;^er voor het Leger nict-geschikte exemplaren; reeds daaromnbsp;'^llnen zou het belang van de fokkers meebrengen, dat gewerktnbsp;quot;'Verd iu eene door het Leger gewensidite richting.

Hüch afgescheiden nog daarvan, komt het aan de fokkers l*^n voordeele, indien de legerbelangen bij de fokkerij meernbsp;''''Orden behartigd; juist_ het werken op de soliditeit, welke wijnbsp;oischen, zou ook in hun voordeel zijn.

l^en voor legerdoeleinden geschikt paard is in Indië tevens geschikt voor alle diensten, wmlke een particulier, hetzij Europeaan Inlander, van zijne paarden verlangt, liet omgekeerde isnbsp;'bet het geval.

Heb ik hiermede aangetoond, dat het belang van de fokkers quot;* alle opzichten gebaat is, indien bij het fokken gewmrkt w’erdnbsp;de door bet Leger gewenschte richting, ik ben zelfs van

-ocr page 58-

48

meening dat eene rationeele paardenfokkerij in Indie, althans in sommige streken, in de eerste plaats is een legerbelang.nbsp;Voor het Leger is het een onafwijsbare eisch, dat de inheem-sche paardenstapel grondig wordt verbeterd, zoodat te eenigernbsp;tijd die paardenstapel eene deugdelijke remonteering en eennbsp;groot aantal paarden voor oorlogsremonte verzekert.

In den strijd tegen een buitenlandschen vijand zal het paard een groote rol moeten spelen; niet alleen dat de bereden wapens aanvulling zullen behoeven, doch ook enkele Infanterie-afdeelingen zouden met succes van het paard als vervoermiddelnbsp;gebruik kunnen maken, indien het mogelijk ware over eennbsp;voldoend aantal paarden te beschikken (*).

Hoe men de zaak ook beschouwt, de verbetering van het inheemsche paard is en blijft een legerbelang en waar dat erkend wordt, dient te worden gewaakt, dat hare resultatennbsp;voor het Leger zoo groot raogelijk zijn.

Wil daarom die fokkerij in de toekomst meer nut hebben voor het Leger dan moet het thans gevolgd stelsel worden gewijzigd. Zonder in details te treden, wil ik in korte trekkennbsp;aangeven hoe ik mij voorstel, dat de bestaande fokkerij hadnbsp;moeten worden geregeld.

Het algemeen beheer blijft berusten bij het Departement van Binnenlandsch Bestuur; het Lloold van Gewestelijk Bestuur blijftnbsp;belast met de regeling in zijn gewest. De Resident ontvangtnbsp;de noodige gegevens en voorstellen van eene onder zijne bevelen werkende Commissie, welke bestaat uit een gouvernements-veearts, een officier en een Inlandsch Hoofd.

De hengsten moeten alle het eigendom zijn van het gouvernement, waardoor verplaatsing steeds mogelijk is, het plegen van te nauwe verwantschapsteelt — thans een belangrijk gevaar, — wordt voorkomen en de hengsten daar kunnen wordennbsp;benut, waar van hen het meeste voordeel kan worden verwacht.

Yoor de hengsten, welke om de eene of andere reden, b. v. voor het geven van eene thans niet gekende rustperiode, nietnbsp;mogen dekken, is een centraal depot noodig.

('). Men zou deze menschen toch zeker eerst moeten leeren rijden.

üecL V. BI.

-ocr page 59-

49

Maatregelen moeten worden genomen om te voorzien in eene gezonde aanvulling der dekhengsten ; de daarvoor thansnbsp;getroffen maatregel, n. 1. het fokken van Sandelhouts bij denbsp;'olandsche fokkers, kan niet anders dan tot teleurstelling leiden.

Met enkele wijzigingen acht ik het in Pruisen gevolgde stelsel, (nagenoeg hetzelfde als voor Engelsch-lndië wordt aan-hevolen), voor ons geheel op zijne ])laats.

Eene stoeterij om te voorzien in de behoefte aan dekhengsten, een depot voor de hengsten, en verder stations, waarop dezenbsp;Eengsten worden gestationneerd.

Op deze wijze geregeld, zouden de resultaten voor het Leger grooter worden dan thans het geval is, doch met hetnbsp;aanwezige materiaal en de gebezigde hengsten is niet tenbsp;bereiken, dat paarden worden gefokt, voldoende aan de eischen,nbsp;¦Welke in de naaste toekomst moeten worden gesteld aan denbsp;legerpaarden; wel zal een paardenstapel kunnen verrijzen,nbsp;die voor het Leger in tijden van gevaar van groot nut zalnbsp;blijken te zijn.

Aanstonds kom ik nog hierop terug.

deze Vereeniging eene

Over de Vereeniging «Het Sandelhout-Stamboek” mede een enkel woord. Deze Vereeniging beoogt het fokken van Sandel-houts op Java te bevorderen. Vroeger van Uegeeringswegenbsp;gesteund, breidde het veld van hare werkzaamheden zichnbsp;*ï»igzaam maar geregeld uit; hare kwantitatieve resultatennbsp;¦''aren niet groot, doch het grootste gedeelte der gefokte veulensnbsp;¦Wettigde het vermoeden, dat voornbsp;®^boone toekomst w’as weggelegd.

De deelname bleef beperkt, omdat de fokkerij met de toen-nialige prijzen der veulens niet winstgeve/)d was.

Sedert enkele jaren heeft de Regeering haren steun aan deze vereeniging onthouden. Grootendeels tengevolge daarvan

¦^Gi'keert zij thans in een toestand, welke voor hare toekomst het

ergste doet vreezen. Do aanleiding tot het ophouden van gouverneme\it3-subsidie moet worden gezocht in een overnbsp;¦'ereeniging uitgebracht zeer uitvoerig rapjmrt van den

de

deze

Ins


^^Pport, waarvan

XV(. Ad. I en 2 ttet. 1903.

pecteur over den Givieh-n Veeartsenijkundigen dienst — een

het bestuur der Vereeniging zegt, dat het


-ocr page 60-

50

bijna eellö aarieeiiscbakeling van onjuistheden, dwalingen êil verkeerde gevolgtrekkingen is.

Waar dat bestuur redenen meent te hebben dat rapport zoodanig te beoordeelen, welk oordeel uitvoerig werd toegelichtnbsp;in eene aan de Regeering ingediende nota, is het van grootnbsp;belang, dat alsnog nauwkeurig wordt nagegaan in hoeverrenbsp;dat verslag met recht aanleiding heeft gegeven tot de onthouding van den steun der Regeering.

Het gebeurde met deze Vereeniging blijft in hooge mate te betreuren; had de Regeering door kunnen gaan met hetnbsp;verleenen van haren steun, en had zij met meer kracht dannbsp;te voren den bloei dezer Vereeniging bevorderd, daarbijnbsp;eischen stellende, w elke haar de verzekering gaven dat denbsp;leiding bleef in eene door haar gewenschte richting, dan hadnbsp;ook die Vereeniging belangrijk kunnen medewerken tot hetnbsp;doen geboren worden van een beter ])aard oj) Java.

Ook de verschilleiule ren-vercenigingen bevorderen de paar-denteelt. Wel zou de Regeering door het stellen van enkele eischen bij de samenstelling der programma’s mede kunnennbsp;werken om den nuttigen invloed te vergrooten, doch nu reedsnbsp;dient men de tastbare resultaten te erkennen. Wanneer mennbsp;in de Preanger-Regentschappen thans de beste paarden ziet, dannbsp;is daai'in niet zelden het Engelsch of Australisch volbloed,nbsp;dan wel de Arabier, duidelijk te herkennen. Dat bloed en dusnbsp;die paarden zijn een direct of indirect ])roduct der rennen.nbsp;Rovendien wakkeren zij, althans bij den Soendanees, de liefhebberij voor paarden en paardenteelt in hooge mate aan.

Of de resultaten niet grooter hadden kunnen zijn?

Deze vraag durf ik gerust met een volmondig ,,ja” te beantwoorden. Doch van Regeeringswege is ook niets gedaan om te trachten die resultaten zoo groot mogelijk te doen zijn;nbsp;het steunen van dio vereenigingeu is goed en noodig, dochnbsp;daarnaast staat dat de Regeering verj)licht is te waken, dat dienbsp;subsidie w’ordt aangewmnd op eene wijze, welke waarborgennbsp;geeft, dat de af te werpen vruchten in haar belang zijn.

Van tijd tot tijd doen geruchten de ronde, dat de Regeering het voornemen koestert ook aan de ren-vereenigingen haren steun te onthouden.

-ocr page 61-

bi

Indien zulks gebeurt, is het bewijs geleverd, dat de Regée-*'ing in deze materie al zeer slecht en zonder zaakkennis wordt voorgeficht. Ook de ren-vereenigingen dienen te worden gesteund, doch met oordeel en niet klakkeloos.

Tussclien de Regeering en het particulier initiatief moet eene samenwerking zijn, welke leidt naar het doel: eene verbeteringnbsp;''an den paardenstapel en het schepjien van een remontepaardnbsp;Java. En ook de ren-vereenigingen kunnen zooveel totnbsp;dat doel hijd ragen.

In aanmerking nemende de veel hoogere eischen, welke in de naaste toekomst aan ons legerpaard moeten worden gesteld,nbsp;'s het duidelijk, dat, met het aanwezige materiaal, de particu-liere fokkerij vooralsnog geen enkelen waarborg geeft, dat,nbsp;I*hmen eene afzienbare, tijdsruimte, zij het Leger zal kunnennbsp;^'ölpen aan remonten, welke aan die eischen voldoen.

Over Sambas en Celebes, als bronnen van remonteering, behoeft niet veel te worden gezegd; de jongste Commissiesnbsp;hebben duidelijk doen zien, dat op die eilanden nog slechtsnbsp;®nkele paarden worden aangetroffen, welke voldoen aan denbsp;tegenwoordige eischen en geen enkel ])aard, dat zou voldoennbsp;^^n die in de naaste toekomst te stellen.

^^ij staan dus voor het geval, dat geen andere weg, om te't eene deugdelijke remonteering te geraken, mogelijk is,nbsp;'^'‘n dat het Leger voorlooj)ig zelf zijne paarden fokt.

Met Leger moet dus overgaan tot de oprichting van eene

stoeterij.

Re vraag of die stoeterij moet zijn eene tamme dan wel ®ene half-wilde, is niet moeilijk te beantwoorden.

Eenmaal voor de noodzakelijkheid staande van zelf te moeten '^l'ken, mag alleen de weg worden ingeslagen, die de meestenbsp;^®kerheid biedt. Die zekerheid is bij een halfwilde stoeterij,nbsp;quot;'aar van teeltkeuze geen of slechts in geringe mate sprake is,nbsp;quot;aar de leiding in de lucht hangt, waar te veel aan het toeval

overgelaten, zeer gering. Waar wij als ’t ware een geheel *^'6uw paard moeten scheppen en waar de grootst mogelijke

stoeterij ons niet helpen. De tijd voor halve maatregelen'

''oorbij

^'®kerheid moet zijn, dat het doel bereikt wordt, kan eene halfwilde is


-ocr page 62-

¦¦ De op te richten stoeterij moet dus onvoonvaardelijk zijn' eene tamme stoeterij.

Waar moet zij worden gevestigd, op Java dan wel elders?

Dat ik met dat »elders” Soemba op het oog heb, zullen mijne lezers begrijpen.

Soemba toch bezit, heeft althans bezeten, een paardenstapel, die, rekening houdende met de massa van het individu, eenenbsp;deugdzaamheid bezit, welke bewondering afdwingt.

Welk ander paard van eene hoogte als de Sandelhout, is in staat dat te presteeren, wat denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;heeft gedaan en nog

doet! Bij welk ras vindt men zoo zelden beengebreken als bij het Sandelhout ras!

Het lijdt geen twijfel of die eigenschappen dankt het ras voor een grooter of kleiner deel aan den aard van den bodemnbsp;op dat eiland en aan het daar heerschend klimaat. Om dienbsp;redenen ligt het vermoeden voor de hand, dat ook eene tammenbsp;stoeterij, wat betreft bodem en klimaat, op Soemba onder zeernbsp;gunstige omstandigheden zou verkeeren.

Er bestaan echter tegen de vestiging van eene stoeterij op dat eiland zeer ernstige bezw'aren.

Yoor het welslagen van eene stoeterij is het niet alleen noodig, dat de leiding berust in bevoegde handen, doch ook zoolangnbsp;mogelijk in dezelfde handen blijft. Onder het personeel moetnbsp;zoo min mogelijk verw'isseling plaats hebben en ieder moet metnbsp;opgewektheid zijne werkzaamheden verrichten.

Moet ik met betrekking tot dezen eisch het lot schilderen van eene stoeterij op Somha of in de binnenlanden van 6e/eheA‘?nbsp;Om het jaar een nieuwe leider, geene opgewektheid bij hetnbsp;Europeesch personeel, niet de minste stabiliteit in de leiding ennbsp;dus eene totale mislukking.

Bovendien levert de ligging buiten Java een groot bezwaar

geval van

op.

verwikkelingen met eene vreemde mogend

heid. Dan zal de stoeterij bijtijds moeten worden overgebraeht naar Java, doch eene dergelijke inrichting is niet eenvoudignbsp;in een magazijn op te bergen.

De stoeterij moet dus worden gevestigd op Java en als van zelf wdjst zich dan het Prea?«^cr-hoogland als de plaats daarvoor aan.

-ocr page 63-

53

Ik kora nu aan de vraag met welk materiaal gefokt moet '¦vorden, om met voldoende zekerheid, zoo spoedig mogelijk,nbsp;lot het doel te geraken.

Ge geven de niet te loochenen deugden van het Sandelhout bloed, gegeven de nabijheid van dat eiland, ligt het voor de handnbsp;te overwegen, of met dat materiaal het doel bereikt kan worden.

Indien van Soemba fokmateriaal zou kunnen worden verkregen, voldoende aan eischen, welke niet te veel verschillen met ebe, welke wij in de toekomst aan onze legerpaarden moetennbsp;^’tellen, dan zou wellicht reinteelt in het Sandelhout-ras aas totnbsp;bet doel kunnen brengen. Eene nauwgezette teeltkeus, daai’bijnbsp;streng lettende op het temperament, uitstekende en oordeelkundige opvoeding, zouden het paard meer massa geven en,nbsp;•i'et behoud der goede eigenscha])pen, zoo kunnen wijzigen,nbsp;bat zou mogen worden verwacht, dat het Leger in ’t bezitnbsp;kwam van een alleszins geschikt paard.

Daartoe zou echter het fokmateriaal aan zeer hooge eischen 'iioeten voldoen en wij allen weten, de jongste commissie heeftnbsp;bet ten overvloede nog eens laten zien, dat dergelijk materiaalnbsp;iiiet meer is te verkrijgen (*).

Zou kruising van Sandelhout-merr'ies ons tot het doel kunnen brengen ?

Indien men het Sandelhout-raiS zou willen kruisen met een ander ras, dan ligt het voor de hand daartoe het Arabischenbsp;te kiezen. Èn zijne geschiktheid als oorlogspaard, èn het eldersnbsp;Verkregen succes met den Arabier, als verbeteraar van hetnbsp;*'as, èn zijn min of meer overeenkomen met den Sandelhoutnbsp;’'Vettigen deze meening ten volle.

Al dadelijk rijst de vraag aan welke eischen de Sandelhout-teerrie moet voldoen, om voldoende zekerheid te geven, dat zij, gepaard met een goeden Arabischen hengst, veulens geeft, welkenbsp;bullen voldoen aan de voor het Leger te stellen eisclien. Reedsnbsp;be veulens van de eerste generatie moeten dus, op volwassennbsp;leeftijd, eene hoogte bereiken van 1.36 M.

(*)• Römek, een particulier van Soerabaija, slaagde er eenige maanban later \vel in om de benoodigde merries voor Padelarang op Soemba te vinden.

Red. V. BI.

-ocr page 64-

54

Wanneer wij daarbij in het oog houden, dat de invloed van de merrie op de hoogte van het veulen grooter is dan die vannbsp;den hengst, dat men, ook al om technische eischen, niet tenbsp;groote hengsten moet zoeken, dan volgt daaruit reeds, dat tenbsp;kleine merries geen voldoenden waarborg geven om spoedignbsp;genoeg het voorgestelde doel te bereiken.

Het is natuurlijk niet te zeggen, hoe groot de merrie, bij overigens geschikten bouw, moet zijn om wel voldoende waarborgen te geven. Bovendien oefenen nog andere factoren, welkernbsp;waarde niet bepaald kan worden, zooals terugslag, daarop grootennbsp;invloed uit. Doch met kleinere merries te fokken dan b. v.nbsp;van HSS M. als minimum, komt mij al zeer gevaarlijk voor.

Mocht men een voldoend aantal Sandelhout-menies van uitstekende k\valiteit en van genoemde hoogte als minimumnbsp;kunnen krijgen, dan acht ik een fokken met die merries ennbsp;met Arabische hengsten alleszins aanbevelenswaardig.

liet denkbeeld zou kunnen rijzen, of het niet raadzamer is met onze, reeds voldoenden adel bezittende, Sandelhout-merrie?,nbsp;de zoogenaamde verkeerde kruising toe te passen, waarondernbsp;men te verstaan heeft, dat edele merries worden gedekt doornbsp;een hengst met minder bloed doch met meer massa. In datnbsp;geval zouden b. v. Australische hengsten kunnen worden gebezigdnbsp;om aan de progenituur meer massa te verzekeren. liet spreektnbsp;van zelf, dat daarna weer met het oorspronkelijk bloed moetnbsp;worden gewerkt.

Ik durf niet te beslissen in hoeverre deze wijze voor ons aanbeveling verdient; mij komt zij niet zonder gevaar voor.

De zekerste weg, geloof ik, is goede Sandelhout-merries te kruisen met de beste Arabische liengsten.

Voor ’t oogenblik aannemende, dat de moederdieren te verkrijgen zijn, dient te worden nagegaan, of de mogelijkheid bestaat Arabische hengsten, geschikt voor ons doel, te koopen,nbsp;en waar men de meeste kans van slagen heeft.

Hierbij zal men al dadelijk eene keuze moeten doen tusschen de in Europa gefokte yoMoed-Arabieren en de Arabieren dernbsp;bevolking van Syrië cn andere landen.

In Europa treft men die stoeterijen aan, waar met zuiver Arabisch bloed wordt gefokt n.1. de stoeterij van den heer

-ocr page 65-

55

Blunt in de nabijheid van Londen, die van den heer voN Hiciivvitz bij Rochlllz in Saksen, en de rijksstoeterij Babolnanbsp;lil Hongarije. Zeer waai’schijnlijk bestaat de mogelijkheid uitnbsp;deze stoeterijen enkele exemplaren te verkrijgen, daar zoowelnbsp;de heer Blunt als de Iloncjaarsche regeering jaarlijks denbsp;overtollige dieren publiek verkoopt, en bovendien de Hongaar-sche regeering, meermalen, ook vóór den openbaren verkoop,nbsp;een of meer hengsten aan bevriende mogendheden afstond.

Men kan zich overtuigd houden, dat deze Arabieren raszuiver ^ijii; in hoeverre echter klimaatsinvloeden en gewijzigde voedingnbsp;het type hebben veranderd en of wij die verandering als eennbsp;Voor- of nadeel hebben te bcschpuwen, waag ik niet te beslissen.nbsp;Wanneer wij zien, dat zelfs Engelsch-lndië, dat in Bombaynbsp;oene markt heet te bezitten, waar de beste Arabieren zoudennbsp;'vorden aangevoerd, in '1901 vier hengsten bij Blunt kocht,nbsp;en Japan in hetzelfde jaar twee, dan geeft ons dat wel te denken.nbsp;Voeg ik nog hieraan toe, dat men noch bij Blunt, noch bij denbsp;ilongaarsche regeering opzettelijk bedrogen zal worden, dannbsp;geloof ik, dat die weg nog zoo verwerpelijk niet is.

Om oorspronkelijke Arabische hengsten te krijgen, staan quot;^veer twee wegen open en wel door aankoop op de Engelsch-Bidisehe markten, voornamelijk Bombay, dan wel direct op denbsp;markten te Bagdad, Damascus en andere plaatsen. De aankoopnbsp;te Bombay zou natuurlijk het eenvoudigst zijn, doch men mistnbsp;de zekerheid, dat men daar het beste vindt wat in do soort tenbsp;krijgen is en wat wij moeten hebben.

^Vel wordt door sommige schrijvers aangegeven, dat juist de boste Arabische hengsten naar denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;markten

'Vorden gebracht, en wel zijn nagenoeg alle gouvernements-dekhengsten op die markten gekocht, doch het feit, dat het door de meergenoemde commissie over de hengsten uitgebrachtnbsp;*’apport verre van gunstig is en, zooals ik hier voren reeds zeide,nbsp;ket Engelsch-Indisch gouvernement onlangs vier dekhengstennbsp;kij den heer Blunt kocht, geeft mij weinig vertrouwen in denbsp;^omhay-markt voor eerste klasse Arabieren.

Aan een aankoop oj) de hooger genoemde markten in Syrië Jlpsopolamië zijn ook groote bezwaren verbonden. In hoe-'®i're aan de commissie bij hare reizen moeielijkheden in den


-ocr page 66-

56

weg zouden gelegd kunnen worden, weet ik niet, doch wel is het bekend, dat men daar in een land komt, waar ieder erop uit zal zijn de commissie te bcdi’iegeir.

Gcene enkele inlichting zal als waarheid mogen worden aangenomen ; van de afstamming zal men groote vei’halen hooren, welke geen geloof verdienen; incn zal trachten voor veel geldnbsp;paarden te slijten, welke dat geld niet waai-d zijn.

En nu is het gemakkelijk gezegd, dat de commissie maar uit eigen oogen moet zien, doch waar zijn de commissieleden, dienbsp;voldoende kennis en crvai-ing bezitten van het Arabisch \rMTdnbsp;om zeker te zijn niet terug te komen met een schoon paai'dnbsp;van twijfelachtige afkomst, in plaats van met den verlangdennbsp;zuiveren Arabier.

Het blijft echter mogelijk te slagen, doch de taak der commissie zal eene moeilijke zijn. Is men echter van meening, dat langs dezen weg de meeste kaïrs bestaat het type te ki’ijgen,nbsp;dat wdj moeten hebben, dan mogen die moeilijkheden ons nietnbsp;w’eerhouden dien weg in te slaan. Ook een Fransche commissie kocht op die wijze nog in het afgeloopen jaar. Het zounbsp;voor eene van hier te zenden commissie van enorm belang zijnnbsp;te w'eten, in hoeven'e en op wmlke wijze die commissie geslaagd is.

Ook acht ik het van belang te overwegen of het geen aanbeveling zou vei’dienen in deze gewichtige aangelegenheidnbsp;de hulp in te i’oepen van de Nederlandsche regeei-ing, om bijnbsp;de samenstelling van de commissie gebruik te kunnen makennbsp;van krachten, w'aarover hier-, uit gebrek aan ervai’ing innbsp;deze matei'ie, niet te beschikken valt.

De commissie zou dan kunnen bestaan uit één of twee officieren van het Indische en één oflicier \ an het Nederlandschenbsp;Leger. Laatstbedoelde officier zou zeker zonder veel moeitenbsp;van de jongste Fransche commissie tal van inlichtingen kunnen vei'krijgen, wmlke bevorderlijk zouden zijn aan het w'el-slagen van de ondeimeming.

Het zal mijne lezei’s duidelijk zijn, dat ik, bij het denkbeeld om voor de commissie een oflicier van het Nederlandsche Legernbsp;aan te wijzen, bepaalde personen op het oog heb. Hunnenbsp;namen hier te noemen, komt mij niet gepast voor-.

-ocr page 67-

57

Zooeven ben ik van de aanname iiitge£:aan, dat voor de op te richten stoeterij goede Sn«cle//(ot( t-merries in voldoende getalenbsp;zouden zijn te krijgen. Wanneer wij echter zien, dat de jongstenbsp;commissie, welke in ojidracht had merries te zoeken voor eenenbsp;stoeterij, na maanden lang ijverig zoeken zelfs niet ééne foknierrienbsp;heeft kunnen koo])en, terwijl toch de hoogte-eisch niet meer wasnbsp;dan 1.28 M., dan bestaat alle reden, om aan de mogelijkheid,nbsp;cni geschikt fokmateriaal uit Soemba te krijgen, te twijfelen.

Wel schijnt de commissie een zeer ongunstigen tijd te heb-hen getroffen, doch waar nog niet ééne merrie is aangekocht, *iiag men aannemen, dat ook onder gunstiger omstandighedennbsp;het resultaat onvoldoende zou zijn geweest. Wat heli)t het,nbsp;hidien b. v. een twintigtal merries zouden zijn gekocht?

Heeft het „te laat” zich reeds doen gevoelen?

Zijn de voorspellingen dat de Regeering de zaak krachtig '^cu aanvattei), wanneer het te laat zou blijken, dan bewaarheid geworden?

Het schijnt zoo. Met enkele merries van twijfelachtige waarde is het Leger niet geholpen ; de zaak moet zoo krachtig mogelijknbsp;'gt;''’orden aangepakt om zoo spoedig mogelijk weer met den tijde-hjken maatregel van eene remonteering uit het buitenland tenbsp;hunnen breken. Het „te laat” zou men nog eens kunnen hooren.

Alles wettifft bet vermoeden, dat Soemba geen materiaal meer hezit, noch in kwalitatieven, noch in kwantitatieven zin, om

oprichting van eene flinke stoeterij mogelijk te maken.

Zooals bekend is, heeft de Regeering reeds in beginsel besloten tot de oprichting van eene stoeterij. Yoor dat doel waren

Sandelhoitl-memes noodig, welke helaas niet gevonden zijn.

Het zoo toe te juichen voornemen dreigt daarmede in duigen tc Vallen.

Aan eene tweede zending naar Soemba stel ik mij weinig 'oor, doch het rap])ort van de commissie zal over de wensche-hjkheid daarvan wel het juiste licht verspreiden. Het in uitzichtnbsp;stellen van het behalen van groote winsten aan den particu-heren handelaar, zou misschien een middel zijn om, indiennbsp;Oanwezig, goede merries te ki'ijgen.

Hoe het zij, wij moeten nu reeds de mogelijkheid onder oogen zien, ^*it aanstonds blijkt, dat geene Sandelhout-merries zijn te krijgen.


-ocr page 68-

58

Andere voor het doel geschikte fokmerries als die, welke men van Soemba hoopte te krijgen, zijn er in Indië niet. Wijnbsp;moeten ons daarom tot het buitenland wenden en nagaan,nbsp;welk materiaal aldaar te verkrijgen is, en welke kansen vannbsp;slagen ons daarmede worden aangeboden.

In verband daarmede zal ik achtereenvolgens nagaan, wat wij in dat opzicht te verwachten hebben van Algiers, Syriënbsp;met Arahië, Perzië, Engekch-lndië en Australië.

In Algiers en Tunis vindt men, zooals bekend, het Berber-paard. Afgaande op hetgeen verschillende schrijvers daaromtrent mededeelen, is de Berber van Oostersch type, is hij in het algemeen grooter dan de Arabier en heeft hij niet dienbsp;edele vormen. Vooral wordt het kruis gemeenlijk als afhangendnbsp;beschreven, terwijl de pijpen erg fijn zijn en het gebrek vannbsp;lange kooten veel wordt aangetroffen.

zelf met Arabische hengsten fokt.

Door verwaarloozing der teelt, misbruik van de jonge paarden, is ook bij dit ras achteruitgang ingetreden; de Franschc regeering geeft zich echter alle moeite om door stationneeringnbsp;van hengsten, welke zij

daarin verbetering te brengen.

Om zijne soberheid en zijn uithoudingsvermogen wordt de Berber zeer geprezen ; die eigenschappen stempelen hem totnbsp;een deugdzaam oorlogspaard. De volgende mededeeling mogenbsp;dit bewijzen.

Van April tot .luni 1900 was eene Cavalerie-afdeeling, ter sterkte van 5fi paarden, te velde; de eigenlijke opmarsch vannbsp;deze afdeeling duurde 19 dagen, waarbij de kortste per dagnbsp;afgelegde afstand 35 K.M. bedroeg; bij het optreden legde hetnbsp;half-eskadron van ’s morgens 5 uur tot ’s avonds 6 uur 80 K.M.nbsp;af over moeilijk terrein en bij ongunstige weersgesteldheid; nanbsp;drie maanden te velde te zijn geweest, bij slechte voeding, werdnbsp;een nacht-marsch semaakt van 90 K.M.

o

Van deze 56 paarden stierf in dien tijd één paard aan koliek, moesten twee worden achtergelaten en konden zes niet wordennbsp;bereden.

De uitvoer uit Algiers, voornamelijk naar Frankrijk, is zeer belangrijk. In hoofdzaak worden echter alleen hengsten uitgevoerd, doch het feit, dat Frankrijk h. v. in 1899 uit A/j/irr.'f

-ocr page 69-

59

en Tunis ongeveer löO merries ontving, wijst er in elk geval op, dat de aankoop van merries aldaar mogelijk is.

Door de hulp in te roepen van de Fransche regeering, zou een aankoop van fokmateriaal in die Fransche bezittingennbsp;Waarschijnlijk niet moeilijk zijn, vooral niet, indien de chefsnbsp;van de hengsten- en remonte-depots werden uitgenoodigd hunnenbsp;niedew'erking te verleenen.

De hoogte der Berbers schijnt te varieeren tusschen 1.38 M. en 1.60 M. Daar de kleinste soorten de edelste zijn, zou voornbsp;ons doel eene merrie van ongeveer 1.40 M. wellicht het meestnbsp;geschikt zijn.

Goedgebouwde merries van dit ontwijfelbaar deugdzaam ras, gepaai'd met goede Arabische hengsten, bieden alle kansen aan,nbsp;dat ons doel bereikt wordt.

Wel zijn aan het overbrengen van deze dieren groote bezwaren Verbonden, doch onoverkomelijk zijn zij niet.

Is het zeer moeilijk uit Syrië en omliggende streken werkelijk eerste klasse dekhengsten te krijgen, nog moeilijker schijnt hetnbsp;Ie zijn vandaar merries te halen. Slechts bij hooge uitzonderingnbsp;Worden merries uitgevoerd, zoodat een aankoop van merriesnbsp;Voor eene stoeterij, ook al om finantieele redenen, uit die strekennbsp;onmogelijk kan wmrden beschouwd.

Het Perzisch paai'd nadert het Arabisch type; het is minder edel en in ’t algemeen grooter, terwijl het beenderenstelsel nietnbsp;zelden veel te wenschen schijnt over te laten. Uitvoer vannbsp;tiierries heelt zoo goed als niet plaats, zoodat wij ook daarnbsp;•'iet moeten zijn.

Uit Engelsch-Indië hebben wij ook niets te verwachten; onder •Ie daar ingevoerde Arabs worden slechts zeer zelden merriesnbsp;aangetroffen en de kwaliteit der Counlnj-Breds laat nog zooveelnbsp;lö wenschen over, dat zij voor ons doel minder gew'enscht zijn.nbsp;ï^ovendien zou, in verband met de })ogingen om den paarden-®tapel te verbeteren, de Engelsch'Indische regeering zich w'aar-schijnlijk tegen den uitvoer van merries verzetten.

Dlijtï ons nog over Australië te beschoinven.

Het door den Majoor der Cavalerie Posvo omtrent zijne Zending naar Australië uitgebracht rapport, heeft ons doen zien,


-ocr page 70-

60

dat in Australiè een betrekkelijk groot aantal geschikte renion-ten voor ons Leger worden gevonden. Daar onder die paarden zich ook merries bevinden, bestaat dus de mogelijkheid ook uitnbsp;dat materiaal onze stoeterij te voorzien.

Zijn ze voor ons doel geschikt?

Zooals wij weten, speelt bij het fokken de terugslag een groote rol en daar we met de pony-fokkerij in Australië metnbsp;een jonge zaak te doen hebben en het pony-type nog nietnbsp;geheel constant zal zijn, zullen de nadeeligc gevolgen van diennbsp;terugslag zich wel eens doen gevoelen.

Doch dat bezwaar is betrekkelijk gering; het eischt alleen eene strengere keuring. Australische merries met voldoendenbsp;bloed en goeden bouw, niet te hoog doch met llinke massa,nbsp;zullen blijken aan het doel te beantwoorden. P^ene strengenbsp;keuring zal echter noodzakelijk zijn.

Ook aan het Engekch-lndisch gouvernement is door de reeds meergenoemde commissie in overweging gegeven dat materiaalnbsp;voor de op te richten stoeterijen te nemen.

Niet alleen, dat dit plan, naar het mij voorkomt, voldoende kans van succes aanbiedt, doch er zijn enkele niet onbelangrijkenbsp;voordeelen aan verbonden.

In de eerste plaats zijn de paarden gemakkelijk te verkrijgen, niet duur; zelfs niet of weinig duurder dair de Sandelhmtsnbsp;zouden zijn geweest, indien de Commissie in hare opdrachtnbsp;ware geslaagd. Doch in de tweede plaats zouden de merriesnbsp;gekozen kunnen worden uit de bestelde en nog te bestellennbsp;remonten, terwijl uitwisseling, desgewenscht, met de leger-paarden zou kunnen ])laats hebben.

Eene bij de stoeterij ingedeelde merrie, welke daar om de eene of andere reden ongeschikt bleek, (niet te bevruchten,nbsp;slechte progenituur) zou wellicht nog als leger|)aard dienstnbsp;kunnen doen, terwijl bij ongeschikt gewordene merries van hetnbsp;Leger, hunne indeeling bij de stoeterij zou zijn te overwmgen.

Dit alles in aanmerking nemende ben ik van meening, dat wij, indien reeds gebleken is of aanstonds zal blijken, dat goedenbsp;Sandelhout-mernes niet in voldoende getale zijn te verkrijgen,nbsp;onverwijld moeten overgaan tot de oprichting van eene stoeterij

-ocr page 71-

61

met Aufttral'ische mamp;mQS van een gewensclit type, waaronder ik versta; voldoende bloed zonder verlies van massa, goednbsp;beenderenstelsel en niet te hoog.

Daar de kwaliteit zelfs der beste Sandelhout-hen^sim mij niet voldoende voorkomt om met voldoende zekerheid het doelnbsp;te kunnen bereiken, moeten enkele uitstekende Arabische dek-liengsten worden aangeschaft.

Vestigen wij onze keuze op de Australische ponies, dan zal bet zeker niet moeilijk zijn om, door een gedeelte der merriesnbsp;van wat zwaarder type te nemen, tevens een geschikt trekpaard voor de Artillerie te fokken.

De op te richten stoeterij moet in de eerste plaats ten doel bebben het Leger van de noodige remonten te voorzien, dochnbsp;1'et einddoel ligt nog verder.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Dat einddoel moet zijn eene zoodanige opheffing van den Paardenstapel, dat het Leger niet alleen beschikt over eenenbsp;Verzekerde remonteering, doch ook over eene krachtige ennbsp;geregistreerde reserve en de bevolking eene winstgevendenbsp;fokkerij heeft.

Reeds bij de oprichting van de stoeterij moet dat einddoel Voor oogen worden gehouden.

Daarom moeten reeds nu, onder leiding van den Chef 'ïm het Remontewezen, maatregelen worden getroffen totnbsp;bet in het leven roepen van een »Remontezucht.” Dat plantjenbsp;'Vorde niet overal te gelijk gej)lant, doch alleen daar, waarnbsp;‘fe omstandigheden daarvoor gunstig zijn.

In die gedeelten moet de verbetering van den paardenstapel ^00 spoedig mogelijk geleid worden in eene voor de remon-teering gewenschte richting.

De op te richten stoeterij moet dan voorzien in de behoefte ‘^^n dekhengsten, welke voor die Remontezucht noodig zijn;nbsp;levens kan zij het depot zijn, waar die hengsten van tijdnbsp;Iet tijd terugkeeren.

Hierboven gaf ik reeds aan, hoe dit plan uitvoerbaar is;

officier, die deel uitmaakt van de hooger bedoelde commissie.

Voor zijne werkzaamheden verantwoordelijk tegenover den ^bef van het remontewezen; hij draagt zorg, dat maatregelen


-ocr page 72-

Worden genomen om de gewenschte fokrichtlng te verzekeren; hij koopt de geschikte jonge remonten op en houdt nauwkeurig aanteekening van de geschikte oorlogsremonten. Dienbsp;lijsten worden tot het volgend bezoek bijgewerkt, wat betreftnbsp;sterfte, verandering van eigenaar enz. door de districtshoofden,nbsp;zoodat ton allen tijde kan worden beschikt over die gegevens,nbsp;w'elke noodig zijn om een zeker aantal paarden, geschiktnbsp;voor oorlogsremonte, ten spoedigste bij elkaar te krijgen.

stelselmatig

Het

resultaten leiden een legerpaard

het aantal veulens waaruit gefokt door de bevolking.

voortschrijden op dezen weg moet tot geleidelijk

kan groeien.

toenemen en als ideaal hebben wij ons een toestand te denken, dat de thans nog niet bestaande stoeterij slechts heeft te voorzien in de behoefte aan dekhengsten en in den dienst vannbsp;hengsten-depot.

Dat alles zal. tijd, veel tijd, kosten, doch laat het een spoorslag zijn om spoedig te beginnen. Reed jaren is op verbetering van den toestand aangedrongen en nog is niets bereikt;nbsp;de bereden wapens zijn niet alleen onvoldoende geremonteerd,nbsp;doch ook is uitbreiding een onafwijsbare eisch, terwijl denbsp;noodzakelijkheid zal blijken, om aan enkele Infanterie-atdee-lingen, althans in oorlogstijd, door het paard, meerdere bewegelijkheid te geven.

Daarom, nogmaals, laat ons erkennen, dat de bestaande toestand hoogst gevaarlijk is en laat er een spoedig en krachtignbsp;begin komen, opdat wij bij het aanbreken van moeilijke dagennbsp;klaar zijn en het ste laat” ons niet in de ooren klinke.

\V. Groeneveld,

Ritmeester.

-ocr page 73-

VERSLAG

Van de Algemeene Vergadering der Indische Krijgskundige Vereeniging van Donderdag den 25^“^quot; Juni 1903nbsp;te Weltevreden. (*)

Voorzitter: Kolonel M. B. Rost van Tonningen.

De Voorzitter opent de vergadering en deelt mede, dat het Bestuur, in voldoening aan den inhoud van artikel 2 van hetnbsp;Reglement, het Eerevoorzitterschap der Vereeniging heeft aangeboden aan zijne Excellentie den Luitenant-Generaal W. Doetje,nbsp;Welk aanbod door Z. E. gaarne werd aanvaard.

Met een woord van welkom aan den Eerevoorzitter, die de bijeenkomst met zijne tegenwoordigheid vereerde, noodigt denbsp;Voorzitter Z. E. uit de leiding der vergadering op zich tenbsp;willen nemen.

De Generaal Doetje den spreker dankzeggend voor diens Woorden, verklaart die leiding gaarne in handen te laten vannbsp;den Voorzitter.

Het onderwerp; „De Bemonteering in Nederlandsch-lndiëquot; thans aan de orde zijnde, geeft de Voorzitter het woord aannbsp;den heer Scheepens. ('-)

De hoer Scheepens:

Mijne Jleemi!

Alhoewel het in hoofdzaak met den Inleider eens zijnde, ban ik mij met enkele zijner beschouwingen over het onder-''erpi dat ons heden avond zal bezighouden, niet vereenigen,nbsp;redenen waarom ik gaarne aan de uitnoodiging van Uwnbsp;Bestuur gevolg heb gegeven om met den Ritmeester Groe-neveld daarover in discussie te treden.

( ) Re paginatuur-verwijzing in dit verslag heeft uitsluitend betrekking op het tijdschrift.

(-) 1ste Luit.-Paardenarts thans in garnizoen te Padalarang.

lied. V. BI.

-ocr page 74-

0-4

Ik sfel inij voor, de gedrnkto, rede volgend, die jninten aan eon korte Ijcspreking te onderwerjten, waarover ik metnbsp;den Inleider van moening verschil.

Daar waar de Ritmeester Groeneveld het heeft over de van Gonvernementswegc gesteunde fokkerij in de Preanger-Begenlschappen, zegt ZEd.G. het volgende:

„Thans, nu men aan de remonten veel hoogere eischcn „moet gaan stellen en men voort is gegaan met’geen rekeningnbsp;„te houden met de militaire belangen, is van deze fokkerij,nbsp;„zooals zij thans bestaat, voor het Leger als bron van remon-„teering niets te verwachten”.

Ware er alzoo wel rekening gehouden met de militaire belangen, dan zou van deze fokkerij voor het Leger wel ietsnbsp;te verwachten zijn geweest. Dit nu wordt door mij sterknbsp;betwijfeld en wel om de volgende redenen: de ervaring tochnbsp;leert, dat men bij lokpaarden hoogere eischen moet stellennbsp;wat betreft deugden in licliaamsbouw, standen, gangen ennbsp;karaktereigenschappen, en gebreken strenger moet beoordeelennbsp;dan bij gebruikspaarden, zoodat de groote kracht eener fokkerij gezocht moet worden, behalve, zooals vanzelf spreekt, innbsp;goede dekhengsten, in een groote voorraad fokmerries vannbsp;goede klasse en van een gelijkvormig type.

Bij een beoordeeling van het fokmateriaal, dat thans in de Preanger-Regenlschappen wordt aangetrolTen, komt men tot denbsp;conclusie, dat al die goede eigenschappen aan het vrouwelijknbsp;fokmateriaal (met uitzondering wellicht van een zeer enkelnbsp;exemj)laar) niet toegekend kunnen worden. W at het mannelijknbsp;fokmateriaal aangaat, is dit over het algemeen genomen —nbsp;behoudens de voor het doel ongeschikte exemplaren —¦ tenbsp;klein, om een ])rogenituur te verwekken van een hoogte alsnbsp;in de toekomst voor een legerpaard vereischt xvordt. En aannbsp;de opfokking (voeding en ver])leging) der veulens bij denbsp;bevolking wordt zulk een geringe zoi’g besteed (wat misschiennbsp;toegeschreven moet worden aan onkunde, mindere gegoedheid,nbsp;indolentie en mindere liefde voor deze diersoort), dat het geennbsp;verwondering behoeft te baren, dat de tegenwoordige resultatennbsp;nog zoo bedroevend zijn.

-ocr page 75-

Daar waar alzoo én fokmateriaal én opfokking oorzaken zijn, dat van deze fokkerij voor liet Leger niets te verwachtennbsp;is, kan naar mijne bescheiden meening niet gesproken wordennbsp;van een „rekening houden” met militaire belangen en komtnbsp;het mij daarom niet billijk voor de treurige resultaten dezernbsp;fokkerij voor het Leger te wdllen wijten aan de omstandigheid,nbsp;dat er geen rekening is gehouden met zijn belangen.

AVanneer misschien na vcrlooji van een aantal jaren het Preanger-])tiard zoodanig verbeterd zal zijn, dat men met eennbsp;vrij constant type en ras te doen heeft, zou de regeling, zooalsnbsp;dc Inleider zich die voorstek, met welke regeling dan ooknbsp;de militaire belangen niet uit het oog zouden woi'den verloren,nbsp;veel reden van bestaan hebben. Yoor het heden schijnt hetnbsp;niij toe, dat ze weinig of geen nut zal stichten.

Wat betreft de aairschafling van Arabische hengsten, geeft de Ritmeester Giioenevelij ons verschillende wegen aan dc hand.

Zeker zou de gemakkelijkstc w'eg zijn zich te w'enden tot een der genoemde stoeterijen in Europa, waar met zuivernbsp;Arabisch bloed wordt gefokt. Evenwel, volgens DüNKELBERfinbsp;en andere schrijvers op hippologiseli gebied, onderscheiden denbsp;in Europa gefokte Arabieren zich van hunne rasgenooten innbsp;Arabic door meerdere grootte en massa en sclii'ijven zij dezenbsp;type-verandering toe aan de betere voeding en aan den invloednbsp;van het vochtiger klimaat in Europa. Uf deze veranderingnbsp;als een voor- of nadeel is te beschouwen, waag ook ik nietnbsp;te beslissen; het feit evenwel, dat een Eransche commissie innbsp;het afgeloopen jaar in Arabië zelve haar inkoopen deed, terwijlnbsp;lgt;et voor haar dan toch zeker eenvoudiger zoude geweest zijnnbsp;om in Europa zich die hengsten aan te schalfen, geeft te denken en ^komt het mij daaimm zekerder voor, niettegenstaandenbsp;de daaraan verbonden bezwaren, om in het land zelve te koopen.nbsp;Ook schijnt het mij toe, dat voor ons doel (zooals ik mij ditnbsp;Voorstel en waar ik zoo straks op zal terugkomen) dc bedoeldenbsp;hengsten niet te groot mogen zijn, waardoor men dan als van-^'Olf aangew’ezen is op de üostersche markten.

Met het denkbeeld om een Nedcrlandsch oflicier aan de eventueel te benoemen commissietoe te voegen, kan ik mij nietgoedvereenigen.

tgt;l- XVI An 1 en i.

Oct. 1903. nbsp;nbsp;nbsp;6.

-ocr page 76-

66

niet gering moet

Zonder de kennis van bedoelde ofbcieren te onderschatten, rijst bij mij toch twijfel, of hunne ervaring in deze materienbsp;zooveel grooter zal zijn. Ras-zuivere woestijn-Araft/eren belmoren in Europa ook tot de zeldzaamheden, terwijl men hiernbsp;in Indië althans dit voor heeft van meer vertrouwd te zijnnbsp;met het Oostersche type, zoomede met de gebreken van onsnbsp;eigen landspaard, een voordeel, dat m.nbsp;geacht worden.

Uitgaande van de veronderstelling, dat Soemba geen materiaal meer bezit, noch in kwalitatieven, noch in kwantitatieven zin, om de oprichting van eene flinke stoeterij mogelijk tenbsp;maken, bespreekt de Inleider andere voor dat doel geschiktenbsp;fokmerries, welke uit het buitenland te verkrijgen zouden zijn.

In de eerste plaats de Berber.

Zeer zeker zou het aanbeveling verdienen van dit ras, bekend om zijne deugdzaamheid als oorlogspaard, gebruik te maken, eveinvel meen ik te mogen veronderstellen, dat denbsp;kans van slagen gei'ing zal zijn. De aan het invoeren vannbsp;deze merries verbonden groote kosten buiten rekening latende,nbsp;geldt dunkt mij hier hetzelfde argument als dat hetw'elk voornbsp;Engelsch-Indië wordt aangevoerd. Ook in Algiers worden,nbsp;zooals de Ritmeester Grokneyeld zelf schi-ijft, pogingen aangewend om den paardenstapel te verbeteren, zoodat waarschijnlijk de Iransche regeering zich evenzoo tegen den uitvoernbsp;van goede merries zal verzetten.

Het denkbeeld om over te gaan tot de oprichting van eene stoeterij met uitgezóchte Australische pony-merries, schijnt ooknbsp;mij, vooral met het oog op de daaraan verbonden voordeelen,nbsp;zooals ons die duidelijk uiteengezet zijn geworden, het beste toe.

Als dekhengsten in deze stoeterij wcnscht de Ritmeester Groeneveld uitsluitend gebruik te maken van Arabischenbsp;hengsten; de qualiteit zelfs der beste SawdeZ/touGhengsten,nbsp;komt ZEdG. niet voldoende voor om met zekerheid het doelnbsp;te bereiken. (‘) 1

1

Dit neemt niet weg, dat ZEdG. thans toch aan het fokken is met 4 sandelhouthengsten, waarvan twee halfbloeds.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Red. V. BI.

-ocr page 77-

67

Na den lof op den Sandelhout, waar velen ten volle mee zullen instemmen, komt mij deze bewering niet gewmttigd en eennbsp;W’einig onbegrijpelijk voor.

Uit een opstel van de band van een deskundige, voorkomende in de „Veeartscnijkundigo Bladen,” (Deel XI\’ all. 4); citeer iknbsp;bet volgende:

xiOm dadelijk fokmerries van meer taille te krijgen dan van ïde volbloed Sandelhouls te wacbten zijn, zou bet onzes inziensnbsp;5gt;zeer aan te bevelen zijn om verder ieder jaar tevens eenigenbsp;«goede Australinchc merries van 1.45 M. boogte in tenbsp;«voeren, waarvan men zeker kan zijn, dat 7.e met Sandelhout-«bengsten gecroiseerd, mooie afstammelingen zullen geven,nbsp;«waaruit betere legerpaarden zullen groeien dan men tot bedennbsp;«zoowel van Soemba als uit Australië kreeg. Yerscbillende opnbsp;«deze wijze gefokte paarden, die ik in de gelegenheid was tenbsp;«zien, konden ên door lichaamsbouw, én door temperament eenenbsp;«vergelijking met beide ouders met glans doorstaan.”

Ook ik zag niet lang geleden zulk een kruisingsproduct, ook dit dier maakte door zijn bouw en adel een goeden indruk. Iknbsp;kan mij dan ook omtrent deze zaak volstrekt niet met de be-w-ering vmn den Inleider vereenigen. De Sandelhout is van eennbsp;te superieur ras om van hem niet te mogen verwachten, datnbsp;hij als ras-verbeteraar geen goede diensten zou kunnen bewijzen, indien altijd gefokt woi'dt met hengsten van geen tenbsp;kleine taille.

Volgens den Ritmeester Guoeneveld moet de o|) te richten stoeterij in de eerste plaats ten doel hebben bet Leger denbsp;noodige remonten tc verschalïen en tevens ook te voorzien innbsp;de behoefte aan dekhengsten, welke voor de „Remontezucht”nbsp;noodig zijn.

^\anneer ik ZEd.G. goed begre])en heb, is het dus zijn bedoeling kruisingsproducten van Arabische hengsten en Australische merries te doen fungeeren als verbeteraars van het Ittndspaard.

Hij erkent zelf, dat de pony-fokkeiaj in Australië nog een jonge zaak is en in verband daarmede hot |)ony-type nog nietnbsp;geheel constant zal zijn. Een enkelvoudige veredeling met

-ocr page 78-

68

Arabisch bloed zal m. i. het type niet dadelijk constanter doen worden. Worden alzoo hengsten van dit veredelde type gebruikt ter verbetering van den paardenstapel, dan zullen denbsp;nadeelige gevolgen van terugslag zich niet ééns, maar herhaaldelijk doen gevoelen. En waar nu de noodzakelijkheid betoogdnbsp;wordt van het nemen van maatregelen ter verbetering, magnbsp;men zich aan zulk een gevaar niet blootstellen. Buitendien zalnbsp;het type dezer kruislingen te veel verschillen met dat van hetnbsp;inheemsche om met succes verbetering te kunnen aanbrengen.

Mij komt het daarom wenschelijker voor naast de op te 1‘ichten stoeterij, welke het Leger zal moeten voorzien aan denbsp;noodigc remonten en waar gefokt zal worden met AiislraUschenbsp;merries, Arabische- en Sandelhoul-im\gsten, een stoeterij op tenbsp;richten, welke uitsluitend heeft te voorzien in de behoefte aannbsp;dekhengsten, en het fokmateriaal in deze stoeterij te doen bestaan uit goede Sandelhout-mcrnes, van een minimum maatnbsp;van 1.28 M., en Arabische hengsten.

Het voor dat doel benoodigd aantal merries behoeft uit den aard der zaak niet groot te zijn, zoodat dit zonder twijfel nognbsp;wel gevonden zal worden.

Daar het verschil in taille tusschen het mannelijk en vrouwelijk dier niet te veel uiteen mag loopen, zal men dan wel genoodzaaktnbsp;zijn de aan te schaifen hengsten in Arabië zelve te zoeken. Denbsp;taille van de in Europa gefokte Arabieren is voor dit doel te hoog.

Dc qualiteit van de dus gefokte paarden moet m. i., in aanmerking nemende de vele punten van overeenkomst tusschen Sandelhout en Arabier, goed zijn. Tevens heeft men het voordeel een stoeterij te bezitten, waaruit ten allen tijde hengstennbsp;met zun^er Oostcrsch bloed kunnen betrokken woi'den, zoodatnbsp;men niet in de noodzakelijkheid zal verkeeren om steeds opnieuwnbsp;Arabische hengsten in te voeren.

De Voorzitter: Het woord is thans aan den heer de Wa.\l. (')

De heer de Waal;

Mijne Heeren!

Reeds eenigen tijd vóór het verschijnen van het heden avond

Iste Luit. der cavalerie in garnizoen te Weltevreden.

Red. V. BI.

-ocr page 79-

69

te bespreken onderwerp: „Üe Bemonteering in Nederlandsch-Indië” was het mij bekend dat de I. K. V. een avond beschikbaar wilde stellen tot beliandeling van deze zeer gewichtige aangelegenheid.

Het kon dan ook niet anders of met gespannen verw'achting zag ik de Inleiding ter zake tegemoet, te meer omdat ik wistnbsp;dat de Regeering in ])rincipe besloten had tot de oprichtingnbsp;van een tamme Sandelhout-stot'.ter\i in de Preanger.

En daar de in de Inleiding neergelegde denkbeelden mij de overtuiging hebben geschonken, dat wdj door ze thans op tenbsp;volgen slechts nog een schakel zonden klinken aan den langennbsp;keten van stelselloosheid, instabiliteit en wegwerpen van zeernbsp;zeker beter te gebruiken geld, heb ik mij opgeraaakt tot bestrijding van inleidcr’s stellingen.

Daartoe heb ik den inhoud van het boekje samengevat in eenige hoofdjmnten, die ik stuksgewijze zal aantasten of toelichten.

I. De grootste vijand van een rationeele jiaardenfokkerij in Indië is steeds gew eest gebrek aan kennis ter zake vannbsp;de personen, die met de uitvoering belast w'aren ennbsp;Wisseling van inzichten (blz. 24—30).

Wet het bovenstaande ben ik het volkomen eens.

Des te onbegrijpelijker is het mij daarom hoe inleider het thans bestaande stelsel van verbetering van het landspaard innbsp;de Preanger, ter hand genomen door den civiel-veterinairennbsp;dienst, wil overboord zetten en daar een leger-stoeterij voornbsp;•n de plaats wil geven.

Dat dit zijne bedoeling is, blijkt duidelijk uit blz. 45, 46 en 47.

Ik citeer: sliet Leger zou voor de fokkers een geregelde »en goed betalende afnemer zijn, terwijl de door het leger hertaalde prijzen niet nalaten invloed uit te oefenen ook op denbsp;rwaarde der voor het leger niet geschikte exemplaren; reedsnbsp;rdaarom alleen zou het belang van de fokkers medebrengen,nbsp;»dat gewerkt werd in een door het Leger gewenschte richting,”nbsp;en verder:

rWil da; irom de fokkerij in de toekomst meer. nut hebben rvoor het Leger, dan moet het thans gevolgde stelsel wordennbsp;^'gewijzigd.”

-ocr page 80-

70

Waar nu inleider wijziging steeds (en m. i. terecht) als een groot gevaar voorstelt, prijst hij dit thans aan, hetgeen nietnbsp;van consequentie getuigt.

Het spreekwoord «never throw good money after bad” is niij niet onbekend, maar het komt mij niet meer dan rationeelnbsp;voor, nu nog lang niet uitgemaakt is, dat de Gouvernements-Preangerfokkerij „bad money” is, men met eenig reclit van denbsp;Regeering kan verwachten, dat zij nu weer cens van inzichtnbsp;zal veranderen.

Hier haal ik aan een passage uit het Koloniaal Verslag van '1902 (dus handelende over -1901) blz. 281/282, waarin overnbsp;bedoelde fokkerij als volgt gesproken wordt:

«Vooral de centrale tentoonstelling te Bandoeng wekte ver «buiten de grenzen der Preanger-Regentschappen de hehng-«stclling van het publiek oj) en de verbetering van het paarden-«ras werd door personen, die door hunne jarenlange bekendheidnbsp;«met het Preanger-ras in staat waren vergelijkingen te maken,nbsp;«ten zeerste geroemd. Met het oog op de hoogc prijzen, welkenbsp;«op den bij die gelegenheid gehouden verkoop besteed werden,nbsp;«moest de remonte-commissie van den aankoop van paardennbsp;«voor het leger afzien.”

Mijn opinie in deze is: nog een 15-tal jaren met volharding doorgaan op den thans ingcslagen weg en dan eerst oordeelennbsp;of in dien tijd de kwaliteit der merries van dien aard is, datnbsp;daarvan het gebruik kan worden gemaakt, dat inleider nu voornbsp;de Australische pony-merries aangeeft.

Ik zal hierna nog gelegenheid hebben op dit jmnt ter aanvulling terug te komen.

II. nbsp;nbsp;nbsp;Het Sandelhout-ras komt niet meer in aanmerking voornbsp;remonte of fokdoeleinden (58—58).

III. nbsp;nbsp;nbsp;Het leger moet een zoo spoedig mogelijk op te richtennbsp;tamme stoeterij hebben in de Preanger, met Berber ofnbsp;Australische merries en Arabische hengsten.

Allen weten wij dat de \egcr-Sandelhout door gebrek aan massa en hoogte (gemiddeld 250 K. G. en 1.26 M.) voornbsp;soldaten-paard ongeschikt is. Tegenspraak zal dit wel niet

-ocr page 81-

71

uitlokken. Maar oni nu nog in geen drie bladzijden aan te toonen, dat bepaald Berbers of Australiërs tot fok merries voornbsp;een aanstaand troepen])aard aan te wenden zullen zijn, is mijnbsp;wel wat te gauw uitgeniaakt.

Weet inleider b. v. wel dat in het Zuid-Krawatigsehe dit jaar nog inlieemsche merriois zijn aangetroffen met een pijpmaatnbsp;van 18.5 a lü c.M. bij een taille van 1.35 M. ?

Maar afgescheiden van dit laatste zal het inleider toch wel bekend zijn dat de Berber, naast eenige Fransche en Engelschenbsp;aanbidders, ernstige tegenstanders telt onder de zeer bekendenbsp;Duitsche hi])pologen Schw.vrznecker en Graaf Wranger, die zichnbsp;in ))Pferdezucht” en »das Buch vom Pferde” over dit paardenslagnbsp;als volgt uitlaten’:

))De goed opgerichte hals is breed en niet lang genoeg; de rug is kort en opgebogen, evenals de lenden; het kruisnbsp;is afhangend, terwijl het ])aard nauw in de spronggewrichten is.”

Boor den oorlog van ’70 heeft het nbsp;nbsp;nbsp;leger deze paar

den leeren kennen en ze verworpen op grond van hunne slechte beweging in draf, hoewel men in hen soberheid ennbsp;volharding als deugden prees.

Van den Marokkaanschen Berber zegt Schwarznecker dat het een verbasterd slag is, met slechte kooten, waarin zij sterknbsp;doortreden. Bovendien is de achterhand zwak en niet in staatnbsp;de voorhand behoorlijk voort te schuiven.”

Even weinig gunstig over den Berber oordeelt Graaf Wranger in het deel blz. 303:

«Het paard heeft weinig edele, hoekige vormen. Zijn taille varieert tusschen '1.38 M.—1.60 M., afhankelijk van de bodemgesteldheid en van het voedsel.

De rug is kort en evenals de lenden krachtig, doch het spitse, smalle kruis herinnert aan dat van den muilezel.

Gegronde bezwaren bestaan er tegen den stellen schouder, do korte onderarmen en den nauwen stand in de spronggewrichten, doch het vurige temperament compenseert hier veel.”

Evenals de Duitsche cavalerie weinig op de Berbers als oorlogspaard gesteld was, was dit de Fransche ruiterij.

Bit blijkt uit No. 14 van het «Bulletin de la reunion des

-ocr page 82-

72

officiers” van 1875, waarin wordt gevonden, dat liet Berber-jiaard hoogstens bruikbaar is voor de Framche regimenten in Afrika, doch wegens de zwakke achterband en de ellendigenbsp;drafbeweging als soldatonpaard absoluut te verwerpen is.

Ten slotte zegt Whangel, dat het i?er6er-paard voor iedere kruiduf/ ongeschikt is.

Zwakke achterband, steile schouders, afhangend sjiits kruis, ellendige beweging in draf' en, last not least, ongeschikt voornbsp;'kruising!

Voorzichtigheid met den Berber als fokdier is dus ten zeerste aan te raden, wil men niet nogmaals, en nu zeer terecht, beschuldigd worden van wisselende inzichten en gebrek aan stelsel. Men moet nu toch voldoende doordrongen zijn van denbsp;nadeelen hiervan!

Waar verder inleider geen enkel objectief gegeven kan verstrekken over den Berber dan een zeer uiteenloopende maat (1.38—1.60), maar zich bepaalt tot de zeer subjectieve uitdrukking van Dpijpen erg fijn,” uitdrukking die het Gouvernement al handen vol met geld gekost heeft, kan ik weinignbsp;waarde hechten aan het brevet van geschiktheid, dat inleidernbsp;den Berber als fokdier uitreikt.

Gornbineeren we thans de punten I, II en III met blz. 60 waar we vinden: sZooals wij weten speelt bij het fokken denbsp;Dterugsfag een groote rol en daar we met de pony-fokkerijnbsp;nin Australië met een jonge zaak te doen hebben en hetnbsp;))pony-type nog niet geheel constant is, zullen de nadceligenbsp;«gevolgen van dien terugslag zich nog wel eens doen gevoelen,”nbsp;dan maak ik hieruit de gevolgtrekking:

Welnu, dan is zeer zeker thans het oogenblik nog niet gekomen, om dit inconstante pony-type als fokmateriaal te gebruiken 1

En daarom stolde ik in jiunt I dan ook een termijn van 15 jaar, omdat dan liet inconstante uit het jiony-type wel zal verdwenen zijn, en we zoodoende de risico niet loopen, carrica-turen van paarden, onbruikbaar voor den dienst, met grootenbsp;kosten zelf te fokken.

Neen, die risico laten we zoolang aan de AH.sfra^m;/m fokkers en koopen voor ons gcliruik de goede, geslaagde exemplaren.


-ocr page 83-

73

En nu ik het woord „kosten” gebruikt heb, zal de inleider mij zeker wel de vraag vergeven:

Bestaat er een nauwkeurige, gemotiveerde raming van de kosten eener c. q. op te richten stoeterij?

In de inleiding vond ik deze gewichtige qviestie in het geheel niet aangei'oerd, en daar we allen weten dat hier in Indienbsp;alles afhangt van geld, ja dat talrijke gewichtige zaken hunnbsp;beslag niet kunnen krijgen uit gebrek aan fondsen, zoo meennbsp;ik dat een nauwkeurige begroeting niet achterwege had mogennbsp;blijven.

Op biz. 4-3 zegt de inleider:

«Hoe zwaar en hoe hoog het Artillerie trekpaard moet zijn, ))waag ik niet te beslissen. Niet onwaarschijnlijk zullen denbsp;))boven voor de Cavalerie gestelde hoogte-eischen (1.30—1.44)nbsp;)gt;ook voor de Artillerie voldoende zijn.”

Anders gezegd: De inleider verklaart niet te weten de aan het toekomstig Artillei-iepaard te stellen eischen; hij weet dusnbsp;tiiet wat hij fokken wil.

Geenszins mogen wij toch uit bIz, 00 opmaken, dat hij dit wèl weet.

ygt; Australische merries met voldoende bloed, niet te, hoog, met *goeden bouw, doch met llinke massa zullen blijken aan hetnbsp;5'doel te beantwoorden.”

5iVestigen wij onze keuze op de Australische ponies, dan zal 'gt;het zeker niet moeielijk zijn om, door een gedeelte der merriesnbsp;»van wat zwaarder type te nemen, tevens een geschikt trek-»lgt;aard voor de Artillerie te fokken.”

Hieruit is feitelijk niets op te maken. Niet te hoog, llinke massa, goede bouw, wat zwaarder type, dit alles is te vaag,nbsp;te onbestemd.

Ik stel den iideider dan ook de vraag objectieve gegevens te verstrekken, n.1. hoogte, pijpmaat (lengte en onitrek), gor-dehnaat en gewicht; bovendien een nauwkeurige beschrijvingnbsp;'’fgt;o tyj)e rij- en type trekj)aard, een en ander zooals bv. innbsp;de Sydney-Mail van 23 Augustus 1902.

Maar afgescheiden van al het vorige, meen ik dat de ondervinding die wij (hierondci' begre])en de inleider) van Australische ponies hebben, nog zoo geiing is, dat wij ons niet op het

-ocr page 84-

74

standpunt kunnen stellen, te mogen beoordeelen wat wij in de Australische pony als fokmerrie zullen vinden.

Ik constateer dan ook thans:

I. Inleider kan thans nog niet heoordeelen wat of hij innbsp;de door hem aangegeven paarden/'Aw.s’trttter en Arabier/nbsp;als fokmateriaal heeft.

II. Hij gaf geen duidelijk omschreven heeld van hetgeen hijnbsp;wil fokken en heeft dit niet voor oogen.

III. Nergens gaf hij aan hoe hij uit hetgeen hij heeft, dachtnbsp;te komen tot hetgeen hij wilde.

Laten wij thans Schwauznecker aan het woord.

Deze hippoloog stemt geheel met Goldbeck overeen waar hij zegt;

Om met resultaat fokker te zijn, moet men weten:

I. Wat men heeft;

II. Wat men wil;

III. Iloe men, uit wat men heeft, kan komen tot wat men wil.

Men moet dus het heschikharc fokmateriaal kennen, men moet een fokideaal hehhen dat men bereiken wil, en men moetnbsp;bekend zijn met de wegen, die ingeslagen moeten worden omnbsp;in verhand met de bestaande toestanden zoo goedkoop mogelijk,nbsp;snel en zeker tot het gestelde doel te geraken.

Ik meen uit het vorenstaande voldoende aangetoond te hebben, dat inleider in zijn betoog aan geen der drie gestelde eischennbsp;heeft voldaan, en dat, zoo lang we niet veel meer weten vannbsp;het thans nog inconstantc pony-type, fokken met ponies geldnbsp;weggooien zou zijn.

Om ten slotte punt III te beëindigen, zij opgemerkt dat, waar inleider de Atistralische ])ony tot fok-rnerrie proclameert, metnbsp;reden verwacht kon worden, dat hij voor het manlijk fokmateriaal Australische en niet Arabt,sc/te hengsten koos, te meernbsp;omdat de waarlijk goede, zuivere Arabier tot de zeer grootenbsp;zeldzaamheden behoort en gevoegelijk als een soort mythischnbsp;dier beschouwd mag worden.

Rovendien is m. i. een uit Europa geïmporteerde hengst vrij

-ocr page 85-

75

onbetrouwbaar, omdat alleen die fokhengst waarde heeft voor de teelt, die goede progenitoiir verwekt.

Dit laatste nu is in Australië gemakkelijk te controleeren, daar het Australische studbook waardevolle inlichtingen kannbsp;geven en men door een Queensland-\\Qi\^?,i te nemen, een dadelijk geacclimatiseerd jiaard heeft. Queensland toch heeft eennbsp;tropisch klimaat. Tevens is de Arabische bloedmenging ooknbsp;een veelbeschreven zaak, die lang niet overal gunstig beoordeeldnbsp;Wordt. En daar we geen experimenten meer mogen doen, isnbsp;het zekere voor het onzekere te nemen.

IV. Door onverstandige maatregelen van de Regeering, nl. het intrekken van subsidies aan Sandelhout-^bimhock ennbsp;renvereenigingen, volgens inleider respectievelijk eenenbsp;„schoone toekomst” te gemoet gaande en reeds „tastbarenbsp;resultaten” opleverend, wordt de particuliere fokkerij dennbsp;nekslag toegebracht, (blz. 49 e. v.).

Daar inleider zelf zitting heeft gehad in het hoofdbestuur van het S. S. B., is het begrijpelijk, dat hij overtuigd is van hetnbsp;‘luttige dezer vereeniging en gelooft aan eene „schoone toekomst”nbsp;daarvan.

^^elke dan ook de redenen zijn, dat de subsidie opgehouden heeft (of zal hebben), doet hier minder ter sprake, doch leerzaamnbsp;het steeds, ook eens de opinie te hooren yan onpartijdigenbsp;personen. Ik laat hier dan ook volgen een stuk uit een schrijvennbsp;over het S. S. B. van den toenmaligen Ritmeester Posno, aannbsp;wien men autoriteit op het gebied van paarden zeker niet ontzeggen zal, luidende als volgt:

»Fokkende zonder de minste deskundige leiding en met ^hoogst inferieure moederdieren, is het meerdere fokkers geluktnbsp;^Sandelhout paarden te fokken van hooge taille en voldoendenbsp;»massa, de eene met meerdere, de andere met mindere gebre-»ken behept.”

Mijn 0])inie is nu: Een schoone toekomst is toch zeker niet Weggelegd aan een fokkerij zonder deskundige leiding en fokkende met hoogst inferieure moederdieren.

-ocr page 86-

76

Wat nu de „tastbare resultaten” der renvereenigingen op fokgebied aangaat, zij het mij vergund te verwijzen naar eennbsp;rapport (1) ingediend aan den Directeur van B. B., naar aanleidingnbsp;van diens opdracht een onderzoek in te stellen naar den invloednbsp;die de Nederlandsch-Indische wedloopen, zoowel de Europeeschenbsp;als de Inlandsche, op de paardenfokkerij hebben gehad.

V. De renionteering is thans niet verzekerd, want wij hebben geen binnenlandsehe renionteering en geen oorlogsreserve.

Dat bij de noodzakelijkheidverklaring van een /«rrt-remon-teering een groote rol wordt gespeeld door het zoo nuttige element, de B. V., zal wel geen nader betoog behoeven.

Waar echter de Nederlandsche Cavalerie en Bijdende Artillerie zich uitsluitend met Ieren remonteeren en er ook in verre toekomst niet aan kunnen denken zich binnenslandsnbsp;te remonteeren, daar zie ik het gevaar voor een Indischenbsp;overzecsche remonte zoo erg niet in. In Nederland vindt mennbsp;dit voor de bereden wapens aldaar blijkbaar ook zoo erg niet,nbsp;waar het in dat geval voor dat rijk toch meer rationeel warenbsp;zich uit het vasteland van Europa te remonteeren, waardoor in oorlogstijd paai denaanvoer beter gewaarborgd zou zijn dan over zee.

Maar er is meer. Wat sjircekt inleider toch van geen oorlogsreserve. Paarden is vrijwel het eenige w'aar we welnbsp;oorlogsreserve van hebben. De remonteeiing van het Wapennbsp;der Artillerie is in oorlogstijd volkomen verzekerd. Hoewelnbsp;ik voor de juistheid van het cijfer niet insta, niettegenstaandenbsp;het mij van verschillende kanten werd medegedeeld, heeftnbsp;de registratie van paarden ter hoofdplaats Semarang alleennbsp;1500 paarden ojigeleverd.

Die van Soerabaia en Balctvia zijn mij nog onbekend.

Nemen we echter voor samen 3000 paarden; Batavia’s direct achterland, de Preanger, telt alleen reeds 46000 paarden.nbsp;Voor de Artillerie vinden we dus in de 3 hoofdplaatsen ennbsp;de Preanger alleen een krachtig stroomendc paardenbron!nbsp;Nu de Cavalerie Bij het depót-eskadron te Salatiga bevinden zich in de laatste jaren gemiddeld 250 paarden, waarvan

1

Van den gouvt. veearts van Velzen. Veeartsenijkundige Bladen, Deel XV.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Red. V. BI.

-ocr page 87-

77

verschillende stadiën vatl

in

i 50 geheel afgericht, de rest dressuur.

Is nu, zooals binnenkort het nbsp;nbsp;nbsp;gevalnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zalnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zijn, het geheele

wapen geremonteerd met Auslralif^che ponies, dan kan over dit 200-tal paarden dadelijk beschikt worden, want het zijnnbsp;alle geacclimatiseerde dieren van 5 — 7 jaar, die bovendiennbsp;in Australië meest alle voor rijdienst gebezigd zijn. Eennbsp;oogenblikkelijke reserve van 250 paarden staat dus klaar.

Indien men nu dit jaar in de behoefte voor twee volgende jaren, door aankoop in AusU-alië, voorziet en de helft hiervan,nbsp;de 5 en zoo noodig G-jarigen, naar het R. i). zendt, dan heeftnbsp;raon ook daar een reserve vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;200nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jiaarden. Yerder

loopen op Java tal van Australische paarden voor rijtuigen an onder den man, die na een zeer summiere africhting alsnbsp;oorlogs-remouten kunnen dienstnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;doen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Alnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;deze paarden zijn

ook geacclimatiseei'd en gewend nbsp;nbsp;nbsp;aannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voedsel van het

land. Rekenen we dit aantal op 250, zoo is dit zeker niet Ie ruim geschat.

^Ve kunnen dan voor de Cavalerie beschikken over een reserve van 700 paarden.

AVanneer thans nog met ernst de hand er aan worde gehouden, dat alle officieren die in oorlogstijd een paard noodig hebben, dit in vredestijd bezitten (hetgeen thans door bestelling uit Australië voor iedereen mogelijk is, doch vroeger bijnbsp;^le Sandelhouls niet), dan is ook het gevaar afgewend, datnbsp;np het laatste oogenblik tal van paarden de cavalerie-stallennbsp;Zullen verlaten voor oflicieren van andere wapens. (Hoofd-nflicieren en adjudanten der Infanterie, dokters, oflicieren vannbsp;den Generalen Staf, kwartiermeesters, enz.)

Over die 700 paarden kan dan beschikt worden voor een maximum van 4 eskadrons, te zamen 4; 500 paarden sterk.

Oat deze toestand niet anders dan zeer gunstig kan worden genoemd, zal te meer duidelijk worden, indien men hierbijnbsp;m aanmerking neemt, dat het begrip „reserve,” wat betreftnbsp;officieren, kader en manschappen, voor de Cavalerie geheelnbsp;fictief is.

Naar aanleiding van het bovenstaande kan ik dan ook de imperatieve noodzakelijkheid van een legerstoeterij niet inzien.

-ocr page 88-

78

Australië kan een liaast, onbegrensd aantal paarden leveren, te meer nu de prijs van f 400.— per paard bepaald royaalnbsp;te noemen is.

D(' paardenquaestie is dan ook tlians geenszins een vitale meer voor de bereden wapens.

Ik heb gezegd.

De Voorzitter: Ik geef tlians bet woord aan den heer VAN VeLZEN. (1)

De beer van Velzen :

Mijne Heeren!

Gevolg gevende aan de uitnoodiging van uw Bestuur, zij het mij vergund, den inleider W. Groeneveld zooveel mogelijknbsp;volgende, uiteen te zetten, op welke punten deze inleidingnbsp;mijne instemming niet kan verwerven.

Op pag. 26 van het historisch overzicht van den heer Groeneveld, las ik in de 1® alinea: „In '1885 werd doornbsp;„den Majoor der Cavalerie ïieleman en den Ritmeesternbsp;„Tieman een onderzoek ingesteld naar de afgewmrpen resultaten”nbsp;(handelende over de plaats gehad hebbende verdeeling van denbsp;hengsten over Java, uit de in 1885 opgerichte stoeterij Tjipanas).

„In het door die heeren uitgebracht rapport werd er op „gewezen, dat het aantal dekhensten veel te gering was, denbsp;„hoedanigheid van vele hengsten te wenschen overliet en ernbsp;„geen voldoend toezicht op werd uitgeoefend. Ingrijpendenbsp;„maatregelen ter verbetering werden niet genomen.”

Ik weet niet, w'aaruit de heer Groeneveld zijn historisch overzicht heeft geput, maar in het door mij geraadpleegdnbsp;historisch overzicht van de pogingen, aangewend tot verbetering en veredeling van het paardenras in Ned.-Indië, vannbsp;den oud-Directeur van der Kemp, voorkomende o. a. in deelnbsp;IV van de Veeartsenijkundigc Bladen, lees ik van beide hierboven genoemde militaire autoriteiten nog andere dingen, dienbsp;mij met het oog o|) de te hehandelen zaak van veel gewichtnbsp;voorkomen en daarom door mij hier Avorden aangehaald.

Fted. V. BI.

1

Gouvts. Veearts van Batavia Stad en Voorsteden.

-ocr page 89-

79

Do Majoor Tieleman zegt dan, dat de poging tot verbetering mislukt was, door het gebruik van oude, afgeleefde hengsten,nbsp;Avaardoor vele merries onbezet bleven, vele der verwektenbsp;veulens stierven, een ander gedeelte slecht opgroeide totnbsp;misvormde en zwakke ])aarden. Hij noemt het een dwaasheidnbsp;de kleine Javaansche mcri'ies te willen paren met Arabischenbsp;en Perzische hengsten, aangezien dit slechts een misvormdnbsp;paardenras zou oplevcren. Waar het hier vooral op aankomtnbsp;is, dat deze Majoor duidelijk laat uitkomen, dat hij eennbsp;(rouvernenients-sloeterij onnoodig achl. Deze zou, zoo gaatnbsp;liij voort, nimmer die voordeelige resultaten geven, die mennbsp;kan verwachten van het ])Iaatsen van dekhengsten ondernbsp;Verantwoording der residenten, ten einde iederen Javaan innbsp;de gelegenheid te stellen hiervan gebruik te maken, om cenenbsp;schoone merrie kosteloos te laten dekken, waartoe hij andersnbsp;zeker geen 20 palen of meer zal gaan trekken. Hetzelfdenbsp;systeem vinden we dus nu in de l-reanger.

Dat hij (Majoor Tieleman) een Gouvernements-fokkerij on-noodig achtte, heb ik in de inleiding van den heer Groeneveld 'liet aangetrolTen.

baar stellen van schoone hengsten en merries door jiremiën ^an te moedigen. Deze maatregel zou zeker reeds na 4 a 5nbsp;jaren een zichtbare verbetering aanbrengen en goede resultatennbsp;«pleveren. (Dat dit advies juist was, zien wc thans nog innbsp;de Preanger-iokkeiii van het Gouvernement.) Hij zegt verder: vooral geen vreemde hengsten, geen veredeling, maarnbsp;verbetering, daar de bastaard Arabier niet geschikt is omnbsp;steile bergen te beklimmen, noch om door de modderige

Hoorei) wij verder den Ritmeester Tieman over de getroffen maatregelen. Deze geloofde, dat wanneer men vermeent doornbsp;enkele hengsten het paardenras te verbeteren, men steedsnbsp;Ouiten het spoor bleef. Zijn eisch was een groot aantalnbsp;deugdzame hengsten, liet is een stellige waarheid, schreef hij,nbsp;dat ieder paard zijn eigen klimaat heeft, zoodat als de inlandschenbsp;paarden met vreemde paarden in aanraking komen, ze toch.nbsp;Zonder een veelvuldige, aanhoudende vei’nieuvving, teruggaannbsp;liet door het klimaat gevormde ras. Hij stelt voor, allenbsp;kleine en slechte paarden te castreeren, en verder het beschik

-ocr page 90-

80

sawahs te waden. In het kort diis; geen Gouvernements-fokkerij, maar castratie der slechte, on beschikbaar stellen van goede inlandschc hengsten; geen Arabieren en geen Penen.

Men hechtte zóóveel waarde aan het advies van dezen zaakkun-digen en ondei'vindingrijken, latercn Luitenant-Kolonel, dat op zijn advies later ook de stoeterij van Tjiandjoer in i 848 werdopgedoekt.

Iets verder lees ik in de door inij geraad|)leegde bron, dat het den Kolonel Perik in den /ar«-oorlog gebleken was, datnbsp;de bastaarden (') zwakker waren dan het Jamumsche ])aard,nbsp;kenrzaain bij het voederen en slechte hoeven hadden. Hijnbsp;vond dat de bastaard Arabieren beter konden dienen voornbsp;paradepaard, dan voor Cavaleriepaard. Hij vond de bestaandenbsp;voorschriften goed genoeg, doch schreef de mislukking toenbsp;aan de slechte opvolging daarvan en aan het bijeenbrengennbsp;van onvoldoende merries en te oude hengsten. Ook dezenbsp;Cavalerie-oflicier schreef, dat het doelmatiger was te verbeteren, dan te veredelen en adviseerde met de genomen maatregelen door te gaan in die plaatsen, evaar de inlandsclienbsp;hoofden belangstelling in de zaak toonden.

Deze drie autoi'iteiten wilden dus geen Gonvernements-stoeterij; de eerste zeide dit uitdrukkelijk, de beide anderen adviseerden alleen tot het thans nog gedreven systeem vannbsp;hengsten statiomieeren. Geen Arabieren en geen Penen, maarnbsp;het landspaard verbeteren ondei‘ toezicht van het Binnenlandsch

Bestuur (een veterinaire dienst was er toen nog niet).

Ik heb deze uniforme inzichten van drie Cavalerie-ofti-cieren gemist in de inleiding van den heer Groexeveld en vermeld ze, omdat het gebleken is, dat die inzichten goednbsp;waren en het vreeselijk jammer is, dat men die adviezennbsp;niet beter gevolgd heeft. Jk wensch hier nog aan te stippen,nbsp;dat mij uit het histoi'isch overzicht van de paardenfokkerijnbsp;in Nederlandsch-lndië ook gebleken is, dat alle stoeterijen,nbsp;die onder militair beheer stonden, geen resultaten hebbennbsp;opgeleverd. Ik bedoel hier die van Tjipanas (Pa-ür AjamJ,nbsp;Pnilemorj, nog eens Pasir Ajam en Malaasoro (1877—1879),nbsp;en daarom trof mij de volzin in de op één na laatste alineanbsp;van pag. 28 van de inleiding: «Niets in deze lijdensgeschie-

bastaard” is uit het oiajjiueel o verge nomen.

(fled, y, B.)

(') De benaming


-ocr page 91-

81

»cieiiis behoeft ons tot nioedolooslieid te steiainen, zij bewijst ))sleelits, dot elk bei'aaind [dan, uitgevoeni onder sleelite ofnbsp;«wisselende leiding, geen sncees kan hebben.” enz. Het komtnbsp;mij voor, dat men bij die militaire stoeterijen wel degelijknbsp;een vast jdaii had en dat de Luitenant draaf von Hkntueimnbsp;er ook lang genoeg bij is geweest, om niet van een wisselende leiding te behoewm te spreken. Hij was vóór diennbsp;tijd in Hongarije bij de grootc .stoeterij Mezóiikovus gedetacheerd geweest en had dus ook ei'vai'ing. Als vanzelf vroegnbsp;ik mij daarom af, waarop toch kan thans het o])tiniismc vannbsp;den geachten itdeider gebaseerd zijn voor de resultaten van denbsp;toekomstige militaire stoeterij? Heeft men mi een vast plannbsp;beraamd? Dat va.ste plan zocht ik te vergeefs in de geheelenbsp;inleiding. Eveneens vraag ik mij af: welke per.soon in hetnbsp;leger heeft eenigc ondervinding van paardenfokkeiaj ?

Eenige pagina’s vcrdei- (handelende over de remonteering lt;0 Nederland), zie ik met genoegen, dat de gemiddelde diensttijd van de paarden, die het remontedepót te Milllgen bezochten, voortdurend steeg, zelfs tot laiim I I jaar.

Zou de geachte inleider ook kunnen mededeelen, wat de statistiek van het Naderhunhck-hidisehe romontedcj)ot onsnbsp;daaromtrent leert ?

De geachte inleider vindt het een verblijdend verschijnsel, dat de veld-Artillerie in hólland ziel» geheel binnenslands kannbsp;i'enionteeren. Neemt men in aanmerking, dat het aantal daarvoor benoodigde paarden slechts 125 ])er jaar bedraagt, dannbsp;Zou het n. m. b. m. er al treui'ig moeten uitzien, indien denbsp;groote paardenstapel van Nederland, bestaande uit 273500nbsp;Poarden, die 125 niet leveren kon, wetende dat er 50000 pernbsp;jaar gefokt w'orden. Ik, voor mij, heb dus geen reden, omnbsp;dit nu zoo’n verblijdend feit te noemen.

De

Cavalerie wordt geheel uit Ieren geremontcerd en verkeert Holland n. m. b. m. dus in hctzellde geval tegenover den B. V., als Nederlandsch-lndië tegenover Aaslralië.

gelezen; »Nog slechts een 26-tal jaren (1883) geleden w

Ofschoon de remonteering in de verschillende landen van Europa voor Nederlandsch-Indië van weinig belang achtende,nbsp;keb ik tot mijn verwondering op ])ag. 35 van de inleiding

.’as

neel XVI. An. 1 en 2. Oct. 1903.

-ocr page 92-

8^i

))ltalië voor de remontcering nagenoeg geheel op het buiten-')land aangewezen. Reeds in 188(S (dus na 5 jaar) kon de «Minister van Oorlog niededeelcn, dat het mogelijk was, voort-«aan alle remonten binnenslands aan te schalïen.”

Jn het bock van Dr. P.\ul Goldueck: «Zucht und Remon-«tirung der Militarpferde aller Staaten” van 1901, vind ik op pag. 24-9; «Tot voor '15 jaren (dus tot 1880) was hetnbsp;«land, met betrekking tot zijn remonten, bijna geheel op hetnbsp;«buitenland aangewezen. Reeds in '1888 kon de Minister vannbsp;«Oorlog mededeelen, dat het land in staat was in zijn ooiTogs-«behoeften binnenslands te voorzien.” Waarschijnlijk is ditnbsp;dus door den heer Groenkveed vei-keerd overgenomen, wantnbsp;Paul Goldreck maakt het nog mooier. liet spijt me alleennbsp;niet aan te treilen, hoe de Italianen in zoo’n korten tijd ditnbsp;kunststuk hebben verricht, want daaruit zou voor ons legernbsp;wellicht veel wdjsheid zijn te putten, bij het drijven der toekomstige militaire fokkerij.

Op pag. 89 zie ik een schildering van het beleid, in zake de fokkei'ij door den civiel vetei'inaircn dienst in Engehxh-Indië, welke de heer Groeneyeld in ons tijdschrift, waarvannbsp;hij lezer is, geheel anders heeft kunnen lezen. Immersnbsp;op pag. 35 van deel XV staat een epistel over: „The Indiannbsp;Horse and Mule breeding Commission”, door A. Dollar, waarinnbsp;duidelijk wordt uiteengezet, hoc unfair daar door de militairenbsp;commissie tegen de leiding der remontefokkerij (de civielnbsp;veeartsenijkundige dienst) is opgetreden, om die fokkerij innbsp;discrediet te brengen. Ik kan het artikel in de aandaehtnbsp;van den heer Groeneyeld aanbevelen en Avil hier alleennbsp;vermelden, dat waar de geachte inleider op pag. 40 in denbsp;tweede alinea zegt: „In verband daarmede acht zij (denbsp;„militaire commissie aldaar) o. m. noodzakelijk de leiding dernbsp;„fokkerij en der remonteering onder één hoofd te brengennbsp;„en weer zelf in stoeterijen te gaan fokken,” hij hieraannbsp;„billijkheidshalve had moeten toevoegen: ,,m. a. w'. deze weernbsp;„in handen te stellen van het militair element, dat reeds 80nbsp;„jaar controle had uitgeoefend en bijna alle hoop had ver-„nietigd, om opnieuw met j)aardenfokken te beginnen”.

Op pag. 42 berekent de geachte inleider, de remonteering

-ocr page 93-

vail onzo eigen bereden wapens bes|)rekende, dat bot leger-jiaard Ü^/., X nbsp;nbsp;nbsp;nioet wegen en dus 330 K. G. zwaar

moet zijn, daarbij uitgaande van de aangenomen stelling, dat bet rijpaard '/,| tot '/j van zijn eigen gewicht kan dragen ennbsp;dat het gewiclit van den huropee-schen Gavalcrist op 95 K. G.nbsp;is te stellen; verder, dat men het lichaamsge^^ieht van hetnbsp;paard kan uitdrukken door zijn hoogte in c.JI. te vermenigvuldigen met 2.4 ,,1 leeft men dus als eisch gesteld, dat hetnbsp;„jiaard moet wegen 330 K. G., dan moet de hoogte van het

330

= 136.” Hoe de heer Groe-

„aanstaande legerpaard zijn „NEVELD aan die berekening gekomen is, weet ik niet, maarnbsp;zeker is het, dat zij den toets dei' praktijk niet doorstaan kan.nbsp;Immers 20 Gavalerie-paardcn van het cscadron, gemeten ennbsp;gewogen, geven een gemiddelde hoogte van 127.5 c.M en eennbsp;gewicht van 249 K. G. Dc factor 2.4 zou dus eigenlijk moetennbsp;zijn 2, en 330 gedeeld door 2 zou geven de hoogte van hetnbsp;toekomstige jiaard = 1.05 M. Ik moet dus aannemen, dat denbsp;berekening van den heer Groeneveld op een vergissing berust.

Iets verder zegt de heer GROENEVEim, dat het Gavalerie-paard een type rijpaard moet zijn, met liloed en temperament. „Zonder bloed geen deugdelijk beenstelsel”. Houdt dit welnbsp;verband? Ik meen van niet. Het zijn allo subjectieve gegevens, die inleider aangeeft voor den aankoop. Alleen de hoogtenbsp;en het gewicht zijn vermeld, maar wegen kan men niet overal.nbsp;Het doet mij denken aan inleider’s gezegde op pag. 20 vannbsp;zijn verslag aan Z. Ex. den Minister van Koloniën, omtrent zijnenbsp;reizen in Nederland tor bestudeering der fokkeiajen. (‘) „In-„tus.sehen is nog nimmer de vraag beantwoord, welk paardnbsp;„dan wel geëischt is voor do bereden wajiens”. Het komt menbsp;voor, dat het nu de hoogste tijd wordt, nu een militaire fokkerij moet worden aangelegd, om aan te geven hoe dat paardnbsp;er moet uit zien. Dc borstomvang, de jiijpomvang on de jiijp-lengto moesten worden vermeld en verder in algemeene trekken, de bouw’ van het te fokken troepenpaard, zooals we datnbsp;e- m. zien bij Vallon : „Cours ddlijipologie,” deel 1 op pag. 004.

hl de laatste alinea van bladz. 44 wordt door inleider

(') Extra bijlage iio. 2 v/h. Indisch Mil. Tijdsclirift 1902.

-ocr page 94-

84

gezegd: „Ik geloof hiermede een voldoend duidelijk beeld te „hebben gegeven van het toekomstige legcrpaard”. Ik kannbsp;die meening niet deden, te meer daar iets hooger in de inleiding ook gezegd wordt: „Hoe zwaar en hoe hoog het „Ar-tilleriepaard moet zijn, waag ik niet te beslissen”.

Op pag. wordt de Gouverncments-J'okkei'ij in do verdrukking gebracht, en dit is niet de eerste keer, dat dit van militaire zijde geschiedt. De heer OuOEJiEVELO zegt, dat denbsp;fokkerij dateert van 1890, toen 15 hengsten van het renion-tedepèt wei'deu afgestaan, en bovendien nog refoianpaardennbsp;als dekhengsten beschikbaar gesteld werden, en het aantal uitgebreid door den aankoop van enhele exemplaren.

N. B. Er zijn thans totaal 45 dekhengsten, wuuii'van 20 van particulieren aangekocht. Men spreekt in zoo’n geval tochnbsp;niet niet van enkele V

Verder lezen wij o|) pag. 45 bovenaan: „In 1900 konden 20 „veulens worden aangekocht, waaronder cidcele zeer goede”.nbsp;Deze ontdekking gaf der commissie de L.vnxoy en Groe.xeveldnbsp;aaideiding tot enthousiaste telegrammen aan Z. Ex. de Legercommandant, waarin verzocht werd om te mogen aankoopennbsp;on gerapporteerd werd, dat in de toekomst de remonteeringnbsp;van uit de Preanger verzekerd scheen.

Iets verder: ,,In 1901 vond de commissie er slechts 11 „en in 1902 niet meer den 8, terwijl het aantal veulens voort-„durend toenam.”

Aangezien de heer Groeneveld, evenals ik, den gang der fok-keiaj van het begin heeft gadegeslagen, kan ik met een gerust geweten vragen, of hij er een reden voor zou kunnen opgeven,nbsp;of hoe het mogclijk was, dat de veulens in 1901 minder goednbsp;zouden zijn dan in 1900, terwijl ze x'an dezelfde ouders wai'en.

Den heer Groeneveld is het blijkbaar ontgaan, dat in 1900 werden aangekocht 2- en 8-jarige, zonder dat het publieknbsp;cenige kans had er bij te komen. In 1901 was de groef),nbsp;die toen 3-jarig was geworden, uit den aaial der zaak nietnbsp;veel en wisten de fokkei's nu reeds den prijs der f)aarden;nbsp;en het publiek, ook wijzer geworden, ging de kampongs in,nbsp;teneinde de commissie vóór te zijn.

„In 1902 w'erden slechts 8 veulens aangekocht.” Wat is

-ocr page 95-

85

echter mi het geval? Om welke reden weet ik niet, ging (ie commissie een maand vóór de centrale tentoonstellingnbsp;de Prcangcr door om paarden te koopen, niet afkomstig vannbsp;dekhengsten van het Gouvernement. Waarom dit een maandnbsp;vóór de tentoonstelling gebeuren moest en niet na de tentoonstelling kon jilaats hebben, ligt voor mij nog in hetnbsp;duister, maar het feit bestaat, dat op die reis verschillendenbsp;veulens van Gouvernements-hengsten zijn aangekocht, b. v.nbsp;uit het district Garoct alleen ö, en deze konden dus nu denbsp;tentoonstelling niet opluisteren.

Dat de centrale tentoonstelling voor het leger niet méér vruchten afwierj), ligt verder aan den lagen remonteprijs voornbsp;dit soort paarden besteed, waardoor der commissie de mooistenbsp;exemplaren ontgaan. Het koloniaal verslag over 1901 zegt:nbsp;,,.Met het oog op de hoogc [irijzen, welke, op den bij dienbsp;„gelegenheid gehouden verkoop, besteed xverden, moest denbsp;„remontecommissie van den aankoop van paarden ten be-,,hoeve van het leger afzien”. (K. V. kolom 282). Bovendiennbsp;was de commissie bij de keuring in 1902 even pessimistisch,nbsp;als ze optimistisch was geweest in 1900. Behalve dat, isnbsp;na de tentoonstelling in 1900 een levendige handel gekomennbsp;in dit soort paarden, niet alleen naar Batavia en Buitemoirj,nbsp;maar ook naai’ Midden- en Oost-Java en ook naar Singapore.nbsp;De fokkers raakten door de reizen der commissie en de tentoonstellingen op de hoogte van de pidjzen en weten nu maarnbsp;al te goed, dat een paard, door de commissie goedgekeurd,nbsp;voor oen particulier altijd f 50.— meer waard is.

In 1900 wisten de lokkers den prijs niet, later, dank zij de venduties, wel. Dat er veel handel in deze gecroiseerdenbsp;paarden is, blijkt ook hieruit, dat de prijs 150 % gestegen is,nbsp;en dat telken jare op de centrale tentoonstelling de groepnbsp;der 2-jarige hengsten alle reden tot tevredenheid geeft, ennbsp;dat de groep van .^-jarige altijd het dunste is in aantal ennbsp;qualitcit. Ieder bezoeker kan dit waarnemen en dit feitnbsp;heeft zijn oorzaak in het vroegtijdig verkoopen der veulens.nbsp;Het is zelfs geiileken, dat Europeanen in de Premujer reedsnbsp;voorschotten verstrekken op de te verwachten veulens. Vannbsp;die minder goede jarige (die er dan nog komen), kocht

-ocr page 96-

86

ik er voor het postkantoor alhier 3, die het zware werk met succes verrichten. Was de commissie minder kieskeurig geweest, dan waren deze ook aan den troep ten deel gevallen.nbsp;Immers de trek- en draagdienst aan het jiostkantoor zal tochnbsp;niet lichter zijn dan bij de Artillerie. Dat het leger er na 1901nbsp;dus niet veel van ])roliteerde, lag;

i. aan den te lagen remonteprijs;

'1900;

2. aan de strengere keuring dan in

3. aan den levendigen handel, sedert ontstaan.

Op ultimo Aj)ril 1903 w'erd gerapporteerd, dat toen van die hengsten geboren waren 3884 veulens, waarvan 22 van denbsp;tweede generatie, en van de volbloed veulens stonden ernbsp;toen reeds 21 in het register ingeschreven.

Die fokkerij is dus voor ons civiel-veterinairen geen teleurstelling geweest, integendeel een bekroning van degelijk werk, maar wel voor de offleieren, die in de eerste generatie uit Sandel-/mut-hengsten, van 4 voet — 1.256 M. en daar boven, en kam-poengmerries van 4 voet en daar beneden, een massa leger-paarden verwachtten, terwijl ze veel te weinig betaalden ennbsp;streng keurden. Doe de oflicier, door inleider in de nog tenbsp;benoemen commissie van beheer over de Gouvernements-fokkerij noodig geacht, de gewenschtc Icgerrichting (zie pag.nbsp;47) zou kunnen aangeven, zonder een groot aantal superieure hengsten, voldoende aan de te stellen legcreischen,nbsp;meè te brengen, en wat deze (natuurlijk de minder onderlegde dan den veearts, met de leiding belast) in dat opzichtnbsp;zou kunnen loeren, wensch ik gaarne van den heer Groeneveldnbsp;te hooren.

Op pag. 48 beschuldigt de heer Groenevelo de fokkerij van verwantschapsteelt uit te oefenen, terwijl deze hoegenaamd niet bestaat, en ook eventueel niet zoo veel kwaadnbsp;zou doen, waar aan den eenen kant steeds volbloed is. Hetnbsp;verwonderde mij deze „Seitenhieb” aan den burgerlijken vc-terinairen dienst weer aan te treifen, nadat wij er samen tenbsp;Bandoeng over sjtraken en tot de conclusie waren gekomen,nbsp;dat het gevaar zeer minimaal was.

Verder spreekt de heer Groeneveld over de noodzakelijkheid van een centraaldepót. Bestaat dit dan niet ten huize


-ocr page 97-

87

van den Gouvernements-veearts? liet Goiivei'iiement betaalt buur voor bet terrein en bekostigt de oj)ricliting en het onderhoud dier Gouverneinents-stallen. Wist de heer Groene-VELD dit dan niet?

Op pag. 49 lees ik verder: „het fokken \an Sandelhoiils „bij de iulandschc fokkers moet tot teleurstelling leiden.”nbsp;Zoo zei men ook vroeger, dat de inlander de Gouvernements-dekhengsten slecht zou onderhouden. Dat weet een iedernbsp;thans wel beter. De geachte inleider weet blijkbaar niet,nbsp;dat de veulens op jeugdigen leeftijd, uiterlijk op jarigen,nbsp;op Gouvernements-stallen worden verzorgd en groot gebracht.nbsp;Ik zou ten slotte gaarne van den heer Guoeneveld hooren,nbsp;op welk gebied die fokkerij onder het burgerlijk veterinairnbsp;toezicht, niet rationeel is ingericht. De verwachting van denbsp;fokkerij van Sandelhout-hmgsten met kampocngnierries wasnbsp;veel te hoog gespannen bij de officieren, maar niet bij ons.

Over het Stamboek kan ik kort zijn. Ik wensch alleen op te merken, dat de paarden, voor het leger voor f 550 aangekocht, bleken niet te deugen voor troepenpaard, o. m. Dandy,nbsp;Percival, labor, en het trof mijne aandacht, dat de heernbsp;Groeneyeld zeide, dat die fokkerij, met de toenmalige prijzen,nbsp;niet winstgevend was. N. B. wat moet het Gouvernementnbsp;aan die lokkers dan betalen?

Dat de Majoor Posno (toen Ritmeester), dus nu niet de veterinaire dienst, in 1901 ofticieel schreef, dat de merriesnbsp;van het Stamboek van hoogst inferieure qualiteit waren ennbsp;dat deskundig toezicht hoog noodig was, heb ik in de inleidingnbsp;niet aangetroffen. Als ik mij niet vergis, was de geachtenbsp;inleider juist afgetreden als lid van het Hoofdbestuur.

Pag. 50 geeft bovenaan te lezen, dat het bestuur van het Stamboek van het rapport van den Chef van den civiel ve-terinairen dienst zegt, dat het een aaneenschakeling is vannbsp;onjuistheden, dwalingen en verkeerde gevolgtrekkingen. Ennbsp;waarom zegt de heer Groeneyeld zijn eigen opinie niet, hetnbsp;• och ook gelezen hebbende en lid van het Hoofdbestuur geweest zijnde?

In de 2® alinea lees ik verder; „Het gebeurde blijft in gt;,hooge mate te betreuren” enz. Waarom? Het Stamboek

-ocr page 98-

88

wilde van leiding niets weten, sprak van een brevet van nulliteit (de eigen woorden van den geachten inleider), als denbsp;Inspecteur van den Civiel veterinairen dienst in de bestuursvergadering van bet Stamboek zitting zou hebben ex ofticio.nbsp;26 November 1901 schroef de heer D. Muldeu, een der woordvoerders van het Stamboek, dat vanaf het oogenblik, dat hetnbsp;Gouvernement zelf Sandelhouls zal gaan fokken, er wel geennbsp;behoefte meer zal bestaan, om het Stamboek aan te houden,nbsp;of dit door subsidieering te steunen. Ilij vond het dus heele-maal niet te betreuren. Maar mij dunkt, als het Gouvernementnbsp;subsidieert, het toch zeker cischen mag stellen; dat is zekernbsp;niet meer dan billijk, maar dat wilde het bestuur niet.

Over de races sprekende, zegt de hoer Groeneveld op pag. 50: „Van tijd tot tijd doen geruchten de ronde, datnbsp;„de Regeering het voornemen koestert ook aan de renver-„eenigingen haren steun te onthouden. Indien zulks gebeurt,nbsp;,,dan is het betvij.s geleverd, dat de Regeering in deze materienbsp;„zeer slecht en zonder zaakkennis wordt voorgelicht”, enz.nbsp;Als antwoord hierop, raad ik den geachten inleider te lezennbsp;mijn opstel over don invloed, welke de wedloopen op onzennbsp;paardenstapel hebben gehad (het verschijnt in de 8'' ennbsp;afl. der Veeartsenijkundige Rladen, deel XV). Maar toch verneem ik gaarne van den heer Groeneveld iets van de „tastbarenbsp;resultaten” van de races, die hij zegt te moeten erkennen.

Verder lees ik op pag. 51 : „In aanmerking nemende de „veel hoogere eischen, welke in de naaste toekomst aan onsnbsp;„legerpaard moeten worden gesteld, is het duidelijk, dat metnbsp;„het aanwezige materiaal de i)articuliere fokkerij vooralsnognbsp;,,geen enkelen waarborg geeft, dat, binnen een afzienbare tijds-„ruimte, zij het leger zal kunnen helpen aan remonten, welkenbsp;„aan die eischen voldoen.”

Ik vraag mij af, als het matci'iaal niet deugde, hoe konden die ren-vereenigingen dan tot het doel bijdragen, zooals de heernbsp;Groeneveld beweert, en waarvoor waren dan die subsidiesnbsp;noodig?

En nu komen we aan het essentieele van de zaak. liet leger moet dus overgaan tot de oprichting van een fokkerij, m. a. w.nbsp;tot een ouderwetsch systeem, dat reeds universeel veroordeeld

-ocr page 99-

89

is, zoowel wegens de rosnitntcn en de groote kosten, als wegens het geheel vernietigen van het jiarticnlier initiatief. Wat leert hieromtrent onze geschiedenis? Deze antwoordt: Nietnbsp;doen!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,Nergens ter wereld fokt een Gouvernement zijn eigen

„Icgerpaarden,” aldus sprak de Majoor Jhr. de Vii.lenéuve, die echter ook een fokkei'ij voor hot leger noodig achtte, maar ernbsp;uitdrukkelijk bijvoegde, dat de verbetering van het laiidspaardnbsp;zeer terecht aan het Binnenlandsch Bestuur moest wordennbsp;overgelaten.

De heer Gp.oeneveld zegt, dat Japan en Ilalië hierop een uitzondering maken.

In het boek van Dr. Goldreok, van '1901, waaruit, naar ik vermoed, de hoer Guoenevei.d veel ge])iit hoeft, is van eennbsp;Gouvernements-remoutefokkerij in die landen niets te vinden.nbsp;Maar waarom ook zou het Gouvernement de groote risico vannbsp;zelf fokken op zich nemen, wanneer men de benoodigde paarden tot elk getal, a i-aison van / 400.—, kan koojien, en watnbsp;belet ons om steeds een zóódanig getal geschikte, jonge paarden bij het remontedepót aan te houden, dat wij ons daarmeenbsp;in tijd van oorlog geheel en al kunnen mobiliseeren: eennbsp;maatregel, die in schijn duui', maar in werkelijkheid zal blijkennbsp;veel goedkoopcr te zijn, dan een eigen fokkerij.

Als men ze koopt, heeft men paarden zoo geschikt als men zelf wil.

^\il het militair departement ze gaan lokken, dan heeft men ze nog lang niet en weet men ook niet, wat men krijgt.

AVat betreft de reserve van onze Artillerie, deze toch vinden 've n. m. b. m. bij mobilisatie onmiddellijk in den gcregistreerdennbsp;paardenstapol. Semanvnj alleen telt 1500 geregistreerde paarden.

Is het echter reeds zoover, dat in principe tot het, veel geld verslindende, zelf fokken is besloten, dan wijst ons de inleidingnbsp;'log niet don zekeren weg aan. De algemeeno grondregels.nbsp;Waarop de })aardenfokkerij berust, zijn (zie handleiding voornbsp;de paardenfokkerij van C. D. van der \Veg) ;

'1. het vooraf beramen van een bepaald omschreven doel,

casu, de eisclien welke men stelt aan het te. fokken j)aard;

2. een juiste kennis van die eigenschappen, die men voor dat doel noodig heeft;

-ocr page 100-

90

3. nbsp;nbsp;nbsp;bekei)dl)oid met bodem, klimaat en voedsel;

4. nbsp;nbsp;nbsp;het begrip, van alleen te mogen fokken met gezondenbsp;dieren (dus zonder erfelijke gebreken);

5. nbsp;nbsp;nbsp;kennis van fokken in eigen ras, van bloedver\vantscha])s-steelt en van kruisen;

6. nbsp;nbsp;nbsp;een juiste kennis van een goede voeding en doelmatigenbsp;verpleging.

De geachte inleider zal zelf het beste weten of er in het leger personen zijn, die met die grondregelen vertrouwd zijn.nbsp;Zoo niet, dan moet het leger mijns inziens niet fokken, omdatnbsp;zulke proeven ontzaggelijk veel geld kosten en men de zekerheid niet heeft, dat men het doel bereikt. \ eel beter ware het,nbsp;met groote subsidies, dit over te laten aan wedloopsocieteitennbsp;en aan particulieren, die op dit gebied eenige ervaring hebbennbsp;opgedaan.

liet vooraf beramen van een bepaald omschreven doel, heb ik in de inleiding niet kunnen vinden. Sciivv.vrznecker achtnbsp;dit ook noodig. Jlij zegt: »0m met succes te kunnen fokken,nbsp;«moet men weten wat men wil en hoe men, van lietgeen mennbsp;heeft, kan komen tot hetgeen men wil.”

Dan rijzen bij inleider de vragen:

«Moeten wc reinteelt uitoefenen met Sandelhoutsfquot;en iets v'erder : «Moeten we kruisen met Sanclclhoiits en Arabieren?'’

Ik, voor mij, zou het laatste uiterst verkeerd vinden, omdat de geschiedenis leert, dat de noodlottige toestand vannbsp;het kampoengpaard in de Preanger te danken is aan den invoernbsp;van Arabieren en Perzen en het paren der kruisingsproductennbsp;onder elkaar.

Op ])ag. 53 (waar gesproken wordt over de kruising van Sandelhout-merrïes met een Arabixchen hengst, waai'van denbsp;veulens van de eerste generatie een hoogte v'an 'l..3ti moetennbsp;bereiken) lees ik: «liet is natuurlijk niet te zeggen, hoe grootnbsp;«de merrie bij overigens geschikten bouw, zou moeten zijn,nbsp;«om wel voldoende vvaarboi'gen te geven. Bovendien oefenennbsp;«nog andere factoren, welker waarde niet be|)aald kan worden,nbsp;«zooals terugslag, grooten invloed uit.”

De geachte inleider weet het dus zelf niet, en erkent, dat het drijven van een fokkerij aan veel risico onderhevig is.

-ocr page 101-

91

Iets verder: »Het denkbeeld zou kunnen rijzen” enz. (over verkeerde kruising).

Weer verder; sik durf niet te beslissen in hoeverre deze svvijze voor ons aanbeveling verdient.”

De geachte inleider weet het dus steeds niet.

Nog verder: sDe zekerste weg is, geloof ik, de goede ygt;Sa)idelhout-merr\es (die de connnissic niet heeft kunnen vinden)nbsp;))te kruisen met beste Arabische hengsten.” Hier gelooft denbsp;heer Guoeneveld weer, maar ik, voor mij, ben er zeker van,nbsp;dat dit op misselijke producten uitdraait, omdat de Arabiernbsp;voor onze merries (') te groot is; men krijgt dan hoog-beenige,nbsp;platribbige paarden, met smalle borst, zonder de noodige massanbsp;en zonder been werk. De geschiedenis in de Preanger leerdenbsp;het en de rnenschen van ervaring, zooals Coui’erus, Tielem.\n,nbsp;Tiem.\n en Perie, spraken er evcnzoo over.

Over het zoeken naar Arabische hengsten heerscht nog meer onzekerheid. De jBo/Hkry-markt deugt niet. Ergo; Deunt.nbsp;De producten van dezen fokker, die we in Indi'è hebben, muntennbsp;niet uit, zooals de heer Groeneveld wel zal moeten toegeven.

«ij

zegt zelf verder:

»Doch waar zijn de Commissie-leden, die voldoende kennis ïien ervaring bezitten van het xirahi?c/te p aard, om zeker te zijnnbsp;»niet terug te komen met een schoon paard van twijfel achtigenbsp;'i’afkomst, in plaats van met den verlangden zuiveren ylrahier?”.

Ik vraag op mijn beurt, of het dan niet dwaas is om er aan te beginnen, aangezien dit reeds teleurstellingen voorspelt.

Inleider is ook niet consequent, waar hij zegt (op dezelfde bladzijde); »Die commissie (die, welke die hengsten zou moesten gaan koopen) zou dan kunnen bestaan uit één of tweenbsp;sofheieren van het /«rfis’c/re en één officier van het iVct/er/tMufec/mnbsp;sLeger.” Die commissie dus laten bestaan uit rnenschen, dienbsp;het, volgens inleider, zelf niet w'etcn. Waarom ze dan te zenden ?

Op pa g. 57; nbsp;nbsp;nbsp;»Alles wettigt hel verwoeden, dat iS'omhtr geen

®niateriaal meer bezit, noch in kwalitatieven, noch in kwanti-»taticven zin, om de oprichting van eenc flinke stoeterij mogelijk »te maken.” Hiermee wordt n. m. b. m. al het geschrevenenbsp;over het Sandelhoul-[)ivo\A overbodig gemaakt.

(') Vaa 4 voet =t.25 M. nbsp;nbsp;nbsp;Red. V. Dl.

-ocr page 102-

92

Op pag. 57; «liet in uitzicht stellen von het behalen van ))gi'oote winsten aa]) den particulieren handelaar, zou misschiennbsp;«een middel zijn, om, indien aanwezig, goede merries te krijgen.”nbsp;Dit middel is door den veterinairen dienst reeds lang en motnbsp;succes toogepast, op weinig kostbare wijze. Ook zijn tal vannbsp;goede meiries van ])articidieren aangekocht. Anders dan vannbsp;Soemha, kan men ze dus ook krijgen, üe heer GitOEiSEVEi.nnbsp;zei beslist van niet.

Op pag. 58 lezen wdj: „Wij moeten ons daarom tot het ,,buitenland wenden, en nagaan, welk materiaal aldaar te

.krijgen is, en

wmike kansen van slagen ons daarmede

,,wmrden aangeboden.”

„In Algiers en Tunis vindt men het Berbe)'-\)»ard Afgaande „op hetgeen verschillende schrijvers daaromtrent mededeelen,nbsp;,,is de Berber van üoslersch type, is hij in het algemeen grootm’nbsp;,,dan de Arabier en heeft hij niet die edele vormen. Vooralnbsp;„W'ordt het kruis gemeenlijk als afhangend beschreven, terwijlnbsp;„de pijpen erg lijn zijn on het gebrek van lange kooten veelnbsp;,, w or d t a a n ge trolTe n. ”

Ik vraag in gemoede, wat moeten w'ij met dergelijke biekeu uitvoeren? Wkangel zegt over den Berber, dat het ecunbsp;zeer slecht oorlogspaard is en dat het voor kruising heelemaalnbsp;niet dengt. Dus dat- is het tegenovergestelde van hetgeennbsp;andoren zeggen, en ook van hetgeen de heer Groea'evei.dnbsp;bew'eert. Maar gesteld, dat de Berber voor ons doel konnbsp;dienen, zou het Fransche Gouvernement, dat zelf zoo sukkeltnbsp;met zijne remonteering, ons dan helpen aan goed materiaal?

Uit Engelsch-Indië verwacht de heer Groeneveld, zooals hij zegt, ook geen hulp, in verband met de jiogingen om daarnbsp;den paardenstapel te verbeteren.

Over den Pers kan ik kort zijn. Deze, met zijn beengebreken, vecht- en bijtlust en kojipigheid, vinden we eiken dag nognbsp;in den echten Preange)' terug. Het histoi‘isch ovei’zicht, ennbsp;ook CouRERUS (Veeartsenijkundige Bladen, deel IV) zegt ernbsp;genoeg van.

Ten slotte blijft over het laatste rcdmicklel: „de AuslraUsehe j'jonies.” Inleider vraagt: ,,Zijn ze voor ons doel „geschikt?”nbsp;In zijne beantwoording hiervan, erkent hij, dat het pony-type

-ocr page 103-

93


nog niet constant is cn terugslag


zich zal doen gevoelen.


dat bezwaar strengere kernbsp;slas


„Doch alleen een


¦o voorkomen, generaties.


is betrekkelijk gering, het eischt ing.” Die keuring kan

wijl men teimgslag pas bemerkt na eenige


Die keuring kan echter nooit den terng-


inleider vindt voorts den besten Sandelhoul-niet goed genoeg voor dekhengst en eischt een Arabier. Waarop berust die uitspraak?

Op pag. 01 zegt de heer Guoekeveld, dat ook de stoeterij dienen moet om dekhengsten voor de bevolking te fokken.nbsp;Als dit aldus van Arabische hengsten uit Australische merriesnbsp;gebeurde, zou het inlandsche paard weer even hard achter-nitgaan, als men nu oj) weg is het te verbeteren. Immersnbsp;wil men een ras verbeteren, dan moet aan één kant, minstens,nbsp;naet volboed worden gefokt, en doet men dus in casu verkeerd,nbsp;den ])aardensta])el van de bevolking met kruisingsproductennbsp;van Arabieren te willen opknappen. Wat dan? hoor ik Unbsp;In het kort dit:

ijve voortgaan haar ponies te koopen en, op


De


hengst


geachte


zeggen.


I.


Het leger


dezelfde wijze, ook een reserve van jonge paarden aan te schaffen. Immers waarvoor anders het rernontedepót, nu denbsp;^andelhouts weg moeten ?

II. Het Gouvernement verleenc aan de wedloopsocieteiten, onder zekere voorwaarden, hooge subsidies, teneinde eennbsp;geregelden aanvoer van merries, van de taille van het legerj)aai“d,nbsp;in het land te krijgen.

Het Gouvernement stelle daarnevens gratis ter beschikking 'van de eigenaren dier merries, volbloed Australische stce|)le-vhasers, hengsten, die o]) de baan getoond hebben kracht, moednbsp;on volharding te bezitten over groote afstanden; eigenschappennbsp;'Ins, die wij in het legerpaard ook wenschen.

Hl. Het Gouvernement wakkere de fokkerij onder de inlan-og meer dan thans aan, door het uitloven van nog


tiers, r gnooter

tinarbij, door bij den aankoop van den inlander niet strenger io zijn, dan bij het aankoo|)cn van andere categorieën vannbsp;paaiden. Aldus werkende, zal de tijd niet zoo ver af zijn, datnbsp;quot;o ons in eigen land kunnen remonteeren naar hartelust, zonder


prijzen bij de tentoonstellingen, en het


leger


helpe


-ocr page 104-

94

een dure en een, aan veel risico blootgestelde, Gouvernemonts-stoeterij aan te schaffen en te onderhouden. Ik heh gezegd.

De VoorzUter: De heer Di.tk heeft liet woord.

Dc heer Dijk: (')

Mijne lleeren!

Door het liestnnr der Krijgskundige Vereeniging in de gele-genheid gesteld deel te neinen aan het debat over ’s heeren GitoENEVEf.n’s interessant en wel doorwrocht stuk betreffende onzenbsp;remonteering, heb ik die gelegenheid dankbaar aangegrepen ennbsp;niet willen nalaten aan de uitnoodiging gevolg te geven,omdat ik,nbsp;hoewel het in veel opzichten met den heer Groeneveld eensnbsp;zijnde, in enkele ininten princiiiieel met hem van meening verschil.

Zijn betoog vat ik als volgt samen:

Hij wenscht een troepenpaard van omstreeks d.40 M. hoogte. Soemba noch Java levert dat op. Hij wil dei'halve eennbsp;militaire stoeterij oprichten:

om dat troepenpaard te fokken,

2e om van daaruit dc bevolking van Java te voorzien van zóódanig fokmateriaal, dat, in een niet te ver gelegen toekomst,nbsp;uit de paarden der bevolking voldoende kan worden geput voornbsp;onze remonteering en dc noodige reserve in tijd van oorlog.

Die stoeterij moet zijn een tamme stoeterij op Jnra. Soemba levert geen bruikbaar materiaal en inleider kiest derhalve uitnbsp;de buitenlandsche paarden en raadt daartoe aan eene kruisingnbsp;van den Arabischen hengst met (\q Australische meme (ponie).

Al dadelijk wil ik beginnen te zeggen, dat ik tot en met het oprichten van eene dergelijke stoeterij, om althans voorloopignbsp;in de behoefte van het leger in normale omstandigheden tenbsp;kunnen voorzien, nagenoeg volkomen met hem meega. Innbsp;eene dergelijke inrichting kan men, natuurlijk binnen zekerenbsp;grenzen, fokken wat men wil.

Ik acht het van veel belang, dat hij dc aandacht vestigt op een deugdelijke vaststelling van hoogte en bouw die mennbsp;wenscht, want mocht bij voorbeeld dc Gavalerie, op grond vannbsp;snelheid en schokvermogen, haren eisch van 1.40 M. verhoogen

(') Kapitein der Artillerie te Bandjermasin.

-ocr page 105-

95

tot 'J.50 i\]., d;iii staat alles op losse schi’oeven. Dit zoude nu voor de stoeterij van troepenpaarden nog geen onoverkomelijknbsp;bezwaar zijn, docli waar het doel verder ligt en men denbsp;inlandsclie jtaarden wil verbeteren, blijft men aan grenzennbsp;gebonden, 'Ie omdat de inlandsclie merrie een hoogte-limietnbsp;stelt, en 2e omdat, andermaal een nieuwe richting inslaande,nbsp;althans voor bet leger, zulks onvermijdeUjk tot teleurstellingnbsp;moet leiden, bij schatten aan w'cggewoi'pen geld.

Wat den eisch zelf aangaat, de Artillerie zou wel met iets minder kunnen volstaan, aangezien de taille barer paardennbsp;steeds in eenige verhouding moet blijven tot die van betnbsp;landspaard. Andei’s toch zouden bij requisition, tot het op voetnbsp;van oorlog brengen der batterijen, al dadelijk te groote ver-scbillen in de bespanningen zelve ontstaan en zou geschut, dat,nbsp;wat het gewicht betreft, berekend was op do trekkracht dernbsp;vaste remonten — bij de te verwachten groote verliezen aannbsp;paarden, aan te vullen met al wat men maar krijgen kan —nbsp;na enkele gevechten reeds in den steek moeten worden gelaten.nbsp;Een stoeterij zoo groot, dat in deze reserve zou worden voorzien, zal toch wel niet in de bedoeling liggen.

Het verder ontwikkelen van dit vraagstuk ligt hier echter buiten mijn bestek.

Dat uit goed uitgezóchte Australische ponies en Arabische hengsten een bruikbaar troepenpaard te fokken is, wul iknbsp;gaarne aannemen, al kan men ook hier op verrassingen rekenennbsp;tengevolge van het importeeren van fokdicren uit een klimaatnbsp;(Australië en Europa) belangrijk met Java verschillend.

Omtrent het kweeken van fokmateriaal voor de inlandsclie fokkerij, op deze wijze, koester ik echter weinig verwachting.nbsp;Voor een dergelijk doel toch, wil men tot een vast tyqienbsp;geraken — ten Ie van fokhengsten en daarna van hetproduktnbsp;dier hengsten met de inlandsclie merrie — is men verplichtnbsp;die fokkerij een zeer langen tijd vol te houden. Vele tientallen van jaren moet men in dezelfde richting voortwerken en gedurende al dien tijd blijft men afhankelijk vannbsp;de politieke en economische verhoudingen in het land,nbsp;waaruit men die hengsten betrekt. Koopt men die in Engelsch-ludië, Syrië ol Arahië, zoo heeft men, volgens den heer

-ocr page 106-

90

Guoeneveld zelf, niet de zekerheid, dat nien zuiver ras krijgt, een eerste eiseli toch bij fokken met een dei'gehjk doel. Kooptnbsp;men ze in Europa, zoo moot men afwachten, i® welke verandering de dieren hebben ondei'gaan door overbrenging derwaarts en 2® welken invloed een nieuwe o\erjdanting naarnbsp;Java zal hebben op houw, aard en overervingsvermogen.

Cc ponyfokkerij in Australië is een nog zeer jonge zaak. zooals iideider zelf zegt. De exemplaren daarvan, die wij innbsp;Indië onder de oogen krijgen, mogen \ooi' bepaalde doeleinden zeer bruikbaar zijn, zij vertonnen in geenen decle eennbsp;vast type. Dat zal men er van moeten maken door langdurigenbsp;kruising. In een nauwgezette keuring stelle men geen te grootnbsp;vertrouwen.

De naar aanleiding der zending van den toenmaligen Ritmeester PosKO aangebrachte dieren mogen op een ongunstig tijdstip zijn aangekocht, aan dien aankoop zelf is bizonderonbsp;zorg besteed. De Ritmeester heelt zelf aanwijzingen gegevennbsp;omtrent den aankooj) der verschillende exemplaren. To Batavianbsp;zijn de dieren gekeurd door een commissie, waarin de hoogstenbsp;autoriteit ter zake zitting had. De leverancier zal zich, bij eennbsp;prijs belangrijk hooger dan die, welke kort te voren werdnbsp;bedongen, en in het vooruitzicht op een geregelde levering, zekernbsp;bizonder hebben ingespannen. Toch hoorde men af en toestemmennbsp;opgaan om ongeveer 50 van de aangekochte dieren over tenbsp;doen aan de Artillerie, als minder geschikt voor de Cavalerie.

Hoe verschillende modellen treft men niet aan bij de lijf-wachten-dragonders te Solo en Djoeja!

Ik wil hiermede den ])ony niet afbreken — misschien blijkt die nog een geschikt troepenpaard te zijn — doch vestig denbsp;aandacht oj) de moeilijkheid der keuring voor een doel als hetnbsp;onderhavige.

Yaak heb ik de mcening hooren verkondigen, dat een hier gefokte Australiër, wat snelheid en kracht betreft, bij zijnenbsp;ouders achterstaat. Ik kan dit niet ten volle bcoordeelen, dochnbsp;ook dit zoude, indien juist, de verwezenlijking van de plannennbsp;van den heer Groeneveld kunnen bemoeilijken.

Ik haal deze feiten aan, niet om te vrhle te trekken tegen eene stoeterij van troepenpaarden, maar om aan te toonen dat,

-ocr page 107-

97

die zaak niet zoo eenvoudig is als menigeen mocht denken, en dat er langer tijd noodig zal zijn om tot een bepaald soortnbsp;bruikbaar paard te geraken, en nog veel langer tijd, alvorensnbsp;dat paard voldoende stabiliteit van ras zal vertoonen om het,nbsp;met kans op goed succes, te kunnen kruisen met de inlandschenbsp;merrie. Wanneer men dan de waarschijnlijkheid overweegtnbsp;of het aldus verkregen product zich werkelijk voor die nieuwenbsp;kruising eigent, daarmede weer een goed product oplevert, hetgeen dan nog volstrekt niet is uitgemaakt, komt mij de aangegeven weg gevaarlijk voor. Hij levert geen voldoende waarborgen voor blijvend succes.

Dit bezwaar is groot, vooral in verband met de daaraan verbonden kosten en tijdverlies.

Een nog grooter bezwaar is, dat, met do uitvoering van inleider’s denkbeelden, het verdwijnen van den Sandelhout—•nbsp;en daarmede de ondergang van de thans gedreven halfbloed-fokkerij — een voldongen feit zal zijn geworden.

Over de waarde onzer tegenwoordige remonten, uit Sandel-huuls en Australiërs getrokken, ben ik niet optimistischer gestemd dan de heer Groemeveld. Met hem meen ik echter, dat de ongunstige beoordeeling niet alleen te wijten is aan dennbsp;achteruitgang van den Sandelhout, doch ook voor een goednbsp;deel aan de hoogere eischen, welke men in de naaste toekomstnbsp;meent te moeten stellen en — een dergclijke overgang komtnbsp;niet plotseling — reeds thans en ook eenigen tijd geleden heeftnbsp;gesteld. Een tamelijk vierkante Sandelhout, zonder overwegende gebreken en vier voet of iets meer metende, welkenbsp;kort geleden voldoende werd geacht, wordt im afgewezen.

Ik acht het zeer waarschijnlijk, dat de toekomst-eischen invloed hebben uitgeoefend .op de keuring der halfbloeds opnbsp;de Bandongsche tentoonstellingen in 'lüOÜ, 1901 en 1902,nbsp;Waarover de cijfers loopen in de „Inleiding” van den heernbsp;Droeneveld en uit welke cijfers de conclusie getrokken schijntnbsp;te wmrden, dat de resultaten der fokkerij achteruit in j)laatsnbsp;van vooruit gaan. Ik acht het waarschijnlijk, dat die cijfers,nbsp;althans ten deele, te wijten zijn aan het verschil in eischennbsp;door de commissiën van aankoop gesteld. Zekerheid daarom-

Deel XVI. Afl. I en 2. nbsp;nbsp;nbsp;7

Oct. 1903.

-ocr page 108-

98

tl'ent heb ik niet, aangezien ik niet in de gelegenheid was de laatste twee tentoonstellingen bij te w'onen.

Ook hebben niet steeds dezelfde personen in die commissiën zitting gehad, en dat ieder voor zich verschillende eischen stelt,nbsp;is een vanzelf sprekend feit.

Nog kan een andere factor op de beoordeeling in ’t algemeen van de halfbloed-fokkerij van invloed zijn.

Bij de eerste tentoonstelling luidde het oordeel van nagenoeg alle bezoekers gunstig. Het overervingsvermogen van dennbsp;Sandelhout kw'am sterk uit en het geheel maakte een goedennbsp;indruk. Veulens, oogenschijnlijk volkomen gaaf aangekocht,nbsp;bleken evenwel op lateren leeftijd behept met beenuitstortings-en andere gebreken, waardoor mogelijk velen zich teleurgesteldnbsp;zagen in hunne verwachting, dat uit een slechte Preanger-merrie een goed, deugdzaam veulen zoude geboren worden.nbsp;Hebben de beoordeelaars zich niet te veel voorgesteld, n.l. hetnbsp;met recht te eischen resultaat van eene tamme stoeterij metnbsp;uitgezóchte merries ?

Ik zie in de gebreken van den halfbloed geen aanleiding die fokkerij in haar geheel af te keuren, doch slechts eene aanwijzing om, waar veel te verbeteren valt, langen tijd, zoonbsp;consciëntieus mogelijk, in eenzelfde richting voort te gaan. Vooralnbsp;heeft dit betrekking op de keuze van dekhengsten, en dat mennbsp;van het weinige beschikbare materiaal niet het meeste partijnbsp;trekt, door in de dessa te laten fokken, geloof ik met den heernbsp;Groeneveld.

Wanneer men bovendien nagaat, welke diensten Indische paarden in ’t algemeen, en de Sandelhouts in ’t bizonder —nbsp;naar verhouding van hun taille en massa — presteeren, moetnbsp;men tot de overtuiging komen dat zoo deze, bij het hier aanhangige vraagstuk op eenige wijze kunnen worden benut, mennbsp;verkeerd zou doen daarvoor een vreemd ras te importeeren.

Dat het mogelijk is, den Sandelhout op te heffen en voor het doel geschikt te maken — met minder moeite en kosten ennbsp;meer kans op succes, dan de door den heer Groeneveld aangegeven methode, tot verbetering van het landspaard, biedt —nbsp;is mijne vaste overtuiging. Die overtuiging grond ik op watnbsp;ik tijdens mijne zending naar Soemba zag en opmerkte, op een

-ocr page 109-

99

grondig onderzoek, waartoe ik, beter dan iemand anders tot nog toe, in staat was, en w^el door de eigenaardige positie,nbsp;waarin ik mij bevond.

Was die positie vaak moeilijk, zij dwong mij, mij in te leven in verhoudingen en toestanden — ik vlei mij zelfs een weinignbsp;in de ziel van het volk, w-aaronder ik leefde — die met dennbsp;paardenstapel, en den aankleve van dien, het nauwste verbandnbsp;houden.

Waar paarden van 1.36 M. en meer vroeger geen zeldzaamheid waren en nog voorkomen, waar men in de Preanger uit het Sandet/iowt-Stamboek veulens fokte, in eerste generatie ennbsp;op 3-jarigen leeftijd 1.37 M. of daaromtrent nietende, moet, bijnbsp;goede voeding en verpleging, zulks op Soemba — met zijnnbsp;uiterst gunstig klimaat en zeer guustigen bodem — zeker moge-lijk zijn.

Welke hoogte verkregen kan worden, is moeilijk aan te geven, doch ik twijfel niet of eene van 1.40 M. is in enkelenbsp;generaties te bereiken. Een dergelijk paard acht ik, én alsnbsp;fokdier voor de inlandsche fokkerij èn voor de te Padalaratignbsp;voorgestelde stoeterij, te verkiezen boven het product, te verkrijgen op de wijze als de heer Groeneveld zich voorstelt.

Er is over Soemba een en ander geschreven, meer nog gepraat en veel van wat als vaststaande daaromtrent wordtnbsp;aangenomen, is bezijden do waarheid of geheel uit de luchtnbsp;gegrepen.

Wanneer de heer Groesevelo met zijne korte aanteeke-ningen over halfwilde stoeterijen cene dergelijke inrichting op Soemba bedoelt, is ook hij verkeerd ingelicht. Daar wordtnbsp;nl. bijna uitsluitend halfwild gefokt en worden 10 tot 20nbsp;merries onder een bepaalden hengst gesteld en losgelaten. Denbsp;teeltkeuze is dus volkomen bepaald, w'ant de hengst leidt zijnnbsp;meiTies, beschermt die en houdt vreemde hengsten van denbsp;kudde (kababa) af. Eens per jaar, bij kudden dicht bij huisnbsp;grazende somtijds meermalen, worden de dieren opgevangennbsp;en gesorteei'd. Hengstveulens worden cr afgenomen, zoo zenbsp;boven het jaar oud zijn, om te voorkomen, dat ze bij ont-Nvakende geslachtsdrift door den ouderen hengst worden dood-

-ocr page 110-

400

geslagen; merrleveulens alleen tot vorming van nieuwe kudden, bijv. wanneer de troep te groot mocht worden. Zoo iioodignbsp;wordt de fokhengst verwisseld. liet personeel, dat de kuddennbsp;bewaakt—gewoonlijk enkele slaven, toezicht houdende overnbsp;dO tot 20 ? paal — is volkomen op de hoogte van de sterktenbsp;en den algemeenen toestand der onder zijn beheer staandenbsp;kudden. Leiding behoeft dus niet te ontbreken.

De hoofdgebreken

van een dergelijke wijze van fokken

zijn: het verongelukken van een deel der veulens bij of kort na de geboorte; schade geleden tijdens de zwangerschap dernbsp;merries — bijv. doordat zo worden opgedreven, vallen of zichnbsp;kneuzen e. d. — dus een geringer percentage aan bi'uikbarenbsp;veulens; verder het te vroeg dekken der mei'ries (ik zagnbsp;4-jarige merries met hun 2** veulen) en het somtijds indeelennbsp;van te jonge hengsten.

De voordcelen zijn, dat de uit een dergelijkc stoeterij afkomstige dieren sober zijn en gehard door den strijd om het bestaan, en verder de goedkoopte. .

Onder Eiiropeesche leiding zou een deel der nadeelen zijn weg te nemen. Toch zou ik, waar het hier geldt ecu belangrijkenbsp;hoogte- en massa-vermeerdcring die wij wenschen, tot datnbsp;doel een tamme instede van een halfwilde stoeterij aanraden.

Ook op ander gebied hoort men omtrent Soemba en zijn paarden beweringen, welke geheel onjuist zijn, bijv. dat denbsp;beste paarden aan de fokkerij onttrokken wmrden, omdat ze alsnbsp;rijpaard dienst doen. Elk goed rijpaard, misschien zeer enkelenbsp;dieren uitgezonderd, wordt af en toe met een kudde merriesnbsp;losgelaten, ten eerste omdat men daarvan nakomelingen wenschtnbsp;en verder, omdat het langen tijd bezigen van eenzelfde rijpaard niet mogelijk is wegens het afslijten der hoeven op denbsp;scherpe koraalsteenen.

Zoo zouden de mooiste paarden als „merapoequot; wmrden geslacht. Ook deze hebben alle eigen kudden. Wel wmrden eenige dieren bestemd om hun heer in het hiernamaalsche tenbsp;dienen, de liefde van den Soemhanees tot zijn afgestorvenennbsp;is echter niet zoo groot, dat hij niet zijn hebzucht zou bevre-

-ocr page 111-

digcn en een

goed

werk doen door een exceptioneel mooi ])uard tegen een minderwaardig te verwisselen en er veulensnbsp;van te fokken.

Een Soembanecs weet zeer goed een paard op prijs te stellen en ook, dat van een goeden hengst goede veulens tenbsp;verwachten zijn, al zoekt hij in een dekhengst ook eigen-schap])en waarop wij minder letten, bijv. het dragen vannbsp;den staart e. d. Ook door hem wordt aan afstamming veelnbsp;waarde gehecht.

Ik haal dit een en ander aan, om op het bestaan van verschillende dwaalbegrippen te w'ijzen.

don heer Zulks tenbsp;laatste

bewering

de

van

van 1.28 M. en hooger.

van de negatieve resultaten der

Ten slotte zijn er, ondanks Groeneveld, wel merriesnbsp;ontkennen, op grondnbsp;commissie, is niet billijk.

Ten eerste was die commissie voorbeschikt om te mislukken en ik heb niet nagelaten dat te voorspellen. Het doet mij leed, dat die voorspelling zich zoo volkomen heeft bewaarheid.

Ten tweede luidde de opdracht niet, merries te koopen van '1.28 M. zonder meer, doch zulks te doen nadat der commissie zou zijn gebleken, dat goede merries, van '1.34 M.nbsp;minimum, o)) het geheele eiland niet te vinden waren. Datnbsp;met het zoeken daarnaar een groot deel van den kostbarennbsp;tijd moest verloren gaan, is duidelijk. Ook vond de commissienbsp;wel merries van 1.28 M.

Bepaald jammer, eenmaal aangenomen dat te Padalaramj moest gefokt worden, was ook, dat degeen, dien men metnbsp;de leiding der stoeterij dacht te belasten, niet in de commissie

had.

zitting

Om hierin tegemoet te komen werd in de voor

waarden van aankoop het woordje «superieur” ingelascht, een alles en ook niets zeggende term.

Zoude, na den heftigen strijd in verschillende richtingen over fokkerij-zaken, niet iedere commissie daardoor de prac-tische eischen, aan een goede fokmerrie te stellen, door nietnbsp;te verw'ezenlijke theoretische eischen hebben vervangen?

Op de verdere oorzaken van de mislukking der commissie kom ik later terug.

-ocr page 112-

102

Ik heb mij bij de behandeling van liet ingewikkelde vraagstuk op een ander standpunt gesteld, een andere gedachtengang gevolgd, dan de heer Groeneveld.

Wanneer het mogelijk is den Sandelhout uit zijn verval op te heffen, mag men niet nalaten alles daarvoor in het werknbsp;te stellen. Dat is plicht tegenover duizende onderdanen, wdernbsp;eenige bezitting hun paardenstapel is. liet is noodzakelijk nietnbsp;alleen de halfbloed-fokkerij op Java en elders tot bloei tenbsp;brengen, doch die ook in stand te houden. Waar de Sandelhout op eenige w'ijze kan dienen als legerpaard of tot de teeltnbsp;daarvan, is dit een dringend legerbelang.

Aangezien ik overtuigd ben van de mogelijkheid den Sandelhout zoodanig te verbeteren, dat hij aan billijke eischen, aan een legerpaard te stellen, voldoet, heb ik mij de vraagnbsp;gesteld, w'elk middel daartoe de meeste w'aarborgen tot succesnbsp;geeft, en ben ik tot de conclusie gekomen, dat de eenige wegnbsp;is zelf fokken, niet op Java, doch op Soemha.

Wenscht men paarden van omstreeks 1.30 M., dan, zoo spoedig men voldoende materiaal kan verzamelen, in een halfwilde stoeterij fokken, omdat zulks eenvoudiger en goedkoopernbsp;is; wil men, zooals in ’t onderhavige geval, belangrijke taille-vermeerdering, dan behoort in een tamme stoeterij gefokt tenbsp;worden, ook om het betrekkelijk weinig beschikbare materiaalnbsp;zoo nuttig mogelijk voor het doel te besteden.

Destijds diende ik voorstellen in die richting in. Waren mij de bezwaren, daartegen aangevoerd, bekend gemaakt, iknbsp;tw'ijfel niet of ik had die kunnen ontzenuwen en nu mijnnbsp;standpunt krachtiger kunnen verdedigen.

De proef met de oprichting eener stoeterij van Sandethouls te Padalamng behoort naast, niet in de plaats van de doornbsp;mij voorgestane te Soemba te geschieden.

Ik spreek hier van een pi'oef, aangezien ik mij, bij de gegevens die men had, daaromtrent niets anders kan voorstellen. Ook de wisselende hoogte-eischen, aan het te koopen fokmateriaal gesteld, wijzen daarop. Men ging toch van 1.34 M.nbsp;voor de merries (ik meen zelfs oorsponkelijk nog hooger) totnbsp;1.28, later tot 1.26 M. terug.

Mochten werkelijk de plannen om op Soemba te fokken

I

Ji


-ocr page 113-

103

dooi' het Padalarancj-\)]-A\\ zijn afgesproiigen of vertraagd, zoo valt dit te betreui'oii. Wij zouden anders tot de oplossing van het viaagstuk nu reeds een belangrijken stapnbsp;nader staan.

De volgende

overwegingen hebben aanleiding gegeven tot mijn voorstel op Soemba te fokken instede van o|) Jam.

9e

'1®. Wanneer men het behoud van den Sandelhout wenscht, ’t zij om daaruit troepenpaarden dan wel fokmateriaalnbsp;te trekken, ligt het voor de hand, dat men neme dennbsp;Sandelhout zooals die was en exceptioneel nog voorkomt,nbsp;niet een product daarvan op Java gefokt en gewijzigdnbsp;naar bodem en klimaat. Men fokke hem in zijn eigen land.nbsp;Soemba, met zijn kalkbodem en gunstig klimaat, is daartoe uiterst geschikt, hetgeen ook blijkt uit het feit, datnbsp;het ras tot heden de stelselmatige uitroeiing, waaraan hetnbsp;blootstond, heeft weerstaan.

3®.

De directeur eener stoeterij op Soemba is veel beter in de gelegenheid tot den aankoop van fokmateriaal, dannbsp;een tijdelijk daar verblijfhoudende commissie of eennbsp;particulier handelaar.

Dit

laatste behoeft wellicht eenige toelichting. Eene commissie, als bedoeld, moge door het Gouvernement zijn uitgezonden of aanbevolen, zij blijft voor den Soembanees, met zijn achterdocht en onbegrensde hebzucht, een handelslichaam, waaraan hij zoo duur mogelijk verkoopt wat hijnbsp;niissen wil. Een vast daar verblijvend ambtenaar kan doornbsp;zijn invloed, zijn persoonlijk optreden, bekendheid met politiekenbsp;en jiersoonlijke verhoudingen af en toe de hand leggen op eennbsp;exemplaar, exceptioneel geschikt voor het doel en dat voornbsp;eene commissie stelselmatig wordt verborgen gehouden. Hetnbsp;ras is zoo achteruit gegaan, dat juist uit die exemplaren denbsp;vvedero])boinv moet geschieden.

Een politieke verwikkeling, het wantrouwen van een buurman, een voorgenomen feest of reis zijn factoren, welke een Soembanees aanleiding geven geen enkel goed paard te ver-koopen. Het welslagen eener commissie is daardoor in veelnbsp;grooter mate bedreigd, dan dat van èen vast verblijvend persoon.

-ocr page 114-

iOé

in wien een machthebbende wordt gezien waarmede men rekening moet houden, al ware het slechts, omdat hij op denbsp;hoogte is van allerlei intriges en listen. Bovendien begeeft eennbsp;commissie zich op goed geluk naar een bepaalde streek, terwijlnbsp;een gindsch blijvend persoon precies weet wanneer hij bijnbsp;Ilocmboe A. of Meramba B. moet aankloppen.

Een commissie staat bloot aan allerlei intriges van men-schen, welke belang hebben bij hare mislukking; in de eerste jdaats van Arabische paardenkoopers, doch ook van Soemba-neezen, die elkaar somtijds geen goede prijzen gunnen. Eennbsp;vast blijvend persoon weet een en ander op waarde te schattennbsp;en te ontzenuwen.

Een commissie moet in betrekkelijk korten tijd zooveel mogelijk materiaal aunkoopen. Een vast blijvend persoon gaatnbsp;het geheele seizoen door kalm zijn gang.

De paardenvangst op groote schaal begint in den oostmoesson, zoodra het wmder droog genoeg is om de uitgestrekte grasvelden,nbsp;bij gedeelten, in brand te steken.

Dit branden geschiedt om de paardenjacht mogelijk te maken, aangezien èn de paarden zelf én de groote scherpe koraalstcenennbsp;tusschen het somtijds i 3 M. hooge gras niet te zien zijn,nbsp;de kudden zich dus spoedig aan het oog van de drijvers kunnennbsp;onttrekken en de niet zichtbare steenen het rijden in snellenbsp;gangen ondoenlijk maken. Ook geschiedt het branden bij w'ijzenbsp;van bemesting.

De Soembanees is lui en niet geneigd kudden, grazende in verafgelegen, moeilijke terreinen, na de eerste sorteering opnieuwnbsp;op te vangen, waarmede dagen, somtijds wmken gemoeid zijn.nbsp;Yooral voor de laatste, in het najaar vertrokken commissie wasnbsp;dit ecu ongunstige factor. Bovendien kwam zij in een doornbsp;de jongste troebelen nog min of meer in beroering zijnd land;nbsp;dat zij dus niet slagen zoude, was te voorzien.

De Soembanees verkoopt, uit welbegrepen eigenbelang, niet gaarne goede merries en zal daartoe aan een onder hen levendnbsp;persoon eer overgaan, dan aan eene commissie of op grofnbsp;winstbejag belusten handelaar.

Ook de aankoop door tusschenkomst van handelaren levert minder waarborgen op, omdat eigenbelang daarbij een te groote

-ocr page 115-

105

rol speelt en mocht op deze wijze eenig materiaal verkregen worden, zoo staat dat in elk geval achter bij op de door mijnbsp;aangeprezen wijze aangeschafte dieren.

Ook op het verder succes, met het aangeschafte materiaal te behalen, kan de wijze van aankoop invloed hebben. Talnbsp;van zaken doen zich voor, die eene ruime kennis van landnbsp;en volk eischen en die eene commissie niet of onvoldoendenbsp;bekend zijn.

Bijvoorbeeld:

In Lewa zegt de familieoverlevering van het vorstengeslacht dat daar langen tijd heerschte, dat de fokkerij niet kan bloeien,nbsp;zoo zich niet bij elke kudde minstens één bont paard bevindt.nbsp;Koopt men dus een Lewa-paard met elfen kleur, zoo is mennbsp;niet zeker, dot bij de nakomelingen niet het bonte haar vannbsp;een der voorouders te voorschijn treedt. In sommige anderenbsp;streken heeft men daarop minder kans.

In Rendeh wordt veel op effen kleur gewerkt, behalve bij enkele kudden.

Een ander voorbeeld:

Zekere Ngabi Loer.-v is, zoo niet de grootste, toch een der grootste fokkers in rnidden-Soeniha en in ’t bezit vannbsp;uitgebreide stoeterijen. De geheele toestand van zijn paar-denstapel draagt den stempel van het bedrijf w'aardoornbsp;hij en zijn stam tot weelvaart kwamen, n.1. roof op grootenbsp;schaal. Men vindt er allerlei modellen onder en weet dusnbsp;nooit, wat bij nakomelingen van uit zijn stoeterij afkomstigenbsp;hengsten te voorschijn zal komen.

4e. Mocht het gelukken voldoende Sandelhcuts bijeen te krijgen om daarmede op Java een stoeterij te bouw'en ennbsp;wenschte men daarin, om welke reden dan ook, nieuwnbsp;bloed van Soemba te importeeren, dan zou nieuw materiaal daartoe niet meer beschikbaar zijn. Men zou dusnbsp;aangewezen zijn op w at men bij de oprichting der stoeterijnbsp;kon bemachtigen en de nakomelingschap daarvan, hoenbsp;zich die oj) vreemden bodem ook mocht hebben gewijzigd.

5®. Een der hoofdoorzaken van den achteruitgang van den Sandelhout is de op het eiland Soemba heerschende on-

-ocr page 116-

106


rast, welke ware weg te nemen door meerderen invloed van Gouvernementswege. Tot de vermeerdering van diennbsp;invloed kan het bestaan van eene stoeterij belangrijknbsp;medewerken. Ook is van daaruit, door voorbeeld ennbsp;aanmoediging, invloed te oefenen op de inlandsche fokkerij op het eiland.


Op grond van bet vorenstaande acht ik bet fokken op Soernha zelf de eenig openstaande en aangewezen weg.

En nu de nadeelen:

Die van politieken aard zal ik niet bespreken, omdat tegen mijne voorstellen, zoover mij bekend, geen politieke bezwarennbsp;zijn geopperd, zelfs niet van de zijde van bet Binnenlandscbnbsp;Bestuur.

We krijgen dus in de eerste jjlaats het door den beer


Groeneveld genoemde, nl. de eiland en de gevolgen daarvan.

Bv ben voldoende in de gelegenheid geweest om den mo-reelcn invloed, welke de eenzaamheid en afzondering uit de Europeesche maatschappij beeft op een normaal ontwikkeldnbsp;mensch, te ondervinden. Men ziet echter op de meest afgelegen oorden zich personen vestigen en daar bloeiende ondernemingen, op land- of mijnbouwkundig gebied, stichten.nbsp;Zendelingen, ambtenaren van bet Biimenlandscb Bestuur slijtennbsp;een half menscbenleven in de meest oidiebbelijke oorden vannbsp;onzen archipel en doen daar hun plicht. Men ziet dergelijkenbsp;toestanden ook in andere koloniën, in Australië, Amerika ennbsp;Afrika. En onder ons, prat op het roemruchtige leger, waarinnbsp;wij de eer hebben te dienen, zou niemand te vinden zijn,nbsp;energiek genoeg om een taak te vervullen van zoo groot be


afgezonderde


ligging van bet


lang, een betrekking in de


hoogste


mate interessant en de


voldoening gevende iets te scheppen, waaruit het heeie leger, de heeie kolonie nut trekt?nbsp;onderschrijven en ik acht het bezwaar vannbsp;belang. Tegen de eenzaamheid geeft boeiend werk een machtignbsp;wapen en een behoorlijke bezoldiging maakt veel goed. Bovendien behoeft af en toe, bijv. in den westmoesson, wanneernbsp;de verbinding met het binnenland zoogoed als afgesloten is.


Bv wensch die meening niet te ondergeschikt


-ocr page 117-

i07

een verlof of dienstreis naar Java niet te zijn uitgesloten. Dat is zelfs noodig om voeling te Iioudcn met kameraden, omnbsp;te voorkomen, dat men het oog vei’Iiest voor dagelijks voorkomende gebreken en zich blind gaat staren op futiliteiten.

De vraag is hier niet: wat is de aangenaamste plaats, doch waar heeft men de meeste kans van slagen.

De vraag of de man, wat zijn karakter betreft, geschikt voor een dergelijke betrekking ook bevoegd is als zoodanignbsp;op te treden, zoude te denken kunnen geven. Ik meen echter,nbsp;dat werkelijke autoriteiten op dat gebied tot nog toe in Indiènbsp;ontbreken en dat, waar bij gezond verstand werkelijk toewijding gevonden kan worden, zelfs geëischt, men zich hiermedenbsp;tevreden moet stellen, in aanmerking genomen den enormennbsp;afstand, die zelfs onze voorgangers in deze richting nog w^elnbsp;scheiden zal van het toppunt van wetenschap en ondervinding.

Juist om het moeilijke van de zaak, heeft een stoeterij op Soeniba, dus met reinteelt in eigen land, meer kans van slagen.

Thans het strategisch bezwmar.

Ik , geloof dat dit zeer klemmend zoude zijn, zoo wij onze geweren, ons gesdiiit, onze munitie, ons leder en onze anderenbsp;materialen, zelfs onze soldaten en een goed deel hunner voedingnbsp;(meel, spijzen in blik e. d.) niet uit Europa bestelden, dochnbsp;ons daarvan op Java voorzagen.

Een dergelijke stoeterij te Padalarang moge 15 of 20 jaar geleden levensvatbaarheid hebben gehad, thans moet zij gebouwdnbsp;worden op de eenigc plaats waar zij, althans voorloopig, kansnbsp;op succes heeft, d. i op Soeniba.

Verder heeft de heer Groene veld als een nadeel van den Sandelhout zijn temperament genoemd. Van andere zijde vernam ik wel eens, dat een oj) Java gefokte Sandelhout meernbsp;dociel en minder zenuwachtig zou zijn dan zijn rasgenootennbsp;van Soemba. In de eerste plaats zijn de op Java gefoktenbsp;Snndelhouts óf te jong, óf te gering in aantal om daaro]) eennbsp;oordeel te gronden betrefiënde het temperament in ’t algemeennbsp;van dergelijke dieren. In de 2« plaats zijn zij afkomstig vannbsp;eeue andere wijze van fokken; ze zijn bij huis, dus tam gekweekt en van jongs af gewend aan den mensch. Die vannbsp;Soemba afkomstig daarentegen zijn halfwild gefokt en tot hun

-ocr page 118-

108

vollen wasdom in vrijheid cn nagenoeg binten behandeling door menseben geweest.

De enkele exemplaren op Soemha bij huis gefokt of opge-kweekt, zijn ook bij uitstek dociel.

Bedoelde Preanger Sandelhouls zouden slechts te vergelijken zijn met rasgenooten uit een tamme stoeterij.

;Kn hiermede ben ik gekomen aan het einde van mijn betoog.

Wil men te Padalarang een soldatenpaard fokken, in 1^ generatie '1.40 M. hoog, zoo kan ik daarin, voor het oogenblik,nbsp;met den heer Groenevelb medegaan. Zijne methode om hotnbsp;landspaard te verbeteren moet m. i. leiden tot teleurstelling,nbsp;bij schatten aan weggeworpen geld.

Daartoe bezige men den Sandelhout op Soemha gefokt. Zoo men al daarmede het Preuwj/er-paard niet kan opvoerennbsp;tot een gemiddelde hoogte als door den heer Groeneveldnbsp;gewenscht, men zal er een waardevolle reserve mede kweeken,nbsp;een goede remonteering voor de Artillerie en misschien eennbsp;voldoend aantal paarden boven de 1.36 M. voor de Cavalerie.

het woord verlangt

De voorzitter: Wanneer niemand meer

om met den inleider in discussie te treden, dan geef ik het w'oord aan den heer Groeneveld.

De heer Groeneveld:

Mijne Heeren!

liet zij mij vergund de sprekers één voor één te beantwoorden.

Van de verklaring van den heer Scheepens, dat hij het in hoofdzaak met mij eens is, nam ik met genoegen goede nota.nbsp;Ook op die ])unten, waar de heer Scheepens met mij vannbsp;meening verschilt, of meent te verschillen, scheiden ons geenenbsp;onoverkomenlijke muren.

In de eerste plaats kan de heer Scheepens zich niet vereenigen met hetgeen door mij werd gezegd omtrent het niet-rekeningnbsp;houden met de belangen van het leger bij de zoogenaamdenbsp;Gouvernements-fokkerij. Ik vrees echter, dat de heer Scheepensnbsp;mijne bedoeling niet volkomen heeft begrepen. Ook ik zeide

-ocr page 119-

i09

in mijne inleiding, dat men van de onderwerpelijke fokkerij niet kan verlangen, dat zij in staat is het zoo gedegenereerdnbsp;landspaard zoodanig te verbeteren, dat de paardcnstapel binnennbsp;enkele jarcn eene remonteering verzekert van remonten, zooalsnbsp;de bereden wapens in de naaste toekomst noodig hebben, dochnbsp;ik voegde daaraan toe, dat het voor het leger van het grootstenbsp;belang is, dat al die maatregelen worden genomen, welke ernbsp;toe kunnen leiden, om de resultaten voor het leger zoo goednbsp;inogelijk te doen zijn. ^Vaar de heer Scheepens erkent, datnbsp;eene regeling, als door mij wordt voorgestaan, later veel redennbsp;van bestaan zou hebben, geloof ik, dat er ook alles voor tenbsp;zeggen is om reeds tm met eene dergelijkc regeling te beginnen.nbsp;Zeer terecht verwacht de heer Scheepens, bij invoering dernbsp;hoogere eischen in de naaste toekomst, van deze fokkerij slechtsnbsp;geringe resultaten, doch hij zal mij moeten toegeven, dat zulksnbsp;in geenen dcele reden is om maatregelen, van welke hij later wèlnbsp;veel verwacht, niet reeds nu in te voeren. In de eerste plaats hebnbsp;ik hierbij het oog op eene deugdelijke aanvulling van het mannelijk fokmateriaal. De merries, waarmede w'ordt gefokt, kunnennbsp;niet anders dan geleidelijk verbeteren; doch voor eene verhoo-ging van het gehalte van het mannelijk fokmateriaal kan ennbsp;moet krachtiger worden ingegrepen. Verder moet alles in hetnbsp;werk worden gesteld om de wijze van opfokking der veulensnbsp;te verbeteren. Wel ontveins ik mij niet, dat dit laatste gemakkelijker is gezegd dan gedaan, doch zooals nu de toestandnbsp;is, wordt het aankwecken van o})gepapte veulens aangemoedigd.nbsp;liet meeste succes op eene tentoonstelling heeft dat veulen, datnbsp;niet door twee man kan worden vastgehouden, dat van geslachtsdrift en stalmoed geen oogenblik stil staal. (') Of het door dienbsp;druktemakerij zichzelf reeds in zijne gewrichten geruïneerdnbsp;heeft (steile stand in de kogels, onzuivere gangen), schijnt weinignbsp;ter zake te doen. liet publiek is o])getogen, dagblad-corrcs-pondenten juichen, de beurzen van Chineezen o])enen zich énnbsp;fnenschen die zich door dat alles nog niet laten verblinden, worden als onbevoegde of bevooroordeelde oordeelaars uitgekreten.nbsp;Ik zal de eerste zijn die erkent, dat ik op menige tentoonstel-

(1) Een goed paardenkenner abstraheert hiervan bij zijne beoordeeling Van een paard.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Red. V. BI.

-ocr page 120-

dio

ling „schilderijtjes” zag, doch juist die springende schilderijtjes hadden in den regel zulke gebreken in stand en gangen, datnbsp;zij voor gebruikspaard slechts zeer geringe waarde hadden.nbsp;Hierin is verandering te brengen. Men lette bij de bekroningennbsp;meer op deugdzaamheid. Had zulks vroeger j)laats gehad, dannbsp;zou dat wel degelijk van invloed zijn geweest op de wijze vannbsp;opvoeding, en daardoor op de ,,tastbare resultaten.”

Over de beste wijze waarop eventueel Arabische hengsten moeten worden verkregen, heb ik mij niet uitdrukkelijk verklaard; ik gaf slechts enkele wegen aan. Met den heer Scheepensnbsp;ben ook ik van meening, dat men geen te groot type magnbsp;nemen en dat men om die reden w^el zal zijn aaugew'ezen op denbsp;Oostersche markten. Met het oog echter op de bezw'aren, aan dienbsp;wijze van aankoop verbonden, besprak ik ook de andere bronnen.

Met het denkbeeld om een Nederlandsch officier aan de eventueel te benoemen commissie toe te voegen, kan de heernbsp;Scheepens zich niet goed vereenigen. Wanneer één of tweenbsp;officieren van het Indische Leger, bekend met de gebrekennbsp;van ons eigen landspaard en met het doel dat men wenschtnbsp;te bereiken, deel uitmaken van die commissie, blijf ik in denbsp;toevoeging van een Nederlandsch officier een groot voordeelnbsp;zien. Niet alleen dat het Nederlandsche leger officieren heeftnbsp;die op hippologisch gebied meer ondervinding bezitten dan wij,nbsp;doch het zou voor zulk een officier niet moeilijk zijn door het verzamelen van verschillende inlichtingen, b. v. bij de jongstenbsp;J^ransche commissie, krachtig mede te werken tot het welslagennbsp;der onderneming. Al heeft die officier ook zelden of nooit eennbsp;ras-zuivere woestijn-ilrahier gezien, ik geloof toch, dat de meerdere ervaring o|) hi])pologisch gebied ook door den heer Scheepensnbsp;zal wmrden erkend, en als een voordeel zal wmrden aangemerkt.

Jn mijne inleiding heb ik gezegd, dat het w'aarschijulijk niet moeilijk zou zijn fokmateriaal uit Algiers te verkrijgen, indiennbsp;daartoe de hulj) wmrd ingeroepen van de Fransche regeering.nbsp;De heer Scheepens is van meening, dat, juist met het oog o]inbsp;de maatregelen welke door die regeering worden genomen omnbsp;den paardenstapel te verbeteren, op deze steun niet mag wor-

-ocr page 121-

m

den gerekend, en de regeering wellicht bezwaren zou maken tegen den uitvoer van vrouwelijk fokmateriaal. Het is nu zeernbsp;wel mogelijk, dat een onderzoek den heer Scheepens in hetnbsp;gelijk zou stellen; daar echter wij beiden van meening zijn,nbsp;dat wij de Berbers niet noodig hebben, doet de vraag of ze alnbsp;dan niet te krijgen zijn weinig tot de zaak af.

Bij de door mij noodig geachte stoeterij wenschte ik Australische merries te kruisen met een superieuren Sandelhout of Arabier. De heer Scheepens zal het met mij eens zijn, dat,nbsp;daar het doel van deze teelt is om zoo spoedig mogelijk geschikte legerpaarden te verkrijgen, wij aan den hengst zeernbsp;hooge eischen hebben te stellen; niet alleen moet bij vrij zijnnbsp;van belangrijke gebreken in den bouw, doch ook zijn hoogtenbsp;mag niet te gering zijn. Dergelijke hengsten onder de San-delhouts te vinden, zal, naar ik vrees, niet mogelijk blijken.nbsp;Wellicht wordt een enkele geschikte hengst gevonden, maarnbsp;of het voor eene fliidce stoeterij benoodigd aantal bij elkaar zalnbsp;zijn te krijgen, betwijfel ik. Hoeveel ik ook verwaeht vannbsp;eene kruising van eene Australische merrie met een bestennbsp;Sandelhout van niet te geringe taille — ik acht het resultaatnbsp;twijfelachtig, indien we moeten fokken met Sanctelhout-hengatmnbsp;van onvoldoende kwaliteit. Om die reden acht ik voor onzenbsp;fokkerij Arabische hengsten noodig, hetgeen niet wegneemt, datnbsp;indien werkelijk in alle opzichten geschikte Sandelhouts kunnennbsp;worden gevonden, ik deze gaarne gebruikt zag.

In mijne inleiding sprak ik als mijne meening uit, dat indien reeds gebleken is, of alsnog blijken zal, dat goede Sandelhout-merries niet in voldoende getale zijn te verkrijgen, onverwijldnbsp;moet worden overgegaan tot de oprichting van eene stoeterijnbsp;met Australische merries. Ik had hierbij het oog op de voorziening in de behoefte aan legerpaarden en ging van hetnbsp;denkbeeld uit, dat voor het fokken van de bonoodigde dekhengsten voor de verbetering van het landspaard nog wel eennbsp;voldoend aantal merries zoude zijn te vinden, omdat het daarvoornbsp;vereischt aantal slechts gering behoeft te zijn. Erkennen moetnbsp;ik echter, dat de lezing van mijn stuk gemakkelijk aanleiding


-ocr page 122-

m

kan gex'en tot de door den heer Scheepens gemaakte gevolgtrekking.

Volkomen ben ik het met den heer Scheepens eens, dat de Australische pony nog onvoldoende constant is om daaruit innbsp;de eerste jaren dekhengsten te fokken. Mijne meening ternbsp;zake is als volgt te formuleeren: voor het fokken van leger-paarden hebben wij noodig Australische merries met Arabischenbsp;hengsten en voor liet fokken van dekhengsten Sanclelhout-merTiesnbsp;met Arabische hengsten, terwijl in beide gevallen gebruik is tenbsp;maken van werkelijk superieure Sandelhouts met voldoende taille.

In antwoord op de beschouwingen van den heer Dijk het volgende:

Met genoegen constateer ik, dat ook deze spreker met mij mede kan gaan waar ik heb willen betoogen, dat wij eenenbsp;militaire stoeterij noodig hebben om te voorzien in de behoeftenbsp;aan Icgerpaarden, terwijl ook door hem goede resultaten wordennbsp;verwacht van eene kruising van Australische ponies metnbsp;Arabische of uitgelezen Sandelhout-hQw^sim. Wat de heer Dijknbsp;zegt van de Australische ponies, doet den door mij gesteldennbsp;eisch, om de keuring met groote gestrengheid te doen plaatsnbsp;hebben, op den voorgrond treden. De nu reeds met de poniesnbsp;opgedane ondervinding kan daarbij van veel nut ziju.

Met betrekking tot de w'aarschijnlijke geschiktheid der kruisingsproducten als verbeteraars van het landspaard, meen ik te kunnen volstaan met eene verwijzing naar het door mijnbsp;aan den heer Scheepens gegeven antwoord.

De heer Dijk en ik staan slechts daar tegenover elkaar, waar hij vermeent het Sandelhout-ras nog zoodanig te kunnennbsp;verbeteren, dat eene deugdelijke remonteering met Sandelhoutsnbsp;in de toekomst nog niet tot de onmogelijkheden behoort, terwijlnbsp;ik dat gevoelen niet kan deelen. De heer Dijk heeft de vastenbsp;overtuiging, dat het mogelijk is het Sagt;ide^/mwt-paard zoodanignbsp;op te heffen, dat het niet alleen wmer wmrdt wat het geweestnbsp;is, doch dat het zal voldoen — en binnen enkele generatiesnbsp;— aan de eischen, welke in de naaste toekomst aan een leger-paard zullen moeten worden gesteld. Ik wensch voor den heernbsp;Dijk niet onder te doen bij het zingen van een loflied op de

-ocr page 123-

goede eigenschappen van dat ras ('), wil daarvoor zelfs zijné gebreken en eigcnaardiglieden niet te zwaar tellen, doch iknbsp;blijf de vrees koesteren, dat het goede oogenblik voor verwezenlijking der denkbeelden van den heer Dijk voorbij is. Die mee-ning is gegrond op de resultaten van den aankoop der laatste jarennbsp;en op het resultaat van de jongste 6'oemhfl-comoiissie. Niet alleennbsp;dat bedoelde commissie geen enkele merrie meebracht, waarnbsp;zij in opdracht had 60 te koopen, doch ook de kwaliteit dernbsp;aangekochte dekhengsten — zonder twijfel de beste, welkenbsp;te vinden waren — beschouw ik van dien aard, dat zij weinignbsp;doet verwachten van den toestand van den paardenstapel opnbsp;Soemba. En nu heeft de heer Dijk wel gezegd, zelfs vooruitnbsp;gezegd, dat de commissie, om tal vau redenen, geen succès kónnbsp;hebben, doch dat zij geen enkele merrie heeft kunnen koopen,nbsp;blijft voor mij een teeken — ik zou haast zeggen een bewijs —nbsp;dat het met den paardenstapel op Soemba treurig is gesteld.nbsp;Vooral ook een blik op hetgeen in de laatste jaren voor hetnbsp;leger werd aangekocht is weinig geschikt mijn indruk te verbeteren. Hiertegenover stelt de heer Dijk zijne rijpe ervaring,nbsp;welke hij gedurende zijn verblijf op Soemba heeft ojigodaan. Beternbsp;dan iemand anders is hij in staat te beoordeclen wat er opnbsp;Soemba nog voor deugdelijk materiaal aanwezig is. Wij echternbsp;moeten in ons oordeel afgaan op hetgeen wij van Soemba ziennbsp;komen en dan — ik herhaal het — geeft zulks weinig hoopnbsp;voor de toekomst. Is dat beeld ecliter onjuist, dan vervaltnbsp;daarmede de grond waarop ik het denkbeeld van den heer Dijknbsp;niet voor verwezenlijking vatbaar acht. Die verwezenlijkingnbsp;toch is alleen dan mogelijk, wanneer er nog werkelijk goednbsp;lokmateriaal in voldoende getale aanwezig is.

AVelke vooialeelen ziet de heer Dijk nu in een fokken op Soemba boven Java?

Ten is spreker van meening, dat wanneer men het behoud NAenscht van den Sandelhmit — ’t zij om daaruit troej)en|)aardennbsp;•lan wel fokmateriaal te ti ekken — men dat paard moet fokkennbsp;in zijn eigen land.

(i) En elders op pag. Cl vindt de heer Groek'evelh de beste Snn-(lel/iouts nog niet geschikt voor de fokkerij (vide ook pag. 114/115).

Red. V. BI. .

bed XV I, An. 1 en i. nbsp;nbsp;nbsp;8

üct. I!»03.


-ocr page 124-

iU

Gaf liet Sandelhout-])a‘M\\ volkomen het type weer dat men verlangde, dat zou tegen bovenstaande meening weinig zijnnbsp;aan te voeren. Doch, behalve dat aangestimrd moet wordennbsp;eene verandering in hoogte en massa, blijft het voor alle

gewerkt wordt o. a. op mindere

op

doeleinden wenschelijk, dat zenuwachtigheid en minder zwaren hals. Eene kruising metnbsp;een Arabier beveelt zich daarvoor vanzelf aan, terwijl, door denbsp;noodzakelijkheid van die, veranderingen, het voordeel van fokkennbsp;in eigen land op den achtergrond treedt.

In de 2e plaats haalt spreker als voordeel aan het gunstig klimaat en den kalkbodem van Soeniha.

Ook in mijne inleiding gaf ik als mijne meening te kennen, dat, wat betreft bodem en klimaat, eene fokkerij op Soembanbsp;waarschijnlijk onder zeer gunstige omstandigheden zou ver-keeren. Alhoewel dit voordeel niet gering mag worden geacht,nbsp;vergete men niet, dat het Prcawi/er-paard een levend bewijsnbsp;is, dat ook van het fokken in dit gewest op goede grondennbsp;bevredigende resultaten mogen worden verwacht. Wel is waarnbsp;wordt de heilzame invloed van den kalkbodem van Soembanbsp;in de Preanger gemist, doch aan dit gemis kan voor een grootnbsp;deel worden tegemoet gekomen door een zorgvuldige voeding.

In de 3*^ plaats wijst de heer Dijk oj) de omstandigheid, dat de directeur eener stoeterij op Soemba veel beter in de gelegenheid is tot aankoop van fokrnateriaal, dan enne tijdelijknbsp;aldaar verblijf houdende commissie of een particulier handelaar.

Zelfs wanneer de heer Dijk nagelaten had deze stelling op zoo interessante en leerzame wijze toe te lichten, zou ik harenbsp;juistheid gaarne hebben erkend. Doch waar bij mij denbsp;overtuiging bestaat, dat voor het fokken van legerpaarden tochnbsp;Australische merries noodig zijn, en het geringe aantal Sandel-/miD-merries, benoodigd voor het fokken van dekhengsten, ooknbsp;zonder stoeterij op Soemba, wel te verkrijgen zal zijn, kan het derdenbsp;door den heer Dijk genoemde voordeel \'oor mij niet zwaar wegen.

Als vierde voordeel noemt de geachte spreker het feit, dat men, door op Soemba te fokken, steeds de gelegenheid behoudt zuivernbsp;Soemba-h[oed, ongewijzigd door het fokken op Java, in te voeren.

Ik, voor mij, zie evenwel de noodzakelijkheid van die bloed-verversching niet in, omdat m. i. de Sandelhout van Soemba,

-ocr page 125-

m

ondanks al zijne deugden, volstrekt niet het ideaal is voor eeil legerpaard of dekhengst.

Het ten slotte door spreker aangehaalde voordeel — vermeerdering van den invloed van het Gouvernement op de bevolking van Soemba — is van zuiver politieken aard.

l)e waarde van dien invloed waag ik niet te beoordeelen; iemand die wil tegenspreken zou misschien kunnen zeggen, datnbsp;eene Gouvernements-stoeterij aanleiding zou kunnen geven totnbsp;politieke verwikkelingen. Waar toch de heer Dijk zelf ons leert,nbsp;dat de Soembaneesche grooten veel vermaak scheppen in hetnbsp;stelen van paarden, zouden zulke verwikkelingen m. i. nietnbsp;onmogelijk zijn, wanneer ook een of meer Gouvernements-paardcn bij deze grooten verdwaalden. Ik kan mij althansnbsp;voorstellen, dat op die wijze verhoudingen zouden kunnennbsp;ontstaan welke ons in de noodzakelijkheid brachten gewapenderhand op te treden.

Naar mijne meening zijn de door mij opgesomde bezwaren, verbonden aan het fokken op Soemba, door den heer Dijknbsp;in hunne waarde onderschat. Ik zie, ais gevolg van denbsp;geïsoleerde ligging van dat eiland, in verband met zijn, naarnbsp;het heet, ongezond klimaat, in de leiding van eene eventueelenbsp;stoeterij op Soemba geene stabiliteit. Het beroep van dennbsp;heer Dijk op onze plichtsopvatting, om daar werkzaam tenbsp;zijn, waar ’s Lands belang zulks eisclit, de vergelijking metnbsp;de taak van sommige ambtenaren van het Dinnenlandsch Bestuur,nbsp;van beheerders van ondernemingen en van zendelingen — eenenbsp;vergelijking welke m. i. eenigszins mank gaat — kan mij nietnbsp;van zienswijze doen veranderen. Als regel zal het Europeeschnbsp;personeel het gezin, in het belang der kinderen, op Java ofnbsp;elders moeten achterlaten, en dat niet voor één enkel jaar of.nbsp;Weinig langer, maar voor den geheelen tijdduur, welken hetnbsp;daar werkzaam is. Voegt men daarbij de hulpeloosheid innbsp;geval van ziekte, dan zal moeten worden erkend, dat de jiositienbsp;van dat personeel weinig benijdenswaardig is, en nu moge denbsp;toewijding en de zelfvoldoening zeer groot zijn, bij mij blijftnbsp;de vrees bestaan, dat bedoeld personeel het in den strijd tegennbsp;(Ie ongunstige invloeden op den duur zal alleggen. Over ditnbsp;verschil in ajiprcciatie valt intusschen niet te redetwisten; ik

-ocr page 126-

d'16

zie in de genoemde ongunstige moreele factoren een zeer groot nadeel — de heer Dijk niet.

Ook de strategische overwegingen tellen bij mij zwaarder, dan bij den heer Dijk. Dat wij helaas, wat betreft de aanvulling onzer weermiddelen, nog in zoo tal van opzichtennbsp;afhankelijk zijn van het buitenland, mag m. i. allerminst eenenbsp;reden zijn, om ook eene waardevolle paardenreserve diiar tenbsp;plaatsen, waar onzekerheid bestaat dat op het gewenschtenbsp;oogenblik daarover kan worden beschikt.

Ten slotte wijs ik op de bezwaren en onkosten, verbonden aan het transport der veulens van Soemba naar Java en opnbsp;de omstandigheid, dat eene stoeterij in de Preamjer-Regenl-schappen ook indirect zal bijdragen tot de verbetering vannbsp;het landspaard op Java, iets dat van grootcr economische en strategische beteekenis is, dan eene dergelijke verbetering op Soemba.

Ook jde heer Dijk verwacht van eene tamme stoeterij, als door mij voorgesteld, voor het leger spoediger resultaten ennbsp;kan om die reden met de oprichting eener zoodanige stoeterijnbsp;medegaan. Daaruit zou volgen, dat de heer Dijk twee stoeterijen wcnschelijk acht, n.1. céne op Java en ééne op Soemba.nbsp;Elke deugdelijke maatregel, om den paardenstapel op Soembanbsp;op te heiïen, verdient ook naar mijne meening aanbeveling,nbsp;doch hot fokken van een legerpaard op Java is eene dringendenbsp;eisch en daarom zal, ook in verband met de draagkracht onzernbsp;schatkist, het wenschelijke hier wel voor het noodzakelijkenbsp;moeten wijken.

Een enkel woord eindelijk, naar aanleiding van het door den heer Dijk opgemerkte, omtrent de resultaten van den aankoopnbsp;op de Bandong.sche tentoonstellingen. De heer Dijk acht hetnbsp;waarschijnlijk, dat de drang naar hoogcre ei.schen invloednbsp;heeft gehad op de keuringen. Die veronderstelling ligt welnbsp;voor de hand, doch ik kan den heer Dijk verzekeren, dat zijnbsp;ten eenenmale ongegrond is. liet feit, dat de in 1902 gekochte,nbsp;ook in kwaliteit, staan beneden het gros van die in 1900 gekocht, bewijst zulks. liet beroep op do geivijzigde inzichtennbsp;bij de keuringen — het stokpaardje van anonieme courantenschrijvers — moet maar al te dikwijls als dekmantel dienen

-ocr page 127-

117


voor het niet te loochenen feit, dat de tastbare resultaten van het thans in de Preanjer gevolgde stelsel tegenvallen.

Met den heer Dijk keur ik echter die halfbloedfokkerij niet af, maar wijs slechts o[) het belang, dat èn fokkers èn legernbsp;er bij hebben, dat van die fokkerij de beste resultaten verkregen worden.

Ik ga thans over tot de beantwoording van den heer van Velzen, die zich in zijne beschouwingen als een beslist tegenstander van mijne theoi'ieën deed kennen.


Dat ik


in


mijn historisch overzicht zeer


onvolledig


ben


gew eest, is m. i. mij wel te vergeven; had ik meer dan slechts de hoofdpunten aangestipt, dan zou mijne iideiding eene zeernbsp;ongewcnschte en onnoodige uitbreiding hebben vei’kregen. Denbsp;heer van Velzen keurt het echter af, dat ik niet uitdrukkelijknbsp;vermeld heb, dat én de Majoor ïieleman èn de Ritmeesternbsp;Tieman eene Gouvernements-stoeterij onnoodig achtten.

Waar mij die onvolledigheid wordt verweten, had ik mogen verwachten, dat de heer van Velzen zich daaraan niet zounbsp;Doch wat is het geval, liet ligt in de lijnnbsp;van den heer van Velzen om invoer van


schuldig maken.


van het betooa Arabieren streng te veroordeeld). (') Daarom wordt het rapportnbsp;van den Majoor Tieleman


gevolgd


en met dat gedeelte


tot

van een zin, w'aarin die hoofdoflicier zegt, dat het eene dw'aas-heid zou zijn de kleine Javaansche merries te wallen paren luet Arabische en Perzische hengsten. In het door den heer


VAN Velzen aangehaald overzicht volgt daar


echter oogenblik-


kelijk op: „eerstgenoemde (dat zijn dus de Arabische hengsten) „kunnen alleen van nut zijn in sommige Preanger-, Kedoe- ennbsp;„Cheribon-districteiV’.

De Majoor ïieleman w'enscht stationneering van dekhengsten; Welnu, de heer van Velzen en ik wenschen dat ook, maar omnbsp;die stationneering rationeel te doen zijn, acht ik eene Gouver-iiements-stoeterij noodig. Dat in 1835 — bijna 70 jaar geledennbsp;¦— zulks niet noodig w erd geacht, wil ik wel gaarne gelooven.nbsp;Den toestand van toen te willen vergelijken met dien van

(1) Die bewering is niet juist. nbsp;nbsp;nbsp;Bed.


-ocr page 128-

dl8

heden komt mij al zeer onjuist voor. Daarom kan m. I. aan het eertijds gegeven advies van de heercn Tieleman en Tiemannbsp;thans niet meer die waarde worden toegekend als wmleer.

Ook het advies van den Ritmeester Tieman WT)rdt door mijn gcachten tegenstander onvolledig weergegeven. Tiissehen denbsp;aangehaalde alinea’s en het overzicht lees ik nog: ,,IIij wenschtenbsp;„dat het Gouvernement zich bepale om alleenlijk het be-„staande Javaansche ras in zich zelve te verbeteren, terwijlnbsp;„men de veredeling van het ras aan liefhebbers van paarden-„fokkerijen moest ovei-laten”. Dus de Ritmeester Tiemannbsp;wenschte ook geene kruising met Sandelhouts; hij noemt hetnbsp;Javc^ansche paard, wat aangaat zijne geschiktheid om de steilenbsp;bergen te beklimmen en de sawahs te doorwaden, eenig innbsp;zijn soort en het meest geschikt, ja schat het zelfs hooger dannbsp;de paarden der omliggende eilanden. Hij vindt het verbeterennbsp;meer aan te bevelen dan het veredelen. Met dat alles zal denbsp;heer van Velzen evenmin als ik in het jaar'1903 mede kunnennbsp;gaan. Het bewijst ons echter hoe de toestand v'an den paar-denstapel sinds veranderd is. Toch wil de heer van Velzennbsp;aan het eertijds gegeven advies, dat eene Gouvernements-stoeterij niet noodig was, ook nu nog de volle waarde toegekend zien.

De Luitenant-Kolonel Perié laat zich ongunstig ovmr de kruisingsproducten uit en acht het ook doelmatiger te verbeteren dan te veredelen; maar is dan het fokken met San-delhouls geene kruising?

Wil do heer van Velzen de, destijds ongetwijfeld deugdelijke, adviezen van bovengenoemde heeren thans nog volgen, dannbsp;moeten ook de Sandelhout-dekheDgstei) weg en moeten wenbsp;het ras gaan verbeteren in zichzelf. Dat zulks thans eenenbsp;dwaasheid zou zijn, zal iedereen wel willen geloov'en. Denbsp;heer van Velzen heeft ons echter die adviezen slechts medegedeeld om tot de conclusie te komen, dat eene Gouvernements-stoeterij onnoodig is; daar waar tegen elke kruising geadviseerdnbsp;wordt, is hij ongetwijfeld eene andere meening toegedaan.nbsp;Dat intusschen de Majoor Tieleman van Arabieren in sommigenbsp;Preanger- en andere districten wèl nut verwacht, w'ordt onsnbsp;niet medegedeeld.

-ocr page 129-

119

De heer VAX Velzen lieeft uit liet liistoriseli overzicht wijders nog geleerd, dut idle stoeterijen, die onder miiitair beheer stonden, geen resultiiten hebben opgeleverd. Ik ben dit metnbsp;hcni eens. Welke conclusie de heer van Velzen daaruit meentnbsp;te moeten trekken, weet ik niet, doch de eventiieele gevolgtrekking, dat de er\ aring geleerd zoude hebben eeiie toekomstigenbsp;stoeterij niet meer onder militair beheer te stellen, acht ik alleszinsnbsp;ongewettigd.

S])reker wijst er op, dat de heer von Benïheim lang genoeg bij de toenmalige stoeterijen is geweest, zoodat ik niet hadnbsp;mogen spreken van wisselende leiding; ik sprak echter vannbsp;dechte of wisselende leiding en bij den heer von Bentiieim, die,nbsp;volgens meergenoenid overzicht, niet geloofde aan eene besmettelijkheid van den kwaden droes, was die leiding ongetwijfeldnbsp;in slechte handen.

Mijn geachte tegenstander vraagt of ik thans een vast plan op het oog heb? Ja, geen uitgewerkt plan, doch ik wenschnbsp;een vast doel na te streven en dat is ook uit mijne inleidingnbsp;te lezen. Ik wcnsch een jiaard te fokken, geschikt voor hetnbsp;leger en daarnaast jiaarden, geschikt voor verbetering van hetnbsp;landspaard.

Wat betreft do vraag, welke personen in het leger eenige ondervinding hebben van paardenfokkerij, die tonnen goudsnbsp;zal verslinden, merk ik op, dat niet alleen het leger, dochnbsp;geheel Jndië arm is aan personen, aan wie men, oji grond vannbsp;rijpe ervaring, met het volste vertrouwen de leiding eenernbsp;stoeterij zou kunnen opdragen; personen als Graaf Leiindorf ennbsp;Dr. Ghabensee missen wij hier. Gelukkig heeft het leger evenwelnbsp;nog oflicieren met gezond verstand, met toewijding, met kennisnbsp;van paarden en met eenige, zij het dan ook luttele, ervaringnbsp;in fokkerij-zaken. Waar die eigenschappen aanwezig zijn, waarnbsp;gemeen overleg niet is uitgesloten, daar zijn wel niet alle waarborgen voorhanden, dat nimmer zal worden misgetast, dochnbsp;Wordt het succès niet door de leiding in de waagschaal gesteld

De heer van Velzen had gaarne statistische gegevens omtrent den diensttijd van de paarden, afkomstig van ons remonte-

-ocr page 130-

120

depót, in den geest van die ik gal’ van liet Nederlandsch depót. Aan dat verzoek kan ik niet Noldoen; mocht een zoodanigenbsp;statistiek al bestaan, dan zou zij slechts \an zeer betrekkelijkenbsp;waarde kunnen zijn, zoowel omdat eerst sedert 1890 een vrijnbsp;belangrijk aantal paarden wordt afgelevcrd, als omdat een grootnbsp;deel der ofliciersjiaarden van het remonte-depót afkomstig is.

Mijn geachte tegenstander vindt, dat het er al treurig zou uitzien, indien de grootc paardenstapel in Nederland niet innbsp;staat zoude zijn jaarlijks de 125 remonten voor de Artillerienbsp;te leveren. En toch was zulks eenige jaren geleden nognbsp;het geval.

Omdat de Hollatulsche Cavalerie geheel met Ieren wordt geremonteci’d, vermeent spreker, dat Nederland in hetzelfdenbsp;geval verkeert tegenover een buitenlandschen vijand als wij innbsp;Indiè bij eene vaste rcmonteering uit Australië. Gesteld al datnbsp;die nieening juist ware, dan kan de toestand in Nederland m. i.nbsp;toch moeilijk als argument dienen tegen de noodzakelijkheidnbsp;cener binnenlandsche remonteering.

Uit het in 1901 uitgegeven werk van Güldbeck citeert de heer van Velzen, dat „tot vóór 15 jaren 7/a/fè', met betrekkingnbsp;„tot zijne remonteering, nog nagenoeg geheel op het buitenlandnbsp;„was aangewezen.” Spreker besluit daaruit, dat die toestandnbsp;in 1886 nóg bestond. Wanneer wij echter het literatuuroverzicht raadplegen, dan ligt het voor de hand, dat Goldbeck dienbsp;mededeeling ontleende aan het in 1898 verschenen artikelnbsp;„Das Armeepferd.” Goldbeck schetste dus den toestand vannbsp;1883, daarom sprak ik van 20 jaren geleden. Hoe het doornbsp;mij vermeld schitterend succes bereikt werd, zou voor onsnbsp;allen leerzaam zijn te weten, doch vooral voor hen, die totnbsp;taak hebben het iandspaard te verbeteren, daar langs dezennbsp;wmg dat succes moet zijn verkregen, aangezien er geene stoeterij bestond.

Hetgeen ik omtrent de fokkerij in Britsch-[ndië heb gezegd, ontleende ik in hoofdzaak aan het, als blauw-boek uitgegeven,nbsp;verslag van de commissie. De heer van Velzen had kunnennbsp;opmerken, dat ik juist billijkheidshalve heb gewezen op het

-ocr page 131-

feit, dat de civiel veeartseiiijkundige dienst dat rapport lioogst partijdig noemde; dat ik voorts het door spi’ekei’

aansrehaald en

iinj

warm aanbevolen artikel nauwkeurig heb

gelezen en daaraan o. m. ontleende, dat het gering aantal door de ol'licieren uit die fokkerij aangekochte paarden moestnbsp;dienen om die fokkerij in discrediet te brengen; en datnbsp;eindelijk door mij niet verzwegen werd, dat de civiel veeart-senijkundige dienst geloofde, dat de toestand anders zou worden, indien men den remonte-aankooj) overliet aan de districts-veeartsen.

Waar ik èm het officieel verslag bestudeerde èn kennis nam van het door den heer van Velzen genoemd artikel, terwijlnbsp;mijn tegenstander blijkbaar alleen hel laatste las, had de heernbsp;VAN Veezen niet mij van eenzijdigheid mogen besehuldigen.nbsp;Bovendien spreekt uit het bewuste artikel een gevoel van nijd;nbsp;de officieren keurden oj)zettelijk geschikte paai'den af en matennbsp;den pijpomvang op eene unfaire wijze; de veeartsen moestennbsp;voortaan de i’emonten koo]gt;en; het rapport was opgesteld oinnbsp;te vervloeken; de commissie bewandelde sluipwegen, enz. enz.nbsp;En dan wat te denken van den schrijver van liet artikel, dienbsp;van de taak van den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst,nbsp;om werkzaam te zijn in het belang van het vee voor landbouwnbsp;en veeteelt, zegt: diiu niet precies eene opbeurende bezigheid.”

Doch genoeg hierover!

Door 20 jiaarden van de Cavalerie te wegen en te meten, komt de heer van Velzen tot de conclusie, dat hetgeen doornbsp;mij is gezegd omti'ent het verband tusschen hoogte en gewicht,nbsp;op eene vergissing moet berusten. CiiLumNSKV heeft, op grondnbsp;van talrijke onderzoekingen, den nu voor het eerst aangetastennbsp;regel vastgesteld (zie ook Veeartsenijkundige Bladen, Deel IV.nbsp;1889), dat het levend gewicht van een paard kan worden gevonden door de hoogte in centimeters te vermenigvuldigen metnbsp;een cijfer, liggende tusschen 2.2 en 2.8, al naar gelang mennbsp;te doen heeft met een ])aard van lichteren of zwaarderen bouwvnbsp;In deel XIII, 2lt;’ aflevering, van de Veeartsenijkundige Bladennbsp;komt een statistiek voor, loopende over '174 door het remonte-depót aan de korpsen overgegeven paarden en daaruit kunnen


-ocr page 132-

we zien, dat voor die paarden de coëfficiënt 2.29 geldt. Rekening houdende met het feit, dat de afgeleverde paarden in den regel wat zwaar zijn, doch ook met de omstandigheid, datnbsp;we met oen zwaarder gebouwd paard te doen krijgen, geloofnbsp;ik nog gerechtigd te zijn, de coëfficiënt 2.4 als vrij nauwkeurignbsp;aan te nemen. Ook Vallon geeft als gemiddelde van hoogtenbsp;en gewicht, bij een halfbloed, resp. i.5ti M. en 4Ü'1 KG., waaruit de coëfficiënt 2.57 kan wmrden afgeleid.

Mijne aan een legerpaard gestelde eischen kunnen in de oogen van den heer van Vklzen geen genade vinden. Datnbsp;spreker geen verband ziet tusschen bloed en beenstelsel, begrijpnbsp;ik niet. Hoe meer adel toch bij een ras, hoe deugdelijker denbsp;formatie van het beenweefsel; bij alle onedele rassen mist men dienbsp;deugdzaamheid. Mijne aanwijzingen doen den heer van Velzennbsp;denken aan het voorkomende in het verslag aan Z. E. dennbsp;Minister van Koloniën omtrent mijne reizen ter bestudeering dernbsp;fokkerijen, luidende: «Intusschen is nog nimmer de vraagnbsp;»beantwoord, welk paard dan wml geëischt wordt voor denbsp;))bercdeu wapens.” Dit was toen ook nog niet geschied; mennbsp;voerde toen daarover nog strijd, doch sedert is daarin vrij w'elnbsp;eene beslissing genomen. Het was zooeven nog de heer Dijk,nbsp;die verklaarde met genoegen te liebben opgemerkt, dat dienbsp;eischen door mij w-aren aangegeven. Maar de heer van Velzennbsp;wil meer. Hij wil den borstomvang, den pijpomvang en denbsp;pijplengte vastgesteld zien en verder zou in algemeene trekkennbsp;de bouw van het troepenpaard moeten worden aangegeven.nbsp;Mijn geachte tegenstander zal eveinvel moeten toegeven, datnbsp;een paard geen voorwerp is, dat alleen te voldoen Iieeft aannbsp;eenige metingen, om al of niet geschikt te zijn voor het doei;nbsp;eenzelfde pij[)omvang kan men aantreffen bij een vlakke pijpnbsp;met duidelijk afgescheiden pees en een ronde, waarbij ])ijp ennbsp;pees bijna tegen elkaar liggen. Al was de omvang van denbsp;laatste pijp ook grooter, dan zou nog de eerste mij liever zijn.nbsp;Wanneer wij verder zien, dat Ieren met veel bloed pijpen hebben van soms niet meer dan 18.5 c.M. en uitstekende ca valerie-paarden zijn, en de NederUwdsche paarden niet zelden 23 c.M.nbsp;meten en ongeschikt zijn, welke waarde moet men dan aan die


-ocr page 133-

Een Sandelhout met drooge

cijfers liechten ? En dan het ras! beenen en veraf liggende pees lieeft bij bv. i 7 c.M. een mooienbsp;pij|); een groffe Preanger kan bij bv. '18 c.M. pijpbreedte eennbsp;slecht been hebben. Zoo ook met de andere metingen. Iemand,nbsp;geroepen om jjaaitlen voor een of ander doel te keuren, moetnbsp;dat geleerd hebben en mag niet gebonden worden aan dergelijkenbsp;cijfers van zeer betrekkelijke waarde, en iemand, die geennbsp;paard kan beoordeelen, kan het met zoo’n passe-partout ook niet.

Wat eene beschrijving van den bouw betreft, geldt hetzelfde in nog hoogere mate. Eenzelfde gebrek in den bouw kan bijnbsp;het eene paard door eene andere eigenschap worden opgewogen,nbsp;terwijl het bij een ander ])aard dit, door eene bijkomendenbsp;omstandigheid, voor een bepaald doel ongeschikt maakt. Ennbsp;wat Y.^llon, naar wien sju'eker mij meent te moeten verwijzen,nbsp;ons leert, is niets anders dan eene opsomming der eischen,nbsp;waaraan een in alle opzichten goed gebouwd legerpaaid voldoet.nbsp;Maar juist die opsomming zou zelfs in bevoegde handen eenenbsp;keuring onmogelijk maken. Met het boekje in de hand wai'enbsp;dan ieder paard — ook het alleszins geschikte — af te keuren.

Met betrekking tot hetgeen de heer van Velzen zegt omtrent den aankoop in 1900 en het naar aanleiding daarvan verzendennbsp;van enthousiaste telegrammen aan Z. E. den Legercommandant,nbsp;moet ik opmerken, dat de commissie de Lannoy en Groeneveldnbsp;niet alleen geene enthousiaste telegrammen, maar zelfs in het geheel geen telegrammen zond. De heer van Velzen heeft echternbsp;iets van dien aard hooren vertellen en daarom wil ik volledigheidshalve mededeelen, dat door den toenmaligen Ritmeesternbsp;JiiR. DE Lannoy, tijdens de tentoonstelling in 1899, telegrafischnbsp;machtiging verzocht werd tot het koopen van enkele geschiktenbsp;veulens. Ziedaar het verhaal van de enthousiaste telegrammennbsp;tot zijne ware gedaante teruggebracht.

.Mijne mededeeling, dat de commissie in 1901 slechts elf en in 1902 niet meer dan acht geschikte exemplaren vond, geeftnbsp;den heer van Velzen aanleiding mij te vragen of er een redennbsp;voor zou kunnen worden oj)gegeven, dat de veulens in 1901nbsp;minder goed zouden zijn, dan in 1900, terwijl ze van dezelfdenbsp;ouders waren. In de eerste plaats herhaal ik hetgeen ik reeds

-ocr page 134-

iU

in mijne inleiding zei, nl. dat de commissie in 1900 ook de afdeelingstentoonstellingen bezocht en in '1901 en '1902 slechtsnbsp;de centrale tenstoonstelling. Overigens geeft de heer vannbsp;Velzen zelf ons de redenen op, waarom het leger zoo vveinignbsp;geschikte exemplaren te zien krijgt op de tentoonstelling. Dezenbsp;worden vóór de tentoonstelling verhandeld aan particulieren,nbsp;die meer geld besteden. Zulks is wel niet geheel in ovei'een-stemming met hetgeen de heer van Velzen zegt omtrent hetnbsp;aankoo[)eii van zoogenaamde Gouvernement-veulens te Garoel,nbsp;noch met hegeen gezegd wordt in het verslag over de afdeelingstentoonstellingen in 1901, n.1. dat, voor zoover nagegaannbsp;is kunnen worden, op de 13 tentoonstellingen slechts 6 paardennbsp;werden verhandeld, doch met den heer van Velzen aannemende,nbsp;dat een zeker gedeelte der veulens wordt verkocht, blijf iknbsp;gelooven, dat het vooruitzicht op de te behalen bekroningennbsp;menigen eigenaar zijn veulen zal doen aanhouden tot de tentoonstellingen, en blijft het voor mij eene teleurstelling, dat wenbsp;daar niets beters te zien krijgen.

De levendige handel en de hoogere prijzen hebben het, volgens mijn geachten tegenstander, gedaan. Ik kan deze meeningnbsp;niet deelen. Met de bestaande remonteprijzen zal haar welnbsp;eens een enkel geschikt paard ontgaan, doch nimmer is aannbsp;de commissies gebleken, dat zij over te weinig geld hadden tenbsp;beschikken. En de heer van Velzen zal het met mij eensnbsp;zijn, dat deze aangelegenheid door die commissies het beste (')nbsp;kan worden beoordeeld.

De commissies zijn te kieskeurig, heet het verder, en hebben o. a. drie paarden niet willen hebben, welke thans met succesnbsp;het zware werk bij het postkantoor verrichten. „Immers”,nbsp;ging spreker voort, „de trek- en draagdienst aan het postkantoor zal toch niet lichter zijn dan bij de Artillerie.” Denbsp;beoordeeling hiervan laat ik aan de kameraden van dat wapennbsp;over; het feit alleen, dat die jarigen nu reeds met succésnbsp;hun werk doen, wekt bij mij het vermoeden, dat sprekernbsp;geen juiste voorstelling heeft van hetgeen een Artilleriepaardnbsp;moet kunnen presteeren.

(1) Volstrekt niet, wijl de paarden op publieke 'vendutie werden aangekocht.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Eed, V. BI.

-ocr page 135-

Wat betreft de strengere keuring, verwijs ik naar mijn antwoord aan den heer Dijk. Doch zou het zelfs niet denkbaarnbsp;zijn, dat er redenen waren voor achteruitgang? Zou het nietnbsp;niogelijk zijn, dat in de eerste jarcn, toen alles printah aloesnbsp;was, beter voor de voeding der veulens werd gezorgd? Zounbsp;het niet mogelijk kunnen zijn, dat een hengst op sommigenbsp;dagen te veel dekkingen verrichtte? (')

De heer van Yelzen wenscht gaarne van mij te hooren, wat de ofllcier, dooi' mij noodig geacht in de door sprekernbsp;genoemde commissie van beheer, in het belang van het legernbsp;zou kunnen doen, waar deze oflicier minder onderlegd is dannbsp;de met de leiding belaste Gouvernements-veearts. In de eerstenbsp;plaats zou die oflicier iemand kunnen zijn, die dezelfde opleiding had genoten als die Gouvernements-veearts (^j; voorts zalnbsp;de heer van Yelzen wnd willen erkennen, dat, om werkzaamnbsp;te zijn in het belang van fokkerij-zaken, men niet per sé veeartsnbsp;behoeft te zijn. Met dat ik de door een veearts genoten oji-leiding gering schat, niet als een groot voordeel aanmerk, dochnbsp;de geschiktheid om een jiaard te keuren gaat niet samen metnbsp;het Utrechtsch diploma. Geen der vier chefs van de Daitschenbsp;stoeterijen, noch de Oberlandstallmeister zijn veearts — zij w er-den allen uit het leger getrokken. Een direct voordeel in hetnbsp;belang der fokkerij zou intusschen zijn, dat, bij gemeen overlegnbsp;van den veearts en den oflicier, op de tentoonstellingen andersnbsp;zou worden gekeurd. Toen de leden der militaire commissienbsp;in 1901 hunne keuringen hadden verricht, wees ik aan mijnenbsp;medeleden de door ons ongeschikt geoordeelde veulens aan,nbsp;welke met de eerste prijzen zouden worden bekroond. En,nbsp;zooals de heer Scheepens nog zou kunnen bevestigen, mijnnbsp;aanwijzing bleek volkomen juist. Werd bij de keuringen meernbsp;op deugdzaamheid dan op mooiheid gelet, dan zou zulks vannbsp;invloed zijn oj) de opvoeding der veulens en op de resultaten

(1) Hier spreekt weer de leek, want het vele dekkeil van den hengst heeft op de qualiteit van het geboren veulen geen invloed.

(‘2) Daar zal de geachte inleider wel voor oi)passen en al hebben beiden dezelfde opleiding genoten, kunnen beiden naderhand zich innbsp;verschillende richting verder ontwikkeld hebben.

Red. V. BI.


-ocr page 136-

i26

(Ier fokkerij. (') Ten einde daaruit, door strengere contride in verband niet de beste plaatsing der liengsten, zoo spoedignbsp;mogelijk remonten te fokken, zouden de meest gescinkte merriesnbsp;kunnen worden geregistreerd. Verder ware, bij gemeenschappelijk sameiiwerken, iia tc gaan in hoeverre nog geschiktenbsp;hengsten — »u'et-(fonvernemcntshengsten — aanwezig zijn ennbsp;waren middelen te beramen, om van deze het meeste nut tenbsp;trekken. Dat ze er zijn, wordt bewezen door het feit, datnbsp;menig geschikt veulen — niet afkomstig uit de Gouvernements-fokkerij —• werd aangekocht voor het leger.

De andere voordeelen van eeno krachtige samenwerking tusschen civiel bestuur, vetcrinairen dienst en leger, noemdenbsp;ik reeds in mijne inleiding.

De verwant.schapsteelt bestaat in het geheel niet, zegt de heer v.\n Velzen. (-)

Op de Bandoengsche tentoonstelling in 1902 bleek mij het tegendeel. De eigenaren van een drietal merries iiit de eerstenbsp;generatie deelden mij mede, dat die merries bezet waren vannbsp;den vader dier dieren. En nu wordt dat oflicieel wel ontkend,nbsp;doch ik blijf er aan gelooven. Het ligt trouwens voor de hand,nbsp;dat het zou gebeuren, liet heeft den heer van Velzen verwonderd, dat ik deze zaak hier ter sprake heb gebracht. Mijnnbsp;geachte tegenstander verkeert in de meening, dat wij, tenbsp;Bandoeng hierover sprekende, tot de conclusie waren gekomen,nbsp;dat het gevaar zeer minimaal was. Dat moet eene vergissingnbsp;zijn. Wel is dat onderwerp te Bandoeng destijds druk besproken, maar in geheel anderen zin. Herinnert de heer vannbsp;Velzen zich niet, dat door de veeartsen, welke aan dat discoursnbsp;deelnamen, de verwantschapsteelt aanvankelijk als een voordeel

(1) nbsp;nbsp;nbsp;De inleider ontziet zich bier niet om voor de tweede maal denbsp;keuring door de Jury (bestaande uitsluitend uit Gouvernements veeartsen) verdacht te maken. Men zie hierover de noot der Redactie opnbsp;pag. 109. Maar wat te denken van de keuring op deugdzaamheid doornbsp;den beer Groenkveld en de overige ex officio oji de centrale tentoonstelling van 1902 aanwezige officieren, die een spat over het hoofdnbsp;zagen bij een voor castratie voorgedragen per abuis aanwezige dekhengst.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;„Bestaat hoegenaamd niet”, heeft de heer van Velzen gezegd

vide pag. 86. nbsp;nbsp;nbsp;Red. V. BI.

-ocr page 137-

Werd beschouwd, nadat ik op het gevaar had ge\vezen. Toen ik in 1899 op het gevaar wees en een der olhcieren van hetnbsp;D. v. 0. te Bandoeng, op verzoek van zijnen chef, ter zakenbsp;Jiet gevoelen inwon van de daar toen aanwezige deskundigen,nbsp;bleef ik in mijn oordeel alleen staan en werd de mogelijkheidnbsp;van de verwantschapsteelt door eenigen als een voordeel, doornbsp;anderen als geen nadeel beschouwd. Ten slotte verwijs iknbsp;naar mijn, ook door den heer van Velze.n aangehaald, verslagnbsp;over mijne reizen in Nederland en üaUschland, Daarin zeidenbsp;ik het volgende:

„In ’t belang van de fokkerij in Indlë, bracht ik ook deze ,,kwestie (de voor- en nadeelen van de verwantschapsteelt)nbsp;„telkens ter sprake en zulks omdat het mij bekend was, datnbsp;,,van deskundige zijde zeer de door mij aangetoonde noodzake-„lijkheid was bestreden, om de door het Gouvernement enkelenbsp;„jaren geleden verkochte dekhengsten op eene of andere wijzenbsp;„te vei'plaatsen”.

Nu te hoorei), dat ook ik te Bandoeng tot de conclusie zou zijn gekomen, dat het nadeel minimaal was, verbaast mij.

Van mijnen geachten tegenstander vernamen wij verder, dat ten huize van den Gouvernements-veearts een centraaldepótnbsp;bestaat. Of die plaats de juiste is, betwijfel ik. Het wakennbsp;voor de hygiëne van den veestapel in een gewest als denbsp;Preanger en de zorg voor de Gouvernements-fokkeiij nemen,nbsp;dunkt mij, zooveel tijd in beslag, dat genoemde ambtenaarnbsp;moeilijk dat alles kan vei'oenigen met de zoi’g voor dat depót.nbsp;Bovendien kan eene dergelijke inrichting, op het erf van diennbsp;anibtenaar, moeilijk aan bescheiden eischen voldoen.

De veulens, gefokt uit de Sandelhouts bij de bevolking, woi’den uiteilijk oj) 1 ‘/.j-jarigen leeftijd op Gouvernements-stallennbsp;verzoi'gd. Daarin ligt de erkenning, dat aan de inlanders dienbsp;0])voeding niet wordt toevertrouwd. Eu waar worden dienbsp;veulens dan verder opgevoed? Zeker ook weer iu het centi'aal-depót op het erf van den Gouvcrnements-vceai'ts. Tot dennbsp;leeftijd vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jaar komt de opvoeding er minder op aan,

naar het schijnt.

Zou het nu niet veel rationeeler zijn die Sandelhouts — of

-ocr page 138-

428

betere — in eene stoeterij te vereenigen; verder ook te waken voor de veulens beneden den leeftijd van 1'/., jaar, op welkennbsp;leeftijd door verwaarloozing en minder goede voeding reeds zeernbsp;veel bedorven kan zijn wat niet meer te herstellen is, en eindelijknbsp;dat centraal-depót, waarvan ik slechts matige verwachtingennbsp;heb, op te lossen in die stoeterij?

Mij dunkt de i)eslissing kan niet moeilijk zijn.

Thans het Sandelhout-Stamboek. Wij vernamen dat Dandy, Parsifal en Tahoe, gekocht voor /quot; 550.— elk, voor troepenpaard niet deugen.

Noch voor Parsifal, noch voor Tabor w'erd f 550.—¦ betaald, doch resp. f 450.— en f 425.—, maar dat doet minder ternbsp;zake. Ik heb deze paarden noch gekocht, noch later ternggezien.

liet heeft den heer v.vv Velzen verwonderd, dat ik bij zulke prijzen de fokkerij niet winstgevend noemde. Maarnbsp;wmet mijn tegenstander dan niet, dat die prijzen eerst sedertnbsp;1901 mogen wmrden besteed? Toen was het Stamboek reedsnbsp;vleugellam geslagen. In 4 899 en 1900 kon voor veulens nietnbsp;meer dan /' 180.— en voor paarden niet meer dan f 200.—¦

¦ gekruiste- ot gelijk met te

worden gegeven, dus minder dan thans vooi Preanyer-seydcm. Daarom had ik volkomennbsp;zeggen, dat die fokkerij, met de toenmalige prijzen, niet winstgevend was.

De heer van Velzen had in mijne inleiding, omtrent het door den Ins|)ecteur van den civiel veeartsenijkundigen dienstnbsp;over het Sandelhout-Stamboek uitgebracht rapport, gaarne mijnnbsp;eisren oordeel vernomen. Dat was volstrekt niet noodig ennbsp;bovendien onmogelijk. Niet noodig, omdat ik slechts op eennbsp;onderzoek aandrong; ónmogelijk, omdat eene vluchtige lezingnbsp;van een rapport van ongeveer 140 bladzijden geen recht geeftnbsp;0]) het nitsjn-eken van een ])ositief ooialeel, dat volkomen betrouwbaar is. De heer van Velzen honde mij overigens tennbsp;goede, dat ik, om begrijpelijke redenen, hier op dit onderwerpnbsp;niet verder zal ingaan.

Volgens spreker, schreef de heer D. Mulder, dd. 20 November

-ocr page 139-

129

1901, dat van af het oogenblik, dat bet Gouvernement zelf Satidelhouts zou gaan fokken, er wel geene behoefte meernbsp;zou bestaan, om bet Stamboek aan te houden of dit doornbsp;subsidieering te steunen. Spreker trekt daaruit de conclusie, datnbsp;de heer Mulder het intrekken dej‘subsidie dus niet te betrcuj’ennbsp;vond. Mij dunkt de heer van Velzen had de heer Mulder beternbsp;moeten begrijpen. Men behoeft den heer Mulder slechts te kennennbsp;als spreker op de verschillende vergaderingen van het Sandelhout-Stambock, om te begrijj)en, dat hij, ten rechte of ten onrechte,nbsp;in het gaan fokken van Satidelhouts bij de bevolking eencnbsp;|)oging zag, om het Stamboek den genadeslag te geven.

Wat de heer van Velzen geschreven heeft over den invloed, welke de wedloopen op onzen paardenstapel hebben gehad, hebnbsp;ik heden middag met aandacht gelezen, doch in weerwil van ditnbsp;rapport zou ik het eventueel intrekkeR der subsidies (mits oordeelkundig aangewend) aan de renvereenigingen blijven betreuren.

Eindelijk komen we aan het cssentiëcle van de zaak. De heer van Velzen zegt, dat onze geschiedenis leert: Niet zelfnbsp;fokken! Ik heb uit die geschiedenis slechts geleerd: Nietnbsp;zelf slecht fokken! De heer van Velzen had evengoed uit dienbsp;geschiedenis de leering kunnen putten: Niet door de bevolkingnbsp;laten fokken! maar die even voor de hand liggende, doch evennbsp;onjuiste, conclusie wordt niet getrokken.

De toenmalige Majoor .liiR. de Villeneuve heeft destijds aan den heer van Velzen gezegd, (') dat nergens ter wereld eennbsp;Gouvernement zijn eigen legcrpaarden fokt. Die mededeelingnbsp;was volkomen juist, maar sedert — en dat is ook den Kolonelnbsp;JiiR. DE Villeneuve ongetwijfeld niet ontgaan — is Japan begonnen het wel te doen en zal Italië volgen.

Een staat moet ook alleen dan zelf fokken, wanneer geen anderen w eg, tot eenc deugdelijke remonteering, meer open staat.nbsp;In mijne inleiding beb ik dit, naar ik meen, voldoende duidelijknbsp;gezegd. Maar ook toonde ik aan, dat wij nu voor dat feitnbsp;staan; on daarom moet het.

(1) Dit is minder juist vide pag. 89. nbsp;nbsp;nbsp;Red. V. Bl.

Dl. XVI. Afl. I en 2

Oct. 1903. nbsp;nbsp;nbsp;9

-ocr page 140-

dSü

De heer van Velzen ziet echter nog wèl een uitweg, nl. in eene remontecring uit het buitenland, wel is waar met eenenbsp;reserve in depót, doch zonder uitzicht, oni daarmede ooit tenbsp;kunnen breken. Dat een dergelijk stelsel niet deugt, dat hetnbsp;strategisch verderfelijk en economisch verkeerd is, zal bij denbsp;meesten van ons wel geen tegenspraak ondervinden. Dat hetnbsp;de gemakkelijkste weg is, geef ik toe, maar het is geene oplossing van het remonteeringsvraagstuk.

Dat de Artillerie zoo gelukkig is hare reserves aan paarden bij duizenden te kunnen tellen, wist ik niet, maar verheugtnbsp;mij buitengewoon, vooral wanneer ik van artilleristische zijdenbsp;mocht vernemen, dat die reserve deugdelijk is.

Dat het leger naar mijne meening wèl personen telt, aan wie met vertrouwen de leiding eener stoeterij ware op tenbsp;dragen, heb ik reeds gezegd; dat ik weet, wat ik fokken wil,nbsp;eveneens. Mijn geachte tegenstander blijft aan beide zakennbsp;twijfelen, doch daaraan zal wel niets te veranderen zijn.

Dat ik verschillende wegen heb besproken, langs welke zou kunnen worden gefokt, wordt mij zwaar aangerekend. Iknbsp;meende nog wel vrij logisch tot de conclusie te zijn gekomen,nbsp;dat in de gegeven omstandigheden de beste weg was voor hetnbsp;fokken van legerj)aarden Australische merries te gebruiken.nbsp;Maar, heet het, ik heb slechts geloofd, gemeend en mg eensnbsp;geloofd; dat ik niets met positieve zeherheid heb verklaard,nbsp;kan bij den heer van Velzen geen genade vinden. Maar innbsp;fokkerij-zaken is nu eenmaal niets met zekerheid te zeggen;nbsp;men moet overwegen oj) welke wijze de grootste kans vannbsp;slagen kan worden verkregen en daarbij blijft het. De heernbsp;VAN Velzen weet intusschen wel iets met zekerheid. Waarnbsp;ik geloof, dat goede Sandelhout-mernes, gekruist met Arabischenbsp;hengsten, een goed product zullen geven, weet de heer vannbsp;Velzen zeker, dat dit op misselijke producten uitdraait. Denbsp;geachte spreker put die zekerheid uit de geschiedenis in denbsp;Preanger, (') doch vergeet dat daar vroeger nimmer Sandelhouts

(1) Wanneer men beide paarden naast elkaar ziet, ligt die conlusie voor de hand, klopt bovendien volkomen met hetgeen do heer Dijknbsp;(vide pag. \'ól) zegt waargenomen te hebben.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Red. V. BI.

-ocr page 141-

131

met Arabieren zijn gekruist. Die geschiedenis kan hem dat dus niet geleerd hebben, terwijl ïieleman, Tieman en Perienbsp;evenmin over die kruising spreken, noch die kruising kunnennbsp;hebben gekend. Tegenwoordig wordt zij wel een enkele maalnbsp;toegepast en, naar ik hoor, met succes. Mannen als vannbsp;IIeeckeren e. a. zouden wellicht den heer van Velzen eenenbsp;andere zekerheid kunnen geven.

Omdat wij niemand hebben met rijpe ervaring omtrent Arabische hengsten, moeten wij niet gaan koopen, zegt mijnnbsp;geachte tegenstander.

Maar eischte eene onpartijdige behandeling van het onderwerp dan niet, ook o|) de moeilijkheden te wijzen? Ongetwijfeldnbsp;bestaat er nog veel onzekers; ik heb evenwel zoo volledignbsp;mogclijk op alles willen wijzen, om U allen in de gelegenheidnbsp;te stellen het voor en tegen te overwegen.

De heer van Velzen deelt mede, dat de civiel veeartsenij-kundige dienst er in geslaagd is tal van goede merries van particulieren aan te koopen, terwijl ik gezegd heb, dat ze,nbsp;voor eene op te richten stoeterij, er niet waren.

Die gekocht zijn blijven voor die stoeterij buiten beschou-Aving, terwijl de heer van Velzen mij wel zal toegeven, dat het aantal, benoodigd Aoor eene llinke stoeterij en van eenenbsp;kw'aliteit als voor dat doel wordt vereischt, op Java wol nietnbsp;meer bij elkaar zal zijn te krijgen. Ik hoop echter, dat eennbsp;eventueel in die richting in te stellen onderzoek mij in ’t ongelijknbsp;moge stellen.

De heer van Velzen noemt de Berbers ,,bieken.”

Wat ik omtrent de „Leistung” van deze paarden in mijne inleiding aanteekendc, bewijst m. i. afdoendc, dat het zijn;nbsp;„uitstekende bicken.” Wrangel oordeelt over het Berber-paard niet gunstig, doch hij verzuimt niet in zijn werk te vermelden, dat het Berber-\)ai\rd door met Ooslersch bloed dwependenbsp;hippologen gei)rezen wordt als het allerbeste soldatenpaard.

Wat betreft de hulp, welke te verwachten is van de Fransche Piegeering, verwijs ik naar het door mij aan den heer Scheepensnbsp;gegeven antwmord.

-ocr page 142-

Ook voor het verdere gedeelte vnn het betoog van den lieer VAN Velzen vermeen ik te mogen verwijzen naar dat antwoord;nbsp;alleen wil ik nog de aandacht vestigen op dat gedeelte in datnbsp;betoog, waar gezegd wordt dat, om een ras te verbeteren,nbsp;aan één kant minstens met volbloed moet worden gefokt. Ooknbsp;de hoer van Velzen had kunnen weten, dat b.v. in Oosl-Pniiscnnbsp;onder de GG2 hengsten van de Lantk/eslüte zich slechts 39nbsp;volbloeds bevinden; in Hannover, van de 24-1, slechts'15, en innbsp;geheel Pruisen, van de 2701 dekhengsten, niet meer dan 101,nbsp;of ongeveer 4'^/^. Noch in Groningen, noch in Gelderland vindtnbsp;men één volbloed onder de dekhengsten. In het licht van dezenbsp;cijfers verliest de cisch van den spreker, naar ik geloof, veelnbsp;van zijne waarde (').

En nu de conclusies van don gcachten spreker.

Hoe mijne meening is over de ad 1 genoemde, behoef ik niet te herhalen — alleen eene binnenlandsche remonteering kannbsp;voor ons deugdelijk worden genoemd

genoemde maatregelen heb ik

Tegen de onder II en 111 weinig in te brengen, mits daarbij de belangen van het legernbsp;op den voorgrond worden gesteld, zonder die der fokkers tenbsp;bcnadcclcn. Bedoelde maatregelen liggen trouwens, in hoofdzaak, in hot kader van het door mij aanbevolen stelsel. Dochnbsp;al dat schoons is niet in staat de thans bestaande noodzakelijkheid op te heffen, van het oprichten cener stoeterij, en welnbsp;om de eenvoudige reden, dat do te bereiken resultaten in eennbsp;te ver verschiet liggen.

De onder III gegeven wenk ten slotte, om bij den aankoop van paarden van den inlander niet strenger te zijn in de keuringnbsp;dan bij het aankoopen van andere categorieën van paarden,nbsp;is mij niet duidelijk.

den hoer de Waal te beantwoorden.

antwoord kort zijn; veel toch van hetgeen

Mij rest thans Ik kan met datnbsp;wij van den heer van Yelzen mochten hooren, vonden w ij bijnbsp;den hoor de VJaxl terug. Om die reden kan dan ook hotnbsp;antwoord, door mij aan den heer van Velzen gegeven, voornbsp;een groot gedeelte dienen als antwoord aan den heer de Waal.

(1) Zie voorlaatste alinea van pag. 153. nbsp;nbsp;nbsp;Red. V. BI.

-ocr page 143-

133

Wat betreft de Gouveriicnients-fokkerij, wensclit spreker, dat daarmede nog een 15-tal jaren met volharding worde door-


De


is evenwel gewettigd of, indien nu reeds


voor liet


leger


van belang zijnde


vci’beteringen


zijn aan te


brengen, men die 15 jaren dan nutteloos moet laten voorbijgaan?

De aan een artilleriejiaard te stellen eischen weet ik nog niet; doch de gezaghebbenden in artillerie-zaken zullen hetnbsp;wèl weten. Dat ik het dus niet weet, komt mij zoo heelnbsp;erg niet voor.

Dat de heer de Waal mij ook naar cijfers zou vragen, met betrekking tot het toekomstig legei'paard, had ik na lezing vannbsp;zijn artikel over ponies, voorkomende ia de jongste aflevering vannbsp;de Yceartsenijkundige Bladen ('), verwacht. In datzelfde artikelnbsp;wordt echter, beter en uitvoeriger dan ik het deed in mijnnbsp;antw’oord aan den heer van Velzen, aangetoond, dat deugdzaamheid van den jiijp in de eerste plaats afhangt van denbsp;dikte der pezen en van den afstand van die jiezen tot hetnbsp;jiijpbeen, terwijl door het meten van den pijp juist daarvannbsp;geone zuivere waarneming geschiedt. Om die reden is hetnbsp;cijfer, aangevende den pijpomvang, slechts van zeer betrekkelijke waarde. De heer de Waal zegt in zijn artikel o. a. vannbsp;Dandy, dat hij, bij eene taille van 1.34 M., een pijp had vannbsp;17.5 c.M. en dus veel te weinig, terwijl de heer Penning, innbsp;zijn verslag over de in 1901 te Bandoeng gehouden tentoonstelling, o. m. zegt, dat de grootste pijpomvang bij de Gou-vernements-dekhengsten slechts 17 c.M. bedraagt.

Spreker resumeerde de eischen, welke door Scowarznecker worden gesteld, om met resultaat te kunnen fokken; nl. wetennbsp;wat men heeft, wat men wil, en hoe men, uit w at men heeft,nbsp;kan komen tot wat men wil en vermeent te hebben aangetoond,nbsp;dat ik in mijne inleiding aan geene van deze eischen heb Amldaan.

Wij hebben niets, maar wdj kunnen Australische merries koopen. Wat de Majoor Posno omtrent die ponies als zijnenbsp;mcening te kennen geeft, verschaft m. i. voldoende zekerheid.


dat uit de goed geslaagde exemplaren een voldoend aantal voor fokdoeleinden geschikte merries zal zijn te verkrijgen.


(1) Deel XV. pag. 160 en pag. 223.


-ocr page 144-

m

Ik wil een geschikt legerpaard fokken, van eene hoogte van bv. '1.36 —1.44 M., voor één gedeelte type rijpaard,nbsp;voor een ander deel type trekpaard. Zonder bijvoeging vannbsp;cijfers voor pijp enz., voldoet deze aanwijzing don heer denbsp;Waal blijkbaar niet, maar ik becht aan die cijfers slechts zeernbsp;geringe waarde en zulks is in Nederland en Duilschland ook hetnbsp;geval (’). Eene beschrijving van een type rijpaard en van eennbsp;type trekpaard kan m. i. dan ook gevoegelijk achterwege blijven.

Uit die Australische ponies kan men nu komen tot de ge-wenschte leger])aarden, door met beste Arabische-, of Sandelhout-hengsten te fokken. Dat dit kan, is nu niet met even groote zekerheid te bewijzen als eene wiskundige stelling, maar allesnbsp;pleit voor een waarschijnlijk slagen; de enkele exemplaren,nbsp;welke men van eene dergelijke kruising ziet, spreken voornbsp;zich. liet Australisch volbloed acht ik voor ons doel te hoog;nbsp;wij moeten, ook om de door si)rcker aangevoerde redenen,nbsp;een pony fokken.

Evenals de heer van Velzen, haalt ook de heer de Waal, over het Stamboek S])rekende, een mij onbekend schrijvennbsp;van den Majoor Posno aan (waarin blijkbaar sprake is vannbsp;„hoogst inferieure moederdieren”), om ook eens het oordeelnbsp;van een onpartijdige te doen hooren naast dat van mij, vroegernbsp;lid van het Hoofdbestuur.

Waarom ik per sé partijdig moet zijn, zie ik niet in, doch zeker ware het van den heer de Waal onpartijdig geweest,nbsp;indien hij tevens een kort resumé had gegeven van het oordeelnbsp;der verschillende jury’s op de tentoonstellingen. Onze hoordersnbsp;hadden dan wellicht een anderen indruk gekregen.

Wat de resultaten der ren-vereenigingen betreft, ben ik begonnen met te zeggen, dat zij grooter hadden kunnen zijn.nbsp;Voorts beweerde ik, dat van regeeringswege ook niets isnbsp;gedaan, om te trachten die resultaten zoo groot mogelijk tenbsp;doen zijn.

De ftitelijke resultaten intusschen zijn grooter, dan de offi-cieele; een hengst, die wel veulens heeft verwekt, van welke

(1). Vide pag. 142 -voorlaatste alinea.

-ocr page 145-

evenwel geen opgave kon worden ingediend, heeft officieel niet gedekt. Mijn vroegere hengst Eric had bij kampong-merries verscheidene veulens; toen mij officieel om eenc opgavenbsp;van die veulens werd verzocht, kon ik aan dat verzoek nietnbsp;voldoen en — toen had Eric geen veulens!

Dat ook de heer de Waal, evenals de heer van Velzen, den toestand der bereden wapens in Nederland, in tijd vannbsp;oorlog, op ééne lijn stelt met dien in Indië, verwondert mij.

Ook volgens den heer de Waal telt de Artillerie hare reserves aan paarden bij duizenden, en bij de Cavalerie is de toestandnbsp;geheel anders dan veelal gemeend wordt. Met eene reservenbsp;in depót, voldoende voor de behoefte voor 2 jaren, is mennbsp;volgens den heer de Waal klaar, en spreker komt tot denbsp;conclusie, dat het remonteeringsvraagstuk eigenlijk geen vraagstuk is. Wel noemde spreker, in den aanvang van zijn betoog,nbsp;de remonteering van Nederkmdsch,-Indië „eene zeer gewichtigenbsp;aangelegenheid”, doch aan het slot komt hij met den heer vannbsp;Yelzen tot de gevolgtrekking, dat het vraagstuk eigenlijk nietnbsp;meer bestaat en Australië ons altijd zal kunnen helpen.

Dat omstandigheden van politieken en economischen aard dien bron kunnen doen uitdrogen, voor ons ongeschikt ofnbsp;onbereikbaar maken, wordt over het hoofd gezien, evenzoo,nbsp;dat het jaarlijks naar Australië brengen van Iaat ons zeggennbsp;f 50.000.—, waar dat geld hier zou kunnen blijven, economischnbsp;verkeerd is. Om deze redenen, waarvan de eerste bij mij zeernbsp;zwaar weegt, meen ik dan ook bij mijne conclusies te moetennbsp;blijven, nl. dat eene remonteering alleen dim deugdelijk magnbsp;worden genoemd, wanneer zij binnenlandsch is en over eenenbsp;krachtige reserve beschikt, dat wij daarom thans noodig hebbennbsp;eene Gouvernements- stoeterij en dat het op onzen weg ligt, innbsp;het belang van bevolking en leger, den paardenstapcl te verbeteren.

Ik heb gezegd.

Naar aanleiding van do vraag van den Voorzitter wie der aanwezigen verder ter zake het woord verlangt, verzoekt de

-ocr page 146-

130

heer van Velzen, met liet oog op het reeds ver gevorderde uur, zijne bedenkingen tegen het antwoord van den inleidernbsp;t. g. t. schriftelijk te mogen indienen en ze in het verslag vannbsp;de vergadering te doen o])nemcn, tegen welk verzoek hetnbsp;bestuur geene bedenkingen heeft. (Zie bijlage A).

Nadat inleider enkele door de hecren Vrijüurg, Dijk en Muurling gevraagde toelichtingen heeft gegeven, sluit de Voorzitter de vergadering met een woord van dank, in het bijzondernbsp;aan alle sprekers, voor do betoonde belangstelling in het debat,nbsp;en met den wensch, dat deze vergadering de tegenstandersnbsp;nader tot elkaar gebracht moge hebben, waardoor de gewmnschtenbsp;samenwerking worde verkregen in het belang der remontee-ring in Nederlandsch-lndië.

De Secretaris,

K. F. E. Gerïii van Wijk.

N. B. Als bijlagen B en C van dit verslag zijn opgenomen de van de heeren Vrijrurg en Dijk . nader ingekomen beschouwingen, met betrekking tot het door den heer Groeneveld innbsp;de vergadering gegeven antw'oord aan de verschillende sprekers.

-ocr page 147-

Bijlage A.

Een wederwoord aan den heer Groeneveld.

a. Gesclikdkundij overzicht.

Den toestand van '1835 te vergelijken met dien van heden, zegt de heer Groeneveld, komt mij al zeer onjuist voor.

Alij ook, omdat men thans uit Australië zooveel paarden kan krijgen als men wil en er toen nog geen spi'akc was vannbsp;remontcering uit Australië. Alen is er thans dus nog beternbsp;aan toe dan indertijd.

A'erder word ik er van beschuldigd het advies van den Ritmeester Tieman onvoldoende te hebben weergegeven.

Zie hier; ,,llij wenschte, dat het Gouvernement zich bepale het Javaansche ras in zich zelve te verbeteren, terwijl mennbsp;veredeling aan liefhebbers van paardenfokkerij moest overlaten.”

Dus de Ritmeester Tieman wenschte ook geen kruising met Sandülhouts, zegt de’ heer Groeneveld. Deze conclusie is reedsnbsp;daarom onjuist, wijl de uitvoer van uit Soemba in dien tijdnbsp;nog niet bestond.

Later zegt de heer Groeneveld zelf, dat de drie genoemde Cavalerie-oflicieren die kruising niet gekend kunnen hebben.

Dat ik met die Cavalerie-oflicieren accoord ga, waar zij eenparig de kruising van Arabische hengsten met de kleinenbsp;Javaansche merrie afkeurden, doet de heer Groeneveld vragen:nbsp;„Alaar is dan het fokken met Sanrfe^/mMt-hengstcn geen kruising?”

Neen, want het Söiu/eWmMt-paard is geen ander ras, maar een ander type van hetzelfde ras. De Savoenees, de Sandelhout,nbsp;de Soembawa en het Javaansche paard zijn alle typen vannbsp;het Ned.-Ind. paardenras. Alen sjireekt ook niet van het Groning-seke ras, het Noord-Brabanlsche of het Gcldersche ras, om de

-ocr page 148-

138

eenvoudige reden, dat Groningsche, Gelderschecn Noord-Brabant-sche paarden ook typen zijn van hetzelfde ras.

„Volgens de adviezen van die Cavalerie-officieren moeten de Sandelhoul-hengsten ook weg,” zegt de heer Groeneveld.

Ik zei reeds boven, dat zij den Sandelhout toen nog niet gekend kunnen hebben, maar zoo zij die gezien hadden, zoudennbsp;zij zeker niet gezegd hebben, dat zij weg moesten, omdat denbsp;afstammelingen van den Sandelhout-hcngst en de kampongmerricnbsp;ook toen wel zouden gebleken zijn, goede paarden te zijn. Denbsp;Arabische hengst en de kleine inlandschc merrie versehildennbsp;onderling te veel in hoogte on leverden daarom een slechtenbsp;progomtuur.

b. Militaire foTckerij.

Ik constateerde alleen het feit, dat alle fokkerij in Ned.-Indië, onder militair beheer, tot nu toe geen succes had. Dat denbsp;paarden onder graaf yon Bentiieim aan kwaden droes stierven,nbsp;bewijst te meer hoe noodzakelijk een paardenfokkerij ondernbsp;deskundige leiding moet staan.

c. Het vaste plan van den inleider.

Dat de heer Groeneveld in zijne inleiding geen vast plan had, blijkt nog hieruit, dat hij daarin het landspaard wilnbsp;verbeteren met kruisingsproducten van Arabische hengsten ennbsp;Australische merries. Wel vreest de heer Groeneveld atavismenbsp;(pag. 60 van de inleiding), maar acht dit gevaar van den kantnbsp;der ponies toch gering, wijl dit slechts een strengere keuringnbsp;eischt. Ik zeidc daarom in de vergadering; „Die keuring kannbsp;echter nooit den terugslag voorkomen, wdjl men terugslag pasnbsp;bemerkt na eenige generaties,” en hoo])te naar aanleiding hiervan,nbsp;dat de heer Groeneveld mij in zijn repliek die kunst ooknbsp;zou leeren, doch hij is daarop wijselijk niet ingegaan.

In zijn repliek aan den heer Sciieedens zegt de heer Groeneveld, dat hij het met hem volkomen eens is, dat de Australische pony nog onvoldoende constant is om daaruit dekhengsten te fokken, en wil hij hiervoor daarom nu maar nemen hetnbsp;kruisingsproduct van den Arabischen hengst en de Sandel-/iont-merrie.

-ocr page 149-

139

Het een is even verkeerd als het ander, maar hierover later.

Sedert het schrijven der inleiding en het binncnkenien der bedenkingen daartegen, is het vast beraamde plan van dennbsp;geachten inleider dus reeds veranderd. En nu, drie wekennbsp;na de vergadering, is het plan weer veranderd, want nu wordtnbsp;het een fokkerij van Sandelhout-hcngsicn met Sandelhout-merries, ofschoon op ])ag. 61 van de inleiding de beste Sandelhoul-hengst door den heer Groenevkld nog niet voldoende werdnbsp;geacht.

Ik vraag daarom waarop deze laatste uitsj)raak berustte en mocht ook hierop geen antwmord ontvangen.

d. De jjevsonen mei ervaring.

Oj) mijne vraag, wxdke personen in het leger cenige ervaring hadden van jiaardenfokkerij, antwoordt de geachte inleider, dat er gelukkig in het leger nog oflicicren zijn met gezondnbsp;verstand, met toewijding, met kennis van ])aarden en metnbsp;eenigc, zij het dan ook luttele, ervaring in fokkerij-zaken.nbsp;„Waar die eigenschappen aanwezig zijn, waar gemeen ovei’legnbsp;niet is uitgesloten, daar zijn wel niet alle waarborgen voorhanden, dat ninmier zal wmrden niisgetast, doch wordt hetnbsp;succes niet in de waagschaal gesteld”.

Aan het gezond verstand van alle officieren is door mij nooit getwijfeld, maar ik geloof niet, dat het den handigstennbsp;makelaar zou gelukken een aandeel te plaatsen van een maatschappij, waarvan de directeur alleen kan bogen oj) gezondnbsp;verstand, op toewijding en op luttele ei'varing in do zaak,nbsp;die zal w’orden gcdi-even, ook al kan hij gemeen overleg plegennbsp;met anderen.

In een fokkerij, die tonnen gouds zal kosten, acht ik niet een man aan het hoofd noodig met lullele ervaring, maar eennbsp;met veel ervaring.

De eenige officier, dien ik zag fokken, deed het nog verkeerd, omdat liij als dekhengst gebruikte een ])aai‘d met een erfelijknbsp;gebrek, en dat hij zulks niet wist, bleek wel hieruit, dat hijnbsp;dien hengst w'el voor de halfbloed fokkerij van het Gouvernement geschikt achtte. De Gouvernements-veearts, leider vannbsp;die fokkerij, ging er echter wijselijk niet o]) in.

-ocr page 150-

140

Die officier was........de geachte inleider zelf.

Het volgende voorval heeft mij ook aanleiding gegeven om te veronderstellen, dat er onder de oflicieren, op het gebiednbsp;van fokkerij, geen ervaring bestaat.

In Februari '190i^ was ik in commissie met de collega’s ViuJüuuG en Hubenet, in de Artillerie-kazcrne alhier om 10nbsp;paarden te keuren, afkomstig uit de legerstallen en bestemdnbsp;om, bij goedkeuring door bovenbedoelde commissie, te dienennbsp;als dekhengsten in de halfblocdfokkcrij in de Preanger-Regenl-schajipen. De ciaist van de zaak was van dien aai’d, datnbsp;men mocht aannemen, dat die [)aarden niet door den eerstennbsp;den besten officier op hun geschiktheid als dekhengst zouden zijn uitgezócht, omdat zij remonten zouden moeten produ-ceeren.

Wat bleek nu bij onze komst ter ])laatso?

Geen dezer paarden kon door ons worden goedgekeurd voor dekhengst. Onder die tien, het meest voor dekhengst in aanmerking komende, paarden uit de legerstallen, bleken te zijnnbsp;vier bonte paarden en een roodschimmel, om hun robe dusnbsp;alleen reeds ongeschikt voor de fokkerij. Verder waren ernbsp;3 paarden bij, in hooge mate kreupel, en meerdere, welke totaalnbsp;versleten waren. Het eenigste paard, dat eenigszins in aanmerking kon komen, moest om een slecht teeken wordennbsp;afgekeurd.

Blijkt hieruit niet, dat de heeren, die deze paarden voor het fokken van legerpaarden geschikt achtten, geen flauw begripnbsp;hadden van paardenfokkerij.

En thans. Juni 1903, heeft de halfbloedfokkerij die tien dekhengsten uit de legerstallen nóg niet.

Zoo de militaire commissie, die (Februari 1902) opdracht had om 10 hengsten voor de halfbloedfokkerij uit te zoeken,nbsp;de eischen gekend had, die men aan een goeden dekhengstnbsp;moet stellen, dan was de veestapel in de Preanger thans minstensnbsp;600 lialfblocdveulens rijker geweest.

Ik moet hieraan nog toevoegen, dat de luttele ervaring van de officieren, die de heer Groeneyeld op het oog heeft,nbsp;altijd nog maar betrekking kan hebben oj) Sandelhouts ennbsp;alleen op hengsten, omdat de ervaring omtrent allerlei andere

-ocr page 151-

Ui

paarden in het Indische leger nog gelijk nihil kan genoemd worden. Van die luttele ervaring van SfHide^/toHf-fokkcriJ,nbsp;zoo zij dan al bestaat, moet in casu partij worden getrokkennbsp;bij de fokkerij van /Ira^wc/m hengsten met/Itw/ra/wc/m ponies!

Men moet wel op oen goeden voet met zichzelf staan om met dergelijkc gaven een zoo kostbare stoeterij aan te durvennbsp;en ik ben er dan ook van overtuigd, dat wanneer door donnbsp;geachten inleider bij zijne inleiding een begroeting ware over-gclegd van een stoeterij, die ])cr jaar 200 a 300 remontennbsp;zou moeten kunnen leveren, dit de Regecring w'el van zelf-fokken van remonten zou afschrikken.

e. Remonte-depot.

De verklaring van den Directeur van het remonte-depot, dat hij zelf niet weet of er een statistiek bestaat van dennbsp;gemiddelden diensttijd der paarden, die daar geweest zijn, heeftnbsp;mij teleurgesteld. Alleen de statistiek toch kan aantoonen,nbsp;dat paarden, van die inrichting afkomstig, langer dienstdedennbsp;dan paarden, die dat voorrecht niet genoten, m. a. w. zenbsp;maakt uit of die dure inrichting werkelijk nuttig heeft gewerktnbsp;of niet.

ƒ. Berekening van hoogte en gewicht van het paard.

Volgens den geachten inleider was het gewicht van het paard gelijk aan de hoogte in c.M. vermenigvuldigd met eennbsp;coëfficiënt, liggende tusschen 2.2 en 2.8.

Wat heeft men aan dergelijkc ver uiteenloopcndc getallen?

Van den Sandelhout van het garnizoen toonde ik reeds aan, dat de coefficient 2 moet zijn. Bij deze parden deugt dienbsp;methode Ciiludinsky dus stellig niet, ook niet wanneer men 80nbsp;Sandelhouts van het garnizoen meet en w'ocgt, zooals mij laternbsp;gebleken is.

Do berekening van de hoogte van het paard, dat men noodig heeft voor het leger, met een coëfficiënt die zooveelnbsp;speling toclaat, had ik dan ook maar liever achterwege gelaten en liever de hoogte van het aanstaande Icgerpaard getoetstnbsp;aan het succes van den Boeren-pony in den jongsten Afrika-oorloquot;.

-ocr page 152-

i4‘i

g. Het te kiezen paard.

Do geachte inleider zeide voor Cavaleriepaard te verlangen een type rij})aard, met bloed en temperament, zonder zenuwachtigheid en van '1.3G—1.44 M. hoogte, en gelooft hiermeenbsp;een voldoend duidelijk beeld te hebben gegeven van het toekomstige lcger])aard. Ik geloof dit niet, omdat paarden metnbsp;licht beenstelsel en die welke te hoog op de bcenen staan, aannbsp;de bovenvermelde eischen ook kunnen voldoen.

Van het Artilleriepaard, dat toch ook een Icgerpaard is, wist inleider echter nog niet, hoe hoog en hoe zwaar het moestnbsp;zijn (pag. 43 laatste alinea).

De geachte inleider zeide: „zonder bloed geen snelheid, geen uithoudingsvermogen, geen deugdelijk beenstelsel, geen moed”.

Ik vraag: houdt dit wel verband? en wel om de doodeenvoudige roden, dat de zoogenaamde koudbloedige rassen, als Percherons en Ardenners, een bijzonder goed beenstelselnbsp;hebben, dat niet onderdoet voor het warmbloedige type rijpaard,nbsp;dat de heer Groeyeveld natuurlijk oj) het oog heeft. Ooknbsp;koudbloedige toonen bovendien moed en volharding.

De geachte inleider veildaarde niet aan maten van borst en pijp te hechten. Op dat standpunt moet hij zich als militairnbsp;toch vrij verlaten gevoelen. In zijn antwoord aan den heernbsp;SciiEEPENS zegt hij, dat men er in Ihutschtand ook niet aannbsp;hecht.

In Duitschland misschien niet, maar in Hongarije zooveel te meer. In de brochure „Das ungarischc Staatsgestüt Me-zöhegyes” van Dr. C. Worker (1902) vindt men van allenbsp;dekhengsten in het signalement opgenomen : borstomvang, lengtenbsp;en omvang van de ])ijp.

In Australië, Engeland en Amerika ziet men bij elke aanbesteding van legerpaardcn een opgave van de maten, w'aaraan pijp, borstomvang en hoogte hebben te voldoen, benevens hetnbsp;gewicht. De reden waarom inleider er niet aan hecht, isnbsp;foutief. „Immers,” zoo zegt de heer Groeneveh), „men kannbsp;„bij ccnzelfden omvang hebben een vlakke ])ijp met deugdelijknbsp;„afgescheiden pozen en een ronde, waarbij ])ijp en ])ezen tegennbsp;„elkaar liggen.”

-ocr page 153-

Deze stelling is niet jnist, omdat 1® de pijp van liet voorbeen van een paard, dat niet aan rachitis of osteo-malacie geleden heeft, van voren gezien nu eenmaal rond is; 2® omdat bij een grooten omvang van de pijp de gcwriclitcn vanzelfnbsp;goed ontwikkeld zijn en bijgevolg de banden en pezen ooknbsp;voldoende ver naar achteren moeten liggen.

Een vlakke dunne pijp met deugdelijk afgescheiden pezen zal wel een uitzondering zijn, omdat daarvoor noodig is eennbsp;slecht ontwikkelde pijp, buitengewoon ontwikkelde sesamsbeen-deren en sterk ontwikkeld haakbeen. Dit nu is een anomalienbsp;en kan alleen bij een ziekelijk beenstelsel voorkomen (rachitisnbsp;en osteo-malacie).

Van den geachten inleider, die zicli beweegt op zoötechnisch gebied, verwondert het niij zeer dat hij hot nuttige van denbsp;kennis van den pijpomvang niet wil inzien.

Het vergelijken van den omvang der pijpen van paarden van verschillende rassen gaat, om licht te beprijpen redenen, niet oji.

De heer Groeneveld wil alles op het oog keuren, waarom dan ook het meten der hoogte met den maatstok niet achterwege gelaten? Dit zou consequent zijn.

De heer Groeneveld zegt verder: „Iemand geroepen om paarden te keuren, moet dit geleerd hebben.”

Dit nu ben ik volkomen met hem eens. Maar hoe klopt dit nu met het feit, dat tientallen paarden van het rcmontc-depotnbsp;op vendutie worden verkocht zonder zelfs een dag dienst tenbsp;hebben gedaan. Immers in den loop van dit jaar werden 20nbsp;l)aarden van het remonte-depot afgekcurd, welke door commissiesnbsp;waren aangekocht, waarin 10 officieren zitting hadden gehad.nbsp;Dit zijn niet de cenige; het vendukantoor van Soehahoemie zounbsp;hiervan kunnen meepraten (i).

Ware er een instructie geweest voor den aankoop van leger-paarden, ten dienste van de bereden officieren, waarin de af-

(1). Dat bij keuring voor aankoop van remonten verschillende eischen door verschillende officieren en militaire commissies gesteld worden isnbsp;duidelijk. Op de centrale tentoonstelling in 1902 te Bandoeng keurdennbsp;de mil. commissies en de ex oflicio aanwezige officieren, waaronder denbsp;geachte inleider, resp. 4, 0 en 25 paarden voor de remonte goed.

Red. V. BI.

-ocr page 154-

i44

metingen, waaraan pijp- en borstomvang hadden te voldoen, waren aangegeven, dan zouden niet zooals tlians zooveel minderwaardige paai’den zijn aangekocht en zooveel geld zijnnbsp;verloren gegaan.

Ben ik goed ingclieht, dan kwam laatst te Bandoeng een transport aan van 20 paarden (reform) van Salatiga, waarvannbsp;het oudste nog geen 9 jaar oud was. Men mag aannemen,nbsp;dat bij den aankoop van deze paarden toch geen personen gekeurd hebben, die het geteerd hebben, omdat in den regel eennbsp;|)aard op dien leeftijd eerst het krachtigst wordt. Ook bij dennbsp;afstandsrit Brussel—Ostende bleken de krachtigste paarden boven de 8 jaar oud te zijn.

Maar niet alleen dat bedoelde maten een leiddi’aad zijn bij den aankoop, zo zijn ook instructief, omdat ze den mindernbsp;ervaronen het oog leeren oefenen. De instructie bovenbedoeldnbsp;behoefde daarom nog niet eens imperatief gesteld te zijn; mennbsp;zou hiervan bw mogen afwijken, mits men aantoone, dat hetnbsp;paard toch als een goed legerpaard kan worden aangemerkt.

„Iemand, die geen paard kan keuren, kan het met dien passo-partout ook niet,” zegt de heer Groeneveld.

Ik zeg nogmaals: gebrek aan practijk in deze kan inleider slechts zoo doen spreken. Het meten behoedt voor teleurstellingen en Cavalorio-officiercn, (‘) die het hebben zien doen,nbsp;denken er geheel anders over dan inleider.

h. Gouvernements-fokker ij.

De hoer Groeneveld had hier eenige geestige momenten. Niet in 1900, maar in '1899 w'ord oen telegram verzonden;nbsp;ook niet aan Z. E. den Legercommandant, maar aan den Af-deelings-commandant, luidende als volgt: „Dienst. 25 Decembernbsp;1899. Afdeclings-commandant Batavia. Onder gekruiste veulensnbsp;11/2 tot 2 jaar reeds nu verscheidene geschikt aankoop leger,nbsp;o]hnie aanwezige Gouvornements-voeartsen gelijkluidend. Vraagnbsp;machtiging aankoop. Commissielid Lannoy.”

liet antwoord luidde:

Diensttelcgram No. 889. Wellevreden 20 December 1899.

Bed. V. BI.

(1) En ook artillorio-offlcicrcn.

-ocr page 155-

145

Ritmeester de Lannoy Bandoeng. Aankoop gekruiste paarden voor remonte-depot mag niet geschieden. Wellicht later nanbsp;verplaatsing de])ot. Afdeelings-commandant Riesz.

Niet de commissie verzond dus het telegram (dat is ook zoo) maar het hoofd der commissie, Jim. de Lannoy. Ware dezenbsp;niet enthousiast geweest, dan zou hij niet geseind hebben,nbsp;want hij had de order om ze niet aan te koopen.

De heer Groeneveld zei toen niet te willen teekenen, wijl hij zeker wist, dat er toch geen gunstig antwoord op konnbsp;volgen, verschilde echter niet van meening omtrent de qualiteitnbsp;der paarden, met den afzender van het telegram.

Dat de commissies, ook die van 1900, rap]mrteerden, dat de remonteering van uit de Preanger verzekerd scheen, wordtnbsp;mij niet tegengesproken.

Toen w'as dus de fokkerij goed ingericht; ook waren de paarden goed. De door de militaire commissies gewenschtenbsp;veranderingen waren reeds uitgevoerd of in voorbereiding, als:nbsp;een centraalstation voor dekhengsten en het aauschaffen, hetzij doornbsp;aankoo]) of door zelf-lokken, van meerdere en betere hengsten.

De hengsten w'erden van af dien tijd ook niet meer verkocht, maar in verzorging gegeven, waardoor ver])Iaatsing ten allennbsp;tijde mogelijk werd.

In aanmerking nemende dat toen alles goed was (ook de paarden), en na dien niet van richting is veranderd, is het tochnbsp;voor onpartijdigen niet aannemelijk, dat deze fokkerij na dien tijdnbsp;is achteruit gegaan, zooals inleider w'il doen voorkomen.

Dat de militaire commissie, om welke reden ook, geen voldoend aantal paarden kon koopen, is geen motief om nu te zeggen:nbsp;„Die fokkerij heeft ons teleurstellingen gebaard”.

Hoe het mogelijk was, dat de militaire commissie te Garoet 6 paarden kocht, afkomstig van Gonvernements-dekhengsten,nbsp;terwijl zij strenge orders had zulks niet te doen, wordt doornbsp;den heer Groeneveld stilzwijgend vooi'bijgegaan.

Ik zou daaruit kunnen opmaken, dat de commissie het onderscheid niet zag tusschen een halfbloed, die sprekend opnbsp;zijn vader lijkt, en een gewonen Preanger uit de kamjmng.

„De geschiktheid om een paard te keuren, gaat niet samen met het diploma van Utrecht (veearts)”, zegt de heer Groeneveld.

De XVI All. 1 en 2.

üct. 1'J03 nbsp;nbsp;nbsp;10

-ocr page 156-

446

Jawel, dat gaat wel samen, omdat het keui'en van paarden een verplicht examenvak is, zooals het rijden ook een verplicht vak voor den Gavalerie-officier is.

De heer Groeneveld zou gelijk gehad hebben, wanneer hij gezegd had: ,,de geschiktheid om een paard te keuren,nbsp;gaat niet uitsluitend samen met het diploma van veearts.

.,Geen der 4 chefs van de Duitsche stoeterijen zijn veearts, zij werden allen uit het leger getrokken”.

Dat is ook zoo. Maar de heer Groeneveld vergeet er bij te zeggen, dat die chefs allen eerst jaren lang gedetacheerdnbsp;zijn geweest aan stoeterijen en meestal op hun eigen uitgestrektenbsp;landgoederen de fokkerij van hun jeugd af hebben gadegeslagen.

Bovendien zijn er tevens meerdere veeartsen aan de Duitsche militaire stoeterijen verbonden en benoemt men in üuitschlandnbsp;slechts bevoorrechte personen tot chefs; in Beijeren daarentegennbsp;ziet men meestal veeartsen aan het hoofd van die inrichtingen,nbsp;zooals o. a. op het Hauptgestüt ,,Achselschwang”.

Verder is het een feit, dat de groote hippologen het noodig vinden aan veeartsenijscholen hun practische kennis aan tenbsp;vullen met anatomie en physiologie; ook in Holland zag mennbsp;dit door bereden offleieren in practijk brengen.

Volgens inleider keurde de civiele commissie van veeartsen te Bandoeng alleen op schoonheid, niet op deugdelijkheid, zooalsnbsp;de militaire commissies (').

Ik begrijp niet, hoe de heer Groeneveld een dergelijke, op niets gegronde, beschuldiging durft neer te schrijven. Mennbsp;moet zichzelf wel op een onfeilbaar standpunt plaatsen, om tenbsp;durven beweren: wanneer de meening van anderen van denbsp;mijne verschilt, bewijzen die anderen daardoor hunne onbekwaamheid. Gelukkig is het de heer Groeneveld alleen, dienbsp;dit van zichzelf getuigt, ten minste ik heb hem nog niet alsnbsp;erkende autoriteit in eenig geschrift ontmoet.

Het is jammer, dat de heer Groeneveld niet er bij geschreven heeft, hoe de militaire commissies op deugdzaamheid keuren,nbsp;want tot op heden is het onfeilbare van die methode welnbsp;eenigszins in strijd met de verkregen resultaten (vide de op-

(1) Vide de noot omtrent de keuring op deugdzaamheid v/d. heer Groeneveld aan den voet van pag. 126.

-ocr page 157-

UI

tiierkingen omtrent de van Poerahaia afgekeurde en de te Salatiga afgekeurde paarden, alsmede die over den aankoopnbsp;van Dandy, Parsifal en Tabor, welke met verscheidene anderenbsp;voorbeelden zouden te vermeerderen zijn).

Ik acht militaire inmenging in die halfbloedfokkerij niet alleen onnoodig, maar zelfs ongewenscht. Geen twee koetsiers opnbsp;één bok. De verhouding tusschen de heeren in de Preancjernbsp;laat nu reeds veel te wenschen over, maar dan liep het zeker

spaak.

Afgezien

daarvan blijkt het dagelijks, dat wanneer

meerdere departementen in eenzelfde zaak gemoeid worden, dit slechts tot meerder verschil van meening en geschrijf aanleiding geeft en de zaak vanzelf slecht gediend wordt.

In verband met die keuring op deugdzaamheid, moet ik nog even melding maken van het feit, dat toen het departementnbsp;van Binnenlandsch Bestuur indertijd ook moeite deed omnbsp;achter het dogma ,,legerpaard” te komen, de aanteekeningen vannbsp;de militaire commissie, omtrent de 0 voor het leger goedgekeurdenbsp;paarden, verloren waren geraakt.

De militaire commissie had in 1901 0 paarden uit een groep goedgekeurd voor legerpaai’d en dat do civiele commissie geennbsp;goed begrip had van een legcrpaard, bleek hieruit, dat geennbsp;dezer 6 tot de bekroonden behoorden!!

Het komt mij voor, dat, waar een dergelijke beschuldiging wordt uitgesproken, men de middelen moet bewaren om dezenbsp;te kunnen bewijzen. Maar hoe do commissie keurt op deugdzaamheid, bleef tot nu toe een geheim. Ik voor mij ben altijdnbsp;van oordeel geweest, dat do deugdzaamheid van een paai'dnbsp;zich eerst ojienbaart in het gebiaiik. De hierbedoelde militairenbsp;commissie weet het echter w'cl zoo uit te maken, zelfs zondernbsp;van meten iets te willen weten.

i. nbsp;nbsp;nbsp;Verivantschapsteelt in de halfbloedfokkerij.

Het heeft mij teleurgesteld op de vergadering der I. K. V. van den heer Groekeveld te vernemen, dat hij zich niet herinnerde mij, tijdens een wandeling over het tentoonstellingsterreinnbsp;in 1902, bekend te hebben, dat het gevaar percentsgewijs

vele hengstenhouders.

in plaats

minimaal was geworden, nu

van één, meerdere hengsten in bewaring hadden gekregen.

-ocr page 158-

148

De heer Groeneveld wist mede te deelen, dat 3 merries door hun vader gedekt waren. Gesteld, dat alle 20 merriesnbsp;van de eerste generatie door hun vader gedekt waren ennbsp;wetende, dat er in het geheel 3884 veulens op ultimo Aprilnbsp;jl. geboren waren, waarvan 50 % merries, wettigt dannbsp;een dergelijk klein percentage een uitspraak, zooals op pag.nbsp;48 van de inleiding; ,,het plegen van te nauwe verwant-schapsteelt — thans een belangrijk gevaar —” ?

Wanneer men het boek van Dr. v. n. Stok naslaat, leest men in het hoofdstuk: Verwantschapsteelt bij de dieren o. m.nbsp;het volgende citaat van H. W. von Pabst, zelf een groot fokker:

,,Is de vader van een constant ras, dan mag hij met dochter en kleindochter paren, doch niet met de zuster, moeder ofnbsp;tante”.

Dit hoofdstuk doorlezende, zal men de verwantschapsteelt niet zoo gevaarlijk vinden, als de heer Groeneverd schijnt te mcenen.nbsp;Integendeel, verwantschapsteelt, rationeel gedreven, is een dernbsp;beste methoden om i;i korten tijd een constant ras te scheppen.nbsp;De heer Groeneveld schijnt dat niet te weten, in elk gevalnbsp;was zijn argument voorbarig en gezocht,

In Hippos (Persoverzicht van N**. 26 van „Het Paard”) vindt men hierover nog het volgende aangeteekend.

herhaling van

de bloedvermenging 4 generaties en meer

„Over de vraag of verwantschapsteelt bij paarden mag worden toegelaten, zijn de meeningen nogal uiteenloopend.nbsp;ScuvvARZNECKER, de leider van de stoeterij Kladrub (Oostenrijk), acht het geen groot bezwaar; alleen sommige merries zouden minder duidelijk hengstigheid vertonnen, dochnbsp;later toch goed vruchtbaar blijken. Hierin ziet Natiiusiüs eennbsp;verschijnsel van ontaarding, zooals die bij verwantschapsteeltnbsp;wordt geconstateerd. Graaf Leiindorff geeft aan dat zeer nauwenbsp;bloedverwantschap in de teelt niets bijzonders heeft opgeleverd,nbsp;terwijl de verwantschapsteelt in verren graad — waar tusschennbsp;de

liggen — bij de volbloedfokkerij goede resultaten heeft gehad. Dit zal volgens Nathusius niet dikwijls worden toegepast, dochnbsp;het meer de vraag zijn of een hengst kan worden toegelatennbsp;bij zijn dochter. Zijn oordeel luidt, dat zoo geen andere hengstnbsp;aanwezig is, toegestaan kan tvorden deze paring eenmaal te

-ocr page 159-

dulden, liever dan de fokkerij lijdelijk af te breken ('). Door z’n geharde constitutie en z’n levenswijze is het paard niet zoonbsp;g’cmakkelijk vatbaar voor degeneratie.”

Dat liet ceiitraaldepot der liengsten ten huize van den Goii-vernements-veearts te Bandoctui niet op zijn plaats is, maar naar Padalarang moet en dat ook het veulendej)ot niet tenbsp;Bandoeng moet zijn, maar ook naar Padalarang moet, heb iknbsp;maar al te goed begrepen, even goed als dat de leider dernbsp;toekomstige remontefokkerij, die ook per sé te Padalarang moetnbsp;zijn, lang, zeer lang moet aanblijven.

Uit het debat tusschen den heer Groeneveld en den heer Vri,ii!ürg bleek intusschen maar al te duidelijk, dat de heernbsp;Groeneveld omtrent den gang van zaken in de Gouvernements-l'okkerij slecht was ingelicht.

k. Het Sandelkout-Stamboek.

De geachte inleider toonde een benijdenswaardige vrijmoedigheid door in de vergadering te verklaren, dat er bij het Stamboek nooit een paard bestaan had, dat Senegal heette.

Dat is ook zoo, want het moet Sengal en niet Senegal zijn. Deze Stamboek-merrie behoorde aan den heer van IIeekerennbsp;en werd door den Gouvernements-veearts Vrijburg aangekochtnbsp;voor het Gouvernement.

Maar ik zei in de vergadering reeds, dat ik mij vergiste, dat het niet Senegal naar Parsifal moest zijn.

Het is waar. Dandy, Parsifal en Tabor werden niet voor f 550.— maar voor f 450.— en f 425.— gekocht. Maarnbsp;zijn paarden die niet deugen, niet voor elk bedrag te duur?nbsp;De heer Groeneveld heeft Tabor niet aangekocht, maar hijnbsp;stond er toch bij, toen de heer Hoogkamer hem kocht. Iknbsp;meende daarom, dat deze heeren samen in 1902 in commissienbsp;waren bij die gelegenheid.

Die Tabor stond te wiebelen in zijn kogels, had een zadelrug en in hooge mate plathoeven. Hier was toch zekernbsp;niet gekeurd op deugdzaamheid, want van een dergelijknbsp;paard was niet veel werk te verwachten, zooals nu ook gebleken is.

(1) De cursiveering is van de redactie der Veeartsenijkundige Bladen.

-ocr page 160-

150

1. Rapport Stamboek.

Dit werd door den heer Groeneveld niet voldoende gelezen om er een positief oordeel over uit te kunnen spreken. Maarnbsp;waarom nam de heer Groeneveld het niet mee naar huis,nbsp;zooals de andere leden ook deden. Als oud-lid van liet Hoofdbestuur moest dit hem toch veel belang inboezemen.

Het rapport was echter reeds veroordeeld vóór de Regcering het aan het Hoofdbestuur ter inzage had gegeven; dat is te bewijzen uit de gepubliceerde notulen der vergaderingen van ditnbsp;bestuur. Ik wensch, om van het Stamboek af te stappen, nognbsp;het feit te constateeren, dat, terwijl het Gouvernement Sandel-/tottl-hengsten zocht (en hiervoor fancy-prijzen betaalde) tennbsp;behoeve van de halfbloedfokkerij in de Preanger, een dernbsp;leden van het Hoofdbestuur den besten hengst Petro met pro-genituur verkocht aan den Koning van Siam.

Erkentelijk tegenover het Gouvernement voor de genoten subsidies was dit zeker niet.

m. Berbers.

Graaf Wranger schreef, dat de Duitschers het in 1870 niet eens do moeite waard vonden de op de Franschen buitgemaakte Berbers mede te nemen.

Het kan zijn dat deze in hun eigen land enorme „Leistungen” kunnen toonen, maar Graaf Wranger vond het voor Europanbsp;slechte oorlogspaarden. Hij vond ze verder totaal ongeschiktnbsp;voor kruising.

Het doet me genoegen te zien, dat de heer Groeneveld zich bij die uitspraak neerlegt en dus nu ook wel zal afzien vannbsp;den aankoop van dat fokmateriaal.

n. Verbetering van het landspaard.

Door mij werd gezegd, dat het verkeerd gezien was van den heer Groeneveld, om het landspaard te willen verbeterennbsp;met dekhengsten, die evenals de Preanger kruisingsproductennbsp;zijn. De geheele geschiedenis van het Dreonper-paard leertnbsp;dit voldoende, ook het opstel over de wedloopsocieteiten (all. 3nbsp;en 4 Yeeartsenijkundige Bladen, deel XV).

-ocr page 161-

151

In de Preanger hebben wij in het landspaard een mengelmoes van allerlei kruisingsproducten en dit gepaard met nog een ander kruisingsproduct, moet vanzelf een slechte progenituurnbsp;geven.

In Voor-Indië kwam men ook tot het besluit, dat men steeds moet fokken met aan één kant minstens volbloed (vide rapportnbsp;Milroy, Yeeartsenijkundige Bladen, deel XV) en vele door mijnbsp;over deze kYvestie geintei’viewde Australische fokkers warennbsp;dezelfde meening toegedaan.

Wij mogen in deze zaak geen vergelijking maken met het fokken met halfbloed-hengsten in Pruisen, omdat men daarnbsp;in de fokdistricten van Oost-Prnisen te doen heeft met merriesnbsp;van een vrij constant ras.

Ik blijf daarom bij mijn vroeger reeds uitgesproken zienswijze, dat het landspaard met de door den heer Groeneveld toegezegde hengsten (kruisingsproducten) gevaar loopt weer evennbsp;hard achteruit te gaan als men thans op weg is het is verbeteren.

In het slot van mijne bedenkingen tegen de inleiding zeide ik, in mijn sub III aangegeven wenk, dat het leger de fokkerijnbsp;onder de inlanders in de Preanger vooral kan aanmoedigennbsp;door bij den aankoop van paarden van dezen niet strenger tenbsp;zijn dan bij den aankoop van andere categoriën van paarden.

De laatste zin (i) van de repliek van den heer Groeneveld noopt mij dien wenk te motiveeren. Ik schreef dien wenknbsp;neer, niet om te beschuldigen, maar omdat ik in de gelegenheidnbsp;was te zien, hoe angstvallig de militaire commissies paardennbsp;aankochten van de halfbloedfokkerij; omdat ik ook gezien heb,nbsp;welke geringe eischen men stelde aan de paarden, die te Batavianbsp;werden aangekocht voor het leger en omdat ik ook geziennbsp;heb, hoe weinigeischend men was bij de keuring der drienbsp;bezendingen Australische ponies.

In de Preanger luidde het afkeurend oordeel veelal „te lang van rug en lenden”, maar de thans aangekochte poniesnbsp;zijn bijna zonder uitzondering te lang en beantwoorden zeker

(1) Die in de 2e alinea van onder op pag. 132 naar ik meen niet geheel dezelfde is, als door den heer Groeneveld op de vergaderingnbsp;gebezigd.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(v. Velzen).


-ocr page 162-

niet aan het type rijpaard, dat de heer Groeneveld alleen eischt. De geachte inleider heeft de laatste bezending poniesnbsp;te Batavia gezien en ik ben er zeker van, dat hij mij hetnbsp;laatste wat betreft die ponies niet zal tegenspreken.

Ten slotte gaarne hulde brengende aan de oratorische gaven van den heer Groeneveld en aan den gloed, waarmede hij hetnbsp;antwoord aan zijne tegenstanders voordroeg, moet het mij tochnbsp;van het hart, dat, als hij naar huis ging in de meening zijnenbsp;tegenstanders geslagen te hebben, hij zich deerlijk vergist heeft.

Geen enkel bezwaar werd weerlegd, geen enkel gevraagd gegeven verstrekt, doch met advocaatachtige behendigheid werden de saillante punten gemeden.

Aan den correspondent van het Bat. Nieuwsblad, die als verslaggever de vergadering van de krijgskundige vereenigingnbsp;van 25 Juni besprak, kan ik de verzekering geven, dat ernbsp;van een persoonlijke kwestie tusschen den heer Groeneveldnbsp;en mij geen sprake was, doch dat de inhoud van de inleiding ons vanzelf als tegenstanders op hippisch gebied in hetnbsp;strijdperk moest brengen.

Weltevreden, Juli 1903.

P. A. VAN Yelzen.

-ocr page 163-

Bijlage B.


Eenige opmerkingen naar aanleiding van de door den heer W. Groene VELD ontwikkelde denkbeelden.


Zonder in bijzonderheden te treden, meen ik hetgeen de heer Groeneveld voorstelt, te kunnen samenvatten in drienbsp;hoofdbeginselen en wel;nbsp;je


9e


ge


Het oprichten van eene Gouvernements-stoeterij van Australische merries met Arabische hengsten voor remontepaarden. Het oprichten van eene Gouvernements-stoeterij van San-delhout-mervies met Arabische hengsten voor het fokkennbsp;van dekhengsten, bestemd voor de Preawgrer-fokkerij.nbsp;Bestendiging der Preanger-iokkevij (verbetering van hetnbsp;landspaard), doch wijziging van het thans gevolgde stelsel.nbsp;Over punt i bet volgende;

Eene stoeterij van Australische pony-merries met Arabische

goed resultaat kunnen


hengsten


zal m. i. voor het


leger


opleveren; echter zal deze methode zeer duur worden en paarden produceeren, die op 4-jarigen leeftijd minstens f'1000.— kosten.nbsp;Daarom wil het mij raadzaam voorkomen, die fokkerij aannbsp;particulieren over te laten.

De heer Groeneveld ziet terecht in, dat uit den aanwezigen merriestapel hier op Java in de naaste toekomst geen paardnbsp;is te fokken, voldoende aan de thans gestelde remonte-eischen.nbsp;De invoer van goed vrouwelijk fokrnateriaal moet dus alsnbsp;dringende eisch gesteld worden, wdl men op Java voor denbsp;remonte fokken.

Indien het mogelijk zou zijn, dat het leger, dat toch in de eerste jaren op aanvoer uit Australië aangewezen zal zijn,nbsp;zich uitsluitend met merries remonteerde, zou dit m. i. voornbsp;den paardenstapel hier op den duur een groote aanwinst zijn.


-ocr page 164-

Ook de reii-vereenigingen kunnen, door het geregeld Invoeren van griffin-merries, hiertoe veel bijdragen; dank zij de bemoeienisnbsp;van den inspecteur van den veeartsenijkundigen dienst, zullennbsp;deze vereenigingen zich spoedig gedwongen zien dezen wegnbsp;in te slaan en zich meer productief moeten maken voor denbsp;fokkerij.

Op die wvijze kan op Java een merriestapel komen die, met het noodige aantal superieure Arabische oï Australische hengsten,nbsp;in te voeren door het Gouvernement of door reuvereenigingen,nbsp;over niet te langen tijd in de remonteering zal kunnen voorzien.

Wat punt 2 aangaat, hierin kan ik met den geachten inleider niet medcgaan.

Ik verwacht van ecne kruising van Sandelhout met inlandsch ras goed resultaat. Wat men krijgt van eene kruising vannbsp;Sandelhoul-mervie met Arabischen hengst is nog onzeker, ennbsp;om deze producten al dadelijk als rasverbeteraars te gebruiken,nbsp;acht ik zeer gevaarlijk.

Voorstanders van dit systeem hoorde ik zeggen, dat kruising van een goeden Arabier — van een'taille van 1.37 M. — (')nbsp;met eene Sandelhout-mevvie feitelijk geen kruising, maar meernbsp;reinteelt is, daar deze rassen zooveel overeenkomst hebben ennbsp;vroeger misschien één zijn geweest. Ik geloof echter, dat mennbsp;dien Arabier hier nooit krijgt en aangewezen zal zijn op eennbsp;hooger dier, vrij veel verschillend van onze Sandelhouts. Dannbsp;wordt het wel degelijk kruising.

Had men nu bij ’t moederdier ras-standvastigheid, ’t gevaar zou nog zoo groot niet zijn, maar wat de Preanger-mevrie is,nbsp;weten we allen.

De heer Groekeveld haalde aan, dat in Europa ook veel met halfbloed wordt gefokt; zeker, doch daar heeft men eennbsp;landspaard van een bepaald ras en kan men zonder gevaarnbsp;halfbloed aan den anderen kant nemen, hetgeen vaak verkieslijknbsp;is, daar de halfbloeds dikwijls meer massa en zwaarder been-w'erk hebben en bovendien minder duur zijn.

Ook ten aanzien van punt 3 verschil ik met den heer

(1) Graf WRA.NGEL, Ungarns Pferdezucht Band I, zegt van deze kleine Arabieren, dat er 20 van in een dozijn gaan en is over die kleine dekhengsten van dit ras niet goed te spreken.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lied. V. BI

-ocr page 165-

m

Groeneveld van meening. Ik geloof, dat dit verschil in hoofdzaak daardoor wordt veroorzaakt, dat inleider zich niet op de hoogte heeft gesteld van ’t geen thans in de Preanger geschiedt,nbsp;en dat is toch wel een eerste vereischte om eene zaak tenbsp;beoordeelen en, zooals hier gebeurt, te veroordeelen.

De heer Groeneveld zegt, dat het thans gevolgde stelsel moet worden gewijzigd en wel als volgt;

liet algemeen beheer blijft berusten bij het departement van Dinnenlandsch Bestuur, enz. De resident ontvangt de noodigenbsp;gegevens en voorstellen van eene onder zijne bevelen werkendenbsp;commissie, welke bestaat uit een Gouvernements-veearts, eennbsp;officier en een inlandsch Jioofd.

Iets verder zegt inleider: „Deze officier is voor zijne werk-„zaamheden verantwoordelijk tegenover den chef van het „remonte-wezen.”

Het is dus in hoofd zaak de laatste, die een woordje mee moet spreken in deze zaak.

Waar echter naar een vast plan wordt gewerkt, en de eischen van ’t leger bekend zijn, is daar de leiding niet voldoende toevertrouwd aan één deskundige, nl. den Gouvernements-veearts, en zal de inmenging van een tweede niet steeds totnbsp;onaangenaamheden leiden?

Er kunnen nu eenmaal moeilijk twee stuurlui op één schip.

„De hengsten moeten allen het eigendom zijn van het Gouver-„nement, waardoor verplaatsing steeds mogelijk is, het plegen „van te nauwe verwantschapsteclt —¦ thans een belangrijk ge-,,vaar — wordt voorkomen en de hengsten daar kunnen wordennbsp;„benut, waar van hen het meeste voordeel kan wmrden ver-„w'acht.”

Dit geschiedt reeds jaren, niet uit vrees voor verw’antschaps-teelt, maar om de hengsten beter onder controle te hebben, en ze, wanneer ze minder goed worden (bv. door gebreken,nbsp;spat enz.), uit de fokkerij te kunnen verwijderen.

„Voor de hengsten welke om de eene of andere reden, bv. „voor het geven van eene thans niet gekende rustperiode, nietnbsp;„mogen dekken, is een centraal-depot noodig.”


-ocr page 166-

Ook dit bestaat reeds lang; tot nu toe steeds naast het erf van den Gouvernements-veearts te Tegal-Lega, binnenkort aannbsp;het op te richten veulen-de])ot verbonden.

„Maatregelen moeten worden genomen, om te voorzien in „cene gezonde aanvulling van dekhengsten; de daarvoor thansnbsp;,,getroffen maatregel, nl. het fokken van Sandelhouts bij denbsp;„inlandsche fokkers, kan niet anders dan tot teleurstelling leiden.”

’t Bleek me, dat de heer Groeneveld niet wist hoe dit geregeld is. De veulens der Sandelhout-memes toch kunnen, tot den leeftijd van '1 jaar, voor een vastgestelden prijs doornbsp;het Gouvernement worden genaast en worden dan opgevoednbsp;aan een veulen-depot. De kans, dat de jonge dieren zullennbsp;worden verwaarloosd, vervalt hierdoor.

De heer Groeneveld had al deze dingen kunnen en moeten weten, alvorens een oordeel uit te spreken.

Hiermede zijn in ’t kort de punten aangegeven, waarin ik met den heer Groeneveld van meening verschil.

Tijdens de discussie, sprekende over de beoordeeling der veulens op de verschillende tentoonstellingen te Bandoeng,nbsp;werd de jury van veeartsen door den heer Groeneveld beschuldigd van slecht keuren ; er zou namelijk veel op ’t sierlijknbsp;voorkomen der dieren, minder op deugdelijkheid en goedennbsp;bouw worden gelet, (i)

Waar is het bewijs voor deze aantijging? Kan de heer Groeneveld aantoonen, dat de veulens die door de remonte-commissie werden aangekocht, beter waren dan die, welke doornbsp;de jury werden bekroond? Neen, niet waar!

Zijn het diploma van veearts, de jarenlange ondervinding der meeste juryleden en de ernst waarmede de keuringennbsp;worden verricht, geen voldoende waarborgen, dat er goednbsp;werk wordt gedaan?

Buitenzorg, Juli 1903.

W. Vrijburg.

(1) Vide de noot omtrent de keuring op deugdzaamheid -v/d heer Groeneveld, aan den voet van pagina 126, ook op pag. 149 laatstenbsp;alinea.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Red. V. BI.

-ocr page 167-

Bijlage C.

Eenige opmerkingen naar aanleiding van de repliek van den heer Gr,geneveld.

In de inleiding van den heer Groeneveld is slechts sprake van eene stoeterij van Arabieren en Australische merries, omnbsp;daaruit legerpaardcn te trekken en fokmateriaal tot verbeteringnbsp;van het landspaard tevens.

Uit zijn antwoord aan den heer Scheepens blijkt intusschen, dat hij naast die stoeterij van legerpaarden een fokkerij vannbsp;dekhengsten wenscht uit Sandelhoul-merrics met Arabische-dan wel Sandelhoul-dekhengsten.

Al dadelijk vervallen hierdoor mijne bezwaren, ingebracht tegen het verbeteren van het inlandsche paard met een mengselnbsp;van Australiër en Arabier, omdat die wijze van werken blijkbaar niet in de bedoeling ligt.

De heer Groeneveld houde mij ten goede, dat ik zulks uit zijne inleiding niet kon o])maken.

Van de kruisingsproducten Arabier-Sanclelhout verwacht inleider, dat zij in eerste generatie geschikt zullen zijn totnbsp;fokken met de Preanger-merv'ie, zelf een zeer heterogeen kruisingsproduct van niet meer te berekenen afkomst.

Wat hiervan moet terecht komen zou de tijd, in deze een zeer kostbare materie, moeten leeren. In Alidden-Java zag iknbsp;enkele producten van eene dergelijke kruising/Arahier-Soemki-nierrie): hoog op de beenen, uit elkaar gegroeid en met denbsp;kuren van een echten tókól. Of men in West-Java gelukkigernbsp;is gew'eest, w eet ik niet. Ik elk geval is de zaak te gevaarlijknbsp;om daarop een stelsel te bouwen, waarmede het bestaandenbsp;vervalt en verbetering in de toekomst onmogelijk dreigt tenbsp;worden.

-ocr page 168-

d58

Eene vergelijking met verbeteringen in Eiu'opa verkregen door kruising met halfbloeds, gaat maidlt;, omdat men daar veelalnbsp;te doen heeft met halfbloeds, die eene bepaalde stabiliteit bezitten en weinig met het te verbeteren landspaard verschillen.

Ook zal daarbij de te kruisen inlandsche merrie wel niet van zoo verschillende boiwv, taille en afkomst zijn, als dat innbsp;de Preanger het geval is.

Met wat de heer Groeneveld zegt omtrent de waarde der

Soemha-paardeu, in verband met den aankoop in de laatste jaren, kan ik niet geheel medegaan.

Niet zeer lang geleden toch werd officieel bij de commissiën van aankoop er op aangedrongen, waarscliijnlijk in verbandnbsp;met eene aanstaande reorganisatie, om voor de Artillerie opnbsp;zooveel mogelijk ])aarden de hand te leggen, en, te oordeelennbsp;naar wat mijzelf dienaangaande overkwam, heb ik reden aannbsp;te nemen, dat ook op den aankoop voor de Cavalerie eennbsp;dergelijke drang uitgeoefend werd.

Toen ik mij toch in '1901, vóór mijn vertrek naar Soemba, te Salatiga bij den toenmaligen regimentscommandant vervoegdenbsp;om inlichtingen, betrekking hebbende op mijne zending, als;nbsp;zaken waarop ik had te letten, eventueele plannen voor denbsp;toekomst e. d., zeide deze autoriteit mij slechts, dat al wat iknbsp;deed voor het oogenblik van minder belang scheen, „mits iknbsp;in Godsnaam slechts paarden kocht,” daar hij er een paarnbsp;honderd te kort kwam.

Dat ZIIEG. reeds in 1900 in eene memorie aan de Regeering had betoogd, dat de toenmalige Sandelhout niet meer voldeednbsp;voor de Cavalerie, deelde de regiments-commandant ook mede,nbsp;echter eerst na mijn terugkeer van Soemba.

Dat dergelijke dingen een nadeeligen invloed oefenen op de algemeene qualiteit der aangekochte remonten en op denbsp;appreciatie daarvan, behoeft geen betoog.

Bovendien zijn de exemplaren, w'aarvan ik mij voorstel dat de wederopbouw of de veredeling van het ras moet uitgaan,nbsp;voor gewmne remonte-prijzen niet te koop.

Bij de behandeling van dit vraagstuk slechts af te gaan op wat men van geforceerde rcmontcering ziet, gaat nietnbsp;aan; evenmin in eene zoo ernstige aangelegenheid een tegen-

-ocr page 169-

159

stander te elimineeren door de verklaring; wat hij zegt moge waar zijn, wij houden daarmede geen rekening, want wij kunnennbsp;lieni niet controleeren.

Bij mijne zending destijds had ik de ofticieele opdracht over den toestand op Soemba rapport uit te brengen, waarbij tochnbsp;zeker niet de bedoeling voorzat mijne daai' opgedane ondervinding eenvoudig te negeeren.

De oorzaken der mislukking van de laatste commissie, en daarmede van een plan zonder vasten grondslag, meen iknbsp;voldoende te hebben aangegeven.

Dat het nu nog tijd was om zonder meer in korten tijd eene groote stoeterij oj) te zetten van volbloed Sandelhout-legerpaarden, voldoende aan de eischen door den heernbsp;GaoENEVELD genoemd, heb ik zelfs in mijn 2 jaar geledennbsp;ingediend rapport niet beweerd en ook thans niet getracht tenbsp;betoogen. AVel beweerde ik, dat een stoeterij van Sandelhout-fokmateriaal noodig en mogelijk was en dat die op Soembanbsp;op te richten ware, ten einde het succes zoo goed mogelijk tenbsp;verzekeren. De thans weder tegen het fokken op Soembanbsp;aangevoerde gronden zijn uiterst zwak.

Dat er ook aan een goeden Sandelhout nog wel iets te verbeteren valt, bijvoorbeeld den te zwvaren hals, is geen reden om de kans te aanvaarden, dat door het fokken elders (i. c.nbsp;in de Preanger) nog andere minder gewenschte eigenschappennbsp;ontstaan.

In het bijzonder wat betreft karaktereigenschappen, behoeft men van den Prea iger geen hooge verwachtingen te koesteren.nbsp;Niet alleen de daar inheemsche paarden, doch ook de daarnbsp;gefokte Sandelhouls zijn bij uitstek hengstig en vechtlustig ennbsp;kondigen zich reeds op grooten afstand door hinniken ennbsp;schreeuwen aan. Ook het feit dat het Preanger-])Oi\ïA uitmuntnbsp;door been- en hoefgebreken, is nu juist geen bijzondere reclamenbsp;voor 's heeren Groe.veveld’s beweren, en eischt verbeteringnbsp;door een dier op een kalkbodem geteeld.

Waar inleider zelf wijst op de moeilijkheid goed materiaal te verkrijgen, is het minstens genomen niet rationeel, dat hij hetnbsp;door mij sub S® aangehaalde voordeel, verbonden aan het fokkennbsp;op Soemba instede van op Java, nl. den beteren aankoop, licht telt.

-ocr page 170-

160

Dat hij tusschen dat fokmateriaal en een legerpaard als schakel de Australische merrie noodig acht, kan weinig ter zake afdoen.

liet door mij sub 4» aangeteekende bezwaar, nl. dat bij verdere verwaarloozing van het Socjwha-paard hloedververschingnbsp;in een stoeterij o|) Java onmogelijk wordt, acht inleider volkomennbsp;juist. Onmiddellijk daarop laat hij evenwel volgen, dat hij denbsp;noodzakelijkheid van hloedverversching niet inziet, omdat denbsp;Sandelhout geen idecml paard is.

Neen, een ideaal paard is hij niet, maar toch wel het dier waarvan men (ook de heer Groeneveld) wenscht uit te gaannbsp;bij de vei’betering van het Javaansche paard. Men zal diennbsp;wederinvoer van nieuw Soemba-hloeA ook niet wenschen omnbsp;den zwaren hals te behouden, doch wei ter wille van anderenbsp;deugdelijke eigenschappen, welke mochten verloren zijn gegaan.

Dat op Soemha, vooral in den beginne, wel eens een paard zal worden gestolen, is mogelijk. Daarop was bij de destijdsnbsp;door mij ingediende begroeting zelfs in ruime mate gerekend.nbsp;Bij een krachtig beleid zal dat echter spoedig ophouden. Innbsp;elk geval is de kans daarop bij eene tamme stoeterij (men

beoogt die toch) veel geringer dan bij een halfwilde.

Men bediene zich tegenover den halfwilden Soembanees niet

van zijden handschoenen en langdurige landraads-processen.

Iedere inlander op Soemha verdedigt zijn persoonlijk eigendom zonder hulp van radja’s e. d., die zich trouwens met de zakennbsp;hunner onderdanen alleen dan bemoeien wanneer geheele toe-cigening van dier bezit mogelijk schijnt.

Wanneer dus ook wij onze vestiging met de wapens verde

andii

digen

tegen

aanr

behoeft zulks geen aanleiding tot

verwikkelingen te geven.

Van grooten omvang zouden deze trouwens wel niet worden, waar de jongste troebelen bewezen, dat een tijdig ingrijpennbsp;met een 40-tal matrozen een uitgebreid plan van aanval konnbsp;voorkomen, terwijl latei' zelfs geschillen van geheel particulieren

aard tusschen Soembaneezen aan den civielen gezaghebber ter beslechting werden voorgedragen.

Over de eenzame ligging van het, behoudens een smalle kuststrook, uiterst gezonde eiland kan ik kort zijn.

Eerst was het verblijf onaangenaam voor den fokker, nu is

-ocr page 171-

liet dat voor zijn gezin. Dat alles moet wijken voor ’s lands belang. Mits men financieel daartoe in staat worde gesteld,nbsp;kan men zich ook op Soemba voor zijne kinderen tot zekerenbsp;hoogte onderwijs verschaffen. Ook op Java is een groot deelnbsp;der Europeanen verplicht zich van zijne kinderen te scheidennbsp;zoodra die een zekeren leeftijd hebben bereikt.

Dat eene stoeterij, in de eerste plaats opgcricht voor de teelt van fokmatcriaal, in de Preangcr meer invloed zou uitoefenennbsp;op het landspaard in deze residentie dan eene op Soemba, isnbsp;mij niet duidelijk.

Door voorbeeld en invloed kan men nut stichten in een streek waar niets van dien aard bestaat. In eene residentie waarnbsp;men zelf die zaak krachtig ter hand neemt, valt dat voordeelnbsp;weg of is overbodig.

Waar de heer Groeneveld nog ecus de strategische zijde van het vraagstuk aanraakt, begaat hij dezelfde fout als in denbsp;inleiding, door het fokken van legerpaarden en van fokmatcriaalnbsp;te verwarren. Ik betoogde niet, dat men de reserve aan.nbsp;legerpaarden in de eerste plaats op Soemba moest plaatsen,nbsp;doch dat, wilde men den Sandelhout nog een rol laten spelennbsp;men dien als fokdier daar moest teelen.

Met het oog op den snellen en steeds snelleren achteruitgang van het ras, dient men daarmede het allereerst te beginnennbsp;Het nemen van verdere proeven en het daarmede noodwendignbsp;gepaard gaande tijdverlies kunnen het te behalen succes slechtsnbsp;benadeclcn en ten slotte onmogelijk maken.

De eigenaardige wijze waarop de heer Groeneveld zich uitlaat over de kwestie der keuring van halfbloeds op denbsp;Bandoengsche tentoonstelling, geeft mij aanleiding op deze bijzaaknbsp;terug te komen.

Tegenover de verzekering van den heer Groeneveld, dat de verhoogde eischen geen invloed hebben uitgeoefend op de keuring— welke verzekering ik voor zijn persoon gaarne aanneem —nbsp;staat het psychologische feit, dat de keuring van een paardnbsp;eene subjectieve zaak is, en dat voorliefde voor een of andernbsp;slag of ras daarbij een rol speelt.

Ik zal hierop niet verder ingaan. De heer Groeneveld weet dat even goed als ik.

Dl. XVI, An. 1 en 2.

Oct. 1903. nbsp;nbsp;nbsp;U

-ocr page 172-

In zijn antwoord aan mij moest. de vermelding, dat het beroep in deze op gewijzigde eischen het stokpaardje was vannbsp;anonieme courantenschrijvers, mij pijnlijk trefCen. Elk lezernbsp;kan daarin de zijdelingsche beschuldiging zien, dat ik 6f metnbsp;dergelijk geschrijf iets te maken heb, óf daaruit mijn overtuiging put.

De heer Groeneveld heeft niet het recht het een of het ander te veronderstellen, aangezien ik daartoe, zoover mij bekend,nbsp;nooit aanleiding gaf.

Het komt mij voor, dat dergelijke heftigheid achterwege moest blijven bij de behandeling van eene zaak van zoo grootnbsp;belang als deze, en niet dienen kan tot staving van een zwak

betoog.

Solo, Juli '1903.

G. C. A. Dijk.

-ocr page 173-

EEN CAUSERIE O V ER V E E F O KK E R IJ.

i ® Hoofdstuk.

Inleiding.

Onder veeteelt of veefokkerij verstaat men in algenieenen zin het zich doen voortplanten van huisdieren onder toezicht ennbsp;invloed van den mensch.

Naarmate de veelteelt oj) hoogeren trap van ontwikkeling staat, is deze invloed en tusschenkomst hierbij grooter ennbsp;vertoonen de huisdieren, tengevolge daarvan, meer verscheidenheid en grootere afwijkingen van de oorspronkelijke vormen.

Gaan wc na, dat al onze tegenwoordige huisdieren afstammen van oorspronkelijk wilde soorten en vergelijken we de verscheidenheid der cultuurrassen met de eenvormigheid der innbsp;het wild levende, dan valt het ons op, welke aanzienlijkenbsp;veranderingen de eerste ondergaan hebben, alvorens ze hunnenbsp;tegenwoordige vormen en eigenschappen verkregen. Op tweenbsp;hoofdeigenschappen nu n.1. de veranderlijkheid en het overer-vingsvermogen, berust de teelt van cultuurrassen.

Om een goed inzicht te krijgen in veefokkerij is het noodig, dat we met een enkel woord aantoonen het verschil, dat bestaat in de omstandigheden, waaronder in het wild levendenbsp;dieren zich voortplanten, in vergelijking met de levensvoorwaarden, waaronder onzer huisdieren gehouden w'orden; het zal onsnbsp;hierdoor duidelijk worden, waarom het noodzakelijk is, bij tammenbsp;dieren met de grootste zorg de beste individuen als fokdierennbsp;uit te zoeken en de minder goede hiervan uit te sluiten, wilnbsp;men het ras niet voortdurend zien degenerceren, terwijl tochnbsp;bij in het wild levende dieren gcene degeneratie optreedt, hoewelnbsp;daarbij geen kunstmatige schifting plaats heeft. Al treedt echternbsp;kij wilde dieren de mensch niet op om aan te wijzen, welkenbsp;individuen aan de voortteling zullen deelnemen en welke niet,

-ocr page 174-

164

zoo sluit dat niet in zich, dat daarom bij deze dieren ieder individu een even groot aandeel in de voortplanting van zijne soort neemt, integendeel wordt deze beheerscht door onverbiddelijkenbsp;natuurwetten, waardoor steeds de meest geschikten de talrijkstenbsp;nakomelingschap verwekken, terwijl de minder geschikten doornbsp;de eerste verdrongen worden en tot ondergang gedoemd zijn.

In tegenstelling met het door den fokker uitkiezen der beste fokdieren, noemen we deze schifting „natuurlijke teeltkeus.”

Hoe en waarom moet nu deze natuurlijke schifting steeds optreden. We zullen trachten, dit met enkele woorden duidelijk te maken. In de natuur blijft geen enkele plaats onbezet,nbsp;overal, waar leven mogelijk is, vindt men leven en aangeziennbsp;het voortplantingsvermogen van alle levende wezens zeer grootnbsp;is, zoo moeten er invloeden, buiten de individuen gelegen, onophoudelijk werkzaam zijn om de te groote vermeerderingnbsp;tegen te gaan. Om het enorme voortplantingsvermogen dernbsp;verschillende diersoorten eenigszins aan te toonen, diene hetnbsp;volgende. De olifant plant zich van alle diersoorten waarschijnlijk het minst snel voort; gesteld nu dat iedere wijfjes olifantnbsp;gedurende haar geheele leven ( 100 jaar) slechts 6 jongennbsp;voortbrengt, dan zouden, indien alle nakomelingen in het levennbsp;bleven, na 750 jaren, uit één paar 4; 19000000 olifanten zijnnbsp;voortgekomen. — Hit de konijnenplaag in Australië, waar dezenbsp;dieren vroeger geheel onbekend waren en uit de ontelbarenbsp;hoeveelheden muizen, sprinkhanen, rupsen enz., die nu en dannbsp;onze oogsten vernielen, zien we duidelijk, hoe enorm sterknbsp;het voortplantingsvermogen moet zijn, aangezien, indien slechtsnbsp;gedurende een paar jaren de levensvoorwaarden gunstig zijnnbsp;geweest, we zulk eene enorme vermeerdering van sommigenbsp;soorten zien, dat de aanwezige hoeveelheid voedsel reeds tenbsp;gering is voor hen alleen en de streek, waar ze voorkomen.

met ondergang wmrdt bedreigd. Een voorbeeld uit het planten


rijk op Java zien we in de selièrestruik of tjenté, hier voor betrekkelijk korten tijd ingevoerd en thans half Java als hetnbsp;ware overdekkende en fdlen anderen plantengroei op haar gebiednbsp;verstikkende. Met honderde voorbeelden zouden de voorgaande kunnen vermeerderd worden, doch de genoemde zullen voldoende zijn om de overtuiging te vestigen, dat er steeds invloeden

-ocr page 175-

165

werkzaam moeten zijn om de vermeerdering te houden binnen de perken van de bestaansvoorwaarden. Zien we dus, datnbsp;er steeds meer individuen geboren worden dan er bij mogelijkheid in het leven kunnen

ilijven, dan volgt hieruit nood

wendig, dat er ook een voortdurende strijd om het bestaan moet gestreden worden, daar ieder individu zal trachten zoonbsp;lang mogelijk te leven. Bij dezen strijd nu zullen steeds denbsp;geschiktsten de overhand houden en de minst geschikte hetnbsp;eerst te gronde gaan.

Deze kamp om het bestaan zien we door de geheele natuur; hij wordt gestreden tegen natuurgenooten of tegen de natuurnbsp;zelve, tegen diei’en van dezelfde soort of tegen andere soorten;nbsp;hij is dikwijls voor ieder waarneembaar, doch soms ook zeernbsp;moeilijk te doorgronden, daar de verhoudingen, waarin het eenenbsp;organisme tot het andere staat, soms zeer ingewikkeld zijn.

Eenige voorbeelden mogen dit aantoonen.

Ieder heeft wel eens gehoord van den heftigen strijd, die tusschen de mannetjes van verschillende diersoorten gestredennbsp;wordt om het bezit van een of meer wijfjes.

Zoo kunnen we dagelijks op ons erf zien, hoe, wanneer we twee volwassen hanen bij één koppel hoenders plaatsen,nbsp;er meestal een strijd op leven en dood tusschen hen gestredennbsp;wordt, die slechts eindigt met den dood of de verdrijving vannbsp;den zwakste, terwijl de sterkste overblijft om zich voort tenbsp;planten; hetzelfde zien wij bij herten, bij in het wild levendenbsp;paarden en bij tal van andere diersoorten. Soms ook draagtnbsp;die strijd een meer vredelievend karakter en is het een tentoonspreiden van lichamelijke schoonheden of aantrekkelijkheden,nbsp;waarmee verschillende mannetjes tegen elkaar wedijveren.nbsp;Zij, die de mooiste kleuren hebben, zijn dikwijls het meestnbsp;gewild door de wijfjes on hebben dus den meesten kans, zichnbsp;een talrijk kroost te vormen en daardoor een overwicht tenbsp;verkrijgen op minder bevoorrechte soortgenooten.

Behalve deze mededinging onder soortgenooten, bestaat er-verder een voortdurende strijd tusschen individuen van verschillende soorten. Zoo is het bestaan van roofdieren afhankelijk van de dieren, die hun als buit kunnen strckkèn. We weten,nbsp;dat het aantal tijgers in de wildernis noodwendig afhankelijk

-ocr page 176-

166

is van de hoeveelheid wild. De vlugste en behendigste tijgers nu zullen het langst in staat zijn, voldoende wild te bemachtigennbsp;om zich en hunne jongen te voeden en onder het wild, datnbsp;hun tot prooi dient, zullen de meest geschikte het langst wetennbsp;te ontsnappen aan hunne vervolging, zoodat de genoemdenbsp;categorieën de meeste nakomelingen zullen voortbrengen,

Evenzoo zijn plantenetende dieren in hunne voortplanting beperkt tot de hoeveelheid voor hen geschikt plantenvoedscl,nbsp;dat gemiddeld aanwezig is. Dit brengt ons van zelf tot dennbsp;veel heviger strijd, die door alle individuen gestreden moetnbsp;worden tegen de natuur. Ileerscht er in een bepaald jaarnbsp;groote schaarschte aan voedsel in een uitgebreid gebied, zoodatnbsp;de opbrengst ver blijft beneden het gemiddelde, waarop het aantalnbsp;in die streek levende dieren gebaseerd is, dan is het natuurlijknbsp;gevolg hiervan, dat een gedeelte tengevolge van gebrek zalnbsp;moeten omkomen en even natuurlijk is het, dat de minst geschikte en de zwakke en ziekelijke het eerst zullen ten grondenbsp;gaan, terwijl zij^ die het best berekend zijn voor de levensvoorwaarden van de streek, die zij bewonen, het langst weerstand zullen bieden en dus den meesten kans hebben om tenbsp;blijven bestaan en zich verder voort te planten.

Lieten we bijv. in deze streken op een klein eiland een koppel inheemsche runderen, bestaande uit eenige stieren en koeien ennbsp;even zooveel geïmporteerde Ilollandsche koeien en stieren los-loopcn zonder verdere bemoeienis van den mensch en nemennbsp;we aan, dat hiervoor onder normale omstandigheden voldoende voedsel en drinken aanwezig was, dan zou bij den eerstennbsp;langdurigen en drogen Oostmoesson, waarbij de hoeveelheidnbsp;voedsel zoodanig verminderde, dat er slechts een gedeelte dernbsp;aanwezige dieren van kon leven, noodwendig het geïmporteerde Ilollandsche vee het eerst ten gronde gaan, omdat hetnbsp;minder weerstand kan bieden aan het klimaat, terwijl de hoeveelheid en qualiteit van het voedsel, waarbij het inheemsche rundnbsp;nog kan blijven leven, voor hen op verre na niet voldoendenbsp;is. Hetzelfde gebeurt in de natuur, doch zooaIs van zelf spz’eekt,nbsp;r)iet op zulk eene in het oog loopende wijze, aangezien de natuurnbsp;geene sprongen maakt en we dus nergens wilde dieren aan-trelfen, zoo weinig aangepast aan de levensomstandigheden van


-ocr page 177-

li

I


167

de streek, waar ze voorkomen, als het Hollandsche rimd in deze gewesten. Uit deze voorbeelden echter zal aan ieder duidelijknbsp;zijn, dat er in de natuur eene voortdurende schifting moet plaatsnbsp;hebben en dat daardoor steeds de meest geschikte het grootstenbsp;aandeel zullen nemen in de voortplanting van hunne soort.nbsp;Meestal echter is de genoemde strijd om het bestaan niet zoonbsp;eenvoudig als in de aangehaalde voorbeelden, daar het bestaannbsp;der verschillende diersoorten afhankelijk is van duizende factoren, die we dikwijls voor het grootste deel niet kennen. Zoonbsp;is soms door de aanwezigheid van ééne insectensoort hetnbsp;leven voor runderen of paarden in eene bepaalde streek onmogelijk, omdat de steek van dat insect (zooals bijv. denbsp;Tse-tse-vlieg in sommige streken van Afrika) eene doodelijkenbsp;ziekte bij genoemde dieren teweegbrengt. Zijn er nu vogels,nbsp;die op bedoeld insect azen, dan zal het aantal dezer insectennbsp;afhankelijk zijn van het aantal der genoemde vogels en zullennbsp;de laatste dus een grooten invloed uitoefenen op het al of nietnbsp;aanwezig zijn van paarden en runderen in die streek. Zoo isnbsp;voor de bevruchting van roode klaver (trifolium pratense) hetnbsp;bezoek van aardhommels noodig; op den aardhommel nu wordtnbsp;veel jacht gemaakt door veldmuizen, terwijl deze weer verslonden worden door katten en roofvogels, zoodat ten slotte denbsp;laatste grooten invloed uitoefenen op de zaadvorming der roodenbsp;klaver. Zoo zou men honderde voorbeelden kunnen aanvoeren,nbsp;doch we zullen ons tot de genoemde beperken. De bedoelingnbsp;was slechts, bij lederen fokker de overtuiging te vestigen, datnbsp;bij in het wild levende dieren ook wel degelijk eene voortdurende schifting plaats heeft en dat door onverbiddelijke steedsnbsp;werkzame natuurwetten voortdurend de geschiktsten de meestenbsp;nakomelingen zullen voortbrengen, terwijl de minder bevoordeelden ten gronde gaan.

Door deze enkele regelen hoop ik dus den fokkers te hebben duidelijk gemaakt, hoe dwaas het is te zeggen: In het wildnbsp;gebeurt dit of dat toch ook niet zoo, want, zooals we zagen,nbsp;leven wilde dieren onder geheel andere invloeden dan onzenbsp;huisdieren, zoodat beide maar niet zoo zonder meer, met elkaarnbsp;te vergelijken zijn.

-ocr page 178-

li.

168

2e Hoofdstuk.

Algenieene heschomuingen omtrent de teelt der cultuurrassen.

Reeds eenige malen noemde ik de woorden „soort” en „ras” zonder aan te geven, wat men daaronder te verstaan heeft,nbsp;trouwens, eene zuivere delinitie is er ook niet van te geven.nbsp;Men gebruikt deze termen ter aanduiding van bepaalde dier-groepen, die meer of minder groote overeenkomst met elkaarnbsp;vertonnen. Zoo vereenigt men alle dieren, die aan iederennbsp;voet slechts één hoef hebben, tot één groote groep, geslacht ooknbsp;wel familie genoemd en spreekt men dus van het geslacht dernbsp;eenhoevigen, ook wel paardengeslacht geheeten. Deze groepnbsp;wordt nu ondcrvcrdeeld in kleinere groe])en, die meer overeenkomst met elkaar vertonnen, soorten genoemd. Zoo stemmen paard en ezel in vele eigenschappen met elkaar overeen,nbsp;doch ook verschillen ze aanmerkelijk van elkaar, zoowel innbsp;uiterlijk voorkomen en anatomischen bouw als in levenswijze ennbsp;karakter. Dergelijke groepen noemt men ,,soorten”. Men onderscheidt dus de soort paard (equus caballus) en de soort ezelnbsp;(equus asinus).

Niet alle paarden zijn echter hetzelfde, daar een Indisch paardje er heel anders uitziet dan een Engelsch volbloed ofnbsp;een Sydney koetspaard. Deze verschillen zijn echter, zooalsnbsp;iedereen zien kan, veel geringer dan die tusschen paard ennbsp;ezel. Dergelijke groepen nu, waarin men de soorten verdeelt,nbsp;noemt men rassen, deze stemmen in hoofdeigenschappen metnbsp;elkaar overeen, in enkele hoedanigheden als grootte, lichaamsvorm, temperament enz. wijken ze echter voldoende vannbsp;elkaar af om ze te kunnen onderscheiden, zooals bijv. het San-delhoutpaard en het Volbloed|)aard, de windhond en de dashond,nbsp;het Ilollandsche rund en het Javaansche rund, enz. Deze rassennbsp;kan men nu nog w'eer onderverdeelen in onderrassen of stammen. Zoo zal men bijv. de Sumbawapaarden en de Bimaneezennbsp;als onderrassen kunnen beschouwen en evenzoo het Balineeschenbsp;en het Madoereesche rund. Voor den fokker nu van het meeste

-ocr page 179-

169

belang is, dat men als regel kan aannemen, dat onze tamme dieren, die tot verschillende sooi'ten hchooren, niet vruchtbaarnbsp;onder elkaar kunnen paren, of, indien de paring wel vruchtbaarnbsp;is, zijn de nakomelingen meestal onvruchtbaar, zooals bijv. hetnbsp;geval is bij de paring van het paard en den ezel, waaruit eennbsp;muildier of een muilezel ontstaat. Do nakomelingen van eenenbsp;dergelijke paring noemt men bastaarden en deze zijn meestalnbsp;onvruchtbaar. Dieren van dezelfde soort, doch van verschillendnbsp;ras, kunnen daarentegen steeds vruchtbaar met elkaar paren ;nbsp;men noemt dit kruising en de nakomelingen kruisingsproducten,nbsp;deze zijn steeds minstens even vruchtbaar als hunne ouders,nbsp;dikwijls nog vruchtbaarder, doch daarover later.

We noemden straks het woord,,erfelijkheid”; daaronder verstaan we het vermogen van ieder dier om zijne eigenschappen op zijne nakomelingen over te brengen, en niet slechts op zijnnbsp;eigen kinderen, doch ook op de verdere nakomelingschap.nbsp;Soms ziet men bijv. eigenschappen van de ouders, die bij denbsp;kinderen niet tot ontwikkeling zijn gekomen, bij de kleinkinderen, achterkleinkinderen of verdere nakomelingen wedernbsp;plotseling optreden, hetgeen atavisme of terugslag wordt genoemd. Zoo zal ieder wel eens gezien hebben, hoe een kindnbsp;enkele karakteristieke eigenschappen van een der grootoudersnbsp;vertoont, zonder dat de ouders ze hadden. Bij kinderen,nbsp;waarvan de ouders beiden blauwe oogen hebben, terwijl hetzijnbsp;de vader, hetzij de moeder van een der laatsten donkere oogennbsp;had, ziet men bijv. dikwijls weer donkere oogen optreden.nbsp;Eveneens ziet men hetzelfde met de kleur van haar, met talnbsp;van karaktereigenschap])en, enz. Bij den mensch kan men ditnbsp;makkelijker waarnemen dan bij dieren, doch bij de laatstenbsp;komt het in even sterke mate en even veelvuldig voor.nbsp;We vinden hiei’in nu de voornaamste reden, waarom men, doornbsp;met kruisings})roducten te fokken, zoo dikwijls tegenvallersnbsp;heeft, daar de ouders andere lichaamsvormen en eigenschappennbsp;hadden dan het uit’ hunne paring ontstane kind en men nunbsp;de risico loopt, dat de bij dit laatste verwekte nakomelingen, nietnbsp;op hem, doch op de voorouders zullen gaan gelijken en dusnbsp;geheel anders dan men, afgaande op den vorm en de eigen-sehappen der ouders, zou verwachten. Neemt men bijv. eene

-ocr page 180-

170

merrie, uit kruising van verscliillende rassen ontstaan, z. g. n. raslüos dier, en doet men haar paren met een Sandelhout hengst,nbsp;dan loopt men de volgende kansen :

ten Ie kan het veulen lijken op beide ouders;

ten 2e kan het lijken óf hoofdzakelijk op den vader èt op de moeder en

ten 3e kan het lijken op de voorouders van een van beide bijv. van de moeder en zal er dan geheel anders uitzien dannbsp;men kon verwachten.

Bij de paring van twee dieren van eenzelfde ras daarentegen doet het er minder toe, of het jong op vader, moeder of voorouders lijkt, daar deze alle in hoofdzaak dezelfde eigenschappen ha dden.

We dienen dus thans de verschillende methoden van fokken wat nauwkeuriger te beschouwen om te kunnen nagaan, hoenbsp;we bij de veeteelt de boste resultaten kunnen veikrijgen.

3c Hoofdstuk.

Over

het Imiisen van verschillende rassen, inzuchl, familie-teelt en reinteell in het algemeen en van onzen Indischen veestapel in het bizonder.

kruising het zich

Zooals wc reeds zagen, verstaan we onder

doen vermenigvuldigen van dieren, tot verschillende rassen behoorende. Hoewel men bij kruising er in de eerste plaatsnbsp;op dient te letten, dat de te croiseeren rassen niet te veel innbsp;lichaamsbouw van elkaar afwijken, zooals bijv. een Ulmerdognbsp;en een schoothondje, een Sydneypaard en een Javaansche pony,nbsp;zoo is dit bij het kruisen der hier in aanmerking komendenbsp;runderrassen van minder belang, daar, hoewel er belangrijkenbsp;verschillen bestaan, deze toch niet zoo groot zijn, dat ze bijnbsp;eene verstandige keuze der fokdieren een hinderpaal behoevennbsp;te zijn.

Het doel van de kruising nu moet niet alleen zijn om nieuwe eigenschappen bij de nakomelingen in het leven te roepen»

-ocr page 181-

171

maar ook om deze vast te leggen, zoodat ze evenals die der oorspronkelijke rassen constant worden overgeërfd, dus het formee-ren van nieuw^e rassen. Paren w^e nu twee individuen van verschillend i’as, dan zal het daaruit voortkomende kind in lichaamsvormen en eigenschappen ongeveer het midden houden tusschennbsp;de beide ouders, laat men het vervolgens, zoodra hot voKvassennbsp;is, w'eer paren met een individu van het ras van een der ouders, dannbsp;zullen de daaruit ontstane afstammelingen al meer gaan gelijkennbsp;op dit ras, zet men dit nu eenigc generaties voort en laatnbsp;daarna de verkregen producten onder elkaar paren, dan zullennbsp;ook zij hunne eigenschappen w’cderom trouw' op hunne nakomelingen voortplantcn en is een nieuw ras ontstaan.

Gaat men daarentegen de eerste kruisingsproducten reeds dadelijk onder elkaar paren, don wijken de nakomelingen meestal zeer s])oedig af van de ouders en gaan weer gelijken op die voorouders, die de sterkste raseigenschappen en het sterkste over-ervingsvermogen bezaten en het best waren aangepast aan denbsp;streek, waar ze leven. Laat bijv. cenige Javaansche koeiennbsp;paren met een Hollandschen stier, dan zullen de jongen hetnbsp;midden houden tusschen het Ilollandschc en Javaansche rund.

Paart men nu echter deze nakomelingen weer onder elkaar, dan is na enkele generaties bijna geen spoor van het Ilollandschcnbsp;bloed meer te bemerken, omdat het inheemschc dier zijne raseigenschappen veel hardnekkiger voortplant dan het op vreemden bodem overgebrachte Hollandsche rund. Daar verder iedernbsp;ras eenigszins een product is van den bodem (en dus de voeding) en het klimaat van de streek, waar het thuis hoort, zalnbsp;het moeilijker zijn de raseigenschappen van een uit een vreemdnbsp;klimaat geimj)ortcerd ras constant te krijgen dan van eennbsp;ras van hetzelfde klimaat en dcnzelfden bodem af komstig. Heeftnbsp;men nu, door gedurende eenige generaties do kruisingsproducten steeds w'eer door zuivere rasdieren te doen dekken, denbsp;gewenschte eigenschappen bij de nakomelingen verkregen, dannbsp;moet men trachten door de dieren onderling te doen paren,nbsp;z-g.n. inzucht, deze eigenschappen te behouden. Hoeveel generaties er noodig zijn om dat doel te bereiken, is te vorennbsp;niet met zekerheid te bepalen, daar het cene individu zijnnbsp;eigenschappen veel sterker voortplant dan het andere; het zal

-ocr page 182-

172

dus vooral afhangen van het meer of minder sterke overervings-vermogen der gebezigde fokdicrcn, en het meer of minder goed aangepast zijn aan klimaat en bodem, of ze hunne eigenschappennbsp;vroeger of later trouw zullen overerven. De eertijds algemeennbsp;gehuldigde z. g. n. constanzleer, waarbij men uitging van denbsp;meening, dat een ras zijne eigenschappen des te sterker voortplant, naarmate het ouder is en dat zulks enkel van deze factornbsp;afhing, is ongegrond gebleken. We trachten dus thans door eenenbsp;zorgvuldige kruising een gelijkvormig tyjje (van de gewenschtenbsp;eigenschappen) te verkrijgen en laten dan deze dieren verdernbsp;onder elkaar voortplanten. Deze laatste wijze van fokken noemtnbsp;men „inzucht,” ofwel het fokken in en in en deze dient steeds opnbsp;de kruising te volgen, wil men een constant nieuw ras vormen.

Heeft men aldus gedurende eenige generaties de individuen van het nieuwe type onder elkaar laten voortplanten en steedsnbsp;jongen verkregen, die op de ouders gelijken, dan kan men hetnbsp;nieuwe type als een constant ras beschouwen. Eerst wanneernbsp;zulks gedurende 5 a 0 generaties Jiet geval geweest is, magnbsp;men van een nieuw constant ras spreken. Bij eene dergelijkenbsp;inzucht nu kan men dikwijls genoodzaakt zijn, aanverwantenbsp;individuen onder elkaar te laten paren, daar het nieuwe typenbsp;veelal zijn ontstaan te danken heeft aan slechts een of enkelenbsp;stamouders.

tegenstanders

Men noemt dit verwantschapsteelt. Over het meer of minder doelmatige van verwantschaps- of familieteelt is veel geschreven en gestreden. Men heeft groote voorstanders en even grootcnbsp;van familieteelt gehad. Als gewoonlijk ligt ook

eene zorgvuldige keuze

hier de waarheid in het midden. Dij der fokdieren verkrijgt men zeer zeker door familieteelt hetnbsp;snelst groote gelijkvormigheid en kan men dus de meest gewildenbsp;eigenschappen in den kortsten tijd tot liooge ontwikkelingnbsp;brengen. Men moet hierbij echter wel in het oog houden, datnbsp;met de goede eigenscha])pon ook de gebreken worden overgeërfd, zoüdat, indien kinderen, die een gebrek geheel of slechtsnbsp;in aanleg van den vader geërfd hebben, wederom door dezennbsp;bevrucht worden, dit gebrek veel sneller zal toenemen dannbsp;wanneer ze met een vreemd individu worden gepaard, die hetnbsp;niet heeft.

-ocr page 183-

173

Dit, met ecne te eenzijdige ontwikkeling der nakomelingen, is het grootste gevaar van de verwantschapsteelt, dat mennbsp;echter tot een minimum kan bcpei'ken door cene zorgvuldigenbsp;keuze der fokdiercn en dus vooral van den stamvader en eenenbsp;niet te langdurige voortzetting dezer teelt. Men doet steedsnbsp;goed, haar niet langer te doen voortduren dan drie a viernbsp;generaties, waarna men nieuwe vaderdieren, hetzij van hetzelfde type, hetzij van een nieuw ras met gewilde eigenschappen,nbsp;moet inbrengen. Men noemt dit bloedverversching of opfrissching.nbsp;Van reinteelt spreekt men, wanneer men dieren van eenzelfdenbsp;constant ras onder elkaar laat voortplanten. Reintcelt in dusnbsp;steeds tevens inzucht, doch inzucht niet altijd reinteelt. Eerstnbsp;wanneer men door inzucht een constant ras verkregen heeft,nbsp;dus na verscheiden generaties, wordt de inzucht reinteelt.

Bij eene rationeele veeteelt nu dient de fokker bij het uitzoeken der fokdieren zich eerst af te vragen, welk doel hij wenscht te bereiken en zich duidelijk voor te stellen, hoe hijnbsp;daartoe komen kan.

Om ons nu voorloopig te bepalen bij de Indische runderteelt, komen hier in aanmerking.

ten Ie Werkvee,

ten Melkvee,

ten 3a Vee, hoofdzakelijk gehouden voor do voortteling en mestproductie.

Voor welk dezer drie doeleinden men het vee echter ook fokt, steeds moet men in aanmerking nemen, dat er een tijdstipnbsp;voor ieder dier aanbroekt, waarop het door ouderdom nietnbsp;meer voor deze doeleinden geschikt is.

Zoodra het zijn hoogste productievermogen achter den rug heeft en begint af te nemen, is het zaak, het te vervangennbsp;hoor een jonger individu, dat meer produceert. Een dergelijknbsp;liejaard dier nu is echter niet waardeloos, doch kan, indiennbsp;het op het juiste tijdstip daarvoor bestemd wordt, nog eenenbsp;zeer hooge slachtwaarde hebben. Nu is de slachtwaarde natuurlijk rechtstreeks evenredig aan de qualiteit en de quantiteit vannbsp;het vleesch, zoodat, voor welk doel we ook fokken, we altijdnbsp;in het oog moeten houden, dat het eindresultaat steeds moetnbsp;zijn een goed slachtdier. Vooral in deze gewesten is het zaak,

-ocr page 184-

iU

hier rekening mee te houden, daar het vee alhier behalve als slachtvee nog slechts betrekkelijk weinig te produceeren heeftnbsp;en dus ten slotte de slachtwaardc eigenlijk hoofdzaak wordt.

We willen thans de drie genoemde categorieën afzonderlijk beschouwen om te zien welke hoedanigheden we verlangen ennbsp;hoe die to verkrijgen zijn en beginnen dan met het werkvee,nbsp;waaronder ik den geheelen inlandschen veestapel op Java versta,nbsp;aangezien bijna alle dieren hiervan gedurende zekeren tijd voornbsp;den landbouw worden gebezigd. Aan welke eischen moet dusnbsp;dit vee voldoen om er zooveel mogelijk profijt van te kunnennbsp;trekken.

We moeten om deze vragen te beantwoorden, onderscheid maken tusschen ploegvee, uitsluitend voor het landbouwbedrijfnbsp;gebezigd en het trekvee, voor het goederenvervoer over grootenbsp;afstanden gebruikt wordende. Voor de eerste rubriek stellennbsp;we als hoofdeigenschappen, dat het is: groot van stuk metnbsp;neiging tot vetvorming, vroeg rijp en goed bestand tegen hetnbsp;klimaat, bij doelmatige verpleging. Aan de tweede rubrieknbsp;moeten we de neiging tot vetproductie op den achtergrondnbsp;stellen, daar deze niet best samengaat met groote krachtsuiting.nbsp;Deze dieren moeten dus zijn: groot en zwaar, taai en volhardend,nbsp;volkomen bestand tegen het klimaat, met harde, solide hoeven.

Beschouwen we nu den inheemschen Javaanschen veestapel, dan zien we, dat deze slechts in enkele opzichten aan denbsp;gestelde eischen voldoet en wel voornamelijk, doordat het zeernbsp;goed tegen het klimaat bestand en sober is. In alle anderenbsp;opzichten daarentegen dient men hoogere eischen te stellen,nbsp;zoowel wat massa als vetproductie betreft. Verbetering nunbsp;kan op twee wijzen bereikt worden, n.1. door het ras in zichzelf te verbeteren (reinteelt) of door het met betere rassen tenbsp;kruisen. Voor het eerste doel zoekt men dieren van hetzelfdenbsp;ras, die de gewenschte eigenschappen in de hoogste mate bezitten, dus de beste individuen, voor de voortteling uit, terwijlnbsp;do slechte hiervan uitgesloten worden.

Hoewel deze methode natuurlijk eerst op don langen duur cene aanmerkelijke wijziging in de veerassen brengt, is hetnbsp;een zekere weg om tot verbetering te geraken, mits de verpleging eveneens in overeenstemming is met het doel, dat men

-ocr page 185-

il5

zich voorstelt. Wil men n. 1. een krachtig dier fokken, dan is het niet voldoende, dat het krachtige ouders heeft, dochnbsp;het moet gedurende de eerste levensjaren tevens zoo intensiefnbsp;mogelijk gevoed worden, opdat de bouwstoffen voor eene goedenbsp;ontwikkeling noodig, steeds voorhanden zijn. Men bedenkenbsp;dus steeds, dat de ouders slechts den aanleg voor hunne eigenschappen aan het jong kunnen meegeven, doch dat doornbsp;eene rationeele voeding en verpleging, deze tot een zoo hoognbsp;mogelijken trap van ontwikkeling moeten gebracht worden.nbsp;Zoo zal men dus om goed slachtvee te fokken, de dieren van dennbsp;beginne af zoo sterk mogelijk voeden en de lichaamsbewegingnbsp;tot het voor de gezondheid absoluut noodige beperken. Voor eennbsp;werkdier is daarentegen naast eene krachtige voeding veel lichaamsbeweging en doelmatige spieroefening zeer gewenscht, enz.

Aangezien de beide ouders verder gemiddeld een gelijken invloed uitoefenen op hunne nakomelingschap, zou het natuurlijknbsp;wenschelijk zijn, dat om tot verbetering te geraken, zoowelnbsp;voor de mannelijke als vrouwelijke fokdieren enkel de uitstekende individuen werden genomen.

In de praktijk stuit men hierbij echter op groote bezwaren, daar men dikwijls onder een heelcn koppel moederdierennbsp;slechts enkele individuen aantreft, die door hunne voortreffelijke eigenschappen ver boven de rest uitblinken. Nu gaatnbsp;het niet aan, al deze middelmatige dieren geheel van denbsp;voortteling uit te sluiten, aangezien men dan gevaar zounbsp;loopen in quantiteit meer te verliezen dan men in qualiteitnbsp;won. Men dient dus een middenweg in te slaan, door n.1. allenbsp;vrouwelijke dieren, voor zoover men ze voor de voorttelingnbsp;noodig heeft en ze hiervoor door bepaald slechte eigenschappen of gebreken niet geheel ongeschikt zijn, voornbsp;lt;Jit doel aan te houden en deze te doen paren met een stier,nbsp;die de gewenschte eigenschappen in hooge mate bezit.nbsp;Aangezien nu één stier per jaar 70 a 80 koeien kan bevruchtennbsp;en er evenveel stierkalveren geboren worden als koekalveren,nbsp;heeft men hiervan dus steeds eene veel ruimere keuze, aangc-zien men van de 70 a 80 stierkalveren er gemiddeld slechtsnbsp;nén voor de voortteling behoeft te bestemmen. Zorgt men ernbsp;nu verder voor de beste moederdieren zoo lang mogelijk aan

-ocr page 186-

te houden en de minst goede steeds zoo vlug mogelijk weg te doen, dan krijgt men in betrekkelijk korten tijd een veestapel,nbsp;die ver uitmunt boven de minder zorgvuldig gefokte dieren ennbsp;die, op den langen duur op deze wijze doorfokkende, tot zeernbsp;Imogen trap van volkomenheid te brengen is, zooals we, omnbsp;ons tot de in Indie bekende rassen te bepalen, kunnen ziennbsp;aan hot Ilollandsche vee, wat melkproductie aangaat en aannbsp;het Australische, wat melk- en vleeschproductie betreft. Watnbsp;men echter op deze wijze fokkende oj) den langen duur bereikt,nbsp;is in veel korteren tijd te verkrijgen door kruising, dat wilnbsp;dus zeggen, door het te verbeteren ras te vermengen met eennbsp;ras, dat de gewilde eigenschappen reeds in hooge mate bezit.nbsp;Om de straks genoemde reden gebruiken we voor eene der-gclijkc wijze van veredeling bijna uitsluitend mannelijke fok-dieren van het ras, waarmee men veredelen wil, aangeziennbsp;deze jaarlijks een groot aantal veredelde nakomelingen kunnennbsp;voortbrengen, terwijl vrouwelijke individuen er ieder slechtsnbsp;een per jaar ter wereld brengen..

Moeten we nu onzen inheemschen veestapel door kruising of door reinteelt verbeteren. Volmondig moet hierop m. i. hetnbsp;antwoord zijn, dat ieder, die daarvoor in de gelegenheid is,nbsp;zijn vee moet kruisen en wel om de eenvoudige reden, dat hetnbsp;inheemsche vee in productievermogen nog zoo ver bij de cultuur-rassen, waarover we hier kunnen beschikken, ten achter staat,nbsp;dat het tientallen van jaren zou duren, eer men door de meestnbsp;zorgvuldige reinteelt kan bereiken, wat bij doelmatige kruising innbsp;enkele jaren verkregen kan worden. Do rassen nu, die hier vooralnbsp;in aanmerking komen voor de veredeling, zoowel door hunnenbsp;uitstekende eigenschappen, als door de omstandigheid, dat mennbsp;zo zonder zeer groote kosten kan krijgen, terwijl ze bewezennbsp;hebben, dat zo zich bij doelmatige verpleging in het Indischenbsp;klimaat onder bepaalde omstandigheden kunnen staande houdennbsp;en vermenigvuldigen, zijn: het Ilollandsche, het Australischenbsp;en het Bengaalsche vee. Welke dezer drie we nu voor denbsp;kruising zullen uitkiezen, hangt in de eerste plaats af van hetnbsp;doel, w'aarvoor het vee gefokt wordt, doch in de tweede plaatsnbsp;van het klimaat, dus do hoogte van de plaats, w^aar men woont.nbsp;Zooals algemeen bekend is, munt hot Ilollandsche vee boven


-ocr page 187-

177

alle andere rassen uit door melkrijkdom, terwijl liet bovendien zeer geschikt is voor vleeschproduetie. In deze laatste eigenschap staat het echter verre ten achteren bij liet alhier geïmporteerd wordende Australische vee, dat afstamt van het bekendenbsp;Engelsche Durham- of Shorthornrund, een ras beroemd om zijnenbsp;vroegrijpheid en groote neiging tot vleesch- en vetproductie,nbsp;terwijl men onder dit ras tevens goede melkgeefsters aantreft.nbsp;Zoowel in vleesch- als melk])roductie staat het Bengaalsch vee bijnbsp;de genoemde twee rassen ten achter, boven beiden heeft ditnbsp;ras echter het groote voordeel, dat het eveneens uit een heetnbsp;klimaat afkomstig is en hier veel makkelijker acclimatiseertnbsp;dan de beide eerstgenoemde. Zooals de ondervinding ons reedsnbsp;geleerd heeft, houden zoow'el het Ilollandsche als het Australische vee zich in deze gewesten zeer goed op hoogten vannbsp;2000 voet en daarboven, ook zonder dat er buitengewone zorgnbsp;aan besteed wordt. In warme kustklimaten daarentegen ver-eischen genoemde rassen eene zeer zorgvuldige verpleging,nbsp;zoodat deze bij een eenigszins grooten veestapel bezwaarlijk wordt.nbsp;Op den duur echter ziet men ook in de bergstreken de nakomelingen van dit vee weer in hocdaniglieid achteruitgaan. Hetnbsp;valt O]) het oogenblik nog moeiclijk met zekerheid te zeggen,nbsp;of deze degeneratie aan oene minder zorgvuldige wijze vannbsp;fold een en te schrale voeding moet toegeschreven worden dannbsp;v.’el uitsluitend aan het klimaat. Het laatste is niet onwaarschijnlijk, het groote verschil tusschen deze streken en denbsp;geboortelanden der bedoelde rassen in aanmerking genomen.nbsp;Deze degeneratie nu kan men tot een minimum beperken doornbsp;HU en dan Bengaalsch bloed in de gekruiste dieren te brengen.nbsp;Langdurige en nauwkeurige proefnemingen zullen echter noodignbsp;zijn om met zekerheid te kunnen zeggen hoe men alhier in denbsp;verschillende klimaten moet croiseeren om in den kortst mogelijkennbsp;fijd de gunstigste resultaten te verkrijgen. Voor zoover ernbsp;tbans over te oordeelen is, handelt men volgens mijne ondcr-Mnding het best door voor de verschillende doeleinden te kruisen,nbsp;zooals in de volgende regelen zal worden aangegeven.

De inlandsche veefokker in de strandklimaten heeft, zooals We zagen, een rund noodig, dat bij de heerschende temperatuurnbsp;zwaren arbeid kan verrichten en daarbij eene zoo groot

Hl. XVI. Afl. 1 en 2 nbsp;nbsp;nbsp;j2

Oct. 1903.

-ocr page 188-

178

mogelijke vleeschproductie geeft, terwijl het goed tegen het klimaat bestand moet zijn en tevreden met eene matige voeding.

Ken dcrgelijk dier zal men kunnen verkrijgen door het in-hcemsclie rund te eroiseeren met het Bengaalsche, waardoor een individu ontstaat, grootcr dan het inheemsche, beter geschiktnbsp;voor trek vee en volkomen geschikt voor het klimaat.

Zij, die voornamelijk wcrkvee willen fokken, voor transportdiensten, moeten zich m. i. in hoofdzaak tot deze kruising bepalen. Beperkt zich het werk daarentegen enkel tot het landbouwbedrijf, dan kan men, na eenige generaties met Bengaalseh vee te hebben voortgeteeld, eene enkele maal eroiseeren met Australischnbsp;vee, waardoor men zeer veel wint in vleesch-productie, echternbsp;verliest in weerstandsvermogen tegen het klimaat, soberheid ennbsp;ausdauer, zoodat men met deze kruising niet te ver mag gaan,

In bergstreken daarentegen acclimatiseert het Australische vee veel beter, zoodat men aldaar veilig evenveel Australischnbsp;bloed als Bengaalse!) kan gebruiken. Ook hier dient echter,nbsp;waar het in hoofdzaak te doen is, om transportvee te fokken,nbsp;het Bengaalsche bloed in de meerderheid te blijven. VVenschtnbsp;een fokker in bergstreken enkel voor de slachtbank en denbsp;mestvorming te fokken, en kan hij de noodige zorg aan zijnnbsp;vee besteden en steeds over voldoend voedsel beschikken, dannbsp;moet hij daarentegen in hoofdzaak Australisch vee ter veredeling gebruiken en voor bloedopfrissching nu en dan metnbsp;Bengaalse!) ki’uisen. Ileerscht er echter gedurende bepaaldenbsp;gedeelten van het jaar schaarschte aan goed gi’as en drinkwater en kan er aan den veestapel over het algemeen slechtsnbsp;weinig zorg wmrden besteed, dan dient steeds het Bengaalschenbsp;bloed den boventoon te houden, daar het Australische vee innbsp;deze streken slecht ontberingen verdraagt, zoodat onder dergelijke omstandigheden bij dit vee groote sterfte en achteruitgang te wachten staan.

i

/)

in acht genomen moeten worden als in de

Houdt men een veestapel voor melkproductie, dan kruist men het best )iiet Hollandsch en Bengaalseh vee, waarbij dezelfdenbsp;regelen

rubriek, dus in de warmte overwegend Bengaalseh en in de koude overwegend Hollandsch met Bengaalseh tot bloedvcrver-sching. Een enkel voorbeeld moge het voorgaande verduidelijken.


-ocr page 189-

179

Neem aan, dat een veefokker op ongeveer 2000 voet woont en beschikt over één volbloed llollandsclicn stier, ééne IIol-landsche koe en verder inheemsche runderen, dan laat hij allenbsp;dekken door bedoelden stier en verkrijgt dus van de ïlol-landsche koe een zuiver Hollandsch raskalf en van de restnbsp;kruisingsproducten. Gesteld, dat de llollandsche koe bij de eerstenbsp;baring een stierkalf ter wereld brengt, dan zorgt men dit diernbsp;door eene nauwkeurige verpleging en overvloedige voeding zoo

telijk op te fokken, terwijl alle stierkalveren de itdieemsche runderen door castratie van de voorttellingnbsp;uitgesloten.

mo:

voorspoedig van

worden uitgesloten. De koekalveren dezer runderen daarentegen fokt men, voor zoover ze gezond en goed gebouwd zijn, door intensieve voeding zoo vlug en krachtig mogelijk op ennbsp;laat ze, zoodra ze vohvassen zijn, w'ederom dekken, hetzij doornbsp;den vader, hetzij door den halven broer, naarmate de eerstenbsp;of de tweede de beste eigenschappen vertoont. Op dezelfdenbsp;wijze handelt men met de volgende en daarop volgende generatie. In de meeste gevallen zal men dan merken, dat denbsp;afstammelingen van de laatste categorieën over het algemeennbsp;minder groot en zwaar worden en in dit opzicht dus gaannbsp;afwijken van de llollandsche stamouders.

Dit moet hier niet toegeschreven w'orden aan de familieteelt, want men ziet het even goed optreden, wanneer men met een nietnbsp;verw-anten Hollandschen stier voortteclt. liet zijn dus de veranderde levensomstandigheden, die dezen invloed uitoefenen ennbsp;om die reden acht ik het altijd wcnschelijk om voor bloedver-versching steeds het Bengaalsche rund te gebruiken, een dier,nbsp;dat zich hier zeer zuiver voortplant en uitstekend acclimatiseertnbsp;in deze streken en bovendien boven alle andere rassen hetnbsp;groote voordeel heeft, dat het een zeer groot weerstandsvermogen bezit tegen verschillende ziekten, doch vooral tegen hetnbsp;runderpestcontagium, zoodat bij het heerschen dezer ziekte vannbsp;het Bengaalsche vee en zelfs van de kruisingsproducten meestalnbsp;slechts een klein percentage wmrdt aangetast, terwijl daarvannbsp;nog een groot gedeelte herstelt. In de derde of vierde generatienbsp;kruist men dus eenmaal met Bengaalsch vee en laat de afstammelingen w'ederom paren met een zuiver Hollandschen liefstnbsp;hier geboren, doch krachtig ontwikkelden stier. De thans

-ocr page 190-

180

verkregen nakomelingen zullen nu eenc grootc gelijkvormigheid vertoonen en deze vormen moet men thans door inzncht trachtennbsp;voort te planten, waarbij steeds nauwlettend de beste stierkalveren voor de fokkerij worden aangehouden en de mindernbsp;goede gecastreerd, terwijl ook de minder goede moederdierennbsp;zoo snel mogclijk aan de fokkerij wmrden onttrokken. Bijnbsp;deze inzucht doet men steeds verstandig door meer dan éénnbsp;stier te gebruiken, daar men dan niet genoodzaakt is, in nauwenbsp;bloedverwantschap te blijven fokken en die individuen, die hetnbsp;krachtigst overervingsvermogen blijken te bezitten, het langstnbsp;kan aanhouden voor de fokkerij. Heeft men aldus 5 a 6 generaties doorgefokt, zonder dat degeneratie optreedt, dan magnbsp;men aannemen, dat het nieuwe type zich steeds zuiver zalnbsp;blijven voortpianten, dus een constant ras geworden is. Zietnbsp;men daarentegen degeneratieverschijnselcn optreden, dan moetnbsp;men dadelijk zorgen, door bloedopfrissching met een krachtignbsp;ra.sdier deze tegen te gaan.

4quot;. Hoofdstuk.

Over de eigenschappen van goede fokdieren.

In het algemeen moet men als hoofdvoorwaarde aan ieder

goed fokdier stellen, dat het de karakterkenmej’ken van zijn

geslacht in

hooge mate bezit en ziet men dus aan een stier

gaarne een korten, breeden kop (op het voorhoofd zwaar behaard) met dikke, sterk ontwikkelde hoorns, levendige, vurigenbsp;oogen, een energiek temj)erament, zwaren, gespierden nek.

krachtig gebouwde romp met breede borst, hooge schoft en sterke, korte ledematen, terwijl men in eene koe verlangtnbsp;een fijnen kop met zachte, goedige oogen, gladde, dunne hoorns,nbsp;een goed geëvenredigden, lijnen lichaamsbouw met goed ontwikkeld, breed bekken en glanzende, kort behaarde huid.

Dat zoowel bij het mannelijk als bij het vrouwe!ijk fokdier de geslachtsorganen normaal en goed ontwikkeld moeten zijn,nbsp;spreekt vvel van zelf. Mannelijke dieren, waarbij slechts éénnbsp;testikel in het scrotum aanwezig is of slechts één voldoende

-ocr page 191-

181

ontwikkeld en de andere klein, of wel dezulke, waarbij beide testikels in de buikbolte zijn teruggebleven, moet men, hoewelnbsp;ze dikwijls vi’uchtbaar kunnen paren, van de voorttelingnbsp;uitsluiten, daar deze gebreken veelal op de nakomelingen worden overgeërfd en op den duur onvruchtbaarheid bij deze ernbsp;het gevolg van is. Eveneens moet men vrouwelijke dierennbsp;met abnormale geslachtsorganen en slecht ontwikkelde uiersnbsp;niet voor de voortteling bezigen, evenmin als dieren met abnormale geslachtsuitingen, zooals het voortdurend of wel hetnbsp;onvoldoend tochtig zijn. Verder moeten fokdieren eene in allenbsp;opzichten gezonde, sterke constitutie hebben en bovenal vrijnbsp;zijn van ziekten of gebreken, die op de nakomelingen kunnennbsp;overgebracht worden, waaronder voor runderen vooral in aanmerking komen: de tuberculose of parelziekte, (waarvoornbsp;men vooral voorzichtig moet zijn bij het Ilollandsche en Australische rund) de ej)ilepsie of vallende ziekte en eenige oogziekten, n. 1. de grauwe en zwarte staar.

Bij het kruisen van verschillende rassen moet voorts nauwkeurig gelet worden op de karakteristieke raseigenschappen der fokdieren. Zoo verlangt men in eene Ilollandsche koenbsp;een groot, krachtig ontwikkeld dier met langen kop en toege-spitsten snuit, met matig groote ooren en kleine, fijne, meestalnbsp;sterk gebogen hoorns, liefst zw-artbont van kleur, met langen,nbsp;dunnen hals, smalle schoft, breede, gcwmlfde borst, vrij langen,nbsp;rechten rug met sterk ontwukkeld, breed kruis en vrij lange,nbsp;goed gespierde pooten. Het kossum (de huidplooi aan het onderste gedeelte van den hals tot tusschen de voorpooten) isnbsp;weinig ontwikkeld, daarentegen (en hieroj) moet vooral de aandacht gevestigd worden) moet het uier zeer sterk ontwikkeld zijn en in alle vier kwartieren zacht op het aanvoelen,nbsp;zonder knobbels of vei'hardc gedeelten. Tevens lette men opnbsp;z. g. n. melkadercn, twee bloedvaten, die ter w'eerszijdennbsp;onder langs den buik als tw'oe strengen van meer dan vinger-diktc in de richting van het uier loopen. Hoe sterker dezenbsp;ontwikkeld zijn, hoe overvloediger meestal de melkafscheiding,nbsp;stier bereikt dikwijls een gewicht van meer dan 1000 K. G.

Bij het Australische rund verlangen wm daarentegen een Korten, breeden kop, met zeer kleine, gebogen horens, korten.

-ocr page 192-

i.

dikken hals, breede schoft, rechten rug en cilindervormigen, zwaren romp op korte pooten. Kossum als bij het llolland-schc rund, uier meestal veel minder ontwikkeld, kleur roodbont. Ze bereiken meestal een nog grooter gewicht dan denbsp;Ilollandsche. Bij den aankoop van Australische runderen lettenbsp;men er vooral op, of de dieren ook kreupel zijn, als wanneernbsp;men ze niet moet nemen, wanneer ze tenminste eerst kortnbsp;geleden zijn aangevoerd en het gebrek zich gedurende of na

de zeereis geopenbaard heeft, aangezien ze tengevolge dier reis


dikwijls eene hoefontsteking krijgen, waaraan ze maandenlang zeer lijden en bij niet zorgvuldige verpleging, soms zelfs ondanks deze, door uitputting ten gronde gaan.

ijk tot één-goed geka-

Onze Indische runderen behooren alle waarschijn zelfde ras (bos sundaïcus), waarvan thans echter 5nbsp;rakteriseerde typen te onderscheiden zijn, n. 1. i. het Balineesche,nbsp;2. het Madoereesche, 3. het Javaansche, 4. het Sumatraanschenbsp;(op West- en Zuid-Sumatra) en 5. het Bataksche rund. Daarnbsp;het Balineesche rund zijne raseigenscha])pen nog bijna zuivernbsp;bezit, zulten w'e dit rund beschrijven en bij de volgendenbsp;typen de afwijkingen opgeven.

In vergelijking met de genoemde rassen is het Indische rund klein van stuk. De Balineesche stier heeft een levend gewichtnbsp;van gemiddeld 300 K. G., terwijl de koe aanmerkelijk mindernbsp;weegt. De kleur varieert tusschen licht bruinrood tot zwart-bi’uin met halvemaanvormige witte plekken op de billen, zichnbsp;uitstrekkende van den staartwortel tot iets aan de binnen-\ lakte van de schenkels. Deze witte j)lekken zijn scherp begrensdnbsp;en komen constant voor, zoow’el bij den stier als bij de koe. (‘)

Beneden de spronggewichten en de voorknieën zijn verder de pooten geheel wit. De hoorns zijn bij den stier matignbsp;sterk ontwikkeld en loopen in eene scherpe punt uit, ze zijnnbsp;bij het meerendeel drievoudig gebogen en loopen n. 1. eerstnbsp;nagenoeg recht naar boven, dan buitenwam’ts en dan weer naar

boven en iets naar buiten.

Tusschen de basis des horens ligt

lied.

y) De stieren zijn zonder uitzondering zwart; eerst na de castratie gaat de zwarte kleur over in een roodbruine, terwijl de al'teekeningennbsp;dezelfde blijven.

J.


-ocr page 193-

183

de voorhoofdskam, die bij de meeste stieren geheel onbehaard, doch verhoornd is.

Bij de koe zijn de horens veel kleiner, zo staan recht, iets naar achteren geiacht en met de punten een weinig naarnbsp;elkaar toogekeerd, zoodat ze bijna een elips vormen. De schoftnbsp;is vooi’al hij den stier sterk ontwikkeld, lang en breed ennbsp;gaat ter hoogte van de achterste schouderbladhoekcn met eennbsp;plotselinge verlaging in den korten, rechten rug over. Bij denbsp;koe is de schoft veel korter en komt ze eenigszins overeen metnbsp;de bult van de Zebu, doch veel minder sterk ontwikkeld, lietnbsp;lichaam is verder goed geproportionneerd, do koj) matig grootnbsp;met breed voorhoofd, levendige oogen en kleine ooren. Hals kortnbsp;en goed gespierd, kossum eer klein dan groot, ribben goednbsp;gewelfd, borstkas in alle afmetingen ruim. Ledematen vrij kortnbsp;met lijne beenderen, doch krachtig gespierd. Het uier bij denbsp;koe is weinig ontwikkeld.

liet Madoereesche rund komt zeer veel met het Balineesche overeen, over het algemeen kan men ervan zeggen dat het zijne

oorspia

live

raseigenschappen, waardoor het Balineesche

schakeeringen

eenvormig

rund nog zeer veel overeenkomst heeft met in het wild levende runderen, minder zuiver bewaard heeft. Zoo zijn de afteeke-ningen aan billen en pooten minder scherp, treft men meer kleur-aan, zijn de horens minder karakteristiek ennbsp;en ontbreekt de hoornkam tusschen de hoorns.nbsp;Overigens komt het, w^at grootte en licliaamsbouw betreft,nbsp;vrij wel met het Balineesche rund overeen.

liet Javaansche rund is wederom een graadje meer van de tW'ee genoemde typen afgew'eken. Zoo zijn de witte billen nognbsp;slechts Hauw zichtbaar zonder scherpe omgrenzing en zijn denbsp;pijpen, hoewel lichter dan de romp, niet meer geheel wit ennbsp;scherp begrensd. Ook de lichaamsvormen wijken reeds meernbsp;van elkaar af, doordat men in de vruchtbare bergstreken meestalnbsp;zwaardere, op de schralere gronden kleinere dieren aantreft.nbsp;De kleuren varieeren meer, zoodat men zelfs nu en dan bont-gevlekte dieren aantreft. De hoorns zijn niet sterk ontwikkeld,nbsp;geheel recht cn naar boven en buitenwaarts gericht metnbsp;stompe punten. In lichaamsvormen komen ze overigensnbsp;veel met de genoemde overeen; die uit do vruchtbaarste

-ocr page 194-

184


streken bereiken hetzelfde blijven daar beneden.

Het rund van Sumatra’s Westkust is over het algemeen kleiner van stuk, de stier wordt zelden zwaarder dan 250 K.G. ennbsp;de koe 150 K.G. Dc kleui‘ komt vrijwel met die van hetnbsp;Javaansche overeen; ze zijn echter over het algemeen fijnernbsp;en slanker van bouw. Vooral de pooten zijn uiterst fijn en dun.


gcNvicht,


dc minder bevoorrechte


Dc dieren


zijn


zeer vlug in hunne bewegingen en uitstekende


bergklimmers. De hoorns zijn niet sterk ontwikkeld, recht en naar boven en buiten gericht. De tyjiische afteckeningennbsp;van het Balinecsche rund zijn nog slechts sporadisch en onduidelijk zichtbaar.

liet Bataksche rund is nog iets fijner Van bouw dan het genoemde Sumatraansche en onderscheidt zich verder voornamelijk van dit door de kleur, die voor het grootste deelnbsp;donkerbruin of nagenoeg zwart is. De melk])roductie is bijnbsp;beide laatstgenoemde typen zeer gering.

Daar de genoemde 5 tij|)en, die thans zeer goed van elkaar te onderscheiden zijn, hoogst waarschijnlijk oorspronkelijk dezelfde vormen en eigenschajipen gehad hebben, die echter naarnbsp;klimaat, bodem en levenswijze op de verschillende eilandennbsp;eenigszins gewijzigd zijn, kan men veilig deze verschillende ty})ennbsp;ondeiquot; elkaar doen voorttelen, zonder dat de minste vrees behoeft te bestaan voor grootc afwijkingen bij de nakomelingen,nbsp;mits men slechts goede individuen als fokdieren uitkicst.

liet z.g.n. Bengaalsche vee, de Zebu of Bos indicus, onderscheidt zich aanmerkelijk van de genoemde drie rassen, zoo zelfs, dat het door sommige zoölogen tot eene andere soortnbsp;gerekend wordt; het plant zich echter volkomen vruchtbaarnbsp;met de genoemde rassen voort. De in deze streken onder dennbsp;naam van Bengaalsch vee geïmporteerd wordende dieren komennbsp;niet uitsluitend uit Bengalen, doch ook uit de verschillendenbsp;kuststaten langs de gehcele golf van Bengalen. Men kan dannbsp;ook duidelijk onder dc in Indië geïmporteerde dieren tweenbsp;typen onderscheiden, naarmate ze werkelijk uit Bengalen dannbsp;wel uit dc kuststaten afkomstig zijn. Do eerste zijn over het


algemeen iets


grooter


en zwaarder dan de laatste en hebben


een langen kop met sterk gewelfd voorhoofd en lange recht-


-ocr page 195-

185


opstaande, naar binnen )f iets achterwaarts gebogen hoorns, een zeer sterk ontwikkelde bolt op de schoft en zeer laagnbsp;afhangend kossuni, dat dikwijls tot aan de voorkniëen reikt.nbsp;De ooren zijn zeer breed en lang, een weinig naar benedennbsp;afhangend, de romp is vrij lang met goed gewelfde ribben,nbsp;het geheel matig sterk ontwikkeld, de beenen krachtig gespierdnbsp;met fijne doch vaste pijpen en zeer harde hoeven, zoodat ditnbsp;vee zich uitstekend leent tot transportvee. De dieren uit denbsp;kuststaten hebben een recht, niet gewelfd voorhoofd en korte,nbsp;naar buiten staande hoorns, gelijken overigens zeer op de eerste.nbsp;Er komen trouwens nog veel meer rassen van Zebu’s voor,nbsp;die hier echter niet worden geïmporteerd en dus voor ons opnbsp;het oogenblik van minder belang zijn. Over het algemeennbsp;geven ze meer melk dan onze Indische runderen, terwijl ooknbsp;de vleeschpi'oductic grooter is en zijn de dieren zeer gehardnbsp;tegen het Indisch klimaat en verschillende ziekten. De kleurnbsp;is wit of blauwgrijs, soms donkergrijs of bruinachtig gestreept.nbsp;Het levend gewicht van den stier bedraagt gemiddeld 400nbsp;a 500 K.G.

Daar de geiten- en schapenfokkerij in deze gewesten vooral voor de bevolking van zeer groot belang is, is het te bejammeren, dat de fokkers er zich niet meer o]) toeleggen de hier


vooi'komende rassen dezer diersoorten te verbeteren door zoriï-


vuldige reinteclt dan wel


door


kruising.


Wat de


geiten


aangaat.


zoo zijn deze zeei‘ te veredelen door kruising met


de Bengaalschc geit, die zich van de inhcemschc onderscheidt door meerdere grootte en gewicht (bijna het dubbele vannbsp;dat der inheemsche) en sterk ontwikkelde, lange, breede,nbsp;afhangende ooren met sterk gewelfd voorhoofd. Dit rasnbsp;wordt hier betrekkelijk veelvuldig gcïm])ortecrd, zoodat fok-dieren hierin op vele plaatsen van Ned.-Indië te vinden zijn.

De schapen zou men met voordeel kunnen kruisen met het Australische schaap, dat aan boord van iedere Australische bootnbsp;te vinden en voor betrekkelijk geringen prijs te krijgen is.

Weten we thans welke rassen en welke individuen we voor de voortteling zullen uitkiezen, dan blijft ons nog over na tenbsp;gaan op welken leeftijd we ze voor dit doel met het meestenbsp;voordeel kunnen bezigen.


-ocr page 196-

186

Op het eerste gezicht zou men denken, dat ieder dier geheel volwassen moest zijn, alvoi'ens het geschikt is om zich voortnbsp;te j)lanten. Deze stelling is echter in de praktijk onjuist geblekennbsp;en wel in hool'dzaak, omdat de geslachtsdrift zich veel vroegernbsp;openbaart en wc door te beletten, dat deze op het geschiktenbsp;tijdstip voldoende bevredigd wordt, het dier meer benadeelennbsp;dan door er op verstandige w ijze aan tegemoet te komen. Eennbsp;vasten leeftijd aan te geven voor iedere diersoort als algemeenenbsp;regel, is niet doenlijk, daar het natuurlijk zeer veel afhangtnbsp;van individueele eigenschappen en de omstandigheden, waaronder de dieren zijn opgegroeid, n.l. eene voorspoedige jeugdnbsp;met rijkelijke voeding, dan w^el eene minder goede, of ze vroegernbsp;of later geslachtsrijp zullen zijn. Verder zijn er vroegrijpe rassen,nbsp;die reeds op zeer jeugdigen leeftijd vohvassen zijn en dus ooknbsp;vroeg* geslachtsrijp en andere, die eerst op veel lateren leeftijdnbsp;hun vollen w'asdom bereiken en dus ook eerst later geslachtsrijpnbsp;zijn. Al moet men nu echter zeer veel rekenschap houden metnbsp;individueele eigenschappen, zoo kan men toch aan eenige grondregels vasthouden. Zoo spreekt het wel van zelf, dat eennbsp;individu, dat voor zijn eigen opbouwing nog zeer veel grondstoffen noodig heeft, slechts ten nadecle van zichzelven eenenbsp;vrucht kan voeden of van zijne beste sappen veel kan missen.nbsp;In ieder geval dient dus het individu nagenoeg volwassen tenbsp;zijn, eer men het tot de voortteling moet toelaten. Zoodra zichnbsp;dan echter sterke geslachtsdrift begint te openbaren, moet ooknbsp;weer niet te lang gedraald worden, deze te doen bevredigen,nbsp;daar, wat mannelijke dieren betreft, deze meer zouden lijdennbsp;door de voortdurende ojnvekking, die geene bevrediging vindt,nbsp;dan wanneer er met mate aan voldaan kan worden, terwijlnbsp;vrouwelijke dieren, zooals proefondervindelijk vaststaat, moeilijknbsp;vruchtbaar worden, wanneer men de eerste bronsperiodennbsp;ongebruikt heeft laten voorbijgaan.

Om oeconornische redenen is het bij fok vee verder aangewezen, de dieren zoo spoedig mogelijk voor de voortteling te bezigen en dus geen oogenblik langer te wachten dan zondernbsp;benadeeling v an de ouderdieren strikt noodig is. De gemiddeldenbsp;leeftijd nu, waarop de verschillende diersoorten geslachtsrijpnbsp;zijn en zonder nadeel voor zichzelf of de nakomelingschap tot


-ocr page 197-

d87

de voortteling toegekiten kunnen worden, zijn ; voor den hengst de 4-jai‘ige leeftijd, \Aa;u‘bij echter in aanmerking genomennbsp;moet worden, dat het voor een krachtig individu goed kannbsp;zijn het reeds op zijn derde jaar een enkele maal te laten dekken,nbsp;doch dat hij eerst op 5-jarigen leeftijd in volle functie magnbsp;gesteld worden.

De merrie kan op haar 4e jaar gedekt worden, bij grove, vroegrijpe rassen echter kan de bevruchting zonder bezwaarnbsp;reeds nagenoeg een jaar vroeger plaats hebben. Stieren kan men,nbsp;al naar gelang ze tot vroegrijpe rassen belmoren of niet, reedsnbsp;op een leeftijd van a 2 jaar tot de .voortteling toelaten. Wilnbsp;men ze voor dit doel echter zoo lang mogelijk aanhouden, dannbsp;dient men ze eerst een jaar later hun maximum aantal koeiennbsp;ter bevruchting te geven. Koeien kunnen op tweejarigen leeftijd tot den stier worden toegelaten. Voor den buffel kan mennbsp;aannemen, dat hij bijna twee jaar langer voor zijne ontwik

keling

noodig heeft dan het rund en dus ook voor de voort

teling eerst twee jaar later in aanmerking moet komen, dus de stier op ongeveer 4'/2-jarigen en de koe op 4 a 5-jarigennbsp;leeftijd, zoodra ze alsdan voor de eerste maal tochtig wordt.

Schapen en geiten zijn nagenoeg op denzelfden leeftijd geslachtsrijp als het rund, zoodat verstandige fokkers wijs doen, ook deze dieren niet vroeger voor de voortteling te bezigen.

Hoe lang kan men nu verder de dieren voor de voortteling blijvmn gebruiken

In de eerste jdaats wordt dit tijdperk natuurlijk bepaald door den leeftijd, waarop de dieren nog vruchtbaar blijven,nbsp;doch, indien we het paard buiten beschouwing laten, wordt hetnbsp;vee niet vmor de fokkerij gebezigd, totdat het door ouderdomnbsp;daarvoor ongeschikt wordt, doch tot op een leeftijd, waaropnbsp;het nog gemakkelijk vet te maken is en dus nog nagenoegnbsp;zijne grootste slachtwaarde heeft en deze is voor runderennbsp;10 a 12 jaar, dus na het a 10® kalf, daar men bij een goedenbsp;runderfokkerij jaarlijks van iedere koe een kalf moet krijgen.

Stieren hebben op hun 4® a 5® jaar hunne hoogste slacht-vvaarde en worden dan ook, waar geen bizondere redenen bestaan, ze langer voor de fokkerij te houden, oj) dien leeftijdnbsp;voor de slachtbank bestemd, daar ze bovendien na dien tijd

-ocr page 198-

188

te zwaarlijvig worden, zoodat door hun enorm gewicht jonge, lichte runderen bijna in elkaar zakken, wanneer ze door hennbsp;besprongen worden. Ook worden ze na dien leeftijd meestalnbsp;minder vurig en minder vruchtbaar, terwijl het vleesch innbsp;(jualiteit vermindert. Heeft men echter een waardevollennbsp;fokstier, die bijv. ter veredeling van een ras vvordt gebezigd,nbsp;dan kan men hem veilig langer, meestal hoogstens tot 8 jaarnbsp;voor dit doel gebruiken. (De mannelijke bulTel, voor de voortteling gebruikt wordende, vvordt op 7 a 9-jarigen leeftijd hetnbsp;best naar de slachtbank verwezen, terwijl men den wijfjes-buffel liefst niet ouder dan '15 ii 13 jaar moet laten wmrden,nbsp;aangezien ze na dien leeftijd bijna niet meer vet te krijgennbsp;zijn en dan slechts eene luttele slachtwaarde hebben).

Schapen en geiten bezigt men met voordeel tot 7 a 8-jarigen leeftijd voor de fokkerij en daarna voor de slachtbank, terwdjlnbsp;de bokken tot 6-jarigen leeftijd als springbokken kunnennbsp;dienen.

de grenzen, w'aarbinnen met het voor de fokkerij moeten aange-

jen zijn de dieren

het spreekt echter w-el van zelf, dat, w'aar fokdieren geldt, die niet te vervangen zijn,nbsp;men ze voor dit doel aanhoudt, zoolang ze slechts vruchtbaarnbsp;zijn en goede nakomelingen geven en waar omgekeerd vrouwelijke dieren, die voor de fokkerij geen bizondere waiardenbsp;hebben, door toevallige omstandigheden een jaar onvruchtbaarnbsp;blijven en dientengevolge vet zijn geworden, deze op datnbsp;tijdstip reeds voor de slachtbank bestemd worden, ook alnbsp;hebben ze den genoemden leeftijd nog niet geheel bereikt,nbsp;daar, al gelukte het ook, ze dadelijk weer bevrucht te krijgen,nbsp;men een volgend jaar nieuwe onkosten zou moeten makennbsp;om ze w'eer in den tegenwoordigen voedingstoestand te brengen.nbsp;In een dergelijk geval handelt men dus oeconomisch voordee-

Genoemde meeste voordeelnbsp;houden worden,nbsp;het waardevolle

liger

door het dier dadelijk voor de slachtbank te verkoopen.


-ocr page 199-

189

5p- Hoofdstuk.

Over de paring der fokdieren.

De vrouwelijke fokdieren zijn niet het gehecle jaar door geschikt om bevrucht te worden, doch slechts in bepaalde tijdperken is het lichaam gepredisponeerd voor cone vruchtbare paring.

Men noemt deze tijd])crken bronstperioden; deze komen op vrij regelmatige tijden terug, bij in het wild levende dierennbsp;meestal in bepaalde maanden van het jaar, als wanneer denbsp;bevruchting plaats heeft en zij, die slechts ecus per jaar werpen,nbsp;worden dan het volgend jaar weer ongeveer op hetzelfdenbsp;tijdstip bronstig. Bij de cultuurrassen heeft de fokker hetnbsp;tijdperk, waarop de jonge dieren geboren moeten worden, zooveelnbsp;mogelijk geregeld naar dc tijd])erken, die hem het best voornbsp;eene gunstige opvoeding lijken, bijv. in de gematigde luchtstreken tegen het voorjaar, opdat men de jonge dieren zoonbsp;spoedig mogelijk in de vrije lucht kan brengen en ze metnbsp;voedzaam jong gras kan voeden. De voeding speelt ook bijnbsp;het optreden der bronst])eriodc een groote rol, zoodat men, doornbsp;deze meer of minder rijkelijk te doen zijn, op het optredennbsp;ervan grooten invloed kan uitoefenen. Het is ook vooral omnbsp;deze reden, dat het bij cultuurrassen algemeen gewoonte is, denbsp;mannelijke fokdieren van de vrouwelijke gescheiden te houdennbsp;en de laatste slechts O]) geschikte tijdperken te doen bevruchten.nbsp;Men wacht dus in het gunstige jaargetijde eene bronstperiodenbsp;af en laat dan het dier tot de ])aring toe. De waarnemingnbsp;heeft ons verder geleei'd, dat alles huisdieren het makkelijkstnbsp;bevrucht worden in de eerste bronstperiode na de baringnbsp;en aangezien we van onze fokdieren in de meeste omstandigheden zooveel mogelijk nakomelingen trachten te verkrijgen,nbsp;moeten we dus deze eerste bronstperiode benutten om denbsp;dieren wederom te doen bevruchten. Op deze wijze kunnennbsp;we, daar dc drachttijd van al onze huisdieren minder dannbsp;een jaar bedraagt, het steeds zoo regelen, dat de jongen iedernbsp;jaar ongeveer o]) denzelfdcn tijd geboren worden. De eerstenbsp;bronstperiode na de baring nu volgt bij onze verschillendenbsp;huisdieren meestal op de volgende tijdstippen; bij het paard

-ocr page 200-

190

dagen

na de barinquot; en verder, wanneer het

dier

niet bevrucht wordt, geregeld eenmaal in de 4 weken.

Bij rund en buffel 3 a 4 weken na de baring en vervolgens eenmaal per maand, zoolang de dieren niet drachtig zijn.

Bij schaap en geit ongeveer 7 maanden na de haring en vervolgens eenmaal per maand.

liet varken werpt meestal tweemalen per jaar en wordt binnen de twee maanden na het werjjen weer bronstig.

De drachttijd bij ons vee, d. i. de tijd, die verloopt van het oogenblik van bevruchting tot de baring, is verschillend bij denbsp;verschillende diersoorten niet alleen, doch is ook aan vrij belangrijke individucele schommelingen onderhevig, terwijl verdernbsp;het eene ras iets langer of korter draagt dan het andere.nbsp;Deze schommelingen bedragen echter meestal slechts enkelenbsp;dagen.

Wc zullen ons hier bepalen tot de opgave van den gemiddelden duur en deze is:

Voor nbsp;nbsp;nbsp;de merrie 12 maandennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;28 dagen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/volo-ens BreumV

» nbsp;nbsp;nbsp;den buffel 11nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 en S.\lomon I

» nbsp;nbsp;nbsp;het rund 10nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;\ Müller. /

» nbsp;nbsp;nbsp;schaap en geit nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wekennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(de geit 3 a 5 dagen langer).

» het varken 17 weken.

De verschijnselen van bronstigheid openbaren zich bij de onderscheidene diersoorten en verschillende individuen eenigszinsnbsp;verschillend, doch in het algemeen door eene zekere onrust,nbsp;het zoo mogelijk trachten te naderen van mannelijke dieren, hetnbsp;zwellen van de geslachtsorganen en het uier, met soms slijm-uitvloeiing uit de schede. Bij enkele individuen zijn dezenbsp;symptomen zeer sterk, bij andere nauwelijks merkbaar. Rundnbsp;en buffel geven de opgewekte geslachtsdrift door herhaald loeiennbsp;te kennen, terwijl ze onrustig zijn, dikwijls minder eten dannbsp;normaal en wanneer ze met andere vrouwelijke dieren weiden,nbsp;trachten ze deze voortdurend te bespringen. In hoofdzaak dezelfde verschijnselen ziet men bij schaap, geit en varken, bijnbsp;welk laatste dier echter de zwelling der vulva sterker op dennbsp;voorgrond treedt.

Waar zulks mogelijk is laten we das do mannelijke fok-dieren niet vrij bij de kudde loopen, doch brengen de vrou-

-ocr page 201-

491

welijke dieren op het geschikte tijdstip ter dekking bij de eerste; in de eerste ])luats om zeker te zijn van het tijdstipnbsp;der paring en ook, omdat men op deze wijze meer dierennbsp;door één mannetje kan laten bevruchten, daar, wanneer,nbsp;om ons thans weer sjieciaal met het rund bezig te houden,nbsp;de koe goed toclitig is, meestal één sprong voldoende is voornbsp;de bevruchting, terwijl, indien de stier bij den koppel loopt,nbsp;ieder tochtig rund meermalen door hem bcs])rongen wordt,nbsp;waardoor het dier zich onnoodig uitput. Daar dekstieren overnbsp;het algemeen nog al woest en onhandelbaar zijn, is het zaak,nbsp;ze een ring door don neus te doen om ze beter te kunnennbsp;beteugelen. Voor de paring kiest men eenc stille plaats uit,nbsp;met liefst zachten, vooral niet gladden bodem, opdat de dierennbsp;niet zullen uitglijden. Is het te dekken rund schuw', dan laatnbsp;men het door twee personen aan een paar stevige touw'ennbsp;vasthouden en laat den stier van voren naderen, opdat ze hemnbsp;eerst goed te zien krijgt, ver\ olgens laat men hem zoo voorzichtig mogelijk van achteren naderen om de koe te bespringen,nbsp;W'aarbij deze, indien ze tracht weg te loopen, door de tweenbsp;begeleiders zoo stevig mogelijk wordt vastgehouden. Is denbsp;stier van een grooter ras dan de koe en deze laatste niet sterknbsp;ontwikkeld, dan moet men steeds trachten, een zoo jong moge-lijken stier te gebruiken, daar oude stieren voor zulke dierennbsp;dikwijls te zwaar zijn. Men behoeft overigens niet te vreezen,nbsp;dat door den grooteren stier een voor de moeder onevenredignbsp;groot kalf zal verw'ekt w'orden, zoodat het moeilijk geborennbsp;kan worden, daar de ondervinding geleerd heeft, dat hiervoornbsp;bij normalen bouw van het moederdier geen gevaar bestaat,nbsp;indien het verschil slechts niet buitensporig groot is, aangeziennbsp;bet jong zich ontwikkelt, overeenkomstig de ruimte en denbsp;voeding, die de moeder het bieden kan, terwijl eerst na denbsp;geboorte bij doelmatige verpleging en voeding het zich ontwikkelen kan tot de grootte van den vader.

Op deze wijze kan één stier 50 a 00 koeien zonder nadeel in oen tijdperk van 3 a 4 maanden dekken, terwijl men nietnbsp;meer dan 20 koeien op één stier moet rekenen, wanneer mennbsp;hem vrij bij de kudde laat loopen. Gemiddeld kan een stiernbsp;zonder bezw'aar eenmaal per dag dekken en nu en dan zelfs

-ocr page 202-

wel eens twee maal! Laat men hem echter meer dan twee koeien per dag bcsijringen, dan ])ut men het dier zeer spoedignbsp;uit cn men loopt gevaar, dat gecne bevruchting volgt na iederenbsp;dekking.

Bij schapenteelt kan men bij den sprong nit de hand (d.w.z. door de ooien bij den bok te brengen) door één bok ongeveernbsp;70 ooien laten dekken cn op zijn hoogst drie per dag.

Bij den wilden sprong in de kudde rekent men 30 ooien per bok.

Dat een mannelijk fokdior bij cene dergelijkc functie natuurlijk zwaar gevoed moet worden, behoeft wel geen betoog; men moet echter wel zorg dragen het dier niet vet te mesten,nbsp;doch dient krachtige voeding aan matige beweging te paren.

0® Hoofdstuk.

Over' de verzorging der moederdieren gedurende de zwangersclmp en bij dé baring en de verpleging van moeder en kind.

Nadat de dieren bevrucht zijn, dient de voornaamste zorg voor hen te bestaan in eene doelmatige voeding en de verwijdering van alle omstandigheden, die abortus (d. w. z. hetnbsp;te vroegtijdig uitstooten van de vrucht) kunnen veroorzaken.

Over de voeding zal in een volgend hoofdstuk uitvoeriger worden gesproken, zoodat we hier kunnen volstaan met denbsp;vermelding, dat deze zoodanig moet zijn, dat de dieren, zonder vet te worden, zich steeds in krachtigen voedingstoestandnbsp;bevinden, terwijl tevens de samenstelling van het voedsel eenenbsp;zoodanige moet zijn, dat het benoodigde ration, vooral in dennbsp;laatsten tijd der zwangerschap geen te groot volume inneemt,nbsp;daar anders de ademhalingsorganen te zeer in hunne functienbsp;belemmerd worden.”

Men geve dus den dieren een licht verteerbaar, krachtig voedsel, in zoodanige hoeveelheid, dat ze bij matigen arbeidnbsp;of geregelde beweging in goeden voedingstoestand blijven,nbsp;zonder dat zc echter vet mogen worden.


-ocr page 203-

193

Verder dienen alle uitwendige oorzaken, die abortus kunnen verwekken, zorgvuldig vermeden te worden, bijv. scho])pen,nbsp;slaan en stoeten tegen den buikwand, het laten werken opnbsp;oneffen of gladde terreinen, waarop de dieren licht stortennbsp;of uitglijden, het bezigen in snelle gangen of voor zeer zwa-ren arbeid enz. Hieruit moet echter niet volgen, dat mennbsp;dan beter doet, ze maar stilletjes op stal te laten staan, aangezien volstrekte rust voor alle dieren, doch vooral voornbsp;zwangere, zeer slecht is. Matige beweging, hetzij door weide-gang of door lichten arbeid, is noodzakelijk om de dierennbsp;gezond en krachtig te houden; men zorge hiervoor dus steeds.nbsp;Tegen het einde der zwangerschap doet men goed het moeder-dier in een ruimen stal te plaatsen met een goed stroobed,nbsp;opdat het makkelijk en rustig zal kunnen liggen gedurendenbsp;de baring. De naderende partus bemerkt men door zwellingnbsp;van vulva en uier en het invallen, d.w.z. het week en soepelnbsp;worden der bekkenbanden, die men voelt tusschen den staart-wortel en de zitbeenknobbels. Kort na het optreden dezernbsp;verschijnselen nemen meestal de weeën een aanvang, waarnanbsp;bij een normaal verloop in enkele uren bij het rund, dat wenbsp;hier speciaal zullen behandelen, het jong geboren is. Het jongnbsp;was door middel van de navelstreng aan de moeder verbonden,nbsp;deze scheurt bij de geboorte meestal van zelf af; gebeurt ditnbsp;niet, dan dient men ze op ongeveer eene handbreedte van dennbsp;navel door te knippen en, indien de ademhaling van het jongnbsp;nog niet krachtig is, tevens te onderbinden, daar anders denbsp;mogelijkheid van verbloeding bestaat. Dadelijk na de geboortenbsp;begint het rund zijn kalf, dat met eene slijmige laag bedekt is,nbsp;schoon te likken, hetgeen tevens een heilzamen huidprikkelnbsp;veroorzaakt voor het jong, zoodat men dit dus, indien men hetnbsp;kalf bij de moeder wenscht te laten, niet moet tegengaan.nbsp;Wenscht men daarentegen de kalveren kunstmatig op te voeden,nbsp;dan doet men goed, ze dadelijk bij de geboorte uit den stal tenbsp;verwijderen en ze met een bos zacht stroo en daarna met eennbsp;doek schoon te wrijven. Na de geboorte van het kalf blijftnbsp;de z.g.n. nageboorte (d. z. de vruchtvliezen) nog gedurendenbsp;eenigen tijd aan de uterus verbonden, alvorens geheel los tenbsp;laten en uitgedreven te worden. In normale gevallen geschiedt

Dl XVI AR. 1 en % nbsp;nbsp;nbsp;13.

üct. 1903.

-ocr page 204-

194

dit spoedig na de geboorte, doch dikwijls diuirt het veel langer en laat ze op de natuurlijke wijze in het geheel niet los. In dezenbsp;gevallen moet ze kunstmatig verwijderd worden, waarmee men innbsp;deze streken niet langer dan 24 uren moet wachten, daar andersnbsp;rotting en daarmede zeer makkelijk infectie van de baarmoedernbsp;optreedt. Zoo mogelijk late men steeds de nageboorte door eennbsp;deskundige verwijderen, daar een ondoelmatig ingrijpen eveneensnbsp;groote gevaren voor het moederdier oplevert. Is echter geen deskundige te bereiken, dan kan men op de volgende wijze handelen.

hangende nageboorte

Door middel van een irrigator met caoutchouc buis van 2 M. lengte wordt de baarmoeder met eene lauwwarme 3 quot;/onbsp;boorzuuroplossing goed uitgespoeld en tracht men met de ingebrachte, goed gedesinfecteerde hand door zacht heen en weernbsp;bewegen der nog vastzittende vliezen deze zooveel mogelijknbsp;los te maken, hetgeen echter meestal slechts gedeeltelijk gelukt.nbsp;In het laatste geval houdt men met de linkerhand de in dennbsp;vorm van eene streng uit de schede

vast en brenge de rechter langs bedoelde streng in de baarmoeder tot aan de eerste vruchtkoek, waaraan ze vast zit, (de vruchtkoeken, cotyledonen, bij het rund zijn gesteelde lichamen,nbsp;die in den vorm van paddestoelen op het slijmvlies zitten ennbsp;de verbinding tusschen vruchtvliezen en baarmoederwand daar-stellen); deze vruchtkoek omvat men met duim en wijsvingernbsp;en maakt door met den duim tusschen het vlies en de vruchtkoeknbsp;in te dringen, het eerste van zijne aanhechting los, hetgeennbsp;betrekkelijk makkelijk gaat. Heeft men het op deze wijze vannbsp;de eerste vruchtkoek losgemaakt, dan handelt men eveneensnbsp;met de twmede enz., totdat het van alle cotyledonen is losgemaakt, als wanneer de geheele nageboorte vanzelf naar buitennbsp;glijdt. Eene flinke uitspoeling van de baarmoeder met eenenbsp;lauww^arme 3 '’/o boorzuuroplossing besluit dan de operatie, dienbsp;bij eenige zaakkennis en handigheid ook door niet deskundigennbsp;wel te verrichten is, doch bij onoordeelkundige en ruwe behandeling dikwijls erger kan wmrden dan de kwaal. Mennbsp;zorge steeds dat de nageboorte, zoodra deze is uitgedreven,nbsp;uit den stal wordt verwijderd, aangezien ze, in ontbindingnbsp;overgaande, stank verspreidt en ook aanleiding kan geven totnbsp;de ontwikkeling van pathogene lage organismen, doch vooral

-ocr page 205-

i95

ook, omdat vele dieren neiging toonen, de nageboorte op te eten, waardoor soms ernstige indigesties ontstaan.

De eerste dagen na de baring moet den moederdieren uit-slnitend licht verteerbaar en niet te overvloedig voedsel verstrekt worden. Vervolgens dienen ze echter krachtig en intensiel' gevoerd te worden en wel vooral met voederstoffen, die denbsp;melksecretie bevorderen, terwijl men zorgvuldig de zoodanigenbsp;voedsels of geneesmiddelen moet vermijden, die een’ nadeeligennbsp;invloed op de melk en dus op de voeding van het jong kunnennbsp;uitoefenen. Om eene zoo groot mogelijke melkproductie te verkrijgen, is het zaak, de runderen gedurende de eerste wekennbsp;na het kalven minstens driemaal |)er dag te melken en hierbijnbsp;steeds te zorgen, dat het dier goed leeg gemolken wordt. Omnbsp;deze reden is het voor melkvee ook steeds beter het kalf dadelijknbsp;na de geboorte van de moeder te verwijderen, en kunstmatignbsp;O]) te voeden, dan het bij de moeder te laten, daar men enkelnbsp;in het eerste geval op gei'egelde uren het dier schoon kannbsp;uitmelken en men met zekerheid weet, hoeveel het kalf drinkt.

hetgeen niet het geval is, wanneer men het gedurende den geheelen dag of een gedeelte ervan bij de moeder laat. lietnbsp;steeds geregeld en goed uitmelken van het uier is een hoofd-vereischte om cene grootc melkproductie te verkrijgen. Volgnbsp;dus nimmer het voorbeeld van de dame, die mijn advies vroeg,nbsp;omdat hare koeien plotseling zoo weinig melk meer gaven,nbsp;terwijl ze nog wel haar koejongen bevolen had, de dieren gedurende hare afwezigheid van eenigc dagen niet te melken, omnbsp;de arme beesten ook eens rust te gunnen. Door de rust wasnbsp;de melksecretie n 1. bijna opgehouden.

Gedurende de eerste 4 a 5 dagen na de geboorte van het kalf heeft de melk van de moeder cene hooggele kleur en is somsnbsp;met een weinig bloed gemengd. Deze melk (colostrum genoemd)nbsp;*s rijk aan eiwit, vet en zouten en is het natuurlijke en bestenbsp;voedsel voor het pasgeboren jong, dat men, hetzij men het laatnbsp;zuigen, hetzij men het drenkt, deze melk nimmer moet onthouden, daar ze behalve eene hooge voedingswaarde tevens eenenbsp;licht laxeerende werking hoeft, waardoor de ontlasting van hetnbsp;ill het darmkanaal van het ])asgcboren dier opgehoopte z. g. n.nbsp;darmpek wordt bevorderd. Wordt het kalf niet bij de moeder

-ocr page 206-

196

gelaten, dan geeft men het de moedermelk 5 a 6 malen per dag gedurende de eerste 4 weken te drinken. Wil het niet dadelijknbsp;goed uit een emmer drinken, dan leert men het dit zeer makkelijk, door het even op een vinger te laten zuigen en de handnbsp;langzaam in den emmer met melk te brengen, waardoor hetnbsp;de vloeistof mee opzuigt en dan verder ook zonder vingernbsp;drinkt. De hoeveelheid melk, die een jong kalf noodig heeftnbsp;om krachtig op te groeien, kan men ongeveer stellen op Y? tot Yr,nbsp;van zijn lichaamsgewicht. Een jong diertje van 30 K. G. levendnbsp;gewicht heeft dus 6 L. melk per dag noodig. Hoe treurig hetnbsp;dus hier meestal gesteld is met de voeding der kalveren, laat ik aannbsp;het oordeel van den lezer over. Dikwijls produceert de moedernbsp;niet meer dan 6 L. en hiervan worden dan 5 L. uitgemolken,nbsp;terwijl de rest aan het kalf wordt gelaten. Om de doen zien, hoenbsp;slecht men hier meestal de jonge kalveren verpleegt, wil ikhier latennbsp;volgen het voederration, dat op eene goede boerderij in Europanbsp;gegeven wordt aan kalveren, die voor de voortteling wordennbsp;opgefokt; deze cijfers spreken duidelijker dan lange redeneering.

Tot op den leeftijd van 6 weken ontvangt het kalf zuivere melk, tot i2 Liter per dag en goed hooi naar believen.

Vervolgens geeft men, om ze aan de melk te ontwennen, geleidelijk voederstoffen bij, die veel eiwit en vet bevatten, bijv. leinzaad met gestampte lijnkoek en gekneusde haver, terwijlnbsp;men zuiver drinkwater in den stal zet en nu vermindert mennbsp;de melk, naarmate de diertjes van genoemde voederstoffennbsp;meer nuttigen, zoodat men op den leeftijd van 9 a 10 wekennbsp;de melk geheel vervangen heeft door genoemde voedsels, dienbsp;dan in de volgende hoeveelheden dagelijks worden verstrekt;nbsp;gestampte lijnkoek ü.50 K. G.nbsp;gekwetste haver 0.50 »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

lijnzaad nbsp;nbsp;nbsp;0.25nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

hooi, naar believen ( lal Y2 K-G., gelijkstaande met 7 K.G. gras.)

Tot op den leeftijd van 6 maanden worden deze hoeveelheden successievelijk vergroot en eenigszins gewijzigd, als volgt: havernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 K. G.

lijnhoek nbsp;nbsp;nbsp;Y2nbsp;roggemeel Y2

-ocr page 207-

d97

4 K. G., gelijkstaande met

goed hooi, naar believen 18 K. G. gras.

Dit of een dergelijk voederration wordt gehandhaafd tot de dieren volwassen zijn, hetgeen dan meestal op 1-jarigennbsp;leeftijd het geval is, terwijl ze dikwijls op 15 maandennbsp;geslachtsrijp zijn en op éénjarigen leeftijd een gewicht vannbsp;700—90ü'pond bereiken.

Overal nu, waar men rassen wil verbeteren, dient men voorat krachtig te voeden en te meer nog is zulks noodzakelijk, wanneernbsp;men wil veredelen met rassen, die uit een vreemd klimaatnbsp;zijn aangevoerd en in hun geboorteland aan een overvloedigenbsp;voeding gewoon w'aren, zooals met het Ilollandsche en hetnbsp;Australische vee het geval is. De fokker, die meent, datnbsp;het voldoende is goede fok dieren bij elkaar te brengen omnbsp;een goed nageslacht te krijgen, zal steeds bedrogen uitkomen,nbsp;daar de voeding en verpleging der jonge dieren een bijnanbsp;even grooten invloed uitoefenen op hun tateren vorm en eigenschappen als de ouders. Vroegrijpheid, groote melksecretie ennbsp;groote vetproductie zijn niet uitsluitend door overerving te verkrijgen, daar slechts de aanleg voor deze eigenschappen bijnbsp;het jong aanwezig is en deze door eene doelmatige voeding ennbsp;verpleging tot ontwikkeling gebracht moet worden; hij, dienbsp;hiervan niet diep doordrongen is, zat met zijne fokkerij nimmernbsp;goede resultaten krijgen.

De mannelijke en vrouwelijke jonge dieren moeten reeds vroegtijdig van elkaar gescheiden worden, daar ze andersnbsp;door de ontwakende geslachtsdrift zich te veel opwekken ennbsp;daardoor in hunne ontwikkeling belemmerd worden, terwijlnbsp;bovendien de kans bestaat, dat reeds op zeer jeugdigennbsp;leeftijd eene ongewenschte bevruchting optreedt.

We dienen dus de geslachten op de volgende leeftijden van elkaar te scheiden:

Bij nbsp;nbsp;nbsp;hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;rund op

» nbsp;nbsp;nbsp;dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;buffelnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;schaap en geit »

ygt; nbsp;nbsp;nbsp;hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;varkennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»


den leeftijd van


a 9 a18nbsp;a 6nbsp;a 3


maanden.


8

15 5

S'A

{Wordt vervolgd).


-ocr page 208-

OE KEUZE VAN RASHENGSTEN VOOR OE PAARDENFOKKERIJ

IN MIDDEN-JAVA.

Ingevolge opdracht van den Directeur van Binnenlandsch Bestuur om een onderzoek in te stellen naar ’t bovenstaande,nbsp;werd ik in de gelegenheid gesteld, behalve de tot mijn ressortnbsp;behoorendc residenties, ook de daaraan grenzende te bezoeken,nbsp;nl. Kedoe, Madioen en Semarang.

Hierbij is mij gebleken, dat mocht te eeniger tijd sprake zijn van verbetering van den paardenstapel in één dier vijf residenties,nbsp;nl. Soerakarta, Jogjakarta, Kedoe, Madioen en Semarang,nbsp;hiervoor alleen de residentie Kedoe in aanmerking zou kunnennbsp;komen, alwaar tenminste nog een vrij goed, ofschoon kleinnbsp;paardenslag bestaat. In de vier overige residenties is ’t gehaltenbsp;der paarden, enkele streken uitgezonderd, beneden ’t middel

matige.


Het paard in de residentie Kedoe is over het geheel vrij goed gebouwd, hoofd en hals zijn goed, schouder vrij schuin, voor-beenen voldoende gespierd met krachtigen stand, schoft en rugnbsp;goed, lenden kort en breed, maar ’t kruis over ’t geheel kort,nbsp;terwijl de achterbeenen veelal een sterke neiging tot sabelbeenennbsp;vertoonen.

De hoogte varieert van 1.16 M. tot 1.24 M.

Do beste paarden worden gevonden in de bergstreken, alwaar op vele plaatsen een vrij goede gelegenheid is om tenbsp;grazen of voldoende gras om gesneden te worden, teneinde denbsp;dieren dat op stal te kunnen voeren. In ’t gebergte, nl.nbsp;daar waar veel of bijna uitsluitend tabak wordt geteeld, wordennbsp;de paarden (en ook de runderen) op stal gehouden, om daardoor gemakkelijk de mest te kunnen verzamelen, die op denbsp;velden gebracht wordt. Bovenbedoelde paarden komen dan

-ocr page 209-

d99

ook bijna nooit buiten en staan op vele plaatsen op een dikken laag mest. Zij zien cr daar ook goed gevoed uit,nbsp;terwijl er veelal v)‘ij voldoende veulens worden aangetroffen.

Ofschoon dit nu juist niet de beste wijze van paardenhouderij is, is in die streken toch nog veel op het gebied van paardenfokkerij te doen, met kans op succes.

De beste streken voor de paardenfokkerij in de residentie Kedoe zijn, voor zoover ik heb kunnen nagaan, de volgende:

lquot;. In de afdeeling Wonosobo, het onderdistrict Kedjadjar, district Garoeng;

2“. Contróle-afdeeling Sapoeran, onderdistrict Kalikadjar, district Sapoeran;

S'*. Contróle-afdeeling Magelang, onderdistrict Ngaplak, district Grabak en onderdistrict Pakis, district Tegalredjo;

¦iquot;. Afdeeling Temanggoeng, district Temanggoeng, onderdistrict Kemiriredjo, Tambarak en Kranggan;

5”. Afdeeling Keboemen, district Poering en Karang Bolong.

A'olgens statistische opgaven van de residentie Kedoe komen in deze streken op een bevolking van 13 tot 23 duizend, eennbsp;bebouwde oppervlakte van 2500 tot 5000 bouws per district ofnbsp;onderdistrict, 100—-200 hengsten, 100 tot 400 merries, 100nbsp;tot 200 hengstveulens en 80 tot 200 meri'iesveulens voor.

Nog in enkele andere onderdistrictcn komen hier en daar vrij goede merries en hengsten voor, doch gering in aantal,nbsp;terwijl de meeste paarden in andere streken bijna uitsluitendnbsp;dienst doen als draagpaard en van zeer gering gehalte zijn.nbsp;Wel komen onder de pikolj)aarden nu en dan veulenmerriesnbsp;voor, doch het is geheel toeval dat nu en dan een merrienbsp;gedekt wordt. De veulens moeten na enkele dagen al mee opnbsp;marsch, zoodat het overgroote gedeelte dan ook niet eens dennbsp;volwassën leeftijd bereikt.

Op de hoofd])laats Magelang en in de omstreken en in de afdeeling Poerworedjo wordt weinig goeds aangetroffen; denbsp;meeste paarden zijn klein, worden bij wagcnverhuurderijennbsp;gebruikt, veelal hengsten, omdat drachtige merries en veulensnbsp;aldaar geheel niet gelegen komen.

Voor draagpaarden worden hier zeer veel merries gebruikt, die over ’t geheel zeer klein en slecht gebouwd zijn, zoodat

-ocr page 210-

200

men daaruit wel uiterst zelden een goed paard van eenige waarde zal kunnen fokken.

Meer als een merkwaardigheid, dan als plaatsen waar nog iets goeds te vinden is, moeten nog genoemd worden de desa’snbsp;Margoïvati en Gondangivajang van het onderdistrict Kedoe,nbsp;district Paraiin, afdeeling Temanggoeng.

Vooral de desa Margou ati is uit vele legenden nog zeer goed bekend en hebben de z.g. paarden van Margoïvati nog een zeernbsp;goeden naam, maar in werkelijkheid is het niets meer, wantnbsp;in elk der evengenoemde twee desa’s bevinden zich, volgensnbsp;mij ter plaatse gedane aanwijzingen, nog slechts een 20-talnbsp;paaivlen van z.g. zuiver ras, die echter al zeer weinig verschillen van de overige /(Tedoe-paarden; toch zijn volgens denbsp;Javanen vooral de paarden van Margowati nog zeer goed ennbsp;beschouwcri zij alleen de paarden uit het onderdistrict Kedoenbsp;als van zuiver ras, alle overige als gewone Javaansche paai'den.

Hierbij is gevoegd een legende omtrent het ontstaan van het Margoivati-])a.nvd, vertaald uit het Javaansche Weekblad „Pramèngnbsp;Alam”, 1900, No. 1 t/m 8.

Het voedsel van de paarden, zoowel van de draag-als van de rij en wagenpaarden, bestaat bijna alleen uit gras, soms metnbsp;wat zemelen.

De stalling is veelal van bamboe, met of zonder bamboevloer, terwijl de draagpaarden veelal ouder een bamboestoel of ondernbsp;een afdak gestald worden.

De verzorging laat zeer veel te wenschen over en bestaat veelal alleen in een- of tweemaal ’s weeks baden en nu en dannbsp;wat afwrijven met een bos droog gras. Voor de rijjjaardennbsp;van de hoofden, waarbij de desahoofden veel van merries gebruik maken, wordt iets beter gezorgd, doch van hoefver-pleging is bijna nergens sprake.

Van eenig idéé omtrent fokkerij is bij de bevolking niet veel te zien, zoowel wat betreft de paring, als de drachtigheid ennbsp;de opvoeding van ’t veulen. Omtrent al die zaken bekommertnbsp;de eigenaar zich weinig, evenmin als elders, ofschoon door goedenbsp;leiding en leering hierin zeer gemakkelijk verbetering aangebracht kan worden.

De handelswaarde van de ATedoe-paarden loopt van 10 tot 25

-ocr page 211-

201

gulden voor pikolpaarden, van 25 — 40 gulden voor trekpaarden, terwijl voor de beste rijjjaardeii 00 tot 90 gulden betaald wordt, waarbij opgemerkt dient te worden, dat de merriesnbsp;gewoonlijk goedkooper zijn dan de hengsten.

Op de teekens wordt niet zooveel gelet als in Solo o? Jogja.

Yerbctering van den paardenstapel in de residentie Kedoe zou in de eerste plaats verkregen kunnen worden, door het,nbsp;in daarvoor geschikte centra van paardenteelt, stationneerennbsp;van de beste hengsten van Kedoe-n\s, dus van in de residentienbsp;aanwezige hengsten van goeden lichaamsbouw, gang, temperament en kleur.

Zijn die niet in voldoend aantal aanwezig, wat hoogstwaarschijnlijk is, dan zou de voorkeur gegeven moeten worden aan Savoeneezen on Sandelhoutpaardon, eveneens goed gebouwd,nbsp;met zuivere, vierkante, ruime gangen, goed t(;mperamcnt,nbsp;kleuren met weinig of geen afteekeningen en een hoogte vannbsp; 4 voet R. L. of zoo mogclijk 1 a 2 duim R. L. daarboven.

Dat het stationneeren van dekhengsten gepaard zal moeten gaan met castratie van alle minder goede hengsten in de residentie Kedoe, behoeft geen betoog.

WonomrL Zoow'el in Wonogiri als in Goenoeng Kidoel zijn vrij veel paarden en liggen groote stukken grond wvaar de dierennbsp;kunnen grazen.

In de afdeeling Madioen zag ik alleen in ’t district Gorang-Gareng van de afdeeling Magetan vrij goede ])aarden; vooral flinke merries werden daar aangetroffen, w'elke als rijpaardennbsp;werden gebezigd door de bekels.

De paarden in de residentiön Soenikarta, Jogjakarta, Sema-rang en Madioen verschillen wminig in bouw en vindt men de beste nog wmer voornamelijk in berg- of heuvclachtige streken,nbsp;ofschoon dit voor de residentie Semarang niet ’t geval is, daarnbsp;ik in de districten Tengaren en Salatiga en de onderdistrictennbsp;Toentang en Bringin wel veel paarden, maar weinig goedenbsp;gezien heb. Hetzelfde vindt men in de afdeeling Bojolali dernbsp;residentie Soerakarta, grenzende aan het district Tengaren. Innbsp;de residentie boerakaria vindt men nog de beste paarden innbsp;het oostelijk en zuidelijk gedeelte der afdeeling Wonogiri ennbsp;in Jogjakarta in het regentschap Goenoeng Kidoel, voornamelijk

-ocr page 212-

202

In Marjetan, Maospati, Ponorogo en Somoroto zag ik weinig goeds.

Op de hoofdjdaatsen der vier genoemde residenties treft men meest alleen paarden aan van wagenverhiuirderijen, voornamelijknbsp;hengsten, waarbij valt aan te teekenen, dat ter hoofdplaatsnbsp;Semarmuj zeci* veel Savoeneezen, Uottineczen, Soembawa- ennbsp;Sandelhoutpaarden worden gebezigd.

In hoofdzaak worded overigens de paarden in de vier genoemde residenties als draag])aard gebruikt, verder als rijpaard doornbsp;de hoofden en als wagenpaard.

De hoofdgebreken in bouw zijn een kort kruis en veelal neiging tot sabolbcenen, terw'ijl zij overigens in gang en stand overnbsp;’t geheel minder zijn dan de genoemde iiedoe-paarden. Alleennbsp;Goenoeng Kidocl, Wonogiiicn eenigszins Gorang-Gareng makennbsp;daarop een uitzondering; daar vindt men nog wel goede paarden.

De hoogte varieert van 1.15 tot 1.24 M., veelal omstreeks 1.20 ii 1.22 M.

Als draagpaarden worden veelal merries gebezigd, welke ook voornamelijk in de meer afgelegen bergachtige strekennbsp;door de mindere hoofden veel als rijpaard worden gebruikt.

De stalling bestaat veelal alleen uit een bamboe omwanding met een aarden vloer.

’t Voedsel bestaat uit gras, en in streken waar suikerfabrieken zijn, wordt veel tètès en ook dedèk bijgevoerd.

De verzorging bestaat alleen uit wat roskammen en nu en dan baden.

worden aangetroffen.

Voor drachtige merries of de jonge veulens wordt weer evenmin als elders gezorgd, ofschoon ’t mij opgevallen is dat in de bergachtige streken zeer veel veulensnbsp;Op de paring wordt weinig acht geslagen.

ik ’t vervolg van

Duidelijkheidshalve en ter weerlegging van het hierbij gevoegde schrijven van collega van Velzen, vermeennbsp;deze inleiding eenigszins te mogen wijzigen.

de residentie Redoe nog

Ik deelde hiervoor mede dat in voldoende goede paarden aanwezig w'aren en in enkele, metnbsp;name genoemde streken, nog voldoende paardenfokkerij gedrevennbsp;wordt, om met kans o]) succes verbetering in den paarden-stapel aldaar aan te brengen.

-ocr page 213-

203

Verder dat de paarden in de residentiën Scniarang, Madioen, Jogjakarta en Soerakarta, met uitzondering van de hoofdplaatsen, voor een groot gedeelte als draagpaard worden gebezigd, slechter gebouwd zijn dan de Aecfoe-paarden en in denbsp;meeste streken zeer weinig aan ])aardenfokkerij wordt gedaan.nbsp;In die streken valt dus van een poging om verbetering innbsp;den paardenstapel te brengen, geen heil te verwachten.

Hierop maken echter een uitzondering enkele districten van Soerakarta en Jogjakarta, nl. een gedeelte van Wonogiri ennbsp;Gocnoeng liidoel en Gorang-Gareng van de afdeeling Magelannbsp;in de residentie Madioen. Aldaar vindt men nog wel goedenbsp;paai’den, ofschoon zij minder zijn dan de JiTedoc-paarden ennbsp;ook daar wordt nog wel degelijk paardenfokkerij gedreven.

In de eerste plaats omdat in de laatstgenoemde residenties groot gebrek bestaat aan goede draagpaarden en ten tweedenbsp;omdat de paarden van Wonogiri, Goenoeng Kidoel en Gorang-Gareng niet goed genoeg zijn om daarom voor binnen niet tenbsp;langen tijd paarden van eenige waarde te fokken, waardoornbsp;paardenfokkerij loonend zou zijn, vermeende ik te moetennbsp;voorstellen in deze laatstgenoemde streken ezels te stationneerennbsp;om muildieren te fokken. Door ’t groote gebrek aan goedenbsp;draagpaarden in de vier genoemde residenties, zou de handel innbsp;die dieren zeker spoedig toenemen, de prijzen stijgen en denbsp;fokkerij loonend worden. (1)

Bovenal wat W onogiri betreft, vermeent collega van Velzen zich niet met die conclusie te kunnen vereenigen:

I®. omdat fokkerij alleen kan slagen in rijke streken en Wonogiri zeer arm zou zijn;

2®. omdat daar waar de merrie te slecht is om een goeden hengst te fokken, zij ook te slecht is om een goednbsp;muildier voort te brengen;

3®. omdat de Javaan te conservatief is in hart en nieren en daarom zijn mende niet naar een ezel zal brengen,nbsp;omdat hem het nut van een muildier nooit vertoond is.


1

Van af dit j)unt heeft de heer van iiEU Poki. zijne oorspronkelijke inleiding- over dit vraagsluk, naar aanleiding van het debat bioi’overnbsp;op den lsten veterinairen dag Ie Kandoeng geheel omgewei'kt.

Red.

-ocr page 214-

204


Teneinde bewijzen voor zijn beweringen te kunnen geven, wendde hij zich met enkele vragen tot den lieer Jeanty tenbsp;Solo, die 15 jaar die streken rondreisde als Inspecteur dernbsp;Matig koeneg ar osche koflielanden en die zelf paardenfokker is.nbsp;Vragen en antw'oorden zijn hierbij gevoegd en blijft van Veezennbsp;daarna bij zijn opinie, uitgesproken op den eerste veterinairennbsp;dag, nl. dat het stationneeren van ezels voor muildierfokkerijnbsp;in die afdeeling / Wowof/iri/te ontraden is, omdatnbsp;'Ie. zij er niet noodig zijn;

2e. wijl de ezels er niet gewild zullen zijn.

Resumeerende hetgeen de Heer Jeanty antwmordt op de hem gestelde vragen, ziet men ’t volgende:


ie.


2®.


3®.


4e.


dat bevolking van Wonogiri niet do armste uit de Vorstenlanden is, het land is goed en vruchtbaar ennbsp;redelijk bevolkt en de districten Onggobajan, Gedoewangnbsp;en Wirokko zijn waterrijk (I en V).nbsp;dat daar aan paardenfokkerij niet gedaan werd (II),nbsp;doch dat van de duizend paarden, die er zeker welnbsp;zullen zijn, 1/3 als pikolpaard dienst doet en de rest alsnbsp;rijpaard w'ordt gebezigd door de desahoofden, terwijlnbsp;de meeste paarden daar zijn geboren en van zuivernbsp;Javaansch ras zijn (VII), bovendien de streek daar goednbsp;is voor paardenfokkerij en waanneer onder goed toezichtnbsp;daar eenige mooie Sandelhoutdekhengsten worden geplaatst, die W'el gewald zullen zijn (VIII).nbsp;dat de bevolking uit eigen bewmging hare merries zekernbsp;niet zal doen dekken door ezels, w^ant het muildier,nbsp;daarvan afkomstig, zal toch niet grooter w'orden dannbsp;het reeds bestaande Javaanschc paard, wdjl de ezelnbsp;toch niet grooter is dan de meeste Javaansche paarden, (VIII).

dat Prins Mangkoenegoro V acht jaren geleden 2 Australische dekhengsten naar Wonogiri gezonden heeft, doch zonder resultaat, (VIII).

dat de pikolpaarden in de afdeeling Wonogiri bijna alleen gebruikt worden om koflie te transporteeren vannbsp;de aanplantingen van de Mangkoenegaran naar de stadnbsp;Solo, 35 paal (III) en dat die aanplantingen metter-


-ocr page 215-

205

tijd zullen uitsterven, aangezien daar bijna niets meer wordt aangeplant (V) en dat die pikolpaarden toch welnbsp;grootendeels zullen verdwijnen, verdrongen doorspoor-en tramwmgen, (VIII).

Uit de antwoorden van den Heer Jeanty blijkt dat hij paardenfokkerij in de afdeeling \¥onogiri, in eenige districten, zeer goed mogelijk acht met kans op succes, met eenige goede San-delhout-dekhcngsten en onder goed toezicht, omdat die strekennbsp;daar goed vruchtbaar, w'aterrijk en redelijk bevolkt zijn en dienbsp;bevolking niet arm is. Dat het stationneeren van een paarnbsp;Australische hengsten geen succes had, bewdjst niets, daar ditnbsp;wvaarschijnlijk weer zonder eenige leiding of toezicht is geschiednbsp;en men ’t als vrij zeker mag aannemen dat ’t een paar groote,nbsp;verder voor alle diensten onbruikbare dieren zijn gew'ecst. (1)

Dat de pikolpaarden mettertijd overbodig zullen zijn voor de afdeeling Wonogiri, behoeft nog geen reden te zijn, om geennbsp;lieil in muildierfokkerij te zien, daar in andere streken in Midden-Java nog steeds groot gebrek aan goede draagpaarden zalnbsp;blijven bestaan en de afdeelingen ¥ onogiii en Gocnoeng-kidoelnbsp;daarin kunnen voorzien.

Al is verder een Javaan conservatief en hem het nut van een muildier nog nooit vertoond, toch zal hij weldra tot het fokkennbsp;van muildieren overgaan, dus zijn merrie bij een ezel brengen,nbsp;zoodra hij ziet dat met even wminig moeite een muildier gefokt kannbsp;w orden als een paard, maar dat een muildier een grootere handels-W'aarde heeft en gemakkelijk van de hand gezet kan wmrden.

De eerste stappen zullen niet zonder moeite gaan, maar de kans op succes hangt geheel af van goed toezicht en goedenbsp;leiding, terwijl een goed gemaakt plan kalm maar beslist moetnbsp;W'orden doorgezet.

Ten laatste moet ik nog opmerken dat in China nog voldoende goede ezels te verkrijgen zijn van een hoogte van 1.32 en meer, ofschoon ’t voor draagdieren, ten behoeve van de bevolking, nu juist niet te doen is om hooge dieren te hebben,nbsp;dan w^el sterke met goede hoeven en goed volhardingsver-

1

De schrijver vergist zich, deze hengsten waren ponies van goede qualiteit; een dezer was een volbloed Arabier gekocht uit een circus.

Red.

-ocr page 216-

206

mogen en juist deze eigenscliappcn bezit zelfs een klein muildier in hooge mate, is alzoo verre te verkiezen bovennbsp;de tegenwoordige draagpaarden van de bevolking in Midden-Java.

Naast muildierfokkerij behoort in cidscle gedeelten de paar-denstapel te worden verbeterd door ’t stationneeren van goede dekhengsten enz., teneinde steeds voldoende merries geschiktnbsp;voor muildierfokkerij beschikbaar te liebben.

Wat hiervoor gezegd is voor de afdeeling Wonogiri, geldt evenzeer voor Goenoeng Küloel en voor Gorang-gareng.

Dat muildierfokkerij met weinig zorg of kosten mogelijk is, is bewezen in de afdeeling Toba en Silindoeng der residentienbsp;Tapanoelie, Gouvernement SumalnCs Westkust.

Aldaar waren door den Resident van Tapanoelie 2 ezel-hengsten en 8 ezelinnen uit China afkomstig aan de Radja’s gegeven, om met de ezels en de Batakmerries muildieren tenbsp;fokken, terwijl de ezelinnen gehouden werden voor ezelfokkerij.nbsp;In ’t laatst van '1898 trof ik op de hoogvlakte van Toba am:nbsp;2 ezelhengsten i.24, en -1.32 M. hoog en 7 en 8 jaar oud, inbsp;ezelin van 7 jaar en 1.23’ M. hoog. Verder 3 jonge ezels, n.l.nbsp;een vierjarige hengst van 1.24 M., een driejarige hengst vannbsp;1.22 M. en een ezelin van 1 jaar oud en 1.12’ M. hoog.

Twee ezelinnen waren in 1897 en 1898 gestorven, terwijl de

nog aanwezige ezelin nog niet drachtig geweest was.

Evengenoemde dieren waren in de pasangrahan te Si Borong-op de hoogvlakte van Toba, onder dak

Borong, gelegen gebracht.

Uit de paring der Batakmerries van de bevolking en Chineesche ezels, trof ik op de hoogvlakte 13 jonge muildieren aan, waarvannbsp;1 driejarige en 3 van ruim 2 jaar van 4—4.2' R. L. hoognbsp;waren, verder twee één-jarige en 7 jonge veulens van 1898.

Hieronder waren 0 hengsten en 7 merries, ’t Oudste hengstveulen, een krachtig gebouwd donkerbruin muildier Avan omstreeks 4,2' R. L. was voor een Hinken som gekocht doornbsp;den lieer W'elsinck, toenmaals Assistent-Rcsident van Taroetoengnbsp;en werd door mij aldaar nog gecastreerd.

In de Bataklanden is het fokken van muildieren ten zcei'ste tc ontraden: l® omdat men daar nog oAmr een goed slag paarden

-ocr page 217-

207

beschikt en men daar met meer voordeel paarden dan muildieren kan fokken, omdat voor de Batakpaarden goede, meermalen hoogo prijzen besteed worden.

Qe

Omdat men in de Bataklanden of in de aangrenzende

streken geene of slechts een zeer geringe afzet voor de muildieren zou vinden.

In Wonogiri, Goenoeng Kidoel en Gorang-gareng vindt men ecliter een paardenslag, dat geen voldoende goede eigenschappennbsp;bezit om aldaar paardenfokkei-ij loonend te maken, wel echternbsp;nog zeer geschikt is voor muildierfokkerij, terwijl een grootenbsp;afzet van muildieren in geheel Midden-Java te voorzien is,nbsp;alwaar groot gebrek is aan goede draagpaarden.

Breidt die muildierfokkerij zich na eenige jaren flink uit, dan kunnen in die streken ook de draagdieren voor den militairennbsp;transporttrein gekocht worden en mogelijk ook later, indiennbsp;muildieren van voldoende hoogte en krachtigen lichaamsbouwnbsp;aanwezig zijn, zal de berg-artillerie zich daar van draagdierennbsp;kunnen voorzien.

De kosten van het stationneeren van goede ezelhengsten zullen niet hoog zijn, de verdiensten voor de paarden houdendenbsp;bevolking in die streken zal echter stijgen, daar de muildierennbsp;meer handelswaarde zullen bezitten als draag])aard dan denbsp;andere draagpaarden en gereeden afzet zullen vinden.

Daar het in de genoemde streken te doen is om muildieren te fokken en de bevolking er niet gewend is maatregelen tenbsp;nemen om te voorkomen dat hun merries door eiken wille-keurigen paardenhengst gedekt worden, moet het noodzakelijknbsp;geacht worden dat alle slechte hengsten van de bevolking innbsp;die streken gecastreerd worden. De goede kunnen voor denbsp;fokkerij worden behouden. Castratie van muildierhengsten zalnbsp;later gereedelijk ingang vinden, daar muildierhengsten veelalnbsp;zeer lastig zijn in 't gebruik.

De adat is geen belemmering voor de castratie. Nu reeds zijn eenige rij- en wagenpaarden van hoofden door mij gecastreerd.

Dat de bevolking er nog niet toe overgaat hun hengsten te laten castreeren, is gedeeltelijk gelegen in onbekendheid met denbsp;voordcclen, welke algemeene castratie voor de fokkerij oplevert, gedeeltelijk in een ongemotiveerd vooroordeel, redenen

-ocr page 218-

208

dus, die geen hinderpalen vormen om de castratie van slechte hengsten in te voeren.

Resumeerende hetgeen hiervoor volgende conclusie:

gezegd is,

kom ik tot de

In de genoemde streken der residentie Kedoe in daarvoor geschikte centra van paardenteelt stationnecren van denbsp;beste hengsten van Kedoe-ras of slag en zijn die niet innbsp;voldoende hoeveelheid aanwezig, dan goede Savoeneezennbsp;en Sandelkoulhengsten;

In Wonogiri, Goenoeng Kidoel en Gorang-gareng, alwaar nog paardenfokkerij bestaat en vrij goede merries gevonden worden, moeten goede Clmieesche ezelhengstennbsp;gestationneerd worden om muildieren te fokken, waarnaast in enkele streken aldaar de paardenstapel verbeterd moet worden, om een voldoend aantal geschiktenbsp;merries voor de muildierfokkerij te behouden, terwijlnbsp;bovendien eenige goede ezelinnen gekocht en aangehoudennbsp;moeten worden om zelf in de behoefte aan goede ezelhengsten te kunnen voorzien.

Ezelhengsten en ezelinnen kunnen voor een klein gedeelte uit de Tobolanden, voor de rest uit China aangevoerd worden.

3».

de overige gedeelten van Midden-Java, alwaar het gehalte van den paardenstapel zeer slecht is en zoo goed alsnbsp;geen fokkerij bestaat, geen pogingen ter verbeteringnbsp;aanwenden.

Castratie van alle minderwaardige hengsten zoowel in de genoemde streken van de residentie Kedoe, als innbsp;Wonogiri, Goenoeng Kidoel en Gorang-gareng.

De gouvernemenis veearts,

P. Ph. VAN DER Poel.

40.

-ocr page 219-

Bijlage i.

NOTA.

Met den inleider van het onderwerp „De keuze van rashengsten voor de paardenfokkerij in Midden-Java” van meening verschillende omtrent de wenschelijkheid van het invoerennbsp;van ezels in de afdeeling Wonogiri, werd mij door den voorzitter van den veterinaircn dag opgedragen mijn bezwarennbsp;tegen het voorstel van van der Poel schriftelijk uiteen tenbsp;zetten.

De ondergeteekende was tegen den invoer van ezels in de afdeeling Wonogiri, wijl gedachtig aan de stelling, „dat fokkerijnbsp;alleen kan slagen in rijke streken”, hij in de meening verkeerdenbsp;dat Wonogiri het allerarmste gedeelte der Vorstenlanden was.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Kon en kan de ondergeteekende zich niet met het denkbeeld vereenigen, ^Yijl hij vermeent, dat waar de merrie tenbsp;slecht is om een goeden hengst te fokken, zij ook te slechtnbsp;is om een goed muildier voort te brengen.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Kon en kan de ondergeteekende zich niet met het ideenbsp;vereenigen omdat de Javaan te conservatief is in hart ennbsp;nieren en daarom zijn merrie niet naar een ezel zal brengen,nbsp;omdat hem het nut van een muildier nooit vertoond is.

Aangezien het hier een ernstige zaak geldt en ik van oordeel ben, dat hier geen rechthaberei op den voorgrond mag komen,nbsp;heb ik mij ten deze gewend om inlichtingen tot iemand, welkenbsp;15 jaren in die streek rondreisde als inspecteur van denbsp;Mangkoenegoranschc koflielanden en welke persoon, zelf paardenfokker, te Solo uit hoofde van zijn vroegeren w^erkkring algemeen bekend staat als specialiteit in zaken de afdeelingnbsp;^\onogiri betreffende.

Ik stelde hem 8 vragen, welke door hem eerst sedert eenige (lagen, dank zij een oogaandoening, werden beantwoord en

m XVI All. 1 en 2, nbsp;nbsp;nbsp;u

Oct 1903.

-ocr page 220-

2d o

waarvan het mij wel nuttig voorkomt nota te nemen bij de verdere bestudeering van het onderwerp.

De door mij gestelde vragen en daarop ingekomen antwoorden gaan als bijlage hierbij.

Uit de beantwoording der eerste vraag blijkt m. i. toch, al zegt de heer Je.\nty het mooier, dat de bevolking vrij armnbsp;is „wijl er niets te verdienen valt dan hetgeen de landbouwnbsp;geeft”.

En wat geeft de landbouw in den oost-moesson daar? Immers niets.

Uit de beantwoording van vraag No. 2 blijkt ook, dat er niets gelokt wordt, zooals ik reeds op de vergadering opmerkte.

Uit het antwoord op vraag 3, h en 5 blijkt, dat het eenige transport in die streek bestaat uit koffie naar de stad. Datnbsp;verder de koffie de laatste jaren ontzettend is verminderdnbsp;en andere ondernemingen niet bestaan. Waar de koffie tochnbsp;binnenkort wordt verlaten en binnenkort tram en spoor worden aangelegd, raakt het picolpaard dus geheel overbodig. Ennbsp;waar het picolpaard overbodig wordt, is het van zelf sprekend,nbsp;dat ook een muildier daar niet meer wordt verlangd.

De ondergeteekende erkent gaarne de armoede onder den inlander dier streek te zwart te hebben afgeschilderd, blijftnbsp;echter bij zijn o])inie ter vergadering uitgesproken, dat hetnbsp;stationneeren van ezels voor muildierfokkerij in die afdeelingnbsp;moet worden ontraden:

1®. omdat zij er niet noodig zijn;

2®. wijl de ezels er niet gewild zullen zijn;

en wordt in zijn meening in hooge mate versterkt door de antwoorden van den heer Je.vnty, welke persoon, naar iknbsp;vertrouw, ook door den collega v.^N der Poel wel zal wordennbsp;beschouwd als iemand in deze zaak hoogst bevoegd tot oordeelen.

Bat.vvia, 27 November 1902.

Be Gouvts.-Veearts P. A. VAA' Velzen.

-ocr page 221-

Bijlage 2.


I. Is de geheele afdeeling Wonogiri Maiigkoenegaranschnbsp;en slecht bevolkt?

1. liet onderregentschap Wonogiri is geheel Mangkoene-garansch gebied en redelijk bevolkt. liet bevat de districten:nbsp;Onggabajan, Gedoewong, Sem-boejan, Wirokko en Ngloroh.nbsp;De districten Gedoewong ennbsp;Onggobajan liggen aan den voetnbsp;van de Lawoe en zijn waterrijk.nbsp;Wirokko ligt bezuiden Gedoewong, is door heuvels omringdnbsp;en ook waterrijk. ' Semboejan,nbsp;ten Zuid-Westen van Gedoewong, strekt zich uit tot aan denbsp;Zuider zee, is nogal dor en bijnanbsp;geheel van regenwater afhankelijk, ofschoon de Soloriviernbsp;er door stroomt. Ngloroh ligtnbsp;ten Zuid-Oosten van Wonogiri.nbsp;De bevolking van Wonogirinbsp;kan niet rijk worden genoemd,nbsp;omdat zij niets te verdienennbsp;heeft dan hetgeen de landbouw'nbsp;haar geeft.

II. Wordt in die streken paardenfokkerij gedreven doornbsp;inlanders met ander resultaatnbsp;dan een enkel veulen geborennbsp;nit picolpaarden ?

II. Aan paardenfokkerij wordt daar niet gedaan. Er zijn echternbsp;inlandsche hoofden in het bezitnbsp;van oude Sandelhouthengsten,nbsp;die uit liefhebberij die beesten

-ocr page 222-

ook gebruiken voor de voort-teeling.

Wonogiri

III. Bestaan er transporten van pikolpaarden anders dannbsp;van Girimarto naar Solo?

IV. Is er ook vervoer met picolpaarden van Wonogiri naarnbsp;Patjitan; zoo ja, wat wordt ernbsp;dan vervoerd?

III. Over geheel wordt de koi'Iie van de Mang-koenegaran door picolpaardennbsp;naar de stad gebracht.

IV. Van Wonogiri naar Patjitan, langs den grooten alge-meenen weg, wordt zeer weinig afgevoerd en ziet men dagelijksnbsp;slechtsenkele picolpaarden langs


den ^Yeg gaan.

V. Is de inlander uit de afdee- V.

ling Wonogiri niet de armste

uit de Vorstenlanden ?

De bevolking van Wono-is niet de armste uit de

Vorstenlanden. Het land is goed


vruchtbaar

en Wirokko, uitgezonderd Semboejan. De handel


en


ünggobajan


Gedoewong,


is daar echter niet levendig.

omdat die streek te ver van de hoofdplaats is gelegen en spoor-en tramwegen daar onbekendnbsp;zijn. De meeste dessas liggennbsp;daar minstens 35 palen van denbsp;stad verwijderd. De koffie-aan])lantingen van den Mangkoe-negaran zullen mettertijd ooknbsp;uitsterven, aangezien daar bijnanbsp;niets meer wordt aangeplant.nbsp;Ditjarige oogst bedraagt slechtsnbsp;2500 picols. Particuliere ondernemingen zijn in die omstrekennbsp;ook niet te vinden.

Wanneer eens spoor- en tramwegen Wonogiri doorsnijden, zal de toestand van de be-

I

-ocr page 223-

213


VI. nbsp;nbsp;nbsp;Zoo ja, acht gij het mogelijk, dat daar, waar die mannbsp;zelf niet te eten lieeft, er ecnigenbsp;medewerking van dien man tenbsp;verwachten is in de verzorgingnbsp;van paardenmateriaal?

VII. nbsp;nbsp;nbsp;Weet gij waar die picol-paarden geboren of van afzijn, welke langs de

Wono-


volking daar zeker verbeteren. VI. Niet beantwoord.


komstig


wegen in de giri pikelen?


afdeeling


VIII. Runt gij U voorstellen, dat het plaatsen van ezels innbsp;die afdeeling om die Javanennbsp;daar aan te moedigen om muildieren te fokken met hunnenbsp;merries, ooit succes zou kunnennbsp;hebben ?


VII. nbsp;nbsp;nbsp;De meeste pieolpaardennbsp;in die omstreken zijn daarnbsp;geboren en van Javaansch ras.nbsp;Er zijn daar zeker duizendnbsp;paarden te vinden, waarvannbsp;Ys als picolpaard dienst doetnbsp;en het gedeelte voor rijpaarden wordt gebezigd door dessa-hoofden (loerahs).

VIII. nbsp;nbsp;nbsp;Uit eigen beweging zalnbsp;de bevolking hunne merriesnbsp;zeker niet doen dekken doornbsp;ezels, want het muildier daarvan afkomstig, zal toch nietnbsp;grooter worden dan het reedsnbsp;bestaande Javaansche paard,nbsp;wijl de ezel toch niet grooternbsp;is dan de meeste Javaanschenbsp;paarden.

Prins Mangkoenegoro V heeft 8 jaren geleden tot proef 2nbsp;Australische dekhengsten naarnbsp;Wonogiri gezonden, doch zondernbsp;resultaten. Bedoelde dekhengsten zijn in den loop van ditnbsp;jaar weder naar de stad gebracht en verkocht. De streeknbsp;is daar góed voor een paardenfokkerij en wanneer onder goednbsp;toezicht daar eenigc mooie San-


-ocr page 224-

4*'' - i

delhout dekhengsten worden geplaatst, zullen die wel gewildnbsp;zijn, maar geen ezels. Hetnbsp;picolpaard zal mettertijd tochnbsp;grootcndeels verdwijnen, verdrongen door spoor- en tramwegen.

Voor

afschrift.

De Gouvls. Veearts,

P. A. VAN Velzen.

-ocr page 225-

HET KEDOESCHE PAARD.

Ill het onderdistrict Kedoe, district Kedoe, regentschap Te-wanggoeng, ligt ten Noorden van den grooten weg, die van Tcmanggoeng naar Paraiin leidt, een heuvel, Margowali^cliccica-,nbsp;op den top van dien heuvel vindt men eenige overblijfselen uitnbsp;den ouden tijd, bestaande uit een steenen pot die den vormnbsp;heeft van een paardenbak (een bak waaruit het paard gewoonlijknbsp;drinkt) en de ruïnen van den vloer van een paardenstal, dienbsp;geheel van gebakken steen gemaakt is.

Aan den Oostkant van die vloer ligt een langwerpige steen, waarin zich een holte bevindt ongeveer 4 duim diep ennbsp;5 duim breed; zij heeft den vorm van een paardenhoef.

De oude volksoverlevering zegt het volgende:

Nadat Panembaiian Lowako, een broeder van de Njai Ageng Bagelen, het dorp Loivano, thans district Loivano in het Regentschap Poerworedjo, gesticht had, verliet hij die plaats ennbsp;vestigde zich te Makoekoean, in het district Kedoe, en noemdenbsp;zich voortaan Kiaiii Ageng Makoekoean. Daar hield hij zichnbsp;van de wereld afgesloten en bad dag in dag uit tot God opdat hij wali (een beroemd en knap man, die reeds in de toekomstnbsp;kan zien) kon worden. En dat gelukte hem ook, door tusschen-komst van Secii Maclana Malik Icraiiim. Het was alsofnbsp;dezen laatsten een ingeving werd gegeven, teneinde zijn leernbsp;aldaar uit te breiden.

Op Java gekomen, vestigde hij zich te Makoekoean en het gelukte hem, de bewoners van Makoekoean en omliggendenbsp;dorpen tot den Islam te doen overgaan, ook de Kiaiii Makoekoean ging tot den Mohamedaanschen godsdienst over, en wijddenbsp;zich zoo aan die leer, dat hij op het laatst zelf wali wmrd.nbsp;Yoortaan noemde hij zich Wali Kedoe, en iedereen die hem kendenbsp;leerde hem liefhebben en waardeeren. W'ali Kedoe nu had tweenbsp;kinderen. De oudste was een meisje en huwde met den Kiaiii


-ocr page 226-

216

Pandan Harang, terwijl de jongste, een jongen, verder den koning van Modjopait diende. Die jongen was echter zoo dom,nbsp;dat hij den bijnaam kreeg van „Djokoboüo” dat zooveel beteekentnbsp;als de domme jongeling.

Toen de Kiaiii Wali Kedoe zijn einde voelde naderen, liet hij al zijn leerlingen, ook die uit Lowemo, bij zich komen, en spraknbsp;hen aldus aan: «Kinderen, het zal niet lang meer duren ofnbsp;gij zult mij naar mijn laatste rustplaats moeten brengen. Iknbsp;hoop, dat gij allen mij nooit vergeten zult en mijn spoor zultnbsp;volgen.” En tot zijn vrouw sprak hij; „en gij, mijne vrouwenbsp;moet mij nog één ding beloven. Na mijn dood moet gij naarnbsp;Modjopait gaan om onzen zoon te halen, want ik wil hebben,nbsp;dat hij hier te Makoekoean mijn opvolger zal worden”. Kalmnbsp;en rustig ging toen de oude man heen. Allen waren daarovernbsp;zeer bedroefd, en aan jammeren en huilen was geen gebrek.nbsp;Nadat men het stoffelijk overschot gereinigd had, wikkelde mennbsp;het in een wit laken, en legde’t in een draagbaar. Maar waarnbsp;moesten zij ’t bijzetten? De leerlingen uit Lowano wilden hebben,nbsp;dat men ’t daar in Lowano begroef, terwijl de anderen wn'ldennbsp;dat het stoffelijk overschot van den heiligen man in Makoekoeannbsp;zou worden bijgezet. Men wist geen raad. Eensklaps liet zichnbsp;een stem hooren: «Kinderen”, sprak de stem, «breng mijn lijk naarnbsp;den top van den Soembmrj, en daar zult gij een kuil vinden,nbsp;waarin gij mij begraven zult”. De leerlingen stonden verpletterd, wmnt op hetzelfde oogenhiik, dat de heilige man heenging, begon de Soembing hevig te spoken. De berg spiwvdenbsp;vuur en dikke rookw'ollen stegen uit den krater omhoog. Denbsp;grond di'eunde en zware donders rolden door de lucht, dat hoorennbsp;en zien verging. Maar ondanks dat alles, moest toch denbsp;laatste w'il van den Kiaiii Wali Kedoe geschieden. En toen

op den top van den Soembing kwam, zijn groote verwondering een pas gedolvennbsp;stuk geurig wit laken, alsof het voor dennbsp;bestemd w'as.

Men verving nu ’t laken, waarin de man gewikkeld was, door dat geurige stuk en legde ’t lijk zachtjes in den kuil neder.nbsp;Maar toen men het graf w'ilde dichtstoppen, begon opeens denbsp;grond te dreunen en te sidderen. Zware donders rolden in de


men


zag men tot


kuil, heiligen


en een man


-ocr page 227-

217

lucht, en van tijd tot tijd zag men bliksemstralen. Het was alsof de heele wereld zou vergaan.

Toen het geluid verdween, klaaide de lucht geheel op. De Soernbing hield ])lotseIing op met werken en alles scheen in eennbsp;nieuw leven herschapen te zijn. Alle menschen en dieren kekennbsp;recht vroolijk en de vogels hieven hun vroolijk liedje aan, alsofnbsp;zij den goeden God wilden jrrijzen.

liet

lijk van den heilige steeg ten hemel en men zag niets

anders dan het kille graf. Maar tot den huidigen dag toe gaan van tijd tot tijd cenige Javanen naar die plaats, om het heiligenbsp;graf van den ouden man te bezoeken en offeranden te brengen.

Nadat de Kiaiii Wali Kedoe gestorven was, ging zijn vrouw naar Modjopait om haar zoon te halen. Praboe Browidjojo gafnbsp;Djokorodo een ivoren stok mede, maar vertelde hem niet, watnbsp;er in den stok zat. De Njahi Wali Kedoe ging met haarnbsp;zoon naar Semarang, ten einde haar dochter Njaiii Pandannbsp;IIarang te bezoeken.

Toen Njai Pandan IIarang den stok in ’t oog kreeg, kwam een heillooze gedachte bij haar oj). „Die stok kon wml eensnbsp;diamanten bevatten,” dacht zij, «als ik hem had, dan zou ik zekernbsp;gelukkig zijn. Njaiii P.andan IIarang wist haar broeder zoo tenbsp;bepraten, dat hij haar den stok afstond. Stilletjes maakte zijnbsp;den stok stuk, en werkelijk, er zaten allerlei diamanten in, zijnbsp;kon haar oogen niet gelooven.

Maar de sluwe Njahi deed net, alsof er niets bijzonders gebeurd was.

Nadat moeder en zoon eenige dagen te Semarang vertoefd hadden, namen zij afscheid van Njaiii Pandan IIarang ennbsp;keerden huiswaarts.

Djokorodo droeg met recht dien bijnaam, want hij was zeer dom. Als men hem niet aanspoordc, dan wulde hij nooit uitnbsp;eigen beweging iets iiitvoeren.

Maar w’as hij eenmaal aan den gang, dan mocht niets hem tegengaan. Al regende het nog zoo hard, en al was het nognbsp;zoo warm, als zijn moeder hem niet riep dan ging hij steedsnbsp;vooraan den arbeid. Moest hij op het veld de padi bewaken, dannbsp;aten de vogels de padi bijna geheel op. Djokorodo bekommerdenbsp;zich er niet om. Maar ondanks dat alles was zijn oogst nooit


-ocr page 228-

minder dan die van de overige bewoners van ’t dorp, en dat alles liad hij te danken aan zijn heide trouwe dieren, Iladjoenbsp;Belang Menjoenjang, een hond, en Koetjing-Tjondroniowo, een kat.

In een zekere stad woonde een koopman, Dampoeiiaw.^ng genaamd. Hij was schatrijk en had vele bedienden. Reeds lang was hij van plan naar Java te gaan, teneinde aldaar zijnenbsp;koopwaren met goede winsten van de hand te kunnen doen.nbsp;Maar Njaiii Dampoeoawang, zijn moeder, wilde daar niets vannbsp;weten. Maar Dampoeiiawang hield zoo lang aan, dat zijn moedernbsp;eindelijk tot hem zei: ,,Nu, ga dan, mijn zoon, maar wat ik jenbsp;zeggen zal, doe niemand eenig leed, want zooals je w^etennbsp;moet, zijn de bewoners van Java wat driftig van aard, ennbsp;zijn ze meestal „dikdojo” (bezitten een bovennatuurlijk macht).

De zoon beloofde, dat hij stiptelijk haar raad zou volgen.

Toen maakte hij zich voor de reis gereed, nam afscheid van zijn geliefde moeder en vertrok.

Hij maakte gebruik van een schip, dat in de lucht zweven kon. Toen hij zich boven het dorp Pakoekoeem bevond, zagnbsp;hij tot zijn niet geringe verbazing op ’t A'cld van Djokobodonbsp;heele hoopen rijst liggen. Hij slaakte een kreet van verwondering, zeggende: ))wat is Java toch een schoon en vruchtbaarnbsp;land. Van wie zijn toch al die stapels rijst, die daar onbeheerdnbsp;liggen?”

Nauwelijks had hij deze woorden uitgesproken, of al de rijst van Djokobodo veranderde in heuvels en bergen, die mennbsp;den naam gaf van: Margaivali, Kokossan, Kembang Kanlil,nbsp;Pring, enz.

Toen Djokobodo dit zag, werd hij toornig en richtte zijn oog ton hemel. Toen hij ’t vaartuig van Dampoeiiawang daar hoognbsp;in de lucht zag zweven, sprak hij: »IIa, dat vaartuig heeftnbsp;mijn padi in heuvels en bergen veranderd en mij tot dennbsp;bedelstaf gemaakt. Moge de goede Almachtige mij wreken,nbsp;en dat vaartuig met alles wat er in zit doen kantelen.”nbsp;Pas had hij deze verwensching geuit of het schip kantelde omnbsp;en viel juist op de grens van de tegenwoordige residentiesnbsp;Semarang, Kedoe met Bagelen, Banjoemas en Pekalongan ennbsp;veranderde in een berg, dien men den naam gaf van Goenoengnbsp;Prahoe. Alles wat er in het schip lag, zooals uien, katjang,

-ocr page 229-

219

kooien, tabak, aardappels etc., vielen verspreid op liet Diëng-gebergte neder en tot nu toe zijn aardappelen, uien etc. van Diëng grooi en beroemd. De kippen vielen op do dessa Trahahen,nbsp;district Kedoe, en dat is oorzaak, dat bet kippeiislag vannbsp;die dessa alom bekend is geworden.

Een jaar was voorbijgegaan, zonder dat Njaiii Dampaii.aw.vng iets van haren zoon vernomen had. 0() zekeren dag was haarnbsp;verlangen om DampoeiiawanCx te zien, zoo sterk, dat zij hetnbsp;niet langer bedwingen kon. Zij maakte zich daarom voor de reisnbsp;gereed en begaf zich, vergezeld van al haar bedienden, op wegnbsp;naar het eiland Java. Hier vernam zij, dat ’t vaartuig waarinnbsp;haar zoon en de zijnen op reis waren gegaan, met man ennbsp;muis was vergaan en dat het schip in den Goenoeng Prahoenbsp;was veranderd.

Maar van haar zoon en de overige bemanning kon men haar niets vertellen, misschien waren zij door den val verpletterdnbsp;geworden, of onder de aarde bedolven.

Toen Njahi Dampoeiiawakg op de plaats kwam, waar het schip verongelukte, jammerde zij; ,,DAMPOEn.4WANG, mijn zoon,nbsp;waar kan ik je terugvinden?” Dampoeiiawasg, die niet doodnbsp;maar onder de aarde bedolven was, herkende de stem zijnernbsp;moeder en sprak : „Moeder, moeder, gelukkig, ik leef nog, maarnbsp;hoe kan ik er weder uitkomen. Ik zit hier gevangen. Ik ben denbsp;eenigste van de bemanning die nog in leven is; een werktuignbsp;om door den berg een gat te boren, heb ik niet meer.” Toennbsp;vertelde Dampoeiiaw.ang alles wat er met hem gebeurd was.nbsp;Njahi Dampoeiiawaxg verweet hem, dat hij haar raad in dennbsp;wind geslagen had.

Dampoehawang wmrd wmedend, en zei bitter; »0ch zeur toch niet en houdt inven mond, oude menschen hebben toch veelnbsp;praats, altijd hebben zij iets te zeggen. Ga liever naar diennbsp;Djokoüodo en vraag hem om vergiffenis. Misschien kan hij onsnbsp;W’el helpen, en mij uit mijn gevangenschap verlossen.

Het toeval wilde, dat Njaiii Dampoehawang nu in een heel kleinen vogel veranderde en niet meer praten kon. liet eenigstenbsp;geluid, wvit de vogel kon v'oortbrengcn, was hdok, lidok! (eennbsp;uitroep van verwijt, wat zooveel beteekent als: »hebiknietgelijk?” of »w^at heb ik gezegd?”). Men noemde dien vogel daarom

-ocr page 230-

220

Manoek Ledjok. Omdat Njaiii Dampoeiiawang heel veel van haar zoon hield en niet van hem scheiden kon, verliet zij nimmer dennbsp;Prahoe; zij vloog alleen rond bij ’t aanbreken van den dag en bijnbsp;het vallen van den avond. Zooals men zegt, bestaat er op denbsp;hecle wereld slechts één vogel, die den naan draagt van Ledjok.nbsp;Ilij zit op den top van den Prahoe op den hoogsten tak van eenennbsp;zekeren boom. Alleen bij het morgenkrieken en het vallen vannbsp;den avond verlaat hij zijn plaats en vliegt hij den berg rond.

Toen rijoKOiiODO zag, dat al zijn padi in heuvels en bergen veranderd was, ging hij zeer treurig gestemd naar huis en verteldenbsp;zijn moeder wat er was voorgevallen. »Weet je wat,” spraknbsp;zijn moeder, xGa naar den koning van il7of/joprtO, en vertel hemnbsp;wat er gebeurd is. En dan zullen we ecus zien, wat hij onsnbsp;geven zal. Zoo gezegd, zoo gedaan. Djokobodo nam afscheid vannbsp;zijne moeder, en zonder een enkelen cent bij zich te hebben,nbsp;ging hij op weg. Toen Praboe Prowidjojo vernam, wat Djokobodonbsp;overgekomen was, kreeg hij veel medelijden met den ongeluk-kigen knaap, en schonk hem een semangka, waarin allerleinbsp;edelgesteenten zaten. Maar de koning vertelde den jongen niet,nbsp;welke kostbaarheden de vrucht bevatte.

Toen Djokorodo naar huis ging, keerde hij iaSemaramj dioa om zijn zuster op te zoeken

Toen de Njaiii Pandaniiarang de semangka in het oog kreeg, dacht zij bij zich zelf: «wacht maar vriendje, ik zal ’t jewelnbsp;betaald zetten. Die vrucht moet ik hebben, er zitten zeker wedernbsp;kostbare edelgesteenten in.” «Och broeder, geef die semangkanbsp;maar aan mij; wat heb je er aan?”

En de domme Djokobodo liet ’t zich wijs maken en gaf de vrucht aan zijn zuster. Toen deze haar stuk sneed, vond zij totnbsp;haar niet geringe blijdschap, wat zij zoo graag hebben wilde.nbsp;Maar zij deed net alsof er niets bijzonders gebeurd was en lietnbsp;haar blijdschap niet aan haren broeder merken. Zoodoende werdnbsp;zij schatrijk ten koste van haren armen broeder.

Het gebeurde nu, dat in Modjopail de door de Inlanders zoo gevreesde „begcblocg” heerschte.

Duizenden menschen werden ten grave gesleept, de overgeblevenen, bang geworden dat zij ook door die ziekte zouden worden aangetast, verlieten die streek, zoodat in Modjopait bijna geen

-ocr page 231-

enkel sterveling te zien was. ’s Nachts W'as het doodstil en men hoorde niets anders dan het geroep der nachtvogels, zooalsnbsp;koeliks, toehoe’s, uilen, etc. en het gehuil der wilde dieren,nbsp;welke laatsten in groote troepen de dorpen binnendrongen, omnbsp;zich aan de lijken te goed te doen.

De koning van Modjopait was hierover zeer bedroefd.

Dag en nacht bad hij God om vergiffenis, want hij begreep, dat de tVlmachtige boos op hem w'as. ’s Nachts kon hij bijnanbsp;geen oog toedoen, omdat hij bang was, dat het een of ander roofdier hem versclieuren zou.

En toen hij te bed lag, droomde hij dat de Betoro-Bromo, een heel oud man, tot hem w’as gekomen, en tot hem zei:

.,Wordt wakker, mijn zoon, zendt dadelijk een van uwe dienaren uit om een groen gevleugeld ])aard te zoeken. Als gij datnbsp;in UW' bezit krijgt, dan zijt gij de gelukkigste koning op de heelenbsp;aarde en zal uw' rijk nog veel welvarender wmrden dan vroeger.

Verschrikt werd Dr.\boe Browidjojo wakker. Dadelijk liet hij door den heelen staat bekend maken : ,,l[em die het verlangdenbsp;paard krijgen kan, schenkt de koning zijn eenigste dochter”.”

Alle ridders en edellieden deden nu hun best om het te krijgen, maar vruchteloos.

Ook Djokobodo meldde zich bij den vorst aan. „Machtige koning, als u mij het land wdjst, w'aar het paard te vinden is, dannbsp;kan ik het u wel bezorgen. ,,Emboeh”, antw oordde de koning,nbsp;wat men in het hollandsch moet vertalen met „ik w'eet het niet.”

Djokobodo dacht dat de naam van het rijk was: Emboeh. Hij nam afscheid van zijne moeder en ging op w'eg om het landnbsp;Emboeh oj) te zoeken. Hij doorkruiste Java in allerlei richtingen,nbsp;maar nog w'as het land niet te vinden. Toen hij den Ooste-lijken hoek van Java bereikt had, wierp hij zich zonder zichnbsp;lang te bedenken in den Oceaan in de hoop dat hij al zwemmende het land „Emboeh” zou vinden. Zoo bereikte hij achtereenvolgens Baü, Lombok, Soembawa, Bima, Soemba, Savoenbsp;en de overige eilanden van den archipel, maar nog steedsnbsp;bereikte bij zijn doel niet.

In werkelijkheid bestond het land „Emboeh” niet, maar daar een koning nimmer onwaarheid mag spreken, en steeds zijnnbsp;w oord moet houden, zoo wilde God hebben, dat het land ook

-ocr page 232-

Werkelijk bestond. Maar niet iedereen kan dat land zien, want God had het zoo gemaakt, dat het zich alleen aan het oog vannbsp;den overgelukkige vertoonde.

liet land Eniboeh na werd bewoond door djins en prajan-gans (goede geestcnl. De koning had een dochter en zij was zoo lief en zoo schoon, dat geen een haar evenaren kon.nbsp;Vele koningen en koningszonen dongen naar haar hand, maarnbsp;zij wees hen allen kort doch beslist af.

Eens droomde zij, dat zij met Djokobodo verloofd was, en in dien droom hadden zij elkaar zoo lief, dat zij het nimmer vergetennbsp;kon. Toen zij wakker werd, kon zij den lust niet weerstaannbsp;om dien Javaanschen jongeling tot man te bezitten. Zij wasnbsp;zoo verliefd geraakt, dat zij vergat om te eten en te drinken,nbsp;’s Nachts kon zij niet slapen en dacht steeds aan Djokobodo.

Haar vader merkte dat en vroeg haar naar de reden en toen de ])rinses hem alles bekende, zond de koning dadelijk dennbsp;patih uit om Djokobodo op te zoeken en voor de ])rinses tenbsp;brengen. De patih maakte zich reisvaardig en pijlsnel ging hetnbsp;door de lucht. Daar zag hij midden in de zee op het waternbsp;een ster schitteren, en toen hij dichter bij kwam, verdween denbsp;ster en zag hij een schoonen jongeling voor zich. Heel beleefdnbsp;vroeg hij den knaap wie hij was en wat hij deed. Toen hijnbsp;vernam, dat ’t Djokobodo was, zei hij; „o, prins, dan treffen wijnbsp;het, want ik w'as uitgezonden om naar u te zoeken. Ga maarnbsp;op mijn rug zitten en ik zal u voor onzen koning brengen.nbsp;Dan zult gij zeker krijgen w^at gij verlangt, want dat paard isnbsp;van onzen koning.

De Javaan ging nu op den rug van den djin zitten en in weinige minuten w aren zij bij den koning. De ])rinses werd opnbsp;het eerste gezicht dadelijk verliefd op den jongen man. Ernbsp;w'erd nu ter eere van ’t jonge paar een groot feest gevierd,nbsp;dat veertig dagen en veertig nachten duurde. Overal klonknbsp;de muziek en des nachts werd het paleis zoo schitterend geillu-mineerd, alsof het dag wms.

Djokobodo bleef vele jaren bij zijn geliefde vrouw en tot groote blijdschap van den koning der geesten werd hun huw'elijknbsp;met een schoonen jongen gezegend.

Op zekeren dag herinnerde Djokobodo zich, dat hij door den

-ocr page 233-

den koning van Modjopait gezonden was onl een gevleugeld paard op te zoeken (kocda sembrani). Toen verscheen hij voornbsp;den koning en vertelde alles, wat liij alzoo doen moest.nbsp;De koning gaf hem toen de merrie en tevens een staljongennbsp;mee, Ki Djalimboeng genaamd, om op het paai'd te passen.nbsp;Nadat Djokouodo afscheid van zijn vrouw en schoonoudersnbsp;genomen had, steeg hij met Ki Djalimboekg op het gevleugeldenbsp;paard, en aanvaardde de terugreis naar ModjopaiL Daar hetnbsp;paard bevrucht was, ging het niet zoo vlug als men wel gehooptnbsp;had. In Modjopait aangekomen, liet Djokobodo dadelijk hetnbsp;paard aan den koning zien. Deze daarover niet weinig verheugd,nbsp;schonk hem zijn dochter tot belooning.

Nauwelijks had Djokobodo het paard voor deri koning gebracht of alles scheen in een nieuw leven herschapen te zijn. Alle ziekennbsp;herstelden en de staat werd nog veel w'clvarender dan voorheen.

Op last van den koning meest Djokobodo zijn vrouw mede naar Kedoe nemen, ook het paard gaf de koning hem tennbsp;geschenke, onder vooi’waarde, dat wanneer het paard een veulennbsp;had en het veulen tot het mannelijk geslacht behoorde, hij hetnbsp;veulen aan den koning moest aanbieden.

De reis ging niet zoo spoedig als men wel gedacht had, want onderwerg kreeg ’t paard een veulen, liet was een hengst,nbsp;en bruin van kleur.

De hoeven waren zoo groen als smaragd, en schittei'den prachtig in den zonneschijn. Nauwelijks was het een paarnbsp;dagen oud, of het kon al heel aardig in de lucht vliegen.

Djokobodo bracht eenige dagen te Madjaksingi, een dorp in het onderdistrict Boroboedoer, door. Het veulen, dat nu eennbsp;flinken hengst was geworden, liej) overal rond en paarde metnbsp;de wijfjespaarden van Madjaksengds omstreken. Het gevolgnbsp;hiervan was, dat de ])aarden van Madjaksengi tot nu toe bekendnbsp;staan om hun schoonen lichaamsbouw en kracht;

Daar de prinses niet gewoon was om in een desa te wonen, verveelde zij zich soms zeer, en daarom zocht zij bijna dagelijksnbsp;afwisseling door den tempel Boroboedoer te beklimmen omnbsp;van daaruit de omliggende dessa’s te overzien en dat vond zijnbsp;heel aardig, vooral ’s morgens, als de zon nog niet hoog aannbsp;den hemel stond, of kort voor het vallen van den avond.

-ocr page 234-

224

Om den tijd te korten, maakte Djokoisodo het een of ander, en daar hij wist dat zij heel veel van beelden hield, vervaardigdenbsp;hij van een kalkachtigen steen een beeld, in den vorm vannbsp;een gezadeld ros.

De prinses liet nu het beeld op den top van den heuvel van Madjasingi plaatsen, opdat zij het van den top van den Boroboe-doer uit kon zien.

Djokobodo zette zijn reis langs het gebergte van Bandongan voort. Toen zij het gebergte Gianti in het district Bandongan,nbsp;afdeeling Magelang, bereikten, voelde de prinses zich zoo vermoeid,nbsp;dat het onmogelijk was om verder de gaan en zij dus genoodzaaktnbsp;waren eenige dagen in de dessa üjangkoengan door te brengen.

Hier kon Ki Dj.4LEMB0ekg geen ruif vinden, waarin hij het gras voor de beide paarden bewaarde. Hij was dus genoodzaaktnbsp;uit een zwarten steen een paardenbak te vervaardigen. Totnbsp;nu toe vindt men dien steen nog in dessa Djangkoengan.nbsp;Het veulen, dat steeds los liep, paarde met de merries vannbsp;Djangkoengan en omstreken, en om die roden zijn de paardennbsp;van Djangkoengan beroemd.

Nadat zij uitgerust waren, zetten zij hun reis voort. In de dessa Toegoeran in het disdrict Magelang aangekomen, brachtennbsp;zij daar eenige dagen door. Dagelijks liet men de beide koeda’snbsp;sembrani los op den heuvel Tengi, ten N. W. van Toegoerannbsp;aan de Trogo gelegen. Op den top van dien heuvel treft mennbsp;thans een steen aan, waarin zich een holte bevindt in den vormnbsp;van een paardenhoef.

In de dessa Toegoeran en omstreken paarde de hengst met andere paarden, en het gevolg daarvan was, dat de meestenbsp;paarden van Toegoeran mooi en sterk gebouwd zijn.

Toen zij uitgerust waren, gingen ze weder verder en kwamen behouden te Makoekoean aan. De moeder was zeer verheugdnbsp;haar zoon terug te zien, want zij dacht niet anders, of Djokobodonbsp;was reeds lang dood. Djokobodo liet nu voor het veulen opnbsp;den berg Margowati een stal oprichten, waarvan de overblijfselen,nbsp;zooals vermeld staat, tot nu toe nog te zien zijn. Van tijd totnbsp;tijd liet men het paard los, dientengevolge zijn de paarden vannbsp;Margowati, die van den koeda sembrani afstammen, alomnbsp;vermaard.

-ocr page 235-

225

Niet ver van den berg il/arjrowati heeft men een meer, „Kebajen’' genaamd, waaruit het veulen gewoonlijk dronk. Wanneer eennbsp;zwangere merrie uit eigen beweging uit dot meer wil drinken,nbsp;dan is men zeker dat men een prachtig en sterk gebouwd veulennbsp;rijk wordt. Niet ver van dat meer ligt een dorp, Kerokkannbsp;genaamd. Dat was de ])laats, waar Ki Dj.\limboeing bet veulennbsp;roskamde. In dit dor|) raakte de hengst dikwijls los en paardenbsp;met de merries van die plaats, waardoor de Kedoesche paarden,nbsp;afkomstig van die desa, krachtig zijn.

Kortom, over het algemeen kan men zeggen dat de Kedoesche ])aarden meestal veel sierlijkcr en sterker zijn dan andere paarden. Ilun kaï’akter komt nog veel overeen met hun stamvader,nbsp;de koeda sembrani. Als men de Kedoesche paarden met anderenbsp;vergelijkt, dan merkt men op, dat er een groot verschil tusschennbsp;hen bestaat. Terwijl andere paarden verzwakken en hunnbsp;gang langzamer wordt, als zij aan het zweeten zijn geraakt,nbsp;is dit juist omgekeerd bij de Kedoesche paarden. Bij dezenbsp;vermeerdert de kracht, naarmate hun lichaam warmer wordt.nbsp;Niets kan zijn gang tegengaan, zelfs voor den steilsten steennbsp;op zijn weg deinst het Kedoesche paard niet terug. Nimmernbsp;glijdt het uit, zelfs op het glibberigste pad. Een breede slootnbsp;of het een of ander voorwerp, dat het in den weg komt,nbsp;trotseert het, en mocht zijn berijder eens in gevaar ver-keeren, nooit laat het trouwe dier hem in den steek. Hetnbsp;heeft een scherp verstand en weet precies, hoe zijn bereidernbsp;het besturen wil.

Geen wonder dus,-dat het Kedoesche paard bij de Javanen van Midden-Java in hooge eere staat. In het rennen doet hetnbsp;niet onder voor andere paarden.

Wie nu zegt, dat het Kedoesche paard in lichaamsbouw minder IS dan anderen, die heeft het glad mis, want hetgeen hij voor eennbsp;Kedoesch paard aanziet, is meestal geen echt maar een kruisingnbsp;met een ander ras. In oude tijden mochten alleen koningen ennbsp;koningszonen het Kedoesche paard berijden, maar tegenwoordignbsp;bezit bijna ieder aanzienlijk Inlander dat dier.

De kleur van het Kedoesche paard is zeer verschillend, maar bet gezochtste en het geliefste is de bruine kleur.

Men heeft 3 soorten van bruine paarden; n. 1.

m. XVI. Afl. 1 en 2. nbsp;nbsp;nbsp;13

October 1903.

-ocr page 236- -ocr page 237-

DE RAID TIENTSIN —PEKING.

Uit China komen berichten tot ons over sport, n. 1. die over een raid van 126 K.M. georganiseerd door de Duitsche officierennbsp;van het garnizoen Tientsin en geloopeu op 20 Februari j.1.

Wij zijn in staat onzen lezers een zeer uitvoerig relaas te doen hierover, dank zij een zeer deskundig verslag van dennbsp;militairen paardenarts Cabriforce.

Acht en dertig deelnemers dongen mede: 7 burgers, 19 Duitsche,

6 nbsp;nbsp;nbsp;Fransche en 0 Japansche officieren.

Uitsluitend Chineesche paarden mochten medeloopen. Zij moesten als minimum dragen 73 K.G. en den dag volgende op dennbsp;raid voldoen aan den eisch 2 K.M. in 10 minuten af te leggen.

De raid had plaats onder een waren storm, die dichte wolken van zand en stof opjoeg. De ruiters gingen op weg om 7 uurnbsp;15 m. ’s morgens, in groepen van vier, elke vijf minuten. Hetnbsp;traject werd door drie controles verdeeld, n. 1. een te Yang-Tsoum, een te Ilou-Siou, een te Shin Ho, aldus vormende viernbsp;etappes van 29, 34, 39 en 24 K.M.

Het eerste kwam aan een Duitsch burger, Sommer, die den afstand aflegde in 7 uur 33 minuten.

Van de officieren v. G.awel, Duitscher, 5de geplaatst, in

7 nbsp;nbsp;nbsp;uur 47 m.

De eerste Fransche officier was Agostini, 15de geplaatst, met

8 nbsp;nbsp;nbsp;uur 36 m., daar hij een uur verloren had met het zoekennbsp;van den weg.

Vier paarden stierven en twee bleven onderweg achter.

Deze raid heeft aangetoond het merkwaardige volhardingsvermogen en de geschiktheid tot het afleggen van groote afstanden in een betrekkelijk korten tijd.

Zooals een Duitsch blad in Tientsin constateerde, waren de •’esultaten van dezen tocht zeer onverwacht.

Vóór de uitvoering achtten zij, die de mongoolsche paarden

-ocr page 238-

228

het beste kenden, hen niet in staat den afstand van 126 K.M. in minder dan 8 uur af te leggen.

Evenwel heeft de snelste het eindpunt bereikt in 7u. 38 minuten, onder een hoogst ongunstige weersgesteldheid en is door verscheidene andere als het ware op de hielen gevolgd.

De uitmuntende conditie bij aankomst van meer dan de helft der deelnemende paarden geeft recht te veronderstellen, datnbsp;van hen niet de krachtsinpanning is gevergd, die zij in staatnbsp;waren zonder levensgevaar te leveren.

Men mag dus aannemen, dat bij normale weersgesteldheid, sommige chineesche ponies in staat zijn 126 K. M. in zeven uurnbsp;af te leggen en misschien zelfs in nog korter tijd.

Het volhardingsvermogen van deze paarden is geenszins het kenmerkende van eenige individuen op zich zelf, want hetnbsp;is geconstateeiM dat 23 van de 38 paarden het traject hebbennbsp;afgelegd in een tijd, varieerende van 7 uur 33 m. tot 9 uurnbsp;7 m. en bijgevolg gemarcheerd hebben met een snelheidnbsp;van 16,888 KM. tot 13,821 K.M. per uur, en al waren daarnbsp;enkele renpaarden onder, bejiaald voor den rit uitgezóchtenbsp;dieren, andere, meer bepaald die van de Fransche oflicieren,nbsp;willekeurige paarden waren.

Een ervan diende tot in 1900 als rijdier aan een volgeling van een mandarijn, een tweede wuis tijdens den oorlog buitnbsp;gemaakt op de chineesche artillerie, twee of drie andere warennbsp;van boeren gekocht, waarvan een zeer kort voor den raid.

Het gegeven bewijs van Ausdauer, door de mongoolsche paarden gegeven, is des te merkw'aardiger, als men de kleinenbsp;taille van deze paarden in aanmerking neemt (1.30 — 1.4-OM)nbsp;het meerendeel haalt 1.33 —1.35 M. Zij droegen bovendien eennbsp;gewicht van 73—^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;KG., op vijf na toch waren alle deel

nemende ruiters boven de 73 KG.

Het Mongoolsche paard kan dus gezegd worden volkomen geschikt te zijn voor groote afstanden.

Deze eigenschap, gevoegd bij zijne groote soberheid, maakt het een eerste klas soldatcnpaard voor den krijg in sommigenbsp;landen. Niet dat er sprake van zou kunnen zijn er Europeeschenbsp;ruiterijen mede te remonteeren, want zijn gedrongen bouw,nbsp;zijn zwaar hoofd en zijn korte en zware hals maken het weinig

-ocr page 239-

229

handelbaar, terwijl zijn taille zoo gering is, dat een eskadron, bereden niet mongoolsche paarden, zich niet zou kunnen metennbsp;met een eskadron op grootc, westersche paarden.

Bovendien is de snelheid van het mongoolsche paard gering, zoodat patrouilles op ehineesche paarden spoedig ingehaaldnbsp;zouden zijn door ruiters op europeesche paarden.

Uit dit alles is echter het besluit te trekken, dat de mongool zeer zeker het meest geschikte paard is voor cavalerie öf bereden infanterie, die oorlog te voeren heeft in Oost-Azië.

Het is zelfs waarschijnlijk, dat als de Engelschen ze hadden gebruikt in den Transvaalschen krijg, zij er meer aan zouden gehad hebben dan aan de talrijke paarden uit alle oorden der wereldnbsp;bijeengebracht (Hongaren, Amerikanen, Australiërs, Ieren enz).

De raid heeft aanleiding gegeven tot de volgende belangrijke gevolgtrekkingen.

Iquot;. De snelheid ontwikkeld bij rennen op 1, 2 of 3 K.M. sluit daarom nog niet in zich een geschiktheid voor groote afstanden.

Al was het tw'eedc jiaard ook een goed baanpaard, het eerste, derde en vierde hadden zich als renpaard zeer middelmatignbsp;getoond. Het derde paard presteerde de zwaarste proef, daarnbsp;zijn berijder een omweg maakte van 8 a 10 K.M., waardoornbsp;zijn snelheid menstens 17,63 K.M. per uur werd en hij zondernbsp;zijne fout Peking in 7 uur 8 minuten zou hebben bereikt!)

Een der vier paarden, die onderweg van vermoeienis stierven, had op de baan herhaaldelijk succes gehad.

2”. Bij het afleggen van dergelijke groote afstanden schijnt het aanbevelenswaardig onderweg niet op te houden. De vijfnbsp;eerste aankomenden zijn tot Peking in een stuk achtereennbsp;doorgegaan, en hielden zich bij de controles slechts twee of drienbsp;Minuten óp om hunne controle-kaart weder op te bergen en

hunne paarden een mondje vol water te geven.

De Fransche en verscheidene Duitsche officieren daarentegen i'ustten te Hiou-Siou 10 tot 15 minuten om hunne paardennbsp;te laten drinken en eten. Zij konden dezen tijd niet of nietnbsp;dan met moeite inhalen op hunne mededingers, die doorgereden waren.


-ocr page 240-

230

3quot;. Eenige stap-reprises zijn nuttig om de paarden wat te laten blazen, maar zij moeten kort en zeldzaam zijn. Zóó dedennbsp;het de eerste vijf of zes ruiters.

Die ruiters, die herhaalde stap-reprises reden (b.v. twintig minuten draf op vijf minuten stap) zijn alle min of meer laatnbsp;aangekomen.

¦4'*. Het is raadzaam voor den rit de gangen van het paarp en zijne moyens nauwkeurig gade te slaan, en hem dadelijknbsp;van het oogenblik van vertrek af, den gang (draf of galop)nbsp;niet overdreven maar toch snel genoeg te laten aannemen ennbsp;dit tempo te onderhouden, zoo mogelijk tot het eindpunt toe.

Te snelle of te langzame gangen in het eerste gedeelte van het traject zijn, op eenige bijzondere paarden na, even nadeelig.

Een van de voornaamste oorzaken van het succes van No. i, 4, 5, 6 en 8 is geweest een vrij wel gelijkmatig snel tempo.

De derde heeft in snellen gang de drie eerste etappes van den weg kunnen doen en was toen nog in staat het laatste eindnbsp;af te leggen met een snelheid van '18,113 KM. per uur, maarnbsp;dit paard moet als een buitengewoon dier worden aangemerkt.

De andere paarden, die in de eerste secties van den rit te veel werden aangepord (zooals 24, 12, 17, 25), waren allenbsp;na zekeren tijd meer of min uitgeput.

Zij moesten dan ook hun gang aanzienlijk vertragen, hetzij in de 2'i® of in de 2 laatste etappes, dan wel onderweg ophouden.

Een dezer paarden viel zelfs op den weg dood neer.

Het 2‘'® paard, een buitengewoon dier, dat te snel geloopen had in de drie eerste etappes, kon in de laatste niet meernbsp;gaan dan 14.472 K.M. per uur, terwijl tien paarden, m'sschiennbsp;minder goed maar meer gesjwiard op dat oogenblik, liepen metnbsp;een snelheid van 17.455 tot 14.018 K.M. per uur.

Daar tegenover staat, dat de ruiters als 7, 13, 24, die te langzaam gereden hadden in de eerste etappes en die doornbsp;hunne concurrenten waren ingehaald, ondanks hunne ernstigenbsp;pogingen daartoe, den afstand niet konden inloopen. De bovengeschetste methode van een langen raid af te leggen bleeknbsp;goed voor Mongoolsche paarden, doch zou waarschijnlijknbsp;minder goed zijn voor Europeesche bloedpaarden.

-ocr page 241-

231

Met vele van deze laatsten is het blijkbaar raadzaam het eerste weggedeelte in matigen gang af te leggen, om de krachten vannbsp;het dier te sparen; deze paarden kunnen daarna al hun reservenbsp;van voortbewegende kracht gebruiken om de laatste etappesnbsp;van het parcours snel af te leggen en zich zoodoende de overwinning verzekeren, terwijl hunne tegenstanders, in het beginnbsp;te sterk aangepakt, vallen of uitgeput moeten ophouden; maar denbsp;mongoolsche paarden verschillen in vele opzichten van hunnbsp;westersche rasgenooten met bloed.

In het algemeen zijn de Mongolen wenig zenuwachtig en het meerendeel is wenig vatbaar voor de opwekkingen van hunnenbsp;ruiters; in draf, in telgang, in galop (baangalop blijve hiernbsp;buiten beschouwing) kan hun snelheid zelfs op kleine afstandennbsp;zekere grenzen niet overschrijden.

Het is daarom moeielijk van hen die hevige, intense krachtsinspanning en uiting te verkrijgen, benevens die enorme snelheid, waartoe blocdpaarden in staat zijn, doch die spoedig de samentrekkende spierkracht van het dier doet afnemen. De Mongolennbsp;zijn bovendien — wij zeiden dit reeds — zeer krachtig gebouwd.nbsp;Dus van een kant wenig vatbaar voor zenuwachtigheid, aannbsp;den anderen kant machtige spiervorming: resultaat een matig,nbsp;geregeld krachtsverbruik, waardoor de duur gewaarborgdnbsp;blijft. Zoo is de geschiktheid van den chineeschen pony voornbsp;groote afstanden te verklaren.

5quot;. De getrainde ruiter heeft aanmerkelijke voordeelen boven zijne mededingers. Hij kan van tijd tot tijd naast zijn paardnbsp;loopen en zoodoende krachten besparen zonder den marsch tenbsp;vertragen.

De twee eerste aankomenden hebben een twaalftal K.M. in den looppas afgelegd, terwijl hun paarden werden opgejaagd doornbsp;een helper te paard.

Eenige Fransche en Duitsche officieren, die den rit in behoorlijken tijd aflegden, deden hetzelfde.

ö**. Een zekere mate van dikte, van vetheid zelfs schijnen voor een langen rit te verkiezen boven een te ver doorgevoerde training en magerte.

-ocr page 242-

tT


Dc paarden van Nr. i en Nr. 7 zaten goed in luin vleesch, waren bijna vet te noemen. Zij waren nog frisch bij hun aankomst.

De te veel getrainde dieren, die hierdoor mager worden, zooals die van eenige Fransche oflicieren, brachten het er minder goed af.

Een doorgezette training kan voordeelig zijn voor de baan, waar het dier in twee of drie minuten al zijne krachten verbruikt, maar voor de groote afstanden, waarbij de inspanningnbsp;nooit zoo hevig is, maar steeds onderhouden moet worden, moetnbsp;het dier voortdurend uit zijne reserve putten om de machinenbsp;steeds in beweging te kunnen houden. Dus een lange training,nbsp;doch met weinig snelheid.

7“. Geheel of gedeeltelijk gebrek aan training is daarentegen buitengewoon nadeelig, vooral als dit samenvalt met een vet])aard.

Het paard Crocus was twee of drie dagen voor den i'it door een Fransch officier van een Ghineesch gekocht, was daardoornbsp;geheel ongetraind en niet gewend aan graanvoedcr.

Het stierf dan ook 5 K.M. vóór Peking, en was slechts zoover gekomen door de energie van zijn ruiter.

Het paar Pyfète, dat slechts drie weken training en substantieel voeder genoot, bereikte het doel slechts na 10 uur 25 m..

ondanks de behendigheid van zijn ruiter.

Ten slotte legde het uitmuntende paar Cyrano, dat ook slechts drie weken in training was geweest, en zeer vermoeid aankwam, het traject in 8 uur 47 m. af, doch liep door een vergissing 3 K.M. meer.

8^ Het is zeker goed iedere 20 of 30 K.M. een weinig te laten drinken, docii schadelijk is het

halfweg te voederen,

zooals eenige ruiters deden.

Men verliest zoodoende een kostbaren tijd, waartegen het opnemen van eenige voedende bestanddcelen niet opw'eegt.

De eerst geplaatste ruiters hebben dan ook deze fout niet begaan. Als drank tegen het midden of einde van het traject is eennbsp;of tw'ce liter Cham])agnc aan te bevelen, evenzoo het verstrekkennbsp;van suiker op de controles of gedurende een stapreprise.

Inspuitingen met cafeïne schijnen daarentegen meer kwaad dan goed te doen; wel verhoogen zij voor het oogenblik de

-ocr page 243-

233

gevolgd wor-

krachten van het dier, maar het schijnt, dat zij den door een algemeene verstijving van het s[)ierstelsel, waardoor de voortbeweging verlamd wordt.

Evenwel zijn zij op 4 a 5 K.M. van het doel niet te verwerpen, daar dan het oogenblik, waarop de nadeelige gevolgen zich voordoen, reeds buiten den rit ligt en zij het vermoeidenbsp;paard wat opwekken.

Het is niet zonder belang een vluchtige vergelijking te maken tusschen de raids Ïientsin-Peking en Brussel-Ostende.

Waar het in België regende en de \vegen doorweekt waren, hadden de Chinecsche deelnemers een waren storm te doorstaan, die wolken stof en zand opjoeg, waardoor ruiters ennbsp;paarden bijzonder gekweld weerden, daar zij verblind werdennbsp;en hunne luchtwegen werden aangedaan, terwijl de hevigenbsp;tegenwind den marsch zeer bemoeilijkte.

De gevolgde weg was zeer oneffen, had diepe gaten en w'as dikwijls bedekt door een dikke laag stof.

Vergeleken met den belgischen raid, heeft de chineesche raid andere moeilijkheden ojigeleverd, maar wellicht grootere.

liet is uit een vergelijkend overzicht (zie Tableau B.) te constateeren, dat al kunnen do mongoolsche ponies niet dienbsp;snelheid bereiken van de beste Europcesche paarden — vooral dernbsp;volbloeds — zij niettemin in staat zijn tot een krachtsinspanning,nbsp;grooter dan de meeste w-estersche paarden.

Bovendien zijn hunne verrichtingen meer gelijksoortig in kwaliteit.

Al heeft de eerste mongoolsche pony slechts een uursnclhcid gehad gelijkstaande met iets meer dan Nr. 5 Brussel — Ostende,nbsp;zoo had dan toch de 20®*® Mongool nog een betere uursnelheidnbsp;dan het twaalfde paard in België.

De geringe uursnelheid van de vier of vijf laatste Mongolen is zeker meer te wdjten aan het gebrek aan energie der ruitersnbsp;dan aan do ])aarden.

Tusschen Nr. 1 en 4 in België is een verschil van 44 minuten in den duur van het ti-ajoct, dit verschil tusschen I en 4 in Chinanbsp;bedraagt slecht minuut.

-ocr page 244-

Deze verschillen bedragen:


Van 1—10 » 1—15nbsp;» 1 — 20nbsp;» 1 — 25

België.

1 nbsp;nbsp;nbsp;n. 53 m.

2 nbsp;nbsp;nbsp;u. 31 »

3 nbsp;nbsp;nbsp;u. 8 »nbsp;3 u. 36 ))

China.

37 minuten. 1 u. 3 »

1 nbsp;nbsp;nbsp;u. 19nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;))

2 nbsp;nbsp;nbsp;u. 38 »


In België zijn op 61 afrijdende ruiters slechts 29 aangekomen en zijn 17 paarden onderweg of den volgenden dag gestorven;nbsp;verscheidene der paarden waren zeer vei'moeid.

In China hebben van 38 afrijdende ruiters 32 ponies Peking bereikt en stierven er in ’t geheel 4.

Bij hunne aankomst vertoonden vele paarden geen tcekenen van ernstige vermoeidheid en schenen nog in staat in goedennbsp;gang nog aanzienlijken afstand te zullen kunnen afleggen.

Eenige — de ])onies van M.w, Brandt, Aldegrini, Kowai.a en SoNNER — hebben de 24 K.M., die Shin-IIo van Peking scheiden,nbsp;geheel gegaloppeerd, met een snelheid van 17.445 K.M.—nbsp;16.363 K.M. per uur en deze waren het meest frisch.

De 32 aangekomen paarden waren alle present bij den proef van 2 K.M. den dag na den raid.

Alle hebben dit parcours van 2 K.M. in veel minder dan den vastgestelden tijd van 10 minuten afgeiegd, een slechts, hetnbsp;6'® paard, was kreupel.

Men voelde, dat verscheidene dieren den rit nog \vcl zouden kunnen overdoen.

Geen der 32 mededingers is gestorven ten gevolge van den rit en alle, voor zoover dit gecontroleerd kon worden, toondennbsp;2 of 3 dagen later geen spoor van vermoeienis meer.

Vier dagen na den rit werd Nr. 1 weer bij het polo-spel gebezigd en iedereen weet, hoe vermoeiend dit voor een jjaard is.

Een andere liep in ren een afstand van meer dan 2 K.M. op de baan.

Revue de Cavalerie, Avril 1903.

II. C. DE Waal,

1ste Luit_ Cav*'®.


-ocr page 245-

235

Tableau A.

Groep.

Naam en nationaliteit

Ge-

Paarde n-

der ruiters.

wicht.

oud.

hoog.

duur v/d. rit.

n a 111 e ii.

Rinke, Duitsch id.

78.4

Te ja

8

1.38

8.9

1ste

Assmy, idem.

Forner, Fransch id.

78.95

Kalian

1.33

10.11

7 u.15.

78.00

K’i

7

1.36

8.14

von Gaisberg, Duitsch id.

74.8

Clown

8

1.33

9.2

Brandt, Duitsch olf.

73.

Teufel

8

1.38

8.4'/,

2de

Rabier, Fransch id. Sprosser, Duitsch id.

73.

Pij ré te

8

1.35

10.15

7u.20.

79.3

Lili

gestorven.

Genschow, id.

75.7

Contur

gestorven.

Bookholtz, Duitsch burger

82.9

Typhoon

7

1.39

8.8 Vs

3de

Hervelin, Fansch oH'.

74.35

Cyrano

8

1.39

8.47

7 u.25.

Frenk, Duitsch burger

75.7

Pirat

10.27

Leroux, Fransch oll’.

75.25

Crocus

8

1.37

gestorven.

Werner, Duitsch olf.

79.75

Eigensinn

_

1.40

8.52

4de

Bender, nbsp;nbsp;nbsp;id.

75.25

Mars

8.43

7u.30.

Plewig, nbsp;nbsp;nbsp;id.

82.9

Baron

gestorven.

Somner, Duitsch burger.

78.85

ïherschütz

10

1.35

7.33

V. Luck, Duitsch olf.

74.35

Boxer

_

1.33

9.7

5de

V. Pawel, nbsp;nbsp;nbsp;id.

78.85

Betha

8

1.38

7.47

7 u. 35.

Anz, nbsp;nbsp;nbsp;id.

76.6

Max

9.7

Allegreni, Fransch id.

73.45

Cassonade

9

1.40

8.36

6de

Kouno, ,Tap. off.

78.

Ilachiku

_

_

niet volbracht.

Moi'lin, Eng. burger.

78.4

Brevity

8

1.33

7.34%

7 U.40.

V. Rudzinski, Duitsch olf.

73.

Ilexentanz

9.26

Molière, nbsp;nbsp;nbsp;id.

73.

tl a ras ter

8.17

7 de

Graf V. Scvboltsdorf, D. olf.

74.35

Dr. 11.

12

1.33

8.10

De Jonquières, Fransch id. Ikegami, Japansch id.

73.

Tant ihs

11

1.33

8.38

~ u. 45.

75,25

Tokyo

1.43

8.

___

Franke, Duitsch burger

84.25

Wildfang

10.24

8'te

Nagatsuka, Japansch olf.

74.

Hiroshima

12.10

Mav, Belgisch burger

73.9

Ilt;’igaro

7

1.40

7.39%

7 u.50

Kowala, Duitsch id.

74.8

Iluhn

8.21%

__

Kusakari, Japansch id.

75.25

Sakyo

12.40

9de

7 u. 55.

Dühn, Duitsch burger

73.9

Epaminondas

8

1.35

7.36

lianiawura, Japansch id. Kamei,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

73.45

73.90

Keisei

Iletsucki

12.5

11.12

-___

Müller, Duitsch id.

75.25

Sclmuckerl

1.31

8.26‘,

lOde

8u.

Petter, Duit.sch off.

73.9

Alarick

__

1.40

8.38

V. Seckendorf, id.

87.4

Mandarin

niet volbracht.

Met uitzondering van de merrie Lili waren alle paarden ruinen.

-ocr page 246-

m

Tableau B.

Brussel—Ostende -132 K.M. nbsp;nbsp;nbsp;Tientsin—Peking '126 K.M.

z

NAMEN DEIl RUITERS.

Ras.

3

=3

G

3

;s

O)

G

ë

NAMEN DER RUITERS.

ia

o

O

3

3

C

a

a

0

G

1

Madamet, Fr. drag . . .

Volhl.

6.34

19.82

1

Sommer, Duitscli burger .

78.85

7.33

16.668

2

Deremets, Fr. huzaar . nbsp;nbsp;nbsp;.

id.

7.22

17.91

2

Morling, Engelscli » nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

78.4

7.341/2

16.633

3

Haentjes, Fr. drag. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Ier.

7.33

17.49

3

Döhn, Duitsch nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

73.9

7.36

16.333

4

Romicu, Fr. drag. . . .

Vol 1)1.

7.38

17.29

4

May, Belg nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .

73.9

7.391/2

16.432

5

Smith Kieiang, Noor . nbsp;nbsp;nbsp;.

id.

7.53

16.73

5

V. Pawel, Duitsch oir. . .

78.83

7.47

16.188

6

De Beaufort, Hoiiander . .

ld.

7.36

16.63

6

Ikegami, Jap. oil. (cav.). .

73.23

8.

15.733

7

Joostens, Belg.....

id.

8.14

16 03

7

Brandt, Duitsch oir (cav.) .

73.

8.41/2

13.604

8

Dougias Gibson, Zweed. .

ld.

8.27

13.02

8

Bookholtz, Duitsch burger.

82.9

8.81/2

13.475

9

Marchand, Beig.....

id.

,8.28

13.39

9

Ruike, Duitsch oll. . . .

78.4

8.9

13.46

10

Maris, Hoiiander ....

Halfbl.

8.47

13.03

10

Graf V. Scyboltsdorf, Dts. off.

74.53

8.10

13.42

11

Meynard, Fr. drag. . ¦ .

ld.

9.2

14.61

11

Torner, Fransch off. . nbsp;nbsp;nbsp;.

78.

8.14

13.30

12

Frazegnies, Beig ....

id.

9.20

14.43

12

Molière, Duitsch off. . nbsp;nbsp;nbsp;. .

73.

8.17

13.211

13

Marechal, Belg.....

id.

9.27

13.96

13

Ka wain, nbsp;nbsp;nbsp;idem . . .

74.8

8.21

13.07

14

Lemercier, Beig ....

id.

9.27

13.96

14

Muller, nbsp;nbsp;nbsp;idem . . .

73.23

8.26

14.92

lo

Demeunynck, Beig. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

id.

¦ 9.32

13.84

13

Allegrini, Fr. oll'.....

73.43

8.36

14.63

10

De Seltiers, Beig ....

Ier.

9.34

13.79

16

De Jonquières, Fr. off. . .

73.

8.38

14.39

17

Crahhe, Beig......

id.

9.38

13.70

17

Potter, Duitsch off. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

73.9

8.38

14.39

18

Voider, Fr. drag ....

Volhl.

9.48

13.46

18

Beuf’or, nbsp;nbsp;nbsp;Idem ....

73.23

8.43

14.49

19

Ving, Fr. huzaar ....

Normd-

10.2

13.13

19

Hervelin, Fr. off. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

74.33

8.47

14.34

20

Momma, Hoiiander . . nbsp;nbsp;nbsp;.

id.

10.3

13.09

20

Werner, Duitsch off. . nbsp;nbsp;nbsp;.

79.73

8.32

14.25

21

Sheridan, Beig.....

id.

10.8

13.02

21

V. Gaisherg,Duitsch off. (cav.)

74.8

9.2

13.94

22

Ferriéres, Fr. drag. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Volhl.

10.13

12.87

22

V. Luck, Duitsch off. . nbsp;nbsp;nbsp;.

74.33

9.7

13.82

23

Lannes, Fr. drag ....

id.

10.20

12.77

23

Anz, nbsp;nbsp;nbsp;idem . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

76.6

9.7

13.82

24

Ezney, Hoiiander ....

id.

10.21

12.73

24

V. Rudzinski, Dts. off. (cav)

73.

9.26

13.33

23

Dutilleut, Belg.....

id.

10.30

12.37

23

Assiny, Duitsch off. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

78.93

iO.ll

12.37

26

Senu, Zwitser.....

id.

10.30

12.37

26

Bahier, Fr. off.....

73.

10.13

12.29

27

Goupez, Beig.....

id.

10 33

12.47

27

Franke, Duitsch burger . nbsp;nbsp;nbsp;.

84.23

10.24

12.11

28

De Montaigu, Fr. drag . nbsp;nbsp;nbsp;.

id.

10.40

12..37

28

Frcnk, nbsp;nbsp;nbsp;idemnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

75.7

10.27

12 .-03

29

Dupont Belg.....

id.

10.30

12.18

29

Kamei, Jap. off.....

73.9

11.48

11.23

30

Kamawura, Jap. off . . .

73.43

12.3

10.42

31

Nagasuka, idem . . .

74.8

12.10

10 28

32

Kusakari, nbsp;nbsp;nbsp;idem .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .

73.23

12.40

9.94

___

-

Genscliow, aangekomen te Sin-Ho in C u. 20 in. Tusschen dit punt en Peking sticvf zün pn^rd. Leroux, paard stierf 3 K.M. van Peking. Sprossen, paard stierf voorl)ij Han-Si-Au. Plewiginbsp;paard onderweg gestorven. V. Sechendorf, geëindigd te Han-Si-Au. Kouno, idem.

-ocr page 247-

WAT ZAL HET AANSTAAND LEGERPAARD KOSTEN, ALS TOT ZELF-FOKKEN WORDT OVERGEGAAN.

Sedert eenigen tijd zijn in de militaire wereld stemmen opgegaan, om door eigcnfokkerij in de behoefte aan remontepaardcn te voorzien. Tot voor een jaar werden de remonten aangekocht op Soernba, in sommige streken van Java, met name denbsp;Preanger-Regentschappcn, en enkele in de Padangschc Bovenlanden. De vereischte maat was 4 voet, J ,256 Meter (sehoft-maat). Om verschillende redenen, onnoodig hier te bespreken,nbsp;werd de minimum maat opgedreven, zoodat ze thans is vastgesteld op \.'Sn M. Als gemiddelde maat wordt aangenomennbsp;1.40 M. (1)

Hierdoor wordt eene remontecring in het Binnenland (Java) vooralsnog onmogelijk gemaakt en moet men de legerpaardennbsp;van elders betrekken. Dit geschiedt thans door invoer vannbsp;Australië, en w^el tegen een prijs van f 400.—- per stuk, tenbsp;leveren op Java. Naar ik vermeen, is bij een nieuw contractnbsp;met den heer Kiss de inkoop gesteld op f 350.

Hiermee kan worden doorgegaan, Australië levert zooveel paarden, dat men niet beangst behoeft te zijn, dat de weinigenbsp;dieren, voor Ned. Indië noodig, niet gevonden wmrden. Eennbsp;andere w'eg is echter, om door het opzetten van eene eigen-fokkerij in de behoefte aan legerpaarden te voorzien, en denbsp;stemmen, die voor dit laatste zijn opgegaan, hebben hier reedsnbsp;zooveel gehoor gevonden, dat een plan dienomtrent in denbsp;Kamer werd voorgebracht.

Ten einde een overzicht te krijgen van de kosten, die aan eene dergelijke stoeterij verbonden zijn, laat ik hiernbsp;eene berekening volgen, waarbij alles zoo laag mogelijk isnbsp;aangegeven.

1

De maximumhoogte der laatst aaiigevoerde ponies was 1.45 M.

Red.

-ocr page 248-

238

1. nbsp;nbsp;nbsp;Emplacement voor 6 dekhengsten, 600nbsp;fokmerries, ruim 1200 veulens.

Woningen voor den Directeur en paardenarts en minstens 10 man Europeesch hulppersoneel.

Idem voor minstens 150 man Inlandsch personeel.

Een apotheek, smidse, irrigatie, weidegrond enz. enz...............f 100.000

Bij de zuinigste berekening en de eenvoudigste constructie der stallen en andere gebouwen, zalnbsp;stellig eene uitgave van 1 ton noodzakelijk zijn;nbsp;vermoedelijk aanzienlijk meer.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Aankoop van 000 fokmerries a f 400.—.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;240.000

Hierbij is gerekend op Australische merries, die

stellig met vracht enz. tot Padalarang niet beneden genoemde som te betrekken zijn.

Dezelfde hoeveelheid goede sandelwood fok-merrics, die waarschijnlijk niet te krijgen zijn, en waaruit men ])er se geen paard fokt, zooals mennbsp;tegenwoordig bij ’t leger cischt, zou misschiennbsp;iets goedkooper zijn, veel verschil maakt dit niet.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Aankoop van 6 Arabische dekhengsten

a f 2500.—............f 15.000

In deze prijs is begrepen vracht en onkosten, die den aankoop meebrengt, en kan dus als zeernbsp;laag worden aangeraerkt.

De genoemde hoevcellieid merries (000) vei’dient eene toeliehting. Het procent veulens per jaar,nbsp;dat in de beste fokkerijen in Europa bereiktnbsp;wordt, kan worden gesteld op 65. (Voor Indiënbsp;dus bijzonder hoog). Van 600 merries krijgtnbsp;men dan jaarlijks 390 veulens.

Het Sandelhout Stamboek fokte bij 10 merries, w'elke in 1893 werden ingeschreven, tot medionbsp;1899 vijftien veulens. Sommige merries w'aren bij

Transporteere. . . f 355.000

-ocr page 249-

239

Transport. . . f 355.000 inschrijving drachtig, wanneer we dus daarvoornbsp;een jaar afrekenen, werden bij die merries in 5nbsp;jaar tijd 15 veulens gefokt, dus per jaar 3 = 30 %.

Bij 28 merries, in 1894 ingeschreven, werden tot medio 1899 zeven en dertig veulens verwekt.

Dit wordt dus eveneens per jaar 30 %. Ik haal dit aan als bewijs dat ’t procent 65 zeernbsp;hoog is.

Aannemende dat de paarden in Indië alle 25 jaar (?) worden, zou eene sterfte van 4 %

’s jaars moeten worden berekend. De eerste jaren is de sterfte het grootst, ik reken daarom 5 %.

Voordat dus de dieren 4 jaar oud zijn is er 20 % afgegaan en blijven nog 312 veulens. Nu komtnbsp;de keuring. Wanneer gerekend wordt, dat vannbsp;de 4 dieren één ongeschikt wordt geacht alsnbsp;remonte-paard, is dit stellig niet veel; we komennbsp;alzoo op 234 veulens. Wetende, dat Indië pernbsp;jaar 250 remonten noodig heeft, is hiermee bewezen, dat voor de fokkerij een getal van 000nbsp;merries als minimum kan worden gesteld.

Bij de 000 merries neem ik 6 dekhengsten.

Als direkte uitgaven krijgen we dus . . nbsp;nbsp;nbsp;. f 355.000

we aan

Gedurende de eerste 5 jaar jaarlijksche uitgaven.

f 19.200

19.200

1. Een Directeur, een paardenarts, twee hoefsmeden, hulppersoneel voor den Directeur (5 a 6nbsp;Eur. mandoers), hulppersoneel voor j^aardenartsnbsp;bij de behandeling der zieke dieren, bij denbsp;castraties etc. (elk jaar 150 castraties), per

maand / 1000.— = per jaar......

Bedenkende dat op Batavia, voor de paar honderd paarden, die daar zijn, drie paardenartsen

Transpor teere. , .

-ocr page 250-

240

Per transport. . . f -19.200 noodig zijn, is zeker hier de veeartscnijkundigenbsp;hulp niet te ruim genomen.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Stalpersoneel voor 6 hengsten, G personen

a f -10.— ’smaands ])er jaar.......» nbsp;nbsp;nbsp;720

Dergelijke waardevolle dieren hebben bij de drukke werkzaamheden elk een ver])leger noodig.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Personeel voor 600 merries, 120 man a

f 10.— ’smaands = per jaar......» nbsp;nbsp;nbsp;14.400

Meer dan 5 merries, zwanger of met een jong veulen, kan men een persoon niet ter verpleging geven.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Personeel voor 525 veulens, 20 man

a f 10.— ’smaands nbsp;nbsp;nbsp;= per jaar......» nbsp;nbsp;nbsp;3.120

Het eerste jaar is ’t aantal veulens 0. liet tweede jaar 390 — 57o sterfte = 370.nbsp;liet derde jaar 720nbsp;» vierde »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 1050

we kunnen dus rekenen per jaar gemiddeld 525.

Dij de verpleging reken ik voor één persoon 20 veulens, ’t Eerste jaar hebben de diertjesnbsp;dit niet noodig, de volgende jaren echter meer.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Voedsel voor 0 dekhengsten a f 20.—

’s maands = per nbsp;nbsp;nbsp;jaar.........» nbsp;nbsp;nbsp;1.440

liet voedsel der dekhengsten, deels bestaande uit crushedfood en eieren, kan niet lager dannbsp;f 20.— ’s maands worden gesteld.

6. nbsp;nbsp;nbsp;Voedsel voor 600 merries a f 6.— ’s maands

= per jaar. . nbsp;nbsp;nbsp; ..........ygt; nbsp;nbsp;nbsp;43.200

De merries zijn zwanger of zoogende en kunnen dus niet zonder bijvoer, waarom f 6.^— als minimum kan worden aangenomen.

7. nbsp;nbsp;nbsp;Voedsel voor 525 veulens a f 5.— ’s maands

= per jaar........ » nbsp;nbsp;nbsp;31.500

Transpor leere.

f 113.580


-ocr page 251-

Per transport. . nbsp;nbsp;nbsp;. f

Voor de jonge veulens is f 5.— ’s maands te veel, voor de ouderen echter te weinig.

8. nbsp;nbsp;nbsp;Aanvulling van hengsten door sterfte en

ongeschiktheid, per jaar.........j

9. nbsp;nbsp;nbsp;Aanvulling van merries, rekenende 15 yo

per jaar .............. »

Door sterfte zal elk jaar een gedeelte uitvallen, echter ook, doordat dieren onvruchtbaar zijn ofnbsp;worden, slechte veulens geven, te vaak verwerpen enz.

Het Sandelhout stamboek van 1899 opslaande zie ik, dat van de 38 in 1893 en ’94 ingeschreven merries 14 op medio 1898 nog nietnbsp;bezet waren, deze zouden dus moeten wordennbsp;afgeschreven, zijnde per jaar 3 = 8'/2 %

Dit is wegens onvruchtbaarheid. Aannemende dat de goede merries een jaar of 15 geschikt blijvennbsp;voor de fokkerij, eischt dit per jaar eene aanvulling van 6'/, %.

Dan moeten nog worden afgeschreven die dieren, welke slechte veulens krijgen of vaak verwerpen.

Een aanvulling van 15 % ^al dus stellig noodig blijken.

10. nbsp;nbsp;nbsp;Onderhoud gebouwen, terreinen enz.

11. nbsp;nbsp;nbsp;Aankoop van stalgereedschap, touw, emmers, medicijnen.........

12. nbsp;nbsp;nbsp;Administratie-kosten, registers enz.

per jaar totaal.

In vier jaar tijd wordt dit 4 X • hierbij gevoegd de som van .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

maakt voor uitgaven in de eerste vier jaar

Deze som moet worden beschouwd als het kapitaal,, waarmee begonnen wordt. Na dien tijd

Dl. XVI. Afl. 1 cn 2 Oct. 1903.

113.580

2.000

36.000

. »

4.000

, »

3.000

D

500

f

159.080

f

636.320

»

355.000

f

991.320

16

-ocr page 252-

242

eeno geregelde afzet van

krijgt men elk jaar 250 paarden.

f 34.696

Aannemende dat ’t Gouvernement geld kan opnemen a 3V2 'Vo» f'^oet aan rente elk jaar worden

afgelost

Gedurende de eerste vier jaar kregen we aan

jaarlijksclie uitgaven..........

daarbij werd onder de posten 4 en 7 gerekend op gemiddeld 525 veulens. Na 4 jaar is dit echter hoogcr en wordt 1370 n.1.nbsp;Veulens beneden 1 jaar 390 — 57o sterfte =370nbsp;))nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1—2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;370

» nbsp;nbsp;nbsp;))nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2—3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;))nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;351

)) nbsp;nbsp;nbsp;))nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3—4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;))nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;333


f 159.080


¦57o

57o

'57o


= 351 = 333nbsp;= 319


4.920

50.700

Totaal. . . . 1370 (liet procent sterfte 5 7o 'S direkt afgerekend.)nbsp;Voor de meerdere veulens, 845 stuks, moetennbsp;de posten 4 en 7 respectievelijk vermeerderd

worden met voor post 4......... »

voor post 7........ • nbsp;nbsp;nbsp;»

f

214.700

»

13.000

f

201.700

))

34.696

f

236.396

1

. f

945

Totaal . . .

Jaarlijks worden ongeveer 65 jonge paarden afgekeurd, wmrdt de verkoopswaarde daarvannbsp;gesteld op f 200 per stuk, dan worden daardoor de uitgaven verminderd met f 13000 en

blijven op.............

hierbij gevoegd de te betalen rente ad. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Totaal. . . .

Hiervoor heeft men 250 remonten; elk dier zal dus kosten ruim....... • nbsp;nbsp;nbsp;.

We zien dus, dat, waar men door import een paard krijgt voor f 350, dit bij zelf-fokken op f 945 komt.

Per jaar wordt dit eene vermeerdering van uitgaven van bijna f 150.000. AVaarlijk niet gering.

-ocr page 253-

Wanneer men geen behoorlijk of voldoende paardenmateriaal kon importeeren, dan zou zelf-fokken eene noodzakelijkheid zijn,nbsp;doch, zooals ik reeds opmerkte, hiervoor bestaat geen gevaar.

Wel hoor ik voorstanders van zelf-fokken steeds zeggen, dat zoodra de B. V. komt men geen paarden meer kan aanvoeren,nbsp;daar de verbinding met Australië natuurlijk verbroken wordt.nbsp;Zeker, dit is volkomen juist, maar ik vraag in gemoede, watnbsp;heeft men aan eene fokkerij in geval de B. V. voor ons staat?

Al de bruikbare paarden zijn reeds afgeleverd, er blijven dus alleen zwangere merries en veulens.

Op welke manier men ook in de remonteering voorziet, in elk geval is men, wat de reserve aangaat, aangewezen op dennbsp;paardenstapel, die op Java aanwezig is, dit is de Inlandschenbsp;paardenstapel, en de dieren, welke van Australië en eldersnbsp;aangevoerd, als gebruikspaarden in ’t bezit zijn van Europeanen,nbsp;Chineezen en gegoede Inlanders.

Van bevoegde zijde afgaande op de voor kort gehouden opname, hoor ik dat deze zeer voldoende is.

Ik vermeen dus, dat eene eigen fokkerij voor het Gouvernement geen voordeel doch groot geldelijk nadeel met zich brengt.

Laat het Gouvernement, zooals thans in de Preanger-regent-schappen en de enkele andere Residenties reeds geschiedt, den paardenfokker krachtig steunen in zijn bedrijf, dan zal er eennbsp;tijd komen, dat men de remonten in ’t Binnenland kan aan-koopen.

Dat is de ideale toestand, waarop aangestuurd moet Nvorden.

Buitenzorg, September 1903.

B. Vrijburg.

/gt;


4

-ocr page 254-

PERSOVERZICHT.

DE PAARDENSTAPEL VAN DE WERELD.

Recente statistieken tonnen aan, dat er 85,000,000 paarden in de geheele wereld bestaan. Hiervan komen er 18,266,140nbsp;voor rekening van de Vereenigde Staten. Dit land is echternbsp;nog niet de grootste bezitter van paarden; dit is Rusland,nbsp;dat op een rond cijfer komt van 22,000,000 of ongeveer tiennbsp;per vierkante Engelsche mijl, terwijl dit cijfer voor de Vereenigde Staten zich slechts op de helft stelt.

Onder de Europeesche staten komt verder voor: Duitsch-land met 4,200,000 paarden; Frankrijk met 3,500,000; Groot Brittanje en Ierland (het vereenigde koninkrijk) met 3,000,000nbsp;stuks. De twee eerstgenoemde naties gebruiken ongeveer 150,000nbsp;paarden elk voor militaire doeleinden.

In Duitschland zijn ongeveer twintig paarden op iedere vierkante Engelsche mijl grondgebied. Oostenrijk en Hongarijenbsp;te zamen zijn eigenaar van 4,800,000 paarden en van dit aantal worden er 280,000 gesteld op naam van de rcgeering, dienbsp;ze voor verschillende diensten benoodigt. Zweden en Noorwegennbsp;bezitten 663,000 paarden, België 300,000, Holland 270,000,nbsp;Spanje bijna 400,000, Portugal ongeveer de helft van ditnbsp;aantal, Zwitserland 110,000, Griekenland 100,000, Italiënbsp;850,000, Turkije ongeveer een half miljoen en de Balkanslaten gezamenlijk ongeveer het dubbele.

In Zuid-Amerika, waar de voorvvaarden, gesteld aan het fokken, vrij denkbeeldig zijn, komen 6,500,000 stuks'voor,nbsp;waarvan Argentinië voor het grootste gedeelte houder ennbsp;eigenaar is. Voor Afrika komt men op een cijfer van eennbsp;ronde 5,000,000 paarden cn voor Australië op 1,500,000.nbsp;Het geheele vasteland van Azië bezit misschien 10,000,000nbsp;stuks, waarvan een tiende gedeelte voor rekening van Britsch-

-ocr page 255-

245

Indië komt. Canada bezit niet meer dan ruim een milioen paarden en Niemv-Zcckmd niet meer dan 500.0Ü0 stuks.

{The Australasian) 7—3—1903.

LEGER-REMONTEN.

De heer W. F. Riley, Longreach, Centraal Queensland, schrijft:

Gedurende het laatste jaar komt er maar geen einde aan het geschrijf en gepraat over leger-remonten, opgewekt door hetnbsp;aantal paarden, dat gedurende den oorlog naar Zuid-Afrikanbsp;werd gezonden. De Queensland paarden zijn meer afgebrokennbsp;dan die van eenig ander gedeelte van Australië, hetgeen denbsp;droogte in dat land gedurende de laatste 5 jaar in aanmerkingnbsp;genomen, onbillijk is.

De droogte heeft vele duizenden van onze legerpaarden het leven gekost, die welke voor A frika werden opgekocht, warennbsp;de afgerichte vlugge zwaardere soorten, die welke het meestenbsp;werk deden en deze waren in slechte conditie, wijl ze denbsp;andere dieren door aanslepen van voer en ander boerenwerk,nbsp;in het leven moesten houden. Zoodra dezelfde paarden opnbsp;waren, werden zij in de wei aan hun lot overgelaten en wijlnbsp;daar niet voldoende te eten was, kwamen de meesten daarinnbsp;van ellende om.

Gedurende de laatste drie jaren heb ik zoo ongeveer vier honderd paarden gekocht voor Zuid-Afrika en hidië en kreeg ik mijn voorraad voornamelijk uit het gebied ten Zuiden van dezenbsp;stad en over de grens in Zuid-Australië; de eigenaren daarnbsp;vertelden mij dat, waar ik nu slechts een tien stuks konnbsp;machtig worden, ik er vóór de droogte gemakkelijk een honderdtal had kunnen krijgen.

Onze grootste last met het aankoopen van paarden voor deze markten bestond in het krijgen van goed geconditionneerdenbsp;paarden en vooral om ze in goede conditie op het spoor te

-ocr page 256-

246

brengenwant zelfs als er hooi en graan te krijgen was, dan was het nog moeilijk om deze boschpaarden er toe te krijgennbsp;om het kunstmatige voedsel te eten; verder kon men bijnbsp;een nauwkeurig onderzoek opmerken dat ruim tien percent diernbsp;paarden kleine witte vlekken of stipjes op het oog hadden,nbsp;veroorzaakt door vliegen, stooten enz. De paarden met ditnbsp;gebrek werden zonder eenige consideratie afgekeurd, ofschoonnbsp;zij even goed te berijden zijn en even goed kunnen zien alsnbsp;ieder ander paard. Met mijne twintigjarige ervaring vermeennbsp;ik dat wij in de eerste plaats behoefte hebben aan eennbsp;paar goede seizoenen; tweedons moeten paarden aanschaffennbsp;tot 10 jaar oud inplaats van tot 8 jaar en dan afstand doennbsp;van het af keuren voor vlekjes op de oogen, en ten derdenbsp;nimmer groote contracten in handen geven van één man;nbsp;dan hebben wij al dat geschrijf over paarden-depóts en Gou-vernements-fokkerijen niet noodig, want er zullen dan volopnbsp;paarden te krijgen zijn in Queensland, waar de grond goedkoopnbsp;en geschikt is voor paardenfokkerij en waar men de eigenarennbsp;steeds zeer genegen zal vinden om te verkoopen.

Ongetwijfeld heeft men misbruik gemaakt van de Zuid-Afrikaansche markt, maar de groote leveringscontracten hadden daaraan grootendeels schuld; men had een monopolie en denbsp;fokkers konden geen behoorlijke prijzen maken.

Ook hier ging de makelaar wéér met de groote winst strijken.

{The Australasian.)

7—3—1908.

HET FOKKEN VAN MUILDIEREN.

In de opmerkingen, door den heer Kendall te berde gebracht bij de bespreking van de kwestie over het registreeren van dekhengsten, komen eenige zeer belangrijke wenken voor,nbsp;met betrekking tot het fokken van muildieren,

„De helft van de merries,” zeide hij, ,,die tegenwoordig gebruikt worden voor de paardenfokkerij, deugen daar in hetnbsp;geheel niet voor. Intusschen zouden velen daaronder zeer

-ocr page 257-

247

geschikt zijn om muildieren te fokken en zouden daardoor voor een beter doel benut worden on wel om de volgende redenen:nbsp;muildieren erven niet zoo erg de gebreken over als de progenituurnbsp;van den hengst en de merrie. Zij worden gemakkelijk opgevoed,nbsp;zijn veel bruikbaarder voor plaatselijk gebruik en hebben eenenbsp;hoogere export-waarde. Onze minderwaardige jaaarden hebbennbsp;voor dit doeleinde geen waarde. Merries, die ongeschikt zijnnbsp;voor paardenfokkerij, zouden voor muildierfokkerij zeer goed tenbsp;benutten zijn zonder daarmede de belangen te schaden van paardenfokkers of anderen.

liet gouvernement zou goed doen met den invoer van een aantal uitgezóchte Kentucky of Spaansche ezelhengstennbsp;en deze tegen een kleine vergoeding te verhuren, in plaatsnbsp;van aan de eigenaren van dekhengsten premies uit te loven.

Het fokken bij gebrekkige, slechte merries, zooals tegenwoordig, veroorzaakt verval in hooge mate. Iedere generatie wordt onvermijdelijk slechter. Door muildieren te fokken bijnbsp;dezelfde merries, zou dit kwaad dadelijk worden weggenomen en dan bleven alleen de goede merries over om paardennbsp;bij te fokken.

De markt voor muildieren is practisch onbegrensd. Voor lastdier in de mijnen, voor veel van het boerenbedrijf ennbsp;andere zaken zijn zij geschikter dan paarden.

De Amerikanen, die in de meeste zaken het schranderst zijn, verkiezen hen boven het paard voor de ploeg en ander ruwnbsp;oogstwerk. Zij zijn degelijker, geharder en gemakkelijker tenbsp;onderhouden dan paarden en wanneer men een langdurigennbsp;en zwaren arbeid vereischt, zooals bijv. bij het optrekkennbsp;van zware kanonnen in den Zuid-Afrikaanschen oorlog, dannbsp;hebben zij zich steeds superieur getoond aan jiaarden. Mijn zoonnbsp;deed mij een verhaal van een muildier, behoorende bij zijnnbsp;regiment, die te Belmont een mauser-kogel kreeg in zijn borstnbsp;en een andere in zijn zijde en die bleef eten en doorwerken,nbsp;alsof er niets was gebeurd.

{Sydney-mail. J

-ocr page 258-

248

VERPLICHTE KEURING VAN DEKHENGSTEN.

Ik heb inzage genomen van een afschrift van het ontwerp aangaande de voorziening in de voorwaarden tot toelatingnbsp;als dekhengst in Nieuw-Zeeland. Het ontwerp werd in hetnbsp;vorige zittingsjaar verdedigd door den heer Duncan en isnbsp;bekend als „de wet op de paardenfokkerij van 1903”. Deze wetnbsp;is sedert gewijzigd in haar tegenwoordigen vorm. Het ontwerpnbsp;werd vooraf ter beoordeeling gezonden aan eene vergaderingnbsp;van gedelegeerden van landbouw-maatschappijen en werd doornbsp;deze op vele punten van amandementen voorzien. Voor zooverre het betreft het doel van den maatregel, komt deze wet vrijwel overeen met het ontwerp van den heer Duncan. Beidennbsp;schrijven voor, dat de eigenaar van een dekhengst, wanneer hijnbsp;deze wil gebruiken voor stoeterij-doeleinden, ieder jaar vóór dennbsp;3Ü®“ Juni zich zal hebben te wenden tot den secretaris van landbouw, teneinde zijn dekhengst te doen keuren door tweenbsp;veeartsen, die daartoe door den minister worden aangewezen,nbsp;en den titel voeren van „keurmeesters”. Hij moet deze aanvraagnbsp;vergezeld doen gaan van £ 3 (f 36) voor kosten.

Indien de keurmeesters overtuigd zijn dat de gekeurde dekhengst vrij is van de gebreken, die bij voorschrift nader omschreven zijn, dan leggen zij hiervan eene verklaring af voor den secretaris van landbouw, welke dan een door hem onder-teekend certificaat afgeeft, waarbij de eigenaar gemachtigdnbsp;wordt om zijn dekhengst voor de stoeterij te gebruiken. Dezenbsp;vergunning is van kracht tot den 30®quot; Juni van het volgendenbsp;jaar en kan op een volgenden eigenaar van den dekhengstnbsp;worden overgeschreven. Mochten de keurmeesters een dekhengst af keuren, dan heeft de eigenaar recht op restitutie van denbsp;helft van het gestorte bedrag. De ouderdom van den dekhengstnbsp;wordt vastgesteld door de keurmeesters en mocht dienaangaande tusschen hen verschil van meening ontstaan, dan w'ordtnbsp;de beslissing overgelaten aan een gediplomeerden door dennbsp;minister te benoemen veearts.

Eene boete £ 20 (f 240) wordt opgelegd aan hem, die een ongeregistreerden dekhengst gebruikt, terwijl deze zelfde

-ocr page 259-

249

boete ook kan worden opgelegd aan den eigenaar van de merrie. Een inspecteur heeft toegang tot de stallen, het erf en denbsp;weilanden, enz. om zich te kunnen overtuigen, dat de bepalingen worden nageleefd, terwijl eene boete van £ 10 (/’120)nbsp;wordt opgelegd aan een ieder, die den inspecteur belet zijnenbsp;functiën uit te oefenen, dan wel aan een ieder die niet in staatnbsp;is het certificaat overteleggen, wanneer daarom gevraagdnbsp;wordt. Met dezelfde boete worden gestraft zij, die eene valschenbsp;opgaaf doen omtrent ouderdom of afkomst. De Gouverneurnbsp;kan van tijd tot tijd in het besluit zoodanige wijzigingen innbsp;de tenuitvoerlegging maken als hij noodig zal oordeelen.

De heer Alex. Bruce, vroeger Iloofd-inspecteur van den Veeartsenijkundigen dienst in Nieuw-Zuid-Wales, bepleitte denbsp;verplichte keuring der dekhengsten, reeds voor eene reeks vannbsp;jaren.

Reeds lang geleden trachtten eigenaren van prima dekhengsten, (toen paarden nog zeer hooge prijzen haalden) eene belastingnbsp;daarop in het leven te roepen en zij werden daarin gesteundnbsp;door vele anderen, die de welvaart van het land ter hartenbsp;ging. Er kwam echter sterke tegenkanting van de zijde dernbsp;eigenaren van de goedkoope kruisingsproducten en dezenbsp;werden weder gesteund door eigenaren van merries, die kortzichtig genoeg waren om hen te begunstigen.

Naderhand werd de markt overladen met paarden en de agitatie hield op.

Nieuw-Zeeland tracht nu onder wetsbepalingen te brengen, datgene, waarvoor Nieuw-Zuid-Wales en Victor ia reeds gedurende 20 jaren, bij tusschenpoozen, hebben gevochten, zondernbsp;dat het aan deze staten gelukt is om te slagen.

(Sydney-Mail 10 — 6 —1903).

ONTHOORNING VAN VEE.

Met veel belangstelling nam ik kennis van Bruni’s verslag over het onthoornen van vee in „The Australasian” van 21

-ocr page 260-

250

Februari en kan ik ieder woord, wat hij aangaande dit onderwerp zegt, onderschrijven. Gedurende de laatste acht of tien jaar heb ik op het land van mijn vader duizende stuks veenbsp;onthoornd, en kan ik met een gerust geweten verklaren.

dat zij, die meepraten over de pijn den dieren hij het ont-hoornen veroorzaakt, van deze aangelegenheid nimmer ondervinding kunnen hebben o])gedaan. Wij hebben steeds ervaren dat ’t een van de nuttigste operaties is, die men kan toepassen,nbsp;zoowel ten voordeele van den mensch als in het belang van hetnbsp;vee zelf. Bij elke onthoorning, door mij gedaan, was het dier altijdnbsp;rustig en ging daarna weder kalm met eten voort alsof er nietsnbsp;gebeurd was. Zij worden ongetwijfeld makker en het gebruiknbsp;van onthoornd vee voor sleep- of trekdiensten is buiten kijfnbsp;voordeeliger.

Vóórdat het vee bij mijn vader onthoornd was, was het verschrikkelijk om hen te zien en te hooren als zij op hetnbsp;erf werden losgelaten. Zij waren nooit tevreden voordat zijnbsp;elkaar flink gestooten en getracht hadden elkaar aan stukkennbsp;te scheuren. Tegenwoordig probeeren zij dat niet meer, zijnbsp;zijn gemakkelijk te behandelen en stooten elkander nietnbsp;meer.

Inplaats van te trachten het onthoornen tegen te gaan, moest men het aanmoedigen, en zooals Biiuni zegt, het is opnbsp;eene boerderij bepaald noodig om de koeien te onthoornen,nbsp;want, zooals menschen die dagelijks met vee omgaan, maar alnbsp;te goed weten, kunnen koeien onder elkander dikwerf eennbsp;groot bloedbad aanrichten.

Wanneer men over behooitijke instrumenten beschikt, is het onthoornen eene kwestie van een paar seconden. Op een namiddag onthoornde ik in twee uren en '18 minuten 'lüü stuksnbsp;jong vee, zonder de minste moeite, terwijl ik na de operatienbsp;nog op iedere hoorn met een groote verfkwast zweedschenbsp;teer smeerde.

Ik heb vee op alle leeftijden onthoornd, maar ik acht den leeftijd van negen tot vijftien maanden de beste, omrede jongnbsp;en in de maanden April of Augustus geopereerd, zij in betrekkelijk korten tijd genezen zijn en dan van de operatie al heelnbsp;weinig weet hebben.

-ocr page 261-

Onze ervaring hier van het onthoornen van vee is in alle opzichten gunstig en het is zeker geen wreede of erg pijnlijkenbsp;operatie en, zooals gezegd, het dient aangemoedigd, inplaatsnbsp;van tegengegaan te worden.

Het is niet aan te nemen dat een eigenaar, tegen zijn belang in, zijn vee zal schaden en ik hoop dat er geen wetten zullennbsp;worden gemaakt om eene zoo noodige operatie, als het onthoornen, te beletten.

Allan M’ Parlane Jun. (The Australasian 4-3-1903J.

DE WAARDE VAN EEN GOEDEN STAM-BOOM (PEDIGREE.)

Men ontmoet dikwijls fokkers met een buitengewone ondervinding, die net doen of zij niet veel hechten aan een stamboom (pedigree). Naar hunne meening is ’t alleen maar noodig, dat de |vader en de moeder van zuiver bloed zijn ennbsp;dan hangt verder de uitmuntendheid van het product eenvoudig af van de behandeling en voeding na de geboorte. Iknbsp;ben dikwijls verbaasd geweest te zien hoe vastgeroest de meening is, dat de helft van het fokken „door het keelgat” gaat.nbsp;Men behoeft geen knappe deskundige te zijn om te begrijpennbsp;dat men de goede hoedanigheden van een goed gefokt diernbsp;moet ontwikkelen door behoorlijke voeding, maar als die goedenbsp;hoedanigheden niet het dier zijn aangeboren, dan zal geen hoeveelheid voedsel groot genoeg zijn om deze te ontwikkelen.nbsp;Door te zeggen dat een dier van zuiver bloed is, wordt nognbsp;niet onomstootelijk aangenomen, dat het ook goed gefokt is.nbsp;Er komen geregistreerde slechte exemplaren voor bij alle rassennbsp;en door te verzuimen om goed uit te zoeken, worden de gebreken

-ocr page 262-

252

van dezen vereeuwigd en brengen deze dieren een pedigree, als belangrijke factor bij het fokken van prima prima dieren,nbsp;in discrediet.

Bij toeval komt er eens uit deze inferieure pedigree-dieren eene schitterende uitzondering te voorschijn en men heeft eennbsp;dier gefokt van de allerhoogste klasse!

Zulk een dier, ofschoon op zich zelf van de hoogste waarde, is in geen geval te vertrouwen als vader; inderdaad repro-duceeren zijne afstammelingen dikwerf do inferieure karaktertrekken van zijne onmiddellijke voorouders. Bij zulk een paarden-lievend volk als het Australische, behoeven wij ons niet tenbsp;verontschuldigen, wanneer wij een beroep doen op de annalennbsp;van de renbaan en het stamboek, om welke kwestie ook, dienbsp;verband houdt met het fokken, nader te illustreeren. Wijnbsp;kunnen geen beter bewijs aanhalen voor de waarde van eennbsp;goeden pedigree dan ons wordt aangeboden door die tweenbsp;groote mededingers op de renbaan: . „Bend Or” en „Robertnbsp;the devil”. De eerste stamde af van den Derby-winnernbsp;„Doncaster” en deze van „Stockwell”. Zijne moeder wasnbsp;„Rouge Rose” van „ïhormanby” (een Derby-winner) en „Ellennbsp;Horne”, van ,,Redshank uit Delhi,” van ,,Plenipotentiary uitnbsp;Fawn”, en deze laatste van ,,Waxy.”

De afkomst van „Robert the devil” wordt door een welbekend schrijver zuiver beschreven als: ,,uit een waardelooze merrie en van een hengst zonder eenige reputatie”.

Op de renbaan waren deze twee paarden vrijwel gelijk; inderdaad bleek „Robert the Devil” de beste; want ofschoonnbsp;,,Bend Or” won, bij den grooten wedstrijd om den Derby innbsp;1880, moet men niet vergeten, dat deze het groote voordeelnbsp;had van Fred Archer als jockey te hebben.

Rossiter, die „Robert the devil” reed, dacht dat hij de race in de hand had en keerde zich om, waardoor hij voor eennbsp;oogenblik zijn paard inhicld. ,,Dit” (zoo schrijft ,,The Field”)nbsp;„deed zonder twijfel ,,Robert the devil” de race verliezen, daar Archer, met zijn scherp oog en bewonderenswaardige aandacht voor alle toevalligheden, opeens vooruitnbsp;schoot en, na een’ wanhopigen strijd, den eindpaal bereikte,nbsp;en won met een hoofd lengte.

-ocr page 263-

253

Hier waren twee volbloed paarden van de allerbeste eigenschappen op de baan, met geen merkbaar verschil, uitgezonderd dat het eene een goeden pedigree en het andere een slechtennbsp;bezat.

Maar wat zien wij bij de fokkerij ?— Om maar weder eens »The Field” aan het woord te laten; »Bij de fokkerij, begin-»nende met een dekgeld van zes honderd gulden, hadnbsp;»Bend Or” een ongekend succes, door het verwekken vannbsp;«een lange lijst van winners van groote races, ofschoon dezenbsp;))allen in de schaduw gesteld werden door den onoverwinne-ïlijken «Ormonde,” met de Two thousand, Derby on St. Legernbsp;«als zijn voornaamste triomfen. sKendal” en «Orme” ver-ïdienen ook bizondere vermelding als zonen van Bend Or; denbsp;«eerste als vader van «Galtee More,” winner van de Two thou-T)sand, Derby en St. Leger, de tweede als vader van «Flyingnbsp;«fox,” evenzoo winner van de drie groote klassieke races.

«Samengeteld gedurende 18 jaren, wonnen 209 afstamme-«lingen van «Bond Or” 407 races tot eene gezamenlijke waarde «van niet minder dan £ 170,804” (ruim twee millioen gulden).

Welke is nu de loopbaan geweest van «Robert the devil”, het fameuse racepaard, bij de fokkerij? Be heb nimmer gehoordnbsp;van een paard met groote verdiensten, als van hem afstammende, en inderdaad zijn de winners daaronder al heel geringnbsp;en van geen groot belang.

Naar mijne meening kon er geen beter bewijs worden aangevoerd voor de waarde van een goeden pedigree, als ons door de loopbaan van deze twee bekende racepaarden wordtnbsp;verschaft.

{The Australasian).

EEN VONNIS OVER DEN IIACKNEY.

Lord Milner heeft aan importeurs en fokkers kennis gegeven, dat men in Zuid-Afrika den Engelschcn Ilakney als dekhengstnbsp;niet noodig heeft. Hieruit kan men gemakkelijk zien, dat dezenbsp;Lord ten minste geprofiteerd heeft van de lessen van den

-ocr page 264-

254

laatsten oorlog, bij het begin waarvan het Ministerie van oorlog menschen om te vechten op half-bloed rijtuigpaarden uitzond.

Ongetwijfeld is de Ilackney een waardevol paard op zijn plaats en zijn plaats is het rijtuig. Hij gaat ook wel ondernbsp;den man in een park gedurende een uur of wat per dag,nbsp;maar wanneer van hem gevergd wordt een paar mijlennbsp;aan één stuk te galoppeeren achter of voor een troep boeren,nbsp;dan legt hij het af en blijft kalm staan. Het is de snelheid welkenbsp;den Ilackney ruïneert.

Indien hij goed doorvoed is dan zal hij zonder twijfel, op eene gemakkelijke baan, wel een heelen dag, zoo ongeveer gedurende eene week, kunnen lanterfanten, maar zelfs om daartoe innbsp;staat te zijn, zou men aan hem dezelfde zorg en attentie moetennbsp;wijden als aan een renpaard. Het gold bij de Engelschennbsp;eenige jaren geleden nog voor vaststaande, dat de zware cob metnbsp;breede borst met een pijpmaat van 20 c.M. het ware rijpaard was,nbsp;maar toen zij op de boerenjacht gingen, toen bemerkten zij alnbsp;heel spoedig dat dit paard zonder nut was en dat één enkelenbsp;gewone volboed pony meer waard was dan een heele stalnbsp;vol Hackney’s. In dien tijd wilden de leveranciers van leger-paarden niet anders koopen dan de groote veel toonende,nbsp;pronkerige paarden van het Ilackney of Cleveland Bay typenbsp;voor de cavalerie en alle geur-cavalerie-regimenten, die bijnbsp;de oorlogsverklaring naar de Kaap gingen, werden uitgerustnbsp;met deze slappe, overvette dieren.

Het vertrouwen van het Ministerie van Oorlog in deze groote vleezige paarden kreeg een geweldigen schok in Maartnbsp;1900, toen het telegrafische verslag van het gevecht bij Drie-fontein Londen bereikte en aan de wereld verkondigde, datnbsp;„toen de vijand vluchtte, alleen de paarden van de Australische cavalerie in staat waren hem na te zetten.” In eennbsp;voorafgaand samentreffen deed het geval zich voor, dat denbsp;ruiterij van generaal French, na eene flankbeweging van 20nbsp;mijlen, het allegde en niet in staat was handelend op te tredennbsp;op het juiste oogenblik, dat de boeren gemakkelijk haddennbsp;kunnen worden ingesloten; de autoriteiten aan het Ministerienbsp;van oorlog weigerden echter te gelooven, dat de schuld lagnbsp;aan hunne cavalerie-paarden.

-ocr page 265-

255

De geschiedenis van den marsch van de colonne tot ontzet van Kimberley leert ons, dat de paarden van de Engelschenbsp;cavalerie langs den weg neervielen, ineenzakten en onderweg stierven, terwijl de Australische cavalerie, die de voorhoede uitniaakte. Hink doorging van het begin tot het eindenbsp;en de paarden daarna nog sterk genoeg waren om hunnenbsp;ruiters terug te brengen naar Magersfontein, waar zij deelnamennbsp;aan den ondergang van Cronjé.

Lord Milner was daar tegenwoordig en weet al deze zaken en zoolang hij of iemand van zijn kaliber, in Zuid-Afrikanbsp;het gezag in handen heeft, is het niet waarschijnlijk, dut denbsp;Hackney of eenig ander tuig-paard zal worden aanbevolen alsnbsp;stam-vader voor de remonte.

Zooals reeds hiervoren werd gezegd, is de Ilackney een bruikbaar paard op zijn plaats en ditzelfde kan gezegdnbsp;worden van den Clydesdaler en den Suffolk Punch, maarnbsp;voor rijpaard deugen zij heelemaal niet en het doet goednbsp;te zien, dat er ten minste één man is in Engelschen dienst,nbsp;die den moed heeft, om de leveranciers van het Ministerienbsp;van oorlog een hak te zetten, door hun lievelings-gebroednbsp;te bannen uit de Gouvernements-stoeterijen in Zuid-Afrika.

{Sydeney-mail).

WENKEN VOOR FOKKERS.

Alhoewel het vroege gebruik van jonge merries voor de fokkerij over het algemeen geen aanbeveling verdient, zij mennbsp;toch indachtig, dat op 3-jarigen leeftijd de geslachtsdrift zeernbsp;opgewekt is, voornamelijk bij goed gevoede dieren. Wordtnbsp;dan van maand tot maand, soms van jaar tot jaar, gewachtnbsp;om de merrie bij den hengst toe te laten, dan geschiedt ditnbsp;soms niet ongestraft, er kunnen nl. hysterische toestanden intreden, die onvruchtbaarheid op latcreb leeftijd ten gevolgenbsp;hebben.

-ocr page 266-

256

Met het oog op het gemengd gebruik maken van de merries, verdient dit punt eenige overweging. B.v. wil men de merrienbsp;tot 8 a 9 jaar voor de baan of voor een ander doel gebruikennbsp;en daarna als fokmerrie, dan kan het z’n voordeel hebben denbsp;merrie op 3-jarigen leeftijd bij den hengst toe te laten om denbsp;geslachtsdrift te bevredigen, haar daarna eenige jaren voor dennbsp;dienst te bestemmen, om ten slotte nog een geschikte fokmerrienbsp;over te houden.

Ook jonge merries, die zeer hoog opschieten, laat men dekken om ze wat meer in de breedte te dwingen en ze voor dennbsp;handel beter geschikt te maken. Zoogende merries wordennbsp;gemakkelijker drachtig dan guste of die welke nooit gedragennbsp;hebben; ook om het andere jaar dragende merries en die welkenbsp;reeds eenmaal verworpen hebben, nemen moeilijk op. Denbsp;hengstigheid begint in den regel 7—'10 dagen na het veule-nen en men laat de merrie op den 8**“quot; of 9“ dag dekken.nbsp;Soms ziet men hengstigheid ook wel op den 4'*quot; of 5®quot; dag nanbsp;het werpen en dan in geen maanden (gedurende de zoogperiode)nbsp;weer. Gedurende die 1® hengstigheid nemen de dieren gemakkelijk op en het is dus raadzaam daarvan gebruik te maken.

Dat de duur der hengstigheid 9 dagen zou zijn, wordt even vaak gelogenstraft als bewaarheid.

De tijden van het terugkomen der hengstigheid zijn zeer verschillend en regelen’zich dikwijls geheel naar het dier zelf.

Graaf Leiindorff zegt er van: „liet aantal dagen tusschen de '1® en de opvolgende hengstigheid is deelbaar door een getalnbsp;dat ligt tu.sschen T’/j—8. Is sedert de laatste dekking dit aantalnbsp;dagen vier maal verstreken, zonder dat hengstigheid optreedt, dannbsp;is de merrie met eenige zekerheid als drachtig te beschouwen.

In ’t algemeen ontwaakt met de-natuur in ’t voorjaar ook het geslachtsleven der merrie, doch dikwijls werken storendenbsp;omstandigheden in, welke de hengstigheid onderdrukken. Zoonbsp;zal bv. een merrie die haar veulen niet heeft uitgezoogd, omdat het gestorven is bv., niet zoo spoedig hengstig wordennbsp;als eene op gewone wijze droog geworden merrie.

De middelen om de reeds dikwijls vruchteloos gedekte merrie toch drachtig te krijgen zijn vele, —• doch . . . het blijven middelen. Zoo wordt aangegeven, de dieren voor de dekking

-ocr page 267-

257

sterk te rijden of te longeeren, verkoelende en laxeerende middelen te geven, aderlaten, ins))uitingen in de scheede, dieetnbsp;(bij vette-) en goede voeding (bij magere merries).

Sommigen zagen succes van een hongerkuur gedurende 24 uur voor toelating bij den hengst. Ook verandering van den standnbsp;ten opzichte van den hengst had soms succes, b.v. merries dienbsp;steeds lager geplaatst werden dan den hengst en niet drachtignbsp;werden, namen op, toen men ze tijdens de dekking hooger plaatste.

Merries met ingezonken scheede moeten vóór hooger worden gezet dan achter.

Zijn de merries zeer hengstig, dan is het niet raadzaam ze telkens en telkens weer te laten dekken; liever wachte mennbsp;eens 3 a 4 weken. Sterk persen der merries gedurende hetnbsp;dekken worde bestreden door pramen.

De hengstigheid der merrie is het gemakkelijkst waar te nemen in de vrije natuur en na matige beweging; ook zoel, vochtignbsp;warm weer doet de dieren meer ju’ikkelbaar worden. Wanneernbsp;wij dus aan onze merries in den regel weinig zien, moetennbsp;wij gedurende zulke dagen goed opletten. Om de hengstigheid te bevorderen, is het wenschelijk de merrie gezelschap tenbsp;geven.

De verschijnselen der hengstigheid houden ongeveer 2 a 3 dagen aan, terwijl de hengst het liefst worde toegelaten,nbsp;wanneer de groote prikkelbaarheid voorbij is; tevens is datnbsp;het tijdstip waarop de merrie het beste opneemt, omdat dannbsp;het vrouwelijk eitje zich loslaat van den eierstok.

Zwakke verschijnselen van beginnende hengstigheid worden zelden dadelijk gezien en hierdoor is het dan ook te verklaren,nbsp;dat guste merries (waarbij die zwakke verschijnselen dikwijlsnbsp;regel zijn) zeer zelden op een geschikten tijd naar den hengstnbsp;worden gebracht.

De Ie verschijnselen van hengstigheid zijn: verandering van temperament, eetlust vermeerderd of verminderd, luiheid, prikkelbaar gedurende het roskammen, opgewektheid bij het zien vannbsp;andere paarden. Gedurende het verdere verloop der hengstigheid treedt er een bloedsovervulling der geslachtsorganen in,nbsp;welke als gevolgen heeft: zwelling dier deelen, herhaaldenbsp;neiging tot urineeren en het daarbij loslaten van een geel, taai

Dl. X'.'I Afl. 1 en 2, nbsp;nbsp;nbsp;n

Oct 1903.

-ocr page 268-

^58;

slijm. In dit tijdperk der Itengstigheid moet de merrie worden ontzien, omdat geforceerde bewegingen gedurende dien tijdnbsp;nog al eens schadelijke gevolgen kunnen hebben. Met het oognbsp;hierop, zal het ook aangewezen zijn om do meri‘ie kalm naarnbsp;den hengst te leiden en ze onderweg niet in den tocht te latennbsp;staan. Bij den hengsthouder aangekomen, moet het dier eerstnbsp;eenigen tijd gestald worden.

Yelen willen dikwijls den hengst als oorzaak van niet drachtig worden aanmerken, doch de meest ervaren fokkers zijn van oordeel, dat het in zeer vele gevallen de merrie zelf is, die denbsp;schuld draagt. Dit neemt niet weg, dat wij het overervings-vermogen van den hengst, diens voeding en verpleging nietnbsp;moeten geringschatten of verwaarloozen.

De beste tijd van toelating bij den hengst is, volgens de traditie, 9 dagen na ’t veulenen, om dan ook telkens 9 dagennbsp;tusschen de dekdagen te wachten.

De verrichtingen der geslachtsorganen stemmen echter niet met deze traditie overeen. Immers de merrie kan reeds 5 dagennbsp;na het veulenen weer hengstig worden en het is dan geradennbsp;haar te laten dekken.

Om den juisten tijd van hengstigheid en van gemakkelijk drachtig worden niet voorbij te laten gaan, kan men ook, waarnbsp;de gelegenheid zulks toelaat, reeds met den dag de merrienbsp;bij den hengst brengen en dit herhalen, niet zoozeer nog metnbsp;de bedoeling om haar dan al par force te laten dekken, dochnbsp;meer als proef.

Is de gedekte merrie drachtig geworden, dan duurt de slijm-afscheiding uit de scheede nog 3—4 dagen. Vertoont do merrie later nog sporen van hengstigheid, dan kan men, vooral bijnbsp;moeilijk opnemende merries, aamiemen dat ze niet drachtig zijn.

Niet steeds kan men er op vertrouwen, dat een merrie drachtig is, wanneer zij bij de I® naproef den hengst afweert,nbsp;en is het daarom goed haar 18—21 dagen na den sprongnbsp;nogmaals bij den hengst te brengen.

De drachtigheid doet de hengstigheid verdwijnen en tevens verandert het geheele gedrag van de merrie. Ze wordt Hu’/u/ernbsp;of meer prikkelbaar, eet meer zonder dat ze in voedingstoe-stand vooruit gaat, de buik wordt ronder cn begint te zakken.


-ocr page 269-

259

In de 2e periode van de dracht kan men de bewegingeil van de vrucht waarnemen en wel ’t beste ’s morgens wanneernbsp;men de merrie koud water laat drinken en dan de vlakke,

hoogte van de rechter flank nog zekerder

koude hand tegen den buik of ter

den endeldarm is

legt.

langs

Het onderzoek doch tevens gevaarlijker.

In de 9® maand en daarna kunnen zich zwellingen voordoen aan achterbeenen, buik en uier, voornamelijk bij niet best gevoede, zwakke merriën, welke lang op stal gestaan hebben;nbsp;terwijl tegen het einde van de dracht de uier op zich zelfnbsp;meer en meer in omvang toeneemt en een vocht begint af tenbsp;scheiden, dat eerst dun helder en geel, later dikker en meernbsp;melkachtig wordt. Uit dit vocht vormen zich, eenigen tijdnbsp;voor de geboorte van het veulen, aan de tepels de zoogenaamde kaarsjes, kegels, tappen, of hoe ze in de verschillende deelennbsp;van het land mogen worden genoemd. Alhoewel uitzonderingennbsp;niet uitgesloten zijn en zelfs hierbij nog al eens voorkomen, magnbsp;men zoo ongeveer aannemen dat, bij het optreden van kaarsjesnbsp;aan de tepels, het veulen binnen 2X2quot;!' uur geboren wordt.nbsp;Als laatste verschijnselen zien wij verslapping van de bekken-banden, waardoor het z. g. n. zakken der platen optreedt, uitvloeiing uit de scheede, onrust en eindelijk de weeën.

Loopt de uier spoedig en ontijdig op, dan kan de fokker verwachten dat de merrie hem een minder aangename verrassingnbsp;wil bereiden, b.v. een vroeggeboorte, 2 veulens die geen levensvatbaarheid hebben of zoo iets.

(Voorjaarsopmerkingen uit het Paard).

AFSTANDSRIT AMSTERDAM — WEENEN.

De dagbladen hebben ons reeds de tijding gebracht van de behouden aankomst en de geestdriftige ontvangst van den 2anbsp;luitenant JiiR. Godin de Reaufort met zijn kranig paardje Mascotte.nbsp;Uit het door ons ontvangen telegram bleek dat ruiter en paard innbsp;uitstekende conditie zijn aangekomen.

-ocr page 270-

200

In den vroegen morgen van 29 April uit Amsterdam vertrokken, volgde hij de route Nijmegen, Neiiss, Coblenz over Mainz — Castell naar Frankfort, Würzbnrg, Neurenberg, Regensburg, Passau, Enns, Weenen.

De afstand Amsterdam — Nijmegen werd met gemiddelde snelheid van '12 Kil. per uur afgelegd. Door de vele regensnbsp;in April waren de wegen in Duitschland doorweekt en glibberig,nbsp;doch ruiter en paard boden hieraan moedig het hoofd, zoodatnbsp;iederen avond tijdig het nachtkwartier kon worden betrokken.nbsp;Beaufort liep in het begin gemiddeld 25 KM. per dag naastnbsp;zijn paard om het zooveel mogelijk te sparen; Mascotte hieldnbsp;zich uitstekend en at als een wolf.

Zaterdagavond 2 Mei kwam hij te Frankfort aan, waar Mascotte aan de Königliche Militiir Lehrschmiedc o])nieuw beslagen werd. De ontvangst te Frankfort was zeer hartelijk en geestdriftig. Na Frankfort kwamen evenwel zware dagen; hetnbsp;j)asseeren van den Spessart viel niet mede; door het bergachtignbsp;terrein Frankfort — Würzbnrg liep Beaufort, om zijn paard tenbsp;sparen, dien dag 50 KM. met zijn paard aan de hand! Bijnbsp;Passau zon het echter nog erger worden, hier zijn de bergennbsp;moeilijk te passeeren en hebben zelfs in Oostenrijk een slechtenbsp;reputatie wegens steilte en slechte wegen, zoodat de ruiternbsp;Donderdag 7 Mei eerst ’s avonds te acht uur te Enns aankwam.nbsp;Gedurende dezen rit gaf de ruiter nog een staaltje van zijnnbsp;oiivermoeidheid door voor zijn genoegen den Donau heen ennbsp;weer over te zwemmen, het i)aard aan een boom gebonden.

Te Enns werd hij zeer vriendelijk door de Oostenrijksche dragonder-ofOcieren ontvangen.

Vrijdag 8 Mei, de volgende en tevens laatste, dag kon hij eerst kwart over zes afrijden, daar het beslag geheel versletennbsp;was en eerst vernieuwd moest worden. Beaufort had zichnbsp;voorgesteld dezen laatsten dag den afstand Enns — Weenen innbsp;eens af te leggen. Hij moest wegens den slechten toestand dernbsp;wegen omrijden over Haag, in ’t geheel ongeveer een afstandnbsp;van 170 KM. alleggcn.

De afstand Enns — St. Pöltcn, 110 KM., werd in een stuk afgelegd met slechts een rust van een uur. Na te St. Pöltennbsp;drie uur te hebben gerust, vertrok hij ’s avonds kwart over

-ocr page 271-

261

elven naar Weenen in een vreeselijken storm met zwaren regen, giiiir door het duistere Wiener Wald, waar de wegen steil,nbsp;glibberig en met stcenen bedekt waren, zoodat hij niet in staatnbsp;was snel voorwaarts te komen en moeite had het ])aard op denbsp;beenen te houden. Eindelijk begon het tegen den morgen lichternbsp;te worden en ging het met het paard aan de hand berg opnbsp;berg af, totdat ’s morgens tegen zes uur Weenen werd bereikt.

De geheele afstand werd daardoor juist in tien dagen afgelegd, waarbij men in aanmerking dient te nemen het tijdsverschil tusschen Amsterdam en Weenen veroorzaakt wegens het verschil in lengtegraad.

Mascotte at bij aankomst 7 kilogram haver en werd den-zelfden namiddag naar een prachtige box in het Königliches Militiir-Reit Institut overgebracht. Het paard werd door denbsp;Oostenrijksche oflicieren zeer bewonderd; het is dan ook prachtignbsp;in conditie bebleven en heeft zoo goed als niets geleden.

De eigenaar reed zelfs ’s middags op verzoek het paard voor en gaf het nog een »galop sur piste”.

Luitenant de Be.vufoht heeft met dezen rit een Europeesch record gemaakt, daarbij den franschen officier Cottu, die innbsp;13 dagen van Parijs naar Weenen reed (ongeveer dezelfdenbsp;afstand) met drie dagen slaande. De geheele afgelegde afstandnbsp;bedraagt ongeveer 1250 kilometer, hetgeen een gemiddelde vannbsp;125 KM. per dag geeft.

Dit gemiddelde heeft de Ritmeester Spielderg in zijn kranigen rit Saarbrück — Rome niet kunnen bereiken; de rit van Jhr.nbsp;de Be.vufort heeft dan ook in Oostenrijk en Duitschland grootnbsp;opzien gebaard en wij mogen er trotsch op zijn dat een llol-landsch huzaren-luitenant dit heeft kunnen presteeren!

L.

„Mascotte” is een stevig gebouwde vosmerrie, ongeveer 1.54 M., kort en gedrongen, met sterke beenen en zeer goede, kleinenbsp;hoeven. Het paard werd op den afstandsrit Amsterdam —nbsp;Weenen door Jim. de Be.vufort gereden op een enkele, dikkenbsp;trens aan een linnen hoofdstel, dat tevens als halster dienstnbsp;deed. De koene rijder had zich, om te voorkomen dat z’nnbsp;paard aan onbekwame handen zou moeten worden toevertrouwd,

-ocr page 272-

262

met de kermis van het hoefbeslag op de hoogte gesteld en had daarvan profijt toen Mascotte nabij Frankfort een ijzer verloor.

/Het Paard).

SLAAN OP STAL.

Slaan op stal is een lastig gebrek, waar meestal bij het koopen van een paard te weinig op wordt gelet. De gevolgennbsp;openbaren zich dikwijls in kneuzingen aan de pijp en dennbsp;kogel, welke, al naarmate de intensiteit, meer of minder grootenbsp;verdikkingen achterlaten, weerstand biedende aan velerlei behandelingsmethoden.

Zijn de beenen na veel moeite en zorg eindelijk weer normaal, dan staat het paard na een paar dagen ineens weer met een dik been of kogel en men kan weer van voren af aannbsp;beginnen.

Voorkomen beter dan genezen, is vooral hier van toepassing. We beginnen meestal met de standpalen en boom met stroo tenbsp;omwikkelen, soms een beschot te bekleeden. Dit helpt wel ietsnbsp;om het effect te verminderen, neemt echter de kwaal niet weg.

Is voedernijd de oorzaak van het slaan, dan is een ruimere standplaats van veel nut, liefst aan eenc zijde, of als ’t kannbsp;aan beide zijden afgescheiden van andere paarden.

Bij het leger, waar de standplaatsen over het algemeen te smal zijn, waar de paarden uit eikaars voederbakken kunnennbsp;eten en het ration toch al niet groot is, heeft men veel lastnbsp;van het slaan. Kort zetten gedurende het havervoeren is daaromnbsp;aangewezen, anders vermorsen ze soms de helft van het voedernbsp;of slikken het gretig, zonder voel kauwen naar binnen. Ditnbsp;is een der hoofdredenen waarom officierspaarden er bij dezelfdenbsp;hoeveelheid voedsel dikwijls toch beter uitzien dan het gemiddelde troepenpaard.

Soms zijn de paarden vol met boten aan hoofd, hals en borst, hen door hunne nevenstaande kameraden toogcbracht.

liet verdient daarom aanbeveling de paarden zoodanig te plaatsen, dat zij vriendjes naast zich hebben. Met wat goeden wdlnbsp;en een goede dosis oplettendheid, gaat dit uitzoeken en plaat-


-ocr page 273-

268


zeer duidelijk te merken aan meer


sen best; het effect is dere rust in dennbsp;kneuzingen.

Hoe eenvoudig, practisch en gemakkehjk het ook is


stal en het minder aantal verwondingen en


het ei


van Columbus — toch ziet men het weinig tot in kleinigheden doorgevoerd en in toepassing gebracht. Vooral in het Remonte-Depot te Milligen komen deze blijken van sympathie en antipathienbsp;onder paarden zeer duidelijk aan het licht; zoodra de remontennbsp;in de loopplaats losgelaten zijn, zoekt ieder zijn kameraad op,nbsp;soms tot groepjes van 3 en 4 vereenigd, terwijl indringers metnbsp;tanden en hoeven op een eerbiedigen afstand worden gehouden.

Wanneer op een stal de schikking eens gemaakt is, moet men de paarden bij manoeuvres ook in dezelfde volgordenbsp;inkwartieren. Bij de cavalerie is dit geen bezwaar, bij denbsp;artillerie gaat dit wegens het stuksverband (vóór-, midden- ennbsp;achterspannen voor een stuk of kanon) moeilijker. IJeeft men


enkele


dan worden dwangmiddelen, zooals


onverbeterlijke,

kluisters om de kogels mot touw over den neus, enz. enz aangewend. liet eerste middel helpt dikwijls niet, hetnbsp;tweede is te omslachtig.

De Ie luitenant van Gellicum, welke bij het Fransche leger gedetacheerd is geweest, heeft ons attent gemaakt op een middelnbsp;tegen het slaan, aldaar in gebruik. liet geheel bestaat uit tweenbsp;kluisters, verbonden door een eindje touw, ter lengte van ongeveer 3 dM.; zij worden boven de spronggewrichten aangebracht.nbsp;Door de plaatsing boven den hiel is een kleine afstand reedsnbsp;voldoende voor het maken van een pas, zoodat de paarden ernbsp;best mede kunnen loopen; dit in verband met het laten drinkennbsp;en het uitbrengen bij brandgevaar.

Deze wijze van doen is hier door den ritmeester Tielens van het 5® eskadron 2e regiment huzaren met succes in practijk gebracht. Bij een paard, dat in erge mate met dit gebrek was behept,nbsp;zaten iederen morgen de ijzers los van het slaan; de hoevennbsp;werden zoo brokkelig, dat men er bijna geen ijzer met lippennbsp;meer onder kon houden. Thans gaat het best, en hebben wenbsp;er geen last meer van.

(Uit het PaardJ.


slagkogels


-ocr page 274-

264

HOOGTESPRONG ONDER ZEER ZWAARGEWICHT.

De vorige week werd te Parijs door de vereeniging „TÉtrier”

werd deelgenomen door

eene uitvoering gegeven waaraan o. a.

enkele Fransche officieren (Bausil, Daguiijion, Puyol en Valder), die ook den rit Brussel — Ostende mede maakten. De held van dennbsp;avond was de dragonder-luitcnant Valder. Hij begon met eennbsp;boom te springen, gelegd op een hoogte van i .80 M. Daarna plaatstenbsp;hij tusschen een horde en een wal een paard van 1.60 M. hoognbsp;en sprong daarover gemakkelijk heen, daarna werd door hemnbsp;een boom ter hoogte van 1.96 M. ges|)rongcn uit zeer zwarennbsp;bodem, zoodat de sprong gerust op 2 Meter kan gesteld worden. Luitenant Valder die '106 kilo tveegt, deed dit alles metnbsp;zijn 10-jarig paard Harpiste, uit de remonte gekocht. Verdernbsp;heeft hij op een ander paard, Navire, alle manoeuvres en sprongen

der hoogeschool (als bij eiken sprong van galop veranderen.


piaffeeren, passage, draf en galop achterwaarts enz. uitgevoerd; eindelijk liet hij het hoofdstel van het paard afnemen en lietnbsp;het toen nog in galop vèrspringen, achteruitgaan en Spaanschennbsp;draf uitvoeren.

/Uil „Sport-Elemgequot;J.

AFSTANDSRITTEN IN FRANKRIJK.

Het maken van afstandsritten treedt allerwege meer en meer op den voorgrond als praktische leerschool voor de officierennbsp;der bereden wapenen en om de waarde van het paardenma-teriaal te leeren beoordeelen.

Ten einde het vermogen na te gaan van ongeëntraineerde uitgezóchte troepenpaarden, in verband met de wijze, waaropnbsp;de marsch ingedeeld en het tempo geregeld moet worden, redennbsp;de Luitenants Beausil en de Lavauguyon van het 28® Dragonders, vergezeld van 3 wachtmeesters, einde April op één dagnbsp;heen en terug van Sedan naar Sainte-Ménehould, waarbij vannbsp;middernacht tot 7 uur ’s avonds een afstand van \ 82 KM. werd

-ocr page 275-

265

afgelegd. De paarden waren alle half- of volbloed van 8 tot 18 jaar oud. Halverwege werd een rust van 3 uur gehouden,nbsp;waaruit volgt, dat plm. lO uur gemarcheerd werd, waarvannbsp;372 uur in het duister. Wanneer in deze 372 uur 32 KM.nbsp;werd afgelegd, hetgeen in den aanvang op een weg, welkenbsp;ruiters en jjaarden bekend is, niogelijk is, zou voor de restnbsp;gemarcheerd zijn met eene snelheid van 12 KM. per uur, zijndenbsp;een tempo, dat voor ongeëntraineerde paarden gemakkelijk isnbsp;te volgen.

De Sport Universel lllustré, waaruit het bericht is ontleend, geeft van dezen rit slechts de bovenvermelde korte gegevens,nbsp;zoodat niet kan worden nagegaan, of niet nog kleine rusten,nbsp;zonder belangrijk oponthoud, werden gehouden. In ieder gevalnbsp;lijkt het ons wenschelijk om nog 2 kleinere rusten in te schakelen, om de paarden gelegenheid te geven te urineeren en tenbsp;drinken, zoo noodig in aftrek van de grootc rust van 3 uur, dienbsp;vermoedelijk oven goed tot 2 uur had kunnen worden verminderd.

Begin .luni heeft luitenant Beausil, vergezeld van den wachtmeester Peyneaud, in ¦48 uur 400 KM. afgelegd van Sedan naar Brussel en terug; de paarden kwamen in goede conditie aan.

filet Paard).

CONCOURS DIENSTPAARDEN.

Ook in Spanje is dit jaar het concours dienstpaarden geregeld in den geest als werd aangegeven in het programma der Militaire Sportvereeniging. De eischen waren dressuur en springennbsp;op één dag, terwijl den volgenden dag een afstandsrit werdnbsp;gereden over 70 K.M. van .Madrid naar Alcala de Ilenaves ennbsp;terug. De kortste tijd hiervoor benoodigd was 3 uur 30 min.nbsp;De prijswinner van het geheele concours was T''® aankomendenbsp;bij dezen rit en won daarmede een volbloedj)aard, uitgeloofdnbsp;door Z. M. don Koning.

(liet Paard).

-ocr page 276-

266

OOR ZELDZAAM.

De 22-jarigc stammerric Radetzi van den lieer J. Tii. Bos te Warflmizen heeft voor eenige dagen haar zeventiende veulennbsp;ter wereld gebracht en is voor eenigen tijd op grond van daarvoor voldoende bekroningen harer afstammelingen ook nognbsp;preferent verklaard. In verband hiermede zal Radetzi op '16nbsp;Mei a.s., bij gelegenheid der Stamboekkeuring, ook nog opnbsp;cornage onderzocht en hiervan vrij bevonden moeten worden,nbsp;om aan het reglement te voldoen. Men zou geneigd zijn voornbsp;zoo’n oude brave merrie een uitzondering te maken. Als zijnbsp;voldoende temperament heeft, kan het ook best zijn, dat denbsp;galop nog met ambitie wordt volbracht.

[Uit idemj.

PAARDENTENÏOONSTELLING ÏE ’S GRAVENIIAGE, 13—19 SEPTEMBER 1903.

De navolgende llecren zijn uitgenoodigd en hebben zich bereid verklaard om als lid der jury op te'treden:

Yoor alle hengsten [ivarmhloedj. Klassen 7a’, Ja- en Uk: T. E. Welt, Usquert; Eng. IIornez, Directeur der Franschenbsp;Staatsstoeterijen en hengstendepóts, Parijs; Dr. Grabensee,nbsp;Directeur van het Rijkshengstendepot, Geile (Hannover).

Poor hengsten Friesch ras. Klasse In: II. P. de Jong, Joure; J. Plet, Ileercnveen; L. N. Tonkes, Sohverd.

Voor alle merrièn [warmbloedJ. Klassen IIIa, JIlu, IVa en Fa : J. van Baal, Buren; II. II. de Haan, Helium; Corn. A. F.nbsp;W illratii, Yoorzitter der hengsten- en premiekeuringen, Nordennbsp;(Oost-Friesland).

Yoor alle hengsten [houdblocdj. Klassen 7c en 77b; Felix Bocken, Oudvroenlioven bij Maastricht; Al. Govaert, Westdorpenbsp;(Zeeland); Jules Hazard, Leers et Fortau (Henegouwen) België.

Yoor alle merriën [koudbloedj. Klassen 777c, 777d, 7 Fr en Fb: Francois Sheets, Vocrendaal bij Heerlen; J. Hoogland, Zeddamnbsp;gem. Rergh; Joseph Habdv, Thuilies (Henegouwen) België.

[Uil idem).

-ocr page 277-

267

GROOT SPRINGCONCOURS EN MALIRAANPRIJS-SPRINGCONCOURS TE ’s GRAVENIIAGE.

De hindernissen voor het „Groot Springconcours” en „Mcdi-baanprijs-Springconcours”, op 17 en '18 September te honden ter gelegenheid van het Internationaal concours hippique tenbsp;’s-Gravenhage, zullen 8 in getal zijn, waarvan 8 tweemaalnbsp;gesprongen moeten worden. Zij bestaan uit;

lo. een groene haag van 1.20 M.

2o. een muur van 1.10 M.

3o. een groene haag geplaatst tusschen 2 hoornen, waarvan de voorste lager, de achterste hoogcr dan de haag en geplaatstnbsp;op 1.10 M.

4o. een dubbelsprong landhekken van 1.10 M., geplaatst tusschen groene heggen.

5o. 3 boomen, opvolgend hooger tot 1.10 M.

6o. 2 boomen, opvolgend hooger tot 1.10 M., waarachter een droge sloot.

7o. een natte sloot van 3.5 M. met voorgeplaatst hegje.

8o. een open-ditsch, bestaande uit hek, sloot, wal met hegje en boom, ter gezamenlijke diepte van 1.50 M., de boom liggende op 1.20 M.

De nos. 4, 5 en 6 moeten ten tweede male gesprongen worden.

De vaststaande gedeelten der hindernissen zijn niet hooger dan 1 M.; daarboven wordt los of omklappend aangebracht.

[Uit idem/.

DE SAMENSTELLING DER .lüRY’S EN DE GRONDSLAG VOOR DE BEOORDEELING DER FOKPAARDEN OP DEnbsp;TENTOONSTELLING TE ’s GRAVENIIAGE.

Elke jury telt slechts drie leden, welke basis goed is te noemen. Het is bekend dat het systeem, gebruikelijk b. v. bijnbsp;de hackney-tcntoonstelling te Londen, o. i. de meeste aanbeveling verdient. Dan keuren er reitelijk maai‘ twee en is de derdenbsp;alleen scheidsrechter. Deze komt derhalve slechts in functie

-ocr page 278-

268

wanneer de twee anderen omtrent de primeering van meening verschillen, De opinie van ieder jurylid wordt zoodoende innbsp;lioofdzaak aan de eigenaars der mededingende paarden en aannbsp;het publiek bekend, hetgeen een voordeel is. Zijn er voortdurend drie juryleden, dan wordt het j)ubliek niet gewaar ofnbsp;er verschil van meening bestaat, ja dan neen, terwijl als er geennbsp;verschil is, No, 3 feitelijk op zijn minst overbodig is te noemen.

Bij de jaarlijksche landbouwtentoonstelling in Engeland en b. v. op de hondententoonstellingen, ook in Nederland, is ernbsp;meestal slechts één jurylid in elke klasse. Dit is in theorienbsp;ook zeer goed, doch levert een practisch bezwaar, n. 1. voedselnbsp;voor ontevredenen die den beoordeelaar [jartijdigheid willennbsp;aan wrijven.

Een tweede belangrijke vraag is of de optredende juryleden voldoende bekwaamheid bezitten om elk voor zich een goednbsp;oordeel uit te spreken. Die vraag kan o. i. toestemmend worden beantwoord. Yan de ons bekend zijnde leden meenen wijnbsp;daarvan zeker te zijn, terwijl de overige op buitenlandschenbsp;groote tentoonstellingen herhaaldelijk hebben meegekeurd ennbsp;bovendien deels belangrijke posten op het gebied der paardenfokkerij vervullen.

En nu de grondslag voor de beoordceling! Ook deze is van zeer groot belang en dient zooveel mogelijk dezelfde te zijn,nbsp;ten einde te verkrijgen dat de uitspraken inderdaad bevorderend zullen werken op de ontwikkeling der Nederlandschenbsp;paardenfokkerij.

Wat de samenstelling van het Bestuur der Vereeniging tot bevordering der paardenfokkerij in Nederland aangaat, kan welnbsp;worden aangenomen dat de belangen der praktijk voldoendenbsp;zijn vertegenwoordigd en dat ook het groote belang van eennbsp;goede basis bij de beoordeeling zal zijn onder de oogen gezien.

Hoe tot die goede richting te komen ? Wij zouden het doelmatigst achten indien de juryleden, vóór den aanvang der tentoonstelling, een vergadering hielden, waarin duidelijk werdnbsp;vastgesteld wat tot richtsnoer bij de beoordceling zou dienen,nbsp;zoowel voor de typen lichtere en zwaardere koetspaarden alsnbsp;voor de werkpaarden. Gebeurt zulks niet dan treedt telkensnbsp;de persoonlijke smaak van ieder jurylid afzonderlijk op den

-ocr page 279-

209

voorgrond en zal een groot deel van de opbouwende kracht, die als gunstige nawei'king van de tentoonstelling kan optreden, niet worden verkregen.

Het feit dat een aantal jury leden uit het buitenland optreden, zal de bespreking op een zoodanige vergadering wel bemoeilijken,nbsp;doch het Bestuur telt wel leden, die het gesprokene in de onderscheidene talen goed kunnen vertolken. Mocht zulks evenwelnbsp;toch een ernstig bezwaar worden gevonden, dan zou het aanbeveling verdienen dat het Bestuur schriftelijk de onderscheidene juryleden in kennis stelde welke richtsnoer, wmlke typennbsp;voor Nederland van de meeste waarde wmrden geacht.

Wij ontveinzen ons volstrekt niet dat een dergelijk doel moeilijk te bereiken is, doch zulks behoeft toch zeer zekernbsp;geen reden te vormen om er niet naar te streven. De tentoonstelling is van zeer groote befeekenis, het Bestuur en denbsp;juryleden hebben een zeer groote verantwoordelijkheid, dochnbsp;hebben tevens het voorrecht een belangrijke tak van ons volksbestaan te kunnen bevorderen.

Moge het resultaat in alle opzichten gunstig zijn, en bovendien zeer veel fokkers en belangstellenden de tentoonstelling bezoeken en als zeer leerzaam beoordeelen!

A. W. H.

„Hippos” vindt het eene uitstekende gedachte, dat door het bestuur van de paardententoonstellitig ie’s Hage eenige hoofdennbsp;van de paardenfokkerij in het Buitenland als juryleden zijnnbsp;uitgenoodigd. Dit zal een goed middel zijn om ons strevennbsp;in zake paardenfokkerij door buitenlanders te doen waardeerennbsp;en te logenstraffen ’t geen door verschillende schrijvers vannbsp;die fokkerij is gezegd; b. v. Dr. Zurn bewmert in z’n nieuw’stenbsp;werk: liet Nederlandsche paard, vroeger het Friesche paard,nbsp;is tegenwoordig uit een oogpunt van paardenfokkerij van weinignbsp;beteekenis”.

De Fransche schrijvers J.vcoulet en Ciiomel getuigen dat vroeger Holland groote paarden bezat, geschikt als dienstpaard,nbsp;doch tegenwoordig de paarden minder talrijk zijn en de fokkerijnbsp;is achteruitgegaan.

-ocr page 280-

^270

Graaf Wrangel zegt, dat onze paarden lang niet ,,Salonfahig” zijn, terwijl Reul beweert dat het brokstukken zijn, ontleendnbsp;aan de meest uiteenloopcndc rassen.

Het is te hopen dat al deze minder vleiende beoordeclingen door de a. s. tentoonstelling weerlegd zullen worden.

/Uit idem/.

GEEN OALFBLOED-FOKRERI.I ZONDER VOLBLOED.

Men heeft, naar aanleiding van de reis van Dr. Graisensee om de paardenfokkerij in Frankrijk in oogenschonw te nemen,nbsp;wel eens gevraagd of het in Duitschland al zoo ver gekomennbsp;was, dat men op het gebied der paardenfokkerij van de Fran-schen moest leeren.

Hoe dit zij doet minder ter zake, doch een feit is het, dat Frankrijk uitstekend fokmateriaal bezit, dat men daar begrijptnbsp;dat de halfblocdfokkerij, zonder volbloed, op den duur nietnbsp;vol te houden is. Over ’t algemeen ziet men in Frankrijknbsp;meer op eleganten gang, dan op massa en fokt men in ’tnbsp;noorden een zwaar artilleriepaard, terwijl het zware cavalerie-paard gemist wordt, waarom artilleriepaarden voor de cavalerienbsp;moeten worden gebruikt.

Dr. Graisensee oordeelt dat de lichte cavalerie in Frankrijk evengoed bereden is als in Duitschland, doch niet alzoo denbsp;zware cavalerie en de artillerie.

/Uit klem/.

4/'

I u.

CONCOURS HIPPIQUE TE SPA.

Op het Concours hippique dat gedurende 13 dagen in de vorige maand te Spa werd gehouden, vormden de springpaarden weder de hoofdnummers. Op Zondag 23 Augustusnbsp;waren in de ,,Omnium” niet minder dan 62 paarden ingeschreven. De hindernissen waren zwaar, het jiarcours zeernbsp;moeilijk gemaakt door vele wendingen en het terrein door den


-ocr page 281-

271

stortregen den gelieclen namiddag bijna onbruikbaar. Toch kwam er geen enkel ongeluk voor en sprongen de meestenbsp;paarden prachtig, al vielen er verschcidciien door uitglijden ennbsp;doordat de buien nu en dan zoo hevig waren, dat de jiaardennbsp;de hindernissen slecht konden zien. De liindernissen liaddennbsp;geene of zeer korte (1 a 1,5 M. lange) vleugels, de hoogstenbsp;hindernis was 1,33 M., een zeer zwaar landhek, dat bijna nietnbsp;over te springen was; de dubbelsprong was 1,25 M., terwijlnbsp;de moeilijkste hindernis was twme hoornen 1,20 M. hoog en 1,50 M.nbsp;van elkaar verwijderd, die in een sterk tempo na de sloot ennbsp;na eene scherpe w^ending moest genomen w'orden; daar werdennbsp;dan ook de meeste fouten gemaakt en bij den eersten sprong,nbsp;ongeveer 1,30 M. hoog, 2 hoornen boven elkaar.

[Uit iclemj.

PAARDENSTOETERIJ IN DE PREANGER-REGENTSCllAPPEN.

Op de Indische hegrootmg is f 400,000 uitgetrokken voor een paardenstoeterij in de Preamjer-mjentscliappen.

[Nieuwe Rotlerdamsche Courant].

AFSTANDSRIT.

Generaal Sir Evelyn Wood heeft voor de officieren van zijn korps een afstandsrit uitgeschrev'en, zonder dat die totnbsp;ergerlijke dierenmishandeling aanleiding mag geven. De deelnemers toch moeten op het kompas een 40 K.M. in zekerenbsp;richting rijden, terwujl voor den prijs niet in aanmerking komennbsp;de ruiters, wier paard met de sporen blijkt bewerkt te zijn ofnbsp;bij aankomst te moe is om te eten.

Dezelfde oflicicr schrijft naar aanleiding van onze paarden-cemonteering in Ned.-Indië, dat men daar een zeer goed paar-

-ocr page 282-

denmateriaal zou verkrijgen wanneer de Sandelwoods door goede en oordeelkundige teeltkeus tot een hooger ras werd opgevoerd.nbsp;Dit paard zou dan juist geschikt zijn voor onze kleine inlanders.nbsp;Voor het overige vond Woon de be])akking en het harnachementnbsp;goed.

In de Veeartsenijkundige Bladen voor Ned.-lndie (zie No. 31 van Het Paard) wordt een andere nieening uitgesproken doornbsp;den Ie luit. der Cavalerie H. G. de Waal. /RsfJ-

(VU het PaardJ.

EEN ENKEL TYPE VAN PAARD FOKKEN.

België veel aan reine teelt en

m-

'o

worden

enkele hengsten (b.v. Rève d’or) alleen bij zware merriën toegelaten, omdat ze daarbij betez’e veulens verwekkennbsp;dan bij lichtere. Bloedverwantschapsteelt vreest men niet veelnbsp;en sommige voorbeelden daarvan doen zien dat er — zelfs bijnbsp;vrij sterke familieteelt — geen nadeelen optreden.

Ook is de fokkerij vooruitgegaan door rationeele teeltkeus, goede voeding en verpleging.

(Uit Hippos/.

In België wint meer en meer de meening veld, dat men slechts één enkele lijpe van paard moet fokken, zoodat ook het stamboeknbsp;bij de inschrijving geen rasonderscheid maakt, doch alleennbsp;onderscheidt zware en lichte trekpaarden. Het moet als eennbsp;voordeel worden beschouwd dat in België, waar het fokgebiednbsp;te klein is om velerlei rassen met zorg te telen, genoemde methodenbsp;gevolgd wordt en niet meer een strenge scheiding wordt gemaaktnbsp;tusschen Brabantsche en Ardenner paardennbsp;Overigens hecht men innbsp;schrijving in het stamboek, ook al omdat men bij ervaringnbsp;weet, dat buitenlandsche koopers een stamboom verlangen.nbsp;Vooral hechten de Belgische fokkers veel waarde aan de nako-melimren van de hengsten en houden daarmee rekening. Zoo

-ocr page 283-

273

TOELATINGS-EXAMEN VOOR ’s RIJKS-VEEARTSEXIJSCIIOOL.

Bij Kon. Besluit van 13 Aug. 1903 (Staatsbl. no. 255) zijn de eisclicn van het toelatings-examen voor ’s Rijks-veeartsenijschool zeer uitgebreid.

(Uit het Paar dj.

REORGANISATIE VAN ’s RIJKS-VEEARTSENIJSCHOOL.

DOOR VETERINARIUS.

Schrijver geeft, in een zeer bezadigde beschouwing, blijk uitnemend op de hoogte te zijn van de verhoudingen van hetnbsp;veeartsenijkundig tot middelbaar- en hooger onderwijs. Ilijnbsp;noemt het een eisch des tijds om het veeartsenijkundig onderwijs, dat thans officieel noch bij middelbaar noch bij hoogernbsp;onderwijs thuis behoort, bij laatstgemelde afdeeling te brengennbsp;en beweert op duidelijke, eenvoudige wijze, dat het daarbijnbsp;thuis behoort, als zijnde geneeskundig (diereu-geneeskundig)nbsp;onderwijs. Met kracht en klem bepleit V. de verheffing vannbsp;de Rijksveeartsenijschool tot eene veeartsenijkundige lloogeschool,nbsp;zooals dit successievelijk met de verschillende veeartsenijscholennbsp;in het buitenland plaats vindt.

Ook het in ’t leven roepen van eene veeartsenijkundige faculteit aan de Utrechtschc universiteit wmrdt door sommigen een gewenschte oplossing geacht. Ongewenscht is het om hetnbsp;veeartsenijkundig onderwijs deel te doen uitmaken van denbsp;faculteit der geneeskunde en zeer huiverig is men in veeartsenijkundige kringen voor de vereeniging van het veeartsenijkundig- met het to«dhoMic-onderwüjs tot een landbouw-hoogeschool.

Het ingediende wetsontwerp tot wijziging en aanvulling der wet tot regeling van het hooger onderwijs, maakt, bij ongewijzigde aanneming, de instelling van een veeartsenijkundigenbsp;hoogeschool onmogelijk; immers bij de hoogescholen die wmrdennbsp;voorgesteld van Rijkswege te hunnen worden opgericht, isnbsp;eene veeartsenijkundige hoogeschool niet genoemd.

Deel XVI. Afl. 1 en 2. nbsp;nbsp;nbsp;18

Oct. 1903.

-ocr page 284-

274

V. wekt daarom allen, die belangstellen in goed universitair-veeartsenijkundig onderwijs, op, mede te werken tot eventueele wijziging van het regeeringsvoorstel.

(Wij betuigen gaarne onze geheele instemming met de ideën van V. ter verhefling van een tak van onderwijs die, in eennbsp;veehoudende staat als Nederland, moet klinken als een klok. Ref.)

[Uit idenij.

EENIGE WENKEN.

Het is verkeerd een paard met de zweep of de leidsels te kastijden, wanneer het ergens voor geschrokken is. In den regelnbsp;zal het paard een volgende maal, zich de ondergane bestraffingnbsp;herinnerende, dubbel angstig worden. Schrikachtige paardennbsp;moeten worden afgeleid van het voorwerp dat hun schrik kannbsp;aanjagen, of door nauwkeurige waarneming van dat voorwerpnbsp;tot de overtuiging komen, dat het niets te beduiden heeft. Denbsp;bestuurder moet het dier daarbij behulpzaam zijn; hij moetnbsp;zooveel mogelijk dergelijke voorwerpen het eerst zien, het paardnbsp;toespreken, behoedzaam de zweep gebruiken, soms bij dennbsp;teugel nemen, bedaard laten rondzien, enz.

Tegen het laten hangen van de tong bij paarden wordt aangeraden, het getuigde en getoomde dier een handvol fijn zout ter plaatse van den stang op de tong te leggen. Ook wordtnbsp;gebruik gemaakt van een tongnetje, waarin de punt van denbsp;tong wordt opgenomen en dat men daarna met koorden aannbsp;de stang of de kinketting vastraaakt. Verder zijn soms dienstignbsp;mondstukken met z.g. mondvrijheid en caoutchoucstangen.

Dikwijls is het een gevolg van groote gevoeligheid van de lagen en voorkomende bij jonge paarden, moet men dikwijlsnbsp;van gebit doen verwisselen en geen gebitten aanleggen welkenbsp;te scherp werken.

Om paarden het bijten af te leer en wordt aangeraden ze in vet gebraden schapenvleesch te laten happen. Het aan de tandennbsp;hangen blijvende stollerige vet, zou hun den lust benemennbsp;later weer te bijten.

[Uit de StalhouderJ.

-ocr page 285-

IN MEMORIAM.

Professor NOCARD.

Eene even onverwachte als smartelijke tijding bereikte ons onlangs uit Europa: Professor Nocard overleed op den 2®quot;nbsp;Augustus jl. na een lijden van drie weken. Bijna alle vakbladennbsp;in de geheele wereld wijdden uitvoerige en sympathieke artikelennbsp;aan de nagedachtenis van dezen grooten man en ook wij wenschennbsp;hem bij zijn heengaan een welgemeend woord van hoogachtingnbsp;en bewondering voor zijne vele groote daden en werken nietnbsp;te onthouden. Moge de algemcenc deelneming in dit onherstelbaar verlies den overledene reeds eene eerezuil hebben gestichtnbsp;in de harten van hen, die hem óf persoonlijk óf uit zijnen arbeidnbsp;hebben leeren waardeeren, wij twijfelen niet of de edele Franschenbsp;natie zal haren ecreburger een duurzamere herinnering waarborgen door het oprichten van een standbeeld, dat steeds eenenbsp;eereplaats zal blijven innemen in de rij van standbeelden, doornbsp;haar gewijd aan de nagedachtenis van hare groote helden,nbsp;geleerden en kunstenaars.

Edmond Isidore Etienne Nocard werd den 29®quot; Januari 1850 geboren te Provins (departement Seine et Marne) uit zeernbsp;bescheiden ouders: zijn vader was houthandelaar.

Reeds in zijne eerste schooljaren ontdekten zijne onderwijzers in hem een talent en ijver, die hen het beste voor de toekomstnbsp;deed hopen. Hij begon zijne studiën op het stedelijke gymnasiumnbsp;in zijne geboortestad en werd in 1808, na een schitterend examen.

-ocr page 286-

276

toegelaten tot de lessen van de Vétérinaire school te Alfort, waar hij in Augustus 1873 met No. 1 eind-exanien aflegdc. Dit eindexamen werd vertraagd door den oorlog van 1870, waaraan hijnbsp;deelnam eerst als gewoon soldaat bij het 5® Regiment lanciers,nbsp;later als brigadier en wachtmeester.

Na zijn eindexamen bleef hij aan de school te Altorf verbonden als klinisch repetitor en door zijn ijver en volharding bracht hij het in 1878 tot leeraar in de pathologie en denbsp;chirurgische kliniek aan dezelfde inrichting. Toen in 1887nbsp;CouBAUx als directeur der school aftrad, werd Nocakd in diensnbsp;plaats benoemd en doceerde hij sedert besmcttelijke ziekten,nbsp;gezondheidspolitie en gerechtclijke veeartsenijkunde, in welkenbsp;vakken hij in het bizonder uitmuntte. In 1891 vroeg ennbsp;verkreeg hij een eervol ontslag uit zijne betrekking en wijddenbsp;zich toen geheel aan zijne studiën en onderzoekingen.

Hij was de eerste, die de mogelijkheid inzag om mikroben door liltreering af te zonderen en reeds in 1876 gaf hij zijnenbsp;eerste ervaringen dienaangaande in het licht. Zijn lievelingsstudie w'as tuberculose en in gemeenschap met zijn bestennbsp;vriend Roux, de bekende leerling van Pasteur, heeft hij veelnbsp;voor ons ontsluierd. Zijne overtuiging w'as die eener gedeeltelijke tubcrculose-infectie en hij verbreidde de leer, dat hetnbsp;vleesch van een aan tuberculose lijdend rund niet steeds innbsp;zijn geheel schadelijke gevolgen moet medebrengen, welkenbsp;stelling lijnrecht staat tegenover die der Lyoner sch.ool.

Rehalve de vele hem door het Fransche Gouvernement gegeven w'etenschappelijke opdrachten in binnen- en buitenland,nbsp;maakte hij o. a. ook deel uit, oj) voordracht van Pasteur, vannbsp;de commissie tot bestudeei'ing der choku’a in Egyj)te. Steedsnbsp;kwmet hij zich met den mecsten lof van deze opdrachten ennbsp;werden zijne groote verdiensten dan ook bij zijn leven reedsnbsp;door verschillende regceringen erkend.

Naast het ridderkruis van het legioen van eer sierden tal van andere kruizen zijne borst; hij was oflicicr de Tinstructionnbsp;publique, commandeur van de Mérite agricole, terwijl wij onder denbsp;buitenlandsche orden slechts noemen het Commandeurskruis vannbsp;de Léopolds-orde en van de S.S. Maurice et Lazarc d’ltalie, welknbsp;laatste kruis hem enkele weken voor zijn dood werd toegekend.

-ocr page 287-

277

In 1875 huwde hij met de dochter van den in Alforthoog-geachten geneesheer Dr. JosiAS, doch reeds binnen een jaar daarna had hij het smartelijke verlies te dragen van zijnenbsp;trouwe gade, nadat zij hem eene dochter had geschonken, die hemnbsp;tot in de laatste oogenblikken zijns levens liefderijk verzorgde.

Bedolven onder bloemen en kransen, had op den 5““ Augustus de plechtige uitvaart plaats van dezen grooten geleerde; denbsp;plechtigheid werd geleid door zijn zwager Dr. Albert Josiasnbsp;aan het hoofd van een buitengewoon grooten toevloed vannbsp;vrienden, collega’s en leerlingen, liet Fransche Gouvernementnbsp;had zich doen vertegenwoordigen door Professor Chauveaü,nbsp;Inspecteur- Generaal van de vétérinaire scholen en door den chefnbsp;A’an den vétérinaircn dienst, den heer Francois, terwijl de Académie de Médecine werd vertegenwoordigd door het gehecle bestuur.

.Alle vétérinaire scholen in Frankrijk hadden hunne afgevaardigden gezonden.

Het buitenland had zich ook niet onbetuigd gelaten: Brussel zond den directeur der Vétérinaire school Degive; Warschau;nbsp;den kolonel paardenarts Miciiel Dovbor van de keizerlijkenbsp;garde-lanciers en den directeur der Vétérinaire school Jeannbsp;Jefimoff; Frankfort; professor Eiirlich; Marburg; professornbsp;Behring; St. Petersburg: Dr. Wladimiroff; Berlijn ;Dr. Miesner;nbsp;Baden-Baden: Dr. Ladtin; Turijn: Dr. professor Perroncito;nbsp;Londen : den veearts Gray ; Griekenland: den kapitein paardenarts Dr. J. Pétridès; Budapest: den directeur der Vétérinairenbsp;school Professor IIutijra; Leipzig: Dr. Noack, veearts, terwijlnbsp;uit België nos: aanwezig waren Pi'ofessor Mosselman van

o nbsp;nbsp;nbsp;Onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;o

Brussel en de veearts Colrack van St. Hubert. Verder kwamen nolt;ï tal van kransen uit het buitenland.

Bij het uitdragen van het lijk werden militaire eerbewijzen gebracht aan den ridder van het legioen van eer door tweenbsp;sectiën Artillerie, gecommandeerd door een kapitein.

Als slijipendragers fungeerden de heeren Metciinikoff van het Instituut Pasteur; Lépine, préfect van politie; Vassillière,nbsp;directeur van landbouw; Bossignol, Sccretaris-generaal vannbsp;de centrale Vereeniging van Vétérinairen; Blocii, vice-presidentnbsp;van de Biologische Vereeniging, CiiAUVEAU, Lanceraüx, Barriernbsp;en Railliet.

-ocr page 288-

278

Na de godsdienstige plechtigheid werd de kist gebracht naar het kerkhof van Saint-Maurice en daar in het familie-grafnbsp;bijgezet. Aan de geopende groeve nam het eerst het woordnbsp;de heer Cjiauveau namens de Fransche Regeering en namensnbsp;het Comité consultatif des épizooties; daarna de heer Saintnbsp;Yves Ménard uit naam van de Académie de Médecine; de heernbsp;Barrier uit naam van de school te Alfort; de heer Deslieusnbsp;uit naam der leerlingen; de heer Blocii uit naam der Sociéténbsp;de Biologie; de heer Raillet uit naam van de Société centralenbsp;de médecine vétérinaire; de heer Rossignol uit naam van denbsp;Association centrale des Vétérinaircs; de heer Bollard uit naamnbsp;van de Société de médecine vétérinaire pratique; de heernbsp;Chenal uit naam van het Conseil géuéral de la Seine en vannbsp;de bewoners van Charenton; de heer Moissan uit naam vannbsp;het Conseil général d’hygiène et de Salubrité de la Seine; denbsp;heer Lignières uit naam van de vroegere teerlingen vannbsp;Nocard; de heer Degive uit naam van de Vétérinaire schoolnbsp;te Brussel; de heer Dr. J. Pétridès, kapitein-paardenarts vannbsp;het Grieksche leger, uit naam van de vreemde vétérinairennbsp;en de heer Roux uit naam van het Instituut Pasteur.

Hij ruste zacht.

Red.

-ocr page 289-

HAARWERVELS, KLEUREN, AFTEEK^iNGEN .BlK^ PAARDEN, IN VERBAND MET/ OEN

VAN FDKMATERIAAL 11* NED.-IN»fc‘

haarwerTOJs;'‘'jileót'9;d en,

Meer dan vroeger is het aandacht te schenken aan denbsp;Leningen bij paarden. Niet dat

thans aa'h-4eygeli]kg-meer waarde wordt gehecht dan vroeger, gelukkig niet. Er zijn echter andere redenen, liet gouvernement stelt de laatstenbsp;jaren meer belang in de paardenfokkerij van den Inlander,nbsp;moedigt dit, met opoffering van veel moeite en aanzienlijkenbsp;geldelijke uitgaven, op verschillende manieren krachtig aan,nbsp;en bij de pogingen, die daartoe worden aangewend en denbsp;maatregelen, die worden voorgesteld en genomen, zijn wij vaaknbsp;raadgevers en uitvoerders. Daar nu in de Inlandsche paardenfokkerij bovengenoemde dingen een voornamen factor vormen,nbsp;somtijds zelfs de waarde van het fokdier beheerschen, dienennbsp;wij er kennis van te dragen, om bij aankoop van fokmateriaalnbsp;en bij het beschikbaar stellen daarvan aan Inlanders, er rekeningnbsp;mede te houden. Verder, in de tweede plaats, om onzennbsp;invloed aan te wenden, de waarde er van zooveel mogelijk,nbsp;vooral in ’t oog van den Inlander, te verminderen, in de hoopnbsp;dat mettertijd deze zaken, die toch geheel oji bijgeloof berusten,nbsp;uit de fokkerij kunnen worden verbannen, ’t Is toch maar eennbsp;feit, dat thans veel goed fokmateriaal om dergelijke, laat iknbsp;zeggen, onzin dingen, moet worden afgekeurd.

De literatuur over dit onderwerp is niet zeer uitgebreid, integendeel en zooals het veel gaat met beschrijvingen, waarvan de gegevens uit zuiver Inlandschen bron zijn geput, hiernbsp;en daar erg tegenstrijdig. Daarbij komt nog ’t verschil innbsp;waarde van vele teekens in verschillende streken. Wat hiernbsp;voor goed en heil aanbrengend geldt, is ginder van weinig

belang of soms slecht.

Deel XYI Afl. 3.

Febr. 1904.

Heel veel ook komt de uitlegging der

19

-ocr page 290-

280


teekens pas als men ’t paard kent, en zijne goede of slechte eigenschappen heeft ondervonden. Dan wordt naar de teekensnbsp;gekeken en onder de velen vindt men er dan wel, waaruitnbsp;genoemde eigenschappen te verklaren zijn.

In ’t oog van den oningewijde rijzen die dingen dan natuurlijk in waarde.

Nog verdient vermelding, dat bij merries niet veel gelet wordt op goede en slechte teekens, waarschijnlijk tengevolge van ’tnbsp;minder veelvuldig gebruik, dat van die dieren gemaakt wordt.nbsp;Bij gewone grobak en dos-a-dos paarden wordt er evenminnbsp;veel aandacht aan geschonken, ’t Zijn inzonderheid de luxenbsp;paarden, en daaronder vooral de rijpaarden, die vaak een scherpnbsp;onderzoek op teekens moeten ondergaan.

Bij ’t behandelen van dit onderwerp werden de volgende bijdragen door mij geraadpleegd en hier en daar aangevuld met aanteekcningen uit eigen ervaring;

1®. Het jiaard, verschillende teekens en haarwervels met betrekking tot zijne handelswaarde in Ned.Indië. Uitgegeven bij E. Fuhri amp; Co. te Soerabaja.nbsp;hien blik in het Javaansche Yolksleven, van L. Tii.nbsp;Maijer. Deel I.

Dari hal poesar-poesaran koeda van Radja-Proehoeman, (Veeartsenijkundige Bladen Dl. XI afl. II).

De paarden in Ned.-Indië, van Luitenant Stampa. Tijdschrift van Nijverheid en Landbouw. Dl. 36 all. 3 (overgedruktnbsp;uit de Militaire Spectator van 1846).

Het paard onder de volken van het maleische ras, van prof. Vetii.

Aanteekcningen van den paardenarts de Jong.

De kaatsten zijn meest geput uit ïSerat Katoeranggan Kapal” uitgegeven in 1879 bij Büning te Djokja ennbsp;vroeger opgezonden voor de Veeartsenijkundige Bladen,nbsp;doch daarin, om mij onbekende redenen, niet geplaatst,nbsp;die aanteekeningen vond ik o. a. een uitknipsel uit denbsp;Locomotief, genomen uit het werk van prof. Vetii, ’t geen eennbsp;blik geeft in de literatuur over genoemde teekens en de moeitenbsp;waard is voor ons tijdschrift over te nemen.

’t Luidt aldus;


2®.


3®.


4®.


6®.


In


-ocr page 291-

28i

De teekenen van goede en kw'ade paarden. (‘)

Het is een eigenaardigheid der volken van het Maleische ras, dat zij van allerlei natuurvoortbrengselen op welke zij, wegensnbsp;het nut of het genot, dat zij hun bieden, bijzonderen prijs stellen,nbsp;de waarde naar geheimzinnige teekenen weten te schatten.nbsp;Dit is, om slechts eenige algemeen bekende voorbeelden te noemen, het geval bij de perkoetoets (tortelduiven) (^), de (jèniaks,nbsp;een soort van wibbelhoenders [Hemipodius piujnax (-), de vechthanen (“), de voor de vervaardiging van krisscheden geschiktenbsp;stukken van het kajoe pèlèt {Kleinhovia hospita) (^) enz.; maarnbsp;nergens wellicht in die mate als bij de paarden.

Vooral door de Javanen wordt in alles wat paarden betreft groot belang gesteld. «Iedere Javaan schier”, zegt de Heer Tennbsp;Zeldam Ganswijk (quot;), ))hoe jong ook, kan paard rijden, zoonbsp;goed als de beste ruiter in Guropa; hij weet door allerlei teekenen aan lichaamsvorm en haar de deugdzaamheid der rassennbsp;in één oogopslag te beoordeelen; geen paard gaat voorbij, ofnbsp;het wordt onderzocht; er wordt breedvoerig, ernstig, met kennisnbsp;over gesproken; paarden worden tot allerlei gedresseerd.”

Deze schets, ofschoon wat sterk gekleurd, is zeker in het algemeen waar. Dat de Javaansche paarden vaak zeer verwaarloosd worden en het ras in het algemeen niet vooruitgaat,nbsp;zal zeker w^el meer aan onkunde en onvermogen, dan aannbsp;gebrek aan liefde voor het paard te wijten zijn. Maar wanneer de schrijver ook de paardenkennis der Javanen roemt.

-ocr page 292-

282

dan kan dat niet zonder belangrijk voorbehoud als verdiend erkend worden. De heer De Serière, die in een reeks vannbsp;artikelen in het Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië (1873nbsp;en 1874) zooveel merkwaardigs over de volksspelen en vermaken der Javanen mededeelt, wekt onze verbazing, wanneernbsp;hij getuigt, dat de paarden van Bima en Macassar, die tenbsp;Batavia worden aangevoerd en in het openbaar verkocht, alsnbsp;ze goed gaaf en in het vleesch zijn, veelal om den hoogen prijs,nbsp;dien zij moeten opbrengen, den inlandschen paardenkennernbsp;minder aanlokken dan zij, die dood mager en met wondennbsp;bedekt zijn, ja letterlijk niet meer op de beenen kunnen komen,nbsp;zoodat zij door een viertal koeli’s naar het verblijf van dennbsp;kooper moeten worden gedragen; en dat die paarden doorgaansnbsp;het oordeel van den kooper rechtvaardigen, en zich den betrekkelijk hoogen prijs, dien hij er voor betaalt, waard betoonen,nbsp;omdat hij zich door een voorafgaand, liefst onbemerkt, maarnbsp;nauwkeurig onderzoek van het lijdende paard, en vooral vannbsp;zijn koelintjirans of teekens, van zijn werkelijke deugdzaamheidnbsp;overtuigd heeft. Dat die ongelukkige dieren vaak later nognbsp;uitmuntende paarden kunnen worden, wil ik niet betwisten. Maarnbsp;het is dan daaraan toe te schrijven dat de koopers, nevens denbsp;geheel phantastische kennis der teekens, ook de kennis bezitten vannbsp;de werkelijke kenmerken van een deugdzaam paard en van denbsp;middelen om een ziek paard te genezen. liet zou met het gezondnbsp;verstand strijden aan te nemen, dat die geheimzinnige koelin-Ijirans wezenlijk iets met de waarde van het paard te makennbsp;hebben, zooals ons duidelijk blijken zal, wanneer wij ons metnbsp;den aard dier teekens hebben bekend gemaakt.

Er komt onder de handschriften, die men in handen der Javanen vindt, menigvuldig een geschrift of een klasse vannbsp;geschriften voor, die den naam dragen van katoeranggan, metnbsp;welk, van ioeronggd, een der hoog Javaansche namen van hetnbsp;paard, gevormd woord, de goede en slechte teekenen der paarden worden aangeduid, liet meest bekend is een bêratnbsp;katoeranggan of Sêrat katoerangga kapal, waarvan eennbsp;handschrift, groot 73 bl., zonder begin of slot, voorkomt in denbsp;verzameling van Javaansche handschriften der Leidsche Uni-versiteits-bibliotheek, 'en dat tweemaal op Java gedrukt werd.

-ocr page 293-

in 1870 bij Voorneman te Soerakarta en in 1879 bij Buning te Jogjakarta. In dit werk treedt echter de leer der teekensnbsp;zeer op den achtergrond. Het is voornamelijk gewijd aan denbsp;middelen om zieke paarden te genezen en begint met denbsp;bespreking der middelen om paarden vet te maken (i).

Een tweede Sêrat katoeranggan, dat aan de teekens en de geneeskundige behandeling der paarden beide gewijd is, komtnbsp;voor in de verzameling Javaansche handschriften van hetnbsp;Nederlandsch Bijbelgenootschap en in een fraai exemplaar, grootnbsp;28 blz. f°., in de Leidsche Bibliotheek (-). liet boek wordtnbsp;somtijds vermeld als het werk van Soesoehoenan Pakoe Boe-wana III, doch dit zal wel beteekenen, dat het op zijn last isnbsp;vervaardigd. De ware schrijver schijnt te zijn Raden Manjoeranbsp;Loeraii Panëgar (**) te Kartasoera.

Behalve deze twee handschriften vermeldt Prof. Vreedë nog een paar stukken van Katoeranggans in verschillende Codices voorkomend {*). Maar er zullen wel meer geschriften van dien aardnbsp;bestaan. In het manuscript-woordenboek der Javaansche taalnbsp;van den Heer Wilkess, dat nog ongedrukt maar thans in handennbsp;van Prof. Yreede is, wordt, volgens een schriftelijke mededee-ling van laatstgenoemde aan mij, over het woord katoeranggannbsp;gezegd, ))deze leer is uiteenloopend; elk paardenkenner heeft ernbsp;zijn eigen meening over,” terwijl Prof. Yreede zelf daarentegennbsp;mij zegt, dat de door hem geraadpleegde katoeranggan’s voornbsp;de in het Javaansch Eandivoordenboek vermelde teekens ongeveer hetzelfde geven. Ook moet ik nog opmerken dat, volgensnbsp;gemeld Handwoordenboek (^), de naam katoeranggan ook op

(') Zie A. G. Yreede, Catalogus van de Jav. en Mal. Handschriften van de Leidsche Vniversiteits-hibliotheck, p. 3G9 (no. GCGY).

(9 Zie EngelmANN’S Catalogus der Jav. Handschriften v. h. N., Bg. en T. V. N. I. 1780, D. 11. 177 (no. LXlj, van Yreede a. w., bl. 370nbsp;(no. CCCVI).

(“) Yreede gist, t. a. p. dat deze uitdrukking zooveel als hoofdpikeur of opperstalmeester beteekent.

(O A. w. bl. 373, 375.

(“) Bl. 398. In plaats van vechthanen staat daar kemphanen, wat voor misverstand vatbaar is, daar dit bij ons de gewone naam vannbsp;Tringa (Machetis) pugnax is. Deze vogel van Noord-Europa komt opnbsp;Java niet voor; met kemphanen worden hier gewone, tot den kampnbsp;afgerichte hanen bedoeld.

-ocr page 294-

284

de goede en kwade teekens\m\echth3.nen,gemaksperkoetoets en katten wordt toegepast.

Na deze opmerkingen over de literatuur van het onderwerp, zal ik trachten van de teekenen zelf eenig denkbeeld te gevennbsp;volgens de mededeelingen der gedrukte woordenboeken en die,nbsp;welke ik door Prof. Yreede uit het manuscriptwoordenboeknbsp;van WiLKENS ontving.

De kenmerken van goede en kwade paarden bestaan in de kronkels of kringetjes, die zich op sommige plaatsen in hunnbsp;haar vertoonen. De Soenda’sche naam dezer kringetjes isnbsp;koelintjir of koelintjiran, waarvan de beteekenis vooral juistnbsp;en duidelijk is opgegeven in Rigg’s woordenboek, v. Kulinschir:nbsp;sCircLilar marks of disposition of the hair either in man ornbsp;animals. From the Kulinchir natives draw omens or form annbsp;opinion on the merits of a horse or buffalo” (‘)..

In het Bataviasch Maleisch wordt veelal oeséroeséran gebezigd. Yelen zullen zich uit een zoo veel gelezen boek als de Maxnbsp;Havelaar ('¦*) de woorden in de geschiedenis van Saidja herinneren; „Wel was er ontong (geluk) geweest \n Aq oeséroesérannbsp;van dien buffel.” Yolgens IIojian en Y. D. Tuuk {^) beteekentnbsp;dit woord, dat etymologisch samenhangt met poeser (het centrum van een kring, de navel): „het middelpunt van eennbsp;draaikolk”, en overdrachtelijk: ,,de plaats op de kruin vannbsp;het hoofd, waar het haar in een kringetje groeit.”

Het gewone Javaansche woord voor de teekens der paarden is mail. Daarnevens is echter ook oenjéng oenjêngan in gebruik, dat door Wilkens verklaard wordt: ,,iïet punt, waar hetnbsp;haar op de hoofdkruin kringvormig ineenloopt; ook zulke haarkringen bij beesten, als op het voorhoofd, den buik, de heupennbsp;enz. der paarden”.

In het Madoereesch eindelijk wordt palésêr of palésêran gebezigd, wat wel in den grond hetzelfde woord zal zijn als het Boegineesche palisoe, waarover straks nader.

(') Vgl. OosTiNG, Soend. Wdhk in v.; V. De Serièke in T.v.N.L, Jg. 1874, D. II, bl. 173.

(¦) Eerste uifg., D. II, p. 103. Zie ook B. bl. 163.

(¦') Bijdrage tot de kennis van het Batavia’sch Maleisch, bl. 5, Handleiding tot id., bl. 61.

-ocr page 295-

285

Op de namen, op Java voor teekens in ’t algemeen gebruikt, laat ik thans de namen van eenige bijzondere teekens met de

vertaling volgen.

Aan de verklaring van deze zeer duistere

uitdrukkingen zal ik mij echter doorgaans niet wagen.

Satrija mannah. Naam van een haarkronkel aan de rechterzijde van den hals van een paard, die als een goed teeken wordt aangemerkt. Wilkens zegt hiervan: „als een paard zijnnbsp;mati’s in orde en compleet en achter die mati’s oeitjéng-oen-jéngan’s heeft, de rechter eenigszins naar achteren en denbsp;linker eenigszins naar voren, dan is dat paard uitmuntend voornbsp;den oorlog.” De beteekenis der woorden; „achter die mati’s” isnbsp;mij duister, daar doorgaans oenjéng-oenjéngan en maii alsnbsp;snynoniem worden opgegeven.

zegt er

Satrija kapannah, naam van een haarkronkel aan de linkerzijde van den hals, die als een slecht teeken geldt. Wilkens van: ,,Bij deze mati jit de linker oenjéng-oenjéngan

achter


en de rechter eenigszins naar voren.


Dit teeken zal den berijder in den oorlog ongeluk aanbrengen.

Satrija pinnajoenggan, ook aan de Soendaneezen bekend (i), naam van den haarkronkel boven op den rug achter den zadel,nbsp;die voor een goed teeken doorgaat. Wilkens schijnt over ditnbsp;teeken niet te spreken.

Tadah heloeh. Het Handwoordenboek bl. 430a, zegt alleen ; 5)Naam van een slecht teeken in het haar van een paard”.nbsp;Volgens Wilkens zit hier de oenjéng-oenjéngan onder het oog,nbsp;en zal de eigenaar dikwijls ziekte beloopen en met moeite innbsp;zijn levensonderhoud kunnen voorzien.

¦ Klabang anglèng. Het Handwoordenboek zegt alleen, bl. 314a: »Naam van een slechten kronkel in het haar van een paard”.nbsp;Volgens Wilkens zit deze oenjéng-oenjéngan op de bil, zoodatnbsp;het haar in het achterwerk steekt, en is dat teeken ongunstig,nbsp;daar het den eigenaar met vrouw en kinderen pannas (heet)nbsp;maakt, d. i. hun allerlei onheil aanbrengt.

{‘) Zie B. bl. 104, die jiinnajoenggan afleiclt van pajoeng, zonnescherm, en verklaart door beschermend, terwijl hij als de plaaLs aanwijst:

over de lendenen naar de kroep of het kruis. Het is bekend dat Satrija een edelman iXdtrijd) beteekent.

-ocr page 296-

286

Sdnggd boewdnd, ook een teeken dat bij, de Soendaneezen terugkeert (i). Het is een haarwervel aan elk der vier kootennbsp;of hielen en wordt als een zeer afdoend goed teeken beschouwd.

Sdnggd, tjëtjdnd, een haarwervel tusschen de onderkaken, mede als gunstig teeken aangemerkt.

Sdnggd kaloeng, een slecht teeken. Zijn plaats vind ik niet opgegeven, maar daar kaloeng een halsband, halsketen, ooknbsp;het haam van een trekpaard beteekent, zal het wel aan dennbsp;hals te zoeken zijn.

Zooals reeds vermeld werd, zijn een paar dezer teekens aan de Javanen en Soendaneezen gemeen. Eenige andere, die iknbsp;bepaald als Socnda’sche vermeld vind, maar die toch ook misschien niet alle bij de Javanen onbekend zijn, w'orden ondernbsp;de volgende namen opgegeven (-).

Toeroen tanggis, een haarwervel onder een .denkbeeldige lijn, die de oogen verbindt. Een paard met dezen wervelnbsp;w'ordt zeer gevreesd; het geeft aanleiding tot droefheid, verdriet,nbsp;(tranen langis).

Kelahang kepipit, een vereeniging van haarwervels, vlak achter de ellebogen, waar de teugels w'orden aangebracht. Wienbsp;een dus geteekend paard bezit, haalt zich en de zijnen ziektennbsp;en allerlei ongelukken op den hals. De verklaring is dat eennbsp;kelahang of duizendpoot, wanneer hij gekneld {kepipit) wordt,nbsp;naar het (echter op dwfaling berustend) volksgeloof, zich zelfnbsp;doodt door zich den angel in den kop te steken.

Boeivaja ngangsar, wordt op dezelfde plaats gevonden als het vorig teeken, maar bestaat uit een enkelen haarwervel.nbsp;De naam is samengesteld uit boewaja, krokodil, en ngangsar,nbsp;heen- en weder strijken, over den grond slepen. Dat teekennbsp;wijst op geen gevaar, maar op een last. Een paard, daardoornbsp;gekenmerkt, wil geen stroom doorw-aden zonder een bad tenbsp;nemen en moet door slagen gedwongen worden om wedernbsp;uit het water te gaan.

Boetêk haté (van boetêk, troebel, en haté, hart), één enkele wervel op de borst, toekent een boosaardig paard, met valschenbsp;streken. 1 2

1

(') Zie B., bl. 164. Sdngga beteekent dragen, boewdnd, de wereld.

2

Zie B. bl. 164 vv.

-ocr page 297-

287

Tameng (d. i. schild), drie wervels op de borst in een ge-lijkzijdigen driehoek gejdaatst, zijn daarentegen een voortreffelijk teeken, dat den eigenaar van het paard voor alle rampen bewaart,

Pamatri, d. i, soldeersel, middel om te soldeeren, twee haarwervels achter de ooren, naar welker aanwezigheid de Soen-danees in de eerste plaats onderzoek doet, omdat daaruit blijkt, dat het paard aan zijn meester zal gehecht zijn.

Hoe ongerijmd ons nu ook die teekenleer moge voorkomen, en te meer omdat eenstemmigheid over de ware beteekenisnbsp;gemist wordt, den Javaan is het daarmede volkomen ernst.nbsp;Het gebrek aan overeenstemming hindert hem niet, daar iedernbsp;zich houdt aan hetgeen hij zelf gelooft, en waarschijnlijk vannbsp;afwijkende meeningen niets weet. De Heer Gallois deeldenbsp;eens in een vergadering van het Instituut voor Indische Taal,nbsp;Land- en Volkenkunde aangaande een Regent op Java mede,nbsp;dat hij de voetstappen van paarden met kwade voortcekenennbsp;in het haar, als die op zijn erf gekomen waren, liet uitgraven (').nbsp;De heer De Bie getuigt (^j, dat de Soendanees voor een paardnbsp;met goede teekens gaarne handen vol geld geeft, maar dat eennbsp;paard dat, overigens even goed en mooi, eenig slecht teekennbsp;heeft, tot een ongelooflijk laag peil in prijs daalt, en Dr. G. L.nbsp;V. D. Burg (¦ ), die vele jaren op Java de geneeskundige praktijknbsp;uitoefende, waarschuwt ernstig tegen het in den wind slaan vannbsp;de bijgeloovige meeningen der Javaansche koetsiers. «Zulk eennbsp;inlander”, zegt hij, swil in den regel, coüte quo coüto, gelijknbsp;hebben in zijn beweringen, en als men die niet telt, is dikwijlsnbsp;het gevolg dat de paarden dood gaan”.

Het geloof aan de goede en kwade teekens in het haar der paarden bepaalt zich in Nederlandsch-Indië niet tot de Javanen.nbsp;Men vindt het ook bij andere volken van den Archi})el. Hetnbsp;meest is daaromtrent bekend bij de Macassaren en Boegineezennbsp;op Celebes.

))IIoe zelfs”, zegt de Heer B. F. Matthes in zijn Bijdragen tot de Ethnologie van Zuid-Celebes, bl. 101 »een sterretje in

(') Bijdr, t. d, T. Ld. en Vk. van N. I., N. Vlgr., D. VI, bl. VIL ('0 r.lz. 164.

(^) De Geneesheer in Indië I, blz. 354.

-ocr page 298-

288

het haar van een paard {palisoe Boegin., tampalisoe Mac.), al naar gelang van de plaats, waar het zich bevindt, een belangrijknbsp;toeken kan zijn,, vindt men in zijn Boegineesch Woordenhoek opnbsp;palisoe met een zevental voorbeelden opgehelderd”. Ik zal dezenbsp;voorbeelden bier met eenige bekorting laten volgen, ondernbsp;opmerking, dat juist het woord voorbeelden, door den heernbsp;Mattiies hier gebezigd, bewijst, dat slechts een doel van denbsp;leer dier teekens door hem is ontvouwd, en dat zij dus bijnbsp;deze volken zeer ingewikkeld moet zijn.

Palisoe komt in beteekenis overeen met het boven besproken oesêr-oeserêan. Behalve van de haarkringetjes wordt het ooknbsp;gebruikt van soortgelijke kringetjes, die het middelpunt vormennbsp;van rond vlechtw'erk, b.v. in palisoe piddjd, het middenpuntnbsp;van een pddjd of van rotan gevlochten ronden schotel, en innbsp;palisoe sdngkó, het middelpunt van een soort van muts, gevlochten van paardenhaar of lontarvezels. Ook zegt men palisoenanbsp;Ldngie, het middelpunt des hemels, en palisoena Tandë, hetnbsp;middelpunt der aarde (umbilicus orbiset terrarum).

De door den heer Mattiies opgegeven teekens zijn de volgende.

Palisoe paddkkó (afgeleid van rdkkó, ombuigen) is een liaar-kringetje aan den hals van een paard. Die een paard met dit teek en berijdt, loopt groot gevaar zijn hals te breken.

Palisoe la garoetoe (van la, praefix voor mannelijke eigennamen, en garoetoe, knappen, knarsen), een haarkriiigetje aan de kinnebakken van een paard, liet stelt den berijder blootnbsp;aan het gevaar van dikwijls te worden afgeworpeii en van omnbsp;te komen in den strijd.

Palisoe óelé (van óelé, dragen, inzonderheid grafwaarts) bestaat uit een palisoe op het voorhoofd en één op het neusbeen en is een slecht teekcn, aanwijzend, dat wue het paardnbsp;in den strijd berijdt, gevaar loopt gedood en alzoo grafwaartsnbsp;gedragen te worden. Ook meent men dat de eigenaar van zulknbsp;een paard er op kan rekenen, dat hij vernederd en tot denbsp;diensten van een koeli (lastdrager) verplicht zal worden.

Palisoe pagêlé (van gêlé, kittelen), een palisoe aan de zijde of aan beide zijden van het paard. Een jiaard met dit teekennbsp;is kittelachtig en w'ei'()t zijn ruiter af. De Macassaarsche benaming van deze palisoe is tampalisoe bembéjang (van bembé.

-ocr page 299-

289

geit), die moet beteekenen, dat het slechts goed is om als een geit geslacht te worden.

Palisoe pasorong (van sórong, schuiven, ook afschuiven in den zin van betalen), en palisoe, van achteren op de dijen.nbsp;Dit teeken is zeer dubbelzinnig. Het kan beteekenen dat denbsp;eigenaar zijn schulden spoedig zal kunnen betalen, maar ooknbsp;dat men zijn goed weg zal halen.

Palisoe mabóeri Idppó, een palisoe op den rug. In dezen naam wordt, volgens nadere schriftelijke mededeeling van dennbsp;heer Mattiies, met Idppo bepaaldelijk een Idppódse, een hoop padi,nbsp;bedoeld. Maboeri, verbale vorm boeri of oeri, billen, fondement,nbsp;bodem, onderste, beteekent tot bodem hebben, onder zichnbsp;hebben. De zin is dus een palisoe, die een hoop padi ondernbsp;zich heeft. Het is een goed teeken en brengt den eigenaarnbsp;van het paard overvloed van padi aan.

Palisoe tjoêké of soêkè (van tjoêké of soêké, wegjagen). Vorsten, die zulk een paard bezitten, raken daardoor hun rijknbsp;kwijt; geringe menschen worden het land uitgezet.

In het Macassaarsche Woordenboek van den Heer Mattiies vind ik op het woord tom patooe (blz. 291b) nog aangeteekend,nbsp;dat een palisoe op den buik als een slecht teeken beschouwdnbsp;wordt. De ruiter valt dan licht van zijn paard en in dennbsp;oorlog worden de kogels door die tampalisoe aangetrokken.

Ik heb geen bew'ijzen kunnen vinden, dat de leer van die teekens ook ingang heeft gevonden bij de Menangkabau’schenbsp;of Riouwsche Maleiers, doch zou daaruit niet durven opmakennbsp;dat zij hun geheel vreemd is. Zeker is het, dat zij wel bekendnbsp;is aan de Bataks. Ofschoon ook de meeste schrijvers over denbsp;Bataklanden, o.a. de uitvoerige beschrijving van Jungiiuiin, ernbsp;over zwijgen, weten wij het met zekerheid uit Neumann’s zoonbsp;nauwkeurige Beschrijving van het Pané en Bila-slroomgebied,nbsp;al bestaat dan ook zijn mededeeling alleen in de eenvoudigenbsp;woorden: «Aan de paarden worden ook goede en kwadenbsp;teekens opgemerkt. Zij bevinden zich aan het voorhoofd, aannbsp;den nek, aan de billen en aan de borst.” (')

Met nog één bijzonderheid, die ik in Wilken’s verhandeling

(') 7'. V. h. A. Gen., 2e Ser. D. IV m. u. a., bl. 80.

-ocr page 300-

‘i90

over het sHaaroffer” vond, wil ik dit hoofdstuk besluiten. Hij deelt ons daar mede, dat hij gedurende zijn verblijf te Sipiroknbsp;in de Bataklanden in het bezit was van een rijpaard, dat op denbsp;borst twee lange haren had. Wegens deze eigenaardigheid, zegtnbsp;hij, was het paard in de oogen der Bataks niortoewa (Mal.nbsp;betoewah) d.i. door mystische kracht tegen onheil beschermd (').

Zooals we zagen, zijn het niet alleen de haarwervels, ook kleur, afteekeningen en sommige gewoonten influencceren op denbsp;waarde van het paard.

Laten we eerst deze laatste eens aan eene korte beschouwing onderwerpen, om ten slotte de haarwervels te bespreken.

Als hoofdkleuren onderscheidt men zwart, bruin, wit of schimmel, vos, muisvaal, Isabel en bont.

Talrijk zijn de nuances, nog talrijker de verschillende benamingen hiervoor; te veel om te noemen.

Welke kleur het meest gewild is, hangt in hoofdzaak van de streek af, waar men is. Met het plaatsen van hengstennbsp;is het dan ook van veel belang, in de streek waar de hengstnbsp;werkzaam moet zijn te informeeren, welke kleuren daar gaarnenbsp;gezien worden. In ’t algemeen kan worden gezegd, dat effennbsp;kleuren ’t meest gewild zijn, zwarte en bruine paarden zijn,nbsp;geloof ik, wel overal in trek, in sommige streken hecht mennbsp;zeer aan muisvalen, in anderen aan bopongs (vooral de lichtenbsp;soorten), ook is een dawoek totol (ijzerschimmel) vaak zeer innbsp;aanzien. Vossen en bouten ziet men minder graag. Oj) Middennbsp;Java b.v. staan de vossen al in een zeer slechten reuk. Volgensnbsp;de legende werden de koningen van Mataram, die op vossennbsp;reden, allen gewond in den krijg, waarom deze dieren laternbsp;niet weer op den aloon-aloon werden toegelaten.

Paarden met bijzondere, zeer gezochte, kleuren krijgen vaak bijzondere benamingen, en wordt daaraan groote waarde gehecht. Zoo treft men aan;

(‘) Das Haaropfer, Heft. II, bl. 80; zie ook Wilken’s artikel over de Simsonsage in de Gids, 1888, Dl. II. Op de eene plaats noemt de schrijvernbsp;dit paard van Soembawa, op de andere van het Sandehvood-eilandnbsp;(Soemba) afkomstig, een gemakkelijk te verklaren en ter zake nietsnbsp;afdoend verschil.

-ocr page 301-

291

Wisnoe rnoerti, een gitzwart paard, zonder haarwervels aan de basis van de ooren.

Een dergelijk paard brengt den bezitter geluk aan.

Boewanjora, sinom moerta, pan-kresna, malang dewa zijn eveneens benamingen voor zwarte paarden, ’t Laatst zou alsnbsp;rijpaard voor een vorst veel waarde hebben.

Bremana leboe genie is een effen bruin paard, met bruine lippen.

Een maha dewa is ook bruin, met minder aangenamen gang, echter een uitmuntend oorlogspaard.

Onder de schimmels is zeer gezien een poernama sidi, d. i. een schimmel met zwarte oogen, snuit en hoeven.

Ook onder de afteekeningeu aan beenen en hoofd treft men er aan, die zeer gezocht zijn.

Een paiitjol panggoeng, d. i. een zwart paard met 4 halve witte beenen, ziet men graag, evenzoo een

Soema dadari — een zwart paard met witte sokken.

Een dawoek bang lalap njabrang, d. i. een roodschimmel met een doorloopende bles tot op de onderlij), is evenzoo zeernbsp;in aanzien. Minder gewild zijn 1 of 2 sokken, terwijl 3 daarentegen weer gunstiger worden beoordeeld (trois pour les rois).nbsp;In ’t Javaansch wordt dit pontja kali genoemd.

Bij een bruin paard ziet men niet gaarne witte haren in de manen. De naam doekoen mangsi goena is hiervoor in gebruik.

De staartkaren mogen niet verward zijn en van boven wit en van onderen gemengd, [Boentel wajitj, dit voorspelt ongeluk aan den eigenaar en sterfte in zijne familie.

Nog andere kenteekenen zijn er, buiten

genoemde

en de

haarwervels staande, waarop gelet wordt.

De staart moet goed gedragen worden en mag niet scheef zijn (tekong). — Een kale staart/Supoewedar/wordt leelijk gevonden.

Na ’t mesten mag het paard niet het slijmvlies van den endeldarm (de z. g. roos) laten zien, zoodat na ’t mesten vaaknbsp;staartkaren mee naar binnen gaan. fSoesoeh wigarj. De eigenaarnbsp;van zoo’n paard zal door zijn vrienden verlaten worden.

Bij ’t urineeren wil men geen eigenaardig brommend geluid waarnemen, noch mag de straal onderbroken worden. Namennbsp;als doorga ngerik en doerga dadak wdjzen hierop en voorspellen den eigenaar onheil.

-ocr page 302-

Een deukje of kuiltje in de spieren van hals of kruis fkala ploewang/ is niet goed.

Verder zijn diepliggende oogen, ’t rood gekleurd zijn van ’t oogwit, een schuwe, angstige blik, een gevlekte penis nietnbsp;gewenscht en maken een paard minderwaardig.

Na deze korte bespreking van bepaalde kenteekens kunnen we thans overgaan tot de haarwervels, korenaren enz.; wat mennbsp;hieronder verstaat, wordt door den naam voldoende aangegeven.

De Inlandsche benamingen zijn:

Oejêng-oejêngan (Javaansch), ook mati’s, echter alleen voor de haarwervels achter de ooren, koelintjiran (Soendaneesch), poe-sar-poesaran (maleisch), oeser-oeseran (Bat. maleisch), palêsêrannbsp;(Madoereesch), palisoe (Boegineesch), tampalisoe (Makasaarsch.)

Om hier de eenige honderden teekens op te noemen, die de inlander kent, zal weinig nut hebben, te meer, daar zooalsnbsp;ik reeds zeide, de naam en beteekenis zoo veel verschilt in denbsp;eene streek en de andere en bijna iedere hadji er zijn eigennbsp;verklaring van heeft. Er zijn echter enkele teekens, die overalnbsp;voor goed, anderen die overal voor slecht te boek staan, ennbsp;waarnaar bij den aat)koop van een paard door den inlandernbsp;steeds wordt gekeken. Deze kunnen we hier bespreken ennbsp;met enkele schetsjes duidelijk maken.

SLECHTE TEEKENS.

^ 1. Eén haarwervel in de mediaanlijn, doch onder de oog-lijn — Toeroen tangis. Dit staat overal als ongunstig bekend, is oorzaak van verdriet.

^ 2. Twee haarwervels in de mediaanlijn, eén boven één onder de ooglijn (ook wel beide beneden de ooglijn) — Jav.nbsp;baja kapranggoel — Soend. baja kapapag. ’t Is overalnbsp;een ongunstig teeken.

^ 3. Eén haarwervel boven de ooglijn, maar rechts of links van de mediaanlijn — Soend. Simpar, Pad. Bovenlandennbsp;„Tinggi rahsid” genoemd. ’t Staat als ongunstignbsp;te boek.

4. Eén of twee haarwervels op de neus is eveneens nergens gewild.

-ocr page 303-

G. ^ 7.nbsp;^ 8.nbsp;6lt;9.

10.

11.

^ 12. gt;C ^3-

z.g. lanssteken, worden door sommigen voor gunsti; door anderen voor minder gunstig gehouden ; veel betce-kenend zijn ze niet.

Eén haarwervel op de voorborst in ’t midden, of meer naar rechts of links, boetek ati Jav. en Soend., berparoknbsp;dada maleisch. Dit is een slecht teeken.

Een korte korenaar aan de voorzijde van den hals is niet erg gewild, alhoewel van weinig belang.

Eén haarwervel op rug of schoft onder ’t zadel, klabang pipitan (Jan. en Soend.) is niet gewenscht.

Een haarw’ervel achter den schouder links of rechts, daar waar de buiksingel komt, of op de plaats waar denbsp;stijgbeugel hangt; wel kala misani of kala sapitnbsp;genoemd, ’t Is een ongunstig teeken.

2sr 14.

-^15.

16.

^17.


293

Een haarwervel onder één oog — ladah-loek (Jav.) staat als ongunstig bekend, ook in andere streken.

Eén of meer haarwervels aan de bovenlip — Watjana (Jav). van weinig beteekenis, echter niet gunstig.

Een of meer haarwervels aan de onderlip — Sangga Watjana (Jav.) eveneens minder gunstig.

Eén of meer haarwervels op de w'angen zijn als 6 en 7.

Slechts één haarwervel op de kruin, links of rechts, is slecht. Overal staat dit als zeer ongunstig bekend.nbsp;In ’tJav. w'el Soenja taka genaamd.

Twee haarwervels op de kruin, doch ver naar achteren, mati nioendoer of kloensoer (Jav. en Soend) genaamd,nbsp;’t Is een slecht teeken, de eigenaar komt niet vooruit.nbsp;^^anneer men ’t oor naar achteren legt, moet minstensnbsp;hiervan voorbij de mati ’s uitsteken.

Eén haarwervel op de keel, onder of terzijde (soms ook twee) gorok. Jav. en Soen. Dit is niet gewild.

Eén haarwervel of korenaar op één der kaaktakken: een minder goed teeken.

Een korenaar links, van de kruin uitgaande langs de manenkam — Satrio kajMnah (Jav.) Ongunstig, vooralnbsp;voor troepenpaard. De berijder zal spoedig getroffennbsp;worden. — Verdiepingen op de vlakte van de hals

O’

-ocr page 304-

294

2lt;

i 8. Eén haarwervel of korenaar links of rechts op den buikwand, soedoek, (Jav.) ’t Is een ongunstig teeken.

19 — 20. Eén haarwervel aan een der pijpen voor of achter, ook wel aan beide voorpijpen en één achterpijp of omgekeerd. Dit is ongunstig.

)lt;

Eén haarwervel aan één achterpijp heet wel kapingkal (Jav. en Soend.).

21. Eén haarwervel aan één der voorbcenen, op de buitenvlakte van de pijp, moestaka (Jav. en Soend.). Dit is slecht. Evenzoo wanneer deze haarwervel hooger zit, aan denbsp;buitenvlakte van handwortel of onderarm.

r 22.

Eén haarwervel aan één der acliterbeenen, op de buitenvlakte van de pij|) is eveneens niet gewild.

GOEDE TEEKENS.

Eén haarwervel, boven de ooglijn, tjitak, (naar tjitak = voorhoofd. Jav.). Dit teeken is overal zeer gewild.nbsp;Twee haarwervels naast elkaar, boven de ooglijn. In ’tnbsp;Javaansch en Soendaneesch genaamd kembang sapa-sang. — Zeer gewild. In ’t malcisch (Pad. Bovenlanden)nbsp;heet het mizan tertaga (opgerichtc grafsteen) en is nietnbsp;gunstig. De eigenaar zal niet oud worden.

Drie haarwervels op ’t voorhoofd, boven de ooglijn. Jav. tradjoemas— Soend. Soemoer handoeng. — Zeer gewild. Innbsp;de Pad. Bovenlanden heet het wel Boemi bergandlng boelannbsp;dan mataharl; geldt hier ook voor een gunstig teeken.nbsp;Twee haarwervels boven elkaar, beide boven de ooglijnnbsp;is in de Jav. en Soend. landen wel gewild, minder in denbsp;Pad. Bovenlanden.

e. nbsp;nbsp;nbsp;Twee haarwervels op de kruin, aan de basis van elknbsp;oor één, de z.g. mati’s ¦— Soendan. Pamalri. — Zijn zenbsp;aanwezig dan heet dit niati pêpak (Jav). Het ontbreken,nbsp;mali soewoeng, is slecht. — Hierop is slechts één uitzondering : een gitzwart paard zonder afteekeningen behoeftnbsp;geen matis te hebben, heet in’t Javaansch rmnoe ntoe/’ft.

f. -g.Eén haarwervel of korenaar in

elk der kaaktakken. Dit is geen slecht teeken.


a.


X h.


c.


d.


de kcelgang of één op


-ocr page 305-

295

Een korenaar rechts van de krain uitgaande, langs den nianenkani. Satrio jkalmannli (,lav). Dit is gunstig,nbsp;vooral voor troepenpaard is dit gewild, de berijder zalnbsp;niet getrolTen woi'den.

,/•

Een korenaar, welke aan de voorvlakte van de hals hoog begint en tot onder aan do borst dooi'loopt. Radjanbsp;wahaiia {Jav. en Soend.k Overal een zeer gunstig teeken.nbsp;Eén haarwervel voor elk der boeggcwrichten, Bakoenbsp;reksa (Jav.). In ’t maleisch wel karakoh genoemd, ’tnbsp;Is een goed teeken.

Deter is:

Xk.

Drie of vijf haarwervels op de voorvlakte van de borst. Eén in ’t midden (soms ook een korte korenaar) en éénnbsp;of tw'ee aan weerszijden, ’t Heet wml iameny. (Jav. ennbsp;Soend.). (schild).

Eén soms ook twee of drie dicht bij elkaar gelegen haarwervels op de lendenen, vlak achter ’t zadel (echternbsp;niet hieivloor bedekt) satrio pinajoengan ; in ’t maleischnbsp;wel anak radja berpajoeng mas genoemd. — Dit isnbsp;overal een bijzonder gewild teeken.

7)1.

Een korenaar in de flanken, wd poedak, iiw. genoemd. Deze moet ver naar boven en ver naar beneden door-loojien. Niet hoog genoeg o])loo))ende heet het wel poe-dak Ijoepet, niet ver genoeg naar beneden loopendenbsp;poedak linljing. Beide is minder gunstig.

n.

Eén haarwervel links en rechts onder de buik, voor en terzijde van .schaamdeel of uier, ziet men gaarne.nbsp;Plinlangan (.lav.) poesar poesar kambing {VialAk'ixeid.)nbsp;Eén haarwervel links en rechts van den staartwortel. Ditnbsp;is een gewild teeken.

X p-s. Haarwervels aan de achtervlakte der pijpen, voor en achter (dus vier), doro moeloek (Jav.) ook panggoengnbsp;(Jav. en Soen.), — korong maleisch. Dit wordt zeernbsp;gaarne gezien. Soms ook zitten ze boven de knie ennbsp;de hiel. Alleen aan de voorbeenen of alleen aan denbsp;achterbeenen is ook goed, echter minder gewild dannbsp;vier; alleen aan de voorbeenen wórdt het w^el pantjalnbsp;genoemd, (niet te verwarren met pantjal — zwart met

Deel XVI An. .1 en 4.

Felir. iao4. nbsp;nbsp;nbsp;20

-ocr page 306-

^96

vier witte voeten). Alleen aan de achtcrbeenen, boven de hiel, heet bet wel soerocng.

In hoeverre de haarwervels moeten worden beoordeeld en veroordeeld met het oog op do overerving, hiervan weet iknbsp;niet veel te zeggen. ^Vel weet ik dat ze kunnen overerven.nbsp;Ik zag cens twee jonge paarden, volle zusters, die juist dezelfdenbsp;haarwervels op ’t voorhoofd hadden (twee naast elkaar). Opnbsp;Semplak zag ik eene Australische merrie van den heer vannbsp;Houteji, met een veulen van Damascus, enz. De merrie heeftnbsp;eene typische haarwervel op ’t voorhoofd, {kemhang sapasmuj),nbsp;’t veulen eveneens.

B. Vrijburg.


-ocr page 307-



f




-ocr page 308-

4

-ocr page 309-

EEN CAUSERIE OVER VEEFOKKERIJ,

door

G. A. PENMNG,

fioHvememcn ts Vrearltt.

Met een plaat.

/Vervolg en stol/.

7“. Hoofdstuk.

Over het gchruih van het vee voor verschillende doeleinden en over de ouderdomshenmerhen.

Zooals wc reeds zagen, gebruiken we het vee voor verschillende doeleinden en wanneer we ons meer bepaald tot het rund beperken, in hoofdzaak voor melkproductie, vlecschproducticnbsp;en als werkdier.

Voor het eerste doel trachten we de melkafscheiding niet alleen zoo groot mogelijk te doen zijn, doch zo ook gedurendenbsp;een langen tijd in stand te houden, terwijl ze onder natnurhjkcnbsp;omstandigheden zou ophouden na den gewonen zoogtijd A'an hetnbsp;jong, d. i. 5 a 6 maanden na de geboorte A an het kalf.

De melkafscheiding nu wordt bcAordcrd door dadelijk na de geboorte van het kalf het uier op geregelde tijden goednbsp;uit te melken, in verband met eene njkehjke voeding en eenenbsp;A'erjileging, die zoodanig moet zijn, dat het dier steeds innbsp;goeden A oedingstoi'stand blijft verkceren, zonder A et te worden.nbsp;Het gemakkelijkst en natnurhjkst middel hiervoor is, de dierennbsp;in de weide te laten loojien, wanneer zulks mogelijk is en ze, alnbsp;naar gelang het gras van betere (jualitcit en overvloedig dannbsp;wel minder goed cn overvloedig voorhanden is, bijvoer te

-ocr page 310-

geven. Is men verplicht, de dieren op stal te honden, dan is het toch wenschelijk, ze dagelijks wat buiten te laten brengen,nbsp;daar ze bij gebrek aan beweging, ge})aard aan rijkclijke voeding,nbsp;licht vet en krachteloos worden. In deze streken heeft mennbsp;trouwens van te rijkelijke voeding en te weinig bewegingnbsp;geen last, meestal is het omgekeerde het geval en moeten denbsp;dieren veel te veel loopen om zelfs het hoognoodige voedselnbsp;te zoeken. Voor melkvee is de beweging voldoende, die hetnbsp;genoodzaakt is te nemen door het grazen in eene goede weide;nbsp;moet het echter dagelijks jialen ver loopen om eene geschiktenbsp;weideplaats te vinden, of is deze zoo schaars met goede voeder-planten begroeid, dat de diei’en grootc opi)ervlakten moetennbsp;afzoeken om het noodige voedsel te vinden, zoo is deze ver-plegingswijzc voor alle vee, dat behalve voor eigen onderhond,nbsp;tevens nog extra moet ])rodnceercn, af te keuren. IIoc denbsp;voeding meer in het bizonder moet zijn, zal uitvoeriger in hetnbsp;hoofdstuk over dat onderwci'p besproken worden.

Wil men op eene geregelde melkproductie kunnen rekenen, dan doet men goed, het dier na het kalveren bij de eerstenbsp;bronst wederom te doen bevruchten, daar de melksecretie kortnbsp;na het kalveren het overvloedigst is en dan successievelijknbsp;gaat afnemen, om, bij het eene dier eerder, bij het anderenbsp;later, geheel o)) te houden. Uit een oeconomisch oogpunt trachtnbsp;men dus behalve de melk, tevens jaarlijks een kalf van iedernbsp;volwassen rund te krijgen. Bij de meeste runderen houdt ondernbsp;deze omstandigheden in de a 9''“ maand van den dracht-tijd de melksecretie op. Bij sommige zeer raelkrijke individuennbsp;blijft ze echter voortbestaan, in dat geval doet men evenwelnbsp;verstandig door ze G a 8 weken vóór het kalveren kunstmatignbsp;te doen ophouden, door successievelijk minder te melken, bijv.nbsp;eerst eenmaal per dag en vervolgens in het geheel niet meer,nbsp;waarna de secretie spoedig o])houdt. Doet men dit niet, dannbsp;benadeelt men niet alleen de moeder en de vrucht, die op datnbsp;tijdstip van de zwangerschap alle voedingsstoffen zelf hoognbsp;noodig hebben, doch bij de nieuwe lactatieperiode na de geboortenbsp;van het kalf is de melkafscheiding veel minder overvloedignbsp;dan wanneer men het uier een tijdlang tot rust heeft doennbsp;komen. In het welbegrepen eigenbelang van den eigenaar

-ocr page 311-

299

niet

is het dus niet raadzaam, de melkafscheiding zoo lang mogelijk te doen voortduren, doch dient deze oj) een bepaalden tijdnbsp;onderbroken te worden. l\a het 7e of 8® kalf begint denbsp;melkproductie over het algemeen langzamerhand te verminderennbsp;en doet inen goed, het dier vet te maken om het naar denbsp;slachtbank te verwijzen, tenzij een langer aanhouden als fokdiernbsp;gewenseht is, of het niet door betere melkgeefsters vervangennbsp;kan worden. liet vleesch is echter op dezen leeftijd nog zeernbsp;smakelijk, terwijl het dier nog gemakkelijk vet wordt, en denbsp;slachtwaarde na dezen leeftijd vermindert. Na de geboorte vannbsp;het laatste kalf blijft men het dier dus melken, totdat de mclk-secretie begint af te nemen en laat het op een tijdstij), waaropnbsp;men over voldoende voedsel te beschikken heeft (bijv. hier innbsp;den Westmoesson) droog worden, door het niet meer te melken,nbsp;als wanneer het, hetzij door het in eene goede weide te laten loopcn,nbsp;hetzij door het op stal goed te voeden, in korten tijd vet wordtnbsp;en aan de slachtbank kan geleverd worden. Springstieren laatnbsp;men onmiddeUijk na het laatste dekseizoen nog eenigc wekennbsp;zwaar voeren en zendt ze dan naar den slachter. Jonge stierkalveren, die later voor de slachtbank bestemd zullen worden,nbsp;doe men vroegtijdig castreeren en make ze op 2V2 n 3-jarigennbsp;leeftijd vet, als wanneer ze hunne hoogste slachtwaarde bereiktnbsp;hebben. Om dieren zoo Sj)oedig mogelijk vet te maken, geeftnbsp;men ze zeer weinig of in ’t geheel geen beweging bij eene zeernbsp;intensieve vetvormende voeding. Dit strijdt weliswaar tegennbsp;alle hygiënische begrij)pen, doch aangezien het hier slechts denbsp;vraag is om met de minst mogelijke kosten het grootste profijtnbsp;te verkrijgen en het doel in enkele weken (8 a 10) te bereikennbsp;is, doet het er voor deze categorie van dieren weinig toe, ofnbsp;hun weerstandsvermogen achteruit gaat, indien slechts zorg

te regelen, dat

ïedragen wordt, de

voeding zoodanig

gedurende den laatsten tijd van het vetmesten digestiestoringen optreden, die alsdan bij de verzwakte dieren dikwijls eennbsp;ongunstig veiJoop nemen en ze in ieder geval weer zeer doennbsp;achteruitgaan in voedingstoestand.

Als trekvec kan men gebi-uik maken van springstieren buiten den dektijd, van melkkoeien en van vee, uitsluitend voor werkveenbsp;bestemd 'en waarvoor het vooi'deeligst ossen gebezigd worden. De

-ocr page 312-

300

laatste hebben, vooral wanneer ze niet te vroeg gecastreerd zijn geworden, dezelfde kracht als stieren, zijn echter handelbaarder ennbsp;later meer geschikt voor de slachtbank, terwijl ze altijd niakke-lijker te voeden zijn. Runderen, die voor den arbeid wordennbsp;opgefokt, dienen vroeg aan beweging gewend te worden, oj)datnbsp;het spierstelsel zich door oefening krachtig ontwikkelt. Denbsp;methode van den inlander om kalveren van 11/2 jaar, die voor dennbsp;trekdienst bestemd zijn, reeds te laten mecloopen, is dan ook zeernbsp;goed, mits men in den beginne de afstanden niet te groot neemtnbsp;en steeds voor overvloedige, intensieve voeding zorgt. Bijnbsp;dergelijkc jonge dieren moet zich het werk echter bepalen totnbsp;meèloopcn, terwijl men ze niet vóór het derde jaar moet latennbsp;trekken en daarbij wel in het oog moet houden, dat ze eerst opnbsp;k a 5-jarigen leeftijd, al naar hunne meer of minder snelle ontwikkeling, op volle kracht zijn en dus dan eerst voor zwarennbsp;arbeid gebezigd dienen te worden. Goede trekossen kan mennbsp;dagelijks 9 a '10 uren laten werken, mits men ze nooit overhaast,nbsp;ze tusschen de werkuren den noodigen tijd voor voedselopnamenbsp;en herkauwen gunt, d.i. een rusttijd van minstens 2'/., a 3 urennbsp;en ze zoo min mogelijk op het heetst van den dag laat werken,nbsp;doch liever de morgen- en namiddaguren gebruikt, of zoonbsp;mogelijk de nacht, liet is zeer aan te bevelen, de dieren nanbsp;ingespannen arbeid bij zeer heet weer met frisch water tenbsp;begieten en daarna af te wrijven.

Het spreekt wel van zelf, dat melkkoeien en drachtige dieren niet voor hetzelfde zw'are werk gebezigd mogen worden alsnbsp;trekossen of stieren; voor lichten arbeid kan men ze echternbsp;zonder bezw'aar bezigen; wil men daarbij evenwel de melkproductie niet aanmerkelijk zien verminderen, dan moet natuurlijk de voeding evenredig zijn aan het gebruik.

Twee a drie maanden vóór het kalveren en vier a zes weken daarna dient men van deze dieren geen werk meer te verlangen,nbsp;daar anders de krachten te zeer worden ondermijnd en dusnbsp;zoowel de moeder als de vrucht zouden benadeeld worden.

Schapen en geiten worden in deze streken zelden voor de melkproductie gehouden, ofschoon hunne melk zeer bruikbaar is ennbsp;voor sommige doeleinden door velen boven koemelk vvoixltnbsp;geprefereerd. Ook zijn er rassen, die zich door grooten melkrijk-

-ocr page 313-

301

dom onderscheiden. Daar echter deze diersoorten hier nagenoeg uitsluitend ^oor de siaciitbank worden gefokt, kunnen we ditnbsp;punt stilzwijgend voorbijgaan. De mannelijke, niet voor denbsp;fokkerij bestemde lammeren doet men het best op den leeftijdnbsp;van twee maanden te castreeren en ze op i'j.2 a 2-jarigennbsp;leeftijd voor de slachtbank te leveren. De mannelijke fokdicrennbsp;op het 5® of 6** levensjaar en ooien en geiten op het 7® of 8® jaar.

Voor het vetmesten gelden ook voor deze dieren dezelfde regels als voor het rundvee werd aangegeven.

Nu wc gezien hebben op welken leeftijd de behandelde dieren voor de verschillende doeleinden het best' geschikt zyn, willennbsp;we met oen enkel woord de teekenen bespreken, waaraan wenbsp;den leeftijd kunnen onderkennen.

Behalve bij zeer jeugdige of zeer oude, afgeleefde dieren, waar wc den leeftijd bij benadering kunnen beoordeelen uit hun geheelenbsp;voorkomen, n.1. bij de eerste categorie naar hunne meer ofnbsp;minder grootte en do nog slechts gedeeltelijke ontwikkeling vannbsp;organen, die op bepaalden leeftijd eerst hun vollen wasdom bereiken, zooals bijv. de horens, terwijl bij oude dieren daarentegennbsp;dikwijls grijze haren optreden en ze heelemaal het voorkomen vannbsp;afgeleefdheid krijgen, bepalen we den leeftijd onzer huisdieren innbsp;hoofdzaak naar het gebit en wel voornamelijk naar de snijtanden.

Onze herkauwers: buflel, rund, schaap en geit, hebben enkel in de benedenkaak snijtanden, 8 in getal. Reeds bij de geboortenbsp;of kort daarna breken de snijtanden door, die echter op zekerennbsp;leeftijd weer uitvallen en door andere vervangen worden.nbsp;Deze eerste tanden noemt men melktanden, terwijl de laatste,nbsp;blijvende tanden bij de genoemde herkauwei’s schuifels heeten.

We kunnen nu naar de tanden den leeftijd dezer dieren in drie perioden verdeelen, n. 1.

geboorte tot aan

1. liet tijdperk der melktanden, van de

de tandwisseling;

2. Het tijdpcrli eindigen daarvan;nbsp;liet tijdperii


der tandwisseling.


van het begin tot het


van de afslijting der tanden.

Bij het kalf zijn bij de geboorte reeds 4 of 6 tanden door het tandvleesch gebroken, terwijl de laatste twee meestal reedsnbsp;na ongeveer eene week verschijnen.


3.


-ocr page 314-

302

Behalve de snijtanden heeft het rund in iedere kaak d 2 kiezen, dus aan iedere zijde in boven- en onderkaak 0; hiervan wisselennbsp;de drie voorste, terwijl de drie achterste eerst op laterennbsp;leeftijd komen en niet gewisseld worden. De drie eerstgenoemdenbsp;kiezen komen 2 a 3 weken na de geboorte, de eerste blijvendenbsp;kies na 6 maanden, de tweede na '15 a '18 maanden en denbsp;derde verschijnt eerst op 2 a 2 Yg-jarigen leeftijd.

Het wisselen der melktanden heeft steeds twee aan twme plaats en wel eerst de beide middelste, daarna de ter weerszijde daarvan zittende, dan de daaro])voIgende en eindelijk denbsp;buitenste. De blijvende tand, schuifel genaamd, onderscheidtnbsp;zich van de melktand bij de genoemde herkauwmr voornamelijknbsp;doordat ze meer dan de dubbele grootte heeft, zoodat ze onmiddellijk van laatstgenoemde te onderkennen is.

De w'isseling der snijtanden geschiedt nu in de genoemde volgorde op de volgende leeftijden; op'1a 2 jaar, 2 a 27.2 jaar,nbsp;2'/2 a 3 jaar en de buitenste tanden op 3'/.2 hnbsp;terwijl de drie onderste kiezen oj) 27-2 a 3-jarigen leeftijd wisselen.

Tot den 4-jarigen leeftijd hebben w'e dus in het uitkomen en wisselen van tanden en kiezen een volkomen beti'ouwbaar ennbsp;makkelijk te beoordeelen maatstaf om den leeftijd der dieren vastnbsp;te stellen, meestal hebben w'e hiervoor enkel de snijtanden noodignbsp;en laten we de kiezen, die moeilijkcr te zien zijn, geheel buitennbsp;beschouwing.

Den verderen leeftijd bepalen wm, naar de afslijting van het gebit. Zooals vanzelf sj)reekt, slijten de tanden door het gebruiknbsp;af en aangezien ze niet w-eer aangroeien, zulleii ze langzamerhandnbsp;korter w'orden en daar ze den vorm van eene wig hebben, zullennbsp;de snij vlakten door het afslijten eveneens van vorm veranderen.

Bij het afslijten der tanden wordt de scherpe snijrand langzamerhand in eene snij vlakte veranderd, die echter naarmate het slijtingspi'oces vordert, in breedte afneemt, zoodat, terwijl bijnbsp;het doorbreken der blijvende tanden, deze als het w'are geennbsp;plaats genoeg vinden, w'aardoor de breedste gedeelten overnbsp;elkaar schuiven, een paar jaren nadat ze in wrijving zijn gekomennbsp;en dus het breedste gedeelte is afgesletcn, ze eerst nog juistnbsp;tegen elkaar )‘aken, terw'ijl vervolgens openingen tusschen denbsp;tanden ontstaan, die met den leeftijd toenemen en bij dieren

-ocr page 315-

gt;r


303 •

van '13 a 14 jaar reeds zoo groot worden dat het grazen er zeer door bemoeielijht wordt.

Komt nu de schuifel voor het eerst in wrijving, dan is de snijvlakte scherp als van een beitel, daar echter bij het dóórkomen der tanden deze niet dadelijk dezelfde lengte hebben alsnbsp;de naastzittendc, duurt het eenigen tijd na het doorbrekennbsp;der tand eer ze in wrijving komt. De eerst doorbrekendenbsp;middelste tanden, die slechts de kleine melktandjes naast zichnbsp;hebben, zijn spoedig na het doorbreken in wrijving, de hoektandennbsp;daarentegen eerst ruim een half jaar na het doorbreken, zoodatnbsp;eerst op 5-jarigen leeftijd alle tanden in slijting zijn. Nu zijnnbsp;echter de middeltanden reeds bijna 3 jaren in wrijvingnbsp;(terwijl ze niet vast meer tegen elkaar staan, doch eene kleinenbsp;opening tusschen hen o})treedt) en vertoonen dus reeds eene vrijnbsp;breede wrijfvlakte, bij de- daaro])volgende is de wrijfvlakte ietsnbsp;minder ontwikkeld, enz., zoodat men steeds den leeftijd bijnbsp;benadering kan vaststellen, totdat alle tanden tot nabij den halsnbsp;zijn afgesleten, alsdan zijn alle wrijfvlakten nagenoeg gelijk vannbsp;vorm en sluiten de tanden niet meer aan elkaar, dit is op '10nbsp;a 'J2-jarigen leeftijd het geval. Yervolgcns vvoi'den de wrijfvlakten langer dan breed, eerst de middeltanden en vervolgens denbsp;andere naar volgorde totdat ze op omstreeks'IG-jarigen leeftijdnbsp;weer ongeveer gelijk zijn, d. w. z. dat er nog kleine, nagenoegnbsp;ronde wrfj-fvlakten zijn overgebleven. Nu begint ook de halsnbsp;af te slijten, waardoor de wrijfvlakten zoo klein worden, dat ernbsp;zeer groote tusschenruimten tusschen de tanden ontstaan en welnbsp;het grootst tusschen de middeltanden, dan de daaropvolgende,nbsp;enz. Dit heeft op ongeveer '18-jarigen leeftijd plaats, terwijl innbsp;nog hoogeren ouderdom de wortel gaat afslijten en de tandennbsp;zich nog slechts als onregelmatige stompjes voordoen; ook ditnbsp;begint weer met de middeltanden op ongeveer 20-jarigen leeftijd,nbsp;en eindigt eenige jaren later met de hoektanden.

Bij eene rationeele teelt worden echter onze runderen bijna nimmer tot dien leeftijd aangehouden, zoodat we die ouderdomskenmerken zelden iioodig hebben. Bij de horkauw'crs kunne/inbsp;we bovendien na alloop der tandwisseling nimmer met zekerheidnbsp;den juisten leeftijd vaststellen, doch aan de tanden enkel bijnbsp;benadering be])alen, hoe oud het dier ongeveer is, daar het vooral

-ocr page 316-

304

van de hoedanigheid van het voedsel afhangt, of de tanden meer of minder snel afslijten.

Nil kan men hierbij de verschillende lagen, waaruit de tand is opgebouwd, nog wel te hulj) nemen, doch aangezien we bijnbsp;onze herkauwers naast de tanden nog eene vrij goede aanwijzing van den leeftijd vinden in de horens, willen we maar nietnbsp;in dergelijke finesses, die voor ongeoefenden meer theoretischenbsp;dan practische waarde hebben, afdalen, doch thans den hoorngroeinbsp;wat nader beschouwen.

Zooals iedereen weet, komt het kalf zonder horens ter wereld. 0]) ongeveer den leeftijd van 72 breken ze als stompe hoorn-punten door de huid en groeien nu geregeld door, om bij hetnbsp;eindigen der tandwisscling nagenoeg hunne normale groottenbsp;bereikt te hebben. Na dezen leeftijd ontstaat jaarlijks aan dennbsp;basis der horens een ring, die bij de vrouwelijke dieren duidelijker is dan Iiij de mannelijke en ook wel kalverringnbsp;genoemd wordt, omdat men, wanneer de dieren geregeldnbsp;drachtig worden, na ieder kalf een nieuwen ring ziet ontstaan.nbsp;Bij den stier komt de eerste ring een jaar later dan bij de koe,nbsp;dus eerst op het 5e jaar. Aan de horens bepalen wc dus dennbsp;leeftijd van het rund door bij het aantal ringen aan de basisnbsp;der horens voor de koe vier op te tellen en bij den stier vijf,nbsp;dan hebben we het aantal levensjaren.

Dit kenmerk, in verband met de tanden en de gehcele habitus van het dier, geeft ons voldoende hulpmiddelen om den leeftijdnbsp;van onze herkauwers ook na het eindigen der tandwisselingnbsp;uit een practisch oogpunt met voldoende nauwkeurigheid tenbsp;kunnen bepalen.

Voor den buffel vond ik in geen enkel werk iets omtrent de ouderdomsbcpaling vermeld. Volgens mijne waarnemingen,nbsp;in verschillende streken van Ned.-Indië gedaan, in verband metnbsp;de opgaven van ontwikkelde inlanders in die streken, geldtnbsp;voor dit dier hetzelfde als voor het rund, doch begint de tandwisseling eerst na het einde van het derde jaar en eindigt zenbsp;op het 6c, zoodat de verschillende tijdperken alle ongeveer 1 */.,nbsp;jaar later vallen dan bij het i'und.

Bij schaap en geit wisselen de snijtanden in dezelfde volgorde als bij het rund werd aangegeven, respectievelijk oj) den leef-

-ocr page 317-

305


tijd van 12 a 10 maanden, 18 a 24 maanden, 2‘/^ a2’/ijaar, 3 tot 3^4 jaar.

Vatten we dus de wisseling der snijtanden, die we toch in de praktijk bijna uitslnitend gebruiken, van de 4 genoemdenbsp;diersoorten voor een gemakkelijk overzicht in bet kort samen,nbsp;dan krijgen we:


Tijd van het uitbreken der blijvende tanden.

Perioden der tandwisseling'.

Buitel.

Rund.

Schaap en geit.

Vitljreken van liet Ie paar

3 a 3Y„ jaar.

¦18 a 20 maanden.

12 a 16 maanden.

» nbsp;nbsp;nbsp;» i/ 2e »

4 a 47, »

2 a 27, jaar.

l*/, a 2 jaar.

» nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» 3e »

472 a 5 »

2* 2 a 3 nbsp;nbsp;nbsp;))

2‘/2 ii 2’,'4 »

» nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» 4e »

5* 2 a 6 »

37, a 4 nbsp;nbsp;nbsp;»

3 a 3'7 nbsp;nbsp;nbsp;»


Om niet noodeloos uitvoerig te worden, zullen we do tand-wisseling van bond en varken, die vooral in deze gewesten van zeer weinig practisch nut zou zijn, buiten bespreking latennbsp;en eveneens die van bet paard, daar deze veel uitvoerigernbsp;zou dienen behandeld te worden, hetgeen bij de paardenfokkerij in bet bizonder thuis behoort.

Bij den buffel, die zich niet gaarne in den mond laat kijken, is de ontwikkeling der horens in de praktijk van bot meeste belang en vrijweel voldoende; enkel bij booge leeftijdennbsp;dienen de tanden er bij te bul]) geroepen te wmrden. Bijnbsp;eenige oefening is echter tot bet 6'' jaar aan de horens denbsp;leeftijd tot o]) een half jaar juist te schatten en van bet Oenbsp;tot bet 14e jaar tot op één jaar zuiver, terwijl men bij boogerennbsp;leeftijd meer op den algemeenen toestand dan op bot juiste aantalnbsp;jaren dient te letten. Bij bet buffelkalf breken do boornpuntennbsp;op den leeftijd van ongeveer een half jaar door de huid ennbsp;zijn de punten bij 12 maanden 5 c.M. lang. Ze groeien


nu bij den meest voorkomenden vorm, en bovenwaartsebe richting, recht naarnbsp;zijn op tweejarigen leeftijd ongeveer


d. w\ z. bij buitenbuiten en boven en en


10 cM. lang


1102


Tegen bet derde jaar zijn de horens 15


volkomen recht, ii 20 cdl. langnbsp;krijgen, op bet vierde hebben ze den norinalen vorm aangenomen en zijn nog steeds gegroeid, tot bet vijlde nemen ze nu


en beginnen biimie normale kromming te


-ocr page 318-

306

voornamelijk aan de bassis in dikte toe, terwijl ze op het zesde jaar, wat dikte aangaat, geheel ontwikkeld zijn, hoewel ze innbsp;lengte nog voortdurend blijven groeien. Nadat de dierennbsp;geslachtsrijj) zijn, ontwikkelt zich verder ook bij den buffelnbsp;jaarlijks aan de basis der horens een ring, zoodat, aannemendenbsp;dat op 5-jarigcn leeftijd het eerste kalf geboren wordt, denbsp;eerste ring in dat jaar ontstaat én het aantal dergelijke ringennbsp;bij de buffelkoe vermeerderd met 5 en bij den stier met 6nbsp;dus het juiste aantal jaren aangeeft.

H** Hoofdstuk.

Over hel eaalreeren van mannelijke huisdieren in hel algemeen en over een paar melhoden van casiralie,nbsp;die in deze slreken voor herkauwers aanbeveling verdienen, in hel bizonder.

Onder castreeren verstaan we het blijvend buiten functie stellen der gcslachtsklieren, zoodat het vermogen der dieren omnbsp;zich voort te planten voor goed wordt opgeheven.

Bij mannelijke dieren bestaat deze kunstbewerking in het buiten functie stellen der ballen (testikels), bij vrouwelijke innbsp;het wegnemen der eierstokken (ovariën).

Wij zullen ons enkel bezighouden met de castratie van mannelijke dieren, daar die der vrouwelijke meestal enkel bij varkens en soms bij honden wordt in praktijk gebracht, doch voor den Indischen veefokker van weinig belang is.

Behalve om te beletten, dat mannelijke individuen zich zullen voortplanten, zozider dat men genoodzaakt zal zijn, ze steeds vannbsp;de vrouwelijke verwijderd te houden, onderwerpt men de dierennbsp;aan bedoelde ojzeratie om hunne hoedanigheden te veranderen.nbsp;Het jeugdig gecastreerde mannelijke dier wijkt n. 1. zoowel innbsp;karaktereigenschappen als lichaamsvorm, op lateren leeftijd zeernbsp;af van het niet gecastreerde, doordat het meer op hetnbsp;vrouwelijk individu gaat gelijken. De os, zoo heet de gecastreerde stier, onderscheidt zich bijv. van dezen mits denbsp;castratie op jeugdigen leeftijd heeft plaats gehad, door goed-

-ocr page 319-

307

aardiger karakter' en minder heftig temperament, de kop is minder breed, do Iiorens fijner doch langer, nek en schoft zijnnbsp;veel minder bi-eed en zwaar ontwikkeld, de romj), dochnbsp;vooral de ledematen zijn fijner en naderen meer in vorm hetnbsp;vroinvelijk individu; de os wordt echter grooter en zwaarder.nbsp;Het vleesch is verder fijner van vezel en malscher dan datnbsp;van den stier, terwijl de dieren vlugger vet worden.

liet spreekt wel vanzelf, dat deze aanmerkelijke wijzigingen in lichaamsbouw enkel kunnen optreden bij dieren, die O}) zeernbsp;jeugdigen leeftijd gecastreerd zijn, daar ze anders de mannelijke lichaamsvormen reeds hebben aangenomen. Wenschen wenbsp;dus deze lichaarns vormen te behouden, dan wachten we metnbsp;de castratie wat langer; is zulks niet noodig, dan doen wedenbsp;kunstbewerking zoo vroeg mogelijk ])hats hebben omdat denbsp;dieren er dan het minst onder lijden. Bij trekossen nu verlangt men een’ krachtigen, zwaar ontwikkelden nek en daai’omnbsp;worden stierkalveren voor dit doel ook eerst op lateren leeftijd geopereerd, terwijl men het voor alle andere doeleindennbsp;zoo vroeg mogelijk doet en wel oji de volgende leeftijden:

Stierkalveren in de derde maand (voor trekossen in de 8® maand). Bulfelstieren op 4; eenjarigen leeftijd.

Schapen en bokken op den leeftijd van ü a 8 weken.

Varkens op den leeftijd van 5 a 0 weken.

Uit het voorgaande blijkt w'el reeds, dat eene rationeele veeteelt zonder castratie der mannelijke dieren, die men niet voor de fokkerij wenscht aan te houden, vrijwel onbestaanbaar is,nbsp;daar men om oeconomische redenen de dieren veel beter allenbsp;te zamen kan opvoeden, dan dat men genoodzaakt is, ze innbsp;verschillende groepen streng van elkaar afgescheiden te houden.nbsp;Heeft men bijv. zijne stierkalveren gecastreerd, dan kunnen zenbsp;met het vrouwelijke vee op dezelfde weiden grazen, terwijlnbsp;men genoodzaakt is, jonge stieren van de kudde te verwijderen,nbsp;daar ze anders alle aan de voortteling zouden deelnemen,nbsp;Nvaarvoor men slechts enkele wenscht toe te laten.

De methoden van castratie zijn vele; w-e zullen ze echter niet alle behandelen, doch enkel een jiaar bespreken, die mijnbsp;voor het castreeren van herkauwers in deze gewesten doornbsp;niet-deskundigen het meest geschikt voorkomen.

-ocr page 320-

^ 'i'

308


Dc verschillende methoden kan men in twee groepen verdeden, n. I. in de bloedige en de niet-bloedige, bij de eerste


wordt de balzak geopend cn de ballen verwijderd of tloor


onderbinding buiten functie gesteld, tei'wijl bij de tweede


methode dit doel bereikt wordt zonder opening van het scrotum.

Eene bij de inlandsche bevolking op West-Ja va vrij algemeen bekende methode van castrccren bestaat in het afschaven ofnbsp;schrapen van de zaadstreng, welke methode, mits goed iiit-gevoerd, voor jonge dieren m. i. eene zeer goede en eenvoudige is. Verscheidene malen zag ik jonge stierkalverennbsp;en buffels op deze wdjze door inlanders castrccren en kebnbsp;mij dikwijls verbaasd over dc handige en juiste wijze vannbsp;operecren, terwijl ze tot mijne verwondering ook zeer juistnbsp;opheldering wisten te geven, om welke reden ze zoo en nietnbsp;anders handelden. Aangezien de operateurs echter absoluutnbsp;geen notie bleken te hebben van infectie en hetgeen wij verstaan onder aseptische behandeling, blijft deze methode, zoolangnbsp;dc operateurs ook in dat opzicht niet behoorlijk werken, steedsnbsp;eenigszins gevaarlijk. De operatic dient als volgt te worden


uitgevoerd.


hot scrotum on de omgeving er


In de eerste plaats moet van alsook de binnenvlakte dei' schenkels en denbsp;met zeej) en warm water gewasschen worden cn daarnanbsp;met eene sublimaatsoplossing van i op lÜOO nagewasschen.nbsp;Het dier wordt thans op een stroobed, waarover men liefstnbsp;een stuk zeil of een deken gelegd heeft, opdat geen stroo metnbsp;de wmnd in aanraking zal komen, ncergelcgd op de linkerzijde,nbsp;hetgeen door een handig ojirateur bij dieren, die niet te wild ennbsp;niet ouder zijn dan i 7., jaar, het makkelijkst als volgt geschiedt.

Men plaatst het dier rechts van het stroobed, waar het door een’ helper wordt vastgehouden. Voor het neerwerpen gaatnbsp;men op het stroobed, links van het dier staan, reikt met dennbsp;hnkerarm over de schoft, en omvat door den duim in den mondnbsp;te steken met de volle hand don hals van de onderkaak,nbsp;terwijl het hoofd naar rechts gebogen wordt; met de rechter


staart goed


hand gri|j)t men thans, door over den


rug van het dier


te


reiken, de rechter licsplooi en tilt hot dier op deze wijze plot-


seliiii;


een


oj), terwijl men het gelijktijdig met de


-ocr page 321-

309

rechterknie een duw geeft tegen den linker buikwand on met de beide ellebogen zwaar op lenden en schoft leunt.

Op deze wijze worden zelfs zeer krachtige dieren met het grootste gemak neergelegd. Zoodra het dier ligt, ])laatst denbsp;helper, die liet vast hield, de knie op den nek, terwijl hij dennbsp;kop met den neus in de hoogte vasthoudt. De ])ersoon, dienbsp;het dier neerwierp, plaatst zicli onmiddelijk op het kruis,nbsp;waardoor het onmogelijk kan opstaan. Thans worden óf denbsp;vier pooten eenvoudig bij elkaar gebonden, óf de beide voor-])ooten met den onderliggenden achterpoot, terwijl men dennbsp;bovenliggenden rechter achterpoot boven den handwortel opnbsp;den rechtervoorpoot vastbindt. De laatste wijze van binden isnbsp;cenigszins omslachtiger, doch geeft meer ruimte om te oj)creeren.

de slagaderen open blijven

taan en aanleiding tot

Nadat de o])eratour zijne handen thans nog eens goed met sublimaat-o])lossing gewasschen heeft en het operatieveld eveneens met dezelfde vloeistof nogmaals heeft afgespoeld, knieltnbsp;hij achter het dier, neemt het scrotum in de linkerhand, zoodatnbsp;de huid vast over de ballen gespannen is en geeft ééne fliidvcnbsp;snede over den onderliggenden, dus linker bal, die ineens denbsp;huid en het ^lies, dat den bal omgeeft, klieft. Deze snede magnbsp;gerust tot in het weefsel van den bal doordringen, dan is mennbsp;zeker, met ééne snede, dus in eene seconde klaar te zijn. Doornbsp;den druk, dien de linkerhand op het scrotum met zijn’ inhoudnbsp;uitoefent, wordt de bal onmiddellijk naar buiten geperst en nunbsp;met de rechterhand gepakt. Thans schuift men met de linkerhand het scrotum naar boven, zoodat de zaadstreng bloot komtnbsp;te liggen en spant deze strak over den wijsvinger dezer handnbsp;om haar vei'volgens op ongeveer 3 cAJ. boven den bal doornbsp;eene schrapende beweging met het mes al dunner en dunnernbsp;te schaven, totdat hij eindelijk geheel doorgeschaafd is. Ditnbsp;doorschaven of schrapen geschiedt om de bloedvaten niet innbsp;eens doch laagje voor laagje door te snijden, waardoor iederenbsp;doorgesneden vezel zich door zijne elasticiteit onmiddeliijk terugtrekt, opkrult en het lumen van het vat verstopt, zoodat nagenoegnbsp;geene bloeding optreedt. Snijdt men daarentegen de vaten gladnbsp;door, dan blijven de verschillende lagen van den vaatwand innbsp;hun’ natuurlijken samenhang en kunnen ze niet omkrullen,nbsp;zoodat

-ocr page 322-

310

Iievigo bloedingen geven. Bij het ofsclirapen daarentegen is de bloeding meestal onbeteckenend. ÏNadat de onder.ste bal opnbsp;deze wijze is weggenomen, wordt met de boven.ste, dns denbsp;rechtsclie, op dezelfde wijze gehandeld. De wonden wordennbsp;thans nog even met de genoemde, sublimaatsohitie nitgespoeldnbsp;en daarmede is de operatic afgeloopen. Eene eigenlijke nabehandeling is in de meeste gevallen niet noodig, wanneer mennbsp;de. dieren in een schoonen stal kan ])laatscn en zorgdragennbsp;dat de W'onden niet verontreinigd worden. Heeft men ccditcrnbsp;eene weideplaats dicht bij huis dan is er geen bezwaar tegen,nbsp;de dieren buiten te laten looj)en; in dat geval verdientnbsp;het echter aanbeveling om na de operatic een w'einig jodoformnbsp;mlt;)t vaseline in de wonden te smeren en de pooten dagelijks met eene 3 creoline-oplossing goed af te wasschen,nbsp;opdat geene vliegen bij de wondjes komen, waardoor dezenbsp;spoedig vol maden zouden zitten die het genezingsprocesnbsp;aanmerkelijk vertragen, soms zelfs tot in de buikholte doordióigennbsp;en den dood van het dier veroorzaken. In ieder geval lijdennbsp;de dieren door het indringen van maden in de wondennbsp;zeer en duurt het genezingsproces in plaats van 10, ook bijnbsp;overigens gunstig beloo}), 30 a 50 dagen. Bij de inlandschenbsp;bevolking heerscht het bijgeloof, dat de vliegenlarven een gun-stigen invloed op het genezingsproces hebben, vooral bij gecastreerde bulfels en dat, wanneer ze niet in de wonden komen denbsp;dieren sterven. De reden hiervan is niet ver te zoeken, doornbsp;hunne verwaarloozing van alle voorschriften om aseptisch tenbsp;operceren, maken ze steeds stinkende, vuile wmnden, hetgeen ernbsp;niet oj) vermindert door hunne meening, dat het gunstig is,nbsp;w'anncer het dier na de ojjeratie dadelijk in den modder gaatnbsp;wentelen. Na eenige dagen zitten nu de wonden steeds vol maden, doch niettegenstaande deze ongunstige omstandigheden,nbsp;genezen de meeste dieren toch, hoewel ze er veel meer ondernbsp;lijden dan noodig was. Bij de enkele echter die tengevolge vannbsp;wmndinfectie binnen w'einigc dagen ten gronde gaan, bestondnbsp;geene gelegenheid voor de vliegenlarven om zich te ontwikkelen, terwijl de wonden hieilnj meestal een leelijk aanzien hebben met groote zw'cllingen en bloedige, vuil riekende secretie.nbsp;Men verwisselt dus hier wmer oorzaak en gevolg, de w'ond is

-ocr page 323-

3M

niet Icclijk door de afwezigheid der larven, doch er zijn geen larven omdat de wond door infectie zoo Icelijk is geworden,nbsp;vóórdat de maden zich nog konden ontwikkelen.

Men zij das steeds indachtig, dat hoe zuiverder men opereert en hoe zuiverder men na de o])eratie de wond houdt, hoenbsp;sneller genezing intreedt en hoe minder het dier lijdt en be-schouwe het indringen van vliegeidarvcn in de w’onden altijdnbsp;als een hoogst ongewenschte dikwijls levensgevaarlijke com-])Iicatic bij het genezingsproces.

Voor het veia-ichten der castratie op de genoemde wijze heeft men enkel een scherp mes noodig dat liefst moet bestaan uit éénnbsp;stuk staal (zoowel lemmet als heft), zoo mogelijk vernikkeld.

Na iedere operatie wordt het eenigen tijd in kokend water gelegd om .het behoorlijk te dcsinfectceren en gedurende denbsp;opratie legt men het in een bakje met 5 % carbol- of creoline-oplossiug, dat naast den oj)crateur staat en waarin het mesnbsp;steeds wordt gelegd, wanneer hij het niet in de hand houdt.

Deze methode van opereeren is zeer geschikt voor stierkalveren (zoowel van buffel als rund) en voor jonge rammen en bokken, voor volwassen dieren is ze daarentegen eenigszins gevaarlijk, daar hier de in de zaadstreng loopende slagader zoo sterknbsp;ontwikkeld is, dat er gevaar voor hevige bloeding blijft bestaan.

Eene van oudsher in Achter-Indië door de iidieemsche bevolking gebezigde, niet bloedige, wijze van castreeren bestaat in het klojipen van de zaadstreng. Het te castreeren dier wordt hiervoor, evenals bij de vorige methode, neergeiegd en onder hetnbsp;scrotum een stuk rondhout gelegd, waarvoor zeer geschikt eennbsp;bamboe beton, ter dikte van den schenkel van het dier, tenbsp;bezigen is. liet scrotum wordt, nadat de ballen zooveel mogclijknbsp;naar beneden getrokken zijn, sterk over de bamboe ges])annen,nbsp;zoodat de beide zaadstrengen duidelijk naast elkaar te voelennbsp;zijn. Terwijl nu een helper het scrotum in genoemde liggingnbsp;goed fixeert, plaatst men een houten, wigvormig instrumentnbsp;met een’ steel, in vorm en grootte veel overeenkomende metnbsp;een gewoon keuken-hakmes, waarvan het staal echter vervangennbsp;is door een houten vvig met afgeronden onderrand ter diktenbsp;van een vinger, terwijl de bovenrand minstens twee vingersnbsp;breed is, op do zaadstrengen (of wel eerst op de achterste en

Deel XVl An. 3 en 4.

Febr. 1904. nbsp;nbsp;nbsp;21


-ocr page 324-

3i2

daarna op de voorste) en geeft nu met een hamer eenige slagen op bedoelde wig, zoo krachtig dat dc zaadstreng verbrijzeld wordt, zonder dat dc huid van het scrotum erg wordtnbsp;bcleedigd, welk doel bij eenige oefening zeer makkelijk te bereiken is. Meestal zijn 0 ii 8 slagen noodig en voldoende, waarnanbsp;op de ])laats, waar dc wig gehouden werd, de zaadstreng alsnbsp;zoodanig niet meer te voelen is, doordat de verbinding tusschennbsp;boven- en ondereinde is verbroken. Is de operatie goednbsp;verricht, dan is enkel eene verkleuring der huid te zien op denbsp;plaats waar de wig heeft ingewerkt. Het scrotum zwelt verdernbsp;gedurende de eerste dagen een weinig, terwijl men na 8 a'10nbsp;dagen de testikels in volume ziet afnemen, doordat ze bij gebreknbsp;aan den noodigen bloedtoevoer atrophiceren en nagenoeg geheelnbsp;verschrompelen.

Op genoemde wijze toegepast, is deze manier van opereeren nog erg primitief; vervangt men echter de bamboe en dc houtennbsp;wig door een doelmatig instrument, dan is de methode voor allenbsp;dieren bruikbaar niet alleen, maar tevens de meest eenvoudige,nbsp;minst pijnlijke en minst gevaarlijke van alle bekende. Ik deednbsp;hiervoor een instrument vervaardigen zooals op bijgaande plaat

is afgebeeld. liet bestaat uit twee deelen, nl. een ijzeren plaat X, met lang

handvat om als onderlaag te dienen, die in dc lengte een verheven lijst z, bevat, waarover de zaadstrengennbsp;worden gespannen en een wigvormige bout ij, die op de zaadstreng wordt geplaatst om ze door één slag zoodanig te kneuzen,nbsp;dat dc vaten verbrijzeld zijn en dus de bloedtoevoer blijvendnbsp;onderbroken is. Om te zorgen dat de genoemde wig op denbsp;juiste plaats wordt aangebracht en niet verschuiven kan, wordtnbsp;het eene uiteinde door dc gleuf d, van dc opstaande ])laat c,nbsp;gestoken en door een veer e naar beneden gedrukt. Met hetnbsp;handvat f, drukt men thans door de gleuf a van de ópstaandenbsp;j)laat h sterk op de over de plaat gespannen zaadstreng, terwijlnbsp;de pal g, die door de veer g' wordt aangedrukt, het terugwijkennbsp;belet. Thans W'orden dc zaadstrengen reeds zoodanig geklemd,nbsp;dat ze niet kunnen verschuiven en is slechts een enkele slagnbsp;met een vrij zwaren hamer noodig om de bloedvaten te verbrijzelen. Dc ])al wordt vervolgens teruggeduwd en dc wignbsp;weggenomen, w'aarmede dc operatie binnen een halve minuut

-ocr page 325-

ÏÏ

111 •

-ocr page 326-


-ocr page 327-

313

geëindigd is. Voelt men tlians onmiddellijk, dan bemerkt men, dat een defect ontstaan is in de zaadstrengen op de plaatsnbsp;der kneuzing; na enkele minuten daarentegen bemerkt mennbsp;op deze plaats eene scherp begrensde zwelling, ter groottenbsp;van een knikker tot eene kastanje, veroorzaakt door denbsp;pas ontstane l)loed-uitstorting. Deze zwelling is het eenigenbsp;verschijnsel na de operatie, verdere zw'ellingen of oedemennbsp;treden niet op. De testikels beginnen nu zeer langzaam tenbsp;atrophieeren tot ze, na verloop van 2 a 3 maanden totnbsp;kleine, langwerpige strengen gereduceerd zijn. De geslachtsdriftnbsp;echter houdt onmiddellijk na de operatie op. Het spreekt w'elnbsp;van zelf, dat het beschreven instrument nog zeer te vervolmaken is en men bijv. door het aanbrengen van een veer,nbsp;waardoor de wig op de onderlaag wordt geslagen, den hamernbsp;zou kunnen vervangen. Zooals het thans is afgebceld, is hetnbsp;echter hoogst eenvoudig en zeer handig en konden er bijv.nbsp;in één namiddag 80 stierkalveren mede worden gecastreerdnbsp;en ondervond geen enkele het minste nadeel van de kunstbewerking.

Bij de operatie heeft men slechts te zorgen, dat de wig hoog genoeg boven de testikels wordt aangelegd, opdat de laatstenbsp;niet gekneusd worden, waardoor eene hevige ontsteking zounbsp;volgen, die uiterst pijnlijk is en waardoor het dier zeer zounbsp;lijden.

Daar geen verwonding ontstaat, wordt absoluut geen nabehandeling vereischt, liefst late men de dieren losloopen, opdat ze eenige beweging kunnen nemen.

1)0 llOOFUSTUK.

Over de voedi/ng en de voedei'sloffen.

Zooals aan iedereen bekend is, moet voor de instandhouding van het lichaam steeds voedsel worden ojigenomen om hetnbsp;stofverbruik, dat bij iedere levensverrichting plaats vindt, weernbsp;aan te vullen, daar anders op den duur het geheele lichaam

-ocr page 328-

SU

verbruikt zou worden, wnnneer niet reeds veel vroeger de hongerdood een einde aan het bestaan van het individu alsnbsp;zoodanig zou gemaakt hebben. Hieruit volgt dus van zelf, datnbsp;in het voedsel de slolfen moeten aanwezig zijn, die het lichaamnbsp;noodig heeft voor zijne instandhouding en de verrichting dernbsp;verschillende levensfuncties. Deze nu ziju in hoofdzaak eiwitstoffen, vetstoffen, zouten, water en zuurstof. Het voedselnbsp;moet dus eene zoodanige samenstelling hebben, dat het de bedoelde stoffen in voldoende lioeveelheid kan leveren aan hetnbsp;dierlijk organisme.

We zullen dus in het kort nagaan, hoe deze in de voedsels voorkomen en aangezien we ons tot de voeding der herkauwersnbsp;zullen bepalen, hebben we enkel het plantenvoedsel te beschouwen.

De bestanddeelen, waaruit de planten bestaan, kunnen we verdoelen in organische en anorganische stoffen, de eerste worden weer onderverdeeld in stikstofhoudende en stikstoffooze,nbsp;terwijl als anorganische stoffen zouten en water in de plantennbsp;worden aangetroffen.

Tot de stikstofhoudende belmoren de eiwitstoffen, die in verschillende vormen in de planten voorkomen; tot de stikstof-looze de vetten en koolhydraten. De koolhydraten komen in de planten in hoofdzaak voor in den vorm van zetmeel (datnbsp;is de stof, waaruit onze veivschillende meelsoorten, nadat zenbsp;van de zemelen ontdaan zijn, bijna uitsluitend bestaan), vannbsp;cellulose of plantencelstof, ook wel vezelstof genoemd (waaruitnbsp;als het ware het geraamte der cellen is opgebouwd) en verdernbsp;als suiker en eene gomachtige stof, dextrine geheeten.

Als anorganische stoffen vinden \ve in de planten 60 a 70 °l^ water en verschillende zouten, waarvan het ijzer, het keukenzout, de phosphorzure potasch en kalk en de koolzure kalknbsp;de voornaamste zijn.

Al deze stoffen nu zijn noodzakelijk voor de instandhouding van het lichaam. Het is echter niet voldoende, dat ze in hetnbsp;voedsel aanwezig zijn, doch ze moeten ook in een zoodanigennbsp;vorm voorhanden zijn, dat ze door de spijsverteringsorganennbsp;van het dier, waarvoor ze bestemd zijn, kunnen opgenomen,nbsp;z.g.n. verteerd kunnen worden en verder moet de verhouding,

-ocr page 329-

315

waarin de verschillende voedingsstolïen tot elkaar staan, eene gunstige zijn.

We moeten dus wel onderscheid maken tusschen voedingsstoffen en het voedsel. De eerste zijn de bestanddeelen, die door het dierlijk lichaam moeten worden opgenomen, terwijlnbsp;we onder den tweeden naam verstaan de stoffen, die we aannbsp;de dieren te eten geven en waarin, wanneer het een goednbsp;voedsel zal zijn, de voedingsstoffen, in een bepaald volume, innbsp;de noodige hoeveelheden en opneembaren vorm, aanwezignbsp;moeten zijn. De verscheidenheid der voedingsstoffen is dusnbsp;betrekkelijk gering, die van de voedsels echter zeer groot ennbsp;zulks is ook noodig, daar de spijsverteringsorganen der verschillende diersoorten zeer verschillend zijn ingericht, zoodatnbsp;het voedsel, dat voor de eene diersoort zeer geschikt is, voornbsp;eene andere soort geheel ongeschikt kan zijn en niet enkelnbsp;bij verschillende diersoorten, doch ook bij verschillende individuen van eenzelfde soort bestaat hierin groot verschil. Zoonbsp;behoeven een zeer jong, een volwassen en een zeer oud diernbsp;van dezelfde soort verschillend voedsel om behoorlijk gevoednbsp;te worden. We hebben dus bij de samenstelling van hetnbsp;voeder niet alleen rekening te houden met de hoeveelheidnbsp;voedingsstoffen, die het bevat, doch ook met de spijsverteringsorganen van de individuen, waarvoor het bestemd is. Zoonbsp;moet het voedsel voor dieren, wier spijsverteringsorganen eenenbsp;groote hoeveelheid tegelijk kunnen bevatten, ook voldoendenbsp;volumineus zijn om deze organen behoorlijk te kunnen vullen,nbsp;daar ze anders slecht zouden functioneeren, en moet men omgekeerd bij dieren, die slechts eene kleine hoeveelheid voedselnbsp;kunnen bergen, de noodige voedingsstoffen in een klein volumenbsp;aanbieden. Om deze reden moet het jonge kalf, waarbij denbsp;maag nog slechts onvolkomen ontwikkeld is, melk hebben ennbsp;het volwassen rund met zijn enorm ontwikkelde pens volumineus voedsel, zooals gras, hooi, stroo enz.

Niet alle voedingsstoffen hebben voor de beoqrdeeling van een voedsel dezelfde waarde, zoo is bijv. het vet, hoewel noodignbsp;voor het lichaam, in het voedsel van betrekkelijk ondergeschiktnbsp;belang, daar het dierlijk organisme in staat is uit de koolhydratennbsp;en eiwitten zelf vet te vormen; eveneens zijn de verschillende

-ocr page 330-

316

zouten voor het dier bepaald noodzakelijk om te blijven leven, doch in de meeste gevallen komen ze meer dan voldoende innbsp;bijna ieder voedsel voor, zoodat we deze (die bij de analysesnbsp;der voederstolTen onder den algemeenen naam van asch wordennbsp;aangeduid) stilzwijgend zullen voorbijgaan bij dc beoordeelingnbsp;der voederwaarde van het voedsel. Het water in het voedernbsp;is voornamelijk van belang om het groote volume, dat het ditnbsp;geeft; overigens komt het vrijwel op hetzelfde neer of denbsp;dieren het met het voedsel opnemen, dan wel afzonderlijk.nbsp;Waar we dus in den vervolge de voedingswaarde van eennbsp;voedsel opgeven, beschouwen we voornamelijk de hoeveelheidnbsp;eiwitten en koolhydraten en de verhouding, waarin deze totnbsp;elkaar staan en welke ongeveer moet zijn als 1 : G a 8.

Behalve de eigenlijke voedingsstoffen komen verder nog be-standdeelen voor, die zonder eene bepaald voedende kracht (in den eigenlijken zin) te bezitten, als opwekkende middelennbsp;een gunstigen invloed op de spijsvertering en tal van anderenbsp;levensfuncties uitoefenen en daardoor ook op het geheele voe-dingsproces. Op deze wijze werken vele aromatische bestand-deelen van de planten of plantendeelen (zooals bijv. de aveninenbsp;in de haver, waardoor dit graan boven bijna alle andere graansoorten als paardenvoedsel de voorkeur verdient), verder sommige aromatische kruiden in hun geheel en tot zekere hoogtenbsp;ook verschillende zouten.

Besumeeren we het voorgaande, dan hebben we dus te letten op de volgende factoren bij de beoordeeling van het voedsel onzer huisdieren:

ten 1®. op de hoeveelheid der verschillende voedingsstoffen, die het bevat en de verhouding, waarin deze tot elkaarnbsp;staan;

ten 2®. op de meer of mindere verteerbaarheid, waarin ze in het voedsel voorkomen;

ten 3®. op de meer of minder gunstige verhouding tusschen het benoodigde yoederrjuantum en de capaciteit van de digestie-organen der individuen, waarvoor het bestemd is, en

ten 4®. op de aromatische stoffen en zouten, die het bevat en die een gunstigen invloed op het voedingsproces uitoefenen.

Het spreekt wel vanzelf, dat we bij het vorenstaande enkel

-ocr page 331-

317

voederstoffen op het oog hebben, die niet bedorven of met schadelijke stoffen verontreinigd zijn. Is zulks bet geval, dannbsp;is hunne meer of mindere bruikbaarheid natuurlijk geheelnbsp;afhankelijk van den aard der vei'ontreiniging.

De spijsvertebing. Om verder de meer of mindere geschiktheid der voederstoffen goed te kunnen beoordeelen, is het noodig, dat we een enkelen blik werpen op de spijsverteringsorganen en hunne verrichtingen, waarbij we ons tot de herkauwers zullen beperken.

door het speeksel wordt omhuld, dat het behoorlijk kan worden. Zoodra het dier verzadigd is en totnbsp;rust gekomen, wordt dit onvolkomen gekauwde voedsel vannbsp;uit de maag, waar het is gebleven, wederom bij kleine hoeveelheden te gelijk naar den mond gedreven en thans definitiefnbsp;gekauwd; dit heet herkauwen. Om dit mogelijk te maken heeftnbsp;de maag der herkauwers een zeer saamgestelden vorm, zenbsp;bestaat n.1. uit vier afdeelingen: de pens, de netmaag, de boek-maag en de lebmaag. De eerste heeft bij het volwassen diernbsp;een’ zeer grooten omvang en kan veel meer voedsel bevattennbsp;dan de drie andere afdeelingen te zamen. Nu is de slokdarm,nbsp;die de verbinding tusschen mondholte en maag daarstelt, zoodanig ingejdant, dat het grove voedsel in pens en netmaagnbsp;blijft liggen, terwijl het vloeibare en goed gekauwde doornbsp;de nauwe opening, die toegang tot bockmaag en lebmaagnbsp;geeft, dadelijk in deze afdeelingen terecht komt. Het in beidenbsp;eerstgenoemde afdeelingen komende grove voedsel blijft hier

Zooals iedereen weet, wordt het in vasten vorm opgenomen voedsel in den mond door de tanden fijngemaakt, hetgeennbsp;we kauwen noemen. Bij dit kauwen wordt het echter nietnbsp;enkel verkleind, doch tevens met speeksel vermengd. Hetnbsp;speeksel wordt door verschillende klieren, speekselklieren ge-heeten, die alle hunne afvoerkanalen in de mondholte hebben,nbsp;bereid en onder den invloed van het kauwen in groote hoeveelheid afgescheiden. Verschillende voedingsstoffen, doch voornamelijk de koolhydraten, worden door dit speeksel reeds gedeeltelijknbsp;omgezet en in oplosbaren vorm gebracht. De herkauwers echternbsp;moeten eene zeer groote hoeveelheid volumineus voedsel opnemen, hetgeen door de tanden slechts in zooverre verkleind wordtnbsp;en

doorgeslikt

-ocr page 332-

318

geruimcn tijd en wordt door de groote hoeveelheid speeksel, waarmee het vermengd is, reeds, voor zoover hetnbsp;de koolhydraten betreft, voor een groot deel opgelost en ge-resorbeerd. Zoodra het dier nu tot rust is gekomen, wordt,nbsp;gedeeltelijk door eenc contractie der buikspieren, terwijl denbsp;adem wordt ingchouden, gedeeltelijk door eene willekeurigenbsp;samentrekking der netmaag, die slechts een klein volumenbsp;heeft en dit door de spiercontractie nog belangrijk kannbsp;verkleinen, telkens een weinig voedsel in de slokdarm en doornbsp;de spiercontractie van deze naar den mond teruggedreven ennbsp;thans voor de tweede maal en nu definitief gekauwd; dit is dusnbsp;het herkauwen. Nadat het thans fijngemalen is, wordt hetnbsp;wederom doorgeslikt en komt nu in de derde afdeeling, denbsp;bockmaag, aldus genoemd naar de talrijke breede slijmvlies-plooien, die zich als platen df bladen voordoen. Het voedselnbsp;wordt in deze maag, zoowel door spiercontracties van dennbsp;maagwand zelf als door de buikpers, die bij het herkauwennbsp;steeds werkzaam is, tot eene droge massa uitgeperst, terwijl het vloeibare gedeelte door het slijmvlies wordt opgenomen. Van uit de boekmaag komt vervolgens het voedsel innbsp;de vierde afdeeling, de lebmaag, die overeenkomt met de maagnbsp;van andere dieren. In dit gedeelte wordt door bc])aalde kliertjesnbsp;het maagsap afgescheiden, dat noodig is voor de omzettingnbsp;der eiwitstoffen.

Van uit de lebmaag komt de voederbrei in de z.g.n. twaalfvingerdarm, alwaar het gemengd wordt met de gal (hetnbsp;secretieproduct van de lever) die hoofdzakclijk dient voor denbsp;omzetting der vetten; verder woi'dt in dit gedeelte van hetnbsp;darmkanaal het secrcticju’oduct van de buikspeekselklier bijgevoegd en verder dat van tal van kleine door den geheelennbsp;dunnen darm in den darmwand liggende kliertjes, welkenbsp;secretieprodueten alle dienen om de verschillende voedingsstoffen op te lossen en zoodoende in opneembai’cn vorm tenbsp;brengen. Om n.1. voor de instandhouding en opbouwing vannbsp;het lichaam te kunnen dienen, moeten alle voedingsstoffennbsp;in opgclüsten toestand gebraclit zijn, w'aarna zo goresorbeerdnbsp;(opgeslorpt) worden door organen, die door het geheele di-gestie-a})paraat, doch voornamelijk in de dunne darmen aan-

-ocr page 333-

wezig zijn en wier w'erking men zich het best voorstelt als van microscopisch kleine sponsjes, waardoor de vloeibarenbsp;voedingsstoffen worden oj)gezogen en door tusschenkomst vannbsp;de z quot;.n. chvlvaten in de bloedbaan crebracht. Het zou onsnbsp;te ver voeren, deze verrichtingen hier uitvoerig te willennbsp;bespreken; de bedoeling is slechts, een algemeen denkbeeld tenbsp;geven van hetgeen er met het voedsel gebeuren moet, eernbsp;de voedingsstolfen er uit, ten bate van het lichaam kunnennbsp;komen.

Uit het voorgaande blijkt dus, dat het in de eerste plaats noodzakclijk is, dat het geheele digestie-apparaat goed func-tionneert, zoodat de secretiej)roducten der verschillende klierennbsp;in behoorlijke hoeveelheid worden afgescheiden, daar andersnbsp;de voedingsstoffen, in 1iet ojigcnomen voedsel aanw^ezig, nietnbsp;omgezet en opgelost zouden worden en dus niet in de bloedbaan zouden kunnen komen, doch het lichaam z.g.n. onverteerd weer verlaten. Tevens zagen wc, dat we door bijv.nbsp;een volwassen rund uitsluitend met granen, pap van rijst,nbsp;zemelen enz. te willen voeden, we de twee eerste maag-afdeelingen eenvoudig buiten functie zouden stellen, tengevolge waarvan hevige digestiestoringen noodwendig zoudennbsp;optreden. Dat een jong kalf daarentegen van uitsluitendnbsp;melk kan leven, zit hem daarin, dat bij het jonge dier denbsp;verhouding der maagafdeelingen nog een andei‘e is dan bijnbsp;het oudere. Dij de geboorte is n.l. enkel de lebmaag goednbsp;ontwikkeld, terwijl de pens nog zeer klein is. Eerst zoodranbsp;het dier, naast de melk, volumineus voedsel begint op te nemen,nbsp;beginnen ook de andere maagafdeelingen zich te ontwikkelennbsp;en de voor latercn leeftijd normale functies te verrichten,nbsp;waaruit dus alweer volgt, dat het even verkeerd zou zijn.

een jong kalf uitsluitend met gras te wollen voeden als een


volwassen rund uitsluitend met melk of meelspijzen.

Na deze beschouwingen over do voeding in het algemeen willen we de verschillende voederstoffen en w'el voornamelijknbsp;die, welke voor Indische herkauw'ers geschikt zijn, in hetnbsp;bizonder beschouwen.

Naar het uiterlijk voorkomen en de samenstelling kunnen we ze onder eenige hoofdgroepen brengen, n.l. groenvoer.

-ocr page 334-

320

droog voer, bijproducten van fabrieken of fabrieksafval en knol-

en

wortelgewassen.

Als groenvoer komt in de eerste plaats in aanmerking het gras, dut voor alle lieikauwers als het voedsel bij uitnemendheid mag beschouwd worden en wanneer het mnbsp;hoeveelheid voorhanden en van goede qualiteit is, geheel innbsp;hunne behoefte voor alle doeleinden kan voorzien. De eenvoudigste en goedkooj)sto wijze nu om den runderstajiel van hetnbsp;noodige gras te voorzien, is wel het aanleggen van weidennbsp;met goede grassoorten. Overal dus, waar daarvoor klimaatnbsp;en bodem gunstig zijn en men over voldoenden grond beschikt,nbsp;zal men steeds het voordeeligst handelen door zijne runderennbsp;in goed aangelegde weiden te laten loopen, alwaar ze geheelnbsp;in eigen behoefte kunnen voorzien.

Aangezien dergelijke weiden in deze gew'esten nog nagenoeg geheel onbekend zijn, willen we deze wijze van verplegingnbsp;wat uitvoeriger beschouwen.

Wc kannen de weiden onderscheiden in natuurlijke, dat zijn de zoodanige, die zonder tusschenkomst van den menschnbsp;met meer of minder goede voederplanten begroeid zijn. Denbsp;beste hieronder vindt men op zware kleigronden langs dennbsp;oever der rivieren of lage zeekusten, waar meestal de bestenbsp;voedergrassen groeien. In deze streken vindt men de eerstenbsp;nagenoeg niet, doch kan men er onder rekenen de uitgestrekte,nbsp;voor het meerendeel met alang-alang begroeide velden, waaropnbsp;tevens steeds nog andere grassen en kruiden groeien. Verdernbsp;heeft men kunstmatige weiden, dat zijn dezulke, die door dennbsp;mensch met goede voedergrassen beplant zijn en in de derdenbsp;plaats de z.g.n. nevenweiden of stoppelweiden, dat zijn velden,nbsp;die na het oogsten van een daarop verbouwd gewas een tijdnbsp;braak blijven liggen en waaro}) vele grassen en kruiden groeien,nbsp;geschikt als veevoeder. In deze streken w'orden meestal denbsp;sawahs na den padieoogst als zoodanig gebezigd.

We zullen ons hier bepalen tot de bes])reking der tweede soort. Over het algemeen kan men zeggen, dat weiden slechtsnbsp;met voordeel kunnen aangelegd worden in streken, waar nognbsp;geen intensieve landbouw met zeer dichte bevolking bestaat,nbsp;dus waar nog niet alle grond met meer voordeel voor het

-ocr page 335-

321

landbouwbedrijf kan benut worden. De oppervlakte, die men per rund noodig heeft, hangt natuurlijk in de eerste plaats afnbsp;van de groeikracht der weideplanten en dus in de hoogstenbsp;mate van klimaat en bodem. In deze gewesten kan mennbsp;ongeveer rekenen in bergstreken met een vrij constantennbsp;regenval en middelmatigen grond baboe per volwassennbsp;rund noodig te hebben. Bij het aanleggen van eene weidenbsp;dient men steeds zoo nauwkeurig mogclijk de oppervlakte tenbsp;berekenen, die men noodig heeft, want neemt men deze tenbsp;klein, dan lijden de dieren gebrek, doch neemt men ze te groot,nbsp;dan laten ze de minst lekkere en oudere grassen staan ennbsp;ontwikkelt zich allerlei onkruid, dat niet wordt afgegraasd ennbsp;dus groote onderhoudskosten veroorzaakt; ook wordt in datnbsp;geval de grond door het vee onvoldoende bemest.

beschutting

tegen

We nemen dus de oppervlakte, waarop we een weide willen aanleggen, niet grooter en niet kleiner dan noodig is en omringennbsp;deze door eene omheining, die kan bestaan uit eene levendenbsp;pagger of eene doode, waarvoor men de materialen bezigt, dienbsp;het goedkoopst te krijgen zijn, mits ze voldoende stevig zijnnbsp;om te beletten, dat het vee er doorbreekt en geen gevaarnbsp;voor verwonding oplevert, zooals bijv. stekeldraad. Gebruiktnbsp;men bamboe, dan dient er steeds oj) gelet te worden, dat dezenbsp;niet puntig wordt afgehakt, daar de dieren anders gevaarlijkenbsp;verwondingen kunnen oploopen. Het verdient steeds aanbeveling, de geheele oppervlakte zoo effen mogelijk te maken,nbsp;daar hierdoor het gelijkmatig afmaaien van het gras zeernbsp;bevorderd wordt, hetgeen bij vele oneffenheden niet welnbsp;mogelijk is. Ook doet men goed, voor een eenigszins groetennbsp;veestapel de oppervlakte in verschillende afdeelingen te ver-deelen, opdat men enkele categoriën afzonderlijk zal kunnennbsp;laten grazen of wel naar verkiezing sommige gedeelten dernbsp;weide buiten gebruik kan stellen. In zeer warme streken isnbsp;het ten zeerste aan te bevelen, eenige goede schaduwboomennbsp;in de weide te hebben en dient de omheining zoo laag ennbsp;weinig dicht te zijn als mogelijk is, opdat de wind steedsnbsp;vrijen toegang heeft. Op deze wijze lijdt het vee veelnbsp;minder van de warmte, dan wanneer het onder een daknbsp;de felle zon moet zoeken, daar het des

-ocr page 336-

322

namiddags onder een dergelijken boom veel koeler is dan in den besten stal, dien men hier aantreft. Is het terrein gunstignbsp;gelegen, dan bestaat in deze streken m. i. niet de minstenbsp;noodzakelijkheid, het vee een gedeelte van den dag of desnbsp;nachts op stal te nemen, tenzij bizondere omstandigheden ditnbsp;wenschelijk maken. In streken, waar de moessons zich sterknbsp;doen gevoelen, verdient het daarentegen wel aanbevelingnbsp;op een gunstig, oenigszins verhoogd gedeelte in de weide eenenbsp;eenvoudige loods 'met laag afhangend dak, doch overigensnbsp;geheel open, te plaatsen, opdat de dieren eenige beschuttingnbsp;kunnen vinden tegen de hevige regens. In bergstreken, waarnbsp;dikwijls hevige winden uit eene bepaalde richting waaien,nbsp;doet men goed, de weiden aan die zijde door een hoog ópschietende levende pagger af te sluiten. Dat er verder steedsnbsp;overvloedig water in de weiden moet zijn, spreekt wel vannbsp;zelf; het best is, sti’oomend water; bij gebrek aan dit kannbsp;echter eene bron ook dienst doen, mits deze niet te diep behoeft te zijn. Een der kanten moet dan zacht glooiend af-loopen, opdat het vee steeds makkelijk bij het water kan komen.nbsp;In streken met geregelde moessons zijn dergelijke w'eidennbsp;trouwens wel niet bestaanbaar zonder voldoende stroomendnbsp;water om ze in den drogen tijd te kunnen irrigeeren, daarnbsp;anders de eene helft van het jaar het gras totaal verschroeidnbsp;en men dus juist geen voedsel zou hebben, wanneer zulksnbsp;het moeilijkst te krijgen is. Het zou ons te ver voeren ennbsp;buiten het bestek van dit w'crkje vallen, uitvoerig te , willennbsp;nagaan, hoe in de verschillende streken de weiden moetennbsp;worden aangelegd; enkel nog de ojmierking, dat het altijdnbsp;aanbeveling verdient om, nadat het gras gezaaid is, dit denbsp;eerste maal niet door vee te laten afwijden, doch liever tenbsp;maaien, daar de grond dan dikwijls nog niet de noodige vastheid verkregen heeft, zoodat de hoeven er inzakken en eennbsp;groot gedeelte der grassen vertrapt wordt, terwijl een andernbsp;deel er met wortel en al uitgetrokken wordt. Voor iederenbsp;weide is het goed, dat ze door verschillende diersoorten w'ordtnbsp;afgegraasd, daar de eene soort dikwijls houdt van planten, dienbsp;door de andere versmaad w orden; zoo moet men in paardenweiden, wil men ze goed afgegraasd en behoorlijk bemest hebben,

-ocr page 337-

323

grazen en kan men ze nog eens

steeds ook runderen laten laten naweiden door een ko])|)el schapen. Deze laatste dierennbsp;kunnen ook zeer goed met runderen samen grazen, waarbijnbsp;echter in het oog gehouden moet worden, dat voor hen denbsp;droge gronden met korte, kruidachtige planten het meest geschikt zijn, terwijl de runderen aan lage, vochtige weidennbsp;met sappige grove grassen de voorkeur geven. Laag gelegennbsp;weiden met stilstaand water zijn voor schapen steeds gevaarlijk, doch ook kalveren moet men liever niet hij stilstaandnbsp;water met moerasvegetatie laten weiden, daar vele bij onzenbsp;herkauwers levende parasieten zich hierin ontwikkelen. Zoonbsp;is de leverbot of leveregel (distornum) in Indië zeer verbreidnbsp;en deze veroorzaakt, wanneer de embryonen door schapen ofnbsp;jong, vee in groote hoeveelheid zijn opgenomen, onder deze dierennbsp;soms eene enorme sterfte. Deze parasiet komt hier soms innbsp;zoo grooten getale voor, dat zelfs de buffel, die toch eennbsp;moerasdier bij uitnemendheid is, niet tegen de massa’s opgenomen ])arasieten bestand blijkt en ook onder deze diersoortnbsp;eene groote slachting door haar wordt aangericht. De parasiet komt overigens zoo verspreid door Ned. Indië voor, datnbsp;ik nog zelden een lever van rund of buffel onderzocht, waarinnbsp;niet enkele exemplaren aanwezig waren. Zij schijnen volwassennbsp;runderen en buffels echter niet veel te benadeelen, wanneernbsp;ze zich tot dit orgaan beperken en in niet te groot aantalnbsp;aanwezig zijn. Schapen en jong vee zijn er daarentegen veelnbsp;gevoeliger voor, zoodat men bij deze dieren in het kiezen dernbsp;weideplaatsen wat omzichtiger dient te zijn, wil men zichnbsp;voor groote schade vrijw’aren.

Mil men de weiden zoo goed mogelijk laten afgrazen, dan dienen de mesthoopen herhaaldelijk uit elkaar gestrooid te worden, daar anders het gras, dat zich op deze plaatsen welignbsp;ontwikkelt, door de dieren niet gegeten wordt. Schadelijkenbsp;planten moeten natuurlijk uitgetrokken en vernietigd w'orden,nbsp;doch ook onkruid en slechte voederplanten doet men goed,nbsp;zooveel mogelijk te verwijderen, daar op de plaatsen, waar dezenbsp;groeien, geen goede voedergrassen kunnen staan. Hoe meernbsp;verschillende soorten van grassen overigens in eene w'eide voorkomen, hoe grooter de j)roductic zal zijn, daar de verschil-

-ocr page 338-

SU

lende soorten verschillende zouten voor hunne ontwikkeling behoeven en dus eenzelfde stuk grond meer planten zal kunnennbsp;voeden, tot vele soorten behoorende, dan wanneer er slechtsnbsp;enkele op voorkomen. Het zou ons te ver voeren alle bekendenbsp;voedergrassen hier te willen opnoemen en ook van weinig prac-tiscb nut zijn. Een paar soorten, die algemeen bekend zijn als zeernbsp;goede weidevormende grassen, mogen hier eene plaats vinden, n.1.:

Roempoet malela, ook wel roompoet bengala genoemd, groeit goed op niet geirrigeerde, doch vochtige gronden, wordt echternbsp;veel grooter op plaatsen, die onder water staan. Het is eennbsp;des beste grassen voor runderweiden en, hoewel het op vochtigennbsp;grond enkel welig tiert, is het toch vrij lang tegen droogte bestand.

Roempoet kassoeran, eveneens een goed weidevormend gras, dat echter zeer veel water noodig heeft.

Roempoet lamoeran, een zeer goed weidevormend gras, dat bij voldoende regen op droge gronden zeer goed groeit.

Roempoet grienting, een der beste weidevormende grassen, dat vooral in bergstreken bij overvloedigen regenval uitstekendnbsp;en welig groeit, echter algemeen verbreid door geheel Indiënbsp;voorkomt en o.a. veel op harden grond, langs voetpaden enz.nbsp;wordt aangetroffen, als waanneer het echter steeds weinignbsp;ontwikkeld is.

Door het zaad dezer vier grassoorten te mengen, zou men, mits de grond vochtig genoeg is, hetzij door voldoende regen,nbsp;hetzij door irrigatie, zeer mooie weiden kunnen krij gen. Wenbsp;willen het bij de opsomming dezer enkele soorten laten ennbsp;merken in het algemeen op, dat voor blijvende weiden grassennbsp;met wortelstokken, z.g.n. kruipende grassen, het meest geschiktnbsp;zijn, terwijl die, welke op pollen groeien, meer voortijdelijkenbsp;aanplantingen kunnen dienen; hiervan komen vooral in aanmerking het padie-padiegras, dat echter enkel in water groeitnbsp;en verder het roempoet lamdjanan, het eigenlijke Rengaalschenbsp;gras, dat oorspronkelijk echter uit Manilla afkomstig is. Ditnbsp;gras groeit op droge gronden en levert bij goede bemestingnbsp;eene enorme hoeveelheid groen voer. Het vormt dikke pollen,nbsp;die meer dan M. hoog worden en is een goed voedergras,nbsp;dat door het vee gaarne gegeten wordt. Men vindt tegenwoordignbsp;in verschillende streken, zoowel van Java als Sumatra, aan-

-ocr page 339-

825

plantingen van dit gras. Daar liet door zijn snellen groei den grond s])oedig uitput, doet men goed het niet te lang ojinbsp;dezelfde plaats te verhouwen, daar de pollen, wanneer zenbsp;herhaaldelijk afgesneden zijn, minder mooi wmrden. Meestalnbsp;worden ze door stekken overgeplant.

Voor groen voer komen in deze gewmsten naast de genoemde grassen vooral in aanmerking de djagoeng (Zea Maijs), waarvannbsp;vooral de hoog ojischietende soorten, bijv. de Amerikaansche,nbsp;z.g.n. paardentand maïs eene enorme hoeveelheid door het veenbsp;gaarne gegeten groen voer ojilevei’en.

Men snijdt de plant voor dit doel het best kort voor den bloeitijd, als wanneer de stengels nog sappig en zacht zijn.nbsp;Daar de plant zeer veel water bevat en arm aan eiwitstoffennbsp;is, kan ze echter niet als uitsluitend groen voer gebezigdnbsp;worden, doch doet men goed ze met gras of w'el met rendengnbsp;(waarover straks) of ander meer eiwitrijk voedsel te voerennbsp;en W'el liefst in verkleinden toestand, door ze n.1. fijn tenbsp;hakken en dan gemengd met dit andere voedsel te geven. Denbsp;maïs verdraagt zeer goed droogte en kan dus, w'anneer zenbsp;tegen het laatst van den Westmoesson geplant wordt, nognbsp;vrij goed gedijen en in het hartje van den Oostmoesson hetnbsp;te kort aan gras helpen aanvullen. In gedroogden toestandnbsp;Js ze minder aan te bevelen, daar dan de stengel te hardnbsp;en houterig wordt. Er bestaat echter eene andere methodenbsp;om groen voer te conserveeren, n.1. het z.g.n. inkuilen (ensilage). Vooral maïs is hiervoor zeer geschikt. Men gebruiktnbsp;hiervoor 3 a 4 M. diepe kuilen van 2 M. breedte en wullc-keurig lang, liefst met steenen en gecementeerde vloer ennbsp;wanden. Op plaatsen, waar men voor geen grondwaternbsp;behoeft te vreezen, kan echter ook volstaan w'orden metnbsp;een goed vastgestampten vloer en omwandingen, van leemnbsp;of klei. De maïs w'ordt fijn gesneden en in den kuil, w'aar-van de hoeken eenigzins afgerond moeten zijn, goed vastgestampt, opdat de massa sterk saamgeperst en de lucht ernbsp;zooveel mogelijk uitgedreven wordt; dagelijks wordt, nadat denbsp;inbond gezakt is, deze met versch gesneden maïs aangcvuld,nbsp;totdat eindelijk de kuil geheel vol is, daarna bedekt men

deze met eene laag stroo ter dikte van 6 a 8 c. M.


-ocr page 340-

326

Op dit stroo legt men planken, die met steenen of andere /.ware voorwerpen l)elast worden ter 'Avaarte van 800 K.G. per M-.nbsp;en laat dan de massa gedurende 6 a 8 weken aan zich zelf over.

Gedurende dezen tijd heeft een gistingsproces plaats, waardoor het voer een eenigszins zuren reuk en smaak verkrijgt.

Na afloop van genoemden termijn is het geschikt om gevoerd te wa)rden. Men steekt het hiertoe in smalle, vertikale lagennbsp;af, opdat eene zoo klein mogelijke oppervlakte met de luchtnbsp;in aanraking komt en voert deze gemengd met gras ofnbsp;andere meer eiwdthondende voederstolfen. Oj) doelmatige wdjzenbsp;met andere voederstoffen gemengd, levert het een zeer goednbsp;voedsel. Deze methode verdient ook aanbeveling voor voeder-gew'assen, die met schimmelplanten of roest bezet zijn en innbsp;verschen toestand niet zonder gevaai* te voeren zijn, men doetnbsp;dan goed, over iedere laag een w'einig'zout te strooien. Innbsp;den laatsten tijd heeft men ook beproefd op deze wdjze voederstoffen te conservecren, door ze eenvoudig boven den grondnbsp;in sterk saamgeperstc hoopen te bewaï'en en, naar beweerdnbsp;wordt, met succes. Zoow’cl deze hoopen als de kuilen moetennbsp;zoodanig gelegen zijn, dat er geen grond- of regenwater kannbsp;indringen en dus, door een afdak, tegen weersinvloeden zooveelnbsp;mogelijk beschut zijn.

Behalve de maïs groeien in deze streken zeer goed eenige sorghumsoorten, waarvan ééne variëteit, de sorghum saccha-ratum, eene bizonder sterke groeikracht heeft en eene enormenbsp;hoeveelheid groen voer oplevert. Ze is bekend onder dennbsp;Maleischen naam van batari. Verder wordt hier en daarnbsp;aangeplant de z.g.n. djagong tjeutriek (sorghum vulgare),nbsp;w'aarvan de zaden, evenals die v an de eerste soort, door de bevolking gegeten worden. Voor groen voer moet de plant even-wml even vóór het bloeien gesneden worden, als wanneer denbsp;stengels nog slechts de dikte van een pijpensteel bereikt hebbennbsp;en nog sappig en zacht zijn, zoodat zelfs paarden ze in hunnbsp;geheel kunnen eten. De plant heeft slechts 3Ü a 40 dagennbsp;noodig om zich tot zoover te ontwikkelen en heeft dan eenenbsp;hoogte van 1.5 M. bereikt, zoodat men begrijpen kan, welknbsp;eene enorme hoeveelheid groen voer ze oplevert. Een grootnbsp;voordeel is verder, dat ze, eenmaal boven den -irond staande,

-ocr page 341-

327

zeer veel droogte kan verdragen en nog zeer welig ópschiet, wanneer de djagong reeds begint te kwijnen. Men kan zenbsp;dus tegen het allerlaatst van den Westmocson of in bergstrekennbsp;het geheele jaar door aanplanten. Het vee en ook paardennbsp;eten de groene plant zeer gaarne, de melksecretie wordt er bovendien door bevorderd, aangezien ze echter zeer veel waternbsp;en betrekkelijk weinig eiwit bevat, moet men ze met andernbsp;meer eiwithoudend voedsel geven, evenals de djagoeng.

Verder groeit hier oj) zware, vette gronden zeer goed de Teosinte (Reana luxurians), eene eveneens tot de grarnineae be-hoorende plant, die bij goede ontwikkeling eene hoogte bereiktnbsp;van 12 a 15 voet en dus eveneens eene zeer groote hoeveelheidnbsp;groen voer o])levert; ze kan echter niet zoo goed tegen droogtenbsp;als de sorghum en groeit dan veel minder snel en krachtig; overigens wordt het door het vee eveneens gaarne gegeten.

Een bij uitstek goed groenvoer bezitten we verder in de Katjang tjina (Azachis hypogala) eene tot de familie der vlinderbloemigen behoorende plant, die door geheel Indië wordt aangeplant en waarvan de vruchten, de z.g.n. aardnoten, onder dennbsp;gi'ond groeien en als katjang goreng overal worden rondgevent.

Het groen dezer katjangsoort is bekend onder den naam van rendeng en wordt zeer veel als veevoeder gebruikt. Wordtnbsp;het enkel voor groenvoer aangeplant, dun oogst men het ’tnbsp;l)est evmn voor den bloeitijd, als wanneer de stengels nog zeernbsp;sappig zijn en in hun geheel, zoowel door paarden als herkauwers, worden gegeten, later worden deze harder en laatnbsp;zelfs de buffel ze liggen; het blad levert echter ook dan nognbsp;een voedzaam groenvoer op; de plant wordt ongeveer 1 M. hoog.

Behalve deze katjangstruik wordt voor runderen nog gebruikt het groen van de katjang landjarang, eene kruipende plant met zeer langen stengel, die echter eene groote hoeveelheid water bevat en daardoor in voederwaarde verre ten achternbsp;staat bij de vmorgaande soort, doch door herkauwers nietteminnbsp;gaarne gegeten wordt.

In streken, waai- veel suikerriet verbouwd wordt, geeft men verder de bladeren en toppen van deze plant (saccharum ofOci-narum), na den oogst van het riet, aan runderen en buffels tenbsp;eten, die er, mits de bladeren niet door schimmelplanten of

Deel XVI. Afl. 3 en 4. nbsp;nbsp;nbsp;22

Febr. 1903.

-ocr page 342-

828

schadelijke roestsoortcn verontreinigd zijn, een goed groen voeder in vinden, ecliter steeds slechts naast ander voernbsp;daar, iverjens het groot watergehalte en het gemis aan denbsp;noodige eiivitsloffeu, het niet als uitsluitend voedsel gebezigdnbsp;kan ivorden.

Van minder belang als veevoeder zijn de bladeren van verschillende boom-, heester- en bamboesoorten. Ze komen meest enkel in aanmerking bij groote schaarschte aan andere voedergewassen en kunnen op den duur slechts voor een klein deelnbsp;het gewone voedsel vervangen.

Voor een gemakkelijk overzicht volgt hier thans een staatje van de samenstelling der genoemde groenvoedersoorten, (voornbsp;zoover mij daaromtrent analyses bekend zijn), waarna iedernbsp;gemakkelijk de meer of mindere voederwaarde kan beoordeelen.

Gezamen-iUke droge stolten.

Eiwitten.

Koolliy-

(Iraten

Vet.

Hout

vezel.

A.sch.

Indisch gras......

± 23 %

± 3 nbsp;nbsp;nbsp;%

± nbsp;nbsp;nbsp;13 %

± 0.8 %

± C %

± 3 nbsp;nbsp;nbsp;%

Djagoong.......

± 16 %

± lgt;/4 %

± 8.4 %

± 0.3 %

d= 4.7 %

-i- 1 nbsp;nbsp;nbsp;%

Gierst (sorghum vuigare) .

± 28 %

± i.1 %

12.1 %

± 1.1 %

± 9.2 %

± 1.9 %

Gierst (sorghum saccha-

ratum)......

± 21- %

± 2.3 %

± 12.2 %

± 1.2 %

± 6.8 %

± 1.1 %

Rendeng (arachis hypogaia).

± 18 %

± 37 %

± 6.1 %

± 0.6 %

± 6 %

± 1,6 %

Suikerriet ......

± 2i %

± 0.33%

± 13 33 %

± 0.37%

± 9.23 %

± 0.29 %

Daar nu, zooals we vroeger reeds opmerkten, de voederwaarde in hoofdzaak afhankelijk is van de hoeveelheid eiwitten en koolhydraten, de eerste echter bij de voeding van het dierlijknbsp;organisme de voornaamste rol spelen en ook het kostbaarstnbsp;zijn, wordt de voederw^aarde van een plant meestal slechtsnbsp;beoordeeld naar de hoeveelheid eiwit en dan zien wm dus,nbsp;dat van de genoemde voederstoffen bovenaan staat de sorghumnbsp;vulgare (djagong tjeutriek), daarna de réndeng, vervolgensnbsp;goed gras, dan de sorghum sacharatum en daarna de djagong,nbsp;terwijl het suikerriet zeer arm aan eiwit blijkt. (Men moetnbsp;bij het laatste echter in aanmerking nemen, dat bovengenoemdenbsp;analyse betrekking hoeft op het riet in zijn geheel, daar men

-ocr page 343-

329

echter meestal voor het vee enkel de toppen en bladeren bezigt, kan mogelijk het eiwitgehalte hiervan iets grooter zijn, hiervan is mij echter geen analyse bekend).

Dit wat de jdanten op zichzelf betreft; voor de voederrations echter moeten we tevens letten op de verhouding van eiwitnbsp;tot koolhydraten, aangezien beide bestanddeelen het lichaamnbsp;dagelijks in bepaalde hoeveelheden toegevoerd moeten worden.

Deze verhouding kan voor herkauwers wisselen tusschen, 1 tot 4 en 1 tot 7, naarmate men meer of minder intensief wilnbsp;voeren en w'aarbij men in het algemeen als regel kan aannemen,nbsp;dat jonge dieren en die, welke veel moeten ])roduceeren, hotnbsp;proteïnei'ijkst gevoed moeten worden, terwdjl voor onderhou-dingsvoedsel met minder eiwit en meer hoolhydraten volstaannbsp;kan worden. Zooals vroeger reeds w'crd opgemerkt, is hetnbsp;verder echter niet voldoende, dat de eiwdtten en hoolhydratennbsp;in het voedsel aanwezig zijn, doch ze moeten er in opneembaren vorm in voorkomen en nu verschilt in het plantenvoed-sel in de eerste plaats de hoeveelheid van genoemde voedingsstoffen ten eerste naar den tijd, waarop ze geoogst en dennbsp;bodem, waarop ze gegroeid zijn en in de tweede plaats zijnnbsp;ze in het eene geval makkelijk en in het andere zeer weinignbsp;verteerbaar. Volgens genomen voederproevcn is bijv. de gemiddelde verteerbaarheid der volgende voederstoffen bij her

kauwers als volgt;

Eiwit.

Vet.

Stikstofvrije

extractief-

stoffen.

Houtvezel.

Gras.....

70 %

65 %

79 %

69 %

Rendeng. . .

76 %

60 %

65 %

54 %

Sorghum. . .

62 %

85 %

78 %

60 %

Maïs.....

73 %

75 %

67 %

72 %

Hooi.....

57 %

46 %

63 %

58 %

Stroo.....

21 %

32 %

36 %

56 %

-ocr page 344-

330

Ik noem hier deze cijfers slechts om een voorbeeld te geven van het enorme verschil in de hoeveelheid opneembare voedingsstoffen van dezelfde planten; terwijl bijv. van jong grasnbsp;70 % van het aanwezige eiwit wordt opgenomen, is bij hetnbsp;hooi slechts 57nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;o])neembaar en bij sommige stroosoorten

slechts 21 7o- i^il ’cdcr voedsel moet men dus in de eerste plaats bij de beoordeeling in aanmerking nemen van welkennbsp;grond het komt en in hoedanigen toestand het geoogst is, dannbsp;eerst hebben de genoemde cijfers waarde ter beoordeeling vannbsp;hunne meerdere of mindere geschiktheid als voederstof. Overnbsp;het algemeen nu is het groenvoer het rijkst aan eiwit in opneembaren vorm, als het zeer jong is tot aan het begin vannbsp;den bloeitijd on kan men het laatste tijdstip dus als het gunstigste voor het oogsten van groenvoer beschouwen, daar hetnbsp;alsdan het meest oj)levert.

Behalve in verschen kunnen we verschillende planten ook in gedroogden toestand geven. Voor de fijnere halmplantennbsp;spreken w’e dan van hooi en voor de grovere, die geoogstnbsp;worden nadat het zaad er afgenomen is, van stroo, dus noemennbsp;we gedroogd gras „hooi” en de gedroogde halmen van de padienbsp;„stroo.” Hooi en stroo zijn over het algemeen, mits goed geoogst, uitstekende voederstoffen, doch ze staan altijd achter innbsp;voedingswaarde bij hetzelfde voer in groenen toestand, aangezien door do bewerking van het drogen enz. vele goedenbsp;bcstanddeelen verloren gaan, bijv. vele zaden en (ijne blaadjesnbsp;van de grassen, terwijl bovendien de houtvezel veel mindernbsp;verteerbaar is, dan wanneer de jonge planten in groenennbsp;toestand gegeven worden. Bij het drogen dus verliezen denbsp;planten in voederwaarde, evenwel hebben ze in sommigenbsp;opzichten ook weer wat voor boven groenvoer n. 1. dat zenbsp;eene heilzame prikkeling op het digestie-apparaat uitoefenennbsp;en minder water bevatten, waardoor ze bij overigens waterrijke voeding, bijv. door knol- of wortelgewassen of fabrieks-producten eene zeer gunstige werking uitoefenen op de spijsvertering en dan dikwijls de voorkeur verdienen boven groenvoer.nbsp;Van deze omstandigheden afgezien, dient dus het drogen vannbsp;groenvoer enkel plaats te vinden als conserveeringsmiddel,nbsp;om het te kunnen bewaren voor tijden of plaatsen, waarop of

-ocr page 345-

waar geen groenvoer te krijgen is. Daar we nu in deze streken geregeld iedei- jaar een tijd van groote schaarschtenbsp;aan veevoer liebben, n. I. de Oostmoesson, terwijl in denbsp;Westmoesson meestal overvloed lieersclit, in ieder geval metnbsp;weinig moeite overvloed van groenvoer, geschikt om te drogen,nbsp;kan aangeplant worden, zoodat waarschijnlijk geen land ternbsp;wmreld onder gunstiger omstandigheden verkeert, zoo zou hetnbsp;van het grootste belang voor de veefokkers zijn, dat geregeldnbsp;voor de Oostmoesson in het gunstige jaargetijde een voorraadnbsp;W'erd o|)gelegd en daarom willen wc dus bij de hooi- ennbsp;stroobereiding was langer stilstaan.

Beginnen wm dan met het hooien van weidegras, zoo spreekt het wel van zelf, dat de qualitcit van dit hooi in de eerstenbsp;plaats afhankelijk is van die van het gras, waaruit het bereidnbsp;wordt en dus van de soorten, waaruit dit bestaat, van dennbsp;bodem, waarop ze groeiden en van den tijd, waarop ze gemaaid werden. Iloe grooter het gras is, hoe meer hooi hetnbsp;natuurlijk zal leveren; we hebben echter gezien, dat het gedurende en na den bloeitijd snel in voedingswaarde achteruitnbsp;gaat, zoodat men, door met het maaien te wachten, totdat hetnbsp;zijn vollen wasdom zou bereikt hebben, in qualiteit veel meernbsp;zou verliezen dan men in ((ualiteit zou winnen. Om dus goednbsp;hooi te krijgen, wordt het gras gemaaid tegen den tijd, datnbsp;de meeste der aanwezige grassoorten beginnen te bloeien.nbsp;De gunstigste tijd voor het hooien is hier verder het laatstnbsp;van de Westmoesson, wanneer de regens reeds schaarsch beginnen te worden. Men laat dus de te hooien weide tot na het midden van de Westmoesson door het vee afgrazen cn laat er denbsp;laatste dagen zooveel mogclijk vee op loopen, opdat ze goednbsp;kaal wordt afgeweid en Hink bemest. De mesthoopen wórdennbsp;nu gelijkmatig over de weide gestrooid, alle pollen afgemaaid en minder goede planten zooveel mogelijk uitgestoken.nbsp;Men laat nu het gras tot tegen den bloeitijd groeien ennbsp;maait het vervolgens. Is het weer gunstig, d. w. z. droog,nbsp;dan blijft het uitgespreid tot den volgenden dag liggen, wordtnbsp;dan met hooigaffels omgekeerd en nogmaals goed uitgespreid,nbsp;waarna het bij het tropische zonnetje den tweeden dag luchtdroog is.

-ocr page 346-

332

De stengels zijn dan niet meer buigzaam, doch breken, indien men ze dubbel vouwt. liet hooi wordt nu des avondsnbsp;aan hoopen gezet om het tegen nat w'orden door dauw ofnbsp;regen te beveiligen en het makkelijker te kunnen binnenhalen. Op deze hoopen ondergaat het reeds eenige wijziging,nbsp;doordat het gaat broeien, omdat het nog steeds water bevat.nbsp;De sterkte van dit broeien hangt voornamelijk af van hetnbsp;meer of minder droog zijn, doch ook van de grootte der hoopennbsp;en den tijd, gedurende welken men het laat staan. Is hetnbsp;weer gunstig, zoodat men niet voor regen bevreesd behoeft tenbsp;zijn, dan kan het aan vele kleinere, verwacht men regen, dannbsp;wordt het aan weinig grootere hoopen gezet, omdat dan eennbsp;kleiner gedeelte nat wordt. Is er geen regen gevallen, dan kannbsp;het hooi den derden dag na het maaien worden binnengehaald,nbsp;zonder dat de hoopen (opj)crs genoemd) weer uitgespreidnbsp;behoeven te worden. Heeft het daarentegen geregend, dannbsp;moet het nogmaals worden uitgespreid en wordt nu, zoodra hetnbsp;droog is, binnengehaald. Men moet steeds zooveel mogelijknbsp;zorgen, dat het uitgespreide hooi niet nat regent, daar hetnbsp;alsdan als het ware wordt uitgeloogd en zeer veel in voedingswaarde verliest Ilepft men het ongeluk, dat gedurendenbsp;het maaien eenige regendagen elkaar opvolgen, zoodat mennbsp;het gras niet voldoende droog kan krijgen om het op oppersnbsp;te zetten, dan is ook, wanneer daarna droog weer volgt, hetnbsp;hooi bijna w'aardeloos, daar het zijne beste voedingsstoffen ennbsp;zijn aangenaam aromatischen geur heeft verloren. Ook kannbsp;men het gras, vóór het een bepaalden graad van droogtenbsp;heeft, niet aan oppers zetten, daar het dan zou gaan rottennbsp;en schimmelen. Is het daarentegen in zooverre droog, dat ditnbsp;wel kan, dan hinderen een paar regenbuien .minder, daarnbsp;enkel de oppervlakkige laag nat wordt en de rest ongedeerd blijft. Bij de oogst van hooi is het dus zaak, eennbsp;gunstigen tijd voor het maaien uit te kiezen, zoo snel mogelijk te drogen en te zorgen, dat het zoo min mogelijk natnbsp;wordt.

Zelfs een overvloedige dauw is nadeelig voor het hooi, zoodat, indien men het in een dag voldoende droog kan krijgen,nbsp;aanbeveling verdient, het reeds den eersten avond aan oppers

-ocr page 347-

333

te zetten, het kan dan den volgenden dag, zoo noodig, nogmaals worden uitgespreid. Het hooi moet, alvorens men het kan bewaren, goed luchtdroog zijn, daar het anders te sterk gaatnbsp;broeien, w'aardoor zich eene zoo hooge temperatuur kan ontwikkelen, dat het in brand vliegt of anders in de binnenste lagennbsp;verkoolt, w'aardoor het zijne voederw'aarde verliest. Het isnbsp;echter ook niet goed, het te sterk te laten uitdrogen, daar hetnbsp;dan te broos wordt, waardoor een massa fijne blaadjes ennbsp;zaden verloren gaan, bovendien w'orden door het broeien bepaalde omzettingen bewerkt, die een gunstigen invloed op denbsp;verteerbaarheid schijnen uit te oefenen en den eigenaardigen,nbsp;aromatischen geur en smaak verhoogen. Om het hooi te be-w'aren, vooral wanneer zulks slechts voor korten tijd noodignbsp;is, kan men het zeer geschikt op z.g.n. mijten zetten, dat zijnnbsp;groote hoopen, die men op een drogen bodem, liefst op eenenbsp;houten onderlaag van eenige boomstammen met wat bossennbsp;bamboedoeri of dergelijke plaatst, zoodat de wind er onder doornbsp;kan spelen. De mijt wordt nu gebouw'd in den vorm van eennbsp;omgekeerden afgeknotten kegel of van een dergelijk prisma, opnbsp;wiens basis dan w'eer eene gew'one kegel- of prismavormige op-hooging wordt gemaakt, die met atap, alang-alang of padiestroonbsp;w'ordt gedekt, evenals het dak van eene woning. Het hooinbsp;wordt op deze w'ijze voldoende beschut tegen weersinvloeden.nbsp;Heeft men zeer groote hoeveelheden, dan is het beter, eennbsp;z.g.n. hooiberg te gebruiken, dat is een zeer eenvoudige soortnbsp;loods, bestaande uit een licht gebouwd dak, dat tusschen tweenbsp;of meer loodrecht staande lange palen willekeurig hooger ofnbsp;lager geplaatst kan worden, doordat de palen op regelmatigenbsp;afstanden van gaten voorzien zijn, w'aarin bouten steken,nbsp;W'aarop het dak rust. Naarmate dus het hooi tusschen bedoelde palen hooger opgestaj)cld w'ordt, laat men het dak een ofnbsp;meer gaten rijzen, door het op te lichten en de bouten een ofnbsp;meer gaten hooger te ])laatsen. Het hooi kan op deze wijzenbsp;jaren lang bew'aard w'orden, doch verliest op den duur aannbsp;voederw'aarde, daar de verteerbaarheid bij oud hooi afneemt.nbsp;Gedurende de eerste 4- a 6 w'eken daarentegen ondergaat hetnbsp;hooi zeer sterke veranderingen door het broeiïngsproces, w'aar-over straks reeds werd gesproken; door dit broeien nu w'ordt

-ocr page 348-

een groot gedeelte van het nog aanwezige water uitgedreven en verdampt, het z.g.n. uitzweeten. Gedurende en met ditnbsp;uitzweeten verliest het ook veel van den doordringenden,nbsp;eenigszins scherpen reuk, die het versche hooi eigen is. Eerstnbsp;na afloop van genoemde processen heeft liet hooi zijne normale, vrij constante samenstelling (die natuurlijk voor iedere

welke gedurende geruimen

hooisoort eenigszins verschillend is)

tijd vrij standvastig blijft, enkel vermindert de voederwaarde bij zeer oud hooi door het harder worden van den houtvezel,nbsp;waardoor mindere verteerbaarheid ontstaat. Evenals het weide-gras kan men nu ook andere soorten van groenvoer drogennbsp;en op dezelfde of dergelijkc wijze bewaren, waarvoor in dezenbsp;gewesten vooral in aanmerking zouden komen: het Bengaalschnbsp;gras, de sorglmm en de teosinte, de twee laatste, omdat zenbsp;zoo’n enorme opbrengst geven. Van eene aanplant,van sorghumnbsp;saccharatum kreeg ik n.1. 40 dagen na het uitzaaien 2.5 K.G.nbsp;luchtdroog hooi per M^; bovendien is dit, zooals we zagen, eennbsp;uitstekend voedergewas.

Als voeder voor herkauwers is het hooi het beste surrogaat voor groenvoer, dat als hun natuurlijk voedsel moet beschouwdnbsp;worden. Als uitsluitend voedsel is het echter voor groote productie niet voldoende, daar slechts een gedeelte der voedingsstoffen in opneembaren vorm aanwezig zijn, zoodat enormenbsp;hoeveelheden zouden moeten worden opgenomen. Naast groenvoer, knol- en wortelgewassen, veel waterhoudende fabrieks-producten, mits in het gezamenlijk ration voldoende eiwitnbsp;aanwezig zij, is het echter een uitstekend voer.

Het stroo wordt bijna op dezelfde wijze geoogst als het hooi, daar het echter eerst wordt gemaaid, nadat het graan rijp was,nbsp;is het reeds bijna droog bij het maaien. Het wordt nu voornbsp;eene gemakkelijke bewerking aan bossen gebonden, garvennbsp;genoemd, die, wanneer het stroo nog niet voldoende luchtdroog is, aan schoven tegen elkaar gezet worden. Zes a achtnbsp;garven plaats men hiertoe overeind en bindt ze met denbsp;toppen bij elkaar, zoodat het geheel een kegclvormigen hoopnbsp;vormt, die boven gesloten is, doch beneden voldoende openingennbsp;tusschen de garven laat, dat de wind er kan door spelen,nbsp;terwijl de regen er afloopt. Op deze wijze kan men de

-ocr page 349-

835

schoven laten

men gelegenheid

staan, totdat ze volkomen luchtdroog zijn en heeft, ze binnen te halen. Uit het tijdstip,nbsp;waarop het geoogst wordt, blijkt reeds, dat het in voederwaardenbsp;zeer zal achterstaan bij de verschillende hooisoorten, niet zoozeer, omdat de aanwezige hoeveelheden voedingsstoffen zooveelnbsp;geringer zijn, doch vooral omdat ze in zoo weinig opneembaren vorm voorhanden zijn. 0|) doelmatige wijze met andernbsp;voedsel gemengd, dat veel eiwit bevat, kan het echter eennbsp;uitstekend voedsel vormen, dat het noodige volume heeft ennbsp;prikkelende werking op de spijsverteringsorganen aan hetnbsp;ration verleent, waardoor het geheel beter tot zijn recht komt.nbsp;Men kan het stroo in zijn geheel voeren, als wanneer hetnbsp;echter niet gaarne door het vee gegeten wordt. Meestalnbsp;geeft men het dan ook slechts in dezen voim, wanneer hetnbsp;tevens als strooisel, dus als ligstroo, moet dienen en men ernbsp;dus niet zuinig op behoeft te zijn. De dieren zoeken er dannbsp;het boste uit om te eten en vertrappen de rest. Wil men

het bepaald te worden,nbsp;c.M. lengtenbsp;voederstoffen

als voeder gebruiken, dan dient het gesneden tot haksel, d. w. z. tot stukjes van 2 a 3nbsp;die men nu mengt met andere eiwitrijkenbsp;en water tot eene vochtige massa, die meestalnbsp;gaarne gegeten wordt en oj) die wijze ook het best verteerbaar is.

Hierop zal straks met een enkel woord teruggekomen worden. Voor het snijden van het stroo tot haksel kan mennbsp;het gemakkelijkst gebruik maken van een eenvoudige hakselmachine, welke in den handel o. a. te Batavia bij de firmanbsp;ScHLiEPER voor f 30.— te verkrijgen is.

Evenwel kan elke inlander met zijn kapmes, hoewel minder regelmatig, het stroo eveneens tot haksel verwerken.

In deze gewesten komt het padiestroo wel bijna uitsluitend daarvoor in aanmerking. Men oogst het echter nagenoeg niet voornbsp;veevoeder, doch laat na het snijden der padie het stroo op hetnbsp;land staan en jaagt er het vee op, om ervan te eten, zooveelnbsp;het lust, terwijl de rest verbrand wordt om als mest te dienen,nbsp;en een klein gedeelte wordt geoogst voor het maken van stroo-zakken, voor brandstof enz. Een zeer kostbaar veevoeder,

dat, zoo het goed geoogst werd.

met eenige andere goedkoope

-ocr page 350-

336

voederstoffeii bijna geheel zon knnnen voorzien in liet ontbrekende gedurende den Oostmoesson, wordt aldus bijna geheel nutteloos verkwist, want wanneer men na het oogsten der padienbsp;eveneens het stroo op voornoemde wijze oogstte, zou voor hetnbsp;vee nog genoeg op het veld overblijven in het gedeelte, datnbsp;noodwendig blijft staan en de groote hoeveelheid onkruid, dienbsp;tusschen de halmen groeit, en juist de groote waarde aan denbsp;stoppelweiden geeft. Ook is er op het tijdstip van den padie-oogstnbsp;nog overvloed van gras, zoodat dan nog geen stroo gevoerdnbsp;behoeft te worden. Ook als meststof bewijst het slechts weinignbsp;dienst, daar men het voor het gemak eerst in brand steekt,nbsp;waardoor alle stikstof in rook vervliegt en enkel de zoutennbsp;o verblijven.

We geven dus den veefokkers den welgemeenden raad, wat meer profijt te trekken van een voedingsmiddel, zoonbsp;bij uitstek geschikt om in den schralen tijd in de behoeftenbsp;te voorzien en dat overal in overvloed voorhanden is ennbsp;thans nagenoeg geheel verloren gaat; ze zullen er wel bijnbsp;varen.

Behalve hooi en stroo heeft men in Indië de volgende voe-dermiddelen, die voor het vee gebruikt worden of zouden kunnen worden:


Eiwit.

Koolhydraten.

Rijst (bras menier).........

8 %

nbsp;nbsp;nbsp;74 %

Rijstzemelen = dedak.........

7,5 %

nbsp;nbsp;nbsp;65 %

, gepeld. .

± 31 %

± nbsp;nbsp;nbsp;39 %

Aardnootkoeken=boengkil

' ongepeld.

± 42 %

nbsp;nbsp;nbsp;52 %

Katjang kedelehkoekeii = kedeleb

boengkil............

30 %

nbsp;nbsp;nbsp;54 %

• gepeld. .

20 %

26 %

Kapokpitkoeken......

1 ongepeld.

43 %

± nbsp;nbsp;nbsp;57 %

Klapperkoeken............

30 % -

nbsp;nbsp;nbsp;50 %

-ocr page 351-

337

Eiwit.

Koolhydraten.

Melasse van de suikerfabrieken. . . .

8 %

± nbsp;nbsp;nbsp;55 %(')

Verschillende obisoorten.......

±la2 %

6aio °/c(-)

Katjang kedeleh (soja hispida) ....

33 %

± nbsp;nbsp;nbsp;52 %

Gabah ...............

7 a 9 %

± nbsp;nbsp;nbsp;70 %

Djagoeng ..............

10 %

nbsp;nbsp;nbsp;75 %

Cassavemeel van de ketella pohon . .

100 %

Tarwezemelen............

14 %

nbsp;nbsp;nbsp;53 %

Haverstroohakscl...........

nbsp;nbsp;nbsp;4 %

nbsp;nbsp;nbsp;35 %

Na do voorgaande opsomming der verschillende stoffen, die hier als veevoeder het meest in aanmerking komen, zullen wenbsp;nog in het kort even opgeven, hoe men ze het best kan voerennbsp;en in welke hoeveelheden men ze dient te geven. Gemakshalve onderscheiden we dan het voedsel in onderhoudings-voedsel en productievoedsel en verstaan onder het eerste denbsp;hoeveelheid, die een dier noodig heeft om in denzelfden staat tenbsp;blijven, zonder dat het voor den mensch iets behoeft te prodiiceerennbsp;en onder productievoedsel het voedsel, benocdigd om het diernbsp;vleesch, melk, spierkracht enz. te doen leveren, waarvoor natuurlijk meer noodig is, daar, zooals van zelf spreekt, de hoeveelheid melk, die eene melkkoe dagelijks levert, uit het opgenomen voedsel moet worden gevormd, zoodat alle voederstoffen,nbsp;voor de geleverde melk benoodigd, moeten gegeven wordennbsp;boven het z. g. n. onderhoudingsvoedsel, wil het dier niet ten kostenbsp;van zijn lichaam prodiiceeren en dus steeds in vocdingstoestandnbsp;verminderen. Uit zeer veel voederingsproeven is nu gebleken,nbsp;dat voor onderhoudingsvoedsel voor runderen ongeveer noodig

(1) nbsp;nbsp;nbsp;De bijg-aande analyse der melasse werd mij welwillend door eennbsp;suikerfabrikant verstrekt,

(2) nbsp;nbsp;nbsp;Deze analyse heeft betrekking op knolgewassen in het algemeen;nbsp;van de Indische obisoorten zijn mij geen analyses bekend.

-ocr page 352-

338

is per 'lOü K.G. levend gewicht d.ö a 2 K.G. watervrijo voederstof, d. i.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gcd. van het levend gewicht, met eene

verhouding van eiwit tot koolhydraten van 'I ; 7.5, terwijl voor productievoer de hoeveelheden ongeveer zijn moeten:nbsp;voor kalveren beneden hetjaar '1.7 ii 2 K.G. per'100 K.G. levendnbsp;gewicht d. i. Vi;o Vso ^n voor volwassen dieren 2.5 a 3 K.G.nbsp;per 100 K.G. of ‘/lo a Vas l'^t levend gewicht, waarinnbsp;aanwezig moeten zijn: verteerbaar eiwit 0.20 a 0.25 K.G. ennbsp;koolhydraten 1.5 K.G., verhouding 1 : 7.5 a 1 ; 6.

Weten we nu verder, dat de verteerbaarheid der verschillende voedersoorten ongeveer is als volgt: goed groenvoer 70 °/o verschillende voedingsstoffen.nbsp;)) weidehooinbsp;nbsp;nbsp;nbsp; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;55nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;°j^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» stroo. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;35nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*

boengkil..... nbsp;nbsp;nbsp;90nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;%nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*

granen...... nbsp;nbsp;nbsp;85nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

dan kunnen we hieruit dus vrij nauwdveurig de hoeveelheid der verschillende voederstoffen berekenen, die een volwassennbsp;dier voor het onderhoud van zijn lichaam noodig heeft. ^ In denbsp;praktijk heeft dit echter weinig waarde, daar we het vee nietnbsp;voor ons genoegen houden, doch om hun producten, we moetennbsp;dus steeds productievoer geven; aan jong vee, omdat het nognbsp;moet groeien en aan oud om wat te kunnen ])roduceeren. Denbsp;volgende rations zijn dus berekend als productievoer voor dierennbsp;van ongeveer 300 K.G. levend gewicht, die dus noodig hebbennbsp;ongeveer 7.5 a 9 K.G. watervrije voederstoffen, welke innbsp;opneembaren vorm moeten bevatten: eiwit 0.6 a 0.75 K.G.,nbsp;koolhydraten d-’/j K.G. en vet 0.5 K.G. Deze voedingsstoffennbsp;zijn voorhanden in:

Di’Oge stof.

Eiwit.

Koolhydra

ten.

35

K.G. goed gras.....

± 8 K.G.

0.70 K.G.

-4- 4 nbsp;nbsp;nbsp;K.G.

5

25

Of wel in;

K.G. Indisch hooi en. . K.G. groene maïs. . . .

4.25 K.G.

4 nbsp;nbsp;nbsp;»

0 46 K.G. 0.28 »

2.40 K.G. 2.45nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

Totaal. . .

8.25 K.G.

0.74 K.G.

4.85 K.G.

-ocr page 353-

339

Droge

stof.

Eiwit.

Koolhydra

ten.

A.ls ook in;

20

K.G.

groene maïs. . . .

3.20 K.G.

0.21 K.G.

1.95 K.G.

3

))

padiestroobaksel . .

2.55

))

0.027 »

0.78 nbsp;nbsp;nbsp;»

i

»

aardnotenkoek en .

0.90

»

0..380 »

0.34 nbsp;nbsp;nbsp;»

2

»

dedak.......

1.80

»

0.127 »

1.10 »

Totaal. . .

8.45

K.G.

0.744 K.G.

4.17 K.G.

Eveneens in:

15

K.G.

djasjoens^ tjeutriek.

4.80

K.G.

0.462 K.G.

2.31 K.G.

3

))

yjadiestroohaksel en.

2.55

))

0.027 »

0.78 nbsp;nbsp;nbsp;»

2

»

dedak.......

1.80

))

0.127 »

1.10 »

Totaal. . .

9.15

K.G.

0.616 K.G.

4.19 K.G.

Verder in:

20

K.G.

suikerriettoppen . .

3.60 K.G.

0.077 K.G.

1.820 K.G.

3

))

padiestroobaksel . .

2.55

))

0.027 )gt;

0.780 »

2

))

kedeleh boengkil en.

1.80

))

0.540 »

0.972 «

1

»

cassavemeel ....

0.90

»

0 000 »

0.900 »

Totaal. . .

8.85

K.G.

0 644 K.G.

4.472 K.G.

Of ook in;

iO

K.G.

renden g......

2.70

K.G.

0.259 K.G.

0.910 K.G.

3

D

padiestroobaksel . .

2.55

»

0.027 »

0.780 »

2

))

dedak en .....

1.80

))

0.127 »

1.100 »

20

V)

obiesoorten ....

2.80

))

0.182 »

1.610 »

Totaal. . .

9.85

K.G.

0.595 K.G.

4.40 K.G.

In Indiö is het algemeen gebruikelijk aan melkvee bij het gras gekookte rijst te geven z.g.n. boeboer, waarvoor men denbsp;inferieure soorten en de stukgestampte korrels uit goede rijstsoorten gebruikt.

Deze rijstsoorten zijn bekend onder den naam van bras menier.

Wat nu deze voedingswijze aangaat, daartegen valt weinig te zeggen, mits de verhouding tot het andei’e voedsel eenenbsp;goede is; de vraag is dan slechts, wat men het goedkoopstenbsp;voert en dan geloof ik, dat de gepelde rijst wel in de laatstenbsp;plaats in aanmerking zou moeten komen, zooals we uit de voe-derrations kunnen zien.

Veel wordt ook aan melkvee gegeven de maïs (djagoeng), hetzij de rijpe korrels en dan meestal gekookt, met gehakt grasnbsp;en met of zonder rijstezemelcn, of wel de jonge kolven in hunnbsp;geheel, die zeer gaarne door het vee gegeten worden en even-

-ocr page 354-

340

eens een goed voedsel vormen. Het meer of minder doelmatige van deze voedering wordt alweer beheersclit door den prijs en het bijvoer.

Waarom men aan runderen bijna nimmer gekookte gabah geeft, doch steeds gepelde rijst, is mij niet duidelijk; m. i. zoudenbsp;het eerste als voedingsmiddel voor herkauwers de voorkeur verdienen, daar zij door de zaadbekleedselen eene meerdere prikkeling aan het darmkanaal geeft; bovendien is ze echter meestalnbsp;lager in prijs.

De rijstzemelen, dedak, worden eveneens veel aan melkvee gevoerd on vormen, gemengd met haksel of gras, een zeernbsp;goed voedsel.

Met het Australische vee wordt meestal eene groote hoeveelheid haverstroohaksel en tarwezemelen aangebracht en tegen enorme prijzen als een bizonder krachtig, intensief voer verkocht, meestal aan de koopers dezer dieren, zoowel van paardennbsp;als van runderen. Hoewel dit goede voederstolïen zijn, kunnennbsp;ze echter zonder het minste bezwaar door rijstzemelen en padie-stroohaksel vervangen worden. De samenstelling is hierbij opgegeven, zoodat ieder zelf zal kunnen oordeelen, of de meerderenbsp;voederwaardc evenredig is aan den prijs. (Ik sprak personen,nbsp;die f 6 voor een zak haksel en/IS voor een zak tarwezemelennbsp;betaald hadden).

Een bij uitstek goed veevoer, mits doelmatig gegeven, zijn de aardnootkoeken van de katjang tjina of de koeken vannbsp;de katjang kedeleh, beide soorten komen onder den naam vannbsp;boengkil in den handel voor. Voor zoover mij bekend, wordt dezenbsp;boengkil hier echter nog slechts uitsluitend als meststof gebezigd.nbsp;Persoonlijk voerde ik geruimen tijd de aardnootkoek aan mijnenbsp;paarden in plaats van padie en wel in de volgende verhouding:

een kattie boengkil = igt; » cassavemeel =nbsp;twee » dedak =nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» padiestroohaksel =

Totaal

eiwit koolhydraten. fOM = 0.24 K.G. 0.120 K.G.nbsp;)) 0.02 = . . . . 0.600 »

)) 0.015= 0.09 K.G. 0.780 »

» 0.01 = 0.034 » 0.924 » f 0.085 = 0.364 K.G. 2.424 K.G.nbsp;in plaats van 6 kattie padie a ƒ 0.15 = 0.22 K.G. 2.63 K.G.nbsp;zooals men dus ziet, voor de helft van den prijs meer eiwit.


-ocr page 355-

3M

De paarden hielden zich bij dit voer met 25 K. G. gras uitstekend, bleven glanzend in hun haar en goed gevleeschd, terwijl ze geregeld lederen dag van '15 tot 30 paal te loopen hadden en dikwijls op geaccidenteerd terrein. Het temperament der dieren bleef even vurig als bij de voedering metnbsp;padie, zoodat, w’anneer ze des avonds, na in den loop van dennbsp;dag 6 a 8 uur in het tuig gestaan te hebben en ongeveer 30 paalnbsp;in snellen draf te hebben afgelegd, nog even hard liepen ennbsp;evenmin de zweep konden verdragen als des ochtends bij hetnbsp;uitrijden.

[Jit dit voorbeeld kan men dus zien, hoe men zichzelven benadeelt door geen gebruik te maken van goede voedingstoffen,nbsp;die voor weinig geld te krijgen zijn.

In Holland wmrden de aardnootkoeken gedurende de laatste jaren op vrij uitgebreidc schaal als veevoer gebruikt en steedsnbsp;met het beste gevolg. Ik kan dus den veehouders in dezenbsp;streken niet genoeg aanbevelen eene proef met dit voeder te nemen,nbsp;w'aarbij men echter zorgen moet, goede, zuivere boengkilnbsp;te krijgen, die niet verontreinigd of bescliirnmeld is. Zenbsp;komt in den handel voor in den vorm van harde stukken

van onregelmatigen vorm en bruine kleur.


Voor het gebruik


het aldus verkregen als waanneer het na een paar uren


hakt men deze fijn poeder met veel w'ater,nbsp;eene brei gewmrden is.

Bevat de koek nu veel zand of dergelijke verontreinigingen, dan zullen deze op den bodem zakken en zal men, door ditnbsp;bezinksel tusschen duim en vinger te wTijven, onmiddellijknbsp;de

W'ordt in den vorm van gebracht; zooals uit de samenstelling blijkt, bevat ze mindernbsp;eiw'it dan de eerste soort, is overigens op dezelfde wijze tenbsp;gebi'uiken. Het veevoer van de Semarangsche veevoederfabrieknbsp;bevat boengkil om het eiwitgehalte van het voedermengsel opnbsp;rh quot;II % fe brengen. Dit veevoeder w'ordt verkocht a f 3,50 pernbsp;pikol en is zeer aan te bevelen.

De katoenzaad-(kapok-)koeken zijn in deze streken, voor zoover mij bekend, nog niet in den handel; ook deze leverennbsp;een zeer bruikbaar veevoeder. De pitten dienen daarvoor echter


en mengt


verontreiniging kunnen constateeren.


De kedeleh boengkil


zeer groote koeken in den handel


-ocr page 356-

342

hetzij gepeld, hetzij van aanhangende katoenvezels en andere verontreinigingen bevrijd te worden, zonder welke behandelingnbsp;ze eene sterk laxeei’ende werking teweeg bi'engen en als voedernbsp;niet goed te gebruiken zijn.

Ook de klapperkock, bereid uit de pit (het vruchtvleesch) van den klapper (kokosnoot), nadat de olie er is uitgeperst,nbsp;levert een goed veevoer op, doch ook deze wordt alhier nognbsp;niet bereid. In sommige streken daarentegen wordt het restantnbsp;van het vruchtvlce.sch, nadat de olie er uitgehaald is, welnbsp;gebezigd als vai’kensvoer onder den naam van arnpas klappa.nbsp;Bij de rietsuikerindustrie blijft verder, nadat de suiker, voornbsp;zoover mogelijk, is uitgekristalliseerd, eene soort stroop over,nbsp;melasse genoemd, die in de omstreken der fabrieken veel aannbsp;de paarden wordt gevoerd; aan het vee, voor zoover mijnbsp;bekend, nog niet, aan eerstgenoemde dieren echter met uitstekend gevolg. Volgens hare samenstelling zou deze melassenbsp;eveneens een goed veevoeder kunnen vormen; naar ik meen,nbsp;zijn hiermede echter nog geen voedingsproeven bij herkauwersnbsp;genomen. Knol- en wortelgewassen komen in deze strekennbsp;zeer weinig als veevoeder in aanmerking, de verschillendenbsp;obi- en lobaksoorten worden uitsluitend voor de menschelijkenbsp;consumptie verbouwd. We kunnen dus volstaan met de vermelding, dat ze door het vee meestal gaarne gegeten wordennbsp;en dus bij schaarschte aan ander voer zeer goed te gebruikennbsp;zouden zijn, gemengd met baksel en boengkil of zemelen ofnbsp;eene andere eiwitrijke stof. Van een der hier veelvuldig voorkomende wortelgewassen, n. 1. de ketela pohon (Jaripha mani-hot) wordt echter een meel gemaakt, dat als cassavemeel in dennbsp;handel wordt gebracht en in prijs bijna gelijk staat met dedak;nbsp;pit meel nu is in streken, waar meti het goedkoop krijgen kan,nbsp;als een zeer goed veevoeder te gebruiken. Boven de dedak heeftnbsp;het voor, dot het veel zuiverder is en niet zoo licht schimmelt.nbsp;Daar het bijna uitsluitend uit zetmeel bestaat, moet er natuurlijknbsp;het noodige eiwit en voor volwassen dieren cellulose aan toegevoegd worden. Voor het vetmesten van vee, voor veulensnbsp;en jonge kalveren na het spenen zal het waarschijnlijk metnbsp;voordeel te gebruiken zijn. Ook hieromtrent ware het zekernbsp;wenschelijk, dat meerdere proeven genomen werden, vooral


-ocr page 357-

sm

omdat, de plant hier uitstekend op droge velden tiert en algemeen door dc bevolking geteeld wordt.

eene vochtige massa worden ge-

In padiestroo, boengil, dedak, cassavcmeel enz. vinden we dus uitstekende voedcrmiddelen voor het vee, waarvan zeernbsp;ten nadeele van landbouw, veeteelt en industrie nog maar alnbsp;te weinig gebruik gemaakt wordt. Om het stroohaksel tenbsp;\oeren, moet het steeds met het noodige water en de bij tenbsp;voegen voederstol'fen tot

eene duniie brei geworden de noodige hoeveelheid dedak of cassa-

mengd, vooral knol- en wortelgewassen worden hierbij gaarne gegeten. Een dergelijk mengsel wordt bijv. als volgt gereednbsp;gemaakt; eene bepaalde hoeveelheid boengkil wordt in, liefstnbsp;warm water, geweekt tot hetnbsp;is, daaraan wordtnbsp;vemecl toegevoegd en vervolgens het stroohaksel, dat er goednbsp;mede gemengd wordt, totdat het eene vochtige, doch vastenbsp;massa is geworden (nimmer moet er een overvloed van waternbsp;worden bijgevoegd, zoodat het eene dunne brei wordt); wilnbsp;men er echter nog knolgewassen aan toevoegen, dan wordennbsp;deze aan platen gesneden (niet aan groote stukken, daar dezenbsp;licht in den slokdarm blijven vastzitten en dan dikwijls doodelijke ziektetoestanden veroorzaken) en eveneens met denbsp;massa gemengd. Op deze wijze gegeven, w'ordt het haksel

doch ook voor een grooter ge

niet alleen gaarne gegeten, deelte verteerd dan w-anneer men het stroo in zijn geheel voert.

Hiermede geloof ik gevoegelijk dit hoofdstuk te kunnen besluiten, enkel wdl ik nog opmerken, dat hoewel de genoemdenbsp;voedermiddelen besproken zijn naar hunne meer of minderenbsp;geschiktheid voor het rund, dit niet uitsluit, dat ze ook voornbsp;den buffel waarschijnlijk even goed zullen voldoen, enkel is ditnbsp;dier over het algemeen met grover voer tevreden en vooral ooknbsp;met moerasplanten. Wat dus het groenvoer aangaat, zoo kan denbsp;buffel gevoed worden met vele grofstengelige en uit moerassennbsp;afkomstige planten, die voor het rund ongeschikt zijn, terwijlnbsp;overigens hetzelfde voedsel voor beide diersoorten kan dienen,nbsp;waanneer slechts door eene voldoende hoeveelheid vezelstof gezorgd wordt voor eene behoorlijke vulling en voldoenden prikkelnbsp;van de enorme maag, waarover dit dier te beschikken heeft.

Dl. XVI. An. 3 en 4. Febr. 1904.

23

-ocr page 358-

3U

10e Hoofdstuk.

Over de stalling der herkauwers.

Bij een klimaat als in deze gewesten lieersclit, spreekt het wel van zelf, dat de stalling onzer huisdiei'en heel wat eenvoudiger kan zijn dan in de gematigde en koudere luchtstreken.nbsp;Moet ginds alle zorg besteed worden om de dieren gedurendenbsp;de wintermaanden tegen de strenge koude te beveiligen; hiernbsp;is juist het omgekeerde het geval en moet een goede stal den

diei'en eenige beschutting tegen de hitte aanbieden, wanneer ze over dag op stal gehouden worden.

Daar de stallen hier dus meestal slechts hoodig zijn om het vee gedurende een gedeelte van den dag op te sluiten, is hetnbsp;niet te verwonderen, dat bij den pia'mitieven staat, waarin denbsp;geheele veehouderij alhier nog verkeert, van de runderstallennbsp;al zeer weinig werk gemaakt is. Meestal vergenoegt men zichnbsp;met bamboe loodsen, gedekt met atap, pannen of zelfs zink ennbsp;met een aangestampten leemen vloer bij menschen, die eennbsp;vrij grooten veestapel bezitten, terwijl de Europeesche eigenaarsnbsp;van een of tw'ee koeien deze meestal in een ledigen paardenstal en eene andere ongebruikte bergplaats zetten, in iedernbsp;geval er gewmonlijk geen specialen koestal op na houden.

is eenige meerdere zorg uit een hygiënisch

eenvoudig kan

In streken, waar de bevolking huizen op palen bewoont, wordt het vee eenvoudig onder het huis opgeborgen. Eenenbsp;dergelijke wijze van stallen is nu wml zeer weinig kostbaarnbsp;en voor het vee, dat bij het milde klimaat w'einig beschuttingnbsp;noodig heeft, ook vrij voldoende, doch er zijn ook zeer grootenbsp;nadeelen aan verbonden. Op erven toch, w’aar men niet over zeernbsp;veel ruimte beschikt, geven dergelijke primitieve stallen (de paardenstallen buiten rekening gelaten) natuurlijk aanleiding tot eenenbsp;verbazende ophooping van vuil, daar vooral in den regentijd denbsp;leembodem, die door de urine vochtig wordt, niet behoorlijk opdroogt, waardoor er spoedig verdiepingen in ontstaan, die dagelijksnbsp;met urine wmrden gevuld en zoodoende den stal in een modderpoenbsp;herscheppen. Iloewml dus de stalling in deze gew'esten zeernbsp;zijn


-ocr page 359-

345

oogpunt toch zeer gewenscht. Om niet noodeloos uitvoerig te worden, zullen we ons bij de bespreking van dit onderwerp echternbsp;tot het strikt noodige bepalen en slechts eene beschrijving geven van twee soorten van stallen, n.1. die voor melkvee, zooalsnbsp;ze op de erven der eigenaars dienen gebouwd te worden ennbsp;die voor grootere veestapels van fokvee, tevens voor mestproductie gebezigd.

Bij de eerste soort wordt de vloer van waterdicht materiaal vervaardigd en dan doet het er voor runderen betrekkelijknbsp;weinig toe, welk materiaal dit zijn zal, mits het niet zoo gladnbsp;is, dat de dieren er licht op uitglijden. Veelal worden hiernbsp;nog planken vloeren gebezigd, waar weinig tegen te zeggennbsp;zou zijn, mits ze behoorlijk werden aangelegd, daar ze dannbsp;echter zeer duur worden en m.i. bij steenen vloeren moetennbsp;achterstaan, daar de laatste koeler zijn en makkelijker schoonnbsp;te houden, wil ik er niet verder bij stilstaan.

Een zeer goed materiaal voor steenen vloeren heeft men hier in den overal verkrijgbaren z.g.n. bekapten bergsteen, die alsnbsp;platte tegels in den handel voorkomen. Zij hebben het grootenbsp;voordeel, dat ze zeer hard, absoluut ondoordringbaar voor vochtnbsp;en door hunne eenigszins ruwe oppervlakte nimmer glad zijn.nbsp;Het best worden deze steenen in cement gemetseld. De stand-])laats voor een volwassen rund, gerekend van de voederkribnbsp;tot de afvoergoot voor faecaliën en urine, kan, naar gelang vannbsp;de meerdere of mindere grootte van het vee, eenigszins verschillen, doch moet gemiddeld ongeveer 1.60 M. bedragen.nbsp;Vóór de stand})laats \vordt de voederkrib geplaatst, die kannbsp;zijn van hout of eveneens gemetseld; ze is dan gescheiden vannbsp;de standplaats door een muurtje van Yo M. hoog, waarovernbsp;een balk ligt. Achter de standj)laats wordt eene goot gemetseld van V., M. breedte en 20 a 30 cM. diepte. De vloernbsp;wordt nu tusschen voederkrib en afvoergoot gelegd onder eenenbsp;helling van voren naar achteren van ongeveer 1V2°) opdatnbsp;de urine goed zal afvloeien naar de goot. De standplaatsnbsp;dient nu zoo lang te zijn, dat het vee er goed vierkant kannbsp;staan, zonder met de achterpooten in de goot te trappen, ter-wijl, bij het ontlasten van faecaliën, deze in de goot vallen,nbsp;wanneer het dier recht staat en om ze hiertoe zooveel mo-

-ocr page 360-

340

gelijk te dwingen, make men de standplaatsen niet te breed, n.l. i.10 M. en bevestigt de runderen zoo kort mogelijk,nbsp;hetgeen zeer doelmatig op de volgende wijze geschiedennbsp;kan. ïnsseben den op den rand der voederkrib liggendennbsp;balk en een daar precies boven liggenden zolderbalk wordennbsp;loodrecht staande palen, z.g.n. richels, geplaatst op een afstandnbsp;van '/2 ^1- elkaar (naar gelang der ontwikkeling dernbsp;hoorns), zoodat de dieren ci* den kop makkelijk kunnen doorsteken. iJe richels moeten goed glad geschuurd woi'den ennbsp;ieder voorzien zijn van een ijzeren ring, die wdjd genoeg is om ernbsp;gemakkelijk langs op en neer bewogen te worden.

Men geeft de koe nu een lederen halsband om, die ter weerszijden door bedoelden ring gehaald is, zoodat het dier solide tusschen de beide richels bevestigd is, den kop vrij op en neernbsp;kan bewegen, doch slechts weinig voor- en achteruit kan gaan.nbsp;Wil men de dieren zoodanig bevestigen, dat men ze alle iiinbsp;eens kan losmaken, dan kan zulks heel eenvoudig op denbsp;Aülgende wijze geschieden. De richels worden in den bovenbalk gestoken in gaten van 5 c.M. diepte, waarin zenbsp;juist passen, in den benedenbalk wmrden daarentegen in plaats vannbsp;ronde gaten U-vormige openingen gemaakt, eveneens ter dieptenbsp;van ± 5 c.M. en met het open gedeelte naar den stal gekeerd;nbsp;hierop wordt een platte balk gelegd, die ook van U-vormigenbsp;openingen voorzien is, doch met de open zijde naar voren, zoodat deze met die van den ondersten balk ronde gaten vormen.

De richels zijn juist zoolang, dat ze tusschen den bodem der gaten in den bovenbalk en die der U-vormige gaten van den benedenbalk ])assen, terw ijl zij eerst wmrden bevestigd door op dezennbsp;laatstcn den balk met de contra-openingen te leggen. Dezenbsp;maakt men nu aan de beide uiteinden vast, hetzij met touwen,nbsp;hetzij met een paar krammen met hangsloten, die men dannbsp;slechts heeft te openen om alle richels in eens los te zetten,nbsp;zoodat de dieren met een ruk vrij zijn. Eene dergelijke bevestiging verdient voor het geval van brand aanbeveling.

De goot achter de standplaatsen komt uit in een beerput, waarin urine en faecaliën dus verzameld worden. Het dak van den stal wordt hier het best vervaardigd vannbsp;idjoek, daar dit zeer wminig w'armte doorlaat; kan men echter


-ocr page 361-

3-47


weinig warmte doorlatende stoffen niet ge-


dit of andere

bruiken, dan doet men goed een zolder in den stal aan te en voor eene goede ventilatie tussclien dak en


brengen


zolder te zorgen. Materialen, waarvan men geschikt daken kan vervaardigen, zijn o. a. sirappen, bamboe, geteerd ])apier,nbsp;ata|), stroo enz., deze laten alle betrekkelijk weinig warmte


door


en


geven daartegen dus de beste beschutting. Minder


Vl.il ViCl.il nbsp;nbsp;nbsp;cc, cc CCCCC CCCCl.UUCi.li,.

goed hiervoor zijn de gewone dakpannen, doch zeer slecht voor warme sti'eken is het gegolfd ijzer of zink voor stal-daken, daar dit door de tropische zon gloeiend heet wordt onnbsp;eene ondraaglijke warmte er onder veroorzaakt; bij een dergelijk dak moet dus door een doelmatig aangebrachten zoldernbsp;de temperatuur in den stal zoo laag mogelijk gehouden worden.nbsp;Men zal echter in lage streken steeds het verstandigst handelen,nbsp;dergelijk materiaal niet vooi' dakbedekking te bezigen. Watnbsp;de omwandingen der stallen aangaat, deze kunnen van allenbsp;denkbare materialen vervaardigd worden, doch strikt genomen,nbsp;zijn ze in de meeste streken van Ned. Indië overbodig, mitsnbsp;het dak slechts ver genoeg naar buiten oversteekt om het inregenen of het binnendringen van de zonnestralen te verhinderen.

De ruimte in den stal wordt het voordeeligst benut door bij een eenigszins grooten veestapel, bijv. van 20 stuks grootnbsp;en klein, de dieren in twee rijen te plaatsen met de koppennbsp;naar elkaar toegekeerd en waartusschen men een z.g.n. voe-dergang vrij laat. Deze laatste kan bij een open stal willekeurig breed genomen worden, mits ze slechts ruimte genoegnbsp;aanbiedt om de dieren behoorlijk te kunnen voeren.

Eene breedte van a 2 M. kan als voldoende beschouwd worden. De kalveren doet men beter niet vast te binden,nbsp;doch in een door een beschot van planken of latwerk afgescheiden gedeelte, in de eene helft, los te laten loopen, terwijlnbsp;een paarnbsp;alhier beletten.

Dat men voor oen dergelijken stal solide palen en balken moet bezigen, behoeft wel geen betoog, een ieder kieze hiervoor de materialen, die het best te krijgen zijn en het meestnbsp;overeenkomen met de prijzen, die hij voor de stalling denkt


dwarshouten langs de


richels hun den doorgang


-ocr page 362-

348

te besteden. Uit een hygiënisch oogpunt zijn vooral de vloer met voederbakken, goten en beerput, alsmede het dak vannbsp;groot belang, deze dienen dus van de best te verkrijgen materialen te worden vervaardigd, do rest is van minder belang.nbsp;Een dergelijke stal zou dus ongeveer 12 M. lang en 8 a 9 M.nbsp;breed moeten zijn,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n.1.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;breedtenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voederkribnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ü.50nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;M.

)) nbsp;nbsp;nbsp;standplaatsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.60nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;stalgootnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.50nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

breedte nbsp;nbsp;nbsp;gangnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;achter de goot 0.40nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

Totaal 3.00 M. 2 X y M. = 6 M.

breedte voedergang

.... 2 »

Totaal 8 M.

De breedte van voederkrib en gangen kan natuurlijk naar willekeur wat ruimer genomen worden. Bij open stallen dientnbsp;echter het dak, wanneer de onderrand 2 M. boven dennbsp;beganen grond ligt, minstens 40 cM. buiten den achterrandnbsp;der goot uit te steken. Dit gedeelte vormt dan een smallennbsp;gang voor bet personeel om de goot schoon te maken; doornbsp;deze eenigszins hellend aan te leggen naar de goot toe, looptnbsp;het regenwater van het dak tevens door deze goten af. Bijnbsp;de genoemde inrichting van den stal doet men goed om, wanneer men er op gesteld is de dieren zindelijk te houden, denbsp;staarten aan een tou vv te bevestigen, zoodat ze bij het liggennbsp;niet in de goot kunnen afhangen. Men bevestigt hiervoornbsp;een lederen lusje aan de ])luim van den staart. Boven de gootnbsp;is langs den zolder of het dak een ijzerdraad gespannen in denbsp;richting van de goot, waaraan door middel van ijzeren of koperen ringen voor iedere koe een touw is bevestigd, dat afhangtnbsp;tot een paar c.M. boven den vloer, terwijl aan het uiteindenbsp;een klein dwarshoutje of haakje is aangebracht om het lusjenbsp;aan den staart van het dier aan te haken. Op deze wijze kannbsp;het dier staande zijn staart bijna onbelemmerd bewegen,nbsp;terwijl deze bij het liggen niet in den mest van de goot kannbsp;afhangen. De steenen vloer wordt bij heet weer dagelijksnbsp;zooveel mogelijk met water afgespoeld, waardoor de koeltenbsp;bevorderd wordt, terwijl men des nachts den dieren een

-ocr page 363-

3-49

g'gen en ze tegen

stroobed geeft om ze zachter te doen overmatige afkoeling te beschutten. Wat de stalver])leging aangaat, zoo is het vooral voor geimporteerde rimderrassen ennbsp;gecroiseerde dieren in warme, laaggelegen streken zeer aannbsp;te bevelen, ze dagelijks met Irisch water te wasschen en af tenbsp;spoelen (sirammen), dan wel, indien daarvoor gelegenheid bestaat,nbsp;ze in frisch stroomend water te doen baden. Heeft men eenenbsp;goede weideplaats bij hnis met mooie schaduwboomen, dan zijn zenbsp;gedurende het heetst van den dag aldaar beter dan op stal; meestalnbsp;beschikt men daarover echter niet en dan verdient het aanbeveling,nbsp;het vee tusschen des voormiddags 9 uur en des namiddags 4 uur opnbsp;stal te nemen en het enkel des ochtends vroeg en des avondsnbsp;van -4 tot 7 uur buiten te laten. Op ondernemingen, waarnbsp;voornamelijk vee voor de fokkerij en voor de mestproductienbsp;gehouden wordt, evenals bij de inlandsche bevolking en waarnbsp;aan het onderhoud niet veel ten koste gelegd wordt, doet mennbsp;het best, de zoogenaamde potstallen te gebruiken.

Men graaft hiervoor den bodem 1 M. diep uit, bevloert dezen met rivier- of stuksteen, hetzij eenvoudig in leem, hetzijnbsp;en dat is zeker beter, in kalk of cement, eveneens worden denbsp;zijwanden, hetzij met stuksteen, hetzij met gebakken tegelsnbsp;bemuurd tot 10 cM. boven den beganen grond, terwijl denbsp;eene korte zijwand schuin, onder een hoek van 45° wordtnbsp;gemetseld, om het uit- en ingaan makkelijker te maken. Opnbsp;de zijmuren worden nu de palen geplaatst voor het dak, datnbsp;wederom van dezelfde materialen kan vervaardigd worden alsnbsp;bij de straks genoemde stallen. Door twee of di’ie horizontaalnbsp;loopende middelmatig zware balken worden de lange zijdennbsp;verder afgesloten, terwijl aan een, dan wel aan beide kortenbsp;zijden eene breede opening wordt vrijgelaten voor in- en uitgang. Wenscht men den dieren op stal bijvoer te verstrekken,nbsp;dan wordt langs eene of beide lange zijden aan den buitenkantnbsp;van den zijmuur, doch onder het dak, eene voederkrib aangebracht en doet men goed, langs die zijde richels te plaatsen omnbsp;de dieren aan te kunnen bevestigen. Heeft men den vloernbsp;eenvoudig in leem gelegd, dan kan men dezen aanmerkelijknbsp;verbeteren door er eene laag koolteer over te gieten ter diktenbsp;van 5 m.M., hierover strijkt men een laagje koemest, be-

-ocr page 364-

350

strooit dan het geheel met rivier- of anders met bergzand en strijkt nu de laag goed glad, waarna men het laat drogen, alsnbsp;wanneer de vloèr bijna ondoordringbaar is voor vocht en allenbsp;oneflenheden zijn weggenomen. Met een dergelijken bodemnbsp;kan bij dit soort stallen zeer wel volstaan worden. Yoornbsp;het gebruik wordt nu de gelieele vloer bestrooid met een laagjenbsp;zand van 10 c.M. dikte en vervolgens gelijkmatig bedektnbsp;met eene laag stroo ter dikte van 5 c.M., eene tweede laagnbsp;van dezelfde dikte wordt hier kruiselings over gelegd, hetnbsp;geheel goed vastgetrajrt en vervolgens met een laagje vei'wardnbsp;(z. g. n. warstroo) overdekt, dat nogmaals goed vastgetraptnbsp;wordt, waarna men het vee in den stal kan drijven. Mennbsp;dient de ruimte te berekencti oj) 3 a 5 M- per stuk rundvee, naarmate de dieren meer of minder gróót zijn en er eennbsp;grooter of kleiner aantal jong vee onder is. Nadat het veenbsp;des ochtends naar buiten gedreven is, wordt de mest zoo gelijkmatig mogelijk over do heele oppervlakte uitgespreid ennbsp;een dun laagje gekreukt stroo er zoo los mogelijk over gestrooid.nbsp;Was de onderste laag soms oj) enkele plaatsen losgekrabd, dannbsp;wordt deze eerst weer goed gelegd en vastgestampt. Na enkelenbsp;dagen heeft men aldus eene vaste, regelmatige laag, die doornbsp;het vee niet meer uit elkaar gehaald wordt. Men heeft nunbsp;dagelijks slechts ecu weinig schoon stroo over de aldus gevormde laag te strooien, meer of minder, naarmate men overnbsp;een ruimeren of minder ruimen voorraad te beschikken heeftnbsp;en naarmate men meer of minder mest wenscht te maken.nbsp;Een dergelijk z. g. n. permanent stroobed biedt vooi’al hiernbsp;zeer vele voordeelen aan, doordat men mot betrekkelijk zeernbsp;weinig strooisel den dieren eene uitstekende-ligplaats verschaft,nbsp;het schoonhouden van den stal weinig werk vereischt, vannbsp;den mest bijna niets verloren gaat en de hoeveelheid enormnbsp;groot kan gemaakt worden, daar al het stroo, doordat hetnbsp;met urine en faecaliën doortrokken wordt, en in den stal reedsnbsp;gedeeltelijk wordt omgezet, eene uitstekende, snel werkendenbsp;meststof vormt. Heeft men een dergelijken stal vooj‘50 stuksnbsp;vee van 25 M. lengte on 10 M. breedte bij eene diepte van 1nbsp;M. en laat men den mest zitten tot de stal gevuld is, dan heeftnbsp;men dus 250 M-^ uitstekende mest, terwijl men bij gewone stallen

-ocr page 365-

351

met dezelfde hoeveelheid strooisel geen derde gedeelte zou hebben en wanneer men geen strooisel verschaft, is de hoeveelheidnbsp;mest onbeduidend in vergelijking van de voornoemde hoeveelheden. Nadat de stal gevuld is, of wanneer men de mest noodignbsp;heeft, wordt de gcheele hoeveelheid in eens er uitgehaald tot opnbsp;de onderste laag toe, die men het best doet te laten zitten, daarnbsp;deze zoo vastgetrapt is, dat zij eene uitstekende onderlaag vormtnbsp;om dadelijk weer gekneusd stroo over te strooien. Nimmernbsp;mag men de mest gedeeltelijk verwijderen, daar zoodra de massanbsp;open gebaald is en met de lucbt in aanraking komt, zeer snelnbsp;rotting en daardoor ontwikkeling van amoniakgassen en eenenbsp;zeer onaangename lucht ontstaat. Men doet dus het best, denbsp;laag in vertikale rej)en te steken en deze geregeld af te gravennbsp;en onmiddellijk naar het land te doen rijden, waar men hetnbsp;noodig heeft, liet vast in elkaar zitten en het afsluiten daardoor van de lucht is ook de reden, waarom de mest in derge-lijke stallen zooveel beter blijft dan die in gewone mestputten,nbsp;waar dagelijks de stalmest wordt bijgevoegd en de lucht beternbsp;kan indringen. Eene eerste vereischte voor de genoemde stallennbsp;is echter, dat ze op een droog, dus eenigszins verhoogd terreinnbsp;worden aangelegd, zoodat geen regen of grondwater kan binnennbsp;dringen.

Met een enkel woord wensch ik hier nog te sjireken over het bewaren van meststolTen, waarvan men in deze gewesten nog weinig besef blijkt te hebben. In de dessa’s wordtnbsp;door de bevolking (wanneer ik wel ben ingelicht, volgens po-litie-verordeningen) alle mest en vuil geregeld lederen avondnbsp;bij droog (soms ook bij nat) weer in brand gestoken, zoodatnbsp;op de meeste, eenigszins dichtbevolkte plaatsen de schoonenbsp;avonden in de nabijheid der kampongs veelal verpest wordennbsp;door den stank van dezen rook. Vooral in tijden van cjndemiëennbsp;wordt aan dit branden streng de hand gehouden; men schijntnbsp;er, evenals in de middeleeuwen in Euro])a, hier nog steeds eennbsp;ontsmettend vermogen aan toe te schrijven en dus te denken,nbsp;een gunstigen invloed op epidemiëen te kunnen uitoefenen doornbsp;de lucht te verpesten met een vullen, benauwenden rook. Nietnbsp;alleen nu heeft deze rook niet de minste ontsmettende werking,nbsp;doch voor eene zeer groote waarde aan meststoffen vervliegt


-ocr page 366-

352

op deze wijze zonder eenig nut, terwijl, waanneer bedoelde mest op eene geschikte manier bew'aard werd, ze volstrekt geenenbsp;aanleiding behoefde te geven tot stank of ernstige verontreinigingnbsp;van den bodem; eene dergelijke bewaarplaats kan op de volgende wijze w'orden aangelegd.

Bij een stal met steenen vloer, goede goten en een beerput voor vloeibare faecaalstofl'en, wordt de mestvaalt naast dezennbsp;beerput aangelegd. Ze moet bestaan uit een w'aterdichten vloer,nbsp;die door eene goot omgeven is, terwijl het geheel eene kleinenbsp;helling heelt naar de zijde van den beerput, waar ook bedoeldenbsp;goot in uitmondt. liet is zeer aan te bevelen door een dak dennbsp;mest tegen den regen te beschutten, daar hij anders te veel woialtnbsp;uitgeloogd. De stalmest wordt nu dagelijks regelmatig op denbsp;mestvaalt gestapeld, alwaar hij, daar de lucht, doordat de mestnbsp;vast in elkaar gaat zitten, enkel met de ojipervlakkige laag innbsp;aanraking komt, slechts gedeeltelijk wordt omgezet en geennbsp;stank verspreidt, terwijl het vloeibare gedeelte langs de gotennbsp;in den beerput loopt en dus den bodem niet kan verontreinigen.nbsp;Heeft men voornamelijk droge meststoffen en afval te bewaren,nbsp;dan kan de vloer ook wel vervaardigd wmrden uit flink aangestampte leem met riviersteen, wanneer slechts gezorgd wmrdt,nbsp;dat de uitgekozen plaats hoog genoeg ligt, opdat er geen regen-Wfater kan indringen en eene omliggende goot de vochten op

vangt.

Naar gelang van de ruimte wordt nu de mest meer

of minder dikwijls naar het land gebracht. Heeft men eene goed ingerichte mestvaalt van voldoende grootte, dan kan mennbsp;wfachten, totdat men den mest voor het land wenscht te gebruiken;nbsp;heeft men daarentegen weinig ruimte, dan brengt men eensnbsp;per w'eek of pei’ maand den mest naar het land en stapelt hemnbsp;aldaar op dezelfde wijze op, totdat de tijd van bemesting isnbsp;aangebroken. Het spreekt wel van zelf, dat, indien men geennbsp;mest voor tuin of andere doeleinden noodig heeft, men nietnbsp;bij voorkeur den mest lang op zijn erf laat liggen, wanneer mennbsp;hem dagelijks kan laten wegruimen. Doch zelfs op plaatsen, waarnbsp;men zonder groote onkosten dagelijks het stalvuil en anderenbsp;afval kan doen wcghalen, diende toch bij iederen stal eenenbsp;bewaarplaats voor mest aanwezig te zijn. De alhier heersohendenbsp;gewoonte om den stalmest eenvoudig oji een hoop nabij den

-ocr page 367-

353

stal te gooien en hem daar, hetzij dagelijks, hetzij met langer tusschenpoozen te doen weghalen, is zeer verkeerd en geeftnbsp;veel meer aanleiding tot stank en verontreiniging van den bodemnbsp;dan eene goed ingerichte mestvaalt, waar men gedurende maanden alle meststofl'en behoorlijk o])Stapclt.

Uit een hygiënisch en, waar het landbouwers geldt, tevens uit een oeconomisch oogpunt dient dus bij iederen stal behalvenbsp;een gecementeerde beei'put voor de verzameling van urine enz.nbsp;uit de stallen, ook eene behoorlijk ingerichte bewaarplaats voornbsp;droge meststoffen aanwezig te zijn, die op erven, w^aar geregeldnbsp;de mest wordt w'eggehaald, het best bestaat uit een ondoor-dringbaren vloer, aan drie zijden ommuurd en aan de vierdenbsp;zijde open en voor grooter stallen, w'aar veel mest te bewarennbsp;valt, uit een ondoordringbaren, overdekten vloer, omgeven doornbsp;eene goot, die in een beerput uitmondt. Door nu en dan eennbsp;weinig kainiet of wel superphosphaatgips in den beerput tenbsp;wierpen, voorkomt men allen stank.

BESLUIT.

Ik hoop, dat het mij gelukt mag zijn, den veefokkers in de voorgaande i'egelen duidelijk gemaakt te hebben, dat de veeteelt in deze streken nog op zeer lagen trap van ontwikkelingnbsp;staat en dat nog bijna alles gedaan moet worden om hierinnbsp;verbetering te brengen. De hier gefokte vecrassen toch zijn,nbsp;zooals we zagen, voor verreweg het grootste gedeelte nog vannbsp;zeer inferieure qualiteit, de stalling en verj)legingswijze dernbsp;dieren zijn meestal zoo primitief mogelijk, de voeding in hetnbsp;eene deel van het jaar overvloedig, terwujl in het andere eennbsp;gedeelte van den veestapel door gebrek omkonit, omdat mennbsp;verzuimt in de tijden van overvloed het noodige voor dennbsp;drogen tijd, die meestal met schaarschte aan veevoeder gepaardnbsp;gaat, in te zamelen en te bewaren, en eindelijk weet men vannbsp;den veestapel geen behoorlijk prolijt te trekken. De melknbsp;van runderen, buflëls, schapen en geiten wmrdt nagenoeg nietnbsp;gebruikt, zelfs in geval van schaarschte aan voedingsmiddelen,nbsp;hoewel ze een bij uitstek goed voedingsmiddel voor nienschnbsp;en dier is; de voor de slachtbank bestemde dieren worden in

-ocr page 368-

354

de meeste streken niet behoorlijk vetgemest, alvorens ze aan den slachter verkocht worden, zoodat ze slechts een gedeeltenbsp;opbrengen van wat ze waard zouden kunnen zijn.

Doordat men in de meeste gevallen verzuimt om de niet voor de voortteling geschikte mannelijke dieren door castratienbsp;hiervan volkomen uit te sluiten, is verder de verbeteringnbsp;der rassen nagenoeg onmogelijk, het onderhoud duurder ennbsp;de qualiteit van het vleesch der bedoelde dieren minder goednbsp;dan ze zou zijn, indien men hen tijdig had doen castreeren.

Al deze i)unten dienen dus door iederen fokker, die zijn eigenbelang begrijpt, ernstig overwogen te worden en hoewelnbsp;de voorgaande regelen geen aanspraak maken op volledigheid,nbsp;zoo zal toch ieder, die werkelijk verbetering wil, er de noodigenbsp;wenken in vinden, hoe hij daartoe komen kan en hoe de veestapel meer productief te maken is. In de eerste plaats dusnbsp;dient men goed te w'eten, welk doel men met de fokkerij wenschtnbsp;te bereiken en hoe dit doel te bereiken is en daarna volge mennbsp;consequent den weg, die hiertoe leiden kan.

Ten slotte nog het volgende:

Bij de wet wordt tegen iederen eigenaar, houder of bewaarder van vee, lijdende aan eenige besmettelijke veeziekte, straf bedreigd, indien daarvan geen aangifte wordt gedaan aan hetnbsp;Bestuur. Het ligt buiten het bestek van dit werkje de verschijnselen der bedoelde besmettelijke veeziekten hier te behandelen;nbsp;men vindt hieromtrent echter het een en ander in ,,I)e verzameling van 01‘domiantiën betrekkelijk veeziekten in Ned.-Indië

en van handleidingen tot het desinfecteeren van besmette voor


werpen enz., zoomede tot do kennis der kenteekenen van be-smettelijke veeziekten,” verkrijgbaar aan de landsdrukkejaj te Batavia, waarnaar dus verwezen wordt.

Semarang, 10 .lanuari 1904.


-ocr page 369-

PRAATJES OVER HOEFBESLAG

DOOR

W. VAN DPAi BURG.

(Vervolg van blz. 51 dl. XVJ.

Sedert mijn voi ig praatje over dit onderwerp is een vroeger door mij uitgesproken wenschelijkheid tot werkelijkiieid geworden, nl. de voorschriften omtrent het hoef l)eslag bij de beidenbsp;bereden wapens zijn vervangen door een bij Algemeene Ordernbsp;voor het Indische Leger 1902 No. 83 uitgegeven voorschrift,nbsp;hetgeen ik, zooals dit later is gewijzigd, hieronder laat volgen.nbsp;Aangezien het niet maidc gaat aan het euvel van al te grootenbsp;uitgebreidheid, is daartegen geen bezwaar en de lezers hebben,nbsp;dunkt me, na de gehouden beschouwingen recht op eenigenbsp;positieve gegevens.

VOORSCHRIFT NOPENS HET HOEFBESLAG BIJ HET NEDERLANDSCH-INDISCHE LEGER.

A. Het ijzer.

§ '1. Het ijzer moet als een kunstmatige draagtand w'orden beschouwd.

§ 2. De vorm van het ijzer moet overeenkomen met dien van den draagtand, waarvoor het bestemd is.

De uiteinden moeten dicht tegen den straal aanliggen, maar dezen niet aanraken. Tot dat einde kan men de takken aldaarnbsp;aan den binnenkant schuin w'egnemen.

§ 3. De lengte zal dusdanig zijn, dat de ijzers IV2 21/2 niM. naar achteren uitsteken.

-ocr page 370-

35G

§ 4. De wijdte moet ia het toon- en zijgedeelte volkomen met die van den hoef overeenstemmen en voor de uitzettingnbsp;van den hoef naar achteren toe geleidelijk iets grooter worden.

De breedte vmn het ijzer

‘O.

wordt geregeld naar de dikte

van den hoornwand en mag in het algemeen niet minder zijn dan tweemaal deze dikte en de witte lijn.

geheole 3t na

lengte

De dikte zal — bij oen minimum van 8 mM. — over dezelfde en dusdanig zijn, dat het beslag

zes weken veiaiieuwd behoeft te worden.

§ 7. Aan de bovenvlakte van het ijzer onderscheidt men een draagvlakte en een afhellende vlakte.

De draagvlakte moet zoo breed zijn, dat zij den draagrand van den hoornwand, de witte lijn en nog één mM. van denbsp;hoornzool bedekt; verder mag het ijzer met de zool niet innbsp;aanraking komen.

De afhellende vlakte moet van de draagvlakte duidelijk afgescheiden zijn, verder geregeld worden naar de uitholling van de zool en van af het laatste nagelgat smaller toeloopcn, zoodatnbsp;het laatste vierde gedeelte van den ijzertak geheel vlak is.

§ 8. Het ijzer heeft aan do ondcrvlakte een rits, Yü gedeelte van de ijzerdikte diep, welke in den toon niet doorloopt ennbsp;een weinig vóór het uiteinde der takken eindigt.

Zij is zoodanig aangebracht dat de daarin te stampen nagel-gaten juist tegenover de witte lijn komen te liggen.

In de rits worden, naar gelang van de grootte van den hoef, waarvoor het ijzer dienen moet, vier of vijf nagelgaten gestamptnbsp;(in de hoefijzers bestemd voor muildieren steeds 4 nagelgaten)nbsp;zoodanig, dat de richting van deze overeenkomt met die vannbsp;den hoornwand, d. w. z. dat hot toonnagelgat schuin naar binnen,nbsp;het tweede, — als het aanwezig is ¦— minder schuin, en hetnbsp;drachtnagelgat loodrecht of zelfs een weinig buitenwaarts wordtnbsp;gestampt.

De nagelgaten moeten zoo groot zijn, dat de kling van den nagel er juist in past.

-ocr page 371-

357

Bij ijzers met vijf nagelgaten worden er drie in den buitenen twee in den binnentak aangebracht.

§ 9. Aan het voorijzer moet het laatste nagelgat in den buitentak op het midden en in den binnentak een halven cM.nbsp;meer naar den toon worden aangebracht, terwijl bij hetnbsp;achterijzer het laatste nagelgat zich in den binnentak op hetnbsp;midden en in den buitentak een halven cM. meer achterwaartsnbsp;bevindt.

De afstand der toonnagelgaten zal bij het voorijzer zoowel als bij het achterijzer 2 maal de breedte van den ijzertak bedragen.

§ 10. De buitenrand van het ijzer verloopt loodrecht, is naar de rits toe eenigszins rond bijgewerkt en heeft in hetnbsp;midden een lip, die, stevig aan de basis, naar boven dun ennbsp;rond uitloopt, zoodat ze gemakkelijk tegen den hoornwandnbsp;aangeslagen kan worden.

§ 11. De opzet, dien men aan het voorijzer geeft, begint gewoonlijk bij het eerste zijnagelgat (in den buitentak) en w'ordtnbsp;in het algemeen geregeld naar de afslijting van het toonge-deelte der oude ijzers.

§ 12. liet ijzer moet met de draagvlakte overal gelijkmatig tegen den draagrand van den hoornwand aanliggen, het moetnbsp;derhalve aan de dracht- en zijgedeelten volkomen vlak en aannbsp;het toongedeelte in dezelfde mate opwaarts gebogen zijn, alsnbsp;de draagrand van den \vand opwaarts gewelfd is.

§ 13. Het passen geschiedt zwart warm.

B. Bevestiging van het ijzer.

§ 14. Ter bevestiging van het ijzer onder den hoef worden ritsnagels gebruikt.

Zij worden zóódanig ingeslagen, dat zij 15a 20 niM. boven den draagrand uitkomen en in een vlak liggen.

De bovenvlakte der nagelkoppen moet met de ondervlakte van het ijzer gelijk komen.

-ocr page 372-

358

C. Kewerking van den hoef.

§ 15. De bewerking van den Jioef bestaat in lioofdzaak in het inkorten van den draagrand.

Van den draagrand moet zooveel worden afgenoincn, dat bij gelijlv komt met de verbinding van de zool en (;én iiiM. vannbsp;deze laatste mede draagvlaktc wordt.

§ 'lö. Bij normalen gang en stand van bet paard (of muildier) moeten de buiten- en binnenwand o)) dezelfde hoogte w'ordennbsp;gehouden.

In alle andere gevallen wordt van dat gedeelte van den hoornwand het meest afgenomen, waar- het ijzer het meest isnbsp;afgesleten, zoodat vóór alles moet woialen gestreefd naar hetnbsp;^ lak nederzetten van den voet, ojxlat de beide takken van hetnbsp;ijzer gelijktijdig op den bodem komen.

§ 17. Van de stcunsels mag slechts zooveel wmrden afgenomen, dat zij in hetzelfde vlak van den draagrand komen te liggen.

Van de zool en den straal mogen alleen de loszittende

§ '18.

hoorndeclen worden verwijderd.

§ 19. De draagrand der dracht- en zijwanden moet volkomen vlak, die van het toongedeelte zacht o])loopen ten behoeve van den opzet.

Nadat de besnijding van den hoef is geschied, worden de uitstekende kanten van den draagrand door loodrechte strekennbsp;met de rasp w'eggcnomen, terwijl na het passen de laatstenbsp;onelïenheden van den draagrand w'orden weggcrasi)t.

.§ 20. liet besnijden van den hoef geschiedt met renet en houwkling.

§ 21. Nadat de hoef is beslagen, wordt met de rasp, die daartoe met een der kanten tusschen hoef en ijzer wordt aangezet, do scherpe hoefrand weggenomen, terwijl overigens aannbsp;den hoornwand niet mag worden gerasj)t.

Oude nagelgaten worden dicht gemaakt.

§ 22. Het is verboden de hoeven met eenig smoor te bestrijken.

-ocr page 373-

359

1). Toepassing.

23. Als roi^el wonlen de p;iardeii cn mnildiei'on van liet Leger slechts van voren heslagen.

Ingeval van mobilisatie en bij het veldleger zullen de paarden, behoorende tot de Veld-artillerie, ook van achteren op beslagnbsp;worden gezet.

Het ligt niet in mijne bedoeling dit voorschrift in al zijne onderdeelen te bcsjireken. Slechts enkele grejien hieruit; datnbsp;is voldoende.

Bij de samenstelling is geen rekening gehouden met de Australische paarden, aangezien die toen, uitgezonderd o|) Atjeh,nbsp;nog niet in het leger waren.

3. De lengte zal dmsdanig zijn, dat de ijzers 1'/., a 2'/2 niM. naar achteren uitstoken.

Hieruit blijkt, dat onze ijzers bijzonder kort zijn, ook zelfs wanneer men rekening houdt met de kleinere hoeven van denbsp;Indische paarden, immers bij het Nederlandsche Leger zijnnbsp;deze afstanden in een nieuw voorschrift dd. '12 October '1903nbsp;van 2—3 op 2—5 niM.

Hier heeft men echter tevens eenige rekening moeten houden met de sawah-terreinen, waar de paarden zeer gemakkelijk ijzersnbsp;verliezen, zoodat het wenschelijk is de takken van achterennbsp;niet meer te laten uitsteken dan noodig is, om ook tegen dennbsp;tijd, dat het beslag vernieuwd moet worden, de verzenwandnbsp;nog te doen dragen.

ij 5. De. breedte wordt geregeld naar de dikte van den hoornwand en mag in het algemeen niet minder zijn dannbsp;tweemaal deze dikte en de witte lijn.

Ook deze bepaling is in het laatste voorschrift in patria van dezelfde strekking. De hoornwand witte lijn tweemaal genomen, terwijl vroeger aldaar de breedte tweemaal de diktenbsp;van den hoornw'aud moest bedragen.

Het ijzer aldaar is dus vrij wat breeder en, wvaar het meer op aan komt, zwaarder geworden dan vroeger en te meer daar hetnbsp;over zijn gehcclc lengte dezelfde breedte moet houden, terwdjl

Deel XVI .\fl. 3 en 4.

Maart 1904. nbsp;nbsp;nbsp;94

-ocr page 374-

360

hier logisch uit het voorschi'ift volgt, tint liet ijzer nnnr achteren, waar de wand dunner wordt, in breedte al'neemt. Ik geelnbsp;de voorkeur aan de opvatting hiei'.

§ 6. De ininiinnni dikte van het ijzei' is bepaald op 8 inM. Reeds vroeger hidi ik gepleit voor een dikker ijzer dan totnbsp;nog toe voorgeschi'even ol' gebruikelijk was (n.1. 5 a 0 niM.)nbsp;en kan deze wijziging dan ook niet anders dan met genoegennbsp;constateeren.

Deelde ik bij die gelegenheid mede, dat in het Fransche leger bij de Trein en Artillerie trekpaarden ijzers van '13 niM.nbsp;voorgeschreven waren, ook in Holland is men niet afkeerignbsp;van wat zwaardere ijzers. Ais mavimnm dikte is n.l. voor-geschi'cven 14 niM.

9. De alstand dor toonnagelgaten is, zoowel bij do voor-als bij de achterijzers, bepaald op tweemaal de breedte van den ijzertak. Itetzclfde is in Nedei'land voorgeschreven. Denbsp;grootere alstand der toonnagelgaten zal, volgens ,,de Hoefsmid”,nbsp;zeker den smeden wel bevallen; er bestond steeds neiging dennbsp;afstand grooter te maken dan '1 y, X lt;-1*quot; breedte van den ijzertak.nbsp;Het was hier niet anders.

Men krijgt op deze wijze een betere verdeeling van de hevedigmispunten van het ijzer. Immers de tnsschen denbsp;twee toonnagelgaten gelegen lip verricht ook grootendeels denbsp;functie van een nagel.

'14. Ter bevestiging \mn het ijzer worden ritsnagels gebruikt, zoowel hier als in Nederland. Aldaar heeft men het evenwml noodig gevonden het gebruik van andere nagelsnbsp;streng te verbieden. Er zal natuurlijk aanleiding geweest zijnnbsp;tot het geven van dit verbod.

Waar de nieten hier 15 a 20 mM. hoog moeten zitten, is daar een afstand van 15 a 30 niM. toegestaan, wat in verbandnbsp;met de grootei’e hoeven zeer zeker niet overdreven is.

Voor de Australische jiaarden zal men hier de limiet ook een beetje hooger moeten stellen.

-ocr page 375-

301

De ])nrticii]iei'e hoefsmeden begaan in dit opzicht veelvuldig fouten. Züoals bekend is, geschiedt ook in de door Europeanennbsp;gehouden hoefsmederijen het beslaan door inlanders. Deze nunbsp;zijn uit vrees voor vernageling veelal een beetje angstig om denbsp;nagels behoorlijk hoog te doen uitkomen. Dit is, naar mijne opvatting, in veel gevallen de oorzaak van brokkelhoeven bij denbsp;Australische paarden. Door de nagels te laag in te slaan, verliezennbsp;deze paai'den vmelvuldig hun ijzers. Bij die gelegenheid brokkelennbsp;de hoeven dusdanig af, dat het oen kunststuk is er weereennbsp;ijzer onder te krijgen en dit is n.1. hoognoodig, want als regelnbsp;kan men een Australisch jiaard niet onbeslagen op stal laten staannbsp;en nog veel minder zonder ijzers dienst laten doen. De hoefsmidnbsp;zal natuurlijk den eigenaar zeggen, dat het ijzer verloren isnbsp;gegaan, omdat het paard brokkelhoeven heeft, maar de zaak isnbsp;gewoonlijk andersom, het ijzer, niet stevig genoeg bevestigd,nbsp;ging verloren, waardoor de hoef is afgebrokkeld, wat evenwelnbsp;niet gebeurd zou zijn, als de nieten wat hooger hadden gezeten.

Een en ander neemt niet weg, dat er bij de Australische paarden, vergeleken bij de Indische jiaarden, een zekere aanlegnbsp;bestaat om brokkelhoeven te krijgen. De hoorn is n.1. mindernbsp;stevig, de hoeven zijn minder droog dan bij het Sandelhoutpaard.

Merkwaardig is het, dat deze brokkelhoeven vooral optreden bij paarden, die 8 a 9 maanden in Indië zijn. Mijne verklaringnbsp;hiervoor luidt als volgt: Na eerst een lange zeereis gemaakt tenbsp;hebben, moeten deze paarden alhier acclimatiseeren, wat bovendien nog gejiaard gaat met eene verandering in de voeding. Hetnbsp;gevolg hiervan is de vorming van hoorn van een anderenbsp;consistentie. Er vormt zich een ring om den hoef, die evenwelnbsp;])as na een paar maanden in het oog valt. Zulk een ring is denbsp;grens tusschen de oude en de later alhier gevormde hoorn.nbsp;Diezelfde ringvorming kan men ook zien optreden na eennbsp;ernstige ziekte. Ik zag het o.a. in Holland bij mijn eigen dienstpaard optreden na een weidegang van 0 weken. (‘) De kalf-ringen aan de hoornen van de koeien ontstaan door dezelfdenbsp;oorzaak, n.1. gewijzigde voeding van de hoorn produceerendenbsp;(keratogeene) deelen, op welke wijze dan ook tot stand gekomen.

(') Vroeger medegedeeld in „de Hoefsmid”, 1897 bl. 81.

-ocr page 376-

In bedoeld geval viel een gelijkniatig ringvorniig stnk van den boef af. Dit is eehter geenszins noodzakelijk; veelal zijn denbsp;onistandigbeden van dien aaial, dat de hoorn minder gelijkmatignbsp;afbrokkelt en dit geschiedt op het moment, dat de nieten komennbsp;te zitten in of ongeveer op de plaats, waar we deze i'ingvormingnbsp;hebben. Mijn eer.ste vraag is dan ook, hoe lang of de patientnbsp;al in Indië is en tot heden heb ik altijd een antwoord gekregen,nbsp;dat mij het recht geeft aan te nemen, dat die verandering innbsp;samenstelling van den hoorn is ingetreden, onmiddellijk nadatnbsp;het paard alhier is aangekomen, waarvoor ook })leit de omstandigheid, dat het tegelijkertijd aan beide voorhoeven en .somwijlen aan alle vier de hoeven optreedt. Door op dit tijdstij)nbsp;de nagels met oordeel iets hoogcr 0|) den wand te doen nitko-men, kan men in veel gevallen het verliezen van een ijzer, metnbsp;de gevolgen van dien, voorkomen. Is het ook na dit verliezen nognbsp;mogelijk het paard te beslaan, dan is men hij overigens goede hoef-verpleging hij een volgend beslag dit bezwaai' ook weer te hoven.

Is de smid, nit vrees het ])aard te vernagelen, hang de nagels wat hooger te doen nitkomen, dan blijft dit afhrokkelen dikwijlsnbsp;doorgaan en is het leed niet te overzien. Natuurlijk staat eennbsp;en ander in verhand met de verpleging en het toezicht daarop.nbsp;Beide laten in Indii', zelfs hij paardenliefhebbers, wel eens watnbsp;te wenschen ovei’.

Waar hier de nagelkojipen met de ondervlakte van het ijzer gelijk nioeti'ii komen, mogen ze in Holland I triM. uitsteken.nbsp;Het laatste vooivschrift hond ik voor heter om de een\oudigenbsp;reden, dat het eerste zonder dat de bevestiging van het ijzer ernbsp;onder lijdt, inoeielijk is te handhaven. Ken hoefijzer is handwerk,nbsp;zoodat het onmogelijk is rits en nagelgat zoo te maken, dat denbsp;nagels er altijd even diep in gaan. Men moet eenige speling hebbennbsp;en dan natuurlijk zoo, dat do nagelkoppen mogen uitstoken,nbsp;immers, indien ze ingezonken zijn, heeft men geen waarborg,nbsp;dat ze goede aansluiting hebben in de rits en de nagelgaten.nbsp;zoodat de bevestiging van het ijzer er onder zou lijden. Hetnbsp;alvijlen van de koppen, als het ijzer eenmaal onderligt is ooknbsp;min of meer bedenkelijk. Bedoeld voorschrift wordt dan ooknbsp;niet al te streng gehandhaafd.

-ocr page 377-

sm

^ 'iS. Als regel worden do })a;irden en nuiildicren van het leger slechts van voren beslagen. In geval van mobilisatienbsp;zullen de jiaarden van de veldartillerie ook van achterennbsp;beslagen zijn.

Als zijnde een voorstander van vierkant beslag, vind ik het jammer, dat dit ook niet geschiedt in tijd van vrede en vvelnbsp;evenzeer bij de paarden van de cavalerie als bij die van de

Ai

op

veldartillei’ie. Yan de laatste staan er reeds

achtei’ijzcrs, zoodat van den regel, dat ze alleen van voren beslagen moeten zijn, niet zoo heel veel overblijft.

Hoe hoog dit cijfer bij de cavalerie is, kan ik niet opgeven; bij het eskadron alhier is het 'lOyo 'ï*''nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;sterkte aan

Indische j)aarden. Deze zijn evenwel bestemd om uit het iaiiterwa|)en te verdwijnen en de Australische paarden hebbennbsp;vier ijzers noodig. Mijn voorspelling, dat over eenige jaren allenbsp;leger()aarden op \ ierkant beslag zullen staan, is dan ook niet alnbsp;te gewaagd. Bij de meerdere diensten, die men tegenwoordignbsp;van de paarden vraagt, zal deze eisch zich hoe langer hoenbsp;meer doen gevoelen.

Batavia, Februari 1904.

-ocr page 378-

EXPERIMENTEELE TUBERCULOSE EN RAS-IMMUNITEIT.

DOOR

J. DE HAAN.

{Overgedrukt uit het Geneeskundig Tijdschrift vour Ned.-Indië, dl. XLIII, aft. 3.)

))11 n’existe pas cl’ iiiimunité géo-graphique pour ia phthisie.”

Straus.

Het dogma van de eeidieid der tuberculose, eenmaal ook door Koen (1) beleden, is door diens bekende mededeelingennbsp;op het Congres te Londen (2) niet aan het wankelen gebracht.nbsp;Van alle zijden is een stroom van bewijzen aangevoerd, gedeeltelijk bestemd om de leer der uniteit op nog hechternbsp;grondslagen te vestigen, gedeeltelijk om daaraan allen steunnbsp;te ontnemen. De hierdoor ontbrande strijd is nog niet uitgestreden, de vorscliillende meeningen zijn nog niet in éénnbsp;bedding geleid. Niet om mij mede in het krijgsgewoel tenbsp;mengen, doch ter beantwoording van een naar het mij toescheen praktisch hygiënische vraag, zijn door mij in het afge-loopen jaar een reeks jiroeven genomen over experimenteelenbsp;tuberculose bij verschillende dieren.

De Vereeniging tot bevordering van Veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indië won in het jaar 1902 bij veeartsen ennbsp;paardenartsen inlichtingen in naar het voorkomen van tnber-

(1) nbsp;nbsp;nbsp;„Aehiilich liegt auch das Verhaltniss der Tuberculose der Thiere,nbsp;in erster Linie der Perlsucht zur Tuberculose des Mensclien. Audinbsp;diese inüssen trotz der Verschiedenheiteii ini aiiatomischeii Verhalteiinbsp;und im klinischen Verlaul' wegen der Identitlit des sie bedingendennbsp;Parasiten fiir identisdi niit der nienschlichen Tuberculose gehaltennbsp;werden.” Koen, Die Aetioloyie dor Tuberculose, Mittheiluugen aus deranbsp;Kaiserliclien Gesundheitsamte 188i, Bd. 11, pag. 84.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie dit Tijdschrift 1901, Deel Xll. All. 5.

-ocr page 379-

365

culose onder het rundvee in deze gewesten. Slechts één geval van algenieene tuberculose, geconstateerd bij een geïmporteerdnbsp;hollandsch rund van zuiver bloed, werd gemeld Nergens in denbsp;veeartsenijkundigc literatuur uit onze Koloniën vind ik eenignbsp;geval dezer ziekte beschreven. Dit deed bij mij de vraag rijzen ofnbsp;wellicht het vee hier te lande immuun is voor tuberculose, ofnbsp;dat misschien de levens-voorwaarden, waaronder de veestapelnbsp;in het algemeen hier verkeert, zóóveel gunstiger zijn dan innbsp;Europa, dat de infectie niet van mensch op dier overgaaf.

Het oplossen dezer vi'aag scheen mij niet ovei'bodig. Bovendien werden eenige proeven genomen op a|)en.

Het staat vooi* mij vast, dat de mensch de bi’on is voor de tuberculose bijnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;alle mogelijke dieren,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hetgeennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;natuurlijk de

voortplanting der ziekte van dier op dier in het geheel niet uitsluit. Yoor die mcening zijn een groot aantal bewijzennbsp;aan te voeren, die men zou kunnen sj)Iitsen in historisidienbsp;en geographische. Tot de historische bewijzen reken ik al datgene, wat ons in den loop der tijden bekend is geworden omtrent het optreden van tuberculose bij het vee en Ihj de huisdieren. Daar is geen dier dat, althans gedurende de langenbsp;wintermaanden in Nooi‘d-Euroj)a, inniger met den menschnbsp;sanienleeft dannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;het rund. De koestalnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;is desnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;winters voor

menig boei'engezin het woonvertrek, dient velen der boerenknechts tot slaapgelegenheid, terwijl de hygiëne aldaar zeer veel, zoo niet alles, te wenschen overlaat, licht en lucht ernbsp;slechts noode worden geduld. Is het wonder dat, wanneernbsp;alle omstandigheden daarvoor gunstig zijn, de tuberculose vannbsp;den mensch opnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;het dier kan overgaan?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;In dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aanvang zullen

het slechts de nbsp;nbsp;nbsp;zwakkeren zijn, die aannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hun organisme

opgenomen mcnschelijke tuberkelbacillen de gelegenheid geven zich verder te ontwikkelen en het karaktei‘istieke ziekteprocesnbsp;der runder-tuberculose te doen ontstaan, maar langzamerhandnbsp;zullen deze micro-organismen zoodanig zich gewend hebbennbsp;aan de nieuwe omgeving, dat zij ook nu in staat zijn, krachtens hun meerdere virulentie, krachtige, niet vooraf door hetnbsp;een of ander ziektej)roces in minder gunstige omstandighedennbsp;geraakte runderen tuberculeus te maken. Na het rund, wordtnbsp;tuberculose het meest mo/)igvuldig aangetroffen bij het var-

-ocr page 380-

366

ken (1), hetgeen vooral hierin eene verklaring vindt, dat jonge varkens veelvuldig worden gevoed met den afval uit de zuivelfabrieken. Het schaap en de geit hebben zeer lang gegoldennbsp;voor immuun. In 1895 zegt Straus daaromtrent nog: „Lanbsp;tuberculose spontanée est tout a fait exce|)tionelle chcz Ienbsp;mouton et la chèvre”, en in 1899 Gautier, dat spontanenbsp;tuberculose bij het schaa|) zeer zeldzaam is en bij het leven nognbsp;nooit is waargenomen. Ook dit is niet meer waar. Tuberculosenbsp;bij de geit behoort lang niet meer tot de uitzonderingen ennbsp;ook gevallen dezer ziekte bij het schaaj) waargenomen vindtnbsp;men meer en meer in de literatuur vermeld. Zeei“ merkwaardignbsp;is in dit opzicht de mededeeling van Petit (2), die bij eennbsp;ram typische longtuberculose waarnam. Deze ram had verscheidene maanden lang met aan algemeeno tuberculose lijdende koeien op denzelfden stal gestaan en was geruimcn tijd zeernbsp;onvoldoende gevoed. De slechte voeding had dus hier ooknbsp;weer het weerstandsvermogen van het schaa]) verminderd.

Bij 'hond en kat wordt tuberculose herhaaldelijk geconstateerd en zeer zeker zou men een ander oordeel hebben over de veelvuldigheid der ziekte bij deze dieren, wanneernbsp;meer menigvuldig sectie op hen werd verricht (3).

Ook de ezel gold langen tijd voor immuun. Dat dit niet zoo is, bleek aan Buanc (4), die tuberculose vond bij eennbsp;oude ezelin, terwijl Stockmann (5), Joune (6) en Gautier (7)nbsp;ook kunstmatige infectie konden tot stand brengen, hetgeennbsp;trouwens reeds in 1872 aan Ciiauveau (8) was gelukt, door

(1) nbsp;nbsp;nbsp;Straus. La tuberculose et son bacille: G’est Ie porc qui aprèsnbsp;Ie bceuf est de tous les aniniaux domestiques celui qui contracte ie plusnbsp;souvent la tuberculose.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;Petit. Jahresborioht der Veterinar-medicin 1898.

(3) nbsp;nbsp;nbsp;Straus. 1. c. elle est beaucoup plus fréquente qu’on ne Ie supposait.

(4) nbsp;nbsp;nbsp;Blanc. Tuberculose pulnionaire cliez Tane. Jahresbericht dernbsp;Veterinar-medicin 1898.

(5j SïOKMANN. The Journal of Gomparat. Pathologie and Therapie Bd. XII.

f6) JoiiNE. Deutsche Zeitschrift lür Thiermedicin Bd. I.

(7) nbsp;nbsp;nbsp;Galtier. Jahresbericht der Veterinar-medicin 1898.

(8) nbsp;nbsp;nbsp;Gii.auveau. Gazette hebdomadaire 1872, pg-. 215.


-ocr page 381-

367

iij de vena in te fipiiiten een lijne emulsie van tuberculeus materiaal.

Otsclioon tuberculose bij het paard niet zoo zeer veelvuldig voorkomt, zijn in de literatuur der laatste jaren i-eeds eennbsp;aantal gevallen medegedeeld. Zelfs bij het muildier werd denbsp;ziekte waargenomen door Pleindoux (I), die bij een in hoogenbsp;mate eachcctisch exemplaar knobbels vond in milt en lever,nbsp;zweren in den darm en gezwollen lymphklieren in hetnbsp;mesenterium. In al deze organen waren veel tuberkelbacillennbsp;aanwezig.

Buflels belmoren beslist tot de w^einig gevoelige dieren. K.vnzelmachek (quot;1) trof ondej' 20715 geslachte buffels er slechtsnbsp;5 aan, die tuberculeus waren. Prettner (3) kreeg bij zijnenbsp;kunstmatige entingen een negatief resultaat, doch hij namnbsp;slechts 2 proeven, zeker veel te w'einig om zijn conclusie,nbsp;dat de buffel voor experiinenteele tuberculose ongevoelig' is,nbsp;te rechtvaardigen.

De vogeltubercidose, zoolang een struikelblok voor de leer der eenheid van het tuberculose-virus, werd daarvoor een steun,nbsp;na den schoonen arbeid van Noc.rni) (4) in 1898, die ons leerde,nbsp;dat de tuberkel-bacil van den mensch en die der vogels „sinbsp;„différents en apparence, ne sont cependant que deux variétésnbsp;„d’une méme es|)èce”. Reeds Courmonï en Dor (5) w'arennbsp;op grond hunner proeven in 1891 tot deze gevolgtrekkingnbsp;gekomen: En consequence nous estimons, que toutes lesnbsp;^,probabilités sont en faveur de Punilé de l’espèce bacillenbsp;„tuberculeux de Rocii. Les bacilles aviaires et ceux desnbsp;„mammifères, certainement distincts, ne seraient que deuxnbsp;„races d’une même espéce.” De meening in 1892 door Ar-LOiNG (6) geuit: ,,Je pense que la tuberculose aviaire est spé-

(1) nbsp;nbsp;nbsp;Pleindoux. Jaliresbericht der Veterinar-mediciu 1898.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;Kanzelm.vcher. Jaliresbericht der Veterinar-medicin 1901.

(3) nbsp;nbsp;nbsp;Prettneii. Beitrag zur Hassenimmunitat. Geniralblatt fürnbsp;Bakteriologie, 1900, Bd. XXVII.

(4) nbsp;nbsp;nbsp;Nocaru. Tuberculose humaine et tuberculose aviaire. Aiinalesnbsp;de ITnstitut Pasteur 1898.

(5) nbsp;nbsp;nbsp;CouRMONT et Dor. Tuberculose aviaire et tuberculose desnbsp;mammifères, 1891.

(6) nbsp;nbsp;nbsp;Arloing. Legons sur la tuberculose et certaines septicémies, 1892 _

-ocr page 382-

368

„dfiquement semblable a la tuberculose humaiue et bovine, niais „lt;|u’elle présente, par suite d’une adaptation, ae(|uise dansnbsp;„rorganisnie de la poule, des particularités reinaiapiables”, werdnbsp;in 1898 door Nocaud (I) afdoende bewezen. Hierdoor wordtnbsp;verklaard, waarom zoo dikwerf de proeven, om door voederingnbsp;met tuberculeuse sputa hoenders tuberculeus te maken, mislukkennbsp;en waarom slechts enkele malen, onder ojnstandigheden, dienbsp;wij niet bebeerscJien kunnen, toch de infectie met menschelijkenbsp;tuberkelbacillen optreedt.

Duiven, faisanten, pauwen, papegaaien, alle vogels, die leven in de omgeving van den niensch, hjden aan tuberculose. Ja,nbsp;zelfs bij een zwaïan word door Gadiot (^) deza; ziekte waargenomen.

ïot de geographiscdie l)ewijzen voor de eenheid der tuberculose zou ik willen rekenen het l'eit, dat diei’cn, die zoover bekend is, in vrijheid nooit aan tuberculose lijden, dit welnbsp;doen, wanneer zij in gevangenscha]) geraken, dus onder mindernbsp;gunstige levcnsvoorwaai'den in contact komen met den mensch,nbsp;den drager van het tuberculose-virus. Jensen (3) constateerdenbsp;in den Zodlogischen tuin te Kopenhagen tuberculose bij 1nbsp;poolvos, '1 jakhals, 6 boeren, 2 leeuwen, 1 koningstijger, Inbsp;zwaï'ten |)anter en 'J jaguar. Dekend is het hoe veelvuldignbsp;apen in hun gevangenschap aan tuberculose lijden en tocli isnbsp;het zelfs voor Europa volkomen wuiar, wat Nogard mededeeldenbsp;in eene Vergadering der Société de médecine vétérinaii'enbsp;pratique, dat het zeer goed mogelijk is a|)en vrij te houdennbsp;vau tuberculose, als men maai' zorgt, dat zij geen tubercu-Icusen opjiasser krijgen. Bij het Geneeskundig Laboratoriumnbsp;zijn vele jaren achtereeTi apen gehouden en nooit is er eennbsp;aan sjiontane tuberculose gestorven. Niemand heeft, voornbsp;zoover mij bekend, ooit een aaji in het wild gevangen, dienbsp;aan tuberculose leed. Bij geen der vele a|)on, in de laatstenbsp;3 jaren geseceerd, wei'd door ons een sjioor van tuberculose

(1) nbsp;nbsp;nbsp;Nog.vhi). Tiibei'i'uluse liuiiiaiiic el tuJjercuio.se aviaire 1. c.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;C.VDIOT. Sur la tuhei'culose du cygne. Bult. de la société centr.nbsp;de médec. vétér. Bd. 49.

(3) nbsp;nbsp;nbsp;Ueciteei'd naar SriiAUS. I. c. pg. 2t)4.

-ocr page 383-

369

aaiigetrolïen. Straubs (1) zegt daaroiutreiit; „J’igiiore si la „tuberculose existe chez les singes vivants en liberté, maisnbsp;„on sait que la maladie est trés fréquente parmi les singes ennbsp;„captivité. Chez Ie singe conime chez I’liomme, la foj'me denbsp;„tuberculose la plus fréquente est la forme puhnonaire”.

Men is in het algemeen de meening toegedaan, dat de wilde dieren in menagerieën en dierentuinen tuberculeus worden doornbsp;het voederen met vleesch van slechte qualiteit, waarondernbsp;dikwerf tuberculeus vleesch voorkomt. Daar de ziekte zichnbsp;evenwel uitsluitend openbaart in de longen, en darmkanaal,nbsp;2naag, lever en milt nooit zijn aangedaan, zou men volgensnbsp;sommigen hieruit moeten alleiden, dat de besmetting niet isnbsp;opgedaan langs het s])ijsverteringskanaal, maar langs de luchtwegen. ,.Ces animaux emprisonnés dans des cages et visitésnbsp;(juotidiennement par un grand nombre de s])cctateurs sontnbsp;exposés a faire i)énétrer dans leurs bronches des poussièi'esnbsp;chargées de matières tidaei’culeuses, pi’ovenant de crachats dcs-séchés et c’est ainsi sans doute, et non ])ar la voie digestive,nbsp;(lu’ils sont Ie plus souvent contaminés. f2)

AVas mijne meening juist, dat de ttdaei'culose van den niensch de eenige ooi’sprong is voor de tuberculose der verschillende diersoorten, dan moest de zeldzaamheid of de alge-heele afwezigheid dezer ziekte onder de dieren in deze gewesten eenvoudig hieraan zijn toe te schrijven, dat denbsp;gelegenheid, om door menschelijke tuberkel-bacillen besmetnbsp;te worden, hier zoo uiterst gering is en niet aan een ras-immu-niteit. Dat ontbreken van de gelegenheid tot besmetting,nbsp;zou dan verder weer een gevolg kunnen zijn óf van denbsp;zeldzaamheid van tuberculose hier te lande, of van de gunstigenbsp;hygiënische verhoudingen, waaronder de dieren leven.

Al is tuberculose hier geen onbekende, toch ontmoet men haar lang niet zoo dikwijls als in andere landen, xvaar zij uitnbsp;Europa is geïmporteerd en sedert snelle verwoestingen heeftnbsp;aangericht. Zoo komt zij b.v. zeer veelvuldig voor in de

(1) nbsp;nbsp;nbsp;Stkacs. ]^a tubereuJose et sou bacille.

(2) nbsp;nbsp;nbsp;Strucs, 1. c. Dat deze voorstelling niet geheel juist is bewijzennbsp;mijn twee apen, die heide het tubereuleiise proces in de longen hebbennbsp;gelocaliseerd, niettegenstaande zij zijn besmet door een voederingsproef.

-ocr page 384-

i,


370

volkrijke steden Melbourne en Sydney, van liet eens als iniinuun geldende Australië, zijn de inboorlingen van Nieuw-Zeeland op het punt van den aardbol te verdwijnen ennbsp;bedraagt volgens Leroy de Méricourt de sterfte aan tuberculose in Mexiconbsp;nbsp;nbsp;nbsp;algemeene sterfte. liet is zoo

goed als onmogelijk hier te lande eenige betrouwbare gegevens te verzamelen over de menigvuldigheid van tuberculose. Welnbsp;schijnt over bet algemeen het aantal lijders op de grootenbsp;jilaatsen het grootst te zijn, waardoor ook alweer de uitspraaknbsp;van D.vremrerg zou bevestigd worden; ,,le nombre desnbsp;l)htbisi(|ues est projiortional a l’agglomération des ètres”, ennbsp;bovendien in die streken waar de inlandscbe bevolking o. a.nbsp;de Minahassa, zooveel mogelijk de .Europeeschc gewoontennbsp;beeft aangenomen (1). Een belangrijke factor onder de gunstigenbsp;hvgiënischc verboudingen, waaronder bet vee bier te landenbsp;leeft en die vermoedelijk mede telt onder de oorzaken, waardoor tuberculose daarbij niet voorkomt, is bet voortdurendenbsp;leven in de open luebt.

^Vanneer nu tocb bij bet experiment bleek, dat de verscbil-lende dieren alhier met van den menseb afkomstige tuberkelbacillen tuberkuleus kunnen worden gemaakt, dan zou hierdoor bewezen worden: '1° dat bet niet viiorkomen van tuberculosenbsp;niet berust oji ras-immuniteit en 2° nog een bewijs w'ordennbsp;geleverd voor de uniteit van bet tuberculose-virus.

In .lanuari f902 begon ik met uit de sputa van een inland-schen soldaat tuberkel-bacillen te kweeken. Alvorens deze voor eenige proef te gebruiken, werden ze gedurende 4 maandennbsp;5 malen overgeënt op aardap|)elen, ten einde ze een zooveelnbsp;mogelijk saprophytiscb karakter te geven. Met deze bacillennbsp;nu werd de volgende reeks proeven genomen.

A. Subcutane enting.

I. Bij een geit van inlandsch ras werd op den 14®'' April 1902 een kleine boeveelbcid tuberkel-bacillen in physiologi-sebe zoutsolutie gebracht onder de huid van den buik. Al zeernbsp;spoedig werd bij dit dier koorts en een langzame vermagering

(1) La phthisie est une maladie de la civilisation. L.vnceraux.

-ocr page 385-

S7i

waai'genomeii, terwijl duidelijk kon worden gevoeld, dat de liesklieren belangrijk in omvang toenamen. Op den 21'-'' Meinbsp;trad een abortu.s op, die het dier zeer verzwakte; den'l 9™ Juninbsp;wmrd het afgemaakt. Hij de obductie werd gevonden, dat denbsp;liesklieren belangrijk waren vergroot en geheel verkaasd ;nbsp;evenzoo de mesenteriale en portaie lympliklieien. Longennbsp;en milt bevatten spaarzame tuberkcltjes. In alle genoemdenbsp;organen werden tnberkel-bacillen aangetoond.

II. nbsp;nbsp;nbsp;Een der verkaasde lympbklieren van deze geit werdnbsp;op den 19*^quot; Juni gebracht onder de huid van de liesjdooinbsp;bij een krachtig rund van gemengd ras, met veel Eui'opee.schnbsp;bloed. Op deze plaats ontstond langzameihand een zwelling,nbsp;waaraan blijkbaai’ meerdere lympbklieren, die vei’gi'oot en verhard waren, deel namen. Deze zwelling ging langzamerliandnbsp;terug en er bleef slechts één vergroote klier achter. Op dennbsp;31'^'' .Maart '1903 werd dit dier geseceerd en nergens eenignbsp;spoor van tuberculose aangetrolfen.

III. nbsp;nbsp;nbsp;Bij een Javaanschen i'am werd eveneens een der verkaasde lyniphklieren ter zelfder ])laatse onder de huid gebracht,nbsp;met volkomen hetzelfde gevolg als bij het genoemde lamd.

IV. nbsp;nbsp;nbsp;0|) den G™ November 1902 w'crd een wijfjesaa))nbsp;(Macacus cynomolgus) aan den buik subcutaan geënt met eennbsp;kleine hoeveelheid tuberkel-bacillen in physiologische zoutsolutie.nbsp;Langzamerhand ontwikkelde zich op de ])laats der inentingnbsp;een ulcus met zeer sterk verdikte randen en een belangrijkenbsp;vergrooting der inguinale lyin[)hklieren. Het dier begon meernbsp;en meer te vermageren, te hoesten en werd zóó zw ak, dat wijnbsp;het op den 13'^quot; Februari '1903 moesten afmaken.

Sectieverslag. Zeer vermagerd dier. In de buikhuid bestaat een ulcus ter grootte van een dubbeltje, met sterk verdikte randen en ongelijkennbsp;bodem. De subcutis in de omgeving van dit ulcus bevat een zeer grootnbsp;«aantal gierstkorrelgroote kaasbaardjes. In de reebter liesplooi zijn denbsp;lympbklieren zeer vergroot en geheel verkaasd. Evenzoo de linker liesen de reebter okselklieren. De linker okselklieren vertoonen slechtsnbsp;weinig verandering. Het ulcus en de verschillende lymphklieren zijnnbsp;door zeer duidelijk tuberculeus ontstoken lyinphstreiigen onderlingnbsp;verbonden. Ook bet mediastinum anticum bevat verkaasde tuberkeltjes.

-ocr page 386-

In het omentum bevinden zicti een groot aantal hagelkorrelgroote ronde lichaampjes, die op het eerste gezicht den indruk maken vannbsp;gi’oote tuberkels, doch bij nader onderzoek ingekapselde nematodennbsp;blijken te zijn, een hier bij apen veelvuldig voorkomend verschijnsel.nbsp;De milt bevat geheel verbaasde tuberkels van verschillende grootte, totnbsp;erwtgroot (1), In lever en nieren worden spaarzaam miliaire en siibini-liaire tuberkels aangetrollen.

Ter hoogte van het linker sterno-claviculaii' gewricht bevindt zich een boongroote kaashaard achter het sternum. Bij de opening van denbsp;borstkas vallen do longen niet samen, aan heide zijden bestaat pleuritisnbsp;adhaesiva. De longen bevatten zeer weinig lucht, alleen aan de voorzijde is nog een kleine hoeveelheid luchthoudend weefsel over, het overigenbsp;gedeelte der longen is vernietigd ten gevolge van couflueerende cavernennbsp;van verschillende grootte, haarden van caseëuse pneumonie en infiltratienbsp;met tuberkels van zeer wisselenden omvang, al of niet verkaa.sd. Denbsp;pleura is bezaaid met tuberkels.

Langs de voorzijde van den wervelkolom bevinden zich kleine ver-kaasde lymphklieren; aan de binnenzijde van het redder darmbeen, op den ingang van het lieskanaal, twee erwtgroote verkaasde lymphklieren.

B. Intravenense enting.

I. Paard (Preanger) liad gedurende zeer geruimen tijd geleden aan kwaadaardige schimmelziekte van den neus ennbsp;was daardoor exjterimenti cansa langen tijd behandeld metnbsp;.loodkalium. Een en ander had den gezondheidstoestandnbsp;van het dier belangrijk ondermijnd, zoodat het er mager ennbsp;slecht gevoed uitzag.

Op den SB'’quot; November 1902 werd in de liidcer vena jugularis ingespoten een kleine hoeveelheid tiiberkel-bacillennbsp;in physiülogische zoutsolutic. Na deze inspuiting ontwikkeldenbsp;zich ter plaatse een dnivcnei-groote tumor, die langzamerhandnbsp;eenigszins in omvang verminderde, liet was nn duidelijknbsp;te voelen, dat deze tumor bestond uit twee deelen, waarvannbsp;het eene onder de Iniid was gelegen en het andere dieper.nbsp;De vermagering van het dier nam nog steeds toe, aan dennbsp;huik, het scrotum en de pooten ontwikkelde zich eenig oedeem.nbsp;Op den 17™ Januari verliet het zijn stal en liep rond overnbsp;het erf van het laboratorium. Deze geringe insjranning had

(1) De kaas is niet verweekt, zooals door Koen en.R.vYER voor de apenmilt is beschreven.

-ocr page 387-

373

zoodanig vermoeid, dat zakte en niet


dier


Iict

liet


in hoogo mate vei'zwakte met belangrijk versneldenbsp;meer kon o|)staan, reden waarom het werd doodgeschoten.


ademhaling ineen


Seclieverith(g. Belangrijke vermagering'. Neusholte on boezems normaal. Submaxillaire lympbklieren normaal. Ter plaatse van de vroeger liestaan hebbende hyiihomveotisobe aandoening werd in een cyste metnbsp;zeer dikken librousen wand nog een lioongroote gele prop ge'vonden.nbsp;De onderste halsklieren aan de linkerzijde zijn, evenals alle borstklieren,nbsp;gezwollen, saprijk en korrelig. Op de plaats van de, inspuiting ligt innbsp;de subcutis een .3 e. M. groote en '1 e. M. dikke massa, bestaande uitnbsp;kaasachtigen eiter, waarin vele tuberkel-bacillen worden aangotrofl'en.

De buikholte vertoont niets bizonders. Lever en milt zijn niet vergroot, bevatten enkele gedeeltelijk verkalkte libreuse knobbeltjes ( worm-knobheltjes). De nieren zijn donker bruinrood van kleur ; in de schors bevinden zich gedeeltelijk ronde, gedeeltelijk inl'arct-vormige tuberkels.

Bij het openen van de borstkas vallen de longen in het geheel niet samen. De borstholte bevat geen vocht; er bestaan geen pleura-adhaesies. Het pericardium bevat vrij veel licht rood gekleurd vocht,nbsp;doch is nergens ontstoken. In de pleura jmlmonalis vele miliairenbsp;tuberkels. Bij het doorsnijden der longen blijken deze in hun geheelnbsp;zoodanig doorzaaid met tuberkels van allerlei gi-ootte, dat er nagenoeg'nbsp;geen luchthoudend weefsel meer over is. De grpotere tuberkels zijnnbsp;verkaasd. Iloofdzakelijk aan de longranden, doch ook in de centrale dee-len, bevinden zich enkele haardjes van caseëuse pneumonie. Tuberkelbacillen worden overal in grooten getale aangetrolfen. Larynx ennbsp;trachea zijn normaal. In het slijm der hoofdbronchi worden eveneensnbsp;tuberkel-bacillen gevonden.

In de linker vena jugularis, die, ter plaatse waar de injectie-naald is ingedrongen, over een lengte van 2 c. M. belangrijk is verdikt,nbsp;bevindt zieb een boongroote verbaasde thrombus.

11. liund (grootciideels Javaansch bloed) mager en slecht gevoed, vermoedelijk gevolg van de hier te lande zoo veelvuldig voorkomende hooggradige distomatose, werd ojt dennbsp;ÏNovember 1902 intraveneus geënt met een kleine hoeveelheid tuberkel-bacillen in jthysiologische zoutoplo.^^sing. Denbsp;vermagering nam belangrijk toe. Op den 20'“'’ Januari 1903

afgeraaakt.

werd het dier

Secficverslag. Zeer belangrijke vermagering. De lympbklieren inde liesjilooien en bij het boeggewricht zijn vergroot. De buikholte bevatnbsp;eenig geelacbtig vocht. In de lever bestaat een uitgebreide distomatose.

-ocr page 388-

374

ten gevolge waarvan dit orgaan zoodanig met dikke libreuse, gedeeltelijk verkalkte strengen en gangen is doorweven, dat nagenoeg geen normaalnbsp;leverweefsel meer over is. Ook in de galblaas bevinden zich velb di-stoinen. De milt is normaal. De nieren bevatten in dn schors gierst-korrel-groote tuherkels. Maag en darm normaal. Mesenteriaalklierennbsp;niet gezwollen.

Bij het openen van de borstkas vallen de longen vrij goed samen, behalve aan de toppen. Pleura costalis normaal. Alleen de achterstenbsp;mediastinaalklieren zijn noemenswaard gezwollen. liet hart is normaal.nbsp;De pleura pulmonalis bevat een aantal tuherkels van verschillendenbsp;grootte, voor het meeroiideel nog niet verkaasd. Hier en daar ligg-ennbsp;onder de pleura belangrijk uitstekende knobbels van onregelmatigennbsp;vorm en oppervlak, meerdere centimeters in doorsnede groot. Op dooi'sne-de vertoonen de longen gedissemineerde tiibei'kels ter grootte van eennbsp;speldeknop tot hagelkorrel en een aantal haarden, ongeveer zoo groot alsnbsp;een dubbeltje, met gi-ofkorrelige doorsnede, welke grove korrels doornbsp;duidelijk zichtbare bindweefselbanden van elkander zijn gescheiden.nbsp;De bovengenoemde knobbels aan de pleura-oppervlakte beantwoorden aan diep in het longweelsel doordringende haarden, bestaandenbsp;uit door bindweefselstrooken van elkander gescheiden kaashaarden.nbsp;Hier en daar bevinden zich kleine bronchi-ectasieën met tuberk(d-ba-cillen houdend slijm en baardjes van caseëuse peribronchitis. In denbsp;bronchi wordt slijm aangetrolFen, dat tuberkel-bacillen in ruime matenbsp;bevat. Het mikroskopisch onderzoek der tuherkels leert, dat deze op denbsp;voor runder-tuberculose karakteristieke wijze zijn gebouwd, n.1. als zoogenaamde libreuse-tuborkels. De grootere tuherkels bevatten reuzencellen in niet zoo grooten getale als gewoonlijk bij de runder-tuberculosenbsp;worden aangetroflen en evenzeer tuberkel-bacillen slechts in matignbsp;aantal.

Mond- en keelholte, larynx, pharynx en trachea zijn normaal, evenals de vena jugulari.s, die voor de inenting is gebruikt.

G. Voedmi met hilierkel-bacilten.

T. Op den l*'quot; September 1902 werd aan een grooten, krachtigen Lamponger aap (Inun.s neme.strinus), die, door zijnnbsp;boosaardigheid de schrik van het hediendenpersoneel zijnde,nbsp;in een groot hok was opgesloten, een jtisang te eten gegeven,nbsp;die op voor hem niet merkbare wijze met tuberkel-bacillennbsp;was besmet. Met een kurkboor was nl. nit de pisang eennbsp;cylinder gestoken, tegen de wanden der nu ontstane holte eennbsp;\ lie.sje van een bouillon-cultnnr van tuberkel-bacillen gesmeerdnbsp;en de holte daarna weer met bet uitgestoktm stuk gesloten.

-ocr page 389-

375

Langzamerhand begon het dier te vermageren, deed niet meer zooals gewoonlijk een uitval naar een iegelijk, die zijn hoknbsp;voorbijging, begon weinig belangstelling te vertooncn ia hetgeennbsp;er om hem heen gebeurde en w'erd sulïerig. Zijn stem w’crdnbsp;minder krachtig, hij begon te hoesten. Ook zijn lichaamskrachtnbsp;ging zeer merkbaar achteruit, zoodat hij zich ten slotte bij voorkeur met één schouder steunde tegen de tralies van zijn hok,nbsp;met den kop op de borst gezonken. Hij had nooit dianiiee.nbsp;De eetlust werd zeer gering, zoodat hij nog slechts lekkernijennbsp;(oebie etc.) bliefde en zijn gewone rijstvoeding onaangeroerd liet.nbsp;De vermagering bereikte een hoogen graad, de ZAvakte eveneens,nbsp;zoodat hij zich zonder tegenweer liet betasten en zeer pijnlijk bleeknbsp;bij palpatie van buik en linker hypochondrium. Bij auscultatienbsp;waren duidelijk longaandoeningen te herkennen. Om een eind aannbsp;het lijden te maken werd de aap op den November gedood.

Sectieverstag. Belangrijke vermagering. Bij opening van de luchtzakken blijken deze een dun vloeibaar purulent, vocht te bevatten, terwijl de fascia bedekt is met kleine op tuberkeltjes gelijkende knobbeltjes. Hetnbsp;peritoneum vertoont, behoudens 2 kleine tuberkeltjes op de sero.sa vannbsp;den dunnen darm, geen veranderingen. De lymphklieren van hetnbsp;mesenteriuin, en voornamelijk die van het mesocoecum, zijn veranderdnbsp;in een groot pakket geheel verkaasde knobbels, liet darmslijmvUes isnbsp;overal volkomen onveranderd. De milt vertoont aan haar oppervlaktenbsp;een aantal tuberkels van verschillende grootte. De grootere bereikennbsp;den oinvang van een kleinen knikker, steken als een halve kogel bovennbsp;de oppervlakte uit, en zijn geheel verkaasd, doch ook hier is de kaasnbsp;volkomen vast. Dezelfde veranderingen worden op verschillende door-•sneden van de milt aangetroffen. Do lever bevat kleine tuberkeltjes.nbsp;Aan de nieren zijn geen veranderingen waar te nomen.

Bij opening van de borstholte vallen de longen niet samen, tengevolge van een dubbelzijdige uitgebreide pleuritis adhaesiva. De pleura vannbsp;beide longen bevat verspreide tuberkels van verschillenden omvang.nbsp;De rechter long vertoont in de bovenkwab een drietal cavernen vannbsp;hazelnootgrootte en één booiigroote haard van caseëuse pneumonie; denbsp;onderkwab twee hazelnoot-groote cavernen. De rest van het weefselnbsp;dezer beide longkwabhen, ook dat van de middenkwab, is doorzaaidnbsp;met tuberkels van afwisselende grootte, voor het meerendeel verkaasd.nbsp;Van de linker long verkeert het onderste twee derde gedeelte van denbsp;bovenkwab en het bovenste één derde gedeelte van de onderkwab innbsp;den toestand van caseëuse jmeumonia. De rest van het longweefsel isnbsp;bezaaid met tuberkels. De bronchiale lymphklieren zijn vergroot onnbsp;gedeeltelijk verkaasd. Het hart is normaal.

Deel XVI Afl. 3 eii 4.

Maart l'JOi, nbsp;nbsp;nbsp;23


-ocr page 390-

376

11. Op den 6®quot; November 1902 werd aan een anderen aap een pisang toegediend, geheel op dezelfde wijze toebereid alsnbsp;die, vermeld quot;in bet vorige geval. Deze aap bleef voortdurendnbsp;in goeden toestand verkeeren, alleen was bij tijdelijk duidelijknbsp;een weinig magerder dan voorheen en hoestte hij nu en dan.nbsp;Zijn eetlust bleef uitstekend. Op den 12®'' Maart 1903 werdnbsp;hij gedood.

Sectieverslag. Zeer goede voedingstoestand. Omentum bezaaid met op tuberkels pelijkencle knobbeltjes, die nematoden bevatten. Mesen-teriaalklieren liclit gezwollen. Darm, milt, lever en nieren normaal.

Bij openen van do borstkas vallen de longen goed samen; zij bevatten enkele nematoden-knobbeitjes als in het omentum. In de bovenkwabnbsp;der rechter long bevindt zich een erwtgroot kaashaardje. Debroncliialnnbsp;lympfikUcren zijn vergroot en verkaasd. In de kaas der longen en dernbsp;lymphklieren worden vrij veel tuberkel-bacillen gevonden. Het hartnbsp;is normaal.

Door een toevallige omstandigheid deed zich nog een geval van tuberculose voor bij een aap, dat tot deze rubriek mag gerekend wmrden. Een jonge Lamponger, die tot nognbsp;toe voortdurend gezond gew'eest was, begon te hoesten ennbsp;werd kortademig. Deze stoornis in de ademhaling, die zoowel bij de in- als expiratie bestond, nam plotseling belangrijknbsp;toe, zoodat wij besloten het dier te dooden.

Sectieverslag. Goede voedingstoestand. Buikholte en daarin gelegen organen onveranderd. Bij de opening van do borstholte vallen denbsp;longen goed samen. De bronchiale lymphklieren zijn zeer belangrijknbsp;vergroot en drukken de trachea bij de bifurcatie en haar beide takkennbsp;nagenoeg dicht. Bij insnijden komt uit deze kliermassa dunne etternbsp;te voorschijn, die zeer veel tuberkel-bacillen bevat. In de bovenkwabnbsp;van de rechter long bevinden zieb twee kleine haarden, die gelijksoortige pus en dezelfde micro-organismen bevatten. Behalve lichtnbsp;emphyseem aan de randen waren de longen overigens normaal.

Daar deze aap niet door mij aan besmetting was blootgesteld en onmogelijk door de andere wel geënte ajten kon zijn geïnfecteerd, omdat deze ieder geheel afgezonderd opnbsp;andere deelen van het erf werden verpleegd, was het mij eennbsp;raadsel, hoe deze tuberculeuze aandoening kon zijn ontstaan.

idi


-ocr page 391-

877

Nauwkeurig onderzoek bracht aan het licht, dat deze aap, die aan een l)oom bevestigd was in de onmiddcllijke nabijheid vannbsp;de plek, waar het gebruikte glaswei’k van het laboratoriumnbsp;wordt gereinigd, gegeten had van een voor vernietiging bestemde aardappelcultuur van tuberkel-bacillen, die hem doornbsp;een der inlandsche bedienden uit s|)eelschhcid was gegeven.

In de onmiddellijkc nabijheid van dezen aap zaten nog twee anderen, die wel niet van den aardappel gegeten hadden, dochnbsp;die ik nu voor de controle ook wel moest opofferen. Bijnbsp;geen van beiden was eenig spoor van tuberculose te vinden.

liet staat vast, dat bij de boven beschi’evcn kunstmatige infecties een veel grooter hoeveelheid virus in het lichaam vannbsp;het jiroefdier is gebracht dan bij besmetting langs natuurlijkennbsp;weg ooit het geval is. Deze fout, die ik getracht heb zoo kleinnbsp;niogelijk te doen zijn, wordt steeds gemaakt en is niet te vermijden, omdat niets bekend is omtrent de hoeveelheid smetstofnbsp;in ieder bizonder geval noodig om de s|)ccifieke ziekteverschijnselen te doen ontstaan. Die hoeveelheid is afhankelijknbsp;van verschillende factoren, waaronder de gezondheidstoestandnbsp;d.i. het weerstandsvermogen van het proefdier op het oogenbliknbsp;der infectie en de kracht van het virus een eerste plaatsnbsp;bekleeden.

De volgende conclusies kunnen uit mijne proeven worden getrokken.

I. nbsp;nbsp;nbsp;liet is mogelijk om met reinculturen van tuberkelbacillen, gekweekt uit de sputa van den aan tuberculose lijdenden mensch, bij de javaansche geit, het javaansche rundnbsp;en het javaansche paard, wanneer deze dieren in een mindernbsp;gunstigen gezondheidstoestand verkeeren, pathologisch-anato-mische afwijkingen te voorschijn te roepen, zoowel makro- alsnbsp;mikroskopisch volkomen overeenkomende mot die, welke innbsp;Euroi)a bij langs natuurlijken weg besmette dieren wmrdennbsp;aangetrolTen. Het gezonde schaap en het gezonde rund bieden aan de besmetting met tuberculeus materiaal w'cerstand.

II. nbsp;nbsp;nbsp;Er bestaat bij genoemde dieren geen ras-immuniteitnbsp;voor tuberculose, liet niet voorkomen van deze ziekte ondernbsp;den veestapel op Java berust dus op andere gronden, waaronder het leven in de open lucht vermoedelijk een even groote

-ocr page 392-

378

factor is, als liet betrekkelijk nog niet menigvuldig voorkomen van tuberculose onder de inlanders.

III. nbsp;nbsp;nbsp;Streng toezicht op don veestajiel en vooral oji ingevoerd vee (tuberculinisatie !) is noodzakelijk, vooral in de centranbsp;van bevolking.

IV. nbsp;nbsp;nbsp;De aap is in booge mate gevoelig voor besmetting metnbsp;tubcrkel-bacillen van den menscli afkomstig.

V. nbsp;nbsp;nbsp;liet nuttigen van tubcrkel-bacillen lioudend voedsel kannbsp;leiden tot bet optreden van tuberculose der longen en dei‘nbsp;broncbiale lympbklieren :

1°. met tuberculose der mescntei’iale lympbklieren, zonder cenige aantoonbare afwijking in de darmen.

2°. zonder eenigc andere locali.'^atie vaii bet tuberculeuze proco.«.

Vf. De longen zijn de plaats van jiraedilectio voor bet ontstaan van tuberculose.

Den bij het Laboratorium gedetaebeerden Gouvernements Veearts ,1. K. F. rin Does, die mij bij de injectie en obductienbsp;der grooterc proefdieren trouw tor zijde stond, zij biervoornbsp;ook te dezer plaatse mijn dank betuigd.


-ocr page 393-

. AANLECTEN EN PERSOVERZICHT.

In liet „Berliner Tieriirztliche .Woclienschrift” vim 12 November j.1. komt een referaat voor getiteld „Beitrag znr Lcbensdauernbsp;der Milzbrandsporen” van Dr. yon Székely, luidende aldus.

Op grond zijner onderzoekingen komt Dr. yon Székely tot de navoliïende resultaten.

In voedingsgelatine, geënt met miltvuur sporen, bij kamertemperatuur en diffuus liclit bewaard en zoo, dat betrekkelijk snel uitdrogen mogelijk was, bevonden zich na I8V2 j'iai’nbsp;sporen, die voor witte muizen virulent bleken.

Evenzoo bleken sporen van een bacil van het maligne oedeem na dien tijd nog actief te zijn.

Vr.

In genoemd blad komt van de band van Prof. Peter een bijdrage voor genomen uit „Veterinary Journal, vol. VI No. 3(j,nbsp;over „Die Bereitung des Antivenin” waarvan de vertaling biernbsp;volgt:

Antivenin is een serum, dat bij menscli of dier, door een slang gebeten, onderhuids woitlt ingespoten en dan de nadeeligenbsp;werking van liet gift neutraliseert.

Het vergift van alle giftige dieren is van een zelfde hoedanigheid, alleen verscliillcnd in sterkte, daarom kan een serum beschuttend werken tegen beten van verschillende dieren, wanneer bet slechts afkomstig is van een dier, dat tegen een sterkernbsp;vergift immuun is gemaakt. Het serum b.v. van een dier, datnbsp;tegen bet vergift van een trigonoceplialus ongevoelig is gemaakt,nbsp;zal de beet van een gewone adder onscliadelijk maken; daarentegen zal bet serum van ecu dier, dat met addergift behandeldnbsp;is geworden, geen voldoende invloed uitoefenen tegen liet vergift van den trigonocejibalus.

-ocr page 394-

380

Het vergift, dat moet dienen tot bereiding van bet serum, wordt direct nit de slangen verkregen. Dit is een vrij gevaai’lijknbsp;werkje, en eiscbt moed, bebendigheid en kennis van de gewoonte dei' slangen. Calmette, van het Instituut Pasteur innbsp;Lille, volgt de methode dor inlanders, die op het geschiktenbsp;oogenblik de slang vlak achter den kop beetpakken en vasthouden.

Hij bedient zich daarbij van een tang, wier scharen voorziezi zijn van vei’diepingen en belegd zijn met caoutchouc.

Zoodra de slang goed gepakt is, wordt de tang door de hand van den operateur vervangen, en wordt de koj) van het diernbsp;zoo gehouden, dat elke beweging onmogelijk is. Men houdtnbsp;vervolgens de slang een horlogeglas voor, waarin ze woedendnbsp;bijt en waarbij het gift in het glas vloeit en opgevangen wordt.nbsp;Om dit te bespoedigen wordt wel door een helper een druknbsp;uitgeoefend oj) de giftklier.

Het gift moet in gedroogden toestand bewaard worden.

Ook kan het gift van slangen gebruikt worden, welke voor andere doeleinden gedood zijn, mits de klier direct na den doodnbsp;wordt geledigd.

liet Instituut Pasteur ontvangt uit alle tropische landen eene vrij gi’oote hoeveelheid verschillend gift, in gedroogden toestand. Aan het Instituut zelf worden in een tiental kooiennbsp; 30 slangen gehouden.

De kooien zijn van binnen van glas voorzien, opdat de eieren zich niet zullen beleedigen, ook is er water in aangebracht ennbsp;steenen, waaraan de slangen zich kunnen schuren tijdens hetnbsp;vervellen.

Giftige slangen nemen in gevangenschap slechts water tot zich, geen voedsel; wanneer een rat of kikvorsch in de koonbsp;woi’dt geworpen, zullen ze hem nijdig doodbijten, doch nietnbsp;opeten. Ze moeten kunstmatig gevoed worden.

Hiervoor worden ze op bovenbeschreven wijze vastgegrepen en worden hun door middel van een caoutchouc huis een paarnbsp;eieren toegediend. Dit wordt alle veertien dagen herhaald.

Voor de bereiding van seiaun wordt het paai'd gebruikt. Dit ki'ijgt elke 4 a 5 dagen eene inspuiting van het vergift, ondernbsp;de huid, aan hals of schouder in steeds klimmende dosis.

-ocr page 395-

381

De tussclienruimten worden verlengd als de locale reactie te aanzienlijk is. In den regel kan na ongeveer 8 weken hetnbsp;paard een dosis zuiver gift verdragen, voldoende om 35 konijnennbsp;te dooden.

De profilactische werking van het serum is heel kort, en daarom van geen belang. De geneeskrachtige w'erking daarentegen is boven allen twijfel verheven, tah-ijke bewijzen kunnennbsp;daarvoor worden aangehaald. Slechts zij vermeld, dat de chefnbsp;van Calcutte’s laboratorium in het begin der proefnemingennbsp;tw'eemaal door een ratelslang ^w'erd gebeten, en in beide gevallennbsp;door de serumbehandeling geen enkel nadeel van den beetnbsp;ondervond.

Eens weerden twee inlanders van Cochin China bijna gelijk

tijdig door


een cobra gebeten.


Een van de tw^ee w'erd twee


later met serum behandeld en genas, de andere weigerde


uur

eene behandeling en stierf ’s nachts daarna.


Het Instituut verzendt elk jaar ongeveer 25000 hoeveelheden


10


van


c.


Yr.

-ocr page 396-

REGLEMENT VOOR HET JAARLIJKSCHE KAMPIOENSCHAP VAN OFFICIERS-DIENSTPAARDEN IN FRANKRIJK.

Eene regeling, die onlangs in het ,,Bulletin militaire” bekend werd gemaakt, bevat de volgende interessante en gedeeltelijknbsp;nieuwe bepalingen:

Ieder jaar heeft gedurende de wedrennen te Parijs een concours plaats voor dienst])aarden van oflicieren der cavalerie en artillerie, dat „championnat annuel du cheval d’armes” genoemdnbsp;wordt.

Doel van dit concours is de bevordering van de rationeele dressuur van het oo]'logsj)aard benevens de verspreiding vannbsp;juiste rijkunstige beginselen, zonder dat evenwel van de deelnemende ])aardcn zulke zware verrichtingen gevergd worden,nbsp;dat daardoor de door den staat geleverde remonten van dennbsp;wedstrijd uitge.sloten zouden zijn of bij mededinging geen kansnbsp;op succes zouden hebben.

Deze wedsti’ijd bevat daarom een reeks van verschillende eischen, die ten doel hebben een juist beeld te vormen van denbsp;conditie van het paard, zijne wijze van gaan en de graad vannbsp;dressuur waai’in het verkeert.

Deze eischen zijn:

een Stceple-chase,

een onderzoek naar den graad van dressuur, een afstandsrit, en ten slotte het nemen van hindernissen oj) de renbaan.

1°. De stceple-chase. Deze heeft ])laats op de baan te Vincennes of een der banen in den omtrek van Parijs. liet is geen wedren. Doel is om die paarden van verdere deelneming uitnbsp;te sluiten, die niet in staat zijn onr behoorlijk een baan vannbsp;4Ü0Ü M. met alle zich daarin bevindende hindernissen af tenbsp;leggen, (ook natte slooten). Vei'dcr om zich te vergewissen, datnbsp;de concurreerende paarden de voor een dienstpaard noodza-

-ocr page 397-

383

kelijke rust en bedaardheid bewaren, dat zij in de hand blijven en eindelijk, dat de ruiters koen en energiek zijn.

De paarden worden in groepen van een bepaald aantal ingedeeld, welke groepen beurtelings loopen.

De Jury slaat geen acht op volgorde van binnenkomen, doch let uitsluitend op groote fouten in de gehoorzaamheid (weigeren,nbsp;uitbreken) en op regelmatigheid ven den gang, die een temponbsp;heeft tusschen versterkte manocuvre-galop en ren.

Een maximum tijd voor het afleggen van het parcours wordt bepaald.

Op het afleggen in een minimum tijd wordt geen acht geslagen.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Graad van dressuur.

Er wordt gereden op een der Paiijsche banen of in een militaire manege, en wel individueel en in afdeelingen.

Iedere ruiter is vrij om bij het individueele j’ijden door hem zelf gekozen bewegingen voor te rijden, waarbij het in hoofdzaaknbsp;aankomt te laten zien, dat het paard volkomen doorgereden is.

Volkomen overeenstemming tusschen ruiter en paard, fijne hulpen en bezit van rijkunstig gevoel moeten blijken.

Van den ruiter wordt geeischt, dat hij korrekt zit, zonder stijfheid of gedwongenheid, in een woord, een zit gebaseerd opnbsp;de traditioneele Fransche rijkunst.

De duur van dit vooriajden is in maximum op 20 minuten gesteld.

Bij het rijden in de afdeeling moet het paard bewijzen, dat het dezelfde eigenscha|)pen bewaren blijft als het bij het individueel rijden aan den dag legde. Slechts door de exercitienbsp;reglementen aangegeven bewegingen worden verlangd, zooalsnbsp;de drie gangen op beide handen en het veranderen vannbsp;hand.

INiet-natuurlijke gangen, zooals passage, pialle, en spaansche tred, blijven buiten beschouwing.

3. nbsp;nbsp;nbsp;De afstandsrit. Dient te bewijzen, dat het paard innbsp;uitmuntende conditie verkeert.

Er moet ¦ 60 K.M. binnen een bepaalden tijd langs den weg afgelegd worden.


-ocr page 398-

384

Aan een grootere snelheid dan 16 K.M. wordt geen waarde gehecht.

De Jury bepaalt ieder jaar opnieuw de bijzondere voorwaarden, en onderzoekt na alloop den toestand, waarin de paarden vcrkeeren.

4. liet nemen van hindernissen.

Geschiedt op een der Parijsche i’enbanen. Er moeten een dozijn hindernissen overwonnen worden. Deze hindernissennbsp;worden opgesteld door de Jury en het comité van de Franschenbsp;renvereenigingen. De paarden moeten hierbij bewijzen vlotnbsp;te springen.

Bij deze gelegenheid wordt als een heele fout gerekend het aanstormen op de hindernis, het omwerpen van een hindernis,nbsp;of een te korten sprong over een natte sloot; als een halvenbsp;fout een weigering, uitbreken of verkorten van den gangnbsp;voor de hindernis.

Tempo : model-galop (AOO M.J

De Jury. Deze wordt aangewezen door den Minister van Oorlog, en bestaat voor de stecple-chase uit zes, voor de dressuur uit acht, voor den alstandsrit uit vijf en voor het nemennbsp;der hindernissen uit zes leden.

Voorwaarden van toelating.

Uitsluitend officiers dienstpaarden worden toegelaten — halfbloed van af 7, volbloed van af 0-jarigen leeftijd — afkomstig uit Staatsremonten-depóts of door remonte-commissics aangekocht.

Zij moeten bereden worden door den eigenaar en minstens 6 maanden voor het concours op diens naam in de controlesnbsp;ingeschreven zijn.

Een paard, dat een kampioenschap gewonnen heeft, mag niet meer mededingen. Paarden, die geen eersten prijs gekregennbsp;hebben, kunnen op nieuw mede doen, doch krijgen hoogstensnbsp;een prijs van gelijken rang als de c. q. reeds verkregene.

Gewicht.

Het minimumgewicht voor alle deelnemers is 72 KG.


-ocr page 399-

385

Wijze van deelneming.

Van ieder cavalerie-regiment kan in 't algemeen sleclits een officier mededingen.

Deze wordt door den Regiments-commandant aangewezen. Heeft een regiment geen geschikten candidaat, dan kan eennbsp;ander regiment van dezelfde brigade er twee zenden.

Iedere militaire gouverneur of commandeerende generaal kan één artillerie-oflicier van zijn commando voordragen.

Den 1 Maart van ieder jaar worden de voordrachten langs den hierarchieken weg aan het ministerie van oorlog aangeboden.

De regiments-Commandanten der mededingende officieren moeten een verklaring afgeven, dat het paard sedert het inschrijven in de controle geregeld bij den dienst en bij manoeuvrenbsp;gereden is.

Prijzen en schadeloosstellingen.

Bijzonderheden over het kampioenschap evenals aantal en bedrag der prijzen worden ieder jaar door den minister vannbsp;oorlog vastgesteld.

Een vooruitbetaald bedrag kan aan officieren uitgekcerd worden, die geen prijs krijgen; hiervan zijn de officieren innbsp;garnizoen te Parijs, Vincennes en Versailles uitgesloten.

Eerebokaal.

De namen van den overwinnenden officier en van het paard worden gegraveerd op een beker, aangeboden door het syndicaatnbsp;der Fransche paardenfokkers onder den naam van „Coupenbsp;d’honneur du championnat du cheval d’armes”.

Deze bokaal komt voor een jaar in het bezit van het Regiment, dat het overwinnende paard afvaardigde en wordt twee weken voor het begin van den nieuwen wedstrijd weer toegezonden aan de Jury, ten einde er ojmiemv om te kampen.

Mil. Wochenbl. m3. nbsp;nbsp;nbsp;H. C. de Waal,

Luit. CW®.

-ocr page 400-

HET ARGENTIJNSCHE PAARD IN EEN MERKWAARDIGER AFSTANDSRIT.

Waar iii hunne rapporten over de in den Znid-Afrikaanschen oorlog gebruikte |)aarden de engelsche cavalerie- en reinonte-olïicieren geen qualilicatie te slecht achtten voor het Argentijnschenbsp;paard, komt het mij niet onbelangrijk voor hieronder eenenbsp;gedeeltelijke vertaling te doen volgen uit een schrijven in hetnbsp;Militiir Wochenblatt.

Schrijver van dat stuk is de Duitscher von Golditz, vroeger waarschijnlijk oflicier in het Duitsche Leger, thans kapitein anbsp;la suite van den generalcn staf van het Argentijnsche leger ennbsp;leeraar aan de Iloogere ki'ijgsschool.

Hij schrijft als volgt.

... De wedstrijd had |)laats tusschen oflicieren van het garnizoen Cordova.

Gestart werd van het in het Gordova-gebergte gelegen Eden-hótel (hoogte bijna 800 M. boven de zeespiegel), dat op 66 K.M. afstand van (iordova ligt.

De weg is in het eerste derde gedeelte een slecht bergpad, dat in het begin over een steenachtige hoogvlakte loopt, dannbsp;over de steile Pan de Azucar-hoogte ('1:^57 M. b. d. z.) leidtnbsp;en vervolgens over 46 K.M. langs een zacht glooiendennbsp;weg naar Coitlova voert, dat 489 .M hoog ligt. De ganchonbsp;zelf, die over de hoogte van Azucar rijdt, stijgt af, hetgeennbsp;men als een bewijs voor de steile helling kan aannemen. Bovendiennbsp;kruiste het pad meermalen een bergstroompje met een rotsachtig bed.

Er mochten slechts inheemsche paarden en halfbloed inheem-sche gebezigd worden.

De ruiters hadden zich gedurende den rit op drie contróle-jjlaatsen te melden. Daar bevonden zich officieren, die de tijden opnamen. Gewi(;htsgrenzen waren niet gesteld.

Aan den rit namens negentien oflicieren deel. De winner.

-ocr page 401-

387

«

Luitenant-Kolonel Fernandez, commandant van liet dü'’® Regiment Ravalcrie en ond-leerling van de rijschool te \j)eren (Belgie), legde den afstand af in den verbazingwekkend kortennbsp;tijd van twee uur en veertig minuten. Hij gebruikte dus sleclitsnbsp;2 minuten 45 sec. voor den K.M. en legde per uur 24.75 K.M. af.

Het tijdsverschil tusschen den eer.sten en vijfden aankomende was zeer onbeduidend en bedroeg slechts 18 minuten.

De rit zelf geschiedde op do volgende wijze. Alle 19 deelnemers reden te gelijk weg en zetten er dadelijk een zeer snelle pacenbsp;in. Na korten tijd bleven de artillerie-oflicieren achter on redennbsp;dezen in middeldraf en een rustig galoptempo tot aan den voetnbsp;van de hoogte. Hier sjtrongen zij af en liejien met het jwardnbsp;aan de hand de helling op en af. Van den voet van het gebergte af werd nu een groote afstand in rustig galoptemponbsp;afgelegd, waarbij acht deelnemers w'erden ingehaald, wier paarden niet meer snel genoeg voorwaarts konden komen.

Een dood paard werd iets verder op den weg aangetroffen. De laatste 20 K..M. werden in gestrekte galop afgelegd, w aarbij allesnbsp;van de paarden gevergd werd, wait er nog in zat.

De winner en Nr. 2 deden het op eene andere manier; zij reden van de start tot aan den voet van de hoogte een vlottenbsp;galop, stapten toen tot halver hoogte en draafden het laatstenbsp;gedeelte met de paarden aan de hand tot aan den top. Toennbsp;ging het in korten galop de steile helling af on van daar innbsp;een langen galo]) tot aan het eindpunt.

De winner liet zijn paard slechts twee keer gedurende drie minuten rusten, hoew'el dit het hoogste gewacht n.1. 93,5 K.G.nbsp;droeg.

De gewichten der overige ruiters varieerden tusschen 63 en 90 KG. De leeftijden der paarden liepen van 7 — 11 jaar.

De wijze van training wuis als volgt.

De eerst aankomende had zijn paard gedurende 6 maanden dagelijks afstanden van 10 — 15 KM. (van tijd tot tijd verhoogdnbsp;tot 50 KM.) in draf en galop doen alleggen.

De artillerie-oflicieren hadden slechts 14 dagen getraind, gedurende welken tijd zij ééns 30 en eens 50 KM. draafden. De oveilge dagen liepen de })aarden 4 — 6 uur stap.


-ocr page 402-

liet overwinnende paard kreeg gedurende de trainingporiode dagelijks 4 — 5 K.G. lijnkorreligen mais, 6 a 7 K.G. droge ennbsp;1 ‘/j K.G. groene alfalfa (lucerne) en Y, tot '1 K.G. afreclio.

Het beslag bestond uit lichte stalen hoefijzers.

liet hier gepresteerde spreekt niet alleen voor de geoefendheid der ruiters, doch ook voor de qualiteit van het paardenmate-riaal, waaraan na de door de Engelschen opgedane ervaring innbsp;Zuid-Afrika meermaals getwijfeld werd.

Zooals mij persoonlijk bleek, bestond het door de Engelschen aangekochte materiaal uit de inferieurste soorten, die maar tenbsp;vinden waren, dieren van 25 tot 50 ])esos per stuk (1 peso =nbsp;1 frc.) Het waren dieren met zachte hoeven, uit de Pampas,nbsp;waar zij uitsluitend van gras leefden. Indien men het uitstekendenbsp;bergpaard gekocht had, zou den Engelschen menige onaangename ervaring gespaard zijn gebleven.

Ik heb in vorige jaren in het hooggebergte der Cordilleras de los Andes dikwijls gelegenheid gehad de buitengewone volharding van het bergpaard te bewonderen, waarbij het Europec-sche soldatenpaard op zulk een rotsbodem zeker achterstaat,nbsp;evenals het Noord-Amerikaansche paard, zooals mij in Californionbsp;en Cuba bleek.

/Von Colditz, Èlil. Wochenbl.J

H. C. DE VV.VAL.



-ocr page 403-

DE PAARDENFOKKERIJ IN MADAGASCAR.

Na de verovering van dit groote eiland heeft Fraid^rijk' zich

buitengewoon

veel

moeite getroost vooi‘ do bescliaving en de

vorhooging van do welvaart

Rijzonder belangrij'k is het de maatregelen na te gaan, door de rcgeering getroffen, om een j)aardenteelt in het leven te roej)en.

Spoedig toch bleek de noodzakelijkheid van het bezit van een |)aardenstapel voor het bezettingskorps, voor de reizennbsp;der ambtenaren en voor do exploratie van het grootcndecisnbsp;onbekende binnenland.

Aanvoer van paarden nit het moederland was kostbaar, ook door de sterfte op reis, en op het eiland zelf vonden do Franschennbsp;slechts zeer weinig inhcemschc paarden.

Het vervoer van lasten langs de zeer bergachtige wegen geschiedde middels dragers, wier krachten men na invoer vannbsp;transportdieren beter meende te kunnen aanwenden.

Een paafdentelling in '1896 wees slechts op een aanwezigheid van 500 paarden op het geheclc eiland, hieronder bogrc])on de door het expeditionnaire korps ingevoerde.

De eerste paarden zouden in 1870 uit Indië zijn aangebracht; later geschiedde dit van Zanzibaar, de Kaaj), ja zelfs uitnbsp;Australië.

Uit de onderlinge vermenging van deze dieren ontstond een jiaardenras, het thans inheemsche, dat zich aaiipaste aan denbsp;bestaande toestanden en zich vrijwel bepaalde tot de provinciënnbsp;Imcrina en Betsileo.

Dat paard is klein, zelden boven 1.35 M., ojircgelmatig gebouwd, levendig, sober en volhardend.

Door voortgezette incest-teelt en gebrekkige verzorging was het paard echter gedegenereerd en de Franschen hadden bijnbsp;hun komst weinig vei’wachting van hunne te pi’esteeren diensten.nbsp;Zelfs in kruising der inheemsche merrie met geimporteerde

-ocr page 404-

300

licngsten stolde men geen vertrouwen cn daarom werd be-])roofd een geheel nieuw landspaard te creëeren.

Naast deze l)oging zou dan ook nog g(!traeht w'orden iets te bereiken door kruising met de i'ceds aanwezige inheemsche merrie.

Als vaderpaaial koos men Berber-heugsten van '1.44—1.47 iM., die door hun bouw, en vooral door hunne soberheid, het meestnbsp;geschikt schenen voor verbetering van het ras.

In de eerste ])laats echter doelde men op het scheppen van een nieuw ras en voordo dan ook in October 1896 een aantalnbsp;merries uit Frankrijk in.

In Maart 1897 werd reeds de eerste stoeterij in Ampasita, 2 K.M. van ïananariva opgericht.

In Juli van hetzelfde jaar zond men daar nog heen 3Ü merries van Eugelsch-Arabisch bloed, drie jaar oud, hoognbsp;1.47—150 M. en zeer zorgvuldig uitgezócht.

Deze proef mislukte geheel; de merries, die reeds veel door de reis geleden hadden, stierven in grooten getale door eennbsp;op het eiland heerschende ziekte.

Deze ziekte, die zich kenmerkt door eene aandoening der beenderen, heeft hare oorzaak in het gebrek aan phosphatischenbsp;zonten in den bodem van Madagascar on als gevolg daarvannbsp;ook in het voedsel.

Het is duidelijk, dat niet alleen de jonge merries zeer onder deze omstandigheid leden, doch ook de door hen geworpennbsp;veulens leden aan deze ziekte cn stierven bijna altijd.

In 1901 waren nog slechts 14 merries cn 10 veulens over.

Na verscheidene malen hernieuwde doch mislukte pogingen, erkende men nu, dat men op den verkeerden weg was ennbsp;bepaalde zich uitsluitend tot kruising van inheemsche merriesnbsp;met berber-hengsten.

Een hengstendepót word in Tananariva opgericht en door verschillende middelen (premieën enz.) werden do inboorlingennbsp;aangemoedigd hunne merries daar te laten dekken.

Steeds grooter werd het getal ingevoerde Berber-hengsten en hoewel deze beter bestand bleken tegen de ziekte dan denbsp;vroegere merries, bleek aanvulling noodzakelijk.

De kruising met de inlandsche merries iraf steeds betere

-ocr page 405-

391

resultaten; meer en meer brachten de inlanders dan ook hunne merries ter dekking.

Daar in het Noorden der Kolonie de resultaten der teelt vrij gunstig te noemen waren, ging men er toe over ook in denbsp;zuidelijk gelegen provincie Betsileo, waar nog weinig paardennbsp;waren, een stoeterij op te richten.

Dit geschiedde in het Iloka dal, in de nabijheid der hoofdstad Fianarantsoa en hier beproefde men nogmaals door invoer vannbsp;merries een nieuw ras te scheppen, in de veronderstelling datnbsp;op een afstand dan 400 K.M. van Tananariva de toestand wellichtnbsp;gunstiger zou zijn.

Twee hengsten en 25 merries van Arabisch bloed werden ingevoerd (1901) en al eischtc ook l)ier de ziekte eenige offers,nbsp;toch schijnt het dat de progenituur acclimatiseerde.

Intusschen zet men de proeven om vreemde paarden in te voeren door en tracht men door kunstmiddelen (medicijnen,nbsp;die den paarden dagelijks verstrekt worden) de in het voedselnbsp;ontbrekende phosphaatzouten aan te vullen.

Men hoopt daardoor ten minste de ziekte tot staan te brengen. De tijd is evenwel te kort om nu reeds van opgedane ondervinding te kunnen spreken.

De, de paardenteelt zoo bemoeielijkende ziekte heerscht evenwel niet aan de kust, daar de bodem hier de voor den groei der dieren benoodigde bestanddeelen bevat. Zij heerscht slechtsnbsp;in het binnenland, op het groote centrale hoogland.

Op twee wijzen zoekt men nu verandering in den toestand te brengen, n.1. door proeven met meststoffen, die den bodem phosphaatzouten toevoeren en anderzijds door hetnbsp;zoeken naar voedergewassen, die, ondanks den slechten bodem,nbsp;toch de noodige middelen tot beenvorming bevatten.

Verder heeft de regeering zich tot taak gesteld, de inlandsche bevolking in te lichten omtrent opvoeding, verpleging en gebruik van het paard.

De moeite daaraan besteed is niet vergeefs geweest; de inwoners van Madagascar beginnen van het paard te houden en krijgen verstand van de ojtvoeding. Dit laatste wordt hun geleerdnbsp;door een'^antal met do teelt grondig bekende Europeanen, dienbsp;zelf ook aan fokkerij doen.

Dl. XVI. All. 3 en 4. nbsp;nbsp;nbsp;26

Maart 1901.

-ocr page 406-

392

Behalve dit onderricht, dat in hoofdzaak door veeartsen gegeven wordt, tracht men den inlander liefde tot het paardnbsp;in te boezemen, door een (aivalei'ie-oflieier op te dragen jongenbsp;inwoners van Madagaseai- rijknnstig onderricht te geven.

Verscheidene jongelingen uit de eerste familiën des lands volgen met ijver deze lessen.

Tegelijkertijd gaf de imsti-uctenr, luitenant Loüez een in het Madagassisch vertaalde bi’ochure uit, die, versierd met teeke-ningen, het noodzakelijkste inhield over verpleging en gebruik.

Uit het bovenstaande blijkt hoe ijverig de Franschen liet gewichtige doel, de schepping van een paardenras op Madagascar, nastreven.

II. U. DE Waal, Luit. Cavalerie.

Vrij naar „La France Militaire” Juli JBtÖ.


-ocr page 407-

EEN IN LONDEN GEBRUIKELIJKE MANIER OM HONDEN AF TE MAKEN DOOR BEDWELMING (ANESTHESIE)

EN VERSTIKKING (ASPHYXIE).

Professor Paul Adam deelt hieromtrent in de Recueil de Médecine Vétérinaire No. '1, 1904, ongeveer het volgende mede:

De „Dogs’ Home de Bettersea” is een soort van particuliere inrichting, geplaatst onder de hooge bescherming van Z. M.nbsp;den Koning en in stand gehouden door giften en legaten.nbsp;Men bewaart er de verdwaalde honden gedurende 5 dagen,nbsp;terwijl de Londensche politie ze reeds na 3 dagen afmaakt.nbsp;Het ligt evenwel niet in de bedoeling eene beschrijving tenbsp;geven van de organisatie van deze uitgebreide inrichting,nbsp;maar wel van de wijze, waarop de dieren worden afgemaakt.

De „Dogs’ Home de Battersea” is gelegen op den rechter oever van den Theems, oj) 1900 M. ten Zuiden van hetnbsp;Victoria-station en 320 M. ten Oosten van het Battersea park.nbsp;Het is ingesloten in een langwerpigen driehoek, gevormd doornbsp;tallooze spoorbanen.

Een luchtige loods overdekt de asphyxie-toestellen en een drietal ovens, waarin gedurende den nacht, driemaal pernbsp;week, 120 cadav^ers worden verbrand.

Er zijn twee toestellen, beide dienende om de dieren door (ddorofoi'mdampen te bedwelmen en in koolzuurgas te doennbsp;stikken.

Het grootste, 20 jaar geleden gebouwd, wordt gebruikt om driemaal per weck de niet opgeëischte honden af tenbsp;maken en het kleinste om na bedwelming de dieren te doennbsp;verstikken, vvelke door hun eigenaars aangeboden wordennbsp;om ze een plotselingen en zachten dood te geven. Het is denbsp;beschrijving van dit laatste vooral, die veeartsen (en ooknbsp;andere personen) zou kunnen intcresseeren.

Maar eerst enkele woorden over het groote toestel.

-ocr page 408-

394

liet is een ruime, van baksteenen gebouwde kamer, van voren gesloten door een valdeur met een tegenwicht (trap])e anbsp;guillotine). Hierin yiast een op rollen beweegbare kooi vannbsp;twee verdiepingen, die 120 honden kan bevatten en 2.75 M.nbsp;lang, 1.20 M. breed en 1.20 M. hoog is.

Buiten is ter halver hoogte in den wand een gasoven met een metalen ketel van 0 —• 8 L. inbond gemetseld, welke dientnbsp;om de chloroform te distilleeren.

liet koolzuurgas wordt ter plaatse bereid in een van een handvat voorziene ruime metalen cylinder. De bereiding geschiedt door middel van dubbelkoolzure soda en zwavelzuur.

De uitvoering geschiedt als volgt:

Men laat eerst de chloroform koken, w^aar 4 minuten mee heen gaan. Daarna schuift men de kooi met houden naai‘nbsp;binnen. Dit is het lastigste gedeelte van de heele operatie,nbsp;omdat het vlugheid en handigheid vereischt.

Vier menschen zijn hiervoor noodig. Twee rechts en links van de valdeur geplaatst, brengen deze vlug naar boven, denbsp;twee anderen schuiven snel de kooi naar binnen, waarna denbsp;eersten de valdeur weer laten zakken. Dit alles duurt nauw olijksnbsp;6 a 8 seconden.

Onmiddellijk hierop laat men het koolzuurgas binnenstroomen cn houdt de honden 5 minuten in die atmosfeer. Daarnanbsp;haalt men de cadavers te voorschijn en verbrandt ze.

Het kleine toestel, een nieuwe uitvinding van Benjamin Richardson, is op een uitstekend principe gebaseerd.

Het bestaat uit drie voorname in elkaar passende deelen: een huisje, een metalen, vertikaal beweegbare kist en eennbsp;horizontaal verschuifbare kooi.

Boven den grond verheft zich het huisje van geschilderd hout, waarvan de afmetingen (het dak, dat slechts een versiering is, niet meegerekend) de volgende zijn : hoogte 1.25 M.;nbsp;lengte 1.50 M.; breedte 1 M.

In den grond, in het huisje, is een kuil gegraven, wmarin door middel van tegenwichten de lichte metalen kist is opgehangen. De afmetingen van deze kist zijn zoodanig, datnbsp;naar boven gebracht, ze het huisje geheel vult.

Deze kist heeft inwendig ter halver hoogte twee houten

-ocr page 409-

395

deurvleugels, die van buiten uit in beweging gebracht kunnen worden en horizontaal geplaatst zijnde, een soort van vloer vormen, welke de buitenlucht van de daaronder gelegen gassennbsp;scheidt.

Het huisje beeft den vorm van een tunnel. De voorkant heeft een valdeur, horizontaal staande op het oogenblik dat denbsp;kooi naar binnen geschoven wordt. De achterzijde wordt gesloten door een verlenging van den achterwand van de metalennbsp;kist. Volkomen afsluiting vindt ook dan nog plaats, als de kistnbsp;naar beneden is gebracht. Deze wand glijdt in houten rainures.

In deze achterwand bevinden zich de chloroform-ketel met zijn gasoven, de invoerbuis voor het koolzuurgas en de hef-boomen om de houten deurvleugels in beweging te brengen.

De kooi ])ast weer in de kist, evenals deze in het huisje. Men gaat te werk als volgt:

De kist beneden in den kuil zijnde, — de houten deurvleugels horizontaal, — laat men de chloroform 4 minuten koken en leidtnbsp;de chloroformdampen onder den beweeglijken vloer. Daarnanbsp;opent men de kamer en schuift de kooi naar binnen. Denbsp;vleugels van dc kist worden vertikaal gesteld en deze, gevuldnbsp;met de chloroformdampen, zoover naar boven gebracht, datnbsp;ze de kooi geheel omgeeft ('1 gt;/2 minuut). Vervolgens laatnbsp;men (uit een tlescli met vloeibaar koolzuur) het koolzuurgasnbsp;naar binnen stroomen en haalt na 5 minuten, wanneer allesnbsp;reeds is afgeloojien, de kooi naar buiten.

De dieren maken geen enkel geluid en uit den toestand der cadavers mag men besluiten, dat de dood zacht en zondernbsp;krampen is geweest.

liet principe, waarop de inrichting berust, is uitstekend en de bew^erking gemakkelijk; maar is het niet eenigszins kostbaar?

liet toestel kost 275Ü francs; het koolzuurgas 0.40 fr. per KG. en de M^. weegt 2 KG., terwijl de prijs van de chloroformnbsp;8 a 10 fr. per KG. is.

Men kan niet anders dan bij benadering opgeven hoeveel men noodig heeft.

Paul Bert heeft aangetoond, dat men bij een hond na 4 a 5 minuten volkomen gevoelloosheid krijgt met een mengsel vannbsp;10 gram chloroformdampen in 100 L. lucht.

-ocr page 410-

396

Dit is een minimum, want te Battersea verkrijgt men reeds volkomen narcose binnen den tijd van één minuut.

Met cliloroformdampen verzadigde lucht bevat bij 20° C. per M^. d.OSö KG. chloroform. Dit is echter een maximum, datnbsp;men niet dient te overschrijden, maar toch moet bereiken.

Men moet rekenen op i KG. chloroform per Minhoud van de kist, wat dan ook de gebruikelijke dosis in Dogs’ Home is.

Indien men geen chloroform zou willen gebruiken, kan het toestel van Riciurdson ook dienen om de honden te doennbsp;stikken in zuiver koolzuurgas. Men gaat dan op dezelfdenbsp;wijze te werk, maar vult de kist, voor zij naar boven gehaaldnbsp;wordt, met koolzuurgas in plaats van met chloroform. De hondennbsp;komen dan plotseling in een zuivere koolzuur-atmosfeer, waardoor ze onmiddellijk bedwelmd worden.

De helaas te vroeg gestorven Noc.vrd heeft, steunende op eigen ervaring en op die van Claude Bernard en Pasteur,nbsp;er herhaaldelijk en dringend op gewezen (Conseil d’IIygiéne de lanbsp;Seine, '1900, blz. 222) dat, om noodeloos lijden bij de dieren tenbsp;voorkomen, het van belang is ze plotseling in een 'luiver gasnbsp;te brengen.

Het toestel Richardson leent zich tot verschillende combinaties, en zooals het te Londen gebruikt wordt, verkrijgt men een volkomen pijnloozen dood.

V. D. B.

-ocr page 411-

BESCHOUWINGEN ONTLEEND AAN- EN IN VERBAND MET HET VERSLAG VAN DEN LANDSTALMEESTERnbsp;Dr. GRABENSEE TE CELLE: „ZUR FRAN-ZöSISCHEN PFERDEZUCHT.”

Oiidei' büveiist;iaiidtMi titel lezen wij in Het Paard xan iS Dee. 190^1 en 1 Jan. 19U4, onder meer het volgende:

Uver de noodzakelijkheid en het nut om bij het fokken van edel halfbloed volbloed te gebruiken, wordt soms door, overigens zeer goed onderlegde, deskundigen gestreden. Hiertegennbsp;zou ik kunnen aanvoeren, dat men in alle landen, waar aannbsp;het fokken van edele halfbloeds wordt gedaan, altijd moeitenbsp;heeft gedaan om zooveel mogelijk goede exemplaren van hetnbsp;volbloed (zoowel Arabisch als Lngelsch) te verkrijgen.

na gebi’uikmaking van enkele volblocdheng-

verki'egen

Vele, nu beroemde halfbloedfokkerijen hebben pas betee-kenis

verbetering

en deze hengst is een zoon van den uitmuntenden van de Engelsche volbloed/ncrrie Vichnou.

sten met een opvallend goed overervingsvermogen. De Ameri-kaansche harddravers b.v. gaan hoofdzakelijk terug op Messinger en de Fransche harddravers op The lleii' of Linne, geborennbsp;in '185d. Van de nu in A’onnandië beschikbare di'avcrhengstennbsp;heeft James Watt, zooals mij kort geleden in de stoeterij Lenbsp;Pin, bij de bezichtiging van dezen hengst, werd medegedeeld,nbsp;buitengewoon veel tot de verbetering der Anglo-Normandsnbsp;bijgedragennbsp;draver Phaeton ennbsp;Phaeton is een zoon van den bovengenoemden volbloedhengst :nbsp;The Heir of Linne. In verband met een en ander behoeftnbsp;men het dus niet te betwijfelen, of het in de aderen vannbsp;James Watt stroomende volbloed heeft hem hoofdzakelijk hetnbsp;vermogen gegeven, zoo sterk verbeterend in te werken.

^\ il men weten welken invloed het volbloed op de stoeterij in Trakehnen heeft gehad, dan leert het stamboek dezer stoetei'ij, dat een deel der Trakelmers 9Ü een groot deel


-ocr page 412-

398

of

ongaveer 75 % en slechts een kleiner overig deel 50 % minder volbloed in z’n stamboom bezit. Desniettegenstaandenbsp;constateert de landstalmeester V. Oettingem evenwel in denbsp;zeer interessante voorrede der 2e all. van het stamboek, datnbsp;de ïrakehncr fokkerij, evenals alle edele hall'bloedfokkerijen,nbsp;niet in staat is, zonder steun der volbloedteelt te bestaan. Vannbsp;de uitmuntendste halfbloed ïrakehner dekhengsten: Reprobate,nbsp;Oromedon, Tlumdercia]) enz., zijn geen directe mannelijke nakomelingen voor de stoeterij meer over. Na 2 — 3 geslachtennbsp;(dikwijls reeds vroeger), van af den volbloed-stamvader, is hetnbsp;overervingsvermogen onvoldoende geworden.

Dezelfde opmerking maakte men ook in Hannover, waar, zooals bekend is, '10-tallen van jaren geleden, veel volbloed-hengsten voor do fokkerij gebezigd zijn geworden, in welkenbsp;tijden er van elke 3 hengsten in het hengstendejjot Geile éénnbsp;volbloed was. (In het jaar '1840 stonden te Geile 64 volbloed-hengsten).

De schrijver wijst er op, dat al moge het nu ook in Hannover dikwerf gelukken om uit volbloedhengsten en halfbloed-merriën, waarvan verscheidene drie-, vier- tot vijfmaal een volbloed in hun stamboom kunnen aanwijzen, voortreffelijkenbsp;halfbloedhengsten te fokken, die een goed overervingsvermogennbsp;vertoonen, dit vermogen in volgende geslachten bij paringennbsp;met edele merriën zelden blijven toonen, terwijl zulks metnbsp;minder edele merriën veel langer het geval is. Altijd weer isnbsp;men genoodzaakt tot het volbloed terug te koeren. Niet alleennbsp;bij halfbloedhengsten, doch even goed bij halfbloedmerriön,nbsp;leert de ervaring, dat de door volbloed verkregen soliditeit hetnbsp;krachtigste overervingsvermogen vertoont.

Tot nu toe heeft zelfs het edelste halfbloed zich zonden behulp van volbloed niet op een eenmaal verkregen hoogte kunnen staande houden. De landstalmee.ster von Oeïtingen schrijft ditnbsp;toe aan de minder zorgvuldige opvoeding. In Trakehnen wordtnbsp;derhalve tegenwoordig het halfbloed o|) dezellde wijze gehouden als zulks bij het Engelsch volbloed sedert vele geslachtennbsp;het geval is geweest en de directeur dier stoeterij hoojjt opnbsp;die wijze in Trakehnen een zeker soort „volbloed” te lokken.nbsp;Wanneer men in aanmerking neemt, dat de Amerikaansche hard-

-ocr page 413-

399

dravers, ofschoon grootendeels terug te voeren tot den volbloed-hengst Messinger, reeds verscheidene geslachten achtereen zonder toevoer van nieuw volbloed hebben kunnen bestaan en zelfs hunnbsp;record aan snelheid nog voortdurend hebben verbeterd, dan wijstnbsp;dit er wel oj), dat de opvatting van v. Oettingkn zeker reden vannbsp;bestaan heeft; zoolang echter die opvatting niet als waar isnbsp;bewezen en zoolang als het edele halfbloed nog niet zoo nauwkeurig wordt opgefokt als te Trakehnen het geval is, hebbennbsp;wij sterke, goedgebouwde en regelmatig gaande volblocdheng-sten zeer noodig, en aangezien zulke hengsten, zooals reeds isnbsp;medegedeeld, in Frankrijk en h]ngeland voortdurend zeldzamernbsp;worden, dient Duitschland zich moeite te geven ze zelf te fokken.

We zien hieruit, dat ze daar niet zoo hard wegloopén met het fokken met halfbloeds en dat, niettegenstaande daar van dennbsp;kant van de merrie rasstandvastigheid is, toch het doorfokkennbsp;met halfbloeds teleurstellingen geeft.

Yr.

-ocr page 414-

REMONTEERING IN INDIË.

In den aankoop van paarden \oor het leger is, zooals bekend, ecne belangrijke wijziging gebracht. Bestonden vroegernbsp;op de hoofdplaatsen der verschillende militaire afdeelingen vastenbsp;remonte-coinmissies, thans zijn die opgeheven en is daarvoornbsp;in de plaats, vooi‘ geheel Java, één reinonte-coininissie gekomen,nbsp;waarin zitting nemen;

a. nbsp;nbsp;nbsp;de commandant der cavalerie te Salatiga;

b. nbsp;nbsp;nbsp;de commandant der divisie-artillerie te Banjoe-Biro(';

c. nbsp;nbsp;nbsp;één der jjaarden-artsen \an de garnizoenen te Banjoe-Biroe of te Salatiga.

Deze regeling is nog zoo kwaïad niet, alleen wordt nu w-eer de fout begaan, dat de leden dier commissie uitsluitend in hunnbsp;kwaliteit w'orden benoemd, terwijl de kundigheid en de be-kw'aamheid meer op den vooi'grond hadden moeten wordennbsp;gesteld.

De titularissen, welke op ’t oogenblik de keuringscommissie uitmaken, zijn oflicieren, die door langdurige ondervindingnbsp;alleszins bevoegd zijn een gegrond ooi'deel over den bouwnbsp;van een ])aard te kunnen uitsjmeken. liet had evenwel andersnbsp;kunnen zijn; 6f brengt de betrekking van cavalerie-of divisie-commandant soms mede, dat men daardoor volkomen op denbsp;hoogte is van hippologische zaken en geschikt om legerpaardennbsp;aan te koopen? Dit zal w^el niemand durven beweren.

^Vel echter, dat in een keurings-commissie steeds de knapste paardenkenners dienen te zitten, om gevrijwaard te blijvennbsp;voor het aankoopen \an minder bruikbaar materiaal. Dat nietnbsp;altijd met kennis van zaken remonten worden aangekocht,nbsp;blijkt uit het feit, dat bij het wapen der cavalerie tegenwoordignbsp;zooveel jonge j)aarden, welke nog niet eens zijn afgericht, af-gekeurd worden.

Zoo zullen langzamerhand nog moer volgen, tot het groote


-ocr page 415-

401

doel is bereikt, de verbanning der Sandellioiits uit de troepenstallen, waardoor aan den wil der bereden korpsen is voldaan, om het paardenmateriaal geheel uit Australische ponies tenbsp;doen bestaan.

De antipathie tegen de Sandelhout-])aarden wordt tegenwoordig wel wat ver gedreven, want al voldoen zij niet meer aan de hoogste eischen, welke men aan een eavalericpaardnbsp;in de moderne krijgswetenschai) mag stellen, toch zou het hoogstnbsp;w'enschelijk zijn de Sandelhouts in het leger te behouden.

Aan de Australiomanie moest de Regeering een beetje paal en perk stellen, want onze koloniën w'oi'den zoo zoetjes aannbsp;daardoor geheel afhankelijk van het buitenland, — w'aardoornbsp;een zeer gevaarlijk standpunt wordt ingenomen en de defensienbsp;van Java tegen den B. V., wogens gebrek aan goed paarden-materieel, met groote moeilijkheden te kampen zal hebben. Dezenbsp;toestand zou alleen voorkomen kunnen w orden als hier en daarnbsp;op Java Centra’s werden aangewezet), waar op rationecle w ijzenbsp;paarden worden gefokt, welke voor alle militaire diensten geschikt zijn.

Deze centra’s zouden zich niet alleen moeten bevinden in de residentie Preanger-Regentschappen, maar ook in Midden- ennbsp;Oost-Java; juist deze laatste zouden dan de reserve vormen,nbsp;als het paardenmateriaal in West-Java verbruikt of in handennbsp;van B. V. is. Hierover zullen wo het later wod eens hebbeji;

thans wonsch ik nog het een en ander in j’t midden te brengen over de remonteering.

Door den aankoop van remonten in handen van één vaste keuringscommissie te geven, is reeds een schrede in de goedenbsp;richting gedaan. Waren vroeger de troepenstallen bevolktnbsp;door evenveel soorten paarden, wat kwaliteit en hoogte betreft,nbsp;als er soorten van remonte-commissies waren, door de nieinverenbsp;samenstelling bestaat er ten minste kans, dat naar meer éénheidnbsp;in den aankoop zal worden gestreefd en het remonte-bureaunbsp;betere informaties ontvangt omtrent den toestand van dennbsp;paardenstapel in deze gew'esten.

Dit bureau dient steeds geheel op de hoogte te zijn van den toestand van den paardenstapel in Indië, en overal zijn voelhorens uit te strekken, in het belang der remonteering.


-ocr page 416-

402

Wij dachten aanvankelijk, dat de aankoop in zijn geheel aan de permanente' kcnringscominissie was toevci'ti'ouwd, dochnbsp;het blijkt nit pure bezuiniging, dat hiej'van weer woi'dt afge-weken, zoodat onlangs de Australische ponies door een geheelnbsp;andere commissie werden gekeurd, hetgeen evenzoo zal geschieden met de fok merries, w'elke door den heer Romer te Soera-baja zullen worden geleverd.

Op de benoeming van de keuringscommissie voor de fok-meri'ies valt heel wat af te dingen; ter gelegener tijd zal daar wel eens op worden teruggekomen.

Die geheele rcmonteerings-geschiedenis, zooals die tot nu toe was, leert ons dat het legerbestuur niet te allen tijdenbsp;over oflicieren kon beschikkcti, aan wue de aaidcoop vannbsp;legerpaarden ten volle kon worden toevertrouwd, omredennbsp;onder de bereden wapens zoo w'einig oflicieren voorkomen,nbsp;welke als uitstekende |)aardenkenners en dito beoordeelaarsnbsp;te boek staan. Zou er wel een leger zijn, waiar de ])aarden-kennis en hetgeen daarmee verband houdt, door jonge oflicierennbsp;der bereden w'apens zóó wordt verwaarloosd als in het Indischenbsp;leger‘1 Toch moeten uit hen de keurmeesters worden gerecru-teerd, aan wien de remonteering „met al zijn hebben en houen”nbsp;zal moeten worden overgelaten.

Richten w’ij ons oog naar het buitenland, zooals Frankrijk, W'aar alle jonge oflicieren van de cavalerie, artillerie en verte-rinairen dienst, op de school te Saumur een cursus, zoowelnbsp;praktisch als theoretisch, doorloopen in paardenkennis, hygfène,nbsp;hoefbeslag en cideele ziekten van het ])aard.

Deze inrichting vindt men ook in andere landen terug en zelfs Amerika kan bogen op een instituut, waar de jongeliedennbsp;in de voornoemde leervakken worden onderw'ezen, zoodat zijnbsp;uitstekend onderlegd in de praktijk komen.

Mn is het w'el niet mogelijk om in het Indische leger alles zoo grootscheeps in te richten, als bij groote legers, dochnbsp;ontegenzeggelijk kan het legerbestuur aan de jonge oflicierennbsp;der bereden wapens in hunne verdere wetenschappelijke ennbsp;praktische vorming meer te gemoet komen, dan zulks tot nunbsp;toe het geval is.

Met de kennis van het exterieur van het paard, de leer der

-ocr page 417-

voeding, vcr])leging en verzorging, de leer van den hoef en het hoefheslKg, is het bij het gros der l)ercden ofïicieren treurignbsp;gesteld, hetgeen niet geweten mag worden aan de ofïicieren,nbsp;maar aan de opperste leiding.

Deze doet letterlijk niets, — uit vrees voor linanciëele uitgaven, — om de pas van Breda gekomen officieren, bestemd voor de bereden wapens, verder praktisch en theoretisch tenbsp;vormen tot flinke paardenkenners, die, wat betreft de hygié-nische verhoudingen van het paard, ten allen tijde met kennisnbsp;van zaken in het belang van den troep kunnen optreden, die,nbsp;door ruime en grondige kennis van het hoefbeslag, de marsch-vaardigheid van den troep kunnen in de iiand werken. Officieren, welke aan deze eischen voldoen, zijn schaars en tochnbsp;behooren allen in dezen modernen tijd daarin uitstekend onderlegd te zijn.

Het Jndische leger moet steeds over bekwame remonte-offi-eieren kunnen beschikken, die, evenals zulks met eiken tak van wetenscha]) en industrie het geval is, daarvoor theoretischnbsp;en practisch van meet af aan moeten worden opgeleid. Er zijnnbsp;tal van hippologen, die beweren, dat paardenkennis best geheelnbsp;uit de praktijk is aan te leeren en het wetenschappelijk gedeeltenbsp;daarom maar geheel wegcijferen. Inderdaad moet een geroutineerd paardenkenner een enormen praktischen blik hebben,nbsp;doch wetenschap kan hierbij niet worden gemist.

Wat is wetenschappelijke paardenkennis? Dat zijn juist de ervaringen van knajipc hipjiologen — te boek gesteld, omnbsp;te voorzien in het te kort van onze eigene ondervinding.nbsp;Ik ben het met Graaf VON Wuangei. volkomen eens, dat ernbsp;veel humbug en onzin wordt verkocht in de beschrijving overnbsp;de vormen van het paard. Wie bij is in dc literatuur, zalnbsp;weten, dat men al sedert jaren dc klassieke nonsens vannbsp;Bourgelat, Lasel'r, Van de Poll, et tutti quanti over de leernbsp;der symetrie en dc bevallige proporties over boord heeft gegooid.

In degelijke werken over het exterieur van het paard leert men dan ook, dat het opstellen van modellen van normaal-paarden, ten einde een éénheid te vinden voor dc bcoordeelingnbsp;der verschillende ]iaardcn, noch ]iractische, noch eenige Ave-tenschappelijke beteekenis heeft. Slechts de mechanische ver-

-ocr page 418-

404

houdingen in luin gelieel, met betrekking tot de diensten, die het paard zal mo('ten verrichten, stelt den beoordeelaar in staat,nbsp;met eenige zekerlieid er de waarde van te schatten.

Een paard wordt nu eenmaal niet gemaakt naar een stand-model, doch in wetenscha|jpelijke werken leert men in elk geval een ideaal-voian kennen, die steeds als een droombeeldnbsp;voor oogen zweeft. Zoo toetst men bijv. gaarne alle Oosterschenbsp;])aarden aan het Arabische ras.

Om een goed hijipoloog te worden, dient men in de eerste plaats een natuuidijken aanleg voor paardenkennis te bezitten.

IJij, die van jongs af een voorliefde voor het paard heeft gekoesterd, gepaard met aanleg — en een goeden, wetenschap-pelijken en practischon cursus heeft doorloopen, zal zich langzamerhand tot een uitstekendeti paardenkenner ontwikkelen.

Zulke cursussen zouden moeten worden gehouden te Batavia, Banjoe-Biroc en Salatiga, waarvan de leiders en instructeursnbsp;de iu die garnizoenen bescheiden j)aardcnartsen zouden moetennbsp;zijn, zoowel voor het practisch als theoretisch onderwijs.

De leervakken, die op de le.ssen op jiractische wijze moeten worden behandeld, bepalen zich niet uitsluitend tot paardenkennis, doch ook tot hoefbeslag, de ver[)leging en de verzorging der paarden; ten slotte moet de elementaire behandelingnbsp;der voornaamste ziekten op die lessen systematisch woi-donnbsp;gegeven.

Voor het practisch onderwijs moeten tal van rij-, trek- en draagdieren gekeurd en beoordeeld wmrden.

Dit onderriebt in de leer der bcoordeeling is een zeer gewichtig gedeelte der hi|)pische kennis en komt uitstekend te ])as, alsnbsp;uit een aantal [)aarden de beste moet worden uitgepikt, hetzijnbsp;voor militaire doeleinden, hetzij men als jurylid in een commissie moet optreden.

Want al deze soorten paarden moeten verschillend beoordeeld worden; doet men zulks niet, dan koopt men een kat in dennbsp;zak. Voor den aankoop van een ])aard dient men een regelmatige wijze van onderzoek te volgen en daarbij met velerleinbsp;zaken te i'adc te gaan, vooral welk paard men verlangt;nbsp;Een rijpaard of een trekpaard of een, die aan beide eischennbsp;voldoet, oen jong of een oud paard, een die zwaar of een die

-ocr page 419-

405

liclit gowichf, moet dragen, eon paaixl met mooie lijnen, met of zonder distinetie, in al zijn lichaamsdcclen vet en rond, eennbsp;bloedpaard vol vnnr cn leven, die zijn ruiter ook nog wat tenbsp;doen geeft, of een kalm dier van goede compositie, waaraannbsp;men trekken en waai'op men slaan kan tegelijkertijd?

De handige kooper treedt altijd kalm op, werkt regelmatig, plaatst zich op een kleinen afstand van het paard en oordeeltnbsp;dan over het model en de goede lijnen, de taille, de bloed-kwaliteit. Slechts eenmaal rond het paard te gaan is hemnbsp;Noldoende om de gebreken te. zien en er over te oordeelen.

Hij eindigt zijn onderzoek door het jiaard te naderen om leeftijd cn oogen te zien, en, zoo er oen gedeelte betast moetnbsp;worden, om nadere zekerheid te erlangen omtrent soliditeit,nbsp;doet hij dit zonder nlfectatie en met zachtheid, om het diernbsp;niet te verschrikken. Ilij heeft het talent om van zijne indrukken, ’t zij goede of slechte, niets te laten bemerken. Dezenbsp;vaardigheid wordt men slechts na eenigen tijd eigen, soms ooknbsp;wel nooit, als men geen practischen blik oj) paarden heeft.

Bij eiken cursus in |iractische, paardenkennis moet cvenwml stipt volgens de voorschi'iften gekeurd w orden; eerst het ])aardnbsp;in zijn geheel wat vorm, klem-, houding, ouderdom betreft, dannbsp;systematisch in al zijne onderdeelen, om te eindigen met de gangen.nbsp;Wanneer de leerlingen theoretisch en ])ractisch voldoende onderlegd zijn, zouden zij bij toerbeurt in de gelegenheid moete/inbsp;worden gesteld de werkzaamheden der remonte-commissiën bijnbsp;te wonen en ook die der jury’s van ))aarden-tentoonstcllingen.

Dit bijwmnen bestaat niet alleen in toekijken, maar ook door blijken te ge\en, dat men den cursus met goed gevolg heeftnbsp;bijgewoond.

Van leerlingen, die beloven goede ])aarden-beoordeelaars te zullen worden, moet aanteekening w orden gehouden, w'ant dienbsp;vormen latei’ de kern, waaruit de leden voor een keuringscommissie moeten worden gekozen.

Het keuren van fokmeri’iën is al bijzonder moeilijk, omdat men meestal op het exterieur keurt, waardoor geen absolutenbsp;zekerheid wordt verkregen, dat het diei’ al of niet geschikt isnbsp;voor de fokkerij, tenzij de merrie een veulen bezit, hetgeennbsp;zeer veel gewicht in de schaal kan leggen.

-ocr page 420-

406

Hot spreekwoord zegt: men herkent den boom aan zijn vruchten, zoodat werkelijk de gescliiktheid eener merrie voornbsp;de fokkerij heter kan worden beoordeeld naar hare veulens.

Hoeveel merries zijn er niet, die op ’t oog flink gebouwd, steeds slechte veulens voortbrengen en omgekeerd.

In elk geval moet de merrie een goed gebouwd paard zijn, waarbij de sierlijkheid niet uit het oog mag worden verloren!nbsp;De stelregel „Schön ist, was Schönes leistet” is ook hieropnbsp;van toepassing.

Epona.

(Bat. Nwxbld.J.

-ocr page 421-

Buitenzorg, 24 Januari 1904.

Aan

De Redactie der Veearlsenijliundi{ie Bladen.

In de vorige allevering (1 en 2) deel

XVI komt in het ingezonden stuk : „Wat zal het aanstaand leger])aard kosten, als tot zelffokken wordt overgegaan,” o. m. deze uitdrukking voor:

„Rekenende dat op Batavia voor een paar honderd paarden, die daar zijn, drie paardenartsen noodig zijn, is hier denbsp;veeartsenij kundige hulp niet te ruim berekend.”

’t Zij me vergund hierop terug te komen, ten einde een misverstand uit den weg te ruimen.

Mijne bedoeling is geweest, duidelijk te laten uitkomen, dat ik bij elke post zoo zuinig mogelijk heb gerekend, vandaarnbsp;deze aanhaling er bij. Achteraf blijkt me echter, dat ik omtrent de sterkte der militaire paarden te Batavia verkeerd bennbsp;ingelicht, dat er niet een paar honderd, doch 000 dierennbsp;zijn, waaronder bijna 200 paarden van ofiicieren.

Volgens mededeeling van collega v. r». Burg is deze verkeerde voorstelling oorzaak geweest, dat sommige lozers de gevolgtrekking hebben gemaakt, dat hiei’onder een bedekte aanvalnbsp;verborgen lag aan liet adres der Ileoj’cn Paardenartsen tenbsp;Batavia, in verband met hunne werkzaamheden. Mij is nietnbsp;bekend wat deze zijn, zoomin op veeartsenijkundig, als opnbsp;administratief gebied, en zal daarover dus geen oordeel, nognbsp;minder een veroordeel of geringschatting uitspi’cken.

Ik herhaal het, ’t is alleen mijne bedoeling geweest, duidelijk aan te geven, dat, waar ik voor bedoelde fokkerij slechts opnbsp;één paardenarts rekende, dit zeker niet te veel was.

B. Vrijburg.

Dl. XVI AR. 3 en 4. April IflOl.

-ocr page 422-

STATISTISCH OYEliZICHT VAN l»E MEIIANDEEl'^'i ZIEKE PAAUDEN EN MUILDIEliEN VAN HET

I

NEDEULANHSCH INDISCHE LEGEH OVER HET JAAR 19üi. (‘)



-ocr page 423-

STATISTISCH OYEliZICHT VAN l»E MEIIANDEEl'^'i ZIEKE PAAUDEN EN MUILDIEliEN VAN HET

I

NEDEULANHSCH INDISCHE LEGEH OVER HET JAAR 19üi. (‘)



-ocr page 424-

410 nbsp;nbsp;nbsp;!:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;411

III. VERDEELING van de cijfers der behandelde ! paarden en muildieren volgens de ziekte.

Behandeld.

Hersteld.

Artille

rie.

Artille

rie.

Aard der ziekte.

(D

gt;

a

o

a

c3

a.

a:gt;

tn

a;

is

'5

CD

D.

a

«

'U

CD

o

o

o

in

CS

a

o

H

.2

S

li

?'

cz

O

c

'P

O

a

CD

U

ci

rt

P-

m

o

'G

Ch

O

I. Infectie ziekten.

Pvaemia....................

Septichaemia................

I

__

_

1

_

_

__

Coryza contagiosa e(fuorum..

64

97

_

3

9

173

5o

68

3

Morbus maoulosus...........

_

_

__

_

_

__

__

Malleus.....................

2

7

_

3

2

14

_

__

Farcinosis saccharoinvcotica..

13

1

9

1

17

12

2

Influenza ..................

_

_

__

_

_

___

Pleuro-pneuinonia contagiosa.

_

_

_

_

_

_

_

Tetanus....................

2

_

_

_

__

2

__

Surra......................

5

_

_

_

_

5

_

Erysipelas.................

_

_

_

_

__

__

Oedema maligna............

_..

_

_

_

_

_

__

Stomatitis pustulosa contagiosa

_

__

_

_

_

__

Aktinomycosis..............

_

__

_

_

__

_

Anthrax....................

_

_

_

__

Overige infectieziekten.......

1

4

1

6

1

4

II. Chronische constitutioneele ziekten.

Anaemia...................

5

4

2

2

13

4

4

_

Leukaemia..................

_

_

_

_

_

_

Diabetes insipidus...........

_

1

_

1

1

_

Sarcomatosis et Carcinomatosis

_

_

__

_

_

_

Melanosarcomatosis.........

1

__

1

_,

2

1

__-

Overige chronische constitutie-

neele ziekten.............

7

9

1

1

18

9

1

TIL Ziekten van het

zenuii'stelsel.

Encephalitis et meningitis____

Hydrocephalus chronicus ....

__

_

__

_

——

__

__

Apoplexia..................

1

2

3

--

—•


Gestorven.

Afgemaakt.

Op refoi’m gesteld.

Artil-

D

Artil-

d

Artil-

d

lerie.

lerie.

a ^

lerie.

P

¦a

O

? o

CD

'TS

o

rt

P-

n

a5

d

is

q5

G

d

X

X

X

'g

“Ö

.2

x

G

G

Ih

.2

£12

.2n

C

a;

-C

.2

w

G

cz

z

o

CS

z

¦p

2

G

o

'DZ

a

'3

cz

5

H

d

a.

0|S

CH

d

a-

OS

1

Blijven onder behandeling.

Artil

lerie.


1

¦1

2

1

2

130

2

2

15

—-

2

7

3

2

14

1

4

1

4

1

5

9

1

i

1

10

9

9

4

1

9

a


_ nbsp;nbsp;nbsp;4----4


5 39


-ocr page 425-

410 nbsp;nbsp;nbsp;!:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;411

III. VERDEELING van de cijfers der behandelde ! paarden en muildieren volgens de ziekte.

Behandeld.

Hersteld.

Artille

rie.

Artille

rie.

Aard der ziekte.

(D

gt;

a

o

a

c3

a.

a:gt;

tn

a;

is

'5

CD

D.

a

«

'U

CD

o

o

o

in

CS

a

o

H

.2

S

li

?'

cz

O

c

'P

O

a

CD

U

ci

rt

P-

m

o

'G

Ch

O

I. Infectie ziekten.

Pvaemia....................

Septichaemia................

I

__

_

1

_

_

__

Coryza contagiosa e(fuorum..

64

97

_

3

9

173

5o

68

3

Morbus maoulosus...........

_

_

__

_

_

__

__

Malleus.....................

2

7

_

3

2

14

_

__

Farcinosis saccharoinvcotica..

13

1

9

1

17

12

2

Influenza ..................

_

_

__

_

_

___

Pleuro-pneuinonia contagiosa.

_

_

_

_

_

_

_

Tetanus....................

2

_

_

_

__

2

__

Surra......................

5

_

_

_

_

5

_

Erysipelas.................

_

_

_

_

__

__

Oedema maligna............

_..

_

_

_

_

_

__

Stomatitis pustulosa contagiosa

_

__

_

_

_

__

Aktinomycosis..............

_

__

_

_

__

_

Anthrax....................

_

_

_

__

Overige infectieziekten.......

1

4

1

6

1

4

II. Chronische constitutioneele ziekten.

Anaemia...................

5

4

2

2

13

4

4

_

Leukaemia..................

_

_

_

_

_

_

Diabetes insipidus...........

_

1

_

1

1

_

Sarcomatosis et Carcinomatosis

_

_

__

_

_

_

Melanosarcomatosis.........

1

__

1

_,

2

1

__-

Overige chronische constitutie-

neele ziekten.............

7

9

1

1

18

9

1

TIL Ziekten van het

zenuii'stelsel.

Encephalitis et meningitis____

Hydrocephalus chronicus ....

__

_

__

_

——

__

__

Apoplexia..................

1

2

3

--

—•


Gestorven.

Afgemaakt.

Op refoi’m gesteld.

Artil-

D

Artil-

d

Artil-

d

lerie.

lerie.

a ^

lerie.

P

¦a

O

? o

CD

'TS

o

rt

P-

n

a5

d

is

q5

G

d

X

X

X

'g

“Ö

.2

x

G

G

Ih

.2

£12

.2n

C

a;

-C

.2

w

G

cz

z

o

CS

z

¦p

2

G

o

'DZ

a

'3

cz

5

H

d

a.

0|S

CH

d

a-

OS

1

Blijven onder behandeling.

Artil

lerie.


1

¦1

2

1

2

130

2

2

15

—-

2

7

3

2

14

1

4

1

4

1

5

9

1

i

1

10

9

9

4

1

9

a


_ nbsp;nbsp;nbsp;4----4


5 39


-ocr page 426-

412


Behandeh

Hersteld.

.\rt]lle-

rie.

2

d

1

2

•n

1

s

3

Artille

rie.

d

Aard der ziekte.

c3

•n

gt;

o

i.

-

a

0.

O

quot;i

ci

1

£

'o

s.

o

1

O

H

6

‘H

o

gt;

d

1

d

3

s

Myelitis et meningitis spinalis.

Meningiti.s oerebro-spinalis...

Neuroparalysis.............

1

1

_

Epilepsia..................

__

Morbus mentis.............

1

1

__

_

__

Overige ziekten van het zenuw-

stelsel ...................

3

3

2

IV. Ziekten van de adein-halingsorganen.

Uhinitis...................

29

17

2

7

12

67

27

16

1

7

Larvngitis.................

3

13

1

4

21

2

10

1

3

Bronchitis.................

1

. -

3

4

1

3

Congestie pulnionum.......

1

;-

1

1

Emphysema pulmonum chro-

1

nicuni...................

1

1

Pneumonia.................

1

1

_

___

Pleuritis...................

Overige z'ekteii van de ademhalingsorganen...........

1

1

2

1

1

1

3

1

.5

1

2

1

V. Ziekten van het hart en vaatstelsel.

Palpitationes cordis.........

_

_

_

_

_

---

Pericarditis.................

_

_

—•

Endocarditis...............

__

_

Vitia valvularum...........

_'

_

Endarteriitis en mesarteriitis.

Overige ziekten van het harten

vaatstelsel................

13

9

3

--

25

13

8

2

VI. Ziekten der sj)ijsi'er-teringsoryanen.

1

Morbi deiitium.............

2

1

_____

1

4

2

1

1 :

Stomatitis..................

5

3

....

1

9

5

3

___

1

Pharyngitis................

__

2

'-

2

2


Gestorven.


Artillerie. '


•J


4)3


Afgemaakt.


Op reform gesteld.


Blijven onder behandeling.


Artil-

lei'ie.


Artil

lerie.


Artil

lerie.


-ocr page 427-

412


Behandeh

Hersteld.

.\rt]lle-

rie.

2

d

1

2

•n

1

s

3

Artille

rie.

d

Aard der ziekte.

c3

•n

gt;

o

i.

-

a

0.

O

quot;i

ci

1

£

'o

s.

o

1

O

H

6

‘H

o

gt;

d

1

d

3

s

Myelitis et meningitis spinalis.

Meningiti.s oerebro-spinalis...

Neuroparalysis.............

1

1

_

Epilepsia..................

__

Morbus mentis.............

1

1

__

_

__

Overige ziekten van het zenuw-

stelsel ...................

3

3

2

IV. Ziekten van de adein-halingsorganen.

Uhinitis...................

29

17

2

7

12

67

27

16

1

7

Larvngitis.................

3

13

1

4

21

2

10

1

3

Bronchitis.................

1

. -

3

4

1

3

Congestie pulnionum.......

1

;-

1

1

Emphysema pulmonum chro-

1

nicuni...................

1

1

Pneumonia.................

1

1

_

___

Pleuritis...................

Overige z'ekteii van de ademhalingsorganen...........

1

1

2

1

1

1

3

1

.5

1

2

1

V. Ziekten van het hart en vaatstelsel.

Palpitationes cordis.........

_

_

_

_

_

---

Pericarditis.................

_

_

—•

Endocarditis...............

__

_

Vitia valvularum...........

_'

_

Endarteriitis en mesarteriitis.

Overige ziekten van het harten

vaatstelsel................

13

9

3

--

25

13

8

2

VI. Ziekten der sj)ijsi'er-teringsoryanen.

1

Morbi deiitium.............

2

1

_____

1

4

2

1

1 :

Stomatitis..................

5

3

....

1

9

5

3

___

1

Pharyngitis................

__

2

'-

2

2


Gestorven.


Artillerie. '


•J


4)3


Afgemaakt.


Op reform gesteld.


Blijven onder behandeling.


Artil-

lei'ie.


Artil

lerie.


Artil

lerie.


-ocr page 428-

414


415


Aard der ziekte.

Behandeld.

Hersteld.

S

s

rt

a

Artille

rie.

a;

'P

*2

O

O

cc

C

s

quot;rt

rt

o

C-l

O

Ts

rt

O

Artille-

lie.

ci

5

O

c

u

rt

3

5

rt

C5

G

O

S

Parotitis.................

1

i ^

1

Gastritis.................

2

7

7

5

21

2

7

7

5

Gastro-enteritis acuta......

18

17

1

5

1

42

17

10

1

Gastro-enteritis chronica ....

6

1

Q

4

Enteralsïia.............

02

32

3

47

5

149

59

‘^8

3

48

Helminthiasis,..............

1

4

2

n

'1

4

2

Morhi hepatis..............

_

Peritonitis..............

_

Overige ziekten van de spijs-

vei-teringsoi-ganen........

9

~

9

9

-

Vil. Ziekten van nbsp;nbsp;nbsp;en

geslachtsiverktuigen.

Nephritis..................

2

9

Cystitis.............

_

Epididymitis et Orchitis.....

_

__

1

i

'1

Funiculitis chronica......

Hydrocele..................

___

Sarcocele...........

Balanitis...............

Overige ziekten van de pis- en

geslachtswerktuigen......

VIII. Zichten van hcl

gezichtsorgaan.

Conjunctivitis catarrhalis____

33

38

10

5

28

114

33

37

10

3

Conjunctivitis hlennorrhoica . Dacrvo-cvstitis.........

'M

2

2

15

I'i

2

2

Blepharitis.................

_

2

1

o

9

1

Entropium.................

_

1

1

1

Eofropium.................

_

Morhi coi-neae..............

23

23

_

7

4

57

18

22

7

Iritis......................

5

10

1

2

18

5

16

1

2

Irido-cyclitis...............

3

1

0

2

3

1

Irido-chorioid tis acuta....

01

7

1

69

53

K

Irido-choi'ioiditis chronica ...

'11

11

2

1

9

1

Panophthalmia.............

2

1

3

2

Gestorven.

A1'

gemaakt.

Oj) reform gesteld.

Blijven onder behandeling'.

P

Artil

lerie.

Artil

lerie.

Artil

lerie.

'o

Artil

lerie.

d

‘S

O

CZ

P

gt;•

a

rt

P

rH

C

:r

A

d

CZ

a

o

C

C5

cZ

pH

5

ie=i

rt

CZ

c;

o

o

XT.

CO

CO

H

CO

cO

C

CO

CO

(P.

z

c

s

CO

CO

«

c

o

G-

C/7

CO

s

To

cO

p

CO

??

cO

O

s

rt

cO

S

p

2

a;

p

rt

cO

C-

cc

S

'o

C

c

cO

'o

1

21

1

40

7

1

1

2

__

__

2

138

3

4

__

1

3

11

7

—-

9

-—

¦-

2

2

1

•-

““

¦

•—'

_

z

.

---

¦—

---

24

107

1

2

4

7

15

-

_

3

1

_

_

_

—•

3

50

__

_

_

_

_

_

__

_

_

_

__

_

_

__

1

1

5

1

6

18

_

_

_

_

_

__

_

__

_

_

___

_

_

_

__

_

_

_

__

_

_

0

__

__

_

_

___

_

_

_

__

_

_

_

..._

___

_

_

_

_

__

__

_

_

58

_

_

_

_

__

__

__

_

_

_

_

_

8

2

1

_

_

11

23

2

1

3

-


-ocr page 429-

414


415


Aard der ziekte.

Behandeld.

Hersteld.

S

s

rt

a

Artille

rie.

a;

'P

*2

O

O

cc

C

s

quot;rt

rt

o

C-l

O

Ts

rt

O

Artille-

lie.

ci

5

O

c

u

rt

3

5

rt

C5

G

O

S

Parotitis.................

1

i ^

1

Gastritis.................

2

7

7

5

21

2

7

7

5

Gastro-enteritis acuta......

18

17

1

5

1

42

17

10

1

Gastro-enteritis chronica ....

6

1

Q

4

Enteralsïia.............

02

32

3

47

5

149

59

‘^8

3

48

Helminthiasis,..............

1

4

2

n

'1

4

2

Morhi hepatis..............

_

Peritonitis..............

_

Overige ziekten van de spijs-

vei-teringsoi-ganen........

9

~

9

9

-

Vil. Ziekten van nbsp;nbsp;nbsp;en

geslachtsiverktuigen.

Nephritis..................

2

9

Cystitis.............

_

Epididymitis et Orchitis.....

_

__

1

i

'1

Funiculitis chronica......

Hydrocele..................

___

Sarcocele...........

Balanitis...............

Overige ziekten van de pis- en

geslachtswerktuigen......

VIII. Zichten van hcl

gezichtsorgaan.

Conjunctivitis catarrhalis____

33

38

10

5

28

114

33

37

10

3

Conjunctivitis hlennorrhoica . Dacrvo-cvstitis.........

'M

2

2

15

I'i

2

2

Blepharitis.................

_

2

1

o

9

1

Entropium.................

_

1

1

1

Eofropium.................

_

Morhi coi-neae..............

23

23

_

7

4

57

18

22

7

Iritis......................

5

10

1

2

18

5

16

1

2

Irido-cyclitis...............

3

1

0

2

3

1

Irido-chorioid tis acuta....

01

7

1

69

53

K

Irido-choi'ioiditis chronica ...

'11

11

2

1

9

1

Panophthalmia.............

2

1

3

2

Gestorven.

A1'

gemaakt.

Oj) reform gesteld.

Blijven onder behandeling'.

P

Artil

lerie.

Artil

lerie.

Artil

lerie.

'o

Artil

lerie.

d

‘S

O

CZ

P

gt;•

a

rt

P

rH

C

:r

A

d

CZ

a

o

C

C5

cZ

pH

5

ie=i

rt

CZ

c;

o

o

XT.

CO

CO

H

CO

cO

C

CO

CO

(P.

z

c

s

CO

CO

«

c

o

G-

C/7

CO

s

To

cO

p

CO

??

cO

O

s

rt

cO

S

p

2

a;

p

rt

cO

C-

cc

S

'o

C

c

cO

'o

1

21

1

40

7

1

1

2

__

__

2

138

3

4

__

1

3

11

7

—-

9

-—

¦-

2

2

1

•-

““

¦

•—'

_

z

.

---

¦—

---

24

107

1

2

4

7

15

-

_

3

1

_

_

_

—•

3

50

__

_

_

_

_

_

__

_

_

_

__

_

_

__

1

1

5

1

6

18

_

_

_

_

_

__

_

__

_

_

___

_

_

_

__

_

_

_

__

_

_

0

__

__

_

_

___

_

_

_

__

_

_

_

..._

___

_

_

_

_

__

__

_

_

58

_

_

_

_

__

__

__

_

_

_

_

_

8

2

1

_

_

11

23

2

1

3

-


-ocr page 430-

3. £


N

cozg 2 E ^ 2 2

c -.

S-?

S2

§1-

^ 5{ *

' ri nbsp;nbsp;nbsp;\

• nbsp;nbsp;nbsp;lt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

I nbsp;nbsp;nbsp;Efnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;!

¦ nbsp;nbsp;nbsp;~nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

I nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I

55: « nbsp;nbsp;nbsp;2

Z

a:

9- =-¦§ S

^ r:gt; nbsp;nbsp;nbsp;r:gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;K

0 c - c = r =

X- — fï 0 -

3 = s 2.

. nbsp;nbsp;nbsp;55 aq ü

Z' :r

S’

p

“ • E nbsp;nbsp;nbsp;S-'

§ 2 § ^

tl ri

S’ “ nbsp;nbsp;nbsp;quot;^2“

Sc; nbsp;nbsp;nbsp;«

i| r ¦ •

J i nbsp;nbsp;nbsp;S

= 2.£

. ra 0

: EB

. ra P

. 2 .

lt;

. a: .

• nbsp;nbsp;nbsp;5 *

• nbsp;nbsp;nbsp;ac •

• nbsp;nbsp;nbsp;3. •

: f:

•“é nbsp;nbsp;nbsp;'

• nbsp;nbsp;nbsp;•

i-'

1 i

r ~

5

cc

1

ëquot; 2,i-'g li 5 Plfd.

• . c ; 2 :

M ^ 1 ¦

;

H- ^

=‘ 5:

1

c.

ra

N

“• :• È

ra

c: i

o,BI ê

ccÖg-

1 1

1 11

1

Cavalerie.

lO 1

^ h-i.

co 1 w

Pis

c

osi-

1 1

1 1 M

-1

Paarden.

rs ^

?

IxU 1

^ nbsp;nbsp;nbsp;1 i

1 nbsp;nbsp;nbsp;1 O'

CO

te È —

|. 1

1 1 1

i

Muildieri'ii.

pquot;

1 1

1

11 0

Of

LO ^ 5 Hi-

1 1

1 1 1

1

Orfiriers)iaardei

1.

1 1

1 1

Cw 1 i —I bO

Sg|

1 1

- 1 1

1

Milit. traii.sporttrein.

o 1

S ct co

CC 1 CO cc NfeN 1 GO lgt;0

0 W È ifr.

1 1

- M - 1

Totaal.

o 1

co o 1 è

te

CC 0 W 1

1 1

1 1 1

1

Cavalerie,

llt;^ 1

1^

CC nbsp;nbsp;nbsp;^

bC IC ! Èt

*-

ccgs1-

1 1

1 1 1

1

Paarden.

-S

2 =

7

1

o 1 1

1 nbsp;nbsp;nbsp;1 Si

co

LsO H^ — Hi-

I 1

1 1 1 ¦

1

Muildieren.

rt

1 l

\ ^

MM S

c,

te lt;S 0

i 1

1 1 1

1

01'licierspaarden.

V' \

w--------

M ..

. .

/.

1 ^

1 1

iO nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

co M cc

1

-1 e' 1

1 1

- 1 1

1

Milit. lraii.s|)orllrein.

o 1

Si! c' cc

oo8f 1 B

0 S co co

1 1

- 1 1

1

Totaal.

1 nbsp;nbsp;nbsp;i 1 !nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^1 1 M 1 1 1 1 1 I IIInbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1 1 1

Cavalerie.

il

2 V

1 1

1 1 1

MM

1 1

1 1

1 1 1

1

Paarden.

1 1

1 1 1

11 11

-1

1 1

! 1 1

1

M nililieren.

1

1 1

J

1 I 1

1 11 1

1 1

I 1

1 1 1

1

Ofru'iers|i;tarden.

i

! 1

MM

1 1

1 1.

...

1 nbsp;nbsp;nbsp;1 1

1

]\ril t. trans|)orttrein.

p

1 1

1 1 1

1 1

1 1 1

1

Totaal.

II nbsp;nbsp;nbsp;'1 II 1 1 1 1 1

1 1! M nbsp;nbsp;nbsp;LMnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11 11

Cavalerie.

II nbsp;nbsp;nbsp;1 II 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 IInbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 i M 1

Paarden.

2-gt;

-i P-

ff

II nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1 1 1 1 1 1 1 1 Mnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 IInbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 MM

Muildieren.

2 T

3

P

P

11 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1 M M 11 11 11 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 Mnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 M M

Otïicierspaarden.

1 1

1 1 1

MM

1 1 '

1 1

1 1 1

1

Milit. transporttrein.

pr

1 1

1 i 1

1 1 1 1

1 1

1 1

1 1 1

Totaal.

1 1

IC nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

i 1 1

1 1 .

1 1

1 ..L 1

1

Cavalerie.

1 1

- 1 1

h? 1 i 1

co I. I_

1 1

1 1 1

¦^1

Paarden.

-T P-

cr^

11 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11 11 1 M 11 -1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.11nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 MM

Muildieren.

2 r

|rf

• 1 1

1 1 1

i I I

1 i

1 1 1

1

Ofticierspaarden.

11 nbsp;nbsp;nbsp;I 11nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'1 1 11 1 11 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lilnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 M 1 1

Milit. transporttrein.

1 1

co 1 1

1 1 1

1

Of Of I

1 1

! 1 (

1

Totaal.

1 1

1 i

M 1 ^

1

-i. nbsp;nbsp;nbsp;1^

I 1

1 i 1

1

Cavalerie.

1 1

- 1 1

1 nbsp;nbsp;nbsp;CO

1

1

!

CO)fis

i L

1 11

1

Paarden.

;:r gt;

§

1 ! nbsp;nbsp;nbsp;: i 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11 1 11 11 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 i 1 .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 MM

Muildieren.

2 r

|s

1 i

lil

Ml-

1

1

te I I

1 1

1 1 1

1

Ofticierspaarden.

2-2

1 1

1 1 1

Ml-

bO

1

co s-1 !

I 1

1 11

1

Milit. trans]iorttrein.

1 1

c ' 1

I — 1 c-. te

1

1 1

! 1 1

1

Totaal.

-ocr page 431-

3. £


N

cozg 2 E ^ 2 2

c -.

S-?

S2

§1-

^ 5{ *

' ri nbsp;nbsp;nbsp;\

• nbsp;nbsp;nbsp;lt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

I nbsp;nbsp;nbsp;Efnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;!

¦ nbsp;nbsp;nbsp;~nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

I nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I

55: « nbsp;nbsp;nbsp;2

Z

a:

9- =-¦§ S

^ r:gt; nbsp;nbsp;nbsp;r:gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;K

0 c - c = r =

X- — fï 0 -

3 = s 2.

. nbsp;nbsp;nbsp;55 aq ü

Z' :r

S’

p

“ • E nbsp;nbsp;nbsp;S-'

§ 2 § ^

tl ri

S’ “ nbsp;nbsp;nbsp;quot;^2“

Sc; nbsp;nbsp;nbsp;«

i| r ¦ •

J i nbsp;nbsp;nbsp;S

= 2.£

. ra 0

: EB

. ra P

. 2 .

lt;

. a: .

• nbsp;nbsp;nbsp;5 *

• nbsp;nbsp;nbsp;ac •

• nbsp;nbsp;nbsp;3. •

: f:

•“é nbsp;nbsp;nbsp;'

• nbsp;nbsp;nbsp;•

i-'

1 i

r ~

5

cc

1

ëquot; 2,i-'g li 5 Plfd.

• . c ; 2 :

M ^ 1 ¦

;

H- ^

=‘ 5:

1

c.

ra

N

“• :• È

ra

c: i

o,BI ê

ccÖg-

1 1

1 11

1

Cavalerie.

lO 1

^ h-i.

co 1 w

Pis

c

osi-

1 1

1 1 M

-1

Paarden.

rs ^

?

IxU 1

^ nbsp;nbsp;nbsp;1 i

1 nbsp;nbsp;nbsp;1 O'

CO

te È —

|. 1

1 1 1

i

Muildieri'ii.

pquot;

1 1

1

11 0

Of

LO ^ 5 Hi-

1 1

1 1 1

1

Orfiriers)iaardei

1.

1 1

1 1

Cw 1 i —I bO

Sg|

1 1

- 1 1

1

Milit. traii.sporttrein.

o 1

S ct co

CC 1 CO cc NfeN 1 GO lgt;0

0 W È ifr.

1 1

- M - 1

Totaal.

o 1

co o 1 è

te

CC 0 W 1

1 1

1 1 1

1

Cavalerie,

llt;^ 1

1^

CC nbsp;nbsp;nbsp;^

bC IC ! Èt

*-

ccgs1-

1 1

1 1 1

1

Paarden.

-S

2 =

7

1

o 1 1

1 nbsp;nbsp;nbsp;1 Si

co

LsO H^ — Hi-

I 1

1 1 1 ¦

1

Muildieren.

rt

1 l

\ ^

MM S

c,

te lt;S 0

i 1

1 1 1

1

01'licierspaarden.

V' \

w--------

M ..

. .

/.

1 ^

1 1

iO nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

co M cc

1

-1 e' 1

1 1

- 1 1

1

Milit. lraii.s|)orllrein.

o 1

Si! c' cc

oo8f 1 B

0 S co co

1 1

- 1 1

1

Totaal.

1 nbsp;nbsp;nbsp;i 1 !nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^1 1 M 1 1 1 1 1 I IIInbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1 1 1

Cavalerie.

il

2 V

1 1

1 1 1

MM

1 1

1 1

1 1 1

1

Paarden.

1 1

1 1 1

11 11

-1

1 1

! 1 1

1

M nililieren.

1

1 1

J

1 I 1

1 11 1

1 1

I 1

1 1 1

1

Ofru'iers|i;tarden.

i

! 1

MM

1 1

1 1.

...

1 nbsp;nbsp;nbsp;1 1

1

]\ril t. trans|)orttrein.

p

1 1

1 1 1

1 1

1 1 1

1

Totaal.

II nbsp;nbsp;nbsp;'1 II 1 1 1 1 1

1 1! M nbsp;nbsp;nbsp;LMnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11 11

Cavalerie.

II nbsp;nbsp;nbsp;1 II 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 IInbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 i M 1

Paarden.

2-gt;

-i P-

ff

II nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1 1 1 1 1 1 1 1 Mnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 IInbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 MM

Muildieren.

2 T

3

P

P

11 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 1 M M 11 11 11 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 Mnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 M M

Otïicierspaarden.

1 1

1 1 1

MM

1 1 '

1 1

1 1 1

1

Milit. transporttrein.

pr

1 1

1 i 1

1 1 1 1

1 1

1 1

1 1 1

Totaal.

1 1

IC nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

i 1 1

1 1 .

1 1

1 ..L 1

1

Cavalerie.

1 1

- 1 1

h? 1 i 1

co I. I_

1 1

1 1 1

¦^1

Paarden.

-T P-

cr^

11 nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11 11 1 M 11 -1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.11nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 MM

Muildieren.

2 r

|rf

• 1 1

1 1 1

i I I

1 i

1 1 1

1

Ofticierspaarden.

11 nbsp;nbsp;nbsp;I 11nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'1 1 11 1 11 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lilnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 M 1 1

Milit. transporttrein.

1 1

co 1 1

1 1 1

1

Of Of I

1 1

! 1 (

1

Totaal.

1 1

1 i

M 1 ^

1

-i. nbsp;nbsp;nbsp;1^

I 1

1 i 1

1

Cavalerie.

1 1

- 1 1

1 nbsp;nbsp;nbsp;CO

1

1

!

CO)fis

i L

1 11

1

Paarden.

;:r gt;

§

1 ! nbsp;nbsp;nbsp;: i 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11 1 11 11 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 i 1 .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 MM

Muildieren.

2 r

|s

1 i

lil

Ml-

1

1

te I I

1 1

1 1 1

1

Ofticierspaarden.

2-2

1 1

1 1 1

Ml-

bO

1

co s-1 !

I 1

1 11

1

Milit. trans]iorttrein.

1 1

c ' 1

I — 1 c-. te

1

1 1

! 1 1

1

Totaal.

-ocr page 432- -ocr page 433- -ocr page 434-

WO

Xooiils uit Stiuit I blijkt, kwaïucii bij een totaal stei'kto van 2079 dieren, 3735 of 130 “ j, onder behandeling.

Van deze:

herstelden............ 3338 nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;90nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;°l^,

stierven............ 33 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;°/o,

werden afgemaakt......... 26 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7ogt;

oj) reform nbsp;nbsp;nbsp;gesteld......... 84 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;°l^,

bleven onder bebandoling op 1 .lanuari'1903. nbsp;nbsp;nbsp;254 »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;°l^.

De verliezen, ten opzichte van de geheele legersterkte, bedroegen aan;

gestorven paarden............1.5 nbsp;nbsp;nbsp;°l^,

afgemaakte paarden............1.2 nbsp;nbsp;nbsp;7o»

0|) reform gestelde |)aarden......... 4 nbsp;nbsp;nbsp;°/q,

of totaal.......6.7 nbsp;nbsp;nbsp;°/o-

Deze verliezen, bepaald naar de sterkte der verschillende w;i))ens afzonderlijk, bedroegen;

Voor het -wapen der cavalerie:

Aan nbsp;nbsp;nbsp;gestorven dieren..........15 nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;°j^.

)) nbsp;nbsp;nbsp;afgemaakte dieren......... 5 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.7

» nbsp;nbsp;nbsp;op reform gesteldenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dieren......35 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4.7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;°l^.

Totaal.......7.4 nbsp;nbsp;nbsp;7o-

Foor het wapen der artillerie:

Aan nbsp;nbsp;nbsp;gestorven dieren.........13 nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;°/^.

)) nbsp;nbsp;nbsp;algemaakte dieren.........15 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;°/^.

» nbsp;nbsp;nbsp;op reform ge.steldenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dieren......36 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5.5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7o-

of totaal.......9.8 nbsp;nbsp;nbsp;7o-

Voor o ffi vierspa arden:

Aan nbsp;nbsp;nbsp;gestorven paarden........2 nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;°/„.

» nbsp;nbsp;nbsp;afgemaakte paarden........4 nbsp;nbsp;nbsp;dnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;°l^.

» nbsp;nbsp;nbsp;o|) reform gesteldenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;paarden.....5 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1.3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;%.

of totaal.......2.8 nbsp;nbsp;nbsp;7o-

Voor den militairen transpor tl rein:

Aan nbsp;nbsp;nbsp;gestorven paarden......... 3 nbsp;nbsp;nbsp;ofnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.9

» nbsp;nbsp;nbsp;afgemaakte paarden........2 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;°/o.

» nbsp;nbsp;nbsp;op reform gesteldenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;paarden.....8 nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2.4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7o-

of totaal.......3.9 nbsp;nbsp;nbsp;°7-

-ocr page 435-

NOTA BETREFFENDE DE SEDERT 1896 MET HULP VAN HET GOUVERNEMENT GEDREVEN PAARDENFOKKERIJnbsp;IN DE PREANGER REGENTSCHAPPEN. (*)

Do sedert '18!)() in liet belang: der verbetering van bet paardenras en de aanmoediging der paardentecit in de Preanger-Regentscbappen verleende directe medewerking, door beschikbaarstelling van Gouvernementswege van mannelijk fokmateriaal,nbsp;is gericht o|) tweeërlei doel. Eenerzijds de bevordevlnc) v((nnbsp;oeconomische belangen In hel algemeen en daaronder in helnbsp;bijzonder die van de belrokken bevolking, voor wie de paardenfokkerij een Ie ivaardeeren bron van inkomslen zal kwnnennbsp;vormen; en daarnevens hel slreven om de bevordering dernbsp;paurdenleell dienslbaar Ie maken aan de belangen van hel Leger,nbsp;opdal na verloop van tijd zoo mogelijk in dal gewest zalnbsp;kunnen worden beschikt over het noodige paardenmaleriaalnbsp;om daamnede geheel of althans voor een groot deel in de eischennbsp;der remonle te kunnen voorzien.

Nog in een kort geleden uitgebraclit advies, hetwelk geleid heeft tot de in het straks nader te vermelden besluit van 51nbsp;Juni j.1. No. 11 verleende machtiging, om voorloopig jaarlijksnbsp;een maximum aantal van tien tot het Leger behoorendc jiaardennbsp;af te staan, ten dienste der Preangerfokkerij, xverd door hetnbsp;Legerbestuur verklaard, dat, al kan het Leger goede paardennbsp;noode missen, echter het streven naar de mogelijkheid om tenbsp;gelegener tijd het benoodigde aantal paarden voor het Leger tenbsp;kunnen verkrijgen in de i'esidentic Preanger-Kegentschappen,nbsp;de fokkerij in dat gewest ook in die mate maakt tot eennbsp;legerbelang, dat daarin een voldoende motief gevonden werd

(¦) Op last valt Z.-E. den Güuvenieur-Genoraal opgemaakt ter Alge-meene Secretarie en door den Directeur van Binnenlandscli Bestuur bij missive van 29 April 1904 No. 2700, ter opname in de Veeartsenijkun-dige Bladen voor Ned.-Indië afgestaan.

-ocr page 436-

voor den afstand der bedoelde paarden, zoolang dat noodig zal wezen.

Het ligt voor de hand, dat overigens ook het in de eerste plaats genoemde occonomische doel ten zeerste zal wordennbsp;gesteund, wanneer door de mede beoogde voorziening in denbsp;belangen der remonte, do paardenfokkers verzekerd zoudennbsp;kunnen zijn in het J.eger een geregelde en goed betalende afnemer te vinden voor de producten hunner fokkerij, waaromnbsp;het dan ook in elk opzicht van het hoogste belang wordt geacht,nbsp;dat gestreefd wordt naar het aankweeken van de goede paarden, die ook voor den dienst bij het Leger geschikt zijn.

Het vermelde tweeledige doel on het nauw verband ten deze van oeconomische en militaire belangen heeft geleid tot veelvuldige samemverking en overleg tusschen de Departementennbsp;van Binnenlandsch Bestuur en van Oorlog, van hetgeen totnbsp;dusver in de zaak is verricht.

De aangelegenheid ressorteert, evenals andere ook elders genomen maatregelen voor aanmoediging van de paarden- ennbsp;de veeteelt, onder het Departement van Binnenlandsch Bestuur;nbsp;de onmiddellijkc leiding berust bij het gewestelijk bestuur vannbsp;de Preanger-Bcgentschappen; de uitvoering geschiedt door dennbsp;Gouvernements-veearts voor de residentie Preanger-Begent-scha])pcn te Bandoeng onder technische controle van den Inspecteur over den burgerlijken veeartsenijkundigen dienst.

Vroeger is van de zijde van het Legerbestuur het denkbeeld ter sprake gebracht om het toezicht op te dragen aan eenenbsp;vaste commissie, bestaande uit een of meer gouvernements-veeartsen, een tweetal officieren en zoo noodig enkele anderenbsp;deskundige jiersonen, onder presidium van den Besident dernbsp;Preanger Begentschappen. Nadat eclüer door den Directeurnbsp;van Binnenlandsch Bestimr was betoogd, dat het voor hetnbsp;welslagen der zaak bepaald noodzakelijk moest worden geachtnbsp;de leiding in ééne hand te houden en geregeld te laten op dennbsp;bestannden voet, iverd de noodzakelijkheid hiervan ook doornbsp;het Legerbestuur beaamd.

Wel is de wenschelijkheid aangenomen, om bij de beoordeeling

en keuze van het fokmateriaal ook aan het Leger stem te geven en


dus commissies voor zulke keuringen ten deelo te doen bestaan

1

-ocr page 437-

uit. aiilitairu (leskuiidigeii, in \ ei’biujd met hut doid om een type van paard te fokken, zooals voor het Leger wordt verlangd.

De voor de fokkerij gebezigde hengsten zijn tot dusver hoofdzakelijk of uitsluitend uit de Legerstallen afkomstig ennbsp;de gelegenlieid hiertoe is nog onlangs uitgehreid en \ oorloo])ignbsp;bestendigd bij het besluit van t21 Juni jl. No. '11, waarvannbsp;een extract aan deze Nota is gehecht als bijlage A.

Ter toelichting van de daarin vervatte regeling volgt hier oen overzicht van hetgeen daaraan is voorafgegaan.

Bij het eerste besluit van 2G Juli 181)11 No. 2U werd de Legercommandant gemachtigd om tot aanmoediging van denbsp;paardenteelt in de residentie Preanger Begentschappen en nanbsp;met don Directeur van Binnenlandsch Bestuur gehouden overleg, tegen rcgularisatie, aan het Departement van Binnenlandschnbsp;Bestuui' af te staan:

rt. vijftien tot het Leger behooivnde paarden, die bij uitstek voor dekhengst geschikt zijn;

b. voor zooveel noodig tot het Leger hehoorende paai'den uit de 'D*'‘ en militaire, afdeelingen op Java, die voor afkeuring in aanmerking komen, doch waarvan met grond magnbsp;worden verwacht, dat zij als dekhengst nog geschikt zijn.

Dit besluit regelde dus sub a de overname voor eenmaal van een vijftiental su])C)‘ieure legerpaarden en verder sub b denbsp;voortdurende aanschaffing van dekhengsten uit de voor afkeuring bestemde reformj)aarden voor zoover deze tot het beoogdenbsp;doel nog konden dienen.

Wat aangaat de overname van superieure hengsten als bedoeld sub a valt het volgende te vermelden. Nadat van de honger vermelde '15 hengsten een gestorven was en een andernbsp;vvc'gens gelirek aan temperament minder geschikt voor dekhengst was bevonden en daarom weder bij de troepenj)aardennbsp;werd teruggenomen, werden tor vervanging van deze twee,nbsp;twee andere legerpaarden tegen rcgularisatie afgestaan. Ennbsp;daarna is nog eens bij besluit van 8 December 1901 No. 8 machtiging verleend om wederom voor eenmaal eenige legerpaardennbsp;(zooveel als toen doenlijk was) ten behoev e der fokkerij af te staan.

Ten slotte heeft het voordurend dringende gebrek aan goede dekhengsten er toe. geleid dat, hoewel intu.sschen reeds gestreefd

Deel XVI, All. ,1 en i.

.Mei 1905. nbsp;nbsp;nbsp;28

-ocr page 438-

wordt

naai’ aanschaffing Jangs

anderen weg, waarover strak.

nader, voorloopig de gelegenheid om legcrpaarden, die voor

dekhengst

er geschikt worden geacht, over te nemen

voor de Preanger fokkerij, is uitgebreid en bestendigd door de bepaling in het hoogervermeld besluit (Bijlage A) van 21 Juni jl.nbsp;No. 11, artikel 2 sub a, dat telken jare en zoo lang als zulksnbsp;noodig of wenschelijk zal blijken, een maximum aantal vannbsp;tien legcrpaarden op de vorenbedoelde wijze ten dienste dernbsp;Preangerfokkerij zal kunnen worden afgestaan.

Met betrekking tot de aanschaffing van reformpaarden om als dekhenst te dienen, zij het volgende aangeteekend.

Er werden op deze w'ijze niet zoovele hengsten verkregen als waarop door het Departement van Binnenlandscli Bestuurnbsp;gerekend w'as, hetgeen werd toegeschreven aan de wijze vannbsp;beoordeeling, welke van de aftekeuren paarden nog voor dek-

hengst konden dienen, n.

dubbele keuring, eerst in het gar-

nizoeii van afkeuring door den betrokken militairen paardenarts,

later

nog eens te Bandoeng door den Gouvernements veearts.

die met de leiding der fokkerij is belast, liet kon zijn, dat de laatste een als geschikt opgezonden paard niet bruikbaarnbsp;zou achten, wat er weer toe kon leiden, dat de militairenbsp;paardenarts, om tegen zulk eene eventualiteit zooveel mo-gelijk verzekerd te zijn, begon met alleen zulke paardennbsp;geschikt te achten en op te zenden, die aan zeer hooge eischennbsp;voldeden. Daarom werd in het eerste besluit van 1896 laternbsp;eene wijziging aangebracht, met de bedoeling, dat voortaan allenbsp;op reform gestelde paarden, voor zoover nog gezond, zoudennbsp;worden opgezonden naar Bandoeng om er daar de voor dekhengst geschikte uit te zoeken en de overige te verkoopen.nbsp;In verband hiermede werd door het Legerbestuur last gegevennbsp;tot opzending van alle reformpaarden, die geacht werden gezond te zijn in verband met het doel, waarvoor zij zoudennbsp;w'orden bestemd. Daarop is weder twijfel gerezen of dezenbsp;laatste clausule toch niet aanleiding zou geven, dat het bezwvaarnbsp;der dubbele keuring bleef voortbestaan, totdat nu onlangs gelegenheid is gevonden voor eene nieuwe, alle partijen bevredigende regeling op dit punt, welke is opgenomen in hetnbsp;liooger aangehaalde besluit van 22 Juni jl. No. 11 (Bijlage A).

-ocr page 439-

Volgens die

nieuwe i'cgeling, waartoe de gelegenlicid ontstond

tengevolge van de straks nader te vermelden instelling door het Departement van Dinnenlandsch Bestuur van drie vaste commissiesnbsp;voor den aankoop van fokdieren, paarden en runderen op Java,nbsp;zal bij de aanwezigheid van op reform te stellen paarden,nbsp;daarvan kennis worden gegeven aan de betrokken commissie,nbsp;welke dan in staat is vooraf daaruit te kiezen, welke paardennbsp;voor de fokkerij zullen worden overgenomen.

Overigens dient nog te worden vermeld, dat over de aanwending van reformpaarden voor de fokkerij niet gunstig wordt geoordeeld. Als motief om verder van het gebruik dezernbsp;paarden voor dekhengst af te zien, werd door het Legerbestuurnbsp;aangevoerd dat het voor de beoogde rasvei’betering een onafwijsbare eisch moest worden geacht, voor deze fokkerij tenbsp;beschikken over hengsten van uitstekende qualiteit, welke natuurlijk niet te verwachten valt bij afgekeurde troepenpaarden.nbsp;Door het Departement van Binnenlandsch Bestuur werd ditnbsp;bezwaar beaamd, doch aangevoerd, dat zoolang het voorshandsnbsp;geheel onmogelijk was aanstonds een ook maar eenigszinsnbsp;voldoend aantal superieure hengstens te verkrijgen, intusschennbsp;voorloopig wel zou dienen te worden voortgegaan met denbsp;aanwending ook van nog eenigszins geschikt geachte reformpaarden, die in elk geval tocli nog veel beter wmren dan denbsp;dekiiengsten der bevolking, die anders aan de voortteling zoudennbsp;deelnemen.

,,Zoolang” — aldus werd in eene missive van 4 April i90i No. '1922 door den Directeur van Binnenlandsch Bestuur aannbsp;den Legercommandant geschreven, ,,zoolang niet overal en tennbsp;allen tijde hengsten van ])rima-kwalitcit gestationneerd en tenbsp;bereiken zijn, zullen we moeten roeien met de aanwezige riemennbsp;in de zekere overtuiging dat op den duur de gebreken, dienbsp;deze inferieure, maar toch nog ver boven de Inlandsche staande,nbsp;hengsten vertoonen, gaandeweg in mindere mate op de nakomelingen worden overgedragen, zoodat, wanneer na enkelenbsp;jaren deze inferieure door sujierieure hengsten vervangen kunnennbsp;worden, zij een vrouwelijk materiaal vinden dat reeds eennbsp;heel eind ver op den weg van verbetering gebracht is.”

Blijkens het vorenstaande kan in het blijkens het jongste


-ocr page 440-

heslilit van .liini j.l. Xo. I I voorsliainis iM'sfendiii’dn g'chruilv van reformpaarden als dekhengst dus slechts worden geziennbsp;een maatregel van geheel \ oorloopigen aard, in al'wachting, datnbsp;over een voldoend aantal werkelij’k goede dekhengsten zalnbsp;kunnen worden beschikt.

Do vraag, hoe in deze behoefte afdoendc zal kunnen worden, voorzien, is mede het onderwerp geweest van herhaald overleg.

Dit overleg had t(‘n deele tot ge\olg de reeds vernu'lde machtiging in het besluit van 21 Juni'19().i No. I i om jaarlijks,nbsp;zoolang zulks noodig of wenschelijk zal blijken, ten hoogstenbsp;tien legerpaarden voor de fokkeidj af te staan. Zooals uit denbsp;bewoordingen dier beschikking reeds blijkt, is ook deze regelingnbsp;volgens hare bedoeling niet \an vooi'tdui'end blij vonden aard. ftrnbsp;was n.l. door het Legerbestuur betoogd, dat 0|) den diiui' ooknbsp;de keuze uit de legerpaai'den niet de meest geslt;dukte weg konnbsp;zijn om de beste d(d\hengsten \üoi' de fokkeidj te vei'krijgen.

))De remontecommissÜMi” — zoo schreef de legercommandant — ))kunnen wel de (joede, maar niet altijd de beste paarden aan-koopen, die ter markt wmrdcn gebracht: de laatsten tochnbsp;w'orden in den regel door particulii'ren met zulke hoogenbsp;pi'ijzen betaald, dat de beschikbaar ge.stelde remonteprijzen daartegen niet kunnen concurreeren” (hetgeen ook uit e('n militaii'nbsp;oog|)unt niet noodig w'erd geacht, daar het leger geen luxe-paarden behoeft te hebben), sliet gevolg daarvan is dan ook,nbsp;dat de beste paarden niet in het leger worden gevonden, maai'nbsp;daarbuiten, en derhalve cene keuze van dekhengsten uit denbsp;remontejiaardcn steeds slechts ten halve tot het doel zal leiden”.

Ter voorziening op den duur in een voldoende aantal dekhengsten, weitl daarom w'enschelijk geacht deze te verkrijgen door aankoop, hetzij uit de hand op Java bij zich voordoendenbsp;gelegenheden, hetzij op Soemba, en mede om goede volbloednbsp;Sandelhout-hengstcn voor de fokkerij zelf te fokken, waartoenbsp;dan voor dit doel noodig was, dat ook beschikt moest kunnennbsp;W'orden over Sandelhout-merries.

Door den Directeur van Binnenland.sch Bestuur was verder nog betoogd, dat het noodzakclijk zoude ziju om voor deze ennbsp;ook andere maatregelen tot aannoediging van de paarden- ennbsp;de veeteelt het op de begrooting uitgetrokken bedrag \'oor dit


-ocr page 441-

doul te verhoogeii en van /'330ÜU.—¦ ’sjaai'.s te brengen op / 75.000.— ’s jaars. Het voorstel om de noodigo fondsen beschikbaar te stellen werd ook dooi' het Legerbestuur warm ondersteund.

Overeenkomstig dit voor.stel werd op de bcgrooting voor 1902 liet op het artikel onder de onrschrijving «aanmoediging vannbsp;de paarden- en de veeteelt” uitgetrokken bedrag tot/¦ 75.000.—nbsp;verhoogd en ook overigens werd in den zin der voormeldenbsp;\oorstellen beschikt dooi' de bij besluit van 3 December 1901nbsp;No. 3 verleende machtiging aan den Directeui' ^ an Dinnenlandschnbsp;Destuur, om te beschikken over de noodige gelden voor dennbsp;aankoop, tegen den minst te liedingen prijs, van dekhengstennbsp;en fokmerries op de eilanden Java en Soemba. Bepaald werdnbsp;daarbij, dat het aantal op Soemba aan te koo]jen fokmerriesnbsp;\oorloo])ig zich bepalen zon tot een vijftigtal en de aankoopnbsp;op Soemba zou geschieden door den destijds met het civielnbsp;bestuur aldaar belasten kapitein der artillerie G. C. A. Dijk, dienbsp;zich destijds te Batavia bevond, w'aarheen hij was ojigeroepen.

Tengevolge van de omstandigheid, dat ten slotte de genoemde oflieiei' niet naai* Soemba is tei'uggekeerd, heeft de bij het genoemde besluit vau 3 December 1901 No. 8 verleende machtiging, voor zoover die den aankoop op Soemba lietreft, tot dusvernbsp;nog tot geen gevolg geleid. Overigens werd bij missive \'annbsp;den Directeur van Binnenlandsch Bestuur van Ki Juli 1902nbsp;No. T6I7 omti'ent het resultaat van den maatregel bericht, datnbsp;de aankoo|) op Ja\ a tot op dien tijd een aanwinst had opgeleverdnbsp;\an twaalf hengsten, terwijl voor het doel, om in eigen beheernbsp;manlijk fokmatei'iaal te teelen, mede een en twintig merriesnbsp;waren verkregen, waarvoor betaald was respectievelijk f 0300nbsp;en / 5565.

Daarop wei'd bij besluit van 16 October d. a. v. No. 62 het noodige vastgesteld ten aanzien van de beschikking over ennbsp;d(' verzorging \an de aangekochte merries. Hoe met dezenbsp;merries wordt gehandeld kan blijken uit de als Bijlage B aannbsp;deze nota gehechte, «vooi'waardcn waarop de op .lava aangekochte Gouvernements-merries door den Besident der Breangernbsp;Begentschapjien worden geplaatst”.

In aansluiting bij het voorgaande dient nog het volgende aangetcHikcnd aangaande de aanvankelijk en later getroffen

-ocr page 442-

428

regelingen met betrekking tot de beschikking over en de verzorging van de dekliengsten bij de Preanger-fokkerij.

Aanvankelijk werden, ingevolge de bij het eerste besluit van 1896 getroffen regeling, de superieure hengsten op afbetalingnbsp;verkocht aan inlanders, die lust en geschiktheid toonden tenbsp;bezitten voor het aanhouden van een dekhengst, waarbij voorwaarden werden gesteld ter verzekering, dat de hengst zoolangnbsp;hij nog niet was afbetaald, ten genoegen van het Bestuur zounbsp;worden behandeld en voor de fokkerij gebezigd. De hengsten,nbsp;uit de reform])aarden verkregen, werden aan Inlanders innbsp;verzorging gegeven onder bepaalde, straks nader te vermeldennbsp;voorwaarden.

Over de resultaten der eerstbedoelde regeling ten aanzien der superieure hengsten, n.1. verkoop aan 'Inlanders, werd gunstignbsp;geoordeeld. De afbetalingen vonden geregeld plaats en toennbsp;tegen het eind van 1900 de paarden geheel af betaald zoudennbsp;zijn en dientengevolge in vollen eigendom aan de betrokkennbsp;Inlanders zouden overgaan, die er dan de vrije beschikkingnbsp;over zouden hebben, werd het wenschelijk geacht een regelingnbsp;te treffen ter verzekering, dat de hengsten nog gedurende eennbsp;zestal jaren onder Gouvernementstoezicht voor de fokkerij zoudennbsp;worden aangewend; daarom werd bij besluit van 19 Decembernbsp;1900 No. 1G de Resident der Preanger Regentschappen gemachtigdnbsp;tot het aangaan van eene nadere overeenkomst met de beti'ok-ken Inlandsche eigenaars, volgens vvelke de hengsten nog gedurende zes jaren onder bepaalde voorwaarden voor do fokkerijnbsp;zouden bestemd blijven, vvaarvoor dan aan den eigenaai- opnbsp;het einde van elk jaar f 50 werd uitgekeerd.

Intusschen werd het door het Departement van Binnenlandsch Bestuur in overeenstemming met het Legerbestuur wenschelijknbsp;geaclit, het systeem om de hengsten te verknopen, al warennbsp;de resultaten daarvan ook gunstig, niettemin voor het vervolg los te laten, wijl het beter werd geoordeeld, dat het Gouvernement steeds de volle beschikking over het paard blijftnbsp;behouden, om in alles geheel vrij te zijn en den hengst steedsnbsp;te kunnen terugnemen en te plaatsen, waar hij het meestnbsp;noodig is, ook ten einde de hengsten voortdurend na eenigenbsp;jaren te kunnen omwisselen en werkzaam te stellen in een

-ocr page 443-

420

andere streek, ter vermijding, dat zij cigenvervvekte veidens gaan dekken. Daarom werd, liet eerst bij het reeds hoogernbsp;vermeide besluit van 3 December '1901 No. 8, voor het vervolgnbsp;het systeem aangenomen, om ook de superieure hengsten, evenals van den aanvang af met de uit de reformpaarden gekozennbsp;hengsten was geschied, aan inlanders in verzorging te gevennbsp;onder bepaalde voorwaarden.

Van deze, door de Regeering bij missive van den Gouvernements Secretaris van 20 Juli 1896 No. 1531 goedgekeurde voorwaar-den is een exemplaar gehecht aan deze nota als bijlage C.

Thans dient nog eenige nadere opheldering te volgen aangaande de reeds hooger vermelde, door het Departement van Binnenlandsch Bestuur ingestelde drie vaste commissies vannbsp;veeartsonijkundigen voor de keuring en den aankoop van fok-dieren, paarden en runderen op Java.

Na de reeds hooger vermelde bij het besluit van 3 December 1901 No. 8 aan den Directeur van Binnenlandsch Bestuurnbsp;verleende machtiging om te beschikken over de noodige geldennbsp;voor den aankoop van dekhengsten en fokmei’ries op denbsp;eilanden Java en Soemba, werd door den Directeur van Binnenlandsch Bestuur gewezen op het reeds voorgekomen en ook voornbsp;de hand liggend bezwaar, verbonden aan de tot dusver gevolgde regeling, dat telkens, wanneer zich de gelegenheid voordeednbsp;een geschikt ])aard voor de fokkerij aan te koopen, eerst voornbsp;iederen aankoop een bijzondere machtiging moest worden gevraagd van dien Departementschef, zoodat het voorkwam, datnbsp;wanneer die machtiging niet tijdig genoeg kon worden verleend, menig geschikt dier ontglipte. Daarom wenschte de Directeur drie vaste commissies in te stellen voor West-, Midden- ennbsp;Oost-Java, die, wanneer zich de gelegenheid voordeed, een voor denbsp;fokkerij geschikt paard aan te koopen, bevoegd zouden zijn totnbsp;dien aankoop over te gaan. Naar de Directeur betoogde zoudennbsp;diezelfde commissies ook nuttig werkzaam kunnen zijn voornbsp;aankoop van fokvee ten dienste der van Begeeringswege genomen of nog te nemen maatregelen in het belang der veeteelt.

Hare goedkeuring had

Nadat de Regeering bij missive van den 1 sten Gouvernements Secretaris van 4 December 1902 No. 4100 aan het denkbeeldnbsp;der instelling van zulke commissien


-ocr page 444-

430

guliecht, vond die instelling plaats bij besluit \ an den Directeur van Binnenlandscli Bestuur van 20 Februari jl. Nu. 04, waarvannbsp;aan de Residenten op Java en Madoera wei'd kennis gegevennbsp;bij ’s Directeurs cii'culaire van dien datum No.'1137. Die circulaire met bet genoemde besluit en de tevens vastgestelde in-structien en aanwijzingen bij den aaideoop van Sandelliout-Jbkmateriaal volgen hierachter, gezamenlijk als bijlage D.

A\'at aangaat de beoordeeling der tot dusver bij de Ih'eangei-I'ok-kerij verkregen resultaten kan het volgende woi'den medeged(.'eld.

Bij de overweging vrt’n het reeds hooger vermelde voorstel om do op de begrooting uitgetrokken post voor aanmot'digingnbsp;\'an de paarden- en de veeteelt te verhoogen tot f 75.000,nbsp;werd aan den Directeur Aan Binnerdandsch Bestuur o.m. verzocht eene \nteenzetting te geven van de resultaten, tot dusvci'nbsp;bij verschillende uit dezen begrootingspost bekostigde maatregelen verkregen.

in de daai'op ontvangen missive van dien Departcmentscher van 27 April '1901 No 2316 werd over de tot op dat tijdstipnbsp;verkregen resultaten bij de Preanger-lbkkerij het volgende bericht:

»De eerste dekhengsten —15 stuks — afkomstig uit het remonte-de])Ot te 1’oerbaja, werden gestationneerd in Decembci' RSÜO.

Behalve deze hengsten kwamen gedurende 1899 nog 10 hengsten uit de relbimpaarden en, gedurende 1900, 4 hengstennbsp;uit de afgekeurde troepenpaarden het mannelijk Ibkmateriaalnbsp;A ersterken.

Geboren werden :

in 1897 ......... 38 veulens

» nbsp;nbsp;nbsp;1898 ......... 333 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;1899 ......... 480 nbsp;nbsp;nbsp;»

» nbsp;nbsp;nbsp;1900 ......... 743 nbsp;nbsp;nbsp;»

Totaal 1594 veulens.

))Wat de (|ualiteit dier veulens aangaat, zoo wordt vermeend kortheidshalve te mogen verAvijzen naar de desbetreffende verslagen, uitgebracht door militaire commissien en bereden oflicieren,nbsp;die, op last van het Legerbestuui', gedurende 1900 de afdee-lings- en de centrale tentoonstellingen bezochten.

-ocr page 445-

431

»lii (Ie alyoneene bexcltonivauj omtrent de fokkerij in het algemeen in verband met de remonteering, zegt de militairenbsp;commissie, die de afdeelingstentoonstellingen bezoelit (gedurendenbsp;September 1900 gehouden op 16 verschillende plaatsen binnennbsp;het gebied der fokkerij), dat zij in het gelieel te zien kreegnbsp;913 veulens, die ongetwijfeld den indruk gaven, dat, w'atnbsp;betreft de remonteering voor het Leger, de goede richting isnbsp;ingeslagen, tot staving van w'elke bewvering de commissie hetnbsp;feit releveert, dat van de 93 voorgebrachte veulens van 2 — 3nbsp;jaren ouderdom, er 22 voor het Leger werden goedgekeurd,nbsp;waaruit toch vidt af te leidcni, dat reeds nu bijna 25 procentnbsp;der aanwezige veidens der eerste generatie »aan de door onsnbsp;gestelde strenge eischen voldeden.”

))Na eenige berekeningen omtrent het vermoedelijk aantal veulens in 1901 en 1902, dat alsdan zal blijken te kunnennbsp;voldoen aan de door de militaire commissie gestelde strengenbsp;eischen, verxolgt zij als volgt:

))ünze verwachtingen in het vorig jaar (1899), neergelegd )gt;in ))et rappoi't van 3 Januari 1900 en luidende:

))»Zou dus nu reeds begonnen kunnen worden met den ))»aaid\oop van gekruiste veulens voor het Leger, de toekomstnbsp;vwzal doen zien, dat het geene utopie is, dat over een 8 anbsp;))))10 jaren, wanneer veulens van de 3de generatie geborennbsp;))))zijn, het grootste gedeelte der voor het remonte-de|)otnbsp;»))benoodigde jaarlijksche aanvidling zal worden gekocht innbsp;))»de Preanger H(^gentscha|)])en, terw ijl voor de latere toekomstnbsp;))))het Leger in de gunstige omstandigheden zal geraken,nbsp;))))van zich binnenslands te kunnen remonteeren en daarbijnbsp;))))eene deugdelijke reserve aan |)aarden te bezitten,”

))zijn dus ni('t beschaamd geworden.”

»\Vaar alzoo 25 voldeden aan de d(x)r de remonte-coju-missie gestelde strenge eischen, daar valt het niet te betwijfelen of het quot;rootste itedeelte zal voldoen aan de minder stremgt;'enbsp;eischen, die gesteld worden voor de verschillende diensten, dienbsp;van paarden gevorderd kunnen worden door het landhuishoudkundige publiek dezer gewesten.”

-ocr page 446-

43“2


lloofdzakelijk werd dos gewezen op hetgeen de in 1900 gehouden paardententoonstellingen hadden te zien gegeven.

Paardententoonstcllingen als hier bedoeld werden sedert 1897 geregeld jaarlijks gehouden.

Voor het eerst bij besluit van 4 September 1897 No. 11


werd toegestaan een


bedrag van ƒ 2100 voor het uitloven van


])remien aan inlandsche eigenaren van paarden, die op de in de residentie Preanger-Regentschappen te houden paardenmarktennbsp;tevens tentoonstellingen worden aangeboden. Deze beschikkingnbsp;werd genomen overeenkomstig het betrekkelijk voorstel vannbsp;den Resident der Preanger-Regentschappen, vervat in diensnbsp;missive van 2 Februari 1897 No. 985/14. Hetgeen ter moti-veering van dien maatregel werd aangevoerd, kan volledignbsp;blijken uit het afschrift van die missive, gehecht aan dezenbsp;nota als bijlage E.

Voor 1898 werd eveneens f 2100 toegestaan bij het besluit van 13. Augustus van dat jaar No. 29.

Voor 1899 werd een geheel gelijke beschikking genomen bij het besluit van 8 Februari van dat jaar No. 2, maar bovendiennbsp;werd nog bij besluit van 25 November d.a.v. No. 1 /¦2500ternbsp;beschikking gesteld van den Resident der Preanger-Regentschappen voor het uitloven van premien aan Inlandsche eigenarennbsp;van door het Gouvernement verstrekte dekhengsten en van metnbsp;die hengsten gefokte veulens, die zouden worden bekroond opnbsp;eene te Randoeng te houden centrale tentoonstelling. Deze laatstgenoemde centrale tentoonstelling stond dus meer onmiddellijknbsp;in verband met de Gouvernementsfokkerij. In het betrekkelijknbsp;voorstel tot beschikbaarstelling van het bedrag was door dennbsp;Resident der Preanger-Regentschappen aangevoerd de wen-schelijkheid, om bc])aaldelijk aan de gunstige resultaten van dienbsp;fokkerij meerdere bekendheid te geven, o})dat het de bevolking gemakkelijker zounbsp;prijzen van de hand te doen.


vallen haar paarden tegen redelijke


Ter


bevordering van dit laatste


werd ook voorgesteld om in het belang van eventueelen aan-


aan het Legerbestuur


koop voor de remonte, te geven, die tentoonstelling door een militaire Commissie tenbsp;doen bezoeken, aan welk verzoek ook door het Legerbestuurnbsp;werd gevolg gegeven.


in


-ocr page 447-

ASS

Onder de twee hiervoren vermelde verschillende omschrijvingen, nl.

a. nbsp;nbsp;nbsp;voor het uitloven van jmemien aan Inlandsche eigenarennbsp;van ])aiirden en veulens, die op in de afdcelingen dernbsp;residentie Preanger-Regentschappen te houden paardenmarkten, tevens tentoonstellingen, worden aangeboden; en

b. nbsp;nbsp;nbsp;voor het uitloven van premien aan Inlandsche eigenarennbsp;van door het Gouvernement verstrekte dekhengsten ennbsp;van met die hengsten gefokte veulens, die wordennbsp;bekroond op een te Bandoeng te houden (centrale)nbsp;tentoonstelling;

werden in de volgende jaren beschikbaar gesteld de hieronder genoemde bedragen ;

in nbsp;nbsp;nbsp;1900nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;a.....f nbsp;nbsp;nbsp;0000

voor nbsp;nbsp;nbsp;h.....,, nbsp;nbsp;nbsp;2500

te zamen f 8500

in nbsp;nbsp;nbsp;1901nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;a.....f nbsp;nbsp;nbsp;8000

voor nbsp;nbsp;nbsp;b.....,, nbsp;nbsp;nbsp;4000

te zamen f 12000

in nbsp;nbsp;nbsp;1902nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;a.....f nbsp;nbsp;nbsp;10.000

voor nbsp;nbsp;nbsp;b.....„ nbsp;nbsp;nbsp;5.000

te zamen f 15000.

Als motief voor de voortdurende stijging elk jaar van de voor die tentoonstellingen aangevraagde bedragen werd vermeld,nbsp;dat de verhoogde aanvragen verband hielden met het aantalnbsp;veulens, dat op, de tentoonstellingen werd verwacht, welk aantalnbsp;volgens de opgaaf in 1901, 800 meer bodi’oeg dan een jaarnbsp;te voren, terwijl in 1902 een aanwas van gefokte veulens totnbsp;1000 stuks was geconstateerd.

Yoor de centrale tentoonstelling te r)andocng is voorts telkens kosteloos vervoer toegestaan langs de lijnen der Staatsspoorwegen op Java voor paarden met hun eigenaars en geleiders,nbsp;voor de eigenaren in de wagens der derde klasse.

-ocr page 448-

Bijlage A.

EXTRACT UIT HET REGISTER DER BESLUITEN VAN DEN GOUVERNEUR-GENERAAL VANnbsp;NEDERLANDSCH-INDIË.

Tjii’A.nas, ikn Juni 1003.

Gelezen enz.

goedgCN oinlen en verstaan :

Eci'fitelijk: Jn te trekken artikel I b van het besluit van '^(1 Juli 'I8Ü0 No. 20, zooals die beschikking wordt gelezen

ingevolge het besluit van

\|)ril '1899 No. 9^

Ten l'weede: Den Commandant van . het Leger en Chef van het Depai'tement van Oorlog in Nedei'landseii-Indii' te machtigennbsp;om tegen i'egulai-isatie aan het Departement van Binnenlandsehnbsp;Bestuur af te staan:

u. telken jare en zoolang als zulks noodig of wenschelijk zal blijken, een maximum aantal van lieti tot het Legernbsp;op .lava (het remonte-depót hieronder begrepen) behoorcndenbsp;paarden, die bij uitstek voor dekhengst geschikt zijn, hetnbsp;laatste ter voorioopige beoordeeling van de bij artikel 2 vannbsp;het besluit van den Directeur van Binnenlandseh Bestuur vannbsp;20 Februari 1908 No. 04 ingestelde vaste commissies vooi' denbsp;keuring en den aankoop van fokdieren, jiaarden en runderennbsp;op .lava, zullende daarna cene delinitieve keuze uit de aldusnbsp;voorloopig uitgezóchte paarden geschieden door eene door dennbsp;Directeur van Binnenlandseh Bestuur, in overleg met den Commandant van het Leger, aan te wijzen Commissie;

b. de voor openbaren verkooj) bestemde reform|)aarden uit de drie militaire afdeelingen van .lava, waarvan naar het oordeelnbsp;der sub a dezer beschikking bedoelde vaste commissies met grondnbsp;mag worden verwacht, dat zij ;ds dekhengst nog geschikt zijti;

-ocr page 449-

iru‘1 uitii()0(lii’'iii£gt;' voorts om de (loimiiiiiulantoii doi' drie mi-

O D

litairc ardeelingeii van Java te voorzien van ordei’s, daartoe strekkende dal de voorschreven Commissies steeds tijdig zullennbsp;zijn ingelicht omti'ent de plaatsen en dagen, waarop de hier-hedoehh' opeidwre vei‘koo])ingen zullen plaats hehben.

Ten derde: Te bepalen dat de in artikel “2 \an dit besluit sid) (( bedoelde hengsten dooi' dim Hesident (h'r l’reanger lle-gentschappen in verzorging worden gegeven aan dooi' hem aannbsp;te wijzen jiersonen of groepen van personen onder do bij hetnbsp;schrijven van den Gouvernements Secretai'is van 2ti Julinbsp;No. '1581 goedgekeurde ,,Yo()rwaarden waarop de hengstennbsp;door den Hesident der 1’reanger Regentschappen ter verzorgingnbsp;worden gegeven”; en dat met de. subbedoelde, hengsten, ooknbsp;voor zoover deze elders dan in de 1’reanger Regentschap|)ennbsp;worden geplaatst, op gelijke wijze wordt gehandeld door hetnbsp;betrokken Hoofd van gewestelijk bestuur.

Afschrift enz.

-ocr page 450-

Bijlage It.

VOORWAARDEN

waarop de op Java aangekochte Gouvernements-merries door den Resident der Preanger-Regentschappennbsp;worden geplaatst.

§ a. Inr/eval van verkoop mei recht van wederinkoop.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Dc merries koiinen aan te goeder naam en faam bekeminbsp;staande Inlanders Avorden verkocht.

2. nbsp;nbsp;nbsp;De bewaarders van Gouvernements dekhengsten op dennbsp;voet der bij artikel 4 van het besluit van 26 Juli 1890 No. 20nbsp;bedoelde „voorwaarden waarop de hengsten ter verzorgingnbsp;worden gegeven”, en de houders van Gouvernements dekhengsten op den voet van het ontwerp, gehecht aan het besluitnbsp;van 19 December 1900 No. 16, hebben de voorkeur. Daarnanbsp;Inlanders, niet behoorende tot het Inlandsche bestuur, wordendenbsp;onder de niet tot het Inlandsche bestuur behoorende Inlanders,nbsp;voor de toejiassing dezer bepaling, de dessa- of kamponghoofden medegerekend.

3. nbsp;nbsp;nbsp;De koo])Som bedraagt voor ieder paard de inkoopsom,nbsp;die het Gouvernement er voor heeft besteed.

4. nbsp;nbsp;nbsp;De kosten oj) en ter zake van den koop en de leveringnbsp;gevallen, komen voor rekening van den Lande.

5. nbsp;nbsp;nbsp;De afbetaling geschiedt in maandelijksclie, driemaande-lijksche, halfjaarlijksche dan wel jaarlijksche termijnen, zoodatnbsp;zij in vijf jaren geheel is afgeloopen.

6. nbsp;nbsp;nbsp;De tijdsduur en het geldelijk bedrag der termijnennbsp;worden in elk afzonderlijk geval bepaald door het Hoofd vannbsp;gcwestclijk bestuur.

7. nbsp;nbsp;nbsp;Do merries mogen voor trek-, last- of rijdiensten wordennbsp;gebruikt, doch zulks slechts tot.on met de eerste zes maandennbsp;der zwangerscha]) en dan })as weer na de tweede levensmaandnbsp;van het veulen, voor elk afzonderlijk geval schriftelijk tenbsp;bcjialen door den betrokken deskundige.

-ocr page 451-

43/

(S’. De merries mogen alleen gedekt worden door den Goii-vernements dekhengst, aan te wijzen door den betrokken deskundige, die ook het tijdstip bej)aalt, waarop gedekt moet worden, 9. liet dekgeld, de kosten van het transport der men-iesnbsp;naar den dekhengst en de verblijfkosten bij den dekhengstnbsp;komen, bijaldien gezegde meria'es daartoe, ter beooi’decling vannbsp;den betrokken deskundige, onafgebroken meer dan di'ic dagennbsp;buiten haar gewoon verblijf moeten vertoeven, ten laste vannbsp;het Gouvernement, liet bedrag dezer kosten w'ordt, op voordracht van den betrokken deskundige, bepaald door het Hoofdnbsp;van gewestelijk bestuur.

'10. Op den aankoop der mannelijke progenituur heeft het Gouvernement recht van preferentie, uit te oefenen op dennbsp;leeftijd van anderhalf jaar of zooveel vroeger, als in het belang

betrokken deskundige zal

van het Gouvernement door den worden noodig geoordeeld.

11. nbsp;nbsp;nbsp;Bij uitoefening door het Gouvernement van het sub iOnbsp;bedoelde recht van j/referentie, bedraagt de betaling per hengstveulen op anderhalljarigen leeftijd f 500.— (twee honderdnbsp;gulden); en op jongeren leeftijd: dat bedrag, pondspondsgewdjsnbsp;verminderd, evenredig aan het aantal maanden dat nog aan dennbsp;anderhalfjarigen leeftijd ontbreekt. De betaling geschiedt in elknbsp;geval contant.

Bij de vaststelling van het te betalen bedrag tellen de maanden gedurende welke de merrie zw'anger was vóór het tijdstip,nbsp;waarop zij in koop aanvaard werd, in het voordeel van hetnbsp;Gouvernement, met dien verstande, dat dezwangerscha]/gerekendnbsp;W'Ordt te duren elf maanden van dertig dagen. Gedeelten vannbsp;maanden rekenen in het voordeel van den merriehouder.

De maanden der zwangerschap en de leefiijdsmaanden deden in de prijsberekening gelijk op.

12. nbsp;nbsp;nbsp;De vrouwelijke progenituur op eiken leeftijd, als ooknbsp;de mannelijke progenituur, die uiterlijk op anderhalfjarigennbsp;leeftijd door het Gouvernement, krachtens hot bepaalde sub 10nbsp;dezer paragraaf, nog niet genaast is, blijft het onbej/erktenbsp;eigendom van den merilehoudcr.

13. nbsp;nbsp;nbsp;liet recht tot wederinkoop der merries blijft het Gouvernement voorbehouden.

-ocr page 452-

Vi. Dij iiitoel'eniiig door lict (iou\(‘niomciit van hot siil) I'i bedoelde recht van wederinkoop wordt den merriehouder terugbetaald het reeds door hem afbetaalde gedeelte der koopsom, verminderd met het door liet Hoofd van gewestelijknbsp;bestuur, den betrokken deskundige gehoord, in hoogste instantienbsp;en onherroepelijk vast te stellen bedrag der op het tijdstipnbsp;van den wederinkoop gemaakte winst.

Indien alsdan zwangerschap bestaat, wordt deze in het voordeel van den merriehouder berekend, na de geboorte van bet veulen, op den voet der tweede en derde alinea van hetnbsp;voorgeschreven sub II dezer paragraaf.

irgt;. De daarvooi' vatliare bepalingen dezer ]iaragraaf gelden slechts zoolang de daarbij liedoelde merries nog tnet doornbsp;volledige afbetaling van de koopsom op de sub o hierbovennbsp;aangegeven wijze het onbeperkte eigendom der koopers zijnnbsp;geworden.

10. De houders van (!onvernements merries zijn aansprakelijk voor hef vi'rloi'en gaan van dez(' dieren, indien dit verlies door hun schuld plaats beeft; zij vei’goeden in dat geval aannbsp;het (lOuvernement de iid^oopsom van het hetrokken dier — zienbsp;sub 3 dezer ])aragraal‘— verminderd met het totaal bedrag dernbsp;daarvan reeds door hen afbetaalde termijnen.

(iaat daarentegen bij hen eene Gouvernernents merrie verloren door cenc oorzaak, die buiten hun schuld lisrt, dan is de betrokken houder — mits hij de overeengekomen voorwaardennbsp;behoorlijk heeft nagekomen — niet gehouden tot eenige .schadevergoeding aan het Gouv ernement, en behoeft hij ook niet dennbsp;loopenden afbctalingsteiTnijn noch de c. ij. daarop volgendenbsp;termijnen te voldoen.

17. Tot deze jiaragraaf belmoren voor zoover mogelijk mede de overigens ook tot § b dezer v oorwaarden betrekkelijke iialge-meene bepalingen” zooals die in hare r zijn ge.«tip(decrd.

!; b. Jngeval van beiraarijeving.

2. De alinea’s 2

, 7, 8 en 0 van paragraaf a dezer voor-


I. De merries kunnen aan te goeder naam en faam bekend staande Inlanders in bewaring worden gegeven.

-ocr page 453-

waarden gelden ook \oi)i' de inerrie.s, bedoeld in deze paragraaf b.

3. Op den aankooj) van de progenitiinr dezer merries, zoo mannelijke als vroiiwelijke, heeft het Gonvernenient recht vannbsp;])referentie en zulks op denzclfden voet en op dezelfde wijzenbsp;als waarop het Gouvernement volgens het bepaalde sub iU ennbsp;]I van ])aragraaf n dezer voorwaarden dat recht oj) de daarnbsp;bedoelde mannelijke progenituur heeft, met dien verstande datnbsp;de betaling per hengstveulen ten hoogste f '150.— (een honderd vijftig gulden), en per mcrrieveulen ten hoogste/quot;l25.—nbsp;(een honderd vijf en twintig gulden) bedraagt.

1. Het recht van terugneming der merries blijft het Gou-verneimmt voorbehouden.

.5. Jüj uitoefening door het Gouvernement van het recht van terugneming, in deze paragraaf bedoeld, wordt eene alsdannbsp;bestaande zwangerschap, veroorzaakt door den, overeenkomstignbsp;de terzake bestaande bepaling, aangewezen dekliengst, berekendnbsp;in het \ ()ordeel van den merri(d)ewaardei‘, na d(' geboorte vannbsp;het veulen, op den voet van de tweede en derde alinea vannbsp;het voorgeschrevene sub /¦/ van ])argraaf a en \oor wat hetnbsp;bedrag van de koopsom betreft — van het bepaalde sub .‘Ivannbsp;paragraaf b dezer voorwaarden.

(gt;. De bew’aardei's van Gouveimements-merries zijn aan-spi’akelijk voor het verloren gaan van deze dieren, indien dit verlies door hun schuld |)laats heeft; zij vergoeden in dat gevalnbsp;aan het Gouvernement de koopsom van het betrokken dier —nbsp;zie paragraaf a sub 3.

Gaat daarentegen bij hen eene merrie verloren door eene oorzaak die buiten hun schuld ligt, dan is de betrokken be-w'aarder — mits hij de overeengekomen voorwaarden behoorlijknbsp;heeft nagekomen — niet gehouden tot eenige schadevergoedingnbsp;aan het Gouvernement.

7. Tot deze paragraaf belmoren voor zoover mogelijk mede de overigens ook tot a dezer voorwaarden betrekkelijkenbsp;„algemeene bepalingen”, zooals die in hare § c zijn gestipuleerd.

§ c. Algemeene bepalingen.

1.

Het recht van wederinkoop en dat van terugneming, Deel XVI All. Sen S.

Mei 1Ü04. nbsp;nbsp;nbsp;29

-ocr page 454-

w\

Ih‘(IooI(I siih IS Viin pai’n^rajif n lai i^nli ^ jiara^raal' b ili‘Z('i' voorwaardeii, wordt iiitgeoefond lt;loor het lloold van gcwostelijUnbsp;bestuur op voordraclit van den beti'okken deskundige.

2. Deze deskundige vermeldt in zijne voordracht tot weder-inkoop ol' terugneming de reden ol' i'edenen die liem tot zijn betrekkelijk advies nopen.

Ui) houdt zich daarbij uitsluitend aan de i'cdencn ten deze gestipuleerd sub .0 dezer paragraaf.

Bijaldien bet Hoofd van g(;w(‘stelijk bestuur vermeent van de sub 2 dez(’r paragraaf bedoelde voo?“di'aclit te moetennbsp;afwijken, geeft hij daarvan, omh'r mededeeling van redenen,nbsp;kennis aan den Directeur van Biniienlandscli Bestuur, die alsdannbsp;in hoogste ressort beslist.

Of er schuld of geen schuld is in de gevallen bedoeld sub iO van Ij a en sub 0 van b dezer vooi'waarden, staat, oj)nbsp;\üordraeht \an den betrokken deskundige, ter beslissing aannbsp;het Hoofd \an gewestelijk bestuur, en in hoogei* beroep ennbsp;hoogste instantie, aan ilen Directeur van Binneniandsch Bestuur.

o. Bijaldien de meia-iehouder of bewaarder eenig door hem aanvaard beding niet nakomt, of het paard niet voldoende verzorgt, of verwaarloost, of bchandelr op ('.om' wijze waardooiquot;nbsp;de gezondheid er van gevaar loopt, een en ander op voordrachtnbsp;van den betrokken deskundige ter beslissing van den Be.sidentnbsp;der Preanger Regentschappen, oefent deze o)) de sul) 1, 2 en .dnbsp;dezer paragraaf omschreven wijze het recht van wederinkooj)nbsp;of terugneming uit, kunnende hij den delincpient bovendien eenenbsp;boete opleggen van f \().— (tien gulden) tot f 50.— (vijftignbsp;gulden).

6'. De merries mogen alleen van hare standplaatsen tijdelijk vcrwijilcrd zijn ;

a. nbsp;nbsp;nbsp;voor het verrichten dor sub 7 van paragraaf a dezernbsp;voorwaarden toegestane diensten;

b. nbsp;nbsp;nbsp;gedurende de dagen dat zij verblijf dienen te houdennbsp;bij den, ingevolge der ter zake bestaande bepaling, aangewezen dekhengst;

c. nbsp;nbsp;nbsp;gedurende tentoonstellingen van materiaal of (en) productennbsp;van Gouvejaicments-])aardenfokkerijen ;

d. nbsp;nbsp;nbsp;wanneer en zoolang een tijdelijk verblijf i;i het depot


-ocr page 455-

441

(l(‘i' t'okkorijon door don liotrokkoii Koropoeschen rioovernenionts-\ ooarts iioodig wordt geoordeeld ;

e. gedurende den tijd dat zij wegens 6. . c. . of d op de lieen- of terugreis zijn.

7. De merriehouders (,§ ff) en bew'aarders (§ h) verklaren zieli onvoorwaardelijk te onderwerpen aan de beslissingen, doornbsp;het Hoofd van gewestelijk bestuur dan wel door den Directeurnbsp;\an Dinnenlandscti Destuur \olgens deze \ooi-waarden in hoogste instantie te nemen, alsmede aan de beslissingen, door hetnbsp;Hoofd van gewestelijk bestuur in hoogste instantie te nemennbsp;ter zake van geschillen omtrent de uitlegging van eenige overeenkomst 0|) den voet dezer voorwaarden aan te gaan.

lt;V. De in deze voorwaarden als „betrokken deskundige” aangeduide vétérinair is de ter gewestelijke hoofdplaats Bandoeng gevestigde Europcesche Houvernements-veearts.

JiehoorI hij hel he.'lt;luil vxii 10 Oclaher iOO‘2 No. 02.

-ocr page 456-

liMLAHE C.

VOORWAARDEN,

waarop de hengsten door den Resident der Preanger Regentschappen ter verzorging worden gegeven.

§ i. (loDti'Mctant ter eeiie (de liesidciit ol'Assistent-Uosident q(| het Gouvernement van Nedcriandsch-Indië) staat den dekhengst ter verzorging al’ aan dien ter andere zijde (dennbsp;Inlander), met bevoegdheid daarmede merries der bevolking tenbsp;doen dekken.

Laatstgenoemde mag den hengst niet tot eenig ander doel gebruiken.

§ 2. Gontraetaut b'r andere zijde is vooi' het verloren gaan van den hengst aansprakelijk, tenzij dit verlies buiten zijn schuldnbsp;ligt, zulks ter beoordeeling van den Resident.

ij 3. Hij zal van de eigenaars dei‘gedekte merries als dekgeld mogen helïen, een door den Resident na raad|)lcging van hemnbsp;te bepalen som niet te boven gaande.

de

Rit dekgeld zal strekken als loon voor

den hengst; de kosten dier verzorging komen geheel te zijnen laste.

ij 4. Hij verbindt zich een register aan te iiouden, waai'in te vermelden:

a. de namen van de eigenaars der gedekte merries;

h. hunne vvoon])laatsen;

c. het ras, de kleni' en zoo mogelijk ook de hoogte en ouderdom der gedekte merries;

d.

de datum der dekking.

Op het eind van elk kwartaal wordt een afschrift van dit register gezonden aan den Resident.

5. Ingeval hij een der bovenstaande voorwaarden niet nakomt of het paard, naar het oordeel van den Resideiït, nietnbsp;voldoende verzorgt, verwaarloost of behandelt op een wijze dat denbsp;gezondheid er van gevaar loopt, wanneer hij het niet voorde

-ocr page 457-

voortteling Ijescliikbaar stelt, het voor andere doeleinden gebruikt of wanneer andere redenen zulks wcnsehclijk maken, mede ternbsp;beoordeeling van den Resident, is deze ten allen tijde bevoegdnbsp;den hengst terug te nemen.

0. Rij geschillen omti'ent de uitlegging van de voorwaarden dezei’ overeenkomst beslist de Resident in hoogste ressort.

Ue Contractant ter andere zijde verbindt zich aan die beslissing zich onvoorwaardelijk te ondei'wcrpen.

-ocr page 458-

Bijlage I).

DEBAKTEMENT

VAN

BINNENLAADSGIl BESTUüB. No. HS7

Batavia, 2U Februari 1903.

Tegelijk met liet voor liet ai'cliiel' van Uw bureau bestemde extract uit mijn besluit van lieden No. 64-, met bijbe-lioorende »Instructie”, lieb ik tot Uwe informatie de eer UHEdG. hierbij aan te bieden afschrift van mijn aanschrijvingnbsp;dd. heden No. 1137 a en b onder meer gericht tot den metnbsp;het veterinair toezicht in Uw gewest belasten Gouvernementsnbsp;veearts.

De Direcletir van Binnenlundsch Jkvtuur,nbsp;P. G. AllENllS.

Aan

HE Besidenten 01' .Iava en .Madüera.

-ocr page 459-

DKl'AirrivMEM

VAN

BLNNEALA.NDSCH BESTUUR.

Xo. lUHn.

Batavia, i'O Febiuari J0U3-

Oiidei- toezending van het voor UWEG. bestemde extract nit mijn besluit van lieden No. ()-4 met bijbeboorende ,,Instructie”—nbsp;aan den inbond \an welke bescbciden ik mij xeroorloot' ternbsp;bekorting te refereeren - beb ik do eer U bet volgende medenbsp;te deelen met betrekking tot de werkwijze, te volgen door denbsp;bij mijne gemelde besebikking ingestelde eommissies.

Be leden diei' eommissies bonden iedei* arzonderlijk aanteekening van bet Ibkniateriaal binnen eigen ressort en verzamelen gegevens,nbsp;zoo omtrent de bonders of' bewaarders der dieren (bunlieder woon-jjlaatsen, kwaliteiten, recbtsvcrbonding tot de dieren, enz. enz.)nbsp;als omtrent de dieren zelve (ouderdom, waarde, enz. enz.)

Op bunne gewone inspectiereizen verrijken de commissieleden die aanteekeningen met eigen waarnemingen.

Zij vermeerderen die aanteekeningen \ oorts met advertenties, strooibiljetten als andei'szins, blijkens welke eigenaren vannbsp;l'okmateriaal zieb daarvan willen ontdoen en omtrent welkenbsp;aanbiedingen, bun de gelegenheid ontbreekt oj) bunne gewonenbsp;inspectiereizen óm daarvan verder notitie te nemen.

W aimeer nu eene commissie als bierbedoeld op grond der aldus liijeengegaarde aanteekeningen kan verwachten gedurendenbsp;een a twee dagen voloji wei’k te hebben, dan wordt allennbsp;eigenaren der dieren die als Tokmateriaal aangeteekend w erden —nbsp;e. q. bunnen gemachtigden — verzocht de dieren op een doornbsp;die commissie te bepalen dag te brengen op de door baar aannbsp;te wijzen plaats, waarheen zij zich dan begeeft tot keuring,nbsp;eventueel tot aankoop.

Van elke dienstreis ten deze door de commissies gemaakt, wordt zoo sjioedig mogelijk een laqiport ingediend aan dennbsp;Uirecteur van Binnenlandseb Bestuur.

-ocr page 460-

Komt het voor dat er eeiie groote hoeveelheid fokdieren te gelijk wordt aangeboden, dan doet het voorzittend lid dernbsp;betrokken commissie, zijnde de amhtelijk, oudste Gonvernementsnbsp;veearts, desnoods per telegraaf aan den Directeur van Dinnen-landsch Bestuur het voorstel om als derde lid aan de commissienbsp;toe te voegen den Europeesehen of c. rp inlandschen Gouver-nements veearts die eventueel met die fokdieren zal moetennbsp;werken, welke toevoeging — zoo er van komt — slechts zalnbsp;gelden voor het s|)eciale geval.

De bedoeling der voormelde ,,Instructie” is niet zoozeer om als imperatief voorschrift te gelden dan wel als leidraad, zoodatnbsp;afwijking waar noodig \an hare cischen toegestaan is, maarnbsp;heeft zoodanige afwijking—bijvoorbeeld van maximum- ofnbsp;minimum-leeftijd — plaats, dan bchooicn de redenen daarvannbsp;te worden vermeld in het rap|)ort nopens de betrekkelijkcnbsp;dienstreis.

Ik behoud mij -voor nadei' fondsen ter goede rekening beschikbaar te stelleri, ter bestrijding van kleine uitgaven, zooals voor advertenties, belooningen aan personen voor het bijeenbrengen van aan te koopen fokmateriaal, onkosten onmiddellijknbsp;na den aaidvoop, enz.

Ten slotte worden de hierbedoelde commi.ssies uitgenoodigd om de fokdiei'en, waarvan de aankoop is tot stand gekomen,nbsp;zonder meer dan het hoogst noodige verwijl over te gevennbsp;aan den dichtst bij zijnden Europeesehen bc:tuui-sambtenaar,nbsp;met verzoek om voor de o|)Z(mding der dieren naar de plaatsnbsp;van bestemming zorg te di'agen.

De Hoofden van gewestclijk bestuur zullen de bedoelde bestuursambtenaren, voor zoover aan elk hunner ondergeschikt,nbsp;ter zake van instructien voorzien.

lh‘ Dii'cclcur van Binnen landuch Jkvluuv,nbsp;1’. G. Aiienüs.

,1 an

DE Güuvts. Veeartsen op Java,

Leden der vaste Commissies voor de hettrimj en den aankoop van fokdieren.

-ocr page 461-

DEPAin’EME.M

VA.N

BINMiM.AM)SCll BESTUÜU.

No. 1187 b

Batavia, W Februari 1908.

Onder toezending \iin liet \ooi‘ UVVEG. bestemde extniet uit mijn besluit van lieden A'o. 04 met bijbelioorende „Instnietie” —nbsp;aan den inbond van welke beselieiden ik mij veroorlool' Ier bekorting te refereeren—, lieb ik de eer door aanbieding van bijgaandnbsp;exemplaar mijner aanschrijving \an heden No.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;U in te

lichten nopens de werkwijze, te volgen door de bij mijne gemelde beschikking ingestelde commissies.

\Vat in bedoelde aanschrijving voorkomt omtrent hot verzamelen van aanteekeningen betrekkelijk fokmateriaal en de houdei's daarvan, is evenzeer door UWEG. te behartigen, zooalsnbsp;ik dan ook in het algemeen E bij deze oiidraag om naar vei-mogen werkzaam te zijn in eene richting die de commissiesnbsp;het volvoeren hai'er taak mogelijk en gemakkelijk zal maken.

ür Direclenr van Binneniandsch. Bexluur,nbsp;P. C. AliKNDS.

Aan

üE Gouvï. Veeartsex op Java,

uiüt-ledcn der vaste Commissies voor dc kviirimj en den aanliooii van fulidieren.

-ocr page 462-

EXTRACT

uit het Register der Besluiten van den Directeur van Binnenlandsch Bestuur.

No. 04

Bijlage; 1

Batavia, W Februari 1903.

DE DIBECTEi:i{ VAN BENNENLANDSCIl BESTUUB.

Gelet o() de Begeeriiigsbetiltiiteii van 8 Deeeniber I9LU No. 8 en 10 Oetober 190:2 No. 02;

Gelezen:

I. nbsp;nbsp;nbsp;de niissive.s:

u. \an den Besident dei‘ Preanger-Be(/enlschappen van 7 .lanuai'i 1902 No. 281 14;

b. van den l'^'''quot; Goiivonienients Seei-etaris van 29 Getober en 4 Decemlier 1902 N'’^ 8075 en 4100;

II. nbsp;nbsp;nbsp;de nota’s van den ]ns[)ectcnr van den burgerlijken veeart-senijkundigen die'nst van 19 .luni, 10 September en 11nbsp;November 1902 en 14 lamiari 1908 Nquot;*. 82, 50, 00 en 0;

lil. het telegram van den Besident van Soerabuju van 10 .lamiari 1901 (No. 91);

Nog gelet o|i de dezei7.ijd.selie aansehrijvingen van heden N«^ H87« en 1187quot;;

ilEEi'T Besloten:

Kerslelijb. Vast te stellen de aan dit besluit geheehte »Instructie om te dienen bij den aankoop ingevolge artikel 2 van

-ocr page 463-

ii'.l

lu'l Goiivcnioiiii'iits besluit d(l° “i Dccciiibcf 1'Jül iNo. 8, viiii sandelliout-l'okmateriaal op bet eiland Java.quot;

Ten hcveflc. lii te stellen drie vaste eoininissies viin veeart-senijkundigen \oor de keuring on den aaiikooj) van Ibkdicrcn, paarden en lunderen oj) Java.

Ten {Icrde. Te benoemen tot leden der bij artikel ^ bedoelde coimnissies;

|e. nbsp;nbsp;nbsp;^ oor West-Javu (residenties Jiaiilaw, Batavia, Prcaiijcr-

Be(jenkcJiappen en Chevibon):

de Gouvernenients-veeartsen I’. A. van Velzen te Batavia en 1). Vrlihurg te Buitenzorg;

2(“. voor Midden-Java (residenties Pekalonjan, Banjoernaii, Kedoe, Semarang, Jogjakarta en Sorrakaiia):

de Gouvernenients-veeartsen G. A. PeniMNO te Semarang en 1’. Pii. VAN DER Poel te Soerakarta;

.quot;P. voor Oofit-Java (residenties Bcmbang, Madiocn, Kediri, Socrabaja, Pasoeroean, Besoeki en Maduera) :

de Gouvernenients-veeartsen ^\. J. EssEti te Suerabaju en P. Schat te Protwlinggo.

Ai sell rilt enz.

-ocr page 464-

INSTRUCTIE

om te dienen bij den aankoop, ingevolge artikel 2 van het Gouvernements-besluit ddo. 3 December 1901 No. 8,nbsp;van Sandelhout-fokmateriaal op het eiland Java.

I.

Bepalingen, die zoowel voor de merries als voor de hengsten gelden.

Ii.\s.

De iuiii te koo])eii dieren moeten zijn \ an \ olbloed Sandelliout-i'as.

Doiw. — Kxteiueiu. — K.\1!.\KÏKI1.

¦Niet aangekoelit w orden hengsten en ineri ies, w idkc te liooir ot' te laag op de beenen staan, Inelitzuigers, kribbebijters, cornards,nbsp;nijdige en kw’aadaardige diei'en.

Evenmin paarden met platvoeten, Nolboeven, kiemboeven, boklioeven, brokkelboev('n, noeli die w'elke lijdende zijn aannbsp;spierrlieumatisme, koldm*, ooggebreken (grauwe en zwarte staar),nbsp;noeb die welke behept zijn met spat, bolspat, hazenliak, reebeen,nbsp;o\ei'lioef, ringbeen, en \erdere exostosen.

Kl.El'liEX.

Geen .schimmels of bonte paarden imtgen worden aangekocht; de mce.st geliefde kleuren in de Preanfjey zijn; eiïen bruin,nbsp;’t zij licht of donkci'bruin, verder zwart in alle nuanees, eveneensnbsp;zijn mnisvalen, goudvos-sen en valken (zemehaal) gewild.

Afteekcningen zijn niet gewensclit.

Teekexs.

Wat de teekens betreft, moeten |)aarden met de bej)aald als slecht bekendstaande haarwervels worden uitgesloten.

Als slechte teekens worden beschouwd;

Een haarwervel, dié zich bevindt oiideiquot; de lijn, die de binnen-oogiioekeu verbindt.

-ocr page 465-

'I'.)!

Twoo linnrwervols anii don l)ovonr;iiul van don hal.'i ondor ilon mancnkam aan dcnzchlon kant.

Eon' haai-wervcl o}) de buitenzijde en het ondergedeelte van den onderarm, op bet bovengedeelte der pijp of op de zijvlaktenbsp;van den handwortel.

Komt deze wervel aan alle 4 boenen voor, dan beeft dit oen goede beteekonis.

Slecht i.s verder een haarwervel voorkomende in de horizontale richting voor de liezen, en slecht zijn evenzeer haarwei'\elsnbsp;welke voorkomen achter de elleboogstreck al.s klabang pipi-tan, enz.

Ol'DliUDOM.

De leeftijd kan variëeren tusschen 3 en 8 jaar.

Van den maximum-leeftijd mag worden afgewekon, wanneei’ een te kooj) aangeboden dier een aanwinst voor de fokkei-ijnbsp;belooft te zijn of te woi’den, door bouw of fokrej)utatie innbsp;vej'band met de gevraagde koopsom, naai' het ooi'deel van dennbsp;betrokken Goiivernements-veearts of der betrokken commissienbsp;van aankoo)).

^an den miniimim-leeftijd mag worden afgeweken teneinde veelbelovend fok materiaal, dat voor de fokkerij nog niet oiidnbsp;genoeg is, verder zelf te kunnen opvoeden.

Meting.

Do maten moeten in centimeters worden aangegeven volgons het onderstaande staatje.

1

----- .... - - .... .. -------

C3

'Hi:gt; 1

O

s

c

T 0 E L 1 C 11 '1' i N C. E N.

O

2

1

h.

s

a.

Van do

l'ÜP-


E E N T 1 M E T E t! S. nbsp;nbsp;nbsp;j

a-, Borstoinvang, gemeten langs de singelsireek.

h. Pijpomvang, gemeten onmiddellijk ondei' den carpus (handwortel).

-ocr page 466-

VkHWIJZIAC XAAI! llK Sl'EC.IALE (iEl’AIJXOEX VOOli ELKE SEK.SE'.

Voor verdere bepalingen nopens elke sekse afzonderlijk: zie \üor de merries sub 11 en voor de hengsten sub 111 hieronder.

Bepalingen die daarenboven voor de merries gelden.

boi W. - lAXTERlECli.

Daar de aan te konpen merries moeten dienen om fokmate-la'aal te kweeken, moeten daaraan zeer hooge eiselien worden gesteld.

Van de merries wordt dus verlangd dat zij goed evenredig gebouwd zijn, terwijl speciaal gelet moet worden op kortennbsp;rug en lenden, breed bekken en krachtig beenwerk, omdatnbsp;deze deelen zoowel bij de Sandelhout- als bij de Preanger-meriaes dikwijls xeel te wenschen overlaten.

Verder zijn noodzakelijk groote diepte van borst (ui ruimen bnikomvang.

liet behoeft geen betoog dat de geslachtsorganen normaal moeten zijn.

Merries met ingeschemale kling of die reeds verworpen hebben, groote baaktanden bezitten, klein en Ixdiaard iiiei' hebben, ofnbsp;gesloten spenen, mogen met worden aangekocht.

IIOOUÏE.

Wat de hoogte aangaat, mogen de merries niet khn'ner zijn dan '1.2.'} M. lliei'bij dient opgaanerkt te worden, dat een kleinere,nbsp;meer soliede en regelmatiger geltouwde merrie de voorkeurnbsp;verdient boven een grootere van minder solieden bouw. Denbsp;stand in de beeneri mag geen afwijkingen vertonnen, de gangennbsp;moeten vierkant zijn en zoo mogelijk ruim,

VisrotiTiiAAmiEii).

Aan merries, welke reeds gcveulend hebben, dient de voorkeur geschonken te worden boven die welke nog geen bewijzen van \ laichtbaai'heid hebben geleverd.

Merries boven de 5jaar moeten gcveulend h(‘bben of bezet zijn.

-ocr page 467-

Bepalingen die daarenboven voor de hengsten gelden.

Bouw.— Extekieur.

Als dekhengsten moeten worden uangekoclit paai'den met veel massa en ki'achtig zwaar becnwerk, met een ])ijpomvang'nbsp;onder den handwortel \an minstens 17 c.M.

Zij moeten hebben een goede hool'daanzetting, voldoende, langen hals, niet al te zwaren hals, korten en ki'aehtigen rngnbsp;en lenden, en sterk ontwikkeld kruis. Albino’s niet aan te koojien.

Hoogte.

Hengsten beneden 1.30 M. mogen niet woi'den aangekocht, evenmin die, welke overbouwd zijn, een abnormalen stand in denbsp;beenen vertoonen, of in draf niet vierkant gaan, en den staartnbsp;in draf duidelijk scheel dragen.

-'X

-ocr page 468-

Bijlage K.

No. 985,14.

Baa’doeno, den ?lt;'''« Februari iS91.

Het verliuigen van de Regcering dat de verbetering van iiet paardenras in de 1’reanger Regentscliappen ernstig worde ternbsp;hand genomen, de door Haar genomen maatregelcm door eennbsp;i5-tal kostbare hengsten ter beschikking te stollen van denbsp;bevolking, ten einde als dekhengst dienst te doen en de subsidie,nbsp;verleend aan vereenigingen, die zich verbetering van het paardenras ten doel stellen, hebben mij aanleiding gegeven om denbsp;vraag te ovei'vvegen O)) welke wijze meerdere zekerheid kannbsp;worden verkregen dat de vooral in den laatsten tijd genomennbsp;maatregelen doel zullen treilen.

De \crstrekking van hengsten aan de bevolking is een maatregel direct van invloed op het iidieemsche paardenras.

Verbetering daarvan is voor den staat van groot belang nu iu de laatste jarcn gebleken is dat er onder de in de Preangernbsp;gel'okte paarden zeer goede exemplaren zijn» geschikt voor hotnbsp;leger.

Het zal vooral van groot belang zijn, wanneer over eenige jaren blijkt dat de door het leger thans voor dekhengst afgestane paarden bij dat leger vervangen zullen worden door vannbsp;die hengsten afkomstige veulens.

De bevolking zal die tegen goede prijzen aan de remonte kunnen verkoo|)en en zulks is dus ook in haar belang.

Om dit doel te bereiken zal het echter wensclielijk zijn dat de inlandsche paardenfokker worde aangemoedigd om oordce^/iHH-dig te fokken. Ter voorkoming van liet verkrijgen \ an paarden,nbsp;die in zijn oog wellicht zeer goed, doch voor het leger nietnbsp;te gebruiken zouden zijn, is aanmoediging tot het fokken vannbsp;de gewenschte soort van paarden en leiding noodig, terw ijl toch

-ocr page 469-

455

de inlandsclie pnarden-eigenaar geheel vrijgelaten behoort te worden ten opzichte van hetgeen hij met zijne fokpaardennbsp;doen wil.

Bijeenroeping van paarden-eigenaren door de hoofden en verzameling hutiner paarden moeten zooveel mogelijk voorkomen worden om allen zweem van dwang te voorkomen. Het zalnbsp;daarom wenschelijk zijn door het uitloven van premiën denbsp;bevolking er toe te brengen haar paarden eens in het jaarnbsp;vrijwillig bijeen te brengen op een soort van j)aai‘denmarkf,nbsp;tevens tentoonstelling. Op die markt zou het legei* paaj'dennbsp;kunnen koopen, terwijl door het uitloven van premiën en denbsp;uitreiking van diploma’s voor goede exem|)laren, die tei' marktnbsp;worden gebracht, aan de bevolking getoond zal worden, welknbsp;soort van paarden het meest gezocht is.

In den aanvang zullen deze markten ongetwijfeld van weinig beteekenis zijn, er zullen weinige en vermoedelijk slechts jongenbsp;paarden komen die goed zijn, doch ik hoop dat langzamerhandnbsp;het aantal goede paarden oj» die markten verschijnende, zal

toenemen en de

bevolking

zal geleerd hebben dat zij hare

paarden zonder tusschenpersoon direct voor goede jn’ijs aan de remonte zal kunnen leveren, mits zij paarden te koop aanbiedt,nbsp;die bij het leger kunnen voldoen.

Na overleg met den Gouvernements-veearts, den Directeur van het remontedepot te Poerabaja en eenige particulieren,nbsp;die aan het fokken van paarden doen, heb ik in het belangnbsp;van de verbetering van het paardenras besloten tot het doennbsp;houden van ])aardenmarkten op de hoofdplaatsen Bandoeng,nbsp;Tjitjalengka, ïjiandjoer, Soekaboemi, Soemedang, ïasikmalajanbsp;en Garoet, te houden eens in het jaar:

te Bandoeng 8 dagen vóór den aanvang der races;

Tjitjalengka in de maand Juni;

Tjiandjoer den dag na de lebaran poeasa ;

Soekaboemi (race-terrein Soeniawenang) 8 dagen vóór den aan vang der races te Soeniawenang;

Soemedang 8 dagen vóór den aan vang der races;

Tasikmalaja 8 dagen vóór den aan vang der mees;

Garoet 8 dagen vóór den aanvang der races.

Aan prijzen voor de te bekronen p.iarden zou uitgegeven Dl. XVI. Afl. 3 en 4.

Juni 1904. nbsp;nbsp;nbsp;30


-ocr page 470-

4r)0

nioetcn worden een bedrag van f 300.— o]) elke markt, dns te zanien f 2100.

liet voornemen bestond om do navolgende pi’ijzen uit te deelen: llrmjsten.

Yoor den best gobouwden Sandelliont- of Makassar-hengst f 50.— »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bastaard Sandelliont ol' .^la-

kassar-hengst......» nbsp;nbsp;nbsp;50.—

)) nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Javaanscli ba.staard geseliikt

voor troepen|)aard.....» nbsp;nbsp;nbsp;4-0.—

Voor don eerst daarop volgende geschikt voor troepenpaard . . » 30.—

Voor de tweeden daai'op volgende geschikt voor troepen jiaard . » 20.—

Merries.

Voor de best gebouwde Sandelhout-of Makassar-fokmcrrie nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;50.—

» nbsp;nbsp;nbsp;igt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fokmerrie van anderenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;rassen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4-0.—

Voor hierop volgende fokmerries van andere rassen . » 20.— Ihj nader inzien wordt het echter beter geacht gcenc vastenbsp;pi'ijzcn te stellen, maar aan de jury de vrijheid te laten hetnbsp;eventueel toegestane bedrag zoodanig te verdoelen als zij metnbsp;het oog op de omstandigheden wenschelijk aclit.

liet is namelijk mogelijk dat op sommige markten geene paarden zullen gebracht worden die geheel aan de eischennbsp;voldoen om met bovengenoemde prijzen bekroond te worden,nbsp;maar die toch van dien aard zijn dat het wenschelijk zal zijnnbsp;aan de eigenaren ter aanmoediging prijzen van een mindernbsp;bedrag toe tc kennen. Het is daarom dat het wenschelijknbsp;geacht wordt vrijheid te laten in de verdeeling van de voor denbsp;aan de paardenmarkten verbonden tentoonstellingen eventueelnbsp;te verleenen subsidie van f 2100.

liet zal van het aantal paarden dat voorgehracht wordt, moeten afhangen hoeveel er aan bekroningen tot aanmoedigingnbsp;besteed zal worden. Op de eene jdaats zal meer en op anderenbsp;minder te betalen zijn, al naar gelang van qnantitcit en qualiteit.

De wijze van keuring en l)ekroning zal nader moeten gc-1‘pgeld worden.

Alleen paarden aan inlanders toobehoorende, zullen mogen meodedingen naar do uit te loven prijzen.

-ocr page 471-

457

Als jury voor elke teutoonstelling zal een Commissie vnii ?gt; leden moeten worden benoemd, waarin steeds de Gonverneim'nts-veearts voor dit gewest eti een ambtenaar van het Binnen-landsch Bestuur zitting nemen.

Naar aanleiding van het vorenstaande heb ik de eer UIIEdG. beleefd in overweging te geven de machtiging der Regccringnbsp;te provoceeren om jaarlijks te beschikken over een nader tenbsp;verantwoorden bedrag van hoogstens ƒ SI00.— (tweeduizendnbsp;een honderd gulden) voor het uitloven van premiën ten behoevenbsp;van de inlandsche bevolking op paarden-markten tevens tentoonstellingen, te houden op de hoofdplaatsen Bandoeng, ïjitja-iengka, ïjiandjoer, Soekaboemi, Soemedang, Tasikmalaja cnnbsp;Gai'oet.

De Resident der Preanger Regen Isrhappen, (w.g.) Kist.

Aan

Den Directeuü

VAN

Binnenlandsch Bestuur.

-ocr page 472-

STATUTEN VAN DE VEREENIGING TOT BEVORDERING VAN VEEARTSENIJKUNDE IN NEDERLANDSCH-INDIË.

Naam en doel der Vereeniging. Artikel 1.

Do vorccniquot;ing drangt, don naani van;

„Vereeniging tot bovordcring van Veeailsenijkundo in Netlerlandsch-lndië” ennbsp;lieel't baren zetel to Weltevreden.

Zij is opgcriclit voor 75 jaren.

Artikel 2.

Het doel der vereeniging is: Bevordering der veeartsenijkunde in Nederlandscb-Indië in baren gehoelcn omvang.

Artikel 3.

Ter bereiking van dit doel zal de vereeniging:

a. nbsp;nbsp;nbsp;een periodiek iiitgcven, onder den naam: Veeartsenij-knndige bladen voor Nedcrlandscli-lndië;

b. nbsp;nbsp;nbsp;eene jaarlijksc'be algenieene vergadering on zoo mogelijknbsp;nRiandelijks eene bestuursvergadering houden.

Van de leden en het liilmaatscluip.

Artikel 4.

De vereeniging bestaat uit:

«. eereleden;

b. gewone leden.

Artikel 5.

Tot eereleden kunnen benoemd worden per.sonen, die zich in of jegens de veearLsenijkunde of jegens de vereenigingnbsp;verdienstelijk hebben gemaakt.

-ocr page 473-

459

Artikel 6.

De beiioemiiig tot eereiid geschiedt io eeiie algemeene vergade-i'iiig, uitsluitend op voordi'aclit van het bestuui' der vereeniging.

Tot gewone leden zijn benoembaar al degenen, die als zoodanig wenschen te worden aangenomen.

De benoeming geschiedt in eene bestuursvei'gadering.

Het lidmaatschap gaat in met de maand van aanneming.

Artikel 8.

Gewone leden verbinden zich voor den tijd van twaalf maanden. Verkiezende niet meer lid te zijn, moet daarvannbsp;minstens één maand voor de ommekomst der twaalf maanden,nbsp;waarvoor men zich verbonden heeft, aan den secretaris schriftelijk kennis gegeven worden.

Indien het ontslag niet aangevraagd wordt, wordt men geacht zich opnieuw te verbinden voor twaalf maanden.

Leden, langer dan zes maanden Indië verlatende, worden op verzoek van hun loopend lidmaatschap ontslagen.

Artikel 9.

Van de gewone leden in Indië wordt eene contributie geheven van f I.5Ü (één gulden vijftig cents) ’s maands.

Van de gewone leden buiten Indië wordt eene contributie geheven van f ü.50 (vijftig cents) ’s maands.

Artikel 10.

Bijaldien gewone leden in Indië, tijdelijk Indië verlaten zonder ontslag te vragen, zal van hen de contributie van de ledennbsp;buiten Indië geheven worden van en met de maand van vertreknbsp;tot en met de maand van terugkomst.

Artikel II.

De contributie is maandelijks opvorderbaar. Zoo gewenscht.

-ocr page 474-

460

zal zij echter geïnd worden bij vooruitbetaling over zooveel maanden als door de leden bekend gesteld zal worden.

Wanneer vier maanden na aanbieding der betredende ((ui-tantic geen betaling gevolgd is, houdt het lidmaatschap op, ongeacht de linantieele verplichtingen van het betrokken lid,nbsp;voortvloeiende uit artikel 8.

Artikel 12.

Alle leden zijn bevoegd schriftelijk toegelichte voorstellen bij het bestuur in te dienen, ter behandeling in de algemeene, dannbsp;wel in de eerstvolgende bestuursvergadering, ter beoordeelingnbsp;van het bestuur.

Van hel besluur.

Artikel 13.

liet bestuur bestaat uit de ter bestuursvergadering aanwezige leden veeartsen.

Artikel 14.

Op de bestuursvergadering van de maand Juni kiest het bestuur uit zijn midden één president en één secretaris tevensnbsp;penningmeester en bibliothecaris.

Zij treden als zoodanig op in de bestuursvergadering van de maand Juli, die gehouden woi'dt onmiddellijk na de algemeenenbsp;vergadering, omschreven in artikel quot;2^

De genoemde functionarissen moeten te Batavia gevestigd zijn.

Artikel 15.

De functiën van penningmeester en bibliothecaris kunnen, zoo noodig en ter beoordeeling van het bestuur, aan derden ennbsp;vierden worden opgedragen.

Artikel 16.

Ieder bestuurslid is verantwoordelijk voor de onder zijne berusting liggende stukken.

-ocr page 475-

461

Ap.tikkl 17.

De president leidt ;dlc vergaderingen en zorgt voor de liand-liaving van dit reglement.

Bij afwezigheid oj) eene vergadering wordt hij door het oudste lid in jaren vervangen.

Artikel 18.

De secretaris is belast met het honden der notulen der vergaderingen en met de briefwisseling behoudens die, welke uit den aard der zaak aan andere functionarissen moet wordennbsp;overgelaten, zoomede met de bewaring van het archief.

Bij tijdelijke afwezigheid woi'dt zijne betrekking waargenomen door den president.

Artikel 19.

De thesaurier heeft het beheer der geldmiddelen; hij zorgt voor het innen der gelden en het doen der betalingen.

Betalingen op quitantie mogen niet geschieden dan na liat-teering door den jiresident.

Artikel i^O.

In elke bestuursvergadering legt de thesaurier het kasboek over betrelïende de afgeloopen maand.

Het bestuur beslist omtrent de w'ijze, waarop eventueele saldo’s zullen worden belegd.

Artikel 21.

De bibliothecaris is belast met het beheer der boekerij en met de verzending van het tijdschrift.

houdt doorloopendc aanteekening van alle inkomende boekwerken, kaarten, teekeningen enz., onder bekendstellingnbsp;hoe deze in het bezit der vereeniging zijn gekomen en voorzietnbsp;allen op het titelblad met het zegel der vereeniging. Hij doetnbsp;van eeti en ander mededeeling in de eerstvolgende bestuursvergadering.

-ocr page 476-

402

De aankoop van boekwerken geschiedt door hem, op last van het bestuur.

Hij zorgt voor het bijliouden van den catalogus, die mede in het tijdsclirift zal worden opgenomen.

Verdere aangelegenheden, de bibliotheek betreiïende, worden door het bestuur geregeld bij huishoudelijk reglement.

Artikel 22.

Alle gewichtige stukken worden, namens het bestuur, onder-teekend door den president en den seci'ctaris.

Artikel 28.

liet bestuur heeft het recht iemand het lidmaatschap te ontnemen, wanneer volgens zijn oordeel de belangen van denbsp;vereeniging dit vorderen.

Van de vergadeiinycn.

Artikel 24.

De jaarlijksche algemeene vergadering wordt gehouden op of zoo spoedig mogelijk na den 1“ Juli.

Artikel 25.

Dc secretaris geeft van tijd en plaats der te houden algemeene vergadering drie maanden te voren kennis aan de leden.

Artikel 2(3.

Op de algemeene vergadering wordt behandeld :

a. nbsp;nbsp;nbsp;de voorstellen ingevolge artikel 12 naar de algemeenenbsp;vergadering verwezen;

b. nbsp;nbsp;nbsp;andere voorstellen;

c. nbsp;nbsp;nbsp;veeartsenijkundige onderwerpen.

Artikel 27.

Bovendien wordt in de algemeene vergadering door den pi’esident een algemeen verslag uitgebracht, loopende van ennbsp;met Juli van het eenejaar tot en met Juni van het volgende jaar.

-ocr page 477-

463

Artikel 28.

De notulen der algemeene vergadering worden in liet tijdschrift opgenomen, na goedkeuring door de daartoe door den president aan te wijzen leden.

Artikel 29.

De bestuursvergaderingen worden met inaciitname van artikel 14 gehouden op de door de functionarissen te bepalen tijd ennbsp;plaats, daarbij te rade gaande met de wenschen der overigenbsp;leden-veeartsen.

Artikel 30.

In de bestuursvei-gaderingen kan geen besluit genomen woi'den, wanneer minder dan drie bestuursleden, waarvan minstens tweenbsp;delinitieve functionarissen, aanwezig zijn.

.Artikel 31.

Voor zooverre het bestuur dat noodig en dienstig acht, wordt het verhandelde in de bestuursvergaderingen in het tijdschriftnbsp;der vereeniging gepubliceerd.

Artikel 32.

Een buitengewone algemeene vergadering moet door het bestuur uitgeschreven worden, wanneer vijf of meer leden zulksnbsp;wenschen.

Zij geveiF collectief hun verlangen schriftelijk te kennen aan het bestuur, met opgave van de te behandelen zaken.

Op deze vergaderingen worden alleen behandeld de voorstellen, die aanleiding gegeven hebben tot de vergadering.

Oj) deze vergaderingen is toepasselijk artikel 25.

Artikel 33.

Buitengewone bestuursvergaderingen worden gehouden, indien het bestuur dat noodig acht.

-ocr page 478-

m

Artikel 84.

Op alle vergaderingen wordt beslist bij meerderheid van stemmen.

Stemmingen over personen geschieden bij ongeteekende biljetten.

Een voorstel, personen betreffende, dat met algemeene stemmen aangenomen is, wordt vermeld te zijn aangenomen bij ,,acclamatie”.

Bij staking van stemmen beslist de president of zijn plaatsvervanger.

Artikel 35.

Alleen intcekenaren op hot tijdschrift der vereeniging kunnen op de in artikel 25 bedoelde algemeene vergaderingen geïntroduceerd worden.

Elke andere introductie is verboden.

Geïntroduceerden hebben geen recht van stem.

y a M hel t ij d s eh e i f l.

Artikel 30.

liet in artikel 3 § a bedoelde periodiek wordt geredigeerd door de functionarissen in het bestumv

Zij kunneil zich daarin doen bijstaan door de Icden-veeartsen, indien deze zich daartoe bereid verklaren.

Artikel 37.

liet tijdschrift verschijnt op een door de redactie te bepalen tijdstip. De afsluiting van een deel is mede te barer beoordceling.

Artikel 38.

Het tijdschrift wordt gezonden ex officio;

a. nbsp;nbsp;nbsp;aan de leden ;

b. nbsp;nbsp;nbsp;aan redacties van periodieken, di(' in ruiling van edita treden ;

c. nbsp;nbsp;nbsp;aan de corporaties en personen door het bestuur te bepalen.

-ocr page 479-

465

Artikel 39.

Leden ontvangen die deelen van het tijdsclirift, waarvan atleveringen tijdens luin lidmaatschap verschijnen.

Bijaldien een lid verkeert in het geval, omschreven in artikel 11, wordt de toezending der alleveringen gestaakt tot tijd ennbsp;wijle aan zijne hnantieele verplichtingen voldaan is.

Artikel 40.

Inteekening op het tijdschrift is opengesteld.

liet bestuur doet op den omslag der eindallevering %an een deel den prijs van het verschenen deel drukken, welke prijsnbsp;in eene bestuursvergadering bepaald wmrdt.

Bij deze prijsbepaling moet als maximum aangenomen worden 15 (vijftien) centen per vel of gedeelten van een vel en per plaat.

Artikel 41.

Inteekenaren verbinden zich voor één deel.

Inteekenaren, die voor een volgend deel niet als zoodanig wenschen in aanmerking te komen, moeten daarvan binnennbsp;twee maanden na het verschijnen der eindallevering aan dennbsp;secretaris kennis geven.

Artikel 42.

Bij wanbetaling der abonnementsgelden neemt het bestuur die maatregelen, die het zal noodig oordeelen.

4Yanbetaling wmrdt geacht te bestaan, wanneer na aanbieding der desbetreffende quitantie binnen vier maanden nog geene betaling gevolgd is.

Artikel 4o.

In het tijdschrift kan, ter beoordeeling der redactie, alles opgenomen worden wat betrekking heeft op veeartsenijkundigenbsp;en aanverwante vakken, onverschillig wie de schrijver is.

-ocr page 480-

466

Artikel 44.

Niet voor |)l;uitsiiig vatbore stukken worden, op verzoek, aan den selii’ijver teruggezonden.

De redenen van niet plaatsing belioeven niet opgegeven te worden.

Artikel 45.

Selirijvei's van hoordartikclen ontvangen 25 overdrukken. S lo tb ep a li n g e n.

Artikel 46.

Met uitzondering van de artikelen 13 t'in 26 kan verandering dezer statuten alleen gebeuren op de in artikel 3 en 32 bedoeldenbsp;algemcene vergaderingen.

De artikelen 13 t/ni 23 kunnen alleen worden verandei'd of geschrapt in de 4e bestuursveig-adering volgende op die,nbsp;waarin daartoe een voorstel wordt ingediend.

Artikel 47.

Met intrekking der statuten dd. 11 November 1887, goedgekeurd bij de ordonnantie van 5 November 1887 (Staatsblad Nquot;. 206) treden deze statuten in wei'king na goedkeuring doornbsp;de bevoegde macht.

Zij zijn onmiddellijk verbindend.

Deze statuten zijn vastgesteld in de Algemeene Vergaderingen van 20 Januari en 25 Augustus 1903 en goedgekeurd bij Gouvt.nbsp;besluit van 27 October 1903, Staatsblad 371, uitgegeven dennbsp;31 October 1903 en opgenomen in de Javaschc Courant vannbsp;3 November 1903, No. 88.

üe President,

P. A. v.\N Velzen.

De Secretaris,

Dr. D. P. F. Driessen.

-ocr page 481-

PERSONALIA.

Militair Veterinaire Dienst.

Sedert de laatste opgave zijn o\'ergepaatst van Makassar naar Batavia de jiaardenarts der kl. W. van der Burg ;nbsp;van Batavia naar Padalarang de paardenarts der kl. J. N.nbsp;A. C. Scheepens.

Bij Kon. Besluit dd. 26 Jan. 1904 No. 0 is onder meer vastgesteld, dat het korps militaire jiaardenartsen zal bestaan uit:

1 Dirigeerend paardenarts (majoor); en

9 Subalterne officieren, waarvan ten minste twee den rang van paardenarts der Ie klasse (kapitein) bekleeden, de overigen dien van paardenarts der 2''“ klasse (1® luitenant).

In verband hiermede zijn bevorderd:

Tot Diri geerdend paardenarts (majoor) de jiaardenarts der 1 ® kl. L. J. Hoogkamer en tot paardenarts der 2*'® kl. de paai dcnartsnbsp;der .quot;Ie kl. J. van Slooten.

Voorts is bij Kon. Besluit dd. 22 Febr. 1904 No. 59 bet volgende bepaald:

DOok dan wanneer geen vacatures in boogeren rang bestaan, «worden militaire paardenartsen der 2'’® kl., die bij een onbe-«rispelijk gedrag en genoegzamen dienstijver, de vereiscbtenbsp;«kunde van den onmiddellijk boogeren rang bezitten, tot diennbsp;«rang bevorderd, nadat zij gedurende tien jaren als officier bijnbsp;«de landmacht in Nederland of in Nederlandscbe-Indië in hetnbsp;«genot van activiteitstractement zijn geweest; met dien verstande,nbsp;«dat voor den, met verlies van anciënniteit van bet leger innbsp;«Nederland bij bet indisebe leger overgeplaatsten paardenartsnbsp;«onder die tien jaren niet medetelt de tijd, voorafgegaan aannbsp;«den, hem bij zijne overplaatsing toegekenden nieuwen an-«cienniteitsdatum.

«Zij die in bevordering worden voorbijgegaan, eidvcl omdat «zij nog niet overeenkomstig bet bovenstaande gedurende tien

-ocr page 482-

408

*gt;

't

))jareii activiteitstractement hebben genoten, worden, zoodra zij «aan dien eiseb voldoen, bevorderd met toekenning van onder-ïdom in rang boven degenen, die ben voorbijgingen”.

Standplaatsen deii militaire paardenartsen.

Batavia.

id.

id.

Padalarang.

Salaldja.

id.

Banjoe Biroe. Soerabaja.

Kot la Badja. met verlof in Europa.


Hoogkamer L. ,1.

Burg W. van der Slooten J. vannbsp;Scheepens .1. N. A. C.nbsp;Vermast A. M. .

(*) Numans J. C.'

Haas H. ,1. Tromp de Mars H.

Broecke A. E. ten Balen R. A. Plemper van


majoor Ie Initcnantnbsp;id.nbsp;id.

kapitein Ie luitenantnbsp;kapiteinnbsp;id.

ie luitenant kapitein

Standpla.vtsen der Europeesciie Gouvernements en particuliere veeartsen.

Driessen Dr. D. P. F.

Inspecteur-Cbef.

Batavia.

Velzen P. A. van

Gouvts. veearts.

Batavia.

Vrijrürg B.

id.

Buitenzorrri.

Hurenet D.

id.

Bandoeng.

Bosma K.

id.

Tegal.

Penning C. A.

id.

Sernavang.

SoiiNs J. C. F.

id.

Benibang.

.(eronimus C. S.

id.

Koedoes.

Esser W. .1.

id. ¦

Soerabaja.

Schat P.

id.

Pas.soeroean

Lier Dr. G. A. v.vn

id.

Bondowoso.

’t Hoen Dr. H.

id.

Mage lang.

Hellemans ,1.

id.

Kediri.

Poel P. Ph. van der

id.

Soerakarta,

Bergii J. D. van den

id.

Palembang.

(*) Gedetacheerd Vyh Leger

in Nederland.

i

-ocr page 483-

409

Yletter a. de

Gouvts. veearts.

Padang.

Wilde Ch. Tn. G. H.

de nbsp;nbsp;nbsp;id.

Pwjnkoemboeh.

Veen K. van der

id.

Medan.

Kempen F. AV.

id.

Makassar.

Does (*) .1. K. F. de

id.

Batavia.

Fischer D. .1.

id. nbsp;nbsp;nbsp;met verlof naar Europa

A'Ollema J.

id.

»

Vrijburg A.

jiarticiilier veearts.

Medan.

BrEedveld .1.

id.

Bindjeij.


Standplaatsen der Inlandsciie Gouvernements veeartsen.

Baden Singosastro

Soerabaja.

Sradi

Kamal.

Mas Parto Prawiro

Pati.

Mas Djodikromo

Djokjakarta.

Mas Ngoesman

Tegal.

Mas Abdoer Bachman

Cheribon.

Mas Marto Sentono

Bandoeng.

Mas Beij Pr.vwiro Ardjo

Batavia.

Mas Ardjo Soeparto

Poerwakarla,

Si BadorongGalarBadja Proehoeman Padang Sidempoean.

Mas Atmo Prawiro

Medan.

Mas Timan

Djambi.

Karmin

Pontianak.

Mas Diredjo

Bengat.

Mas IIardjo Soekarto

Muntok.

(*) Toegevopgd aan den Direofeur

van het Geneeskundig Labo-

ratoriiim.


m-


i

-ocr page 484-


',r



i ¦ /



I


n,ir/





i;'5,'-;


j'l:







W-




-ocr page 485-

Aan

de lezers van de Veeartsenij-kundige Bladen voor N. I.

Aangezien de opname van de 2® der hieronder gedrukte brieven door de Redactie van bovengenoemd tijdschriftnbsp;geweigerd schijnt te zijn, ben ik zoo vrij op deze wijzenbsp;uwe aandacht te vestigen op eene onware voorstelling vannbsp;zaken voorkomende in het verslag der Veeartsenijkundigenbsp;vereeniging in den aan vang van Deel XVI.

Beleefd verzoek ik U deze enkele bladzijden in dat deel op te nemen, ten einde ook latere lezers in de gelegenheidnbsp;te stellen deze terechtwijziging te lezen.

U bij voorbaat daarvoor dank zeggende

Hoogachtend

J. DE Does.

-ocr page 486-

Weltevreden, 7 December 1903.

Jlet één bijlage.

Aan

de Redactie der Veeartsenij-kundige Bladen voor Ned. Indiê.

Het verslag der Functionnarissen in het Bestuur van de Vereeniging tot bevordering van Veeartsenijkunde in N. I.,nbsp;voorkomende in afl. 1 en 2 van Deel XVI, geeft mij aanleiding den hierbij ingesloten brief ter opname aan tenbsp;bieden in de eerstvolgende afl. van bovengenoemd tijdschrift.nbsp;Ik verzoek U dit stuk in zijn geheel te laten en dus verschoond te mogen blijven voor eene behandeling gelijk aannbsp;die, welke het door den Hee r Groeneveld geschreven stuknbsp;in afl. 2 Deel XV heeft ondervonden. Ook stel ik er prijsnbsp;op, dat mijn schrijven niet versierd worde met de notennbsp;der Redactie of van andere personen. Wat deze meenennbsp;te moeten te berde brengen, kan in een behoorlijk verhaalnbsp;daarna geplaatst worden. Het zal mij dan aangenaam zijnnbsp;daarop een dupliek te leveren.

Ik verzoek u binnen veertien dagen na ontvangst dezes mij te laten weten of aan het bovenstaande gevolg zalnbsp;gegeven worden.

(w.g.) J. DE Does.

-ocr page 487-

Aan

de Redactie der Veeartsenij-kundige Bladen voor Ned. Indiê.

Aflevering 1 en 2 van Deel XVI van bovengenoemd tijdschrift wordt behalve met eene lijst van leden en intee-kenaren nog geopend met een verslag van de functionna-rissen in het Bestuur der Vereeniging tot bevordering vannbsp;veeartsenijkunde in Ned. Indië. In dit stuk staat geschreven, dat de (tegenwoordige) functionnarissen met opgewektheid hunne taak zouden vervuld kunnen hebben, indiennbsp;niet de ietivat zonderlinge houding van de, aan het einde vannbsp;het achtiende vereenigingsjaar afgelreden functionnarissen innbsp;het Bestuur, de zoo noodige samenwerking maar al te dikioijlsnbsp;belemmerde en welke geëindigd is met het wegblijven diernbsp;leden van onze Bestuursvergaderingen,........”

De hierboven cursief aangehaalde beschuldiging betreft o. a. mijn persoon. Aangezien ik gedurende den loop vannbsp;het gepasseerde jaar heb geleerd, hoe licht bij het tegenwoordige Bestuur, onder de leiding van den President P.nbsp;A. VAN Velzen en den Secretaris Dr. D. P. F. Driessennbsp;iemands goeden naam gevaar loopt bezoedeld te worden^nbsp;heb ik besloten voor taan mij ook niet het geringste tenbsp;laten aanleunen van hetgeen men mij van die zijde verkiestnbsp;ten laste te leggen. Ik stel er prijs op het lezend publieknbsp;der Veeartsenijkundige Bladen te doen weten, dat door mijnbsp;nimmer iets tegen de nieuwe functionnarissen werd verricht, dat ook maar in het minste den bloei der vereeniging zou kunnen schaden of eene eervolle samenwerkingnbsp;met bedoelde personen belemmeren.

Bij de aanvaarding zijner functie drukte de tegenwoor-

-ocr page 488-

dige President de hoop uit, dat de nieuwgekozen function-narissen in het Bestuur op de medewerking der afgetre-denen zouden mogen rekenen-. Doch al spoedig bleek uit. zijne handelwijze, dat getracht werd om in zake gewichtigenbsp;bestuursaangelegenheden de afgetreden functionnarissennbsp;voor het hoofd te stooten. Hierdoor werd eene behoorlijkenbsp;samenwerking onmogelijk gemaakt en kon door de laatstennbsp;geen betere oplossing worden gevonden dan de baan geheelnbsp;vrij te laten door niet meer ter vergadering te verschijnen.nbsp;Is het niet wonderbaarlijk te heeten, om geen erger woordnbsp;te gebruiken, dat men den treurigen moed heeft kunnenvinden om in het verslag de toedracht der gebeurtenisnbsp;zoodanig voor te stellen alsof de schuld van eene belemmerde samenwerking geheel op de afgetreden functionnarissen rustte, wat lijnrecht in strijd met de werkelijkheid is,.

Ik acht deze regelen voorloopig voldoende.

(w. g.) J. DE Does.

Weltevreden^ 1 Dec. 1903.

-ocr page 489- -ocr page 490- -ocr page 491- -ocr page 492-