-ocr page 1- -ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5-

Veeartsenijkundige Bladen

VOOR

NEDERLANDSCH=1ND1Ë.

-ocr page 6-




-ocr page 7-

VEEARTSENIJKUNDIGE BLADEN

VOOR

NEDERLANDSCH = INDIË.

UITGEGEVEN DOOR DE

VEREENIGINQ TOT BEVORDERING

VAN

VEEARTSENIJKUNDE

IN

NEDERLANDSCH-INDIÊ.

Deel XXI

BATAVIA

JAVASCHE BOEKHANDEL amp; DRUKKERIJ,

1 9 0 9.

RIJKSUNIVERSITEJT UTHFnHT

0835 8578

-ocr page 8-

k- â– 



-ocr page 9-

INHOUDSOPGAVE

VAN

DEEL XXI.

Bladz.

1

13

20

30

33

39

42

49

Naamlijst der Vereeeniging tot Bevordering van Veeartsenijkunde in Nederlandsch-lndië.....

Een geval van „Petechiaal typhus”, door Dr. G. Ad

VAN Lier ..............

Agglutinatie, hare waarde en toepassingen, door Dr

G. Leurink.............

Nog een Klop-Castreertoestel, door J. C. F. Sohns Mededeelingen uit de Practijk, door A. C. H

Heshusius..............

Onderzoekingen omtrent de normale temperatuur van het paard in Indië, door A. C. H, Heshusius .

De bestrijding der hondsdolheid, door ’t Hoen. . Kunstmatige bevruchting van merries, door v. D. Bnbsp;Glanders: A clinical treatise by William Hunting,

Chief Veterinary Inspector to the London County

55

59

63

Council, door W. van der Burg.......

Interne behandeling bij wondinfectie. G. Leurink. .

De pathologie van de bijnieren. Heshusius. . nbsp;nbsp;nbsp;...

65

Dr. R. Ostertag; Was bedeutet der Befund eines Bacteriums mit den Eigenschaften des Bacillusnbsp;paratyphosus B. in Fleisch, door Dr. L. de Blieck.

Staat der gevallen van besmettelijke veeziekten in Ned.-Indië gedurende de maand September 1908.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;67

Correspondentie . nbsp;nbsp;nbsp;,.........71

Necrologie................ 78

Personalia................79

-ocr page 10-

VI

INHOUD.

Bladz.

Osteomalacie, door J. van Dulm........81

Het verzamelen en verzenden van ziekte-materiaal

door Dr. H. J. Smit........... 105

De methode der complementbinding als middel tot het herkennen van kwaden droes, door Dr. J. de

Haan.................115

Veertiende Jaarverslag van het Instituut- Pasteur . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;129

Die Acarusraude der Tiere VON Fr. Gmeiner door

Leurink................149

Behandeling van Trypanosomenziekten bij paarden door Thieroux en Teppaz door Jeronimus .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;154

Neunter internationale!' tierarztlicher Congress im Haag,

September 1909 .............156

Neuvième Congrès international de Médecine Vétérinaire a la Haye, September 1909 ....... nbsp;nbsp;nbsp;166

Verslag over het 25ste Vereenigingsjaar der Vereeniging

door B. Vrijburg............177

Boekaankondiging: Vergelijkende onderzoekingen naar de onderkenningsmiddelen van kwade-droes door

Dr. L. DE Blieck. Leurink.........184

Pacor door de Vletter...........187

Verzamelstaat der gevallen van besmettelijke ziekten onder het vee in Ned.-Indië, gedurende de maanden

Mei en Juni 1909 ............192

Personalia................200

Een en ander over de Runderpest en hare bestrijding op de Philippijnen, door Dr. G. Leurinknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;203

De eerste Arabische hengsten op Soemba, door Dr.

H. C. ’t Hoen............. . 209

Een eigenaardig geval van Surra, door nbsp;nbsp;nbsp;P.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Zijp.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;225

Neunter internationaler tierarztlicher Kongress im Haag,

September 1909.............. 227

Verzoekschrift der Vereeninging tot bevordering van Veeartsenijkunde in Ned.-Indië, naar aanleiding van

-ocr page 11-

Vil

INHOUD.

Bladz.

de ter beschikkingstelling van den Heer A. B. J. W. POSNO, gepensionneerd Majoor der Cavalerie, tennbsp;einde aanvankelijk met den titel van Adviseur, belastnbsp;te worden met de bestudeering van de maatregelennbsp;tot verbetering van het paardenras in de Buitenbezittingen ...............247

Historisch overzicht van de maatregelen ter Verbetering van de paardenrassen in Ned.-Indië, door de Re-geering genomen en onder niet-deskundige leiding

uitgevoerd . nbsp;nbsp;nbsp;..............256

Neuvième Congrès international de Médecine vétérinaire a la Haye, Septembre 1909 ....... 273

Neuvième Congrès internationale de Médecine vétéri-

a la Haye, Septembre 1909 ......... 278

Ueber eine neue Reaction der Tuberkelbazillen und eine darauf begründete differenzial diagnostischenbsp;Farbungsmethode derselben,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;D.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Oasis.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;L.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;280

Ursache des Todes bei dem akuten Milzbrande van

Dr. Nic. Strueff. L............283

Die Verwendung der Prazipitation in Form der Schich-tungs metode zur Diagnostik nbsp;nbsp;nbsp;dernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Rotzkrankheitnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;L.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;285

Personalia...............287

Het IXde Internationale Veeartsenijkundig Congres . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;289

Neunter internationaler Tierarztlicher Congress im Haag,

September 1909 ............. 316

De veeteelt in de Duitsch-Afrikaansche koloniën, door

SCHRÖTER. W...............340

La rage chez les trés jeunes chiens. P. Remlinger v. L. 348 Een geval van Surra bij een hond, door P Zijp .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;355

Men kan zich beperken tot eén enkele preventieve

injectie van antitetanusserum. nbsp;nbsp;nbsp;P. Z.......358

Zur Pathogenese und Diagnose der Rotzkrankheit, von

Dr. Lothes. V. L.............360

Further experiments on the treatment of Surra with

-ocr page 12-

Vlll

INHOUD.

Bladz.

Atoxyl and Orpiment and other preparations of

Arsenic, by J. D. E. nbsp;nbsp;nbsp;Holmes,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;v.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;L.......369

Riesel: Over het voorkomen van latente tuberkelbacillen in de lymphklieren bij runderen en varkens. T..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;372

Dammann en Stedefeder: Tuberculsse bij een olifant, veroorzaakt door tuberkelbacillennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van den mensch. T. 372

Holterbach: Invloed van Yohimbine op de melkklier, zoowel op het klierweefsel als op de melkafscheiding.

T...................373

Personalia............• nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;374

Korte mededeelingen.............375

Verzamelstaten van de besmettelijke veeziekten in Ned-Indië gedurende de maanden Juli, Augustusnbsp;en September..............383

-ocr page 13-

NAAMUamp;STI:

DERr/i VV'^lnA

VEREENIQINQ TOT'^EVÓ^^DERINQ '

\ A. \»'3^

VAN


VEEARTSENIJKUNDE

IN

Nederlandsch-Indië.

EERE-VOORZITTER:

Dr. A. W. H. WiRTZ, Directeur vun ’s Rijks Veeartsenijschool te Utrecht.

EERE-LEDEN:

W. P. Qroeneveld, Oud Vice-President vjd Raad van Ned. Indië, ’s Gravenhage.

Mr. H. Kuneman, Oud Directeur van Binnenl. Bestuur, Brussel.

BESTUUR;

B. Vrijburg, nbsp;nbsp;nbsp;President.

Dr. G. Leurink, Secretaris-Thesaiirier, tevens Gérant van het Tijdschrift.

L. Tollens, nbsp;nbsp;nbsp;Adj.-Thesaurier.

-ocr page 14-

LEDEN.

No.

Naam.

Kwaliteit.

Woonplaats.

1

Avis, J. A. R.....

Gouvernements-veearts.

Fort de Koek.

2

Bergh, J. D. van den. .

id.

Selong,Lombol

3

Breedveld, J......

Veearts.

Bindjeij, Sumatra’s Oostkust

4

Blieck, Dr. L. de . . .

Chef Veeartsenijk. Laboratorium.

Buitenzorg.

5

Eek, J. L. van ....

Militair Paardenarts.

Banjoe Biroe.

6

Fischer, D. J.....

Gouvernements-veearts.

Semarang.

7

Gunst, J. A......

Militair Paardenarts.

Salatiga.

8

Hellemans, J.....

Gouvernements-veearts.

Solo.

9

Hoen, Dr. H. ’t. . . .

id.

Magelang.

10

Hubenet, D......

id.

Cheribon.

11

Heelsbergen, C. van . nbsp;nbsp;nbsp;.

Mil. Paardenarts (correspondent v. Nederland).

Breda

12

Heshusius, A. C. A. . .

Gouverts.-veearts (toegev. a/d chef v/h veeartsenijk. Laboratorium).

Buitenzorg.

13

Jeronimus, C. S. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Gouvernements-veearts.

Medan.

14

Kempen, F. W.....

id.

Pekalongan.

15

Lenshoek, J. A.....

id.

Pamakasan.

16

Leurink, Dr. G. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Leeraar Inlandsche veeartsen school.

Buitenzorg.

17

Lier, Dr. G. A. van . .

Gouvernements-veearts.

Serang.

18

Lim Liang Boe ....

Handelaar.

Weltevreden.

-ocr page 15-

s.


No.

Naam.

Kwaliteit.

Woonplaats.

19

Numans, J. C.....

Militair Paardenarts,

Weltevreden.

20

Oostingh, W.....

Veearts.

Bandoeng.

21

Penning, C. A.....

Inspecteur veeartsenijk. dienst.

Buitenzorg.

22

Poel, P. Ph. van der. .

Gouvernements-veearts.

i. commissie n. Britsch-lndië.

23

Post, G. C......

Veearts.

Medan.

24

Rathkamp amp; Co. . . .

Apothekers.

Weltevreden.

25

Sohns, J. C. F.....

Gouvernements-veearts.

Taroetoeng,Ta-

panoeli.

26

Stuur, A. E. P. R. . .

id.

Lahat.

27

Smit, Dr. H. J.....

id.

Buitenzorg.

28

Steur, A. van der . . .

id.

Singaradja, Bali

29

Tel] er, P.......

id.

Kediri.

30

Tromp de Haas, H. }.- .

Dirig. Mil. Paardenarts.

Weltevreden.

31

Tan Wie Siong. . . .

Landheer Kedong Gedeh.

Krawang.

32

Veen, Dr. K. van der. .

Gouvernements-Veearts.

Bandoeng.

33

Velzen, Dr. P. A. van .

id.

Soerabaja.

34

Vermast, A. M.....

id.

Bondowoso,

Bezoeki.

Vletter, A. de ....

id.

Weltevreden.

36

Vollema, J......

id.

Djokjakarta.

37

Vrijburg, B......

in.

i. commissie n. Britsch-lndië.


-ocr page 16-

No.

Naam.

Kwaliteit.

Woonplaats.

38

Vermeer, J. H. C. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Gouvernements-veearts.

Macassar.

32

Wagenaar, D. B. . . .

id.

Bodjonegoro,

Rembang.

40

Wilde, Ch. Th. G. H. de

id.

Pasoeroean.

41

Zijp, P.......

id.

Madioen.

-ocr page 17-

INTEEKENAREN.

g-;

No.

Naam.

Kwaliteit.

Woonplaats.

1

Adam, H.......

Kinaland Panjairan.

Tjibeber,Tjian-

djoer.

2

Addens, P......

Administrateur Soekane-gara.

id.

3

Albrecht amp; Co.....

[2 exemplaren].

Boekhandel.

Batavia.

4

Baerveldt, J. F.....

Majoor Generalen-staf.

Verlof Europa.

5

Bibliotheek.....

Regiment Cavalerie.

Weltevreden.

6

Boreel, Jhr. W. Th. . .

Landheer Parakan Salak.

Soekaboemi.

7

Boutmij, D. C.....

Landheer Grogol.

Halte Tagog-Apoe, Prean-ger.

8

Busing, M......

Gemeente-veearts.

Naarden, Holland.

9

Bervoets, M. E. . . .

Landheer Djonggrongan.

Klaten, Solo.

10

Bogaardt, Th. L. . . .

Assistent-Resident.

Kraksaan, Pa-soeroean.

U

Boerma, Dr. L. Th. . .

Arts.

Rembang.

12

Boers, W. J......

Particulier.

Magelang.

13

Bas, W. de.....

id.

Bandoeng.

14

15

Burg, W. van der . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Militair paardenarts.

Verlof Europa (den Haag).

Cock, C. A. ter. . . .

Kapitein Artillerie.

Banjoe Biroe, Ambarawa.

16

17

Couvreur, J. F.....

Koffieland Kalisaat.

Halte Pradjekan S.S. 0/L, Bezoekt.

Does, J. K. F. de . . .

Gouvernements-veearts.

Verlof Europa (den Haag).

-ocr page 18-

^ '


No.

Naam.

Kwaliteit.

Woonplaats.

18

Dijk, J. A. G. van. . .

Boekhandel.

Weltevreden.

19

Dezentjé, Ch. E. . . .

Suikerfabriek Ponggok.

Klaten, Solo.

20

Dalfsen, H. W. van . .

Particulier.

Bandoeng. nbsp;nbsp;nbsp;;

21

Dorssen, A. J. van. . nbsp;nbsp;nbsp;.

Oud-Kapitein Kon. Paket-vaart Maatschappij.

Kota Baroe, Poe' loe Laoet, Z.0nbsp;kust Borneo.

22

Denninghoff Stelling, W.F.

Particulier.

Buitenzorg.

23

Dissel, J. S. A. van . nbsp;nbsp;nbsp;.

Leider kolonisatie proeven in de Lampongs.

Gedong-tataan, Telok Betong'

24

Eek, R. van .....

Oud-Luitenant Artillerie, Landheer.

Weltevreden. ,

1

25

Esveld, D. F. van . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Leeraar Rijks-veeartsenij-school.

Utrecht.

26

Goedhart, 0. M. . . .

Controleur B. B.

Maccassar.

27

Groeneveld, W. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Majoor Cavalerie, Directeur Remontedepot.

Padalarang,

Preanger.

28

Gent, C. N. J. van . nbsp;nbsp;nbsp;.

Pamanoekan en Tjiasem-landen.

Soebang, Kra-wang.

29

Heidens, P. A. H. . . .

Luit. Kolonel Infanterie.

Malang.

30

Heumen, Dr. A. G. M. van

Arts.

Bandoeng.

31

Hora Siccama, Jhr. J. F.

Landheer Genengsari.

Klatèn, Solo.

32

Halkema, Th. A. C. . .

Landheer Gledagan Pan-tjoer.

Malang.

33

d’Hollosy, E.....

Particulier.

Weltevreden.

34

Julius, C. F......

Lid Algemeene Rekenkamer.

Weltevreden.

35

Janssen, T. J.....

Assistent-Resident.

Sidoardjo.

36

Jenne amp; Co., H, . . .

Kooplieden.

Weltevreden.


k


-ocr page 19-

oe'

.0'

3.

an,

ng.

:r.

a-

No.

Naam.

Kwaliteit.

Woonplaats.

37

Krian.......

Suikerfabriek.

Halte Krian, Si-

38

Kok, G. L. J. D. . . .

Controleur B. B.

doardjo. Soenggal, Deli.

39

Kroese, J.......

Administrateur Rajap.

Djember.

40

Leesgezelschap ....

Veeartsenijkundig.

Dordrecht, Hol-

4l

Leesgezelschap ....

Selokaton.

land.

Soekoredjo,

42

Lent, H. J. G. van. . ,

Gemeente-veearts.

Kendal. Tiel, Gelder-

43

Linde, C. van der. . .

Particulier.

land.

Semarang.

44

Marcks, A. C.....

Apotheker.

Buitenzorg.

45

Masman, Jac. Uden . .

Adj. insp. credietwezen.

Kediri.

46

Motman, P. R. van . .

Landheer Dramaga.

Buitenzorg.

47

Moore, W. van der . .

Landheer Sindangsari.

Soekaboemi.

48

Müller, Joh......

Boekhandel.

Amsterdam.

49

Meihuizen, S.....

Hoofdcommies Alg. Se-

Verlof Europa.

50

Middelbeek, H. M. . .

cretarie.

Onderneming Mento.

Solo.

5l

Maier, H. A. R.....

Oud Kapitein Genie.

Semarang.

52

Müller, G......

Veehandelaar.

Kampement

53

Onderlinge Paardenver-

Soerabaia.

Buitenzorg.

54

55

zekering „Hippos” . . Quast, H. C. E. . . .

R. M. Toemenggoeng Pan-dji Tjokrohadinegoro .

Ass.-Resident.

Regent.

Koeta Radja,

Atjeh.

Wonosobo,

Kedoe.

-ocr page 20-

No.

Naam.

Kwaliteit.

-

Woonplaats.

56

R. M. Adipati Adi Ningrat.

Regent.

Demak.

57

Richter, P......

Hoofdingenieur S. S.

Bandoeng.

58

Rijks, A.......

Directeur Ind. Veem.

Weltevreden.

59

Rens, D.......

Rijtuig Maatij. Fuchs.

Weltevreden.

60

R. Adipati SosroDiningrat

Rijksbestierder.

Solo.

61

Radja Proehoeman. . nbsp;nbsp;nbsp;.

Inl. Gouvts. Veearts.

Padang Sidem' poean

62

R. M. Pandji Adipati Ario Poerbo Adiningrat .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Regent.

Semarang.

63

Ramakers Vermeijs . .

Suikerfabriek Poerwodadi.

Madioen.

64

R, Toemenggoeng Tirto Koesoemo.....

Regent.

Karang Anjer, Kedoe

65

R. Adipati Aria Soeria Admadja .....

id.

Soemedang,

Preangef

66

Riemsdijk, Jhr. W. J. E. van.......

Ie. Luit. Cavalerie.

Padalarang,

Preangef

67

Raden Mas Adma Pad-modjo......

Veemantri.

Poerwokerto,

Krawang

68

Raden Mas Toemenggoeng Tjokrodjojo . .

Regent.

Poerworedjo,

KedoÊ'

69

Schimmel, W. C. . . .

Leeraar Veeartsenijschool.

Utrecht.

70

Schultz, C......

Controleur B. B.

Ajerbangis, Su' matra’s West'nbsp;kust.

71

Sluijs, D. van der. . nbsp;nbsp;nbsp;.

Hoofdkeurmeester

Abattoir.

Amsterdam.

72

Schaik, Mr. S. L J. van.

Sub. Officier v. Justitie.

Weltevreden.

73

Soesman, F. J. H.. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Particulier.

Bandoeng.

74

Suermondt, C.....

Koffieland Wonokoio.

Malang.

8

8

8

8

9i

9

-ocr page 21-

No.

Naam.

__

Kwaliteit.

Woonplaats.

75

Syndicaat Algemeen . .

Suikerfabrikanten op Java.

Soerabaia.

76

Scherius; H. J.....

Koffieland Kali Tengah.

Halte Tangooi,

77

Salm, Dr. A. J.....

S. S. 0/L, Djember.

Dirig. Officier v. gezond-

Palembang.

78

heid.

Sardemann, F. H. . . nbsp;nbsp;nbsp;.

Militair paardenarts.

Soerabaia.

79

Tl' „

iti, 80

Simon, W. F.....

Particulier.

Fort de Koek.

Simon, A......

Asp. Controleur B. B.

Poerworedjo,

Kedoe.

8l

Scheepens J. N. A. C. .

Militair paardenarts.

Weltevreden.

82

Tengnagel, Baron G, van.

Landheer.

Malang.

;e, 83

ef

Utermark, D.....

Particulier.

Halte Kempit, SS. 0/L, Bezoeki.

Velders, A. F.....

Controleur B. B.

Tjampaka,

85

Vereen, tot onderlinge

Tjibeber,

Preanger.

Semarang.

86

verzekering van paarden Visser amp; Co.....

Boekhandel.

Weltevreden.

87

Vloten, 0. van ....

Landheer Pasir Nangka.

Tjiandjoer.

u-

Vogel, H. C. A. G. de .

Resident.

Semarang.

st'

89

Verburgt, H. A.. . . .

Slachterij.

Weltevreden.

90

Voüte, Caesar ....

Administrateur Banaran.

Ambarawa.

9l

Vos van Nederveen Cap-

Administrateur Tjoeroek.

Halte S. S.

pel L. C. de . . . .

Tjikampek,

92 1

^oogd, A. J. E. de . .

Krawang.

Gouvts. Veearts.

Padang.

-ocr page 22- -ocr page 23-

INSTELLINGEN ENZ. WAARMEDE DE VER= EENIQINQ TOT BEVORDERING VANnbsp;VEEARTSENIJKUNDE IN NEDER=.nbsp;LANDSCH=1NDIË IN RUILINGnbsp;VAN EDITA VERKEERT.

Wochenschrift München.

für Tierheilkunde und Viehzucht,

2.

3.

4.

5.

6.

7.

le.

Schweizer Archiv für Tierheilkunde, Zürich. Tierarztiiches Centralblatt, Monatschrift des Vereinesnbsp;der Tierarzte in Oesterreich, Wien.

Revue vétérinaire, Toulouse.

Annales de Médecine vétérinaire, Bruxelles. Maatschappij ter ^bevordering der Veeartsenijkunde innbsp;Nederland, Utrecht.

Vétérinaire Sociëteit ,,Absyrtus”, Utrecht.

8. Ned.-lnd. Maatschappij van Nijverheid en Landbouw, Weltevreden.

9.

10.

11.

12.

13.

14.

15.

16.

17.

18.

19.

20.

’s Rijks Hoogere Landbouwschool, Wageningen.

Indisch Militair Tijdschrift, Weltevreden.

Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, Weltevreden.

Koninklijke Natuurkundige Vereeniging, Weltevreden, ’s Lands Plantentuin, Buitenzorg.

Vereeniging tot bevordering der Geneeskundige Wetenschappen in Ned.-Indië, Weltevreden.

Pare vaccinogène en Instituut Pasteur, Weltevreden. Geneeskundig Laboratorium, Weltevreden.

Landbouw Journaal der Kaapkolonie, Kaapstad. Tierarztliche Rundschau, Berlin.

Redactie ,,het Paard”, Groningen.

Revue mensuelle „l’Hygiène de la viande et du lait”. Paris.

-ocr page 24-

12

21.

22.

23.

24.

25.

Redactie Batav. Nieuwsblad, Batavia. Redactie Java Bode, Batavia.

Redactie Locomotief, Serriarang.

Redactie Soerab. Handelsblad, Soerabaja. Redactie Vorstenlanden, Solo.

VERPLICHTE AANBIEDING:

1.

2.

3.

Algemeene Secretaris, Buitenzorg.

Officier van justitie, Batavia.

Resident van Batavia.

PRESENT EXEMPLAREN:

1.

Dr. A. W. H. Wirtz, Directeur van ’s Rijks Veeartsenijschool te Utrecht, Eere-Voorzitter.

W. P. Groeneveld, Oud Vice-President van den Raad van Ned.-Indië, den Haag, Eere-Lid.

Mr. H. Kuneman, Oud Directeur van Binnenl. Bestuur, Brussel, Eere-Lid.

J. W. van Dolder, Oud Ambtenaar, Soekaboemi.

Zijne Excellentie de Legerkommandant, Weltevreden, ’s Rijks Veeartsenijschool te Utrecht.

Prasident des Kaiserlichen Gesundheitsambts, Berlin. Bibliotheek van het Koloniaal Museum te Haarlem.nbsp;Bibliotheek der Gemeente Universiteit te Amsterdam.nbsp;Bibliotheek der Rijks Universiteit te Utrecht.nbsp;Bibliotheek der Rijks Universiteit te Leiden.nbsp;Bibliotheek der Rijks Universiteit te Groningen.

-ocr page 25-

Een geval van „Petechiaaltyphus”.

Naar aanleiding van een paar telegrammen waarin mijn hulp werd ingeroepen voor een ziek paard vertrok ik opnbsp;den 21en September naar de onderneming Pasir Waringin.

Bij mijn komst aldaar trof ik het paard in quaestie aan, n. 1. een zwarte Sandelhouthengst van 1.31’/a meter hoogte,nbsp;oud 5 jaar.

Het paard was mij reeds bekend. De vorige maand toch had ik het dier gekeurd, omdat de eigenaar het wenschtenbsp;te verzekeren. Bij het keuren werd toenmaals niets abnormaals geconstateerd. Het paard was levendig, opgewekt,nbsp;zag er echter een weinig mager uit, een gevolg waarschijnlijk van verwaarloozing door den persoon bij wien het paardnbsp;gestationeerd was geworden. Ik twijfelde er echter geennbsp;oogenblik aan, dat het paard spoedig zou bijkomen.

Nu met den eigenaar naast het zieke paard staande kreeg ik het volgende te hooren en te zien.

Den 20en ’s morgens was de staljongen gekomen met het bericht dat hij bij het paard „bobbeltjes” had gevoeld opnbsp;het lichaam. In den loop van den dag had het paard eennbsp;neusbloeding gehad en waren de „bobbeltjes” gewordennbsp;tot „zwellingen”. De eetlust was gering.

Ik stelde toen de volgende vragen:

„Hebt ge bij het berijden van uw paard in den laatsten lijd gemerkt, dat het minder levendig is, meer loomachtig?”

„Is het paard in voedingstoestand achteruit gegaan?”

Ten antwoord kreeg ik:

„Neen, integendeel. Het paard was dikwijls meer als levendig. Eergisteren' (den 19en) nog was het dier gebruikt om eenen gast naar het station te brengen en het paard wasnbsp;toen buitengewoon opgewekt en vroolijk”.

-ocr page 26-

14

„In voedingstoestand was het paard prachtig er op vooruitgegaan”.

Nog kreeg ik terloops de volgende inededeeling. Het paard had eenigen tijd geleden een weinig gehoest, dochnbsp;die hoest was geweken na toediening van „droespoeders”.

En nu het paard.

Hoewel zeer gewillig, kostte het aan het dier moeite uit den stal te komen en daar was dan ook reden voor, gezien denbsp;toestand waarin zich zoowel voor- als achterbeenen bevonden.

Doch beginnen we bij het hoofd.

Reeds dadelijk viel de misvorming van het hoofd op. Deze misvorming had zijn ontstaan te danken aan eene diffusenbsp;zwelling van neus, bovenlip en omgeving. (N.B. Fröhnernbsp;schrijft in zijn: Lehrbuch der speziellen Pathologie undnbsp;Therapie der Haustiere 1908 blz. 167 „der Vorkopf ahneltnbsp;dem eines Nilpferdes”). Dit is zeer juist gezien en eennbsp;beter beeld is moeilijk te vinden. Het komt mij dan ooknbsp;voor, dat het een ieder nu mogelijk is, zich zulk een paardenhoofd voor te stellen.

Bij inspectie van het inwendige van den neus bleek reeds dadelijk dat het lumen van de neusgangen ten zeerste verkleind was doordat eene bloedige infiltratie van het neusslijm-vlies had plaatsgevonden. De kleur van het neusslijmvliesnbsp;was egaal blauwrood.

Van eenig substantieverlies was geen spoor te bemerken tenminste voor zoover het mij mogelijk was het slijmvliesnbsp;te overzien. Het was mij dan ook niet mogelijk die neusbloeding te verklaren; beter ware het te spreken van eennbsp;sero-haemorrhagische uitvloeiing. Nu nog druppelde geregeld van uit den neus een vloeistof, serum gelijk.

Aan het hoofd werden tijdens het door mij gehouden onderzoek verder geen zwellingen aangetroffen. Bij de inspectie der oogen werd aan de slijmvliezen niets bijzondersnbsp;opgemerkt. De blik was levendig, het oorenspel eveneens.nbsp;Het verder onderzoek leverde het volgende op.

-ocr page 27-

15

Aan beide zijden van den onderbuik bevonden zich twee ± een hand groote vrij omschreven huidzwellingen. Dannbsp;nog vond ik een ± vuistgroote zwelling aan den binnenkantnbsp;van de rechterdij in de buurt van de liesstreek. Een vingerindruk bleef in deze zwellingen een poosje zichtbaar.

Van eenige zwelling van scrotum, praeputium en onderborst was op het moment nog niets te bekennen. Verbazend waren echter de zwellingen aan de beenen. Diffuse zwellingen der voorbeenen gingen tot aan de borst; bij denbsp;achterbeenen gingen de zwellingen tot aan de knieën.nbsp;Vooral de tarsaalgewrichten waren sterk in omvang toegenomen. Door de zuchtige zwelling der beenen was denbsp;huid zeer strak gespannen. Opvallend was het glimmennbsp;van dunne huidgedeelten door de geweldige spanning.

Zeer goed is dus te begrijpen dat het loopen uiterst moeilijk viel; van een buigen der gewrichten, van liggennbsp;was geen sprake. Bij wenden werden de achterbeenen nietnbsp;van de plaats gebracht, het dier draaide om de achterbeenennbsp;als spil. Nog dient vermeld te worden, dat de zwellingennbsp;zeer pijnlijk waren. Boven aan den romp werden geennbsp;zwellingen aangetroffen.

Van eene temperatuursverhooging was weinig te merken; de eetlust was goed. Bij eene zeer oppervlakkige beschouwing van het paard zou menigeen, daar ben ik vast vannbsp;overtuigd, gedacht hebben, kijk dat is een „Surra-lijder”.

Zoo ging het mij tenminste en geen oogenblik twijfelde ik eraan of het surra-onderzoek zou positief uitvallen ennbsp;bij massa’s zou ik de „Trypanosomen” in het bloed aantref-len. Immers in dit stadium der surra-ziekte bij paardennbsp;was het mij nog niet overkomen, dat ik de „Trypanoso-nen” niet in meerdere of mindere hoeveelheid in het bloednbsp;had aangetroffen.

Groot was dan ook mijne verbazing, toen bij een nauwkeurig herhaald bloedonderzoek geen enkele Trypanosoom werd gevonden.

-ocr page 28-

16

Ik ging het paard eens nader bekijken, combineerde hetgeen de eigenaar mij verteld had met de door mij nu waargenomen symptomen en begon te twijfelen óf ik hiernbsp;wel een „Surra-patient” voor mij had staan. Maar welkenbsp;ziekte was het dan?

Eerlijk wil ik bekennen, dat ik het een poosje te kwaad had met het stellen der diagnosis. Maar wie denkt dannbsp;ook hier in Indië, in dit land vol „Surra” bij het zien vannbsp;zulk een patient in eens aan „Petechiaaltyphus?” Ik tenminste niet en daarbij komt dat ik nog nooit een gevalnbsp;van „Petechiaaltyphus” had gezien.

Hier laat ik nu nog enkele mededeelingen volgen uit brieven, die de eigenaar mij zond, ten einde mij op denbsp;hoogte te houden omtrent den toestand van het paard.

Brief van den 23en September;

Na het geven van een dampbad kwam slijm en bloed los. Zwelling van den neus verminderde iets.

Gezwellen aan onderbuik zijn samengevloeid en vormen nu één diffuse scherp omschreven zwelling.

Achterband sterk, voorhand licht gezwollen.

Geslachtsdeelen „vreeselijk” gezwollen.

Geen andere zwellingen bijgekomen.

Urineeren, ontlasting in orde.

Heeft niet willen eten.

Gaat niet liggen wegens pijnen.

Brief van den 24en September:

Achterband zeer geslonken.

Buik is ’t zelfde, nog altijd één harde plank.

Geen zwellingen bijgekomen.

Keel opgezet, ook neus weder; bij niezen raakt bloed los.

Is ’s nachts gaan liggen.

Eet en drinkt niets.

-ocr page 29-

17

Brief van 26eii September:

Buik en geslachtsdeelen zoo goed als normaal doordat zich een bult gevormd had, die doorgebroken is en waardoor etter en bloederig vocht een weg vindt.

Ademhaling moeilijk; vuil verzamelt zich in linker neusgat; neusgat gezwollen. Dan weer liggen, dan weer opstaan.

Briefkaart van den 30en September:

Wond buik gesloten.

Neus in- en uitwendig normaal, geen zwelling; alleen raakt het paard nog voortdurend slijm kwijt, dat onaangenaam ruikt.

Verslikt zich bij drinken.

’t Slijmvlies van het eene oog had geen roode puntjes, van ’t andere wel en tevens was het bovenste ooglid gezwollen, zoodat het paard daardoor niets kon zien.

Eet niets, afgang zeer hard en donker van kleur.

Den 30en September des nachts is het paard gestorven.

Dit nu zijn mededeelingen van een leek, doch het is ten zeerste interessant om die mededeelingen te vergelijkennbsp;met hetgeen Fröhner zegt omtrent „Petechialfieber” in zijnnbsp;„Lehrbuch der speziellen Pathologie und Therapie dernbsp;Haustiere 1908”.

Wij maken dan uit die mededeelingen direkt de gevolgtrekking dat het met het paard hard achteruitging.

Het niet- willen eten, later totaal gebrek aan eetlust; het spoedig verdwijnen van zwellingen; de doorbraak met uitvloeiing van etter en bloederig vocht (anatomisch beeld vannbsp;Pyamie en Septikamie); opgezette keel en neus; moeilijkenbsp;ademhaling, stinkende neusuitvloeiïng (Pneumonie?); verslikken; koliekverschijnselen; dit alle waren aanwijzingen, datnbsp;het met het paard mis zou loopen.

2

-ocr page 30-

18

Den len October te Pasir Waringin komende vernam ik nog de volgende bijzonderheden.

Het paard was de laatste dagen zeer lusteloos. Wilde het zoo nu en dan nog een weinig fijngemaakt voedselnbsp;slikken, dan kwam het weer uit den neus te voorschijn.nbsp;De conjunctiva van het linker oog is geprolabeerd tijdensnbsp;de zwelling aan dat oog. Het haar op de gezwollen plaatsen viel uit of was er met handen vol uit te trekken.

Ik zelf constateerde nog een genekrotiseerd huidgedeelte tusschen de borstspieren op het borstbeen.

Het cadaver was ontzettend mager.

Wegens enkele omstandigheden werd door mij geen sectie verricht.

De symptomen in aanmerking nemende hebben wij hier dus met een ernstig geval van „Petechiaalkoorts” te makennbsp;gehad.

Nabetrachting:

De vraag doet zich nu voor of we hier met een primair lijden óf met een naziekte te doen hebben?

In den regel toch ontwikkelt zich „Petechiaaltyphus” na een voorafgegane infectieziekte b. v. droes, influenza,nbsp;infect, angina etc.

Ook kunnen inwendige abscessen, fistels, wonden, ontstekingen etc. etc. uitgangspunten zijn voor het ontstaan der ziekte.

In het begin van dit opstel lazen we dat het paard eenigen tijd vóór de ziekte een weinig gehoest had, dochnbsp;dat deze hoest spoedig na het toedienen van droespoedersnbsp;was verdwenen.

Moeten we nu dit hoesten, misschien een gevolg van een lichte catarrh, als uitgangspunt beschouwen voor denbsp;ziekte? Het kan mogelijk zijn, doch ik voor mij geloofnbsp;van niet.

Liever houd ik mij dan ook aan hetgeen Thommassèn zegt (en een ieder die Thomassen gekend heeft weet welk

-ocr page 31-

19

een serieus onderzoeker hij was) n. 1. „Petechiaaltyphus” kan primair optreden, doch dan is geen koorts aanwezig”.

Daar nu in dit geval van koorts weinig te merken was, moet ik veronderstellen, dat we hier met een primair gevalnbsp;van „Petechiaaltyphus” te maken hebben gehad.

(In het latere stadium der ziekte toen zich verschijnselen van pyaemie en septichaemie voordeden, moet natuurlijknbsp;het dier gekoortst hebben).

Nog een kleine opmerking en die lijkt me, waar wij ons hier in Indië bevinden, in het geheel niet overbodig.

Onder de ziekten waarmeê „Petechiaaltyphus” zou kunnen verwisseld worden vind ik onze bekende „Surra” niet genoemd, doch voor ons veeartsen hier in Indië, die om zoonbsp;te zeggen ieder oogenblik daarmede te maken hebben, lijktnbsp;het mij dat in de differentiaaldiagnostiek vóór alle ziektennbsp;„Surra” wel het eerst genoemd mag worden.

Dr. Q. Ad. van lier, Gouvts- Veearts.

Serang, 30 October 1908.

-ocr page 32-

Agglutinatie, hare waarde en toepassingen.

In het volgende zal ik in het kort achtereenvolgens behandelen het wezen, de techniek, de specificiteit en denbsp;toepassingen der agglutinatie.

In het serum van actief hoog immune dieren tegen typhus of cholera wezen Gruber, Durham, Bordet en anderennbsp;op de aanwezigheid van stoffen die in staat waren, culturennbsp;van typhus- of cholerabacillen te agglutineeren d.w. z. datnbsp;eene geringe hoeveelheid van het serum van bovengenoemdenbsp;dieren eene typhus- of choleracultuur in eenen vloeibarennbsp;voedingsbodem zoodanig verandert, dat de oorspronkelijknbsp;gelijkmatig troebele vloeistof overgaat in eene heldere vloeistof met kleine vlokjes erin. Wanneer we langer wachtennbsp;dan worden deze vlokjes grooter en grooter, zakken tennbsp;slotte op den bodem, terwijl de vloeistof volkomen heldernbsp;wordt.

Die vlokjes blijken bij nadere beschouwing aan elkaar gebakken hoopjes bacillen te zijn, die al naar mate ze grooternbsp;ook zwaarder worden en op den bodem zakken. We moeten er echter wel om denken dat dit proces iets geheelnbsp;anders is als het vernietigen en oplossen van bacillen doornbsp;andere specifieke stoffen van het immuunserum, die wenbsp;bacteriolysinen noemen. Beide zijn specifieke processen,nbsp;die niets met elkaar hebben te maken.

Een mooi voorbeeld hiervan levert de agglutinatie van varkenspestbacillen met varkenspestserum op.

PoELS heeft er namelijk op gewezen dat het serum van paarden, die langen tijd met groote hoeveelheden varkenspestbacillen waren voorbehandeld, ondanks zijne geringenbsp;bactericide werking eene verbazend hooge agglutinatiewaarde

-ocr page 33-

21

had, als 1 :5000, m. a. w. 1 deel serum gevoegd bij 5000 deelen bouilloncultuur van de bacillus suipestifer deed nognbsp;duidelijk agglutinatie optreden. Toch was de bactericidenbsp;werking zooals gezegd zeer gering en daardoor de waardenbsp;voor de practijk gelijk nihil.

Het specifieke van de agglutinatie bestaat nu hierin dat typhusserum alleen typhusbacillen, choleraserum alleen cholera spyrillen agglutineert enz.

Het ligt voor de hand dat toen dit bekend was men natuurlijk een machtig middel meer had om de verschillendenbsp;bacteriën van elkaar te onderkennen. Echter zullen wenbsp;zien dat dit middel niet altijd betrouwbaar is m. a. w. datnbsp;de agglutinatie niet altijd absoluut specifiek is.

De agglutinatie wordt veroorzaakt door eene stof uit het immuunserum die we agglutinine noemen.

Hoe werkt nu dit agglutinine op de bacillen?

Gruber en Durham meenden oorspronkelijk dat door het agglutinine de bacillen opzwollen, kleverig werden, daardoor aan elkaar bakten en naar deze meening is het woordnbsp;agglutinatie in de wereld gekomen.

Later kwam men van deze meening terug, want de bacillen blijven onbeschadigd, levensvatbaar en virulent;nbsp;alleen verdwijnt bij de beweeglijke bacillen de beweeglijkheid.

Ent men n.l. een weinig van deze geagglutineerde bacillen op eeneii nieuwen voedingsbodem over, dan gaan ze zich normaal ontwikkelen en vermeerderen, een bewijs dus voornbsp;de levensvatbaarheid. Ze infecteeren verder even zoo goednbsp;als niet geagglutineerde bacillen een voor hen gevoelignbsp;proefdier, dus de virulentie is eveneens gebleven.

Volgens Paltauf nu berust de agglutinatie hierop dat de bacillen specifieke stoffen afgeven. Komen deze in aanraking met agglutinine dus met immuunserum, dan ontstaatnbsp;een neerslag dat de bacillen omhult, hen daardoor onbeweeglijk maakt, ze tot hoopjes vereenigt en ze ten slotte op

-ocr page 34-

22

den bodem doet zinken. Eene beschadiging of dooding zou niet plaats hebben en deze verklaring komt dus hetnbsp;meest overeen met het feit dat de geagglutineerde bacillennbsp;bijna al hun eigenschappen hebben behouden.

Het agglutinine wordt bij agglutinatie dus uitgeput en vandaar dat de heldere vloeistof die na eenen zekeren tijdnbsp;boven de geagglutineerde bacillen staat, niet meer in staatnbsp;is eene nieuwe hoeveelheid bacillen te agglutineeren.

Deze verbinding van het agglutinine met de door de bacillen afgescheiden specifieke stof zou volgens Ehrlich eene vrijnbsp;losse zijn, die men met chemische middelen weer kannbsp;ontbinden.

De agglutininen zijn vrij resistent. Ze worden pas bij 70“ vernietigd, terwijl de bacteriolysinen reeds bij 56“ te grondenbsp;gaan. Bovendien wordt het agglutinine dat op deze wijzenbsp;vernietigd is, niet meer door bijvoeging van normaal serumnbsp;hersteld. Alles wijst er dus op dat ze geen complementnbsp;bezitten zooals de bacteriolysinen.

Ook tegen licht en uitdrooging zijn ze vrij goed bestand, maar ze gaan in een oud serum betrekkelijk snel te gronde.nbsp;Het verdient daarom aanbeveling een agglutineerend serumnbsp;niet op de gewone wijze met '/2 “/o carbol of iets andersnbsp;te conserveeren maar het in vacuum in te droogen en hetnbsp;even voor het gebruik met steriele physiologische keuken-zoutsolutie weer aan te mengen.

Agglutininen zijn waarschijnlijk eiwitstoffen of zeer na er aan verwant.

Het is niet alleen mogelijk om beweeglijke bacillen te agglutineeren, maar de agglutinatie gelukt even goed bij nietnbsp;beweeglijke en zelfs bij afgedoodde bacillen. Zonder twijfelnbsp;echter is ze het mooist bij beweeglijke zooals de typhus-,nbsp;varkenspest-, coli bacil e. a.

Bij de agglutinatie van niet beweeglijke bacillen moet men het bodembezinksel, dat normaal veelal bij deze culturen voorkomt, niet voor geagglutineerde bacillen houden.

-ocr page 35-

23

Men kan dit bodem bezinksel onderscheiden van werkelijk geagglutineerde bacillen doordat het meer homogeen is ennbsp;bij schudding weer in de bovenstaande vloeistof oplostnbsp;onder eene gelijkmatige troebeling, terwijl werkelijk geagglutineerde bacillen bij schudding in de bovenstaande vloeistof als vlokjes blijven zweven.

Wat betreft de agglutinatie met te ¦ voren afgedoodde bacillen, deze verloopt het minst mooi, maar kan tochnbsp;van groot nut zijn, vooral bij die bacillen waarbij men uitnbsp;een oogpunt van gevaarlijkheid steeds uiterst voorzichtignbsp;moet zijn, zooals bijv. bij kwade-droes bacillen.

Nog dient vermelding dat virulente bacillen door een agglutineerend serum veel minder worden beïnvloed alsnbsp;minder virulente. Vooral een tijd lang overenten van culturen op kunstmatige voedemsbodems bevordert de agglutinatie zeer.

De techniek der agglutinatie is als volgt:

Voor de te agglutineeren culturen legt men bouilloncul-turen aan, die men een bepaalden tijd, b.v. 24 uren bij eene temperatuur van 37“ Celcius laat groeien, of ook kan mennbsp;gebruik maken van de zoogenaamde bacteriën opzwem-mingen in steriele physiologische keukenzout solutie. Mennbsp;maakt deze even voor het gebruik, door een of twee dosesnbsp;agarcultuur van die bacilsoort te brengen in 5 cc. en zoolang te schudden dat de vloeistof gelijkmatig troebel is,nbsp;m. a. w. totdat de bacillen gelijkmatig in de vloeistof verdeeld zijn.

Wil men nu een serum onderzoeken op zijne agglutinatie-waarde dan neemt men een aantal van deze culturen of opzwemmingen en voegt daarbij verschillende hoeveelhedennbsp;van het te onderzoeken serum.

Stel b.v. dat we buisjes met bouilloncultuur hebben van 5 cc., dan doet men bij het Ie buisje 0.5 cc. serum; bijnbsp;het tweede 0.1 cc., bij het derde 0.05 cc. enz. Men krijgt

-ocr page 36-

24

op deze manier dus verdunningen van 1 : 10, 1 ; 50, 1 : 100, 1 ; 500, 1 ; 1000, 1 : 5000 enz. Verder voegt mennbsp;bij één buisje geen serum, welk buisje als controlenbsp;dienst doet.

Nu schudt men de buisjes flink door en plaatst ze 2 uren in de broedstoof van 37® C.; daarna worden ze onderzocht. Gewoonlijk volgt men hierbij de macroscopischenbsp;methode en bepaalt dus of er agglutinatie al dan niet isnbsp;opgetreden met het bloote oog.

De hoogste verdunning van het serum die nog in staat is geweest om de bacillen te agglutineeren is de titer vannbsp;het serum. Veelal zien we in de hooge verdunningen geennbsp;volledige agglutinatie optreden d.w.z. dat de bovenstaandenbsp;vloeistof niet geheel helder is geworden doordat de hoeveelheid serum te klein was om alle bacillen te agglutineeren.

Dan zien we in de nog troebele vloeistof echter duidelijk de vlokjes, d.z. de klompjes geagglutineerde bacillen zweven.

De macroscopische methode is zeker wel de eenvoudigste, waarom zij dan ook het meest gevolgd wordt.

Men kan echter ook microscopisch waarnemen of er agglutinatie al dan niet is op getreden.

Onder het microscoop zal een geagglutineerde cultuur het beeld vertoonen van groepen bacillen die aan en bij elkaarnbsp;liggen, gescheiden door plekken zonder bacillen. Ook kannbsp;men het geheele proces onder het microscoop volgen in dennbsp;hangenden druppel. Heeft men een druppel bouillon cultuurnbsp;van typhusbacillen, dan ziet men deze zeer snel en in allenbsp;richtingen bewegen. Brengt men nu in den druppel eennbsp;spoortje typhusserum, dan ziet men die beweging zich aldusnbsp;wijzigen:

Twee bacillen die elkaar op hun weg ontmoeten plakken als ’t ware vast, schommelen nog eenigen tijd heen en weernbsp;en komen eindelijk volkomen tot rust.

-ocr page 37-

25

Komt een derde er tegen aan dan herhaalt dit zich en zoo worden langzamerhand hoopjes bacillen gevormd.

Ook bij de microscopische waarneming van agglutinatie van niet beweeglijke bacillen moet men er om denken toevallige opeenhoopingen niet voor geagglutineerde bacillennbsp;te houden.

Voor sommige agglutinatieproeven is het doorbrengen van 2 uren in de broedstoof van 37° C. absoluut onvoldoende zooals we straks b.v. bij malleus zullen zien.

Al zeer spoedig merkte men op dat het agglutinatie verschijnsel specifiek is, d. w. z. typhusserum brengt typhus-bacillen tot agglutinatie, maar ook alléén typhusbacillen.nbsp;Varkenspestserum brengt alleen varkenspestbacillen tot agglutinatie enz. De agglutininen zouden dus voor elkenbsp;bacilsoort specifiek zijn.

Normaal serum bleek echter op verreweg de meeste bacillen agglutineerend te werken, maar in veel kleinerenbsp;verdunningen als het immuun serum dat doet. In normaalnbsp;serum komen dus behalve de verschillende bacteriolysinennbsp;ook de verschillende agglutininen in kleine hoeveelheidnbsp;voor, in tegenstelling met het immuun serum waar eennbsp;bepaalde soort agglutinine in groote hoeveelheid aanwezignbsp;is. Zoo werkt normaal serum in eene verdunning vannbsp;1:10 of zelfs van 1 : 100 agglutineerend op typhusbacillennbsp;terwijl typhusserum zelfs in eene verdunning van 1 :1000 ennbsp;soms nog hooger agglutineert.

Men dacht het toppunt van specificiteit gevonden te hebben in het feit dat een serum verkregen door voorbehandeling van een dier met een zelfde colibacil, culturennbsp;van andere colibacillen niet agglutineerde in hooge verdunningen, maar spoedig bleek dat er veel op de specificiteitnbsp;van de agglutininen viel af te dingen. Men zag dat typhusserum niet alléén typhusbacillen in hooge verdunningennbsp;agglutineerde maar ook andere bacillen als b.v. de bac.nbsp;Paratyphus B e. a. en dat omgekeerd de typhusbacillen niet

-ocr page 38-

26

alleen door typluisserum maar ook door andere immuunsera in hooge verdunningen werden beïnvloed.

Zoo agglutineert choleraseruni niet alleen de spyrillum cholerae, maar eveneens vele andere spyrillen enz.

Het meest komt daarom met de werkelijkheid overeen de uitdrukking dat de agglutinatie eene groepreactie is d. w. z.nbsp;dat een agglutineerend serum behalve de eigen bacil ooknbsp;de bacillen die er zeer na aan verwant zijn agglutineert.nbsp;Bijna altijd echter wordt de eigen bacil het sterkst beïnvloed.

Dat dit echter niet altijd het geval behoeft te zijn bewijzen de door mij genomen agglutinatieproeven met de bacillen van de Hogcholeragroep.

Hiertoe behooren de varkenspestbacil, de bac. paratyphus B., de bac. typhimurium en de bac. enteritides typus Airtrijck.

Varkenspestserum b.v. agglutineert behalve de varkenspestbacil de bovengenoemde bacillen in dezelfde hooge verdunningen. Zoo doet ook het paratyhus B serum, mui-zentyphusserum enz.

Door middel van agglutinatieproeven zijn deze bacillen dus niet van elkaar te onderkennen.

Eene eigenaardige methode om de specificiteit van het agglutinine in een bepaald serum tot zijn recht te doennbsp;komen in verband met de affiniteit tot naverwante bacillennbsp;werd gevolgd door Bock en Citron.

Zij verzadigden bijv. paratyphus B serum met muizen-typhusbacillen, zoodat geen nieuwe hoeveelheid muizen-typhuscultuur door die zelfde hoeveelheid serum werd geagglutineerd. Dat paratyphus B serum was dus uitgeputnbsp;aan agglutinine voor de bac. typhimurium. Bij dit serumnbsp;deden ze nu paratyphus B bacillen en zagen toen dat dezenbsp;bacillen nog in geringe mate werden geagglutineerd. Dezenbsp;verschillen zijn echter uiterst klein en niet constant en dusnbsp;onvoldoende voor diagnostisch gebruik.

Een hoogst eigenaardig agglutinatie verschijnsel is wel het volgende;

-ocr page 39-

27

Men heeft een paratyphus B stam en spuit hiervan een konijn met een letale dosis in n.1. 5 cc. bouilloncultuur.nbsp;Het konijn sterft dan na een paar dagen en men haalt uitnbsp;den lever den paratyphus B bacil in reincultuur.

Met deze cultuur spuiten we een ander konijn in, enz. We krijgen op die manier een aantal paratyphus B stammen die door 1, 2, 3 enz. konijnen gegaan zijn. Gaan wenbsp;nu met deze stammen agglutinatieproeven doen met paratyphus B serum dan zien we dat eene cultuur die een paarnbsp;malen door een konijn gegaan is, door het serum slechtsnbsp;in zeer kleine verdunningen wordt geagglutineerd.

De agglutinatie schijnt dus achteruit te gaan door passage van dieren waarin de bacil niet thuis hoort, terwijl alle andere eigenschappen bewaard blijven.

Ofschoon we dus gezien hebben dat er op de specificiteit van de agglutininen nog al iets is aan te merken, zoo kunnen we toch aan ,de agglutinatie in verband met anderenbsp;diagnostische hulpmiddelen een goed middel hebben omnbsp;een bacil te differentieeren. De agglutinatie alleen is echter in vele gevallen daarvoor onvoldoende.

Ten slotte wensch ik nog iets mede te deelen over de toepassing van de agglutinatie. Deze is tweeërlei. In denbsp;eerste plaats namelijk is de agglutinatie een van de middelen ter differentieering van een bacil, welke toepassingnbsp;reeds besproken is.

De tweede is de onderkenning van besmettelijke ziekten.

Deze toepassing is in de menschelijke geneeskunde groo-ter dan in de veterinaire.

De patient die verdacht wordt aan typhus te lijden wordt een beetje bloed afgetapt.

Het serum van deze hoeveelheid bloed wordt in verschillende verdunningen bij bouillonculturen van den bac. typhi gebracht.

Om nu de diagnosis typhus te mogen maken moet het serum in bepaalde groote verdunning nog agglutineerend

-ocr page 40-

28

werken. Is dit het geval dan zullen we bij de reeds bestaande gegevens er nog een aan hebben toegevoegd.

Is het niet het geval dan volgt daar nog niet beslist -uit dat de patient niet aan typhus lijdt, want er zijn gevallennbsp;bekend dat serum van werkelijke typhuspatienten bijna nietnbsp;agglutineerend op typhus bacillen werkte.

In de veterinaire geneeskunde wordt de agglutinatie als diagnostisch middel toegepast bij malleus. Men gebruiktnbsp;hier als cultuur afgedoodde bacillen waarvan men eene zeernbsp;dunne opzwemming maakt in eene oplossing van 'j2°lonbsp;carbol en 1 “/g keukenzout. We zien dan na goed schudden een homogene licht troebele vloestof optreden dienbsp;meerdere weken in de ijskast bewaard kan worden. Mennbsp;noemt deze vloeistof de „Testflüssigkeit” en die als zoodanig steeds voor het gebruik gereed is.

Het serum nu van een van kwaden droes verdacht paard wordt in verschillende verdunningen hij de ,,Testflüssigkeit”nbsp;gedaan.

Volgens de onderzoekingen van den laatsten tijd moet na een verblijf van 24 — 48 uur in den stoof van 37® C. denbsp;agglutinatie positief zijn in eene verdunning van 1 :800nbsp;om de diagnosis malleus te mogen stellen. Natuurlijk zullen we ook hier wel uitzonderingen op den regel hebbennbsp;maar we zullen ons niet blind hoeven te staren op bovengenoemde agglutinatie, maar ervan gebruik maken naastnbsp;andere diagnostische middelen als malleïneering subcut., ofnbsp;intraconjunctivaal, complementbinding; natuurlijk in de gevallen dat geen klinische symptomen aanwezig zijn. Voornbsp;de bestrijding in de practijk zijn echter bijna al deze methodes ongeschikt daar ze veel nauwkeurigheid vereischennbsp;enz., kortom alleen goed in laboratoria kunnen worden uitgevoerd. Dit is echter niet het geval met het installeerennbsp;van 4 droppels malleine brute in de conjunctivaalzak,nbsp;waarom dit misschien zal blijken naast de klinische waarneming het eenige middel voor de practijk te zijn. Is dan

-ocr page 41-

29

het geval nog twijfelachtig dan kan men zoo’n verdacht dier bloed aftappen, dit opzenden naar een laboratoriumnbsp;waar dan door agglutinatie en complementbinding de vraagnbsp;beantwoord kan worden.

In korte woorden komt alles dus hierop neer dat de agglutinatie een niet te onderschatten hulpmiddel voor denbsp;diagnose kan zijn, maar dat zij alléén daarvoor dikwijlsnbsp;onvoldoende is wegens hare onbetrouwbaarheid.

Dr. G. LEURINK.

-ocr page 42-

Nog een Klop=Castreertoestel.

Toen mij in 1905 verzocht werd, op eene onderneming in de afdeeling Blitar een aantal stieren te castreerennbsp;maakte ik daartoe gebruik van een toestel volgens ’t Hoen,nbsp;door mijn voorganger Hellemans hier achtergelaten. Denbsp;werking hiervan beviel mij goed, doch het aanleggennbsp;vond ik te omslachtig, het duurde mij te lang, vooral bijnbsp;jonge stiertjes, en zoo kwam ik er toe, een toestel te bedenken dat op dezelfde grondgedachte berustte, doch gemakkelijker en sneller aangelegd zou kunnen worden. Nanbsp;eenige in de praktijk noodig gebleken wijzigingen werd denbsp;constructie zoo als op de afbeelding duidelijk te zien is.nbsp;Men stelle zich een soort notenkraker voor, dus een tangnbsp;waarvan de beenen aan elkaar verbonden zijn door een 3V2nbsp;centimeter lang tusschenstuk met twee scharnieren. Het 40nbsp;c.M. lange onderbeen is halfrond doch van boven een weinignbsp;U afgeplat, terwijl het bovenbeen Off'c.M. lang is, en ongeveernbsp;in het midden eene langwerpige, smalle opening heeft,nbsp;waarin een wig als bij het toestel van ’t Hoen, doch metnbsp;halfronden rug. Deze wig is 11 c.M. lang, 8 tot 10 c.M.nbsp;hoog en 11 m.M. dik, en wordt op hare plaats gehoudennbsp;door een pen, die in eene vertikale opening loopt.

Het te castreeren dier krijgt om eiken linkerpoot een touw; deze twee touwen worden naar rechts getrokken, de staartnbsp;tegelijkertijd naar links, terwijl een man tevens de horensnbsp;naar den linkerkant draait. Zoo valt het dier zeer snel,nbsp;waarna de rechter voorpoot bij den linker wordt vastge-gebonden; de rechter achterpoot wordt op de bekende wijzenbsp;wijze naar voren uitgebonden met een touw dat over dennbsp;nek loopt. Men neemt dan de testes in de linker, het

-ocr page 43-

gt;r




-ocr page 44-

n.

-ocr page 45-

31

toestel in de rechterhand en houdt het open door den wijsvinger ongeveer bij het bovenste scharnier tusschen denbsp;beenen van de tang te steken; zoodoende is het zeer geniak-kelijk over het scrotum te schuiven. Om de zaadstrengennbsp;in de goede ligging te houden zijn aan de onderzijde vannbsp;het bovenbeen drie ondiepe gleuven uitgevijld. Is de tangnbsp;aangebracht dan worden de scharnieren gefixeerd door hetnbsp;opschuiven van een vierkant ijzeren kokertje in den vormnbsp;van eene afgeknotte holle pyramide. Daarna neemt mennbsp;de beide vrije uiteinden der tang in de linkerhand, houdtnbsp;het toestel goed vast, opdat het andere uiteinde niet opnbsp;den buik van het dier zal drukken, en brengt met eennbsp;houten hamer eenige flinke slagen toe op den rug van denbsp;wig. Bij een kalf zijn 2 slagen reeds voldoende, bij oudenbsp;stieren, moet men verder gaan, n. 1. tot 6 of desnoods 8nbsp;slagen. Men bedenke dat Inlanders niet zoo hard slaannbsp;als wij en dus meer slagen moeten toebrengen; dit is jammer omdat bij 8 en meer meermalen kleine- ontvellingennbsp;zichtbaar worden. Dikwijls is het noodig, den ijver dernbsp;Javanen te beperken, daar zij liefst twintig malen zoudennbsp;slaan. Na de castratie wordt de schuiver afgenomen, waarna het toestel vanzelf losvalt.

Is het dier bij toeval op de rechterzijde gevallen dan kan men het toestel op dezelfde wijze aanleggen of welnbsp;omkeeren.

De voordeelen van deze methode zijn dat het neerwerpen uiterst snel gaat; bij voldoende strooisel behoeft men ooknbsp;geen vrees te koesteren voor ongelukken. Verder heeftnbsp;men slechts de tang aan te leggen en dan niets meer tenbsp;maken met blokjes, vleugelschroeven of losse wiggen. Mennbsp;kan dan ook gemakkelijk 30 stieren in het uur castreeren;nbsp;tnet drie toestellen is het mij eenmaal gelukt 95 stieren tenbsp;castreeren in 28 minuten.

Tot nu toe heb ik door middel van dit toestel de bewerking toegepast op ruim 4500 dieren, waaronder runder- en

-ocr page 46-

32

buffelstieren, hengsten, bokken en rammen, zoodat ik mijne aanbeveling van dit toestel op ruime ervaring kan basee;ren.

In het begin kwam het soms voor, dat één der testes niet atrophieerde omdat de arterie bij oude stieren zeernbsp;hard is en het onderbeen der tang onder zware slagennbsp;doorboog; later werden dergelijke teleurstellingen voorkomennbsp;door het onderbeen dikker te maken. Intusschen zou ernbsp;in dergelijke gevallen niet het minste bezwaar bestaan tegennbsp;eene herhaling der bewerking. Na een duizend castratiesnbsp;dient men het onderbeen te doen rechtzetten; wilde mennbsp;het doorbuigen geheel voorkomen dan zou de tang te zwaarnbsp;worden.

Het toestel wordt vrij goed geleverd door een smid te Magetan in de residentie Madioen; na bestelling bij dennbsp;Assistent-Resident of bij mij ontvangt men het voor/17.50nbsp;franco thuis.

J. C. F. SOHNS.

-ocr page 47-

Mededeelingen uit de Praktijk

DOOR

A. C. A. H E S H U S I U S Goiivernenients Veearts.

1. Croupeuse pneumonie bij een paard.

Den 6den November werd ik ’s morgens al zeer vroeg geroepen bij een Australisch paard van den heer K. tenbsp;Semarang, dat volgens de mededeeling zwaar ziek zou zijn.nbsp;Bij aankomst vond ik het paard, een 8 jarige bruine merrie,nbsp;werkelijk hoogst ziek. Het goed gevoede dier had dorre ennbsp;steil staandë haren, tranende oogen met donkerroode conjunc-tivae; hangend hoofd; ooren en uiteinden der extremiteitennbsp;koud. De ademhaling vertoonde de z.g. dubbelslag, waarvan het thoracaalgedeelte zeer oppervlakkig plaats vond;nbsp;de temperatuur was 40.5'’C.; pols snel en week; eetlustnbsp;geheel verdwenen. Het neus- en mondslijmvlies warennbsp;droog en warm, terwijl de lucht uit den mond onaangenaamnbsp;rook door de secundaire maagcatarrh.

Hoesten op te wekken, door de larynx dicht te knijpen, was zeer moeielijk en het hoesten zelf buitengewoon pijnlijk. De eigenaar deelde mij nog mede dat het dier dennbsp;vorigen dag goed geloopen en gegeten had en dat hij vreesdenbsp;met surrah te doen te hebben daar dit zooveel te Semarangnbsp;voor moest komen.

Daar de symptomen natuurlijk onmiddelijk op een borstlijden wezen, werd den eigenaar de surrah uit het hoofd gepraat en de borst nauwkeurig gepercuteerd en geausculteerd.

3

-ocr page 48-

34

Bij percussie vond ik links en rechts onderaan vrij regelmatig eene demping die, naar boven percutteerende, minder dof werd, om tenslotte geheel te verdwijnen. De auscultatienbsp;bevestigde de resultaten der percussie; op de overgang vannbsp;dof tot helder was verscherpt vesiculair geruisch duidelijknbsp;waar te nemen en daaronder hoorde men geen vesiculairnbsp;geruisch meer doch het z. g. bronchiaal ademen, n. 1. hetnbsp;voortgeplante geruiscli uit de larynx.

De diagnose: „croupeuse pneumonie” leverde dus geen bezwaar op.

Den eigenaar op het gevaarlijke van den toestand te wijzen was mijn eerste werk; tevens dat een z. g. crisis nog komennbsp;moest. Met het oog daarop werd dienzelfden dag nog 100nbsp;gr. Spiritus camphoratus en 300 gr. Oleum Sinapis (18 gr.nbsp;Ol.Sinapisop 300gr. Spiritus fortion) in den stal gedeponeerd.

De behandeling was natuurlijk zeer eenvoudig, n. 1. een nat laken om de borst dat vier malen per dag ververschtnbsp;moest worden en daar overheen twee wollen dekens. Hetnbsp;dier werd verder in een open stal geplaatst waar de windnbsp;van alle kanten door kon waaien. De inwendige medicatienbsp;bestond uit 3 X daags 1 pil bevattende 5 gram Camphora ennbsp;10 gr. 01. Terebinthinae. Wat de voedering betreft, mochtnbsp;het dier uitsluitend voedsel in papvorm hebben, daar vastenbsp;voedsels te veel stof bevatten dat nadeelig op de longennbsp;werkt.

Na dienzelfden dag s’avonds en den volgenden ochtend het paard bezocht te hebben en den toestand stabiel tenbsp;hebben bevonden, werd ik den 7den s’avonds geroepen omnbsp;dadelijk te komen daar het paard stervende zou zijn.

De toestand bleek werkelijk buitengewoon ernstig; de temperatuur was nu 41.6®C., het dier stond te wankelen,nbsp;de uitgeademde lucht rook gangreneus.

Nu bleek meteen hoe goed het was geweest om Spiritus camphoratus en Oleum Sinapis van te voren reeds besteldnbsp;te hebben; het begon n. 1. zoo hevig en langdurig te regenen

-ocr page 49-

35

dat er geen sprake van geweest zou zijn om naar een apotheek te loopen en het paard dus kalm gestorven zou zijn terwijl ik wachtende was op het ophouden van den regen. Nunbsp;werd het dier onmiddelijk 40 gram Spiritus camphoratusnbsp;subcutaan aan de zijvlakte van den hals ingespoten, waardoornbsp;het na verloop van korten tijd aanmerkelijk verbeterde.

Een half uur na die injectie werd toen door mij de Oleum Sinapis gelijkmatig op beide borsthelften goed ingewreven.nbsp;Hoe meer een paard op eene dergelijke inwrijving reageert,nbsp;des te beter; weinig of niet reageeren voorspelt absoluutnbsp;den dood binnen enkele uren. Gelukkig reageerde hetnbsp;paard geweldig op die inwrijving, zoo zelfs dat het rechtopnbsp;als een razende op de achterbeenen in de stal rondvloog.

Den volgenden ochtend vroeg werd nogmaals 40 gram Spiritus Camphoratus subcutaan geappliceerd om even-tueele collaps te bestrijden (de dieren sterven meestal nietnbsp;aan de pneumonie doch aan onvoldoende werking vannbsp;het hart).

Van af dien dag is het paard toen regelmatig vooruit gegaan; na enkele dagen expectoreerde het al flink, en werdnbsp;de hoest veel minder pijnlijk. Langzaam aan werden hetnbsp;natte laken en de dekens weggelaten en drie weken laternbsp;/kon de eigenaar met zijn paard weer door de straat rijden,nbsp;zij het dan ook met nog groote kale dikke plekken op denbsp;borstwanden, veroorzaakt door de mosterdolie. Nog drienbsp;weken laten waren ook die kale plekken geheel verdwenennbsp;en de borstwanden even dun als voorheen.

2. Totale obliteratie van de beide voorste TEPELS BIJ eene KOE.

Den 14den November werd ik geroepen door den heer S. te Semarang om eens te komen kijken naar eene koe dienbsp;geen melk gaf uit de beide voorste tepels. De eigenaarnbsp;deelde mij mede dat hij de koe, eene Australisch^, eenigenbsp;dagen geleden op eene vendutie gekocht had doch vergeten

-ocr page 50-

36

had om na te kijken of alle tepels wel behoorlijken gemakkelijk melk leverden. Hoeveel moeite hij nu ook aanwendde, uit de voorste tepels was zelfs geeu druppel melk te verkrijgen.

Na de achterbeenen der koe boven de sprongen gespannen te hebben, werd de uier geinspecteerd. De beide achterste uierkwartieren waren behoorlijk ontwikkeld en denbsp;spenen gaven gemakkelijk melk. De beide voorste uierkwartieren waren wat atrophisch en de uitmondingen dernbsp;spenen totaal dichtgegroeid, vermoedeiijk het gevolg vannbsp;vroegere verwonding. Dat daaruit geen druppel melk tenbsp;krijgen was, was logisch.

Op de vergroeide zichtbare uitmondingsplaatsen werden kruissneetjes gemaakt en daarop met eene aseptische geknopte sonde voorzichtig in de diepte geboord totdat denbsp;uierholte bereikt was. Dit inboren behoeft niet ver te geschieden daar het tepelkanaal, zooals men weet, slechts 1nbsp;c.M. lang is. Vervolgens werd met een zeer-klein scherpnbsp;haakje het tepelkanaal gezuiverd van woekeringen die opnbsp;de wonden gezeteld waren.

Toen aldus de uitgangen geopend waren bleek de uier na eenige melkpogingen, iets melk te geven. Den eigenaarnbsp;werd door mij een melkbuisje ter hand gesteld om daarmede de beide geopende tepels te melken en tevens werdnbsp;hem aanbevolen de twee voorste uierkwartieren geregeldnbsp;eu veel te masseeren om de melksecretie te bevorderen.

Het verloop was zeer gunstig en werd alleen onderbroken door eene mastitis, natuurlijk veroorzaakt doordat het melkbuisje niet steriel genoeg was aangewend.

Na twee weken was het melkbuisje overbodig geworden en daarmede de half melk gevende uier in een geheel ennbsp;al melkgevende veranderd.

3. Partus artificialis met repositie bij eene koe.

Den 20ste November werd mijn bijstand ingeroepen bij eene Australische koe vau Mevrouw B. te Semaraug die

-ocr page 51-

37

plotseling ernstige ziekteverschijnselen vertoonde. De eigenaresse deelde mij mede dat de koe eiken dag kon kalven; dat het ’t derde kalf was; dat de koe gisteren hevigenbsp;weeën had gehad en dat zij gisteren nog vruchtbewegingennbsp;meende te hebben waargenomen die zij vandaag nietnbsp;bespeuren kon.

De koe had 41.9quot;C. koorts, steile haren met moeielijk verschuifbare huid, donkerroode conjunctiva, mest dun ennbsp;stinkend, eetlust geheel verdwenen. Bij auscultatie der rech-teronderbuikwand kon niets waargenomen worden dat opnbsp;eenig intrauterin leven wees, wat bevestigd werd door denbsp;rectale exploratie. Deze bracht tevens uit dat de vruchtnbsp;zeer klein was in verhouding tot het moederdier ennbsp;dat de vrucht, voor zoover te voelen, niets abnormaalsnbsp;vertoonde en normaal gelegen was. De vaginale exploratie,nbsp;die in afwijking van de gewoonte, eerst na de rectale werdnbsp;toegepast, toonde aan dat de cervix iets geopend was, genoeg om met de pink door te gaan.

Hier moest dus worden overgegaan tot onmiddelijke verwijdering der doode vrucht. Het cervicaal kanaal werdnbsp;langzaam aan met de vingers iets verwijd, hetgeen een zeernbsp;langdurig werk was. Tenslotte was de cervix zoover geopend dat ik er vier vingers in kon brengen, doch verdernbsp;manueel openen was onmogelijk, daar de wanden tenbsp;hard waren. Ik besloot dus de bloedige verwijding van,nbsp;den cervix toe te passen. Met de voorzichtig door de handnbsp;beschermde bistouri werden drie sneden gemaakt in de bovenwand van het kanaal, waarna de goed ingeoliede handnbsp;geen moeite had het kanaal voldoende te openen. Hetnbsp;Allantoisvruchtwater bleek reeds afgeloopen te zijn en hetnbsp;kalf lag normaal in de uterus met uitzondering van de voor-beenen die totaal onder het lichaam gelegen waren; denbsp;z. g. schouderligging. Na repositie der voorbeenen werdennbsp;touwen bevestigd boven de carpi en het kalf door mijnbsp;met een bediende zeer gemakkelijk verwijderd. Het kalf

-ocr page 52-

38

verkeerde reeds in een zekeren graad van ontbinding en was vrij klein.

Zaak was nu het moederdier er boven op te houden.

De vruchtvliezen werden door mij met de hand langzaam aan losgemaakt en verwijderd en daarna groote hoeveelheden lysolzalf met de hand in de uterus gebracht. Dezenbsp;methode van uterusdesinfectie is veel eenvoudiger dan hetnbsp;irrigeeren met slang en trechter; de zalf toch smelt onmid-delijk door de lichaamswarmte. Tevens werd 30 gr. Spiritus camphoratus subcutaan ingespoten.

s’Avonds teruggekomen vond ik de koe aanmerkelijk opgeknapt, de temperatuur was 40.1®C., eenige eetlust wasnbsp;aanwezig, hoewel het dier uiterst zwak was ook door bloedverlies uit de gemaakte cervixwonden.

Het dier kon staan, doch leunde tegen den wand der stal aan, een hooggelegen paardestal die als koestal dienst deed.nbsp;Weer werd de uterus gedesinfecteerd met lyzolzalf en werdnbsp;nogmaals 30 gr. spiritus camphoratus subcutaan geappliceerd.

En toen kwam een tragisch onverwacht uiteinde. Terwijl ik met de eigenaresse op eenige afstand nog wat stond tenbsp;praten over de patient, bezweek plotseling de bamboewandnbsp;der stal onder den druk der daar tegenaan geleund staandenbsp;koe, zoodat het dier met een smak op den rug op dennbsp;grond viel en kort daarop stief aan een duidelijk waarneembare breuk van de wervelkolom op de overgangnbsp;van lendenen tot kruis.

Semarang, November 1908.

-ocr page 53-

Onderzoekingen omtrent de normale temperatuur van het paard in Indië

DOOR

A. C. A. HKSHUSIUS

Gonvernements Veearts. '

Van den lOden tot en met den 15den December 1908 werden door mij 24 paarden onderzocht om te komen tot eene gemiddelde normale temperatuur. Deze 24 paarden behoorden tot de stallen van het Hotel du Pavilion te Semarangnbsp;en werden daartoe door de Directie welwillend aan mijnbsp;afgestaan. Daar die stallen onder voortdurende veeartse-nijkundige controle staan, waren al die paarden volkomennbsp;gezond, zoowel in - als uitwendig.

De temperatuuropnamen hadden tweemaal per dag plaats, nl. de ochtendtemperatuur tusschen 8 en 9 uur en de avond-temperatuur tusschen 5 en 6 uur. De stalmeester van hetnbsp;hotel was zoo vriendelijk mij te helpen met het opnemen,nbsp;daar het anders onmogelijk geweest zou zijn 24 paardennbsp;in één uur tijds op te nemen. De thermometer werd steedsnbsp;vier minuten geappliceerd.

Medegedeeld moet nog worden dat de eerste twee dagen regenachtig waren; de vier andere droog en warm.

-ocr page 54-

4i».WtO^OCOGO^a)CJ^4:i.COtO—


c/5cococ/5c/DHH^c/5coc/:c/:c/5nDnDc/^c/5gt;gt;Hcr)c/5c/Dc/5


ooolt;ioocouDOüi-;:gt;.a)iN^N:)cotou'-a-j'-iooaia^^4i-


Nummers.


70

ta


Ouderdom.


OJOJCOOJOOWCOWOJOOCOOJOJOJCOO^WWOJWWOJU'OJ

4^a)^*^4^U^Üiii».b\a)^ob)tOCOÜ^CO*-lt;l!?^4^*4:i-bo*4:s.4:^

co

co

co

co

CO

CO

co

co

co

co

CO

co

co CO

CO co

CO

CO co

CO

CO

co

CO

CO

-4

-4

4

00

oo

4

4

4

00

00

4 00

4 CO

4

4 00

4

4

CX

4

4

-4

-4

00

CO

00

CO

CO to

O)

4

00 gt;—

CD

CD

to

CD

4

co

co

co

co

co

co

co

CO

co

co

co

co

co co

co co

CO

co co

CO

CO

co

CO

CO

-4

4

4

4

4

4

4

4

4

4 4

4 4

4

00 00

4

4

4

4

4

O)

-4

O)

Oi

c_n

00

00

CO

4^

CO 00

Ol CD

CJT

00

O)

Ux

4

00

co

co

co

co

CO

co

co

co

co

CO

co

co

co co

CO CO

CO

co co

co

CO

CO

CO

CO

-4

--4

-4

-4

4

4

co

00

00

4

00

4

4 00

4 00

4

4 00

4

4

4

00

00

00

-4

öo

CJl

4

CO

N-»

O)

CO

4

CO to

CD

CD

00

CD

00

co

co

co

CO

CO

co

co

co

CO

co

CO

co co

co co

CO

CO CO

CO

CO

co

co

co

-4

00

*4

4

4

4

4

4

lt;xgt;

4

4

4 4

4 00

4

4 4

4

4

4

00

4

CJ^

Oi

CJi

Oi

O)

4^

00

to

CO

to

— 00

O) co

CD

C71 Oï

4^

CD

00

4

co

co

co

co

CO

co

co

CO

co

co

co

CO

co co

co co

CO

CO co

CO

CO

co

co

CO

00

-4

00

-4

4

00

00

00

00

00

00

00

00 00

4 GO

00

4 00

00

4

CX

00

00

O)

CO

4

to

to

to

to

to

co --

00 co

to

CD CO

4*

CD

4^

co

co

co

co

CO

co

co

co

co

co

co

co

co co

co co

co

CO CO

co

CO

co

co

co

--4

4

4

4

4

00

4

4

4

4 4

4 4

4

4 4

4

4

4

4

4

^4

CJI

a\

4^

CJI

CO

to

co

CO

CJI

4^ 00

0\ 4

00

OX 4^

Ux

4

CD

4^

UX

co

co

co

co

CO

CO

co

CO

co

co

CO

co

CO co

CO co

co

CO co

CO

CO

CO

co

CO

-4

4

00

4

4

00

00

CX)

4

00 4

00 00

00

4 4

4

00

00

4

4

to

00

GO

-4

4

CO

4

lO

CO

4^

bJ

00 CD

CD

to

CD

4

co

co

co

CO

CO

co

CO

CO

co

co

co

CO

CO CO

co co

co

CO CO

CO

co

co

CO

CO

00

“4

¦4

4

4

4

4

4

4

00

4

4 4

4 4

4

4 4

4

4

4

4

4

Oi

4

00

00

00

co

4

CO

to 4

4 CO

4

O) 4

'4

Oi

4

4-

¦4-

OJOJWOJOJWCOOJOOCOOJOJCOOOOJOJO^OJOJCOOJOJCOOJ 00^*^00;^00^ 00 00 00 c0;-40c^ü000ci000p000;^^7-l^nbsp;U- Uj 00 to ögt; iii*. *— tn CTinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;künbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fo to lo 00 00

Ochtend.

Avond.

Oclitend.

Avond.

Ochtend.

Avond.

Ochtend.

Avond.

Ochtend.

to to o 00 00


Avond.


WCOOJOOCOOJOJCOOJOOOOOJCOOOOJOJOJOJCOOJCOCOCOO:»

a5a^üi^b'*42‘^‘*lt;ióoboto*4igt;‘U^^b'kqkq^üTQ^4i^^i^^

CO

co

co

co

co

co

co

co

co

co

co

co

co

co

co

co

co

co

co

co

co

co

co

00

¦o

-o

-J

lt;1

po

00

00

00

-4

po

po

po

-vl

00

--4

-4

--4

•lt;I

00

00

‘-o

00

00

o

00

k-

b)

io

co

co

o

Id

*—

00

io

00

co


ot^




-ocr page 55-

41

Zooals men zien zal zijn de twee uitersten 37.1 en 38.6. De temperaturen 37.1; 37.2 en 37.3 komen sporadisch voornbsp;zoodat 37.4 als de laagste temperatuur aangenomen magnbsp;worden. De hooge temperatuur 38.6 komt slechts 2 keernbsp;voor; gemiddeld was de avondtemperatuur 55./. Een enkelenbsp;maal ziet men dat de avondtemperatuur niet hooger wasnbsp;dan de ochtend — doch juist omgekeerd.

Sluit men de enkele sporadische lage en hooge cijfers uit, dan kan 37.7“ Celsius als de normale temperatuur beschouwdnbsp;worden.

Interessant zou het zijn om ook eens te vernemen hoe hoog dat cijfer in de bergstreken van Indië is, daar Sema-rang wel als een der warmste plaatsen mag gelden.

Semarang, December 1908.

-ocr page 56-

De bestrijding der hondsdolheid.

Over dit onderwerp heeft het aan beschouwingen in de laatste jaren niet ontbroken en vooral door ter zake onbevoegden. Wanneer ik er dan ook toe overga mijne zienswijze omtrent het tegenwoordig standpunt van het vraagstuknbsp;kenbaar te maken, is dit in hoofdzaak om aan te toonen,nbsp;dat door middel van de thans bestaande maatregelen totnbsp;bestrijding dezer ziekte, behoudens eenige wijzigingen, welnbsp;degelijk een afdoend resultaat kan bereikt worden, indiennbsp;slechts rekening wordt gehouden met de wijze van uitvoerennbsp;der voorschriften, de plaatselijke toestanden en het standpuntnbsp;van ontwikkeling der lagere inlandsche ambtenaren, speciaalnbsp;het desa bestuur.

Het is heelemaal niet noodig, om, zooals een der raadsleden te Batavia in eene gemeenteraadszitting voorstelde den hond het bestaan in het ondermaansche te ontzeggen, watnbsp;trouwens getuigt van weinig gevoel voor de dikwijls hoognbsp;ontwikkelde eigenschappen van karakter en intellect, dienbsp;bij dit dier worden aangetroffen. Evenmin is het urgent,nbsp;zooals onlangs in een der dagbladen werd betoogd, op denbsp;drie hoofdplaatsen van Java en te Djocja een Instituutnbsp;Pasteur op te richten, wat het Gouvernement op verbazendnbsp;hooge kosten zou komen te staan.

De juiste weg ligt ook hier weer in het midden en als die behoorlijk gevolgd wordt, zal het heusch geen gevaarnbsp;opleveren dat de canis familiaris zich, binnen zekere grenzennbsp;natuurlijk, vrij beweegt, om den mensch, waar deze ernbsp;profijt van weet te trekken, nuttige diensten te bewijzen,nbsp;evenals dit in Europa, Amerika en Australië reeds jarennbsp;het geval is.

In laatst genoemd werelddeel is men er tot heden in

-ocr page 57-

43

geslaagd de hondsdolheid, die daar bij de vestiging van de Engelschen niet voorkwam, dank zij strenge quarantaine-maatregelen te weren.

Alvorens echter aan te geven op welke wijze deze ziekte zooal niet geheel uitgeroeid, dan toch het aantal gevallennbsp;tot een minimum kan gereduceerd worden, is het wensche-lijk na te gaan de manier waarop thans de bestrijding innbsp;de praktijk plaats vindt.

Volgens art. 8 van Stbl. 1906 No. 281 (plaatselijke bestrijding van rabies) is het Hoofd van Plaatselijk Bestuur bevoegd:

a. nbsp;nbsp;nbsp;te bevelen, dat honden, katten of apen die een menschnbsp;hebben gebeten of gebeten zijn door een van rabiesnbsp;verdacht dier, gedurende een door hem te bepalennbsp;termijn van niet minder dan vijf dagen worden vastgelegd, opgesloten of onder toezicht gesteld, het laatstenbsp;al dan niet met overbrenging naar een door of namensnbsp;hem aan te wijzen plaats;

b. nbsp;nbsp;nbsp;bij algemeene bekendmaking plaatsen of kringen aan tenbsp;wijzen, waarbinnen het tijdelijk verboden is honden,nbsp;katten of apen buiten het woonerf van den houder tenbsp;doen losloopen, tenzij — voor zooveel honden betreft —nbsp;voorzien van een muilkorf, overeenkomstig door voor-noemd Bestuurshoofd vastgesteld model;

c. nbsp;nbsp;nbsp;te gelasten in het geval, bedoeld onder a, dan welnbsp;de onder b bedoelde plaatsen of kringen, dat van elknbsp;ziekte of sterfgeval onder de honden, katten . of apennbsp;binnen 24 uren door den houder aan het bestuur wordtnbsp;kennis gegeven. Bij Stbl. 1906 no. 514 is dit artikelnbsp;op de volgende wijze aangevuld;

Art. 8 bis.

Uitvoer van honden, katten en apen uit plaatsen of kringen ten opzichte van welke eene algemeene bekendmaking als bedoeld onder b van het eerste lid van art. 8 vannbsp;kracht is, is verboden. Honden of katten, die in strijd met

-ocr page 58-

44

art. 8 bis zijn iiitgevoerd, kunnen door of op last van de politie worden afgemaakt.

Volgens de door mij opgedane ervaring wordt aan alinea a vrij goed de hand gehouden. Tal van honden, die personen gebeten hadden werden in daarvoor speciaal bestemdenbsp;ijzeren hokken in observatie gehouden.

Dit kan minder gezegd worden van alinea b.

Men ziet gewoonlijk meer honden zonder dan met een muilkorf rondloopen en de politie, die dit dient te belettennbsp;door procesverbaal op te maken tegen den eigenaar zoo dienbsp;bekend is, of deze dieren dient op te pakken en af te maken,nbsp;is in den regel te vinden op plaatsen, waar niet behoeftnbsp;gewaakt te worden, eenigszins verdekt opgesteld onder hetnbsp;genot van een strootje.

Aan een bepaald model van een muilkorf stoort zich niemand, dit hangt geheel af van den smaak van dennbsp;eigenaar.

Dikwijls wordt dan ook gebezigd een leeren muilband, die het dier geenszins belet te bijten. Beter zou het zijnnbsp;indien .in deze alinea werd gesproken van „gemuilkorfd”nbsp;in plaats van „van een muilkorf voorzien”, want, zoo redeneerde een griffier van den landraad onlangs; als ik mijn hondnbsp;den muilkorf op zijn nek bind, is hij ook van een muilkorfnbsp;voorzien. Ik weet niet in hoeverre hier van vrijspraaknbsp;kwestie zou kunnen zijn bij een eventueele aanklacht, dochnbsp;door het woord „gemuilkorfd zijn” te bezigen is eenenbsp;andere uitlegging uitgesloten. In plaats van door het Hoofdnbsp;van Plaatselijk Bestuur van elke afdeeling is het veel ratio-neeler, dat voor geheel Nederlandsch-Indië een model-muilkorf wordt voorgeschreven door den Directeur vannbsp;Landbouw.

Kennisgaven van sterfgevallen bedoeld onder alinea c hebben mij nimmer bereikt, terwijl aan het verbod vannbsp;uitvoer van honden en katten uit een besmet verklaardennbsp;kring nimmer gevolg werd gegeven.

-ocr page 59-

45

Het publiek weet gewoonlijk niet eens dat een dergelijk verbod bestaat en de desapolitie, die voor de riclitige naleving der bepalingen moet zorgen heeft er e\eneens geennbsp;flauw vermoeden van.

De meeste Hoofden van Plaatselijk Bestuur vinden het blijkbaar niet noodig deze verschillende artikelen behoorlijknbsp;aan het publiek bekend te maken, want hoe vaak leest mennbsp;niet in eene advertentie der plaatselijke dagbladen de blootenbsp;mededeeling, dat het ongemuilkorfd los laten loopen vannbsp;honden buiten het woonerf, naar aanleiding van een geconstateerd geval van hondsdolheid, verboden wordt.

Hoofdzakelijk is dit te wijten aan het feit, dat de besturende ambtenaren over het algemeen niet doordrongen zijn. van het groote gevaar van besmetting voor den mensch,nbsp;terwijl omtrent de oorzaak en verbreiding van rabies allerlei eigenaardige begrippen bestaan, die er nu niet directnbsp;toe bijdragen ernstige pogingen aan te wenden om denbsp;ziekte in den aanvang te onderdrukken.

Ais regel kan dan ook worden aangenomen, dat de door het Bestuur gegeven bevelen hoogstens de Assistent-Wedo-do’s bereiken; tot het desabestuur komen ze zeker niet ennbsp;als er nog wat van aanlandt, dan is het hoogstens dit; hetnbsp;desahoofd begrijpt dat het de wil van de negri is af ennbsp;toe eens een opruiming onder de honden te honden, waarnbsp;het bij blijft. Van een stelselmatigen en rationeele bestrijding is dus nergens sprake tot nog toe.

Hoe ik mij dan voorstel, dat van in hoofdzaak dezelfde maatregelen wel afdoend succes te verwachten is? Denbsp;hondenbelasting, als zijnde duidelijk gebleken weinig ofnbsp;niets te hebben bijgedragen tot bestrijding van de rabies,nbsp;laat ik buiten beschouwing, omdat mijns inziens geennbsp;belasting, ook niet eene algemeene, als bestrijdingsmiddelnbsp;noodig is.

Een bekend feit is het, dat de hondsdolheid op het oogenblik over het grootste gedeelte van den Indischen

-ocr page 60-

46

archipel voorkomt en het aantal gevallen, dat telken jare wordt geconstateerd, wijst er wel op, dat de ziekte zichnbsp;gaandeweg heeft uitgebreid, dank zij het niet toepassen vannbsp;de bestaande voorschriften. Het zal daarom noodzakelijknbsp;blijken op alle eilanden, te beginnen met Java, waar thansnbsp;de ziekte is geconstateerd, tegen haar te velde te trekkennbsp;als tegen elke andere ziekte die epidemisch heerscht; in ditnbsp;geval dus met eene algemeene toepassing van de maatregelen vervat in art. 8 van stbl. 1906 No. 281, ook al is ernbsp;momenteel in enkele gewesten niets bekend omtrent het alnbsp;of niet voorkomen van rabies.

Om van eene dergelijke algemeene toepassing echter eenig heil te verwachten, is het in de eerste plaats dringendnbsp;noodig, dat eene behoorlijke ^ voorbereiding voorafgaat.nbsp;Hieronder versta ik, dat op elke afdeelingshoofdplaats opnbsp;nader te bepalen data een programma ter bestrijding vannbsp;de hondsdolheid, door den Directeur van Landbouw vast tenbsp;stellen, besproken wordt met alle Europeesche en Inland-sche Ambtenaren, opdat iedereen weet, waar het om gaatnbsp;en van den ernst dezer zaak doordrongen wordt.

Nadat de veearts als deskundige het programma heeft toegelicht, noodigi de Assistent-Resident den Regent uit denbsp;overige Inlandsche ambtenaren duidelijk aan het verstandnbsp;te brengen, wat de wil is van de Regeering. Op de districts-koempoelans zijn het de wedono’s die onder toezicht vannbsp;den Controleur aan de desahoofden en overige prabots-desanbsp;(bestuursleden der desa) den wil van het Gouvernementnbsp;overbrengen.

Alvorens af te gaan op het koor van „hinggih” (betuiging van instemming, of van het begrepen te hebben) is het nu noodig, dat elk desahoofd en elke prabot weergeeft,nbsp;wat hij van de te nemen maatregelen begrepen heeft. Aannbsp;alle ambtenaren, desahoofden en prabots (voor zoover denbsp;laatsten lezen kunnen) worden vertalingen in het Maleischnbsp;en javaansch van het programma verstrekt. Binnen een


-ocr page 61-

47

maand zijn deze conferentiën afgeloopen, waarna op een vooraf vast te stellen datum de maatregelen over geheelnbsp;Java in toepassing worden gebracht gedurende zes maanden.nbsp;De voornaamste zaak is nu, dat elk desahoofd met zijn prabotsnbsp;behoorlijk verantwoordelijk gesteld wordt voor zijn desa.nbsp;Blijkt het aan de mantri’s van de politie, Assistent-Wedono’snbsp;of welk controleerend ambtenaar ook, dat een desahoofdnbsp;of prabot zijn plichten verzaakt, dan moet hij onmiddellijknbsp;ontslagen en vervangen worden door iemand die de verantwoordelijkheid wel kan dragen.

Hef spreekt van zelf, dat in elke afdeeling de noodige hoeveelheid muilkorven moet aangekocht kunnen wordennbsp;tegen billijken prijs.

In alinea b van art. 8 zou evenwel een kleine aanvulling noodig zijn. Vóór het woord woonerf zou noodzakelijknbsp;moeten staan „afgesloten”, want alle woonerven der desanbsp;grenzen aan elkaar en zijn niet behoorlijk afgesloten; alsnbsp;de honden dus op de woonerven ongemuilkorfd mogennbsp;losloopen, dan hebben ze volle vrijheid van beweging, behalve op de desawegen. Doch ook voor de meeste Euro-peesche woonerven geldt dat ze niet afgesloten zijn, het isnbsp;dus geenszins overbodig dat hierin wordt voorzien.

Art. 9 alinea 1 regel 11 en 12 worde in dier voege gewijzigd:

in plaats van „kunnen worden”, worden afgemaakt.

Alinea 2 regel 5 en 6 in plaats van „kunnen” etc. worden door of op last van de politie afgemaakt. Het opvangen en weer teruggeven van honden maakt op het publiek dennbsp;indruk, dat het feitelijk geen ernst is met de maatregelen,nbsp;bovendien stelt men degenen, die met het opvangen belastnbsp;worden bloot aan de kans om door eventueel dolle hondennbsp;gebeten te worden.

Alinea 3, 4 en 5 kunnen heel gevoegelijk vervallen.

Op deze wijze uitgeyoerd lijdt het geen twijfel of de maatregelen moeten met succes bekroond worden. Ik hoopnbsp;dan ook, dat hiermede zoo spoedig mogelijk een begin zal

-ocr page 62-

48

worden gemaakt, opdat voortaan voorkomen wordt, dat vele mensclien, vooral in de desa’s veel meer dan vermoed wordt,nbsp;als slachtoffer dezer gevreesde ziekte komen te vallen ennbsp;het kosteloos opzenden van een steeds toenemend aantalnbsp;gebeten personen uit alle oorden van den Indischen archipel,nbsp;wat de Regeering op duizenden guldens komt te staan, totnbsp;een minimum beperkt wordt.

’t HOEN.

Magelang, Maart 1909.

-ocr page 63-

Kunstmatige bevruchting van merries.

Over dit onderwerp deelt Rachfall in het Zeitschrift für Veterinarkunde, 19Ü8, Heft 10, ongeveer het volgende mede:

Wegens het betrekkelijk laag drachtigheidscijfer en de vele vroeg- en misgeboorten bij merries — volgens Rueffnbsp;worden quot;‘Z, tot ^/j, bij uitzondering der gedekte merriesnbsp;drachtig—zocht prof. L. Hoffman te Stuttgart naar middelen en wegen om hierin verbetering te brengen.

Bij zijne onderzoekingen, vooral na kunstmatige verlichting van de scheede door middel van een electrisch lampje vondnbsp;hij, dat bij vele hengstige en ter dekking aangeboden merriesnbsp;de uitwendige baarmoedermond niet centraal in de scheedenbsp;maar zijwaarts scheef naar boven lag. Als gevolg hiervannbsp;kan het zaad niet in de baarmoeder dringen, maar blijft bijnbsp;de paring in de scheede. Hierdoor blijft of het dekkennbsp;zonder resultaat, of volgt later een toevallige bevruchting,nbsp;of kan het volgende plaats vinden: Wanneer een zaadcelnbsp;na een lang verblijf in de scheede door den baarmoedermond in den uterus komt en in de laatste periode van zijnnbsp;leven op een misschien ook reeds afstervende eicel stoot,nbsp;kan wel is waar nog bevruchting volgen, maar de vruchtnbsp;wordt een misgeboorte of sterft af en wordt vroeg of laatnbsp;uitgedreven.

Om iedere paring resultaten te doen krijgen, construeerde Hoffmann een instrumentarium, waarmede den merries hetnbsp;zaad onmiddelijk in de baarmoeder wordt gespoten, hetzijnbsp;onmiddelijk na, hetzij zonder vooraf gegane dekking. Innbsp;jaargang 1905, Heft 1, van de Oesterreich. Monatshefte fürnbsp;Tierheilkunde publiceerde hij voor het eerst zijn methode.

Volgens de berichten uit de Oostenrijksche stoeterijen en de hoofdstoeterij te Graditz hadden de hiermede gedane

4

-ocr page 64-

50

proeven resultaat gehad. Mieckley probeerde deze methode in de hoofdstoeterij te Beberbeck gedurende de dekperiodenbsp;in 1907; de resultaten in het Zeitschrift für Gestütskunde,nbsp;1907, Heft 10, medegedeeld, waren echter niet gunstig.

Hierop heeft prof. Hoffmann in de volgende aflevering van datzelfde tijdschrift nog eens de voorwaarden, waaraannbsp;voldaan moet worden om resultaat te hebben, uiteen gezet,nbsp;terwijl hij in no. 7 van jaargang 1908 bericht van bevruchting van merries — ver van den hengst verwijderd — doornbsp;middel van een apparaat om sperma te verzenden, eennbsp;Samenversandeinrichtung, zooals het genoemd wordt.

De levensduur en het bevruchtingsvermogen van de spermatozoïden is een vrij groote; voorwaarde is echter,nbsp;dat zij behoed worden voor uitdrogen en zich bevinden innbsp;een voor hen geschikt medium (baarmoederslijm, bloedserum,nbsp;melk) bij voldoend hooge temperatuur. Zaad kort voornbsp;den dood van een bronstig vrouwelijk dier in de baarmoedernbsp;ingespoten is na 9 dagen nog levend teruggevonden.nbsp;Volgens Mieckley vertoont in dekglaspraeparaten, zondernbsp;eenige voorzorgen klaargemaakt, de spermacel na 12 urennbsp;nog levendige eigenbeweging, welke pas na 15 uren ophoudt. Zelfs wanneer deze beweging heeft opgehouden kannbsp;nog bevruchting volgen als de spermatozoïd met een eicelnbsp;in aanraking komt, want niet de staart, maar de kop versmelt met den eikern en bevrucht het ei.

Eveneens is het bekend, dat menstruatie en bronstigheid niet ter zelfder tijd plaats vinden als de ovulatie (het vrijnbsp;worden van een eicel), evenmin als dit met bevruchtingennbsp;paring het geval is, de eerste kan zelfs een week na denbsp;laatste plaats vinden. Gedurende dezen geheelen tijd,nbsp;minsten zes dagen, kan dus het zaad als het ware op reisnbsp;zijn, wanneer zoolang slechts aan de voorwaarde wordtnbsp;voldaan van een geschikt medium en voldoend hoogenbsp;temperatuur, voor de instandhouding van het leven en hetnbsp;bevruchtingsvermogen.

-ocr page 65-

51

Het instrumentarium, dat geleverd kan worden door de firma Jetter amp; Scheerer in Tüttlingen, (Zuid Duitschland)nbsp;bestaat uit:

1. nbsp;nbsp;nbsp;Een accumulator met 6 cellen en een rheostaat;

2. nbsp;nbsp;nbsp;een gloeilampje in een dik cylinderglas op een 40 c.M.nbsp;langen, elastischen gummistaaf, met geleidingsbuis;

3. nbsp;nbsp;nbsp;een extra groote, holwandige, uit staaldraad vervaardigde scheedespanner of speculum, welke van eennbsp;stelschroef is voorzien en toelaat de scheede wand straknbsp;te spannen;

4. nbsp;nbsp;nbsp;een zaadspuit (Spermainjector) met groote drukkracht.nbsp;Deze spuit bestaat uit een 65 cM. lange metalen buisnbsp;en eindigt in een met eene knop voorziene canule. Denbsp;glascylinder kan er uitgenomen worden om eventueelnbsp;voor het verzenden van sperma te dienen. Aan hetnbsp;achtereinde zijn ringen aangebracht voor de vingers omnbsp;krachtiger te kunnen spuiten;

5. nbsp;nbsp;nbsp;een 50 cM. lange zaadlepel in den vorm van een eetlepel;

6. nbsp;nbsp;nbsp;een toestel om het zaad warm te houden, bestaande uitnbsp;vlakke glazen schaal en een verstelbaren spiritusbrander;

7. nbsp;nbsp;nbsp;een kist voor de verzending van sperma, ten einde ditnbsp;voor afkoeling en te veel schudden te behoeden ').

De voorwaarden om een dier drachtig te krijgen zijn bij de kunstmatige bevruchting dezelfde als bij de natuurlijke..

Onder meer moet:

1. nbsp;nbsp;nbsp;de merrie normaal hengstig zijn;

2. nbsp;nbsp;nbsp;een normaal scheede- en baarmoederslijmvlies hebben;

3. nbsp;nbsp;nbsp;moet er een gezond, rijp ei in de gezonde baarmoeder zijn.

Door de verlichting van de scheede, waaruit ook gevolgtrekkingen gemaakt kunnen worden omtrent den toestand

h Bij informatie is mij gebleken, dat de kosten van dit instrumentarium in een eikenhouten kist verpakt (loco fabriek) Mk. 374 bedragen. (Ref.)

-ocr page 66-

52

van het baarmoederslijmvlies, heeft Mieckley feiten kunnen vaststellen, waaraan hij groote waarde hecht. In normaalnbsp;hengstigen toestand is het scheedeslijmvlies gelijkmatignbsp;vleeschrood van kleur. Zulke merries concipëeren zeker ennbsp;gemakkelijk. Wordt na de copulatie de scheede opnieuwnbsp;verlicht en zijn de enkele plooien van den uitwendigennbsp;baarmoedermond hooger rood gekleurd of van donkerroodenbsp;streepen voorzien, dan kan daaruit een gunstige gevolgtrekking worden gemaakt. Zoodra echter een catarrh bestaat, is het slijmvlies in verschillende nuances witachtignbsp;gekleurd, of als met suiker bestrooid, of als met schimmelnbsp;belegd en is daarbij een glazig, troebele of vuile uitvloeiingnbsp;aanwezig (Fluor albus), dan is bevruchting onzeker of welnbsp;geheel uitgesloten.

Beteekenis heeft de kunstmatige bevruchting bij gezonde merries met normale hengstigheid en scheeven stand vannbsp;den uitwendigen baarmoedermond.

Het gebruik van het instrumentarium is het volgende:

/. Sperma-injectie na dekking.

In een overdekte ruimte (manege) worden accumulator en de verdere instrumenten veilig en bij de hand opgesteld.nbsp;De merrie, van achteren gekluisterd en gespannen staat overigens vrij. In een hoogen emmer met heet water wordennbsp;spuit, speculum en lepel verwarmd, terwijl in het verwarmingstoestel eene hoeveelheid versche melk op ongeveernbsp;lichaamstemperatuur wordt gereed gehouden.

Van den hengst worden voorhuid en penis met warm water gereinigd en van de merrie de scheede met of zondernbsp;speculum bij kunstlicht onderzocht.

Na de dekking worden speculum en lamp-na eerst in de warme melk te zijn gedompeld-snel ingebracht; de eerstenbsp;met de handvatten naar boven. In het algemeen laten denbsp;merries dit rustig toe, doch bij enkele dampige of persendenbsp;dieren is voorzichtigheid geboden, daar zij, ondanks hetnbsp;spannen, zich snel kunnen wenden, als wanneer elke mani-

-ocr page 67-

53

pulatie onmogelijk is. Men oriënteert zich dan nog eens over de ligging en richting van den uitwendigen baarmoe-dermond.

Het in een verdieping van het scheedeslijmvlies liggend zaad wordt met den verwarmden lepel bij elkaar gehaald,nbsp;in de eveneens in de melk verwarmde spuit opgezogen,nbsp;dit instrument diep in den baarmoedermond gebracht ennbsp;dan met kracht in den uterus leeggespoten.

Wanneer het zaad te dik is om te worden opgezogen, verdunt men het door eerst enkele cW. melk in de scheedenbsp;te spuiten.

Hiermede is het proces, dat, wanneer men geoefend is, ongeveer twee minuten in beslag neemt, afgeloopen; denbsp;instrumenten worden weggenomen en de merrie weggevoerd.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Sperma-injectie zonder voorafgaande dekking.

Op dezelfde wijze is het prof. Hoffmann gelukt merries te bevruchten zonder dat ze van te voren gedekt werden.nbsp;Hij zoog dan met de spuit het zaad op uit de scheede vannbsp;eene andere pas gedekte, hengstige merrie, waarbij hij denbsp;voorzorgsmaatregel nam het in de spuit aanwezige zaadnbsp;vóór het binnen brengen bij de te bevruchten merrie innbsp;warme melk op lichaamstemperatuur te houden.

3. Kunstmatige bevruchting door het verzenden van sperma.

Dit geschiedt als volgt:

Het doelmatigste is den dekkenden hengst bij beginnende ejaculatie de roede uit de scheede te halen en de spermanbsp;in een zwarte schaal op te vangen of wel de roede van tenbsp;voren van een passend condom van gummi te voorzien. Opnbsp;deze wijze kunnen meerdere —tot vijf — cylinderglazen metnbsp;zaad gevuld worden. Deze glazen kunnen in een viltcylindernbsp;van de kist bestemd voor de verzending en de .viltcylindernbsp;weer in een als cataphor ingerichten metalen cylinder wordennbsp;gedaan, welke cataphor in werking wordt gebracht door hem 5nbsp;minuten lang in heet water te dompelen. De kist wordtnbsp;als ijlgoed verzonden en de telegraaf te hulp geroepen om

-ocr page 68-

54

verzending en aankomst te melden, terwijl op de plaats van bestemming merrie en injector gereed worden gehouden.

Daar de baarmoeder van een hengstige merrie rijkelijk met slijm bedekt is, hetwelk gunstig op de beweging van denbsp;spermatozoïden werkt, kan onmiddelijk voor de kunstmatigenbsp;bevruchting een Coiüs reservatus verricht worden door eennbsp;hengst, waarvan men. de roede met een condom heeft bedekt.

Doelmatig schijnt het van den hengst ’s morgens, ’s middags en ’s avonds na een sprong een cylinderglas met zaad te vullen en alle merries in te spuiten. Er is geennbsp;enkel bezwaar ze 5 of meer dagen achter elkander eennbsp;sperma-injectie te geven.

Prof. Hoffmann meent reeds thans te kunnen vaststellen:

1. nbsp;nbsp;nbsp;De met dit instrumentarium mogelijke scheede-be-lichting laat een betere keuze en indeeling van de vrouwelijke fokdieren toe. De klassificatie in a) goede, b) twijfelachtige, c) niet meer te gebruiken dieren, wordt doornbsp;deze wijze van onderzoek een andere als vroeger en hetnbsp;verband tusschen de te verwachten en de werkelijke resultaten zal harmonischer worden.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Door het instrumentarium is het mogelijk, zoo dikwijls als men wil en in elke hoeveelheid, sperma in denbsp;baarmoeder in te spuiten.

V. d.'B.

-ocr page 69-

Glanders: A clinical treatise, by William Hunting. Chief Veterinary Inspector to the Londonnbsp;County Council.

Is reeds 20 jaar geleden door Hunting een werkje over kwade-droes uitgegeven, ten doel hebbende om aan te toonen,nbsp;dat kwade-droes en huidw/orm, ook van wetgevend standpuntnbsp;beschouwd ééne ziekte zijn, bij het thans verschenen werknbsp;is rekening gehouden met de praktische en wetenschappelijke ervaringen sedert dien tijd opgedaan.

Zooals de titel aanduidt, is het een klinische verhandeling. De moderne diagnostische hulpmiddelen: agglutinatie ennbsp;complementbinding werden dan ook niet of slechts terloopsnbsp;besproken, aangezien zij in het laboratorium thuis behooren.nbsp;Van belang echter is wat aan de hand van het vele materiaal,nbsp;waarover schrijver beschikt — ongeveer 600 lijkopeningennbsp;bij meer dan 1000 gevallen van deze ziekte per jaar —nbsp;wordt medegedeeld over post mortale en klinische bevindingen.

Behalve een drietal afbeeldingen van huidworm en lymphangitis epizoötica en 14, waaronder zeer mooie, gekleurde platen van malleotische organen, is aan het slot van dezenbsp;100 pagina’s groote monographic „the glanders or farcynbsp;order of 1907” opgenomen en volgt als appendix een overzicht van bij den mensch geconstateerde gevallen van malleus.

Uit dit interessante werk, dat ik in handen zou willen zien van ieder, die met deze ziekte heeft te doen, wil iknbsp;slechts enkele punten aanstippen.

In de eerste plaats heeft het mij bijzonder gefrappeerd, op bladz. 13 te lezen, dat deze ziekte gedurende den Zuid-Afrikaanschen oorlog o.m. van uit Australië naar Zuid-Afrika,nbsp;werd overgebracht, terwijl wij op Java in de meening

-ocr page 70-

56

verkeeren, dat het vaste land van dit werelddeel vrij van malleus is. ‘)

In het hoofdstuk: vóórkomen en verbreiding geeft Hunting cijfers en tabellen, waaruit blijkt, dat in Engeland vannbsp;1887—1907 bijna 41 duizend paarden aan deze ziekte verlorennbsp;gingen. Uit het overzicht van de verschillende Counties zietnbsp;men, dat in de groote steden en de nijverheidsdistricten denbsp;meeste slachtoffers vallen. Op een totaal van 1934 hadnbsp;Londen in 1907 hiervan 1382. Voorzichtiglieid is dan ooknbsp;geboden bij den aankoop van oude paarden uit de grootenbsp;steden, terwijl men als regel mag aannemen, dat jonge,nbsp;rechtstreeks van het platte land afkomstige paarden vrij vannbsp;deze ziekte zijn.

Een tabel omtrent de frequentie van deze riekte te Londen over de verschillende maanden van het jaar, leert dat denbsp;maanden Augustus en September de meeste gevallen opleveren, wat verklaard wordt door de zwaardere diensten,nbsp;die in den zomer van de paarden worden gevraagd, waardoor chronische malleuslijders spoediger in het acute stadiumnbsp;overgaan.

'} Daar ik met het oog op de remonteering van ons leger en in verband met de autoriteit, die W. Huntink op het gebied van kwadenbsp;droes bezit, er niet toe kan besluiten deze mededeeling voor kennisgeving aan te nemen, heb ik mij tot den schrijver gewend om naderenbsp;inlichtingen dienaangaande en vernam, dat hij zulks had neergeschreven op grond van mededeeliiigen van een Engelsch paardenarts, dienbsp;tijdens den oorlog in Zuid-Afrika twee uit Australië geïmporteerdenbsp;en te Durban gedebarkeerde paarden wegens huidworm had afgemaaktnbsp;en van een anderen collega, die in de dagen van de actie der gealliëer-den tegen de Boxers eenige van uit Australië aangevoerde paarden tenbsp;Shanghai wegens kwade droes had moeten afmaken. Hunting voegtnbsp;hieraan toe, dat men op grond hiervan mag aannemen, dat op enkelenbsp;plaatsen in Australië - de groote steden vermoedelijk - malleus voorkomt. Ernstig acht hij dit geenszins, daar men sedert kort een veeart-senijkundigen dienst in Australië heeft opgericht. Ten slotte sluit hijnbsp;niet geheel de mogelijkheid uit, dat de dieren aan boord geïnfecteerdnbsp;zijn geraakt, want, schrijft hij, tijdens den oorlog werden paarden vannbsp;en naar Australië gevoerd.

-ocr page 71-

57

Waar de wijze van infectie besproken wordt, vertelt Hunting van zich zelf, dat hij eenige jaren ,.rash enough”nbsp;was om de meening te verkondigen, dat een paard, datnbsp;geen klinische verschijnselen vertoonde, niet gevaarlijk wasnbsp;voor andere dieren, en zegt verder: „That was a gravenbsp;,,error, because it overlooked the possibility op the escapenbsp;,,from the lungs of bacilli ’ which might be coughed ornbsp;„sneered oud with the nasal mucus. It also overlooked anbsp;„dangerous condition, not uncommon in latent glanders, innbsp;„which tracheal ulceration excists without giving any evidence of its presence”. Deze belijdenis van iemand, metnbsp;zooveel ervaring als W.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;moge anderen, die neiging

hebben aan te nemen dat occulte malleus niet infectieus is, tot nadenken stemmen.

De wijze van verspreiding der ziekte wordt uitvoerig behandeld. Hij zegt dat 67 ®/o van de gevallen in Londennbsp;voorkomen in stallen, die nooit vrij van deze ziekte zijn.nbsp;Van de andere 33 quot;/o in vroeger niet geinfecteerde stallennbsp;is de herkomst moeilijker na te sporen. Veelal wordt denbsp;ziekte daar binnen gesleept door een nieuw aangekocht paard.

Omtrent de symptomatologie zij medegedeeld, dat in de beschrijving geen onderscheid wordt gemaakt tusschennbsp;acuten en chronischen kwade-droes, zooals dat in de meestenbsp;handboeken geschiedt. Dit neemt niet weg, dat de beschrijvingen duidelijk en uitvoerig zijn, evenals die van de postmortale verschijnselen. Over ostititis en iritis malleoticanbsp;wordt evenwel niet gesproken, terwijl Hunting verder mededeelt, dat hij de translucide tuberkels, door vele schrijversnbsp;voor het eerste stadium van malleus in de longen gehouden,nbsp;nimmer heeft gezien.

Aan de malleïne, waarin de Engelsche autoriteiten op veterinair gebied een groote waarde hechten, is een hoofdstuk van 8 pag. gewijd. De meening van den schrijvernbsp;kan ik niet beter weergeven, dan door het volgende citaat;nbsp;„No one asserts that mallein is infaillible. It is to be ac-

-ocr page 72-

58

„cepted as an aid in diagnosis, and its reactions considered „with the history and surroundings of the horse. But it isnbsp;„an aid far more reliable than any other, more trustworthynbsp;„than any indicative when no trace or sign of disaese cannbsp;„be detected by the most careful clinical examination.”

Het zou te ver voeren hier nader op de bijzonderheden van dat hoofdstuk in te gaan. Alleen nog opgemerkt datnbsp;H. desinfectie van de huid vóór de injectie „a warte ofnbsp;time” noemt, en dat men volgens, de gebruiksaanwijzingnbsp;gevoegd bij de malleïne van the Royal Veterinary Collegenbsp;in den regel kan volstaan met één temperatuuropname vóórnbsp;en 3 —op het 9de, 12de en 15de uur —na de injectie.

Omtrent de geneeslijkheid der ziekte laat H. zich voorzichtig uit, maar zegt toch naar aanleiding van onderzoekingen gedaan door the Board of Agriculture, dat onder bepaalde gunstige omstandigheden, waarbij malleïne een rolnbsp;speelde, herstel van kwaden-droes plaats vond.

Voor verdere bijzonderheden omtrent voorbehoeding, wetgeving enz. moet ik verwijzen naar het werk zelf, datnbsp;zeer zeker een van de beste is in den laatsten tijd op ditnbsp;gebied verschenen. Verwonderen kan ons dit niet, daarnbsp;Hunting in zake malleus over een ervaring beschikt, alsnbsp;bijna niemand anders.

W. VAN DER BURG.

-ocr page 73-

Interne behandeling bij wondinfectie.

Referaat uit het Veterinary Journal Febr. 1908 van B. L. Williams.

Williams wijst er op dat wanneer zich aan eene wond kenteekenen openbaren van infectie men natuurlijk dadelijknbsp;zal grijpen naar middelen om deze infectie locaal te bestrijden, maar dat wanneer er reeds algemeene symptomen zijnnbsp;opgetreden, toch vooral de interne behandeling niet achterwege moet blijven, met het oog op de soms zeer gunstigenbsp;resultaten, die hiermede verkregen kunnen worden. Hetnbsp;komt minder aan op de soort van infectie d. w. z. op denbsp;soort van lager organisme dat de infectie veroorzaakt, dannbsp;wel op den individueelen weerstand van het individu, wantnbsp;bij eene soortgelijke infectie bepaalt deze zich bij het eenenbsp;individu tot den wond en naaste omtrek en bij het anderenbsp;individu lijdt het geheele lichaam mede. Natuurlijk is denbsp;prognose in het laatste geval veel ongunstiger te stellen.

Zijn er algemeene symptomen opgetreden dan kan men wel de locale infectie en dikwijls met goed gevolg bestrijden met antiseptica enz. maar deze behandeling zal nietnbsp;direct gunstige invloed uitoefenen op het algemeen gestoordnbsp;zijn hetzij dit zijn oorzaak vindt in toxynaemie, hetzij innbsp;septicaemie en in die gevallen is de combinatie van localenbsp;en algemeene therapie het meest wenschelijk. De algemeenenbsp;therapie beoogt in dit geval het verwijderen van de micro-organismen of hun toxinen langs physischen weg door hetnbsp;aanzetten van de diverse secretie en excretie processen, dienbsp;juist bij het algemeene lijden verminderd of onderdrukt zijn;nbsp;daardoor gunstig werken op het algemeen bevinden vannbsp;het individu en zoo secundair op de wondgenezing. Hij

-ocr page 74-

60

wijst behalve op de middelen die het hart aanzetten als kamfer-alcohol enz. en die daardoor de excretie en secretie-processen verbeteren vooral op de middelen die hun werking uitoefenen op het darmkanaal. De functie van hetnbsp;darmkanaal bij het normale dier is immers voor een deelnbsp;uitscheiding van voor het lichaam gevaarlijke stoffen en hijnbsp;richt dan ook de aandacht op de middelen, die dit darmkanaal beter doen functioneeien nl. de purgantia, vooralnbsp;waar we tegenwoordig over meerdere zeer gemakkelijk aanwendbare en zeer snel werkende kunnen beschikken alsnbsp;eserine, arecoline, pilocarpine. Hij geeft de raad hiervannbsp;vooral een vroegtijdig gebruik te maken om de gunstigenbsp;werking er van te ondervinden.

Hij haalt als voorbeeld aan eene door hem behandelde koe met melkziekte, die verontrustende algemeene symptomen vertoonde als temperatuur 41° C. beginnend comanbsp;en totaal onderdrukte peristaltiek. Hij gaf die koe 1.3nbsp;eserine en 1.3 pilocarpine subcutaan 2 achtereenvolgendenbsp;dagen en zag daarna de temperatuur dalen tot 39.6°; eennbsp;flinke peristaltiek optreden en de psychische toestand dernbsp;koe veel beter worden. Een derde inspuiting deed bijnanbsp;geheele beterschap intreden en hij schrijft de beterschapnbsp;aan de twee bovengenoemde alcaloïden toe, daar de Schmidt-Koldingsche methode niet aan te wenden was doordat denbsp;acini in de uier door de groote zwelling waren toegedruktnbsp;en de locale behandeling der mastitis met kamfer en extr.nbsp;belladonnae niet de geringste gunstige invloed op het locale proces had. De samenhang tusschen de verhoogdenbsp;peristaltiekopwekking met de daarop gevolgde beterschap ennbsp;de zetel van het agens in de uier kan hij echter nietnbsp;verklaren.

Een ander voorbeeld geeft hij bij een paard dat tengevolge van een langdurige schoftfistel, zeer vermagerd en zwak was, terwijl de fistel zelf maar niet geheel genezennbsp;wilde.

-ocr page 75-

61

Hij gaf 16 dagen achterelkaar 15 gr. Joodkalium als inwendig antisepticum waarop algemeene verbetering intrad, terwijl de schoftfistel daarop langzamerhand ging genezen.

Ten slotte na zeer vele frappante voorbeelden wijst hij nog eens op de interne therapie met zijne middelen waarvan we wel niet altijd precies de werking kennen of hetnbsp;verband tusschen de plaats van de ziekteoorzaak en hetnbsp;geneesmiddel, maar die in den loop van locale infectiesnbsp;waarbij de algemeene toestand van het dier achteruitgaat,nbsp;zeer gunstig kunnen werken.

LEURINK.

Dealin, een nieuw antisepticum.

Bij de vele antiseptische poeders die we reeds kennen en in meerdere of mindere mate gebruiken, is weer eennbsp;nieuw gekomen met de naam Dealin een preparaat vannbsp;een Duitsche fabriek. W. Sommer, veearts te Jesznitz berichtnbsp;daarover in het „Berliner Tierarztliche Wochenschrift” datnbsp;dit antisepticum een bijna reukloos grauw wit poeder isnbsp;dat hij bij allerlei verwondingen bij verschillende diersoorten als bij otitis bij honden, borstbuil, rhagades bij paardennbsp;enz. enz. met zeer gunstige resultaten heeft gebruikt. Hetnbsp;heeft behalve antiseptische ook adstringeerende eigenschappen.

LEURINK.

Aantooning van tuberkelbacillen in het bloed van een foetus.

Dr. B. Huquenin deelt in het „Centrabllatt für Bakterio-logie, Parasitenkunde und Infektionskrankheiten” LVIII Bd. IV Heft mede dat hij doormiddel van cavia inspuiting tuber-celbacillen heeft aangetoond in het bloed van een 6 maanden

ji


-ocr page 76-

62

oud menschelijk foetus. De moeder was 36 jaar oud en leed aan tuberculose. Het foetus en de placenta vertoondennbsp;macroscopisch geen tuberculeuse veranderingen en hij beweesnbsp;daardoor dat er althans bij het menschelijke foetus latentenbsp;tubercelbacillen aanwezig kunnen zijn.

Dr. G. LEURINK.

Over den invloed van Kinine oplossingen op de Phagocytose, van Th. ürünspan.

Het was reeds bekend dat de Phagocyten voor Kinine zeer gevoelig zijn. Eene 0.001 proc. oplossing beschadigtnbsp;ze bij eene inwerking van l'/z uur. Worden daarop dezenbsp;phagocyten in een physiologische keukenzout oplossingnbsp;gebracht dan regenereeren ze weer.

Is de oplossing 0.005 proc. dan is de beschadiging veel grooter. Het doel van Grünspan was nu om te zien, hoenbsp;de phagocytose door verschillende kinine oplossingen wordtnbsp;beinvloed en hoeveel tijd daarvoor noodig is. Als proefdieren gebruikte hij ratten en hij komt tot de volgendenbsp;gevolgtrekkingen:

Zwakke kinine oplossingen tot 0.002 proc. hebben geen nadeeligen invloed op de phagocytose.

Eene 0.002 proc. oplossing verhoogt de phagocytose terwijl een 0.1 proc. oplossing de phagocytose belangrijknbsp;hindert. Een en ander is natuurlijk van groot belang bijnbsp;de kinine therapie tegen malaria.

LEURINK.

-ocr page 77-

De pathologie van de bijnieren der Huisdieren.

In het „Monatshefte für praktische Tierheilkunde” Deel 20 No. 4 beschrijft A. F. Fölger von Kopenhagen eenigenbsp;interessante onderzoekingen omtrent de bijnieren der huisdieren.

Hij onderzocht de bijnieren van 300 paarden, 200 honden en 20 ossen; meerdere diersoorten te onderzoeken was hemnbsp;door verschillende omstandigheden onmogelijk. Omtrentnbsp;de physiologie deelt hij mede dat het nu zeker is dat eennbsp;proefdier binnen vier dagen dood gaat als men de bijnierennbsp;exstirpeert; de dieren sterven dan aan spierverlammings-verschijnselen en aan verlamming van het ademhalingscentrum. Er schijnt ook een zeker verband te bestaan tusschennbsp;de bijnieren en de geslachtsorganen daar gecastreerde dierennbsp;later sterven na bijnierexstirpatie dan normale dieren. Bestaannbsp;er accessorische bijnieren, die overal door de buikholtenbsp;verpreid kunnen liggen, dan sterven de dieren niet na denbsp;exstirpatie der bijnieren.

Wat de pathologische anatomie betreft, zoo vond hij vaak hyperaemie dezer organen bij paarden met croupeuse pneumonie, pleuritis, algemeene infecties tengevolge van etterendenbsp;of necrotiseerende processen, en vooral na longgangreennbsp;of tetanus.

Verder kwamen voor bloedingen, infarctvorming en hy-pertrophie. Atrophie heeft hij vreemd genoeg nooit aangetroffen. Tumoren waren aanwezig bij 46 paarden, 5 runderen, en 9 honden; het waren goed begrensde tumoren die meestalnbsp;den bouw van het normale weefsel bezaten.

De beste naam voor die tumoren is hypernephron.

Onder de metastatische tumoren treden vooral de me-lanosarcomen op den voorgrond. Bijniertuberculose komt

-ocr page 78-

64

ook voor; beide keeren door Fölger uitsluitend bij het rund aangetroffen.

Aan het slot van zijn artikel beveelt Fölger aan bij ziekten van raadselachtige oorsprong, in ’t bizonder als ze gepaard gaan met zwakte, krampen of digestlestoringen, steeds de bijnieren bij eene sectie aan een nauwkeurig onderzoeknbsp;te onderwerpen, daar zij veel van het raadselachtige kunnen verklaren.

Een groot aantal afbeeldingen verduidelijken het artikel ten zeerste.

HESHUSIUS.

-ocr page 79-

Dr. R. Oster tag. Was bedeutet der Refund eines Bakteriums mit den Eigenschaften des Bacillusnbsp;paratyphosus B. in Fleisch.

Z. f: Fleisch-und Milchhygiene Jahrg 19. H. 3 nbsp;nbsp;nbsp;102.

OSTERTAG maakt eene kritische opmerking over het vinden van bacteriën met de eigenschappen van den bacillus paratyphosus B. in vleesch, waarvan vermoed werd, dat het denbsp;oorzaak was geweest van ziekteverschijnselen bij menschen,nbsp;die het gebruikt hadden. De Bac. paratyphosus B. komt innbsp;cultuur- en andere eigenschappen overeen met den B. sui-pestifer, muizentyphus en psittacosis bacterie; met de bekendenbsp;laboratorium onderzoekingsmethoden zijn zij niet van elkander te onderscheiden. O. houdt ze toch niet voor identisch,nbsp;hij kon met den B. paratyphosus, per os gegeven geennbsp;ziekteverschijnselen bij varkens opwekken; met den varkens-pestbacil echter wel. Verder wijst O. er op, dat het voorkomen van varkenspestbacillen in darmen van normalenbsp;varkens zeker oorzaak zou zijn, dat slagers veelvuldig aannbsp;paratyphus zouden lijden, indien beide bacteries identischnbsp;waren. Ook het, op eene enkele uitzondering na, onbekendnbsp;zijn van vleeschvergiftiging door het gebruik van vleesch,nbsp;van varkenspestlijders afkomstig, spreekt tegen de identiteit.nbsp;Indien men derhalve in vleesch, dat bewerkt is b.v.. worst,nbsp;gehakt een bacterie vindt met de eigenschappen van dennbsp;paratyphus B. bacil mag men niet besluiten, dat dit vleeschnbsp;voor den mensch pathogene kiemen bevat, immers het kannbsp;een varkenspestbacil zijn, die uit de darmen (worst omhulsels)nbsp;erin gekomen is. Zoolang geen methode bekend is, dienbsp;ons in staat stelt de bacteriën dezer groep te onderscheiden,

5

-ocr page 80-

66

is het noodig om een bacterie, die in vleesch gevonden wordt, als de oorzaak der ziekte verschijnselen bij menschennbsp;te beschouwen; daar tusschen deze bacterie en het bloednbsp;der zieke menschen aetiologisch verband is aan te toonennbsp;(agglutinatie).

Bij vleesch, dat niet bewerkt is, dus groote stukken vleesch, die inwendig steriel zijn onder normale omstandigheden, isnbsp;het vinden van een tot de paratyphus B groep behoorendenbsp;bacil een bewijs, dat het dier, waarvan het vleesch afkomstignbsp;was aan eene ziekte leed, waardoor het vleesch als ongeschikt voor gebruik moet bestempeld worden.

DE BLIECK.

-ocr page 81-

67

STAAT DER GEVALLEN VAN BESMETTELIJKE VEEZIEKTEN IN NEDERLANDSCH-INDIÊ GEDURENDE DE MAANDnbsp;SEPTEMBER 1908.

GEWEST.

Bantam.......

Batavia.......

Preanger-Regentschap-

pen......

Cheribon......

Pekalongan.....

Semarang......

Rembang......

Soerabaja......

Madoera......

Pasoeroean.....

Besoeki......

Banjoemas.....

Kedoe .......

Madioen......

Kediri.......

Djokjakarta.....

Soerakarta ....


— nbsp;nbsp;nbsp;57


17


100


107

520

88

813

212


70

102

Lampongsche districten Sumatra’s Oostkust • .

Tapanoeli......

Bali en Lombok . . .

-ocr page 82-

o fi3 o as c

D-g g'S S-

n. = w o 3

g=?S=“

O ‘

‘ ?r


waWSWCOCTJgWSJCpTIO'O 13:0»

«o.Q.So.awwSfogBg'ft^fc^^a


^ nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3’nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3--OSP3030'

. . . g, . g ^‘S-'^crq'g = -


Sü SU 3 lt;

crq 5’

in ^


O

m

ro

cygt;

H


*3


co

4^


II M I I I II I I II i I II


Veepest bij herkauwers en varkens.


Miltvuur.


Septichaemia epizoötica bij herkauwers en varkens


NJ UT nbsp;nbsp;nbsp;CO — CO I I

00-0 nbsp;nbsp;nbsp;00 4i. ^ C£) O I 1 05 Oi

ocototocn-ouxoo ro oo


-MM I

o to nbsp;nbsp;nbsp;Üt W Ot — O)


11 I I I M II

Ol 00


11 I 11 I I I 11 I


M 11 00 I I I to ¦ to lt;onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;o ¦


'I 11 I I 11 M 11


M I M I 11 M


11 11 M I I M


I M M 11 M I

m


I I - I

-j


11 I I


11 11


11 M


11 11


Mond- en klauwzeer.


Kwade-droes.


Saccharomycosis.


Sarcoptesschurft.


Surra


Kwaadaardige dekziekte


Texaskoorts.


Tuberculose-


Hondsdolheid.


O

O

H

O

DD

m

X3


Oi

cc


to

o

00


-ocr page 83- -ocr page 84-

03HC/5O

V p C lt;Ti

3 re “ S co re


w’0?^S?;roD3quot;üs:'^^*^T^O‘a ¦ococo

O'^-reMrewreMg^Orereren-re^BJW


Po

?n’


£? g-’ScS-g-ag 8 ë.£ï 3 3 g-q =* S

P|;:!.og°|qOPO-»^^

P?r* nbsp;nbsp;nbsp;gS.

^ nbsp;nbsp;nbsp;. aj

f »...“. =


?o.


CfC!


o

m

m

co


P

•O


Veepest bij herkauwers en varkens.


I ! I I I M'l I M I


Miltvuur.


O)

CD


Septichaemia epizoötica bij herkauwers en varkens-


a

cn

O

m


CaJ 4^ nbsp;nbsp;nbsp;Ji. to 4^ I — ¦—

OOtO —tOOOOl' *gt;-40) O — O) CD *gt;. CO 00-J — — co


i I III

— 0 0)0) CJ) co 4)gt; co 00


I I M I M I I to M I o


MM


I I co


-1

00


Mond- en klauwzeer.


Kwade-droes.


Saccharomycosis.


Sarcoptesschurft.


Surra.


Kwaadaardige dekziekte.


Texaskoorts.


Tuberculose.


Hondsdolheid.


D3

m

?o


co

o

00


-ocr page 85-

Koninklijk

Magnetisch en Meteorologisch Observatorium

TE nbsp;nbsp;nbsp;Weltevreden, October 1998.

BATAVIA.

L. S.

Ondergeteekende vestigt de aandacht van belanghebbenden op het onlangs door het Observatorium uitgegeven werk; „Over den Regenval op Java”, waarvan met medewerking en door tusschenkomst van den Voorzitter dernbsp;Welvaart Commissie, 200 exemplaren verkrijgbaar zijn gesteld bij het Depót van Leermiddelen te Weltevreden tegennbsp;ƒ per stuk ‘)-

Dit werk bevat de maandgemiddelden van regenval, aantal regendagen en maximum regenval per etmaal voor ruim 700nbsp;stations op Java, benevens kaarten voor den regenval voornbsp;het jaar en de maanden Februari en Augustus, terwijl innbsp;den tekst — welke in het Hollandsch èn Engelsch isnbsp;gegeven — verschillende gevolgtrekkingen besproken zijn,nbsp;waartoe de cijfers aanleiding geven.

Behalve van 110 officieele stations werden de waarnemingen benut van ± 30 stations van de koffiecultuur, ± 370 irrigatie-stations en van ± 180 particuliere ondernemingen,nbsp;welke minstens over vijf waarnemingsjaren liepen (tot ennbsp;met 1905).

9 De prijs is nog niet vastgesteld; zal vermoedelijk J 1 zijn.

-ocr page 86-

72

Daar op Java en Madoera ongeveer 3000 perceelen in erfpacht zijn uitgegeven (zie Cultuurgids 1908, afl. 7, Mr.nbsp;A. Paets tot Gansoyen), welke volgens den regeeringsal-manak ± 1000 afzonderlijke ondernemers of beheerdersnbsp;tellen, terwijl er bovendien ± 175 suikerfabrieken zijn ennbsp;nog een aantal huurlanden in de Vorstenlanden, particulierenbsp;landerijen in West-Java, en nog vele ondernemingen, werkende op overeenkomsten met de bevolking, ligt het voornbsp;de hand, dat er nog tal van regenwaarnemingen gedaannbsp;zullen zijn, welke nog niet ter kennis van het Observatoriumnbsp;zijn gebracht.

Het geheele regenarchief van de irrigatiestations, dat tot dusver onder het Departement van B. O. W. berustte, is ennbsp;wordt overgebracht naar het Observatorium, waardoor denbsp;beschikking wordt verkregen over cijfers van dagelijk-schen regenval van. een belangrijk grooter aantal stations,nbsp;dan waarvan bij de bewerking van bovengenoemde uitgavenbsp;gebruikt kon worden.

Waar deze stations zijn gevestigd, wordt een vrij volledig overzicht van den regenval verkregen. Echter is in velenbsp;streken, zoowel in de vlakte als vooral ook in hooger gelegen terrein, waar de plaatselijke verschillen in regenvalnbsp;een dicht net juist zeer wenschelijk maken, het aantalnbsp;regenstations geheel onvoldoende, zooals uit de kaarten vannbsp;het bovengenoemde werk duidelijk blijkt.

Aangezien een nauwkeurige kennis omtrent den regenval voor den landbouw van het grootste gewicht is, zou het uitnbsp;een oogpunt van algemeen maatschappelijk belang zeer zijnnbsp;te betreuren, indien het aanwezige materiaal gedeeltelijknbsp;ongebruikt bleef liggen. Het is daarom zeer gewenscht datnbsp;een ieder, die waarnemingen van dagelijkschen regenvalnbsp;ter beschikking heeft, welke nog niet aan het Observatoriumnbsp;werden gezonden, dit alsnog doet, aangezien deze gegevens,nbsp;juist vooral door combinatie tot een algemeen overzicht, totnbsp;hun recht komen. Ter voorkoming van overbodig werk zou

-ocr page 87-

73

men de oorspronkelijke waarnemingsstaten kunnen opzenden, welke na overneming van de gegevens in de daartoe aanteleggen registers desgewenscht teruggezonden kunnennbsp;worden. Wil men een afschrift inzenden, zoo wordennbsp;gaarne de benoodigde formulieren daartoe door het Observatorium verstrekt.

Zij die geen dagcijfers meer ter beschikking hebben, gelieven opgave te doen van de maand- (eventueel tien-daagsche) sommen van regenval en aantal regendagen en van den maximum val per etmaal voor elkenbsp;maand.

Ook hiervoor kunnen formulieren verkregen worden.

In het vervolg zende men in ieder geval dagcijfers.

Tot dusver werden formulieren gebruikt, ingericht voor een geheel jaar, welke na afloop van het jaar werden ingezonden;nbsp;met ingang van het jaar 1909 wordt men verzocht denbsp;gedane waarnemingen elke maand intezenden; hiertoenbsp;zullen tijdig briefkaarten ter invulling worden gezonden aannbsp;allen, die thans reeds waarnemingen inzenden en aan hen,nbsp;die om toezending vragen. De jaarlijksche formulieren kunnen dan blijven dienen als legger, terwijl het duplicaat, nanbsp;afloop van het jaar intezenden, een waardevolle controle opnbsp;de maandelijksche opgaven zal verschaffen.

Verder is het zeer wenschelijk dat behalve van bovengenoemde gegevens bij de eerste inzending nauwkeurige opgave gedaan wordt van de ligging van den regenmeter, zoodat het station zonder bezwaar in de kaart kannbsp;ingeteekend worden. Hiertoe is het eenvoudigst vermeldingnbsp;van richting en afstand in rechte lijn ten opzichte vannbsp;een op de kaart te vinden plaats of bergtop; staat de onderneming op eenige kaart aangegeven, dan gelieve men dienbsp;kaart te noemen (naam, jaartal, schaal, uitgever), onder vermelding op welk deel van de onderneming de regenmeter

staat; (bijv.......M. Noord van landhuis, enz.); zoo

noodig voege men een schetsje bij; verder de hoogte bo-

-ocr page 88-

1

74

ven zee in meters (bij opgave in voeten te vermelden wat voor voeten, Rijnlandsche, Engelsche).

Deze opgave van ligging is, zooals van zelf spreekt, van ’t grootste belang; kan eenig station niet gevonden wordennbsp;op de kaart, dan zijn de waarnemingen waardeloos voor ons.

Men kleede zijn opgaven zoodanig in, dat niet-strikt noodige correspondentie vermeden wordt, daar hetnbsp;personeel aan het Observatorium daartoe te gering in aantalnbsp;is. De aandacht wordt zoo in ’t bijzonder hierop gevestigd,nbsp;daar het tot dusver in den regel juist een onvolledige opgave van de ligging was, die een zeer tijdroovende correspondentie noodig maakte, één van de redenen waardoor hetnbsp;bovengenoemde werk pas dit jaar verschijnen kon.

Het is de bedoeling om na het binnenkomen van de waarnemingen over 1910 een nieuwe uitgave van bovengenoemd werk het licht te doen zien, waarbij weer een minumumnbsp;van vijf waarnemingsjaren zal gelden voor het opnemennbsp;van een station; doordat dan, behalve waarnemingen vannbsp;een grooter aantal stations, ook meer dagelijkse he waarnemingen ter beschikking zullen zijn, zal de bewerking vannbsp;het materiaal waarschijnlijk kunnen leiden tot het teekenennbsp;van lijnen van gelijken regenval, waardoor misschien betrouwbare regenkaarten voor elke maand samengesteldnbsp;zullen kunnen worden, terwijl tevens meerdere gegevens beschikbaar komen tot het verder uitwerken van „droogte-perioden”, een onderwerp, zeker niet minder belangrijknbsp;dan het voorkomen van regen, voor welks behandeling innbsp;meergenoemd werk slechts 67 officieele stations in aanmerking kwamen.

Voor de Buitenbezittingen is het aantal stations nog te gering om uit de waarnemingen tot een algemeen overzichtnbsp;te kunnen geraken (Sumatra’s Oostkust maakt hier echternbsp;een uitzondering en werd het daar tot en met 1902 aanwezignbsp;regenmateriaal door Dr. F. W. T. Hunger dan ook reeds

-ocr page 89-

75

vermeld in No. 69 van de mededeelingen uit’s Lands Plantentuin; „Statistiek over den Regenval van de tabaksondernemingen ter Sumatra’s Ooskust”, 1904).

Doch ook hier kunnen wij slechts door samenwerking het oogenblik bespoedigen, waarop een grondige bewerking vannbsp;het materiaal ter hand genomen zal kunnen worden.

Van hoeveel belang de kennis van den regenval voor verschillende cultures is, moge o.a. blijken uit het artikel van Dr. W. Burck: Over koffieproducties in verband met dennbsp;regenval”, opgenomen in Teijsmannia 1896, al werden denbsp;cijfers van den regenval bij deze studie gebruikt bij gebrekenbsp;van wat feitelijk noodig was, nam. bewolking, zonneschijn, betrekkelijke vochtigheid.

Gelukkig begint er bij de belanghebbenden meer belangstelling te komen voor kennis van de klimatologie, getuige het artikel van Dr. J. Mohr : „Over Klimatologie en Landbouw” innbsp;Teysmannia 1908, afl. 7 en 8, ook overgenomen in het Archiefnbsp;van de Java-Suikerindustrie, Bijblad, afl. 37 van 14 September 1908, en uit eenige couranten-artikelen, o.a. van dennbsp;heer Buijsman in het Bat. Nieuwsblad.

Waar de regenval één van de belangrijke klimatologische faktoren is hier in de tropen, en de omstandigheden voornbsp;het oogenblik niet toelaten om ook voor de andere faktorennbsp;een begin te maken met u i t geb re i de waarnemingen (en denbsp;bewerking van het daardoor te verkrijgen materiaal), bepaalnbsp;ik mij er thans toe U allen op te wekken tot medewerkingnbsp;in deze belangrijke aangelegenheid.

Ten einde het net van officieele stations sterker te kunnen uitbreiden, dan totnutoe mogelijk was, is dit jaar door hetnbsp;Observatorium een nieuw model regenmeter ontworpen, welknbsp;instrument, doordat het veel billijker in prijs is dan de oudenbsp;gouvernements regenmeter, op grooter schaal verspreid kannbsp;worden.

Deze regenmeter wordt ook door de firma Taylor en

-ocr page 90-

76

Lawson te Batavia vervaardigd. Indien particulieren door tusschenkoinst van het Observatorium regenmeters bij dezenbsp;firma bestellen, zijn de kosten behalve de vracht ƒ 17.50,nbsp;waarvan ƒ 15.— voor den regenmeter en ƒ 2.50 voor eennbsp;maatglas (toezending onder rembours of na ontvangst bedrag).

Dit instrument is van duurzamer materiaal vervaardigd dan de regenmeter, zgn. model Kon. Natuurk. Vereeniging, ennbsp;heeft tevens andere voordeelen, w. o. grooter capaciteit ennbsp;een zelfsluitenden aftapkraan.

Aan hen die zich een zelfregistreerenden regenmeter willen aanschaffen — de suikerfabriek Kalibagor stelde in 1906nbsp;twee van zulke instrum-enten op, waarvan de waarnemingen door het Observatorium worden bewerkt en jaarlijksnbsp;gepubliceerd — worden gaarne de noodige inlichtingen verstrekt, terwijl voor de bestelling desgewenscht de tusschen-komst van het Observatorium wordt verleend. Dit geldtnbsp;ook voor andere instrumenten.

Moge uit dezen oproep blijken, dat de belangstelling zóó groot is, dat er ernstig over gedacht kan worden om in eennbsp;naaste toekomst verdere maatregelen te beramen, die kunnennbsp;leiden tot het einddoel, een volledig klimatologisch overzichtnbsp;van den Archipel en een weêrvoorspelling ten bate van dennbsp;landbouw. Denkt aan het woord:

„In het verleden ligt het heden, in het nu wat worden zal”.

Voor de bereiking van dit doel zijn ook waarnemingen van andere meteorologische factoren noodzakelijk, te wetennbsp;van bewolking, zonneschijn, temperatuur, vochtigheid der lucht, luchtdruk, wind, enz.

Zij, die dergelijke waarnemingen op zich willen nemen, hetzij met eigen of met in bruikleen te ontvangen instrumenten, worden verzocht daarvan mededeeling te willennbsp;doen, opdat wij kunnen beoordeelen of er een voldoendnbsp;aantal vrijwillige waarnemers op gunstig gelegen puntennbsp;zullen zijn om tot grondslag te strekken voor het opzettennbsp;van een plan tot uitvoering van dit denkbeeld.

-ocr page 91-

77

In het Tijdschrift voor Nijverheid en Landbouw zal denkelijk binnenkort een en ander medegedeeld worden omtrent denbsp;wijze van waarneming van deze meteorologische elementen.

Deze circulaire wordt o.a. verzonden aan alle beheerders van landbouwondernemingen, voorkomende in den regeerings-almanak vöor 1908. Hoe meer een en ander bekend raaktnbsp;echter, destebeter; daarom; „Zegt het voort.”

De wd. Directeur v/h Observatorium, C. BRAAK.

N.B. De waarnemingsstaten kunnen worden ingezonden als dienststuk (portvrij); ook correspondentie kan ondernbsp;di'enstcouvert gevoerd worden (adres: directeur Observatorium, Weltevreden.

-ocr page 92-

Necrologie.

Dr. H. H. Rörik, geboren te Amerongen in 1^81, slaagde in 1905 voor het Veeartsnijkundig examen en werd bijnbsp;Koninklijk besluit van 27 September 1905 aangesteld totnbsp;Paardenarts 2e klasse bij het Ned. Ind. leger.

Hij vertrok op den 21 sten April 1906 na eerst te Bern gepromoveerd te zijn op een proefschrift.

Zijn eerste plaatsing was Batavia, waarop hij in Februari 1907 overgeplaatst werd naar Salatiga. In September 1908nbsp;trad hij als eerstaanwezende paardenarts op te Banjoe-Biroe waar hij zijn werkkring met lust en ijver volbracht.nbsp;Door een val van zijn paard overleed hij den 26en December 1908. Rörik was een in zich zelf gekeerd persoon, maarnbsp;een goed collega.

-ocr page 93-

PERSONALIA.

MILITAIRE PAARDENARTSEN.

M. j. Tromp de Haas, dirigeerend, wegens ziekte met bin-

nenl. verlof.

J. N. A. C. Scheepens, Ie klas, betast met de leiding van

den dienst.

J. C. Numans, nbsp;nbsp;nbsp;Ie klas, Weltevreden.

Dr. H. H. Rörik, nbsp;nbsp;nbsp;2e klas, overleden.

J. A. Gunst, nbsp;nbsp;nbsp;2e klas, Salatiga.

J. L. van Eck, nbsp;nbsp;nbsp;2e klas, Banjoe Biroc.

GOUVERNEMENTS VEEARTSEN.

W. OOSTINGH,

A. C. A. Heshusius,

J. A. Lenshoek,

A. VAN DER Steur,

Dr. K. VAN der Veen, J. Vollema,

Ch. Th. G. H. de Wilde, J. A. R. Avis,

P. Zijp,

Dr. H. J. Smit,

J. E. Asbeek Brusse,

Dr. H. ’t Hoen,

J. D. van den Bergh,

eervol ontslagen.

toegevoegd aan den chef van het Veeartsenijkundig Laboratorium tenbsp;Buitenzorg.

Pamakasan.

Singaradja-Bali.

Bandoeng.

Djokdjakarta.

Pasoeroean.

Fort de Koek.

Madioen.

Buitenzorg.

toegevoegd aan den Gouvernements Veerarts te Magelang.nbsp;benoemd tot tijd. adj. inspecteurnbsp;Burg. Veearts. Dienst.

Magelang.

-ocr page 94-

Raden Mangoen Pranoto,

Raden Wiriowerdojo,

Mas Soemardi,

a. nbsp;nbsp;nbsp;Rapioen galar Soetannbsp;Masmoeda,

b. nbsp;nbsp;nbsp;Raden Moedjoko,

c. nbsp;nbsp;nbsp;Raden Ngabei Notowar-

DJOJO,

d. nbsp;nbsp;nbsp;Miechiel Moget,

e. nbsp;nbsp;nbsp;Abdoellah Habi,

a. nbsp;nbsp;nbsp;toegevoegd aan den Gouvernements Veearts te Bandoeng.

b. nbsp;nbsp;nbsp;en c. toegevoe^d aan den Gouvernement Veearts tenbsp;Bodjonegoro.

d. en e. geplaatst in de residentie Menado.

SoEDiMAN alias Soetio Hardjo, aangesteld tot tijd. mantri

en toegevoegd aan den Gouv. Veearts voor Bahnbsp;en Lombok.

Voor het jaar 1909 is nog aangevraagd de uitzending van 8 Gouv. Veeartsen en 1 assistent voor het Veeartsenijk.nbsp;Laboratorium.

-ocr page 95-

V.'/

'

Osteomalacic.

r nbsp;nbsp;nbsp;Vooral in de laatste jaren is over de\os^^otiiSl^Ciè ooper''

'' verschillende benamingen als HalisteresiS^sfiil.m» ^Östéc^.^

\ ! nbsp;nbsp;nbsp;porose, cachexie ossense etc. veel geschreven

^ j nbsp;nbsp;nbsp;Zooals bekend is, verstaat men onder deze ziekte in

t ! nbsp;nbsp;nbsp;hoofdzaak eene aandoening van het beenderstelsel, waarbij

een meer of minder groot gedeelte der kalkzouten uit de

I. j

H i nbsp;nbsp;nbsp;beenderen verdwijnt, hier en daar onder vorming van osteoid-

i ¦( nbsp;nbsp;nbsp;weefsel en gepaard gaande met vormveranderingen van het

beenderstelsel en meerdere breekbaarheid (fragilitas ossium).

Ik spreek in hoofdzaak van het beenderstelsel, omdat wel degelijk alle organen onder het gebrek aan kalkzoutennbsp;mede lijden; bij de beenderen evenwel treden deze kalkzoutennbsp;overwegend op den voorgrond. Alle weefsels bevattennbsp;minder kalkzouten. Klimmer deelt mede, dat de wandennbsp;der bloedvaten belangrijke veranderingen ondergaan kunnennbsp;en dat de diapedesis tengevolge hiervan verhoogd is.nbsp;Eveneens gaat het vleesch van wegens osteomalacie geslachtenbsp;dieren spoediger tot bederf over en wordt hiermede dannbsp;tegenwoordig in Duitschland met de vleeschkeuring rekeningnbsp;gehouden.

Klimmer en Schmidt schrijven de ziekteverschijnselen van het centrale zenuwstelsel, door hen waargenomen, toenbsp;aan kalkverarming van hersenen en ruggemerg. In de jeugdnbsp;ontstaat door overeenkomstige oorzaken rachitis, waarbij hetnbsp;nog niet ontwikkelde beenderstelsel in asteoiden toestandnbsp;blijft en door het onregelmatig optreden van de verbeenings- ofnbsp;verkalkingslijnen, meervoudige deformiteiten kunnen optreden, welke zich vooral daar doen waarnemen, waar de beenderen aan mechanische invloeden het meest onderhevig zijn.

6

-ocr page 96-

82

Het spreekt van zelf, dat de pathologisch anatomische bevinding bij de osteomalacie en de rachitis niet dezelfdenbsp;is, daar toch het veld, waarop de oorzaken inwerken nietnbsp;gelijkwaardig is.

In aanmerking genomen evenwel het meer of minder ver gevorderd ontwikkelingsstadium van het beenderstelsel, zalnbsp;bij gelijke oorzaken het ziekteproces van denzelfden aardnbsp;zijn. Het spreekt van zelf, dat men onderscheid moet makennbsp;b. V. tussclien een vorm van rachitis, veroorzaakt dooreenenbsp;chronische digestie-stoornis (zuigelingen) of een geval, veroorzaakt door onvoldoende kalkvoeding of onvoldoendenbsp;phosphorzuur of wel een geval, veroorzaakt door een lagernbsp;organisme? (Schnüffelkrankheit der varkens).

Osteomalacie (rachitis) wordt bij tal van diersoorten waargenomen. Behalve bij den mensch (vrouw) wordt denbsp;ziekte in Europa veel waargenomen bij de geiten (zelden bijnbsp;bokken), koeien (zelden bij stieren of ossen), varkens ennbsp;een enkele maal bij het paard.

In de kliniek te Utrecht werden meermalen gedurende mijn studietijd geiten met osteoporose der kaakbeenderennbsp;onder behandeling gesteld. Deze aandoening der kaakbeenderen was veelal van dien aard, dat de beweging van hetnbsp;kaakgewricht belangrijk was beperkt en de dieren in sommige gevallen de onderkaak niet konden sluiten. De therapienbsp;bestond dan altijd in het toedienen per os van oleum jécorisnbsp;aselli met oleum phosphoricum en werd er dus blijkbaarnbsp;hier gedacht aan een gebrek aan phosphorzuur van hetnbsp;voedsel. De resultaten van deze behandeling waren evenwel nihil. De oorzaak van dit lijden moet mijns inziensnbsp;uitsluitend gezocht worden in het gebruik van onvoldoendenbsp;kalkhoudend voedsel. De geit toch is in Holland over hetnbsp;algemeen het eigendom van de arme bevolking. De dierennbsp;worden reeds met de 8ste of 9de maand voor de voortteelingnbsp;gebruikt. Het hoofddoel van het houden van deze dierennbsp;is de melkproductie, welke, in aanmerking genomen de

-ocr page 97-

83

grootte van het dier, zeer belangrijk is te noemen. De voeding bestaat in hoofdzaak uit afval van het reeds soberenbsp;maal van den eigenaar (aardappelen). De ziekte wordtnbsp;vooral waargenomen in de steden, zelden op het platte land,nbsp;waar toch een groot gedeelte van het jaar in overvloednbsp;groen voedsel is te bekomen.

Bij het paard wordt de ziekte in Europa zelden waargenomen. In Duitschland spreekt men van Kleien of Krüsch krankheit. De ziekte vindt hier zijn oorzaak in den aardnbsp;van het voedsel n.1. afval van den molen, wat hoewel rijknbsp;aan phosphorzuur daarentegen arm is aan kalkzouten. Dezenbsp;ziekte wordt dan ook uitsluitend aangetroffen bij de paardennbsp;van molenaars, (molenaarsziekte).

Verder wordt in Europa de osteomalacie veel waargenomen bij de koe, zelden daarentegen bij dieren van het mannelijknbsp;geslacht. Het zoogenaamde „Festliegen vor der Geburt” isnbsp;in zeer vele gevallen osteomalacie. Ook de veelvuldig voorkomende bekkenbreuken bij de hoogst zwangere melkkoeiennbsp;moeten grootendeels op rekening gebracht worden van denbsp;osteomalacie. Het zijn dan ook in den regel de goedenbsp;melkgeefsters, waarbij paraplegia ante parlum wordt waargenomen. In Holland zeggen de boeren, dat de koe denbsp;wolf in den staart heeft. Bij melkkoeien wordt n.1. zeernbsp;dikwijls tegen het einde van de drachtigheid eene ver-weeking van één of meer staartwervels waargenomen, gepaardnbsp;gaande met eene abnormale buigbaarheid als gevolg vannbsp;kalkonttrekking van het beenderstelsel. Sommige deskundigen beweren dan ook, dat tijdens de zwangerschapnbsp;de kalkzouten voor de vrucht benoodigd, gedeeltelijk uit hetnbsp;beenderstelsel van het moederdier worden betrokken ennbsp;men dus van een physiologische osteomalacie zou kunnennbsp;spreken.

Bij den mensch is dit n.1. aangetoond; en wordt vooral het bekken aangeduid als de bron voor de kalkzouten van denbsp;vrucht. In normale gevallen evenwel zou de kalko.'.ttrekking


-ocr page 98-

84

niet van dien aard zijn, dat het betrokken individu in deze er nadeelige gevolgen van ondervond.

Bij het rund komt de osteomalacie dikwijls zeer uitgebreid voor, hetgeen moet worden toegeschreven aan de belangrijkenbsp;hoeveelheden kalkzouten, welke aan de koe worden onttrokkennbsp;door de onnatuurlijk hoog opgevoerde melkproductie. Zoonbsp;deelen Klimmer en Schmidt hunne waarnemingen daaromtrentnbsp;mede in eene zeer interessante studie over de aetiologienbsp;van de Halisteresis ossium in de Monatshefte für Praktischenbsp;Tierheilkunde (1906). Als hoofdoorzaak, wordt hier zeernbsp;duidelijk aangetoond, moet worden beschouwd onvoldoendnbsp;kalkhoudend voedsel in verband met het intensieve fokkerijen melkbedrijf. De ziekte betrof in hoofdzaak de melkgevende koeien. Zij berekenden, dat eene koe bij uitsluitendenbsp;grasvoeding per dag en per 1000 KG. lichaamsgewichtnbsp;380 gram kalk en 150 gram phosphorzuur opneemt, hetgeen voldoende geacht wordt bij een intensief fokkerij- ennbsp;melkbedrijf. De kalkuitscheiding bij de melkproductie isnbsp;dan ook niet onbelangrijk. Bij eene koe met eene gemiddeldenbsp;dagelijksche melkproductie van 12 Liter worden 84 gramnbsp;zouten uitgescheiden, waarvan 22.6'’/o kalk en 27.7“/o phosphorzuur. Elke liter melk beteekent voor eene koe eennbsp;afgifte van 3'/2 gram calciumphosphaat. De ziekte nu werdnbsp;vooral waargenomen bij koeien, welke z. g. krachtvoedernbsp;ontvingen. De dieren zagen er dan ook meestal goednbsp;gevoed uit. Dit krachtvoeder is rijk aan phosphorzuur ennbsp;arm aan kalk. Verhoogde temperatuur werd door hennbsp;nimmer waargenomen, tenzij in het laatste stadium ennbsp;dan veroorzaakt door bijkomende omstandigheden. Alsnbsp;.therapie en prophylaxis werd met goede resultaten aangewendnbsp;het in hoofdzaak voeren van groen voedsel en het toedienennbsp;van voederkalk. Ook met acidum hydrochloricum werdennbsp;goede resultaten verkregen, daar dit de resorptie van denbsp;kalkzouten bevordert.

In Frankrijk en Duitschland komt nog de z.g. „Schnüffel-

-ocr page 99-

85

krankheit” van de varkens voor. Deze ziekte gaat gepaard met eene uitzetting, verdikking, der kaakbeenderen, welkenbsp;de oorzaak is van een stenose der neus waardoor eennbsp;snuivende ademhaling ontstaat. Vroeger werd de oorzaaknbsp;van dit lijden gezocht in kalkarmvoedsel. Moussu evenwelnbsp;beweert, dat de ziekte besmettelijk en overentbaar is. Hetnbsp;zou hem gelukt zijn door subcutane inenting van beenmergnbsp;de ziekte over te brengen op varkens en geiten.

Besnoit en Morel envenwel achten op grond van eigen onderzoekingen de bewering van Moussu niet bewezen.nbsp;Morpugo deelt mede, in de inwendige organen van wittenbsp;ratten, welke lijdende waren aan osteomalacic, diplococcennbsp;te hebben gevonden, met welker culturen het hem geluktnbsp;is van 42 ratten, welke er mede werden ingeënt, 27 ziek tenbsp;maken.

Het was vooral op grond van de onderzoekingen van Moussu, Morpugo en Charin, dat Basset in het Recueil denbsp;Médecine vétérinaire (1907) een verhandeling schreef, waarinnbsp;hij een lans brak voor de besmettelijkheid van de osteomalacic. Hoe een infectie evenwel plaats zou vinden wordtnbsp;door hem niet medegedeeld.

Bij varkens kan de ziekte door subcutane injecties van beenmerg, afkomstig van een aan osteomalacic lijdend diernbsp;of door cahabitatie, experimenteel worden verwekt. Maarnbsp;langs welken weg vindt de infectie dan spontaan plaats; tochnbsp;niet door het beenmerg? Het is natuurlijk niet aan mij omnbsp;de waarde van hunne onderzoekingen te beoordeelen.

Hutyra en Mareck evenwel vinden, dat één en ander nog nadere bevestiging verdient en een proef door hen genomen viel negatief uit. Een lager organisme werd dan ooknbsp;niet gevonden.

Basset bracht de osteomalacic histiologisch terug tot eene gewone osteomyelitis en zegt, dat de ziekte infectieusnbsp;en contagieus is, doch dat de essentieele oorzaak onbekendnbsp;is. Zou het misschien niet voorzichtiger geweest zijn met

-ocr page 100-

I

86

te zeggen, dat tot één van de oorzaken van de osteomalacie alsnog moet worden aangenomen een lager organisme ennbsp;er dan ook van een infectieuse osteomalacie sprake zou zijn.

De osteomalacie van de eenhoevige dieren wordt in hoofdzaak aangetroffen in tropische en subbtropische gewesten.nbsp;Onder meer is de ziekte waargenomen in Transvaal, in denbsp;omstreken van Tonkin, in Engelsch Indië, op Madagaskar,nbsp;in Duitsch Zuid West Afrika, Sumatra en ook op Java.

In Duitsch West Afrika is de osteomalacie beschreven geworden door Ziemann in het Archiv für Wissenschaftlichenbsp;und Praktische Tierheilkunde. Door hem werd de z.g.nbsp;kaakziekte waargenomen te Kameroen. Ziemann meende metnbsp;een tumor te doen te hebben, welke zulke afmetingen aannam, dat de ademhaling er zeer door bemoeilijkt werd.nbsp;Overigens komt de beschrijving geheel overeen met denbsp;ziekteverschijnselen, welke te Padalarang zijn waargenomen.nbsp;Temperatuursverhooging werd door hem nimmer geconstateerd. Het microscopisch bloedonderzoek was negatief. Hijnbsp;trachtte de ziekte experimenteel te verwekken door neus-secretum van een ziek dier te brengen op het neusslijmvliesnbsp;van een gezond dier, zonder het gewenschie resultaat evenwel. Over het voedsel cn het kalkgehalte ervan wordt geennbsp;woord gerept.

In Transvaal werd de ziekte onderden naam osteoporosis beschreven door Theiller in de Monatshefte für Praktische Tierheilkunde 1907. Theiiler komt tot de volgende conclusie:

1. nbsp;nbsp;nbsp;Osteoporosis wird bei Pferden jeder Rasse, jeden Altersnbsp;und jeden Gesclilechts angetroffen.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Osteoporosis hangt mit der Fütterung und Pflege innbsp;keiner Weise zusammen (dit is absoluut in strijd metnbsp;de ervaring te Padalarang).

3. nbsp;nbsp;nbsp;Das Entstehen der Osteoporosis bei einem Pferde kannnbsp;auf Kontakt mit kranken Pferden oder Lokalitaten, wonbsp;kranke Pferde zich aufhielten zurück geführt werdennbsp;(als voren).

-ocr page 101-

87

4. Zur Entstehung der Osteoporosis sind aussere bisjetzt noch unbekannte Ursachen notwendig?

Theiller meent met eene infectieziekte te doen te hebben. Het microscopisch bloedonderzoek was negatief. Verhoogdenbsp;temperatuur werd door hem nimmer waargenomen. Het isnbsp;hem ook niet gelukt de ziekte door transfusie van meerderenbsp;liters bloed experimenteel te verwekken.

Bovendien zegt hij omtrent de therapie, dat door overbrenging van zieke paarden naar streken, waar de ziekte niet voorkomt, dikwijls genezing optreedt.

Lane, eveneens een veearts in Transvaal, deelt mede, dat door het verstrekken van buitenlandsch Lucerne hooi (zeernbsp;kalkrijk) door hem de osteomalacic met succes bestreden isnbsp;geworden. Eén en ander is dus in strijd met de 2de conclusie. Waarom geneest een ziek dier niet, wanneer hetnbsp;ter plaatse blijft en wel wanneer het overgebracht wordtnbsp;naar een streek waar de ziekte niet voorkomt? Moet hetnbsp;paard dan aanhoudend door geinfecteerd worden? Meer

ligt het' toch voor de hand, dat plaatsing in een streek, waar denbsp;(dus nu het voedsel nuttigt vannbsp;waarschijnlijk kalkrijker is) meernbsp;bruikt.

Omtrent het kalkgehalte van het voedsel en den bodem vindt men dan ook niets vermeld.

Door Sourrel werd de osteomalacic van het paard, waargenomen te Tonkin, beschreven in de recueil de Med. Vet. 190o. Ook hij meende met een infectieziekte te doen te hebben.nbsp;Hst inheemsche paard wordt volgens hem hoogst zeldennbsp;aangetast en het zijn nagenoeg uitsluitend ingevoerde paarden, welke de ziekte bekomen.

Hij schrijft; „En résumé, qu’elle soit infectieuse ou non l’osteomalacie au Tonkin est une maladie d’acclimatement,nbsp;puis qu’elle est observéc presque cxclusivement sur desnbsp;animaux imporlés.

de patiënt, na overziekte niet voorkomt, deze streek hetwelknbsp;kalkrijk voedsel ge-

-ocr page 102-

88

Volges hem is het ’t beste veel groen voedsel (dus kalk-houdend voedsel) aan de dieren te verstrekken om de ziekte te voorkomen. Dit laatste pleit dus weer meer voor denbsp;kalktheorie en niet voor eene infectie.

Ook op Madagaskar wordt de ziekte veel waargenomen. De leider aldaar van de paarden fokkerij en de remonteering,nbsp;kapitein ' Sisteron, beweert in strijd met de meening dernbsp;veterinairen, dat de ziekte in der tijd is ingevoerd doornbsp;Australische paarden en infectieus is. Hij deelt mede, datnbsp;wanneer de patiënten de wildernis ingestuurd worden (zichnbsp;dus uitsluitend voeden met groen voedsel) vrij spoedig verbetering en zefs genezing kan optreden. Ook deze opmerking pleit voor de kalktheorie (inanitie theorie).

In Engelsch-Indië komt de ziekte veelvuldig voor en wel vooral bij geïmporteerde paarden (Australiërs) en op tammenbsp;stoeterijen. De ziekte staat daar bekend onder den naamnbsp;van „big-head”. Hages deelt mede, dat op meerdere stoeterijen ± 20°/o der fokdieren door de osteomalacie warennbsp;aangetast. De verschijnselen en het beloop der ziekte komennbsp;nauwkeurig overeen met die, welke te Padalarang zijnnbsp;waargenomen.

De veearts Vrijburg nam de ziekte waar op Sumatra (veeartsenijkundige bladen) en wel uitsluitend bij geïmporteerde Australische paarden. Verhoogde temperatuur werdnbsp;door hem nimmer waargenomen. Het microscopisch bloedonderzoek was negatief. Evenmin gelukte het hem de ziektenbsp;door transfusie van bloed experimenteel te verwekken. Ooknbsp;Vrijburg meent met een infectieziekte te doen te hebben.

In alle bovenaangehaalde gevallen hebben we met de zelfde ziekte te doen, als die, welke te Padalarang is waargenomen.

Ook in Australië wordt van de ziekte melding gemaakt. Men spreekt daar van „nasal disease” en wordt daar n.b.nbsp;onder de erfelijke gebreken gerekend. Op Java is de osteomalacie het eerst waargenomen door den miltairen paardenarts

-ocr page 103-

89

Scheepens in 1904 bij een particulier paard. Dit ziekte geval werd door de Haan besproken in het Geneeskundignbsp;tijdschrift voor Ned. Indië Deel XLIV. Het betrof eennbsp;dertien-jarige Australische pony. Klinisch meende men eerstnbsp;evenals Ziemann te doen te hebben met een maligne tumornbsp;(sarcoom). Het microscopisch onderzoek deed evenwelnbsp;de diagnose osteomalacic vaststellen.

De osteomalacic te Padalarang werd zoowel waargenomen onder de paarden van de tamme sandelhout stoeterij, alsnbsp;onder de Australische paarden van het remonte-depot.

Wanneer we ons op het standpunt stellen, dat het kalk-gehalte van den bodem en het voedsel te Padalarang en omstreken juist even voldoende is voor de inheemsche paarden en we juist op de grens van voldoende en onvoldoendenbsp;staan voor wat betreft het volwassen Australische remontenbsp;paard, levende onder normale omstandigheden, dan kannbsp;men alle waargenomen verschijnselen afdoende verklaren.nbsp;Onder de paarden van de inlandsche bevolking wordt denbsp;ziekte eveneens aangetroffen doch sporadisch. Bij hetnbsp;inheemsche paard is de osteomalacic het eerst waargenomennbsp;te Padalarang bij de tamme sandelhout stoeterij. In denbsp;veeartsenijkundige literatuur toch vindt men omtrent denbsp;osteomalacic bij de inlandsche paarden niets vermeld, waaruit ik meen te moeten opmaken, dat de ziekte ook niet isnbsp;waargenomen geworden. Toch heb ik de overtuiging, datnbsp;de ziekte wel degelijk reeds lang in Nederlandsch-lndiënbsp;moet voorkomen, doch dat zij aan de waakzaamheid vannbsp;den veterinairen dienst is ontsnapt, wat zeer goed mogelijknbsp;is door het sporadisch optreden van de ziekte en de omstandigheid dat de verschijnselen van den kant van hetnbsp;beenderstelsel meestal eerst bij het nauwkeurig betastennbsp;der kaakbeenderen kunnen worden waargenomen. Dat denbsp;ziekte zoo sporadisch voorkomt bij de inheemsche paardennbsp;moet mijns inziens voor een groot deel worden toegeschrevennbsp;aan de nagenoeg uitsluitende grasvoeding van de paarden.


-ocr page 104-

90

het weinig intensieve fokkerij bedrijf van den inlander en aan de omstandigheid dat de grootte en bouw van het in-landsche paard zich hebben aangepast aan de kalkarmoedenbsp;van den boden en zijne producten. In de laatste jaren nunbsp;er eèn ernstig streven bestaat om het inheemsche ras tenbsp;verbeteren en men door kruising met het Australische paardnbsp;tracht den inlander aan een grooter gebruikspaard te helpen,nbsp;zal de ziekte wel meer van zich laten hooren. De Australiërnbsp;is veel meer vatbaar voor de osteomalacic dan het inheem-sch paard. Dit woord vatbaar evenwel is minder juist.

Over het algemeen genomen zal een grooter paard meer gevaar loopen de ziekte te bekomen, omdat dit dier hoogerenbsp;eischen stelt aan de kalkrijkdom van den bodem.

In Augustus 1906 waren een twintigtal sandelhout fok-merries en één Australisch remonte paard en wel een merrie, welke bezet was aangekomen uit Australië en alhier geveulendnbsp;had, door de ziekte aangetast. De vier sandelhout dekhengstennbsp;evenals de probeerhengsten en de sandelhout werkpaardennbsp;(hengsten) bleven van de ziekte gevrijwaard. Ook onder denbsp;veulens werden geen duidelijke gevallen van osteomalacienbsp;waargenomen; wel vertoonden meerdere veulens een min ofnbsp;meer grof beenderstelsel (zwaarhoofd), terwijl een veulen vannbsp;een zeer zieke moeder afgemaakt werd, wegens fragiiitas ossium.

Later werden meer gevallen onder de Australische werkpaarden en remonte paarden geconstateerd. Het is merkwaardig, dat daar, waar uit de mededeelingen van Sourrel en Vrijburg blijkt, dat het Australische paard veel vatbaarder isnbsp;hier daarentegen de ziekte ± 40 “/o der sandelhout fokmerriesnbsp;aantastte en slechts enkele Australische paarden. Tochnbsp;waren remonte-depot en stoeterij voor 1906 niet vannbsp;elkander gescheiden, zooals dat tegenwoordig het geval is.nbsp;De reden dat hier juist de sandelhout fokmerries, dus denbsp;inheemsche paarden het meest werden aangetast, is zoo alsnbsp;we later zullen zien, gelegen in de omstandigheid, dat hetnbsp;fokkerijbedrijf hier zeer intensief was. De remonte paarden-

-ocr page 105-

91

welke alhier werden aangetast, waren of op drie-jarigen leeftijd aangekomen of hadden alhier geveulend, terwijl bijnbsp;enkele het optreden van de ziekte kon worden verklaard,nbsp;door het langdurig sukkelen ingevolge andere ziekten, waardoor de voedselopname gedurende meerdere maanden zeernbsp;onvoldoende was geweest.

Symptomatologie.

Bij werkpaarden is één van de eerste symptomen een minder ruime eenigermate stijve gang.

De voedingstoestand is in den regel goed, terwijl aan de kaakbeenderen nog dikwijls weinig valt waar te nemen.nbsp;Plotseling kunnen hevige kreupelheden optreden, welke opnbsp;het eerste gezicht kunnen doen denken aan pododermatitisnbsp;rheumatica of myositis rheumatica.

Bij een nauwkeurig ingesteld onderzoek naar de zitplaats van de kreupelheid, vindt men deze in den regel niet; somsnbsp;evenwel kan men de kreupelheid verklaren door de aanwezigheid van exostosen. Een geval werd door mij waargenomen, waarbij de kreupelheid deed denken aan een radialisnbsp;paralyse. Krijgt patient nu eenige weken rust op stal dannbsp;verdwijnt de kreupelheid meermalen geheel, doch na eenigermate krachtige inspanning van het dier treden weernbsp;kreupelheden op en wel afwisselend aan de verschillendenbsp;extremiteiten. Schrijdt het ziekteproces voort, zoo tredennbsp;de vormveranderingen van het beenderstelsel meer speciaalnbsp;van de kaakbeenderen min of meer duidelijk op den voorgrond.

Het eerst valt in den regel een verdikking van de onder kaak waar te nemen. Bij een volwassen paard n.1. vindtnbsp;men zooals fig I. aangeeft, dat de beide beenplaten welke denbsp;laterale en mediale wand van den alveolus vormen en welkenbsp;vrij dun zijn (1 a 3 mM.) evenwijdig loopen met de kiezen.

Bij de osteomalacie evenwel treedt een verweeking en verdikking van het beenweefsel op en wordt deze verdikkingnbsp;het eerst gevoeld, vlak onder de kroon der kiezen (zie fig II).


-ocr page 106-

92

Meestal treedt deze verdikking vrij symetrisch op, doch niet altijd is dit het geval.

Langzamerhand bij voortschrijding van het ziekteproces neemt deze verdikking naar beneden toe en soms vindt mennbsp;als laatste rest van normaal beenweefsel een kleine hardenbsp;scherpe rand als de kiel van een schip aan de ventrale randnbsp;van de onderkaak verloopen (zie fig III.)

Dat juist de vormveranderingen van het beenderstelsel zulke afmetingen aannemen aan de kaakbeenderen, moetnbsp;mijns inziens worden toegeschreven aan de lichte structuurnbsp;van het been ter plaatse en de mechanische druk, welkenbsp;door de kiezen bij het kauwen op de verweekte beenige omgeving wordt uitgeoefend. Vooral pleit voor deze meening,nbsp;dat, daar waar de alveoli der kiezen ophouden, de verdikking der onderkaak ook vrij plotseling afneemt, (zie fig IV).

Bij hoogen graad van osteomalacie is het niet moeilijk om naar de vormveranderingen der kaakbeenderen de diagnose met zekerheid te stellen.

Wanneer evenwel de vormveranderingen der onderkaak in het beginstadium van verdikking verkeeren, wordt het moei-lijker en is het dikwijls lastig uit te maken of we wel met eennbsp;pathologische afwijking te doen hebben. Men moet met denbsp;volgende omstandigheden bij het onderzoek rekening houden.

Gedurende de wisselperiode en het uitbotten der molaren kunnen meerdere onregelmatige verdikkingen optreden aannbsp;de onderkaak, welke evenwel bij het volwassen individunbsp;weder verdwijnen. Deze verdikkingen evenwel zijn onregelmatig, terwijl bij de osteomalacie de verdikking meer geleidelijk verloopt. Bij de beoordeeling van de uitzetting vannbsp;de bovenkaakbeenderen moet men in acht nemen, dat bijnbsp;het veulen de buitenvlakte min of meer gebombeerd is.nbsp;Het beste criterium is evenwel de verdikking der onderkaak,nbsp;daar het bij de bovenkaak dikwijls moeilijk is, uit te makennbsp;of de welving physiologisch dan wel pathologisch is. Ooknbsp;door percussie bekomt men geen voldoende zekerheid. •

-ocr page 107- -ocr page 108-


-ocr page 109-

93

Dat deze belangrijke veranderingen van de kaakbeenderen een nadeeligen invloed uitoefenen op het kauwen, spreektnbsp;van zelf. De patiënt eet moeilijk en pijnlijk en de voedsel-opname wordt onvoldoende en nu begint dan ook denbsp;voedingstoestand hard achteruit te gaan. Het behoeftnbsp;natuurlijk geen betoog, dat wanneer de eerste symptomennbsp;van den kant van het beenderstelsel worden waargenomen,nbsp;de patiënt de ziekte reeds geruimen tijd onder de ledennbsp;heeft gehad. Temperatuursverhooging werd nimmer gedurende het ziekteverloop, niettegenstaande maanden langenbsp;controle bij meerdere patiënten, waargenomen. Symptomennbsp;van het centrale zenuwstelsel, zooals Klimmer en Schmidtnbsp;mededeelen, werden niet waargenomen. Het microscopischnbsp;bloedonderzoek leverde niets op. Bij de zwangere fok-merries neemt men een onvoldoende gewichtstoename waarnbsp;gedurende de laatste maanden van de graviditeit. Na denbsp;partus ziet men het ziekteproces snel verergeren. Denbsp;verdikkingen der kaakbeenderen nemen belangrijk in omvangnbsp;toe, terwijl de voedingstoestand hard achteruit gaat. Denbsp;gang wordt zeer stijf en pijnlijk en de dieren verplaatsennbsp;zich ongaarne.

Ook het kauwen schijnt het dier pijn te veroorzaken en na enkele maanden gaat patiënt kachectisch of ingevolgenbsp;één of andere fractuur, en wel meestal van lenden- of rug-gewervel, ten gronde. Soms ook treden symptomen op vannbsp;compressio medullae spinalis, veroorzaakt door eene vernauwing van het wervelkanaal ingevolge vormveranderingen van één of meer wervels.

De verdikkingen van de bovenkaak namen hier nimmer die afmetingen aan, dat er van een bemoeilijkte ademhalingnbsp;door stenose van de neus sprake was.

Onderstaande photographie geeft een goed beeld van een patiënt ongeveer drie weken voor zijn dood, veroorzaaktnbsp;door een fractuur der lendenwervels.

Pathologische anatomie:


-ocr page 110-

94

In de volgende volgorde vindt men de beenderen het ergste aangetast; onderkaak, bovenkaak, ribben, wervels ennbsp;pijpbeenderen. De onder- en bovenkaak zijn in den regelnbsp;belangrijk verdikt en op doorsnede is het been van eennbsp;spekachtige consistentie. Hier en daar is het beenweefselnbsp;in osteoid weefsel overgegaan terwijl ook meerdere vettigenbsp;gedeelten worden aangetroffen. Het beenweefsel laat zichnbsp;gemakkelijk met een mes tot dunne schijfjes snijden. Denbsp;ribben buigen gemakkelijk door en knikken alvorens tenbsp;breken. Ook laten de ribben zich dikwijls gemakkelijk snijden. De mergsubstantie is donker rood van kleur en denbsp;corticale substantie minder dik als normaal. Op de ribbennbsp;worden ook meermalen verdikkingen waargenomen, waarschijnlijk als het gevolg van plaats gehad hebbende fracturennbsp;of inknikkingen, welke veroorzaakt worden, doordat hetnbsp;dier zijdelings op de borstkas gaat liggen. Aan de been-structuur der pijpbeenderen valt microscopisch weinig waarnbsp;te nemen en het is natuurlijk moeilijk uit te maken of denbsp;hardheid minder is geworden en of de mergholte vergrootnbsp;is. Vormveranderigen werden, uitgezonderd enkele exostosennbsp;der pijpbeenderen, alleen waargenomen aan de kaakbeenderennbsp;en de ribben.

Het merg der pijpbeenderen is dikwijls zeer vetrijk en min of meer bloederig. De epiphisen der pijpbeenderennbsp;zijn soms weeker als normaal en laten zich ook enkele malennbsp;snijden. Ook zijn de wervels van minder harde consistentie. Pathologische afwijkingen van de parenchymateusenbsp;organen werden nimmer aangetroffen.

De maatregelen, welke te Padalarang genomen werden, waren alle gericht op eene vermeerderde kalkvoeding en

verminderde kalkafgifte van het dier.

Het bodemonderzoek n. 1. rechtvaardigde de meening, dat kalkarmoede van de voedingsgewassen in verband metnbsp;het zeer intensieve fokkerij bedrijf als de oorzaak van de

osteomalacie moest worden aangenomen.

-ocr page 111-

95

In Frankrijk wordt tegenwoordig als minimum aangenomen^ wat betreft kalkgehalte van den bodem, voor fokkerij doeleinden, een kalkgehalte van 2‘’/o.—

Het grondonderzoek te Padalarang, waartoe drie monsters bovengrond en een monster ondergrond werden geanalyseerd, leverde het volgende opnbsp;Op droge stof berekend:

1ste nbsp;nbsp;nbsp;Monsternbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bovengrondnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;CaOnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,47“/o

2de nbsp;nbsp;nbsp;Monsternbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bovengrondnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;CaOnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,46„

3de nbsp;nbsp;nbsp;Monsternbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bovengrondnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;CaOnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,46 „

Monster nbsp;nbsp;nbsp;ondergrondnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;CaOnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,55 „

Deze lage cijfers evenwel gelden niet alleen voor den bodem te Padalarang.

De onderzoekingen van Dr. Dekker hebben aangetoond, dat op vele plaatsen op Java het CaO- gehalte van dennbsp;bodem ver beneden het kalkgehalte blijft van den grond tenbsp;Padalarang. Uit een rapport van hem omtrent een grondonderzoek te Batavia ontleen ik het volgende.

CaO 0,074 „ CaO 0,215 „nbsp;CaO 0,26 „nbsp;CaO 0,38 „nbsp;CaO 0,22 „

1ste Monster bovengrond CaO 0,093®/o 2denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Monsternbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bovengrond

3de nbsp;nbsp;nbsp;Monsternbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bovengrond

iste nbsp;nbsp;nbsp;Monsternbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ondergrondnbsp;2de Monster ondergrondnbsp;3de Monster ondergrond

Hieraan voegt de onderzoeker het volgende toe:

„Ook het kalkgehalte der diepere lagen kan normaal genoemd worden voor javaanschen grond. Opvallend isnbsp;echter het lage kalkgehalte van den bovengrond. Allenbsp;getallen blijven echter nog beneden het voor Padalarangnbsp;gevonden gemiddelde.”

Dat de ondergrond meer CaO bevat dan de bovengrond moet worden toegeschreven aan de mindere uitspoelingnbsp;door den zwaren regenval. Van welken invloed de velenbsp;regens zijn op het kalkgehalte van den bodem blijkt uit denbsp;analyse van een grondmonster genomen aan den voet van


-ocr page 112-

96

een kalkberg in de onmiddellijke nabijheid van Padalarang.

Het kalkgehalte was hier ook nog minder dan V2 °/o- Op Hawaii komt volgens Elliat de osteomalacie in de zeer vochtige streken met grooten regenval (150 Engelsche voeten)nbsp;veelvuldig voor, terwijl in de meer droge streken met weinignbsp;regenval de ziekte door hem nimmer werd aangetroffen.’

In overeenkomst met den bodem is ook het kalkgehalte van het voedsel zeer gering. De volgende analyses gevennbsp;een overzicht van het kalkgehalte van meerdere grassennbsp;te Padalarang.

Bengaalsch gras; H2 O — 15,15'Vo'

Asch — 11,75 „ .

waarin Ca O — 4,6 „ en P2 O5 5,24%.

Lucerne: nbsp;nbsp;nbsp;Hj O— 28 „.

Asch — 8,3 „ .

waarin Ca O — 7,5 „ en Pj O5 8,32 „ .

Tatambangang; H2 O — 15,85 „ .

Asch nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8,9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

waarin Ca O nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2,4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Pjnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;O5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5,95nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Grinting; nbsp;nbsp;nbsp;H2 Onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14,8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Asch nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

waarin Ca O— nbsp;nbsp;nbsp;4,1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;O5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5,63nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Waderan: nbsp;nbsp;nbsp;Hj Onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15,8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Asch nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8,9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

waarin Ca O nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2,4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Pjnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;O5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5,95nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Bengaalsch gras van bodem met kalkbemesting:

H2O -15,95%-

Asch nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

waarin Ca O nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Pjnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;O5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5,08nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Lucerne van bodem met kalkbemesting:

H2 O - nbsp;nbsp;nbsp;25 «/o-

Asch — 8,43 „ .

waarin Ca O —12,6 „ en P2 O5 6,91 „ .

-ocr page 113-

97

Daar op Soemba waarschijnlijk geen osteomalacie voorkomt, welke overtuiging gegrond is op het feit, dat bij geen der sandelhout legerpaarden vroeger de ziekte is waargenomennbsp;en er bij de nog in het leger aanwezige sandelhout hengstennbsp;geen osteomalacie voorkomt was het wel interessant hetnbsp;kalkgehalte te kennen van het gras op Soemba. De analysenbsp;van een grasmonster, bestaande uit verschillende grassennbsp;leverde dan ook een verrassend resultaat op.

Soemba gras; H2 O —15,3 %.


asch —11,3 „.

8,127o Ca O en 4,09«/o P2 O5


waarin


Brengen we nu de verschillende analysen over in een tabel alles berekend op droge oorspronkelijke stof, dan krijgennbsp;wij het volgende overzicht.

QJ

bjD C

W)

^ r:: s S p

rj CC ^ fj

— oj *a — bjo^ 2 bJO o ; 5 c: o

TO nbsp;nbsp;nbsp;O I TO ^ O

0,491

0,674


0,47 0,53 1,47


0,657

0,726


0,865

0,958


0,254

0,630


1,083

0,545


1,047

0,661


Zooals we uit bovenstaande tabel zien, is het kalkgehalte van het gras te Padalarang, Batavia en Salatiga '/2 7o,nbsp;wat zeer gering is te noemen in vergelijking met Europeeschenbsp;analyses en bedraagt dan ook nog minder dan de helft.nbsp;Verder zien we hier uit, dat het Soemba gras ruim tweenbsp;maal zooveel kalk bevat als het gras op Java en zelfs nognbsp;meer als Bengaalsch gras van een bodem met kalkbe-

7


-ocr page 114-

98

mesting. Waarschijnlijk is dit dan ook de reden, dat op Soemba zulk een goed paardenras voorkomt en betreurenswaardig is het, dat door het niet tijdig nemen van de noo-dige maatregelen, daar het paard zoo is achteruitgegaan.nbsp;Soembawa was de aangewezen plaats voor het fokken vannbsp;paarden, hetgeen evenwel niet wegneemt, dat een tammenbsp;stoeterij op Java zeer goede resultaten kan hebben, wanneernbsp;men maar zorgt, dat de bodem door toevoeging van denbsp;noodige ontbrekende bestanddeelen aan de voor fokkerijnbsp;gestelde eischen voldoet.

Het behoeft geen betoog, dat onder de aangetoonde bo-demomstandigheden de gevolgen niet uitbleven. Na een intensief fokkerijbedrijf van ± 3 jaren waren 40 “/o dernbsp;fokmerries door osteomalacie aangetast. Waarom nu juistnbsp;alleen de vrouwelijke fokdieren?

Dit is toch haast niet denkbaar, wanneer we met een infectieziekte te doen hebben. Het antwoord is eenvoudig.

De sandelhout fokmerrie werd den 9den dag na den partus gedekt, waardoor een zeer hoog percent ± 85 bevrucht werd.nbsp;De cervix uteri is dan n.1. nog niet gesloten. Despeentijdnbsp;was gesteld op zes maanden, De merrie had dus gedurendenbsp;de eerste zes maanden na den partus te zorgen voor dennbsp;opbouw van twee individuen en de volgende vijf maandennbsp;voor één, terwijl gedurende al dien tijd het dier ook voornbsp;de instandhouding van zijn eigen beenderstelsel moest zorgen.

De prophilactische en therapeutische maatregelen, welke genomen werden ter beteugeling der ziekte waren de volgende:

a. nbsp;nbsp;nbsp;De veulens van de nog niet klinisch aangetaste merriesnbsp;worden na ruim vier maanden gespeend.

b. nbsp;nbsp;nbsp;Na den speentijd worden deze merries met de eerstkomende hengstigheid weder gedekt.

c. nbsp;nbsp;nbsp;De veulens van zeer zieke merries worden dadelijknbsp;gespeend en zoo mogelijk door een gezonde moedernbsp;gezoogd.

-ocr page 115-

99

d. nbsp;nbsp;nbsp;Zieke merries worden niet meer voor de voorttelingnbsp;gebruikt, alvorens voldoende zekerheid is bekomen, datnbsp;ze besteld zijn.

e. nbsp;nbsp;nbsp;Gering aangetaste merries mogen hun veulen zoogen,nbsp;zoolang zich geen verschijnselen van achteruitgang bijnbsp;de moeder doen waarnemen,

ƒ. Alle fokmerries ontvangen per dag en verdeeld over drie maaltijden 20 tot 30 gram voederkalk en, zoolang denbsp;voorraad strekt. Lucerne.

g. nbsp;nbsp;nbsp;De weideplaatsen en grastuinen ondergingen een zwarenbsp;kalkbemesting.

h. nbsp;nbsp;nbsp;De hoeveelheid te voeren gras werd verhoogd.

De resultaten waren na een jaar reeds duidelijk merkbaar. Gedurende de maanden September, October, Novembernbsp;en December 1906 breidde de ziekte zich eenigermate uit,nbsp;wat ik toeschrijf aan den nog te korten duur van de toegepaste maatregelen. Gedurende de maanden Januari tot ennbsp;met Mei bleef de toestand der aangetaste merries dezelfde,nbsp;terwijl geen nieuwe gevallen werden waargenomen. In hetnbsp;verloop van de volgende maanden tot op heden werdennbsp;geen nieuwe gevallen meer bij de stoeterij waargenomen ennbsp;bij meerdere patiënten liepen de klinische symptomen belangrijk terug. Het eerst wordt de zwelling der bovenkaaknbsp;minder en deze verdwijnt meermalen geheel en daarna,nbsp;doch zeer langzaam nemen ook de verdikkingen dernbsp;onderkaak meer en meer af. Het verloop der ziekte heeftnbsp;zich gewijzigd.

Daar waar vroeger een patient na den partus hard achteruitging, valt dit tegenwoordig niet meer waar te nemen. Deze achteruitgang kenmerkte zich, zooals we gezien hebben,nbsp;door snelle vermagering, pijnlijke onregelmatigen gang ennbsp;vererging van de verschijnselen van den kant van het been-derstelsel. Zoo verliep in 1906 de ziekte letaal ingevolge

-ocr page 116-

100

fracturen of algemeene kachexie bij de No. 56, 21, 10 en 442; de merries No. 14, 24, en 48, welke reeds in Septembernbsp;1906 tot de erg aangetaste dieren behoorden en drachtignbsp;waren, vertoonden na den partus bovengenoemden achteruitgang niet. Waar dus in 1906 de erg aangetaste en drachtige merries vrij wel ten gronde gingen, daar hielden denbsp;patiënten in 1907 zich na den partus zeer goed. Sedert hebbennbsp;de laatstgenoemde merries twee normaal gebouwde veulens groot gebracht. Een tiental Australische fokmerries,nbsp;welke einde 1906 te Padalarang aankwamen en waarvannbsp;de meeste nu reeds twee veulens hebben groot gebracht,nbsp;bleven onder de genomen prophylactische maatregelen gevrijwaard van osteomalacie.

De merries werden in stallen geplaatst, waar vroeger zieke dieren gestaan hadden, terwijl de stallen vooraf niet werdennbsp;gedesinfecteerd. Dit pleit dus niet erg voor de 3de conclusienbsp;van Theiller.

Wanneer toch de ziekte infectieus was, dan zouden er toch wel enkele onder deze Australische fokmerries aangetastnbsp;zijn geworden.

De volgende proeven werden door mij genomen.

In Augustus 1907 werd een proef genomen met vier konijnen uit éénzelfde nest en van ongeveer éénjarigennbsp;leeftijd. Twee ervan ontvingen gedurende twee achtereenvolgende dagen een intraperltoneale injectie van 10 cM^.nbsp;veneus bloed, genomen uit de halsader van patiënt No. 441,nbsp;welke in hooge mate lijdende was aan osteomalacie. Denbsp;beide andere dieren werden bestemd voor de contröle. Nanbsp;verloop van vier maanden werden de vier konijnen afgemaakt.nbsp;Gedurende deze vier maanden vertoonden de dieren geennbsp;enkele ziekelijke afwijking.

Bij de sectie werden dan ook macroscopisch geen pathologische afwijkingen van het beenderstelsel aangetroffen.

In Mei 1907 werd een kampongveulen, oud l'/2 jaar intraperitoneaal ingespoten; gedurende drie achterenvolgende

-ocr page 117-

101

dagen met 50 cM^. bloed, genomen uit de halsader van een patiënt, welke lijdende was aan osteomalacie. Het resultaatnbsp;evenwel was negatief.

Verder werden gedurende acht maanden in één kleine stal ondergebracht een zeer ziek paard (Australiër) en eennbsp;twee-jarig hengstveulen van de stoeterij, dat volkomennbsp;normaal was. Dit veulen kon voor deze proef gebruiktnbsp;worden, daar het dier lijdende was aan irido-chorioiditisnbsp;chronica. De beide paarden aten uit den zelfden voerbaknbsp;en werden door één man verpleegd met hetzelfde poets-gereedschap. Bovendien ontving het veulen nog een intra-peritoneale injectie van 50 cM^. bloed, afkomstig van zijnenbsp;zieke buurvrouw.

Het veulen bleef niettemin volkomen normaal. Met de sandelhout fokmerrie No. 17 werd de volgende proef genomen: (Deze patiënt was volkomen blind ingevolge irido-chorioiditis chronica aan beide oogen).

De patiënt vertoonde slechts de eerste geringe verschijnselen van osteomalacie aan de onderkaak n.1. een geringe verdikking, verioopend onder de kroon der kiezen van denbsp;onderkaak. Het doel van de proef was nu door voeren vannbsp;kalkarm voedsel de ziekte te doen verergeren. Daartoenbsp;werd in de eerste plaats patiënt gedekt. Patiënt werd nunbsp;uitsluitend gevoed met paddi en deduk. De proef duurdenbsp;een jaar. De voedingstoestand van de patiënt bleef goed;nbsp;na eenen normalen drachtigheidsduur bracht de merrie eennbsp;dood veulen ter wereld, waardoor dus de zoogtijd verviel.nbsp;Wel werd nog getracht een kampongveulen te koopen omnbsp;hierin te voorzien, doch deze pogingen slaagden niet.

De klinische verschijnselen nu waren maandelijks geregeld toegenomen en dat het beoogde doel volkomen bereiktnbsp;werd bleek wel hieruit, dat de patiënt den afstand tusschennbsp;het Remonte-Depot en het station Padalarang, zijnde 3nbsp;paal, niet kon afleggen zonder een beenfractuur te bekomen.nbsp;De patiënt werd n.1. opgezonden naar het veeartsenijkundig

-ocr page 118-

102

laboratorium te Buitenzorg. Omtrent de pathologisch anatomische veranderingen kan ik niets mededeelen, daar ik daaromtrent niets vermocht vernemen *). Bovenstaandenbsp;eenvoudige proefnemingen zijn natuurlijk niet afdoende omnbsp;een zekere conclusie vast te stellen, doch materiaal omnbsp;meerdere proefnemingen te verrichten ontbrak mij.

In ieder geval evenwel pleit het bovenstaande niet voor een infectie-ziekte.

In het kort samengevat hebben we dus het volgende gezien:

1. nbsp;nbsp;nbsp;Door geen enkele onderzoeker is gedurende het verloopnbsp;van de ziekte een verhoogde temperatuur waargenomen.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Het microscopisch onderzoek van bloed en beenmergnbsp;is eveneens negatief geweest.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Het is geen der vele onderzoekers gelukt, de ziekte bijnbsp;het paard door transfusie van bloed of subcutane injectie van een beenmergemulsie experimenteel te verwekken.

4. nbsp;nbsp;nbsp;De sandelhout paarden van het mannelijk geslacht blevennbsp;alle gevrijwaard van de ziekte niettegenstaande hunnbsp;innige aanraking met zeer zieke paarden.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Van de remonte-paarden werden er alhier niettegenstaande remonte-depot en stoeterij voor 1906 niet vannbsp;elkaar gescheiden waren, slechts enkele dieren aangetast.

6. nbsp;nbsp;nbsp;Bij de stoeterij werden alleen vrouwelijke fokdierennbsp;aangetast en wel ± 40%.

7. nbsp;nbsp;nbsp;Onder de Australische fokmerries, welke geplaatst warennbsp;in stallen, waar patiënten, lijdende aan osteomalacie

0 Bedoeld sectieverslag is naar door mij ingewonnen berichten verzonden aan den Beheerder der stoeterij te Padalarang.


-ocr page 119-

103

verblijf hadden gehouden, werden geen gevallen van osteomalacic aangetroffen.

8. Op een vijftal na kunnen tegenwoordig al de aangetaste fokmerries als hersteld beschouwd worden, daar zij weder normaal gebouwde veulens hebben grootnbsp;gebracht, zonder er zelf nadeeligen gevolgen van tenbsp;hebben ondervonden.

Neemt men nu behalve het bovenstaande en de door mij genomen proeven in aanmerking, dat het kalkgehaltenbsp;van den bodem en het voedsel absoluut onvoldoende wasnbsp;voor fokkerijdoeleinden en dat de resultaten van de therapie en prophylaxis, welke uitsluitend gericht waren opnbsp;de kalktheorie (inanitie theorie) zeer goed waren, dan is denbsp;overtuiging, dat de oorzaak van de osteomalacic gelegennbsp;is in de kalkarmoede van het voedsel, op goede grondennbsp;gebaseerd.

Is, zooals sommige deskundigen beweren, het kalkarme voedsel alleen het praedisponeerend moment voor het ontstaan van de osteomalacic, zoo zal uit een praktisch oogpuntnbsp;beschouwd het opheffen van dit euvel ook tot goede resultaten voeren.

Uit de onderzoekingen van Dr. Dekker blijkt, dat de bovengrond van Java absoluut ongeschikt is voor fokkerijdoeleinden. Hij toch zegt, dat een CaO gehalte van dennbsp;ondergrond van 0,22—0,38'’/o voor Javaanschen grondnbsp;normaal is.

Als men nu weet, dat gronden, waarop in Europa voedergewassen worden verbouwd 3 tot 5%. CaO bevatten en het kalkgehalte op Java nog beneden V2“/o blijft, dannbsp;is dit niet bemoedigend te noemen voor de toekomst van Javanbsp;op fokkerij-gebied. Ik vrees dan ook, dat onder de gegevennbsp;bodemomstandigheden de resultaten van het fokken vannbsp;een grooter gebruikspaard door de bevolking niet schitterendnbsp;zullen zijn.

-ocr page 120-

104

Zoolang men evenwel blijft bij een klein paard, kunnen waarschijnlijk bevredigende resultaten verkregen worden.

Op eene tamme stoeterij toch is het mogelijk door kunst-bemesting de tekortkomingen van den bodem aan te vullen maar voor een geheel gewest is dit ondoenlijk.

Met het kalkgehalte van den bodem valt of staat de paardenfokkerij in een land.


-ocr page 121-

Het verzamelen en verzenden van ziektemateriaal.

Nu we in Indië in Buitenzorg een Veeartsenijkundig Laboratorium hebben, eene instelling, waar gelegenheid wordt geboden om materiaal, dat men in de praktijk tegenkomt,nbsp;en dat vaak den Gouvernements veearts ondoenlijk is tenbsp;onderzoeken, hetzij door gebrek aan tijd, hetzij door gebreknbsp;aan een daarvoor benoodigd, vaak uitgebreid instrumentarium en een groote bibliotheek, is het gewenscht, deze stoffennbsp;op de voor het onderzoek noodige en voor den veeartsnbsp;meest gemakkeiijke en practische wijze te verzenden.

Om op een eenvoudige manier materiaal te verzamelen, dat men herhaaldelijk in de praktijk tegenkomt en waarbijnbsp;dan meermalen moet worden gezegd: „Had ik nu maar eennbsp;paar voorwerpglaasjes of een paar reageerbuisjes bij me”, isnbsp;het aan te raden een klein kistje te laten vervaardigen, waarinnbsp;zooveel mogelijk alles voorkomt, wat voor de verzamelingnbsp;noodig kan wezen.

Heeft men zoo’n wat de Duitschers noemen „Besteck”, dan behoeft men nooit voor het feit te staan, juist het meestnbsp;noodige te hebben vergeten.

Instrumentenkistje. {plaatje).

Daarvoor kan dan worden genomen een blikken bakje dat bijgaande teekening toont, en dat door iederen blikslager gemakkelijk is te vervaardigen.

Het behoeft in z’n afmetingen de lengte van 40 c.M. en de hoogte en breedte van 20 c.M. niet te overschrijden ennbsp;is dus zeer transportabel.

ï.'

We zien het verdeeld in de vakken a, b, c, d en ƒ, waarvan a het plekje is voor een kleine maar stevige zaag, b bevat een hamer, een flink hakmes en een sterken hakbeitel,

-ocr page 122-

106

d biedt ruimte voor een spirituslamp, terwijl e en / vakjes zijn, waarin grootere en kleinere openingen gelegenheidnbsp;bieden voor het inzetten van stopfleschjes en reageerbuisjes.

De ruimte c blijft open voor het bergen van wat kleinere mesjes, een pincet, een pakje watten, voorwerpglaasjes ennbsp;dekglaasjes, een injectie-spuitje, wat sublimaat, een handdoek en wat men meer aan kleine voorwerpen, als platinanbsp;naalden, enz. denkt noodig te hebben.

Alles wordt gesloten door een gemeenschappelijk deksel met overhangende randen en een hengsel van boven ennbsp;kan worden geplaatst in een nauwsluitend houten kistje,nbsp;dat het blikken bakje voor deuken bewaart.

Het blikken geheel biedt het voordeel, dat het gemakkelijk kan worden gedesinfecteerd door uitkoken, wanneer dit noodig mocht zijn.

Van de verschillende voorwerpen is de lamp nog een nadere beschrijving waard.

Blaaslamp. {plaat).

Als lamp is uitnemend geschikt de blaaslamp, in Holland meer bekend onder den naam van ververslamp.

Bijgaande afbeelding geeft zeer nauwkeurig het instrument in alle onderdeden weer.

In de holte a wordt een weinig spiritus gedaan, die men laat opbranden.

De brander wordt daardoor verhit, de benzine in het reservoir verdampt en er spuit een stroom van gas naarnbsp;buiten, die aangestoken, een prachtige vlam levert.

Men coupeert hiermede heel wat misère, die aan gewone spirituslampjes is verbonden, als het uitwaaien van de vlamnbsp;op een kritiek moment, het inslaan van de vlam en meerdere ongelukken.

Bovendien is de vlam zichtbaar, iets wat van een spiri-tusvlammetje in het helle zonlicht niet gezegd kan worden,


-ocr page 123-

fig I.

Iiistrumentmkisye



-ocr page 124- -ocr page 125-

107

Men kan de vlam alle richtingen geven, waardoor ze geschikt is, om op verschillende plaatsen, de haren wegnbsp;te schroeien, kortom men kan er alle manipulaties medenbsp;uitvoeren zonder vrees voor morsen.

Gaan we nu over tot den aard van het te verzamelen materiaal en de verzending daarvan, dan komt het mijnbsp;voor, dat we het best doen die ziekten achtereenvolgensnbsp;te bespreken, die voor materiaalverzending in aanmerking komen.

Sectie maken.

Bespreken we vooraf even het vlug maken van sectie op het te onderzoeken cadaver.

Men doet de sectie bij voorkeur op een met gras begroeiden bodem, kleibodem is beslist af te raden, daar men dan innbsp;minimum van tijd in een modderpoel rondscharrelt.

Het kadaver wordt op den rug gerold, met een paar forsche sneden worden linker vóór-en achterbeen van dennbsp;romp gescheiden, waarbij het voorbeen dan gemakkelijknbsp;in zijn geheel is om te slaan, en ook het achterbeen nanbsp;luxatie uit het heupgewricht.

Nu wordt van de Symphisis pubis af tot aan den hals de huid met de onderliggende spieren ineens gekliefd.

Met een zaag of hakmes zaagt of hakt men dan van het cartilago xyphoidea af alle ribben door (er goed op tenbsp;letten, dat ook de eerste rib wordt doorgezaagd).

Nu laat men den romp op de linkerzijde rollen en klieft de huid en de buikspieren van af den voorrand van de symphisis tot aan het kruisbeen.

De heele rechterhelft van borst- en buikwand kan nu worden omgeiegd.

Men moet er op letten, dat de ribben niet worden gebroken, daar de scherpe beenpunten anders gevaar voor infectienbsp;kunnen opleveren.

-ocr page 126-

108

Het cadaver ligt nu gehalveerd voor ons, en de organen kunnen gemakkelijk één voor één worden uitgenomen.

Zoo komt dan het eerst aan de beurt.

Malleus.

Uit een diagnostich oogpunt onderscheidt men:

a. nbsp;nbsp;nbsp;Klinische malleus.

b. nbsp;nbsp;nbsp;Occulte malleus.

Bij de eerste zijn dus klinisch waarneembare symptomen, die op malleus duiden, hetzij dan chancers of litteekensnbsp;op het neusslijmvlies, hetzij abscessen, die in verband metnbsp;het verloop van de ziekte tot de diagnose malleus kunnennbsp;lijden, lymphangitis of klierzwelling.

Hiermede kan het stellen van de diagnose malleus zijn afgeloopen, echter kan het voorkomen, dat men meerderenbsp;of algeheeie zekerheid wenscht te hebben, hetzij uit eennbsp;gerechtelijk oogpunt of anderszins.

We kunnen dan gebruik maken van de malleinatie, die samen kan gaan met het opzenden van serum aan hetnbsp;veeartsenijkundig laboratorium, alwaar dan door agglutinatienbsp;en komplementbinding verder kan worden uitgemaakt, ofnbsp;het dier inderdaad lijdende is aan kwaden droes, ja of neen.

Het zij hier ter plaatse opgemerkt, dat het nemen van serum moet geschieden, vóór men malleineert, onverschillignbsp;subcutaan of ophthalmo, daar anders door vorming vannbsp;anti-malleine in het bloed, fouten zouden kunnen ontstaan.

Hoe nauwkeurig deze reacties ook zijn, het kan voorkomen (gerechtelijk geval), dat men de malleus-bacil wil isoleeren.

Daarvoor is noodig het bacteriologisch onderzoek van neussecreet of pus.

Hiervoor eigent zich het best de subcutane enting van een cavia met de verdachte stof, daar in neusslijm en vaaknbsp;ook in pus meestal weinig malleus-bacillen voorkomen ennbsp;deze in cultures dadelijk uit de te onderzoeken stof wordennbsp;overwoekerd door andere gemakkelijk groeiende bacteriën;

-ocr page 127-

109

of de cultuur wordt dermate verontreinigd, dat de isoleering der malleuskolonies zeer moeilijk is.

Bij intraperitoneale enting, soms ook bij subcutane enting ontstaat een purulente periorchitis.

Er zij echter op gewezen, dat het verwekken van een orchitis geenszins specifiek is voor de malleus-bacil, maarnbsp;dat zij ook wordt verwekt door de bacil van de farcinnbsp;du boeuf, door necrose-bacillen en dus voor de vaststellingnbsp;van de diagnose malleus op deze wijze wel degelijk eennbsp;verder onderzoek en kweeken van het micro-organismenbsp;noodig is.

Enten van marmotten.

De subcutane enting geschiedt het gemakkelijkst aan de binnenvlakte van de rechter achterdij.

De marmot wordt door een helper vastgehouden met duim en wijsvinger van den rechterhand, die een ring om denbsp;schouders van het diertje vormen, terwijl de rest van denbsp;hand den rug steunt, en met linkerhand wordt de linkerachterpoot gefixeerd.

Het diertje wordt op deze wijze gestrekt gehouden, terwijl het rechterachterpootje vrijblijft, om den operateur gelegenheid te geven, het tusschen duim en middelvinger van denbsp;luikerhand te klemmen, terwijl met de wijsvinger van dienbsp;hand de poot iets naar boven wordt gedrukt, waardoornbsp;de dij wordt afgeplat en een grooter oppervlak biedt.

De canule wordt nu, terwijl ze reeds op het spuitje zit, met de rechterhand ingebracht en onder de huid geschoven.

Dat wegknippen van de haren en grondige desinfectie van de te enten plaats moét voorafgaan, spreekt van zelf.

Mocht uit het wondje na terugtrekken van de canule nog een weinig vocht terugvloeien iets wat wel gebeurt,nbsp;als de canule wat wijd is, dan strijkt men een paar keernbsp;met de canule over het gemaakte wondje heen.


-ocr page 128-

110

Mocht het neusslijm of de etter te dik zijn, om dadelijk in te spuiten, dan kan men ze in een mortiertje met watnbsp;gekookt water verdunnen en wrijven.

Men zuigt ze dan op door de canule, daar, wanneer men ze met het spuitje opzuigt en er daarna de canule opzet,nbsp;bij deze bewerking vocht uit het ondereinde van de canulenbsp;sijpelt, waarmee men zich kan infecteeren.

Bestaat er vermoeden op malleus, is er dus sprake van occulten kwaden droes, dan heeft men zich slechts te bepalen tot het opzenden van serum aan het Laboratoriumnbsp;en daarna het doen van de ophtholmo malleïnatie en van denbsp;subcutane malleïnatie, wanneer daarvoor tijd en gelegenheidnbsp;bestaat.

Er wordt hier gesproken van het opzenden van serum.

Hiervoor zullen binnen niet al te langen tijd van het laboratorium aan iederen veearts worden verstrekt een canule,nbsp;een houten blokje, inhoudende een buisje (a) om het bloednbsp;in op te vangen en een pasteursche pipet (b) om hetnbsp;serum van het gestolde bloed af te zuigen.

Men knipt de haren op de vena jugularis wat weg, wascht het kaal geknipte plekje met een watje, gedrenkt in alcohol,nbsp;schoon, droogt het dan met het nu uitgeknepen watje nanbsp;en brengt de canule in.

Nu laat men eerst wat bloed door de canule stroomen en laat daarna het buisje voor 3/4 volloopen met bloed.

Het buisje wordt nu weder met de watten prop, waarmede het voorzien was, gesloten en daarna gedurende een kwartiernbsp;rustig neergezet om het bloed gelegenheid tot stollen tenbsp;geven. Daarna kan het worden getransporteerd, en na éénnbsp;uur is er reeds voldoende serum afgezet om daarmede denbsp;pipet te vullen.

Alles wordt nu weer op z’n plaats gebracht en het blokje gesloten en verzonden.

Wil men van meerdere paarden na elkaar bloed nemen, dan kan dat met dezelfde canule gebeuren, mits ze telkens

-ocr page 129-

Ill

vóór liet inbrengen bij het volgende paard met wat gekookt water wordt uitgespoeld, en men voor het opvangen vannbsp;het bloed er eerst wat bloed van het getapt wordende paardnbsp;heeft laten doorstroomen.

Septichaemia haeiTiorrag;hica.

Meestal is hierbij de diagnose wel dadelijk vast te stellen. Het komt echter voor, dat men twijfelt, er wordt dannbsp;sectie gemaakt en bloed, zoo mogelijk ook oedeemvocht,nbsp;opgezonden.

Het bloed wordt bij voorkeur uit het hart genomen.

Hiertoe wordt op één der boezems een plekje met het brandmes afgeschroeid, de pipet wordt, nadat het knopjenbsp;er is afgebroken, op deze plaats door de hartspier heennbsp;gestoken en men blaast er even door om een eventueelnbsp;vleeschpropje, dat voor de opening zit, er uit te verwijderen, waarna de pipet wordt volgezogen, teruggetrokkennbsp;en dicht gesmolten.

Mocht men bang zijn bij het opzuigen iets in den mond te krijgen, dan kan dat worden voorkomen door gebruik tenbsp;maken van een gummi ballonspuitje met dito tuitje, zoo-als zij bij den niensch wel worden gebruikt bij het geven vannbsp;neusdouches. Men drukt dan de opening van het spuitje,nbsp;dat, doordat het van gummi is, goed aansluit, tegen hetnbsp;achtereind van de pipet en zuigt deze vol. Zijn oedeemennbsp;aanwezig, dan knipt men op de plaats, waar men zichnbsp;voorstelt vocht te nemen, de haren wat weg, schroeit denbsp;plek af en maakt een diepe snede, die dan spoedig volloopt met oedeemvocht, dat aan alle kanten uit het weefselnbsp;vloeit en zich in het reservoir verzamelt.

Daaruit kan dan met de pipet wat worden opgezogen.

Is het cadaver reeds in rotting overgegaan, zoodat bloed-praeparaten zeer verontreinigd zijn, dan ent men een paar perkoetoets, die overal gemakkelijk zijn te verkrijgen, onderhuids met wat bloed uit het hart van het gestorven dier.

-ocr page 130-

112

Enten van duifjes.

Dat onderhuidse!! enten kan geschieden, met een platina spatel die men even in het bloed doopt.

Op de borst van het duifje worden de veeren wat weggeblazen, zoodat de naakte huid vrijkomt.

Hier nu steekt men de spatel in, en krabt dan onder de huid wat in het spierweefsel.

Ook met een pipet kan dit geschieden, de punt daarvan is scherp genoeg om er mede door de huid van een duifjenbsp;te komen.

Meestal zijn de perkoetoets een dag later dood en strijk-preparaatjes, gemaakt uit het hartebloed, toonen, gekleurd met wat verdu ide carbolfuchsine in groote massa’s en reinnbsp;de septichaemie-bacillen.

Mocht het kleuren van de praeparaten en het microscopisch bekijken ervan wat te veel tijd eischen, dan is het een kleine moeite ze even naar het Laboratoruim op te zenden.

Surra.

Bij deze ziekte maakt de veerarts reeds dadelijk, om de diagnose met zekerheid te kunnen stellen, strijkpraeparaten,nbsp;die thuis een mooi en duidelijk beeld toonen, als zij opnbsp;de door Giemsa aangegeven methode worden gekleurd.

Mocht de deskundige op de plaats van onderzoek een microscoop tot zijn beschikking hebben, dan ziet hij innbsp;versche bloedpraeparaten heel mooi de levendige bewegingnbsp;der parasieten.

Kunnen zooals dat' meermalen gebeurt, microscopisch geen parasieten worden gevonden, omdat zij juist op datnbsp;moment weinig in het bloed voorkomen, dan doet men hetnbsp;best, waar dat kan, een hond, konijn oh marmot intraperi-toneaal te enten met bloed van het zieke dier.

De marmot eigent zich daarvan het best tot opzenden.

Door middel van een spuitje wordt een hoeveelheid bloed uit de vena jugularis opgezogen van 2 a 3 c.M.

Ji


-ocr page 131-

113

en die snel in de buikholte van de cavia gespoten. Hierbij geldt het beschrevene van de subcutane enting.

Na eenige dagen vertoonen zich de parasieten dan reeds in het cavia-bloed, dat men dit proefdiertje ontneemt, doornbsp;een kleine snede in het oor.

Is het onderzoek te bezwarend en te tijdroovend, dan kan de cavia aan het Laboratorium worden opgezonden, mits innbsp;kooitjes met vliegengaas afgesloten, om daar in observatienbsp;te blijven.

Piroplasmose.

Aan het Laboratorium worden hiervan gaarne zooveel mogelijk uitstrijkpraeparaten ontvangen voor de bestudee-ring van de morphologic der verschillende parasieten; ditnbsp;geldt ook voor de surra. Worden de praeparaten gemaaktnbsp;van gestorven dieren, dan vindt men de parasieten nognbsp;het best bewaard in uitstrijkpraeparaten, van de miltpulpenbsp;gemaakt.

Saccharomycose.

De Saccharomyces-bollen kunnen door den veearts zelf gemakkelijk microscopisch in versche strijkpraeparaten vannbsp;pus worden aangetoond. Mocht hiertoe geen gelegenheidnbsp;bestaan dan is het verkieslijk de pus in dichtgesmoltennbsp;Pasteursche pipetten op te zenden.

Hondsdolheid.

Ingevolge de circulaire van den Directeur van Landbouw, van 24 April 1909, zullen voortaan allléén de hersenen vannbsp;honden, verdacht van dolheid of daaraan lijdende, die personen gebeten hebben, naar het instituut Pasteur te Weltevreden worden opgezonden. Zijn dergelijke honden echternbsp;afgemaakt voordat zij nog personen hebben gebeten, dannbsp;worden de hersenen opgezonden naar het Veeartsenijkundignbsp;Laboratorium te Buitenzorg.

8

-ocr page 132-

114

Zooals bekend, worden die hersenen in de eerste plaats gebruikt om ze te onderzoeken op het voorkomen vannbsp;Negrische lichaampjes, in de tweede plaats voor entingen.

Een zeer goede methode om de hersenen uit de sche-delholte te nemen, en waaraan weinig gevaar voor besmetting is verbonden, bestaat in het eerst fixeeren van den kop op een plank, door een grooten spijker door den neus innbsp;de plank te drijven.

De kop ligt nu mooi gefixeerd, en nadat de huid is afgenomen, kan het schedeldak gemakkelijk met behulp van hamer en beitel worden verwijderd.

Nu worden de bloot gekomen hersenen gekliefd en de ammonshoornen er uit genomen.

De eene ammonshoorn komt dan in 70% alcohol, de andere wordt in glycerine geconserveerd en beide zoo opgezonden.

Tenslotte nog iets over het verzenden van orgaandeeltjes en parasieten.

Weefselstukjes.

Treft men in organen pathologische veranderingen aan,

§

die men gaarne onderzocht wil hebben, dan worden uit die pathologische gedeelten stukjes genomen ter grootte vannbsp;3 bij 3 c.M. en deze in 10“/o formaline-oplossing toegezonden;nbsp;ze zijn dan bij aankomst aan het laboratorium gefixeerd ennbsp;kunnen dadelijk aan de verdere behandeling, die aan hetnbsp;maken van coupes vooraf moet gaan, worden onderworpen.

Parasieten.

Parasieten zendt men het best op in 1% formaline en dan liefst meerdere exemplaren van dezelfde soort indiennbsp;dat mogelijk is.

Een en ander, in verband met het feit, dat de kosten voor de verzending en het daarvoor gebruikte materiaal door hetnbsp;gouvernement zullen worden vergoed, zal hoop ik leiden totnbsp;een overvloedige toezending van onderzoekwaardig materiaal.

SMIT.

-ocr page 133-

De methode der complementbinding ais middel tot het herkennen van kwaden droes,

DOOR

Dr. J. DE HAAN.

In de Mededeelingen uit het Geneeskundig Laboratorium van het jaar 1907 werd door mij bericht omtrent den uitslag van eenige onderzoekingen, die ten doel haddennbsp;om na te gaan of de methode der complementbinding gebruiktnbsp;kan worden voor het opsporen van kwaden droes. Zijnbsp;waren echter door gebrek aan materiaal zoo gering in aantal,nbsp;dat het zeer wenschelijk bleef hetzelfde onderzoek zoonbsp;mogelijk op ruimer schaal voort te zetten. Hiervoor nunbsp;bood zich de gelegenheid toen onder de te Batavia aanwezige legerpaarden, die deel uitgemaakt hadden van denbsp;troepenmacht, ter beteugeling der politieke troebelen naarnbsp;Sumatra’s Westkust uitgezonden, opnieuw eenige gevallennbsp;van kwaden droes voorkwamen. Voor de bereidwilligheid,nbsp;waarmede de dirigeerende paardenarts H. J. Tromp denbsp;Haas en de militaire paardenartsen J. N. A. C. Scheepensnbsp;en J. C. Numans het materiaal te mijner beschikking stelden,nbsp;alsmede voor de bij het onderzoek verleende hulp, zij hunnbsp;te dezer plaatse dank gezegd.

Het hier bedoeld onderzoek loopt over 18 paarden. Bij alle werd eerst de malleïne-inspuiting verricht en tegelijkertijdnbsp;of eenigen tijd daarna gezocht naar de aanwezigheid vannbsp;specifieke antistoffen in het bloedserum der verdachte dieren,nbsp;evenals dit in het jaar 1907 is geschied. Voor de gevolgdenbsp;techniek zij verder naar dat verslag verwezen. De verkregennbsp;resultaten werden zooveel mogelijk door pathologisch-anatomischen bacteriologisch onderzoek gecontroleerd.


-ocr page 134-

116

De uitslag der malleïne-inspuitingen is vermeld in Tabel 1'), die der complementbindingen in Tabel 11, terwijl hierondernbsp;volgen de vermelding der redenen waarom verdenking opnbsp;kwaden droes bestond, de bevinding bij de sectie opgedaannbsp;en het resultaat van het bacteriologisch onderzoek. Tabel 111nbsp;geeft ten slotte eene vergelijking tusschen den uitslag dernbsp;malleïne- en dien der complementbindingsreactie.

No. 377. Verdacht wegens vermagering en verhoogde slijmafscheiding uit den neus. Tien dagen na de inspuitingnbsp;der malleïne bleek het bestaan van een chanker op het neus-middenschot, waarom het dier onmiddellijk werd afgemaakt.nbsp;Bij de sectie werden ulcera gevonden zoowel in het slijmvlies van de rechter als linker neushelft, in dat van hetnbsp;septum, den lateralen wand en der neusschelpen. Verdernbsp;vertoonden de longen een aantal kwade-droestuberkels in allenbsp;stadiën van ontwikkeling van speldeknop- tot boongrootte.nbsp;Uit den etter in deze tuberkels aanwezig werden kwade-droesbacillen gekweekt.

No. 833. Bij dit paard werd klinisch het bestaan van kwaden droes vastgesteld, daar zich op de rechterzijde van het neusmiddenschot een typische kwade-droeschanker bevond.nbsp;Onmiddellijk nadat dit was vastgesteld werd het dier afgemaakt en bij deze gelegenheid bloed verzameld voor denbsp;complementbindingsreactie. Bij de sectie werd behalve hetnbsp;genoemde ulcus er nog een aangetroffen in den larynx dichtnbsp;bij de stemspleet. Bovendien bevatten beide longen een aantal kwade-droestuberkeltjes van speldeknop- tot erwtgroottenbsp;en de rechter long in boven- en benedenkwab een ganzenei-groote haard. •

h Voor juist begrip der uitspraak in de kolom „Beslissing” van deze tabel raadplege men : L. J. Hoogkamer en Dr. J. de Haan.nbsp;Bijdrage tot de kennis van de malleïne als diagnosticum bij kwaden droes lenll. Mededeelingen uitnbsp;het Geneeskundig Laboratorium 1904 en 1906.


-ocr page 135-

117

No. 295. Verdacht en niet gemalleïniseerd wegens voortdurend verhoogde temperatuur. Bij de sectie werden van gierstkorrel tot vuistgroote haarden in de longen aangetroffen,nbsp;benevens een uitgebreide verzwering in de trachea en innbsp;de lever, onmiddellijk tegen de vena porta gelegen, een dui-veneigroote droesknobbel. Uit den etter der longhaardennbsp;werden kwade-droesbacillen gekweekt.

No. 161. Verdacht wegens slechten voedingstoestand en het bestaan eener zwelling ter hoogte van de 15e rib ternbsp;rechter zijde. Bij de sectie werd vastgesteld het bestaan vannbsp;gedissemineerden long-kwaden-droes: translucide en reedsnbsp;in verettering overgegane droestuberkels van gierstkorrel-totnbsp;boongrootte; vergrooting en verettering van de bronchialenbsp;lymphklieren; gezwollen milt met weeke pulpa en eenigenbsp;erwtgroote droeshaardjes; osteitis en periostitis malleotica,nbsp;geleid hebbende tot een appelgroot absces rondom de 16enbsp;en een knikkergroot absces aan de 17e rib, beide ter rechter zijde, terwijl ook links aan de 17e rib een belangrijkenbsp;verdikking van het periost was waar te nemen. Uit dennbsp;etter van, het grootste absces werden kwade-droesbacillennbsp;gekweekt.

No. 792. Verdacht wegens vermagering, een bestaande oedemateuse zwelling van het rechter achterbeen en alsnbsp;nevenpaard van No. 161. Door bizondere redenen konnbsp;op den tweeden dag niet geheel het verloop der temperatuur worden nagegaan. Des ondanks werd met het oognbsp;op den slechten algemeenen toestand van het paard totnbsp;afmaken overgegaan en bleken de longen de zitplaats vannbsp;een gedissemineerden kwaden droes met vele translucidenbsp;en erwtgroote veretterde haarden. Bovendien bestond eennbsp;rechtszijdige pleuritis adhaesiva en werden in lever en miltnbsp;enkele droestuberkels aangetroffen. Aan het rechter achterbeen bestond lymphangitis en lymphadenitis. Uit een


-ocr page 136-

118

gedeeltelijk veretterde lymphklier van de rechter knie werden kwade-droesbacillen gekweekt.

No. 162. Verdacht wegens vermagering, voortdurend hooge temperatuur, geringe zwelling van de submaxillairenbsp;lymphklieren en omdat dit paard gestaan had op de standplaats van No. 295. Om de hooge temperatuur werd hiernbsp;afgezien van de malleïne-inspuiing. Bij de sectie bleek hetnbsp;bestaan van een gedissemineerden long-kwaden-droes, metnbsp;vele translucide, erwtgroote, centraal veretterde droestuber-kels. De bronchiale lymphklieren waren gedeeltelijk veretterd.nbsp;Lever en milt bevatten erwtgroote droestuberkels. Periostitisnbsp;van een der ribben. Uit den etter der bronchiale lymphklieren werden kwade-droesbacillen gekweekt.

No. 997. Verdacht als nevenpaard van een paard (No. 909), dat elders wegens kwaden droes afgemaakt was. Bovendien verkeerde het dier in slechten voedingstoestand ennbsp;schommelde de temperatuur herhaaldelijk tusschen 38. 4 ennbsp;38.8. Op dien grond ware het misschien beter geweest vannbsp;de malleïne-inspuiting af te zien. Toen echter bij een derdenbsp;inspuiting de temperatuur op den tweeden dag 2.3“ bovennbsp;de gemiddelde kwam, en ook de complementbindingsreactienbsp;tot tweemaal toe een positieven uitslag had gegeven, werdnbsp;tot afmaken van het paard besloten. Bij de sectie bleken denbsp;longen doorzaaid met translucide kwade-droestuberkels, dienbsp;voor een gedeelte reeds in verettering waren overgegaan.nbsp;Culturen waren verontreinigd.

No. 533. Verdacht omdat de algemeene voedingstoestand wel iets te wenschen overliet, het paard nu en dan wel eensnbsp;hoestte en een verhoogde slijmafscheiding vertoonde uit hetnbsp;rechter neusgat. Daar dit paard bij twee, elkander met eennbsp;maand tusschenruimte opvolgende, malleïne-inspuitingennbsp;duidelijk als ziek had gereageerd en ook de complementbin-dingsreactie positief was, werd het dier afgemaakt. Bij de


-ocr page 137-

119

sectie bleken de longen doorzaaid te zijn met kwade-droes-knobbels van gierstkorrel- tot vuistgrootte, terwijl ook de bronchiale lymphklieren gedeeltelijk veretterd waren. Uitnbsp;dien etter werden kwade-droesbacillen gekweekt.

No. 177. Verdacht omdat de temperatuur af en toe eenigs-zins verhoogd was, zonder dat daarvoor een oorzaak gevonden kon worden. Toch zal dit wel de reden zijn waarom denbsp;reactie bij twee opvolgende malleine-inspuitingen zoonbsp;weinig sprekend was en beide keeren slechts een verdachtenbsp;reactie verkregen werd. De complementbindingsreactie wasnbsp;echter positief uitgevallen en op dien grond werd beslotennbsp;het paard af te maken. Bij de sectie werden in de longennbsp;gevonden een aantal translucide droestuberkeltjes. De rechter long bevatte bovendien een boongrooten veretterden knobbel en een okkernootgrooten pneumonischen haard. Aan hetnbsp;rechter voetgewricht bestond een belangrijke tendovaginitis,nbsp;waardoor het paard in den laatsten tijd intermitteerendnbsp;kreupel was geweest. Uit den veretterden haard werdennbsp;kwade-droesbacillen gekweekt.

No. 265. Verdacht wegens schommelingen in de temperatuur zonder aantoonbare oorzaak. Op den Wen December 1908 vertoonde dit paard een zeer hevige reactie op denbsp;malleïne-inspuiting met sterke algemeene en plaatselijke verschijnselen; de temperatuur steeg den tweeden dag 2.2® bovennbsp;de gemiddelde. Merkwaardigerwijze viel een op den 21ennbsp;December verrichte complementbindingsreactie negatiefnbsp;uit. Op den 12t:n Januari 1909 werd deze reactie herhaaldnbsp;en gaf een zeer beslist positieven uitslag. Of de op dennbsp;16en December plaats gehad hebbende malleïne-inspuitingnbsp;de oorzaak kan zijn geweest van den negatieven uitslag opnbsp;21 December verkregen, is niet met zekerheid te zeggen.nbsp;Een verklaring in die richting zou zeer goed voor het waargenomen feit gegeven kunnen worden. Ik wil die echter


-ocr page 138-

120

achterwege laten, omdat zij aanleiding zou worden tot uitvoerige theoretische beschouwingen, die hier allicht mindernbsp;op haar plaats zijn.

Den ISen Januari werd de malleïne-inspuiting herhaald. Daar de hierop volgende temperatuurstijging op den tweeden dag belangrijk minder was dan na de eerste malleïni-satie en de algemeene toestand van het dier verbeterde,nbsp;werd tot aanhouden besloten en op den ISen Februari 1909nbsp;voor de derde maal malleïne ingespoten. Zooals uit Tabel 1nbsp;blijkt steeg dientengevolge de temperatuur op den tweedennbsp;dag niet hooger dan 38.1. Bij een vierde inspuiting op 15nbsp;Maart klom zij slechts tot 37.8 en op grond van deze beidenbsp;reacties werd het paard uit de observatie ontslagen.

No. 90. Verdacht als nevenpaard van No. 162. De gelijktijdig op 4 Januari 1909 verrichte malleïne-inspuiting en complementbindingsreactie geven beide een zoodanig resultaat, dat dit paard als ziek werd beschouwd. Zes weken laternbsp;werd op nieuw malleïne ingespoten en steeg op den tweeden dag daarna de temperatuur niet hooger dan 37.6. Eennbsp;maand later werd voor de derde maal gemalleïniseerd. Denbsp;hoogste temperatuur, die op den tweeden dag bereikt werdnbsp;was 38.2. Op grond van deze beide reacties werd het diernbsp;als gezond ontslagen.

No. 715. Verdacht als nevenpaard van No. 909, dat buiten Batavia uit hoofde van klinische kwade-droesverschijn-selen was afgemaakt en waaromtrent geene nadere gegevensnbsp;verstrekt kunnen worden. Dit paard reageerde zoowel op denbsp;malleïne-inspuiting op 1 October, als op die van 2 Novembernbsp;slechts met een zeer geringe temperatuurstijging op dennbsp;tweeden dag, doch bleef des ondanks verdacht, omdat die nietnbsp;bleef beneden 38.5. Bij een derde inspuiting op 30 November was dit wel het geval en werd het dier als gezondnbsp;ontslagen. De complementbindingsreactie had op 1 October een nagenoeg negatieven uitslag gegeven,


-ocr page 139-

121

No. 849. Verdacht als nevenpaard van No. 820, dat, in Bantam vertoevende, klinische verschijnselen van kwadennbsp;droes had vertoond en daarvoor was afgemaakt. Het verloopnbsp;der malleïnisatie en der complementbindingsreactie warennbsp;van dien aard, dat dit paard als gezond werd beschouwd.

No. 264. Verdacht als nevenpaard van No. 377. Op den 21 en September 1908 werd dit paard voor de eerste maalnbsp;gemalleïniseerd, met het gevolg, dat op den tweeden dagnbsp;daarna de temperatuur 1.3“ boven de gemiddelde steeg en denbsp;beslissing dus moest luiden „verdacht”. De complementbindingsreactie was van dien aard, dat zij als zeer zwaknbsp;positief moest worden aangemerkt, daar de haemolyse in denbsp;zwakste verdunningen van het serum en het antigeen nietnbsp;volkomen tot stand kwam, hetgeen in de contreien wel hetnbsp;geval was. Bij op 2 en op 30 November 1908 herhaaldenbsp;malleïne-inspuitingen steeg de temperatuur op den tweedennbsp;dag niet hooger dan 0.7° boven de gemiddelde en bleef bijnbsp;een vierde inspuiting op 4 Januari 1909 zelfs beneden denbsp;38°. Op dien grond werd het paard als gezond ontslagen.

No. 877. Verdacht als nevenpaard van No. 161. Malleïne-en complementbindingsreactie beide negatief.

No. 963. Verdacht als nevenpaard van No. 377. Op den len October 1909 werd dit paard voor de eerste maal gemalleïniseerd. De temperatuur steeg op den tweeden dagnbsp;daarna nog 2.9° boven de gemiddelde, zoodat het dier alsnbsp;ziek moest worden aangemerkt. Een maand later steeg nanbsp;een tweede inspuiting van malleïne de temperatuur op dennbsp;tweeden dag nog 1.5° boven de gemiddelde en weer 4nbsp;weken later'nog slechts 0.4°, met een hoogste stijging totnbsp;38.4°. Een op dienzelfden dag verrichte complementbindingsreactie gaf een zwakken, maar beslist positieven uitslag.nbsp;Bij een 4e malleïnisatie bleef eveneens de hoogste tempe-

-ocr page 140-

122

ratuiir op den tweeden dag beneden de 38.5® en werd het paard dientengevolge gezond verklaard.

No. 58. Verdacht als nevenpaard van No. 162. De uitslag van de malleïne-inspuiting, die op 1 Januari 1909 plaatsnbsp;had, was van dien aard, dat dit paard verdacht werd verklaard, daar de temperatuur op den tweeden dag na de inspuiting 1.4® boven de gemiddelde gestegen was. Daar volgensnbsp;onzen maatstaf van beoordeeling een zoodanige stijging vannbsp;1.5® noodig is om het dier ziek te verklaren, stond dit dusnbsp;juist op de grens tusschen ziek en verdacht. Een gelijktijdig ingestelde complementbindingsreactie gaf een duidelijknbsp;positieven uitslag. Zes weken later steeg, na een herhalingnbsp;der malleïne-inspuiting de temperatuur op den tweedennbsp;dag slechts 0.3® boven de gemiddelde en werd het diernbsp;gezond verklaard.

Uit de vergelijking der medegedeelde malleïne- en complementbindingsreactie, waarvan de uitslag, voor zoover dit althans mogelijk was, door de obductie en het bacteriologisch onderzoek werd gecontroleerd (Tabel 111), blijkt, datnbsp;voor het opsporen van kwaden droes de methode dernbsp;complementbinding van nagenoeg even groote waarde kannbsp;worden geacht als die der malleïne-inspuiting. Voorloopignbsp;wensch ik bij verdenking op kwaden droes echter alleennbsp;aan een positieve complementbindingsreactie diagnostischenbsp;waarde toe te kennen, daar, zooals uit Tabel 111 blijkt, zichnbsp;ook gevallen voordoen, waarin de uitslag der malleïne-inspuiting de verdenking op het bestaan van kwaden droesnbsp;steunt, de complementbindingsreactie daarentegen negatiefnbsp;verloopt. De grootere ervaring met de malleïne-inspuitingnbsp;verkregen noopt ons, althans nog op dit oogenblik, aannbsp;haar uitspraak meer gewicht toe te kennen dan aan denbsp;resultaten der complementbindingsreactie, die, met betrekking tot het onderhavige onderwerp, nog slechts gering innbsp;getal zijn.

-ocr page 141-

TABEL 1.

C/D

CC

ÜJ

O

z

ü.

u

o

X

Temperatuur vóór de malieïne-inspuiting.

1

E

OJ

u

T3 (y

QJ CC

S ë.

E

OJ

O

TEMPERATUUR OP DEN len DAG

INSPUITING

NA DE MALLEÏNE-

TEMPERATUUR OP DEN 2en DAG NA DE MALLEÏNE-

INSPUITING.

ÖJD

CC

-O

E

o ë § =

cC

Q

CO

öb

c

C/D

C/D

C/D

0)

CQ

OPMERKINGEN.

Ie DAG.

2e DAG.

VOORMIDDAG.

NAMIDDAG.

VOORMIDDAG,

NAMIDDAG.

V. M.

N. M.

V. M.

N. M.

6.

8.

10.

12.

2.

4.

6.

8,

6.

8.

10.

12.

2.

4.

6.

8.

377

38.2

38.3

38.2

38.

38.2

39.8

40.2

40.5

40.8

40.6

40.3

40.1

40.2

39.7

39.8

39.9

40.1

40.1

. 40.1

39.8

39.6

39.3

z.

833

— ¦

_

Ctiankers in den neus.

295

-

Hooge temperatuur.

161

38.1

38.4

38.

38.6

38.3

40.2

39.8

39.7

39.8

40.

39.8

39.5

39.7

39.7

39.5

39.6

39.9

39.9

39.8

39.9

39.9

39.

z.

792

38.

38.3

37.8

38.1

38.1

39.4

39.9

40.1

40.4

40.1

39.7

39.7

39.7

39.4

39.2

39.4

z.

162

Hooge temperatuur.

997

37.7

38.2

37.5

38.4

38.

38.2

38.9

39.6

40.3

39.9

40.

40.2

39.4

39.4

39.1

39.3

38.9

38.9

38.7

38.3

38.3

38.1

V.

1 October

1908.

37.9

38.4

37.7

38.6

38.1

37.9

37.9

38.9

40.2

40.6

40.

40.

40.2

37.5

38.7

38.6

39 1

39.3

38.3

38.4

38.1

37.9

V.

2 November

1908.

37.6

38.6

38.

39.2

38.3

39.9

40.5

40.5

40.4

40.7

40.5

40.5

40.5

39.8

40.5

40.4

40.3

40.6

40.

40.2

40.6

40.

z.

30 November

1908.

533

38.

38.4

37.9

38.2

38.1

39.6

39.9

39.9

40.

39.9

39.5

39.3

39.3

38.7

39.1

39.4

39.3

39.6

39.6

39.1

39.

38.7

z.

15 Januari

1909.

37.9

37.9

38.

38.1

38.

37.9

40.

40.1

40.

39.9

39.6

39.4

39.2

38.9

38.9

39.3

39.9

39.6

39.2

39.

38.5

38.4

z.

15 Februari

1909.

177

38.

38.5

37.9

38.2

38.1

39.3

39.9

40.2

40.2

40.

39.7

39.2

¦ 38.9

38.

38.6

38.4

38.5

39.1

38.5

38.6

3.82

38.1

V.

4 Januari

1909.

38.1

38.4

38.

38.1

38.2

39.8

40.3

40.4

40.4

40.4

39.9

39.9

39.8

38.

38.1

38.8

38.5

38.9

38.5

38.3

38.1

38.5

V.

15 Februari

1909.

265

37.9

38.1

38.1

38.3

38.1

40 6

41.

41.

41.1

40.9

40.4

40.4

40.2

39 7

39.9

40.3

40.1

40.1

39.5

39.6

39.5

38.8

z.

16 December

1908.

37.8

37.9

37.7

38.

37.8

38.6

39.2

39.3

39.5

39.3

39.2

39.2

39.1

38.6

38.9

39.

39.2

39.1

38.9

38.6

38.4

38.

z.

15 Januari

1909.

37.7

37.7

37.5

37.7

37.7

38.7

39.7

39.7

40.1

40.1

39.7

39.5

38.5

38.

38.1

38.1

38.

37.9

37.7

37.8

38.

37.9

V.

15 Februari

1909.

37.6

37.7

37.6

37.6

37.6

37.6

38.

38.6

38.7

38.9

38.9

38.2

37.9

37.4

37.8

37.6

37.7

37.6

37.6

37.7

37.6

37.6

Q.

15 Maart

1909.

90

37.5

37.8

37.5

37.9

37.7

39.1

39.8

40.2

40.3

39.7

40.

39.2

39.1

38.3

39.2

39.3

39.5

39.4

39.1

38.8

38.5

37.8

z.

4 Januari

1909.

37.7

37.9

37.7

37.5

37.7

38.

39.

39.9

39.5

39.3

38.7

39.2

38.7

37.

37.3

37.6

37.5

37.6

37.6

37.6

37.5

37.8

V.

15 Februari

1909.

37.6

37.8

37.5

37.7

37.7

37.8

38.6

38.7

38.5

39.2

39.

39.

38.7

37.9

37.7

37.7

38.1

38.2

38.1

38.1

38.1

37.7

G.

15 Maart

1909.

715

37.9

37.9

37.7

38.1

37.9

38.4

39.1

39.9

40.

39.7

39.

39.1

38.9

38.3

38.8

38.7

38.6

38.6

38.2

38.3

38.

37.7

V.

1 October

1908.

37.7

38.

37.6

38.

37.8

38.2

39.

39.

39.1

39.5

¦' 39.2

39.

38.6

37.8

38.5

38.5

37.8

38.2

37.9

37.8

37.8

37.8

V.

2 November

1908.

37.5

37.9

37.8

38.

37.8

38.1

38.9

39.

39.1

39.2

39.1

38.9

38.8

37.8

38.3

38.2

38.1

38.4

38.2

38.1

37.9

38.1

G.

30 November

1908.

849

37.5

38.1

37.4

38.1

37.8

38.6

39.3

39.8

40.

39.6

39.1

38.8

38.6

37.7

37.9

37.9

38.2

38.5

38.3

38.3

38.1

37.5

V.

1 October

1908.

37.5

38.

37.6

37.8

37.7

38.1

38.2

39.1

38.9

39.3

39.2

39.2

38.8

37.9

38.3

38.6

38.9

39.1

39.

38.8

38.4

38.

V.

2 November

1908.

37.4

38.

37.9

38.

37.8

37.3

38.

38.3

38.3

39.2

39.6

39.1

38.5

37.4

38.1

38.1

37.9

38.3

38.

38.2

38.

37.5

G.

30 November

1908.

264

37.7

37.7

37.9

37.8

37.8

38.7

39.2

39.5

39.6

39.9

39.8

39.5

39.3

38.3

38.5

38.8

38.8

39.1

38.6

38.3

38.2

37.9

V.

21 September

1908.

38.1

38.3'

38.

38.3

38.2

38.

39.1

38.5

38.6

39.

39.

39.

39.1

38.4

38.9

38.6

38.6

38.9

38.4

38.2

38.

38.

V.

2 November

1908.

38.2

37.8

38.

37.9

38.

38.8

38.7

38.6

38.8

39.3

39.

38.5

38.5

38.8

38.9

38.4

36.

38.7

38.5

38.

38.

37.8

V.

30 November

1908.

37.7

37.9

37.7

37.8

37.8

38.

37.8

38.

38.

38.3

38.2

38.2

38.1

37.5

37.5

37.5

37.5

37.8

37.8

37.8

37.9

37.5

G.

4 Januari

1909.

887

38.

38.

38.

38.

38.

39.

39.2

39.2

40.

39.4

38.5

38.3

38.2

37.9

37.9

37.8

38.

38.2

38.

37.9

37.9

37.9

G.

968

37.4

37.8

37.8

38.1

37.8

39.2

39.8

40.2

40.1

39.2

38.8

39.1

38.7

38.

38.4

38.1

37.9

38.1

38.1

38.

37.8

37.8

G.

963

38.1

38.2

37.9

37.9

38.

38.6

39.2

40.

40.2

40.1

40.1

40.3

39.2

39.8

39.

39.

39.1

39.9

39.4

38.9

38.4

38.1

Z.

1 October

1908.

37.7

38.2

37.5

38.

37.8

37.7

39.

38.4

39.3

39.5

40.1

39.6

39.6

37.6

39.3

38.3

38.2

38.9

38.5

38.4

37.8

38.5

Z.

2 November

1908.

37.7

38.

37.7

38.3

37.9

38.6

39.1

39.4

39.4

39.8

39.5

39.2

' 38.7

37.9

37.9

37.8

37.9

38.4

38.2

38.2

38.1

38.

V.

30 November

1908.

38.1

38.3

37.9

38.3

38.1

38.3

38.5

38.1-

38.3

38.9

38.6

38.7

38.5

38.

38.

37.8

37.9

38.1

38.2

38.3

38.1

38.1

G.

4 Januari

1909.

58

38.

37.8

37.8

37.5

37.8

39.6

39.6

40.6

40.2

39.7

39.3

39.2

38.9

38.6

39.2

38.7

38.5

38.6

38.6

38.8

38.7

38.

V.

1 Januari

1909.

37.8

38.3

37.8

38.2

38.

38.7

39.5

40.

1

40.

40.1

39.2

39.2

39.4

37.7

37.9

37.9

37.6

38.

38.

38.3

38.3

38.4

G.

15 Februari

1909.

-ocr page 142- -ocr page 143-

I A D I 1.

UITSLAG DER COMPLEMENTBINDINGSREACTIE.

Verdunningen van hetnbsp;serum vannbsp;paard;

VERDUNNINGEN VAN

0

1-

-10

1-

-100

No. 377

1-10

geen

haemol.

onvolk. haemol

1-100

id.

id.

id.

id.

1-500

id.

id.

volk.

id.

1-1000

spoor

id.

id.

id.

No. 833

1-10

geen

haemol.

volk.

haemol.

1-100

spoor

id.

id.

id.

1-500

volk.

id.

id.

id.

1-1000

id.

id.

id.

id.

No. 295

1-10 1

geen

haemol.

volk.

haemol.

1-100 nbsp;nbsp;nbsp;i

spoor

id.

id.

id.

1-500 nbsp;nbsp;nbsp;1

volk.

id.

id.

id.

1-1000

id.

id.

id.

id.

No. 161

1-10

geen

haemol.

volk.

haemol.

l.-lOO

spoor

id.

id.

id.

1-500

volk.

id.

id.

id.

1-1000

id.

id.

id.

id.

1—200

1—400

1—500

geen haemol. id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

id. nbsp;nbsp;nbsp;id.

id. nbsp;nbsp;nbsp;id.

to

CO


-ocr page 144-

Verdunningen van het

VERDUNNINGEN VAN MET ANTIGEEN.

serum van paard;

0

1

-10

1

-100

1—200

1-400

1—500

No. 792

1-10

geen

haemol.

volk.

haemol.

1

1-100

spoor

id.

id.

id.

1-500

volk.

id.

id.

id.

I

!

1-1000

id.

id.

id.

id.

No. 162

1-10

geen

haemol.

volk.

haemol.

1-100

spoor

id.

id.

id.

1-500

volk.

id.

id.

id.

1-1000

id.

id.

id.

id.

No. 997

1-10

geen

haemol.

volk.

haemol.

1-100

volk.

id.

id.

id.

1-500

id.

id.

id.

id.

1-1000

id.

id.

id.

id.'

No. 533

1-10

geen haemol.

geen

haemol.

volk.

haemol.

1-100

spoor id.

spoor

id.

id.

id.

1-200

onvolk. id.

onvolk. id.

id.

id.

1-400

volk. id.

volk.

id.

id.

id.

1

1

to

4^

-ocr page 145- -ocr page 146-

Verdunningen van het

VERDUNNINGEN VAN HET ANTIGEEN.

serum van paard:

0

1-10

1-100

1—200

1-400

1—500

No. 849

1-10

volk. haemol.

No. 264

1-10

1-100

onvolk. haemol. volk.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

onvolk. haemol. volk.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

volk. haemol. id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

No. 887

1-10

volk. haemol.

No. 968

1-10

volk. haemol.

No. 963

1-10

1-100

1-200

geen haemol. onvolk. id.nbsp;volk.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

volk. haemol. id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

id. nbsp;nbsp;nbsp;id.

No. 58

1-10

1-100

1-200

1-400

geen haemol. ld.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

id. nbsp;nbsp;nbsp;id.

volk. id.

geen haemol. spoornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

volk. nbsp;nbsp;nbsp;id.

id. nbsp;nbsp;nbsp;id.

volk. haemol. id.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.

id. nbsp;nbsp;nbsp;id.

id. nbsp;nbsp;nbsp;id.

to

O)

-ocr page 147-

TABEL III.

VERGELIJKEND overzicht van de resultaten verkregen bij de malleïne-inspuiting, de coinplement-bindingsreactie en het pathologisch-anatomisch en bacteriologisch onderzoek.

Nommer der paarden.

UITSLA

Q D E R

Malleïne-inspuiting.

Complementbindings-

reactie.

Sectie en bacteriol.

onderzoek.

377

833

niet gedaan

295

id.

id.

161

792

162

-b

997

533

177

verdacht

(

16.12

08

21.12.08

265 nbsp;nbsp;nbsp;^

12.1. 15.2.

09

09

12.1. 09

hersteld.

f

15.3.

09

i

4.1.

09

12.1. 09

hersteld.

90 nbsp;nbsp;nbsp;’

15.2.

09

_

(

15.3.

09

-ocr page 148-

Nommer der paarden.

U 1 T S

LAG DER

Malleïne-

inspuiting.

Complementbindings-

reactie.

Sectie en bacteriol. onderzoek.

l

1.10.08

verdacht

1.10.08

zwak

hersteld.

715 nbsp;nbsp;nbsp;’

2.11.08

id.

1

30.11.08.

i

1.10.08

verdacht

1.10.08

hersteld.

849 nbsp;nbsp;nbsp;]

, 2.11.08

id.

1

30.11.08

i

21.9. 08

verdacht

1.12.08

zwak

-T

hersteld.

264 nbsp;nbsp;nbsp;s

2.11.08 3.11.09

id.

id.

(

4.1. 09

_

887

968

[

1.10.08

30.11.08

hersteld.

963 nbsp;nbsp;nbsp;]

2. 11.08 30.11.08

(

4.1. 09

58 nbsp;nbsp;nbsp;j

1.1. 09

verdacht

15.2. 09

12.1. 09

hersteld.

to

00


-ocr page 149-

Veertiende Jaarverslag

VAN HET

lnstituut=Pasteur.

Gedurende het jaar 1908 meldden zich 573 personen aan het Instituut Pasteur ter behandeling aan. Voor 117 personen bleek eene behandeling niet noodig te zijn, zoodatnbsp;456 personen (135 Europeanen en 321 Inlanders) ondernbsp;behandeling werden genomen.

Op 1 Januari 1908 waren nog 13 personen (7 Europeanen en 6 Inlanders) van het vorige jaar onder behandeling, terwijl op 1 Januari 1909 nog 37 personen (10 Europeanennbsp;en 27 Inlanders) onder behandeling bleven.

Gedurende 1908 onttrokken zich 3 personen (Inlanders) aan de verdere behandeling, terwijl voor 10 personen (6 Europeanen en 4 Inlanders), die de behandeling geheel of gedeeltelijk doormaakten, het uit de verrichte entingsproevennbsp;na afloop der behandeling bleek, dat de dieren, welke hennbsp;gebeten hadden, niet dol waren geweest.

In het geheel hebben dus 419 personen een volledige behandeling ondergaan en wel 126 Europeanen en 293nbsp;Inlanders.

Inkomst der patiënten Gegroepeerd naar de maanden van

naar de maanden, aanmelding aan het Pasteur stelden zich onder behandeling:

Europeanen. nbsp;nbsp;nbsp;Inlanders.

Instituut-

Totaal.

Januari

7

14

21

Februari

5

33

38

Maart

14

19

33

April

8

25

33

Mei

17

26

43

Transporteeren.

. . 51

117

168

-ocr page 150-

li


130

Europeanen.

Inlanders.

Totaal.

Per transport . nbsp;nbsp;nbsp;.

51

117

168

Juni

14

20

34

|uli

17

26

43

Augustus

9

28

37

September

9

45

54

October

18

19

37

November

6

33

39

December

11

33

44

Totaal.

135

321

456

Groepeering der patiënten Gerangschikt volgens de Ge-

volgens de Gewesten

westen van herkomst

stelden

van herkomst.

zich

onder behandeling uit:

Europeanen.

Inlanders.

Totaal.

Bantam

2

11

13

Batavia

19

17

36

Preanger-Regentschappen.

29

26

55

Banjoemas

4

30

34

Cheribon

7

5

12

Kedoe

6

7

13

Pekalongan

1

1

Semarang

4

3

7

Rembang

4

3

7

Djokja

5

19

24

Solo

5

26

31

Madioen

1

8

9

Kediri

2

48

50

Soerabaija

16

9

25

Pasoeroean

12

45

57

Besoeki

6

24

30

Atjeh

1

1

2

Sumatra’s Westkust

4

8

12

Sumatra’s Oostkust

2

2

Transporteeren .

127

293

420


-ocr page 151-

131

Per transport . nbsp;nbsp;nbsp;.

Palembang Bangka en Billitonnbsp;Celebesnbsp;Menadonbsp;Timor

Bandjermasin

Totaal.

Uit bovenstaande over

Europeanen. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;127

135 nbsp;nbsp;nbsp;321nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;456

tabel blijkt, dat in 1908 ly^sa weer geheel Java is voorgekomen, terwijl zich ook opnbsp;Sumatra, Celebes, Borneo, Bangka en Billiton, Timor en innbsp;de Molukken weer verschillende gevallen van rabies hebbennbsp;voorgedaan.

Maatregelen tegen Zoolang de politie niet in staat schijnt hondsdolheid:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;te zijn, de voorschriften hieromtrent

behoorlijk ten uitvoer te brengen, spreekt het vanzelf, dat het effect ervan slechts zeer problematisch kan zijn. Ooknbsp;van de zijde van het publiek valt op medewerking in ditnbsp;opzicht zoo goed als niet te rekenen.

Groepeering der patiënten in de Verdeelt men de per-gebruikelijke rubrieken en naar sonen, welke de geheele de plaats en wijze van infectie: behandeling doormaakten, in de gebruikelijke rubrieken:

Rubriek A. (dolheid, bewezen door het aantoonen van Negri’sche lichaampjes in den pes hippocampi major, doornbsp;overenting of doordat andere dieren of menschen, door den-zelfden hond gebeten, aan lyssa zijn gestorven).

Rubriek B. (dolheid, geconstateerd uit observatie of sectie door een deskundige).

Rubriek C. (dolheid, te vermoeden uit het verhaal van den patiënt of de omstanders),

en neemt men daarbij tevens in aanmerking de plaats, waar de beet werd toegebracht, dan krijgt men de volgendenbsp;indeeling:

-ocr page 152- -ocr page 153-

133

Inlanders.

Plaats der toegebrachte wonden.

Rubriek A.

Rubriek B.

Rubriek C.

Totaal.

5 5-d

lt;

? O)

T-

OJ gt;gt; gt; —

«3

Ct3 C .

• C/3

03 gt;gt;

oi

C •

co

^ nbsp;nbsp;nbsp;c/3

03 nbsp;nbsp;nbsp;gt;gt;

c^ C_;

-o

C ^ ~

—: c/3

L. c/3

O» gt;gt;

gt; — o c

cd

Cd

Aangezicht.

7

3

1

11

1 of 2

19

4 of 5

Bovenste extremiteiten.

39

15

88

4 of 6

142

4 of 6

Benedenste extremiteiten en romp.

37

8

85

130

Op andere wijze geïnfecteerd, alsnbsp;door likken, enz.

2')

2gt;)

3')

7

Totaal . . .

85

3

26

187

5 of 8

298

8 of 11.

Door welke dieren de infectie plaats had: Geïnfecteerd werden;

443 personen door 290 honden,

6 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„3 katten,

1 persoon

1 boschkat,

1 kalf,

1 nbsp;nbsp;nbsp;muis (proefdier).

4 personen

2 nbsp;nbsp;nbsp;menschen.

9 Op open wondjes gelikt.

-ocr page 154-

134

Mortaliteit der geheel of Evenals vorige jaren werden gedeeltelijk behandelden: om de 4 maanden bij denbsp;hoofden van Gewestelijk en Plaatselijk Bestuur inlichtingennbsp;ingewonnen omtrent de patiënten, welke door hunnenbsp;tusschenkomst naar het Instituut Pasteur waren opgezonden.

Uit de aldus verkregen gegevens en uit eigen observatie bleek, dat in den loop van 1908 van de 456 Europeanennbsp;en Inlanders geen Europeanen en 8 Inlanders aan lyssanbsp;stierven, terwijl ons verder 3 sterfgevallen werden opgegeven, waarbij de doodsoorzaak twijtelachtig bleef.

dagen na het begin der behandelingnbsp;0nbsp;0nbsp;0nbsp;0nbsp;0

1 of 4.

Overleden binnen 30 Overleden meer dan 30 dagen na het beginnbsp;der behandeling

Rubriek nbsp;nbsp;nbsp;Anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Eur:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0

Inl: nbsp;nbsp;nbsp;3

Rubriek nbsp;nbsp;nbsp;Bnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Eur:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0

Inl: nbsp;nbsp;nbsp;0

Rubriek nbsp;nbsp;nbsp;Cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Eur:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0

Inl: nbsp;nbsp;nbsp;4

Totaal .... 7 nbsp;nbsp;nbsp;1 of 4.

Evenals in vorige jaren bestond er ook nu weder een groot verschil tusschen de mortaliteit aan lyssa vannbsp;Europeanen en Inlanders. Terwijl van de 126 behandelde Europeanen er geen aan lyssa stierf, overleden vannbsp;de 293 behandelde Inlanders er 8, of indien de 3 twijfelachtige sterfgevallen mede worden gerekend, 11. Van denbsp;overledenen stierven er 7 binnen den tijd, dat van de ingestelde behandeling succes kon worden verwacht, zoodatnbsp;1 (of bij mederekening van de twijfelachtige gevallen 4)nbsp;geval als een niet slagen der behandeling moet wordennbsp;aangemerkt, d. i. dus 0.34'’/o (of 1.36°/o) der behandeldenbsp;Inlanders en 0.24% (of 0.95“/o).van het totaal aantal behandelde personen.


-ocr page 155- -ocr page 156-

137

136

DAT

U M.

WAAR GEBETEN EN TOESTAND DER WONDEN'

OF NIET GECAU-

TERISEERD.

Eerste verschijnselen

VAN LYSSA.

Datum

WOONPLAATS.

van beet.

van het onder behandeling ko-: nbsp;nbsp;nbsp;men.

DATUM.

Hoeveel dagen nanbsp;beet.

Hoeveel dagen nanbsp;begin behandeling.

van overlijden.

1. K. Jav. knaap, ± 10 jaar, Ke-diri.

8 December 1907.

14 December 1907, 6 dagennbsp;na den beet.

Een groote diepe wond recliN' onderlip; deze over een leng*'^nbsp;van ± 2 cM. geheel doorgif'nbsp;scheurd;een diepe ± 1 cM. lang'-’nbsp;wond linker bovenlip; éennbsp;diepe gescheurde wond dwaf^nbsp;over den neuswortel loopeiw®nbsp;van de rechter wang tot in “5nbsp;linker wang; één wond i 1 civ'nbsp;lang op den linker neusvleug*-'

Niet gecauteriseerd.

7 Januari 1908.

31 dagen.

25 dagen.

8 Januari 1908.

A.

2. M. Inlander,

± 35 jaar, Pa-loppo, Celebes.

20 op 21 Januari 1908.

3 Februari 1908, 14 dagen na dennbsp;beet.

Onderlip in de mediaai'liiquot; doorgescheurd tot aan den oquot;'nbsp;derkant van de kin, de miicüS^nbsp;der onderkaak tusschen de mid'nbsp;delste snijtanden is verdwene''’nbsp;zoodat het been bloot ligt.

Vs uur na den beet ge-^auteriseerd met lapis in-

N'rnalis.

19 Februari 1908.

30 dagen.

16 dagen.

21 op 22 Februarinbsp;1908.

C.

3. S. Inl. meisje, .± 4 jaar, Mage-gelang.

7 Februari 1908.

13 Februari 1908,6 dagennbsp;na den beet.

Aan linker handpalm t\vi^^’ aan linker handrug één, ennbsp;radiaalzijde linker middenving^'nbsp;nog een wondje, alle oppervlakkig'

, t 5 uur na den beet °'^handeld met ?

23 Februari 1908.

16 dagen.

10 dagen.

24 Februari 1908.

C.

4. M. Inlander ±nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30 jaar,

Trenggalek, Kediri.

29 Januari 1908.

2 Februari 1908,4 dagennbsp;na den beet.

Drie vrij diepe wondjes rect'quot; ter duim.

, i 24 uur na den beet ^®handeld met nitras ar-kenti.

24 Februari 1908.

26 dagen.

22 dagen.

25 Februari 1908.

c.

5. S. Inlander ± 50 jaar, Malang.

18 Juni 1908.

21 Juni 1908, 3 dagen nanbsp;den beet.

Een ± 5 cM. lange diepe woquot;^ midden op het voorhoofd, waaf'nbsp;omheen enkele kleine oppervlak,nbsp;kige wondjes; verschillende vf»nbsp;diepe wondjes rechter onderarai'

Niet gecauteriseerd.

lOJuli 1908.

23 dagen.

20 dagen.

11 Juli 1908.

A.

6. M. Inl. knaap, ± 13 jaar, Pa-soeroean.

23 Juni 1908.

25Juni 1908, 2 dagen nanbsp;den beet.

Verschillende nbsp;nbsp;nbsp;oppervlakkig^^ '

wondjes rechter onderarm.

Onbekend.

14Juli 1908.

22 dagen.

20 dagen.

14 Juli 1908.

C.

7. R. Inlander,

± 25 jaar, Wat-tan Sopeng, Boni.

20 Februari 1908.

3 Maart 1908, 12 dagen nanbsp;den beet.

Aan rechter pols twee wond*^”' huid ten deele afgescheurd.

. Direct na den beet won-1gedurende ± een uur l'^ sterke (?) sublimaatop-ossing, daarna gecauteri-®6rd met ammonia liquida.

14 September 1908.

207 dagen.

196 dagen.

15 September 1908.

C.

-ocr page 157-

137

136

DAT

U M.

WAAR GEBETEN EN TOESTAND DER WONDEN'

OF NIET GECAU-

TERISEERD.

Eerste verschijnselen

VAN LYSSA.

Datum

WOONPLAATS.

van beet.

van het onder behandeling ko-: nbsp;nbsp;nbsp;men.

DATUM.

Hoeveel dagen nanbsp;beet.

Hoeveel dagen nanbsp;begin behandeling.

van overlijden.

1. K. Jav. knaap, ± 10 jaar, Ke-diri.

8 December 1907.

14 December 1907, 6 dagennbsp;na den beet.

Een groote diepe wond recliN' onderlip; deze over een leng*'^nbsp;van ± 2 cM. geheel doorgif'nbsp;scheurd;een diepe ± 1 cM. lang'-’nbsp;wond linker bovenlip; éennbsp;diepe gescheurde wond dwaf^nbsp;over den neuswortel loopeiw®nbsp;van de rechter wang tot in “5nbsp;linker wang; één wond i 1 civ'nbsp;lang op den linker neusvleug*-'

Niet gecauteriseerd.

7 Januari 1908.

31 dagen.

25 dagen.

8 Januari 1908.

A.

2. M. Inlander,

± 35 jaar, Pa-loppo, Celebes.

20 op 21 Januari 1908.

3 Februari 1908, 14 dagen na dennbsp;beet.

Onderlip in de mediaai'liiquot; doorgescheurd tot aan den oquot;'nbsp;derkant van de kin, de miicüS^nbsp;der onderkaak tusschen de mid'nbsp;delste snijtanden is verdwene''’nbsp;zoodat het been bloot ligt.

Vs uur na den beet ge-^auteriseerd met lapis in-

N'rnalis.

19 Februari 1908.

30 dagen.

16 dagen.

21 op 22 Februarinbsp;1908.

C.

3. S. Inl. meisje, .± 4 jaar, Mage-gelang.

7 Februari 1908.

13 Februari 1908,6 dagennbsp;na den beet.

Aan linker handpalm t\vi^^’ aan linker handrug één, ennbsp;radiaalzijde linker middenving^'nbsp;nog een wondje, alle oppervlakkig'

, t 5 uur na den beet °'^handeld met ?

23 Februari 1908.

16 dagen.

10 dagen.

24 Februari 1908.

C.

4. M. Inlander ±nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30 jaar,

Trenggalek, Kediri.

29 Januari 1908.

2 Februari 1908,4 dagennbsp;na den beet.

Drie vrij diepe wondjes rect'quot; ter duim.

, i 24 uur na den beet ^®handeld met nitras ar-kenti.

24 Februari 1908.

26 dagen.

22 dagen.

25 Februari 1908.

c.

5. S. Inlander ± 50 jaar, Malang.

18 Juni 1908.

21 Juni 1908, 3 dagen nanbsp;den beet.

Een ± 5 cM. lange diepe woquot;^ midden op het voorhoofd, waaf'nbsp;omheen enkele kleine oppervlak,nbsp;kige wondjes; verschillende vf»nbsp;diepe wondjes rechter onderarai'

Niet gecauteriseerd.

lOJuli 1908.

23 dagen.

20 dagen.

11 Juli 1908.

A.

6. M. Inl. knaap, ± 13 jaar, Pa-soeroean.

23 Juni 1908.

25Juni 1908, 2 dagen nanbsp;den beet.

Verschillende nbsp;nbsp;nbsp;oppervlakkig^^ '

wondjes rechter onderarm.

Onbekend.

14Juli 1908.

22 dagen.

20 dagen.

14 Juli 1908.

C.

7. R. Inlander,

± 25 jaar, Wat-tan Sopeng, Boni.

20 Februari 1908.

3 Maart 1908, 12 dagen nanbsp;den beet.

Aan rechter pols twee wond*^”' huid ten deele afgescheurd.

. Direct na den beet won-1gedurende ± een uur l'^ sterke (?) sublimaatop-ossing, daarna gecauteri-®6rd met ammonia liquida.

14 September 1908.

207 dagen.

196 dagen.

15 September 1908.

C.

-ocr page 158-

138


NAMEN EN

WOONPLAATS.

D A

r U M

van beet.

van het onder behandelingnbsp;komen.

8. W. Inl. meisje,

21 Septem-

23 Septem-

± 4 jaar, Blitar.

ber 1908.

ber 1908, 2

dagen na den

beet.

Een diepe gescheurde won' rechter bovenlip en neus.



139



I

Eerste verschijnselen

VAN LYSSA.

Hoeveel

Datum.

dagen na beet.


Hoeveel dagen nanbsp;begin behandeling.


Datum van overlijden.


21 October 30 dagen. 1908.


28 dagen. 22 October.

1908.


.1.


Van de drie volgende gevallen ble^* doodsoorzaak in het onzekere;


rr. M. Inl. knaap, ± 5 jaar,

Trenggalek, Kediri.

7 Maart 1908

10 Maart 1908,

3 dagen na den beet-

Aan linker wang en link'll slaapstreek eenige zeer oppervlak'nbsp;kige wondjes; aan linker bovc”'nbsp;arm twee vrij diepe wondjes.

-L 26 uur na den beet lapis infernalis.

Volgens schrijven van den Assistent-Resident van 'Frenggalek, werd den 24 April bij het kind lichtenbsp;koorts waargenomen, die dien nacht in ijlende koortsnbsp;overging; het kind werd onhandelbaar, braaktenbsp;aanhoudend en overleed reeds den volgenden ochtend.

K. Inl. knaap, 17 jaar.nbsp;Blitar.

5 Maart 1908

12 Maart 1908,

7 dagen na den beet.

Drie diepe en drie oppervlak' kige wondjes aan linker vooraraj’nbsp;één vrij diepe wond in linker kii'‘';

^ 21 uur na den beet kecauteriseerd, niet ver-^eld waarmee.

Volgens brief van den Assistent-Resident van Blitar, zou pat. zich den 30 Juni ’s av. 8 uur zieknbsp;hebben gevoeld en 4 uur later zijn overleden. Pat.nbsp;had geen koorts, verder goeden eetlust en had denbsp;laatste dagen nog gewoon gedronken. Gedurendenbsp;de ziekte had pat. sterke witschuimige speekselafscheiding en buikkrampen; was evenwel niet onrustig.

0. A. Inl. knaap, ± 12 jaar.nbsp;Malang.

20 October 1908

24 October 1908,

4 dagen na den beet.

Aan rechter pols twee diepe N* in het spierweefsel dringende e'nbsp;zes oppervlakkige wondjes.

^iet gecauteriseerd.

Volgens schrijven van den Wedono van Toeren is patiënt eind. November ziek geworden met denbsp;volgende symptomen: jeuk op lichaam en hoofd,nbsp;pijn in de gebeten hand; 3 dagen later kon patiëntnbsp;niet meer opstaan, had koorts, éen dag voor dennbsp;dood wilde hij niet meer eten of drinken; wat hijnbsp;at, braakte hij weer uit- Uit den mond kwam waternbsp;en wit schuim.


-ocr page 159-

138


NAMEN EN

WOONPLAATS.

D A

r U M

van beet.

van het onder behandelingnbsp;komen.

8. W. Inl. meisje,

21 Septem-

23 Septem-

± 4 jaar, Blitar.

ber 1908.

ber 1908, 2

dagen na den

beet.

Een diepe gescheurde won' rechter bovenlip en neus.



139



I

Eerste verschijnselen

VAN LYSSA.

Hoeveel

Datum.

dagen na beet.


Hoeveel dagen nanbsp;begin behandeling.


Datum van overlijden.


21 October 30 dagen. 1908.


28 dagen. 22 October.

1908.


.1.


Van de drie volgende gevallen ble^* doodsoorzaak in het onzekere;


rr. M. Inl. knaap, ± 5 jaar,

Trenggalek, Kediri.

7 Maart 1908

10 Maart 1908,

3 dagen na den beet-

Aan linker wang en link'll slaapstreek eenige zeer oppervlak'nbsp;kige wondjes; aan linker bovc”'nbsp;arm twee vrij diepe wondjes.

-L 26 uur na den beet lapis infernalis.

Volgens schrijven van den Assistent-Resident van 'Frenggalek, werd den 24 April bij het kind lichtenbsp;koorts waargenomen, die dien nacht in ijlende koortsnbsp;overging; het kind werd onhandelbaar, braaktenbsp;aanhoudend en overleed reeds den volgenden ochtend.

K. Inl. knaap, 17 jaar.nbsp;Blitar.

5 Maart 1908

12 Maart 1908,

7 dagen na den beet.

Drie diepe en drie oppervlak' kige wondjes aan linker vooraraj’nbsp;één vrij diepe wond in linker kii'‘';

^ 21 uur na den beet kecauteriseerd, niet ver-^eld waarmee.

Volgens brief van den Assistent-Resident van Blitar, zou pat. zich den 30 Juni ’s av. 8 uur zieknbsp;hebben gevoeld en 4 uur later zijn overleden. Pat.nbsp;had geen koorts, verder goeden eetlust en had denbsp;laatste dagen nog gewoon gedronken. Gedurendenbsp;de ziekte had pat. sterke witschuimige speekselafscheiding en buikkrampen; was evenwel niet onrustig.

0. A. Inl. knaap, ± 12 jaar.nbsp;Malang.

20 October 1908

24 October 1908,

4 dagen na den beet.

Aan rechter pols twee diepe N* in het spierweefsel dringende e'nbsp;zes oppervlakkige wondjes.

^iet gecauteriseerd.

Volgens schrijven van den Wedono van Toeren is patiënt eind. November ziek geworden met denbsp;volgende symptomen: jeuk op lichaam en hoofd,nbsp;pijn in de gebeten hand; 3 dagen later kon patiëntnbsp;niet meer opstaan, had koorts, éen dag voor dennbsp;dood wilde hij niet meer eten of drinken; wat hijnbsp;at, braakte hij weer uit- Uit den mond kwam waternbsp;en wit schuim.


-ocr page 160-

140

De grootste mortalitiet heeft ook nu weder plaats gehad onder de Inlandsche kinderen en wel voornamelijk ondernbsp;de ernstig in het gezicht gebetene. Onder de 11 overledenennbsp;waren 6 kinderen met een leeftijd tot 13 jr., waarvan 3 ernstignbsp;in het gezicht gebeten waren. Van de 5 overleden volwassenen waren er twee in het gezicht gebeten.nbsp;Sterfgevallen aan hondsdolheid Uit ons verstrekte ge-van niet behandelde personen, gevens werden ons zesnbsp;gevallen bekend van personen die, niet aan het Instituut-Pasteur behandeld, aan lyssa zijn overleden, en wel eennbsp;Inlander van Tjepoe met oppervlakkige wondjes aan bovenste extremiteit, 3 Inlanders van Bodjonegoro, alle met oppervlakkige extremiteitenverwondingen, éen Europeesch meisje uitnbsp;Bojolali en éen Inlander uit Malang met een beet in dennbsp;rechter wijsvinger.

Verlammings- zooals die vroeger door ons gedurende verschijnselen, de behandeling zijn waargenomen en ooknbsp;aan andere Instituten-Pasteur als complicaties gedurende denbsp;behandeling herhaaldelijk zijn geconstateerd, kwamen innbsp;het afgeloopen jaar niet voor.

Verrichte secties op In het geheel werden 44 secties van dolheid ver-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;verricht en wel op 42 van dolheid

dachte dieren. nbsp;nbsp;nbsp;verdachte honden, en op 2 katten.

Als bijzondere afwijkingen werden bij de secties gevonden:

In 10 gevallen spiroptera sanguinolenta.

„18 nbsp;nbsp;nbsp;„ ankylost. duodenale.

„ nbsp;nbsp;nbsp;6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;taeniae.

„ nbsp;nbsp;nbsp;1 geval hernia umbilicalis.

„ nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gevallennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;darmulcera.

„ nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;filaria immitis.

„ nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ascariden.

„ nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gevalnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lithiasis renalis.

In alle gevallen, waar sectie op van dolheid verdachte dieren werd verricht, werd de pes hippocampi microscopischnbsp;op de aanwezigheid van Negri’sche lichaampjes onderzocht.

-ocr page 161-

141

Was dit onderzoek positief, hetgeen in vele gevallen reeds binnen 'I2 uur tijds door het maken van uitstrijkpraeparatennbsp;en kleuring volgens von Gieson’s methode was gebleken,nbsp;dan werden in den regel verder geen entingsproeven totnbsp;nadere vaststelling der diagnose verricht. In gevallen, waarnbsp;het microscopisch onderzoek negatief uitviel, werden steedsnbsp;met ^een deel der medulla der verdachte dieren konijnennbsp;intracerebraal geïnfecteerd.

De volgende staat geeft een overzicht over de resultaten van het microscopische onderzoek en van de verrichte entingen van de dieren, waarop sectie werd gedaan:


6

Z

O)

CJ

Dieren afkomstig van

bjo

bh

.E

LU

Aanmerkingen.

1

Soemedang.

Wegens sterke rotting

2

Pangledjar, Prean-

niet te onderzoeken.

ger

3

Batavia.

4

Tangerang.

5

Batavia.

-f

6

Batavia.

7

Lampegan, Prean-

-t-

ger.

8

Serang.

Wegens sterke rotting

9

Batavia.

niet te onderzoeken.

10

Tandjong Priok.

11

Buitenzorg.

-f-

12

Cheribon.

-1-

13

Soekaboemi (kat)

14

Cheribon.

Wegens sterke rotting

15

Goenoeng Malang,

niet te onderzoeken

Preanger.

16

Tjibadak, Preanger.

17

Loemadjang.

-t-

-ocr page 162-

142


6

Z

D

O

lt;v

Dieren afkomstig van

lt;Ll

c

ÜJ

Aanmerkingen.

cn

18

Meester Cornelis.

19

Padalarang, Prean-

ger.

20

Tjibadak, Preanger.

21

Banjoemas.

Wegens sterke rotting niet te onderzoeken.

22

Bondowoso, Be-

Wegens sterke rotting niet te onderzoeken.

soeki.

23

Batavia.

_

Door klinische ziekte-

verschijnselen en sectie-protocol was rabies zeker buiten te sluiten; geennbsp;entingen verricht.

24

Bandoeng.

25

Soerabaija (kat).

Wegens sterke rotting

26

Soerabaija.

niet te onderzoeken.

27

Meester Cornelis.

28

Soekaboemi.

Wegens sterke rotting

29

Paroengkoeda,

niet te onderzoeken.

Preanger.

30

Salatiga.

31

Soekaboemi.

32

Soekaboemi.

33

Batavia.

Door klinische ziekte-

verschijnselen en sectie-protocol was rabies zeker buiten te sluiten; geennbsp;entingen verricht.

34

Soekaboemi.

35

Modjokerto.

Wegens sterke rotting niet te onderzoeken.

36

Magetan.

Wegens sterke rotting niet te onderzoeken.

37

Cheribon.

'

38

Bandjar, Preanger.

Wegens sterke rotting niet te onderzoeken.




-ocr page 163-

143

6

z

.¦J.

Dieren afkomstig van

bi)

O)

•4—*

c

Aanmerkingen.

u

lt;D

z

UJ

C/5

39

Batavia.

Door klinische ziekte-

verschijnselen en sectie-protocol was rabies zeker buiten te sluiten; geennbsp;entingen verricht.

40

Batavia.

?

Entingen nog niet af-

41

Soekaboemi.

geloopen.

42

Soerabaija.

Wegens sterke rotting niet te onderzoeken.

43

Serang.

44

Soekaboemi.

?

Entingen nog niet afgeloopen.

Van de 44 maal, dat door ons sectie op van dolheid verdachte dieren werd verricht, kon 25 maal de diagnosenbsp;op rabies worden gesteld. Twee maal viel het microscopisch onderzoek van den pes hippocampi negatief uit, terwijlnbsp;de entingsproeven een positief resultaat opleverden.

In het afgeloopen jaar werd ons verder 51 maal materiaal van van lyssa verdachte dieren ter onderzoek toegezonden, ennbsp;wel van 50 honden en van 1 kat. Twee maal was het materiaal in zoodanige rotting, dat alle proefdieren, die ermeenbsp;werden geënt — ook nadat door dagelijksche overzetting innbsp;versche glycerine getracht was het materiaal te depureerennbsp;— aan septichaemie te gronde gingen.

Twee maal kon uit de enting met negatief resultaat rabies niet worden buitengesloten, doordat bij ontvangst het materiaal reeds te lang in glycerine was bewaard en daardoornbsp;avirulent geworden kon zijn.

De volgende staat geeft een overzicht van de resultaten van het microscopisch onderzoek en van de verrichte entingen van het ons toegezonden materiaal:

-ocr page 164-

144


145


Ontvangen

materiaal

No.


TOEGEZONDEN DOOR


AANMERKINGEN.


2

3

4

5

6

7

8 9

10

11

12

13

14

15

16

17

18

19

20 21nbsp;22

23

24

25

26

27

28

29

30

31


Civiel Geneesheer Sitoebondo.

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Tjilatjap.

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Tjilatjap.

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Tjilatjap.

Particulier Djember.

Civiel Geneesheer Tjilatjap.

E.a.w. Off. van Gez. Sigli. Geneesheer Tjepoe.

Gouvernements Veearts Magelang. Civiel Geneesheer Loemadjang.nbsp;Geneesheer Sitoebondo.nbsp;Gouvernements Veearts Magelang.nbsp;Civiel Geneesheer Garoet.nbsp;Gouvernements Veearts Solo.

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ Magelang.

Dokter Djawa Malang. Gouvernements Veearts Buitenzorg.nbsp;Civiel Geneesheer Sidoardjo.nbsp;Assistent-Resident Sidoardjo.nbsp;Particulier Maos.

Dokter Djawa Malang.

Resident Banjoemas.

Gouvernements Veearts Magelang.

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Magelang.

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kediri.

Civiel Geneesheer Tasikmalaija. Resident Besoeki.

Dokter Djawa Malang.

Dokter Djawa Malang.

Civiel Geneesheer Tasikmalaija. E.a.w. Off. V. Gez. Pampanoea.


UJ



(kat).

De negatieve enting sluit rabies niet zeker uit, daar hersenmateriaal bij ontvangst te lang in glycerinenbsp;is bewaard.


Wegens sterke rotting niet te onderzoeken.

Hersenen in glycerine in rotting ontvangen, de pes hippocampi uitgepraepareerd, in water afgespoeldnbsp;en daarna gehard.


-ocr page 165-

144


145


Ontvangen

materiaal

No.


TOEGEZONDEN DOOR


AANMERKINGEN.


2

3

4

5

6

7

8 9

10

11

12

13

14

15

16

17

18

19

20 21nbsp;22

23

24

25

26

27

28

29

30

31


Civiel Geneesheer Sitoebondo.

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Tjilatjap.

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Tjilatjap.

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Tjilatjap.

Particulier Djember.

Civiel Geneesheer Tjilatjap.

E.a.w. Off. van Gez. Sigli. Geneesheer Tjepoe.

Gouvernements Veearts Magelang. Civiel Geneesheer Loemadjang.nbsp;Geneesheer Sitoebondo.nbsp;Gouvernements Veearts Magelang.nbsp;Civiel Geneesheer Garoet.nbsp;Gouvernements Veearts Solo.

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ Magelang.

Dokter Djawa Malang. Gouvernements Veearts Buitenzorg.nbsp;Civiel Geneesheer Sidoardjo.nbsp;Assistent-Resident Sidoardjo.nbsp;Particulier Maos.

Dokter Djawa Malang.

Resident Banjoemas.

Gouvernements Veearts Magelang.

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Magelang.

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kediri.

Civiel Geneesheer Tasikmalaija. Resident Besoeki.

Dokter Djawa Malang.

Dokter Djawa Malang.

Civiel Geneesheer Tasikmalaija. E.a.w. Off. V. Gez. Pampanoea.


UJ



(kat).

De negatieve enting sluit rabies niet zeker uit, daar hersenmateriaal bij ontvangst te lang in glycerinenbsp;is bewaard.


Wegens sterke rotting niet te onderzoeken.

Hersenen in glycerine in rotting ontvangen, de pes hippocampi uitgepraepareerd, in water afgespoeldnbsp;en daarna gehard.


-ocr page 166-

146

Ontvangen

materiaal

No.

TOEGEZONDEN DOOR

'v-

üB

lt;u

. z

32

E.a.w. Apotheker Magelang.

33

Gouvernements Veearts Pasoeroean.

34

Geneesheer Djokja.

35

Inl. Arts Poerbolinggo.

36

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ Poerbolinggo.

37

Gouvernements Veearts Kediri.

38

Resident Banjoemas.

39

Geneesheer Tjepoe Blora.

40

Civiel Geneesheer Tasikmalaija.

41

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Loemadjang.

42

Gouvernements Veearts Solo.

43

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kediri.

44

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Pasoeroean.

45

Inl. Arts Poerbolinggo.

46

Gew. E.a.w. Off. v. Gez. Koeta Radja.

47

Gouvernements Veearts Pasoeroean.

48

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kediri.

49

E.a.w. Off. V. Gez. Pare-Pare.

50

Gouvernements Veearts Kediri.

51

Civiel Geneesheer Serang.

147

AANMERKINGEN.

Hersenen wegens sterke rotting niet te onderzoeken.

De negatieve enting sluit rabies niet zeker uit, daar hersenmateriaal bij ontvangst te lang in glycerinenbsp;is bewaard.

Enting nog niet afgeloopen.

Rekent men de 2 gevallen, waarin door rotting elk onderzoek onmogelijk was, het éene geval, waarvan hetnbsp;resultaat nog niet bekend is, doordat de entingsproevennbsp;nog niet afgeloopen zijn en de 2 gevallen, waar rabies nietnbsp;zeker kon worden buitengesloten, daar het hersenmateriaalnbsp;te lang in glycerine was bewaard, niet mede, dan was hetnbsp;ons van de 46 zendingen 43 maal mogelijk om de diagnosenbsp;rabies te kunnen stellen. In 32 gevallen werd ons alleennbsp;materiaal voor entingsproeven gezonden.

Aangezien het van groot belang is, zoowel voor onze patiënten, als om een overzicht te krijgen over de verspreiding van hondsdolheid in Nederlandsch-lndië, dat allenbsp;verdachte gevallen nader worden onderzocht, houden wijnbsp;ons voor toezending van materiaal ter onderzoek ten sterkstenbsp;aanbevolen. Reeds vroeger werd erop gewezen, dat het,nbsp;ter bevordering van dit onderzoek, in hooge mate gewenschtnbsp;zou zijn, dat dergelijk materiaal in dienst, dus portvrij,nbsp;naar het Instituut-Pasteur kon worden opgezonden; een voor-


-ocr page 167-

146

Ontvangen

materiaal

No.

TOEGEZONDEN DOOR

'v-

üB

lt;u

. z

32

E.a.w. Apotheker Magelang.

33

Gouvernements Veearts Pasoeroean.

34

Geneesheer Djokja.

35

Inl. Arts Poerbolinggo.

36

„ nbsp;nbsp;nbsp;„ Poerbolinggo.

37

Gouvernements Veearts Kediri.

38

Resident Banjoemas.

39

Geneesheer Tjepoe Blora.

40

Civiel Geneesheer Tasikmalaija.

41

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Loemadjang.

42

Gouvernements Veearts Solo.

43

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kediri.

44

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Pasoeroean.

45

Inl. Arts Poerbolinggo.

46

Gew. E.a.w. Off. v. Gez. Koeta Radja.

47

Gouvernements Veearts Pasoeroean.

48

„ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kediri.

49

E.a.w. Off. V. Gez. Pare-Pare.

50

Gouvernements Veearts Kediri.

51

Civiel Geneesheer Serang.

147

AANMERKINGEN.

Hersenen wegens sterke rotting niet te onderzoeken.

De negatieve enting sluit rabies niet zeker uit, daar hersenmateriaal bij ontvangst te lang in glycerinenbsp;is bewaard.

Enting nog niet afgeloopen.

Rekent men de 2 gevallen, waarin door rotting elk onderzoek onmogelijk was, het éene geval, waarvan hetnbsp;resultaat nog niet bekend is, doordat de entingsproevennbsp;nog niet afgeloopen zijn en de 2 gevallen, waar rabies nietnbsp;zeker kon worden buitengesloten, daar het hersenmateriaalnbsp;te lang in glycerine was bewaard, niet mede, dan was hetnbsp;ons van de 46 zendingen 43 maal mogelijk om de diagnosenbsp;rabies te kunnen stellen. In 32 gevallen werd ons alleennbsp;materiaal voor entingsproeven gezonden.

Aangezien het van groot belang is, zoowel voor onze patiënten, als om een overzicht te krijgen over de verspreiding van hondsdolheid in Nederlandsch-lndië, dat allenbsp;verdachte gevallen nader worden onderzocht, houden wijnbsp;ons voor toezending van materiaal ter onderzoek ten sterkstenbsp;aanbevolen. Reeds vroeger werd erop gewezen, dat het,nbsp;ter bevordering van dit onderzoek, in hooge mate gewenschtnbsp;zou zijn, dat dergelijk materiaal in dienst, dus portvrij,nbsp;naar het Instituut-Pasteur kon worden opgezonden; een voor-


-ocr page 168-

148

Stel, daartoe gedaan, is evenwel door den Postdienst van de hand gewezen. Voor een volledig onderzoek is toezending noodig, zoowel van materiaal voor microscopisch onderzoek, als van dat voor het nemen van entingsproeven. Wegensnbsp;het groote praktische belang zij nogmaals vermeld, dat hetnbsp;voor ons voldoende is, als éen hemisfeer der groote hersenennbsp;in haar geheel ons wordt toegestuurd in dO^/o ’s alcoholnbsp;en een stukje medulla oblongata, steriel uit het cadavernbsp;genomen, in zuivere glycerine.

Evenals in vorige jaren werd ook in 1908 voor iedere groep van Geneesheeren, die den cursus voor tropischenbsp;ziekten alhier volgden, een cursus gegeven, waarin alles,nbsp;wat voor een medicus hier te lande met betrekking totnbsp;hondsdolheid en vaccine van belang te achten is, werdnbsp;behandeld. Ook de leerlingen van het laatste studiejaarnbsp;van de school tot opleiding van Inlandsche-artsen werdennbsp;in de gelegenheid gesteld om zich bij ons zoowel theoretisch als praktisch van het vaccine- en rabies-vraagstuk opnbsp;de hoogte te stellen.—

Weltevreden, 11 Maart 1909.

-ocr page 169-

REFERATEN.

Die Acarusraude der Tiere von Friedrich Gmeiner.

In het „Zeitschrift für Tiermedizin” 13e Band Ie Heft heeft Gmeiner een belangrijk artikel geschreven over denbsp;acarusschurft der dieren, speciaal met het oog op de aethi-ologie. Waar schurft in Indië een veel voorkomend lijdennbsp;is en ook de acarusschurft hieronder wel zijn plaats zalnbsp;innemen (de 3 eerste de beste honden met schurft, door mijnbsp;onderzocht, bleken acarusschurft te hebben) acht ik het zoowel met het oog op de ziekte en oorzaak ervan, als op denbsp;therapie, van belang op dit werk van Gmeiner te wijzen.

Hij laat een historisch gedeelte voorafgaan, waarin hij wijst op de ontdekking van de acarusmijt in de uitwendigenbsp;gehoorgang van den mensch door den Franschman Berger ennbsp;later onafhankelijk van dezen in de acne punctata door Simon.

Bij den hond werd de mijt het eerst aangetoond door den Engelschman Tulk, die het echter een open vraag liet ofnbsp;deze mijten de oorzaak van het huidlijden waren al dan niet.nbsp;Later werd door verschillende onderzoekers de acarusmijtnbsp;bij vele diersoorten aangetroffen en beschreven. Vervolgensnbsp;beschrijft Gmeiner de verschillende soorten acarusmijtennbsp;bij den mensch en de dieren. Van dien van den hond,nbsp;voor ons van de meeste belangstelling zijnde, laat ik hiernbsp;in ’t kort de beschrijving volgen.

Demodex folliculorum var. canis is een parasiet, die veelvuldig bij den hond in de haarzakjes en smeerklieren over het geheele lichaam verspreid kan voorkomen en dan aanleiding geeft tot een dermatitis. Het mannetje is 0.25 m m.nbsp;lang, het vrouwtje 0.30 mm; het capitulum is ongeveer evennbsp;lang als breed, terwijl het lichaam zeer slank is.

-ocr page 170-

150

De eieren zijn spoelvormig; de lengte van den jongen 6 beenigen larf is 0.14 en die van den ouderen 8-beenigennbsp;larf 0.23 mm. Zooals bij alle mijten, bestaat het hiiidskeletnbsp;uit chitine. De opperhuid vertoont en wel vooral op hetnbsp;achterlijf een overdwarse streeping. De kop heeft den vormnbsp;van een afgestompte kegel met 2 paar boven en onderkaken.

De thorax heeft den zelfden vorm en is met de basis naar achteren gelegen.

Aan het borstbeen zijn de 4 paren pooten verbonden, de twee paar middelste onder rechte, het eerste en laatste paarnbsp;onder scherpe hoeken respectievelijk naar voren en naarnbsp;achteren. De pooten bestaaan uit 3 geledingen, waarvan denbsp;laatste 2 klauwtjes of haakjes bezit. Het achterlijf bezit geennbsp;chitinehuid en loopt naar achteren conisch toe. Doornbsp;krachtige spieren zijn de pooten in staat gesteld min ofnbsp;meer een zwembeweging te maken en dit verklaart de betrekkelijk groote afstanden, die de mijten in korten tijd kunnennbsp;afleggen. Mannetjes en wijfjes zijn moeilijk te onderkennen.nbsp;Het wijfje, dat een beetje grooter is, heeft achter het sternumnbsp;een spieetvormige opening de gemeenschappelijke uitmonding voor faeces en eieren. Bij het mannetje ligt het geslachtsorgaan direct achter het sternum en daarachter de anus.nbsp;De demodex is bij onze meeste huisdieren gevonden, alsnbsp;hond, kat, varken, rund en geit.

Van de pathologische anatomie der acarusschurft vermeldt Qmeiner het volgende:

Bij de zuiver squammeuse vorm vindt men hoewel in niet alle, toch in de meeste haarzakjes of follikels de mijten.nbsp;Deze liggen steeds met den kop naar binnen. Zijn er nognbsp;slechts weinige, dan is verder het haarzakje normaal. Bij grootenbsp;toename der mijten echter, verwijdt dit zich meer en meernbsp;en het epitheel, waaruit de wand bestaat, wordt gedeeltelijknbsp;gedestrueerd. Behalve de parasieten hunne larven en eieren,nbsp;bevat het haarzakje dan ook een korrelige massa, de te grondenbsp;gegane epitheelcellen. De smeerklieren geven hetzelfde beeld.

-ocr page 171-

151

Het omliggende bindweefsel is in hef beginstadium geheel normaal. Evenmin kan men aan de vaten eenige ontste-kingsverschijnselen opmerken. Later zijn ze wat verwijdnbsp;en opgevuld met roode bloedcellen.

Bij de uitmonding der haarzakjes en der smeerklieren vinden we hyperkeratose en het verhoornde epitheel wordtnbsp;in abnormale quantiteit afgestooten.

Bij de pustuleuse vorm daarentegen bestaat een hevige ontsteking van cutis en corpus papillare. In de haarzakjesnbsp;is de opeenhooping van mijten niet grooter dan bij de squam-meuse vorm, maar in het corpus papillare zoowel als innbsp;het Rete Malphigi bestaat een infiltratie van leucocytennbsp;en heeft eene vermeerdering plaats van bindweefselcellen.nbsp;Langzamerhand komt het tot het vormen van kleinere of groo-tere abscesjes al naar mate ze een of meerdere follikelsnbsp;omvatten. De mijten echter blijven in de haarzakjes ennbsp;dringen nergens in het interstitieele weefsel in.

Bij aanwending van de kleurmethode volgens Gram en contrastkleuring met eosine of fuchsine, blijken in de haarzakjes op hoopen liggende Micrococcen aanwezig te zijn.nbsp;Men vindt deze ook in de abscessen.

Bij enting hieruit of uit de follikels verkreeg Gmeiner steeds een reincultuur van coccen, welke altijd bleken tenbsp;zijn staphylococcus pyogenes albus.

De acarusschurft wordt dus volgens hem niet veroorzaakt door de acarusmijten, maar deze maken de huid alleennbsp;geschikt voor de infectie met bovengenoemde micrococcen.nbsp;De mijten alleen veroorzaken niets anders dan uitzettingennbsp;van haarzakjes en smeerklieren met een geringe beschadigingnbsp;van het epitheel daarvan.

De etterige folliculitis en perifolliculitis, dus die huidziekte, die wij met den naam acarusschurft bestempelen, wordt alleen veroorzaakt door de staphylococcus pyogenes albus.

Van uit de huid kan het komen tot eene verbreiding van die lagere organismen en dan gaan de dieren aan staphy-


-ocr page 172-

152

lococcen-infectie septisch te gronde.

Vervolgens heeft hij niet minder dan 163 geneesmiddelen onderzocht met het oog op hunne doodende werken opnbsp;schurftmijten en komt tot de slotsom, dat de aetherischenbsp;oliën zeer goede antiscabiosa zijn en waaronder oleum carvinbsp;en oleum anehti in de praktijk het beste aan te wenden zijn.

Zij irriteeren de huid weinig of niet en omdat ze zoo vluchtig zijn, hebben zij het voordeel door hunne dampennbsp;ook, dus niet eens direct in aanraking met de mijten, dezenbsp;al te dooden. Het bekende antiscabiosum de Perubalsemnbsp;werkt evenzoo, doch veel langzamer. De benzol en toluolnbsp;derivaten werken eveneens uitstekend, doch prikkelen denbsp;huid veel te veel.

Ofschoon enkele onderzoekers meenen, dat de acarusmijten van den hond ook bij den menech kunnen overgaan, isnbsp;schrijver deze rneenig niet toegedaan. Kunstmatige overbrenging is nooit gelukt evenmin als van de demodexnbsp;hominis op den hond. Ook overbrenging van de acarus-mijt van den hond op andere huisdieren gelukt niet.

Na tenslotte alle therapiën tegen acarusschurft te hebben vermeld, wijst hij op de naar zijne meening foutieve behandeling met sterk prikkelende middelen, daar dez? de opperhuid beschadigen en zoodoende aan de lagere organismen ingang verleenen, terwijl de huid voor deze lagerenbsp;organismen al door de mijten is bewerkt. Zijn therapie,nbsp;waarmede hij meer dan 40 gevallen heeft behandeld ennbsp;genezen is de volgende:

Na afscheering der haren wordt den hond een bad gegeven van Va—f % zwavellever en daarna worden de aangetastenbsp;huidplekken met den vinger bestreken met zeer weinig vannbsp;de volgende solutie.

01. carvi.

Spiritus aa 10.

01. ricini 150.—

Eiken dag worden de zieke plekken hiermede gedurende

-ocr page 173-

153

3 minuten ingewreven. De genezing vordert natuurlijk al naar de uitbreiding en de hevigheid der ontsteking.

Wat de oorzaak van de acarusschurft betreft, verschilt de meening van Gmeiner dus in zooverre van de tot nunbsp;toe gangbare, dat hij beweert, dat de gewone pustuleure vormnbsp;niet is toe te schrijven aan de mijten, maar aan infectie metnbsp;staphvlococcus pyogenes albus en dat de mijten zelf nietsnbsp;anders kunnen bewerken dan de squammeuse vorm, maarnbsp;hierdoor de huid als het ware geschikt maken voor infectienbsp;met dat lagere organisme.

LEURINK.

-ocr page 174-

Behandeling van Tyrpanosomenziekten bij Paarden door Thieroux en Teppaz (Annales de 1’institut Pasteur,nbsp;tome XXIll No. 3).

Schrijvers hadden bij de behandeling van trypanosomen-ziekten bij paarden succes met auripigment (zwavelarsenik) alleen of dit tegelijk met atoxyl. Zij behandelden zes paarden; drie leden aan souma (tryp. cazelboumi), twee aan trypa-nosomiase der Gambiepaarden (tryp. dimorphon) en ee naannbsp;een trypanosomenziekte, waarvan de parasiet morphologischnbsp;overeenkwam met de tryp. Evansi of de tryp. soudanense.

Bij de gecombineerde behandeling van auripigment in pillen of in likkingen en atoxyl in 10% oplossing subcutaan,nbsp;kregen vier paarden elk den eersten dag 15 gr. auripigment,nbsp;den 3den dag 5 gr. atoxyl, den 5den dag 20 gr. auripigment,nbsp;den 7den dag 5 gr. atoxijl, den Oden dag 25 gr. auripigment, den llden dag 5 gr. atoxyl, den 13den dag 25 gr.nbsp;auripigment, den 15den dag 5 gr. atoxyl, den 17den dagnbsp;25 gr. auripigment en den lOden dag 5 gr. atoxyl.

Met auripigment alleen werden 2 paarden behandeld en zij kregen elk per os den Isten dag 15 gr., den 4den dagnbsp;20 gr., den 7den, lOden 13den, Ibden en lOden dagnbsp;telkens 25 gr.

Na verloop van acht dagen ondergingen de patiënten nogmaals eene zelfde behandeling.

De eerste doses auripigment veroorzaakten steeds een vrij sterke diarrhae. Thieroux en Teppaz gaven den raad omnbsp;in het geval de diarrhae zou aanhouden een dosis auripigment te vervangen door een injectie van 5 gr. atoxyl;nbsp;voorts de dosis van het auripigment niet te verhoogen wanneer de laatst toegediende hoeveelheid niet goed werdnbsp;verdragen.

-ocr page 175-

155

Het gevolg was, dat vijf paarden herstelden, zoodat ze kort na de behandeling of na een reconvalescentiestadiumnbsp;van een maand weder voor zware diensten waren te gebruiken en zelfs dan gingen ze in voedingstoestand nietnbsp;achteruit. Verder konden bij één paard na 3'/2 maand ennbsp;bij de overige paarden 2V2 maand na dc behandeling geennbsp;trypanosomen worden gevonden. Het zesde paard, dat aannbsp;de trypanosomenziekte had geleden, waarvan de parasietnbsp;nog niet nader was Ie definieeren, moest 2 maanden na denbsp;behandeling, wegens eene verwonding, afgemaakt worden.nbsp;Ofschoon niet met zekerheid 'was te zeggen of dit paardnbsp;volkomen hersteld was, meenden de schrijvers toch te mogennbsp;veronderstellen, dat bij dit dier geen recidief was voorgekomen.

Jeronimus.

-ocr page 176-

Neuiiter internationaler tierarztlicher Kongress im Haag, September 1909.

Die Laboratorien zur Untersuchung der tropischen Krankheiten, und der Unterricht in denselben

Bericht von Herrn Dr. L. De BLIECK, Director des bakteriologischen Laboratoriums in Buitenzorg.

Der Kongress zu Budapest hat im Jalire 1906 in dieser Sache schon Beschlüsse gefasst, die noch jetzt denselben Wertnbsp;haben.

Damals sind auf Vorschlag des Herren Blanchard u. a. nachstehende Beschlüsse gefasst. Sie beschrankten zich dazunbsp;die folgenden Konklusionen auszusprechen Es sei namlichnbsp;wünschenswert;

a. nbsp;nbsp;nbsp;Dass an den Tierarzneischulen der in den Tropennbsp;gelegenen und der Koloniën besitzenden Lander speziellernbsp;Unterricht in den tropischen Krankheiten erteilt werde;

b. nbsp;nbsp;nbsp;dass in jeder Kolonie ein Zentrales Institut für Parasitologie gegründet werde mit reichen Fondsen, und ausgestattetnbsp;mit genügendem Personal, vor allem tüchtig in der Bakteriolo-gie, der Mycologie, der Kenntniss der Tier-Parasiten und dernbsp;Entomologie.

Weiter wurde gewiesen auf die Arbeit und selbst auf die Stellung eines solchen Instituts der Regierung und der Veteri-nar-Polizei gegenüber.

Das Institut sollte namlich so unabhangig sein wie nur möglich, d. h. es sollte nur von der höchsten zivilen Machtnbsp;abhangig sein.

Wenn in den 3 Jahren, die seit der Annahme dieser Beschlüsse vergangen sind, die verschiedenen Regierungen

-ocr page 177-

157

diese Fragen berücksichtigt halten und wenn die vorge-schlagenen Gedanken Wirklichkeit geworden waren oder nur ihre Verwirklicluing zu erhoffen ware, da ware auf demnbsp;9''=quot; Kongress dieses Thema überflüssig gewesen.

Wir haben aber die Überzeugung, dass dieses nicht allge-mein der Fall ist und es ist desshalb, dass der Kongress diese Frage abgesondert van den Andern behandeln wollte. Der ve-terinare Dienst breitet sich in den meisten Kolonialen Landernnbsp;mehr und mehr aus und der Nutzen der Veterinar-Wissenschaftnbsp;für die Verbesserung des Viehstandes und indirekt für dienbsp;Kolonisation wird jeden Tag einleuchtender. Es wird somitnbsp;das Personal für jenen Dienst grosser werden müssen. Vielenbsp;von den Veterinararzten die an der Tierarzneischule imnbsp;Vaterlande ihr Zeugnis erwerben, werden von der Nieder-landischen Regierung nach Indien gesandt. Es ist selbstredend,nbsp;dass in den Landern, die in den Tropen liegen und einenbsp;Tierarzneischule besitzen, der Unterricht in den tropischennbsp;Krankheiten, somit in den Krankheden des Landes, wo dienbsp;Unterrichts-Anstalt ist, alles mögliche bieten wird. Diesenbsp;Lander brauchen also, im Bezug auf die Unterrichtsfragenbsp;nicht berücksichtigt zu werden. Nicht also ist es mit dennbsp;Tierarzneischulen derjenigen Lander, die nicht in den Tropennbsp;liegen, die aber Koloniën in tropischen Gegenden besitzen. Innbsp;jenen Tierarzneischulen, Hochschulen oder Fakultaten, wirdnbsp;an erster Stelle dem Unterricht in den Krankheiten, die imnbsp;Vaterlande vorkommen, grosse Ansprüche gesteld. Die spe-zielle Pathologie und Therapie, wozu auch die Para-sitare^n- und Infektionskrankheiten gebracht sind, behandelt in Hauptsache jene Krankheiten. Auch beim Unterricht in der Hygiene, der theoretischen und prak-tischen Bakteriologie werden beinahe ausschliesslichnbsp;die im Vaterlande vorkommenden Krankheiten berücksichtigt.

Wohl besteht an den meisten Einrichtungen eine eigene Anstalt für Parasitare und Infektionskrankheiten odernbsp;auch wohl für Seuchenlehre, doch der tropischen Abtei-

-ocr page 178-

158

lung wird dabei nur eine untergeordnete Stelle eingeraumt.

Was hat man unter tropische Krankheiten zu verstehen?

Wenn von tropischen Krankheiten die Rede ist, denkt man in erster Stelle an die herrschenden Krankheiten und zwarnbsp;an die Krankheiten die durch Protozoen verursacht sindnbsp;(Protozoösen), unter welchen die parasitaren Blutkrank-heiten (Trypanosomiasen und Piroplasmosen) dienbsp;grösste Rolle spielen,

Der Begriff „tropische Krankheit” muss aber raumer genommen werden. Es müssen auch dazu gerechnet werdennbsp;die Infektionskrankheiten, die haaptsachlich oder aus-schliesslich den tropischen Landern eigen sind. z. B. Rinderpest, verschiedene Formen von septicaemia haemorr-hagica. Es treten dazu noch eine ganze Zahl von Krankheitennbsp;auf, die wegen der ungenügenden Untersuchung, nur wenignbsp;Oder gar nicht bekannt sind. So sind fiir Niederlandischesnbsp;Ost-lndien die epizootische Lymphangytis und dienbsp;sogenannte „farcin du boeuf”, welche in Deli auftritt, undnbsp;andere Krankheiten, die nur wenig untersucht sind, und dienbsp;ein genaues Studium fragen.

Zweifelsohne aber sind es in den meisten tropischen Landern die parasitaren Blutkrankheiten, welche dem Vieh-stande grosse Verbiste zubringen, den Einfuhr von gutem Viehnbsp;zur Veredlung der bestehenden Rassen unmöglich machen,nbsp;auch die Viehzucht in gewissen Gegenden ganz und garnbsp;wertlos machen. Das Studium dieser Krankheiten istnbsp;von grossem economischen Nutzen und wenngleich schonnbsp;Vieles zu Tage gefördert ist, es bleibt noch viel mehrnbsp;zu untersuchen iibrig. Man unterscheidet bei verschiedenennbsp;Haustieren verschiedene Trypanosomen, aber eine gutenbsp;Definition besteht noch nicht; die Methoden der Infek-tion, die Zwischentrager des Infektionstoffes sind zumnbsp;grössten Teile noch wenig bekannt, wahrend die Untersuchung nach Heil- und Preventiv-mitteln zu den dring-

lichstenFragen gehoren.

-ocr page 179-

159

Vor allem wenn aucii in den nicht tropischen Landern einige dieser Krankheiten auftreten (ich erwage luirdie haemoglobin ur ie der Rinder durch pirop 1 asmata), so kann mannbsp;nicht umhin, die Notwendigkeit einer gründlich experimen-tellen Untersuchung dieser Krankheiten einzusehen.

Abgesehen von den Krankheiten welche von Mikr o organ ismen (tierischen und pflanzenartigen) verursacht werden, haben die tropischen Lander ihre eigenen Krankheiten, die in höheren Parasiten ihre Ursache finden. Ichnbsp;nenne nur die Zoönosen, die vielen Magen- und Darm-parasiten, Hautparasiten, wovon bis jetzt nur wenig bekanntnbsp;ist. An erster Stelle soil untersucht werden was der Un-terschied dieser Parasiten ist, von denen, die man in dennbsp;kühleren Landern kennt, und welche verschiedene Arten innbsp;den unterschiedenen tropischen Landern auftreten.

Wo also in den Konklusionen des vorigen Kongresses mit Nachdruck gewiesen wird auf das Studium der Mycologie, der tierischen Parasiten ken ntniss und dernbsp;Entomologie, da gescheht das nicht ohne Grund.

Zum Schlussé soil man noch beachten, dass auch die sporadischen nicht ansteckenden Krankheiten in den Tropennbsp;ganz anders sein können, und der Verlauf ganz verschiedennbsp;von denen in nicht-tropischen Landern. Es sind vor allemnbsp;die Einflüsse des Klimas, die fortwahrende hohe Tempera-tur, in welcher die Tiere leben, somit die andere Fütterungnbsp;und Lebensart, welche auch den nicht ansteckenden Krankheiten einen eigenen Karakter geben. Es ist davon noch •nbsp;kein gründliches Studium gemacht worden, nur einige per-sönliche Beobachtungen sind bekannt. Aus all diesemnbsp;leuchtet ein, dass das Studium der tropischen Krankheitennbsp;ein eigenes spezielles Qebiet ist, ein Feld das viel zu grossnbsp;ist urn auch von demjenigen bearbeitet zu werden, der dienbsp;Krankheiten der Tiere in den kühleren Klimas studiren muss.

Spezielles Studium ist hier absolut notwendig.

Die Frage vom Unterricht und Studium dieser Krankhei-

-ocr page 180-

160

ten gehen Hand in Hand.

Die Tierarzte die in die Koloniën gesandt werden, sind meistenteils nicht genügend hewandert in der Kentniss dernbsp;tropischen Krankheiten. Sie sollen sich deshalb selbst diesenbsp;Kentniss beibringen. Zwar können sie viel darüber gelesennbsp;haben, praktisch stehen sie aber den Krankheiten fremdnbsp;gegeniiber und es ware also fiir die Wissenschaft besser,nbsp;wenn sie schon im Vaterlande eine feste Basis gelegt hat-ten auf welcher sie fortbauen konnten.

Eine solche Basis bekommt man nicht, wenn die tropischen Krankheiten als Anhangsel zu der spoziellen Pathologie und Therapie dozirt werden; es ist dazunbsp;notig eine eigene Behandlung der Materie und nicht nurnbsp;eine theoretische, sondern soweit das moglich ist auchnbsp;eine praktische.

Wenngleich es nicht moglich ist Patiënten zu demon-striren, so können doch Experimente auf kleinen Haustieren gemacht werden und kann auch durch die Studenten beinbsp;der praktischen Bakteriologie mit den bekannten Infektion-stoffen der tropischen Krankheiten gearbeitet werden.

An erster Stelle aber steht der theoretische Unterricht, der, wie schon bemerkt wurde, geschieden von den anderennbsp;Branchen dozirt werden soil. Es ware wohl kaum notignbsp;zu sagen, dass der Dozent ein griindliches Studium dernbsp;Krankheiten in den Tropen selbst gemacht haben muss,nbsp;wenn wenigstens der Unterricht fruchtbar sein soil. Es istnbsp;natiirlich nicht ausgeschlossen, dass dieser Dozent auch dienbsp;ganze Seuchenlehre dozirt, Es soil aber Zeit gegebennbsp;werden für die eigene Behandlung des Stoffes, und wennnbsp;es nötig ist, soil man die Zeit des Studiums verlangern.

Abgesehen vom guten Unterricht in den tropischen Krankheiten, leuchtet auch die Notwendigkeit ein, grössere Kennt-niss dieser Krankheiten zu bekommen, Es soil also eine Anstalt errichtet werden, die sich mit der wissenschaftlichennbsp;Bearbeitung des Stoffes befassen wird. Die Frage: wo die

-ocr page 181-

161

Stelle eines solchen Institutes sein soil, muss selbstver-standlich beantwortet werden: In den Tropen. Denn nir-gendwo können die Krankheiten besser studirt werden als gerade in ihrem Heimatlande.

In den Tropen wird ein solches Institut auch für den Unterricht dienen können.

Aber auch die Frage: ob an den tierarztlichen Hoch-schulen in den nicht-tropischen Landern kein Laboratorium sein muss, wo die Krankheiten studirt werden können, mussnbsp;beantwortet werden.

Nach meiner Meinung muss die Antwort eine negative sein. Die Gefahr für den Viehstand des Landes ware zunbsp;gross, wenn in jener Anstalt experimentirt würde mitnbsp;Krankheiten, wie Trypanosomiasen und Infektionskrank-heiten, die in jenem Lande unbekannt sind.

Wohl wird der Dozent ein Laboratorium zu seinem Gebrauche haben müssen urn den praktischen Unterrichtnbsp;zu geben, in der oben angedeuteten Meinung, aber einnbsp;Institut WO ausführliche Experimente mit tropischen Krankheiten gemacht werden, kann Vorsichts halber dort nichtnbsp;bestehen.

Fur ein gründliches Studium der Krankheiten muss man in ihren Wirkungszentren sein.

Wie die Einrichtung eines solchen Institutes sein soil, braucht hier nicht gesagt zu werden. Es muss ein modernesnbsp;bakteriologisches Laboratorium sein. Es sollen auch dienbsp;besonderen Umstande, welche ein tropisches Klima mit-bringt, beachtet werden. Besonders soil Gelegenheit ge-boten werden zum experimentiren mit Insekten als Ubertragernbsp;von Krankheiten, wahrend auch gute Isolirstalle da seinnbsp;sollen zum Untersuchen der Infektionskrankheiten.

Was die Position und den Wirkungskreis eines solchen ^Zentralen Institutes für tropische Krankheiten betrifft,nbsp;so sei darauf gewiesen, dass es ganz selbstandig mussnbsp;arbeiten können; dass es nur der höchsten Zivilen Macht

11

-ocr page 182-

162

untergeordnet sein muss. Die Lage sei eine solche, dass geniigende Fiihlung gehalten werden könne mit andrennbsp;wissenschaftlichen Einrichtungen. Man hüte sich wohl, dasnbsp;Institut bei einer anderen Einrichtung zu ziehen; ich meine,nbsp;dass das veterinare Laboratorium keine Unterabteilung seinnbsp;soil eines medischen Institutes. Die Veterinarwissenschaftnbsp;soil sich selbstandig entwickten. Zwar meine ich, dassnbsp;zusammenarbeiten mit der medischen Untersuchung aufnbsp;menschlichem Gebiet niitzlich ist; eine Zentralisation abernbsp;dieser Branchen ist nicht nur unnötig, sondern für dienbsp;Entwicklung beider nicht gewünscht. Die Einrichtung, wienbsp;sie seit Juni 1908 in Niederl. Ost-Indien zu Buitenzorgnbsp;(java) zu Stande kam, ist empfehlenswert.

Das Laboratorium für veterinare Untersuchungen ist eine Abteilung des Departements für Landwirtschaft. Der Vor-gesetzte des Laboratoriums hat den Tittel: „Abteilungschefnbsp;des Departementes für Landwirtschaft” und ist somit demnbsp;Direktor dieses Departements unmittelbar untergeordnet.

Das Departement hat seinen Sitz zu Buitenzorg; ausser-dem befinden sich dort die chemischen, mikrobiologischen, technischen und pharmakologischen Laboratoria des Departements, sodass man sich in einem wissenschaftlichennbsp;Zentrum befindet. Eine ausgebreitete Bibliothek steht zurnbsp;Verfügung. Das Laboratorium hat seine eigene Stelle aufnbsp;dem Budget des Staates und ist somit finanziell selbstandig.nbsp;Das gleiche gilt für den veterinaren Dienst. Wie der Kongressnbsp;von Budapest besagte, ware es zu wünschen, dass auchnbsp;dieser Dienst ganz selbstandig arbeiten konnte, damit ernbsp;sich soviel wie nur möglich ist entwickle. Es ist selbst-redend, dass Zusammenwirken muss stattfinden können.

Von dem zentralen Polizeirat, über welchen zu Budapest auch Beschlüsse gefasst wurden, braucht hier die Rede nichtnbsp;zu sein, weil er jetzt nicht behandelt wird.

Uber die Einrichtung des Laboratoriums zu Buitenzorg werde ich jetzt nichts sagen, an einer andren Stelle werden

-ocr page 183-

163

ausführliche Mitteilungen gemacht werden.

Wie Blanchard richtig bemerkte, mussen für ein solches Institut raume Fondse bestehen. Man soil nicht gezwungennbsp;werden urn finanzielle Rücksichten das exeperimentiren mitnbsp;grossen Haustieren zu unterlassen.

Was die Angestellten eines solchen Institutes betrifft, sie müssen der Hauptsache nach aus Tierarzten bestehen; dienbsp;Leitung soil immer einem Tierarzte übergeben worden.nbsp;Schwierig ist es weiter zu sagen, wie ausgebreitet dasnbsp;Personal sein soil. Wenn aber die Einrichtung fruchtbarnbsp;arbeiten soil, so muss man auch in dieser Hinsicht nichtnbsp;karg, sein. Jedenfalls soil auch die Gelegenheit gebotennbsp;werden, die Krankheiten zu studiren an den Stellen wo sienbsp;auftreten, wahrend doch die Arbeiten im Laboratorium nichtnbsp;darunter leiden dürfen.

Die Untersuchung ausserhalb dem Laboratorium kommt in den Tropen öfters vor, denn das Zuschicken vonKrank-heitsmaterial ist sehr schwierig wegen den hohen Temperaturen und dem langen Dauer des Transportes.

Abgesehen von den ausgebreiteten wissenschaftlichen Unter-suchungen und den Untersuchungen zum Nutzen der Veterinar-Polizei, kann das Institut dem Unterrichte dienstlich sein. Den Tierarzten, welche in den Tropen arbeiten werden, muss dienbsp;Gelegenheit gegeben werden die Krankheiten praktisch zunbsp;untersuchen und zu studiren; dazu muss mit dem Laboratorium ein Lehrgang für die Untersuchung von tropischennbsp;Krankheiten verbunden werden; auch soil man dieses beinbsp;der Ernennung des Personals beachten.

Abgesehen vom Lehrgang zum Studiren der tropischen Krankheiten, kann, wenn es nötig ist, dem Institute einenbsp;Einrichtung für die wissenschaftliche Erziehung inlan-discher Tierarzte verbunden werden. Meine Meinungnbsp;ist nicht, dass diese Einrichtungen mit dem Institute, alsnbsp;waren sie zusammen ein Ganzes, verbunden werden müssen;nbsp;aber nur, dass das Laboratorium dem Unterrichte dienstlich sei.

-ocr page 184-

164

Es ist namlich in Nied.-Osl-Indien zu Tage getreten, dass der Veterinardienst nur mit Hilfe von Niederlandischen Tier-arzten nicht genügend geschehen kann. Die Krafte sindnbsp;zu wenig an der Zahl, und man meinte deshalb, dass esnbsp;nützlich sein würde, Eingebornen für diesen Dienst zunbsp;erziehen; auch sind diese Arbeitskrafte viel wohlfeiler. Esnbsp;werden, will man zu dlesem Unterrichte zugelassen werden,nbsp;ziemlich hohe Ansprüche gestellt. Diejenigen, welche dennbsp;Lehrgang folgen wollen, müssen genügenden höheren Unter-richt genossen haben und folgen nachher einen Lehrgangnbsp;von 4 Jahren. Zwei in den propaedeutischen, und zwei innbsp;den Veterinar-Fachern.

Diese s.g. eingebornen Tierarzte werden unter Ober-aufsicht eines Europaischen Veterinararztes bei dem Regie-rungsdienste arbeiten. Eine solche Ausbildung ist nach meiner Meinung von grossem Nutzen; der Veterinardienstnbsp;ist in den Koloniën mit ihrem grossen Gebiete und enormennbsp;Viehstand, vielumfassend: Ausser der Bekampfung der In-fektionskrankheiten des Viehes, der Privatpraxis, der Vieh-Milch- und Fleischprüfung, ist die Viehzuchtein ausgebreitetesnbsp;Gebiet, auf welchem beinahe ausschliesslich der Tierarztnbsp;arbeitet. Für alle diese Arbeiten ist ein grosses, gut geschultesnbsp;Personal notwendig. Wie die Einrichtung einer solchen Schulenbsp;sein soil, wird an einer andren Stelle mitgeteilt werden.

Auf Grund genannter Betrachtungen, beantrage ich die folgenden Konklusionen.

Der Kongress spreche als seine Ansicht aus; es sei notwendig;

1. nbsp;nbsp;nbsp;Dass die Regierung aller in den Tropen gelegenennbsp;Oder in den Tropen Koloniën besitzenden Lander ein Zentrales Veterinar-Institut errichte mit dem Ziele, im weitestennbsp;Sinne des Wortes die tropischen Viehkrankheiten zu studiren.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Das Zentrale Veterinar-Institut sei ganz selbstandignbsp;und nur der höchsten zivilen Macht untergeordnet.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Der Leiter des Institutes sei ein Tierarzt und die

-ocr page 185-

165

veterinaren Untersuchungen sollen ausschliesslich durch Tierarzte geschelien.

4. nbsp;nbsp;nbsp;An den Tierarzneischulen, Hochschulen oder Fakul-taten derjenigen Lander, welclie Koloniën in den Tropennbsp;besitzen, werde besonderer Unterricht in den tropiscliennbsp;Krankheden gegeben.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Die Tierarzte, welche aus dem Vaterlande in die Koloniën gesandt werden, sollen bei der Ankunft in den Tropennbsp;einen Lehrgang in tropischen Krankheiten am Zentralennbsp;Veterinarinstitute folgen.

6. nbsp;nbsp;nbsp;Wo nötig, werde die Ausbildung inlandischer kolo-nialer Tierarzte befördert. Der Unterricht werde in einernbsp;selbstandigen Einrichtung gegeben und soil den höchstennbsp;Forderungen genügen.

-ocr page 186-

Neuvième congrès international de Médecine Vétérinaire a La Haye, Septembre 1909.

La prophylaxie et la pathologie des maladies protozoaires.

Rapport de M. C. A. PENNING, inspecteur du service vétérinaire civil aux Indes orientales néerlan-daises a Buitenzorg.

Les maladies protozoaires suivantes sont trés répandues dans les Indes orientales néerlandaises:

a. nbsp;nbsp;nbsp;Les Trypanosomoses;

b. nbsp;nbsp;nbsp;Les Piroplasmoses;

c. nbsp;nbsp;nbsp;Les Psorospermoses;

On peut subdiviser les trypanosomoses en pathogènes et non-pathogènes.

Seules les trypanosomoses pathogènes sont importantes au point de vue économique.

Elles se présentent dans ces contrées comme;

a. nbsp;nbsp;nbsp;surra, chez tous les animaux domestiques;

b. nbsp;nbsp;nbsp;dourine, chez Ie cheval,

1. nbsp;nbsp;nbsp;D’après les descriptions que l’on en a, la surra desnbsp;Indes orientales néerlandaises présente les mêmes caractèresnbsp;que la maladie connue sous Ie nom de nagana dans unenbsp;grande partie de l’Afrique.

2. nbsp;nbsp;nbsp;11 n’est pas certain que les deux maladies soient iden-tiques, et il n’est pas prouvé non plus que toutes les enzootiesnbsp;des Indes néerlandaises auxquelles on donne Ie nom de surranbsp;soient parfaitement indentiques entre elles, ni qu’elles soientnbsp;la même maladie que celle qu’on nomme surra dans l’Indenbsp;anglaise.

-ocr page 187-

167

3. nbsp;nbsp;nbsp;La surra sévit dans les principales fles des Indesnbsp;néerlandaises; les autres en sont restées jusqu’ici entière-ment indemnes.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Cette maladie peut s’inoculer a tous les mammiffères,nbsp;quoique tous ne réagissent pas au même degré. L’infectionnbsp;amène presque sans exception la mort chez Ie cheval, lanbsp;souris, Ie rat, Ie chien, Ie chat, Ie lapin, Ie cobaye et Ienbsp;singe; en revanche, ie buffle, Ie boeuf, Ie mouton, la chèvre,nbsp;Ie cerf, Ie sanglier et Ie porc y résistent sans avoir présenténbsp;de symptómes violents.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Deux groupes de symptönies sont les plus caractéristiques.

a. nbsp;nbsp;nbsp;ceux du système nerveux central;

b. nbsp;nbsp;nbsp;ceux du système vasculaire.

6. nbsp;nbsp;nbsp;En ce qui regarde a, on observe des désordres dunbsp;mouvement chez Ie cheval, en particulier dans 1’arrière-train; a une période un peu plus avancée de la maladie,nbsp;les animaux deviennent assez soporeux.

Chez Ie buffle, apparaissent des mouvements involontaires, qui présentent une grande analogie avec ceux de la maladienbsp;bien connue du cénurus du mouton.

Quant au boeuf, il est dans une certaine période en proie a des spasmes violentes; les animaux tombent la tête ren-versée en arriere et les yeux convulsés, et en même tempsnbsp;leurs membres font des mouvements de trot.

Chez Ie chien, se manifestent quelquefois des mouvements involontaires comme chez Ie buffle, mais toujours avec unnbsp;état soporeux marqué. Tous les sens s’émoussent au pointnbsp;que bientot Tanimal ait perdu tout pouvoir de perception;nbsp;il reste debout oü qu’on Ie place; si on Ie force de senbsp;mouvoir, il court contre Ie premier objet qu’il rencontre etnbsp;s’y arrête comme s’il était un jouet mécanique; il ne prendnbsp;plus de lui-même aucune nourriture; si on lui met dansnbsp;la bouche un morceau de viande, il ne mache, ni n’avale;nbsp;pour la faire passer, il faut l’enfoncer si loin que l’irrita-tion Ie fasse avaler.

-ocr page 188-

168

Ces désordres nerveux sont constants chez Ie cheval, mais non pas chez les autres anitnaux domestiques; ilsnbsp;sont plus fréquents dans certaines enzooties que dansnbsp;d’autres. Quand ces symptomes se présentent, ils fontnbsp;toujours prévoir une issue défavorable de la maladie.

b. Les symptomes du système vasculaire consistent sur-tout dans 1’apparition d’oedèmes dans Ie tissu souscutané, surtout dans les membres, dans les organes sexuels, a lanbsp;base du ventre et chez les petits animaux, souvent denbsp;la face.

7. nbsp;nbsp;nbsp;La mortalité est chez les chevaux de 100 % des animauxnbsp;atteints par la maladie.

Pour les boeufs et les buffles il n’est pas possible de donner des chiffres, paree que chez eux la maladie suitnbsp;son cours sans symptomes clairement observables et quenbsp;même 1’examen microscopique du sang de tous les animauxnbsp;ne suffit pas a établir combien d’entre eux sont infectés.nbsp;Ce qui est certain, c’est qu’il s’en guérit une proportionnbsp;considérable, si les animaux se trouvent dans des conditions hygiéniques favorables.

II ne semble pas y avoir de différence sensible entre la réceptivité du buffle et celle du boeuf.

Jusqu’ici on n’a pas constaté dans les Indes néerlandaises d’infection spontanée chez les petits ruminants.

8. nbsp;nbsp;nbsp;Dans les Indes néerlandaises l’infection de la surranbsp;est causée par la piqüre de mouches qui n’agissentnbsp;en parasite qu’en plein air. Du moins, les animauxnbsp;tenus a l’étable ne sont dans la régie pas infectés,nbsp;même s’ils ont pour compagnons d’étable des animauxnbsp;souffrant de la surra. Si cependant on les fait paturernbsp;avec des animaux malades, ils tombent successivementnbsp;malades a leur tour.

II faut considérer comme servant de véhicules probables de la maladie les représentants du genre tabanus, dontnbsp;Ie tabanus tropicus se rencontre Ie plus fréquemment.

-ocr page 189-

169

Ceux du genre glos si na ne se recontrent pas dansles Indes néerlandaises; les diverses espèces de stomoxys.nbsp;d’hématabia et de musea se trouvent souvent dans lesnbsp;étables, mais ne causent point d’infection. Toutefois, s’ilynbsp;en a des essaims, il semble bien que leurs piqüres répé-tées amènent, de manière mécanique, une infection semblablenbsp;a l’inoculation au moyen d’ une aiguille.

L’ on n’a pas encore pu décider si la capacité de propager la maladie appartient a une seule des espèces d’insectesnbsp;vivant ici ou a plusieurs.

Outre les tabanides, quelques espèces de chrysops sont trés répandues. Elles non plus ne font fonction denbsp;parasites qu’en plein air.

9. nbsp;nbsp;nbsp;La manière de combattre l’infection découle de lanbsp;manière dont elle se produit.

Dans les contrées oü l’on peut garder longtemps les ani-maux a l’étable, cela suffit a prévenir une grande extension de la maladie; celle-ci reste restreinte aux animaux déjanbsp;atteints. Comme Ie temps que prend la guérison est pournbsp;les buffles et les boeufs de trois a quatre mois, il est bonnbsp;de maintenir l’internement pendant un laps de temps con-sidérable, de préférence a peu prés une demi-année.

Dans ces circonstances on réussit toujours a se rendre maftre de la maladie sans qu’elle ait causé de grandesnbsp;pertes.

10. nbsp;nbsp;nbsp;Quant aux établissements d’élevage de demi-sauvages,nbsp;oü les animaux restent toujours dehors, on n’a point décou-vert jusqu’a présent de moyen de les préserver de la maladie.nbsp;C’est dans ces conditions que la majeure partie du bétailnbsp;est infecté et la mortalité dépend entièrement de la plus ounbsp;moins grande force de résistance des espèces atteintes.nbsp;Ainsi, dans la petite ile de Rotti, oü les chevaux s’élèventnbsp;a l’état de demi-sauvage, les 80% de tout Ie stock a périnbsp;au cours d’une seule année. 11 est probable que Ie maladienbsp;y avait été apportée par des chevaux malades importés de

-ocr page 190-

Timor. En revanche la mortalité fut comparativement fai-ble parmi les buffles de cette ile.

II est nécessaire d’exercer un contröle sévère sur I’impor-tation des animaux dans les ties tropicales on dans les contrées que la maladie n’a pas encore visitées, afin denbsp;les mettre a l’abri de l’invasion des trypanosomoses.

Si quelqu’une de ces fles possède un stock important de chevaux tenus a 1’état de demi-sauvage, il peut êtrenbsp;désirable de prohiber toute importation de bétail, sauf dansnbsp;certains cas particuliers, dans lesquels on devrait prendrenbsp;des mesures de nature a rendre impossible l’importationnbsp;d’animaux infectés.

1. nbsp;nbsp;nbsp;La dourine présente dans les Indes néerlandaises lesnbsp;mêmes symptömes qu’en Europe.

2. nbsp;nbsp;nbsp;La maladie est causée par une espèce de trypanosomes qui ne se distinguent pas microscopement de ceuxnbsp;de la surra.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Le parasite ne se trouve pas, comme dans la surra,nbsp;dans le torrent sanguin du sang. II se découvre Ie plus facile-ment dans la lymphe des tumescences urticaires de la peau.

4. nbsp;nbsp;nbsp;L’infection a lieu pendant l’accoupplement.

(L’on ne saurait décider avec certitude s’il peut y avoir OU non d’infection provenant de piqüres d’insectes).

5. nbsp;nbsp;nbsp;La dourine n’a été observée dans ces contrées quenbsp;chez le cheval.

6. nbsp;nbsp;nbsp;11 suffit de bons soins hygiéniques sans remèdes pournbsp;que guérisse une forte proportion des chevaux atteintsnbsp;de dourine.

7. nbsp;nbsp;nbsp;Le moyen unique, mais efficace, de combattre la dourine consiste a strictement exclure la procréation par desnbsp;chevaux qui en sont atteints.

8. nbsp;nbsp;nbsp;En outre de la police qui doit s’exercer sur les chevaux malades, il faut qu’un homme du métier inspecte a

-ocr page 191-

171

intervalles réguliers toutes les juments et les étalons des contrées oü règne la dourine.

Piroplasmoses.

1. nbsp;nbsp;nbsp;On a constaté dans les Indes néerlandaises trois formes de piroplasmose cliez Ie bétail.

a. nbsp;nbsp;nbsp;La fièvre classique du Texas de Sm ith-Kilborne,nbsp;causée par Ie piroplasma bigeminum.

b. nbsp;nbsp;nbsp;La fièvre dite de Rhodesia ou „Küstenfieber” dunbsp;prof. R. Koch causée par ce que 1’on appelle Ienbsp;piroplasma parvum.

c. nbsp;nbsp;nbsp;Une forme qui ne semble pas avoir été observéenbsp;jusqu’ici dans d’autres pays, causée par un petitnbsp;parasite pointu qui ressemble fort a celui qu’ontnbsp;décrit Dschunkowsky et Luhs dans une affection morbide, qu’ils ont appelée piroplasmosenbsp;tropicale.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Ces trois formes sont endém ques dans les Indes néerlandaises.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Les deux premières ont été observées exclusivementnbsp;chez Ie boeuf, la troisième aussi chez Ie buffle et Ie mouton.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Les animaux adultes du stock indigène possèdent unenbsp;immunité presque compléte pour les deux premières formesnbsp;de la maladie, si bien que chez eux l’on ne constatenbsp;Ie mal que sous une forme chronique, qui suit son coursnbsp;sans présenter de symptómes décidés. On voit ci et la lanbsp;troisième forme se manifester enzootiquement, tant chez lesnbsp;buffles que chez les boeufs; la maladie prend alors unnbsp;cours extrêmement aigu et se termine généralement par la mort.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Les symptómes sont; fièvre accompagnée de tremble-ments musculaires, pouls faible et intermittant, respiration trésnbsp;accélérée, membranes muqueuses un peu itériques. Lesnbsp;animaux, trés soporifiques, restentcouchéslatéteinclinéesurlanbsp;poitrine et succombent dans cette position environ 36 heuresnbsp;aprés l’apparition des premiers symptómes. II n’y a jamais

-ocr page 192-

i'

r


172

d’hémoglobinurie dans cette forme de la maladie; mals elle est trés fréquente dan les deux premières formes.

Le nombre des globules rouges du sang est fort diminué, cependant moins que dans les deux premières formes. Lanbsp;différence est si grande qu’elle frappe vivement quand on faitnbsp;des préparations sanguines. En effet, si l’on prend du sangnbsp;d’un des petits vaisseaux de l’oreille, il ressemble dans lesnbsp;deux premières formes a du sérum coloré en rouge, mais dansnbsp;la troisième il ne différe pas en apparence du sang normal.nbsp;Dans cette forme, le nombre des érythrocytes ne diminuenbsp;que d’a peu prés la moitié, tandis que c’est des neufnbsp;dixièmes dans les cas aigus des deux autres formes. Onnbsp;découvre dans la plupart des érythrocytes de petits corpsnbsp;pointus, qui, colorés selon la méthode de Giemsa, ontnbsp;l’apparence de micrococces rouges carmin foncé. lis senbsp;trouvent au nombre de un a huit dans les globules et senbsp;distinguent nettement de ce que l’on appelle Ie pointillagenbsp;de plusieurs érythrocytes, vu qu’ici les petites pointes sontnbsp;noires et plus nombreuses; en outre de ce pointillage, onnbsp;trouve beaucoup de globules sanguins avec un noyau.

6. Les déviations patholo-anatomiques sont trés analogues a celles de la fièvre du Texas aigue et ressemblent a cellesnbsp;des septichémies. On découvre dans tous les organes desnbsp;hémorrhagies plus ou moins considérables, accompagnéesnbsp;de l’épanchement d’une humeur séreuse dans la poitrine, lanbsp;cavité abdominale et le péricarde. La rate est d’ordinaire,nbsp;pas toujours, grossie, avec une pulpe molle, glandes lym-phatiques enflées oedémateusement, de même que les reins,nbsp;oü se montrent de nombreuses hémorrhagies capillaires.nbsp;II y a généralement des infiltrations hémorrhagiques dansnbsp;la muqueuse de la caillette, celle des intestins grèles estnbsp;enflée et couverte d’une couche épaisse de mucosité denbsp;couleur orange. La poche biliaire est d’ordinaire fort remplienbsp;d’une bile siropeuse de couleur orange, le foie montre lanbsp;dégénérescence graisseuse et est agrandi.

-ocr page 193-

IP


173

7. nbsp;nbsp;nbsp;Les agents propagateurs des deux formes de piro-plasmose que nous avons nommées en premier lieu sont desnbsp;tiques de diverses espèces, dont le rhipiceplalus australisnbsp;Piiller est trés répandu dans toute 1’étendue des Indesnbsp;néerlandaises; il y a une autre espèce, qui est probablementnbsp;I’amblyomma testudinarium Koch, et que Ton observe surnbsp;le boeuf et quelquefois aussi sur le buffle. Une troisièmenbsp;espèce, non encore classifiée, se rencontre, surtout dans desnbsp;contrées fort boisées, sur un grand nombre d’animauxnbsp;sauvages, tigres, sangliers, cerfs etc.. Ces parasites s’ennbsp;prennent en outre dans les contrées en question au bufflenbsp;et au boeuf, et même a I’homme.

Cette espèce se distingue aisément des autres par ses pattes longues, permettant a I’insecte adulte de se mouvoirnbsp;avec rapidité et de s’attacher aux mammifères.

L’on ne sait pas encore jusqu’a quel point cette dernière sorte d’insectes contribue a la propagation de la piroplas-mose. Comme en général dans la plupart des contrées desnbsp;Indes néerlandaises les buffles et les boeufs ne resolventnbsp;que rarement la visite des tiques, tandis que dans cesnbsp;memes contrées la piroplasmose se voit chez ces animaux,nbsp;il n’est pas improbable que d’autres insectes encore que lanbsp;tique jouent un role dan la propagation de la piraplasmose.

8. nbsp;nbsp;nbsp;On peut prévenir la piroplasmose chez les bestiauxnbsp;importés de l’étranger en les tenant a l’écart du bétailnbsp;indigène, dans des étables distinctes, et en ne les faisantnbsp;pas paltre dans les paturages fréquentés par le bétail indi-géne. Si l’on observe ces précautions, les animaux ne sontnbsp;pas atteints de piroplasmose; mais si on les négligé, ilnbsp;meurt le 80% environ des bêtes importées des Pays-Basnbsp;OU de l’Australie.

Quand la piroplasmose apparait enzootiquement chez le bétail indigène, le moyen le plus efficace d’enrayer la ma-ladie consiste a tenir tout le bétail renfermé dans lesnbsp;étables.

-ocr page 194-

4

Le labourage des paturages couverts de chaume et Ie nettoyage par le feu des prairies desséchées est le meileurnbsp;préservatif contre une nouvelle éruption de la maladie.

Le meilleur traitement des formes clironiques de la fièvre de Texas consiste a tenir les animaux a l’abri des tiquesnbsp;et a leur donner une nourriture abondante.

Quant a la forme aigue, caractérisée par les petits parasites que nous avons décrits, il est clair que l’on ne saurait compter de résultats favorables d’un traitement thérapeutiquenbsp;que si on y a recours dès l’apparition symptömes. Dansnbsp;les cas de ce genre, j’ai vu de fort heureux résultats d’injec-tions intravéneuses d’une solution de 1 °o d’argentum colloTnbsp;dale, dont on peut injecter 80 grammes en une fois; cesnbsp;injections doivent être répétées au besoin deux ou troisnbsp;fois dans les 36 heures. Après la première injection, pourvunbsp;qu’elle soit faite dès la première apparition de la maladie,nbsp;on voit les parasites disparaitre des globules sanguins etnbsp;avec eux les symptómes morbides. On en administre unenbsp;seconde au bout de six ou de buit heures et au besoin unenbsp;troisième le lendemain, et la guérison est compléte.

II n’a pas encore été fait aux Indes néerlandaises d’essais d’inoculation préventive au moyen de l’injection d’un sérum.

Psorospermoses.

1. On trouve souvent dans la viande d’animaux abattus, surtout dans celle des buffles, des kystes de sarcosporidies.nbsp;La grandeur en varie de la petitesse microscopique a 10nbsp;OU 12 mm. de longueur et 2 ou 3 mm. d’épaisseur et leurnbsp;apparence a quelque ressemblance ayec des pepins de-melon.nbsp;Chez le boeuf comme chez le buffle ils sont parfois sinbsp;nombreux que plusieurs groupes de muscles en sont commenbsp;qui dirait semés. La chose est si apparente que la viandenbsp;ne peut plus se vendre pour la consommation humaine.nbsp;Ces cas cependant sont rares. D’ordinaire les kystes sontnbsp;plus petits et ne se présentent que dans quelques groupes

-ocr page 195-

175

de muscles, en particulier dans 1’oesophage, ie larynx, la langue, l’entrecöte, Ie diaphragme et les muscles de l’abdomen.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Ces kystes ont été trouvés dans les Indes néerlandaises,nbsp;en outre des boeufs et des buffles, chez les moutons, lesnbsp;pores, les souris, les rats et les poules.

3. nbsp;nbsp;nbsp;On n’a pas observé que ces parasites occasionnent denbsp;maladies chez les animaux domestiques et leur viande senbsp;mange sans inconvénients par les hommes aussi bien quenbsp;par les bêtes. Quelquefois on les rencontre en grand nombrenbsp;chez des animaux d’abattage bien nourris, qui ont parcouru anbsp;pied de grandes distances sans se montrer malades. II n’estnbsp;cependant pas certain qu’ils ne causent jamais de phénomènesnbsp;morbides.

4. nbsp;nbsp;nbsp;L’on ne sait pour ainsi dire rien de l’origine et du modenbsp;de développement des sarcosporidies.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Feu Ie docteur J. van Eecke s’est livré dans Ie labo-ratoire d’anatomie pathologique et de bactériologie de Weltevreden a des recherches approfondies sur ce parasite, etnbsp;il a publié les résultats de son étude dans Ie rapport annuelnbsp;de 1891. Ce qu’il en dit revient a ceci.

a. nbsp;nbsp;nbsp;Le kyste de sarcosporidies possède une paroi a lui etnbsp;est divisé en d’innombrables petits compartiments par unnbsp;réseau de parois intermédiaires:

b. nbsp;nbsp;nbsp;Les compartiments sont remplis de corpuscules d’ordi-naire en forme de croissant, que l’on appelle ceux de Rainey.

c. nbsp;nbsp;nbsp;Le docteur van Eecke vit dégoutter de ces corpusculesnbsp;des amoebes, pui avaient leur mouvement propre et qui dansnbsp;certaines circonstances s’enfermaient dans des capsules.

d. nbsp;nbsp;nbsp;Les essais de nourrir des poules, des lapins, des cobayesnbsp;et des rats blancs ont toujours eu un résultat négatif. Lenbsp;sue gastrique détruisait le parasite.

e. nbsp;nbsp;nbsp;En revanche, 1’injection intramusculaire du contenunbsp;des kystes a eu pour effet de faire succomber au bout denbsp;24 a 48 heitres les animaux soumis a l’expérience, lesquelsnbsp;étaient en proie a une collapse accentuée. En l’endroit oü


-ocr page 196-

176

I’injecton avail été pratiquée les fibres des muscles avaient toujours dégénéré, toutefois on ne retrouvait pas trace desnbsp;corpuscules de Rainey injectés.

ƒ. L’on ne peut démontrer 1’existence de myosite cliez aucun des animaux chez lesquels on a trouvé ces parasites.

g. Du reste, on ne sait rien de la manière dont se fait l’infection par ces parasites, non plus que de leur originenbsp;et de leur propagation.

-ocr page 197-

Verslag over het 25®^^ vereenigingsjaar der vereeniging tot bevordering van veeart=nbsp;senijkunde in Nederl. Indië.

In voldoening aan artikel 19 van het Huishoudelijk Reglement onzer Vereeniging, heb ik de eer op deze Alge-meene Vergadering verslag uit te brengen over het 25 stenbsp;vereenigingsjaar.

Van verschillende zijden werd in het verslagjaar weder steun ondervonden in ons streven om door de uitgave vannbsp;ons tijdschrift zooveel mogelijk te voldoen aan het hoofddoel onzer Vereeniging namelijk: voorlichting van het land-huishoudkundig publiek dezer gewesten op veeartsenijkundignbsp;en daaraan verwant gebied.

Evenals in vorige jaren verleende de Regeering hare zeer op prijs gestelde medewerking door hare archieven in zakenbsp;veeartsenijkunde en veeteelt steeds ter beschikking dernbsp;Redactie van ons orgaan te stellen, die mits deze, doornbsp;mijne tusschenkomst der Regeering daarvoor haren eerbiedigen dank betuigt.

Op het einde van het verslagjaar telde de vereeniging 42 leden en 122 inteekenaren op het tijdschrift, tegen 32nbsp;leden en 108 inteekenaren op het einde van het vorigenbsp;vereenigingsjaar.

if

Dankbaar wordt hier gewag gemaakt van de ondervonden welwillende medewerking van eenige leden om de Vereeniging te steunen in hare pogingen om meerdere belangstelling op te wekken voor haar orgaan. Beleefd dochnbsp;dringend roepen wij bij deze nogmaals den steun onzernbsp;leden en verdere belangstellenden in, om het voortbestaannbsp;van ons tijdschrift op denzelfden voet als nu, mogelijk tenbsp;maken.

12

-ocr page 198-

178

Tijdens het verslagjaar verschenen de drie laatste afleveringen van deel 20 alsmede de twee eerste afleveringen van deel 21 van het tijdschrift.

Met de redactie van het tijdschrift wordt trouw voortgegaan op den tot dusver ingeslagen weg, te weten; behandeling der onderwerpen in meer populairen vorm, waarmede verwacht wordt dat het periodiek bij het publiek meernbsp;ingang zal vinden.

De in den loop van het 23ste verslagjaar met de Veree-niging tot bevordering van Veeteelt in Nederlandsch-lndië te Bandoeng gesloten overeenkomst, waarvan uitvoerigernbsp;bericht voorkomt in aflevering 1 van deel 19 van het tijdschrift, werd in den loop van het verslagjaar opgezegd.

De stand der geldmiddelen blijkt uit het hierachter opgenomen kasoverzicht loopende over het verslagjaar, zooals voorkomende op folio 123 van ons kasboek No. 5,

Het vermogen der vereeniging bij het sluiten van het 25ste vereenigingsjaar op ultimo Juni 1909, bestond uit:

a. nbsp;nbsp;nbsp;contanten in kas.........ƒ nbsp;nbsp;nbsp;137.87®

b. nbsp;nbsp;nbsp;deposito bij de Nederl.-lnd.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Escompto

Maatschappij...........„ nbsp;nbsp;nbsp;500.—

c. nbsp;nbsp;nbsp;saldo kassiersrekeningnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bijnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ned.-Ind.

Escompto Maatschappij.......„ nbsp;nbsp;nbsp;1.830.76

ƒ 2.468.63®

Eene vergelijking met het in het vorig verslag vermeld bedrag van ƒ 1.161,78 toont aan, dat het vermogen dernbsp;vereeniging met ƒ 1.306,85® is vooruitgegaan, wat hoofdzakelijk toegeschreven moet worden aan de mindere kostennbsp;voor de uitgave van het tijdschrift en de in den loop vannbsp;het verslagjaar ontvangen abonnementsgelden van de ledennbsp;der Vereeniging tot bevordering van Veeteelt in Ned.-Indie,nbsp;waarover straks nadere uitvoerige toelichting.

Uit het kasoverricht valt op te merken: dat de geïnde abonnementsgelden nu bedragen / 563.97 tegen ƒ 954.83

-ocr page 199-

179

in het 24ste verslagjaar, hetgeen moet toegeschreven worden aan het feit, dat in den loop van het vorignbsp;verslagjaar behalve de abonnementsgelden van deel 20nbsp;ook een groot deel van deel 19 binnenkwamen, tegen nunbsp;hoofdzakelijk die van deel 21 alleen.

De nu ontvangen meerdere contributiën ad ƒ 598.— tegen ƒ 490.50 in het vorig verslagjaar is hoofdzakelijk te dankennbsp;aan het stijgend aantal leden onzer vereeniging.

In het vorig verslagjaar werd slechts / 212.— ontvangen aan abonnementsgelden van de leden der Vereenigingnbsp;tot bevordering van Veeteelt in Nederlandsch-lndië tegennbsp;ƒ 600,20 nu.

De zich toenmaals in de bibliotheek onzer vereeniging alhier bevindende brandkast, boekenrakken en verdere nunbsp;onbenutte inventarisgoederen werden van de hand gedaannbsp;en brachten ƒ 147,77 op, zooals opgegeven in het kasoverzicht.

In het vorig verslagjaar werd aan kosten voor de uitgave van het tijdschrift besteed: aan drukloon ƒ 1114,75 tegennbsp;ƒ 623,55 nu, aan platen ƒ 57,50 tegen ƒ 25.— nu.nbsp;aan honoraria voor bijdragen ƒ 318,76® tegen ƒ 114,97 nu,

aan correctieloon ƒ 219.— tegen ƒ 114.— nu.

Aan porti, incasso en verdere kleine kosten werden in het vorige verslagjaar f 178,19 en nu slechts ƒ 163,54®nbsp;uitgegeven.

Aan den adjunct penningmeester werd als blijk van tevredenheid over de door hem gepresteerde diensten eennbsp;horloge ter waarde van ƒ 25.— geschonken.

In het verslag van het vorig vereenigingsjaar werd vermeld, dat de betaalde ƒ 12,30 voor abonnement op „Teysmannia”nbsp;niet meer zal voorkomen, hetgeen op eene vergissing berust.nbsp;In dit verslagjaar werd n.I. ook nog ƒ 12,30 voor abonnement op genoemd tijdschrift over 1908 betaald. Nu zalnbsp;deze post werkelijk niet meer in de boeken voorkomen.

De overige in het kasoverzicht voorkomende posten eischen geen nadere toelichting, alleen wordt hierbij nog

ik


-ocr page 200-

180

aangestipt, dat van de over April tot en met Juni 1909 verschuldigde contributiën nog niets geboekt is. Van denbsp;abonnementsgelden op deel 21 moeten nog ongeveernbsp;ƒ 250.— binnenkomen.

Voor de incasseering der nog uitstaande posten van achterstallige debiteuren wordt het noodige verricht.

In het verslagjaar steude de Regeering ons wederom met ƒ 800.—, waarvoor wij haar hierbij onzen eerbiedigennbsp;dank betuigen.

In de plaats van teekenaar dezes, die eerstdaags met bui-tenlandsch verlof naar Europa zal vertrekken, zal als voorzitter optreden de heer Dr. L. de Blieck.

De heeren Dr. G. Leurink en L. C. A. Tollens blijven als secretaris-thesaurier tevens gérant van het tijdschrift ennbsp;als adjunct-thesaurier de belangen der Vereeniging behartigen.

In de hoop dat onze Vereeniging immer in bloei moge toenemen, eindig ik dit verslag met een woord van danknbsp;in de eerste plaats aan allen, die ons hunne medewerkingnbsp;en steun verleenden in de samenstelling en verbreiding vannbsp;het tijdschrift en verder ook aan hen die op andere wijzenbsp;van hunne belangstelling in ons streven blijken gaven.

De President van de Vereeniging tot bevordering van Veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indië.

Uitgebracht ter Algemeene Vergadering, gehouden te Buitenzorg op 10 Juli 1909.

B. VRIJBURG.

-ocr page 201-

KASOVERZICHT

van 1 Juli 1908 tot en met 30 Juni 1909.

-ocr page 202-

183

182

KASOVERZICHT van het 25ste vereenigingsjaar loopend^ tot bevordering van Veeartsenijkunde

1 Juli 1908 tot en met 30 Juni 1909 der Vereeniging 'n Nederlandsch=lndië.

Aan

saldo in kas op 1 Juli 1908 nbsp;nbsp;nbsp;.....

ƒ

1 ¦ 5975

1

Per

kosten uitgave tijdschrift;

geïnde abonnementsgelden......

563

97

i

drukloon.........

ƒ

623.55

„ nbsp;nbsp;nbsp;contributiën.........

»

598

--

platen..........

25.—

„ abonnementsgelden v/rek. der Ver-

i

honoraria bijdragen.....

jgt;

114.97

eeniging tot bevordering van Veeteelt in

1

1

correctieloon.......

114.—

ƒ

877

52

Ned. Indië............

600

20

administratiekosten.....

»

360

»

provenu van verkochte inventarisgoederen.

n

147

77

i

jj.

porti, incasso- en diverse kleine

kosten. nbsp;nbsp;nbsp;.

n

163

545

n

Regeerings subsidie 1909.......

M

800

1

)gt;

abonnement „Teysmannia” 1908

n

12

30

iy

gedisponeerd op kassiersrekening bij de

55 ¦

kostende horloge, geschonken

aan den

Ned. Escompto Maatschappij.....

n

606

adjunct penningmeester . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

25

»

gedeponeerd op kassiersrekening bij de Ned.

Ind. Escompto Maatschappij. nbsp;nbsp;nbsp;.

1800

saldo in kas op uitquot;. Juni 1909

137

875

ƒ

3376

24

/

3376

24

S. E, amp; 0.

WELTEVREDEN uitquot;. Juni 1909.

L. TOLLENS, Adj. Thesaurier.

De Commissie van Verificateurs, SMIT.

G. LEURINK.

Gezien:

Het Bestuur der Vereeniging tot bevordering van VeeartseniJ' kunde in Nederlandsch-lndië.

B. VRIJBURG, President.

G. LEURINK,, Secretaris-Thesaarier.

-ocr page 203-

183

182

KASOVERZICHT van het 25ste vereenigingsjaar loopend^ tot bevordering van Veeartsenijkunde

1 Juli 1908 tot en met 30 Juni 1909 der Vereeniging 'n Nederlandsch=lndië.

Aan

saldo in kas op 1 Juli 1908 nbsp;nbsp;nbsp;.....

ƒ

1 ¦ 5975

1

Per

kosten uitgave tijdschrift;

geïnde abonnementsgelden......

563

97

i

drukloon.........

ƒ

623.55

„ nbsp;nbsp;nbsp;contributiën.........

»

598

--

platen..........

)gt;

25.—

„ abonnementsgelden v/rek. der Ver-

i

honoraria bijdragen.....

jgt;

114.97

eeniging tot bevordering van Veeteelt in

1

1

correctieloon.......

jgt;

114.—

ƒ

877

52

Ned. Indië............

600

20

administratiekosten.....

»

360

»

provenu van verkochte inventarisgoederen.

n

147

77

i

jj.

porti, incasso- en diverse kleine

kosten. nbsp;nbsp;nbsp;.

n

163

545

n

Regeerings subsidie 1909.......

M

800

1

)gt;

abonnement „Teysmannia” 1908

n

12

30

iy

gedisponeerd op kassiersrekening bij de

55 ¦

kostende horloge, geschonken

aan den

Ned. Escompto Maatschappij.....

n

606

adjunct penningmeester . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

25

»

gedeponeerd op kassiersrekening bij de Ned.

Ind. Escompto Maatschappij. nbsp;nbsp;nbsp;.

1800

saldo in kas op uitquot;. Juni 1909

137

875

ƒ

3376

24

/

3376

24

S. E, amp; 0.

WELTEVREDEN uitquot;. Juni 1909.

L. TOLLENS, Adj. Thesaurier.

De Commissie van Verificateurs, SMIT.

G. LEURINK.

Gezien:

Het Bestuur der Vereeniging tot bevordering van VeeartseniJ' kunde in Nederlandsch-lndië.

B. VRIJBURG, President.

G. LEURINK,, Secretaris-Thesaarier.

-ocr page 204-

BOEKAANKONDIGING.

Dr. L. de Blieck:

Vergelijkende onderzoekingen naar de onderkennings= middelen van kwade=droes.

Onder deze titel zijn de eerste mededeelingen uit het veeartsenijkundig laboratorium uitgekomen. Waar kwade-droes een zoo veelvuldig voorkomende ziekte in Neder-landsch-Indlë is en wij allen overtuigd zijn van de noodzakelijkheid van een goede bestrijdingsmethode, gebaseerdnbsp;op een goed onderkenningsmiddel, zoo komt het mij overbodignbsp;voor een meer uitgebreid referaat van dit werk te leveren,nbsp;daar het in den aard der zaak ligt, dat alle hier gevestigdenbsp;veeartsen zeker niet zullen vergeten het te lezen.

Ik zal dus alleen een zeer verkorte inhoud trachten weer te geven.

Na een overzicht over de geschiedenis en litteratuur van de onderkenningsmiddelen van verborgen kwade-droes,nbsp;gaat schrijver over tot zijn eigen onderzoekingen en steltnbsp;vooral op den voorgrond de ophthalmo malleinatie, alsnbsp;waarschijnlijk vooral voor Nederlandsch-Indië zullende zijnnbsp;het meest practische, men kan haast zeggen het eenignbsp;m.ogelijke onderkenningsmiddel voor verborgen kwade-droes.

Immers zelfs de subcutane malleinatie, nog afgezien van de betrekkelijk vele miswijzingen, eischt meer tijd ennbsp;meer zorg, terwijl de onderkenning door agglutinatie ofnbsp;complementbinding zeer zeker alleen op het laboratoriumnbsp;kan worden verricht en onmogelijk is voor den gouver-nements veearts met zijn uitgebreid ressort en betrekkelijknbsp;weinig hulpmiddelen.

Bovendien heeft de ophthalmo-reactie bij gezonde dieren absoluut geen onaangenamen invloed, iets waardoor de

-ocr page 205-

185

eigenaar er zich niet licht tegen verzetten zal. Bij de beschrijving van de methode der reactie is een duidelijke plaat gevoegd van een hevig reageerend dier.

Vervolgens gaat schrijver over tot de meer bekende sub-cutane malleinatie en wijst op de verschillende beoor-deelingen van de reactie door de verschillende onderzoekers, een feit dat natuurlijk op de reactie drukt. Na den invloed der beide reacties op elkaar te hebben besproken, wordt overgegaan tot de methoden van agglutinatienbsp;en complementbinding, waarvoor ik naar het origineelnbsp;verwijs. Ten slotte worden de afzonderlijke proeven metnbsp;ziekte-geschiedenis, sectie, enz. medegedeeld, wat natuurlijknbsp;de duidelijkheid zeer ten goede komt.

De conclusies zijn de volgende;

1. nbsp;nbsp;nbsp;Zal de kwade-droes bestrijding afdoende en snel tofnbsp;het beoogde doel voeren, dan dienen alle geïnfecteerdenbsp;dieren te worden afgemaakt.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Het is noodzakelijk een middel te bezitten om twijfelachtige en verborgen gevallen van kwade-droes aan hetnbsp;licht te kunnen brengen.

3. nbsp;nbsp;nbsp;De ophthalmo-reactie, uitgevoerd met malleine brute,nbsp;is bij kwaden-droes specifiek en geeft bijzonder goede resultaten voor de onderkenning van clinischen en verborgennbsp;kwaden-droes.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Zij is wegens haar eenvoudigheid en gemakkelijkernbsp;beoordeeling te verkiezen boven de subcutane methode.nbsp;Dit geldt in het bijzonder voor Ned.-Indië.

5. nbsp;nbsp;nbsp;De subcutane malleinatie is een bruikbaar onder-kenningsmiddel van kwaden-droes; de beoordeeling moetnbsp;aan den deskundige worden overgelaten. In het algemeennbsp;zijn de voorschriften, door het congres te Budapest gegeven,nbsp;te verkiezen; aan de organische en locale reactie dient’zekernbsp;evenveel waarde gehecht te worden als aan de thermalenbsp;reactie.

6. nbsp;nbsp;nbsp;De agglutinatie en complementbindings-methoden zijn

-ocr page 206-

186

specifieke reacties voor de onderkenning van kwaden droes. Omtrent de eerste is de bruikbaarheid voor de bestrijding der ziekte in Europa reeds aangetoond. De laatstenbsp;vereischt meerdere onderzoekingen; dit geldt bovendiernbsp;voor de eerste, met betrekking tot de tropen.

7. nbsp;nbsp;nbsp;Indien mogelijk, verdient het aanbeveling alle bekendenbsp;reacties toe te passen. Voor Indië verdient op het oogen-blik dek oogreactie de voorkeur. Waarschijnlijk echter zullennbsp;ook de serodiagnostische methoden ruimere toepassing kunnen vinden.

8. nbsp;nbsp;nbsp;Uit de vergelijkende onderzoekingen blijkt, dat denbsp;ophthalmo-malleinatie waarschijnlijk geen belemmerendennbsp;invloed heeft op het verloop der subcutane reactie. Hetnbsp;omgekeerde schijnt wel het geval te zijn. De oogreactie isnbsp;het hevigst bij chronische, uitgebreide gevallen. Bij acute ennbsp;locale processen verloopt de reactie sneller en minder intensief.

Hetzelfde geldt voor de herhaling der oogreactie. Ook schijnt een oogreactie direct na de subcutane malleinatienbsp;uitgevoerd, bij chronische lijders, die dikwijls febriciteerennbsp;(acute infectie of intoxicatie), sterker positief te zijn dan bijnbsp;dieren aan acute en locale processen lijdende. Verdere onderzoekingen omtrent het wezen der reactie zullen in dezenbsp;kwestie meer opheldering brengen.

9. nbsp;nbsp;nbsp;De theorie van Wassermann en Bruck omtrent de werking der tubercLiline geeft voor verschijnselen, die zich bijnbsp;malleinalies voordoen, meermalen opheldering.

10. nbsp;nbsp;nbsp;Het is gewenscht, dat naar den aard der tubercu-line- en malleinereactie nieuwe onderzoekingen wordennbsp;ingesteld.

11. nbsp;nbsp;nbsp;De bevindingen van Angeloff en Schütz dienennbsp;gecontroleerd te worden, opdat orntrent de pathologisch-anatomische diagnostiek van acuten longkwadendroes overeenstemming tot stand kome.

LEURINK.

-ocr page 207-

Pacor.

Wenken voor de behandeling en verpleging van het rund in Ned. Indië. Batavia,

O. Kolff «amp; Co 1908.

Hoewel een weinig laat — het boekje verscheen reeds in 19Ü8 —wensch ik enkele opmerkingen omtrent genoemdnbsp;werkje te geven.

Op den titel afgaande, zal het vermoedelijk meerderen, die zich een exemplaar aanschaften, gegaan zijn als mij; zijnbsp;zullen van het werkje iets anders verwacht hebben, dannbsp;het geeft. Wat mij aangaat, dacht ik met de ervaringennbsp;uit de praktijk van een Indisch veefokker kennis te zullennbsp;maken, een vermoeden, steunende op de aankondiging innbsp;het voorbericht, waarin schrijver ons mededeelt, dat hetnbsp;hem wenschelijk voorkomt een „practisch boekje” te doennbsp;verschijnen. In plaats daarvan wordt ons een copie aangeboden van de talrijke over ditzelfde onderwerp handelende werken. Vragen voor den praktischer) Indischennbsp;veefokker van belang, zooals: aanleg en onderhoud vannbsp;kunstweiden; voordeelen en gevaren verbonden aan weide-gang; voor- en nadeelen van stalvoedering; aanplant vannbsp;voedergewassen; welke voedergewassen met voordeel aangeplant kunnen worden; welke afvalprodukten van hetnbsp;landbouwbedrijf hier te lande met voordeel gevoederd kunnennbsp;worden en welke hoeveelheden verstrekt dienen te worden;nbsp;welk soort vee onder verschillende, te noemen, omstandigheden aangehouden behoort te worden; bouw van stallennbsp;en het daarvoor te bezigen materiaal; cijfers omtrent rentabiliteit van een veestapel; kortom allerlei vragen waaromtrentnbsp;het van belang is mededeelingen te ontvangen van ervarennbsp;Indische fokkers, worden in het geheel niet behandeld dannbsp;wel op eene wijze of we niet in Indië maar in Holland waren.

-ocr page 208-

Na lezing heeft Pacor den indruk op mij gemaakt, iemand te zijn, in een stad wonende, die wel eens een paar melkkoeien aangehouden heeft en in zijn vrijen tijd uit Europeeschenbsp;werken de verschillende door hem ten beste gegevennbsp;hoofdstukken, heeft nageschreven.

In het voorbericht wordt gesproken over den toenemenden invoer van Europeesch en Australisch vee. Zoo’n vaart looptnbsp;het daar niet mede; de enkele runderen, welke aangevoerdnbsp;worden, zullen de minderwaardige inheemsche dieren heuschnbsp;niet verbeteren. Wel is in den laatsten tijd voor Regeeringsnbsp;rekening veel Bengaalsch vee op Java aangevoerd en aan denbsp;bevolking verstrekt. Een invloed ten goede op den inheem-schen veestapel mag hier wel van verwacht worden.

Verder deelt schrijver mede, dat het boekje niet op „wetenschappelijkheidquot; aanspraak maakt, hetgeen echter nietnbsp;in mag sluiten, dat meerdere onjuistheden verkondigd worden,nbsp;nader aan te geven bij een vluchtig overzicht der verschillende hoofdstukken.

In het hoofdstuk handelende over de afstamming, wordt, sprekende over de zebu, vermeld dat de bult nagenoegnbsp;geheel uit vet bestaat, hetwelk onjuist is. Deze bestaatnbsp;uit bindweefsel, waartusschen eenig vet.

Dat de horens bij alle zebu’s in den regel klein zouden zijn en niet zelden geheel ontbreken, daarvan leveren hetnbsp;Amrut-mahal vee en veelal het Mysore-vee het tegenbewijs.nbsp;Deze hebben zeer lange horens. Wat de ,,zachtheid vannbsp;aard” betreft, hierop valt bij de zebu’s dikwijls nog al watnbsp;af te dingen. Sommige zijn zeer kwaadaardig. Schrijvernbsp;kent blijkbaar alleen de hier in Indië geboren Bengaalschenbsp;dieren. Deze zijn door den vertrouwelijken omgang metnbsp;den inlander inderdaad zeer mak.

Waar van het Autralische vee wordt medegedeeld, dat „ook hier te lande groote kudden runderen worden aangebracht” en „langzaam maar zeker het inheemsche rundnbsp;zullen verdringen”, bestaat zulks slechts in de verbeelding

-ocr page 209-

189

van den schrijver. In werkelijkheid is de aanvoer gering en de invloed op den inheemschen veestapel van nul ennbsp;geener waarde.

Dat het inheemsche vee „als slachtvee absoluut van minder waarde” zou zijn dan het ingevoerde rund, strijdtnbsp;met de werkelijkheid. Goed doorvoede Javaansche runderennbsp;leveren uitstekend vleesch. Neemt men als maatstaf bij denbsp;beoordeeling de magere of half vette beesten, die na eennbsp;lange reis achter den rug te hebben op de hoofdplaatsennbsp;geslacht worden, ja, dan valt op de kwaliteit wel wat aannbsp;te merken. Het Madoera-vee is uitstekend slachtvee mitsnbsp;behoorlijk voorbereid.

Op blz. 11 wordt ,,de uitwendige gedaante” behandeld, ’t Is me nooit duidelijk geweest, wat een leek aan beschrijvingennbsp;heeft als in dit hoofdstuk behandeld. Deze hebben m.i.nbsp;alleen waarde als het onderricht tegelijk praktisch kan zijn.nbsp;Al zegt men iemand honderd maal, de kop, nek, schoft enz.nbsp;moeten zoo zijn en hij ziet het niet tevens aan het levendenbsp;dier, dan is volgens mijn ervaring het nuttig effekt al zeernbsp;gering. Dergelijke beschrijvingen blijven m.i. dan ook beternbsp;achterwege en men geve liever een korte duidelijke beschrijving van het type van een melkkoe, een werkos, dekstier, onder vermelding der hoofdfouten.

Op blz. 25 wordt iets omtrent de hoeven (klauwen) medegedeeld. Moet men daaruit leeren hoe deze behoorennbsp;te zijn, dan had schrijver we! wat uitvoeriger mogen wezen.

Op blz. 37 wil schrijver ons wijs maken, dat een koe van een jaar wel eens aan een kalf het leven schenkt. Ik vermoed, dat hier slecht vertaald is uit een of ander boek.

Bij de voedingsmiddelen wordt verteld, dat men in Indië „het vee bijna gedurende het geheele jaar (kan) doennbsp;weiden”. Het ware niet overbodig dan tevens te wijzen opnbsp;de gevaren, welke aan dat weiden zijn verbonden (gevaarnbsp;voor infectieziekten als surra, piroplasmose).

Dat zemelen de darmbeweging zouden verhoogen, is

-ocr page 210-

190

onjuist;, .het tegendeel is waar. Dit gelieele hoofdstuk, van zooveel belang voor Indische veehouders, is al zeer magertjesnbsp;behandeld. Niemand leert er uit hoe en hoeveel hij aannbsp;zijne dieren moet voeren, welk voeder onder bepaalde omstandigheden het meest rationeele is.

Hetgeen omtrent, ,,de stalling” wordt medegedeeld is evenzoo zeer onvolledig. Ter vergelijking leze men eensnbsp;na, hoe in der tijd de Gouv. Veearts Penning hierovernbsp;geschreven heeft in dit tijdschrift (dl. 16 biz. 344 e.v.)

Bij de „ verpleging der hoeven” blijkt, dat schrijver niet weet, dat in Indië (Deli) trekossen evenzoo beslagen wordennbsp;en waar hij beweert, dat in Indië op onverharde wegen beslag wel nimmer noodig zal zijn, levert hij het bewijs, zijnnbsp;onderwerp verre van meester te zijn. Hij schijnt niets tenbsp;weten van de pogingen in suikerstreken van hetzij doornbsp;beslag, hetzij door zolen het doorloopen der klauwennbsp;tegen te gaan.

Waar de „ziekten” behandeld worden, zou het beter geweest zijn de tuberculose gerangschikt te hebben bij de besmettelijke ziekten. Er waarom geen meerdere infectieziekten genoemd? Ze maken jaarlijks toch slachtoffers genoeg (Septichaemie, Surra, Texaskoorts).

Het castreeren wordt op blz. 97 beschreven, waaruit ieder wel zal kunnen afleiden, dat Pacor omtrent dit punt geennbsp;praktische ervaring kan doen gelden. Van castratie middelsnbsp;„de klopmethode” schijnt hij nog niets vernomen te hebben,nbsp;hoewel sedert tal van jaren bij duizende stieren toegepast.

In het laatste hoofdstuk omtrent het melken wordt gezegd, dat het wasschen van den uier vóór het melken niet goednbsp;is, terwijl op blz. 52 verteld werd, dat de uier voor hetnbsp;melken wel gewasschen moet worden. Hoe zit dat?

Niet juist is verder, dat er nergens controle van gemeentewege bestaat op de ten verkoop aangeboden melk. Te Semarang bestaat deze wel.

Gaarne zouden meerderen met mij iets omtrent zuivel-

-ocr page 211-

191

bereiding in Indië vernomen hebben, mits van iemand die zelf praktische ervaring dienaangaande opgedaan heeft. Daarnbsp;Pacor deze zeer zeker niet bezit, pleit het voor zijn goednbsp;inzicht om dit punt maar achterwege te laten.

Resumeerende, geeft het boekje van Pacor niet wat men er redelijkerwijze van mag verwachten en is de prijs vannbsp;ƒ 3.50 veel te duur voor een werkje, dat minstensnbsp;genomen totaal overbodig genoemd mag worden, gelet opnbsp;de groote hoeveelheid Europeesche literatuur over hetzelfdenbsp;onderwerp. De werkjes uit de „Goedkoope Landbouw Bibliotheek”, per nummer 25 ct. kostende, geven zondernbsp;het overtollige, wat het werk van Pacor aankleeft, volledigenbsp;inlichting over dit en dergelijke onderwerpen.

D. V.

-ocr page 212-

192

Verzamelstaat der gevallen van besniettelijke ziekten onder het vee op Java en Madoera gedurende de maand Mei 1909.

c O) lt;D Onbsp;gt; O)

QJ

lt;D

N

-

----- -

d

agt;

ff

O

03

• ff

Iff*

O

ca


Waarvan:


Namen

der

gewesten.


Nadere aanduiding der plaats alwaarnbsp;de ziek verblevennbsp;dieren zich bevinden.


afgemaakt;


agt; O gt; 2nbsp;0.) 03


^ nbsp;nbsp;nbsp;bi)'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;

—I nbsp;nbsp;nbsp;lt;Unbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I

'i- nbsp;nbsp;nbsp;jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;03nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ÖjCnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;j


Veepest, nihil. Miltvuur. nihil.nbsp;Septichaemia epizoötica,

Batavia.

'

Pekalongan.

_

4

6

4

4

6

4

4

1

4

5

....

:

14

14 1 nbsp;nbsp;nbsp;9

Mond-

1

51 nbsp;nbsp;nbsp;-

en klauM

quot;zeer

Batavia

8!

5

13

_

13:

-

Preanger-

64

64

-

64'

1

Cheribon.

15

435

450

13

-•

245

192

Semarang.

6

1

7

6

1

Rembang.

7

7

-

7

Besoeki.

1432

393

1825

19

--

1696

110

Kediri.

28

28

28

Soerakarta.

31

12

43

3

32

8

Jogjakarta.

4

1

5

-

5

Kedoe.

7

7

1

-

1

5

Banjoemas.

89

400

489

3

466

20

Pasoeroean.

18

41

59

4

19

36

Pekalongan.

49

49

--

10

39

1695

1351

3046

1 43

-

‘ _

2585

418

Buitenzorg.

Krawang.

Soemedang.

Indramajoe.Cheribon,

Madjalengka.

Salatiga, Japara. Rembang, Blora.

Bondowoso, Panaroe-kan, Banjoewangi.

Kediri.

Soerakarta, Klaten, Sragen.

Mataram, Ooenoeng Kidoel.

Magelang, Poerwo-redjo.

Banjoemas, Tjilaijap, Poerbolinggo.

Pasoeroean . Pekalongan, Tegal.

-ocr page 213-

193

3

Waarvan:

Namen

der

gewesten.

QJ O gt; 05

0) —

05

N

53

O

CJ

•ÏÏ

s

CC

CC

O

H

o;

gt;

u.

o

quot;oo

OJ

OJD

afgemaakt

, nbsp;nbsp;nbsp;1 1 bi)

= . -£.5

# M ¦ o c

'C ' nbsp;nbsp;nbsp;ra bjo

lt;V

O)

u.

u

o; Q)

gt; nbsp;nbsp;nbsp;O

53 cn

X) _

gt; nbsp;nbsp;nbsp;^

agt;

*N

Nadere aanduiding der plaats alwaarnbsp;de ziek verblevennbsp;dieren zich bevinden.

Batavia

5

10

15

Malleus.

4' nbsp;nbsp;nbsp;6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—

...

5

Batavia, Tangerane:.

12

_

12

__

_

12

Krawang.

Buitenzorg.

Cheribon

3

15

18

1

14

_

3

Cheribon, nbsp;nbsp;nbsp;Madja-

Semarang.

2

_

2

2

__

_

_

..

lengka.

Kendal.

Rembang.

1

1

1

-

-

Blora.

Soerabaia

7

7

7

-

Soerabaia.

Madoera.

4

4

1

3

Pamekasan, Sampang.

Besoeki

12

8

20

7

6

Bondowoso.

Kediri

4

5

9

3

3

--

3

Kediri, Toeloenga-

Madioen-

13

6

19

1

1

_

17

goeng.

Ponorogo. nbsp;nbsp;nbsp;Ngawi.

Soerakarta.

7

22

29

3

21

5

Madioen.

Soerakarta, Bojoiali,

logiakarta.

2

7

9

2

5

2

Klaten.

Mataram, nbsp;nbsp;nbsp;Koelon

Kedoe.

6

6

__

1

5

Progo.

Magelang.

Pasoeroean.

3

1

4

1

-

-

3

Pasoeroean•

Pekalongan.

2

2

-

-

2

Pemaiang. Brebes.

65

92

157

25

66

66

Saccharomycose.

Bantam.

3

4

7 nbsp;nbsp;nbsp;—

2 -

i nbsp;nbsp;nbsp;Batavia.

7

7

14 nbsp;nbsp;nbsp;-

- ' —

2

Soerabaia.

i 12

7

19i nbsp;nbsp;nbsp;1

8,

-

Madoera.

: —

2

2. ---

— -

Jogjakarta.

; 2

-

2 1 —

__ _

2

l

24

20

44 nbsp;nbsp;nbsp;1

lo' -

4

5

12: 10 jnbsp;2

29

Sarcoptesschurft. nihil.

Pandeglang, Serang. Batavia Tangerang.nbsp;Soerabaianbsp;Sampang.

Jogjakarta

13

-ocr page 214-

194


Waarvan:


Namen nbsp;nbsp;nbsp;§g

gt; CTl

O

der nbsp;nbsp;nbsp;2 —

i-. 'P O) ^

gewesten.

O)

N


£

o

agt;

.M

s


afgemaakt!

JL . J. i

amp; M ' 5 'S I

’C ”1 ¦ ÖJD '


go; 1 Nadere aanduiding 5Snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;der plaats alwaar

•£— nbsp;nbsp;nbsp;de ziek verbleven

dieren zich bevinden.

O) — :

3 .


Surra.

Batavia.

1

_

1

1

_

__

-

Tengerang.

1

1

--

1

Buitenzorg.

Cheribon.

1

7

8

2

5

-

1 ^

1

Madjalengka.

Semarang.

5

5

5

' -

Semarang, Koedoes, Poerwodadi.

Rembang.

5

5

, 3

2

: ”

Rembang, Blora, Bo-djonegoro.

Soerabaia.

-

1

1

-

: —

1

Sedajoe.

Besoeki.

26

26

26

—¦

j

Bondowoso, Pana-roekan.

Kediri.

4

4

1

3

¦ -

Kediri, Trenggalek,

Blitar.

Madioen

3

63

66

36

18

; 1 12

5 nbsp;nbsp;nbsp;112’ 117nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;69

34

12 i


Kwaadaardige dekziekte. nihil. Texaskoorts. nihil.nbsp;'Puberculose.

Soerabaia.

Soerabaia.

1 2 1 - nbsp;nbsp;nbsp;1 I - 1 — I -

Hondsdolheid.

Soerabaia.

- 1 '

1 ! - ¦ 1

— 1 Soerabaia.

Soerakarta.

— ¦ nbsp;nbsp;nbsp;3

1

i

3i 2 nbsp;nbsp;nbsp;1

' i.

— ! Bojolali, Klaten, Soe-1 rakarta.

1

runderen.

2

geslacht.

-ocr page 215-

195

Verzamelstaat der gevallen van besmettelijke ziekten onderbet vee op de „Buitenbezittingen” gedurende de maand Mei 1909.

Waarvan:

I

afgemaakt!


Namen

der

gewesten.


= 02 OJ Onbsp;gt;


Nadere aanduiding der plaats alwaarnbsp;de ziek verblevennbsp;dieren zich bevinden.


I c .

I CL) O)

I lt;V Oi


n

o

gt;

u

o


lt;v


Ni


Veepest.

Tapanoeli.

1 21

22

17 ; -'1 —

4 nbsp;nbsp;nbsp;1

Bataklanden.

Miltvuur, nihil

Septichaemia-epizoötica.

Tapanoeli.

-- j 21

21

21 ¦ - 1 -

-- 1 -

Padang Sidempoean.

Palembang.

1 -

i

1

I

i! -

!

Pfilembangsche Bovenlanden.

Mond» en klauwzeer.

Palembang.

- 1 2

2

ll - 1 -

! 1

1

Houfdpl. Palembang.

Malleus.

Bali en L

8 i 9

i

* 17

- i 3! -

** 1 1 nbsp;nbsp;nbsp;13

West- Midden- en Oost Lombok

Palembang.

'i-

1

_ — 1 _

- 1 ’

Hoofdpl Palembang

Saccharomycose.

nihil.

Sarcoptesschurft.

nihil.

Surra.

Sum. Oostk.

- 1 2

2

- ! i! -

- 1

Laboean Deli.

Kwaadaardige dekziekte nihil. Texaskoorts.

— I 12 Bataklanden.

Tapanoeli.

101 nbsp;nbsp;nbsp;2'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12| - I - I - ^

Tuberculose, nihil Hondsdolheid, nihil

* ziek en verdacht.

** niet ziek bevonden.

II Éi

-ocr page 216-

196

Verzamelstaat der gevallen van besmettelijke ziekten onder het vee op Java en Madoera gedurende de Maand Juni 1909.

gt; O

S 2

agt;

'n

c

01

Ë

o

01

tuo

CS

o

CQ

H


Waarvan:


Namen

der

gewesten.


Nadere aanduiding der plaats alwaarnbsp;de ziek verblevennbsp;dieren zich bevinden.


afgemaakt


01 Cl


I bX)

V. E o C


Veepest, nihil. Miltvuur, nihil.nbsp;Septichaemia-epizoötica.

Batavia.

-

2

2

1

1

-

Pekalongan.

4

4

4

-

6

6

5

1

Buitenzorg.

Pekalongan.

Mond= en klauwzeer.

Preanger.

7

7

-

7

Bandoeng.

Cheribon.

192

240

432

27

314

91

Indramajoe.

Semarang.

1

12

13

7

6

Salatiga.

Rembang.

7

37

44

__

37

¦ 7

Rembang, Toeban, Blora.

Soerabaia.

14

14

-

-

12

2

Sidhoardjo-

Madoera.

86

86

65

21

Sampang, Pamekan, Bangkalan

Besoeki.

110

102

212

17

1

174

20

Bondowoso, Panaroe-kan, Banjoewangi-

Kediri.

5

5

-

--

5

Kediri.

Soerakarta.

8

10

18

__

16

2

Soerakarta, Klaten, Sragen.

Jogjakarta.

-

11

11

-

5

6

Jogjakarta

Kedoe.

5

4

9

3

4

2

Karanganjar, Te-manggoeng.

Banjoemas.

20

14

34

-

-

32

2

Banjoemas.

Pasoeroean

36

88

124

2

20

43

59

Bangil, Malang, Krak-saan, Loemadjang

Pekalongan.

39

43

82

1

49

32

Tegal.

418

673

1091

50

1

20

758

262

-ocr page 217-

197


-

Namen

der

gewesten.

3

i E

i nbsp;nbsp;nbsp;Waarvan;

' nbsp;nbsp;nbsp;c

afgemaakt

JO

gt; lt;

agt;

N

O

£

3

O

gt;

O

co

QJ

biD

i

ba

gt;

1 b/)

¦E.5

O c agt;

3 b/) ^ 'oj

co

u-

agt;

Malleus.

Batavia.

5

9

14

1

6

-

-

12

2

14

2

--

Cheribon.

3

11

14

1

5

Semarang.

1

1

1

-

-

Rembang.

1

1

-

1

-

Soerabaia.

-

9

9

9

Madoera.

3

3

6

-

3

Besoeki.

6

12

18

6

2

Kediri.

3

6

9

1

2

— i

Madioen.

17

8

25

3

--

Soerakarta.

5

9

14

1

2

i

1

Jogjakarta.

2

1

3

-

2

— ;

Kedoe.

5

9

14

1

2

i

i

Pasoeroean.

2

2

— .

— ,

Pekalongan.

2,

gt;

3

1

-

65

82

147

17

35

_

- 1

Saccharomycose.

Bantam.

5 i

2

7

2

Batavia.

12 '

4

16

2

2 j

Soerabaia.

10^

21

31

2

18

4

Madoera.

2

3

5

29 !

30

59

2

20

!

i

8

5 Pandeglang, Serang-12 Batavia, Tangerang. Soerabaia.

Pamekasan, Sampang.

Nadere aanduiding der plaats alwaarnbsp;de ziek verblevennbsp;dieren zich bevinden.

7 nbsp;nbsp;nbsp;I Batavia, Tangerang.nbsp;I Krawang.

12 I Buitenzorg.

8 nbsp;nbsp;nbsp;i Cheribon.

Kendal.

Rembang.

Soerabaia.

Pamekasan, Sam-pang, Bangkalan.

Bondowoso.

Kediri, Toeloeng-agoeng, Blitar.

Madioen.

Soerakarta, Bojolali. Jogjakarta.

Tenianggoeng, Mage-lang, Wonosobo.

Pasoeroean. Pemalang, Brebes.

I

95 :

Sarcoptesschurft. nihil.


29

-ocr page 218-

198


Namen

der

gewesten.


lt;ü O)

gt; o £ 2nbsp;^

gt;S

CU

’n


c

O)

E

o

-1gt;

ÖjO

s


c3

c3

-4—gt;

O

H


Waarvan:

afgemaakt |

05 ÖjO

:

s §

Nadere aanduiding

¦d

52

der plaats alwaar

•£ c

de ziek verbleven

V-c

gt; —,

dieren zich bevinden.

lt;u

'n ^


Surra.


Semarang.

2

2

2

-

Rembang.

52

52

31

19

-

2

Soerabaia.

1

1

-

1

Besoeki.

...

20

20

20

...

Kediri

16

16

1

15

-

Madioen.

58

58

28

25

* 5

-

Soerakarta.

-

2

2

2

-

Cheribon

1

14

15

5

10

2

164

166

87

61

-

5

13

Sragen.

Grobogan, Koedoes.

Blora, Rembang, Toeban.

Sidajoe.

Bondowoso, Pana-roekan.

- ' Kediri, Ngandjoek-


Kwaadaardige dekziekte. nihil.

Texaskoorts.

in III 11


Besoeki.


— I — i Bondowoso.


Tuberculose, nihil. Hondsdolheid.

Preanger.

Bandoeng.

1 I 1 i 1 I - I - I -

* runderen.


-ocr page 219-

199

Verzamelstaat der gevallen van besmettelijke ziekten onder het vee op de „Buitenbezittingen” gedurendenbsp;de maand Juni 1909.

Waarvan:

Namen

der

gewesten.


Nadere aanduiding der plaats alwaarnbsp;de ziek verblevennbsp;dieren zich bevinden.


c •

lt;D O)

d) crgt;


afgemaakt;

bis !


-Q — *- c:


gt;s


lt;u

bX)


oj

¦15 3


bj} C T,


Veepest.

47 I - I -


12 I Bataklanden.


Tapanoeli.


1 ! nbsp;nbsp;nbsp;63 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;641


Miltvuur, nihil. Septichaemia epizoötica.

17 I 171 nbsp;nbsp;nbsp;17 I — [nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- I - [nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-

Mond- en klauwzeer.

Malleus.


Padang Sidempoean. Hoofdpi. Palembang.


Tapanoeli.


Palembang.


Palembang. Bali en L.

1

1

-

-

1

13

* 13

1

7

--

rfpiUi 1

4

Hoofdpi. Palembang.

West- Midden- en Oost Lombok.


Saccharomycose. nihil. Sarcoptesschurft. nihil.nbsp;Surra.

2 1-


Padang Bedagei.


Sum. Oostk.


nihil.


Kwaadaardige dekziekte.

Texaskoorts.


Tapanoeli.

12

-

12

1

11

Sum. Oostk.

7

7

5

2

Djambi.

5

5

1

4

Bataklanden.

Sameloengoen.

Djambi.


Tuberculose, nihil. Hondsdolheid.

11 -1 M -1 -


Padang Bedagei.


Sum. Oostk.


* Ziek en verdacht.

** Niet ziek bevonden.

II

-ocr page 220-

PERSONALIA.

MILITAIRE PAARDENARTSEN.

W. VAN DER Burg, nbsp;nbsp;nbsp;van verlof uit Europa terug verwacht.

GOUVERNEMENTS VEEARTSEN.

J. A. Zijp,

J. E. Asbeck Brusse, P. Ph. VAN der Poel,nbsp;A. J. E. DE Voogd,

A. nbsp;nbsp;nbsp;C. A. Heshusius,

B. nbsp;nbsp;nbsp;Vrijburg,

J. Hellemans,

gesteld ter beschikkingNed.-Indische Regeering om tot Gouvernementsnbsp;Veearts benoemd te worden.nbsp;Poerwokerto.

Soekaboemi.

Solo.

Padang.

buitenlandsch verlof, idem.

INLANDSCHE VEEARTSEN.

toegevoegd aan den Gouvernements Veearts te Solo.

toegevoegd aan den Gouvernements Veearts te Bondowoso.

Mas Djodikromo,

Atmoredjo, Mertosendjojo,nbsp;PrAWIRO Dl NOTO,

f toegevoegd aan den Gouvernements Veearts te Pamakasan.

Mas Nata Soebrata, i Raden Tjokroprawiro,)nbsp;Mas Sosrowidjojo,nbsp;Raden Soeroamiprodjonbsp;alias Lemboesoero,

-ocr page 221-

201


Raden Werdisastro, Raden Ronowidjojo,nbsp;Raden Pandji Kerto-

SOEBROTO,

Mas Astrodiredjo. Raden Koesoemowi-DJOJO,

Raden Nata Legawa,

toegevoegd aan den Gouvernements Veearts te Pamakasan.

toegevoegd aan den Gouvernements Veearts te Cheribon.

-ocr page 222-




: i ■'lt;}•




w




-ocr page 223-

t.

\ i


Een en ander over de Runderpi^ï^/é#-Alice bestrijding op de Pltilippiin|ii,‘'^quot;

¦.


Hebben wij al in Indië tegenwoordig nieCV'eekcnet ruilder-


pest te maken, in de Bataklanden kornt-deae^'STekte nog steeds voor en neemt langzamerhand meer en meer hetnbsp;karakter aan van een inheemsche ziekte. Het schijnt menbsp;daarom niet van belang ontbloot om hier nog eens hetnbsp;voorkomen, verloop en bestrijding van deze ziekte opnbsp;de Philippijnen in het kort te behandelen. Voor hen dienbsp;mijn rapport daaromtrent gelezen hebben, zal dit stuk natuurlijk geen nieuws brengen, maar voor hen die daartoe nietnbsp;de gelegenheid hebben gehad, zal ik daarvoor in ’t kortnbsp;iets over bovengenoemd onderwerp mededeelen.

Voor zoover na te gaan is dateert de runderpest op de Philippijnen van het jaar 1888 en werd waarschijnlijk daarnbsp;gebracht van China en Indo-China.

Van genoemd jaar af tot op heden komt runderpest voortdurend op de Philippijnen voor, nu eens hier, dan eensnbsp;daar. In de jaren 1901 en 1902 echter heerschte eene generale epidemie die 80 a 90 % van de runderen en karbouwennbsp;opruimde. In dien tijd behoorden de Philippijnen al aannbsp;de Amerikanen maar deze waren daar toen nog te kort omnbsp;alles reeds goed geregeld te hebben en de bestrijding wasnbsp;dan ook geheel onvoldoende.

De Spanjaarden in hun tijd hebben zich in ’t geheel niet druk gemaakt met de bestrijding ervan, ofschoon het toennbsp;(in ’t begin) natuurlijk de gunstigste tijd er voor was.

Nadat orde en regelmaat op de Philippijnen waren terug gekeerd heeft het Amerikaansche gouvernement al zeernbsp;spoedig het nut ingezien van een rationeele bestrijdingnbsp;van de runderpest en haar eerste werk was het oprichten

-ocr page 224-

204

van een laboratorium, zij het dan ook een vrij primitief, waar de runderpest zou worden bestudeerd. Het hoofddoel wasnbsp;proeven te nemen om te zien of men met serum de ziektenbsp;met goed gevolg kon bestrijden. De Amerikanen verwachtten hier meer van dan van politie-maatregelen, in een landnbsp;als de Philippijnen, waar een goed bestuur en een goedenbsp;politie nog moesten worden verkregen.

Ofschoon de ziekte als boven werd vermeld vrij wel in-heemsch is, zoo is toch het feit dat ze voortdurend van uit China nog wordt ingevoerd, ook een factor waarmedenbsp;rekening moet worden gehouden. Bijna geen veeboot komtnbsp;te Manilla of te llo-llo aan zonder aan runderpest lijdendenbsp;dieren. Het feit dat de meeste runderpest om deze tweenbsp;havensteden voorkomt, staat daarmede dan ook in nauwnbsp;verband. Wel bestaat quarantaine, maar deze is niet altijdnbsp;voldoende zooals we straks zullen zien.

De gevoeligheid van de verschillende veerassen op de Phlilippijnen voor runderpest loopt nog al uiteen. Men heeftnbsp;er het Australische en Amerikaansche vee dat er zeer gevoelig voor is en het Chineesche vee dat er vrij ongevoelignbsp;voor is. De oorzaak hiervan moet waarschijnlijk zooals bijnbsp;alle infectie ziekten gezocht worden in het feit, dat een rasnbsp;waaronder veepest sedert langen tijd is voorgekomen, (Chi-neesch en inlandsch vee) langzamerhand eenige immuniteitnbsp;tegenover die ziekte heeft verkregen, hetzij dat deze immuniteitnbsp;aangeboren is, hetzij dat de dieren in hun jeugd misschiennbsp;een lichte infectie hebben doorstaan.

Het runderpestvirus is filtreerbaar. Door de Berkenfeld-filters passeert het even als door de grovere Chamberland-filters. Door de fijnste porcelein filters gaat het niet heen.

Het is weinig resistent; zonlicht, verhitting en desinficientia zelfs in groote verdunningen dooden het spoedig. In vochtigenbsp;grond blijft het 2-12 maanden virulent. Bij gewone temperatuur blijft bloed 2-6 dagen virulent. Alle se- en excre-toria van een aan runderpest lijdend dier zijn infectieus.

-ocr page 225-

zelfs reeds vóór het dier symptomen vertoont. Een en ander is natuurlijk van belang voor de bestrijding, waaromnbsp;ik het in ’t kort releveer.

Wat de symptomen betreft is alleen te vermelden dat ulcera op het slijmvlies van neus en mond bijna steedsnbsp;ontbreken evenals de huiduitslag; dus juist die symptomennbsp;die men gemakkelijk opmerkt en die dus het stellen vannbsp;de diagnose vereenvoudigen. Overigens zijn ze dezelfde alsnbsp;bij de veepest zooals die hier voorgekomen is.

Bij de sectie vinden we de ontsteking van het digestiekanaal beperkt tot de 4e maag en het eerste deel van het dunnenbsp;darmkanaal.

Surra en piroplasmose zijn als menginfecties zeer te vreezen hetgeen aldus op te vatten is:

Heeft men dieren lijdende aan chronische surra of Texas koorts, die geinfecteerd worden met runderpest, dan wordennbsp;de dieren door deze laatste infectie zoo weinig weerstandnbsp;biedend, dat de surra of piroplasmose plotseling acuutnbsp;wordt en het dier hieraan te gronde gaat.

Zelfs bij de simultaan enting, waarover straks nader, ter immuniseering ^ van dieren tegen runderpest, zijn dezenbsp;chronische surra- en piroplasmose lijders een groot gevaar.

Vele dieren zijn op de Philippijnen enkele dagen na het verrichten van deze entmethode gestorven; niet aan runderpestnbsp;maar aan surra of piroplasmose om de bovenaangehaaldenbsp;reden.

Ook mond- en klauwzeer evenals abortus werken zeer ongunstig op het verloop van runderpest.

Op vele manieren hebben verschillende onderzoekers getracht dieren tegen runderpest te immuniseeren. Van dezenbsp;methoden noem ik de immunisatie door gal van Koch, de methode van Hohlstock, de glycerine gal methode van Edinqton,nbsp;de simultaan enting en de methode in Manila gebruikelijk, hetgeen een modificatie van de simultaanenting is. Alleen denbsp;laatste zal ik in ’t kort behandelen.

-ocr page 226-

206

Onder simultaanenting verstaan we de enting waarbij smetstof en serum tegelijkertijd worden ingespoten.

De Amerikanen nu spuiten eerst 50-100 gram serum in en pas 7-10 dagen daarna 1 cc. virulent bloed, zoodat op dit tijdstip het dier reeds meer of min passief immuun is. Mochtnbsp;na inspuiting van het virulente bloed geen reactie optreden,nbsp;dan wordt na enkele dagen nog eens lOcc. virulent bloednbsp;geinjicieerd.

Het mortaliteitscijfer van deze entmethode is volgens de Amerikanen l-4°/o hetgeen echter, volgens wat ik er vannbsp;gezien heb, ongetwijfeld zeer geflatteerd is. Gerust kannbsp;men dit cijfer op ± 8 “/o stellen.

Niettegenstaande dit vrij hooge cijfer is dit toch de eenige weg om in een land waar runderpest inheemsch is, de ziektenbsp;rationeel te bestrijden, maar zooals ook al overal, kant denbsp;bevolking op de Philippijnen zich erg tegen het inentennbsp;van gezonde dieren, waarvan er dan nog enkele te grondenbsp;gaan. Hoe gaarne de Amerikanen dus ook deze methodenbsp;volgden, zoo is deze vrij wel verlaten als gevolg van denbsp;onwil der Philippino’s en zijn ze overgegaan tot de methodenbsp;van passieve immuniseering door serum alleen en tot denbsp;curatieve behandeling van runderpest eveneens door middelnbsp;van serum.

De methode ter verkrijging van passieve immuniteit tegen runderpest bestaat in het subcutane injicieeren van 60-100cc.nbsp;serum.

De zoo verkregen immuniteit duurt 6 weken en is niet zoo als door de simultaanenting voor het geheele leven.

Dit is natuurlijk het groote nadeel, maar toch heeft ook de immuniseering op deze manier zijn voordeelen.

Zoo blijven de te voren genoemde nadeelige gevolgen bij combinatie met surra, piroplasmose enz. uit. Bovendiennbsp;is de methode door het vermijden van het virulente bloednbsp;(dat steeds versch moet zijn) veel eenvoudiger en hetnbsp;mortaliteitscijfer is uit den aard der zaak 0.

-ocr page 227-

207

Wat betreft de curatieve werking van hun serum kan ik het volgende, tendeele zelf geconstateerd, vermelden.

In het overgroote deel der gevallen helpt het serum alleen als het dier pas in het Ie stadium van runderpest verkeert,nbsp;d. w. z. het stadium dat alleen de temperatuur nog maarnbsp;verhoogd is.

Zijn ook reeds andere symptomen aanwezig, dan is de curatieve werking twijfelachtig, terwijl in een vergevorderdnbsp;stadium het serum alleen nog maar in staat is de ziekte-duur te verlengen. Bovendien komt hier het ras en denbsp;individueele weerstand zeer bij in aanmerking. Toch is innbsp;sommige gevallen de uitkomst van de curative serum injectienbsp;verrassend. Zoo genazen van 16 inheemsche koeien dienbsp;reeds de symptomen van runderpest vertoonden, 13 stuksnbsp;na serum behandeling of ± 81%.

Om de dieren die het serum leveren moeten geregeld in te spuiten is natuurlijk een groote hoeveelheid virulentnbsp;bloed noodig en dit is niet anders te verkrijgen dan doornbsp;het opofferen van kunstmatig met runderpest geinfecteerdenbsp;dieren. Dat dit tot betrekkelijk hooge kosten aanleidingnbsp;geeft, is niet te verwonderen. Om dit nu te beperkennbsp;gaan de Amerikanen als volgt te werk.

Wanneer het geinfecteerde dier temperatuursverhooging heeft, wordt na laparotomie 6 Liter van een 1% lauwwarme steriele keukenzoutsolutie in de buikholte gebrachtnbsp;door middel van trechter en gummislang. De openingnbsp;wordt daarna gehecht en na 2 uren gestaan te hebbennbsp;wordt het dier dood getapt en verkrijgt men ± 6 Liter virulent bloed en uit de buikholte haalt men zoo steriel mogelijk ± 5 L. vocht, dat door proeven is gebleken te zijnnbsp;even virulent als het bloed.

De hoeveelheid virulent materiaal afkomstig van één dier is dus verdubbeld.

Breekt er nu ergens een epidemie van runderpest uit zoo-als herhaaldelijk voorkomt, dan worden alle zieke, ver-

-ocr page 228-

208

dachte en gezonde dieren met serum ingespoten en binnen een betrekkelijk korten tijd is de epidemie gestuit, echter nietnbsp;zonder verliezen. We kunnen gerust aannemen dat lO^/nnbsp;van de ingespoten dieren sterft, maar men heeft dus QO^/nnbsp;kunnen redden, een getal dat toch waarlijk gewicht in denbsp;schaal legt. Het nadeel is alleen dat men er op deze manier niet uitkomt en dat dikwijls hulp door het verzwijgennbsp;van de ziekte te laat komt. Dat de Amerikanen behalvenbsp;de serumtherapie bij runderpest epidemiën natuurlijk ooknbsp;maatregelen van isolatie enz. enz. in werking stellen zalnbsp;wel niet behoeven te worden vermeld.

De reeds vroeger genoemde import van aan runderpest lijdende dieren in de grootere havensteden trachten zenbsp;tegen te gaan door quarantaine maatregelen, die echternbsp;in vele gevallen zijn gebleken niet afdoend te zijn.

Vóór de inlading te Hongkong wordt het vee nl. eerst gequaranteerd voor 7 dagen. Dan duurt de reis 3-4 dagen.nbsp;Is de boot gearriveerd, dan wordt ze eerst door een veeartsnbsp;geinspecteerd. Zijn er geen zieke dieren dan kan de lossing beginnen; zijn er daarentegen aan runderpest lijdendenbsp;dieren aan boord dan wordt de geheele lading naar eennbsp;quarantaine plaats gebracht met afzondering der zieke dieren.nbsp;Zeven dagen na het laatste sterfgeval wordt de quarantainenbsp;opgeheven.

De quarantaine in Hongkong schijnt echter onvoldoende te zijn zoodat daardoor misschien geinfecteede dieren (dienbsp;echter nog geen symptomen vertoonen) telkens zonder quarantaine worden vrij gegeven en natuurlijk de ziekte steedsnbsp;verspreiden rondom die havenplaatsen als Manila, Ilo-llo enz.

Voor meer uitvoeriger mededeelingen verwijs ik naar het rapport in het jaarboek v.h. Departement van Landbouw innbsp;Nederlandsch-Indië 1907.

Dr. G. LEURINK.

-ocr page 229-

De eerste Arabische hengsten op Soemba.

Aan de commissie van veeartsen, die van December 1908 tot Juni 1909 in Britsch-lndië vertoefde voor den aankoopnbsp;van Bengaalsch vee, werd opgedragen zoo mogelijk drienbsp;geschikte Arabische dekhengsten aan te koopen op de jaarmarkt te Bombay, waar geregeld een groote collectie dezernbsp;dieren wordt aangevoerd. Het gelukte haar ¦ twee mooienbsp;exemplaren aan te koopen van 1,48 M. en 1,50 M. hoognbsp;en vijf jaar oud. Beide paarden kwamen in uitstekendenbsp;conditie te Buitenzorg aan en verbleven daar tijdelijk innbsp;afwachting van bericht van den Resident van Timor, of denbsp;Radja’s op Soemba (Sandelhouteiland) genegen waren zenbsp;op bepaalde voorwaarden in verzorging te nemen. Ditnbsp;aanbod werd door hen na bespreking met den civielgezag-hebber dadelijk aangenomen, zoodat den 23en juli beidenbsp;hengsten naar Soemba werden verzonden.

Mij werd opgedragen ze over te brengen en tevens een onderzoek in te stellen naar den merriestapel ten einde ernbsp;zeker van te zijn dat de beste merries voor de kruisingnbsp;werden aangewezen. Den 29en juli arriveerde het stoomschip de Reyniersz te Waingapoe en denzelfden dag hadnbsp;het ontschepen der hengsten plaats.

Al dadelijk na aankomst hadden de dieren veel bekijks en het waren vooral de Arabische paardenhandelaars tenbsp;Waingapoe, die onmiddellijk het paard van hun vaderlandnbsp;herkenden. De civielgezaghebber was juist den vorigennbsp;dag naar Melolo vertrokken, doch werd door den posthoudernbsp;te Waingapoe van mijn komst verwittigd.

Intusschen werd den volgenden morgen vergezeld door laatstgenoemde een tournée gemaakt naar Lamban Apoe, de

14

-ocr page 230-

210

woonplaats van den Radja van Kambera, een der grootste paardenbezitters van Midden-Soemba. Zooals den meestennbsp;lezers wellicht bekend zal zijn, worden op Soemba denbsp;hengsten met de merries losgelaten. Voor eiken hengstnbsp;worden 10 a 15 merries aangewezen, die tezamen een z.g.nbsp;„babad” vormen. Alvorens evenwel dit loslaten plaats vindtnbsp;moeten de merries aan den hengst gewennen. Daartoenbsp;drijft de Soembanees de uitgezóchte merries in eene omheinde of omwalde ruimte van ± 30 bij 20 Meter, terwijlnbsp;de hengst in de onmiddellijke nabijheid ervan wordt vastgebonden, zóódanig, dat ze elkander goed kunnen zien,nbsp;doch niet benaderen. Nadat dit een paar dagen heeft geduurd, wordt de hengst met een halstertouw aan een boomnbsp;binnen de omheinde ruimte vastgebonden. Op deze wijzenbsp;geraken hengst en merries geleidelijk op een vertrouwe-lijken voet met elkander en na een week worden ze vrijgelaten op de uitgestrekte vlakten, bezaaid met kalk ennbsp;koraalsteen. In den westmoesson groeit daar overvloedignbsp;voedzaam gras, dat in den oostmoesson vooral als de droogtenbsp;abnormaal lang aanhoudt als het ware geheel verschroeit,nbsp;zoodat de paarden het dan wel eens zwaar te verantwoordennbsp;hebben en met de hoeven vaak de wortels uit den grondnbsp;krabben om aan voedsel te komen. Gewoonlijk worden denbsp;babads ééns per jaar weer in de omwalde ruimte gedrevennbsp;ten einde met behulp van den lasso de jonge hengstennbsp;van 2'/2 a 3 Jaar, die in aanmerking komen om verkochtnbsp;te worden op te vangen.

Op mijn verzoek liet de Radja een in de nabijheid grazende babad bij elkaar drijven, zoodat ik in de gelegenheid was deze nader te bezichtigen. De dekhengst bleek eennbsp;goedgebouwde Sandelhout te zijn, terwijl de merries vrijwelnbsp;het zuivere type vertegenwoordigden en vrij groot van stuknbsp;bleken. Van Lamban Apoe werd de tocht via de Kambera-rivier en de Maoehaoevlakte naar Watoembaka voortgezet,nbsp;waar de gegoede Soembanees Dongga een gedeelte van zijne

-ocr page 231-

211

merries had laten verzamelen. Tot mijn groote verbazing zag ik echter onder die merries bijna 50“/o kruisingsproducten.nbsp;Na informatie bleek dan ook dat reeds jaren geleden Australische hengsten waren geïmporteerd. Ik kreeg o. a. eennbsp;merrie te zien van 1.36 M. hoog, waaraan zeer duidelijk denbsp;Australische afstamming te zien was. Op zich zelf nietnbsp;slecht gebouwd, ble’ek zij na onderzoek zeven jaar oud tenbsp;zijn, zoodat minstens acht jaar geleden daar een Australischenbsp;hengst voor de voortteling werd gebezigd. De Sandelhout-hengst dien ik bij deze babad te zien kreeg, was, alhoewelnbsp;niet groot, zeer soliede van lichaamsbouw. Op den terugweg naar Waingapoe via de Soedoevlakte zag ik nognbsp;verscheidene babads langs den weg grazen. De hengstennbsp;die de koppels vergezelden, waren blijkbaar met zeer veelnbsp;zorg uitgekozen want uitgezonderd eenige exemplaren die watnbsp;licht van bouw waren, liet de kwaliteit niet te wenschen over.

Zoowel de Radja van Kembara als Dongga werden uit-genoodigd de Arabische hengsten den volgenden dag te komen bezichtigen te Waingapoe, waaraan gaarne gevolgnbsp;zou worden gegeven, ’s Middags thuiskomende bleek ooknbsp;de Civielgezaghebber teruggekeerd te zijn van zijn dienstreisnbsp;en kon nog denzelfden avond het plan, voor den volgendennbsp;dag alle Radja’s en groote paardenbezitters in de omgevingnbsp;kennis te geven van de aankomst der hengsten, opgemaaktnbsp;worden, waarna den 2en Augustus eene vergadering zounbsp;worden belegd om met hen verschillende zaken der paardenfokkerij te bespreken en tevens de te maken tournées innbsp;hunne landschappen vast te stellen. Den Isten Augustusnbsp;waren alle present; zonder uitzondering vonden zij denbsp;hengsten mooi van bouw en geen wonder want ongetwijfeldnbsp;heeft dit slag Arabieren veel van den Sandelhout. Mennbsp;vergelijke slechts hoofd, hals, schouder, rug, lendenen ennbsp;achterband, (zie foto 1).

Het sierlijk dragen van den staart is eveneens een eigenschap dezer paarden, die bij hen zeer in den smaak viel.

-ocr page 232-

1 ¦

212

Uit de besprekingen bleek al spoedig dat er verscheidene Australische hengsten als dekhengst werden gebruikt opnbsp;Soemba.

Vermoedelijk werd volgens Ngabei Loera een der groote paardenbezitters de eerste Australische hengst (koedanbsp;Maurice; zooals zij ze noemen) ingevoerd in Napoe toennbsp;Bidi Tau, de thans verbannen Radja, nog een jongen was.nbsp;Dit moet omstreeks veertig jaar geleden zijn.. Het was eennbsp;zwarte hengst, die evenwel slechts enkele maanden in Napoenbsp;bleef en daarna werd gebracht naar Watoembaka, waarnbsp;Ngabei Loera hem kocht voor eenige slaven. Daar fungeerdenbsp;hij als dekhengst, (zie foto 2 en 3).

Omstreeks denzelfden tijd werd door Abdoelrachman, vertegenwoordiger van het Gouvernement op Soemba eennbsp;groote witte hengst geïmporteerd, die in Watoembaka ongeveer drie jaar dekte en vervolgens verkocht werd aan dennbsp;Radja van , Melala. Zeer waarschijnlijk is dit ook eennbsp;Australiër geweest; na twee jaar dienst gedaan te hebbennbsp;zou dit paard gestorven zijn.

In 1902, toen de heer de Korte civieigezaghebber van Soemba was, werden drie Australische hengsten geïmporteerd,nbsp;waarvan er twee thans nog dienst doen als dekhengst. Denbsp;ééne liep met een koppel merries te Watoembaka en bleeknbsp;een gekruiste Australiër-Sandelhout te zijn, de andere wasnbsp;een schimmel door Ngabei Loera gebruikt voor zijn merriesnbsp;in de Kadoemboelvlakte. Volgens de beschrijving die vannbsp;den schimmel gegeven werd had ik mij geen groote voorstelling gemaakt van dit paard, doch een caricatuur zooalsnbsp;foto 5 te zien geeft had ik toch werkelijk niet verwacht,nbsp;(zie foto 4).

Onverantwoordelijk, dat een civiel gezaghebber, die voor de belangen van de bevolking had te waken, ooit heeftnbsp;kunnen toestaan, dat dergelijke paarden zoo maar zondernbsp;eenig protest werden ingevoerd. Al was destijds de invoernbsp;van paarden nog niet bij staatsblad verboden, dan was het

-ocr page 233-

213

toch plicht geweest om door tusschenkomst van den Resident van Timor de Regeering op deze feiten te wijzen, (zie foto 5).

In 1905 werd in Lamban Apoe een bruine Australiër geïmporteerd door Aldjoeffri, paardenhandelaar te Waing-apoe. Dit paard was aangevoerd door den heer Romer,nbsp;die indertijd zooveel succes had met den aankoop vannbsp;Sandelhoutpaarden. Voorzien van een groote kist met geweren, die te Waingapoe werd binnengesmokkeld, troknbsp;deze paardenhandelaar het binnenland in en had binnennbsp;betrekkelijk korten tijd het gevraagde aantal paarden bijeennbsp;tegen inruiling van geweren, waarop de Soembanees verzotnbsp;is er hoegenaamd den prijs niet van kennende. Mij werdnbsp;o. a. medegedeeld, dat voor één geweer vijf mooie hengstennbsp;en twee merries werden geleverd.

Ten slotte bleek dat er op Midden-Soemba drie Australiërs als dekhengst fungeerden, waarvan dan één halfbloed, terwijl er nog een kruisingsproduct van 3'/2 jaar oud, zoonnbsp;van den halfbloed te Watoembaka, rondliep, toebehoorendenbsp;aan den posthouder van Waingapoe. De respectievelijkenbsp;eigenaars hadden” geen bezwaar deze hengsten te verkoopen,nbsp;nu er een paar superieure dekhengsten door de Regeeringnbsp;waren ter beschikking gesteld.

Naar de reden vragende, waarom toch van zulke inferieure hengsten gebruik gemaakt werd, deelde Aldjoeffri mede, dat het Legerbestuur, vóórdat de remonteering vannbsp;cavaleriepaarden in Australië plaats vond, steeds zwaarderenbsp;eischen stelde aan de hoogte van den Sandelhout. Paardennbsp;van 1.256 Meter kwamen niet meer in aanmerking; matennbsp;van 1.30 M. en hooger werden gevraagd. Gedeeltelijk konnbsp;hier aan worden voldaan door het leveren van kruisingsproducten, die soms 1.38 Meter haalden, doch toen dezenbsp;voorraad was uitgeput, boden de paardenhandelaars tenbsp;Waingapoe hunne bemiddeling aan om Australische hengstennbsp;aan de radja’s van Soemba te verkoopen, waarbij in hoofd-

-ocr page 234-

214

zaak werd gelet op de hoogte, de kwaliteit kwam minder in aanmerking. Vooral, omdat in navolging van het legernbsp;ook door particulieren grootere paarden werden gezocht,nbsp;werd de vraag naar Sandelhoutpaarden minder. Van hunnbsp;standpunt als paardenhandelaar hadden deze Arabierennbsp;volkomen gelijk met de fokkerij van een paard, dat meernbsp;handelswaarde vertegenwoordigde, in de hand te werken.nbsp;Ngabei Loera vertelde, dat hij zelfs verscheidene afstammelingen van den schimmelhengst voor goede prijzen hadnbsp;verkocht.

Deze kruisingsproducten, die in den regel veel van den Sandelhout hebben overgeërfd en veel meer temperamentnbsp;bezitten dan de Australiërs, werden als groote Sandelhoutsnbsp;op de venduties op Java verkocht. Thans laat zich ooknbsp;verklaren hoe het mogelijk was, dat de heer de Kortenbsp;dekhengsten aankocht voor het Gouvernement van 1.38nbsp;Meter. Ten behoeve van het hengstendepot te Pajakombonbsp;in de Padangsche Bovenlanden werd in 1897 een hengstnbsp;aangevoerd van die hoogte, die evenwel dadelijk werd afgekeurd. Bij geopperde twijfel omtrent de raszuiverheid werdnbsp;in dergelijke gevallen beweerd, dat men^rekening had tenbsp;houden met het feit, dat op Oost-Soemba groote Sandelhouts voorkwamen. De paarden van Melolo en Rendehnbsp;stonden als zoodanig bekend. Nu bekend is, dat daar alnbsp;veertig jaren geleden een Australiër als dekhengst werdnbsp;gebruikt, laat zich alles beter verklaren.

Intusschen waren de Radja’s bereid ook de veulens met Australisch bloed vermengd zoo spoedig mogelijk van denbsp;hand te zetten.

Den 3en Augustus werd een tocht gemaakt naar het landschap Taimanoek, ten Westen van Waingapoe gelegen,nbsp;waar de Radja op twee plaatsen nl. te Maoedala ennbsp;Taimanoek merries had laten verzamelen. Hier werdennbsp;twintig raszuivere merries uitgezocht, in hoogte varieerendenbsp;van 1,20—1,256 M. Onder deze maten worden trouwens

-ocr page 235-

215

de superieure merries gevonden met voldoende diepte en breedte. De hoogeren zijn van uiteenloopend type, en veelnbsp;te ondiep om er iets goeds van te kunnen verwachten doornbsp;kruising met den Arabier. Het is dan ook beter, dat denbsp;hoogbeenige merries bestemd blijven voor de Sandelhout-hengsten, in de hoop, dat er na een paar generaties beternbsp;fokmateriaal van verkregen wordt. De aangewezen merriesnbsp;werden door middel van touwen strikken gevangen ennbsp;geregistreerd. Den volgenden dag werd de reis aanvaardnbsp;naar Oost-Soemba.

’sMorgens vroeg van Waingapoe vertrekkende werd eerst een bezoek gebracht aan Watoembaka, waar Dongga, gewezen slaaf van Bidi Tau, thans groot paardenbezitter nietnbsp;alleen zijn merries, doch ook een gedeelte van die vannbsp;Ngabei Loera verzameld had. Zooals hiervoor reeds gezegd,nbsp;werden in deze streek verscheidene kruisingsproducten aangetroffen, afstammende van den Australiër-Sandelhouthengst.nbsp;(zie foto 6).

’s Middags werd de reis voortgezet naar Pala Kahimbi, waar de overige merries van Ngabei Loera bijeengebrachtnbsp;waren. Ook had de Radja van Kembara daar een gedeeltenbsp;van zijn merriestapel gereed gehouden voor hetzelfde doel.nbsp;Totaal werden op beide plaatsen uitgezocht 37 merries vannbsp;het zuivere type met veel massa, (zie foto 7).

Daarna werd overnacht te Maoe Djawa in de Kadoem-boelvlakte waar de toenmalige kapitein der artillerie Dijk, civielgezaghebber van Soemba, zich voorstelde eene stoeterijnbsp;op te richten voor het fokken van Sandelhouthengsten, bestemd om het paardenras in de Preanger-Regentschappennbsp;en het overige gedeelte van Java te verbeteren.

Er is toen evenwel besloten te Padalarang in de Preanger-Regentschappen eene tamme stoeterij in het leven te roepen, waar thans dezelfde hengsten gefokt worden uit geïmporteerde Sandelhout merries en hengsten. Het feit, dat denbsp;beste exemplaren van een paardenras gefokt worden in

-ocr page 236-

216

het land, waar dit ras door de natuurlijke voorwaarden is gevormd, heeft destijds blijkbaar geen punt van overwegingnbsp;gevormd, De slechte resultaten van het sedert opgehevennbsp;Sandelhoutstamboek waren er eveneens om te bewijzen,nbsp;dat het vrijwel mislukt is in de Preanger superieure Sandel-houts te fokken.

Ik voor mij ben er dan ook van overtuigd dat men thans op den verkeerden weg is. Evenals elk dier een productnbsp;is van bodem, klimaat en voeding en verpleging, heeft ooknbsp;het Sandelhoutpaard steeds beantwoord aan deze natuurwet.nbsp;De bodem van het eiland Soemba bestaat in hoofdzaak uitnbsp;koraal en kalksteen, daarbij is het terrein zeer geaccidenteerd, terwijl het klimaat er het grootste gedeelte van hetnbsp;jaar warm en droog is. Het gras, dat er groeit schiet vrijnbsp;hoog op en bevat vrij veel kalkzouten. Aan gezien de paardennbsp;er,'behalve wanneer de droge moesson lang aanhoudt, overnbsp;het algemeen in goede conditie verkeeren, moet dit grasnbsp;veel voedende bestanddeelen bevatten, wat trouwens uitnbsp;chemische analyses aan het Departement van Landbouwnbsp;verricht, gebleken is. Verwacht kan dus worden dat ditnbsp;eiland een paard produceert met droge beenen en gewrichten,nbsp;sterk ontwikkelde droge spieren, ruime diepe borst, kleinenbsp;harde hoeven en dat daarbij sober is. Vergelijken wij nunbsp;hiermede de voorwaarden, waaronder de Sandelhout in denbsp;Preanger gefokt wordt. Evenals in de geheele Preangernbsp;bestaat ook te Padalarang een groote regenval, het klimaatnbsp;is er koel en vochtig, de bodem bestaat uit klei, terwijlnbsp;zoowel hengsten, merries als veulens er geen voldoendenbsp;beweging hebben. Het af en toe loslaten in loopstallennbsp;of in een ompaggerde wei zal toch wel niet vergelekennbsp;kunnen worden met het dag en nacht leven in de vrijenbsp;natuur op Soemba, waar het paard dagelijks bovendiennbsp;leert, zich met alle mogelijke terreinhindernissen vertrouwdnbsp;te maken. Er is niet veel kennis van veeteelt voor noodignbsp;om met wiskundige zekerheid te voorspéllen, dat te Pada-

-ocr page 237-

217

larang na eenige generaties een ander product gefokt wordt' dat niet in den schaduw kan staan van het Soembapaard.nbsp;Waar nu de Arabier en de Sandelhout volbloedpaarden zijn,nbsp;zeer na aan elkander verwant, bestaat er geen bezwaarnbsp;tegen, dat uit de mannelijke afstammelingen dezer dekhengsten worden gekozen de hengsten, bestemd, om hetnbsp;paardenras op Java te verbeteren. Op deze wijze wordtnbsp;op Soemba in de toekomst een paard gefokt met taille vannbsp;± 1,40 Meter, waaraan tegenwoordig groote behoefte bestaat.nbsp;Behalve in hoogte en massa zullen deze paarden niet veelnbsp;verschil vertoonen met den tegenwoordigen Sandelhout, omdat tusschen dit slag Arabieren en de Sandelhouts zooveelnbsp;overeenkomst bestaat, dat de Radja’s de eerste aanzagennbsp;voor groote Soembapaarden. Ook van een oeconomischnbsp;standpunt gezien zal dit de juiste fokrichting blijken. Terwijl toch de hengsten te Padalarang gefokt op duizendenbsp;guldens het stuk komen te staan, kosten ze op Soemba,nbsp;waar alle factoren aanwezig zijn om ideale paarden tenbsp;fokken zeker niet meer dan ƒ 500.—

Met de inlandsche Vorsten is nl. een overeenkomst gesloten, dat de hengstveulens verwekt door de Arabische hengsten bij Sandelhoutmerries, die de Radja’s zelf nietnbsp;willen aanhouden, in de eerste plaats door de Regeeringnbsp;mogen worden aangekocht op 2'/2 a 3 jarigen leeftijd tegennbsp;een prijs van ƒ 300.— Op goede resultaten in de tammenbsp;stoeterij te Padalarang die van af 1903 bestaat kan nognbsp;niet gewezen worden. In het koloniaal verslag lezen wijnbsp;daaromtrent het volgende:

Ultimo December 1908 waren aanwezig drie Sandelhout-hengsten, 51 merries en 107 veulens, 9 Australische merries en 11 veulens. Van de 3 a 4 jarige hengstveulens warennbsp;overgebleven 7 stuks; hiervan bleken er 4 van voldoendenbsp;kwaliteit om als dekhengst in de Preanger dienst te doen,nbsp;terwijl 3 stuks hiervoor als onvoldoende moesten wordennbsp;beschouwd. Geen enkel hengstveulen werd door den

-ocr page 238-

218

Beheerder der tamme stoeterij van voldoende kwaliteit geacht om een der dekhengsten te kunnen vervangen, alhoewelnbsp;deze laatste niet onberispelijk zijn.

Van de aanwezige merrieveulens waren er 9 van 3'/2 a 472 jarigen leeftijd. Hiervan kwamen wat kwaliteit betreftnbsp;er 5 in aanmerking om als fokmerrie in de stoeterij tenbsp;worden opgenomen. Twee dezer veulens waren echternbsp;lijdende aan maanblindheid. Van de 4 overigen was ernbsp;een lijdende aan maanblindheid, terwijl een tweede nietnbsp;wilde groeien (vermoedelijk Osteomalacic).

Van de 51 Sandelhoutmerries werden in 1908 geboren 36 veulens tegen 28 in 1907; daarentegen stierven er 3 ennbsp;werden 13 stuks afgekeurd, waarvan 5 wegens maanblindheidnbsp;en 8 wegens ongeneeselijke kreupelheden, bokbeenigheidnbsp;en achterlijkheid (vermoedelijk alles berustende op Osteomalacic).

Van de merries werden afgekeurd 3 stuks nl. één wegens maanblindheid en Osteomalacic. Sedert de oprichting werdennbsp;in het geheel geboren 153 Sandelhoutveulens of gemiddeldnbsp;25 per jaar. Hiervan stierven in het geheel 14 stuks, terwijlnbsp;er 4 werden afgemaakt en 26 moesten afgekeurd worden,nbsp;dus totaal 44 of 0 quot;/o- Dit is op zichzelf al een zeer hoognbsp;percentage; dat echter van de overblijvenden nog een grootnbsp;gedeelte lijdende is aan maanblindheid (van de negen 3V2nbsp;a 4'/2 jarige merriesveulens 3 of ruim 33 ’’/o) maakt denbsp;zaak zeer b:denkelijk.

Een feit is het, dat de bodem te Padalarang weinig geschikt schijnt voor paardenfokkerij. Wat de kwaliteit dernbsp;veulens betreft, zoo is het getal der volwassen veulens nognbsp;te klein om er reeds een afdoend oordeel over te kunnennbsp;uitspreken. Het groot aantal afkeuringen en het klein aantalnbsp;dat voor de fokkerij geschikt bevonden werd, siemmennbsp;echter de verwachting niet hoog. Het schijnt dat de opnbsp;Java gefokte Sandelhouts veel van de goede eigenschappen,nbsp;die ze op Soemba hebben, verliezen, althans de ondervinding

-ocr page 239-

219

van het vroegere z.g. Sandelhoutstamboek pleit hiervoor. Deze fokkerij is op niets uitgeloopen dan teleurstellingen,nbsp;terwijl gedurende haar geheele bestaan geen enkele werkelijknbsp;superieure Sandelhout is gefokt. Deze ervaring wijst er op,nbsp;dat men zich van deze fokkerij op Java geen illusies moetnbsp;maken en de ervaring tot heden te Padalarang opgedaannbsp;komt hiermede vrijwel overeen

Na dezen zijsprong zetten we de reis voort. Al vroeg waren onze paarden opgezadeld en vertrokken wij dennbsp;5 Augustus van Maoe-Djawa naar Melolo, waar eenenbsp;conferentie zou gehouden worden met de voornaamstenbsp;Radja’s van Oost-Soemba.

Een van de dekhengsten hadden we meegenomen, om in overleg met den civielgezaghebber voor Oost-Soemba tenbsp;bestemmen. Bij aankomst waren de inlandsche vorsten alnbsp;present en werd de Arabier met evenveel enthousiasmenbsp;ontvangen als te Waingapoe. Het beloofde een lastig gevalnbsp;te worden aan wie de hengsten verstrekt zouden worden,nbsp;want alle groote paardenbezitters wenschten ze gaarne bijnbsp;een van hun babads te hebben. Wat Ngabei Loera hadnbsp;beweerd omtrent het importeeren van een Australischennbsp;hengst in Oost-Soemba werd door den Radja van Melolonbsp;bevestigd. Ook hier waren de Radja’s bereid om allenbsp;mannelijke afstammelingen ervan zoo spoedig mogelijk tenbsp;verkoopen. In het landschap Rendeh werd er nog een alsnbsp;dekhengst gebruikt, een zoon van den Australiër-Sandelhoutnbsp;van Dongga. De plaatsen, waar ik de merries der verschillende paardenbezitters te zien zou krijgen werdennbsp;vastgesteld en den volgenden dag begonnen met een tournéenbsp;naar Oemboe Koeda, waar een koppel merries van dennbsp;Radja van Melolo was bijeengedreven.

Het grootste gedeelte van zijn merriestappel zou ik evenwel den volgenden dag te zien krijgen te Oematnbsp;Bara.

Te Oemboe Koeda werden zes en te Oemat Bara zestien

-ocr page 240-

220

zuivere exemplaren uitgezocht, tezamen voldoende om een babad te vormen. Den 8 Augustus werd een bezoek gebracht bij den Radja van Rendeh, de grootste paardenbezitternbsp;van Oost-Soemba. Bij onze komst had hij al voorloopignbsp;de beste merries afzonderlijk gezet. Het waren zondernbsp;uitzondering merries van 1.256 M. of iets minder en vannbsp;het zuivere type, wel een bewijs dat hij zelf de grooterenbsp;afstammelingen van de Australische hengsten ook niet prefereerde. Het bleek mij dat zoowel in Melolo als hier alnbsp;jaren geleden gekruist is met Australiërs. Behalve denbsp;Australiër-Sandelhout die als dekhengst gebezigd werd, eennbsp;paard dat aan één oog blind was, werden mij nog een paarnbsp;Australische merries vertoond. Nadat uit den koppel 26nbsp;stuks mooie exemplaren waren uitgezocht, werd den Radjanbsp;er op gewezen aan welk groot gevaar hij zijn paardenstapelnbsp;blootstelde, door als dekhengst een dergelijke minderwaardigenbsp;hengst te bezigen, waarvan alleen geconstateerd kon worden,nbsp;dat hij hooger was dan een Sandelhout, doch overigensnbsp;in alle opzichten belangrijk slechter. De Radja moest ditnbsp;beamen en besloot den hengst dadelijk terug te geven aannbsp;Aldjoeffri te Waingapoe, van wien hij dit exemplaarnbsp;ontvangen had. De Australische merries, beide van slechtenbsp;kwaliteit zouden bij de eerste de beste gelegenheid geslacht worden, terwijl de hengstveulens, waarin Australischnbsp;bloed voorkwam geleidelijk van de hand zouden gezetnbsp;worden.

De woning van den Radja was gelegen op een hoogen heuvel, omringd door een wal van koraalsteenen. Op mijnnbsp;verzoek zijn huis te mogen bezichtigen werd dit welwillendnbsp;toegestaan. Vóór den ingang en daar binnen zag ik verscheidene buffelschedels met de horens er aan. Eén ervannbsp;bezat énorme lange horens, die den breeden ingang nietnbsp;alleen geheel omvatten, doch aan weerszijden nog een eindnbsp;uitstaken. De spanwijdte tusschen de beide punten bleeknbsp;2,96 Meter te meten. Curiositeitshalve gaat hierbij een

-ocr page 241-

221

teekening, die den vorm der horens juist weergeeft; zij werd gemaakt door Dr. Smit, wien hierbij mijn dank wordtnbsp;aangeboden.

Totaal werden op de verschillende plaatsen 105 merries uitgezocht, een aantal voldoende om vijf babads te vormen.nbsp;Het spreekt van zelf dat elke bezitter van een babad gaarnenbsp;een der hengsten wilde hebben. Dit was nu een lastigenbsp;kwestie, zoodat besloten werd ze te verloten onder de vijfnbsp;liefhebbers. Vooraf werd evenwel bepaald, dat degeen, dienbsp;een hengst trok hem na zes maanden weer moest afstaan.nbsp;Alsdan zou opnieuw eene verloting plaats vinden onder denbsp;overige paardenbezitters. Het allerbeste is natuurlijk, dat denbsp;hengsten bij de eenmaal uitgekozen babads blijven, omdatnbsp;men dan zeker is, dat merries geleidelijk bevrucht wordennbsp;en niet telkens de hengst aan een nieuwe koppel merriesnbsp;behoeft te wennen. Onder de gegeven omstandigheden wasnbsp;geen betere oplossing te vinden. Vrij zeker is het echter,nbsp;dat binnen zes maanden de merries, die er voor in aanmerking komen, gedekt zullen zijn. Alleen degenen die pasnbsp;bevrucht zijn, wat moeielijk met zekerheid kan geconstateerdnbsp;worden vallen er buiten, doch die komen dan een volgendennbsp;keer aan de beurt.

De Radja van Melolo was de gelukkige trekker van den Arabischen dekhengst. Met zeer veel geestdrift werd hetnbsp;dier begeleid door een groot aantal volgelingen naar denbsp;plaats van bestemming gebracht. Aan den civielgezaghebbernbsp;deed de Radja het verzoek, om door saluutschoten aannbsp;de bevolking van zijn landschap, bekend te mogen maken dat hij zoo gelukkig was een mooien hengst vannbsp;het Gouvernement te hebben ontvangen. Tevens werdnbsp;besloten eenige buffels en geiten te slachten, ten eindenbsp;de geesten in de goede stemming te brengen, opdat denbsp;vruchtbaarheid van het vaderpaard zoo groot mogelijknbsp;zou zijn.

Den 9en Augustus ’s morgens vroeg werd te paard ge-

-ocr page 242-

222

stegen om den terugtocht te aanvaarden; tegen het vallen van den avond bereikten wij Waingapoe.

Ten slotte werd den volgenden dag nog een bezoek gebracht bij den Radja van Kembara, waar ik nog eene groote collectie mooie merries te zien kreeg. Ook hier trof iknbsp;al eenige kruisingsproducten aan. De Australische hengst,nbsp;in Lamban Apoe verstrekt en eigendom van Aldjoeffri,nbsp;zou den volgenden morgen evenals alle andere Australiërsnbsp;te Waingapoe gebracht worden, opdat ze met de boot waarmede ik den 13en Augustus naar Java terugkeerde kondennbsp;meegenomen worden. De verloting van den anderen Arabiernbsp;zou eveneens plaats vinden onder de paardenbezitters vannbsp;Midden-Soemba — Ngabei Loera was hier de gelukkige.nbsp;De Australische hengsten werden bij Aldjoeffri gestald,nbsp;den 13en op de Reyniersz geladen om op publieke vendutie te Batavia en Soerabaja verkocht te worden. Alleennbsp;de schimmel werd te Waingapoe aangehouden om bij denbsp;eerste de beste gelegenheid geslacht te worden.

Op alle plaatsen van Midden- en Oost-Soemba werd onder de raszuivere merries hetzelfde type aangetroffen.nbsp;Het is mij gebleken dat deze paarden als regel niet hoogernbsp;zijn dan 4 voet R. L. (1,256 Meter) het gros varieert vannbsp;van 1,16—1,20 M. Bij de keuze van het fokmateriaal isnbsp;in de eerste plaats gelet op flinke diepte, goed ontwikkeldnbsp;kruis, rechte rug, breede korte gespierde lendenen en drogenbsp;beenen met sterke goedgebouwde gewrichten en normalenbsp;standen. In het landschap Taimanoek werden de minstenbsp;kruisingsproducten aangetroffen. Het was te verwachten,nbsp;dat op een zoo betrekkelijk klein eiland geen noemenswaardige verschillen in lichaamsbouw worden aangetrofien.nbsp;Van bepaalde slagen kan dus niet gesproken worden. Waarnbsp;werkelijk opvallende verschillen in bouw worden waargenomen, moeten deze worden toegeschreven aan kruising metnbsp;Australisch bloed.

’s Avonds den 18 Augustus te Soerabaja aankomende


-ocr page 243-

223

vernam ik van Dr. van Velzen, dat van de vroeger voor het leger geïmporteerde Arabieren nog een vijftien stuks bijnbsp;de cavalarie ter plaatse dienst deden. Wij togen onmidde-lijk naar de cavalariestallen, waar de ritmeester de Wit onsnbsp;mededeelde, dat er thans slechts vijf Arabieren bij hetnbsp;escadron waren, de overige tien waren voor het bijwonennbsp;van manoeuvres naar Tjimahi en kwamen tegen Octobernbsp;terug.

Onder deze vijf zagen wij een solied gebouwden hengst van ± 1,50 M. hoog, die ondanks vijf jaar zware dienstennbsp;gepresteerd te hebben nog zeer goed in zijn beenen ennbsp;gewrichten bleek te zijn, terwijl de gangen vrij goed warennbsp;met voldoede actie. Te Tjimahi zouden volgens den ritmeester nog twee exemplaren zijn die minstens even mooinbsp;waren. Naar aanleiding hiervan werd door den Inspecteurnbsp;van den veterinairen Dienst aan de Regeering voorgesteld ¦nbsp;commissie’s van deskundigen te benoemen, die hadden nanbsp;e gaan of er te Soerabaja één en te Tjimahi twee Arabische hengsten onder de cavaiariepaarden voorkwamen, dienbsp;geschikt bevonden werden als dekhengst tot verkruisingnbsp;met het Sandelhoutpaarden op Soeniba en in het bevestigendnbsp;geval deze paarden na regularisatie over te doen gaan vannbsp;het Departement van Oorlog naar het Departement vannbsp;Landbouw. De commissie’s zijn hierin geslaagd, zoodat denbsp;volgende maand alsnog drie Arabieren naar Soemba gezonden zullen worden en de Radja van Taimanoek, Kembaranbsp;en Rendeh ook een hengst in verzorging kunnen krijgen.

Voortaan zullen alle paarden op Soemba van een brandmerk worden voorzien. De merkteekens door knippen in de ooren en neusvleugels kunnen gemakkelijk wordennbsp;nagemaakt, wat in geval van paardendiefstal tot lastigenbsp;kwesties aanleiding geven kan. Tot dit doel worden zeventiennbsp;brandmerken gemaakt voor de verschillende paardenbezitters,nbsp;terwijl de veulens afstammende van de geïmporteerdenbsp;hengsten met een C. gemerkt zullen worden. Tegen het

-ocr page 244-

aanbrengen van een brandmerk op de zijvlakte van den hals bestond bij geen van de Radja’s eenig bezwaar. Eennbsp;woord van dank aan den Luitenant Rijnders, die zoo vriendelijk was de verschillende fotografische opnamen te doen ennbsp;mij steeds welwillend alle mogelijke hulp verleende bij hetnbsp;onderzoek, hetgeen mijn taak zooveel vergemakkelijkte.

Buitenzorg, October 1909.

’t HOEN.

-ocr page 245- -ocr page 246- -ocr page 247-

Kaj'boiimm schedel op Soemba,.


-ocr page 248- -ocr page 249-

Een eigenaardig geval van Surra.

In het laatst der maand Juli werd mijn hulp ingeroepen bij een paard van den heer H. employé der suikerfabrieknbsp;K. Volgens de anamnese hoestte het dier veel sedert ongeveernbsp;een week, at wel al zijn voer op, maar deed daarover langernbsp;dan gewoonlijk. Ik nam het volgende waar: Voedings-toestand goed, temperatuur normaal, pols normaal, de keelnbsp;gevoeliger dan gewoonlijk, bij enkele aanraking van denbsp;larynx hoestte het dier, geringe zwelling van de keelgangs-klieren, neusslijmvlies normaal, geen abnormale ademhalings-geruischen bij auscultatie van de borstkas. Mijn diagnosenbsp;was acute laryngitis en in die richting werd een behandelingnbsp;ingesteld.

Om eventueele besmetting van andere dieren tegen te gaan, werd het dier geïsoleerd.

Toen ik ± tien dagen later het dier opnieuw onderzocht, had het een vrij sterke inucopurulente neusuitvloeiing, denbsp;voedingstoestand was iets verminderd, evenals de eetlust.

Ofschoon ik eigenlijk meende met een gewoon geval van goedaardigen droes te doen te liebben, werd de ophtalmo-reactie ingesteld. Geobserveerd werd acht-en-twintig uurnbsp;na de indruppeling en de reactie volkomen negatief bevonden.nbsp;De behandeling werd derhalve voortgezet, tot op 20 Augustusnbsp;de eigenaar me verzocht nog eens naar zijn paard te komennbsp;zien daar het zoo sterk achteruitging.

Eerst den 25sten Augustus kon ik hieraan voldoen. Ik bevond het dier sterk vermagerd; het had bloederige uitvloeiing uit den neus en iets gezwollen achterbeenen.

Ten einde raad besloot ik eens een bloed praeparaat te maken, aangezien op genoemde fabriek door mij nog al

15

-ocr page 250-

eens gevallen van surra bij het transport vee waren geconstateerd.

Na kleuring volgens Giemsa bleek dit praeparaat ook werkelijk surraparasieten te bevatten, hoewel in geringennbsp;getale. Ik stelde den eigenaar voor het paard af te maken,nbsp;waaraan deze den volgenden dag voldeed. Sectie kon iknbsp;door werkzaamheden elders niet verrichten en bovendiennbsp;was de diagnose duidelijk genoeg. Het eigenaardige vannbsp;het geval is alleen het eerste optreden der ziekte. Eennbsp;maand na mijn eerste onderzoek kon ik eerst de diagnosenbsp;maken en zelfs toen ontbraken de bij surra zoo karakteristieke oedemen. Bij mijn laatste onderzoek was het diernbsp;zoo achteruitgegaan, dat het hoogstens nog een dag of tiennbsp;te leven had, zoodat het geheele ziekteverloop zich ongeveer in l'/2 maand zou afgespeeld hebben.

Een geval van Urticaria bij een paard.

Op den 21 sten Augustus werd mijn hulp ingeroepen bij een paard van den heer B., dat volgens den eigenaar „volnbsp;bulten zat” terwijl het l'/2 uur te voren nog normaal was.nbsp;Ik bevond het dier geheel bezet met urticae van af de groottenbsp;van een cent tot die van een rijksdaalder; verder voor- ennbsp;achterbeenen gelijkmatig gezwollen; geen pijnlijkheid nochnbsp;jeuk gevoel; eenigszins [lusteloos; temperatuur, pols en slijmvliezen normaal; de faeces iets te droog en in kleine bollen;nbsp;urine normaal. Als eenige therapie liet ik het dier 400nbsp;gram sulfas natricus geven. Reeds na vier uur, dus waarschijnlijk voor het purgans werkte, waren de urticae totaalnbsp;verdwenen alleen bleef het paard nog een paar dagen ietsnbsp;lusteloozer dan gewoonlijk, maar was daarna volkomennbsp;hersteld.

H. ZIJP.

-ocr page 251-

Neunter internationaler tierarztlicher Kongress. im Haag, September 1909.

Die Diagnostik der ansteckenden Krankheiten mittelst Imrnuilitatsreaktionen mit Ausnahme der subkutanennbsp;Einverleibung des Tuberkulins und Malleins.

Bericht von Herrn Dr. L. DE BLIECK, Direktor des bak-teriologischen Laboratoriums zu Buitenzorg.

Die Anweiidung der Immunitatsreaktionen für die Diag-nostik der Infektionskrankheiten ist in der Veterinarkunde noch ausschliesslich auf die Krankheiten mit chronischemnbsp;Verlaufe beschrankt, besonders bei den Fallen, bei welchennbsp;der Verlauf nicht gentigend durch klinische Symptomen zunbsp;Tage tritt und welche man gewöhnlich okkulte Formen dernbsp;Krankheit nennt.

Audi bei akut-verlaufenden Krankheiten würden sie gleich-falls Nutzen haben können. Das Bedürfnis aber an einem solchen Bestimmungsmittei tritt weniger hervor.

Meistenteils sind die klinischen Symptome einleuchtend genug, Oder gibt Desektion der ersten Falie, pathologisch-anatomisch und bakteriologisch die gewünschte Aufklarung.nbsp;Dennoch scheint es mir zu dass, ebensogut wie in dernbsp;menschlichen Medizin, bei Typhus und Mennigitis cerebro-spinalis Immunitatsreaktionen Anwendung finden, es u. a. beinbsp;Pneumoniën oder andern akuten Infektionen der Haustierenbsp;wünschehswert sein kann in einem bestimmten Fall, übernbsp;die Aetiologie mehr Aufklarung zu erlangen.

Immunitatsreaktionen, die zur Bestimmung von Infektionskrankheiten dienen, sind: Agglutination, Prazipitation,

-ocr page 252-

228

Komplementbindung und Anwendung von Bakterienproduk-ten (Mallein und Tuberkulin).

Die letztgenannten geboren aucli dazu; ihre Wirkung beruht auf Immunitatsprinzipien; auch ist in der letztennbsp;Zeit ihre Benutzung bei Menschen und Tieren eine ganznbsp;neue Phase eingetreten.

Die Erwartung welche man urspriinglich von der Agglutination und Prazipitation batte, ist nur zum Teile Wahrheit geworden. Nicht immer ist Aggiutinine im Anfangsstadiumnbsp;der Infektion zugegen, wahrend es otters in grosser Kwan-titat bei gesunden Individuen auftritt. Diese Tatsache machtnbsp;den Nutzen der Reaktion viel kleiner; dazu ist die Keaktionnbsp;nicht zu trauen.

In Typhus und Paratyphusfallen ist dennoch die Agglutination eine willkommene Hülfe für die Diagnostik.

Die Komplementbindung dankt ihren grossen Erfolg der Bestimmung der latenten Syphilisfalle. Wahrend man sichnbsp;früher für die Aetiologie der Nachkrankheiten der Syphilisnbsp;auf die Anamnese stützen musste, hat man jetzt eine aus-gezeichnete Reaktion gefunden, urn eine Syphilisinfektion,nbsp;die Jahre her stattfand, zu zeigen.

In der Veterinarkunde werden genannte Immunitatsreak-tionen verwendet für die Diagnostik von Tuberkulose und Rotz; für die letzte besonders die Agglutination und fürnbsp;beide die Anwendung von Bakterienprodukten. Es ist wün-schenswert auch bei Infektiösem Abortus, parasitairennbsp;Blutskrankheiten und Infektiösen Pneumoniën die Sero-diagnostik zu versuchen.

Aus den Untersuchungen ergab sich, und theoretisch war es auch sehr wahrscheinlich, dass Agglutination und Komplementbindung auch okkulte Tuberkulose zu Tage fordernnbsp;konnten, dennoch haben sie noch keine praktische Verwen-dung gefunden. In der Veterinarkunde, hat man einnbsp;ausgezeichnetes Mittel in dem Tuberkulin, welches auchnbsp;wiederum bein Menschen in Gebrauch kam.

-ocr page 253-

229

Von der subkutanen Verwcndung des Tuberkulins und Malleins soil in dicsem Bericht die Rede nicht sein. Wienbsp;mir scheint, haben sich in den letzten drei Jahren die Ansichten über diese Sache nicht geandert und können alsonbsp;die Konklusionen des vorigen Kongresses ihren Wertbehalten.nbsp;Zwar bestehen noch immer Meinungsunterschiede in dernbsp;Beurteilung der Tuberkulin- nnd Malleinrcaktionen; diesenbsp;aber verschwinden durch den Umstand, dass für ein solchesnbsp;Urteil keine bestimmte Regeln zu geben sind, und jedernbsp;der sich mit der Sache befasst nach eigener Anschauungnbsp;handeln muss, indem er die vom vorigen Kongresse an-gestellten Regeln betrachtet.

In 1907 aber haben diese Bestimmungsmittel eine ganz neue Verwendung gefunden, welche auf einer verandertennbsp;Anwendung beruht. Sie findet namlich seitdem in die Haut,nbsp;den Bindehautsack statt und wird Kutane und Ophthal-moreaktion genannt.

Aus vielen Untersuchungen ergab sich schon die Betrau-barkeit und die Spezifizitat dieser Reaktionen, wahrend sie der subkutanen Metode vorzuziehen sind wegen der Ein-fachkeit und der weniger Zeitraubenden Kontrolle desnbsp;Resultates.

Diese Reaktionen wurden zuerst beim Menschen verwen-det in Tuberkelfallen. Perguet folgte die kutane—, Wolff-Eisner die Ophthalmo — metode. Bald nachher wurden beide gleichfalls für die Bestimmung der Tuberkulose undnbsp;spater des Rotzes in der Veterinarkunde verwendet.

Es ergaben sich hieraus ziemlich verschiedene Resultate. Vallée erwarb mittelst beiden Reaktionen gute Resultatenbsp;bei tuberkulösen Rindern; er beniitzte dazu Koch’s Alttu-berkulin mit dem zehnfachen Kwantum physiologischernbsp;Kochsalzlösung (verdünnt). Auch Lignières und Bossinbsp;berichten guten Erfolg bei Tuberkulose des Rindes.

Guiren und Delattre batten Erfolg mit der Ophthal-moreaktion in Tuberkelfallen.

-ocr page 254-

230

Vallée machte dazu vergleichende Untersiichungen bei tuberkulösen Rindern mit den genannten Reaktionen undnbsp;der subkutanen Metode, mit dem Zwecke zu untersiicliennbsp;in welcher Hinsicht sie hemmend aut einander einwirkten.

Zur Bestimmung des Rotzes wurden die Reaktionen zuerst von Vallée verwendet, der schlechte Ergebnisse zu verzeich-nen hatte; der Hautreaktion sei nicht zu tranen, die Ophthal-moreaktion weniger karakteristisch als bei Tuberkelfallen.nbsp;So auch Putzeys und Strennon. Dagegen kommen Cho-romansky und Wladimiroff zu der Konklusion, dass dienbsp;Ophthalmoreaktion bei Rotz spezifisch und karakteristischnbsp;sei und dass die Erfolge mit denjenigen der subkutanennbsp;Metode übereinstimmen. Martel bekam bei Pferden wenigernbsp;gute Erfolge mit der kutanen Reaktion; die Ophthalmoreaktionnbsp;hat seinen Ausprüchen zufolge mehr Wert. Auch beimnbsp;Menschen, u. a. bei sich selbst, verwendete er die kutanenbsp;Metode mit zehnfach verdünntem Mallein. Es ergab sichnbsp;eine sehr gute Reaktion, welche ihre Erklarung findet innbsp;einer Rotzinfektion welche er vor 14 Jahren hatte. In diesernbsp;Tatsache sieht Martel den Beweis, dass diese Reaktionnbsp;auch geheilten Rotz anzeicht. Sechs gesimde Personen gabennbsp;keine Reaktion, weder mit Mallein 1 -.10, noch mit verdünntemnbsp;Mallein 1:4.

Wladimiroff sah positive Ophthalmoreaktion bei zwei Pferden, welche vor 2'/2 und 6 Jahr, auf subkutan ange-brachtem Mallein reagirten und endich nach Injektion keinenbsp;erhöhte Temperatur mehr zeichten; Wladimiroff halt sienbsp;für geheilt und warnte deshalb gegen die Ueberschatzungnbsp;des Wertes dieser Reaktion zur Bekampfung dieser Krankheit.

Die letzten Mitteilungen über die „Allegie bei Rotz” sind von Schnürer (Juni 1908). Diese sind ausführlich undnbsp;besprechen beide Reaktionen in Vergleich mit der subkutanen Metode bei 374 Pferden, deren 5 bei Sektion Rotznbsp;ergaben. Sechzehn Tiere, welche an andren Krankheitennbsp;litten, reagirten nicht. Ausser der Hautreaktion durch ein-

-ocr page 255-

231

reiben des Malleins auf die skarifizierte Haut, wurde auch mit positivem Resultat die Dermoreaktion nach Lignières-sclier Metode verwende!

Das Bakterienprodukt wurde eingerieben auf die Haut, welche mit einem groben Tuch irritiert und zum Teilenbsp;exkorziert war. Beide Reaktionen bei rotzigen Pferden mitnbsp;Tuberkulin und Diptheritorzine, ausgeführt ergaben keinnbsp;Resultat

Zum Schlusse wird die Sf/c/rreaktion genannt. Diese bekommt man gleiclifalls durch subkutane Injektion; esnbsp;entsteht ein Geschwülst. Auch die Agglutination fand, zumnbsp;Zwecke einer Vergleichung, Anwendung.

Schnürer verwendet fürbeide Reaktionen malléine brute (Institut Pasteur); fur die Hautreaktion ist eine Verdünnungnbsp;1:4 die Grenze, bei welcher noch ein gut wahrnehmbaresnbsp;Geschwülst entsteht. In seinen Konklusionen zieht er dienbsp;Ophthalmoreaktion der StichreakWon vor; erst wenn dienbsp;erste negativ is! wird die subkutane Metode verwende!

Die Tiere, welche auf Ophthalmoreaktion positiv reagieren werden getöte! Die kutane Metode, mit oder ohne Skarifika-zionen, wird als weniger gut genannt und also in letzternbsp;Instanz verwendet. Dazu wird die Agglutination Verwen-dung finden, weil sie, obgleich einfach, dennoch sehr zuver-lassig ist. Schnürer giebt über die Art der Reaktionennbsp;seine Meinung gegen derjenigen Wladimiroff ’s. Für dienbsp;Erklarung des Falies wo positive Ophthalmoreaktion undnbsp;negative Reaktion bei subkutaner Verwendung entstand,nbsp;nimmt Wladimiroff au, dass die spezifische biochemischenbsp;Fünktionsanderungen der Zeilen der Konjunktiva die Reaktionnbsp;bleibend machen, wenn die Infektion abgelaufen und dernbsp;Prozess fertig ist; wahrend es bei subkutaner Malleinationnbsp;nötig ist dass im Organ lebende Bazillen sich aufhalten,nbsp;die ihre Toxinen in die Zirkulation bringen können. Schnürernbsp;sieht in beiden Verwendungsmetoden prinzipiell indentischenbsp;Reaktionen.

-ocr page 256-

232

In dieser Hinsicht scheinen inir inehrere Untersuchungen notwendig.

Aus den verschiedenen Untersuchungen ergiebt sich, dass man tiber die Resultaten der Reaktionen nicht übereinstimmt.nbsp;Dieses wird wahrscheinlich verursacht durch den Unter-schied in der Bereitung des Malleins und die verschiedencnbsp;Anwendungsart.

Die Agglutination als Unterscheidungsmittel des Rotzes datiert vom Jahre 1905. Zwar wurde sie bei anderennbsp;Infektionskrankheiten versucht, u. a. bei Tuberkelfallen undnbsp;Trypanomiasen; eine praktische Verwendung aber land dienbsp;Metode nur in Rotzfallen. Sie wurde von Robert Kochnbsp;entdeckt und von Schütz und Miessner ausgearbeitet undnbsp;praktisch verwendbar gemacht. Ueber den Wert und dienbsp;Betraubarkeit der Agglutination als Diagnosticum für Rotznbsp;besteht ungefahr keiner Meinungsunterschied. Die Untersuchungen des Schütz und Miessner sind von vielennbsp;gefolgt worden; alle kamen zu den gleichen guten Resultaten. Die letzten u. a. von Ring, Haughton, Way u. a.nbsp;sehen in der Agglutination der vertrauenswürdigste Reaktionnbsp;in Rotzfallen, schlagen ihren Wert höher an als die subkutanenbsp;Malleination, man kommt schneller zum Ziel und die Metodenbsp;kann selbst bei Pferden die im Fieberstadium der Krankheitnbsp;sind, verwendet werden. Der Umstand dass das Serumnbsp;gesunder Pferde oft einen sehr hohen Agglutinationswertnbsp;der Rotzbazillen gegenüber haben kann, ist von S. und M.nbsp;ganz klar dargetan. Sie zeigten an, dass bei gesundennbsp;Pferden diese hohe Titer konstant bleibt, wahrend beinbsp;rotzigen Pferden die Titer variirt, sodass durch eine wiederholte Untersuchung nach drei Wochen die gesundennbsp;von den kranken können unterschieden worden. Kurz gesagtnbsp;lautet der System des S. und M. für die Bekampfung desnbsp;Rotzes.

Alle Infektionsverdachtigen Pferde werden der Agglutina-tionsprobe unterworfen.

-ocr page 257-

233

Diejenige deren Serum 1: 1000, die Emulsion der Rotz-bazillen agglutinirt werden für krank gelialten und getötet.

Die Pferde deren Serum eine Titer besitzt von 500—800 und welche keine klinischen Symptomen zeigen werdennbsp;fur infiziert gehalten. Hat sich nach drei Wochen der Ag-glutinationswert geandert, so werden sie gleichfalls für kranknbsp;angesehen und getötet. Wenn bei der zweiten Agglutinationnbsp;die Titer sich nicht geandert hat, so werden sie frei gegeben.nbsp;Pferde mit ursprunglicher Agglutinationstiter unter 500— werden für gesund gehalten und von den Infektionsverdach-tigen isolirt.

Weiter ist es notwendig, wenn in einen Stall Rotz konstatirt ist, jedenfalls 3 Wochen nach der ersten Blut-untersuchung eine zweite folgen zu lassen. Wenn mehrercnbsp;Falie hierdurch zu Tage treten, soil die Blutuntersuchungnbsp;solange fortgesetzt werden bis nach den 2 letzten Unter-suchungen sich der Wert des Serums nicht mehr andert.nbsp;Auch soil diese wiederholte Untersuchung stattfinden, wennnbsp;sich unter den verdachtigen Pferden eins bebefindet, dasnbsp;wegen klinischen Symptomen verdachtig ist, dessen Serumnbsp;aber nur einen Titer von 100—400 besitzt: oder wennnbsp;das Blut mehrerer Pferde von 1: 500 bis 1: 800 positivnbsp;agglutiniert.

Die Agglutinationsuntersuchung kann nur in gut einge-richteten Laboratorien stattfinden. Bei Typhusuntersuchung des Menschen hat man versucht die Diagnose schneller zunbsp;machen, indem man dem Medicus eine Emulsion getöteternbsp;Typhusbazillen sandte. Zu einem wirklich guten Resultatnbsp;ist es aber wünschenswert dass die Reaktioii von einemnbsp;geübten Bakteriologen ausgeführt werde. Dieses ist vornbsp;allem einleuchtend bei der Agglutination für Rotzdiagnostik;nbsp;man hat hier viel mehr technische Schwierigkeiten zu be-siegen als bei einer anderen Agglutination. Auch Schütznbsp;und Miessner haben nach 1905 verschiedene Verbes-serungen angebracht, die sie durch wiederholte Untersu-

-ocr page 258-

234

chiingen kennen lernten. Eine der grössten Schwierigkeiten ist die Bereitnng der s.g. „Festflüssigkeit”. Man soil keinenbsp;alten, aber genügend virulente Kuituren benützen somit deinnbsp;Glyzeringehalt nach, gute Nahrboden, wahrend die (prazise)nbsp;Verdiinnung der Emulsion eine der Hauptbedingungen istnbsp;für das Gelingen der Reaktion. Ich werde hierauf nichtnbsp;weiter eingehen, wünsche aber zur Nachfolge die Metodenbsp;der S. und M. anzubefehlen, wie Pfeiler sie im Archiv fürnbsp;Wiss. und Prakt. Tierheilkunde Bd. 34 Heft 5 en 6 angab.

Von den zu untersuchen Sera, welche 1: 40 verdünnt sind, werden solche Kwanten in Reagensglaser getan, dassnbsp;nach Zufügung von 2 c c Festflüssigkeit, Abschwachungennbsp;von 1: 400 bis 1: 8000 entstehen.

Nachdem die Serumemulsionverdünnung 24—36 Stunden bei 37° C. gestanden haben, wird das Resultat abgelesen.

Die Beurteilung der Durchsichtigkeit der Emulsion, der Flockenbildung des Sedimentes machen im Anfang Schwie-rigkeit; nach einiger Uebung lernt man das Positive vomnbsp;Negative!! unterscheiden.

Die Untersuchung dauert ungefahr 1V2 Tag und es war ein grosser Fortschritt dass Gaethgens auf die Möglichkeitnbsp;hingewiesen hat, durch Zentrifugiren das Agglutionsphae-nomen rasdier zu machen. Gaethgens bewies dieses fürnbsp;Typhus und Paratyphus; Brian für Meningokokken. Müllernbsp;und Pfeiler verwendeten diese Zentrifugirmetode zuerstnbsp;beim Rotz; eine kleine Aenderung in der Bereitung der Festflüssigkeit ausgenommen, wird von beiden die gleiche Techniknbsp;gefolgt: Die Reagensglaser welche nicht spitz zulaufennbsp;dürfen, werden in einer 'Zentrifuge, welche 1600 Umdre-hungen in der Minute macht, 10 Minuten hindurch gedreht.nbsp;Nachher wird das Resultat, nach der Form des Sedimentesnbsp;und nach der oben stellenden Flüssigkeit beurteilt.

Es ist mir nicht erlaubt hierauf weiter einzugehen und ich verweise also nach den genaniiten Artikeln.

In einigen Fallen habe ich die von Pfeiler verzeichnete

-ocr page 259-

235

Metode gefolgt, lind mit gutem Erfolg. Wenn man die Sera verschiedener Pferde iintersuchen soil, ist est gut, einenbsp;speziell eingerichtete Zentrifiige zu benützen damit einenbsp;grosse Zahl Reagensglaser auf einmal verarbeitet werdennbsp;können. Die Metode verdient Anbefehlung da durch rascherenbsp;Diagnose die Gefalir für Aiisbreitung der Krankheit kleiner wird.

Die Prazipitation zur Bestimmung der Infektionskrankheiten hat nicht die gleiclien guten Resultate gehabt als dienbsp;Agglutination; sie wird bis jetzt praktisch nicht verwendet.nbsp;Zum Schlusse bleibt noch die Komplementbindungsmetode,nbsp;die in den letzten Jahren zur Syphilisdiagnostik des Men-schen grosse Fortschritte gemacht hat. Schon Bordet undnbsp;Gengon haben in 1901 die Metode verzeichnet, mit dernbsp;Absicht, dem Erhlich gegenüber die Einheit des Komple-mentes zu beweisen. Spater wurde sie von Gengon benütztnbsp;urn Antigenen und Antikörper anzudeuten; dieses ist vornbsp;allem die, praktische Seite der Metode. Zuerst wurde sienbsp;von Heisser und Sacho verwendet zur Differenzierungnbsp;wurziger Eiweisspuren, selbst Eiweisspuren im Schweissenbsp;konnten angezeigt werden, wodurch die Metode, in Fallennbsp;justieller Untersuchung zur Misdeutung führen konnte.

Wasserman und Bruch verwendeten die Metode zum studieren des Wertes des Meningokokkenserums; nachhernbsp;zur Bestimmung von Antituberkuline und Tuberkuline innbsp;tuberkulösen Herden und urn anzuzeigen, des Antituberkulinenbsp;im Serum tuberkulöser Individuen fehie. Hierauf basiertennbsp;sie eine Erklarung der Tuberkulinereaktion, welcher vonnbsp;Morgenroth wiedersprochen wurde.

In 1906 zeigten Wasserman und Bruch spezifischc Antikörper an im Serum von Aften, die mit syphilitischemnbsp;Material behandelt waren, wahrend Detre sie anzeigte imnbsp;Serum syphilitischer Menschen. Dieses war die erste An-wendung der Serodiagnostik mittelst Komplementbindung.nbsp;Man hatte hier mit der Schwierigheit zu kampten, dass die

-ocr page 260-

236

Ursache der Syphilis nicht zu züchten sei, deshalb wurden Orgaiiexlrakte syphilitischer Foeti verwendet. Mittelst diesernbsp;Metode konnten bei den nachstehenden Krankheiten Ambo-zeptoren bestimmt werden:

Typhus, Paratyphus, Schweineseuche, Schweinepest, Rot-laiif der Schweine, Streptokokken, Gonokokken, Vaccine, Lepra, Tsetsetrypanosornen.

Die praktische Verwendung beschrankte sich der Haupt-sache nach auf Syphilis. In der Tierhcilkiinde wurden nur einige Laboratoriumproben genommen. Citron zeigte Anti-körper und Antigen an bei Kaninchen, die an Schweiniseuchenbsp;und Schweinepest gestorben waren. Dedjulin benutzte dienbsp;Metode zum Beweis, dass im Blute an Schweinepest erkrankternbsp;Schweine eine Antistoff dem filtrirbaren Virus der Schweinepest gegenüber zugegen sei; dieses diente als Stütze fürnbsp;die Aetiologie der Krankheit.

Für die Diagnostik der Infektionskrankheiten der Tiere wurde die Metode noch nicht verwendet.

Zugleich mit den Untersuchungen über die Agglutination bei Rotz, untersuchte ich am Reichs-Seriiminstitut zu Rotterdam mit der Komplementbindungsmetode das Serum einesnbsp;rotzigen Pferdes auf Antikörper; als Antigen benützte ichnbsp;Bazillenextrakt, in welchem die Bazillen bei 60quot; C. getötetnbsp;waren. Das Resultat war positiv. Der Fortgang der Probennbsp;wurde damals gehemmt, weil das Material mir fehlte; innbsp;Indiën aber, wo der Rotz in einigen Gegenden otters auftritt,nbsp;ist die Metode von mir verfolgt. worden.

Der Mitteilung des Pfeiler in dem obengenannten Artikel zufolge, werden seit 1907 im Pathologischen Institute zunbsp;Berlin von Schütz und Schubert Proben genommen innbsp;der Absicht urn durch Komplementbindung Rotz zu diag-nostizieren; die Resultate seien positiv. Der Vorzug diesernbsp;Metode auf die Agglutination ist, dass sie viel rascher undnbsp;sicherer ist. Es findet doch, wenn auch selten, statt dassnbsp;bei chronisch rotzigen Pferden der Agglutinationswert des

-ocr page 261-

237

Serums sich innerhalb drei Wochen (die Zeit nach welcher die Untersuclning wiederholt wird) nicht andert. Diesenbsp;Pferde werden soniit fiir gesund gehalten. Auch sind Falienbsp;bekannt, dass gesunde Pferde einen sich andernden Aggluti-nationswert des Serums hatten. Jede Metode liefert solchenbsp;Misdeutungen; eine grosse Zahl Untersuchungen soli nochnbsp;bestimmen, in wiefern auch die Komplementbindung diesennbsp;Fehler hat.

Im Jahre 1908 ist von De Haan im Medischen Laboratorium zu Weltevreden (Java) bei fiinf Pferde das Serum auf Rotzantikörper untersucht worden; zuerst ein Pferd, dasnbsp;mit getöteten und spater mit lebendigen Rotzbazillen aktivnbsp;immunisirt war. Die Reaktion war eine negative. De Haannbsp;giebt hiervon eine Erklarung, indem er annimmt, dass dienbsp;Reaktion auf dem Dasein lipoider Stöffe beruht, wie durchnbsp;neuere Untersuchungen bestimmt ist, wahrend beim unter-suchten Pferde wohl Immunkörper, nicht aber lipoide Stöffe,nbsp;welche ein Infektionsprodukf sein würden, zugegen waren.nbsp;Ein krüppeles Pferd, das auf Grund Malleinations fiir ver-dachtig gehalten wurde und das nach einer Monat wiederumnbsp;sollte malleinisirt werden, reagirte nicht der Komplement-bindungsreaktion zufolge. Aus dem weiteren Krankheitsverlaufnbsp;ergab sich, dass das Tier nicht am Rotz erkrankt war.

Hieraus ergiebt sich, dass die Komplementbindungsmetode den Vorzug verdient über die Malleination, welche war-scheinlich erst nach einem Monat Sicherheit wiirde gegebennbsp;haben. Ein drittes Pferd, das nach zwei Malleinafionennbsp;fiir rotzig gehalten wurde, gab mit der Komplementbindungnbsp;eine positive Reaktion. Die Sektion lieferte den Beweis fiirnbsp;die Diagnose. Zwei Pferde welche nach den ersfen mal-leininjektion positiv, nach einem Monat negativ reagirten,nbsp;hatten keine Antikörper im Serum. Zum Schluss wurdennbsp;Antikörper angezeigt bei einem Pferde, das der bakteriolo-gischen Kontrolle zufolge rotzig war.

In wiefern die Metode auch verwendbar ist in Rotzfallen

-ocr page 262-

238

mit ausschliesslich lokalen Prozessen, ist dem Ausspruche De Haan’s nach nicht bestimmt worden. Wassermannbsp;und Bruch zeigten für Tuberkulose an, dass solange dienbsp;Krankheit nicht allgemein war, solange nicht Blutsinfektionnbsp;stattfand, die Antistöffe nicht zu demonstrieren seien.

Meiner Ansicht nach ist die Möglichkeit nicht ausge-schlossen, dass bei kleinen lokalen Prozessen sich dennoch Antistöffe geformt haben, vor allein wenn die Infektionnbsp;intestinal hat stattgefunden und sich die Bazillen einemnbsp;lyniphogenen und haematogenen Weg entlang an einennbsp;bestimmten Platz des Körpers festsetzten; es hat zich dannnbsp;die Gelegenheit geboten, dass der Organismus auf die Infektion reagirte.

Die Kompleinentbindungsreaktion ist für Rotz noch in der Entwicklung begriffen und war es also, wie mir schien,nbsp;sehr belangreich nebst anderen auch diese Metode in Indien,nbsp;speziell auf Java, zu verwenden.

Was jedes Land braucht, narnlich eine einfache schnelle Reaktion, ist für Indien auch von grossem Interesse. Wennnbsp;die Ophthalmoreaktion gleich gute Resultate gibt als dienbsp;anderen Metoden, so würde diese den Vorzug verdienen.nbsp;Sie ist viel einfacher und weniger zeitraubend in ihrer An-wendung als die subkutane Metode.

In Holland sah ich die Kutane- und die Ophthalmoreaktion bei Tuberkulose. Die Resultate waren aber nicht solche,nbsp;dass die subkutane Tuberkulination, welche in Hollandnbsp;wegen genügenden Personal ausführbar ist, verdrangt wurde.nbsp;Die serodiagnostischen Metoden sind nocht nich genügendnbsp;ausgearbeitet. Zwar hatte Bon om me gute Resultate zunbsp;verzeichnen bei Tuberkelinfektion beim Menschen und beimnbsp;Tiere, aber praktische Verwendung hat er bis jetzt nochnbsp;nicht gefunden.

Ganz anders sind die Erfolge beim Rotz; die subkutane Metode ist nicht so gut als die Tuberkulination; in Preus-sen wird an ihrer Statt die Agglutination allgemein ver-

-ocr page 263-

239

wendet; diese wird in den Laboratorien zu Berlin und Bromberg ausgeführt.

In Indien kann die subkutane Malleination nur in militaren Stallen und in den Stallen des Ortes wo der Tierarzt seinennbsp;Wohnsatz hat verwende! worden. Da die Gouvermentstierarztenbsp;einen grossen Distrikt, haben können sie nur an dein Haupt-orte WO viele Pferde zusammen sind, nicht aber auf demnbsp;Lande, 4 Tage für eine Malleination nehmen; wahrend mannbsp;einer nicht fachmannischen Hilfe nicht trauen kann. Danbsp;überdem die Malleination als Bekampfungsmittel der Krank-heit zweimal und öfters wiederholt werden soil, so ist sie innbsp;der Praxis in Indien nicht verwendbar.

Ich habe die verschiedenen genannten Metoden untersucht. Die subkutane ist der Wissenschaft halbe aufgenommen.nbsp;Das Hauptmotiv war eine gute und praktische Metode fürnbsp;Indien, im allgemeinen für die Tropen, zu finden. Es warennbsp;hierbei das Personal, die örtlichen Umstande und, was dienbsp;Serodiagnostik betrifft, der Dauer des Transportes und dienbsp;hohe Temperatur zu beachten.

Die Untersuchungen haben nur angefangen; die Absicht, sie über die ganze Insel Java auszubreiten. Da aber dienbsp;Ophthalmoreaktion und die Komplemeritbindung schon gutenbsp;Resultate gaben, rneinte ich sie dem Kongresse nicht voor-enthalten zu dürfen.

In wiefern die serodiagnostischen Metoden für die Praxis in den Tropen verwendbar sind, sollen nahere Untersuchungen bestimmen. Es ist namlich die Frage ob das Serumnbsp;wahrend 4 Tagen (die langste Dauer des Tratisportes aufnbsp;Java, WO das Zentrale Laboratorium steht) bei der tropischennbsp;Hitze steril bleibt, oder ob das Serum konservirt werdennbsp;kann, so dass es noch verwendbar ist.

Die kutane Reaktion übergehe ich, teilweise der weniger guten Resultate wegen, die Anderen mit der Metode erziel-ten; vor allen aber, weil die Verwendung eine Operationnbsp;(skarifizieren) erheischt, welche nicht gern tolerirt wird.

-ocr page 264-

240

Aiich war die Qelegenheit geboten bei der subkutanen Verwendung die Stichreakiion zu kontrolieren.

Die Ophthalmoreaktion dagegen ist einfacher und hat den Vorteil, dass bei gesunden Pferden durchgangig kei-ne fiir den Besitzer des Pferdes unangenehme Folgennbsp;auftreten.

Die Ophthalmoreaktion wurde von mir ausgefiihrt mit malléine brute, welche ich den Vorschriften des Institutsnbsp;Pasteur zu Paris gemass bereitete. Sie enthielt 45°/o Glyserin.nbsp;Auf 1: 10 verdiinntes Mallein gab weniger gute Resultate;nbsp;wirkte selbst otters negativ. Da ausserdem bei einer grossennbsp;Zahl von Pferden verschiedener Rasse keine Symptomenbsp;durch malléine brute verursaclT wurden, ist diese Metodenbsp;gefolgt. Nach vergieichenden Proben wurde die Kwantitatnbsp;auf 4 bis 5 Tropfen bestimmt, welche schon eine genügendenbsp;Reaktion gaben. Die Reaktion wurde Morgens urn lOodernbsp;11 Uhr in eins der Augen gemacht und nach 24 Stundennbsp;wurde das Pferd untersucht, wann es sich ausserhalb desnbsp;Laboratoriums befand. Wiederholung des Reaktios geschahnbsp;immer im Laboratorium wo sie beobachtet werden konnte.nbsp;Die Reaktion wurde als positiv angesehen, wenn sichnbsp;innerhalb 24 Stunden nach der Installation die Konjunktivanbsp;eiterte. Die Konjunktiva ist dabei stark aufgelaufen, bisweilennbsp;auch das ganze Augenglied, die Schleimhaut ist rot undnbsp;mit eihem purulenten Sekretum bedeckt, das an der innerennbsp;Augenecke abfliesst, wodurch eine Spur auf die Haut bisnbsp;halbwegs den Nasenfliige! hinterlassen wird. Die Reaktionnbsp;muss nicht innerhalb 24 Stunden abgelaufen sein. !Man soilnbsp;beachten die Reaktion nicht hervorzurufen bei Pferden dienbsp;eine helle Konjunktivitis haben, da dieses ganz leicht zunbsp;Misdeutungen leiten kann.

Bei einer negativen Reaktion darf die Konjunktiva nur ein wenig roter werden. Keine Sekretion darf auftreten. Die sub-kutane Reaktion, wurde, da sie mehr bekannt ist, als Kontrollenbsp;benutzt, den Bestimmungen des Hoogkamer und De Haan

-ocr page 265-

241

in Nied. Indien gemass, vor allem was Dosieriing für kleine Pfeide, Temperaturaufnahme und Beurteilung der thermalennbsp;Reaktion angeht; es wurde aber der lokalen und organischennbsp;Reaktion einen grosseren Wert gegeben.

Die Agglutination wurde, gewissenhaft, nach der Metode des Scliütz und Miessner ausgefiihrt, wahrend die zen-trifugale Metode dann und wann verwendet wurde.

Bei Komplementbindung wurde einigermassen von den am meisten benutzten Metoden abgewichen. Immer wurdenbsp;mit Rinderblutzellen gearbeitet, und zwar mit volkommennbsp;sensibilisisirten, welche man bekam, indem man inaktivesnbsp;haemolytisches Serum iibermassig auf eine ftinfprozentigenbsp;Emulsion von Blutzellen einwirken Hess, und indem mannbsp;nachher durch Auswasschung das Uebermass von Ambo-septor forlschaffte.

Als Antigen wurde im Amfangein Rotzbazillenextraktbenutzt welches man bekam, in dem man bei 60“ C getötete Bazillennbsp;mit Sande rieb und sie nachher zentrifugirte. Spater steiltenbsp;sich heraus dass eine Emulsion gleich gute Resuitate gab.

Als Komplement wurde Meerschweinchenserum benutzt, wovon die minimale Kwantilat genommen wurde, welche nochnbsp;eine vollstandige haemolyse hervorrief; vom Antigen wurdenbsp;die maximale Kwantitat, welche das Komplement nicht band.

Meistenteils war das Kwantum ’/lo cc. Die Starke des Komplementes war gewöhnlich eine solche das '/lo cc.nbsp;musste zugefiigt werden. Mittelst eines Tropfenpipets wur-den die Kwantitaten gewönlich tropfenweise hunzugetan;nbsp;dieses gab, wenn zum Schlusse 1 cc. 0,85“/o Nad, hinzu-getan wurde, keine Störung in der Reaktion; durch wiederholtes Schütteln wurden die Stöffe gentigend gemischt.nbsp;Von den zu untersuchen Seren wurde hinzugetan 1 cc innbsp;Verdiinnungen von 1 ; 10 bis 1 : 1000. Spater ergab sich,nbsp;dass, wenn die Verdiinnung starker war als 1 : 50, dienbsp;Reaktion einen negativen Verlauf hat, sodass gewöhnlichnbsp;nur bis 1 : 100 verdunnt wurde. Seren als 1 : 10 kon-

16

-ocr page 266-

242

zentrirt, konnten nicht gebraucht werden, den nicht spe-zifisch komplementbindenden Stoffen wegen, welche Pfer-denseren in grosser Kwantitat enthalten. Das folgende Schema giebt einen Ueberblick der Kontrollemetode somitnbsp;vom Resnltate der positiven Reaktion.

d

Z

_aj

£ oj

C

'c

lt;

§

u-

lt;V

CO

^

:t- nbsp;nbsp;nbsp;qj

c/D nbsp;nbsp;nbsp;.t:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;N

C nbsp;nbsp;nbsp;oonbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;ti

c/3 nbsp;nbsp;nbsp;03

o

o «

o

o

Resuitats

Haemolyse.

1

0,1 cc

0,1 cc

1 ; 10

1 CC

1 cc

keine

2

?}

w

1 ; 20

ff

ff

ff

3

w

1 :50

ff

ff

Spur von Haemolyse

4

n

»

1 ; 100

ff

ff

Haemolyse

5

n

ff

1 : 10

ff

ff

totale H.

6

«

ff

1 ;20

ff

ff

ff

7

ff

1 ; 50

ff

ff

ff

8

f)

1 ; 100

ff

ff

ff

9

M

0,1 cc

ff

ff

ff

10

ff

ff

ff

11

0,1 cc

_

ff

ff

keine H.

12

w

ff

1 : 10

ff

ff

ff

13

ff

ff

»

ff

ff

Die Pferde, welche auf eine oder mehr Reaktionen positiv reagirten wurden getötet. Bei der Beurteilung in wiefern dennbsp;Reaktionen zu tranen sei, steht man noch immer vor dernbsp;Schwierigkeit der bakteriologischen Diagnose akuten Lun-genrotzes. Es war lange Streit über die s. g. fibrösen undnbsp;verkalkten Knötchen in den Lungen, ob dieselbe eine rot-zige oder eine zooparasitare Natur hatten. Das bestimmennbsp;von Maleusbazillen ist öfters unmöglich, selbst in Rotz-schwielen. Schütz sah dieses sehr gut ein, und suchtenbsp;deshalb die Lösung der Frage auf istologischem Wege.nbsp;Wie mir scheint lost die letzte Arbeit Ange 1 offs mit einernbsp;Nachschrift des Schütz diese Frage vollstandig. Bei der

-ocr page 267-

243

’ ,r

r

Beurteiling beschrankte ich mich auf der makroskopisch-pathologischen Beschreibungen, welche sie geben. Für his-tologische Untersuchungen fehlte mir bis jetzt die Zeit. Soweit es nur möglich war, wurde das Material auf Meer-schweinchen geimpft. Es ist sehr zu wünschen, dass die Resul-tate Angel off’s bald bestatigt werden. lm ganzen sind 45nbsp;Pferde untersucht worden. Der grossen Distanzen wegen,nbsp;konnten nicht immer alle Metoden Anwendung finden. Vornbsp;allem wurde die Oplithalmoreaktion beobachtet, welchenbsp;bei allen Pferden verwende! wurde. Von den 45 Pferden,nbsp;gab es 7 mit ganz klaren klinischen Rotzsymptomen; 7 mitnbsp;zweifelhaften Symptomen; 4 mit Druse, 2 mit saccharomycoti-scher Lymphangitis; 1 mit chronischem Kieferhohlekatarrh; 1nbsp;mit Osteomalacic, wahrend 21 gesunde Tiere die Augenreak-tion untergingen. Die 14 Erstgenannten, somit ein als gesundnbsp;kwalifiziertes Tier, reagirten positiv; bei der Sektion wurdenbsp;immer Rotz konstatiert. Die übrigen Pferde reagirten absolutnbsp;nicht. Die 20 gesunden Tiere wurden wahrend 3 Monaten,nbsp;einige zu den Serumpferden des Laboratoriums gehorend somitnbsp;ein eigenes Reitpferd wahrend 6 Monaten observiert, es wurdenbsp;nichts abnormals entdeckt. Die Pferde welche an anderenbsp;Krankheden litten wurden behandelt; alle, ausgenommen dasnbsp;an Osteomalacie erkrankte, heilten und wurden genügendnbsp;lange observiert, urn sie als gesund bezeichnen zu können.nbsp;Nachdem sich herausgestellt haben wird, dass auch die sero-diagnostischen Metoden für die Tropenpraxis zu verwendennbsp;seien, wird zu Buitenzorg eine grosse Zahl Pferde untersucht und auch ein Teil der negativ reagierenden seziertnbsp;werden. Diese Probe kann genommen werden wegen dennbsp;massigen Preis einiger Pferde.

Die rotzigen Pferde (die Ophtalmoreaktion zeigte sie an) reagierten alle positiv, bei allen war der Effekt gleich, esnbsp;gab nur Unterschied in der Schnelligkeit und Dauer dernbsp;Reaktion. In einer absonderlichen Mitteillung werden dienbsp;Besonderheiten dieser Tiere besprochen.

-ocr page 268-

244

Eine einzige Bemerkung sei mir an dieser Stelle gestattet. Bei 2 Pferden dauerte die Reaktion 3 Tage; 'die Sekretionnbsp;hörfe auf und nach 3 weiteren Tagen hatte die Konjunktivanbsp;ihre normale Farbe zurück. Ein anderes Pferd reagirtenbsp;nach 6 Stunden, wahrend die Reaktion nach 24 Stundennbsp;aufgehört hatte. Das Sektionsbild gab keine nahere Auf-klarung über diese mehr oder weniger intensive Reaktion.nbsp;Interessant ist die positive Reaktion bei dem für klinischnbsp;gesund angesehenen Pferde. Dieses gehorte zu einem Stallenbsp;von 6 Pferden, von welchen eins Druse gehabt hatte, abernbsp;lange Zeit Drüsenanschwellung aufwies. Dieses Tier reagirtenbsp;nicht, wohl aber eins, wovon es niclit erwartet wurde. Dienbsp;subkutane Malleination, welche auch einen besonderen Verlaufnbsp;hatte, somit die Komplementbindung gaben positive Resultate.nbsp;Die Sektion ergab Lungenrotz. Wie mir scheint, wird einenbsp;systematische Unterschung mehr solche Falie zu Tage fördernnbsp;in Qegenden wo die Krankheit öfters auftritt. Interessantnbsp;ist es, dass 2 Pferde mit Saccharomycose nicht reagirien;nbsp;dieses hat grossen Wert in Bezug auf die differentiellenbsp;Diagnostik. In einzelnen Gegenden tritt Nasensaccharo-mycose (Geschwiire) auf; hierdurch kann leicht Zweifelnbsp;entstehen. Wiederholte Reaktionen gaben weniger intensivenbsp;Resultate; dennoch hatte innerhalb 2 Monaten eine bisnbsp;fiinfmal wiederholte Eintröpfung einen positiven Erfolg. Dienbsp;Reaktion fangt schneller an und hort bald auf.

Ein, an chronische katarrhale Konjunktivitis erkranktes Pferd bekam ein wenig Eiter in den Augenecken. Nachnbsp;drei Stunden war der Prozess abgelaufen. Es soli in solchennbsp;Fallen Vorsicht in der Beurteilung betrachte! werden. Beinbsp;den 15 kranken Pferden wurde Komplementbindung verwende!, mit positiven Erfolg; bei 8 gesunden Tieren mitnbsp;negativen Resultate. Die subkutane — und die Augenreaktionnbsp;verlaufen unabhangig von einander. Die Augenreaktionnbsp;hat auf die Komplementbindung keinen Einfluss.

Subkutane Malleination und Agglutination (zweimal durch

-ocr page 269-

245

Zentrifugieren) wurden verwendet bei Tieren, welche ins Laboratorium geschickt werden konnten. Die erstgenanntenbsp;Methode war auf dem Lande nicht auszuführen. Es warennbsp;8 an Rotz erkrankte Tiere, welche alle positiv reagirten.nbsp;Von den gesunden Pierden reagirte eins bei subkutanernbsp;Injektion positiv.

Auf Grund der Litteratur und meiner vorlaufigen Unter-suchungen wünsche ich dem Kongresse die folgenden Kon-klusionen zu unterbreiten.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Die Immunitatsreaktionen haben fiir die Bestimmungnbsp;der Infektionskrankheiten grossen Wert. Es ist wünschens-wert dass sie mehr und mehr Anwendung finden.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Der Kongress verleiht dem Wunschè Ausdruck, dassnbsp;nach den verschiedenen Methoden eine vergleichende Unter-suchung stattfinde.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Die Augenreaktion ist, was den Rotz betrifft, fürnbsp;spezifisch zu halten. Die serodiagnostischen Methoden sindnbsp;zuverlassig. Die letzten können aber nur in einem zentralennbsp;Laboratorium vollzogen werden.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Alle Reaktionen sollen womöglich zugleich benutztnbsp;werden; nur kann in erster Instanz die subkutane Methode,nbsp;da sie die am wenigst einfache ist, und die Uebrigen genü-gende Sicherheit geben, fortgeiassen werden.

In den Tropen soil man noch nach einer praktischen Verwendung der Serodiagnostik, vor allem in Bezug auf dennbsp;Transport der Sera, suchen.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Es ist von grossem Interesse, das Wesen der Kutanen-und der Ophthalmoreaktion in Vergleich mit der subkutanennbsp;Methode einem tieferen Studium zu unterziehen.

-ocr page 270- -ocr page 271-

247

Aan

De leden van de Vereeniging tot Bevordering der

Veeartsenijkunde in Ned.-Indië.

Naar aanleiding van de ter beschikkingstelling van den Heer A. B. W. POSNO, Gepensioneerd Majoor der Cavalerie, teneinde aanvankelijk met den titel van Adviseur,nbsp;belast te worden met de bestudeering van de maatregelennbsp;ter verbetering van het paardenras in de Buitenbezittingen,nbsp;heeft het bestuur in overleg met de Veeartsen te Buitenzorgnbsp;gemeend het volgende VERZOEKSCHRIFT aan de Re-geering te moeten aanbieden. Wij twijfelen niet of ditnbsp;verzoekschrift zal de goedkeuring der leden wegdragen.

HET BESTUUR.


-ocr page 272-

Verzoekschrift der Vereeniging tot Bevordering der Vee= artsenijkunde in Nederlandsch=lndië, naar aanleidingnbsp;van de ter beschikkingstelling van den Heer A. B.

J. W. Posno Gepensioneerd Majoor der Cavalerie, ten einde aanvankelijk met den titel van Advi=nbsp;seur, belast te worden met de bestudeeringnbsp;van de maatregelen tot verbetering vannbsp;het paardenras in de Buitenbezittingen.

Aan

Zijm

Excellentie den Goimrneiir-Generaal

van Nederlandsch-Indië.

Geven met verschuldigden eerbied te kennen Dr. L. de Blieck en Dr. G. Leurink, respectievelijk als President ennbsp;Secretaris der Vereeniging tot Bevordering der Veeartsenijkunde in Nederlandsch-Indië vertegenwoordigende, dat zijnbsp;namens deze Corporatie de volgende nota onder de aandachtnbsp;van Uwe Excellentie zouden willen brengen.

NOTA.

Bij besluit van 30 Juli 1909 is door Zijne Excellentie, den Minister van Koloniën, ter beschikking gesteld van dennbsp;Gouverneur-Generaal van Ned.-Indië de Heer A. B. j. W.nbsp;Posno, gepensioneerd Majoor der Cavalerie, ten einde, aanvankelijk met den titel van Adviseur, te worden belast metnbsp;de bestudeering van de maatregelen tot verbetering vannbsp;het paardenras in de Buitenbezittingen en als zoodanignbsp;toegevoegd aan den Inspecteur van den burgerlijken vee-artsenijkundigen dienst.

-ocr page 273-

249

Onder de veeartsen in Ned.-Indië heeft deze benoeming groote ontstemming veroorzaakt, omdat, ten eerste door ditnbsp;besluit de Regeering de meening huldigt, dat een niet-veearts zonder eenige opleiding in veeteeltkundige richtingnbsp;als adviseur in veeteeltzaken kan optreden en ten tweede,nbsp;omdat zij in het bijzonder in den Heer POSNO niet dennbsp;geschikten persoon zien om de Regeering in een dergelijkenbsp;gewichtige aangelegenheid voor te lichten. De Vereenigingnbsp;tot Bevordering der Veeartsenijkunde in Ned.-lndië heeftnbsp;daarom gemeend Uwe Excellentie te moeten wijzen op hetnbsp;gevaar, dat door eene dergelijke benoeming ontstaat voornbsp;het bevorderen der veeteelt en voor de goede samenwerkingnbsp;der veeteeltkundigen in Ned.-lndië. Bij de overwegingen,nbsp;die Haar hiertoe geleid hebben, dringen zich hoofdzakelijknbsp;drie momenten op den voorgrond.

In de eerste plaats komt in aanmerking de vraag, of het juist gezien is en met het huidige standpunt der wetenschapnbsp;overeenkomt om iemand zonder veeartsenijkundige opleidingnbsp;als adviseur voor de veeteelt, hier in het bijzonder denbsp;paardenfokkerij, aan te wijzen.

In de tweede plaats dient nauwkeurig de kwestie onder de oogen te worden gezien, of de aanstelling van een adviseur,nbsp;als thans door de Regeering heeft plaats gehad, noodzakelijk is.

En ten derde in hoeverre de Heer PosNO voldoet aan de eischen, die aan een adviseur voor de verbetering van hetnbsp;paardenras zijn te stellen.

Ter oplossing der eerste kwestie wordt eerbiedig onder de aandacht Uwer Excellentie gebracht, hetgeen op hetnbsp;juist plaats gehad hebbend Internationaal Veeartsenijkundignbsp;Congres te ’s Gravenhage (15—18 September jl.) omtrentnbsp;dit onderwerp is gerapporteerd. De drie rapporteurs warennbsp;unaniem van oordeel, dat de leiding der veeteelt bij dennbsp;veearts-deskundige moet berusten en dat alle voorlichtingnbsp;van de Regeering op veeteeltkundig gebied door den veearts-veeteeltkundige moet geschieden.

-ocr page 274-

250

De motieven, voor deze conclusies aan te voeren, zijn vele. In de eerste plaats behoeft slechts te worden nagegaan welke eischen aan den deskundige gesteld moetennbsp;worden om een juist oordeel te hebben over de richting,nbsp;waarin de veeteelt moet geleid worden. De veeteeltkundenbsp;is een afzonderlijk studievak, waarvan de fuiidamenteelenbsp;leervakken zijn: anatomie, physiologic, exterieur, raskennisnbsp;verloskunde en ziektekunde der huisdieren.

Dit is echter niet voldoende; daar naast moet de vee-teeltkundige op de hoogte zijn van algemeene kennis van den bodem, klimaattoestanden; hij moet kunnen beoor-deelen of de bodem als weide of bouwgrond zal wordennbsp;aangewend, doch ook van voederkennis, kennis van vergift-planten, hygiene der huisdieren, stalinrichting enz., moetnbsp;hij een grondige studie gemaakt hebben.

Geruimen tijd heeft men gestreden over de vraag of ook niet de landbouwkundigen de veeteelt-deskundigen kondennbsp;zijn.

Deze strijd kan men vrijwel als opgeiost beschouwen en de conclusie hieromtrent moet luiden, dat naast den veeartsnbsp;de landbouwkundige in de eerste plaats de aangewezennbsp;persoon is voor deskundige in veeteeltaangelegenheden, dochnbsp;alleen dan, wanneer hij zich door bijzondere studie denbsp;fundamenten der veeteelt grondig heeft eigen gemaakt, d.w. z.nbsp;blijken van bekwaamheid heeft gegeven in de kennis dernbsp;veeartsenijkundige vakken: anatomie, physiologic, raskennis,nbsp;exterieur, verloskunde en ziektekunde. Het spreekt van zelf,nbsp;dat omgekeerd de veearts door zijn veeartsenijkundige opleiding alleen, niet de veeteelt-deskundige kan zijn, doch waarnbsp;de theoretische basis goed gelegd is, kan hij zich met denbsp;aanverwante landbouwkundige vakken gemakkelijk vertrouwdnbsp;maken. De meening dan ook van Q. Elsner, K. K. Be-zirkstierarzt in Prag, één der rapporteurs in deze kwestienbsp;op het genoemd veeartsenijkundig Congres, is, dat zondernbsp;twijfel de met veeartsenijkundige kennis toegeruste deskun-

-ocr page 275-

251

dige, veel meer in de gelegenheid is zich tijdens zijn practisch werken als veearts, de voor de veeteelt noodzakelijke land-bouwkennis eigen te maken, dan dat omgekeerd de theoretischnbsp;ontwikkelde landbouwkundige de absoluut noodzakelijke vee-artsenijkundige kennis zal kunnen verkrijgen.

Wat betreft de vooruitgang der veeteelt is het bovendien zeker, dat de biologische onderzoekingen op veeartsenij-kundig gebied geheel nieuwe gezichtspunten geven voornbsp;deze gewichtige tak van Staatsdienst. Ook dient uitdrukkelijk gereleveerd te worden, dat een groote kennis van dennbsp;gezondheidstoestand van voorkomende ziekten van het fok-materiaal, alsmede van bestrijding dezer ziekten noodignbsp;is, wil men niet in zijn pogen tot verbetering der veerassennbsp;schromelijk bedrogen uitkomen.

De gezondheidsbeoordeeling is voor de rationeele veeteelt de hoofdfactor. Waar reeds bij de beoordeeling van een dier voor bepaalde diensten het oordeel van den veeartsnbsp;onmisbaar is, zal zoodra een dergelijk dier als fokdier wordtnbsp;aangewezen en dus eventueele overerving der bestaandenbsp;eigenschappen moet beoordeeld worden, het veeartsenij-kundig advies het eenig betrouwbare zijn.

Immers bij het kiezen van fokmateriaal is alleen de veearts in staat een beslist oordeel uit te spreken over de deugdelijkheid en over de bestemming, die het dier innbsp;veeteeltkundige richting moet volgen.

Behalve landbouwkundigen hebben ook zij, die uit den aard van hun beroep met paarden dikwerf in aanrakingnbsp;komen, zich het recht toegeëigend als veeteeltdeskundige,nbsp;meer in het bijzonder voor de paardenfokkerij, op te treden.nbsp;Het behoeft geen betoog, dat onder deze categorie vannbsp;personen, waartoe de officieren der bereden wapens be-hooren, maar ook iedereen, die door veelvuldigen omgangnbsp;met paarden, deze dieren in leefwijze en verrichtingen heeftnbsp;leeren kennen, kan gerekend worden, zeer goede paardenkenners kunnen zijn. Zij kunnen een helderen blik hebben

-ocr page 276-

252

wat betreft de deugdelijkheid van een paard voor bepaalde te verrichten diensten, hetzij militaire, luxe-of sportdiensten;nbsp;doch waar dat oordeel uitsluitend op ervaring berust ennbsp;van een beredeneerd oordeel, berustende op wetenschap-pelijken basis, weinig sprake is, is het ongeoorloofd dezenbsp;paardenkenners een adviseerende, nog minder een beslissende stem te laten hebben in veeteeltaangelegenheden.nbsp;Waar de Staat groote sommen beschikbaar stelt voor denbsp;verbetering van den veestappel, moet Zij ook de overtuigingnbsp;hebben, dat deze goed besteed worden en niet door onoordeelkundig optreden het doel wordt voorbij gestreefd.nbsp;Voor de beoordeeling van fokmateriaal is meer noodig dannbsp;grondige kennis van paardenexterieur en van voeding ennbsp;verpleging van het paard; men moet zijn overtuigde meeningnbsp;hebben over de mogelijkheid, dat het dier in kwestie zijnnbsp;eigenschappen zal doen overerven en welke eigenschappen innbsp;verband met voorkomende omstandigheden gewenscht zijnnbsp;voor de nakomelingen; men moet derhalve de uitwendigenbsp;eigenschappen in verband weten te brengen met anatomische bouw en met physiologische verrichtingen der uit-ennbsp;inwendige organen. Al deze zaken zijn niet van buiten tenbsp;leeren, doch moeten tot basis hebben een grondige vee-artsenijkundige opleiding.

Op het gebied der fokkerij van runderen, karbouwen, schapen en geiten heeft men een dergeiijk pogen van niet-veeartsen om de teugels der fokkerij in handen te nemen,nbsp;tot nog toe niet waargenomen.

Niettegenstaande onder de houders van hoornvee personen zijn, die uitstekend de dienstkwaliteiten weten te beoordeelen,nbsp;heeft toch de Regeering er nooit over gedacht dergelijkenbsp;krachten de leiding van of het adviseeren omtrent de run-derfokkerij op te dragen.

Met de paardenfokkerij is dit echter wel het geval en naar onze bescheiden meening alleen door verkeerde voorlichting en drijven der betrokken personen.

-ocr page 277-

253

Wij hopen hiermede voldoende te hebben aangetoond, dat in veeteeltzaken alleen de veearts de adviseerende ennbsp;leidende deskundige moet zijn, terwijl van de landbouwkundigen in de eerste plaats en pas in laatste instantie vannbsp;paardenkenners, als hulppersoneel, kan gebruik gemaaktnbsp;worden; doch ook eerst dan, wanneer veeartsenijkundigenbsp;krachten ontbreken.

Wat betreft bijzondere gevallen en personen, kan alleen van dit principe worden afgeweken, indien iemand ter beschikking is, die geen veearts zijnde, zich door grondige studienbsp;van de fundamenteele veeartsenijkundige veeteeltvakken heeftnbsp;meester gemaakt en waarvan dat overtuigend gebleken is.

In Ned.-lndië heeft de Regeering sedert lang de juistheid van deze conclusies ingezien en van de veeartsenijkundigenbsp;krachten op ruime schaal gebruik gemaakt om de veeteeltnbsp;in de verschillende gewesten te bevorderen. Dit is echternbsp;helaas niet altijd het geval geweest, doch het zou te vernbsp;voeren op deze plaats de historie der veelteeltbeweging ennbsp;de resultaten er van na te gaan. Eerbiedig verzoeken wijnbsp;Uwe Excellentie nota te willen nemen van de bijlage, waarinnbsp;Dr. ’t.HOEN, adjunct-inspecteur van den burgerlijken veeart-senijkundigen dienst, de geschiedenis der paardenfokkerijnbsp;tot op heden heeft verzameld, en waaruit duidelijk blijkt,nbsp;dat door de niet- deskundige leiding herhaaldelijk grootenbsp;sommen gelds zijn uitgegeven zonder eenig goed resultaatnbsp;te hebben verkregen.

In de tweede plaats rijst de kwestie, of het noodig is in Ned.-lndië voor de verbetering van het paardenras in denbsp;Buitenbezittingen een adviseur te hebben. Uwe Excellentienbsp;veroorlooft ons hierop ontkennend te antwoorden. In elknbsp;ressort, waar een veearts geplaatst is, is deze de adviseurnbsp;van den Chef van den Veeartsenijkundigen Dienst, die opnbsp;zijn beurt de Regeering voorlicht.

Deze veeartsen komen dagelijks met de bevolking in aanraking en zullen daardoor het vertrouwen winnen, de veeteelt-

-ocr page 278-

254

kwesties grondig kunnen bestudeeren en al naar omstandigheden van bodemgeschiktheid, gevraagde diensten, enz. een juist advies kunnen geven ten einde het bestaande ras te verbeteren of in stand te houden. Ongetwijfeld zal dan ooknbsp;een adviseur, die slechts sporadisch een speciaal ressortnbsp;bezoekt tot geheel andere conclusies kunnen komen dan denbsp;betrokken veearts.

Wat betreft de ressorten waar geen veearts is, zal, indien de bestuursambtenaren van meening zijn, dat innbsp;verband met de politieke gesteldheid de mogelijkheidnbsp;bestaat den veestapel te verbeteren, een deskundige aldaarnbsp;voor korten of langeren tijd gestationneerd kunnen worden.nbsp;Deze veearts zal dan tevens in andere richtingen nuttignbsp;kunnen arbeiden.

In de derde plaats rest nog te beantwoorden de vraag of de Heer Posno voldoet aan de eischen, die men aannbsp;een adviseur-veeteeltkundige moet stellen. Krachtens zijnnbsp;opleiding aan de Militaire Akademie, waar o. a. onderwijsnbsp;wordt gegeven in exterieur, ouderdomskennis, rijkunst, behoort de Heer Posno tot de categorie van personen, dienbsp;in laatste instantie in aanmerking kunnen komen om innbsp;veeteeltzaken als hulppersoneel diensten te presteeren. Hetnbsp;is bovendien mogelijk, dat hij door verdere studie in genoemde richting een goed paardenkenner is geworden, dochnbsp;zoover ons bekend heeft hij zich de reeds meermalen genoemde veeteeltkundige fundamenten niet eigengemaakt. Hetnbsp;is dus duidelijk, dat hij dan ook ongeschikt is om als veeteeltkundige en zeker als adviseur tot verbetering van hetnbsp;paardenras op te treden. Waar in het besluit er bovendiennbsp;sprake van is, dat de Heer Posno zal worden belast metnbsp;de bestudeering van de maatregelen, die tot verbeteringnbsp;zouden kunnen leiden, erkent de Regeering dat in verschillende deelen van den Archipel nog onderzoekingen moetennbsp;ingesteld worden, in zake de verbetering van het paardenras.nbsp;Uit de hierboven aangehaalde motiven, volgt dan ook, dat

-ocr page 279-

255

van een dergelijke studie door een niet-deskundige al zeer weinig resultaat te wachten is. Wil men een veeteeltkun-kundige studie maken, dan dient daaraan een veeartsenij-kundige opleiding vooraf te gaan. Waar aan het hoofdnbsp;van den veeartsenijkundigen dienst staat een Inspecteur,nbsp;die op 25 jarige veeartsenijkundige ervaring kan bogen ennbsp;wel in het bijzonder met betrekking tot de veeteelt ennbsp;paardenfokkerij in Ned.-lndië, terwijl hij bovendien wordtnbsp;bijgestaan door veeartsen, die uit alle oorden van Ned.-lndiënbsp;inlichtingen en gegevens kunnen verstrekken, werpt zichnbsp;de vraag op of de toevoeging van een adviseur aan dennbsp;Inspecteur niet slechts overbodig, doch ook in strijd is metnbsp;’s Lands belangen, daar ongetwijfeld de vereischte samenwerking niet kan worden verkregen.

De Vereeniging tot Bevordering der Veeartsenijkunde in Ned.-lndië verzoekt daarom Uwe Excellentie eerbiedig, hetnbsp;alsnog daarheen te willen leiden, dat de betrekking vannbsp;adviseur, zooals die heden door de Regeering is tot standnbsp;gekomen, worde opgeheven en zoo de Regeering het bestaan dezer functie noodzakelijk blijft achten, haar te doennbsp;vervullen door een veearts-veeteeltkundige.

Hetwelk doende enz.

Dr. L. DE BLIECK President.

Dr. G, LEURINK Secretaris.

-ocr page 280-

Historisch overzicht van de Maatregelen ter Verbetering van de Paardenrassen in Nederlandsch=Indië, doornbsp;de Regeering genomen en onder niet=nbsp;deskundige leiding uitgevoerd.

De aanleiding tot de publicatie van dit onderwerp is geweest de onlangs plaats gehad hebbende benoeming vannbsp;den Heer A. B. J. W. POSNO, gepensionneerd cavalerie-officier, tot adviseur ter bestudeering van de maatregelennbsp;ter verbetering van het paardenras in de Buitenbezittingen.

De feiten uit de geschiedenis zijn daar om te bewijzen, dat vrijwel alle pogingen tot verbetering van den paarden-stapel in Nederlandsch-lndië zijn gefaald, waar de leidingnbsp;werd toevertrouwd aan niet deskundigen. Enkele mede-deelingen uit het historisch overzicht van de pogingen aangewend tot verbeteringen en veredeling van het paardenrasnbsp;door den Heer van der Kemp geput uit offcieele bescheiden,nbsp;kunnen deze bewering staven. De eerste stoeterij werdnbsp;opgericht te Tjipanas gedurende het Bestuur van den Goii-verneiir-Generaal van der Capellen (1816—182ö) en welnbsp;onder toezicht van een Europeeschen opziener. Er werdennbsp;daaruit paarden geleverd, zoowel ten dienste van de posterijen als van de Djaijang-setears en het leger.

In 1820 werd deze stoeterij overgebracht naar Tjiandjoer en rapporteerde de Resident in 1821, dat zij zeer gunstigenbsp;resultaten opleverde, het getal paarden werd evenwel tenbsp;klein bevonden (één hengst en dertig merries). Dientengevolge werd de ritmeester Perie in commissie naar Oost-Java gezonden voor den aankoop van 250 a 300 merries.nbsp;Deze commissie mislukte totaal, omdat er slechts 14 merriesnbsp;konden worden aangekocht. Op voorstel van Perie werden

-ocr page 281-

257

nu zes Residenten aangeschreven om merries te koopen, Zoodoende werd de stoeterij langzamerhand uitgebreid.nbsp;Ook ging men er in 1821 toe over Arabische paarden aannbsp;te koopen.

Een besluit van 5 Mei 1827 Stbr. No. 51 overwoog, dat tot bevordering van den Landbouw en de Veeteelt allenbsp;middelen moesten worden aangewend, welke daartoe eenigs-zins bevordelijk konden zijn en dat met de stoeterij in denbsp;Preanger niet alleen moest beoogd worden de zooveel mogelijke voorziening in de behoefte aan paarden voor denbsp;remonte der cavalerie, maar meer bijzonderlijk ook de veredeling van het paardenras op Java.

Naar een en ander werd gestreefd door het bij het Besluit vastgestelde „Reglement voor ’s Lands paardenstoeterij innbsp;de Preanger-Regenischappen”. De instelling kwam ondernbsp;het onmiddellijk toezicht van de sub-commissie van Landbouw, aldaar met een Directeur aan het hoofd en „denbsp;plaatselijke geneesheer als veearts t” '

Als Chef van de stoeterij werd in 1826 benoemd de ritmeester Armstrong. Toen deze naar Soerabaia werdnbsp;overgeplaatst, trad de Regeering niet in het voorstel omnbsp;tot zijn tijdelijken opvolger den Inspecteur der Koffiecultuurnbsp;aan te wijzen. Drie jaar later werd dit etablissement ternbsp;opheffing veroordeeld. De Gouverneur-Qeneraal du Busnbsp;vroeg n.1. in 1831 het advies van den Resident der Preanger,nbsp;die tegen opheffing adviseerde, doch bezuiniging voorstelde.nbsp;Nu werd bij missive van den Algemeen Secretaris aan denbsp;Hoofdcommissie van Landbouw de vraag voorgelegd of;nbsp;het wellicht niet raadzamer zou zijn, de stoeterij op tenbsp;heffen en een zestigtal hengsten tot verbetering van het rasnbsp;in de onderscheidene residenties van Java onder de zorgnbsp;van de Regenten te verdeelen, waarin werd toegestemd.nbsp;Hierop volgde het Besluit van 16 Augustus 1831 No. 25,nbsp;waarbij de stoeterij werd opgeheven.

Nu werden veertig dekhengsten over Java verspreid en

17

-ocr page 282-

258

de rest op vendutie verkocht. In 1835 vroeg de Regeering rapport omtrent de resultaten van den genomen maatregel,nbsp;die allerbedroévenst bleken. Er werd besloten met de genomen maatregelen voort te gaan alleen in de residentien,nbsp;waar de hoofden er belangstelling voor toonden.

De Directeur van de cultures zag in het verhuizen der hengsten naar de plaatsen, waar de hoofden belangstellingnbsp;toonden, geen nut, omdat eene verwisseling der hoofdennbsp;een nieuwe verplaatsing dezer hengsten noodzakelijk zounbsp;maken. Stoeterijen beschouwde de Directeur als het eenige ennbsp;beste middel om het paardenras te verbeteren. Het Besluitnbsp;van 13 December 1835 No. 1 was van deze adviezen hetnbsp;gevolg, waarbij werd bepaald dat de hengsten gedeeltelijknbsp;werden verplaatst, gedeeltelijk verkocht.

Uit het provenu konden nieuwe hengsten worden gekocht van Indische rassen; het streven moest z\\n „verbeteren, nietnbsp;„veredelen.quot;’ Het Militair Departement moest een instructienbsp;ontwerpen, welke het* volgend jaar inderdaad werd vastgesteld.

Er werd ƒ 27000 in eens beschikbaar gesteld voor den aankoop van paarden, transport etc. (Bastaard Arabieren ofnbsp;Persianen, Makassaren, Bimaneezen en Kedoeërs en ƒ 15000nbsp;jaarlijks tot en met het jaar 1840.

De Luitenant, Graaf van Bentheim Tecklenburg-Rheda gewezen Oostenrijksch Cavalerie-officier werd belast met denbsp;uitvoering der maatregelen, w. o. het oprichten van stoeterijen op Celebes, waar van echter werd afgezien, omdatnbsp;men beter vond Makassaarsche paarden op Java te gaannbsp;fokken, te meer nu toch besloten was meerdere stoeterijennbsp;op te richten. De graaf van Bentheim was van oordeel,nbsp;dat door vermenging van Makassaren metjavaansche paardennbsp;een slag van paarden zou ontstaan met alle eigenschappennbsp;van het goede ras. Op last van den Gouverneur Generaalnbsp;werd door den Heer van Benthein een plan uitgewerknbsp;tot het oprichten eener stoeterij te Buitenzorg en werd hem

-ocr page 283-

259

opgedragen een reis over Java te maken, die dienstbaar zou gemaakt worden aan de veredeling, van het paardenras. Innbsp;het vertrouwen dat de ingekochte paarden aan de bedoelingnbsp;zouden beantwoorden, werden zijne handelingen goedgekeurdnbsp;en werd hij benoemd tot waarnemend Inspecteur voor denbsp;verbetering van het paardenras op Java. Het etablissementnbsp;werd daarna gemaakt te Tjikeutneuh. Toen evenwel aannbsp;definitieve vestiging gedacht moest worden wees v. Bentheimnbsp;er op dat Buitenzorg én wegens de duurte én wegens hetnbsp;klimaat zeer ongeschikt was om een stoeterij te beginnen.nbsp;Het Militair Departement, hier over geraadpleegd, kreeg hetnbsp;lumineuze idee de stoeterij over te brengen naar Krakatounbsp;als motief aanvoerende, dat toch ook van Rotti een zeernbsp;afgezonderd eiland mooie paarden kwamen.

Van Bentheim oordeelde dat dit advies niet kon strekken om aan de zaak een gewenschte leiding te verzekeren. Opnbsp;zulk een onherbergzaam oord zou men niet dan met veelnbsp;kosten menschen krijgen. Hij stelde, voor de variatie, maarnbsp;weer eens voor, stoeterijen op Celebes aan te leggen, ennbsp;vond dat de invoer van paarden daarheen bevorderd moestnbsp;worden door er een premie op te stellen.

Aangezien al spoedig de ƒ 15000 niet toereikend was om de kosten van de stoeterij te Buitenzorg te betalen, steldenbsp;de Directeur van de Cultures voor ze te verplaatsen naarnbsp;Pasir Ajam bij TJiandjoer. Zij zou thans den naam dragennbsp;van Gouvernements-proefstoeterij. De graaf van .Bentheimnbsp;werd intusschen van waarnemend tot definitief Inspecteurnbsp;benoemd doch bleef bij zijn corps gedetacheerd. Op denbsp;stoeterij zou een Gouvernements-veearts geplaatst worden.nbsp;Het Militair Departement zou jaarlijks de stoeterij inspec-teeren. De aanstelling van een veearts kon evenwel denbsp;goedkeuring van het Opperbestuur niet verwerven. Bijnbsp;Besluit van 10 Augustus 1839 werd dan ook de betrekkingnbsp;vaiè veearts weer opgeheven.

Jaarlijks werd een bedrag van ƒ 30000 toegestaan ter

-ocr page 284-

260

bestrijding van de uitgaven. In overleg met den Directeur van de Culturen werd, echter bepaald, dat ééne stoeterijnbsp;niet in de behoeften zou kunnen voorzien, de zaak moestnbsp;op veel breeder voet opgezet worden; zoodat werd voorgesteld jaarlijks over een bedrag van ƒ 100.000 te mogennbsp;beschikken, hetgeen bij besluit van 5 Augustus 1841 No.nbsp;19 werd toegestaan. Ook op Rotti zou een stoeterij verrijzen,nbsp;waartegen het Opperbestuur zich echter verzette, alhoewel denbsp;Resident alvast maar begonnen was met aankoop van merries.

Nog geen twee jaren waren verstreken, of in 1842 werd door den Kolonel Perie een ongunstig rapport uitgebrachtnbsp;over de stoeterij te Tjiandjoer. Sinds de oprichting warennbsp;er geweest 20 dekhengsten, waarvan 2 verkocht en 2 gestorven. De 16 overigen bevonden zich uiterlijk in goedennbsp;staat. Twee Europeesche, door den Qouverneur-Generaalnbsp;DE Eerens aangebrachte, Mecklenburgsche hengsten werdennbsp;echter geschetst als „van zeer weinig nuf”, omdat onder hunnbsp;grootte en zwaarte niet alleen alle Inlandsche, maar ooknbsp;sommige bastaardmerries bezweken.

Aan merries waren er sedert de oprichting 155, waarvan gestorven 53. Een veearts werd echter overbodig geacht.nbsp;Onder de resteerende 102 bevonden zich verscheidenenbsp;(gladak) paarden, ten eenenmale ongeschikt voor de verbetering van het ras. Af gekeurd werd het bij de stoeterijnbsp;heerschende systeem, de moederpaarden reeds den negendennbsp;dag na hunne bevalling weder te laten bespringen. Denbsp;Kolonel schreef hieraan toe het veelvuldig verwerpen dernbsp;merries. De Rapporteur wenschte daarom toegepast te ziennbsp;de zoogenaamde alternatiefdekking, dit is de merrie pas tenbsp;laten dekken, nadat het veulen gespeend is.

De gezondheidstoestand liet zeer veel te wenschen over; in vier jaren tijds waren 10 ‘Vo van de hengsten, 34 quot;/q vannbsp;de merries en 58 °/o van de veulens gestorven en wel omdatnbsp;VAN Bentheim van meening was dat kwade droes niet besmettelijk was.

-ocr page 285-

261

Dit rapport was doodelijk voor de stoeterij te Pos/V doch was de aanleiding tot het voorstel van den Kolonelnbsp;om een landsstoeterij en een hoofdstoeterij op te richten,nbsp;terwijl die van Pasir Ajam in de laatste moest gereorganiseerd worden. De Regeering stelde het voorstel voor consideratie en advies in handen van den Directeur der Cultures,nbsp;die er in hoofdzaak mede accoord ging. Het denkbeeldnbsp;van den Kolonel om 6 Arabische hengsten en 100 Euro-peesche merries in te koopen werd in advies gehouden.

Inmiddels had het Opperbestuur ƒ 100.000.— toegestaan voor stoeterijen. Het voorstel van den Directeur vond geennbsp;genade bij den minister en gelukkig ook. Daarna werdnbsp;weêr eens van de stoeterijen afgezien en besloten de veredeling van het paardenras over te laten aan particulierenbsp;liefhebbers overeenkomstig het advies van den Luitenant-Kolonel der Cavalerie Tiem.'XN. Er moesten volgens hemnbsp;ingekocht worden voor rekening van de bevolking 400nbsp;deugdzame Javaansche, Makassaarsche, Bimaneesche, Rot-tische en Sandelhouthengsten ten einde over de residentiënnbsp;te worden verdeeld. Dat de inkoop geschiedt voor rekening van de bevolking, was volgens hem billijk, omdatnbsp;deze er de grootste voordeelen van zou genieten.

Op den in ieder district geplaatsten hengst moest de controleur toezicht houden. Het algemeen toezicht zounbsp;worden opgedragen aan een Inspecteur voor de verbeteringnbsp;van het paardenras. Uit dit advies vloeide voort hetnbsp;Besluit van 21 April 1843 No. 49, waarbij de Proefstoeterijnbsp;te Tjiandjoer weder opgeheven die intusschen al ongeveernbsp;ƒ 60.000 gekost had. Tot Inspecteur van het paardenrasnbsp;werd benoemd de als Directeur der Proefstoeterij eervolnbsp;ontslagen Heer van Bentheim. Eene instructie werd vastgesteld voor de plaatsing, het toezicht en de behandelingnbsp;der keurhengsten bestemd tot verbetering van het paardenras op Java. Aan den ernst der zaak scheen niet getwijfeldnbsp;te worden. De Directeur rekende dan ook uit dat er op


-ocr page 286-

262

Java 140000 merries geschikt voor de voortteling zouden zijn en achtte daarvoor noodig 1400 hengsten, waarvan ernbsp;in 1844, honderd zouden worden aangekocht. De hengstennbsp;moesten in 5 jaar door de bevolking terugbetaald zijn.nbsp;Ten strengste zou worden gewaakt, dat de Inlandschenbsp;ambtenaren zich bij de invordering der te betalen, geldennbsp;door de bevolking aan geen ongeoorloofde geldafpersingennbsp;schuldig maakten. Hierop volgt een leemte in de geschiedenis; vermoedelijk is ze zoo treurig, dat het maar beter isnbsp;dat wij er niets meer van hooren.

Bij missive van 30 Juli 1852 No. 25 bood de Legercommandant de Regeering twee „belangrijke bijdragen” van den Overste der Cavalerie Heyn aan over de middelennbsp;ter verbetering van het paardenras. Bij missive van 25nbsp;April 1855 No. 2 wendde zich het Militair Departement opnbsp;nieuw tot de Regeering om Haar aandacht op bedoeldenbsp;stukken te vestigen, waarop verzocht werd om nieuwe voorstellen.

De Majoor van der Putt voldeed in 1855 aan de opdracht om voorstellen in te dienen voor de.verbetering van het paardenras. Na indiening van zijn rapport werd dennbsp;Majoor opgedragen een ontwerp te maken van eene stoeterij en een globale opgave van kosten aan te bieden. Vannbsp;een zuiver militaire inrichting werd weinig heil verwacht.nbsp;Ten einde zich de medewerking van het Civiel Bestuur tenbsp;verzekeren, werd het noodig geoordeeld de directie op tenbsp;dragen aan de plaatselijk aanwezige Civiele autoriteit ennbsp;haar een paardenarts, een wachtmeester, eenige brigadiersnbsp;en djajangsekars toe te voegen. Het Oppertoezicht moestnbsp;evenwel berusten bij den Directeur der Cultures, terwijl denbsp;Chefs der Cavalerie en Artillerie bij hunne inspecties ooknbsp;deze stoeterij zouden bezoeken. Van al de terreinen, doornbsp;den Majoor opgenomen in verschillende gewesten, kon alleennbsp;Tji-Bongoer in de Preanger voldoen, indien daar althansnbsp;water opgebracht kon worden. Bij onderzoek bleek, dat

-ocr page 287-

263

niet dan met groote kosten die bewatering te verkrijgen zou zijn. Dientengevolge werd opneming van een terreinnbsp;bij Malang gelast. In 1858 kwam een voorstel van dennbsp;Kolonel van der Putt binnen, omtrent oprichting eenernbsp;stoeterij te Boeloe Njono bij Malang. De kosten van oprichting zouden ƒ 160.000 bedragen, de jaarlijksche uitgavennbsp;ongeveer ƒ 57000. Aan paarden zou de formatie tellen 20nbsp;Makassaarsche hengsten en 300 merries. Gemiddeld zoudennbsp;per jaar 166 paarden worden aangefokt en deze a ƒ 300nbsp;berekenende, zouden de jaarlijksche uitgaven, ongeacht nognbsp;den verkoop van reform paarden, slechts ruim ƒ 7000nbsp;bedragen. De Regeering beschikte evenwel afwijzend opnbsp;dit voorstel.

Een jaar later wees het Militair Departement nogmaals op de noodzakelijkheid van een stoeterij. De kosten vannbsp;oprichting zouden thans ƒ 235.000 bedragen met een jaarlijksche uitgave van ƒ 75.000. De stoeterij moest aan paarden tellen 30 Arabieren en 250 Sandelhout-, Makasser- ennbsp;Javamerries. Het Besluit van 14 November 1861 No. 20nbsp;besliste daarop dat machtiging des Konings zou wordennbsp;gevraagd voor een jaarlijksch crediet van ƒ 15.000 tot aanmoediging der teelt van paarden en runderen en den aankoopnbsp;van dekhengsten en dat met het Opperbestuur in overlegnbsp;zou worden getreden omtrent de wenschelijkheid tot oprichting eener stoeterij, overeenkomstig het gedane voorstel.nbsp;Tien jaren later deed een particulier het voorstel tot oprichting eener stoeterij op Timor. De Regeering meendenbsp;er niet in te moeten treden, om redenen van financieelennbsp;aard. Voor 1000 merries en 35 hengsten zou het Gouvernement ƒ 103.500 moeten betalen.

In 1874 berichtte het Opperbestuur dat ’s Konings machtiging was verleend om voor een paardenstoeterij op Soemba f 10.000 in eens te besteden en wel onder dien verstande,nbsp;dat daarentegen de jaarlijksche post van ƒ 1220, oorspronkelijknbsp;bestemd voor bewakingspersoneel voor de paarden op het

-ocr page 288-

264

eiland Timor, waar de genomen proeven als mislukt moesten beschouwd worden, zou vervallen. Bovendien werd eennbsp;commissie bestaande uit een officier der Cavalerie, een dernbsp;Artillerie en een paardenarts naar Makasser gezonden, omnbsp;de mogelijkheid tot oprichting van een stoeterij te of nabijnbsp;Makasser na te gaan.

In November 1874 diende de commissie haar verslag in. Zij stelde de oprichting eener stoeterij voor op het schiereiland Malossoro met 8 hengsten en 200 merries. De kostennbsp;van oprichting werden geraamd op ƒ 40.000, het jaarlijkschenbsp;onderhoud op ƒ 5000. Aan het Opperbestuur werd eennbsp;conform voorstel gedaan. Alvorens hier echter op in tenbsp;gaan werd gevraagd naar het op Soemba verkregen succes.nbsp;Succes was echter op Soemba heelemaal niet verkregen;nbsp;volgens deskundigen zou de verbetering van het Sandelhoutnbsp;paard door een stoeterij op Java verkregen moeten worden.nbsp;Aldus werd de oprichting op Soemba maar weer opgeheven.

In December 1877 werd het plan aangeboden voor de oprichting der stoeterij te Malossoro. Zij zou staan ondernbsp;militair beheer en aanvankelijk 200 merries en 8 hengstennbsp;tellen van zuiver Makassaarsch ras. De eerste uitgavennbsp;werden geraamd op ƒ 35000. Dit voorstel werd naarnbsp;Nederland verzonden. In Augustus werd machtiging verleendnbsp;om gebouwen op te richten en het personeel er heen tenbsp;zenden. Intusschen werd het voorstel nog eenigszins gewijzigd en opnieuw aangeboden, zoodat de jaarlijkschenbsp;uitgaven en oprichtingskosten op ƒ 50.000 kwamen te staan.nbsp;Begin 1879 werd de geheele stoeterij definitief geregeld ennbsp;machtiging verleend voorloopig 150 merries aan te schaffen.nbsp;De benoemde ritmeester-directeur kwam ultimo 1879 opnbsp;het schiereiland aan, terwijl de hem toe gevoegde luitenant-onderdirecteur in Mei 1879 volgde. Treurig liep het echternbsp;ook met deze stoeterij af. De Directeur scheen geen opennbsp;oog gehad te hebben voor de algeheele ongeschiktheid vannbsp;het terrein, het bestaan der voor mensch en dier schadelijke

-ocr page 289-

265

lagunen en moddergronden. Uit onderzoekingen van een commissie van twee hoofdoffcieren bleek, de totale onmogelijkheid op het aangegeven terrein eene stoeterij op tenbsp;richten. De Regeering gelastte alvorens het plan te latennbsp;varen nog een onderzoek waarvan het resultaat was „opheffing der stoeterif’. Na al deze experimenten werd voornbsp;goed van het verbeteren van het paardenras door middelnbsp;van stoeterijen afgezien. De Regeering is lankmoedig genoegnbsp;geweest, doch werd steeds voorgelicht door ter zake niet-deskundigen. Groote sommen geld zijn op deze wijze verspild geworden, zonder het minste resultaat.

Na al deze decepties werden de eerstvolgende jaren geen nieuwe voorstellen tot oprichting van stoeterijen gedaan; daarentegen achtte het legerbestuur de oprichting vannbsp;een remonte-depót op Java noodig. Men dacht beterenbsp;Sandelhoutpaarden te kunnen verkrijgen door deze opnbsp;2V2 a S'/a jarigen leeftijd op Soemba op te koopen en zenbsp;op een remonte-depót krachtig te voeden tot ze volwassennbsp;zouden zijn.

In 1885 kreeg deze zaak haar beslag en werd in de af-deeling Soekaboemi ± 12 paal ten zuiden van de hoofdplaats Soekaboemi, te Poerabaja, een remonte-depót opgericht.

Hoewel deze inrichting niet bestemd was om het paardenras te verbeteren, zal er hier toch melding van gemaakt worden, daar aan dat remonte-depót, nadat het naar Pada-larang was overgebracht, een militaire stoeterij voor legernbsp;paarden werd verbonden.

Aan het hoofd der inrichting werd geplaatst de ritmeester Serlé. De resultaten onder diens beheer waren echternbsp;verre van gunstig, zoodat eenige jaren na de oprichtingnbsp;eene commissie werd benoemd om een onderzoek in tenbsp;stellen. Het resultaat was, dat de oorzaak van de slechtenbsp;ontwikkeling der paarden een gevolg bleek van onvoldoendenbsp;voeding.

De Directeur der inrichting werd daarop gepensioneerd

-ocr page 290-

266

en vervangen door den ritmeester Stoltenhoff, onder wiens beheer de inrichting aan de verwachting bleek tenbsp;kunnen beantwoorden. Toen de Heer Stoltenhoff voornbsp;promotie in aanmerking kwam, werd hij als Directeur dernbsp;inrichting vervangen door den ritmeester DE Villeneuve.nbsp;Ook onder diens leiding beantwoordde de inrichting aannbsp;de verwachting, die men er billijker wijze van koesterennbsp;mocht. De paarden ontwikkelden zich goed en bijzonderenbsp;ziekten deden zich nimmer voor. In 1896 werd ook denbsp;Heer DE Villeneuve bevorderd tot Majoor en als Directeurnbsp;te Poerabaja vervangen door den Isten Luitenant der Cavalerie Groeneveld. Ook gedurende de eerste jaren vannbsp;het beheer onder den nieuwen Directeur werden van hemnbsp;omtrent dit depot geen klachten vernomen.

Na een bestaan van ± 18 jaren zien we echter in 1903 het depot overgebracht naar een terrein nabij Padalarangnbsp;gelegen.

Als motief voor die verplaatsing werd aangevoerd het te geaccidenteerd zijn van het terrein en de wenschelijkheidnbsp;de inrichting binnen de geconcentreerde stelling van Bandoeng te brengen. Wat het eerste motief betreft, meenennbsp;wij hier te moeten opmerken, dat integendeel een sterknbsp;geaccidenteerd terrein, waar de veulens kunnen losloopen,nbsp;zeker een gunstigen invloed kan uitoefenen op de ontwikkeling van beenderen, spieren, gewrichten en inwendigenbsp;organen.

Intusschen hadden de gunstige resultaten te Poerabaja wederom den moed doen herleven en begonnen er ondernbsp;de bereden officieren weer stemmen op te gaan, voor denbsp;oprichting van stoeterijen ditmaal uitsluitend tot het fokkennbsp;van Sandelhouts voor het leger.

Twee richtingen openbaarden zich hierbij de eene, warm aanbevolen door den gewezen civiel gezaghebber te Soemba,nbsp;den kapitein der Artillerie, Dijk, wenschte de oprichtingnbsp;eener stoeterij op Soemba. De andere, niet minder warm

-ocr page 291-

267

verdedigd door den directeur van het Remonte-depot, wensch-te aan deze inrichting een stoeterij te verbinden. Het legerbestuur ging met de laatste richting mee en wist dienovereenkomstig de Regeering te overtuigen van de urgentienbsp;om zelf de noodige Sandelhouts voor het leger op Java, innbsp;eene militaire stoeterij te fokken, die toegevoegd zou moetennbsp;worden aan het Remonte-depot te Padalarang.

Met zooveel voortvarendheid werd thans de oprichting der stoeterij ter hand genomen, dat reeds in 1903 de be-noodigde merries en dekhengsten te Padalarang aanwezignbsp;waren, terwijl eerst in 1904 door den Minister van Koloniënnbsp;de urgentie van de oprichting in de Tweede Kamer werdnbsp;bepleit en de goedkeuring tot de oprichting verkregen.

Een lang leven was echter aan deze militaire stoeterij niet beschoren, want reeds in hetzelfde jaar was het legerbestuur tot de overtuiging gekomen dat de Sandelhouts alsnbsp;legerpaarden niet meer te gebruiken waren en diendennbsp;vervangen te worden door Australische poneys. De militaire stoeterij had hiermede haar reden van bestaan natuurlijk verloren.

Nu men echter voor het leger geen Sandelhouts meer noodig had, moest eene andere bestemming aan de stoeterijnbsp;•gegeven worden en werd bepaald, dat de te fokken San-delhouthengsten zouden dienen voor dekhengsten ter verbetering van het paardenras van de bevolking. Als zoodanignbsp;werden de kosten gebracht voor rekening van het Departement van Landbouw terwijl de zaak onder militair beheernbsp;zou blijven, doch onder oppertoezicht van den Directeurnbsp;van Landbouw.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

Hiermede werd bereikt, ten eerste, dat de stoeterij te Padalarang werd gevestigd en ten tweede, dat de stoeterijnbsp;van het Departement van Landbouw, ten doel hebbendenbsp;hengsten te fokken tot verbetering van den paardenstapelnbsp;der bevolking, in het bijzonder in de Preanger-Regent-schappen, beheerd werd door een officier van de bereden

-ocr page 292-

268

wapens. De leiding der maatregelen tot verbetering van het paardenras in hetzelfde gewest was, zooals sedert jarennbsp;reeds, aan den Gouvemements veearts te Bandoeng opgedragen, aan wien echter alle invloed op. de stoeterij, mijns-inziens zeer ten onrechte, ontzegd was.

Een jarenlange ervaring had geleerd, dat te Poerabaja de bodem voor paardenfokkerij gunstig was. Het lag dus voornbsp;de hand, dat men in geen geval dit terrein zou verlaten,nbsp;voor men een beter had en zeker niet, voordat een deugdelijk onderzoek ingesteld zou zijn naar den bodem, denbsp;voedergewassen en de watervoorziening van het nieuwenbsp;terrein.

Of dit onderzoek geschied is, is mij niet bekend, doch indien het heeft plaats gehad, is het bijna niet aan te nemen,nbsp;dat men Padalarang als geschikt terrein voor paardenfokkerij zou hebben gekozen.

Later echter (omstreeks 1907 en 1908) is een bodemonderzoek verricht en wel naar aanleiding van het voorkomen van osteomalacic bij een groot percentage der paarden.

Dit onderzoek, dat door Dr. Dekker, werkzaam aan het Landbouw-Departement, is geschied, bracht aan het licht,nbsp;dat de bodem te Padalarang een kalkgehalte van 0.4“/,,nbsp;had, waaraan de Heer van Dulm paardenarts te Padalarang,nbsp;de osteomalacic in de stoeterij toeschrijft. Hij komt o. m.nbsp;in zijn artikel over dit onderwerp (Veeartsenijkundige Bladen afl. 3 en 4 Deel 21.) tot de conclusie, dat de bodemnbsp;te Padalarang ongeschikt is voor paardenfokkerij. Opgrondnbsp;van de resultaten van bodem- en grasonderzoekingen vannbsp;andere deelen van Java, meent de auteur, dat geheel Javanbsp;voor paardenfokkerij minder geschikt zou zijn.

De praktijk heeft dit echter anders geleerd, o. a. in de Kedoe, de hoogvlakte van Bandjarnegara, Koeningan, Karang-bolong, e. a. gewesten werden van oudsher uitstekendenbsp;paarden aangetroffen, bekend om hun krachtigen lichaamsbouw en uithoudingsvermogen.

-ocr page 293-

269

Ook komt de osteomalacic nergens op Java in die mate voor als te Padalarang, waarmede de bevolking ook reedsnbsp;lang bekend was. Men zou derhalve geneigd zijn aan tenbsp;nemen, dat behalve de kalkarmoede te Padalarang eennbsp;andere oorzaak medewerkt voor het ontstaan der osteoma-iacie. Onderzoekingen, die aan het Veeartsenijkundig Laboratorium te Buitenzorg geschieden, en die van langdurigennbsp;aard zuilen zijn, zullen naar wij hopen deze veronderstellingnbsp;bevestigen.

Blijkt dus Padalarang weinig geschikt wegens desamenstelling van den bodem, nog een bezwaar is, dat het terrein niet op natuurlijke wijze van water te voorzien is, bovendien is het voor eene stoeterij veel te klein, daar hetnbsp;nagenoeg geen weidegronden heelt. De kleine ompaggerdenbsp;stukjes toch bij iederen stal zijn voldoende om de paardennbsp;tot loopplaats te dienen, doch op verre na niet voor weiden.nbsp;Het gevolg is, dat men vrijwel op stalverpleging is aangewezen, hetgeen niet alleen weinig bevorderlijk is voor denbsp;goede ontwikkeling der veulens, doch bovendien enormnbsp;duur komt te staan.

De eigenaardige toestand, die in het leven werd geroepen door de inrichting zoowel door het legerbestuur als doornbsp;het Departement van Landbouw te doen besturen, heeftnbsp;verder gemaakt dat het voor beide departementen moeilijknbsp;is de grenzen vast te stellen van hunne bemoeienis.

Hierdoor is aan den beheerder der stoeterij de gelegenheid gegeven naar eigen inzicht te handelen. Wel is te Padalarang een paardenarts geplaatst, doch het is niet gebleken,nbsp;dat deze eenigen invloed heeft op de richting, aan denbsp;fokkerij gegeven. Zoo werden dekhengsten aangekocht, dienbsp;bezwaarlijk de goedkeuring kunnen wegdragen. Het is ooknbsp;voorgekomen, dat hengsten, die door den veearts van denbsp;Preanger als superieur werden bestempeld, door den beheerder werden geweigerd. Een dergelijke tweeslachtigenbsp;toestand kan niet in het algemeen belang zijn.

-ocr page 294-

270

Zoo werden aan periodische oogontsteking lijdende merries als fokmerries aangehouden, experimenten, die op een stoeterij niet mogen plaats vinden daar volgens de ervaringnbsp;deze ziekte op de nakomelingen kan overgaan, terwijl ooknbsp;het niet- besmettelijk karakter nog niet vaststaat.

In 190b en 1907 was ongeveer de helft der fokmerries lijdende aan osteomalacie, zoodat men de dieren na hetnbsp;veulenen niet meer durfde te laten dekken.

Door aanvoer van lucernehooi uit Australië, door kalk-besmetting van den bodem en door zware voeding en zorgvuldige geneeskundige behandeling werd wel eene belangrijke verbetering verkregen, doch of daarmee een zuivere toestandnbsp;geschapen is, moet ernstig betwijfeld worden.

Volgens de verslagen was uit. 1908 de stand van zaken als volgt:

Sandelhouthengsten 3, Sandelhoutfokmerries 51, Sandel-houtveulens 107, Australische merries 9, Australische veulens 11.

Van de 3 a 4 jarige hengstveulens waren overgebleven 7 stuks. Hiervan bleken er 4 van voldoende qualiteit omnbsp;als dekhengsten in de Preanger dienst te doen, terwijl 3nbsp;stuks hiervoor als onvoldoende moesten worden beschouwd.nbsp;Geen enkel hengstveulen werd door den beheerder dernbsp;stoeterij van voldoende qualiteit geacht om een der dekhengsten te kunnen vervangen.

Van de aanwezige merrieveulens waren er 9 van 3'/2 a 4'/2 jarigen leeftijd. Hiervan kwamen wat qualiteit betreft er 5 innbsp;aanmerking om als fokmerries in de stoeterij te worden opgenomen. Twee dezer veulens waren echter lijdende aan maan-blindheid. Van de vier overigen was er een lijdende aan maan-blindheid, terwijl een tweede niet wilde groeien. Uit de 51nbsp;Sandelhoutmerries werden in 1902 geboren 36 veulens tegennbsp;28 in 1907; daarentegen stierven er 3 en werden afgekeurdnbsp;13 stuks en wel wegens maanblindheid 5 en 8 wegensnbsp;ongeneeselijke kreupelheden, bokbeenigheid en achterlijkheid.

-ocr page 295-

271

Van de merrieveulens werden afgekeurd 2 stuks, nl. één wegens maanblindheid en twee wegens osteomalacic. Sedertnbsp;de oprichting in 1903 werden in het geheel geboren 153nbsp;Sandelhoutveulens of gemiddeld 25 per jaar. Hiervannbsp;stierven in het geheel 14 stuks, terwijl er 4 werden afgemaakt en 26 wegens ziekelijkheid of gebreken afgekeurdnbsp;werden dus totaal 44 of 30 ”/o. Dit is op zichzelf reedsnbsp;een zeer hoog percentage; dat echter van de overblijvendennbsp;nog een groot gedeelte lijdende is aan maanblindheid (vannbsp;de negen 3‘/2 a 4'/2 jarige merrieveulens 3, of ruim 33‘Vo)nbsp;maakt de zaak zeer bedenkelijk.

Wat de qualiteit der veulens betreft, zoo is het getal der volwassen dieren nog te klein om er reeds een afdoendnbsp;oordeel over te kunnen uitspreken. Het groot aantal afkeuringen en het klein aantal, dat voor de fokkerij geschiktnbsp;bevonden werd, stemmen echter de verwachting niet hoog.nbsp;Het schijnt, dat de op Java gefokte Sandelhouts veel vannbsp;de goede eigenschappen, die ze op Soemba hebben, verliezen; althans de ondervinding van het vroegere z.g.nnbsp;Sandelhout stamboek pleit hiervoor. Deze fokkerij is opnbsp;niets dan teleurstellingen uitgeloopen, terwijl gedurendenbsp;haar geheele bestaan geen enkele werkelijk superieure Sandelhout is gefokt.

Deze ervaring wijst er op, dat men zich van deze fokkerij op Java geen illusies moet maken en de ervaring te Pada-larang tot heden opgedaan, komt hiermede vrijwel overeen.nbsp;Als men in aanmerking neemt, dat de kosten van de stoeterij jaarlijks ƒ 20.000 a ƒ 25.000 bedragen, dan zal verdernbsp;erkend moeten worden, dat indien de oorspronkelijke bestemming der stoeterij gehandhaafd was, ze zeer slecht aannbsp;hare roeping zou beantwoord hebben, aangezien tot hedennbsp;in het geheel 4 bruikbare en 3 inferieure hengsten werdennbsp;afgeleverd, die ongerekend de oprichtingskosten met eenenbsp;jaarlijksche uitgave van ƒ 20.000 toch voor legerpaardennbsp;wel wat duur zouden komen. Ook bij deze zaak heeft

-ocr page 296-

272

men geen leering getrokken uit de geschiedenis en dezelfde fouten van vroeger herhaald. Rationeel toch zou het zijn,nbsp;dat eene stoeterij, die wordt gehouden ten behoeve van ennbsp;voor rekening van het Departement van Landbouw ooknbsp;door dat technisch Departement werd beheerd. Dat ditnbsp;door allerlei omstandigheden niet is geschied, heeft zichnbsp;zooals we zagen reeds ernstig gestraft en het is niet innbsp;te zien, dat dit beter zal worden zoolang dergelijke toestanden bestendigd blijven.

Dr. H. C. ’tHOEN,

Adjunct-Inspecteiir hij den Burgerlijken Veeartsenijkundigen dienstnbsp;in Nederlandsch-lndië.

-ocr page 297-

Neuvième Congrès International de Médecine Vétérinaire a La Haye, Septembre 1909.

Le role officiel du vétérinaire comme fonctionnaire dans les questions zootechniques.

Rapport de M. P. P. VAN DER POEL, Vétérinaire du gouvernement a Bandoeng, Java, indes orientates néerlandaises.

Les personnes qui sont appelées a agir en matière zoo-technique doivent pouvoir être chargées:

1. nbsp;nbsp;nbsp;De préaviser auprès du gouvernement, des administrations locales et des associations touchant les mesuresnbsp;relatives a l’élevage des chevaux et du bétail.

2. nbsp;nbsp;nbsp;D’organiser et de surveiller l’exécution de ces mesures.

3. nbsp;nbsp;nbsp;De préparer les expositions et concours de chevauxnbsp;et de bétail- et de concourir comme membres du Jury anbsp;l’attribution des récompenses.

4. nbsp;nbsp;nbsp;De donner un enseignement dans l’élevage des chevauxnbsp;et du bétail et dans la ferrure des chevaux aux personnesnbsp;qui sous leur conduite et leur surveillance auront a exécuternbsp;les mesures proposées par eux.

5. nbsp;nbsp;nbsp;De faire des conférences sur ces sujets et de composernbsp;des écrits populaires et simples s’y rapportant.

Afin de pouvoir remplir ces fonctions en connaissance de cause, de pouvoir prendre soi-même des mesures, signaler les .fautes dans l’exécution et la manière d’y remédier,nbsp;il est nécessaire que l’on soit versé dans les branches sui-indemne, de telle fagon que la testicule soit soustraite a lanbsp;circulation et finisse par s’atrophier. La brochure ci-jointe

18

II

-ocr page 298-

274

du bétail, la connaissance de l’apparence extérieure des animaux et de leurs races, de leur propagation, des signesnbsp;de la gestation, de Talimentation de la mère et des petitsnbsp;et des soins a leur donner, de la laiterie, du commerce dunbsp;bétail et de l’agriculture.

Toutes ces branches s’enseignent dans les institutions d’enseignement vétérinaire et nulie part ailleurs. Si dansnbsp;quelques unes de ces institutions I’enseignement relatif anbsp;l’élevage et a ses annexes, laisse peut-être un peu a désirer,nbsp;il ne sera pas difficile de l’améliorer. C’est naturellementnbsp;au vétérinaire, en vertu de son instruction et de ses fonctions,nbsp;que cette tache incombe.

Les agronornes regoivent un enseignement dans quelques unes des branches que nous avons énumérées, en particuliernbsp;dans la connaissance de l’apparence extérieure des animauxnbsp;et de leurs races, dans l’élevage et dans l’agriculture; pournbsp;eux cependant ce quise rapporte a l’agriculture reste toujoursnbsp;au premier plan, tandis qu’a la base des études zootechni-ques doivent se trouver l’anatomie, la physiologic, la pathologie et la thérapie.

Comment serait-ii possible de bien juger de i’extérieur d’un animal sans connaitre a fond l’anatomie, la structurenbsp;et l’organisation du corps, dont dépend toute son apparencenbsp;extérieure?

Comment pourra-t-oh découvrir la véritable cause pour laquelle une race donnée ne prospère pas, si l’on ne possèdenbsp;pas une connaissance exacte des déviations morbides quinbsp;peuvent se produire chez un animal?

Des causes diverses contribuent a faire pérécliter Ie stock de bétail dans une contrée donnée. Par exemple, la composition défavorable du sol peut faire que les plantes qu’ilnbsp;produit ne possèdent pas suffisamment d’éléments nutritifs;nbsp;mais il y a aussi les déviations morbides de l’état de santénbsp;du bétail, par exemple, la fécondité diminuée par desnbsp;affections des organes sexuels, les avortements zootechniques

-ocr page 299-

275

et autres; ceci est de Ia compétence exclusive du vétérinaire, qui seul peut constater la nature du mal et indiquer les remèdes.

A son tour, la connaissance des races repose sur une étude exacte de l’extérieur et done, de nouveau, sur lanbsp;connaissance exacte de l’anatomie et de Ia physiologie.

La connaissance de l’extérieur et de la race met a même de se prononcer avec justesse sur l’emploi auquel lesnbsp;animaux sont propres, par exemple, de décider si un chevalnbsp;sera cheval de selle ou de trait, si une bete a cornes seranbsp;laitière, animal de trait oü béte de boucherie

Ainsi tout ce qui est de caractère zootechnique se base sur une connaissance exacte des branches énumérées parnbsp;nous, qui sont enseignées dans les écoles vétirérinaires.

Par la nature de ses fonctions, Ie vétirérinaire entre con-tinuellement en contact avec les éleveurs; par la, il est a même de remarquer les fautes que l’on commet dansnbsp;l’élevage et d’indiquer les remèdes; ses relations continuellesnbsp;avec ces personnes Ie mettent parfaitement au courant desnbsp;besoins et des manquements sur Ie terrain zootechnique,nbsp;et c’est a lui, non aux agronomes, que les éleveurs s’adres-seront pour demander conseil. Sans doute, 1’agronomenbsp;entre aussi en contact avec les éleveurs; mais c’est surtoutnbsp;dans les contrées oü l’agriculture fleurit en même tempsnbsp;que l’élevage et fort peu la oü l’élevage forme Ia ressourcenbsp;principale.

Dans les centres principaux, oü l’on a surtout besoin de conseil et d’aide, les agronomes n’ont point ou prèsquenbsp;point de relations avec les éleveurs et ne connaissent donenbsp;pas l’élevage, tandis que justement Ie vétérinaire y est con-tinuellement appelé a s’occuper du bétail.

II y a une autre catégorie de personnes que dans certains pays leur position désigne pour servir de guides en matièrenbsp;zootechnique, quoique avant tout pour ce qui regardenbsp;l’élevage des chevaux; ce sont les officiers de cavalerie. A

-ocr page 300-

276

l’école on ne les laisse pas étrangers a la connaissance de l’extérieur des animaux et de leurs races et de ce qui s’ynbsp;rapporte; toutefois ces branches ne sont considérées quenbsp;comme secondaires. On prétend quelquefois qu’un vétérinairenbsp;n’est pas en état de juger de l’aptitude d’un cheval pournbsp;Ie service militaire; mais ce ne peut être qu’un préjugé,nbsp;car l’enseignement pratique et théorique que les vétérinairesnbsp;refoivent sur l’extérieur et la race est beaucoup plus ap-profondi que celui donné aux officiers des armes montées;nbsp;sans une connaissance exacte des branches indiquées, onnbsp;ne ne saurait juger avec certitude de l’aptitude d’un chevalnbsp;pour Ie service militaire; c’est la base du jugement, et lanbsp;connaissance des régies de l’équitation ne vient ici qu’ennbsp;seconde ligne.

On place dans quelques pays a la tête des haras des officiers des armes montées, non toutefois sans qu’ils aientnbsp;été attachés pendant quelques années comme subalternesnbsp;a un de ces établissements. Celui qui, dans ce cas, jointnbsp;aux dispositions naturelles Ie zèle et l’amour de sa tache,nbsp;peut acquérir les connaissances dont il a besoin pour dirigernbsp;un haras ou être mis a la tête de 1’élevage dans une contréenbsp;donnée, mais il n’a pas besoin pour cela d’avoir fait desnbsp;études militaires. 11 faut considérer aussi que la oü desnbsp;officiers des armes montées sont mis a la tête de l’élevagenbsp;des chevaux, ils y donneront en tout premier lieu unenbsp;direction spéciale, qui ne sera point nécessairement la meil-leure, car ils chercheront surtout a obtenir des chevauxnbsp;utilisables au point de vue militaire, ce qui sera loin d’êtrenbsp;toujours dans l’intérêt de la contrée.

Une trolsième catégorie de personnes joue un role en matière zootechnique; ce sont ceux qui sont porteurs d’unnbsp;diploma de Tierzucht Inspector (inspecteur d’élevage);nbsp;mais je crois pouvoir affirmer que ce diplome, si Ie porteurnbsp;n’a pas fait au préalable des études de vétérinaire, ne luinbsp;donne aucun droit d’être considéré comme expert en matière

-ocr page 301-

277

zootechnique et ne Ie qualifie que pour remplir des fonctions subalternes en ce qui concerne I’elevage des chevaux etnbsp;du bétail.

Dans les hides néerlandaises, 1’élevage des chevaux et du bétail ressortit au Département de l’Agriculture, divisionnbsp;Art vétérinaire. Les vétérinaires du gouvernement ont anbsp;se tenir au courant de tout ce qui se passe dans leur districtnbsp;en matière zootechnique, a entrer en relations avec lesnbsp;éleveurs et les autorités, tant européennes qu’indigènes, etnbsp;de faire des propositions pour Ie reglement et 1’améliórationnbsp;de ces intéréts.

Seul l’élevage d’étalons de Sandelhout est confié a un officier de cavalerie, cependant sous Ie controle du Département de l’Agriculture.

-ocr page 302-

Neuvième Congrès International de Médecine Vétérinaire a la Haye, Septembre 1909.

L’hémostase dans les méthodes modernes de castration.

Rapport de M. B. VRIJBURG, Vétérinaire du gouvernement a Buitenzorg, Indes orientales néerlandaises.

Comme dans toutes les opérations, l’hémoragie secondaire apporte dans la castration une complication désagréable etnbsp;l’on cherche a l’atténuer autant que possible par diversnbsp;moyens, la ligature des vaisseaux, la cautérisation, la compression et l’application de remèdes hémostatiques.

Toutes les méthodes de castration usitées en Europe ont l’inconvénient d’exposer a une hémoragie secondaire avecnbsp;ses conséquences facheuses, et il est clair qu’une méthodenbsp;affranchie de ce danger, une méthode qui n’entraine pasnbsp;d’hémoragie secondaire et l’emploi de moyens hémostatiques,nbsp;mérite d’arrêter l’attention.

Quoique ce soit sortir en quelque mesure de la question précise donnée ici a traiter, je prends la liberté d’appelernbsp;l’attention sur la méthode de castration que l’on suit actuel-lement presque partout dans les Indes néerlandaises et quinbsp;consiste a frapper sur Ie cordon spermatique.

Cette méthode a souvent été décrite dans les publications des Indes orientales consacrées a Tart vétérinaire. Onnbsp;meurtrit les cordons spermatiques, eh laissant la peaunbsp;vantes; l’anatomie, la physiologic, l’histologie, la pathologienbsp;et la thérapie générale et spéciale, ralimentation et Ie soin

-ocr page 303-

279

donne une description populaire de l’application de cette méthode, avec des dessins des instruments employés, sousnbsp;leur forme la plus simple. On fait usage, en outre de cesnbsp;instruments, de quelques pinces, toutes construites sur Ienbsp;même principe. La mise en oeuvre est aussi simple quenbsp;Ie principe lui-même. On couche, de préférence sur Ienbsp;cöté gauche, l’animal qui doit être opéré, on fixe Ie cordonnbsp;spermatique et on Ie frappe d’un certain nombre de coups,nbsp;de cinq a dix, jusqu’a ce qu’il se rompe, ce dont on peutnbsp;aisément s’assurer au toucher après l’opération.

Le grand avantage de cette méthode est qu’il n’y a point de blessure, point d’hémoragie, point d’infection et pointnbsp;de pansement subséquent.

Cette méthode est surtout facile a appliquer aux animaux. qui possèdent un assez long cordon spermatique (lesnbsp;ruminants); elle est plus ardue sur les animaux dont lenbsp;cordon est court, comme les jeunes chevaux; il faut pournbsp;eux des instruments un peu plus compliqués.

-ocr page 304-

Uber eine neue reaktion der Tuberkelbacillen und eine darauf begriindete differenzial diagnos=nbsp;tische Farbungsmetode derselben.

VON

Dr. med. DEMETRIUS OASIS.

Zoowel omdat in sommige gevallen met de bekende kleurmethodes aanwezige tubercelbacillen niet worden gekleurd, als dat in andere gevallen andere bacillen zichnbsp;verhouden als tubercelbacillen, meende Oasis een kleur-methode te moeten zoeken waaraan deze fouten niet kleefden.

De tot nu toe bekende kleurmethodes berusten allen op de kleuring met basische anilin kleurstoffen. Oasis nu probeerde de kleuring met zure anilin kleurstoffen en meendenbsp;hierin voordeelen te zien. Hij koos hiervoor het bekendenbsp;eosine, een kleurstof eigenlijk niet geschikt om basophilenbsp;weefsels te kleuren, maar hief dit nadeel op door eennbsp;bijtmiddel er aan toe te voegen.

. Alle bijtmiddelen werken niet even goed en het moeilijke was er een te zoeken, die aan de eischen van een goednbsp;bijtmiddel voldoet.

Deze eischen zijn het hebben van chemische affiniteit tot het ontkleuringsmiddel, terwijl het een licht zuur zoutnbsp;moet zijn zonder zelf zuur te zijn, daar het anders denbsp;bacteriën beschadigt.

Na vele geprobeerd te hebben kwam hij ten laatste tot kwikchloride als bijtmiddel en tot Joodkalium als ontkleu-rings middel.

De techniek is als volgt:

-ocr page 305-

281

5cc eosine oplossing (1 gr. eosine met 5cc absolute alcohol en 90cc water) wordt gekookt met enkele kwikchlo-ride kristallen. Met de warme oplossing wordt het preparaatnbsp;2—3 minuten boven een microbrander gekleurd. Daarnanbsp;wordt het afgespoeld in water, dan ± een halve minuutnbsp;met een 5% waterige Joodkalium oplossing ontkleurd,nbsp;vervolgens afgespoeld in absolute alcohol, daarna in waternbsp;en ten slotte nagekleurd met een 1% waterige methyleen-blauw oplossing.

Hij onderzocht op deze manier een groot aantal sputa zoowel van tuberculeuze als normale personen en controleerde zijn resultaten door ze eveneens te kleuren volgensnbsp;de bekende methode van Ziehl.

In alle gevallen waarin deze methode tubercelbacillen aanwees, deed zijn kleurstof hetzelfde, maar bovendiennbsp;zag hij bij zijne methode morphologische verschillen tusschennbsp;zuurvaste bacillen onderling, welke bij de methode volgensnbsp;Ziehl niet aanwezig waren.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•»

Zoo kon hij tuberkelbacillen, die zich niet homogeen kleuren en verschillend dik en lang zijn, onderkennen vannbsp;Smegmabacillen, die steeds slanke rechte staafjes zijn ennbsp;zich wel homogeen kleuren. Deze differentiatie was hemnbsp;echter nog niet voldoende.

Hij nam daarom als ontkleuringsmiddel Joodkalium met verschillende zuren maar bereikte hiermede geen beterenbsp;resultaten. Later gebruikte bij joodkalium met basen ennbsp;wel 2 gr. Joodkalium met 100 gr. 50quot;/o alcohol en 0.5 gramnbsp;Natriumhydraat. Hiermede ontkleurde hij tot het preparaatnbsp;wit was met een roze nuance. De nakleuring met methy-leenblauw maakte nu de tuberkelbacillen een beetje blauwachtig en hij nam toen in plaats hiervan een oplossing bestaandenbsp;uit 1 gram methyleenblauw, 80 cc. water,‘/2 cc. zoutzuur eunbsp;20 cc. absolute alcohol. De tubercelbacillen blijven dannbsp;mooi helder rood en de rest wordt blauwgroen gekleurd.

Met de controlekleuringen volgens Ziehl vergeleken

li


-ocr page 306-

282

kreeg hij nu met deze methode meer tubercelbacillen in het preparaat te zien en soms verkreeg hij positieve resultaten (overeenkomende met dierproeven) waar de methodenbsp;volgens ZiEHL negatieve gaf.

Oasis geeft nu verder verklaringen van zijn methode waarvoor ik naar het origineel verwijs.

Deze nieuwe kleurmethode berust dus op de alcal e-vastheid van de tubercelbacil en deze eigenschap is constanter dan de vroeger bekende, de zuurvastheid. De smegmabacil is daarentegen niet alcalievast.

Tenslotte beschrijft hij . de structuur van de tuberkelbacillen volgejis zijne methode gekleurd, en noemt als nadeelen het zeer dun moeten uitstrijken van het preparaat en hetnbsp;neerslag dat bij staan in de kleurstof optreedt, waardoornbsp;men dus ,steeds versche bereiden moet, welke nadeelennbsp;echter in vergelijking met de voordeelen zeer gering zoudennbsp;zijn.

LEURINK.

-ocr page 307-

Ursache des Todes bei dem Acuten Milzbrande.

VON

Dr. NIC. STRUEFF.

In het Centralblatt fiir Bact., Parasitenkunde und Infek-tionskr. 50 Bd. Heft 2 geeft Strueff een interessante verhandeling over de oorzaak van den dood bij miltvuur.nbsp;In den laatsten tijd toch zijn meerdere onderzoekers bezignbsp;geweest hunne onderzoekingen in die richting te doen ennbsp;zochten dan de oorzaak in de toxinen, een voor de handnbsp;liggende richting. Zoo bv. Conradi. Het is hem echternbsp;niet gelukt met de bekende methoden een sterk werkendnbsp;specifiek toxine af te scheiden.

ToüSSAInt daarentegen stelde in 1877 zijn mechanische theorie op. Hij verklaarde de dood door bacterieele verstoppingen van de longcapillairen, maar nam niet genoegnbsp;proeven om deze meening te bewijzen.

Bollinger en Pasteur meenden de dood te moeten toeschrijven aan onderdrukte gaswisseling van de roode bloedcellen, omdat de bacteriën zich meester zouden maken van de zuurstof van deze cellen.

Strueff begon nu zijne onderzoekingen met na te gaan in welke organen de miltvuurbaciilen het meeste voorkomen. Hij infecteerde daarvoor konijnen subcutaan met 2nbsp;ösen miltvuurbaciilen van een agar cultuur. Die dierennbsp;werden dan 28-49 uren ziek en stierven ten slotte vrijnbsp;plotseling onder hevige krampen. Wanneer de ziekte minder acuut verliep, stierven ze pas na ongeveer 90 uren.

Al naarmate nu de acute of meer chronische voim varieer het aantal miltvuurbaciilen in de verschillende organen.nbsp;Bij de acute vorm is het aantal bacillen in de longen innbsp;verhouding tot dat in de andere organen zeer groot, terwijl

-ocr page 308-

234

bij de chronische vorm het aantal bacillen in geen enkel orgaan erg groot is en de onderlinge verschillen klein zijn. Strueffnbsp;maakte hiervoor graphische tabellen, die zeer duidelijk zijn.

Bij de acute vorm nu veroorzaken deze massa bacillen in de longen bemoeilijkte bloedsomloop en bemoeilijking van denbsp;gaswisseling; de longembolie ontstaat met al hare gevolgen.

Strueff onderscheidt nu 2 stadia bij deze bacterieele longembolie. Het Ie stadium is gekenmerkt door- dalennbsp;van de bloedsdruk, verlangzaamde pols en verminderdenbsp;ademhaling. Het 2e stadium bestaat in de mechanischenbsp;hindernis die de bloedsomloop ondervindt door verstoppingnbsp;van de longcapillairen door de bacteriën.

Strueff gebruikte als proefdieren alleen konijnen waarvan eerst de normaal temperatuur werd vastgesteld en waarvannbsp;men de normale curven der bloedsdruk, pols en ademhalingnbsp;door een kimograaf liet opschrijven. Dan werd het diernbsp;als boven vermeld geïnfecteerd.

Wanneer nu het dier de symptomen van den naderenden dood begon te vertoonen, werden met behulp van de kimograaf weder de curven van bloedsdruk, pols en ademhalingnbsp;opgeschreven.

Enkele proeven vermeld Strueff zeer uitvoerig en het is naar aanleiding van deze soort proeven, dat hij de genoemdenbsp;twee stadia vaststelde.

Wat betreft de toestand waarin het hart verkeert bij de acute vorm, zoo zag hij dat dit zijn volle werkzaamheidnbsp;behield tot de ademhaling stil stond. Zijne conclusie is:

De dood bij acuut miltvuur is het gevolg van de bacterieele embolie van de longen. De veranderingen in de andere organen zijn dan nog niet zoover gevorderd, dat ze eennbsp;doodsoorzaak kunnen zijn. Al worden misschien ook toxinennbsp;gevormd, zoo is deze hoeveelheid bij acuut multvuur nietnbsp;groot genoeg om het te merken, maar bij de chronischenbsp;gevallen komen ze misschien wel in betracht.

LEURINK.

-ocr page 309-

Die Verwendung der Prazipitation in Form der Schichtungsmethode zur Diagnostieknbsp;der Rotzkrankheit.

(Centralblati fiir Bakt, Parasitenkunde and Infektionskr. 51 Bd. Heft 2).

Deze derde laboratoriummethode ter onderkenning van kwaden droes is het eerst toegepast door Dediulin ennbsp;Wladimiroff, maar proeven waaruit bleek of deze methodenbsp;practische waarde zou kunnen hebben, ontbraken tot nu toenbsp;nog. Prof. Dr. Mieszner geeft nu onder bovengenoemdenbsp;titel zijne onderzoekingen, die zeer zeker van groote waardenbsp;zijn. Bij zijne eerste proeven stootte hij op de moeilijkheidnbsp;dat bij het samenbrengen van kwadedroesbacillen en serumnbsp;van een aan kwaden droes lijdend paard, het neerslag weinignbsp;verschilde van dat, hetgeen ontstaat bij samenbrenging metnbsp;normaal serum. Daarom ging Mieszner over tot de zoogenaamde „Schichtungsmethode”, eene methode het eerstnbsp;toegepast door Ascoli. Hierbij worden de twee vloeistoffennbsp;niet gemengd, maar de lichtere voorzichtig op de zwaarderenbsp;gebracht. Daarna wordt het buisje 2 uren in de broedstoofnbsp;van 37°C gebracht en tenslotte de grenslaag van de beidenbsp;vloeistoffen geobserveerd. Bij positieve reactie bemerkt mennbsp;nu aan die grenslaag een troebele ongeveer 1'/a m.M. breedenbsp;ring, welke een 20 uren blijft bestaan. Bij negatieve reactienbsp;blijft deze ring uit.

Als bacteriënvloeistof gebruikte Mieszner eerst eene opzwemming van gedoode kwadedroesbacillen zooals dienbsp;voor de agglutinatieproeven gebruikt wordt. Later gebruiktenbsp;hij deze opzwemming niet direct maar na ze eerst in een

-ocr page 310-

286

schudapparaat te hebben geschud en vervolgens gefiltreerd te hebben; dus meer een bacterie-extract. Ten slotte gebruiktenbsp;hij met physiologische keukenzoutoplossing verdunde mal-leïnum siccum Foth. Een voordeel van dit laatste is denbsp;meer heldere vloeistof die zoo verkregen \yordt. Als verdunning van deze malleïne bleek het meest geschikt te zijnnbsp;eene verdunning van 1:10, terwijl tevens de versch bereidenbsp;oplossingen het best bleken te zijn.

Het serum werkt het beste onverdund. Een groot aantal zoowel normale sera, als sera van paarden aannbsp;acute of chronische kwadendroes lijdend, heeft Mieszner nunbsp;behalve op de hier boven aangegeven manier ook onderzocht op agglutinatievermogen en volgens de methode dernbsp;complementbinding en heeft zeer bemoedigende resultatennbsp;bereikt.

Hij wijst er bovendien op dat zelfs bij bedorven sera de reactie ofschoon niet zoo mooi, toch voldoende duidelijk is.nbsp;Bij vele normale sera ontstaat op de grenslaag soms ooknbsp;een min of meer troebele ring, echter veel onduidelijker ennbsp;minder scherp dan de echte troebele ring van de positievenbsp;reactie en bij eenige oefening kan dit volgens hem niet totnbsp;vergissingen aanleiding geven.

Ten slotte wijst hij op het eenvoudige en makkelijk uitvoerbare van deze onderzoekingsmethode in vergelijking met de vrij veel tijdroovende methoden van agglutinatie ennbsp;complementbinding.

LEURINK.

-ocr page 311-

PERSONALIA.

MILITAIRE PAARDENARTSEN. L. E. Hinrichs,

benoemd nbsp;nbsp;nbsp;totnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;militair paardenarts

2o klas.

H. J. Tromp nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Haas, dirig. militairnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;paardenarts buiten-

landsch verlof.

W. VAN DER nbsp;nbsp;nbsp;Burg,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;benoemdnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;totnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dirig. militair paar

denarts.

J. VAN Slooten, nbsp;nbsp;nbsp;benoemdnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;totnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;militair paardenarts

lo klas.

GOUVERNEMENTS VEEARTSEN.

P. H. J. Gasille,

C. J. VAN Temmen, H. J. M. Valois,

benoemd tot Gouvts. Veearts, id.nbsp;id.

INLANDSCHE VEEARTSEN.

Raden Wirjowerdojo, eervol ontslagen.

Mas Soemardi, nbsp;nbsp;nbsp;toegevoegd aan den Gouvernements

Veearts te Semarang.

Raden Mangoen Pro-

NOTO,

toegevoegd aan den Gouvernements Veearts te Madioen.

Raden Niti Prawiro, toegevoegd aan den Gouvernements

Rammeli en Jania,

Veearts te Soekaboemi. toegevoegd aan den Gouvernementsnbsp;Veearts te Soerabaia.


-ocr page 312-

288

Raden Soerabrata, toegevoegd aan den Gouvernements

Veearts te Bandoeng.

Raden Tirto Soewirjo

en Sastro Soedarmo, geplaatst te Moeara Boengo en te Sanggaran Agoeng {Djambi).

CURSUS TOT OPLEIDING VAN INLANDSCHE VEEARTSEN TE BUITENZORG.

Bevorderd van het 3e tot het 4de studiejaar;

J. A. Kaligis.

Van het 2de tot het 3de studiejaar:

R. M. Nataningrat.

R. Notosoediro. I R. SOETEDJO.

SORIP.

Van het 1ste tot het 2de studiejaar:

Lowij.

R. Soedarmo.

F. Wawoeroentoe.

Eén leerling kon niet worden bevorderd.

Toegelaten tot het 1ste studiejaar;

A. Laihad.

M. Adiamidjaja.

M. SOETOMO.

R. Abdoelmanab.

M. SOENODO.

Alimoesa.

Maraij.

-ocr page 313-

Het JXde Internationaal Veeartsènijkundig Con^lf

es.

V,quot;

¦\ -ris. ^ i ' ¦.-'gt;» *- iN-/

i ,1 nbsp;nbsp;nbsp;/

Het 9de internationaal congres, geh'oüdé^'itfi

van 13 tot 18 September 1909, had plaatain de'ïuime zalen van het Kurhaus en het Palace—Hotel. Zondag, 12nbsp;September, den dag vóór het congres, werd aan de verschillende leden, die van heinde en ver waren opgekomennbsp;en zich in de talrijke hotels in Scheveningen en den Haagnbsp;hadden verdeeld, bekend gemaakt, dat ’s avonds om 8 uurnbsp;het uitvoerend comité de gedelegeerden met hunne damesnbsp;zou ontvangen in een paar zalen van het Kurhaus, waarnbsp;dan gelegenheid zou worden gegeven over en weer kennisnbsp;te maken. In niet geringen getale werd aan die uitnoodigingnbsp;gevolg gegeven, zoodat de twee zalen spoedig stampvolnbsp;waren, ’t Was een gedrang, een begroeten, kennismaken, eennbsp;gegons van stemmen door elkaar in alle mogelijke talen,nbsp;bepaald vermakelijk. Denkt men zich daarbij een zeer goednbsp;voorzien buffet, dan behoeft het geen verwondering te wekken dat de stemming prachtig was en men met de noodigenbsp;opgewektheid de congresweek tegemoet ging.

Den ochtend van den 13den waren ’s morgens om 9 uur de bureaux geopend en kon een ieder zich van inlichtingennbsp;aangaande het congres voorzien, kon men kaarten koopennbsp;voor het banket, voor den schouwburg, voor de excursiesnbsp;en zoo meer en had om 2 uur de plechtige opening vannbsp;het congres plaats in de groote, fraai versierde zaal vannbsp;het Kurhaus. Eenige honderden congressisten, velen metnbsp;hunne dames woonden deze plechtigheid bij; een 25 talnbsp;staten waren vertegenwoordigd.

De Heer W. C. Schimmel, leeraar aan ’s Rijks veeartsenijschool, voorzitter van het uitvoerend comité en lid van

19

-ocr page 314-

290

de permanente commissie der internationale veeartsenijkun-dige congressen te Utrecht, hield alvorens minister Talma sprak, eene korte openingsrede in het Fransch, waarin hijnbsp;in de eerste ptaats Z. K. H. dank zeide, uit naam van hetnbsp;Congres, voor Zijn vereerende tegenwoordigheid en voornbsp;den hoogen moreelen steun, door den Prins aan het Congres geschonken, door Zijne aanvaarding van het beschermheerschap, een steun welke in staat stelt om vertrouwen tenbsp;wekken bij de vreemde regeeringen.

Wij, Hollanders, die reeds weten hoezeer zijne Koninklijke Hoogheid belang stelt in alles wat den roem, ook dennbsp;wetenschappelijken, van ons Vaderland verhoogen kan,nbsp;stellen, zeide spreker, ’s Prinsen blijk van belangstelling opnbsp;den hoogsten prijs; maar voor het groot aantal vreemdelingen, uit vijf werelddeelen hier vereenigd, is de aanwezigheid van Z. K. H. ter dezer openingszitting een onschatbarenbsp;gunst, waarvan zij de herinnering steeds zullen bewaren ennbsp;waarvan de geschiedenis der veeartsenijkundige congressennbsp;tot in het nageslacht zal gewagen.

Zich hierna tot den minister van landbouw, nijverheid en handel wendende, wees spreker er op dat toen in 1905nbsp;te Budapest het internationale congres namens de Neder-landsche regeering uitgenoodigd was zijn volgende vergadering te ’s Gravenhage te houden, allen zeer verrast warennbsp;en men zich afvroeg op welke wijze het congres te ontvangennbsp;ware met de waardigheid en de eischen van comfort waaraannbsp;andere landen het congres gaandeweg gewend hadden.

Gelukkig echter — zeide spr. — maakte onze regeering al spoedig een einde aan onze gewettigde vrees door ons harennbsp;krachtigsten steun en medewerking te beloven.

En heden zijn onze pogingen met succes bekroond, aangezien uwe Excellentie de taak om in qualiteit van voorzitter van het eere-comité de openingsrede te houden behaagdenbsp;en de regeering, om vooral blijk te geven van het belang,nbsp;dat zij in onze bijeenkomsten stelt, morgenavond officieel

-ocr page 315-

291

alle leden zal ontvangen. Spreker dankte hier uit naam van het congres de Nederlandsche regeering en inzonderheid dennbsp;minister van landbouw, enz., voor den zedelijken en financi-ëelen steun ons verleend. Mogen de resultaten van hetnbsp;congres geheel beantwoorden aan den edelmoedigen steun.

Hierop noodigde spreker den minister uit de openingsrede uit te spreken.

Nadat de Koninklijke beschermheer, die door het eere- en het uitvoerende comité ontvangen was, den voor Hem bestemden zetel had ingenomen, hield minister Talma de volgende rede:

Koninklijke Hoogheid!

Heeren afgevaardigden van regeeringen, hoogescholen, scholen en verschillende vereenigingen; heeren leden vannbsp;het eerecomité, van de permanente commissie, van hetnbsp;organisatie-comité en van het uitvoerend comité, dames ennbsp;heeren, leden van het congres.

In de allereerste plaats wensch ik mij tot U te richten. Koninklijke Hoogheid, om U den diepgevoelden dank vannbsp;Harer Majesteit’s regeering te betuigen, dat het U behaagdnbsp;heeft het beschermheerschap over dit congres wel te willennbsp;aanvaarden en daardoor steun hebl willen verleenen aannbsp;de zorgen, welke de Nederlandsche regeering er aan heeftnbsp;gewijd. Uwe welwillendheid levert ons opnieuw het bewijs,nbsp;dat Uwe Hoogheid bij voortduring blijft belangstellen in allesnbsp;wat de welvaart van den landbouw in Nederland betreft,nbsp;terwijl Uwe Hoogheid, door Uwe bereidverklaring om ditnbsp;congres te openen, ons met groote vreugde heeft vervuld,nbsp;wijl U ons daardoor de overtuiging schenkt, dat U persoonlijknbsp;de leden hebt willen aanmoedigen tot den moeilijken arbeidnbsp;die hen wacht.

De veterinaire wetenschap, wier vertegenwoordigers uit alle werelddeelen naar ’s Gravenhage zijn gekomen om ernbsp;hoogst belangrijke actueele vraagstukken te behandelen,nbsp;vormt wel een der eerste onder de wetenschappen, welke

-ocr page 316-

292

de roeping hebben, om direct op de praktijk des levens toepasselijke resultaten af te werpen. Heeft deze wetenschapnbsp;in onzen tijd zich op de hoogte van haar taak weten tenbsp;houden, een practischen steun weten te verleenen aan dennbsp;landbouw en diensten weten te bewijzen aan de maatschappij,nbsp;die telkens hoogere eischen stelt? Voor Nederland is dezenbsp;vraag een levensvraag.

De landbouw en meer in het bijzonder de veeteelt en het zuivelbedrijf zijn te rangschikken onder de hooidbronnennbsp;van de welvaart voor ons land. Zij, die Nederland kennen,nbsp;weten hoe krachtig de landbouwnijverheid er wordt uitgeoefend, waarbij van den vooruitgang van de modernenbsp;wetenschap en techniek partij wordt getrokken. Het aanmoedigen van die nijverheid is een plicht, waaraan onzenbsp;regeering zich met bijzonderen ijver wijdt, waar het hiernbsp;de ontwikkeling geldt van het voornaamste voortbrengings-vermogcn van het land.

Welnu, ons vee, dat wereldbekend is door zijn uitnemende oeconomische hoedanigheden, hetzij ten aanzien van denbsp;melkproductie, hetzij voor het vetweiden, eischt alle zorgennbsp;van de veeartsenijkunst om het in goeden gezondheidstoestand te houden en ter bestrijding, ja uitroeiing van denbsp;ziekten die het bedreigen.

Heeft de veeartsenijkunst ons in dien zin den noodigen steun geschonken?

Ik durf zeggen dat deze wetenschap, als overal elders, belangrijke diensten heeft bewezen aan den Nederlandschennbsp;landbouw. Zelfs bezitten wij, in den strijd tegen de infec-teerende ziekten, een ondervinding als waarschijnlijk nergensnbsp;elders. Dank zij de vingerwijzingen van de veeartsenijkunstnbsp;hebben wij ze op voldoende wijze weten te bestrijden. Denbsp;runderpest en de besmettelijke longziekte van het rund b.v.nbsp;zijn ziekten die, voor Nederland, slechts .... een historisch belang opleveren.

Wat de overige ziekten betreft, overtuigd van de groote

-ocr page 317-

293

waarde van rationeele, op wetenschappelijke gegevens berustende, maatregelen in den strijd tegen de veeziekten, slaan wij hunne wetenschappelijke vorderingen nauwlettend gadenbsp;ten einde de practische toepassingen er van te kunnennbsp;vermeerderen.

Op deze wijze hebben wij ons voordeel gedaan met den vooruitgang van de veterinaire wetenschap in de laatstenbsp;tientallen van jaren verkregen door de samenwerking vannbsp;geleerden aller landen. Men kan terecht en zonder inbeeldingnbsp;van vooruitgang spreken. De bacteriologie, de antiseptiek,nbsp;het wetenschappelijk onderzoek langs experimenteelen weg,nbsp;hebben op veeartsenijkundig gebied niet minder ernstigenbsp;toepassing gevonden dan in de menschelijke geneeskunde.nbsp;Gij, beter dan ik, weet in welke mate de leerstellingen vannbsp;een Pasteur, een Lister, een Koch, den arbeid van denbsp;veeartsen hebben bezield en geleid.

Evennals in de heelkunde, in de verloskunde en in de inwendige geneeswijze, kan men dien invloed vaststellennbsp;in den strijd tegen de besmettelijke ziekten.

In één woord, de veeartsenijkunst heeft zich op de hoogte weten te houden van de hedendaagsche wetenschap.

Maar ook in andere richtingen zien wij de veeartsenijkunst een te waardeeren werkzaamheid ontwikkelen. Zij houdtnbsp;zich niet alleen met de zieke dieren bezig, maar evenzeernbsp;met de gezonde en hun voortteling.

Anderzijds zien wij dat de veeartsenijkunst zich niet alleen met de gezondheidsleer der dieren bezighoudt, maar eveneensnbsp;met verschillende vraagstukken die de hygiëne van dennbsp;mensch raken. Het is noodzakelijk, dat de veeartsen evenzeer specialiteiten zijn op het gebied van keuring van vleesch,nbsp;melk en andere van het dier afkomstige voedingsmiddelen,nbsp;zulks in het belang van de volksgezondheid.

Waar de veterinaire wetenschap geroepen is het volkswelzijn op verschillende wijzen te dienen, moet zij steeds op de ihoogte van haar taak blijven, en dit legt der regee-

-ocr page 318-

294

ringen den plicht op haar te steunen. De doeltreffende inrichting van den gezondheidsdienst en van het veeartse-nijkundig toezicht eischt voortdurend hare ambtelijke aandacht.

Het veeartsenijkundig onderwijs moet volmaakt worden in verband met den vooruitgang van de wetenschap. Hetnbsp;wetenschappelijk onderzoek moet worden aangemoedigd ennbsp;de vruchten van dat onderzoek moeten ter beschikking vannbsp;den landbouw gesteld worden. De Nederlandsche regeeringnbsp;gaat uit dien hoofde dan ook fier op het bezit van denbsp;Serotherapeutische Inrichting, eene instelling, welke, ondernbsp;de bekwame leiding van dr. Poels, een merkwaardig voorbeeld oplevert van den wetenschappelijken arbeid in onmiddellijk verband met de behoefte van de landbouwindustrie.

Welnu, mijne heeren. in de internationale congressen bezitten wij een geëigend en afdoend middel voor uitwisselingnbsp;van de resultaten van den wetenschappelijken arbeid en ternbsp;bevordering van overeenstemming ten aanzien van zaken vannbsp;gemeenschappelijk belang. Meer in ’t bijzonder ten aanziennbsp;van de veterinaire vraagstukken, kunnen zij niet alleen bevorderlijk zijn aan het tot overeenstemming geraken overnbsp;onderwerpen van zuiver wetenschappelijken aard, maarnbsp;evenzeer aan overeenstemming betrekkelijk vraagstukken vannbsp;practischen aard ten aanzien van den strijd tegen de in-fecteerende ziekten, de gelijkvormige inrichting van hetnbsp;onderwijs enz. De Nederlandsche regeering prijst zich gelukkig het IXe Internationale Veeartsenijkundig Congresnbsp;te ’s-Gravenhage vereenigd te zien. Onze regeering verwachtnbsp;er niet slechts voordeelen van voor ons land, maar evenzeernbsp;voor hen die er op vertegenwoordigd zijn. De regeeringnbsp;is overtuigd van het nuttige resultaat, wanneer zij zichnbsp;rekenschap geeft van het groot aantal geleerde mannen ennbsp;mannen van de practijk die uit alle landen naar ’s-Gravenhage zijn gekomen om aan de beraadslagingen deel te nemen.nbsp;En meer in ’t bijzonder acht zij zich gerechtigd tot vertrou-

-ocr page 319-

295

wen in den arbeid van dit congres, dank zij het groote aantaj officieele vertegenwoordigers die de vreemde regeeringennbsp;wel naar ’s-Gravenhage hebben willen afvaardigen op uit-noodiging van den heer minister van buitenlandsche zaken.

Mijne Heeren wij zijn zeer dankbaar voor de eer welke gij onze regeering en dit congres bewijst en ik heet U vannbsp;ganscher harte welkom.

In de Duitsche taal vervolgde toen de minister;

Den geachten heeren, die zich van de Duitsche taal bedienen, wil ik niet nalaten de verzekering te geven, dat hunne tegenwoordigheid zeer op prijs gesteld wordt. Wijnbsp;zijn met U door zoo vele banden van vriendschap en wetenschap verbonden, dat het groote aantal, waarin U naarnbsp;Holland gekomen zijt, ons niet alleen tot groote vreugdenbsp;stemt, maar ons een grooten steun voor het welslagen vannbsp;het congres waarborgt.

En in het Engelsch zeide de minister toen nog:

Mijne Heeren. De meesten uwer, die de Engelsche taal spreken, zijn de zee overgestoken, om ons de groote eernbsp;te bewijzen ons Congres te bezoeken. Wij zijn daar hartelijk verheugd over. Meer in het bijzonder waardeeren wijnbsp;het groot aantal leden uit Qroot-Britannië en koloniën,nbsp;waarmede wij door vele banden van vriendschap en handelnbsp;verbonden zijn. De Nederlandsche regeering dankt U zeernbsp;voor den aan het Congres, door uwe gewaardeerde tegenwoordigheid verleenden steun.

Ten slotte richtte de minister zich, weder in het Fransch, tot den Prins.

En thans. Koninklijke Hoogheid, vergunne U mij dat ik mij nogmaals tot U richt met het verzoek het Congres welnbsp;te willen openen.

Z. K. H. Prins Hendrik, alsnu het woord nemende, sprak, het eerste gedeelte eveneens, in de Fransche taal, als volgt:

Mijne Heeren,

Met veel genoegen heb ik de uitnoodiging van den heer

II

-ocr page 320-

296

minister van landbouw, nijverheid en handel, om heden dit belangwekkende congres te openen, aangenomen. Ik heetnbsp;u welkom, heeren leden van dit congres, die uit alle deeleunbsp;der wereld hier hebt willen samenkomen, ten einde overnbsp;den landbouw en de veeteelt, zoo belangrijke onderwerpen,nbsp;van gedachten te wisselen.

Te goed wetende dat voor Nederland de goede toestand van het vee van het hoogste belang is en dat de goed georganiseerde rijksveeartsenijkundige dienst evenals het volmaakte onderwijs in de veterinaire wetenschappen onmisbaarnbsp;zijn voor het welzijn van ons land, heb ik gemeend hetnbsp;beschermheerschap over dit congres met geestdiift te moetennbsp;aanvaarden.

Het spreekt van zelf dat, waar zooveel wetenschappelijke mannen zijn bijeengekomen om zulke urgente zaken tenbsp;behandelen, de beraadslagingen uiterst vruchtbaar zullennbsp;zijn.

Ik hoop, mijne heeren, dat uw arbeid met het grootst mogelijk succes moge bekroond worden. Onder dankzegging aan U, heer minister, voor uwe gewaardeerde tegenwoordigheid, verklaar ik het negende Internationale Vee-artsenijkundig Congres voor geopend.

Den Wunsch aussprechend, Meine Herren, dass Ihre Arbeit fruchtbar sei, erklare ich den IXten Internationalenbsp;Tierarztlichen Kongress für geöffnet.

Gentlemen, hoping that your work will meet every succes, 1 declare the Ninth International Veterinary Congres opened.”

Nadat de heer Schimmel, op voorstel van den minister van landbouw tot voorzitter van het congres was benoemd,nbsp;hield de heer Schimmel nog een rede, waarin een overzichtnbsp;gegeven werd van de geschiedenis der internationale vee-artsenijkundige congressen. Hij herinnerde dat het gelukkigenbsp;denkbeeld van een veeartsenijkundig congres is uitgegaannbsp;van een Edinburgsch professor, John Qamqee, die van 1831nbsp;tot 1894 leefde. Een schrijver van groote verdienste op

-ocr page 321-

297

veeartsenijkundig gebied, heeft hij veel bijgedragen tot de volmaking van de veeartsenijkunst.

Spreker wees er verder op, dat, heeft Engeland de eer van het idee gehad, Duitschland de eerste was die hetnbsp;denkbeeld tot uitvoering bracht en gelijktijdig deze bijeenkomsten heeft in het leven geroepen, welke heden ten dagenbsp;als van onberekenbaar nut worden beschouwd. In 1863nbsp;werd te Hamburg het eerste congres gehouden. Sprekernbsp;liet het licht vallen op het groote nut van een nauwkeurignbsp;veterinair toezicht ter voorkoming, van ontstaan en uitbreiding van de besmettelijk ziekten onder de dieren, maar ooknbsp;onder de menschen. Om dat doel te bereiken moeten denbsp;verschillende regeeringen, steunende op veeartsenijkundigenbsp;adviezen, tot overeenstemming komen ten aanzien der tenbsp;nemen maatregelen om het gevaar af te wenden. De gedachtenwisseling over en de aanneming van zulke maatregelen kan nergens beter geschieden dan in een congres,nbsp;waarin, gelijk tot dusver steeds het geval was, de adviezennbsp;worden onderzocht door specialiteiten uit verschillendenbsp;landen.

Had het internationale congres niets anders tot taak dan de bovenomschrevene, zou zulks reeds een voldoende redennbsp;van bestaan zijn. Maar de taak der congressisten is gaandeweg zoodanig toegenomen, dat zij overstelpend lijkt tenbsp;worden en men begint te vreezen dat sommigen zich uit denbsp;congressen zullen terugtrekken, ontevreden dat zij geen tijdnbsp;meer kunnen vinden voor speciale studies. Het spreektnbsp;echter van zelve dat het congres zich niet met specialenbsp;rechten kan bezighouden, tenzij van een buitengewoonnbsp;belang, gelijk het geval is met kanker. Het voornaamstenbsp;doel van het congres moet zijn de ontdekking en het aanwenden van de beste maatregelen om de veeziekte tenbsp;bestrijden; op deze wijze kan het congres bijdragen totnbsp;den nationalen rijkdom maar bovenal den mensch beschermen tegen de ziekten welke hen door de dieren en hunne

-ocr page 322-

298

voortbrengselen kunnen worden overgebracht. Het bijkomstige doel van het congres kan zijn den vooruitgang van de veterinaire wetenschap in het algemeen en, voor zooveelnbsp;noodig, van de beroepsbelangen.

De geregelde samenkomst der eminente mannen op veeartsenijkundig gebied heeft nog een ander onbetwistbaarnbsp;nut: zij leeren elkander kennen en elkaar waardeeren; kleinenbsp;wetenschappelijke geschillen zijn op deze wijze minnelijknbsp;opgelost en zulks komt de verschillende rijken ten goede.

Spreker gaf nu verder uitvoerige bijzonderheden over de verschillende congressen, sedert het eerste congres gehouden, waarbij hij er o.a. op wees, dat zij steeds in belangrijkheid en omvang toenamen, waar immers de wetenschapnbsp;van jaar tot jaar hooger eischen stelde. Spreker concludeerdenbsp;dat een groot deel der congressen in de kleine staten vannbsp;Europa is gehouden en die traditie zet zich voort, wijl ditnbsp;jaar Holland de eer heeft het congres te ontvangen.

Spreker achtte het niet noodig te betoogen, dat wij trotsch zijn op die eer en dat wij ons willen beijveren om het 9enbsp;congres even goed te doen slagen als de vorige. Dat wijnbsp;daarbij gesteund worden door onzen Koninklijken Beschermheer en door onze regeering op een niet genoeg te waardeeren wijze, waarvoor wij diep erkentelijk zijn, had sprekernbsp;— zeide hij — reeds in den aanvang zijner rede herinnerd.

Maar ook u, heer directeur-generaal van den landbouw, zijn wij veel en oprechten dank verschuldigd, want uwen steunnbsp;en uwe ervaren raadgevingen hebben ons nooit ontbroken.nbsp;Dank zij uw aanmoedigend woord en uw stoffelijke hulp,nbsp;hebben wij alle moeilijkheden, die wij op onzen weg vonden, overwonnen.

Ten slotte riep hij het welkom toe aan alle dames en heeren, allen autoriteiten op verschillende gebieden vannbsp;werkzaamheid, verwelkomde hij de vice-presidenten ennbsp;eereleden van het congres, de vertegenwoordigers der verschillende staten, gemeenten, hoogescholen, scholen en veree-

-ocr page 323-

299

nigingen, kortom vereenigde hij in een woord van welkom allen die deze eerste bijeenkomst met hunne tegenwoordigheid •nbsp;hebben willen vereeren.

In de Duitsche en Engelsche taal herhaalde spreker zijn verwelkoming.

Aan het slot stelde hij voor te benoemen tot eerelid van het Congres, dr. S. Arloinq, directeur van de Veeartsenijkun-dige school te Lyon, een voorstel dat door luid applaus werdnbsp;bekrachtigd. Op voorstel van den congresvoorzitter werdennbsp;daarna benoemd de voorzitters en onder-voorzitters voor denbsp;algemeene- en voor de sectie-vergaderingen, de secretarisgeneraal en de adjunct-secretarissen, zoomede de the-saurier-generaal van het Congres,

De voorzitter gaf alsnu het woord aan dr. A. Lydtn, voorzitter van het Permanente bureau van het Congres, die aan de aanwezigen mededeelde dat het bureau in opdracht vannbsp;het Congres te Boedapest, een reglement voor de internationale congressen had ontworpen, dat hij thans aan hetnbsp;congres ter goedkeuring aanbood. Het congres keurde hetnbsp;reglement goed.

De secretaris-generaal, prof. de Jong, gaf alsnu een breedvoerige schets van de voorbereidende werkzaamhedennbsp;voor dit congres, waarbij hij gelegenheid vond, onder hartelijk applaus, dank te brengen aan den Prins voor denbsp;aanvaarding van het Beschermheerschap, en aan de Neder-landsche regeering, meer in het bijzonder den minister ennbsp;den directeur-generaal van landbouw voor de krachtigenbsp;medewerking.

De secretaris-generaal constateerde dat het, dank zij den ondervonden steun, mogelijk was geweest een aantal zeernbsp;belangrijke onderwerpen op het werkprogram van het Congres te brengen.

Spreker wees er op dat de organisatie niet zonder moeilijkheden was gegaan. De permanente commissie der Internationale Veeartsenijkundige Congressen vormde een nieuwe

-ocr page 324-

300

instelling, waarvan men gehouden was de recliten te eerbiedigen. Nu zou het scheppen van vijf onafhankelijke afdee-lingen, zonder er nog rekening mede te houden dat het goed scheen een vrij groot aantal belangrijke vraagstukken innbsp;algemeene vergaderingen te doen behandelen, aan het congres een nog veel grooter strekking geven dan die der vorige.nbsp;Onder deze omstandigheden, heeft de permanente commissienbsp;ons op hoogelijk te waardeeren wijze gesteund dank zij denbsp;ervaring harer leden en voornamelijk van haren voorzitter,nbsp;den hooggeachten geheimraad dr. Lydtin te Baden-Baden.

Op verzoek van het uitvoerend comité heeft hij in alle deelen der wereld nationale comités gevormd, door de zorgennbsp;van de permanente commissie. Het getal der op het congres tenbsp;behandelen onderwerpen (32) overtreft dan ook dat der vorigenbsp;congressen en wij hebben voordeel getrokken van de zeernbsp;welwillende medewerking dezer commissie bij hunne formu-leering en rangschikking.

Ten einde rapporten over deze 32 onderwerpen te kunnen samenstellen, heeft het comité 145 rapporteurs uitge-noodigd, waarvan 111 aan onze roepstem gehoor gaven, ons hiermede de groote eer bewijzende van hun bekwamennbsp;arbeid te kumen profiteeren.

Z.Exc. de minister van buitenlandsche zaken heeft zich, met eene welwillendheid voor welke het uitvoerend comiténbsp;hem grooten dank verschuldigd is, belast met het richtennbsp;van uitnoodigingen aan de vreemde regeeringen ten eindenbsp;zich te doen vertegenwoordigen op het congres doornbsp;officieele delegaties. Terzelfder tijd nam Z.Exc. de zorg opnbsp;zich er melding van te doen maken dat men evenzeer denbsp;officieele vertegenwoordiging zou waardeeren van de uni-versiteiten, veeartsenijkundige scholen en veeartsenijkundige-en wetenschappelijke instellingen.

Bovendien heeft het Comité nog uitnoodigingen gezonden aan enkele vereenigingen, autoriteiten enz.

De resultaten gaven groote voldoening. Vijf en dertig

-ocr page 325-

301

vreemde regeeringen hebben 110 officieele afgevaardigdigden gezonden. Wij tellen 27 gedelegeerden van universiteiten ennbsp;scholen; 34 gedelegeerden van provincies en steden, en 86nbsp;afgevaardigden van maatschappijen en corporaties, vertegenwoordigende te zamen een aantal van 257 gedelegeerden,nbsp;terwijl wij nog de namen van verscheidene andere vertegenwoordigers wachten.

En wat het aantal leden betreft, is het voor onze regee-ring en voor ons bijzonder aangenaam te kunnen vaststellen dat een aanzienlijk aantal veeartsen en geneeskundigen uitnbsp;alle landen zich hebben doen inschijven. Wij tellen op ditnbsp;oogenblik 1373 gewone en 75 buitengewone leden, te zamennbsp;alzoo 1448. En met groote dankbaarheid moeten wij vermelden dat ook de dames ons congres hebben willennbsp;begunstigen met hare adhaesie, ten getale van 164.

Onder de gewone leden zijn de verschillende naties als volgt vervegenwoordigd:

Oostenrijk 186, Noord-Afrika 5, Zuid-Afrika 88, Argentinië 34, Duitschland 212, Engeland 36, Brazilië 9, België 89,nbsp;Bulgarije 10, Canada 4, Chili 1, Cuba 1, Denemarken 25,nbsp;Spanje 5, Vereenigde Staten van Noord-Amerika 10, Frankrijknbsp;64, Hongarije 86, Italië 14, Japan 2, Noorwegen 1, Nieuw-Zeeland 1, Nederland 319, Peru 2, Portugal 2, Queenslandnbsp;1, Roemenië 45, Rusland 37, Servië 21, Zweden 19, Zwitserland 40,Uruguay 4.

Met het oog op de eischen betreffende de verschillende zalen en lokalen voor de algemeene vergaderingen en denbsp;sectie-bijeenkomsten, heeft het uitvoerend comité beslotennbsp;het congres te Scheveningen te doen houden en wij zijnnbsp;zeer veel verplicht aan de directie van de Maatschappijnbsp;Zeebad Scheveningen, die het comité met alle kracht heeftnbsp;bijgestaan opdat het congres een waardige ontvangst zounbsp;kunnen ten deel vallen.

Eindelijk heeft het uitvoerend comité de medewerking verkregen van een dames-comité, dat zich er mede zal be-

-ocr page 326-

302

lasten aan de dames haar verblijf te ’s-Gravenhage-Sche-veningen aangenaam te maken, terwijl een zeker aantal commissarissen zich gelukkig zal achten de noodige inlichtingen aan de congresleden te verschaffen. Men heeft eenigenbsp;feestelijkheden georganiseerd ter aangename afwisseling vannbsp;den wetenschappelijken arbeid. Tijdens het congres zalnbsp;een tocht plaats hebben naar de belangrijke haven vannbsp;Rotterdam, terwijl na het congres groote excursies denbsp;gelegenheid zullen bieden tot het leeren kennen van denbsp;belangrijkste streken van ons vaderland.

Alvorens te eindigen, achte spr. het zijn plicht, ook zijnerzijds te constateeren, dat gedurende de voorbereiding van het congres, het uitvoerend comité tot het einde toenbsp;genoten heeft van de welwillendheid van zijne Koninklijkenbsp;Hoogheid den Prins der Nederlanden, Beschermheer vannbsp;het congres; van den voortdurenden steun van Harer Ma-jesteit ’s regeering en meer in ’t bijzonder van ZExc. dennbsp;minister van landbouw, nijverheid en handel; voorts vannbsp;de machtige medewerking van den directeur-generaal vannbsp;den landbouw, een en ander gunstige factoren zonder welkenbsp;het onmogelijk zou zijn geweest dit congres te organiseeren.

Ten aanzien van al deze hooggeplaatste personen is het een dure plicht, ook in dit verslag de diepe erkentelijknbsp;heid van het uitvoerend comité en in ’t bijzonder van des-zelfs secretaris-generaal tot uitdrukking te brengen, (Levendig applaus).

De congresvoorzitter stelde vervolgens de eerste gedelegeerden van de verschillende landen in de gelegenheid het congres toe te spreken. Daarvan maakten achtereenvolgensnbsp;gebruik, de eerste gedelegeerden van Duitschland, Engeland,nbsp;Oostenrijk, Argentinië, België, Denemarken, Frankrijk, Japan,nbsp;Italië, Hongarije, Noorwegen, Rumenië en IRusland. Zijnbsp;riepen allen namens hun respectieve regeeringen het congresnbsp;het welkom toe, Z. K. H. den Prins dank zeggend voor denbsp;eer het congres bewezen, door de aanvaarding van het

-ocr page 327-

303

beschermheerschap en door het uitspreken van de openingsrede. Volstonden de meeste gedelegeerden met een kort woord ter begroeting, de eerste gedelegeerden van Duitschlandnbsp;de heer Schroeter, van Engeland, de heer Mac Fadyeannbsp;en van België, de heer dr. Stubbe, vonden gelegenheidnbsp;hunne voldoening uit te spreken over het feit, dat ditmaalnbsp;het congres bijeenkwam in de residentie van Nederland, ofnbsp;gelijk de heer Schroeter opmerkte in het land van Rembrandt, in het land met een zoo schitterende historie, waarnbsp;steeds zoo uitnemende begrippen van vrijheid zijn gehuldigdnbsp;en waar, dank zij het vrije onderzoek, de wetenschap bloeitnbsp;op elk gebied, niet het minst de veeartsenijkundige wetenschap, die hier te lande een zoo hooge vlucht heeft genomen,nbsp;en aan de bevordering van den landbouw zoo zeer tennbsp;goede is gekomen. De Nederlanders hebben er steeds naarnbsp;gestreefd, waar dit mogelijk was, de hulpmiddelen toe tenbsp;passen die de moderne wetenschap, na nauwkeurig onderzoek en grondige, diepgaande studie aan de hand deed, ennbsp;de heer Schroeter hield zich overtuigd dat ook thans denbsp;gedelegeerden naar hun landen zouden terugkeeren, verruimdnbsp;van blik en rijk aan nieuwe denkbeelden die zij ongetwijfeldnbsp;van dit congres zouden medenemen.

De heer Mac Fadyean dankte in het bijzonder minister Talma voor zijn vriendelijkheid om wel willen herinnerennbsp;aan de nauwe banden die speciaal op handelsgebeid tus-schen Nederland en Engeland bestaan. Hij gaf zijnerzijdsnbsp;gaarne de verzekering dat zijn landgenooten steeds metnbsp;groote belangstelling volgen den vooruitgang van Nederlandnbsp;op schier elk gebied.

Gaarne zouden de Engelschen deelnemen aan de debatten op dit congres, overtuigd als zij waren, dat die debattennbsp;tot schitterende uitkomsten zouden leiden. Hij en zijnnbsp;landgenooten waren met groot genoegen naar het gastvrijenbsp;Nederland getogen en zij koesterden de verwachting datnbsp;zij de beste herinneringen aan hun verblijf in Nederland

-ocr page 328-

304

en aan de residentie van de lieftallige Koningin van Holland zouden inedenemen.

De eerste gedelegeerde van België, dr. Stubbe, sprak zijn beste wenschen uit voor het welslagen van het congres.nbsp;Hij achtte het voor zijn landgenooten van niet geringe betee-kenis dat dit congres ditmaal in Nederland bijeenkwam,nbsp;op het oogenblik dat zeer bekwame mannen uit Belgiënbsp;en Nederland werkzaam zijn om door vriendschappelijkenbsp;samenwerking te komen tot een krachtige bevordering vannbsp;wederzijdsche belangen.

De verschillende sprekers werden herhaaldelijk krachtig toegejuicht, terwijl de redevoeringen werden afgewisseldnbsp;door de voordracht van de Einleitung uit de file acte vannbsp;Lohengrin en de Kronungsmarsch uit de Profeet, door hetnbsp;Philharmonisch Orkest.

Tegen vier uur sloot de voorzitter de openingszitting en verlieten de aanwezigen onder de tonen van den Veteri-nairmarsch, gearrangeerd door den tweeden kapelmeester,nbsp;Otto Marienhagen, de Kurzaal.

De Prins begaf zich daarna met den minister van landbouw naar een der bijzalen, waar, onder aanbieding van den eerewijn, de eerste gedelegeerden aan Z. K. H. werdennbsp;voorgesteld.

De Prins plaatste ter gelegenheid van zijn bezoek. Zijne handteekening in het guldenboek van het Kurhaus. Ooknbsp;de leden van het uitvoerend comité zoomede verschillendenbsp;gedelegeerden, zetten hun naamteekening in dat boek, eennbsp;en ander op een bijzonder blad, waarop de attributen vannbsp;de veeartsenijkunde waren aangebracht.

De eerste algemeene vergadering, gehouden op Maandag 13 September, werd vereerd door de tegenwoordigheid vannbsp;den Koninklijken beschermheer en werd geleid door Dr.nbsp;A. Lijdtin. De te behandelen onderwerpen waren de bestrijding van de varkenspest en de besmettelijke borstziektenbsp;der varkens en de bescherming van de uitoefening van de

-ocr page 329-

305

veeartsenijkunde. Levendige debatten werden vooral over het eerste onderwerp gevoerd. Voor de conclusies van hetnbsp;congres verwijs ik naar eene volgende aflevering van onsnbsp;tijdschrift waar ze alle in zullen verschijnen.

In de daarop gehouden middagzitting werd behandeld de rol van den veearts in zake zoötechnische vraagstukken,nbsp;een onderwerp niet alleen van groot belang voor Europanbsp;maar eveneens voor Nederlandsch-Indië. De conclusienbsp;van het congres was, zij het misschien ook minder sterknbsp;uitgedrukt, volkomen dezelfde als neergelegd in het Verzoekschrift van de Vereeniging gericht aan Zijne Excellentie dennbsp;Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië naar aanleiding van de benoeming van den Heer PosNO.

Met veel belangstelling werd daarop de rede van den Heer Hutyra gevolgd over de voorwaarden ter verkrijgingnbsp;van den graad van doctor in de veeartsenijkunde en ondernbsp;levendig applaus zijne conclusie aangenomen.

Oostenrijk-Hongarije kan er op bogen de eerste te zijn geweest, die aan eene zelfstandige veeartsenijkundige hooge-school het promotierecht verleende. Laten we hopen datnbsp;spoedig andere staten zullen volgen en dat Nederlandnbsp;niet de laatste zal zijn.

Des avonds had na afloop van een schitterend diner door minister Talma aan de eerste gedelegeerden aangeboden en dat bijgewoond werd door Z. K. H. den Prinsnbsp;der Nederlanden, in het Kurhaus te Scheveningen, denbsp;ofiicieele ontvangst van de congresleden met hunne damesnbsp;plaats. Tot op een laat uur bleven de genoodigden bijeen,nbsp;vol lof over den schitterenden avond.

Dien zelfden dag had op initiatief van den kapitein-paardenarts van het Italiaansche leger Tricoleo en den luitenant-paardenarts Thomassen eene vergadering plaatsnbsp;van de verschillende paardenartsen op het congres tegenwoordig en werd in beginsel besloten tot het oprichtennbsp;van een Internationaal Militair-veterinair comité, dat zich

20

-ocr page 330-

306

bezig zal houden met vraagstukken het leger betreffende.

Op de 2de algemeene vergadering, den volgenden dag gehouden, was de hoofdschotel „Vleeschkeuring en Melk-controle”. De conclusies van Dr. Edelmann ondergingennbsp;eenige kleine veranderingen door Prof. Ostertaq voorgesteldnbsp;en eenstemmig werd daarop aangenomen dat vleeschkeuringnbsp;overal waar ze nog niet bestaat, om hare groote betee-kenis voor de openbare gezondheidsdienst, moet ingevoerdnbsp;worden.

Daar de rapporteur over het onderwerp melkcontrole niet aanwezig was, leidde Prof Ostertaq dit onderwerpnbsp;in. Na een kleine verandering van Prof. de Jong werdnbsp;door Ostertaq het volgende geformuleerd.

Een regeling van de melkcontrole is dringend noodzakelijk. Zij behoort te bestaan zoowel uit stal- als marktcontrole;nbsp;de eerste met het oog op voeding, verpleging enz. dernbsp;dieren, de tweede met het oog op het in den handelnbsp;brengen van kolostraal melk en de aantooning van pathogenenbsp;bacteriën. De opsporing van vervalschingsmiddelen en denbsp;kwestie van conserveering behoort te berusten bij een chemisch gevormden technicus.

(Op voorstel van Prof. DE Jong werd het woord chemicus door Prof. Ostertaq gebruikt, veranderd in bovengenoemdennbsp;zin).

Den avond van dezen dag was de Heer Schimmel de gastheer van een groot aantal congresleden bij een diner in de zalen van het Kurhaus waar bovendien o. a. minister Talma,nbsp;de gezanten van verschillende mogendheden, de directeur-generaal van landbouw aanzaten. Onder veel enthousiasmenbsp;werd door den heer Schimmel eene dronk op de geheelenbsp;Koninklijke familie ingesteld onder de tonen van het Wilhelmus en werden telegrammen verzonden aan de ledennbsp;van de Koninklijke familie. Aan het dessert werd doornbsp;verschillende heeren het woord gericht tot den Heernbsp;Schimmel, Prof. de Jong, Minister Talma, om hen te

-ocr page 331-

307

danken voor alles wat zij voor het congres gedaan hadden en deden.

Op Donderdag den 16den September presideerde Prof. SiR Mac Fadyean de 3de algemeene vergadering met denbsp;onderwerpen „Protozöen ziekten” en „Controle van seranbsp;en bacteriën producten”. De voorstellen van Dr. A. Theilernbsp;uit Zuid-Afrika, behelzende de stichting van een Internationaal bureau voor tropische ziekten en de bestudeeringnbsp;van deze ziekten van regeeringswege werden onder luidenbsp;bijvalsbetuigingen aangenomen. Wat betrett de controlenbsp;van sera sprak het Congres als hare meening uit dat indiennbsp;de sera niet van staatswege bereid werden, zij in elk gevalnbsp;moeten staan onder controle van den staat.

De 4e en 5e algemeene vergadering behandelden in hoofdzaak de tuberculose. Wat betreft de vogeltuberculosenbsp;werd aangenomen dat de bac. tuberculosis avium ondernbsp;bepaalde omstandigheden zoogdieren kan infecteeren ennbsp;dus daaromtrent dezelfde maatregelen moeten worden genomen als t. o. z. van vleesch van tuberculeuze zoogdieren.

De laatst te behandelen onderwerpen waren de de onvruchtbaarheid van het rund in verband met besmettelijke ziekten van de geslachtsorganen, waarbij de conclusies vannbsp;Prof. Hess werden aangenomen en de bestrijding vannbsp;de tuberculose van staatswege. Bij de behandeling vannbsp;dit onderwerp waren de minister Talma en de directeur-generaal van Landbouw aanwezig.

De zitting werd geleid door den op dit congres tot eerelid benoemden Prof. Arloing. De conclusies van Prof. Ostertagnbsp;werden met eene wijziging van Prof. Bang aangenomen.

Dr. J. POELS stelde daarop voor de bestrijding van de tuberculose te bevorderen door de benoeming van eennbsp;Internationaal comité, liefst direct te benoemen. Hierovernbsp;ontspon zich een levendig debat waarbij de eene groep denbsp;bestrijding der tuberculose voor ieder land afzonderlijk, denbsp;andere groep de bestrijding algemeen wilde regelen.

-ocr page 332-

308

Dr. PoELS legt zich dan bij het voorstel van Prof. de Jong neer om aan het permanente comité de oprichtingnbsp;van het door hem gewenschte Internationale comité totnbsp;bestrijding der tuberculose op te dragen.

Den avond van den 17den September werd eene gala voorstelling in den Koninklijken schouwburg gegeven. Dezenbsp;was voor de congressisten geheel gereserveerd. De welnbsp;verzorgde avond bleek naar het applaus te oordeelen zeernbsp;in den smaak te vallen.

Wegens gebrek aan tijd heeft het congres het onderwerp „Bouw en inrichting van stallen” tot het eerst volgendenbsp;congres moeten verschuiven.

Zaterdagmiddag hield de Heer ScHiMMELde sluitingsrede van het 9e Veeartsenijkundig Congres welke hij in denbsp;Fransche taal uitsprak en die hier volgt:

Dames en Heeren.

De reiziger die aan het einde van een lange reis is gekomen, is aan zichzelven verplicht een blik te werpen op den door hem afgelegden weg, ten einde uit de ondervinding, in het verleden opgedaan, de meest heilzame lessennbsp;voor de toekomst te kunnen trekken.

Mijne Heeren, het Congres dat geëindigd is, heeft weer opnieuw het onbetwistbare nut en de onberekenbare strekking aangetoond van deze bijeenkomsten van veeartsenij-kundige leeraren en veeartsen.

De beraadslagingen, welke wij hebben bijgewoond, zullen, daaraan twijfel ik niet, bijdragen tot het welzijn der natiën,nbsp;niet slechts uit een gezondheidsoogpunt der individuen,nbsp;maar tevens met het oog op de bronnen van inkomst dernbsp;Staten, waar immers de rijkdom van een land hauw verbonden is met den goeden toestand van zijn vee.

Ziedaar een eerste voordeel, dat dit Congres ons zal verschaffen. Het tweede voordeel, mijne heeren, —verguntnbsp;mij het u te zeggen —is de band van solidariteit, zijn denbsp;vriendschappelijke betrekkingen welke het geschapen heeft

-ocr page 333-

309

tusschen u allen. Inderdaad hebt gij, heeren die aan het hoofd geplaatst zijt van veeartsenijkundige instellingen, maarnbsp;ook gij, heeren, die de raadslieden vormt van de verschillende regeeringen, geleerd elkander te verstaan, en hebt gijnbsp;een kennismaking hernieuwd sedert een vorig Congres; ennbsp;deze kennismaking tusschen geleerden, welke steeds eennbsp;wederkeerige achting met zich brengt, is een uiterst voor-deelig resultaat, dat ik mij gelukkig reken te kunnennbsp;toejuichen.

Het permanente comité der Internationale Veeartsenijkundige Congressen verdient alle mogelijken lof voor de bewonderenswaardige wijze, waarop het dit Congres heeftnbsp;voorbereid. Intusschen is er één punt, waarop ik de aandacht van het comité moet vestigen, en dat is de overvloednbsp;van vraagstukken welke op het programma voorkomen.

In de toekomst zullen de congressen zich moeten beperken tot de ziekten, toestanden en bepalingen welke uitsluitend belang hebben uit een internationaal oogpunt. Bijzondere toestanden, slechts van belang voor een enkelnbsp;land, zullen gestrengelijk geweerd moeten worden; evennbsp;onverbiddelijk zullen van het programma moeten verwijderdnbsp;worden de reeds eenmaal in beraadslaging geweest zijndenbsp;en tot een oplossing gebrachte vraagstukken, tenzij ze totnbsp;geheel nieuwe beschouwingen aanleiding hebben gegeven.

Ik acht mij thans gelukkig te kunnen vaststellen, dat de beraadslagingen, gehouden tijdens de verschillende congreszittingen, zich strikt gehouden hebben binnen de grenzennbsp;van den goeden toon en de volmaaktste hoffelijkheid, waarnbsp;de voorstanders van de eene meenig steeds vol waardeeringnbsp;en achting bleven tegenover de verdedigers der tegenovergestelde meening. Het spreekt van zelf dat deze volmaaktenbsp;hoffelijkheid en kiesche tact de verkregen resultaten innbsp;hooge mate hebben bevorderd. Mogen zij er toe bijdragen,nbsp;van dit congres de beste herinnering mede te geven.

Eindelijk rust op mij de aangename doch teedere taak

-ocr page 334-

310

allen, die tot het welslagen van het congres hebben bijgedragen, dank te zeggen.

In de eerste plaats (en ik houd mij overtuigd uw aller gevoelens te vertolken) moet ik mijn eerbiedigen dank uitspreken jegens Z. K. H. Hendrik, Prins der Nederlanden,nbsp;Groot-Hertog van Mecklenburg, die dit congres wel heeftnbsp;willen vergunnen zich onder Zijne hooge bescherming tenbsp;stellen. Wij zijn hem te meer uiterst dankbaar, dat Hij hetnbsp;congres met Zijne tegenwoordigheid heeft willen vereerennbsp;en ten koninklijke paleize, een groot aantal der leden vannbsp;het congres heeft ontvangen. Ik acht mij gelukkig hier bijnbsp;te kunnen voegen, dat Z. K. H. den wensch heeft te kennennbsp;gegeven binnenkort de serum-inrichting te Rotterdam tenbsp;bezoeken.

Ik dank van ganscher harte de Nederlandsche regeering, dat zij zelve het initiatief heeft genomen tot het uitnoodi-gen van het 9e internationaal veterinair congres om hiernbsp;bijeen te komen, ik dank haar vooral voor de belangstellingnbsp;welke zij ons heeft bewezen door het ter beschikking stellennbsp;van een aanzienlijk bedrag aan ons organisatie-comité;nbsp;meer in het bijzonder dank ik den heer Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, voorzitter van ons eere-comité.

Dank ook aan laatst bedoeld eere-comité, dat het ons zijn zedelijken steun heeft verleend en op deze wijze heeftnbsp;bijgedragen tot vermeerdering van den luister van ons congres. De vreemde regeeringen hebben, in de luisterrijkenbsp;namen van onze eere-leden een waarborg gezien voor dennbsp;ernst en de belangrijkheid van onze samenkomsten ennbsp;daarom hebben zij niet geaarzeld ons vertegenwoordigersnbsp;te zenden van zoo groote distinctie.

Dank aan ons eere-comité voor dien machtigen steun.

Dank aan allen die gedurende verscheidene jaren hebben gearbeid aan de voorbereiding van het congres en in hetnbsp;bijzonder aan zijn secretaris-generaal, professor de Jong,nbsp;en aan zijn penningmeester, den heer Van Esveld, die zich

-ocr page 335-

311

van hun uiterst moeilijke taak hebben gekweten op een boven allen lof verheven wijze.

Maar wat zou een congres beteekenen zonder leden die er aan deelnemen, een congres zonder congressisten, eennbsp;congres zonder het groote aantal geleerden, die er de opnbsp;het programma vermelde vraagstukken komen bespreken,nbsp;om er de vruchten van hun studiën en van hun ervaringennbsp;te brengen, om er hun meeningen te verkondigen en tenbsp;verdedigen? Mijne Heeren, ik breng U mijn hartelijkennbsp;dank voor al het wetenschappelijke licht dat gij ter congressenbsp;ontstoken hebt, en dat gij hebt doen schitteren voor denbsp;oogen van al zijn leden.

Dank aan de directie van het Zeebad, dat zich steeds zoo welwillend heeft betoond voor ons organisatie-comiténbsp;en vooral dóordien het alle zalen van zijn beide hotelsnbsp;kosteloos tot onze beschikking heeft gesteld.

Mijne Heeren het is mij onmogelijk allen in het bijzonder te bedanken die tot het succes van het congres hebben bijgedragen, maar ben ik overtuigd de tolk te zijn van denbsp;veeartsen in Holland, wanneer ik die allen, zonder onderscheid, dank voor den steun en de hulp die zij ons hebbennbsp;verleend. Bijzonder dank ik de dames en heeren die,nbsp;hoewel geen deel iiitmakende van het veeartsenijkundigenbsp;corps, ons wel hunne zeer op prijs gestelde diensten hebbennbsp;willen bewijzen, en hier mag ik niet vergeten den heer DEnbsp;JONGH VAN Arkkel, den directeur van het inlichtingenbureau, tot wien ik mijn oprechten dank richt.

Nadat de voorzitter deze laatste zinsneden herhaald had in de Duitsche en Engelsche talen, g'af hij het woord aannbsp;den minister van landbouw, nijverheid en handel voor hetnbsp;uitspreken van de sluitingsrede.

Minister Talma hield hierop de volgende rede eveneens in het Fransch.

Heeren gedelegeerden van regeeringen, universiteiten, scholen en verschillende vereenigingen.

-ocr page 336-

312

Heeren leden van het eere-coniité en van het uitvoerend comité,

Dames en Heeren,

Ziehier het oogenblik aangebroken waarop uw arbeid is geëindigd, en het is mij een eer en genoegen tevens eenigenbsp;woorden van afscheid te kunnen spreken.

Ik kan dat doen doordrongen van een gevoel van dankbaarheid dat, ik houd er mij van verzekerd, door u allen gedeeld wordt, want uw congres is een waar succes geweestnbsp;en ik ben overtuigd dat de naam van onze schoone stadnbsp;verbonden zal blijven aan uwe herinnering aan een vruchtbaren arbeid, een hartelijk gemeende gastvrijheid, een nuttignbsp;en aangenaam verblijf.

Voor U, mijne Heeren, die het conges met zooveel zorgen en onvermoeide toewijding hebt voorbereid, moetnbsp;het een oogenblik van goote voldoening zijn, uwe pogingennbsp;bekroond te zien.

Niet te vergeefs is dit congres bijeengekomen. Honderden geleerden en mannen van de praktijk hebben elkaar ontmoet; zij hebben hun inzichten en de resultaten vannbsp;hunne ondervinding kunnen wisselen en hierdoor den gedachtenkring kunnen verruimen en den machtigen invloednbsp;kunnen ondervinden van een grootsche betooging van denbsp;wetenschap, die zij dienen.

Maar het congres heeft evenzeer vruchten gedragen voor de wetenschap. Moeilijke nasporingen, leidende tot een zorgvuldig opgebouwde theorie, zijn hier medegedeeld voor eennbsp;bevoegd gehoor en de welwillende en scherpzinnige critiek,nbsp;welke zij hebben geVonden, zendt den werker, met nieuwennbsp;ijver bezield, terug naar zijn studeervertrek of zijn laboratoruim.

Buitendien heeft het congres een groote beteekenis gehad voor de vraagstukken van hygiëne en den veeartsenijkun-digen dienst betretfende, op welke ik nadruk durf leggen,nbsp;wijl het op dit gebied, meer dan op elk ander is, dat hetnbsp;congres de aandacht trekt van hen die, evenals ik slechts

-ocr page 337-

313

nederige leeken zijn op elk gebied van de veeartsenij-kundige wetenschap.-

Onder hen, die met aandacht de agrarische vraagstukken in Nederland hebben gevolgd, is er niemand die zich geennbsp;rekenschap geeft van het gewicht uwer beraadslagingen ennbsp;uwe besluiten ten aanzien van het mond- en klauwzeer, denbsp;ziekte tegenover welke men zich, 10 jaren geleden, overwonnen had verklaard, maar die in de laatste jaren onophoudelijk bestreden wordt, een strijd waarin wij althansnbsp;voor het oogenblik, overwinnaar zijn. Wij zullen dien strijd,nbsp;die onze veeartsen maanden lang bezig hield, volhouden,nbsp;voorgelicht door uwe adviezen.

En vervolgens die andere ziekte, van nog grooter gewicht, de tuberculose, die geesel der menschheid, welke zoovele veelbelovende levens afsnijdt.

Bij uwe beraadslagingen hebt gij gewezen op de gevaren waarmede zij ook ons vee bedreigt en elkeen is in staatnbsp;te begrijpen den zwaren last, welken zij op den landbouwnbsp;doet rusten.

De strijd tegen de tuberculose, een strijd tegen welken de regeeringen, de veeartsen en de landbouwers in eennbsp;nieuw drievoudig verbond vereenigd behooren op te trekken, moet een nieuwen stoot ontvangen van den verlichtennbsp;arbeid van dit congres.

Gij hebt een ontwaken voorbereid van het volksgeweten, waardoor de macht der regeering, de wetenschap, de toewijding der veeartsen, en de zorgen der landbouwers kunnennbsp;gecombineerd worden in een machtige poging ter bestrijding dezer ziekte, die, meer dan eenige andere, den voort-durenden voorspoed van onzen landbouw bedreigt.

Maar ik behoef niet verder over uwen arbeid uit te weiden. Anderen, bevoegder dan ik, zullen de rekeningnbsp;van het congres opmaken. Ik gevoel slechts behoefte unbsp;te zeggen hoe dankbaar ik ben voor hetgeen gij tot standnbsp;hebt gebracht en dat ik den oprechten wensch koester dat

-ocr page 338-

314

dit congres het uitgangspunt zal vormen voor nieuwe stappen in het belang van landbouw, hygiène en wetenschap.

Met dezen wensch, mijne Heeren, sluit ik het Negende Internationaal Veeartsenijkundig Congres.

Door het congres zijn in de sluitingszitting van heden de volgende telegrammen verzonden:

Aan Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden.

Paleis Het Loo.

Het Negende Internationaal Veeartsenijkundige Congres, in sluitingszitting vereenigd in Uwe Koninklijke residentie,nbsp;dankt Uwe Majesteit voor de gastvrijheid welke Zij hetnbsp;heeft willen verleenen en verzoekt Haar de uitdrukking vannbsp;zijn gevoelens van diepsten eerbied te willen aanvaarden.

Schimmel, President.

Aan Hare Majesteit de Koningin-Moeder,

Paleis Soestdijk.

Het Negende Internationaal Veeartsenijkundig Congres, in sluitingszitting vereenigd te Scheveningen, wil niet uitééngaan zonder Uwe Majesteit de verzekering van zijn onver-anderlijken eerbied te hebben gegeven.

Schimmel, president.

Aan Zijne Koninlijke Hoogheid Prins Hendrik

der Nederlanden, Hertog van Mecklenburg,

Paleis Het Loo.

Het Negende Internationaal Veterinair Congres, in sluitingszitting vereenigd te Scheveningen, biedt Uwe Koninklijke Hoogheid de betuiging aan van den diepgevoelden danknbsp;van alle Congressisten voor het Hooge Beschermheerschapnbsp;dat Uwe Kon. Hoogheid wel hebt willen aanvaarden, voor

-ocr page 339-

315

de schitterende ontvangst, hun door Uwe Kon. Hoogheid bereid, en voor het succes dat Uwe Kon. Hoogheid hunnbsp;verzekerd heeft.

Schimmel, President.

Aan Zijn Hoogheid den Groothertog Joseph.

Boedapest.

Het Negende Internationaal Veeartsenijkundig Congres, in sluitingszitting vereenigd, acht zich verplicht den Hoogennbsp;Beschermheer van het Achtste Congres zijn gevoelens vannbsp;dankbaarheid en eerbied aan te bieden.

Schimmel, President.

Aan Zijne Majesteit Koning Eduard Vil,

Buckingham.

Het Negende Internationaal Veeartsenijkundig Congres, in sluitingszitting vereenigd te Scheveningen, besloten hebbende dat het volgende Congres te Londen zal plaats hebben,nbsp;biedt Uwe Majesteit de uitdrukking aan zijn gevoelens vannbsp;diepen eerbied aan.

Schimmel, President.

Hiermede was dit belangrijke congres geëindigd; het kan als zeer geslaagd worden beschouwd.

Aan de excursies, vooral die naar Rotterdam en naar Utrecht en Amsterdam werd door een groot aantal personen deelgenomen. De laatste excursie, door Gelderland naar de noordelijke provinciën vond weinig bijval;nbsp;de meeste congressisten waren reeds te lang uit hunnenbsp;bezigheden, ’t werd tijd van naar huis gaan.

Het congres is achter den rug en mag een volkomen succes heeten. Een eeresaluut voor de heeren, die hunnenbsp;krachten wijdden aan de voorbéreiding en de uitvoering,nbsp;in de eerste plaats dus voor de heeren Schimmel, de Jongnbsp;en VAN Esveld.

-ocr page 340-

Neunter internationaler tierarztlicher Kongress im Haag, September 1909.

Die Laboratorien zur Untersuchung der tropischen Krankheiten und der Unterricht in denselben.

Bericht von Herrn J. K. F. DE DOES, Qouvernements-Tierarzt in Niederlandisch Ost-Indien im Haag.

Laboratorien für die Untersuchung tropischer Krankheiten.

Es dürfte uns allen wohl bekannt sein, wie die grossen Rinderpestseiichen aus dem 18. und dem Anfang des 19.nbsp;Jahrhunderts in Europa zu dem systematischen, wissen-schaftlichen Studium der Tierarzneikunde in diesem Weltteilnbsp;einen grossen Stoss gegeben haben. Die Gesellschaft battenbsp;endlich eine Höhe der Entwickelung erreicht, die sie einsehennbsp;liess, dass Wissensmangel die Hauptursache ihrer Ohnmachtnbsp;war in dem Kampt gegen ansteckende Viehkrankheiten imnbsp;algemeinen und die Pestis bovina im besondern.

Sie sah ein, dass man das notwendige Wissen nur durch ein systematisches Studium dieser Krankheiten erwerbennbsp;könnte. Aber nicht nur das! Es müssten auch Personen,nbsp;geschulte Jünger, sein die imStande waren, die zu erzielendennbsp;Resultate in der Praxis anzuwenden. Um diesen doppeltennbsp;Zweck zu erreichen, wurden liberal in Europa tierarztlichenbsp;Unterrichtsanstalten errichtet, an denen man Manner anstellte,nbsp;welche die Krankheiten des Viehes zum Gegenstand ihresnbsp;Studiums machten. So sehen wir, wie sich vom Jahre 1761nbsp;an, mit kurzen Unterbrechungen, solchè Anstalten erhoben


-ocr page 341-

317

in Lyon, Alfort, Turin, Leipzig, Kopenhagen, Wien, Hannover, Buda-Pest, Berlin, München, London, usw. Kurzum, Europa wurde damit übersat!

Es ist keineswegs meine Absicht zu behaupten, dass alle diese Lehranstalten ihre Existenz ausschliesslich der tiefnbsp;gefuhlten Not der Rinderpestjahre verdanken. Nein, auchnbsp;andere Beweggründe waren da! Die Zeit war reif dafür!nbsp;Und doch darf man sicher annehmen, dass diese Not, dienbsp;Erinnerung an dieselbe, es sei denn mehr oder weniger,nbsp;das ihrige zu der Geburt beigetragen hat.

Dass an diesen Anstalten mit Erfolg an dem Aufbau der tierarztlichen Wissenschaft gearbeitet wurde, brauche ichnbsp;nicht naher auszuführen. Dies geschieht noch bis auf dennbsp;heutigen Tag! Aber neben dieser haben sich allniahlig andere Zentren des Studiums als notwendig erwiesen, dienbsp;sich, ebenfalls mit der methodischen Untersuchung dernbsp;Viehkrankheiten und deren Bekampfung onder Heilme-thode beschaftigen. Es sind die Laboratorien, die als solchenbsp;abgesondert stehen Oder mit anderen, als den für dennbsp;Unterricht bestimmten Anstalten, verbunden sind. Undnbsp;diese haben in den letzten Decennien gewiss nicht dienbsp;geringste Arbeit geleistet!

Man kan also sagen, dass die moderne Tierarzneikunde in Europa geboren wurde. Sie kam dort zu grosser Blüte!

Es ist verstandlich dass sie sich wahrend geraumer Zeit hauptsachlich mit Gegenstandeii beschaftigt hat, die nurnbsp;für diesen Weltteil ein Interesse haben. Infolge dessennbsp;entwickelte sie sich einseitig! Und man fühlte dieses Uebelnbsp;erst recht als die in Europa erworbenen Erfahrungen auchnbsp;ausserhalb unseres Weltteils in der Praxis geprüft wurden.

Je öfter das geschah, um so mehr musste man zu der Er-kenntnis gelangen, dass dasjenige, was Europa gab, nicht überall ausreichte. Die Folge war, dass man in den Staatennbsp;ausserhalb dieses Kontinents, die reif dazu waren, gleichfallsnbsp;wissenschaftliche Werkstatten zur Untersuchung der Vieh-

-ocr page 342-

318

krankheiten errichtete, zeitweilige oder feste, freie oder verbunden an Anstalten für Unterricht, oder etwas anderes.

Man stiftete sie in Nord-Amerika, viel spater in der südlichen Halfte, weiter in Englisch-Indien, Französisch-In-do-China, Japan, Südafrika, Niederlandisch-Indien, usw.

Die ausserhalb Europa erworbenen Kentnisse wurden nicht nur zum Vorteil der Lander, wo man sie erwarb.nbsp;Keineswegs! Denn sie wurden ein Besitz der ganzen, internationalen tierarztiichen Welt und machten auf diese Weisenbsp;in der Heimat der modernen Tierarzneikunde, in Europa,nbsp;ihren Einfluss geltend. Sie erweiterte dort den Gesichtskreisnbsp;der Untersucher und gab dadurch Anlass zu neuen Entdec-kungen. Die Einseitigkeit in der Entwickelung, die anfang-lich entstehen musste, konnte allmahlich verschwinden.

Tropische tierarztliche Laboratorien.

Wie hoch man in Europa das Studium der Viehseuchen in fremden, klimatologisch davon verschiedenen, Gegendennbsp;einschatzt, beweist der Wunsch, den der vorige Tierarztlichenbsp;Kongress in Buda-Pest aussprach. Er erklarte es mit all-gemeinen Stimrnen für erwünscht, dass in den auf tierarzt-lichem Gebiete verhaltnismassig noch so wenig erforschtennbsp;Landern der heissen Zone Instituten errichtet werden mochten, urn die dort einheimischen Krankheiten zu untersuchen.

Der Wortlaut dieser Resolution ist;

„in jeder Kolonie sollte ein Zentrales Institut für Parasi-„tologie geschaffen werden, mit ausgiebigen Mittein verse-„hen und mit einem technischen Personal ausgestattet (sein), „das speziell in der Bakterioiogie, Mykologie, Parasitologienbsp;„und Entomologie besonders ausgebildet ist;”

und wohl als Folge dieses Wunsches würde in dem Programm dieses Kongresses der Gegenstand aufgenommen,nbsp;den ich jetzt behandele:

„laboratoires de recherches des maladies tropicales”

-ocr page 343-

319

Kelner wird wohl den Nutzen bestreiten wollen, den die Errichtung von Laboratorien in den Koloniën, meistensnbsp;tropischen oder subtropischen Landern, uns eindringennbsp;würde, sowohl für das Land, wo man sie errichtet, wie fürnbsp;die Wissenschaft überhaupt. Die Notwendigkeit sie ins Lebennbsp;zu rufen, mit vielen Worten darlegen zuwoilen, ware einemnbsp;„offene Türe einrennen” gleich zu erachten. Man hat übe-rigens schon einige errichtet! Aber welche Vorstellung machtnbsp;man sich überhaupt von der Arbeit dieser Laboratorien?

Unter den Erwagungen, welche die Kommission der IV. Abteilung, Section tropicale, des Kongresses in Buda-Pestnbsp;veranlasst haben der Versammlung vorzuschlagen dennbsp;Wunsch auszusprechen, von dem das obencitierte nur einnbsp;Teil ist, findet man folgendes:

„considérant que sous les tropiques les maladies du bétail „sont différentes de celles qu’ on observe en Europe; etc.”

Ich halte diese Erwagung nur für halb richtig, weil sie die Wirklichkeit nur zur Halfte widergibt. Denn ein 17nbsp;jahriger Dienst als Gouvernements-Tierarzt in einem hartnbsp;am Aequator gelegenen Lande, ni. Niederlandisch-Ost-Indien.nbsp;wovon die letzten 11 Jahre verdunden an einem bakterio-logischen und pathologischen anatomischen Institut undnbsp;also mehr besonders dem Studium der Tierkrankheiten ge-widmet, lehrte mich eine ganz andere Erfahrung kennen. Dienbsp;Krankheiten, die man in jenem Teil von Asien antrifft, sindnbsp;grossenteils dieselben wie die, welche iii'-Europa vorkommen.nbsp;Man gestatte mir einige Beispiele:

Man findet dort bei den Pferden sowohl den Hufkrebs wie auch die periodische Augenentzündung; sowohl dienbsp;gewöhnliclien, allgemein bekannten Mykosen der Epidermis,nbsp;wie auch die Saccharomycosis farciminosus und die Dermatitis granulosa oder plaies d’été. Man findet dort dienbsp;Druse und den Rotz. Letzterer herrscht sogar in mehrerennbsp;Gegenden in bedauerlicher Weise. Was nun die Krankheiten der übrigen Tiere betrifft, ich will nur einige an-

-ocr page 344-

320

steckende, haufig vorkommende nennen: z. B. Maul-und Klauenseuche, Septichaemia haemorrhagica, Milzbrand, Rabies, Hühnercholera.

Wie man sieht, alle diese Kranklieiten sind in Europa gut bekanut! Aber neben dieseii trifft man dort auch solchenbsp;an, die auf unserm Kontinent nicht vorkommen und mehrnbsp;den tropischen Landern eigen sind. Zum Beispiel, aufnbsp;Java und Sumatra die Surra und eine Piroplasmose, dienbsp;dem afrikanischen Küstenfieber ahnlich ist.

Obenstehendes gilt jedoch nicht nur für Niederlandisch Ost-lndien, sondern auch, ganz oder teilweise, für die Halbinselnbsp;Malakka, für Französisch Indo-China, für Englisch-Indien,nbsp;so nicht für noch mehr andere in klimatologischer Hinsichtnbsp;gleichen Landern. Sollen sich die Laboratorien in solchennbsp;Gegenden nun ausschliesslich mit Untersuchungen beschaf-tigen, die sich beziehen auf Kranklieiten, welche man zurnbsp;Gruppe der tropischen rechnet?

Meines Erachtens nicht! Die dertigen Laboratorien müssen wie jedes andere ihre Arbeit, so viel wie möglich, entspre-chend dem Bedürfniss des Landes einrichten. Sie verdankennbsp;ja diesem Bedürfniss ihr Dasein! Also, wenn es nötig istnbsp;müssen auch die nicht tropischen Krankheiten da untersuchtnbsp;werden.

Man wird mich vielleicht fragen: wissen wir deun von diesen bekannten, schon so lange in Europa und andernnbsp;Landern studierten Krankheiten, nicht Genügendes, was auchnbsp;in den Tropen praktisch zu verwenden ware, dass mannbsp;dort noch weiter sich damit zu beschaftigen hatte? Gewiss!nbsp;Vieles ist schon erforscht, was dort Verwendung finden kannnbsp;und dennoch ist es bisweilen erwünscht die Forschungennbsp;dort fortzusetzen. Man erlaube mir einige Beispiele an-zuführen.

In Niederlandisch Ost-lndien werden die Pferde der Be-völkerung in mehreren Gegenden durch den Rotz dezi-miert. Die üblichen Massregeln, die Krankheit auszurotten

-ocr page 345-

t

321

durch Tötung der deutlich klinisch kranken und strenge isolierung der verdaclitigen Tiere, und weiter durcli einenbsp;fortwahrende Kontrolle, lassen sich dort, wegen der geringennbsp;Polizeimacht, ausserst schwer konsequent durchführen, be-sonders wenn die Zahl der verdaclitigen durch malleinisie-ren, agglutinieren, usw, sehr gross wird. Eine einfache,nbsp;gefahrlose Irnmunisations-methode, die z. B. nur für dienbsp;Dauer von 3 oder 4 Monaten Schütz verleiht, würde dennbsp;Kampf gegen die Seuche sehr erleichtern! Melir als irgendwonbsp;wird dort das Bedürfniss nach einer Schutzimpfung emp-funden. Liegt es nicht auf der Hand, dass ein Laboratoriumnbsp;in Niederlandisch Ost-Indien die Lösung dieser Frage nichtnbsp;aus den Augen verliert, wenn auch diese Krankheit nichtnbsp;zu den eigentlich tropischen gehort? *

In diesen asiatischen Koloniën kommen schnell sich ver-breitende Epizootien von Septichaemia haemorrhagica vor, wobei bisweilen 1000, 2000, 3000 und oft noch mehr Büffelnbsp;zugrunde gehen. Wer otters solch eine grosse Seuche mit-gemacht hat, dem ist es wohl aufgefallen, besonders an dennbsp;Grenzen des verseuchten Gebietes, das eine Erklarung dernbsp;Uebertragung dés Ansteckungsstoffes durch gegenseitigenbsp;Berührung der Tiere, durch Kontakt mit inficierten Men-schen oder das Pressen von inficiertem Putter nicht genügt.nbsp;Man wirt fast 2fu der Annahme gedrungen. dass fliegendenbsp;Insekten dabei eine grosse Rolle spielen. Die oft grilligenbsp;Verbreitung an den Grenzen, am leichtesten in der Windrich-tung, und die Haufigkeit der kutanen Form der Krankheitnbsp;deuten meines Erachtens darauf hin. Auch bei Milzbrand-seuchen in grossem Umfange meinte ich etwas Derartigesnbsp;bemerkt zu haben. Sollte es nicht die Aufgabe eines Ost-Indischen Laboratoriums sein in dieser Richtung eine Un-tersuchung anzustellen? Man darf sich nicht mit Vermu-tungen oder ein halbes Wissen zufrieden geben!

Noch ein kleines Beispiel! Ich habe in den Tropen beo-bachtet wie die Dermatitis granuJosa auf eine für die Pfer-

21

-ocr page 346-

322

debesitzer argerliche Weise herrschen kan. Auf welche Weise die juckenerregenden, schwer zu entfernenden Nematoden innbsp;die Haut gelangen ist noch unbekannt. Es scheint mir nunnbsp;geboten, wenn die Gelegenheit günstig ist, auch in dennbsp;Tropen diesbezügliche Untersuchungen anzustellen. Mögli-cher Weise lost man dort das Ratsel leichter als in kalterennbsp;Zonen.

Die in den Tropen zu errichtenden tierarztlichen Labora-torien müssen also, meiner Ansicht nach, ein weiteres Ar-beitsfeld haben als die für die Untersuchungen der tropi-schen Krankheiten bestimmten. Man würde sie darum besser und kürzer „laboratoires vétérinaires tropicaux” nennen.nbsp;Es liegt natürlich auf der Hand in diesen Laboratorien demnbsp;Studium der tropischen Krankheiten im engerem Sinne einennbsp;grossen Teil der Arbeit zu widmen.

Wie ich schon betonte wird man den Bedürfnissen des Landes Rechnung tragen müssen. Auch deutete ich bereitsnbsp;darauf hin, dass die Krankheiten des südlichen Teiles vonnbsp;Asien übereinstimmen mit denen der südöstlich gelegenennbsp;Inselgruppen, Niederlandisch Ost-Indien und den Philip-pinen. In Anbetracht dessen, dass die Arbeitskrafte undnbsp;Mittel eines jeden Laboratoriums an sich selbst verstandlichnbsp;beschrankt sind, macht sicht unwillkürlich der Wunschnbsp;geltend nach Zusammenwirkung und man fragt sich ab, obnbsp;es nicht möglich ware die Arbeit zu verteilen. Sollte es innbsp;einem solchen Gebiete nicht möglich sein, durch gemein-same Ueberlegung, eine Regelung zu treffen, wodurch dienbsp;Studiumsobjekte zwischen die dort befindlichen Laboratorien verteilt würden? Jede dieser wissenschaftlichen Werk-statten könnte dann auf den Teil, den sie übernimmt, mehrnbsp;Arbeitskraft und, was ja der nervus verum ist, mehr Geldnbsp;verwenden. So würde man auch in anderen Gegenden auf

-ocr page 347-

323

gleiche Weise vorgehen können, z. B. im siidlichen Teil von Afrika.

Eine derartige Verteilung des Arbeitsmaterials darf selbst-verstandlich nur fiir die Dauer einer beschrankten Anzahi von Jahren bindend sein. Ein Object darf sozusagen nie zumnbsp;ausschliessiichen Besitz eines einzigen Laboratoriums werden.

Es ist sogar nicht empfehlenswert, dass es zu lange nur an einem Orte studiert wird. Das wiirde zu einem einsei-tigen Studium führen! Nach meiner Meinung schwankt dienbsp;geeignetste Frist zwischen 2 und 4 Jahren. Selbstverstand-lich miissen derartige verbundene Laboratorien iibereinkom-nien, so bald wie möglich einander die erzielten Resultatenbsp;mitzuteilen, damit jedes fiir sich in eigenem Lande sie raschnbsp;der Praxis dienstbar machen könne.

Dass die Untersuchung von tropischen Krankheiten am besten in den Landern vorgenommen werden kann, wo diesenbsp;sozusagen einheimisch sind, wird wohl kaum einer bestrei-ten. Man verfiigt dort bequemer iiber immer neues Materialnbsp;und den, nicht hoch genug zu schatzenden Vorteil, dienbsp;Krankheiten in der natiirlichen Umgebung, in der sie ent-stehen, beobachten zu können. Man bekommt bequemer dienbsp;Insekten, die möglicherweise bei der Verbreitung einenbsp;Rolle spielen. Aber das alles schliesst jedoch nicht aus,nbsp;dass man ein Teil des Studiums auch anderswo iiberneh-men kann; wie es indessen schon in den grossen Laboratorien in Europa und Amerika geschieht. Einen Beweisnbsp;dafiir liefern die wertvollen Ergebnisse, die man dort bereitsnbsp;zu verzeichnen hat. Diese Hilfe bei dem Studium dernbsp;tropischen Krankheiten muss man hoch einschatzen undnbsp;kraftig förderen. Man verfiigt in solchen Laboratorien iibernbsp;alte erprobte Arbeitskrafte, wie man sie in den Einrichtungennbsp;jiingerer Data in den Tropen nur ausnahmsweise antreffennbsp;dtirfte.

-ocr page 348-

324

Die Arbeit.

Wenn wir an der Regel festhalten, dass auch das Laboratorium in den Tropen sich nach dem Bedürfniss des Landes einzurichten hat, ergibt sich daraus, dass bei der Arbeit neben dem wissenscbaftliclien Zweck, unsere Kentnisse zunbsp;vermehren, noch ein anderes ebenso hohes, aber dringli-cheres Streben bestehen muss, nl. dieses, die erworbenennbsp;Kenntnisse bald möglichst auszunutzen. Ein solches Laboratorium wird sich beschaftigen müssen mit:

a. nbsp;nbsp;nbsp;dem Aufspüren aller Krankheiten, die im Lande vor-kommen und einem eingehenden Studium derjenigen diesernbsp;Krankheiten, woriiber unsere Kenntnis noch zu wiinschennbsp;iibrig lasst.

b. nbsp;nbsp;nbsp;der Forschung nach Mitteln zur Bekampfung der Vieh-krankheiten des Landes.

Was den ersten Punkt betrifft, ist das Arbeitsfeld in den Tropen erheblich reicher als das schon ziemlich abgejagtenbsp;Gebiet Europas. Ich brauche nur auf die Trypanosomosennbsp;und Prioplasmosen hinzuweisen, die in mancheii Fallennbsp;noch einer endgültigen ^fferenzierung harren. Was wissennbsp;wir überhaupt von den vielen tropischen Helminthosen dernbsp;Haut, des intramuskularen Bindgewebes des Eingeweides, dernbsp;Serosa und des Blutes? Jeder der in den Tropen arbeitetenbsp;hat otters Beispiele beobachten müssen. Was wissen wirnbsp;von der dort bisweilen in enormer Weise herrschenden Sar-cosporidiose der Büffel, was von der der Pferde, die ich dortnbsp;nicht seltener antraf? Sind diese Parasiten bei der Invasionnbsp;des Körpers wirklich so unschuldig, wie man bis jetztnbsp;annahm? In diesen heissen Landern, die so reichlich mitnbsp;fliegenden und kriechenden blutsaugenden Insekten versehennbsp;sind, wo sie sich fast das gauze Jahr hindurch entwickelnnbsp;können, welch eine Rolle spielen diese Tiere da bei dernbsp;Uebertragung der Krankheiten? Kennen wir die Rolle schonnbsp;in ihrer ganzen Ausdehnung? Das sind einige algemein

-ocr page 349-

325

geslellten Fragen, die ich nur heraus greife. Für eine nahere Detaillierung ist es hier nicht der Ort.

Die Untersuchungen der Qruppe a führen iiatürlich von selbst zu der Gruppe h. Aber unter Gruppe b gehörennbsp;auch diejenigen, welche die schon sehr gut bekanntennbsp;Krankheiten betreffen, zu deren Bekampfung jedoch mannbsp;in den Tropen nach besseren Mitteln suchen muss.

Die Bekampfungsmittel sind dreierlei:

1. nbsp;nbsp;nbsp;Erstens rechne ich dazu die Heilmittel. Die allesüber-herrschende Bakteriologie hat in letzter Zeit die Arzneimit-tellehre zuviql in den Hintergrund gedrangt. Man muss dienbsp;Entwickelung dieses Zweiges der Wissenschaft auch in dennbsp;Laboratorien zur Hand nehmen und sie nicht ausschliesslichnbsp;den Practici überlassen. Welche einen guten Einfluss dasnbsp;auf der richtigen Anwendung eines Mittels ausüben kann,nbsp;hat uns das Chinin bewiesen. Für Trypanosoinosen undnbsp;Piroplasmosen besitzen wir trotz den zahlreichen Untersuchungen noch kein in der Praxis brauchbares Mittel.

Das braucht jedoch kein Grund zu sein den Mut aufzu-geben; noch vieles fallt zu erproben. Und welch ein Arbeits-feld liegt weiter in den Tropen noch brach auf dem Ge-biete der Pharmakologie?

2. nbsp;nbsp;nbsp;Zu der zweiten Gruppe der Bekampfungsmittel rechnenbsp;ich die aktiven und passiven Immunisationsmethoden. Wennnbsp;man sich auch bei dem Suchen und der Ausarbeitung dienbsp;höchsten Anforderungen stellt, so zögere man dennoch nichtnbsp;das Gefundene schon früh, ehe noch das Höchste gefundennbsp;ist, in der Praxis zu versuchen. Eine Immunitat, die unternbsp;dem Absoluten liegt, kann zur Erreichung praktischer Resul-tate schon genügen.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Zu der dritten Gruppe rechne ich die Mittel, womit mannbsp;chronisch wucherende ansteckende 'Krankheiten im Anfangnbsp;ihres Auftreten bei einem Tiere erkennen kann. Auch hiernbsp;die Warnung keine übertriebenen Anforderungen zu stellen.

Es sind klinische Hilfsmittel und als solche müssen sie

-ocr page 350-

326

auf kritischer Weise angewandt werden. Mit zweifelhaften Anweisungen und einigen Missweisungen wird man immernbsp;rechnen müssen. Audi das weniger Vollkommene kann mitnbsp;einigem guten Willen der Praktiker in der Praxis gute, janbsp;ausgezeichnete Resultate geben!

* *

*

Oben gab ich die zweifache Arbeit der Laboratorien naher an. Man könnte noch eine dritte erwahnen, nl. die Bereitungnbsp;von Sera, Vaccinen und Bakterienextrakten. Man muss ver-suchen diese Mittel in den Tropen selbst für -die Praxis zunbsp;bereiten. Wenn es namlich möglich ist, sie billig anzufertigen!nbsp;Vaccinen bereitet man immer besser im Lande, wo sie ange-wand werden, weil sie grosse Reisen schlecht vertragen.

Diese fabrikmassige Sera- und Vaccinenbereitung möchte ich gern getrennt halten von der Arbeit der wissenschaftli-chen Untersuchuiigs-laboratorien. So bald es sich zeigt, dassnbsp;ein Mittel sich bewahrt und im grossen für die Praxisnbsp;beieitet werden muss, so ist die Zeit gekommen dessennbsp;Anfertigung andern Personen zu überlassen als denen, dienbsp;mit der Forschungsarbeiten beauftragt sind. Es müsssn Personen sein, die sich der Fabrikation voll und ganz hingebennbsp;können, was meines Erachtens für die Gleichmassigkeit desnbsp;therapeutischen Wertes der Mittel die beste Gewahr gibt.

Man wird dann auch schneller zu Verbesserung der Berei-tungsmethoden und zur billigern Produktion gelangen. Die Personen, die mit der Leitung dieser Arbeit beauftragtnbsp;sind, müssen vor allem einen guten praktischen Sinn haben,nbsp;aber auch selbstverstandlich wissenschaftlich gebildet sein.

Es ist nichts dagegen solche Institute administrativ mit den eigentlichen „laboratoires de recherches” zu vereinigen,nbsp;aber sie gehören abgesondert zu stehen und unabhangignbsp;von einander zu arbeiten. Die Naturforscher, die Pionierenbsp;der Wissenschaft müssen ihrer Arbeit wegen nach einernbsp;andern Richtung hin, als die Praktiker, welche die Leitung

-ocr page 351-

327

und Aiisbesserung der Fabrikationsmethoden zu ihrer Aufgabe haben.

Das Personal.

Es ist leider noch eine aus alten Zeiten herrührendes Uebel nach den Koloniën Personen zu schicken, die mannbsp;in der Heimat gern aus der Gesellschaft entfernen möchte.

Obgleich man das Schadliche dieser Handlungsweise, urn von dem Schandlichen nicht zu reden, schon öftersnbsp;hat kennen lemen und im Laufe der Zeiten darin einenbsp;bedeutende Verbesserung zu verzeichnen ist, so verfallt mannbsp;dennoch dann und wann wieder in den selben Fehler. Esnbsp;ist, alsob man auf die Dauer nicht einsehen will, dassnbsp;der Verlust des guten namens der kolonialen Macht in dennbsp;eignen Besitzungen, was ja immer mehr oder weniger dienbsp;Folg'e ist, dem Staat mehr zum Nachteil als die Entfernungnbsp;des minderwertigen Individuums aus dem Mutterlande zumnbsp;Gewinne ist. Nein, gerade die besten Söhne des Landesnbsp;sind angewiesen dort Ordnung zu schaffen und den Nutzennbsp;der Kultur zu verbreiten.

Audi das tropische Laboratorium, meistens in einer Kolonie gelegen, lauft Gefahr weniger erwünschte Elemente aufneh-men zu müssen. Auch für diese Einrichtung gilt meinenbsp;letzte Bemerkung. Es wird deshalb nicht genügen bei dernbsp;Aussendung der Arbeitskrafte ausschliesslich auf Kenntnissenbsp;zu achten, sondern auch besonders auf Charakter und mo-ralischen Wandel. Können diese beide die Probe nichtnbsp;bestehen, so racht sich das empfindlich an der Person undnbsp;dessen Arbeit. Mehr als im Mutterlande ist man dort aufnbsp;eigene Energie angewiesen!

Die Leitung einer derartigen Einrichtung gebe man einer kritisch veranlagten Person von erprobtem Wissen und vonnbsp;reicher Erfahrung, selbst wenn so eine nur zu kostbarennbsp;Bedingungen zu bekommen ist. Also vorzugsweise Mannernbsp;von gewissem Alter! Dann ist man besser vor Eehlgriffen

-ocr page 352-

328

geschützt und wird sofort gediegene, ziiverlassige Arbeit geliefert. Der Leiter muss gewisserniassen einen leichtnbsp;hemmenden Einfluss auf den jüngern Mitarbeiter ausziiübennbsp;wissen, welche, übrigens wahrscheinlich kundige Personen,nbsp;meistens noch nicht die Neigung, jeden Augenblick einenbsp;grosse Entdeckung zu machen, haben beherrschen lemen.nbsp;Demi mehr als irgendwo ist die Verlockung dort machtig!nbsp;Seine kritische Veranlagung wird weiter der Wissenschaftnbsp;zu statten kommen, indem er die bereits vorhandene tropische Literatur naher priift und eine gehorige Sichtung vor-nimmt. Denn es gibt viel Streu unter dem Weizen! Sienbsp;mussen die dazu berufenen Autoritaten werden.

Aus der schon früher gegebenen Reihe von Studiumsob-jekten, die einer eingehenden Untersuchung harren, zeigt sich, dass das Arbeitsfeld eines tropischen Laboratoriumsnbsp;ausserordentlich umfangreich ist. Es erstreckt sich sowohlnbsp;auf das Gebiet der Insektenkunde, wie auf das der Würmer-und Protistenkunde, weiter auf das der Bakteriologie, wozunbsp;ich auch das Studium des filtrierbaren Virus, der höhernnbsp;Pilzen und die Serologie rechne. Auch auf pharmakolo-gischem Gebiete wird man arbeiten mussen. Das Unter-suchungsfeld, das brach liegt, ist so heterogen in seinennbsp;Teilen, dass man nicht erwarten kann, dass eine oder einnbsp;paar Personen es gut beherrschen können. Eine Verteilungnbsp;der Arbeit unter mehr Personen ist unbedingt notwendig.nbsp;Eine jede dieser hatte sich dann für einen bestimmten Teilnbsp;insbesondere auszubilden.

Aber nur wenige tropische Laboratorien, wenn sich überhaupt eines finden liesse, würden über ein so ausgebreitetes wissenschaftliches Personal verfügen können. Eine Kom-bination mehrerer Unterabteilungen wird die Folge sein.nbsp;Die geringste Anzahl Personen, die in einem solchen tro-

-ocr page 353-

IF


329

pisclien Laboratorium in vollem Betrieb zu arbeiten haben, schatze ich auf vier. Ich stelle mir dann die folgendenbsp;Kombination vor.

Das Studium der Insekteii und Wiirmer, das also die holier organisierten Parasiten umfasst, kann man in einernbsp;Hand vereinigen. Die Protistenkunde, wenn auch im eigent-lichen Sinne ein zoologisches Fach, wiirde ich dem Bak-teriologen anvertrauen. Das Studium des filtrierbaren Virusnbsp;und der Sera wiirde ich einer anderen Person iiberlassen.nbsp;Der vierte Laborant bleibt dan iibrig urn auf pharmakolo-gischem Qebiete zu arbeiten und bei giinstiger Gelegenheitnbsp;eine Expedition zu unternehmen urn Material zu sammelnnbsp;Oder die Krankheiten in ihrem natiirlichen Milieu zu beo-bachten. Im Voraus erkenne ich an, dass auch anderenbsp;Kombinationen möglich und vielleicht ebenso gut waren.

Oben war die Rede von einem Studium der Insekten, Wiirmer und Protisten. Soil man dafiir Zoologen nehmen?nbsp;Nach meiner Meinung nicht. Ebensowenig wie man fiirnbsp;die Bakteriologie und die industrielle Mykologie Botanikernbsp;aussucht. Tierarzte kann man ebenso gut dafiir geschicktnbsp;machen, wenn man sie unter kundiger Leitung sich in diesernbsp;bestimmten Richtung weiter ausbilden lasst, Das gibt sogarnbsp;den Vorteil, dass sie sich bei ihren Untersuchungen nichtnbsp;zu weit in die eigentliche zoologische Richtung begebennbsp;werden, sondern besser den Zweck im Auge behalten, nl.nbsp;ihre zoologische Arbeit der Tierarzneikunde dienstbar zunbsp;machen.

Die Mittel.

Da die tropischen Laboratorien in der Regel wohl in den Koloniën gelegen sein werden, also fern von dennbsp;heutigen Zentren der feinern, technischen Industrie, lasstnbsp;es sich empfehlen, sie so vollstandig wie nur möglichnbsp;auszustatten. In Europa oder Nord-Amerika kan man sichnbsp;das Fehlende ziemlich schnell anschaffen, wenn plötzlich

-ocr page 354-

330

irgend etwas fiir den weiteren regelmassigen Gang einer Untersuchung höchst notwendig ist. Nicht jedoch in dennbsp;Tropen! Viel Zeit geht mit der Bestelliing verloren; eigeri^nbsp;Erfahrung lehrte mich das! Aus denselben Gründen versehenbsp;man sich mit Reserveexemplaren nnd Ersatzteilen dernbsp;hauptsachlichsten Instrumente. Mit einem gewandten Amanuensis ist es möglich die dringlichsten Reparaturen selbstnbsp;vorzLinehmen. Man muss es verhitten, dass in einem ge-wissen Augenblick, vielleicht wenn es am wenigsten gelegennbsp;kommt, eine Untersuchung unterbrochen werden muss. Dennbsp;grossen Nachteil, der sich daraus ergeben könnte, wird einnbsp;jeder verstehen!

Die Ausstattung eines tropischen Laboratoriums wird in der Hauptsache mit der der grossen Laboratorien in Europanbsp;übereinstimmen. Aber die Forschung nach der Weise vonnbsp;Uebertragung der Krankheiten durch kriechende oder flie-gende Insekten fordert noch besondere Instrumente undnbsp;Einrichtungen, die man in den meisten europaischen Laboratorien nicht antreffen dürfte. Ueber das Instrumentariumnbsp;werde ich mich hier nicht weiter auslassen, wohl aber übernbsp;zwei der besonderen Einrichtungen.

Sie sind nicht neu! In Amerika und Südafrika, auch in den Straits Settlements und den Philippinen z. B. fandennbsp;sie schon ihre Verwendung. An erster Stelle dann willnbsp;ich auf den Nutzen hinweisen, den man von einem grossen offenen Stück Wiesenland, ohne Baume oder Gebüsch,nbsp;haben kann. Es muss durch breite mit Wasser gefülltenbsp;Graben in ^ kleinere Stücke verteilt sein. Wer solchenbsp;Wiesen richtig zu benutzen versteht, ist dadurch imstandenbsp;die Rolle zu erklaren, welche die verschiedenen Zecken-arten bei der Uebertragung der Piroplasmata des Landesnbsp;spielen. Es wird ihm dann auch gelingen, die verschiedenen Infektionen, welche sich so gern vermischen,nbsp;mit Bestimmtheit zu sondern, wodurch man ein reines Bildnbsp;einer jeden erhalt. Est ist ratsam, die Wiesenstücke nicht

-ocr page 355-

IP


331

zu gross zu nehmen. Man kann sie dann beqiiemer von der nicht erwünschten Zeckenbrut saubetn, indem man dienbsp;mit vertrocknetem Gras bedeckt, gemahte Oberflache einnbsp;Oder mehrere male abbrennt. Man kann dann spater dienbsp;einzelnen Teile durch eine im Laboratorium gezüchtete Brutnbsp;der gewünschten Zeckenart aufs neue inficieren.

Mit der zweiten Einrichtung meine ich durch Metallgaze umgebene Kafige und Stalle, welche dazu dienen fliegendenbsp;Insekten, die der Uebertragung von Krankheiten verdachtignbsp;sind, zu ziichten und damit zu exprimentieren. Was dienbsp;Kafige betrifft, man wird sowohl kleine wie grosse bauennbsp;müssen. Letztere sind z. B. nötig für die Insekten, welchenbsp;sich im Fluge paaren und von denen nur das befrüchtetenbsp;Weibellen Blut saugt. Es liegt nicht in meiner Absichtnbsp;den einfachen Bau der Insektenkafige hifr zu besprechen,nbsp;ebenso wenig den der mit Gaze umgebenen Stalle. Nurnbsp;möchte ich noch bemerken, dass es sich empfielt dieselbennbsp;so zu machen, dass man sie leicht auseinander nehmen undnbsp;an einer andern Stelle wieder aufbauen kann. Dies istnbsp;nötig, weil die natürliche Umgebung in der Insektenleben,nbsp;eine sehr verschiedene ist. Der Umstand, dass man sienbsp;alle zwingt, in oder in der unmittelbaren Nahe des Laboratoriums zu leben und ihre böse Arbeit zu verrichten,nbsp;scheint mir eine der Ursachen zu sein, wodurch so oft der-artige Experimente misslingen.

Einer der machtigsten Faktoren, die den regelmassigen Fortgang der Arbeit und also auch die Leistungsfahigkeitnbsp;des Laboratoriums bedingen, ist wohl der Fonds, über dennbsp;es verfügen kann. Es sind weniger die Werkzeuge, Instru-mente, Chemikalien, Farbstoffe, kleine Probetiere, usw., dienbsp;eine reiche Börse brauchen, als der Ankauf grosser Probetiere und deren taglicher Unterhalt. Und gerade das Studium einiger der hauptsachlichsten tropischen Krankheitennbsp;erfordert solche Probetiere. Es ist also verstandlich, dassnbsp;ein Laboratorium, welches sich damit beschaftigt, ein gros-

-ocr page 356-

332

ses Bedürfniss nach Geld haben wird. Auch die Expedi-tionen, - die nötig sind, um die Krankheiten in ihrer natür-lichen Umgebung zu studieren, erforderen in der Regel viel Geld. Diese können jedoch nicht aus der festen Zulagenbsp;bestritten werden, da man im voraus den dazu erforderlichennbsp;jahrlichen Gesammtbetrag nicht schatzen kann. Sie sindnbsp;dazu zu sehr abhangig von zufalligen Umstanden, wie demnbsp;Zeitpunkt des Ausbruchs der Krankheiten, dem Ort und dernbsp;Dauer.

Die Schlussfolgerungen, die ich anlasslich obiger Ausfüh-rungen zu ziehen niir erlaube, sind:

1. nbsp;nbsp;nbsp;Die Viehkrankheiten in den tropischen und subtropi-schen Gebieten sind teils die bekannten der gemassigtennbsp;Zone, teils solche, die mehr den tropischen und subtropi-schen Landern eigen sind. Letzteren, die in dem kalternnbsp;Klima selten oder gar nicht vorkommen, hat man den Namennbsp;„tropische Krankheiten” gegeben.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Es is höchst wünschenswert, dass in den, auf tierarzt-licheni Gebiete noch verhaltnismassig. so wenig ausgefor-schten, Landern in den Tropen und Subtropen wissenschaft-liche Werkstatten errichtet werden, die dem Studium dernbsp;Viehkrankheiten dienen. Man könnte diese Anstalten kurzwegnbsp;„tropische tierarztliche Laboratorien” nennen.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Die diesen Anstalten obliegende Arbeit wird sich dennbsp;Bedürfnissen des Landes, in dem sie errichtet sind, anzu-passen haben. Es ist verstandlich, dass das Studium dernbsp;sogenannten „tropischen Krankheiten” einen Hauptgegenstandnbsp;der Untersuchungen bilden wird.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Est ist erwünscht, dass diese Laboratorien sich ge-genseitig verbinden und sich darüber verstandigen, dienbsp;Studien-objekten für eine bestimmte Zeit zu vertellen, damitnbsp;ein jedes für sich mehr Arbeitskraft, Zeit und Geld auf einenbsp;bestimmte Untersuchung verwenden kann.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Die Hilfe, welche das Studium der sogenannten tro-

-ocr page 357-

333

pischen Krankheiten aus den grossen Laboratorien der kühlern Kulturlandern erhalt, verdient hoch geschatzt, ermuntert undnbsp;kraftig unterstützt zu werden.

6. nbsp;nbsp;nbsp;In den tropischen Laboratorien wird man auch dernbsp;Pharmakologie Aufmerksaniheit schenken mussen.

7. nbsp;nbsp;nbsp;Weiter ist es erwünscht, neben den für Untersuchungennbsp;bestimmten Laboratorien abgesonderte andere Anstalten insnbsp;Leben zu rufen, wo man Sera, Vaccinen und Bakterienex-trakte für die Praxis bereitet. Diese Anstalten dürfen höch-stens administrativ mit den tropischen Laboratorien verblinden sein.

8. nbsp;nbsp;nbsp;Bei der Aussendung von Personal, urn an diesenbsp;wissenschaftlichen Anstalten zu arbeiten, wird man, geradenbsp;weil sie meistens in Koloniën gelegen sind, nicht nur aufnbsp;die wissenschaftliche Tüchtigkeit der Personen acht zu gebennbsp;müssen, sondern auch auf Charakter und moralischen Wandel.nbsp;Wenn letztere zu wünschen übrig lassen, so stehe man vonnbsp;der Aussendung ab.

9. nbsp;nbsp;nbsp;Bei dem ausgedehnten und heterogenen Arbeitsfeldnbsp;der tropischen Laboratorien ist es notwendig die Arbeitnbsp;über mehrere Personen zu verteilen, von denen eine jedenbsp;sich, in einer bestimmten Richtung, speziell ausgebildetnbsp;haben muss.

10. nbsp;nbsp;nbsp;Die Anstalten müssen im Hinblick auf ihre Entfer-nung von den Zentren der feinern technischen Industrienbsp;so gut und so reichlich wie möglich ausgestattet sein. Sienbsp;werden auch über eine wohlgefüllte Börse für ihre Arbeitnbsp;müssen verfügen können.

11. nbsp;nbsp;nbsp;Der Besitz von mit Metallgaze umgebenen Kafigennbsp;und Stallen, welche leicht auseinander zu nehmen seinnbsp;müssen, und von einer grossen offenen Wiese, durch Was-sergraben in Stücke verteilt, ist für die Forschung nachnbsp;der Weise von Uebeitragung der Krankheiten durch krie-chende und fliegende Insekten höchst wünschenswert, wennnbsp;nicht bestimmt notwendig.

-ocr page 358-

334

Unterricht in der tropischen Tierarzneikunde.

Der Zweck der Aufgabe dieses Vortrags war gewiss dieser, eine Diskussion auf diesem Kongresse anzuregen, iiber dasnbsp;Wiinschenswerte Oder die Nolwendigkeit deii, fiir die Tropen Oder Subtropen bestiminten, Tierarzten eine Gelegenheitnbsp;zu verschaffen, sich, bevor sie ihre Praxis oder den Gouvernementsdienst antreten, mit Allen dem veitraut zu machennbsp;was die warmem Lander Abweichendes auf tierarztlichemnbsp;Gebiete bieten. Die Frage hat also nur Interesse fiir Kolo-nialstaaten in kiihleren Gegenden, die ihre in den heisserennbsp;Zonen gelegenen Besitzungen mit tierarzticher Hilfe verse-hen wollen.

Die erste Frage, die man sich in dieser Hinsicht zu stellen hat, ist die, ob man eine derartige Vorbereitung braucht.nbsp;Wir Aeltere, die vor etwa 15 oder 20 Jahren, oder vor nochnbsp;langerer Zeit, nach diesen, unter oder nicht weit von demnbsp;Aequator gelegenen, Landern zogen, wir diirfen uns bei dernbsp;Beantwortung dieser Frage nicht allzusehr von der Erinne-rung an die Zeiten leiten lassen. Wir haben es damalsnbsp;schwer empfunden, wie wenig unsere Vorbereitung fiir dennbsp;tropischen Dienst genügte.

Wer erinnert sich nicht dieses anfangliche Tasten im Ungewissen, dieses wiederholte Fehlgreifen, als wir plötz-lich vor uns völlig unbekannten oder schlecht bekanntennbsp;Krankheiten standen oder auch so genannt gut bekannte innbsp;abweichenden Formen sahen! Wer erinnert sich nicht ausnbsp;dieser Anfangszeit das verzweifelte Gefiihl, wenn man trotznbsp;wiederholten Obduktionen mit der Feststellung der Ursachenbsp;einer bedeutenden Viehsterblichkeit nicht weiter kam! Usw!

Aber, wie ich bereits sagte, wir diirfen heute die Erin-nerung aus jener Zeit nicht mehr als Masstab anlegen. Denn der tierarztliche Unterricht im Mutterlande hat selbstver-standlich mit der Entwickelung der tierarztlichen Wissenschaft gleichen Schritt gehalten. Und diese hat grosse

-ocr page 359-

335

Fortscliritte zu verzeichiien; auch auf tropischem Gebiete. Wer heute in seiner Studienzeit den Vorlesungen gut gefolgtnbsp;hat, wird nicht inehr so unbeschlagen aufs Eis kommennbsp;als wir damals. Aber trotz dieser Tatsache wird sich dienbsp;gewöhniiche Ausbildung für den Tropentierarzt dennochnbsp;als ungenügend erweisen.

Und soil uns das wundern? Gar nicht! Demi die Unter-richtsanstalten im Mutterlande bezwecken hauptsachlich die Ausbildung eben für das Mutterland. Der übergrosse Teilnbsp;der Studierenden bereitet sich vor tür die Praxis zu Hause,nbsp;wahrend die Praxis, die der Tropentierarzt zu gewartigennbsp;hat, sich sozusagen wenigstens urn die Halfte davon unter-scheidet.

Er findet nicht nur andere Krankheiten neben den im Mutterland bekannten, sondern er bekommt auch mit andrem.nbsp;Vieh, mit andern Viehzustanden zu tun und muss unternbsp;ganz andern Umstanden arbeiten. Weiter ist der Tropentierarzt in seiner Arbeit meistens ganz auf eigene Kraftenbsp;angewiesen. Er kann nicht so leicht und schnell über dienbsp;Hilte eines Laboratoriums verfügen. Es ist also wünschens-wert, dass er von der bakteriologischen Technik etwasnbsp;mehr weiss und kann als die meisten Kollegen zu Hause.

Kurz, ich glaube nicht, dass man mir widersprechen wird, wenn ich es, gelinde gesagt, für erwüiischt halte, dass einemnbsp;für den Tropen bestimmten Tierarzt, nach im Mutterlandenbsp;vollendeten Studiën, bevor er die Tropenpraxis antritt,nbsp;Gelegenheit geboten würde sich naher auszubilden.

Auf welche Weise kann das am besten geschehen? Bevor man diese Frage beantwortet ist es nötig sich über dienbsp;Anzahl der Tierarzte, die jahrlich die Gelegenheit besuchennbsp;werden, Rechenschaft zu geben. Als Niederlander und mitnbsp;Niederlandisch Ost-lndien gut bekannt wünsche ich dies fürnbsp;mein Land allein zu beantworten und überlasse es dennbsp;Vertretern der andern Staaten auf diesem Kongress das fürnbsp;ihr eigenes Land zu besprechen. Die West-Indischen Besit-

-ocr page 360-

336

zungen des niederlandischen Staates kann ich bei meiner Darlegung ausser Betracht lassen, da sie auf tierarztlichemnbsp;Gebiete noch so wenig bedeuten.

In den Asiatischen Besitzungen arbeiten augenblicklich etwa 42 Tierarzte. Nur einige leben ausschliesslich vonnbsp;ihrer Privat-Praxis. Der grösste Teil steht iin Dienste desnbsp;Gouvernements. Unter diesen 42 habe ich auch diejenigennbsp;mitgerechnet, die sich zeitweillig in Europa aufhalten. Setzennbsp;wir nnn ihre Anzahl auf 50 an, so kann man sicher anneh-men, dass diese Darlegung auch noch für die ersten 10nbsp;Jahre zutrifft. ^

Nehmen wir weiter an, dass die Durchschnittzahl der Jahre, die man in den Tropen zubringt, 18 ist, und dassnbsp;jeder nur einmal für ein einziges jahr auf Urlaub geht, sonbsp;werden sich die Tierarzte nach etwa 19 jahren aus ihrernbsp;Arbeit in den Tropen zurückziehen und Neue müssen zumnbsp;Ersatz auskommen. Für die angenommene Zahl von 50nbsp;Tierarzte macht das also jahrlich einen Ersatz von durch-schnittlich 2 oder 3 notwendig. Man vergesse nun nicht,nbsp;dass wir zu diesen verhaltnismassig höhen Ziffern kommen,nbsp;indem wir die Bedingungen möglichst günstig steilten. Auchnbsp;ist zu beachten dass sie in der Wirklichkeit fluktuierennbsp;werden! Manche Jahre wird sich kelner oder höchstens einernbsp;Kandidat stellen, andere Jahre werden sich wider mehrerenbsp;melden! Wie kann man sie nun am besten für den Tropendienst ausbilden?

tl'.

Für eine durchschnittlich so geringe und überdies unge-wisse Anzahl kann voh einem regelmassig wiederkehrenden Kursus nicht die Rede sein. Man würde jedoch, vvennnbsp;sich Kandidaten melden, diesen durch Extra-Vorlesungennbsp;an den bestehenden tierarztlichen Unterrichtsinstituten Ge-legenheit verschaffen können sich weiter auszubilden. Dannnbsp;ist es aber auch unbedingt notwendig, dass wenigstensnbsp;einer unter den Dozenten mit den Tropen und den dortnbsp;einheimischen Krankheiten vertraut ist. Eine Person mit

-ocr page 361-

337

einer, reichen, tropischen Erfalirung! An einer derartigen Ausbildung haftet jedoch der grosse Fehler, dass man fastnbsp;alles theoretisch wird dozieren müssen oder höchstens annbsp;Praeparaten demonstrieren kanii. Nicht ohne Grund alsonbsp;betonte ich oben die Notwendigkeit, wenigstens einen Dozenten mit einer reichen tropischen Erfahrung anzustellen!nbsp;Deun er wird versuchen müssen das zuviel Theoretische desnbsp;Unterrichts einigermassen aufzuheben.

Es besteht meines Erachtens ein besserer Weg! Soeben plaidierte ich schon für die Errichtung eines tierarztlichennbsp;Laboratoriums in den tropischen Qegenden. Liegt es nunnbsp;nicht auf der Hand an diesen Anstalten die Qelegenheit zunbsp;schaffen, wo das erwünschte vorbereitende Studium statt-finden könnte? Nach meiner Ueberzeugung ohne Zweifel!nbsp;Nichts würde dagegen sprechen, alles sogar dafür! Sowohlnbsp;in theoretischer wie in praktischer Hinsicht würde man sichnbsp;dort am besten weiter ausbilden können.

Aber es erhebt sich bei einer derartigen Regelung auch ein Nachteil, und zwar dieser, dass man das meistens schonnbsp;schwer belastete Laboratorium-Personal noch mehr Arbeitnbsp;aufbürdet, und zwar solche, die es von der eigentlichennbsp;Untersuchungsarbeit abhalt. Diese Schwierigkeit würde mannbsp;jedoch beseitigen, wenn man die Anzahl der an das Laboratorium verbundenen Personen nicht zu klein nahme. Einenbsp;derselben, die ausser der Kursuszeit an der Untersuchungsarbeit mithilft, würde man dann für die Leitung der prak-tischen Arbeiten bestimmen können. Qerade diese sind es,nbsp;welche die meiste Zeit in Anspruch nehmen. Die theore-tischen Facher können dann unter alle verfeilt werden.

Man hat noch ein andres Mittel dem Neuling die nötigen Kenntnisse beizubringen, indem man ihn namlich unternbsp;altern Kollegen dienen lasst. Das ist die Lösung. die mannbsp;jetzt bei den neu ernannten Qouvernementstierarzten fürnbsp;Niederlandisch Ost-Indien anwendet. Wenn diese Methodenbsp;auch eine unzweifelhaft praktische ist, so hat sie dennoch

22

-ocr page 362-

338

den Nachtteil der Ungleichmassigkeit der Ausbildung. Man ist nicht nur abhangig von den Kenntnissen des alternnbsp;Tierarztes, sondern auch von dessen Fahigkeit seine Wissenschaft dem jüngern mitzuteilen, und von dessen Lustnbsp;dazu. Nach meiner Ueberzeugung ist eine Ausbildung annbsp;dem tropischen Laboratorium die empfehlenswerteste!

Was wird das Programm eines solchen Kursus enthalten mussen? Nach meiner Ansicht folgendes;

A. nbsp;nbsp;nbsp;Vortrage über das Vieh, die Pflege und Ausnutzungnbsp;des Viehs, und die Viehzucht. Hygiene.

B. nbsp;nbsp;nbsp;Item über die Viehkrankheiten des Landes, soweitnbsp;sie von denen des Mutterlandes abweichen.

C. nbsp;nbsp;nbsp;Item über die Veterinarpolizei.

D. nbsp;nbsp;nbsp;Klinik.

E. nbsp;nbsp;nbsp;Praktische Bakteriologie.

F. nbsp;nbsp;nbsp;Demonstrations-Kollegia am Kadaver und an Praepa-raten. Fleischschau.

G. nbsp;nbsp;nbsp;Exkursionen.

H. nbsp;nbsp;nbsp;Aufklarungen über europaische und einlandische ge-sellschaftliche Zustande, soweit dies für die Praxis wün-schenswert ist.

I. nbsp;nbsp;nbsp;Einige Vortrage über die haufigsten menschlichennbsp;Tropenkrankheiten und deren Behandlung. Aerztliche hygiënische Ratschlage.

Unter A habe ich Hygiene neben den Vortragen über Vieh, Viehpflege aufgenommen, weil sich die Ratschlagenbsp;auf hygienischem Gebiete leicht in diese Vortrage einschaltennbsp;lassen. Bei der Pflege und Ausnutzung des Viehs lassennbsp;sich in sehr geeigneter Weise die Viehzucht und die vomnbsp;Gouvernement zu deren Hebung getroffenen Massregelnnbsp;besprechen.

Die praktische Bakteriologie schliesst auch die Technik ein die tierisch parasitaren Blutkrankheiten miskroskopischnbsp;zu diagnostizieren. Die Demonstrationskollegia halte ichnbsp;für die nützlichste Weise einem in kurzer Zeit viele patho-

-ocr page 363-

339

logische Besonderheiten beizubringen. Besondere Stunden für die Fleischschau anzusetzen halte ich für überflüssig,nbsp;da es ein Kursus für Tierarzte sein soil. Was in diesernbsp;Hinsicht bemerkenswert ist, kann unter den Demonstra-tionen beilauflg erwahnt werden.

Die Exkursionen scheinen mir notwendig, um die praktische Arbeit ausserhalb des Laboratoriums naher kennen zii lemen. Man muss sich im Felde und in den Dörfernnbsp;der Eingebornen bei der Verrichtung von Sektionen, dernbsp;Anfertigung und augenblicklichen Untersuchung mikroskopi-scher Praeparate behelfen lemen. Wenn man so etwasnbsp;unter der Leitung eines erfahrnen Tierarztes einige Malenbsp;mitmacht, erspart man sich viele Enttauschungen. Dennbsp;Nutzen, den die Aufklarungen und Vortrage unter H und Inbsp;für den Neuling in den Tropen haben können, wird wohlnbsp;keiner bestreiten wollen.

Nach obenstehender Darstellungen halte ich es für möglich Tierarzte in zwei oder zweiundeinhalb Monaten fur dienbsp;fremden Lander in den heissen Zonen besonders geeignetnbsp;für ihre Arbeit zu machen.

SCHLUSSFOLGERUNGEN.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Es ist höchst wünschenswert, wenn nicht notwendig,nbsp;den jungen Tierarzten aus der kühlern Zone, die in dennbsp;tropischen und subtropischen Gegenden ihre Existenz suchennbsp;wollen, eine Gelegenheit zu verschaffen, wo sie sich für ihrenbsp;zukünftige Arbeif naher ausbilden können.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Die Ausbildung wird am besten in den Tropen undnbsp;Subtropen selbst statfinden, wenn es möglich ist, den Kursusnbsp;an ein tierarztliches Laboratoruim zu verbinden.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Das Programm des vorbereitenden Kursus wird in dennbsp;Hauptsachen dem oben angegebenen ahnlich sein müssen.

-ocr page 364-

De Veeteelt in de Duitsch=Afrikaansche Koloniën.

DOOR

Veearts SCHRÖTER.

Van het hoogste belang is binnen enkele jaren in de Duitsch-Afrikaansche koloniën de rundveeteelt geworden.nbsp;Deze toch kan aldaar in de meeste streken worden uitgeoefend. Zij het nu ook dat Zuidwest-Afrika tengevolgenbsp;zijner algemeene geschiktheid daarvoor in ’t bijzonder alsnbsp;het land der veeteelt mag geprezen worden, zoo kunnennbsp;toch ook Duitsch-Oost-Afrika en de groote bezitting op denbsp;Westkust van Afrika (Kamerun) reusachtige streken aanwijzen, welke zich, tengevolge van de overdadig rijke groeinbsp;van weidegrassen en andere voortreffelijke voedingsplantennbsp;evenals door de gunstige klimaat- en bodemverhoudingen,nbsp;zeer goed voor de veeteelt leenen. De aanzienlijke kuddennbsp;der inboorlingen leveren hiervoor overal een sprekend bewijs.nbsp;Thans zijn in Z. W. Afrika tengevolge der oorlog de vroegernbsp;zoo groote kudden der Herero’s verdwenen en ook hetnbsp;grootste deel van het Zuiden des lands, dat vroeger eveneensnbsp;talrijke kudden bezat, is thans een doodsche vlakte zondernbsp;menschen en dieren. Intusschen vormt dit het bewijs, datnbsp;het geheele land voor de veeteelt geschikt was.

In het Noordelijkst gedeelte van Zuidwest-Afrika bestaan nog heden de Ovambo’s behalve van de landbouw ook vannbsp;de veeteelt; terwijl in zuidelijk Windhoek eveneens een aanzienlijke rundveefokkerij bedreven wordt. In hoofdzaak isnbsp;echter de veeteelt in handen der aldaar gevestigde Europeanen, welke op jarenlange ervaring en wetenschappelijkenbsp;grondslagen aldaar een systematische fokkerij beoefenen.

-ocr page 365-

341

Dit wordt steeds verhoogd door het in groote hoeveelheden importeeren van fokdieren uit naburige en overzeesche landen.

De beide primitieve rassen van Z. W. Afrika zijn het in het Noorden thuis behoorende Ovamborund en het innbsp;het midden meer voorkomende Damararund.

Beide rassen onderscheiden zich vooral van elkander door hun grootte. Van de aequatoriaalstreek naar het zuidennbsp;vindt men een voortdurende toename van hoogte en gewichtnbsp;bij de verschillende rassen, hetgeen in hoofdzaak op denbsp;steeds toenemende voedingswaarde der voederplanten berust.nbsp;Het Ovamborund is een naar verhouding klein dier met eennbsp;klein hoofd, voorzien van groote gebogene hoornen, een kortenbsp;hals en een korte gedrongen, doch goedgevormde romp.

De borst is goed gewelfd, het borstbeen ligt diep en de schoft is sterk en uitstekend. De korte beenen staannbsp;regelmatig onder het lichaam, de hoeven zijn naar verhouding week, daar het Ovamborund in hoofdzaak op eennbsp;weeken, zandigen boden leeft.

De haarkleur is hoofdzakelijk bruin in verschillende nuance’s met een donkere aalstreep, hoewel witgespikkelde dieren ook niet zeldzaam zijn. De melkgift van het Ovamborund is slechts zeer gering, daar het evenals als allenbsp;primitieve veerassen slechts de voor het kalf benoodigdenbsp;hoeveelheid produceert. Evenzoo is dit rund, reeds innbsp;verband met zijn geringe grootte, geen bijzonder voortreffelijk vleeschdier en van geschiktheid tot mesten kan nognbsp;geen sprake zijn, daar de voortplanting zonder toezichtnbsp;uitsluitend in het veld of bij de weidegang plaats heeft.nbsp;Daarentegen is het Ovamborund uitstekend voor trekdier,nbsp;voor snelle gangen bij lichte vracht.

Werkelijk grooter is het in Z. W. Afrika thuis behoorend Damararund, dat in hoogte met de middelmatige Duitschenbsp;veerassen overeenkomt.

Het hoofd is tamelijk groot en voorzien van twee abnorm

-ocr page 366-

342

ontwikkelde, breedgeplaatste en dikwijls sterk gebogen horens, die niet zelden een vlucht van 2 — 2'/2 Meter hebben. De borst van het Damararund is platter dan die vannbsp;het Ovanborund en lang niet zoo diep. De korte romp vertoont dikwijls een gebrekkige bouw met een afhellend kruisnbsp;en lage staartaanzetting. De beenen zijn lang en weinig gespierd. In tegenstelling met de voorbeenen die gewoonlijknbsp;goed gebouwd zijn, ziet men niet zelden de achterbeenennbsp;nauw in de hielen en sabelbeenig. De klauwen zijn echternbsp;beter ontwikkeld en harder, hetgeen zij in de bergachtigenbsp;grond van Damaraland verkregen hebben. Ook hier treedtnbsp;weer de bruine kleur op den voorgrond, doch ook witte,nbsp;donkere, gespikkelde en stekelharige dieren komen voor.nbsp;De vleeschaanzetting van dit werkelijk grootere Hererorundnbsp;is grooter als die van het Ovamborund, terwijl ook hiernbsp;de melkproductie gering is. Veel meer nog als het Ovamborund wordt het Damararund als trekdier gebruikt, speciaalnbsp;voor de ook in de Duitsch-Zuidwest Afrikaansche koloniënnbsp;gebruikelijke ossenwagens. Nog voor de Herero’s de ossenwagen en ’t gebruik der ossen als trekdieren kenden ennbsp;evenmin in het bezit waren van paarden, gebruikten zijnbsp;reeds den os als rijdier. Deze dieren zijn daarvoor uitstekend geschikt door hun soberheid, uithoudingsvermogennbsp;en door hunne spoedige gedweeheid, zoo zelfs dat denbsp;militaire troepen hier en daar deze dieren gebruikten omnbsp;de manschappen bereden te maken.

Wat hun voorttelingsvermogen betreft, kan men van deze evenals van alle primitieve rassen zeggen, dat ze laat rijpnbsp;zijn, doch daarentegen door groote vruchtbaarheid uitmunten.

Een derde in Z. W. Afrika thuis behoorend rund is het zoogenaamde Afrikaansche rund. Het is een door handelarennbsp;ingevoerd rund, afkomstig van de Zuid-Afrikaansche boerennbsp;hetwelk al daar door te fokken met Hollandsche runderennbsp;is verkregen. Door verdere invoer van Hollandsche koeiennbsp;en ook van het in Engelsch-Zuid-Afrika gefokte, Hereford

-ocr page 367-

343

rund is in Duitsch Z. W. Afrika het aldaar behoorend Afrikaansch rund ontstaan, hetwelk wel als het beste dernbsp;inheemsche rassen kan beschouwd worden.

In grootte, gestalte en kleur doet het aan het Hollandsche rund denken, de melk- en vleeschgift is veel beter als bijnbsp;de overige rassen, terwijl de ossen zich even goed alsnbsp;trekdier houden en zelfs voor zware lasten boven de Dama-raossen verkozen worden.

Van de tot verbetering der rundveeteelt ingevoerde Euro-peesche rassen verdient in de eerste plaats het Simenthaler rund onze aandacht. Het werd in 1892 in Z. W. Afrikanbsp;ingevoerd en heeft tot heden zich bij uitstek geschikt getoond en tot buitengewone goede fokresultaten geleid, welkenbsp;door vroegrijpheid, evenredige lichaamsvormen, goede melknbsp;productie (ook gedurende den drogen tijd) en een kalmnbsp;temperament uitmunten. Verder werd uit de Engelschenbsp;Kaapkolonie het Herefordrund gëimporteerd, dat aldaar reedsnbsp;geacclimatiseerd was en dat wat de bloedverversching ennbsp;de verbetering der Afrikaansche koe betreft, in het Zuidennbsp;der kolonie tot heele goede resultaten heeft geleid.

Later kwamen ook Pinzgauer stieren naar Züid-Oost-Afrika en zijn daar vooral in de bergachtige streken van Hereroland en in het Noordelijke gebied tot verbeteringnbsp;van het vee gebruikt, waardoor de nakomelingschap meernbsp;aanleg tot vleeschaanzetting heeft verkregen. Spoedig daarop zijn ook eenige exemplaren van het Vogelberger slagnbsp;het Allgauer ras geïmporteerd, waarover men ook zeer ennbsp;tevreden is.

Het Algauer rund werd na het eindigen der opstand weder ingevoerd, doch schijnt niet zoo goed te bevallen als hetnbsp;Simenthaler, daar men van deze eerste tengevolge zijnernbsp;geringere grootte geen wezenlijke verbetering van de Z. W.nbsp;Afrikaansche runderrassen kan verwachten.

Behalve de reeds genoemde vertegenwoordigers van vee uit de hoogere streken heeft men ook proeven genomen

11

-ocr page 368-

344

met den invoer van Duitsch vee uit de laaglanden. Hiervoor gebruikte men het Oostfriesche- en het zoogenaamde „Hollanderrund”, waarbij men slechts de bedoeling had denbsp;melkproductie te verhoogen. Nu is zulks slechts daar vannbsp;finantieel nut, waarbij een loonend afzetgebied voor melknbsp;en zuivelproducten is, en alwaar ook voldoende voedselnbsp;voor dieren van groote melkproductie is te vinden.

Tengevolge daarvan zijn het Oostfriesche en Hollandsche rund in Z. W. Afrika niet overal gelijkelijk gewaardeerd ennbsp;gedeeltelijk zijn ze ondeugdelijk en ongeschikt voor fok-doeleinden bevonden. De zelfde ervaringen heeft men metnbsp;eenige Shorthornrunderen gemaakt. Ze bleken te veel veredeld te zijn en gingen in de bergachtige streken vannbsp;Damaraland achteruit. Latere berichten uit Z. W. Afrikanbsp;melden echter dat uit Z. Argentinië ingevoerde Shorthorn-koeien die eerst slecht acclimatiseerden, na eenigen tijdnbsp;goed gewenden en dat reeds uit kruising met Afrikaanschenbsp;stieren kalveren zijn verwekt, die goed gebouwd zijn, snelnbsp;groeien en goed fokmateriaal beloven te worden.

Al is het niet te verwonderen dat in een zoo jonge kolonie als Z. W. Afrika, dat zoo bijzonder voor de veeteelt geschiktnbsp;is, fokproeven van zoo verschillende, soms elkander weer-sprekenden aard genomen worden en al hebben deze proeven nog lang niet hun einde bereikt, zoo schijnt het tochnbsp;thans reeds noodzakelijk, gebruik makende van de meestnbsp;duidelijke ervaringen, de fokkerij in bepaalde richtingennbsp;te leiden, door een verzameling bepalingen en keuren denbsp;keuze, aankoop en invoer van fokdieren in Z. W Afrikanbsp;betreffende.

Noodzakelijk is het, op het volgende de aandacht te vestigen. Ie n. 1. op het verschil der bodem, rijkdom aan grassen ennbsp;voedingswaarde ervan in de op zich zelf staande onder ver-schillendege ographische lengte en breedte liggende districten;

2e voor de in de kolonie van belang zijnde fokrichting in verband met de te verkrijgen afstammelingen, waarbij


-ocr page 369-

345

in het bijzonder op het mogelijk afzetgebied gelet moet worden.

3e op den ouderdom, waarbij de dieren voor de voortteling geschikt zijn; de goede en slechte eigenschappen, de raseigenschappen, het aanpassing — en het overervings-vermogen van de voor de fokkerij te gebruiken dieren.nbsp;Hoewel uit de West-Afrikaansche kolonie Kameroen totnbsp;dusverre niet veel ter algemeene bekendheid is gekomen,nbsp;heeft men daar toch ook de laatste jaren niet ledig gezeten.nbsp;Ook aldaar werd oorspronkelijk de veeteelt zonder eenigenbsp;leiding bedreven.

Voor de rundveefokkerij zijn in ’t bijzonder de hoog gelegen.grasvlakten in het achterland van Kameroen geschiktnbsp;waarom aldaar ook aanzienlijke hoeveelheden waardevolnbsp;vee voorkomen.

In de kustvlakten met hunne dichte ondoordringbare oerwouden en moerassen, welke de Tsetsevlieg herbergen,nbsp;die de tsetseziekte overbrengen is daarentegen een ratio-neele veeteelt onmogelijk.

Slechts in het dichtbij de kust en de havenplaats Victoria gelegen gedeelte worden grootere kudden gefokt. De innbsp;’t wild gedrevene, slechts op de vermeerdering van veenbsp;bedachte teelt der Inlanders heeft in die mate tot „inzucht”nbsp;gevoerd, dat men thans tot bloedverversching verplicht isnbsp;over te gaan. Om dit voortdurend te kunnen verrichten ennbsp;gelijktijdig verbetering en veredeling der veerassen te verkrijgen is vanwege de Regeering een zuivere fokkerij vannbsp;Algauer volbloeden en een half bloed fokkerij door kruisingnbsp;met de Inlandsche koeien opgericht.

De ontwikkeling dezer teelt is qualitatief en quantitatief bevredigend, zoodat reeds vele Allgauer stieren, koeien ennbsp;jonge basterd stieren naar verschillende plaatsen des landsnbsp;konden worden afgegeven.

Bovendien heeft deze fokkerij nog het voordeel dat van hier uit de Europeanen voortaan van versch vleesch, melk

-ocr page 370-

346

en zuivelproducten voorzien kunnen worden.

Daarenboven begint men in de residentie Adamana de fokkerij nog in andere banen te leiden, daar voor het verkeer trekvee benoodigd is en men hiervoor voordeeligernbsp;runderen als paarden en ezels kan gebruiken.

In Duitsch-Oost-Afrika bepaalt de veeteelt zich bij voorkeur tot de binnenlanden en de districten welke het Vic-toriameer omringen benevens het Noordelijk en Oostelijk deel van het land. Met uitzondering van het zuidelijk gelegennbsp;district Mongea, wat vroeger beter is geweest, is de restnbsp;der kolonie sedert onheugelijke tijden geen veeland.

Tenminste de inboorlingen welke hier wonen, begrijpen niets van de fokkerij en daarenboven maken de tsetseziektenbsp;en de Oostafrikaansche kustkoorts de fokkerij hier onmogelijk. Verder zou de runderteelt hier nog lijden onder denbsp;sprinkhanenplaag welke de weiden en voedselvoorradennbsp;telkens vernietigt. Men kan in die gedeelten van Oost-Afrikanbsp;dan ook beter spreken van veeaanhouding als van veefokkerij.

In den laatsten tijd heeft de fokkerij meerdere belangstelling gewekt door de export van huiden.

De beide primitieve Oost-Afrikaansche rassen zijn in de eerste plaats het ’t meest voorkomende Buckelrund dat veelnbsp;gelijkenis met de Indische Zebu’s bezit, en in de tweedenbsp;plaats het voornamelijk in het tusschen merengebied gefoktenbsp;langhoornige Watassarund. De Buckelrunderen zijn kleinenbsp;tot middelmatig groote, goed gevleeschde dieren met kortenbsp;zijwaarts gerichte hoornen. Het Watassarund onderscheidtnbsp;zich door de meerdere grootte, de sterke beenbouw ennbsp;kolossaal ontwikkelde hoornen welke soms een vluchtnbsp;van 2'/2 Meter hebben. Tusschen deze beide rassen komennbsp;dan nog meerdere overgangsvormen voor, welke nu weernbsp;meer tot het type van het eene, dan weer tot dat van hetnbsp;andere ras neigen.

Sinds de blanken als kolonisten optreden is een groot deel van het Duitsch-Oostafrikaansche vee in hunne handen

-ocr page 371-

347

overgegaan, en door de Europeesche methoden begint de verbetering en veredeling van het vee reeds merkbaar te worden. Een groot aandeel in deze verbeteringnbsp;komt op rekening der Duitsche regeering. Op het hoogland van West-Usambara is van Gouvernementswege sedertnbsp;1899 een kruising van inheemsche koeien met gëimpor-teerde rood Frankische en Oost-Friesche stieren verricht,nbsp;welke zich in een welgeslaagde en snelle ontwikkelingnbsp;verheugt.

Van uit het domein Kwai werden jonge basterd Hol-landsche en Frankische basterdstieren gezonden naar andere stations tot verbetering van de aldaar gefokte kudden ennbsp;voor het vee der Inlanders. Ook deze bastaards hebbennbsp;overal succes gehad, nadat zij eerst onder de verstgaandenbsp;voorzorgsmaatregelen, wegens de overal heerschende ziekten,nbsp;waren getransporteerd.

Het overervingsvermogen der Europeesche stieren is zoo frappant, dat in het eerste geslacht der nakomelingen nietnbsp;alleen de kleur en de bouw van den vader zijn overgeërfd,nbsp;doch zelfs dat de nakomelingen wat hun nut betreft en speciaal wat de melkgift aangaat, zulke eigenschappen bezitten,nbsp;dat bij stalvoeding melkwinning op Duitsche manier mogelijknbsp;is, waaruit men dus kan opmaken, hoe deze door „Inzucht”nbsp;gedegenereerde dieren voor verbetering vatbaar zijn.

Bovendien gebruikt men de inheemsche runderen als trekdier, in plaats van de daarvoor vroeger gebruikte kameelen.nbsp;Behalve de verschillende zendingen van Duitsch fokveenbsp;heeft een onderneming in Tanga de loffelijke en met succesnbsp;beloonde proef genomen, het sterke opvallend groote Indische trekrund naar Duitsch-Oost-Afrika' in te voeren,nbsp;zooals dit reeds vroeger door de Indiërs naar Zanzibarnbsp;was gebracht.

Ref. WAQENAAR.

Él


-ocr page 372-

La Rage chez les trés jeunes chiens. P. Remlinger, Directeur van het Instituut Pasteur te Cons=nbsp;tentinopel, Revue générale de Médicinenbsp;Vétérinaire, T. XII. No. 143.

1 December 1908.

In „The Journal of tropical Veterinary Science” Vol IV. No. 3, 1909 vinden we een referaat van F. S. H. Baldrynbsp;over bovenstaand onderwerp.

Vrij algemeen is het idee verspreid en wel berustende op wetenschappelijke basis, dat jeugdige honden geen Rabiesnbsp;kunnen krijgen. Aangenomen toch dat Rabies overgaat vannbsp;het eene op het andere dier; daarbij het incubatietijdperknbsp;in den regel vele weken is, moet het voor een jongen hondnbsp;van twee maanden oud, onder bovengenoemde omstandigheden, buitengewoon zijn, de ziekte te krijgen. Toch zijnnbsp;er omstandigheden, die het mogelijk maken, dat jeugdigenbsp;honden makkelijk de ziekte kunnen krijgen. In de eerstenbsp;plaats is de jonge hond ontvankelijker dan de volwassennbsp;hond en een kleine hoeveelheid virus is voldoende om infectie te veroorzaken. Dan is het incubatietijdperk bij zulknbsp;een jong individu uiterst kort, niet langer als een week.nbsp;Bij de passage van het virus door een jongen hond, neemtnbsp;de virulentie toe en onder gelijksoortige omstandigheden isnbsp;het dus gevaarlijker voor den mensch dan dat van eennbsp;volwassen hond.

1ste observatie: 9 Sept. ’08; een jonge hond, niet meer als een maand oud, was drie dagen ziek. Ouders gezond.nbsp;Eigenaar vertelde, dat twee andere honden uit hetzelfdenbsp;nest, weggegeven aan buurlui, op denzelfden tijd ziek warennbsp;geworden. Te zien kreeg men een gedeeltelijke paralysis

-ocr page 373-

349

van de voor- en achterbeenen; loop zeer onvast; viel het, dan was het in staat zelf op te staan. Dronk graag dochnbsp;weigerde vast voedsel; was rustig en vriendelijk; had geennbsp;stemsverandering. Geen neusuitvloeing, noch huiduitslag.nbsp;Volgens den eigenaar was de ziekte plotseling begonnen;nbsp;na drie dagen vertoonde het dier eenige agitatie; het verscheurde toen kleedingstukken en beet vijf menschen. Mennbsp;hechtte echter geen waarde aan die symptomen, denkendenbsp;dat het dier tanden kreeg; in deze periode toch vertoonennbsp;jeugdige honden meer dergelijke symptomen. Na twee dagen verdween de opwinding en werd gevolgd door verlamming. Onder deze omstandigheden was de diagnosisnbsp;„Rabies” niet twijfelachtig. Den volgenden dag was hetnbsp;dier dood. Twee konijnen werden op den lOen Sept. sub-duraal geënt van den medulla; het eene konijn vertoondenbsp;de eerste symptomen op den 13en, het andere op den 15ennbsp;dag. Van den bulbus van het eerste konijn entte men op eennbsp;2de en van dit weer op een 3de. Deze twee konijnen vertoonden symptomen op den 11 en en den 13en dag. Uit dezenbsp;entingen bleek dat het virus van den jongen hond zich voornbsp;konijnen als „virus fixe” gedroeg. Van de twee anderenbsp;honden uit hetzelfde nest had de eene een jong meisje gebeten, en de andere had de kleeren van meerdere personen gescheurd.

Van één der dieren was men in de gelegenheid entings-proeven op 2 konijnen te doen en wel met positief resultaat. Het eene konijn werd dol na 11 en het anderenbsp;na 12 dagen en stierven respectievelijk op den 13en en 14ennbsp;dag. Het 3de hondje was na enkele dagen gestorven ennbsp;men had het lijk in zee geworpen.

Twee andere hondjes uit hetzelfde nest bleven gezond.

Bij navraag kon slechts vernomen worden, dat de hondjes dikwijls op straat waren, zoodat het heel goed mogelijk was, dat zij door een dollen hond waren gebetennbsp;geworden.

-ocr page 374-

350

2de observatie: Een tweede observatie betrof een straat hondje niet ouder als één maand. Het had op den 27ennbsp;en 28en Juni zes kinderen, die met hem speelden, gebeten.nbsp;Het dier werd naar het laboratorium gebracht en stierfnbsp;onder verschijnschen van „rabies” na 10 dagen ziek tenbsp;zijn geweest.

Ook hier bleek men uit entingsproeven op konijnen met virus fixe te doen te hebben.

3de observatie: Op den lOen Maart ’08 werd een huishond gebracht, die een bediende had gebeten, verscheidene menschen had aangevallen en voor eenige dagen irritatieverschijnselen had getoond. Het dier at niets ennbsp;attakeerde voorgehouden voorwerpen. Op den Hen tradennbsp;de verlammingsverschijnselen in en het stierf dien zelfdennbsp;nacht.

Eén konijn subduraal geënt stierf den volgenden dag aan meningitis.

Een ander konijn geënt in de voorste oogkamer vertoonde op den 14en dag de verschijnselen en stierf op den 16en dag.nbsp;Van dit konijn werd een ander subduraal geënt; initiaal-symptomen op den lOen dag, dood op den 12en dag. Eennbsp;virulentie dus hooger dan de normale.

4de observatie: Op den 25en April ’08 werd een straathond gebracht van l'/a a2 mnd., die drie menschen en eenige honden had gebéten. Het dier leed aan „razende dolheid”;nbsp;wierp zich op voorgehouden voorwerpen; stem heesch,nbsp;weinig speekselvloed, geen eetlust. Toestand dezelfde opnbsp;den 26en, dood op den 27en. Daar de sectie niet eerdernbsp;kon plaats vinden dan op den 28en werden konijnen inplaatsnbsp;van subduraal, geënt in de voorste oogkamer. Eerstenbsp;symptomen op den 19en en dood op den 21sten dag. Innbsp;aanmerking genomen de wijze van enting, had men ooknbsp;hier met een meer dan normale virulentie te maken.

5de observatie: Een jonge hond ± 2 mnd., die zonder aanleiding verscheidene personen had gebeten werd op den

-ocr page 375-

351

29en Juni binnengebracht. Typische razende dolheid; stierf den volgenden dag. Entingen van den bulbus verricht bijnbsp;twee konijnen in voorste oogkamer. Het eene konijn vertoondenbsp;symptomen op den 11 en dag, stierf op den 13en; hetnbsp;andere op den 13en dag en stierf op den 16en dag. Ooknbsp;hier dus een zeer actief virus.

Uit de observaties blijkt dat dolheid bij jonge honden niet zeldzaam is en dat het dolheidsvirus bij zijn passagenbsp;door jonge honden in kracht toeneemt, hetgeen daaruit blijkt,nbsp;dat konijnen subduraal geënt met een gedeelte van dennbsp;bulbus reeds symptomen vertoonden op den 13en, ]2en^ Hennbsp;en lOen dag, waar gewoonlijk met dezelfde dosis de tijdnbsp;17 dagen is.

Vervolgens werden de volgende proeven gedaan.

Proef 1: Op 26 October 0’7 werden acht kleine hondjes uit hetzelfde nest, 15 dagen oud, subcutaan in de buikstreeknbsp;geënt met 3 ccm. van een emulsie virus fixe 1 ; 200.

Hond 1: op 7den dag dolheid (verlammingen). Het lijden is echter zóódanig voortgeschreden, dat het reeds moet zijnnbsp;begonnen op den 6en dag.

8 dagen na enting gestorven.

konijnen subduraal geënt van den bulbus werden ziek op den 7en en stierven op den 9en dag.

Hond II: Rabies begonnen op 8sten dag; dood op 9en dag. Proefenting positief.

Hond 111: Rabies op 9en dag.; dood op 1 Oen dag. Proefenting positief.

Hond IV: Stille dolheid op lOen dag; dood op den 12en dag. Proefenting positief.

Hond V: Dolheid op den 13en dag; dood op den 15en dag.

Hond VI: Bleef gezond tot den 17en December vertoonde toen plotseling symptomen van Chorea, (paralysis van hetnbsp;achterste gedeelte van het lichaam en clonische rampen vannbsp;de gezichtsspieren en de ledematen). Deze toestand bleefnbsp;tot den 25en December, toen trad een merkbare verbetering

-ocr page 376-

352

in. Op den 29en December weigerde het dier voedsel en stierf op den 31 en. Stukjes hout en stroo werden in den maagnbsp;gevonden; verder werden geen laesies aangetroffen. Sub-durale entingen verricht bij konijnen hadden negatief resultaat.

Honden Vil en Vlll. Drie maanden na de enting werden zij intraoculair met „virus fixe” geënt, doch zonder resultaat;nbsp;evenmin had een enting met straatvirus eenig resultaat.nbsp;Het was verwonderlijk dat zulk een kleine dosis virusnbsp;zulk een complete immuniteit had veroorzaakt en het schijntnbsp;dat jonge dieren makkelijker dan volwassen exemplarennbsp;antilichamen kunnen vormen.

Betreffende de proef valt op te merken, dat 62.5“/„ der dieren dol werd; een verbazend aantal dus; en dat hetnbsp;incubatietijdperk dikwijls zeer verkort was gevonden; eenmaal was het incubatietijdperk zelfs 6 dagen.

Proef II. Op 5 Mei ’08 werden vier jonge straathonden drie weken oud, alle uit hetzelfde nest, subcutaan in denbsp;flank geënt met 2. c. cm. van een 1:200 verdunde emulsienbsp;van straatvirus, welk straatvirus in staat was, subduraal bijnbsp;konijnen geënt, den dood in 15 dagen te veroorzaken. Zijnbsp;werden direkt met de moeder in dezelfde kooi opgesloten ennbsp;naar het schijnt heeft toen de moeder één der jongen opgegeten.nbsp;Bij de drie overgebleven hondjes vertoonden de symptomennbsp;zich respectievelijk op den Hen, I2en en 17en dag. Proef-entingen bij konijnen bewezen de diagnosis van rabies.

Proef III. Op 4 November ’07 werden 6 jonge honden, van 15 dagen oud, subcutaan in de flank geënt met 2 c. cm.nbsp;1:100 verdunde emulsie van straatvirus, in staat bij konijnennbsp;bij subdurale enting den dood te veroorzaken in 15 dagen.

Hond 1. Eerste symptomen van razende dolheid op den 14en dag, dood op den 28en dag. 1) Proefenting positief.

Hond II en III. Eerste symptomen van rabies op den 16en dag, dood op den 18en. Proefenting positief.

1

Zal waarschijnlijk wel den 18en dag moeten zijn (v. L.)

-ocr page 377-

353

Hond IV. Eerste symptomen van rabies op den 24en dag. Proefenting positief.

Hond V. Cachectisch te gronde gegaan twee maanden na de enting. Proefenting negatief.

Hond VI. Bleef gezond.

Van de 9 jonge honden met kleine hoeveelheden „straat-virus” geënt kregen 77% de ziekte. Een percentage dus veel hooger dan verkregen kan worden bij volwassen honden onder gelijksoortige omstandigheden. Bij de proef waarnbsp;met „virus fixe” is geënt geworden viel op te merken hetnbsp;kleiner worden van het incubatie-tijdperk. In de meerderheid der gevallen bij de gehouden proefnemingen is gedemonstreerd geworden, dat het incubatie-tijdperk bij denbsp;subcutane enting van het virus analoog is aan dat, wanneernbsp;het virus bij konijnen subduraal zou ingebracht zijn geworden.

Niet alleen hebben jonge honden een geringe immuniteit voor rabies, maar zij zijn veel ontvankelijker voor rabiesnbsp;dan volwassen dieren. Het incubatie-tijdperk is bij jongenbsp;honden buitengewoon kort en het is mogelijk dat rabiesnbsp;kan' voorkomen bij dieren van twee of drie weken oud.

Wanneer bij die dieren de tanden reeds verschenen zijn, zijn ze gevaarlijk; zijn de tanden er nog niet dan kunnennbsp;ze b. V. door likken de ziekte veroorzaken.

Uit een clinisch oogpunt gezien verschilt rabies van jonge honden niet veel met rabies van oudere en is ook nietnbsp;moeilijker te diagnostiseeren.

Men stelt vaak een misplaatst vertrouwen in een jongen hond, niet alleen omdat men denkt dat het dier nog tenbsp;jong is om nu al rabies te kunnen krijgen, maar ooknbsp;omdat het diertje, dol zijnde, bijt en naar het schijnt zondernbsp;eenige kwade bedoeling.

Menschen gebeten door jeugdige honden zeiden bij navragen:

„Och, het beet niet hevig”; „het beet niet als een dollen hond”; „het beet slechts spelenderwijze om zich te helpennbsp;met de nieuwe tandjes” enz.

23

-ocr page 378-

354

Het aantal menschen door een hond gebeten is dikwijls zeer groot en het is noodzakelijk nogmaals in herinneringnbsp;te brengen, dat het virus van een jeugdigen hond eennbsp;hooger graad van virulentie bezit; bij konijnen geënt sub-duraal gedraagt het zich als „virus fixe.” Bij menschen,nbsp;die dan ook gebeten zijn geworden, moet, met het oognbsp;op dat virulente virus, een spoedige en intensieve behandeling ingesteld worden. Aan het instituut had men geennbsp;ongelukken bij de behandeling van zulke gevallen, dochnbsp;er moet bij vermeld worden, dat de gebeten personen denbsp;voorzichtigheid in acht namen, door binnen enkele dagennbsp;na gebeten te zijn aan het instituut te komen.

v. L.

-ocr page 379-

Een geval van surra bij een hond.

Door den administrateur van een houtaankap werd ik gevraagd eens bij hem een onderzoek te komen instellennbsp;naar een ziekte onder zijn honden, waarvan in den tijd vannbsp;een jaar van de veertien (meest jachthonden) er tien gestorven waren. Volgens hem toonden de dieren pijnlijkenbsp;tranende oogen, welke vervolgens troebel werden en nanbsp;ongeveer een week was een aangetast dier totaal blind; denbsp;honden werden dan lusteloos, dikwijls pijnlijk wat ze doornbsp;langdurig janken uitten, werden mager, aten echter goednbsp;bijna tot den dood toe. De ziekte duurde ongeveer viernbsp;weken.

Toen ik ter plaatse aankwam, vernam ik dat een paar dagen te voren één hond gestorven en er thans nog éénnbsp;sedert ongeveer tien dagen ziek was. Ik onderzocht het dier,nbsp;dat geheel onder het ongedierte (vlooien en teken) zat.nbsp;De hond was mager, wankelde bij het loopen op de ach-terpooten; temperatuur SQM. De oogen vertoonden hetnbsp;volgende:

Cornea helder, oogwater in de voorste oogkamer troebel, zoodat de lens niet te zien was, de iris bezet met eennbsp;vlokkig groenachtig exsudaat; de sclera abnorm bloedrijk.nbsp;Het dier was geheel blind. Alle slijmvliezen waren verdernbsp;in hooge mate anaemisch.

Besloten werd het dier ter observatie mede te nemen naar Madioen. Den volgenden dag werd een bloedpraeparaatnbsp;gemaakt, dat na kleuring volgens Giemsa vol surraparsietennbsp;bleek te zijn. Deze surraparasieten waren morphologischnbsp;precies dezelfde als die bij de surra onder het rundveenbsp;en de paarden in de residentie Madioen.

-ocr page 380-

356

Een intraperitoneaal geënte cavia had na vier dagen eveneens surraparasieten in zijn bloed; verschijnselen werden hierbij echter niet waargenomen.

Eene behandeling werd daarna ingesteld, bestaande in;

1ste Een grondige reiniging van het dier door een da-gelijksch l®/o creolinebad en wegneming der teken.

2e Tweemaal daags een injectie van 10 cc. °/o tar-tarus emeticussolutie. Hiermede moest spoedig worden opgehouden, daar het aanleiding gaf tot abscedeering aannbsp;de injectieplaatsen, ondanks betrachting van de aseptiek.

3e Per os ingeven dagelijks van 2 gram solutie Fowleri en 1 gram joodkali verdund in water.

4e Behandeling van de oogen met '/2 % atropinesolutie.

De eerste dagen at het dier goed, zelfs veel (rijst en vleesch). De optredende constipatie werd bestreden metnbsp;sulfas natricus. De oogen werden langzamerhand beter, nanbsp;zes dagen was het rechter oog geheel helder en in hetnbsp;linker de troebeling verminderd. Een, drie dagen na denbsp;instelling der behandeling genomen, bloedpraeparaat bevatnbsp;surraparasieten in veel geringeren getale dan het eerste.

Den zesden dag echter werd de gezonheidstoestand veel minder, het dier weigerde voedsel, bleek zeer pijnlijk tenbsp;zijn, jankte bijna den geheelen dag. Dit bleef zoo doorgaan tot den achtsten dag, toen het lijden zoo vreeslijknbsp;werd, dat ik besloot tot afmaking. Een voor dien tijd genomen bloedpraeparaat bevatte weinig parasieten (in éénnbsp;gezichtsveld 1 a 2). De sectie gaf weinig bijzonders tenbsp;zien, behalve suggillaties in de weivliezen (endocard ennbsp;peritoneum), was de hartspier bleek en slap en was de miltnbsp;iets gezwollen. De huid was niet oedemateusch. Verdernbsp;had alles een normaal aspect.

Waarschijnlijk zal deze ziekte in streken, waar surra onder den veestapel voorkomt, wel meer slachtoffers onder hondennbsp;maken. Opmerkelijk is, dat de eigenaar van dezen hond,nbsp;die veel paarden houdt, welke een gedeelte van den dag

-ocr page 381-

357

vrij grazen, nimmer een geval van surra onder die dieren gehad heeft.

Madioen 18 November 1909. P. ZYP.

-ocr page 382-

Referaat uit de Revue Vétérinaire de Toulouse. „Men kan zich beperken tot één enkele preventievenbsp;injectie van antitetanusserum”.

Hierin bespreekt M. A. Labat een stukje van Dr. Huquier, genaamd: „Moet men antitetanusserum preventief één- ofnbsp;tweemaal inspuiten”. M. Huquier komt door ervaring totnbsp;het resultaat dat éénmaal voldoende is in tegenstelling metnbsp;de klassieke applicatie van Nocard, die in twee injectiesnbsp;8 dagen na elkaar bestaat. M. Huquier zag nooit tetanusnbsp;optreden, indien hij maar één injectie aanwendde ooknbsp;in een beslist besmette streek.

M. Labat is het hiermede eens; hij zegt, dat steeds slechts een klein gedeelte van zijn geopereerde patiëntennbsp;de dubbele injectie gekregen hebben en dat heeft altijdnbsp;voldaan. Hoewel tijdelijk, schijnt het antitetanusserum tochnbsp;een beschuttende werking te hebben die vijf a zes weken duurt.nbsp;Zijn ervaring gaat over meer dan twee duizend patiënten,nbsp;waarbij na één injectie nimmer tetanus optrad. Slechtsnbsp;voorzichtigheid kan twee injecties eischen.

Verder zegt M. Huquier, dat van de curatieve werking bij reeds bestaan van de ziekte slechts resultaat kannbsp;verwacht worden bij een langzame chronische vorm vannbsp;tetanus; treedt de ziekte echter acuut op, dan verhindertnbsp;het antitetanusserum in geenen deele een sneller letalennbsp;uitgang. Hij geeft verder aan een groote dosis serum hiervoor te gebruiken en wel onmiddellijk 40 c.c bij een paardnbsp;van middelmatige hoogte en dit drie a vier opeenvolgendenbsp;dagen te herhalen.

P. ZIJP.

-ocr page 383-

Overgenomen Referaat uit de Revue Vétérinaire de Toulouse over de bestrijding van de Runderpestnbsp;door individueele afzondering van besmettenbsp;dieren door M. Piot Beg,

Sedert twee jaar heeft M. Piot Beo de methode van de individueele afzondering beproefd. Zijn resultaten zijnnbsp;de volgende.'

In 1908 en begin 1909 kwam de ziekte voor op 21 boerderijen, waarvan op 17, met een totaal van 992 runderen,nbsp;de maatregelen behoorlijk werden toegepast. Er werdennbsp;53 dieren ziek, waarvan 38 stierven, d.i. 4'’/o en wel uitsluitend die dieren, welke direct bij het uitbreken zieknbsp;werden.

Bij serumtherapie of het aan zich zelf overlaten der ziekte varieert de sterfte tusschen 40 en OO^/o. Men is dus innbsp;staat bij infectie van den veestapel direct in het begin denbsp;ziekte te stuiten door ieder dier afzonderlijk te isoleeren. Denbsp;infectie schijnt zich te beperken tot onmiddellijk contact,nbsp;contact met excreta, gemeenschappelijke gebruiksvoorwerpennbsp;en heen en weer loopen van menschen en kleine dieren.

P. ZIJP.

-ocr page 384-

Zur Pathogenese und Diagnose der Rotzkrankheit

VON

Dr. LOTHES.

(Berl. Thier. Woch. No. 33. Augt, 1909).

Over bovengenoemd onderwerp werd door Dr. Lothes een voordracht gehouden voor veeartsen op 1 Mei ’09.

0p2 0ct. 1901 werd door hem „Malleus” geconstateerd onder de trampaarden van Keulen. Een tweede epidemienbsp;begon in September ’07. Beide epidemien werden veroorzaaktnbsp;door paarden uit het buitenland ingevoerd. De tweedenbsp;epidemie werd o. a. veroorzaakt door een belgisch paard.nbsp;Dit paard, eigendom geworden van een handelaar in bouwmaterialen werd in 1907 chronisch droezig en daarvoornbsp;behandeld. Het dier werd in Februari 1908 het eigendomnbsp;van een paardenhandelaar en daarna van een expediteur.

Bij den paardenhandelaar vond geen uitbreiding van de ziekte plaats, daar het dier in een afzonderlijken stal stondnbsp;en deze stal na den verkoop grondig gereinigd werd.

Bij den handelaar in bouwmaterialen had het dier gelegenheid een ander in den stal staand paard te infecteeren en bracht het de ziekte over onder de paarden eener maatschappij, aan welke maatschappij de handelaar materialennbsp;leverde. Dat geen andere -paarden, voor zoover na tenbsp;gaan was, geïnfecteerd werden, vond daarin zijn oorzaak,nbsp;dat de handelaar zijn knecht uitdrukkelijk verboden had,nbsp;het paard te drenken aan de openbare drinkgelegenheden.nbsp;(bronnen.)

Anders werd het echter bij den expediteur. Bij dezen werden de paarden meest buiten den stal en bijna uitsluitend aan drie openbare bronnen gedrenkt en hier had de

-ocr page 385-

361

schimmel volop gelegenheid andere paarden te infecteeren. De paarden toch, die tegelijk of onmidellijk na den schimmel gedrenkt werden, namen het water verontreinigd doornbsp;de neusuitvloeiing van den schimmel op. Op deze wijzenbsp;was het slechts mogelijk, dat binnen enkele weken eennbsp;zoo groot aantal paarden ziek werd.

De tweede malleus-epidemie van Keulen zou men kunnen opvatten als een voederingsproef op grooten schaal.

In het verloop dézer epidemie werden door L. een massa secties verricht en deze secties dienden hem niet alleen,nbsp;om de ziekte vast te stellen, doch eveneens in verbandnbsp;met de pathogenese der ziekte, wijl op dit gebied nognbsp;veel duisters is. Hoewel toch de ontdekking van den malleusbacil bijna een kwart eeuw geleden plaats vond, isnbsp;men het er nog niet over eens, welk orgaan de menig-vuldigste en gewone intrêe-plaats is van de smetstof.

Bij de beoordeeling van den ouderdom van kwaaddroezige processen is voorzichtigheid aanbevolen; het schijnt nl.nbsp;gewaagd uit de grootte der malleusknobbels en zweerennbsp;gevolgtrekkingen te maken. Volgens waarnemingen vannbsp;Lothes is de ontwikkeling der processen bij enkele individuen zeer verschillend en wordt daarop invloed uitgeoefendnbsp;door de virulentie van den bacil en de gesteldheid van hetnbsp;betrokken orgaan. Zekere uitgangspunten leveren daarentegen, de nieuwvormingen van bindweefsel, die veelvuldignbsp;ontstaan in de nabijheid der processen, nl. in de lymph-klieren en de longen, door de prikkeling van het malleusgift. Aan deze nieuwvormingen ligt een ontsteking tennbsp;grondslag.

Door Lothes zijn duizenden paarden op het paarden-slachthuis, op zulke veranderingen (bindweefselwoekering) onderzocht met het resultaat, dat eenvoudige d. w. z. nietnbsp;specifieke ontstekingprocessen met makroscopisch aanwijsbare nieuwvorming van bindweefsel, in de lymphklierennbsp;niet en in de longen zelden voorkomen.

-ocr page 386-

362

Voor de beoordeeling van den ouderdom van kwaad-droezigeprocessen is in de meerderheid der gevallen het anatomisch bevinden niet alleen maathoudend, maar mennbsp;zou goed doen als het mogelijk is, ook rekening te houden met het clinische bevinden. Deze mogelijkheid nunbsp;biedt de praktijk. De praktijk in de eerste plaats dientnbsp;meê te werken om licht te brengen over het gebied dernbsp;pathogenese. Helaas doet zij dat niet en wel op de volgende gronden. Ten eerste gaat men vaak af op hetgeennbsp;een autoriteit zegt. Zegt deze b. v. dat het neusslijmvliesnbsp;bij malleus primair ziek wordt, dan is dit voor die „men”nbsp;een evangelie.

Zoo heeft men zich bij malleus in de praktijk ook te veel bezig gehouden met zaken van mindere beteekenis b.v.nbsp;voerde men strijd over primaire kwade droes van de longennbsp;en is het gevolg hiervan weer geweest, dat de veeartsen bijnbsp;secties hun aandacht bijna uitsluitend vestigden op de ademhalingsorganen, met voorbijgaan van verdere, die voor denbsp;pathogenese van niet minder belang waren. Zoo b. v. isnbsp;reeds meer dan tien jaren bekend, dat in de darmtractusnbsp;malleusprocessen kunnen voorkomen, en toch wordt ditnbsp;orgaan niet genoemd bij de speciaal voor malleus te onderzoeken organen.

Het kan dan ook geen verbazing wekken, dat het spijs-verteeringsapparaat met de daarbij behoorende klieren niet die waardeering heeft gevonden in verband met de Pathogenese der ziekte. Het zelfde geldt, in mindere mate,nbsp;de geslachtstractus, die bij malleus eveneens primair zieknbsp;kan worden.

Al deze zaken brachten mêe, dat tientallen jaren lang geen vorderingen werden gemaakt op het gebied der pathogenese. Tot het einde van den vorigen eeuw hieldnbsp;men het slijmvlies van de voorste luchtwegen en v. n. 1.nbsp;het neusslijmvlies in de meeste gevallen als de plaatsnbsp;waar de smetstof zijn intrêe deed. Daarnaast de huid.

-ocr page 387-

363

de geslachtswegen en in de den laatsten tijd „weer” de spijsverteeringstractus. Fransche autoren toch wezen reedsnbsp;in den 18en eeuw op dezen laatsten infectieweg.

Spinola wees er reeds op, dat malleus door copulatie kon worden overgedragen. Op deze wijze werd voornbsp;eenige jaren door een russischen hengst malleus overgebracht op merries van het Bezirk Bromberg. Interessantnbsp;voor de pathogenese was deze epidemie daarom, dat denbsp;besmette merries andere paarden, met welke zij in éénzelf-den stal waren ondergebracht, niet infecteerden.

Dat opname van de smetstof plaats kon vinden door de dikwijls slechts oppervlakkig beschadigde huid, daarovernbsp;is men het eens. Lothes nam bij de laatste epidemie drienbsp;primaire gevallen van huidmalleus waar.

Volgens de tot dusver gedane waarnemingen mag echter de infectie door de huid niet als de gewone infectiewegnbsp;beschouwd worden; infectie langs den huid toch komt nietnbsp;menigvuldig voor.

Van meer belang is de infectie langs digestie- en res-piratieorganen en tot heden is nog niet uitgemaakt langs welken dier beide organen de smetstof het menigvuldigstnbsp;binnentreedt.

Vervolgens bespreekt Lothes in het kort de voederings-proeven gedaan voor Nocard (1894.); nbsp;nbsp;nbsp;21 proefdieren

(paarden, muildieren en ezels) werden kwaaddroezig; bij 8 kwamen slechts veranderingen in de longen voor; bij denbsp;andere ook zwelling der keelgangsklieren en zweeren innbsp;de bovenste luchtwegen.

Schütz gaf 5 paarden groote hoeveelheden cultuur per os en kreeg in 4 gevallen malleusprocessen in darm ennbsp;daarbij behoorende lymphklieren, in longen en lever.

De proeven van Nocard en van Schütz golden echter weer in de eerste plaats de quaestie van „primaire long-malleus”.

Uit zijn proeven trok Schütz de conclusie dat de

-ocr page 388-

364

malleus der longen secundair was en zich ontwikkeld had uit de primair ziek geworden darmschijlsklieren.

Lothes merkt hier op, dat bij natuurlijke infectie de darmschijlsklieren zeer zelden ziek zijn; bij de vele doornbsp;hem gedane secties vond hij slechts één maal die klierennbsp;ziek. Hij gelooft dan ook dat het veelvuldig aangetastnbsp;zijn der mesenteriaalklieren bij de proeven van Schütznbsp;geweten moet worden aan het gebruik van te grootenbsp;hoeveelheden cultuur.

Hutyra gebruikte bij zijn voederingsproeven kleine hoeveelheden cultuur, en bij deze proeven werden geen aandoeningen der mesenteriaalklieren waargenomen.

Niet alleen door voederingsproeven, doch ook door inhalatie proeven gelukte het Hutyra een groot aantal paarden en ezels te infecteeren.

Bij één dier proeven, die de natuurlijke verhoudingen het meest nabijkwam, (een drie dagen oude aardappel cultuur van malleusbacillen met keukenzoutoplossing vermengd werd in drinkwater toegediend) werd bij de sectienbsp;20 dagen later gevonden naast een aandoening der longen,nbsp;een zwelling en gedeeltelijk ook een haardvorming in denbsp;submaxillaire-, submentale-, ook in de linker retropharyn-geale-, de bovenste en onderste cervicale-, de praethorakale-en mediastinale lymphklieren.

Betreffende het primair ziek worden van het neus-slijmvlies kan worden opgemerkt, — dat sedert het erkennen van darmmalleus, en van dien tijd af kunnen we eerst spreken van volledige secties, — dat in de literatuur nog geen geval van primaire meusmalleus is beschreven geworden.

Lothes wil echter niet loochenen, dat de neus primair ziek kan worden; een lichte laesie van het neusslijmvliesnbsp;kan aanleiding geven tot infectie.

Daar echter in de praktijk zulke laesies weinig voorkomen, zoo behoort ook de het primair ziek worden van de neus

-ocr page 389-

365

tot de zeldzame gebeurtenissen, in ieder geval zeldzamer, als door ons wordt aangenomen. 1)

De inhalatieproeven van Hutyra toonen aan in welk een mate het resultaat afhankelijk is van het te bezigen infec-tiemateriaal. Positief was het resultaat bij het gebruik vannbsp;bouillonculturen, negatief bij inblazen van slechts kort ingedroogd malleusecretum afkomstig van een paard met uitgebreide neusmalleus.

Lothes zelf heeft in de kliniek van Dieckerhof meermalen geprobeerd, door injectie van malleussecretum in de neusholte, paarden te infecteeren, maar altijd met negatief resultaat; eerst na het maken van een laesie op hetnbsp;neusslijmvlies, gelukte de infectie. Het waren deze proevennbsp;van Lothes en het bekende feit, dat in de meeste gevallennbsp;van malleus, het eerst de bovenste naar de keelholte toegelegen deelen van het neusslijmvlies aangetast werden, die

1

Ik citeer uit de veeartsenijkundige mededeelingen I van Dr. L. de Blieck biz 5:

In Indië zijn de paarden meer in de gelegenheid het neussiymvlies te beschadigen. Ik wil hier b. v. wijzen op de stallingen, in dennbsp;regel ruw gebouwd van bamboe, bilik, atap; in zulke stallen komennbsp;genoeg scherpe uitsteeksels voor. Dan ioopen de dieren hier dikwijls vrij rond b. v. in gesneden padivelden, tusschen struikgewas,nbsp;breken vaak door heggen (levende paggers.) enz. Dan eten ze vaaknbsp;uit ruw geopende petroleumblikken voorzien van scherpe puntennbsp;aan de opengehakte rand. Ik noem hier maar enkele zaken.

Ik citeer; het zij echter terloops opgemerkt, dat het mij bij de verschillende secties, die ik in Indië verrichtte, gefrappeerd heeft, hoe de neusaandoeningen op den voorgrond traden tegenover den long-kwadendroes. Nauwkeurig onderzoek in deze richting zal moetennbsp;leeren, welke beteekenis dit heeft voorden infectieweg en of wellichtnbsp;in Indië omstandigheden zijn, die praedispoheerd werken voor hetnbsp;ontstaan van primairen neuskwadendroes door inhalatie.

V. L.

-ocr page 390-

366

hem deden twijfelen aan de gewichtige rol, het neusslijm-vlies toegewezen ten opzichte van de pathogenese. Hij gelooft dat het neusslijmvlies van het paard door zijn structuur, meer dan bij andere dieren de plaats is van metastasen en dit baseert hij op de volgende gronden.

Het is bekend dat bij paarden in verhouding zelden tuberculose voorkomt, toch zijn hem meerdere gevallennbsp;bekend, dat naast andere organen, het neusslijmvlies tuberculeus was aangedaan. Dit moest te meer opvallen, daarnbsp;bij runderen slechts buitengewoon zelden een specifiek zieknbsp;zijn van dat slijmvlies werd gevonden. Hij wijt dit dannbsp;ook aan beider verschil in structuur van het neusslijmvliesnbsp;en V. n. 1. aan den rijkdom en de eigenaardige rangschikkingnbsp;der bloedvaten van het paardenneuslijmvlies. Volgens hemnbsp;moeten dan ook de veranderingen in het bovenste gedeeltenbsp;van het neusslijmvlies bij malleus, als secundaire veranderingen beschouwd worden.

Wanneer nu noch de huid, noch het neusslijmvlies in aanmerking komen voor een gewoonlijk primaire infectie,nbsp;hoe staat het dan met het digestieapparaat. Hoewel het nunbsp;door genomen proeven gelukt was dieren per os te infecteerennbsp;stond daarmee nog niet vast dat bij de natuurlijke infectienbsp;de intestinaalinfectie in groote mate voorkomt. Daartegennbsp;sprak toch het feit, dat in den darm en daarbij behoorendenbsp;lymphklieren, kwaaddroezige processen zelden worden aangetroffen.

Bij de laatste epidemie veroorzaakt in hoofdzaak door het drinkwater, moest dan de intestinale infectie ongetwijfeldnbsp;een groote rol worden toegekend en nu was het het doelnbsp;van Lothes en zijn helpers door nauwkeurige secties uitnbsp;te maken welk deel van het digestieapparaat eigenlijk innbsp;aanmerking kwam voor het binnendringen van de smetstof.nbsp;Uit het zelden ziek vinden bij secties van darm en daarbij behoorende lymphklieren, moest in dit deel van hetnbsp;digestieapparaat, niet de intrêepoort gezocht worden van

-ocr page 391-

367

de smetstof. Meermalen echter vond L, bij volmaakt intakt respiratie- en digestieslijmvlies en frissche veranderingen in andere organen, oude processen boven ennbsp;onder in de luchtpijp en in de mediastinaalklieren. Daarnbsp;nu het brongebied van de luchtpijp ligt in de onderstenbsp;gedeelten van de pharynx, zoo kwam L. er toe, door hetnbsp;veelvuldig vinden der bovengenoemde oude processen,nbsp;in dat deel van het digestieapparaat te zoeken naar denbsp;plaats van binnendringen van de smetstof en leken hemnbsp;daartoe de tonsillen het meest geschikt.

In de groeven toch dezer lymphoïde organen kon de de malleusbacil, opgenomen door eten of drinken, zichnbsp;ongestoord ontwikkelen. Volgens de onderzoekingen vannbsp;Lothes, geraakt de smetstof van uit de tonsillen, waarnbsp;in den regel geen specifieke veranderingen optreden, in denbsp;lymphbaan, lokaliseert zich vervolgens in de mediastinaalklieren, om van hier uit na een langer of korter verblijfnbsp;een algemeene infectie te veroorzaken.

Door Lothes werd een ziek-zijn der tonsillen bij uitzondering waargenomen.

Op grond zijner onderzoekingen is Lothes tot de overtuiging gekomen dat de gewone en menigvuldigste plaats van binnentreden van den malleusbacil, het digestieapparaatnbsp;is en van dat apparaat in de eerste plaats het onderstenbsp;deel van de keelholte, n. 1. de tonsillen.

Een zekere bevestiging van zijn idee, vindt hij in het resultaat der proef van Hutyra, en wel die proef waarbijnbsp;Hutyra een drie dagen oude aardappelcultuur in drinkwaternbsp;toedient aan een paard.

Bij sectie toch werden bij dit proefpaard in hoofdzaak dezelfde veranderingen aangetroffen, doch in mindere mate,nbsp;dan bij het paard, waar ook de tonsillen waren aangetast,nbsp;en welk paard langs natuurlijken weg geïnfecteerd wasnbsp;geworden.

Het laatste paard had 10 dagen lang naast een kwaad-

-ocr page 392- -ocr page 393-

Further experiments on the treatment of Surra with Atoxyl and Orpiment and othernbsp;preparations of Arsenic.

BIJ

Capt. J. Ü. E. HOLMES, M, A., D. Sc., Imperial Bacteriologist, Muktesar.

Juurnal of Tropical Veterinary Science. Vol. IV. No. 3. 1909.

De proeven door Holmes verricht hadden ten doel ten iste een bevestiging van het resultaat van atoxyl en orpiment behandeling bij vroegere proeven (Vol. Ill No. 4. J.nbsp;of T. V. Science.) en ten 2de het effect van die behandelingnbsp;te zien, wanneer zij werd ingesteld bij een ziekte, die reedsnbsp;geruimen tijd bestaan had.

Zoo begon hij pas met de behandeling bij enkele konijnen en caviae, drie weken na de „Surra-enting” en twee wekennbsp;na het verschijnen der trypanosomen in het bloed.

Bij ponies kon dezelfde behandeling niet ingesteld worden, daar gedurende den tijd der proeven geen andere dan uitgeputte, halfdoode dieren te krijgen waren, die geennbsp;weerstandsvermogen bezaten en binnen korten tijd stierven.nbsp;Bij deze ponies werd de behandeling begonnen één dag ófnbsp;3 a 4 dagen na het vinden der trypanosomen in het bloed.

Zoo ondergingen zeven konijnen en caviae de atoxyl en orpiment behandeling en werden drie maanden in observatie genomen. In geen enkef geval verschenen de trypanosomen weer in het bloed na de eerste injectie van atoxyl. Vier van den caviae stierven gedurende de observatie;nbsp;de dood moet geweten worden aan het blootstellen dernbsp;dieren aan koude (des nachts) en aan onrein voedsel. In

24

-ocr page 394-

370

het geval van cavia No. 287 waren zeven doses, bij No. 288 zes doses en bij No. 289 vier doses voldoende.

Uit de proeven met caviae en konijnen bleek, dat surra bij deze dieren kon genezen worden met geringe doses ato-xyl en orpiment, zelfs in een erger wordend stadium dernbsp;ziekte. De toediening geschiedde volgens de methode vannbsp;Laveran en Thiroux.

Bij caviae afwisselend om den anderen dag 1,5 c. c. P/o atoxyl en 9 mgms orpiment b. v. op den 14en atoxyl, op dennbsp;16en orpiment, op den 18en atoxyl, op den 20en orpiment enz.

Bij konijnen afwisselend 3cc. 1% atoxyl en 13,5 mgms orpiment.

Uit de proeven met paarden bleek, dat dezelfde behandeling genezing kon brengen zelfs in voortgeschreden gevallen, maar dat ze niet gelukt bij alle gevallen en dat niet alle paarden de medicamenten verdragen. Meerdere proevennbsp;moeten een meer correcte dosis van orpiment vaststellen ennbsp;een betere methode van toediening moet worden gezocht.nbsp;Dan nog volgt uit de proeven dat een behandeling metnbsp;een combinatie van tartarus emiticus, atoxyl en orpiment,nbsp;en ook een combinatie van atoxyl, orpiment en sodiumnbsp;arsenite met succes kan ingesteld worden.

In een nieuwe serie van proeven momenteel in observatie, heeft de laatstgenoemde behandelingsmethode veel beterenbsp;resultaten gegeven dan eenige andere.

De medicamenten werden op achtereenvolgende dagen toegediend en dit werd tweemaal herhaald na een intervalnbsp;van vier en acht dagen. De dieren toonen geen kwadenbsp;gevolgen van de behandeling en komen vlug in conditie.nbsp;Op het moment (zes weken) zijn de trypanosomen nietnbsp;weer in het bloed verschenen.

Holmes diende o. a. de volgende hoeveelheden bij zijn proeven toe:

30 c. c. 4°lo atoxyl tot 50. c. c.; bij één proef begon hij met 40 c. c. 10°/o atoxyl en klom op tot 125 c. c.

I

-ocr page 395-

371

4o/o atoxyl; van orpiment gaf hij van 1 tot 3 gms. en valt hierbij op te merken dat Laveran en Thiroux hunnbsp;paarden veel grootere doses toedienden, zelfs tot 30 gms.nbsp;Het maximum dat het zwaarste paard van Holmes kon verdragen was 3 gms.

De Fransche auteurs toch gebruikten geprecipiteerd orpiment, terwijl Holmes de handelsmonsters gebruikte, waarvan er twee zijn, één van een helder gele kleur en de andere van een bruine kleur.

Holmes vond bij zijn proeven dat de bruine soort niet te gebruiken was bij Surra en dat kleine doses daarvan kolieknbsp;veroorzaken.

Sodium arsenite werd gegeven in doses van 300 c. c.— 700 c. c.

Tartan emetic. 25 c. c. in een \°lo oplossing (intrav.)

V. L.

-ocr page 396-

Riesel: Over het voorkomen van latente tuberkelbacillen in de lymphklieren bijnbsp;runderen en varkens.

{Deutsche Tierarztl. Wochenschrift no. 24, 1909).

Bij onderzoekingen bleek, dat, in vele, niet gezwollen, lymphklieren, die geen macro-of microscopische afwijkingennbsp;vertoonden, bij tuberculeus slachtvee talrijke tuberkelbacillen voorkwamen.

Tot op heden meende men, dat dit niet het geval was, en liet men het vleesch van dieren aan tuberculose lijdendenbsp;en waarbij de lymphklieren normaal waren in consumptienbsp;brengen.

In verband met deze ontdekking wordt een wijziging van wettelijke bepalingen betreffende keuring van vleesch vannbsp;tuberculeus vee noodzakelijk geacht.

T.

Dammann en Stedefeder: Tuberculose bij een olifant, veroorzaakt door tuberkel=nbsp;bacillen van den mensch.

{Als boven no. 24, 1909).

Tuberculose van de longen en van eenige wervels werd waargenomen bij de sectie van een olifant, die aan septi-caemie was gestorven.

Door kweekproeven werd bewezen dat de bacillen be-

-ocr page 397-

373

hoorden tot de groep van de zoogenaamde typus humanus.

Hiermede is weer een bewijs geleverd, dat niet alleen tuberkelbacillen van de typus bovinus (rundertubercelnbsp;bacillen, enz.) bij zoogdieren tuberculose kunnen doennbsp;ontstaan, doch dat ook menschelijke tuberkelbacillen ditnbsp;vermogen bezitten.

T.

Holterbach: Invloed van Yohimbine op de melk= klier, zoowel op het kllerweefsel alsnbsp;op de melkafscheiding.

(Thierörztliche Rundschau 1909 no. 2).

De schrijver heeft bij vijf runderen, die aan Fluor albus leden, daardoor sterk vermagerd waren en bijna geen melknbsp;meer gaven, kleinere doses Yohimbine langeren tijd inwendig toegediend met het gevolg, dat de witte vloed innbsp;korten tijd genas niet alleen, naar dat ook de melksecretienbsp;reeds in de tweede week der kuur vrij aanzienlijk toenam.

Eenige voorbeelden worden voorts aangehaald van proeven aan de universiteit te Edinburgh verricht, welke moetennbsp;dienen om het bovenstaande aannemelijk te maken. O. a. zouden een koe, welke na een doorstane hevige mastitis, bijnanbsp;geheel droog was geworden, een rund, dat aan cysten innbsp;het ovarium leed, en een koe met chronische metritis metnbsp;succes met Yohimbine behandeld en binnen korten tijdnbsp;volkomen genezen zijn. (Voor den houder van melkveenbsp;kan Yohimbine dus een winstgevend geneesmiddel worden, al is de prijs ervan ook hoog. Ref).

T.

-ocr page 398- -ocr page 399-

KORTE MEDEDEELINGEN.

Het bestuur van de Vereeniging tot bevordering van Veeartsenijkunde in Ned.-Indië heeft de eer den leden hiernbsp;onder het antwoord mede te deelen op het request dennbsp;Gouverneur-Generaal van Ned.-Indië aangeboden, naar aanleiding van de ter beschikkingstelling van den Heer A. B.nbsp;J. W. PosNO, Gepensioneerd Majoor der Cavalerie, ten eindenbsp;aanvankelijk met den titel van Adviseur, belast te wordennbsp;met de bestudeering van de maatregelen tot verbetering vannbsp;het paardenras in de Buitenbezittingen.

Gelezen het request van Dr. L. de Blieck en Dr. G. Leurink, respectievelijk President en Secretaris der Vereeniging totnbsp;bevordering der veeartsenijkunde in Nederlandsch-lndië,nbsp;daarbij namens die vereeniging bezwaren inbrengende tegennbsp;de werkzaamstelling van den gepensionneerden Majoor dernbsp;Cavalerie A. B. J. W. Posno, met den titel van Adviseur,nbsp;ter bestudeering van maatregelen tot verbetering van hetnbsp;paardenras in de Buitenbezittingen, en op grond van dienbsp;bezwaren verzoekende de aldus gecreëerde tijdelijke betrekking op te heffen, dan wel haar te doen vervullen doornbsp;een veearts-veeteeltkundige.

Is goedgevonden en verstaan:

Aan de adressanten te kennen te geven, dat aan hun verzoek geen gevolg kan worden gegeven.

Extract dezes zal worden verleend aan de adressanten tot informatie.

Accordeert met voorz: Register;

De Gouvernements-Secretaris,

-ocr page 400-

OSTHOMALACIE.

Naar aanleiding van het zeer instructief artikel „Osteo-malacie” in de Veeartsenijkundige, bladen van Ned.-Indië Deel XXI afl. 3 en 4 van de hand van den Heer J. van Dulm,nbsp;in verband met hetgeen Dr. J. Dekker in zijne „Voeder-stoffen” (Mededeelingen uitgaande van het Departement vannbsp;Landbouw No. 8) over kalkarmoede van de grassen op Javanbsp;schrijft, meen ik, hoewel leek, het navolgende niet te mogennbsp;achterhouden.

Vanaf 1901 tot en met medio 1906 vertoefde ikinWest-Nieuw-Guinea en wel voornamelijk ter hooldplaats Fak Fak. Door mijne veelvuldige reizen in het binnenland had iknbsp;volop de gelegenheid de gesteldheid van den bodem zeernbsp;goed te leeren kennen, en kon opmerken, dat vooral hetnbsp;westelijke gedeelte van deze afdeeling één bonk kalkrots was.

Het gras, dat er groeide, zag er op het oog vrij spichtig en schraal uit, verre van weelderig, en ondanks dat zulksnbsp;het geval was, zagen de enkele ingevoerde koeien er voortreffelijk uit en gedijden boven verwachting. Gewoonlijknbsp;kwamen de beesten, na een zeereis van een dag of zes,nbsp;vermagerd en armzalig ter plaatse aan, vel over been, dochnbsp;al rond grazende kwamen zij binnen ongelooflijk kortennbsp;tijd weder bij en bevonden zich weldra in een uitmuntenden voedingstoestand.

In den aanvang van 1901 importeerde ik een tiental schapen uit het eiland Kisser. Alhoewel volwassen, warennbsp;de beesten belachelijk klein van stuk, doch tot mijne nietnbsp;geringe verbazing werden die beesten van geslacht totnbsp;geslacht zienderoogen grooter, terwijl hun vleesch werkelijknbsp;uitmuntend was, zeer malsch en vrij van den bijgeur ennbsp;bijsmaak, welke het schapenvleesch dikwijls eigen zijn.

-ocr page 401-

377

Destijds heb ik geen metingen of wegingen gedaan, daar zulks mindej- in de lijn mijner bezigheden lag, doch hetnbsp;feit qua feit viel een ieder op.

Nu ik mij echter in de laatste paar jaar meer op landbouwkundig gebied heb te bewegen en daardoor ook mijn aandacht op veeteelt heb te vestigen, komen mij de resultaten van bovengemelde schapenfokkerij in West-Nieuw-Guinea telkens voor den geest. Door europeesche literatuurnbsp;opmerkzaam gemaakt op kalkvoeding, kom ik nu tot hetnbsp;resultaat, dat de gunstige toestand van het vee aldaarnbsp;bepaald te danken is aan den kalkrijkdom van den West-Nieuw-Guineeschen bodem.

Daar thans in onze indische desbetreffende literatuur de kwestie van voeding met kalkrijke stoffen een belangrijknbsp;punt van gedachtenwisseling belooft te worden en Dr. Dekkernbsp;in zijne bovenaangehaalde studie als eindstelling verkondigt;nbsp;„Met het kalkgehalte van den bodem valt of staat de paardenfokkerij van een land.”, meen ik op bovenvermeldenbsp;landstreek de aandacht te moeten vestigen als een land, datnbsp;mijns inziens voor paardenfokkerij zeer geschikt zoude zijn.

Ongetwijfeld zoude het zeer de moeite loonen een grasmonster van de daar voorkomende grassen op kalkrijkheid te doen onderzoeken; a priori durf ik te beweren, dat eennbsp;dergelijk onderzoek verrassende resultaten moet opleveren.

Lampongsche Districten. nbsp;nbsp;nbsp;J. van Dissel.

-ocr page 402-

378

Verzamelstaat der gevallen van besmettelijke ziekten onder het vee op Java en Madoera gedurende denbsp;maand Juli 1909.

Namen

der

gewesten.

ii

3

agt; ^

c

Ss

o

E

o

agt; -

OJ

03

03

O

OJ

H

'n

Waarvan:

afgemaakt

gt;

,

1 bi

O

-t-*

C/3

S öii

'c ¦” o =

lt;D

tJD

^ '

03 biO .

gt;

= 'S j

gt;

OJ —

nj

gt; O

Nadere aanduiding der plaats, alwaarnbsp;de ziek verblevennbsp;dieren zich bevinden.

Veepest, nihil Miltvuur, nihil.nbsp;Septichaemia=epizoötica.

Batavia

21

21

12

-

8

1

Mr. Cornells

H

¦

13

13

12

-

1

Buitenzorg

Pekalongan

2

2

2

--

Pekalongan

36

36

26

-

9

1

f

Mond=

en klauwzeer.

1

Preanger

7

-

7

-

7

Bandoeng

Cheribon

91

741

832

11

373

448

Cheribon, Madjaleng-

ka, Indramajoe

Pekalongan

33

20

53

52

1

Tegal, Batang

Semarang

6

207

213

3

-

-

101

109

Salatiga, Kendal

Rembang

7

57

64

-

48

16

Toeban, Blora

Soerabaia

2

82

84

-

-

23

61

Sidhoardjo

Madoera

21

6

27

-

21

6

Sampang, Bangkalan

Besoeki

22

200

222

6

190

36

Bondowoso, Pama-

roekan, Banjoewangi

Pasoeroean

59

385

444

23

-

247

174

Pasoeroean, Kraksaan

Kediri

5

24

29

-

, —

5

24

Kediri, Ngandjoek

Soerakarta

11

2

13

5

-

8

Klaten

Jogjakarta

6

21

27

24

3

Mataram, nbsp;nbsp;nbsp;Koelon-

Progo

Kedoe

14

14

2

-

12

Temanggoeng, Ke-

boemen, Wonosobo

Banjoemas

-

28

28

-

-

-

1

27

Banjoemas, Tjilatjap

270

1787

2057

50

1100

917


-ocr page 403-

Namen


der


gewesten.


379


Waarvan:


afgemaakt'


Nadere aanduiding der plaats, alwaarnbsp;de ziek verblevennbsp;dieren zich bevinden.


Malleus.


Batavia

7

22

29

1

22

6

12

2

14

5

_

_

_

9

Preanger

3

-

3

1

-

-

2

Cheribon

8

15

23

5

17

1

Pekalongan

2

2

1

1

Semarang

--

2

2

-

2

-

Rembang

-

2

2

-

2

Soerabaja

15

15

1

14

...

Madoera

3

6

9

4

~

5

Besoeki

11

5

16

8

4

--

4

Pasoeroean

2

__

2

__

_

__

_

2

Kediri

6

11

17

1

7

-

-

9

Madioen

16

6

22

3

1

-

18

Soerakarta

2

8

10

8

2

Kedoe

13

12

25

1

5

19

Banjoemas

1

1

2

1

-

-

1

86

107

193

36

76

-

-

81

Batavia, Mr. Cornelis, Tangerang, Kra-wangnbsp;Buitenzorgnbsp;Tjiandjoer

Cheribon, Koeningan, Indraniajoenbsp;Pemalang, Brebesnbsp;Semarangnbsp;Toeban

Soerabaja, Qrisee Pamekasan, Sani-pang, Bangkalannbsp;Bondowoso, Panaroe-kan

Pasoeroean Kediri, Blitar, Toe-loeng-Agoengnbsp;Madioen, Ngawi, Po-norogonbsp;Soerakarta

Temanggoeng, Mage-lang

Banjoemas

Saccharomycose.

Bantam

5

2

7

_

-

7

Batavia

12

7

19

__

_

2

17

\ nbsp;nbsp;nbsp;Soerabaja

7

23

30

_

21

9

i nbsp;nbsp;nbsp;Madoera

5

2

7

1

_

_

6

1 nbsp;nbsp;nbsp;Besoeki

-

1

1

1

Jogjakarta

1

1

~

1

A

29

36

65

22

2

41

Pamekasan, Sampang, Bangkalannbsp;Bondowosonbsp;Jogjakarta

-ocr page 404-

380

Namen

der

gewesten.

3

Waarvan:

Ss

52

n

n

afgemaakt

Nadere aanduiding der plaats alwaarnbsp;de ziek verblevennbsp;dieren zich bevinden.

’n

O

QJ

biC

S

quot;cS

C3

O

gt;

Ui

O

C/3

V

b/3

1

^ ob

U

gt;

1 bio

'c .5 o n

0/

c/3

OJ

JZ

U ^

O 3

quot;öj

N =

Batavia

3

3

3

Sun

•a.

Tangerang

Cheribon

10

9

19

13

5

1

Cheribon, Indramajoe

Pekalongan

1

1

1

-

Batang

Semarang

9

9

9

Pati, Grobogan, Koe-

Rembang

2

56

58

56

2

- _

_

does

Rembang, Toeban

Soerabaja

1

_

1

_

1

Blora

Sidajoe

Besoeki

5

38

43

-

-

Bondowoso, Pama-

Kediri

_

27

27

27

noekan

Kediri

Madioen

1

82

83

43

35

3

2

Madioen

Banjoemas

--

1

1

1

-

_

__

Poerwokerto

19

226

245

117

78

3

4

Kwaadaardige-dekziekte.

Nihil.

Texaskoorts.

Jogjakarta

Besoeki


Jogjakarta

Besoeki


11


11 12

12 i —

Tuberculose.

Soeratiaja

Batavia

Preanger

Kediri

Kedoe


Soerabaja


*11-1-1 - 1 -

Hondsdolheid.


_

1

1

1

_

_

-

Batavia

1

1

1

-

--

Bandoeng

1

1

1

Toeloeng-Agoeng

2

2

-

2

Magelang

2

3

5

1

4


*) Geslacht.

-ocr page 405-

381

Verzamelstaat der gevallen van besmettelijke ziekten onder het vee op de „Buitenbezittingen” gedurendenbsp;de maand Juli 1909.

Waarvan:

o

H

d

afgemaakt

gt;

0

1 nbsp;nbsp;nbsp;1 1 ïi

c

agt;

73

73

0/31 d 'd

OJ

bJD

^ nbsp;nbsp;nbsp;i 03 bJD

gt; nbsp;nbsp;nbsp;j C —

1 nbsp;nbsp;nbsp;lt;v

0) g •gt; o

-5sJ •


Namen

der


Nadere aanduiding der plaats alwaarnbsp;de ziek verblevennbsp;dieren zich bevinden.


£

] S =

gewesten, i ^


tu:

s


Veepest.

Tapian na j i Oeli. jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12!

631 nbsp;nbsp;nbsp;75 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;65!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— !nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— i 7 j dj Bataklanden.

Miltvuur, nihil.

Septichaemia epizoötica.

Tapian na

Oeli.


41 nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;31nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- I - I ij

Mond- en klauwzeer.


Padang Sidempoean.


Oostk. van

Sum. 1


20 j 20


- j — I — I 201

Malleus.


Laboean Deli.


Pad. Bene-denl.

_

1

1

1

Bali en. L.

5

17

*22

1

15

5

Celebes en O.

-

3

3

1 —

2

5

..

21

26

2

1

15

1

8

Padang.

West- Midden- Oost-Lombok.

Makasser.


Saccharomycose. nihil. Sarcoptesschurft. nihil.nbsp;Surra.

Oostk. van | nbsp;nbsp;nbsp;1

Sum. i

Langkat, Padang en Bedagi.

37 I 38 j 23 j 8! nbsp;nbsp;nbsp;- |nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- |nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7

* ziek en verdacht.

** niet ziek bevonden.

-ocr page 406-

382


Namen

der

gewestan.


gt; O

Waarvan:

d

agt;

£

c

(L)

gt;

O

co

O)

ÖjO

afgemaakt'

quot;o

o

0)

S

03

03

quot;o

H

1

gt;

. nbsp;nbsp;nbsp;T3

r- nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.^

§g nbsp;nbsp;nbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

agt; nbsp;nbsp;nbsp;(igt;

x;

^ 1

ïü ^

lt;u ^

N n

Nadere aanduiding der plaats alwaarnbsp;de ziek verblevennbsp;dieren zich bevinden.


Kwaadaardige dekziekte. nihil. Texaskoorts..

Oostk. van Sum.

2

25

27

21

-

-

6

Simaloengoen, Karo-landen.

Tapian na

Oeli.

11

2

13 1

1

-

-

4

8

Bataklanden.

13

27

40

22

-

-

4

14

Tuberculose, nihil. Hondsdolheid.

Pad. Bovenl,

-

1

1

1

Celebes en O.

1

1

1

-

2

2

2

1

-

Palembajan.

Loewoe.

-ocr page 407-

383

Verzamelstaat der gevallen van besmettelijke ziekten onderbet vee op Java en Madoera gedurende de Maand Augustus 1909.

Waarvan:

Namen

der

gewesten.


Nadere aanduiding der plaats alwaarnbsp;de ziek verblevennbsp;dieren zich bevinden


afgemaakt i


gt;

Uc

O


o

f-


Veepest, nihil. Miltvuur.

Batavia

1

I

1

Septichaemia

=epiz

oötic

-a.

Bantam

6

6

6

Batavia

1

38

39

33

1

5

V

7

7

7

-

-

Semarang

46

46

44

1

1

97

98

90

1

1

6

Mond= en klauwzeer.

Preanger

-

7

7

2

5

Cheribon

448

717

1166

14

__

713

439

Pekalongan

1

745

746

1

98

647

Semarang

109

767

876

12

247

617

Bembang

16

120

136

39

97

Soerabaja

61

296

457

244

113

Madoera

6

14

20

__

_

6

14

Besoeki

36

88

124

57

67

i

I SoekaboemiTjiandjoer Zheribon, Madja-lengka, Indramajoe

Serang, distr. Kawe-danan

Mr. Cornelis, distr. Bekasi, Tjabang-boengin

Buitenzorg, distr. Tjibaroesa.nbsp;Semarang, afd. Koedoes. distr. Oendaan

Grobogan Toeban, Bloranbsp;Soerabaja, Sidoardjo,nbsp;Modjokertonbsp;Bangkalan

Bondowoso, Panaroe-kan, Banjoewangi

-ocr page 408-

384

*3

Waarvan:

Namen

der

gewestan.

S cri gt; onbsp;33

C

tu

a

C

afgemaakt |

S

Nadere aanduiding der plaats alwaar

i-i •—

lt;Lgt;

’n

o

lt;u

s

3

Ct3

O

H

gt;

u.

O

'4-gt;

C/5

D

ÖJ0

1

gt;

1 bi) 3.5

O c cu

CTJ W)

b3

agt;

x:

^ -b-‘

.

a; ^ ‘n a

de ziek verbleven dieren zich bevinden.

Pasoeroean

Kediri

24

40

64

30

34

Kediri, Ngandjoek,

Jogjakarta

3

3

6

5

1

Toeloeng-Agoeng Koelon-Progo, Mata-

Kedoe

12

49

61

10

51

ram.

Temanggoeng, Wono-

Banjoemas

sobo, Keboemen, Ma-gelang

716

2846

3663

29

1454

2080

Malleus.

2

2

1

_

1

Lebak

6

16

22

16

6

Batavia. Tangerang, Krawang

Buiten- iTjibinong J

9

5

14

1

4

9

zorg, sTjibaroesa^ distr. fLeuwiliangJ

2

2

1

1

Bandoeng, Tjiandjoer

1

27

28

5

15

8

Cheribon, Madjaleng-ka, Indramajoe

1

_

1

1

Pemalang.

3

3

1

2

_

Koedoes, Demak.

2

1

3

1

__

2

Toeban

5

4

9

1

1

7

Pamekasan, Sampang, Bangkalan

4

4

8

4

2

2

Bondowoso

2

2

2

Pasoeroean, afd. Pasoeroean

9

5

14

1

4

9

Kediri, Toeloeng-Agoeng, Blitar

18

11

29

2

4

23

Madioen, Magetan, Ngawi

¦

Bantam

Batavia

idem.

Preanger

Cheribon

Pekalongan

Semarang

Rembang

Madoera

Besoeki

Pasoeroean

Kediri

Madioen

-ocr page 409-

385

Waarvan:

Namen

der

gewesten.

S2

gt;

CJ (/i

C

lt;V

B

c

afgemaakt

Sg

Nadere aanduiding der plaats alwaar

U. c/5

ï 3

^ 3 tu lt;

N

o

tu

S

42

o

H

gt;

o

c/3

lt;U

bJ3

1

5 Cao

¦r

bio

c c

o c

c .5?

2

CU

t/gt;

u.

CU

X3 •

gt; ^ C/)

^ .

‘n 3

de ziek verbleven dieren zich bevinden.

Soerakarta

2

15

17

-

7

-

10

Soerakarta, Mangkoe-negaran

Jogjakarta

2

2

1

¦

Jogja, afdeeling Mataram

Kedoe

19

1

20

20

Temanggoeng, Ma-gelang, Wonosobo

Soerabaja

44

44

44

Soerabaja, Modjo-kerto

80

140

220

19

101

-

100

Saccharomycose.

Bantam

7

3

10

2

8

Batavia

17

6

23

2

10

11

Soerabaja

9

24

33

1

20

1

11

Madoera

6

20

26

4

3

19

Besoeki

1

_

1

1

Jogjakarta

1

1

1

41

53

94

!

1

26

16

51

Serang

Batavia, Tangerang Soerabaja, Sidoardjonbsp;Pamekasaii, Sampang,nbsp;Bangkalannbsp;Bondowosonbsp;Mataram

Sarcoptesschurft nihil. Surra.

Batavia

_

4

4

4

Tangerang

idem

1

1

1

Buitenzorg, distr. Leuwiliang

Cheribon

1

6

7

4

1

2

Cheribon, Madja-lengka

Pekalongan

1

1

1

--

Batang

Semarang

2

2

2

Koedoes, Grobogan

Rembang

19

19

19

Rembang, Blora

Soerabaja

1

1

1

Sidajoe

25

-ocr page 410- -ocr page 411- -ocr page 412-

388


Namen

der

gewesten.

3

c .

c

O O)

gt; o

agt;

£

o 05

s ^

o

Jai

agt;

quot;cd

WB

CS

o

ca

E-

o

N


Waarvan:

c

afgemaakt;

c

agt;

gt;

05

0

05

gt;

'

bi) '

O

bc

co

S bi

O

’c '

gt;

lt;

«U

¦n-

3

c

lt;D !

•si

0)

3:

CLgt;

qj 1

N

3

Nadere aanduiding der plaats alwaarnbsp;de ziek verbleven,nbsp;dieren zich bevinden.


Kwaadaardige dekziekte. nihil. T exaskoorts.

S. O. K. Tapanoeli

6

15

21

8

-

12

1

8

8

3

-

5

14

15

29

11

quot; 1 ^2

6

rolanden

Hoogvlakte Silin-doeng

Tuberculose, nihil. Hondsdolheid, nihil.

-ocr page 413-

389

Verzamelstaat der gevallen van besmettelijke ziekten onder het vee op Java en Madoera gedurende de maand September 1909.

Waarvan:


3 05

52

gt;

ü CO

=3


Namen

der

Gewesten.


Nadere aanduiding der plaats alwaarnbsp;de ziek verblevennbsp;dieren zich bevinden.


Sg

C 2


c

CD

s

o

Jai

CD

5


afgemaakt.


c.S o c

(D

ct3 bfl

^ ’S


co


agt;


Veepest, nihil. Miltvuur.

6

Batavia

Afd. Krawang, Distr. Sindang Kasih, Krawang, Rengas Deng-klok

Dessa Waroeng Da-dap, Bodjong Jempol, i Rangdol

Septichaemia epizoötica.

Bantam

Batavia

5

idem.

Semarang

1

6

Bantam

_

Batavia

Cheribon

439

Pekalongan

647

Semarang

617

Rembang

97

Soerabaja

113

Madoera

14

7

32

14

4


57

144

33

215

483

397

143

79

58


7

37

14

5


7

32

14

5


— nbsp;nbsp;nbsp;j Serang distr. Tjikandienbsp;j Mr. Cornelis distr. Be-. kasie

— nbsp;nbsp;nbsp;Buitenzorg distr. Tji-j baroesa

— nbsp;nbsp;nbsp;: Kedoe distr. Oendaan


63 nbsp;nbsp;nbsp;58nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5 I —

Mond= en Klauwzeer.

144 32nbsp;654


1130

1014

240

192

72


8

17

15

123

Pandeglang

-

32

Krawang

578

68

Cheribon, Madjaleng-ka, Indramajoe

3

848

271

Batang, Brebes, Tegal

4

729

264

Salatiga, Kendal, Pati, Grobogan

-

97

142

Toeban, Blora

192

Sidoardjo

-

15

57

Bangkalan, Sampang


-ocr page 414-

390

Namen

der

Gewesten.

ïs

Waarvan:

n O)

gt;

agt; co

C

O)

B

C

O

afgemaakt.

Sg

£2

Nadere aanduiding der plaats alwaar

N

o

agt;

W)

S

03

03

O

H

gt;

O

73

agt;

O

1

gt;

1 bh

C

o c

03 gt;5j0

2

03

-4--gt;

73

03

ö g-

QJ '(-lt;

'n 3

de ziek verbleven dieren zich bevinden.

Besoeki

67

232

299

1

-

193

105

Bondowoso, Panaroe-kan, Banjoewangie

Pasoeroean

478

513

991

20

--

-

758

213

Kraksaan, Bangil, Pro-bolingo

Kediri

34

16

50

1

34

15

Kediri, Ngandjoek, Toeloeng-agoeng

Jogjakarta

1

1

1

Jogjakarta afd.Koelon, Progo

Kedoe

51

52

103

8

10

85

Magelang, Teman-goeng, Keboemen

Banjoemas

1

129

130

1

27

102

Banjoemas, Poerwo-kerto

2559

2493

5052

71

7

3497

1477

Malleus.

Bantam

1

1

2

1

1

Lebak, en Serang

Batavia

6

9

15

9

6

Batavia, Mr. Cornelis, Tangerang, Krawang

idem.

9

25

34

1

6

27

Buitenzorg

Cheribon

8

31

39

1

32

'—

6

Cheribon, Indramajoe, Madjalengka

Pekalongan

1

1

-

-

1

Ba tang

Rembang

2

2

1

-

1

Toeban

Soerabaja

46

46

46

--

Soerabaja, afd. Soerabaja

Madoera

7

7

1

6

-

Pamekasan, Sampang, Bangkalan

Besoeki

2

10

12

5

2

5

Bondowoso

Pasoeroean

2

2

-

2

Pasoeroean, district nbsp;nbsp;nbsp;'

Pasoeroean

Kediri

9

5

14

2

3

-

9

Kediri, Toeloeng-agoeng, Blitar

Madioen

23

Soerakarta

10

7

17 ,

4

13

Soerakarta, Klaten

-ocr page 415-

391

'

Waarvan;

Nadere aanduiding der plaats alwaar

Namen

der

Gewesten.

c O)

OJ r-gt;

Qj

lt;V

E

o

c

afgemaakt

gd

u. en

D 3 ÖXi

^ 3

OJ lt;

N

js:

0)

5

05

O

gt;

o

c/2

0/

bS}

1

u,

gt;

1 bb

c.E o c

CJ

C13 tuD

CU

(^2

lt;u

»- o-

o (D gt; C/5

lt;v Z.

N =

de ziek verbleven dieren zich bevinden.

Jogjakarta

1

3

4

1

-

-

3

Jogjakarta, afd. Ma-taram

Kedoe

20

1

21

21

Magelang, Temang-goeng

Banjoemas

48

10

58

58

Banjoemas, Tjilatjap, Poerbolinggo, Poer-wokerto

148

149

274

12

110

-

152

Saccharomycose.

Bantam

8

1

9

1

4

4

Serang

Batavia

11

4-

15

-

1

2

12

Batavia, Tangerang

Cheribon

1

1

1

Cheribon, distr. Ge-gesik, lor

Soerabaja

11

29

40

30

4

6

Soerabaja distr. Kotta

Madoera

19

19

2

17

Pamekasan, Sampang Bangkalan

Besoeki

1

-

1

-

1

Bondowoso

Jogjakarta

1

1

1

Jogjakarta, distr. Pa-koealaman

Soerakarta

2

2

2

Soerakarta, distr. Soerakarta

51 1

37

88

1

33

11

43

Sarcoptesschurft. nihil. Surra.

Batavia

Cheribon

Semarang

Rembang

2

2! 2

( —

( -

2

30

32

15

7

~

10

7

7

7

' —

27

27

27

-

-

Buitenzorg

Cheribon, Indrama-joe, Madjalenka

Qrobogan, Koedoes, Pati

Rembang, Blora, Toeban, Bodjonegoro

-ocr page 416-

392

Waarvan;

Namen |

der

gewesten.

n . aj

gt; o 1

agt; OJ ,

g !

S 1

C

afgemaakt ‘

Sg

S cn

Nadere aanduiding der plaats alwaar

u

agt; —

gt; ^ Ja:

«y

N

o i

i

y

m ¦

-2

o

gt;

b.

O

c/5

0)

bX)

1

^ bi)

gt;

^ ^ ' quot;c .5 'nbsp;o c .

CU

c

’o; 1

•o

*03

c/5

lt;u

J=

'£ bi) qj anbsp;gt;lt; '

lt;u

’n ^

de ziek verbleven dieren zich bevinden.

Soerabaja

2

2

2

Modjokerto

Besoeki

11

11

11

Bondowoso, nbsp;nbsp;nbsp;Pana-

roekan

Kediri

66

66

41

25

-

Kediri, Trenggalih, Toeloeng-agoeng

Preanger

3

* 3

Bandoeng

Gezonden naar het laboratoruim te Buitenzorg

Gezonden naar het laboratorium te Bui-zorg.

1 ^

1 148

150

1 105

32

-

!

nihil.

Kwaadaardige dekziekte. Texaskoorts.

Semarang

Besoeki

Rembang

Kediri

2

9 '

z 1

2

- 1

Demak

24

24 j

24

Bondowoso, Pana-roekan Banjoewangi

26

26

26

-

-

, Tuberculose, nihil.

Hondsdolheid.

1

1

1

1

Afd. Toeban distr. Bantjar

2

2

2

1

Kediri en Blitar

! 3

l

1 ^

1 ^

1 -

-

-ocr page 417-

393

Buitenbezittingen September.

E

o

agt;

•55

5

Waarvan:

c .

6

afgemaakt

•d

03 03 ^

03 03

gt;

Ui

O

1/3

^ bi

1 b/}

= .5 o c

tu'

-u

c/3

03

U Q, lt;13

gt; c/:»

1)

tuO

u

gt;

E W) = •5

SZ

03

N =

Nadere aanduiding der plaats alwaarnbsp;de ziek verblevennbsp;dieren zich bevinden.


=gt;g

c oi


Namen

der

gewesten


gt; ^ ! ^ 3 •

agt; lt; i

N !


Veepest.

Tapanoeli


Si Lindoeng Hoogvl. Toba Samasir


181 539


38


11


557 1 508 I


Miltvuur, nihil. Septichaemia epizoötica.

Tapanoeli

2

1 ^

1 6

1 ^

1 -

1 -

j 1

1 -

j Angkola en Si Pirok

Mond

en klauwzeer

S. 0. K.

1 192

130

j 322

-

-

h

j 192

1 130

j Medan, Boven Lang-1 kat

Malleus.

Pad. Bene-denlanden

11

7

18

3

1

-

-

14

Padang en ommelanden, Priaman

BalienLomb.

2

3

5

-

2

-•

3

West. oost. Lombok

13

10

23

3

3

-

17

-ocr page 418- -ocr page 419- -ocr page 420-

01


'i' nbsp;nbsp;nbsp;' ^-

- nbsp;nbsp;nbsp;.„.v^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.4

,:|^;,\.;s3



â– gt;

1. ,. .1


■■■■■IS-' •■ \

CÈ4.Tê^-J|,' •-1*,

SP''' nbsp;nbsp;nbsp;-' ,^ â– !/:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;â–  â– nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'â– '





gt;4, m



-ocr page 421- -ocr page 422-